NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. Ilde Deel, Ilde Stuk.   NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: i. wysbegeerte en zedekunde. ii. natuurkunde en natuuriyke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten, en mengelwerk. tweede deel, tweede stuk. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCXCIV. 1 LETTE'K/K.y   L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDJ& wysbkg. II. Dttl. Li   519 OVER DE GEVOELIGHEID VAN HART. Ikiiheb voorgenomen enige waarnemingen en aanmerkingen op te geven over een onderwerp, waaromtrent ik gene moeite behoef te hefteden , om daarvan vooraT een oppervlakkig denkbeeld te geven, zodra ik zeg, dat het de Gevoeligheid van het menschlyke hart is. Immers zyn wy allen menfchen; wy hebben ons ongetwyfeld allen in omftandigheden bevonden, die ons levendige en buitengewone vreugde of fmarte deden gevoelen, en waarïn wy kracht van geest nodig hadden, om aan eenen te fterken invloed van dat gevoel wederftand te bieden , om niet voor deszelfs geweld te bezwyken, of vervoerd te worden tot handelingen , ftrydig met onze ware belangen en met onze heiligde pligten. Bovendien heeft men over de vermogens en aandoeningen van het menfclielyke hart in het algemeen, en over deszelfs gevoeligheid , haren aart, maat, en voor- ef nadeligen invloed in het byzonder, federt enige jaren zo veel gedacht, gefproken, gefcbreven en getwist , dat ieder , die enigzins gemeenzaam is met menfchen of boeken, voorzeker ook over dat onderwerp meer of min nagedacht, en waarfchynlyk enige ^party met betrekking tot de voornaamfte gefchilpunten ten dien opzichte gekozen heeft. Het is LI 2 'er  520 OVER DE GEVOELIGHEID 'er ondertusfchen verre af, dat de zwarigheden en twyfelingen , welke zich hier den opmerkzamen menfchenkenner , by eene naauwkeurige befchouwing, terftond opdoen, of door ieders dagelykfche ondervinding , of door den uitflag der waarnemin* gen van anderen , op eene voldoende wyze zouden opgelost zyn. Integendeel kan men niet nalaten, zelfs by een oppervlakkig overzicht , zich vragen voor te ftellen, welker beantwoording ten uiterftcn moeilyk voorkomt. Wy kunnen niet anders dan erkennen , dat wy aan de aandoenlykheid van ons hart de zuiverde en beftendigfte geneugten . bet genot van vriendfehap en liefde, het ftille lieflyke welbehagen, dat de fchone gewrochten van natuur en kunst in ons verwekken, ja zelfs de beweegredenen tot onze beste en edellte daden verfchuldigd zyn. Aan den anderen kant zien wy die zelfde aandoenlykheid op zo vele wyzen ontaarden , wy zien ons zeiven en onze medemenfehen door haar alleen in zo vele rampen gedompeld , wy zien haar zo dikwerf tot misdaden van den geweldigiïen en nadeligften invloed op de rust der maatfehappy aanleiding geven, dat wy byna befluiten zouden, dat het onzepligt en ons belang zy , haar in ons hart veeleer als eene fchadelyke en giftige plant te onderdrukken en uit te roeien, dan als eene fchone welriekende bloem te bewaren en op te kweken. Wy zien die zelfde geestgefteldheid zo verfchillende op onderfcheidene tydm en by onderfcheidene volken en menfchen gewyzigd; wy zien, by de zelfde voortellingen , den eenen zo onwederftaanbaar tot fchreiens toe geroerd, den anderen zo geheel onbewogen, ja geneigd tot befpotting en gelach, dat wy ons naauw- * lyke  VAN HART. 5*i lyks wederhouden kunnen te vermoeden, dat zodanige voorftellingen niets wezenlyks ten grondflag hebben, en dat de aandoeningen, welke zy by lbmmigen doen geboren worden, ilechts het uitwerkfel zyn van opvoeding, van gewoonte, van onderlinge aflpraak, van verkeerde cultuur, zonder dat de na« tuur daaraan enig deel hebbe. Wy zien [zogenaamde fentimentele menfchen zo dikwerf ftrydig met hunne beginfelen handelen , zo zeldzaam de leer, welke zy verkondigen, dcor hun voorbeeld bevestigen, dat wy niet kunnen nalaten te twyfélen aan de waarheid en wezenlykheid van 't geen zy lchynen en voorgeven te ondervinden. Dit alles , en nog een aantal andere zwarigheden m twyfelingen, die ik kortheidshalven met ftilzwygen voorbyga, op eene volledige en voldoende wyze op te losfen en overeen te brengen, is een taak, die voor den ervarenften menfchenkenner te zwaar zyn zou. Het is 'er dus verre af, dat ik dien zoude op my durven nemen, dat ik -bedoelen zou eene volkomene, op reden en ondervinding gevestigde, Theorie der Gevoeligheid van het menfchelyke hart voor te dragen. Myn oogmerk ftrekt zich niet verder uit, dan om enige bedenkingen en waarnemingen mede te delen, die,by het peinzen op dit onderwerp, van zeiven zich aan my op deden, en die my toefchenen enige opheldering, met betrekking tot de opgegevene twyfelingen, te kunnen aanbrengen. Ik zal in haar voordragt die orde volgen , waarin de eene bedenking natuurlyk uit de andere voortvloeit. Ik heb gezegd, dat wy allen ontwyfelbaar enig LI s op-  522 OVER DE GÏVOELISHÏÏB oppervlakkig denkbeeld hebben van 't geen rotif door Gevoel of Gevveligheid verflaag Zo wy dat denkbeeld tot duidelykheid brengen en in woorden uitdrukken, vertrouw ik, dat wy bevinden zullen, dat men door gevoel in den algemeenllen zin verftaat, het levendige befef van iets , 't geen wy in meerdere of mindere betrekking op ons zeiven goed of kwaad, heilzaam of nadelig oordelen, 't zy dan dat het voorwerp wezenlyk is , of flechts in onze verbeelding befta ; 't zy het ons zelf onmiddelyk betreffe, of alleen door medelyden op ons werke; 't zy wy ons hetzelve als voorleden herinneren, als tegenwoordig beminnen of haten, of als toekomend hopen of vrezen; 't zy eindelyk het goede of kwade, dat wy 'er van ondervinden of verwachten, tot ons phyficq of tot ons morele welzyn of kwalyk zyn medewerke. Ook daarin, dat enig gevoel in zekeren zin voor waar, enig ander gevoel in den tegengeftelden zin voor valsch mag en moet gehouden worden, zullen wy allen overeenkomen. Maar, wanneer het 'er op aan komt, om te bepalen, wat in het algemeen, en nog meer, wat in elk byzowder geval waar gevoel of valsch gevoel is , om het criterium , waardoor wy het ééne van het andere onderfcheiden kunnen, naauwkeurig op te geven , dan wordt het onderzoek , zo niet onmogelyk, ten minften hoogstbezwaarlyk. Mogelyk kunnen de volgende onderfcheidingen dienen , om daaraan enig licht by te zetten. Wanneer wy iemand gevoelig aangedaan zien, wanneer dat gevoel by hem door tekens, woorden, of daden geuit wordt, en wy vragen, of dat gevoel % aar,  VAN HART. tiaar , dan of het valsch is, dan kunnen wy daar mede fomtyds bedoelen te wetenof het voorgegevene en gëuite gevoel wezenlyk plaats heeft, of da tranen, die wy zien, de zuchten, die wy horen , de eden, waarvan wy getuigen zyn , welmenende en ongemaakt zyn. Vinden wy het tegendeel , dan wordt de huigchelaar , die anders ons medelyden zou opgewekt hebben, door ons befpot of verfoeid, naarmate van de oogmerken, waaraan wy zyne ontdekte veinzery toefchryven. Gevoel, dat in dezen zin valsch zyn zou , is geen gevoel, en valt dus niet onder ons tegenwoordige oogpunt. Wanneer wy hier van gevoel en deszelfs uitwerkfelen fpreken, verftaan wy 'er altoos een gevoel door, dat in den voorgefteldeh zin waar is. Alle gevoel j indien ik my van een afgetrokken kunstwoord bedienen mag, is ten minften fubjettief waar. Dan, dit voorönderfteld zynde, is het eene twedé veel moeilyker vraag, of dat Gevoel ook objectief waar is, dat is, of de mening omtrent het goed of kwaad , welker levendig befef wy gevoel noemen ± indedaad gegrond en met de waarheid overëenkomitig is. Ik zal my niet ophouden met het nutloze onderzoek der metaphyfifche vraag, omtrent het onderfcheid en de grenspalen tusfchen fubjeStive eri öbjeclive waarheid. Ik weet, dat de verdedigers van het te verre getrokken gevoel, en de gevoelige lyders zelve, deze gehele vraag ongerymd keuren,en geen ander criterium van waar gevoel aannemen, dan de ondervinding des lyders zeiven. Doch ik durf my gerustelyk op ieders bonfens, en op de waarnemingen in het dagelykfche leven beroepen , en ik twyfel Biet, of elk zal my toeftaan, dat de fmart over het h 1 4 Ver i  524 OVER DE SEVOELIGHEID verlies van eene Geliefde of van eenen Vriend natuurlyker en warer is, dan een gelyke graad van rouw over eene verwelkte bloem, of over eenen doden hond, welke, in den éerften opflag althans, aan iedereen valsch,onnatuurlyk en belachlyk voorkomt; fchoon byzondere omllandigheden ook den laatften fomtyds kunnen veredelen en wettigen. Zo deze aanmerking volkomen by de uiterften geldt, zal zy ook, tot zekeren trap toe,by alle de tusfchentermen gelden. - Waar gevoel, in dezen zin,noemen wy dat geen, 't welk wy in het algemeen onderftellen mogen, dat de meeste menfchen van een gezond verftaud en een aandoenlyk hart, in de zelfde omllandigheden,ondervinden zouden. Wy zouden het , en misfchien naauwkeuriger , nat.uurlyk gevoel kunnen noemen. Het is in dezen zin, dat wy van waar of valsch gevoel fpreken, wanneer wy de fchilderingen, daarvan door Dichters, Romanfchryvers, of Kunftenaars ons voorgehouden, beoordelen en fchatten. Immers hebben wy in dat geval geen ander, dan het gemelde criterium, om ons oordeel te beftieren. Ik beken, dat de gegevene bepaling van waar gevoel niet alle die juistheid en klaarheid bezit, welke men daarvan zou kunnen eifchen. Enige aanmerkingen omtrent verfchillende foorten van waar en valsch gevoel zullen haar enig meerder licht byzetten. Alle gevoel heeft zekere mening omtrent het meerdere of mindere goede of kwade van het voorwerp, dat het gevoel opwekt, ten grondflag. Het komt 'er dus vooreerst op aan of die mening met den aart der zaak overëenkomllig is. Doch de waarheid  VAN HAR T*. 52- heid dier mening zelve hangt van zo vele famenlopende oorzaken en omllandigheden af, dat men weldra bemerkt , dat het onmogelyk is , hieromtrent voor byzondere gevallen iets te willen vastftellen. Wy kunnen echter, met behulp van deze bemerking, verfcheidene algemene zwarigheden oplosfen, waarvan wy by den aanvang gewag gemaakt hebben. In de eerfte plaats hangt de invloed zelve van de zelfde oorzaak op ons geluk of ongeluk , en dus ook de waarheid onzer mening ten dien opzichte , van zeer vele omllandigheden , zo buiten ons als in ons zeiven gelegen, af. Dus kan in de ééne eeuw en by de ééne natie dat geen waarlyk fentimenteel zyn en ITofFe tot waar gevoel opleveren, het welk in een' anderen tyd en by een ander volk genen invloed heeft. Verfchillende dichters kunnen dus geheel tegenftrydige meningen op eene fentimentele wyze voordragen , zonder van de natuur, die zy ten voorbedde nemen, af te wyken. 't Geen algemeen waar en eigen aan de menfchelyke natuur is , zal wel overal ten grondilag liggen, maar de modificatiën zullen geheel en al kunnen verfchillen , en met elkander ftryden. Liefde, by voorbeeld, in zo verre zy op natuurlyke en fterke behoefte eener allernaauwfte phyfique en morele verbindtenis gegrond is, moet zekerlyk in alle eeuwen en by alle natiën eene der vruchtbaarlte bronnen van het levendigfte gevoel zyn: men moet haar als zodanig by Ouden en Lateren , by Oosterlingen en Europeanen, in fchriften en handelingen aantreffen. Dan met welke verfchillende trekken vinden wy haat beeld by sap1'ho en propertius, by hafiz en callidas, by LI 5 rfi-  $i6 OVER DE GEVOELIGHEID *>etrarcha en cervantes, by rousseaü en göïhê gefchilderd. Waar gelykheid van ftaat en zuiverheid van zeden nog de heilige betrekking tusfchen Huwelyk en Liefde ongefchonden bewaarden, daar is ontrouw eene verfoeilyke misdaad; daar ontëert de zanger van onwettige liefde zieh zeiven en zyne kunst, en ontmoet by zyne landgenoten en toehoreren de verdiende verachting : het gevoel dat hy fchildert, is, in die omllandigheden, valsch en fchadelyk. Doch in eene maatfchappy, waar hebzucht en ftaatzucht en bederf van zeden het huwelyk vernederden en deden ontaarden tot eene op belang gegronde overeenkomst, die niets gemeens heeft met vereniging der harten , waar de gevoelige nog on« bedorvehe vrouw de prooi van eenen onwaardigen echtgenoot, de edeldenkende jongeling het ilachtoffer eener buitenfporige huisvrouw wordt, daar herneemt de natuur hare rechten , de Cieisbeo wordt voor de vrouw, de minnares voor den man, 't geen de gade niet zyn kan of zyn wil. In zulke maatfchappyen leefden tibullus, propertius, rous^ seau , en fchaamden zich niet hunne onwettige, doch door de omllandigheden veredelde, liefde in gezangen en belydenisfen te vereeuwigen. > By volken, daar opvoeding , wetten en gewoonten den man tot eenen despotieken beheerfcher verheffen, de vrouw tot eene gedienftige flavin vernederen , daar kan ook de tederfle vereniging de lporen dier ruwheid niet uitwisfehen. propertius en ovidjus lloegen én mishandelden hunne geliefden, en vraagden haar naderhand in fmekende vaerzen om verfchoning; — In gewesten, daar trotfche ouders, of yverzuchtige mannen , door onvermurwbare Duenat en yzeren tra»  VAN ÖAÜt. 527 traliën de eer der trouwgrage maagd of verwaarloosde vrouw beveiligen , daar is een toegeworpen lint , eene ferenade by nacht , een lonk van verre dikwerf het teken en zegel eener duurzame en hevige wederkerige hartstocht. Ik vertrouw , dat de bygebragte voorbeelden genoegzaam zyn om te tonen, hoe behoedzaam wy zyn moeten in het beoordelen van 't geen waar en natuurlyk is, met betrekking op fentimentele voorftellingen. Dat overfpelige liefde af te keuren is ; dat het onnatuurlyk is, 't geen wy liefhebben te mishandelen ; dat liefde voor een byna onbekend voorwerp, op eene nietsbeduidende omftaadigheid gevestigd, zich min gemaklyk begrypen en verklaren laat, dan wanneer zy op langgevoede vriendfchap en achting fteunt , dat alles blyft overal en altyd waar en zeker. Doch de heerfchappy der gewoonten en der wetten is zo fterk en onverwinlyk, dat zy, in fommige omllandigheden, dat geen natuurlyk en algemeen maakt, het welk, in 't afgetrokkene befchouwd, geheel tegen natuur en waarheid fchynt te ftryden. Waar derhalven ovidius , waar propertius , waar cervantes tonelen en aandoeningen gefchilderd hebben , die in de maatfchappy, waarin zy leefden, algemeen gezien en gevoeld wierden , daar zyn zy waar en natuurlyk, in dien zin, waarin wy thans deze uitdrukkingen nemen. Ook in de zelfde maatfchappy en by de zelfde omHandigheden zien wy dikwerf een gelyk getal van even verftandige en gevoelige menfchen volftrekt tegen- ftry-  528 OVER. DE GEVOELIGHEID rydige denkbeelden en meningen omtrent de zelfde zaak voeden; en het komt daaromtrent nimmer tot eene algemene beflisfching > juist omdat het in alle gefchillen , die geen historisch feit of phyfifche waarneming betreffen, te veel op elks eigen gevoel en wyze van befchouwing aankomt,dan dat de eene den anderen daaromtrent volkomen zou kunnen verdaan of overtuigen. Wanneer die meningen eene zaak betreffen , die het voorwerp van gevoel zyn kan, zal ook het gevoel, op die verfchillende meningen gebouwd, geheel tegenftrydig zyn ; zonder dat een van beiden daarom in den driktden zin valsch mag heten. Welk een verfchil, by voorbeeld, tusfehen de pfychologifche en morele grondbeginfelea in de fchriften van sterne, van petrarciia, van rousseau , van cöthe. In de Sentimentele Reis van yorick is de liefde eene fchuldeloze vrolyke hartstocht, die telkens afwisfelt, altoos in eenen goeden luim houdt, en nu om het ééne dan om het andere voorwerp zweeft en dartelt, zonder zich bepaaldelyk aan een enkel te hechten, qui va de fleur en fleur et d'objet en objet : in de Sonnetten van petrarcha , en in de Julie van rousseau is zy een vuur, dat eerst geweldig brandt en woedt, doch vervolgens gematigd wordt tot eene dille, bedendige, verdraaglyke, de ganfche ziel doordringende warmte : in den Werther van cöthe is zy van het begin tot het einde eene alles vernielende vlam. Naarmate van elks onderfcheiden gedel, vooroordelen, denkwyze, zal het eene of andere dezer taferelen hem beter behagen , en meer indruk op hem maken : byzondere trekken zullen den eenen zeer juist, den anderen geheel vreemd voorkomen. Maar nis-  van hart. 529 niemand, die met onpartydige ogen, en zonder beftendig met zyn eigen hart alleen raad te plegen, hen onderling vergelykt, zal ontkennen kunnen , dat en sterne en petrarcha en rousseau en cöthe de natuur in vele opzichten verwonaerlyk getroffen hebben, fchoon zy haar uit onderfcheidene oogpunten befchouwden. Onder de zekerfte , gewigtigfte en troostlykfte zedelyke waarheden behoort voorzeker de verwachting van eenen eindloos gelukkigen ftaat na dit leven. De overtuiging van deze waarheid, haar verband met onze aandoeningen, onze bedoelingen, onze lotgevallen, kan tot den hoogften trap van waar en edel gevoel verheven worden. Aan haar zyn wy de uitmuntende taferelen van virgilius en tibullus, en, by eenen hogeren graad van verlichting, de heerlyke kunstgewrochten van eenen young en klopstock verfchuldigd. Vernederend en troostloos is de tegenövergeftelde leer: „ laat ons eten en drinken , want heden leven wy en morgen fterven wy." Wie kan echter ontkennen dat zeer vele naïve gevoelige trekken by verfcheidene dichteren voorkomen, die op het laatfte ftelfel gebouwd zyn. Dus zingt by voorbeeld anakreon: Vlugtig rollen onze dagen Als de raders van een' wagen; 'k Word een handvol ftofs in 't kort! Strooi myn graf dan niet met lover, Giet 'er wyn noch balfem over, Die vergeefs wordt uitgeftort. Balfem liever nu myn hairen, Sier myn hoofd met rozenblaêren, Schink  53° over de gevoeligheid Schenk my wyn en niet myn graf. Eer 't myn tyd worde sf te klimmen Tot den doodfchen ry der fchimmen, Spoel ik nog de zorg eens af! * Een Oostersch Dichter, hafiz , drukt de zelfde denkbeelden op deze wyze uit: De volle beker fchuimt van wyn; Weg nu met prangend hartverdriet! Wat raakt ons, of't een fynman hoort? Wat kan 'er in zyn' hemel zy.i, Zo koel als 't beekje, dat hier vliet, Zo fclioon als dit verrukkend oord ? Spreek van geen' dood ,fpreek van geen ramp, Meld, hoe dees wyn u 't hart verheugt Hoe fchoon dit geurig roosje bloeit! 't Is alles droom, 't is alles damp! Zoek hier by liefde en wyn uw vreugd, Eer d'yzren llaap u de ogen boeit. Men kan niet ontkennen dat ook de laatfte voorftellingen het hart roeren, en in zekeren zin waarlyk gevoelig zyn. In fommige Lykdichten is al het aandoenlyke gebouwd op het denkbeeld , dat de geftorvene geliefden deel nemen in het lyden dat hun gemis by de nageblevenen veroorzaakt. Dus boezemt cor. nelia by propertius haren troostlozen gade moed in, en geeft hem raad omtrent zyne huislyke belangen. Een onzer beste Dichteren heft, geheel in het tegenovergeftelde denkbeeld, dus aan tot zynen in de ïndifche zeeën verongelukten broeder: . ó Za*  VAN HART» N S3S ó Zalig ,gy, die ons verdriet, Ons bittren huisrouw niet en ziet! En niet en hoort ons lykmisbaren! Maar, zacht en vreedfaam uitgeftrekc Aan 't uiterfte eind der Oosterbaren*fk Ligt van 't Javaanfche zand gedekt! Wy voelen ons door beiden aangedaan, en wie zal beflisfen, wat hier eigenlyk waarheid is? Uit het tot hier toe gezegde vertrouwe ik, dat men, zo al gene volledige oplosfing, ten minften eene merkelyke opheldering zal kunnen afleiden van een aantal zwarigheden , die ons , vooral by het beoordelen der waarheid, gepastheid, en flerkheid yan gevoel , by anderen of werklyk aanwezig of door kunst gefchilderd , kunnen voorkomen. Wy zullen daardoor leren behoedzaam te zyn in het beoordelen van handelingen en fchriften, gefchied pf te boek gefteld in langvoorledene tyden , of by afgelegene natiën: wy zullen ook die genen, die met ons in de zelfde omllandigheden geplaatst zyn, niet terftond voor ongevoelig of voor dwepers verklaren, omdat zy fomtyds niet alles gevoelen wat wy gevoelen , en wederom fterk aangedaan worden over voorwerpen en denkbeelden, die ons geheel koel en kalm laten: wy zullen ons herinneren , dat alle gevoel op zekere mening gegrond is , die van de onze verfchillen kan, en by onderfcheidene menfchen waarfchynlyk verfchillen zal, dewyl zy altoos zaken betreft, die voor geen wiskundig betoog of natuurkundige proef, en dus ook voor gene algemene overëenftemming vatbaar zyn. Ik ga over tot eene andere bemerking.  531 over de gevoeligheid Onder de voorwerpen, die zich voor onzen geesf; opdoen , onze aandacht tot zich trekken, en ons gevoel opwekken, zyn 'er velen, die zulks niet onmiddelyk maar alleen of voornamelyk doen door het verband, waarin zy natuurlyk of toevallig met anderen (taan. Het gevoel, dat zy opwekken, kan dikwerf van de laatften grootendeels oorfpronglyk, en, als men dit in 't oog houdt, zeer natuurlyk en waar zyn , fchoon het , buiten betrekking op die asfociatie van denkbeelden, buitenfporig en valsch zou kunnen fchynen. Byzondeje omllandigheden kunnen het zelfde te weeg brengen. Deze aanmerking, welke wy terftond door voorbeelden zullen, ophelderen, geeft ons de oplosfing en overëenbrenging aan de hand van een aantal tegenwerpingen, die de beftryders en verdedigers van het zogenaamde fentimentele elkander beurtlings gemaakt hebben : zy dient ons in vele gevallen tot een' toetsIteen, om in taferelen van gevoel, door anderen ons voorgehouden , waarheid van bedrog , natuur van gemaaktheid, oorfpronglyk talent van waarnemen en fchilderen van moeilyk verkregene en angltig geoefende kunstbekwaamheid te ondcrfcheiden. Het is juist een gematigd en gepast gebruik van deze algemeen en krachtig werkende dryfveêr van gevoel , dat de voortbrengfels van den oorfpronglyken en getrouwen fchilder der natuur boven de flaaffche , koel bearbeide, kopy doet uitlleken, dat eenen shakespear en sterne boven het middelmatige gros hunner ontelbare navolgeren verheft. Voorbeelden zullen wederom myne mening duidelyker verklaren. Eene verwelkende roos heeft niets in zich zelve, dat  Van hart. 533 dat een' Herken en duurzamen indruk öp ons hart kan maken ; 't kan ons fpyten, dat zy onzen tuin niet meer met haren gloed verlevendigt , en met hare geuren balfemt, maar het is geen verlies, dat ons diep of aanhoudend bedroeven zal.* De fenti^ mentele meisjes uit eene kleine Duitfche ftad , die zich plegtig om een rozeboomtje verzamelden, en in den eigenlyken zin het kortftondige lot der ras verdorde bloemen met tranen betreurden , verdienden Voorzeker als een voorbeeld van belachlyk en uitfporig gevoel door den uitmuntenden arts en men'fchenkenner frank aangehaald en gegispt te worden. Doch wie zich, op het gezicht eener verwelkende roos , in overpeinzing van- den korten duur der jnenschlyke gelukzaligheid verliest, zich weemoedig de dierbare panden herinnert, die eene ontydige dood hem ontrukte, of denkt aan de mogelykheid van alles binnen kort te kunnen verliezen , wat nu zyn geluk uitmaakt; dien zullen de tranen, door dat gevoel uit zyne ogen geperst, ook by den koelften wysgeer, niet ontëren of befpotlyk maken. ö Anna! fchone roos! wat was uw luister kort! Ontloken's morgens vroeg,'s voormiddags reeds verdord! Aurora erfde uw blos, den Zefir liet ge uw geuren, Uw doren fteekt in 't hart van ons die om u treuren; Eene zaak, die op zich zelve van gene waarde is, kan door byzondere omllandigheden voor ons allerdierbaarst worden , en dus een voorwerp van tedere deelneming, van ftrelend genoegen, van grievenden rouw, van allerleie gevoel opleveren. De Ipinnekop, die in een' akcligen kerker het enige vermaak van een' verlaten' gevangenen uitmaakt , op zyn teken te wysjbeo. //. Dcd. M m Voof  $$4 OVER DE GEVOELIGHEID voorfchyn komt en kruimelen uit zyne hand eet , is voor hem van meer waarde dan menig dierbaar vriend voor dien genen is , die midden in het gewoel en de vermaken des levens verkeert» Het doden van zulk een diertje door een' medogen- lozen kerkermeester is een affchuvvelyke moord 3, Wanneer ik," zegt sterke, „nry in eene woes„ tyne bevond, zou ik toch ergens iets weten te 3> vinden om myn gevoel op te wekken. Ik zou 3, het op een' of anderen vrolyken mirtenboom 3, vestigen , of my verbinden aan eene treurige cy3, pres. Ik zou om hare fchaduwe vryen, en haar j, vriendlyk mynen dank toeknikken voor hare befcherming; ik zou mynen naam in hare fchors „ fnyden, en zweren dat zy de liefde boom uit de 3, ganfche woestyne was , als hare bladers ver„ welkten, zou ik rouwe leren dragen , en als zy „ welig uitbotten, zou ik my met hen verheugen." Wie in daat is om deze fyne nuances in de menschlyke ziel naauwkeurig waar te nemen, en juist van pas daarvan gebruik te maken, zal ook in daat zyn om het fympathetifche gevoel by zyne horeren of Iezeren onwederdaanbaar op te wekken. Wie zonder oordeel en overal van dergelyke beelden gebruik maakt; wie hen op zich zelve daardelt, zonder hun verband met de denkbeelden of omdandigheden , welke hen verzeilen, in acht te nemen en aan te duiden, die zal, in plaats van weemoedigheid en tranen, verveling of gelach veroorzaken. Niet alleen enkele trekken van gevoel , maar gehele taferelen moet men fomtyds uit dit oogpunt befchouwen , om ze op hunne juiste waarde te fchatten. Of onze ziel, van het ligchaam gefchei- den  VAN HART. 533 den, nog enige "bewustheid zal hebben van 't geen deze hare aardfche woning betreft , is eene zaak waaromtrent wy niet in (bat zyn met e-nige zekerheid iets te bepalen. Dan, ook zonder dit te bedoelen , zelfs in de overtuiging dat de ziel zich niets van dat alles bewust is, hebben wy eenen afkeer van het denkbeeld, dat onze geliefden in dit leven na onzen dood onze overblyffels aan den tand der roofdieren of aan het mes des ontleders zouden overgeven. Wy voelen een weemoedig vermaak in de voorftelling van onder den zelfden grafheuvel met die geliefden te rusten , van bloemen daarop geftrooid, en tranen daarop geplengd, door rouwdragende n&geblevenen: „ Illic fi qua raeos fepelirent fata dolores, „ Ultimus et poflto ftaret amore lapis, „ lila meo caros donaslét funere crines „ Molliter et tenera poneret osfa rofa." Vanwaar de oorzaak dier aandoeningen , waarmede onze reden fchynt te ftryden, en die zich echter tegen onzen wil van ons bemagtigen ? Die oorzaak ligt in het verband tusfcheu liefde en vriendfchap voor ons in ons leven , en rouw en aandenken omtrent ons ook na onzen dood. Wie in zyn leven niemands liefde verdiende of verwierf, dien zal ook niemand bewenen als hy fterft, niemand zal zyne grafftede met bloemen beftrooien of met tranen befproeien. Het eerfte denkbeeld is ons ondragelyk , en daarom maakt ook het laatfte op ons dien onaangenamen indruk, die, op deze wyze ontwikkeld zynde, door de gefixengfte reden goedMm 2 ge*  53°" OVER. DE GEVOELIGHEIÖ gekeurd , en door de ondervindig van ieders eigea hart bevestigd wordt. Tot hiertoe hebben wy het gevoel voornamelyk befchouwd met betrekking tot de voorwerpen, die daartoe aanleiding geven , en wy hebben reeds gezien, dat het in vele gevallen ten uiterften moeilyk is, waar en valsch gevoel, ten dezen opzichte, van elkander te onderfcheiden. Doch veel uitgebreider nog en ingewikkelder is het onderzoek , in hoe verre zekere graad van een of ander gevoel, dat in den boven* geltelden zin waar is , tevens voor het geluk van dezen of genen, in die of deze omftandigheid, waarlyk bevorderlyk of fchadelyk is, in hoeverre de vatbaarheid der ziel voor dat gevoel onder hare voortreflykheden of zwakheden moet geteld worden. Zelfs de befchouwing des dagelykfehen levens brengt ons hieromtrent reeds in twyfeling. Aan den eenen kant voelen wy zeer geringe deelneming of hoogachting voor zulke charac'ters, die wy. oordelen geen gevoel te hebben voor zodanige rampen, die op fynere zielen eenen krachtigen en dikwerf te fterken invloed oefenen. Wy befchouwen die ongevoeligen niet eens als gelukkig: ook dan zelfs , wanneer wy door eigene tegenfpoeden gedrukt en bedroefd zyn , zouden wy nog onzen ftaat met den hunnen niet ruilen willen, hoe zeer ook hun vrolyk gelaat, hun luidruchtig gelach , hunne kommerloze houding by onze bleke wangen en bevochtigde ogen en neergebogen fchedel moge allteken. Aan den anderen kant kunnen wy niet nalaten het gedrag van dien genen, die zich  VAN HAR T. 537 zich in matelozen en nutlozen rouwe op den duur zo verre toegeeft, dat hy zyne pligten jegens maatfchappy en vaderland , jegens huisgezin en vrienden verwaarloost , met medelyden af te keuren. Wy kunnen ons niet voordellen, dat het met het oogmerk der Voorzienigheid overëenkomftig, dat het verdienftelyk of pligtelyk zyn kan, onze vermogens van geest of ligchaam nutloos te laten verkwynen, den beker van vreugde, op aarde voor ons ingefchonken, met verfmading van de hand te wyzen, en een mnzyn erger dan de dood Dees waereld dm te Jle•pen. Gemaklyk is het, hier op te antwoorden, dat hier, gelyk overal, de middelweg de beste is: moeilyker, te bepalen waar die middelweg gelegen zy, wie onzes bedunkens geacht moet worden dien te betreden, en of hy voor alle charac'ters ééne en de zelfde is. Mogelyk kunnen de volgende aanmerkingen enig licht over dit onderzoek verfpreiden. Wy moeten in de eerfte plaats onderftellen, dat 'er, in 't algemeen genomen , en zonder by enkele perfonen of zelfs by enkele maatfchappyen ftil te ftaan, meer wezenlyk geluk dan ongeluk in dit leven te genieten is; dat de fterveling, als hy zyne loopbaan optreedt, hoe onzeker zyn lot ook zyn moge, van hoe vele omllandigheden het ook moge afhangen, nogthans, voor den gehelen duur van zyn verblyf op aarde te faamgenomen , meer te hopen dan te vrezen heeft, onderftellende, dat hy, zo veel in zyn eigen vermogen is, tot zyn geluk toebrenge en medewerke. Indien wy dit ontkennen , indien wy deze aarde enkel als een tranendal befchouwen, dan moet één dezer beiden waar zyn , — of de, Voorzienigheid heeft ons hier bepaaldelyk geplaatst om te lyden, Mm 3 en  538 OVER DE GEVOELIGHEID en dan beantwoordt die geen het beste aan zyne beftemming, die zich in alle treurige gewaarwordingen het meeste toegeeft, die eiken doorn , welke hem op zynen weg ontmoet , diep in het vleesch treedt, elke roos, die hem toelacht, ongeplukt en 011- genoten laat verwelken, of wel, indien wy ons geluk op aarde mogen en moeten bevorderen , dan zal die bevordering beftaan in het uitdoven van alle gevoel, en wie het naaste in dat opzicht aan een dier of aan eenen fteen komt, zal de gelukkiglb fterveiing zyn. Gene dezer voorgedragene meningen zal, zo ik vertrouwe , algemeen aankievers of voorltanders vinden. Geloven wy in tegendeel, dat ons leven een gemengd genot van vreugde en fmarte oplevert, en dat de vatbaarheid voor dat ge. not tot zekeren trap toe ons geluk vermeerdert , dan befeffen wy tevens, flat wy de vatbaarheid voor vrolyke en aangename aandoeningen niet bezitten kunuen , zonder tevens gevoelig voor onaangename en treurige indrukfelen te zyn; dat wy de ftrelende geneugten van tedere liefde , van harttyke vriendfchap, nimmer genieten kunnen , zonder ons tevens bloot te Rellen aan de grievende fmarten van te leurftelling, van nayver, van verlies; dat wy ons in het heil van ons vaderland , van de menschlyke maatfchappy, niet levendig verheugen kunnen, zonder tevens ook levendig te delen in de rampen die dezelven treffen. Gevoeligheid voor treurige aandoeningen is dus, geheel alleen en op zich zelve befchouwd, geen wenlchelyk goed , gene voortreflykheid onzer ziel; maar zy is het wel degelyk, in zo verre zy ons hart ook tevens gevoelig en vatbaar maakt voor de zuiverde en ftrelendlle genietingen. Van hier die gemengde  VAN HART. 539 de gewaarwordingen, die wy by matige rampen, ons zeiven of anderen overgekomen, dikwerf ondervinden en met moeite verklaren kunnen. Terwyl wy het verlies van eenen vriend, of een ongeluk dat hem getroffen heeft, bewenen, ftreelt en vertroost ons enigzins het denkbeeld, dat wy voor zulk eene tedere vriendfchap vatbaar en gefchikt zyn, dat wy in ftaat zyn daarvan zo wel het zoete als het bittere te genieten , en dat wy dus ook in het vervolg op het genot van dat zoete mogen hopen. Wanneer derhalven Gevoeligheid in het algemeen eene voortreflyke eigenfchap van hef menschlyke hart is, en deszelfs geluk bevordert, hoe kunnen wy dan die Gevoeligheid immer te fterk aankweken ? hoe kan zy ons in enig geval ongelukkig maken ? Laat ons deze vraag wat nader befchouweu. Alle gevoel voorönderftelt zekere mening , welke daarvan de grondflag uitmaakt. Die mening heeft nimmer eene volkomene zekerheid, 'er zyn altoos redenen voor en tegen. Dan, zodra 'er gevoel by komt , zyn wy gene onpartydige rechters meer om over die redenen te beflisfen: en dikwerf bevinden wy ons in 't geval , dat de zwakkere en min talryke redenen by ons de overhand verkrygen, door de levendigheid waarmede zy op ons werken. Dus kunnen , by voorbeeld , de bedenkingen omtrent de toekomende heilzame of nadelige gevolgen van eene of andere handeling nimmer zo levendig befeft worden, als de drangredenen van tegenwoordig genot en genoegen. De laatften ftygen zeer ligt tot den graad van levendigheid, dien wy gevoel Mm 4 noe-  540 OVER BE GEVOELIGHEID noemen , welken de eerften byna nimmer bereiken. Wy bevinden ons alsdan in het geval van het goede te zien en goed te keuren, terwyl wy het kwade volgen : Video meliora proboque, Deteriora fequor. Ik zal my , ook hier ter plaatfe, niet verder in metaphyfilche onderzoekingen over dezen ftaat van het menschlyke hart inlaten : ik beroep my wederom op het gemene veritand en de onder» vinding des dagelykfchcn levens. Alle uitdrukkingen omtrent het geweld der hartstochten, het weggeileept worden door driften, het wederflaan de? verzoekingen, het kloekmoedig verdragen van tegen» fpoeden , enz. liggen allen in de voorgedragene aanmerking opgefioten. Het vermogen, dat ons in Haat fielt om in zocfanige omllandigheden de uitfpraak der kalme reden in onze handelingen te volgen, het valfche gevoel tegen te gaan, en het ware zodanig te matigen dat het onze vermogens van ziel en ligchaam niet verzwakke en verniele, ons niet buiten ftaat (lelie om aan onze bezigheden en pligten te voldoen, door ons van die rust en tevredenheid te beroven, welke tot derzelver vaardige en volkomene vervulling nodig is; dat vermogen is de zogenaamde Sterkte van geest. Ieder zal uit deze bedenkingen weldra van zelve dit gevolg afleiden, dat de gezonde en wenschlyke gefteldheid der menschlyke ziel voornamelyk zal moeten beftaan ia de gepaste betrekking of reden tusfehen die gevoeligheid , welke wy in het voorgaande befchouwd hebben, en tusfehen het laatstgemelde vermogen, dat wy kracht van geest noemen. Deze aanmerking verfpreidt myns inziens zeer veel licht over het ge- fchü\  VAN HART» $41 1'chilpunt, in hoe verre de Gevoeligheid te ver kan gedreven en fchadelyk worden , zonder eigenlyk valsch te zyn. Het denkbeeld van betrekking of reden tusfehen twee grootheden bepaalt niets omtrent derzelver eigenlyke waarde. Twee lieden, waarvan de eene tweemaal gevoeliger is, dan de andere , doch tevens eene dubbele mate kracht van geest bezit, ftaan in dit opzicht gelyk. Wy mogen ons dus veilig in gevoeligheid toegeven, wy mogen die eigenfehap onzer ziele, die ons voor zo vele, voor zulke zuivere en edele gelukzaligheden vatbaar maakt, gerustelyk verfynen en verhogen, indien wy Hechts tevens zorg dragen van de tegenwerkende kracht, waardoor het evenwigt bewaard moet blyven, in gelyke mate te vergroten. En zo lang wy dit in het oog houden, zullen wy in voortreflykheid toenemen, naarmate wy tevens en gevoeliger en fterker van geest worden. Van dit beginfel hangt onze meerdere of mindere achting voor verfchillende charatfters grotendeels af. Wy voelen mogelyk mededogen en toegevendheid , maar gewis gene hoge achting of verwondering voor den burger, die, als het vaderland zynen byftand vordert, in de armen zyner huisgenoten werkloos en moedloos blyft hangen, zonder zich uit hunne omhelzingen te kunnen losrukken. Wy nemen , aan den anderen kant, geen aandeel in het lot van den hardvochtigen krygsman, die met vermaak ten ftryde vliegt, zonder zucht of traan te laten by het affcheid van vrouw en kinderen: maar wy worden diep getroffen door het, tafereel van Heétor by Homerus, die, gereed ten ftryde, nog eerst met vaMm $ der-  54* OVER DE GEVOELIGHEID derlyke tederheid zyn zoontje aan zyne» boezem drukt, en teder glimlachende om de vrees, die het kind voor 's vaders wapenrusting toont, het aan de zorg der onlterflyke goden beveelt, aan zyne fchreiende moeder overgeeft, en nu, zelf diep weemoedig, zyner gade voor het laatst troost en moed infpreekt; en dan eerst voortfnelt, om de muren van Troje ten koste van zyn leven te verdedigen. Zulk eenen gevoeligen held verzeilen wy met onze wenfchen op het flagveld, wy fidderen voor zyn gevaar, en zien met verrukking van vreugde hem behouden in de armen van gade en kroost te rug keren. Uit deze aanmerking is het zeer gemaklyk in 't algemeen te bepalen, wanneer het gevoel, dat objectief waar en goed is, fubjeftief fchadelyk en verderflyk wordt , hoe zeer het allermoeilykst blyve zulks in enig byzonder geval te doen. Gevoeligheid namelyk wordt dan fchadelyk, wanneer wy niet tevens zo veel kracht van geest behouden, als nodig is om onze ziel op den duur in het dagelykfche leven kalm en gefchikt te houden tot het oefenen onzer pligten, het verrichten onzer bezigheden, en het genieten van die ftille tevredenheid en opgeruimdheid , zonder welke ons leven voor ons en voor anderen lastig en ondraaglyk wordt. Het kort beftek dezer verhandeling verbiedt my deze Theorie verder uit te breiden, en daaruit alle die gevolgen af te leiden , welke my voorkomen enigzins nieuw en belangryk te zyn. Ik vertrouw echter , dat de duidelykheid en zekerheid van het gelegde grondbeginfel genoegfaam is om elk daartoe , by nadere overweging, zeiven in ftaat te Hellen. Ik  VAN HART. 543 Ik zal derhalven, Hechts fchetswyze, enige weinige ■aanmerkingen laten volgen , welke daarmede eenen onmiddelyken famenhang hebben. I. Wy kunnen zo wel naar de eene als naar de •andere zyde van den bedoelden ftaat van evenwïgt afwyken. Wy kunnen de fterkte van geest zo ver brengen , dat dezelve of in Stoifche apathie , of in indolentie, ontaart. Schoon wy dan al voor ons zeiven fomtyds gelukkiger, of ten minften veiliger voor onaangenaame aandoeningen zyn mogten, verliezen wy althans zekerlyk die beminlyke zachtheid en deelnemendheid van charaéter, die ons voor het vertrouwen en de toeneiging van anderen gefchikt maakt , en wy beroven ons van de ftrelende geneugten van liefde en vriendfchap. II. Wanneer wy bevinden , dat het evenwigt tusfehen onze gevoeligheid en onze fterkte van geest niet in behoorlyke orde is , en wy pogingen aanwenden om dat te herftellen, kunnen wy zulks trachten te doen, of door de ééne te verfterken, of door de andere te verzwakken. In zo verre het eerfte onze voortreflykheid en ons geluk bevordert, is het altoos onze pligt en ons belang , om dien weg in re liaan , mits wy echter altoos dit in het oog houden, dat wy niet onze gevoeligheid: en onze fterkte van geest beiden zo hoog opvoeren, dat onze krachten zelve daar onder bezwyken. De kamp tusfehen deze beiden , zelfs in den volkomenften ftaat van evenwigt, dien wy bereiken kunnen, kost altoos min of meer vermoeijing. By de belading van eenen hefboom, komt niet alleen de reden tusfehen magt en last , maar ook eindlyk het vermogen van het fteunpunt, dat ze beiden dragen moet,  544 OVER DE GEVOELIGHEID moet, in aanmerking. Zo wy reden hebben, om in dit opzicht te vrezen, is het beter, door de vermindering van de eene, het evenwigt tusfehen beiden te herftellen. III. Wy moeten niet alleen, zo veel in ons vermogen is, het evenwigt tusfehen onze gevoeligheid in het algemeen, en de tegengeftelde kracht van geest in het byzonder, bewaren, maar wy moeten ook onze gevoeligheid behoorlyk verdelen tusfehen de verfchillende voorwerpen, die haar opwekken, ea die daarop, in de meeste gevallen, zekere aanfpraak hebben. Indien wy dit verzuimen, maken wy oris aan inconftquentie, en dikwyls aan onrechtvaardigheid fchuldig. Wie de pligten jegens vrouw en kinderen aan de vriendfehap opoffert, is onrechtvaardig, hoe beminlyk en lofwaardig eene tedere en belangloze vriendfehap op zich zelve ook zyn moge. De aandoenlyke vrouw, die een geliefd fchoothondje enige dagen beweent, moet over het verlies eener vriendin aan het mymeren flaan, en dat van eenen minnaar of gade niet overleven, indien zy het gcrais der voorwerpen , raar mate hunner waarde, gevoelen zal. Van dergelyke inconfequentiè'n levert ons de daselykfche ondervinding niet dan al te vele voorbedden op. IV. Wy moeten de ogenbliklyke en voorbygaande opwellingen van gevoel niet verwarren met de doorgaande gevoeligheid van ons hart. Wy zouden vergeeffche en nadelige pogingen doen, aan den eenen kant om eene fterkte van geest te bekomen, die ons in ftaat zou Hellen van die opwellingen volkomen te onderdrukken , en aan den anderen kant, om onze ziel altoos tot die hoogte van gevoel te wil»  Van h a r t. 54^ Willen opwinden, waarvoor zy in fommige ogenblik» ken vatbaar is. Wanneer zy zich altoos in zulk eenen ftaat van fpanning bevond, zou zy indedaad aan eene krankheid lyden , gelykende naar die , welke wy by het ligchaam gewoon zyn zenuwziekte te noemen. Wy kunnen ons in omftandigheden bevinden, waarin wy gaarne ons leven in gevaar zouden ftellen, oni het bezit van enig goed te erlangen: wy kunnen insgelyks in andere gevallen dat leven voor eene poos verachten, en op geen' den minden prys dellen , omdat wy dat geen misfen , 't welk daarvan het geluk uitmaakte. Doch het zou ongerymd en fchadelyk zyn , de vervoeringen van een ogenblik te willen maken tot de duurzame gedeldheid van onzen geest. By het lezen van fentimentele fchryveren, is het my dikwerf toegefchenen, dat zy in deze feil vervallen waren, en dat hun fchadelyke invloed, en de romanesque denkwyze, welke zy befchuldigd worden aan hunne bewonderaren in te boezemen, voornamelyk hieraan te wyten zyn. Ik geloof, dat men uit dit zelfde beginfel verklaren kan, waarom zo vele lieden, die in hunne gefchriften en gefprekken de duidelykde bewyzeu geven, dat zy voor fyn en waar gevoel vatbaar zyn,in hunnen dagelykfchen wandel zo verre van hunne beginfelen afwyken. Het ideaal, dat zy zich van liefde, van vriendfehap, van alle tedere aandoeningen in 't algemeen voordellen , is faamgedeld uit die trekken, die flechts by enkele gelegenheden in het gemene leven voorkomen , en waaraan dus gene voorwerpen, uit den dagelykfchen loop van dat leven genomen, immer beantwoorden kunnen. De geliefde in den Roman is altyd gereed, om alles voor bet  546* OVER DE GEVOELXCHEIO het beminde voorwerp opteöfferen: en in het dagelykfche leven zien wy indedaaad heldhaftige trekken van liefde en trouwe,die aan zodanig een ideaal volkomen beantwoorden. Maar wy zien die niet telkens en dagelyks; de gelegenheid moet tot die opofferingen aanleiding geven, en 'er toe noodza» ken; zy gefchieden dikwyls door zulke charaéters, die in koelen bloede zich zelf daartoe nimmer zouden in ftaat geacht hebben. Wie derhalven altoos en in alle omllandigheden zulk eenen ingefpannen ftaat van ziel verwacht en vordert, als tot dergelyke verhevene blyken van trouwe en genegenheid vereischt wordt, die zal zich gewis te leur gefteld vinden. Die teleurftclling zal hem doen wanhopen, immer iets te vinden , dat aan zyn ideaal beantwoorde; hy zal eindlyk de ideale vvaereld, waarin hy met zyne verbeelding verkeert, geheel van de werklyke waereld beginnen aftezonderen. Omdat de liefde van zyne gade of kinderen, de genegenheid van zynen vriend, niet beantwoordt aan het ideaal, dat hy zich van liefde en vriendfehap voorftelt, zal hy zich ook niet gehouden achten aan de pligten,die met dat ideaal verknocht zyn;en terwyl hy over liefde en vriendfehap, over deugd en eer, zelfs ter goeder trouwe, de verhevenfte en zuiverfte gevoelens in zyne woorden en fchriften aan den dag legt, zal hy een ongetrouwe echtgenoot, een flecht huisvader, een onftandvastig vriend worden. V. Die genen, welke fentimentele en romanesque fchriften lezen, en op hun eigen hart toepasfen, befchouwen dikwerf het voorgehangen tafereel, niet alleen als een getreuw afbeeldfel der natuur, maar tevens als een voorbeeld ter navolging. Noch cöTHE,noch ROUS-  Van h a r t. Rousseau, noch fielding, hebben immer bedoeld, om werther en charlotta, of st. preux en jülia , of thomas jones als modellen voor ieders gedrag, als geperfonifieerde ftelfels van^Zedekunde voor te ftellen, gelyk dit het oogmerk was van den fchryver van grandison. Zy hebben alleen getoond,hoe de menschlyke natuur by fommige perfonen en in fommige omllandigheden werken kan. Wie zich in navolging van werther ongelukkig maakt, op het voetfpoor van julia ftruikelt, of met het voorbeeld van thomas jones de ongeregeldheid van zyn gedrag verdedigt , heeft de gevolgen dier misflagen aan zich zeiven, en niet aan de gemelde fchriften te wyten. VI. Wy hebben tot hiertoe meest altyd gefproken van Gevoeligheid in het algemeen, en myn bellek heeft niet 'toegelaten , in eene byzondere befchouwing der verfchillende foorten van gevoel te treden, naarmate het onderfcheidene voorwerpen betreft. Niet alle foorten van gevoel zyn even fterk, of even algemeen: die genen, welke op de eerlte behoeften onzer natuur gegrond zyn, zo als liefde en vriendfehap, worden , hoe zeer ook in meerdere of mindere mate, en op onderfcheidene wyzen gemodificeerd , nogthans overal aangetroffen , waar die natuur flechts enigzins begint befchaafd en ontwikkeld te worden. Van andere liggen wel de zaden in de natuur aller menfchen, doch zy verëifchen, even als tedere en zeldfame planten , een' hoger" graad van cultuur en byzonder gunstige omftandigheden, om voort te fpruiten en vruchten te dragen. Van dezen aart is het fyne en verhevene gevoel voor afgetrokkene waarheid,voor zedelyke goedheid, voor  54§ OVER ÖE GEVOELIGHEID voor fchoonheid van natuur en kunst. Voorbeel» den, waarin men deze laatfte foort van gevoel op eenen hogen trap van levendigheid aantreft, zyn hier en daar voorhanden, doch niet menigvuldig. Men kent uit de Historie der Wiskunde de verrukking, waarin archimedes werd weggevoerd door eene gewigtige en lang gezochte meetkunstige ontdekking» By den beroemden winkelman werkte het uiterst fyne gevoel voor het fchone zo lterk,dat hy, alleen in zyn kamer zynde, by het lezen van homerus, in verrukking opfprong, en het hoofd tegen den zolder kwetlle: en by zyne laatfte ongelukkige reis uit Italië naar Duitschland, maakte het gezicht der ipitfe daken en Hecht gebouwde huizen van de eerfte Duitfche ftad op hem, die aan de verhevene en edele bouworde der Itaiiaanfche paleizen gewoon was , zulk eenen diepen en onaangenamen indruk, dat hy zich naauwlyks liet wederhouden van terftond te rug te keren. Sommige foorten van gevoel zyn van eenen gemengden aart. Godsdienstig enthufiasmus, blakende liefde voor vryheid en vaderland, in zo verre zy gegrond zyn op afgetrokkene denkbeelden, behoren tot de zo evengemelde foort van fyner gevoel. In zo verre wy ons het Opperwezen als Vader en Weldoener levendig voordellen, in zo verre wy, by het woord Vaderland, bepaaldlyk en perfoonlyk aan onze medeburgers , en de vrienden die wy in het zelve bezitten , denken, komen zy nader aan de eerfte foort. VII. Die foorten van gevoel , welke byzondere omftandigheden ter ontwikkeling verëifchen, zullen aiet by alle natiën, veel min by alle menfchen, dui- de-  VAN HART 549 delyk bemerkt worden. Dit is evenmin een bewys, dat zy niet in de natuur beftaan, als het voorbeeld van eenen blindgeborenen een bewys zyn zou tegen het beftaan der kleuren. Wie noch in de natuur , noch in afbeelding , ooit een grootsch of bevallig landfchap gezien heeft , zal zich nimmer de gewaarwordingen kunnen voorftellen, die een bergtoneel der Alpen, of eene Arcadifche vlakte in eene gevoelige ziel verwekt. Wie geboren en opgevoed is onder eene mismaakte en verbasterde menfchen-race," zal geen denkbeeld hebben va» het geen lessing of winkelman by den Laokoön, den Apollo, de Medicefche Venus gevoelden. Natuurlyke ligchaamlyke fchoonheid is by onbedorvene zielen eene der eerfte en fterkfte aanlokfelen tot genegenheid en liefde. Maar wanneer de droevige ondervinding, of de dagelykfche befchouwing eener bedorveue maatfchappy, geleerd heeft, dat de fchoonheid van gedaante Hechts zelden met de innerlyke fchoonheid van ziel gepaard blyft, dat de eerfte dikwerf aanleiding geeft tot bederf der laatfte, dan verenigt zich de indruk der fchoonheid met zo vele onaangename denkbeelden , dat hare werking daardoor verzwakt en dikwyls vernietigd wordt. VIII. Zulken, wier gevoel ontwikkeld en verfynd is voor voorwerpen , welke zy niet aantreffen onder die, welke hen omringen; deugdzamen, die in eene geheel bedorvene maatfchappy leven; kunftenaars met de ziel van Raphaël of Guido, onder Negers of Chinezen gebaanen; vurige beminnaars eener redelyke vryheid, onder het juk ener despotieke regering gebogen; deze allen voelen zich ongetwyfeld door dat gemis tot zekeren trap toe ongelukkig. wysBïc. II. Dtel, No Doch  OVER DE GEVOELIGHEID Poch tevens ftreelt en troost hen de bewustheid hunner eigene hogere voortreflykheid, en dat denkbeeld wederkoudt hen, om die vatbaarheid, voor welke zy vergeefs voedfel zoeken, voorbedachtlyk en moedwillig te verdoven en uit te roeien. Die vatbaarheid is, ook dan zelfs, eene hogere volkomenheid, en dus een wenscalyk goed. IX. Door byzondere omftandigheden kunnen enkele gemoederen buiten het bereik gebragt worden van voldoening te vinden ook voor waar en edel gevoel. In dat geval kan het hun pligt zyn , tot zekeren trap toe dat gevoel te verzwakken en door andere foorten te vergoeden. Wie, by voorbeeld, niet volkomen naar zynen wensch gehuwd is, die doe gene pogingen om zyn hart voor ideale liefde meer en meer gevoelig, en daardoor zich zeiven of misdadig, of ten minften ongelukkig te maken ; hy trachte integendeel door vurige vriendfehap, door blakende zucht voor vaderland en menschlykheid , docr fyn gevoel voor fchoonheden van natuur of kunst, het ydel van zyn hart te vervullen. Wie gedoemd is om zyn leven in eene onbehaaglyke landouwe of bedompte ftad te llyten, die terge en kwelle zyne verbeelding met gene tonelen van Tchoonheden en genietingen des landlevens en der natuur, die buiten zyn bereik zyn. X. Schoon wy ons in de loopbaan dezes levens gemeenlyk te leur gefteld zien in de idealen , die wy by onze intrede daarin vormen , zouden wy echter kwalyk doen, indien wy den toon van ons ideaal nooit hoger ftemden, dan de middelbare toon des dagelykfchen levens. De jongeling, die zich aan het befchouwende of bezige leven toewydt kan  van hart. 55X kan met gene reden verwachten tot den rang en den roem van eenen locke en newton of Washington en elliot te zullen opklimmen. Maar hy zou kwalyk doen , hy zou zelfs tot genen middelmatigen trap van bekwaamheid en glorie opftygen, indien hy van den aanvang af de plaats dier onderflyke Helden buiten zyn bereik achtte, en zich nimmer iets anders, dan middelmatige originelen , ter navolging voorftelde. Zo kunnen wy ook niet met grond verwachten eene Geliefde als laura of eloisa, enen vriend als pylades of pvthias, te zullen aantreffen; maar wy moeten van onzen kant ons ten min Hen in fiaat ftellen, om aau zulk eene liefde en zulk eene vriendfehap, indien ons dat onwaardeerbare geluk te beurt mogt vallen, op eene waardige wyze te beantwoorden. Onze fterkte van geest moet ons aan den anderen kant leren, om de verydeling onzer uitzichten, of het verlies der reeds verworvene goederen met gelatenheid en kloeken moede te dragen. XI. Gevoeligheid van hart is gene hoedanigheid, die Hechts by byzondere gelegenheden in oefening moet gebragt worden , en aan enkele treffende trekken gekend wordt; zy moet op den duur onze geheele ziel verwarmen, in onze geringfte verrichtingen doorftralen, en eenen zachten glans over ons ganfche charafter verfpreiden. Wy kunnen waarlyk en fterk fentimenteel zyn, en ons als zodanig doen kennen, al bevinden wy ons nimmer in dien byzonderen famenloop van omflandigheden, waar de hoogde graad van heldhaftig gevoel en kracht vereischt wordt. Eveneens als een man van verftand en geest blyken van zyne onderfcheidende Nn a meer-  552 OVER DE GEVOELIGHEID VAN HART. meerderheid geeft, ook in de beuzelingen vau den dagelykfchen omgang, zo kan ook de toon van een woord, de beweging van eene hand, den gevoeligen man aan gevoelige zielen doen kennen en kiezen uit den nietsbeduidenden hoop die hem omringt, en waarvan . hy zich fchynbaar niet onderfcheidr. Naarmate wy deze uitmuntende begaafdheid van ons hart meer zuiveren, verfynen en verheffen, naarmate wy haar op waardiger voorwerpen , en met eene wyzere nitdeling, oefenen, naarmate wy tevens ons verfterken met vermogen van geest om hare werking te regelen en het evenwigt te bewaren , naar die mate zullen wy aan innerlyke voortreflykheid en wezenlyk geluk toenemen , en nader komen aan het beeld van een Wezen, dat de hoogfte Goedheid en de tederfte Liefde verënigt met het zuiverlte Verftand, de volkomenfte Heiligheid en de voJmaaktfte Gelukzaligheid. P. N. VER-  553 VERHANDELING over de uitwerkselen der nieuwe fransche grondwetten van staat op de zeden, door den Heere necker. (Vervolg en Slot van bl. 238.) M en zou gedacht hebben, dat onze wetgeevers, toen zy het gezag der regeering verzwakt, en alle de fchooren van de algemeene orde verbryzeld hadden , met des te meer zorgvuldigheid hadden behooren te waaken ter inftaijdhouding van het zo heilzaame gezag der godsdienftige begrippen , die in haar volle kracht alleen genoegzaam zouden zyn , om de harmonie van alle de deelen der maatfchappelyke orde te handhaaven en te bewaaren. Maar gelyk de Nationaale Vergadering zich omtrent de uitvoerende Macht en de Koninglyke waardigheid betoond heeft, zo heeft zy zich ook omtrent den Godsdienst gedragen. Zy verklaarde dat de uitvoerende Macht aan het Opperhoofd van den Staat toekwam , doch zy vergunde deezen de nodige middelen niet om zich gehoorzaamheid te verfchaffen: zy verklaarde dat Frankryk een Monarchaale regeering zyn moest , en echter beroofde zy de Koninglyke waardigheid van alle de attribuuten der Majefteit, en van alles, waardoor zy waarlyk nuttig konde worden. Even zo plaatfte zy ook het behouden van den openbaaren Godsdienst onder de Nn 3 eer  854 VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER eerfte verplichtingen van den burgerltaat, maar welverre van in den geest der Natie de hoogachting voor denzelven en alle die verheven denkbeelden die daarmede gepaard gaan, aantekweeken, duldde zy de minachting voor Zeden en Godsdienst; ja zy hoorde en prees zelf die redenvoeringen aan, waarin decze verachting, op een zeer duidelyke wyze, wierd uitgedrukt, omdat zy zich inbeeldde, dat, terwyl zy aan Frankryk een filofophifche regeering gegeeven had, zy eene broederfchap met alle foorten van Vrygeesten had aangegaan , en uit dien hoofde verplicht was haare verachting voor alle algemeen aangenomen gevoelens in 't openbaar te kennen te geeven. Zonder op den innerlyken fa, menhang tusfehen den eerbied voor den Godsdienst en de achting voor deszelfs dicnaaren te letten, ftichtte zy in de kerk eenen burgerlyken oorlog aan , liet het eigenbelang het geweeten beltonnen, en maakte de priesters, die volgens de overtuigingvan hun gemoed te werk gingen , tot voorwerpen der vplksbelediging, daar zy zelfs hen de verachtelykfle naamen gaf. Zo zyn Jan de grenzen van den Godsdienst, van de moraliteit en welvoeglykheid doogebroken; men ylt zichtbaar naar den "laarHen trap der ongebondenheid, en zal wel ras genoodzaakt zyn , eene proeve van een zuiver flaatkuadïgen Catechismus te maakeu, waarop men, op het hachlyk geloof van eenige befpiegelende vernuften, de vorming van het menfchelyk geflacht gronden aal. Wysgeeren van een dag, wy zyn verlangende te zien, hoe gy met fpitsvindigheden op de talryke klasfe des volks werken zult, hoe gy, het ÏRidden van deszelfs ongelukkiger! toeftand , zyn  NIEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. 555f belang met den eerbied voor de haudhaaving der wetten vereenigen zult ; hoe gy allen den geenen, die, van het eerde ogenblik der ontwikkeling hunper vermogens, voor hun beftaan moeten arbeiden, tyd verfchaffen zult, om uwe lesfen te verftaan: „ Zulke ongelukkige burgers , zegt gy, zullen 'er onder het ryk der Vryheid niet meer zyn ; dat was het werk van het despotismus." Doch gy weet maar al te wel , dat de armoede van andere omllandigheden afhangt , van omllandigheden die in de orde der maatfchappy nooit veranderd kunnen worden, of, wanneer gy dit nog niet weet, verlaat dan uw trotfchen leerdoel, die plaats, welke gy door uwe onwetendheid onteert, en leert de wetten der gezellige verbindtenis, gelyk ik ze meermalen voorgedragen heb , en ik u hier herhaalen zal. De behoeftigheid in politieke maatfchappyen ontdaat uit de wetten van eigendom , wetten , die met de openbaare orde zeer wezenlyk bedaan kunnen, wetten , die deeze maatfchappyen zeiven haar eerde bedaan gaven , en die nog heden de vruchtbaare bron zyn der werkzaamheid en de ontwikkeling van alle foorten van nyverheid. Uit deeze wetten volgt nu, dat 'er zich onder het af- en toeneemen, dat by alle foorten van eigendommen van tyd tot tyd plaats vindt, en de daar uit geduurig voortvloeiende veranderingen van geluksömftandigheden, twee zeer verfchillende klasfen van menfchen moeten opdoen; van welken de eene over de voortbrengfelen der aarde befchikt , en de andere alleen bedaat , om door derzelver handen-arbeid de jaariykfehe vernieuwing deezer voortbrengfelen en vruchten te bewerken1, of door derzelver vernuftige nyverheid de eiNn 4 ge-  55<5 VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DBA geuaars deezer rykdommèn voorwerpen van gemak en luxe te leveren , waar tegen deezen hen een gedeelte van hunnen overvloed afïïaan. Deeze algemeene en ieder ogenblik vernieuwde overeenkomst brengt en houdt de maatfchappy in beweeging, en de wetten verhoeden dat deeze beweeging niet in vyandfehap , oorlog en verwarring ontaart de. Wel is waar, dat uit deeze verfchillende betrekkingen onder de bewooneren der aarde, by den algemeenen omloop van arbeid en voortbrengfelen , van goederen en genietingen , een geduurige ftryd' ontfiaat onder de verfchillende contracteerende partyen ; doch daar deeze geen gelyk vermogen hebben , zo is de eene onvermydelyk aan die bedingen onderworpen, welke hem de andere wil opleggen. Want, fchoen de gegoede kïasfe de dienstbetooning, die zy van de niet gegoede erlangt , even onontbeerlyk is als de grond dien zy bewoont; zo kan zy toch , omdat haar de menigte en de dringende behoefte der laatfte te ftade komen, het loon van den arbeid naar goeddunken bepaalen; en als dit loon llegts gëeventedigd is met de dagelykfche behoeften van eea fpaarzaam leven, dan kan 'er geen vereenigde opftand tegen de oefening van deeze macht plaats vinden. Het is dus niet het despotismus der regeering, maar de macht van den eigendom, die een groot deel der menfchen alleen tot de dringendfle behoeften beperkt. Onder alle foorten van regeering&vormen is deeze afbarjglykbeid byna dezelfde, en overal ftaat het loon van het werk , waartoe geene vormingvan geest vereischt wordt, in eene gelyke betrekking.  NIEUWE FR. GR0NDW. VAN STAAT OP DEZEDEN. 557 En zelfs die kleine verfcheidenheden, welke by deezen regel kunnen plaats hebben, bevestigen deeze Helling nog meer. Want deeze verfcheidenheden ontftaan flegts uit de byzondere waarde, die de een of andere behoefte met opzicht tot den handel of derzelver volftrekte onontbeerlykheid hebben kan, en veelal uit de verfchillende klimaaten en gewoonten der menfchen voortvloeijen. Genoeg dat deeze rechten van den eigendom, om den prys van het werk te bepaalen, geen inbreuk maaken op de wetten des geluks ; de wyze en voorzichtige Natuur heeft haare kostbaarfte weldaaden van geen gezag afhanglyk gemaakt, en op derzelver genot hebben de ryken en armen een gelyke aanfpraak. Buiten dien hebben zy ook allen zonder onderfcheid hun voordeel van de publieke orde , fommigen van den kant van den arbeid, anderen in den fchoot der verveelende werkeloosheid. Wat volgt nu uit alle deeze Hellingen, die op het wezen der maatfchappye gegrond zyn ; uit deeze rechten van den eigendom , waaraan men geene de minfle krenking kan toebrengen , zonder den ftaat in verwarring te Horten , en die men morgen weder zou moeten herflellen, als men ze heden vernietigd had ? Daaruit volgt noodzakelyk deeze groote waarheid: dat het niet in de macht van den wetgeever, althans niet van den wetgeever van een zeer bevolkt ryk , Haat, de groote menigte tyd te verghaffen, die'tot eene langduurige opvoeding vereischt wordt; dat men gevolgelyk alle louter politieke onderrichtingen , alle lesfen die op afgetrokken denkbeelden gegrond zyn, altoos ontoereikende zal bevinden , om een gantsch volk aan de zedelyka Nn 5 plich-  55<"> VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER plichten te verbinden , en dat het een der zekerde bewyzen van een middelmatig vernuft is, dit te kunnen hoopen. Laat ons dan des te meer den onwaardeerbaaren byftand van godsdiendige beginfelen in eere houden , en denzelven als den derkden fteun der maatfchappelyke orde befchouwen. Zy zyn omringd van alles wat de verbeeldingskracht treffen kan, werken recbtftreeks op het hart, en hebben zo oneindig veel verbindtenis met het verftand, dat zy zich met onze kindschheid en onzen ryperen ouderdom , met onze zwakheid en onze fterkte , met onze gemeende en verhevende denkbeelden even derk vereenigen. Alle burgerlyke en politieke wetten werken flegts altyd op een gedeelte van ons zeiven , en derzelver heerfchappy houdt op, zoras wy ons in de eenzaamheid bevinden, alwaar de fluijer onze daaden voor het oog van anderen verbergt. Dan heeft de mensch, die geen Godsdienftige morale erkent, geen anderen regel van wetgeving dan zyn eigen belangen goeddunken. Zulke naauwbepaalde grenzen kan men het gezag der Godsdiendige grondbeginfels niet voorfchryven, en nooit werken zy met meer kragt, nooit is derzelver heerfchappy derker, dan wanneer zy ons , by onze geheimde overleggingen , in de afzondering onzer overdenkingen, verrasfen. Het is dus een vermeten laatdunkenheid , wanneer de wetgeevers van een daat zich inbeelden , dat het werk van hunne genie voor alles toereikende is , en dat de goede orde en het geluk alleen uit hunne wysheid ontdaan zal. Geen menfchelyke wysheid zal ooit zo veel werken, als een enkel moreel denkbeeld, dat ons gantfche wezen doordringt, ons wezen dat van verdand,verbeelding,  NIEUWE FR. GRONDW. VAN STAAT OP DE ZEDEN. 559 ding, hoop, en van al het wonderbaarfte onder alle wonderen van het oneindig geheelal,is famengefteld. Doch onder alle zedelyke denkbeelden is 'er geene van wyder omvang, geene zo verheven, als welke de Godsdienst in het hart der menfchen plant, die zich van zyn geest, reeds by deszelfs eerfte ontwikkeling, meester maakt, en hem, door alle levenstyden heen, als gids en troosteresfe volgt. Deeze algemeene toepasfing van een denkbeeld op alle mogelyke betrekkingen des levens moet op zich zeiven een der hoogst merkwaardigfte karakters van den zedelyken godsdienst vormen , offchoon men ook niet veele andere verhevene eigenfchappen aan denzelven te bewonderen had. Wie zou dus hebben kunnen gelooven, dat 'er een ogenblik komen zou, waar de wetgeevers zeiven eene koele onverfchilligheid betoonen zouden voor gevoelens , die van den wezenlyklten invloed zyn op de onderhouding van de burgerlyke eendracht; dat 'er een ogenblik komen zou, waar onder de reeks onzer ondankbaare daden, de vergetenis van alle politieke weldaaden, die wy den godsdienst te danken hebben, boven aan zouftaan; dat 'er een tyd komen zou , waarin de nieuwe hoofden eener groote natie onder eikanderen' zouden overleggen, of men niet den openbaaren godsdienst aan den willekeur en het goedvinden van vrye menfchen zou overlaaten, en of niet het tydbeftek der onverdraaglykfte losbandigheid kon worden uitgekozen, om de zedelyke plichten , die de Staat voorfchryft, van haar fterkften fteun te berooven ? Doch ik hoope, dat deeze zo noodzakelyke, zo vertroostende godsdienstige grondbeginfels de algemeene verwoesting zullen ontkomen; dat zy, in fpyt van alle heillooze po-  560 VERHANDELING OVER DE UITWERKSELEN DER pogingen zich zullen ftaande houden op de puinhoopen van alles wat wy omvergeworpen hebben; en dat dezelve hooge befcherming, die ze ons gegeven heeft, dezelven ook voor ons behouden zal. Men zal zien, dat het patriotisme, die dryfveder, waardoor men alles werken wil , niet zo veelerlei verfcheidene belangen vereenigen kan ; fchoon ik hier zelf een patriotisme in zyn gantfche zuiverheid onderftelle , een patriotisme , geJyk het in 't hart van een groote menigte Eranfche burgers plaats vindt; want ik fpreek niet tot u, die deezen geheiligden naam met verrukking uitfpreekt , om onder de algemeenheid van dit gevoel u van alle andere deugden in 't byzouder te kunnen ontdaan; gy, die, geduurende uw gantfche leven, nooit eenige liefde voor iets gevoeld hebt, en nu op eenmaal zo hartstochtelyk voor uw vaderland zyt aangedaan; gy, die voorheen nooit eenig ander belang, dan uw eigen, kende, en nu op eenmaal met zo veel vuur u voor het noodlot van zes en twintig millioencn menfchen in de bresfe fielt. Wy hebben moeite om te gelooven, dat alle uwe poogingen, alle uwe gedachten alleen op Frankryk zouden zyn gericht, omdat gy in den omvang van dit wyduitgeftrekte ryk gebooren zyt, terwyl gy, door de ftraalen der zonne omfcheenen , in 't vol genot van het fchouwtooneel der natuur, en alle haare rykdommen en zegeningen, zo vluchtig aan dat verheven vaderland denkt, 't welk de gewelven des hemels omfpannen. Wy zullen u altoos vraagen, welk een byzonder toeval u zoveel hoogachting inboezemde voor zulk eenen conventioneelen omtrek , terwyl uwe wysgeerige geest alle fchcidspaalen omverwerpt en vernietigt, de garit-  nieuwe fr. grondw. van staat op de zeden. 561 gantfche waereld tot een effen vlakte maakt, en een altoosduurend eenvormig plantenleven in plaats van het verheven denkbeeld eens waereldbeheerfchers (lellen wilt. Gy zwaait de banieren van het patriotisme , om een ieder , dien gy gaarne beheerfchen wilt, tot u te trekken, en daarmede, naar uw welgevallen , alle hartstochten in beweeging te kunnen brengen. Met dit valfche patriotisme kunt gy in koelen bloede alle die geenen haaten en vervolgen, die niet van uwe denkwyze zyn; met dit patriotisme kunt gy uwen woesten twistzieken geest in burgerdeugd hervormen ; met dit patriotisme kunt gy, volgens goeddunken, de ongerymdfte aanklachten begunftigen, of de onrechtvaardigfte grondftellingen en de wreedfte handelingen verdeedigen; kunt gy onachtzaam over onrechtvaardigheden heen loopen, waarmede men die godsdienstige meisjens behandelde, die hun leven aan de milddadigfte menfcheuliefde toewydden, en daarentegen de moordenaaren van Avignon uw hand reiken , en lofzangen zingen aan den boord van den afgrond, waar die barbaaren de verfcheurde en nog lillende leden van hunne ongelukkige flachtöffers geworpen hebben. Dus kunt gy, door middel van een en hetzelfde grondbeginfel, de nietsbeteekenendfte misdagen als daatsfchennis , en de onmenfchelykde fchanddaaden als beufeüngen behandelen , en met uw valsch patriotisme overal en tevens nergens zyn. Dit patriotisme is als de God van spinosa , die zich in alle bedaande wezens vertoonde , en echter nergens bedond ; die ter gelykertyd hemel en aarde , engel en Hang, een ziellooze boom  562 VERHAND. OVER DE UITWERKSEL. DER. ENZ. boom en een grimmige tyger was; die geen middenpunt, geen waare volkomenheid, geen beftemde eigenfchap had, en alleen in de harsfen* van een buitenfporig vernuft plaats had, die gaarne een woord wilde behouden, welks zin hy echter zelf, door de menigte uitleggingen en verklaaringen, die hy 'er van trachtte te geeven, geheel had vernietigd.  II. NIEUW ' . I ALGEMEEN M A G A Z Y N« NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE.   O v e r de WERKING van HET GEZIGT (*> DOOR G. II R S S E L I N K. Onder de zeer groote verfcheidenheid van zaaken, waardoor de Natuur zig op liet voordeeligfte aanbiedt aan den niet onverfchilligen Befchouwer der zigtbaare wereld, en den redelyken Aardbewooner uitlokt, om daarin de Magt en Wysheid van den grooten Formeerder te aanfchouwen, te bewonderen, onder deeze groote verfcheidenheid van zaaken, zeg ik, verdient ook de mensch zelve, met regt het Pronkftuk van Gods gewrogten in deeze benedenwereld , onze ernftige opmerking. Verwonderlyk (om van geene andere dingen te gewaagen) zyn de middelen, waardoor de mensch als met de zigtbaare wereld verbonden wordt, of waardoor hy kennis verkrygt van de dingen, die buiten hem zyn. Onder deeze werktuigen , die wy gewoonlyk zintuigen noemen, is het Gezigt inzonderheid , en op eenej uitneemende wyze, gefchikt, om ons kennis te doen verkrygen van de groote wer- ken (*) Voorgeleezen in de Maatfchappy Fdix Metitis, natuurk. II, Deel. Oo  $66 OVER. DE WERKING ken Gods. Zo het kundig famendel van dit zltt* tuig , als deszelfs onderfcheiden werkingen , verfchaffen ons eenen ryken voorraad van niet minder aaangenaame , dan belangryke befpiegelingen. Vegunt my , myne Heeren ! dat ik U uit deezen ryken voorraad eenigé byzonderheden voordraage; zy zullen , hoop ik , uwe aandagtige opmerking niet verveclen , te meer , daar ik myne keuze zal bepaaleu tot dusdaanige byzonderheden, welke geene te moeilyke navorfchingen vercifchen. Aan de Ontleedkundigen zyn wy de fraaide aanmerkingen verfchuldigd, over het inwendig maakfel van het zintuig , door welks behulp wy de voorwerpen, die buiten ons zyn, kunnen befchouwen. Wy daan verbaasd over de ontdekkingen, waarmede zy ons doen zien, met hoe veel wysheid de Formeerder der Natuur, het Oog heeft toegerust met onderfcheiden vogten, vliezen, fpieren en verdere werktuigen, welke nóodig zyn, om dat verwonderlyk uitwerkfel te weeg te brengen, 't gene wy zien noemen; een vermogen in de daad, waarover de Wysgeer wel veele fchoone aanmerkingen weet medetedeelen, doch welks aart en wezenlyke werking Hy aan deeze zyde des grafs, nimmer zal doorgronden. ~ Met eene Natuurkundige befchryving van dit voortreffelyk kunstduk, het Oog zal ik my niet op- (*) Zie hier echter eene oppervlakkige befchryving. Het Oog is een ronde bol, van ongeveer een duim middellyn, beftaande uit verfchillende vliezen, en aangevuld met onderfcheiden vogten, die hunne byzondere werkingen verrigten. 't Voornaame zal ik flegts aanftippen.— Ik heb gezegd , dat het Oog een ronde Bol is , met dit  VAN HET GEZIGT. 56? «phouden ("als voor dit blad niet gefchikt), maar liever tot andere byzonderheden overgaan, en wel vooruit onderfcheid echter, dat het van vooren uitpuilend is. De buitenite omtrek beflaat uit een hard vlies, welks voorde, uitpuilend gedeelte, doorfckynend is, en het hoornvlies (Cornea) genaamd wordt. —■— Hier* aan ligt een tweede Bekleedfel, bekend by den naam van druiven vlies {Choreides of Uvea) , welks voorde gedeelte , achter het doorfchynend Hoornvlies, de zogenaamde Iris of regenboog formeert , dat is die blaauv) of bruin gecouleurde cirkel , die men achter het Hoorn» vlies gewaar wordt. In het midden van den Regenboog is een opening, by allen bekend by den naam van oogappel (Pupilla), welke zig verwydt of vemaauwt, naarmaate het licht zwakker óf fterker is. — Achter deeze opening of Oogappel, is geplaatst een doorfchynend ligchaam, hebbende de vorm van een Vergrootglaasje, beftaande uit een zagt famenftelfel of vogt bekend onder den naam van kristalyne vogt {Lens Crhtallina'). — De bodem van het Oog is bekleed met een dun vlies, 't geen men de Retina of netvlies noemt, 't welk door middel van een Zenuw (de ceziütszenuw genoemd) met het dun weeffel der herzenen verbonden is. Vervolgens deelt men het Oog in drie Kamers of Afdeelingen. De eerfte is de ruimte tusfehen het doorfekf tiend Hoornvlies en de Regenboog. De tweede tusfehen de Regenboog en het Kristalyne Ligchaam, welke twee gemeenfehap hebben door de opening des Jppels. Zy bevatten een vogt, zo helder als water, en daarom het waterachtig vogt {Humor aqueus) genoemd. De derde Afdeeling , merkelyk grooter en bevattende de geheele overige ruimte des Ooghols, is aangevuld met een lyviger of dikker vogt, genaamd het glasachtig vogt {Humor O 0 a vi-  568 OVER »*E WERKIN© vooreerst eenig denkbeeld tragten te geeven, wat eigenlyk zien is. De onkundige ftelt zig de zaak zo voor, als of zien beftaat in eene zekere werking van het oog; welke werking in het oog zelve eenen aanvang neemt, en, door middel van zekere ftraalen , naar buiten werkt op het voorwerp, 't gene wy willen befchouwcn. Doch dit.denkbeeld lost de zaak niet alleen niet op, maar loopt ook tegen alle ondervinding aan; en het is daarom te verwonderen , hoe foortgelyk een gevoelen zelfs van vroegere Wysgeeren omhelsd is, welke zig verbeeldden,dat de lichtftraalen uit het .oog op de voorwerpen geworpen werden; terwyl anderen verouderfteld hebben, dat 'er zekere zigtbaare gedaanten uit de voorwerpen uitvloeiden, welke , geduurig in grootheid afneemende, aldus in ons oog drongen; Doch laaten wy, ons niet ophoudende met het wederleggen van deeze zeer onwysgeerige redekaveling, korflyk voordraagen, hoe het. eigenlyk met de zaak gelegen zy. Alle voorwerpen , 't zy lichtende uit zig zeiven , 't zy het licht, elders ontvangen, terugkaatzende, werpen rondsom zig eene menigte van lichtftraalen, waarvan fommige lichtftraalen door de opening , welke wy den appel van het Oog noemen, in ons oog dringen, vitreus). Het is door middel van dit zeer verwonderlyk famenftel , dat de lichtftraalen de vereischte buigingea ondergaan, om de beeldjes op den bodem van het Oog onderfcheidenlyk af te tekenen, 't Is hier de plaats niet, dit omftandiger aantetoonen. Ik verwyze den onderzoe» ker naar de Natuurkundige lesfen van nollet, V. D., s Se. p. 694. enz.  VAN HET GEZIGT. 569 gen, en, na zig in of by deeze opening gekruist te hebben, achter op het netvlies vallen, en aldaar het beeldje van het voorwerp aftekenen met deszelfs natuurlyke kleuren, klaarder of flaauwer, naarmaate de kleuren op het voorwerp zelve zig helder of donker vertoonen. Het oog van eenig dier, van zyne overtollige bekleedfeJen ontbloot, in de opening der luiken van eene donkere kamer geplaatst, gelyk ook het zogenoemde Kunstoog, bevestigen elk aanfchouwer, die achter dit oog geplaatst is, dat het waarlyk aldus toegaat. Doch het is 'er verre af, dat wy hieruit zouden begrypen, hoe wy kennis krygen van de dingen , die buiten ons zyn. Deeze werking immers is geen zien. Dit, op den bodem van het Oog afgetekende, beeldje is zig zelve niet bewust; hier is nog geene gewaarwording. Dan wy moeten hierin de verdere voorlichtingen der ontleedkundigen te hulp roepen. Deezen toonen ons, hoe elk oog voorzien is van eene zenuw, welke tot de hersfenen voortgaat, en wel tot die plaats, welke de plaats van het algemeene zintuig (Commune fenforium) genoemd wordt , dewyl aldaar de zenuwen der onderfcheiden zintuigen te zamen loopen. Door middel van deeze twee zenuwen, welke den naam van Gezigtszenuwen (Nervi optici) draagen , worden de aandoeningen , die de, op den bodem des Oogs afgetekende, voorwerpen op het netvlies maaken , tot de plaats van het algemeene zintuig overgebragt. Doch de wyze , hoe zulks gefchiedt, is voor het oog des Opmerkers verborgen. Veilig kan men echter onderftellen, dat de lichtftraalen, welke op het dunne Netvlies des oogs vallen , aan hetzelve eene trillende beweeging mededeelen , welke O 0 3 be-  57a OVER DE WERKIN® beweeging door de Gezigtszenuwen tot de hersfe* nen wordt overgebragt. Deeze, gelyk zy uit eene tallooze menigte der allerfynfte vezeltjes beftaan, geraaken hierdoor in eene fiingerende of fchomme- lende beweeging. Dit alles laat zig dus verre vry wel begrypen, of liever voordellen, fchoon ons ook die inwendige werking verborgen zy. Maar eigenlyk zyn wy hiermede weinig gevorderd in het verklaaren , hoe wy kennis verkrygen van de dingen , die buiten ons zyn. — De voorgedraagenc aanmerkingen maaken het wel,eenigermaate,begrypelyk, hoe de indrukfels , welke de voorwerpen op ons oog maaken , tot de herfenen worden overgevoerd. Dit alles laat zig werktuigelyk of mechanisch verklaaren. — Intusfchen is hier nog niets anders dan beveeging. Hier is nog geen idéé, geen denkbeeld, geene gewaarwording. Deeze, in beweeging gebragt zynde, vezeltjes der herfenen zyn noch zig zelve, noch de beweeging, welke zy ontvangen hebben, bewust : zy immers gevoelen niet, zy werken niet, maar worden gewerkt. Ook is hier geene eenheid, maar eene famcnftel van veile zelfftaudigheden. —— Hoe zal dit de Materialist, Hy, die niets dan ftof in het Heelal erkent , verklaaren ? Laat hy zyne ftöfdèeltjés zo fyn aanneemen, als hy verkiest, en op alle deeze fyne ftofdeeltjes zyn dezelfde aanmerkingen toepasfelyk, welke ik zo even voorgedraagen heb. Misfchien zal by één allerfynst llofdeeltje aanneemen , aan het welk alle deeze beweegingen der onderfcheiden vezeltjes te gelyk worden medegedeeld. Dus is hier eene oneindige verfcheidenheid van beweeging, welke in deszelfs inwendige nog fynere deeltjes voorvallen. Doch nu hebben wy wederom vol-  VANHETGEZIGT. 571 volflrekt hetzelfde geval. Enkel beweeging , enkel bewerkt worden, zonder gevoel, zouter gewaarwording* zonder denkbeelden. Daar moet dus noodzaakelyk iets anders zyn. Het werktuigelyke moet ophouden, 'er moet eene zelfftandigheid zyn, die zelve werkt, die deeze aandoeningen bevat, gewaar wordt, dezelve vergelykt, daarover oordeelt. 'k Beken, dat ik my geen denkbeeld kan vormen, hoe zulks toegaat. De grootfte Wysgeer, geloof ik, gevoelt hier de grenspaalen zyns verftands. Doch de gemaakte aanmerkingen brengen ons noodwendig tot zulk een befluit, fchoon wy de wyze, hoe zulk eene werking toegaat, geenszins begrypen. Hoe het zy, deeze weinige aanmerkingen, wel nagedagt, fchynen my reeds overvloedig te betoogen, dat de hersfenen ('t zy dan deszelfs grovere , 't zy deszelfs jfynere deelen) niet den me.nsch, (of gelyk men minder naauwkeurig 'gewoon is te fpreeken , het denkvermogen in den mensch) uitmaaken; en ó&t denken niet iets werktuigelyks is, men moge dan dit werktuigelyke zo fyn ftellen, als men verkiest. En dit noemen wy eenvoudigheid der menfchclyke ziel, in tegenftelling van veelheid of'famengefieldheid. Schoon het niet tot myn tegenwoordig plan behoort, om over dit onderwerp opzettelyk te fpreeken, kan ik echter niet voorby, nog dit volgende uwer beoordeeling voortedraagen. Indien de ziel niet iets weezenlyks afgefcheiden is van het ligchaam, indien zy zelve Jtof is, indien denken door beweeging gefchiedt, en dus werktuigelyk moet verklaard worden; indien, zeg ik, dit alles aldus ware, dan weet ik niet, hoe zig het volgende Oo 4 laat  571 OVER DE WERKiNG laat oplosten. Ik aanfchouw eenig voorwerp, deeze tafel b. v. of ik zie het woord tafel, in welk eene taal, of met welke karakters ook (indien ik ze flegts verftaa) gefchreeven, voor my. Beide deeze beeldjes, zo van de gedaante der tafel zelve als van het woord tafel, op papier gefchreeven, beelden zig af in het oog ; welke beide beeldjes , hoegenaamd , geene overeenkomst met eikanderen hebben, even min ook de indrukfels of de beweegiugen, welke hierdoor in de hersfenen ontftaan. Indien nu alles werktuigelyk door beweeging gefchiedt hoe toch kan 'er dan in my hetzelfde denkbeeld ontftaan , het zy ik de tafel zelve' aanfchouw, of het gefchrevene woord, 't welk uit willekeurige karakters beftaat? 'k Bedrieg my zeer, of de voorftander van het zo even gemelde gevoelen zal hier. op geen voldoend antwoord kunnen geeven. _ Men zal , om gemeld verfchynfel op te losfen , noodwendig moeten veronderftellen , dat 'er een verjlandig Weezen, onderfcheiden van het ligchaam of van het werktuïglyke, in ons gevonden wordt, t geene deeze onderfcheiden beweegingen bevat onderling vergelykt, en de overeenkomst bemerkt ' welke men aan deeze twee onderfcheiden gewaarwordingen gehegt heeft. Op deeze wyze laat ,W begrypen , dat 'er in ons (de ziel) een en hetzelfde denkbeeld ontftaat, hoe onderfcheiden ook de indrukfels zyn, welke wy van de voorwerpen zelve ontvangen. 'k Bemerk, dat ik, dus voortgaande, te zeer tot bovennatuurkundige en afgetrokkene Befpiegelingen zou vervallen. Ik zal my m voortaan tot aanmer- kin-  VAN HET GEZIGT. 573 kingen van anderen aart bepaalen. Men bemerkt intusfchen uit het verhandelde, dat zien, in de daad , geheel iets anders is, dan de oppervlakkige , of niet nadenkende, befchouwer zig verbeeldt, en dat het niet naauwkeurig is uitgedrukt, wanneer men b. v. zegt , dat het Oog dit of dat voorwerp befchouwt. Het oog ziet even min als de fpiegel, welke flegts de lichtftraalen evenwydig te rug kaatst. Het is het verftandig wezen , 't gene in ons huisvest, 't welk de voorwerpen befchouwt , fchoon dit befchouwen geheel iets anders is, dan wy ons gewoonlyk verbeelden. Het is geen eigenlyk aanfchouwen, maar zekere aandoeningen gewaar worden, welke wy door ondervinding moeten leeren , wat deeze aandoeningen te kennen geeven. Het oog van een pas geboren Kind ontvangt wel de indrukfels der voorwerpen, welke indrukfels tot de hersfenen worden overgebragt, maar zulks ziet niets , het moet eerst door veele proeven en ondervindingen, met behulp der overige zintuigen leeren, wat deeze aandoeningen , en de hieruit ontftaane gewaarwordingen beduiden. Het zelve kan 'er zig nog geene denkbeelden van vormen. 'k Heb voorheen gezegd, dat de ftraalen van de verlichtende of verlichte voorwerpen regtlynig voortgaande zig in de opening van ons oog kruisfen; hier door is het, dat het voorwerp op den bodem van het ©og omgekeerd wordt afgetekend. Men heeft veel zwaarigheid gemaakt, hoe toch, dit zo zynde, wy de voorwerpen in hunnen waaren en regten ftand befchouwen. . 'k Weet niet , of deeze zwaarigheid wel byzondere opmerking verdient, dan ky dezulken , die zig (indien ik het zo noemen O 0 5 mag)  ^74 OVER DE WERKING jnag) verbeelden, dat de ziel onmiddelyk achter het oog geplaatst is , en aldaar de afgetekende beeldjes in eenen omgekeerden ftand aanfchouwt. Doch uit het voorige blykt , onzcs oordeels, duidelyk ge. noe°- dat" de ziel niet eigenlyk aanfchouwt , maar alleen de beweegingen, de flingeringeii in de vezelen der hersfenen, gewaar wordt. Wat toch hebben deeze Jlingeringen met de beeldjes zelve gemeens ? Kan men van deeze ook zeggen , dat zy in eenen omgekeerden ftand gefchieden ? Dit is eene onverftaanbaare taal. De aanmerking , welke ik zo even gemaakt, en door het voorbeeld van een pas geboren Kind opgehelderd heb, fchynt hier alles af te doen, dat wy naamelyk door ondervinding moeten leeren %ien ; en die zelfde ondervinding leert ons ook, in welk een ftand de voorwerpen buiten ons oog geplaatst zyn. —■ Veel vindt men over dit onderwerp by de Natuurkundige Schryvers aangetekend, welke zig zeer hebben afgepynigd, om dit verfebynfel optelosfen. Doch de oorzaak, waarom zy over het geheel hierin zo liegt gefhagd fchynen , is alleen daarin te zoeken , dat zy by het werktuiglyke zyn blyven ftaan , daar toch , gelyk uit het voor verhandelde blykt , het zien van onze ziel (indien ik dit woord hier mag gebruiken) zeer verfchilt van het werktuigelyke, 't geene in ons oog en hersfenen voorvalt. Het zelfde heeft men te oordeelen over de vraag: waarom wy met twee oogen de voorwerpen niet dubbeld zien? Zekerlyk worden de voorwerpen in beide oogen afgetekend, en dus zyn 'er, in de daad, twee afbeeldingen. Dan wy moeten hierby wederom niet blyven ftaan, maar hooger opklimmen, en over- wee-  VAN IÏET GEZ1GT. 575 weegen, hoe deeze indrukfels tot de ziel worden overgebragt. Daar het fameuftel van beide oogen hetzelfde is, maaken ook de lichtftraalen, welke van de voorwerpen op den bodem van elk oog vallen, denzelfden indruk, welk een en het zelfde indruklel men zig verbeelden kan , dat tweeviaalcn tot de ziel overgebragt wordt; doch, daar het volmaakt hetzelfde is , kunnen hierdoor geen twee gewaarwordingen , geen twee denkbeelden, maar ilegts één denkbeeld in de ziel ontftaan. Deeze gewaarwording wordt egter fterker , levendiger, wanneer wy eenig voorwerp met beide oogen aanfchouwen, dan wanneer wy één van beiden fluiten. . Plet geval fchynt my ongeveer hetzelfde te zyn, of iemand op eenig fnaartuig eenen toon hoort liaan, en vervolgens op een gelyk fpeeltuig ('t welk veronderfteld wordt volmaakt gelyk geriemd te zyn) dezelfde toon gemaakt wordt; zo zal 'er by den hoorder geen nieuw denkbeeld ontftaan , maar hetzelve zal flegts zo veel te fterker zyn. Of misfchien laat het zig beter ophelderen door op te merken, dat, daar het geluid door twee ooren tot onze ziel wordt overgebragt, hierdoor flegts één denkbeeld ontftaat. Om de gemaakte aanmerking des te meerdere kragt by te zetten , dient men acht te geeven op die gevallen, waarin wy hetzelfde voorwerp dubbeld zien. Dit gebeurt, wanneer men het eene oog met. den vinger een weinig zydelings of om hoog fchuift. In dit geval komt de beeldtenis in beide oogen niet op de^ejfde plaats te (laan ; en het indrukfel op de gezigrszenuwen is verfchillend ; vanhier ook, dat wy het zelfde voorwerp tweemaalen gewaar wor-  576 OVER DE WERKING worden, fchoon het eene beeld dan gewoonlyk Ievendiger of klaarder is, dan het andere. 'k Herinner my hierby het oog van eenig infekt , dit verwonderlyk Kunstftuk des wyzen Maakers I Het oog van die foort van dieren is zeer verfchillend van het onze. Hetzelve ftaat onbeweeglyk, is zeer uitpuilend, en zylings aan het hoofd des diertjes geplaatst. Het zou dus , daar het onbeweeglyk is, een kleiner veld kunnen overzien, indien hetzelve, gelyk het onze of dat van eenig ander dier, met ééne opening voorzien was; doch de wyze Schepper heeft dit gebrek rykelyk vergoedt, door hetzelve tot een famenftel te maaken van eenige duizenden van oogen. Het vergrootglas heeft ons doen zien, dat de gebogehe, ons effen fchynende, oppervlakte, in de daad , voorzien is van eene lallooze menigte van kleine uitpuilingen , waarvan ieder de lichtftraalen des voorwerps doorlaat; en dus worden de voorwerpen van alle kanten in het oog afgebeeld niet alleen, maar ook de ftraalen van hetzelfde voorwerp vallen door onderfcheidene openingen; en nochtans zal 'er by dit diertje, even als by ons, flegts ééne gewaarwording, flegts één denkbeeld ©ntfiaan. Maar, om tot den mensch, het voorwerp onzer befchouwing, te rug te keeren; iemand zou kunnen inbrengen, dat de wyze Schepper, die niets te vergeefs doet , hier echter iets overtolligs gedaan heeft, met ons twee oogen te fchenken, daar één oog, in het midden des voorhoofds geplaatst, (van welke foort van menfchen de aloude Fabelkunde gewag maakt) deezen dienst zou kunnen verrigten. Doch, om niet te zeggen, dat de Schepper in het  VAN HET G E Z I G T. 577 het formeeren van den mensch het fchoone, het bevallige, met het nuttige gepaard heeft, zouden wy ook, indien wy flegts met één oog gewapend waren, eerder gevaar loopen, van dit, ons zo onöntbeerlyk, zintuig te verliezen, daar wy weeten, aan hoe veele toevallen , die het geheel of ten deele onbruikbaar maaken , hetzelve is blootgefteld. Behalven dit brengen de twee oogen ons ook nog een ander voordeel aan : doch hiervan heb ik thans geene bekwaame gelegenheid te fpreeken. Ik heb in 't begin aangemerkt, hoe dat de lichtftraalen der voorwerpen , op den bodem van ons oog fluitende , dezelve aldaar geregeld afteekenen. Laat ik uwe aandacht daarop nog eene wyl bepaalen, om te doen opmerken, mef welk eene verwonderlyke naauwkeurigheid deeze kleine beeldtenisfen in het oog worden afgetekend, eene naauwkeurigheid, in de daad, die ons ten uiterften zal doen verbaazen ! Verbeeldt U, Myne Heeren ! dat Gy op eenen helderen dag, waarop de voorwerpen zig door het terug gekaatfte licht der Zon duidelyk vertoonen , zodanig geplaatst zyt , dat gy een ruim effen veld voor u hebt , zonder dat het gezigt door tusfchenkomende bosfchen of bergen te veel gefluit wordt. Laat het oog in eenen onbeweeglyken ftand eene bepaalde rigting hebben, zonder zig zydelings te beweegen. Dit opene veld, van ten minften 10 of meer uuren omtreks, zal met deszelfs voorwerpen , torens , huizen , boomen , enz. in eenen zeer kleinen omtrek op den bodem van het oog zeer naauwkeurig zyn afgetekend, meer of min dui-  §7$ OVER »E WERKING duidelyk en in eene geëvenredigde grootte, naar de betrekkelyke afftanden der voorwerpen zelve. Welk een onnoemelyk getal van lichtftraalen dringen hier door de zeer kleine opening van het oog , welke opening flegts eenige lynen breedte heeft! Alle deeze lichtftraalen kruisfen zig in deeze naauwe opening, gaande vervolgens, na eenige buigingen in de onderfcheiden vogten des oogs ondergaan te hebben, tot deszelfs achterfte gedeelte voort. Dit alles ge1'chiedt zonder eenige verwarring, zonder eenige famenvloeijing van {haaien! Onbegrypelyk, in de daad, is deeze fynheid van lichtftraalen , onbegrypelyk de werking, onbegrypelyk de middelen, waardoor voor komen wordt , dat deeze ftraalen , in zo een klein punt, als de appel des oogs is, famengepakt, niet inéénvloeijen of eene verwarring veroorzaaken. Beftaan deeze lichtftraalen uit eene dunne ftof , hoe onbegrypelyk klein moeten derzelver deeltjes zyn ! Duizenden , op eene rei geplaatst , moeten niet de breedte van een hair uitmaaken. Met welk eene kragt moet derzelver werking bezield zyn , dat zy niet uit haare bepaalde rigtiug gewrikt worden! Dit gaat, in de daad, alle onze verbeelding te boven, daar ons beperkt verftand zig hiervan geen denkbeeld maaken kan. Hoe groot is de natuur in haare kleinheid. De gedaante des trotfche berggevaarten, die met hunne kruin door de wolken dringen , het geluid des voortrollenden donders vervult onze ziel met eenige huivering , en vertoont ons de Almagt als van naby : maar de zo evengemelde befpiegelingen doen ons, wel met zagtere aandoeningen, doch met geene mindere leevendigheid aan de Magt en Wysheid des grootcn Bouwmeesters gedenken! Dan  VAN HET GEZIGT. $79 Dan laaten wy tot den bodem des oogs voortgaan» Hier is het gantfche wyduitgeftrekte landfchap een zeer klein fchildery geworden , 't geen flegts den omtrek van de kleinfte geldmunt bedraagt. Torens vertoonen zig hier als een dun hairtje, huizen zyn gelyk aan een ondeelbaar ftip, en de kleinere voorwerpen, zyn onmerkbaar geworden voor het befchouwend oog, doch geenzins onmerkbaar, dat derzelver indrukfels door de fyne vezeltjes der gczigtszenuw tot de ziel kunnen worden overgebragt. —» Laaten wy dit. eens by de werken der menfchelyke Kunst vergelyken. Wy roemen de naauwkeurig tekenende hand des Miniatuur -fchilders, en bewonderen de Kunst der pen , waardoor men b. v. het Gebed des Heeren, in leesbaar fchrift, twee of driemaaien weet te plaatzen in eenen omtrek, welks middellyn weinig meer dan de helft van een duim bedraagt. Doch waar is de Kunftenaar, die in dergelyk eene kleine ruimte een uitgebreid landfchap , alle de voorwerpen, welke in den omtrek van eenige uuren gevonden worden, weet aftetekenen? - Wie ontdekt hier niet een verbaazend onderfcheid! Mogelyk deukt iemand , dat het aantal der voorwerpen , welke zig te gelyk in ons oog vertoonen, veel geringer moet gefield worden , dewyl wy maar eenige weinige voorwerpen te gelyk befchouwen. Dit laatfte ftemme ik geredelyk toe; doch men moet zig hierby het onderfcheid te binnen brengen , 't gene 'er is tusfehen de gewaarwordingen van onze ziel en de afbeeldingen op den bodem des oogs. ^— Onze ziel is van te beperkte vermogens, om alle deeze indrukfels gelyk te bevatten , om haare aan-  580 OVER II E W E R K I N G aandagt te gelyk op allen te vestigen. Daarom bepaalt zy zig tot dat voorwerp , 't gene zy duidelyker wenscht te befchouwen , 't welk hierdoor helderder wordt, daar alle de overige duisterder in de ziel liggen. Inmiddels zouden wy op deeze wyze nimmer eenig landfchap , of eenig ander voorwerp van aanmerkelyke uitgeftrektheid, in zyn geheel, kunnen overzien, indien niet onze ziel met het vermogen begaafd was, om met eene onbegrypelyke fnelheid zig van het eene tot het andere voorwerp te bepaalen , welke overgangen eikanderen met zulk eene verbaasde fnelheid opvolgen,dat dezelve naauwelyks merkbaar zyn, en het ons toefchynt, als of wy in de daad, te gelyker tyd het wyduitgeftrekte veld, 't geen voor ons ligt , overzagen. Intusfchen zyn alle deeze afbeeldingen te gelyker tyd in ons oog. Dan, om tot het onderwerp weder te keeren i 't zal veelligt niet onaangenaam^ zyn, met eenige meerdere naauwkeurigheid te bepaalen de hoegrootheid der beeldtenisfen, zo als dezelve in ons oog afgetekend zyn; welke berekening zig gemakkelyk laat werkftellig maaken, indien flegts de grootte van het voorwerp zelve en deszelfs afftand van het oog bekend zyn , wordende voorts de afftand van de plaats , alwaar de voorwerpen in het oog worden afgeteekend, van den appel gelyk gefield aan één duim, 't geene ook ten naasten by aldus uitkomt. (*_) Volgens deeze berekening maakt een voorwerp van 10 voet hoogte, op eenen afftand van 100 voet geplaatst, een beeldje op den bodem des oogs van een 10de gedeelte van een duim; op 1000 voet afftand geplaatst, zal (*} Vid. musschenbroek Inft. Phyf. § 1240.  V a ii het o e z r c t. j8l zal het beeldtje een loofte gedeelte van een duim bedraagen. —- Van 'sgelyken zal een mensch, gerekend op 6 voet hoogte , (of 72 duim) op eenen afftand van \ uur , dat is 300 Roeden (of 43200 duim) een beeldtje in ons oog werpen , gelyk aan een öoofte gedeelte van een duim. En in dit beeldtje , Myne Ileeren! kleiner dan de fynfte punt van een naald, laaten zig nog eenige afzonderlyke deelen van het ligchaam, als het hoofd, armen, beenen, kenbaar onderfcheiden. Gy begrypt dus ligtelyk, dat dit nog op verre na niet de uiterfte grenspaal des gezigts is. Dus ontftaat hier de vraag, hoe klein het beeldtje zyn kan , dat het nog dien leevendigen indruk op de hersfenen maakt, waardoor onze ziel hetzelve gewaar wordt, 'k Zal my hier bedienen van een voorbeeld, 't geene de lieermosschenbroek. uit Jurin aanhaalt. (*) Een witte zyden draad, op een zwarten wand gefpannen, ter dikte van T|w gedeelte van een duim is op eenen afftand van 40 duimen zigtbaar; in dit geval is het beeldtje in ons oog niet meer dan f?J53 gedeelte van een duim. Dewyl men misfehien op het laatst bygebragte voorbeeld zou kunnen aanmerken, of de opgaaf van de breedte des zyden draadjes , 't geene de Heer Jurin op T|4J deel van een duim bepaald heeft, wel naauwkeurig is, zal ik hier nog een voorbeeld van een anderen aart byvoegen. Een Vuurbaak op Zee is ten minden op meer dan|c> uurenj zigtbaar. Laaten wy dellen, dat de brceite of de hoogte van (*) Inrtit. Phyi. § 1241. natuur k- II. Deel. Pp  582 OVER. EE WERKING VAN HET GEZIGT» van dit vuur a voeten is. Dau is het beeldtje ia 't oog gelyk aan „32T0-3 gedeelte van een duim. Deeze bygebragte voorbeelden toonen op eene ireffelyke wyze de ongemeene, en alle onze verbeelding ten eenemaale overtreffende, kleinheid deezer beeldtjes in het menfchelyk oog; weshalven ik hier geene meerdere aanmerkingen zal by voegen. Alleen laat ik u hierby nog herinneren de ongemeene 1'ynheid der Vezeltjes , waaruit de gezigtszenuwen en de hersfenen beftaan, welke door die kleine beeldtenisfen , of, zo gy liever wilt, door die kleine en zagte prikkelingen van lichtftraalen kunnen aangedaan , en vervolgens in beweeging gebragt worden, zodanig, dat hierdoor gewaarwordingen in de ziel ontftaan. Uit de tot dus ver gemaakte aanmerkingen blykt intusfehen , met hoe veel grond ik in het begin deezer Verhandeling eene aanmerking gemaakt heb, welke ik niet kan nalaaten hier te herhaalen , dat het zien een vermogen is, waarover de Wysgeer wel veele fchoone aanmerkingen weet msdetedeelen , doch welks aart en wezenlyke werking Hy aan deeze zyde des grafs nimmer zal doorgronden.  111. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. flHISTORIEKUNDfe   5»S GUSTAVUS ADOLPHUS van ZWEEDEN voor. zxne deelneem ing aan den duits c hen oorlog. (Vervolg van bladz. 439«) Deeze moeijelyke zege, dien gustavus op zichzelven behaalde, was het werk niet van weinige weeken. Het kostte hem jaaren lang ftryds, eer hy van zich verkrygen konde, den zoeten droom zyner jeugd optegeeven ; maar zyne eenvoudige zedeleer, die hem geene geoorloofde vermaaken weigerde, had hem ook onderwerping aan den wil der Voorzienigheid geleerd. Zy bood hem geen aflaat voor ftrafbaare vvenfchen of verzuimde plichten. In de vervulling van zyn moeijelyk beroep , en in de onvermoeidfte werkzaamheid vond hy de machtigfte hulpmiddelen , om op zyn hoede te zyn tegen de verleidende ftem van zyn eigen hart. Hy wydde de eerste jaaren hoofdzakelyk aan de verbetering van zyn land , dat door inwendige onlusten en buitenlaudfche invallen veel geleden had. Gantfche Steden reezen onder zyne fcheppende handen op. Hy zelf ontwierp het plan van Gotheborg, hy hield een waakend oog over de uitvoering, en verfchafte daardoor zijne natie het groote voordeel, van een veilige haven aan de Noordzee te bezitten. De Vestingwerken van andere plaatfen wierden onder zyn oog verbeterd, en in 't byzondec Pp 3 wa-  ^86* CTJSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZYKK waren de uitbreiding van den Zweedfchen Koophan». del en een verbeterde rechtspleeging de beide groote oogmerken, aan welken hy zyue gantfche oplettendheid toewydde. Hy floot met de Hollanders en de Hanfeftedea een voordeelig verdrag, en fchafte, door nuttige inrichtingen , een menigte misbruiken af, die by het muntwezen , de tollen, en de heffing der inkomften waren ingeflopen. De Rechtspleeging wierd onder zyne Regeering op een beter voet gebragt, en hy ftichtte een nieuwe vierfchaar te Stockholm, wiens post het was over de ondergefchikte gerichtshoven te waaken. Doorzyn eigen voorbeeld, terwyl hy zich zeiven eerst da wetten onderwierp en de Rechters eerde, zocht hy zich van de nauwkeurigfte uitoefening der gerechtigheid te verzekeren. Hy was dikwils by de uitfpraaken der vonnisfen tegenwoordig, en moedigde de overheden aan tot de geftrengfte naauwgezetheid. Op zekeren tyd , dat een proces over een Vorstelyk landgoed tusfehen hem en een edelman moest beflist worden , verfcheen hy zelf in de vergadering om zyn vonnis te hooren. De Rechters wilden uit eerbied opftaan , doch hy herinnerde hen, dat zy op des Konings plaats zaten, en dat hy als party hier verfcheen. De zaak wierd onderzocht, en de beflisfing viel ten voordeele van den edelman uit. gustavus zeide niets , hy begeerde alleen derechtsftukken te zien, en daarhy zich van de billykheid der uitfpraak overtuigd had, onderwierp hy zich aan het vonnis en prees de onparty*. digheid der Rechters. De buitenlandfche belangen wierden by deeze gewigtige bezigheden niet uit het oog verlooren. De Koning aond zyn broeder kakel philippüs met ecu aan-  DEELNEEMING AAN DEN DUITSCH. OORLOG. 58? aanzienlyke verfterking naar Wiburg , om van den throon, dien de Rusfen hem aanboden, bezit te neemen. Doch het volk in Moscow had, met de Kofakken verbonden , intusfchen den Jongen michael romanow tot Grootvorst verkoren. Een deel des adels en de Provincie Novögrod bleeven aan den kant der Zweedfche Provinciën, en 'er waren vyandelykheden voorgevallen, die den Koning dwongen, zich met de wapenen voldoening te verfchaffen. Dit konde niet met nadruk geleideden , zolang de oorlog met Poolen voortduurde, gustavus adolphus koos daarom den weg van onderhandeling, terwyl de Kanlelier oxenstierna die groote kundigheden in de Staatskunst begon te toonen , door welke hy vervolgens de wapenen zyns Konings zo gelukkig onderfteunde. Door het ingewikkelde belang der drie Natiën , omdat Polen en Zweeden tegelyk tegen Rusland, en Rus. land en Poolen tegen Zweeden vachten, was deeze gantfche onderhandeling even zomoeijelyk, als de dubbelzinnige oogmerken van Denemarken die noodzaaklyk maakten. Aan den anderen kant fcheen de tegenwoordige Conffitutie van Polen, dat door inwendige onlusten en door de invallen der Turken en Tartaren verwoest was, eene gunltige gelegenheid tot aanzienlyke veroveringen aantebieden. Doch gustavus gaf eene wyze politieke matiging den voorrang, en floot met sigismund een tweejaarigen ftilftand, waardoor hy zyne handen vry kreeg, om thans zyne gantfche macht tegen Rusland te wenden. Hy fcheepte naar Finland over, en drong, aan het hoofd zyner troepen, door Ingermanland, diep in de Rusfifche Provinciën. Deeze veldtocht wierd voor hem eene fchoole der Krygskunst, die hy hier aan de Pp 4 z>''  588 GUSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZYNE zyde van de ervaaren Gciieraal la gardie beoefende Maar hoe fchielyk overtrof de leerling den meester! gustavus kende de voordeelen der llrenge krygstucht, en hy overtuigde zich nog meer daarvan, daar hy tegen een toomeloozen fchwerm van BM'baareu vecht. Van deezen tyd af aan trachtte hy ook die voortreffelyke Krygstucht by zyne legers inteprenten, waardoor in 't vervolg zyne Zweeden alle hunne tydgenooten zo verre overtroffen. Daar hy niet flegts de gevaareii, maar ook alle de moeilykheden des veldtochts met zyne foldaaten deelde, en door zyn eigen voorbeeld hen een treflyk model van matigingen menschUevendheid gaf, ftrafte hy ook op eene gefrrenge wyze ieder buitenfpoorighcid en geweldaadigheid aan de Officieren zo wel als aan den geringften zyner fol-. daat en. Hy befteedde den vryen tyd, dien hem de winter verfchafte , ten voordeele van de Provincie Finland, al« waar hy zich met nuttige inrichtingen bezig hield, 'en eindigde eenen oorlog, waartoe hem de trots van eenen niet genoeg vernederden vyand gedwongen had,, dooreenen roemryken envoordceligen vreede, die zyn ryk met aanzienlyke Provinciën vergrootte en derzelver grenzen voor de roofzuchtige aanvallen van ongetemde Barbaaren verzekerde. Terwyl gustavus adolphus dus op de baan des roems zich nieuwe kiansfen vlocht, behaalde het edelmoedig meisje, dat]nog fteedszyne tedere liefde bezat, op de doornenvolle paden der zclfsverloochening eenen minder glansrykca, doch even zo fchoonen, zegen. In de eenzaamheid van haar vaderlyk landgoed treurde de Gravinne van brahe niet meer over de fcheiding van haare.» beminden maar over zyn verlies. De roozeii-. ver-  DEELNEEMINC AAN DEN DTJITSCH. GORLOG. yerwige fluijer der hoop was van voor haar gelaat weggetoogen, hy betoverde haar gezigt niet meer met dienzachten glans, waarin hyhaar eens het afgelegene toekomftige getoond had. Zy zag in haare liefde niet meer die bron van onuitputbaar geluk voor een tederen gemaal; zy zag flegts thans in haar zei ven niet dan een beletfel,; dat de ziel van gustavus in zynen heldenvlucht moest dremmen. Van het ogenblik af aan, dat zy zich overtuigd had , dat liefde alleen deeze ziel niet kon aanvullen, was het ook by haar beflist, zich zelve aan de grootheid van haaren beminden opteolferen. Al te edel, om door een ftatelyk affcheid hem zyn eigen zegen moeijelyk te willen maaken, vergenoegde zy zich, hem van alle verbindtenis te ontdaan, en verwyderde zich van het hof, om in de afzondering en het bewust zyn van haare grootheid, troost te zoeken voor haar krank hart. De tyd, die alle fmart verzagt, gaf ook haar allengskens de krachten weder, om bedaarder op de verydelde verwachtingen van haare jeugd terug te zien, maar de waereld had haar niets meer aantebieden, dat haar voor haar groot verlies had kunnen fchadeloos dellen. De verwydering van gustavus, die op zyn krygshaftige loopbaan zeer fchielyk zyn vaderland ontrukt wierd, befpaarde haar een fmartelyk wederzien ; maar waar konde zy de gedachtenis van den held ontvlieden , wiens roem op alle tongen zweefde? Welke wending ook haar uiterlyk noodlot in het vervolg nam, zo kan men toch niet denken , dat een hart, waarin de eerste man van zyn eeuw zyn troon gevestigd had, nog voor een ander tederer gevoel zou kunnen vatbaar geweest zyn. custavus vond de Gravin niet weder 3 toen hy Pp 5 naar  J90 GUSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZVNE naar Stockholm te rug keerde; en het was een geluk voor hem, want bij het wederzien van de plaats, die de getuige zyner liefde geweest was, voelde hy het beste gedeelte zyner fterkte verdwynen. Doch hy beurde zich foei weder op, en zocht in de vervulling van zyn groot beroep, dat hem voor het geluk van millioenen beftemd had , vergoeding voor de vermaaken, die flegts een eenige met hem deelen koude. De onafgebroken poogingen van Koning sigismund van Poolen, ©m de ontwerpen van gustavus , geduurende den ftilftand van wapenen , te belemmeren , en in Zweeden zelfsopftand tegen hem te verwekken, maakten het waarfchynlyk, dat de oorlog van deezen kant ras weder zou uitbreeken. De Vergadering der ftenden billykte de maatregelen des Konings; doch eer hy tot nieuwe onderneemingen overging, befloot hy zich met de gewoone plechtigheid te laaten kroonen. Dit gefchiedde den a8 Oótober der jaars 1617, in tegenwoordigheid van alle ryksftanden, die, onder het vreugdegefchrei van een ontelbaar volk, hunnen drie-en-twintigjaarigen Monarch den eed van getrouwheid afleiden. De Natie uitte by deeze gelegenheid den wensch, dat hy nu ras daarop denken mogt, om door een huwelyk hen het uitzicht op een onafgebroken troonopvolging en toekomftige bedaarde tyden te verzekeren, gustavus voelde zelf de uoodzakelykheid van deezen ftap, doch het aandenken aan zyn eerfte liefde was by hem nog te varsch , dan dat hy nu reeds tot een andere keus had kunnen befluiten. Hy beloofde de vertegenwoordigers des volks ook in dit geval zich naar hunnen wensch te voegen, zoras de voltooijing van den oorlog met Polen hem daartoe den tyd zou laaten, en verheugde zich ïu zyn hart, zulk een  deeeneeming AAN den duitsch. oorlog. $91 een goed voorwendfel te hebben, om een daad te ver» fchuiven, die hem voor eeuwig en onherroepelyk van de gravinne van brahe fcheiden moest, Hy vestigde nu zyn gantfche aandacht op de voor-, bereidingen tot den naasten veldtocht. Zyne toerustingen waren buitengewoon, en de Natie, welker enthuliasme overal de bevelen van haaren beminden Monarch nog voorkwam, onderfteunde hem met de infpanning van haar uiterfte vermogens. Nog nooit had Zweeden fchooner troepen gehad, dan die, welke de Koning zelf onvermoeid in alle oefeningen des oorlogs onderwees, nog nooit zulk een fterke vloot gezien , dan die, welke hy thans in de haven liet bouwen en uitrusten. Midden onder deeze gewigtige bezigheden vergat gustavus ook de andere plichten zyner regeering niet. Hy voer fteeds voort voor de verbetering van den koophandel en landbouw te zorgen, en bemoeide zich tevens door eene werkfaame onderfteuning de wetenfchappen in zyn land optebeuren, Hy ftichtte de beroemde Bibliotheek te Upfal , en fchonk aan deeze Univerflteit een deel zyner familiegoederen, om ze in ftaat te ftellen, meerder hoogleeraars te kunnen befoldigen; en tevens arme ftudenten, dien het aan middelen ontbrak om hunne zucht tot de geleerdheid te bevredigen, het nodige onderhoud te verfchaffen. sigismund , die nog fteeds niet verzekerd was voor de aanvallen der Turken, en zich tevens in de perfoou van den Vorst van Zevenbergen zich een nieuwen vyand had op den hals gehaald, zocht Zweeden , door het verlengen van den ftillland van wapenen , altijd onwerkzaam te houden , zonder deswegens zich door een duurzaamen vreede te willen fchik- ken.  592 gustavus adolphus voor zyne ken. De Koning van Zweeden , die met zyne toe» rustingen gereed was, drong daarom thans , terwyl hy sigisjuund de keuze tusfehen oorlog en vreede overliet, op een beflisfend antwoord. Hy verzekerde ter gelyker tyd de grensfen zyns ryks , maakte zich meester van de vesting Dunamunde , die hem den weg naar Riga opende , en trok den Hertog van Courland in zyn belang, sicismund poogde de yverzucht van Denemarken optewekken , en christia» kus de IVde fcheen ook niet ongenegen , door een inval in hun eigen land, den voortgang der Zweeden in Lyfland te ftremmen. De ftaatkunde van gustavüs vernederde zich nooit tot die geringe middelen, die het voorbeeld van het Spaanfche Kabinet in de openbaare Verhandelingen der Europeefche Machten had ingevoerd. Hy wist zyn ftaatkundig overwicht door zulk een gedrag in 't openbaar ftaande te houden , het welk vertrouwen verwekt, terwyl het geen argwaan blyken laat ; en overeenkomftig dit gedrag, en de naauwgezetheid, waarmede hy het gefloten verdrag ook op eenen tyd nakwam, waar Denemarkens dubbelzinnige verklaaringen hem van zyne verplichtingen fcheenen te ontdaan, hield hy ook nu den vrede met christianus den IVden. Hy betaalde de Deenesi het overfchot van de in het laatfte vergelyk vastgeftelde fommen , en bewilligde in eene verlenging van ftilfland met sigismund, die nu niet in ftaat was om zich tegen de Zweedfehe wapenen te verzetten. Door deeze belangeloosheid overtuigde gustavus den Koning van Denemarken , dat het geene bloote zucht tot verovering was, die zyne fchreden leidde. christianus hield nu op voor zich zeiven iets van hem tc vrcezen, en begon te bemerken dat de eendracht  DEELNËEMING AAN DEN DUITSCH. Ö0RL0C. 593 dracht der beide rijken de veiligfte fchutsmuur was van het Noorden. Met deeze verzekering nam hy met vermaak den voorflag eener byeenkomst aan, die ook met den aanvang van het jaar 1619 aan de grenzen van Schoonen gehouden wierd. De beide Koningen, die elkander eene perfooneele achting toedroe» gen, hadden hier verfcheiden geheime gefprekken met elkander, welker weldaadige gevolgen een langer vrede tusfehen Zweeden en Denemarken bewerkten. Geduurende denzelven liet hy nieuwe manfehap in Duitschland en Holland werven , en zyne troepen ia de veranderde krygskunst onderwyzen , die gustavus het eerst in Europa invoerde ; ook befloot hy nu eindelyk de wenfehen zyner onderdaanen door de keuze eener gemalin te vervullen. De ligging des ryks, die het voor de aanvallen van eerzuchtige nabuuren blootftelde, en de nooit opgegeevene aanfpraaken van sigismund en zyn Zoon, dreigden den Zweeden de vreeslykfte verwoestingen, als de regeerende linie van den Koninglyken ftam zou uitgcltorven zyn; ook fidderden zy by de gevaaren van den oorlog, waaraan zich hunne jonge Monarch blootftelde, zonder een erfgenaam zyner kroon in Stockholm natelaaten. De verbindtenismeteenbuitenlandsch Vorste'lyk huis moest zyn aanzien by de vreemde Natiën vermeerderen. Reeds voor meerder jaaren had de Koninginne moeder naar de hand van de dochter van Koning jacob den Iften van Engeland voor haaren zoon geftaan, doch deeze Princes was toen reeds aan den Keurvorst frederik den Vden van den Paltz verloofd. Het noodlot van gustavus adolphus , dat hem tot groote daden riep, fcheidde hem van een beminnelyk meisje , dat zyn hart, waarop de gantfche wae-  J94 gustavus adolphus voor zyne waereld aanfpraaken maakte, ongedeeld moest bczeteil hebben. Maar, daar hy de voorvechter der vryheid moest worden, eriniet den aarbol in ketenen klinken 5 zo belette ook de voorzienigheid eene andere verbindtenis, die mogelyk zyn roemzucht zou aangefpoord hebben, om de grensfen der matigheid te verachten. De geest der eerzuchtige en manlyk dappere elizaeeth van Engeland was juist gefchikt om den heldenvlucht van gustavus te volgen; maar waarheen zou zy hem hebben weggefleept, als hy haare trotfche vorderingen gehoor verleend had. gustavus had, uit gevoel van zyn plicht, tot een huwelyk belloten ; by de keuze der toekomstige Koninginne liet hy zich geheel aan de leiding zyner moeder en van haaren getrouwen raad over. Zyn eigen hart zweeg by deeze gewigtige gebeurtenis , hy had alle zyne aanfpraaken op het geluk der liefde opgegeven , toen hy zich met geweld van de Gravinne brahe losrukte. Maar toen hy zelfs met onverfchilligheid aan zyne toekomstige verbindtenis dacht, was de Koninginne moeder des te bezorgder , eene Princes voor hem uittezoeken , die , terwyl haare geboorte aan de ftaatkundige oogmerken voldeed , die de Koning van Zweeden by zyn huuwlyk hebben moest, ook tevens door haare perfoneele voorrechten waardig was den troon van gustavus adolphus te deelen , en op zyne tederfte vriendfehap aanfpraak te maaken. Uit de ligging van het Oostlyk Pruisfen en de overige Brandenburgfche Staaten aan de grensfen van Poolen , kon men , door eene nadere verbindtenis met dit huis, menige voordeden voor Zweeden verwachten , en de fchoonheid en het zachte karakter der twee-  DEELNEEMING AAN DEN DUITSCH. OORLOG. 595-. tweede zuster van den Keurvorst george willem bepaalde de keuze op christina. gustavus fcheen de bede zyner moeder gehoor te willen geeven, en echter viel het hem nog fteeds zeer hard, zich met de gedachte gemeenzaam te maaken, dat hy nu een onoverkomelyken fcheidsmuur tusfehen zich zeiven en zyne geliefde zou oprichten, berkholt , zyn Agent aan het Berlynfche Hof, had hem een pourtrait van Princesfe maria eleonora gezonden , dat de bevallige fchildering, die hy daarvan maakte, billyken moest, gustavus liet de fchoonheid van dit beeld recht wedervaaren, maar zyn hart bleef daarby ongetroffen. Zo lang hy zyne verbindtenis, als nog ver af zynde, had aangezien , liet hy zyne moeder vrye handen om voor hem te kiezen; thans, daar men hem een bepaald voorwerp toonde , ontwaakten nog eens alle die flaapende herinneringen aan zyne eerfte liefde. Men heeft twee brieven van hem aan berkholt, waarin hy hem belast, de belangen van zyn huwelyk niet te fterk voorttezetten , maar veel meer ook zonder deeze verbindtenis aan een oprechte vriendfehap tusfehen het Zweedfche en het Brandeaburgfche Hof, die hem , wegens zyne betrekkingen met Poolen , van zeer veel aanbelang was, voorttewerken. De Koninginne Moeder en de Kanzelier oxenstierna lieten zich door deezen afval niet affchrikken ; zy verdubbelden integendeel haare poogingen , om het wankelende gemoed van den Koning tot een vast befluit te brengen. Het gelukte hen eindelyk het zo verre te brengen, dat , hy beloofde de Princes van Brandenburg te zien. Hy reisde ten dien einde in Augustus des Jaars 1619 in alle ftilte Haar Duitsch- land,  595 gustavus abölphu3 voor zyne land , zonder dat , buiten den Kanzelier en eenige vertrouwden , iemand iets van de afweezigheid des Konings wist. birkholt verfchafte hem te Berlin de gelegenheid , om de Princes incognito te zien, en hy vond , dat het pourtrait haar niet gevleid had. Te eerlyk , om nieuwe uitvluchten te zoeken , daar de laatfte tegenwerping, die hy zyne moeder gemaakt had, nu was opgeheven, befloot hy eindelyk haare wenfchen te vervullen. Doch het fchyot , dat hy zyn eigen hart niet vertrouwde, en deswegens', door eene fchielyke voltrekking der gantfche zaak , zich zeiven de mogelykheid beneemen wilde, om terug te treeden. Hy liet terftond by de moeder en broeder van zyn toekomstige bruid om de hand der Princes verzoeken, en, zoras deeze haare toeftemming gegeeven hadden , fpoedde hy naar Zweeden terug , zonder dat men te Berlin van zyne afwezendheid iets vernam. Om alle hindernisfen , die het Keizerlyk hof, of de Koning van Polen , deeze verbindtenis in den weg zouden kunnen leggen, te vermyden, moest het niet eerder bekend gemaakt worden, voordat de Bruid van Berlyn zou aftrekken ; en echter vernam sigismund het gemaakte verdrag, en zogt de vol> trekking op alle mogelyke wyzen te verhinderen. De Keurvorst, die Polen even zo zeer vreesde, als zyne nakomelingen zich in deezen lande geducht gemaakt hebben, was zwak genoeg, om te loochenen, dat hy van de verlooving zyner zuster bewust was , ea fchoof de fchuld deezer zaak op zyne moeder, de Keurvorftinne weduwe. Zoras gustavus eenmaal befloten had den Zweeden eene Koningin te geeven, zo fpandde hy ook al zyne werkfaamheid in, om alle zwarigheden, die zyn voor  DEElSEEMlNG AAN DEN DTJITSCH. oorlog.' fQf voorneemen nog agteruit konden doen zetten, uit den weg te ruimen. My maakte te Stokholm en in de Provinciën verfcheidene inrichtingen , bereidde alles tot zyn aanftaande huwelyk , en deed in April van 't volgende jaar zyne tweede reize naar Duitschland. liet was op een Zondag vroeg, dat hy te Eerlyn incognito met een klein gezelfchap kwam. Hy ging terftond naar de kerk , alwaar de KeurvorStelyke Familie de predikatie aanhoorde , en mengde zich onder de voornaamfte hovelingen. Allen befchouwden zy hem met nieuwsgierige oogen -0 doch hy maakte zich niet eerder, dan na het eindigen van den Godsdienst, bekend; Men bragt hem terftond by de Weduwe Keurvorftinne, die hem met groot vermaak ontving. Zyn verblyf te Berlyn, alwaar hy by aanhoudendheid het incognito hield, duurde flegts zolang , als nodig was om met zyre bruid kennis te maaken, en, zoras hy met den Keurvorst de nodige maatregelen wegens zyn huwelyk genomen had, kreeg hy van. zyne bruid verlof, om zyne reize door Duitschland voorttezetten. Hy ging eerst naar Heidelberg aan het Paltzifche hof, alwaar men hem voor een Zweedfchen Officier van rang hield. Vervolgens maakte hy kennis met den Heer van russdorf , Minister van Keurvorst frederik , en bezogt, in deszelfs gezelfchap , het leger van den Markgraaf van Baden in den Elzas j dat hy wenschte te zien. russdorp was een man van talenten en groote politieke kundigheden. De Koning maakte op zyne reize gebruik van het doorzicht van den Minister, die met hem , zolang hy hem voor zyns gelyken hield , veel vrymoe* diger omging , dan hy met den Monarch van Zweeden zou gedaan hebben. Hun weg liep door de lach. historiek. II. Dee\, Qq geüds  598 gustavus adolphus voor zyne gende velden van den Rhyn. gustavus vraagde zynen geleider , wien deeze fchoone heeriykheden en landeryen toebehoorden, en toen hy vernam, dat de meeste geestelyken tot bezitters hadden , konde hy zich niet onthouden, uitteroepen: „ Als deeze Hee» ren met mynen Koning te doen hadden , zou hy ze reeds lang geleerd hebben , dat befcheidenheid, deemoedigheid en gehoorzaamheid het wezenlyke karakter van hunnen ftand uitmaaken." Hunne gefprekken hadden gewoonlyk de ftaatkunde ten onderwerp, russborf was begeerig 'van den jongen Koning van Zweden , wiens daaden reeds gantsch Europa opmerkzaam gemaakt hadden , zeer veel te verneemen. Hy deed hoofdzakelyk onderzoek naar zyn huislyk leven, zyne neigingen en karakteristieke trekken, en gustavus genoot het genoegen, de gedachte der waereld van hem zonder vleijery of achterhoudendheid te hooren. Zyn reisgezel prees de groote eigenfchappen des Konings, en gaf tevens den fmaak van deezen Krygskundigen Vorst voor de fchoone Wetenfchappen een grooten lof. Dan kwam hy eens op de huislyke betrekkingen van denzelven , en betoonde eenige verwondering , dat hy nog aan geen huuwlyk gedacht, en de ryksftanden nog niet yveriger daarop hadden aangedrongen, russdorf had altyd de voordeden van zynen heer voor oogen, daarom wenschte hy zeer dat de Koning van Zweeden de Princes catharina , de zuster van den Keurvorst', kiezen mogt. gustavus had catharina te Heidelberg leeren kennen , zonder haar te laaten merken , wie hy was. Toen zy eens onder eene wandeling, in den tuin van faet flat, zich met de andere Princesfen onderhield, vergat  DEELNEEMlNG AAN den DülTSCH. oorloo. 590 vergat de Koning de ondergefchikte rol, die hy hier te Ipeelen had, en drong zich ia 't gefelfchap om te hooren , waarvan zy fpraken. De Princes vond dit gedrag van dèn vreemden Officier te vry, en zeide in'tFransch, zagt, doch zo, dat hy het hooren konde: men moet bekennen, dat de Zweeden zeer vry* moedig en onbeleefd zyn. gustavus nam haar deeze kleine betooning van trotschheid niet kwalyk , en ging te rug; thans, daar russdorf hem juist zynen wensch , om den Koning van Zweeden met deeze Princes uittetrouwen , en daardoor eene naauwe verbindtenis tusfehen hem en den Keurvorst van den Palts famenteknoopen , te kennen gaf, antwoordde hy : dat de Keurvorst ook zonder zulk een band aan de goede neigingen van den Koning niet behoefde te twyfelen. russdorf , die zyn rcisgézel voor een man van gewigt in Zweeden hield, wilde gaarne deszelfs gedagten verder uitvorfchen. Hy zeide hem , dat, by de afwezigheid van gustavus en het geldgebrek in het Noordfche ryk, het moeijelyk zou vallen, dat de Koning van Zweeden den Keurvorst met nadruk in Bohemen zou kunnen onderfteunen. Deeze wenk verdroot gustavus. ,, Mynheer van russ; „ dorf ," zeide hy , terwyl hy hem in de reden viel , „ gy kent de inwendige fterkte van Zweeden „ niet. Dit land heeft bergwerken , die de mildfte ,, en ryklte in gantsch Europa zyn , daar zy ons „ het noodzaakelykfte van alle metaalen geeven, en „ het heeft ook eenen overvloed van andere produc,, ten , die met weinig moeite tegen goud kunnen verwisfeld worden." russdorf wilde zyn reisgezel niet beledigen , wendde het gefprek op andere voorwerpen, en kwant Q q a ein-  fjoo gustavus adolphus voor zyne eindelyk op de ftof, dien toen in Proteltantfche lau* den het'gewigtigfte voorwerp aller gefprekken, van de Antichambre van den Vorst tot op de famenkomst der boeren, was; te weeten op den Godsdienst. kGUsj tavus betoonde by deeze gelegenheid een hevigen tegenzin tegen de misbruiken van het Pausdom. Hy verhaalde den Paltzifchen Minister verfcheideu Anecdoten van de zedenloosheid der Katholieke geestelyken, en van hunne geringachting voor de heiligdommen van hun eigen geloof. Onder anderen zeide hy hem, dathy altyd nieuwsgierig was geweest, om de plegtigheden by hunnen godsdienst te zien. In Erfurth had hy een Katholieken Priester een ducaat geboden , om terftond daarvoor een mis te leezen. • „ De Priester", voegde hy 'er by , „ was ook zon„ der eenige zwarigheid bereid , my voor zulk een „ geringen prys de geheimen j van zyn Godsdienst „ te verkoopen. Daaruit kan men de neigingen en „ zeden deezer Geestelyken bëoordeelen." TvUSSDORF wierd door alle deeze gefprekken fteeds nieuwsgieriger naar den waaren ftand van zynen reisgezel. Hy zeide hem , dat het niet onmogelyk ware , dat zyn Heer , de Keurvorst, hem eens naar Zweeden zou zenden , en dan zoude het hem zeer aangenaam zyn de hier aangevangen kennismaaking voorttezetten. gustavus antwoordde : „ ik heet „ gars , en ben Kapitein onder de troepen des Ko„ nings. Zo het noodlot u ooit te Zweeden brengt, „ zal het my het grootte vermaak zyn , u alle die „ diensten te bewyzen, die in myn gering vermo„ gen zyn." — Deezen naam gars had de Koning reeds by den aanvang zyner reize aangenomen , en was uit de eerfte letteren der woorden: gustavus, adol-»  deelneeming aan den düitsch. oorlog. 601 adolphus , rex sueciae ; met welke hy plagt te teekenen, famengefteld. De Heer russdorf vernam, weinige dagen na zyne terug keering, den waaren ftand van den man, met wien hy op reis zo vertrouwelyk had omgegaan. Hy bewees in 't vervolg zynen Heer verfcheiden diensten by den Koning van Zweeden, die een beftendige briefwisfeling mat hem hield, en hem een jaarlyks pennoen gaf. gustavus hield zich nog eenigen tyd te Heidelberg op, en de Princes catharina , die voorheen mogelyk flegts daarom zich zo achterhoudend jegens den Heer van gars betoond had, omdat zy zich bewust was, hoe zeer haar de fchoone man behaagde , vond nu maar al te veel fmaak in zynen omgang. Zy vatte een tedere neiging voor hem op , en daar zyne verbindtenis met eleonora van Brandenburg nog een geheim was, zo liet zy zich gaarne aan eene vleijende hoop over, die zozeer met.de wenfchen van haar familie overeenftemde. Of gustavus de hartstocht bemerkte , die hy by haar verwekt had, kan men met geene zekerheid bepaalen ; het dagboek deezer reize en zyne brieven melden niets van de liefde der Princes. De Koning hield zich ook nog maar een korten tyd te Heidelberg op, en zoras hy te Stokholm was terug gekomen , maakte hy zyne verloving met de Princes van Brandenburg bekend. Hy had op zyne reis drie maanden doorgebragt, en zo het te bewyzen ware , dat hy ooit in ItaÜën geweest zy, dan moest het by deeze gelegenheid gefchied zyn; want, zynen veldtocht uitgenomen , is hy nooit weder zolang uit Zweeden afweezig geweest. De Cancelier oxenstierna ging terftond , na de terug komst van zynen Heer, naar Berlin, en tegeq_q 3 lykec  002 GUSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZYNE lyker tyd liep 'er een vloot uit, om de Koninglyke bruid intchaaleu. maria eleonora, trad, van haare moeder vergezeld , den 7den Oc^ober 1720 te Calmar aan land, en hield den 25ften November haare plechtige intrede te Stokholm. Het huwlyk wierd terftond voltrokken , en de nieuwe Koningin, met het begin van het volgende jaar, gekroond, Hunne echt was zeer gelukkig. Zy beminde haaren gemaal met de hartstoclkelykde tederheid , en ichooil zyn hart, nadat het zich de eerde liefde' ontzegd had , ook niet meer vatbaar was het waare geluk van een ander vrouwlyk fchepfel te ontfangen , zo was het toch nog ryk genoeg, om het in vollen maate te geevcn. gustavus wilde gaarne by alle publieke gebeurtenisfen den Godsdienst haar aandeel geeven. Ook nu •wilde hy het feest van zyn huwelyk door het vieren van de groote omwenteling , die Zweeden van het juk van Denemarken en der Romeinfche heerfchappy verlostte, zyn volk dierbaar maaken. Het Jubile van deeze merkwaardige gebeurtenis wierd met de krooning zyner Gemalin te gelyk aangevangen , en het enthuliasme der Natie voor het huis Van haaren Koning vereenigde zich met de zucht voor haaren Godsdieast , welken beiden een gemeenfehap. pelyke machtige vyand den val en ondergang zocht te berokkenen. sigismund , die nog fteeds zyne aanfpraaken op den Zweedfchen troon hoopte te doen gelden, verwierp hardnekkig alle voorflagen tot vrede , of ook flegts tot eene verlenging van wapendildand , welks termyn nu reeds byna afgelopen was. gustavus hield het daarom voor nodig, alle zyne krachten intefpannen, om deezen onverzoenlyken vyand van zyne vor-  BEELNEEMING AAN DEN DUITSCH. OORLOG. 603 vorderingen te doen afzien. Het tydpunt was daartoe gunftig, omdat sigismund nog altyd met de Turken te doen had. De Zweedfche landarmee was in den besten toeftand , en de vloot, die ze overvoeren en onderfteunen moest, lag zylvaardig in de haven des ryks. Eer zy uitliep, deed gustavus, die altyd het recht aan zyne zyde poogde te hebben, den Koning van Poolen nog eens voorflagen tot vrede, en vergaderde tevens de ftenden, om hen de noodzakelykheid des oorlogs voorteftellen. Hy verachtte de kunsten der overreding, mrïar nooit mistte het hem , zyne toehoorers van de zuiverheid en wysheid zyner oogmerken te overtuigen. Ook thans was 'er onder de Byzitters van den Ryksdag geene , of hy gaf aan de maatregelen van zynen Monarch de oprechtfte goedkeuring , en daar sigismund volftrekt in geen verdrag of ftilftand bewilligen wilde, wierden de Zweedfche troepen ingefcheept, en de Koning voerde ze in, perfoon naar Lyfland. De inwooners van dit land waren in de twaalfde eeuw Christenen geworden , en genoegzaam te gelyker tyd onder het juk der Duitfche Orde gekomen, die hen driehonderd jaaren door een Stadhouder beheerfchen liet. In den beginne der zestiende eeuw maakten zich de Ridders in deeze Provincie van de ordë onafhanglyk, en willem van glettenberg , hun heirvoogd, wierd Ryksvorst en Souverain van Lyfland. Een zyner navolgers , willem van furss» tenbelig, nam den Lutherfchen Godsdienst aan, en gaf daar door gelegenheid tot de oorlogen , die Lyfland veele jaaren lang ongelukkig maakten, sigismund augustus , de laatfte Jagellonefche Koning van Polen, zocht, onder het voorwendfel van het geQg.4 loof  p"©4 GUSTAVUS adolphus voor. zyne loof zich eene provincie te onderwerpen, die hem zeer gelegen was, en de Rusfen verwoesten die door llroopende invallen, gothar ketler , de laatfte Grootmeester , moest zich eindelyk in de armen des Koningsvan Polen werpen, hem zyn land afllaan , en met het Hertogdom Koerland ,'dat hy als een Poolsch rykslcen verkreeg, zich vergenoegen. sigismund augustus verdreef nu de Rusfen uit het grootfle deel van Lylland, maar 'er was nog een magtige party in dit land , die in de vereeuiging metPoolen niet bewilligd had, en de Zweeden te hulp riep. De Stad Reval begaf zich ia de befcherming van Koning ericii , en nu fireeden beide Natiën om herbezit van Lyfland, dat thans, daar nog fteeds de Rusfen geduurig opkwamen, door onophoudelyke onlusten gefchokt wierd. De Poolen maakten, by de keuze van den Zvveedfchen Prins sigismund tot hunnen Koning, een beding, dat alle dieplaatfen, welke Zweeden in Lyfland bezat , moesten worden terug gegeeven , maar nwch de vader van sigismund , noch de Ryksftenden wilden in deezeu afftand bewilligen , en dus bi-eef Lyfland onder de volgende Re», geeringen eene eeuwige oorzaak en tevens de bloedige fchouvvplaats _ des oorlcgs tusfehen Zweeden en Poolen, gustavus adolphus opende hier ook nu zynen veldtocht. Hy kwam in de Lente des Jaars 1621, met zyn vloot aan den uitloop der Duua aan , en maakte zich gereed om Riga te belegeren. By hetinloopen in den mond des ftrooms overviel hem een weefelyke ftorm, die zyn gantfche efquader verftrooide ; en het gefchut der vesting Dunamunde, welke door de verradery van den Commandant fahrendacii weder  deelneeming aan den dditsch. oorlog. 605 weder in de macht van Poolen gekomen was, verzet* te zich tegen de ontfcheeping der troepen. Desniettegenftaande bragt gustavus zyne armee ge-, lukkig aan land. Zy beftond uit 24000 mannen, grootendeels voetvolk, die in de nieuwe krygskunde van gustavus adolphus zeer wel onderricht, en toen, buiten alle tegenfpraak, het beste leger van Europa waren. De Koning in perfoon voerde het opperbevel, en onder hem commandeerde de Veldmarfchalk la GARDIE , rorn , IiANNER , WRANGEL , ruthren oxenstierna , wiens groote genie even zo zeer aan het hoofd van een leger als in het kabinet uitblonk. De verovering van Dunamunde , waar mede gustavus een aanvang maakte, was het werk van weinige dagen. Hy rukte voor de Stad , die naar de regelen der belegeringskunst wierd aangevallen. Riga was , naar de toenmaalige wyze , buitengemeen wel verfterkt, met alle mogelyke voorraad en een talryke bezetting voorzien , die , daar het euthufiasme der burgers voor den Katholieken Godsdienst , welke stephanus bathori hier weder ingevoerd had, op het nadruklykst onderfteund wierd, Deeze belegering kostte den Koning ongelooflyke moeite. Toen de Zweeden met koenen moed aanvielen, verdecdigde zich de Stad met de onverfchrokkeadfte heldhaftigheid. De belegeraars moesten ongehoorde moeilykheden uitftaan, maar zy ondernamen die gaarne , daar hun Koning niet flegts het gevaar, maar zelfs den arbeid met hen deelde. De dappere oorlogsman , die met vermaak den vyand in het open veld ontmoet, wordt dikwils door de zwaarigheden eener belegering afgefchrikt , alwaar men hem het swaard doet afleggen , om met de ipade te werken, Q<3 5 sus-  6o6 custavds adolphus vooh zyne gustavus wilde zyn leger geen recht tot deeze klachte geeven , en het werk , dat een ieder gaarne met vechten wilde af koopen, flegts aan de laagere klasfe der foldaaten overlaaten, daar de hoogere alleen daar hunne krachten infpannen, alwaar het thtllasme van den roem alle moeilykheden vergeeten doet. Hy bragt gantfche nachten in de loopgraven door , en fliep hier fomwylen flegts weinige uuren op den blooten grond. Met het aanbreeken van den dag zat hy reeds weder te paard, bezocht de posten, maakte de nodige fchikkingen, en , toen de dag de plichten van den veldheer vervuld had, mengde hy zich nog dikwils des avonds met de fchop in de hand onder de werklieden, om hen, door zyn voorbeeld, hunnen zuuren arbeid te verligten. Er was niemand in het gantfche heir der belegeraars , die niet voor zulk een Koning met vermaak zyn laatfte kragten had ten beste gegeven, maar hy gaf hen al te dikwerf gelegenheid om voor zyn leven te Adderen. Meer dan eens trof de dood den naasten aan zyne zyde, en het bloed van den overften stackeleerg , dien eeu kanonkogel digt by hem ter neder velde, fpatte op zyne kladeren. Alle de Officieren zyner legers vereenigden zich om hem dieswegens voorftellen te doen , maar hy antwoordde lachgend: „ De kogels zyn niet voor „ Koningen gegoten." Een ftout geloof, waarvan zyn eigen voorbeeld de beste wederlegging wierd. Alle poogingen der Zweeden wierden door de dapperheid der belegerden verydeld , en gustavus , die de Stad gaarne verfchooncn wilde, zag zich eindelyk, daar geene bedreiging hen verfchrikken kost, genoodzaakt, hen de volle werking zyner toerusting te laaten gevoelen. Maar zelfs het verdubbelde vuur van zyn  DEELNEEMING AAN DEN DUITSCH. OORLOG. Co* zyn gefchut, en de menigte der bomben, die hyin de Stad wierp, verzwakte hunnen moed niet. Zy floegen tweemaal den ftorm af, en volharden ftandvastig by hun voorneemen , om zich tot het uiterfte te verweeren, omdat zy nog altyd hulp van Koning sieiswund verwachtten. Doch toen de onderbevelhebber iiaüiwiu hen liet weeten , dat hy door de waakzaamheid en uitmuntende plaatfin g van den Koning het onmogelyk vond eenige troepen in de Stad te werpen , en na menigen vergeeffche beproeving , zonder iets uitgevoerd te hebben , terug trok , gaven zy zich eindelyk over, en bekwaamen een zeer eerlyke capitulatie, gustavus verzekerde de Stad alle haare vryheden en voorrechten , en begeerde verder niets, dan dat zy hem met dezelfde getrouwheid zouden aanhangen , dien zy den Koning van Polen beweezen hadden. Hy ging nu naar Kourland , en maakte zich met een aanzienlyke macht meester van de Stad Mitau, om den Hertog, die in 't geheim op zyne zyde was, niet aan eene toekomftige beftraffing van zynen leenheer bloot te (lellen. Ten zelfden tyde , toen hy met zegepraalende fchreden door de Provinciën van zynen mededinger trok, bood hy hem nog altyd de vreede aan , maar sigismund , die nauwlyks in ftaat was , met zyne gantfche macht den Turken wederiland te bieden , wilde zich echter alleen tot eenen nieuwen wapenftilftand , tot aan het einde van het volgende jaar, verdaan, gustavus ging den voorflag aan , ontruimde Kourland , maakte Riga nog fterker , en keerde met zyne armee naar Zweeden terug. Nauwlyks was hy hier aangekomen , of hy kreeg ba-  6o8 gustavus adolphus voor zyne bericht van den dood van zynen eenigen broeder karel philippus, die inden Jaare 1622 te Narvageftorvenwas. Het gantfche land geraakte over dit fterfgeval in de grootfte droevenis. Men vreesde met recht dat dit de vrede met Polen moeijelyker zou maaken, daar de Koning zelve nog geene erfgenaamen had, en de hoop van sigismund om de Zweedfche kroon weder: aan zyne linie te brengen, nu meer waarfchynlykheid kreeg, gustavus treurde lang, en de geboorte van carel gustavus, de zoon zyner zuster, de Paltsgravin van Tweebrugge , konde hem , fchoon ook de troonopvolging daardoor eenigermate verzekerd wierd, echter het verlies van een tedergeliefden broeder niet verzetten. Hy gebruikte nu den ledigen tyd , dien hem de wapenftilftand gaf, tot de verbetering der Financiën. De veranderde krygskunst , zedert de invoering van het talryke gefchut by de legers, maakte de veldtochten oneindig kostbaarcr , en wierd een van die oorzaaken , welke de behoeftens der Staaten , zedert eenige eeuwen , zo aanmerkelyk vermeerderd hebben. Ook vond gustavus het nodig de belastingen in Zweeden te verhoogen, en hy deed dit door een impost , die op alle foorten van levensmiddelen gelegd wierd. Deeze invoering eener geheel nieuwe, en tot hiertoe ongehoorde belasting maakte in den beginne een ligt gemor; maar zo groot was de liefde der natie voor hunnen Koning en hun vertrouwen op zyn doorzicht, dat een vry volk zich deeze nieuwe belasting zonder wederftreeven liet welgevallen. Dan hy verdiende ook dit vertrouwen geheel en al. Nooit had een Vorst zich meer moeite gegeeven , om den vrede te behouden, wien zyne werkzaamheid voor  DÊÈLNÈEMING AAN DEN DDITSCH. OORLOG. ÖÓg het welzyn zyner onderdaaneri hem nög dietbaaref maakte ; maar hy wist ook, dat flegts hy , die zich geducht weet te maaken, eene ongeftoorde en voor* deelige rust genieten kan, en dieswegens arbeidde hy met zulk een groote en onvermoeide ftandvastigheid aan de verbetering van zyn krygsweezen. De ligging Van gustavus maakte hem deeze voorzichtigheid noodzakelyker dan voor ieder ander Monarch. Aart de eene zyde loerde een yverzufhtige mededinger op ieder gelegenheid , om de macht van een benyden nabuur te verzwakken; aan den anderen kant woonde een barbaaTsch volk , dat alleen doOr de vrees kost worden terug gehouden, om de nabuurige Provinciën door onophoudelyke plunderingen te verwoesten', eu tegen hem oVer ftortd een Koning , die zyn kroon met geweld aan zich zocht te brengen. In deeze betrekkingen is het in de daad te verwonderen, hoe gustavus zo veel voor de wetgeeving , voor de binnenlandfclie huishouding van den ftaat , voor den koophandel , de kunsten en de wetenfchappen in zyn land doen kost; de laatften hielden in 't byzonder zyn aaudacht bezig, en hy onderfteunde die niet flegts door de beste inrichtingen , maar moedigde ook zyne onderdaanen door zyn eigen voorbeeld daartoe aan. Zyne moeder , zyne bloedverwanten en vericheidene Grooten des ryks Verrykten, even als hy, de Univerfiteit te Upfal door aanzienlyke fchenkingen en erfftellingen , hy zelf verbeterde de fchoolen te Abo, en ftichtte te Dörpt in Lyfland eene nieuwe Univerfiteit. In zyne uuren van uitfpanning waren goede boeken zyn aangenaamfle tydverdryf. Het werk van grotius over de rechten van oorlog en vreede, fchatte hy s»  ê\Q GUSTAVUS ADOLPHUS VOOR ZYNE by zeer hoog, fchoon hy beweerde , dat hy menige zwarigheden vond in de uitvoering van de voorfchriften, die daarin wierden opgegeven. Hy hield zich zelfs bezig met de vervaardiging van kleine opftellen, die deels ftaatkundige, deels andere, voorwerpen raak* ten. Veelen daarvan zyn de nakomelingfchap bewaard geworden; onder anderen de dagboeken zyner Reizen, en een lofreden op zyn' broeder carel philippus, wiens gedachtenis hy door dit bewys zyner tedere liefde wilde vereeren. sigismund wachtte nauwlyks den afloop van den laatften ftilftand af, om de vyandelykheden tegen Zweeden te vernieuwen. Het is in de daad te bewonderen, dat deeze Vorst, die fteeds voor den veel verhevener geest van gustavus moest onderdoen , door geene nederlage en geene te leurgeftelde onderneeming, van zyne vruchtelooze pooging , om Zweedens kroon weder aan zich te trekken , kon worden afgefchrikt. Hy vleide zich nog altyd, dat een magtige party in Zweeden zelfs moed zou vatten om zich voor hem te verklaaren , zoras het hem gelukte dit land tot een fchouwtooneel des oorlogs te maaken. Zyne raadgeevers waren Jefuiten , die hem van het Oostenrykfche huis in Duitschland eene machtige onderfleuning, en eene Spaanfche vloot in de Oostzee beloofden. Door deeze verwachtingen onderfteund was hy te Dantzich gekomen, en rustte een Zeemacht uit, met welke hy naar Zweeden wilde overtrekken; maar gustavus kwam hem voor, ylde zelf naar Pruisfen, en dwong hem andermaal tot eene verlenging van den ftilfland. Deeze herhaalde beledigingen wekten eindelyk den toorn van gustavus op, en hy befloot zyne uiterfte macht aantewenden 9 om zulk een  DEËLNEEMING AAN DEN DUITSCH. OORLOG. 6xi een hardnekkigen mededinger eindelyk tot een duurzaamen vrede te dwingen. Hy lag de vergaderde Stenden der Natie zyn plan tot oprichting eener beftendig in foldy gehouden krygsmacht voor , en alle zyne voorflagen hadden eene algemeene goedkeuring. De fchikkingen van gustavus duuren tot op den dag van heden in Zweeden voort , en gantsch Europa volgde de nieuwe krygskunde na , die hy by zyn armee invoerde. Door zyn militair wetboek grondde hy ook in 't toekomende eene naauw bepaalde fubordinatie, en de treilykfte krygstucht by de Zvveedfche troepen, en hy maakte den oorlog menfchelyker, terwyl hy voor de moraliteit zyner foldaaten zorgde. Te gelyker tyd wierden de onderhandelingen met Poolen voortgezet, en oxenstierna ftond aan het hoofd der gevolmachtigden. Maar sigismunds verwachtingen namen met ieder jaar toe, om dat gustavus nog geene erfgenaamen had. De Koninginne was van een Princes bevallen, die kort daarop weder ftierf, en vervolgens wierd zy van eenen Prins te vroegtydig verlost. Eindelyk beviel zy den Slten December 1626 voor de derdemaal. De Geneesheeren hadden eene zekere rekening op een Prins gemaakt, en de ruuwe ftem van het kind begoochelde de moederen baakfter, in het ogenblik der geboorte , zozeer, dat men in de overyling ook gustavus het bericht bracht, dat hem een zoon gebooren was. Allen geraakten zy, by de ontdekking van hunne dwaaling, in de grootfte verlegenheid, en niemand wilde het waagen den Koning de waarheid bekend te maaken. Eindelyk nam de Princes catharina , zyne zuster, het op zich zy bragt de kleine christina in een vrouw-  Sl2 GUSTAVUS ADÖLPHCS VOOR ZYNE vrouvvlyk gewaad gehuld , by hem , in zyn kamers gustavus vernam de verandering zonder zich te ontftellen ; hy nam het kind op zyne armen , en dankte God met zo veel vreugde , als of hy niet bedrogen ware geworden. „ Ik höope, zeide hy tegen zyne zuster , dat dit meisje wei zo veel voor my waard zal zyn als een zoon, en ik bid God, dat hy het my wil laaten behouden , dewyl hy het my gegeeven heeft." —- ,, Zy zal flim worden , voegde hy 'er vervolgens by , want zy heeft ons allen bedrogen." In de daad beminde hy ook deeze dochter met eene hartelyke tederheid. Hy beftemde haar , van het ogenblik haarer geboorte af, tot zyne opvolgfter, en liet haar tot den einde toe eene geheel manlyke opVoeding geeven. Zy wierd in de matheus, in de oude en nieüwe taaien , en in alle kundigheden , die eenen Vorst nodig zyn te weeten, onderwezen. De geest van haar vader had buiten twyföl op christina gerust, maar in haar karakter bleef iets onbepaalds en wispeltuurigs over, dat mogelyk grootendeels een gevolg eener opvoeding was, die voor een meisje in 't geheel niet pastte. Zy ging altoos in mans kleeding, en onderhield zich het liefst met Wysgeeren en Kunstenaars. Zy was wars van alle vrouwelyke bezigheden , en verwaarloosde zelf de noodzakelyke zorg voor haar lichaam. Reeds vroeg in haare jeugd zat zy haar moeder , de zachtmoedige eleonöra , over het hoofd , maar zy betaalde de liefde van haarenwader met de tederfte verknochtheid. Als hy afwezig was, wisfelde het nog niet zesjaarige meisje in verfcheidene taaien brieven met hem, die hy met een inwendig vergenoegen las, en, midden onder het geruisen  deelneemikg aan den bülTSCH. corloc. ói3 ruifch der wapenen en den cverkropten arbeid van het kabinet, nooit naliet te bëandwoorden. Had gustavus langer geleefd , hy zou zekerlyk' menig een fcherpen hoek in het karakter zyner dochter hebben afgefieepen, die, door de vroege gewoonte van het beveelen , en het bewust zyn van haare overmacht boven allen die haar omringden, flegts nog fnydender worden moest. üc oorlog met Poolen had reeds voor de geboorte van chris-tina weder eenen aanvang genomen, gustavus had gantsch Lyfland veroverd, den Veldheer sai'ieha in een Moedigen flag by Koerland overwonnen , en was tot diep in Litthauwen gedrongen. Thans, dacht hy, zou sigismund eindelyk de voorflagen gehoor geeven, die hy, als overwinnaar, in het hart van het vyandelyk land op de voorige bedingen vernieuwde. Maar geen ongelukkig toeval was in ftaat den Koning van Poolen van zyne hersfenfc-himmige verwachtingen terug te brengen. De Gezanten van gustavus wierden tegen het recht der volken, en niettegenftaande de Poolfche reispasfen, door de Kofakken gevangen genomen, en de gantfche onderhandeling liep vruchteloos af. gustavus adolphus zag, dat niets dan de uiterfte nood zynen verbitterden mededinger tot rust kost brengen. Daarom leidde hy in de veroverde plaatfen bezettingen, vorderde in Lithauwen fterke contributiën, en keerde naar Zweeden terug , om tot voortzetting des oorlogs nieuwe toebereidfelen te maaken. In den volgenden veldtocht drongen de Zweeden door het Brandenburgfche Pruisfen in de westelyke Provinciën deezes lands, die Poolen onmiddelbaar behoorden, sigismund kwam met een machtig leger, historiek, II. Ded R.r uw ! deed mv ter flond g,fen , wie zy zelve , en wat de ongehï £ die in myne armen lag, voor haar was. * ' Schielyk opende zy het porticr ft ïierkende by het fch*mpri;,.i,» j "yraan. w icnenaerhcht van de maan haaren pan,  \ PACHTER MARTIJN EN ZIJN ZOON. Ö53 man r zwemmende in zyn bloed, en viel met een dof Ach ! aan onze voeten. Nu kwam ook haare gezellinne , met een jong knaapje aan de hand, nader. Zy was de zuster van den Ambtman , het knaapje zyn zoon , en ja, dat mag de geen vernaaien , die beter vertellen kan dan ik l De Vrouw , haar handen wringende en luid kermende : ach , myn broeder! ach, myn broeder l —-— het knaapje jammerende : Lieve vader ; lieve moeder dood ! de koetzier fnikkend ——- en ik onder al hun gekerm, gejammer, geween, met een dooden in myne armen, en eene doode aan myne voeten ■ het word my by de herinnering zo duister voor de oogen , zo bang om het hart «—-- —— Die arme zielen hadden zich zo van harte verblyd in het vooruitzicht van de wederkomst van den beminden man , den goedhartigen broeder , den lieven vader; hadden geen geduld om zyn komst in huis aftewachten, hadden hem met de vrolykfte verwelkoming willen verrasfchen — en nu zulk een wederzien! —— - Wy kwamen eindelyk in het treurhuis aan , deeden voorloopig alles , wat ons onder de gegeeven omftandigheden mogelyk was te doen , totdat ons , na twee uuren, een bekwaame arts uit de ftad te hulp kwam , fchoon ook deeze met al zyn . bekwaamheid weinig helpen kost. De Ambtman was en bleef dood, en zyne vrouw ontwaakte tot een finartelyk leven. Zy was, by haare doodlyke bleekte, echter nog een fchoone vrouw, zo als zy daar in onmacht lag; doch nu, by haare ontwaaking, verwekte haar aanblik fchrik en yzing, Haare oogen rolden woest in haar Tt 5 hoofd  «54 NOG IETS UIT DE PAPIERLN VAN DEN hoofd, en haare afgebrooken woorden , zonder zin of zamenhang uitgefchreeuwd, klonken vreeslyk. Drie dagen verliepen 'er, haar man was begraaven, en nog had zy geen traan geweend; geen flaap had haare oogen gelooken; als een fchaduw zweefde zy rond , zonder voor iets de geringfte deelneeming te betoonen. Wy vreesden allen voor haar verftand en voor haar leven. Doch op den vierden dag fprak zy voor de eerftemaal over haar verlies in een ordentlyken famenhang, »iaar met eene koelheid , met zulk eene onverfchilligen, en, zo als het fcheen, bedaarden toon,dat men niet de tedere vrouw, die gisteren haaren man begraaven liet, maar een verren bloedverwant van den overledenen meende te hooren. Nu behoefde men wel geen groote zielenkenner te zyn, om dit niet voor waare rust te houden ; echter dachten wy dat dit het gefchiktfte tydpunt was, om haar onze troostgronden op het hart te drukken. Zy hoorde ons aan, fprak zelf, als een predikant, over de groote geruststelling , die de Godsdienst den leidenden fchenkt doch dit alles met eene onbefchryfelyke koelheid. Op éénmaal viel zy ons in de reden, met een woeste uitroep : „ Myn man, myn man ! waar blyft myn Willem ? Kom toch Willem , troost uwe moeder!" —. Daar waren wy weder op hetzelfde punt, waar wy gisteren en voor eergisteren geweest waren, en, zo het fcheen, zelfs eenige fchreden agteruit geflagen. Stom en droevig zagen wy nu de lyderesfe , dan weder ons zeiven eikanderen aan, toen in het zelfde ogenblik een man binnen kwam , die ons met een traan begroette, en met duizend traanen weder gegroet wierd, T%  ?AGHTER MARTYN EN ZÏN ZOON Nu hebt gy mogelyk zelfs wel by ondervinding ge» zien, hoe de nagelaaten maagen van een beminden dooden telkens van nieuws luid weenen, zo dikwils 'er een nieuw vriend by hen inkomt, van wien zy weten, dat ook hem de overledene dierbaar was ; deels omdat het aandenken aan hunnen dooden daardoor weder levendig vernieuwd wordt, deels omdat het den bedroefden zo aangenaam is, iemand te vinden , die aan zyne droefheid deel neemt. En fommige zielen , die de liefderyke God uit een fyner kleern yormde, vergeeten by zulke gelegenheid voor eenige ogenblikken de grootheid van hun eigen verlies , waarvoor zy geene traanen hadden, en weenen een weldaadigen traan over het verlies van den vriend. Dit was hier het geval. Hy —— juist dezelfde man , van wien ik u op een anderen tyd verhaald hebbe, zonder zynen naam te durven noemen ——was de boezemvriend van den overledenen. Als zo* danig een kende hem de zuster van den Ambtman, en daarom weende zy hem luid te gemoette. Wy anderen zonder duidelyk te weeten waarom ? —— weenden mede, en zie , ook des Ambtmans vrouw weende de eerfte traanen, gaf deezen vriend de hand, enfprak met den aandoenlykften toon: Waardjte Uw Boezemvriend is niet meer! Doch deeze ftille weenende weemoedigheid duurde niet lang by de ongelukkige, en zy verviel weder in eene fombere ongevoeligheid. De edele Vriend had van het ongelukkig geval van zynen boezemvriend, doch niet van zynen dood, gehoord , was dag en nacht gereisd, in hoop om hem nog in 't leven te vinden, en vond hem niet meer op deeze aarde. Hoe getroffen , hoe diep gefchokt in zyne ziele ? was de edele man echter nog in ftaat,  ttftf NOG IETS DIT DE PAPIEREN VAN DE zo ras hy, uit eenige woorden van den arts, den toe, ftand van de ongelukkige vrouw vernomen had * meer op haar dan op zich zeiven te denken, om dö troostlooze optebeuren. Dit gelukte hem, en dat op eene wyze, *. dat ik niet weet of ik my «eer over het goed gevolg dan over het gebruikte middel verwonderen moet. Ach, lieve Vrouw , vong hy aan , welk een man hebt gy verboren! En nu verhaalde hy twintig dertig gevallen uit het fchoone leven van den overledenen , en verborg daar by de traanen niet, die hem geduurende het verhaal, langs de wangen biggelden' wy allen moesten van nieuws mede weenen en dé veouw begon hard op te jammeren en te weeklaagen Hy voer voort: „ dat is een droevige week voor my ! Kort voor mynen aftocht heb ik ook bericht van myne goede zuster gekregen , dat haar oudfte zoon geftorven is. _ Het wat een goede jonden van veel hoop, juist zo als uw zalige Hendrik j_ Dat was ook een harde flag ^>or u, lieve vrouw toen uw goede Hendrik ftierf! Een zo beminnelyk l een zo veel beloovend kind! Nu wierd Hendriks levensloop doorloopen , gelyk voorheen de levensloop van zynen Vader. F ■ De Vrouw was hierover zo aangedaan , dat het een fteen had moeten treffen , en ik , de hemel vergeef het my , belgde my over den onbarmhartiger, óf lompen man _ want voor een van beiden hield * hem nu. Doch zie, allengskens nam de toevloed van haare heete traanen af, zy liet haar hoofd op de kanapé rusten, de natuur beweerde haare rechten zy viel in ilaap. Wy allen, tot op haare zuster , fluipten op onze tee-  PACHTER MARTïN EN fcïN ZÖoNi öj^ teeiien ter kamér üït, en ik kon niet nalaaten, zofaö wy uit de kamer waren , den vreemden Heer, (diè my toch ook zo gantsch niet vreemd was, want ik kende hem reeds van mynen vader — en, gelukkig, had.hy ook martyn niet over het hoofd gezien*) by zyn rok te trekken, en hem myne vrees, dat hy met de lyderesfe wat te hard was omgegaan, in 't oor te fluisteren. Doch hy greep minzaam myne hand , ert zeide my veel, het geen ik toen niet zo klaar verHond, maar dat ik echter zorgvuldig in myn hart bewaarde : van de fchriklyke uitwerkfelen der traantnlooze Jmarten; van het gevaar als de bedroefde ziel altyd een Harren blik op een en het zelfde punt gevestigd houdt $ dat men derhalven haar gezichtskring behoort uittezetten, en haar ook tevens genegen moet maaken om meer te willen zien ; dat men wel geen oneigen voorwerpen, die zy van zich ftooten zoude, onder deezert gezichtskring brengen moet; dat men reeds veel op den lyder gewonnen heeft, als men hem van het bloote gewaarworden tot denken brengen kan , als was het dan ook maar voorloopig tot het denken over zyne fmart zelve; want over iets anders zou hy toch niet denken willen. De gewoone troostredenaars, voer hy voort, zyn goed voor gewoone bedroefden ; doch deugen doorgaans niet, fchoon zy ook de wel doordachtfte en heiligfte troostredenen der Wysbegeerte en Godsdienst in de fchoonfte redenen opftelden, voor zielen, die hunne fmart zo grievend als onze vriendin gevoelen, althans niet zo lang alszy daarvan zulk een grievend gevoel hebben. Zulk eene ziel houdt haare fmart voor rechtvaardig, voor plichtmaatig, voor heilig; krygt'er eene zekere liefde voor , en bemint dan, om deezer fmarte wille , alles wat  658 NOG IETS UIT DE PAPIEREN VAN DÉt, wat haar gelykt , en haat alles wat haar vreemd . !;°;lde Zy dan 00k - hct g^n zy nu toch onmol gelyk kan - die troostgronden bevatten, zou zv ze toch echter niet begeeren; want zy behelzen iets dat geheel oneigen , dat van haar eenigde gewaarwording geheel vervreemd is; zy willen haar deeze gelief, koosde aandoening ontrukken, en zyn, fchoon ook »og zo hevallig bekleed, niet meer dan vervvyten, d e men haare fmart doet. De troostende vriend haar vriend „iet, want wie zou haar troosten kunnen, als hy „iet een hard gevoelloos ichepfel ware* TnlzZ 7 trTeti willen'als hy de***** en hertgheid van hMr fmart bevatfen ^ nen, ™en moet hy met haar, als hy haar vriend Zo als ik gezegd heb , ik begreep dat niet volkomen; maar dat merkte ik toch wel, dat hy beter de kunst verftond om zulke bedrukten, als deeze lieve vrouw was , te troosten dan ik. Ook ik, zeide de -Arts verftaa ze niet recht; maar dat weet ik ze. mVt'kond^ Ved00ren W3re' 3lS Zy haare met konde uitweenen. De lieve vrouw had den gantfchen nacht door *eflaapen, en was 's morgens nog zeer bedroefd; doch mets meer van die fchriklyk yskouden toon, waarin xy te vooren gefproken had. Haar zielarts had het heden zeer druk met haaren kleinen witt**, en ze . de de moeder veel fchoone dingen van den allerliefften kiemen jongen Eenmaal, daar het fcheen, als of *y ach weder m zich zeiven wilde befluiten, verhaalde y haar de droevige lydensgefchiedenis van zyn goede zuster die voor een half Jaar haar ma , « ■ *>g onlangs haar oudften zoon verlooren had, en wS in  PACHTER MARTIN EN ZYN ZOON. 6J$ la deeze vertelling , geheel ongemerkt , die troostgronden intevlechten, met welke de vroome, op God vertrouwende lyderesfe zich in haar lyden had opgericht. Dat werkte zichtbaarlyk. De vrouw, met een hart uit fyner kleem gevormd , fcheen haar eigen ongeluk te vergeeten, en betoonde haar mededogen met de lydende zuster, en prees haar godvruchtig vertrouwen op God, die ook de vader der lydenden is. Dan ik moest nu , hoe fmartelyk my zulks viel, mynen weg verder voortzetten 5 de goede vrouw en de edele arts drukten my hartelyk de hand, en wenschten my eene goede reis, hetgeen myeen byzonder aangenaam gevoel verwekte, en nog, na maanden herWaards, als ik daaraan terug dacht, het hart verwarmde» In het blinde Heidendom , toen de lieden nog aan de Godin Jtino en veele andere Goden en Godinnen geloofden — zo als in vervolg van tyd aan de Heiligen — was 'er eens eene vrouw, die was Priesteres van Juno , maar een goede braave vrouw, en die had twee zoonen, een paar beste jongens, de eene heette Cleobis , en de andere Biton. Nu ziet , de Priesteres moest eens in den tempel van Juno komen. Maar om te gaan was zy te oud, en zy had geene paarden noch muildieren , die haar hadden kunnen trekken. Wat deeden toen haare beide zoonen? Die fpanden zich beiden voor den wagen en voerden haare lieve moeder naar den tempel. Dat deed nu die goede moeder zo veel vermaak, dat haar de heete traanen langs de wangen rolden. En toen zy nu in den tempel kwam , bad zy de Godin, haare goede zoonen , ten  56o ROG IETS UIT CE PAPIEREN VAN CEï? ten loon voor hunne kinderlyke liefde , het beste te geeven, wat flegts een mensch ten deel kan worden. De goede zoonen ontfliepen — zonder ooit weder te ontwaaken." Dit fprookje heeft my by uitneemendheid welgevallen , en heeft my zeer getroffen. Nu ben ik toch in de daad niet zo miltzuchtig dat ik den dood voor het beste zoude houden, wat men den mensch geeven konde, en echter geviel my de Godin met haare belooning. Ik heb dezelfde proef by anderen genomen; en het ging even zo als my, niet tegenftaande zy even min miltzuchtig waren als ik. Nu heb ik eens by my zeiven zo nagedacht, waar of dat wel van daan mogt komen. Eerst dacht ik, dat het mogelyk wel daarvan daan zou komen , omdat de uitgang zo onverwacht is, als of het een aardige kwinkflag, of, zo als het de befchaafde lieden noemen , een bonmot moest zyn; maar dat is het niet* Want men merkt ras, dat het welgevallen meer van het hart dan van het vernuft voortkomt — het maakt juist niet vrolyk, maar het treft. Zie , hoe ik op het fpoor gekomen ben. Ik verhaalde het met eene kleine verandering: en de Godin liet hen Jlerven, in plaatfe van zy ontjliepen, en zie, dat wilde maar in 't geheel niet bevallen. Een andermaal verhaalde ik zelf: kort daarop vervielen haare leide zoonen in een brandende koorts en Jlierven, en toen zeiden de geenen , dien ik het verhaalde, dat was een onvernuftig fprookje. Er loopt dus in den grond een weinig goochelfpel onder. De goede jongens fcheenen ons beloond, niet dat zy Jlierven, maar dat zy zo zacht ontjliepen. Men gelooft niet , hoe veel de naam tot de zaak doetj  pachter martyn en zyn zoon. 66t deet. Ontjlapen , overlyden . fchynt geheel iets anders te zyn dan Jlerven, fchoon het ook op hetzelfde uitkomt. Zo fchynt het kind de verzuikerde pillen niet meer artzeny , den faletjonkers het meisje van plaifier niet meer H*** Cfoei , het is een haatelyk woord — maar is de zaak daarom beter?) en den veroveraar — gy verftaat my reeds. 4. Menige bron der menfchelyke ellende zou verftopt worden , en wy zouden meer vrolyke menfchen hebben , als zy beter leerden rekenen , en meer aan orde en naauwkeurigheid gewoon wierden. Reeds menig een geraakte uit zyn haven en goed, omdat hy zyne inkomften en uitgaven niet wist te bereekenen , en menig een heeft by alle vlyt en arbeid alleen daarom geen geluk of zegen , omdat hy tyd en arbeid niet wel wist te fchikken. Niet hy is een goede huiswaard, die het meeste bezuinigt en werkt, maar hy, die alles ter recbtertyd doet, en het boekje der inkomften vraagt, hoeveel hy uittegeeven heeft. Vindt gy een man , die juist geen lichtmis en geen windbuil , en die met dat al echter een vrolyke knaap in gezelfchap is, dan wed ik één tegen tien , dat hy een man van orde is. Ik heb dat aan my zeiven en nog meer aan myn buurman Paul bewaarheid gevonden. Dien liep dikwils zyn hoofd om, by al de drukte zyner bezigheden , hy werkte het een door het andere, natuurlyker wyze wierd niets zo goed als hy het wel wenschte, en hy waS te onvreden. Midden in den arbeid ontbrak hem fomwylen dan dit, dan weder iets anders, en hy wist mjengelw. II. Deth Vv her  6ö*i Nog iëts uit de papieren van dek het niet te vinden; hy wierd knorrig en gromde, bei nam zich zeiven en zyne lieden den lust tot den arbeid ; alles wat hy deed , kreeg zulk een verdraaid gelaat als hy zelf had ; dat belgde hem van nieuws ; nu werd het van kwaad tot erger , en op het eindé vond hy alles onverdraaglyk, en _ zo rechtvaardig was hy toch nog! - zich zeiven het onverdraaglykfte onder allen. Het gebeurde , dat eenige uitgaven op een en denzelfden dag famenliepen ; dat maakte een gat m de beurs; hy wierd verlegen - wat zullen wy eeten? wat zullen wy drinken? wat zal 'er nog van worden ? - Hy begon vrekkig te worden. Desavonds lehoot hem te binnen : dat hebt gy heden over het hoofd gezien, dat vcrgeeten, - dit gaf nieuwe fronleien op zyn gelaat. Ook had hy gewoonlyk kleine bezigheden , die, als ze op zich zeiven en met orde gedaan wierden , nauwlyks eenige minuuten zouden weggenomen hebben , maanden lang laaten leggennu zag hy 'er tegen op, om ze aan een kant te maaken en hoe meer hy 'er tegen opzag, hoe meer hy de bereddering deezer zaaken uitftelde, des te meaig. vuldiger zy zich op een pakten, des te onvergenoegde! en knorriger hy wierd, totdat 'er eindelyk in den gantfchen omtrek geen grooter knorrepot gevonden wierd, dan myn buurman Paul. Nu is Paul een man zo als het behoort, doet zyn werk met vermaak, is des avonds met zich zeiven en dus ook met God en de gantfche waereld te vreden, kan zich op feestdagen hartelyk vrolyk maaken is vnendelyk jegens vrouw en kind en knecht en meid, maakt haar ook vriendelyker en vrolyker, en wat hy doet, gelukt wel. Zq veranderd is Paul, zedert hy zich naar myne ords  PACHTER MAüTYN EN ZYN ZOON. ©rde fchikt , die myn vader my geleerd heeft , en waartoe ik hem als een getrouwe nabuur geraden en geholpen heb. Dit is myne orde. Eersrelyk gebruik ik eenige fchryfboeken, alst i) een Zondagsboek — waarvan vervolgens meer' der. a> een Landboek, nevens een aanhangzel van de Vee• teelt. Hierin komt een naamlyst van myne landeryen, ftuk voor ftuk opgefchreven, met ftrooken wit papier tusfehen beiden gelaaten, die van jaar tot jaar aangevuld worden, b. v. dat land gehuurd, bebouwd, daarop gcfameld enz. Hierop de fom: hoeveel ingeoogst, en dan hoeveel gedorscht, enz. In 't Aanhangzel : hoeveel ieder ftuk vee kost, en hoe oud het is? hoe veel jonge aanwas , enz. Inkomsten a) aan producten, b) aan gelden. Waarby valt aantemerken, dat 'er geen ftuiver inkomften in de zak komt, alvoorens het bereekend en in de kasfe gelegd was , omdat zulks anders verwarring maakt. Zie hier onder op 4. 6. 4) Daaglykfche uitgaven, nevens een aftnhangzel van jaarlyks vastgeftelde uitgaven; b. v. zo veel aan pacht, zo veel aan den meesterknecht; en zo voort tot het postje voor Buurman Kuaut den Dorpbarbier incluis. b) Dagelykfche uitgaven worden dan alleen opgefchreven , wanneer zy een gulden en daar en boven bedragen. Tot goedmaaking van kleinere uitgaven , neeme ik fomwylen zo wel als myne Maria , drie of vier daalders, en de datum iri het boek toont aan, hoe lang wy daarmede toegekomen zyn. Want ieder ftuiver op zich zel« Vv 2 v«a  GÖ4 [NOG IETS LTT DE PAPIEREN VAN DEN ven optefchryven, kost deels te veel tyd, deels verleidt zulks tot eene Jaage gierigheid, die ieder 5) Een Nota.bene-boek, een hulpmiddel voor het geheugen , om des te zekerer niets van dat alles wat ,k zelfs doe , of wil gedaan te hebben , te vergeeten ' Ten tweeden worden nu, na volbrachten dagelykfchen arbeid 5 * a) de boeken opgemaakt: b; Onderzocht, wat morgen , en i„ weike ordft het moet gedaan worden ; O Daarby de groote wet altyd voor oogen en in het hart te behouden: Het uoodzaakelyke moet altyd eerst gedaan worden ; Niets tot morgen te verfchuiven , wat men ffe voeglyk heden doen kan; Altyd natedenken, wat men beter konde maken als men het anders gedaan had. Ten derden ben ik altyd gewoon daarop te zien dat ieder ding in huis , van den bybel en de fleutel vatl de kas, tot op Schryvers zielenfchat, (die myn vrouw om geen waerelds ding zou willen misfen) en tot den dorschvlegel toe , op zyne vaste en beftemde plaats ftaat, zo dat men het in het donker kan vinden. Ten vierden wordt by flot van ieder week fpeciaale en by flot van ieder maand, generaale revue gehouden. Gy kunt nauwlyks gelooven, hoe veel fchoonej- een avond , en hoe veel plechtiger een der Zondagen wordt, als men het met zich zeiven zo eens, zo vroy Vaii aa? eü 20 Serust van hart is , als men alk zyns  PACHTER MARTYN EN ZYN ZOON. «65 zyne bezigheden met orde en naauwgezetheid volbragt heeft. Ten befluite kan ik u nog zeggen , dat ik mynen vader ook daarin volge , dat ik boven ieder myner huisboeken een fpreuk ftelle, b. v. Gy zyt geen eigenaar, maar beftierder van de aanvertrouwde goederen. Weinig of veel , gy moet daarvan eens rekening afleggen. En wel hem , die ieder dag , wanneer zyn Heer zulks vordert, dien met vertrouwen onder de oogen zien, en zyne rekening fluiten kan! Nauwkeurig te zyn in alle dingen en goede orde te houden, dat geeft eene zachte vreugde voor het harte , maakt vrolyker en beter menfchen ; en zelf het fterven wordt dan veel ligter, als men met een gefloo. ten rekening fterven kan. 5- Door alle de fentimeuteele Romans is de onfchuldige maan zo in miscrediet gekomen , dat men het nauwlyks waagen durft , haar in eere te gedenken. Doch ikwil'erwelopenlykvoor uitkomen, dat ik het wel met haar meene, dat ik meer dan eens ten haaren gevalle uitgegaan ben , en, als God belieft, nog meer dan eens ten haaren gevalle uitgaan zal. Zedert myn tienden jaar viere ik 's jaarlyks twee halve feestnachten in den maanenfchyn, flegts twee, omdat het feestnachten blyven moeten; en dit, federt myn tiende jaar , omdat myn vader toen den gelukkigen inval had , om my in een maanlichten nacht onder den blooten hemel het eerfte onderwys van God medetedeelen. Eeuwig onvèrgeetbaar zal my die nacht Yv 3 blyven >  «ff NOG IETS UIT DE PAPIEREN VAN DEN blyven , toen ik voor de eerftemaal met verbaal hoorde : dat die maan en die flikkerende flippen aan den hemel louter waerelden zyn, 20 groot als onze aarde, en de meesten I0, IOO, Iooonml deeze waren; dat zy allen hunnen heftenden, regelmaat tigen loop en baan hadden , en waarfchynlyk allen even zo als onze kleine aarde bewoond worden; dat deeze waerelden allen van een onzichtbaaren, almachtige* , alwyzen gemaakt, onderhouden en geregeerd -ierden; dat de onbefchryflyke liefde van de°ezc„ ««.gen onzichtbaaren, almaehtigen,alwyzen,alles , wat m alle zyne waerelden leeft, leven en vermaak heeft gegeven a,ien, allen als een liefderyk vader verzorgt; zyne milde hand opendoet, en ?lles wat er leeft verzadigt en zegent met welgevallen; en dat ook k hem fflyn ^ ^ ^ ^ ^ > maak myns levens te danken hebbe , dat by ook myn God en myn vader zy! ' Nu, op zulk een'feestnacht, waartoe ik nry altyd, « der naar den almanak te zien, een helderen ma he te„ nacht t20ekCj pleegiktb] emtm m n den{, ,g optek]imfflen) my.ü «*n fterrenhemel en Iynea maanenfchyn hartelyk te verengen, en daarby aan mynen vader en myn tien de par terug te denken. Hierop gaat de reis naar te e ' " TS ffleD^ ™ ha!f icht en duistoe schaduwen ik over my zeiven recht houde , de geheimen van myD hart zoek uittevorfchen en des! z lfs flumhoeken optefpooren ; mynen voorleden tyd van j ar tot jaar de monflering laat pasfeeren , £ hele ^ 'dr'kinWCndigin^Vi«de - zo viel' il T V°0nieemen ■ om het ^ Z° * lfflmer ka» » weder goed, en het goede nog  PACHTER MARTYN EN ZYN ZOON. 6Ö7 *og beter te maaken , naar het kerkhof wandele. Het kerkhof is my altyd een aangenaame plaats. Het predikt de vergangkelykheid des levens en van al deszelfs heerlykheid zo fterk en nadmklyk , zonder echter te verfchrikken ; want het predikt tevens rust na volbragten arbeid, vrede na den ftryd, vergetenheid van alle zorgen en het einde van alle lyden. Dikwils ftond ik daar en verloor my zeiven in de gedachten; dat deezen eertyds waren en nu niet meer zyn, en deezen zyn en ras niet meer zyn zullen ! Hre weinigen van de nu levenden waren 'er voor tachtig jaaren ? En de aarde was dezelfde, de hemel eaf regen en zonnefchyn, de menfchen bouwden en ploegden, vryden en lieten zich vryen , beminden en krakeelden met eikanderen , zegevierden en rouwklaagden, en wyzen en gekken, en deugdzaameu en ondeugenden fpeeldeu hun veelkleurig fpel onder elkanderen, - alles gelyk nu - en zy zyn met meer! Rusteloos arbeidden duizenden om een ftukje metaal meer in de kas te krygen, een ftukje aarde meer te kunnen bebouwen, en moesten hun ftukje metaal en aarde achterlaaten. Hoe veelen woonden en lachten en weenden daar in die hutten, en hebben nu uitgelacht en uitgeweend! Een gelyk noodlot heeft de bezitter van het paleis met den armften hutbewooner, een gelyk noodlot de man op den troon met den bedelaar op het ftrooleger! En die beenderen daar zyn het overfchot eener vrouwe, die met haar lachgen mannen tot kinderen maak- te l Wat is Eer? Rykdom? Schoonheid? Wat is de Mensch? Ook ik, gy dooden , zal in korten tyd zyn wat gy waart; maar nog 11a ik op uw ftof en zie naar den V v 4 hemel»  KOG IETS UIT DE PAPIEREN VM BEN te, nic;t„tft„;sr:;::r,,m!''se"God«« Zekerlyk heb ik dan nu juist tóot* n; - -et geene k^'Si*™-erValscht, H»ernuisheteindemynernachtWandeIing>^ bet einde myner gantfche pelgrimsreizezynza, RrnZ doch mets minder dan treurig Ba ik T a S' »er, flaap , zo goed als Th,, V ^ flaapk* nacht door, en 4 L1 den ui, en ga, byhet aanbreeken vsn H*,, a« weder aan myn werk t kortj' ifc j£ £ myzelvenG) dathet jammer ware, datzo veele hraav9 heden te Parys kwamen om het hoofd van eenig mensch te haaien waarin zy toch mogelyk hadden kunnen mislen, of dat het verlies van veele brave bur-ers naar ( ) Fca les dernieres paroles, tfil nta-dites apres avoir recu vos mm a tous et ceux des Adminiftrateurs des Cal. vados. II me & pour me confgkrt ^ ^ ^ TtZ'^^i*»** Ces d™ »ot, deelderent de fon fort. (t) Kaar alle waarfchynlykheid , tot een tocht naar Pa. rys, om marat van kant te helpen. (§) Enfin fat confideré , que tant des braves »ens ve. nant a Paris pour ehercher la tcte d'un feul hm*,, M aurotent peufetre manqué, ou qui auroit entrainé dans fa terte beaucoup des bons citoyens; il ne meritoit pas tant ahonneun cela fuffifoit * h main ^Uf]e j„t  fHARLOTTA KORDAY, MOORDERESSE VAN MARAT. 6S/ naar zich kon gefleept hebben ; hy was, (dacht ik,) zo veel eere niet waardig; de hand van eene vrouw was daar genoegzaam toe" Eenige regelen verder, komt (*) weder eene plaats die verdient aangetekend te worden. Te Parys (zegt zy) begrypt men niet hoe een onnutte vrouw, welkers langjte leven toch tot niets goeds ware, haar leven met koelen bloede kon opofferen om haar vaderland te redden. Ik verwachtte niets anders, dan dat ik op de daad zelve zou gedood worden. Eenige moedige en in de daad boven allen lof verhevene mannen befchermden my tegen de vergeeflyke woede der geenen, die ik (door marats dood) ongelukkig gemaakt had, Daar ik by koelen bloede bleef, was ik gevoelig voor het gefchreeuw dat eenige vrouwen wegens my maakten; maar die zyn vaderland redt, acht niet wat het hem kosten mag. Mogtetoch de vrede, zo ras als ik wenfche, weder herfteld zyn. Er is nu een groot booswicht minder; zonder dit hadden wy nooit vrede kunnen krygen. In my is het reeds zedert twee dagen vrede; het geluk van myn vaderland is het myne," — Zy meldt hierop.haaren vader met eenige bezorgdheid, datzy vreest dat hy om haarent weege mogt ontrust worden, en verzoekt barbaroux en zyne collegaas dat zy zich zulke gevallen als de haare willen aantrekken, En nu vaart zy voort? „ Ik heb in myn leven flegts een eenig wezen gehaat, (*) Den volgenden trek had ik fchier voorbygegaan, fchoon die in de daad te karakteriftiek is, om niet bemerkc te worden. Toen ik van Kaeu vertrok (zegt zy) was ik voorneemens hem (marat) op den top des bergs van de Nationaale Conventie te offeren, maar hy giug daar nies Keer heen.,  688 beoord. VAN DE DAAD EN HET KARAKTER VAN haat, en ik heb myn karakter getoond. De geenen die my betreuren , zullen zich verheugen, my in de Elifeefche velden by brutus en eenige Ouden te zien; want de hedendaagfchen treffen my niet. Het zyn zulke flegte lieden! 'Er zyn weinig waare Patriotten, die voor hun vaderland weeten te fterven; het zyn meest allen Egoisten." „ Men heeft'my, voegt zy 'er by , twee Gendarmes gegeeven , opdat de tyd my niet verveele. By dag heb ik dit zeer goed gevonden, maar niet by nacht; ik heb my over deeze onwelvoeglykheid beklaagd , maar het Comiu heeft met goed gevonden zich daarover te bekreunen Ik denk dat het een inval is van chabot, want men moet een Kapucyner zyn, om op zulke ideën te komen," Zy fpreekt nu van haar verhoor - van haar mislukt voornemen om het departement van Calvados haar pourtrait te zenden van de keuze van haaren fechtsverdeediger - hoe zy over haar overig geld denkt te befchikken - verwondert zich, dat het volk laar zo gerust naar de Conciergerie heeft laaten hrengen, en verzoekt barbaroux de goede inwooneTen van Kaen , die zich fomwyien kieme opftanden veroorloofden , deeze nieuwe preuve van de gemaJgdheid van het Parysfche volk tot een model voortehouden. Morgen om agt uuren , voegt zy 'er by za men my vonnisfen; waarfchynlyk tegen den middag m * geleefd hebben , om de taal der Romeinen te fpreeken. Men «q toch nu wel aa„ den ^ ^ inwooners van Kalvados „iet meer twyfelen, daar zelfs de vrouwen van .dit land ftandvastigheid weeten te .toonen Voor het overige weet ik niet, hoe de laatfte ogenblikken myns kvens voorby zullen gaan , en | flegts  ÊHAB.LOTTA KORDAY , MOORDERESSE VAN MARAT. 68$ ilegts het einde kroont het werki Ik heb niet nodig om ongevoeligheid over myn noodlot te toonen; want tot nog toe befpeur ik geen de minfte vrees voor den dood; ik heb het leven nooit anders gefchat, dan naar het nut, dat ik 'er van hebben kon." Met deeze koelbloedigheid , in deezen eenvoudigenbedaarden, onopgefmukten toon is de gantfche brief gefchreven. Het gebrek van fieraad en onnaauwkeurigheid van taal doet het my waarfchynlyk voorkomen, dat ook de weinige orde , die daarin zichtbaar is , niet zozeer van den toeftand van haar gemoed, als wel van haare, in dit ftuk verwaarloosde, opvoeding en van haare weinige oefening in het fchryven blyken draage. Voorhet overige fchynt my juist deeze koelbloedigheid en, bedaardheid, en ditalledaagfcheprofa, datzyin haare brieven vertoont, haar karakter meer eer aantedoeri dan die enthufiastifche, op hooge kothurnen draavende , theatraale taal van den kleinen brief, dien zy aan barbaroux zou gefchreven hebben , en vermoedelyk niet gefchreven heeft. Het komt my waarfchynlyk voor dat de een of andere enthuifiastifche bewonderaar van onze heldin , door deeze verfraaide bekleeding van haare gevoelens, die zy in den echren brief aan B. flegts in gemeen Profa heeft uitgedrukt, zich by haare fchimme heeft zoeken verdiend te maaken* Ook de brief aan haaren vader , dien de Monüeur mededeelt, en die insgelyks den ióden gefchreven is, luidt anders dan die men geleverd heeft. Daar hy kort is, zal ik hem in zyn geheel overzetten, opdat de lezer, die 'er belang in fielt, zelf daarover oordeelen moge. „ Vergeef my, lieve vader, dat ik, zonder uwe bewilliging, over myn leven befchikt heb. Ik heb veel onfchuldige fiachtoffers gewroken j ben veel onheil  6pO be00rd. van dé daad EN HEf KARAKTER VAN heil voorgekomen: het volk, als haar de oogen eens opengaan, zullen zich verheugen, van eenen °d win-eland bevryd te zyn. Dat ik u zocht wys te maaken dat ik naar Engeland ging* kwam daarvan daan, om' dat ik toen hoopte , incognito te kunnen blyven (*) maar ik heb de onmogelykheid daarvan ras ingezien.' Ik hoop, men zal uniet ontrusten, doch in allen gevalle zult gy verdeedigers in Kaën vinden. Vaarwel myn lieve vader; ik bid u my te vergeeten, of veeleer zich over myn noodlot te verheugen; Gy kent uwe dochter: geen ondeugende beweegreden had haar ooit kunnen leiden. Ik omhelze myne zuster, die ik van gantfcher harte Hef hebbe, gelyk alle myne bloedverwanten. Vergeet toch het vaers van Corneille niet i Le crime fait la hohte {ƒ non pas Véchafaud. Niet het fchavot, maar de misdaad alleen onteert den mensch. Morgen , om acht uuren , zal men my ter dood brengen." Ik beken dat ik den fiegten ftyl van deezen brief Verre den voorrang geeve boven den llatelyken en ge-' zwollen, die men ons heeft opgegeven. Daar ik my reeds zo lang by deeze Heldin heb Opgehouden i zal het mynen leezeren mogelyk niet onaangenaam zyn , ook de korte maar meesterlyke verdeediging (wyl die de eenige mogelyke ware, die in alle ge. vallen nog iets ten haaren voordeele had kunnen werken) te zien, welke haare, Van het gerecht toegeweezen , voorfpraak chauvrau voor haar heeft uitgeIprooken. De  CBARLOTTA KORDAï, MOORDEREïSE VAN MARAT. 60 De beklaagde bekent koelbloedig de ontzetlykë daad begaan te hebben ; zy bekent koelbloedig, lange daarmede in haar gedachte zwanger gegaan te hebben 5 zy bekent de affchuwlykfte omftandigheden daarvan; met één woord, zy bekent alles, en zoekt zich zelve niet eens te rechtvaardigen. Dit, burger gezwoorne, is haare gantfche verdeedfging. Deeze onverfchrokken bedaardheid , deeze volkomen zelfsverlooehening , zonder het geringfte teeken van eene knaging van het geweeten, en dit, om zo te fpreeken, in het aangezicht des doods , -— deeze bedaardheid en deeze zelfsverlooehening , hoe verheven zy ook in zekeren zin zyn mag, zyn het werk niet der natuur; zy laaten zich niet anders verklaaren dan door de verhitting van het politieke Fanatisme, dat haar den dolk in de hand gaf. U, burgers, komt het nu toe, te oordeelen , hoe veel gewicht deeze zedelyke befchouwing in de weegfchaal der gerechtigheid hebben moet. Ik laat dit aan uwe fchranderheid over." De beklaagde was met deeze verdeediging zo wel te vreden , dat zy , nadat de vierfchaar haar doodvonnis ; (waartoe alle de gezwoornen hun ftem gegeven hadden) had uitgefproken , zich naar chadveaü wendde, en zeide : " Gy hebt my op eene tedere en edelmoedige wyze verdedigd ; zy was de eenige die voor my gefchikt was. Ik dank u daarvoor; zy heeft my eene hoogachting voor u ingeboezemd , waarvan ik u een bewys geeven zal. Deeze Heeren zeggen my zo even , dat myn vermogen geconfisqueerd is; ik ben iets in de gevangenis fchuldig ik draag u op, deeze fchuld te betaalen. —— Ik denk , dat deeze trek en dit geheele impromptu , onmiddelbaar na het ontvangen doodvonnis, veel waardig is. Toen  m BEÖORD. VAN DE DAAD EN HET KARAKT. VAN ENZi Toen zy hierop naar de Conciergerie terug gebragt wierd, bood haar een biegtvader zyne dienden aan. Bedank, zeide zy tegen hem, in myn naam de perfoonen, die u my gezonden hebben, maar ik heb uw bediening niet noodig. (Je n'aipas befoin de rotte miiiïstere.) Toen een uur daarop de fcherpregter kwam , om haar ten dood te leiden , fchreef zy juist het volgen* de briefje, het geen zy hem verzogt te verzegelen, Aan Dulcet Pontecoulant. (*) Dulcet Pontecoulant is een lafaart, (unlache) daar hy geweigerd heeft, my te verdeedigen , en daar dit toch zulk eene ligte zaake ware. Hy die het gedaan heeft, heeft er zich met alle mogelykc waardigheid van gekweeten. Ik zal hem tot myn laatfte ogenblik da&rvoor dankbaar zyn." MARIA KORDAY. Toen zy naar het fchavot ging, zegt de Moniteur, hoorde zy onderweg niets dan toejuichingen applaudisfements en Bravïs. Een glimplachen was het eenige teeken, waar door zy haare gevoelens van verachting uitdrukte. Op het fchavot zelve behield haar gelaat nog de frisfche kleur van een vergenoegde vrouw. (La fraicheur 6? Ie coloris d'une femme fatisfaite.) Ik denk, dat wy, na alle deeze data, geen verdere berichten nodig hebben, om ons oordeel over Maria anna charlotta korday te rechtvaardigen, zo wy het niet liever willen laaten berusten , by het geene ons gevoel ons voor haar zegt. O) Zo heette de verdeediger, dien zy zeif Verzogt had. maar die het weigerde.  I. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N« WYSSEGEERTE en ZEDEKUNDE,   69S IETS ©VER DE BETREKLÏKE WAARDE DER VERSCHILLENDE TAKKEN VAN MENSCHELïKE KENNIS EN KUNST. E r is niemand, die enigszins de waarde en voortreflykheid van de natuur der menfchen boven die der dieren befeft , welke niet enigen prys fielt op kennis en kunst, van welken aart dezelven ook zyn mogen, welke onderwerpen zy ook betreffen. Evenmin al* 'er, volgens het gewone fpreekwoord, enig ambacht is, dat zynen meester en zynen knecht niet beloont, evenmin is 'er enige foort van verkregene kundigheid of bekwaamheid, enige tak van wetenfchap of kunst, welke haren beoefenaar niet enigen roem , enigen voorrang in de ogen zyner medemenfchen aanbrengt. Dan, zo eenparig het gevoelen van allen hieromtrent is, dat wetenfchap en kunst op zich zelve iets voortreflyks , iets nuttigs zyn ; zo geheel verfchillende zyn de meningen der onderfcheidene beoordelaren, omtrent de betreklyke waarde, waarop men derzelver verfchillende takken fchatten moet, en den daaruit voortvloeienden graad van verdienfte der beoefenaren van eiken derzelven. En zelfs in elke wetenfchap of kunst is het oordeel omtrent de meerdere of mindere verdienften van die genen, welke daarin uitmunten, zeer weifelend en onzeker. Ieder begrypt van zelve, dat ik niets'minder bedoele of bedoelen kan , dan het nafporen en opgeven eener algemene fchale, waarop men deze zo onbepaalde en veranderlyke grootheden zou kunnen meten. De geest, Welke hiertoe in ftaat zou zyn, zou volmaakt even vatYy a baar  CQ6 IETS OVER DE BETREKL. WAARDE DER VERSCHIIX, baar voor alle foorten van kundigheden, in alle zyne vermogens even uitmuntende, geheel vry van alle toevallige indrukfelen en vooröordelen moeten zyn ; hy zou van alle die foorten van kundigheden eene gelyke en zeer grote mate moeten verkregen, alle die vermogens in den zelfden graad gecultiveerd moeten hebben. En wie is de fterveling, verwaand genoeg om in zich zeiven enige gelykenis met dit ideaal te vinden ? Teyens is het zeker, dat,indien men al in ftaat ware om in het voorgeftelde onderzoek tot enige meer of min Volkomene bellisfing te geraken , zulks in fommige opzichten van minder onmiddelyke nuttigheid zyn zou, dan het in den eerften opflag voorkomt. Wanneer wy ons by voorkeuze tot den eenen of anderen tak van wetenfchap of kunst bepalen , zyn wy niet alleen geheel buiten ftaat om derzelver betreklyke waarde zelve te beoordelen ; maar wy zouden zelfs de bellisfing van anderen op enkel goed geloof moeten aannemen , zonder de gronden voor en tegen dezelve te kunnen inzien. Het zyn derhalven meestal toevallige omllandigheden , byzonder genoegen dat wy in de eerfte beginfelen van de eene of andere wetenfchap vinden, gelegenheid om zich in de eene gemaklyker dan in de andere te oefenen, uitzichten van belang, enz. welke ons in die gewigtige keuze bellieren. Naarmate wy in eene wetenfchap of kunst vorderen , leren wy hare bekoorlykheden beter dan die der overigen kennen , de roem, dien wy 'er door verworven hebben, de eigenliefde zelve, brengen te wege dat wy haar by voorkeuze liefhebben , en maken ons ook juist daardoor ongefchikt, om haar met anderen behoorlyk en onpartydig te vergelyken. Dan, het gelukkige gevolg daarvan is tevens dit, dat wy elk  TAKKEN VAN MENSCHELYKE KENNIS EN KUNST. C$>7 elk met onze verftandelyke bezittingen wel te vreden zyn, en ons zeiven voor ryker houden dan onze naburen; en dat de verfchillende ftreken van het uitgebreide veld van geleerdheid en kunst, wel is waar de eene meer, de andere minder , doch echter allen een behoorlyk getal van bearbeideren vinden. Van meer belang zou de bellisfing der voorgeftelde vraag zyn voor de beoordeling van de voortreflykheid van anderen , die zich door bedrevenheid in eene of ander wetenfchap of kunst onderfcheiden, en van den rang, welke hun uit dien hoofde in de maatfchappy toekomt. Doch ook in dit opzicht kunnen wy ons over het gemis eener zodanige volledige bellisfing vertroosten met het denkbeeld, dat ware verdienften in zich zelve eene bepaalde en onveriinderlyke waarde hebben , fchoon dezelve ook van niemand gekend wierd, even als een , ftuk gouds zyne innerlyke waarde en gehalte behoudt, fchoon het fomtyds van onkundigen by vergisfing voor een onedel metaal kan aangezien en verhandeld worden. De vergelyking derhalven, waarvan ik voorgenomen heb enige trekken te fchetfen , kan niet anders zyn dan eene historifche befchouwing, als 't ware, der verfchillende redenen en oorzaken , die by de keuze eener wetenfchap of kunst boven anderen, of by de beoordeling der verdienften , welke men zich door hare beoefening verwerft, in aanmerking kunnen komen; die te wege hebben kunnen brengen , dat deze of gene tak van kennis of kunst meer dan de overigen of byzonderlyk in deze of gene omllandigheden gecultiveerd is; en die ook op het lot der geleerdheid en kunften , en op den ftaat der geleerden en der kunstenaren in de maatfchappy, invloed gehad hebben en nog in het Yy 3 ver"  692 IETS OVER DE BETREKl. WAARDE OER VERSCHIL^ vervolg zullen hebben. Wy zullen enkel , indien ik my dus mag uitdrukken . de qualiteit, doch niet de quantiteit van dien invloed nafporenj en in zo verre mogen wy ons ten minften vleien enigzins in ons onderzoek te zullen flagen. Volitrekt onpartydig zal het nimmer kunnen zyn , en in dat opzicht verzoek ik mynen lezer vooraf verfchoniug , indien de liefde voor een' of anderen tak van wetenfchap, dien ik met opzet of by toeval nader dan anderen heb leren ken«en my fomtyds van het fpoor zal doen afdwalen. Alle Wetenfchappen en Kunften zyn , volgens de oude en bekende, doch altoos ware en gewiguVe fpreuk van cicER0, door eenen zo naauwen band a^n elkander verbonden , dat eene verdeling en clasfifica. tte harer verfchillende foorten nimmer anders dan onvolledig en gebrekkig kan zyn. Het is echter nodig tot ons oogmerk in een en ander opzicht enige onderfcheiding te maken. Ik zal dan in het algemeen waar zulks te pas komt, elke wetenfchap of kunst tot' ééne dezer drie clasfen brengen ; eigenlyk gezegde Sciences exaStes of geftrenge didaclifche Wetenfchap. pen, waartoe by voorbeeld Wis- en Natuurkunde Natuurlyke Historie , Ontleedkunde enz. behoren • Locale Wetenfchappen , Gefchiedenis by voorbeeld van enig byzonder land, Rechtsgeleerdheid, Oudheidkunde, enz.: Fraaije letteren eindelyk en Schoone kunsten. In elke dezer foorten , in elke wetenfchap zeive, mogen wy weder het zogenaamde Wysgerige en het Historifche gedeelte onderfcheiden , die in zeer ongelyke reden tot elkander ftaan. In de Sterrekunde, by voorbeeld, is de kennis derConjtellatiën betbistoriiche gedeelte , dat met betrekking tot het gehele „iet aanmerkelyk is. In Kruidkunde en Ontleedkunde ia- te»  ÏAKKEN VAN MENSCHEL YRtt KENNIS EN EUNSf. tegendeel, althans in haren tegenwoordigen ftaat, is het historifche gedeelte veel uitgebreider dan het wysgerige. Van gene wetenfchap kan men zeggen, dat zy vol* firekt en geheel tot eene der genoemde clasfen behore. De Vaderlandfche Historie by voorbeeld, die geheel locaal fchynt, kan op zulk eene wyze behandeld worden, datzy tot de clasfe der ftaaije Letteren behore; de Natuurlyke Historie , eene algemene wetenfchap , kan door hare betrekking op enig byzonder gewest locaal worden. Ik breng deze voorbeelden by om in het vervolg alle misduiding by het gebruik deze benamingen in het algemeen voor te komen. Onder de fterkfte redenen , die aan enige kunst of wetenfchap den voorrang boven anderen kunnen geven, mag men zeker de vier volgenden tellen; het flirt dat zy der menfchelyke Maatfchappy aanbrengt , en de daaruit voortvloeiende noodzakelykheid harer beoe. fening: — Het innerlyke Genoegen, dat men in hare beoefening vindt, en de invloed, dien zy onaf hanglyk van roem of voordeel, op ons wezen heeft: — Roem — ert eindelyk Voordeel. Laat ons elk derzelven iets nadef befchouwen. t Gene beweegreden zou edeler zyn om zich aan enige kunst of wetenfchap toe te wyden , wanneer men zich tot verfcheidene even vatbaar en even geneigd vindt, dan die, welke ontleend wordt uit haar algetnene nut en haren invloed op het welzyn der menfchelyke famenleving. Doch ik twyfel ten hoogften, óf wel iemand immer door deze reden in zyne keuze alleen of voornamelyk bepaald is? Wy zyn allen zeer wel te vreden, wanneer de oefening, waarSan wy om andere redenen onze vermogens toegcwyd hebben, Yy 4 tot  7*0 IJ*» OVER DE BÏTREKL. WAARDE DER mianUJ tot die nuttige en nodige clasfe toevallig behoort • het ftreelt onze eigenliefde, onöntbeerlyke 1 „' d maatfchappy te wezen ; doch wy denken t zelden St^T* ^ °nderVinding *™ werf In ó„^ ry/ai1 ^ 2yde maakt ^ ^ Zh\Ch zeIfw«rdiger kundigheden voor, en ftelt ook ve;s LDieen",,wete,,fci,ap °f k,i»st ~ £ verre al e oeffemng van geest aangenaam is, i„ z0 ver. Si f8 Zï°' to alfe wetenfchappen bierZ- immers I„„ onpartydÜTO befcnonvver; hangt la,, 1.7' r/ SOTe Seestgelteldneid af. «•« di r hwe:::tzrT- ,beoMde,ra •* j . 1 zelf ondervindt , en die mh» daardoor niet in a^t ;* , JUlit: gemeen over fpreken. het al* naa^ ' WÏer 0nderwerP "Ive aange- odvJend" fe, b£langryk ^erömtreS t kü 7? u V00miC te moete» ^bben. De be^oilyke fterrenhemel, de lagchende groenende kruid. tuin  TAKKEN VAN MENSCHELYKE KENNIS EN KUNST. 701 tuin zyn zeker aanlokkender en bevalliger, dan de lillende fpieren van het dierlyke ligchaam , op de tafel der ontleders uitgeftrekt. Gevoelt die, geen, welke zich op letterkunde toeleggende , zynen geest verlustigt in de fchone taferelen van oude Dichteren en Redenaren , niet een groter , een levendiger genoegen , dan hy, die met den zelfden yver, den zelfden uitflag, den zelfden roem aan de uitgave van een' ouden Grammaticus of Metaphyficus arbeidt. Er is gene wetenfchap of zy heeft hare enthvfiasten , hare martelaars gehad ; doch de ééne in groter aantal en in fterker' graad dan de andere. Zouden Sterre- en Kruidkunde hier niets boven Ontleedkunde, by voorbeeld, vooruit hebben ? Zou men de hartstochtelyke liefde, welke zo vele kruidkenners van profesfii voor hunne wetenfchap gevoelen , die by rousseau , eu zo vele andere Dilettanti zo fterk werkte , niet aan deze oorzaak ten dsle mogen toefchryven ? Hoe verre gaan in dit opzicht fraaije Letteren en inzonderheid de Kunften niet de afgetrokkene geleerdheid, de zogenaamde Eruditie te boven! Ons oogmerk by de befchouwing van een onderwerp , by de beoefening eener wetenfchap, is vermeerdering van kennis, en wel, zo veel mogelyk is, van zékere kennis. Het is deze zekerheid van kennis, deze gerustheid, dat eene bezitting, die wy eenmaal verworven hebben, ons niet weder ontnomen kan worden, dat onfeilbare gevoel van onze eigene vorderingen 't welk ons eene juiste maatftaf als 't ware aan de hand geeft , waarmede wy onze eigene verdiensten kunnen afmeten : het is, zeg ik, dit alles, dat eene onwederllaanbare bekoorlykheid leent aan de afgetrokken» Wiskundigebefchouwingen, die in zich zelve Yy 5 axj-  ?02 TETS OVER de DETREKt. waarde der VERSCÏULL»' anders zo weinig gefchjkt fchynen om den geest op den duur tot zich te trekken en aan zich te verbinden Van hier die enthufiastifche yver, waarmede een d'alemuert, een fontaine, een euxer , zjch aan dezelven toewydden. Welk een onderfcheid tusfehen de geestgefteldheid van den Wiskunftenaar, die eene nieuwe waarheid ontdekt, of eene ontdekte voor hem belangryke waarheid heeft leren kennen , die verzekerd is dat hy de zwarigheden, die hem nu nog zyn overgebleven , door aanhoudende infpanning morgen ontwyfelbaar overwinnen zal, bydie van denMetaphyficus, die over den invloed van de ziel op het ligchaatn by voorbeeld en de verfchillende meningen daaromtrent gepeinsd heeft; of by die van den Dichter, welke zich vruchtloos vermoeid heeft om de voorftellingen zyner verbeelding in gepaste bewoordingen en klanken te kleden. De Natuurlyke Historie , op zich zelve en onafhanglyk van geleerde gefchillen of van enkele twyfelachtige ftukken befchouwd , deelt eene dergelyke rust van ziel, een genoegen van gelyken aart aan hare beoefenaren mede. De ontdekking eener onbekende plant, het leeren kennen van eene, die wel bekend was, doch die wy nog nimmer gezien hadden, is hierin overeenkomftig met de ontdekking eener Wiskundige waarheid. Hoe verfchillend is dit gelegen by den Historiefchryver , of den Oudheidkenner ? Hoe dikwerf heeft niet eene enkele plaats uit eenen fchryver, dien men verzuimd had te raadplegen , eene nieuw ontdekte gedenkpenning of inferiptie, het refultat van veeljarige navorfchingen en difcuffièn vernietigd, of ten minften geheel onzeker gemaakt. Ook hierin ligt enig onderfcheid, of het genoegen , waar-  TAKKEN VAN MENSCHELVKE KENNIS EN KDNST. 703 waarvan wy hier fpreken, genoten wordt onder de behandeling der onderwerpen zelve , of eerst dan, als wy het refultat dier behandeling voor ons hebben. De befchouwing van den fterrenhemel, van eene fchone bloem, de lectuur van een' bevallig' dichter, de uitvoering van een voortreflyk muzykftuk, leveren een ogenbliklyk genot op. Eene wiskunftige rekening , het famenftellen eener verhandeling over een moeilyk onderwerp , de bearbeiding van een fchilderftuk of vaneen ftandbeeld, doen ons het genoegen, datwy'er door genieten, dan eerst levendig gevoelen, wanneer het beeld , waarvan wy de fchepper zyn , voor ons ftaat, wanneer het kroost , waarvan wy zwanger gingen, geboren is. Naarmate van den verfchillenden graad van natuur» lyke of door aankweking verkregene voortreflykheid onzer onderfcheidene geestvermogens, Oordeel, Smaak, Geheugen, enz., zullen wy ook voor de eene wetenfchap vatbarer zyn, en daarin meer genoegen vinden, dan in de andere. Nieuwheid en zeldfaamheid van een onderwerp doen niets tot deszelfs innerlyke waarde of bevalligheid , maar zy werken nogthans met een' fterken en algemeen gevoelden prikkel op het menfchelyke gemoed. In de goederen des verftands heeft daaromtrent de zelfde grilligheid plaats, als in onze gewone bezittingen. Het ftreelt onze eigenliefde , eigenaars te zyn van iets dat niemand buiten ons of voor ons bezeten heeft. Een kabinet van Rariteiten wordt op zich zelve voor iets voortreflyks gehouden, en onder dien naam als zodanig aangeprezen. Uit dit beginfel kan men ligtelyk verklaren , dat iemand, fchoon zeer wel overtuigd van de voortreflykheid  704 IETS OVER DE BETBEICE. WAARDE DER VERSCHIIL. lykheid der oude Griekfche en Latynfche Literatuur boven alle andere , nogthans by verkiezing zich op het Angelfaxisch, op het Ethiopisch, of op de Sanskrittaal toe kan leggen. Van den zelfden aart is het genoegen, dat wy fchep. pen uit de kennis van een gemeen en bekend onderwerp, wanneer die kennis van zodanig een' aart en tot op zulk een' graad van naauwkeurigheid is, waartoe niemand buiten ons dezelve gebragt heeft. De rups , die den bast der wilgenbomen knaagt , is een bekend infecY, doch lyonnet kon zich volkomen verzekerd houden, dat niemand vóór of na hem alle de fpieren van die rups nagaan, ontwikkelen, aftekenen , en in een aantal prachtige en heerlyk uitgevoerde platen in het licht brengen zou. Men houde hier wel in het oog, dat ik hier alleen bedoele het innerlyke genoegen , de zelfvoldoening, die de behandeling van een nieuw en zeldfaam onderwerp ons aanbrengt, en geenszins de meerdere vermaardheid , die wy daardoor zouden mogen bedoelen en verkrygen. Daarover in het vervolg nader. Op deze befchouwing kunnen wy gevoeglyk eenioe aanmerkingen laten volgen , omtrent den middelbaren invloed , dien de beoefening der onderfcheidene takken van Wetenfchap op de gelleldheid vau onzen geest, op onze verkering met ons zeiven en met anderen , en dus op het geluk en genoegen van ons Ieven kan hebben. Even als ons gelaat Jangfamerhand vaste trekken verkrygt, wanneer de zelfde indrukfels van gewoonte of van hartstocht dikwerf herhaald worden , eveneens neemt onze geest langfamerhand eenen vorm aan , gefchikt naar de onderwerpen, die hem fterkst en beftendigst bezig houden , welke hem ook dan  takken van menschelyke kennis en kunst. 70J dan byblyft, wanneer hy niet onmiddelyk aan die onderwerpen denkt. Hy , wiens geest altoos met edele, grote, gewigtige voorwerpen vervuld is , zal ook in het gemene leven minder acht Haan op beuzelingen en kleinigheden. De Wiskunftenaar zal, ook in den dagelykfchen omgang , alles naar vaste regels en confequent willen behandelen. Hy zal zich verwonderen en ontrusten , wanneer hy bemerkt, dat anderen zich daaraan minder ftoren dan hy zelve. Hy zal in zyne gefprekken over dagelykfche onderwerpen alles op de zelfde wyze verdelen en wikken en wegen , als by de oplosfing van een meetkunftig problema. By den Dichter en Redenaar zal dikwerf het tegendeel plaats hebben. Zyne verbeelding is gewoon zich ligtelyk in alle fituatien te ftellen; het tegenwoordige doet hem fterkst aan : hy zal dus heden verdedigen, 't geen hy morgen beftrydt; heden goedkeuren, wat hy morgen afkeurt. Over de byzondere gefchiktheid der wiskundige wetenfchappen, ter fcherping , befchaving en befticring onzer verftandelyke vermogens , mogelyk by eene andere gelegendheid breder. By deze gelegenheid herinner ik my de volgende vraag, welke d'alembert in een zyner kleine fchriften behandeld heeft: „ Welke toch de reden was, „ dat gedurende enigen tyd in de goede gezelfchap„ pen de verkering der Wiskunstenaren zo fterk ge„ zocht , en boven die van andere geletterden ge„ fteld werd." Zou men daarvan onder anderen niet deze reden kunnen geven, welke niet by d'alembert gevonden wordt , dat de Wiskunftenaar. nimmer gevaar lopen kan van een gezelfchap te vervelen met die onderwerpen , welke hem in eenzaam-  706 IETS OVER DE DETREKL. WAARDE DER VKRSCHILL, zaamheid bezig houden; dat hy zich nimmer als geleerde kan vertonen , dus ook nimmer zyne meerderheid in dit opzicht kan doen gevoelen: terwyl andere takken van geleerdheid meer met de gewone onderwerpen des gemenen levens te famenhangen • zo dat 'er veelvuldige gelegenheid voorkomt , om 'met kundigheden, in die takken verkregen, te willen pralen en zich daardoor lastig te maken of nyd te verwekken! Hoe menig Dichter heeft niet zyne vrienden en bel kenden met het reciteren zyner werken bartlyk verveeld ; iets dergelyks zal den Algebrist niet ligt gebeuren. Ik ga over tot de derde beweegreden, die ik aangeflipt heb, die mogelyk de fterkfte van allen is, de begeerte naar Roem. Eerzucht, in hare behoorlyke palen gehouden is voorzeker eene drift,die aan het menfchelyke hart na. tuurlyk eigen , die de dryfveêr tot de meefle onz»r beste en edelfte handelingen is , en die wy dus, wel verre van ze te willen verzwakken of uitdoven, veeleer aankweken , doch tevens behoorlyk beftieren , en tot waardige voorwerpen bepalen moeten. En is 'er wel een veiliger, onfchadelyker, zekerer weg tot eer en achting, by onze medemenfchen, dan die, van ons in befchaafdheid van verftand, in uitgebreidheid van kennis , m aankweking onzer vermogens van allerleien aart, met één woord, in wetenfchappen en kunflen boven hen te verheffen. Immers , wanneer wy dal*' zelfs ons oogmerk niet bereikten , wanneer wy onbekend en ongeëerd leefden en ftierven, zouden wy noff altoos die vertroostende beloning van onzen arbeid genieten , dat wy achting en eere verdiend hadden: wy zouden alle andere voordelen, die oefening van geest  TAKKEN VAN MENSSHELYKE KENNIS EN KUNST. 70? geest en vordering in kunde kunnen, aanbrengen, ongehinderd genoten hebben. Het is ondertusfchen wederom zeer natuurlyk en verklaarbaar, dat van twee wetenfchappen, voor welke wy in andere opzichten gelyke liefde gevoelen, die gene ons best behaagt, welke ons den kortften en gemaklykften weg tot roem aanbiedt. Dan, ook hier zal wederom de zelfde prikkel op verfchillende gemoederen verfchillend werken, naarmate zy op zich zelve gevoeliger zyn, naarmate hen deze of gene foort van vermaardheid meer ftreelt; hoge achting, by voorbeeld , onder een' kleinen kring van kenneren, of uitgebreide bekendheid onder het publiek en by vreemden ; roem voor het tegenwoordige , of duurzame roem by de nakomelingfchap ; en wat dies meer is. Laat ons dan kortelyk nagaan, wat hieromtrent in aanmerking Jtan komen. Onder de oorzaken , die het verwerven van roem door de beoefening eener wetenfchap gemaklyker of moeilyker maken, tel ik inzonderheid de volgenden ; hetgeen voor ons in eene wetenfchap verricht is, de bemoeijingen onzer voorgangeren, derzelver invloed en famenhang met de onzen , en de daarüit voort* fpruitende meerdere of mindere waarfchynlykheid van iets nieuws in dezelve daar te Hellen ; — de moeilykheid der wetenfchap zelve; — hare nieuwheid; — het klein getal van die genen, welke zich daarop toeleggen ; — de aart, de duurzaamheid en uitgebreidheid eindelyk van den roem, dien wy 'er door verwerven, In het eerstgenoemde opzicht , met betrekking ïiamelyk op den invloed dien de pogingen van anderen vóór ons op onze eigene hebben, zyn de verfchillende takken van wetenfchap en kunst ten hoog-  708 IETS OVER DE BETREKL. WAARDE DER VERSCHItt» hoogften onderfcheiden: en nergens komt de verdeling derzelven , in zuiver didadtifche wetenfchappen en in fraaije letteren en kunften , die wy by den aanvang gemaakt hebben, meer te pas. Wat wy daaromtrent zullen aanmerken, mag men op die wetenfchappen, die ik locaal genoemd heb, toepasfen naarmate zy nader tot het eene of andere dier vak', ken behoren. Voorbeelden zullen de zaak best ophelderen. Alles wat vóór ons in Sterrekunde, Wiskunde, Natuurkunde, Scheikunde, Natuurlyke His. torie,- Kruidkunde en Ontleedkunde verricht en afgedaan is, is ook voor ons afgedaan: wij kunnen daaromtrent gene andere verdienfte hebben dan die van nategaan, wat anderen ontdekt hebben: en naarmate vóór ons meer in elk dezer wetenfchappen verricht is , blyft 'er minder voor ons te ontdekken overig, de ontdekkingen worden moeilyker, en dus de waarfchynlykheid, van onzen naam by ons leven beroemd en na onzen dood onfterflyk te maken, geringer. De graad dier waarfchynlykheid is wederom in elke wetenfchap onderfcheiden. Sedert onheugelyke eeuwen heeft het herschel alleen mogen gebeuren een nieuwen hoofd-planeet te ontdekken; terwyl de nafporingen der Kruidkenneren de lyst der plantfoorten jaarlyks met nieuwgevondene fchatten verryken. De gewoonte der laatften , om den naam van die genen, welke zich in die wetenfchap verdienftelyk maken , door de benoeming eener plant te vereeuwigen,is eene der natuurlykfte,bekoorlykfte er* beftendjgfte eerbewyzingen, die immer kon uitgedacht worden. Geheel anders is het met de zogenaamde fraaije Letteren en fchone Kunften gelegen. Wat vóór ons indezelvea verricht is, heeft Hechts een' verren U aü4*  takken van menschelyke kennis en kunst. 709 middelbaren invloed op onzen arbeid. Elk is daarin alleen en volkomen de fchepper van het geheel 't welk hy daarftelt. Het is wel waar,dat het voor een' dichter in onze tyden moeilyker valt een fchoon toneel der natuur, eene drift van het menfchlyke hart, die reeds door homerus of shakespeare gefchilderd zyn, met verandering van verwen af te malen; dat zelfs de volmaaktfte componist, die thans een' veldflag in muzyktonen wil uitdrukken , gevaar loopt van of Gi-uri te copiëren, of beneden hem te blyven , door zulks op eene gedwongene wyze te vermyden: doch de aart van deze zwarigheid is geheel verfchillende van die, welke by de zo even gemelde exacle wetenfchappen plaats had. < / fchone kunften zelve is hier wederom een eigenriartig onderfcheid tusfehen die kunften , welke zich van woorden ter uitdrukking bedienen , zo als Dichtkunde en Welfprekendheid, en tusfehen de zogenoemde Beeldende Kunften en de Toonkunst, in zo verre de laatfte in de uitvoering beftaat. Het is dit, dat in de laatst gemelden de enkele volmaakte navolging een' aanmerkelyken graad van verdienften heeft, van wiens bezit niemand door zyne voorgangeren of mededingeren wordt uitgefloten. De volmaakte uitvoering van een fchoon muzykftuk, de volmaakte copy van eene uitmuntende fchildery blyven altoos voorwerpen van bewondering die den uitvoerer tot eer ftrekken. Wy zyn gewoon , een werk hoger te fchatten of ten minften de verdienften des makers op hogeren prys te ftellen , naarmate wy weten dat het hem moeite gekost heeft. De moeilykheid eener wetenfchap geeft dus haren beoefenaar enig meerder recht op de achwysjjeg. II. Deel. Zz ting  7IO IETS OVER DE BETREKL. WAARDE DER VERSCHIIX.' ting en bewondering van anderen. De hogere Meetkunde , by voorbeeld , waarin de gelegenheid tot nieuwe ontdekkingen zeer gering is, en die ontdek-, kingen zelve uit haren aart nimmer enig algemeen op. zicht kunnen verwekken , maakt haren beoefenaar daarom een voorwerp van onderfcheiding , dewyl zy h. het algemeen voor eene zeer moeilyke afgetrokken, wetenfchap wordt gehouden, waarvoor Hechts weiBJge herfengeftellen vatbaar zyn. JlliT WeteilfchaPPen en kunsten, waarin hetzeet ^aklyk is tot zekere vry aanmerklyke hoogtete ko- S, a 7^ ^ h°gere trappen van voortreflykh idzeerfteil en bynaonbereikbaar zyn. Meetkunde*. Oietkundezyndaarvaninbetooglopende voorbeelden. VVy hebben gezien dat Nieuwheid uit zich zelve een aanlokfel was, om ons ter behandeling van een onderwerp, ter beoefening van eene wetenfchap of kunst aantezetten. Die zelfde nieuwheid werkt ook op anderen, doet hen belang ftellen in onzen arbeid, noopt hen om denzelven en dus onze verdiensten in dae «e leghennen, maakt ons dus bekend er* Van de moeilykheid en van de nieuwheid eener wetenfchap hangt meestal het getal harer beoefenaren W. m hoe kleiner dit getal is , hoe minder mededmgers wy hebben , hoe gemaklyker het cns valt eenen relativen trap van voortreflykheid boven anderen te bereiken. Wie een' Latynfchen fchryver vlug lezea en verdaan, doch zelve in die taal niet fchryven kan zal voor geen groot Latinist gehou 'en worden • in het Gneksch is zulks reeds een merkelyke trap van vordering: en wie zulks in het Arabisch doen kan, wordt onder de vergevorderde Oosterlingen gefield. Wa:j~  takken van menschelyke kennis en kunst. 7IÏ Wanneer dit klein getal van mededingeren enkel mt de nieuwheid en min algemene bekendheid van het onderwerp voortfpruit,werkt dezelfde oorzaak weldra op eene tegengeltelde wyze: iedereen wordt door die nieuwheid aangelokt , en het getal der arbeideren wordt wel dra te groot voor den oogst, die voorhanden is. Een gemeen en bekend onderwerp kan in alle deze opzichten van moeilykheid, nieuwheid, en zeldfaamheid belangryk worden door den graad van naauwkeurigheid en uitvoerigheid , waarmede het behandeld wordt. Het werk, by voorbeeld, van lyonnet over de wilgrups, de Atlas van de vlekken der Maan, door den Heer schröter uitgegeven, zullen altoos dasJieke werken blyven , en hunnen makeren nieerwezenlyken en duurzamen roem verwerven, dan de beste compilatie over het gehele ligchaam der wetenfchappen , waarvan zy Hechts een zo klein gedeelte volledig bearbeid hebben. In de laatfte plaats hebben wy gezegd , dat de aart, de duurzaamheid,en de uitgebreidheid van den roem, dien wy door onze verdienften in eene of andere wetenfchap verwerven , hier in aanmerking komt. Sommige wetenfchappen zyn van dien aart, dat Hechts weinige rechters bevoegd zyn om over de verdienften harer beoefenaren te oordelen; en dat dus de Hem van het publiek ten onzen opzichte geheel op het gezag van deze weinigen fteunt: tot deze foort behoren meer of min alle de exacle of dida&ifche wetenfchappen, en de Wiskunde boven alle anderen. Sommigen in tegendeel, Dichtkunde by voorbeeld, Welfprekendheid , fchone Kunften , ftaan voor het oordeel van iedereen, bevoegd of onbevoegd, bloot; en het Zz » ««•  712 IETS OVER DE CETREKL, WAARDE DER VERSCHILÜ getal zelve van bekwame beoordelaren is veel gro ter dan by de eerften. Deze laatften zyn dus veel gelclukter om algemene vermaardheid te verwerven doch die, welke wy door de anderen verkrygen is gevestigder en gegronder. De zogenaamde Lo'cale Wetenfchappen ftaan in dit opzicht verre beneden de anderen: de vermaardheid, die zy ons geven, kan nimmer algemeen zyn, en niet by de nakomelingfchap ftand houden. De bedrevenfte Rechtsgeleerde i„ de wetten van zyn vaderland, zou, in een ander gewest verplaatst zynde, geheel verlegen ftaan : en Janneer een nieuw wetboek het oude verdringt, geraken te. vens zyne Confultatiën en Advyfen in onbruik en vergetelheid. De Arts integendeel, de Astrono. nust, de Natuurkenner, de Schilder, de Componist zyn overal thuis, kunnen zich overal in hunne waarde doen gelden ; hunne verdienden kunnen door alle natiën en in alle eeuwen beoordeelden erkend wordende achting welke daaruit geboren wordt, hanat van geen plaatfen of tyden af. Ook de Dichter en Redenaar zouden die voorrecht genieten , indien de taal waarin zy zich uitdrukken, overal verftaan wierd en beftendig de zelfde bleef. Van alle talenten is'er geen, dat op algemener en ogenbhklyker toejuiching en verwondering ftaat kan maken dan de uitvoering der muzyk. Doch die oejmchmg s tevens geheel en al aan het tegenwoo - «en. Wy kunnen van onze verdiende in dat opzicht gene b yken naar elders overbrengen, gene fpoort -platen: alles verdwynt met'dL klank7d er aanleiding toe gaf. By alle deze oorzaken, die op den roem van Ge. lef-  TAKKEN VAN MENSCHELYKE KENNIS EN KUNST. 713 letterden en Kunftenaren invloed kunnen hebben, zou. den wy nog de Mode kunnen voegen, die haren alvermogenden fcepter ook over het ryk der geleerdheid uitftrekt, en nu eens de ééne, dan de andere wetenfchap of kunst in hare byzondere gunst en proteEtie neemt. Doch hare luimen zyn te wispelturig en te grillig, om 'er enigen ftaat op te kunnen maken , of iets daaromtrent te bepalen. De laatfte beweegreden , wier gewigt by eene twyfelachtige keuze de fchaaï ten voordele van de eene of andere wetenfchap of kunst zou kunnen doen overliaan, is Foordeel. Wy hebben daarover Hechts weinig aan te merken, dewyl byna alles hier van omftandigheden van tyd en plaats afhangt. In het algemeen gelove ik te mogen zeggen, dat deze beweegreden, alléén of fterker dan anderen werkende, nimmer uitmuntende Geleerden of Kunftenaars gevormd heeft of vormen zal: voor hun, die uit dit beginfel werken, ftaan korter en zekerer wegen open. In de loopbaan der Wetenfchappen en Kunften zelve voert het ons meestal van den rechten koninglyken weg tot grootheid en glorie op bypaden af: de wetenfchappen , die in dit opzicht den voorrang zouden hebben, zyn meestal locaal, en ftaan in andere tot hier toe befchouwde betrekkingen op den laagften trap: en de wyze Zelfs van ze tè beoefenen tot het laatfte einde, is dikwerf minst gefchikt tot de voorgaande einden. De praktifche arts, by voorbeeld, moet de aangenaamheden van zyn Itudeervertrek, den roem dien hy zich door geleerde fchriften zou kunnen verwerven, aan eene uitgebreide praktyk opölferen: waarvoor hy echter, buiten het voordeel, ook in andere opzichten als mensch en menfchenvriend rykelyk beloond wordt, Zz3 Het  fff IETS OVER DE BETREKt. WAARDE ©ER VERSCBltE. Het voordeel, dat de oefening eener wetenfchap of kunst ons aanbrengt, is zekerer,naarmate het min. der van byzondere tyden, plaatfen, en perfonen af. hangt. Hoe veel heeft de Arts hier voor den Rechtsgeleerden vooruit! Hoe gelukkig is «, dit opzicht de Mulleus; en inzonderheid de Kunst-fchilder, die geheel onafhanglyk is van alle omftandigheden , die de kunstverzamelingen in Nederland verrykt met het geen hy inltalië vervaardigt, en die in den volkomenften zin zeggen kan, zo als de oude wysgeer, dat hy al het zyne met zich draagt! Ziet daar eene oppervlakkige en onvolledige fchets van dat geen, 't welk zich natuurlyk voor onzen geest opdoet, wanneer wy de verfchillende takken van wetenfchap en kunst met elkander vergelyken. Niemand zal zich verwonderen, dat ik geen gewa- gfr maakt heb van de meerdere of mindere innertyke voortreflykheid der onderwerpen , die elk derzelven behandelt. Hieromtrent is het oordeel te onbepaald om er enigszins over uit te weiden. Wie kan beflisfen of eene heldere fter , dan of eene fchone plant; of een meetkunftig voorfïel, dan of een historisch onderzoek eene waardiger bezigheid voor den menfehelyken geest, een belangryker onderwerp voor het welzyn der maatfchappy js, Even onmogelyk is het, in de zelfde wetenfchap de relanve^ waarde te bepalen der verdienften van verlcmllende beoefenaren, wanneer die verdienften van een geheel onderfcheidenen aart zyn. 0P welke gronden zal men vastftellen , of de voorrang, als Sterkundige , aan herschel toekome, die door zyne verbetenngen3 aan het te]eskoop ^ fa ^ Seiteld 1S om een' nieuwen planeet en zo vele andere  TAKKEN VAN MENSCHELYKE KENNIS EN KUNST. 715 dere belangryke verfchynfels aan den fterrenhemel te ontdekken, of aan de la place , die door zyne diepe inzichten in de theorie der aantrekking , en zyne bedrevenheid in de verhevene rekeningen die daarby verëischt worden, de laatfte hand aan het alIergewigtigfte vraagftuk omtrent den loop der maan gelegd heeft. Behalven deze algemene gronden, die ons oordeel omtrent de relative waarde der verfchillende takken van Wetenfchap en Kunst, 't zy in het algemeen, 't zy betreklyk op ons zeiven , bellieren en bepalen kunnen, zyn 'er nog verfcheidene byzondere omllandigheden, van tyd en plaats af hangende, welke daarop invloed kunnen hebben. Dus zouden wy, by voorbeeld, door iemand geraadpleegd zynde omtrent de keuze eener wetenfchap, hem' altoos afraden eene zodanige te kiezen, voor wier beoefening zyne omllandigheden, woonplaats by voorbeeld, jaren, ligchaamsgeftel, enz. ongunftig waren. Doch aan den anderen kant zouden wy iemand, die in weêrwil van zodanige ongunftige omllandigheden zeer grote vorderingen gemaakt had, juist om die reden een' hogeren graad van achting en verwondering toedragen, en hem boven anderen fchatten, die onder gunftiger omllandigheden Hechts tot eene gelyke hoogte gekomen waren. Laat ons eene en andere dier omllandigheden kortelyk aanftippen. Het klimaat, inzonderheid de verfchillende luchtgefteldheid met betrekking tot koude en warmte , is eene dier oorzaken, wier werking zich zeer algemeen en krachtig doet gevoelen , ook daar waar men zulks minder verwachten zou. Vlyt en kunst kunnen hier der natuur ongelooflyk veel ter hulpe komen, haren Zz 4 Ift*  716 IETS OVER DE EETREKr,. WAARDE DER VERSCHlLL" iiwloed bellieren en wyzigen, doch nimmer gebed verkerenof vernietigen. Het bistórifche onderzod de 1Z TCIU d7 VCel—gende oor^ ' 0 aUe tydea heen op bet lot der wetenfchappen Z k nften by verfchillende natiën gehad beeft, zou de ver! e6; bT^ k™ °£ aa.1IHerke„,dat koude gewesten meer gefchikt fchVnen uchtftreek in een Chemisch ^^ffl eener bewerking na te gaan, 0f proeven m e t c f zwearwerkende Electrifeermachine te doen. HeTTs 4us gee„ wonder, dat Egipte en Indië, dat Gri kenland en Arabië zo vele dwepers van all rleie foort " vele diepdenkende wysgeren , zo J ^Zl en kunstgeniën hebben voortgebrLt r™i fcbappen van een' anderen a£ 7""" voorbeeld en de Schcü u, Nat»^«^ by e -clIUi^nde, gene zeer grote vov- de-  TAKKEN VAN MENSCHELYKE KENNIS EN KUNST. 717 deringen gemaakt hebben, eer dat de befchaafdheid , noordwaart voorttrekkende, den vyftiglten en zestig» ften graad van breedte bereikt had. Myn beftek verbiedt my, deze aanmerking op byzonclere wetenfchappen verder toe te pasfen en uittebreiden; elk is met enig nadenken zelve daartoe in ftaat. Niemand, by voorbeeld, zal twyfelen , of de Obfervatoriën van Bagdad en Malta beloven der Sterrekunde een' ryker' voorraad van waarnemingen dan die van Petersburg, Upfala, of Skalholt. Ook de meerdere of mindere fterkte en gezondheid van ligchaam kunnen hier van zeer veel' invloed zyn , naarmate de eene wetenfchap of kunst met meer vermoeijende of gevaarlyke bezigheden verknocht is , meer een zittend of een werkzaam leven verëischt, en wat des meer is , dan de andere. Iets byzonders is hieromtrent niet te bepalen. De beide opgegevene oorzaken behoren tot de klasfe der natuurlyke : niet min gewigtig is fomtyds de invloed der zedelyke. Regeringsvorm en Godsdienst trekken hier het eerst onze aandacht. Hoe verfchillende hieromtrent ook de meningen zyn mogen , zal echter niemand , die de zaak enigszins met verftand en bedaardheid befchouwt , kunnen ontkennen, dat'er, om Wetenfchappen en Kunsten te doen bloeien , enige vryheid van fchryven en denken over allerleie onderwerpen verëischt wordt. Naarmate deze vryheid minder is, zullen in 't algemeen die wetenfchappen en kunsten, by welke die vryheid minder verëischt wordt, het fterkfte en het beftendigfte bloeien, en de meeste aanmoediging vinden. Is het , by voorbeeld, niet te verwachten dat in Amerika over 't geheel meer over Zedekunde, Zz 5 Me-  7I8 IETS OVER DE BETREK. WAARDE DER VERSCHILX, Metaphyfica, Staatkunde en Godsdienst zal gefpm ken en gefchreven worden, dan in Rusland 0f Spanje? Is het niet ligtelyk te verklaren, dat fchran dere vernuften , die het ongeluk hebben van on er een despotiek juk te zuchten, zich üefst b J by zodan.ge takken van kennis en kunst, die hen nimmer aan enig gevaar ten dezen opzichte blootftellen ^i.-zy liever Natuurkenners, Artfen, Schilders, Mujtci worden, dan Godgeleerden, Rechtsgeleerden Hisionelchryvers. » Sommige wetenfchappen, vooral die, welke enige meer of min onmiddelyke betrekking op de kennU der Natuur hebben, vereifchea len, om met een' gelukkigen uitllag beoefend te worden. De beoefenaar van de eene heeft een groter aantal van zeldfame en kostbare boeken nodig! dan die van de andere. De Botanist moet gelegenheid tot reizen hebben; den experimentelen Phyficus moet de toegang tot het gebruik der nodige werktuigen openftaan; de Ontleder moet zich van ligchamen kunnen voorzien; de Astronomist moet in ftaat zyn, om zich in het praktifche gedeelte zyner wetenfchap eerst bekwaam en vervolgens beroemd te maken: zy allen moeten van tyd tot tyd onderwys , raad , medewerking van anderen kunnen bekomen : grote Steden of wel ingerichte Univerfiteiten, zyn dus gefchikte Ptóatfen omzich op die wetenfchappen toe te leggen! hebben d ^f*' by oorbeeld, en Dichtkunde hebben dergelyke nulpmiddelen niet nodig; het verblvf OP het land of in Jdeine fteden, of afzondering1de eenzaamheid,zyn best gefchikt om den geest daarvoor te vormen en daarmede bezig te houden. Het fpreekt van zelve, dat byzondere ornftandigheden hier weder- oxa  TIKKEN VAN MENSCHEEÏKE KENNIS EN KUNST. ?IJJ om uitzonderingen op den algemenen regel kunnen maken: dat men zich in de eenzaamheid zeer vele der aangewezene hulpmiddelen zelve verfchaffen; en dat men wederom, midden in het gewoel van Londen of Parys, eenzaam en afgezonderd leven kan. Zelfs de meerdere of mindere tyd, die by verfchillende wetenfchappen verëischt wordt , om met even veel natuurlyke vermogens den zelfden trap van vordering te bereiken , kan hier in aanmerking komen. Tot fommige wetenfchappen, Historifche kennis, by voorbeeld, Taalkunde, en in 't algemeen alle eigenlyk gezegde Eruditie , is volftrekt eene grote mate van aanhoudende vlyt nodig, zonder welke ook de vlugfte genie daar'ïn niets van wezenlyk belang verrichten kan. By anderen integendeel, Meetkunde, by voorbeeld, Metaphyfica , verfcheidene takken der.fraaije Letteren , kan de vlugge geest van den eenen in weinige uren meer afdoen, dan de trage vlyt van den anderen gedurende weken of maanden. Wie zich derhalven in ornftandigheden geplaatst vindt , die hem Hechts een bepaald gedeelte van zynen tyd tot oefening van den geest overlaten, zal zich met meer hoop van aanmerkelyke vorderingen op eenen der laatsgemelde takken kunnen toeleggen, dan op eenen der eerften. In grote fteden , daar bezigheden, vriendfchapspligten , uitfpanningen van allerleien aart, een groot gedeelte van den tyd der meeste bewoneren wegnemen, zullen die wetenfchappen en kunften , die minder aanhoudende oefening verëifchen , meerder en met meer vrucht beoefend worden dan anderen. Men heeft opgemerkt, dat, naarmate de Luxe in eene maatfchappy toeneemt, de Muzyk onder alle de fchone kunften het meeste bloeit, en de overige genoeg-  720 HTS OVER DE BETREJCL. WAARDE DER VERSCHILU' noegzaam verdringt. Zou eene der redenen, welke hier toe medewerken, ook deze zyn, dat de muzyk de enige kunst is , wier beoefening en genot zich met de geneugten van het gezellige leven , met de aanloklykheden der ydelheid en der praalzucht volkomen verëenigen laat? Eindelyk kunnen toevallige omllandigheden van plaats of tyd meer of min tot de keuze eener wetenfchap aanfporen of daarvan afhouden. Chemie en Mineralogie zullen altoos in Zweden en Hongaryen, by voorbeeld, wier ryke bergwerken overvloedige' gelegenheid en ter verkryging en ter aanwending van kundigheden in dat vak opleveren, fterker en behendiger bloeien , dan op den vlakken bodem van ons Vaderland. Praktifche Rivierkunde is eene wetenfchap van het grootfte belang voor den Nederlander en den Italiaan; in vele andere landen integendeel is zy enkel eene befchouwende tak van kennis , die weinig in zich heeft, dat iemand ter harer beoefening kan aanmoedigen. Het tafereel, waarvan ik hier de ruwe omtrekken opgeve , verdiende ongetwyfeld door de hand van een' bekwamer meester uitgewerkt te worden. Ik zal my vergenoegen met alleenlyk nog eene en andere aanmerking ten belluite voor te ftellen, omtrent het gunftige of ongunftigc lot , dat fommige takken van kennis en kunst uit haren eigenen aart, in zo verre wy dien in den loop van dit onderzoek iets nader hebben leren kennen, in het vervolg waarfchynlyk te wachten hebben. Wanneer wy den verbazenden voortgang nagaan, met welken de kennis der natuur, en alle de takken van wetenfchap weike daartoe betrekking hebben, ook  TAKKEN VAN MENSCHELYKE KENNÏS EN KUNST. 72J ook die , welke een zo nodig werktuig by hare behandeling is,de Wiskunde, federt eene eeuw zyn toegenomen en nog dagelyks toenemen; wanneer wy dan tevens overwegen, dat men, om in zodanig een' tak van wetenfchap iets nieuws te verrichten , eerst, zo als men 't noemt, op gelyken voet moet zyn, en dus den ganfchen omvang van alles wat vóór ons gedaan is omvatten; dan zou ons de moed byna ontzinken, en wy zouden denken, dat, zo dit misfchien thans nog mogelyk is , zulks echter by het dagelyks toenemende getal van ontdekkingen, boeken, enz. voor een volgend gedacht weldra volftrekt onmogelyk zal worden , en dat dus de wetenfchap zelve , door haar gebied te verre uittedrekken, inwendig in verval moet geraken. Dan, waarfchynlyk hebben onze voorgangers eveneens omtrent ons gedacht, en het heeft hun in hunnen tyd even veel moeite als ons gekost, om zich met den daat der wetenfchap op gelyke hoogte te houden. Naarmate de weg van kennis verder gebaand wordt, wordt zy by den aanvang gemaklyker te betreden. Uit de menigte van uitkomende gefchriften, welke by hunne eerde verfchyning allen gelezen worden , blyven die genen alleenlyk dand houden, die nieuwe ontdekkingen behelzen, of clasfieke compilati'ën zyn.' De zaken worden uit verfchillende oogpunten befchouwd , in verfchillende lichten voorgedeld , de denkbeelden ontwikkelen zich , men leert hunnen famenhang met anderen beter inzien; en eene wiskundige waarheid , by voorbeeld , eene verklaring van een verfchynfel der natuur, die, toen zy eerst werd voorgedragen, den bedrevenden kenner dier wetenfchap moeilyk voorkwam , is thans zelfs voor  722 IETS OVER DE EETREKL. WAARDE DER VERSCÜILU voor den aanvanger bevatlyk gemaakt. De leer der Logarithmen maakt thans een hoofddeel van ieder kort begrip der Meetkunde of Algebra uit; men kan dezelve in enige weinige lesfen met behoorlyke uitvoerigheid en klaarheid aan leerlingen mededelen: doch hoe afgetrokken , hoe verheven moet zy niet aan de tydgcnoten van briggs en keper zyn toegefchenen. Mogelyk zullen onze nakomelingen den tyd beleven, dat zy eveneens zullen fpreken over voor. Hellen uit de Integraal - rekening , die thans den geest van een' la place of la grange verëifchen , om klaar en volkomen begrepen cn doorgrond te' worden. Wy mogen ons dus met reden vleien, dat naarmate de wingewesten van het ryk der menfchelyke kennis verder uitgebreid zullen worden , tevens ook het innerlyke beftier van dat ryk , eenvoudiger, geregelder, meer famenhangende , en dus het overzicht van het gehele gemaklyker en klarer zyn zal. De zogenaamde locale Wetenfchappen hangen te veel van onbekende ornftandigheden en onvoorziene uitkomften af, om 'er ten dezen opzichte iets van te bepalen. Onder de fraaije Letteren en fchone Kunften, zal ik Hechts met een enkel woord van de Dichtkunde (welken naam ik echter niet enkel by maat en rym bepalen wil;, gewag maken. De ondervinding van alle tyden en van alle volken fchynt te leren, dat de Dichtkunde, of liever de Dichterlyke genie, by gene natie langer dan gedurende zeker bepaald tydperk in eenen hogen graad gebloeid heeft, en wel meest in dat tydperk toen de natie uit  TAKKEN VAN MENSCHEL YKE KENNIS EN KUNST. 723 uit eenen natuurlyken of toevalligen ftaat van ruwheid tot een' befchaafder overgegaan, doch echter nog niet tot het toppunt van cultuur en luxe geklommen was. £n het is niet moeilyk eene aanneemlyke reden van dit verfchynfel te geven.De Dichter,diede grootfche, vreemde en fchone tonelen der natuur, de driften van bet menfchelyke hart, met woorden zal afmalen, moet leven in eene maatfchappy , waarin verftand en taal voor die wyze van uitdrukking genoegfaam ontwikkeld en gevormd zyn, doch waarin tevens de burgerlyke betrekkingen hem zei ven en zyne lezeren niet geheel en al van de befchouwing der natuur en van het gevoel Voor hare fchoonheden vervreemden, waarin de loop der menfchelyke hartstochten, zo wel goede als kwade, niet telkens door opvoeding , conveniëntie , verftrooijing en ontelbare andere oorzaken afgeleid en geftremd wordt. Voeg hier by, dat het altoos moeilyk is een toneel uit de natuur, eene aandoening des gemoeds , die door anderen reeds naar waarheid en krachtig afgemaald zyn, met afwisfeling van verwen op nieuw te fchilderen. Kunftige navolging moet dus meer en meer de plaats van originaliteit, gefpannen kracht van verbeelding die van natuurlyk en ongedwongen gevoel vervullen: het getal van waarlyk grote Dichteren moet dus hoe langer hoe kleiner, hun taak moeilyker, de waarfchynlykheid van in hunne pogingen te zullen Hagen, van hunnen naam te vereeuwigen , geringer worden. Natiën derhalven, die reeds den hoogden graad van befchaafdheid bereikt hebben , die reeds enige oorfpronglyke dichtwerken van den eerften rang bevitten, kunnen niet verwachten dat getal aanmerke-  ?24 IETS OVER. DE BBÏREKC WAARDE DER VERS. ENK. iyk te zullen zien vermeerderen5 hun blyft niet veel overig dan de fchatten, die zy bezitten, te befchouwen en te genieten. Maar wanneer, in den loop der eeuwen, enige natie, die zich thans nog meer of min in een' ftaat van ruwheid bevindt, niet door invloed van anderen,maar door eigene krachten, zich uit dien ftaat verheft , zal zy ook voorzeker vroeg of laat Dichters en Redenaars zien geboren worden , die groot, origineel en nationaal zullen zyn. Doch ik bemerk, dat ik, op deze wyze voortgaande, my in het onbeperkte en ongebaande veld der toekomende uitkomften verliezen, buiten mijn beftek afdwalen, en het geduld rayner lezeren afmatten zou. P. N.  II. N I E UW ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE enNATUÜRLYKE HISTORIE, natu urk. II. Deel. Aaa   ?i7 NATUURKUNDIGE VERHANDELING over den INVLOED DER UIT WAASSEMÏNG OP HET DIERLYK LEEVEN, door. j. p. michell, Med. Dof?. Daar is geen ruimer noch aangenanmer vak van t>efpiegeling voor den VVysgeer, dau het onderzoek van de dierfyke huishouding en derzelver verfchillende werkingen. — Geen vak, waarin de Natuuronderzoekers van alle tyden zo veel gedaan en gepraesteerd hebben, en waar in echter nog zo onberekenbaar veel overig is, voor het weetgierig vernuft van den VVysgeer , tot nader onderzoek en bellisfing. De ontdekkingen van voorige eeuwen tot op onze tyden toe ftaven de waarheid van deeze aanmerking. — En de lotgevallen der natuurkennis van het dierlyk ligchaam, zo wel als die der Schei- en Geneeskunde, dragen op alle bladzyden daarvan de onwederfprekelykfte bewyzen. Doch er is zeker geen tydvak in onze Wetenfchap geweest, dat van deeze waarheid een fchitterender tafereel heeft opgeleverd , dau deeze eeuw , dan onze leeftyd. Nu de proefondervindelyke Wys- geerte zich met Geneeskunde begint te paarer>, en de natuurlyke huishouding het voornaamfte onderwerp Aaa s begis  728 NATUURK. VERHAND. OVER DEN INVLOED begint opteleveren , waar op het doordringend oog des menschlyken vernufts ffaart ; nu men zyne treden op het voetfpoor van waarheid langzaam , maar zeker , vestigt : en de voortbrengfelen van eene verhitte verbeeldingskracht plaats maaken voor het bedaard onderzoek der werkingen van de Goddelyke Natuur; nu eerst begint men de uitvindingen der voorige eeuwen, die op de waarneming der natuur gevestigd zyn, op haare prys te vvaardeeren; nu eerst begint men op de oorzaaken dier verfchynfelen dewelke reeds voor eeuwen aangetekend zyn, en de vernieling van den tyd verduurd hebben , te denken en het oog te vestigen op de uitwerkzelen, om, door de proefondervindelyke wysgeerte voorgelicht, tot de oorzaaken op te klimmen. Zo leerden wy de gevoeligheid van een levend dierlyk werktuig, de ademhaling, den bloedomioop meer proefondervindelyk kennen; en hoe zeer onze kennis daarin nog beperkt zyn mooge , leerden wy meer van de dierlyke huishouding in onzen leeftyd dan onze voorouders in eene eeuwe geleerd hebben Door zekere en vaste treden immers nadert men meer tot de waarheid in weinige ogenblikken, dau door eeuwen dwaalens. Men doet in het onderzoek der waarheden van de natuur reuzenüappen, — zo wanneer wy flechts haare bewegingen in het oog houden , en dezelve tot de bafis van ons onderzoek (lellen, als wanneer wy haare bewegingen naar onze denkbeelden trachten te fcbikken. En dit is juist het verfchil van den gang des menschlyken verftands , dat zich in de vergelyking van deeze en voorige eeuwen kenfchetst. In de voorige vindt men de flappen van groote mannen , die met recht een fyvM uitboesfemdeu wan-  DER UITWAASSEMING OP HET DIERLYK EEEVEN. 7êf> wanneer zy iets omtrent de natuurwerkingen uitvonden : maar deezen waren zeer fchaars. — Thans leggen zich alle denkende wezens toe om het voetfpoor dier groote mannen te volgen. — En moet dus onze eeuw !n de kennis der natuur niet meer vorderen dan de voorige? Moeten niet de vereende pogingen van eene groote menigte, die eene lyn trekt, — die zich flechts vergenoegt zeker, fchoon langfaam , te gaan — meer afdoen dan de reuzenftappen van een enkelen Colosfus. Zo verbindt de uitvinding eenér ■eeuw zich aan die van de volgende. Zo verbindt zich de waarnemings geest van hippocrates , het uitvindend genie van harvejus, de ontdekkingen van haller eu boerhaave , aan het fcheppend vernuft van lavüisier , en aan de uitvindingen van die beroemde mannen , die , het voetfpoor der natuur volgende , haare geheimlte werkingen in de dierlyke huishouding voor onze zintuigen hebben opgehelderd. Het is aan de vereende pogingen van die groote mannen van onzen tyd , dat wy eene geheele hervorming in de Scheikunde te danken hebben. Het is aan hun dat wy het licht verfchuldigd zynj dat daarvan op de kennis der dierlyke huishouding, op de verfchynfeleu dewelke het leven van plant en dier voor ons oog oplevert , te rug kaatst. —— In eene voorige verhandeling (*) , heb ik daarvan een bewys trachten te geeven in heronderzoek van den invloed der ademhaaling op het dierlyk leven , door de ontdekkingen van onzen tyd opgehelderd. — Thans zal men niet minder overtuigd zyn, wanneer men met my den invloed van de dierlyke uitwaasfeming op het leven, Schei- en Geneeskundig, onderzoeken wil, —- dat de her- (*) Zie Kieuw Algemeen Magaajn Deel II. bl. 3§5> Aaa 3  7$0 NATUUR IC. VERHAND. OVER DEN INVLOED herVOrmi dcr Scheikunde zq ^ on£dek gen der Mtuur van de dierlyke huishouding , als zy Z^ d Sd°rhaare eenvo^5 Vet beste Kcnmeife der waarheid. Jl't £ ra"fe,!ea °Ver d£n illvl0ed der £?■ kVen ' 0^ehelde"i door de omv dekkingen van onzen tyd. Van eeuwen her zeker is het waargenomen en bekend geweest, dat een gezond levend mensch eene vloeiftoife uitwaasfemde. Dit immers leerde de onkundigfle door het zweefdoor de vlekken die de dierenhuiden , of plantaard'.» handigheden , die den mensch dekten , d or d hui wjerden ingewreven, - door het bcfl; welke de oppervlakte van gladde ligchaamen , door ee„ warme hand behandeld, verduisterd word, - ko«Z door de ondervinding. Kortom hippocI(AÏ,s wassen der eerfte natuurkundigen, die de uitwaasfemmgleerilellig behandelde. Die groo te man zo door zynen uitmuntenden waarnemingsgeest voorgelicht , als voordeel doende met de onulekkh . gen van die natuuronderzoekers, welke voor hem geweest waren , tekende reeds op in zyne fchriften , dat er eene waasfem ging van de in- en uitwendige oppervlakte van ons dierlyk werktuig, en dat er weder een ge, decte van die vloeiftolfen , dewelke ons omringen naar binnen doordrong. é » De waarneemingen van die hem gevolgd zyn, hebben zo wel als het openen van dieren, en de gevorderde kennis der ontleedkunde zeer veel toegebracht om de waarheid van zyne leerlingen te betoo-' gen. want daar men zag, dat die uitwaasfeming ïfl de dieren, zo we}. ahj;»n Am memh ? by de w » ra? er-  DER DITWAAS5EMISC OP HET DTERLYK LEEVEN. 731 meerdering van beweging en warmte, als in een vocht veranderde , — dat de waasfem dikwerf van hunne huid zich afzonderde, — daar men die zelfde waasfem uit de inwendige oppervlakte van levend of ogenblikkelyk na den dood geopende dieren zag opftygen f _ daar men ze in afgeftorvene als in een weyof watervocht geftremd zag , — daar men zalven, fmeer en zelfs de kwik in de huid zag inwryven, — en hunne uitwerkzelen op het inwendig ligchaam waarnam, — haare eigenfchappen in de uitwerpzelen leerde kenmerken, — daar men denverfchillenden huiduitflag begon te onderzoeken — daar men eindelyk de ziekten door de huid leerde inenten , — daar men fmeeringen begon te doen om zich van de dadelyke aanwezigheid dier onzichtbare luchtvormige vloeiltoffe, die van den mensch uitwaasfemt, door proeven te overtuigen , en dezelve voor onze zintuigen optehelderen, zo wierd elk fterveling, die dagt, van de waarheid van het leerftelfel van hippocrates overtuigd. Dan de ontleedkundige kennis der huid heeft niet weinig toegebragt tot de volmaaktere kennis dier natuurbewerking. Men leerde naamlyk dat de huid het geheele menschlyk ligchaam overtoog, dat zy niet alleen de uitwendige oppervlakte dekte , maar ook inwendig alle die holligheden bekleedde , met dewelke de dampkringslucht in aanraking koomen kan ; dat zy uit drie vliezen beftond, waarvan het bovenfte de opperhuid, het middelfte her netvlies, het onderfte de eigenlyke huid genoemd word. —— Dat die eigenlyke huid met een ontelbaar aantal zenu' wen doorweeven, — in haare oppervlakte het zintuig Aaa4 des  732 NAXÜÜRIv. VERHAND. OVER DEN INVLOED ' des algemeenen gevoels daar ftelde; _ dat in de ton pen der vingeren het eigenlyk gezegde gevoel - ?„" de neus de reuk, - in de ooren , door de aandoening der bonzende luchtkringen, het gehoor, - fa de ze nuwtepeltjes der tong den fmaak, - eindelyk fa alle" zintuigen de verfchillende gewaarwordingen, die ieder derzelver eigen zyn, daar ftelde. Men leerde bet netwyze vhes, als de zitplaats van de verfchillende kleur in de verfchillende natiën kennen. —. Men vond in allen de huid van dezelfde kleur en zelfftandighcid Men leerde door kunst ilagaderlyke , aderlyke en watervaten ontdekken, die de eigenlyke huid doorwee. ven. — leeuwenhoek zag met zyn gewapend oog , dat een zandkorrel naauwlyks het verbazend getal van 125 duizend van de opeRe mondjes ^ ^ ten in de huid dekken kon. _ Men deed proefnennngen op de prikkelbaarheid dier uiteindens der vochtvoerende vaten Men vond dat zy leefden, gevoelden , zichbewoogen, en haare werking oeffenden op die vochten, dewelke van het hart naar de opper. vlakte des ligchaams gevoerd worden. Men ont dekte het Heffel der watervaten , men leerde haare werking , men zag dat zy de ons omringende vloei, toffen naar binnen voerden, en men begon zich langiamerhand een begrip te vormen van de werktuigen dewelke de natuur tot die bewerking bezigde U Men zag de verfchillende werkingen van warmte en kouue, droogte en vochtigheid, op dit zintuig des algemeenen gevoels. —. Mja 2ag de W£rki ^ pnkkehng op verfchillende deelen Men za- fa wonden, verzweringen, en allerlei uitwendige onze. fcloheden en ongemakken, de kracht, waarmede de WWur deeze dierlyke oppervlakte bezield heeft. _  DER UITWAASSEMING OP HET DIERLYK LEEVEtT. 733 Men leerde de werkingen, die men van de huid uitwendig opmerkte , op het inwendige bekleedfel toepasfen , en begon zich dus een juister denkbeeld der dierlyke uitwaasfeming te vormen. Intusfchen was sanctorius de eerfte, die met opzet proeven over deeze natuurbewerking genomen heeft. Hy zette zich in eene fchaal, en woog zorgvuldig het geen hy nuttigde , en loosde. En hem bleek dat van een jong gezond mensch, in de 24 uitren , vyf ponden onzichtbaar verlooren gingen, zo hy acht ponden nuttigde. Hy leefde in Italiën, in de voorige eeuw. —— Hy deed ons den invloed van het klimaat , voedzel , beweging , warmte, vochtigheid, gemoedsaandoeningen, kortom van alle de oorzaken , waardoor de mensch aangedaan word , op die affcheiding kennen. Hy leerde 's menfchen gezondheid , vryen omloop der vochten , en zelfs zyne geestgefteldheid afmeeten naar het gewicht der onzichtbare vloeiftolfe , die van hem ging. ■ En hy befchreef deeze zyne waarneemingen in een klein werkje , dat hy korte leerftellingen over de weegkundige Geneeskonst betytelde , en dat de groote iïoerhaave , volgens het getuigenis van mynen vriend blumenbach, zelfs boven de Leerftellingen van hippocrates gewoon was te fehatten en aantebevelen. En waarlyk — zo ooit iemand zich omtrent de kennis van ons dierlyk werktuig verdienstelyk gemaakt heeft ; zo ooit een fterveling de diep verborgene oorzaken der ziekten en ongefteldheden , dewelke ons dierlyk werktuig aanvallen , en in verwarring brengen , het evenwicht der vaste en vloeibare deelen ftooren, en de hevigfte ftormen in die kleine waereld doen ontftaan, ontdekt, en in een helder dag&aa j Ucht  734 NATTJÜRK. VERHAND. OVER DEN INVLOED licht gefield heeft; _ zo is het die groote Italiaan, denwelken wy naast harvejus , den uitvinder van den bloedomloöp, moeten rangfchikken. Zyne proeven zyn in verfchillende ge'deeltens van Europa herhaald, — de waarnemingen van onvermoeide natuuronderzoekers, — de ondervinding, de tyd, de nieuwfte proeven, hebben dezelven bewaarheid en bevestigd. Reeds had dus de beroemde sanctorius ondervonden , dat de aflcheiding dier luchtvormige vloeiftoffe met de gezondheid, met de vlugheid der menschlyke krachten, met de onbelemmerde werking der hgchaamlyke, zo wel als der geestvermogens zelve gepaard ging , zo zy al niet van dezelven afhing. — Reeds waaren wy door de ondervinding eener eeuwe van die waarheid overtuigd geworden ; toen zich de natuuronderzoekende geest van onzen eeuw meer en meer op den aart der luchtvormige vloeiltoffen begon toeteleggen ; - toen men de fluijer, dewelke die natunrswerking, waar door het vaste in het vloeibaare , het vloeibaare in eene waasfem, de waasfem in een luchtvormige vloeiftoffe wederkerig verandert en verwisfeit, dekte, begon afterukken, _ toen men leerde dat die verfchillende wyzingen der ligchaamen alleen afhangen van de hoeveelheid der warmteftoife, waar mede zy verbonden zyn. Ras zag men dus, dat het de beftanddeelen van ons ligchaam zelve waren, welke de natuur door die bewerking affcheidde: Dat het onze vochten im. jnerseen gedeelte derzelver was, dat, door de bewerking der uitwaasfemende huidvaten, met een zeker gedeelte van onze dierlyke warmte verenigd wierd 'en tot een luchtvormige vloeiftoifr overging, _ dewelke  DER UITWAASSEMINC OP HET DIERLYK LEEvEN. ?3J onzichtbaar van den gezonden mensch gaat, zo hy zyne dierlyke warmte door de beweeging niet vermeerdert , — als wanneer de vochten zelve met die vermeerderde en vry gevvordene warmte zich tot eene waasfem vormen , dewelke van het dierlyk ligchaam in eene zichtbare geftalte opftygt. Men vergeleek den aart en eigenfchappen van het zweet en der onzichtbare uitwaasfeming. —— Men leerde haare verfchillende wyzigingen in verfchillende natiën; —— en men leerde zelfs van de dieren , die eene fcherpe reuk hebben , dat zy door dit zintuig het verfchil der uitwaasfeming van verfchillende individus konden onderfcheiden. Scheikundige proeven op deeze luchtvormige vloehlolfe moesten haaren aart leeren kennen. En het waren de proeven van de Heeren milly en lavoisier , die daarin het eerst Haagden. Het was de Graaf de milly, die in een bad ondervond , dat er zich van zyne oppervlakte luchtbelletjes affchudden , die op de oppervlakte van het water te voorfchyn kwamen , en dewelke hy in een glas kon vergaderen. Het waren de proeven, dewelke hy met den Heer lavoisier over deeze luchtvormige vloeiftoiïe in het werk ftelde , die toonden, dat die lucht niet gefchikt was de vlam te voeden, dat zy de kalk uit het kalkwater ter nederplofte , en zich in de proef met den Eudiometer als koolzuure lucht , gaz acide carbonicque , gedroeg. Het waren dus die proeven , die cle overeenkomst aantoonden van het gaz, van die luchtvormige vloeiftoffc, dewelke wy uitwaasfemen, met die welke wy uitademen; ——. en daarop heeft men befloten , dat die beide luchten dezelfde waren, Hoe zeer nu dit befluit niet volkomen zeker js; hoe zeer men in de gefchiedenis van  736" KATODRK. VERHAND, OVER DEN INVLOED van de Franfche Academie der Wetenfchappen, waarin die proeven geboekftaafd zyn, twyffelt aan die overeenkomst, als niet met volkomen of genoegzaame proeven geftaafd (a), zo is het echter zeker, dat de uitgeademde en uitwaasfemende luchtvormige vloeiftoflè volllrekt zuure eigenfehappen kentekent - Die van de longen uitademt , tekent zich in alles gelyk aan het gaz acide carbonicque. Dan men heeft reden om te twyfelen, of die, welke van de huid uitvvaasfemt met bezwangerd is met gaz acide phofphoreux, 0f phofphorifche zuuren-lucht, - dewyl het aanwezen derzelven in onze vochten , en wel bvzonder in het zweet, door Scheikundige proeven, onder anderen door berthollet, geftaafd is (b). Hoe hetzy, en welke nadere ontdekkingen ook omtrent den aart der luchtvormige vloeiftoffe, welke door de huid uitwaafemt, mogen worden in het werk gefield, — zeker is het dat zy van eenen zuuren aart is, en in veele opzichten overeenkomt met die luchtvormige zelfflandigheid, welke wy uitademen. Immers daar zy beiden van de oppervlakte des dierlyken hgchaams uitwaasfemen, - daar zy beiden in 3art en algemeene eigenfehappen overeenkomen zo kunnen wy door juiste gevolgtrekkingen, gevestigd op de Scheikundige kennis van den aart van het gazcarbomeque, en op waarneemingen der uitwerkzelen dewelke het dierlyk werktuig op ons oefent, dra be«Uiten-, dat er eene vloeillofFe van ons gaat, dewelke ons (*) Mem. de PAcad. R, de Sciences pgg. 37. A, t1?j (b) De Heer lavoisier nam een preef met het acide phofpnorique , dat ook de kalk uit het kalkwatcr ter neder Plofte, l'id. Memoires de fJcad. R, A, ifjn, pa*, ft  DER ÜITWAASSEMING OP HET DIERLYK LEEVEN. 73? ons byblyvende fchadelyk voor onze dierlyke huishouding worden zoude. En waarlyk wanneer wy de uitwerkzelen van het gat acide carbonicque op ons geftel nagaan, — wanneer wy dezelve vergelyken met die van het gaz oxygéne , — zo zal de fchadelykheid van die vloeiftolfe op ons werktuig dra blyken. Het gaz oxygéne verlevendigt de ademhaling en doet den omloop des bloeds vryer worden. —— Getuigen de reizigers die hooge bergen beklommen hebben. —— Getuigen de inwoners van drooge en hooge landftreken. —— Getuigen de dieren die onder glazen met die lucht gevuld ademen. Het gaz acide carbonicque daarentegen ftremt de ademhaling en doet den omloop des bloeds vertragen. Getuigen die in kelders met nieu¬ wen wyn gevuld zich ophouden , en daar door bedwelmd en fiaauvv worden ; of ten minften aan de verfchynfelen van dronkenfchap onderhevig raaken. — Getuigen de uitwerkzelen van die luchtvormige vloeifioffe op de (klipachtige bewegingen der maag en het hikken of braaken , wier ltilftand niet dan van eeue Oger.bliklyke verdoving van het gevoel afhangt. Getuigen die in de grotren del Cane , in die lucht, omgekomen zyn. Getuigen de dieren die in glazen , met gelykfoortige lucht gevuld , bedwelmd worden of fterven. Getuigen eindelyk die flacht- offers, die in het water of door den ftrop omkomen. . En is dit niet genoeg om de fchadelykheid van deeze vloeiftoffe op ons dierlyk werktuig te kentekenen : — laaten wy dan de uitwerkfelen der zuuren in het algemeen op onze vaste en vloeibaare deel en door eenige proeven trachten te ftaaven. —- Alle zuuren ontbinden onze vaste deden eu ftremmen de vloeibaare»  738 HATUDRK. VERHAND. OVER BEN INVXOE& baare. _ Even gelyk een ey, dat ( volgens de proeven van kundige natuurkenners, zeer veel overeenkomst met de beftanddeelen onzesligchaams heeft- — dat, ten opzichte zyner vloeibaare deelen, zeer veel met de vvey van het bloed , en deszelfs eigenaartige zelfftandigheid overeenkomt, dat in zyne fchaal dezelfde beftanddeelen, als onze vaste deelen kentekent ; _ evengelyk dit ey in zuur gehard en zyne fchaale geweekt en buigbaar word, - zo worden ook de beenderen van ons dierlyk ligchaam week, buigbaar, door het zelfde zuur, waar door onze vochten verhard worden, en als het waare tot eene vaste zelfHandigheid overgaan. Zo zien wy in het levend dierlyk ligchaam zelve, die uitwerkzelen dadelyk ftand grypen, wanneer' z,ch dezelfde oorzaaken opdoen Zo zien wy in belette uitwaasfeming het zuur in de maag oprispen , _ de huid droog , hard , worden : _ de af fchudding van eenen phosphorus zuuren kalk in het zweet en de pis , door Scheikundige proeven bevestigd. En wie is er, die de uitwerkzelen der belette uitwaasfemmg of gevatte koude niet in zich zei ven ondervonden heeft, - en de waarheid van het bewezene niet dadelyk moet erkennen. Word de huid nkt droog, en zo wel uit- als inwendig hard — de neus verftopt, - de tong zonder doorwaasfeming klevende aan het verhemelte , - de vochten dik lymacbt.g, - de oogleden gezwollen, en als het waare gelymd aan elkander, - de bewegingskracht mnider vlug, - het gevoel minder VJ^ _ onwillekeurige bewegingen, die in het ftuipachtige valtón, - als niezen, hikken, geeuwen , rekken , zyn / de  DER UITWAlSSEMING OP HET DIERLYK LEEVEN. fêQ de gevolgen van de belette doorftraling. En dat dit alles van eene zuure (toffe afhangt, tekent eerst de aart der huiduitwaasfeming, dewelke wy als eene lnchtvormig zuur hebben doen kennen, en ten anderen de geneeaing dier ongefteldheid , dewelke altyd door de huid en nieren gefchied , — en de herftelling der huiduitwaasfeming ten gevolge heeft, — terwyl de ziekteftolfe, volgens de proeven der uitmuntendfte Scheikundigen , de duidelykfte kenmerken van zuur oplevert. Ons beftek laat niet toe om al het gefielde met proeven op te helderen , hoe gemaklyk anders dezelve zouden kunnen gefchieden. Dan waartoe ook zoude proeven dienen , daar de ondervinding zelve ons de waarheid leert van het ftraks betoogde? • Wy voelen de belette doorftraling der vochten immers , zo dra de uitwaasfeming belet, zo dra wy verkoud worden, — en die belette doorftraling word gedeeltelyk veroorzaakt door de fpanning en vernaauwing der huid vaten, gedeeltelyk door de ftremming der vochten , door het teruggehoudene fcherpe vocht, dat in den natuurlyken ftaat door de huid vervliegt. — Dit leeren ons de proeven van sanctorius door het gewicht zelve. Hoe ligter de mensch in evenredigheid van het voedzel, dat hy neemt, weegt, hoe meerhy uitwaasfemt, zonder echter te zweeten, —• hoe vlugger, hoe fterker, hoe vrolyker hy is. Dit leeren ons de fcherpte der affcheidingen in roosachtige ongefteldheden, — waarin niet zelden de klieren verzweeren, — de opperhuid affchilfert: —> ja zelfs onze dagelykfche verkoudheden. — Het vocht dat zich by de fcheiding door de neus loost, is fcherp, ontvelt de huid der bovenkaak: — de traanen  7.-JO NATUrjRK. VERHAND. OVER DEN INVLOED nen, die zich door de traanbuis ontlasten, hinderen het oog door haare hitte , en doen het gelaat gloeijen , de vochten in de neus prikkelende zenuwen, en verwekken het niezen. De fcherpte valt niet zelden op de luchtpyp, _ prikkelt de gevoelige zenuwen, — en doet eene kittelachtige hoest ontftaan , die den mensch afmat. — Valt die zelfde fcherpe ftoffe op de ingewanden des buiks , zo maakt zy de vochten , die tot de verteering der fpyzen gefchikt zyn, fcherp. Zy ftremt de gal en flym, en veran- dert haare beftanddeelen. -— Daarvan de walging, hetbraaken, het bord, het zuur, de coliekpynen ,de verfchillende foort van loop , en zelfs van persloop, wanneer die fcherpe ftoffe in de flymkliertjes der darmen zich blyft ophouden. Te recht daarom hebben stoll, en andere beroemde Geneeskundigen, dïe foort van persloop, die van de belette uitwaasfemmg afhangt, den naam van Rheumaticque ziekte der ingewanden gegeeven. Valt deze fcherpte op de watervaten, — zy vermindert de vloeibaarheid van het vocht dat door dezelve omloopt , — en ftremt hetzelve op die plaatzen , — alwaar de dierlyke warmte , de omloop der vochten, de wryving der vaste deelen door de tragere beweging, natuurlyk minder zyn moet. _ Zo Zien wy de klieren in de bals tot harde knobbelen opzetten, — de klieren in het darmfeheil verharden, — opzettingen in de lever en milt, met verhinderde doorftraling der vochten en afkheiding der galle gebooren worden , die weder tot duizende ziekten "en ongelleldheden aanleiding geeven. — Dezelfde ziekten zien wy in kinderen door het zuur ontftaan. Zo zien wy dat de verkonding, de belette uitwaasfe- ding  DER MTWAASSEMlNG OP HET DIERLYK LEEVEH. 741 tning der voeten , coliekpynen veroorzaaken in de ingewanden, terwyl die verkouding der voeten meermaalen in coliekpynen als geneesmiddel is van nut geweest. ■ In beide gevallen werkte de zelfde oorzaak : — in het eerfte blyft de zelfde ftoffe in de zelfftandigheid der ingewanden ,• in het laatfte geval dringt zy door in haare holligheid , en word als geneesmiddel oorzaak der meerdere affcheiding van het fcherpe: vocht en der ontlasting. 1 Even gelyk de verftoptheid der neus van de affcheiding van het fcherpe fnot , gelyk de branding der huid in eene afgaande koorts van het zweet verfchilt, zo verfchilt dezelfde oorzaak in haare uitwerkzelen. In den kinkhoest vereenigt zich de belette uitwaasfeming met het flym der kliertjes , die een fmeerig balfamiek vocht, ter dekking der gevoelige zenuwtepeltjes gefchikt, in de maag, flokdarm, inwendige oppervlakte der longen en luchtpyp affcheiden. « Haare fcherpte kittelt de zenuwen der inwendige oppervlakte en prikkelt ze tot eene krampachtige beweging ; hiervan het braken , het gillende geluid , de hoest die tot ftikkeus toe vermeerdert, en niet dan met de loozing van het fcherpe flym een einde neemt. — De long» de luchtpyp, trekt zich met het middenrif, met de maag en ingewanden te faamen , en de blaauwe lazliure kleur om het hoofd der kinderen tekent het gevaar van ftikking , dat zy ondergaan. In de Engelfche ziekte zien wy de duidelykfte kenmerken der werkingen van het phofphorique zuur, niet alleen in de maag en ingewanden der kinderen, die aan die ziekte onderheevig zyn ; het fap ftremt zelfs in de klieren. De nfüt en lever zetten uit — haare zelfftandigheid verhardt; de NATüüRK. 11. DetU Bbb been-  ?42 NATUURIC. VERHAND. OVER DEN ItfVLüED beenderen worden fponsachtig, week, buigbaar} het geheele ligchaam valt in , en niet zeiden maakt eene misvorming der beenderen het overblyyend kenteekeu van deeze krankheid der jeugd. Valt het vocht der belette uitwaasfeming op de fpieren, zo ftremt het ook in dezelven de beweging en doorftraling der vochten; het maakt hunne werkingen moeilyk, onaangenaam, pynlyk, en naar mate koude of hitte, kracht of zwakheid wyzigt , zo krygt men eene meer of min heevigen rheumatismus. (VaIt het in de geledingen, ftremt het de vochten die tot de beweegbaarheid derzelven gefchikt zyn; zo maakt het ze onbuigbaar, onbeweeglyk, en men noemt het jicht. Zo geeft bet aanleiding tot die kalkaartige famengroeizels in de fsmenbindzels der ledematen , en zelfs tot het graveel, enden fteen, die in nieren of blaas gevormd word. Immers, zo dra het vocht ftremt, en de zoutachtige deelen chryftallizeren, word het zelfde phofphaïe ealcaire , dat de vastigheid aan de beenderen , en andere deelen van ons ligchaam geeft, en dat in eene groote hoeveelheid in het zweet en pis aanwezig blykt te zyn , ter nedergeploft ; — en deeze phorphorifche kalk word het beftanddeel der jichtachtige famengroeizelen in de geledingen, van het graveel, en den fteen, in de nieren en de blaas. —- Proeven, buiten het ligchaam genomen , bewyzen deeze waarheid voor het oog , daar de Scheikundige ontleding dier ligchamen, door Natuuronderzoekers van den eerften rang , ons geen de minfte twyfel omtrent haare beftanddeelen overlaat. * En deeze gefchiktheid om van vloeibaare deelen in vafte overtegaan , is onze dierlyke huishouding, van  DER ÜTTWAASSEMING OP HET DIERLYK LEEVEN. ,743 van ons aanzyn af, door den Schepper medegedeeld geworden. -—- Even als een kieken van het vloei* baare van een ey, zo zyn wy van een vloeibaar vocht geworden; —• alle onze deelen zyn vloeibaar geweest, -— zelfs die de grootfte hardheid van zelfltan* digheid kenmerken. Hoe zeer nu die gegevene waarheden haare kenmer* ken voor de zintuigen des Natuuronderzoekers vatbaar by zich draagen, en door haare eenvoudigheid , zo wel als door den aart van het betoog , dat de bewyzen zo van vooren als van achteren, a priori 6? a pofteriori, ter toetfe brengt , onwederfprekelyk zyn opgehelderd; zo is het onderwerp van te veel belang, de gevolgen van te veel vooruitzicht, om het niet met de grootfte klaarheid en duidelykheid , waar voor het vatbaar is, door de omwentelingen, welke ons werktuig daaglyks ondergaat, en dewelke meer in het oog van het algemeen vallen, optehelderen. Want zyn er voornaame mannen , die deeze ziekten van de levenswyze , van het voedzel of drank, en andere oorzaaken hebben getracht afteleiden , zonder de algemeenheid der ftraksgemelde oorzaak , immers in haare geheele uitgeftrektheid, te erkennen, zo als er veelen zyn; —- dan is het noodzaaklyk, wanneer wy onze {tellingen als algemeene waarheden boekftaven , ook de kracht hunner bewyzen in te zien. Want hoe zeer wy verre afzyn, om den invloed dier oorzaaken op ons geftel te ontkennen ; zo is het niet te min uit de ondervinding even zeker , dat zy in het algemeen die ziekten niet kunnen voortbrengen ; wyl zo veele menfchen in de zelfde levenswyze deelen , zich aan alie lborten van oaBbb a - matigheid  7-14 NATÜORK. VERHAND. OVER DEN INVLOED matigheid in voedzel en drank overgeeven; kort. om zich aan alle die vermeende oorzaaken blootftel- len, zonder in de gevolgen te deelen. Niemand daarentegen verkoudt zyn verhitte ligchaam ftrafloos. — Niemand word verkouden , zonder in die onaangenaame gevoels aandoeningen , zonder in die verfchynfelen der verkoudheid te moeten deelen, de wel- ke wy ftraks hebben opgeteld. Zeker is het dat noch Ipys noch drank aanleiding geeven tot deeze ongefteldheden, dan wanneer er oorzaaken bykomen, die het evenwicht tusfehen de vaste en vloeibaare deelen breeken, en die ftormbewegingen in het geftel doen ontftaan, die wy met den naam van ziekten betytelen. En deeze oorzaak is de algemeene, de belette uitwaasfeming, dewelke zich in het dierlyk ligchaam ten fterkften kentekent, wanneer het door andere oorzaken reeds verzwakt en tot ziekten geneigd is. — En waarlyk het verëischt weinig bewys , het verëischt geen wysgeerig betoog, dat de menfchen in ons land van belette .uitwaasfeming ziek worden, en de noodlottige uitwerkzelen derzelver ondergaan. — Menfchen, die den geheelen dag om het weer denken, — die de verandering van het weer ten minften driemaalen des daags voelen, — die van die veranderingen dikwerf driemaal op den dag van hu- meur veranderen! En waarlyk is het gevoel dier veranderingen wel enkel aan de weekheid der menfchen toetefchryven , daar wy dikwerf driemaal op eenen dag 40 graden verfchil op den Thermometer zien aangetekend , daar de droogte en vochtigheid zo aanmerkelyk op eenen dag kan verfchillen, dat wy s'morgens en s'avonds als in een waterbad van den dampkring geweekt worden , daar de zonne- ftraalen  DER UITWAASSTMING OP HET DIERLYK LEEVEN. 745 ftraalen s'middags op ons. hoofd branden ? Of zoude de kwik , de graankoornen, die ons tot weerwyzers verftrekken , alleen door dit verfchil bewogen worden , en de gevoelige mensch zoude ongevoelig zyn aan die groote veranderingen! De dieren zelve lyden dezelfde ongefteldheden door dezelfde oorzaaken. Laat de kug der kalveren, waar door duizenden weggefleept worden , ten voorbedde verftrekken! Het moedig ros verhit, daar hem de zweetdruppelen van de huid afbiggelen , daar hem de fchuim op zyne uit- en inwendige oppervlakte ftaat, valt dood neder, of krygt de droes, word kreupel , en lydt dezelfde gevolgen der belette uitwaasfeming , als de mensch , wanneer hy verhit aan koude bloot gefteld word. Zo word de verhitte mensch , dat de natuur in volle werking op zyne oppervlakte kentekent, ongefteld, op het ogenblik dat hy met een ontembaaren wellust een kouden verfrisfchenden teug inzwelgt. —— Hy drinkt in dien verkwikkenden teug dikwerf het vergif dat zyn werktuig kraakt, en niet zelden floopt. —Op het ogenblik immers, dat hy zyn dorst verzadigt, vereenigt zich de warmte van zyne oppervlakte met die van het ingezwolgen vocht; — met het herftel van de evenredigheid der warmte vermindert die zyner oppervlakte ; — met die vermindering vermindert de vloeibaarheid van de vochten dewelke zyne oppervlakte raakten ; — met de ftremming dier vochten worden de eindens der uitwaasfemende llagaderen vernaauwd; — de uitwaasfeming vermindert,de gevoeligheid der huid word opgewekt door die fcherpte , er volgen rillingen, huiveringen; — het uitwaasfemende vocht, de warmte keert inwendig, door de belette doorftraling, Bbb 3 en  746 NATUURK. VERHAND. GVfR OEN INVLOED en er ontftaan i'erdubbelde pogingen der natuurwerking, die meer en meer hevig worden , naar maate de oppervlakte der huid meer weerftand bied; naar maate de kracht des gevoeligen ligchaams meer en meer beweging in de vaste deelen , meer omloop der vochten, verhaaster ademhaling, en daar door veroorzaakte verdeeling van oxygene en warmte over het geheel der dierlyke huishouding doet ontftaan. Volgt daarop ontfpanning der huid , doorftraling der vochten , verdeeling der warmte over de oppervlakte, met zweet; zo neemt de ziekte een einde, en de mensch word gered door eene uitwaasfeming,' dewelke zich door zyne eigenaartige zuure eigenfehappen kentekent: - dan , hoopt zich die fcherpe ftoffe op, — bepaalt zy zich , hier of dnar , in de bloedof watervaten, — word by voorbeeld een fpier der borst of de long zelve door de verdikte wey in de watervaten belemmerd, zo komt er eene ontfteking-ziektc, dewelke zich juist door die verdikte wey of lymplia en door die fpanning der huidvaten y door de belemmerde doorwaasfeming, en niet alleen door de veifchynfelen des dierlyken ligchaams , maar ook door ïiet afgetapte bloed buiten hetzelve, kentekent. - Want de ontftekingkorst van het bloed word door liet zuur der belette uitwaasfeming en door de ver- meerderde warmte gevormd. . 0 ftremt het ey- wit door zuur en warmte, zo ook onze wey en watervochten, Eenvoudige fcheikundige proeven leeren ons deeze waarheid voor het gezicht. Zo worden, wanneer die geftremde wey in de klejïiere vaten blyft hangen j wanneer de natuur haare pogingen ter herfteiüng der doorftraling bevordert ; wanneer de ademhaling en omloop der vochten ver. dub.  DER UITWAASSEMÏNG OP HET DIERLYK LEEVEN, 747 dubbelen; wanneer het bloed meer eu meer geoxyge. neerd word; wanneer de warmte daar door trapsgewyze vermeerdert, de vaten dikwerf door het geweld dier bewegingen gebrooken , er ontftaan bloed- ftortingen, of, wanneer het bloed zich in het celwyze weefzel uitftort, krygt men veretteringen , of etter* zakken , waarin de heilzaame pogingen der dierlyke huishouding , door eene fcheikundige menging der beftanddeelen onzes ligchaams met die door de huid hadden moeten worden afgefcheideu, die balzemachtige vochtigheid daarftellen , waarmede de natuur de wonden in ons ligchaam zelve heelt. Zo is de belette uitwaasfeming der huid de algemeene oorzaak der ontftekingsziekten en koortfen, dewelke zich in den fterkften mensch het meest kentekenen , daar zy in zwakkere ligchamen , in menfchen die door hunne levenswyze verllapt zyn , de vruchtbaare moeder word der zinkingkoortfen en roosachtige ongefteldheden, dewelke wy in ons land meer algemeen waarneemen. — De oorzaaken immers deezer koortfen en ongefteldheden zyn dezelve ; het is alleen de graad der krachten , waarmede de natuur werkt , en de plaats waar de fcherpe ftoffe, die door de belette uitwaasfeming in het ligchaam te rugkeert en opgehouden word , valt, die de verfcheidenheid dier ziekten uitmaakt. Ik heb dit breeder in eene Verhandeling ten antwoorde van de vraage van het Zeeuwsch Genootfchap der Wetenfchappen te Vlisfingen , welke de oorzaaken zyn der vermeerderde zinkingkoortfen in ons land , en welke haar verfchil is van de ontftekingskoortfen, betoogd. En dit verdient te minder herhaald te worden, wyl die verhandeling door die Maatfchappy Bbb 4 zelve  748 KATCCRK. VERHAND. OVER DEN. IKVtOEO. zelve is uitgegeeven , en de Griekfche naamen van verkoudheid, zinking, rheumaticquekoorts en jichtflofFe met anders dan het verfchil der plaatzin, en beweegbaarheid van dezelfde fcherpte kentekenen Zo hebben wy, als met een opflag van het oog 'een hen-leger ziekten nit eene bron oorfpronkelyk den mensch zien aanvallen. — Zo loopt dis aïes faamen om te bewyzen dat de belette huidsuitwaasfeming de oorzaak is van de meeste ongefteldheden, voor de welke de menfchen vatbaar zyn. - Zo is die groote verfcheidenheid van uitwerkzelen flechts .aan eene eenvoudige doch veelvermogende oorzaak toe tefchrvven, _ dewelke op de beftanddeelen van ons ligchaamfcheikundig werkt, - het evenwicht der wer. fcmg van de vaste op de vloeibare deelen hoort en daar door de geheele machine in wanorde brengt ^exjgmm veri. _ De grootfte eenvoudfgheid tekent de waarheid ten fterklte. —_ En deeze T volgtrekking is zo wel op alle natuurwerkingen Ts op die van onze dierlyke huishouding toepasfelyk! Geen wonder dus, dat die bron van ziekten en on- u e^en me! * ^ W™ttnde Ui~» meer en meer openbaart, daar wy de oorzaken van dezelve in onze daaglykfche levenswyze zo zeer ver menigvuldigd vinden . n^r ■?>• en warmt* 7 De afwisfeImg van koude en warmte , aan dewelke wy zo door verwisfelin* van klederen , als door warme kamers, bSde 2 n onV , VÊg,ng " rUSt ' Z°rg V00r ons b*itaan, onderhevig zyn, kortom duizende oorzaken brengen daartoe het haare, dat in een land, daar e' dIZT2 Ti—terzoverfchillend op elen  DER'UITWAASSEMING OP HET DIERLYK LEEVEN. 74£> i Zo zien wy in de nachtseveningen, by het veranderen der jaargetyden, de ziekten toeneemen , daar de morgen- en de avondftonden zo zeer van de warmte des middags verfchillen; zo zien wy,doordebe- lette uitwaasfeming, zinking, gal.en flymkoortzen geboren worden in den gezondften mensch, wanneer de ftoffe, die door de huid moest uitwaasfemen, op de gal of flym der ingewanden te rug valt. Zo worden er diarrhaea en dyfenteria, verfchillende foorten van loop en persloop , colieque , rheumaticque pynen , en andere ziektenfoorten , onder onze landgenoten aanweezig, die wy alleen aan de afwisfeling van warmte en koude, en wel voornaamlyk aan de vochtigheid van lucht en grond te danken hebben. - En dat dit zo is, leeren ons de waarnemingen van voortreffelyke mannen, die elders de ziekten der menfchen hebben gadegeflagen , alwaar dezelfde temperatuur en afwisfeling van luchtgefteldheid , warmte en vochtigheid, als in ons land, heerschten. — Getuigen de ziekten die in Zuid - Carolina, alwaar het land en de grond moerasfig, de hemel aan dezelfde afwisfeling onderhevig is als by ons , en alwaar de Heer chalmers dezelfde ziekten waargenomen en van dezelfde oorzaaken afgeleid heeft, als die, in ons land, onze geitellen beheerden en aanvallen, en die wy thans , als voornaam lyk van de belette uitwaasfeming voortfpruitende, hebben onderzocht. Het is hier de plaats niet om deeze waarheden, Schei- en Geneeskundig, met dien ernst, waarmede men een ftelzel van zo veel invloed op de dadelyke beoeffening der Geneeskunde, en dus op het algemeen welzyn van den . mensch moest behandelen , te heli bb 5 toogen.  7J0 NATUÜRK. VERHAND. OVER DEN INVLOED toogen; veel min om in byzonderheden te treden, van toepasfiug dier algemeene waarheden op byzondere ziekten. Alleen een kort overzicht der bewyzen, dewelke wy voor de waarheid van het betoogde hebben aangeflipt, zal wellicht niet overtollig zyn , ter duidelyker begrip van het voorgeftelde. De dierlyke huid heeft uitwaasfemende en opflorpende vaten. -— Zy waasfemt de fcherpe deelen, die van onze vochten afgefcheiden worden, uit, op eene voor het oog onzichtbare, maar voor den reuk en door fommige konstgrepen bemerkbare wyze. — Het gewicht van den mensch is in evenredigheid zyner uitwaasfeming. - En zyne gezondheid, vlugheid van ligchaamlyke en geestvermogens , in evenredigheid van zyn gewicht tot de voedzeien die hy ge- bruikt. De luchtvormige vloeiftoiFe , die hy uit» waasfemt, draagt de duidelyke kenmerken van zuure fcherpte. Deeze tekent zy door blaauwe en groene kleuren rood te maaken , door de kalk uit liet kalkwater neder te ploffen , en door haare vereniging met het loogzout. Het zuur dat zich in ons dierlyk werktuig het meest kentekent, is phofphoruszuur. De uitwerkzelen van alle zuuren op onze vochten zyn derzelver ftrem- ming, en de ontbinding der vaste deelen. Het zelfde vinden wy in de famengroeizelen der jichtachtige kalkaarde, van den fteen in de blaas, der urine m verkoudheden, door fcheikundige proeven. — Dezelfde uitwerkzelen van het zuur vinden wy in de ziekten der kinderen , en vooral in de Rachitis of zogenaamde Engelfche ziekte. Dezelfde zien wy in eenvoudige verkoudheden, in zin-  DER ÜITWAASSEMING OP HET DIERLYK LEEVEN. 751 zinking, rheumaticque-en ontfteking ziekten. In de genezing van allen word er eene zuure ftoffe in het zweet, en eene menigte phosphoruszuure kalk in de urine afgefcheiden. — Daar dus de fcheikundige proeven door faamftelling en ontbinding overeenftemmen, om te bewyzen dat deeze ziekten door een zuur dat de vochten ftremt en de vaste deelen verzwakt, gebooren worden ; — daar en natuurkunde des menschlyken ligchaams , en ziektekundige waarnemingen, die fcheikundige waarheden a priori en a pofttriori ftaven , zo is de waarheid van onze ftellingen onwederfprckelyk bewezen. Zo ziet men de teering, dieniet zelden het menschlyk ligchaam floopt, van dezelfde oorzaak oorfpronkelyk. — De ontleedkunde geeft daarvan de duidelykfte bewyzen. De uitwaasfeming der longen belet zynde , ftremt de vochten in de watervaten en klieren ; het vocht ftolt, en word door het ftilftaan, even als alle dierlyke vochten, fcherp, knaagt de vaatjes door, en maakt eenen fcherpen etter, die een gedeelte der zelfftandigheid van dit voor het leven zo nodig werktuig, wegvreet, en den mensch ten graave doet daalen. —— En hoe dikwerf gebeurt dit niet in andere deelen van ons dierlyk geftel ? Welke aanleiding geeft niet dezelfde oorzaak tot hypochondrie en melancholifche ongefteldheden , — helaas zo menigvuldig in ons land! — Met de vermindering van den omloop der vochten, der warmte in de onderbuiks ingewanden, vermindert ook onze vlugheid, ons genoegen, en van die vermindering van doorftraling en vuur lyden onze geestvermogens, zo wel als van de belette uitwaasfeming zelve. En dit zullen wy voor deeze ogenblikken genoegzaam rekenen ter betoog van den invloed der dierlyke uit-  7J2 NATÜURK. VERHAND, OVER DEN INVLOED ENZ. uitwaasfeming op onsgeftel, zo wel als ter bevestiging der gevorderde kennis van onze eeuw, in de natuurkunde van onze dierlyke huishouding. — Uuren zouden er verlopen, wilde ik van den invloed der dierlyke warmte op de uitwaasfeming, van de inwaasfemingder huidvaten, van den fcheikundigen aart onzer vochten, van de wyze waarop zy door haare verfchillende werkfaamheid het evenwicht ftooren en totziektens aanleiding geeven, handelen; — wilde ik over het vermoogen der huidvaten op de ons omringende ligchamen, en vooral op de dampkringslucht, op de vergelyking van de dierlyke uitwaasfeming en mflorping met die der plantgewasfen, blyven ftilftaan ; ik zoude dan eer een fchei- en ziektekundig leerftelzel , dan eene natuurkundige verhandeling fchynen te willen daarftellen. Genoeg, zo deeze wenken mogen ftrekken ter nadenking, datwy in ons land onze ziekten en ongefteldheden meest aan den grond en lucht te danken hebben, en dat de pogingen der hedendaagfche Natuurkundigen elkander de hand bieden , om tot de eenvoudigheid der eerfte oorzaken opteklimmen , en dus de geneezing der zeiven, beter, gemakkelyke^ en zekerer te doen zyn.  I I L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE.   755 VERDEEDIGING van MACHIAVELLI, Staatsfecretaris van de republiek Florence. De roem van groote mannen is, gelyk alle toevallige dingen op de waereld , aan de eigenzinnigheid en onrechtvaardigheid van het Fortuin onderworpen. De naam van tarquinius, den laatften Koning der Romeinen , is uit geene andere oorzaak by de nakomelingfchap gehaat geworden, dat omdat hy van een magtiger party onderdrukt wierd. Men doet hem groot onrecht aan , dat men hem by alle gelegenheid als een voorbeeld van een dwingeland aanvoert, augustus daarentegen , die de vryheid van zyn vaderland den laatften doodfteek gaf, en zo veele wakkere mannen vermoordde of uit het land bandde , heeft zynen roem te danken aan gelyktydige Schryvers , die hy begunstigde, trajanus , die hem in verdiensten verre te boven ftreefde , fchiet in roem by hem verre te kort. Dat men de eerfte Romeinfche Keizers en hunne Familiën van zo veele wreedheden en buitenfpoorigheden befchuldigt, heeft men alleen toetefchryven aan de kwalykgezinden, die hen overleefden. De groote naam van constantyn was alleen het uitwerkfe! van het door hem aangenomen Christendom. Deeze daad bedekt, voor de oogen der nakomelmgfchap, alle zyne onmenfchelykheden , en het door hem verooi-, zaakte verval va;i het Roomfche Ryk. Daarentegen heeft Keizer jumaan, die zich door de voortreflykfta, ei-  J$6 VERDEEDIGING VAN eigenfehappen van een goed Vorst verdiend gemaakt heeft, zich door zyn afval van het Christendom de affchuuwlykfte befchuldigingen op den hals gehaald. Wie heeft ooit een fchooner zedeieer geleerd en in oefening gebragt dan epicurus (*), en echter heefc hy , zo wel als zyne fchoole, het noodlot ondergaan , van met den ftempel der fchande gebrandmerkt te worden. Den geest der vervolgingen de listige treeken eener heerfcheude party gelukt het dikwils mannen van verdienften zodanig te vernederen, dat 'er een zeer lang verloop van tyd en zeer gunftige omllandigheden verëischt worden, om hen weder te verhelfen. De eene eeuw levert de andere haare vooroordeelen over, tot dat de verlichting het echte goud van het fchuim der loogen zuivert. Dus is het ook metdenFlorentynfchen Staatsfecretaris machiavelli gegaan. De groote hoop .heeft hem altyd voorgefteld als den gevaarlykften leeraar der ongerechtigheid en der Tiranny. Onverlichte menfehenvrienden fidderen nog voor zyn naam. Ik zal myne leezers tot de bron der onteerende vooroordeelen, waardoor de nakomelingfchap tot nog toe is begoocheld geworden , terug leiden, paulus jovius, een man, die alles, wat hy van zyne tydgenooten tot lof of berisping fcheef, naar den maatftaf zyner hartstochten beoordeelde (f) ; die zich zelf beroemde , dat hy een gouden en een yzeren veder had, van welken hy zich , naar maate der beloning, bediende ($); die meer de geruchten des volks, dan de (*) gassendüs, de vita £? moribus Epicuri. {X)l enalem calamum habuife , omnibus perfuafum. tSVANvs Lib. XI. bayle in art Jovius, Rem. A en 13. <§) teissier in zyns byvoegfelen op de gefchiedenis van Su THOU.  M A C H I A V E L L U . 40.  machiavelli. 759 machiavelli of verdicht, of deeze heeft hem daarmede niets anders willen zeggen, dan dat marcellus virgilius hem in de Griekfche en Latynfche Letterkunde onderricht had. machiavelli kwam te Florence in den jaare 1469 ter waereld. In zyn aloud geflacht kost hy dertien zyner voorouderen tellen, die in de Florentynfche Republiek de hoogfte waardigheid van Baanderheeren bekleed hadden (*). Hy was eerst Secretaris , en vervolgens Gefchietlfchryver van de Republiek Florence. Dit laatfte Ambt zou hy , gelyk jovius verhaalt , van den huize de Medicis gekregen hebben , om hem eenige vergoeding te bezorgen wegens de befchuldiging , alsof hy aan de Soderynfche famenzweering deel had gehad, en de pyniging, die hy deswegens ondergaan had, te verzachten (f_). Alle gefchiedfchryvers hebben dit nagefchreven ; hoe onwaar- (*) Motialdi flor ia delle famiglie Florentine, MS. in de Magliabeccifche Bibliotheek te Florence, beunhard machiavelli , zyn vader, was een Rechtsgeleerde, en bekleedde op den Anconitaanfchen burg het ambt van Rentmeester, bartholomea nelli , zyne moeder, was een dichteres. Her geflacht van machiavelli is uitgeftorven. Zyne laatfte afftammelinge, met naame bartholomea, trouwde in 't jaar 1608 met johannes ricci te Florence. Zie het leven van maciiiavell, dat johannes baptista nelli in 't jaar 1753 te Florence heeft uitgegeven. (f) Celerum quod olim , ejeóto Soderino a Medicis , in qucfiione tortus fuijfet, ab his leniendo dolori annuam Jcribendi hifloriam mercedem promeruerit, ita tarnen, ut aegre comprejfo odio , quum dicendo fcribendoque Brutos & Cajftos laudaret, ejus conjurationis architeclus fuisfe putaretur. Ccc a  1&6 V E R D E E*D ICIÏC VAN waarfchynlyk het ook is, dat de eerzuchtige en over-, machtige medicis het hem aangedaane onrecht op zulke eene in 't oog loopende wyze openbaar erkend, en, wat nog ongelooflyker is, hem tot een ambt zou bevorderd hebben, waar hy de beste gelegenheid kreeg om zich by de nakomelingfchap aan hem te wreeken. Andere Schryvers telden hem onder de medeplichtigen aan de famenzweering van ludovicoalamanni, cosmus ruccellai en zenobius huondelmonti, tegen julius de medicis, den natuurlyken zoon van julianus , die vervolgens onder den naam van clemens den Vilden den Pausfelyken ftoel beklom ; en gronden zich op het getuigenis van den gelyktydigen gefchiedfchryver naiidi (*_), die het als een twyfelagtig gerucht verhaalt, omdat machiavelli een vriend der faamgezwoornen was. Waren er nog meer Repubiikeinfche famenzweeringen ten tyde van machiavelli voorgevallen, zo zou het den een of ander Gefchiedfchryver even weinig aan ftof ontbroken hebben, óm hem daar in te wikkelen, als hem, gelyk wy ras zien zullen , tot een Apostel der dwingelandy te maaken. jovius voegt 'er nog by: dat machiavelli ook als Historiefcbryver der Republiek zyn misnoegen tegen den huize de medicis niet had kunnen verbergen, en in zyne fchriften dikwils de famenzweering van brutus en cassius gebillykt en geprezen had. Hierom had men hem voor het hoofd der Soderynfche famenfweering gehouden , en was hem, ten loon van alle zyne fmaadfchriften, het lot om in behendige armoede te leeven, ten deel (*) Sttria ei Firenze Liv. j.  MACHIAVELLI. 7ÖI geworden (*). Het is moeijelyk voor een Schryver zyn karakter in zyne werken dermaate te verbergen, dat men 'er geen overtuigende fpoor van aantreft. Maar waar vindt men een fmaadfchrift tegen zyne tydgenooten in zyne profaifehe of dichterlyke werken ? De fatyrifche luim, die men in zyne gedichten vindt, is nietfchimpachtig noch beleedigend, maar zacht en aangenaam 'fchertzend. Men ziet hieruit, hoe weinig geloof jovius verdient. En echter houdt men nog niet op hem natefchryven, dat hy met zyn eigen leven gefpot en zich moedwilliger wyze door een met gif gemengd behoedmiddel van hetzelve beroofd heeft, nadat hy zyn gantfche leven als een fpotter en godsloochenaar had doorgebragt. benedicto vakchi, die 40 jaaren na hem ftierf, zegt in zyne gefchiedenis van Florence, dat men van hem uitgeftrooid en gefchreven had , dat hy over zyne vergeeffche pooging, •om de verlooren Secretarisplaats weder te verkrygen, en over het onrecht , dat hy gianotti , die deeze plaats verkreeg , boven zich getrokken zag, een doodelyk hartzeer gezet had. varchi voegt 'er by, dat deeze fprooke in den grond valsch was, omdat machiavelli eerder geftorven was, dan gianotti tot de Secretarisplaats bevorderd wierd. Schoon nu deeze vertelling ons geene oplosfmg aan de hand geeft wegens den dood van machiavelli , zo leert zy ons toch , om aan de van jovius opgegeven oorzaak te twy- f (*) Fuit exinde fempsr inops uti irrifor Q? At heus; fato> que functuseft, quitttt accept0 temer e pharmaco , quo feadver' fi/s morbos, praemuniret , vitae fuae jocabundus ilhtfuftt, .paulo antequam Flonntia, Caefarianisfabacla arms, Medi' cos \ eter es Dominos iecije/e cogeriiur. C c c 3  7Ö2 VERDEEDÏGING VAN twyfelen. Welke laffe en belachlyke dingen heeft men niet bedagt, om den naam van deezen groeten man zwart te maaken! Een Franfch Schryver , die honderd jaaren na-hem leefde, (*) verhaalt, dat machiavelli in zyne laatfte ogenblikken het Christendom gelasterd heeft. Een ander Franschman (f) voegt 'er by , dat hy alleen door dwang van de overigheid 'er toegebragt wierd, om de facramenten te ontfangen. Een derde heeft de waereld bekend gemaakt, dat hy , kort voor zynen dood , de volgende verfchyning gehad had Q) ; 'er verfcheen hem een hoop verhongerde bedelaars met gefcheurde klederen en hy hoorde eene flemme, die hem toeriep : deezen zyn de bezitters des hemelryks , naar de fpreuk: beati pauperes, quoniam ipforum est regnum coehrum. Het ellendige gepeupel verdween, en in deszelfs plaats kwam een menigte aanzienlyke en prachtig gekleedde mannen, die met eikanderen over gewigtige ftaatszaaken fcheenen te raadpleegen. Onder dezelven bevonden ZICh plato, aristoteles, plutarchus , ta- citus en andere dergelyke groote mannen, machiavelli vroeg , wie deeze mannen waren ? Men gaf hem ten andwoord : deezen waren de verworpelingen en verdoemden : fapientia hujus faeculi ejl inimica Dei. Nadat ook deezen verdweenen waren , vroeg men hem: (*) JosEra raynaudus , Erotem. de bonts & malis librh. N. 46. Ct) varillas, anecdotes de Florence. De meeste anecdoren van dit boek zyn op volksfprooken gegrond. >§) binet, du fit/ut d'Origene; en spireuo infcrutinio Atheifmi hiftorico Etymologica. Beiden worden van bayle aangehaald, op het Artikel van m.-.chiavell R-.ik. I.  MACHIAVELLI. 763 hem: onder welk getal hy verkoos te zyn ? Liever in de hel by deeze groote ftaatsmannen, dan met dien gelapten hoop in den hemel, antwoordde machiavelli. Dit fprookje wierd door anderen op verfcheiden wyze naverteld. Anderen geeven voor , dat 'er in zijne werken eene plaats voorkomt,waar hy zegt: dat hy zich na zynen dood liever de hel dan den hemel toewenschte, omdat hy hier flegts met bedelaars , arme flokkers , Heremiten en Apostelen, doch daar met Paufen, Kardinaalen , Koningenen Staatsmannen zou omgaan, franciscüs hottomannus betuigt, dat hy dit in den Commentarius van hieronymüs wolfius over de Tusculaanfche vragen van cicero gelezen had, en kan niet dan met leedweezen bekennen,dat men met diergelyke lasteringen de werken van machiavelli te Bazel op nieuw opgelegd heeft. varchi verhaalt(*),dat het gerucht van zynen tyd medebragt, dat de naam van machiavelli algemeen gehaat geweest is, omdat hy zyn tong niet in teugel wist te houden , en van een oneerlyk gedrag befchuldigd wierd; zowel eerlyke als fiegte lieden hadden zich over zynen dood verheugd, omdat zy hem gedeeltelyk voor een flegt mensch, gedeeltelyk voor nog losbandiger hielden dan zy zeiven waren. Desniettegenftaande, voegt hy erby,was by in den omgang bevallig, dienstvaardig jegens zyne vrienden, en een vriend der deugdzaamen. Wederfpreekt deeze loffpraak niet al het kwaad, dat het gerucht van hem zeggen konde ? En echter vindt men geen bedenkelykheid om het kwaad te geloven , en zulk een lollyk getuigenis, uit den mond van een echten aanhanger van den huize de Medicis in den wind te liaan (*) Siosia tli Firenzs. Ccc 4  7//fc mus pro univerfnMfpeniurum r^V^p.goj. j^adrid 1667. ea p. 872, Madrid 1747.  MACHIAVELLI. 7 het 58^ jaar zynes ouderdums, het leven. Hy liet drie zoonen en eene dochter na , die hy by mauietta , de dochter van lodewyk. corsini, geteeld had. Een brief van zyn zoon pietro aan frangiscus nelli, op. (*) christius , de Nicolai Machiavelli vita, fcriptis et fifta ejus , ai-que in univerfum de politka noftrorum poji inftauratas literas temporum. in drie boeken, 17,31..  7ÖÜ) VERDEE6IGIN6 VAN openbaar Leeraar der Univerfiteit te Pifa, die de Heer canonicus BANDiNf , Opperopziener der Mediceefche Bibliotheek, in 't licht gegeeven had (*), befchaamt ook die geenen , welke hem befchuldigeu dat hy als een Godsloochenaar en lasteraar van den Christelyken Godsdienst geftorven is. ,, Waardlle ,, Vriend, (fchryft hy) met weenende oogen deel ik „ u het droevige bericht mede, dat den zzRen Van deeze maand onze lieve vader aan lichaamspynen, die ,, hem een geneesmiddel, 't welke hy den 2o verd heeft, beftreden de voorgegevene leer van ma* chiavelli. Anderen, die de zaak ryper nagedacht hadden , vermoedden een geheim doelwit by dit werk ; want het is niet gelooflyk, dat een man van zulk een fchrander doorzicht de ongerechtigheid en dwingelandy in vollen ernst zou verdeedigd, en de voorbeelden van alexander den Vl'ien en zyn zoon caesar borsia , twee monfters van godloosheid, allen Vorlten ter navolging voorgefteld hebben. Deeze Verhandeling is in waarheid niet anders dan een boek , waarin machiavelli de wegen aantoont, waardoor heerschzuchtige en machtige perfoonen, Vorften en Republieken in oudeen hedendaagfche tyden, tot de heerfchappy over Heden en volken gekomen zyn en zich in het bezit derzelven gehandhaafd'hebben. Hy befchouwt de middelen, waardoor zich de Grieken, de Romeinen, de Italiaanfche tyrannen, en onder de Christenen eenige Koningen van Frankryk, de Republiek Venetiën, Paus alexander de VIde en zyn zoon caesar borgia en andere Vorften en machtige perfoonen van Italiën, zich tot verkryging en handhaaving der gezochte heerfchappy bediend hebben; en beoordeelt ze naar haare dodmaatige werkzaamheid, en houdt de werkzaamfte wegen ,'tzy rechtvaardige of onrechtvaardige, voor die geenen , waarvan de heerschzucbt zich het veiligst bedienen kan om haar doel te bereiken. Wanneer hy ontrouw, bedrog, verrradery, vergiftiging, het van kant helpen van gantfche huisgezinnen , en het verwoesten van fteden en landen onder deeze middelen telt, dan zegt hy niet anders, dan het geen met de ftaatkunde van zyne en voorledene tyden, en zelfs van de hedendaagfche, zo lang dezelve de zedelykheid der daaden uit het oog verliest, op het  ?68' VER D EEDICING VAN het naauwkeurigst overeenftemt. Wanneer hy een dwingeland en zyne onrechtvaardigheden fchynt te pryzen, zo valt deeze lof niet op de zedelykheid, maar op de polietieke overeenkomftigheid en juistheid der middelen met het bedoelde einde. Waar vindt men in zyne befchouwingen over titus livius ook flegts één woord , dat de dwingelandy en onderdrukkingder menschheid tot lof verllrekt? Overal vertoont hy een diepen afkeer van dezelven; overal ontvlamt hem de liefde tot de vryheid , tot algemeene veiligheid en welvaart, tot gerechtigheid en deugd. In het tiende discurfus van het eerfte boek fchildert hy den roem en de voordeden der Vorften, die zich een tl tus, een trajaan, ten antonyn tot model kiezen , met zulke levendige verwen , dat men noodwendig een affchuuw moet krygen voor den onderdrukker der rechten van het menschdom. In de Gefchiedenis van Florence ftraalt overal zyn genoegen door , om by alle gelegenheden , de deugd en weldaadigheid van johannes en cosmus de Medicis te pryzen. Befchouwt men nog daarenboven zyn welbekend patriotismus, uit welks hoofde hy zelfs by zyne lasteraars in verdenking kwam eener famenzweering tegen den regeerende huize de Medicis , en in ongelukkige omllandigheden geraakte, dan het is onbegrypelyk , hoe zelf mannen van doorzicht niet by den eerften opllag zyn lofwaardig doelwit, om de affchuwclyke treeken der dwingelanden, in zynen Principe, aan de kaak te ftellen , vermoed hebben. Het ontbreekt niet aan plaatfen ia dit werk , die hunne aandacht hadden moeten opwekken. In het agtfte hoofdftuk zegt hy: „ zyne H medeburgers te dooden , zyne vrienden te verraa- „ den  MACHIAVELLI; ï6~9 „ den, trouwloosheid, wreedheid en ongeloof, ver-< „ dienen de naamen van deugd niet. Zy kunnen wel den weg tot heerfchappy, maar niet tot roem „ openen." En nog merkwaardiger zyn de woorden , die wy in het vyftiende hoofdftuk vinden : alwaar hy, om zich te ontfchuldigen , waarom hy, in de behandeling der plichten van Vorften jegens hunne onderdaanen en vrienden , een gantsch byzonderen weg gekozen heeft, dus fpreekt: „ daar het „ myn oogmerk alleen is , voor mannen van door„ zicht iets nuttigs te fchryven, zo heb ik het voor „ veel gevoeglyker gehouden, de dingen te befchouwen zo als zy wezenlyk zyn , dan zo als zy flegts in de inbeelding beftaan want ik vind „ zulk een groot onderfcheid tusfehen de wyze hoe „ men in de daad leeft, en hoe men leven moet, „ dat hy, die zich alleen om het laatfte bekommert, „ en daarby verzuimt het eerfte te leeren kennen , „ veel meer den weg tot zyn verderf, dan tot zyn ,, behoud openen zal. Wie in alle Hukken oprecht „ handelen wil, moet onder zulk een groote menig„ te godlooze menfchen noodwendig ten gronde „ gaan. Van hier is voor een Vorst, die zich op ■a den troon wil handhaaven , de kennis om niet „ eerlyk te kunnen zyn, en zich daarvan des noods „ al of niet te bedienen, volftrekt onontbeerlyk." Hoe konde machiavelli zyn waar oogmerk duidelyker aan den dag leggen, dan hy hier doet? Zekerlyk veel klaarder dan montesquieu gedaan heeft, die het Oosterfche despotismus met zulke luisterryke verwen affchildert. En echter hebben fchrandere mannen zyn geheim doelwit, om voor de Franfche Natie den afhoud te ontdekken, waarin zy door het despotismus  110 VEKDEEDIGING VAW mus vervallen moest, zonder veel moeite ontdekt. Waarom heeft men ook hier niet ingezien, dat het 't oogmerk van machiavelli ware , zyne medeburgeren het harde noodlot , dat zy onder het juk van een Vorst , die noodwendig de rechten der menschheid onder de voeten moest treden , als hy op den troon met luister wilde verfchynen , voor oogen te leggen ? Daar hy de listen befchryft, waarvan zich veele machtige perfoonen bediend hebben , om zich tot de heerfchappy te verheffen , geeft hy een wenk op het huis de Medicis. Eenigen zyn zelf op de gedachte gekomen , dat hy met dit boek het Mediceefche huis een valffrik tot hun volkomen bederf heeft willen leggen (*). Zeker is het , dat varchi zegt , en de Medicis wisten dit , dat hy het niet oprecht met hen meende. Zy zouden zich nooit in de heerfchappy over Florence ftaande hebben gehouden, als zy zich niet in de armen van den Keizer geworpen hadden. De eenige fout, die machiavelli beging, was , dat hy zyn boek niet 11 Tiranno , in plaats van 11 Principe betitelde. Ook de groote hoop der kleine geesten zou als dan zyn oogmerk begrepen hebben. Zo veel komt het dikwerf op den titel van een boek aan ! De fchoonfte Apologie legt trajanio boccalini in zyn Ragguagli di Parnafo , machiavelli zeiven in den mond. „ Ik wil, (zegt hy) myne fchriften „ met verdeedigen. Ik klaag ze veel meer openlyk « aan , en veroordeel ze, omdat zy reukeloos en ,, met (*) allecrini , Elogio degli piu iüuftri di Tofcana, Artic. Machiavelli.  MACHIAVELLI. 77ï met leerftellingen eener wreede en vervloekens„ waardige kunst van regeeren zyn opgevuld. Ik „ laat het my ook welgevallen , dat, wanneer de „ leer, die ik door den druk heb bekend gemaakt, „ van my uitgevonden en nieuw is , ik terftond ,, zonder verfchooning ter ftraffe geleid worde , waartoe my de Rechters veroordeeld hebben. „ Doch daar myne fchriften niets bevatten , dan „ de ftaatkundige leer en ftaats maximen , die ik uit „ de daaden van zekere Vorften, welke ik met verlof ,, van uwe Majefteit bereid ben te noemen, en van 5, welke men onder doodsftraffe niet luid fpreeken „ mag, getrokken heb ; zo weet ik niet, met welk recht men de uilvinders van zulk eene woeden» de en dolle ftaatkunde voor geheiligde perfoonen, „ doch my , die dezelve flegts in 't openbaar bekend gemaakt hebbe , voor een fchurk en Atheist wil „ houden. Ik kan niet zien, hoe men het origineel „ als heilig aanbidden, en het affchrift van het zelve „ vervloeken en verbranden konde. Ik begryp niet, ,, waarom men my zo hard vervolgt, en echter het „ leeren der gefchiedenis niet flegts veroorlooft, maar „ zelfs aanbeveelt, fchoon het algemeen bekend „ is, dat zy een ieder, die dezelve niet een politie„ ken bril naarvorscht, in een machiavelli veran„ dert" (*). Het heeft nooit aan braave en fchrandere mannen ontbroken , die de goede oogmerken van machiavelli waargenomen en tegen zyne vyanden verdeedigd hebben. Ik gaa voorby, 't geen alberico gen- (*) Centuria I. cap. 89.  RJI VERDEEBIGINC VAN gentile (*) en gaspar schioppius, Ct) tot zyna verdeediging hebben voortgcbragt, om flegts het oordeel van zulke mannen aan te voeren , die zich in hedendaagfche tyden, door eene waare en grondige Wysbegeerte hebben doen kennen. De groote Engelfche Wysgeer baco, zegt: „ Wy zyn machia„ velli dank fchuldig, dat hy ons zo oprecht i, en onverheeld ontdekt , hoe de menfchen han„ delen , niet hoe zy handelen moesten." teak jeacques rousseau , die bcgrvpt dat de Vorften , zo veel mogelyk , hun eigen belang boven het al' gemeene bevorderen , beroept zich op de Principe van machiavelli,-en voegt 'er by: dat deeze, onder den fchyn van de Vorften te leeren, de Volken de oogen heeft zoeken te openen. De Principe van machiavelli was een boek voor Republikeinen. (S) De Heer linguet , een fyndenkende en grondige Wysgeer, zegt van hem: „ Wan* j, neer ik de fchriften van deeze groote genie bej, fchouwe, dan is het my onmogelyk te begrypen, ,* hoe hy in zulk een flegt gerucht geraakt zy. „ Die zyne grootfte vyanden zyn , of zyne Jeerftel„ hngen misbruiken , fchynen hem niet geleezen te (*) De Legationibus Lib. 3. c. 9. machiavellu" , Zfc" fnocratiae laüdator ac afertor acerrimus nat*, educatus r honoratus in eo Reipublicae ftatu, tyrannidis fumme Mint. cm. Laqué tyranno non faret: fvi propofiti non eft tyran. num inftruere, fed, arcanis ejus palam faüis , ipfum ntiferh ■ popuhs nudum et confpicuum exhibere. ( t; Conatus Scriptor is eft, certum aliquem tyrannum patruteinfeflum defcribere ,eoque paBo partim popnlare odium in turn comnovere, partim artes ejus impedire. Paedfe Politica (ij Contract Social. Liv. %. Chap. 6.  MACHIAVELLI* 773 a hebben. Menig een veroordeelt hem uit vooroork deel, menig een , omdat hy de wreedheid zyner „ ftaatkunde op eene al te duidelyke wyze voor „ de oogen der waereld ontzwachtelt" (*). Niemand heeft de eer van machiavelli beter verdeedigt dan robinet , in de voorreden van zyn Dietionnaire univerfel des fciences morales , economiques , politiques &f diplomatiques , eu Bibliotheque de Vhomme d'êtat fc? du citoyen, een werk , dat de volmaaking der Zedeleer en Wetgeeving ten doel heeft, en het grootfte meesterftuk in zyn foort is , Waar aan de fchranderfle geniën der Franfche Natie, als een robinet , d'alembert , raynal , pfeffel , de sacy, de chatelleu, marmontel, turpin, enz. gearbeid hebben. Het is der moeite waardig deeze geheele plaats den leezer voor oogen te leggen. „ machiavelli , dien de listen en wreedhe„ den der Vorften van zynen tyd bekend waren , „ had den moed om het masker der boosheid aan- tedoen, ten einde de affchuwlykheid van hun ka- rakter naar het leven te vertoonen. Den bcdrieg„ lyken, wreeden en trouwloozen Vorften leidde hy zonder vrees zulke grondftellingen der Staatkun„ de voor, die met hun gedrag overeenkomftig wa„ ren, een voor hen voegend model, dat tegelyk al« „ le ondeugden in zich vervatte. Doch zyne leer„ Hellingen waren meer eene bloedige Satyre dan „ eene verdeediging. machiavelli , een yverige Republicein en Patriot, de grootfte bewonderaar „ der beroemde Romeinen, die Rome van zyne „ tyrannen verlosten , konde onmogelyk een Apos- „ tel (*) Théorie des loix civiles, Bifcoitrs Preliminaire. historiek. II. Deel. Ddd  774 VERDEEDIGING VAN „ tel der dwingelandy worden. Hy begreep' wel i r* dat ia den droevigeu toeftand , waarin Itaiien „ toen verzonken lag, niet dan van uiterftens * redding te hoopen was; dat de heerfchende wreed„ heid alleen door een aflchuwelyk fystemaüseh „ beeld van haare boosheid buiten aanzien gelteld » en flegts hier door der ontmaskerde dwingelandy » de gUnge angel konde benomen worden. On-„ lukkige tyden, toen men, om de Vorllen te ver„ beteren , niet de taal der deugd gebruiken mogt „ maar gedwongen was, die der verachtelykflc oj»' „ deugd te voeren. In plaats van te zeggen : zyt „ rechtvaardig en goed ; dan zult gy va„ uw. on. * derdaanen bemind , en van uwe nabuuren ge,ï vreesd worden , moest men door de omgekeerde „ zyde hun gemoed fchokken, en zeggen: Het volk „ is een wild dier ; legt het ketenen aan , gy zult „ wel gehaat, maar ook gevreesd worden: uwe na „ buuren zyn monfters van boosheid, gy moet noo „ veel erger zyn." Zyne Politieke Difcurfm over titus livius zm een openbaar getuigenis van de zuiverde oogmerken van den Florentynfchen Wysgeer. fa dit werk W zyn waare leer te zoeken. Hier is het , dat by den leezer de zuiverlle leer der fchranderheid van ftaat met yver infeherpt. Hier legt hy den godsdienst, de eendracht der burgers, de orde m de verfcheiden ftaaten , en eene ftrenge gerechtigheid, tot de grondvesten dier Staaten , van welker fhchting , hervorming en regeering hy handelt, hier ftelt hy buiten allen twyfel, dat de grootheid van een Vorst en Staat alleen in de deugd gegrondvest is, dat een deugdzaam en eendrachtig volk on- over-  MACHIAVELLI. 775 fcverwinlyk is , dat de losbandigheid tot ilaverny vervoert: dat zy, die de macht in handen hebben, niet minder dan privaate burgers , hun eigen verderf bevorderen , wanneer zy de wetten overtreeden , of niet waaken voor de bevordering derzelven; dat vryheid en bederf der zeden niet te famen beftaan kunnen ; dat de vrouwen dikwils de oorzaak van het verval van groote Monarchyen zyn ; dat zachtmoedigheid , rechtvaardigheid en eerlykheid, de bes* te ftaatkunde der Vorften , geftrengheid daarentegen , eigenzinnigheid en vermomming voor hen , die daarvan gebruik maaken , veel fchadelyker zyn dan voor hen , tegen wien zy gebruikt worden» Beoordeelt men den Principe van machiavelli naar de grondftellingen van dit werk , dan kon men 'er geen ogenblik aan twyfelen , dat hy ze den Vorften der waereld niet tot navolging, maar tot afkeer heeft voorgelegd. Wanneer ik buiten dien nog zie, dat machiavelli , in den Opdrachtsbrief zyner Gefchiedenis der Republiek Florence aan clemens den Vilden die deeze Republiek onderdrukte, die hem uit vrees voor zyne geftrenge bëoordeelingen weldaaden bewees , die hem deeze Gefchiedenis had opgedragen geen bedenken maakt , om hem te verzekeren dat hy even zo weinig eene fiegte daad, om derzelver goede oogmerken, ontfchuldigen» als eene roemryke daad kwalyk zou uitleggen; wanneer ik vinde , dat hy aan zyne beloften getrouw blyft, de ondeugden en ongerechtigheden der voorvaderen van Paus clemens niet verzwygt, en meo welk eene ftoutheid hy het gedrag der Roomfche Pauzen vertoont, en de onlusten, verdeeldheden en, nederlagen, die zy in Itaiien bewerkt hebben , afc Ddd a wa»  77<5 VERDEEDICINC VAK >aarzy, gelyk hy zegt, byna altyd de (lichters der tweedracht geweest zyn: wanneer, zeg ik, deeze zo fterke als waare trekken buiten dien nog ftof tot gewigtige befchouwingen geeven , die op zyn hoogen begunftiger zeiven zo duidelyk toepaslelyk zyn, en die hy zelf met de merkwaardige woorden : „ wy zien dezelfde dingen daagelyks voor „ oogen:" in de daad op hem toepasfelyk maakt •zonder zich door de weldaaden , die hy van hem erlangde, te laaten omzetten, of zynen yver tegen de openbaare misbruiken in toom te houden : als ik my zulk een rondborftig man voorftelle , dan kan ik geen den geringften argwaan voeden , dat hy de rol van een laffen vleijer, een aanbidder van gekroonde deugnieten , een apostel der dwingelandy fpeden wilde. Had machuvelu een' anderen weg mgeflagen , en de Vorften niet zodanig als zy waren , maar zo als zy fcbynen willen , of zyn moes. ten, gefchilderd, dan zou zyn boek bezwaarlyk zo nuttig geweest zyn. Niets is van meer gewigt, dan de boosheid , waar voor een kwalyk geplaatst hart m den voorfpoed vatbaar is, in haar gantfchen omvang te leeren kennen. Derzelver listen te ontdekken, en in den afgrond hunner loosheid een vrven bhk van het oog te werpen, is even zo veel als de' i gevaaren te verminderen , en een tegengif te bereiden. In 't kort, het oogmerk van den Florentynfehen Staatsfecretaris is voor alle onbevooroordeelde en eerlyke menfchen zo klaar en duidelyk, dat de oordeelkundige,, , die hem wederlegd hebben mt met anders dan uit misverftand en met een hW gevolg doen konden. Oordeelvellingen, die op een verkeerden grond gebouwd zyn , m ükt zeld. zaam.  MACHIAVELLI. 777 zaam. Zelfs die van een beroemden Schryver van den verhevenften rang , die zich zeiven in de kunst van regeeren wilde onderrichten , verdeedigen de goede zaak niet zo voordeelig , als het wel gefchieden konde. De Principe van machiavelli kwam in 't jaar 151J voor de eerfte maal in het licht, zonder dat de Schryver hier van eenige de geringde onaangenaamheden ondervond. Zelfs droeg Paus leo de Xde hem veel eer nog een ander werk op, hoe de Republiek Florence te hervormen ware , waarin hy eene even groote waereldkennis als ftaatkunde aan den dag leidde, clemens de VII*= verleende den Boekdrukker antonio baldo , in 't jaar 1531 een uitfluitend voorrecht van het werk van machiavelli te Rome op te leggen, dat in alle uitgaven van het zelve vooraan geplaatst is. Onder clemens den VIlde" gebeurde het door opftooking van den Jefuit possevinus , die , gelyk de meeste Antimachiavellisten , hem nooit geleezen had , dat de Principe van machiavelli verboden wierd (*)• allegrini is van gedachten, (f) dat innocens de IX'ie, voor dat hy den Pauslyken Stoel beklom, ftoffe had opgefameld, om dit werk te wederleggen, en dat hy die aan den gemelden Jefuit had overhandigd , welke in den Jaare 1592 inde bekende Kritiek Judicium de Nuae + militis galli , Jo. Bodini , Plnlippi Mornaei £? Nicolai Machiavelli quibusdam Scriptis betiteld , daarvan gebruik maakte. Thans (*; Apoltolo Zeno, Annotazioni allo- Biblioteca del Fontanini, bl. 207. Tom. I. edit. 1753. {X) FJogi degli Uoniini llluftri di Tofcana, Art. MashiaveHit Ddd 3  7?8 VER-D EEDICING VAN Thans begon dit werk eerst de geliefkoosde In* tuure der Vorften en Staats Ministers te worden Lenigen gebruikten het, om den trotfehen en oproengen geest van den Adel aan den band te le^en anderen misbruikten het op eene flegte wyze. Men zegt, dat 't het zakboek van kar el den Vden was Men zette het zelfs in de TuiKlche taai over in welke fpraake amurat de IfJe he£ dikwjJs ]as ' De Pruisfifche Monarch frederik de Ilde heef: dit werk in allen ernst, en in eenen dikwils bitteren en declamatorifchen ftyl wederlegd; docli hy moet het of niet zelf geleezen , of een geheel ander oogmerk daarby bedoeld hebben (f). Men heeft eer vermoed dan beweezen , dat machiavelli een vyand van den Christelyken Gods. dienst geweest is, en denzelven op eene bedekte wvze in zyne fchriften zou ondermynd hebben. Die hen, van deeze zyde aanvallen, kunnen zich op niet'anders gronden , dan op 2yn kwalyk begreepen of nooit recht geleezen Principe , waarin hy de eerfte grondregels van eerlykheid en deugd fchynt omver te werpen. I„ zyne overige werken is geene plaats te vinden, die zynen Godsdienst verdacht zou kun* nen maaken. Men kon niet voordeehger van den Chnstelyken Godsdienst fchryven , dan hy in den elfden ducurfus van het eerfte boek over titos LlvUt* gedaan heeft. 'usLiaus Even gelyk het zedelyk karader van atachiavelM door veelen zwart gemaakt is , 20 heeft men O sagredo , Memorie floriche de MonarchlOtmnanni. Ct) De Ami.Machiavell wierd i„ den Jaare mo doo0 den Heer volta,rE in 1 Jicht fiegeven.  •MACHIAVELLI. 77Si ook van de waarde en ftyl zyner fchriften , gedeeltelyk uit drift , onderfcheiden gëoordeeld. varchi zegt: men zou hem niet alleen boven de hedendaagfche geleerden den voorrang kunnen geeven , maar zelfs naast de beste vernuften der oudheid Hellen, wanneer hy even zo onftrafbaar in zyne levenswyze, als groot in ftaatkunde en waereldkennis geweest ware. varchi vertoont zich hier als een ellendige Pedant. Want , gefield zynde, een thuOydides of livïus had een veel erger levenswyze geleid , dan waarvan varchi hem volgens de fprooke des volks befchuldigt, zouden zy daarom ook flegts een grein minder grooter Geniën en Schryvers zyn ? Men kan machiavelli den roem van een buitengemeen groot vernuft en een der fcherpzinnigfte Wysgeeren te zyn , die het zwaarwichtigfte voorwerp van alle kundigheden, de kunst ém menfchen te regeeren , met den blik van een adelaar doordrongen heeft, niet ontzeggen. Hem komt met alle recht de eerfte rang toe onder mannen , die met den aanvang der zestiende eeuw de ïtaliaanfche Natie eere aangedaan hebben. Hy wordt, even gelyk de Prefident montesquieu , van Historifche onnauwkeurigheden befchuldigd. Doch dit duidt meer gebrek aan geduld , dan aan genie aan. Een groote geest, die zich geheel nieuwe wegen opent, É'chept een nieuW licht midden onder zyne misftappen. Hy verheft zich boven de regelen der koude kunst, en verbreekt alle de boeijens van het geringe, waarin zwakke geesten blyven hangen. De Godlyke gedichten van homerus en ariosto overfchryden alle de kegelen der kunst, en zullen des niet tegenltaande in alle eeuwen met bewondering geleezen worden. De Ddd 4  780 VERDEEDIGING VAN Efprü des Loix van montesquieu is, wegens de al te gedrongen kortheid zyner grondftellingen, meer een metaphyfisch dan politiek werk, en ontwerpt veel eer beelden der verbeelding, dan naar de natuur; en echter heeft het zynen naam vereeuwigd, omdat'het een nog nooit verfchenen licht over de wetgeeving verfpreidt, omdat zyne ideën nieuw, leerzaam, en* diep doorgedacht zyn. De Proeve van den Heere de voltaire over de algemeene gefchiedenis zal met alle zyne gebreken nog altyd geleezen worden, wanneer alle die werken, welke met eene angftige kunst en alle mogelyke historifche naauwkeurigheid gefchreven waren , reeds lange in 't vergeetboek zullen zyn. De Genie van machiavelli vertoont zich het meest in zyne aanmerkingen over titus livius, Zy zyn de bronnen, waaruit montesquieu, rousseau en andere groote mannen gefchept hebben, machiavelli bewyst hier ogenfchynlyk , dat hy van den heerschzuchtigen geest der Romeinen, en andere Ouden, die meer op veroveringen dan op de behouding der landen bedagt waren , en van de inwendige gefieldheid der Staaten een volkomen kennis had. Van de wetgeeving, die het evenwicht tusfehen de regeerin» en de vryheid der burgers ten doel heeft, en byzonder van hethuishoudelykevan den ftaat heeft hyju dit werk niet gehandeld, omdat zy by de Feudaale Anarchie zyner tyden geen plaats vonden. Voor het overi ge zyn zyne befchouwingen ryk in groote, diep ^ gronde denkbeelden, in edele en verhevene gevoelens Zyne leerftellingen zyn hier alleszins overeenkomftig debillykheid, dereden en fchranderheid, en geheel tegenftrydig met zyn Principe. De brieven, die by w zyne verfrfieiden gezandfehappen gefchreven heeft, doen zyn verftand en hars eer aan. Zy  U ACHIAVELLI. ?3r Zyne Verhandeling over de middelen om denFlorentynfchen Staat te hervormen, die Paus leo de Xlle hem opdroeg , is een werk zyner laatfte levenstyden , dat in den jaare 1760 in druk verfcheen. Men vindt hier ryke ftof, om zyne politieke fchranderheid en zeldzaame waereldkennis te bewonderen. Florence was toen ter tyd in twee machtige partyen verdeeld, van welke de eene voor de republikeinfche vryheid , de andere voor de heerfchappy van den huize de medicis geftemd was. machiavelli hadt hier het voorkomen, als wilde hy de macht van het mediceefehe huis vergrooten en op eenen vasten grond bouwen: doch wanneer men de zaaken by het rechte licht befchouwt, dan vormt hy hier een model tot de volkomenlle republiek. De Gefchiedenis van Florence, die hem Paus clemens de VIIde opdroeg, is in den ftnaak van thucyoides gefchreven. Zy begint met het jaar 1215 en eindigt met het jaar 1494. het eerfte boek, waarin de opkomst van verfcheiden Koningryken en Vorftendommen befchreven wordt, is deszelfs opfteiler by uitnemendheid waardig. De Florentynfche Gefchiedenis is niet minder belangryk dan de Gefchiedenis der 1 Griekfche Republieken. De Florentynen hebben daarin veel overeenkomst met de Grieken, dat zy niet flegts boven alle Natiën de kunften en Wetenfchappen met voordeel bëoefend, maar ook door burgerlyke tweedracht en zucht voor eene vryheid, die zy nooit verkrygen konden, uitmuntten. Ook levert de Gefchiedenis van het Mediceefehe Geflacht een fchouwfpel op, dat in de jaarboeken der waereld zyns gelyken niet heeft. Een ryk Koopman verheft zich alleen door deugd en weldadigheid tot de heerfchappy over zyn vaderland. Ddd^ Ha«  782 V E R »B E E D I G I N G VAN Hoe ryk ook deeze gefchiedenis is aan grondig beredeneerde en Staatkundige befchouwingen, en hoe fchoorr zy ook moge gefchreven zyn; heeft zy echter dezelfde gebreken met de gefchiedboeken van zyn landman guicciardyn, en met de meeste Grieken en Romeinen gemeen, dat zy de Vaderlandsliefde en Welfpreekendheid niet zeldzaam aan de waarheid opofferen. Intusfchen blyft het toch altyd waar,dat onder de Europeefche Gefchiedfchryvers , welke tot op die tyden geleefd hebben, geene met hem en guicciardyn in vergelyking komen kan. Zy waren, na het verval der geleerdheid in Europa, de eerfïen, die het ondernamen, de gefchiedenis met vruchtbaare grondftellingen der Staatskunst en menschlyke fchranderheid te doorweeven , en ze daar door nutbaarer te maaken, dan alle Chroniken en Gefchiedboeken met derzelver magere fceletten van gcbeurtenisfen, fchoon zy nog zo zeer met de waarheid overeenftemmen. Het leven van castruccio castracani is een fierJyk gefchreven, maar op zich zeiven middelmaatig, en, ik mag wel zeggen, wonderlyk werk. machiavelli legt hier zynen held, die van den aanhang van 'caesar borgia is, veele door plutarchus opgeteeicende fpreuken der Ouden in den mond. machiavelli fchreef ook zeven boeken van de Krygstucht der Romeinen, waarin hy zulk een diep inzicht in de Krygskunst bewees, dat lorenco de medicis , Hertog van urf.ino , Neef van Paus leo den H*S en vader van de beruchte catharina, Koning, inne van Vrankryk, hem voor bekwaam genoeg hield, om het bevel over een leger te voeren ;maar hy was tevens -fchrander genoeg,om zich hiervan te ontfchuldigen. Alle «le verfchillende evolutien en plaatfingenderBataillons-, wel-  MACHIAVELLI. 783 welke heden ten dage in gantsch Europa gebruikt worden , zouden, zegt men, een vrucht van dit werk zyn (*_). Ook hierin heerscht zyn patriottifche geest. Want by zyne poging om een nieuwe dagorde en Krygsftelfel naar de wyze der Romeinen intevoeren, had hy het oogmerk, om de Vorsten van Itaiien eene krygskunst te leeren, die dit land in ftaat Helde om zich van het juk van vreemde Natiën te ontflaan (f). Zo wel dit werk, als zyne befchouwingen over titus LiVids fchreef machiavelli eigenlyk voor zyne Patriottifche vrienden , die de beroemde tuinen van kucELLAi met hem bezogten. Daar zyne republikeinfche gezindheden overal doordraaien, haalde hyzich hier door het vermoeden op den hals , van de adelyke jeugd , die in de gemelde tuinen plagt te vergaderen , de eerfte gedachte eener famenzweering tegen bet huis de Medicis te hebben ingeboezemd. machiaViïlli fchreef edel en fierlyk , in eene eeuw,toen nog de barbaarsheid en woestheid heerschte, en had de fterkte van ziel, om zich ook boven de algemeene fcnryfwyze zyner tydgenooten te verheffen. Zelfs zyne geringde fchriften zyn met eene bevallige levendigheid opgedeld , en met eene befchaafde en fmaakvolle genie bezield. Welk een fchoone vinding is niet het Sprookje van Belfegor! Zyn Toneelfpel Clizia is wel eene zwakke navolging van de Cafina van Plautus , doch het andere, hetwelk hy Mandragola heet, is het eerde origineel van een goed tooneelfpel in Europa , federt de wederherftelling der fchoone wetenfchappen , en zoekt C*) Qiie/lions fur VEvcyclopedie, Artic Bataillon. (I) algarotti , Scienza militare del fegretaris Florentina,  ?84 VERDEEDICINC VAN MAC HTA VE l lI. zoekt nog heden zyns gelyken. Eenigen houden het voor eene navolging van aristophanes ; doch voltaire (*), wiens oordeel in dit vak befiïsfënd zegt dat dit eenige Huk beter zy dan alle fchouwfpeelen van aristophanes. (t) Het vond te Florence zo veel goedkeuring, dat leo de , de grootfte begunftiger en kenner der fchoone kunften, het door dezelfde Florentynfche fchouwfpeelers op het Romeinfche tooneel vertoonen liet. Dat de fchouwfpelen van machiavelli en ariosto de paaien der eerbaarheid dikwils overfchryden, is aan den fmaak van derzelver eeuw toetefehryven. De losbandigheid gal toen de rykfte ftof tot lachgen. Zyne- gedichten zyn grootendeels werken der Jeu^d en geene derzelven is zonder dichterlyke fchoonheid, fchoon zy de goede zeden niet altyd bevorderen. Zyn gouden ezel, waarin hy lucianus en apulejus nabootst een zinryk gedicht, vol zedeleer en wysbegeerte - moet een Satyre op zyne tydgenooten , en eene gefchiedenis van de verdrukkingen zyns vaderlands zyn. In ftyl heeft machiavelli, aan fierlyke en natuurlyke eenvoudigheid boccacio, die echter in juistheid van taal boven hem uitmunt, overtroffen. Ook dit is een bewys, dat hy een boven zyne landgenooten verheven genie was; want toenmaals ftreelde ieder naar eene opgefmukte en zwellende welfpreekenheid. C*) voltaire, Ejfai fur Vhifloire generale, Chap. rflri (t) Ik voor myn pe.foon, protefteere tegen deeze be.' flisfing , in optima forma.  I V. N I E Ü W ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK.   787 VERHANDELING OVER DEN OUDERDOM. C) Dit heerlyk werktuig Q) , dit proefftuk van 't menschlyk kunstvermogen, ja, laat my zeggen, dit dierbaar gefcherik der Voorzienigheid, is u allen bekend. Gy, die het met my hebt leeren gebruiken, zult door ondervinding uwe loffpraak daaraan niet weigeren , u met erkentenis den uitvinder daarvan herinneren, en met den Dichter zeggen: Da^ dankbaarheid de kunst, de gloriedaau vergoodt, Moest ze ook den man, die halve blinden Door glazen 't licht deed wedervinden , Vereeuwigd hebben door een praalgraf na zyn dood. ö Ja, roem vry den held, die honderd fteden won, En duizend menfchen heeft doen fiaeeven ; Ik roem den bril, dien trooster van myn leven, Dien fteun van myn gezicht, en, in den bril, Bacon. Én gy , Mynheeren ! die nog zo gelukkig zyt, dit hulpmiddel te kunnen ontbeeren, zult het zo veel te minder verachten , als gy voorziet , of ten minften hoopen en wenfchen moogt, daartoe éénmaal uw toevlucht te zullen neemen. Letterminnaars , althans (en (*) Voorgeleezen in een letterminnend Gtnootfchap. (t) De bril.  788 VERHANDELING OV£J DEN (en voor zulken heb ik de eer te fpreeken) erkennen de waardy, het onöntbeerlyke van 't voortreflyklle onzer zintuigen, het gezicht, en dus ook de waardy van alles , wat tot bewaaring en duurzaam gebruik van hetzelve kan medewerken. Verwacht echter niet, dat ik u, Mynheeren, met een wysgeerig vertoog zal onderhouden over een kunstwerktuig , waarvan ik met zo veel hartclykheid als lofredenaar fpreek. De bril zal heden alleen dienen ter inleiding van myn Verhandeling, of, liever, waartoe zy even zeer gefchikt is , van myn onderwerp. Ik zal my hier over nader verklaaren. Onder de Fabelen van la court , of, wel de Staat-en Zedekundige Zinneprenten van hoogstraten is 'er één , welke het bezoek van den dood by een oud man affchetst. De hoofdzaak is , dat de man den dood weigert te verzeilen , dewyl die, zo hy zegt, hem voor dertig jaaren beloofde hem niet te zullen haaien , zonder hem vooraf dieswegen gewaarfchouwd te hebben. ,, Die boodfchap, zegt hy, heb ik niet ,, ontvangen." De dood , zonder hem onmiddelyk te logenftraffen , wendt het op een' andren boeg , en fiaat hem voor, of hy dan liever met hem een menuët wil dansfen. ,, Dit, zegthy, deed ik gaarne; maar zekere ftramheid in de beenen, een overblyffel van „ myn laatile podegra, belet my zulks." Nu, zegt de dood , dan moet ik u iets anders vergen : wees zo goed eens deezen noot te kraaken ; dit is immers een verzoek, dat gy my niet zult weigeren. „ Ik moet „ wel, zegt de oude Vrind , want ik heb een be„ droefd gebit, en nog onlangs myn laatfte kiezen „ verloren." Dan zult gy evenwel deezen brief wel willen leezen? „ Hartelyk gaarne; als gy my Hechts den  OUDERDOM. Jjgjl %i den bril wilt aanreiken, die ginds op tafel ligt.v En zyt gy onbefchaamd genoeg , graauwt de dood hem toe, om voortewenden, dat ik u in dertig jaaren niet heb gewaarfchouwd , myn wederkomst niet heb herinnerd? Daar het u aan uwe beenen, aan uwe tanden , aan uwe oogen hapert ; kunt gy dan nog zeggen , dat gy van my geen boden hebt ontvangen ? gy zult en moet my volgen» Gy ziet, Mynheeren , dat de dood hier op den man aan fpreekt, voor zo verre het zeker is, dat de ligchaamlyke gebreken van dien aart, en alle hulpmiddelen tegen dezelven , het fteunend wandelkrnkje , dc nootenkraaker , de bril , zo geen voorboden des doods, ten minften fpreekende bewyzen zyn van den Ouderdom; van den ouderdom, waarover ik u gaarne in dit uur eenige bedenkingen wilde voordraagen; van den ouderdom , een onderwerp, waartoe, gelyk gy uit het verband ziet, en ik reeds in den beginne aanmerkte , de bril als een zeer gepaste inleiding kan dienen. Vreemd is het indedaad, dat men zo algemeen, klaagt over het verrasfehen van den ouderdom, die hoe ftil hy ook op wollen zooien aanfluipt, evenwel óns niet als een onzichtbaare geest bekruipen kan , indien wy anders onze oogen willen gebruiken , e» zien wat 'er in en buiten ons omgaat. De geheele •hoofdbezigheid van ons natuurlyk leven is my altoos voorgekomen , als een geduurige kansrekening. Wy calculeeren alles wat invloed heeft, niet alleen op onze inkomsten , onze bezittingen, onze winsten ert Verliezen , maar ook op ónze geneugten en verdrieten , op onze betrekkingen , onze verbindtenisfen, onze vermaaken , onze liefhebberyen , en wat dies mengelw. 21. Deel Eee meer  7CO VERHANDELING OVER DEN meer is: maar, hoe zelden toch calculeeren wy onzen ouderdom , de waarfchynlykheid hoe lang wy nog te leeven hebben! en evenwel, deeze berekening fchynt gewigtig genoeg, om mede in aanmerking te mogen komen. Zodra wy , ondertusfcben , deeze waarfchynlykheid ons met cyfferletters op de lei voortekenen , kan het niet uitblyven , of de beeldtenis van den ouderdom (indien dat van den dood ons al mogt hinderen,) moet ons in eene zinnelyke gedaante voorkomen. Zeker Fransch Godgeleerde (*), om myne bedoeling met een voorbeeld optehelderen , verkiest tot een foortgelyke berekening , zekere tydvakken van tien tot tien jaaren; en zyn redeneering komt hierop uit (f). Onder 10 menfchen, die 40 jaaren oud zyn, zyn 'er maar 6 die den ouderdom van 50 jaaren bereiken. — Hier ftaat dus dc waarfchynlykheid, de kans, als 6 tot 4. — Onder 10 van 50 jaaren, zyn 'er maar 3 die 60 worden. — Hier is de kans als 3 tot 7. — Onder de jo van 60 jaaren, wordt 'er flechts een 70. — Als wy hooger klimmen , kunnen wy niet meer by tientallen rekenen; want onder 40 menfchen van 70 jaaren, is 'er maar één die het Softe bereikt; en dan is daar de waarfchynlykheid als 1 tot 39. (Wy zien hier, dat men zich juist niet tot de zeer vroege en laate uiterften vara (*) Saurin, Serm. T. VII. 36/. (t) De juistheid van elke Helling, laat ik voor rs mans rekening: echter vind ik, uit een nadere vergclyking van Struik, Karseboom, Susmilch en anderen, daartegen niets wezenlyks in te brengen: behaiven dat ook een geringe afwyking in het een of ander, ter hoofdvake weiuig doet.  OUDERDOM. 73t van den menfchelyken leeftyd behoeft te bepaalen, om het verbaazende van deeze kansrekening waarteneemen; de bygebragte voorbeelden zyn hiervau , ten bewyze , genoegzaam.) Maar , wat volgt nu hieruit, om de kans van een' merkelyken ouderdom, voor iemand van 40 jaaren , te berekenen ? Dit: dat de waarfchynlykheid voor zulk een' mensch, om 60 jaaren oud te worden, ftaat als 18 tegen 100; — om 70 jaaren oud te worden, als 18 tegen icoo; — en om 80 jaaren oud te worden, als 3 tegen 40,000. Wat dunkt u, Mynheeren! moet, na zulk een berekening, de naderende zekerheid van het fterven, het gewigt van den ouderdom, niet elk nadenkend mensch op het fterkfte in de oogen vallen? Ik zeg , met opzet, het gewigt, de waardy van den ouderdom, voor zo verre die tot den dood in een naauwere betrekking ftaat; en naar maate het laatfte bedryf van het fpel deezes levens belangryker wordt, door de famenloopende voorbereidfelen tot de eindelyke ontknooping. Maar, ook buiten deeze betrekking , is de ouderdom een voorwerp van gewigt, daar wy allen hem van verre te gemoet zien, hem misfchieu allen wenfchen te bereiken, en 'er dus ook ons allen niet weinig aan gelegen ligt, ons tot denzelven op de beste wyze voortebereiden , ons tot denzelven recht gefchikt te maaken, of, zo wy dien reeds mogten bereikt hebben, dien bereikten ouderdom met het meeste voordeel voor ons zeiven in de maatfchappy te gebruiken. Doch hiertoe dienen wy den ouderdom wél te kennen, wél te weeten wat wy te houden hebben van de zo kwaad beruchte gebreken des ouderdoms, zo wel als van de voordeelen die hy daartegen oplevert; om , na eene rechte waarEee 2 dee-  79- verhandeling OVER den deering, ons tegen de eerfte te wapenen, van de laatfte alle mogelyk nut te trekken. Ik vertrouw hiermede genoegzaam aangeftipt te hebben, met hoe veel reden ik, Mynheeren! uwe gunftige aandacht mag verzoeken, voor het geen ik nog omtrent dit onderwerp verder wenschte aantemerken. Wat is de ouderdom? Hoe bepaalen wy denzel- ven? Wy verdaan 'er, hier ter plaatfe, niet zo zeer door de natuurlyke duurzaamheid des menfchelyk en levens, in het algemeen; als wel, in 't byzonder, het laatfte tydperk, den hoogden trap van hetzelve, die jaaren, waarin het ligchaam zyne krachten en vermogens verliest. Het is toch bekend, dat men reeds van ouds bet menfchelyke leven iu zekere tydvakken of trappen heeft afgedeeld, hoe zeer men omtrent derzelver gedeldheid mogt verfchillen. Zo verdeelde Pythacoras (gelyk laater , na hem, Galenus) het menfchelyke leven in vier tydvakken, elk van twintig jaaren. Hippocrates gaf het 7 , Aristoteles maar 3, anderen 5, 10, of meerder zulke trappen of affcheidingen. Genoeg , dat wy 'er door verdaan die jaaren , waarin de mensch, volgens den gewöonen loop der natuur, hoewel de een vroeger dan de andere, gewaar wordt, dat zyn , zinlyke vermogens afneemen, dat zo wel zyn zielsals ligchaamskrachten , verminderen; — want niettegendaande wy de ziel als een onveranderlyk en onderflyk wezen befchouwen, is het echter zeker, dat, daar zy haare meeste denkbeelden door middel der ligchaamlyke zintuigen ontvangt, ook het verval en gemis van deezen, op haar een' onmiddelykeu invloed moet hebben. De verfcheidene graaden , on-dénusfchen , van fterkte in ons geflei, het onderfcheid.  OUDERDOM. 793 icheid van fukkelende of langbloeijende ouderen , de heilzaame invloed van de eene luchtftreek bo.ven de andere , met betrekking tot onze gezond(heid, de verfchillende gevoelens der volkeren omtrent de achting aan hooge jaaren verfchuldigd ; dit alles vervroegt of verfchuift den ouderdom , doet dien by den een vroeger, by den ander laater verfchynen. By de Romeinen wierd die gerekend reeds met het zes- en veertigfte levensjaar te beginnen. Maar hoe ontftaat zyn verval ? uit welke oirzaaken ontftaan de verfchynfels van den eigenlyk gezegden ouderdom ? wat moet 'er in het menfchelyk ligchaam gebeuren , om het eindelyk te ontbinden ; zo dat een mensch, ook van de beftendigfte gezondheid en buiten alle toevallen, toch voorzeker éénmaal van ouderdom moet fterven? — Het is wel der moeite waardig, dit kortelyk nategaan. Eigenlyk behoort dit in het vak der Ontleed- Genees- en Heelkunde; echter komt het my voor, dat men zich, ook zonder byzondere Phyliologifche kundigheden , daarvan eenig genoegzaam denkbeeld kan vormen, en wel op deeze wyze. Zonder ons optehouden met de nafpooring , hoe het menfchelyk ligchaam., langs onmerkbaare trappen , van het eerfte kiempje of vruchtbeginfel af , tot zyn' vollen wasdom toe, groeit en toeneemt, is het tot ons oogmerk genoeg aantemerken : dat wanneer het ligchaam zyn volkomen groei heeft verkregen , wanneer alle deszelfs deelen de verëischte uitgebreidheid ontvangen hebben , dat dan evenwel de toevloed , de aanvoer van voedende deeltjes blyft aanhouden , en dus een uitzetting veroirzaaken, die men niet kan aanmerken als Eee 3 een  7v4 VERHANDELING OVER DEN een toevoegfel tot dien wezenlyken groei, waardoor de oirlprongkelyke deelen meerder kracht en werkzaamheid verkrygen, maar veelmeer als een aanvoer van overtollige ftof, die het ligchaam doet zwellen, een noodelooze zwaarte byzet, het logger , minder gefchikt maakt voor de beweeging, en dus evenredig in fterkte en vlugheid doet afneemen. Zeer merkbaar is dit, vooral in het beengeftel. Wanneer^ de beenderen reeds hun geheele uitgeftrektheid verkregen hebben , blyven zy toeneemen in vastheid: de voedende lappen, die tot hiertoe dienden om ze de verëischte uitzetting te geeven, ftrekken nu alleenlyk om ze te verzwaaren, door ze inwendig vaster te maaken: op de zelfde wyze worden de kraakbeenen beenachtiger; worden de vezelen harder, verliezen haar buigzaamheid , door het toegroeijen der kleine buisjes, die de voedende fappen aanvoeren; welke toegroeijing ik my wel eens heb voorgefteld even als de vernaauwing der looden pypen by de mineraale bronnen, die men telkens moet wegbreeken, wanneer ze, door het aanzetfel der aardftoffen, geen vocht meer doorlaaten. Een natuurlyk gevolg hiervan is , dat het vleesch verdort, de huid ftyf wordt, de peezenftram, ja zelfs, by ftoköude lieden, de groote flagaders als in been veranderd worden! Hiermede ftaat in verband de traage werking der fpieren , het rimpelen van de huid , inzonderheid van het aangezicht, het grys worden van de hairen, het uitvallen van de tanden , het voorover bukken van het ligchaam , en wat dies meer is. Deeze eerfte aangeftipte veranderingen in het menfchelyke ligchaam , befpeurt men gemeenlyk omtrent de veertig jaaren , terwyl die verandering onmerkbaar voortgaat  OUDERDOM. 795 gaat tot de zestig jaaren, zich tot de zeventig al duidelyker kentekent, en , al fneller toeneemende , in den dood eindigt. Uit deeze Theorie van het vaster worden der beenderen , verklaart men ook een verfchynfel, door de naauwkeurigfte fterflysten buiten allen twyfel gefield; dat naamelyk, de vrouwen, tot zekeren ouderdom gekomen, langer leeven dan de mannen, van: dien zelfden ouderdom. Vermits by de vrouwen de beenderen en kraakbeenderen, zo wel als alle andere deelen, minder vast zyn dan in de mannen, hebben zy ook langer tyd noodig, dan by de mannen, om dien graad van vastheid, dien trap van hardheid te verkrygen , welke wy gezien hebben dat den dood veroirzaakt, die den mensch van ouderdom doet fterven. Iets diergelyks fchynt ook de oirzaak van den natuurlyken dood, van het fterven, niet alleen by de dieren, maar ook by de planten te weczen. Wanneer de middenfte deelen van den boomftam , dien graad van vast- en hardheid verkrygen , dat de voedende fappen daardoor niet meer kunnen omloopen , moeten de vezels van het hout, den aanvoer van nieuwe fappen misfende, door het ffilftaan, en bygevolg het bederf derzelven, verrotten, en tot hunnen ondergang ontbonden worden. Men heeft zelfs deeze Theorie toepasfelyk gemaakt op de gefteldheid van onzen aardbol, om daaruit den langen leeftyd der eerfte menfchen te verklaaren. Men meent, dat de voortbrengfels der aarde, die deezen menfchen tot voedfel dienden, van een' anderen aart waren dan de tegenwoordige. Men redekavelt derhalven op deeze wyze. In de eerfte tyden, na de Eee 4 fchep-  lOft verhandeling o V e R DEN fcherping, moet de oppervlakte des aardbodems nierkelyk loefer zyn geweest. .Naardien de zwaartekracht nog maar weinig tyds had gewerkt, kon de ftoffe van dit aardryk ook zekerlyk nog die vastheid niet bezitten, die het federt verkregen heeft. Onder veele anderen was de beroemde Graaf de bgfeon een yverig voorftander van dit gevoelen; en men heeft, nog oifltftgs , by het onderzoek om een' gelyken ftandert voor onveranderlyke maaten engewigten, door middel van den flinger te bepaalen, het als een bewysreden aangevoerd, dat, volgens de leer der zwaartekracht, zelfs nu nog, onze bol dagelyks in digtheid toeneemt , de diameter en gedaante der aarde, en dus ook de lengte des flingers, wel verre van gelyk te blyven, aan eenige verandering zal onderhevig zy„ Nu De voortbrengfels van die aarde zyn natuurlykerwv! zc ovcreenknmfH.o- i . , _ . J ... , ° b-..^oL a,ci naar grondgelreltcnis. Was baar oppervlakte minder vast en droog dan moet cok alles, wat deeze voortbragt, malfcher en zachter zyn geweest; dan moet, even gelyk alle andere voorrhrr-noTple nnm,,. 1 .° "v* "aLUU1' UUK groei van het menfchely, hcghaam een' traager voortgang gehad heb. ben; dan moeten alle deszelfs vaste deelen, beenderen, kraakbeenderen, enz. hun zachtheid langer behouden hebben, dewyl alle fbortcn van voedfel zacliter waren; dan konden ook alle ligchaamsdeelen hun volkomen wasdom, en de uitzetting daartoe verëischt • met dan na een lange reeks van jaaren verkrygen' Maar, dan volgt ook uit deeze felliqg , dat de duur van het menfchelyke leven, ongemerkt heeft moeten alueemen, naar maate de oppervlakte des aardbodems door dg geduurige werking der zwaartekracht , in vast,*  OUDERDOM. 707 vastheid toenam, zo lang, tot dat de ftofle der aarde byna die hardheid had verkregen, welke zy door de drukking der zwaartekracht kon ontvangen, en toen zy zulk eene genoegzaame vastheid bezat, ook de maat van den groei der gewasfen, en tevens die van den duur des menfchelyken levens moest bepaalen; een tykperk , dat misfchien reeds plaats had , toen Mofes (*) 70 of 80 jaaren als den gewoonen hoogften trap opgaf. Ik laat het aan uw oordeel over, Mynheeren! welke waarde gy aan deeze verklaaring, ter oplosfing van zulk een moeilyk voorftel, gelieft te hechten. Ze fchynt geestig genoeg gevonden, om 'er eens over na te denken. Ik weet wel, dat men den langen leeftyd der eerfte menfchen (in de voorönderftelling dat de Bybelfche jaartelling letterlyk moet gevolgd worden) doorgaans heeft trachten te verklaaren uit de gefteldheid der natuur; dat de lucht vóór den zondvloed, gezonder en zuiverer was; dat men maatiger leefde, niec zo veel verfcheidenheid van fpyzenhad, en die ook eenvoudiger toebereidde; dat men, op het geleide van zulk een lange ondervinding , ook van kruiden en planten een heilzaam gebruik wist te maaken, en wat dies meer is. Echter hebben my deeze redenen nooit genoeg kunnen voldoen , om alle zwaarigheden uit den weg te ruimen; en komt my nog niet onwaarfehynlyk voor, het gevoelen van cramer, döderlein en anderen, dat men, naar den fmaak van hèt Oosten, door een jaar verftaan moet, zomer en winter, of den zaai- en oogsttyd, die aldaar twee maaien in het jaar plaats heeft, en dus van twee Bybelfche jaaren één maakende, het getal op de helft zou breu" (*) Pf. XC, 10, Eee 5  798 verhandeling over den brengen : en dus (als ik het eens zo mag uitdrukken) zou men 'er, op het halfje, nog al mede kunnen te vreden weezen (*). Doch, om van onzen uitflap in de oude waereld weder te keeren, het is dan uit den aart der zaaken , zeker, dat de dood, uit hoofde van onze tegenwoordige ligchaamsgefteldheid , door ons niet ontgaan kan worden ; dat wy de oirzaaken van onze verwoesting als noodzaaklyk kunnen aanmerken; en dat, by gevolg, dc aannadering van de voorbereidfelen tot die verwoesting , zekere kwaaien , zekere gebreken moet met zich brengen; met één woord, dat de ouderdom niet zonder gebreken zyn kan. Deeze voorwaarde is 'er onmiddelyk aan verknocht. En evenwel hoe veelen kunnen niet nalaaten zich daarover te bezwaaren? kichard steele , zegt ergens : ,, daar is geen mensch , of hy wenscht » la"g (*) De geheele Phyfiologie der menfchen doet een' duizendjaarigen ouderdom zo oagelootlyk voorkomen , en hec waarneemen ofte boeken (lellen van zulke getallen, fchynt zo zeer met de eerfte tydperken der menfchelyke ontwikkeling te ftryden, dat verfcheide geleerde mannen, liever dan de levensjaaren der Aartsvaderen, vóór en kon na den zond. vloed, voor zonne- of maanjaaren te houden, geoordeeld hebben , die jaaren tot de lengte van drie of vier maanden te moeten brengen ; waardoor de ouderdom dier Patriaichen meer geloofwaardig wordt , en evenwel eene aanzienelyke eerwaardigheid behoudt; en zy meenen, in de oudfte overblyffelen van volkshistorie en chronologie, Jüeftoeg genoegzaamen grond te vinden; gelyk, onder anderen volgens plinius, de jaaren der Arkadiërs uit drie, > en die der Egyptenaaren eerst uit vier, en vervolgens ui: zes maanden beftondcn:  ouderdom. 799 lang te leeven , en , ondertusfchen niemand wil ,, oud weezen;" even alsüf het een zonder het ander plaats kon hebben, cicero had , lang vóór hem, omtrent het zelfde aangemerkt, in het allervoortreflykst ftuk, dat misfchiea ooit over ons onderwerp gefchreven is. „ Alle menfchen" (zegt hy) wenfchen een' hoogen ouderdom te bereiken , en ,, zy beklaagen zich , als zy hem bereikt hebben." Om hier echter naar waarheid te handelen , en de gegrondheid van de klagt der ftervelingen over de gebreken van den ouderdom te toetfen, dienen wy die gebreken zeiven wat van naderby te befchouwen. Deezen zyn of natuurlyke, of zedelyke. De natuurlyke gebreken , gelyk het verval van onze vermogens, van onze zintuigen , verzwakking, en wat dies meer is, zyn ons allen bekend, en hebben wy boven reeds aangeftipt. Het ware zekerlyk dwaasheid, ons die gebreken te witten ontpraaten , en met Stoïcynfche gronden te beweeren, dat ze alleen in onze verbeelding plaats hebben : hier pleit de ondervinding tegen alle redeneering. Maar, ook ware het aan den anderen kant onredelyk voor onze te vredenheid gehandeld , indien wy deeze gebreken ook niet van hunne beste zyde leerden befchouwen; ware het ondankbaarheid , indien wy het nut daarvan voor ons zeiven , voor de onzen en voor de Maatfchappy in het algemeen , wilden over het hoofd zien. Zo ontbeert de Ouderdom, by voorbeeld, dien lust, dien trek tot zinnelyk vermaak , welke der jeugd zo veel leven geeft, zo veel vuurs byzet. ,, Voortreflyk gefchenk ,, van den ouderdom !" (roept hierover de oude catq „ by cicero uit) ü uitmuntende weldaad van den ou- derdom, dat hy ons juist dat geene ontneemt, 't 3, welk  8oo VERHANDELING OVER DEN welk in de jeugd het grootfte gebrek is! Waarom" (zcgthy verder) „ bcfchuldigt gy den ouderdom ? daar het immers den ouderdom niet alleen geenszins tot ,, fchande , maar integendeel tot den grootften lof verftrekt, dat hy geene zinnelyke vermaaken na„ jaagt. Hy vraagt niet naar gasteryen , bankettee„ ren en zwelgen , maar hy is ook daarvoor van „ dronkenfchap, flechte fpysverteering en flaaplooze nachten bevryd." Maar, om van andere meer natuurlyke gebreken, in den eigenlyken zin, iets aautemerken. Hoe zeer beklaagt men zich niet over het verlies van zyn gebit , wanneer de werktuigen ter fpysvermaaling ons begeeven, en ons daartoe hunnen dienst opzeggen ! Ondertusfchen dit verfchynfél, wanneer oeL zich uaamelyk als een gevolg van onze hooge jaaren opdoet, is misfchien zeer heilzaam, zeer nuttig voor onze gezondheid. Dat hier gezonde oude lieden , zichzelven eens afvraagen , indien zy aan hunnen trek tot zekere vaste fpyzen konden voldoen, indien zy naar de ingeevingen van hun verbeelding luisterden , die hen nog de fterkte hunner jeugd voorfchildert, hoe ligtèlyk zy zich zouden veriiazen aan voedfel, dat hunne maagen onmogelyk zouden kunnen verteeren , doch waarvan hen nu het gebruik , by gebrek van de verëischte vennaaling , ten eenemaal verboden is ; en mogelyk zouden zy alle reden hebben , dit gemis , om deszelfs nuttige gevolgen , als een weldaad te befchouwen. Nog een ander voorbeeld. De zucht en het vermogen om ons geflacht voort te planten , valt in den ouderdom weg: zie hier weder een gemis, een gebrek! Maar dat wy, ook in dit geval, het gunstryk beftier der wyze Voorzienigheid eerbiedigen ! Hoe  OUDERDOM. 801 Hoe veel toch ligt niet de jeugd gelegen aan eene goede opvoeding! hoe zeer hangt deeze niet af van het beleid , van het deelneemend toezicht der ouderen ! en hoe is ook hiervoor gezorgd ! Een mensch is, over het algemeen (uitzonderingen, zelfs groote uitzonderingen;, komen hier niet in aanmerking) een mensch, zeggen wy , is over het algemeen, met zyn twintiglte jaar bekwaam ter voortteeling 5 hy behoudt dat vermogen tot zyn 40 , tot zyn 50 jaar, by de maunen, meestal s misfchien wat langer. Naar den gewoonen loop der natuur, zal die mensch niet eer van ouderdom derven, dan in zyn 70 of 75 jaar ; maar dan zal hy ook juist lang genoeg geleefd hebben , om zyn laatst geborene kinderen groot te zien , in die jaaren te zien , dat zy zyn' post weder kunnen vervangen , en als Vaders of Móeders van een nieuw gedacht optreeden. Stel , integendeel , dat dit vermogen in hooger jaaren , by aanhoudendheid blyft voortduuren; en gy ziet tevens eene der heilzaamde bedoelingen, ten nutte der algemeene maatfchappy, verydeld. De kindschheid , dit laatde gevolg van een' zeer hoogen ouderdom, ik beken het, is een aandoenlyk gebrek, en als een vernederende fpiegel voor den trotfchen mensch , die. zich' zo veel op zyn krachten , op zyn geleerdheid laat voordaan , en vergeet hoe de hooge ouderdom een' marluorough tot een vreesachtig mensch maakt , en een' newton doet fchreijen , dat hy zyn eigen meetkundige werken niet meer kan verdaan: maar die kindschheid zelve, die tweede kindschheid van den mensch, begrypt gy immers, is daardoor voor den doköuden afgeleefden grysaard een zegen, daarom , dat, vermits hy nu niet  802 VERHANDELING OVER DEN niet meer in de aangenaamheden der gezelligheid kan deelen , hy , tot zyn geluk , befef- en gevoelloos is voor de ellenden, die ons, als befchouwers van dezelven, zo zeer aandoen. Ondertusfchen is het aantal van diergelyke voorwerpen zeer gering , in ver. gelyking van zo veele anderen , die in een' even hoogen ouderdom , nog met uitmuntende vermogens zyn gezegend; die in de famenleeving nog een aanzienelyke rol fpeelen; die zelfs in de edelfte, in de verhevenfte kunften en weetenfchappen, als dan nog wonderen verrichten. Herinnert u, ten voorbeelde° een' crebillon , die in zyn 90 jaar nog zyn Catili> na aan het tooneel bragt; een' titiaan , die nog by groote vermogens , in zyn 09 jaar , en wel door de pest, te Venetiën fneuvelde; een' gry- zen hofman , een' honderdjaarigcn, vrolyken fontenelle , en zo veele anderen. De zedelyke gebreken van den ouderdom zyn van eene andere natuur , zyn , voor het grootfte gedeelte , voortbrengfels van ons eigen maakfel, kunnen meestal door ons zeiven óf voorgekomen , óf verminderd worden , en behooren dus wel degelyk tot die dingen, waartegen wy verpligt zyn ons in vroeger jaaren te wapenen, of, by het reeds tegenwoordige gevoel, door redelyke en Godsdienftige beginfelen te weer te ftellen. Zo befpeurt men in den ouderdom niet zelden een ongemeene gehegtheid aan het leven, een vrees , een bekommerende vrees , voor den aannaderenden dood. Het verfchynfel zelve laat zich ligt verklaaren. Wy weeten dat ons allen de trek tot het leven wierd ingefchapen ; wy befeffen ook hoe nodig die trek is tot ons zelfbehoud ; maar dan begrypen wy ook , dat die trek, naar  OUDERDOM. 803 naar maate hy langer geoefend, naar maate hy door gewoonte ons meerder eigen is geworden , en naar maate de andere neigingen en hartstochten by ons afneemen en minder tegenwigt maaken, ook by ons te fterker moet werken ; en voor zo verre is 'er in denzeiven niets berispelyks; even gelyk de vrees voor den dood by ieder mensch , niemand uitgezonderd, zeer natuurlyk is : maar dan wordt het een en ander misdaadig, wanneer die ingeplante trek en vrees hun bedoelingen te buiten gaan; wanneer zy een verkeerde richting verkrygen; wanneer de trek tot het leven ons dat leven tot ons hooglte goed maakt, en als het hoofdeinde van ons geheeld beftaan doet aanmerken; wanneer die vrees voor den dood ontftaat óf uit een verkeerd begrip van het akelige, dat men gemeenlyk aan 't fterven hegt; daar het echter zeker is , dat dit meer tot de vertooning, dan tot het wezen behoort, en dat het, gelyk young zegt, alleenlyk zyn verfchrikkingen der leevenden , niet der geftorvenen: - óf uit gebrek van zekerheid wegens de gevolgen van het fterven in een' toekomenden ftaat; en geen wonder dat dan de grysaard liever al het ongemaklyke van den ouderdom wil torsfen , dan te gluuren in dat onbekende , dat akelige afgelegene , dat, zonder het troostryk licht van den Godsdienst, niet dan nevel en duisternis kan weezen. Maar ook de oude lieden zyn meestal zeer ingenomen met zichzelven , zeer gezet op hunne gevoelens. Het is zo! Doch, ik bid u, is het niet zeer natuurlyk dat een man , die de waereld federt zo lange tyden kent , die de gevolgen van voorbaarigheid , van drift, van onvoorzichtigheid , van de heer-  804 VERHANDELING OVER DEN heerfchappy der hartstogten , van verleiding , va» .bedrog, by anderen zo dikwerf heeft waargenomen, misfchien zelf, in zyn jeugd , in ryper jaaren , tot zyn eigen fchade heeft ondervonden , — is het niet zeer natuurlyk, dat die man wel eens wat ftoutelyk op zyn ondervinding doordraaft, en, met het beste hart, de dwaalingen van zyne tydgenooten wat te ruuw fchildert? Minder te verdedigen is dat morrende , dat knorr rende, aan fommige oude lieden zo byzonder eigen , waarvan i»oot reeds zong: Dan wordt men geemelyk en lastig En 't bloed der maagfchap traag en koel» Wat zyn bejaarde boomen kwastig, En hoe ontwykt lüm 't groen gevoel! Evenwel is dit minder een gebrek van den wyzen ouderdom. Hier heeft de een door zyn gemaklyke inborst , door zyn waereldkennis , door zyn befchaafdheid , boven den ander veel vooruit. Gelyk de Ouden doorgaands op deeze fchakeeringen van het menschlyk hart en brein, als ik het eens zo noemen mag, zeer oplettend waren , zo heeft, onder anderen, terentius deeze verfcheidenheid allerfraaist in zyn twee bekende broeders gefchilderd. demba en micio zyn beiden braave, hupfche oude lieden , die het, beiden, met hunnen jongen knaap zeer wel meenen ; doch waarvan de eerfte wat flreng, wat knorrig , de tweede misfchien wat alte goed , wat alte gemaklyk te werk gaat. „ Ondertusfchengelyk cicero zegt, „ wat wy hier op het toóneel , „ in de beide broeders zien , zien wy ook in het >, ge-  OUDERDOM. 80J „ gemeene leven. Waar de grysaard befchaafdheid „ en (maak bi weetenl'chappeu heeft , wordt ook „ zyn natuurlyke ftugheid , door die aangenaame „ hoedanigheden, niet weinig geleenigd: gelyk, (zegt s> by,) niet alle wyn van ouderdom zuur wordt, zo ,, worden ook niet alle grysaards door hunnen ouderdom lastig." Aan oude lieden, die nog voor blygeestigheid vatbaar zyn, wier hart mede lagcht , wanneer de jeugd zich in eene betaamlyke vrolykheid vermaakt, aan zulke oude lieden ontbreekt het zekerlyk niet onder onze braave bekenden ; en aau zodanigen wyden wy te recht onze hoogiichting en liefde ; „ want , zegt ciciluo, gelyk wy den jon„ geling roemen, die iets van den ouderdom heeft, „ zo roemen wy ook den grysaard, die iets jeugdigs „ bezit ; en hy, die zich hierop toelegt, moge oud 5, zyn naar het ligchaam, maar met betrekking tot „ zyn'' geest, zal hy het nimmer worden." Andere zedelyke gebreken, aan den ouderdom gemeenlyk toegefchreven , praatzucht, wantrouwen , gierigheid en diergelyken , zullen wy niet opnaaien;, noch hun aart en hoedanigheden ontwikkelen ; te meer , daar wy die niet zo zeer als eigenlyke byzondere gebreken van de hooge jaaren , maar veel meer, in het algemeen, als louter zedelyke gebreken mogen aanmerken. Dat wy dan ook hier den ouderdom recht doen, en hem niet wyten iets, waaraan hy geheel onfchuldig, of het geen hem ten minften niet meer eigen is , dan eenig ander tydperk des menfchelyken levens. Of, wat dunkt u, is het billyk in dien toon van de gebreken des ouderdoms te fpreeken ? Heeft dan ook niet de middenbaare leeftyd , heeft niet, inzonderheid, de jeugd haar MENGiïLW. II, Desl, Fff by-  8ofJ VERHANDELING OVER DEN byzondere eigenaartige , haar menigvuldige gebreken? Zeer zinryk zegt de oude cato, al weder by onzen cicero , „ dat wy wyslyk handelen, wan„ neer wy hieromtrent de Natuur als onze beste „ leidsvrouw volgen en hooren ; want , voegt hy „ 'er by , het is niet waarfchynlyk , dat zy , by zulk eene goede inrichting van alle andere toonee„ len des levens, juist het laatfte bedryf, gelyk een „ armhartig dichter , zou verwaarloosd hebben." En het is op deezen grond, dat wy ons, liever dan by de gebreken , nog eenige oogenblikken by de voordeden , by de voorrechten van den ouderdom ophouden , ten einde wy dien , zo verre hy een gunstgefchenk des hemels is , ook indedaad als een zegen mogen leeren erkennen. En hier ontdekt zich de ouderdom voor my in een gedaante , die hem allen mogelyken menfchelyken luister byzet; in een houding, die aller eerbied en achting vordert ; daar deezen gegrond zyn op de waardigfte bezitting van den mensch , op eene lang beproefde Ondervinding. Eigen ondervinding toch, opent voor ons een' wezenlyken fchat van verftandige geneugten ; doet ons van eene bekwaame hoogte de wyduitgeftr^kte velden overzien , die wy bewandelden; brengt ons daarby tevens voorden geesr9 alle de aangenaame voorvallen die ons bejegenden ; alle de hinderpaalen , die wy te boven kwamen ; herinnert ons door welke aanleidingen wy , hier, van den rechten weg afdwaalden , daar tot denzelven wederkeerden ; hoe wy fomtyds bypaden ontdekten, die de nadering tot ons doel merkelyk verkortten; hoe wy niet zelden door onze zinnen, door' onze verbeelding, ook wel door de onkunde of fnoo-  OUDERDOM. 807 ihooden toeleg onzer medemenfchen, van het rechte fpoor wierden afgeleid.. Zulk een overzicht moet onze ziel met verbaasdheid treilen; een afwisfeling van gemengde aandoeningen moet ons hier een onuitfpreekelyk genoegen verfchaffen: want ook, hoe zeer wy ons verheugen over het gelukkig llaagen onzer wel gemeende poogingen, zelfs de herinnering onzer afdwaalingen wordt minder fmartelyk, wanneer wy overweegen , dat wy nu gefchikt zyn onze medemenfchen daartegen te waarfchouwen ; dat wy nu voor onze tydgenooten, onze vrienden , onze nakomelingen, van een onwaardeerbaar nut kunnen weezen; dat wy nu het recht hebben onze ftem te verheffen , en tegen alle influisteringen , alle drogredenen van de fraaije waereld of ongodsdienftige fpotterny, te zeggen : wy hebben het zelf gezien , wy hebben het mede ondervonden, dat alleen de paden der rechtvaerdigen, paden des vredes zyn (*). En het is geen lakenswaardige gemaaktheid, wanneer de ouderdom in dien toon fpreekt. De ondervinding , en ook deeze alleen , geeft hem het recht , om met JSFestor, in vondels Palamedes, te zeggen: Verblyf de zaak aan my: vertrouw myn zilvren hairen En gryzen ouderdom, dien veel is wedervaaren. Uit hoofde van deeze ondervinding, en op dien grond was het ook , dat plaotus den ouderdom noemde: de faus der weetenfchap. Sapientiae, zegt hy, aetas condimentum ejt. eschines getuigt, dat, volgens de wetten van solon , in alle raadpleegingen» (*) Spreuk. III: 17. Fff a  808 VERHANDELING OVER DEN gen, eerst het gevoelen der oudfte lieden moest afgevraagd worden; en dat, wanneer by de Atheniënfers over dingen van gewigt gehandeld wierd , het de gewoonte was , dat een uitroeper te voorfchyn trad, en fprak : wie is 'er onder de geenen die boven de vyftig jaaren zyn, die tot het volk wil fpreeken ? Zulk een gezach, zulk een eerwaardigheid verwierf zich de ouderdom ten allen tyde. Wy verwyzen hieromtrent den liefhebberen der Latynfche poëzy, tot een fraaije plaats in het vyfde boek van ovidius Feestdagen, daar hy de benaaming der Maimaand van de Majores afleidt, en het aanzien van deezen fchildert; doch welke plaats te breed is, om hier aantehaalen. cicero noemt zo ook , met zyn' gewoonên nadruk, aanzienelyk gezach: het toppunt des ouderdoms. Apex SeneEbtutis eft aucloritas. Niet minder flerk zegt plutarchus, dat even gelyk de wet van ouds den tulband en de kroon, zo ook de natuur de gryze hairen verordende tot een eerwaardig teken van gezach en regeering. En even zo krachtig wordt door de gewyde Schryveren, deeze eerbied voor den ouderdom ingeboezemd. Eén plaats voor allen , flrekke ten bewyze. Onder de oude Jooden verbindt de God van Israël hieromtrent voorfchrift en drangreden , op deeze merkwaardige wyze : voor een grys hoofd zult gy opftaan , en den ouden zult gy eeren, (en dat wel) uit vrees voor uwen God. (*) Volgens een aanmerking van montesquieu , behoort die hooge eerbied voor de ouden , eigenlyk en allernatuurlykst in een volksregeering. Onder andere regeringsvormen , gelyk de Mo- (*) Levit. XIX: 32.  ODDERDOM. 809 Monarchaale en Aristocratifche, heeft een minder natuurlyke rangfchikking plaats. Aldaar geeven geboorte en ampt den rang ; met andere woorden , daar zyn het de Adel en zyne afftammelingen, die, door een nieuwe foort van rang, in het hoogfte aanzien deelen. Hier wordt dus de eerwaardige ouderdom min gewigtig, min eerwaardig. By volksregeeringen integendeel, heeft hy alleen aanfpraak op hoogen rang en gezag , die door hooge jaaren , of eigen perfoonlyke verdienften en bedryven uitmunt. En ook , ten blyke hoe men de nuttigheid van dit voorfchrift: hoogachting te bewyzen aan den ouderdom; als gegrond op beproefde ondervinding, reeds by de oude Hebreeuwen erkende , ftrekt de verftandige aanmerking van een' hunner oude Historiefchryvers (*) , dat men de oirzaak, waarom rehabeaim een groot gedeelte van zyn ryk en aanzien verloor, daaraan moet toefchryven, dewyl hy geen acht floeg op den raad dier mannen, die voor zynen Vader geftaan hadden (die nu althans een ryke ondervinding moesten hebben ,) maar dat hy luisterde naar den raad van jongelingen , die gelykelyk met hem waren opgegroeid. Doch , Mynheeren ! dat wy ook hier geene verkeerde denkbeelden vormen ! De ouderdom , op zich zeiven aangemerkt, is, alleen om dat hy in de mogelykheid was van veel te ondervinden, geenszins dien hoogen eerbied waardig. Wanneer in salomons Spreuken gezegd wordt, dat de grysheid een eerlyke kroon (een kroon der eere) is , leest men 'er (*) 1 Kon. XII: 8. Fff 3  |!lO verhandeling ovfr DEM 'er ook by, dat die alleen op den weg der gerechtigheid gevonden wordt (*). Wy weeten allen wat daar die uitdrukking betekent. En de Schryver van het Boek der Wysheid , drukt zich hieromtrent zo duidelyk uit, als of hy een verklaaring van salomons gezegde had willen geeven. „ Die ouderdom » eerlyk, niet, welke van veel tyds is, of met een getal van jaaren gemeeten wordt; maar wysheid is voor den mensch het rechte gryze hair , en een onbevlekt leven is de rechte ouderdom" (f). Zulk een hoogachting, welke den ouden wedervaart levert onbetwistbaar een genoegen op, dat ryklyk alk vcrmaaken der jeugd kan opweegen. „ Maar" (het zyn al weder de eigene woorden van cato by cicero) „ dit geldt alleen van een' ouderdom,' „ op eeu jeugd van verdienften gegrond. De gryzé „ hairen of rimpels (zegt hy) kunnen ons geen „ aanzien geeven ; dit is de laatfte vrucht, die al„ leen van een loflyk gevoerd leven kan worden in„ gëoogLt". Waar dit ontbreekt, moet de ouder, dom een allerakeligst verfchynfel weezen. Of, ik bid u, Mynheeren! kunt gy het denkbeeld verd'raagen, van een' grysaard, die, op zyn voorige jaaren te rug ziende, niets ontdekt dan fpooiloosheden en misdxyveo , niets dan woeste dierlyke vermaaken , wier genot flechts oogenblikken ftreelde , doch fojl terende onrust en wroeging ten Jangen nalleep had ; wier gevolgen hy nóg in een uitgemergeld , kwynenS, en niet zelden pynlyk ligchaam omdraagt? _ Doch, het zyn niet alleen deeze oude zondaars (zo als (*) XVI. 31. (t) IV. 8, 9.  OUDERDOM. 811 als wy die gewoonlyk noemen) die wy op dien trap des levens met deernis aanzien, en wier lot wy beklaagen ; maar hoe veele anderen zyn 'er nog, wel minder misdaadig, en die als ongemerkt met den vloed des tyds naar het graf worden voortgefleept, wier ouderdom echter voor den weldenken wyze, eene allerafzichtelykfte vertooning maakt. Ik bedoel hier die ftervelingen, welke geheel in de zogenoemde fraaije waereld verdiept en gewikkeld, zonder eenig ander fonds te kennen, op louter beuzelingen teeren ; kinderen van honderd jaaren, gelyk een der Profeeten (*) zulk flag van menfchen noemt, die , ondanks hun gryze hairen, nooit de kindschheid ontgroeijen. Of kennen wy niet in de famenleeving zulke nietsbetekenende wezens, oude afgeleefde moesjonkers, die van de eene party naar de andere fnellen , in alle fchouwburgen te vinden zyn , ook daar zy de taal niet verftaan, naar de faletten en fpeeltafels hunkeren , en 'er roem in iïellen , wanneer ze by vette maaltyden voor grappemaakers mogen fpeelen ? vrouwen, die als Grootmoeders het aankomende geflacht ten voorbeelde moesten (trekken, en nu met een belagchlyke coquetterie, in den eeuwigen draaikring der zogenoemde vermaaken omzwieren, door prachtigen en wulpfchen tooi, eikanderen de loef affteeken, en zich vry veel op hun zedigheid laaten voorftaan, indien zy zich niet van het liegend fmeerfel op hunne kaaken bedienen? Beklaagenswaardige menfchen ! die het zich fchaamen dat zy oud worden: die alle tekenen daarvan verzaaken en ontveinzen; die wanneer de jaaren hen de tanden ontrukken,"u op- drin- (•) Jef. LXV. 20. Fff 4  812 verhandeling over den dringen dat zy onvoorzichtig in hun jeugd te veel zuiger gebruikten; die hun gryzehaireu alleen te dikker met poeyer beftrooijen, om toch die gehaate kleur te bedekken. Beklagenswaardige menfchen! die zo har telyk kunnen zuchten , dat zy oud worden, en zo g«arne hunne jeugd te rug riepen. Te recht zegt steele , in zyn' SpeStator t van den grysaard, die auJk een' wensch kan flaaken , dat hy, onder alle ichepfelen, van den uitmuntendften engel af, tot het ellendjgfie wurmpje toe, het onverantwoordelykst tegen alle reden en gezond vernuft handelt. Hoe oneindig gelukkiger zyn zy, die'hunne gryze hairen meerder eer aandoen, en zich in de vruchten van een welbefteede jeugd , van een nuttig , werkzami , voorbeeldig leven mogen verheugen ! Welk een prikkel voor de jongelingfchap, voor mannen van middenbaare jaaren , om de zelfde middelen, ter bereiking van zulke heerlyke einden , te gebruiken! Onder de zinnebeelden der Ouden, is my dat van den amandelboom , aloos zeer ryk voorgekomen. De amandelboom was by hen , wegens zyn' vroegen bloei, een beeld van de jeugd, en wegens den rykdom van zyn bloesfem, die hem een grysachtig aaneen geeft, een zinnebeeld van den ouderdom. Braave jeugd en braave ouderdom, zyn vruchten van éénen Ham , ftaan met eikanderen in een heerlyk verband. Zo gy niets in uwe jeugd vergaêrd hebt, zegt de.fcbryver van het Boek Wysheid, hoe zoudt gy dan in uwen ouderdom iets kunnen vinden ? Integendeel, een verzamelden fchat van nutte kundigheden te mogen overzien , is balzem voor de ziel en yerfpreidt een kalmte in ons gemoed, die doorhet bulderen der ftormen in den winter onzes levens niet  ouderdom. 813 vkt kan worden afgebroken. Met een paar meesterlyke trekken, fchildert een Hebreeuwsch Dichter ons zulk een eerbiedwaardig man. Hy is als een boom , geplant aan de waterbeeken, en zyn bladeren vallen niet af(*> De deftige young heeft ergens een gedachte , die waardig is, Mynheeren! dat gy ze by u zeiven uitbreidt. „ Rust en hoogachting, zegt hy, is „ alles wat de ouderdom kan hoopen, niets dan „ de Wysheid kan ons de eerfte, niets dan de roem ,. van wys te zyn, de laatfte verwerven." Met die waare wysheid des levens voorzien , gebruikt de vergenoegde grysaard zyn laatfte uuren, die, gelyk de laatfte loten in de busfe der lotery , te meer in waarde ryzen , tot het heilryk oogmerk, waartoe zy hem vergund wierden, om zich naamlyk tot den gewigtigen naderenden overgang voortebereiden. Hy befchouwt den dood , zonder dien te vreezen , en ziet zyn zinkende levenszon, als ten einde van een' aangenaamen zomerdag , ondergaan. Zelfs in zyn uiterst uur, vertoont hy blyk op blyk Van ongeveinsde vreugd , den dankbren man gelyk, Die, aan een' ryken disch verzadigd, opgerezen, Zyn' milden Gastheer looft, voor 't goede aan hem bewezen. Aangenaame herinnering aan het voorledene en Godsdienftige hoop op het toekomende, vervullen zyn ziel met de ftreelendlle aandoeningen. Voor hem is een vroome ouderdom, de eerfte kindschheid der onfterllykheid. De ftaf des grysaards , zegt het Spaanfche fpreekwoord , is aan 'zyn de deur de klopper des doods. Die waarfchouvving is hem aangenaam , en nu (*) P£alro I. 3. Fff 5  814 VERHANDELING OVER DEN ÓUDEIIDOM. nu hy niets anders te doen heeft, dan te fter. ven; nu verwacht hy, met gelatenheid, het oogenblik van de gewigtigfte ftandverwisfeling, terwyl hy nederig durft hoopen, dat ook dit voor hem zacht zal weezen. En hoe billyk is niet dit verlangen! Ja, flerveling! wie ge ook zyt! van al het heil der aard* Is dit alleen den wensch der eedle menschheid waard: Een leven vry van fchand', van wroeging en van zorgen; Een vrolyke avond en een flaap tot aan den morgen; Een doodbed, zacht als dons, waar nog 't herdenken ftreelt, En waar de zielrust om de kalme fponde fpeelt. LUBLINK. OVER  8 U over de SYMPATHIE en ANTIPATHIE. Uit het Fransch, Onlangs op zekeren avond ten eeten zynde by eene vrouw, die even beroemd is door haar vernuft als door haare bevalligheid, viel toevallig het gefprek, op het geen men Sympathie en Antipathie noemt. Hoe, riep een Wysgeer, die zich in 't gezelfchap bevond, zoudt gy geloof liaan aan die belachlyke volkfprooken , aan die grove vooroordeelen van het domme gemeen , die grilzieke herzenfchimmen eener verbysterde verbeeldingskracht, wandrochtelyke kinderen der onkunde en ligtgeloovigheid! . . . . Een jonge bevallige dame , die dit declameeren reeds lange moede wierd , zeide tegen my: wel, Mynheer, gelooft gy ook niet aan de Sympathie? Ik wil zeer gaarne, Mevrouw , aan die Sympathie gelooven , die my onwederftaanbaar noopt, om u te zien , u te zoeken, u te bewonderen , en my door uw' geest en bevalligheden te laaten wegfleepen ; maar , hoe kan ik , ter goeder trouw, aan die grove fabelen gelooven, die tegen de reden en waarheid aanbrtiifchen ? want wat betekenen toch de woorden Sympathie en Antipathie, naar de genegenheid of afkeer, die wy ondervinden voor alles wat ons vermaak of fmart veroorzaakt ? Volgens deeze moet ik twee foorten van Sympathie en Antipathie vastftellen ; de eene die zedelyk, en de andere die natuurlyk is : de eerfte is het werk van die hevige driften, die onze ziel treffen, fchokken en vcrmoeijen , en welker herinnering in ons aangenaame of fmertelyke denkbeelden doet gebooren worden. De natuurlyke Sympathie en Antipathie hangen of van  8!(3 OVER DE van onze eerfte organifatie, of van zekere toevallige oorzaak af. De oorzaak , die ons by onze geboorte eenen trek of afkeer voor eene zaak gaf, is dezelfde, die ons droevig of vrolyk, fterk of zwak maakte; zy behoort tot onze organifche conftitutie. Er is er onder deeze foorten van trek of afkeer, fommigen, die men met goed gevolg kan overwinnen, of ten minften door de opvoeding verzwakken ; er is er ook fomtyds, die met onze organifatie zodanig zyn ingeweeven, dat zy met de jaaren toeneemen, en dat onze reden ze nooit verwinnen kan. De Graaf de caylus had zulk een afkeer voor de Capucynen , dat hy op derzelver gezicht ontroerde en de vlucht nam , ak of hy van een groot gevaar bedreigd wierd. De fiddering der zenuwen moest des te geweldiger zyn , daar twee zintuigen, het gezicht en de reuk, te gelyk aangedaan wierden. Om zich dus te geneezen van eenen fclnik , die dagelyks ongemaklyker wierd (daar hy overal Geestelyken van deeze orde ontmoette; liet hy van hout een Capucyu van de gewoone grootte vervaardigen , die hy met het gewaad van zyne orde liet bekleeden; plaatïledenzelven in zyn kamer, en overwon hier door zyne Antipathie. Er zyn toevallige oorzaaken, b. v. een ziekte, een val, een aangenaam of droevig toeval, eene al te fterke mfpanning, die voor zekeren tyd, ja fomtyds voor ons geheele levei, de werking onzer orgaanen ontftellcn. Vader mabd lon had, tot den ouderdom van 26 jaaren, zulk een middelmatig en bepaald verftand, dat men hem ter naauvver nood niet dan met moeite tot de gewyde ordres toeliet. Een geweldige val, die hem de har-  SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 817 harfenpan brak, deed de eerfte vonken van die genie in hem ontgloeijen, die men voorheen nooit vermoei had. Een ziekte van eenige dagen doet ons fomtyds ons geheugen geheel verliezen, verzwakt ons zenuwgeftel en verandert alle onze neigingen, gentil beunard , Schryver van den Custor en Pollux, de eenigfte opera (uitgezonderd den Oedipus van Colonne') die zedert qiunault gefchreven was , deeze dichter , zo bekend door de bevalligheden van zyn geest, zyne wyze van beminnen, en de aartige vaerfen van voltair.e , had , in de laatfte jaaren van zyn leven , door het gevolg eener ziekte , zodanig zyn geheugen verlooren, dat, toen men hem zyne eigen vaerfen voorlas, hy vraagde wie 'er de auéleur van was. Ik heb eene vrouw gekend, van omtrent 50 jaaren, die tot dien ouderdom gekomen zynde, waarin de natuur het recht van moeder te zyn uitdooft, het geluid der klokken en van den trommel niet kon aanhooren, zonder een ysfelyken gil te geeven. Deeze zelfde vrouw was driftig ingenomen vooc aangenaame fpeeltuigen, gelyk de clarinet en de fluit. Zou men nu durven zeggen, dat zy eene fympathie voor de fluit, en eene antipathie voor den trommel of de klok had ? Zou men niet mogen geloven, dat haare ziekte haar zenuwgeftel gevoeliger gemaakt hebbende, het ongemak, dat zy ondervond, insgelyks door eene al te fterke in beweeging gebragte lucht , die de vefelen van haar gehoor al te hevig fchokte, was veroorzaakt. Het grootfte gedeelte van onze afkeer of neigingen hebben dus zuiver phyfique oorzaaken. Ik zou 'er niet voor hebben willen inflaan, dat een ongelukkig toeval aan een buffon de letteroefeningen had doen verwenfchen , of, dat een kwet-  Si8 over de kwetfing aan het hoofd van voltaire hem tot een zot had kunnen maaken. Wy hebben toch eigenlyk geene denkbeelden, dan die ons door de zinnen zyn medegedeeld. Men kent nog geen eenvoudig denkbeeld, en dat op zich zeiven beftaat; de metaphyfique denkbeelden doen zich niet begrypen, dan door de betrekkingen die zy hebben , met het geen wy kunnen zien en hooren. De woorden eeuwigheid en onjterfelykheid roepen my de woorden voor de gedachten , die de tegenovergefielde zaaken beteekenen; en zonder het denkbeeld van vernietiging, zou ik dat van onfterfelykheid niet kunnen begrypen. Zonder het denkbeeld van het begrensde en bepaalde, zou men zich nooit tot dat van het oneindige kunnen verheffen. De zinnen zyn dus de voortbrengers van onze denkbeelden. Het getal onzer zinnen is zeer bepaald, maar derzelver verfchillende combinatiën zyn byna oneindig; van hier die verfcheidenheid van gewaarwordingen, en die verfcheidenheid in onze neigingen en denkbeelden , omdat het zelfde voorwerp twee perfoonen altyd verfcheidenlyk aandoet , en dat zy meerder of minder gevoelen, naar maate van hunne organifatie. Het wit of roozenrood wekken in de eene ziel aangenaame en zelfs wellustige denkbeelden op, terwyl in eene andere , het zwart of' geel droevige en melancholieke gewaarwordingen voortbrengen. De een is driftig verzot op zekere geuren, die voor anderen onverdraaglyk zyn; de een gevoelt eene huivering op 't gezicht der gedaaniC , of het aanraaken van een ligchaam , dat een ander met onverfchilligheid ziet of aanraakt. De fynheid der orgaanen ontftaat van de fynheid der zenuwachtige draaden , welke  SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 819 gefchikt zyn om de indrukfelen der uitwendige voorwerpen te ontfangen. Een ieder onzer zinnen heeft flegts een zeker getal van voorwerpen , die haar kunnen aandoen; de bloem, die het gezicht ftreelt, is dood voor het oor , en de uitgezochtfte reukwerken geeven geen het minfte genoegen aan het gezicht. Zomtyds gebeurt het dat twee zinnen zich door het zelfde voorwerp aangedaan gevoelen ; vanhier een dubbeld vermaak of dubbelde fmart. Eene vrouw, die by eene regelmaatige fchoonheid , veel geest en eene verrukkende ftem heeft , moet veel fterker indruk maaken , dan eene andere die alleen fchoon is. Dan is zy, als een zesde zintuig, dat als het geheel van alle de andere in werkzaamheid gebragte zintuigen is, waaruit eene algemeene aanprikkeling ontftaat van alle de zenuwachtige vezelen , die onder elkander in beweeging raaken. Onderftellen wy, om my te doen verftaan, een man van gevoel, die eensklaps overgebragt wordt in een paleis , waarin natuur en kunst zich vereenigd hebben , om het zelve prachtig te maaken voor het oog; eene bevallige ordonnantie, een aangenaam gezicht, digt bewasfen bosfchen , afglooijende heuvels , aartig fpringende fonteinen, een tafel bedekt met de lekkerftegerechten, eene hartftreelende mufiek, de uitgezogtfte reukwerken, godlyke fchoonheden die deeze gerechten met bloemen verfieren, en uit welker oog die zachte vreugd fchittert, welke het vermaak voorafgaat; dit betoverde, diep getroffen mensch ftaat onbeweeglyk in een foort van verrukking ; eene enkele zaak ontbreekt aan het genot, maar wel ras kondigt hem een bevallige glimplach dit geluk aan. Zeg my eens , of zodanig een mensch door alle zyne te gelyk in beweeging gebragte  ,820 over de te zinnen niet fterker is aangedaan, dan wanneer bv van alle deeze fchoonheden één voor één genot had? Er is, buiten twyfel, geen mensch, die niet g»voe'. hg is voor dit betoverend tafereel - maar de wellustige mensch, de gevoelige en kiefche ziel, de domkop , de dronkaart, de lichtmis ; allen zouden zy met verfchillende nuances , die de byzondere wyze van hunne organifatie en het allooi van hunne ziel kenfchetzen, hier genieten. Er is dus niets verwonderlyks in , dat men met een zeer kiefche reuk , by eene zeer fterke onaangenaame lucht, bezwymt, en zelfs in lluipachtige beweegingen geraakt. Het zelfde uitvverkfel kan men zien gebeuren, zelfs by dingen , die wy met al te veel drift beminnen. Men heeft menfchen fchielyk zien fterven door een overmaat van vermaak of fmart. De fchoonfte mufiek kan fommige menfchen . onaangenaam aandoen , en by dezelven niet dan fmartelyke gewaarwordingen verwekken, la mothe le vayer, die beroemde twyfelaar, kon nooit, zonder fmart te gevoelen , de ftreelendfte toonen hooren, terwyl hy in verrukking was opgetogen by het geluid van den donder, pope , die vermaarde Wysgeer, waarop Engeland met recht zynen roem draaft kon nooit begrypen , hoe iemand behaagen fchepte' in de mufiek. jean jeaques rousseau leert ons , dat by te Parys eene dame van aanzien kende , die volltrekt geen mufiek kon hooren , zonder door eenen ftuiptrekkenden lach bevangen te worden. Men heeft een mensch gezien, voor wien het gezang van den nagtegaal zo volftrekt onverdraaglyk was, dat hy «nagts opftond, om ze met lange ftokken te ver- jaa-  STMPATHIE EN ANTIPATHIE. g2£ jaagen , en zelfs de boomen uit den grond deed haaien , waar deeze beminlyke vogeltjes nestelden ; het gekwak van de kikvorfchen was voor hem het bekoorlykfte mufiek. bayle kreeg ltuiptrekkingen , wanneer hy het geluid hoorde dat het water maakt, als het door een kraan loopt. Zomtyds is deeze Antipathie het werk van eene verhitte verbeeldingskracht. Men zou niet gelooven , hoeveele wel gëorganifeerde harszens de partyzucht in de voorwerpen van wetenfchappen, befpiegeling, en godsdienftige ftoifen heeft doen kolderen. Ten tyde van de buitenfpoorigheden van den heiligen medard , en de belachlyke redentwisten, die dezelven veroorzaakten , waren 'er van de tien zotten , die men in onze dolhuizen opfloot, ten minften de helft Janfenisten en Molinisten. M. de *** , wiens brein verhit was door die ellendige twistfchriften, verbeeldde zich, dat hy een Janfenist fchrylings op zyn neus had zitten. Vergeefs poogde men dit zotte denkbeeld te verdryven, door alles wat de reden bedenken kan. Niets was in ftaat hem te geneezen. Men haalde M***, een beroemd Geneesheer, die zich veinzende te fchikken naar de dwaasheid van den zieken , hem een geneesmiddel voorfchreef, dat even vreemd was als de kwaal, te weeten om den aers van een Jefuit op zyn neus te plaatfen. De zieke , de moeijelykheid voorziende , om zodanig een voorfchrift werkftellig te maaken , zogt zyn ouden Schoolvriend Pater tournf.mine op, en dwong hem, met de pistool in de hand, om hem tot zyne geneezing ten dienfte te ftaan. Dit geneesmiddel had de gewenschte uit- wengelw. II. Deel. Ggg wer-  822 OVER DE werking, en van dit oogen blik af kreeg M***, zyn verftand weder. Men heeft zwakke menfchen zodanig door eene pnbefcheiden en ongunftige voorzegging getroffen gezien , dat zy dezelve door hunne vrees vervulden. henry heers , een beroemd Geneesheer, heeft onder zyne waarneemingen , een voorbeeld aangeteekend , dat ten deezen voldoenend is. De vrouw van een Lutherfchen Edelman kwam vier maaien gelukkig in de kraam; zy wierd voor de vyfde maal zwanger. Hoe meer zy den bevaltyd naderde, hoe meer haar vrees , die zy voor den dood had opgevat, vermeerderde; zy had zich ingebeeld, dat deeze haare zwangerheid de laatfte zyn zou. Den gantfchen tyd dat dezelve duurde, bereidde zy zich tot den dood. Vergeefs vertoonde men haar , dat deeze vrees zonder grond, dat zy belachlyk en gevaarlyk was; zy bleef altyd in dat denkbeeld, dat zy in die zwangerheid fterven zou. Tegen het einde van de agtfle maand maakte zy haar testament, en eenige dagen daarna vond men haar dood in het bed. Een waarzegger had haar gezegd, dat zy op haar hoede moest zyn , van geen vyf kinderen te krygen, omdat zy in de vyfde zwangerheid fterven moest, en deeze voorzegging had haar verbeelding ontftelt. De verbeelding is een foort van altyd brandende oven , die zo wel op het phyfieke als op het zedelyke van de machine werkt ; het is een volcaan die, tot een zeker punt ontbrand, in den fterk gëorganifeerden mensch meesterflukken van vernuft doet ontftaan, en die al te geweldige fchokken aan een  SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 823 een zwakker individu geevende , niet dan verwarde denkbeelden, zonder eenige opvolging, voortbrengt, fchoon die foms door eenige flaauwe ftraalen der reden verlicht worden ; van den een maakt zy een zot, van den ander een genie , die tot verwondering zyner eeuw ftrekt. Vandaar die ongelykheden , die afweezigheden , als men het zo noemen mag, die men by den grooten man zo dikwerf aantreft , en dat gemeene , maar altyd gelyke verftand by den gewoonen mensch. De verbeelding is dan de bron van onze dwaasheden en onze groote daaden , van onze vermaaken en onze fmarten. De een waant zich getroffen van een ingebeeld kwaad , dat men alleen door een nog vreemder hulpmiddel geneezen kan ; een ander denkt in den behoeftigheid fchatten te genieten, die zyn ontfteld brein voor hem dagelyks oplegt. Met deezen kunt gy over alles praaten , over alles redeneeren ; gy zult een beminlyken en befchaafdeu geest in hem ontdekken; maar by ongeluk ontfnapt u een woord , dat eensklaps de diepgeveste denkbeelden zyner fmart opwekt; de machine raakt van zyn ftel , en dezelfde mensch , dien gy een ogenblik te vooren bewonderde , boezemt u het grootfte mededogen in. Het is buiten twyfel eene onmerkbaare,uitftorting van geesten, die uit de ligchaamen vloeijen, en die tot de reukzenuwen overgebragt, dezelven op een aangenaame of pynelyke wyze aandoen , die de belachlyke woorden van fympathie of antipathie hebben doen gebooren worden. Het verwondert my dus niet meer te verneemen , dat eene vrouw van veel vernuft , op de lucht van eene aal in bezwymenis gevallen is. Ik heb een jong mensch , die Ggg a zeer  824 over de zeer gevoelig was , de iterkfte fchrik en afgryzen zien betoonen , op het gezicht van een gevangen rot; het gezicht zelve van dit dier op een fcbildery veroorzaakte by hem een ongefteldheid van het zenuwgeftel. De Wilden van America weeten den .loop van een Europeer met dezelfde fynheid van reuk op te fpoo« ren, als een jagthond den loop van een haas of hart. Men vindt zelfs Blanken, die geen anderen gids dan de reuk hebben , om hunne vluchtende Negers te betrappen. Maar dit vermogen is hier zeldfaamer, omdat de reuk veel minder by ons geoefend wordt dan by de Wilden , die , tot den Haat der zuivere natuur gebragt, geen andere hulpmiddelen hebben , om den loop van bet Wild , of de aannadering van den vyand te herkennen. Het is dus niet te verwonderen , dat iemand, die met zodanige fynheid van reuk begaafd is , gevaar loopt van te bezwyken, wanneer hy eene lucht inademt, die voor hem onverdraaglyk is. uladislaus jagellon, Koning van Poolen, die, geduurende een halve eeuw , met heldenmoed alle de gevaaren van den oorlog trotfeerde, ontroerde en nam de vlucht op het gezicht van appelen. Wan. neer men ze aan duchesne , Secretaris van francois de eerfte , by geval onder zyne reuk bragt, Hortte hem het bloed by (hoornen uit de neus. De oude Hertog d'èpêr'non , die al zyn fortuin aan Hendrik den lilden te danken had , en zich in da beroerdfte tyden door zyne fierheid en moed wist te handhaaven, bezwymde op de lucht van een haasje, henduik de Hl* zelf kost niet alléén in eene kamer blyven, waar een kat was. Kei-  sympathie en antipathie. 825 Keizer ferdinand liet aan den Cardinaal van Lotharingen een zeer dapper Edelman zien, die zulk een afgryzen voor de katten had , dat hy uit zyne neus bloedde, als hy ze flegts van verre hoorde maauwen. scaliger kon niet lang agter elkander op waterkers zien , of hy gevoelde een fiddering over zyn gantfche ligchaam. erasmus kon den fmaak van visch niet verdraagen, zonder de koorts te krygen. 110bbes kon 's nachts geen ogenblik zonder licht zyn, of hy viel in eene foort van yle koorts. tycho brahe , die beroemde Wysgeer , veranderde van kleur en voelde zyne beenen knikken, op het gezicht van een haas of van een vos. De Marechal d'albert, eindelyk, kon geen wild fpeenvarkentje zien of voelen , zonder zich kwalyk te bevinden. Meestentyds vallen deeze uitwerkfelen voor, omdat zy in de ziel fmartelyke herinneringen verwekken. Een mensch, die den dood vreest, zal op het gezicht van een lykbaar yerbleeken. tacobus de We , Koning van Engeland , kon het gezicht van een degen niet verdragen , fchoon hy 'er in de eerfte jaaren van zyn leven , groote preuven van dapperheid mede gegeeven had. Hoe veele dappere mannen heeft men niet gekend , die vrees voor eene aderlaating hadden. De Soldaat, die, in de woede der ilachting, doorboord met wonden , en met Hof en bloed bedekt, de zieltoogende ligchaamen van zyne vyanden met voeten treedt, wiens ziel boven alle vrees verheven Ggg 3 is;  B5tf over de is, die zelfde Soldaat, wanneer hy naar zyn huis, in den boezem van zyn gezin is wedergekeerd, verbleekt en ontftelt als hy hoort, dat hy of zyne kinderen eene heelkundige operatie moeten ondergaan ; dus hebben de gewoonlykfte zaaken , wanneer men ze in koelen bloede befchouwt, geheel andere indrukfels op hem, dan, wanneer hy, door zynen moed weggefleept, in het midden der veldHagen anderen onder zyne hand doet fneuvelen , of zich bloot Helt om den dood van de hand van a'nderen te ontvangen. De mymering der droefgeestigen is flegts op één onderwerp gevestigd : men moge met hen over alle andere zaaken , buiten hunne dwaasheid , handelen men vindt hen verflandige , vernuftige menfchen ; maar roert gy de fnaar die hen kwetst, dan is alles verlooren , en het gezond verftand Haat op de vlucht. Men heeft zodanige zieken tot de belachlykfle en ongerymdfte denkbeelden zien vervallen. De een denkt dat hy een glaazen neus of beenen van ftroo heeft, de andere verbeeldt zich een haan geworden te zyn , en kraait even als deeze dieren. Boerhave fpreekt van een van deeze zotten , wien het eens in het hoofd kwam , van niet te willen wateren , uit vreeze van de ftad te overftrootnen. Hy zou van deeze dwaasheid geftorven zyn, indien zekere Geneesheer niet verzonnen had rondom hem brand te laaten roepen, en hem voorteftellen, dat de ' gantfche ftad door den brand zou verteerd worden, indien hy de goedheid niet had om den brand te' blusfehen. De Tranfaclions Philofophiques fpreeken vrn zekeren Kapellaan van den Hertog van eolston, die in zvn  SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. 827 zyn hart en op den top van zyn hoofd een alleryfeïykfte koude gevoelde, wanneer men hem noodzaakte om het 53fte hoofdftuk van den Propheet jesaias of zekere vaerzen uit het boek der Koningen te leezen. Plet geen fabrice campani , ten opzichte van zekeren Ridder d'alcantaua verhaalt, is niet minder zonderling; deeze Edelman bevond zich niet wel, wan= neer hy het woord Lana , (VVol) hoorde uitfpree* ken , fchoon hy dikwils wollen klederen droeg. De eenvoudigfte zaaken , onverfchillige woorden brengen ons dikwerf verdrietige herinneringen voor het geheugen, en fchokken geweldig onze verbeeldingskracht. Vergeefs moge men zeggen, dat zy geen de minfte betrekking hebben tot de zaaken die ons aandoen , zy ontroeren, fchokken en pynigen ons ; dit is eene waarheid , die men gemaklyker door de ondervinding kan bewyzen, dan dat men 'er eene natuurlyke reden van kan vastftellen ; kan men my zeggen, waarom ik, in dit ogenblik, meer aan deeze , dan aan geene zaak denk ? Waarom ik, zonder eenige beweegreden , van een aangenaam denkbeeld meer aangedaan ben , dan van een onaangenaam? Het zyn vooral de Grooten , die, gewoon zynde over anderen het gebied te voeren, en alle de geneugten des levens te genieten, niet dan met fchrik dat tydperk > zien naderen , waar zy met de geringften hunner onderdaanen moeten vermengd worden. margaretha de valois , ZUSter Van fr.an- cois den Iften , ontroerde op het hooren van het woord dood , en verbande uit haare tegenwoordigheid alle de geenen, die dit woord by haar dorften Ggg 4 uit"  823 over de uitfprceken. Eensdaags aan haar tuinier vraagde hoe het met den boom ftond , die altyd zulke uitmuntende vruchten gedraagen had , antwoordde hy haar: Mevrouw, hy is dood! Dit woord deed hem wegjaagen, zonder dat men ooit weder genade voor hem kon erlangen. Wie kent de verfchriklyke uitwerkfelen der vrees met ? De Jaarboeken der Geneeskunst maaken gewag van een man, die zich op zee willende verlustigen , aldaar door een onweder overvallen wierd De vrees van ichipbreuk te lyden was 20 groot' dat hy zes uuren daarna een lyk was , en zyn lig' chaam , voor dat hy kwam te fterven, op verfcheiden plaatfen met zwarte plekken was aangelloken als of hy van eene pestziekte was aangetast geweest.' De fcbnk brengt niet altyd zulke ysfelyke wanorden* voort. In de belegering van de Stad Sienne m den jaare 1555 , jaagde een kogel , die voorby^ den Marqu.s de mariana vloog, hem zulk een fchrik OP het lyf dat hy van den fteen verlost*, waarmede hy gekweld was. De gewoonte geeft ons een nieuw temperament verandert onze afkeerigheden , onze neigingen en wordt voor ons een tweede natuur. Ind^Mirh idates, zonder ongemak te lyden, een dofis vergif kon neemen , die fterk genoeg was om twintig a„de e menfchen te doen fterven , zou het dan niet belachlyk zyn eene fympathie te onderftellen, tusfehen Mithridates en de dulle kervel? Zou dan de berugte grot in Iraliën , die men grone du chien noemt, en voor alle honden doodd* js, eenige antipathie voor deeze dieren hebben? Bemerkt men niet dat de ertsachtige dampen, die uit dee-  sympathie en antipathie. 82? deeze grot waasfemen, en, uit hoofde hunner zwaarte , zich alleen eenige voeten boven de aarde verheffen , zeer ligt het hersfengeftel van een hond, die deeze vergiftige dampen inademt, moeten treffen. Laat men , in plaats van een hond , eenig ander dier, een mensch zeiven zittende of liggende op zyn buik plaatfen , en deeze dampen zullen hem onfeilbaar verdikken. Onder het getal van ons voedfel en onzen drank vindt men foorten, die volllrekt flrydig zyn met ons temperament, en ons kwalyk gefteld maaken, waarvan men geen meester is. Indien de verbeeldingskracht nog het haare by deezen'afkeer voegt, moet het uitwerkfel nog oneindig gevaarlyker zyn. Ik heb , in een dorp van Lotharingen een klein meisje van de beste gezondheid gezien, die men op de negen maanden gefpeend had. Men gaf haar toen twee lepels linzen, die, een uur daaraan , haar geheel lichaam deeden opblaazen. Op de 18 maanden gaf haar moeder het haar op nieuws, en hetzelfde toeval vertoonde zich weder. Eindelyk liet haar moeder, toen het meisje twee jaaren oud was, het haar uit onbedagtzaamheid nog eens eeten, en het kind wierd zodanig opgeblazen, dat men nauwlyks haar oogen zien kost. Een jonge Duitfcher, zegt scholzius (Ephemerides d'Allemagne ann. 2. obf. 11.) met wien ik ftudeerde, at eieren en raauwe gebraaden appelen, zonder den minften tegenzin; by raakte ze aan, en zag ze zonder ongemak opdisfchen ; doch het was hem onmogelyk dezelven door anderen te zien in handen neemen, zonder in flaauwte te vallen ... Ik heb ook een vriend te Elbing gekend, die geen fpeenGgg 5 var-  83O OVER DE varken met kop en pooten gebraaden op tafel mogt zien, noch veel minder 'er van eeten, zonder in flaauwte te vallen , maar zodra men 'er deeze deelen van had afgenomen, at hy het zonder den gerinften afkeer. Deeze aanmerkingen betreffen niet alleen den mensch , maar men kan ze ook op dieren toepasfen, en dikwils wordt het geen vergif is voor zeker foort, een herftellend middel voor een ander. Kan men zeggen, dat 'er eene antipathie tusfehen den wolf en het lam, tusfehen de kat en den muis is ? Ik zie het niet anders , dan tusfehen den eerlyken mar, en den fchurk , den woesten ftruikroover en den ongelukkigen , dien hy uitfehudt, den veroveraar en de volken die hy onderdrukt. Het recht van den fterklten , zie daar de geheele Antipathie! De ftarren zeiven, de omwentelingen der planeeten, de eclipfen fchynen op zekere individu's eenen merkbaaren invloed te hebben. De Cancelier bacon, die van geheel Engeland zo zeer met recht geroemde Wysgeer , viel in flaauwte , ten tyde der maanec'ipfen en zyne bezwymenis duurde zolang als de maantaaning zeiven. thomas bartholinus fpreekt van een meisje, dat met vallende ziekten gekweld was , welke een vlek op haar voorhoofd had , dat zich uitftrekte en verminderde, en zelfs van kleur veranderde,nadat de maan deeze of geene gedaante vertoonde. Hijtoire anatom. Cent. II. ciiarles pison fpreekt van eene vrouwe, die by ieder nieuwe maan eene fonderlinge aandoening had. Haar linker wang, en het geheele gedeelte van den hals  SYMTATH1E EN ANTIPATHIE. S^I" hals aan dien kant , wierden zodanig opgeblazen, dat zy er telkens van dagt te (likken. De morbis a ferofa colluvie , obf. 17. tulp maakt gewag van een Engelscbman , die ieder volle maan een opftopping van water kreeg, welke vier dagen duurde, en hem doodelyke benaauwdheden veroorzaakte. Obferv. Mei. lïb. 3. cap. 13. De geneeskundigen hebben opgemerkt, dat zekere dieren, die bepaald fcheenen om zich met moed tegen de aanvallen van een leeuw te befchermen, eensklaps ontroerd wierden, duizelingen kreegen, en zich byna zonder eenige verdeediging lieten verflinden: het geen zy veel minder toefchreeven aan den fchrik, dan wel aan den fterken adem van den woedenden leeuw, die hen als verdikt had. Ik heb in myn Provincie een zeer arm man gekend, die zich voedde met het vleesch van wolven, die men in de woeste bosfchen van het canton gedood had. Hy wist dezelven intezouten, om geduurende het geheele jaar zyn voorraad te hebben. Deeze man had zulk eene derke uitwaafeming, dat men niet digt by hem kon komen, zonder wee om het hart te worden. De honden kreegen hem van verre in de neus, vergaderden zich rondom zyn hut, en vervolgden hem geduurig in de draaten, waar zy hem met een foort van woede aanblaften. Is het niet deeze zelfde uitvloeijing der ligchaamen, die de osfen doet loeijen en met de pooten krabben op het gezicht van eene dagery, en die hen waarfchouwt , dat dit voor hen een plaats van vernieling is ? Ik zie hier nog geene meer Antipathie in , dan wy dagelyks ondervinden op het ge-  $3a SYMPATHIE EN ANTIPATHIE. gezicht van een flagveld of by het naderen van een graf. / 'Er zyn dieren , die voor de menfchen in 't gemeen, geen lucht van zich geeven, en die ondertusfchen van eene zeer onaangenaame aandoening zyn op menfchen , die een fyner reuk hebben en meer vatbaar zyn om verfchillende uitwaafemingen te kunnen neken. Als een kloekmoedig en fterk oorlogsheld ontltelt op het gezicht van een kat, laat ons dan hierin geene andere Antipathie zoeken, dan die ons onze reden aan de hand geeft, en laat ons nooit woorden fpillen, die van zin ontbloot zyn. Deeze neigingen en afkeerigheden zyn altyd het merk of van eene verbysterde verbeeldingskracht die zich monftcrs fchept, of, van eene ontfteltenis in de organen, of van de meerdere of mindere kieschheid buigzaamheid en fynheid inde zenuwagtige vefelen' of e.ndelyk van zekere hevige hartstochten, van eene bykomende oorzaak, een gelukkig of ongelukkig toeval, dat betrekking heeft op de zaak waarvoormen een afkeer heeft, of die men bemint. Een kind, dat by zyne voedller door een kat gekrabd of gebeeten is zal dit dier nooit zien dan met evenveel affchrik als haat. En deeze afkeer, die met de jaaren toeneemt kan het fomtyds een afgryzen inboezemen, welke fterk gpnoeg is, om het gezicht van dit dier niet te kunnen ver raagen ,onder eene ontfteltenis door het gantfche ligcnaam te gevoelen. D E  »33 DE OUDE THOMAS P A R R. Uit het Hoogduitsch. M en heeft in oude en hedendaagfche tyden met eene letterkundige Micrologie wydioopige aanteekeningen gemaakt van zodanige perfoonen , die een buitengemeen langen en tot aan het einde hunnes levens gezonden ouderdom bereikt hebben (*). Het lange leven is daardoor uit zyn eigen aart een zeer onfchuldig, en van alle vermoeden van eerzuchtige oogmerken zeer vervreemd middel geworden, om zynen naam zeker foort van onfterfelykheid te verfchaffen. Hoe veelen, die by hunnen leeftyd nooit buiten den kleinen omtrek van hunne parochie genoemd wierden, of op zyn hoogst tot de nederig trotfche plechtigheid des voetenwasfens in de hoofdltad aanfchryving kregen, erlangden door deezen weg na hunnen dood eene geheel onverwachte beroemdheid. Doch men bleef gewoonlyk in zulke gevallen alleen by de bloote, drooge en onvruchtbaare Nomenclatuur ftaan, en men dacht nooit om eenige voor (*j Men vindt reeds zeer vroeg, dat zich deeze ftoffe tot een ftichtelyk gelukwenfchens fchrift op de hooge geboortedagen of Jubelfeesten van aanzienlyke begunftigers en befchermheeren zeer wel liet gebruiken, luciamjs granuleerde reeds, op zodanige wyze, zynen. doorlu htigllen patroon quintilius, in het nog voorhanden zynde gefchrift, de Macrobiërs, het geen de met den geest van deezen Schryver zo gemeenzaame Duitfche Overzetter met recht vooreen echte Lucianifche vrucht houdt. Zie Lucians famtlicht Werke von ïVieland, Th. 5. p. 353. In laatere tyden heeft men door foortgelyke aanleidingen , byna van alle enkele kunstgenooten een eigenaanig fchrift, als: de medicis kngaevis, de concionatoribus aulicis longaevis, enz. .  ,%4- de oude thomas p a r r„ voor den Arts en Natuuronderzoeker zo aangenaame berichten uittevorfchen over de vroegere opvoeding en byzondere levenswyze van zodanig lang leevende perfoonen. Zeer zeldfaam gebeurde liet door een gelukkigen famenloop van omllandigheden, dat zy door waarneemers , die der zaake kundig waren, wegens de ornftandigheden hunnes levens ondervraagd, en als leerzaame bylagen tot de kunst van lang leeven konden gebruikt worden (*> Maar des te meer verdienen ook zodanige gevallen, van welken naauwkeuriger berigten zyn bekend geworden, bewaard, en ook dan nog in goed aandenken behouden te worden , wanneer de jaarboeken en fterllysten reeds lang opgehouden hebben van hen te fpreeken. De beroemdften onder alle de hedendaagfche Macrobiërs want waarom zou. men zich niet van het Griekfche kunstwoord bedienen , daar ons onze onbelrulpzaame taal een diergelv- ke famenvoeging verbiedt ? is zonder twyfel de Engelschman thomas paru., die den 5<*e November 1635 in zyn 152^ jaar te Londen aan eene ongcfteldheid van maag, die hy de koninglyke keuken "te danken had, overleden is. De gemeene man in Engeland fpreekt nog heden met een foort van nationaalen hoogmoed van dit zeldfaame voortbrengfel van zyn geil*) Zie baco in het gefchrift: Eifloria vitae & mortis c. 507. in Opp. edit.Trf. Over het algemeen vindt men hier zulk een menigte van waarneemingen en daaruit afgeleide hoogstvruchtbaare gevolgen, dar alles, wat, fc-dert dien tyd. over de kunst van lang leeven gefchreven is geworden, nauwlyks voor iets meer dan eene bevestiging van het al' « daar aangevoerde gelden kan. Zy verdient daarom voor ve«le anderen eene nienwe uitgave en verbetering.  I)E OUDE THOMAS PARR. g3j gelukkig eiland; en even gelyk men zich voorheen in Griekenland den ouderdom van een Nestor, en in Spanje de jaaren van den Tartesiifchen Koning akganthonius toewenschte, zo waren langen tyd in Engeland by de gelukwenfcliingen op geboortedagen tht years of old Parr zeer in zwang , als de hooglïe levensfom , die voor menfchelyke wenfchen bereikbaar is. Ja de Natie hield het zelfs voor billyk, hem by de negen Koning-n en Koninginnen, die deeze Patriarchalifche üudvader allen overleefd had , zyne rustplaats te vergunnen. Hy wierd in de Westmunlterfche Abtdy begraven, en kreeg dus eene plaats onder de aanzienlykften des volks (*). 'Er zyn my van deezen verwonderlyken grysaart eenige berigten in handen gekomen, die wel ook nu nog verdienen, door een uittrekfel, onder ons op nieuws in omloop gebragt te worden. Zy kunnen ter gelyker tyd dienen om dat geen volkomen te maaken , het geen ons reeds lang bekend en in onze zakalmanakken en leesboeken medegedeeld is. Thomas parr, een zoon van john parr was een eerlyke landman te Winnington in het Kerfpel Alderbery , in het Graaffchap Salop, en in het jaar 1489 gebooren. De gefchiedenis van zyn leven en levenswyze is de eenvoudigfte van de waereld. In het jaar 1543 , toen hy 60 jaaren oud was, liep de tèrmyn van zyn pacht voor de eerftemaal ten einde, en by vernieuwde denzelven voor twintig jaaren met zyn pachtheer lewis porter. In 't jaar 1563 trouwde hy voor (*) Hierom heeft ook pabr in pullers Wortkies eene plaats yerkreegen. Vergelyk enticks new hiftory and furvey of Ltudon, fVeftminfltr. Soutkwark eet. T. VIII. p. 6+.  83E OÜDF. THOMAS PARR. als Abdera in dc oudheid. In Londen wierd hy een huisgenoot van den Graave van arunoell , die hem ahe mogelyke gemakken verfchafte , doch hem ook ras uit een overmaat van goedheid dood voêrde. Op bevel des Konings moest zyn Lyfarts , de beroemde willem harvey , den ouden parr 'na zynen dood openen. Uit een nauwkeurig Latynsch bericht van deeze ontleeding, dat men nog in eenige Verfamelingen vindt (*) , blykt duidelyk , dat alle de edele deelen volkomen, frisch en gezond waren en dat hy zekerlyk nog eenige jaaren zou geleefd hebben, wanneer hy niet, door verandering van clipmt en aiwyking van zyne zuinige levenswyze, zyne natuur nog op het laatst geweid had aangedaan. Hy had, wordt bier onder anderen gezegd, een breede boon, geen fungeufe , maar aan de ribben gewas* fen longen. Zyn hart was groot, dik, had. fterk* ve- de plaats drukten haare blydfchap deswegens daarover in dichtmaat dus uit: m mcn °f Coventry, are very glad to fee, Tour royal majefly. Good God, how fair ye be! De Koningin zou terftond hierop geantwoord hebben: Our royal Majefly, ft rery glad to fee Te men of Coventry. Good God, wat fooh ye be! (*) Men zie een zeer gebruikbaare Compilatie over dn onderwerp, dat ten titel voert, Long Livers , Lond W n, 8vo. en aan zekeren robert sobers toemfchreven wordt. Hier vindt men b.. 77. meer over den Ouden PARR byeen , en ook h™ PutHce dedtfe: • ejus, quam anno aetatis fuae eentefj^ VZ Mo duxerat viduam, ex J^f j ' éum eum ipfa rem habuiJTe, juxta atau, ■ r ' , „ ■"e' Juxta Mque altt mtrari /b/ent. ff «tque ad duodecim anno, retroattos, foütum eum a fre grove mistas;in d£ waarfchynIykhej.d ^ " - ««. De bekende roeping van het Virgiliaanfche: Ani mas m vulnere ponunt, 0p grvsaam du Houwen v\«Ar 1 Sfysims, die jonge vrouwen wouwen, vindt cok zyne uitzonderingen.  DE OUDE THOMAS PARR. 845 zyne fchriften en raondelyke lesfen zo zeer verdienftelyKen Arts; die in den voorleden zomer op een der talrykfte en beroemdfte Univerftteiten, openbaare en van rneer dan 200 Studenten, met eene aanhoudende leerzucht, aangehoorde voorleeziugen over de Kunst van lang te leeven gehouden, en daardoor niet alleen by zyne jonge kunstgenooten, maar nog in een veel ruimer kring een ryken oogst der vruchtbaarfte ideën voor Phyfifche en moreele gezondheidsregelen heef* uitgeftrooid ? Mogt het hem flegts ras behaagen om den wezenlyken inhoud deezer voorleezingen ook aan het grooter publiek, dat zyne mondelyke lesfen ontbeeren moet, door den druk medetedeelen! Hhh5 D E  80 DE HERMANSBERG. Uit het Deensch. Da Hermansberg verheft zich ouder eene menigte van kleine, met woud bedekte, boogtcns, in het heilig oord, dat Duitschlands Hannibal met het bloed der Romeinen geniest heeft. Na eene volkfprooke , die niet zonder eenige historifche waarfchynlykheid is, heeft deeze beroemde held der vry. heid hier zynen vasten burg gehad , en in laatere tyden moet zyn fhmdbeeld , de oude beroemde hermanszi'IL, hier gedaan hebben. Op den top des bergs breidt zich een langronde vlakte uit , die door eene hoogte van aarde omzoomd is, waaronder men , in eenen omvang van 1500 fchreden , de afgébrooken (lukken van eenen ringmuur ontdekt heeft. Alleen aan de Noord^yde van het Pyrmonterdal loopt een pad af; van alle de andere kanten is de hoogte zeer ityl en byna ontoeganglyk. Boven aan den ingang der vlakte vertoonen zich aan beide zyden twee groote met aarde bedekte fteenhopen . die denkelyk voorheen toorens geweest zyn. Midden op de vlakte opent zich een hol , dat een voormaaligen kelder fchynt aanteduiden. Rondom het dikke woud, dat den top des bergs bekranst , heeft men een buitengemeen romanesk en aan den gulden eeuw herinnerend uitzicht. Eene plegtige yzing vergezelde ieder myner fchreden , die ik op deezen klasfieken bodem zette. De wolken trokken duister , en fteeds duisteref over het donkere woud af, en de donder bromde rondfomme van de afgelegene bergen af. Van berg tot t>«g,  de hermansberg. 847 berg, van woud tot woud klonk in myne met kille fchrik vervulde verbeelding de uitroeping van den; troostloozen beheerfcher der waereld: „ varus ! va- rus! geef my myne Legioenen weder!" Onder het verdovende gefchal der hoornen hoorde ik het krygsgezang aller krygsgezangen van berg tpt berg, van woud tot woud weergalmen: Ha, gy Cheruscers! Gy Catten! Gy Marfen! Gy Semnonen. Plechtige naamen voor myn krygsgezang! enz. (*). Myn oog daalde in het dal af. Ik zag de af- deinzende Legioenen en Hermans Cheruscers in den geweldigen arbeid der zege. De eene Echo antwoordde de andere : In de fchaduwe van Wodans fchild, met kruin en wortel verheven. Hoe klonk de Jiampende hoef/lag van het vuurfnuivende Ros! enz. (j-J. Wodan, Wodan ! het bloed der Tyrannen! Bloed voor de heilige Vryheid, bloed der Tyrannen! Wodan ! Wodan! Ik zag Herman , den bedwinger , den braveerder van de dwingelanden der waereld, Romes fchrik en Duitschlands verlosfer. Onwillekeurig buigden zich myneknieën, toen thusneldain den bruidlyken dans, onder haare bloozende maagden , den zegevierder bloozend te gemoet trad. Heilige Vryheid! hoe heilig is my ieder uwer verdeedigers! En Herman! Gy vocht en zegepraalde voor uwe nabuurige broeders, voor (*) klopstock, Hermans fchlacht, zesde tooneel. In het oorfpronglyk is de gantfche zang van Klopftock vertaald. (f_) Hermans fchlacht, zevende tooneel.  848 DE HER MANSBERG» voor myne Cymbriers. Myn gelaat gloeide, en myn hart klopte fterker voor dit gedenkteeken van uwen zegepraal. „ M**!" riep ik myne reisgezellen toe," laat ons „ aan de gedachtenis van Herman offeren!" Wy vlyden ons in de fchaduwe van den oudften eik op de fchoonfte plaats van den rug des bergs neder. Ik haalde myn fluit voor den dag, en fpeelde een marsch van schulz, die door den echo vergezeld wierd. Dit verraschtte M * * , en myn gevoel was zo hoog geftegen, dat ikzelfsdoordeezehevigedriftverraschtwierd. Ik offerde , ik weet niet meer wat, maar het lieffte dat ik by my had. Myne traanen ftroomdeu in dit heilige gevoel. M * * ftortte in myne armen. Zo omhelzen Duitschland en Denemarken eikanderen. De wolken verfpreidden zich ; zy zweefden over de bergen, en de zon trad in haar alles verhelderenden glans te vourfchyn. De vogelen zongen lievelyker in het verlichte bosch. Alles lachte my aan , en het was rondom ons , gelyk in het hart van den man, waaruit alle kleine hartstochten voor de zegenpraalende liefde der menschlteid geweeken zyn. Hoe is het mogelyk, riep ik uit, dat menfchen eikanderen vreezen, verachten, haaten, vervolgen! Menfchen tegen menfchen ! Volken tegen volken ! Onbegrypclyke tegenftrydigheid op een fchouwtooneel, dat door een en dezelfde zonne beftraald wordt. Duiifchers , Engelfchen , Hollanders, Franfchen, Deenen, Noormannen, Sweeden, Pruisfen, Poolen, Hungaaren, Italiaanen, Spanjaarden, Portugeefen ! Zyt gy dan niet alle menfchen, en als menfchen allen gelyk? Ik neem wel verfchillende gedaanten, een verfchillend koloriet, verfchillende tongvallen waar. Maar,  DE HER MANSBERG. 849 Maar, zeg my eens, gy. Wiskunftenaar, welke figuur is u het onontbeerlykst ? Het quadraat of de cirkel ? Zeg my fchilder, welke kleur van den regenboog is u het lieffte? Zeg my, toonkunftenaar, welke toon is u het nodigde op uwen lier ? En echter kan men de betrekkingen en den invloed derfiguuren, kleuren en toonen in de begrensde 1'pheer van haare werkzaamheid berekenen, terwyl de betrekking en invloed der verfchillende volken zich in den grenzenloozen kring der eeuwigheid verliezen. Wie weet, wat ieder natie op zich zelve tot het grootfte en laatfte doelwit van het al heeft toegebragt? Welke Gefchiedfchryver heeft dat ooit vertoond, en welke Wysgeer der gefchiedenis waagde het ooit dit op de weegfchaal der vergelyking te brengen ? Voor zekere tydvakken , en by fommige enkele tooneelen moge het gelukken , het meer of minder van het aandeel te. bepaalen , dat deeze of geene fchouwfpeeler aan den toenmaaligen gang der gebeurteuisfen gehad heeft. Maar om over het gewicht van hunne rollen, over den invloed van dezelven op de ontwikkeling der hoofdknoopen , en in 't byzonder over de verfchillende graaden van hunne onontbeerlykheid een juist oordeel te kunnen vellen , moest men de Cataftrophe kennen, moest men het geheele ftuk tot den einde toe zien fpeelen. Wie ftaat er ons borg voor, dat niet de een of ander fchouwfpeeler , die in een tegenwoordig tooneel verdween, in een volgend weder te voorfehyn komt? En al kwame hy nooit weder te voorfchyn , kan ik, geduurende dat het my onbekende ftuk nog in het voortfpeelen is, wel bëoordeelen, of zyn kortere rol meer of minder voor het geheel gewerkt heeft , dau de langere rol van een ander? Ita-  &5© SE HEkMANSBERG. Itaiien, Frankryk, Engeland, Holland hebben op het fchouwtooneel der gefchiedenis meer aanzien ge. maakt, dan Duitschland , Spanje, Denemarken ; hun fpel is ten minften oneindig meer toegejuicht. Maar van waar weeten die aanfehouwers , die zo gaarne met het masker der alweetenheid praaien, dat de rollen van de laatften reeds uitgefpeeld zyn ? Hoe, wanneer Duitschlands langzaame vorderingen het even daarom ook het langfte uithielden ? Hoe, wanneer de ïangduurige vernedering van Spanje tot eene voorwaarde van een toekomftige des te magtiger verheffing zyn moest ? Hoe, wanneer Denemarken in zyne geruste fluimering krachten tot den onvermoeidften arbeid van den langften dag had byeengefameld ? Buiten twylfel zyn 'er onnuttige, verachtelyke individu's in de Staaten; maar 'er zyn geene onnutte en verachtelyke Staaten , ten minften niet in Europa. Zelfs Rusland, met al zyn wandrochtelyk ïartaryen en Barbaryen, deeze walvisch, wiens kop zich in het Westen nederbuigt, en wiens Haart zich over het Oosten verfpreidt, zal zekerlyk nog eens de kortzichtigften toonen, dat het veel meer gedaan heeft , dan alleen zyn plaats in de waereld te hebben ingenomen. De Natiën zyn de letters in het Alphabet van 't menfchelyk geflacht, en 'er is onder hen geen onnutte letter. Een rar.gliryd tusfehen A en O, tusfehen L. en N. zou niet belachlyker kunnen zyn, dan de verachting der Natiën tegen eikanderen in de daad is. Nationaale haat en Nationaale verad ting is eigenlyke, en, onder alles, wel de laagfte, eliendigfte en onvergeeflykfte blasphemie. Zo deeze of geene Natie eene fchriklyke of onaanzienlyke rol gefpeeld heeft, heeft zy, als Natie, daar de fcliuld van? Die een volk  DE HER MANSBERG. 8jï volk veracht, is er niet verre meer van af, om het menschdom te verachten,-of, om eigenlyker te fpreekenj wie een volk veracht, bedriegt zich. zeiven, als hy achting denkt te hebben voor het menschdom. Is het mogelyk , is het voor menfchen mogelyk , dat de woorden Spaansch of Fransch , of Duitsch , of Deensch, of Hollandsen, als fchimpvvoorden van menfchelyke lippen vloeijen , als 1'cheldwoorden in menf fchelyke ooien klinken ? Neen het is den mensch niet mogelyk. Maar helaas beftaat het onmenfehelyke in dé daad. Wat zal ik zeggen van dit negative patriotismus, dit fchaduwwezen, dat het huichelagtïg gelaat van gewigtigheid aanneemt, en met eene vlamme fchittert , waarvan geen enkel vonkje met zyne natuur overeenftemt ? Hoe zal ik dit verfchynfel vertoonen ■ den hoogverrader onder het masker van een Cato? De patriot bemint zyn vaderland, acht zyne Natie, arbeidt voor zyn volk; deeze, hem parodieerende karikatuurfchiin , haat, befpot, vervolgt het buitenlandfche. Hy gelykt den huwelykstyran , die zyne gade daardoor zyne liefde wil bewyzen, dat hy onophoudelyk haar zuster beledigt. Het is onmogelyk, zegt rousseau, een enkele vrouw te beminnen , als men niet zeker minnend gevoel voor het gantfche vrouwlyke geflacht in zynen boezem koestert. Het is onmogelyk , zou ik zeggen , zyne Natie te beminnen, en de overigen te haaten. Zekerlyk valt het oneindig ligter met eene vreemde Naue te fpotten , dan iets voor zyn eigene te onderneemen. Het pofitive Patriotisme komt ontzaglyk duur te ftaan, en maakt niet half zo veel geraas en aanzien. -Om zich van den eenen kant met fchelden ,en van den anderen met vleijen gezien te maaken , heeft, men flegts  S#l DE HERMANSBERG. flegts een goede long noodig, daar de ftille handeliii. gen van den waaren Vaderlander een welgeplaatst hart vereifchen. Geene Natie zou uit louter negative Patriotten beftaan kunnen, zonder zich zelve te vernielen. Vergeefs heet het in 't groote Franfche Woordenboek (*): dat men in Frankryk zich van het woord Duitfcher bedient , orn een groven , onbefchoften , verzopen kaerel aanteduiden. Ik geloof het niet. Ten minften kan ik het flegts van diejgrove enz. kaerels gelooven, die door dit men aangeduid worden. Zekerlyk zyn 'er niet weinigen uit de wezenlyk talryke klasfe, die onder alle ftanden en orden door hunne lange ooren uitfteeken , door welke dit fchelden werktuigelyk wordt nagebaauwt. Doch deeze echo's verdienen medelyden. Zich over hen te ergeren zou even onverftandig zyn als de zee wegens haare opbruifchende baaren, en kinderen wegens onrechmaatige begrippen te willen tuchtigen. De rechtmaatige afkeer yvert alleen tegen den veroorzaaker der verbittering, want deeze alleen haat en vervolgt den vriend zyns volks. Doch in een ongekreukt vertrouwen op de edelmoedigheid myner Natie, en in eene vaste overtuiging van haare billykheid en eerlykheid, herhaale ik het hier: Die misdaadigers, van welken deeze ergernis is uitgegaan , (*) On fe fert encore du mot Allemand, mal d propos fans doute, pour defigner un homme grojfier, bruial ivrogne. On dit: c\ft un Allemand. Hierby behoort voltaire's mot de defefpoir, toen Keizer joseph , zonder hem en zyn genodigd gezelfchap met een enkelen blik te verwaardigen, Ferney vocrby trok. Voilal zeide hy,terwyl hy zyn vengfter toefchoof, un Allemand, qui court la pofte.  de hermansberg. 8J3 gaan , en die ik, zonder bedenking, met d;n naam van nationaale gifmengers brandteekene , zyn niet veelen. Het zyn fle ;ts weinigen, buitengemeen weinigen ; en ik hoope , neen , ik ben ten vollen overtuigd, ras zullen ook deeze weinigen niet meer zyn. Want bereids is de dageraad reeds aangebroken , en ras zal haar de zon der verlichting volgen, door welker ftraalen de vyanden van den dag met hunne medegenoten in den afgrond van hun niet en de eeuwige vergetelheid onfeilbaar zullen wordeu weggevaagd. De tyd is naby , waarin taalhaat, natknaale haat, en alle wangeboorten» der zelfzucht zullen wyken voor de edele gevoelens van den waereldburger, voor de door rechtvaardigheid beftierde denkwyze, en de overtuiging dat de natiën , als menfchen , voor elkander onontbeerlyk zyn, en dat ieder onder hen eene rechtmaatige aanfpraak op de dankbaarheid van alle de overigen heeft; dat allen naar hun vermogen geeven, fchoon ook de eene meer dan de andere te geeven heeft, en dat flegts de Alweetende alleen berekenen kan, wie onder hen het broederlykst gegeeven heeft. Dan zal Engeland den voorrang aanVrankryk,en Vrankryk den voorrang aan Engeland, zonder laa^e afgunst toekennen; dan zalDuitschlandde verdiensten van den ftillen en vreedzaamen geest van Denemarken hoogfehatten, en Denemarken zal met eene trotfche befcheidenheid erkennen, wat de waereld aan de voornaamfte plantfchoolen der verlichtfte burgers van eene Natie te danken heeft, uit welkers vruchtbaaren fchoot de geest der vryheid over Europa, de boekdrukkunst, de Herrek tinde en de hervorming van het Christendom en de Wysbegeerte is voorgegaan -— en heeft een diep gevoel van de achtingen liefde, die deeze edele Natie waardig mengelw. II. Deel. Iü i*«  854 O e h e r m a n s ii e r g. is. Denemarken vergeet 'dan gaarne zo veele Duitfchers, die van erichs tyden af uit Pommerland tot op die van frederik den Vden aan zyne kusten by ftroomen zyn toegevoerd geworden; of, zo het zich daaraan al herinnert, dan vergeet het niet meer dat 'er zich ook zo menige heerlyke zaadkornen onder hun bevonden , wien nu de vryheid onzer boeren den zegen toejuicht, en dat de overigen ongeroepen niet ligt zouden gekomen zyn. Dan zal men het even belachlyk vinden, tegen de Duitfchers te yveren, omdat een der Koningen van Denemarken geen Deensch fprak , als wanneer Vraukryk de Deenen haaten en vervolgen wilde , omdat in de aderen der laatlte lodkwyks het Deenfche bloed gevloeid had. Verhaast dan , o Zon , het aanbreeken van den dag, die ons dit fchoone morgenrood aankondigt, den helderen dag der algemeene menfchenliefde over gantscb Europa! Welk een wellust, den eenen broeder den anderen — maar welk eene hemelfche vreugde, de eene natie de andere te zien omhelzen ! Waarheid is dan de heerfchende gedachte, liefde het heerfchende gevoel, menfchelykheid de heerfchende handelwyze. Ik was nu op eenmaal met myne reize naar Pyrmont verzoend. Ik bemerkte nu, dat ik het ftreelende gevoel , 't welk 't gezicht der zonne op den Hermans, berg in myn hart verwekt had , door al de zelfsverveeling, die my in het dal onderdrukte, op verre na niet te duur gekogt had. Nergens had ik my tot hiertoe vryer gevoeld, zo geheel en al als Burger uitliet Noorden, als broeder van het groote huisgezin van deeze zyde des Alpenketens, als hier op den top van het oude Cherusea's woud; hier, waar de macht van het Zui-  DE HEKMANSBES. Cé 8j? worden — wil men toch, hoop ik , niet fpreeken , wanneer men den verlichten patriot van eenen befchaafden ftaat wil karakterifeeren ? Even zo weinig zal men, hoop ik, van dit laatfte, 't zy Griekfche of Romeinfche , Patriotismus vorderen , dat niet meer dan een uitfluitend zelfzuchtig gevoel van eenen overmachtigen nationaalen trots geweest is , dat, wanneer het in 't algemeen vergeeflyk is , heden ten dage den Europeer, alleen als zodanig, kan vergeeven worden. Slegts de burger van Europa ftaat tegenwoordig tot de overige nu bekende waereld omtrent in dezelfde betrekking, waarin toen de Burger van Athenen of Rome , tot den in zyn tyd bekende orbis terrarum geftaan heeft. Het zou in allen opzichte belachlyk zyn , als een Duitfcher, een Engelschman, een Franschman , een Deen, een Hollander, enz. op de hem omgeevende natiën , als een fchoolmeester op zyne fchooljongens , een despoot op zyne flaaven, gelyk Griekenland en Rome op de Barbaaren, wilde nederzien. In onze tyden en in Europa heeft dus het patriotismus of in 't geheel geen zin meer, of het beftaat in eene beredeneerde burgerdeugd, in de onmiddelbaare toepasling der Cosmopolitifche gezindheden op het vaderland; even gelyk de deugd van een goed huisvader beftaat in de toepasfing der vaderlandsliefde op zyn huisgezin, en de deugd van den goeden ftaatsman in de toepasfing derzelve op zynen post. De menschheid is dus voor alles in den grond het gemeenfchaplyk voorwerp ; het welzyn der menfchen hun gemeenfchaplyk doel (*). Even (*) En echter fpreken wy hier , flegts van het Cosmopolitismus in een naamver zin. Het Cosmopolitismus in Iii 3  8j8 BE H E R M A N 5 fj E R e. Even gelyk befchaaving, verlichting, en algemeene verédeling der menschheid toeneemen , verbreidt zich allengskens de geboorteplaats , en met haar dat zoete iets , 't geen haar ovidius toefchryfr. Wat eerst flegts de hut van den vader was, wierd de geboorteplaats; wat de geboorteplaats was, het Vaderland ; wat het Vaderland was , het befchaafde waerelddeel, Europa; wat Europa was, wordt eindelyk de gantfche aarde (*). Wie zich als burger in het ryk der rede voorftelt-, die zich onder dit karakter denken kan, zonder in zynen kleineren kring geftoord te worden — die heeft een voorgevoel van zyn laatfte Vaderland. Ik noem het niet. Nog is de menschheid 'er zo verre van daan, verder mogelyk dan de eerfte Chaldeefche Steirekyker van het denkbeeld van den Herfchelfchen Melkweg verwyderd was. DE een ruimeren zin , het karakter van den burger der redelyke waereld, omvat alle moreele wezens, en zyn doel is niet flegts het welzyn der menfchen, maar ook menfehenwaarde. (*) Omne homini natale '/Hum. «TATIUS»  I) E II.ERMANSBEEG. 855 Zuiden het eerst voor de kracht van het Noorden moest bezwyken. Ik ontdekte in de gedachtenis aan herman , den oorfprong van Europa's vryheid- Met een ftaarend oog, vol van vreugde, volgde ik haar, boe zy den gang der zonne naar het Westen volgde , met de Angelfaxen naar Albion, met de Franken naar Galliën trok. Sympathetisch ontwaakte eindelyk hier. Holland, daar Zwitferland.. Aan geene zyde van den Rhyn bleef zy lang achter de dikke onwederswolken verborgen , tot dat zy eindelyk ook daar op eenen Ryksdag van Vrankryk , die Europa deed verbaasd liaan , met dubbelden glans fcheen te willen uitbreeken. Ik was nu niet langer een Nationaale Haaf. Ik was Duitfcher, Frank, Brit, Belg, Switzer, Scan*, dinaviër ! Myn hart klopte even hoog als fterk voor de broeders hier , en de broeders daar. Slegts nog drie banden, even fchoon als onverbreeklyk, boeiden my hartelyker en vaster aan Denemarken. De vriendfehap , de taal, en het aandenken aan myne kindsheid. De eerfte legt myn hart nadere verbindtenisfen op ; de andere wijst my mynen natuurlyken werkingskring aan, en de laatfte bindt my aan de plaats van myn eerfte beftaan. Maar gy, vader der volken, zyt myn getuige, dat myn hart nooit warmer Voor myn vaderland klopte, dan van het ogenblik af, dat het voor alle Natiën zo hevig begon te flaan. Zo het Cosmopolitismus geen loutere waan is , dan zuivert en verlterkt het de vaderlandsliefde ; of veelmeer ; dit alleen geeft haar waarheid en echte •waarde. De waare waereldburger is noodwendig ook patriot j maar de zogenaamde patriot is niet altyd Iii 2 Cos-  B56 pfi HSRMANSBERC. Cosmopoliet. Het menigvuldige misbruik deezer beide woorden maakt derzelver verklaaring en omfchryving nodig. Beteekent het eene den echten menfchenvriend van Terentius HOMO (*), en het andere den goeden burger : zo zyn zy gewis onaffcheidelyk va*j eikanderen. Want van het phyfifche patriotismus, van dat inftincl: naar de plaats onzer geboorte, dat een beftanddeel van ons dierlyk wezen, byzonder in den ruuwften toeftand van het zelve, uitmaakt, van die neiging naar onze geboorteplaats die wy met de Groenlanders , Irokefen en Kamtfchadalen gemeen hebben , en waarin wy zelve van hen overtroffen worden (*) Het bekende en ten fpreekwoord heiaas flegts ten fpreekwoord — geworden Homo fum , nil humani a me a'.ienumputo, maakt my deezen Romeinfchen Tooneeldichter n.eer waardig dan al het overige dat hy gefchreven heeft, hoe waar en fchoon het ook zyn m ig. Hy verdient, naar myn gedachte, door deeze enkele fpreuk , alleen zyne onlterflykheid. Het fchynt my de eenige echte uitbarftïng der eigenlyke menfchelykheid te zyn, die de oude Romeinfche Letterkunde kan aanwyzen. Ten minften ken ik niets, dat flegts op honderd mylen (de Humaniteit der Romeineu had haare grenszen in c.e ruimte) dezelve naby kwam. Zelfs toegegeeve» , dat wy hedenriaagfchen in deeze zo wel als an. dere gedenkfpreuken (b. v.Os homini fublime dedit coelumque tueri jvffit Qp ereüos ad fidera tollere vultus, en nog meer: Eft Deus in nobis van ovidius) meer zoeken dan de Dichter 'er waarfchynlyk mede wilde uitdrukken , en aog oneindig veel meer dan zyne tydgenooten 'er by gedagt hebben: zo is het toch eene onfterflelyke verdiende, een formulier gevonden te hebben , dat nog, na eeuwen. voor etn verheven gevoel en eene groote gedachte ruime ftoffe- genoeg op;evcr:.  DE KUNST OM TE LEEVEN. 86ï nie , en verandert de vermaaken in droefenisfen ; zy verzwakt, zy doodt. Ook zien wy den zieken, 't zy zedelyk of lichaamiyk, vol afkeerigheden en wanlust. De ziekten zyn in den grond niets dan onderfcheiden foorten van haat, gedeeltelyken of geheelen; en de haat , welke dezelven allen bevat , en 'er het Uturn van uitmaakt, is de ergfte van alle kwaaien. Zy bevolkt de waereld door ellende, ftrydigheden en wanvoeglykheden, zy vernaauwt, zy verarmt de natuur , beneemt alle fchakeringen , fielt alles in de fchaduw. Zy fcheurt, fnydt, deelt , vermengt, en werpt alle wezens in den nacht van het chaos. Zy is de overvloedige bron der monfters en der misdryven. Wat is 't Heelal duister en woest voor hem, die den haat in zyne ziel toegang verleent! Met één woord: haaten is niet leeven, 't is onophoudelyk (terven. MERK-  86s MERKWAARDIGE GEZEGDEN.' Iemand zou ergens op eene Hoogefchool defenfu auditus , dat is, over 't gehoor, disputeeren. Als hy nu in de war geraakte en op de voorgeftelde zwaarigheden niets wist te antwoorden en als verftomde, zei een der toehoorers : de Disfertant heeft de rechte ftoffe verkoozen: Audientis enim, non re/pondentis perfonam fuftinet , dat is , want hy hoort maar toe , en acht ziek niet gehouden iemand te antwoorden. Zeker Edelman, die grooten invloed tenHovehadt, was buitenfpoorig verliefd op eene getrouwde Dame van aanzienlyken rang. Een zyner gunstelingen bragt hem onder 't oog, „ dat hy in zulk eene netelige „ zaak met de uiterfte omzichtigheid te werk moest „ gaan, want, dat indien de Gemaal zyner Geliefde ,, 'er achter kwam, 'er groote ongelegenheid, voor ,, hem, uit kon voortkomen." De Edelman lachte om den welgerneenden raad, en voerde den geever te gemoet: Vriendlief , wees nergens voor beducht: de hoornen zyn als de tanden ; als ze eerst uitkomen, veroorzaaken ze pyn , maar naderhand houdt dat op , en men eet 'er mee.  85? -er ~r;i ie-/ — — »»••'«• -••« -< / DE KUNST OM TE LEEVEN. (Uit het Fransch.) Wéi té leeven , is- beminnen, 't Was noodig dat twee wezens elkandercn beminden , zouden wy beftaan verkrygen. Om voortduurend te beftaan moeten wy die dingen beminnen, welke gefchikt zyn, de geduurige verliezen in ons te herftellen. De tedere gevoelens, welke niet anders zyn dan onderfcheiden wyzigingen van liefde, veroorzaaken en onderhouden in ons werktuiglyk geftel eene zachtheid , eene indiukbaarheid , welke alle onze verrichtingen gemaklyker maakt , en het leven beide veraangenaamt éii verlengt. Zich wel gevoelen, gezond zyn, is — zich Beminnen , in alle betekenisfen deezes woords ; dé welwillendheid bevestigt 's menfchen gezondheid, verfraait zyne gedaante en uiterlyk voorkomen, zuivert zyn oordeel, verheft zyne denkbeelden en verandert z"yne fmarten in vermaaken. Dit gevoel, 't welk zich tot bewondering verheft, zodra wy opmerkzaam befchouwen , fchynt zich uittébreiden, door zich 'uitteftrekken tot alles wat ademt, een blyder gelaat te verfpreiden over de wisfelvalligêtoneelen des levens , alle de fchakeringen van dit groot tafereel te verlichten en te verbinden , door alles tot famenftemming en eenheid te brengen. Het ■ is de bron van het fchoone en goede ; de beminnende genie herfchept de waereld, dezelve fteeds bevolkende met meer en meer volmaakte wezens , welke hy niet ophoudt geduurig voort te brengen; zynde in dit opzicht ryker en vruchtbaarer dan de natuur z-.h--. Iü 4 Wat  2ÓO DE KUNST OM TE LEEVEN. Wat is het Heelal fraai en genoeglyk voor hen die weeten te beminnen! Om gelukkig te weezen, inden ftaat der natuur, gelyk in die des burgerlyken levens , moet men beminnen en zich bemind gevoelen. Deeze zachte wederkeerigheid is de ziel eener echte maatfchaplyke verbindtenisfe. Zy is de grondflag van welgevestigd geluk, en het punt door het welk alle leeringen eikanderen treffen moeten; al het overige is niet dan leugen en ydelheid. Met één woord, die liefde onder duizend verfchillende gedaanten , is het geen ons eerst doet beginnen , voortduuren en herftellen; en niet flechts het gelukkig en wys leven , — maar beftaanelykheid zelve, zal zy volkomen zyn, is geheel famengefteld, geheel gegrond in welwillendheid. In tegendeel, de verfchillende wyzigingen van ellende , en het meerendeel van misdryven , zyn niet dan zeer onderfcheiden gedaanten van haat , dan wyzen van haat, gebyzonderd en bepaald door de ornftandigheden. Hy die haat en brandt om zich te wreeken , bepeinst de ftraffe van twee misdaadigers , van den belediger, en van zichzelven; want als zelfs misdaadig moet hij aangemerkt worden, naardetnaal om andere menfchen zo ondeugend te vinden, men 't zelfs een weinigje moet weezen. De haat trekt de vaten des menfchelyken lighaams te famen , verdroogt en rimpelt de zenuwen , vermeerdert de fchokken, en de wryvingen in dat zeer famengefteld werktuig; zy veroorzaakt en onderhoudt eene treurige bezwaarlykheid in alle werktuiglyke en vrywillige werkingen ; zy verduistert en bederft het oordeel, keert de denkbeelden om , verdryft de genie  L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE wysbeg. 11. Deel. Kkk   . , 865 VERHANDELING OVER DE VOORZIENIGHEID, DOOR GOVERT JAN VAN RYSWYK. EERSTE AFDEELING. Definitie, — voorafgaand bewys , —- tegenbedenkingen en algemeene aanmerkingen betreffende de Voorzienigheid. In myne voorige Verhandeling over den Natuurlyken Godsdienst en deszelfs eerfte grondwaarheden, .(*) heb ik getracht te doen zien , en onderlid zulks thans als voldongen en toegeftemd, dat — vermits het Opperst Wezen oneindig volmaakt, volkomen gelukzalig in zich zelf en onveranderlyk, en bygevolg geheel belangloos is, — de reden, welke God tot fcheppen bewoog, eeniglyk gelegen kan zyn in eenen inwendigen aandrang van liefdeen goedwilligheid, om gelukzaligheid buiten zich te verfpreiden op allerlei wyze en van allerlei foorte; — de vervulling van welke (*) Geplaatst in het 2de Stuk van het Vde deel van het Algemeen Magazyn. Kkk 2  8(56 VERHANDELING OVER DE ke begeerte, door het daadlyk voortbrengen van gewaarwordende Schepfeiea , vatbaar voor genoegen en gelicht in toeftanden gefchikt tot deszelfs verkryging, en byzonderlyk van redelyke wezens, wélke in geaardheid der Godheid eenigermaate gelykvormig en iii de oefening van deugd, dat is, in gevoelens en gedragingen overeenkomstig Gods wil, de orde en betrekkingen der dingen en hun eigen zedelyk bcfef, gelukzalig zyn zouden; — de vervulling van welke begeerte, zeg ik, Gode welbehaaglyk moest zyn,— niet als een toevoegfel aan zyne gelukzaligheid of als een aanvulling tot volmaakt geluk, welke by het niet fcheppen zou zyn uitgebleeven , want dit kan by God, uit hoofde zyner volftrekte volmaaktheid en onveranderlykheid geen plaats hebben, — maar als voeglyk en gepast, als goedgekeurd door Gods zedeiyken fmaak en overeenkomstig met zyne Heiligheid. — Het eindoogmerk der Schepping is dus het geluk of genoegen der gewaarwordende wezens en de hoogere gelukzaligheid der redelyken, gehecht aan en onaffcheidelyk van derzelver zedelyke rechtheid, of de overeenftemmirg hunner gemoeds - gcfteldheid en neigingen met de zedelyke volmaaktheden des Allerhoogften. Deeze beginfels erkend zynde , geeven op en bewyzen tevens, de (telling, dat God met de daad op al het gefchapene acht heeft gegeeven en geeft, niet flechts, zo als hetzelve zich voordeed in het oogenblik der Schepping, maar zo als hetzelve gefield zou zyn, in elk volgend tydftip , door de geheele duuring der aanwezendheid van het voortgebragte; — en, 't zy éénmaal door by de eerfte inrichting gemaakte fchikkingen of door aanhoudende werkingen , voor de orde , de fchoonheid en hoogstmooglyke volmaakt-  VOORZIENIGHEID. 86> naaktheid des Geheels, — als ook voor elk enkel wezen vatbaar voor genoegen or \erordend ter hoogere , dat is, zedelyke gelukzaligheid , daadlyfe zorge draagt, — om hetzelve met de daad te doen deelachtig worden dat genoegen of die gelukzaligheid, tot welks genieting hetzelve door almagtige Goedheid aanvveezen wierdt gefchonken. Dit is, naar het my voorkomt, eene eenvouwdige definitie van voorzienigheid , de gegrondheid van welke aanfchouwelyk blykbaar is uit ftraks gemelde beginfelen. Want die zelfde reden, welke God aandreef tot Scheppen, moet Hem ook beweegen tot aanhoudend Opmerken en Verzorgen ; moet Hem aanfpooren fchikkingen te maaken dat de verhevene bedoelingen der Schepping daadlyk bereikt worden, niet Hechts ten aanziene van het geheel , maar tevens van elk enkel wezen , hoe gering ook naar onze onvolledige en clasfificeerende voortellingen. Immers God is geheel belangloos in alle Zyne werken en beftuuringen voor Hem-zeiven , — de voeglykheid van het doen zyn van gelukkige wezens buiten zich, de inwendige aandrang van goedwilligheid hiertoe en de voldoening der Heiligheid door de voortbrenging, was de dryfveer tot de daad van Scheppen; — deeze zelfde redenen blyven voortduuren, God is onveranderlyk en het is met zyne zedelyke volmaaktheden ftrydig, te Hellen, dat God voldaan zou zyn, daarmede, dat dedingen goed en Hem welbehaaglyk waren by de wording , zonder acht' te geeven dat de oogmerken der voortbrenging, met de daad bereikt wierden door de geheele duuring van het aanzyn der gefchapene dingen. — De bedenkingen dat Gode zulks te ge ing zou wezen of zodanig een Toevoorzic it Hem lastig zou valKkk 3" lena  868 VERHANDELING OVER DE len, kunnen geen ftandhouden in de gemoederen der geenen die zich van het Opperst - Wezen eenigzins waardige begrippen vormen ; naardien de ongerymdheid blykbaar is, zo dra men zich vertegenwoordigt, dat dan ook de verhevenfte fchepfelen niet flechts \ maar al het gcfchapene te faamen, veel te gering zou zyn , om een voorwerp van opmerking te weezen voor het Godlyk verftand , tot het befluit ter Schepping , naardien het Opperst - Wezen , uithoofde van Deszelfs onveranderlyke en volftrekte volmaaktheid, geen andere reden der voortbrenging' kon hebben, dan de gelukzaligheid der Schepfelen in 't gemeen en de gelukzaligheid gepaard met en verbonden aan zedelyke rechtheid by de redelyken , - met uitfluiting' van allen eigenbelang. — Gelyk ook de.voortelling van het bezwaarlyke en moeielyke eener zo uitgellrekte en zo uitvoerige verzorging, niet toepaslyk is opeen Wezen, welks volmaakte kennis alles omvat en alles doordringt, 't welk alles weet, en omtrent alles werkzaam is , zonder zodanig iets als wy infpanning of ver. moeing noemen : een Wezen voor het welk geen Schepfel onzichtbaar is, maar alle dingen naakt en geopend zyn , 'J welk de verborgenfte gedachten en overleggingen van menfchelyke harten kent, (*) - en alles doet zyn en omtrent alles werkzaam is , enkel door zyn vermogend welbehaagen, door de onbevatlyke krachtvan zynen wil , zonder aanwending van phyficque kracht of eenige noodzaaklykheid van tydvereifchen* de toebereiding, (f) Gods (*) Brief aan de Hebreen, IV. 13 en ra. Cf) Zeer treffend en nadruklyk is de uhdrtikUng van dar He-  VOORZIENIGHEID. 8ó> Gods voorzienigheid is dus gegrond op zyn befluic, wezens te doen zyn, vatbaar voor geluk. — Dit beiluit, rusten de op Gods Heiligheid, moest Gode welbehaaglyk zyn, en het is van zelfs blykbaar, dat nu ook Gods opmerking en werkzaamheid , zich moet uittrekken, den voortgebragten Wezens dit voorbefchikt geluk met de daad te doen geworden , overeenkomftig nochtans Zyne zedelyke Eigenfehappen, welken , te famen genomen, wy gewoon zyn Heiligheid te noemen; of naauwkeuriger gefproken, welken wy ons als afzonderlykeHoedanigheden voortellen, fchoon dezelven eigenlyk niets anders zyn dan de Heiligheid in de afzonderlyke betrekkingen van Rechtvaardigheid en Goedertierenheid. Voorts volgt uit het beredeneerde, dat Gods Toe voorzicht zich niet Hechts uittrekt omtrent elk enkel Wezen vatbaar voor geluk, maar ook, dat hetzelve omtrent allen in gelyke maate werkzaam is, zo dat de Godlyke zorge en werkzaamheid omtrent de enkele Wezens niet geëvenredigd is aan onderfcheidene graaden van Toegenegenheid, maar enkel aan de vatbaarheid der wezens en de ftandplaats welke dezelven in het gefchapene bekleeden. — Geen Schepfel derhalven, hoe Hebreeuvvfchen Dichter: Ily fpreekt en het is 'er: Hy gebiedt en het ftaat daar. psalm XXXIII. 9. En van den Profeet: Heft uwe oogen op om hooge, en ziet, wie deeze dingen gefchapen heeft, die in getale haar heir voortbrengt; dieze allen by naamen roept, van wegen de grootheid zyner krach, ten en om dat Hy fierk van vermogen is, en daar wordt Vr niet één gemist. — fVeet gy het niet, hebt gy niet gehoord dat de eeuwige God, Jehova, de Schepper van de einden der aards, noch moede noch mat wordt? — jezaia XL. 26, 2S» Kkk 4  87° VERHANDELING OVER DE hoe gering ook in onze voortellingen , is verdoken van Gods vaderlyke achtgeeving en beftuuring; en is niet alleen niet daarvan verdoken, maar geniet in gelyke maate, naar evenredigheid van deszelfs natuur en hoedanigheden , Gods werkzaameGunst, ais de verhevenfte Schepfelen, in onze voorftellingen, dezelve, naar evenredigheid van hunne natuur en hoedanigheden , genieten. — De Opperhoofden der volken onder de menfchen kunnen zekerlyk niet, te gelykentyde, met onzydigheid en eveneens zorge draagen voor den welvaart van alle Onderhoorigen; doch dit gebreklyke wordt alleen veroorzaakt door de beperking van inzicht en de bekrompenheid van vermogen, 't welk geenzins plaats heeft by den Alweetenden en Almagtigen , die van alle gefteldheden en toeftanden volmaakte kennis heeft, wiens toegenegenheid niet gezwaaid wordt door hartstochtelykheid, die geheel belangloos is voor Zich-zeiven, onwederftaanlyk vermogen heeft, en nooit in de ongelegenheid kan komen om deeze of geene zyner Kinderen eenig goed te onthouden, ten einde hetzelve voor anderen te beswaren , daar al het mogelyke , alles wat niet inwendig tegenftrydig is, fteeds kan worden daargefteld en gefchonken, en ook met de daad wordt toegedeeld, zo dikwerf zulks niet aanloopt tegen de voorftellingen van wyze en alle gevolgen doorziende Liefde. — Wy menfchen regelen de graaden onzer genegene zorge, naar maate van de meerdere of mindere waarde, welke de voorwerpen van bezorging in onze voorftellingen hebben, fommige voorwerpen zelfs keuren wy alle voorzorge en gunstbetooning onwaardig, fchynende dezelven daartoe aan ons veel te gering. Onze Éarlftochten en belangen hebben hierop groeten invloed ;  VOORZIENIGHEID. 87I vloeJ; dit nu kan by God geen plaats hebben; doch ook voor zo ver als wy in deezen enkel naar de voorHellingen des bedaarden verftands kunnen veronderfteld worden te handelen, is de zaak met betrekking tot het Opperst-Wezen van gantfch anderen aart, naardien verheven en gering voorftellingen zyn, welken wel ftand grypen ten opzichte van eindige wezens, maar geenzins ten aanziene van den Oneindigen, omtrent welken de onmeetelykheid van afltand fteeds 'even groot blyft, en niet aangevuld kan worden, door uitbreiding van kennis en aangroei van krachten. TWEEDE AFDEELING. Gods voorzienigheid onderj'cheiden in — onderhouding en bejtuuring ; — in eene algemeene en byzondere ; — en als betreklyk het natuurlyke en zedelyke. Beöordeeling deezer onderJcheidingen. — Nadere definitie. — Gemeenlyk onderfcheidt men Gods Voorzienigheid in onderhouding en bejtuuring. De uitdrukking onderhoudende Voorzienigheid is dubbelzinnig: verftaat men daardoor de inflandhouiing der orde in het Heelal, de geregeldheid van de beweeging der hemelfche iichaamen en de opvolging van de gedachten der levenden, — zo is Gods Voorzienigheid zekerlyk onderhoudende; maar meesttyds is men gewoon daarvan een geheel ander denkbeeld te vormen, naamlyk, niet dc inltandhouding yap orde en het doen zyn van andere bewerktuigde Iichaamen , in plaatfe dergeenen die gedoopt wierden , — maar het doen voortduuren der eerite beginfelcii , der zelfitandigheden en der Kkk 5 S[af'  8? 2 VERHANDELINC OVER DE Stoffe zelve. Volgens welk begrip, de Onderhol»ding daar in beftaat, dat de dingen voortduuren te beftaan , dat het Heelal niet wederkeert tot het niet zyn of' gelyk men gewoon is het ontkennende hiervan , hoewel met weinig naauwkeurigheids, uittedrukken dat by aldien God zyne hand te rugge trok, de dingen in het Niets zouden wegvallen. üuk ver- ftaat men hier doorniet, Gods aanhoudend welbehaagen ter voortduuring', als ovtrjlaande tegen het bejluit ter vernietiging'; — want in deezen zin is, hoewel de uitdrukking vreemd luid , Gods onderhouding van het gefchapene onloogchenbaar; — maar eene aanhoudende werkzaamheid tot het doen voortduuren, eene geduurige Schepping , wordende volgens dit begrip de dingen die zyn, eik oogen blik , in elk ondeelbaar tydpunt op nieuw gefchapen , zodanig als ze zyn. Tot ftaaving hiervan redent men aldus : Tusfehen den Kunstenaar en het vervaardigd Werktuig is iets . uaamlyk, de vóórbeftaande ftoffe , — neem deeze weg en het werktuig houdt op te zyn. Tusfehen God nu en het gefchapene is geen vóprbeftaande ftoffe , maar alleen het fcheppend vermogen ; neem dit nu ook weg, dat is, onderftel dat'het fcheppend vermogen ophoude werkzaam te zyn ter inftandhouding , en het gefchapene is niet meer. Doch deeze verblindende gelykenis bewyst niets, maar behelst eene blykbaare drogreden. . I„dien dat geen 't welk tusfehen den Kunstenaar en zyn werktuig is, de vóórbeftaande ftoffe naamlyk, za] worden weggenomen, moet dezelve daadlyk vernietigd worden 3 - dan dat geen 't welk in de tegenftelling zou moeten gebeuren, is niet de ophouding eener onafgebrokene werkzaamheid tot voortduurend beftaan, maar de ver- nie-  VOORZIENIGHEID. 873 uietiging van het uitgevoerd beiluit tot aanweezen; met andere woorden , God zou moeten goedvinden het aanzyn der dingen te doen ophouden , waartoe blykbaar de aanwending van datzelfde onbegrypelyk vermogen, 't welk den dingen aanzyn fchonk , verëischt wordt. Voeglyker zal de volgende verge- lyking weezen : Even gelyk elk lichaam dat in rust is , in alle eeuwigheid in rust blyft, zo 'er geen oorzaak is, die hetzelve in beweeging brengt; en elk lichaam dat in beweeging is , eeuwiglyk in beweeging blyft, zo 'er geen oorzaak is , die de be- weeging vertraagt of doet ophouden, even zo, kunnen de dingen die niet zyn , niet worden, dan door tusfchenkomst van het almagtig VVelbehaagen des volftrekt-noodzaakelyken Wezens , noch ook de dingen welke zyn, ophouden te beftaan , dan door tusfchenkomst van datzelfde almagtige Welbehaagen. Toen de toevallige dingen , (*) welke nu beftaan, noch niet beltonden, was derzelver beftaan enkel mogelyk. 't Was toen mogelyk , dat dezelven aanweezig wierden , en ook dat dezelven in alle eeuwigheid zouden blyven in eenen ftaat van enkele mogelykheid om aanweezig te kunnen worden, zonder ooit daadlyk aanzyn te verkrygen. Daad- lyk aanweezig konden ze niet worden , uit hoofde dier enkele mogelykheid ; — zonder tot aanweezen gebragt te worden, door eene oorzaak die aanweezig was (*) De Leezev wordt verzocht de betekenis in welke de uitdrukkingen , velftrekt noodzaakelyk en toevallig , in deeze verhandelingen voorkomen, zich duidelyk voor den geest te brengen ; dezelve is opgegeeven in de voorige Verhandeling, pag 186.  87} VERHANDELING OVER DE waSjZoudea ze dus hebben blyven niet beftaan, naardien tot liet aanweezig worden, eene genocgzaame reden van elders verëischt wordt. Nu daadelyk aanweezig, bevinden ze zich in de mogelykheid om voortduwend te blyven beltaan , of optehouden met beftaan , en tot niet -zyn wederkeeren. Doch even gelyk zy zichzelven het beltaan niet konden geeven , of uit de enkele mogelykheid het aanzyn niet volgt, maar tot aanweezig worden eene andere Oorzaak verëischt wordt, - even zo Haat 't nu niet onbeflist om weêr te keeren tot het niet zyn : daartoe wordt eveneens verëischt de werking van dezelfde of van eene gelyk-magtige Oorzaak, als hen het beltaan fchonk. De mogelykheid om aanweezig te blyven of om optehouden met beftaan,na het aanweezig zyn , ftaat gelyk aan de mooglykheid om aanweezig te worden of in alle eeuwigheid te blyven niet beftaan , vóór de wording; maar zo we! als in het laatfte geval de daadelyke werking van her 0[ perst-Wezen onvermydclyk noodzaakelyk was, om dedfegentot aanweezen te brengen , — is dezelve ook in het eerst gemelde geval even onvermydelyk noodzaakelyk om de dingen die beftaan , tot niet zyn te doen wederkeeren. In beide gevallen blyven de dingen zonder Godlyke tusfchenkomst in den toelland waarin zy zyn. Beftaan ze niet, ze blyven niet beltaan, zo lang tot God hen het aanzyn geeft 5 en beltaan ze , ze blyven voortduwend beltaan , zo lang , tot God hen het aanzyn ontneemt. . Men begrypt ligtelyk dat hier niet gefproken wordt, van de vernietiging of veeleer ontbinding der famenftelfeïs, het verbryzelen van delfftoffen, het Hukkend inyden ven plantgewasfen of het dooden van die-  VOORZIENIGHEID. 875 ren ; — dit immers is Hechts fcheiding van aanééngehechte deelen, flooping van famenftelfels, niet tegenftaande het welk de beftanddeelen, de oorfprongelyke beginfels , de zelfftandigheden rif fubftantiën, fchoon afgefchéiden of verdeeld ,blyven voortduuren; omtrent dezelven nu, beweer ik, dat dezelven in aanweezen blyven in alle eeuwigheid , zonder geduurige fchepping, enkel omdat dezelven beltaan: — nu daadelyk aanweezig zyiade, kunnen dezelven niet ophouden te zyn, dan door Gods befluit en werking tot daadelyke vernietiging. Hierop wordt aangemerkt, dat byaldien een fchepfel blyft beltaan , in dit of een volgend oogenblik, om dat hetzelve in het voorige beftaan heeft, hetzelve alsdan volftrekt noodzaakelyk beftaan zou en dien volgens door God niet weder zou kunnen vernietigd worden; — welk laatfte gevolg een blykbaare ongerymdheid behelst, waardoor men meent dat de valschheid der beweerde (telling ontegenzeglyk blykt. — Dan deeze aanmerking rust, naar myn inzien,op een geheel verkeerde toepasfing van het denkbeeld eener volftrekte noodzaakelykheid. Volftrekte noodzaake- lykheid is dat, 't welk overltaat tegen volftrekte onmoogelykheid. Volftrekt noodzaaklyk Beftaan, is zodanig een Beltaan, waar van het niet-zyn te beweeren, eene inwendige tegenftrydigheid zou influiten. Maar te zeggen dat een ding, 't welk aanweezen ontvangen heeft, blyft voortduuren te beftaan zonder onophoudelyke aanwending van dat vermogen, 'twelk hetzelve beftaan gaf, fluit niet in , of brengt niet mede , dat hetzelve niet zou blyven in de aanhoudende mogelykheid om vernietigd te worden door dat Scheppend Vermogen. Want het blyft Hechts onderfteltig aan-  876 VERHANDELING OVER DE aanweezig, blyft aanweezig omdat 'er een reden van beftaan voorhanden is: deeze naamlyk, dat de dingen blyven voortduuren in den ftaat van zyn of niet-zyn waarin zy zich bevinden, tot eene oorzaak buiten dezeiven hen in eenen tegenovergeftelden ftaat, als waarin zy thans zyn, overbrengt; — met andere woorden, deeze reden is — het daadelyk beftaan zelve, 't welk ontvangen, maar niet weder ontnomen is- Ook kan men het voorgeteld gevoelen, deiniet noodzaakelykheid van Gods onophoudelyke werking tot het in wezen blyven der dingen, niet bezwaaren , met het gevolg, als of de dingen daar door aan derzelver afhanglykheid van het Opperst-Wezen zouden worden onttrokken. Deeze afhangelykheid immers blyft altyd voortduuren, naardien het enkel aan Gods genadig welbehaagen is toetekennen, dat Hy de dingen niet doet ophouden te beilaan, door dezelven te vernietigen, en derzelver voortduuring dus in deezen zin, gelyk ook derzelver toellanden en betrekkingen , geheel en al onderworpen zyn aan het Albeftuur des Almagtigen Veroorzakers. Volgens het voorgedragen voortel, dat God de dingen eenmaal beftaan gefchonken hebbende, dezelven blyven voortduuren te beftaan, (waar uit dus volgt, dat de zelfftandigheden zouden blyven voortduuren te beftaan door alle eeuwigheid, ook ingeval God zich met het gefchapene niet meer bemoeide,) — valt dus de onderfcheiding van onderhouding en bejtuuring weg, naardien men de onderhouding, indien men Gods eenpaarige werkingen tot voortbrenging van die verfchynfelsin de natuurlyke waereld, welke uit de wezenlyke hoedanigheden der ftoffe niet afgeleid of verklaard kunnen worden, benevens de inftaudhouding van de or-  VOORZIENIGHEID. 877 orde en de opvolging van andere bewerktuigde voorwerpen ter vervanginge der gelloopte; — indien men dit, zeg ik, onderhouding gelieft te noemen, de onderhoudende Voorzienigheid zeer wel kan aanmerken als een deel der beftuurende, tot welke de Godlyke werkzaamheid omtrent het gefchapene, van wat aart ook, naar myne gedachten, geheel behoort gebragt te worden. Voorts befchouwt men gewoonlyk Gods Voorzienigheid als onderfcheiden in eene algemeene en byzondere. —• Moet dit te kennen geeven, Gods Toevoorzicht in onderfcheiden betrekkingen omtrent alles te faamen of het Heelal, — en omtrent elk enkel wezen, dan is deeze clasfilicatie niet ongepast. Dan gemeenelyk verftaat men daar door onderfcheidene foorten van Godlyke werkzaamheid: algemeen volgens univerfeele regelen, kenlykdoor eenpaarigheid engefchikt voor menfchelyk onderzoek ; — en byzonder , voor zo verre Gods Toevoorzicht geftekl wordt werkzaam te zyn, door geheime Invloeden , wel niet ftrydende tegen de algemeene regelen van Beftuuring, — (want dit foort van Godlyke werkzaamheid draagt den naam van wonderdadig;^ — maar niet - overeenkomjlig, ten minften niet blykbaar overeenkomftig met dezelven , zo dat de uitkomften niet te verwachten waren naar den gewoonen loop der twede oorzaaken, en ook geen plaats zouden hebben gehad, indien deezeloop den gewoonen weg gevolgd was en geen andere richting hadt bekomen door onmerkbaare leidingen van den éérften Veroorzaaker. Wat men nu van dit voorftel te denken hebbe, zal in het vervolg deezer Verhandeling blyken. Eindelyk onderfcheid men Gods Voorzienigheid als be-  878 VERHANDELING OVER DE betreklyk tot het natuurlyke, en tot het zedelyke. —w Tot het natuurlyke — als betreffende al dat geen 't welk gewaarwordelyk is door de uiterlyke zinnen , benevens de inftandhouding en bevordering van de orde, de fchoonheid en den natuurlyken welltand der dingen. Tot het zedelyke — als betreffende zodanige wezens welke begaafd zyn met verftandelyke vermogens, zedelyk gevoel en geweeten, zich uitftrekkende tot inftandhouding en bevordering van zedelyke fchoonheid en overeenftemming, ter voortbrenging van fteeds aangroeiende gelykvormigheid met het ideaal van volmaakte Rechtheid en ter uitdeelinge van toeftanden van belooning en ftraffe , geëvenredigd aan de verkregene geaardheid en de verdienften der zedelyke wezens. Deeze onderfcheiding in het denkbeeld der Godlyke Voorzienigheid is gepast , en gejond op 't daadlyk onderfcheid 't welk plaats heeft tusfehen de voortgebragte dingen en wezens. Dit zy genoeg gezegd wegens de verfchillende tetrekkingen in welken men zich het Toevoorzicht des Allerhoogften voorftelt, - als onderhoudend en beltinnend, algemeen en byzonder , - en , werkzaam omtrent de natuurlyke en omtrent de zedelyke waereld. De gegeeven definitie blyft. God geeft by aanhoudendheid acht op den toeftand der voortgebragte dingen , en is daaromtrent werkzaam derwyze dat dezelven te faamen en elk in het byzonder, fteeds beantwoorden aan de oogmerken derfchepping, ten einde het Heelal in alle opvolgende veranderingen, door alle eeuwigheid , in elk ondeelbaar tydpunt, een duurzaam voorwerp zy Van Gods goedkeuring, ter voldoeninge aan zyne Heiligheid en onbeperkte genegenheid ter vermenigvuldiging van vat- baar-  voorzienigheid. 8j0+ VERHANDELING OVER HST zyn beurt door andere metaalen in volmaaktheid doen wyken. Twee voornaamelyk deezer eigenfehappen maaken het goud geheel ongefchikt, om tot werktuigen , in het dagelyks leven onontbeerlyk , gebruikt te worden. De ééne is deszelfs buigzaamheid, door welke het buiten ftaat is , om tot eenig werktuig , het welk maar eene geringe kracht moet uitóeffenen [ te dienen : de andere is de geringe graad van hitte, welke het uit kan ftaan, als reeds by eene rood gloeijende hitte fmeltende; waar door het tot alle o-e. bruiken, welke een eenigzins hevig vuur vorderen , volftrekt ongefchikt wordt. Van wat belang deezl twee eigenfehappen zyn, gevoelt een ieder ; en een Alchymist zelf zoude moeten bekennen, dat het voor eene maatfchappy ver te verkiezen zoude zyn , van zyn volmaakt goud , dan van zyn onvolmaakt 'yzer verftokon te zyn. Zo iets den bynaam van volmaakt verdient, het zoude buiten twyffel minder het goud zyn , dan een metaal, het welk de eigenfehappen van het goud en het yzer niet alleen in zich vereenigt, maar die zelfs overtreft , en zodanig een metaal bezitten wy thands in de Platina , ook onder den naam van platina del pinto, en wit goud bekend. Over dit voortreffelyk voortbrengfel der natuur is myn voorneemen den lezer te onderhouden. Ik zal de gefchiedenis van deszelfs ontdekking ; de voornaamfre proeven door beroemde fcheikundigen daar mede genomen 5 de eerst onlangs tot een zekeren trap van volmaaktheid gebragte kunst van deszelfs zuivering en bewerking; en de eigenfehappen van dit metaal kortelyk, en zo duidelyk my mogelyk is, trag£.en voor te dragen , en befl uiten met eenige aanmer! • ;. . kuif  WIT G O U B. Ooj kingen over het veelvuldig nut, het welk kunsten en handwerken , en vooral de natuurkunde uit het gebruik van dit metaal tot werktuigen of ten deele reeds getrokken hebben, of zouden kunnen trekken. De Platina is niet van die metalen , welke byna over den gantfchen aardbodem, in meerdere of mindere hoeveelheid, verfpreid zyn : men weet tot nog toe niet , dat die ergens gevonden is , dan in de goud-mynen , welke de Spanjaarden in America bezitten , voornamelyk komt zy voor in die van Santafé , by Carthagena, en in het gebied van Choco in Peru. Dit metaal is dus naar allen fchyn , ten minsten in de ruwe gedaante, welke het uit de mynen komende heeft, by de Spanjaarden aldaar lang bekeud geweest; maar deeze kennis bleef zo zeer onder hen alleen berusten , dat men voor het jaar 1740 niets van de Platina in Europa geweten heeft : het zy dan, dat zy dezelve weinig waardig rekenden, om over te zenden, het zy dat zy er een gebruik van maakten in het vervalschen van het goud , het welk zy liever geheim wilden houden. Omtrend het Jaar 1740 of 41 was charles wood Esfaijeur op Jamaica de eerfte Europeaan, welke Platina, van Carthagena komende , zag , en fcheikundig onderzogt, van welk onderzoek hy in 1749 een verflag gaf in de verhandelingen der koninglyke maatfchappy te Londen. Doch voor het bekend maaken van deeze proeven had de Spaanfche Wiskundige antonio de ulloa in zyne reis, welke in 1748 uitkwam, reeds met een woord er van gefproken, en was dus de eerfte welke aan de Europeaanen dit nieuw metaal bekend maakte. Ter-  PCÖ VIRH1HDEIIHC OVER HET Terftond na dit bekend worden , hebben de beroemdlte der toenmaalige fcheikundigen de Platina tot een onderwerp hunner proeven genomen. In 1752 gaf sciieffeu , in de verhandelingen der Zweedfche Academie, de eerde proeven met dit metaal genomen in het licht. Twee jaaren daar na deedt lewis in Engeland het zelfde. En deeze beide Scheikundigen , fchoon degts met geringe hoeveelheden kunnende werken , hebben evenwel de voornaamde eigenlchappen vau de Platina zeer wel leeren kennen. In 1757 ondernam marggfraf te Berlin , een der meest verdienstelyke Scheikundigen van deeze eeuw, een aantal proeven over het .zelfde onderwerp, en maakte die weldra algemeen bekend. In I?5g deeden twee voumaame Franfche Scheikundigen macyuER en eaumé het zelfde. Door den arbeid deezer geleerden waren de voornaaine eigenfehappen van dit metaal , na niet meer dan tien jaaren bekend geweest te zyn , in dien korten tyd zo wel onderzogt en ontdekt, als van eenig ander metaal , het geen duizende jaaren bekend geweest was ; waarlyk geen gering bewys van de vorderingen, welke de Scheikunde in deeze eeuw gemaakt heeft, en van de vlyt, met welke zy geoeflend is. . De Sroote moeïlykheid, met welke dit metaal zich in een daat van zuiverheid laat daardellen , veroorzaakte nogthans , dat de Scheikundigen over eenigen der eigenfehappen van dit metaal eenigzins in het onzeker waren; en dat de proeven met hetzelve gekomen wel eens niet geheel met elkander over een kwamen ; het geen niet te verwonderen is , zo men ma-ar aanmerkt, dat niet alle Platina tot deeze proeven gebruikt even zuiver was, en dat cck in het zui- » ve-  wit God d, 90? veren niet altoos dezelfde bewerking gevolgd wierdt 5 en vooral, dat Ue bewerkingen , door welken men eene volkomene zuiverheid kan verkrygen, niet recht bekend waren. ]>. ze twyffelingen omtrend den waaren aart van de Platina hebben tot op deezen tyd toe den aan. dacht van de beste Scheikundigen tot zich getrokken: GRONSTJiDT,WALLERIUS,Dlt L'lSLE, VAN SICKINGEN , BUFFON, DE MILLY, MORVEAU, BERGMAN, INGENH0USZ, ACHARD, ROCHON , L/VVOISIER , PELLETIER en nog eenige anderen hebben allen zich met het onderzoek van dit metaal, en vooral met het zuiveren en bewerken van het zelve $ bezig gehouden. Ik zal thans overgaan , om den uitflag hunner proeven , en wat dezelven geleerd hebben, in het kort voor te (lellen: na vooraf iets gezegd te hebben over de gedaante in welke de Platina in den ruwen ftaat, zo als die uit America komt, zich vertoont. Welke gedaante de Platina hebbe, zo als zy in de mynen ligt, en met welke Heen- of aardachtige ftoffe die gemengd of zamengegroeid zy, weeten wy niet; want de plaats, alwaar zy verzameld wordt , is nier. die , alwaar zy in de mynen befloten ligt; maar de Platina, zo wel als het goud, wordt derwaards gevoerd door de kragt van het water, het welk van de bergen afllroomt. Zo dra het water in de vlakte komt, en het geweld van de ftroom gebroken is, bezinken de metallieke ftoffen , welke het met zich voert. Deeze worden verzameld en beltaan uit goud en Platina, behalven eenige zand- en yzerdeeltjes , welke het water ins^elyks medegevoerd hadt. Om het verzamelde goud van de vreemde ftoffen te fcheiden , bedient men zich van de eigenfehap welke het goud  £02 VERHANDELING OVER HE? goud heeft van zich met de kwik zeer gemakkelyk te Vereenigen. Deeze vereeniging van eenig metaal met kwik wordt in de kunst amalgama genoemd. De Platina daar en tegen wordt door de kwik niet aangedaan. Na dat het goud dus in de kwik gefmolten is, fcheidt men dit amalgama van het overige af, het welk nu ten grooten deele uit aarde en Platina beItaat : en deeze Platina wordt naderhand, volgens bevel van het Spaansch Gouvernement , onder opzigt van verfcheiden getuigen in een rivier geworpen , een bevel gegeven in een tyd , wanneer de middelen om de vervalfching van het goud met de Platina te onderkennen , nog niet ontdekt waren. De Platina dan, zo als die in den ruwen ftaat overkomt , vertoont zich als kleine korrels , of vylfel ; waar onder zomtyds, doch zeer zeldzaam, groote korrels en Hukken gevonden worden. De kleur van deeze Hakjes is biaauwagtig wit, tusfehen die van yzer en zilver in ; om welke rede de Spanjaarden den naam van Platina daar aan gegeven hebben, het welk een dimir.utivum van het woord Plata, het geen zilver betekent, is , en dus zo veel als klein zilver wil zeggen. Deeze eigenlyke Platina korrels zyn in deezen ftaat gemengd met een zwartachtig zand, met eenige yzerdeelen, een weinig goud, en zomtyds met kwikbolletjes , welke daarin by de bewerking van het affcheiden van het goud te rug gebleven zyn. De gemelde Scheikundigen namen tot hunne proeven * deeze Platina - korrels , na het zand door affpoelen met water, het yzer door de magneet, het goud door uitzoeken , en de kwik door hitte afgefcheiden te hebben; Dë  WIT C Ö U D. De eigenfehappen , welke zy aan deeze dus gezinverde Platina ontdekten, waren de volgende. De foortelyke zwaarte was omtrend als die van het goud ; in zommige proeven was die byna daar aan gelyk, in anderen iets minder of meerder. Het verfchil deezer uitkomsten hing , zo als men begrypt« van de onvolkomenheid der middelen af, van welken men zich in het zuiveren bediende. Schoon de hardheid deezer Stukjes na by aan die van het yzer kwam , lieten zommigen daar van zich met een hamer plat liaan, waar uit de buigzaamheid en fmeedbaarheid van dit metaal bleek. Hoe zeer ook door uitzoeken van yzerdeeltjes bevryd, behielden deeze korrels altyd meer of min eenige aandoenlykheid voor de magneet; het geen door den eenen als eene eigenfehap van dit metaal, en door den anderen met meer rede, zo als blyken zal , voor een gevolg van het nog bygebleven yzer aangezien wierd. De meeste moeite hebben zich de Scheikundigen gegeven in het fmelten van dit metaal: zonder het Welk het niet recht te zuiveren was, noch bruikbaar kon gemaakt worden. Welk zwaar vuur zy ook gebruikten ; zy vonden het onmooglyk de Platina, op zich zelf, en zonder er iets by te mengen, te fmelten. Na lang in een heet vuur geweest te zyn, was zy niets in gewigt verminderd , en niets veranderd , dan dat de korrels eenigzins aan elkander gekleefd waren , doch zo los , dat die met tusfehen de vingeren te wryven weder van een vielen. De Heeren macquer. en eau mé plaatften de Platina , geduurende vyf etmaalen, op de heetfte plaats van een porcelein-oven, zonder dat die eenige de minste fmelting ondergaan hadti  S>IO VERHANDELT NO OVER HET hadt. Deeze zelfde fcheikundigen gelukte het nog» thans, om door middel van eene zeer groote brandfpiegel, eenige korrels tot één te fmelten , en door deeze proef zich te overtuigen , dat de Platina in de daad een volkomen metaal was : want dus gefmolten zynde hadt zy eenen fchoonen zilver-glans , en liet zich , als goud of zilver, op een ambeeldje tot een dun plaatje liaan. De Heer morveau bragt ook dit metaal tot fmelten, in eene zier fterk werkende windoven, door het te vermengen met fyn geftooten glas, borax en houtskool. Thans gelukt deeze proef met weinig moeite , door" Platina te leggen in een uitgehold ftuk houtskool, en daarop de vlam van de glasblaazers lamp, door zuivere lucht aangeblaazen , te laaten fpeelen, waardoor de fterkfte hitte , welke het de kunst mooglyk is te maaken , voortgebragt wordt. De Platina, het zy ongefmohen , maar naauwkeurig uitgezogt, het zy tot een bolletje gefmolten, wederftond de werking van vuur, lucht en water, zonder in gewigt te vermeerderen cf te verminderen, en derhalven zonder eenige verkalking te ondergaan : eene eigenfchap, welke, behalven het goud en zilver, geen metaal bezit. Ook de zuuren, welke, gelyk bekend is, de meeste metaalen oplosfen , hadden geene de minste werking op de Platina in den metallieken Haat. Het vitriool-falpeter- en zeezout- zuur, hoe fterk ook, veranderde niets aan dezelve, noch losten er iets van op. Een zuur wierdt flechts gevonden, waar in het mogelyk was dit metaal te ontbinden, name lyk het konings-water, het welk een mengfel is van falpeter zuur en zee-zout-zuur. Door deeze vermenging wordt aan het  WIT G O ü I>: OJCÏ het zeezout-zuur een gedeelte van het zuurmaakend beginfel van het falpeterzuur medegedeeld, en het zee* zout zuur tot geoxygeneerd zeezout-zuur gemaakt, Van welk geoxygeneerd zeezout - zuur dus , naar allen fchyn, de kracht van het konings water afhangt: gelyk dan ook de Platina op dezelfde wyze in zuiver en onvermengd geoxygeneerd zeezout-zuur ontbonden Wordt. Ook hier in ftaat zy met het goud gelyk, het welkinsgelyks alleen van dit zuur, het zy zuiver, het zyin den ftaat van konings ■ water, aangedaan wordt. De Platina dus ontbonden zynde , kan, gelyk andere metalen , door loogzouten en aarden , uit deeze oplosfing gefcheiden worden ; gelyk ook door andere metalen , welke eene fterkere aantrekking op het zuur oeffenen, dan dit metaal. Van de middenzouten is het gewoone ammoniak-zout het eenige, het welk de Platina uit deszelfs ontbinding neêrfiaat: van welke eigenfchap men zich zo tot het zuiveren, als tot het onderkennen van de aanwezigheid van dit metaaL bedient. De moeilyke fmeltbaarheid van de Platina, welke 9 zo als ik gezegd heb , niet dan door een brandfpiegel, of het allerfterkst vuur, het zy door een fnellert ftroom van gemeene lucht, het zy door zuivere lucht aangeblaazen, kon tot fmelten gebracht worden , en dat nog wel in eene flegts zeer geringe hoeveelheid, fpoorde de fcheikundigen aan,om liever te beproeven, of van dit metaal , door het met andere metalen te verbinden, meer nut te trekken zoude zyn : want zy zagen zeer wel in, dat de eigenfehappen van hetzelve het tot veelerley gebruiken zeer gefchikt maakten, maar wanhoopten byna om het ooit in genoegzaame hoeveelheid op zich zelf en zuiver te kunnen bekó- NATUUR.K. II. Deel, Nnn men»  912 VERHANDELING OVE* HET men. Deeze verbindingen met andere metalen wierden wel ten grootften deele onbruikbaar bevonden ; maar deden in zo ver veel nut, als men door deeze proeven op den weg geraakt is, om eene goede wyze van zuivering, fmelting, en bewerking te vinden. Eenige deezer verbindingen wierden bevonden volftrekt tot eenig gebruik onnut te zyn. Dusdanige waren de verbindingen met Zilver, met Tin, met Lood, met Bismuth , met Zinc , en met Spiesglas , welke mengfels allen een metaal gaven, het geen niet alleen zeer grof, en hard was, zo dat het breekbaar was als glas, en daar door niet te bewerken; maar het welk nog daar en boven door de werking van dé lucht zeer fpoedig verroestte. Met Goud vielen de proeven beter uit. Gelyke deelen van beide de metalen gaven wel een' hard en zeer breekbaar metaal ; maar in mindere evenredig, heid, zo als van één deel Platina tegen vier deelen goud , verkreeg men een metaal, het geen tot vry dunne plaatjes kon geflagen worden, zonder te breeken of te bersten. Nog hadt deeze verbinding dit voordeel, dat het goud door dezelve veel minder van deszelfs kleur verloor , dan door eene gelyke hoe* veelheid zilver : zelfs was het niet veel bleeker dan de Engelfche guineas , welke flechts T\ zilver hebben. Deeze vereeniging kan dus van nut zyn , het zy tot munten f het zy tot het maaken van eenige ndere dingen, tot welken geen zuiver goud, om de groote buigzaamheid, gebruikt kan worden. Met koper fmolt de Platina ook zeer goed zameu, en gaf, mits de evenredigheid niet grooter genomen Wierdt dan van j Platina, een glad, en bewerkbaar ras1-  'wit e ó v s? jjr$ metaal, van eene rooze-rooden kleur, het welk zich zeer goed polysten liet, en, het geen het voornaamst was , geduurende eenige jaaren aan de lucht blootgefteld zynde , niets verroestte , of van zyn glans Verloor. Geflagen yzer liet zich met Platina niet vereenigen; maar met gegooten yzer gelukte dit. Het hier uit ontftaande metaal was zeer hard ; doch liet zich 'echter eenigzins fmeeden , en was minder aan roest onderhevig, dan gewoon yzer. Nog beproefden de Scheikundigen ook j om de Platina met reeds vermengde metalen te vereenigen; namelyk met het metaal, het welk uit koper en tin, en met dat, het welk uit koper en zinc zaamgefteld is. Met koper en tin gaf de Platina een metaal , het geen zeer hard was, en zich fchoon polysten liet; maar het fcheen aan de lucht blootgefteld eenigzins door roest aangedaan te worden: Met dit mengfel, maar mogelyk toen in andere evenredigheid , heeft de Heer rochon echter naderhand fpiegels voor telescopen doen maaken. —— Platina, koper en zinc onder een gefmolten , gaven een zeer fchoon metaal , het welk door de lucht niet aangedaan wierdt; en derhalven boven het zo even gemelde , uit Platina koper en tin beftaande , tot fpiegelsl Voor telescopen zoude te verkiezen zyn. Eindelyk moet ik vooral melding maaken van de verbinding der Platina met Arfenicum of Rottekruid, het welk , zo als bekend is, een metaal, of liever, zo als wy het gewoonlyk zien en gebruiken ï een metaal-kalk is. De verbinding van die metaalen leverde wel geen bruikbaar metaal op : integendeel,'. dit mengfel was zekerlyk het minst tot gebruik geNnn a fehrki  $14 V ERH iN D ï tlH 8 OVÏR HEI fchikt van allen , welke beproefd waren zo van wegen de hardheid , en onbewerkbaarheid , als van wegen het gevaar, by het gebruik van een mengfel, waar in Rottekruid komt, te vreezen. Maar twee ornftandigheden maakten dit mengfel van de groette nuttigheid: de eene was , dat de Platina, met Rottekruid gemengd, zich zeer gemakkelyk fmelten Jiet; en de andere, dat het de wyze aan de hand gegeven heeft, om dit metaal te zuiveren , en volkomen bewerkbaar te maaken. Daar men namelyk door het zamenfmelten der Pla> tina met andere metalen het oogmerk , om dit metaal in kunsten en handwerken van nut te doen zyn, niet volkomen bereikt hadt , bleef het fteeds de wensch der Scheikundigen, om het zuiver en op zich zelf bewerkbaar te kunnen maaken; en geene der middelen , by het zuiveren en fmelten der andere metalen gebruikelyk, bleef onbeproefd , waar by verfcheide andere nieuwe bewerkingen ondernoomen wierden. Het fmelten van de Platina door een brandfpiegel, waar van ik te vooren gefprooken heb , was , zo als een ieder begrypt , meer tot een proef in het klein gefchikt, dan om op deeze wyze eene eenigzins aanmer- kelyke hoeveelheid te fmelten Ook was het niet mooglyk, om door gaz oxygene de kracht van het vuur zodanig te vermeerderen, dat daar door eene genoegzaame hoeveelheid gefmolten wierdt. De fmelting zoude hierdoor wel gevolgd zyn, doch, voor dat dit gebeurde, zoude zeker, door de geweldige hitte, zo wel het fornuis als de kroes reeds gefmolten ge! West zyn , voor dat het vuur genoegzaam op het metaal zelve hadt kunnen werken: behalven dat deeze  n i x « o u pij ze wyze van het vuur tot den grootften graad van fterkte te brengen , nog niet lang is bekend geweest. De Scheikundigen floegen derhalven andere wegen in. De eenvoudigfte deezer bewerkingen was die van den Baron van siciungen, welke de Platina , zeer fyn verdeeld, aan eene groote hitte blootftelde, waar door de deeltjes van het metaal eenigzins aan elkander kleefden ; deeze vereeniging bevorderde hy , door het metaal, nog gloeijend zynde, op malkander te drukken, en vervolgens te fmeeden. Doch deeze bewerking was zeer moeilyk , en voldeedt maar ten deele. Eene hier aan niet zeer ongelyke wyze van bewerking , was die van den Heer de L'isle , welke de Platina in konings • water oploschte , en dezelve , door ammoniak-zout, daar uit weder nederfloeg. Het dus verkregene poeder bevatte zeer fyn verdeelde Platina , of Platina- kalk , met zoutdeelen gemengd. Dit poeder ftelde hy aan het vuur bloot , waar door het fpoedig tot elkander fmolt , en een metalliek aanzien verkreeg. Maar het daar tusfehen. gemengde . zout bracht te weeg, dat dit metaal zeer bros was , en men hadt vervolgens nog het allerfterkst vuur nodig , om het ammoniak-zout, (hetwelk door hitte wegdampt) er uit te dryven. Ik heb te vooren gezegd, dat de Platina, met lood vermengd zynde, zich met meer gemak laat fmelten: ook van deeze eigenfehap heeft men zich bedient, jn het zuiveren van goud en zilver is dit eene zeer gebruikelyke bewerking. Men fmelt deeze metaalen met lood te famen, én ftelt dit mengfel aan eene groote hitte, met eenen vryen toegang van de lucht,bloot. Nnn 5 Het  S»i6 ïïrbAkdEj,i»c over het Het lood heeft de eigenfchap , van in deeze hitte verkalkt te worden en vervolgens tot glas te fmelten en ook te gelyk alle andere metalen, behalven het goud en zilver, tot glas te maaken. Dit glas dringt door de kleine ondiepe kroesjes, waar van men zich hier toe bediend heeft, en laat het goud of zilver zuiver over. Deeze bewerking wordt in de kunst coupelkeren genoemd. Met de Platina hadt dit meer moeite in; want naar mate een gedeelte van het lood tot «rias wierdt, wierdt het moeilyker de Platina vloeibaar te houden, en eindelyk ftolde die ten eenemaal zonder nog geheel van het lood bevryd te zyn. De Heeren macquer en baumé gelukte het nogthans, op deeze wyze de Platina te zamen gefmolten en byna zuiver te verkrygen; maar het was, door die met he- lood vermengd , geduurende vyftig uuren , op de heetfte Plaats van een porcelein-oven te houden. ' De bewerking , welke den besten u'itflag hadt was door de Platina met het rottekruid te vereeni' gen Na dat de proeven namelyk beweezen hadden " dat de Platina met rotte-kruid zich zeer ligt fmelten het , begreep men , dat het rotte-kruid, het welk door hitte vlug wordt en wegdampt, door dit middel kon afgefcheiden worden , en dus de Platina zui ver zoude overblyven. De proeven beantwoordden ook aan de verwachting. De Heeren morveau en achard kwamen op deeze wyze zo ver, dat zy fmelt kroesjes uit dit metaal maakten: en de Heer rochon zmverde en fmolt het ook op dezelfde wyze, om vervolgens met koper en tin fpiegels voor telescoopen daar uit te doen maaken. Deeze proeyen fchynen evenwel, geduurende eenityd, niet verder vervolgd te zyn; waarfchynlyk,  W I T GOUD. 917 om dat men opzag tegen de groote kosten, welken het bewerken van de Platina in het groot noodzakelyk vereischte. De Heer jeanety, een goud- en zilverfmit teParys, hadt moeds genoeg, om zich boven deeze zwaarigheden te ftellen ; en bragt het in de kunst van dit metaal te bewerken zo ver , dat hy thans alles van hetzelve kan maaken. In het jaar 17539 vertoonde de Heer lavoisier aan de Academie der Wetenfchappen reeds ftukken door dien kunstenaar bewerkt; maar de wyze, hoe hy de Platina behandelde , hieldt hy als toen nog geheim. In het jaar 1792 heeft hy die bekend gemaakt, om naar den prys te dingen, welke de Nationaale Vergadering op nuttige uitvindingen gefteld hadt;en het is uit het verllag,het welk de Heeren berthollet en pelletier , aan welken het onderzoek van zyne wyze van bewerking opgedragen was, daar van gegeven hebben, dat die thans algemeen bekend geworden is. Het geen den Heer jeanety aanleiding gaf, om zich op deeze nieuwe kunst toe te leggen, was, dat in het jaar 1784 de Heer chabanon uit Spanjen te Parys kwam, met zich brengende eenige ftukken Platina , welke hy, op eene wyze , die niet bekend geworden is , gefmolten hadt, en met welken hy zich by den Heer jeanety vervoegde , om daar uit eenige dingen te maaken: het geen deeze ook uitvoerde. Van dien tyd af fcheen het hem der moeite waard te zyn om zich op het bewerken van de Platina toe te leggen ; gelyk hy ook met onvermoeiden yver deedt, tot dat hy de volgende wyze van zuivering, fmelttng en bewerking de beste vond, welke ik thans kortelyk op zal geven, Na de Platina, door ftampenmet water, van yzer en Nnn 4 zand  $H8 YÏRHANDEMNG OVEl BEt zand zo veel mogelyk gezuiverd te hebben , neemt de Heer jeanety drie deelen Platina, zes deelen wit rottekruid , en twee deelen gezuiverde potas, en mengt dit alles wel onder een. De potas doet hy er by, om de fmelting en zuivering te bevorderen. Vervolgens zet hy eene zeer ruime fmeltkroes in het vuur, en laat die wel gloejen. Daar na doet hy dit mengfel , doch niet te veel te gelyk, in de kroes, en roert het telkens om. Na dat alles in de kroes is. vermeerdert hy het vuur , en wanneer alles wel gel fmolten is, laat hy de kroes koud worden. De kroe.s wordt dan gebrooken, en het metaal er uit genomen. Dit metaal word nu nog door de magneet aangetrokken: en bevat dus nog yzer. Hy floot derhalven het metaal weder tot poeder, en fmelt het op nieuw, op dezelfde wyze als te vooren met rottekruid en potas gemengd. Na deeze tweede fmelting werkt de magneet gemeenlyk niet meer op het metaal: doch zo dit gebeurt , is er eene derde fmelting nodig, waar door dan het metaal volkomen van yzer gezuiverd is Na deeze eerfte zuivering en fmelting, mengt hy drie deelen van dit dus gefmolten metaal, drie deelen rottekruid , en een deel zuivere potas onder een , en fmelt die op nieuw in een kroes , wdke een , n en breeden bodem heeft : waar door hy het metaal verkrygt in de gedaante van ronde fchyven , zo als dit in den bodem Van de kroes geflold is. Deeze ftukken zyn nu een mengfel van Platina, en rottekruid zonder eemg ander bymengfel. Om het rottekruid daar* Uit te doen wegdampen , plaatst hy dan deeze fchv- dat die de brandflof, waar mede het fornuis geflook wordt, met raajten kunnen , i„ een matig vuur, e* ver*  WIT G O V til 91$ verandert die geduurig van plaats , op dat zy van alle zyden even zeer aan de werking der hitte blootgefteld zouden zyn. Het vuur moet om deeze rede matig zyn , op dat het metaal niet op nieuw fmelten zoude. Na dus geduurende zes uuren dit metaal in het vuur gehouden te hebben, legt hy de ftukken in olie, waar na hy die wederom op de zelfde wyze aan de hitte blootftelt , om uit té dampen. De nuttigheid van dit leggen in olie beftaat hier in, dat daar door het rottekruid , van den ftaat van metaalkalk , dien van metaal verkrygt, en in dien ftaat gemakkelyker uitdampt. Na dat het metaal niet meer uitdampt, geeft hy het fterklte vuur, dat hem mogelyk is te maaken , en na dit eenigen tyd aangehouden te hebben, is de Platina ook van het rottekruid gezuiverd. De ftukken metaal, welke zich nu zeer fponsachtjg vertoonen door het uitdampen van het rottekruid, worden vervolgens in falpeterzuur van de nog daar aan hangende onzuiverheid gereinigd, en daar na in water gekookt, om het zuur daar geheel af te neemen. Na dat dit gedaan is, gloeit hy die eerst in een kroes, en legt eenige van die fchyven dus gloejend op malkander , en fmeed die op een ambeeld met hamerflagen aan één ; en houdt met dit gloejen en fmeeden zo lang aan, tot hy begrypt, dat het metaal zo veel digtheid , als mogelyk is , verkregen heeft; en dit is nu de geheel zuivere Platina. Het is wel mogelyk, dat deeze bewerking in het Vervolg nog verbeteringen en veranderingen zal ondergaan ; of dat men zelfs in het fmelten van de Plet • tina nog andere middelen als het rottekruid zal gebruiken. Vooral zal in het laatfte geval de wyze van Nnn 5 foei*  ■jTjïÖ VERHANDELING OVER HET fmelting van den Heer pelletier verdienen in aanmerking te komen; welke reeds in het jaar 1788 bekend gemaakt heeft , dat hy de Platina , door die met phosphorus te verbinden,'met zeer weinig moeite! gefmelten had; en welke naderhand, door de phosphorus door hitte daar af te fcheiden , een metaal verkreeg , dat zich volkomen liet fmeden. Doch dit affcheiden van de phosphorus , heeft zo veel moeite in , dat de Heer jeanety , die als nog de eenige is , welke de Platina bewerkt , by zyne oude wyze van zuivering blyft. De kleine plaatjes kroesjes en getrokken draad van Platina , welke wy hier nu en dan te zien krygen , zyn allen door hein op de bovengemelde wyze gezuiverd en bewerkt. De eigenfehappen van dit dus gezuiverd metaal komen overeen met die , welke ik te voren van de ruwe Platina opgenoemd heb, met dit onderfcheid alleen, het welk natuurlyk uit de meerdere zuiverheid ontftaat. Dat de Platina een van alle andere metalen onderfcheiden metaal is , is thans buiten allen twyffel. Uit het aantrekken door de magneet en eenige andere eigenfehappen van het yzer beflooten zommige natuuronderzoekers weleer, dat dezelve een uit goud en yzer zaamgefteld metaal was : deeze aantrekking en de overige eigenfehappen van yzer gaan door de zuivering geheel verlooren. De kleur der gezuiverde Platina is glanzend en wit, als van gebruineerd zilver. De foortelyke zwaarte gaat die van alle andere metalen te boven, zynde, volgens de weeging van den Heer brisson , by de grootfte zuiverheid , en dichtheid , ruim as maaien swaarer dan het water; daar hes  Wit o o u &. 92$ iiet zuiverfte goud nog niet 191 maaien de zwaarte van het water te boven gaat. Deeze zuivere Platina laat zich ook volkomen fmeeden, tot blaadjes liaan, en uitrekken tot draad, even dun en fyn, als goudblad, of gouddraad. Door vuur, ten minsten het fterkst, wat wy ooit in onze fornuizen gebruiken , laat zy zich niet fmelten. Ook lydt zy geenede minste verandering of verroesting, het zy aan de lucht, of aan het water of aan Vuur blootgefteld. Geen zuur, uitgenomen het geoxygeneerd zeezout zuur en het koningswater ontneemt op eenige wyze aan dit metaal, deszelfs metallieken ftaat, noch onu bindt het. Eene voortreifelyke eigenfchap van het zelve is nog, dat de kwik, welke zich met byna alle metalen verbind, op de Platina even weinig werking heeft, als op glas. In één woord , behalven het meermaal gemelde zuur, beneemt niets aan deeze Platina deszelfs metallieken ftaat, zelfs niet de zwavellever, door welke anders alle metaalen, het goud niet uitgenomen, aangedaan worden. En eindelyk heeft de Platina ook , mits niet zeer dun geüagen of getrokken zynde , het gebrek niet, van gelyk het goud met de minste kracht zich te laaten buigen ; maar overtreft in lievigheid zelfs het yzer. Ik vertrouw , dat uit het tot dus ver gezegde genoegzaam gebleken is, dat de Platina, gelyk ik in het begin myner verhandeling zeide , de eigenschappen van het goud en het yzer, van het edelst  VERHANDELING OVÏ8 HET edelst en het nuttigst metaal , in zich vereenigt, en die zelfs overtreft, en dat die derhalven boven het goud den naam van volmaakt metaal verdient , en over het geheel boven het goud te vvaardeeren is. Dit zal verder blyken uit eenige aanmerkingen, welke ik, ten befluit, over het nut, het welk men van dit metaal zoude kunnen trekken, maaken zal. Ik zal my niet ophouden met het veelerhande gebruik, het welk men van de Platina zoude kunnen maaken in handwerken en trafieken, vooral in zulken, welken veel vuur vorderen, tot het vervaardigen van werk. tuigen, fornuifen , ketels en wat dies meer is: immers, hoe zeer deeze ftukken, eens gemaakt zynde, niets anders dan de onvermydelyke flyting zouden te lyden hebben, en voor het overige oiivergangelyk zouden zyn, is de voorraad , welke van dit metaal in Europa komt, zo gering , dat het dwaasheid zoude zyn , daaraan te denken. En al wierdt deeze voorraad al eens grooter, zal de prys evenwel , zo door de kosten van het overvoeren uit America, als door de menigvuldige andere en nuttiger eindens , waartoe de Platina gebruikt kan worden , altyd zo hoog blyven , dat men, met veel geringere kosten , het gebruik van yzer en koper tot die eindens zal kunnen behouden. Het zelfde geldt ook van het huisfelyk gebruik tot ketels, potten, fchotels en andere vaten, welke dikwils aan de werking van het vuur , van zouten en zuuren blootgefteld zyn. Het vuur in de huishoudens gebruikelyk is niet zo fterk , en de zouten en zuuren niet zo bytende , of andere metalen , porcelyn , glas en aardewerk kunnen ons hier volkomen voldoen. Van meer nut zoude de Platina kunnen worden in werk-  WIT G Ö- U Dj Werktuigen van mindere grootte , vooral in zulken, Welke groote naauwkeurigheid vereisfchen. Hoe fchoon zoude, by voorbeeld, niet een horologie zyn van dit metaal gemaakt , en aan hoe Weinige oorzaaken van bederf onderhevig ? Ik beken, dat het tot eenige deelen van zulk een horlogie nodig zoude zyn, de Platina harder te maaken , dan zy in een ftaat van volkomen zuiverheid is : maar het is zeer waarfchynlyk dat men door verbindingen met andere metalen of met eenige andere ftoffen dit fpoedig vinden zou ; even gelyk het ftaal ook eerst van buigzaam yzer tot hard ftaal wordt, door het yzer met carbone of koolftof te vereenigen. Van geen minder nut zoude de Platina zyn in het maaken van zeer naauwkeurige balancen , welke men thans niet anders dan van ftaal kan doen maaken, en welke dus, hoe zorgvuldig ook bewaard, naauwlyks van roest, en derhalven van de daaruit ontftaande onnaauwkeurigheid kunnen behoed worden. Voor de Heelkundigen kan ook dit metaal van het grootfte nut worden tot het vervaardigen van tangen , fpuitjes, fonden en naalden: vooral wanneer het nodig is, dat dergelyke werktuigen eenigen tyd in het ligchaam of de wond moeten blyven , gelyk met cateters, cannulen en naalden nu en dan het geval is £ en waar by het dus van belang is, zodanig eene ftoffe te hebben , welke van roesten vry is , en tevens de nodige lievigheid bezit: zo als dit metaal dan ook in enkele gevallen reeds volkomen aan deeze verwachting voldaan heeft. Misfchien zou het ook tot fyne mesfen en fchaaren bewerkt voldoen , zo het maar dezelfde fcherpte als ftaal kan verkrygen. Doch dit laatfte is nog niet beproefd. On-  P24 VERHANDELING OVER HET Onwaardeerbaar is het nut het welk zeevaarendeh van de Platina kunnen trekken, door de fpiegels van fextanten of octanten, welker gebruik voor hen onontbeerlyk is, daar van te doen maaken. Immers Waren zy dus verzekerd voor het verroesten deezer fpiegels , en alle verder bederf, het welk die dagelyks door de vochtige zeelucht ondergaan. Deeze voorbeelden mogen voldoende zyn , öm te toonen, van welk nut de Platina in het dagelyks gebruik kan worden : maar ik kan niet voorby , om nog met één woord te fpreeken van de diensten welke zy aan de Natuurkunde kan bewyzen. Men behoeft in de daad maar na te gaan, hoe dikwils in natuurkundige proeven de werking van het vuur, van de lucht, van het water, van kwik , van zuuren en andere Hollen aan de werktuigen fchade doet, en daar door op de naauwkeurigheid der proeven invloed heeft, om te begrypen , dat een metaal , het welk door dit alles niet in het minst aangedaan Wordt, van een onfchatpaare nuttigheid voor een natuuronderzoeker moet zyn. De fchaarsheid en de zo lang onbekend geblevene wyze van bewerking zyn de oorzaaken geweest, dat men zich tot nog toe zo weinig van dit middel bediend heeft. Tot fpiegels voor telescopen heeft men echter, zo als ik boven zeide, de Platina reeds vroeg gebezigd , maar toen met koper en tin of zinc vermengd. Thans zou die ook op zich zelf tot zulk eene Ipiegel zyn genomen geworden; dewyl de Academie der wetenfchappen te Parys tot een groot telescoop van 40 voeten een fpiegel van Platina liet maaken, welke vier voeten middellyn moest hebben ; dan of dit kostbaar ftuk voor de affchaffing der Academie reeds voltooid was, of  WIT Ö O Ü T>~. §S^ of na de affchafling voltooid is , weet ik niet te neggen. Doch gelyk de natuurkunde in het algemeen , zo heeft vooral de fcheikunde van ons metaal de grootfte diensten te verwachten; of liever, men mag de P/atina als onontbeerlyk voor een fcheikundigen aanzien; De ftoffen toch, uit welkende fcheikundige werktuigen bereid worden , zyn of zeer gevoelig voor verandering van warmte en koude, zo als het glas en porcelyn; of niet dicht genoeg, zo als het aardewerk; of kun* nen niet, zonder vrees van op de uitkomst der proeven invloed te hebben , gebruikt worden , gelyk de meeste metalen. Daar en boven is er geene ftof, wel* ke in het verdraagen van hitte , zonder te fmelten, met de Platina gelyk ftaat: het yzer , het welk het öaast daar aan komt, is voor een Scheikundige niet te gebruiken, om dat het door alle fcheivochten aangedaan word. Het glas is wel de beste ftof, en welke geene verandering in de proeven kan te weeg brengen , maar door de ligte fmeltbaarheid geheel ongefchikt tot fterk vuur. Ook kunnen noch het glas, noch porcelyn, noch aardewerk , wanneer die zeer heet Zyn , eenige vochtigheid verdragen zonder te breeken: en deeze te vermyden is in veele proeven niet mooglyk. Diergelyke en andere zwaarigheden komen in het gebruik der tegenwoordige werktuigen dagelyks voor, welke niet dan door het gebruik van Platina te hoven te komen zyn. Tot kleine fmeltkroesjës is dezelve, zo als ik reeds zeide , al voor eenige jaaren, door morveau en achard gebruikt. Ook maakt men er thans de fyne buisjes van, welke by de proef van het zamenftellen van het water , door verbranding der twee luchten, deeze  02Ö VERHAND. OVER HET WIT GOÜi>; deeze luchten uitgeven , om dus zeker te zyfl van noch van de hitte, noch van het water, noch van de lucht Zelve iets te vreezen te hebben, het welk de proef kan doen mislukken, of aan de naauwkeurigheid hinderlyk zyn. De voortreffelykheid der Platina is thans by alle Scheikundigen zo wel bekend, dat er geen twyfiel aan is, of die geenen, welken het mooglyk is die te bekomen en te doen bewerken, zullen zich, ten minsten tot kleine werktuigen, meer en meer van dezelve bedienen. Eéne zwarigheid ftaat flegts in den weg , welke het algemeen gebruik van dit edelst der metalen nog tegenhoudt; het verbod naamlyk van de Spaanfche regeering, om de Platina uit te voeren. Zo lang de wyze onbekend was , om de vervalfching van het goud met dezelve te kennen, begreep ieder de rede van dit verbod; maar by het eerst fcheikundig onderzoek , ontdekte men verfcheide middelen, om deeze vervalfching zeker te ontdekken. Men hoopte van dien tyd af, dat het verbod zoude ingetrokken worden ; en tot noch toe hoopt men te vergeefs. Het geen van de Platina in Europa komt , wordt of ter (luiks uitgevoerd , of door den Koning van Spanjen vereerd. Welke Staatkundige redenen den vryen uitvoer thans nog tegen houden , weet men niet. Zeer is het te wenfchen, dat eene fpoedige opheffing van het verbod aan Europa dit metaal zal geven. En met rede mag men hopen, dat dit gefchieden zal, dewyl het niet misfen kan, of Spanje zou door deszelfs uitvoer nieuwe fchatten verkrygen, welke waarfchynlyk voor die van hunne goud en zilver.mynen niet]zonden .behoeven te wyken.  ril NIEUW ALGEMEEN M A G A ZYN. HISTORIEKUNDE. HISTORIEK. II. D(th ÖÖO   «20 het LEVEN EN DE VERDIENSTEN VAN G. J. ZOLLIKOFER, Uit het Hoogduitsch Cïeorge joachim zollikofer was te Saint Gallen, in Zwitferland, den 5 Augustus 1730, gebooren. Zyn vader david anthony zollikofer, een Rechtsgeleerde , ftond aldaar voor een eerlyk en gerechtigheid minnend man bekend. Men kan zeer ligt gisfen dat hy aan de letterkundige opvoeding van zyn' zoon niets liet ontbreeken ; doch het is volkomen zeker dat by door zyn eigen deugdzaam voorbeeld , zelf de voortreflykfte opvoeder van zyn' zoon in het zedelyke geweest is, een leeraar , aan wien de nakomelingfchap in den zoon zo oneindig veel te danken heeft. De opvoeding was toen nog geen voorWerp van wysgeerig nadenken geworden, ten minsten had nog niemand onder de Duitfchers over lockes grondftellingen nagedacht , om ze algemeener te maaken; een zedelyk elementairboek, een zielenleer voor kinderen, en andere middelen, die in onze dagen de verlichting des verftands en de vorming van het hart der kinderen gemakkelyker maaken , waren toen nog ongehoorde dingen: men vormde meer door voorbeelden, en bereikte toch ook zyn doelwit, Poo ft  P30 het LEVEN EN DE VERDIENSTEN en mogelyk nog zekerer. zollikofer bragt zyn fchooljaaren op het Gymnafium van zyn vaderlyke Stad door; en daar hy zich der Godgeleerdheid had toegewyd, ftudeerde hy vervolgens op het Academifche Gymnafium te Bremen en de Hooge Schoole van Utrecht, welker leeraaren toen in groot aanzien moeten geweest zyn. Het is genoeg bekend dat het grootfte deel der Studenten by dat geene blyft, wat hen van hunne Academifche Leeraars wordt voorgedragen , en het niet waagt de naauwe grenzen der denkbeelden , die hen verfcheiden jaaren achter een worden ingeprent , te overfchryden , en zich zelve nieuwe te verfchall'en , of ook flegts den voorraad , dien zy van anderen overgenomen hebben, onpartydig en herhaalde maaien te onderzoeken , en daaruit nieuwe begrippen te vormen. Het komt 'er dus alleen op aan, welke leeraars den leerlingen geduurende den tyd van het onderwys zyn ten deel geworden, als zy vervolgens in hunne ambten Van een algemeen nut zuilen zyn; want zy zyn gemeenlyk niet anders dan de orgaanen, die de kundigheden, welke hen op de Academiën voorgewerkt zyn , even zodanig weder in omloop brengen, als zy die ontvangen hebben! Het zou met het oogmerk van ons bellek ftrydig zyn, my wydloopiger over de oorzaaken hiervan uit te laaten; zo veel is echter zeker, dat het buitengemeen lastig valt het fpoor, waarin men jaaren lang gevoerd geworden is, en dat de gemaklykheid zo zeer vleit , te verlaaten , en moedig eenen anderen weg in te (laan. Zulk een genie echter was zollikofer! Ik heb het zelf uit zyn' mond gehoord, dat hem, onder anderen , eene Systematifche Theologie voorgedragen wierd, die op ongetoetste Formulieren, fpits- vmr  VAN G. J. ZOLLIKOFER. 631 vindigheden en kunstwoorden van toen gangbaare Compendia gegrond was , en hem verre afleidde van eenige grondige uitlegging van den bybel , verbonden met een ftreng onderzoek der Kerkelyke gefchiedenisfen. En waar , vraag ik, vertoont zich ergens een fpoor in 's mans fchriften , 't geen zodanig een onderwys in deeze wetenfchap doet kennen ? Waar is een enkel denkbeeld in zyne Leerredenen of ftichtelyke fchriften, dat flegts een flaauwe onmerkbaare kleur vertoont van het geen wat ik zo even gemeld heb ? Dit ftrekt ten bewyze van zynen werkzaamen , navorfchenden, veel ornvattenden en veel doordringenden geest, een geest, die het fchoonfte eigendom der geesten , de waarheid , boven alles fchatte. Ook in andere Wetenfchappen fcheen men hem niet minder dan bevredigd te hebben. „ Ik heb het weinige , wat ik weet (zeide toen de befcheiden man) by rypere jaaren grootendeels zelf moeten leeren; want ik heb een flegt onderwys gehad." Zyne kundigheden waren misfchien niet van den uitgebreid-ften omvang; en hy behoorde niet onder die geleerden , welke, by een fchat van waare wysgeerige kennis , nog een'- ryken overvloed van historifche, oudheidkundige en andere wetenfchappen bezitten. Desniettegenftaande was hy geen vreemdeling in eene dier wetenfchappen, welke de wysbegeerte ftofte tot nuttige, algemeen gebruikbaare denkbeelden aanbied j neen, zo bezat hy, by voorbeeld, in de Natuurkunde en Natuurlyke Historie ongemeene kundighe. den,en had in de Volksgefchiedenisuit de afwisfelingen en veranderingen der Ryken, uit de opkomst en val vati eenige aanzienlyke Republieken , uit het karakter en de toegevallen van de Grooten en Beftierders Ooo 3 der  $32 HET LEVEN EN DE VERDIENSTEN der burgerftaaten , in 't kort uit het geheele, dikwils onoploslyke, dikwils zo zonderling ineengevlochten" famenweeffel van het noodlot en fchynbaar toeval , uit den afwisfelenden ftryd van het licht met de duisternis by verfchillende volken, uit de dwaaze , dikwils woeste en vreesfelyke tooneelen der menfchelyke hartstochten en ondeugden, _ uit dk al]es zeg ik, had hy zich een aanzienlyken voorraad zo van algemeene als byzondere denkbeelden gevormd die hy met de overige masfa van zyne weldoorge'dachte wysgeerige kundigheden had faamgeweeven Hy had by de Gefchiedenis het waare en den Wysgeer vooral waardig oogmerk voor oogen gehad, om haar als een leermeesteres der beoeffenende VVysbegeerte te befchouwen , en in zo verre veel meer nut uit haar gefchept, dan menig beroemd Ge heugenis beleerde, die , na aftrekking van eene uitgebreide menigte gebeurde zaaken, naamen en jaargetallen, verder ook weinig of niets weet. Van oude en nieuwe taaien, vooral van de Latyn. fche, Franfche en Engelfche, was hy niet flegts een liefhebber, maar ook een kenner derzelven, en had in ieder buiten andere nuttige werken , vooral de beste Dichters Redenaars en Wysgeeren befludeerd. Bovenal beminde hy cftcaao. Indien men zou.™.* met den een of anderen Redenaar der Ouden vergelyken wilde, zou. het met niemand dan met den Romemichen redenaar kunnen gefchieden. Wei is waar, de voorwerpen , die beiden in hunne redevoeringen verhandelen , verfchillen oneindig van elkander even zoals het oogmerk, dat beiden voor •ogen hadden. De een fprak van dingen, die dc uitwendige welvaart van den Staat zowel als van bv, zon-  tak c j. zotiitom. 933 xondere perfoonen, betrofFen , de andere van de geWigtigtte belangen der menfchelyke ziel; de een zogt ogenbliklyke beflisfingen en daaden te bewerken, ontvlamde hierom niet zelden de verbeeldingskracht, en bragt door de redeneerkunst verfcheiden foorten van hartstochten der toehoorers in beweeging; deeze niet te vreden , enkele fnelle aandoeningen of handelingen der deugd te bewerken, overtuigde den geest volkomen van het gewigt en de zaligheid der deugd, en verwarmde en bezielde door dat zelfde zuivere hemelfche licht der waarheid, waarmede hy het verftand verlichtte, het hart, niet tot enkele, ligt te volbrengene, goede daaden, maar tot deugd. Hier zyn beide groote redenaars verre van elkander verfcheiden , en moeten het ook, volgens den aart der zaake, zyn. Maar wie is cicero in andere volkomenheden, die de waare welfprekendheid bevorderen , of veelmeer daartoe verëischt worden , meer gelyk dan zollikofer ? De zorgvuldige keuze der enkele woorden, de natuurlyke kunstelooze famenvoeging der enkele uitdrukkingen, het wel overdachte en maatige gebruik derTropes , Figuuren en Beelden, die het geheel de bekoorlykfte afwisfeling geeven, en de denkbeelden, die zy beteekenen, van haare fchoonfte, helderde zyde vertoonen ; die zeldzaame ronding en ongemeene welluidendheid der Perioden, die ftrenge, klaareorde der op elkander volgende gedachten, die fnelle, gelykmaatig voortvloeiende ftroom der rede, de uitgezochtfte houding van het geheel, en die gemaklykheid en edele eenvoudigheid, welke by den kenner de grootfte verwondering verwekken, en den onkundigen dermaate begoochelen,dat hy zich inbeeldt met weinig moeite even zo, of wel nog beter kunnen te fchryven; wientochzou Ooo 4 men  934 HET LEVEN IN DE VERDI ENS,Tf N inen, met betrekking tot zodanige voorrechten, beter met cicero kunnen vergelyken dan zollikofer? Hy had even onvermoeid, als deeze,de zwaare kunst der welfpreekendheid van zyne vroegere jaaren af aan beftudeerd, en van het zo dikwerf verwaarloosde, gering geachte, en echter op zich zeiven zo voortreflyke en noodzakelyke middel ter volmaaking van den Redenaar, ik meen de Dichtkunst, in haar zo verfchillende gedaante, met nut gebruik gemaakt. Ik weet niet qf hy in zyn jonger jaaren zelf zyne krachten in de eene of andere foort van dezelve beproefd heeft- maar dat hy haar nog meer in ten toon geftelde modellen dan in de theorie beftudeerd heeft, weet ik zekerwant hy had de beste werken der Dichters der befchaafde natiën zowel in de oyde als nieuwe taaien geleezen , en ik herinner my zelf van hem. gehoord te hebben , dat hy als jongeling bodmers Poezy een tyd lang achtereen zo vlytig gelezen had, dat hy ver. Volgens, by het maaken van een opftcl in profe, en dikwils, zonder het gewaar te worden,'er hexame'ters onder gemengd had. De Dichtkunst en Redeneerkunst zyn in zeker op* zicht.niet zo zeer van elkander onderfcheiden, als het menigeen mogelyk wel toefchynt. Het komt 'er by den Redenaar wel grootendecls. op aan', den toehocrer te overtuigen, dat het geen hy zegt waar en nut, tig zy; maar zal die overtuiging fnel in daaden over, gaan,dan moeten de in hem verwekte denkbeelden zekere levendigheid verkrygen, ten einde zy terftond ook het Hart m beweeging brengen; en wil de Redenaar by zekere gelegenheden meer dau gemeene aandoeningen verwekken , dan zal zyne rede zich van zelve boven het gewoone Profe verheffen, en zich gedeeltelyk in eeae.  VAN G. J. ZOLLIKOFER. eene Lyrifche voorftelling veranderen. Is dit nu zo en behoort dit onder de noodzakelyke vereischten van een goed redenaar, welke gewigtige voordeden kan hem dan niet de beoefening der Dichtkunst aanbrengen? Of is de gewoonte aan een welklinkende maat, het ver» ryken en de fynere vorming der taal, de uitbreiding der verbeeldingskracht, en de vaardigheid om afgetrokken denkbeelden ouder de bevallige bekleeding van aaugenaame beelden te doen voorkomen, en over 't geheel zyn voorwerp, niet flegts in 't algemeen, maar van zyne byzondere, wel eigenaartige , maar echter minder iu 't oog vallende zyden te befchouwen , is dit alles, zeg ik, geeh voordeel voor den redenaar, om zulk eene beoefening voor hem gewichtig te maaken ? Welk een zeldzaam en verwonderingswaardig vermogen vertoonde dan zollikofer. niet, wanneer hy meer zocht te treilen dan te^eren ; fchoon dit zelden by hem het geval ware. Welk een lidderend gevoel deed niet eens de rede van deezen grooten man in de harten aller toehoorers ontftaan , toen hy den vreesfelyken zegepraal des doods vertoonde ? Hoe augftig beefden zelfs de gevoellooste zielen voor het tafreel van de veifchrikkingen des grafs en, der vernieling ? En hoe klopte niet ieders hart van een levendig gevoel, toen hy terftond daarop, met dezelfde begoocheling der welfpreekeodheid, de vreugderyke zegenpraal van het oneindige leven fchilderde ? Welke ontelbaare gevoelens van dankbaarheid jegens den .Schepper doorgloeiden niet de harten , toen hy hen hi een voordragt tot vreugde, en dankbaarlteid jegens God, by de wederkeering der Lente, aanfpoorde ? Hoe linolten de harten by zyn voorftel van de verzoete ftkhfid, niet weg in de zagtfte gevoelens van menschO005. lie-  030" HJET LEVEN EN DE VERDIENSTEN lievendheid; en wie had niet gaarne, by den uitgang uit deeze vergadering , zynen doodvyand , wanneer hy zo ongelukkig geweest ware van 'er eenen te hebben , met eenen broederlyken handflag verzoening aangeboden ? (_*) Moet ik meer zeggen ? Neen zeker, men vordert hiervan geene bewyzen meer, want ieder van zyne opmerkzaame toehoorers moet het aan zyn eigen hart gevoeld hebben , hoeveel zollikofers voorftel ook in dit opzicht op hem werkte. En zou dan de Studie der fraaije Letteren ook niet het haare tot deeze volkomenheid van den redenaar hebben bygebragt ? Het is bekend , dat zy van veelen openbaar, van even zo veelen, zo niet luid, ten minsten in 't geheim, veracht wordt; maar deeze wetenfchap wreekt zich daarvoor ook openlyk aan haare verachters, wanneer zy met vuur en levendigheid voor hunne vergadering fpreeken moeten. Ik heb tot hiertoe nog weinig van de levensomftandigheden van deezen grooten man gefproken ; ik za! 'er kortelyk nog iets van zeggen. Niet lang na zyne afgeloopen Academifche loopbaan , kreeg hy een beroep in zyn vaderland, te Munster, in het Paysde Vaui. Hy bleef'er echter niet lang, daar hem een aanzienlyke plaats te Monfteln, in Graubunderland wierd aangeboden. Ook deeze Gemeente (*) Alle deeze zo uitmuntende Leerredenen zyn te vin. j den in de nagelatenen Leerredenen van deezen beroemden man , welke, nevens alle de overige Leerredenen, Ge beden en Overdenkingen, by de Uitgeevers deezes gedrukt en te bekomen zyn.  Ti N C. J. ZOLLIKOFER. 937 meente had het geluk niet om hem langen tyd te bezitten ; men beriep hem naar Ifenburg als Predikant. Ook deeze plaats was nog het fehouwtooneel niet dat de Voorzienigheid voor zyne kundigheden en zynen yver, om waarheid en geluk rondom zich te verbreiden, gefchikt had. In den jaare 1758, in het agt-en-twintigfte zynes levens, wierd hy als Hoogduitsch Leeraar by de Gereformeerde gemeente te Leipzich beroepen. Zyne vertoogen konden toen nog die volkomenheid niet hebben, die zy in het vervolg hadden , en van tyd tot tyd meer verkregen ; maar by zo veele gelukkige, inwendige en uitwendige medewerkende oorzaaken, konde dit volftrekt niet achterblyven. Een Gemeente, welker medeleden door meerdere vorming boven die zyner voorige gemeenten uitmuntte; eene Stad, die, federt verfcheiden jaaren, zo veele geleerde en fchrandere mannen onder haare bewooners geteld had; alwaar gevolgelyk niet weinige oogen op de leeraars van den Godsdienst gericht zyn; daar hun aantal niet te groot is om ze allen te kunnen hooren ; de voordeelige gelegenheid, om de beste fchriften in ie» der foort van wetenfchap zonder moeite te verkrygen; de vriendfehap en achting van zo veele waardige leeraars der Academie, en onder deezen ook die van dengrooten ernesti; een ambt waarby hy flegts weinig werk te verrichten had, bevryd van zo veele moeilyke ambtsverrichtingen , die zo menigen verlichten predikant van deeze Stad den nodigen tyd niet vergunnen, om zyne leerredenen die volkomenheid te geeven, welke hy zelfs wel wenschte; en,wat eindelyk nog meer dan dit alles is, dat eigen diepe gevoel van het gewicht en de waarde van zyn ambt; wat moesten deeze voordeelige eigenfehappen, vereenigd met zollikofer 3  538 HET EE VEN EN DE VERDIENSTEN pers groote vermogens, niet al uitwerken, en wat hebben zy niet uitgewerkt ? De goedkeuring , die hy reeds in den beginne by zyne gemeente gewonnen had, vermeerderde van tyd tot tyd meer en meer, en hield zich in haare gantfche grootte ftaande tot op den laatften dag dat hy voor zyne gemeente fprak. Het is moeijelyk het nut naauwkeurig te bepaalen, dat een Predikant door zyne vertoogen kan te weeg brengen. Intusfchen Hemmen de getuigenisfen van allen die hem gehoord hebben daarin overeen, dat zy veele nieuwe denkbeelden door zyne leerredenen vepkreegen, veele vooroordeelen verbeterd,veele van hen te voren onbekende of niet recht ingeziene aanleidingen ter deugd bekomen hebben; genoeg, een groot getal zyner toehoorers heeft hem niet weinig -ten aanzien zyner verlichting en zedelyke verbetering te danken. Het is niet te loochenen , dat fommigen zyner toehoorers zekerlyk zyne leerredenen niet bezogt hebben , met oogmerk om wyzer en deugdzaamer te worden; doch 'er is even zo wenig aan te twyfelen, dat zy niet eenig goeds , hoe gering dit dan ook zyn moge, daardoor zouden geleerd hebben , naardien het hgt mogelyk ware , dat zy anders geene godsdienstoefening zouden hebben bygewoond. Een gedeelte zyner voortreflyke redenvoeringen is zedert veele jaaren ia handen van eea menigte menfchen , die belang fteilen in godsdienst en deugd. En wien 'er aan gelegen ligt om reden voeringen te leezen , waarin de waarheden van den Godsdienst, vry van alle godgeleerde fpitsvindigheden- en gefchillen , in de gemaklyklte orde, en in de edelfte-, ter zaake volkomen pasfende, uitdrukkingen, met de daarby beboerende deelneeming van het hart , voorgedragen zyn j  VAN G. J. ZOLLIKOFER, 939 •feyn ; waar zo veele fchadelyke vooroordeelen met de fterkfte wapenen der waarheid beftreeden worden ; waar de fchoonheid en zaligheid der deugd van haare bekoorlykfte zyde vertoond worden ; waar de aandrang en middelen daartoe op het grondigfte en duidlykfte zyn aangeweezen ; waar de waarde van zo veele dingen , die anders zeldzaam van den heiligen kanzei verhandeld worden, en echter zo; veel invloed, zo wel op de menfchelyke gelukzaligheid als ellende hebben, en hebben kunnen, op het naauwkeurigst bepaald en in het helderst daglicht gefield zyn; wie zeg ik , die in dit alles belang fielt, kan iets beters leezen dan zollikofers Leeredenen ? Indien het waar is, dat voortrerlyke modellen, ter vorming van den leerling, meer toebrengen dan de diepdoordachtlle leerftellingen , kan men niet loochenen , dat zollikofer ook in dit opzicht ongemeen veel nut moet gedicht hebben. Een aanzienlyke menigte jonge Godgeleerden van de Academie kwamen met een yverigen aandrang tot zyne lesfen , hoorden hem met den ingefpannenften aandacht, hoorden hem dikwils , en leerden daar ongemerkt door voorbeelden, hoe men over zyn onderwerp nadenken en hetzelve behandelen moet, wanneer men een merkbaar aandeel ter bevordering van wysheid en deugd voor zyne medemenfchen, door voordellen van den kanzei, wil toebrengen. Er is geen twyfel aan of zollikofers geest moet op deeze wyze, in zyn Vaderland zowel als in veele Provinciën van Duitschland, door deeze zyne leerlingen tot op de laatfte nakomelingfchap voortwerken, en waarheid en zaligheid onder de menfchen verbreiden. Daar hy zeer wel begreep, dat gezang en gebed eea  940 het leven EN DE VERDIENSTEN een wezenlyk deel van den openbaaren Godsdienst I uitmaaken; ondernam hy eene verzameling van Geefteiyke Liederen , doelmaatiger en ftichtelyker dan de voorheen gebruikte , voor zyne Gemeente op» teftellen. Hy was een van de eerden , die de behoefte van een beter gezang te levendig gevoelde , om het by wenfchen te laaten berusten. Daarby bediende hy zich van den byftand en raad van zyne fchranderfte Vrienden, gedeeltelyk met oogmerk om de oude Gezangen, die voor verbetering vatbaar waren , te verbeteren, gedeeltelyk met oogmerk om een juiste keuze te doen van de Liederen der hedendaagfche Dichters,in 't byzonder uit die van gellert, cramer en klopstock. Men veranderde ook in deeze Gezangen verfcheidene, die men dacht dat voor eene gemengde Vergadering niet algemeen verftaanbaar waren. Zyn Vriend, de Heer weisse , de zo algemeen beminde Dichter van Duitschland, had hem zeer aanmerklyk by deezen arbeid onderfteund, en eenige regels van voorzichtigheid , die ernesti hem daarby voorfchreef, (want toen moest de zaak veel meer opzien verwekken dan nu,) waren voor hem niet zonder vrucht. Het nieuwe Gezangboek verfcheen in den jaare 1766, met een I Voorrede, waarin hy de noodzakelyke behoefte van beter Gezangboeken befcheiden, doch zonder agterhoudendheid, vertoonde , vermits de Gezangen van beide Protestantfche belydenisfen meestendeels liegt waren. Zo onwederfprekelyk zeker dit ook was , toonden zich echter veelen over deeze uitdrukking zeer gebelgd. De toenmaalige Deken der Theologifche Faculteit D. crusius was met zollikofer op de billykfte wyze daaromtrent overeengekomen. Maar  f 1 N 6. J. ZOLLIKOFER. 94I Maar een Hoogleeraar uit de Wysgeerige Faculteit gebruikte zyn gezag en aanzien , om deeze Voorrede, die reeds gedrukt was, weder te doen intrekken. ernesti , dien zollikofer wegens deeze Voorrede niet om raad gevraagd had , had zich tegen een van zollikofers vrienden gëuit: het was alles waar „ wat hij daar gezegd hadde, maar als hy vooraf zyn gedachte daar omtrent had willen hooren, zou hy hem afgeraden hebben van dit te fchryven. Deez' groote man kende zyn eeuw zeer wel, en wist zeer juist, 'wat die verdraagen en niet verdragen konde. Door deeze verzameling van Liederen , die dikwils herdrukt is, en zyne in 't vervolg uitgegeven Aanfpraaken en Gebeden by den openbaaren Godsdienst , door het voor weinige, jaaren verfcheenen ftichtelyk Handboek voor nadenkende en welgezinde Christenen , en in 't byzonder door den meer nieuw bewerkten dan wel overgezetten Katechismus van den Heer berïiard, heeft zich deeze zo algemeen nuttige man niet alleen by zyne eigene, maar ook by veele andere Proteftantfche Gemeenten van beide Geloofsbelydenisfen, uitneemend verdiend gemaakt. Deeze Boeken worden algemeen geleezen , en bertrands nieuw bewerkt Leerboek in de meeste Gereformeerde Scholen openlyk ingevoerd. Wel is waar, wy bezitten nu meer voortreflyke Leerboeken voor de Jeugd , en een der nieuwfte van rosenmuller behoort by uitnemendheid onder de besten : men heeft ook in deeze Eeuw, in alle Provinciën van Duitschland, alwaar men geene goede Gezangboeken meende te hebben, de oude zorgvuldig verbeterd, maar zollikofer. heeft toch de verdienfte, ten aanzien van het Leer-  D-12 HET LEVEN EN DE VERDIENSTEN Leerboek zo wel als van het Gezangboek, anderen met zyn voorbeeld ie zyn voorgegaan. Zo voortreflyk zyn leer was, even zo voortreflyk Was ook zyn burgerlyk en huislyk leven. Zacht en befcheiden was zyn levenswandel ; hy Wilde niet fchitteren , hy wilde flegts nuttig weezen , naardien hy in eene ftrenge oefening van sJde deugd , die hy aanprees , zyn grootfte zaligheid Vond. Vaderlyk zorgde hy voor de Armen en Hulpbehoeftigen , voornamelyk van die zyner Gemeente , maar ook tevens voor die van andere belydenisfen , zo wel door eigen onderfteunmg , als door zyne voorfpraak by anderen. Ny deed zeef veel , meer dan menig Ryke , die wel veel geeft, doch echter flegts zoveel, als hy van zyn overvloed misfen kan ; en deeze weldaadigheid, waartoe hem zyn gevoelig hart aanfpoorde, was op de weloverdachtfte grondftellingen der rede en van den Godsdienst gegrond, zodat zyn weldoen niet minder een gevolg was der wysheid, dan een blyk van deelneeming van een gevoelig hart. Menigeen doet veel goeds door onderfteuning der Armen met zyn vermogen , en laat het daarby berusten, zonder te bedenken , dat op verre na met geld alles in de waereld niet gedaan is. zollikofer deed ongelyk meer: zyn raad, zyne inzichten, zyne voorfpraak by anderen, zyne waarfchouwingen , zyn troost in ongelukken, ftond altyd gereed voor den geenen die hem zocht, en hy kwam hen zelf daarmede voor. Leergierige Jongelingen leiden zich yverig toe om kennis met hem te onderhouden, en ik ken 'er geenen die perfoonlyken omgang met hem gehad hebben , of zy hebben  van c. j. zollikofer. 945 ben allen openhartig moeten bekennen uit deezen omgang zowel voor hun verftand als voor hun hart veel nut gefchept te hebben. Wat hy zeide, was waarheid ; by ieder woord dat hy fprak , konde men verzekerd zyn, de waare meening van zyn hart te hooren, en nooit billykte of prees hy iets uit gedienstigheid, het geen tegen de overtuiging van zyn gemoed ftreed, of wanneer hy begreep, dat het volgens de ftrengfte regelen der Zedekunde niet te billyken was. Zyn ernst was vrolyk, zyn gefprek onderhoudend, en zomwylen levendig, en zyn zeldzaame fcherts de zachtmoedigfte der waereld. Zyn gantfche leven was een zuivere, onafgebrokcne, bekoorlyke harmonie der deugd, en van het zoete ge. not der daaruit fpruitende zaligheden. Hy genoot, Onder anderen, ook het genoegen van algemeen geacht te worden, en dit moest noodwendig omtrent hem plaats hebben. De gelukkige mengeling van ernst en waardigheid met zachtmoedigheid en vrolykheid; zyne zo ftrenge deugdelyke wandel, verbonden met zoveel menschlievende toegevendheid omtrent de gebreken van anderen ; zyne inwendige, vaste overtuiging van de groote waarheden die hy leerde, eene overtuiging, die in alle zyne handelingen, zelfs in den toon van zyn gefprek en by zyne voordellen op den kanzei zich vertoonde, zonder dat hy ooit. de geringde onverdraagzaamheid jegens anders denkenden liet blyken, of de geringde aanfpraak op voorrechten maakte boven die geenen , welken de kracht van zelfsdenken of het volkomen bevatten dier Waarheden niet was ten deel geworden ; zyn onvermoeide yver om zyne Toehoorers tot de drengde oefening der deugd opteleiden, zonder echter by zyne iustoiuek. U. Deel. Ppp vor-  *4A HET LEVEN EN DE VÏRCIEJJSTS» vorderingen van de menschheid, omtrent het geene zy onder deeze of geene uitwendige ornftandigheden ver. mag of niet vermag, aftewyken; zyne onpartydige waardeering der menfchen, welker gevoelens en neigingen hy zeer juist wist te onderfcheiden, hunne goede zyde zorgvuldig naipoorde, en over ieder voordeelige ontdekkingvan deezen aart zich hartelyk verheugde : 1 men Helle zich dit alles in zollikofers karakter vereenigd voor, en men oordeele zelf, of niet eene waare, ongeveinsde eerbied en algemeene hoogachting van alle Handen, zyne wysheid en deugd, even get lyk de fchaduwe het ligchaam , onaffcheidelvk moes. ten volgen. Zelfs de ligtzinnigheid van die menfchen , welke zich niet ontzien in hunne oordeelvellingen over de Dienaaren van den Godsdienst die achting zelve uit het oog te verliezen , die men den mensch als mensch fchuldig is, moest by zollikofer verftommen. By alle onaangenaamheden van uitwendige op hem werkende omllandigheden, waarvan geen fterveling vry blyft, leidde hy toch altijd een gelukkig levenj want de wyze heeft de nooit opdroogende bron zyner gelukzaligheid in zich zeiven , is fteeds gewapend tegen het kwaad, dat uitwendige ornftandigheden hem veroorzaaken kunnen , en zelf dat kwaad, hoe groot het ook zyn moge, is voor hem veel kleiner dan voor het grootfte deel der menfchen dewyl hy 'er gantsch anders over denkt. Hy is tweemaal in zyn leven gehuuwd geweest ; zyne eerste Echtgenoot was eenejuller le roy, een vrouw van een groot verftand, en ongemeene kundigheden. Ik heb haar niet gekend, maar ik weet, dat hy ze beminde, en ben ooggetuige geweest, hoa  V & IT Gi j. È O X. L ï E O F E R» 94$ hoe hy met mannelyke traanen haaren grafheuvel befproeide. Zyne tweede Echtgenoote, gebooren sechechay , uit Leipzich , heeft hem de laatfte jaaren zynes levens ongemeen verzoet , en mogelyk heeft men het haare zorgvuldigheid te danken dat zyn leven nog zo lange is uitgerekt geworden. Beide huwelyken zyn kinderloos geweest, en de Voorzienigheid heeft den man, die zoveel over opvoeding |n vorming der jeugd gedacht en gelezen, en zelfs het een en ander daarover gefchreven heeft, het geluk niet vergund, om Zyne zo oordeelkundige en ■verftandige grondregelen te beoefenen. Reeds voor eenige jaaren gevoelde hy levendig dat zyne krachten afnamen; hy had belloten zyn ambt nederteleggen, en zich naar zyn vaderland in Zwitferland te begeeven, dewyl hy dacht de plichten vart zyn beroep niet meer zodanig te kunnen vervullen als hy wel wenschte ; doch öp het vereenigd verzoek van zyne Gemeente, die zich gaarne vergenoegen wilde , als hy flegts om de veertien dagen eene redevoering houden wilde, liet hy zich beweegen in zyn post voorttevaaren. Zyne gezondheid fcheen zich ook in den zomer, voornamelyk door het genot vari het landleven, op het naast by gelegen Dorp Gohliz j Weder te herftellen. Doch de daarop volgende herfst toonde maar alte klaar, dat deeze beterfchap flegts fchynbaar geweest was. Hy nam zyn ambt nog wel waar, maar met de moeilykfte infpanning, tot dat hy eindelyk , weinige weeken voor zyn dood , genoodzaakt wierd, een' buitenlandfchen Gereformeerden Candidaat te verzoeken om het predikambt voor' hem waarteneemen. Zyn ziekbed was linartelykj ihaar hy verdroeg dit lyden met het geduld van een Ppp * .W*  P45 H«T LEVEN EN DE VIRDIENST. VAN ENZ,1 Wysgeer en Christen, die boven graf en verrotting reeds de waereld der belooning te gemoetziet. Hyontfliep zachtelyk den 22ften Jaimary en werd den 25iten begraven. Zyne gantfche Gemeente, eenige honderden der jonge Studenten van de Academie, en nog veelen zyner vereerers, der Lutherfche leere toegedaan , verzelden zyn fterfelyk bekleedfel tot aan het graf. ' Laat ons zyne wysheid en deugd navolgen , dit is het plegtigfte, waardigfte lykoffer dat wy 'zyne asfche kunnen wyden ; eene vereering, die zynen onfterfelyken geest, voor zo verre die nog deel neemt aan de lotgevallen deezer aarde, zeer gewisfelyk onder allen het aangenaamlte en vermaakelykfte zal weezen.  KORTE AANTEKENINGEN over ENGELAND. Getrokken uit, wendeborn's Reize door eenige derZuidelyke en Westelyke ProvintiSn van dat Koningryk.. jMen reist in Engeland by uitftek fneï. Dit brengt eene wreede behandeling der paarden te wege. Men rekent dat in elk der 40 Graaffchappen jaarlyks door elkanderen, ten minften 1000 Paarden dood gejaagd worden. Onder dit aantal van 40000, zyn die Paarden niet eens begreepen , welke in het bergachtig Walles, werwaards het thans ook ton wordt te reizen , omkomen. Postpaarden kunnen zelden langer dan twee, of ten hoogften drie jaaren, dienen. Het fnelle ryden is oorzaak, dat op de fraaie Engelfche Landwegen meenig rydtuig omvalt , en verfcheiden menfchen een ongeluk beloopen, 't welk hen hun geheele leven heugt. In Frankryk is het reizen aan- genaamer en zekerer. De geheel zonder noodzaakelykheid bogtige wegen vertragen de reis, en ontueemen aan den akkerbouw veel goed lands. Ook de helft beter koop reist men in Frankryk. In Engeland moet men in een herberg, voor twee, doorgaans zeer flecht toebereide, gerechten, buiten den wyn, drie maaien zo veel betaalen, als in Frankryk aan een eemeene tafel, die met agt of meer gerechten voorzien is, en waar de wyn niet aizonderlyk in rekening gebragt wordt. De Koning rydt van St. James tot Wmdfot m mmPpp 3 der  9$. KOSTE AAKTEEK EKIWG IR der dan 2 uuren tyds, hoewel de afftand 22 Mylen groot is. Deeze fpoed heeft geen andere reden dan het gebruik onder de Grooten. De Hoogêweg- Roovers neemen af , doch de huisbraaken in den nacht vermeerderen. De ergfte Roovers zyn die , welke de voetgangers aanranden, (foodpads,) deeze mishandelen de reizigers gruwelyk. De Engel- fchen, verftaan, minst van allen, niettegenftaandë3 al hun voorgewende achting voor de Sexe, op eene inneemende en vleiende manier met dezelve omte^aandoorgaans misfen zy eene fyne befchaaving, vooral die, welke te Londen opgevoed wierden. Deeze zyn de ruuwfte en onbefcheidenften , en maaken geen zwaarigheid, om met de perfoonen der andere Sexe rechtftreeks omtegaan , en dezelven op eene onbefchaafde , dikwerf zelfs onbefchaamde wyze te be handelen Het vertier der koffie neemt in Enge- land toe, na dat de inkomende Rechten op dezelve verminderd zyn. Alleen in Londen worden 'sjaars 16 Milhoenen ponden Boter gebruikt, evenwel is de zelve ten duurden nooit boven de 8 grosfchen in prys Berkshire heeft weinig Fabrieken , maar zeer aanzienlyke Veeteelt, Koorn en inzonderheid Gersten-bouw Waare en tedere liefde valt niet zeer in het carter der Britfche vrouwen , evenwel zyn dezelven voor eene zeer hevige hartstocht geichikt. De meeste zelfmoorderesfen in Londen en de meeste bewoonfters van Bedlam hebben hun lot aan, bedrogene liefde te wyten. De Engelfche vrouwei* zyn meer dan die van andere natiën, aan de kwaadfpreekendheid overgegeeven ; vandaar dat een vertrouwelyke omgang zeldzaam is en dikwerf gevaarlyl wordt, Een ukwerkfel der Luxe is, dat de Land  OVER ENGELAND. 949 Landgoederen en groote Hoeven thans zeer dikwyls en kort na eikanderen van bezitters veranderen. — Geen volk in Europa is zo zeer genegen tot verandering van uitfpraak en verminking der woorden, als het Engerfche : Wie zou wel vermoeden, dat UrütJhire voorheen Willytownfhire genoemd wierdt ? Brighthelmftone wordt Breiten en Birmingham, Brimmitfjum uitgefproken. —- Grey-Weathers, in den omtrek van Marlborough, zyn marmerachtige fteenen, die als graauwe Bokken of Schaapen in grooten getale verfpreid liggen. Het zyn geen ftukken of uitftcekende brokken van Rotfen, maar enkele afgezonderde fteenen, van welke men niet raaden kan, hoe zy hier zyn gekomen. In de geheele landftreek zyn geen rotfen van welken dezelven kunnen afgebroken weezen. 't Is even als of dezelven uit den grond zyn opgegroeid , doch zy liggen niet veel dieper dan één voet. De Engelfche Natie is ongezellig van aart. De eerfte vraag van een Engelschman als hy in een Herberg komt,!is gewoonlyk deeze: Can I have a room to my felf? ,, Kan ik een byzondere Kamer voor myzelvcn hebben?" Zy fchynen naar'tuiterlyk voorkomen, alle verkeering met anderen zorgvuldig te vermyden, en omtrent elk die hen ontmoet of met hen in gefprek wil treden, wantrouwen te voeden. Bath wordt hoe langer hoe meer bezocht. Met den fterkften regen neemt het water in de heete bronnen niet toe, even gelyk hetzelve door de fterkfte hitte en aanhoudende droogte niets vermindert. De werkingen van dat water zyn met de daad by uitftek krachtig en heilzaam. Geen plichtpleegingen vinden te Bath plaats , 'e* fchynt veeleer een algemeene gelykheid van ftand plaats te hebben; geheel anders derhalven als in de Ppp 4 meeste  95° KORTE AANTEEEENiNcE» meeste Duitfche Badplaatfen. De drift tot bouwer» heerscht hier even zo als te Londen, Weldra zal Bath een derde grooter weezen, dan het vóór tien jaaren was. De fteenen in de nabygelegen groeven zyn van een geheel byzonder foort, Zy zyn in den beginne zacht en week, zo dat dezelve met een zaag, gemak, lyker dan hout, doorfneden worden , maar in de open lucht verkrygen zy weldra eene groote hardheid en duurzaamheid. Voor dat de beroemde Herfchel de Muziek tegen de Astronomie verwisfelde, was hy een tyd lang Direcf eur van een troep Mufikanten, die in Bath concerten hielden, De drift tot 't fpel is by de Engeirchen in alle de volksclasfen zeer alge. meen en zeer fterk, en een voortbrengfe! van de win, zucht der Natie. De gefamenlyke Kersfpelen van Bath benevens derzelver Kerken, zyn met nog twee andere Standplaatfen in de nabuurfchap, aan één éém> Gees « telyken verleend, die alle de inkomlten geniet,& en de ambtsbezigheden door gehuurde Curates Iaat waarnee. men,die een ellendige befoldiging krygen. Een derzefc ven, die daagelyks tweemaalen het bid-uur in de Abdy houdt, leeft alleenlyk van de Aalmoefen der vreemden-, die Bath bezoeken. En zodanig eene kerkelyke inrichting, roemt ,!URKE, als de besteen volkomen, fte» De Landftreek rondsom Bristol is aanlokkend, doch de meeste ftraaten dier Stad zyn onre. gelmaatig, naauw en duister. By uitftek aangenaam is het voor den Reiziger, dat men, eenige zeehavens Uitgezonderd , nergens gevifiteerd wordt. Men kan van Dm, tot Invernis , door gantsch Engeland en Schotland, van de Zuider tot de Noorder kanten, reizen, en niemand verftout zich de reisgoederen te doorzoeken, Wenden rekent, dat een waard uit  bv Er eng* IA n r>. ï>-)i uit de foupe van een enkele fchildpad ten minften 20» ilyksdaalers trekt. De knevelaryën van dit foort van menfchen, wordt door het dwaaze vooroordeel der Engelfchen onderfchraagd , dat het beneden het carafter van een zogenoemd Gentleman is, zich over het beloop der rekening van eenen Herbergier te beklaagen of iets daarvan aftedingen. Na Londen is Bristol de grootfte koopftad. De jaartykfche opbrengst der tol is daar 300,000 Pond. Sterl. (40,000 P. St. meer dan te Leverpool,) hoewel flechts het tiende van die te Londen. De Orgels in Engeland hebben geen Pedaalen , en de organisten weeten niet daar- meede omtegaan. ■ Chatterton die zich door eene geleerde bedriegery bekend maakte , vergiftigde zichzelfs voor zyn agttiende jaar. Hy gaf naamlyk eene verdichte verzameling Gedichten uit, welke zekere Monnik Rowley, die in de 15de eeuw in Bristol Jeefde, vervaardigd zou hebben, en wist het bedrog zo kunftig te bedekken , dat de bekwaamde kunstrechters lange bedrogen wierden. Eliza draper j door sterne en raynal beroemd geworden, ftierf in Frankryk , als het offer haarer hevige drift tot wellust, welke aan haar lichaamsgeftel en waarfchynlyk ook aan haar Westindisch Vaderland en deszelfs climaat is toetefchryven. Men zegt van haar, dat zy fomtyds genoodzaakt was , ys of koude dingen op die deelen haars lichaams te leggen, waar zy de hitte der zinnelyke begeerte het fterkst gevoelde. , , in de nabyheid der gezondheidsbronnen van Brittol , groeien allerlei planten, bloemen, foorten van mosch en aromatifche kruiden van zelfs, die de grond in Engeland nergens elders van zelfs oplevert. Als de Engelfche Geneesheeren zien, dat zy met hunPpp 5 ne  9$i korte aanteekenxngen ne zieken niets meer doen kunnen, geeven zy hen den raad naar Bristol te gaan, ten einde dezelven niet onder hunne handen fterven. Aan deeze Staatkunde heeft Bristol mede haaren fterkften toeloop toete fchryven. Als het water versch is, kan men noch de handen, noch iets met zeep in hetzelve wasfchen want deeze frnelt niet, en 'er wordt geen vuilnis door weggenomen ; versch gekookt en voor de Thee bruikt, trekt dezelve niet. Dit water moet eenige dagen in de open lucht ftaan, voor het deszelfs mineraale kracht verliest en als gewoon water gebruikt kan worden. - In andere Landen is het niet moeielyk Paleizen en Lusthoven van binnen te bezien, naar. dien de nieuwsgierigheid der Reizigers den Eigenaar vleit; in Engeland daarentegen denken weinig Groo- ten en Ryken zodanig Het refultaat eener be fchouwmg van wendeborn over de Franfche Staats omwenteling met betrekking tot Engeland, is: dat" hetzelve voor dat Eiland by uitöeenjendheid voordee, hg kan zyn , en het dienvolgens in dit opzicht phchtmaatig is, zo al niet, om dezelve openlyk te bevorderen, althans derzelver wéïzyn te wenfchen era dezelve niets in den weg te leggen. De naam eener vlakte komt Salisbury - PMn ze^r weinig toe, „aardien heuvels, hoogten en laagten nergens meer dan daar, afwisfelen. - WendebcU yondt z,g in zyne hooge verwagting van touwden vermeenden ouden Druïden-Tempel, zeer te kur gelteld. _ De gisfmgen wegens deeze ruïnen zyn zeer onderfcheiden en ftrydig. Zekere i. SMITIi meende zelfs de gewigtige ontdekking gedaan te hebben dat Stonshenge den ouden Druïden, die , naar zyne meening, even goede fterrekundigen waren als de thans  O VE* ENGELAND. £53 thans levende, tot een obfervatorium heeft gediend. wendeborn denkt dat dit werk tot een graf-naald en tot aandenken eens voornaamen mans die aan deeze plaats het leven verloor , gefchikt geweest is, , Zeer groot is de menigte fchaapskudden op Sa. lisbury - Plain. In verfcheiden ftreeken worden in den omtrek van 4 Engelfche vierkante mylen een half mihoen fchaapen gevonden. Met dat al heeft de Landftreek niets Arcadisch. De meefte kudden hebben geen Herders, of worden geleid door kaerels die 'er als gaauwdieven uit zien. Men heeft 'er geen Herders -ftaven zo als in Duitschland , geen Schalmeien , noch Doedelzakken. In 't gemeen vindt men bij den oogst niet die levendigheid en blydfchap die elders plaats heeft; alles in tegendeel is ernstig en veeleer knorrig. Het vrouwelijk geflacht neemt byna geen deel aan den veldarbeid. Slechts de tarwe wordt in fchooven gebonden , het overige graan daarentegen als hooi van 't veld gevoerd. De wys van dorfchen is ook allerellendigst. —— Ongeacht de gewaande heiligheid der kerk-wying van eenen Bisfchop der heerfchende kerke , worden echter voor geld misdaadigers, die wegens roof en moord aan de I galg geftorven zyn , in de kerken begraaven. -— Konynen-hekken QRabit •warrtnts) die meestal op het open veld aangelegd zyn , worden volgens de wetten als onfchendbaar aangemerkt, en op het berooven derzei ven ftaat de vervoering; (transport a* ttora.) —— Hoe Hecht de Engelfche Staatshuishouding in veelen opzichten gefield is , blykt uit de handelwyze met het zo zeer belangryke nieuwe woud van Hampshire. De ligging deszelven is' by uitttek gefchikt, orn. het hout naar de zeehavens, waar Tim-  KORTE AANTEÊKENIiTGEK Timmerwerven zyn , te vervoeren. Talryke Oorlogsviooten en een groot aantal Koopvaardy fchepen zyn daaruit vervaardigd; evenwel wordt dit woud , niettegenftaande deszelfs aanbelang, flecht waargenomen en onderhouden. In 1784 was 'er niec het 15de gedeelte van boomen ten fcheepsbouw gefchikt voorhanden , van die 'er in 1608 te vinden waren. Het is vervuld met Reeën , die het jonge hout zeer aanmerkelyk benadeelen, en waarvan in den winter van 1787 een aantal van 300 door honger omkwamen in dén éénige afdeeling des wonds, hoedanigen in 't geheel 126 zyn. De bedienden der houtvestery laaten 'er, een ongelooliyk aantal zwynen ter mesting in toe , die het woud eveneens bederven. Eene menigte Konyncn-hekken zyn 'er in aangelegd, welke dieren voor de wortelen der boomen allernadeeligst zijn. De Koninglyke bedienden der Houtvestery kósten jaarlyks 4000 L Sterl. voor welke fom zy genoegzaam niets doen. De Engelfche Marine heeft van 1760 tot 1788 , 1,285,306 Lasten fcheepstimmerhout verëischt, 't welk door een gerekend jaarlyks 45,904 Lasten bedraagd , en hiertoe levert het gemelde woud jaarlyks niet veelmeer dan 1,000 Lasten ! Het Eiland Wight wordt federt eenige jaaren door aanzienlyken en ook door vermogende luiden van den middelfiand, ongelooliyk fterk bezocht , 't welk de zeden der bewooners merklyk doet veranderen en den prys der dingen geweldig toeneemen. Een eerst onlangs bekend gewor¬ den voorval van carel den I. is dit , dat hij in een oud "kasteel op dit Eiland agt maanden lang gevangen zat, en alleen daarom zyn treurig lotgeval niet ontvluchtte, wyl hy, uit zorgeloosheid, den ra-ad van zynen getrouwen firebrace verzuimde. Men wyst nog  OVER ENGELAND.' fSS hog het venfter aan, door het welk de koning dacht te ontkomen. Hetzelve kwam uit op het binnenfte hof, en was met yzeren ftangen voorzien, firebrace vreesde dat de koning door dezelven niet zou kunnen heendringen en wilde hem fterk water en eenzaag bezorgen, om een der ftangen weg te ruimen, maar de Vorst verzekerde hem dat hy 'er het hoofd door kon fteeken en derhalven niet twyfelde of hy zou 'er ook met het geheele lichaam kunnen door komen, firebrace had alles tot deszelfs vlucht in gereedheid gebragt, en een vaartuig lag ten dien einde aan eenen eenzaamen hoek van de kust, zeilvaardig. Toen intusfchen des nachts de onderneeming volvoerd zou worden, vondt de ongelukkige karel zich buiten ftaat om tusfehen de ftangen doortedringen, en bleef met de borst en fchouders derwyze vast geklemd, dat hy noch voor, noch achterwaards konkomen. Met de grootfte bezwaarlykheid redde hy zich uit deezen pynlyken toeftand binnenwaards. firebrace hoorde den koning fteenen , welke, nadat hy uit de klem was, een licht aan het venfter plaatfte , ten teken dat de onderneeming niet volbragt kon worden. Lord thurlon kant zich byna altyd met allen nadruk tegen alk verzoek om Echtfcheiding. De harde man is zelfs ongehuwd , maar houdt eene maitres by welk hy verfcheiden kinderen heeft. In 't gemeen is het zeer bezwaarlyk om zich in Engeland van een kwaade vrouw te ontdaan. Arme luiden kunnen hieraan in 't geheel niet denken , naardemaal de kosten zeer hoog loopeu. ! 't Eiland Wight is ongemeen vruchtbaar, één éénige oogst levert zo veel graanen op, dat de Inwoouers ten getale van 27,000 zielen , zich daarvan 7 jaaren lang  9JS KORTS AANTEEKENINGÉ» lang voeden kunnen. Tot nog heeft men het raadfel niet kunnen oplosfen , waarom men nergens in Engeland Bier kan brouwen, 't welk aan de Londenfche Porter geheel gelyk is. Londenfche Brouwers kunnen zulks zelfs buiten de Stad niet. Aar» het water der Theems is het niet toe te fchryven. —> De Matroozen op de Engelfche Oorlogsfchepen worden zeer hard, ten deele zelfs tyranniek behandeld. In oorlogstyden is het grootfte gedeelte geprest ; de toefiand waarin dezelven, als men hen niet meer noodig heeft, afdankt en wegzendt , is beklagenswaardig en kwetst het menfchelyk gevoel. Zo veel té meer is het derhalven te verwonderen , dat zy zö heldhaftig tegen hunne vyanden, of veeleer tegen dezulken die *de Regeering daarvoor verklaart , ftryd Voeren. Als men van ketenen gewaagd vindt waarmede de misdaadigers, die niet weder van de gal<* Worden afgenomen , vastgemaakt zyn , heeft men daardoor alleen blik te verftaan, waarmede hetdoode lichaam, in zekeren zin , omwonden wordt. Een onpartydig man, die langen tyd in Oost-Indien door» bragt j verzekerde den Heer wendeborn , dat $ fchoon hy met hastings in geen verbindtenis geftaan hadt, hy echter overtuigd was , dat zyn beltuur in Indien eerder lof dan zulk een ftrenge aanklagte verdiende. Het meerendeel der Inwooaers was met hem zeer wel te vreden en vereerde zyn aandenken. Gemaklyk had hy zich tot onafhanglyk Heer van het grootfte gedeelte der daargelegen, thans aan Britfchë Heerfchappy onderhoorige, landen kunnen verheffen, en zou zulks waarfchynlyk ook beproefd hebben, hadt hy zyn noodlot kunnen voorzien. Zijn grootfte fout was, dat hy zyne vyanden in Engeland të zeef ver-  O T ï R KSCEtASB. gft verachtte , om dezelven om te koopen. Rumeolo s die zich van knecht in een Herberg te Londen tot Gouverneur van Madras verhief, ontging alle ftraffe zyner fchrikkelyke knevelaryen daardoor, dat hy zynen roof met den Staatsfecretaris dundas verdeelde. Brighton, welk een ellendige plaats ook, wordt van luiden naar de mode hedendaags fterk bezocht, Verfcheiden mylen in den omtrek is geen boom te zien, het grootfte gedeelte des jaars waaijën 'er zuiden zuid- oostelyke ftormwinden, men wordt 'er 's zomers door de hitte der zon verbrand, en alles is 'er ongehoord duur. Met dat al komt de beau-monde hier te famen, omdat de Prins van Walles hier federt eenige jaaren den zomer heeft doorgebragt. * « In Engeland zyn niet flechts veele groote , onvruchtbaare heiden, maar ook geheele ftreeken lands, waar men, mylen ver, noch boeren hut noch bebouwde akkers ziet. De Engelfche Natie kan nog een paar millioenen zielen in aantal toeneemen, zonder te vreezen dat het haar op haar Eiland aan ruimte ontbreeken zal, of dat zy genoodzaakt zou weezen om nieuwe woonplaatfen op te zoeken of op veroveringen uittëgaan. De zogenoemde Roo- kerys beftaan uit een aantal olmen, in elk van welken zich tien en meer Kraaiennesten bevinden. Veele Engelanders hebben zulk een wanfmaak, dat zy hoogen prys ftellen op deeze vreeslyk krytende Kraaiëncolonien , dat zy dezelven opzettelyk dicht by hunne landhuizen aanleggen , om zich door dit ondraaglyk gefchreeuw , 't welk hen een melodieus gezang toe- fchynt, te verlustigen. De drift tot bouwen woedt dermaten in de hoofdftad , dat dezelve federt de laatfte 25 Jaaren een vyfde vergroot is. Geld* trots'  CtS? KORTE AANMERKINGEN OVÏR ENGELAND. trots is op den geheelen aardbodem , allerwegen waar goud en zilver geacht worden, maar in Engeland, waar het geld meer dan ergens elders het meeste gewigt byzet, en inzonderheid de waarde van den mensch bepaalt,is hetzelve eenig in zyne foort. Dezelve vertoont zich zeer fterk, doch zou zulks nog meer doen, by aldien niet zeer drukkende belastingen en fteeds toeneemende duurte van alles, ook een aanzienlyk vermogen zeer aanmerkelyk in waarde deeden daalen, zo dat de man die aldaar 2000 L. fterl. Inkomften bezit, gelyk ftaat met den geenen die in Duitsland 2000. Daalers (3500 gulden Holl.; te verteeren heeft. ■»-» R.  IV. NIEUW ALGEMEEN MAG A ZYN. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. MENGE LW II. VttU Q q<3   VERHANDELING OVER DE EERZUCHT. (*) Ikhadvooreenigentydhetgenoegenu. Mynheeren!te mogen onderhouden over de belooning, welke de deugd in dit leven mag verwachten (f). Ik bevlytigdemy toen j met opzet, u te toonen, hoe moeijelyk het is een juiste bepaaling van deugd te geeven ; eensdeels , dewyl wy gewoon zyn alle afgetrokkene en algemeene denkbeelden op een zeer verfchillende wyze , naar onze byzondere geestneiging , te befchouwen, en dat 'er, uit dien hoofde, by bepaalingen, welke zo veel ruimte dulden j veel aan de willekeur van ons oordeel moet worden overgelaaten ; maar ook, ten anderen, dewyl onze deugden en ondeugden zo ondereen gemengd zyn , zodanig als in malkander vloeijen, dat wy, dikwerf, door de vertooning der deugd bedrogen worden; dat , niet zelden, valfche deugden met zekere hoedanigheden verfchynen , welke zo veel gelykheid hebben met die der waare deugd, dat 'er een fcherp gezicht gevorderd wordt, om het bedrog te kunnen ontdekken. Van hier, onder anderen, dat gierigheid zo dikwils onder de gedaante verfchynt, of wil verfchynen, van fpaarzaamheid; verkwisting van milddaadigheid; vleijery van beleefdheid; hoogmoed van grootmoedigheid, en wat dies tneer is. - Ik zou 'er nog eene andere bedenking kun- (*) Foor geleezen in een Letterminnend Genootfchaf. i\) Zit boy en, bladz. 827 env.  $6i VERHANDELING kunnen byvoegen. Alle denkbeelden van deugd en ondeugd, of, wilt gy liever, alle modificatiën van deugden ondeugd, onder welke gedaanten of benaamingen zy ook voorkomen, laaten zich allen oplosfen, moeten eindelyk allen te rug gebrast worden , tot de algemeene denkbeelden van goed en kwaad. Maar nu; deeze algemeene denkbeelden zyn en blyven altoos betrekkelyk. Wy zyn wel gewoon ons goed en kwaad als volftrekt tegcngeftelde dingen voorteftellen; maar, onderzoekt het eens, en gy zult bevinden, dat die tegenftelling vervalt, zodra gy de verfcheide modificatiën van deugd eti ondeugd wel in het oog houdt. Immers , onze byzondere ftand in de waereld , onze vermogens zo van ligchaam als van ziel, de famenleeVing, de kring van menfchen waarin wy ons bevinden, onze betrekkingen tot dien kring, en de verpligtingen, die voor ons uit die betrekkingen, uit dat flandpunt voortvloeijen: deezen zyn het, welke het voor ons, en dus ook voor elk mensch op zich zeiven, bepaalen, wat wy goed en kwaad noemen. Deezen plaatfen ons, zo gy wilt, als in het midden; of, om het met de eigen woorden van een' diepzinnig' Wysgeer (*) uittedrukken : dat middenpunt ligt juist tusfehen beiden; en van dat punt, dat wy onverfchilligheid zouden kunnen noemen , van dat punt af, hebben wy geleerd te tellen, de fchaal naar boven of beneden te teekenen , om het goede of kwaade der dingen te fchatten, den hoogen of laagen graad daarvan te bepaalen. Hieruit trek ik billyk dit gevolg, dat, het geen by den een, in zyn' by- (*) de Heer i:emsterhuis.  O V E K. DE EERZUCHT. 963 byzonderen ftand, in zyn byzondere betrekkingen, deugdzaam, pügtelyk is , by den ander, verre van pligt te zyn, zeer na aan de ondeugd kan grenzen. Ik gaf u in myn voorige Verhandeling hiervan een' wenk. Brutus, de groote Brutus, veroordeelt zyn beide zoonen ter dood : hy verfchynt hier als Vader en tevens als Burgemeester van Rome. Wie ziet hier niet,'♦met welk een verbaazende onderfcheiding dit bedryfin den zelfden man, met opzicht tot die tweederlei betrekkingen, als Vader en als Burgemeester, kan en moet beoordeeld worden. Tïmoleön , de Griekfche Veldheer, offerde zyn' Broeder op aan zyn liefde voor het Vaderland; maar hoe onderfcheiden wierd die daad befchouwd ? Twaalf jaaren laater wilde men 'er nog over beflisfen. (*) Uit deeze algemeene bedenking wilde ik gaarne dit gevolg afleiden : dat 'er naamelyk zekere gemoedsneigingen by ons plaats kunnen hebben , welke men geenszins onbepaaldelyk en in een' volftrekten zin, goed of kwaad kan noemen, maar die, naar maate van hunne modificatiën , of, om het eenvoudiger uittedrukken, nagr maate van haare toepasfing, deugd of ondeugd worden, de famenkeving een wezenlyk nut aanbrengen of het grootfte onheil berokkenen, en, uit dien hoofde voor den Wysgeer en Zedekun.digeeen belangryke ftoffe opleveren, om ze behoorlyk te leeren kennen , en , door gepaste voorfchriften, tot bevordering en aankweeking van deugd en Godsdienst, te beftieren. Onder deeze geestneigingen, die, naar maate van haare leiding en toepasfing, deugd (*) Zie de Lofrede op Timokon, van den Heere van hall , in dit Nitmv Algemeen Magazyn. II Deel blaiz. 88.91. Qq65 v £ ft h '& w d £ l t W ft- „ zy is doorgaands een medgezel van goede daaden : „ en kan ook, uit dien hoofde, van braave lieden „ met verfmaad worden." Te recht zegt cice-o dat de prysfelyke Eerzucht zich inzonderheid bekomSiert om den lof der braaven; want geen lof van anderen kan voor ons van eenige waarde zyn, al wierd ze ons ook door duizenden toegezwaaid: daarin tegendeel de achting, de toejuiching van een enkel braaf mensch, ons tot een' zekeren waarborg verftrekt voor de achting van allen, die hem in denken en handelen gelyken. En zouden wy ons om zulk een doel niet bekommeren, zulk een geestneiging by ons niet aankweeken? Zy verdient het in allen opzichte; zy is betaam. lyk , pryswaardig , noodzaaklyk. Befchouwen wy Hechts onze hoofdverpligting, als redelyke wezens geplaatst in den kring der menfchelyke maatfchappy * met oogmerk dat wy tot derzelver nut naar onze' beste vermogens zouden medewerken. Gefield dat wy ook daartoe met de loflykfle inzichten zyn bezie: d; gefield dat wy ons door onvermoeide vlyt bekwaam gemaakt, door het welbefteden van onzen tyd, door het opofferen van duizend geoorloofde geneugten , ons zekere bekwaamheden , zekere verdiensten verworven hebben , waardoor wy de maatfchappy, in de eene of andere betrekking, van wezenlyken dienst kunnen zyn ; wat zal dit alles baaten, indien andere menfchen onze bekwaamheden niet kennen, indien zy van ons geen gunftige gedachten voeden , indien zy, juist om dat ze ons niet genoeg kennen , een'anderen, daartoe indedaad minder gefchikt, boven ons waardeeren? is dit niet een wesenlyk nadeel, zo wei voorde maatfchappy als voor ons  OVER DE EERZUCHT. 06;* ons zeiven? Neen; het is niet genoeg, dat wy zekere bekwaamheden en verdiensten hebben ; anderen moeten het ook weeten en gelooven dat wy die bekwaamheden bezitten: dit weeten en gelooven is de eerfte bron van hun genegenheid , achting en vertrouwen. Er ligt ons dus ten uiterften aan gelegen', dat de menfchen van ons een goed gevoelen heb. ben. (*) Maar verder. Dit goed gerucht by onze medeftervelingen, de bewustheid dat wy hun achting bezitten, dat ftreelend gevoel van een' goeden naam , kan niet nalaaten weêrkeerig op ons gemoed te werken , onze volmaaktheid te vermeerderen, onze deugd, mag ik het zo uitdrukken , nieuwe veerkracht te geeven. Wat toch, bid ik u, kan iemand, die vatbaar is voor eere en fchande (en wee hem, dien het hieraan ontbreekt!) wat toch kan zulk een' mensch meer bemoedigen , dan het denkbeeld: myn medeburgers , myn ftadgenooten en bekenden befchouwen my, over het algemeen, in geen ongunftig licht; befchouwen my als iemand die den kring, waarin ik verkeer, geen onëer aandoe : zy berusten niet zelden in myne gedachten; zy ftellen eenig vertrouwen in myn verftand en doorzicht ; zy belooven zich iets goeds van myn hart. Welk een aangenaame gewaarwording moet my dit niet verwekken , daar ik in de gunftige gevoelens van myne medemenfchen altoos ff (*) Een verlicht Apostel achtte de waardy van een' goeden naam zelfs hooger dan zyn leven: het ware my „ beter te fterven (zegt hy), dan dat iemand deezen mynen „ roem zou ydel maaken." i Cor. IX. 15. Qqq 5  $03 V«K Hft«t>EtïNO toos zo veel gewigts ftelde ! welk een heerlyke bc^ looning voor alle myne welmeenende poogingen < Zo zien wy , dat, gelyk Young zegt, de roem het zout is, het welk de deugd voor den mensch fmaaklyk maakt , en zyn graagte naar het zedelyke goede fcherpt. Zo zien wij , hoe een gepaste eerzucht ons in het goede bevestigt, ons een edel opzet inboezemt , en ten minsten tot een prikkel verilrekt om deugdzaam te blyven , en het meer en meer te worden. „ Ja, maar , (zal men in den fmaak der Zedekundigen , waarvan ik boven fprak , my te gemoet voeren) wat baaten zulke prikkels , ter be„ vestiging van een deugd, die immers bij verlichte „ Christenen geenszins den naam van deugd ver*, dient ? Deugd toch , moet geoefend worden uit „ beginfels van pligt, en niet luisteren naar den lof „ of blaam der menfchen : op die wijze wordt al„ leen de ydele trotschheid van den fterveling ge„ koesterd; zo paait men zich met den fchyn , en „ ziet het wezenlyke over het hoofd." Ik zal op, deeze bekende tegenwerping, hier terplaatfe, alleen antwoorden : dat wy den man , die blootelyk uit di: beginfel handelt, die zich blootelyk door deezen prikkei tot goede daaden laat aanfpooren , in geenen deele voor een deugdzaam mensch verklaaren ; dat deugd , ook bij ons , geheel iets anders is : maar dit maakt immers niet , dat wy daarom geen' rechtmaatigen prys zouden mogen Hellen op het bewaaren van onz'en goeden naam ; dat wy daarom on*. verfchillig zouden moeten zyn, hoe onze medemenfchen over ons oordeelen. Heeft het dan geen waarde , dat het gevoel van deezen prikkel, een oirzaak kan worden s dat het kwaaje onuitgevoerd blyft t dal  dat het goede gefchiedt? Ais wy flechts het kwaade nalaaten, en het goede verrichten , ook met onzuivere oogmerken , (het moge fterk luiden , maar het is evenwel waarachtig,) wanneer wy dit flechts dikwils, en by herhaaling doen , dan moet het natuurlyk onze neiging tot het kwaade verzwakken , onze vaardigheid tot , onze hebbelijkheid 'in het goede vermeerderen ; en meent gy dat dit , in andere gevallen, de edeler, de hooger dryfveeren tot deugd en braafheid, niet gemaklyker zou doen werken ? Nog eens: daar het enkele denkbeeld van pligt op zichzelven , maar alte dikwils niet vermogend genoeg is om onze deugd te ftevigen 5 daar ons geheele ftelfel van zedekunde , hier en daar , ter onderfchraaging , fteunfel fchynt noodig te hebben , gelyk , by voorbeeld , niet zelden de fchaamte ter befcherming der kuischheid toefchiet; wat dankbaarheid zyn wy dan niet aan den liefderyken Schepper der Natuur verfchuldigd, dat hy ook in onzen boezem het verlangen naar de achting onzer medemenfchen deed ontftaan , om , als een gunstige befchermëngel , ons gevoel van pligt te hulp te komen , en ter bevordering van deugd te doen me-, dewerken. Want, Mynheeren ! dat wy de eerzucht als een neiging moeten aanmerken , die aller harten is ingeplant, en in alle boezems zich, als een' algemeenen natuurtrek, aankondigt , zal, denk ik, niemand in twyfel trekken : de gefchiedenisfen van alle tyden «n volkeren leeren , bevestigen dit, op het ontegenzeggelykst. Twee Indiaanen , in Canada, (ik meen dat Profesfor feder dit voorbeeld bybrengt,) begeeyen, zich , tot vermaak , in een' wedftrijd, in den fmaak  97° VKKMAJNUELIWG fmaak van de kampvechters der ouden: zy kampen lang, hevig, onvermoeid: zy zyn elkander in krachten en vaardigheid volkomen gelyk: de een kan niets op den ander winnen : hunne krachten bezwijken , maar niet het gevoel van eer : zy kunnen geen van beiden het denkbeeld verdraagen , niet gezegepraald te hebben: zy werpen zich beiden van den top eener rots in de zee, en verdrinken. Zie daar een ontzettend uitwerkfel van dit infKnkf. Ma* is het 'er indedaad zo mede gelegen, is dit iriftmkc waarlyk zo algemeen, dan, dunkt my, vraagen wy billyk , kan de Schepper , met eerbied gezegd , by het fchenken/van dien trek , van die geestneiging-, wel bedoeld hebben, dat die werkeloos'zou blyvea rusten, dat daarvan geen gebruik gemaakt zou worden ? En deeze vraag fchynt my tevens een dutdelyke wenk te weezen voor alle Ouders en Onderwyzers, by de opvoeding der kinderen, hoe verre het, naamelyk, geoorloofd of pligteJyk is , zich van dezelve in het vormen der jeugd te bedienen. Het kon ook niet uitbiyven , of deeze vraag moest in onze dagen (door zo veele Theoriën van Opvoe"ding meer verbysterd dan verlicht,) ter baane gebracht worden; gelyk wy ons ook niet behoeven te verwonderen, dat, by zulk een ingewikkeld ontwerp de gedachten van kundige mannen merkiyk uit malkander moesten loopen. In het algemeen zyn de Achryvers over de zedelyke opvoeding meestal van gevoelen , dat men Eerzucht als een zeer nuttig werktuig by de jeugdige harten kan gebruiken , om zc tot vlyt , oefening en deugd aantefpooren; dat men 'er zich van kan en mag bedienen, a's een tegenwigt teg«n de natuurlyke traagheid en afkeer voor  OVER DE EERZUCHT. Ï>?1 voor alle infpanning, welke men by de meeste kinderen ondervindt, rousseau echter en campe , twee mannen;, die in dit geval wel mogen medefternmen , hebben 'er zich tegen verklaard. Evenwel fchynt het by den fchroomachtigen rousseau meerder een waarfchouwing, hoe gevaarlyk het is een neiging te wekken , die, verkeerdelyktoegepast, zulke hevige uitwerkfelen kan hebben, dan wel een geheele afkeuring , waar byzondere ornftandigheden het gebruik veröorlooven. By campe laat het zich gemaklyker verklaaren. De eerzucht, welke hy tekeer gaat, is niet die wy bedoelen; het is, kort gezegd, een basterd eerzucht , die het enkel te doen is om te fchitteren , en die dan zekerlyk by de jeugd gefchuuwd moet worden als de pest. Villaume en anderen hebben het vraagftuk gebragt tot dit eenvoudig voorftel : Moet ik, by de opvoeding der kinderen, hunne eerzucht verfterken en aanzetten ? — Moet ik haar aan de natuur overlaaten , of moet ik haar regelen en beltieren ? — Moet en mag ik my daarvan tot zekere einden , als een dryfveer, als een prikkel bedienen ? — Het beste antwoord hierop fchynt het volgende. „ Moet ik hun eerzucht aanzetten, verfterken?" Neen, dit is byna altoos onnodig; die geestneiging ontwaakt en groeit , by verre de meesten , door de zedelyke vorming van ons zeiven. „ Moet ik haar aan de natuur overlaaten , of „ liever met voorzichtigheid leiden en beftieren ?" Zeer zeker het laatfte. Welke theorie gy ook verkiezen moogt, dit moet altoos plaats hebben. De eerzucht, aan zich zeiven ovcrgelaaten , verwildert,  tfli VERHAHDEtïK® zy raakt het fpoor byster, zy ontaart in roemzucht § verwaandheid, pochery, enz. Eindelyk; Moet ik de eerzucht als een werktuig bezigen, om het groote oogmerk der opvoeding te bereiken ?" Niet altoos. „ Ik mag ze dan echter gebruiken?" Waarom niet? Het hoofddoel der opvoeding kan alleen bereikt worden door het bellieren ;der neigingen , door het gebruik maaken van de ibyzondere inborst der kinderen. Vindt gy hen bezield met edeler neiging , by den één vlugge Werkzaamheid van geest; by den ander vroome gehoorzaamheid; by een' derden medelydende menschlievendheid; welaan! gebruik die edeler neigingen; zij verdienen de voorkeur : maar kan u, bij gebrek van deezen, de eerzucht nuttig weezen , gebruik ook die, en maak door haar van uw kind een waardig mensch. Het geheele refultaat is : by kinderen kan de eerzucht gewekt, zy moet 'er by beftierd, geleid worden. Dit is ondertusfchen blykbaar, dat op de gedaane vraag nooit een algemeen antwoord kan gegeevert worden, 't welk in alle mogelyke gevallen voldoet. Een merkbaar onderfcheid is hier, by vooibeeld', tusfehen een openlyke cn byzondere opvoeding; of een kind , als mededinger , onder een groot aantal van makkers, of, afzonderlyk, onder het geduurig opzicht van een' enkelen onderwyzer, arbeidt: of een kind van een traagen en vadfigen , of van een' levendigen en vuurigen inborst is : — van welke afkomst en ouders: — van welke voorbeelden omringd : — tot welk een' ftand of post het wordt opgeleid t — en ontelbaare diergelyke verfchillende offl- ftan-  Over ds sv.vlz.vph Ti 5^ handigheden, die , fchier by elk byzonder voorwerp , een verfcheide behandeling noodzaaklyk maaken. Wy zouden te wyd van ons beftek afdwaalen, wan* neer wy hier dieper wilden indringen. — Voor zo verre wy, tot hiertoe, de eerzucht leerden kennen, en in het licht, waarin wy haar tot hiertoe befchouwden , kwam zy ons voor als een gemoedsneiging, die, wel beftierd en gebruikt tot het einde waartoe wy haar ontvingen , voor ons van de hooglïe nuttigheid kan weezen; doch die ook , uit haar' eigen aart, zeer vatbaar is voor een verkeerde richting , en dan voor ons ten uiterften gevaarlyk kan worden. Het is der moeite waardig, dat wy ook deeze afwykingen met eenige losfe trekken fchetfen. Het onderwerp is van gewigt, voor? zo verre het, gelyk ieder tak der zedeleer , de naauwfte betrekking heeft tot ons als redelyke fchepfelen , die verantwoordelyk zyn voor ons zedelyk gedrag, vooral, dewyl dat zedelyk gedrag een' verbaazenden invloed heeft op het geluk van ons zeiven en van anderen; een overweeging die de kennis onzer pligten ten uiterften belangryk maakt. Is de eerzucht eene dier neigingen, welke in haar* hoogften trap van deugdelykheid allen lof, en in haar verfte afwyking alle verachting verdient; dan kan men ook ligtelyk begrypen, dat die overgangen van braafheid tot flegtheid, langs onmerkbaare trappen moet gefchieden; en het zou voor den wysgeerigen Zedeleeraar misfchien geen onaangenaame ftoffe ter bearbeiding opleveren , deeze overgangen zorgvuldig waarteneemen en te ontwikkelen. Hy zou echter hier een merklyke zwaarigheid ontmoeten in het naauwkeurig teekenen der verfcheide graaden. Het out-  £>74 v * r h a n n r r. t w d ontbreekt, althans onze taal, aan genoegzaame nuan* ces, aan verfcheidenheid van juiste uitdrukkingen, voor deeze verfchillende fchakeeringen. Hoe zeer het, aan den eenen kant, waar is , dat veele woorden die volftrekte fynonyma, die in den eerden opflag gelyk-beteekenend fchynen , by een naauwkeuriger onderzoek van het gebruik der beste Schryvers, fomtyds deeze onderfebeide nuances aan de hand geeven ; is het, aan den anderen kant, niet minder waar, dat deeze fchakeeringen dikwils het gros der leezeren niet genoeg in het oog vallen, dikwils haar onderlcheidingen niet kennelyk genoeg zyn, en 'er, niet zelden, gaapingen overblyven, geheele fchakels voor de keten onzer denkbeelden ontbreeken. Men toetfe dit eens in ons geval, wanneer men, naame]yk, den overgang van pryslyke tot laakbaare eerzucht, door de volgende trappen of benaamingen wilde afteekenen. Eerliefde — eerzucht — eerdrift (drift naar eer) — eergierigheid - roemzucht _ gl0. riezucht — ydelhèid — gepoch — fnoevery — laatdunkendheid — opgeblazenheid — verwaandheid — hovaardy — trots — hoogmoed. Gy ziet duidelyk, dat op de fchaal deezer uitdrukkingen , veelen te* algemeen zyn; dat eenigen te na aan elkander grenzen , om ze genoegzaam te onderfcheiden; dat 'er in den bedoelden overgang, hier en daar een fchakel ontbreekt enz. Het behoort niet tot myn tegenwoordig beftek, dit uittepluizen ; evenwel, Mynheeren is een nadere ontwikkeling misfchien uwer aandacht waardig. Wy gaan over tot ons verder voorgenomen onderzoek. Eene eerfte afwyking dan van het doel der pryslyke eerzucht is, wanneer zy zich niet binnen de * u  OTËK DE EERZUCHT; behoorlyke paaien houdt, maar meerder roem begeert, dan zy met billykheid kan vorderen; en dit is ook natuurlyk een der eerfte misftappen, waartoe vuurige, gloriezuchtige gemoederen vervallen. Wilt gy hiervan een fpreekend voorbeeld; ziet eens j wat 'er plaats had by den groOten cicero. Hy wist welke dienften hy zyn Vaderland had bewezen; hy gevoelde hoe hy in geleerdheid uitmuntte; hy had by ondervinding gezien, wat hy met zyn welfpree* kendheid kon uitrichten : dat hy hiervoor den verdienden lof verwachtte, was zeer billyk; en, had hy hier zichzelven niet voorby geloopen , die lof moest hem ook met allé zekerheid te beurt vallen. Maar wat doet onze cicero? Verneerriende dat luccfejos bezig is met de gefchiedenis van het Romeinseh Gemeenebest te boek te Hellen, verzoekt hy dien man , op de beleefdfte wyze, de historie Van zyn Burgemeefterfchap afzonderlyk en omftandig te befchryven ; en hy verzoekt hem hiermede fpoed te maaken , opdat hy nog by zyn leven in die eer mogt deelen , welke hy meende door zyn heftier verdiend te hebben. (*) Dit, zult gy my wei toegeeven , was zeer geoorloofd ; ten minften zulk een eerzucht vindt in elk menfchelyk hart zyn' voorfpraak. Maar cicero ging verder: hy' verzogt luc* cejus dat hy, in dit byzonder geval, zic'r niet alte zeer aan den ftrengen regel der historifche waarheid zou binden; dat hy tot zyn' lof Wel iets meer mogt zeggen, dan hy misfchien verdiende, cicero Öagt dat hier een kleine fluikery geen misdryf was/ Evenwel, myn Vrienden! die befchaafde man wist zeef (*) Epist. Lib. Vi Ep. 12. èiekgelw. 11. Deel. RïÉ  m V E R H A W D E t 1 v o zeer wel dat het wat lomp gevorderd was; da.röol voegde hy 'er met Zy„ gewoone aartigheid bv d u hy hem dit voorftel in perfoon riet L„ , ' iets anders, want een brief kon toch nier n ^ «*• non eruteJciO. 11 zie i■ ^ m eerzucht overmaatig; en dan * l & ' ^rzucht, dan is het XjLÏ T lyke zucht naar roem ^ ' *" *a})ei**** *m> dier uitwasfende^t " ^ WC0" " Uwr z'ei, die wy met het hmtt •W cler reden moeten trachten weieemen r ons hier echter niet te tW nu, ™ tt.. I; .V. *LrejS over cicero oordeelen le'kc"d "-Serene brtwunbSS S de meeste eerzucht knetterden- r,„ v men h»r van o„ds b^deï ï """"k hoohie te grooter geï,„ ran "**» «ogby hÏW)s Reta^i nu mdu - « » hteronm-ent «reef „y cras openhartig a '^/ „„o,, . •„ eenig Diehter of Redenaar ge«ef" Maar, is de eerzncht berispely,,-, wanneer zy „ver ma«,g wordt, wanneer een Jtn^^TZ «Lel '°dM: *" iS '™ °iK*° *cs " *W «'h te by den ee;, tot I  OVER DE EERZUCHT. 97? tot de loffelykfte, by den ander tot de haatelykfte einden. Een paar voorbeelden uit de aloude Gefchiedenis , die achtbaare Leermeesteres der menfchen, kunnen dit in het helderst daglicht ftellen. De beroemde Griekfche Veldheer Themiftocles gevoelde dien prikkel in al zyn kracht: hy getuigde dat de trofeeen van Miltiades hem zyn nachtrust benamen: niet j myne Vrienden! dat hy een' loflyken voorganger die eeretekenen misgunde; niet dat hy hem die benydde ; maar hy gevoelde waardoor Miltiades die verdiend had, door wonderen voor zyn Vaderland te verrichten ; dat vaderland , ondertusfchen , had nu niet minder zulk een' edelen voorftander noodig; en het waren deeze lauweren die onzen Themiftocles tot zyn moeijelyke onderneeming ontvonkten: hy volvoerde ze ook, en gaf hierdoor een treflyk bewys, hoe eerzucht in het hart van éénen man, zyn geheele volk tot zegen kon verftrekken. Maar nu een ander voorbeeld. Alexander leest in homerus de heldendaaden van Achilles; dit ontvonkt zyn jeugdige ziel; hy wil ook een Achilles weezen. Minder aangefpoord door de noodkreet van een zuchtend Vaderland , dan door een blaakeud vuur in zynen boezem, om alles met geweld te vermeefteren en té onder te brengen, wordt hy, door zyn doemwaardige gloriezucht, een haatelyk navolger van Achilles, een geesfel voor het menschdom. Wilt gy 'er nog een weergaê by zien ? Julius Caefar bevindt zich op' zyn post als Krygsöverfte in Spanje. Ook hem ftooren de trofeeën van Alexander in zyn nachtrust. Hy beklaagt zich, dat hy nog niets roemWaardigs, nog geen oorlogsdaaden van belang heeft uitgevoerd, daar hy reeds tot die jaaren gevorderd is, Waarin Alexander Rrr s w#  m V E R H A H S E L r R B over geheel Afië heerschte. Zo ontvonkte die Macedomfche dolleman, geIyk hem pope* recht noemt de ziel van een' eerzuchtige» Caefar ; en waZe?' N,et om, gelyk een Tkemijtocles of MüZJ^Z losfer van zyn Vaderland te worden rt. , ren , en eene meniete vin ■ , j- , h 11 dolken mttelokken nm dien gruwel te wreeken. «uieiokKen om Men verdenke ons niet, dat wy hier te hirA Caefar oordeelen. „ Hv w^ , , °VGr j» ny was toch , zegt men PPn g fr°0t maD' *» nieerdan één opzicht.» DCe ken wy met tegen. Het is hier de vraag ZZ Iiygeen uitfteekende bedryven heeft verricht Óf hv geen' aanzienlyken „aam heeft verworven maar wv fpraken van de verkeerde bedoelingen der van de verkeerde wegen, welke zy inlaat 01 ' groot te worden. Maar alte Hifc, r, ' " 20 verblinden door de mist Wy °»S ook wel door den JS^S^'^ den afgeJel ry;"ty;0m°Tmerke; T *~ gefchiedkundigvoorbll X I ei;; ^ ^ * deren deed, enrvn™^ i VCI«neer won- maar hoe kw m 7V 0D I eerst door XL on!T T *** tó -e» hy , in zyn eerfte Burgemees terL", vZt ff* fa triomfeerde, en naderhand in den CLhrir v oorlog over de Teutonen en Am» Cimbnfchen overwinning behaah^Xtz^LT verhaalt dat hv • ' y hlstonefchryver ^datby , ID 2yn zesde £urgeffleesterfchyajs Mit.  t>VER DE EERZOCHT. Zkh een^0cl by Lm kl -'im ee!1Uit™^ P-rel , van een Wr^rklyke grootte; dat hy haar die te koop aan- bood.  OVER nE EERZUCHT. QSf bood, doch dat de Koningin niet befluiten kon zulk een aanzienlyke fomme gelds voor een enkele paerel te betaalen. Gresham, een Koopman te Londen, (zekerlyk een man van verbaazende fchatten, zo hem dit kan varfchoonen) komt dit ter ooren; hy zoekt den Jood op, raakt met hem in onderhandeling, en koopt van hem de paerel voor 20000 Liv. Sterling; en nu, nu neemt onze Engelfche Koopman de paerel, finelt die in een fchaaltje, en drinkt dit uit op de gezondheid van Koningin Elizabeth. Hebt gy Mynheeren! ooit iets dollers gehoord? Wat moeten wy van zulk een eerzucht zeggen ? Ondertusfchen was het by dien man, dit ziet gy duidelyk, niets anders dan een geweldige hoogmoed, een eigenzinnige trots, een fluip van grootmoedigheid, om, door zulk een verkwisting , het karige in de denkwyze der Koningin te gispen. Haatelyke verfpilling, evenwel, zonder eenige nuttigheid! Hoe veel zedelyk beter handelde dan niet een vermogend man in ons Vaderland, (laat dan ook by hem de bron geweest zyn, zucht om zich een* naam te maaken) een man, dien veelen onzer, by deeze gelegenheid, voor den geest zal komen; ik bedoel den Heer teyler van der hulst, die fchatten verzamelde, en zich niet weinig van het verkwikkende des levens weigerde, vooral met oogmerk, om zich, na zyn' dood, dooreen gedicht te vereeuwigen, dat, ten minsten op meer dan ééne wyze, voor de geleerdheid en weetenfchappen van daadelyk nut kan weezen. By zulke heilzaarne uitwerkfeien, bekreunen wy ons minder om de geheime oirzaak. Hoe onaanzieuelyk zich ook de eerfte oirfprong van denNylaanMyiordBRucE opdeed, zyn vruchtbaarheid Krt 4 voor  V K a H A N B E t ï K f Voor Egypte, maakt hem tot een' eerbiedwaardige» itrooai. D JlTT'u™ iS d£ HooSmoed> welke door haar fcnllghe,d-alleen, ons een' Gresham zo belagchelyk maakte eene dier gemoedsgefteldheden, waarin de eerzucht, zodra zy te fterk werkt, of naar ydelen of zoekt hgtelyk kan ontaarden. Laat onS dit door een paar karaktertrekken ophelderen. De waare eerzucht w,l dat haar verdiensten gekend worden , eU ziet dan ook haar belooning in de toejuiching der Jraaven te gemoet. De hoogmoed verheeldt zich dat men hem te kort doet, dat men de'belooning te iang uitftelt; hy fchiet toe om naar de kroon te gr,> pen, eer men hem die aanbiedt; en zie daar een beflf#nd kenteken om eerzucht van hoogmoed te onder, fcheiden het geduldig uithouden, verduuren, afwach. ten van den tyd, is alleen der beredeneerde eerzucht nimmer den hoogmoed eigen. + Ten tweeden n! waare eerzucht haakt, ook zelfs met opoffering haar byzonder belang, naar de achting van he7a"e meen; en weet dat zy die tot geen' anderen prys kan verwerven, dan door zich voor het algemeen verdi n ftelyk te maaken, De hoogmoed bedoelt flechts eigen verheffing, ook ten koste van het algemeengenoeg, mdien hy maar zich zeiven als een af'od mg aangebeden zien. En zie daar, wederga zo onfed aaren karaktertrek als de voorgaan",0* IheS * WaarC VM ^ * onder! in a, ,j , dIgeavvaalde of verkeerde eerzucht W de waereld kan aanrecht!. Dn * ^ «HWWtGP, en , aan den anderen 1 kant.,  Over ue eerzücht. ySjj kant, hoe veel, en zekerlyk meerder, goeds, een wel-. beftierde eerzucht voor elk mensch in 't byzonder, en voor de maatfchappy in het algemeen kan voortbrengen. 'Er is dan ook niet weinig aan gelegen, dat men zich bevlytige om de middelen te leeren kennen en gebruiken, waardoor men deeze neiging binnen de behoorlyke paaien weet te houden, en haar een Juiste richting te geeven. En is een werktuig, naar maate van zyn inwendige kracht , ook te gefchikter om grooter en zwaarer ligchaamen te beweegen, wat mogen wy ons, in de zedelyke waereld, niet belooven van de welbeftierde werking eener hartstocht, die wy als een natuurtrek aller harten vinden ingeprent, en die, zo lang 'er menfchen waren , zich door de verbaazendfte ge» wrochten heeft leeren kennen? Eerzucht werkt immers onder alle ftanden der menfchen; en zy, die ons of zichzelven willen diets maaken, dat zy haar ontwasfen zyn, verdienen even min geloof, als zy die dezelve ftout verachten. Cicero zegt zeer fraai in zyn Rede voor Archias: „ wy worden allen door „ begeerte naar lof getrokken; ook de braafften wor„ den door roem geftreeld : zelfs de Wysgeeren ftel- len hunne naamen aan de hoofden dier boeken, „ welke zy over het verfmaaden der eer fchryven, en „ trachten zelf naar vermaardheid , door het laaken „ van den lof en roem.'-' En het is een gegronde aanmerking van valerius maximus , dat hy, die Zich door het verachten der eer in achting wil brengen , daardoor alleenlyk bewyst , dat hy van een' onverzaadlyken gloriehonger geknaagd wordt. En Wat de kracht der eerzucht betreft, hiervan ftrekken de reeds bygebragte voorbeelden ten voldoende be« Rrr 5 wy-  m V E r H & N D É t I s G wyze; hier van getuigen alle uitmuntende bedryven alle proeven van voortreflyke kunst en roemwaardig ge eerdhe.d, alles wat de gefchiedboeken der me is h hetd treffends opleveren. Daarom deeden Zit gennglte, eeretekenen, dikwils zo veel wondere " Hetr™ C«gt de Franfche Dichter ttfWn " ™fhm UVee üf ó™ honderd kroontjes van eikenn waardoor Rome de geheele waereld 3> neeit ondergebram:." Noa- ep,,* • *wn 8 s eens zulk een alo-emep» e zunc een perkende neiging, dient 1 end, door reden bedwongen, door deugd en Gods. dienst befherd te worden. Hierover, ten befluite no een paar aanmerkingen. * ■ Dat men zich altoos te binnen brenge, dat men 1-t inzonderheid met ernst en nadruk de°r eu^d op ,t harte b,„ e, dat het doel der waare eerzucht mt ^ en blyven, niet om geprezen te worden , ^ -lof te verdienen; niet te jaagen naar (den \Z n ar „aar het geen roemwaardig is: en dan zal de' roem zo zeker de bedryven, als het ligchaam de fcha duw volgen. Even fchoon als eenvoudig, zei socul eTkorlft getUigeniS CICËR° : de en kortfte weg om m achting te geraaken, is te zyn het geen men wil fchynen. * ac!ulWy,Verder' by h£t °ntVanS£n derb1^ van « Hing d!e men ons toedraagt, ons zeiven vraagen o -y re verdiend hebben? De harten immers zyn cenken zal ons overtuigen , dat de waare eer alleen * zodanige verdiensten van het hart beftaat, waar" over wy zeiven alleen kunnen oordeelen. Wat beilist tocfa-, of onze medemenfchen onze bedryven oP eM h°°Sen «hal Zy kunnen immers nier vou  OVER DE EERZUCHT. gS£ vonnisfen over de roerfels onzer bedryven, over onze waare oogmerken; en moet echter, gelyk wy reeds aanmerkten , de waarde onzer daaden niet eeniglyk naar de deugdelykheid dier oogmerken beoordeeld worden? Zy zien immers alleen de buitenkas en den wyzer, maar niet het uurwerk zelf en de dryfveeren. Wees zo beroemd als gy wilt; beklim den hoogften, den luisterrykllen trap ; die hoogheid zelve (zegt young) zonder verdienften van het hart, wordt de galg van uwen naam. Wanneer wy dit in het oog houden, wanneer wy de taal van ons geweten raadpleegen, zullen wy ons minder bekommeren om de luttelbeteekenende, dikwils valfche, dikwils geheele verkeerde oordeelvellingen van zwakke of misleide menfchen , die maar alte klaar toonen , hoe weinig zy 'er toe bevoegd zyn. Ook de menigte bewyst hier niets. Alcibiades, zegt een verftandig Schryver, AkiMades die Atheenen den ondergang berokkende, heeft grooter aanhang, meer verwonderaars gehad, dan de rechtvaardige Aristides. Herinneren wy ons , dat alle uiterlyke eerbewyzen getoetst moeten worden, eer wy 'er de waarde van kunnen bepaakn. Het kunnen immers by hen, cie ons dezelve» bewyzen, de uitwerkfels zyn óf van vrcc3, óf van vlcijery, óf van onkunde, óf v*3n andere ondeugden en gebreken, waarvan wy cus ichuamen zouden eenige fchatting te ontvangen. IkL'. - i wy de waarde van de goedkeuring der braaveu leeren Icbatten, dan zal ook die by ons boven alies gelden. Wy behoeven daarom jegens de toejuiching diT warrehi niet onverfchillig te zyn ; zy moet maar voor ons niet alles weezen. De prysfelyke eerzucht hoort wel, terwyl zy in de loopbaan der deugd voortfnelt, den lof der braa*  ?8G VERHANDELING OVER DE EERZUCHT. braaven, maar zy blyft 'er niet naar ftaan luifteren En is het ons alleen om deezen lof te doen, ó boe luttel zullen dan niet zo veele onderfcheidingen zo veele ingebeelde verfierfelen der roemzucht, voor'on, beteekenenj Alle tytels en uiterlyke eeretekenen (las ik ergens) zyn op zichzelven niet dan bloote nullen • verdiensten, waare verdiensten zyn alleen de cyfers' die 'er vóór geplaatst moeten worden, om ze tot gel tallen te maaken. Laat ons, eindelyk, daardoor aan onze eerzucht de beste richting geeven, dat wy uitmuntendheid van geest en hart, boven die van rang of aanzien, wys. heid en deugd, boven alle fchitterende en geruchtmaakende bedryven ftellen; en, voornaamelyk, laat ons un alle vermogens arbeiden, om den lof en het welbehagen te verdienen van dat Wezen aller wezens, dat alles weet; dat alles ziet; zo wel ons willen, als ons doen ; zo wel het beginfel, ais de da^d ZO wel de oirzaak, als het uitwerkièl, en van welks goedkeuring alléén ons gelukkig lot voor eeuwig zal afhangen. ° J. LUBLINK,  SS/ F O S C A R I * N I. Gevolgd naar 't Hoogduitsch. j (*} ] Snel en zeker treft de dolk van den fluikmoorder, wanneer hem de wraakzucht tot koeling of bevrediging van zynen bloeddorst aanzet : doch zekerer en nog fneller weet het beleedigd geweld , dien man , welk voor 't zelve gevaarlyk kon worden , den dolk in 't hart te ftooten; trouwens waar dit van 't beulfchap geen gebruik kan maken , daar misbruikt het de wet. Onder alle natiën of volken , en ten allen tyde , rookten op 't outaar des gchoonden dwingelands , nu eens kleinere, dan eens grotere offe; s ; en heil zy onze tyden , dat de vveldaadige ftralen der verlichting het volk eindelyk eens uit den dodelyken fluimer eener blinde onderwerpelykheid wekten, en het menfchdom op zyne heiligUe rechten , wettige yryheid , en toezicht over de daaden van hun , die over 't zelve den fcepter zwaaijen, opmerkzaam maken ! Slaaf te zyn , deeze verontwaardigende gedachte , is flechts dien geenen draaglyk, die de waardy van zyn eigene natuur niet kent, of dezelve reeds verfpiid heeft. De man van edel zelfsgevoel geeft zelfs den dood op 't moordfehavot de voorkeur boven de kluisters van den dwingeland. Omftreeks 't midden der voorgaande eeuw werd foscarini , de eenige zoon van den toen levenden Doge in Venetien , het -flachtoffer van het veelhoof- di- (*) Magazin fur die philofophie des lebetis, I. Band. Dufleldorf 1750.  $88 F O s C A r I ft l. dige Despotisme , 't welk tot op den huidigen dag ; zyn vaderland ter fchande ftrekt. De jonge foscarini, meer door zyne eigene voortreffelykheid dan wel door zynen ftand of geboorte boven de jongelingen zyns vaderlands verbeven , werd de lieveling zyner maagfchap, en de roem der edelen van geheel Venetien • 't bleef fteeds onbeflist, of hy meer door zyn edel hart dan zyn verftand , deze algemeene liefde en hoogachting' Waardig was. Een gelaat, waarin zich 't lieflyke met het deftige paarde, eene geftalte die zyne lofredenaren by den relzigen Ceder vergelyken , en eene bevalligheid, die hy over zich zei ven, en 't geen hem omringde, aanminnig wist te verfpreiden , verheftéh hem fchier tot den afgod der fchone kunne. Nevens hem werd elke andere grootheid kleiner : rondsom hem werd de nitftekendfte verdiende niet bemerkt en in zynen venrouwelyken omgang voelde men zich bezield met een voorgevoel en wensch eener vry. heid, welke hy alleen aan het vaderland te geven in ftaat ware. Een jong mensch, gelyk foscarini, onder de aristocratifche dwingelandy opgevoed , en des niettegenftaande zo min gevormd om flaaf te zyn , al ware hem het verlies zyner vryheid met eene kroon vergoed geworden , rondborftig en vrymoedig in zyn oordeelen , oprecht vereerer van ware verdienften en een onverzoenlyke vyand van gewefdadigheïd ) die zich de troffché heérfcheren zyner vaderftad onder den gewaanden dekmantel der wetten aanmatigden ; — zulk een man was voor dat rot een al te gewichtig en zorgelykvoorwerp, en der boosheid,ten troon opgedrongen, al te gevaariyk, dan dat hy voor vervol* gingen had kunnen vry blyven* De  FOSCARINI. pgO De blakende yverzucht, waarmede het Venetiaansch despotisme de denkingswyze hunner medeburgeren befpiedt, is een yder bekend. Eene vrymoedige uitdrukking tegen de zo fterk in 't oog loopende misbruiken van hun geweld, is reeds een wenk tot het fchandelyke doodvonnis ; het ftil gemurmel van eenig bedil klinkt in hunne ooren , als het moordgefchrei des oproers. foscarini , die tot zyn ongeluk het fchandelyk naakte dier regering , maar al te vroeg , ontdekte , en onder welks deugden ingetogenheid en voorzichtigheid juist zo zeer niet geteld werden, had zich in eenige fcherpe beoordeelingen over den raad van Tienen uitgelaten, en denkelyk, in die geestdrift (EntJiufiasme~), die zich ligt met het bewust zyn eener goede zaak in de ziel van een edel gevoelenden jongeling paart, vergeten, dat ook hy , in weerwil van alle zyne uitnemende hoedanigheden, toch Hechts de Zoon van den Doge, de aframmeling van een gekroonden flaaf was. Terwyl foscarini deze zyne hekelingen in den ftil* len fchoot der vertrouwde vriendfehap meende neergelegd te hebben; bedacht hy echter niets minder, dan dat eene verraderlyke fpiedzucht in den vriendenkring zou durven nestelen. Het laatfle woord was naauw op zyne lippen koud, of men was reeds , inden raad der Tienen, op de nodige maatregelen, om hem tot zulke gevaarlyke onderhoudingen in 't toekomende den pas voor altoos aftefnyden, op het yverigfte bedacht. Een minder gewichtig ftaatsüd zoude door eene vermaning afgefchrikt zyn geworden ; maar deze toegevendheid jegens een foscarini, was van de rechters, voor welker bedryven elks fcherpziend oog geducht was , niet wel te verwachten. f os-  99° *■ O s C a r i K r. foscarini werd voor den raad van Tienen opgeroepen , en ondervraagd wegens het gefprek, 't welk hy onlangs in een gezelfchap van jonge edellieden, aangaande de regering, en wel voornamenlyk over het gerecht van Tienen, gehouden had. Hy ontzettedezich des wegens niet luttel daar hy zich verraden zag; dan hy was evenwel niet lafhartig genoeg,om zelfs de minste uitdrukking, welke hy in de daad gebezigd had, te loochenen. Hy ftond met mannelyken moed voor zyne rechters, en zyne verklaring beve.stigde hen in hunne bekommernis wegens hem nog meer , dan alles, 't geen hun tot hier toe van hem was aangebracht. Dat hy meer inzichten, en minder verknochtheid aan zyne vaderlandfche ftaatsgefteldheid koesterde , dan men in den Zoon van eenen Doge met Onverfchilligheid kan bemerken, was hun reeds bekend; dat hy echter, met deeze gevaarlyke eigenfchap. pen nog drieste onverfchrokkenheid paarde, dit werd hun op dat tydfrip bekend. Is 't geen ik fprak, zeida hy tot den bloedraad (inquifiteurs), bezyden de waarheid en ongegrond , wie past het meer dan den Vaderen myns Vaderlands my des aangaande beter te onderrechten, en my te overtuigen, dat ik ongeJyk had ? dan, heb ik naar waarheid geoordeeld, zo geloof ik myn vaderland eenen dienst bewezen te hebben , dat ik deszelfs voorftanders gelegenheid gaf, om het affchaifen van fchadelykc misbruiken in beraad te nemen. In beide gevallen, myne rechters! zal dus dees dag, waar op ik voor ulieden verfchyn, my nuttin, en u met onaangenaam zyn. Ik wil dus voortvaren,' zonder eenig uitzicht op eigenbelang , de gebreken onzer regeering op te fporen , om door deze dadelyke deelneming het welzyn des Vaderlands en den plicht van  *tan een eerlyken burger te voldoen. Hier toe zal my •ieder onder ulieden die jegens den ftaat zo belangloos, en, ik durf zeggen , zo edel denkt, als ik , aanfpooren. Dit is alles wat ik te zeggen hebbe: het overige zy der wet en ulieden overgelaten! Zy lieten hem zonder andwoord vertrekken, doch met blikken , welken hem duidelyk genoeg te kennen gaven, dat men zyne voordracht althans veel te fier gevonden had. Weinige dagen, daar na, werd door den Raad van Tienen, eene uitvoerige befchuldiging jegens hem zynen vader overhandigd. In deeze befchuldiging was niet alleen alles wat men hem eenigzins te lasten kon, legsen, verdraaid en overdréven: maar voornamenlyk werd hier in melding gemaakt van eene verregaande gevoeligheid , aan de welke hy jegens zyne rechters den ruimen teugel zou gevierd hebbem Men liet hierin niet onduidelyk zien zyne muitzucht en ftoring der gemeene rust k om den vreesachtigen Doge op het daar op volgende onrechtvaardig vonnis voortebereiden. Foscarini werd hierop , zonder verhoor , wegens oproerige aanflagen voor! vyf jaaren naar Trevifo verbannen* Hy, die het bitter lyden der gefolterde deugd jproefondervindelyk kent , zal zich den toeftand, waarin zich de edelmoedige jongeling door deze rechterlyke uitfpraak gebragt zag, van zelfs levendig kunnen vertegenwoordigen. Zyn ziel en gemoed waren door deeze onbillyke ftrafoeffening over een flechts fchynbaar vergryp op 't allergevoeligst getroffen. Ëen veel vermogende aanhang bood zich aan, om hem tegen de gewelóadigheden van den Raad van Tienen te hefchermen; dan !>y Wees dit aanbod van de hand. mengel w. ƒƒ, Deel, Sss „Zich  *>3S * O $ | fe % t ^ ^. „ Zichlydzaam te gedragen, dit WS* het andwoorcl aan zyne vrienden; * zich lydzaano te gedragen tot welzyn van het vaderland , is de plicht van een braven burger. Ook ben ik bereid nry daar naar te voegen Dat myne veroordeeling geene ftraf is van een dadelyk imsdryf, flIt getuigt my myn gemoed, en tuve liefde. Zie daar alles, wat ik tot myne gernstflelling „odig hebbe! Uw aanbod verdient al mynen da.k: dan 't zv verre van my te willen, dat de rust van den Staat mvnenthalven verftoord worde. Door my onzen dwhlge. landen te onderwerpen , zie ik my den 'weg gebaand om na een korten tyd tot u en het vaderknd te rug te keeren Tegenkanting, al was dezelve ook op ? fterkstonderfteund, kon my welligt altoos beletten aan het zelve en u van dienst te zyn , en de wetten op öe ichendzieke rechters te wreeken" Hy gehoorzaamde en vertrok, na een aandoenelyk a fcheid van zyne ouders en vrienden, zonder eeni! blyk van mismoedigheid te geven, naar de plaats zyner ba hngfchap. _ De Rad Trevifo, aan de rivieren Sile en Piavefella gelegen, was van ouds af beroemd van wegens haare uitftckende getrouwheid en onderdamghe.d jegens de regeering van Venetiën , en uit dien hoofde ter verb!yfplaats van eencn mis de„ gehoonden en vermogenden balling by voorkeus gei fchap vol mt, en wel met alle fiandvastigheid d zei sverloochening , die den wezenlyk groten m n in t ongeluk zulk eene benydenswaardige verbeven" heul boven dagelykfche menfchen geeft, en die den waard,gften jongeling van geheel Venetiën, zo vee] te meer luister byzettede, hoe zeldzamer zich deze deugd met  * Ö s C A R ï S ï. $9$ ' toet tïen bloeijendften leeftyd gewoon is te paren. Hy 'befteedde zynen tyd met zich zeiven nog verder te Vormen en te verlichten; bevlytigde zich in de kunde der wet en der gefchiedenis zyns vaderlands; 'en keerde met eenen ryken fchat van kundigheden, en "zonder den minsten wrok tegen zyne rechters , doch levensmet dezelfde ohverfchrokkenheid en vaderlandsliefde, in de omhelzingen zyner oprechte vrienden te tug. Geheel Venetiën brandde van begeerte, om te 'zien, op welke wyze zich de vervolgde Zoon van den Doge, na zyne wederkomst uit eene wederrechtelyke ballingrchap , zoude gedragen; Dan vrienden en vyanden van den edelmoedigen jongeling zagen zich in hunne verwachting te loor gefield; zelfs het fcherpzienst oog kon geen fchyn van Wraakzucht in hem bemerken. Hy was tegen een yder openhartig en minzaam zelfs tegen zyne rechters. _ Die hem gaarne gewroken zag, mompelde met heimelyken tegensin: foscarini heeft zyn fier beflaan in Trevifb verloren ; ja zelfs de agterdochtige Raad van Tienen t zv van ter zyde, aan dezen moord toefchrcef: oflchoon men thands wat behoedzamer moest te werk gaan om de herinnering van den voorgaanden aanval oP »„« wekken Vryhdd ZOnd£1' noodzakeJykheid op te Ongelukkig heten zich eenige wantrouwigen voor. ftaan bemerkt te hebben, dat foscari™ ^kuecv Olmen genaamd, op dien avond, wanneer de moord' j gefdnedde, om het huis van Donato rondgeflopen w s. Dit werd aangebragt; het ergvvanend gemompel werd hier door gelierkt en won veld: Olivieri, I die de onderzoekens wyze van den Raad van Tienen kende, en zelfs als een onfchnldige het pynelyk verhoor zeKerlyk gevreesd had , nam den anderen morgen de vlucht uit de Stad. Ily werd verhaald en gegrepen, - naar Vtnetien terug gdlcept, üreng on.  > (P* C A R I K ïï ondervraagd en ter pynbank gevoerd , doch bekende niets. Dit was in de oogen des Raads van Tienen niets meer, en niets minder, dan volflagen hardnekkigheid. De kunstgreep, waar van zich de boosheid ditmaal bediende , had zo veel fchyns , als mogelyk. Men befloot dtis, zich te houden aan de verdenking, welke ©p foscarini lag, en hem als den waarfchynelyken dader van dit misdryf in hechtenis te nemen. De oude Doge, die wel op dit befluit beefde , werd de voorfpraak van zynen zoon ; dan de uiterlyke ornftandigheden, en de felle" wraakzucht van den Raad van Tienen waren tegen hem. Hy moest in de gevangenneming zyns zoons bewilligen. Eensklaps zag zich de jonge foscarini in de gevangenis, en kon, in de eerfte bedwelming, niets doen , dan zich tegen de fchrikken van het hem dreigend noodlot door zyn vry geweten te wapenen. Zyne vrienden en vereerers vonden wel tusfehen deze zyne befchuldiging, en zynen edelen inborst, de handtastelykfte ftrydigheid:intusfchen beftonden zy ditmaal niet openlyk voor hem in de bres te fpringen, door dien zyn vader zelfs jyne gevangenis niet had verhinderd. By zyne tegenparty en den Raad van Tienen , hiëld men zyne mis. daad, zo voor als na, zo uitgemaakt, dat men den we willen ftellen, wanneer men zich niet alreeds door de bewyzen zyner onfchuld liet overtuigen. Dan het was thands voor den Raad van Tienen hoogst belang! ^k, zich van hunnen geheimen tegenftander te ontdoen en hem de koenheid zyner onderneming jegens denze veu door de kracht van hunnen arm te doen gevoelen. I„ dit geval moest dus waarfchynelykheid niet minder dan volledig vo,dongene waarheid gelden en de onfchuld zo ftrafbaar zyn als 't misdryf zelfs. , y foscarini werd, op hun bevel, op de pynbank gebracht. De menfehelykheid ysde over deeze affchuWelyke zege van het Despotisme. Eenige weinige edellieden verachteden de verwatene mishandelingen ^ dezen «gelukkigen door hup. medeiyden; zyne, ftand-.  Itaudvastigheid drong zelfs zyne beulen ter ftille verwondering over hem, en de gewroken vyanden juichten by den luiden noodkreet der gepynigde onfchuld, gelyk de geesten der helle , wanneer een edel hart van 't pad der deugd vervalt. Het onverzettelyk ontkennen eener misdaad , tot wier bedryf de fnoodfte laagheid alleen in ftaat is , bevrydde den ongelukkigen wel van den dood, dewyl deze , by alle die bewyzen , welken de wraakzucht degens hem had zamen geraapt, zelfs niet door fehyn „van recht gewettigd was : dan dit bevrydde hem niet voor eene tweede verbanning, waar door zyne vervolgers hun doel even goed bereikten. Men verwees hem dus, gelyk zy dit geliefden te noemen, uit toegevendheid (trouwens Hechtheid zoekt nog (leeds met de gryns der grootmoedigheid te pralen) vooral zyn leven, naar het eiland Candia. Geene woorden,zyn in ftaat, die fmerten, welken by zulk eene feheiding de harten der jammerende ouders , en die van eenen zoo tederlievenden Zoon verfcheurden, uittedrukken. Hun onderling affcheid belfond flechts in eenige iuidfnikkende zuchten, door de wanhoop uitgeboezemd. Half ontzield werd foscarini uit de armen zyner Ouderen gefcheurd, fchier geheel buiten zich zei ven naar het fchip gefleept, in boeijen gekluisterd, én door eenige dienaars van denRaad van Tienen, naar de plaats zyner ellende vervoerd. Zyn Vader en Moeder kwamen dezen zwaren flag flechts langzamerhand te boven j dan nu viel het uitmuntend fchoon gebouw hunner gelukzaligheid, 't welk Sy zich, zoo dikwerf zy hunnen eenigen Zoon, het edel voorwerp hunner liefde en hope, belchouwden, door hunne verbeeldingskracht betooverend hadden, Sss 4 afga*  M f e.3 e k f, # t afgemaald, op eenmaal in duigen. Naauwelyks was foscarini op het eiland aangekomen, en van ™ bUwdftftf tot zich zelven h he harde van zy„en ftand in volle kracht In zyne eerfte ballingfchap voelde hy zich, tegen ceru'Zst ZynCr fCheidiüg' d°0r dÊ 4 " hem de o V ,Setr°°St *° ^ d°Ch <»a^ *Ln h a ht "T" tr°0Sti00S V00r W bloedend hart, oaa hy m de ballingfchap zyn einde 20U moeten mwachten. Een onverwachte dood ware To0I s "og ueciits zo-wemig genoten haH t« berooven daar toedacht hyal te verheven?—diu ***** hy ook te veel mensch. Hy bad en fmeet xn de oneven, welken hy aan 2yne Lderen eÏb o / verwanten fchreef, met de aandoenlykfte uitdru k" gen, om zich voor hem by den Raad te ve v ^ ten einde den tyd zy„er ballingfchap, ten Zïsten eemgszms, verkort mocht worden: dan noo t, " ftreelde een troostend andwoord zyne gefblte de 1' Zyne maagfchap ondernam het niet om\ or m * fpreken, terwyl Zy vooraf u*«* j j Raad van Tienen flecnts IT ^ d°°r de iic««n necnts tot meuwe vertoogen te^« allen moed verlooren , om ooit door de voorS "aaStbefia-d- — 2yn vaderland Xe oepen te worden. De moedeloosheid werd v n tvci tPt tyd meer meester over zynen geest H / de onfiuimirf- i ^ s est' % verviel in « Rnlluimigftc wanhoop, en i„ deze heftoot hy, z^cjl  * o s c A £ ï' tï r. $0 zich tot den Hertog van Milaan te wenden. Hy fchreef aan den Hertog , verhaalde hem zyne levensgefchiedenis , bragt hem de goede diensten , welken zyn Vader aan hem, als Doge, bewezen had, onder het oog, en fmeekte hem om zynen machtigen Invloed op de Venetiaanfche regering ten zynen voordeele aantewenden. Dezen brief vertrouwde hy aan een koopman, die van Candia naar Venetiën reisde. Dezelve had hem van zyn medelyden verzekerd, en op 't heiligst beloofd, denzelven, met de eerfte zekere gelegenheid, aan den Hertog te verzenden. Doch in plaats van zyn woord aan den ongelukkiger!, met de wanhoop worstelenden, foscarini gegeven, natekomen, overhandigde dit flechthoofd,by zyne aankomst in Venetiën , dezen brief aan de hoofden van den Raad van Tienen. Eene nieuwe zegebron voor dezen bloedraad , fteeds'tuk op wraak ! By de wetten dier Republiek is 't aan derzelver ingezetenen, op de frrenglte ftraffe, verboden, in zaken het regeringsftelzel betreffende vreemde hulp in te roepen, foscarini was alzo in de oogen zyner Rechters op nieuw misdadig, en zoude ook ditmaal in zyne ellende niet ongeftraft blyven. Men beval, hem Van Candia naar Venetiën terug te brengen, en hem als een Staatsverrader in de gevangenis optefluiten. toscarini fchrikte geenzius over dit befluit: daardoor werd by ten minsten in zyne Vaderftad teruggebracht , en al ware 't ook, dat het hem niet vergund zou worden , de zynen nog eens te zien en te omhelzen ; zo hoopte hy toch hier door den laatften zoeten troost te genieten van in zyne geboorteplaats te Her- ven. In het eerfre verhoor verweet hem'het Gericht van Tienen, zyn ondankbaar gedrag jegens Sss 5 hunn%  hunne zachtzinnigheid hem in zyne ftraffe bewezen met de icherpfte uitdrukkingen, en drongen ten fterk! ften by hem aan, de redenen optegeven, welken hem bewogen hadden om zich tot den Hertog van Milaan te wenden. Met de innerlykfte gemoedsbeweging, en zonder de minste verbitterdheid, verklaarde zich de ongeluk- fcige voor zyne beulen, op deze wyze: . Aue de fmerten eener ballingfchap, myne rechters'.' ver. droeg ik tot hiertoe met mannelyke ftand vastigheid en vond in 't gemoedbevredigend zelfsbewustzyn myner onfchuld, de rykeiykfte voldoening voor eene grievende, honende, dan toch, God zy dank ! ongel gronde befchuldiging. Door motd eu ^ ^ ° UWt; meer en meer, zulk een zo hard, zo onver, ifeggfl lot, draaglyk geworden zyn; zo als ik ook novast, zelfs ,n dit oogenblik, van voornemens ben veeleer ten bloedig fhchtolfer der wetten myns Vaderlands te tokken , dan het eerbiedig 'gezag van des. zelfs overheden, zelfs door eenig gemor, te beleed* gen Daar zal een dag komen, wanneer myne onderdanigheid voor myne onfchuld fterker zal pleiten dan de woordenrykfte verdeediging. Dochby alle deze' pnverlchrokkenheid was ik nimmer mans genoeg tegen het bezef,om der fmerten van 't affcheiden mynex gryze ouderen , die daardoor zich van hunnen fteun hunnen troost , hunne eenigfte hope verftoken zal gen, het geringde van hun hartzeer te benemen. Ik was nimmer beftand tegen deze gedachten : zy die u het leven fchonken, zullen in bittere droefheid ten grave dalen , zonder u, hun eenigst kroost, nog eens «ezien, bemoedigd, gezegend te hebben." il >T« de eigen aart van de wetten der natuur, myne, I - rech-  rechters ! dat dezelven noch gemiskend, noch verdraaid willen zyn. Aan uw geweld wilde ik my niet onttrekken, en uw vonnis mag voords eene grondeloze verdachthouding op my naar goedvinden doen aanhouden. Doch my fchoot te binnen, dat ik, met deze bereidwilligheid :ny uwe rechterlyke uitfpraak te onderwerpen , ook nog deze my hoogst dierbare Voldoening verbinden kon, om myne diep bedrukte ouders nog eens te omhelzen; e:i eensklaps was daar op het befluit, my dit ftrelend genoegen zonder belediging der wet te verfchaffen, genomen. Dat de laaghartige Burini mynen brief, aan den Hertog van Milaan gefchreven, u zoude overhandigen; — dat ik hierdoor tegen de wet myns Vaderlands handelde; — dar ik door dezen ftap eene nieuwe ftraf op my moest laden; — dit alles zag ik met overtuiging te gemoet, en juist deze ovenuiging-deed my dit ontwerp ter uitvoer brengen. Myn misdryf, het eerlte, dat ik met myn bewustzyn tegen de wet beging , moest van ulieden onderzocht worden, voor en aleer gy over my kondet vonnisfen. Dit maakte myne wederkomst in Vet netiën noodzakelyk; en gylieden begrypt nu zekerlyk wel, welke hope myn hart ftreelde, wanneer ik dit bedacht ! Ook deeze kunt gy my wel verydelen, maar, myne rechters! dan toch voorzeker niet de zege, dat ik den laatften levensadem in myne Vaderftad, in de nabyheid myner ongelukkige Ouderen uitblaas. En nu , bellist over myn leven , zo als de wet zulks ^ereifche! Hoe fterker deze reden het fchuldig geweten van den Raad van Tienen moest treffen ; hoe duidelyker zy uit dezelve konden bemerken , dat de edele fosCAiUM door dusdanige welfprekeudheid, by het volle weer  meer tegen hen zoude uitvoeren, dan wei door mu-V tery : zo veel te vaster was hun voornemen, S een als overtreder van de wet te behandelen , eTv „ zyne edelmoedige onderdanigheid tegen hem g brut n^ ;;:; Me"-^ het-gerucht, als hadhy den Hertog van Milaan zoeken optelloken , en d oofd, hem met een aanzienlyken aanhang n Vet' £ te °"Jr^'-en, wanneer by hem tegen be' 1 -ht van Tienen, in zyne befcherming wJde £££ Bgerucht fchetlle hem volledig ia-het zwart gl Tnd meer' hoe 2eef Ötea met den edelen jongeli„„ begaan was, zelfs voor hem te zuchten. Dat zv 1 We helde hem tot dezen ffap gebracht W werd m Venet.en geenen fterveling bekend, bè rae fnode kunstflreken doortrokken bloedraad gaf bt! vel om het beklagenswaardigfte offer van 2 T m,Str0l,VVe" nanr **** terugtebrengër vaar hy een geheel Jaar in het duisterde kerkelko] zoude fmachten , en alsdan, zy„e„ overigen leve. y j onder het ftrengst opzicht, en de pynigW ^' l>ng verzuchten zoude. Wilde hy het nog een wL gen zmh tot eene vreemde macht te wenden • Z -mie eene levenslange gevangenis zyn fmertelyk dÏ ahoos zyn. Schier geheel bedwelmd hoorde LcA' VriS ' e" °nderwi--P -et de on. L le 7 r' 5 **** d--«ekeurzyner beulen. Zetfs de wensch, van zyne Ouderen, die hy u,og toe met had mogen zien, te omhel en ,Z hun het grievendst vaarwel te ze^en fc'wn in De  V u s o a R Ij K I» »go5 De Do^e, zyn Vader, die anders in den Raad van Tienen voorzitter was, wilde, geduurende het ganfche pleitgeding zyns Zoon , niet in denzelven verfchynen, ..terwyl hy, foscarini mochte fchuldig zyn, of niet, ,5tls een zeer teerhartig Vader, dan die te gelyk eene flaaffche vreesachtigheid bezat, eene Hechte rol daar in zoude gefpeeld hebben. Reeds dertig jaaren tyds had hy dezen zynen post bddeed, en echter onderftond hy zich niet, in dit, voor hem zoo fmertelyk geval, zich van zyn gezag ©fienlyk te bedienen, of zyne verdiensten jegens den Staat ten voordeele zyns Zoons interoepen. Ook konde hy zich niet geheel en al overtuigen van deszelfs onfchuld , door dien hy meestendeels Hechts de tegen hem iugerichtede gerechts papieren gelezen, en geene vryheid altoos verkregen had, om hein zeiven te fpreken. Maar, toen de Doge het jongftc vonnis zyns Zoons hoorde, en gewaar wierd, dat hy, ter ftraf zelfs niet eens den laatften troost genieten zoude, om zynen Ouderen het laatfte vaarwel te zeggen , thans werd het hart van den ouden man door overmaat van droefheid verfcheurd , en heete traanen vloei« den van zyn gryze oogleden. Hy verfcheen in den Raad van Tienen , en zyne redevoering beftond in ongezochte uitdrukkingen der fel gegriefde vaderliefde. „ Tot hier toe, dus fprak de eerwaardige grysaard, tot hiertoe, vergunde my het aandeel , dat ik als Vader in het wrange noodlot myns Zoons moet nemen , niet flechts eens by zyn verhoor tegenwoordig te zyn , ten einde ik geenen achterdocht tegen my . mocht wekken, als of ik hier door zocht, den loop der wetten te ftremmen, of een anderen keer te doen ne- " ('  ioc4 P O S C A R I ft r. nemen. Reeds is my„ Zoon voor de derde fceer doof «lieden veroordeeld, - en ik zweeg - want gy ^ over hem onderden fcbyn der wet, gevonn?sd, en mcmand nwer W we, tot die drieste onbefcha md! Md fa ftaat zyn dM vloek van een of Ook flechts overhaast vonnis op zich te laden. Ook ju verihbyn ,k niet in 't midden van uiieden, om voor den veroordeelden te pleiten; veeleer zoude ik, ware ik van zync overtreding zo geheel en al overtuig •Js gy het zyn moet, de eerile Zyn, die den ftaf over den verrader des Vaderlands verbrak. Dan dit eeni ge moet ik ulieden toch ter bedenking geven, dat by' ook ze fs als een misdadige, myn Zoon , myn eenig kind blyft. Wanneer ik nu ook daar door zo ved moest opofferen , dat met hem de eenige fteun myns OUderdoms wegzinkt, waarom wilt gylfeden my ook nu den eenigen troost van den ongelukkigen mynen laasten zegen te geven, ontzeggen? en wien ftraft gy door deze geftrengheid meer dah my , my die ter inftandhouding der wet, myn aanzien myn geluk , myne rust opofFere ? Ik wil bet rectfters! of gylieden moet voor lief nemen, dat'ik een ambt, 't welk my voor zo vele verdiensten, waarop ik my zmts dertig jaren ;heeden, helaas 1 voor de eerstemaal beroepen moet, zo luttel invloeds vertehafte nog op dit oogenblik met tegenzin nederlesge 'ik Wil dat myn ongelukkige Zoon zyn gryzen Vader no? eenmaal zie, en dat de wanhoop zyne troosteloze moeder niet, zonder hem voor 't laatst omhelsd te hebben, in het graf Hortte. By eene dusdanige genad» Zal denkelyk de flrenge gerechtigheid niet te veel kwyrfehelden. Laat hem in een vertrek van myn P3leis &bn& worden , en zo dra hy aan de wet det na*  f O s C A r i $ ?. toOJ natuur voldaan heeft, dan zy hy voortaan uwer bevelen overgelaten ! " Hier verdomde de oude Vader door den drom der aandoeningen,welken zyn hart beftormden, zag met een blik van fiere verontwaardiging op de rechters , en ging heen. Al wie van die affchuwelykfte dwingelanden nog niet geheel en al het gevoel der menschheid had afgezworen, dien moesten deeze woorden van een tachtigjarigen Vader , welken zy alles, wat hem op deze aarde aan 't harte lag, ontroofden, als ziedende olie op het hart branden. Men befloot dus , den jongen foscarini, zonder uitftel, eer hy aan boord zou gaan, onder opzicht van eene wacht der trouwde foldaten , naar het Paleis te brengen , en hem ten hoogden een quartier uur tot affcheid van zyne dierbare Onderen toetedaari. Deze tyding was fchier een Electrique fchok op het door droefheid geprangd hart van foscarini. Hy rechtede zich van zynelegerdede op, waarheen de domme wanhoop hem had neder geworpen ; vol van verrukking hoorde hy zelfs het rammelend gedruisch der ketenen, in welken hy gekneld was, niet meer. Hy vergat, op het bezef der vreugde, zyne Ouders wedertezien, de wrange rampen eener eeuwige ballingfchap ; deze verzachting van zyn vonnis kwam hem, in dit zalig oogenblik, niet min, dan eene volledige gunstbewyzing voor, en met eene losgelateue begeerte vloog hy, onder het geleide eener derke wacht, naar het Paleis. Hy komt daar : de deur van een klein donker bykamertje, wordt geopend; hy valt daar binnen , en ziet zyne geliefde Moeder , met de doodverf op 't aangezicht, op eene rustbank uitgedrekt liggende, fchier zonder eenig teeken van leven te geven, ' . en  jod v o a c jj R , w ,,. en aan hare zyde, zynen ouden gry2en Vad een armffoel fpraabloos 2itteiJdej terw «; de werkmgen van een knagend hartzeer ffonden uitgedrukt. Deze yzeiyke groep deed zyne levensgeesten r-ge edffilftaan- ^ -1 fpreken, maat- zyne tongis als verlamd; hy wil weenen, en zyne oogen weigeren Qe tranen Eindelyk knikken zyne bevende Irnen , hy zinkt in den woesten ftryd eener wilde wanhoop , tusfehen zyne ongelukkige Ouders neder, en op t lest haait hy met zware moeite uit zyne ge! flotene borst, deeze gebrokene zuchten: Vader' —~ Moeder! — uw Zoon! Uw Zoon voor' uwe voeten! _ Deze uitroeping, die de ziel doorvly. mende jammerkreet uitboezemde, trof den, in leed verzonken, ouden man allergrievendst. Hy Haat zyn gebroken oog öpen, A « Roeiden. Zy wisten, dat geheel Venetiën hunne te rug komst met ongeduld tegemoet zag, en verruil- den daarom hun fraay vaartuig met eeV gemee om op deze wyze de opmerkzaamheid des voTstl ontgaan, 'tgeen, by zyne «verdrevene vreugde een opftand zoude veroorzaakt hebben. Ook zo1 2 oude Doge de plotzelyke tyding , dat zy„e d 1? opgewekte hope geheel en al vernietigd was j overleefd hebben. Na hunne aankomst in Ven^ti -akten zy den ongelukkigen gryzaart den dood yl' Zoons van langzamerhand bekend. Met manmoedig onderwerping aan den wi, der Godheid hoorde fy dezen f hnttode ^ en eindigde-iort daar na e n Nituu'r w d0"" ^ ,ange" ^ »« aan 2 Natuur weder gegeven zoude hebben De tyd ontwikkelde, van langzamerhand, den wrok, welke FoscARIJJJS rechters met ^ , » van alle edelheden op hun aandenken, en op eene ere^spiechtigheid, by welke zulke z'ware ?JS2 flen ongeftraft mogelyk zyn. HER-  ion HERTOG MARLBOROUGH e n HERTOGIN SARA. (*) De volgende anecdoten van den beroemden Hertog marLborough , en zyne niet minder bekende sara , dragen zo zeer den wezenlyken ftempel der echtheid, en verklaaren zo menigvuldige zaaken in de hoogst merkwaardige gefchiedenis der waereld by den aanvang deezer eeuw , dat zelfs die leezers, wien zy uit andere berichten reeds bekend waren, dezelven hier nog wel met een vluchtige opflag van het oog verwaardigen zullen. Zy zyn ten deele uit een der laatfte ftukken van het Europan Magazine ontleend en met andere berichten vergeleken. Daar, waar zy oorfpronklyk ftaan , zouden zy flegts weinigen leezers in handen komen, Op (*) 'Er komen in dit Engelfche Journaal, zedert eenigen tyd, onder den fonderlingen rubriek: Table — talk zeer belangryke anecdoten voor, die wel eene verfame15ng op zich zelve verdienen , en van welken de Heer Sckubart in zyne Engelfche bladen reeds eenig gebruik gemaakt beeft, Ttt 3  30is hertog MARE^orough JllTl 3V°nd ^ -„ MARL» dochte de r, Venr0UWlyk g6fPrek m« h«r doch ex, de Gravin van Sunderland, met'veel bit terheid te kennen, hoe dikwerf zy vn ZJ5 vrienden bedrogen en verongelykt wV^ * De Gravin antwoordde: dat by al het kwaad dac men van haar gefproken had, eehter no^ non> -nd haar van ontronw jegens haa l G^ ^ kunnen befchuldigen. Ja maar, hervatte §>n, zulk een man getrouw te blyven was ook een «er geringe verdiende. Want hy was een de eeuw. Wel nUj mde de doch fa * zyne gebreken 1 „ En waarom £ ' k nd ; geen mensch kan dit beter weeten dan ik Slegis een «aaltje tot een bewys. Toen hy Ï£± vond myne arme verleide Koningin Zyne bevel ieb. bersplaars te rug te geeven, kwam hy i„ een er 1mSmoedIge luim tehuis eeten: Hy zeide my allesw er gebeurd was, en voegde 'er met nadrukby: Nu k« zy zo: ik dank ten minften God, dat myne vv. 3nden my noch als eerzuchtig noch als gierig kun Nu denk eens, myn kind, hoe hy my dit zegen corst, die hem zo goed kende! maar ik mom my ook5 geweld aandoen om my van iachgen te oTt, hlWlFl\f[e Zkh **» °m deezc» ^ «'Engem opmeldt, fchreef wegens deeze omftandigheid aan  en hertogin sara. I013 aan zynen vriend johnson het volgende ftrenge oordeel: Hy, (marlboroügh) pronkt met belanSe" loosheid en nedrigheid, offchoon hy zo gierig als de hel en zo eerzuchtig als de vorst der helle is. (*) De Hertogin zelve wordt door Dr. fjoHNSQN ergens pen onbefchaamde en herzenlooze vrouw genoemd* fchoon zy met dat al voortreflyk haare gelegenheid wist waarteneemen. En echter ontbrak het haar aan moed, om zich boven zekere gemaaktheid, die de vrouwen van aanzien toen eigen was , en waar mede addison zo dikwils in zynen SpeStator den fpot dryft , te verheffen. Een vrouw van aanzien hield het toen voor zeer onwellevend en gemeen te zeggen, dat zy welvaarend was (t). Niemand matig. (*) Letters witten by the late J. Swtfi and feveral of his friends fnm 1703 to 1740 , published from originah {Lond. 1766. 6 vol.) vol. III. p. 48. (t) Colleij cibbee, die als tooneelfpeeler en ondemeemer by het Engelfche tooneel zich zo veelvoudig verdiend heeft gemaakt, heeft deeze dwaasheid in zyn tooneelfpel The Sick Ladfs Cure met veel geestigheid gegispt» gelyk hy ook in zyn Apologie for hir life , with an hi/lorkjtl view of the Stage during his own zime Lond. 1740 op verfcheiden plaatfen zelfs aanmerkt. En dit is een der gewichtigfte ftukken van deezen in tooneelfpeelen zo vruchtbaaren dichter, en daarom des te meer te verwonderen dat het in eschenburos Dramatifche Bibliotheek bl. 263» waar de overige ftukken naauwkeurigbeoordeeld zyn, ge< heel weggelaten is. Ttt 4  m HERTOG 51 4 R [, g 0 R o O Cï fj.' ïigde zich deeze hovelyke zwafchpM ^fpoorigheid aan dan d Ztj m m *y van Londen La L^T *Z° Aik' in de Provincie ZrZe *"* °f ™d™ ren ftroo voor de ' §aiJtfche voe- op dat geep voettred of h«L j ƒ , «oren der Hertogin 20n t.e.ueo fnlde, is-» en .oent Sra° h» ioflpraak melding „laate , ™ ƒ" ™' veel fgm genoeg, 2o het n.' nr _ 'h crb '"'^ * ftü Minister, die „iet verre van rf,^ g Zy *! * «*» - -Ik een ZJZt Zl niet had." ' fleSten nabuur Maar ook de Hertno- ook als het knd Ln / 'Mffi8hei dat het lot vm had  HERTOGIN SARA IOI§ had te winnen of te fterven (*), Hy nam hier op met al de Generaals het heilige avondmaal, en daat pok de meefte Subalternen dit voorbeeld volgden, zo begrypt men ligt, hoe de Dichter prio i , in een zyner gedichten , dit met het beroemde ontbyt van leonidas voor het laatfte gevecht by Thermopyle vergelyken konde. Gierigheid was, na de eerzucht, zyn heerfchende hartstocht. Welk eene belachlyke verfyning hy in de edele kunst van fpaaren bezat , bewyzen onder anderen twee Anecdoten. Zekeren avond, waarin door den Krygsraad een beilisfende ftag voor den volgenden dag befloten was geworden , herinnerde zich Prins ecjgenius , nadat hy in zyn tent gekomen was , eene omftandigheid , die ny nog op het ogenblik aan den Hertog van marlborough meende te moeten mededeelen. Hy ging dus, zonder zich verder aahtemelden , in de tent des Hertogs , en Vond den grooten man , die nog weinige minuuten te vooren in den Krygsraad de verhevanfte ftandvastigheid en het fchranderfte doorzicht getoond had, bezig om papieren-blaadjes voor de kandelaars te knippen. De (*) Na de gewoone overlevering deed marlborouch dit den morgen voor den flag by Hochftadt. Zo verhaalt het ook, na cunniacsham , sorgel, in zyn gefchichie der Europ. Kriege i D. bl. 443. Mogelyk deed dit deeze podsdienftige veldheer voor ieder beflbfenden flag. Ttt 5  fÖHj HERTOG MARLBOROÜGH De tweede Anecdote plagt dikwils een hooebe aagl Engelsch Officier te verhaalen, dieee t korren tyd « zy„ I0lden jaar n ™r verzeker e dat hy den Hertog van marlboioooh meermaalen aan het hoofd van zyn Regiment Ind Z1T Tchee- > * hemytevensg ee" pi' polsmoffies met veel aandacht had zien vertellen. Hoever hem zyn onverzadelyke eerzucht heeft kunnen verleiden, bewyzen de uittrekfels uit de volgende twee brieven , die byna op één tyd ge. «.breven Zyn. Toen hy i„ den jaare i?io reeds byna alle gunst by het hof verbeurd en het ver, drret beleefd had dat de meesten Zyner kreatuuren aan het Hof en by de armée hunne posten verlooren tedöen , ichreef hy & de bitterheid zyner z t den 20ften Juny een brief aan den IW van bkrwick (*) waariji hy hem zyn voorneemt om de opperbevelhebbersplaats by de armée nederte^ leggen, met dit byvoegzel , bekend maakte : dat flegts eene omltandigheid hem zou kunnen b we gen o,„ ze nog langer vva.rteneemen ; wanneer hy namelyk daardoor de oogmerken van den Prlten- views of the Pretender). Hy beveelt Zich tevens door C*) Men vindt dit merkwaardig ftuk in eene der be> h-grykfle rerftmeHngen , die tat opheldering va dj roenmaenge tydagefehiedeni, oniangs i„ Engeland verfcheenen zyn.- Tranf^ns during the Reign ef ^ ^ Bamzlton. {Edinb, ï?90) p. ^6m " J ^  en hertogin sara i017 door den Marfcbalk van berwick aan het hof van St. Germain aan, en verwacht geheime voorfchriften , hoe zich te gedraagen. En echter fchreef hy byna om deezen zelfden tyd, den 13 Augustus, het volgende aan den Keurvorst van Hannover , die vervolgens Koning george de Ifte van Engeland was (*)." „ Ik hoop dat de Engelfche Natie zich door de listen van harley en zyn complot niet zal laaten bedriegen. Men kan door hun gedrag zeer duidelyk hun oogmerk zien, om den voorgewenden Prins van Walles ten troon te verheffen! Deeze verderflyke aanflagen brengen nu reeds de flimfte gevolgen voort, Doch ik hoop in ftaat gefield te worden , om alle myne poogingen , myn invloed, en myne vrienden ten voordeele van het Keurvorstelyk huis aantewenden , en de heillooze oogmerken van een complot van menfchen te verydelen, welker grondjtellingen en geheime aanflagen onmiddelbaar op de omkeering van den vastgeftelden Prutestantfchen Godsdienst, de vryheid van Engeland, en de welvaart van gantsch Europa doelen." (+J In eene even gewigtige verfameling van 'james macfhekson Original papers: containing the fecret hiftory of Great - Britain from the Reformation to the accosfion of the Houfe of Hannover. (Lond. 1775. 4) vol II p  * E G I S T E n ï>er stukken, vervat * mt tweede deel van SCHAP, KONST EN SMAAK, "/. Af deeling, WYSBEGEER.TE E N ZEDEKUNDg, Yods Wysheid en Liefde in 'c heilig bellier van t Kwaad , Gevolgd TtUar 't Fransch van den Heer, e. salchli. Tweede Zang. . . Bladz * Gods Wysheid en Liefde in 't heilig beftier van't Kwaad, &c. ZfcraV Zang. . Verhandeling j0 TT''■■ »-.lj,n:lU. d *. ■ Franfche Grondwetten van Staat op ZedeT door dm ^er necker. Gods Wysheid en Liefde in 1 heilig beftier'van 't Kwaad, &c. &B van Over den Invloed van God en Onfterflykheid ™ uit het Hoogduitsch van garve ' k Om de Gevoeligheid van Hart, 'door p. nierjw. ^ Verhandeling ^ de" Uitwerkfelen der nLuwe Franfche Grondwetten van Staat op de Zeden door den Heere necker. Vervolg tn SM I-ever de betrede waarde der^rftl jende Takken van Menfchelyke Kennis en Kun t d00r p. nieuwund ' Verhandeling over de Voorzi'enighlid, door; . van ryswyk. j' » j ?Ö5  ft E 6 1 S T E ft* 11. Afdeeling. NATUURKUNDE EN NATUURLYKE HISTORlEi De lotgevallen der Griekfche Geneeskunde, tot op het einde der vyftiende Eeuw, door n. dondt , Med. Doclor. . - Bladz.43 Verhandeling over den Invloed van het Klimaat, door j. r» DEiMAN, Med. DoSlor. . . 241 Natuurkundige Verhandeling, over den Invloed der Ademhaling op het Dierlyk Leven , doof j. p. michell, Med. DoSlor. . . . 385 Over de werking van hetGezigt, door g. hes- selink. , . . . . 565 Natuurlyke Verhandeling, over den Invloed der Uitwaafeming op het Dierlyk Leven, door j. p. michell, Med. Doclor. . 727 Verhandeling over de Platina of het wit Goud, door n. bondt , Med. DoStor en Botan. Prof. 903 Hl. Afdeeling. historiekunde. Lofreden op timoleon, door Mr. ar. c. van hall 79 Lofreden op hendrik van brederode , door denzelfden. ..... 273 gustavus adolphus van Zweeden, voor zyne deelneeming aan den Duitfchen Oorlog . 411 Keizer otto de derde. . . . 44° gustavus adolphus van Zweeden, voor zyne deelneeming aan den Duitfchen oorlog. (Vervolg en flot.) . . 5^5 Ver-  Register, Verhandeling over machiavelli, Staatsfecretaris van de Republiek van Florence. m 7 Het leven en de verdienften van zoLLiKOFFrR * ?5S Korte Aantekeningen over Engeland, ^Sen jut wendkb0RNS Re;ze d00r§eenj. f lyke en Westlyke Provinciën van^at Koning * ♦ 947 *M Afdeeling, beschaafde letter£n, fraajje ^ wetenschappen. De Roemzucht, zevende Hekeldicht, den Heere Robert walpole toegewyd. (Uit het Engelsrh van £ «W) Een nieuwe Verklaaring van den' vyfenVeertigfen *** Pfalm, van den Heere c. Smü^mi T De behandeling der Negerflaaven op de Vaart naar America. . 1 De Pachter Martyn en zyn Zoon. (Uit he'tHooe. ^ duitsch van wieland.) . Aanmerkingen over eenige Schilderyen in' de Galery te Dresden. Middel tegen de Beet van een dollen ho'nd ' ?A hendrik de Vierde van zyne zwakke zyde befchouwd. . De Pachter martvn en zyn Zoon. '(Vervolgj ff Merkwaardige gezegden. Verhandeling over de Blymo'edigheid, door r 3*° lublink. . j' Fragrnentvan LuiWts aanfpraak aanzyn Volk T Cyclopen Anmaspeu. Het gebruik der Ouden omhetbchaamterchilderenentepuncteerL 4S7 De  REGISTER. De Pachter martyn en zyn Zoon. (Vervolg) . 509 Verhandeling over de Belooning der Deugd in dit Leven, door j. lublink. 6*7 Nog iets uit de Papieren van den Pachter martyn en zyn Zoon. (Uit het Hoogduitsch van wieland.) 6Sl Beöordeeling van de daad en het karakter van charlotta .korday, Moorderesfe van den berugten marat, (Uit het Hoogduitsch van wieland) .... 677 Verhandeling over den Ouderdom , door j. lublink. , 787 Over de Sympathie en Antipathie. . .815 De oude thomas parr. . . . §33 De Hermansberg. - » - . . 846 De Kunst om te Leeven. . . . 859 Merkwaardige Gezegden. . . . 862 Verhandeling over de Eerzucht , door j. lublink. . •. , 961 foscarini. . • ... 987 Hertog Marlborough en Hertogin Sara. . 1011