NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, Van WETENSCHAP, KONST en SMAAK. ÏV.de Deel, Ifte Stuk.   NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N5 M. VAN WETENSCHAP, KONST en SMAAK. behelzende: i. wysbegeerte en zedekunde. ii. natuurkunde en natuurlyke historie. iii. historiekunde. iv. BESCHAAFDE LETTEREN. fraai JE kunsten, en mengelwerk. vierde deel, eerste stuk. TE AMSTERDAM, By d'erven P. MEIJER en G. WARNARS, MDCCXC VII.   I NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, WYSBEGEERTE en ZEDEKUNPE. wysBEG. IF. Bed   3 PROEVE OVER DEN GROND DER ZEDELYKE VERPLICHTING. DOOR GOVERT JAN VAN RYSWYK. Ik heb my voorgefteld eenige bedenkingen voorredraagen, over den grond der Zedelyke Verplichting, van dat beginfel uit aanmerking van welk wy tot al het Zedel}k Reehtmaatige gehouden zyn, en waaruit tevens de hoofdfoorten onzer plichten kunnen worden afgeleid ; om zulks vervolgens te doen die¬ nen ter aanwyzing: van het wezen van den Godsdienst C*_). Alle menfchen , — de zodanigen alleen uitgezonderd , welke geheel verdoken zyn van zielsvermogens , of derwvze aan de boosheid overgegeeven, dat zy in 't kwaade , als zodanig , behaagen fcheppen, — alle redenmagtige en niet volftrekt ontaarte menfchen hebben eenig belèf van zedelykheid, dat is, bewustheid van recht en onrecht , van 't lofiyke en fchandelyke , waardoor zy fommige bedryven goed en (*) Deeze Proeve kan a!s op zich zelfs ftaande bafchouwd , of aangemerkt worden als een vervolg myner Verhandeling, over den Natuurlyken Godsdienst en deszelfs. eerjie grondwaarheden ; — cn die over de Voorzienigheid, geplaatst in dit algemeen Magazyn, A 3  4 PROEVE OVER DEN GROND en anderen kwaad keuren, niet uit hoofde van natuurlyk welzyn of fmart daaraan verknocht, maar als zedelyk reclumaatig of onrechtmaatig, als welttandig of mishaaglyk in zichzelven; — en ook, naarmaate van hun eigen gedrag, tevredenheid ontwaaren of fpyt gevoelen ; — erkennende dienvolgens verplichting tot het rechtmaatige en billyke , tot dankbaarheid en goedr willigheid, met één woord tot het zedelyk goede en fchoone, als behoorlyk in zich zeiven, buiten aanmerking van onmiddelyk voor- of nadeel, van natuur, lyke goede of fchadende uitwerkfels. Zy befchouwen hulpvaardigheid en weldaadigheid met innerlyke goedkeuring als behaaglyk en lofwaardig, afgezonderd van het natuuiiyk welzyn daardoor bevorderd j ondankbaarheid met verfoeiing, fchoon dezelve geen eigenlyk leed te weeg brengt; — wreedheid met afgiyzen , niet alleen door medelyden wegens veroorzaakte pyn , maar als zedelyk kwaad , als onrechtmaatig en mishaaglyk in zich. Vanwaar dan ook 't inwendig befef het onrechtmaatig handelen wraakt, in gevallen als zulks geen nadeel te weeg brengt, maar genoegen bevordert. By voorbeeld. Eenen ryk°n Gierigaart iets te ontvreemden om zulks te doen dienen tot onderftand of verkwikking van behoefdgen, fchoon de ontvreemding hem niet benadeelt en verborgen blyvende hem geen ongenoegen kan verwekken. Even zo erkent men, algemeen, zede- lyke verplichting tot gemoedelyke naarkoming van fchikkingen , door overledenen vastgefteld, wanneer dezelven naamlyk niet aanloopen tegen erkende beginfelen van recht , fchoon men anders zeer wel raad zou weeten de nalaatenfchap tot nuttiger of heilzaamer oogmerken te doen dienen, < Een  DER ZEDELYKE VERPLICHTING. 5 Een onderfcheiden befef van 't rechtmaarige en behoorlyke, van zedelyk goed en kwaad, afgezonderd van natuurlyk welzyn of fmart en geheel op zichzelfs ftaande, benevens gevoel van verplichting, en goedkeuring of befchuldiging des geweetens , vindt dienvolgens plaats by alle menfchen , die wy niet onbevoegd achten met ons in de gemeene Maatfchappy te keven; weshalven degeenen, by welken zodanig befef gantsch en al ontbreekt, of die het met de daad verloochenen , als onwaardige leden der famenleeving in krankzinnig- of tuchthuizen worden opgeflooteti. Schoon hieruit nog geenszins volgt dat 't genoemde inwendig befef van zedelykheid in zich bevat, oplevert of aanwyst den grondflag van verplichting en de regelmaat van plichten, — meen ik echter volle vryheid te hebben, het daadlyk aanweezen van zodanig zedelyk befef, als zeker en erkend, vastteftellen, en niet betwist te zullen worden als ik 'er by voeg, dat dit zedelyk befef ook met de daad is het richtfnoer van de daaden der menfchen in 't gemeen, datgeen waar» aan zy de bedryven van anderen toetzen , waarop zy 2ich beroepen by het bëoordeelen van de handelingen der medemenfchen , — zichzelven bëoordeelen en beoordeeld willen worden, zo dat zy, ingeval van zedelyke verkeerdheid, veeltyds redenen trachten optefpooren ter vergoelyking , door betrekkingen aantedringen of voortewenden, welke het wanftaltige of mishaaglyke bedekken. Dus veroordeelt men de handelwyze van inkle omtrent yariko , als ondeugend, zo by zichzelven als in gefprek met anderen, omdat ons inwendig befef dezelve wraakt, zonder des we gen te gaan redenkavelen en door het ver (tand te onderzoeken, waarin het mishaaglyke gelegen is; A 3 ge!yk  6 PROEVE OVER DEN GROND gelyk men door gevolgtrekkingen het nadeel berekent van fraatkundige ontwerpen , of het verlies by eeae fpeculatie in den koophandel. En ten opzichte der pooging om het zedelyk onbehoorlyke te vergoelyken , zo voor zich zeiven als voor anderen , zienwy dat de onmededoogende, by geweigerde hulpbetooning , eigen beveiliging of belang des huisgezins bybrengt , als zedelyk hooger plicht ; en de roover zich beroept op den drang van eigene behoefte , en de verplichting tot zeifsbehoud. 't Inwendig befef van zedelykheid en verplichting dienvolgens , wordt ftilzwygend erkend te zyn de regelmaat van plichtmaatig handelen, van goed- en afkeuren; en door het gros des menschdoms als zodanig gevolgd, zonder dat 't verre weg hetmeerendeel onzer natuurgenooten immer invalt te vraagen naar eenig beginfel, 't welk het verfiand als plichtmaatig doet erkennen , te doen dat geen , wat het inwendig befef ons doet gevoelen ah zedelyk rechtmaatig en behoorlyk. —— 't Meerendeel der Wysgeeren echter heeft niet berust by de inwendige toeipraak, welke ons het als rechtmaatig en behoorlyk befefte tevens doet kennen als plichtmaatig; zoekende dienvolgens, én naar den grondflag welke de verplichting in zich bevat, én naar een regel waaruit de plichten kunnen worden afgeleid, of het beginfel uit'twelk dezelven kunnen worden ontwikkeld ; ten einde het plichtmaatige blykbaar te doen worden voor het verftand door eene redenkunstige fluitreden , afgezonderd van de eenvouwdige en on> deelbaare bewustheid, 't Naby zynde over 't hoofd ziende en op 't inwendig licht geen acht- geevende, hebben de Wysgeeren, naar eene verfchillende leiding van gedachten , onderfcheidene grondftellingen aangenomen  ©ER ZEDELYKB VERPLICHTING. ^ nomen, om daaruit door redening den grondflag en regel van plicht afteleiden, — zonder het onvoldoende te bemerken, daarin gelegen, dat zy't gezochte (laag onderftelden, en den middenterm onaangevuld lieten. 't Befef van verplichting algemeen zynde, en de zedelykheid benevens de verplichting eenpaarig erkend wordende , door de verfchillend denkenden onder de voorftanders van eenig verftandig Beginfel afgezonderd van de innerlyke bewustheid, zou men de bemoeiing met deeze gefchillen als ongepast en nutteloos kunnen verwerpen, ware het niet dat de zedelykheid zelfs door het twistvoeren, veeltyds, als 't ware te zoek geraakte , en uit de opgegeevene begirifels verkeerde en fchadelyke gevolgen wierden afgeleid; behalven nog dat het onderzoeken, in 'tafgetrokkene befchouwd, het verftand oefent, en de naarfpooring omtrent zulk een hoogst aangelegen onderwerp tot volmaaking bevorderlyk is. Ten einde ons het voorftel in vereischte he'derheid te vertegenwoordigen, zuiver en onvermengd van inmengfelen welke hetzelve kunnen benevelen, hebben wy aftezonderen en als ter zyde te ftellen, al het geen het begrip van zedelyke verplichting in 't afgetrokkene niet raakt , maar toepasfing is van erkende verplichting in 't gemeen op byzondere gedraagingen, al dat geen dus, waartoe niet in 't algemeen door alle redelyke menfchen verplichting erkend wordt. By voorbeeld: alle menfchen die het beftaan en toevoorzicht der Godheid over hunne gedraagingen en toeflanden erkennen, achten zich verplicht toteenigen Eerdienst , maar zeer onderfcheiden zyn hunne bevattingen , aangaande de wyze van Godsvereering. Deeze onderfcheidene bevatting wordt te weeg geA 4 bragt  8 PROEVE OVER DEN CRÓND bragt door verfchillende inzichten en redeningeri des' verftands, doch raakt niet aan den grondflag van verplichting en het eerfte beginfel van plicht, 't welk Vooruit vastftaat en gemeen is by alle Godbelyders, hoe hemelbreed verfchillend hunne Godsdienften mogen weezen , en in dit geval dus luidt : wy zyn verplicht God te eeren ; of wy zyn gehouden Zyn welbehaagen te doen. —. Waar dan naar maate van onderfcheiden inzien wordt bygevoegd, door den een : God fchept behaagen in, en begeert vertrouwen HemWaarts , rechtvaardigheid en goedwilligheid jegens den Naasten , als den Hem alleen waardigen Eerdienst; — dooreen minstverlichten , God heeft behaagen in menfchenoffer, offer van eigen kinderen, als de overgave en toewijing van het kostelykfte en dierbaarfte. Dit is een treffend blyk van zeer verfchillende gevolgtrekking, uit het zelfde beginfel van verplichting tot Godsvereering. Zo ook wordt de liefde tot Ouders, algemeen, als plichtmaatig erkend , maar zeer onderfcheiden geoefend by de befchaafde Volken , waar de kinderen hunne ouders liefde trachten te bewyzen door hulpbetooning in den ouderdom, en by die Wilden , welke meenen zulks niet krachtdaadiger te kunnen doen, dan door de afgeleefde ouders te dooden. 't Beginfel is blykbaar het zelfde, maar de handelwys is verfchillend g?wyzigd , naar de onderfcheidene begrippen , hoedanig hen dienst te bewyzen. De rechtzinnige Mu- hamedaan acht het ongeoorloofd wyn te drinken;, maar geenszins onbehoorlyk , meer dan ééne vrouw te hebben, of, gehuwd zynde , een meiVje te bezwangeren: Het tegéngefl-eld gevoelen vindt plaats' by dé fielyders van den Christelykén Godsdienst. Beiden echter  DER ZEDELYKE VERPLICHTING. «3 echter redenen uit hetzelfde beginfel , dit naamlyk , dat men gehouden is te doen , wat God ons als zyn wil heeft geboden, met vryheid ten opzichte van het niet verbodene. Weshalven het ten deezen aanziene, 'er niet op aankomt, het aanneemlyke of verwerpely. ke der onderfcheidene gevoelens aantewyzen , maar ' het Beginfel aantetoonen , waaruit in 't gemeen blykt dat het plichtmaatig is zich te gedraagen naar 't kenlyk welbehaagen Gods. -— Wy zonderen dus voor 't tegenwoordige af, alle onderfcheidene bevattingen aangaande de toepasfing van het eerst en algemeen Beginfel van zedelyke verplichting ter regeling van byzonderë gedragingen; ons bepaalende tot dit afgetrokken begrip , en ter opheldering geen andere uitbreiding toelaatende dan de algemeene erkendtenis Van zedelyke verplichting tot Rechtvaardigheid , Goedwilligheid en Dankbaarheid in 't algemeen; fchoon, gelyk ik gezegd heb, fommigen rechtvaardig achten bedryven die anderen als onrechtmaatig verwerpen , en naar hun inzicht goedwilligheid en dankbaarheid betbonen , op eene wyze die anderen verfoeilyk toefchynt. Ik heb ftraks gezegd, dat de Wysgeeren zeer onderfcheiden gevoelens hebben , aangaande den grondflag van zedelykheid, en verfchillende Beginfels voorftellen, waar uit verplichting zou moeten blyken tot het Rechtmaatige en zedelyke Deugd in 't gemeen.' Ee^nigen , of welde voornaamften my bekend , zal ik nu ter toetfe brengen Sommigen ftellen'dat ons eigenbelang dien grondflag ih zig bevat, en de regel is, waaruit de plichten moeten worden afgeleid. — Dan dat beginfel is zeer onvruchtbaar, naardemaal het de verplichting niet aanvvyst tot al dat geen, waarvan het voor- A £ é(€-  IO PROEVE OVER DEN GROND deelige voor ons niet aangewezen kan worden ; by voorbeeld, getrouwheid in het naarkomen van beloften die ons tot nadeel ftrekken; erkentenis omtrent eenen weldoener, van welken wy geen gunfien meer te verwachten hebben. Zegt men dat deeze regel algemeen aangenomen zynde ons door wederkeerige beoefening bevoordeelt , of kan bevoordeelen, het heilzaame is zeer dikwyls niet blykbaar in byzondere toeftanden ; het onmiddelyke voordeel van trouweloosheid , van ondankbaarheid en wreedheid kan grooter fchynen, en fchynt fomtyds met de daad grooter dan het wel gewigtiger en meer aangelegen, maar door afftand klein en gering fchynend, nut van cenpaarige deugds betrachting, gelykik dit in een vertoog over den Oorfprong der zedelyke Verkeerdheid misfchien wel eens by eene volgende gelegenheid zal ontwikkelen. — 't Zelfde pa-ot ook op de verwachtingen van toekomftige Vergelding, welke , hoe belangryk in zich zeiven en dierbaar voor Deugdgezinden, echter in geval van hevige verzoeking, te zeer beneveld zyn, om , alleen en op zich zeiven, den kortzichtigen llerveling tot volftandige volbrenging van plicht krachtdaadig te beweegen , wanneer die verplichting op zichzelven niet overtuiglyk blykt. — Maar daar het hier eigenlyk op aankomt, 't gezegd beginfel van ons eigen welzyn kan den grondflag van zedelyke verplichting niet uitmaaken. — Overeenkomftig dat be* ginfel te handelen is voorzichtig, raadzaam, verftandig, ftaatkundig goed, — maar nog geenszins zedelyk. Wy hebbefi gezien, dat, volgens de algemeene erkentenis , het zedelyke geheel en al afgezonderd is van natuurlyk welzyn of fmart, en op zich zeiven ftaat j weshalven ondankbaarheid gewraakt wordt  DER ZEDELtKE VERPLICHTING. H wordt, fchoon zy den weldoender geen leed toebrengt; wreedheid door 't geweeten verfoeid wordt, niet om het medegevoel van toegebragte pyn , maar als onrechtvaardig en zedelyk kwaad in zich; en wy een afgryzen hebben van Godslastering, fchoon wy zeer wel weeten dat zulks de Godlyke gelukzaligheid niet kan ftooren ; ja fchoon de lastering niet uitgebragt werdt door woorden , maar enkel beftond in onteerende gevoelens; wy gruwen 'ervan, omdat zulks onbetaamlyk en zedelyk mishaaglyk is op zich zeiven , buiten aanmerking van gevolgen of uitwerkfels. — Maar nog meer, verplichting, zedelyke verplichting blykt nog niet uit den regel : bevorder uw geluk. Waarom toch ben ik hiertoe gehouden? — Omdat zulks myn belang is ? Dit is het zelfde met andere woorden. Waarom ben ik verplicht , zedelyk ver. plicht myn belang te bevorderen? Waarom mag ik 't niet veronachtzaamen ? — Beroept gy u op den aanleg en gronddrift myner natuur? Dit is alweder herhaaling van' 't reeds gezegde. De vraag is en blyft: waaruit blykt de zedelyke verplichting tot het handelen overeenkomftig den aanleg en volgens de gronddrift onzer naar geluk ftreevende Natuur ? — Hier is gaaping. 'Er wordteen aanvullende ftelling vereischt, welke het plichtmaatige doet blyken. De zelfde aanmerkingen treffen de Helling, dat men gehouden is hst algemeene nut, het belang van allen te bevorderen, voorgedragen als een eerst en onaf hanglyk beginfel. — Zulks te doen brengt natuurlyk welzyn en genoegen voort, en is dienvolgens ftaatkundig goed. Maar het zedelyke rechtmaatige en behoorlyke blykt geenzins uit dit voorftel zelve. Het' zelve is niet dan toepasfing van vooraf reeds vastgeltel. de  W PROEVE OVER DEN GROND de verplichting. De vraag blyft: waarom men ge* houden is tot bevordering van algemeen welzyn ? — Veelen, dit inziende, beroepen zich op de orde en betrekkingen der dingen, als een voldoend beginfel, 't welk een vasten regel van plichten in zich bevat, en waaruit tevens de verplichting blykt. — Doch de orde en betrekkingen der dingen is enkel natuurlyk, zynde zedelykheid alleen gelegen in het oordeel van wezens begaafd met zedelyk befef; even gelyk als kouleur alleen beftaat door de gewaarwording van zien, en geluid door de gewaarwording van hooren; naardemaal, by eene voor 't overige gelyke inrichting van 't gefchapene, noch kouleuren noch geluiden aanweezig zyn zouden , indien 'er geen wezens waren die kunnen zien en hooren. — Zedelyke betrekkingen dienvolgens beftaan alleen door het onderfcheidend befef van zedelyke wezens. — Iemand by voorbeeld heeft een ander, die hem voormaals nadeel en fchade veroorzaakte,doch nu in nood gekomen is,met een ruime gift gehulpen. Dit noemen wy grootmoedig, en achten den bcweldaadigden verplicht tot dankbaarheid. Zo oordeelen wy, omdat wy zedelyk befef hebben, en verplichting erkennen; en dus onderftellen dat geen, naar welks grond en lkunpunt gezocht wordt. Maar uit het beftaan des weldoeners en des beweldaadigden, hunne voormaalige toeftanden en tegenwoordige omftandigheden, noch uit de daad van geeven en ontvangen volgt de zedelyke verplichting. — Om uit het gefielde voorval, Cajus heeft aan Brutus een weldaad bewezen , 't gevolg afteleiden dat derhalven Brutus aan Cajus dankbaarheid fchuldig is, wordt een middenreden vereischt, die niet vervat is in de (telling van de orde en betrekkingen der dingen ; overeenkomfiig welken  DER ZEDELYKE VERPLICHTI NC. J3 welken te handelen onderfteld wordt plichtmaatig te zyn; doch welke onderftelling geenszins doet zien, dat zodanig overeenkomftig handelen zedelyk goed is te achten, eerder dan zedelyk kwaad, en omgekeerd; indien mennamelykhet inwendig befef van verplichting als verbindende buitenfluiten den grondflag van zedelykheid niet ongemerkt van elders doet inkomen; naardien uit de daad als daad geenszins is optemaaken , hoedanig de beweldaadigde zich te gedragen hebbe, zal hy overeenkomftig de orde en betrekkingen der dingen handelen. — Want zegt men , dat het overeenkomftig handelen heilzaam is en voordeel aanbrengt, danwyst men te rug op eene ftelling, welker ongenoegzaamheid ter aantooning van zedelyke verplichting wy reeds gezien hebben. Volkomene blykbaarheid van verplichting en derzelver regelmaat meenen anderen gelegen te zyn in den wil van God, als aan wien de fchepfelen eene volftrekfte en onbepaalde gehoorzaamheid verfchuldigd zyn; uithoofde der betrekking van Schepper, Onderhouder en Beftuurder aller dingen , waardoor wy Zyn volftrekt Eigendom zyn en geheellyk van Hem afhangen. — Deeze ftelling heeft eene inwendige kracht van overtuiging, voor allen, welke vooraf, of buiten aanmerking onzer betrekkingen tot de Godheid, —* zedelykheid en verplichting erkennen. — Dan uit de erkentenis van Gods beftaan en toevoorzicht, uit die erkentenis zelve , noch uit hoofde onzer onafhanglykheid, volgt nog geenszins het denkbeeld van verplichting tot onderwerping, vertrouwen en gehoorzaamheid ; evenmin als uit de. erkentenis van een onverplichte gift ontvangen te hebben , op zich zelve de verplichting tot dankbaarheid kan afgeleid worden. De aaxt des onderwerps brengt mede, tg yraa.  14. PROEVE OVER DEN GROND vraagen: waarom men gehouden is te handelen overeenkomftig Gods welbehagen? Hoedanig Zyn wil ons zedelyk verplicht? — Ik zeg, zedelyk, met ter zyde ftelling van ons belang , van ons natuurlyk voordeel. Waarvan het antwoord ons dan ook de verplichting moet aanwyzen tot alle plichten die in God nitloopen en eindigen, zonder ons regtftreeks te bevoordelen. De voorgeftelde redeningen vermoeien den aandacht , en men wordt geemlyk door te zien, hoedaanig de wysbegeerte misbruikt is tot diepzinnig zoeken naar 't geen voorhanden is , en eene inwendige blykbaarheid heeft, boven alle twyfeling en fophistery verheven, even als of men bewys , wiskundig bewys vorderde van eigen beftaan en daadelyk voorhanaene gewaarwordingen , of ontwikkeling van ondeelbaare bewustheid. — Evengelyk harmonie van kouleuren en geluiden behaaglyk is voor welgeftelde oogen en ooren, gelyk de ftandbeelden der Ouden ons bekooren door onbefchryfbaare fchoonheid, — eveneens is het met de zedelykheid gelegen voor allen die zedelyk befef hebben • — wy hebben bewustheid van het welftandige of mishaaglyke, en beroepen ons deswegen op de gemeene erkendtenis van alle de geenen, die met ons dezelfde zedelyke natuur hebben , zonder dat wy Zulks kunnen overbrengen of ontleden tot een voorwerp van befchouwend verftand. Te zeggen dat harmonie van geluiden en kouleuren ons behaagt, door overeenftemming in de verlcheidenheid, en dat de beroemde ftandbeelden der Ouden ons bekooren door juiste evenredigheid, heldert de bewustheid geenszins op; want waarom behaagt ons deeze overeenftemrning en evenredigheid ? waarom «iet veeleer het  DER ZEDELYKE VE R P LICH TIN C. IJ het flrydige en onevenredige ? of liever wat is overeenftemming en evenredigheid buiten de innerlyke bewustheid ? — De Kruidkenner kan ons een ontleedkundige befchryving geeven van een uitheemfche vrucht , ten aanzien van vezelen , vaten en vochten , — maar geenszins bewustheid geeven van derzeiver fmaak, anders dan door vergelyking met den fmaak van zodanige dingen welken wy geproefd hebben ; — vanwaar dit, anders, dan dat de fmaak niet is in de vrucht, derzelver vezelen, vaten of vochten, maar in de gewaarwording van wezens, met het zintuig van den fmaak begaafd, zynde alzo de vrucht alleen de gelegenheid geevende oorzaak ter voortbrenging der gewaarwording van zoet, wrang of bitter, van welke gewaarwording geen verftandige befchryving kan gegeeven worden. Gelyk zuiver verftand, in een gekwest lichaamsdeel niets kan ontwaaren, 't Welk eigenlyk uitdrukt denkbeeld van pyn, — zonder gepaard te zyn met gevoel, — en men den blindgeborenen geen denkbeeld kan geeven van kouleuren , — even zo is het niet mooglyk door dat vermogen 't welk wy redelyk verftand noemen, 't welk de zaaken voorftelt onderfcheiden van de gewaarwording zelve; — door zuiver verftand intezien, waarom men tot eerlykheid en goede trouw verplicht is, zedelyk verplicht is, — op zich zeiven, — verplicht is in gevallen als zulks ons tot nadeel ftrekt; — en wy moeten het volftrekt onmooglyk achten eenig wezen, hoe fchrander ook van opmerking en doorkundig , 't welk geheel verftoken was van zedelyk befef , eenig denkbeeld van verplichting bytebrehgen, door alle bedenkelyke redeningen; zynde de zedelykheid iets dat geheel op zich zelve ftaat, en alleen be- ftaat  I<5 PKOEVE OVER OEN GROflB ftaat in en ten opzichte van wezens, die zedelyk be* zef hebben. Waaruit dan volgt, dat niet flechts de bygebragte onderüellingen om zedelyke verplichting afceleiden van een beginfel van kennis onvoldoen-r de zyn; — maar tevens dat het onmoogelyk is , iii den aart des voorwerps zelve onmooglyk is, zodanig yerfiandig beginfel immer te ontdekken. Dan wy hebben eene op zich zelve ftaande, en van alle kennis, welke wy door uiterlyke gewaarwording ontvangen of door abftraétie afleiden, onderfcheidene bewustheid van zedelyk goed en kwaad, — welke ons onze verplichting doet gevoelen tot al het welftandige, voeglyke , gepaste, hetaamlyke, en welbehaaglyke, als behoorlyk in zichzelven. Zo dat het ongerymd is te vraagen , waarom wy verplicht zyn tot het geen wy ais zodanig erkennen, — want het befef hiervan brengt mede, fluit in zich dat van plicht, of liever is het zelfde met de bewustheid van verplichting, -i- Wy gevoelen ons verplicht tot het geen wy als rechtmaatig en betaamlyk befeflen. — Zodra wy van iemand de erkendtenis bekomen dat een daad, door hem bed reeven, onrechtmaatig is , zullen wy ons verder niet bemoeien met hem aantetoonen dat hy tegen zynen plicht gehandeld heeft, of de daad niet.hadt behooren te doen. Die na de eigene erkendtenis van het plichtmaatige, — verplichting ontkennen wilde; zou zich zelven wederfpreeken, tegelyk bevestigen en ontkennen , en terwyl hy zeide ik ben tot zeker bedryf verplicht, beweeren 'er niet toe verplicht te zyn. — 'iBefef dat dankbaarheid behoorlyk is, is bewustheid van verplichting tot dankbaarheid by den beweldaadigden. Op de vraag: waarom het verplicht ? kan geen ander antwoord gegeeven worden , dan het behoort zg. — De grond  DER ZEDELYKE VERPLICHTING. 17 grond der zedelyke verplichting is dus in het rechtmaatige , betaamiyke en welftandige , in het zedelyke van gevoelens en bedryven zelve gelegen, en van het behoorlyke hebben wy onmiddelyke bewustheid , door ons zedelyk befef; — zonder welk wy geen zedelyke verplichting hebben zouden , naardemaal wy geen zedelykheid zouden kennen, noch zedelyke Wezens zyn. Opmerking, geheugen en verbeelding vertegenwoordigen ons de voorwerpen; en wy oordeelen over de toeftanden en natuurlyke betrekkingen: hier omtrent nu kunnen wy op veelerhande wyze dwaalen, zo ook in de toepasfing en oefening van het als plichtmaatig befefte. Men kan by voorbeeld als een weldaad aanmerken iets , "t welk geenzins uit goedwilligheid voortkomt of eene bedoeling heeft ons te bevoordeelen ; of als eene harde behandeling en wreedheid, dat geen 't welk uit onbaatzugtige toegenegenheid voortvloeit en eene heilzaame (trekking heeft; als mede erkentenis of gevoeligheid toonen op eene osgepaste wyze. Dit is dwaaling des verftands. — Doch ten aanzien van het befef, dat wy voor eene genotene weldaad, ('t zy dan dat dezelve met de daad zo is of ons verkeerdelyk toefchynt,) — dankbaarheid fchuldig zyn , kunnen wy nooit dwaalen; noch dwaalen immer. ——- Zodra wy ons eenig gunstbewys als onverplicht vertegenwoordigen , gevoelen wy inwendige beweegingen van erkentenis, — welke echter geheel buiten 't gebied des verftands liggen , door welk wy nimmer tot zedelyk befef zouden geraaken. Aangeweezen hebbende alzo dat het gevoel van verplichting hetzelfde is met dat befef, waardu * wy van rechtmaatigheid , gepastheid en welftandigheid bewust zyn, — en dat de grondflag der verplichting WVSBfiG. IV. Deel. B nergens  1& PROÊVE OVER DEN CROKB nergens anders in gelegen kan zyn dan in de inwendige betaamlykheid der gevoelens en bedryven , welke betaamlykheid wy door het genoemd eigen en onderfcheidend befef kennen, — zo volgt, dat uit dat befef tevens de hoofdfoorten onzer plichten niet fiechts, maar al het plichtmaatige kan en moet worden afgeleid. -— Want buiten dat behoorlyke 't welk wy door genoemd befef kennen , beftaat 'er geen verplichting : het doet uitfpraak , onherroepelyk uitfpraak over recht en onrecht , 't gevoeglyke en welluidende , of onbetaamlyke en mishaaglyke , —- en hier onder moet alles, wat den naam draagt van plicht of zonde, worden gerangfchikt. —- 't Zal dus niet noodig zyn dit in de byzonderheden te ontvouwen, ter aanwyzing van de grondftellingen der Zedekunde. Uit deeze redening zien wy tevens welke waarde wy de ftraks bygebragte, als zodanig opgegeeven, Beginfels van verplichting, hebben toetekennen. Geen derzelven hebben wy gezien kan voor een eerst onafhangelyk Beginfel gelden. Maar allen zeer wel voor tweede, wordende met den grondflag der zedelykheid vastgehecht door derzelver eigene voeglykheid. . Het befef hiervan deedt de Wysgeeren ten deezen opzichte dwaalen. Zy gevoelden het betaamlykc en welftandige der behartiging van eigen welzyn of algemeen nut , het lofwaardige des gedrags overeenkomftig de orde en betrekkingen der dingen, en het allezins gevoeglyke, sepaste en behaaglykevan het naarkomen van Gods wil ,• — maar zonder van dit betaamlyke, welltandige, lofwaardige, gevoeglyke , > epaste en behaaglyke , te gewagen, fielden zy de bygebragte ftellingen als opperfte BeginfeJs vast, zonder te bemerken, dat dezelven derzelver vastheid eenig-  DER ZEDELYKE VERPLICHTING. ij* eeniglyk en alleen ontleenden van dat inwendig betaamlyke en welftandige , waarvan zy geen melding maakten, en 't welk ook alleenlyk befeft, gevoeld of gefmaakt, maar geenzins voor het verftand zichtbaar gemaakt, veelmin ontleed kan worden. Naar het voorgeftelde echter is alles Wel verbonden. De Theoriën , afgeleid uit ftraks gemelde beginfelen , behouden derzelver waarde , naardemaal wy nu het Iteunpunt dier beginfelen, door de Wysgeeren niet aangeweezen, hebben doen zien. Voorts kan men zich verlustigen in de befchouwing , hoe dat 't handelen overeenkomftig de orde en betrekkingen der dingen, ïndedaad hetzelfde is als Gods wil te doen, zyn eigen voordeel en het nut van allen te bevorderen ; zynde deeze grondbeginfelen allezins overeen* Hemmende, en alles vastelyk verbonden door invven* dige gepastheid en behoorlykheid. Na het verhandelde, zou het belangryk zyn te doen zien , dat de grond der zedelykheid niet willekeurig is, — wy geen ander befef van zedelykheid hebbe* konden , —■ ons zedelyk befef overeenftemt met dat in het Opperst Wezen, —- zodat by Hem, by voorbeeld , Rechtvaardigheid hetzelfde , niet iets anders is dan by ons; waardoor men opgeleid wordt ter be* fchouwinge van de zedelyke Rechtheid of Heiligheid Gods van vooren , dat is , buiten aanmerking van het aanzyn of de gefteldheid der gefchapene dingen. —— Dan zulks vereischt eene daartoe opzetlyk gefchree- vene Verhandeling. Ik zal nu voortgaan, het beredende te doen dienen ter befchouwing van het, wezen des Godsdiensts. Te handelen overeenkom (tig ons befef van h rechtfiiaatige en behooriyke, in de betaamlyke behartiging. B a van  20 PROEVE OVER DEM GROND van eigen voordeel, in de verzorging van huisfelyke en algemeene belangen, in de oefening alzo van naarftigheid , rechtvaardigheid en goedwilligheid, — dit alles te doen uit hoofde van inwendig befef van plicht, — is deugd, — wysgeerige deugd; de man dus werkzaam is achtingswaardig en beminlyk , uit hoofde van de zuiverheid zyner beginfelen , en wy achten het gevoeglyk , (hetzelfde inwendig befef van zedelykheid, doet heE ons als rechtmaatig gevoelen ,) dat hy of zy geplaatst worde in toeftanden gepast aan zyne verdienften. Zodat ons zedelyk befef ons een volgend leven van vergelding, (gemerkt de onvermydelyke onevenmaatigheid in eenen ftaac van oefening, en beproeving,) doet verwachten als allezins gepast. Maar het werkzaam zyn overeenkomftig het inwendig zedelyk befef in al dat deugdelyke, 't welk ons, de onzen of der gemeene Maatfchappy ten voordeele ftrekt, omdat wy zulks befeften als behoorlyk in zich zelveu, — is nog geen Godsdienst. — Niet dat ik zeggen wil, dat tot den Godsdienst niet behooren zoude, de vervulling van huislyke, gezellige en burgerlyke plichten : geenzins, zulks maakt daarvan allezins een voornaam gedeelte uit. Maar het geen de Wysgeerige Deugd tot Godsvereering verheft, is , begeerte om God te behaagen. Rechtvaardig te zyn, goed te doen, dankbaar te weezen, met ééa woord al hetgeen wy als rechtmaatig en welftandig gevoelen , — te verrichten omdat God zulks goedkeurt, uit Eerbiedenis voor Hem, omdat men zo veel Hoogachting voor God heeft, dat men alles wenfcht te doen wat wy inwendig befelfen dat Hem behaaglyk zyn moet; — uit Eerbied alzo, niet uit baatzugtige ver- wach-  DER ZEDELYKE VERPLICHTING. 21 wachting of vrees, — deeze doorgaande neiging van het hart, deeze ftrekking, zeg ik, maakt de bedry ven des gemeenen levens,tot daaden van zuiveren Godsdienst.— Godsdienst alzo is alles 't welk gefchied uit genoemd beginfel, fchoon 'er ook eenige dwaaliug mogt plaats grypen in de gemoedelyke overtuiging. De Veroorzaaker van alles intusfchen wordt niet gediend als iets behoevende. God kan uit hoofde Zyner Natuur, als volftrekt gelukzalig in zich, door de bewustheid zyner eigene, oorfpronglyke en onveranderbaare zedelyke Rechtheid , waardoor Hy , zich zelfs een Voorwerp van volkomene goedkeuring is ; God kan uit dien hoofde geénen anderen Eerdienst vorderen dan die beftaat in werkzaamheden ftrekkende ter voortbrenging van gelykvormigheid met Hem, in Heiligheid. — 't Wezen des Godsdiensts kan dus niet onderfcheiden zyn van de oefening der deugd , in werkzaamheden, want ook die gevoelens en oefeningen, welke rechtftreeks betrekking hebben tot God, — zyn deugdelyk en behoorlyk in zich zelven. De erkentenis van Gods beftaan en toevoorzicht breidt den werkkring der deugd uit tot het Eersten Opperst-wezen, Oorfprong van alle beftaan, en verheft de deugdelyke werkzaamheden des Huisvaders en Burgers tot daaden van Godsvereering; terwyl de Allerhoogfte uit hoofde van Zyne onveranderlyke zedelyke Rechtheid en de overeenftemming van zedelyk befef by Hem en ons, (datgeen, ten welks aanzien wy naar Gods beeld en gelykenis gefchapen, Zyner natuure deelachtig en van Godlyk geflachte zyn;) — terwyl, zeg ik, het Opperst-wezen gewisfelyk goedkeurt al het betaamlyke en welftandige in de gevoelens en bedryven der menfchen,1, 't welk naamlyk gefchied uit inwendig befef vanjbeB 3 hoor-  22 PROEVE OVER DEN GROND DER ZEDEL. VERPLICHT.1 hoorlykheid; — maar voorzeeker met hooger welbehaagen waardeert, dat betaamlyke en welftandige in de gevoelens en bedryven der menfchen , 't welk voortkomt uit Eerbied voor Hem , uit befef dat Hem te behaagen onze voornaamfte plicht, en zulks te kunnen doen ons dierbaarst voorrecht uitmaakt- OVER,  *3 OVER. DE VERSTROOIDHEID VAN GEDACHTEN. Wanneer men zich zeiven van zyn tegenwoordig beftaan , zowel in- als uitwendig , bewust is , dan noemt men dit tegenwoordigheid van ziel of van geest, die, gelyk de ondervinding leert, een zaak van het grootfte aanbelang is , daar zy doorgaans onontbeerlyk js, wanneer men, byzonder in kritieke ogenblikken , met overleg te werk gaan „ en overeenkomftig zyn doel handelen wil. Men denke, by voorbeeld, flegts aan den opperften bevelhebber van een krygsleger, die in beflisfende ogenblikken een plan maaken , of hetzelve naar gegeven omftandigheden veranderen, moet. Doch Tegenwoordigheid van geest is geen gemaklyke zaak. In den gewoonen loop des levens wil het zekerlyk niet veel zeggen, zich zyner bewust te blyven , want daar verliest men zich juisr niet ver met zyn gedachten, men wordt 'er niet te zeer van aangetrokken , de gewaarwordingen zyn gemeenlyk zeer gematigd , en wisfelen elkander fchielyk af. Doch zyn de omftandigheden ongewoon , dan is het anders met de zaak gelegen. Wanneer men een lange reeks van gedachten vervolgt, of wanneer één gedachte ons al te zeer aantrekt, wanneer één gewaarwording al te fterk wordt , het geen gewoonlyk het geval is , als zy plotslings ontftaat, dan is het waarlyk geen geringe zaak zyne tegenwoordigheid van geest te behouden. Men bedenke flegts , wat 'er toe vereischt wordt. 'Er wordt een zekere fnelheid van geest toe gevorderd, die het mogelyk maakt by het overdenken B 4 van  *4 OVER DE VERSTROOIDHEID van een lange reeks van gedachten van het uiterfe eindpunt terftond tot den aanvang derzelver terug te keeren ; daartoe behoort zekere fterkte van ziel die het licht en de fcbaduwe der voortellingen & haar macht houdt , en ieder nodige voortelling uit het duister gebied der ziel gemaklyk in de ftreek des hchts verplaatfen kan; 'er behoort zekere heerichappy over zich zeiven toe, die zich van geene gewaarwording overweldigen noch de verbeelding in de plaats van het verftand laat treeden , maar deeze veel eer bv haare rechten handhaaft. Aan deeze vaardigheid en Kerkte van ziel, aan deeze heerfchappy over zich zei. ven ontbreekt het veele menfchen, waarom het niet te verwonderen is, dat het hen ook aan tegenwoordigheid van geest ontbreekt. Wie zich zynen tegenwoordig toeftand zo van binnen als van buiten 0f geheel niet, of niet ten vollen bewust is . die is ver. Cdiftrai0. Ditverfirooid zyn -zo noem ik het ver dan verftrooidbeid, want het woord verftroo . he.d drukt hoofdzakelyk die daaden uit, waardoor «« » een toeftand verplaatst wordt , Z *>ch zyner niet behoorlyk bewust is. LÜ D"t ™ r itmoid zyn is een zeer gewoone verfchyning in de «nenfc elyke waereld , waarby phyüeke en moree Z te" 8"»^ ligge„. Een phlegmatiek temperament maakt langzaam in het denken ; en dus *s ook daar, by het verdiept zyn in deeze of geene ftof werpen aftrekken, maar ze ook even ligt daar weder op vestigen kan, dat men niet door de gewaarwording genoodzaakt wordt , flegts iets bepaald te denken, maar dat men in ftaat is te denken wat men wil. Hoe minder men dat in zyn magt heeft, des te minder hebben zich onze verfchillende zielsvermogens in eene gelyke maate gevormd en ontwikkeld, dan ontbreekt het ons nog aan verfcheiden zeer onwaardeerbaare vaardigheden in het gebruik derzelven. 'Er is mogelyk geen gebrek , of het wordt van veelen voor fchoon gehouden en nagevolgd. Volftrekt abftracl te zyn , of ten minften te fchynen, geeft een geleerd voorkomen , en het is toch onder zekere omftandigheden zo kwaad niet voor geleerd gehouden te worden; want byveele lieden is men toch even veel geacht, men mag het clan wezenlyk zyn of flegts fchynen, zy weeten het niet te onderfcheiden, en eeren den een zo als den anderen, den geleerden Charlatan zowel als den man vanwaare geleerdheid. Daarom hangt menig een den verftrooide uit, om den menfchen ftof in de oogen te werpen. Wanneer iemand hem met zyn bezoek verrascht , dan doet hy , als of hy in een diepe overdenking geftoord wierd, of van een lange reeks van gedachten terug kwame. In gezelfchappen fchynt hy in diepe gedachten te zitten , en doet fomwylen vragen , als of hy niet by zich zeiven ware , of ontwaakt plotslings als uit den flaap. Hy fronfelt en wryft zich het voorhoofd , als of de verblyfplaats der ziele buitengemeen was aangegrepen, fpeelt met de handen, om  32 OVER DE VERSTROOIDHEID VAN GEDACHTEN. om het aanzien te hebben , dat hy het lichaam wat te doen geeft , opdat de ziel daar door niet geftoord worde. Welk eeu dwaasheid in 't algemeen , om gebreken nateaapen , en welk een dwaasheid in 't by> zonder de afvvezendheid van geest natebootzen , die zo dikwerf een Analogon der krankzinnigheid is!  11 N j E UW ALGEMEEN M A G A Z Y N, NATUURKUNDEenNATUURLYKE HISTORIE katuurk, IF. DitU r.   35 AANMERKINGEN OVER PE REEKENING DER KANSEN, EN WEL INZONDERHEID OVER DE GRONDEN, EN TOEPASSING DERZELVEN. (*) H oe zeer de Bovennatuur- en Wiskundige befpiegelingen, naar haaien aart, moeiten (trekken, en ook dadelyk geftrekt hebben , tot de ontwikkeling, opheldering , en uitbreiding van den menfchelyken geest: heeft het ongeduld, en de verwaandheid der menfchen, dezelven ook tot merkelyk nadeel voor de Wetenfchappen , en in 't byzonder voor de Natuurkunde , doen uitloopen. In plaats van de voorwerpen en gronden van befpiegeling, en bereekening, uit de natuurlyke wereld zelve te ontkenen, en die te ontr wikkelen, te verklaaren, en daarvan het verband natefpeuren; zo fchepte het weeldrig vernuft,',en oorzaaken , en toeftanden, en gevolgen , of bouwde gantfche famenftelfels op de waarneeming van losfe verfchynfels , waarna zich de Natuur, wel is waar, niet fchikte, doch waarvan zich het valfche minder aan het oog der menfchen openbaarde, naar maate de geest van Uitvinders, en Befcbouwers, misleid werdt, door de Methodicque behandeling, en het Wiskundig be- (*) Voorgeleezen, in de Maatfchappy Felix Me-ritis?  j6 aanmerkingen over betoog , waarmede die willekeurige Hellingen , als omkleed waren. Wie zou in twyffel getrokken hebben, dat een lichaam, om door zyne zwaarte in de kortfte tyd van een gegeeven punt tot een ander gegeeven punt te geraaken, niet in alle gevailen de rechte lyn zoude befchryven, vooral als daarby Wiskundig betoogd wordt , dat de rechte lyn de kortfte van alle lynen is , tusfchen twee puntten befchreeven; en ondertusfchen weeten wy nu, door dadelyke proeven, en direSie Wiskundige bewyzen, dat het fomtijds de krommelyn, en wei de Roltrek, of Cycloïde is. Men is inzonderheid met do Wiskundige be- ipiegelingen, die, in alle deelen, zo veel zeifsvoldoenends aan haare beoeflènaars verfchatFen , nog verder gegaan. Gantfche vakken van menfehelyke kennis en wetenfehap heeft men daaraan onderworpen , fcaoon zy geene voorwerpen van zulke bereekeningen waren. De gantfche Godgeleerdheid , de Bovennatuur- Zede- en Geneeskunde , heeft men Wiskundig willen behandelen. Wegens deze overgedreevene toepasling op de laatfte wetenfehap, vindt men by (*) montucla uit een werk van zekeren Geneesheer gaukes , die in 't laatst der zeventiende Eeuw fchynt' geleefd te hebben, aangehaald: dat hy, met behulp der Wiskunde, de handelwyzé had gevonden, om duizelingen te geneezen ; en dat hy zich als een Wiskundig Problema voorftelde: een ziekte gegeeven zynde, het hulpmiddel te vinden. Dit weinige zy genoeg om de omzichtigheid van hun te rechtvaardigen , die, niet verblind door de form van Wiskundig betoog , de juist- (*) Historie der Wiskunde, ifte Deel p. 48. enz. Aantekening.  DE REKENING DER KANSEN. 3? juistheid der gelegde gronden , in verband met de Natuur van het onderwerp zelve, hebben trachten nategaan. Veelligt is 'er nog wel iets, dat minder onder de dagelykfche opmerking viel, waartoe de Natuur geene genoegzaame aanleiding tot opmerking gaf, en dat daarom nog wel eens met eenige vrucht zoude te onderzoeken zyn. Dikwerf is het my voorgekoomen, dat dit het geval was met de leer der Probabili* teilen , ÏVaarfchynlykheden of Kanfen , en dat het Caicul, door't welk men de onzeekerheid trachtte aftemeeten en te bepaalen, met dezelve tot deeien der zekerheid te herleiden, dat dit Caicul zelve voor de onzeekerheid overgebleeven was — de volgende bedenkingen , die ik daarover in die orde, zo als ze myn geest bezig hielden, uwe goedgunftige aandacht meen voortedraagen , zullen dat, vertrouw ik, bevestigen. Vooraf zal het niet ongevoegelyk zyn, dat wy ons met het onderwerp wat nader bekend maaken. De reekening der Kanfen heeft in 't algemeen ten doel, den graad van waarfchynlykheid te bepaalen, die 'er voor de waarheid van voorleedene, doch nog meer byzonder , en zo als wy ze ook neemen, de waarfchynlykheid te bepaalen, die 'er is voor de gebeurlykheid van toekoomende zaaken , toeftanden of uitkomften. (*) Waartoe men de zekerheid pleegt te beichouwen, als een geheel, deelbaar in zo veele deelen als 'er mogelyke gevallen kunnen zyn : wanneer de graad van waarfchynlykheid voor een bepaald geval, uitgedrukt wordt door de reden , verhouding of proportie, tusfchen 't getal gunjtige gevallen, waarin zich (*) 'sGravesande, Introduiïion q la philofophie j. 59.1. 603 en 604. C 3 "  ■ Jj8 AANMERKINGEN OvER 1 k zich dat bepaalde geval bevindt, en het getal van alle mogelyke gevallen, famenvoegingen, of Combinatiën, Zo dat de kans, om, by voorbeeld, met onzen gewoonen dobbelfteen van zes zyden, een bepaalde zyde, ftel die der vyf oogen te werpen, § geacht wordt te zyn, wyl 'er flechts één winnend geval onder de 6 mogelyke gevallen is — desgelyks de kans, om met een paar dobbelfteenen , twee zyden te verkrygen , waar van de nommers te famen vyf beloopen fs of Jom dat het getal gunftige famenvoegingen , zo als i en 4, 4 en i, 3 en 2 , 2 en 3 , vier in getal, en alie mogelyke Combinatiën als 1 en 2, 1 en 3 , 2 en 2 , 2 en 3 enz. te faamen zes en dertig in getal zyn, dus de kansj45 of J, dat de gezegde regel genoegzaam verflaanbaar maakt: te weeten, dat de probabiliteit voorde gebeurlykheid van een bepaald geval, tot de zekerheid ftaat , als het getal gevallen, in welke het voorgetelde geval plaats heeft, tot dat van alle mogelyke gevallen ; wordende wyders altoos vooronderfteld, dat deze mogelyke gevallen, daadelyk even mogelyk zyn, dat ze even gemakkelyk kunnen gebeuren; de zes in onzen dobbelfteen zo goed kan vallen als de 5, 4 , 3 enz, dat 'er noch phyiïque , noch zedelyke oorzaaken zyn , die zulks beletten: dit zy genoeg ter herinnering van het onderwerp , en de eerfte regelen van dit Caicul. Ik heb niet voor, dezelven, en het verder Wiskundig gedeelte dezer bereekeningen bepaaldeiyk te onderzoeken : maar meer byzonderlyk op de gronden , en de toepasfing van dat Caicul, (til te Maan, deswecgens eenige nieuwe aanwyzingen te doen , en de vruchtbaars gevolgen daarvan aanteftippen. tn  DE REEKEN1NG DER KANSEN. 29 In de toepasfing der kansberekeningen op voorvallen in het dagelyks leven , kwam my altoos deze bedenking voor den geest. Moeten de voorgaande, de voorleedene gevallen , in aanmerking komen tot de bepaaling van de volgenden, of zyn zy daarvan geheel afgefcheiden: zo dat zy, ten opzichten van eikanderen , als 't ware geïfoleerde gevallen zyn , en dus niet in aanmerking kunnen komen ? Heeft b. v. een zeker lot, dat in een vorige lotery de hoogde prys getrokken heeft, in een volgende lotery , volmaakt dezelfde kans met alle de andere N°. om daar in ook de hoogfte prys te trekken , of niet ? Heeft men dezelfde kans, om met een dobbelfteen onmiddelyk de 6 te werpen, als na 5, 6, of meer worpen , waarin dezelve vruchteloos gewacht wierd ? De menigvuldige gevoelens , die ik daarover ingewonnen heb , loopen meest daarop uit; dat ja, in den eerden opflag, 'er wel wat minder kans voor dat zekere lot , wat meerder kans voor het vallen der zes fcheen te zyn, als 'er reeds eenige vruchtelooze worpen voorafgegaan waren : maar dat , wel befchouwd, het een toch niet tot het andere deedt , dat iedere lotery, ieder fpel een ding op zich zelfs, het voorige daarvan afgefcheiden, en dus met het tegenwoordige of toekoomende in geen verband dond. In't dagelyks leven ontmoet men byna altoos denzelfJen geest. Een ieder fpreekt over de eenzydigheid van het lot, op een toon , dat hy duidelyk te kennen geeft , dat hy 't voorgaande in aanmerking neemt: de gemeene denkbeelden van geluk en, ongeluk fchynen daarop te rusten : Men noemt zich gelukkig, als het lot by herhaaling gunstig ; ongelukkig , als het achtereenvolC 4 Senti  Ad AANMERKINGEN OVER gend ongunstig, dus aan dezelfde zyde gebleeven is ; en, met dat a!, fchaamen zich als 't waare de menïchzn , om zulk een verband tusfchen het voorgaande en 't volgen Ie , /taande te houden ; ja willen het liever even dwaas befchouwd hebben , als de leer der ftaart- of der deelbaare nommers, waarover van (*) effen, in zyn Spectator, zo een fchoon vertoog gegeeven heeft (t). Deze verfchillende beoordeeling , naar maate men het voorftel meer beredeneerd ^befchouwt, fchynt niet zo zeer het gevolg te zyn van der menfchen overgedrecvene eigenlief Ie , die alles verwerpt, dat als bygeloovigheid zoude kunnen aangereekend worden , maar meer byzonder daaruit voorttekomen , dat men het dan als een afgetrokken onderwerp behandelt , en aldus een verband tusfchen het voorgaande en 't volgende uit het wezen der dingen , een , zo als men zegt , noodzaakelyk verband zoekt; 't welk men natuurlyk niet vindt. Onze kortzichtigheid belet ons 't verband van 't gantfche Samenftelfel intezien, en de verfchillende oorzaaken en ge- (*) Holl. Speftator, Vertoog. 588. (5) Oppervlakkig fchynen dit gclykfoortige denkbeelden, doch, wel befchouwd , zyn ze geheel verfchillend van eikanderen. De leer der Staart- of der deelbaare Nommers , rust op een vooronderjlelde hoedanigheid van de nommer ; op een verband tusfchen de nommer zelve , en de kans, of het lot; op een verband tusfchen het wezenlyice en het denkbeeldige ; daar de andere beoordeeling gegrond is op de regelen der Analogie, op het verband tusfchen voorgaande uitkomsten, en volgende uitkomsten, zo ais nader ontwikkeld wordt, en dat Juist het tegevgcftelde van 't eerfte is;  CE REEKENINC DER KANS EN. 41 gevolgen te onderfcheiden , waarom wy in zulk een gepeins al het toevallige Qoccajionele) abftraheeren , en het onderwerp fiechts onder een algemeen en verfiandelyk ooapunt brengen , in deze onder dat van het mcgelyie. Maar deze onze onkunde van het wezenlyk verband , en de natuur van zulk een verftandelyk overleg, moet ons alle verfchillende famenvoegingen of combinatiën even mogelyk doen achten ; en in 't afgetrokkene zyn zy het .ook : even zo, en om die zelfde reden , als iedere kromme lyn, waarvan alle de Hippen even ver van een punct binnen dezelve , word vooronderjteld afteftaan, een Cirkel is, en alle de eigenfchappen dier Wiskundige of deukbeelde figuur, ook voorde daadelyk aanwezig vooronderHelde, waar zyn. Achten wy nu in 't afgetrokkene alle verfchillende Combinatiën van hetzelfde foort, even zeer, gelykelyk mogelyk, dat, by voorbeeld, een by herhaaling opgeworpen muntftuk even zeer by afwisfeüng kruis en munt , als by opvolging eenige maaien kruis , of eenige maaien munt kan vallen, zo Volgt het van zelfs, dat de voorgaande uitkomsten ook niet doen tot de volgende , en dus de kennis der eerjlen , geen invloed kan hebben, op de bepaaling der laatften. Op dien grond hebben ook alle Wiskundigen voortgewerkt , en op dat beginzel van het gelyke mogelyke, zyn alle kansbereekeningen gevestigd , en wordt dezelve op verfchynfels in het dagelyks leven toegepast. En wie zou daarin niet berusten als hy by (*) s'gravesande deze ftellige uitfpraak vindt : „ De kennis van 't geen men van 't ,, voorgaande heeft kan niets op ons befluit voor 't „ volgen- (*) s'Ghavesande Introd. ij. 683 cn 685. C}  42- AANMERKINGEN OVER „ volgende te weeg brengen." Daar achter voegende. „ Hoe veele lieden zyn 'er nier, die het in aanmer„ king neemen, en ze-gen : dat is 'er gebeurd , dus „ zal het nu geen tweedemaal gebeuren (*_). Welke herl'enfcmm nen vormen zich de menfchen niet van het fortuin , daar zy enkel op de zuivere waar„ ichynlykheid hadden te zien." Wie, zeg ik, zoude nier door het gezag van zulk een man alle tegenbedenkingen laaten vaaren, ware het niet, dat de nauw ziftende (f) d'alembert de leer der probabiliteiteu tot (*) s'gravesande Iaat hier opvolgen „ anderen daar „ en tegen, om dat een zaak, fchoon zeer waarfchynlyk, „ niet gelukc is, durven zich aan hetzelfde gevaar niet „ meer blootftellen, en zeggen: dat heeft gemist, dus zal „ het weder misfen " Daarop de algemeene uitroeping laatende volgen , dewelken wy in den text aangehaald hebben. Doch deze befluiten kunnen niet over dezelfde karn gefchooren worden, daar zy op zeer verfchillende ja te. gengeftelde gronden rusten, geldende hier dezelfde aanmerking, welke wy wegens de ftaartnommers hier boven (Btedz.40) maakten, daar hier de verwachting der herhaalde mislukking op een vooronderftelde hoedanigheid , eene esnzydigheid van het lot, of het Fortuin rust. Ongerymdheid zo groot, dat de gewaande belyders dier leer, daarvan zelve overtuigd, zich altoos verfchoonen, met te zeggen: men moet maar tegen raifon werken. Hoe nu het eene belagchelyk te maaken, om de ongerymdheid van het tegenMelde, daar dit juist de waarheid van het eerfte zoude be* wyzen'. (f) Melanges , de Litterature , d'Histoire en de PhiloJophie Tom. V. Opufcules Mdthematiques , par d'aleme. Tom. 2, 10 1 Mem. Tom. 4. 23e Mem. Art. 5. en 6.Tom. 4. 27 Mem. Art. 1. Tom. 7. 52^ Mem. Art. 2S zie ook Remarques p, 384.  Z)E REEKENINC DER KANSEN. 43 tot een zyner byzondere befpiegelingen gemaakt, onze zwaarigheden gewettigd, en de ongenoegzaamheid van dit Caicul, zo als het toen was , en het helaas nog is, aangetoond had. Op zyn voetfpoor zetten wy nu gerust onze bedenkingen over de ftraks gemelde gronden voort. De beantwoording der vraag: of men bet voorgaande in aanmerking moet neemen tot de bepaalir.g van het volgende, moet daarvan het onmiddeJyk gevolg zyn. 't Cnlcul was, zeiden wy , gebouwd op de vooronderftelde gelyke mogelykheid van alle Combinatiën , die een zelfde ding toelieten. Maar waarop rustte die vooronderftelling ? Op afgetrokkene befpiegelingen van het verftand. Die kunnen goed en dienstig zyn , als men vraagt naar mogelykheden in Abjira£to , naar Mathematifche mogelykheden : doch zullen wy Phyfifche waarfchynlykheden bereekenen, zo kunnen ons die grondregels niet dienen, ten zy, de vooronderftellingen, die men daartoe bezigt, melde natuur overeenftemmend zyn ; ten zy , dat hetgeen , 't welk in dezen Mathematisch waar is, ook Phyjischwwr is. 't Is Mathematisch mogelyk, dat alle menfchen honderd jaaren oud worden. Maar Phylisch , dat is, naar de fterforde, die 'er daadelyk plaats heeft, Js het niet mogelyk. 't Is, zo als wy hebben doen zien, Mathematisch mogelyk, dat dezelfde uitkomsten zich altoos opvolgen: dat by voorbeeld het zelfde Lotery No., altoos de hoogde prys trekt ; dat men met een dobbelfteen altoos dezelfde oogen werpt; dst een opgeworpen muntftuk altoos op dezelfde zyde valle. Doch die gelyke opvolgingen zyn niet Phyfisch mogelyk, zelfs een zekermaalige opvolging van dezelfde  44 AANMERKINGEN OVER zef'e uitkomsten is niet Phyfisch mogelyk, ten mins» ten n et even mogelyk als andere willekeurige doch afwisfelende Combinatiën. En waarom niet ? Üm datmeiTzulk een gelykheid zelden, of nimmer, ondervind. Alle Speelers , vooral hazardfpeelers , zullen dit wel niet toeftemmen , want deze meenen dikwerf eene opvolgende gelykheid , eene eenzelvigheid van het lot , ondervonden te hebben ; doch, meestal ten hunne nadcele ; zodat wy gerust wat van die bevinding aan te leurgeftelde winzucht kunnen affchryven; een ander goed deel aan eigene beletfelen tot het doen gelden der kanfen, door geen ge» lecgenheid tot de verfchillende Combinatiën te geeven. Men begrypt ligt, wat ik hier bedoel. En het overige zal gëvoegelyk gebracht kunnen worden op de onkunde van alle de mogelyke , en de daadelyk voordeelige Combinatiën , op de onkunde dus van de wezenlyke kans , waaraan het ons in famengeftelde gevallen veelal hapert , en waardoor wy veele uitkomsten meerder tegen de kans achten, als ze waarlyk zyn. Aankomelingen in 't fpel roepen over de eenzydigheid van het lot , als zy hunne ducaaten in de iaade van den zogenaamden Banquir overgebracht zien, en ondertusfchen is dat juist volgens de kans , om dat 'er voor dezen meerder gunstige Combinatiën in het fpel zyn, dau voor zyn party. Wy kunnen dus, die vrienden daar laatende, voortgaan, en gerustelykzeggen , dat men weinig ziet, dat, by voorbeeld, hetzelfde N«. twee, driemaalen , by opvolging, dezelfde hooge prys trekt , dat een dobbelfteen 3 en 4 maaien dezelfde zyde vertoont : nimmer, dat een en ander, tien , twintig , of meermaalen achter elkander , of by  DE REEKENING DER KANSEN. 4 ƒ by geringe afwisfeling gefcbiedt; en zulks is een voldoende rede, om zulk eene opvolging van gelyke uitkomsten als minder mogelyk te befchouwen, als afwisfelende uitkomsten. Ja zy moeten bet indedaad ook zyn , als men nagaat, hoe veele verfchillende toeftanden en omftandigheden de oorzaaken bepaalen: want dan is het klaar , dat het onwaarfchynlyker wordt, dat 'er by herhaaling dezelfde omftandigheden, toeftanden of betrekkingen zullen plaats hebben, die gelyke oorzaaken en gevolgen te weeg brengen , dan dat ze geduurig afwisfelen , en dus ongelyke uitkomften geeven. Men herinnere zich, by voorbeeld, maar, op hoe veele onderfcheidene manieren de N°. der Loten in d'eene busch, in betrekking tot de pryzea in d'andere busch, kunnen ftaan; hoe veele verfchillende Combinatiën 'er plaats kunnen hebben; het bedoelde No. kan h eerst uit de eene busch getrokken worden , de hooge prys niet voor het laatjte uit d'andere busch , en omgekeerd: 't nommer kan by de 3e, de prys by de 4'. trekking komen enz., één geval wint Hechts , dat namelyk, wanneer 'er juist het N". in dezelfde trekking uitkomt, als de prys: En hangt dat dus van zo veele toeftanden en betrekkingen af, kan het niet dan onwaarfchynelyker, dat is, na de natuur der zaak, minder mogelyk worden, dat zulk eene Combinatie uit duizenden, en honderd duizenden , weder andermaal , en een derdemaal plaats hebbe , dan dat dezelve door anderen achtervolgd worde. En 't is om die zelfde reden, dat wy zo weinige gelyke, of, als zy zeer famengefteld zyn, 111 't geheel geen gelyke dingen in de natuur vinden. De verfchillende Phyfionomien der menfchen worden •daar ook door verklaard: en wisten wy hoe verfchillend  AANMERKINGEN OVER lend de millioenen van deelen , wier byzondere Sa? menvoeginge of Combinatie , in verband van invloe' den van luchtftreek , characler en opvoeding, ons doet zyn dat wy zyn : Wisten wy zeg ik , hoe verfchillend deze deeltjes onderling konden famengcvoegd worden, en hoe verfchillend deze invloed hebbende oorzaaken waren , zou het veellicht aan ons blykeu, dat het getal menfchen , waarvan twee volftrekt gelyke Phyfonomien zouden hebben , zo niet oneindig, ten minften grooter zoude zyn, dan't getal der mogelyke aardbewooners. Mathematisch was echter een algemeene en volftrekte gelykheid mogelyk ; doch wy allen zyn zo doordrongen , dat die zeer veel van de Phyfifche mogelykheid verfchilt, dat alle verfchynfels , die maar een zekere gelykheid , zelfs Hechts eenige regelmatigheid aanduiden , onze byzondere opmerking tot zich trekken : dat wy die niet als even mogelyk achten en ze dus ook, fchoon naar ons inzien , zeer te onri cht , meer bepaaldelyk aan een verftandelyke oorzaak ftoefchryven. Zo trekt het in 't byzonder onze aandacht, dat de maan , juist eens om haar as wentelt, in den tyd, dat zy één omloop om d'aarde volbrengt ; zo trok het zelfs de byzondere aandacht der Wiskundigen , dat de loopwegen der Planeeten van Mercurius tot Saturnus toe, (Uranus was toen nog onbekend) flechts hoogst meteen hoek van 8§o, op d'Ecliptica, of aardweg helden. Met andere woorden dat deze pianeeten zich in zulke weinig hellende vlakken bewoogen; dat bernouilli berekende, hoe de kans ftondt, dat dit niet het geval ware, dewelke hy, bevondt 1500,000 tegen 1 te zyn : fchoon , Mathematisch gefprooken , alle andere hellingen der loopwegen van de Pianeeten even mogelyk waren , m  BE REEKENING DER KANSEN. 4? en ook dezelfde , of nog grooter kans , voor het tegendeel gaven. Van welke waarheid d'alembkrt zich ook tegen bernouilu bedient, om hem onder 't oog te brengen , hoe weinig de Wiskundigen zich gelyk bleeven , daar deze byzondere bereekeningen , en de befiuiten , die zy daaruit trokken, volftrekt tegen hunne eigene Hellingen van het gelyke mogelyke aanliepen. Doch zy zagen dan de natuur, die zy anders vergaten! Laat ons nu hetgeen wy rechtftreeks meenen bewezen te hebben , dat namelyk , hetgeen Mathematisch mogelyk is, juist niet Phyfich mogelyk is , en dat de laatften enkel in de Calculs kunnen dienen , ook op een ontkennende wyze trachten te betoogen. Laat ons de tegenwoordige gronden der kanfen voor goed houden, en wy zullen zien, dat men dan in 't ongerymde valt. Het voorftel, dat wy aldus zullen oplosfen , is te vinden in de Memoden van de Petersburger Academie , en luidt met eenige veranderingen aldus: Jacob en Pieter zullen op 't kruis en munt fpeelen, op deze voorwaarde : dat indien Pieter met de ieworp kruis verkrygt, hy een Gulden van Jacob zal ontvangen , indien hy kruis niet voor de 2« worp verkrygt, 2 Gulden, niet voor de3e worp4 Gulden , niet voor de 4e worp, 8 Gulden enz. in een geometrifche progresfie. Men vraagt de kans of de verwachting van Pieter, of wat hy Pieter aan Jacob voor 't begin van 't fpel moet geeven , zullen zy beiden gelyk fpel fpeelen; wat dus, zo als men zegt, de inlaage van Pieter moet zyn ? Tot d'oplosfing van dit voorftel hebbe men zich maar de volgende regelen (*) te herinneren , die men , (*) Laws of Chance by s. clajrke p. 3. Art. 4, pag. 4. Art. 7. pag. 7. Art. p.  48 aanmerkingen over men, behalven by d'alembert overal aangenomen vindt, en waarop het Caicul der probab. ook hoofdzakelyk gebouwd is. ie Regel. Dat de kans van gebeurtenisfen , die van elkander onafhangelyk zyn , uitgedrukt wordt dror het produét van de waarfchynlykheid , dat iedere zaak op zich zelve gebeuren zoude. Dus,kans voorde ie. worp l, voor de 2e.|*{|3Sïvoor de 3e. \, Tr5 enz. ae Regel. Dat de waarde der kans , of de inleg, gelyk is, of uitgedrukt wordt, door het product van de verwachte fom , en de kans, die 'er is, om dezelve te winnen. Dus, waarde van de ie. worp 1 X |, 2e. worp 2 X \; 3e. worp 4XI, 4e- worp 8 x TT5 enz. 3e Regel. Dat, zo men heeft verfchillende verwachtingen op verfchillende fommen , dat dan de ver« wachting op de geheele fom uitgedrukt wordt door de additie van alle de verwachtingen op de deelen. Dus de totaale verwachting voor Pieter , of zy- ne inlaage gelyk moet zyn aan ï+ï+ï+ï+i+ï-N+ï+l tot in het oneindige, dus =: 'f oneindige, dat ongerymd is. Indien dus 't getal worpen niet bepaald is, en zulks wordt vooronderfteld niet bepaald te zyn , om dat volgens d'aangenoomen gronden kru s wel nimmer vallen kan, zo 1 n Ja ■> b alt >os zeggen , dat Pieter te min inlegt, fchoon hy al het g ud en zilver gaf, dat op en in .'aa di was. Pieter moet, volgens het Caicul voor 't begin van 't fpel een oneindige fom geeven , om met Jacob gelyk fpel te fpeelen , dat onge. lymd  DE REEtCENING DER KANSEN. 4£ rymd in de vooronderftellingen is. Ik zal u niet ophouden met een verflag der menigvuldige en verfchillende aanmerkingen der Wiskundigen , over de rede van dat ongerymde. Zy fchynen alleen de oorzaak buiten het onderwerp te zoeken, loopen daardoor zeer uit één, doch komen in het puncT: der onvoldoenbaarheid weder te faamen. Naderhand heeft men aangemerkt , dat een oneindige fom daaruit voortkwam, dat men vooronderftelde dat^raü wel eens nimmer — munt wel eens altoos zoude kunnen vallen , dat ook de wezenlyke reden is. Doch dit bewyst immers juist, dat men het, naar de gewoone orde der zaaken, voor noodzaakelyk moet houden , dat kruis eindelyk ko> men moet1, dat het Mathematisch mogelyke niet Phyfisch ""tnogelyk is. Doch wy gaan verder: dat eindelyk komen van kruis , moet in de vooronderftelling niet zeer verre verfchoven zyn , of niemand zou nog de Pieter van ons voorftel willen wezen. Want ftel het getal worpen op 40, zo dat men vooronderftelde, dat kruis wel eens niet voor de 40^ worp vallen kon , zo zoude de inleg volgens de ftraks gemelde formule 20 Gulden moeten zyn , welke juist de waarde der kans zoude moeten uitdrukken , fchoon ik my verzekerd houde , dat niemand daar voor zo veele ftuivers zoude willen geeven. Ja niemand zoude voor de kans , om eerst met de iode worp, kruis te kunnen werpen, de waarde van 5 Gulden willen geeven , omdat men nimmer zulk een getal opvolgingen van dien aart ondervonden heeft. Vraagt men, hoe veele gelyke opvolgingen men zoude kunnen vooronderftellen, zo moet men bekennen , dat zulks niet te bepaalen is. 4 i 5 opvolgingen is veellicht wel het allermeest; doch men kan op grond van het ïfATuuRK. iy. Deel, D ver*  AANMERKINGEN OVER verhandelde deswegen in 't algemeen zeggen, dat naar de maate, dat de uukomften zich gelykelyk of regelmaarig opgevolgd hebben , het onwaarfchynlyker , het minder mogelyk wordt, dat zy het weder zullen doen. Dat zo, by voorbeeld , de dobbelfteen reeds 3, 4 maaien op de zes gevallen is, het onwaarfchynlyker wordt dat zy wederom 6 zal vallen , dan dat het Hechts 1 a. 2 maal 't geval geweest was. Waardoor onze vraag wegens 't voorgaande en 't volgende ftdlig beantwoord is : Dat namelyk het voorgaande in aanmerking moet komen tot de bepaaling der waarfchynlykheid van *% volgende. Maar, zal men vraagen, hoe weet men dat voorgaande , van welken tyd moet dat afgereckend worden ? Welke is de graad van waarfchynlykheid of Phyfifche mogelykheid voor de verfchillende opvolgingen van gelyke uitkomften , zo dat eenige opvolgingen reeds plaats hebbende gehad , men ook de waarfchynlykheid bereekenen kan , dat dezelfde uitkomsten andermaal en derdemaal plaats zuilen hebben ? Welke is eindelyk het grootfte mogelyk getal van gelyke opvolgingen voor een zelfde zaak ? Vraagen alle , welkers beantwoording men vruchteloos by d'alembert zoekt , waarvan d'oplosfing toch volftrekt onontbeerelyk is voor alle Caicul van probabiliteiten, en welken my daarom nok dikwerf bezwaard hebben. Dan wel befchouwd is de rechtftreekfche beantwoordt g dezer vraagen zo min een voorwerp van het verftand, als de oplosfmg van deze vraag, hoe veel minder kans heeft iemand van §0 jaaren , om nog 10 jaaren te leeven , als iemand van 25 jaar ? en deze zwaarigheden bewyzen dus üechts, dat het niet genoegzaam is, dat men weet, dat  de REEKENINC der kansen. dat al dat geene, H welk Mathematisch mogelyk is niet Phyfisch mogelyk is , maar dat men den graad van het Phyfisch mogelyke moet weeten, en dat men die niet door verjiandelyke befpiegeling kan bepaalen. En wie twyii'elt aan deze onze onkunde, daar wy niets van het verband en de reden der dingen, dus ook niets van de byzondere oorzaaken weeten ? Eu of dat niet genoegzaam van voren te betoogen was , zo hebbe men flechts de historie der Natuurkundige wetenfchappen te doorbladeren , om overal de treffendfte bewyzen te vinden der ongenoegzaamheid van den menfchelyken geest, in de bepaaling en verklaaring der zinnslyke verfchynfels. Onze kennis in deezen kan niet dan op de waarneeming der verfcbynfeien gegrond zyn. De ondervinding van het voorleedene fielt ons in (laat , bellijnen te trekken voor het toekomende in gelykfoortige gevallen; want zo wel als alle natuurlyke uitkomften van het zelfde loort aan dezelfde oorzaak moeten toegefchreeven worden ; zo moeren ook omgekeerd, door dezen regel der Analogie , van gelykfoortige oorzaa» • ken gelyke uitkomften verwacht worden. Dikwyls kunnen wy echter de tweede oorzaaken niet ontvvaaren, zo als in onze Combinatiën van het lot , dat ia deezen nog moeilyker wordt, aangezien hier de verfchynfels verfchillend en afwisfelend zyn. Doch dan hebba men minder op de eigenlyke oorzaaken, dan wel op de gelykfoortige gevallen acht te fiaan, waarin zich als 't waare zulke famengeitelde oorzaaken bevinden ; en heeft men van dezelven genoegzaame effecien geobferveerd , kan men weder op even goede gronden beiluiten , dat een gelyk getal gelykfoortige gevallen dezelfde uitkomst zullen geeven „ en daar- D st uit  5» AANMERKINGEN OVE1 uit opmaaken , wat men in 't vervolg voor iedere ge» lykfoortige proefneeming te wachten hebbe, en dat te nauwkeuriger, naarmaate de waarneeming over meerdere gevallen gefchied is , omdat men in die maate grootere waarfchynlykheid heeft, dat men alle mogelyke gevallen van die foort, en;in die orde, en betrekking tot elkander gehad heeft, als ze daadelyk 't mogelykst, 't natuurelykst waren ; en zyn de refultaaten voor 't geheel nauwkeuriger, dan zyn zy het ook natuurlyk voor ieder deel, voor ieder geval. De Tafelen van zulke refultaaten zouden ons niet alleen kunnen leeren , wat al of niet gelyk mogelyk was, maar welke de graad van het niet gelyke mogelyke, en wat naar de orde der dingen in 't geheel niet mogelyk was. Om daarvan een ruuw denkbeeld te geeven, en ons by de worp met een dobbelfteen te bepaalen, zoude men daardoor weeten, hoe veele maaien willekeurige oogen by afwisfeling opgevolgd waren ; en bleek het, dat 'er, by voorbeeld, onder 100,000 worpen , 80,000 afwisfelingen hadden plaats gehad, zo konde men daaruit enigzins befiuiten dat de probabiliteit, om in een zeker getal worpen, welke de Tafds wettigden, altemaal afwisfelende oogen te werpen 80,000 100,000 Bleek het, dat 'er onder deze 100,000 worpen , 15 000 maaien, twee gelyke uitkomften,*} 500 — drie — ' zich op- 10 — vier — j volgden , zo konde men daaruit befiuiten, dat de kans , om in een zeker getal worpen, tweemaalen dezelfde oogen, ach-  DE REE KENING DER KANSEN. ft ïchter eikanderen te krygen, was 15,000 100,000 Om daarin, driemaalen, dezelfde oogen te kry§ea • • 500 IOOjOOO Om daarin, viermaalen, dezelfde oogen te krygfin • ..... . 10 100,000 Om daarin, vyfmaalen, dezelfde oogen te krygen , 100.000 En dus, daar de noemer van alle deze fraeliën dezelfde is , zoude de graad van waarfchynlykheid , of Phyfifche mogelykheid , voor deze laatlte gevallen, tot elkauder ftaan, als de tellers der breuken, als 15,000 tot 500, 500 tot 10 en 10 tot 1. —— Dat getal opvolgingen, zo wel van gelyke als van afwisfelende uitkomften , dat het grootst geobferveerd getal opvolgingen van beiderlei aart volgens de tafelen overtrof, moest naar de order der dingen als niet mogelyk gereekend worden ; had geen kans , was geen voorwerp van berekening. Zulke Tafelen kunnen alleen de bovengemelde zwarigheden uit den weg ruimen , en ons alleen nog eenigzins met de waare kanfen bekend maaken, even als gelykfoortige tafelen ons zulks gedaan hebben met de waarfchynlykheid des menfchelyken Ievens , in de onderfcheidene tydperken van s'menfchen beftaan. Hoe weinig wist men daarvan nog in de ij'ie Eeuw , wanneer onze Staat, onverfchillig op welke hoofden, Gelden op Lyfrenten opnam, tegén de pennig p, 0f nj pCt., fchoon de geregelde kands intrest maar van 4 pCt. was, 't geen dus een D 3 ge-  54 AANMERKINGEN OVER gemiddelde leeftyd der gekozene hoofden van flechu* 15 a 16 Jaaren onderllelde ; dan jan de wit begreep dat men over dien leeftyd de registers van Staat moest confuleeren , en hy bevondt , dat de afgeftorvene hoofden in plaats van 15 è 16 jaaren , 35 a 36 jaaren door elkander geleefd hadden , waar door hy berekende dat de Lyfrente flechts 6 pCt. moest geweest zyn. In Engeland was de misvatting nog grooter* Men gaf daar 14 van 't honderd. Sedert dien tyd heeft men meer dan ooit bezig geweest, om alomme nauwkeurige aanteekening van het gebooren worden en fterven te houden , waar door een hally , vrice , deparcieux , suszmilch , kerseboom en anderen , in ftaat zyn geraakt om uitvoerige Tafelen van die iierforde te geeven , waaruit men de gemiddelde en nog waarlchynelyke leeftyd van den mensch kan bepaalen; ja men heeft eenige oogfchynlyke oorzaaken onzer ontbinding waargenomen , en daarvan zodanige lysten geformeerd , dat men het gevaar kan uitdrukken , welke fommige toevallen voor de verdere voortduuring van ons aardfche leven hebben, 't Is fchier onbegrypelyk, dat een huygens, die liet eerst 't zogenaamde toevallige onder 't Caicul bracht (*) , en zyne navolgers, die het verder uitgebreid* hebben, niet op het denkbeeld gevallen zyn, dat dit ook enkel door waarneeming en ondervinding konde gcfchieden. De eenige oplosling, die ik daar voor weet , is dat de natuur niet daadelyk de voorWerpen van opmerking aanboodt. Om ze te doen ge. (*) Zie de voorreeie van n. steUTk , uitreehen'mg der Kart-' Jéns waarin christ. huygens, geciteerd wordt, ah d'eer fis Auth» van dat Caicul Ao, 1657.  DE REEKEN INC DER KANSEN. 5< gebooren worden , moesten de menfchen de tweede oorzaaken daarftellen. Welk een arbeid is 'er door dat verzuim , naar ons inzien, niet vruchteloos gedaan! De reekeningen der famengeftelde probahiliteiten, nu zo ingewikkeld en duister , waarin de gewaagde (tellingen tot eenige machten verheven zyn; deze bereekeningen zou !en, by uMien ze uitvoerbaar waren , door oaze Tafelen Tellier even gemakkelyk als die der enkelvoudige probabiliteiten kunnen gefchieden , en de waarheid zoude aldus ook weder met de eenvoudigheid gepaard gaan. Deeze Tafelen zouden ons ook het valfche van ten (lelling doen zien, die men tot hiertoe voor een axioma gehouden heeft, dat namelyk ieder der mogelyke gevallen ééns plaats moet hebben , in de zo veelmaalige aanwending der oorzaaken , dewelken dezelven te weeg kunnen brengen, als 'er verfchillende gevallen zyn. Dat men, by voorbeeld , met een dobbelfteen de verfchillende oogen in de zes worpen moet krygen; dat zich daarin de zes, en zo ook de andere oogen, moeten vertoonen; waaruit men ook wel pleeg te befiuiten , dat de kans, om in één worp een zeker N°. te verkrygen, altoos en befteudig jfe was. Doch dit alles vooronderftelt een Phyfique mogelykheid van een beftendige afvvisfeling van uitkomften , die wy reeds aangemerkt hebben zo min mogelyk te zyn , als een opvolging van gelyke uitkomften. De uitkomften zyn altoos gemengd. Onder de zes worpen, die men, by voorbeeld , met een dobbelfteen doet, is 'er eenige kans voor een opvolging van gelyke uitkomften, eenige kans, dat een der Nommers tweemaal komen zal. De weinige proeven, die ik desweegens genooaien heb , duiden aan , dat deze kans nagenoeg g,le D 4 is,  j6 AANMERKINGEN OVER is, en dus die van het tegendeel Hechts \ of \\ is, dat is, dat 'er onder de 48 worpen naar de kans maar 7 maal by afwislèling de verfchillende oogen voorkoomen, daar zulks volgens de gewoone vooronderftelling 8 maaien zouden moeten zyn. De kanfen worden daardoor, en zyn in 't algemeen minder, dan men ze tot hiertoe door de bereekeningen geacht heeft, doch wy zouden verveelen met dat hier te willen uitpluizen. Dan hoe uitvoerig de tafels ook mogen zyn, kunnen de volledigfte echter , de kanfen nimmer valJtrekt juist aantoonen , doch die fchynbaare ongenoegzaamheid der Tafelen bewyst juist haare genoegzaamheid , ja misfchien haare noodzaaklykheid voor alle Calculs van probabiliteiten, hoe paradox dit ook fchyne. De Tafels kunnen noch moeten de volftrekte zekerheid aanduiden. Zy kunnen het niet doen, omdat zy op een eindig getal waarneemingen noodzaaklyk rusten. Zy moeten het niet doen , omdat dan de probabiliteiten [dadelyke deelen der zekerheid zouden worden. De kanfen kunnen niet anders zyn , en zyn , volgens ons, niet anders, dan onderlinge raporten — geen Jleliige , maar betrekkelyke grootheden , die veranderen , naar maate depofitiè'n veranderen, overeenkomftig den gantfchen geest onzer verhandeling, het verband tusfchen het voorgaande en 't volgende , en die dus niet te faamen kunnen gëaddeerd worden (*_). Dit moet ftryden , en ftrydt ook dadelyk , tegen 't alge- (*) Dit gevolg , in zich zelve klaar , en waarvan ik meen by d'alembert ook een wenk gevonden te hebben , is van veel gewicht. Daarmede vervalt de zo bekende regel, dies wy in de oplosfingvan het te voren gemeld problema gebezigd hebben. —  DB REEKENINC DER KANSEN. S? algemeene beginzel der gewoone Calculs , dat de probabiliteiten daadelyke deelen zyn der zekerheid. Dan dit is ongerymd. Zekerheid , waarheid , eeuwigheid , zyn afgetrokkene denkbeelden , intellectueel éénheden, die niet deelbaar zyn. Zonder dat zou men ook kunnen zeggen, hoe veele probabiliteiten ééne zekerheid uitmaaken ; welk gedeelte honderd Jaaren van de Eeuwigheid is ; waarop men zich nu nog wel eens bedenken zal. 't Waarfchynlyke of probabile kan wel geduurig de zekerheid naderen, doch nimmer zekerheid worden, of het zou ophouden waarfchynlykheid te zyn ; dat is , met andere woorden , dat de zekerheid de limiet van alle probabiliteiten is. Die leer der limieten van zo een onbegrypelyk gewicht in de hoogere Meetkunde , door de welke men het oneindige als tot betrekkingen (rapporten) van het eindige herleidt ; die leer of dat denkbeeld moet om haare juistheid ook van veel gewicht zyn in de herleiding en bepaaling van het probabile , en 't kan niet misfen , of de gronden van dat caicul moeten daardoor ook opgehelderd , ontwikkeld , verbeterd worden. Om daarvan flechts een gering voorbeeld te geeven , zo heeft men het tot hiertoe als een grondregel geacht , dat het voordeel eener Lotery voor de Speelers afhing van , en bepaald moest worden, door het voordeel dat dezelve zoude geeven, als iemand ze geheel nam. Doch uit het gezegde volgt, dat dit al niet juist is, want voor hem , die de gantfche Lotery neemt , is de winst, of het verlies zeker. Voor hem die 'er flechts een gedeelte van neemt, is ze twyffelachtig, en misfchien niet juist te bepaalen. De zekerheid om 500 Gulden te trekken, en de halve kans om ioooGulden te trekken, is niet D 5 het  5& AANMERKINGEN OVER het zelfde ding. 't Is daarby nog een bezwaa- rend vfaagftuk, of de waarde der kans , de vcrwach. ting vau een Speeler , wel gelyk is aan het product van de kans tot winnen, en de te trekkene fom. My dunkt, dat deze kans zo gering zoude kunnen zyn, dat geen evenredige verhooging der fom daartegen opwoog. Het komt my ten minilen voor , dat men liever ƒ roo zoude geeven, voor kans in ƒ 1000 dan ƒ ioo voor kans in een Milüoen, of f 100 V00r io.oo,ooo in honderd Millioen. Of de reden daarvan alleen zit in de geringe kans, dan of'er ook bykomt, dat de exorbitante fornmen, waarin men dan vervalt, geen geëvenredige meerdere waarde dan gewooner Capitaalen voor ons hebben", omdat ze de grenslynen van het buitenfpoorigst verlangen te buitengaan, wil ik hier niet beflisfchen : 't refultaat is toch het zelfde, dat de waarde der kanfen thans niet voldoende uitgedrukt word, en 't bewyst misfchien , dat die waarde ook niet door een afgetrokken , algemenen regel kan bepaald worden, welke my ook voorkomt, geheel onbeftaanbaar te zyn. Dan dit betreft de vaarde der kans, welke wel een afgezonderd onderzoek zoude eisfchen. Vooraf zullen de kanfen zeiven wel dienen bepaald te zyn , waartoe misfchien de voorgedraagene bedenkingen van eenig nut zouden kunnen wezen (*). Alles kwam, voor het nog oplosbaar gedeelte, volgens ons, daarop neêr, dat, zo men (*) Schoon 'er aan den weetlust in deezen, door de Natuur van het onderwerp, nimmer geheel, ja veellicht minder, clan men tot hier gedacht beeft, voldaan zal kunnen worden.  J)E KEEKEN1NC DER KANSEN. 5$ inen het gewichtig genoeg acht om iets van de kanfen te weeten , dat men dan over het al of niet mogelyke , en den graad van het mogelyke , de natuur zelve diende te raadpleegen , 't zy door waarneeming van verfchynfelen, ciie zy zelfs aanbiedt , 't zy door auderen , welken wy zelfs als tweede oorzaaken doen gebooren worden ; en zulke wyzingen voor de ftree» ken van ons compas neemende , zullen wy van zelfs die klippen vermyden , waarop de Wiskundigen zo dikwerf fchipbreuk geleeden hebben , door namelyk de gewaande kans te bereekenen , dat eenige verfchynfelen in de natuur anders varen , dan ze zyn, en daaruit een verftandige oorzaak te betoogen; eene ongerymdheid zo groot, als 't verblindende dat zy verwekt. Want wie ontzet niet, als hy van UERNOuiLH hoort, dat het 1500,000 tegen iwas, dat de reeds genoemde Planeeten , zich niet in zulke vlakten, ten opzichten der Ecliptica zouden beweegen, als zy nu doen? Wie ontzet niet, als hy, naby den godvruchtigen nieuwentyt geleezen te hebben (*) , dat volgens Londonfche Registers geduurende 82 achtereenvolgende jaaren 'er altoos meerder Jongens als Meisjens gedoopt zyn , en wel zodanig dat 'er onder een middelgetal van Jaarlyks 11429 Kinderen nimmer minder dan 5714 , nooit meerder dan 6128 Jongens geweest waaien; als men, zeg ik, na dit geleezen te hebben , daarop dit refultaat van een bereekening van s'gravesande vindt, dat de waarfchynelykheid , dat zulks al dan niet plaats zoude hebben, fiaat als een getal van 44 letters , waarvan de (*) nieuwentyt , Wcreldbefchouvnng p. 305. enz. vooral p. 308- j. 22 en p. 312. §. 27 er: $. 28.  6o AANMERKINGEN 0V8R de vyfeerften, 75598, tot 1. als, 20 als nieuwentyt zich uitdrukt, alle de zanden, die eenige MiU üoenen Aardklooten geheel zouden kunnen vervul, len, tot één Zandkorrel. Doch wat is hier kans van het tegendeel ? Is het tegendeel zo afgezonderd mogelyk , of Haat alles ook in een zeker verband , zo dat veele, en wel ligt alle verfchynfelen in de natuurlyke waereld gevolgen zyn van eerffe famenvoegingen, algemeene beginfels , 't zy men die dan al aan het geval, of, zo ais de redelyke wezens doen , aan een verftandige oorzaak toefchryft. Heeft nieuwland niet nog beweezen , dat de helling der as onzer aarde op 't vlak van baaren loopweg, een onmiddelyk , een noodzaakelyk gevolg was van een aigemeener wet, de wet der aantrekking, dat zy daardoor juist die helling hebben moest die zy heeft, en die veranderingen moest ondergaan , dewelke zy ondergaat ? En verbeeldt u nu eens , dat iemand de waarfchynlykheid had gaan bereehencn , dat deze helling juist niet van 230, 28^ was, en niet zodanig veranderen zou als zy doet (*) , en uit deze bevinding, die zeker eenige Millioenen en bi-Miilioenen tegen één geweest zoude zyn , had gaan kleiden, dat een verftandige oorzaak die juist zodanig gefield moest hebben , als ze is. Ware het voor ons, die begrypen , dat 'er geen famengefteld werktuig zonder verband van de deelen is, niet even het zelfde , als of men had willen bereekenen , hoe veele verfchillende famenflelfels van waerelden 'er hadden kunnen zyn , en uit het aanwezen van een der* zeiven, (*) Deze helling vermindert alle 100 jaaren, circa één, minuut. Abrégé d'Astr. l. lande §. 70.  DE REEKENINC DER KANSEN. ÖI selven, onverfchillig welke,een verftandelykeoorzaak wilde betoogen , fchoon de grond van die bereekening het tegengeftelde bewees V Was niet het zelfde waar, welke famenvoeging men ook vooronderftelde, hoedanig deze graad van helling ook was, of maar geacht wierdt te zyn ? Hier voelen wy de juistheid van 't bekend gezegde, dat te veel bewyst, bewyst niets ? Hoe groot moet ook de kans van het tegendeel zyn, zal zy een verftandige oorzaak uitdrukken. Duidden die geenen, de welken wy reeds aangehaald hebben, hoe verfchillend ook van eikanderen, dezelve reeds aan , zo zou het toch nog een verftandiger oorzaak onderilellen , indien zich alle de Pianeeten eens in een en het zelfde vlak bewoogen; indien onder de geboorenen een gelyk getal van de beide Sexen waren; indien de as der aarde rechthoekig op 't vlak der Ecliptica itondt; wyl de kans van het tegendeel altoos grocter was , als van eenige andere Combinatie. Neen , dit alles is zo min een kenmerk van verftandige oorzaak , dan het tegengeftelde een kenmerk van geval, 't Kenmerk van een verftandige oorzaak is enkel bedoeling , en die ontdekken wy alom in het gefchapene, niet alleen totaanvangkelyk geloof in een verftandige oorzaak , maar ook ter verheerlyking van dat Wezen , dat zich op deze zianelyke wyze, overeenkomftig onzen eerften kindfchen ftaat, zo goedgunftig en liefderyk , heeft gelieven te openbaaren. 13E-  62 BESCHRYVING VAN DE LAATSTE UITBARSTING VAN DEN VESUVIUS. e Heer gerning , een liefhebber der Natuurkunde, die in den zomer van den jaare 1794 een reis naar Napels deed , was ooggetuige van een der fchriklykfte gebeurtenisfen der Natuur, waarvan hy het volgende heeft medegedeeld. De Vefuvius was in den laatften tyd voor zyne uitbarfting zo ftil en bedaard , dat men federt versheiden maanden noch rook noch vlammen aan hem be» fpeurdhad. Doch op eenmaal wierd op den iften Juny 1794, d ?s nachts om elf uuren, in Napels en de omliggende landftreek Terra di Lavaro , en zelf, hoewel iets zwakker, omftreeks Calabrién , tot driemaalen toe een golfswyze aardbeeving befpeurd , die een half minuut duurde, en den i3den des middags om een uur weder herhaald wièrd. Nu was ne aarde bedaard, de hemel flegts hier en daar beneveld, en de Vefuvius geheel ftil , toen op eenmaal den ijden tegen 11 uuren des nachts, twee fterke fchokken Volgden , die vyf minuuten duurden. Zedert den jaare 1631 is 'er geene zo ysfelyke en verdelgende uitbarfting geweest. De maan verbleekte, en de darren fcheenen als eleclrieke vonken onder donderenblikfem rondfom den hemel gloeijend te vonkelen. Dit kletterend geluid, gepaard meteen onafgebroken daverende fchudding der huizen , het aan (tukken flaan der vengfters en het jammergefchrei des volks, dat, by troepen verdeeld , met loshangende hairen de Itraaten rondvloog j de openbaare marktplaatfen vol knielende men-  BËSCHRYV. VAN DE LAASTE UITR ARS. VAN DENVÊSÜV. ÖJ, menfchen , de moeders met haare naakte en fchreiende kinderen op den arm, vervulden zelfs den ftandvastigften met fchrtk en ontzetting. Nog vreesfelyker waren deeze tooneelen omtrent de ftreek van de Magdalenabrug, waar men alle de inwooners van Portici Retina, en andere piaatfen zag aankomen, die in alleryl zich zeiven , hunne kinderen en kostbaarfte goe? deren zochten te redden. Eindelyk brak de dag aan , maar niet dan om wel ras weder te verdwynen, want de ontzaggelyke aschregen veranderde den dag weder ras in een fiikdonkeren nacht; de weinige menfchen, die men nog zag, en in procebtie ronddwaalden , waren geheel en al met ftof en asfche bedekt. De uitbarfting duurde onophoudelyk voort, en daar zy zelf zich tot aan de zee uitftrekte, begeerde het volk, dat men den heiligen Januarius zou voor den dag haaien. Het land vvierd meer dan 300^ fehreden ver in de zee weggerukt, en Hond zes voeten boven het water. De communicatie met Pompejl vvierd afgebroken. De nieuwe krater opende zich aan vier plaatfen te gelyk 400 voeten onder de kimme des hergs. Een derde gedeelte van deeze kruin, wierd reeds terftond by de uitbarfting verflonden , en het overig gedeelte ftortteden anderen morgen om acht uuren, met een vreesfelykgeweld, insgelyks inbaardoor terftond een nieuwe aardbeeving veroorzaakt wierd. De helbrandende, witrookende, en vreesfelyk kletterende Lava nam in twee verfcheidene ftroomen eenmaal haaren loop in het dal Ottajano, en vervolgens op het fteedje Torre del Greco , dat zy voor de helft verzwelgde , en waar zy tot op eene hoogte van tien ellen zich in vier uuren een weg baande van twintig Italiaaiifche mylen lang en een myl breed, en omtrent  6\ BESCHR.VVINC VAN DE LAATSTE omtrent veertig fehreden ver in zee ftroomde, waar zy nu een gevaarte van twintig palmen hoog vormt. By haaren loop verfchoonde zy flegts een hoog gelegen landhuis , een battery en een kerktooren , die niet van Lava , maar alleen van gebakken fteen gebouwd was ; doch de andere gebouwen zyn deels als wasch weggcfmolten , deels ingeftort, zodat de Lava onder hen in zee ftroomde. Eenige meer ter zyde gelegen huizen, waar de Lava niet zo fterk tegen aandrong, bleven nog ftaan, maar de met hunne wynftokken omflingerde boomen wierden op een afftand van dertig tot vyftig fehreden ter neder g :flagen. De uitbarfting, die op den ióden des morgens onafgebrooken voortduurde, veroorzaakte geduurig aanhoudende aardbevingen. Den ióden en i7den wierd de uitbarfting by tusfehenpoozingen afgebroken ; maar de aschregen bleef fteeds voortduuren , en de ontbroken dampkring fchitterde van aanhoudenden blikfem. Op den 28iten waren de aardbeevingen vreesfelyk; de dikke rook en aschregen maakten dat men den Vefuvius in 't geheel niet meer zien kon. De nabuurige landftreek was tot op twintig uuren in den omvang door de asfche geheel verduisterd, die zich zeiven tot Caferta uitftrekte. Den ioden wierd de Vefuvius eindelyk weder zichtbaar ; zyne hoogte was wel tweehonderd fehreden afgenomen, de oude kegelvormige gedaante was verdelgd, en de kruin had veel gelykheid met eene afhangende en eenen halven kring formende vlakte, zodat hy niet hooger dan de tegen over hem liggende Somma is, en van boven nu i| Italiaanfche Mylen in den omvang bevat, daar hy voorheen flegts \ Myl bedroeg. Nog op verfcheidene piaatfen opende zich de berg , en twee Lavaltroomen barstten op nieuw^  uitbarsting van den vesuvius. 6$ nieuws uit, tot dat ten Jangen lesten nog een uitftorting van louter zeewater van dit gantfche grootfche fchouwrpel een einde maakte. Op veeie piaatfen lag de asfche vier ellen hoog. Een gedeelte der inwooners redde zich naar Torre Del' Annunciata, een ander gedeelte naar Castel' a Mare en nog anderen naar Napels. Meer dan 30 menfchen waren verongelukt. Aan den kant van St. Giorgio viel een hevige aschregen, met ziedend water en kleine puimfteenen vermengd , die aanmerkelyke fchade veroorzaakte. Zulk eene rejeftion boueufe was het ook die het Herculanum bedekte. Op een Landhuis te St. Giorgio, 't welk een Engelfche Dame geheel opnieuw had gemeubileerd, viel een vuurige klomp in de gedaante van een kogel, die al wat in huis brandbaar was verdelgde. Somma en Ottajano zyn byna geheel en al door de aardbevingen en blikfemftraalen vernield. De bewooners deezer landftreek hebben alles , wat van hun eigendom nog overig was , verlaaten ; de velden zyn byna geheel verteerd. Schrik en verbaasdheid waren op aller aangezichten gefchilderd. Men bereekende de fchade op drie Millioenen Ducaaten. Deeze ongelukkige inwooners beveelden zich aan de godlyke befcherming. Men ftelde overal boetvaardige procesfiën in, en de menigvuldige aelmoefen wierden tot waschkaarfen gebruikt, die men de heilige befchermheeren tot een offer bragt. De Koning en Koningin betoonden hunne liefde tot het volk door milde gaven in geld en zorg voor voedfel en huisvesting. natuurk. IV. Deel. 1: EENIGE  m EENIGE AANMERKINGEN "OVER DEN WINTERSLAAP DER DIEREN EN PLANTEN. De zogenaamde Winterflaap is een geheel (onderlinge eigenfchap der dieren en planten , en fchoon zy zich beftendig voor ons oog vertoont , zo zyn wy toch niet in' ftaat de daar by voorkomende verfcbynfelen te verklaaren. In de koude Landen trekken veele dieren , by de aannadering van den winter, naar hunne onderaardfche wooningen , alwaar zy zich onder de fueeuw begra ven. Hkr blyven zy vyf of zes maanden lang zonder voedfel, zonder eenige beweeging, ja byna zonder omloop van hun bloed. Het bloed loopt niet dan zeer langzaam en in zeer wyde buizen. Zy verliezen weinig door de uitwaazeming, die byna geheel onmerkbaar is ; intusfchen verliezen zy daardoor toch iets, want zy trekken gemeenlyk zeer welgemest in hunne winterkwartieren, en komen 'er buitengemeen mager weder uit. Sommige dieren houden hunnen winterflaap onder de aarde verholen; anderen onder defneeuw begraven, anderen weder in holle rotfen verfcholen, en nog anderen eindelyk onder fteenen of boomfchorfen. Eenige foorten, gelyk, by voorbeeld, de Zwaluwenen Kikvorfchen, kunnen in moerasfen onder het water overwinteren. In deezen toeftand komen veelen van die, welke aan de guurheden der open lucht meer zyn blootgefteld , door de vorst om , en als deeze hevig is , grypt zy ook die geenen aan, welke zich verfcholen gehouden hebben. Ook de Planten hebben haaien winterflaap ; in dit jaar-  ÖVER DEN WINTERSLAAP DER DIEREN EN PLANTEN. 6j jaargetyde vloeit het zap naar den wortel , en de omloop van hetzelve, die dan buitengemeen langzaam is gefchiedt alleen in de verafgelegenfte vaten. Ware de uitwaafeming van het zap in den winter zo aanmerkelyk als in den zomer , dan zou het , by zyn verandering in ys, alle de vaten doen berften, waarin het zich ophield. Verfcheiden waarneemers poogen te bewyzen, dat deeze fonderlinge toeftand louter toevallig is, en in de daad men vindt niet het minfte onderfcheid in de famenfteliing der inwendige deelen van zulke dieren, die een winterflaap houden, en van anderen die het niet doen. Zonderling is het, dat gemeenlyk de Roofr dieren een winterflaap houden. Daar deezen een veel * fterker verteeringskracht en veel fterker verteerings zappen hebben, zo fchynt het, dat zy niet wel eenige maanden lang zich van geno.'gzaarne middelen van voedfel zouden kunnen onthouden, en dus deezen winterflaap noodig hebben. De Beer , de Vledermuis, de Egel , houden hunnen winterflaap ; de witte Beer niet; want daar hy door zyne lange hairen voor de koude beveiligd is, zo vindt hy zyn voedfel aan de doode Walvisfcheg en Zeekalveren, die het water aan den oever fpoelt.. De Aardwormen houden insgelyks hunnen winter? ■flaap; de Waterwormen veel zeldzaaroer. De Inlieten houden, even als hunne poppen, ook winterflaap. Dikwils ziet men in de eerfte warme Lentedagen Vlinders rondvliegen, en deezen hebben den gantfeheu winter in deeze gedaante doorgebragt. De Amphibiën houden ook allen winterflaap, die alleen uitgezonderd, welke in de zee woonen. Daarentegen zyn weinige Vogelen in dit geval. Het E 2 groot-  68 OVER DEN WINTERSLAAP DER DIEREN EN PLANTEN» grootfte gedeelte derzelven zoekt bytie aannadering van den winter een ryklyker voedfel in verder afgelegen en zachter luchtftreeken. In Ysland houden ook de Schaapen winterflaap , omdat zy daar geen voedfel vinden. Men ontmoet hen onder de Sneeuw en in het Kreupelbosch begraven , alwaar het hen niet mogelyk ware in het leven te bly Ven, zo zy niet in den winterflaap lagen.  III. NIEUW ALGEMEEN M A G A ZYN. HISTORIEKUNDE. \ E 3   7? TOELICHTINGEN RAAKENDE HET GEBEURDE OP HET EERSTE CHRISTENPINKSTERFEEST, BYZONDERLYK DE GAAF DER TAALEN. l^y het leven van Jefus rustede hy zyne Discipelen reeds uit met eenige wondergaaven. —— Door eigen verzuim werden die krachten nu en dan ontoereikende bevonden. En het is eene volflaagene duister¬ heid , hoedaanig in de dagen van 's Heilano's vernedering en vervolgens, de toeftand dier bovennatuurlyke vermogens by de Discipelen geweest moge zyn. — Ten ontegenzeglykften echter was hen beloofd , dat niet langen na de hemelvaart en verhooginge des Meesters, ontzettende en, boven 't geen Jefus gedaan hadt, nog meer verbazende tekenen , de Apostelen volgen zouden; zo dat in hen blykbaar zou worden het opzicht eens nieuwen hemelfchen onderwyzers , in alles eenftemmig met den gekruisten Leeraar ; eeuen onderwyzer , die hen verder verlichten , troosten, hen ten voorfpraak , en ten machtigen befchermer zyn zou, zo al niet voor hunne perfoonen tot den eindelyken afloop hunner dagen, althans in veele gevallen, en ter bekrachtiging en in flandhouding van het eer- tyds gepredikte. Een ieder , die deeze dingen voor den geest heeft en erkent, en die dan onbevooroordeeld leest, het gefchiedverhaal Handel. II: i—-4. die het leest in verband met het daarop volgende , zo in dit eigen Hoofddeel als in het gantfche tweede boek van Lucas; die 'er alzo mede famenpaart de ontelbaare wondergeneezingen waarvan dit zelfde boek getuigenis geeft, midsgaders den geheel veranderden E 4 toon *  72 TOELICHT. R/iAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE toon , heerfcheftde in alle de bedryven en gefprekken der eercyds zwakke , wankelende , eenigermaate aardsgezin.de , maar nu fterke, altoos ftandvastige, geheel overtuigde , en op een Hemelsch en Geestlyk Koningryk in alles uitziende Apostelen; Elkeen , zeg ik , die in dusdaanige faam verbintenis alles onpartydig leest en beoordeelt , moet dunkt my na. tuurlyk en van zelve worden opgeleid tot dit navolgende befluit : „ Die vervulling van het toegezegde „ was zeer luisterryk. Zy was boven alle venvach» „ ting groot op dat eerfte Pinkfterfeest. Eene zinne„ beeldige aanwyzing van Goddelyke werking greep „ 'er plaats in 't midden der byeenvergaderde geloo„ vigen. Met het geluid eenes fterk ruisfchenden „ winds werden zy als van boven gedoopt met vuur- vlammen of fprankelen, zonder van die vuurdrop„ pels , op hoofd of klederen zich nederzéttende , „ in het minst befchadigd te worden. Die aanwyzing „ ftond tot dus verre op zich zelve, en dezelve was „ zichtbaar voor de oogen der aanfchouweren ; zo „ dat fciiilderyen en afbeeldingen ook die vertooning „ kor.den uitdrukken; meenige konstenaars van iaa„ ter tyd dit historiesch poogden voorteftellui , en veelen daarin misfchien tamelyk wel geflaagd „ zyn. — Dan op geenerlye wyze liet zich afbeet„ den , dat andere grootheerlyke gedeelte van het „ hier voorgevallene, waartoe het eerfte, het nu reeds „ gebelde alleen de voorbereiding , waarvan het om „ zo te fpreeken flechts de bykoomende toevalligheid „ was. De agtergeblevene aanhangers en gevolmachtig„ den werden eensklaps aangedaan met eene kracht „ uit de hoogte, waarin de vinger des Almachtigen, „ voor elk een, die zyne wegen eerbiedigt, onmoog- „ lyk  CHUISTEN-PINKSTEKF. , BYZ. DE GAAF DEU TA ALEN. 73 „ lyk kon verborgen blyven. — Voor de ooren der „ zulken die 'er over vonnisfen konden, redenkavel„ den op Maanden voet de onervaarnen , de alzins ou„ geletterden in verfcheidenerlye geheel ongelykfoor„ tige vreemde taaien , waartoe zy nimmer eenige de „ minfte opleiding ontvingen. Ontzettende alleront„ zettendfte verwondering bevongvan daar de groote „ meenigte, by welke het voorval der eigen onder„ vinding niet te loochenen viel ; of fchoon ook de „ fpotziekte met een dwaas en luchtig verwyt wegens „ dronkenfchap 'er fommigen af keerig van maakte „ En by dat alles was 'er voorts eene gadelooze ver„ fterking, aanwakkering, en te rechtzetting van het „ eertyds bekrompene of verdraaide , over het gant,, fche beftaan deezer allerzonderlingste Heilgezanten. „ De vroegere flaauwmoedigheid was geweeken en „ als geheel verbannen. In de oude fchriften en der„ zeiver uitlegging betoonden zy een doorzicht en „ eone eigen verzekerdheid , waarvan voorheen niets „ by hen te verneemen viel. Jefus kenden zy nu niet „ meer als eenen aardfchen koning. Voor de wereld■ 9, fche machten ter verftooring van hun werk hadden „ zy alle vreeze afgelegd. Tot bekeering en Gods„ vrucht te vermaanen, en in den gekruisten maar „ nu verhoogden Christus vergiffenis van het betreur„ de aantebieden,was thans alle hunne bezigheid. Eu „ gelyk het ganfche leeven van Jefus eene aaneenfcha5, keling was geweest van wonderen, zo liep dit ook „ van nu aan door, door alle de bedryven der Apos„ telen, ter heihyke geneezing van veele kwaaien „ zo wel, als in meenigerlye gevallen , waarin zy s, zelve verdrukt, gefmaadigd , kwalyk gehandeld, Ü 5 „ en  74 TOELICHT» UAAKENDE HET GEI!, OP HET EERSTE „ en uit de macht der boosheid niet zelden , geheel ,, bovenmenfchelyk gered en uitgeholpen werden." In dit zo welftandige begrip der voorkoomende zaaken , in dusdaanige eenvoudige opvatting van het gebeurde , ligt zekerlyk overvloedige ftof tot veele ftichtelyke overdenking en blymoedige verheerlyking, waarvan de vernieuwde erinnering gemeenlyk op dit feest pleeg te gefchieden. In de jongst verloopen Jaaren nogthans is deeze gebeurtenis des Pinkfterfeests, moet ik al niet zeggen vinnig aangevallen , ten minden byster vreemd, en zo ik meen zeer verwrongen verklaard en uitgelegd door meenige geleerden, waarvan de groote hoop zich luidkeels beroemt, dat zy de waare voorftanders zyn van een rein en redeiyk Christendom, 'twelk zy zeggen als Godlyk te erkennen, of fchoon zy niet noodig hebben , daartoe op eenigerlye eigenlyke wonderen rugzicht te neemen , als kunnende deeze zeer wel misfen, en zoekende daar om ook gemeenlyk zich zeiven of anderen 'er weinig mede te bemoeijen en ze als in de ftilte wegtefchuiven. Liefde tot de waarheid maakt hier de onderzoeklust wakker , en den meer geoeffenden vertrouw ik zal des geen ondienst gefchieden , indien ik hem I. in de eerfte plaatfe bekend maake met die nieuwere verklaaringen , aan het gantfche voorval gegeeven , en als zeer aanneemlyk geroemd , door veelen, die zelf hier door hunne getrouwheid ia het Christelyk Leeraarampt zeggen blykbaar te maaken. II. Hierna wil ik 'er my in eene tweede afdeeling op toe-  OTRISTEN-PINKSTERF. , BYZ. DE GAAF DER TA ALEN. 75 toeleggen, om die uitleggingen met .befcheiden- heid te bëoordeelen. Het zo gy wilt meer ouderwétfche, maar ook meer aanneemlyke, wil ik nog wat breeder bezichtigen, ftaaven, en tevens niet ontveinzen dat geen , 't welk men wel mag toeftaan in deezen eenigermaate beneveld te blyven* ti Ik begin met de eerfte afdeeling. — Wanneer iemand , (zegt men) ; eenige nieuwe of verruimde inzichten fterk en heftig in zich werkzaam gevoelt, wanneer kracht, moed , opgetoogenheid en onverfchrokkenheid hem bezielt en verheft, dan is het in alle taaien zeer eigen en gewoon, te zeggen: dat zulk een verrukt, dat hy ontvonkt, aangevuurd, dat hy met een nieuw licht beftraald, door eenen helderen glans befcheenen wordt. Van daar niet alleen veele verdichte en meestal geluk voorfpellende toeitraalingen van zeldzaamen en ongewoonen glans by de Heiden- fchePoëeten Maar van daar ook, dat Griekfche en Romeinfche gefchiedfchryvers veele zaaken aldus verhaalen , overleveren en te boek fteJlen, dat men niet wel hier en daar het gebeurde van iets zonderlings fchyne te kunnen loochenen. Maar de wei-' Big gevorderde natuurkennis was toen geheel nog niet in ftaat, zulke zonderlingheden als eigene werking der beftendige natuur te verklaaren. Alles moest wel het vertoon hebben van iets godlyks; en men vondt alomme vryheid, ja men gevoelde zich als van zeiven geneigd, om de aangeduidde meening ten gunstigften aantegrypen en 'er met eene volle verzekerheid op aftegaan, waarin men ook by den uitkomst zich dikwyfs niet  7Ö'TOELICHT. RAAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE niet bedroogen vondt. — Zo leest men als een zeer vermaard geval,by de Romeinen in verfcheidene hunner boeken , hoe een zeker kind eener flavinne, Servius Tulliuf geheten, flaapende door veelen wasaanichouwd , terwyl een blinkende vuurkring deszelfs gantfche hoofd omringde; hoe dit geval groot gerucht maakte en aan Tanaquil, de vrouwe van den Romeinfchen Koning Tarquinius Priscus aanleiding gaf, om haaren echtgenoot de opvoeding deezes jongskens aantebeveelen , als zullende misfchien eerlang een fteun, een licht en redmiddel worden, voor het toen reeds verzwakte ryksgebied ; met dien gevolge , dat hy, met des Konings dochter eerlang gehuwd, en deeze zelfde Servius Tullius als de zesde der Romeinfche Koningen , vóór de gemeenebest regeering, aldaar het opperfte bewind voerde, Zo ook brengt men hierby 't geen Lucius Mareius , zyne benden na de nederlaagen van Publius en Cnejus Scipio in Spanje , tot voorige dapperheid aanfpoorende , naar luid der gefchiedverhaaien, wegens het blinken zynes hoofds , en het branden eener vuurvlamme op den kruin, gebeurd zoude zyn. — Dit alles nu,(gaat men voort,) hadt nog eene ongelyk grooter wyde (trekking in het fpraakgebruik der Jooden. De Oosterfche zinlyke voorftelling was hier nog van een onbegryplyk wyder bevang. Vandaar dat de Rabbynen, het ontvonkelen van vlammen, boven de hoofden der geenen die de Godfpraaken des Joodfchen volks in de Synagogen voorlaazen, ten doorgaanden kenmerke opgeeven van derzelver heilige verrukking. ——. En wat behoeft men meer, om het daarvoor re houden, dat de Gefchiedfchryver der Christenen Lucas, de heilige Geest-  CHRISTEN-PINKSTERF. , liYZ. de Ga AF oer TAALEN. 77 Geestverrukking der belyderen van Jefus op het Pinkfterfeest , voor zyne leezeren zichtbaar maaken wilde, door verdeelde tongen als van vulir zittende op een iegelyk van hen ? — Ik vraag thans niet, of hier ernst en eerbied, dan of'er dadelyke fpotterny plaats grype, zo dat men ook de navolgers van Jefus met die dwaaze ligtgeloovigeu , het zy in het eigen waarneemen en opmerken van het gebeurde, of in het uitleggen daarvan , gelyk wille (lellen. —— My voor eenen poos nederliggende by , en zo veel ik kan berustende in de aangebodene ontvouwing , ben ik daarmede nog in 't minfte niet geholpen , zo lang men, wegens het fpreeken in andere taaien en de daaraan verknogte ontzetting veeier uitlanders geene nadere oplosfing aan de hand weet te geeven. — Door de Schriftverklaarers, met welken wy nu te doen hebben , wordt ook dit zelfde wel duidlyk bevroed ,• weshalven zy ter ontbinding van deezen knoop tweezins te werke gaan. Vooreerst naam- lyk trachten zy alles optezoeken , 't geen zy meenen dat dienen kan, om het gemeen aangetioomeh gevoelen nopens de gaave van meenigerlye taaien over de Apostelen te bezwaaren en te wederleggen. En ten anderen zyn zy 'er op uit, om op hunne wyze, uit de Hebreeuwfche Schriften en geleerdheid, fpraakkundig te verklaaren, wat 'er by en onder de Jooden gedacht werdt, wanneer iemand gezegd werdt in eene nieuwe taal of met nieuwe tongen te fpreeken. Onder de eerfte clasfe voeren deeze Verlichters ter baane eenen ryken voorraad van aanmerkingen, waar van ik nu op hunnen trant verflag moet doen. De betekenis , de buiging en faamenvoeging van willekeurige klanken, als mede derzelver koppeling, af.  *S TOELICHT. RASSEJSüE HET GEB. OP HET EERSTE- sflcheiding in zinfnedcn, of toefpeeling op gebruiken en zeden , zo als die geheel van ouds onder eenig volk is opgegroeid , en de taal van iederen Landaart daarftelt; dit alles is iets, dat noodwendig door aanhoudende oefl'ening moet geleerd worden , om aan iemand eigen , gewoon en heblyk te worden. , Geenerlye uitbreiding van zielskracht, van verftand, van verbeelding of geheugen kan met moogiykheid ooit verdringen deeze volftrekte noodzaaklykheid van dit eigen werkdaadige. By de plotslyke mededeeling eener onaangeleerde taal zou ik, als fpreeker, daar? mede niets te maaken hebben; maar aileen een hoogere geest geacht kunnen worden, myn fpraaklid, als een bloot en ongevoelig werktuig of klankintlrument, daartoe te gebruiken. Verder, gelyk Lucas in het vervolg gewaagt van Jooden en Joodengenooten, uit de zeer onderfcheiden Provintien des Roomfchen ryks , zo maakte ook Koning Agrippa, in zynen brief aan Caligula, ons door Philo bewaard, eene even zelfde optelling van alle de piaatfen waarin de Uebreers verfpreid waaren.. Over bekend nu is het hoe de Jooden, gelyk van meest alle geleerdheid , zo ook van de Heidenfche taaien zeer vervreemd waaren , en 'er zich zo weinig als doenlyk was mede bemoeiden ; zynde aan hunne eigen zogenoemde heilige taal altoos byster verkleefd , meer eigenzinnig zeggen fómmigen, dan de inwooners van China of Japan, 't Geen derhalven waar zou zyn van op zich zeiven blyvende, en afgezonderde Familien of Colonien , van Franfchen, Engelfchcn of Uoogduitfchen, in eenig vreemd en afgelegen Laudfchap , alwaar ecue gansch andere fprauke gevoerd wordt, dit moet ook waar zyn en gelden van de uit*  CHRISTEN-P1NKSXESF. , EYZ. DE GAAF DER TAALEtf. 7 uitlandfche Jooden. Zulke afgefcheiden Colonisten nu, fpreekende van de taal, waarin zy gebooren zy?i, zouden daarmede toch fteeds bedoelen, niet de fpraak van het Land der natuurlyke geboorte en vreemdlingfchap, waarvan zy zich niet meer dan tot eenige weinige der noodigfte behoeften bedienen ; -— maar zy zouden 'er eenpaarig onder begrypen , zy zouden door die uitdrukking alleen willen te kennen geeven , de taal hunner familie ; de taal die hen door opvoeding ten vooruaamften was eigen geworden ; met één woord, de oorfpronglyke taai des Vaderlands, waaruit zy herkomftig waaren. Vraagc men hierop: hoe en van waar dan eenige, eenige de allerminfte „ verwondering en ontzetting ? Bevreemdt het dan ,, ooit , of kan het dan ooit eenen te rugkeerendtn ' ,, Reiziger bevreemden , dat in zyn eigen Vaderland nog de vroegere taal in zwang gaat die 'er altoos „ heerschte? — Of, hoe zullen zy , die ook ,zeer „ lange van hier afweezig mogten zyn geweest op het „ aanhooren van eenigen Mollandfchen redenaar, by ,, voorbeeld, immer tegen-elkander verbaasd kunnen „ uitroepen: — Wat wil toch dit zyn ? —-Is niet deeze „ die daarfpreekt een Nederlander?»— En hoe hooren „ wy hem een iegelyk in die zelfde nederduitfche taaie j, waarin wy allen gebooren zyn, in weerwil onzer ge„ famenlyke verfpreidingen in Afia in Africa of veele ge,, deelten van America ?" — Vraagt men , zeg ik, dit zo eenvoudige maar tevens allergewkhtigfte en Van zelfs tv'ykbaare , dan ontvangt men hier op voor als nog geenerlye antwoord; maar men wordt verzonden naar dat geen , 't welk onder den volgenden tytel : wat het by de Jooden aanduidde met nieuwe tongen te fpreeken ge&egd zal worden. De Leezer gelieve derhalven  8o TOELICHT. RAARENDE HET GEB. OP HET EERSTE halven bier over met my voor als nog geduld te neemen, en aanhoore nu nog eerst, wat deeze onderwyzers verder tegen eene wezenlyk toegedeelde taaigave aan de Apostelen hebben intebrengen. Waaren de jongeren van Jefus, (vaart men voort,) fconstenaars en taalgeleerden geweest in alle, of in veelerlye fpraaken , (in 't voorbygaan zy het gezegd, dat ik ze als zulke fpraakkonstenaars of eigenlyk ge. leerden nimmer opgegeeven vind.) welk eene gantsch andere gedaante zou de gantfche Apostelgefchiedenis, ja de Brieven en geheel het Euangelie als dan niet moeten hebben? — Deeze fchriften kenmerken de op(tellers zo als men verwachten kon van menfchen, die ieder op zyne wyze de taal, welke zy bezigden, naar verfchillenden aanleg en denkwys geleerd hadden. Zy hebben geheel niet het voorkomen, als of, luiten hun medeweeten (hoe verdraaid !) als of buiten hun medeweeten een hoogere beftierder, een volkoomenfte Geest zich van hen alleen als organe of inftrument bediend hadt. Hun Grieksch is verre af van het zuiverde te weezen. Het heeft een toon en ftyl, den vreemdeling en wel den Jood , zo als deeze die taal gewoonlyk leerde, klaarlyk aan den dag leggende. —— Nimmer ook vindt men fpoor, dat de Christen onderwyzers zich op eene algemeene taaibekwaamheid of fpreekvaardigheid in uitheemfche tongvallen beroepen , of beroemen. Indien het oude gevoelen (teek hieldt, zou men dan geene echte Schriften en Oirconden , Euangelien, of andere narichten moogen verwachten, van andere der Leerlin« gen van Jefus, in het/Ethiopiesch , oud Egyptiesch , Ptrfiesch , Coptiesch , of in eenige Indiefche taaie nagelaaten? Ondertusfchen is alles wat van dee- " zen  CHRISTEN-PINKSTERF, , BYZ. DE GAAF DER TAALEN. 8l zen aart voor handen is , alleen bekende overzetting van die Schriften, welke in het Grieksch faamgefteld en alzo nog lot ons gekoomen zyn. Toen Pau- lus door den Romeinfchen Overften te Jerufalem gevraagd werdt of hy Grieksch kende , en hy dit met ja beantwoordde , gaf hy tevens genoeg te verftaan dat hy door Tarfus zyne geboorteplaats hiermede wel gemeenzaam was. Het Lycaönisch , voegt men 'er by, fchynt hy volgens Hand. XIV: tl. niet verftaan te hebben. (Ik voor my echter ben niet fcherpziend genoeg, om dat ter aangehaalde plaats duidlyk te leezen). En zo heeft alles dan in het volgende gebeurde ook hier allezins het voorkoomen eener gewoone beoeffening en aanleering, waarin men om het bui- tengewoone niet te denken heeft. Tweemaalen flechts komt nog in de Apostel-historie eene mededeeling van taalgaaven voor. Hand. X: 44—415. na. melyk, fchryft Lucas, dat by den overgang van Cornelius, de Heilige Geest viel op allen , die het woord hoorden; derwyze, dat ook de aanweezigen met Petrus uit de befnydenis , zich ontzelteden , dat de gaave des H. Geests ook op de Heidenen uitgeftort werdt , want zy hoorden hen fpreeken met vreemde taaien en God groot maaken; 't geen Petrus zelve, in het volgend Hoofddeel, vers 15. aldus voordraagt: toen ik begon te fpreeken , viel de Heilige Geest op hen, gelyk ook op ons in het begin. -— En wanneer Handelingen XIX. te Ephefe de doop was toegediend aan zekere perfoonen, tot hiertoe enkel leerlingen van Joannes den Boetgezant geweest zynde, ftaat 'er: en als Paulus hen de handen hadt opgelegd, kwam de H. Geest op hen, en zy fpraaken met vreemde taaien en propheteerden. Eene vraag , op onkunde historiek. IV. Deel. F ge-  8i TOELICHT. RAAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE gegrond, wordt hier voor zeer gewichtig gehouden : of 'er dan te Ephefe , of in het huis van Corneliur ook vreemdelingen geweest zouden zyn, die wegens deeze taaien getuigen en 'er nut van konden hebben ? Behalven de opgenoemde weinige ftaalen , die men vervolgens belooft te toonen dat zy eene andere beduidenis hebben, is 'er wegens die taaigaaf een diep ftilzwygen door het gantfche nieuwe Testament. — Zo 'er althans eenig beter begrip biervan te geeven is, dan toch vertrouwen de Schriftverklaarers met welke wy ons nu bezig houden , zal de zo duistere en ingewikkelde redeneering van Paulus , voorkoomende I Curinthe XIV., even min als eene andere betuiging van dien zelfden man, hier niets kunnen afdoen, of eenigzins in den weg ftaan; want, wat 'er ook van die taalgaave gewaagd worde, geen heilige of eerfte kerkvader geeft ooit te kennen met de taal waarvan hy zich bediende, wonderdaadig begaafd te zyn geweest; maar veel eer meent men 'er den Bisfchop der tweede Eeuw iRENiEUS over te hooren klaagen , hoe bezwaarlyk het hem viele zich met de taal zyner Lyonfche Kerke gemeenzaam te maaken. Valt hier mooglyk iemand den nu gefchetften onderrichter tusfchen beide , „ wilt gy ons dan met „ dit alles overreden , dat wegens dit fpreeken van „ taaien, niets dan valschheid , dan onwaarheid en „ bedrog te boek gefield zy ?" — Als uit dénen monde zullen zy, die tot deeze gantfche bende behooren, hierop uitroepen : Dat zy verre ! niets minder dan dit ! zekerlyk waaren die Christenpredikers welmeenende en Godgezinde menfchen! — maar gy moet hun gefchryf altoos opvatten naar den eigen ftyl, naar de toenmaalige manier van uitdrukking; en deeze zult  CHRISTEN-PINKSTERF. , BÏZ. DE GAAF DER TAALEN. 83 zult gy verneemen , wanneer gy op het tweede Capittel der hier noodige uitlegging nu acht wilt geeven , om 'er door te verftaan, wat het ten hunnen tyde en by hunne landgenooten te zeggen was, met vreenf de taaien en met nieuwe tongen te fpreeken. By de Hebreeuwen dan, moet gy weeten, en leert men u hier , werdt alles wat wysheid en kennis betrof , inzonderheid verborgene wysheid en kennis, hooge figuurlyke voordracht en opgetoogene zielsbefpiegeling , dichtkunst bovenal , en voorfpelling wegens het toekomende, dit alles, met al wat 'er naar tyd en plaats mede verbonden was , werdt by hen voor uitgieting des Godlyken Geests befchouwd, en droeg alzo beftendig deezen naam. Zo is de Geest van vreugde , de Geest van vrolykheid, van rust en kennis des Heere allerwege een zeer voornaam beeld in alle de fchilderyen door de Joodfche ■ patriottifche dichters (leeds gemaald, wegens den zo lang gehoopten nu reeds aanbreekenden nieuwen gouden tyd , den tyd der verkwikking , der vertroosting Ifraëls ,en der wederbrenging aller dingen onder éénen herder, die vrede fchenken zou. — Van den mond des Heere zou dan een gefchal uitgaan, en de heerlykheid van jehova openbaar worden , dewyl ieder een uit de bron der gelukzaligheid fcheppen , daarvan ftroomen uitgaan zouden , en de ganfche aarde zou erkennen dat de mond des Heere gefprooken heeft. — Deeze is dus de eerfte en echtfte betekenis van het woord geest, om 'er allezins mede aanteduiden , leven, kracht, wind, adem, moed enJterkte. — Niet minder gewichtig is eene andere opmerking : gelyk veele oude, en ook meenige der hedendaagfche welbekende fpraaken, flechts één enkel woord bezitten, F 2 veor  84 TOEtlCHT. RAAKENDE HET CEB. OP HET EERSTE voor dat geen, 't welk wy Nederlanders onderfcheidenlyk aanwyzen door taal, en door tong (als het lighaamlyk fpraaklid) , zo hebben ook de woorden,Lippe, Mond, Aangezicht, en Tong of Taal, in den Bybel eene zeer veelvuldige en uitgebreide betekenis, ziende veeltyds op wyze van redeneering en denktrant ; op manier van uitdrukking; of op verkleefdheid aan , of verwerping van eenige ingevoerde formulieren van geëerbiedigde fchoolen. De man is van eene Bybelfche , of hy is van eene Talmudifche tmge , waaren welbekende konstuitdrukkingen. Hy fpreekt met myne tong, wilde zeggen ; hy gebruikt mynen fpreektrant , hy ftemt met my overeen in gedachten en Religiebegrip. Ojk weet men het wel, dat de Jooden , hunne heilige taal als de moeder aller overige aanziende , de inbeelding hadden aangenomen van 70 volken en 70 fpraaken. En hieraan was vastgehecht de fabel, dat de wet a; n Mozes in 70 taaien, dat wilde by hen zeggen , in alle mooglyke beduidingen en uitleggingen, overhandigd Was. In die Wet en de H. Schriften daarom nieuwe betekenisfen te vinden , daaraan nieuwe zin» ryke verklaaringen te geeven noemden zy een nieuwe tong te hebben, eene vreemde fpraak voorttebrengen ; en het gevolg daarvan was, dat zy zulk een , die zich toelag om de Wet grondig te verftaan, die zyne ftudie maakte van deeze heilige oeffening , om in het ganfche gebod , en in alle deszelfs aanwendingen en uitleggings manieren ervaaren te zyn ; dat zy, zeg ik , zulk eenen 'gewoonlyk den naam gaaven van een man van zeventig tongen of fpraaken , of fchoon hy ook van alle uitheemfche taal of woorden op devolflagenfte wyze onkundig was. ——. Was 'er nu by de _ 1 aan-  ÊHRIS J" EN-FINKSTERF. , BYZ. BEGAAFDER TA ALEN. 8f aaukondiging van dat nieuwe Verbond , waarby ook alle Heidenen aangebragt worden; de volken zich tot Zion verfamelen ; en alle natiën en tongen zich voor den Heere zouden buigen,• was daarby ook voorzegd, dat als dan door belachlyke lippen en door andere tongen tot dit volk zou gefprooken worden, hoe natuurlyk valt het dan niet, dit zelfde overtebrengen op het nu voorgedraagene en gewrochte door de Apostelfchaare ? — Pafcha vereeuwigde voor ïfraëls volk hunne bevryding uit Egypte ! maar het Feest van Pinkfteren bezegelde die bevryding ! Het was de gedachtenis-viering der Wetgeeving en der eigenlyke Conftitutie! het Feest van de uitgieting des Geests en van de opoffering der eerftelingen ! Voor Jacobs geflacht was het als de tweede Geboortedag des volks! het Vreugde - feestmaal der Natie met Jehova ! het Feest der opneeming ïfraëls onder de vleugelen der Godlyke Majefteit ; de dag der krooning en inwyding van den heiligen Koning, met de Koninginne, die Hy zich getrouwd hadt! —— Maar nu, volgens de begrippen van Jefus Discipelen , en naar zyue aankondigingen was thans daadlyk aanweezig die gewenschte tyd der betere volkshervorming en des nieuweren verbonds , waarin allen volken reine lippen gegeeven , de berg des Heere verhoogt worden , in den naam des Heere zich alle knie buigen, alle tonge Hem huldigen, de eene broeder den anderen niet meer leeren , maar alle aanbidders, het volk des Heere, en Hy hun God zyn zou. Aan het Joodfche Schaduwwerk , dat langgenoeg hadt geduurd, werdt nu een redelyker en geestelyker zin gegeven. Hierdoor konden de zielen der menfchen verruimd en veredeld worden. —— Nooit zou de F 3 He-  86 TOELICHT. RAAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE Hebreeuwfche offer- en Havendienst zich wederom ergens vas;zetten op aarde, of de mensch tot kalveren of Heidenfchen Godedienst te rug willen keeren. Zulk een licht gaaven nu de mannen van Nazareth, dat zy de Propheeten op eene voorheen nimmer al zo aangehoorde wyze toelichteden , en zy dezelve dienstbaar maakten aan Jefus, om door redeneering daarover , de menfchen te doen gevoelen; Heden is deeze Schrift in uwe ooren vervuld! op Jefus als den grooten volksleeraar rustte de Geest der wysheid, die Geest der vryheid en verlosfing, welk* enkel daarop nederkomt en niets meer behelst , dan eene geheele reiniging en loutering des menfchelyken vernufts of der eigen redenkaveling , zonder eenig byvoegzel van ftellige wetten of eenige andere erkentenisfen , tot tyden perfoonen of plaatzen betrek- lyk! Hier over waaren zy vrolyk met uitftekende vreugde. Dit ging hen allezins aan 't harte, — dit betuigden zy met opgewektheid , met Moed, en met een Vuur, 'tgeen hen gantfchelyk innam, hen als uit de oogen ftraalde, ja ook allerwege indruk maakte. En zie daar dan wel volledig aangeweezen en geopend , hoe een food zulks gewislyk houden moest voor eene geweldige maate van hooge bewerking des Geests ; — voor ingeeving eener heilige kracht, voor aandeel aan , en vervulling met den heiligen Geest Gods. — Zie daar, hoe de ChristenGefchiedfchryver aldus van zyne rnedeftanders zeggen kon, dat zy als 't waare het bazuingefchal van boven, benevens den ruifchenden wind des Heere aanhoorden; vuurige vlammen op hen nederdaalden, en zy als vervuld werden met den Heiligen Geest, daarin lofliederen zongen , en ook met nieuwe tongen of taaien ,  «HRfSTEN-pinksterf. , byz. DE ca AF der taalen. 87 lén, dat is , op eene gantsch andere wyze dan ooit gebeurd was, redenkavelden tot de Schaaren; — propheteerende ook door hunnen blik in de toekomenheid van de aanftaande dagen ; dagen die, wel is waar, lang donker bleeven; doch ook in vervolg van tyd haare meer en meerdere helderheid verkreegen, bovenal in de Eeuwe der latere Kerkhervorming, toen men , dê" Heilige Schriften weder als op eene nieuwe wyze en volgens andere gronden beginnende te bearbeiden, ook van eenen lcther , van eenen calvin en anderen, op Joodfche wyze zou hebben mogen zeggen, dat zy met nieuwe tongen met vreemde taaien tot het menschdom ter meerdere verlichting en opklaaring gefprocken hebben ; als zynde zy de voorbereiders en grondleggers geweest tot die geleuterde en meer beproefde Godsdienst erkentenis, welke wy nu bezitten; thans de dagen beleevende, waarin de maate des menfehelyken oordeels en van onze gantfche redenskracht zich by de wel onderweezen geheel verheldert en verfterkt heeft; — dagen waarin het nu een zwak hoofd verraaden zou de duisternis liever te hebben dan het licht , en wy de vroegere wondergaaven der Kerke in het minfte niet behoeven interoepen. „ Want wat toch, (zegt een deezer beroemde uitleggers,) wat toch zou my nu een wonder kunnen leeren, dat zich door myn vernuft en veele gefchriften niet ongelyk beter laat begrypen ? Veel meer zou nu myn vernuft in de zesde bede aldus veranderen moogen: Bewaar gy 6God ons voor wonderen!" — Gaarne zou ik hier nog by voegen hoe zonderling men ook die gepevene uitlegging poogt te doen zaaienHemmen, en ze intedringen in i Corinth. XIV. met die allergeweldigfte hinking [nogthans , dat men PauF 4 lu»  83 TOELICHT. RAAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE lus aldaar zeer geweldig doet beftryden , dat ylhoofdige , dat verwilderde , die dweepzieke droomery en ongebonden geestvervoering , waarvan men eene ioortgelyke toeftand en werking by 2ekere gelegenheden , op Pinkjteren , by Cornelius , en te Ephefe, voor heilig, eerwaardig, deftig en gepast ter overtuiging wil gehouden hebben. Dan ik ben bevreesd dat ik hiermede zou verveelen. En voor het beloofde in myne verdere afdeeling heb ik nog eenige merklyke ruimte te fpaaren (*). II. Ik ben, zo ik meen, onpartydig geweest in het voorige verflag. Kenners geloof ik niet , dat my befchuldigen zullen , iemand onrecht gedaan , of 't geen in redenen of gefchriften hierover wel bekend is , verdonkerd , mismaakt of ook overdreevea te hebben. Zekerlyk kan, zekerlyk mag ik nieï zeggen, dat alles, zo als het daar ligt, onzin en dwaasheid (*) Het voorgedraagene in de eerde Afdeeling ontmoet men ginds en elders verfpreid by veelen. Men aanhoort 'er ook wel fomtyds iets van in Leerredenen. Geenen Schryver in 't byzonder heb ik 'er mede op het oog. Het voomaamfte is veelal byeenverfaameld in j. c herder von dsr gabe dtr Jprachen am erfieii Chriftlichen Pfingftfefl Riga 1794., by wien het <^<« huxixlt» ***i~t 't geen zo krachtig is , zo wel als de gantfche quasstie wegens eigenlyk uitheemfche taal geheel te zoek raakt; vermits by hem alles daarop ncderkomt, dat een ieder zyne bevatting en denkwyze in de Apostolifche voorftellen voldaan vondt; elk nu op zyne wyze den Christus in de Prophetien vinden kon ; even als waare nu de Overtuiging alomme algemeen en de Tegen fpraak geheel en in allen deele jti'weczig geweest.  CHEI6TEN-PINKSTERF. , BYZ. DE GAAF DER TA ALEN. 89 heid is; — Enkele goede aanmerkingen kunnen haare aanneemlykheid hebben. Dan, hoe vreemd, hoe allergeweldigst vreemd is hier niet , al te veel over hoop gehaald , en onder een gemengd om het naar eisch te fchiften? — en hoe jammerhartig is het bovenal gefield met de hoofdzaak , zo dat 'er veel aanftootlyks misfchien vernoomen zy om het allerergfte van deeze lieden te vermoeden , — aanftootlykheid die nu niet wel te vermyden was , wilde ik iets zeggen ter wederlegging en ter waarfchuwing tegen eene verleiding, die zich als met opgefteeken hoofde nu met groeten ophef fchynt uittebreiden. Het is zo, wanneer voorts de Daaden , de Wonderdaaden van Jefus en de zynen, gelyk wy ze alom me befchreeven vinden, maar in haar geheel bieeven, wordende geëerbiedigd als de groote bezegelingen des Christeiyken geloofs , dan zou men raakende bet vreemde taalvermoogen wel veel twyffelachtigs in het midden kunnen laaten. Het overgeleverde des¬ wege is toch weinig. By het peinzen en navraa- gen fluit men aan veel duisters. Maar hoe zal men het met eene volle oprechtheid raamen, die onbetwistbaare ftukken doorgaans agtervvege te laaten , derzelver erkentenis als nodeloos voor deeze tyden aftefchetzen , en intusfehen als zeer gewichtig en geweldig fraay uitteventen, zulke omflachtige navorfchingen, waardoor van al het zonderlinge als geheel ontkleed , en fchier tot den rang van beuzelaaryen verlaagt worden zulke aantekeningen en verbaalen, die toch met het hoogstgewichtige van een Godlyk getuigenis aan de Apostelen door allerlye wonderkrachten , ih een allernaauwst en onverbreeklyk verband ftaan? Hebben de wonderen , zo als zy F 5 op  rjO TOELICHT. RAAKENDE HET OER. OP HET EERSTE op iedere bladzyde in het boek der Handelingen onder allerlye toeftanden voorkomen , geene wezenlykheid gehad; — dat dan ook vry geheel het Christendom verboren gaa! en dat men in dien gevalie zyne oprechtheid betoone , door den overblyvenden natuurlyken Godsdienst , zo als het heeten moet , even min benoemd te willen hebben naar Jefus, als naar Mabomed , naar Socrates of naar iemand anders , wien men ten deezen in zynen leeftyd eenige voortreflyk- heid mogt willen toefchry ven ! Dan in de nieuw- lings uitgekomen Verhandelingen van tevler's Godgeleerd genootfchap is dit onderwerp breder beredeneerd en door die gezamenlyke poogingen , de dwaaze affcheiding van Leer en Wonderen genoeg in het Licht gefteld. Ik kan dus hierover nu niet wydloopiger zyn, daar ook andere bedenkingen, de taalgaave roerende, ons thans moeten bezig houden. Behalven eenige Rabbynfche zeer beiachlyke grollen , wat toch is 'er in al het verhaalde geopperd, 't geen hier eigenlyke toepasfing vindt ? —- of liever, hoe kinderachtig is hiermede gefpeeld, op eene wyze, waardoor men alle taal, elendig wringen, pynigen, raabraaken, en ze als-een wasfche neus zou kunnen fatzoeneeren en draaijen zo als men ze hebben wil? — Met eigen begrippen hoog te vliegen, daarmede tot verrukking toe te zyn ingenoomen , en 'er ffcmteiyk op doortedraaven , zo in het onzinnige als in het waarachtige en redelyfce, zal nu hooge werking des Geests heeten moeten ! — en met nieuwe taaien te fpreeken, zal nederkomen op eene min bekende of veranderde voordracht , op eene ongewoone zegs of verklaaringswyze! — zo hadt men ook wel even goed moogen oproepen , de nu nog by ons in zwanggaan- de  CHRISTEN-PINKSTER F. , BYZ. DE CA AF DER TAALEN. Cl de gezegden van deezen en dergelyken aart: ,, Na „ de omwenteling in het Staatsweezen , heeft men „ onder ons over Vryheid en Regeering eene ganiseh „ andere taal begonnen te voeren dan voorheen. „ Zy die op beroerten loeren, fpreeken eene zeer ,, bedenkelyke en nieuwe taal." , Of ook, nadat ik eenen woestaartigen of verfchillend denkenden door de dringendfte bewyzen vruchteloos gezogt heb te winnen, deeze of dusdaanige gebruiklyke Verklaaringen : „ ik zal den man nu nog eens in zyne eigen taal „ aanfpreeken ; — voor het laatst wil ik hem nog ,, eens eene eene nieuwe, eene andere taal voorhouden, „ hem ondergaan met eenen voordracht en op eenen „ trant die ik tot hiertoe ongebezigd liet." Is 'er dan in dit alles eenige kracht, fteekt 'er fcbyn van bewys in , om te toonen , dat by ons Nederlanders alles vlottende en onzeker is , wanneer wy in een eenvoudig verhaal het verftaan en fpreeken van eenige uitheemfche taal te kennen geeven; en dit zelfde door den geheelen famenhang eenes doorloopenden berichts duidlyk willen maaken ? Zy die zich dus voor wyzen uitgeeven, ach hoe verraaden zy ook hier voor den opmerkzaamen vaak hunne eigene dwaasheid! —. Volgens die nieuwe uitleggers koomt al het betoog des Geests over de Apostelen neder op den yver , op de ftoutmoedigheid, de verrukking en als zichtbaare geestvervoering , waarmede zy nu de Propheetifche gezegden toepasten en verklaarden. Maar waaren dan die beredeneeringen der Propheetifche Schriften op zich zelve zo klaar, zo indringend, overtuigend, en onbetwistbaar, afgefcheiden van een hooger Godlyk gezag , door Wonderen blykbaar ? — De lieden zelf van deezen ftempel , hoe verre zyn zy doorgaans af .om  02 TOELICHT. RaAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE om dit te erkennen ? —— de bezaadigfte oordeelaars vinden zelf dikwerf moeite in zulk eene uitfpraalc. —. Veelen der tydgenooten en toehoorders hielden zy niet reeds alles voor gekkerny en zot geklap? — en wanneer men het meest wil toegeeven, vanwaar eindelyk of dit doorzicht, die vastheid en die uitgebreider inzichten over het Christendom, nu als in een oogenblik enkel natuurlyker wyze moogen zyn aangewaaid, aan perfoonen, die voor weinige dagen nog zo dobberende, nog zo onervaaren nog zo ter neergeflaagen waaren , dat het veeleer viel te gisfen, dat zy tot de voorige hanteeringen in ftiite wederkeeren, dan eene onderneeming, waartoe zy allezins machtelooi fcheenen , verder zouden hebben willen voortgezet ? Wat voorts betreft het groote (luk van den dag des Pinkterfeests , de bekwaamheid om in eene eertyds onbekende fpraak van eenen anderen Landaart op (laanden voet te kunnen reden wisfelen, als zynde iets waarin gewoonte enoefreningai/esneeiie heblykheid vormen kan , — het mededeelen van zulk eene vaardigheid is ongetwylfeld, een ftuk van zeer diep , van een allerverftommendst indenken. — Wee echter den man , die hooghartig beweeren wilde , het onmooglyke hiervan voor den Allerhoog jlenl — Als een onverbeterlykhardnekkigen zou ik alle pooging om hem te geneezen moeten vaarwel zeggen. —— Hoe dikwyls valt het in andere gevallen niet aantemerken, dat even zo zien, hooren, fpreeken, "wandelen , en ons zeiven in evenwicht op de been te houden ; (tukken zyn van gewoonte en van verkreegen heblykheid in de kindsheid ; — begaafdheden, waarvan de altoos kreupele, de altoos blinde, doove of domme van de geboorte af, van ftonde aan niets hoe genaamd zou bezitten , of fchoon ook de Ge-  CHRISTEN-PINKSTERF. , RYZ. DE GAAF DER TAALEN. 93 Geneeskunde , by bejaarde Lyders van deeze foort alle Lighaamlyk beletfel wist uit den weg te neemen ? Jefus en de zynen echter hoe dikwerf dee- den zy de dooven, de blinden, Hommen of kreupelen van 's moeders lyve, met één woord , op Godlyk bevel, hooren, zien, fpreeken en op het eigen ogenblik rondfpringen, onder de fchaaren ? — Dat nu de naam van God , de naam van Jefus ook verheerlykt zy door eene. begiftiging van deezen aart , — door onderfcheiden taalvermogens die zy eertyds niet bezaten , over de Apostelen , — hoe blykt dit niet aan allen kant, door het natuurlyk bericht deswege by Lucas ? — Hoe blykt het door de geweldige ontzetting der uitlanders? — Ja door de taal der fpotters zelve ? — Hoe blykt het uit het gemeen beloop des Nieuwen Testaments, alwaar de gaaf van meenigerlye taaien zo dikwyls geteld wordt onder de bewyzen der hooge volmacht en Goddelyke bedeelingen ? — Hoe blykt het eindelyk uit de erkentenis van Paulus, dat hy in taaien boven anderen overvloedig was; als mede uit zyne redeneeringen , zo over het misbruik dier gaave, als over de verhevenheid der liefde, boven het fpreeken van allerleie taaien , zeggende des ook vanhier, dat taaien en propheetiën vergaan, maar Geloof, Hoop en Liefde blyven zouden ? — Het moogedan al waar zyn, dat 'er op het eerfte Pinkfterfeest eene kracht zou gewerkt hebben, welker nuttigheid en einde men toen mooglyk nog niet begreep, en waar van in de eerfte tien jaaren, geduurende de prediking in het Joodfche land, weinig gebruik werdt gemaakt, — men vinde zich al genoodzaakt om te erkennen dat wy onkundig zyn, raakende het aantal dier taaien, of de verfcheidenheid, waar mede deeze aan  94 TOELICHT. RAAKENDE HET CEn, op HET EERSTE aan dien, geene aan een anderen Apostel gefchonken werdt ; — of het valle voorts al niet te loochenen , dat 'er veele vraagen deswege onbeantwoord moeten blyven; — de groote hoofdzaak is toch wel alom me zo verbonden, en met vroeger Propheetifche zinfpeelingen in deezen; en met de eigen belofte van Jefus dat de zynen met nieuwe tongen of taaien fpreeken zouden; en met den doorgaanden inhoud van het Apostolisch gefchryf, dat het , naar de ongelyk meeste waarfchynlykheid niet licht van iets bovennatuurlyks aftefcheiden valle voor iemand , die anders welbevestigd is in de overtuiging, wegens de nu allezins ontzachelyke toerustingen , midsgaders wegens het algemeene characler der ff. Mannen Gods , hoe zeer zy van alle leugenachtige en konftig verdichte bedrieglykheid alomme verwyderd waaren, en het nooit in hen kou vallen , valfche getuigen Gods bevonden te worden. — De bedenkingen tot hiertoe opgegeeven, hebben h aare kracht, om het even, of men Hellen wille, dat de Apostelen alleen, of ook nevens hen eenige andere geloovigen , aldus begunfflgd werden. De beftryders ftellen in die ruimere algemeenmaaking veel gewichts , ten einde daar na alles omtekeeren. Het ifte vers van Hand. II: ("zeg¬ gen zy) moet toegepast worden op de ganfche meenigte van honderd en twintig perfoonen, by een zynde volgens Hand. I: vs. 15. Noghtans was 'er in het aófh of laatfte vers des eerften Hoofddeels, en dus onmidlyk voor het verhaal van het Pinkfterfeest van gewaagd , dat Matthias met gemesne toeftemftririg gekoozen , en den elf Apostelen toegevoegd was. Maar dit kan dan fomwylen dienen om ook hier vreemde onderftcllingen opeen te ftapelen Men  CHRISTEN-PINKSTER F., BYZ. BEGAAFDER TAALEN. 05 Men neemt dan willekeurig de hypothefe aan, dat van de Godvruchtige uïtlandfche Jooden, reeds Parthers Meders, Elamieten, Cretenfen, Arabiers enz., Leden waaren van het Christen -genootfchap ; en dat deeze in het Christendom onderweezenen, nu aan aile oorden der Had met eene heilige geestverrukking, met eene hevige infpanning, zo dat ook hunne drift zich in de gloeijende aangezichten openbaarde, tot de inwooners van Jerufalem redenkavelden over de groote werken Gods, over het heiiryke der Christe- lyke leer. Ging dit evenwel alles zo zynen gang in de alomheerfchende Jerufalemfche fpraak, hoe duister blyft dan op den duurhet denkbeeld, 't geen wy ons te vormen hebben van de perfoonen, be. fchreeven als de faamgekoomen meenigte ? — en wie het eigenlyk waaren , die zeggen konden, (vs. 8 en 11) wy hooren ze in onze] taaien; wy hooren ze een iegelyk in onze eigen taal, in welke wy gebooren zyn? — Ik weet wel men kan hier nog een andere gisfing laaten hooren. — Men kan zeggen , die bekeerde en tot het Christelyk geloof overgekoomen Parthers, Meders enz., fpraken hun Partiefch, Mediefche enz. Dit verwonderde de mede uitlanders van hunne zelfde Natie , vervolgende men dan aldus: „ Daar was eene heilige Synagoge-taal, waar buiten „ een Jood het heiligfehennis achtede, Godsdienfiige „ zaaken in het openbaar in eene andere fpraak, of „ ook in die des gewoonen levens te behandelen. „ —Dat deeze reeds bekeerden, uit Mefopotamie, uit „ Egypte, Afia enz., zich dit vermeeteden, en aldus „ voor aller ooren by onderfcheiden troepen over de „ zaaken van Gods koningryk handelden in de fpraak „ des gemeenen levens, het zy als Jooden, 't zy als „ uit-  06" TOELICHT. RAAKEtfDE HET GEn, OP HET EERSTE uitlanders , in de gewoone taaien der gewesten „ waarin zy woonden, dit, ditzelfde baarde vreem- digheid; dit wekte de uiterfte verwondering , hoe ,, zulk eene ontheiliging zo gadeloos kon doordrin- gen , zich zo algemeen verfpreïd kon hebben ; „ en dat wel onder godvruchtigen, onder menfchen die den Joodfchen dienst en deszelfs plechtigheden „ zeer eerbiedigden, van zo veelerlyen Landaart, en dat deezen juist reeds allen aanhangers van Chris- tus waaren. Want, voegt men 'er dan by, gy moet geheel niet meenen dat de vraag: zyn niet deeze allen die daar fpreeken Galileërs? eenig op„ zicht hadt op Galileeuwfchen tongval, op onervaa„ renheid en grooter afftand van befchaafdheid en ,, letterkennis. — Ganfchelyk niet! Galileeuwen is „ enkel een fchimp, — geen Lands-naam. Eer men „ de aanhangers van Jefus, Christenen noemde, was „ dit de fmaadnaam van verachting. — Zo werdt ,, ze aan Petrus toegevoegd in het huis des Hooge- priesters. epictetus gebruikt ze zo van de „ Christenen ; en julianus wilde de Christenbely,, ders nooit anders dan met deezen fmaadnaam be,, tytelen. —<— Zo was de ontzetting nu alleen daar „ in , dat anders aan de wet verkleefde perfoonen, zulke uitlanders die uit godvruchtigheid van het „ ééne feest tot het andere overbleeven , over het „ godsdienftige vrymoedig ieder op zyne wyze en ,, fpraak, tot den volke zich keerden, zonder zich „ eenigzins te houden aan die Synagoge-taal, en dat „ deeze juist allen tot den verachten aanhang des ,, onlangs gekruifigden behoorden." Dan 't geen men hier aanvoert nopens de benaamiug Galileërs , mooge eenige waarheid hebben , hier ze-  SHRïSTEN-PtNKSTERF., HYZ. DE GAAF DERTAALEN. 97 zekerlyk koomt het maar weinig of geheel niet te paSi . In de H. Schriften ziet het doorgaans op het ongeleerde , gepaard met eene meer ruwere en min keurige taal, en uitfpraak. By het vraagen aan Petrus, ten huize van Cajaphas, koomt het zo ongetwyffeld voor, daar het gevolgd werdt hier van: ook uwe fpraak maakt u openbaar. Andere eigenlyke blyken van zyn gemeenfchap met den aangeklaagden , zal Petrus nu toch wel verzweegen hebben! — En, het zy men de mannen na 's Heilands hemelvaart aan hunne befchryving gelieve te erkennen voor Engelen , 't zy men 'er andere troosters door verftaan wilde; noch in het één, noch in het andere geval, laat het zich denken, dat deezen, wie zy ook geweest zyn, den Difcipelen in eenigeu zin fchimp of verwyt zouden hebben willen toeduwen door hun zeggen; (Hand.I: vs. u.) Gy Galileefche mannen, wat ftaat gy en ziet op naar den Hemel enz. ? Men voert verder hier wel veel aan van eene heilige Synagoge- of Kerk - taal, onderfcheiden van die des gemeenen leevens. — Hier van gewaagen veele berichten. Wien evenwel is dit onderfcheid zo als het toen in zwang ging, en de heilige taal van de gemeene afzonderde , volleedig bekend ? — Moet ik het my zo voorftellen, even gelyk. in de Roomfche kerk, de Latynfche taal alleen voor kerkdienst geoorloofd geacht wordt? — Maar is het daarom evenwel door de Roomfche kerk verbooden , over godsdienftige zaaken in elks gemeene volkstaal te fpreeken en te redeneeren? Zegt gy, Neen , alleen maar in zo verre dit in den Tempel en in godsdienftige famenkomften gefchiedde. Waar is dan hier het volle bewys, dat al het nu gebeurde in den Tempel voorviel ? veele HiSTORHiK, IV. Dtfl. G be-  93 TOELICHT. RAAKENDE HET CE2. OP HET EERSTE bedenkingen loopen hier tegen aan ; de zaak blyffc twyflelachtig, en het ftrookt althans geheel niet met de voorige gisfing, dat van de honderd en twintig' perfoonen , veele byzondere gezeli'chappen zich aan veele kanten der Stad lieten hooren. —. Daarenboven , wat 'er ook zy van die taalsonderfcheiding over burgerlyke , of over godsdienftige onderwerpen; ik kan het maar in 't geheel niet overéénbrengen, dat hier van nu zo veel ophef van vreemdigheid of keitery gemaakt zou zyn. Waar toch vinden wy dit ooit aan Jefus ten kwaade geduid ? Hy echter hadt over de zaaken des koningryks, voorheen door het gantfche Land, in de Synagogen en op de Straaten reeds aldus geleerd, en over alle zulke onderwerpen zekerlyk in de gemeene landstaal tot de fchaaren geredenkaveld. Waaren 'er daadelyk vreemde taaien gefprooken , zegt men ook wel eens, dan laat het zich van den ftoutften onverlaat , van den hardnekkigften wederftreever niet vermoeden , dat hy ooit of immer eenige gedachte van dronkenfchap zou hebben durven plaats geeven, of te uitten. ó Bedrieglyk men- fchenhart ! zo kan geen wonder geloofbaar worden, indien maar één enkele het durft loochenen of befpotten 1 — Zo ooit, gaaven hier de onder een verwarde en niet begreepene geluiden aan de wuften en woesten, die geen navraag begeerden, eene allernatuuriykfte aanleiding tot deeze fpotterny. En die fpotterny zogt Petrus minder door het nog vroege van den dag afteweeren, dan ze wel door zyne volgende voordellen en daaden te wederleggen , fchoon hy aanvangiyk als in het voorbygaan het vuile en fchaamtelooze dier aantyging als met een woord gispen wilde, door de san-  CHRISTEN- PlNKSTERF, , BÏZ. DE GAAF DER TA ALEN. QQ aanmerking van het vroege des daags; 't welk althans gelden moest, ten opzichte van een aantal menfchen, die maar eenige achtenswaardigheid betoonden; zo dat het de fnoodfte kwaadaartigheid waare,die te verzinnen was, dit voorgeeven van dronkenfchap, zo maar onbeweezen en zonder duidelyk betoog op het lyf te fchennen aan lieden van eenige deftigheid, en dat wel in merkelyken getale by een verzameld. Hoogstgewichtig, meen ik, is hieromtrent ook nog dit volgende. Bezitten wy niet waarlyk van Joan* nes, van Petrus, van Jacobus en van Judas griekfche gefchriften ? — Deeze Joodfche Visfchers of ambachtlieden, hoe waaren zy aan die kennis gekoomen ? — zy zeggen het, 't is waar, niet, of zy dit taalvermogen wonderdaadig verkreegen of het door oeffening zich aangefchaft hadden. -—-Maar heeft dit laatfte daarom wel eenige meerdere fchyn van waarheid voor zich? — Neemt men hier hunnen ftand en jaaren wel naar eisen in acht ? — Wanneer zouden zy in hun onrustig leven daartoe tyd hebben kunnen vinden? of'er in hunne volwasfenheid eenige merkelyke vorderingen in gemaakt hebben ? — Geeft de aart der zaake zelf hier niet eene alleruitnemendfte gepastheid voor het won* derdaadige? De twaalf Apostolifche zendelingen laaten zich, geloof ik, ten opzichte van uitheemfche fpraaken en zeden, zeer wel en naar waarheid voordellen , wanneer men ze vergelykt, by voorb., by een twaalftal welgezinde mannen , uit één der nabuurige eilanden Texel oï Marken. — En ziet! deeze, zonder ooit eenigen tyd gehad te hebben tot gezette voorbereiding om met uitlanders omtegaan ; deeze zouden een groot gedeelte der bekende waereld doorreizen ? — Zy zouden te doen hebben, niet met de grooten der G 2 aarde,  loo TOELICHT. RAAKEKDE HET GEB. OP HET EERSTÉ aarde; maar met de eenvoudigften in alle landen moeten redeneeren, en tot hen woorden der zaligheid en der eeuwige behoudenis fpreeken! — — Een reiziger, enkel ervaaren in eene der nu minst uitgebreide taaien , in ons Nederduitsch, in het Zweedsch of Deensch, by voorbeeld, wat al onaangenaamheden, wat al belemmeringen ontmoet deeze niet geduurig by het doortrekken van Europa? — Hoe kan het uitblyven, of hy moet zich telkens verlegen vinden , en ginds en elders geduurige fpraakwendingen ontmoeteH, die de- , zelfde taal als op iederen dag fchynen te vermenigvuldigen , en ze te doen ftryden met zich zelve ? — Men bevraage dit by de Franfche inkwartiering in veele Heden , en voor al ten platten lande. — De Apostelgefchiedenis , hoorden wy voorheen zeggen, zou een gantsch ander voorkomen hebben , byaldien 'er eene uitgebreide taaigaaf over de predikers waare uitgeftort geweest. — Met hoe veel meer gronds laat zich dat zelfden nu wel omkeeren; en daar van zeggen, dat door verkreegen oeffening zelfs, zonder hoogere medewer* king nooit te voorkomen zouden zyn geweest, duizenderleije misverftanden , geduurige gelegenheden tot kwalyk begrypen, — en daaruit voortkomende bitterheden , twisten en verwarringen , waarvan wy nu nergens iets verneemen ? Hoe moet dit alles wel fterk medewerken tot het geloove , dat 'slieilands leerlingen hier eene kracht ontvangen hadden', welke zy zo overnoodig hadden, die zy uit den aart hunner zending als behoefden , en die hen by de zo meenigerleye onderfcheiden tongvallen geduuriglyk te ftadö kwam. — — Dat voorts de ééne Apostel met die, de anuer met eene andere ftamtaal, waarin zyn medemakker onbedreven bleef, begiftigd zy,is allenthalven ge-  ^HUISTEN-PINKSTERF., BYZ. DE GAAF DER TAALEN. 101 gelooflyk. *t* Van de geheele prediking in Westerfche of Oosterfche Landen buiten Romes gebied, is de gedachtenis verboren geraakt; en alzo ook geene geheugenis overgebleeven van fchriften, welke in die taaien moogen zyn vervaardigd geweest. — Hoe onzinnig is de eisch, dat eene ingegeeven taal eene hooge volkoomenheid, eene volkoomenheid die de natuur des onderwerps hier zelfs niet gedoogt, bereikt zou moeten hebben! Een vermogen, gelykltaande met dat geen, 't welk zich door oeffening voor een jeder naar zyneu ftaat zou laaten verkrygen, is overgenoegzaam, — Of zou ook een wonderdadig verkregen gezicht, gehoor, of gangver■moogen, de uiterfte grenzen der volmaakbaarheid in dezen bereikt moeten hebben ?— Hoe veele duizenden van menfchen fpreeken nu nog dagelyks vaardig en zonder eenige hapering in hunne onderfcheiden taaien , zonder dat zy in ftaat zyn dezelve te leezen, of zich van de fchryftekenen, daaraan eigen, eenigzins te kunnen bedienen? — Moest eene ingegeeven taal altoos verbonden zyn met de kennis en het gebruik dier fehryfcaraSters , toen nog van zo veel meer verfchillende gedaante ? — Wie zal dit beflisfen kunnen ? — Maar waartoe ook hebben wy ter aanneeming van het geloof baare die beflisfing noodig? —— Laat de vlugheid in het vertolken zich niet zeer wel vermoeden, als eene begaafdheid, waarin de één boven den ander verre kon uitmunten ? Het nodeloos pryken met dat vreemde enonverftaanbaare voor anderen, wanneer'er geene vreemdelingen aanweezig waaren, of niemand'er nut van hebben kon, zal, meen ik, toch altoos wel de beste grondflag blyven , om de voor ons nu zo duistere redeneering van Paulus in het XlVde Hoofddeel des eerften Briefs aan de CorinG 3 thers  102 TOELICHT. RAAKENDE HET GEB. OP HET EERSTE thers ten meesten en van verre toetelichten. Li*tzinniger en onbedaanbaarer, of den Apostelen meer onteerende uitlegging van i Corinth. XIV., laat zich niet wel denken, dan die, welke by herder te vinden is De beste Uitleggers zyn het eens genoeg, dat vs. 14. aldus moet verftaan worden : „ De fpreeker „ in vreemde taaien doe alzo het gebed in de Verga„ dering , dat hy 'er ook de uitlegging nevens voesre." Het bidden met den Geest, en met het verftand, behoeft in \ minfte niet dien zin of tegenftelling te hebben, even als of het eigen verftand des fpreekers in vreemde taaien , onder des geheel van huis was en werkloos bleef. - Door het gantfche Hoofddeel komt de fpreeker met den Geest voor, als zich zclven dichtende, als Gode fpreekende, en met de eigene werkzaamheid der ziele op eene behoorlyke wyze biddende. — Terwyl de bidder met het verftand gefchetst wordt als zulk een, die zyn begrip of voorftel wil doen overgaan op anderen, die dus ook den menfchen fpreeken wil, en in alles op het oog houdt Atftichting der Gemeente, ter aanpryzing waarvan hier alornme geredeneerd wordt, en die gantfche afdeeling deezes Briefs betreklyk is. Wil men hierin nog dieper treeden, dan verwys ik den des begeerigen naar de verklaaringen deezes Hoofd- deels, door mosheim en michaelis. Ja ik mag die naarleezing wel aanbeveelen, vermits de moeite door veele aanneemlyke toelichting beloond zal worden. Dat zelfde XlVde Hoofddeel zal dan, geloof ik, met al wat 'er nog donker in biyft , al misten wy ook alle sndere narichten, veeleer ten bewyzeen ter overtuiging dienen moeten , dat 'er eene weezenlyke Taalgaave wegens onaangeleerde fpraaken, vroegtydig onder de eerde Christenheid onbetwistbaar plaats segreepen hebbe. ö „ Het  gHRïSTEN-PINKSTER?. ,BYZ. DE GAAF DER. TAAEEN. 10J Het voorgevallene op het Pinkfterfeest moge dan »1 niet zodaanig zyn , dat met het verfchillend begrip deswege het Christéndom ftaan of vallen zou; Jiet flot der zaake evenwel komt myns bedunkens hierop neder, dat het van ouds aangenoomen begrip van den befchreeven aankomst en werking eener wondere hemelgaave , doende de Apostelen dadelyk in eenige voorheen geheel onbekende taaien fpreeken, en gepaard met die andere veelerlye krachten ter heeling van lighaams kwaaien, ja, met eene wonderbaare opgeruimdheid en verlichting des verftands over veele (tukken , die zy kort te vooren geheel anders inzaagen; dat, zeg ik, het vroegere begrip wegens dit alles ongelyk aanneemlyker geloofbaarer en met alles meer zamenhangende zy, dan die windrige zogenaamde toelichtingen , waarmede veelen heden als iet voortreflyks te koop loopen ; toelichtingen welke ook van zo veele zyden haare tegenfpraak verdienen, en welke door hen die 'er zo veele beleezenheid over uitftallen, nimmer tot in haare uiterfte gevolgen toe ontwikkeld en doorgezet worden. Was by de Wetgeeving op Sinai alles ftaatelyk; was het in zyn gantfchen omvang ontzagen vreesverwekkend; het heerlykeen vermogende der Godheid, maar tevens het ruimere het meer algemeene en onbepaalde des Euangeliums , om alle menfchen lieflyk te befchynen, blonk hier niet minder uit in de gewichtigfte en veelbeduidende tekenen, waardoor de anders onnozele Galileërs fpoedig der wereld hetheuchlyk nieuws bekend maaken en alornme gemeenten luchten konden. — Jefus werdt hier betoond als de geplaatfte aan Gods rechtehand, in de uitneemendheid van de werking dier kracht, waardoor hy ook nu alle dingenaan zich onderwerpen kou.—Zyn blyvend woord G 4 deedt  104 TOELICHT. RAAKENDE HET GEB. OP HET ENZ» deedt God de Heer nu wederom als van Jerufalem uit. gaan, ter allerheerlykde verklaaring, dat Hy, de tyden der onwetendheid hebbende overgezien, Jefus den bekruisten toteenen Heer van allen, tot eenen Christus, Koning en redder verordend hadt; en nu alle menfchen alornme liet aanzeggen, dat zy zich bekeeren zouden, daarom dat hy eenen dag gefield hadt, op welken hy den gantfche* aardbodem rechtvaardiglyk zou oordeeJen, door eenen man, dien hy daartoe verordineerd hadt, verzekering daarvan doende aan allen , dewyl hy hem opgewekt uit de dooden en daarna met heer-, lykheidenmajedeit bekleed hadt. - Mogten dezulken die zo gaarne alle woord der nieuwigheid gelooven, doch hetzelve maar al te weinig helaas naar eisch beproeven, hierdoor toch bezield worden , meteenig wan-, trouwen tegen overleggingen , welke, blykens de ondervinding, maar al te zeer vervoeren tot veele dwaasheid en ligtzinnigheid , ook omtrent zeer beiangryke. zaaken van den Godsdienst. - Door het ernftig beproeven, en het nader toetzen van veel oppervlakkigen fchyn, vinden ook hier haare toepasfmg de door Jefus by het (lot zyner,voordellen zo dikwyls aangedrongen? lesfen: ziet dan toe, hoe gy hoort; en, wie oor en heeft om te hooren, die hoore.  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. OS   VERGELYKING VAN DE VERSCHILLENDE STANDEN DER MENSCHEN, Uit het Hoogduitsch. (*) D e verfcheidenheid der Standen in de burgerlyke Maatfchappy is in onze tyden even groot als merkwaardig , en dit wonderlyk mengelmoes van gelykfoortige menfchengedaanten, die de Natuur met ongelyke vermogens uitrustte , doch die de Befchaafdheid nu eens op eene verftandige dan weder op eene dwaaze wyze van elkander afzonderde , vertoont ons een bont gefchakeerd fchouwfpel des menfchelyken levens, waarvan ieder leeftyd flegts enkele bedryven beleeft, daar het zich niet minder vergeefs dan nieuwsgierig bemoeit, den draad te vinden, of het oogmerk van het geheel te verklaaren. Doch wanneer eens de menschheid dat verhevene ftandpunct van haare waardigheid bereikt heeft, waarop fomwylen menige Wysgeeren in het eerfte vuur der jeugd zich vermeeten hebben haar optevyzelen, dan zal men geweldige gaapingen in den kring der burgerlyke Standen zien. Alle de geenen, wier beftaan op den ouden ftam der dwaaling en der zinlykheid gëent is, zullen voor de toverkracht der kritifche wysbegeerte plotslings verdwynen, en de leevende werktuigen der be. (*) Schoon in dit ftukie zommige dingen voorkomen, die alleen op Duitschland betrekking hebben, hebben wy het echter om de algemeene waarheden, die daarin tevens ook voorkomen, der vertaling niet onwaardig geoordeeld.  JOS VERCELYKING VAN DE VERSCHILLENDE begoocheling en wellust zullen, men weet niet hoe? hunne onwaardige bezigheden met de diepzinnige verklaaring der Categoriën of der Ikheid verwisfelen; zy zullen zelf de armzalige principes van geluk met de critieke zedeleer geheel en al op de vlucht leeren liaan, en tevens zullen die Standen, welke zulk eene omwenteling overleeven , uit hunnen naauwbeperkten rupfenftand van het Egöismus nieuwgevormd te voorfchyn zweeven, Om nu voor de Wysbegeerte der Nakomelingfchap het aandenken van den toeftand onzer dagen te behouden , moet men deeze epoque van eene nieuwe fchepping door fchilderingen voorkomen, die zich het voeglykfte in de Archiven der tydfchriften laaten bewaaren. Hier zullen fchetzen volgen, die meer enkele aanzichten dan volkomen omtrekken bevatten, en die gaarne plaats zullen maaken voor voltooide teekeningen. Men heeft de Standen gepaard, nadat zekere gelykheid, zeker contrast, of wel zekere luim my deeden denken, dat deeze vermaakelyke famenvoeging tot een nuttig doel leiden mogt. Want, wanneer de dichter , naar de leer van horatius , nog eene keuze tusfchen het vermaaken en ftichten vryftaat , dan moest de Profaïst, myns bedunkens, fteeds altyd zoeken te vermaaken, om te kunnen ftichten.- i. STAATSMANNEN EN ARTZEN. Beiden wandelen op een glibberige baan , beiden met werktuigen des doods en des levens uitgerust. Beider wetenfehap berust op eene phyfieke en geestige men«  STANDEN DER MENSCHEN. fcen fchenkennis, doch is nog lang na niet tot zekers volkomenheid gebragt. Zy bouwen dikwerf op het zand van bedriegelyke ondervindingen , en kennen het voorwerp van hunnen arbeid maar al te weinig. Want de groote ingewikkelde masfa van een Staatslichaam fpreidt zich verre boven den gezichtkring van het menfchelyk vermogen uit , en het geheimzinnige famenftel van het phyfisch lichaam fielt degrootfte ontIeders te leur. De praétifeerende Arts kwelt zich met het gisfen naar de oorzaaken der ziekten, gelyk een vertaaler naar de woordfpeelingen van Shakespear , zonder het woord te vinden , en de Staatsman vergist zich niet zelden in de middelen , waarmede hy den zieken Staat te hulp denkt te komen. Aan het doel hunner zorgelyke poogingen treffen zy dikwerf niet dan verwyt en berisping aan; want de politieke tinnengieters bedillen altoos en overal den loop der dingen, en de kwakzalvers, oude wyven en dorpchirurgyns zyn de beunhaafen in het geneeskundig handwerk , en fchryven huismiddeltjes by menigte voor. Daarbenevens zyn de zieken gemeenlyk eigenzinnig, en de volken altyd te onvreden. De hedendaagfche zoonen van hippocrates brengen zich zei ven in de war door de zucht tot nieuwigheid , eigenzinnigheid en den geest van navolging. De voorheen in gebruik geweest zynde univerfeele middelen maaken nu plaats voor nieuwe heelmiddelen, welker getal daaglyks toeneemt, zonder dat de ziekten verminderen. Men geneest in Duitschland op zyn Engelsch ; men vindt nieuwe foorten van lucht uit voor teeringachtige geitellen ; men befchouwt ie natuur door den verrekyker der hypothefen , en oniergaat het lot van den waarneemer der Harren, die mui- fen  IÏO VERGELYKING VAN DE VERSCHILLENDE fen in de maan zag , daar zy in zyn tubus liepen. Men legt zich toe op de opwekking der dooden, men gelooft dikwils al zeer ver gekomen te zyn, wanneer men voor het oude gevoelen een nieuwe ftelling heeft opgefpoord , en om de geduurige tegenftrydig. heid van alle menfchelyke dingen best te karakterifeeren, wyden zich nu Veel meer menHnen aan de ftudie derArtzenykunst, terwyl het Scepticismus op nieuws haare grondvesten dreigt te doen waggelen. Leefde zekere groote Koning nog, die het, wegens zyn mis. trouwen op de Artzenykunst, altyd met haare voed. fterlingen verbruide , zouden zy mogelyk het genoegen beleeven , hem in dit opzicht bekeerd te zien; want naar de nieuwere ontdekkingen der Artzen zelve is zy de kunst aller kunsten, die men, door haar de grootde verdiende by het menschdom en den hoogden rang toetekennen, die men echter niet zo zeer voor de perzoon als wel voor de zaak fchynt te begeeren , niet meer dan zyn fchuldige plicht bewyst. In de daad zyn de hedendaagfche pogingen in dit vak roemenswaardig; ook is de waereld van haar kant wel zo erkentelyk, om haare levenswyze zo interichten , dat zy den geneesheeren genoegzaame gelegenheid verfchaft om alle mogelyke proeven in 't werk te dellen. Het Landvolk alleen is nog zo verre in de befchaafdheid ten achteren , dat zy zonder lyf- en huisartzen zeer draaglyk het leven doorbrengen, terwyl deeze den Grooten in de deden hoe langer hoe onontbeerlyker worden. Nog moeijelyker is het thans op een hoog verheven ftandpunt te daan, waar de draaden der Regeering in eenloopen. De met bezigheden opgekropte Staatsman Verliest in het gedraDg der tyden den heerfchenden volks-  STANDEN DER MENSCHEN. lij volksgeest en de richting van den loop der waereld uit het oog, wanneer hy zich al te ftyf aan de oude Staatsmaximen houden wil, en daar door de heerfchende denkwyze van het gemeen tegen zich in het harnas jaagt; of hy verliest door geduurig zwenken en toetegeeven den teugel uit zyne.handen, wanneer hy meer beleezenheid en nieuwe theorie , dan pradticaal doorzicht bezit, of wanneer hy meer menschlievend gevoel, dan fterkte van ziel en karakter in de Staatsbezigheden ten toon fpreidr. Heroifche middelen worden helaas hier en daar uit de Apotheeken van het Machiavellismus weder opge-, zogt, om het ontwaakte zelfgevoel der leden van het ftaatslichaam als eene pestziekte te behandelen, en de ontluikende levenskracht als razerny met ketenen te belaaden. 'Er zyn zekerlyk veele nieuwe grondftellingen in omloop en in gisting gekomen, en met derzelver verfpreiding is ook een algemeene opbruifching verbonden. Doch 'er behoort een meer dan gewoone fterkte van ziel en een hart vol zeldzaame menfchenliefde toe, om , daar deeze eb en vloed der volksgevoelens den fteeds met ondankbaarheid beloonden arbeid en de fiaaffche zorgen der Staatsdienaaren vermeerdert, niet zelden ook zelfs wel het genot huns Ievens verkort, den volke niet moede te werden, noch op begoocheling, of op wraak en beteugeling te denken. Het zou gelukkig voor onze 'gezondheid en ftaatsconftitutie zyn, als de gefchiedenis den nakomelingen noch van onze Artzen, noch van onze Staatsmannen zou behoeven te vertellen : Zy wisten niet, waaraan zy zich houden moesten. SL. DE  II2 VERGELYKING VAN DE VERSCHILLENDE »;;cr...i0s9aoa wet . sodmsiv.:,.. >;;'..:..:;; DE RECHTSGELEERDE EN DE SOLDAAT. 'Er zyn zekere zalige ogenblikken van ons gevoel, waarin wy vry van alle fmart en verdriet met een warm welmeenend hart de gantfche natuur en menschheid omvatten, waar haat en eigenbelang zelf niet de geringde indrukken in onze» ziel achterlaaten. Konde ooit deeze geest der menfchenliefde en blymoedigheid een blyvend onthaal in de harten van alle aardburgers vinden; dan zou men mogelyk van het beftaan van rechtsgeleerden en foldaaten flechts in onze jaarboeken nog eenige berichten overig hebben , maar vergeefs naar de dienaaren der chicane , en naar de Wreede uitvoerders van den eigendunkelyken wil der hoogfte machten, onder welke Standen het ook zyn moge, zoeken. Dan fchoon ons dit niet gebeuren moge, de nakc melingfchap zal ons ,altyd dankbaar blyven voor de erfgift, die wy haar met den goedhartigften wensch eener beter toekomst nalaaten, wanneer de poogingen van de opperden des volks vooral daarop gericht zyn , om de kweekfcholen ten minden zodanig aanteleggen, dat in dezelven eenmaal de edelite vruchten rypen moeten, en wanneer wy naar ons vermogen het onze toebrengen, om de werkzaame klasfen der menfchelyke maatfchappy voor het misbruik fnarer bedemming te waarfchouwen en voor de vervulling van dezelve te gewinnen. Met deezen vroomen wensch zullen wy tot de befchouwing van dat geene overgaan, wat de wezenlyke waereld ons vertoont. De  standen der menschen. 113 De oude gelykheid tusfchen de pen en degenmilitie blyft helaas nog ftand houden, omdat eenige hoofdtrekken deezer gelykheid met de flegte zyde van den ftaat der verweering famenloopen, en waarby de krygsftand mogelyk nog de ontfchuldiging van het noodzakelykkwaad voor zich heeft, waarop de andere zich niet beroepen durft. Of is het dan voor de gerechtigheid en haare dienaaren roemryk , dat arglist, vermomming en macht, dat aanzien en geld den gang des rechts hier en daar ftremmen of belemmeren ; dat de onzekerheid van den uitleg der procesfen zo veel overeenkomst heeft met de onzekere kans van den oorlog; dat men zich van verboden wapenen bedient, en dat niet altyd diengeenen het recht wordt toegewezen , die het recht aan zyne zyde heeft ? Een hoofdgrond daarvan ligt in de manier van rechtspleeging , die wy, gelyk bekend is , met alle haare gebreken blyven behouden. Het is zekerlyk niet zonderling dat de gemaklykheid in een ftilzwygend contvacT; ftaat met die geenen , welke voor het behoud der oude misbruiken zorgen. Daarbenevens is het menschlyke, de goede uitwerking, die men zich van eene onzydige toepasfing der voor handen zynde wetten anders beloovenmogt, dikwilsin den weg. Een tweede hoofdgrond van dit kwaad ligt in den veel te grooten invloed , die de bekwaamheid of onweetendheid, de arglist en de eigenbaat der pleitbezorgers op de leiding en uitilag der procesfen hebben , zonder daarvoor veracdwoord'yk te zyn. Men ziet wel, dat het fcherpe voorbeeld, het welk de oude Duitfchers aan de Romeinfche pleitbezorg£rs in het leger van varus, met neus enooren afcefnydeii, mengelw. IV. Deel. II ft*"*  114 VERCELYKiNC VAN DE VERSCHILLENDE ftatueerden, voor de nakomelingfchap weinig vruchten heeft voortgebragt. Want de blinde Godin tast nog al te omftandig naar de uiterlyk form der zaaken om, waartoe haar helaas de Advocaaten by de hand leiden en men oefent de rechtsgeleerdheid fteeds maar al te veel als een zeer ryk beftaan geevend ambacht, waartoe men zich van de tegenftrydigheid en duisterheid der wetten , van de verfcheidenheid der rechtbanken tegen over elkander, en zelfs van de onfchuldige dwaaling van zyn tegenparty zeer trsflyk weet te bedienen. Doch laat ons ook de goede zyde niet overfiaan! De geest van den tyd verbetert in enkele gevallen veele gebreken deezer inrichting, en daar hy de verouderde dryfvederen ftremt, brengt hy ongemerkt nieuwe daarvoor in beweging, en verlost niet zelden den kunstenaar uit zyne verlegenheid, om het uurwerk van Haat aan den gang te houden. Zo hebben wy der verlichting en publiciteit menige verbetering van de gebreken der justitie en een aanmerkelyke omwenteling in de denkwyze van deezen ftand te danken. Een groot deel van rechters en pleitbezorgers werkt nu meer rechtftreeks op het doel van hun beroep. Wy hebben hier en daar de eerfte fehreden ter verbetering van dit gewichtig deel der ftaatsconftitutie beleefd , en wy willen hoopen dat de rechtsleeraareu meer gelegenheid , en de rechters en pleitbezorgers meer tyd en lust zullen bekomen, om de werking der rechten op het algemeene welzyn in enkele gevallen fcherpzinnig optemerken, en ons de refultaaten daarvan ten behoeve eener zuiverer wetgeeving te leveren. Als dan zullen wy ook eene inrichting bekomen, die den  STANDER DÉR MENSCHEN. ll$ den pleitbezorger even fcherp in bedwang houdt als den rechter, en in deeze klasfen door juist geevenredigde ftralfen en trapswyze belooningen een eenpaarig billyke handelwyze algemeen maakt. De Humaniteit, die, om haar fortuin te maaken , thans mode geworden is , heeft de burgerlyke maat* fchappy een groot uitzicht op de hoogere befchaafdheid der nakomelingen gëopend, daar zy de ftraflènde gerechtigheid het zwaard uit de handen fpeelde, of ten minften haar deszelfs gebruik flechts voor zeldfaame gevallen liet befpaaren. Doch daar ons het geheim ontbreekt om de misdaaden zelve met de doodftraf tevens aftefchaffen ,• zo blyft ons niets overig om alle kwaade gevolgen eener eenzydige zachtheid voortekomen , dan de menfchen eerst voor deeze zachtheid vatbaar te maaken, of hen tot eigenlyke menfchen te vormen, dat wil zeggen , door een beter opvoeding de misdaaden der Staats-burgeren te verminderen. Zo zou de menfchenvriend den fchoonen dag beieeven, waar deeze kunst, die tot dusverre alleen door lieden van verftand en vermogen geoefend vvierd , ook aan de hand van het Staatsbeftier tot de laagfte volksclasfen zou nederdaalèn, om de kiem des verftands,der goedheid van hart, en eener vlytige naarstigheid zo veel mogelyk oük onder hen optewekken en te bezielen. Men vergeeve my deeze geringe dweepery; zy behoorde , om het gewicht des onderwerps, ter zaake. ^ Duitschland heette reeds ten tyde van Keizer frederik den Ilden en Paus pius den Hden in geloofszaaken het land der zuivere gehoorzaamheid. Wil men de voortduuring deezer zo nuttige nationaale eigenfchap , flechts eenigzins anders gemodiliceerd, II 2 be-  116 VERGELYKINC VAM DE VERSCHILLENDE befchouwen, dan wendde men zich tot de fehaaren van die Duitfche Helden, welke, onder het bevel van den krygsgod, voor weinige penningen, gemak en leven verkoopen. Het is wel der opmerking waardig, met welke draaden een enkel mensch of eenige weinige menfchen zulke ontzachlyke menigten van menfchen naar wille, keur beweegen en ter vernieling leiden. Oorlog is de groote vergaderplaats der woeste hartstochten,"diede vrede in den boezem van den foldaat weder onder bedwang brengt; oorlog is daarom de wensch van den foldaat, en de ruime loopbaan van zynen roem. De opgehangen eerprys van den lauwerkrans voert dagelyks duizenden den dood te gemoet, en de Staat betaalt daarmede zeer goedkoop aan eenige weinigen , wat allen hielpen verdienen. Is de glorie van den Franschman , die zich nu beroemt een zes en twintig, fte millioen-deeltje der volks majefteit te zyn , wel ydeler dan het aandeel van den foldaat aan den roem van eene door de waereld ras vergeeten zege ? Zo zyn de menfchen! De verbeeldingskracht bouwt haare luchtkasteelen en haare kerkers. Doch het is niet te loochenen , dat de oorlog de aarde van eera gedeelte van het ongedierte zuivert, dat de ffille lucht des vredes had uitgebroeid. Ook is een ftand in geenen deele te verachten , dien men met recht het hooge fchool van ongemak en moed kan noemen. Zelfs de vrywillige hervormers van deezen ftand hebben hun votum , dat zy onder verbetering uitbragten, niet rechtftreeks op deszelfs geheele affchafling gericht. En het is een zeer gewigtige op. merking, dat een beter geest en meer voltooide be- fchaafd-  STANDEN DER MENSCHEN. II? fchaafdheid de hoogere medeleden van deezen ftand reeds tot hunnen roem kennen doet. Als dit algemeen wordt, dan kan men de fterkfte hoop voeden, dat met hat einde van deezen oorlog alle buitenfpoorigheden , plunderingen en aanmatigingen in vriendfchaplyke landen plotslings een einde zullen neernen, althans als zekere nabuuren van den zeekant het Duitfche Vaderland niet weder helpen befchermen, Mogt het toch niet flegtsby den goedhartigen wensch bly ven , dat ook de laagere aanvoerders meer vorming in hun beroep vertoonden, en in vreedestyden minder ledigen tyd hadden , en dat in veele krygsmans woordenboeken , drukkende behandeling zyner medeburgers, of oorlog tegen onfchuldige menfchen en landen, niet meer onder de rubriek van dienst des vaderlands fèond opgefchreven! Om eindelyk op eene gevoeglyke wyze tot onze Rechtsgeleerden wedertekeeren , zo geloof ik deez,e. gedachten het best met eenen wensch voor dezelven te kunnen befiuiten. Men beeft den prys der Eer in den oorlogsftand voor de dapperheid - opgehangen ; mogt men toch den Rechtsgeleerden de Eerlykheid tot een indispenfabel beding van het genot zyner burgerlyke eere maaken. 3- JOODEN EN MAITRESSEN. 'Eris, gelyk men weet, een natuurlyke eneeneburgerlykeverwandfchap, die de menfchenkinderen dik wils zeldfaam genoeg met elkander in verband brengt; H 3 maar  118 VERGILYKINC VAN DE VERSCHILLENDE maar 'er zyn eenige niet minder merkwaardige foorten van verwandfchap door byna alle (tanden in vriendfchap geraakt , en die men mogelyk daarom minder bemerkt heeft, omdat de menfchen gemeenlyk niet gaarne zich op alle hunne bloedverwanten beroemen. Billyk neemenwydus de bovengemelde algemeene mid°. delperfoonen, die de keten der menfchelyke verbindtenis helpen voltooijen, en die door hunne geheime kundig, heden van ons Financieel en Phyfiek beftaan van gewicht worden , in deeze ryen op. Hun recht is van een ouder herkomen dan menige aanfpraaken der Grooten op de bezittingen hunner nabuuren. En daar 'er geen befchaafd land beftaat, dat geen dienstvaardige Jooden en geryfelyke meisjes onder de dryfraderen zyner burgerlyke bezigheden telt, zo kan men zeker befiuiten, dat de waereld tot heden toe niet zonder hen heeft kunnen beftaan. In veele Familiën is de Jood de vriend des huizes, en wel zo naauwgezet van geweeten, dat hy nooit de belangen der vrouw by den man, noch die der dochters by de moeder verraaden zal. Zyne uitgebreide verbindtenisfen Hellen hem in ftaat ten allen tyde fchielyk hulp te verfchaffen en waar hy zelf hiertoe niet in ftaat is , wordt hy de middelaar tusfchen den Christen die geld nodig heeft, en tusfchen hem die naar hooge interesfen haakt. De vrouw, die haare bevalligheden op woeker leent, heeft insgelyks haare verdiensten in de verkeenng der waereld. Want gemeenlyk heeft zy een minnaar, van wien zy betaald wordt, en een of meer beminden, die zy op haar beurt met de kruimelen voedt, die van de tafel des ryken vallen. Dit alles  STANDEN DER MENSCHEN. Tï*> Jes is zo uitgemaakt en zekerer nog, dan het Ryksherkomen in het Duitfehe Staatsrecht. Daar de liefde, niettegenftaande haar algemeene gastvryheid op aarde, onder zekere bepaalingen eigenlyk tot het tydverdryf der Standen behoort, zo heeft men ze echter met de Filofofie reeds lang verzoend. Zy drukt haar een oog toe , of fpeelt zelf de wetgeeving wel eens een kleinen trek, terwyl zy haar een paragraaf van haar eigen manier ongemerkt in de hand ftopt , als het een voorwerp van de mode geldt. Doch tedere zwakheden hebben indedaad de eerfte aanfpraak op verdraagzaamheid, en menig al te goedwillig hart heeft onwaardeerbaare verdiensten , waarom het zelfs van het kuischfte meisje benyd wordt. De fchoone lievelingen hebben ook indedaad groote naamen onder zich , die doer geftichte gedenkteekenen tot op de nakomelingfchap zyn overgebragt. Mevrouw rhodope bouwde voorheen in Egypte een der grootfte Pyramiden , waarover de Franfche en Engelfche Reizigers nog altyd iets te fchryven, en de Duitfcher en Hollander — nog altyd iets te vertaaien vind. Medame de maintenon ftichtte op zekere jaaren van devotie een abtdy, en wie weet of wy niet in onze dagen menig een aanzienlyk Opvoedings-inftituut aan diergelyke bronnen te danken hebben? De kinderen Israëls vereeuwigen daarentegen de gedachtenisvan hunnen naam byalle gerichten, en pronken in de Keizerlyke Schuld-Commisfions-Aéten der Ryksftanden niet minder, dan in andere respectabele Konkurs-procesfen. Beiderlei Standen hebben voor het overige dat gemeen, dat zy gaarne den lluijer des geheims over hunne waereldburgerlyke handelingen H 4 wero  «O VERCELYXrNG VAN DE VERSCHILLENDE zeiven toch altyd gelyk blyft. Zo haaten dL? Tziïiïz? enrb,efneeden ren de ie? f ' * ^ °nder de d^gelukk.ge fchoonen toe, die een vast'foldy getfoutr7rfChe"kiaSfen «* hun » beid enfpaarzaamheid is onder dit ligtzinnig zuster fchap zeker van onds her „iet zeldfaamer gewLt an d grootrnoedigheid en hcogere befchaafdheid o'nder deft.mn.en van Juda. Den hedendaagfchentyden alleen £omt de roem toe , eenigen van derzelver zoonen op de baan eener waardige bezigheid gelokt te hebben e„ hen daar zelf aan de onverwelkelyke kransf el te laaten neemen , waarmede de Filofofie van d„ dae haare gunstelingen verfiert. Maar zulke boven and m uttfteekende Individu, maaken zeker y de " ^TiZ:VThs k,asfedes te Het ,s jammer dat het problema der burgerlyke ver. be ermg der Joden tot nog toe zo veel tyd wegneemt ««der tets te vorderen; anders mogten wy va oLj zo bervormingzuchtige eeuw zekerlyk de Z e ^dTou leI3ttennS der-d-^Schoonen&de In-  STANDEN DER MENSCHEN. Ï2i Intusfchen kan het my toch niet van myn hart een voorflag te verzwygen, die daarop doelt, om het beftaan van beide Standen , ten rainften van een econotnifchen , en dus van een zeer gewigtigen kant, onfchadelyker te maaken. Men moest namelyk in het toekomftige alleen Joden zonder baatzucht tot de uitvoerders onzer zaaken en meisjens zonder pronkzucht tot minnaresfen kiezen, indien anders de balans van het huislyk wezen in goede orde bly ven zal. Om dus verkiesbaar te worden, moest zich van nu voortaan zowel de Schoone als de zoone Abrahams op goede trouw en huishoudingskunst toeleggen en bevlytigen ; ja wie weet of niet eens onze Profesforen der Cameraal • wetenfehap, om achter de geheimen der practyk te komen, nog heimlyk by deezen ter fchool zouden gaan ? 4. KONINGEN EN BEDELAARS. Zou de wyze Nathan ook wel gelyk gehad hebben ? wanneer hy zegt: ——- —- de waare bedelaar is toch eenig en alleen de waare Koning! Ten minften zou hy in zyn tyd met menig een Koning der aarde , wiens hoofd en kroon vry lugtig zaten, niet ligt geruild hebben. Men heeft voorbeelden van beiden in de algemeene gefchiedenis der waereld, waaraan ik, wat my betreft, den voorrang der befchaafde levenswyze van het hof boven de runwe volksmanier alleen het merkwaardigst gevonden heb. H 5 De  122 VERCELYKÏNG VAN DE VERSCHILLENDE De Iaatfte bekreunt zich aan geen hoofd noch kroon, de wel voeglyk heid laat het den eerften niet toe zyne kroon uit het oog te verliezen , en wie zulk een lastig hoofdfierzel in onze bedenkelyke tyden met goed fatfoen kwyt wil zyn, zou op eene zekere en met zynen ftand overeenkomltige vergoeding kunnen rekenen , met zich vry van zorgen de Mufen en Filofofie in de armen te werpen. * Zoveel is intusfchen zeker, dat 'er geen Koning is , die geen bedelaars in menigte (en wel van verfcheiden foort) in zyne ftaaten heeft ; maar 'er zyn wel bedelaars, die geenen Koning onder zich hebben. Daar.n zyn zy dus beiden gelyk, datzy geen anderen gebieder over zich hebben, dan hun eigen wil en hun eigen hartstochten; maar de invloed van hunne werkingen op hunne tydgenooten zo wel als op de nakomelingfchap maakt den uitgebreiden werkkring by de gezagvoerders tot eenen gevaarlyken en verandwoor- delyken voorrang. Men heeft reeds veele droo- men over de uitroeijing yan het bedelaars-wezen werkftellig willen maaken , en als dit gelukt ware , dan zouden wy het ideaal der ftaatsconftitutien met reuzenfehreden genaderd zyn. Want dit idee behelst meer, dan ons de Heeren van den tyd daarvan ontdekken willen. Het loopt op het einde op niets minder uit, dan of den ftaat een onuitputbaar Kapitaal uittezuinigen, door welks hulp alle tot nut van het gemeene welzyn vereischté inrichtingen kunnen te Werk gefield worden; of allen menfchen tevens met vlyt en eerzucht te bezielen , en alle huishoudingen naar den ftaat der fchranderheid en goede orde aan den gang te helpen. Voor  STANDEN DER MENSCHEN. 143 Voor tusfchenpoozing verftout zich thans de drift om alles in het politieke te hervormen , het Koningfchap den oorlog te verklaaren. By deezen kryg hebben de leerlingen van Apollo zedert eenige jaaren Kozakkendienften verricht , en in de Almanakken der Muzen even zo vlytige als woedende uitvallen op de goden der aarde gedaan. Waarfchynlyk zochten zy de fpreuk van dien ^uden Dichter, die altyd ligter te benyden dan natevolgen was , te logenftralïen ; dat namelyk de omgang met de Muzen de zeden befchaaft en de onbefchoftheid verbant (*). Tot geluk hebben de vermeten poogingen om ook in onze ftreeken het Nationaale geluk uit ftroomen bloeds en vervolgingen voorttelokken niet wel willen flaagen, en wy hebben het beste vertrouwen op ons oud vaderlandsch menfchenverftand, dat het, om onze burgerlyke en huislyke rust wille, enter bevestiging van de hoop om onze Staatsconftitutie op goede gronden allengskens te kunnen verbeteren, in dit ftuk het nog lang by het oude laaten zal. Voor het overige zy het my geoorloofd hier aftebreeken, omdat men over voorwerpen als deezen ligt te weinig of te veel zegt. Ik voeg 'er flegts dit nog by. Van den eenen kant valt de wandrochtelykeafftand tusfchen de gekroonde gunstelingen des geluks en vermogen en de onvermogende havelooze zoonen der ellende en duisternis droevig genoeg in het oog; maar ook van de andere zyde wordt de wysgeerige opmerker weder ver» (*) Het bekende van horatius : — Ingenuas didicijje fideliter artes, Emollit mores nee Jinit ejje feros.  I24VERCELYS. VAN DE VERSCHIL!, STANDEN DER MEN?, verzoend met het lot der menschheid, waarmede het noodlot beiden bejegent. Want by alle ongelykheid van het ftandpunt, ondervinden beiden vreugde en leed en onbeftendigheid van het genot des levens ; beiden vallen by hetzelfde doel neder, wanneer de dood den fchepter en de bedelaarsftaf uit hunne handen wringt. Het verwig hierna. RE-  I2y REINEKE'S BIECHT EN BEDEVAART, (*) nevens EEN KORT ONDERZOEK OVER DEN OORSPRONG VAN DEN ROMAN VAN REINEKE DE VOS. Er leefde voorheen een Vos zeer gerust op zyn flot Maupertuis. Zedert eenigen tyd drukte hem de last van den ouderdom, zyne krachten namen zichtbaar af, en zyn geest had reeds een voorgevoel van zyn droevig einde. —- Ach 1 riep hy uit, ik kan geen kwaad meer doen ! —.— Wat is 'er van die dagen geworden, toen ik , met myn vangst tusfchen de bee- nen, voor niets op de waereld vreesde! Ik heb my veel roof en bloed te verwyten. En nu — ja ik moet my veranderen! Reeds al te lang wierd ik flegts gevreesd en gehaat. Terwyl hy zich weenend met deeze gedachte bezig hield, kwam 'er een boer voorby, zag hem verwonderd aan, en vraagde wat hem deerde? Wat my deert? Vraagt gy dat nog? Kunnen myne traanen, na een met fteeleu en rooven doorgebragt leven , u nog verwonderen ? Maar ik heb in myn jeugd wel hooren prediken, dat die aanklopt opengedaan wordt; en ik hoop nog op de barmhartigheid des hemels. Hy vraagde hierop den boer, of 'er in den omtrek niet een heilig man woonde, by wien hy zyne zonde biechten, en vrygefproken kon worden. -—. De Boer, die (*) Z. FaUiaux, su Cvntts du XIIs &? XIHe Sisclt. torn. V p. 333.  126 REINEKE'S BIECHT EN EEDEVAART, die den fchelm wel kende , geloofde in den beginne dat hy Hechts den fpot met hem dreef,- maar toen Reineke by zyn verzoek volhardde, en hem by herhaaling van de echtheid van zyn berouw verzekerde leidde de boer hem met zich door het woud naar de' kluis van een vroomen heremiet. Hoe zeer ook de Heremiet op het gezicht van den roover zich kruisde , zo troffen hem toch ras zyn verbryzeld hart en boetvaardige traanen. Hy prees 'zyn terugkeer tot de deugd , en begeerde de belydenis zyner zonden. Reineke biechte getrouw op. Maar zyne misdaaden waren zo talryk en zo groot, dat de kluizenaar niet waagde hem de abfolutie te geeven , maar naar Rome in bedevaart zond om zyne abfolutie by den heiligen vader te zoeken. — „ Ei, fprakReineke by zich zeiven , waarom zou men dan zo ver om vergeeving der zonden loopen , die God hier een ieder even goed vergeeven kan ? Om ons dus naar Rome te trekken, matigt de Paus zich de macht aan om zonden te vergeeven!» Daar intusfchen dit niets met al baaten mogt , zo gehoorzaamde hy, nam een Pelgrimftaf in zyn hand , een Sjerp om den bals, en ging ten bedevaart. Nu was het hem onaangenaam , dat hy alleen reizen moest. Daarenboven zag hy zich genoodzaakt , om zyne vyanden, waaraan het hem nergens ontbrak , niet in handen te vallen, den publieken weg te myden enfluipwegen te zoeken. Maar het duurde niet lang , of zyn goed fortuin voerde hem een reisgezel te gemoet. Op zynen weg over een vlak veld , waarop een kudde fchaapen weidde , viel hem Belin, de ram, in de oogen. Hy zat ter zyde in treurige gedachten verdiept. Reineke fpreekt hem aan : „ Waarom zo diep-  RE1NEKE?S BIECHT EN BEDEVAART. I27 diepzinnig, vriend?" Ach, antwoordde Belin zuchtend, ik denk aan den dood. Veele jaaren diende ik een boer zeer getrouw en vlytig. Byna alle de Schapen zyn myne Kinderen. Ten loon van zoveele getrouwe dienfteu beloofde ik my ten minften een gerusten dood. Maar de ondaukbaare wil my morgen voor zyn oogstfeest laaten braaden, en heeft myn vel reeds aan een ander verkogt , die zich daaruit ftevels wil laaten maaken , om een reis naar Rome te doen. ,, Rome voor en Rome na ! antwoordde Reineke , gaat dan alles naar Rome? — Doch als gy nu ook eens even als ik daarheen ging , dan zou men ten minften geen ftevels van u maaken. Arme fchobbert, ik heb medelyden met u, mogelyk is een fchielyk belluit nog in ftaat om 'er heel huids aftekomen." „Enwat zou dat zyn ? Ik peins 'er al op , maar vergeefs ; niets wil my invallen. Hoor , befte maat, gy zyt llim, geef my goeden raad!" Die raad is Jigt, antwoordde Reineke, loop maar weg ! Maar hoor eens! Ik leefde, zo als u bekend is, zeer lang als een deugniet , maar alle zondaars vinden ontferming , en ik heb wel in de Schrift gelezen, dat de Engelen in den hemel zich meer verheugen over een zondaar die zich bekeert , dan over een rechtvaardigen die volhardt. En wat is 'er toch van de waereld met al haar vermaaken en heerlykheden ? Niet dan wind en rook. God beveelt ons de waereld vaarwel te zeggen , en ter zyner eere alles te verlaaten , vader, moeder, kinderen, huis en have. Ik gehoorzaame, en twyfele niet of ik zal nog eenmaal in de heilige Legende ftaan. Intusfchen gaa ik naar Rome, om my door den Paus vergifnis myner zonden te laaten geeven. Wilt gy mede? Gy  128 REINEKE'S BIECHT EN BEDEVAART. Gy hebt 'er een dubbeld voordeel by : vooreerst zult gy dan uw vel niet verliezen, en ten tweede abfolutie krygen. Belin, een eenvoudige hals , vond den voorllag bewonderenswaardig verftandig, viel zynen vriend om den hals , befproeide hem met vreugdetraanen en ging met hem op reis. Nadat zy een klein eind wegs gegaan waren , ontmoeten zy den fteiloor Bernard. Hy at distelen in een gragt. Reineke wenschte hem eenen goeden dag. Bernard ftak zyn kop in de hoogte, zag meester Reineke Jn de gedaante van een Pelgrim, en vraagde hem verwonderd, wat toch deeze vermomming te beduiden had? „ Myn beste vriend, antwoordde Reineke, men moet alles doen om zyn ziel te behouden. Ilc gaa naar Rome , en gy waart dwaas , als gy niet hetzelfde deed. Want, in plaats van hout en kooien te dragen, en geklopt en geflagen te worden, wordt gy daardoor vry van Heerendiensten te doen , en vindt overal goed eeten en drinken." Dat laatfte punt beviel Bernard uitmuntend wel. Ei, zeide hy, hoe was dat ook ? Overal goed eeten en drinken ? Zeg my dat nog eens. „ By myn ziel, Bernard! gy vindt overal vol op te vreeten en te zuipen !" Hierop klom fteiloor Bernard uit de gragt , en volgde de beide Pelgrims. Zy moesten door een groot woud trekken. De nacht overviel hen. Reineke, tegen allen onweder wel befchut , deed den voorllag, onder een boom nachtkwartier te houden. Maar Belin, gewoon alle avonden een goeden ftal te vinden , vond deezen voorllag niet zeer aanneemelyk. Bovendien was hy ook bang voor de wolven. Bernard onderfteunde zyn gevoelen zeer  REINEKE'S BIECHT EN BEDEVAART. 129 zeer nadruklyk, en Reineke zag zich daarom genoodzaakt toetegeeven. „Goed! zeide hy; wy komen ook terftond aan een herberg van myn vriend en zwager Ifangrin , alwaar wy het beste onthaal zullen vinden." —— Op het woord Ifangrin verfchrikten Belin en Bernard niet weinig; zy vermoedden verraad. Doch Reineke betuigde hen op zyn woord van eer met zulke hooge en diere eeden van het tegendeel, dat zy hem gerust navolgden. Ifangrins woning was ledig; Hy en Herfe, zyn vrouw, waren op de jacht. Doch de reizigers vonden een grooten voorraad van mondbehoeften, en maakten 'er zich terftond meester van. Spys, drank en vrolykheid bragten hen allengskens in een goede luim en vuur; de omzichtigheid wierd vergeeten , en een ieder vong naar zyne wyze een vrolyk liedje aan. ■ Intusfchen kwam man en vrouw met buit belaaden terug. Zy hooren van verre het krytende Bachanaal, en ftaan een wyl ftil vol vrees van te naderen. Eindelyk meent vrouw Herze Reinekes ftem te hooren, fluipt ftilletjes naar de deur, gluurt door het fleutelgat , ziet het vrolyke gastmaal, en verhaalt haaren man de gantfche gefchiedenis. Woedend vliegt Ifangrin toe, klopt aan de deur, en roept met een vrees- felyke ftegi , dat hy hen allen verwurgen zou. Men kan ligt gisfen, hoe Belin en Bernard daarby te moede waren. Maar Reineke fprak tot hen: „ Foei, bioode zielen , kent gy my niet beter ? Ik zal in deezen nood wel raad fchaffen. Vreest niets. Gy, Bernard , doe de deur een klein weinig open. Ifangrin zal 'er zich dom inwerpen. Zoras zyn kop 'er door is moet gy de deur weer toedrukken en digt vast houden. Belin zal het overige wel bezorgen." heNgelw. IV. Deel. I De  -30 REINEKE's BIECHT EN BEDEVAART. De krygslist gelukte: Ifangrin raakte in de ka* Terftond choot Belin de Ram met zyne hoornen hem los , dan weder te rug en dan weder op hem afü nooit wrerd een belegerde poort Z0 hevig berend - in t kort, Belm fliet zo dapper enzo lang, tot dat Ifan grins harfenen op de aarde lagen. VrouwHerzewasimnsfchen^naarhetwoudgeloonen om hulp te roepen. Juist op het ogenblik gaf S den geest, toen tweehonderd zyner broeders fchrikïy hudend tot zyn byftand kwamen aanloopen. Belin ea Bernard ztdderden van het hoofd tot de voeten, e" haddenhartelyk berouw, deeerftedat hyzyn boer de andere dat hyzyn kolenbranderverlaatenhad. Rein'eke ve nuT Z°;g* Ma" n°°d ^ vernuft. „ Vnenden , fprak hy tot zyne gezellen laat ons op het dak klauteren, en van daar p ,1 boom fprmgen. Dan mogen onze vyanden huikn zo lang zy willen.» Zonder het andwoord van zy e Kameraads aftewachten , die, minder behendig dan weest zyn, - ]iep hy terftond op het dak van het bourd ? r£en nam een fpr°n§ °> - ^ - boom. Da arme d.eren zagen zich reeds aa;t de wraak der wolven overgegeven. Maar Reineke fprak: Uc veVnenden> onsb]yftnog een hu]pmJelko;»Le- «I door myn ftem de vyanden verfchrikken Staat ^ aro! en maakte het geluid der Jachth o^n n de ehen van de honden na. De wolven dachten zi „ n J gers al] ^ 2.ch h Vlucht. Toen verhtef Bernard Steiloor zyn fchriklyke ftem,  REINEKE'S BIECHT EN BEDEVAART. l$i ftem, enbragtze daar door volkomen zo in wanorde, dat de een over den anderen kukelde. Belin , ftout ge« worden door hunne vlucht, kwam nu ook uit zyn hinderlage te voorfchyn, en gaf' hen nog eenige ftooten van achteren toe. Na een ogenblik was 'er geen wolf meer te hooren noch te zien. Nu zagen zich de ram en de ezel wel van alle ge« vaar bevryd; doch de angst had hen allen lust benomen om de bedevaart verder voorttezetten. ,, Wy gaan weder naar huis, zeide zy tegen Reineke; vaarwel!" — „ Daar doet gy wel aan, antwoordde Reineke , en ik zal uw voorbeeld volgen. 'Er zyn zo veel braave lieden in de waereld , die niet te Rome geweest zyn. Ik zal weder naar myn Maupertuis trekken, daar zal ik arbeiden, den armen mededeelen, en een christelyk leven leiden. God zal daarmede niet minder te vreden zyn , dan wanneer ik ter zyner eere een landlooper worde." Belin en Belard fchreeuwden hem luidkeels hunne goedkeuring toe , en keerden gefamenlyk weder naar huis. Dit verhaal vindt men in de Roman du Renard &? d'Ifari' gtin, die van drie Rymers na eikanderen famengefteld , en, volgens opgave van het handfchrift, in den Jaare 1339 gëeindigd wierd. In deezen zo zonderlingen Roman zyn alle toen bekende fabelen en verdichtfelen over Reinard den Vos faamgeweven. Ifangrin de Wolf befchuldigt hem voor het gerechtshof van den Leeuw wegens ongeoorloofden omgang met Herfant zyne vrouw. De Leeuw berispt Ifangrin over een proces , waardoor hy zyne fchande flegts meer openbaar I a maakt,  13^ REINEKE'S BIECHT EN BEDEVAART." maakt, en wyst hem met eene vermaaning af, van zich te getroosten overeen geval, dat zelfs Koningen en Graaven wedervaart en van dag totdaggemeenzaameï woidt - een fatmeke trek, die des te ftouter is daar hy waarfchynlyk eene toefpeeling bevat op de drie zoo «.en van Füips üen Schoenen , welker gem , nnen openbaar van echtbreuk befchuldigd wierden ÜÜ1 Hierop volgen allerleie ftreeken van den Vos, by voorbeeld hoe hy den raaf den kaas ontfreelt; LeTy zich uit een ophaalput redt, door den wolf te verlel den om in de andere emmer te gaan zitten; zyn Pel gnmaadje naar Rome enz. Eindelyk biedt hy flan- wen van te winnen , den voorllag, om hergeen hen baden het lieffte is op het fpel te zetten. Rein, d *M* en flerft aan de gevolgen zyner dwaashdd Alle deeze Allegoriën over den Vos zyn mogelyk oorfprongelyk niet dan eene navolging der Allegorie van bidpai. Het is bekend, dat de zogenaamde Sen van deezen Indifchen Wysgeer niets anders zyn d n een onderwys voor den Prins, zyn Souverain. Een Vos brengt daarin een Os, den Grootvilier van den Leeuw ten val, doet hem wurgen, en wordt eindelyk zelf he f LTenaSteringen- DeeZC ^hiedenis i3 m dt «eb. Apologen en vertelfels doorweeven, die geheel Si k rn hrfdV°™- hetzelvetÏÏ ogenblik mt ons oog doen verliezen (*). . De ou. J2£T °T" GRAKD (fn ^ letterkundige v n l h • ^ l,itrrekfe' der fndi^be Fabelen flidp» m de BiUmmt üniv. des Rmms Cn  hetneke's biecht en beoevaart. 133 fe Franfche Dichters waren met dit werk bekend, zy hebben 'er verfcheiden ftukken uit nagevolgd; en het ware dus zeer wel mogelyk, dat zy veelmeer hieruit dan uit de Gefchiedenis van reginard het idee tot hunne verdichtfelen van Reinard de Vos gefchept hebben. De Gefchiedenis namelyk gewaagt van zekeren reginard of reinard , die op het einde van de negende en het begin van de tiende eeuw, wegens zyne flimheid als politiek zeer beroemd was aan het Oostenrykfche hof. Toen hem Koning zwentujold 4 wiens raadsman hy was, buitenslands verbande, begaf hyzich, tegen zyn bevel aan, met vrouw en kinderen op zyn Kasteel Durfos , dat zwentibold een tyd lang vergeefs belegerde, en waaruit hy hem veele yerdrietelykheden brouwde , terwyl hy nu eens de Westfrankifche , dan weder de Duitfche Koningen tegen hem ophitfte. Men maakte in zyn eeuw verna de overzetting van galland en kardonne van deeze verdichtfelen geeft. Naar de oude Perlïfche en Arabifche Overzetting namelyk vond men ze in het politiek Testament van Koning Honfchenk voor den Koning DabfcheHm, waarin 14 Maximen wierden opgegeven, waarna zich een Souverain te gedragen had. Ieder deezer Maximen wordt door verfcheidene fabelen en vertelfelen opgehelderd, en maakt dus een afzonderlyk Boek uit. — De Fa. bel van den Leeuw en den Vos vindt men in het 9 Ie boek. De Koning der Dieren maakt den Vos, wegens zyne be< fewaamheid in Staatsbelangens, tot zyn eerften Minister. Zyne Vyanden zoeken hem te doen vallen; hy maakt alle hunne kwaadfpreekendheid ten fchande, en weet zich in de gunst van zyn Monarch by aanhoudendheid te ftyvenI 3  tU REINEKE'S BIECHT EN BEDEVAAR*, verfcheiden Liederen op ben,, waarin hy Vulpent, genoemd vvierd, en inde volge„de eeuwen vS dt ^gorifche en Satirieke Gedichten in de R™ taal , die vervolgens in andere taai. • , van Renard gegeven heeft. Deeze aZ 3" dar ;„ ^ r Jupumar gielée uit Lille da in den Jaare Ia8p voltooid wk^ Ve Leeuw ontbiedt alle dieren »«. . . Vos Tpeelt hem een -emg^L^ h° „ * m t ndelylt met hem in een formeelen 00rlog Se" Koning der dieren belegert hem op zV„ flot tu,s. Doch Reinard brengt het ei„Z \ , ^ H^e treeken daarheenen da d 7^?*™ groot verlies van volk, terug moet t ekken n r ^ laat hem door den ^JT.^^ doen. Zy verzoenen echter welras weder met 1 keren. Doch reinard, die weder als o h" r oft" vrouwen verkracht enz. , trekt de geestelv kheid o -yne zyde, om van nu voortaan ? hebben. De Priesters volgen de h„w . tS Mngen, die hy hen inboezemt !gWnd' ™ machtig en zo rVk darT t W°rden daardoor werpen, om hem ƒ /nbiddeT T ^ ^naar, die hem naar Rome zendt. Daar vindt hy For.  fcEWEEfc's BTECHT EN BBDEVAART. Ï35 fortuna, die hem bekroont en boven op haar rad zet. Sn het Miniatuur van het handfchrift wordt hy dus vertoond , op het rad van het Fortuin zittende , aan zyn rechterhand Sire hoogmoed , en ter linker zyde Madame list. Les Oeuvres de Feu M. Claudc Fauche feull. 588. Paris 1510. Voor het overige bewyzen verfcheiden piaatfen der oude dichtftukken , dat het verhaal van Reinard's biecht en Bedevaart by de vroomen van dien tyd zeer gezogt en gëeerd was. Men maakte 'er fchilderyeu van, en een zededichter van dien tyd verwyt de Priesters, dat men de afbeelding van dit voorwerp in hunne kamers menigvuldiger aantrof , dan het fchudery .der heilige Maagd in hunne Kerken. Eu leur Mouftier ne font pas férs Shop l'image Notre-Dame Com font Ifangrin Ê? fa fame' En leur ckambres, £f de Renart. Vie des Peres, Manufcr. Toen in het vervolg Parys Schouwtooneelen kreeg, en Mysteriën daarop vertoond wierden, maakte men uit verfcheiden vertelfelen van Meester reinard Kluchtfpeelen , die den heiligen Schouwfpeelen tot Entremets dienden. By het feest, dat filips de schoone gaf in 't Jaar 1313, toen zyne zoonen totRidders geflagen wierden, wierd , onder andere Schouwfpelen ,ook een gantfche levensgefchiedems van Reinard vertoond. Reinard de Vos verfchynt daarin als Arts en Chirurgyn , vervolgens als Priester , de Epistelen en het Evangelie zingende, daarna als bisfchop, dan als Aartsbisfchop, en eindelyk als Paus geduurig hoentjes en kiekens fmullende. I 4 M09  *3<* REINEKE'S BIECHT EN BEJ3EVAART* Mogelyk Zy„ deeze verfcheidene data genoegzaam'< De Retneke de Vos van hendrik van ^ verfcheen het eerst gedrukt te Lubeck in den hare H92 dus meer dan 2O0 Jaaren ,aater dan de Roman van Ja.uemar wiens titeJ oniireTcdüften over Reinard fch^ * i , 6"' .iicCAROS- gevoelen was dus (ingevalle ^^^^ Nederlanden de Fabel van Reintje de Vos in dl Fran SdTlvl ^ $8? ^ - tyde' £ t to den IVde opgefteld, en omtrent het Jaar ia0o van J^uemar gielée in een nieuwe vorm geirag onder den tuel van den Nieuwen Reinard verfcheen en'is 7 *"» P'aatSj" — Drente vanrucLuo de i 'j "'"ƒ ^ E"^> ^gen den Daufin van A en den Graave vanGui, bewyst voor het overige d ' d- gezegd, trouw e^;^^ * nagehouden als Ifa„grin aan Reinard I » zt - ^e X***J* TroubadZ T. ,p fl^S A—» ^hoolmeeller en hl L VM deiï Hert°S van Lotharingen (renatus II. fiierf in  REINEKë's BIECHT EN EEDEVAART. I37 in den Jaare ijo8 , zyn zoon antonius moet daarom al c ma ars kweekeling geweest zyn; heeft dus — niet , (gelyk gottsched in zyne Inleiding op Reineke de Vos, Leipfich en Amfterdam 1752. Morhof napraat) om zich met zyne fatirieke fchriften onder dit voorwendfel des te beter te verbergen (*) maar Bona Fide in zyn voorrede gezegd : lek hebbe dyt gegemverdyge boek uth walfcher und franszofefcher fprake ghefocht un umegefath in dudefche Jprake. -— Die woor? den van h. van alcmaar. (hy zy dan een wezenlyk perfoon of alleen een letterkundig verfchynfel geweest; genoeg dat het de woorden zyn van den famenfteller van Reineke de Vos van 1498) ghefocht un umegefath (gekozen en omgezet) doen ons genoegzaam zien hoe hy zyn Reineke heeft opgefteld (f). Hy (*) Z. d. g. morhofs Unterricht in der Teutfchen fprache undPoefie. Lubek und Francf. 1700 L. 333. — By morhof was dit gevoelen niet zonder grond. Hy kende den Reineke van 't Jaar 1498 niet , en hield zekeren nicolaus bauman (die 1522 te Rostok een Reinike uitgaf) voor den opfteller van het gedicht. Nicolaus bauman verliet, na hem , daar hy door de Hofcabale by den Hertog van Julich in ongenade vervallen was', zyn vaderland, ging naar Mecklenburg , en wierd Geheimfchryver by Hertog magNüs. Hier fchreef hy zyn Reineke den Vos uit eigen ondervinding. — Maar gotsched had, — als hy ook al niet had kunnen weeten, dat de hoofdftoffen tot den Reineke de Vos al voor lang volksfabelen waren —• door alcmaars verklaaring in zyne Voorreden: dat hy het boek op begeerte van zynen genadigen Heer (linie bede wyllen mynes gnedyghen heren) vervaardigd had — belet móeten geweest zyn, om morhofs gevoelen te omhelzen, (t) Morhof zegt (Unterricht &c. bl. 334.) oWie de Ne" I 5 der  T48 REINEKE's biecht EN BEDEVAART. Hy is niet lonter Overzetter, maar ook Schikken e* Vebeteraar van de Fabel, gelyk Jaquemar " reeds 2oo Jaaren voor hem. Maar om ALcMAARS verdienden naauwer te bepaalen, moest men de orid. nee en der vroegere Romanen en verdichtfelen onder, zoeken, en metzynen Reineke vergelyken kunnen Ook was reeds in den Jaare 1481 een Engelfche Rei. nard, Regnard the Fox, te Westmunfter by w. caxtom en 14S5 een Hollandfche, Reynaert de Vos, te Delft verlcheenen. Z. flogels ggfcmchte der ^ » Literatur 3 b. p. a8. derfaxifchetaalverftaat en daarover oordeeJen kan, 2fet mt de famenvoeging der gantfche reden zeer wel, dat het (het gedicht te weten van Reineke de Vos) geheel inheemsch en niet van vreemden afkomst is." -1 Een eP leerde kenner der Nederfaxifche taal zal uit de f^enX famg der reden in Reineke zien kunnen, dat deszelfs Schryver goed Nederfaxisch fchreef. Een Critifche kenner der oude DmtfcheenFranfche^w^daarent zm gaarne willen ontdekken, dat de geest deezer fabelen van Remeke evenzo goed Fransch was, als in den Nouveaux xegmrd van cielée, in den roman duRenart & d'IJemrin m de kluchtfpelen van Reinard, de Fabliaux enz " ' R O U S.  i33 ROUSSEAU'S EILAND o f ST. PETER IN DE BIELERZEE. (*) V an een der hoogfte toppen der Jura over het dal Fraimvilliers heen , op den Birs- enSufaweg van Bafel naar Biel, ziet men de gantfche ftreek over , waarin het bevallige en door een fpiegelheldere zee omftroomde St. Peters Eiland ligt. De lachgende heerlykheid , waarin zich dit kleine eiland in vollen zon« nenglans vertoont, gaat alle befchryving te boven. Een rykdom van bekoorlykheden ontvouwt zich voor het verbaasde oog , dat met verdubbelde betoveringen den reiziger overweldigt , wanneer hy uit het enge , door fteile klippen ingefloten labyrinth, het Munfterdal bereikt — en eensklaps met een blik Van •het oog een amphitheater van omtrent 80 mylen in den omtrek overziet. Welk een verfcheidenheid! Welk eene afwisfeling! Vruchtbaare, als tuinen aangebouwde velden , van den Aar , Emmen en Ziel doorftroomd ! Solothurn , Nidau, Biel, talryke dorpen , mayershoven en enkele boerenplaatfen , onder donkere bosfchen , op helder groene weiden en gouden koornvelden hier en daar verftrooid; —het zuivere , golvende kristal der Bielerzee , waarin zich de met wyngaarden bekranste kusten fpiegelen ; —— bergen , die achter elkander fteeds hoger en hoger zich (*) Fragment uit baggesens Reifen, uit bet Deensch overgezet.  Zkh r.egen de der Alpen opwerpen • , vergezichten in de gantfche wyduitgeft eï rC we, en de wellustige zachtheid dfi ! °U' elkander fmeltende ffftand geeft - ""V* ^ h achtergrond eindelyk de rna^uTufl0!,:^ , waar j. j. rousseau in ftihe hemPi^ua drootnen het gewoel der waereld verga Z! w N«n, p ,' e lM,fte ««"«betuiging der He, was de ichoonite dag, dien nten zïet fa. voor. vloed „1 r , , """"W»» »™ van ,le„ Suft. ™g, die aan een wynberg ligt, „aar zicll de  OF ST. PETER IN DE BIELERZEE. 141 de Sufa in zee uitftort. Hier klommen wy in een roode met witte vlekken befprengde gondel. Twee vlugge Zwitfers met braave nationaale gezichten waren onze roeijers. O ! deeze vaart overtrof alle Landtooneelen ! Op den Odinsheuvel, by Hellebek , alwaar zich het oog in de keel der Noordzee verliest , en op de bruifchende golven der Ooftzee gevoelt men zich tot de uitboezeming van Pindarus gedwongen , — hier wordt men 'er toe genodigd. Daar is het vermogendfte , geweldigfte , fchoonfte element — hier hét tederfte , het bekoorlykfte, het zachtfte. Langzaam voeren wy voort aan den fchilderachtigen oever ter rechterhand , in de fchaduwe zyner met dennen bekranste hoogtens, — het eiland recht voor ons. Rondom ons een krans van afwisfelende in elkander loopende landfehappen. — Biel aan den voet der met woud bezette klippen van de fombere Jura; Nidau met enkele populieren achter ons ; tegen het Zuiden vruchtbaare velden , bloeijende weiden , beplante hoogtens en- lommerryke prieelen; tegen het Noorden de fteile ruggen der bergen , opklimmend heestergewas, eiken en dennen; op den verst afgelegen achtergrond een horizont van fchemerende fneeuwvelden en wolken onder eikanderen ; ieder minuut een nieuwe hemel en een nieuwe aarde! met ieder ademtocht een nieuw uitzicht! Een zachte regen, die nauwlyks vyf minuuten duurde, in wiens droppels de zon eenen regenboog vormde , terwyl de gantfche hemel voor het overige helder was, verfraaide dit alles nog hoe langs hoe meer. De weinige wind, die 'er nog waaide, ging allengskens leggen ; de zeevlakte wierd een weinig door de '1 zachte  142 ROUSSEAd's EILAND zachte lucht, gekroest; de Iaatfte ademtocht ver. dween - het wierd geheel ftil. Welk een paradysachtigerust; welkeen zalige omhelzing! De gan-fche lachgende Natuur fcheen in wellustigen Iluimerrnet hefderyke beelden te fpeelen - en nauwelyks konden wy het van ons verkrygen , haar en ons zeiven met de flaande roeiriemen uit deezen zaligen droom te wekken. Wy naderden allengskens het heerlyke Eiland. De zachtste herinnering mengde zich in ons ftil genot de herinnering aan deszelfs voormaaligen bewooner den menschlykften mensch van onze eeuw. Hoê dikwils voer hy in een kleinen boot over deezen fpiegel van fmaragd ! - Hoe veele aangenaame uuren verdroomde hy hier in de ftreelendfte mymeringen ! Waarom is I]y n»« langer hier? Nog is de Natuur even fchoon, nog lacht zy even minzaam. Zo even offerde zy haaren afgeroepen vriend een traan : maar zyn geest zweefde in den regenboog Zo wierd zyn leven in geduurige wederwaardigheden door^ebragt.zo waren zyne verlichte fchriften, in den nevel zyner eeuw, een weerfchyn van de zon der waarheid in het prisma van het edelst gevoel. Ik vraagde den oudfren van onze roeijers , of hy ook iets van zekeren Rousfean gehoord had ? „Ia, zeker!» antwoordde hy , „ jban jaqum „ kuusseau, zo heet hy; ik heb hpm ™i - „ kend — hy woonde in een huis op dat eiland „ maar hy wilde zich nooit laaten zien, en echter* „ wilde hem ieder zo gaarne zien. Het was een braaf „ man. ja f hy heeft vede boekgn ^ „ maakt," voer hy voort, terwyl ik toonde dat ik met hem bekend was, - „ dat was zyn ongelukl ,, Had  OF »T. PETER IN DE JSIEEERZ E E. I43 Had hy het maar laaten ftaan; offchoon men echter „ zegt, dat 'er veel verftand in fteekt. —- Gy zult ,, nu zyne kamer zien, waarin hy zo menig een nacht „ geflaapen heeft," enz. Hy vertelde ons in zyn gebroken Franfche tongval verfcheidene Anecdoten van zyn verblyf hier op dit eiland ; maar daar ik ze vervolgens omftandiger en vollediger van den ouden Meijer en zyne vrouw hoorde, zal ik ze hier voorbygaan. De gondel naderde eindelyk den oostelyken kant van het eiland , die uit een taamlyk hoogen , bovenmaatig fteilen, geheel naakten rots beftaat, wiens bovenfte rand met bosfchaadje bekranst is. Wanneer men van Biel of Nidau afkomt, en flegts deeze buitenzyde ziet, zou men ze voor een eenzaame geheel onbewoonbaare klip houden. Maar wy wendden ons nu naar haare zuidelyke kust, alwaar de zee een kleine bogt vormt, en hier wierd het tooneel gantsch veranderd. Iets inneemender dan dit voorland kan men zich niet wel voor/feilen. De zee fchynt hier tusfchen de vruchtboornen en wyngaardranken intefluipen. Het is de kusfchen lokkende mond der Natuur. Wy fteegen aan land. Myne kniën zidderden. Ik was te moede, als een bloode minnaar, die voor de eerftemaal zyne geliefde nadert, om haar zyn lyden te verklaaren. Ik fteeg aan land , of liever ik zonk daarop neder; want by den eerften fteen knielde ik onwillekeurig neder, en kuschte de aarde. Ik werd over my zeiven verlegen , en verbergde deeze aandoeningen voor de lieden, die ze niet verftonden, en zelfs voor M**, terwyl ik iets fcheen te zoeken; want de reden, fchoon zy ook al het gevoel van het getroffen hart  144 ROUSSEAU'S EILAND hart billykt , bloost echter over haare uitdrukking. Wy gingen doof een kleine natuurlyke Allee, met een wynberg aan de eene , en een fpiegelhelder kanaal door de weide aan de andere zyde , hierop naar den Meyerhof, het eenigfte huis op het eiland , dat uitwendig een zeer eenvoudig en volkomen champetre aanzien heeft. Hier ontmoeten wy den Steurontfanger of opzichter over dit paradys. Wy vraagden hem of wy den nacht op het eiland konden doorbrengen; maar hy zeide dat dit ondoenlyk was, zonder vergunning van den Heer Tribolet te Bern. Daar het ons nu niet zeer gelegen kwam om naar Bern te loopen om deeze vergunning te gaan haaien , zo beloofden wy hem alle verantwoording op ons te neemen , als hy ons toeftond daar te blyven , en een brief aan den Heer Tribolet te fchryven, die alles goed maken zou. De goede man willigde eindelyk onze dringende bede in. Onze eerfte vraag was nu naar rousseau's kamer. Hy bragt 'er ons op. Wy gingen uit den hof een tamelyk langen fteenen trap op, naar een gang, door welken wy eindelyk drie treden af door een keukeu in rousseau's kamer kwamen, de kleinfte en onaau. zienlykfte in het gantfche ruime huis , doch diehy juist om haare eenvoudigheid en afgezonderde ligging geko> zen had. Ik weet niet, of zyn fchim my wezenlyk tegenkwam , dan of het my Hechts zo fcheen; maar het was my onmogelyk 'er met eenen fprong rechtftreeks in te loopen. Het kwam my voor, als of iets my vraagde: Zyt gy mensch ? Of poogt gy het ten minsten in allen ernst te worden ? Ik bleef eenige ogenblikken op den trap liaan, tot dat ik eindelyk met eene' eweldige pooging moed vatte en 'er binnen'trad. Nauw  OF ST. FETER IN DE BIELERZEE. 145 Nauwlyks- was ik 'er binnengekomen , en een kiein af beeldfel van hem , dat op de kachel ftond, gewaar geworden, of de traanen kwamen my geweldig uit de oogen ftorten, als of het bloed van myn hart daar heen geftroomd was. Ik kwam 'er nader by; — het was voor my niet langer een af beeldfel , neen ! hy "was het zelf — ik liet myne traanen op den voet van het buste vallen. „ Uw geest rustte op myne poogingen!" — was omtrent de inhoud van myn gebed, de fom van myn gevoel. Lach vry met myne dweepery wie flechts kan en mag 1 Een eenige van zelf vloeijende of geftremde traan van een vriend of vriendin van den Schryver van de Emile vergoedt myn hart rykelyk deezen hoon. Ik fchaam my niet over deeze uitftorting van een gevoel, dat onfchuldige harten met my deelen kunnen , — en myn brein veracht even zeer de koele wysheid van niets te bewonderen, als de warme dwaasheid van alles te bewonderen. ■ De man, wien Frankryks Filofofie haar eerde zedeleer, wien de Franfche taal haare meest ontwikkelde kracht en haare meest verrukkende hartbetoverende fchoonheid verfchuldigd is — aan wiens Emile Europa haare opvoeding, aan wiens Contract Socïal de Staatkunde haare algemeene omwenteling te danken heeft j — de man, die in zyne Confesfions en in zyne Nouvelle Heloife voor de eerftemaal een volledig tafereel van een mensch, gelyk hy is t»aves extremment efray Monfieurl zeide de man , terwyl hy met een buigL naarmy toekwam. —, „ Et yous, Monfieur, vous riet es  OF ST. PETER IN DE BIELERZEE. l£3 tfêtes donc pas Jean Jaques ?" —- Au contraire, je croyois que vous Veties, — antwoordde hy. Het was in de daad een zeer byzonder toeval , een van die zeldfaame famenloopen van toevallen , die alle geestverfchyningen verklaaren. Ik heb het gantfche geval noch vergroot noch verkleint, en echter was zy in eenhoogen graad natuurlyk. Op den bodem van de kleine kamer , niet verre van den kachgel, is een valluik, dat men niet ligt gewaar wordt, wanneer men het niet vooraf weet. Van dit luik bediende zich rousseau, om eensklaps te verdwynen , als hy van zwermen menfchen overvallen wierd. Men fpringt door een opening tamelyk ver op de bovenfta trede van een trap, waarlangs men vervolgens uit het huis gaat. Er behoort niet weinig behendigheid toe om deeze nederdaaling te waagen. Ik beproefde het vervolgens, en vonddaarby het geen roussfau van zyne ligtheid en vlugheid verhaalt, bevestigd. De man , die my verfchrikt had, een grysaart van rousseau's grootte en aanzien , en , wat my nog meer begoochelde, in een pels gebakerd, was deezen verborgen trap opgeklommen, had het luik, dat zonder geraas opengaat, geopend en nu be- grypt men , hoe ik, die van deeze inrichting volftrekt niets wist , by het gezicht van een uit den grond opkomend hoofd verbaasd moest ftaan , daar het licht niet fterk genoeg was om het gedeelte van het valluik te ontdekken , dat zyn hoofd en fchouders niet bedekten. Hy daarentegen , die niemand in de kamer verwacht had, verfchrikte niet minder, en was haast van boven nedergevallen , toen hy my te zien kreeg. Wy begrepen nu volkomen onze wederzydfche ontfteltenis, en wenschten elkandeien geluk, K 5 dat  ÏJ4 koussea u's eiland dat wy 'er zo zonder onaangenaame gevolgen waren afgekomen. Terwyl wy ons dus daarover verlustig, den , dat wy kennis als fpooken met elkander ge. maakt hadden, kwam een Cavalier en een Dame, de een na de andere, opkruipen, en binnen kort'was de gantfche kamer vol Paryfenaars en Paryfche Dames. Zy hadden den opgang naar rousseau's wooning ge' kend , en hem de voorkeur gegeven, - paree qiTelle leur avoit paru la plus romantique. Zy Honden allen niet weinig verbaasd, hoe zy hier een mensch in zyn morgenkleeding met pantoffels vonden. Het evengemelde geval maakte in 't byzonder het gantfche gezelfchap zeer opgeruimd. De Dames waren zeer vrolyk en bevallig. Men las en recenfeerde de opfchriften; men fprak van de Revolutie, van hem, die van allen den meesten grond daartoe gelegd had. Ook zy waren hier gekomen , om zyn naam te aanbidden. De Dames merkten, dat 'er in de gantfche kamer niet één fpiegel was, en waren bedroefd , dat de arme rousseau geen fyner beddelakens gehad had. Vervolgens gingen wy allen beneden in den tuin, en vonden drie aartige meisjes, die kegelden. Wy begonnen met hen te fpeelen. Het oudfte van deeze mesjes was ten tyde van rousseau nog maar vier jaaren oud , doch wist zich nog zeer wel te herinneren, dat hy met haar gefpeeld had. Ik had haar reeds gisteren het eerfte deel van de Vefprit ie Montagne geleend. Zy verhaalde my , dat zy het met veel genoegen las , en verzogt het my tot den avond te mogen houden. Ik was wel in myn fchik een boerenmeisje te vinden , die de leciuur van montagne zo wel beviel. Ik bragt den gantfehen dag met omwandelen op dit land-  OF ST. PETER IN DE E IEL EU ZEE. lgS landgoed door, dat in den omtrek van een halve myl niet flechts het oog met alle mogelyke afwisfelingen van landfchappen en uitzichten bevredigt, maar uit zyn eigen vruchtbaaren fchoot een waereld en migniature, en al wat tot nooddruft en gemak des levens vereischt wordt, voortbrengt. Romaneske haagjes van allerlei boomen , zelfs van kastanjes , die getuigen draagen van het zachte klimaat, de aartigfte wynbergen, bloemvelden , fteile hoogtens , boschjens , alleëen , kleine prieeltjes, wisfelen in een aaneengefchakelde doolhof van betoveringen eikanderen af. Hoe bedaard was myn hart, hoe geheel vergeeten ieder zorge. Welk een kalmte in myne ziel, even als of alle ftormen der hartstochten zich voor altoos hadden nedergelegd." Hoe fiïsch gevoelde ik my na de verkwikking van deezeiv blyden dag. Waarom kunnen toch hier alle verwonde harten den balzem niet vinden , die my heelde'! O ! mogten toch alle ingewyde in de martelende vreugde der liefde , lyders, die gemeenzaam zyn met de fmarten der liefde , één dag deeze zachte fchuilplaats vinden , en in de omhelzing der tederfte moeder de wonden verdroomen, die de kracht des jongelings zo ligt verteeren en de zaaden tot manhaftige daaden verdikken ! In de bedaarde zee, die rondom dit eiland vloeit, zouden zy alle hunne kwellingen verdrinken. De fombere wolken der zwaarmoedigheid , die hunne zielen benevelen , zouden voor de ftraalen der avondzon wegvlieden , en zy zouden , zo als ik, dit eiland vol inwendige verachting vooralle wanhoop verhaten ! Met eene zachte en ftille weemoedigheid verliet ik deezen mynen fchoonften herberg; maar de geest van hem,  156 rousseau's eiland ofst. peter in de bmlbrzee; hem, die het voormaals bewoonde, volgde my. Deeze geest is niet op het Peterseiland ingefloten; —" nog onlangs (1789) ftormde hy met geweld voor de ontwaakende Helden van Galliën - daar ademt hy zacht van de lippen eener zoogende moeder - overal hoort men fterker of zwakker het harmonieufche rui. fchen zyner vleugelen. HEN-  15? HENDRIK DE PELGRIM. Een romaneske gefchiedenis uit de middeleeuw. JSTiet zonder eene ftreelende aandoening van vermaak toeft dikwerf ons oog op de gefchiedenis der vroegere eeuwen. Treffend door haare eenvoudigheid grenst zy dikwerf aan het romaneske, en ftemt onze ziel tot eene zagte droefgeestigheid. Op de karakters rust doorgaans de ftempel der Natuur. Hunne perfoonen behooren niet tot die middelfoortige weezens, welke, door opvoeding of gewoonte afgefleepen, den waarneemer niet dan eene gladde fchaal aanbieden. Zy zyn kwaad of goed , en weeten beide minder te verbergen. Doch fchoon ook het kwaade door de rauwheid der eeuw nog fcherper heenfchynt, zo vertoont zich tevens het goede eenvoudiger , en ieder deugd in eene zuivere ouopgefuiukte gedaante voor onze oogen. Hendrik, wegens zyne navolgende lotgevallen de Pelgrim genaamd, was in den Jaare 1264 Heer van Mecklenburg. Hy behoorde tot die edele Vorften, die hun land even zo verfiandig regeeren, als dapper verdeedigen. Reeds in zyn vroege jeugd had hy krygsdienften gedaan, en met zyn vader de veldtochten in Lyfland bygewoond. Toen ter tyd vielen 'er daaglyks gefchillen voor, en wie toen onder de kleine Vorften de wapenen niet ridderlyk wist te voeren, liep dikwils gevaar land en volk te verliezen. Blinde dapperheid kon hierom toen even zo weinig een deugd heeten, als thans by de hedendaagfche Wilden. Slechts dan alleen, wanneer zy , gelyk by onzen hendrik , met goed-  158 HENDRIK DE PELGRIM. goedhartigheid en grootheid van ziel gepaard gaat wanneer zy , niet dan door den drang der oraftaudig! heden uitgedaagd, als een woudftroom met eene alles onweerftaanbaare drift doorbreekt, en dan weder bedaard binnen haare oevers terug keert — flegts dan alleen verdient zy roem en bewondering. Nog meer navolgenswaardig vertoonde zich onze hkndrik in het burgerlyke leven. Hy had een hart, dat in den cirkel van het huidyk genoegen voor alle gevoelens van liefde en vriendfchap open ftond. Zyne gade, anastasia , behoorde tot de fchoonfte en deugdzaamfte vrouwen van haaren tyd. Eendrachtig leefden zy te famen , door banden van tederheid en wederkeerig vertrouwen omflingerd. Twee Prinfen en een Princes waren de vruchten van deezen voorbeeldelyken echt. Als gade en als vader genoot iiendiuk die ftille , eenvoudige gelukzaligheid , die alleen den onbedorven mensch te beurt valt. Niets was in ftaat geweest om hem uit deezen zo z Idfaam gekenden gelukftaat te trekken , dan het ontrollen der gewyde banieren , die ter eere van den godsdienst wierden opgeftooken. Een kruistocht tegen de ongeloovigen in Africa, bragt toen half Europa in de wapenen. Reeds ftonden lodewyic de heilige , Koning van Vrankryk , en zyn broeder, Koning karel van Siciliën, voorde muuren van Tunis, met een gtoote legermacht. De roem van hunne daaden, nog verfterkt door den afftand, drong ook in henduiks ooren. Zyn hart, anders zo zacht" zo menschlievend,zwol van krygs- en moordlust, zoras het den erfvyand van den Christlyken naam gold. Hy wilde daarby zyn. Vergeefs bezweerden' hem vrouw en kinderen dat hy toch by hen zou blyven. Snik-  HENDRIK DE PELGRIM. I59 Snikkende, vol van een angftig vreesfelyk voorgevoel hing de fchoone anastasia aan zynen hals. Haare traanen troffen hem ; maar de godlyke roeping had de overhand. Hy rukte zich los. Vergeefs Itrekte de kleine onmondigen fmeekende hunne armen uit, en wenkten den vader terug. Hy wederftond het gevoel der Natuur , om een yzeren plicht, zo hy meende , te gehoorzaamen. Voor zyn verlaaten land meende hy echter niet beter te kunnen zorgen , dan wanneer hy de beftiering van het zelve aan zyne anastasia opdroeg. Langen tyd had zy reeds door haare fchranderheid eene algemeene achting verworven. Zy wierd hierom voor Regentes verklaard, en twee vertrouwde Raaden, diederik van oeritz en hendrik van strahlendorf , moesten haar met hunnen raad en byltand dienen. Hendrik liet zich nu met het kruis behangen , en trok vol gloeijenda verwachtingen naar Africa. De heldenyver , die hem bezielde, wierd echter door het gezicht van geheel andere tooneelen , dan byzich had voorgefteld, nedergeflagen. Het Christen-leger was' by zyn aankomst in de hoogfte ellende. Een fchriklyke pest fleepte de foldaaten weg. Zelfs de heilige lodewyk was een offer der aanfteekende ziekte geworden. Nederlagen, vrees en moedeloosheid, ontzenuwden den Christen, die met den vyand en met ziekten te gelyk te kampen had. Daaglyks klom de nood hooger. Nauwlyks een derde deel der manfchap leefde nog, en ook dit zwakke overfchot had niet anders voor oogen dan zeer ras, of door den honger, of door het zwaard van den vyand omtekomen. Dit beklagenswaardig noodlot maakte op hendriks gevoelig hart een diepen indruk. Al het ongeluk, 't welk  ÏÖO HENDRIK DE PELGRIM. welk hoofdzaakelyk uit de dwalingen van een beneveld verftand voortfproot , wierd toen op reekening van begaane zonden gefchreven. Men vond het g£ fchikter zich onder den geesfel van een despotkken God te buigen, dan in zich zeiven terug te keeren, en verouderde dwaasheden tot den wortel toe uitteroeijen. HBNDRitc, hoe fchuldeloos zyne ziel ook ware , gevoelde zich echter door den ingebeelden last van zondige daaden nedergedrukt. Hy wilde het verwyt van een kwellend geweeten OBtvlieden , en niet dan eene bedevaart naar Jerufalem kon dit uitwerken. Daar, op de fchouwplaats der heilige wonderen, hoopte hy vergeeving der zonden voor zich en zyn land aftefmeeken. Hy begaf zich dus in Pelgrims gewaad op weg. Alle vorftelyke eere en waardigheden fcheenen uit zyn gedachtenis verdweenen. Een getrouwe dienaar, martin kleier , de eenige , die hy zyn voornemen geopenbaard had, wilde hem niet verlaten. Hy wierd , als broeder Pelgrim, zyn leidsman. Niet alle pelgrimaadjes, die uit heiligen yver ondernomen wierden , ftonden onder eene onmiddelhaare befcherming der voorzienigheid. Ook hende ik s kruisvaart genoot dit voorrecht niet. Hy mogt Jerufalem niet zien. Hy mogt zich niet door gebeden zuiveren , maar moest door harde beproevingen gelouterd worden. Een horde omzwervende Saraceenen nam hem onderweegs gevangen, en floepte hem in dienstbaarheid naar Babyloniën. Hier wierd een harde droevige kerker zyn lot. Met zwaarmoedigheid dacht hy nu aan huis , aan zyne verlaatene vrouw en vaderboze kinderen. Zy hoorden zyne klachten niet , zy konden zyne traanen niet opdroegen. Hy weigerde iets van zyn ftand te ontdekken, om.  HENDRIK DE PELGRIM l6l ©maat de vordering van een uitfpoorig losgeld zyne gevangenis nog harder, en zyne familie nog ellendiger zou gemaakt hebben. De ruuwe arbeid, die men hem opleide , beviel den voörmaligen bewooner van het vorfte'.yk paleis niet. Hy moest-veel uitftaan. Hy fpande alle zyne krachten aan, om als Haaf ten minften zynen wreeden Heer genoegen te geeven ; maar zelf het fpaarzaam brood , en de dronk waters , die hy nodig had, wierd door zyner handen arbeid niet dan met veel moeite verworven. In deezen nood verliet hem de hoop niet, zo min als zyn eerlyke bediende martin bleier. Deeze man had tevooren weeven geleerd, en bragt het door zyne bekwaamheid ras zo ver, dat hy de oofterfche zilveren goudffolfen, die toen in alle oorden der waereld gefleten wierden, met eene groote volkomenheid vervaardigde. Van het geen hy hierdoor overwon , onderfteunde hy zyn heer. Alleen aan deezen bediende had hendrik zyn onderhoud en een betere behandeling te danken. Bleier moest nu door het geen men in hem hoog waardeerde, de verachting, waarmede men zyn heer bejegende, verzachten. Een leerzaam voorbeeld, dat, wanneer tyd en omftandigheden de vlerken der hoogheid gefnuikt hebben , de verachte ambachtsman -dikwils meer weezenlyke waarde bezit, dan de machtigfte Vorst, die alleen van den arbeid van anderen leeft. Hendriks hard noodlot wierd door oefening en gewoonte allengskens verdraaglyker. Zyn vriend bleier vergoedde hem de gantfche overige waereld, en door zyn aanfpraak leerde hyvergeeten dat hyooit geregeerd had. In Meckelenburg zag het 'er intusfchen droevig en donker uit. Met een beangst hart verwachtte anastasia de terugkomst van haaren heer en gemaal; mewgelw. IV. Desi. L maai  162 HENDRIK DE PELGRIM. maar hy kwam niet; zelfs de ridders, die de gevaa* ren der befmetting ontkomen waren , wisten niets van hem. Vergeefs blikten de oogen van anastasia naar die plaatfe heen, waar zy voor de laatftemaal haaren gade, by zyn affcheid, aan haar hart gedrukt had. De onzekerheid van zyn noodlot verbitterde haar lyden. Zy zag hem met alle kwaaien kampen , die eene verhitte verbeelding in zulke gevallen maar al te veel weet voor oogen te ftellen. Haar hart bezweek onder het geweld der ellende en der traanen. De dood — zo klom de waarfchynlykheid allengskens tot overtuiging — had hem weggerukt. Anastasia was weduwe. De zorgen eener onrustige drukkende regeering rustten nu alleen op haare ichouderen. Mogelyk zou zy zich van deezen last ontdaan, mogelyk de eenzaamheid van het afgezonderde leven den voorrang gegeven hebben, ware zy niet fteeds door een dringender belang aan de beftiering des lands geboeid geworden door het welzyn van haare drie nog onmondige kinderen. Het waren deeze tedere onderpanden eener ongelukkige liefde alieen , die haare zorg opwekten. Haar eerstgeboorne , toenmaals nog geen negen jaaren oud , was haar lieveling en eeniglïe troost. In den ontluikenden jongeling , in de vlugheid zyner leden, en de blaauwe levendig ftraalerde oogen dacht zy den vader te aanfchouwen. Zy fpande alle pogingen in om deeze vaderlyken erfgenaam te mogen behouden. Dan dit viel haar niet ligt. Baatzuchtige bloedver, wanten van haaren wegbly venden gemaal traden nu op, om onder den titel eener wettige voogdyfchap her roer' der regeering aan zich te trekken. Voor hunne hebzucht was geen fchelmftuk re venneten, voor hunne woest  hendrik de pelgrim. 163 woestheid geene gevaaren genoeg affchrikkend. Tegen roveryen, vyandelykheden, listige treeken moest de zachtzinnige met een yzeren borst gewapend zyn. Niet dan eene buitengemeene ftandvastigheid en fchranderheid waren in ftaat om de verhitte gemoederen te leenigen, vrienden te verwerven, en haare rechten te handhaven. Zelfs in de wanhoopigfte gevallen behield zy tegenwoordigheid van geest genoeg, om de valftrikken, die zich onder haare voeten fameukronkelden, te ontgaan. Haar goed verftand hielp haar "erdoor, waar hoogmoed oftoegevenheid beiden vergeefs zouden geweest zyn. Eens reisde zy naar haare zuster, de Hertogin van Saxen-Lauenberg, om deeze wegens haaren gevaarlyken toeftand te raadpleegen. Onder weg wierd haar wagen van een troep gewapende ruiters overvallen, aan welker fpits zy den broeder van haar gemaal, vorst johan van gadebusch, befchouwde. Dreigend ftortte deeze op haar los, en wilde de beledigde moeder den zoon , die haar anders daaglyks vergezelde, uit de armen rukken. Doch tot zyne groote verbaasdheid vond hy in den wagen niets dan vrouwen. Woedend , vol fpyt van in zynen aanflag gemist te hebben, moest hy van daar wegtrekken, en anastasia beleefde de zegepraal, de redfter geweest te zyn van haaren lieveling. Zy en eene andere Dame hadden den jongen Prins onder haare rokken verborgen , en hem op deeze wyze aan de oogen des roovers ontrokken. Zo werkte nu ook eenvrouwen rok, en zekerlyk niet voor de eerftemaal in de keten van de gefchiedenis der waereld ! anastasia bragt eindelyk de ftenden des Lands eenftemmig op haare zyde. Zy fielden voor den eerstgebooren Prins eene L a wet.  I°"4 HENDRIK DE PELGRIM. wettige voogdyfchap aan, en lieten de moeder de zore der regeering over. En echter wierd haar hart door een nteuw lyden weder van een gereeten. Teleur». Helde verwagtingen flingerden haar in den afgrond welks oever zy reeds dacht beklommen te hebben we* der terug. ' Nooit heefthetindegefchiedenis aan bedriegers ont. broken , die onder een vermomd perfonaadje zich tot macht en aanzien wilden verheffen. Voor diergelvkeFortuinzoekerswas de tegenwoordige toeftand van mecklenburg buitengemeen gunftig. Anastasia dinaar haaren gemaal reikhalsde, en hem met hetzw'aarfte losgeld vrywillig zou hebben vrvgekogt , moest hierom meer dan eenmaal met gelukzoekers kampen die zich haar onder hendriks ontleende gedaante op' drongen. Twee fchalken van deezen naam hadden zich reeds een aanzienlyken aanhang gemaakt. Zyzwerfden op verfchillende tydenin het land om,en vervulden het volk met Ioochenachtige fprooken van hunne wonderbaare lotgevallen. Anastasia zelf droomde zich reeds een onverwacht paradys. Al te ligtgeloovig cilde zy deezen vermetelen in de armen. Zy zocht den gemaal en vond - nieuwe ftof tot tranen. De ontmaskermg der booswichten fcheurde den wond weder op, en maakte het aandenken aan het voormalig verhes dubbele! fmartelyk. Vol wanhoop keerde de misleidde vrouw te rug, en zogt troost binnen de muuren van het eenzaame flot. Niemand was haar overig dan haare kinderen. Aan deezen was nog haar ellendig beftaan verkleeft. In het gehik van dezelven geloofde zy haar eigen te zien ontltuken. Maar ook dit mogt zy niet dan ver tterd Skehart.SchrikIyke 1198611 troffen wetas haar— Haar  HENDRIK DE PELGRIM. 105 Haar oudfte dochter, luidgard, was aan den Hertog in Polen prebislav gehuuvvd. Beiden waren in den bloei van hunne jaaren, en aan de wenfchenvanhet jeugdige paar fcheen, naar het uiterlyk aanzien, niets te ontbreeken. Maar ontevredenheid en ibmbere droefgeestigheid heerschteninhet binnenfte van hun huis. l.uidgard was onvruchtbaar, en dit onfchuldig gebrek maak,te haar tot een affchuuw in de oogen van haaren gemaal. Prat op zyn oud, in Groot - Polen zo beroemd, gedacht, zaghy den naderenden ondergang van hetzelve als een fmaad, en zyne gade als deszelfs voornaamfte oorzaak aan. Hy wilde haar in een kloofter fteeken. Maar de ongelukkige vrouw was te vast aan de waereld verkleefd, om zich niet tegen zuike geweldige maatregelen te verzetten. Dit mislukte voornemen fcherpte de huwlyks verbittering , en verleidde den Hertog tot de wreedfte befiuiten. Hy leidde het 'eu nu op toe, om , het kostte wat het wilde, van haar aftekomen, en befchuldigde haar van echtbreuk. Doch daat hem de bewyzen hier toe ontbraken, en de gekrenkte onfchuld zelf ieder vermoeden trotfeerde, gaf hy zich geheel aan de woede van een ruuwen Barbaar over. Hy greep den moorddolk, en ftak de ongelukkige vrouw, zo als zy even uit de biecht kwam, in de borst. De wond was niet doodelyk. Smeekend bad zy om verfchooning van haar leven, en had mogelyk den moordenaar nog vermurwd ; maar de kamerjufferen, die 'er opkwamen aanfchieten, en haaren Heer dachten te vleijen, wierpen haar een ftrik om den hals , en ver • wurgden haar. Men verfpreidde hierop het gsrucht , dat zy aan eene beroerte overleden was. Men ftelle zich anastasia's fmart, het gevoel eener lydende, diep neêrgebogen moeder voor ! Altyd L 3 was  t6S HENDRIK DE PELGRIM. was haar noodlot beneveld door duistere wolken Altyd was zy een martelaresfe der grievende ongeval! len. Maar nog was de maate der droefheid niet geheel en al voor haar uitgeput. Een ander even treurig bericht volgde ras op het eerfte. Haar tweede zoon , johan van mec'klenburg trouwde met helena , een dochter van Vorst wi! tislav van rügen. Het huwlyk wierd te Stern! berg met veel pracht voltrokken. Piaifierpartyen en feesten duurden verfcheiden dagen lang. jn den roes van het genot, waar men zich geen vermaaken pleegt te ontzeggen, floeg men een haazenjachtophet nabunrie eiland voor. De nieuw getrouwde Prins ging te Wiszmar met veertien Edellieden in een boot, om zich ter beflemder piaatfe te begeeven. Maar zy lagen nog in de haven van Wiszmar , toen een ftorm zich eensklaps verhefte, en de boot, eer men aan hulp denken kost, omverwierp. Het gantfche gezelfchap vond zyn graf m den_v!oed ; flechts een enkele jagersknecht hans gübe , teelde zich met behulp van twee Engelfche Doggen, die by aan zyn arm gebonden had, en die hem op deeze wyze aa„ ]and trokken. Anastasia had nu geen troost dan haaren oudften zoon. Deeze eenige was by den val zyner familie verfchoond gebleven, en hadzyne jaaren van mondigheid berena. Ook fcheeneu in hem de deugden uittebotten, die met de overige telgen zynes huizes waren te gronde gegaan. Als wettige opvolger van zynen vader, ontfing hy de huldiging, en maakte zich ras dezelve waardig. Onder hem nam het land in vermogen toe De onderda-an genoot eene vreedzaame veilig, beid, die toen met het uiterlyk aanzien van den Vors in een naauw verband ftond. Hendrik wist dit aan- zien  HENDRIK DE PELGRIM. ïgy zien zo hoog optevyfelen, en zich by de vyanden van buiten zo gevreesd te maaken, dat men hem algemeen den toenaam van den Leeuw gaf. Geduurende deezen tyd had zyn vader te Cairo zesen-twintig jaaren in de gevangenis geleefd. De trekken van zyn gelaat waren door hartzeer en ouderdom misvormd. Nauwlyks liet hem zyn geheugen toe nog rugwasrds in het voorledene zich te plaatzen, en flegts als een droom zweefde het hem nog voor de gedachten dat hy voorheen geregeerd had. Onbekend met de tegenwoordige waereld en haare veranderingen, konde hy niets meer van de toekomst verwachten. Waar was ook eene verlosfing te wachten, eene verlosfing uit een zes-en-twintig jaarig lyden, de opwekking van een leevend-dooden ? Zo denkt de gewoone mensch. Maar geluk en ongeluk zyn in de ry der dingen niet altyd naar de wetten der waarfchynlykheid te bereekenen , en beiden worden dikwils door een ogenblik veranderd. Maar het uur van hendkjks redding floeg,' toen hy 'er volftrekt niet meer op rekende; zekerlyk te laat voor den diep neergebogen grysaard, maar echter nog niet onvatbaar voor het genot des levens. Eens, toen hendrik des morgens iaden tuin ar* beidde, wierd hy plotslings by Sultan almai.ek'geroepen. Dees ongewooné tyding jaagde hem vrees en fchrik op het lyf. Zulk een ontbodvan een despotieken gebieder aan zyn ilaaf was dikwils de aankondiging van een doodvonnis. Hendrik dacht, toen hy het paleis betrad, ter ftrafplaatfe te gaan. Zidderend naderde hy den troon van zynen fchriklyken Heer. Maar het vriendelyk gelaat, waarmede hem de Sultan begroette, bragt zyn ontfteldhart ras weder tot rust. — L 4 „ Hebt  ió8 HENDRIK de PELGRIM. „ Hebt gy geen lust, zeide hy, het Kersfeest in de fchoot uwer familie te vieren?" „ Hoe zou dit mogelyk zyn ? riep hendrik verbaasd uit. Ut had eens vrouw en kinderen. Maar ach ! Een lange reeks van jaaren heeft my uit haare, gedachtenis verdelgd ; heeft mogelyk reeds lang den draad van haar leven verbroken, of haare ellende nog hooger dan de myne opgehoopt." * „ Uw vrouw ten minften , en uw zoon , gelyk my de aankomende Pelgrims verzekerd hebben, be« vinden zich by uitfteekendheid wel." „ God zegene hen , en ook u Sultan , als gy de waarheid fpreekt! Maar — zou hier ook zekere verwisfeling in het fpel zyn ? Hoe zou anders het oog van den gebieder zich tot een onbekenden , verachten Haaf kunnen vernederen ? " „ Zie my nog eens recht aan ! Herinnert gy u niet meer den kanonier, die uwen vader voorheen in zyne veldtochten naar Lyfland vergezelde?" —— Hendrik had van deezen man flegts nog eene ilaauwe herinnering. Hy was een molenaarszoon uit Gadebusch , die, wegens zyne bekwaamheid inliet bellieren van het gefchut, zyns vaders gunst bezat, en van dezelve tot verfcheidene zeer aanzielilyke posten bevorderd wierd. • Hoe ftond hendrik verbaasd, als hy deezen lang vergeeten dienaar van zynen vader in den Sultan vond! Juist het tegenovergeftelde van het menschlyk noodlot, dat hem zo diep vernederd, en deezen zo hoog verheven had! De molenaarszoon was tot den Mahometaanfchen Godsdienst overgegaan, en had door eene reeks van dappere daadenden troon beklommen. De glans eener kroon en de flaaffche eerbied , die men hem betoonde , verdikten echter de ge»  HENDRIK DE PELGRIM. 169 gevoelens van dankbaarheid niet jegens den zoon van zyn voormaligen weldoener. Ook een Renegaat kan deugdzaam handelen. Hy overlaadde den Hertog met gefchenken, en vergunde hem eene vrije terugkeer in zyn vaderland. Voor de eerftemaal verwarmde zich hendrik in de koesterende ftraalen der vryheid. Zyn hart klopte geweldig voor vrouw en kind, en voor den kring der liefde, die hy daar hoopte te vinden. De waereld lachte hem met alle haare bekoorlykheden weder aan; gelyk in de dagen der eerfte jeugd, en hy vertrouwde zich, gelyk een kind , zonder eenige argwaan aan ieder vreemdeling, die hem ontmoette , en dien hy als vriend begroette. Hy reisde naar Ptolomais ; maar hier vernam hy eerst , dat de waereld, geduurende zyne gevangenis, althans niet eerlyker geworden was. Een koopman , wien hy voorheen tweeduizend gulden ter bewaaring had toevertrouwd , en die hy nu weder opeisfchen wilde, ontkende deeze fom van hem ontvangen te hebben. Hendrik, moest dus een teerpenning, waarop hy gerekend had, laaten vaaren. Doch dit was nog het geringde ongemak, dat hylyden moest. Op zyne reize naar huis wierd hy ten tweedemaale als vluchteling gevangen , en voor den Sultan gebragt. Hy leerde nu voorzichtiger reizen, en kreeg van den Sultan brieven van aanbeveeling, die hem tegen alle verdere aanvallen der roovers verzekerden. Hy nam eerst zyn weg naar Rome , alwaar hy den Secretaris alexander hune uit Lubek aantrof, die hem erkende en krachtdadig onderdeunde. Iu gezelfchap van deezen man reisde hy naar Lubek, alwaar hem de dedelyke regeering zo wel als de geestelykheid voor de poorten ontving, en onder een jubelgefchrei als een  J?0 HENDRIK DE PELGRIM. een heilige invoerde. Daar vernam hy, dat zyn zoon hendrik juist bezig was met het roversflot Glafin te belegeren. Hy ylde daar naar toe , om in de armen van deezen lieveling den eerften verrukkenden wellust des wederziens te Ihiaaken. Het gerucht van Hendriks wederkomst weergalmde nu ook in de ooren van anastasia. Deeze meermaals bedrogen vrouw wilde de waarheid in den beginne niet gelooven. Zy zond vooraf eenige oude bedienden , die voorheen met haaren gemaal in Lyfland geweest waren , naar Glafin. Deezen erkenden haaren Heer aan zyne gelaatstrekken, voornamelyk ook aaa zekere trekking van het fchenkelbeen , die hem van zyn jeugd af aan by den opmerkzaamen befchouwer had gekenteekend. Vol gloeijende vreugde vloog thans anastasia naar Hohenrkhelen , alwaar hendrik haar verwachtte. Een menigte menfchen waren getuigen van deeze eerfte merkwaardige ontmoeting. Zy viel hem om den hals. Haar tong verftomde. Haare armen beefden, alsof zy nog eenmaal zyn verlies te duchten had. Traanen van wellust vloeiden uit de oogen deezer thans weder vereenigde echtgenooten. Met innerlyke deelneeming hoorde hendrik het noodlot zyner kinderen , en verlustigde zich in den roem van den eenijen , die hem nog was overgebleven. Verre van eenige aanfpraaken meer op den troon te maaken , liet hy hem de zorgen der regeering over , en verfleet het overige zyner dagen te VViszmar, met zyne getrouwe anastasia. DE  i7i DE REDEN EN DE LIEFDE. (Uit het Fransch.) Eenvoudig en zonder gevolg reisde eens de Reden, volgens haar gewoone manier. In een prachtigen en Jigten wagen reisde de Liefde ten zelfden tyde. Men kent reeds zyn gevolg. Vooraan gingen de Speelen, de Lachjes en de Schertfen; achter hem volgden de/?egeertens, om hem met haare macht te onderfteunen, als de Onverfchilligheid hem overvallen mogt. Alle ftervelingen huldigden zyn vermogen, en betaalden hunne fchatting. Eindelyk hield hy ftil by de Coquette hortensia. Men kan wel denken, dat hy hier met verrukking en erkentelykheid ontfangen wierd. De Reden, welker gang en tred zeer langzaam is , kwam ook , maar eerst een of twee uuren laater dan de Liefde, aan de wooning der jonge oubedachtzaame. Zy klopt aan de deur; men komt te voorfchyn. „ Hoe, is het de Reden? Op myn eer, beste vriendin , ik wenschte van harte u in myn huis te kunnen herbergen.... maar...." O, ik verftaa u al, myn kind, gy hebt een aartigen jongen gast daar birrnen , die u op eene aangenaame wyze bezig houdt, en nu is 'er geen plaats meer overig. Het is wel; ik merke het al, dat ik u lastig val, en zal daarom maar heen trekken. „ Vaarwel, Moeder, Vaarwel! " Mevrouw Reden bleef, onder den fchyn van deeze plaats te verlaaten , aan de deur iïaan. Ach, die oude zottin , zeide de verwaande God, lachgende, koos haar tyd voortreflyk ! Hy fchertst en lacht ten kosten der vereerenswaardige Godin ; liefkoost en vleit  IJ2 DE REDEN EN DE LIEFDE. vleit en ftreelt in den beginne hortensia , wekt het tedere verlangen op, en kroont het met vermaak. Maar wel ras vertoont hy zich in zyn waare gedaante. Het is niet meer de verleidelyke God, zo vol eerbied en gedwee ; neen , het is een onrechtvaardig Heer, die als gebieder /preekt en als tieran beveelt. Wanhoopend roept de Schoone om hulp, en vloeit in traanen weg. De Reden komt op haar gefchrei toeloopen. „ Wat deert u kindlief. Ik ben gevoelig over u aangedaan en heb medelyden met u: Spreek , wat kan toch uw gemoed zo ontrusten ?'' Ach! Hy! „ Wie?" Hy! „ Ha, ik merk het al. Hoe fpeelt de Liefde al reeds zo vroeg den tieran ? Ik wist wel, dat 'er dit op volgen zou, want ik kende reeds lang de luimen van deezen rebel. Maar matig uwe levendige fmart; kom met my binnen en verban alle vrees." Wat wilt gy, fchreeuwde de Liefde ? hortensia ftaat onder myne wetten. Gy hebt hier niets te fchaffen. Zoudt gy mogelyk zo vermetel durven zyn, om my haar te betwisten ? Wees op uw hoede en geef my maar goede woorden! Hy roept zyn gevolg ter hulp; maar hoe groot was zyne woede! De Speelen, de Lachjes , de Schertfen , alles was verdweenen, toen de Reden verfcheen. Verward en vol fchaamte kon de Liefde zyn buit niet meer verde« digen; hy moest haar aan de Reden overlaaten. ' Hortensia , zo zegt men , zag hem zonder vermaak vertrekken , en wilde voor den or.dankbaarea zelfs nog ten beste fpreeken.  ï. NIEUW ALGEMEEN M A G A ZYN. WySBEGEERTE en ZEDEKUNDE, wïsbeg-. IV. Deel. M   i75 D 2 OORSPRONG EN BEDOELI.NGEN VAN HET K V/ A A D, VOLGENS DE THEORIE VAN D RN HEER. VILLAUME ? VOORGESTELD. Zevende en laatjle Verhandeling; Na ia voorige Verhandelingen over dit Onderwerp, de {tellingen, dat het goede oorzaak is van kwaad , —• dat al het kwaade door goed te wege gebracht wordt, — dat zulks onvermydelyk en eene andere inrichting onmo~ gelyk is , in naarvolying van den Berlynfchen Hoogleeraar , ter onderzoekinge van den Oorfprong des kwaads te hebben ontwikkeld en beweezen, waren myne twee laatfte Redenvoeringen over deeze ftoffe ingericht ter voordragte en ftaaving der ftelling dat het kwaad , — het natuurlyk en zedelyk kwaad, —oorzaak is van goed. Ter aanwyzinge van de heilzaa* me Bedoelingen des kwaads , ter gantfchelyke opruiminge der zwaarigheden uit het daarzyn van het kwaad wegens de Oogmerken en het Toevoorzicht van den heiligen, onafhanglyken , belangloozen Veroorzaaker aller dingen afgeleid; — en ter voltooiinge der geheele Theorie , ftrekt nu nog het betoog, of is zulks te fterk gefproken — de aanwyzing van de hooje waarfchynlykheid en aanneemlykheid der ftelling, M 2 jl«  I76 de oorsprong en bedoelingen dat al het goede, of alle goed uit kwaad ontftaat; aan de gegrondheid van welke ftelling niemand zal kunnen twyfelen zo dra gebleeken is , dat al het kwaad nut te wegebrengt, dat dit veroorzaakt nut de bedoeling des kwaads is , en dat zonder kwaad — zedelyk beide en natuurlyk - in het geheel geen goed zou kunnen plaats hebben. Vooraf echter dient aangemerkt, dat wanneer vil. laume zegt, alle kwaad, hy geenzins op zich neemt de heilzaame ftrekking van elk byzonder onheil te doen zien en aantetoonen, waarom de een door kiespyn , de ander door podagra gefolterd wordt, dees ziek' lyk, geene behoeftig is , een vader den zoon zyner hoope, een bruid haaren geliefden verliest. Gewislyk heeft elk individueel lyden der menfchen eene weldaadige bedoeling, en bereikt dezelve zekerlyk. Doch zulks aantewyzen gaat het menfchelyk doorzicht te boven, naardien wy, „och alle aanleidingen , die tot eenig heilzaam einde medewerken kunnen, kennen , noch ook alle uitwerkfels eener oorzaak kunnen optellen. De oneindige aaneenfchakeling en famenftrengelingder dingen kan Hy alleen overzien** die deeze wonderbaare aaneenfchakeling daarftelde en inrichtte. Wy hebben ons dus alleen tot de foorten te bepaaJen. Van deeze beweert villaume dat geen derzelven voorhanden is , die niet eene heilzaame bedoehng zou hebben. En indedaad men behoeft flechts eene geringe maate van opmerkzaamheid op de natuur en de menfchen te vestigen , en zal weldra ontwaar worden , dat allen aanleg fteeds ten goede gericht is Niet flechts de oorzaaken der geweldigfte verwoesting gen m de natuur, ftormen, by voorbeeld, aardbee- vingen  VAN HET KWAAD. 177 vingen en vuurbraakingen, hebben nuttige bedoelingen , de inftandhouding en wel (land der geheele huishouding ten eind-oogmerke, maar zelfs het zedelyke kwaad , of liever de oorzaaken deszelven , zyn gelegen in zodanige gefteldheden en {trekkingen, welke wel beftuurt, de voortreflykheid en het heil der menfchen moeten bevorderen. Alle kwaad in de geheele Sehepping is niet anders dan onaangenaanie verfchynfels van de afgeweekene richting van voortreflyke en nuttige krachten. Men kan noch in den mensch , noch in de natuur eene eenige kracht aanwyzen , van welke men zou kunnen (taande houden dat derzelver verordening, eindelyke bedoeling en innerlyk wezen — kwaad is. Daar is niets in de geheele fchepping voorhanden, óm nadeel te veroorzaaken. En waarlyk indien Wysheid en Goedheid in de inrichting der waereld daadlyk blyken, van waar zou dan het wezenlyk kwaad zynen oorfprong ontkenen? Kwaad, als oogmerk, als eindelyke bedoeling befchouwt, is met Wysheid en Goedheid rechtftreeks ftrydig. Alle kwaad dienvolgens bedoelt goed , en heefs goed ten eindoogmerke. Dit zo zynde , moet het kwaad of bykomend onvermydelyk zyn, of een onryp goed, of een middel ten goede weezen. Veel kwaad is indedaad onbedoeld noodwendig, kunnende niet vermyd worden , wanneer zeker goed zal plaats hebben. De vatbaarheid der zintuigen voor veelerhande genoeglyke gewaarwordingen fielt dezelven tevens aan veelvuldige grieven , en den mensch aan veel fmarts bloot. Zulks is onloochenbaar onvermydelyk. Zouden wy vatbaar zyn voor de zachte warmte des voorjaars, wy konden niet 011M 3 gevoelig  J?S DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN gevoelig weezen voor de brandende hitte van oogstmaand, of voor den gloed van eenen oven. Even zo « het met alles wat fmart en nadeel te weeg fare ° foond •! V0°rige Verha"dd^n ^-erig gV- Een ander en waarfchynlyk wel het grootfte «. deelte des kwaads 'c welk voor handen is, is _ IZ onvoltooid goed, een goed 't welk tot nog toe zy r ypheid niet verkreegen heef, Wie zal zi h vermei Jen? De harmonie van een Muziekftuk uit de eerfte ffeepen optemaaken? _ Wy zien m dg ^e ldehTeid metS °nrype kieroe» ' ^en derz ven heeft tot „og toe zyne volmaaking bereikt Wat thans ZOgebrekigj zokwa]yk l W flchts eene onontwikkelde kiem. Misfchien de iem der edeifte vrucht, wy moeten Hechts afpachten, Z de vrucht haare rypheid verkreegen heeft _J Ziet in de natuur rond, gy die over het kwaad zo Iu.den bitter klaagt, die zegt : Indien >er een G /ü van waar dan kwaad ? _ AIIerwegen ^ ™£ -erken dat de voortreflykHe dingen voor dat deze ven ontwikkeld zyn, het min gunstigst en gebrel fg t voorkomen hebben, en dat die kiemen welke in dewelver onontwikkelde,, ftaat, meest volkomen fchy. «*zich nimmer boven dien ftaat verheffen, ten hoogften, armoedige vruchten voortbrengen. Ter" wy de waterige en vooze kawoerde fpoedig uitloopt weldra eene buitengewoone grootte heeft , en doo 2ynen fpoedigen groei, ryke vruchten voorfpelt/is de» edele eik in den aanvang klein, heeft een kommer! "'Ten,-gr°eit ^ üMekl^m, enisiaaren een geringe ftrmfe Een doornftuik praalt met glans.  VAN HET KWAAD. I?9 glatasryke roozen , de tulp met eene fraai gevormde kelk en fchitterende koleuren, — doch hier mede hebben zy ook het toppunt hunner volmaaking bereikt; dees draagt flechts eene ruuwe Hinkende knop, geene niets met al. De koornhalm die den mensch voedfel verfchaft, en de wynftok ter zyner verkwikking en verlustiging gefchikt, hebben beiden in hunnen niet ontwikkelden ftaat niets aanzienlyks , niets 't welk deeze heerlyke verordening zou doen vermoe-, den. Naar het uiterlyk aanzien zou men, zich van dezelven, voor dat ze vrucht draagen, weinig nuttigs belooven. Befchouwt den mensch , onlochenbaar het voortreflijkst fchepfelop aarde, in zyne kindsheid, in zynen onvolwasfen ftaat. Byna alle dieren zyn by derzelver geboorte of kort daarna, volkomen. Met wapens en aangeboorene bekwaamheden toegerust, kunnen zy welhaast de hulp der ouden ontbeeren. De mensch daarentegen moet bezwaarlyk eene langduurige kindsheid doorworftelen. Zeer lang ontbreekt hem byna alles wat hy tot zyn onderhoud behoeft, zeer lang heeft hy de hulp van anderen noodig en moet van derzelver liefdaadigheid leeven; geen wapens, weinig aangeboren bekwaamheden hebbende , zou hy, indien zyne ouders zich zyns niet ontfermden , welhaast van gebrek en ellende moeten omkomen. Men zou niet verwachten dat hy tot Heer en Heerfcher der aarde verordend is, veeleer zou men zulks van den jongen leeuw vermoeden, 's Kinds uitwendige vorming is zo onvolmaakt als zyne krachten ten uiterften zwak. Op zyn best heeft hy een bevallig voorkomen. Zo is de mensch in zyne M 4 vroeS'  180 DE OORSPRONG EN BEDOELINGEN vroegfte kindsheid, eer hy die rypheid verkrygt, WeU ke hem eerst zeer lang .daarna ten deel wordt Maar - het zo vroeg reeds volmaakt dier komt ook met verder. Zyne vorming , 2yne kon , tb ben derzelver laatfte doel bereikt. De vroeg 2 naaktheid verhindert alle verdere volmaaking die anderzms bereikt zou kunnen worden ' J^T^ t£ WOeg eene volk™ene evenredige geftalte verkregen, worden niet groot, niet fterk f weinigen leven lang. Die welke fpoedig groeien'zyn -ak en zieklyk. De zulken welke Llg ZZ toonen en vooral een fehitterend vernuft, zullen min-er eigenlyk recht verftandig worden, ómdat h '! vermogenszrchtefpoedigontwikkelden.Vanwelkeop add::8.ei:y;u de vo,gende v^ü^z afleiden dat alles wat %eer zeer volmaakt wordt. Dit zo zynde , volgt dat Ï Kum der volmaaktheid noodwendig onvolmaakt moet weezen Want wanneer de volmaaktheid van den n ontwikkelden ftaat, de volmaaktheid van den voW ftn ftaat belet, moet dat geen wat in den ftaa vaiï rypheid volmaakt zal weezen , niet ontwikkeld zyn. de, ons zeer onvolmaakt toefchynen Ook ten aanzien van het zedelyke vinden wy zulks oogenfchynelyk bevestigd. Wat ten eenigen ,1 ftandvasng,reid en volharding za, zyn, is tha "by fe k nd eigenzinnigheid en hoofdigheid. Het toekomend ^epzinmg nadenken, vertoont zich thans als fiómpe onvatbaarhe d ; zeer ftiii» „ u "ompe 7nllPn ' §ehoorzaarne kinderen julen groot geworden, i„ verheven en moeielvke Jugdsbetrachting „immer uitmunten. En d h f ™*«n plaatsten opzichte van alledeugden, dat de! zeio  VAN HET KWAAD. lSï éelven naamlyk in derzelver aanleg gebreken fchynen. Dan de geheele tegenwoordige toeftand der waereld > is derzelver ftaat van kindsheid met betrekking tot ons. Het is nog niet geopenbaard vat wy zyn zullen , zegt de Apostel. En dit zy onze troost , als wy het oog vestigen op het zedelyk kwaad , het grootfte 't welk voorhanden is. Wie weet wat in den ftaat van rypheid, eens worden zal , van deeze gebrekige Kiemen, die ons thans, in ons zo zeer verootmoedigen en in anderen zo zeer ten last ftrekken ? Thans zyn dezelven gebreken, ondeugden, — eenmaal zullen dezelven tot deugden ontwikkelen : gewislyk, de alwyze en algoede Veroorzaaker desfleelals, zal alle zyne fchepfelen tot die volmaaktheid waar voor zy gefchikt en waartoe zy voorbefchikt zyn , opvoeren ! Daarvan zien wy reeds in deezen ftaat van eerfte kindsheid de duidelykfte blyken. Aan- vangelyk is de mensch enkel zinnelyk , — de zinnelykheid verheft zich tot zedelyke hartstochtelykheid, — deeze brengt werkzaamheid voort en allengs ftygt de mensch opwaarts tot het gebruik der rede, wanneer naamlyk door hartstochten de krachten in werking gebragt zyn en het verftand gevormd is. Dat nu in de derde plaats, het Kwaad een middel tot het voortbrengen van goed is , is in de voorige verhandelingen, overvloedig gebleeken. Alle kwaad nu kan onder eene van de drie gemelde afdeelingen gerangfchikt worden. Men zal geen kwaad kunnen aanwyzeu 't welk niet of bykomend onvermydelyk of onvolkomen goed of middel ten goe, de is. Zulks behoort den verftandigen gerust te Hellen. Dan niet flechts gerust te ftellen : het kwaad zal den verftandigen ftotTe tot bewondering en blydfchap M 5 . op-  tH DE °°RSPRONGENnKnoKtiNGEw opleveren , wanneer hy gadeflaat d het kwaad , >t welk volftrekt niet gen yd jf,n ^ den , door Alweetendheid en ai wor' g»,* bedoelingen heeft ,,ng„™ ™ £J ""»>«*i ** «*» «hevenfte J ge^ 1^" wmgen, wanneet „«„acht-geeft ho?'fv berchouvan a„es aiietwegen .eer^XoXT" «gels van beftnnting beritrCX Wn',M'ig« dootkraifcnde betrekkingen daaZt' ^n *WP^SS £*«.., «ekq, in heete koorsfen , kinderen gemeen dezulken gade liaan , welker vermo' n J nog met ontwikkeld of gekrenkt zyn Dienvolgens zal de mensch de natuur leeren ken «en en mede daar door ter volmaaktheid wo e„ 0T J*.<, dan is wanorde, onvolmaaktheidTmLZ *»g en verwoesting „oodzaaklyk. Eene voTmZ " w-ere 1, welkers volmaaktheid naamlyk fa de ot fchendbaarheid en volmaaktheid der deelen SS 7..1 «vvucjji worden, en onvermvrln vereischt. Immers dP Y ^emetl»S ten zuil™ t ga"en Van 0115 Mc11»*™ moe¬ ten , zullen zy ons tot genieting opwekken fa zol -geenen toeftand zy„, welke derL.er krnkiW gevolge zouden hebben, fadien wy ^ fpooring niet voldeeden. Honaer P, 7 lm aan" booldbronnenvanzinnelyk glf,611 ^ ' twee beeldeflrekken. Daootaï V ""^ tCn V00r' „rpii,» k de werkzaamheid of ar'vid u e ene waare bron van genoegen is , wa, , d ge-  VAN HET KWAAD. 201 gefteldheid onzer bewerktuiging welke hoogstgevaarlykis, indien wy, ten opzichte der voldoeninge van deeze aandrift, wederhouden worden. Menbreuge, by voorbeeld , een gezond fterk mensch , in de noodzaaklykheid zich , niettegenftaande de aanprikkeling zyner krachten tot werkzaamheid , ftil te moeten houden , zo zullen deeze zelfcte krachten hem eene doodelyke angst en benaauwdheid veroorzaaken , welke, indien hy lange in zulk een toeftand blyven moet , vreeslyke ftuiptrekkingen zullen te weeg brengen. Dienvolgens alzo , berust elk genot, elke aandrift tot werkzaamheid , elk genoegen op eenen toeftand van 's menfchen krachten, welke'zonder voldoening, zyne ontbinding ten gevolge zou hebben. Genoegen is dus meer geneesmiddel dan gelukzaligheid. Aan den anderen kant is het genoegen , het middel van inftandhouding , tevens een middel tot ontbinding. Als het genot te lange aanhoud , de werkzaamheid niet tydig geftaakt wordt , wordt men weldra over* dreeven infpanning en uitputting van krachten gewaar , 't welk de eerfte trap van bederf is. Dan, erkennende dat fterke indrukken noodig zyn om het gevoel optewekken en de opmerkzaamheid te vestigen , zou misfchien iemand vraagen , of het dau juist noodig ware dat deeze indrukken fmartelyk wa. ren , en of het levendig gevoel van genoegen de vereischte werking niet zou kunnen doen ? Met andere woorden of genoegen niet in plaats van lyden een fpoor tot werkzaamheid kan opleveren? Hierop dient aangemerkt dat de maate van genoegen om zodanig uitwerkfel voorttebrengen , veel grooter zou moeten zyn , dan de maate van fmart n tl  §9» »E OORSPRONG EN BEDOEilKGEW nu behoeft te weezen. Immers de aandoening van vermaak harmonieert met alle onze vermors • hv gevolg is dezelve niet merkbaar, „och hl, den ver! eischten indruk te weeg brengen , zonder zulk een trap te bereiken, dat dezelve boven alle andere aan doeningen uitfteeke en dezelven als 't ware te on" derbrenge. Dan deeze merkbaare aandoeningen van genoegen zouden zeer zeldzaam weezen, omdat in t gemeen , flechts weinig voorwerpen voorhanden zyn , welke zulk eenen hevigen indruk op ons maaken , als volgens deeze onderfteliing vereischt zou worden. Smart daarentegen , als een gewaarwording d'e ons onaangenaam is, is ons, ook in een geringe maate , merkbaar. Daardoor worden verbaazend veele krachten befpaard en met minder kosten om zo te fpreeken , meerder en grooter werkingen te weeg gebragt. De mensch wordt dus veel fpoediger tot volmaakiag opgeleid door fmart, dan door genoe-cn zou kunnen gefchieden. ° Verder; vorming door fmart, verfchoont en befpaart s menfchen krachten. Het levendig vermaak daarentegen put de vermogens fpoedig uit, en drein' indien het te lange aanhoud, gezondheid en leven d&en ondergang. Smart, wanneer dezelven niet overmaat» is, kan men lange uithouden en dezelve behoeft niet overmaatig te weezen , om zyne heilryke werkingen re doen. Wie toch kan de veelvuldige vermaaken des levens zo aanhoudend en lang genieten , met opmerking: een fteeds levendig gevoel genieten, als hy eemge fmart van wat aart ook kan draagen. Naardien wy door aandoeningen moeten opgewekt en werkzaam gemaakt worden, zou de aandoening van  VAN HET KWAAfi; £3$ van vermaak, indien deeze daartoe verkoozen was, ons geftel weldra krenken en floopen. Voeg hierby, dat aanhoudend vermaak ons, indien het fterk is verdooft, of indien het gematigd is, traag doet blyven. In beide gevallen doet het de begeerde werking niet. De fmart daarentegen, die zeldzaam zulk een maate heeft dat zy ons verdooft, heeft, onaangezien de meerdere herhaaling , fteeds krachts genoeg om opmerkzaamheid optewekken en levendig te houden. Hier komt nog by, dat de begeerte naar vermaak, welke ons volgens de onderftelling tot werkzaamheid zou aanfpooren, fteeds een veel ruimer veld voor zich heeft, dan de aandrift om lyden te ontgaan of aftewenden. Als men genoegen zoekt , ftaan fteeds verfcheiden wegen open , om daartoe te geraaken; onderfcheiden foorten van genoegens bieden zich aanj op den weg ter bejaaging van één vermaak , vertoonen zich weder veele wegen tot anderen , welke gemaklyker fcliynende om te bereiken , ligtelyk zullen worden ingeflagen , en daardoor de eerfte bedoeling doen vergeeten , zo dat 'er noch ontwerp noch in» fpanning gevorderd wordt, om het oogmerk in het gemeen te voldoen , waardoor de hoofdbedoeling de ontwikkeling en vorming des verftands verydeld zou worden. Ten aanzien van fmart heeft het tegengeftelde plaats. Men wil zich daarvan bevryden, en kan zyn byzonder lyden niet vergeeten. Byzaaken geeven geen genoegzaame afleiding om 't hoofdoogmerk geheel uit den zin te zetten. Bovendien is hier flechts één bepaald oogmerk, naamlyk, de bevryding van fmart, die daadelyk voorhanden is, 't zy met de daad, 't zy in de verbeelding , en doorgaans flechts c.enea  204 DE OORSPRONG EN B E D 0 E Li N ü E Kf eenen weg , langs welken dit doel bereikt kan woiv den. Hier is dienvolgens éénheid en pian Nog meer. De drift tot genoegen kan" nimmer de eerfte aandrift wezen. Dezelve kan alleen daarin Haan, dat men een genoegen wenscht, 't welk men reeds kent. Zulks vereiseht niet alleen dat men het genoegen reeds genoten heeft, maar ook dat men daarvan bewustheid hebbe en zich zulks herinner" Dienvolgens moet bewustheid , opmerkzaamheid en herinnering reeds ontwikkeld zyn, vóór dat het ae. aoegea zodanig eene werking kan 'doen. Ook kan het genoegen , flcc'us alweezend zynde, ten fpoore tot werkzaamheid lirekken, en dus alleen door hulp der verbeelding. m kwaad lhz werkt onmiddelyk door deszelfs tegenwoordigheid. Dan het is onloochenbaar , dat de onmiddelyke incruk der dingen veel levendiger en IL-rker is , dan die door wedervertegenwoordiging. Bygevelg moet het kwaad op zich zeiven en door de wyze°zyner werking een veel krachtiger aanfpooring opleveren aan het vermaak. 3 • En dat het indedaad zo gemakiyk niet is, om d»n mensch "tot opmerkzaamheid, bewustheid en herinnering op te leiden , leert de daaglykfche ondervinding. Zelfs het lyden en de fmarten moeten eenen zekeren graad van fterkte hebben , en meermaalen zich voordoen, zullen zy de bedoelde werking voortbrengen. Hoe menigmaaien moeten kinderen zich door onvoorzigtigheid eenig onheil berokkenen, eer zy oplettend worden. Dikwyls zelfs vergeeten zy een hevige fmart, en hunne verzorgers vinden zich verplicht hun daaraan te herinneren, en hen by gelegenheid hun lyden en deszelfs oorzaak voor den geest te brengen. Drift  VAN HET KWAAD. S0£ Drift tot dierlyk genoegen , kan door enkel dierJyke en inftinktmaatige werkzaamheid voldaan worden. De mensch, die tot voldoening zyner begeerten meer noodig heeft dan de enkel aangeboren kunst, is reeds zeer ver boven den ftaat der nature verheven. Dierlyk lyden integendeel vereischt, wanneer men zich daarvan bevryden zal, veele verkreegen kundigheden. Het kan dus veel eer een middel tot ontwikkeling zyn, dan vermaak. Eindelyk de begeerte tot genoegen zou ten hoogften het verftand eenige bezigheid verfchaffen, doch het hart werkeloos laaten. Het genoegen van anderen doet ons niet fterk aan , derzelver gebrek aan genoegen treft ons in 't geheel niet. De mensch zou derhalven in zyne genietingen alléén op zich zelfs acht geeven. —— Dan het lyden van onze natuurgenoten maakt op ons een zeer fterken indruk. Het heeft zeer in 't oogloopende trekken, die wy niet ligt miskennen, en die ons hart treffen. Door welke gefteldheid ons gevoel meer buiten ons, tot onze medemenfchen gericht wordt, daar hetzelve, indien het genoegen alleen de dryfveer onzer werkzaamheid ware, genoegzaam geheel tot ons zeiven bepaald zou blyven. Dit, Leezer ! is het zaaklyke van [hetgeen de Heer villaume heeft bygebragt, ten bewyze der ftelling, dat het goede door kwaad veroorzaakt wordt; en het kwaad — 't welk een onvermydelyk uitwerk/el is van goed, — door het Opperstwezen tot heüryke bedoelingen gericht , en naar Deszelfs weldaadige fchikkir.g de tronwel is van V menfchen grootheid en geluk. wïsbeg. IV. Deel. O  •0$ DB OORSÏ. EN BEDOELING. VAK HET KWAAD. Ik eindig met deeze algemeene aanmerking , dat hoedanig men ook over de Theorie van deezen Wysgeer moge denken, dezelve boven veelen , boven de meeste theorien , wegers den Oorfprong des kwaads dit vooruit heeft, dat hy niet uit afgetrokkene boven' natuurkundige grondbeginfelen van vóóren redeneert maar zyne Hellingen afleidt uit opmerkingen , aangaande de daadelyke gefteldheid der dingen; ten dien einde eene groote menigte van voorbeelden aan de hand geeft, en, ook voor de zulken, die in de hooger wysbegeerte minder geoefend zyn, gemaklyk is naartegaan. G. J. V. R„  I L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDE enNATUURLYKE HISTORIE.   «OJ> KORTE SCHETS VAN DE GESCHIEDENIS DER SCHEIKUNDE, VAN HAARE EERSTB TYD AF AAN, TOT DAT ZY ALGEMEEN ALS WETENSCHAP BEKEND WIERD. DOOR, A. PAETS VAN TROOSTWYK. Geene zwakheid is 'er by de menfchen meer alge» meen geweest, en heeft langer ftand gehouden, dan het roemen op eene oude herkomst. —— Geen wonder dus , dat dit zwak zig cok tot fommige wetenfchappen heeft uitgeftrekt; — dat deezen het gebrekkige hunner gefchiedenis getracht hebben , met het eerwaardig kleed der oudheid te bedekken. Weinige wetenfehappen zyn 'er echter , welkers aanfpraak op oudheid buitenfporiger is, dan de Scheikunde. —— Om niet te zeggen dat deszelfs kennis en naam reeds voor den Zondvloed zou beftaan hebben ; zo zoude, wanneer men de fchriften der vroege Scheikundigen gelooven wilde, de oude Egyptenaren reeds met dezelve zyn bekend geweest , en daarin door eenen Siphoas , door de Grieken Hermes Trismeg'stus genaamd , die, 1900 jaaren voor onze tydrekening leefde , ondervveezen zyn ; —» ja , de Scheikunde zou die wetenfehap geweest zyn, waarvan de oude gefchiedenis verhaalt, dat zy als eene heilige verborgenheid by de Egyptifche Priesteren bewaard bleef, waarvan hun de geheimhouding op doodltraffe was aanbevolen, en tot welke flechts weiO 3 nigen,  «10 KORTE SCHETS VAN B g nigen, en niet dar. na de langduurigfre cn ffloeije] ite beproevingen, werden toegelaten Behalven uit de oude gefchiedenis , zo heeft de Scheikunde haare vroegtydige bekendheid en bëoeffe. wiht b°°k Uk ^ fabeIgefchiedenis ^r oude Grieken willen bewyzen , en zig , met geen minder gelukkig gevolg dan de Godgeleerdheid, de Starren- en ijl bouwkunde , de uitleg deezer verdichtzelen toegeëi- Sn ^ T gUld£VlieS • - de oorzaak van den tocht der Argonauten , ^ „iet anders dan een boek van vellen , waarin met gulde letteren de kunst van goudmaaken , - het verhevenfte gedeelte dat de oude Scheikundigen zig van hunne wetenfehap voorftelden, - befchreeven was. Het misnoeg vanMinerva op de Rhodiers, wyl deezen rTX zonder vuur bedienden , beduidde op eene geheimzin« <^wt j -er vxoegtydig bëoeffend i zo reeds «iet zeker dat zy aJs eene we e* ' l T daar°m Immers is £.., „ wereiiidiap gekend zou zyn. b-d «. ESf Z°dmig ft .*r mtó, taft «, te tci Z' 7,dM *». •*'<"e^wJT,T dee2e "•*-« dm *n = -™"k" - allpn ' n]en zoude deezen p en Ir;,™" * kunnen •werye» , - de bereiding van de zeep , 1 de 1 kunst  GESCHIEDENIS DER SCHEIKUNDE, ENZ. SIJ % kunst van het leder te bereiden en meer anderen: — deeze allen behoorden dan ook door Scheikundigen gefchied te zyn ; en ondertusfchen weeten wy dat dezelven veelal het werk van het geval, en van eenvouwige werklieden geweest is. — Daar is dus een aanmerklyk onderfcheid zekere zaaken die tot eene wetenfehap behooren, als eene kunst , of als eene wetenfehap te oeffenen. De kunst kan reeds aanmerkJyke vorderingen gemaakt hebben , zonder dat de wetenfehap nog beftaat; —■ zy kan reeds eene zekere volkomenheid bereikt hebben, terwyl de wetenfehap zelve nog in haare eerfte kindsheid is. Hoe onzeker het dan ook is uit de bekendheid van Scheikundige zaaken tot het beftaan van de wetenfehap zelf te befiuiten, en dus om te weeten wanneer de Scheikunde waarlyk als zodanig heeft aangevangen ; zo is 'er echter eene omftandigheid die ons dit zou kunnen ophelderen: namentlyk , wanneer wy met zekerheid den tyd wisten dat de eerfte Scheikundige fchriften beftaan hadden , fchoon ook deeze fchriften zelf naderhand verloren waren. De werkman, dat is die welke zekere deelen eener wetenfehap enkel als kunst beoeifent, fchryft niet, en zyne ondervindingen blyven veelal by hem zelfs, of by eenige weinige anderen berusten: — de oeffening der kunst dus , zo lange zy flechts in de werkplaatfen bekend is, doet niets tot de wetenfehap; —■ de befchryving van dezelve integendeel, is altoos eene aanwas of ftichting van de wetenfehap; — zy werkt mede om deszelfs gebouw te helpen famenftellen; en is dus eene wezenlyke blyk dat de Kunst als Wetenfehap beftaan heeft. Wel verre echter van omtrent de eerfte ScheikunO 5 dige  *'4 korte schets van de dige fchriften eenige zekerheid te hebben , zo is 'er mets duisterer en twyffelachtiger ■ - v»i verhaal, dat men nogt hans alleen by suZ^* T ten bezeten hebben, die op bevel van n.' verbrand zyn: dan, de byvoegi' dt fchieddeomhun demiddelen totopLfd te 1" mef S dat is het goud, * welk zy zig door middel der Sc ei', kunde leerden te verfchaffen , maakt dit verhaa rd; — dat men van de dertiende eeuw, waarin lullius geleefd heeft, tot den tyd van basilius valentinus , in het begin der vyftiende, niet een enkele Scheikundige ontdekking, of eenig Scheikundige aantreft, die deezen naam waardig is. Het is deeze basilius valentinus , die zo wel een aanmerklyk tydperk in de Genetskunde als in de Scheikunde uitmaakt. Aan hem is het dat men byna alle de bereidingen van de Antimome , welken thans bekend zyn, te danken heeft; ook is het zyn gezag die dezelve in de Geneeskunde heeft ingevoerd : een zaak die zomwylen zeer heilzaame, en ook wel eens verkeerde uitwerkingen gehad, en de Geneeskundigen niet zeldzaam zeer verdeeld gehouden heeft, tot dat het in laater tyd gebleeken is , dat het alleen van de verfchillende wyze van bereidingen van dit metaal voortkwam dat derzelver uitwerkingen zo onderfcheiden waren. Het is ook deeze man, die de mixturen of vermengzels van zout, zwavel en de kwikzilver, die heden nog by P 4 c'a  228 KORTE SCHETS V A N " D E de Geneeskunde in gebruik zyn, heeft uitgedacht en ingevoerd. Eindelyk heeft hy ook het eerst het Sal Volatile Oleofum befchreeven, het welk in vervolg van tyd, door de aanpryfingen van den Leidfchen Hoogleeraar sylvjus de la Boë, zo bekend geworden is. Opmerklyk is het, dat zyne zo zeer gewigte ontdekkingen omtrent de Antimonie enkel uit Alchimistifche onderzoekingen zyn voortgefproten; dat is uit de veelvuldige bewerkingen, welken de oude Scheikundigen altoos gewoon waren op dat metaal te beproeven, waarvan zy zich op dien tyd de verandering tot Goud voorftelden. Als tydgenotcn van baslius valentinus , en niet minder bekwaame Scheikundigen , fchoon ook zeer met de verandering der metaalen ingenomen, kan men aanmerken joannes en isaacus hollandus, die beiden te Stolk by Gouda gewoond hebben,en door fommigen voor vader en zoon, en door anderen voor broeders gehouden worden. Deezen hebben voornamentlyk uitgemunt door hunnen arbeid op de metaalen, op weiken zy veele nieuwe bewerkingen en ook de reverbereering of de terugkaatzing van de vlam beproefd hebben; iets waar aan de Scheikunde nog geene kennis had, en waar door zy leerde eene zeer groote hette voorttebrengen. In alle opzichten hebben zy getoond uitmuntende werktuiglyke Scheikundigen geweest te zyn; dan het geene waarin zy boven alle andere Scheikundigen van hunnen tyd hebben uitgeblonken , is dat hoe zeer ook hunne fchriften in den Alchimistifchen ftyl gefchreeven, en met bybelfche fpreekwyzen zyn opgevuld, men echter daarin eene juistheid en naauwkeurigheid, en, dat meer is 3 goede theoretifchc denkbeelden aantreft, waarvan laatere Scheikundigen niet vruchtgebruik gemaakt hebben. Het  GESCHIEDENIS DERSCHEI KONDE,ENZ. 22Q Het is hier meede dat wy dit duistere en veel al onbekend gedeelte der oude Scheikundige gefchiedenis zullen befiuiten. Wy gaan nu over tot dat tydperk waarin de Scheikunde, niet meer verholen* in de ftookplaatfen der Alchimisten , of by gunst toegelaaten zich nu en dan met de Geneeskunde te vermaagfchappen, tot een roem en aanzien kwam, die haar algemeen bekend , en de Geneeskunde byna aan haar cynsbaar maakte. De Scheikunde had de Geneeskunde reeds een aantal middelen doen kennen. — De gehechtheid aan oude vooroordeelen, of eene al te grootezucht voor nieuwigheden, moest natuurlyk op de bëoordeeling deezer middelen eenen aanzienlyken invloed hebben , en dus de gevoelens over dezelven doen verfchillen. Het aanzien van galenus, wiens Hellingen men nog geheel en al was toegedaan, fcheen de Scheikunde nog lange van de Geneeskunde te zullen uitfluiten , ten minften haar nimmer anders dan by oogluiking te zullen gedogen ; tot dat 'er zich eene omftandigheid opdeed, die hier in eene geheele omwenteling veroorzaakte. Deeze was de Venerifche kwaal, die zich op het einde der vyftiende eeuw, kort naa de ontdekking van America , in Europa openbaarde. Te vergeefs beproefde men deeze kwaal naar voorfchriften van galenus te geneezen; — met weinig vrucht nam men zynen toevlucht tot middelen uit het plantenryk: als de gayac, de zee- ajuin en de falfaparilla, die toen in de Geneeskunde werden ingevoerd: — alles fcheen deeze kwaal, een tyd lang, ongeneeslyk te verklaaren. Het was om deezen tyd dat zich een man deed kennen , welke , door den zonderlingen rol, die hy in de P y Ge-  3$0 KORTE 4CHETS VAN fit Genees-en Scheikunde gefpeeld heeft, zeer befaamd geworden is. h bedoele paracelsus, wiens neemenctc aart de Geneeskunde eenen geheel nieuwen loopbaan opende, en de Scheikunde, die tot hiertoe flechts by weinigen bekend en bëoeffend was tot een aanzien verhefte 't welk haar over de Geneeskunde fcheen te zullen doen gebieden, i Deeze zonderlinge ma„ , in i493, in het Canton Zurich in Zwitferlandgebooren, en doorzyn vader in de Geneeskunde onderwezen, bezat van zyne eerfte jeugd af aan eene allerfterkfte neiging voor Scheikunde en Alchimie, welken hy door het leezen van eeni.-^ Scheikundige werken, en byzonder door die van raiMondüs lullius verkreegen had; - zelf Geneeskundige geworden zynde, zo deed zyne vooringenomenheid voor de Scheikunde, hem alle anderen, en dus verre de meeste van de ter dier tyd gebruikte geneesmiddelen verachten , en zich enkel van Chemifche middelen bedienen. Het gelukte hem daar meede verfcheide wonderen , en veele treffende geneezingen te verrichten. Byzonder verwierf hy zich eenen grooten naam door zyne geneezingen der Venerifche kwaaien : ïn de Scheikunde en haare bewerkingen ervaren zynde flaagde hy van de Kwikzilver verfcheiden bereidingen te maaken; - zyn vernuft deed hem denken om de bereidingen van dat im taal, waarvan zyne tydgenoten met dan zeer befchroomd , en dan nog uitwendig, naar de voorfchriften der Arabieren , hadden durven gebruik maaken, inwendig toetedienen; en zyne onderneemende aart deed hem het zelve vervolgens voor meer andere ziekten beezigen. De gelukkige uitkomst, die paracelsus van zyne Chemifche middelen ondervond, kan dan by hem het denk-.  GESCHIEDENIS xjER SCHEIKUNDE,ENZ. 2J1 denkbeeld hebben doen ontfiaan, dat, even als hy in de kwik een foortelyk middel voor de Venerifche kwaaien, de melaatsheid en de fchurfthad aangetroffen, hy ook even zoo in de Scheikunde meer dergelyke foortelyke middelen voor andere kwaaien vinden zoude; — ' zyne vooringenoomenheid met de Alchimie, en met de droomen van raimondus lullius omtrent een algemeen geneesmiddel, kan zyne eerzucht hebben aangevuurd om dit gewaande middel optefpooren. Beide deeze zaaken , die zeer wel met eenebetaamlyke eerzucht en verbeeldingskracht kunnen faamengaan, kan men aan pa» B-acelsus verfchoonen ; — dan geheel anders is het, toen hy in het vervolg zyne verbeeldingskracht en eerzucht den vollen teugel vierde, en deeze, anders zo nuttige, driften, overdreeven raakten. Zyne verwilderde verbeelding fchetste zich nu dit geneesmiddel niet alleen als bekwaam om alle kwaaien te geneezen en den ouderdom te verjeugden, maar ook om de lang gewenschte verandering der metaalen te weeg te brengen; dus om behalven het langstduurend leeven nog oneindige Ichatten aan deszelfs bezitter opteleeveren. —— Zyne onbeperkte eerzucht, dronken door den roem die hy zich door zyne geneezingen verwierf en door het daaglykfch toeneemen van zyne navolgeren en bewonderaaren, deed hem eindelyk koomen tot het valfche voorgeven, dat hy waarlyk geheime Scheikundige bereidingen , of arcana zo als hy die noemde, voor verfcheide kwaaien bezat; dat hy in de daad het befaamde algemeen geneesmiddel, 't welk hy met den naam van philofopifchen Jteen befiempeld'e, gevonden had; ——- Eindelyk zyne alles te bovengaande trotsheid , niet meer te vreeden zynde met de paaien van menfchelyke kennis , maakte dat hy voor een boyen. na-  *32 KORTE schets VAN DE natuurlyk wezen, voor een dat de waarzegkunst, de tovcrye , en alle andere geheimzinnige wetenfehap. pen bezat, wilde gehouden worden ; dat hy met de diepfte en hoonendlte verachting op de kundigheden en fchriften van anderen nederzag; en ten einde zich nog meer te onderfcheiden, een foort van taal in zyne fchriften aannam, die uit de hoogdravende, barbaarfchte en willekeurigfte uitdrukkingen was faamgelteld, cn, zo wel door dezen, als door wanorden en onophoudentlyke tegenftrydigheden, volftrekt voor anderen onverftaanbaar was. Het is op deeze wyze, myns bedunkens, dat men de dwaasheden van paracelsus met zyne kunde en ontdekkingen kan vereffenen. Men heeft doorgaans paracelsos alleen van de ongunstigfte zyde be« fchouwd , en hem als een Enthufiast en D,veeper, ontbloot van verdiensten, uitgekreeten: dan men behoort een onderfcheid te maaken , wat iemand kan geweest zyn, vóórdat hy door zyne buitenfporigheden de verachting waardig wierd. Iemand als paracelsus , die van zyne eerfte jeugd af aan eene onverzaadlyke begeerte tot kennis vertoond had ; die op den leeftyd van nog geen twintig jaaren zich reeds alle de Schei- en Geneeskundige fchriften van zyn tyd had eigen gemaakt; die om zyne Natuur en Genees» kundige kennis uittebreiden , de leegers en de hospitalen was gaan bezoeken; die in veele Scheikundige bewerkingen en in de materies medica zeer ervaren was; die door eene gelukkige toediening van de kwik en de Opium treffende geneezingen verricht had: deeze kan onmooglyk van kunde en vernuft ontbloot geweest zyn : - Zyn roem kan zeer bevlekt ge- worden zyn, door volgende bukenlporigheden ; dan dee»  GESCHIEDENIS DER SGHEIKUNDE, ENZ. 233 deeze laatflren behooren zyne verdiensten nimmer geheel en al te kunnen uitwisfchen. De voorgevingen van paracelsus deeden dan de Alchimie niet weinig in waarde ryfen : Te vooren flechts door weinigen bëoeffend, zag zy nu haare aanhangeren daa°lyks vermeerderen , zich tot een zeker foort van fecte vormen , en zich den naam van adepten toeeigenen. Het was nu niet meer de Scheiding en verwisfeling van beftanddeelen die men nodig achtte om metaalen tot goud te veranderen : men had nu maar den philofophifchen fteen te kennen , waarvan eenige greinen genoegzaam waren , om geheele klompen metaal in goud te herfcheppen. ——« De verkryging van Goud , het eenige waarmede de voormaalige Alchimisten zich flechts van hunne kunst gevleid hadden, was niet al het vermogen dat men nu van deezen fteen verwachte : het was ook dat van alle kwaaien te geneezen; van eene altoos duurende gezondheid , en aan den ouderdom de kracht der jeugd te fchenken. In plaats dat men door geduurige teloorftellingen zich eindelyk van de ydelheid deezer zaak , van de dwaasheid zyner nafpooringen , zou hebben laaten overreeden ; zo bleef men daarin met een alles te boven gaand geduld en yver volharden; om deeze nog verder aantezetten , misleidde men zich onderling door voorgeevens, als of men reeds werklyk deezen Philofophifchen fteen gevonden had , of dat men op het punt was, om denzelven te verkrygen ; eindelyk om zo wel anderen als zich zelf te bedriegen, en zyne medenenfchen ook in denzelfden waan te brengen , zo vereenigde men zich tot zeekere broederfchappen, w-:l'. De ketters wierden verhand, en dus „,>, fa. I" y- •°m * d» «*LtoT« met ontrouw te worden • dp K-jm. • .,„.._ ""'cu. ae fterij vergiet o-epn Hoe,d (EccleM non fuit fanguinem) „ £ Lh de emelde Schryver den Magister coenraad van Marburg, verder deszelfs dienaar, zekeren C0ENRaad, metbynaame tors, en johannes, die «aar Moogen dén hand had, welke zich beiden van de kettery bekeerd hadden. „ Dit is, (wordt *Zr » gezegd,) die Magister coenraad , die zich do i, veele zyner Predicatiën , doch h'et meest d0o » ZyneIvru,Spredicatiën zo beroemd gemaakt, en öni " 2™ V0lk zuik aanzien verworven heeft; « d-e door het Apostolisch gezag gmiglteunt en me a ftandvastigheid van ziel begaafd, zo moedigwie'd ö f°? h°Ö^er ad]"e *«, een armen leek.» tninde trit„emii Cflronic. Hirfaug. (in zyne door Freher uitgegeven werken D. 3. b. I?2.) vvordt ge' zegd. „ Veelen waren ketters in 't ceheim JL » legen deezen heeft de Apostolifche fkl verfchei, j^^t afgezonden' waar°nde' fy * „ Dunfchers broeder coenraad van Marburg ver„fcheiden heeft laaten verbranden.» onrldTr!;dd;eefde b,oedg^ge coenraad deeze g£ü Ca verbranden, by«,nder ryke m den,  BIECHTVADER VAN DE HEILIGE ELIZABETH. &6t den, om hunne goederen naar zich te fleepen (r). Onder anderen wierden te Erfurt, in den Jaare 1232, den sden May, vier.zogenaamde ketters in zyn tegenwoordigheid verbrand (s). Eindelyk waagde zich deeze befaamde Inquifiteur aan Graaf hendrik von sayn (rj door wien hy, naar zyn gedachte, niet genoeg geacht en geëerbiedigd wierd. Hy liet hem voor het gerecht dagvaarden; de Graaf verfcheen , en moest zich, om niet verbrand te worden , als een gemeen ketter de hairen laaten affnyden. Dan deeze belediging trof den Graaf zo diep aan het harte , dat hy by de Vorften , die te Ments vergaderd waren , wien hy het geleeden onrecht met ,weenende oogen klaagde, byftand tegen den trotfchen coenraad zogt, en niet te vergeefs. Graaf hendrik van sayn wierd op eene Kerkenvergadering naar Ments gedagvaard ; ook verfcheen coenraad aldaar. Doch deeze woedende yveraar had zich zulk een algemeenen haat op den hals geladen, en de Graaf fprak zo nadruklyk, dat de gantfche vergadering op des laatften zyde was. De macht van coenraad wierd beperkt , en hy ten èrhstigfte aangemaand van in 't toekomende niemand zonder de rechtmaatigfte redenen voor zyn rechtbank te trekken , en geen mensch , zonder deszelfs zaak vooraf 0) Winckelmank , Hesfifche Chronik. Th. VI. bl. 272. (s) Chronicon Erford. in schannati ColleB. I. vind. liter, p. 97. Additiones ad Lambertum Schafnaburgenfem , apud pistorium, Tom. I. Fuerunt autem, praefente eodem Conrado, Erphordiae quatuor combufti. (O Niet van Schwerin, gelyk hem eucelinus (in Atïnali' bus Gemaniae, p. 97.) verkeerdelyk noemt. R 5  *62 COENRAAD VAS MARBÜRff, vooraf op het allernaauwkeurigst onderzocht te hebben, te veroordeelen («). Befchaamd en met ieders vloek overlaaden keerde coenraad van Ments naar Marburg terug. Zyn boos geweten deed hem alles vreezen, daarom liet hy zich vooraf van den Keizer en den Aartsbisfchop van Ments een vrygeleide geeven. Doch dit geleidt verzekerde hem niet voor de wraak der al te zeer va!) hem beledigde Hesfen; Hy wierd , nevens een zyner hulpgenooten, met naame gerard , by Koppel, aan den Lahnberg, door zekeren Heer van dernbach , en deszelfs reisgenoten , den 30 Jnly 1233, afgemaakt , hoe weemoedig hy ook om zyn leven fmeekte (V). Coenraad had zo onmenfchelyk gewoed, dat zyne moordenaars zelve, op eene in den jaare 1234 gehouden kerkvergadering , van alle ftraffen vrygefproken wierden , hoe zeer ook Paus grbgorius de IXde daartegen yverde (»• Het gedrag O) Albericüs in Ckronico 2. p. 545. Eftor. in kuchen, bechebs Anaieft. HatT. Coll. 1. p. I5g. O) Contin. Lamb. Schafnab.zd.a. i233. Ai.bericiCWc^adannum 1233. Chron. Erford. ad a. 1233. inschajvnati Vindem. litt. coll. I.p. 93. Estor, by kuchenbecher coll. Lp. 154-enSuppl. coll. III. p.?2. Godofridi Annales.apud fbbherdmT.I. p.399. Browerus inAnnal. Trevirens.Tom. II.p. 127 , ftcjq. &p. 130. SerrartvsRerumMogunt. Lib. v'. p. 6. in notis. num. 6. Schmidts Gefchichte der Deutfchen' Band VII. 6. Buch. 23. — Naar dilichs Heil. Chronik wierd coehbaad dood geftoken. (Th. II. p. iS4.) De Be, rymde Levensbefchryving van elizaseth daarentegen die zyn eindezeer beklaaglyk verhaalt, laat hem doodflaan' Verg. menke Tom. II. p. 2ior. W Manfi Coacü. Tom. XIII. p. 321, 333 feqq. 344- haezhem  BIECHTVADER VAN DE HEILIGE ELIZATiETH. *6"3 van deezen kettermaker had zulk een haat op de gantfche Inquifitie geladen, dat zy vervolgens in Duitschland nooit weder het hoofd kon opbeuren. De vermoorde coenraad wierd te Marburg in de Hospitaals Kapel by de heilige elizabeth die hy in zyn leven zo tyranniek behandeld had , begraven , en zyn leerling, johannes wet een hand, eindigde niet lang daarna zyn leven by Friedberg aan den galg (31). Een waardige Aartsbisfchop van Ments verhaalt het gedrag van coenraad met afgryzen, en met deszelfs verhaal zullen wy deeze korte berichten van den dweepzuchtigen yveraar befiuiten. „ Een rondzwervend vrouwsperfoon, die alaide heette, (zo fchryft deeze Aartsbisfchop) gaf zich voor een boetvaardige ketteresfe uit , en beloofde haare medeplichtigen te zullen aangeeven. Coenraad gaf maar al te veel geloof aan haare betichtigingen, en liet haare onfchuldige bloedverwanten , die zy uit vyandfchap had aangeklaagd , verbranden. Ook zekere amfried gaf veele onfchuldigen aan. Deeze aanklachten betroffen eerst de boeren, vervolgens de aanzienlyke burgers , eindelyk de edellieden en graven. Den aangeklaagden wierd geen ordentlyke verdeediging toegeftaan ; zy moesten bekennen dat zy ketters waren , en allerlei vuile en zotte aantygingen, die men hen ten last leidde, voor haezhem Concil. German. Tom. III. p. 543 > feqq. henke Alg. Gefch. der Chriftl. Kirche. Th. II. bl. 166. (x) w In ipfa Capella in alio latere jepultus ejje „ dicitur." Chron. Senon. L. c. Trithem. ia Chron. Hirfaugienfi p. 557. (y) Crolachius in Thefauro Antiq, Thuring. mfpto. Folio 400.  * L] den jaare HERcujEs bentivoglio, edele van Bologna en F ' ra dle ook Dichter was. Haar huis wierd w 1 r fel etT alle geleerden I^zcha ^TranICa,i^ ^r barca, tóotgeftdd, zo was het zeer ligt gebeurlyk, dat eeni-  VAN BARBARA TORELLI. S.6? eemgen onder hen op haar al te gevoelig hart indruk konden maaken. Toen zy weduwe geworden was , gingzy in den jaare 1508 eene tweede echtverbintenis aan met hercules strozzi (*), Edele van Ferrara, (ins- (*) Hercules strozzi , uit een zeer aanzienlyke Familie, was de zoon vantitusstrozzi, eenen anderen dichter, die in den Jaare 1502 in zyn tachtigften jaar ftierf. De Eatynfche Dichtftukken van den vader en zoon ftonden in zeer groote achting, en verdienden die ook. Intusfchen zyn zy met meer bevalligheid en zuiverheid van taal, dan wel met vuur en genie gefchreven. De familietak van dit huis, welke zich in Florence had nedergezet, bragt ook twee of drie Dichters en veele groote mannen te voorfchyn. Onder anderen FiLirpus strozzi, die zich , met oogmerk om zyn vaderland de vryheid weder te bezorgen, aan het hoofd der zamenzweering tegen •alexander de medicis, den eerften Hertog van Florence, ftelde, en hem in den Jaare 1537 vermoordde. Zyn zoon, peter, die veel toebragt tot het opbreeken der belegering van Turin in den Jaare 1516 , deed zich ook in Italiën en Schotland met luister kennen. Hy was Marfchalk van Frankryk, en ftierf by de belegering van Thionville. Leo strozzi, Malthefer Ridder en Prior van Capua, een treflyk Zeeman, bleef by Scartino in Toscanen. Eindelyk filip strozzi, zoon van peter , te Venetien, in den Jaare 1531 geboren , was Generaal van de Franfche Infanterie, en Commandant van de Vloot, die hendrik de lilde antonius van Portugal te hulp zond, om hem weder in zyne ftaaten intevoeren. Hy bleef in den flag , die hy de Spaanfche vloot by de Azorifche Eilanden leverde, den  268 HISTORISCH BERICHT jmsgelyks een Dichter,) die zich boven allen, dl* by haar hun hof maakten, deed uitmunten. Maar dertien dagen na hun huwelyk kwam een mededin ger , die op deeze gelukkige echtverbintenis jaloerscfi was, by hercules in de kamer, en doorftak hem met een dolk , zo als hy zich uit de armen zyner vrouw opbeurde, die alleen door het lichaam van haaren echtgenoot voor de fteek beveiligd bleef De ongelukkige barbara ftortte haare fmartelyke aandoeningen in een treffend Sonnet uit, hetgeen de beminnaar der Italiaanfche Dichtkunst hier me' vermaak leezen zal. Spenta è d'Amor la face", il dardo è rotto E I'arca, e Ia faretra, e ogni flla poffa ' Poi ch' ha Morte crudel la p\mt fcoffa A la cm ombra cheta io dormia forto. Deh! Perchè non poff' io la breve foffa Seco entrar dove hallo il deftin cpndotto, Colui, ene appena cinque giorni, ed otto Amor lego pria della gran percoffa ? Vorrei col foco mio quel freddo ghiaccio, Intepidire, e rimpaftar col pianto, La polve, e ravvivarla a nova vita, E vorrei pofcia baldanzofa, e ardita, Moftrarlo a lui, che ruPpe il caro'laccio Edirgli; Amor, moftro crudel! püo Canto.' (*) Ont- f den 26 July „84, door de yverzucht van den Marquis I «nta-ckuz. Toen deeze hem gevaarlyk gewond zag, Het ' hy hem m zee werpen, fchoon hy nog i„ leven was.' ' C J Zie hier eene vertaaling. van dit treflyk Sonnet in Proza,  •VAN BARBARA TORELLï. 2Ó3 Ontroostlyk over het verlies van haaren echtgenoot, ging barbara naar Parma. Haar leven was vervol» gens niet dan droefheid en zielsverdriet; zy ftierf met gevoelens va waare godsvrucht te Bologne, alwaar zy haar testament gemaakt had , den 7den November 3533. Haar eenige dochter Julia, uit d?n tweeden echt, erfgenaame der fchoonheid , maar niet van den geest van haare moeder , wierd aan albert zoboli gehuuwd , een der rykle Edellieden in Parma. Men vindt dat Paus leo de Xde haar door een brevet van den Jaare 1518 den Magiftraat van Reggio byzonder had aanbevolen. Buiten verfcheiden Briefen, Liederen, Sonnetten en kleine ftukken , heeft barbara een Herdersdicht, Proza, by gebrek van eene metrifche overzetting, daar men wel een prys p zetten m 'gt. ,, Uitgebluscht is de Fakkel van de Liefde, gebroken zyn zyne pylen, en boog, en '-oker , en zyne gantfche macht, zedert de wreede dood den boom ontworteld heeft, ia wiens fchaduw ik veilig fltiimerde. AcbJ waarom kan ik niet met hem afftygen in het enge graf, waarheen het noodlot hem gevoerd heeft, hem, wien naauwlyks voor dertien dagen de Liefde van de diepfte wonde heelde? Mocht ik met myn vuur dit koude ys verwarmen , en met myne traanen het Mof van nieuws af vormen, en hem weder tot een nieuw leven opwekken. Dan zou ik hem ftout en moedig aan dengeenen vertconen, die deezen dierbaaren band vcrfcheurde, en hem zeggen: Wreed Moniïer! Zie, die vermag, de liefde," historiek. IV, Detl. S  »70 HISTORISCH BERICHT VAN BARBARA TORELXI. dicht, Partenia, genaamd , en veele andere werken nagelaaten , doch van welke een groot gedeelte is verloren geraakt. Verfcheiden van dezelve vindt men intusfchen in de Rims Scelte di Poeti Ferrarefi van bergalli , gedrukt te Ferrara in 't Jaar 1713 , die ons het verlies der overigen doen betreuren. Men kan over dit onderwerp nazien de Hiftoria almi Ferrar. Gymnafii, van borsetti , en de geleerde gefchiedenis der Italiamjche Litteratuur van den Chevalier tira. boschi.  I IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. S *   *73 P U A N H E I M. (een stad in vaerzen.) (*) Hapert het aan myn gezicht, of aan de zwaare, misfchien wel ongezonden lucht, of wel aan myne onbedrevenheid in de Bouwkunde , dat ik Manheim in geenen deele zo prachtig, zo fraai, zo aangenaam kan vinden , als die ftad naar den algemeenen roep bekend ftaat? Ik heb haar door en door bekéken, van het eene einde tot het andere , met alle haare uitfteekendfte gebouwen , van het Keurvorstelyk groot Paleis (myns oordeels het fiechtfte van allen) tot aan de luisterryke poort; en evenwel, ondanks zulk eene fterke infpanning van myn gezichtzenuwen, alsöf ik nog nooit een ftad gezien had, viel my niets voortreflyks in de oogen. Het is waar, de ftraaten zyn allen in rechte lynen aangeleid ; men vindt 'er geen krom- (*) Onder zo veele anderen, die ons federt eenige jaaren mctDuitschland bekendmaakten, verdient de Deenfche Reiziger baggesen geen geringe plaats. Zyn levendige verbeelding , geestige invallen , krachtige uitdrukkingen en vreemde famenknooping van denkbeelden , geeven zyn verhaal een karakter , het welk hem zo zeer van alle andere Reisbefchryvers onderfcheidt , als de byzondere manier, waaruit de kenner, by den eerften opflag, van een fchildery, een muzykftuk, of eenige andere compofitie, tot den maalter leert befiuiten. Wy meenden den Nederduitfchen Leezer geen ondienst te doen, hem deeze byzondere manier des Schryvers uit een' enkelen brief te leeren kennen; en dit is, onder anderen, de reden, waarom wy ons voornaamelyk tot deeze zyne bedenkingen over de Arcbite&uur van Manheim bepaalden. (De Fertaaler.) S 3  «74- MANHEIM. | kromten noch bogeen; de huigen ftaan allen in juist gefchaarde ryen; men heeft alle mogelyke moeite om de eene buurt van de andere te onderfcheiden; maar enkel rechte lynen en hoeken zyn juist niet gefchikt om den fmaak te bevredigen. Louter Symmetrie moge by den eerften opflag aan het oog behaagen, maar by nader inzien , zoekt het toch iets meer : in' dien het zich hierin bedrogen vindt, ontftaat een dubbel misnoegen , even als by een ellendig opftel in rym : een diergelyk opftel in profe ergert ons altoos minder. Lynrechte ftraaten en juist afgemeten kwartieren zyn my in een ftad altoos voorgekomen, gelyk de afgepaste regels en vaerzen in een boek. Zy wekken, by de eerfte vertooniug, de verwachting van meerder fchoonheid; een verwachting die ons in den beginne bekoort; die , wanneer zy vervuld wordt , ook het genoegen vergroot; maar gebeurt het tegendeel, dan moet ook in de zelfde maate het ongenoegen ftcrker worden, dewyl het terugzicht op de brommende belofte alsdan in gémelykheid overgaat. Een ftad iu profe belooft niets meer dan zy kan volbrengen: zy heeft veel gelykheid met de taal der daaglykfche verkeering: gezond verftand, en, tusfchen beiden, een goeden inval , dit is alles wat men van haar vordert: een ftad, daarentegen, in vaerzen, zet zich in postuur, maakt de keel fchoon , en begint te deciameeren; — maar, wee haar! zo zy dan niet aan alle de eifchen der Ars Poëtica beantwoordt. Goden, Menfchen en R.ecenfenten (a) hebben het nooit («) Misfchien met fpeeling op een regel van HotUTius; Non Dl, non hommes, non conccJJ'ere coiumnas.  ji i ïï ii ï i M. »75 nooit kwalyk genomen dat men in profe met alledaagfche aanmerkingen te voorfchyn komt; met gedachten, zo als ze den meesten menfchen van zeiven in•vall'en ; met enkel menfchenverftand , zonder het minfte'inmengfel der genie van een ferafyn of fatan: riaar Goden, Menfchen en Recenfenten hebben, ten allen tyde, alles wat naar middenmaatigheid in vaerzen zweemt, ten fterkften verboden. Elk dichter is het opgelegd, onder ftraffe van eere , lyf en goed, te zien wat geen ander ziet, te denken wat geen ander denkt, en, van den beginne tot het einde, niet flechts te gaan, gelyk de menfchen gewóonlyk doen, maar hervoortetreeden gelyk een bruidegom uit zyn flaapvertrek , gelyk een held naar de zegepraal, gelyk de zon van het oosten naar het westen , altoos vol luister, in de hoogte , in pracht, altoos de zelfde. Hy moet , zonder ooit ter rechter of ter flinke hand aftewyken (althans niet, gelyk de onp ëetifche vrouw vmLoth , geheel omtekeeren) altoos voortfnel' len , ftyf aanftappen , op de maat tred houden , als het de omftandigheden verëifchen ook wel eens draaven , galloppeeren , zelfs vliegen ; altoos vooruit! vooruit ! gelyk de runnende hengst , de lichtftraal, de treffende blikfem, de ftorm, de adelaar, en alles wat tot deeze familie behoort : kort, het moeten engelen of duivels zyn, nooit menfchen van het.gewoone flag. Het zelfde geldt, myns oordeels, van de iteden. In profeftraaten en rymlooze buurten ben ik met huizen te vreden;maarin vaerzen begeer ik louter paleizen; want waarom gaf men zich anders de moeite om ze in vaerzen te brengen? Maar de vraag is : of men wel iets in rym moet S 4 bren*  ft7<* m a k h a i tg, brengen , hrt zv denkbeelden , of boomen j of gebouwen, of menfchen , in een waereld gelyk deeze die voor het overige z , geheel natuurlvk is ; op dee. zenkleinen, alledaagfchen , profaïeken aardbol, die althans niet in een rechten lyn, maar wel in een cirkelrond omloopt? De vraag is: of niet de zon en -11e andere poèetifche hemelbollen , die (gelyk het den dichteren betaamt) zich in hun eigen licht verheugen , of deezen niet te recht met onze geheele vierkante Dichtkunst den fpot dryven ? De vraag is- of met elk der vaste fterren , of niet ten minden *d?« vaste fter , welke ons zonder bril kan zien , mze daaglykfcheSpecl:ator,onze Recenfent, by ieder Heldendicht dat te voorfchyn komt, by elke ouderwetfcheHollandfchetuin, regelmaatig gebouwde ftad en net gefchaard krygsheir, uitroept: wat doet Saul onder de profeeten ? of, met andere woorden : wat doet deeze planeet onder de zonnen ? dat is te zeggen ; wat doet de Profefchryver onder de Dichters? Hoe meto-paradox en fuper-hetorodox deeze aanval op het Rymwezen den Symmetristen ook moge voorkomen , en zo belachlyk zy het waarfchynlyk zullen vinden, dat men zich om de aanmerkingen der zonne over de inrichtingen van onzen aardbol eenigzins bekommert, kan ik my eclner, by deeze gunstige gelegenheid, niet weerhouden een weinig buiten myn rechten weg, over deeze belangryke fbf, uitteweiden. Ik befpeur wel dat myn hersfenen niet a la Manheim zyn ingericht; myn gedachten zyn niet de troepen van een ftaande armee. Myn denkbeelden zyn mctberymd, en de gevoelens van myn hart (laan met binnen heggen of haagenj maar onbefnoeid , onbehemd, gelyk de boomen in een bosch, en de bloe- meri  MANHEIM. 477 men op het veld : myn bedoeling is thans meer te flenteren dan doorteftappen : welaan dan, een weinig ter zyde, en ter zaake ! De vraag of het, over 't algemeen, der moeite waardig is op deeze aarde, reeds bekrompen genoeg, en in dit leven , waarlyk reeds kort genoeg, iets te binden of te rymen, is niet zo onverfchillig, als zy wel by den eerften opflag fchynt. Is het hier ;'a, of neen? Het is billyk in zaaken, die voor alle menfchen van zulk een onmiddelyk belang zyn als gedachten, boomen , gebouwen en menfchen , aan de geheele menschheid te appelleeren. Maar deeze beftaat gewisfelyk (misfchien zou zy in het tegengeftelde geval in het geheel niet kunnen beftaan) meer uit Profaïsten dan uit Poëeten. Wat zeg ik ? Slechts de minfte oplettendheid en ondervinding leert, dat 'er onder duizend van de eerften, naauwlyks één van de laatften gevonden wordt; en rekent men, gelyk het toch beheort, de middelmaatigen onder de laatften voor nul, dan kan men ook , met een gerust geweeten , de meerderheid der Profaïsten tegen de minderheid der Poëeten ftellen , als honderdduizend tegen één. Dat men flechts voor een oogenblik de magtige gewoonte op misbruik, en de vooroordeelen op gewoonte gegrond, wegneeme, dan aan de menfchen appelleere , en hen hun ja of neen afvraage. Neen! neen! ftormt, bruischt, dondert het hier zo luid en geweldig aan alle kanten (hoe zeer ik het flechts inwendig hoor) dat my de pen ontvalt , en ik de vingers in de ooren moet floppen. Profe ! Profe ! roepen de leezers: geen flyve laanen ! roepen de wandelaars : geen lange firaaten ! of nog liever , in het gth'tl geen Jtraaten! roepen de reizigers en inwooners: vooral geen Armeeën! S 5 roepen  *78> M A N H E I lï. roepen de volken, ó Gy leezers ! wandelaars ! in, wooners ! volken l mogt uw geroep toch fchielyk gehoord worden ! Ik moet , ik moet met u myn ftem hiertoe verheffen. Maar zal men my tegenwerpen : Dat appèl is ver. keerd. Men moet niet aan de menfchen als Profaïsten en Pöeeten , maar aan de menfchen als kunstliefhebbers appelleeren ; men zou anders, op den zelfden grond, de Filofofie en zelfs de Moreel geheel van de aarde kunnen weg ■ appelleeren. Wat het eerfte betreft, dit ftaan wy volkomen toe. Wat aangaat de Moreel, deeze is zo geheel van alles wat wy hier verhandelen afgefcheiden , dat zy met de vraag niets te doen heeft. Van het Heilige der Heiligen, de Wysbegeerte, op een'anderen tyd. Dus dan alleen de kunstliefhebbers; niet waar^ maar dan toch evenwel zodanigen , die vry zyn'; flaaven moogen niet mede ftemmen. O, onder dui'. zenden zal men naauwlyks tien vinden , die liever vaerzen dan profe leezen; en zelfs deeze tien, worden door de mode of eene dier vooroordeelen geregeerd, waartegen ik zo uitdrukkelyk myn protest&heb ingeleverd. In het geheim leezen zy niet dan Profe. In het openbaar eeren zy de kunst, terwyl zy in hun ftille afzondering de Natuur aanbidden; om nu niet aantemerken dat zich de meesten enkebmet het profaïeke in de vaerzen vermaaken. En te recht; want men neeme het profaïeke , de morden , uit een vaers weg, en zie eens wat 'er over blijft; alleen, in zeer weinigen, de waare melodij der klanken; en wie zou toch voor die fraaiheid zich willen laaten hangen? — De menfchen zijn over het algemeen verRandiger dan »en zich wel verbeeldt. Misfchien heeft de Franfche Let-  M A N h e ï m. *7> .Letterkunde haar verbaazende uitbreiding, onder anderen, voor een merkelijk gedeelte daar aan te danken , dat zij zich meest tot Profe bepaalt. Men befchouwt milton en klopstock met verwondering, maar men leest met gretigheid Thomas Jones en Agathon. Elk letterminnaar leest honderd boeken in ondicht, tegen één in vaerzen. De eigenlijke zogenoemde Poëzij behoort niet tot onze huisfelijke behoeften , maar alleen tot ons fpeelgoed; en ik , voor my, geloof dat de waereld, wanneer zy éénmaal de jaaren van verftand bereikt, dat fpeelgoed, met haar verlieten kinderfchoenen, zal wegwerpen. Het kan zyn dat my de fchyn bedriegt , maar het komt my voor als of in onze dagen Natuur en Kunst (vooral wanneer wy de laatfte by die der Ouden vergelyken) ons genoegzaame wenken geeven om te vermoeden, dat het waare doel der kunstbefchaaving is, van het aangenaame, langs het fchoone, tot het goede opteklimmen. In het enkel Schoone, in het eïgenlyke Kunst Ideaal der Grieken , fchynt men thans minder belang te Hellen ; behalven dat het geen nog hier en daar, hoewel fchaars, te voorfchyn komt, niet zelden in verdacht geraakt van bedrog of dweepery. Ik voor my, geloof niet dat het algemeen verval der kunsten alleen aan onze politieke gefteldheid is te wyten: wy zyn, ondanks alle onze uitfpattingen , minder zinnelyk dan onze door hunnen fmaak beroemde Antieke voorvaderen. De gantfche Natuur, die ons omringt, is , om zo te fpreeken, minder zinnelyk geworden, naar maate zy, van tyd tot tyd, verfiandiger wierd. Wy beftudeeren haar meer, en gevoelen haar minder. Di zon heeft voor ons, met haar beweeging, veel van haar vuur  580 Manhui »f; vuur verloren ; en copernicus onttroonde den Ko»mg, terwyl hy den troon bevestigde. De donder heeft , federt de ontdekking der electriciteit, veel van zyn majefteit moeten misfen; en het onvergelyklyk graffchnft op franken , is letterlyk waar • Hy „ die der dwingelanden fcepterbrak, verpletterde'ook „ den bhkfeuifchigt van Jupiter." (*) En zo gaat het met alle overige verfchynfeïen ; wat zy in mathematifche zekerheid wonnen, verloren zyin de kracht van werkzaamheid : zy verwyderden zich te meer van het hart, naar maate zy het verftand naderden. Onze taaien wierden krachteloozer , federt dien tyd, datzy ryker wierden. Zy verkregen, door de weetenfchappen , wel meerder uitgebreidheid , maar geen verfraaijing. Wat zyn alle leevende taaien van Europa, daar het op klem en klank, op kracht en bevalligheid aankomt, in vergelyking van de geftorven Gnekfche ? Het is louter hondengeblaf, kikvorfchengekwaak , en katten-gehuil , tegen het gekraak des donders , het ruisfchen van een beekje, en het gezang der leeuvverikken. Onze taaien zyn meer teken- dan beeldfpraakig j haar ftem heeft meer klanken, maar minder toonen. Wy zelf, eindelyk, (zo behaagde het onzen grooten Opvoeder) zyn minder dichterlyk, meer wysgeeng geworden. Niet alsof wy het reeds gegrepen hadden , maar wy trachten 'er naar om het te grypen. Zo dierlyk het voor 't overige met onze Filofofie ook moge uitzien; zo verre wy ons, misfchien, van haar eigenlyk doel en rechte baan verwyderen ; even zo zeker is het toch ook, dat wy, wanneer wy ons met de C 3 Eripuit Coelo/ulmen, fceptrumfue Tyramts.  MANHEIM. Sgl de f Ouden vergelyken, meer denken , en uit dien hoofde ook minder gevoelen. Niet alsöf denken en gevoelen elkander zou tegenfpreeken , of vernielen; neen, zy zyn veeleer , met betrekking tot ons wezen, als bruid en bruidegom aantemerken, en zullen ook éénmaal met elkander huuwen. Zalige vereeniging! wanneer éénmaal.t.. doch mogelyk is dit algemeene trouwfeest .der menschheid nog verre af. Goed is het, ondertusfchen , dat zich de bruidegom nu en dan eens laat zien: aan de overzyde der gevaarlyke brug zullen zy elkander ontmoeten en omhelzen. Maar waarheenen word ik door myne gedachten vervoerd ? Ben ik niet veel te verre van de lynrechte ftraat , tusfchen de Rhyn- en Neckerpoort, afgedwaald? Waarlyk, indien ik nog vóór den donker in de Stad wil weezen , zal het raadzaam worden weêrom te keeren: welaan! kiezen wy het eerfte het beste bypad. Of de kunsten indedaad voor den mensch , ten allen tyde, iets wezenlyks, of het niet flechts de bloesfems der boomen zyn, of zy tot de klasfe der vruchten behooren ? dit pad van onderzoek zou my te verre afleiden. Of de Poëzy, liever: of die Poëzy, waarvan ik tot hiertoe fprak, en die ik met de Steenen-Henriade vaii Manheim, de Menfchen-laanen der Pruisfen, en de ftyve boomenryen der Hollanders vergeleek ; in het kort, of de eigenlyke vaerzenmaakery , welke in het tellen , meeten en pasfen van lettergreepen beftaat, tot de kunften mag gerekend worden ? — of 'er buiten de welfpreekendheid, wel eenige andere kunst is, die zich met woorden ophoudt ? of niet de Sentimenttele Reizen van vorick , Don Quichot , Tïfomas Jo- nest  2?2 M A K fit E 1 jf; «*r, de /dyitai Va« gesner , Zai^ , Agathn, de tooueelfpeelen van shakespear en holberg, de He* hïfe, de Landpreeker van Wakefitid, en andere diergelyke werken, die, zonder maat en ryrn , ons ver. ftand en hart vermeesteren en verrukken , of 'er buiten deeze wel eenige andere werkelyke poëzy gevonden wordt ? — of maat en rym wel voor iets anders te houden zyn , dan den leiband en loopwagen der eigenlyke woordenkunst ? - of zy het wel ooit zo verre zal kunnen of behooren te brengen, om , zonder die hulpmiddelen , alléén en op zich zeiven te gaan? — ook deeze omweg fchynt te groot. Maar, zie hier een bypad! Voorönderfteld dat wy ons op beide de aangewezen wegen begeeven, en daarop werkelyk ontdekt hadden, dat de kunsten, over het algemeen , tot de blyvende dingen in deeze waereld behooren ; en dat de gebonden ftyl, of het Dicht, wezenlyk onder de kunften moet gerekend worden: dan zou daaruit nog geenszins volgen, dat men het recht heeft om ftedeu met lynrechte ftraaten en in juistafgemeten vierkanten aanteleggen. Een gantfche ftad kan niet wel een voorwerp van kunst, de eenheid die men in het me» nigvuldige van haar gebouwen tracht te brengen, onmogelyk een voorwerp van fchoonheid zyn: zulk een doel ware belagchelyk, want het geheel van een ftad laat zich niet in één oogenblik bevatten. In een enkei of weinige digt byëen ftaande gebouwen , moge de Symmetrie te pas komen , maar verder kan zy haar gebied niet uitrtrekken. Symmetrie is het hoofdbeding van voorwerpen welke enkel in ruimte begrepen worden : afwisfelinde hoogfte wet voor zodanigen , welke men Hecht* ia  MANHEIM, *8g Sn tyd kan fatnenvatten. Volgens deezen regel zou dat de fraaifte ftad zyn , die uit louter afzonderlyke fymmetrieke gebouwen , in geduurig afwisfelende ftraaten , of liever pleinen , belfond ; want ftraaten voorönderftellen altoos eene in elkander loopende ry huizen , die, als zodanig , myns oordeels, nooit fchoon kan weezen. Tot hoe verre zich de geometrifche regelmaatigheid in werken van kunst laat toèpasfen, fchynt door de Natuur zelve zo duidelyk aangewezen , dat het byna ongeloollyk fchynt, hoe men die aanwyzing zo geheel heeft kunnen miskennen. Zy, immers , kan zich alleen tot zekeren afftand uitftrekken, of binnen zekeren omtrek bepaalen ; want op zekeren afftand en by zekeren omtrek houdt zy op zichtbaar te weezen, en wordt niet meer door het oog, maar op eene andere wyze bevat. Misfchien was de aarde rond , om < en-fmaak der maanbewooners, maar gewisfelyk niet van haar eigene , te voldoen. Voor de maan kan men haar als een huis , voor ons als een ftad aanmerken. Onder de uitdrukking van een fchoone ftad, verftaa ik een verzameling van fraaije gebouwen, pleinen , en , zo men wil , ook ftraaten. Een fchoone ftad ,, enkel als ftad, als een enkel voorwerp, als een geheel befchouwd, laat z'ch niet dan van buiten en in een Plan voordellen ; en hier komen gewisfelyk ge« heele andere regelen , dan die der Symmetrie te pas. Noa één middel blyft 'er over, om alle haare deelen tot een geheel te verzamelen , haar , naamelyk , van den rop eens hoogen torens in haar midden geplaatst, uit die h' ogte te overzien ; en dan valt het geometrifche-geheei in het oog, maar ook weder enkel geometrisch. Uit dit gezichtpunt heeft Manheim de gedaante van  M A N H E I u. van een afgerand dambord. Zó verfcbynt deeze plaats voor het oog , maar hoe nu voor het verftand ? Wat hier den fmaak op zichzelve onbevallig, vermoeijende , en in den hoogften graad langwylig voorkomt, is voor het verhevener verftandelyk vermogen ongerymd, tegenftrydig, onverdraaglyk. Het denkbeeld van een ftad, althans van een groote ftad , is reeds onaangenaam voor een verftandig overzicht. Ik befchouw ze , naameiyk , ten naasten by zodanig, als een vliegend kapelletje misfchien een byenkorf befchouwt. „ Maar wat vindt gy dan in „ haar zo onbdiaaglyk?" Alleen de proportie; ik vind deeze byenkorf te klein. „ Goed ; maar' gy „ moest die korf als honichny , niet als een kapel„ letje befchouwen." Wel nu, als honichby vind ik dat de byenkorf naar een Ryk , niet naar een Stad gelykt; en, om recht uittefpreeken, en van mni hart geen moordkuil of een gefloten byenkorf te maaken , ik, voor my, geloof dat eigenlyk de geheele aarde de byenkorf van het menschdom weezen moest, en dat zy , wanneer alle de byënfteden met elkander den vrede gefloten hebben , het ook éénmaal worden zal Hier geldt de fpreuk : '£r zal één kudde en één herder, 'er zal ééne Koningin en één byenkorf zyn. Een byenkorf moet de verfcheide foorten van'byèa kunnen bevatten, en deezen, weet men, zyn drieërlei. Maar, zegt my eens , gy ftad bewoon ers, bevat een ftad wel alle ftanden ? De meeste honich wordt gewisfelyk buiten de fteden vervaardigd. Men overwegenog daarenboven, dat de mensch zich door nog iets anders dan zyn ligchaamlyke grootte van de honichbyen onderfcheidt. Indien anders deeze twee foorten van fchepfelen elkander volkomen gelyk waren ,  MANHEIM. a85 ren zou ik tegens onze fteden niets hebben intebrengen ; want in een ftad laaten zich misfchien zo veel menfchen, als honichbyen in een korf bergen; — maar dat men de menfchen zo geheel als deezen heefc behandeld, is voor my onverdraaglyk. Ach ! mogten toch groote en vermogende Geniën zich bevlytigen , om het den landlieden ligter te maaken , om den nevel der dorpen te verttrooijen ; dan zouden de fchaduwen niet meer zulke groote klompen maaken. Het gaat met de bewooners der fteden als met de gebouwen ; alte digt op elkander gepakt, worden ze vuil , beflagen , en bederven. By deeze overdenking fchetst zich myn verbeelding de aarde als geheel van gedaante veranderd. Manheim zie ik in duizend Hukken uit elkander vliegen. Nu beweegt zich het geheele menschdom in lucht en licht, gelyk een vogel, die zyn kooi ontfnapt. Ik zie het Inftinkt aan de Reden den fcepter van het gebied overgeeven: dees wordt een Talisman in de hand der Koningin, en de rups ftreeft als een kapelletje omhoog. Welk een zaligend gezicht ! Bruid en bruidegom omhelzen eikanderen aan de andere zyde der brug , en in het verfchiet zie ik gerechtigheid en vrede elkander minlyk kusfchen. Gelukkig voor ons, dat wy de aarde niet altoos zien gelyk zeeertyds was, en thans is, maar ook, in zekere oogenblikken , gelyk ze eenmaal weezen zal. Gelukkig voor ons , dat wy niet altoos onder onze voorvaderen en tydgenooten, maar ook, nu en dan, onder ons nakroost, tot in hetvyfde en zesde geflacht, verkeeren. Gelukkig voor my, dat ik my een oogenblik uit het famengeftelde in het opgeloste Manheim kan verpiaatfen ; want, nog eens, het komt my on- mengelw. IV. Deel. T vet*  2S6 MANHEIM. verdraaglyk Iangwyiig , in de lengte en de breedte, voor : op welk een plek men zich ook bevinden moge, men ftaat altoos op een fchaakbord. Indien de oogen des verftands, over het algemeen, door het gezicht van een ftad beledigd worden , zy worden zekerlyk door een ftad als deeze gekwetst Deeze is niet enkel famengepakt, inëengeperst; maar toegefpitst, gekant, gefchaafd, gefchroefd. Misfchien wordt ook myn afkeer van zo veele rechte ly. nen , vierkanten en dobbelfteenen , by haar niet weinig daardoor vermeerderd, dat in de menfchelyke geftalte niets van hoeken of quadraaten wordt gevonden, Moet men niet vreezen dat de bewooners van zulk een ftad zich ieder oogenblik zullen ftooten of bezeeren f Het is aanmerkelyk , dat ook de bizarste fmaak nog nergens vierkante drinkglazen heeft ingevoerd. Jk geloof ook niet, dat men iets anders dan°Apothekers drankjes , of op zyn best brandewyn , daaruit zou kunnen drinken; wyn en bronwater onmogeJyk. Ys , daarentegen , kan ik my zeer wel in vierkante glazen voorftellen; en dit gaat by my zo verre, dat water, in een vierkante fles, in het midden van den zomer, my als bevrozen voorkomt. Dat bevriezende gevoel ik, ook in Manheim, door alle myne leden. Ik gevoel zekere ftramheid, die het my onmogelyk zou maaken, hier een goeden trod te draaven. My dunkt ik gevoel het, dat ik hier niet ligt verliefd zou worden, althans niet op ftraat, waarvoor ik echter in meer-bogtige fteden zeer vatbaar ben. Alle warmte, alle beweegmg, alle liefde is rond, ten minften ovaal, fpiraal, of op de eene of andere wyze kromlynig. Alleen het koude , het onbeweeglyke , het onverfchillige , en zelfs de haat, is ftyf, recht en hoekig. Indien , by voor-  MANHEIM. S.%? Voorbeeld , de menfchen in het veld in groepen of ronde kringen , in plaats van kolommen'of gelederen gefchaard wierden, zy zouden met elkander dansfen, en niet vechten. Hierom beftaat ook de Taktiek in hoeken. Wie zag ooit een hoekige vlam , (alleen dé vernielende blikfemfchigt uitgezonderd , wier zigeZaagen hiernaar zweemen;) een lynrechte beek, een ftyve omhelzing ? Integendeel, hoe lieflyk fpeelt niet de vlam, hoe bevallig flingert zich het ruifchend beekje , en hoe buigzaam, hoe golvend, hoe rond is alles in de groep van Amor en Pfyche ! Het eenige dat by den mensch in juist • gefchaarde ryen gevonden wordt, zyn de koude, onbeweeglyke, bytende tanden j en ook hiervoor heeft de fchoone Natuur gezorgd , dat zy in een halven cirkel ftaan. Het leven is rond , de dood vierkant. Rond en bevallig van omtrek komen wy op de waereld, ftyf en hoekig verlaaten wy dezelve. De beste wiegen zyn ovaal; een fraaije uitvinding! want hetgroeïjend leven kan 'er zich veilig in beweegen. Onze graflieden, daarentegen, zyn vierkant. Een ftad in den fmaak van Manheim is het best gefchikt voor dooden , of, op zyn best, voor doodenden. Haare gebouwen moesten Maufoleüms of Barakken zyn. In het eerfte geval behoorde zulk een ftad onder, in het laatfte geheel niet op de aarde. Nog één oogpunt is 'er , waarin zulk een geometrisch-berymde ftad (in welke niet alleen de letter den geest, maar ook het rym zelf de letter doodt) waarin zulk een ftyve , hoekige , koude, onbeweeglyke , liefdelooze, doodlyke ftad, zich nog belachlyker en affchuwelyker vertoont dan eenige andere. Men wordt naamelyk gedwongen haar bewoo* ners , want aanbouwers kan men ze niet noemen, T 2 (uit-  288 MANHEIM. (uitgezonderd de eenige , wiens verblyf boven alle anderen uitfteekt (£>;,) zicli als louter flaaven voorteftellen. De eene firaat is gelyk de andere; de eene buurt gelyk de andere, en alle de huizen gelyken elkander. Hoe zou het mogelyk zyn compleete menfchen (hoe compleeter hoe vryer , en hoe vryer en compleeter, deste meer verfcheidene ook in dit opzicht, onder één benaaming, in éénen vorm, en, gelyk men zegt, onder één kaproen te brengen ? Door genoegen ? _ ach ! het is niets minder dan aangenaam, op zulk een wyze meetkundig inëen gefchroefd te worden. Door fchoonheid ? — maar de zaak heelt niets fraais, althans geen fchoonheid die zich óf van binnen , óf van buiten , óf van boven laat befchouwen. Door gemak en nuttigheid? maar kan 'eiwel iets ongemaklyker en nutteloozer zyn , dan in lynrechte ftraaten te wandelen , in elkander volmaakt gelykende huizen te woonen, en niet dan met moeite het eene van het andere te kunnen onderfcheiden? Zou het bedoelde gemak en nut niet eerder door meer, dan minder middelen kunnen bereikt worden ? Het is dwang. Men zal nooit zonder dwang de menfchen in een rechte lyn zien gaan , of ftaan , of zitten, of liggen, of woonen. Nooit laaten de menfchen zich, zonder geweld, in rechte lynen dwingen, zo wel in de legers en de hospitaalen , waar ze in ryen naast elkander liggen, als in de fteden. Het is de vraag, of de menfchen , zonder daartoe gedwongen te (*) De huizen mogen in Manheim, op ftrenge ftraffe, niet dan tot op zekere hoogte gebouwd worden, ten einde" het uitzicht van het Keurvorstelyk Paleis niet te belem. merea.  M A N H K I Mé a89 te worden , wel eigenlyk zouden willen woonen , laat fiaan dan zo gedwongen willen woonen ? De Natuur zegt: neen .' ook de Reden zegt : neen ! Alleen het geen tusfchen beiden ligt, zegt gehoorzaam: ja! 'Er is maar één kaproen, maar één hoed , waaronder de menfchen redelyker- en natuurlykerwyze kunnen vereenigd worden, de algemeene wet, in aller harten, met grooter of kleiner , duidelyker of onduidelyker letteren gefchreven ; en dit is , in den eigenlykften zin, de hoed der vryheid. Dees is rond. Elk andere hoed is te klein, en knelt het hoofd, zo hy het niet indrukt: elke andere hoed is driekantig, met een vierkante bol. Alhier hebben zich de denkbeelden van vier-en« twintig duizend menfchen, tot in het derde, vierde, Vyfde geflacht enz. , naar dat van één enkel mensch moeten plooijen. De voorftelling hiervan is onverdraaglyk. Men leest hier de bevelen van het Despotismus in den fteenftyl (c_). Men ziet hier welgezeten burgers met huis en hof, als louter beukenboomen, foldaaten, kegels, en diergelyke dingen behandelen; en kan niet nalaaten zich te ergeren , wanneer men nog de geringfte hoogachting voor Gods Evenbeeld koestert. In het kort, aan Manheim ontbreekt niets meer, tot een volkomen uiterlyke tast- en zichtbaare flaaverny, dan een Nationaal-kleeding. Ik gevoel reeds hoe zeer myn geest, in den korten tyd dien ik my hier ophield , ondanks zyn tegengeftelde neiging, vry ftyf en hoekig is geworden. Zo firemt het water , in een paar koude winternachten, tot (0 Stilus Lapidarius: de korte, gedronge ftyl, waarvan men zich op de monumenten bedient.  *9° MANHEIM. tot ys. Hoe moet het dan met de zielen van die menfchen gefteld zyn, die hier beftendig zyn en blyven? Ik gevoel een nlling als ik hieraan denk, Myn eenke hoop en troost is , dat ten minften de helft van hun een merklyk gedeelte van deji tyd buiten en op het land doorbrengt, welks ongemeene paradyzige rondheid vermoedelyk weder goedmaakt ea ontdooit wat in de ftad bevroor. Men kan voor het overige, uit de wyduitgeftrekte vestmgwerken van Manheim opmaaken, dat de Keurvorsten het disciplineeren der burgery aan haar zelve hebben overgelaaten ; want tot derzelver verdediirinzouden, behalven hetgewoone guarnizoen, ten natten by zo veele foldaaten noodig zyn , als zy mannelyke inwooners bevat. PROEVE  291 proeve van het karakteristieke van de cenie en de werken van MICHAEL ANGELO BUONARROTL Uit het Hoogduitsch. inleiding. C3m het aesthetifche karakter van een kunflenaar en zyne werken juist te bëoordeelen, en daarnaar zynen rang, die hemin dekunstwaereld rechtmatig toekomt, te bepaalen , is een zeer naauwkeurige gemeenzaame kennis met de voorhanden zynde voortrefiykfte kunstwerken der oude en nieuwe tyden , zowel als met de gefchiedenis der kunst in haare verfchillende tydvakken , de eerfte en wezenlykfte behoefte; want het is alleen met de ervaring, offchoon niet uit dezelve, dat de onverauderlyke regelen van den fmaak , die ten grondflag liggen van alle böoordeeling der kunstwerken, zich laaten ontwikkelen. Maar noch de naauwkeurige kennis van de verfchillende epochen en fchoolen der kunst , noch de gefchiedenis der kunftenaars zeiven, noch eene door veele oefening verkregen kunde —- die de byzondere manieren en kenteekenen der meesters, waarby dikwils niet eenmaal op den geest derzelven acht geflagen wordt, weet te onderfcheiden en optegeeven — zyn , even min op zich aelven als in hun verband , tot eene grondige bëoordeeling ook flechts van een enkelen kunflenaar , ik laat ftaan tot een juist overzicht van het gantfche gebied der kunst, toereikende. Want zelfs de uitgeT 4 ftrekt-  m PROEvE VAN HET KARAKTERISTIEKE ftrektfte^n rykfte Historifche kennis seeft m ,• l galleen, niets meer dan ee„ aaLen gregaat van wetenfehap en geleerdheid ? ■fwl £ geheugen va„ hem , die het bezit, meer ot t 0f W ydelheid tot praal, dan der menfchelyke ma- fchappy en de kunst tot nut ftrekt wann tevens met eenen wysgeerige7^77« "?* doelmaatigvereeni.d wordt " gehed .ö &a Wordt> — wanneer onze bëoor deehng „«* d0ör vaste beginzelen, die aller o deX blJL l P yi!' bePaa,dw^f- Alleen onderdit bedmg kan men die algemeene overeenllemming hoo- n ar'he h " ^ ^ ^ ' °ffcho™ mar het bIoote gevoel beflist, aanhoudend en met even zoveel recht vordert,aIs het naar begrippen oo £-* verftand; waardoor alleen kunsfent aki haare verdere uitbreiding doelmaatig geleid en voo v rbastenng bewaard kunnen worden; doch die^ gebrek van een grondig inzicht in de natuur van h gevonden. Want daar het 'er zo verre af is, dat i «.« :»ch zeiven eens geweest ware - hoc ha^„ * het dan onder eikanderen kunnen zyn ? 7 Alle befchouwende en historifche kennis, met één woord , a„es wat langs den weg der ondervinding tot ons bewust zyn geraakt , in de wetenfehappen zowel SJ de kunften, kan „iets meer dan ftofil aan cl hand geeven, d,e door middel van algemeen gangbaar beglnzeU d,e alleen filofofisch te vinden zyn, tot *b eenhem moeten verbonden worden, welke de men-  van michael ancelo buonarroti. 293 menfchelyke geest voor alle voorwerpen zyner bezigheid vordert, en waardoor zyne ontdekkingen en uitvindingen eerst een duurzaam eigendom der menschheid worden. Uit zulk eene kennis alleen laaten zich de regelen ontwikkelen en opftellen , waarna men de verdere befchaaving eener wetenfehap of kunst kan voortzetten, waarna ieder voorwerp in dezelven grondig te bëoordeelen en te ordineeren is , en waardoor men eindelyk voor de kunften, fchoon al geen wetenfchaplykleerftelfel, echtereen op vaste grondftellingen rustende kritiek van den fmaak zou kunnen verkrygen. Onder alle kunstenaars van laater tyden heeft vooral michael angelo het noodlot ondergaan, van dikwils kwalyk gekend en eenzydig beoordeeld, of buitenfpoorig geprezen , en nog buitenfpooriger berispt te worden. Men heeft hem aangegrepen, waar hy het niet verdiende , en verdeedigd waar hy het niet nodig had ; men heeft zyn voortreflykfte werk met ftilzwygen voorbygegaan , zyn gebrekkigfte daarentegen als zyn beste aangeprêzen , en zyne waarde als kunstenaar daarna willen beflisfen : juist als of de mathematifche grootheid van een kunstwerk , of de omftandigheid, dat het 't laatfte en uitvoerigfte van een kunstenaar is , het gewicht en de volkomenheid van hetzelve en de waarde van den kunstenaar alleen beftemmen moet. Want als wy een kunstenaar juist bëoordeelen zullen , dan moet het naar het voortreflykfte zyner werken , dat van hem voor handen is, gefchieden , en niet naar het minder goede, en toevallige omftandigheden moeten op ons oordeel geen invloed hebben. Zyn voortreflykfte geeft ons den graad zyner volkomenheid te kennen , evenveel voor T y het  294 paor;vE van bet karakteristiek* he^overige of bet zyn vroeger of ^ ^ Van het 0ör^ in de Si fpreekt en fchryft een ieder, die goedvfndt zichTo kunstrechter over kunstwerken optewernen ? blafonftukke* daarentegen fpreekt en Tc^ t UTnÏ mandiën echter fchynt mi c ha el awgeL him dan elders anders in 2yn «igenlyke fpheer in de g-tfche grootheid en oorfpronglykheiï va'zy ge! S UT "^^^«etzuiverfteeneU. Die van deeze werken melding maaken , doen het zo nr:rsofenmetr,keeiiv,uch^00^ *™ Z WeCt» °f men de fchuld daarvan of an losheid of aan een gebrek deezer kunstrechters van «voel voor het verhevene en fchoone moet tolhfZ G ene deezer oorzaaken is zeer loflyk , en geene karakter »U T " 0ns,neeie» geest en v e r' 1 " r MTA*L ANGEL°' Verdie»e» ha u ,j , l S houdt> eene naauwkeurhre en herhaalde befchouwing; en de kunstrechter, die VOor het verhevene en groote geen gevoel heeft tZ z chTeï "k riegeeSt VM deeZe" k~ k ge,ykrds^di^ » ^ne blafons van die ten hTm ;,dCrS «« ™ * vat! IZZni ' V°°r h6t °Verige een be[™me kunsikenner, een veelweetende oudheidkundige, een diepdenkend geleerde zyn; tot een bevoegd bëoordew van miciiael angelo is hy niet gefchikt, da r leoZ\ U ' nm°gen °B *>*< ^ te ^o'orde ' len ontbreekt. De eigerdyke grond vaji zo veele on-  VAN MICHAEL ANGELO BÜQNARROTI. S9S gelukkige oordeelvellingen over de werken van deezen kunstenaar en zynen ftyl ia ft algemeen ligt mogelyk wel voomamelyk in de onbepaalde, eenzydige en val* fche begrippen van kunst, genie en fmaak , eu van het verhevene en fchoone , die tot dus verre ook in de werken der beroemdfte Aesthetici geheerscht en derzelver oordeel geleid fchynen te hebben, die geduurend een zeer dikwerf kort verblyf in Rome zich tot competente kenners en rechters in zaaken van kunst fpoedig zochten te vormen, en dus voor eigen nadenken over die dingen , en de daaruit afteleidene beginzelen, zonder welker kennis wel gevoel voor de kunst, maar geene grondige bëoordeeling kan plaats grypen , weinig tyd overig konden hebben. De werken van michael angelo vorderen, even gelyk de werken van ieder groot en origineel kunstgenie, gelyk de werken van een shakespear, aeschylus , pindarus en rlopstock. eene nauwkeurige kennis, die flechts door eene herhaalde befchouwing en grondige beoefening te verkrygen is. Zy vereifchen daarom, dat men eenen geest die voor verhevene ideëen vatbaar is , en een levendige genie by derzelver befchouwing met zich voere ; dat men iets meer zy dan een weeklyke , alleen wellustige genieter van het met het bekoorlyke verbondene fchoone , die zelfs in de middelmaatige werken der Nederlandfche , Venetiaanfche en Lombardifche Schoole meer voedfel voor zyn kunstdrift zal vinden, dan in de voor zyn gevoel veel te verheven werken van michael angelo. Tot het gevoel van het verhevene en ter ontwikkeling van dezelve behoort een hooger en op moraliteit gegronde befchaafdheid van ziel, die men  *96 proeve vm het «MmMmE„ men 7d Van ieder ^ gevormd en wel befchaaH mensch gerechtigd was te vorderen Zl !• d -et dat al by weinigen OecbZzZk ** Met recht zegt josua reinolds ... deezen waarlyk grooten ma„ m£ ™* ™ -digheid gevallen is, als de kunst ^ fü 77 met haar ook zyn roem en aan,;P„ 7 » " dat My is geen kritiek C de w TtT ^ ten man bekend, die zyne «ml T ^ gr°°" - zyne gebreken c^tt^tab^ derzei ver waare licht fM, ^ oeoordeelt, bezden m en van den Smaak, het uitmuntende zowd ^ ' verwerpelyke duidelyk heeft aangetoond 7' tiek, die des te leerryker zyn moe Ï 7 ** gelcgenheid heeft de noodig ^ 2 TT gente door den fmaak, en ^t^n^ keunge kennis van den kunfW met het dlT 7 aesthetifche reselen ?un^ i- 0el en de den kan, en niet v™ iw r u S noogte hou- de K„„st „»Mrtallb„ * CVT0" angelo betteraJZfr- ™ recht verftmd zy„er voomeXS P S™SeTOel ben,  VAN MICHAEL ANGELO BUGNARROTI. 297 ben, nog algemeen met achting onder de grootfte kunftenaars van alle tyden genaamd werd — eene achting voor het overige , die zedert de tyden der carracci dood en onvruchtbaar is , omdat de Kunst op verfcheiden.dwaalwegen, die zy zedert die tyden en reeds vroeger bewandeld heeft, te diep beneden haare oorfpronglyke eenvoudigheid en waardigheid is wegge, zonken, dan dat die krachtige , manlyke en ideënryke ftyl der vyftiende en zestiende eeuw met haareftegenwoordige kragtelooze onbeduidenheid , armoede en beuzelachtigheid eenigzins in vergelyking zou kunnen komen. Kunftenaars geeven flechts dan een voor haai- loflyk bewys van hunne achting voor eenen grooten voorganger, en van hunne wezenlyke roeping voor de Kunst, wanneer zy, van het levendig gevoel zyner voortreflykheid bezield, hem naarftreeven, wanneer de geest zyner werken zich in de hunne tot een nieuwe onfterflykheid verjongt; — niet door een loom, onvruchtbaar aanfchouwen van derzelver grootheid. Weinig kunstenaars hebben de zelfverloochening gehad, te bekennen, dat zy den geest in de werken van michael angelo of rafael niet in ftaat waren te bevatten; maar des te meerder hebben, in plaats hiervan, het getuigfchrift van hun, dikwils alleen aan zich zeiven tewyten, onvermogen in hunne Kunstproducten ten toon gefpreid, waarin geen fpoor te vinden is, dat zy de werken van deezen grooten Kunstenaar ooit flechts gezien , laat ftaan dan derzelver geest zich hebben eigen gemaakt. En echter zal de diepgedaalde Kunst zich niet weder opheffen, dan wanneer de Kunstenaars de voortreflykheid deezer beide mannen niet flechts recht in-  2£>3 PROEVE VAN HET KARAKTERISTIEKE. inzien, maar tevens overtuigd worden , dat volftrekê langs geenen anderen weg , dan dien waarop een ra. fael en michael angelo hunne onfterflykheid bereikt hebben, de waare grootheid van een Kunstenaar en zynen fteeds dnurenden roem teverkrygen zy. Want hoe verfchillend ook de wegen van beiden'geweest zyn, loopen zy echter, verder voortgeleid, in een gen op hem gemaakt hebben. Oordeelvellingen van deeze foort zyn in zaaken van fmaak niet te dulden en verdienen, waar zy ook geveld mogen worden ' geen de minde aandacht Doch wie zyn oordeel velt' met het bewust 2yn , dat ieder zo oordeelen moest, oflchoon hy wel weeten kan, dat niet ieder in de daad zo oordeelt, die maakt ook tevens en met recht op eene algemeene goedkeuring aanfpraak; want hy » zich zeiven bewust dat de beginzelen , die den grond nitmaaken van zyne bëoordeeling, by alle menlchen dezelfde, en tevens als zodanig noodzaaklyk in  VAN MICHAEL AHGELO BÜONARROTI. 2C/9 in hen voorhanden zyn , fchoon zy niet by een ieder door befchaafdheid tot een duidelyke bewustheid gevorderd zyn. Deeze befchaaving moet by hem, die over de werken der Kunst openbaar oordeelen wil, filofofifch zyn ; want Hechts onder dit beding kan hy zyn byzonder oordeel naar algemeen geldige gronden vellen en anderen grondig mededeelen. Zulk een oordeel is niet flechts meer een enkele ftem, maar moet de ftem van allen zyn, omdat de gronden van zyn oordeel in aller ziel voorhanden zyn. Daarom moet de Kunstrechter ze kennen en by anderen weeten te ontwikkelen. Het waare aesthetifche oordeel over voorwerpen van het verhevene en fchoone onderfcheidt zich juist door die vordering der algemeene goedkeuring van anderen, van het oordeel over voorwerpen van den blooten zinnelyken fmaak, dien het nooit in den zin koomt eene algemeene overeenftemming te verlangen. Niet zonder eene herhaalde koele beproeving van de indrukfels, die de werken van michael angelo teRome , (niettegenftaande de ongunftige vooroordeelen, die ik uit verfcheiden eenzydige kunstbëoordeelingen van dezelven had opgedaan.) niet flegts by den eerften aanblik derzelven , maar by ieder nieuwe befchouwing met nieuwe kracht en aandoening op my gemaakt hebben, waage ik het eene proeve van het karakteriftieke van de genie en werken van deezen in alle opzichten buitengemeenen kunstgeest te ontwerpen , zyne eigenaartigheden in ieder der verfchillende deelenvan de kunst te doen opmerken , ên de voortreflykheden zo wel als de gebreken van zynen ftyl met eene ftrenge onpartydigheid toetelichten, en myt' ne  300 proeve van het karakteristieke nehëoordeeling niet alleen met bewyzen. die uit zyne werken genomen zyn, te (naven, maar ze tevens op vastftaande gronden, die uit het wezen der kunst gefchept zyn, terug te leiden. Het doel van deeze proeve zal niet flegts daarheen gericht zyn , om de verdienften van deezen onfterfelyken kunflenaar _ die flegts van de menigte , doch niet van hen, die zynen geest weeten natevoelen, en den hunnen naar zyn model te vormen, ooit miskend kan worden, — in een nieuw aandenken te brengen; maar veeleer den kunstenaar en kunstvriend, die door zulke tegenftrydige oordeelen en den tegenwoordig heerfchenden fmaak op den dwaalweg gebragt en tegen zyn eigen beter gevoel wantrouwend geworden is , eene bëoordeeling, die tot een beter inzicht en overtuiging leidt, aan de hand te geeven, deneenvoudigen en mannelyken fmaak, die door de zucht om te behaagen verdrongen is, nieuwe vrienden en bevorderaars te verwekken, en de kunstkritiek, die tevens met de kunst zo niet geheel en al ingefluimerd, echter evenzo oppervlakkig laf en zwak geworden is, te toonen, hoe misiyk het 'er , zonder deeze fchooren van grondige en uit het wezen der kunst filofofisch afgeleide regelen van fmaak, met de kunstrechtery zowel als met den fmaak en kunst zelve uitzie. De vormende kunsten , die na een duizendjaarigen iluimer in de dertiende eeuw door nicolaus van pisa en cimabue het eerst weder tot een nieuw leven wierden opgewekt , hadden binnen een tydvak van twee-  van michael angelo buonarotti. 30i tweehonderd jaaren , door den yver , waarmede zy geoefend , door den fteeds aanwasfenden bloei der republieken en ryken van Italiën , waardoor zy onderfteund wierden, doch vooral door de vermogens van eenige geestryke kunstenaars, die geduurende dit tydvak bloeiden , wederom den trap der getrouwe navolging der Natuur in eene individueele waarheid en fchoonheid beklommen, en zich daardoor ter verheffing tot het ideaal voorbereidden. De beeldhouwery, als de eenvoudigfte der verzusterde kunsten , die zich voornamelyk met de vorming der gedaanten heeft bezig te houden, en welker ideaal nog in de weinige overblyfzelen der Griekfche kunst , die allengskens uit de ruïnen van het oude Italiën weder te voorfchyn ryzen, voor onze eeuw gered was, maakte zich ras van den Gothifchen fmaak der middeleeuw los , en won ten aanzien van teekening, eenvoudigheid en fchoonheid, de fchilderkunst eenen aanzienlyken fprong af, daar deeze, als eene moeijelyker en meer famengeftelde kunst, eene veelzydige befchaving nodig had, even gelyk de werken van lorenzo ghiberti en jdonatello, vergeleken met de werken hunner tydgenoten in de fchilderkunst, bewyzen. Giotto, ma- saccio, giovanni Van fiesole , lucas signorelli , pietro perugino , en de beiden bellini, hadden van tyd tot tyd teekening, uitdrukking en Koloriet nader by de Natuur gebragt, en tevens zich altyd meer met de Studie van het menfchlyk lighaam en de mechanieke natuurwetten der perfpectief bezig gehouden. Maar de ftyl in hunne teekening en famenvoegingwas nog gering, mager en befchroomd; hy was nog aan de individueele natuur gebonden. Leonardo da vinci gaf de kunst in haare weetenfchaplyke en mechanieke mengelw. IV. Dtel. V de#*  302 PROEVE VAN HET KARAKTERISTIEKE deelen meer bepaalde en vaste regels, leerde den kunstenaar met meer verftand oordeel en fmaak te werk te gaan en verbond in zyn eigen Kunstwerken meer fchoonheid gratie en harmonie met eenvoudigheid en waarheid dan zyne voorgangers en tydgenoten. Zyn ftyl heeft minder hardheid, magerheid en droogheid, en een beter keuze der vormen. Da vinci had alle vereifchten tot een groot Kunstenaar; maar hy verdeelde, tot nadeel van de Kunst, zyne kragten, en toonde zich als een univerfeel vernuft in verfcheiden kunsten en wetenfchappen. Hy is de Kunst meer door zyne fchriften dan door zyne tafereelen van dienst geweest. Dus voorbereid ontbrak het de fchilderkunst nog aan die verheffing boven de individueele natuur, waardoor zy eens een vrye Kunst in eeneigenlyke beteekenis wierd Haare voortellingen waren meer keuze en famenvoe' gmg van enkele fchoonheden, te gelyk met de gebreken en behoeften der werkelyke natuur in de verbeeldmgskracht opgefameld, ofzo het al eenige eigene voorHellingen waren, toch altyd niet anders dan inden ftyl der natuur gevormde gedaanten, dan idealifcheop algemeene ideën van gedaante en fchoonheid zich grondende fcheppingen derFantafie. De Kunst had thans een man nodig, die dat geene voor haar was, wat een wysgeerige geest voor de weetenfchappen is; die haar totde algeïneenheid, totvryheid enzelfftandige grootheid, uit de voogdyfchap der natuur tot den ftaat van mondigheid en zelfheerfchappyoverdelaatReverhefte. Zulk een overgang der Kunst van de getrouwe navolging der natuur tot de vrye en idealifche, kan nooit trapswyze, zelf B-et door zuivering van den fmaak en kunstvlyt alieen , bewerkt worden; zy is flechts door de genia. li-  van MICHAEL ANGELO BÜONAROTTI. 303. Jifche vlucht van eenen origineelen Kunstgeest moge. lyk; die niet alleen de repioduceerende verbeeldingskracht en vermogen van voorftelling, maar tevens een eigen fcheppingstalent bezit; die in ftaat is de beelden zyner Fantafie met hec gevoel van het verhevene, waarvan hy zelf vol is, te bezielen; die de natuur met een genoegzaam filofofifch oog befchouwt, en daar algemeenheid der vormen ziet, waar de wysgeer algemeene begrippen ontdekt, en die dat geene, wat zyne voor» gangers bereids gepraefteerd hebben, flechts als een middel nodig had, om zyne eigene krachten te ont. wikkelen. — De man, die de nieuwe Kunst deezen gewichtigen dienst betoond heeft , is michael an» gelo. Door de natuur met eene vuurige en alles fnel aangrypende verbeeldingskracht , met een uitfluitend en alleen voor het verhevene geftemd gevoel, met eene aan de levendigheid van deeze zyne verbeelding overeenkomftige voorftellingskracht, die op ieder van haare fchepfelen den ftempel van zyn eigenaartig karakter drukte, en met eenen moed, die de evenaar van zyne vermogens was, en hem bekwaam maakte om alle zwaarigheden te overwinnen — wierd wichel angelo de fidias voor de fchilderkunst van den nieuwen tyd; hy gaf haar het ideaal van het verhevene. Hy was de eerfte, die in deeze Kunst een zelfftandig, een van de individueele natuur onaf hanglyk, «u boven haare kleinigheden ver verheven, zuiveE idealifch wezen, in gedaanten die haarer waardig waren , daarftelde. Uit haar nam hy alleen het hoofdkarakter en den algemeenen vorm, die zyne verbeelding, naar de modificatie van zyn individueel gevoel, tot fchepV* ft-  504 PROEVÏ VAM HET KARAKTERISTIEKE felen van een idealifche waereld hervormde die ' door den geest van haaren fchepper bezield, „aar de hem eigen wyze van voorftelling zich houden, handelen, en denken moesten. Men kan met zeer groote waarfchynlykheid beweeren, dat michael akge£, oofc zonder zyne voorgangers de origineele, zo al niet de groote kunstenaar, zou geworden zyn , die hy waswam wy vinden in zyne werken geen fpoor, dat hy zich naar één onder hen, zelfs naar den ftyl Van zyri tyd, in 't algemeen gevormd had. Alles is in zyne werken het eigenaartigproducl zyner oorfpronglykheid. Men behoeft flegts de zydemuuren der Stetynfche Kapel tebefchouwen, om zich te overtuigen, hoe weinig hy met anderen gemeen heeft. Daar zyn de werken zyner onrmddelbaare voorgangers en tydgcnooten , van een Lucas «gnorelli, rosimo rosellï , pietroperuo«o en anderen. Men heeft van deezenflegts zyn oo* te wenden naar het gewelf of aan den achtermuur waar^ La tfte Oordeel pronkt, en men bemerkt wel ras het h melsbreede onderfcheid. Zynefcheppende verheel Hgï die hy nadathydenftylzyner teekening door deftudk derAnneken, die zyne Genie de eerfte vLing gaf g grond had, ztch voornamelyk met de Heilige Gefch ede ms en de werken van een dante had aangekweekt w 1" jesthetisch Karakterhetzynezogelyktas, 'I bukken met van noden ; ten minften toonen 2yne werken nergens een fpoor, dat hy die nodig gehad h!eft Michael a.gelo geeft Pen onwederlegbar , f^lon n de gantfche nieuwe kunstgefchiedenis misfcWen eemg bewys,dat het de genie mogelyk is, vry va " «ootzing en zonder inde voetftappen van ZTvoor gangeren te treeden, alleen door zich zeiven voortref, kc kunstwerken in een eigen en nieuwen fty, Z2. brengen ,  VAN MICHAEL ANOELO nUQNAROTTI. Joy brengen , dat is , origineel te zyn , in de naauwfte betekenis van dit woord; en in dit opzicht beweere ik, dat hy de origineelfte en grootfte kunstgenie der modernen geweest is. Een kunstenaar kan oorfpronglykheid hebben in een of meer deelen zyner kunst, dat is, hy kan zich in deeze deelen op eene door hem eerst geopende baan tot eene volkomenheid verheffen, die deeze tot hiertoe niet gehad hebben. Zo is titiaan origineel en eenig geworden als colorist; zo is RAFAëL in de compofitie, beteekening en waarheid van uitdrukking; zo is correggio in de zinnen zo zeer ftreelende harmonie van licht en kleuren ; in de overige deelen daarentegen vinden wy fpooren hunner nabootfing of navolging van anderen. By michael angelo is dit het geval niet. Hy onderfcheidt zich in alle deelen zyner kunst van zyne voorgangeren. Zelfs in den grooten ftyl zyner teekening en het karakter van zyn ideaal , niettegenftaande het grondidee daartoe zich in hem door de Antieken ontwikkelde , ftaat hy toch zodanig op zich zeiven, en is zo verfchillend van deezen , dat hy ook daarin als origineel moet befchouwd worden. Of zulk eene algemeene originaliteit en byzonderheid van ftyl juist voor andere kunstenaaren van genie wel aantebeveelen zy, dan of niet veel eer een gedeelte van dezelve aan den goeden fmaak moet worden opgëofferd, zoras zy met deezen niet wel te vereenigen is, dat is een andere vraag, die in eene beftemming van den invloed, dien de fmaak op de vorming van de genie noodzakelyk hebben moet, als het voorbeeldige werken voor de navolging van anderen zal voortbrengen, te bëandwoorden is. Het hier geV 3 zeSde  io6 p«0EVE vm m* KARAKTERISTIEKS «gde moee alleen myne feüfag rechtvaardigen, de moderne tyd geen kunstgenie van zulk eL alg 72' °ngina,Iteit aa™v-> ta, als michael S. Deeze hem alleen zo eifwiP D„ *u u eigene, en alle zyne werfon -oniegenzegbaar opgedrukte ftemming van zy g" Voe, was met zo zeer voor datfoort van het verLveje gef dtt 't welk met hetfchoone verbonden, een hoog a e'n'in dT,teVenS E** " ^ ^ «"aagt, en in de kunsten het edele heet, maar veef meer voor dat vreeslyk verhevene, dat de ziTl7chZ voor dat buitengewoone dit ' enverbaazingzel ^e^, woest en onhandig , ge]yk zyne verï^LSï waren de wezens die hy vormde. Het St7, enz .meer kracht dan wel waardigheid. ^ heid is het zegel van moreele grootheid van e I kt rakter en verwekt achting; kracht daarenteg „ a s een dubbe zinnig vermo^n a** , cegen ' als ** een gevoel, 't geen met het gevoel v or m0 Xi fet-L , die fchoonheid vordert, onbevredigd laaten Dit , u,t zyn karakter ligt te verklaaren , en even hieruit omftaan ook de tegenftrydige oorde! ve " gen die de werken d£ezen ^ maak worden. Want nadat de befchouwer voor het Eis !rverhevene meer °f ^ ™£ s -I ook de ftemming , waarin hy door hetzelve ge! plaatst  VAN MICHAEL ANGELO BUONAROTTL 307 plaatst wordt, verfcheiden zyn. Zy zullen deezen verrukken , geenen te ontevreden laaten ; zy zullen den een boeijen, den anderen terugftooten ; even gelyk menig een, die door Zwitferland reist , de woeste en vreeslyk verhevene natuur van .dit land heerlyken Verrukkend, aan anderen daarentegen fchrikbaarend , onaangenaam en verveelend voorkomt. Aan de vorming en leiding der genie van michael angelo heeft meer zyn gevoel en zyn eigene wyze van voorftelling, dan een gelouterde fmaak deel gehad. Ten deele is dit aan de uitwendige omftandigheden toetefchryven, onder welke hy leefde, ten deele ook aan het onftuime vuur zyner verbeeldingskracht. In zyn tyd waren den kunftenaars die menigvuldige hulpbronnen nog niet geopend, die in laater tyd,en nog meer in onze dagen, zyne vorming zouden verligt hebben. Ieder volgde, als hij geen aandrift en kracht gevoelde om zyn eigen gang te gaan , de lesfen van zyn meefter, zonder zich om de kennis van andere kunstregelen, dan welke de onmiddelbaare oefening zyner kunst, of de werken van zynen meefter hem aanboden, te bekommeren. De Kunst was toen even ver van eene grondige Kritiek, als van een geleerd, kunstkundig en antiquarisch pedantismusverwyderd; en hoe vuuriger de genie is , hoe meer die zyne zelfltandigheid en overwicht boven anderen gevoelt, des te moeijelyker zal het haar vallen zich den dwang der regelen te onderwerpen. — Dit was ook by onzen kunftenaar het geval. Zyn vrye, ftoute, ongetemde geest filet allen dwang en ieder kunstregel, die zyne vryheid wilde beperken, van zich; hy wilde geen anderen aan»eemen,dan dienhy zich zelvengaf. Reeds die dwang V 4 welken  5°* PR0BVE VA* ™ KUAxmnnnu welken het mechanismus der knn„ „ legt, en waarin klei„e Js teT^6^ °P' ook regelen van kannen afleid In J 7 k»«^gee„ewerkenhadaantewv n ? , zyne voorgangeren te Z a hm> We,ke **« een nLwXn Z^T " * een beter fmaak hadden kunnen r ' o V°rmi"g Van * ««die der Antieken7 T ^ ? Zekerlvk fto«* gebruik «n ^ot^ " ^"'^ maaktC'er -g en voelde eg t root"" T ™« * een buigzaarner ? e ""ƒr°°te J dezel™. Hij had ge verbedding Lach '/ ^ " W,'lde l0Sbandi' «1 een meeraanthfn ' gevoel» e« voor «oeten STeS Zin"eJvkbeid voor het fchoone fcta^ ï^' °m ZUlk «n t-ht en zelfsbe- <% was §,\tnZ IZ77 WCZen Z° ~ Psychologisch karakter wa als""" °efenen- ^ ke van het zelve dlth '„ Wy naar bet uheriy ^ngantfcheleSd: buiten mogen, do«deN^S^^ en mogelyk was ^if ^ tebeftemdaangelegd; het verheven! * f ^ "! "''^ ^""'"S V00r «em plaats &JEi£2« * by «chter , bedaarder gTo77o0t Z ^ het ^^^^^ «e natuur afhangen h r J V°°Tmmelyk va» tuur voorg LeS *m ^ is hun ™ * nageteekend, alleen hunne vorming i„ derzel- ve,  van michael angelo buonarottt. 309 ve, de verwaarloozing of volmaaking van hun talent is hun wil, hun werk, hun verdiende. Het onderzoek over de mogelykheid of onmogelykheid van een in vol evenwicht (taande temperatuur van het vermogen des gevoels ten aanzien van het verhevene en fchoone by vormende of dichtende kunftenaars, zou te verre van het voorgeftelde doel afwyken; wy moeten ons hier alleen tot de juifte beftemming van het aesthetifch karakter van onzen kunftenaar bepaalen. Reeds als jongeling overtrof michael angelo zyne leeraars, en als man had hy alle zyne voorgangers overtroffen. De gelukkige omftandigheden , die zyne vorming van de vroegfte jeugd af begunftigden, zyne eerfte proeven, die door de goedkeuring van een kunstminnend Vorst beloond wierden , onder wiens oog de kiemen van zyn talent zich ontwikkelden , gaven hem tydig het bewust zyn der in hem liggende vermogens, en ontvlamden in zyne moedige ziel de loflyke eerzucht van ieder mededinger te beftryden, welke altyd het gevoel van een grooten aanleg vergezelt. Offchoon hy zich in zyn vroege jeugd tot een vaardigen teekenaar beftemd had, en deeze oefening, waardoor hy zulk een vast fundament in zyne kunst leidde, met grooten y ver bleef voortdry ven, zo hing toch zyne neiging voornamelyk aan de beeldhouwery, als eene kunst, die zyn gevoel voor waarheid , grootheid en alles aangrypende werkelykheid der voorftelling meer genoegen geeven moest, en waarin hy aan de Antieken voorbeelden vond, welker hooger volkomenheid zyne verbeeldingskracht verhefte en tot een edelen ftrydyver aanfpoorde. Maar de V 5 om.  SW proeve van het karakteristieke omftandigheden voerden hem onverwacht , e„ eeni germate tegen zyn wi, , tot de ' kreeg Zyn genie een veel grooter veld om zich te ontwikkelen , dan anders mogelyk ooit gefchied waswant hoeveel hy ook als beeldhouwer mogt geprTs' teerdRebben , zo kon toch deeze kunst fdieTde" antieken haar ideaal nog bezat, zyne hulp ontbeeren • maar hy was het, die den grooten ftyl i„ de fc^ kunst mvoerde, en ze daardoor uit haaren ftaat van onmondigheid verhefte. Michael angelo wierd roet zyne eerfte proeve in deeze nieuwe fpheer , wat mogelyk zelf „iet vermoed had, een grooter fdntder aan beeldhouwer, offchoon hem ook in deeze kunst niemand der hedendaagfche meesters den voorrang kan betwisten. Hy bad bereid, een gedenkteeken voor zynen nien•wenbefchermheer, Paus JULius den Ilden, die een ftoute, voor groote onderneemingen vatbaare geest, en tevens een werkzaame bevorderaar der kunsten was ontworpen , dat in kunst en grootheid alles, wat in deeze foort voor handen is , verduisteren, en de onllerfelykheid zowel van den kunstenaar als van zynen befcnermheer bewaaren moest: toen plotslings de Paus - gelyk VASARI verhaa]t9 doof ^ aJ den van bramante , die op angelo's klimmenden roem yverzuchtig geworden was, bewogen - van befiutt veranderde, en hem het fchilderen der Gewelf-is var, de Sixtynfche Kapel opdroeg. Deeze, die nooitinFrescogefchilderd bad, ende hem gelegde aage oemer t , wendd aIks ^ Qm ^ J £ ** ^yn hals te fchuiven ; maar hy moest de driftige eigenaanighéid van den tegen alle zyne tegenwerpt gen  VAN MICHAEL ANGELO UUONAROTI. 3H gen verharden Paus inwilligen. Hy liet de beste jonge fchilders van zyn tyd, die ten deele nog zyn medefcholieren geweest waren , van Florence naar Rome komen , om zich van hunne hulp by deeze werken te bedienen , en ontwierp het plan tot een geheel, de verdeeling van het gewelf en de kartons tot de fchilderftukken. Nauwlyks hadden zyne kunstenaars een aanvang gemaakt, doch die aan zyn verwachting niet voldeed, om dat hun fmaak hem te beuzelachtig was, of hy flootze allen gezamentlyk uit gemelykheid buiten de kapel, en vertrouwde zich aan zyn eigen krachten toe. Een vuurige zucht naar roem, die hier een ruim veld j voor zyne onfterfelykheid gëopend vond, en het zoete voorgenot der wraak, van zyne benyders, die reeds over de verlegenheid, waarin zy hem dagten verftnkt te hebben , heimelyk triumfeerd,en , zegeryk over hoop geworpen te hebben , vuurden zyn moed nog fterker aan. Hy werkte met een ongelooflyken vlyt en infpanning van krachten, en binnen twintig maanden ftond dit kolosfaale werk , waaraan flechts de laatfte hand moest gelegd worden, hetgeen het ongeduld van den Paus hem niet meer toeliet, ter bewondering van het van alle kanten aanftroomende Romen, en ter befchaaming zyner vyanden. Zyne kunstroem was nu boven alle aanvallen verheven. Naar deeze fchilderftukken van het gewelf, die onze kunstenaar met infpanning van zyn gantfche energie, in de volle kracht zyns levens en in den bloei van zynen roem vervaardigde, en die hy in geen laater werken overtrolfen heeft, moet de oordeelvellende nakomelingfchap, volgens alle biilykheid, zyne waarde beflisfchen; niet alleen naar zyn Laatfte Oordeel, een werk dat  312 PROEVE VAN HET KARAKTERISTIEK dathy met tegenzin, onder verfcheiden verhinderin gen en ,n een hoogen ouderdom , toen I reeds met hem fcheen verouderd te C e^vor gebracht; waarin men overal by een woeste, ongetoom de Fantafie, wel den grooten en ervaren meesfer ma! evens den veteraan in de kunst befchouwt, * door een langepradyk al te zekergaan wil, e„ doo ve waar loozmg van de voor den kunstenaar zo lang hyTeeft -o zakelykeftndievandealtyd nieuwe en Natuur, waardoor de verbeelding telkens frisfche ftof erlang , in manier en eenvormigheid als verzonken is dochdiezelfsnogby zyne afneemende krachten 1 en eerwaardige en voor alle zyne mededingers vreesfe vk" daarentegen vinden wy overal een vrolyk ernstige man y* krachtige, onuitputlyke verbeelding, waal deNa Degedaanten zyn hier niet eenvormig, de beweelZ fchrm end. Deeze werken draagen geheel en al den dempe vanzyn eigenaartig gevoel, en vertoonen hem "i die Spheerder kunst, voor welke zyne geniebv uitftekgefchapen fchynt: voor de voorLli ^ I van verhevene ideëen, ge,yk de veiheeJ ™£ reden in verband die dichten fchept, of van zSlke men. fchen welker verdichting of gefchiedenis een gr00 en buitengemeen karakter aanduidt; met een woord voor het ideaal van het verhevene. Voor de Zortt talg eener bepaalde handeling uit de Fabel of gefche. dems , m het ogenblik eener individueele daad tas michaei. angelo veel minder gefchikt. Voorwerk van dien aart fchynen hem dan alleen gelukt Tzyn wanneer zy door groote en interesfantf omftandiX' den  I VAN MICHAEL ANGELO nüOWAhOTTI. 313 8en zyn gevoel als 't ware aangreepen, of zyne verbeelding haare vlucht gaven ; wanneer zy een hoog j karakter droegen , zonder den vryen vlucht van zyn tEenie te beperken. Eene eigenlyke historifche voort ftelling van een in alle zyne deelen en perfoonen (Laauwkeurig bepaald tooneel hebben wy niet van hem 9 jfle voorftelling van verdichtfelen daarentegen , die tl den ftempel der gefchiedenis draagen , doch tevens volgens haaren aart een grooter vryheid vergunnen , 1 zyn hem zeer wel gelukt. Ten bewyze voere ik hier : alleen aan zyne verdryving der eerfte menfchen uit het • paradys , en de oprichting van den flang in den woesj tyn ; twee beelden die in allen opzichte tot de weligeflaagdfte voorftellingen van onzen kunstenaar be1 hooren , en ook in uitdrukking de voortreflykfte van rafael op zyde kunnen ftreeven. De voorwerpen en karakters, die hy met geluk en liefde vertoonen i zou , moesten hem niet te bekrompen gegeven of i voorgefchreven zyn. De vlucht van zyn geest geleek | meer naar de aan haare vrije willekeur overgelaaten ■ verrukking van den Hymnendichter, dan naar den doel, maatigen,volgens een aangelegd plan Hechts voortzwee- venden, ideëngang van den epifchen en dramatifchen dichter. Een groot, ftout, buitengewoon idee, dat de krachten zyner verbeelding opwekte, een gevoel, i dat zyn ziel verhief, verwekte plotslings beelden in ■ hem, die hy met even die zelfde kracht en aangrypen: de levendigheid weder daarftelde, waarmede zy voor i het inwendig aanschouwingsvermogen van zyn geest 1 ftonden. Doch zyn ziel fchynt deeze beelden nooit i bedaard , maar in eene zekere beweeging en fpan; ning, die altyd het gevoel van het verhevene verge- * zelt, ontfangen te hebben. Daarom maaken zy we¬ der  314 PROEVE VAN HET KARAKTERISTIEKE der deezen machtig aangrypenden , de verbeeldina fpannenden indruk op ons. Des fc„„L vcroeeiding gevoel wierd meer door b ektn daTd" '"^ dingen aangedaan; vanhier ^,^7^^ op de verbeeldingskracht dan phet gevoel ^ de Fantafie dan op het hart L d V'^ °P 7,7„ r r van den aanfchouwer Zyn Fantafie was van een al te ideahïche vluch en had geen buigzaamheid genoeg, om zich „aar 2 ™ dividt,ahte:t, die de voorftelling van een beftemd p en handeling naauwkeurig op ieder perlöon moetef gepast zyn , te vlyen. Het ontbrak hem aan rust lZ geest, aan koel overleg en aan fmaak, om ui me enkele beelden en groepen r„,„ „ -.00. her verftand «, rnaak welbeh,,,,/^ fch.kken. Als her beeld zy„erï00l(lclli;g,„e8c'^\ groep „lliraak., en dnsme, een blik der lÜafi d" i »oo.r meer u, een inwendige aanfchonwing ^n e. en fchoonheid. Bewyzen hiervan zyn zvne ft,H 1- naar Egypte en de bogen der vengfters , 2 l Z flac i reglsters van David ^ q? ^ . ie e ve fcheidengroepen verbeelden. Allesisindeezebeelden ftempelzyneroorfpronglykheid. Demeestezyn vanee" Thol Z0Ved b£daarde «rootheid, eene *> hooge waarlyk patriarchaale eenvoudigheid en waarde;  VAN MICHAEL ANGELO BUoNAROTTI. 3I5 waarde ; de gedaante is zulk een eigenaartige ftempel van kracht en gedachtenryke grootheid van geest opgedrukt; de ongekunftelde en echter zo menigvuldig verfcheidene houdingen , de groote idealifche plooijingen zyn zo edel, eenvoudig, en origineel, dat ik deeze voorftelling in haarfoort niet alleen voor de onberispelykfte, maar tevens ook voor de voornaamfte werken van michael angelo houde , waarin de originaliteit van zyn geest zich het zuiverde fpiegelt, en die des te meer bevallen, hoe bekender en gemeenzaamer men met hen wordt. De menigvuldigheid, die in deeze groepen heerscht, getuigt van den rykdom der ideëen en beelden zyner Fantafie , die voornamelyk in de houdingen onuitputlyk was ; en de ronding en eenheid van een ieder bewyst , dat zy waarlyk fchepfelen der Fantafie zyn, die haare beelden in dea geest en niet alleen aan den wand fchept; dat zy niet door vernuftige regelrechte famenftelling, maar plotslings als door een flag eener toverroede ontftaan zyn. Verfcheiden van deeze groepen zyn door eenvoudigheid, naïviteit en gratie de Antieken waardig; zy behelzen voortred;,kneden, die wy niet zo origineel, en houdingen die wy niet fchooner gegroepeerd, niet natuurlyker by rafael vinden. In grooter famenftellingen daarentegen, die ook by de rykfte Fantafie, zonder eene juiste, op kennis van het eigenlyk kunstdoel zich grondende, keuze van het voorwerp , zonder eene rype, door fmaak geleide, bëoordeeling, met édn woord, zonder zekere befchaaving en intooming der genie door kunstregelen , niet wel flaagen kunnen, heeft michael angelo zich niet zo voordeelig getoond ; hy ftaat veel meer tot eene waar-  3IÖ PROEVE VAN HIT KARAKTERISTIEKE waarfchouwing daar voor ieder jongen kunftenaar va» vuurige genie , die, door het bewustzyn van eigen krachten verleid, zich gaarne boven alle regelen verheffen , en zyn onbefchaafd natuurvermogen eene onbepaalde willekeur zoekt interuimen; ten bewyze, dat ook de grootfte genie , wanneer die zich niet aan de vorming en leiding van den fmaak vertrouwt, aan de grootfte afdwaalingen ten prooi ftaat, en dat het grootfte kunsttalent het doel der kunst miskennen kan, wanneer het alleen zyne neiging , niet den regel, volgt. In dit opzicht is het Laatfte Oordeel, in de wyze der behandeling van dit verheven onderwerp over her algemeen, het wandrochtelykfte en tevens ongeluk, kigfte en verwerpelykfte werk van onzen kunstenaar, en het laat zich , niettegenftaande de groote voortreflykheden , die het in enkele deelen heeft, doch die meer voor het verftand van den kunstenaar leerzaam, dan voor het gevoel en den fmaak van den liefhebber genietbaar zyn , voor den rechterftoel der kritiek van den fmaak op geene wyze verdeedigen, omdat het geen eenig aesthetisch kunstdoel vervult. Doch door de avontuurlyke foort en wyze, waarmede de kunstenaar dit voorwerp behandeld heeft, is zyne voorftelling een tragicomisch, ysfelyk burlesk quodlibet , eene onverdraaglyke mengeling van verhevenheid en laagheid, van vernuft en buitenfpoorigheid, zonder eenige fchoonheid, gratie en waardigheid; en het is onmogelyk , dat het geheel, 't welk eigenlyk geen geheel is, opeen eenig mensch van befchaafdheid, fmaak, en gevoel een welbehaaglyken aesthetifchen indruk maaken kan. De befchouwing van dit werk vermoeit en verwart het oog en de Fantafie; overal, waarheen men zyn gezicht wendt, worden verftand, fmaak en gevoel  VAN MÏCHAKL ANGELO BTJONARROTI. 31? gevoel beledigt; de indruk, dien het op ons maakt, is noch belangryk, noch aangenaam, noch in de daad verheven ; een verbaazende verwondering , die zich ten laatften in onvergenoegdheid en tegenzin oplost, is de gantfche werking, die het op den alleen aesthetlschen opmerker en zich aan zyn gevoel alleen overlaatenden befchouwer maakt. Men moet overal de groote bekwaamheiden kunde van den kunstenaar, zyn woest vuur en eene in haaren overvloed verzwolgen verbeel. dingskracht bewonderen, doch tevens de toepasfing deezer gaven en bekwaamheden afkeuren. Een kunstwerk, dat uit geen (landpunt met één blik omvat, en als een geheel in de verbeeldingskracht opgenomen kan worden, verfchaft den befchouwer werk maar geen vergenoegen ; het is een monfter , dat door zyn grootheid het doel van zyn. beftaan vernietigt. Een voorftelling, waarin onze verbeelding geen bevallig beeld , ons hart geen belangryk gevoel aangeboden wordt , heeft ook geen belang voor ons,en alleen het ysfelyke, verfchriklyké, afgryzen verwekkende kan in de kunst nooit behaagen , en ligt daarom buiten de grenzen van haar gebied. Dit gebrek , dit onbehaaglyk karakter beeft l*et Laatfte Oordeel , als een fchoon kunstwerk befchouwd. Loopen wy daarentegen dit tafereel in zyne deelen door , befchouwen wy het bloot als een werk van genie en vernuft , waaraan fchoonheid en fmaak geen deel hebben; dan vinden wy , de zucht tot zwierige en kunstige houdingen 'er afgereekend, overal aanleiding om de diepe kennis des kunstenaars van het menfchelyk lichaam , die hem , door eene onvermoeide ftudie der 'anatomie en de praétyk van een gantsch leven, volkomen werktuiglyk geworden was ; zyne in verfchillende houdingen onuitputlyke mengelw. IV. Deel. X ver-  3lS PROEVE VAN HET KARAKTERISTIEKE ENZ. verbeelding, en deverbaazendegemaklykheid, zekerheid en juistheid , waarmede hy de menschlyke gedaante in alle mogelyke wendingen, verkortingen en ftanden zich heefr weeten voorteltellen en te teekenen ; als mede de fterke , vreeslyke , dikwils tot het yfelyke gedreven uitdrukking van fchrik, fmart en ftralfen van allerlei foort , van wanhoop en afgryzen te bewonderen. Overal zien wy den onbepaalden meester in de teekening, wien hetgeen moeite kostte, gedaantens te fcheppen , maar tevens ook den ouden en gemelyk geworden despoot, die de kunst met overleg van zyn beter weeten tyrannifeert, en het gevoel van het fchoone tevens met ieder zachte menschlyke gewaarwording uit zyn ziel verbannen fchynt te hebbeH, zo lang hy aan dit reuzenwerk fclriep. (Hef vervolg hierna.') DE  319 DE TOVERLANTAARN. Uit het Hoogiuitsch van wieland. Segnius irritant animos demijja per auretn, Ouam quaefunt oculisfubjeftafidelibus, & quae Ipje Jibi trad.it JpeEtutir. hor. Een jonge teekenaar en fchilder , wiens vroege dood een onherftelbaar verlies voor de kunst was, had den inval gekregen , om de bekende toverlantaarn tot een hooger graad van volkomenheid te brengen -, zo dat men door middel van dezelve figuuren in levensgroottemet fcherperomtrekken,levendiger kleuren , en fterker fcha luwen, dan naar gewoonte, op een duistere vlakte vertoonen , ook hunne plaatfing tegen eikanderen verwisfelen, en dus genoegzaam leevende figuuren voortbrengen konde. Een kenner van "deeze optifche machine zal ligt bemerken , dat zy voor zulk eene verbetering vatbaar zy. Voor dit toverfpel wilde by een ry van teekeningert ontwerpen, en daarin de menfchen van zyne eeuw — de menfchen zo als zy werkelyk zyn, in contrast met geen zy konden'en moesten zyn — in werkelyke daaden en tooneelen van het gezellige leven voorftellen. Hy geloofde , met behulp deezer machine , waar by de kunst noch in de begrensde ruimte van een vlakte, noch tot één ogenblik van eene daad bepaald was, maar waar in dezelfde ruimte verfcheiden voorwerpen elkander aflosfen en hunne plaatfing veranderen kunX a «en  3^0 DE TOVERLANTAARN. nen, zyne zedctafereelen verre meer waarheid, leven en vèrfctieidenneiè te kunnen geeven, dan het anders op het oubeweeglyk doek mogelyk ware. Deeze kunstenaar had een vriend , die zyn meefte vermaak ftelde in het doen en laaten der menfchen opiemerken, hunne inwen iige gewaarwordingen door de uiterlyke, dikwils zo vermomde, uitdrukking der gebaarden waarteneemen , de waare dryfvederen hunner handelingen naartevorfchen , hunr,e redenen in de taal der gedachten overtezetten, en daarby naartegaan , hoeverre ieder verfcheiden wyze van denken, gevoelen en handelen , zich tot zyn ideaal van den mensch , zo als hy zyn m st en konde, naderde, of daarvan verwyderd bleef. By zynen onafhanglyken fbnd en zyne burgerlyke betrekkingen kon hy deeze zyne geliefkoosde bezigheid , zo dikwerf en zo veel hy wilde , toegeeven , de ftof daartoe onder alle klasfen en (tanden van menfchen opzoeken , en zyn verblyf naar welgevallen veranderen. Met deezen vriend had de kunstenaar eenaffpraak gemaakt, dathy hein de voorwerpen tot zyne zedentafereeien uit dezen, en korte verklaarende befchryvingen daarvan opftellen zou , die by de vertooning derzelven voorgelezen konden worden. Op zulke wyze wilden deeze beide vrienden der kunst en der zeden, de toverlantaarn, dk gewóonlyk flechts als een kinderfpel gebruikt, en door de flordige karrikatuuren , die men dikwils in machinen van deeze foort, die op de koop gemaakt zyn, aantreft, en dus tot een hooger doel ongebruikbaarzyn, veredelen, en tot eene aangenaam , mogelyk ook nuttig , onderhoud van fmaak maaken. Doch de dood wrong den kunstenaar het penceel uit de hand,  DE TOVERLANTAARN. 3*1 hand , eer by nog het eerfte tafereel voltooid had. Zyn vriend hield nu de bereids ontworpen bd'chryvingen voor zich, en zette ze, ter gedachtenis van zyn vereeuwigden vriend , voort. Zo dikwerf hem een fchilderachtig tconeel in het Tragicomifche Schouwfpel des menschlyken levens voorkwam f ,dacht hy:, hoe zou myn Lorenzo deezen enge', duivel en mensch geteekend en die fam:n gegroepeerd hebben? en befchreef dan het beeld, dat hem zyne verbeelding ingaf, met woorden. De meesten deezer opftellen verfcheurde hy dikwils weer uit gemelykheid, dat het Hechts gedachten waren, waaraan de hand des kunstenaars ontbrak , om ze door een hen voegend lichaam zichtbaar te maaken. Echter ontfnapte een groot getal deezer fchetzen dit noodlot, die my de vriend van Lorenzo, in de laatfte jaaren zynes levens ook myn vriend, heeft nagelaten, om 'er een vry ■ gebruik van te maaken. Ik geef'er hier eenige van — de eerfte de besten zo als zy hier volgen — tot eene proeve, en mishaagen zy niet, dan zullen de anderen ook fchielyk volgen. Voor het overige fchynt het my toe , als of de meeste deezer tafereelen , of eigeutlyk, deeze tot toekomftige tafereelen ontworpen befchryvingen , een levendiger voorftelling en meer phyfiognomifche teekening verdraagen konden — het geen ook wezenlyk het geval by alle die (lukken is , welke de fchryvêr ontwierp, toen zyn Lorenzo nog leefde; en tegen de leezers , die dit met my ook zo voorkomt, zeg ik, wat myn vriend tegen my zeiven daarover zeide: „ Ik kende „ myn Lorenzo, zyn geest en zyn kunst te wel, dan dat „ ik hem alle trekken had moeten voorteekenen. Ik gaf X 3 » hera  322 de toverlantaarn. „ hem niets, wat zyne verbeelding hem ongelyV fchoone* en beter dan myn pen geeven kondéJ „ Ik wilde myne belchryving dan eerst voleooijen als „ ik het van hem gefchilderde beeld voor oogen had." . Ook is het my onaangenaam, dat hy den fluijer dikwerf zo digt in een geweeven, en menig ding zelfs m het gewaad der Fabel heeft ingekleed. Maar hy leefde in een tyd, toen waarheid en zedelykheid nauwlyks anders dan in een mantel en masker voor het publiek verfchynen mogt. Nu is het zekerlyk gmUscH ! anders in onze verlichte tyden , waar geen getrouwe dienaar van Staat deswegens in ongenade valt, omdrt hy zyn Vorst volgens zyn plicht de waarheid zegj en hem voor onrecht waarfchouvvt en behoedt; wad geen Sultan en Opperpriester de menfchen dwingen* I om oogenfehermen te draagen , als zy by gezondj oogen deezen fcherm niet nodig hebben, of in aimzahge hutten te wonnen, wanneer zy lust en vermogen hebben zich een gemaklyk en meer verücht huis te bouwen; waar geen man, die zyne eigen oogen l met met eere durft opllaan , gouden ketenen ter! belooning krygt, omdat hy de noodzakelykheid der oogbanden voor gezonde oogen verdeedigt • M een tyd, waar de waarheid in paleizen zo luid durft I fpreeken als in hutten , en even gaarne gehoord wordt: m t kort waar alles daarop aangelegd fchynt om de menfchen wyzer en beter te maaken. Daar is dat zekerlyk gantsch anders. Intusfchen houde ik my toch met voor geregtigd naar den fmaak van onze tyden te veranderen, wat eigenlyk niet voor dezelven gelchreven was.  B E T0VERI.ANTAARN. 323 HET TUCHT EN VERBETERHUIS. Een nieuwe aankomeling wordt zyne toekomftige makkers voorgeteld. Twaalf misdaadigers tegen den Staat en zyne wetten moeten, tot hunne welverdiende llraffe, van hunne vryheid beroofd, in deeze kamer , of zo gy liever wilt , in deezen vochtigen kelderby een fobere kost en zuuren arbeid voor hunne misdaaden boeten. Allen draagen zy den tempel van verworpelingen op hun gelaat; hy alleen uitgezonderd, die daar zo droevig naar de aarde bukt, terwyl de anderen driest en met een duivelfchen lach hunnen nieuwen makker begroeten. Hoe deeze eenige met een menschlyk aangezicht onder dit rot gekomen zy, heb ik niet kunnen verneemen. De opperopziener van het Inftituüt, wien ik daarna vraagde, vist het niet, en de predikant, wien ik dezelfde vraag deed, antwoordde my : „ ik houde met de tuchte„ lingen alleen de my voorgefchreven Catechifatien en bedeftonden , en breek verder myn hoofd niet met „ hen." De nieuwe aankomeling is een jongen van veertien jaaren, een onecht kind, wiens moeder van hartzeer ftierf, toen haar verleider haar verliet, de rechters Kaar Béteaften, en de waereld haar verachtte. De jongen wierd tot op zyn veertiende jaar in het weeshuis opgevoed , wilde toen een handwerk leeren , doen X 4 wieI Q f verheft dit de ziel' ut- ' edele n, Z°U ",eE liever ««ze edele - al ware het ook in een kerker - echter dan nog ev d dele> dan de eerfte guntel- g zy" Vorst, Ja dan zyn Vorst zei ven zyn? HIEROFANTIS. In het and der Hierofantiten wierd in aloude tyden d godheid onder het beeld der zon gediend , en e e grenst was toen buitengemeei) eenvoud bron van alle zegen , aan den geever van alle goede gaven „ Geef ons wat ons nuttig is, ,aat ons vroomêen goed zyn, en elkander broederlyk beminnen! »7n d* gebed ,n meen daadlyk vroon, fchuldeloos leven be Hond hunne gantfche godsdienst. Doch men "ond vervogens goed by de openhaare morgeTg b n voorvers aanteneemen , en die voorbidders vond a goed meer te doen dan hun opgedragen was; zy b ! deden niet alleen, maar leerden ook ; en heivo K hoorde hen gaarne, en hieïd hen in groote eer Ma« eemgen 0„der hen wierden door deL eere op glazen; de hebzucht verbond zich met de eer.uc t, uit  DE TOVERLANTAARN. 32$ uit weldaadige volksleeraars wierden priesters. Zy vervulden nog wel ten deele hunne edele , weldaadige en eerwaardige beftemming van leeraars des volks te zyn, maar ook flechts ten deele. By de meesten was het leeraarambt flechts een bywerk, en het priesterdom de hoofdzaak; de leer zelfs was maar zelden de leer der wysheid en deugd. Uit den eenvoudigen godsdienst wierd wel ras een kunstige priesterreligie ; de zon wierd de zoon der godheid ; de opperpriester de zoon der zonne; en by den zoon vergat men denvader. In plaats van een eenvoudigen godsdienst in geest en waarheid kwamen prachJge beelden en ftaatelyke ceremoniën , en naast de tempels der zon wierden paleizen voor de Zonnenpriesters opgericht. Het wierd een ftdregel des geloofs : dat alleen de gewyden der zo ne — de Sultan en zyne eeifte dienaars wierden door den Zonnenpriesterhiertoe ingewyd —■ alleen tempelachtige paleizen, doch alle ongewyden , ter aanduiding van hunnen afftand van de zon , in laage donkere hutten woonen moesten. Dit geloof had ook nog toevallig dit goede, dat de ongewyden, hoe minder zv in hunne hutten voor zich nodig hadden , des te meer voor de gewyden geeven^n werken konden. ) De Opperzonnenpriester moest eens wegens een zwakheid aan de oogen een fcherm draagen. Eenigen van zyn orde, wier zieke oogen, even als die vau den zoon der zonne , de zonneftraalen niet verdraagen konden, bedienden zich insgelyks van een oogenfcherm; anderen deeden het na, omdat het de Opperpriester deed, en nog anderen, omdat het hen aangenaam wts, een middel uitgevonden te hebben, om  33° DE TOVERLANTAARN on,ite belet,:en dat andere eeriyke lieden hen niet m de oogen konden zien. Nn had de Opperpriester den „val, om het allen vereerders van deTonL een wet te maaken, ten teeken van hunnendiepen eerbied voor dezelve, oogenfchermen te draagen, en leidde eene heilige, en by deeze heiligheid zeer veel deel geevei.de Fabriek, vau.gewyde, en door dee^e wydtng met geheime wonderbaare krachten voorziene oogfchermen, aan. Eeuwen lang ibleef het zo. D ongewyden kroopen in laage hutten, de gewyden woonden m trotfche paleizen; al het volk, gewyd e« ongewyd, droeg, oogenfchermen , en niemLd twy. helde of dit was in den godsdienst noodzakelyk tot dat een niets beteekenend geval tot een gé^J omwenteling aanleiding gaf.- Een vooreen Hierofantiet bmtengewoon groot man had by zyne overheden om verlof gevraagd zyn hut flegts iets hooger te mogen opnaaien, omdat hy 'er niet recht op in ftam kon; en dit verzoek wierd hem afgellagen. Uw va^r, zeide men hem , en uw grootvader waren met bun wooning te weden; wilt gy meer zyn dan zy ?" " M-aar Voor hca w™ de hut hoog genoeg , doch voormy iszyte laag; en ik meende toch dat het huis om des bewooners wille, e„ niet de bewooner om des huizes wille was." „ Niet te redeneeren in zaaken ra het geloof' kunt gy 'er met in ftaan, gaa 'er dan i„ ligge, i" ' Gemelyk over dit afflaand antwoord,- begon hy StT' diehyV°0rh- «"der onderz^ ge! Joofd had , natedenken , verfchrikte in den beginne over  » E TOVERLANTAARN. 33I over de refultaaten van zyn nadenken , doch wierd 'er van dag tot dag gemeenzamer mede, deelde ze aan zyne vrienden, en welras ook aan meer anderen, mede, en in korten tyd verzochten duizenden om verlof van 'zich beter huizen te mogen aanbouwen , en den oogenfcherm , als het hunne oogen verdraagen konden , te mogen afleggen. Ook verzogt men tevens om de aflchsfling van eenige misbruiken , waardoor het volk vernederd en verdrukt wierd. —— Daar vergaderde nu de geestelyke en waereldlyke Raad onder de voorzitting van (den Opperzonnepries- ter Zie hier de hooge Vergadering! — en raad- fiaagden onder elkander: hoe men het gevaarlyke ongeloof , dat den Godsdienst en den Staat dreigde te ondermynen, het veiligfte kon tegenwerken? ,, Myn raad , fprak toen een dienaar van den Sultan, die tot de waereldlyke rechtbank behoorde, zou zyn: zo veeltoefegeeven, als men met eere toegeeven kan ; men verkorte by voorraad de oogfchermen uit zorge voor zwakke gezichten ,1 die het volle licht nie< verdraagen kunnen ; men laate ieder zyn huis bouwen zo goed als hy kan ; en fchafte niet alleen de misbruiken af, die het volk daarvoor erkent , als het wezenlyk misbruiken zyn , maar ook anderen , om welker affchafflng het nog niet verzogt heeft." Hoe toornig en grimmig wierd de Opperpriester wegens deezen affchuwlyken raad ! ■ Geweld moest men gebruiken; dat was zyn voorllag, en het wierd ook uitgevoerd. De aanvoerders der zogenaamde verlichtcrsbende wier-  33* DE TOVERLANTAARN. werden ten lande uitgebannen ; de anderen moesten boete doen, en hunne gevaarlyke dwaalingen afzweeren , en bier ziet men een man , die ridderlyk t»gen het verlichterscomplot geflreden beeft. . Jammer dat wy hem wegens zyn fcherm niet in de oogen kunnen zien, om voor lieden met zulke oogen op onze hoede te zyn! - hy is half Priester en half Hovehng — met een gouden keten van den Sultan en met een driemaal gewyden oogenfcherm door den Opperpriester befchonken. Zo dacht men het vuur, dat den tempel der Zonnepriesters dreigde te verteeren , te hebben uiigebluscht. Men vergistte zich. Uier gaat het, in een eigenlyken zin, in ligte laaije vlammen op - de Hierofatiten verbranden hunne oogenfchermen! QHet vervolg hierna.)  L NIEUW ALGEMEEN M A G A ZYN, WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. wysBEC. JF% Dttl V   335 VRYMOEDIGE GEDACHTEN OVER DE O N D E K K I N G VAN AMERICA. DOOR E. ENGELEN. JEr is gewis geene gewichtiger , geene grootfcher, geene treffender gebeurtenis in de laatere eeuwen voorgevallen dm de ondekking van America, —— Van de vroegfte tyden tot aan den tegenwoordigen opklimmende , treffen wy in de waereldgefchiedenis geen voorval aan , het welk met dit gelyk ftaat, of in de grootheid der onderneeming, of in de fnelheid der volvoering , of in 't wondei baare van den uit- flag (o). Die verbaazende omwenteling immers , waardoor een tot dus verre onbekend halfrond als uit het niet te voorfchyn treedde , en yling-s door een ander werd verzwolgen; eene omwenteling, waardoor de gedaante der aarde, en de toeftand der Natiën een gantsch ander aanzienkreegen , was het werk, om dus te fpree. ken, van een enkel oogenblik Qb). (c) Ruim drie honderd jaaren geleden , leverde de Re- (fl) Robehtion. I. D. (6) Camfe , ondekking van America. L D. Voorrede, (c) Campe, pag. 15.  1 \ 336 VRYMOEDICE GEDACHTEN OVER DE Republiek van Genua een man op (zyn naam was coLüMBüs ,) welke, reeds in zyne vroegfte jeugd , den veelbeloovenden aanleg tot alle groote hoedanigheden vertoonde: die wars van werkloozen lediggang, alleen in ftaat om de zinnen te verftrooien, en de zie'l voor verheven gedachten onvatbaar te maaken , onvermoeibaar werkzaam was (d) , om zynen leVendigen geest met alle die kundigheden optefieren , welke eigenaartig gefchikt zyn , om den mensch tot een baak, tot eene leifter der zamenleeving te maaken, en hem tot een' voortreflyken loopbaan voortebereKien. De neigingen van zyn hart raadpleegende, begreep hy, dat de onmeetbaare Oceaan hiertoe voor hem den ruimften weg openzette. Hy begaf zich dan te lcheep, en volbragt luisterryk eenige geringe kruistugten, welke echter veel toebragten tot vermeerde, ring van zyne kennis , heldenmoed, en ftandvastio-Leid. Ten deezen tyde, was het denPortugeezen, na het doorworftelen van de grootfte gevaaren, eindlyk gelukt, onder aanvoering van den onverzaagden fasco de gama, het voorgebergte van Africa ointezeilen , en naar 't fchatryk Indiën te ïtevenen (e). De roem, door voormelden vlootvoogd behaald , prikkelde co' lumïus dag en nacht. Steeds pynsde zyn werkzaame geest, of 'er niet een korter, en minder gevaarlyke weg naar de Indiën zoude te vinden zyn, dan die, welke door de Portugeezen was ingeflaagen; of'er wellicht ook geen groot land ten westen van Eu' ropa lag, Afia in uitgeftrektheid en rykdom overtreffende. («0 Cicino, pro Arch. Poet. ^ (0 Nepos, in yfo, Themijloüis*  ONDEKKING VAN AMERICA. 337 Na wel doordachte, en door .bondige waarneemingen verfterkte gisfingen, waagde hy het , zyn uitgedacht plan aan de meeste hoven van Europa aantebieden, met bygevoegd verzoek , om gelyklyk met hem inde kosten der onderneeming te deelen (ƒ). Van fchier alle Vorften fchamper afgeweezen , gelukte't hem eindlyk,den agterdochtigen ferdinand, Koning van Spanje , door de klem zyner welfpreekenheid overtehaalen. Deeze gaf hem vier kleine, en flegt teegeruste vaartuigen, met welke hy, uit de haven van Palos , manmoedig, den ruimen Oceaan durfde inzeilen. Ook waren zyne poogingen niet vruchtloos. Niet alleen had hy 't geluk, ondanks de grootfte ftormen en gevaaren , ondanks de oproeren van zyne weerbarftige togtgenooten, om het gewenschte land in 't gezigt te krygen , maar bragt kort hierop zyne geteifterde vloot, ryk belaaden met goud en andere kostbaarheden , in de havens van Spanje te rug. Het algemeen vreugdegejuich , het gebulder van 't kanon , verwelkomden nu den man, die men, korts te vooren nog, met verachting had aangezien. Dan vors- telyke gunsten zyn zeldzaam van langen duur. —— Een vloekgefpan, alleen door laagen afgunst gedreeven , vond dra middel , den agterdocht van. ferdinand tegen columbus wakker te maaken , en den verdienstlyken man tot eene akelige kerker te doen ver wy zen. Toen treedde americus trotsch ten toneele; weg» kundig gemaakt door zynen grooten voorganger; voorgelicht door deszelfs geroofde papieren , viel. bet (/) Camfje , ondekking. I. D. Y 3  33» VRYMOEDICE GEDACHTEN OVER flE het hem niet moeilyk , de ondekkingen van colvm, bus verder voorttezetten , en , fchoon onverdiend de eere te bekoomen , van dit nieuw waerelddeel naar zynen naam genoemd te zien. Cortes en pisarro legden eindlyk de laatfte hand, aan deeze fpoedige en geweldige omwendinge. De eerfte aan 't hoofd van vierhonderd flegt gewaapende foldaaten optrekkende (g) , tegen ongelukkige inboorlingen, die by hun goed recht, niets dan zwakheid en onmacht ten deele hadden , bemachtigde i fchier in een oogenblik des tyds , het uitgeftrekte en volkvolle Mexico ; Terwyl de laatfte, flechts met honderd, hem in godloosheid gelykftaande deugdnieten , in 't hart van 't goudryk Peru indrong, en dit groot ryk ylings veroverde. . Zulke eene gebeurtenis vertoonen de jaarboeken van t heelal niet meer , en zullen ze waarfchynlyk nooit vertoonen. Zoude plato , thales of ptolo- mïvs , immer zulke eene Zaak hebben kunnen vermoeden? Wie moet niet verbaasd ftaan over een voorval waar.door een wel bevolkt, e„ de oude waereld in u.tgeftrektheid evenaarend halfrond, niet alleen op 'c onverwagts bekend word, maar zelf, door eenen Jchier ongeloofbaaren zamenloop van noodlottige omftan- zwykt li!001" 'C geWdd EUr°Pa m°edlo0S be' Doch een nadenkend WySgeer b!yft m agï} dfiü fchors van 't gebeurde hangen: zyne-uitzichten ftrek, (g) Wysgeerige befpiegelingen. J. D„  ONDEKKING VAN AWERICA." 339 ken zich verder uit, dan die der juichende meenigte , welke over alle nieuwe en wonderbaare voorvallen, meestal onnadenkend vreugdegezangen aanheffen. — Hy beziet met een nauwlettend oog de zaak van alle kanten : bereekent alle derzelver gevolgen : dringt met zyn fcherp vernuft in den toekomst door , en befluit dan by 't opmaaken zyner bereekeningen, of die algemeene blydfchap op goede gronden rust, dan of zy flechts een gevolg zy, van alle nieuwe, ea ongeziene vertooningen (h). Hoewel het ten uiterften vermetel fchyne , te meer daar de zaak zelve aan zo veele uitzonderingen onderheevig is , zo veel ydels en leedigs oplevert, dat de geregeldfte Systhemata fchier nooit nauw genoeg verbonden zyn, om een volmaakt geheel aan de hand te geeven , 't welk tevens alle verfchynfelen oplost; willen wy echter eene pooging waagen, om voormelden Wysgeer op het fpoor, zo zulks doenlyk is, te volgen ; en den leezer eenige vrymoedige gedachten ter beoordeeling voorteleggen , waar door hy min of meer in ftaat worde gefteld om te kunnen beflisfen , of de ondekking van America werklyk nadeel of voordeel aan het menschdom in 't algemeen hebbe toegebragt. ' Ter wegneeminge van alle verkeerde opvattingen, moet ik dit vooraf berichten, dat, als wy van America fpreeken, en van den invloed van deszelfs ondekking op het geluk of ongeluk van 't menschdom, wy daar door niet flechts een gedeelte van dit uitgeftrekt waerelddeel verftaan , maar hetzelve in zyn > geheel (/») Ziet rousseau Emile. I. D. Y 4  340 VKYMOEBIGE GEDACHTEN Over Dl geheel neemen , gelyk het thans op de Aardrykskund.ge kaatten afgebeeld ftaat. Anders zouden veele aangevoerde bewyzen in veele opzichten volkoomen paradoxen fchynen. De Noord Americaanfche Staaten by voorbeeld, hebben thans een veel aantninniger en beter aanzien , dan toen de Engelfche Vlootvoogd drake daar voorde eerftemaal aanlandde O) Toen was de toeftand van dit nu zo bloeiend gewest zo deerniswaardig, dat hy met zyne togtgenooten , als uitgehongerde en vermagerde geraamtens , om hun vervallen uitzicht, zelfs by hunne magen onbekend, van daar in Engeland terug kwam. _ In de tweede plaats moet ik ook dit ter opbelder.nge by voegen,- dat onze aanmerkingen zich niet tot byzondere perfoonen bepaalen , maar zich tot het geheele menschdom uitftrekken. Ons oogmerk is met te overvveegen, of 'er geene byzondere menfchen gevonden zyn , dien de ondekking van America merkbaare voordeden hebbe aangebragt, maar of het ' menschdom in 't algemeen , by de gevaarlyke togten van die twee voornoemde Italiaanen gewonnen of verlooren hebbe; of't maatfchappyelyk geluk door dezelve ln alle landen uitgezet zy; of eindlyk alle de nadeden, welke onaffcheidbaar van deeze groote gebeurtenis waren, kunnen opweegen tegen de voordeelen, welke dezelve aan alle aardbewooners reeds heelt aangebragt , en oogfchynlyk nog verder zal aanbrengen. Na deeze voorloopige aanmerkingen, gaa„ wy tot de overweeginge van het een en ander over. — L _ De W Roeertson. h D. p. 65.  ONDEKKING VAN AMERICA. 34 ï De veelvuldige verhuifingen , in de vroegfte eeu« wen der waereld zeer gemeen , toen de nypende nooddruft dikwerf eene Natie drong , om zich van een gedeelte haarer medeleden te ontlasten , en naar andere ftreeken, ter verkryginge van levensonderhoud te verzenden, gingen veel al met de heilrykfte gevolgen gepaard, waren veel al zegeningen voor dat volk, byhet welk deeze vreemde gelukzoekers kwamen aan landen (k). Zo deed de komst van ckcroi-s, en anderen , de drieste bastaardy van het toenmaalig Griekenland, in aanloklyke befchaafdheid verkeeren. Zo legde cadmus den hoekfteen van het trotfche gebouw van deszelfs toekomftige grootheid, met aan het zelve (Z) die kunst te doen kennen , waardoor wy onze geheimste gedachten op het ligt vervoerbaar papier affchilderen , en naar de verst afzynde oorden overzenden (m). Zo onderwees daedalus de nog rondzwervende Grieken in den nutten fcheepsbouw ; toonde hen het middel om de afgelegenfte gewesten door den koophandel aan elkander te verbinden , en medeburgers te worden van de afgefcheidenfte waerelddeelen. Neen America ! voor u was de aanlanding deezer nooitgeziene vreemdüngen zo heilryk niet. Welverre van het oogmerk te hebben , om uwe donkere bosfchen in aangenaame landeryen te doen verwandelen , of uw heil te bevorderen , door het mededeelen van de onontbeerlykfte kunsten; was gouddorst, gevloekte gouddorst alleen , de hoofdbedoeling van een (k) Voyez origine des loix, des arts £f des fciences. (/) Conf. Lucanus, (m) Banieh, Myth. des Fob. I. D. p. 103. y 5  34* VRYMOEDIGE GEDACHTEN OVER DE een bezoek, >t welk u in een poel van rampen deed wegzinken , waaruit gy wellicht nimmer het hoofd zult opbeuren. Ach! wie voelt zyn hart „iet bloeden , als hy i» dit nieuw ontdekt gewest, het fcherm van »t wraakfchreeuwend Toneel, wiens aandenken nimmer de eeuwen kunnen uitwisfchen (n), ziet opnaaien ! Welk penfeel kan flechts met flauwe verwen maaien , de Akke wolken vanelende en jammer, boven den kruin der goedaartige en medelydenswaardige Amencaanen losgebarsten ? De fchilderende penne van een roosseao, van een (o) marmontrl, fchietno* lord' " T** SrUUWlen ' me"^Z tan IZ Waei'e!d gS^d ■ ikla" dikke flu,eripreid. Wie & i„ ftaat het getal der elendehngenoptetellen, door wanhoop en zelfsmoord omgekoomen: door het vernielend ftaal der Spanjaarden geveld (p): door dc honden verfcheurd: door de taquifine ten vuure gedoemd : door de Paarelvisfchery verdronken ; in de Mynen verflikt: onder't ge. wigt der zwaarfte lasten verpletterd; of onder de onmenschte martelingen van een Beulenrot bezweeken * Verbeeldt u , een gefpan van geweetenlooze fchelme, door buit verhit , door gouddorst hygénde; door' een raafenden honger uitgemergeld : voorgegaan door den donder ven «tgefchut; begeleid van een aantal woedende doggen, daaglyks, om hen aantehitfen met het ('0 Conf. Cicero, pro Marcello. O) Hifi. des Incas. II. D. (/O Wysgeerige beregeling. I. D.  ONDEKKING VAN AMÉRICA. 343 hetvleesch van afgeftorven lyken gevoed, welke eene verwoesting zal zulke eene menigte niet aanrichten ? Vooral, als zy optrekken, niet tegen een in orde gefchaard leger van welgeoeffende manfchap , maar tegen een drom van goedaartige, en onkundige menfchen (q) , met zwakke lichaamskrachten bedeeld, zonder tucht, order, of bekwaamheid; alleen voorzien van houte wapenen; ongewoon aan het verdoovend , en den donder in yfelykheid overtreffend gedreun, van 't Europisch moordtuig? Ook aanfchouwde men hier draa de yfelykfte to- neelen. Hier ftaapels van onzielde lyken ; daar grysaarts in hun bloed zwemmen l gints mannen uit de klemmende, enden hemel om wraak fchreeuwende echtgenooten gefcheurd, en voor haare oogen geflagt: daar fpraaklooze wichtjes , van de borsten der kermende moeders gerukt; wichtjes , die in hunne onnofelheid de beulen nog toelachten , welke hen mededoogenloos aan 't ftaal rygden (r) : terwyl bet gering overfchot dier ongelukkigen , met groot gevaar de verflindende klauwen dier roofdieren ontfnapt , zich in diepe bosfchen en holen verfteekten,-waar zy waarfchynlyk , den honger , padden , vergiftige Hangen , of verpestende ziektens ten prooi , allen elendig zyn emgekoomen (r). En denkt niet, dat my vervoering, haat, of vooringenomenheid aanzetten , om dit tafereel ten koste van de waarheid zo zwart en affchuuwlyk te vertoo- tien. (?) Hift. des Incas. I. D. Cr) ViRGiuus. En, Lib. 2. (ƒ) Camm , ondekking van America. I. D.  344 vrymoedice gedachten over de T'^~ ^3dpleegt de P°c!le"de berichten van dk Vgton zelve. — want even, als de verïoe yke Alba g,an zygrootch op fchenn^ en euvelda Van Noord America, hebben zy naar hunnen e,>e oPga,e CO, het twee derde gedeelte der i boorün gen verdelgd : i„ Peru , Chili en Brafilie. Zuu ™erahen uitgeroeid:, de Befchouwt ook flechts het thans eenzaame en volkboze St. Domingo. Toen cosinus op dit eiland het eerst voet aan land zette, vond hy hier ongev er een nn hoen rnwooners, gerust gezeeten aan hunne voorvaderlykehaardfteden, en kommerloos hunne d gen fiytende. Twintig Jaaren hier na, was hier nluw_ lyks een eenig inboorling meer te vinden: allen waren of vermoord, of geene ontwyking, geen eenige feaaJ van hoop meer n de geheele natuur ziende , doo een flrop , of door eenen verteerenden vergiftdrank elendrg omgekoomen. Te recht dan beklaagde zich OVIedo , dat de moord, zulk ee„ gruuwel van verwoesting had aangerecht, da de weetgierige natuuronderzoeker buiten de mooglykheid gefteld was, om iets belangryk kunnen opfpooren, „f van het oorfpronglyken Carac ter des Landaarts , of van de inwendigege» dd des lands zynde van dit oorfpronglyk geb! w n s meer overig dan eenige bouwvallige puinen, ond «ruiken, en ftruellen verborgen (0 Wysgeerige BefpiegeÜng, I. D.  ONDEKKING VAN AMERICA. 345 lingen zo gulhartig uwe vriendfchap en gastvryheid aanboodt, dat zy fnood genoeg waren , om met die zelfde hand, waarmede zy,met een geveinsde glimplach , uwe gunsten aannamen, het moordtuig te wetten , tot uwer aller ondergang en verdelging ? Hier plengt de waare menfchenvriend een vloed van traanen. —— Geen domitiaan, roept hy uit, geen nero , geen caligula zouden eene nieuwe heerfchappy, voordien prys, willen koopen! Geen voordeden , van welk' eenen aart ook, kunnen de ftroomen van vergooten menfchen bloed , van de verdervlykfte verwoesting, op eenige wyze vergoeden! Als wy nu de fom van alle deeze bedenkingen opmaaken , moeten wy dan niet volmondig bekennen, dat de aanlanding der Europeaanen , een deel der waereld, nog korts zo gerust en vreedzaam, in een' onafzienbaaren ajgrond van rampen heeft geftort ? Thans ligt hetzelve van bewooners ontbloot, en aan eene deerniswaardige verwoesting ten prooi gegeeven. Geldgierige Colonisten, meer bedagt , om het goud en zilver uit deszelfs ingewanden te fcheuren , dan op nut aanbrengende verbeteringen, betreeden thans deszelfs vrugtbaaren grond (v). Men bekreunt zich weinig , noch aan het zuiveren der onreine lucht, noch het wegkappen der al te uitgeftrekte bosfchen : noch het dempen van moerasfen en poelen: noch het befchaaven en verlichten der in de holen en bosfchen verfteeken inboorlingen. Welk een treurige toeftand ! Wellicht ; zo de onderneem zieke Europeaan deeze ftreeken onbezogt had gelaaten , en de volken van America by hunne voomderlyke zeden (v).Robirson. IL D»  34<* VRYMOEDIGE GEDACHTEN OVER DS zeden ongehinderd laaten voortleeven , zouden zy zich na eenig tydsverloop, gelyk de meeste volken van ons halfrond, in geregelde maatfchappyen hebben byeen gevoegd. (Want niemand zal toch willen beweeren, dat kennis en befchaafdheid alleen voor Enropa waren weggelegd) Wellicht hadden zy hunne zeden befchaafd , nutte kunften aangekweekt ; de zu^t tot geleerdheid opgewakkerd : hunne Steden door bouwkundige bevalligheden opgecierd: bosfchen neergehakt : den wasdom van heilzaame planten bevorderd : den loop der rivieren geleid , en verbeterd ; woeste ftreeken ontgonnen: oogbekoorende Ianderyen aangelegd, en voor Europa de rykfte bronnen van koophandel , van kunften , in één woord van allen maatfchappyelyken welvaart hebben ontflooten. Bloost dan Spanje over eene overweldiging, die de menschlykheid onteert: die op puinen en vermoorde lyken gevestigd , niet alleen, het grootfte waerelddeel duifende rampen heeft berokkend, maar aan hetzelve voor altoos de hoop fchynt te hebben benoomen , om bet hoofd optebeuren, en de andere aardbewooners zyne rykdommen medetedeelen. Maar laaten wy een ftap verder doen. Ik zeg tc weinig, als ik de rampzalige gevolgen van het ondekken van America, tot America alleen bepaale. De pest, welke dit gewest ontvolkte, floeg zelf naar Africa over, en woedde , daar met geene mindere hevigheid. ——. Zeldzaam krygt één dee! der aarde eenen geweldigen fchok,ofalle de andere deelen fchudden teven* (V) Daar nu het grootst gedeel te der oorfpronglyke inboor- r \ r. r lingen («0 Confer. Cic. pro lege Manilla.  OMDEKKINC VAN AMERICA. 347 lingen van America , door den wreevelen overwinnaar , of aan het flaavenjuk gekluisterd , of op een moordfchavot gedood was, verplaatlte men, op aanraaden van den huichelaar, en gewaanden liefde - prediker las casas , het toneel van wreedheden in Afri- ca De geldzugt is vindingryk, en hygt naar winst, als een uitgehongerde wolf naar het weerloos fchaap. —■ De bergmynen lagen by gebrek van genoegzaame arbeideren onbewerkt. De traage en verwyfde Spanjaard weigerde volftrekt zyne loome leden tot deezen vermoeienden arbeid te krommen. Het land zelf leverde, uit hoofde van de ontvolking, geene werklieden op. Men werd dus te raade, ingevolge het wys ontwerp van den voornoemden verraaderlyken Priester, om naar 't volkryk Africa overteffeeken , en van daar , eene genoegzaame menigte van fterkgefpierde manfchappen , door list en geweld op te koopen, welke men met voordeel konde gebruiken, tot de bewerking van de reeds ontgonnen mynen. Het roofgierig Spaansch Ministerie , byzonder in zyn fchik met deeze fraaije uitvinding van las casas , overlaadde dien fnoodaart met loftuitingen , en wettigde het genoomen befluit. — Gevloekte gouddorst, mag men hier met virgilius uitroepen, waartoe kunt gy het hart der ftervelingen niet vervoeren ! (y) De eenvoudige Africaan leefde in eene 'aanminnige vergenoegdheid, eneendragtigen vreede, zonder kommer , zonder prangende begeertens, wyl zyn geringe behoeftens weinig ter voldoening vorderden ; bevryd van (x~) Wysgeerige befpiegelingen. I. D. (y) Virg. Eneis. & Qvid. Metum,  3+8 YRYMOEDIGE GEDACHTEN OVER DE vanpynigende uitzichten, heilooze gezellen der weel' de en lpilzucht. 1 Maar ziet, de Spanjaard verfcheen. Weldra men den bloedvaan ophysfehen, en die voorige 0n * Hoorde kalmte, in verwoesting, vernieling; en d°en yslykften oorlog verkeeren. ™ De Vorften van Congo en Angola , door het vertoonen van het alles vermeesterend goud tot 1 fchelmfche bedoelingen dier wreedaartf over'gehaald gorden het ftaal aan ter menfehenjagt. Toen zag men' de vaders van hunne kinderen afgefcbenrd: den vo " wasfen jongeling uit de hutten zyner ouderen gefieept • de moeder aan haaren zuigling onttoogen; den Inmomhgen van zyne opzieners beroofd : en terwvl men over (taapels van doode .yken moest heen wan delen, om zyn prooi magtig te worden, Cwant een geaent .chryver boekt (,) , dat het uitleveren van honderd duizend flaaven , ten minften aan driemaa! honderd duizend het leven kos0 aanfehouwde men » t nog korts *o vreedzaam Africa, niets dan fchrik! moord en yzing. * Dan dit is nog niet alles. , Nauw had men ganfche drommen van weerloozen gevangen , of men bindde dezelve als koppels 72 beea en byeen, vervoerde ze naar de openbaare Plaatlen om ze den greetigen Spanjaard ter koop te veilen - Zodra de koop ge,l00ten Was , ongelukktgen door die beulen, aan Ld en VOe gekluisterd, in hunne fcheepen gefmeeten , aan balken vastgeklonken, en mededoogloos uit hun Vade and" «aar Amenca overgevoerd, tot een eeuwigen flaaven' C») Bericht over den Slaavenhandel.  ÖNDÏKRlBfG VAN AMERICA, 34O öiênst; tef bewerking van ftikdonkere mynen, waar geen lichtftraaltje immer het oog vervrolykt, of Wel, ter torfchinge der zwaarften arbeid en lasten. —- Wie kan de wanhoop maaien, welke op het gelaat dier ongelukkigen te leezen ftond (aa) ! Met gewron. ge handen, onder het ftorten van een traanen vloed, fcheurden zy' zich los van hunnen vaderlandfchen grond, en uit de armen hunner vrienden , alleen met dat vertrouwen , dat zy na hunnen dood herwaards terug zullen gevoerd worden. ■ By hun vertrek weergalmde het ftrand van het gejammer der moeders , bitter kermende om het gemis haarer echtgenooten en kinderen: van het verontwaardigd geroep der vaders, welke de roovers met eene donderende ftemme toefchreeuwden; wat onderneemt gy rampzaligen! waar in hebben die onfchuldigen , welke gy van onze zyde rukt , u of uwen Vorst belédigd ! Wie heeft immer uwen Koning den macht toegeftaan , om over ons leven, en vryheid te befchikken ! Ünmenschten ! opent uwe oogen ; zyn wy geen menfchen gelyk gy ? beziet onze naakte lichaamen; zyn wy geen vleesch van uw vleesch, en beenen van uwe beenen ? Wanneer gy het moordzwaard tegen ons opheft, voelt gy dan uw hart nier beeven ? Hoort gy de geheime ftem der menschheid niet, die u toeroept, het is uw broeder dien gy moordt ? Rampzaligen ! zo 'er nog rechtvaardige goden zyn , hebt gy eerlang uwe welverdiende ftraffe te, wagten. Al droegen wy een fteenen hart rond , het zoude op 't hooren van zulke eene taal breeken. — Even. wel bleef de Spanjaard onb:woogen. — Ver. (aa) Camh, ondekking van America, l. Deel. WÏSBEC. IV Z  350 VRYMOEÜICE CEDACHTEK OVER ■ Verheugd] zylde hy met zynen roof weg , en liet niet na, deezen voor hem vooideeligen handel jaarlyks te agtervolgen. .En daar de FabsI W te recht zegt , dat de goede uitflag der boozen , 'er nog meer anderen uitlokt • zo betreedden ook andere Europeefche volkplantingen welke van tyd tot tyd in dit nieuw waerelddeel eenige' veroveringen maakten, weldra het zelfde fpoor • zodat deeze onmenschte handel zelfs nog in onze befchaafde dagen, m weerwil van de ftemme der wysbegeerte en billykheid, aanhoudend blyft voortduuren. Volgens de opgave der meeste Schryveren (cc) worden 'er jaarlyks wel zestig duizend llaaven aankon Als men nu deezen uitvoer van flaaven in°'t har 1517 ftelt te beginnen , en de optelling tot aan onze tyden toe agtervolgt, zal het eene fom van meer dan tten roilhoenen menfchen uitmaaken , uit Africa naar America verfcheept, aldaar omgekoomen in de uiterfte vernedering , die de menschlyke natuur kan ondergaan ; in flaverny en verachting , dikwerf onder de grievendfte mishandelingen ; altoos in 't hart van een vreemd land , 't welk zy met hun zweet mesten en bebouwen moeten, ten voordeele van zulke meesters welke hen alle middelen van befchaaving metvoordachl ontneemen, en eene Hechtere -behandeling doen ondergaan, dan den Lastdieren in Europa wedervaart Vanhier het geveinsde en bjoeddorftige cararïer der Negers in America. . Van hier de aanhoudende oorlogen, partyfchappen , verdeeldheden onder de onderfcheide horden dj Africaanen. , ' (bb) Phaemós I. B. Vsuj («) Bericht over den Slaavenhandel.  ©«■DEKKING VAN AMERICA. 35£ "Van hier eindlyk de jammervolle verwoesting, en naare eenzaamheid, welke het aanzien van Africa, zo doodsch, zo afzichtlyk maaken. Gelukkig dan nog de inwooners van America! Hun lyden was grievend , doch korftondig ; hun lot was nog verre verkiesbaar boven de voortduwende teisteringen en mishandelingen, welke hunne medebroeders , de Africaanen, nog daaglyks moeten verduuren. Maar vraagt men wellicht, is het geluk van Europa door deeze ontdekking niet merkbaar uitgezet ? Gefteld dit was eens zo : nooit evenwel kunnen de byzondere voordeden , welke een eenig waerelddeel geniet , in de fchaal gelegd worden , met de onbereekenbaare rampen, welke , door dit voorval, aan twee andere veel uitgeftrekter, en meer bevolkte deelen reeds zyn toegevloeid, en nog daaglyks afzakken. Maar wel verre van deeze vraag , met betrekking tot Europa zelve, toeteftemmen, durve ik integendeel beweeren dat die zelfde voor het oog zo fchoonfchynende gebeurtenis , ook onder ons , haaren verpestenden invloed heeft aan den dag gelegd, en Europa de gevoeligfte neepen heeft toegebragt. Allen draagen wy, van onze geboorte af, het doodzaad met ons rond; 't welk zich langs onderfcheiden wegen, van tyd tot tyd, ontwikkelt, en ten laatften onze geheele flooping bewerkt. Nu is dit tevens eene onbetwistbaare waarheid, dat de ontwikkeling, en uitkieming van het voormelden zaad, door bykomende omftandigheden, oneindig veel vervroegd, en verhaast worden : dit gefchied vooral Z a door  VRVMOEDICE CEDA6HTEN ©VER I)f kwalle?^!!!Ziek£enS, Cn d°°r lichaam verteerde Hoe meer derhalven deeze onder het menschdom toeneemen , des te hachelyker word het leven • des te meer word eene verhaaste onbinding bevorderd Hebben wy „u m>t eene der verpestendfte kwaaien welker woede, i„ weerwil van de vorderingen in de Heel- en Geneeskunde , i„ onze dagen nog, de droevigfte fpooren agterlaat, aan de ondekking van America te danken? Nauw had de wreevle Spanjaard in dit gewest eenige bekendfehap gemaakt met de Schoone Sexe, of hv wierd aangegreepen door eene pest , die ter zelfder tyd, de beginfel. des levens , enden oorfprong der voortteehng aantastende , welhaast de verfchrikfykfte geefel der bewoonbaare waereld wierd. Reeds overlaaden met den last van zyn beftaan vond hy, ten overmaate van ongeluk}, het gift des doods de_ armen van 't vermaak , en 't noodlotüg-t akonyt m den boezem van de leevendigfte wellust Hy geloofde zich onherftelbaar verlooren , en dacht met anders , of de natuur had tot zynen volIlrekten ondergang zamengefpannen. • ^erlang moest Europa in dit droevig lot deelen. De heen en weder reifende fcheeplingen, en inzon i derheidde verachtlykegeestdryver LL 'Z e door zyne eerlooze kuiperyen , den grooten col£ bus tot eenen akelige» kerker had doen verwyzen verplantten deeze ziekte in onze gewesten. ' In korten tyd had zy de fchrikbaarendfte verwoeshng aangerecht : de voortgangen van deeze befm ting waren verbaazend : in zo verre zelf, d7 t Parlement van Franktyk , na het pyn]yk'afflerl  OND*«INe VAN AMERICA. 3JS van den Koning franciscus den eerften (dd), welke ook het flagtofFer deezer ziekte was geworden , zich • genoodzaakt vond, om hen met de doodftralTe te bedreigen , welke deeze kwaal anderen aanzetteden. Van Genua totLeipzig, van Algiers tot Conftantinopolen , zugtte men onder derzelver gevaarlyke uitwerkfeleU, En ach hadden wy geene reden, om ook nog in onze dagen deezen zugt te herhaalen ! Hoe veelen worden nog de fiagtoffers hunner fpoorlooze ongeregeldheden ? By hoe meenig welgemaakt jongling , ziet men reeds den blos zyner jeugdige kaaken met een fomber en doodsch wit doormengd, de nagelaaten voore zyner voorige kwaaie I hoe veelen treft men 'er niet, zelf in 't groenen hunner jeugd , reeds met bleeke en vermaagerde wangen , fletfche oogen , verzwakte levenskrachten ? Hoe groot is 't getal niet van hen , die in 't vervolg in het huwlyk hunne onmacht gewaarwordende, met traanen moeten te rug zien op hunne voorgaande leefwyze, welke hen thans van de grootfte vermaaken des levens berooft! Van hier wellicht de zwakheid in veele kinderen : van hier de veelvuldige oneenige echtverbintenisfen (ee), welke zo vaak derzelver grootften zoet in gal en bitterheid verkeeren. Zulke wrange vruchten plukten ook wy , uit dien tuin der Hesperiden ; vruchten welker verderflyke nafmaak , door alle de fchatten van quito en potosi, niet is wegteneemen. Ik (diJ) Voyez Hi/i. de Franc. I. (ee) Conf. BOSATius Ode VI. L. 3. Z3  354 VRYMOEDICE GEDACHTEN OVER DE volge gehad, moesten die rv^en vo 7, ^ werking ontwaar 2yn £^ * * het bezit van deeze oorden plaatften V*"' overweldiging, als >t Ware door ee„ ve ,4 " bevestigden en verzeeke^den T J gg6n0t' -sten thans *«2EJ^^ w luister, burwrlvk eelulr p„ s Hier moest de jammerkreet der elend* „■ «■*, , welke hea i„ fce „JTi,TV °P" **W« M doen «^ö^*^ "re™' "« i vcivojgzugt haarer verwoest?™ weeken , trok naar Traliën . „ j- "^oesters ont- van onkunde, beloof " T ftkd,°nkeren nac^ verzonken, met *L ' fc"" barbaarscI^-id *U ontf eeke ' ^ h°°fd °pbeUren I e« ■* kennisfe en weet" nfcTa„1 !! "'"^ °P de paden ™ weerenichap konde voorlichten. — (ff) Vie do Pctrar. Zo  ondekking van america. 355" Zo verfchaften ons de gevaaren, door onze voorvaderen zo manmoedig getrosfeerd, toen een vermoogend dwingland , philippus de tweede, ons geluk, leven en bezittingen belaagde, de onbereekenbaarfte voordeelen (eg). Hunne ftandvastige moed ontkluisterde den gehaatften geweetensdwang; fchonk ons de zoete viyheid , en baande den ruimden weg voor ryken koophandel, en allen burgerlyken welvaart. Neen America! uwe bekendwording was zo heilryk niet. Uwe eerfte voortbrengfelen waren wrang , en die zelfde wrangheid blyft nog op onze tongen voortbyten. —— Laaten wy flechts onzen aandagt voor eene korte wyl vestigen , op den huidigen toeftand der twee voornoemde ryken , van natuure zo vruchtbaar, zo mild bedeeld , van zulk een koopryk en aanminnig voorkomen. Waar is derzelver voormaalige luister? Wy willen hier de vergrootende berichten van .fommige Romeinfche Schryveren, die, in hunnen tyd, het getal der inwooners van deeze Koningryken op vyftig mdlioenen begrooten, niet eens aanroeren. Het mangelt ons, in geenen deele, aan geloofwaardiger getuigemsfen , die alle eenpaarig bevestigen , dat Spanje , reeds in de vroegfte eeuwen, een ftreek was , in volkrykheid, vermoogen, aanzien, boven verrede meesten, uitfchitterende : een ftreek belangryk genoeg , om eerst de hebzucht der Carthagers (fih) , vervolgens die der Romeinen aanteprikkelen: een ftreek ter ge- woone (gg) Enselbeets , eer der Nederlandfche Natie verdedigd. (bh) Rollin Hifi. Anc. Z 4  weer te bereiden _ gedachten tegen- grootsch gaan. Te/tvde ^ ffii,,i°enen bur^s te* gan*h S^^E ^ ^ ■ .Maar thans Czo waar is h« inZWdgeD- ~ «itgeftrekte landen het v Zwinnen van integendeel, dikverf riP„ 7 aanbrengt, maar Ryken bewerkt,/t n's/e vk e« ver zich ^ÏÏ/^^***^ fchreeden, totdes/elfs grar;olmet ^ het manmoedig beOnit neem om ° ? gen in America aftezien Tl'- ! de verove™. grenfen te rng te^S.*° V00rvader1^ £n is deeze eisüaa wol »„ «ne vaste ftelregel inll 3ff° J^*08* ? Het is -doet, om vera%1^ J*£ * *™r medeleden en te bebouwen e„ f„ gaan bev°lken, «* oog ve hes 'L 7? Waar »*W heid fteit ƒ : ;y zich in de en de verX van ï ** ^ dek*< > C>tN a'f>' CT de Port. m 2iet over America,  ONDEKKING VAN AMERICA. 357 bearbeiden, Egypte en Africa dwong, om vóórhaar beftaan en onderhoud te zorgen. Is dit nu niet altoos het geval geweest van Spanje en Portugal, zedert de aanwinning van America? Ik wil nu niet fpreeken van de groote verliefen aan manfchappen, welke Spanje by deeze verovering zelve heeft geleden, die of door de vergiftige pylen der Tlascalaanen , Jucataanen , Chiliaanen zyn omgekomen , of wel door verdervlyke landziektens , geheime kwaaien, die hen dikwerf tot wandelende fchimmen maakten, hun beftaan meer torfchende, dan genietende , uit dit leven zyn gerukt. Hoe groot is niet het getal , 't welk door winlust gedreeven jaarlyks nog derwaards overfteekt , 't zy om nieuwe goudaderen te ontdekken, of nieuwe planteryen aanteleggen ? Hoe verbaazende is niet de meenigte , welke in dat nieuw waerelddeel een weiffelend geluk gaan naloopen , 't welk een by uitftek tot den koophandel welgelegen , en vruchtbaar vaderland, hen met ruimer maate aanbied? Intusfchen word de volkloosheid van dag tot dag merkbaarer. Het gebrek aan ambagtslieden doet de bearbeiding van de zyde en wolle , niet dan fchoorvoeten de voortgaan : geheele ftreeken liggen onbeploegd : de weeldrigfte landeryen ftaan met distels en ftruiken begroeid : de handel op de Oostzee , Braband, Engeland en Frankryk, het beginfel van alle werkzaamheil zieltoogt: en terwyl men zich vergenoegt , op de onrechtvaardige Huren van America in te fluimeren, word de kiem des levens in het hart van den Staat zelv' uitgedoofd. — Het gezag des Dweepzugts, en der Geestlykheid, zet zich daaglyks uit, en fleept de grootfte fchatten naar hunne roofnesten, Z 5 de  35^ VRYMOEDIGE GEDACHTEN OVER DE de opbouwing en aankweeking der ziele word verwaarloosd : het zedenbederf fluipt jn alle de deelen der Regeering , en de Staat word te midden van Croefus goudklompen, arm, zenuw- en krachtloos. Dit is zo waar , dat men Spanje en Portugal, uit hoofde van de groote uitgaven, welke zy aanhoudend doen moeten , om de niets ter voedinge opleverende volkplantingen der nieuwe waereld , zo wel als hunne eigen ingezetenen te fpyfigen, met recht den naam mag geeven , van verzamelaars en hoevenaars van Groot-Brittagne en Holland. — Ook komt nauwlyks de Havana of zilvervloot voor het gezicht opdaagen , of voormelde Naiiën fpoeden zich derwaards, om de penningen intevorderen voor de ten duurften pryze afgeleverde levensmiddelen. De fommen , welke voor dien inkoop moeten betaald worden , loopen veelmaalen zo hoog , dat het aangebragte metaal niet toereikende zynde, ter voldoening van de gemaakte fchulden, de Vorst dikwerf in de grootfte verlegenheid geraakt. Zo vond zich de overbekende Dwingeland philippus de tweede genoodzaakt, om een openbaaren bankbreuk te maaken, en , door vervalfching van de in zwang zynde Muntfpeciën , het Crediet zyns ryks voor altoos den bodem inteflaan. In den jaare i7y4. beliepen de fchulden van Portugal , alleen aan het haar graan leverend Engeland, ox vyftig miliioencn ponden tferlings ; en dus vyfendertigmaal meer , dan deszelfs geheele waarde bedroeg. Laat ons dit onderzoek niet verder voortzetten ; deeze aangevoerde ftaaltjes zyn meer dan voldoende , om te bewyzen , dat Spanje en Portugal even zo min reden hebben , om zich met deeze ontdekking te ver beugen, dan Africa en America. Een»  ONDEKKING VAN AMERICA. 359 I Eene voortduurende vermindering van inwooners : (want thans kunnen die byde ryken ter nauwernood agt millioenen ingezetenen opleveren) : verval van kunsten en handteeringen: toeneeming van Afiatifche zeden: verwaarloozing des Landbouws en veeteelt : vermeerdering van dweepzucht en bygeloof: uitzetting van armoede en nooddruft ; zie daar de ryke voordeden van de verweldiging van America. . Ach mocht scipio, mocht sertorius, die deeze gewesten in hunnen bloei aanfchouwden , nog eenmaal het hoofd opfteeken , om derzelver verval en vernedering te zien , hoe groot zoude hunne verbaazing, hunne verwondering niet weezen ? Laat ons nog een ftap verder doen. De Wysgeerige (II) horatiqs klaagde reeds in zyn tyd , dat de onderneemzieke fterveling in de ingewanden der aarde durfde wroeten , en het goud , de bronwel van de heillooste rampen, uit dezelve fcheu- ren. De aanwas der weelde , en het daaruit voortfpruitend zedenbederf billykten , in veelen opzichte, zyne geftrenge klagten. — Maar wierd hy eens in onze tyden verplaatst; konde hy eens met eigen oogen aanfchouwen, de onoverzienbare goudhoopen van Peru : de ryke zilvermynen van Brazilien : de kostbaarheden in 't hart van Chili , Terra Firma, nieuw Castilien en Mexico verborgen ; dan ging gewis zyn gal aan 't zwellen (mm). Ongelukkig gewest, zoude hy uitroepen , 't welk zo veele doffen van ondeugd en fchennis in uwen fchoot befluït: en driewerf ongelukkiger dat land, naar het welk (11) Hokatius L. III, Od, XXIV. (mm) Conf. cundem Lor. c.  SÖO VRYMOEDIGE GEDACHTEN OVER DE welk de goden, in hunnen toorn, deeze ryke flroomen van onheil doen afzakken! Indedaad fchoon America zich hier van haare fchoonfte zyde vertoont: en duizende voorfpraaken door het vertoon van 't oogverlokkend metaal , op haaren kant trekt, die de nuttigheid haarer ontdekking uitgalmen , en luidkeels fchreeuwen («ra), geldis de ziel, de zenuwe van den Staat: vind de nauwziende Wysgeer hier wederom groote redenen van bedenking. Hoe vraagt hy : kunnen dan deeze fchatten , hoe groot derzelver nut ook in de zamenlevinge zy, het ombrengen van zo veele Americaanen, de harde flaaverny van de ongelukkige bewooners van Africa, en die wreede plaag, die de werktuigen der voortteeling aantastende hetmenschlyk geflagt in deszelfs beginzelen vernietigt, herftélleh en Vergoeden? Hebben wezenlyk de Americaanfche Mynen onze vermogens en bezittingen verrykt ? Is Europa werklyk in rykdom toegenomen ? Al heeft men thans agtmaal meer goud en zilver dan te vooren, zyn de pryzen der levensbehoeften ook niet evenredig agtmaal hooger gereezen (oo) ? Zoude ook die geftaadige uitvoeren van graanen, welke moeten afgezonden worden, om Spanje en Portugal , met derzelver uitgeftrekte Volkplantingen, te voeden, Europa niet ter eenigen tyd op een jammervollen hongersnood kunnen te ftaan komen? Docli gefield wy waren werklyk ryker geworden, zyn wy daarom gelukkiger ? Geene (nn) Cicero pro lege Man. (oo) Ziet Befpiegeling I. Deel.  0NDEKKIN6 VAN AMERICA, 3^ï Geene fchatten, zingt (pp) hora-ius , neemen de pyniginge en onruste der ziele weg, of kalmen het gefolterd hart : veeleer zyn zy dikwils vloeiende wellen van nypende ongerustheden , knaagende zorge, pynigende kommer. Dit ftaaft de daaglykfche bevinding. Overal treffen wy Tantalusfen, in de grootfte ongerustheden , knellende uitzichten , vrekkige gierigheid, hunnen kortftondigen leeftyd afpein* fende : overal Croefusfen , die, te midden van bergen van goud, door zelfverveel, naargeestigheid en ontevredenheid uitteeren. — Men zoude hier ook nog kunnen byvoegen , dat de vermeerderde rykdommen veelal den ruimften weg baanen, aan weelde , losbandigheid en wellust , de voorboden eenes niet verre afzynden ondergangs. — AVy zouden hier het voorbeeld van 't heldhaftig Sparte ten bewyze kunnen aanvoeren ; 't welk door het indringen der rykdommen , door toedoen van acis en agesilaus , weldra onder de overmagt haarer vyan« den moedloos bezweek. Wy zouden nog kunnen zeggen (qq), dat het waerelddwingend Rome, haare verzwakking , het onzenuwen haares magts , van dat tydftip af, merkbaar begon te gevoelen , toen eene afiatifche leefwyze, pracht, overvloed, weelde, zich binnen haare muuren begonden te vertoonen. — En eindlyk nog kunnen aanmerken, dat met de vermeerdering van goud en zilver, tevens de belangens der (pp) Ode XVIII. L. III. XVI. L. II. XVI. U III. XXIV. (qq) Voyez Hifi* 4u las Emp*  36a VR7MOEDIGE GEDACHTEN OVER DE der onderfcheiden volken van Europa , eene gansch andere swenkmg hebben gekreegen : dat gevoJgJfc de redenen om elkander' aantevallen en te bëoorlo gen , ook evenredig menigvuldiger en algerneener zyn gewordeil, inzoverrej dat wanneer nu flechts eln vonkje ver eeldheid in 't eenen land word zen alle de anderen terftond in lichter laije vlanune worden gezet , en weggefleept worden in de beurt- wjslehngen van aanval of verweering - Maar my dunkt, dat ik elk myn'er Leezers my reeds hoore toeroepen: de Americaanfche gondftapels belooven ons en den nakomeling, niets dan ramp en jammer. - Voorzeker heeft de wrokkende nog over. gebleven Americaan zynen onderdrukker niets er gers kunnen toewenfchen , dan het bezit van een me." taa , t weik hern eenSj 2yn£ g ^ onredu digheden, ten dunrlïen zoude betaald zetten Met hoe veele trekken zoude ik dit awarWèrwïg ta- fereel nog kunnen verdonkeren? Hoe veele voorbed- den ten bewyze kunnen aanvoeren , zo uit de tegen- woordtge gefteldheid van America, als uit die dere volken ontleend , welke zonneklaar betooren , da de voord Ien p onsdoord£e2e Qm ^ bragt, met de nadeden in eene Juiste weegfchaal gelegdzynde, buiten allen twyfel, den evenaar naar den nadeehgen kant zouden doen overhellen ? Dochde aangeflipte redenen zyn, gelyk ik vertrouwe, meer dan voldoende om ons te overtuigen , d,t ontvon! A?"iS ' d°°r ee" g£heel ha,f™« is ontvolkt; Afnca fq een afgrond van jammeren „êergefloten; het menschdom door eene verpestende kwaal m de begmfels zyns beftaan ondermynd ; twee voor den koophandel veel beloovende ryken in hunnen bloei  6NDEKKINO VAN AMERICA. 36*3 bloei zyn geknot; de Godsdienst fchrikbaarend by de ongeloovigen onteerd ; en de weelde , pracht en zedenloosheid zyn uitgezet en aangegroeid; dat eene gebeurtenis , zegge ik , welke alle deeze jammeren tent gevolgen gehad heeft , nimmer by het menschdom in 't algemeen , als eene zegening , als een geluk , kan of moet befchouwd worden. (rr) Hoe fchoon, hoe gröotsch het dan mooge fchynen , barbaarfche horden uit hunne bosfchen te trekken , om hen tot menfchen, ja tot befchaafde menfchen te vormen , fchynt het my toe , uit het betoogde te kunnen befiuiten, dat het beter zy, de nog onbekende wilden hun zwervend leven in vreede te laaten genieten, dan de Papous of Diemenlanders, door ingebeelde behoeftens geprikkeld, of uit zucht , om opheldering van eenige nutlooze poincten in de NatuurSterre- of Aardrykskunde te bekomen , te gaan opzoeken , om hen in kluisters te ketenen. Indien hunne elende de onze overtreft, laaten wy hen beklaagen: en kunnen wy niets ter vermeerdering van hun geluk toebrengen, laaten wy hen ten minften niet rampzaliger maaken, door hen te overheerfchen. —• Zie daar Leezer , u eenige vrymoedige gedachten over de ondekking van America ter beoordeeling voorgelegd. —> Verre zy van my de waan , dat ik hier door alle de zwaarigheden , welke men over dit ftuk kan aanvoeren , hebbe opgelost , of dat ik in veele grondftellingen niet deerlyk gedwaald hebbe. ■ ■ 'Er is in deeze ftoffe te groote verfcheidenheid , van in een loopende en elkander overdwarfende oorzaaken. 'Er (rr) Befpiegeling over America,  S6°4 VRYM. GEDACHTEN OVlR DE OND. VAN AMERICA» 'Er heerscht te veel onregelmaatigheid in onze weldoordachtlte ontwerpen , om immer in ftaat te zyn eene zaak, van zulke eene uitgeftrektheid, te kunnen overzien, en alle derzelver gevolgen te verklaaren. — De vraage dan, of de ontdekking van America 't menschdom in 't algemeen voor- of nadeelig geweest zy , blyft nog voor ons een geheim , welks ontknooping wy liefst aan de volgende eeuwen overlaaten. ——  IL NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. NATUURKUNDEenNATUURLYKE HISTORIÉ* &atuurk, W Dtfl. A»   367 BETOOG DAT DE VREES VOOR HEERS CH EN DE ZIEKTEN IN DE DAAD EEN MIDDEL IS OM DE BESMETTING DEEZER ZIEKTEN TE BEVORDEREN, EN DE ZIEKTEN ZELVEN GEVAARLYKER TE MAAKEN DOOR j*. R. D E I M A N, Mei. Doclor. (*) De cennis van den invloed onzer neigingen en hartstochten op het ligchaam, zo wel in deszelfs ge» zonden als zieken toeftand, opent voor den Wysgeer en den Geneeskundigen , niet alleen een ruim veld van nuttige en leerzaame Befpiegelingen, maar is ook in het byzonder voor den Geneesheer van het uiterfte belang , in het verklaaren der verfchillende oorzaaken en verfchynfelen der ziekten. —— En fchoon men geenzins kan ontkennen , dat onze hartstochten, in zommige gevallen en onder zommige omftandigheden , eenen heilzaamen invloed op onze gezondheid hebben kunnen, ja fchoon 'er voorbeelden zyn , dat ziekten en ongemakken van het ligchaam door opkomende gemoeds aandoeningen zyn geneezen, zo heeft nogthans de ondervinding van alle tyden geleerd, dat in de meeste gevallen de uitwerkingen der hartstochten voor onze gezondheid ten hoogften nadeelig zyn, dat veele ziekten of haaren oorfprong aan gemoedsaandoeningen verfchuldigd zyn, of, door derzelver tusfchenkomst, aanmerklyk vermeerderd worden, (*) VoQtgeltezen in een Letterkundig Genootfchap. Aa 2  3CT3 DE TREES VOOR HEERSCHEKDE ZIEKTEN den, eri dat de Geneesheer, wanneer hy niet naauwkeurig genoeg hiervan onderregt is, zich dikwerf in zyne geneeswyze ziet te leur gefteld. Ondertusfchen is het genoegzaam bekend, dat niet alle hartstochten op gelyke wyze op het ligchaam werken , dat zommige derzelven de vermogens van het ligchaam in eene zeer heevige beweeging brengen , andere daarentegen de werkzaamheden van hetzelve verminderen; — dat zommige,even als fterkwerkende vergiften , als in een ogenblik onze gezondheid vernietigen , eh de gevaarlykfte toevallen, ja niet zelden eenen ogenblikkelyken dood ten gevolge hebben, terwyl andere, even als langzaam werkende vergiften, ongemerkt onze gezondheid ondermynen , en ons aan een kwynend en ongelukkig leven blootftelién. Deeze zo verfchillende uitwerkingen der hartstoch. ten hangen gedeeltelyk af, van den byzonderen aart der hartstocht zelve, en van de verfchillende voorwerpen tot welke zy zich bepaalt , gedeeltelyk ook van de omftandigheden waaronder zy werken, — van 1| de byzondere gefteldheid des ligchaams, en den graad van gevoeligheid der zenuwen, — zo dat zomwyleu een en dezelfde gemoedsaandoening , by een en dezelfde perzoon, op onderfcheiden tyden , en onder verfchillende omftandigheden , zeer onderfcheiden uitwerkingen voortbrengt. Dan , daar het thans myn oogmerk niet is, eene Verhandeling over de verfchillende hartstochten en derzelver onderfcheiden uitwerkingen op het ligchaam voorteleezen, zo oordeele ik her ook niet nodig het gezegde door voorbeelden en waarneemihgen nader te bewyzen, maar zal' zonder verder omflag van woorden overgaan tot het onderwerp myner tegens- woor-  EEN MIDDEL OM DERZ. BESMETT. TE BEVORDEREN. S zo volgt, dat ook langs dien weg , de al te groote vrees voor heerfchende ziekten aanleiding geeft, om de opneeming der fmetftoffe door middel van de aderrrhaaling te begun- ftigen. Dan nog fterker ziet men de nadeelige uitwerkinge der vrees in het verfpreiden der fmetftoffe door het ligchaam , en in het medewerken om de opgenoomen ftoffe door het ligchaam te verfpreiden. —— Wy hebben gezegd , dat by alle aanft.eeking, behalven de opneeming van fmetftofFe, nog eene byzondere gefteldheid van ligchaam vereischt wierd, om de ziekte tot daadelykheid te brengen. En het is zeeker, dat zonder eene zodaanige vatbaarheid van het ligchaam, geene befmetting mogeJyk is. Hoe meer wy de inrichting van ons dierlyk faamenftel onderzoeken , hoe meer wy overtuigd worden , dat in den gezonden toeftand van hetzelve, de natuur of de onderfcheiden vermogens van het ligchaam , onderling en in de volmaaktfte overeenkomst, onafgebrooken werkzaam zyn om het ligchaam in ftaat te houden , en alles wat aan de gezondheid eenig nadeel zoude kunnen toebrengen aftezonderen , en langs verfchillende wegen uit het ligchaam te voeren. Wy menfchen zyn ieder oogenblik in ons leven, om-  gSo DE VREES VOOR ïiEERSCHENQE ZIEKTEN omringd van duizende dingen die op dhs werken, en op verfchillende wyze onze gezondheid in gevaarbrengen. _ De dampkring, dien wy inademen, het voedfel dat wy gebruiken , de drank waarmede wy onzen dorst ftillen, zyn veelal bezwangerd met zelf. fïandigheden, die op meer dan eene wyze fchaadelyk voor onze gezoudheid zouden kunnen worden , in, dien niet de wyze natuur daarin voorzien had', ea ons ligchaam met vermogens had uitgerust, door welkers werkzaamheden alle deeze 'dreigende gevaaren wierden afgewend , en de anderzins fchaadelyke uitwerkingen van zo veele verfchillende oorzaaken van ziekten wiefden voorgekomen. Zo lange het ligchaam niet verzwakt is, zo lange de natuurkrachten in eene geregelde ondergelchiktheid werken , en door geene hartstochten bcftormd worden ; zo la'nge genieten wy eene volmaakte gewondheid, terwyl ieder vertraaging, ieder ongeregeldheid in deeze werking als eene afvvyking van den ftaat der gezondheid kan aangemerkt worden. Daar wy nu met reden mogen vooronderftellendat ten tyde van heerfchende ziekten de dampkring met fmetftoffen is bezwangerd , en uit dien hoofde alle menfchen, welke deeze lugt inademen, niet al. leen aan de befmetting zyn blootgefteld , maar ook werkelyk de fmetftoffe opneemen ; zo moet de reden , waarom niet alle die menfchen daadelyk door de heerfchende ziekte worden aangetast , daarin gezogt worden , dat die menfchen , of deeze ziekte reeds gehad, en dus geene verdere vatbaarheid daarvoor hebben ; zoo als by voorbeeld , de heerfchende kinderziekte, - 0f dat door de gunstige werking der natuurvermogens, de opgenoomen fmetftoffe in haare ont-  ËEN MIDDF.L OM DERZ. BEsMETT. TE BEVORDEREN. $$t ontwikkeling wordt tegengegaan , en dus, of onfchadelyk gemaakt, of langs verfchillende wegsn wederom uit het ligchaam gevoerd. O ver weegen wy nu , de hiervoren opgegeeven fchaadelyke uitwerkingen der vrees ten tyde van heerfchende ziekten , dan kunnen wy geen ogenblik twyfelen , of deeze zyn zeer gefchikt , om de natuur buiten ftaat te ftellen , haare heilzaame poogingen tot bewaaring der gezondheid aan te wenden , en de opgenoomen fmetftoffe in het ligchaam onfchaadelyk te maaken , maar werken veeleer mede , om de ontwikkeling en verfpreiding dier ftoffe te begunstigen» Onder de genoemde uitwerkingen telden wy, in de eerfte plaats : Eene verzwakking en grootere gevoeligheid der zenuwen. Om ons een oppervlakkig denkbeeld te vormen , hoe zwakke en gevoelige zenuwen een middel kunnen worden , om de ontwikkeling eener ziekteftof in het ligchaam te bevorderen , hebben wy flegts het volgende te overweegen, en met het vooraf gezegde te vergelyken. Vooreerst : zwakke zenuwen verminderen in het algemeen de werking van het ligchaamlyk levensbeginfel, en maaken daardoor eene veerkrachteloosheid in de vermogens van de byzondere deelen van het ligchaam. Ten tweeden: zwakke, en gevoelige zenuwen maaken de deelen van het ligchaam gevoeliger en meerder vatbaar voor de werking der natuurlyke, zo wel , als der onnatuurlyke prikkels. — Daar nu de fmetftoffe onder de onnatuurlyke prikkels behoort , zo moet natuurlyk in zodanige gevoelige geitellen, natüürk. IV. Deel. Bb de  $82 DE VREES VOOR HEERSCHENDE ZIEKTE!? de werking der fmetftoffe grooter zyn dan in minder gevoelige , en het gevolg hiervan is, dat door de meerdere werking van het hart en de bloedvaten koortswyzige beweegingen ontftaan, en dus de fmetftoffe meerder door het ligchaam verfpreid wordt. Ten derden : zwakke en gevoelige zenuwen bewerken eene ongeregelde werking in de byzondere orgaanen , welke beftemd zyn tot afzondering der fchaadelyke vogten in de verfchillende holligheden van het ligchaam , — en dus word de natuur belet om de fchadelyke vogten in het algemeen, maar ook ïn 't byzonder de fmetftoffe aftefcheiden. Ten vierden : Eindelyk , veroorzaaken zwakke en aandoenlyke zenuwen krampachtige faamentrekkingen in die werktuigen , welke door de natuur gefchikt zyn , om alle vreemde en fchadelyke ftoffen eenen uitweg uit het ligchaam te verfchaffen. Ik zoude my te verre van myn onderwerp verwyderen , en veelen uwer verveelen , indien ik hier in verdere byzonderheden wilde treeden , en de opgenoemde uitwerkingen der verzwakte zenuwen verder wilde ontleeden. Ik vertrouw dat het aangehaalde genoegzaam zal zyn , om u te overtuigen , hoe veel zwakke zenuwen als uitwerking der vrees voor heerfchende ziekten toebrengen , om de opgenoomen fmetftoffe daadelyk in werking te brengen. Onder de uitwerkingen der vrees voor heerfchende ziekten, telden wy in de tweede plaats , eene krampachtige famentrekking der huid, vergezeld met eene ophooping van het bloed in de inwendige deelen van het  Een middel om derz. eesmett. tebevorderen. 383 het ligchaam. Het natuurlyk gevolg hiervan is niet alleen, zo als wy reeds gezegd hebben, eene belette uitwaasfeming, die op zich zelve alreeds in ftaat is, koortsagtige beweegingen voorttebrengen; maar' daar dei ondervinding ten duidelykften leert, dat, by eene belette uitwaasfeming , de ftoffen zomtyds in één oogenblik naar de inwendige deelen gedreeven worden, en heevige colieken en andere ongemakken doen onftaan; zo kan ook op dezelfde wyze de opgenomen fmetftoffe naar de inwendige deelen gevoerd, of in het bloed gebragt, en met hetzelve rond gevoerd worden. Men vind eene meenigte waarneemingen , dat menfchen op het oogenblik, dat zy zich in eenen bennetten dampkring bevonden , enkel uit aandoeningen van vrees, door de ziekte zyn aangevallen. Dit verfchynfel kan toch wel niet anders verklaard worden, dan dat door de aandoening van vrees , de fmetftof ogenblikkelyk is opgenomen , en in werking gebragt. Eindelyk in de derde plaats , is ook de bedorven •fpysverteering , als uitwerking der vrees voor heerfchende ziekten , eene medewerkende oorzaak , om de opgenomen fmetftoffe daadelyk in werking te brengen. Bedorven maagfappen , onverteerde fpyzen, en eene verzwakte maag, zyn reeds op zich zeiven eene vruchtbaare oorzaak van menigvuldige ziekten; — hoe veel te meer zal zulks plaats hebben , door de bykoming van eene fmetftoffe, die niets meer nodig heeft om de ziekte doodelyk te maaken, dan dat zy maar niet door de natuurkrachten van het ligchaam word tegengehouden. Wy weeten eigentBb 2 lyk  384 DE VREES VOOR HEERSCÏIENDE ZIEKTE» lyk zeer weinig van de natuur en werking der fmetftoffen , doch dit kunnen wy als zeker vooronderftellen , dat alle fmetftoffen in de dierlyke vogten eene zekere neiging tot bederf voortbrengen , en dat zy dit fterker doen , naar maate de vochten reeds eene natuurlyke geneigdheid daartoe bezitten: — daar nu by eene bedorven fpysverteering, de maag reeds met bedorven ftoffen is opgevuld, en de maagfappen reeds tot bederf overhellen , zo moet natuurlyk door de bykoming der fmetftoffe dit bederf toeneemen, en als zodaanig zich met het bloed vermengende, de ziekte tot daadelykheid brengen. Wy zien dus uit dit alles , dat de vrees voor heerfchende ziekten een werkzaam middel is, zo wel om de opneeming, als verdere ontwikkeling der fmetftoffe in het ligchaam te begunstigen. En dit ftrooktook volkomen met de waarneemingen der beroemdfte Geneeskundigen, die ons als uit eenen monde verzeekeren , dat in heerfchende ziekten niets gevaarlyker is, dan de vrees. Vreesagtige menfchen, zegt hoffman , zyn niet zelden de ongelukkige' fiagtoffers van heerfchende ziekten. — De vrees, zegt werlhoff , geeft aan de heerfchende ziekten 'vleugelen , om haar gift alom te verfpreiden , en haare verwoestingen te vermenigvuldigen. En de meeste Schryvers , die over de Pestziekten niet alleen gefchreeven, maar ook deeze heerfchende ziekte zeiven van naby gezien hebben , verzekeren ons eenpaang, dat de vrees de aanfteeking deezer ziekte on- gelooflyk bevordert. Dan het is niet alleen de aanfteeking welke de vrees bevordert, maar zy ver. meerdert ook het gevaar der ziekte zelve. Alle  EEN MIDDEL OMDERZ. BESMETT. TE BEVORDEREN. 385 Alle gemoedsaandoeningen zyn ten hoogden nadelig by menfchen die ziek zyn ; dit is zo algemeen bekend , en de ondervinding heeft daarvan zo veele droevige voorbeelden opgeteekend, dat het niet noodig zal zyn hierover verder uitte wy den. —— Doch dat onder alle gemoedsaandoeningen, de vrees het nadeeligfte is , vooral in heerfchende ziekten, dit zal ik nog met weinig woorden tragten te bewyzen. En om hier in geene fpitsvinnige redeneeringen te vervallen , zal ik flegts eenige omftandigheden aannaaien , welke door alle beroemde Geneeskundigen, in alle tyden als gevaarlyk in heerfchende ziekten zyn befchouwd , en vervolgens aantoonen , dat de vrees zeer veel toebrengt, om deeze verfchynfels daarteftellen. Onder deeze gevaarlyke verfchynfels telt men in de eerfte plaats : Eene fchielyke vermindering van krachten. —• Hoe verfchillend ook de Geneeskundigen ten aanzien der natuur en behandeling deezer ziekte mogen denken , zo komen zy toch daarin overeen, dat, wanneer in den loop eener heerfchende ziekte , zich een groot verlies van krachten openbaart , zulks als een gevaarlyk teeken moet aangemerkt worden ,• — en in de daad, men behoeft geen Geneesheer te zyn , men behoeft flegts een oppervlakkig denkbeeld van de zaak te hebben, om intezien, dat van het behoud der krachten in deeze ziekte alles afhangt, en dat alle aangewende poogingen der kunst vruchteloos zyn , wanneer de natuurkrachten onder den last der ziekte bezwyken. Een tweede gevaarlyk verfchynfel in heerfchende ïiekten, is de ylhoofdigheid. —— Daar de ziel in Bb 3 alle  SS6 DE VREES VOOR HEERSCHENDE ZIEKTE» alle haare werkzaamheden, de medewerking van het ligchaam, en byzonder van het levensbeginfel nodig heeft - daar in den aanval van ylhoofdigheid de denkbeelden buitengewoon levendig en buitenfpoorfe zyn, zo begrypt een ieder van zelf, dat de leevens- geesten daardoor geweldig moeten verminderen . Men behoeft, om zich hiervan een denkbeeld te maaken , flegts zodanige ongelukkige lyders in den aanval van ylhoofdigheid te zien ,met welk een onbegryplyk vermogen zy de reeds gezonken krachten vanhethgchaam doen werken, en,om» te fpreeken hunne laatfte levenskrachten verfpillen , - en tot welk eene veerkrachteloosheid de ziels- en ligchaams. vermogens zyn gezonken , wanneer door gebrek aan krachten de ongeregelde en onfluimige denkbeelden eenigzins beginnen te bedaaren. Hierby komt nog, dat de lyders, geduurende deeze aanvallen , gemeenlyk niet alleen de nodige geneesmiddelen, maar ook zelf het drinken weigeren te neemen, en zy dus van alle hulpmiddelen ontbloot, aan hun eigen noodlot zyn overgegeeven. Een derde gevaarlyk ' verfchynfel in heerfchende gekten , is het bederf in de fappen en in de vaste deelen van het ligchaam Wanneer de ziekte tot die hoogte is geklommen, en de ontbinding der vogten zo verre is bevorderd , dan is zekerlyk het gevaar zeer groot , en de hoop tot herftel ten niterlten klem , vooral wanneer dit verfchynfel gepaard gaat met verlies van krachten. £ denk niet dat het noodig zal zyn , op dit ftuk te blyven ftil «aan, en u de redenen te ontvouwen , waarom dit verfcnynid in heerfchende ziekten zo gevaarlyk is. - Deeze  EEN MIDDEL OM DERZ. BESMETT. TE BEVORDEREN. 38? Deeze zaak is zo algemeen bekend, dat men niet zelden enkel op het hooren van het woord bederf, zelfs ook in andere ziekten , den lyder voor verlooren rekent. Ik kan echter niet voorby , met een enkel woord aantemerken, dat ik hier het woord bederf niet neem in de gewoone beteekenis, waarin het zomtyds niets meer wil zeggen, dan eene zekere kwaadsappigheid, en oneindig minder gevaar aanduidt, — maar ik verfta hier onder het woord bederf, dienhoogen graad van fcheikundige ontbinding van het bloed en de overige fappen, waardoor de vogten niet alleen haare natuurlyke eigenfchappen geheel en al verliezen, maar waarvan ook eene algemeene verfterving der vaste deelen gemeenlyk het gevolg is. Dat ondertusfchen de drie opgenoemde verfchynfels , namenlyk het verlies van krachten , de ylhoofdigheid , en het algemeene bederf in de vogten in heerfchende zieken , veel door de vrees bevorderd worden, daarvan zullen wy ons ligtelyk kunnen overtuigen , wanneer wy het volgende overweegen. Zodanige menfchen, by welken de vrees voor heerfchende ziekten hartstochtelyk is geworden , vervallen nog in fterkere gemoedsaandoeningen , wanneer zy daadelyk door de ziekte worden aangetast. By de vrees voor eene aanftaande gebeurtenisfe voegt zich nog altoos de ftille hoop, dat het gevaar nog zal afgewend worden; deeze blyde aandoening verzagt nog altoos by tusfchenpoozing de onaangenaame voorftelling die wy ons van de zaak maaken. Doch naauwelyks zien wy ons in het gevreesde geval geplaatst, ea dus buiten de mogelykheid, van het geBb 4 vaar  588 de vrees vo°* heersciiende 2iekten vaar te kunnen ontduiken, of onze ■ ginnen met verdubbelde krachl J T1"^" ^ vrees word door de voorft^ nT" gevolgen nog aanmerkeiyk veZZtT^ ge de vrees voor heerfchende *m * *" voorftehing eener ^^.^ «e ge vleijen wy ons nog met de b ' " ' Z° ,an- & iet d,„ ni« natuuriyt> da M„d d„„r de ™"ev- r„ d :r,ei meerderen , °d noS oneindig ver, haaren aart het hgchaam verzwakt, e» de levens! krachten vermindert ? S IS hÊt eenigzins v^<*> dat menfchen van zulke ver-  EENMIDDEL OM DERZ. BESMETT. TE BEVORDEREN. 389 verzwakte ligchaams- en zielsvermogens in deeze ziekte , zo ligtelyk in eene foort van ylhoofdigheid vervallen , daar wy by ondervinding weeten , dat aanhoudende gemoedsaandoeningen reeds op zich zeiven , en by eene volmaakte gezondheid , in ftaat zyn, onze denkbeelden te verwarren , onze verbeelding te verhitten, en dus onze redelyke vermogens uit haaren geregelden gang te brengen? — Moet niet natuurlyk deeze verwarring van denkbeelden, door den verfoeiden omloop der vogten, en door de prikkeling der ziekteftoffe nog aanmerkelyk vermeerderd worden ? En eindelyk , daar de ondervinding leert dat heerfchende ziekten door de aanhoudendheid van de koorts, en door de fmetftoffe zelve eene neiging der vochten tot bederf maakten ; Is het dan te verwonderen , dat door aanhoudende gemoedsaandoeningen van vrees en angst , deeze geneigdheid der vogten tot bedeif, tot eene doodelyke verrotting overgaat , vooral wanneer het dierlyk famenftel reeds van krachten is uitgeput , en 'er niets meer is 't welk de dierlyke vogten tegenhoudt, om volgens haare natuurlyke neiging , in eene geheele ontbinding overtegaan ? My dunkt dit alles valt zo zeer in 't oog, dat ik aan uw oordeel te kort zoude doen , indien ik dit nog verder wilde betoogen. Wy hebben dus gezien, hoe nadeelig de vrees voor heerfchende ziekten is , hoe dezelve niet alleen de aanfteeking.bevordert, maar ook de ziekten zeiven gevaarlyker maakt. Reden genoeg om eene hartstogt tegen te gaan, B b y die  390 DE VREES VOOR HEERSCHENDE ZIEKTEN ENZ. die op zyn best genoomen eene zwakheid van -eest , die onze gezondheid ondermynt, de genoegens van ons leven verbittert, en in dreigende gevaaren ons buiten ftaat ftelt, de beste middelen ter beveiIWng ia 't werk te feilen. — Gelukkig hy , die tusfchen roekeloosheid en hartstochtelyke vrees den gelukkigen middenweg weet te kiezen , die meL een vergenoegd hart en ftandvastigheid van geest, op den Weg des levens voortwandelt , en aan geene angstvalhge bekommernisfen over aanftaande gebeurtenislen, den rust van zyn gemoed, en de gezondheid van zyn ligchaam opoffert.'  III. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y dS. HISTORIEKUNDE.   393 HET LEVEN VAN LEIBNITZ* Uit het Hoogduitsch. Godfrjêd willem van leibnitz wierd in den» Jaare 1646 te Leipzich gebooren. Zyn vader , die aldaar Hoogleeraar in de Zedekunde was , zou ons reeds niet meer bekend zyn, indien hy zulk een zoon niet gehad had. De vader ftierf, toen deeze flegts zes jaaren oud was, en liet zyne kinderen weinig vermogen na. De jonge leibnitz toonde reeds vroeg die krachten van geest en die onvermoeiden vlyt, waardoor hy vervolgens boven andere menfchen heeft uitgemunt. Het beste van zyn erfdeel beftond in eene talryke bibliotheek, in alle vakken der wetenfchappen. Hiermede bragt hy den gantfchen dag in die jaaren door, welke gewóonlyk tot de ontwikkeling van de phyfieke vermogens der menfchen beftemd zyn, zonder dat deeze daaronder geleeden hebben. Eene onbeperkte wysbegeerte en rustelooze werkzaamheid characlerifeerden reeds zyne vroege jeugd. Hy ftelde belang in alles , wat flegts een voorwerp van navorfching zyn konde, en toonde overal zucht voor waarheid. Daarby dreef hem een geduurige rusteloosheid, die mogelyk gedeeltelyk een gevolg van zyn levendig temperament was , tot eene beftendige afwisfeling in zyne bezigheden. Met geringer werkzaamheid, met minder groote zielsvermogens zou een foortgelyk charadtermiddelmaatige menfchen opleveren,zo als wy die dikwils zien, welker buigzaame verbeeldingskracht alles ligt bevat, wat men haar aanbiedt, die aan ieder voorwerp ligt opmerken, van welk een kant bet voor de waereld belangryk zyn kan , doch die zich  -394 HET LEVEN VAN LElBNlTz. ziek door de moei e eener aanhoudende bezigheid een enkel voorwerp laaten affchrikken 'Ö ^ altyd van het een naar het ander tn 1 ^ een menigte van.kundigheden voor de maatfcL" bruikbaar blyven. Van een lnde;;^- fchrandere vernuften, die zich een gedeeke dP menschlyke wetenfchappen geheel en al w^etei«* te maaken derzelver kring verder uittebrei en ea d waereld met fchatten van kundigheden te verTyke, fCh die Zelden 111 A«. om meerder wetend Pen te invatten. Van hier ontftaat niet allee de eI SSS*?van de waarde d- wecenicnappen, de vooringenomenheid vn™ , ri- dueen in ltaat is voorttebrene-en n™i. noeg 1S om een grooter gedeelte vin h», ' , veld dergeleerdheidzichen^^ Ivk yplf k„ te maaken, dan gewoon- da r bv d hT°°te TnUften Pl3atS Vindt5 "»^*r hy i! :r ieid paart °m zyn §eest * 44 wet SPDt s°Verte§ieren' d- ^ verfchillende gTn et elf wel, 5 ^geIute^ fen inl 7 ee"gantsch gevolg van ontdek kit erbied! wege s de uitmuntende werking, die het gedaan lig 1 * °PZiCht kM °nS de ™*> onverfchil, ng zyn 0f leibnitz zelf geloofd heeft, dat do Theoiuee .een volkomen bevredigende oplosing 0Z die dmstere voorwerpen in zich bevatte. Het edel oogmerk van den Schryver was, om zeer popu,t voorgedragen dwaalingen en twyfelingen \!gT* werken , e„ dit kon hy alleen doen door zodanii voordracht van zaaken , . waarin hy groadft^8 r "\T1 m ^ aangenomenwa; ren, leeraarde , zonder te verre van de gewoone wv. ze van voorftelling aftegaan, y Hoe veel leibnitz ook zelf gedaan heeft , is dit echter het alles niet, het welk hem doet u tfteektn boven andere groote mannen , wien wv de uhhrZ der menfchelyke kundigheden* dankll hebb " ^ z f m ftaat was mttevoeren. Die kinderachtige ydel . Ï * ' beWÊ1'k^ d. wetenfchaPpengfleychtS ■ vn ffllddeI o,nroem ^ verwerven, aanziet, wierd n y„ verheven ziel door de levendigfte zucht o^w n. •* 0Wde^ Pöoordeeling de wetenfchappen,die hy  HET LEVEN VAN LEIBNITZ. 40J py als het betaaraelykfte voorwerp voor het menfchelylc verftand befchouwde , overal uittebreiden en te vermeerderen; het zy door eigen pooging , of door die van anderen. Door de uitgebreide correspondentie, die hy op zyne reizen gemaakt had, en die zich zelf tot China uitftrekte, wist hy, waarmede zich de geleerden van half Europa bezig hielden; hierdoor zag hy alle de vakken die nog aangevuld moesten worden , en moedigde overal bekwaame vernuften aan, om daartoe de hand te leenen , gaf hen raad, hoe dit of dat aantevangen was, gaf ontwerpen aan de hand , die zyn vnichtbaare genie voor alles, wat men wilde, fchiep, en met welke anderen pronkten , om zich zeiven niets van hunnen geringen roem te onttrekken. Zo hebben wy leibnitz veele pogingen van geringer geniën in de wetenfchappen te danken , die zonder hem nooit zo ver zouden gekomen zyn , en nooit op den weg zouden geraakt zyn, dien zy zyn ingeflagen. De meesten van deezen zyn lang vergeeten , maar zy bewerkten toch de uitbreiding dier verlichting en van die kundigheden , welke zedert dia tyden zo algemeen begonnen te worden. Byzonder was hy voor Duitschland, de ziel van alle geleerde werken. Hy haalde den Koning van Pruisfen over, om die Maatfchappy van Wetenfchappen opterichten, die zich zo veele verdiensten verworven heeft. Hetzelfde wilde hy in Dresden en Weenen doen. Deeze Maatfchappyen moesten met elkander briefwisfeling houden, en eene verbindtenis van veele Geleerden dichten , zonder welke de Natuurkunde althans nooit tot een hoogen graad van volkomenheid koude komen , omdat het in deezen van tallooze proeven af hangt, die enkele menfchen op zich zeiven zelden in ftaat zyn te doen, en die ook op het getuigenis van enkele indiviC c 5 duus.  40« het LEVEN VAN LEIBNITZ, -duusgee» geloofwaardigheid genoeg hebben, om daarop in de wetenfehap te bouwen. Op zyne laatfte groote Reize door Duitschland zocht hy ook zulk eene algemeene vereeniging van Ge! leerden in alle Provinciën te ffichten, door welken de Vaderiandfche Gefchiedenis moest bewerkt worden, van welke toen nog zo weinig bekend was. Hy is het wien onze eeuw den algemeenen geest van echte frakken te verfamelen en uittegeeven te danken heeft, door welke nu prakticaaie Staatsmannen in ftaat ge' Md zyn om uit goede gronden en in een goeden famenhang te werken , en Gefchiedfchryvers om zulke werken te leveren, die geen wysgeerige Romans beheken, maar voor den Burger en Staatsman tevens leerzaam zyn, omdat- zy op eene waare kennis van alle de omftandigheden van zyn Vaderland berusten '(*). Met de geleerden van andere Natiën onderhield leibnitz briefwisfeling over geleerde belangen van allerlei aart , en wel voor het groctfte deel opentlyk in de AEla Eruditorum. In deeze brieven en kleine opReifels beftaat het meeste wat wy van zyn pen hebben. ^ Want juist omdat hy met zo veel dingen zich bezig hield 4 overal nieuwe uitzichten ontdekte, en (*) Zonder die verfameling van echte (tukken en oude gefchiedverhaalen, van welken 'er zedert twee eeuwen zo veele gedrukt zyn, zouden dcDuitfchers nooit een goede Provinciaale gefchiedenis gekregen hebben; en het zyn alieen zodanige Provinciaale gefchiedenisfen, die met zulk een genie gefchreven zyn, als diezy aan shttler te danken hebben , welke den vaderlandlievende!] Duitfcher wegenszyne politieke betrekkingen een waar licht geeven.  HET LEVEN VAN LEIBNITZ. 4©7 en'proefondervindelyke waarneemingen maakte, had hy geen tyd, om alle zyne ideën uitvoerig op het papier te Hellen , en in alle haare gevolgen en betrekkingen aantetoonen. Hy liet dit aan anderen over, en vergenoegde zich zeiven de nieuwe gedachten bekend gemaakt te hebben. Zyn briefwisfeling duidt een verbaazende verfcheidenheii aan van kundigheden en van de vruchtbaarheid van zyn genie. Dezelfde man, die zich met fabricius over de Godgeleerdheid onderhield, deed dit met schelhammer en sêerling óver de Medicynen en Chemie , met la crose over de Philologie , met muratori over de Gefchiedenis , enderwees bernoulli in de Wiskunst, en de eerfte vernuften van zyn eeuw in de Wysbegeerte. Dan juist uit dien hoofde vindt men ook in zyne fchriften , gelyk men ligt begrypeni kan , veele ontwerpen, die noch hy noch een ander heeft uitgevoerd , en ook niet uitvoeren konde. Hiertoe behoort voornamelyk het idee eener algemeene Karakteriftiek, die tevens een kunst zyn moest om alle waarheden te demonftreeren en zelf nieuwe uittevinden. Een gedachte , die de minften verftonden die daarover gefproken hebben, die ook op de allerdiepfte kennis der herkennende vermogens van de ziel gegrond was, en die daarom leibnitz Zelve, ©mdat hy de grenzen deezer vermogens even zo wel kende, zou hebben laaten vaaren,als hy aan de uitvoering van dit idee begonnen had. Onnoembaare reizen wierd hy niet flechts door geleerden, maar ook in ftaatszaaken om raad gevraagd, en dikwils tot onderhandelingen gebruikt. Men wil zelfs, en niet zonder waarfchynlykheid, beweeren, dat  4«8 het leven van leibnitz. dat van hem het eerst de gedachte ontftaan is, om de rechten van het huis van Hanover ,op de Engelfcht troon te doen overgaan. mgeucn* Czaar peter deed hem een aanbod, dergelyken zedert de tyden der Griekfche Wyzen, mogelyk aan een Wysgeer gedaan was. Hy moes! naar zyn «gen rdeeen een wetboek voor het Rusfifche Ryl omwerpen Maar dit ontwerp, waardoor hy de hoog. fte beftemming van een groot en wys man had kunnen van d ' T °"derdeoori^enpolitiekeplannen van deezen Monarch vergeeten. Niet zeldenwierd het wezen ykgeluk der natiën aan de bevrediging van de eerzuchuge bedoelingen der Grooten opgeofferd" De verbindtenis , waarin eetb^tz met zo veele Vorfien en metzo veele Geleerden ftond, gaf hem aan- Jeidmgtoteenontwerptervereenigingderverfchillende feclen van den Christen-Godsdienst. Indien het mogelyk ™re dit oort uittevoeren, dan vereenigde LEIbnzts ai le ate vermogens in zich, welke in één man ter uitvoe. «n* van zulke oogmerken faamgedacht kunnen worden. Hy bezat de volkomenfte kennis van de Duitfche Con, Stutte en Staatkunde. Hy zou de rechten van de Vorfcn S.dbWT T£Ziea' " d°°r 2^loedaanhet bof had hy de zaak van deeze zyde kunnen bevorderen. Ook namen de Hoven van Berlyn en Brunswyk zo w als het Hesfifche hof ernftig deel i„ deeze zaak. De Koning van Pruisfen benoemde een Commisfie van 1 Geleerden , die daaraan arbeiden moesten. Van de d"eMnTVrr' LEIENITZ tet fch-d^eoo, deel ,n de Theologie met de behoorlyke billykheid dat  DET LEVEN VAN LEIBNITZ* 409 dat laage en beuzelagtige, dat niet altyd met die diepe inzichten ftrookt, welke hier de eerfte hoofdbedoelingen waren. De gantfche onderhandeling en alles wat daarop betrekking heeft, is nog zeer duister. Dit zo» wel als leibnitz'eigene denkwyze omtrent den Catholieken Godsdienst, verwacht nog een nadere opheldering uit de hoogst belangryke , en tot hiertoe ongedrukte briefwisfeling, die nog werkelyk voorhanden is. Dees buitengewoone geest wierd de waereld ontrukt in den jaare 1716. Leibnitz ftierf in hoogen ouderdom, maar zonder dat zyne voorbeeldelooze werkzaamheid door zyne byna boven het menfchlyke verheven infpanning , iets tot hiertoe had verlooren. Da Natuur moet met deezen doordringenden geest een organifatie verbonden hebben ,' die niet te verwoesten was. Hy zat dagen en nachten na elkander op een ftoel zonder eens opteftaan, fiiep tusfchen beiden eenige uuren , en werkte dan weder voort. Een zeer zichtbaare uitdrukking van deeze geheel onvermoeide infpanning en verbaazende werkzaamheid ziet men in de beste afbeeldfels, die nog van hem overig zyn. De befchuldiging van ongeloof, die van ouds her alle buitengewoone geniën door de volken gemaakt wierden — en gelukkig wanneer dit flechts alleen van het volk gefchiedde — deeze haatelyke befchuldiging, die ook verfcheiden ftanden tegen hem in het harnas jaagde, doch die de gunst des Konings, geduurende zyn leven, deed zwygen, toonde zich na zynen dood zo werkzaam, dat niemand het lyk van deezen man, die door den Monarch , door verfcheiden Vorsten, en alles wat hem omringde zo zeer geëerbiedigd, door alle vrienden der welen-  4IO HET LEVEN VAN LEIBNITZ. tenfchappenzohooggefchat was, volgen wilde. Vervolgens wierd hy veele Jaaren lang door het publiek vergeeten. Het was voor onze tyden bewaard, hem en ons zeiven dooreen gedenkteeken te vereeren, hetwelk het Duitfche Vaderland bewyzen zal, dat zyn nagedachtenis daar, waar hy geleefd heeft en geftorven is nog niet is uitgewischt, en de buitenlanderen, die hem' bewonderen, dat ook onder ons de verdienfteu vree» of laat herkend worden. Hoe ryk Duitschland aan groote mannen in de we, tenfcTiappen ook zyn mag, heeft het echter niemand voortgebragt, die zy met Leibnitz gelyk kan Hellen. Het is eene ontheiliging van zynen grooten naam hem geringer geniën op zyde te geeven. Zyne tyd- of landgenooten bernoulli , euler, lambert en kastner in de Wiskunde, kant in de Wy begeerte, iialLERin de Kennis der Natuur, heyne in de Oudheidkunde, lessing en herder in verfcheiden andere wetenfchappen, hebben denzelfden geest van eigen onderzoek op zelf gevonden wegen bewezen. Doch het geen de voornaamften onder de geleerden van onze Natie ieder op zich zeiven bearbeidden, dat alles omvatte en beheerfchte zyn Koninglyke ziel. Hy is onder deDuitfchers alleen den grooten Koning gelyk,die, even als leibnitz, alles omvatte, en zelf doordrong in alles wat binnen den kring zyner werkzaamheid lag; die, even als leibnitz , alles beproefde, ontdekte , fchikte en anderen daartoe aanmoedigde : door wien de waereld beweezen wierd, wat den geest van één menfeh mogelyk is buiten zich te werken, even gelyk haar door leibnitz is getoond geworden, wat het brein van één menfch in ftaat is te denken. ALON-  4li A L O N Z O, Koning van Portugal. Alonzo de vierde , met den bynaam de dappere, beklom in den bloei zyner jaaren den Portugeefchen throon. De vermaaken van den jacht hielden zyne gantfche werkzaamheid bezig. Zyne gunfielingeii gaven deeze neiging gedurig nieuw voedzel,en fpoordenhem aan, om ze meer en meer te voldoen. Hy verfpilde zyn tyd inde bosfchen van Cintra, en de ftaatszaaken wierden verwaarloosd, of door lieden waargenomen , wier belang het was hunnen koning onweetend en werkeloos te houden. Daar ir.tusfchen eindelyk zyne tegenwoordigheid te Lisfabon volftrekt noodzaaklyk was, kwam hy met de woeste onftuimigheid van een jongen jager in den fhatsraad, en onderhield den aldaar vergaderden Adel op een gemeenzamen vrolyken toon met de gefchiedenis van een gantfche maand, die hy met jaagen, visfehen en fchieten had doorgebragt. Na dathy dit verhaal geëindigd had, ftond 'er een van den Adel op : „ Het hof en het leger, zeide hy, zyn „ een gevoeglyk verblyf voor Koningen, doch geen „ bosfchen en wildernisfen. De belangens van by„ zondere burgers zélf moeten daarby lyden, wan„ neer zy de vermaaken boven.de bezigheden van hun „ beroep den voorrang geeven. Maar als de zugt tot „ vermaak het hart van een Koning geheel en al in„ neemt, dan fleept hy een gantfche natie met zich „ in 't bederf. Wy kwamen hier tot een geheel ander „ oogmerk te famen, dan om de heldendaaden eener „ jacht aantehooren, Heldendaaden die alleen voor jonge  4ia ALONZO, KONING VAN PORTUGAt, „ jonge jaagers en valkeniers belangryk zyn. Wil uwe „ Majesteit de drukkende lasten én bêzwaaren van „ uw volk verligten, dan zult gy gehoorzaame on„ derdaanen vinden; zo niet"... _ De Koning fprön* toornig op: — „ Zo niet, en wat dan ?" — „ Zo niet° „ voer de redenaar in denzelfden vasten toon voort ,, dan zullen zy zich een anderen en beteren Koning ,, kiezen." Alonzo ging ten hoogften gebelgd uit den Raad. Na eenige oogenblikken van een koel en ernstig nadenken kwam hy echter bedaard en welgemoed weder in de vergadering. Ik zie, zeide hy, duidelyk de waarheid in van 't geen gy my zo even gezegd hebt. Wie de plichten van een Koning niet uitoefent, zo als het behoort, kan niet langer getrouwe onderdaanen hebben. Van heden af kunt gy verzekerd zyn, dat gy niets meer met alonzo den Jaager zult te doen hebben, maar met alonzo Koning van Portugal.  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, / ' EN MENGEL WERK. wzncelw. W. Deel. Del  i  415 DE BURGERDEUGDEN VAN S0CR4TES, GESCHETST dook. E. ENGELEN. (*) De kennis en de beoeffening der oudheid is niet alleen hoogst noodzaaklyk , om met eenige vrucht de loopbaan der weetenfchappen intetreeden , maar tevens ook ter vorming van het hart en de zeden. Jy Zy levert zo wel voorbeelden op , welke den belangzoeker, den heerschzuchtigen tot affchrik kunnen verftrekken , als fchitterende modellen van waare deugd , onverwinbaare ftandvastigheid , navolgenswaardige grootheid van ziele, —— ln welken ftand men zich ook geplaatst vinde ; het zy de fortuin ons toelache, de grootfte voordeden met ruime maate in onzen fchoot uitftorte , en allerwege de blydfte uitzichten aan ons oog vertoone; het zy die , in haare grilligheid, ons den nek toekeere; de nyd, en afgunst tegen onze onfchuldigfte bedryven, in 't harnas jaage , alle onze poogingen met ondankbaarheid beloone, en niet dan zwarte wolken, voorbodens eenes alvernielenden ftorms , boven onzen gezichteinder zamen» trekke; de Oudheid geeft ons door den kortften weg, gelyk seneca zegt , dat is door voorbeelden , de waare middelen aan de hand, welke ons in voorfpoed omzichtigheid en wysheid leeren; de dingen op haare rechte (*) Ik heb dit ftuktoteen onderwerp myner Redevoering genomen, welke ik den 15 Oftober inde Maatfchappy van Felix Mentis, heb voorgeleezen. Schoon de bewerking geheel verfchillend is, heb ik de hoofddenkbeelden ontleend uit de fchoone Latynfche Redevoering van Mrjohaknes j-uzac de Socrate Cive, van welke Redevoering wy eex&tdaags eene Nederduitfche Vertaaling te gemoet zisa* Dd *  4IÓ DE UTTRG ERDEUGDEN rechte waarde doen fchatten; en in onfpoed, in onverhoopte en treffende gevallen; in geweldige fchokken, welke het vaderland beuken , ons uit de vertvvyfeling redden, in wanhoop opbeuren, in moedloosheid onderfteunen en verligten kunnen. —— Het lot van den laaghartigen theramenes, die dan zich als voorftander van den Adel en Grooten opwerpt, dan wederom by de minfte zwenking des belangs, gunsten van de volksheffe af beedelt; dan zich aan de zyde der dwinglanden voegt , ftraks wederom derzelver gedugtfte vyand en tegenpartyder word; het onzalig uiteinde , zegge ik , van dit laaghartig mensch, toont overtuigend aan allen, die dit zelfde fpoor betreeden , welke rampen hen ook eens te wagten ftaan. —— Daar het voorbeeld van andere mannen, in de Oudheid , welke nimmer hunne zielen naar de omftandigheden van tyd plooiden ; nimmer de fortuin vleiden; maar altoos het gezond verftand, en de recht' vaardigheid tot compas gebruikten , om door eene klipvolle zee, te midden van de hevigfte Staatsorcaanen, veilig en onbefchaadigd hene te zeilen, den waaren mensch-cn vryheidsvriend opwekt, ftandvastigheid inboezemt,en nimmer, al dreigt hem eenetoomlooze volkswoede , van het fpoor der gerechtigheid en billykheid doet afvvyken. Befchouwt eenen titus pomponius atticcjs. Nimmer laat hy zich door partyzucht verblinden : nimmer zwenkte hy , by het veranderen der omftandigheden: van meening zynde , dat de burgerftormen even zo min in iemands magt waren, dan de hooggaande gol- ven  VAN SOCRATES GESCHETST. 417 ven in de magt eens ftuurmans , mengde hy zich nooit in dezelven , maar leevde voor zich , voor zyne ftudiën en vrienden, gerust, onbefprooken en weltevreeden; en daar hy elk, zonder eenige voorkeur van party , met weldaaden overlaadde ; billykheid en rechtvaardigheid tot maatftok nam van alle zyne handelingen, verwierv hy elks achting en goedkeuring. Of fchynt u dit voorbeeld niet opwekkend genoeg: zaagt gy liever een' man, die in 't woelen van burgertwisten zich aan het gevaar niet ontrekt, niet uit vreeze vooreenig verlies naar verre landen verreist, maar manmoedig alle bedreigingen trotfeert, en zyne uiterfte poogingen in 't werk ftelt , om, door zyne vermaaningen en raadgeevingen , de uit zyn vaderland verbannen eendragt, ware het mooglyk, te rug te roepen; indien, zeg ik, een leven aan den dienst van het, vaderland gewyd , u verkiesbaarer voorkomt, dan eene werklooze gerustheid , binnen huislyke wanden ; ftelt u dan voor oogen een' man, welken de nyd, de medgezellinne der deugd, met den vuilften laster bezwalkte: een' man die zich by zyne burgers allerverdienstlykst maakte; een' man, wiens nagedagtenis , by alle voorftanders van waare vryheid, in eerbied en zegening zal blyven : Ik bedoel den man, door de Godfpraak van Delphos voormaals voor den wysten verklaard, den nooit volpreezen socrates. Wie voelt op het hooren van dien eerbiedswaardigen naam, ,zyn hart niet door deugd en vryheidsmiti ontvonken ? Wien kan zyn voorbeeld niet, tot getaatenheid in alle wederwaardigheden , tot ftandvastigDd 3 heid  4t# BE BÜRGERDEÜGDEIT heid op het fpoor der deugd, tot lydzaatnheid eii ófl« derwerping opwekken? Wie kan uit hem niet leeren, hoe hy zich by het glimmen des burgerlyken twistvuurs, by het heevig uitbarften van tweefpalt en partyzucht, te gedraagen hebbe? Daar nu voorbeelden van oneindig meer kracht zyn op de gemoederen dan de fchoonfte lesfen , in de fraaiste bewoording voorgedraagen ; daar zy onmidlyk tot het hart zelv' fpreeken ; duldt dan dat ik u socrates als een voorbeeld ter navolginge voorfielle: duldt dat ik u zyne burgerdeugden onvouwe, u zyne gedraagingen fchetfe, en aantoone, dat hy in zyn' ganfchen levensloop, het fchitterendst afdrukfel heeft nagelaaten van die deugden, welke elk rechtgeaart minnaar van zyn vaderland, in alle omftandigheden zyns levens, moet trachten natevolgen. Ik vlye my des te meer , dat deeze ftoffe mynerc Leezers niet onaangenaam zyn zal, omdat wy allen troost, opbeuring en ftandvastigheid , behoeven. Donkere wolken benevelen aanhoudend onze ryfende hoop : de tweedragt zit met een grimmig gelaat op haaren prooy te loeren. De vernielende kryg fchynt nog niet wars van het woeden. De ondeugd en fchelmery durven vaak het hoofd met trotschheid opfleeken; in één woord, onze toeftand is zodaanig, dat wy allen het voorbeeld van socrates noodig heb. ben, om ons in onze ongerusthedenoptebeuren, ons in onze zwakke hoop te verfterken, en ons in onze moedloosheid te onderfchraagen. Maar wat is een braaf en voortrefïyk burger? Daar let rnoeilyk en ook buiten ons beftek zyn zoude, deeze vraag?  VAVt SOCRATES GESCHETST. 419 vraage in ane derzelver uitgeftrektheid te beantwoorden , zullen wy ons flechts vergenoegen, met eenige voornaame caractertrekken van zulk eenen burger aanteftippen. —— Een voortrefïyk burger, naar ons oordeel, is hy, die alle burgerplichten in den ruimften zin van het woord, op eene voortreflyke wyze uitoeffent: die alle de verplichtingen , welk hem het maatfchappelyk leven oplegt, zonder de minfte achterlaating volbrengt : wiens hart van menfchenlievde blaakt: die de ftrikfte rechtvaardigheid eneerlykheid totmaatftok van alle zyne daaden en handelingen neemt: die nimmer in zyne onderneemingen eenig vrekkig eigenbelang bëoogt, maar alleen het welzyn van zyn vaderland en van zyne medeburgers : die zich nooit door bedreigingen van kwaalyk beraadenen, van zyn eens aangenomen grondbeginfels laat affchrikken , of uit lafhartigheid daaden verricht, waar tegen zyn geweeten zich ten fterkften verzet: die.de ondeugden boosheid manmoedig onder de oogen durvt zien , en hen het masker afrukken : die, geld 't het belang des vaderlands , niets onziet, niemand vreest , maar volyvrig, met gevaar van zyn eigen leven, tot deszelfs redding toefchiet; in één woord, die de deugd aan allen door zyne woorden predikt, en op het heerlykst door zyn levensgedrag ftaaft. Alle deeze trekken fcbitterden allerglansrykst in het leven van socrates. —— In zynen huislyken kring, in de burgerlyke zamenieeving , zo wei als voor 't oog van het gantfchen Dd 4 volk,  440 DE BUR.CERDEUQDEK volk, gav hy de onloochenbaarfte proeven van de uitmuntendfte burgerdeugden. Schoon door den band des huwlyks verbonden aan eene vrouw, wier nagedagtenis by alle volgende eeuwen in vervloeking zal blyven , aan eene xanthippe , wier onbuigzaame en twistzoekende aart, het zagtzinnigst mensch tot drift, tot afkeer, tot gemeligheid had kunnen vervoeren: aan een wyf, eene pest der gezelligheid, een geesfel des echts ; eigenzinnig, kwaadaartig, onverftandig, afgunftig, minnenydig; kon dit evenwel den Wysgeer nimmer beweegen, om de rechtvaardigheid en billykheid, ten haaren opzichte^, te kort te doen, of het billyk recht van wedervergelding uitteoeffenen. Gelaa- ten verdroeg hy zyn grievend hartenleed. Aan- houdend poogde hy haar op het fpoor der reden te rug te leiden. —— Nimmer verloor hy zyne gewoone bedaardheid. Zelv heeft zy openlyk bekend, dat haar man , ondanks haaren onverdraaglyken inborst, ondanks het knaagendst verdriet over den toeftand des ftaats, altoos met een opgeruimd gelaat ten huize uitging, altoos met eene ernftige en bedaarde houding in het zelve te rug kwam. —- Het huwlyk met xanthippe had hem een' zoon gegeven , wiens aart en denkwyze, volkomen met die, van zyne moeder ftrookten; en by gevolge, den vader, niet dan de treurigfte vooruitzichten opleverden. Dit echter deed hem zyne vaderlyke lievde niet uitfchudden. Door zagtzinnigheid en wysheid trachtte hy hem tot beter zeden te brengen. Nimmer fpaarde by zyne vaderlyke vermaaningen, al wanhoopte hy aan derzelver uitilag. Van oordeel zynde, dat men nooit de menfchenh'evde , ons door de natuur voor-  VAN SOCRATES GESCHETST. 4II voorgefchreeven, moge te kort doen, en dat niemand voor een braaf burger te houden was , of hy moest tevens een braaf echtgenoot , een braaf huisvader trachten te worden, ontrok hy zich nimmer aan zyne hem opgelegde verplichtingen. Even zo handelde hy met zyne vrienden. Niemand zogt ze met meer yver: niemand koos dezelven met grooter voorzichtigheid; niemand bewaarde zyn eens gegeeven trouw heiliger en ftandvastiger, dan socrates. — Maar laaten wy onzen Wysgeer in een luisterryker licht gaan befchouwen. Socrates was niet van die logge, van die gevoellooze zielen, die zich geheel aan de zamenleeving ontrekken , om binnen hunne huislyke wanden hunnen loomen gemaklust optevolgen, die, onverfchillig omtrent de rampen , welke het vaderland bedreigen, zich op hunne boekenkamer , of uitgeftrekte landhoeven verfteeken. Zyn hart brandde fteeds van de zuiverlte vaderlandslievde. Nauw wierd het zelve bedreigd , of men zag socrates vaardig , om onverwyld ter redding toetefpringen. Niet alleen onderwees hy de Atbeenfche jeugd, in de meest noodzaaklyke regelen der Krygskuude , maar gorde, zelv in zyne gevorderde jaaren, het zwaard aan de zyde, trotfeerde den dood in alle vehillagcn, en liet aan allen het luisterrykst voorbeeld na , van de naauwkeurigfte gehoorzaamheid en onderwerping, aan de over het leger aangeftelrle Opperhoofden. „ Laaten wy peleus zoon navolgen, fpreekt hy by „ plato : Laaten wy ons gedraagen als nuttige le- den der zamenleevinge: nimmer durve ons iemand, Dd 5 „de  (|2Ï DE BURGER DEUGDEN „ de vreeze voor den dood en gevaaren in 't aange„ zicht verwyten: Laaten wy fleeds pal ftaan op „ de aangewezen plaats, en voor niets meer duch„ ten, dan voor fchande en oneer. Zo deed ik al„ toos, AtheenersJ in de gevaarlykfte gevegten, zo „ wel by Potidaea, als by Amphipolis en Delium. „ Mimmer bekroop de vreeze my het harte: nimmer „ week ik van myne aangeweezen plaats: de fiemme „ myner aanvoerers was voor my als de ftemme „ eener Godheid." —. Ons bellek duldt niet, de getuigenisfen van alle fchryvers aantehaalen, welke de krygsdapperheid van socrates , den grootften lov toezwaaijen: Dit zy alleen genoeg aantemerken, dat hy in voortreflykheid van zeden geen' weergaê ; in onverzaagtheid geen gelyken; in zuivre vriendenmin geen tweeden had. Hoe lovlyk, getuigt Laches, de Atheenfche veldbeer, den onverfchrokken moed van socrates, in de belegering van Delium. Hy week de laatfte uit den flag, gevolgd van zynen aanvoerer: geen zweem van beangstheid ontdekte men op zyn gelaat: hy trad langzaam en bedaard voort, vast befloten hebbende de narennende Thebaanen met geweld te keeren' Veele vlugtende reddede hy, door zyne ver vooruit! ziende wysheid , van het verderf. Zyn vriend en voedfterling xenophon , welke onder het vlugten met zyn paard ftruikelde, en eene gevaarlyke wonde bekwam, tilde hy op zyne fchouderen, en onttoog hem dus aan de nazettende vyanden. En ach! had hy aan den zoon van clinms , aan alcjbiades denzelfden dienst niet beweezen by Potidaea, dan had Athe-  VAK SOCRATES GESCHETST. 423 Athenen nooit binnen haare muuren aanfchouwd een man, de pest voor de openbaare zeden, eene geesfelroede voor zyn vaderland. De jonge alcibiades, voor welken socrates een byzondere genegenheid koesterde , was aanhoudend in het gezelfchap van den wysgeer: aangevuurd door het voorbeeld van den dapper ftrydenden socrates , ontzag hy geen gevaaren; vloog onverfchrokken, ja dikwerf onvoorzichtig , den dood in 't aangezicht, en ware hy niet meermaalen gered geweest, door de wyze voorzichtigheid van zynen leermeester, was hy reeds lang te vooren een prooi der allesvernielende vyanden geworden. Gy ziet uit deeze ftaaltjes, dat het socrates, een' weldenkend burger als een hoofdplicht toerekende , het bedreigd vaderland, met de wapenen in de vuist, tegen de vyandlyke aanvallen te befchutten. Evenwel was het deeze loopbaan niet, welke socrates wilde bewandelen, ter verkryging van lof en eer. Aan allen weltedoen , de wetten en overheden onbepaald te gehoorzaamen ; in zynen huislyken kring, zo wel als voor het oog des gantfchen volks, recht en billykheid uitteoeffenen, fcheen dien wyzen de voortreflykfte, de heerlykfte belooning. ——• Ia zynen tyd, was het aanzien des Staats allerafzichtlykst: de tweedragt woelde, en verwekte de fterkfte gisting in aller harten: het oorlogsvuur, in zynen vollen kracht, bedreigde allerwege moord en ondergang, In zulke hachelyke tyden zich onbefprooken te ge- draagen.  424 DE BURGERDEUGDEN draagen; fchoon de gebaandfte weg openftaat ter verkryging van eer en vermoogen , zich dan liever met een gering vaderlyk erfgoedje te behelpen, dan onder het woelen des tweelpalts zyn afzonderlyk voordeel te bejaagen, is voorwaar het werk van een groot, van een voortrefïyk man. Welken lof moet men dan socrates hier niet toezwaaijen? Niet alleen nam hy het eigenbelang nooit tot een ftokregel zyner daaden, maar toonde altoos den grootften afkeer van partyzucht en oproer. Niemand bleef ooit zyne toegenegenheid behouden, die of zich partydig had gedraagen , of zyne vrienden niet uit het dreigend gevaar had willen verlosfen. Altoos een voorftander van rust en eensgezindheid, vleidde hy nimmer de Grooten, noch willigde ooit 'sVolks fpoorlooze grilligheid i„ : ïa a,ie 2yne W0Qrden heerschte eene edele fierheid, welke, volgens cicero , op grootmoedigheid gegrondvest was. In één woord, hy was altoos een yverig voorftander van de nany " der braaven, en een onvermoeid handhaver der waare vryheid. Maar zal men vraagen; hoe komt het toch, dat socrates nimmer eenigen regeeringspost heeft willen aanvaarden, en buiten eene éénjaarige zitting in den Raad der vierhonderden, alle de andere hem opgedraagen amptsbedieningen volftrekt bleev van de band wyzen? hoe komt het toch, dat een man, die door zyne vloeiende en hartenwinnende welfpreekenheid, de kwaade oogmerken der uitzinnige Demagogen had kunnen te keer gaan; die aan het roer des Staats geplaatst, den Staatshulk, onder het bulderen der  VAN socrates geschetst. 42y der zwaarfte ftormen, meermaalen in eenen veiligen haven had kunnen brengen, niet konde overgehaald worden, noch om voor het volk, in 't openbaar te fpreeken, noch om eenigen regeeringspost op zyne fchouderen te neemen. Ik beken, dat 'er hier in 't gedrag van socrates eene tegenftrydigheid fchynt plaats te hebben. Aan anderen, gelyk aan chaumides , raadde hy ten fterkften, het beftuur van den Staat op zich te neemen. Aristippus word geenzints door hem verfchoond , omdat hy uit gemaklust, zichzelven tot het beftuur ongefchikt had gemaakt; hy zelf intus- fchen ontdook alle regeeringsposten. Laaten wy van dit in den eerften opflag fchynftrydig gedrag, de reden trachten op te fpooren, en daar toe aanvoeren eene redevoering van socrates , ons door plato bewaard. „ Buiten twyfel, zegt hy, moet myn gedrag by „ UI. de grootfte verwondering baaren. Afzonder„ lyk ontwyk ik geene moeite, noch last, om mynen ,, medeburgers van nut en dienst te zyn, en evenwei „ vertoon ik my nooit in de volksvergaderingen : „ nimmer uitte ik my omtrent eenige zaaken, welke „ betrekking hebben op het beftuur. Dikwils meen „ ik UI. gezegd te hebben, dat de eene of andere „ Godheid zich, van tyd tot tyd, aan myne zyde ,, plaatst, en my van het doen van fchaadelyke voor„ ftellen aanhoudend affchrikt , my tevens ten fterkften afraadende, om my in hdt beftuur intemen,, gen. Voorzeker met de wyste voorzorg. Want, gelooft my Atheners ï reeds voor lang ware ik van  420" DE BURGERDEUGDEN ,, van onder UI. verhuisd, en dus voor my zeiven, „ zo wel als voor UI. onnut geftorven, had ik niet „ altoos ftandvastig geweigerd, eenigenStaatspost op „ myne fchouderen te tillen. Verfchoont myne ronde „ taal. Niemand , die of 's volks grilligheden durft „ te keer gaan ; of wetten en billykheid in de Stad „ wil doen handhaven , kan onder UI. zyn leven „ fchootvry ftellen. Voedt dan een voorftander van „ recht en billykheid, nog eenigen zucht voor zyn le„ ven, met het denkbeeld, om in 't geheim aan zyne „ burgeren weltedoen, hem zy geraaden, zyne da„ gen in het duister te fiyten, en aan de openbaare „ zaaken geen deel te neemen. —— Ten bewyze van „ dit myn gezegde kan ik een allergrootst getal voor„ beelden aanvoeren ; voorbeelden, waarvan Gyl, allen, die hier aanweezig zyt, de waarheid kunt „ getuigen. „ Indedaad, dit weet Gyl. allen, nimmer had ik ,, den ouderdom van zeventig jaaren bereikt, zo my „ eenige zucht naar grootheid, tot het dingen naar Amptsbedieningen had aangefpoord. Gelooft my „ Atheners! had ik my in het bezit derzelven inge„ drongen, en tevens naar de ftrikfte regelen van „ rechten billykheid, naar alle de voorfchriften van „ een eerlyk man, zonder eenige bëooging van ei- genbelang, in alles willen handelen , was ik voor. ,, lang het ryk der leevenden ontweken. Niemand , „ die aan het hoofd der zaaken geplaatst, trouwhar- tig, deugd en eerlykheid tot Leidsvrouw neemt, „ kan onder UI. ongeftoord, en buiten gevaar , ge- rust zyne dagen fiyten," Zie  VAK SOCRATES GESCHETST. 427 Zie daar de reden, welke den braafften, den wysten pan affchrikten, om immer eenige Amptsbediening te aanvaarden. Hy was ten vollen overtuigd, dat in den toenmaaligen.toedragt van zaaken, daar het zedenbederf tot zulk eene hoogte was gefteegen, dat, zegge ik, het hem ondoenlyk was , iets ten nutte der burgery uittedenken, of te verrichten. „ Wys- „ geeren, zegt hy op eene andere plaats, duchten „ alle voor ysfelyke burgerftormen; hy die het zoc„ te, het aangenaame hebbe gefmaakt, het welk de ,, betrachting der wysheid oplevert: hy die weet, „ tot welke buitenfpoorigheid zich dikwerf 's volks „ drift laat vervoeren, en hoe moeilyk het is , in het „ plaatshebbend Staatsbeftuur , gerechtigheid put „ mannenmoed voorteftaan, en tevens de dreigendfte „ gevaaren te ontduiken: hy die overtuigd is, dat hy ,, weerloos als onder een drom van woeste barbaaren „ is vervallen, welke hem met een' dreigenden blik „ aanfchouwen, zo dra hy zich durvt te onderwin„ den, zyne in nood zynde vrienden, of zyn zin„ kend vaderland, met onverwylde hulp bytefprin„ gen; hy die dit alles bezeft, leeve afgezonderd, „ en zonder uiterlyk aanzien; hy vergenoege zich „ binnen zynen huislyken kring, hy verfchuile zich „ in een veilige fchuilplaats, zodraa hy de heyigfte „ Staatsorcaanen, wolken van ftof ziet opvoeren, „ en befchouwe achter eenen dikken muur.ongehin„ derd deeze dikke ftofwolken gints en hynde heen ,, waaijende; en in volle gerustheid, van alle fchen,, nis vry, wagte hy het zalig tydftip af, op welken „ hy, bedaard, zyn leven met een veel heerlyker „ zal yerwisfelen." Zo dacht socrates. Aan de verbetering van een volk  4*3 Ti E BÜRCERDEUGDEN rolk te arbeiden, 't welk noch door dwang, noch door overreeding tot zynen plicht, gelyk hy zelv zegt, te brengen was , fcheen hem eene zaake van de grootfte nutteloosheid. Dan ftaat my toe, dit gedrag van socrates, het welk in den eerften opflag , veelen vreemd moet toefchynen, uit den toenmaaligen toeftand van Griekenland, dat is ftaande het woeden van den Peloponefifchen Oorlog, te verklaaren, ten einde de volgende nog te verhandde zaaken, een nieuw licht erlangen. Solon, welke de regeerings beftelling van Atticaop zich had genoomen , had s'volks invloed met het grootfte doorzicht dermaate geregeld, dat hy, en het overgedreeven gezag des adels fnuikte, en tevens, tegen de al te onbepaalden magt van het volk, een evenwicht uitdacht , eigenaartig gefchikt, om deszelfs buitenfpoorigheden te keer te gaan. Vooreerst vermeerderde hy het gezag van den Areopagus , en ftelde deezen eerbiedswaardigen rechtbank , tot den ftrengen opzichter en bewaaker van s'volks zeden. Deeze breidel bond de volksmagt des te fterker, omdat niemand, dan die Archont geweest was, in dit gerichtshof zitting konde erlangen. In de tweede plaats verordende hy , dat de laagfte Clasfen van burgers, diefraamlyk welke by hoofden geteld wierden, op gewichtige regeeringsposten nimmer aanfpraak zouden kunnen maaken, of tot Archont zouden kunnen verkooren worden. Eindelyk, maakte hy nog deeze beftelling, dat aangelc gen Staatsampten, waaraan het hoogst belang des Lands onaffcheidbaar verknogtwas, niet meer aan den blinden uitilag  ( van socrates geschetst. 429 ui'(lag des lots, gelyk voorheen, zouden aanbetrouwd worden, maar aan s'volks vrye keuze, 't welk met dien eerepost niemand zoude verwaardigen , dan hem , wiens gedrag en zeden ieders achting en aandacht trokken ; dan hem, die door eene veeljaarige ondervinding, door eene langduurige rypwording, om dus te fpreeken, in posten van minder aanzien, zich tot het bekleeden van gewichtiger ampten had voorbereid. Hoe wys , hoe wel ingericht deeze bettellingen van soEON ook waren, hoe veel zy ook anders konden toebrengen , tot breideling eener bandlooze vryheid en onderneenuucht, ftremden evenwel de wederzydfche naary ver, de twistlust der partyen, en de onbegryplyke ligtzinuigheid des volks, derzelver heilzaame uitwerkfelen. De Atheners, uitgeladen trotsch op de luisterryke overwinningen , waardoor ?,y de Perfen uit Griekenland hadden vcrdreeven , ontwrongen den verdienstlyken ARiSTiniis , juist in een tydftip , in 't welk deeze .groote Staatsman s'volks gunst noodig had , om de aanvallen van zynen mededinger themistocl.es te keer te gaan, om wrongen hem, zegge ik, eene wet, uit kracht van welke, iemand uit de 'aagfte Clasfen der burgeren, k.mde (taan naar de aanzienlykfte regeeringspostei'. Verder bedong men, dat voortaan over den luistervoller post van archont, of Oppergezaghebber, niet meer Sy ftemopneeming, maar alleen by looting zoude befchi'u worden. PERiCLES,wienhetlotin deezen opzichte altoos zyn onguust had getoond, en den toegang tot den Areopagus voor hem geflooten Hield; juis: daarom tenuiterflen gebelgd op dit ltreng en zedenberispenJ ge- wen gel w. IV. Ueei. Ee richts»  430 DE BURGERDEUGDEN richtshof , 't weik het hoogst gezach in de republiek uïtoeffende , wierd te raade , om door medewerking van eenen zekeren ephialtes , eenen dolzinnigen volksvriend, een man beter van hart, dan van oordeel , het groote aanzien van voormelden Gerichtshof te verzwakken en te ontzenuwen. Deeze ephialtv:s dan bragt te wege , dat de heilzaame , en den ftaat hoogst voordeelige invloed, van den wyzen en rechtvaardigen areopagus , allengs verviel, en flechts in eenen gewoonen rechtbank veranderde. Hier door klom's'volks gezach tot eene verbaazende hoogte. De losbandigfte Democratie, welke in dartelheid haare vryheid, in uitfpoorigheid haar geluk ftelde, zag men toen de plaats vervangen, van de wyze inftellingen der Voorouderen , waar by het volk , en de aanzienlyken, als door een juist evenwicht, tegen elkander waren opgewogen. Vordert van my geene uitvoerige bewyzen, totftaaving van dit gezegde; raadpleegt isocrates, plato', en wel inzonderheid aristoteles: raadpleegt de onzydige berichten van alle Schryveren , welke over den Peloponefifchen oorlog hebben gefchreeven, en gy zult aan deszelvs gegrondheid niet meer kunnen tvvyfelen. — Wie weet niet dat deeze burgerkryg, die als een algemeene brand, fchiergeheel Griekenland in lichte laije viamme zette, door toedoen van pericles , flechts om niets beduidende oorzaaken 5 was ontftoken ? Wie weet niet dat eene woedende pest, ftaande denzelven, de yfe. lykfte verwoesting aanrichtte ? Wie weet niet hoe weiffelend degelukskans zich ftagg vertoonde;hoe verre de uitzinnigheid ging, in het verwerpen der heilzaamfte be. middelingen, tot onderlinge verzoening, zelvdoor den yverigftenvolksvoorfrandercLEON voorgeflaagen ? Wie heeft  van socrates geschetst. 4*1 heeft niet gehoord van den heiiloozen en onrechtvaardigenaanfiag op Siciliën ? Van het bemachtigen van het verfierktDecelea'jvande geheele vernietiging van s'volks vryheid, en het invoeren van de haatlykfte, van de grttwzaamfte Ariftocratie : van het belegeren , uithongeren , verraaden en verwoesten van Athenen £ van de wreedheden, der door de Lacedemoniers aangefielde en gerugfteunde dertig dwinglanden , tegen de braavfle burgers gepleegd en uitgeoeffend ? wie weet niet , dat Athenen , na het doorworflelen der gruwzaamfte elende , eindelyk door den krygsdapperen trasyrulus wierd herfleld in haaren voorigen bloei, toen Critias,met zyn affchuwlykvloekgefpan, ter Stad uitgedreven en vermoord wierd ? ——- Ziet daar een' flaauwen fchets der rampen , van welke socrates aanfchouwer en ooggetuigen zyn moest: rampen, welke s'volks toomlooze dolzinnigheid alleen zich had op den hals gehaden. Is 'er wel een ryk in de waereld, 't welk , in zulk een kort tydsbe* ftek , een grooter poel van jammeren heeft doorge* waad? Dan hoe gedroeg zich socrates te midden deezer rustverftoorjnde woelingen, te midden deezer geweldige Staatsfchokken ? Gelyk hy onder het vernielen der fchrikbaarenfle pestziekte , die geheele drommen ten grave fleepte, zyne gezondheid wist te bewaaren * even zo bewaarde hy zyne ziele zuiver van allen bui* gelyken fmet, te midden onder den vaderlande zo heillooze kwaal, te weeten den Burgerlyken tweefpalt» *m Hy die een mensch lyk hart in zynen boezem rond* E e 2 draagt,  43a BI üURGERDEDGDEl-f draagt, merke altoos de flaverny aan, als hoogstftry. dig tegen de oogmerken , welke de wyze Schepper, in het voortbrengen van het menschlyk gedacht gehad* hebbe; en (lelie om die zelvde reden, eene vrye volkregeering, ingericht naar den aart, leevwyze en omHandigheden eens volks , verre boven alle anderen • en wenfche niets meer, dan die zelvde vryheid, door de duurde gevaaren van de voorouderen verkreegen, ongefchonden , onverminderd , tot den naneev overtebrengen; zo dacht, zo handelde socrates. Diogenes laertius en xenophon getuigen,hoe fterk zyn hart altoos voor de vryheid klopte ; hoe fterk zyne volksgezindheid was en bleev, in weerwil van da fchreeuwende misbruiken , in alle de vakken van het Staatsbeftuur ingeflopen. En fchoon hy zich onbewimpeld altoos aankantte tegen de onbillyke reeds te voorengemeldewet,aan aristides door het volkafgedwongen ; fchoon hy dikwerf luidkeels riep, dat men tot liet bellieren van de gewichtigfte zaaken, de keuze der perfoonen, aan ééne édnige boon overliet, terwyl men tot het uitzoeken van een huistimmerman, of icheepsbevelvoerer, met veel meer omzichtigheid te werk gmg, konde evenwel dit alles geene vermindering in zyne vaderlandslievende gezindheden te wege brengen. s Het Atheenfche volk, alhoewel door zommige Schryveren , als zagtmoedig , menschlievend , herbergzaam, rechtvaardig afgemaald ; was, het zy bedorven door onkundige en zedelooze regenten • het zy door andere oorzaaken, ten tyde van socrates fchreeuwend ondankbaar jegens zyne weldoeners; hevig gebeeten op al wat deugd en aanzien vertoonde; vera»-  VAN SOCRATES GESCHETST. 433 veranderlyk en in den uiterften graad ligtzinnig. Getuigen hier van, het onnadenkend befiuiten , tot den togt naar Sieiliën. — De meeste Atheners , zegt thucydides , kenden noch de grootheid van dit eiland, noch het getal van deszetvs inwooners, noch hunne gëaartheid en krachten: zy bedachten niet eens, hoe gevaarlyk het was, te midden van éénen Landbedervenden Oorlog, zich nog een' tweeden op denhals te laaden. Ondanks dit alles , ondanks de heillooze en te duchten gevolgen , hen reeds door den ver vooruitzienden geest van socrates voorfpeld , wierd de oorlog met Sieiliën, op het aanraaden van alcibiades, aangevangen. De Atheners, geftaadig geprikkeld door zucht tot veroveringen , hadden reeds by het leven van pericles, den lust aangekweekt, om Sieiliën te bemagtigen. Na den dood van pericles , had alcibiades dien zucht verfterkt, alleen met de hoop, van door dit middel , magt, vermogen en aanzien te verkrygen, en zelvs Afiïca, by Sieiliën, aan het gebied van zyn vaderland te kluisteren. Grootsch gav hy op van zyne gemaakte 'ontwerpen: en de ligtzinnige Athener floeg dra geloof aan deszeivs lucht- en wind kas* teelen. De rappe jeugd wierd door eene buitenmaatige blydfchap vervoerd : de gryfaart, als verrukt, fprak niets dan van Sieiliën en Africa, waarvan hy nauw de ligging kende, in zyne byeenkomften en wandelingen. Alleen socrates liet zich door de droomen van die zuffers niet verlokken. Aangezet door nicias , een man, welke het noch aan braavheid, noch aan krygskunde haperde, durvde hy openlyk verklaaren, dat deeEe 3 ze  434 »E BURGERDEUGDEN' ze Siciliaanfcbe toR, Diets goeds , niets heilzaams beloovde. Want .aar zyn inzien , kon nimmer een onrechtvaardige oorlog, met vrucht aanbrengende ge- volgen gepaard gaan Geen wonder dan, dat hy zich onvermoeid tegen deezen oorlog verzette; alhoewel met meer bedaardheid dan de Sterrekundige Mé. ton, die, uit droevenis over denzelven, zyn huis in den brand fiak. —- Evenwel vatte socrates geen haat tegen zyne burgers op, al zag hy hen van de eene dwaasheid tot de andere overllaan. Niemand voedde ooit grooter lievde voor zyn vaderland : niemand beminde zyne burgers «rang» en oprechter ; niemand had immer grooter trek tot zynen vaderlandfchen bodem. Ook week hv nimmer van denzelven, ten ware krygsdienst, of an- dere godsdienstige reden, hem daartoe noopten Het was in deeze tyden de gewoonte , by fchierallen , die door eenige kunst of weetenfchap uitblonken, gelyk akistuws, euripides , peato en anderen , om hun hov te maaken, by de toenmaalige Groo. ten, en daar door hunne belangens te bevorderen. Dan aanbiedingen, van welken aart ook; de vleiendfle uunoodigingen van scor-AsenEURYLocHuszelve, wel- ke op de vriendfchap van den Wysgeer grooten prys Itelden, hadden nimmer eenige aanloklykheden voor hem. Gelyk de waereldberoemde Geneesheer «ippocrates , weigerde tot den Koning van Per- fien te gaan , zo wees socrates volfrrekt van de hand , alle de aanzoeken , hem door archelaus , Koning van Macedoniën ponder ophouden voorgelgen. ö **"  VAN SOCRATES GESCHETST. 43j Niemand,heb ik ook gezegd, beminde zyne burgers vuuriger en oprechter. Hy kende de handelwyze der Atheners : hy wist hoe rampzalig het leven was van hen , aan welken het roer des Staats was aanbetrouwd: hy zag hoe zy s'volks grilligheden moesten inwilligen : hy zag, hoe zy van daag , met bandgeklap bejegend, morgen ten doel aan laster en afgunst Honden: heden tot eene geldboete, tot ballingfchap , of tot den dood verwezen , morgen te ruggeroep'en,of mstdeheetfte traanenbefchreid wierdeu. Dit alles wist hy, en evenwel onttrok hy zich nimmer aan zyne burgers. Daarom zegt hy ook, in zyn verdedigfchrift. „ Neen Atheners , niet ik , maar gy „ zytbejammeringswaardig,zo gy ,door my onrecht„ vaardig te vonnisfen, UI. der goden wraak op den „ hals laad. Gelooft my , (het is geen verwaand» „ heid, welke my dit doet zeggen) gelooft my, gy „ zult na my, niet ligt een ander aan my gelyk vm, den , die welwillend genoeg zy, om aan deeze bur'„ gery , niet ongelyk aan een trotsch en edelmoe- dig paard,weêrbarftigtegen den toom, 't welk nu " en dan de fterkfte prikkelfpooren benoodigd heeft, „ die diensten te bewyzen , welke ik altoos aan de„ zelve heb bewezen." Onder de burgers te Athenen, waren eenige jongelingen, welkers buigzaam en deugd vertoonend hart, de grootfte verwachting voor het toekomende opleverde: deeze waren byzonder de Lievlingen van socrates. Want hy dacht, gelyk plutar.chus getuigt, dat het niet alleen de plicht is van een weldenkend burger, de verdediging des Staats in alle gevallen op zich te neemen, maar wel inzonderE e 4 hei(i  43* t) E EÜRCERDEÜGDEN «es doods, eerbied voor bet OpZ ^ ™*f ** v 2y" « * Zyn fchool dapperher ' ^g erdbeid' klI,5de' <™"eid, ^f^^,** „da^eivderchoolte b^u^nWy S°CRATESin ^ ^otaen luister v££ SheTTn" ^ by2°mler °I!2en """dacht Vfisngen op het fchitterend voorbeeld, 't welk hv aan allen ter navolging agte,liet. * WÊ,k hy Socrates , 2egt CICER0, had dit altoos tot ftofci -gel van zyne daaden, dat men zich fteeds zo lot vertoonen als men waarlyk denkt, en is. Verbeeld a met, fpreekt peato, dat socratbs zich immer uit vreeze des doods , van de regeering hebbe ontho" den. _. Hoef zoude by die zich altoos manmoedig tegen onrechtvaardigheid en geweld durvde verzetter. zich door eenige vreeze hebben laaten bekruipen ? Een dapper en ftandvastig burger toont altoos den gewekbgften haat aan Tyrannen, het zy men geweid, m den naam van koning, 0f onder fchyn van eene volksregeering uitoefent. Gyl. weet,hoedanig het uiterlyk aanzien van Attica was, geduurende den PeJoponefifehen oorlog; hoe verre de woede , of laat ik liever zeggen , 's volks •oomlooze vryheid ging. Be  VAN S0CRATE GESCHETST. 437 De Atheenfche vlootbevelhebbers hadden by Argenufae, eene luistervolle overwinning behaal.i opdeLa» cedemoniers, in een' bevigen fcheepsltry.i. De beide gebeukte vlooten wierden beloopeu door eene geweldige ftorm , welke het den Ooperge/.agv >erers ondoenlyk maakte, niettegenitaande eene gemaakte wet dit ftrenglyk gebood , aan het begraaven der gefneuvelden te denken. De Vlootvoogden worden hier op te rug ontboden , en over wetfchennis veroordeeld. Theramenes zelv, de fnoode Theramenes, fchoon van de Bevelhebbers belast met de zorg, om voor de begravenisfe der dooden te waaken , ltelde alle kunstgreepen in 't werk, om 'svolks haat aantehitfchen, tegen onfchuldigen, en by het vaderland verdienstelyke mannen. En fchoon de wet tevens duidlyk beveelde, om nooit onverhoord te vonnisfen, wisten Theiamenes en Callixenus het volk diets te maaken, dat zyne wil in dit geval voor eene wet moest doorgaan. Dus wierd het doodvonnis tegen voormelde Vlootbeftuurers uitgefprooken. Alleen socrates verzette zich tegen dit vonnis: hy liet zich door geene bedreigingen der Grooten , door geen woest gefchreeuw der menigte , immer vervaaren: en zeide liever te willen fterven , dan eed en trouw ooit te zullen fchenden. En fchoon de ftandvastigheid dezes mans niet konde bewerken , dat de voormelde Opperhoofden van het doodvonnis wierden vrygefproken, bewaarde hy zyne ziele evenwel onfchuldig van het onrechtvaardig vergoten bloed, 't welk Callixenus en Theramenes, ja het geheele Atheenscfi volk daarna, door middel van het wraakzwaard der Lacedemoniers en der dertig dwinglanden/idubbeld hebben moeten boeten, E e y Maar  43? DE BURGERDEUGDEN Maar zal men vraagen, wat wierd 'er van socrates, onder de hemeltergende dwinglandy der dertig Tyrannen , die alle braaven , of vermoordden, of banden, of aan het flaavenjuk kluisterden? Altoos getrouw aan zyne eens aangenomen grondbeginfels, durvde hy onverzaagd de Tyrannen in het gezicht vliegen, en hen het fchenden der wetten voorhouden. Hy deelde in alle de gevaaren zyner burgeren : nimmer zette hy een voet ter poorte uit, zelv niet, toen de dwinglanden, alle hoeken der Stad met fchrik, moord en yzing vervulden: niemand, die in aanzien of vermogen boven anderen uitftak , fpaarden, en gerugfteund door eene bezetting der Lacedemoniërs , de ysfelykfte tooneelen van gruwlen aanrichteden; ja duizend en vyf honderd aanzienlyke burgers op een moordfchavot het leven benamen. Alle de inwooners beevden; maar de vrees had op het gemoed van socrates geen vat. Dikwerf kon hy zyne woede en verontwaardiging niet intoomen: dikwerf fchreeuwde hy luidkeels : nauw gaat 'er een dag voorby, welke niet met het bloed van den een of anderen burger beftempeld gaat ! — En daar men een veehoeder, welke zyne kudde daaglyks laat verzwakken en verminderen, met recht den naam van een flecht veehoeder moet geeven; zoude men dan een Stadsbeftuurer, eene Regent fpaaren , welke zich de vermindering zyner burgeren in 't geheel niet aantrekt? —— Critias, de voedflerling van socrates , was aan het hoofd der dwinglanden. Ten uirerftea gebelgd op den Wysgeer, die hem zyne fchandelyke lievde meer, maaien  TAN SOCRATES GESCHETST. 439 maaien in het aangezicht had verweten , wierd zyn wrok nog vermeerderd, toen hem de vrye taal van socrates wierd overgebragt. Van wraaklust ziedende , maakte hy met Charicles , een der vloekgenooten, eene wet, waarby het leeren der weetenfchappen, aan alle onderwyzers ftrengelyk wierd verboden. Socrates, die wel begreep, dat gefchikte onderwyzing , de ,bron der wysheid is, bleev aanhoudend denzelvden weg betreden : toonde daaglyks aan de leergierige jeugd, het fpoor, 't welk tot den tempel van waare grootheid en luister opleid. ——Hierop werd hy voor critias en charicles gedagvaard. Hy verfcheen voor deeze deugdnieten met een gelaat, het welk hen fchaamte en fchrik had moeten inboezemen. Onverbleekt op den dreigenden blik dier dwinglanden : onbewoogen door hunne fchampere en dreigende taal, gebruikte hy zyne gewoone vrymoedigheid in 't antwoorden, en wierd met dit dreigend antwoord heen gezonden, dat hy zich zoude hebben te wagten , zo hy niet fchielyk van onder het getal der levenden wilde verhuizen. Dan fteeds verachtte hy den dood. Zelv durvde hy eenige jaaren laater , openlyk voor het gericht verklaaren, dat, ,, zo men hem op geene andere voor„ waarde wilde flaaken, dan onder het beding , om „ van zyne letteroefeningen en gewoone bezigheden ,, aftezien, hy dan liever den dood wilde ondergaan: en zeggen zoude: Atheners, dit hart klopt voor u, ,, maar ik moet eer de godheid, dan u gehoorzaamen. Maar hy die den dood niet vreest, blyvt vry, zelv onder het gebied der gruwzaamfte dwinglanden : dit ftaaft ook het voorbeeld van socrates. Zeld-  ' marmer is Her' Dat is de Hercules van het paleis van Farnêfe , riePen op het eigen ogenblik, de jonge kunftenaars ul , lh °0k ™> antwoordde ik hun, het is de Her. Mies van Farnifel Her De Hercules van het Farnêfifche paleis is een der m,mm wonderwerken des Griekfchen beitels. ? Welk  TE ROMEN BEWAARD WORDENDE. 451 Welk een verftand, welk eene gevoeligheid, welk een genie heeft de kunstenaar, en dichter, en geleerde, enwysgeermoeten vereenigen, die het ftout ontwerp vormde, en uitvoerde, om aan de fchoonheid, dat wezenlyk voorwerp der fchoone kunften, te verbinden , niet alleen , eenige dier overeen Hemmende tfympathiqm) hoedanigheden, die in een zeker opzicht haar verbintenis vorderen , zo als de tederheid, die eene andere fchoonheid fchynt te zyn ; of de jeugd, die 'er de bloem van is; of deonfchuld, die haar verfiert; of de fierheid , die haar veradelt; of de fmart, die haar verheven doet zyn ; maar de fterkte; de fterkte , die anders de natuurlyke vyandin der fchoonheid fchynt te moeten weezen. Kan men zich de fterkte (force) beter voorftellen, dan deeze verheven kunstenaar ze heeft uitgedrukt, zou men haar beter hebben kunnen onderfcheiden van een Jterke poging (effbrt) en zelfs van de volfte kracht (vigueur) die haar zo zeer gelyken ? Zie eens , indedaad , nauwkeurig toe , hoe ieder dier kloeke fpieren gezwollen, en hoe geene deezer gefpannen is. Dat lichaam rust zich niet uit, maar is flechts in rust ; fteunt zich niet ergens op, maar wordt alleenlyk onderfteund ; het hoofd heeft een gewoone dikte , alleen de armen zyn eenigzins grover. Doch hetgeen my nog verwonderlyker voorkomt, is de diepe kennis , en de gelukkige keus der tegenwerkiBgen. De kunstenaar had wel doorgrond, dat de tegenwerking tot weder voortbrenging der fterkte, de kalmte ; tot die der magt, de zachtheid ; en tot die der majefteit, een lach de gefchiktfte was. In ééns, 'er is aan dit ganfche ftuk marmer, Ff 4 £eeö  45* iets over eenige beroemde amtjtk geen beitelgroeve gefchied, d?e ïeen *r*t befliste. " trek van gen'ö te W re.perfc voor de " b«( ten toon 2ien tor, •™d <*»*»■ «wa, ny had in den blik eens leerlines OTn voor den ?„,,„„ „ mUaH ^ fttelack, en de „ayver 0naar wel te verton edele Myrer, ,ïelke ^ bclmm^m' Faam rfl. T ' y hoort nmr a,ieen ^ ftem der verKondjgt, en ze vereeuwigt r ja3  fÈ ROMEN BEWAARD WORDENDE. 453 Ja , roept hy van blydfchap uit , zy zal ook eens de myne verbreiden; ja gewis eens zal zy 'er toe verpligt zyn ; ook eens zal men zeggen , wanneer men my ziet: daar is hy! —— lk zal ook op myn beurt myne kunstgenoten dwingen mynen naam met verdriet te horen. Ik zal dien trotfchen en magtigen blik der aanzienlyke lieden, fchoon van wat lager , op myn gelaat noodzaken zich te vestigen , en 't oog van zulke fchoonheden, die my het meeste miskenden, dringen,'om Polidorus niet verachtelyk meer aantezieai Op my zal de blik myner dierbare Ephire met zachtere vriendelykheid zich bepalen. Zo ik maar een meesterftuk konde verzinnen , dat alle, die tot heden door den Griekfchen beitel zyn voortgebracht, overtrof! Laat ons hiertoe in het eigen werk, het ware, het fchone, en het verhevene onderling pogen te vereenigen. Om deeze gelukkige t'zamenvoeging te vormen, zal ik een voorbeeld (modéle) uit de Goden verkiezen; de vormen in het fchoonfte ideaal; het betoverende in den leeftyd tusfchen de jeugdige en mannelyke jaren; de handeling uit de zulke, wier bevelen zo gematigd worden uitgedrukt, dat het ware het fchone 'er in duldt, en het fchone 'er tevens het ware niet uitfluit. Hierop fteeg de verbeelding van Polidorus den hemel in, zy wandelde langs, en hield over alle Goden de monftering. Zy bleef niet ftil by Mars , zy vertoefde niet by Mercurius; zy misprees Adonis, die door Venus alleen tot een God verheven was. Ik zie, zegt hy, niemand , als Jpollo , die aan myn ontwerp kan voldoen ; ik bevind 'er niemand toe in ftaat, als den God van den dag, en den meester dar Ff5 Her a  454 IETS OVER EENIGE BEROEMDE ANTIEKEN lier, den zoon van Jupiter, en den overwinnaar van de (lang Python. Polidorus kiest Apolh. De dag begon te vallen: Polidorus keert weder naar zyn huis , hy legt zich te bed ; hy kan niet flape'n , hy droomt, hy peinst, en werkt met zyne verbeef dingskracht. Daar is hy, juicht hy uit: Hy treedt reeds voort; hy befpeurt het monfter ; hy fpant zyn boog, het ge' drocht is gedood, en de God lacht van gramfchap. De arm, die den boog gefpannen had, is nog opgeheven, de andere rust. Met den eerften ftraal'des dageraads vliegt Polidorus naar de werkplaats. Hy vestigt zyn oog op een blok marmer. Daar is hy in opgewonden, zegt hy, ik zie hem airede Czyu genie bragt ze 'er hem in te voorfchyn:) hy behoeft zich flegts te ontzwachtelen. Reeds hadden de beitels zyner leerlingen zich van het blok meester gemaakt. Maar , zo dra Polidorus denkt de plaats te zien , waar de God zich bevindt, ftuit hy de beitels zyner leerlingen , en grypt den zynen op. Ieder llag, dien hy geeft, ontbind, en doet een gedeelte van den fluier , waaronder Apollo verborgen ligt, voor zyne voeten nedervallen. Weldra ziet men het edelfte , het meest overeenftemmend (harmonkux) lichaam fchitteren noch met een' vollen mannelyken ouderdom, noch met dien der prilfte jeugd ; een lichaam verder , wiens ledematen gantsch en al van de behoeftens der menschlykheid gelouterd zyn, en waarin evenwel de een na de andere in geboren wordt. Doch het hoofd blyft ondertusfchen nog verborgen; en zo het lichaam den God moet uitmaken, moet het hoofd  TE ROMEN BEWAARD WORDENDE. 45J hoofd Apollo zyn. Het is het hoofd, vooral, dat den God van de lier en den dag, en den overwinnaar der fiang Python moet vertonen. De beitel van Polidorus beefc, terwyl hy dit godlyk hooft genaakt, en weigert fchier het den (luier te ontrukken ; doch eindelyk , zonder twyfel door Apollo zeiven aangemoedigd en verftout, overloopt hy lichtelyk het voorhoofd , dat terftond denkt ; hy geeft zynen wenkbrauwen een' fteunfel, en aan de ogen ontvliegt een blik, die den pyl was voorafgegaan, eindelyk gaat hy over de lippen, en zy ademen verontwaardiging. Dat is daar die Apollo van Belvedère ! dat is dïidr dat marmer een God verbeeldt, door een''dier fcheppende beitels, die of door keus , of door 't zamenvoeging, of door navolging der natuur, de natuur hebben overtroffen. Wat is het fchoon! wat is het edel! wat is het in- drukverwekkend, en treffend alles te gelyk ! . Hoe volmaakt ontwikkelt zich dit lichaam ! Het oog voelt zich gedrongen , de verwonderlyk fchone lyn, die hem aftekent, te volgen. Het kan nergens ftil ftaan. Wat voor kunstenaar was hiertoe in ftaat, als Polidorus ! Men is verpligt zich te herinneren, dat deeze Apoh lo van marmer is, om overtuigd te zyn , dat een mensch hem zyn aanwezen fchonk. Het is een geluk, dat de' tyd deeze verbazende zamenvoeging der volmaaktfte menfchelyke vormen gefpaard heeft. Zonder ophouden zal ik haar komen zien, zonder ophouden haar beftuderen , zonder ophouden zullen myne  '«*» IETS OVER EENIGE BEROEMDE ANTIEKEN myne verbeelding en myn hart naar dat fchone ideaal waarvan dit ftand beeld welligt het meesterftuk is' zich pogen te verheffen. * Van den Laocöon van Belvedère weet ik "een beter rekenfchap te geven , dan door myn gefprek met eet, jong kunstenaar over deeze bewonderenswaardige groep medetedelen. Sedert byna een uur heb ik beurtelings met haar te beftuderen, en 't genot harer fchoonheden in te ooiten , my bezig gehouden. Hoe heeft, vroeg ik my zei ven , de Heer de *** kunnen fchryven , dat de dood van Laöcöon op dit marmer, even als in de verfen van viroilios is afgefchetst Om zo veel te beter een vergelyking te kunnen maken , fchryf ik hier de verfen zelve neder Zv zyn, genomen uit het.de boek van zynen Eneas', £ luiden dus: ' „ LaëcoSn, door'tlot, tot 't priesterfchap gekozen „ Deed'tbloed een's offerdier*, by 'tfeestlijk altaar, lozen „ Ter ere van Neptun'; terwyl in 't ver verfchiet „ Het juichend oog des volks een gruwlyk fchouwfpel ziet. " Daai'!i wam' (ik yz' > de tong wil nauw 't verhaal gedogen,) „ Daar kwam een' fchriklyk flangenpaar, in ysfelyke bogen, „ Van Tenedos; *t doorklieft de zee langs ftille paên „ En rukt op't eigen ftrand, daar men thands offerde, aan- „ De hortten ftegen hoog; ver uit de watren waren „ Hun bloedig rode vinnen; en langs d'effen baren, „ Rok achter hen de ftaart, verfchriklyk kronklend, na; „ Lu.d ruifchend fchuimt de zee , waar ook hun padbetta „ Aan t bloedig oog ontvlamt een dolle hongerswoede; ' „ He fchuifFalende tong lekt flingrend uit den vloede; ' Zo gingen zy op't land. _ Wy vlugten bleek van fc'hrik „ Staande mflagorde, als 't waar', ontvliedt hun oog een blik  1% romen bewaard wordende. 457 „ Zy volgen de eigen b-lik, den priester toegeworpen: Ze omwinden eerst zyn zoons, gaan 't ftollend bloedop„ florpen, „ En weiden, vastgeklemd, met felle beten, draf, „ 't Rampzalig, 't teêr gebeent' der beide jong'ren, af. L Laocoön fchiet toe, ter hulp voorzien met fchichten: Dochzy befpriugen hem, beklimmen zyn gewrichten, Al kronklend draien zy zyn krimpend lyf te zaam. „ Schoon tweewer ft flangenpaar zyn heup' en borst oin* „ vaêm , * Twecwerf hun fchubbig lyf zyn hals ook moog' omgeven, „ Ziet men, hoog in de lucht, hun halszyn hooft ontzweven. „ Verroerd door razerny, poogt de afgematte hand „ Zich met geweld te ontrukken aan der flangenband. „ Men ziet door fchuimen gif zyn' hoofdband'o fchoon ont„ roven : „ Een hei-angst voert uit hem het jongst gehuil na boven ; „ Zo brult de (tier, als hy de onzekre' byl ontfprongen, ?, Bebloed, gewond zich aan het altaar heefc ontwrongen." fl Men ziet hieruit, dat de Heer de * ** of de verfen van vircilius niet heeft gelezen , of dit marmer niet heeft gezien. By vircilius is immers de daad opvolgend, hier is zy, als alles te gelyk gefchiedende, voorgefteld. By virgiliüs hadden de flangen de twee kinderen reeds verfcheurd, toen hun vader ter hunner hulp toe» fchoot, hier worden de kinderen, en de vader te gelyk aangevallen. In de verfen van virgiliüs boezemt Laocoön een yslyk angstgehuil uit. En op dit marmer zwygt hy ftil. In 't kort , het plan van virgiliüs ftrektezich niet verder uit, dan tot de uitdrukking der natuurlyke fmart ; maar agasias bedoelde de zedelyke fmart voorteftellen. Hy heeft nog meer gedaan; hy  458 IETS OVER EENIGE BEROEMDE ANTIEKEN hy heeft te midden deezer beide fmarten , de kloekmoedigheid gefchetst , die haar belïrydt, en de eene na de andere bedwingt. In deeze twee meesterftukken verraadt virgiliüs den kunstenaar, en agasias den Dichter. Geene heeft een verhaal, deeze een gedicht zamengefteld. Virgiliüs oogmerk was vooral te bewegen. AtiAStAS verlangde te behagen. AgasiaS heeft virgiliüs overtroffen. Ik voltrok in myn gedachten deeze vergelykifnr, doorzag het nut, dat haar ontwikkeling der jonge lieden ter oefening zou kunnen verghaffen; hoe veel ze zou toebrengen , om het onderfcheid in 't volfte daglicht daarteftellen , dat 'er in de fchoone kunsten tusfchen het werkcuiglyke Cmechanique) dat vertolkt, en de genie, die 't zamenftelt, plaats heeft; op het zelfde ogenblik viel myn oog op een jong kunstenaar, die aan myne zyde Laöcoön aftekende. Ik vond zyn tekening ellendig flegt, maar hield my ftil. Wat dunkt u 'er van, vroeg my de jonge kunstenaar in 't Italiaansch ? Ik. Wel gy zyt nog verre beneden het oorfpronglyk. Hy. Dat geloof ik met u, ik ben zelfs ook in geenen deele voldaan. Het is reeds de tiendemaal , dat ik deeze groep nafchetze , en ik doe elke reis niets, dan de vorige te evenaren , ik kopisere het evenwel met de grootfte getrouwheid, zo als ik my ten minften verbeelde. *• Zo Se met de grootfte getrouwheid had nagetekend , zou uwe kopy uw model vertonen, even zo getrouw , als een fpiegel ; maar uwe overbrenging moet volftrekt letterlyk zyn. Zy is vol van grove uitlatingen, en klaarblykelyke tegenftrydigheden. 't Is waar,  TE ROMEN BEWAARD wordende. 459 waar, men kan u niet befchuldigên, dat uwe natekening niet natuurlyk zy. Ze zou het indedaad niet beter kunnen zyn. Het is u onmooglyk, in een zo kort beftek , alle de deelen van uw voorbeeld , zelfs niet in 't klein, te doen gelyken. Er zyn zeer veele , dat flegts punkten zyn, en die men niet verkorten kan; gy zyt daarom verpligt een keus uit haar te doen, en de overigen te veronderftellen ; doch gy hebt, en kwalyk gekozen, en kwalyk verondevfteld. Gy hebt de ftukken genomen , die het, lichaam fchetzen, en verworpen, die de ziel vertonen. Hetgeen ik , uw tekenpen daar, zie voortbrengen , is, eenig en alleen het lichaam van een gryzaard , dooi- ouderdom en levensmoetlykheden zeer misvormd ; en het geen de beite! van acasias fchiep, was, voornaamlyk een tederhartig vader, en eenen wyzen met eene fterke ziel verrykt. Daar by bezielt my de Laöcoon van agasias met eene gevoelige bewondering, en doet my in zyn lyden deelen, terwyl integendeel de uwe, my, als tegen haar zelve in opftand brengt, en terug floot. ' Hy. Maar is de uitwerking, die ik voortbreng , niet natuurlyker? Ik. Zeer zeker is de door u ontftaane uitwerking natuurlyker; maar bet voorwerp der fchone kunften , ls, niet enkel, de natuur na te volgen, maar beftaat in de navolging der fchone natuur; niet alleen in uiterlyk gevoelig pogen te fchynen ; maar in bet indedaad te zyn. De middelmatige kunftenaar weet geen keus te doen. Hy zal in een onderwerp, dat natuurlyk iemand moet te rug ftooten, juist de zyde nemen, die het ergfte is. Hy. Ei lieve verklare my dan , waar in de genie en  4ÖO KIS OVER EEN.GE ISEROEMDE ANTIEKEN en het verftand gelegen zyn , waardoor u de keus van de houding, hierdoor den kunstenaar het gefchikt'. fte geacht, zo treft. Ik. Jongeling 1 Agajias had op zich genomen Lat coÖns dood op het marmer af te beelden. Hy zeide zonder twyfel tot zich zeiven: indien ik den ftand, waar in hy terftond treft, verkieze , zal hy gewis J. gryzen veroorzaaken; en zo veel te meer , hoe beter hy zal zyn uitgewerkt. Die twee kinderen, en die gryzaard door twee flangen verfcheurd 1 Wie zal zulk eenfchouwfpel kunnen uitftaan? Men zal evenwel den geenen, dien ik voornemens beu aan te Dieden, niet flegts dulden , maar zelfs met veel moeite moeten track, ten te erlangen. Hy mymert, peinst fterk , pleegt met zyn hart raad ; en ondervraagt beurtelings het gevoelen en de reden. Het geheim is ontdekt, juicht hy uit , het afgryslyke der hoofddaad moet verdonker,d worden door de belangrykheid van den bytevoegene omftandigheden. Zo doende zal ik wel'sgryzaards lichaam aan den beet der flangen overgeeven; maar dat lichaam zal egter volmaakt zyn; en onder de jaaren, de beten, en de pynen zal by de tnsfehenpoozen een majestueuze fchoonheid uitblinken. Zo zal ik ook wel de natuurlyke fmart , die hy ondergaat , op het ganfche lichaam van Laocoön uitdrukken; maar welke onaangenaame gewaarwordingen zou ze verwekken , als ze geheel en al verfcheen, ik zal daarom een gedeelte voor de ziel terug houden : ik zal vervolgens het geen ik laat te voorfchyn komen , met het lyden eens vaders vermengen. Dan deeze twee kinderen veroorzaaken my moeilykheid. Zal ik ze alle twee verflonden door de flangen vertonen ? welk eene walglyke eentonigheid, en ik zou het mededogen  te romen bewaard WORDENDE. 46* gen overflaan. Neen deze twee kinderen moeien tegelyk tot hun 'svaders hulp langs twee verfcheiden zyden toefchiètende verbeeld worden; de flangen zullen hen alle bel , voor dat ze by hem zyn, aangrypen, maar de een zal alleen hun flachtoffer Worden, en dat zal de jongftezyn; ook moet het flachtoffer hartroerender zyn. Het andere zal enkel in de knopen van dit afgryslyk kruipend gedrocht verlinkt zyn ; fchoon het zyn flachtoffer nog niet worde. Deeze twee byverdichtzels zal ik ten uiterftcn vertederende trachten te doen worden , ten einde door het mededoogen , waarmee men door deze twee kinderen zal bezield worden, nog een weinig meer van het afgryzen, dat de vader doet geboren worden , te verdonkeren; in één woord, ik zal myne pogingen zo inrichten , dat het mededogen de heerfchende uitwerking van het tafereel zy. Overweeg nu , vervolgde ik tot den jongeling, hoe fchoon acasias een zo verheven en verftandig ontwerp heeft uitgevoerd. Hy. Ja , men bemerkt den arbeid van alle door het lyden afgematte fpieren. Ik. O ja, het komt wel aan op den arbaid der fpieren! gy overige kunftenaars, gy let op niets als op de werktuiglyke uitvoering. Gy bewondert alleen , het geen de hand daarftelt; doch het geen de genie ontwerpt, ontfnapt u. Ik ftem met u over een in uwe loffpraak op de werktuiglyke uitvoering, maar ter zyner plaats , dat is te zeggen , na al het overige. Wat zou 'er, indedaad , voor de algemeene indrukking aan gelegen zyn geweest , als de kunltenaar had verwaarloosd eenige pezen te doen lyden , of eenige vleeschlyke delen kwalyk had voorgefteld ? Wat zou zyn werk middelmatig zyn, als hy het oog van een mengelw. IF. Deel. Gg gf>  462 IETS OVER EENIGE DEROEMDE ANTIEKE» gevoelig menfcb zo ras vry liet, om bet geheel te verlaten en de blondere deden door re dwalen. Wat zou zyn arbeid mid ielmacig zyn, als de ziel zich zo fpoedig herinnert, dat de peffoiïidièU vtn marmer zyn en door den beitel wierd, n voongebrag: ! Ongeluk! kig de kunstenaar die met zyne bekwaamheden voor zyn arbeid fchittert! Zyn werk, zal het tot volmaaktheid geraken, moet zodanig zyn, dat het gevoel terftond 't volle genot der uitwerking en weerftuiting kanfmaaken, en, vervolgens al de verdienden 'er van ontdekken. • Wat my aangaat, het geen my aanftonds by de befchouwing des Laocobns vermeestert, is het ongelukkig hart een's vaders, de kloeke ziel een's wyzen • het befchreienswaardig noodlot een's gryzaards- ein' delyk (want dit is het laatfte dat 'er zich opdoet) het verfcbrikkelyk lyden een's menfchen: dit alles te gelyk. Verwonderlyk fchone mengeling, die alle myne blikken aan een fchouwfprl verbindt, dat, op een andere wyze aangeboden , 'cr nooit één eenige had tot zich zien naderen ! Ais ik verder door myn aandachtige overwegingen de verd.enften van den kunstenaar nafpore; welk een verftand, welk een oordeel, welk eene kennis, welk eene genie in één woord , overal waar ik het ook aantaste.' acasias had ten doel de fmart, de tederheid en de kloekmoed.gheid, te zamen worftelende, op LaScoons lichaam te verbeelden. Welaan! hy kiest eene houding, die, aan deze drie weifelaars, volftrekt het geheele lichaam opent, on tvfouwr, en overlevert I en deze houding is, zo als de kunstenaar ze heeft daar gefteld, buitengewoon. JHy doet terftond LaScoSn van  te romen IlEWAARD WORDENDE. 463 van ter zyden aanvallen, in diervoegen, datdegehee]e romp gedrongen is uittefpringen, om te vluchten naar den mond , die hem gretig aanvalt; vervolgens doet hy de fiang onder de fchouders zich om den held fiingeren; zo dat hy genoodperst is , om deeze kronkelingen los te rukken, de beide armen te ontvouwen, en het hoofd voorover te buigen. De faiiptrekkingen der fmart zullen , ondertusfchen, deeze houding verzetten; den kunstenaar komt in de gedachte ze vast te beltemmen, door het gantfche onderlyf, met dubbelde knopen der flangen, te verbinden. Zie nu dien tweeftryd tusfchen de kloekmoedigheid en de fmart! Het angstgefchrei is gereed de half geopende lippen te overweldigen ! Maar de moed fluit ze weer toe. Zy zullen het 'er niet laten doorgaan. De gehéele oppervlakte des lichaams ten prooi van het bittcrfie lyden is gelyk aan de vlakte eener woeste en ziedende zee. Befpied onder deeze blikken der fmart, die der vaderlyke tederheid , die een veel fterker medelydeud klagen uitdrukken. Agasias heeft ook wel den dood van het jongfte kind belangryk weeten voorteftellcn. Het ylde heen, om aan s'vaders boezem een wykplaats te zoeken ; een flang fpringt toe , haalt hem in , en met een knoop , waarmede zy zyne benen aan één fncert, ligt ze hem op, en houd hem in de lucht ftil; terwyl zy door een' anderen ftrik één zyner zwakke armen doet uitftrekken; door het gewigt eindelyk van een' enkelen harer ringen t\ die langs den boezem van het kind heengtyd, perst, kromt, en verfrnoort hem de flang; het kind, zynen vader aanblikkende, blaast den adem uit. Gg 2 Ziel-  ,04 IETS OVER EENIGE BEROEMDE ANTIEKEN" Zielverfcheurende blik ! zo jong te fterven! op zulk eene wyze te fterven! Dat lichaam, zo bevallig en zo teder , gedood door eene flang! doch het heeft maar weinig geleden. Nog is het treurfpel niet geëindigd. Het lot des oudften is nog onbellist. Hoe ! zal niemand, noch een mensch , noch een god de beenen deezes kinds rondsom van die flangen losrukken ? Vergeefs werpt het een blik op zyn vader; vergeefs pogen zyne handen deeze knopen te verbreken. Zyne handen zyn helaas te zwak ! Maar veellicht zal de honger der flangen geftild zyn, wanneer zy Laocoön zullen hebben cpgeflokt , en het leven van den jongden broeder uitgezogen. De rampzalige ! Wat verwachting! — Hoe verheven was het kunstvermogen van agasias ! Dit alles voert hy my voor den geest. Met welk een genie nog eens heeft agasias van eene zo affchuwelyke gebeurtenis zulk eene vertederende vertoning weeten te vormen! Hy heeft myn hart door de afbeelding van hartroerende voorvallen ; myn verftand door het fchouwfpel van gedachten-verwekkende voorwerpen; myne ogen door het gezicht van zo veel, of bevallige , of verhevene fchoonheden, zodanig ingenomen, dat ik ter nauwernood de flangen heb bemerkt. Naar mate dat ik zo fprak, en myne verbeeldingskracht hare gaven hier over uitftortte, zag ik den jongen kunstenaar ontgloeien en nieuwen moed grvpen. 6 3 Goed, zo riep ik uit, vatfchielyk uw tekenpen op, gy vangt aan te gevoelen. De koelbloedige, voegde ik 'er by, heeft nooit iets nagevolgd , als hetgeen in koelen bloede is ontwor- pen,  te romen bewaard wordende. 46J pen, dat is te zeggen, levenloze zaken. Kunstenaars die alleen ogen hebt , tekent ftof en lyken af: want het voegt hun alleen , die met een gevoelige verbeelding verrukt zyn, het leven, de beweging, en de gemoedsneigingen te kopieeren. Hy. Maar ik begryp niet, waartoe het noodzakelyk is, om wel te kopieeren, dat men met genie, gevoel en verbeeldingskracht bezield zy; ogen alleen , dunkt my , zyn genoeg ; ja het fchynt my zelfs toe, dat een zekere ontroering my zou kunnen beletten wel te befchouwen. IL Myn vriend, de lichamelyke ogen zyn voldoende , om dat geene na te tekenen , wat deeze lichaams ogen gezien hebben; maar met het oog der genie kan men ook alleen dat geene bevatten en affchetzen , het welk dit oog der genie heeft ontdekt. Men moet, als men deeze of geene trekken wil herkennen, door het eigen gevoel bewogen worden, dat ze heeft ingeblazen. De karakterizerende trekken der ziel zyn , ook maar alleen , voor de ziel zichtbaar. Ei lieve ! zeg eens , hoe zal een kunstenaar, die nooit het ontwerp van agasias intrad ; die by voorbeeld nooit begreep, dat zyn voornemen , in liet fpel van dien fpier, was, het geweld der fmart, die hem aanzet en voortduwt, en de fterke poging der kloekmoedigheid, die hem bedryd en terug houd , uittedrukken, hoe, zeg ik, zal hy deeze zaamgeftelde beweging kunnen bevatten; en zo hy ze niet vat, hoe zal hy ze dan kunnen voordellen ? Hy zal juist den beflisfenden trek overflaan; hy zal zich zelfs verbeelden de ontleedkundige (anatomique) nauwkeurigheid aieer en meer te naderen , als hy haar overflaat; hy Gg 3 \M>  466 IETS OVER EENIGE REROEMOE ANTIEKE» zal naby zyn een misflag te begaan , waar de kunstenaar een fchoonheid had neergefteld. Jonge kunstenaars kopieert veel; maar volgt oneindig meer na! Voelt ge niet, dat, terwyl uw hand alleen arbeidt, uw genie flaapt? Gy verliest het ogenblik om u de gelukkige gewoonte , van met de verbeelding te werken , eigen te maken ; gy zult gewis omtrent u zeiven wanhopen. Gy kopieert meesterftukken, zegt gc. Neen: sy kopieert van de meesterftukken juist dat, hetgeen 'er niet in is. Zoudt gy zo langen tyd kopieeren ? Voor't overige, weet gy, wat ge nabootzen moet ? De beginzelen van het fchoone. Wcnneer gy 'er u ééns meester van hebt gemaakt, zult gy in 't vervolg, naar welgevallen , zamenvoegingen kunnen daarftd' len, die oorfpronglyk zullen zyn, en u alleen in wakheid zullen toebehoren. Schetst vroeg het naakt in alle vormen , en in alle (tanden af, tekent de ftilie natuur van het marmer af, en kopieert die van het oude (antique) doek ; en dan weder, wanneer gy uwe perfonadiën met hartstochten denkt te bezielen, voegt dan zelve gemoedsneigingen te zamen, in plaats van overeenkomftige aan andere fchilderyen te ontleenen, volgens uw eigene waarnemingen naar de tyd plaats en daad gefchikt; alle fchyn eener ontleende drift kan nooit meer zyn, dan een masker. Zie daar, waarom , byna, in alle de gefchiedkundige taferelen, alle perfonadiën zo onnatuurlyk en zo koud zyn,- het zyn louter flechte toneelfpelers. Ik geloof wel, dat het kopieeren een verleidend werk is; het belooft den jongen kunstenaar altyd, dat hy zyn model zal evenaren, et, vergt hem , van zyn kant, niets af, als tyd, geduld, tekenpen en verf. liet ontfbat hem van alle Itudie. Hy.  TE ROMEN ïiEWAARD WORDENDE. 4°"7 Hy. Gy hebt den fpyker juist op net hoofd geflagen. Even zo, als gy zegt, denken wyaüen , wanneer wy ons aan het kopieeren begeeven. Maar, hoe moet ik dan leren een groot fchilder te worden ? R. Myn vriend, door terftond een Dichter , een Gefchiedfchryver , een Natuurkenner, een VVysgeer te worden ; want de kunst moet zich volftrekt ook bezig houden met haar laatfte gedeelte , dat is het werktuiglyke der kunst. Zonder de anderen is zy nutteloos. Als men niet kan denken , noch redenkavelen , noch gevoelen , waartoe dient dan de kunst van fpreeken? Io waarheid een drie-vierde gedeelte der kunstenaars verftaat alleen het fpreeken, die ongelukkigen werken , enkel en alleen, voor de zintuigen. Gy, zo ge verkiest voor het verftand en voor het hart te werken , flaa dan een ander pad in. Begin met uw hart en uw verftand te befchaven: werk met uw gevoel! Hetgeen ons de kunften heeft ontroofd, is dat men se heeft behandeld, als handwerken, en ze door de jonge lieden heeft laaten onderneemen, als werktuiglyke beroepen. De kunstenaars verwonderen zich, en klagen over den geringen fmaak van verlichte lieden, voor de voortbrengzelen der fchoone kunften ; maar kunstenaars, waarom bootst gy voorwerpen na, die, meer dan genoeg , in de natuur beftaan , of die 'er beftendig in zyn? Biedt ons eene natuur aan, die nieuw, en boven al wel uitgezogt zy. Verbeeldt ons de drie zonen van den ouden horatius , toen zy op begeerte hun's vaders den ondergang van AM, en het heil van Romen zwoeren. Beeldt ons socrates, in zynen kerker Gg.4 £eke'  4'# IETS OVRR EENIGE lïEROEMDE ANTIEKEN geketend , met het dodelyk moordtuig in de hand en fpreekende met zyne leerlingen, af, als aan een gastmaal gezeten en het voorhoofd met bloemen verfierd. Ofwel gelukkige mededingfter van Corregüo (Mevrouw Lebrun) breng nog eens Amor voor ons oog die eeuwig behagen zal , en vooral zo gy hem voorftelt met de trekken des jongen Lubormiski, niet met zyn fakkel noch met zyn boog gewapend, maar inzyn volle naaktheid, en een kroon van lauvvrier en nnrthe aanbiedende.... zonder twyfcl aan de knnstenaarfter, aan wier pen feel hyzyn geboorte verfchuldigd is. Maar ieder een wil de groote menigte voor zich hebben, en deeze laat zich gemakkelyk te vreede feilen. De fmaak van 't gemeen eindigt, waar die des kunstenaars begint. Het gemeen verlaat het kunstftük dan, wanneer de kleuren verdwynen, en de gedachten zich vertoonen: een foort van afgodendie. naars, voor wien het beeld den god uitmaakt Zo dra ikmetfpreken ophield, bedankte mvde ionge kunstenaar, en zei my met een treffende openhartigheid: hetis te laat, ik ben reeds te ver gevorderd en worde te veel gedrongen, voornamenlyk door den nood , om den weg, dien ik bewandele, met den geenen, dien gy my voorfchryft, te verwisfelen. Hv loosde een zucht, en vroeg myn naam. Ik. Ik kan u hem niet zeggen ; maar homerus virgiliüs , en nog meer de Roemzucht, ziedaar het geen voor u gewigtig is te kennen. Ja toch , zonder roemzucht, voert men nimmer «ts groots uit , omdat men „imnw, f*..i -. «1 aanwenden. — ^gmgen Alexandkr verwoestte in Jfifa de Koiüngryken, op  te romen bewaard wordende. 469 opdat het gerucht van hunnen val , op de openbare plaatzen te Athenen, zou weêrgalmen. NABERICHT. Deeze berichten en oordeelkundige aanmerkingen zyn getrokken uit de voortreflyke brieven van Dupaty over Italiën gefchreven in 't Fransch. Hoewel deeze beroemde Antieken reeds van zo veel Schryvers zyn befchreeven en beoordeeld : hebben wy het echter der moeite waardig gekeurd , deeze , wegens de van anderen verfchillende inkledingen en fyne oordeelkunde , in dit Magazyn voor onze Nederlandfche Kunstgenoten te plaatzen. Deeze uitmuntende brieven zyn gewis nog zo niet in ons Vaderland bekend, als zy verdienen, niet tegenftaande 'er reeds eene uitvoerige en fchoone bëoordeeling, waarin dupaty zyn volle recht wedervaart, van verfchenen is in de By dragen enz. van feith en kantelaar 2de Stuk bl. 331 en volgg. 'Er wordt in deeze bëoordeeüng van deeze kunstfhikken geen gewag gemaakt, om dat, zo als in een Noot bl. 383 gezegd wordt, de Uitgevers van deeze en anderen een byzondere Verhandeling voornemens zyn, in dat hun werk , te leveren ; waarna wy met groot verlangen wachten, door dien wy van zulke kundige en beroemde mannen niets, als meesterftukken, te gemoetzien. Ik zal dus hier niets fpreeken noch van dupaty, noch van deeze meesterftukken der Oudheid , als dit weinige; de namen der kunstenaars, die dupaty opgeeft, zyn door hem verzonnen. Wat den Schryver betreft, dien dupaty, by de vergelyking van deezen Laöcoön^ met dien van vircilius, in het oog heeft, Gg y deezen  47° IETS OVER BENIGE BEROEMDS ANTIEKE!* deezen kan ik niet bepalen. Van dit verfchil zal ik echter nog iets aan flippen. Moore in zyne Befchouwing der Maatfchvppy en zeden in Frankryk enz. VI. Deel bl. i7. zegt . „ Men twist of deeze groep gemaakt Is naar de bel „ fchryving, die virgiliüs geeft van den dood van ,, Laocoön, en zyne zoonen, dan of virgiliüs zyne „ befchryving van de group ontleende. Uit deszelfs ,, gelykvormigheid tot de minfte byzonderheid toe „ blykt, dat het een , of 't ander h geval moet ge„ weest zyn. De Dichter vermeldt eene omftandig„ heid , die de Beeldhouwer niet kon afbeelden • hy „ zegt, dat, fchoon eik , die 'er zich omtrend' be. vond, de veiligheid in de vlugt zocht , de vader „ aangevallen werd door de flangen , terwyl hy toe- fchoot om zyne zoonen byteftaan." „ ——. Auxilio fubeuntem ac tela ferentem." Volkman fchynt, Cwant hy laat 'er zich niet dadelyk overuit,) van een ander gevoelen te zyn, daar hy zegt in zyn Reisboek door Italïën III. Deel bl. n5 j„ de Noot: „ De fchoone befchryving in 't r»de Boek , van virgiliüs is bekend genoeg. Veelen hebben daaruit, en uit het berigt van plinius, willen op. „ maken, dat deeze niet het van ouds reeds beroem„ de origineel is. Doch het is het zonder tegenfpraak Boven de deur, die naar dit beeld leidt, ftaat in " ?" v™ieïï. aPfChrift ' d£ Plaats van *™™ „ L. XXXVI. Hift. Nat. C. S." Die volmaakte over- cenltemming, waar moore van fpreekt, moet dus zeker niet door volkman** oog of gevoel waargenomen zyn, want dan had hy de geenen, die uit de ongelyk- vor-  TE ROMEN BEWAARD WORDENDE. 47^ vormbheid hebben willen opmaken , dat het ftand- beeld op het Belvedère niet het bekende meesterttuk der oudheid is , met andere wapenen zonder twyfel beftreden. Doch heyne heeft naar myn oordeel deeze knoop geheel opgelost ; deeze beroemde Letterkundige heeft in de Vde uitweiding over 't ade Boek van Aeneas aangetoond , op hoe veel verfchillende wyzen, deeze fabel, door onderfcheidene, lang voor den tyd van virgiliüs, en voordien van deezen kunstenaar geleefd hebbende, Schryvers is behandeld; waaruit hy met veel recht opmaakt, „ dat geen van „ beiden elkander, noch alle twee een en 't zelfde „ voorbeeld , of denzelfden Schryver voor ogen ge„' had heeft; maar ieder hunner zyn eigen Schryver, '„ overeenkomftig den aart en natuur zyner kunst, j, heeft nagevolgd." Zie heynë's uitgave van de Werken van virgiliüs Tom. II. pag. 240 enz. Hetzelfde gevoelen fcheen een myner vrienden te omhelzen , die my zei het zelfde opgemerkt te hebben. Hy heeft ditftandbeeld zelf voor meer dan zestig jaren gezien, en is met lof in het vak der Letterkunde bekend. Hoe dit ook zy , ik zal 'er niets meer byvoegen; maar geeven het aan 't oordeel en 't gevoel der Lezers over , ten welken einde ik de plaats uit virgiliüs hier vertaald heb ingevoegd , hoewel zy niet in 't oorfprongelyke gevonden wordt, het zwakke, dat men 'er ontmoet, vergeve men my! zo deeze drie brieven van dupaty, waarby ik tusfchen de ifte en ade brief, om den zamenhang, enige regels heb gevoegd , by ons eenigzins deezen Schryver mogten doen leeren kennen, is de moeite genoeg beloond van den Vertaler. V. J. van  4?* VAN WAAR KOMT DE SPREÉKWYZE ? EEN ^ GEEVEN. By het woord „ Bal" denkt men nu, i„ de ?ew0ü. «tul der befchaafde verkeering, niet aan deszelfs eerfte beteekenis, volgens welke het een faamgedrukten en m een verbonden eiaftieken klomp beteekent maar aan een plechtigen dans met muziek, en aan een gezelfchap van beiderieie fexen,, die uitdruklyk om te danzen zyn byeengekomen. Staan deeze beide beteekenisfen van het zelfde woord met eikanderen i« zeker verband ? Wat vereenigt deeze beide, zo onvereenbaar fchynende , denkbeelden , byzonder in dfpreekwyzen : „ opeen bal gaan," „ een bal opi „ nen", en vooral een bal geeven" ? De Franfche taal, waaruit de Duitfche taal in de dagelykfcbe verkeering zo menig woord heeft overgenomen, ten deele uit fieraad , ten deele ook uit be. hoefte, wanneer men aan een woord van dezelfde betekems gebrek had , heeft althans dit woord in de beteekems van een plechtigen dans gebezigd, en uit haar hebben wy een „ Bal paré," Bal mafqué," Balet, enz aangenomen. Intusfchen konden de Franfchen (even gelyk de Italiaanen by het „ ballo , ballare,") het ftamwoord even zo ligt uit de Duitfche taal aangenomen of behouden hebben , als het Duitfche „ Mar. „ fchalk, Mahr (maire) enz. En als wy in de aloude Duitfche zeden iets vinden dat het verband tusfchen beide deeze denkbeelden goed maakt; dan mogen wy toch voor echt oud Duitsch verklaaren, hetgeen wezenlyk van Duitfchen oorfprong is. Onder de aloude Duitfche herkomens, die in veele dor-  VAN WAAR KOMT DE SPREEKW. ? EEN HAL GEEVEN. 473, dorpen van Neder - Duitschland , by voorbeeld , in verfcheiden districlen van het Hertogdom Maagdeburg, en het Vorftendom Halberftadt nog in gebruik zyn, vinden wy het volgende: Op den tweeden of den derden Paaschdag vergaderen alle de volwasfen meisjens van het dorp, die zedert één jaar aan een of meer plechtige zogenaamde groote Hoogtyden deezer plaats deel genomen hebben , om de jonge vrouwen, op welker bruiloft zy gedanst hebben, een bal, in de eigenlyke betekenis van het woord, te overhandigen. Gewóonlyk heeft deeze bal de grootte van een matige ballon , is met wol of vederen opgeftopt, met zeiden ftoffen overtrokken , en met zeiden linten ftaatig verfierd ; ook gebruikt men dikwils een ledig ganzenei tot de eerfte grondlegging. Deezen bal drnagen zy op een verfierden ftok in een plechtige procesfle door het dorp , en planten hem geduurende eenige minuuten voor het huis van de jonge vrouw. Din gaan zy in het huis, en geeven deezen bal aan de nieuwgehuwde over, die hem in haar kamer ophangt, en vervolgens onder haare kleinodiën tot eene eeuwige gedachtenis bewaart. De meisjens onthaalen zich vervolgens op fpyzen, die zy van zelf medegebragte eijeren enz. bereid hebben. Doch de jonge vrouw moet het fmullende gezelfchap , en de danzers, die thans ook verfchynen, voor den gefchonken bal, vrije muziek ten dans geeven (*). En dus wordt (*) Zonderling is het, dat reeds ten tyde van homerus dans en bal zich vereenen. Men vindt de volgende plaats Odyff. !$. vs. 370 en volgg. J|ï.aar nu belastte Alcinous de fchoone L,aodama3 mee Halioi  474 VAN WAAR KOMT DE SPREEKW. ? EEN UAL G BEVEN» wordt 'er verfcheiden uuren achter een ter eere van het nieuwe paar echtelingen gedanst. Is de Familie reeds binnen het jaar vermeerderd, dan wordt de ledige wieg in het midden van de danskamer geplaatst, en de danzers en danzeresfen moeten , zo goed als zy kunnen , over de wieg heen fpringen. Zyn 'erop dat dorp meer echtelingen , die in dat jiar gehuuwd zyn, en plechtige bruiloften gegeven hebben , dan trekt het gezelfchap , onder gelyke gebruiken, ook naar de andere huizen, geefc in ieder huis een bal, krygt vrye Mufiek, en danst, zo lang tyd en krachten het toelaaten. Halios te dansfen ; want niemand waagde het met hen. Deeze dan , nadat zy den fchoonen purperrooden bal , zo als de vernuftige polybus die voor hen gewerkt? had, hadden in handen genomen , wierp een van hen , achter over gebogen , denzelven , met een fnelle vaart naar de fchaduwryke wolken, en de andere , zich hoog van den grond verheffende, vong hem'vlug in de lucht, eer hy met zyne voeten de aarde weder bereik had. En nu, nadat zyden bal recht op in de hoogte geworpen en weder opgevangen hadden, dansten zy lugtig rond op de alvoedende aarde , met afwisfelende houdingen ; en andere jongelingen, die in den kring fionden , juigchten hen met vrolyk handgeklap toe; 'er ging een luid vreugdefchrei op." Nog op eene andere plaats (OdyJJea 6. vs. 99.) zien wy Nauficaa, des Konings dochter, terwyl zy op het droogen van het door haar zelf gewasfehen linnen aan den zandige? oever pastte, met haare maagden, onder zang en dans, zich met het balfpel vermaakende. Mogelyk ging ook oudtyds by verfcheiden dansfen van het Duitfche Landvolk het balfpel gepaard, en kreeg by deeze volksverlustiging een fchaduwe der voormelde ver. bindtenis. OVER  475 OVER DE WIGCHELROEDE. Uit het Hoogduitsch. Jn het eerfte ftuk van het i iode Deel der Allg. Deut- fchen Bibliuthek vindt menbl. 448 , onder het Artikel: Natuurkunde en Natuurlyke Historie, het volgende gefchrift beoordeeld : ,, Bemerkungen und muthmafzungen uber die Wunfchelruthe, allen Naturforfcheren zur beliebigen Prufung vorgelegt von M. D.Luce. Nieuwied und Leipfich, 1790. in 8vo. De Schryver — naar 'de aangehaalde piaatfen te oordeelen — begunftigt het oude vooroordeel des ge* meenen volks: dat namelyk de Wigchelroede verborgen Metaalen kan aantoonen ; en zelf de Recenfent fchynt met den Schryver (een zeldzaam verfchynfel inde A. D. Bibl.l) overeenteftemmen, daar hyby het flot zyner recenfie zegt; Wy herhaalen onze reeds boven gedaane uitfpraak , dat ons aan de zaak toch veel waarfchynlykheid voorkomt, en dat liefde aandacht der Natuuronderzoekers wel waardig is dit ftuk nauwkeurig te onderzoeken." Daar meh zich nu Zoveel moeite geeft alle kinderachtige vooroordeelen wederom te doen gelden; daar men ziet, dat menfchen, welker verftand reeds tamelyk gezuiverd fcheen te zyn, zich laaten verdringen, om by potfemaakers èn gochelaars te ftaan gaapen , zo zal ik over het aangehaalde voorwerp het volgende, uit eigen ondervinding, verhaalen. Toen na myn vaders dood 1764 myn moeder het Ambacht Chorin (*) in Ukermark nog in pacht had, diende (*) Chorin xvas voorheen een klooster, en de begraafnisplaats van verfcheiden Brarjdenburgfche Markgïaavem-  476 over de wicchelroede. diende zich dikwils een Schatgraver, genaamd preusze, met zyne bende, aan : In den beginne vruchteloos; doch eindelyk liet myn moeder door ons kinderen zich bepraaten , om haar toeltemming tot het graaven te geeven. Het eerfte werk gefchiedde in de zogenaamde Kapel ; een ingeftort gebouw , waarvan nog alleen de gevelmuuren ftaan , en welker binnenfte ruimte met hazelaars en doornen begroeid is. Myn oudfte broeder kreeg last om het graven bytewoonen ; toen het duister, en alles op den hof in rust was , nam het werk zynen aanvang. De Schatgraver ftond met zyn Wigchelroede, hield dezelve neergebogen, met de punt jn zyn mond, en vroeg eerftelyk waaruit de fchat beftond? Derzelver neiging zeide: „ Uit zuiver gemunt „ goud." Hoe hoog de fom wel beliep ? Ik meen , 'er waren by de 30,000 daalders. Hoe diep het lag? 24 voeten. By ieder vraag wierd her formulier gevoegd: In den naame God des Vaders, God des Zoons, en God des Heiligen Geestes. De geweide waschkaarfen wierden aangeftoken, en het werk ftilzwygend begonnen. Nauwlyks waren zy tien voeten diep , of de graavers gevoelden iets onder hunne fpade. De vreugde was buitengemeen. De fchat wierd van alle kanten losgegraven. Maar wat fchrik! De duivel had hen een kwaade pots gefpeeld: een fteen, derdehalf voet in zyn diameter, die uit een kalkachtige aarde belfond, was de gantfche vond. Myn broeder nam 'er een ftuk van mede, dat hy jaar eu dag in huis rondkeilde, maar nooit tot een goudklomp wilde worden. Op een andermaal diende zich de Schatgraver met nog een troep zyner medemakkers aan, verzocht weder  OVER DE WIGCHELROEDE. 477 der om verlof van te mogen graven, en 't wordt hem toe°-eftaan. Het gezelfchap beftond uit den evengemelden hoofdaanvoerder preuze ; uit een ouden blinden man, die, volgens zyn voorgeeven, theophrastus paracelsus bombast beftudeerd had en den duivel bannen konde, doch in dien tyd te Angermunde met het verkopen van doozen, die hy uit keifteenen gewoon waste flypen, de kost won; uit een fcherprechter met een zwaard, waarmede een zyner voorzaten zich tot Doctor verordend had (*>; en uit een herder meteen zweep, waarmede hy den duivel konde kwispelen , als deeze zich tegen het werk wilde verzetten. Met de lantaarn in de hand ging men nu, na het avondeeten, in het hoenderhok, een geweezen cel in een kluis van het kloostergebouw. Hier vond men een gemetfelde deur, die terftond , op bevel van de Wigchelroede, geramd wierd ; en Liet gezelfchap trad in een klein gewelf. Nu wierden de gewyde waschkaarfen aangeftoken, een kring op den grond in het zand gemaakt, en de Wigchelroede, met de voorgemelde aanroeping, ondervraagd ; waarop zy dan, met eene gewillige buiging, de diepte van den fchat tot op ij of 20 voeten, deszelfs waarde onfchatbaar, en zyn inhoud in baar geld en in gouden en zilveren kerkfieraaden opgaf. Hoe vrolyk was het gezelfchap ! Stilzwygend begon het graven; op ieders gelaat las men reeds de zaligheid van een zich ryk droomenden gierigaart. Maar (*) Het is in Duitschland een volksfprookje, dat, wanneer een Scherprechter, met één zwaard, het bedenklyk getal van 99 koppen heeft afgeflagen, hy alsdan het recht tot het Dodoraat heeft; ik weet juist niet te zeggen in welke faculteit. .vkncelw. IV. Deel. Hh  478 OVER DE V/ieciIELROEDE. Maar myne moeder fpeelde hen een trek , d:» de gantfche expeditie vruchteloos deed afioopen. Het was omtrent twaalf uuren des nachts, toen zy reeds te bed liggende, maar nog wakker, in haar hoofd kreeg : de fchatgravers mogten den grondmuur van het kloostergebouw eens ondergraven , deeze daardoor een fcheur krygen of zelf wel zakken, en zy voor de fchaade moeten inftaan ; dus dat het beste ware deeze aardmollen van hunnen arbeid aftefchrikken. Terftond riep 2y haar kamermeisje : zeg aan de knechts, dat zy op den kruisweg naast het hoenderhok met fteenen fpooken moeten , opdat ik de graavers kwyt raake. Het meisje kweet zich van haar last; en vyf knechts begonnen boven het gewelf, waaronder de graavers woelden, met zwaare fteenen te werpen en te rollen. Het gevolg was: eerltelyk, eene algemeene bedorvenheid op het gelaat. De duivel wierd uit een boek luid op, doch met eene trillende dem , bezworen : maar de donder fcheen nog heviger te worden. Een der duivelbanners klimt de leder op om 'iets te haaien dat hy vergeeten had, doch komt niet weder terug; de andere volgt den eerden om deezen wederom °te haaien , maar blyft ook uit ; en dus verloor zich de een na den anderen, zodat alleen nog myn broeder met den blinden man in de groef bleef. „ Wy beiden , „ zeidenude grysaart, zyn hier alleen van geen nut; „ wy moesten ook maar naar boven klimmen , en „ zoeken waar de anderen gebleven zyn." Zy deeden dit. Myn broeder kroop beevend in zyn bed, en alle de Schatgravers waren den volgenden morgen verd ween en. Nu van de Wigchelroede zelve! Myn broeder, die niet alleen drie jaaren ouder is dan ik, maar ook lang na  OVER DE WIGCHELROEDE. 479 aa niet myn luchtig temperament had', wierd door myne moeder gemeenelyk om by het fchatgraaven toetezien medegegeven. Hy was een jongeling tusfchen de 14 en 15 jaaren oud; de graavers, bedaagde kaerels. Twee wigchelroeden wierden naar myn broeder gedoopt j en zy iloegen altyd, als hy die in zyn hand nam : namelyk de hand opwaards gekeerd , en het eind der roede onder den duim en de beide voorfte vingers. By my floegen zy nooit, omdat ik terftond bemerkte, dat, wanneer ik haar eene drukking gaf, zy door de kromte, waarmede de roede in de hand ligt, en haare aanfpanning, zich buigen en van haar afflaan moest. Ik lachte, als jongen, met de ligtgelovigheidvan myn broeder; maar de naam ging: dat de roede niet naar my gedoopt was. De bezweering der drieenheid, met byvoeging van myn naam , en drie ingefneden kruizen in den fchors van de roede, moesten dit bewerken. Ik wilde dat men ook een roede naar myn naam zoude doopen; doch dit gefchiedde niet , en waarom ? om dat ik nog niet ingewyd was. — Ik heb vervolgens uit aardigheid zelf Wigchelroeden gefneden, die aan ligtgeloovige menfchen in handen gegeven, en zy werkten overeenkomftig hun geloof. Waarom ? Zy drukten in hunnen yver een weinig, zonder het zelf te merken, en de roede floeg. Even zo verklaar ik my ook het naarfpooren der metaalen in de bergwerken met de Wigchelroede. Ondervinding en waarfchynlykheid geeven den bergman het metaal aan de hand, terwyl hy zyn Wigchelroede houdt. Onweetend geeft hy de roede in den yver zyner ontdekking eene drukking. Zy flaat: men vindt de ertz , en nu heeft de roede het aangetoond, waaraan zy toch geen het minfte deel had. — In HarzHh * berSen  *8c over de wigchelroede; bergen heb ik op myne reize de Wigchelroede niet nog by den Bergman in gebruikis, wil ik wel gelooven. Oude vooroordeelen laaten zich , gelyk bekend is, even als verouderde ziekten, moeijelyk geneezen. Reeds als jongen merkte ik het bedrog met de Wigchelroede. Het is jammer, dat mannen in de rypheid van hun verftand nog aan zulke vooroordeelen blyven hangen. Maar verfcheiden omftandighe«en, als gemaklykheid, valfche eer, baatzucht enz. zyn gemeenlyk de grond van zulke verfchynfels. Het geloof, zegt het fpreekwoord , maakt zalig. Maar, doet het bygeloof dit ook niet? AVOND-  A8l AVONDVERTELLINGEN. Vervolg van D. ///. Bladzyds 1008. vierde vertelling. Ta , zeide oltmpia , ik ben ook met weinig kosten dien geheelen zomer door gelukkig geweest; het was de laatfte zomer , helaas ! welken uw vader , m dit voor hem zo aangenaam oord , heeft doorgebragt. Deeze woorden werden door een kort ftilzwygen gevolgd, en treurigheid verbreidde zig over aller gekat. Olympia, dit merkende, wilde deeze wolken doen verdwynen, en zeide: Myne dogter heeft u gezegd , dat susanna twee kinderen had, marcellinus, die zo oud is als myne julia, de opgewektfte jongen uit het geheele dorp, en louisa zyne ouder zuster. Louisa zag 'er wel uit, maar vooral tekende haar gelaat oprechtheid en onfchuld, het was een heldere ipiegel, waarin men haar geheele ziel konde ontdekken. Indien men Natuur fchilderen wilde, men zoude .haar dien blik moeten geeven. Men zag, dat zelfs het denkbeeld van veinzen aan louisa vreemd was : nimmer had een leugen haare reine ziel bevlekt, en de waarheid fcheen flegts naar een woord te wagten, om aan haar mond te ontglippen. Dit is, naar myn oordeel, het fchoonfte en aandoenlykfte kenmerk van ware fchoonheid, en juist dat geen, 't welk het meeste belang verwekt. Ook maakte louisa , wanneer zy in het dorp van Verval kwam, veele veroveringen. Ik gaf eiken zondag aan de boeren een dansparty op de groote plaats; en onder alle jonge lieden, welke het muziek hier byéén vergaderde, trok niemand zo zeer de algemeene oplettendheid naar zig, als louisa , zonHh 3 de*  48* avondvertellingen. der dat zy zelve deeze onderfbheidihg merkte Hare bemmnelyke zedigheid was oorzaak , dat zelfs de an dere meisjes het haar vergaven, dat zy haar allen ver" donkerde ; want de nyd is altyd zo onrechtvaardig met als men wel denkt, en de voorrechten, die hem meest in een ander fluiten , zyn veelal diegeene waarmede men pronkt. Louisa was verre af, van de* luwe tot vernedering van andere meisjes te gebruikenzy fcheen altyd zich zelve te vergeeten, en de hulde! dié men haar bewees, aan anderen af te ftaan. 't Is waar, deeze hulde deed haar vry ongevoelig blyven en van de twintig mededingers, die ik vol befchroomd! beid zag om haar heenen loopen , en elkander het geluk, van haar te behagen , betwisten , werd fle Dit hoor ik met genoegen ; en haar man? - O dat is een voortrefïyk man, Mevrouw ! - Zy hebben een dogter van uw jannnf- Ja Mevrouw, cecilia; da is.myn beste vriendin. - Zy heeft een broer, dre wat jonger maarevenwel reeds een achtingwaardig man rs. 1 Ja wel achtingwaardig, Mevrouw ! (en by deeze woorden fcheenen twee roozen op hare wangen te bloeijen.) - Men zegt, dathy u ook zeer hoog acht, L0UISA - [-let fchynt wel zo, Mevrouw , en ik geloof het ook. m M ar, louisa, wanneer men zich op uw jaaren zo hoog acht, dan verandert die hoogachting wel fpoedig in liefde. - Dat is ookzo, Mevrouw, en wy zyn ook beiden zeer genegen daartoe, wanneer het onze ou ers flegts gedogen. - Weeten uwe ouders , hoe gy omtrent eikanderen denkt? wei zekerlyk, Mevrouw: ik heb het terftond aan myne Hh 4 B10e"  4&4 AVOWDVERTKrr moeder gezegd, want ik heb voor h«, hy, ontdekte hy niet ook^'lr gehdn,envader , toen wy voor de derd,? *** Zynm dansthadden? K^nte^f? g" de, let eens od dar L ' hy' hent Pelzen- glimlachende aan, en zeide tot £m . " ^ dat bveht verklaard hJo "Wel zegt §e* ta willen hebben 1 ?*" ^ da" U -t hebben wil, J\^^ en daartoe zou ik hem zei», f gehoorzamen, i-ers ook aan d w 1 Z™? ^ ik *" gehoorzamen, indien zy ie VT ^ 60 moeder Ik was over dit gefpreK 0 al " 7 61SChten- ^en voldaan/en^:^ ;d llXT"' ^ verval. r31f m„ „ aan den Heer van zeide BAPTtsta a- u 0uifchopen, N den pagter gJ^J^ ■0n * »* de üefde op hunne Jen! 7 geantWoor<*, dat veelen, en datTwl Ta s ™l w3t u,'tftel bederven m ar 11- ^ ^ Wagtens haar niet E ^Cïïtrrypen en ^ daarby, zit het hem daar d^ ' ^ BAPTISTA weder op nieuws her J a ™cent gmrne eer« «y z et, dat zedert eenige jaren alle  AVONDVERTELLINCKN. 4S5 alle landeryen tot veel hoger prys verhuurd worden. Hy kau wel denken , dat gy den prys van uw goed zult verhogen ; en daar veel boeren jaloers op hem zyn, en u veel hooger aanbod zullen doen , zo maakt dit hem min of meer ongerust. Vincent behoorde toch te weeten, dat ik geen Griek ben, zeide de Heer van verval , en ging hem 's anderen daags zien. Wel, zeide by, de oogst is van 't jaar veel belovend , is 't niet zo? Hy belooft zekerlyk veel, zeide de pagter, maar men wordt wel eens droevig in zyn verwagting te leur gefield. Heden ftaat de vrugt kostelyk, en morgen komt misfchien een ftorm, een onweer of hagelbui, en verwoest alles. Waarlyk de arme landman doet zomtyds veel moeite, zonder de vrugten daarvan te fmaken. Ondertusfchen , hervatte myn man, ryst overal de prys van de landeryen, en ik hoop, dat wanneer we wêer een nieuw verdrag mogten fluiten Ach! Mynheerde Graaf, verfchoon ons toch. Gy zyt zo rechtvaardig en zo goed! gy hebt nu pas een braaf huisgezin gelukkig gemaakt , breng toch een ander huisgezin , 'twelk u altyd gewillig gediend heeft, niet in 't ongeluk. Gy meent myn molenaar baptist a , zeide de Graaf; en gy doet my daarom denken, dat zyn dochter en uw zoon veel van elkander houden. Dat is wel zo, zeide de goede pagter, maar mag men zyn kinderen in't geval ftellen van ook kinderen te krygen, wanneer men niet weet, of zy een vast beftaan zullen hebben ? Gy fpreekt als een goed vader, en als een verftandig man, antwoordde de Graaf, maar vincent , indien ik 11 nu het goed wederom voor negen jaaren voor denzelfden prys verhuurde, en dan nog eens negen jaaren voor denzelfden prys, tot een huwlyksgift voor louisa?..., O! myn voortrelfelyke weldoener, riep de pagter, gy kunt over myn zoon befchikken: ik zal II h y gaarne  486 avondvertellingen. gaarne huurcèel en hu wel yks verdrag te gelyk tekenen. De zaak is gezond , zeide my de Graaf, toen hy wederom kwam; beide vaders hebben my hun woord gegeeven ; en daarvoor neb ik niets anders beloofd, dan 't geen ik behalven dat zoude gedaan hebben. Ik ' had geen de minde lust om ook nog gierig te zyn, daar het aardryk reeds gierig genoeg is, en aan de arme'landlieden zyne gaven reeds duur genoeg verkoopt. Maar daar zy het ondertusfchen als een weldaad aanmerken, zo heb ik begrepen, dat ik louisa daarin mogt doen deelen,en heb daardoor twee menfchen gelukkig gemaakt. Myn dogter ging terdond aan sumnna het nieuws brengen ; maar vincent was haar reeds voor geweest, en julia vond in de molen .de twee huisgezinnen by elkander , de twee gelieven die zich onderling met traanen in de oogen, met gevoel en blydfchap aanfehouwden , de vaders die elkander de hand drukten , de moeders elkaar omhelzende, en marcellinus die alleen, peinzende en treurig in een hoek zat , en op cecilia zag, die met het hoofd op louisa's fchouder geleund, hem niet durfde aantezien. Dit tafereel had myne dogter getroffen , en toen zy het my gefchilderd had, zeide ik by my zeiven : daar moet dus nog een huwiyk gefloten worden , maar daarby is zulk een haast niet, want marcellinus is nog maar zeventien jaaren oud. 's Volgenden daags;kw^m susanna, en wierp zich aan myn voeten neder; en na dat zy haar dankbaar gevoel had ukge boezem d, zeide zy: En toch, Me vrouw, zond ge dat wel denken , en toch is de hooge vreugd, die ik op dit ogenblik gevoel, niet zonder bitterheid. Myn marcellinus , die gekke jongen, is troosteloos daar over dat zyn zuster voor hem gaat trouwen. Als het op verliefd wezeu aankomt-, zegthy, dan is hy dui- zend -  AVONDVERTELLINGEN. 487 ïejidmaal meer op cecilia, everts zuster, verliefd , dan evert op zyn zuster louisa verliefd is. Ik wilde de gek met hem fcheren; maar hy zeide, dat i'k in plaats van te lachen, liever daar over wenen moest, dat de arme marcellinus , die zyn vader en moeder zo vuurig beminde, zo ongelukkig was; en zo verliet hymy, zwemmende in traanen, om aan zyn werk te gaan. Hy moet vertroost worden , zeide ik. Laat hem morgen ochtend den room hier brengen. Hy kwam, en zag zo. bleek en neerflagtig, dat i!c medelyden met hem kreeg. Zyt gy het marcellinus zeide ik? 't Is my lief, cat ik u zie. Maar gy ziet 'er zo vergenoegd en vrolyk niet uit als anders. Neen, Mevrouw, zeide hy, voor my is 'er geen vreugde meer. Men wil hebben dat ik treurig ben : dus is het myn fchuid niet, wantik zou me zo gaarne recht verheugd hebben. — Waarover zyt ge dan zo bedroefd? — Gy ziet het immers, Mevrouw, men huwt myne zuster uit; men doet alles om haar gelukkig te maken; enmy laat men ftaan, men vergeet my, en denkt niet om den ouden fpeelgenoot van Juffer julia ! Ach, Mevrouw! het is immers wreed , dat men my om myner zuster wit, uwe goedheid zoekt te onttrekken. Neen,, marcellinus, gy zult ook uw beurt krygen; maar gy zyt nog zo jong! Dat ben ik ook, en ik moet het dagelyks hooren ; maar moet men dan zo oud wezen, om te trouwen ? Gy weet Mevrouw, dat ik negen maanden ouder ben dan de Juffer. En vraag nu eens,.of ik niet van 's ochtends tot 's avonds in den wynberg, in de molen en overal, myn werk doe, zo goed ais de beste arbeider. Maar wanneer ik myn handen aanfchop en fpade flaa, of een zak met graan als een veer op myn fchouderwegdrage, dan houdt men my voor geen kind. — Ik weet dat gy uaarftig zyt, en uwen vader zeer ver-  483 avondvertellingen.' verligt. - Myn vader? ik maak my fterk, dat de man zich haast tot ruste had kunnen begeeven, indien myn hart vergenoegd ware. Maar als gy wist Me vrouw, hoe 't verdriet de armen doet verlammen ! En wanneer ik gezondheid en moed zal verloren hebben, wie zal dan dien armen vader onderdennen? En myn moeder! zie Mevrouw, als myne zuster nu weg gaat, dan zit 'zy alleen in haar molen, moet alleen all'het werk doen en het geheele huishouden ophouden ! Wanneer zy daar* entegen een jonge fchoondogter had, dan zou zy het gemis van haar eigen dogter zo zeer niet voelen, en behoefde flegts te fpreeken. Cecilia let op het vee ; cecilia haal wat fiaa uit de tuin ; cecilia breng de melk en room op het huis; doe dit en doe dat, en dan weCr wat, en dan nog iets; en cecilia zou dat alles vrolyk en gewillig doen, en zich aan hare goedkeuring alles laaten gelegen 'leggen , en haar telkens nieuwe blyken van kinderlyke liefde geeven; en wanneer ik 's avonds, moede van myn werk, t'huis kwam, zoude ik tot myn uitfpanning myn lieve wyfje vinden, die dan zeggen zoude: kom aan vriend, rust nu wat by my uit. Welk een geluk ! welk een onzeglyk onderfcheid! dé gedachte alleen doet my reeds van vreugde beven. — Gyzoud dan cecilia, de dochter van den pagter, aan uw moeder tot hulp willen geeven ? - Ja, Mevrouw; wie anders? — Dat had men my niet gezegd , dat gy op cecilia verliefd waart. — Ja, dat wil ik wel geloven. Wie denkt ook om my? Wie verwaardigt zich ook om van my te fpreeken ? — Gy hebt misfchien een geheim daarvan gemaakt. — Heden! neen ! ik heb 't a°an 'tgeheele dorp verteld. — En cecilia?is die u even genegen ? - Even ? neen ; maar dat begint toch. Want eerftelyk krygik altyd een vriendelyke groet, wanneer ik hare wooning voorbyga : Waar gaat ge naar toe, mar. '  AVONDVEKTELLINCEN. 489 marcellinus? waar komt ge van daan, marcellinus? gy begryptwel Mevrouw, dat men dit niet tegen iederéén doet, en dan nog heeft dienaam marcellinus in haar mond zo iets moois en welluidends, dat ik 'er anders niet in kan vinden! men zou zeggen dat hare lippen hem ftrelen. Ach ! geloof my , indien de liefde van haar kant nog niet daar is, dan is zy ten minften niet meer verre weg, dat weet ik wel zeer z.ker. Voorts zo is dit myn zaak. Als men my maar vryheid wil laaten, dan zie ik wel kans tot het overige. Ik bemin haar zo hevig , dat ik' al zeer ongelukkig moest zyn, indien ik my niet weder van haar kon doen beminnen. — Maar, marcellinus, cecilia is twee jaren ouder dan gy. — Zo veelte beter, Mevrouw, dan zal zy'er te redelyker om wezen; en zo het my aan beleid mogt ontbreken, zal zy het voor ons beiden hebben. — Haar vader zal niet ligt kunnen befiuiten, om haar zulk een jong man te geeven. — Ja, dat zegt myn moeder ook. Maar indien Mynheer de Graaf 'er flegts mêe tevreede was, het behoefde hem twee woorden te kosten. Zie Mevrouw, als ik als hy was , ik deed de twee vaders komen, en zeide tot myn molenaar, baptista , zyt gy over uw zoon marcellinus te vrede ? Ja Mynheer de Graaf, zou myn vader zeggen: de jonge belooft veel; hy werkt graag; hy heeft geen ondeugden; hy weet hoe men zyn ouders heminnen moet; hy weet hoe men vrouw en kinderen beminnen moet; hy zal zeker een goed man wezen. En gy vincent,zoude ik zeggen , meent gy uw dochter niet haast uit te huwen ? Ik weet een goed fchoonzoon voor u, gy moet de broeders en zusters verruilen; niets is zo natuurlyk, dan hebben we twee huwelyken op één bruiloft. Wat denkt gy daarvan? — Ja Mynheer de Graaf, wat zal ik u zeggen? marcellinus is nog wat jong! — Goed zo,  493 AVÖNDVERTBttrWGEN*. 5*o«, laat de lasteraars praten: jeugd is geen ondeugd. Marcellinus is een braaf jongman, die goed werkt," en die weet wat tot een huishouden behoort. Hoor eens vincent, zo gelust hebt, dan doe ik voor hem hetgeen ik voor evert gedaan heb, en geef aan baptista en°zyn zoon de molen in erfpagr, en dan is uwe dochter verzorgd; en dan wordt dat goedjen met kleine boeren en molenaars bevolkt, die by myn kinderen altyd befcherming zullen vinden. Ik wil wedden, Mevrouw, dat de twee vaders genoegen daarin zullen nemen , en Mynheer nog wel vriendelyk bedanken. Gy hebt wel voor uw zaak gepleit, zeide ik; gaa nu maar gerust naar huis; ik zal over u fpreeken. Hy heeft gelyk, zeide myn man , toen ik hem ditgefprek verhaalde: ik had my juist voorgenomen om hun de molen in erfpagt te geeven. En zo kunnen wy we. der twee menfchen gelukkig maken, zonder dat het ons iets kost, dan het bruiloftsfeest. Gy Mevrouw zult nu wel de goedheid willen hebben, van de huwlyksgifcen klaar te maken, en wanneer gy het gefchenk voor cecilia klaar maakt, dan zult gy, myne dochter, wel daarom denken, dat marcellinus, toen hy nog maar negen maanden oud was, gefpeend werd. Den volgenden dag werden de huurcêels getekend; dan, de huwelyken zouden om redenen, die men voor ons geheim hield, eerst na eenige dagen gevierd worden. By deeze woorden wilde de geestlyke van het dorp' het vertrek verlaten , olympia hield hem terug, en vervolgde haar verhaal. Voor het zelfde Autaar en op het zelfde uur werden de twee zusters en de twee broeders onderling verenigd. De bruiloft was gemeenfchappelyk, en werd op het huis gevierd. Wy hadden het'geheele dorp genodigd; en het gezigt, 't welk het geluk der jong getrouwden en ha- rer  AVONDVERTELLINGEN. 49I rerouders opleverde, was nog het anndoenlykfte niet. Deeze goede grysaart had hun huwlyk ingezegend; hyzat tusfchen de twee moeders in; naast haar zaten de dochters, en tegen over zaten de twee gaden, ieder naast zynen vader. Toen zy allen gezeten waren, en wy Cdaar wy zeer talryk waren) eenen kring om de tafel gevormd hadden, ftond vincent, met een landlykedeftigheid , die ons eerbied inboezemde, op , en fprak in dier voege : Myne vrienden, deeze gelukkige dag, welken twee goede vaders uitgekozen heb ben, om hunne kinderen te vereenigen , is niet flegts een feest voor twee huisgezinnen , hy is een feest voor het geheele dorp; een feest voor ons allen die hier vergaderd zyn. Het is heden vyftig jaaren, dat onze brave leeraar, die eerwaardige man , Onze vriend , de vriend onzer vaders, de vriend onzer Voorouders , die ons bykans allen heeft zien geboren worden, die ons op't ogenblik onzer geboorte in zyne armen heeft genomen , die zederd als een trouwe herder over ons gewaakt heeft, 't is heden vyftig jaaren, dathy zich aan 't hoofd deezer gemeente heeft gefield ; engeduurende dien langen reeks van jaaren , heeft hy geen dag laaten voorbygaan , zonder ons wel te doen. Als fcheidsman en vrederechter in alle verfchiilen , die in deeze gemeente, en in byzondere huisgezinnen plaats greepen, heeft hy duizend klagenden te vreede geft-dd, en nimmer aan een eenig mensch rede tot klagten gegee ven ; duizend procesfen heeft hy geëindigd , en nimmer zeive een proces gevoerd: nooit hebben de ongelukkigen een gevoeliger trooster, nooit de armen een liefderyker vader gevonden. Met één woord , zederd vyftig jaaren hebben ons zyne lesfen en zyn voorbeeld geleerd , hoe wy onderling als vrienden, en als deugdzame menfchen moeten leeven. 't Is zyne liefde jegens ons, 't is ónze liefde jegens hem, 't is dit heilige verbond, het welk wy  492 AVONDVERTELtlNGEN. wy heden vernieuwen; wy hebben u op de bruiloft der geheele gemeente genodigd. Mogt zy heil en zegen over het huwelyk van onze kinderen brengen! Ik kan u niet zeggen, welk een aandoening deeze aanfpraak by de geheele vergadering verwekte. Mogt hy nog vyftig j jaren leeven , zo 't mogelyk is, riep men van alle kanten, die waardige man , die goede en getrouwe herder, die altyd welgedaan heeft! Ik bid u, houd op, Mevrouw, riep hy uit! — Neen , neen, ik wil alles zeggen. Nog veel meer aangedaan ' dan gy hem nu ziet, (want dit is flegts een herinnering) was de grysaart overftelpt van het gevoel eener zedige erkentenisfe. Met zyne handen bedekte hy zyn gezi