NIEUW ALGEMEEN M A G A Z IJ N, VAN WÉTENSCHAP, KUNST e n SMAAK. Vde Deel, Ifte Stuk.   NIEUW ALGEMEEN M A G A Z IJ N, VAN WETENSCHAP, KUNST en SMAAK, i £ fi s l z i n o i; I. wijsbegeerte en zedekunde. ii. natuurkunde en natuurlijke historie. iii. historiekunde. iv. beschaafde letteren, fraaije kunsten, en mengelwerk. VIJFDE DEEL, EERSTE STUK» te AMSTERDAM, bij GERRIT WARNAR, S, MDCCXCIX,   ii NIEUW ALGEMEEN. M A G A Z Y Ni WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE; .wysbeo. ^. Deel. A   OVER LECTUUR. 3 Aan I^ina. Het ftrekt uwen geest tot eer, en opent uw zachtmoedig hart een menigte edele en aangenaame brontien van het waare genoegen des levens , dat gy de ledige uuren van uwe huislyke bezigheden aan de Le&uur wydt; niet om u daardoor voor maatfehappyert van geleerdheid en vernuft te vormen, en nog minder om in derzelver gezelfchjp — naar het voorbeeld van eenige boetelingen van uw gellacht — om een lieiliglauwertakje in bedevaart te trekken naar het vreemde land der, Mufen, waarvoor gy al zo goed den vollen krans in de nabyheid van uw eigen waar beroep weet te verdienen. Neen! ter voldoening van uw eigen be» hoefte die gy gevoelt om u fleeds meer te veredelen , uwen geest met eigenfehappen te verderen-', #ie tevens gefchikt zyn het gezellig leven rondsom u te verfraaijen, en allen , die u minnen , tot een bekoorend model te zyn dit is het doel uwer lecture , gelyk uw brief my verzekert, en dit alleen maakt u zulk eene bezigheid en zulk een genoegen waardig. Doch hoe fchooner, hoe edeler die neiging is, die u ter Le&ure voert, hoe gewigtiger invloed zy op uw eigen welzyn en op het leven en geluk van anderen heeft, des te noodzakelyker is liet , zo wel uw belang voor de letteroefening op zich zelve, als ook uwe keuze in dezelve een juister richting te geeven. Want niet alleen is ieder neiging in den A a menech  4 OVER LECTUUR* mensch, de Jaagde zo wel als de edelfte, blind géboren , en verwacht haare richting en leiding van den geest, zonder welke zyvoor zich zei ven gevaarlyk word ; maar 'er zyn ook Hechts weinige fchriften uit die klasfe, waaruit gy uwe Lectuur afleidt, zo gefield , dat zy de onfchuld van onze neiging zouden verl'choonen. De meeften bedwelmen , zonder voedfel te verfchalïen, verhitten onze verbeeldingskracht zonder onzen geest te bezielen, prikkelen onze vermogens aan, en verzwakken die, omdat zy dezelve niet verhogen kunnen. In 't kort, daar wy onze Kunst van kezen niet verdaan , vei daan onze Schryvers des te beter de hunne van teJ'chryven, de kunst om onze meeders te zyn , zo lang wy hunne machieuen blyven. Lectuur is eene behoefte van den geest, en word nadeeiig, wanneer zy tevens geene bezigheid van den geest is» * Menige vrouw heeft den bloei van haare jeugd, die zo veel verwachting van zich gaf, door eene verkeerde Lectuur vergiftigd, en vervolgens, in plaats van de gulden vruchten des levens in te oogden , zich zelve en anderen flechts bittere kruiden geteeld, heeft dc waarde en het geluk van haar beltaan in een Roman begraven , by de dreelende misleiding van haare verbeeldingskracht haar hart en haare reden te gelyk bedrogen, en ia een dweepachtig genot de bron van het waare zuiver- menfchelyk genot verlooren. En wat heeft een mensch dierbaarder te verliezen, dan den inwendigen vrede der ziele , dien zoeten heiligen wortel van alle waar geluk, deezen vrede, die in den krans van de  OVER LECTUUR, 5 de geneugten zynes levens , waar die hem eenmaal ontrukt is , alleen éen dood verwelkt loof, en in zyn boezem den rouw der menschheid achterlaat , voor zyn hart de bron van het zedelyk leven fluit , zyne zeden en handelingen den zuiveren levendigen geest der waarheid en fchoonheid ontrukt , en uw gedacht den grooten Talisman , waardoor zy alleen onze zuivere hulde wint, van alle zedelyke bevalligheid in uitdrukking en handelvvyze berooft. Of gelooft gy mogelyk , dat de verftrooijing , waarmede en waarvoor gy leest , het blinde oppervlakkige fpel van het belang , waarmede , uw geest over de Leftuur heen fluipt, u voor deeze gevaaren meer behoede dan den geenen, die in d,e diepte zyner Leclure afklimt, en het merg zynes Schryvers uitzuigt? Vleit gy u, het trotfche gevaar met bloemenketenen te kluifteren, en het listig verfcholen kwaad van u verwyderd te houden — wanneer gy 'er mede fpeelt? Helaas! Het kwaad alleen vreest zich zelve niet meer, Niemand, wien alleen de loutere nieuwsgierigheid of zucht tot verftrooijing in het[heiligdom der Mufen voert, betreed het ongeftraft. Men moet eene waardige gift met eene waardige ziel van hen verlangen , of zy fchenken u eene gevaarlyke. Gy wordt van eenen brandenden dorst onophoudelyk naar derzelver heilzaame bronnen heen gedreven , om u te laaven, en even gelyk Tantalus lippen ontvlied het zoete verkwikkende genot uw hart. Gy dorst niet, wyl gy u aan den kostelyken drank herA 3 in-  6 ÓVER LECTUUR. innert: gy dorst , omdat het u niet vergund word te drinken. Wanneer het Fantasme van uwe Lectuur bereids voor uwe ziel verdweenen is, wie fchaft dan de behoeften en fchuuwe neigingen raad, die zy in uw binnenfte ontwikkelde en nu onbevredigd achterlaat ? De niet onderrechte reden? Gy zyt uit het fchoone evenwigt uwer neigingen en krachten uitgeligt. Zoudt gy dan nog gelukkig en goed zyn ? Den meeften leezers van deeze foort beneemt het veelvuldig genot van zekere fchriften geheel en al hun karakter, en geeft hun gemoed eene pedaante, zo bont en menigvoudig, als de Lectuur zelve, waarmede zy zich bezig houden. Van hier zyn 'er dikwerf menfchen onder ons, in welken zich alleen de foiteering waar toe zy behooren, doch geenzins het individuum vertoont ; die onze genegenheid in de liefde, Ons hart in de vriendfchap ontglippen; die wy overal zien, en nergens vinden kunnen, omdat zy overal tegelyk zyn. —— Menfchen, die wy nooit leeren kennen, omdat zy niets zyn ; raadzel. achtige , tegenftrydige wezens, die ons met hunne gedaante bedriegen, welke zy emvoeren. Maar zulke Schepfels komen noch uit de hand der Natuur, noch uit de fchool der maatl'chappy. Het geen uit beiden voorkomt, draagt altijd eenpaarig zyn byzonderen ftempel; een verkeerde Lectuur alleen pbatst in zekere menlchen dergelyke moreele nullen in de wae- reld. Om uwe Le.delyke fchoonheid ontwikkelen, waarin de eenzaame d.-ugd voor den hemel opwast;daar integendeel zy, die de verfierfelsvan haaren geest zonder keus verfamelt, en zich in dat veriameien alleen door de bekooring van het aangenaame leiden laat, haare uitwendige manieren niet alleen van dit edeler en ichooner fieraad berooft j maar ook haare Moraliteit eene wezenlyke fchade toebrengt. Laatftelyk nograade ik u, na elke geëindigde Lecture u zelve uw oordeel daarover aftevraagen. In dit oordeel befpeurt gy den winst, dien zy u gaf, verfamelt de verllrooide bloémen van uwe aangewonhen befchaafdheid in eeren ruiker, en fchoon gy die voor uwen fchryver fchynt gevlochten te hebben, zo hert hy toch alleen uwen [geest. Het geen uwe Lecture nieuw  over lectüük. -7 ïi'ieuw en belangryk voor u maakt, dat zelfde maakt die ook nuttig voor u. Maar over het 'algemeen is het hier niet zozeer oni het oordeel zelve, als wel om het oordeelen te doen £ men leert zyn eigen reden gebruiken, en dit leeren is overal de hoofdzaak. Maar elk leezer * gelyk wy hem vormen willen , heeft na zyne leétuure in zich zei* ven , dat is in zyne winst of in zyne onvoldaane be» doeling, tevens de ftof tot een zekeren maatftaf om te? oordeelen. Kan hy dit niet doen, dan heeft hy ook niet gedacht , en heeft dan zekerlyk ook geen recht om te oordeelen. Alleen zyn gevoelen omtrent eert gefchrift te zeggen , mag geen oordeelen genaamd worden; ten minden is zulk een oordeel blind , en meer een verhaal of befchryving van den toeftand waarin de lectuur ons gelaaten heeft, dan eene ver* klaaring van de befchaafdheid van onzen geest, en van derzelver genot dat in onze ziel fteeds voort* duurt. Ik maak hier geen onderfcheid tusfchen goed en flecht , omdat de alleen gevoelige leezer dit onderfcheid niet maakt» In deeze vluchtige zielen gaat de wreedfte gebeurtenis in een teder , zacht beeld over, en het ysfelykst uilengefchrei ontroert hen. —> Maar van hun lyden willen wy niet fpreeken , daar: Wy hen toch niet helpen kunnen ; laat ons dus lïö* Ver tot de fchriften zeiven ovérgaan. Men vleit de eenzydige neigingen én den verkeefden valfchen fmaak van zyn publiek, welke een gevolg van de eenzydigheid van het belang is» ——* Dit is wysbeo. V. Deel. JB d*  2.5 O V I & LECTUUR. de ftempel der raeede produóten van fchryvers uit die klasfe , welke zich in 't byzonder geheel aan dendienst van het fchoone gedacht wyd , en alleen uit haare hand den letterkundigen lauwerkrans wenscht te ontvangen. Deeze laage fchryvery , die de menfchclyke bellemming beledigt , is uw eigen kweekeling; gy fluit u met hem op in eenen engen vertrouw-* lyken kring , wyst de waarfchouwing der wysheid met gemelykheid van u af, en van uwen Adonis de tuchtiging en verbetering der oordeelkunde , terwyl gy juist door deezen onedelen band in de geleerde zo wel ais in de zedelyke waereld een gebied in een gebied onderhoud, en in hetzelve de inwendige tweedracht der waereld (waaruit , zonder dat men ooit de bron recht kent , op verre na de groot (ie ellende derzèlve zich van tyd tot tyd ontwikkelt) met alle uwe vermogens handhaaft en voorltaat, en voor uw gedeelte door den invloed , dien gy op de opvoeding ea vorming in de waereld hebt, ten kosten der menschheid vereeuwigt. Onder de fchriften van deezen invloed en van dit karakter, die, gelyk de doos van Pandora , in handen van een Zeker publiek ronüloopén , bchooren bylia alle die fentimenteele en hartroerende tafen elen, waarin de menfchelyke Natuur alleen in haar lyden, zonder haar eigene inwendige waare kracht'oefening verfchynt; waar het noodlot daat en heelt, en de navorfchenue reden van den leezer overal naar den rechterdoel van deezen blinden afgod verwezen word; waarin zich de Schryver van het medelyden en de gevoeligheid van een teder hart bedient, om zyne fabelachtige- onnatuuxlyke famenftellingen , die zonder deeze  OVER LECTUUR. I renteregisters gevonden heeft de ouderdommen , die perfoonen van verfchillende' jaaren bereikten , waaruit hy dan vervolgens afleidt (fchoon de wyze daarvan niet opgegeeven wordt) dat de bevolking van Holland uit 080000 perfoonen beftaat ; waardoor de proportie van de geboorenen tot de levenden dan op & uitkomt. Dan zelfs de bafis der Lyfrentetafels is in deezen onbetwistbaar niet voldoende, daar zy, zo als wy nader zullen zien, haast geene voorwerpen vau de vroegfte kindsheid bevatten, 't welk kerseboom zelf erkent ; waarom hy dat door, andere, en meest Engelfche , befcheiden heeft trachten aantevullen, die uit den aart van de zaak ook zeker hunne gebreken zullen gehad hebben; te meer daar hy zich meest bediend heeft van de tafelen der eerfte obfervateurs, als van graunt, derham en king. Ondertusfchen interesfeert die leeftyd het meest, zo als wy, van de ftervenden naar de jaaren fpreekende, nader zullen zien , en de gebrekkige kennis, die keuseboom wegens deezen jongen leeftyd had, verklaart waarfchynlyk geheel zyne afwyking van alle andere Schryvers. Misfchien denkt men dat men de waarheid van ieders proportie , vooral van die der laatften, waarop de bevolking van de gantfche Provincie , by kerseboom , gevestigd is, door de vergelyking met de C 4 l5alfte  40 BE ORDE IN DE VERANDERTH8EN laatfte volkstelling zoude kunnen omwaaien. Doch dan bedriegt men zich , daar , zo als wy zeiden, 't getal der geboorenen by kerseboom grootendeels hy? pothetisch is. Oi.dertusfcheu overtreffen toch de getallen van kerseboom de wezenlyk gevondenen , niettegenftaande men federt 1738 , wanneer hy zyne verhandeling fchreef, een vermeerderde populaw tie zoude hebben kunnen verwachten. Voor Am- jttrdam vond hy 241000 zielen. - De telling brengt haare bevolking op 217000. Struyk, tydgenoot van kgrseboom, heeft daar voor circa 200000. Kerseboom vondt de geheele populatie van Holland op 980,000 zielen. Struyk meldt nauw» iyks 800.000 menfchen in geheel Holland te kunnen bereekenen. Volgens de telling bevat die Provincie 828542 zielen. Deeze korte uitweiding vorderde het gewicht der zaak , althans voor ons, die dezelfde ftreek bewoonen. Dan, om wedertekeeren tot onze algemene proportien : gy ziet, dat dezelve loopt van s\ tot 'fc zö men zelfs die van kerseboom verwerpt ; dat men misfchien kan doen, uit hoofde dat men geene voorbeelden van zulk een onvruchtbaarheid heeft, althans in geen land ,% 't welk, althans in zyn tyd , zo veele middelen van beftaau aantoonde. De proportie liep anders van £ tot De evenredigheid tusfchen de flervenden en levenden heeft ook capitaale afwykingen, hoe wel over 't algemeen niet zeo groot als die der geboorenen; waarfchynlyk om dat de fterfte van mindere toevalligheden afhangt, en deezen meest buiten den mensch aanwezig zyn. Men acht over 't algemeen de proportie der fferfb, in vermengde, dat is, gezonde , en ongezonde jaaren , door elkander , als: In  VAN HET MENSCHELYK GESLACHT, 4! In de Dorpen. . . circa £ In de kleine Steeden. . . & In de groote Steeden. . . Sg In de grootfte Steeden, zo als London, Parys, Amlt. enz, ^ en rt Schoon zulke plaatfen eigenlyk geene proportie kun» nen geeven, omdat zy haast geene oorfprongelyke populatie hebben, door de meermaal aangehaalde toe« vloeingen van buiten , waardoor dezelven , zo dit flegts voortging, wel zonder geboornen zouden kunnen beftaan; zo dat men uit de iterflysten van zulke fteden althans niet tot de gezondheid van andere plaat» fen beilunen moet, welke eene inwendige populatie hebben , fchoon wy zulks meermaalen gewoon zyn te doen. —— Door elkander acht suszmillch de fterfte jTf en ,j. Dit is gegrond op de ftelling, dat in groote Landen, §• der bevolking in de Steeden, en § cp het Land woonen; welke ftelling willekeurig is. Doch behalven dat, heeft iedere proportie in het fterven ook haare notabele afwykingen. Struyk vondt dezelve in de aangehaalde 39 Dorpen nog geen s\; hy zocht eenige reden te geeven van deeze groote fterfte, doch het verfchil kan daardoor niet gevonden worden. —. Suszmillch heeftBrandenburglche Dorpen, waarvan de fterfte van £ tot £ gaat, —- Dus ziet gy, dat 'er in de beide genoemde proportien nog al gaapingen Zyn , welke het befluit niet alleen wettigen , dat alles in deezen zeer betrekkelyk is , maar dat ook die overeenkomften , welke 'er in gelyke toeftanden plaats mogen hebben , uit den aart der hulpmiddelen om dezelven te ontdekken , niet dan nog ruimer gevonden worden, als ze waarfchynlyk wel aanwezig C s zyn,  42 DE ORDE IN DE VERANDERING EN zyn. Ondertusfchen, op dat ik zulks als een gevolg van myne onderzoekingen in deezen byvoege , zo fchynt het my buiten twyffel, dat in 't algemeen, de geboorenen de ftervenden in getal overtreffen. Suszmillch acht de gemiddelde reden die van 10 ftervenden , tot 13 geboorenen. Waar door dan volgens de tafelen, die de Hoogleeraar euler daarvan gegeeven heeft , en die zig gemakkelyk laaten vervaardigen, de verdubbeling der levenden in 96 jaaren zou volgen, zo men de fterfte door elkander op & ftelde. En Suszmillch zegt dit in zyne nafpeuringen over de Landen, waar zulk eene evenredigheid plaats had , bevestigd te hebben bevonden. Hy meent zelf het tydperk der verdubbeling in maatig bevolkte Landen op 50 jaaren te kunnen ftellen. Ja hy haalt voorbeelden aan , dat de verdubbeling in ruim 10 jaaren gefchied is, zynde daar ter plaatfe de ftervenden tot de geboorenen = I tot 5. de fterfte £ , en dus de aanwinst der geboorenen jaarlyks ,| van de levenden. Dit toepasfende op de aartsvaderlyke tyden , kunnen wy ons eenig denkbeeld vormen van de fpoedige bevolking der aarde, en van de groote getallen, waarvan men in de oude gefchiedenisfen gewag gemaakt vindt, als voorwerpen tot — en flachtoffers van — den alvernielenden kryg , welke daardoor als eeu noodzaakelyk kwaad is befchouwd geworden, dienende om de te groote bevolking te voorkomen; even als of de wyze werkmeester niet alles zodanig door den oorfprongelyken aanleg bepaald had, dat zich alles uit krachte van hetzelve onmiddelyk herftellen moest; z© als wy immers gezien hebben, dat het_ op de eenvoudigfte en treffendfle wyze gefchiedt in en door den grondflag zeiven van alle bevolking, de mid- e-  VAH HET MÏNSCHELYK GESLACHT. 43 delen van 't beftaan. Deezen toch, zo als wy aanmerkten, regelen de opvolging der geüacnten, Zyn dezelven in betrekking der bewooners overvloedig, ras verdubbelt hun getal. Worden deeze middelen daarna geringer, met betrekking tot de vermeerderde bevolking, de verdubbeling gefchiedt langzaamer — houdt eindelyk op , en geeft eene gelykheid tusfchen geboorenen en levenden, welke beffendig blyft, tot dat het evenwicht door andere tusfchenkomsten verbrooken wordt , wanneer het zich daarna weder op gelyken voet herftelt. Zodat de wyze voorzienigheid, in plaatfe van zich te bedienen van deeze gevolgen der dwaasheid en onrechtvaardigheid der menfchen, derzei ver kwaad tot de eindigheid van haare bewerkers bepaalde , hoe zeer het ook in verwoesting de pesten overtrof, als boven dezen de evenredigheid tusfchen de onderfcheidene gedachten breekende. Maar behalven dat, heeft men zich thans nog niet te bekommeren over de te groote bevolking. Ieder toch weet, dat de aarde nog in lange die maate daarvan niet heeft, welke zy wel zoude kunnen draa- gen. Dit verfchil heeft men door calcul trachten te bepaalen, bereekenende 't getal der mogelyke en der dadelyke aardbewooners ; en fchoon dit niet als ten uiterften gebrekkig kan zyn , en de geringfte afwyking in de fondamenteele vooronderftellingen een zeer uitgeftrekt verfchil in de eindelyke refultaaten geeft, zo geloof ik echter,dat de wyze, waarop men h mogelyk getal der aardbewooners heeft trachten te bepaalen, een voorwerp van uwen weetlust is. — Men heeft bereekend de gantfche oppervlakte des Aardbols; vervolgens, welk gedeelte daarvan Land was, daarvan  44 BK ORDE IN DE VERANDERINCEST van genomen het bekende en dus bewoonbaare deel; want naar onbekende ftreeken kon men de overtollige bewooners niet wel verwyzen. Struyk ftelt, dat op \. Templemann op \. Het f van dit gedeelte heeft men zich voorgefteld tot de graanteeit aangelegd te zyn, laatende het overige f voor Graslanden , Bosfchen, Woningen, Wegen en Rivieren 9 enz. 't Gezaaide heeft men op een middelmaatigen voet vruchtbaar doen zyn ; de gëoogfte graanen in meel doen vernaaien ; daarvan zeker brood laaten bakken , waarvan men 2 H daags voor ieder hoofd ftelt, volgens de toelaage aan den Duitfchen krygs* knecht, wanneer de kinderen .die daarin, ten minsten , niet voor die quantiteit deelen , een overfchot van grond geeven , waarvan men andere eetwaaren kan winnen ; en het refultaat is dan , dat 'er byna 14000 Millioepen op den Aardbol kunnen leeven. Vervolgens heeft men de daadelyke bewooners bepaald. Van Europa liet zich dit nog al doen , om de bekende bevolking der meeste deelen, men vondt daar circa 130 MilU De andere waerelddeelen heeft men gecalculeerd naar de bereekende uitgeftrektheid van templemann, en de vooronderftelde maate van bevolking in vergelyking van gelykzoortigè bekende Europifche, en Afiatifche ftreeken, waardoor men ftelt. Afia op 6$o Afrika op 150 • Amerika op 150 En dus in 't geheel 1080 Mill. Zo-  VAN hS.C MENSCHELYK GESLACHT. 45 Zodat , indien men ftelt dat de verdubbeling in 't eerst met de 100 jaaren gefchied ; vervolgens om de 150 , 250 , 400 jaaren naar geraade der opklimmende bevolking , zo zoude 'er geduurende 1000 jaaren nog eene beftendige vermeerdering van bevol* king kunnen plaats hebben , zonder iets voor buiten» gewoone Hoornisten in aanmerking te neemeru Thans 1000, Millioen aanweezig , en gefield J van een Eeuw voor ieder geflacht (generatie) , zo verfchynen en verdwynen 'er op deezen aardbol 3000 Mik hoen in een Eeuw , 30 Millioen in een jaar , byna 83000 op één dag , 3500 in een uur , 60 in een minuut, en een in een feconde. Deeze verfchyning en verdwyning geeven aanleiding tot die gewichtige byzonderheden, welke wy in de tweede plaats beloofden te behandelen. Hier hebben wy, zo gy wilt, geboorenen naar de ge/lachten, doch vooral ftervenden , naar de jaaren. Dit eerfte valt in zo verre niet onmiddelyk onder dit onderzoek, daar men toch van vooren reeds begrypt, dat hier eene daadelyke regelmatigheid in de opvolging der geflachten onder de geboornen kan en moet plaats hebben , omdat hier alles yan den natuurlyken aanleg afhangt. Door dezelve zyn de mogelyke gevallen bepaald; 'tinwerking brengen van deeze of geene is 't geen men noemt toevallig , en de effecten moeten dus beftendig zyn, in reden der kans, die 'er voor deeze of geene uitkomst is. De ondervinding leert, dat die iets gunstiger is voor de geboorten der jmgens dan voor die der meisjens , komende nagenoeg alle obfervatiën daarin overeen. Zo dat men zelf in Tafels, die over een tydvak van 95 jaaren gaan , en de geboorenen van de Stad Lon-  ^3 ÉSE ORDE IN DE VERANDERINCESf Londen bevatten , geen een tegengefteld geval vindt; Groote getallen byeen genoomeni, heeft men van 104 tot 10^ jongens tegen 100 meisjens, dus 26 tot 25 of 21 tot20. Suszmillch heeft zich veel moeite gegeeven, om des wegens ook denftaat indeOosterfche Landen te weeten , omdat de aldaar in zwang gaande veelwyvery wel het tegendeel zoude doen denken, en bevestigd zynde , de p jlygamie enigzints zoude wettigen. Doch de cpgaaveu, die suszMiLLCrt daarvan kreeg, (temmen volmaakt overeen met de bevinding in de gewesten der gemaatigde luchtftreeken 5 en al achtte men die niet uitvoerig genoeg, zo heeft men hem zulke voldoende oplosling wegens de huishouding der gedachten in de Indiën gegeeven, dat uit de polygamie niet tot de geboorenen te befluiten is. Zo dat wy de gemelde proportie al zeer algemeen en beftendig hebben te hóuden. Minder zeker is de blyvende proportie tusfchen de gedachten.' Voorheen beweerde men dat de fterfte onder dezelven in reden van hunne proportie in getal was, 21 van het mannelykc tegen 20 van het vrouwelyk gedacht.Men wierd daardoor bevestigd in het vermoeden, dat de voorzienigheid al lus te gemoet gekomen was het verlies, dat het mannelyk gedacht voornaamlyk door de oorlogen onderging ; doch fchoon dit eindOogmerk van den Schepper al zeer veel bedenkelyks van vooren heeft (al was het maar dat de dwaasheid der menfchen juist niet altoos een voorwerp van te gemoet koming is) zo vervalt ook dit gevolg , omdat de gronddag vervalt; want, men heeft federt bevonden , dat 'er onder de geftorvenen van zeker getal geboorenen minder van het vrouwelyk genacht waren 3 dan  VAN HET MENSCHELYK GESLACHT. 4^ dan 'er naar de proportie van hun getal zouden moeten zyn ; dat bygevolg de vrouwen langer dan de mannen leefden', en wel door elkander 3 en 4 jaaren. Dit heeft men daarna van vooren willen verklaaren uit de meerdere leenigbeid of zachtheid van het kraakbeeni"geftel by het vrouwelyk gedacht, waardoor de loop der vechten langer dand greep. Was 'er niet meer, zo zoude de ongelykheid van proportionaal derven in de gedachten , en in de gevorderde ouderdommen moeten plaats hebben, en naar het my voorkomt bepaaldelyk onder die geenen, welken eigenlyk door ouderdom , door de verdyving van dat kraakbeenige, ophielden te leeven. Ook heeft kerseboom beweerd, dat dit verfchil niet voor cjen gevorderden leeftyd plaats had ,• CZie zyne Obfervatiën over de gelyktydigheid.) en hy haalt daartoe eenige voorbeelden aan , die in zyne Tafelen zyn. Suszmillch beweert daarentegen, dat het groot verfchil , 't geen in de vroegere derfte plaats heefc, vooral tot de 7 en 8 jaaren zeer merkbaar is, en op de jaaren van huuwbaarheid dit refultaat geeft, dat 'er als dan een zo veel minder deel van het mannelyk gedacht aanwezig zoude zyn, als hetzelve by de geboorte het vrouwelyke gedacht overtrof , dus circa 5Tf. 't Is hier moeilyk te beflisfen ; alleen zoude men kunnen aanmerken , dat daar de obfervatiën van denlaatden over dit punct veel uitvoeriger zyn , dan die van kerseboom ; suszmillch , die ook struyk aan zyne zyde heeft, in deezen eenigen voorrang verdient. —— De bedaanbaarheid van deeze onderfcheidene derfte , in de jongere Jaaren , heeft suszmillch door eene niet ongevallige gisdng, (want meer is het toch niet) willen verklaaren, door het  48 T>e or3e in de veranderingen het aanzyn van een grooter getal weduwen , dan weduwnaars , overeenkomftia; den toeftand onzer behoeftige maaticbappyen , welke de nieuwe verbiutenisien over de meest al armoedige en met kinderen bezochte weduwen zeer bezwaarlyk maakt; waardoor zy voor de focieteit wegvallen , en 'er een minder getal van 't mannelyk gedacht aanwezig behoeft te zyn, om tot gade van het aankomende gedacht te ftrekken. Maar laat ons die befpiegeüngeu daar laaten. lk hebbe nu nog eenig verdag te doen wegens de fterfte naar de jaaren , welke iteds, zo als wy gezegd hebben, a priori eenige meerdere regelmaatigheid belooft. Vooraf hebben wy dus weder te fpreeken van de middelen i die men aangewend heeft om dezelve te ontdekken t om vervol ens het daarop te vestigende befluit met eenige deezer refultaaten te vergelyken. — De meesten hebben zich in dit onderzoek bediend van dezelfde Kerk- of Stadsregisters, waarvan ik u de onnauw* keurigheden deed opmeiken. Dit onnauwkeurige wordt in deezen nog vermeerderd , door de veelvuldige onkunde des ouuerdoms van de overledenen, die het dikwerf in hun leven zelfs niet weten ; de nabeftaanden of vrienden vullen het dan door gisfitig aan 4 neemende meest het tienvoudige jaar. dat 'er het naaste bykomt ; dit is zo zichtbaar in de registers , dat men in de lysten van Breslau en Weenen meestal twee. maal, ja fomtyds driemaal zo veele overleedenen vindt op de tienvoudige jaaren , dan op het daaraan naast voorgaande en volgende jaar. Suszmillch, dit onderlcheid in alle de registers bemerkende, hield in 't begin die tienvoudigen voor moord • Jaaren , even onverklaarbaar, zo als hy zeide , als de Magnetifche krachs-  VAN HET MENSCHELÏÏC GESLACHT. 49 kracht en de Eleetricque werking. Naderhand de reden ontdekkende, moest hy veele tafelen, verwerpen , en de overblyvende door eigen correctie verbeteren. ■ Met de opgaave van de lysten der kinderen gaat het even gebrekkig. Kinderen van een groot half, en een klein li jaar worden beiden gemakkelyk voor éénjaarigen opgegeeven, hoe zeer de respective ouderdommen het drievoudige verfchillen. Die vereischte correcliën; doch deezen kunnen den waarert ftaat der fterfte niet geeven. Ook loopen de refultaaten deswegens wyd en breed uit een, zo als wy nog wel geleegenheid zullen hebben te zien. Dit onvoldoende der publieke registers deed anderen bedacht zyn, om tot gronddag te neemen de registers der af» geftorvene lyfrenteniers, aan welkers nauwkeurigheid men niet had te twylfelen. Hierin zyn, bebalven eenige Engelfcben , boven al werkzaam geweest kerseboom en DEPARCiEox ; de eerde heeft "zich bediend van de lyfrentenregisters deezer Provincie gaande, zo als hy zegt, over veele duizenden hoofden , fehoon ik geloof, dat zich dat getal maar tot weinig duizenden bepaalt. - Düparcieux heeft misfehiert nog meer gedaan , en tot gronddag genoomen de fterflysten van uitaeftrekte Tontinen, zo als die zyn , welke door het Franfche Gouvernement gedaan wierden in 16S0 en 1S96. De eerfte van welke* nagenoeg over 6000, en de tweede van welke éven nagenoeg over 3000 hoofden ging ; van welke data's hy de meest mogelyke party' getrokken heeft; alles nog aanvullende door die, welke minder uitgeftrekte Tontines hem verfchaften, laaiende dit achtervolgen «sloor nauwkeurige obfervatiën wegens de fterfte in WATuuRK. V. Deel, B veek.  50 db orde in TE veranderingen veele geestelyke geftichten , bevattende te faamera ongeveer 4000 zielen; 'c welk voor den gevorderden ouderdom even eens was, of de Obfervatie over S * j0,000 geboorenen gefchied was. De refultaaten van deeze werkzaamheden kunnen uet dan veel licht verfpreiden over ten minften een deel der fterforde, mits men flechts in aanmerking neeme , dat deeze Obfervatiën alle over zogenaamde uitgezochte hoojdtn gefchied zyn , en de toepa.sfing dus niet dan Voor gelykzoortige voorwerpen doet gelden. Dit verfchil is merkbaar, en laat zich zelfs gevoelen tusfchen de gewoone voorwerpen van Lyfrtnten en van bepaalde Tontiues , voor welke laatften men inzonderheid de uitgezochtlte hoofden neemt, omdat het daar op het langlte leven aankomt. Ook leefden de Ton- tinarisfen van deparcieux , volgens een gemaakte fchaal, iets langer dan de voorwerpen der gefiichten, en 3 a 4 jaaren langer dan de Lyfrente hoof d en van kerseboom , welke weder met die der meest naauw» keurige ordinaire tafelen 1 a 2 jaaren verfchillen. Dit verfchil van de bafis valt weg voor de betrekkelyke fterfte hunner onderfcheidene jaaren , waarin veel gelykheid zigtbaar is —— Ik bepaalde aanftonds het nut deezer refultaaten tot een deel der fterforde, om dat ik geloof, dat daaruit niets te bt> fluiten is tot de leeftyden der eerstgeboorneu , van O tot 4 en 5 Jaaren toe , wyl de Lyfrentetafels geene genoegzaame voorwerpen van zulk een vroegen ouderdom hebbén , om daarop een grondllag te vestigen ; daar men byna geene Lyfrenten vestigt op eerstgeboorenen hoofden , welker fterfte ondertus» fchen zeer veel afdoet. DerARCiEUX begint cok eerst met  .VAN HET MENSCHELYK CESLACST. Jl de oudei-dornmen van 3 jaaren; en dit zeifs nog op een gebrekkigen gronddag, wyl het een gemiddelde ouderdom was, dien hy (telde voor zyne Tontina.ris-fen in de ifte Clasfe, gaande van o tot 5 Jaaren. — Kerse.boom heeft een volledige tafel gegeeven; doch de gemelde data's moesten aan hem ook ontbreeken. ,Ook blykt het niet onduidelyk, zo als ik reeds elders aangemerkt heb , dat hy dit gebrekkige door Engelfche tafelen heeft getracht aantevulien , welke, zo verre ik heb kunnen beoordeelen, ook grootdeels eenen hypothetifchen gronddag hadden. De refultaaten by jcerseboom verlchülen ook zo veel van alle andere Schry vers , dat men zoude moeten befluiten, dat de .derfte onder de kinderen by kiïrseboom te gering, en de leeftyd, die hy hun daarop door elkander geeft, te lang is. Kerseboom heeft voor de derfte binnen het 1 ,eerde jaar f van de geboornen ; de anderen | , | ja fommigen byna |. Dit gaat al zo voort, in de eerde volgende jaaren , en geeft eindelyk dit refultaat, dat de helft van alle de geboorenen , volgens de onderfcheidene tafels, gedorven is, als, by kerseboom op het 50de jaar, by halley op het 34.de jaar, by sdszmillch op het 19de jaar , by buffon op het 8tte jaar. Uit al het welk teffens blykt, dat men nog zeer weinig van de derfte der kinderen weet, welke door de inenting der pokdof in de laatde tyden ook nog al eenige verandering moet hebben ondergaan, 't Is moeilyk in deezen te bedisfen, wiens .Obfervatiën het nauwkeurigst zyn. Suszmillch heeft, om zyne grootte afwyking van kerseboom, zulke uitgedrekte navorfchingen gedaan , en is in 't algemeen tot die foort van nafpeuringen zo krachtda.  j2 de ORDE IN de VERANDERINGEN dig door den beroemden fredrik van Pruisfen geholpen, dat ik in 't algemeen zyne orde nog al verkiezen zoude; te meer daar eene goede vergelyking der refultaaten van kerseboom met de zyne , (die meer bewyst als zyne eigene Comparatie , welke geheel valsch is) in de gevorderde ouderdommen zeer veel overeenftemming geeft , zynde de meerdere levenskrachten by kerseboom beftendig i a 2Jaar; waarvan de oorzaak in de uitgezochtheid der hoofden van K.RRSEBO0M berust , en de wezenlyke overeenkomst daarftelt. Gaarne deelde ik u de generaale tafel van suszmillch mede ; doch het Numerique van dit verflag zoude u te ongevallig zyn. Dit leidt ons van zelfs tot de bepaaling der levenskrachten, welke , als de vergelykende fchaal, achter alle Tafels gevoegd, doch op zulke onderlcheidene Grondbeginfels gecalculeerd zyn, dat met nagenoeg dezelfde data's deeze fmaale refultaaten zeer wyd uit eenloopen, zonder dat men dit verfchil van principe gemerkt, of het naar waarde geacht heeft, door dat het onderfcheid in de gevolgen , op de enigzints gevorderde leeftyden, altoos niet zeer zichtbaar was. Ber- NOUILLI , KERSEBOOMjDEPARCIEUX , DU PRÉ , DE st. maur en anderen, hebben ter bepaaling van den verderen leeftyd, op de onderlcheidene jaaren, deezen weg ingellaagen. Zy hebben opgenoomen de gezamentlyke verdere leefiyden, en de fom daarvan gedeeld , door het getal perfoonen , van welke men de toekomftige verwachting van leven wilde bepaalen; het refultaat gaf by hun 't gezochte voor de levenskracht van icoa geboornen; men had dus haare gezamentlyke leeftyden opteneemen , en die fom door 1000 te deelen. Deeze  VAN HET MENSCHELYK GESLACHT. 53 Deeze bewerking gaf dus de middehnaatige duurzaamheid des levens, die men voor de rechtmaa- , ïige verwachting in de plaats gefteld heeft. Hodgion , halley , EüFFON , suszMiLLCiT en anderen hebben deezen waarfchynlyken leeftyd aldus bepaald. Uit hunne tafels hebben zy opgenoomen , wanneer de helft van de menfchen, wier verdere leeftyd bepaald moest worden , geftorven was. De Jaaren die daartoe verloopen waren, gaven volgens hun den tyd van den probabilen leeftyd, omdat men één tegen één wedden kon, dat men als dan nog in leven zoude zyn. Dit refultaat kan niet met de bovenge¬ melde gemiddelde duurzaamheid des levens overeenkomen , tenzy de Jaarlykfche fterfte altoos gelyk was. Dit ondertusfchen verfchilt zeer veel , zp als het examen der tafels ook leert. Df.parcieux heeft voor de gemiddelde duurzaamheid des levens, voor de kinderen van 3 jaaren, 47. Naar den regel der waarfchynlyke leeftyden, zoude hy gehad hebben 57 jaaren. Suszmillch heeft op deezen laatften voet 19 jaaren , waarfchynlyke leeftyd voor de eerstgeboornen; voor middenduurzaamheid zou hy naar een ruuw Calcul 27 a 28 jaaren gehad hebben. Buffon heeft, door zyne groote fterfte in de kindfche jafren , 8 jaaren waarfchynelyken leeftyd voor de geboorenen. Op dezelfde tafel heeft men een andere fchaal gemaakt, op gronden der middenduurzaamheid , en dan komt 'er, in plaatfe van 8 jaaren, ruim £5 jaaren. Ondertusfchen zyn deeze tafels enkel van eikanderen onderfcheiden door het byvoegfel in het hoofd der laatften , ,, au „ quel on a fait quelques Correétions , " fchoon de CorrecYiën in de fterftens zeiven niet noemenswaarD 3 diS  54 DE ORDE IN DE VERANDERINGEN dig zyn.- In 't algemeen vindt men voor de gebö^«" renen volgens de middelmaatige duurzaamheid veel grooter tydvak , dan volgens de probabile leeftyden » en dat tot de ouderdommen van 2 , 3 a 4 .paren toe , waarna de verfchillen afwisfelend en minder merkbaar zyn ; zynde de natuurlyke reden der eerfte afwyking de grootfte flerften in de ifte jaaren, wy! daarvan al het nadeel opkomt, met de helft der af«' geftorvenen tot bafis te neemen , daar het zich, Volgcüs de andere Methode, op de geheel leeftyden verdeelt. Ondertusfchen is het, afgefcheiden van de gevolgen , zeer gewichtig het principe te bepaalen ^ waaruit afgeleid moet worden de verwachting van "t leven, of de jaaren, die men op iederen ouderdom , naar de kans , nog kan reekeuen te goed te hebben. Dui* delyk hebben wy gezien , dat de middelmaatige duurzaamheid des levens, en 'tgeen men opgegeeven heeft, als de probabile leeftyden, niet dezelfde dingen zyn , ' en dat het dus ongerymd is , öm de ondërfcheidenë refultaaten , zo als allen gedaan hebben , in onmiddelykë vergelyking te brengen ; maar nu moeten wy ten befluite zien , welke van de twee Methoden de waare oplosfing geeft. De regelen der middenduurzaamheid zyn volftrekt gebafeerd Op 5t geen meti in Loteryetl dé waarde der kans noemt. Deeze wordt ook naar de gewoone formulen uitgedrukt door de deeling der fom van alle de pryzen door het getal van Loten. Naar rnyn inzien wordt dit ook de ruuwe gro; dflag, waarop een Gouvernement 20ude moeten calculeeren , die gelden tegen lyfrenien opnam. Voor hetzelve toch is het onvei fchiilig, bf deeze of geene Individu langer leeft, dan zy, door  VAN HlïT MENSCUELYK GESLACHT. 55 door elkander , maar naar deszelfs voOrafgeftefde raiddenduurzaamheid, doen. Ik zei le ma*, omdat de verfchillende tyden der onderlinge fterfte toch voor hun ook in aanmerking komen, om 't verfchil van waarde in 'r korter of langer genot der uittekeerene gelden; doch, fchoon deeze gemiddelde leeftyd tot de opneeming van het geld, en voor den opneemer al eene grondflag zy; is zy daarom niet applicabel op den rententrekker, omdat zy niet applicabel is op de bepaaling van zynen waarfchynelyken leeftyd. Deete toch is° niet uittedrukken door eene proportioneel deel van de gezaamelyke leeftyden. Hy heeft met de anderen niet direct te maaken , maar vraagt naar zyn eigen kans ? Om dit nog klaarder te gevoelen, brenge men het maar in een voorbeeld. Neem dat ioo geboorenen gezamenlyk aoco jaaren leeven ; dan bafeert de geldopneemer , of in 't algemeen hy, die ze in masfa befchouwt , op eene middenduurzaamheid van leven voor ieder van 20 jaaren , onverfchillig, hoedanig de onderlinge fterfte zy. Ik mag die dus' willekeurig Hellen , en ftel , dat 'er van myne 100 geboorenen niemand fterft voor het 10le jaar, maar dan in eens 50; vervolgens weder niemand voor het softe jaar; de gezamenlyke leeftylen zyn dan wedèr aoco jaaren ; en ik zondig niet tegen de conditiën. Maar hoe is het nu met de kans van leeven voor ieder dezer ico geboorenen, als Individu ? Kan die zeggen, dat die 20 jaaren is , omdat zy dat door elkander' leven ? Immers neen, hy wordt of 10, of 30 jaaren, nimmer 20 jaaren. Hier is, zonder woordenvittery , maar geen middenweg. De tweede me* ■ thode is gegrond op het principe, waardoor men^ D 4 »»«  Jö" Ï5E ORDE IN DE VERANDERINGEN niet de waarde der kans , maar de kans zelve be<» paalt , even zo als men zoude bereekenen de kans, die men bad, in zekere Lotery deeze of geene prys te' trekken; doch daaraan hebben wy niet genoeg ; de enkele kans wordt niet in Abltraclo gevraagd, maar de Jaaren leeftyd, die daaraan verknocht zyn , de waarde dier verwachting: dit gefchiedt niet, en dus vallen wy in dadelyke ongerymdheid ; deeze moeten in aanmerking komen , zo als wy uit het aangehaalde voorbeeld ook weder gemakkelyk zien. De helft van onze 100 geboornen zyn met het iode jaar geltorven. Gelyke kans , zegt men , en probabile leeftyd Io jaaren. Maar hoe is het met den leeftyd der anderen? Die worden 30 jaaren. Kwam onze individu de ro jaaren te boo'/en , deed hy een veel grooter aanwinst, dan by, in de proportie, gevaar van fterven geloopen had. Dit tweede evenement maakt een deel, een onaffcheidelyk' deel, eene conditie van het vraagftuk uiten 't komt in geene de min f te aanmerking! Zo dat het facit van 10 jaaren het zelfde zoude blyveu , al leefden de overigen 50, ieder nog eenige honderd jaaren , al was de middelduurzaamheid des levens zo groot als men zich maar wilde voordellen. '£ Is dus klaar, dat de kan/en van fterven in verbani moeteu zyn met de verfchillende leeftyden , die 'er by de ontkoorning der gevaaren genooteii kunnen worden. Hoe dit te doen, is het punct, waarvoor ik gantfchelyk fta, en waarfchynlyk het zelfde punft, dat de zwarigheid geeft, om de waarde der kan/en in 't algemeen te bepaalen, en dat dus ook op de eerde; Methode invloed heeft, bevestigende misfehien myne vcriöe aanmerking over de waaide der kaufen , welke weder  VAN HET MENSCHELYK GESLACHT. Wederkerig eenig licht over deeze tegenwoordige geleerde werken verfpr.'iden. Hoe 't zy, ik beken gaarne, geen middel te weeten, om het vraagft.uk van de probabile leeftyden naar eisch optelosfen ; gelukkig ondertusfchen , dat de fprongen in de fterfte op de eenigzins gevorderde ouderdomraen niet zodanig zyn , dat-onze onkunde ons buiten ftaat zoude flellen , om door beproeving en vergelyking daarvan nog iets by nadering daarteftellen. In 'c gebruiken en vergelyken der Tafels , kan men zich echter niet te veel de bovengemelde aanmerkingen herinneren , om in geene grove dwaalingen te vervallen. En zie daar, goedgunstige Hoorers , u geleid van de befchouwing van den aart der orde en der veranderingen van het menfchelyk geflacht tot de middelen , die men aangewend heeft, om dezelven te ontdekken , en van deezen tot de daardoor gevondene refultaaten. Van de algemeene orde's ben ik overgegaan tot de meer byzondere, van geboorte en fterven , en het beflooten met eenige, naar ik vertrouwe , niet geheel ongepaste aanmerkingen, over de probabile leeftyden. Uit al het verhandelde zult gy met my wel befluiten , dat de meergemelde Calcul, uit den aart der zaake onvolledig, en aan veele zwarigheden onderworpen , nog niet heeft bereikt dien trap van nauwkeurigheid, waarvoor het, mynsinziens , nog vatbaar is , en waardoor men niet te omzichtig zyn kan in' 't gebruik der aangeteekende Obfervatiën. Gaarne had ik een en ander nog meerder uitgewerkt J en laaten achtervolgen , door eenige meer verheevene befpïegelingen, waartoe het B S on-  jg DE ORDE IN DE VERANDER. VAN HET MENSCH. GESL. onderwerp zo veel aanleiding geeft; doch ik heb reeds een te groot gebruik van uwe infchikkelykheid gemaakt, en hotide het dus hiermede voor gezegd.  IIL NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, HISTORIEKUNDE,'   $t A S G I L L. JLen tooneel uit den Americmnfchen oorlóg. (*). ■ H oe verrukkend is de voorftelling van eene eeuw, waar vreede, onafgebroken vreede, de menfchen tot broeders, den aardkring tot een bloeijend verblyf der vreugde maakt. Ware toch eeuwig den fterveling het recht van eigendom onbekend gebleven ! Nooit zou dan de Hebzucht en Nyd den wellustvollen band der Eendracht vernield hebben ; nooit hadden zich menfchen tegen menfchen gewapend ; nooit hadden die moorddadige tooueelen de waereld onteerd, welke de gevoelige menfchenvriend niet zonder afgryzen overdenkt. Vervloekt zy de eerfte , die een fr.uk land met wallen en graften omringde, enzeide: het is het onzeJ ■ De vreede nam de vlucht , en met haar de eendracht , geluk en vermaak. De oorlog — wie kan zich (*) Het algemeene Congres der Vereenigde Staaten neemt,geduurende de Revolutie, den 2juny .1776, onder anderen het befluit: Arrèti, qu'ü leur fera recommmdé (aux habhans de colonies) de Je fouvenirtoujours, que les [enthnens d'humanité doivent diftinguer les braves gens; que la cruauté ne doit ttouver aucun accès chez un peuple libre; £? de porter attentien & ce que les annales de l'Amêrique ne foient fouillés par le rept d'aucune aüion, que la juftice eti li ehris* tianifme pourroient condamner.  £2 A S G I t L« zich zyne verwoestende werkingen zonder fidderei^ voor den geest brengen ? volgde, en nu wierd het een verdiende met koel overleg de moordenaar van zynen broeder te zyn. Vergood den held, zyn luister grond zich tot altoos op eene noodzakelykheid , waarover de menschheid zucht, en verdwynt in tegenoverftelling van den yreedzaamen weldoener zy-. Her broederen. Schriklyk zyn de tooneelen, die de oorlog doet ontdaan. Ik wil 'er flechts één vernaaien, en gevoelloos moet het hart van dengeenen zyn, die het zonder aandoening leest , die de machtigen niet zeegent , die de aarde by den vreede zoeken te bewaaren. Byna twintig jaaren zwaaide de Daemon des Oorlogs en der Tweedracht zyne vreesfelyke fakkel aan de oevers der Theems en aan de kusten van Penfylvanien. Ontelbaare menfchen wierde i aan den dood , en onmeetbaare fchatten aan de verOindende zee opgeofferd. Aan wiens zyde het recht was, mag dc Alweetende beflisfen, en de luisterryke daaden, die geduurende deezen oorlog verricht wierden, mogen de Dichters bezingen ! Ix wil alleen een tooneel verhaaien , dat den menfchenvriend de traanen uit de oogen persfen zal. Wanneer in Brittannien de bloedige baniere des oorlogs waait, dan verlaat de adel vrywiliig zyne rustige woonplaats om het vaderland en den Koning te dienen. Door een eerwaardig vooroordeel wegge» fleept, houdt hy het voor een heiligen plicht, zyne ver-  A s g ï l ju '6j vermogens en zyn leven aan beiden te wyden , om dat hy aan denzelven zyne voorrechten, zynen luister te danken heeft. Ook asgill gevoelde zich van dit edele enthufiafme bezield. Hy had eerst onlangs den ouderdom bereikt, waarop de Ridders de wapenen ten dienfte des vaderlands in handen krygen, en verheugde zich, ras gelegenheid te hebben van die te kunnen gebruiken. Zyne moeder, zyne zuster weerftreefden zyn voorneemen , en zekerlyk zou hy ook uit eene tedere genegenheid voor haar van deszelfs uitvoering hebben afgezien, had niefde liefde, eene ongelukkige liefde, zyn keus beflist. Asgill beminde eene jonge Schoone, en vleide zich met haaren wedermin; maar een toeval ontdekte hem zyne dwaaling. Op zekeren avond bezocht hy zyne beminde op eenen ongewoonen tyd, en vond haar, die hem niet verwachtende was, in een zeer gemeenzaamen omgang met eenen zynen gewaande vrienden. Woedend van door eene geliefde en door eenen vriend, wien hy tot vertrouwden zyner liefde gemaakt had, bedioogen te zyn, ylde hy naar huis, .cm aan den boezem zyner zuster troost te zoeken. Zy bemerkte zyn hartzeer, en vroeg met eene tedere zorgvuldigheid naar derzelver reden. — „ De wreede trouwlooze betty ! de valfche wayne ! zy beminnen eikanderen en fpotten met my maar morgen, morgen" — ,, En wat zou morgen?" ,, Zal „ een kogel my wreeken!" Henrietje zocht dit befluit door zachte voortellingen te overwinnen. Zy toonde asgill , hoe weinig de overfpeelige betty het verdiende , om haarent wil zyn leven op het fpel ts zetten ; herinnerde hem aan haare, aan zyner ,moe-  0$ A S C I L E. jnoeriers liefde, bad hem'met manen in de oogen , van een voorneemen aftezien, dat hun beiden voor altoos ongelukkig maaken zou. Asgill beminde hen te teder, om lang te kunnen wederftaan. Hy erkende dat het onrechtmatig ware, het genoegen van de beste moeder en zuster aan eene trouvvlooze boelinne opteofferen; maar hy gevoelde ook, hoe zwaar het hem vallen moest, betty te vergeeten, zyne gekrenkte gevoeligheid te bekampen. De moeder kwam 'er by, haare voorftelliugen , beden en traanen deeden hem befluiten van het voorgenomen duel afteftaan, maar hy bedong vooraf, eenen veldtocht naar America te doen. Ik pryze uwen moed, zeide de tederminnende moeder; maar verwacht eene andere gelegenheid om dien met daadeu te bewyzen. De Americaanen zyn onze broeders. Wilt gy uwe handen in hun bloed baaden ? Men zegt dat de Engelfchen in deezen oor. log zich zeer buitenfpoorig gedraagen , dat zy zich door wreedheden onteeren, voor welke de menfchelykheid gruuwt. Vermeerder niet, myn zoon, den hoop der dwaalende Ridders , die alleen moord- en roofzucht zoeken te bevreedigen. Burgerlyke oorlogen zyn verfchriklyk. Dikwils mogen zy by den aanvang rechtvaardig zyn, maar gemeenlyk verbasteren zy op den duur, en worden onrechtvaardig." —■ Vergeefs! As-ill bleef doof by alle voorftel¬ liugen , en zelfs de traanen zyner moeder en zuster konden zyn befluit niet veranderen. Ik moet — was alles wat hy zeide. Weenende verliet hem de tederhartige en van een ongelukkig voorgevoel zwangere moeder, weenende- zyne zuster. * Ongelukkige liefde  A s © i t Li 6j liefde, hóe dikwerf beflist gy het treurig lot der beste menfchen! • Da vloot, met welke asgill zou vertrekken, lag gereed orti uitteloopen. Reeds vroeg om vier uureri Verkondigde de donder van het gefchui het ligten van het anker. Asgill fprong Uit zyn bed , en na een teder affcheid van moeder en zuster , dat een aandoenlyk hart flechts gevoelen, doch geen pen befchryvenkan, ylde hy naar boord. Na eene korte gelukkige vaart landde de vloot te Newjork aan. De Generaal clintom ontving den jongen asgill met byzondere achting , en dacht hem geen beter bewyzen daarvan te kunnen geeven , dan dat hy hem gelegenheid verfchafte om zynen moed te doen uitblinken. Was dapperheid alleen genoeg geweest , den zege te bevechten , zo zouden daar, waar asgill vocht, de Uritfche troepen' den zege hebben weggedragen , doch het geluk befliste ten nadeele van dezelven. Asgill wierd gevangen genomen en in Washingtons leger gebragt. Deeze faiuus van onze dagen ontving den jongen krygsman met die édele goedheid, die den waaren held kenmerkt. Hy verzoette het onaangenaame zyner gevangenis , en vergunde hem zelf op zyn woord van eer naar Londen te keeren. Reeds verheugde zich' Asgill , de dierbaarfte moeder , de tederlievendfte zuster ras weder te omhelzen , en in den fchoot der zynen de geleeden gevaaren te vergeeten , toen een geval, dat de menschheid onteerde, zyne hoop verydelde, en hem aan het gevaar van eenen dood blootftelde , die de man van gevoel niet zonder ontzetting denken kan. jwsTORiK.. V. Doet » De  66 A S C I. L t. De moord van Jumonville , die altyd een fchandvlek der Britfche Natie ..blyft , wierd niet op eenen erfvyand van het ryk , maar op eenen man verhaald t die van de Britfche Natie alftamde, en zich door edelmoedigheid en dapperheid vol roem gekweten had» Men mag niet gelooven dat het op bevel, of Hechts met voorkennis der regeering gefchiedde. Neen , maar hoe ligt kan eene Natie onteerd worden , wan* neer onder de aanvoerders van haare foldaaten , wree* de moordzuchtige mannen zich bevinden. Derzelver buitenfpoorige daaden vernederen het gantfche volk by de nakomelingfchap, en het aandenken aan dezelven word na eeuwen nog, hoewel onfchuldig, ver», vloekt. Waarom kiescht men aanvoerders naar rangorde , naar toeval ? Dapperheid geeft altyd aan grootheid van ziel, aan roenfchenliefde en verhevene denkwyze de eerlle plaats. De veldheer, die de laatfte niet bezit, kan misfclnen een gelukkig krygsheldzyii,maar den naam van held , van den dapperen voert hy onwaardig , en de Natie , die hy dient , moet altyd vreezen door hem onteerd te worden. Een volk, dat voor waare vryheid en menfchenliefde ftrydt, zal nooit onmenfchelyk handelen. Onder het Oppercommando van Lord germain„ hadden zich federt eenigen tyd byna duizend vluchtende Amuicaanen byeei gefameld Onedele wraak, zucht had hun de wapenen tegen hunne broeders in handen gegeven. Lippenkot, een voornaam, maar ontaard Engelsen man , was hun aanvoerder. Onder andere wreedheden, die deeze hoop ellendigs waaghalzen bedreef, was ook die, dat zy de gantfche bezetting van een veroverd fort, omdat het zich dap- ' pee  .pergekweeten had, óver den kling lieten fpringen, erj derzei ver aanvoerder, Kapitein huddy , aan een' boom ophingen. Washington wierd van eenen. edelen toorn be» zield. Zyne troepen eischten, dat het bloed van hunne broeders zou gewrooken worden. Het zal gefchieden, zeide de Edele; ik erkenne het zelf dat het tyd is, onze vyanden van foorrgelyke ondernee* fningen aftefchrikken. Ik moet , voegde hy 'er by, het recht der wedervergelding uitoefenen. Hy las dit fchriklyk recht voor, tot welks inftelling wreêde roofzuchtige krygslieden aanleiding gaven, dat helaas dikwerf deor befchaafde volken misbruikt wierd, eg welks uitoefening den menfehenvriend zelfverwinning; de geftrengfte zelfverwinning kost. Hy vond , wat hy te doen had, en liet toen aan het Engelsch leger de volgende verklaaring bekend maaken. „ De onrechtmaatïge moord,aan huddy begaan,eischt wraak. Ik begeer in naam myner Natie, dat men ons. den aanvoerder ter rechtmatige ftrafFe uitlevere , die tot zyn dood bevel gaf. Hy lyde wat hy verdient, en verzoene, door zyne ftraffe, de wetten van het volktfecht, die hy zo fchandelyk overtreeden heeft." Aan clinton fchreef hy nog byzonder éenen brief van den volgenden inhoud: „Uit den ingeflotenen zult gy den moord, die men aanCapitein huddy begaan heeft, verneemcn. Dezelve is even zo onrechtvaardig als wreed. Ik zal u met geene overtollige aanmerkingen over het onteerende E 2 deeze'f  ASGILL. deezer daad ophouden. Ik wil , ik moet kort zyn. Om den onfchuldigen te kunnen verfchoonen, eiseh ik den fchuldigen." De Capitein lippenkot, of wie anders deezen dood van' huddy mogt bevolen hebben , moet ter rechtvaardige Italië uitgeleverd worden. Is hy van een laager rang dan de vermoorde, zo eisch ik een aantal dergeenen die aan den moord deel hebben , 't welk in tarief der uitwisieling tot een aequivalent bepaald werde. De voldoening van myn eisch is een plicht der gerechtigheid, doch , zozy tegel alle verwachting aan mogt afgeÜagen worden, dan bm ik ten aanzien der maatregelen , tot welke ik door deeze weigering gedwongen word , voor God en al de waereld gejrechtvaardigd." „ Wees verzekerd dat deeze betuigingen u niet onaan'genaamer zyn kunnen dan zy my zyn. Het onderwerp vordert openhartigheid en nadruk". Daar voor het overige de uitvoering myner maatregelen van uwe beflisfing afhangt, zo bid ik u my deeze zo ras mogelyk te laaten toekomen. Een antwoord, dat twee of drie weeken uitftel leed, zou my ten bewyze dienen „ dat aan myn verlangen geen gehoor verleend wierd." Clinton won terftond de nodige berichten is , en fpoedde zich om Washingtonjm antwoorden. Zie hier den inhoud van zyn brief: „ Uwen brief nevens de bygevoegde berichten en getuigenisfen, ten opzichte van den moord aan Capitein aiUDDï begaan, heb ik eerst gisteren gekregen. Hoe .zeer  A S C I L L. 60 Seer my de aanleiding tot denzelven getroffen heeft, kan ik echter myne bevreemding en myn misnoegen over de taal, waarvan gy u bedient, niet verbergen. DeBritfcheSchepter begundigt geene buitenfpoorigheden van wreede wraakzucht , en dat zy ook tegen myne grondbeginzelen dryden , bevestigt myn gedrag. Ik mag dus hoopen , dat men noch denzelven noch my de buitenfpoorigheden zal te last leggen , die geduurende myn commando buiten myn weeten begaan wierden. Ik heb terftond last gegeven , de nodige berichten van de my aangewreven daad, die de menschheid allezins onteert, intewinnen, de omdandigheden nauwkeurig te onderzoeken , en de deelneemers hun proces te maaken. Voor het overige geloof ik, dat onfchuldigen opteofïeren , met oogmerk om de misdaaden voortekomen, juist eene verkeerde werking hebben moet, en een zeer verderfèlyken haat doen ontbranden. Veelzekerer zou dit geleideden, als de aanvoerders wederkeerig de overtreeders van het krygsrecht naar dedrengheid der wetten draffen,en zelf die achting niet uit het oog wilden verliezen die zy der menschheid fchuldig zyn. Konden misdaaden door voorbeelden van foortgelyke misdaaden gerechtvaardigd worden, dan konde de affchuwlyke daad , waarvan hier gefproken wordt, mogelykdoor verfcheide andere , die uwe lieden begaan hebben, en die waarfchynlyk tot dezelve aanleiding gaven, ontfchuldigd worden." Clintons hoogmoed was onbetaamlyk, en zyne befchuldigingen moesten noodzakelyk de gevoeligheid van den Amerikaanfchen legervoerder opwekken. Over lippenkot , die zich reeds aan verfcheiden euveldaaden van deeze foort had fchuldig gemaakt, E 3 wierd.  wierd intusrchen krygsrecht gehouden. Geduurende deszelfs voortgang, nam carleton het Commando op zich , en het proces wierd op de lange baan gefchoven. Washington eischte andermaal de uitlevering van den fcbuldigen, en daar deeze nu ook nog niet volgde , en lippen kot zelf met hem den fpot dreef, zo maakte hy een begin ter uitoefening van het recht der wedervergelding. Hy gaf last dat men alle Engelfche gevangene Kapiteinen by elkander zou roepen , opdat zy door het lot zouden beflisfeu , wie van hen, in plaats van den geweigerden lippeiskot, den; dood zou moeten ondergaan. Asgill hield zich in zyne gevangenfchap volkomen zeker ; hy genoot in zyn arrest eene volkomene vryheid, verblydde zich in ftilte , de gevaaren van eenen oorlog, waar ieder, die zyne dapperheid deed fncuve» len, zyn broe'der was, ontkomen te zyn , en hoopte welras weder zyne geliefde moeder en zuster te kunnen omhelzen. Zyne verbeeldingskracht ftreelde zich juist met deeze aangenaame beelden der toekomst, toen een Oflicier in zyn kamer kwam , en hem de orde, om hem in hechtenis te neemen, voorlag. — ,, My in hechtenis neemen ? vraagde de ongelukkige asgill. Zedert wanneer heb ik den Generaal gelegenheid gegeven aan myne eerlykheid te twyfelen?" — ,, Daaraan twyfelt hy niet." — „ Hoe kan hy my dan van myne vryheid berooven ?" — „ Booswichten, die zich Britten noemen, en deezen naam onteeren. Doch volg my." Asgill volgde , en wierd tot zyne verbaazing in eene zaal gibragt , alwaar hy alle zyne gevangenemedebroeders vergaderd en met wachten omringd vond. Een  ASGILL. Een Afgezant van Washington gebood ftilte , en las met luider ftemme de proclamatie van den veldheer voor. Een hoed lag op de tafel, en in denzelven het Vreesfelyk lot , dat over dood en leven van een onfchuldigèn beflisfen moest. De Officieren ftonden verbaasd , dat carleton weigerde lippenkot uitte» leveren, en wilden niet trekken. „ Moet één van ons ten offer van de kwaadaartigheid van een ander worden , dan m.ig Washington hem* zeiven beftemmen." 'Er volgde een vreesfelyke ftilte. Een van hem nam e'mdclyk het woord: „ Broeders, reide hy, Engeland zal zich nooit aan onzen dood fchuldig maaken. De fshuldlge zal uitgeleverd , of ter voldoening van Washington geflraft worden. Laat ons trekken ! Washington zal de te rechtftelling van den geenen , die het lot treft, zo lang uitftellen , totdat wy by den Generaal carleton de begeerde voldoening bewerkt hebben, en dat wy die bewerken zullen, daaraan is geen twyfel." De Afgezant ftond hun verlangen toe, Zy trokken. ■ Het lot trof asgill. Hy beefde. — „ Gy beeft?" zeide de Major cordon. — ,, Niet voorden dood'; maar voor eene tederhartige moeder, die deeze flag gewis doodlyk treffen zal. Allen fielden zy hem wegens den uitflag gerust, Zy fcheid Jen, en asgill , betreurd van vriend en vyand, ging in de gevangenis. Met zyne vryheid ver* dweenen tevens alle zyne blymoedige uitzichten. • De Officiers fchreeven intusfehen aan den Engel, fchen hevelhebber , gaven hem bericht van den ftaat E 4 der  1% L S G ï h t. der zaakeh , en eischten lippenkots uitlevering of Itraf.' De nadruklyke inhoud van den brief maakte den Generaal verlegen. Hy wenschte aan het billyke verlangen van de fchryvers te- kunnen voldoen ; doch de omftandigheden eischten ftaatkundig beleid, Het krygsrecht ftemde voor lippenkots dood. Hy hoorde het , en zweerde woedende wraak. Zyne talryke aanhangers rotten te famen , cn dreigden oproer. Carleton moest voorzichtig handelen, om bloedige tooneelen voortekomen. De veroordeelde misdaadiger bragt een gefchrift voor den dag, dat door een perfoon van aanzien onderteekend was, waarin hem de moord van Capitein huddy bevolen wierd. Wat zou men doen? Een groot deel der En* gelfche foldaaten hield de Americaanen voor oproermaakers, voor wien het nog te veel eer was door de wapenen van wettige krygslieden te fterven ; en deezen vonden in lippenkots wrecde daad niets misdaadigs. „ Wat ftaat Washington te wachten, als hy onze gevangene wordt ? Het fchavot. Waarom zou dan Lippenkot gcftraft worden? Hy deed niets meer , dan dat hy de gerechtigheid is voorgekomen." - Edele Engelfchen dachten anders. Zy waren beducht voor de droevige gevolgen, wanneer de moordenaar ongeftraft bleef ; en daar hy het naar allenogenlchyn blyven zou, zo leidden zy de wapenen neder, en zeiden den dienst vaarwel. Neen, zeiden zy, wy willen de nakomelingfchap geen gelegenheid geeven , ons met monfters te verwisfelen ; wy willen ons aan het gevaar niet blootftellen voor moordenaars den fchaudelykften dood te ondergaan. Worden misdaadigers verfchoond, dan zal men wel ras in plaats van krygs-  a s e i t e. £3 krygslieden roovers zien ; en het vaderland in gezel* fchap van zulke onmenfchen te dienen, is fchande. Een fregat droeg op vleugelen des winds dit be« richt naar Londen. Brittannie's grootmoedige Koning hoorde het met die verontwaardiging, welke aan zyne verhevene denkwyze voegt. Men levere den booswicht uit; hy ontfange het loon zyner,kwaadaartigheid ! Dit was het bevel dat hy tot andwoord gaf, en zyne ministers, ja het gantfche volk ftemde dit bevel luid toe. Aan den gantfchen oever der Theems weergalmde de vloek over lippenkot. Het donderen van het kanon drong door tot in de kamer van asoills moeder. Zy ylde met haare dochter naar de haven om het aangekomen fchip te zien, en van haaren lieveling iets te verneemen. Toen zy na*derby kwamen, maakte het faamgefcholen volk voor hun plaats met zekeren eerbied, die het ongeluk zelf aan ruuwe zielen' gemeenlyk inprent. Ieder ging met zekere veel beteekenende ftilte uit den weg. 'Slechts hier en daar hoorde men 'er eenigen zachtjes mompelen: dat is zyn moeder ! Men fpreekt van ons, zeide zy tegen haare dochter, en keerde zich toen tot een der omftanders: „ Wat, zeide zy , zegt men toch van Kapitein asgill?" Een (tilzwygend optrekken der fchouders was zyn andwoord. Ieder zocht hen te ontwyken , want ieder was afkeerig de bode des ongeluks te zyn. — „ Ach moeder, moeder,riep henriette , myn broeder is zekerlyk dood." —„ Dood niet, ftamelde eene voorbaarige ftem, maar toch niet veel beter." — Moeder en dochter zonken fpraakloos neder. E 5 De  74 a s c ï t r. De fchrik had hen van alle gevoel, maar niet vati alle gehoor beroofd. Geduurende haare fchynbaare onmacht, hoorden zy de gantfche gefchiedenis van haaren lieveling, en de wanhoop bezielde hen weder. Henriette bekwam het eerst. „ Myn broeder, riep zy met w .este blikken , myn broeder moet in de plaats van een booswicht fterven , moet in deszelfs plaats worden opgehangen ! Is dat het loon voor zyne vaderlandsliefde ?" — „ Myn zoon ! Myn zoon!" riep asgills moeder. —- Men bragt haar bewusteloos naar huis. Henriette was nauwlyks weder tot zich zelve gekomen, of zy vloog naar St. James. In groote wederwaardigheden geeven wy ons zeiven gaarne aan vleijende én helaas maar al te dikwerf misleidende verwachtingen over. Ook zy hoopte geruster weder te rug te keeren. Met alles wat eene gegriefde zuster* liefde ooit vermag , keerde zy zich tot den Minister; maar deelneemende, weinig gerustftellende , vertroostingen was alles wat hy betoonen konde. Zyne betuigingen vermeerderden haar hartzeer. Tot geluk Verviel zy ras daarna in eene zwaare krankte, die haar voor langen tyd alle bewustheid benam, en haar dus van 't vermogen zich zeiven te fcbaaden, beroofde. De troostlooze moeder keerde zich onmiddelbaar naar de beste Koningin. Wie kent haar niet, die verhevene Vorftin, die haar grootfte wellust in weldoen vindt , en den naam, vriendin van het menschdom, verre boven die van heerfcheresfe den voorrang geeft! Zy liet zich als de ongelukkige moeder van asgjli, aandienen, en kreeg tcrftond gehoor. „ Ik wende my tot  a $ g i r U '/S tpt u, zeide zy met eene ftamelende tonge en traanenvoile oogen , om medelyden met my, om gerechtigheid voor myn' zoon te fmeeken, Gy zyt moeder, eene tedere moeder ; gy alleen kunt gevoelen , wat dit hart gewaar wordt. De lieveling myner ziel, de waardige zoon van eenen waardigen vader, myn vriend, myn troost , moet als misdaadiger aan den galg" -— hier kon zy niet verder. „ Ik gevoel, ik deel in uwe fmart, zeide de edele Vorftin, en de traanen glinfterden in haare oogen , nfear ftel u gerust , myn gemaal beeft bereids alle fchikkingen gemaakt om uwen zoon te redden." De Koning kwam op dit ogenblik juist binnen. Met de hem zo eigene miuzaame genegenheid gaf hy haar kennis van het reeds gegeven bevel. Hy was inwendig aangedaan , en zyne ziel gevoelde de waarheid: kroonen drukken. „ Maar zal het bevel van uwe Majelleit wel tydig genoeg komen ?" „ Ja, antwoordde de edele menfchenvriend. De voorzienigheid zal de reis van het fchip wel doen flaagen, en my niet zo ongelukkig laaten worden , den oh* rechtvaardigen dood van den braaven asgill te moeten beweenen." Asgill zag intusfchen in bange verwachting de uitkomst van zyn noodlot te gemoet. De dag van zyne te rechtftelling was werkelyk reeds bepaald; doch op voorfpraak der Hollanders was dezelve door Washington , die niets hartelyker wenschte , dan den jongen krygsheld gered te zien , uitgefteld geworden. Zy gaven 'er zelf" zyne moeder bericht van , en ftelden haar met de hoop gerust, dat liaar zoon zou gered worden. De tedere moeder wierd echter door deeze verzekering Hechts half gerust  76 ASGILL. rust gefield , en daar zy voor haaren lieveling nooif genoeg dacht te kunnen doen , zo wendde zy zich aan den wyzen Minister van Vrankryk , die van gantsch Europa, doch byzonder ook van de Americaanfche Vryftaaten bemind en hooggefchat wierd. Hier volgt de brief, dien zy hem fchreef. „ Mag ieder vreemdeling, die uwe Natie om befcherming en byftand fmeekt, zich de verhooring van zyne bede belooven ; dan mag ik althans , de ongelukkigfte der moeders, geendeels twyfelen, door een Minister van deeze Natie, die door zyne daaden met alleen zyn Vaderland, maar de gantfche Menschheid eer aandoet , gunstryk verhoord te worden. De aanleiding , die my dwingt om uwen byftand af te fmeeken , is voor myn hart zo grievend, dat ikmy onmogelyk lang daarby kan ophouden. Myn zoon, de lieveling van myn hart, de fteun, de hoop van myn ouderdom, een jongeling van negentien jaaren , wierd by het inneemen van Yorkstown gevangen genomen, en is nu, ter voldoening aan het recht van wedervergelding, reeds tot offer van een fchandelyken dood beftemd. Stel u eens den toeftand van zyne familie voor, die buiten hem door de drukkendfte ellende overftelpt is. Myne Gade ftierf kort voor het vertrek van myn zoon; myn dochter verviel door het noodlot van haaren broeder in eene krankzinnigheid, van welke zy mogelyk nooit weder zal herfteld worden. Woorden zyn niet in ftaat myn lyden aftemaalen, uw aandoenlyk hart zal die best gevoelen. Uwe vcorfpraak alleen kan als eene fternme des hemels ons aan de troostelooste wanhoop ontrukken. Washinchton eerbiedigt die. Zeg hem flechts dat gy het ontflag van  A S G I l tl 77 van mynen zoon wenscht, en hy zal uwen wensclt voldoen, en ons onzen asgill, en met hem het ge* noegen van ons leven wedergeeven. De eerlykheid en dapperheid van myn zoon, waardoor hy zich zelf de achting der vyandelyke troepen verworven heeft, zullen uwe grootmoedige voorfpraak rechtvaardigen. „ Eer, zucht voor het vaderland, plicht riepen hem naar America; niet de hebzucht; en ik kan voor hem borg ftaan, hy heeft een afgryzen dier daaden, voor welke hy als een onfchuldig flachtoffer fterven moet." „ Nog eenmaal fmeek ik u , wees de redder van mynen zoon , en beveilig door zyne verlosling de menschheid voor' eene onuitwischbaare fchande. Verwaardig u aan den Generaal Washington te fchryven ; maar heb tevens de goedheid — vergeef deeze bede van eene mogelyk te tederhartige moeder my een affchrift van uwen brief te laaten toekomen , om het tot meerdere zekerheid ook van hier te kunnen overzenden." „* Ik gevoel het, myn verzoek is wat vermetel, maar ik ben verzekerd , dat uw meedogend hart, dat my betreurt, myne zorgvuldigheid verfchoonen zal." „ God geevedat gy nooit een foortgelyke troost behoeft , als thans in uwe macht ftaat my te fchenken V' Washington , of veel eer zyne troepen wierdea nu gemelyk wegens de zo lang vertraagde uitlevering van lippenkot. Het uitftel, dat op voorfpraak der •Hollanders vergund was, was reeds lang verftreeken. Pm  /■S & S G I L £. Om het misnoegen wegteneemen 9 moest de Generaal asgills fterfdag bepaalen. Asgill hoorde het met een bedaard gelaat. Zyri gedrag getuigde van eene edele, itandvaste ziel. „Ik zal, ik moet fterven, zeide hy tegen zyne gezellen. De dood is my niet verfchriklyk ; maar de wyze waarop, de oorzaak waarom ik fterve , doet myn hart geweld aan. Voor een misdaad van een ander aan den galg! — Krygsgezellen , myn noodlot leere u menfchelyk te zyn! De oorlog richt reeds op zicli zelve ongelukken genoeg aan, zonaer dat men nodig heeft die door wreedheden te vermeerderen." Zyr>e makkers vloekten, door eene edele verontwaardiging weggefleept, op het hof en op Carleton. Matigt u, vrienden ! zeide de jonge held. Kunt gy gelooven, dat het Ministerie, dat carleton onze gantfche Natie met fchande bedekken wil? Sneilen zy niet tot mynen byïïand, dan heeft voorzeker onvermogen alleen fchuld daaraan. Het politieke lichaam is gelyk aan alle andere al te zeer famengeftelde werktuigen. De dryfmleren derzelven kan men onmogelyk altyd in eene gelykformige beweeging houden , en als zy eenmaal in wanorde geraaken , dan is 'er veel tyd nodig om ze weder in orde te brengen. Bedenkt toch de omüandigheden! Wie ben ik ? Slechts één , en wat is één tegen eene talryke menigte van de geenen,die,om lippenkot te behouden, oproer dreigen ? Is het niet beter , dat één, fchoon ook onfchuldig, fterve, dan dat het bloed van duizenden ftroome. Betreurt ons vaderland, de mynen en my; en myn dood zal ten minften daardoor dé  A ~s g I r, t.2 t& de waereld van nut zyn , dat het krygslieden de menfchelykheid tot eenen plicht maakt*" Een oud krygsman treedde te voorfchyn: „Broeders , zeide liy , asgill treft myn hart. Hy is nog zo jong, de troost zyner moeder en zuster, hy kan nog eens zyn vaderland dienen. Ik ben oud , heb niemand , wien myn dood treffen kan , kan Brittannie niet meer van nut zyn ; ik wil in plaats van hem fterven , dan heb ik toch ook een daad in myn leven gedaan, waaraan ik in de eeuwigheid nog met genoegen kan terug denken." Hy ging zyn leven voor asgills verlosfing aanbieden , maar vergeefs. Het lot was op asgill gevallen, hy moest fterven. Den eerfbn Juny wierd asgill van het flot Chatam naar Serys gevoerd , alwaar het kwartier van Washington was. De Eugelfche Officiers moesten hem een myl ver vergezellen. Hun affcheid was droevig. Mannen , die honderdmaal den dood kloekmoedig waren te gemoet geftreefd , weenden als kinderen. Asgill alleen bleef bedaard en gerust. De Major gordon, de oudfte van alle zyne kameraads, een eerwaardig algemeen geacht grysaart, kreeg verlof om tot zyn dood by hem teblyven. Hy trachtte zyn jongen vriend te vertroosten, maar een eigen gevoel verlamde zynen mond. Onwillekeurig zweegen dikwils beiden ftil, en hunne traanen betaalden den tol der menfehelykheid. Schriklyk moet de toeftand van een teder , gevoelig vriend zyn , die het ledige van zynen troost gevoelt,en het fterfuurvan zynen vriend onwederftaanbaar naderen ziet. Hier vertoont zich waare  & s g i t t; waare vriendfchap, als de edelfte deugd 5 maar hief leidt zy ook die fmarten , die zy alleen gevoelen , die zy. alleen verdraagen kan. In het veld had asgill dikwils den doodwonder dfi oogen gezien , en nooit gebeefd. Maar toen hy te Serys aankwam , en den galg zag waaraan hy fterven moest, gevoelde hy zynen moed begeeven; gevoelde met afgryzen , door deeze wyze van fterven eenigermate tot de klasfe der verwatenfte booswichten vernederd te worden. Op den derden dag van zyne aankomst wierd hy naar de ftrafplaats gevoerd. Omringd van eene ontelbaare menigte nieuwsgierige aan» fchouwers, betrad hy reeds den fchriklyken ladder, toen 'er een bevel van opfchorting kwam. De Hollanders hadden dit voor de tweedemaal bewerkt. ^N.. Uit wraakzucht — liever ter eere der menschheid — by toeval waren de, vengfters der gevangenis , alwaar asgill zat, juist recht over het fehavot. Wasïhngtgns begeerte kan het ten minften niet geweest zyn , hem dit ysfelyk voorwerp dagelyks te laaten zien. Hy is een menfehenvriend; wie zou dit Hechts vermoeden 2 Zeifin de gevangenis genoot ascill de rust niet, naar welke zyne ziel fmachtte. Het volk drong zich hoopswyze byeen ; kocht zich de intreede met geld en gaapte den ongelukkigen met verachtelyke blikken eener hoonende woede aan. Hy moest het hooren, dat onmenfehen luid zynen dood wenschten, met luide Memmen zweerden , dat niets hem het recht van wedervergelding onttrekken zou.  Dé gevangene Officieren fchepten nieuwe hoop' orh hunnen jongen medemakker aan den dood te ontrukken. Zy wisten dat washingtön zelf het wenschte, en zouden hem dieswegens een brief, waarin zy om verlof verzogten , zich op hün woord Van eer naar het Engelfche Legerhoofd te begeeven, om de uitlevering van lippenkot inperfoonte mogen bewerken. ,, Wy verlangen Hechts negen dagen , fchreven zy. Zyn onze poogingen vruchteloos, dan Haat vervolgens het leven van onzen kameraad nog in uwe macht." Gaat heen, myne Heeren, was washingtonsantwoord , en verzekert hem , dat de gelukkige uitflag van uwe poogingén myn hart de aangenaamHe bevrediging fchenken zal." Zy kwamen by carleton aan , en eischten lippenkot met dien nadruk, dien asgills gevaar nood» zakelyk maakte. Hoe gaarne had de Generaal aan' hun verlangen voldaan !• Maar de moordzuchtigs óproerige aauhangeré van lippunkot waren te talryk. — ,, Wie zal, wie kan ons verlangen wederftaan ?" zeiden de Officiers. — „ Wie ?" herhaalde carleton zichtende; ,, komt met my, en overtuig u door uw eigert oogen, dat 'er menfchen, dat 'er Engelfchen gevonden worden, die laag genoeg zyn een' moordenaar te befchermen." Hy voerde ze op eene hoogte. „ Ziet gy daar dat huis wel, waar krygsraad gehouden wordt ? Lipp - nkot 'zal en moet veroordeeld worden. Maar ziet gy < ok die talryk e rotten wel, die het huis omringen ? Het zyn faamgezwoornen , oproermaakers van welken ieder den dood verdiend had.' En nu ziet gy ook dit kleme hoopje van edele krygslieden', die' my en der eerlykheid zyn' trouw gebleven ? Gebruik historiek, y. Dish F >$  84 ASGILL. ik geweld, dan ftort ik deezen in gevaar van allen te famen omtekomen. Wat zal, wat kan ik doen?" De overtuigde Officiers zweegen, en gingen droevig naar hunne gevangenis terug. Zy waagden het niet voor Washington te verfchynen. Asgills noodlot bleef zyne grootmoedigheid overgelaten ! Dit was alles wat zy den veldheer zeggen lieten. Nog eenmaal moest asgill den weg ter gerechtsplaats betreden. Met de gedachte des doods reeds gemeenzaam, was hy zelf hierover verheugd. Doch nauwelyks had hy zyne gevangenis verlasten , of hy wierd weder terug gevoerd. De Franfehe Generaal rochambeau had dit uitftel verzogt. Hy vleide zich metFrankryks bemiddeling , en had Washington,. die hiertoe zeer bereidwillig was, verzogt, nog deeze ééne maand te wachten. Ook deeze tyd verftreek, en nu hield Washington het voor onrechtmatig , asgill langer in de ver-^ wachting des doods te laaten zuchten. Ten derde maale voerde men hem ter gerechtsplaatfe , en nu fcheen zyn einde onvermydelyk. Hy nam juist van zynen vriend, den Majoor cordon , affcheid , toen een courier met losfen toom kwam aanrennen , en reeds van verre , pardon ! pardon! riep. Asgill bleef bedaard ftaan. Het bericht van zyne verlosfing fcheen geenen indruk meer op zyn hart te maaken. De Ma. joor gordon was van vreugde buiten zich zeiven. ,, Hoort gy, zeide hy tegen asgill , en omhelsde hem, hoort gy het woord der genade , dat het aandenken aan al uw lyden verzoeten zal ?" „ Ik hoor het; maar ik kan my niet verheugen. Mogelyk alleen een nieuw uitltel  ASGILL. gcj tiitftel —- liever wil ik lterven. De verwachting des doods is akeliger dan den dood zelven. ,, De courier gaf iuuisfchen aan den beveltiebbenden Officier het decreet van het Congres over wegens de volkomene vrylaating van asgill. Asgill móest gaan zitten. In Weinige ogenblikken was de galg weggebroken, de beul verdweenen; en nu wierd by eene plechtige ftiltë het voor asgill zo vleijend decreet met luide ftemme voor■ geleezen. Plotslings veranderde de geestgefteldheid der aanfchouwers. De menfchelykheid beweerde haare rechten , en alles riep :Lang leeven de medeleden van het Congres, lang leeve asgill !" Ais in triumf wierd hy nu in de wooning van den Commandeerenden Officier teruggeleid, en hier ftond hem een tooneel te wachten, dat hem voor al zyn lyden fchadeloos Helde. Onder de geenen , die hem met zyne verlosfi ig geluk wenschten, was ook de dochter van den even gemelden Officier. Zy was zeventien jaaren oud, en het model vaö vrouwlyke fchoonheid. Heur hart was' het heiligdom der deugd. Zy beminde asgill, doch riooit had zy het gewaagd , haare liefde iemand te ontdekken. In zich zelven verkropt, had zy , om asgills wille , zich alle vermaak ontzegd en zyn lyden tienvoudig gevoeld. Hartzeer had het bloozend rood van haare wangen weggevaagd , het zachte vuur van haare oogen was uitgebluscht. Zy kwam riaar asgill toe, met die vertrouWlykheid , welke alleen de onfchuld eigen is. „ Mynheer, zeide zy , 't geen ik om uwentwege heb uitgedaan, kan u myn vervallen gelaat genoeg te kennen geeven. Uwe verlosdng zal my myne gezondheid, myn rust , myn leven wederF 2 geeveu."  ASGILL. geeven. Hartelyker dan ik kon nooit iemand daaraan deelneemen." Een zachte blos kleurde haare wangen, toen zy zweeg, en van andere gelukwenfchenden terug gedrongen wierd. Asgill voelde nu eerst de waarde van zyn leven ; en zwoer in zyn hart : „ dit meisje moet u gelukkig maaken!" Hy bleef nog agt dagen by zynen vriend woonen , leerde zyne beminde fteeds nader kennen, en floot, eer hy naar Eigeland vertrok , den onveibreekbaaren band met dit edele meisje; een band, die hem,na den herftelden vrede, tot den gelukkigften der menfchen maakte. Washinton had by het decreet den volgenden brief gevoegd, die zyn hart eer aandoet. ,, Met het leverdigst genoegen zend ik het decreet van het Congres af, dat uwe verlosfing aankondigt. Daar ik billyk mag ver noeden , dat gy hoe eer hoe liever naar Newjork wilt vertrekken , zo voeg ik 'ar tevens een pas by voor u en den Majoor cordon;* die, da;r hy u zo getrouw ten dood vergezelde, nu ook die beloonine , — zo luidt het decreet van het Congres — genieten moet, om u naar uw vaderland te vergezellen. Dat ik uwen laatften brief niet eerder bëandwoord heb, is geenzins uit gebrek aan achting of aan deelneeming in uw noodlot toetefchryven. Ik wachtte van den eenen dag tot den anderen de voor myn hart zo aangenaame beflisfing van uw noodlot, en hield het dus voor beter myn andwoord tot de aankomst van dezelve uitteltellen. Zy is gekomen, en nu fpoedde ik my u myne hartely.kfte vreugde, daarover te betuigen." ^ Wees».  1 8 O I Ei ti. 83' Wees verzekerd dat myn -eJrag jegens u geene wraakzuchtige beweegredenen had Alleen myn plicht kon my daartoe doen belluiten. Hierdoor was ik genoodzaakt , om de uitfpoorigheden van ontaarde Britten te beteugelen , die maatregelen te neemen, door welke gy, wien ik by uitnemendheid hoogachte, byna een óffer , een onfchuldig offer des doods geworden waart. Ik hoop dat dit gantfche geval zal bygelegd worden , zonder dat het nodig zy onfchuldig bloed te vergieten." ,, Het Congres heeft de oplettendheid gehad het bericht van uwe verlosfing, ter gerustftelling uwer moeder, naar Engeland te zenden," De verlosfing van asgill was het werk van den Graave des vergennes. Getroffen door den brief zyner moeder, had hy terftond aan Washington gefchreven : „ Niet als Minister in naam van mynen Koning, den vriend en bondgenoot van uw volk, fchoon met vooiweeten en toeftemming van denzelven, heb ik de eer aan ü te fchryven; maar alleen als mensch, wien de Natuur een gevoelig hart gaf, als vader , die de kracht der ouderlyke liefde kent, waag ik het voor eene-troostelooze familie, en byzonder voor de ongelukkige moeder derzelve eene dringende voorbede byutedoen. Derzelver toeftand verdient zo veel te-meet uw aandacht, omdat zy zich gedwongen ziet, de bamiddeling van eene Natie te verzoeken , die met de haare in oorlog is, en datgeen van eenen vyandelyken Generaal te fmeeken, wat zy van den haaren recht had te nngen eifcheu." F 3 * ^  Z5 & s c i ï. u ,, Ik heb de eer, den eigenbandigen brief van lady asoill hier inteflu'ten , om a' ik niets dringender weet te zeggen , om u ter vergunning van haar verzoek overtehaalen." „ Zy is my onbekend, en ik wist niet eens dat haar zoon tot het droevig offer van het recht van wedervergelding bettemd was. Ik zou zeer onrechtvaardig omtrent u denken, en uwe algemeen bekende menschlieveudheid in twyfel trekken , als ik een ogenblik vermoeden kon, dat gy deklachte der teerhartige moeder zo >uer aandoening zoudt leezen. Ik heb die aan mynen Monarch en zyne verhevene Gemalin voorgeleezen ^ beiden kwamen de traanen in de oogen , beiden betuigden den levendigften wersch, het leed van deeze waardige moeder door de vrylaating van haaren zoon voleind te zien. Ik weet dat 'er gevallen zyu , waarin, het menfchelyk, zelf plichtmatig is ten üiterftetjj ftreng te handelen , en ik ben overtuigd, dat het tegenwoordige een van die foort is : doch 'er loopen hier zo veele omftaudigheden fameu , die voor verfchooning fpreeken , dat ik veilig hoopen mag , dat elke, ook flechts fchynbaare , btweegreden uwe grootmoedigheid aangenaam zyn zal, om die zonder kwet» zing van uw gezag te kunnen gehoor geeven." „ Vergun my , dat ik 'er nog eene aanmerking byvoage , zonder dezelve eenen beflisfenden invloed op uw befluit toetefchryven. Asgill is zonder tegenfpraak uw gevangene, maar hy behoort tot het getal der geencn , die door medewerking van onze troepen in uwe magt geraakt zyn. Hoe weinig deeze omftandigneid op zich zelve, tot de vryfpr eeking van AS-  asgill. 2? asgill kan afdoen; zo geeft het toch aan den wensch van mynen Monarch, om den jongen krygsheld zyn doodvonnis ontrukt te zien , een nadruk te meer, en rechtvaardigt ten minften het aandeel, dat ik aan zyn noodlot neem." „ Staat het in uwe macht op myn verzoek gade te (laan, dan zal door deszelfs verhooring de wensch van beide haare Majefteiten aangenaam vervuld worden. Eene beweegreden, die u niet onverfchillig zyn kan, niet onverfchillig zyn mag." „ Doch daar ik myne pogingen aanwende om den jongen asgill den dood te ontrukken; zo fluit deeze wensch, om dit doel te bereiken, ook tevens die van eene algemeene vergiffenis in zich. Ik kan my niet overreden, dat dit nadeelige gevolgen hebben kan. Kan de Engelfche Generaal de misdaad van lippenkot op dit ogenblik niet ftraffea , zo zal hy toch; voor het toekomende zoortgelyke nadruklyk zoeken voortekomen." „ Uwe grootmoedigheid laat my aan de vergunning myner bede byna niet twyfelen , en terwyl ik een gunftigen uitflag met vertrouwen tegemoet zie, zo laat ik daardoor alleen uwe edele denkwyze recht wedervaaren," —- Asgill had aan deezen brief zyn leven en zyne vrybeid te danken. Hy maakte zich tot zyn vertrek naar Engeland gereed. Zyne vrienden , de tederhartigfte moeder, de bemindfte zuster weder te zien, van haar lyden door zyn aankomst een einde te maaken, wierd V 4 doox  88 1 £ c i h l. door de gedachte, zich van zyne edelmoedige geliefde t« moeten fcheiden , eenjgermaate geleenigd en verzacht. Den dag voor zyn vertrek ontdekte hy aan den vader van zyne fANny den band dien zy gefloten hadden , en verzogt om zyne toeftemming. Hy verkreeg dezelve gemaklyk , en zyn geluk was volkomen. Hy nani affcheid van haar met dat teder doch gematigd gevoel, dat hem zedert zyne gevangenis ter dood eigen geworden was. ,, Vaarwel, dierbaare eanwk! waren zyne Iaatfte woorden, de hemel zal u en my behouden, en onze hereeniging bevorderen. Vaarwel!" — Eene fptflaklooze omhelzing, en hy vertrok. Met gunstigen vvjnd ging ret fchip van asgill deu Volgenden morgen in zee. Zyne moeder had zyne verlosling door een Americaangch fchip , dat met dit oogmerk naar Londen was afgezonden, reeds vernomen , voordat de brief van asgill aankwam. Zywist, aan wien zy deezen gelukkigen uitflag te danken had, en fchreef den volgenden brief aan den Graave vau vÈRGENNES, die geheel gevoel van harrelyke vreugde eu dankbaarheid is. Door langduurig leed en kommer, door de fmartelykfte verwachting krachteloos en verzwakt, is myne pnbefchryfbaare vreugde alleen in Haat myne hand zo veel.fterkte te geeven,om aan u ,grootmoedigen menfchenvriend, te fchryven. Neem gy de zwakke betuiging myner dankbaarheid goedgunflig aan 1 Voor God, den alweetende, die uwe poogingen zeegende, heb ik mynen dank bereids uitgeboezemd, en nu vervul ik deezen plicht ook jegens uwen grootmoedigen Vorst ,  A s c i l i. M Vorst, en jegens u. Aan uwe. goedgunftige voorfpraak heb ik het behoud van mynen zoon, en met deezen myne rust , myn altes te danken. God zal myn gebed voor mynen verhevenen befchermer vei hooren, en de volheid van zyn zegen over hem uitgieten." „ U zal ik mynen dank op den jongden dag van hetontzachlyk gerecht der waereld herhaalen. Wanneer clan uwe edele daaden met luide ftemme uit het boek des levens worden "voorgeleezen , dan zal ik te voorfchyn treeden, uit de menigte der geenen, die u, als hunnen weldoener en begunstiger , omringen , en luid op zeggen : ,, Hy redde de eer der/menfchen , belette dat de onfchuldige niet voor'den fcnuldige fterven moest, en behield my ongelukkige moeder mynen zoon!" „ Neem gy de hulde myner hartelykfte, eerbiedigde dankbaarheid goedgunftig aan; uwe grootmoedigheid, uwe menfchenliefde verdient de gedachtenis der laat» 11e nakomelingfchap." r. De edele, die deezen brief kreeg, had geenen dank podig. Het bewust zyn , edel gehandeld, menfchen gelukkig gemaakt te hebben, was hemde zoeifte belooning. En dikwils, ontelbaar dikwils, genoot hy deeze zoete beloóning. ——» Asgill kwam gelukkig te Londen aan. Wie durft 2ich vermeeten de vreugde te fchilderen , die hy ondervond , toen moeder en zuster voor de eerftemaal hem weder omhelsden ! De laatfte was nog niet volkomen weder herfteld, maar de tegenwoordigheid van asgill, F 5 zyne  00 A 8 C I L t. zyne liefkoozingen, zyn aanfpraak bevorderden fpoedig haare geneezing. De gantfche Familie was ge., lukkig, en zelfs het volk nam deel aan haare vreugde. Alwaar asgill ging, drong het zich rondsom hem, en een ieder was verheugd over zyne verlosfing. Britannies Opperheerfcher wilde hem voor zyn lyden fchadeloos (tellen, en gaf hem eene aanzienlyke plaats by de Garde. Toen de vrede met America gefloten was , kwam de beminde van asgill te Londen. Zy huuwden met elkander , en rust , eensgezindheid , tedere liefde maakten hunnen echtftand benydenswaardig. , Lippenkot ontkwam den arm der gerechtigheid, Hy leeft vry, en geniet zelfs ongeftoord de rykdommen, die hy door onrechtvaardige afpersfingen en fchandelyke daaden byeengefameld heeft. Maar zal by altoos ongeftraft blyven ? En is het niet ftraf genoeg, zonder vriend te leeven, altoos de folteringen van een rusteloos geweeten te gevoelen, overal door zynen naam afgryzen en verachting te verwekken! -• GA,-  9F G ABRIELLA DE VERGY. Rainald van fayel was de zoon van albert fayel, die in den jaare 1170 leefde, en uit een toen zeer beroemd huis afdamde. Hy had reeds van zyne vroege jeugd af aan trekken vaneen bandeloos karakter in zyn ge irag vertoond, 't welk , hoe meer het zich ontwikkelde, in eene fombere en woeste gemoedsgefteldheidoverging, die hem tot de geweldigfte buitenfpoorigheden deedoverflaan. De eerde trek eener toomelooze woede, waar door hy zynen wrevelen aart blyken liet, was deeze, dat hy de wapenen tegen zyn eigen vader opvatte. Hy haatte de gantfche waereld, en had pok m' dezelve geenen vriend; alles nam in zyne oogen de kkuren der fomberde droefgeestigheid aan,die hem inwendig knaagde, en die den mensch tot de wreedde buitenfpoorigheden voeren kan. Men heeftmeermaalen de aatiroerkinggemaakt, dat deeze neiging der ziel beroemde booswichten voortbrengt , daarentegen eene zachte droefgeestigheid ieder teder gevoel aankweekt, dat ter deugd en inzonderheid ter menfchenliefde leidt. Welke eene groote verfcheidenheid van menfchelyke caraclers ontdaat niet uit de menging des bloeds en der fappen in het menschlyk lichaam ! En hoe buitengemeen fyn is de grenslyn, die de deugd van de ondeugd fcheidt! Fayel , door zynen woesten menfebenhaat gefolterd , zocht Hechts de afgelegende plaatfen op. Eenmaal zag hy gabriella d.e vergy. Met eene too-  pi gabriella de verg?. toomelooze drift opende zich zyn hart voor alle in drukken der liefde; zyne gantfche zedelyke ongedeldheid vereenigde zich nu in de hartstocht der heeide lust , en dus werd de ongelukkige gabrieh.a zyne gemalin. Deeze was de dochter van guï de vergy, dien men den bynaam de preux gegeeven heeft, en die een der voornaamfte Baronnen van Bourgondien was. Paus eugenius* de lilde en anastasius de IVde hadden zynen byfhnd en befcherming ten voordeele der Abtdye Vezelay tegen den Graaf van kevers begeerd; zyne voorvaderen hadden zich in groote ambten, die zy bekleedden, en door hunne perfoneele verdienden met roem bekend gemaakt; zy leidden hunne afkomst van kleine Vorften af, die toen onder den naam van Vafallen der Hertogen van Frankryk bekend waren. De Leenheer van vergy had een gefchil met hugo den lilde, Hertog van Burgundie , wegens zyn Graaffchap Vergy ; hy nam zyn toevlucht tot philip august van Frankryk, die zich ook zyne zaak zodanig aantrok, dat vergy weder in bezit van hetzelve geraakte, onder beding dat hy ze in het toekomende van de Koningen van Frankryk als een leen zou ontfangen. Hy bragt; zyne dochter met zich aan het Franfche Hof, waar men zich niet herinneren kon zulk eene fchoonheid ooit te vooren gezien te hebben. Gabrielle kreeg zelf van haare eigen fexe de groot de löffpraaken; want eene onbefchryflyke aanminnigheid verleende haar nog nieuwe bekoorlykheden, die den glans haarer fchoonheid, zo mogelyk, nog overtroffen. Nauwiijks had zy zich de Koningin laateu voor. del-  CABRIELLA DE VERCI, 03 ftellen, of alle hovelingen betwistten elkander de eer yin haare hand te erlangen. Men weet niet hoe het kwam dat fayel hierin den voorrang kreeg. Raoul de couci was zowel wegens zyne perfoïieele bevalligheid , als wegens zyne dapperheid de kroon der jonge Franfche Ridderfchap. Men zou gedacht hebben dat de hemel zelf hem gabriella tot zyne gemalinne moest beftemd hebben, zo zeer waren zy elkander in ftand, perfoneele bekoorlykheden en deugden gelyk. De Familie van coucy erkende niets boven zich dan het Koninglyk huis, want het was byna met alle de voornaamfte regeerende huizen van Europa vermaagfchapt. Het is zeer waarfchynJyk, dat gabrielle en coucy van het eerfte ogenblik af aan, dat zy elkander zagen , liefde voor elkanderen gevoelden , en beiden in de ftilte daarover zuchtten, dat het noodlot hen belette voor eikanderen te leeven. Men zegt dat fayel reeds vroegtydig deeze wederzydfche genegenheid gewaar wierd , die echter van dien aart was, dat ook de geftrengfte deugd nooit iets daarop te zeggen vond : doch de yverzucht ziet met gantsch andere oogen dan de reden en de waarheid. De Familie van fayel bezit twee floten, die digt by de rivier Oife liggen, het eene naar Compiegne toe, in het Valefif'che gebied, het andere tegen over Vermandois aan den kant van Noyon. Het Hot van goucy was ook niet ver van de rivier Oife. Deeze jonge Ridder verbond by de bevalligheid van zyn perfoon, eenen befchaafden geest, waardoor hy zich overal, doch in 't byzonder by eene fexe goedkeuring ver»  §4. CAERÏELLA DE VERGT» verwerfde, die gewoon is de bloemen van aangenaame dichtkunst boven de doornen der wetenfchap en geleerdheid den voorrang te geeven. Men fhdde coucy wegens zyne liederen , die hy dichtte, met abelard aelyk in poëtifcae verdienden. Zonder twyfel beging ook deeze dichterlyke minnaar de onvoorzichtigheid , de msesteresfe van zyn hart tot de heldin zyner gedichten te maaken, en zeer ras kwamen deeze fayel onder de oogen, die , zelf by het onfchuldiglle tydverdryf, altyd op ftrafbaare verbindu nisfen vermoeden had. Mogelyk had ook c;A'Bkielle de genoegens eener verleidelyke verkeering niet gantschen al verfmaad, maar zich aan dezelve deste geruster ovetgegeeven, daar haar hart zich wegens gekwetde plichten uïets her minde te verwyten had.' Ten minden kon zy niet onkundig zyn , dat êene vrouw, die niet meer meesteresf: van haar hart is, en daar by door eenen geheiligden band, die meerendeels eerst met het leven eindigt, zich gebonden ziet„ geene febrede doen kan, die det eenige bedenkdykheid heeft. De Gemalinne van fayel wierd hierom in eene der voorheen gemelde floten, als in een foort van gragt , ingefloten , alwaar zy van alle menfchelyk gezelfchap afgefcheiden , zich aan de beledigende woede van een man zag blootgedeld , die even zo beminde als andere menfchen haaten. Coucy vernam alle de kwaade behandelingen , die zy van haaren man veidraagen moest; ook wierd hy gewaar dat hy de voornaamde oorzaak van dezelve was, en gabrielLe om zynent willa.in eene zo gedrenge gevangenis gehouden wierd; hy beminde, en kende tevens de gantfche tederheid eener waare liefde, nevens alle de opofferingen , die zy na zich fleept. Hy befloot daarom liever  CABRÏELLA DE VERGT. liever een honderdvoudigen dood te fterven, dan eene vrouw nog een enkele traan te willen kosten, die hem met ieder dag dierbaarder wierd ; hy greep hierom eene gelegenheid aan , die zyn moed hem aanbood. Wie kent niet het groote dryfrad deezer tyden, dat zo veele wonderbaare werkingen wrocht, en tevens Voor drie vierendeelen van Europa zo vruchtbaar in ongelukken was ? De yver voor de kruistochten, deeze groote zielsziekte in deeze eeuw, was toen nog niet afgenomen ; zelfs de ongelukkige uitflag van zo menige ondernemingen van deezen aart was niet vermogend geweest deeze razerny te verzwakken. Saladyn , een der grootfte mannen, die ooit een heir gecommandeerd hebben , had zich meester van Jerufalem gemaakt, nadat hy den laatften beheerfcher daarvan , met naame güy de lusignac , geflagen en geVangen genomen had. Dit verlies had dat van de meeste overige bezittingen der Christenen , in die landilreeken, naar zich gefleept ; 'er waren hun niet meer dan drie fteden , namelyk Antiochien , Tripoli en Tyrus overig gebleven. Paus urbanus de lilde was van droefheid over dit bericht verteerd geworden; hendrik , Koning van Engeland, was daarover van fmart doordrongen , doch philip august nam eenige jaaren daarna het befiuit de Christenheid te wreeken , en liet een nieuwen kruisrocht aankondigen. De navolger van hendrik ftemde met grooten yver 1n de bedoelingen van den Franfchen Monarch overeen ; deeze beide Vorften lieten hunne byzondere gefchillen voor het tegenwoordige vaaren , om gemeenfchaplyk met elkander den oorlog tegen de ongeloovigen te voeren. Ptolemais , anders Acre , of St. Jean  £ö CABRÏELLA de VERGY. Jean d'Acre genaamd , was een gewigtïge haven, die zowel de Christenen ten uiterften nodig hadden, om de plaatfen , die zy nog in bezit hadden , té behouden, als hunne vyanden om zich den vryen toevoer uit Syriën en Egypte te bezorgen. Zedert twee jaaren bereids hield lusignan deeze plaats gebloqueerd, en wendde alle zyne vermogens aan om die te veroveren, doch die tot nog toe van weinig goed gevolg, bekroond waren. Hierom namen deeze beide Koningen het befluit , met het inneemeu van deeze haven hunne veroveringen te beginnen, . * Coucy liet de fchoone gabrielle eenen langen brief met zyne traanen befproeid, ter hand ltellen , waarin hy haar op de omftandigfte wyze van zyne even zo onfchuldige als ongelukkige genegenheid onderhield; te gelyker tyd ontrukte hy zich aan de geruste woonplaats zyner voorvaderen, om zynen Koning by deezen nieuwen kruistocht te vergezellen. De belegering van Acre wierd met de grootfte levendigheid ondernomen. Coucy was zyn leven in den ho' gften graad moede, want nog altyd beminde hy GAiiRiELi e met de vuurigfte liefde; en echter zag by haar inde armen van een ander; de hoop zelve, de laa;fte troost der ongelukkigen , koude hem niet meer begoochelen, en hy was daarom op niet anders bedacht, dan hoe hy zich van den last des kommers, die hem onderdrukte, ontdoen zou; hy deed wonde* ren van dapperheid. Eindelyk in 't laatfte ogenblik, dat de plaats zou overgaan , kreeg hy een wond, die terftond voor doodelyk gehouden wierd. Oaze jonge held zag het laatfte ogenblik zynes levens naderen met>  GABRIELLA DE VERGÏ. 97 filét de volkomenfte onvertzaagheid van een held 4 e,ü de onderwerping van een Christen. Hij had nog zo veel tyd om zyne huisfelijke belangens in orde te ftek len, en zelfs voor zyne begravenis te zorgen. Toert hy deeze plichten voldaan had, hield hy zich verder' met niets bezig dan met zyne liefde en derzelver voor* werp; hy beval zynen Stalmeester, dien eenige ge« fchiedfchrijvers beaudillier, anderen daarentegen monlac noemen, de vrouw van faijel een brief te overhandigen. Dit gefchrift behelsde gewaarwordingen der zuiverfte, tederfte en deugdzaamfte liefde: Coucy verklaarde in hetzelve aan de meesteresfe van zyn hart, dat hy vergenoegd ftierf, omdat hy voor, haar niet leeven kon; hy nam den hemel tot getuige , dat zyne tederheid zoo zuiver als levendig en belten* dig geweest was. Hy voegde 'er by, dat hy met dit, vertrouwen ftierf, - dat gevoelens van deezen aart noch den godsdiem noch de deugd beleedigen kon* den, en befloot -'.ynen brief met het dringendst verzoek aan gabriella, dat zy toch hetgefchenk, dat zyn Stalmeester haar in zyn naam zou ter hand ftellen, ter? zyner gedachtenis zoule bewaaren, en als de hulde van zynen laatften zucht aanneemen. Coucy voegde by dit briefje een fnoer van bair eri paarlen,dathy voorheen van gabriella ten gefchenke ontfangen had, en haar nu terug zond. Doch by dit bewys zyner liefde, welke een beter noodlot verdiend bad, liet hy het niet berusten , maar zyn Stalmeester moest hem belooven dat, zoras hy den geest zou ge. geven hebben, zyn hart zou gebalfemd , in een gou* den doos gelegd , en aan zyne meesteresfe overhandigd Worden. ..De Stalmeester betuigde hem met een eedf historiek. V» Deel G ^9  GABRIELLA DE VERGY. zyn laatften wil hierin te zuilen vervullen, en thans wendde zich zyn Heer, die zich op zyn trouw volko* men verlaaten konde, geheel en al tot God, en ftierf in de gevoelens der yverigfte godsvrucht. Men bemerkt aan dit uiteinde den duidelyken ftempel der oude Franfche Cavalerie; want de Ridders waren in dien tyd gewoon de liefde jegens God met de liefde jegens hunne Aieesteresfe naauw te verbinden, en waren verre van zich intebeelden, dat deeze naast eikanderen plaatüng,in de oogen der Godheid voor iets onheiligs zou kunnen doorgaan. De Stalmeester, die de ffrenge wetten der Cavalerie in haaren gantfehen omJ vang kende , verpandde 'er zyn eer voor, om de beveelen van coucy te voltrekken, en ging met de hem aanvertrouwde kostbaarheid op reis. Toen hy by het flot van fayel aangekomen was , was hy op middelen en wegen bedagt om by gabrielle te komen jf zonder van haaren gemaal bemerkt te worden. Het noodlot intusfehen, dat dikwyls behaagen fchept, om de ontwerpen der liefde te ftooren, wilde dat de yverzuchtige fayel den Stalmeester in zyne diergaarde aantrof. Daar hy hem wel kende, dacht zyn argwaan terftond ontdekt te hebben wat hy reeds lang voor zich zelven had zoeken te verbergen; wel wilde de Stalmeester wederftand bieden, maar fayel maakte zich van hem meester met behulp zyner huisbedienden , en dwong hem, onder bedreigingen, dat hy hem de waarheid zeggen zou , maakte zich hierop meester van den brief, van het fnoer paarlen en het hart, en doorftak hierop met eigen hand deezen getrouwen dienaar van coucy. Nu bleef deezen woedenden gemaal de gezindheid zyner gade niet meer twy-  GABRIELLA DE VERGY. twyfelachtig; hy zag dat hy niet bemind was , en dacht oogenbliklyk op eene helfche wraak , waarvan men tot heden toe geen voorbeeld vindt in de gefchiedenis. Hy beval, dat men het hart van coucy in kleine ftukken hakken en met ander vleesch vermengen zou; hierop liet hy dit gerecht zyne gemalin voorzetten, die daarvan , tegen haare-gewoonte, ongemeen Veel at. Het vertrek van.coucy, en de aanhoudende minneyver van haaren man hadden haar hart zo diep' gewond , dat zy daarover in eene teering vervallen was. Zy was naauwlyks van tafel opgedaan, toen haar beul haar met een gelaat, waarop de bevredigde Wraakzucht te leezen was, vraagde, hoe haar dit gerecht gefmaakt had? De ongelukkige gaf tot astwoord : dat zy met fmaak daarvan gegeeten had. „ Daarover verwonder ik my niet, fchreeuwde haar dit monfler toe; gy hebt het hart van coucy gegeeten, het is' thans in het uwe." Deeze woorden waren in den beginne Voor gabrielle wel een raadfel , doch toen hy haat den brief, het hairfnoer en het overige van haaren minnaar voorlag, zo. ontwikkelde zich oogenbliklyk de fchriklyke wraak van fayel voor de ziel der ongelukkige. Het andwoord, dat zy hem gaf, is vrymoedig en vol gevoel; ik zal beproeven hetzelve in de volle' eenvoudigheid van haare uitdrukking hier by te voegen. „ Het is waar, mynheer, dat ik deezen coucy zeer bemind hebbe, die het ook gewis verdiende, want nooit kende ik een edelmoediger man dan hy; en daar ik nu eenmaal van zulk eene edele fpyze gegeeten heb; daar myn maag het graf van zulk eene kostbaarheid geworden is, zal ik my wel hoeden, eene andere Ipyze met deeze te vermengen." G 2 Nsr  100 gabriella de vergï, Na deeze weinige woorden fprak gabriella niets meer. Zy floot zich oogenbliklyk in haar kamer op, weigerde ftandvastig in de vier dagen, die zy nog leefde, eenig voedfel tot zich te neemen, en wierd op den grond liggende, van haare zuchten en traanen verflikt, dood gevonden. REIN-  REIMHARD CHOISEUL en ELISE DREUX. (*) Een tooneel uit de dertiende eeuw. D e Graaf van dreux, een zoon van den wakkeren robert van Frankryk , die denzelfden titel en den bynaam van den Grooten droeg , en de Ridder van choiseul, wien zyne heldendaaden en zyne edele zeden nog meer dan zyne geboorte tot een fieraad van het hof van philippus augustus maakten , waren van hunne jeugd af aan zulke trouwhartige boezemvrienden , dat men ze overal als voorbeelden eener zeldzaame vriendfchap aanvoerde. Beiden vierden op denzelfden dag hunne bruiloft, en beloofden elkanr der, wanneer zy Kinderen van beiderlei gedachten krygen mogten , die aan eikanderen uittetrouwen, om hunnen heiligen vriendfchapsband zelfs op hunne na* komelingfchap voortteplanten. De Ridder choiseul kreeg eenen zoon, die reinhard genoemd werd, en de Graaf dreux eene dochter; die men den naam vanELisE gaf; deeze Kinderen werden met eikanderen opgevoed, en bëand woord den zo volkarm) De titel van het oude «orfpronglyke Franfchc gcfchriftv waaruit wy dit verhaal genomen hebben, is; His' toiré vetitable de la fin tragique jamais asfes deplorée de tant loyales et honnetes amours de Raynard de Choifeul & d'Alize de Dreux, aivenue par la grandemauvaifete & de loyauts de Valeran deCorbie. Men Vergelyke hiermede: Pieces interesfantes £f peu cmnnue pour fervir a l'hiftoire. Tom II. G 3  J02 REINH&BLD CHOISEUL EN ELISE DREÜX.' komen aan de bedoelingen van hunne ouders, dat zy reeds toen zy nauwelyks eenige woordeu konden uitdamelen, altyd by elkander zyn wilden, elkander overal opzochten, en eikanderen hartelyk begonnea te beminnen. Beiden namen in ziels- en lichaamsvermogens toe, en met dezelven groeide ook hunne liefde op. De jonge rein hard vertoonde reeds alle de talenten en Verdienden van zynen vader. Elise was een wonder der natuur, met alle de bekoorlykheden en deug-» den van haar gedacht begaafd. Met dezelfde vaardigheid wist zy een werpfpies ea een rydpaard te bedie1ren , en van haare freules vergezeld, beflreed zy aan de zyde van haaren jongen minnaar de dieren des Wouds. Alleen, om hem nooit.te verlaten, hadzy zich op deeze oefeningen toegelegd, en zelf haare krachten met hem in het worstelen en dryden beproefd , ook zag men hen fbeeds by eikanderen, zonder dat dit opzien verwekte. De ouders kenden van weerskanten de eerlykheid van reinhard en de deugd van zyne geliefde al te wel, om hunne vertrouwlyke verkeering te dooren ; doch zo ras zy den manlyken ouderdom bereikt hadden, bedoten zy tot hun huwelyk, om zoras mogelyk hunne kleinzoonen te kunnen omhelzen. Intusfchen had eliss het ongeluk gehad het oog van den Ridder valeraan van Corbie te kluisteren, die geene van reinhards volkomenheden , maar wel alle de tegenovergedelde ondeugden had Het  REINHARD CHOISEUL ENT ELISE DREUX. 103 Het bericht van hunne verbindtenis deed hem in de hevigfte woede ontbranden , en daar zyne herhaalde aanzoeken door elise's vader altyd met glimp waren van de hand gewezen, zo geloofde hy deezen echt op geene andere wyze te kunnen dwarsboomen, dan wanneer hy reiniiard by deszelfs beminde door laster betichtte, dat hy de haar gezworen trouw verbroken en zyn hart op een ander gevestigd had.' Maar fchoon hy nu zyn plan met alle voorzichtigheid en arglist had aangelegd, zo liet elise zich daardoor toch niet misleiden, en wilde niet eens toeftaan, dat haar geliefde zich rechtvaardigde. Doch het was reinhard niet genoeg, dat zyne bruid zyne onkrenkbaare trouw recht liet wedervaaren, hy wilde ook den verraader, die het gewaagd had hem zwart te maaken , tot herroeping dwingen ; hy daagde hem ten tweeftryd uit, ontwapende hem, tn fleepte hem aan elise's voeten., alwaar hy zyne kwaadaartigheid bekennen moest. Valeraan verzogt om genade, en fmeekte haar, hem door bekendmaaking van zyne misdaad niet openlyk te willen ten fchande maaken. De fchoone elize , wier hart even ■zo edel als medelydend was, ftond hem zyne bede toe, en hetzelfde beloofde ook reinhard, die tegen zynen overwonneling even min eenige wrok of veete voeden kondej zelf ftelde hy'er geene voorwaarden op, waartoe anders de wetten van het Kamprecht hem gerechtigd hadden. Hoe veel beter zou hy gedaan hebben, zo.hy deeze onzalige belofte niet nagekomen en 2ynen laagen mededinger door de openbaaring van deszelfs euveldaad buiten ftaat gefteld had, G 4 vfn""  IO.J. REINIIARD CHOISEUL EN ELISE DREUX. verder aan het hof te verfchynen, en hem door nieu> we misdaaden te fchaaden. Valeraan, die niet befluiten konde by de bruiloft van het jonge paar, dat met prachtige ridderfpeelen en andere luisterryke feesten gevierd wierd , tegen* woordig te zyn, begaf zich vol wanhoop des nachts op weg, om buitenlands in den oorlog omtezwerven, Na vyf jaaren kwam hy te rug, zonder dat zyne afweezigheid in ftaat ware geweest het beeld van elizE uit zyne ziel te verdelgen; hy dacht haar veeleer nog veel fchooner en veel tederer jegens den gelukkigen reinha>rd te vinden. Hy kon de zaligheid van dit jonge paar niet aanzien, zonder te knerfetanden; de woede maakte zich op nieuw meester van zyne ziel, en niet meer gedachtig aan de zachtmoedigheid, waarmede zy hem bejegend hadden, maakte de laagebooswicht gebruik van den tyd, dat reinhard afweezig was om eenige oproerige vafallen te beteugelen , en befloot alles te waagen om zyne wraake te bevredigen. Ten dien einde wendde hy zich tot de Koningin * die , als elizes moeije,het opzicht over haar had, en befchuldigde haar, dat zy haare eer gefchonden had. Ter onderfteuning van deeze zyne aanklagte verdichtte hy zo veele omftandigheden, dat de Koningin, offchoon zy ELizE'skuischheid kende en de befchuldigin-» gen van valeraan zeer verdacht vond, haar echter roepen liet, en haar kennis gaf van de befchuldigingen van den verraader, met byvoeging, datsy zich tegen zyne  rein hard choiseul en elise dreux. toj betichtingen rechtvaardigen moest ; terwyl zy intusfchen valeraan een ftreng fhlzwygen oplag. Grenzeloos was elize's harteleed , niet over het geen zy van de Koningin vernomen had; zy wist dat zyonfchuldig was; maar over het gevaar, dat haaren gemaal dieswegens boven het hoofd hing. In de overtuiging dat valeraan niet zwygen, en daardoor tusfchen beiden tot een tweegevecht op leven of dood aanleiding geeven zou , konde dié ongelukkige geen oogenblik haare oogen fluiten, zonder haaren geliefden rein ha ro, in vollen gevecht, met zyn bloed bedekt, voor haare verbeelding te befchouwen. Dit fchriklyk beeld zweefde haar zo onöphoudelyk voor den geest, dat zy eindelyk begreep zich op geene andere wyze daarvan te kunnen bevryden, dan wanneer zy befloot haar onrecht zelf te wreeken, voordat haar gemaal , dien zy alle uuren verwachtte, terugkwame en zich tegen den fchandelyken lasteraar in den tweeftryd waagde. Ten dien einde fchreef zy in naam' van reinhard aan den Koning, en meldde hem , dat hy herwaards gekomen was om de eer zyner beminde binnen het perk te verdedigen; en om haar geen fchrik aantejaagen, noch ongewroken voor haar te verfchynen, verzocht zy hemde gunst, om den dag van het Kampgevecht zonder de benoeming van den Kampvechter te benamen., De Koning bewilligde haar begeerte. Toen de vreesfelyke dag verfcheen, trok elize een G 5 van  ié' reinhard choiseul en elise dreux. van haar gemaals wapenrustingen aan, nam haaren zoon, de eenige vrucht van haaren echt, op haare armen , kuschte hem duizendmaal, befproeide hem met haare traanen , en verliet hem met een gebroken hart. Zoras de Koning, de Koningin en het gantfche hof op het fchouwtooneel , dat ten dien einde was opgericht, hunne plaats genomen, en den Kampvechters den ftryd bevolen hadden, liet de Koning door ean heraut, hunne naamen , hunnen ftand en de reden vanJiun tweegevecht aankondigen. Naauwlyks was het teeken tot den aanval door het gefchal der trompetten gegeven, of beide Kampvechters fnelden woedend op elkander los , en bragten eikanderen zulke vreesfelyke Hagen toe, dat de uitllag van het gevecht lange twyfelachtig bleef. Doch elize , die den dood verachtte , wanneer zy Hechts haar eer mogt wreeken, Hortte plotslings en met afgeworpen fchilde op haaren verbaasden vyand in, en bragt hem zulk eene diepe wonde toe, dat hy z wemmend in zyn bloed op den grond nederzeeg. Nu boog zich de Amazone naar hem toe, en dreigde hem van kant te maaken, zo hy niet in 't openbaar zynen boosaartigen laster bekennen wilde. Ja , zeide de verraader, de woede alleen heeft my bewogen elize's eer te kwetzen ... en nog beweegt zy my om my te wreeken aan haaren echtgenoot. Met deeze woorden verfamelde de wreedaart zyne nog overige krachten, en ftootte zynen overwinnaar, dien hy voor reinhard hield, een verborgen dolk in den boezem. De onge-? lukkige elize Hortte ter aarde , en by haaren val ging een riem van haaren helm los, en ontdekte een ver-»  BEINHARD CHOISEUL EN ELISE DREUX. 107 verborgen gelaat, waarin de fidderende aanfchouwer de fchoone trekken-deezer bewonderingswaardige hel. din herkende. De Koning de Koningin en alle de hovelingen vlo» gen haar ter hulp. De Koning verwenschte het oogenblik, waarin hy tot dit Kampgevecht verlof had gegeven; en de Koningin het uur, -dat zy de lasteringen van deezen affchuwlyken verraader gehoor verleend had. Doch het geen de ysfelykheden van dit tooneel voltooide, was reinhard, die in dit oogenblik terugkwam , by het aanfchouwen van zyne ftervende elize eenysfelyken gil gaf, en voorde voeten van deeze edele vrouw nederftortte. Hy kwam flechts in het leven terug om'er een einde van te maaken, daar hy zich met zyn zwaard het hart doorfteeken wilde. Zyne vrienden verhinderden hem hierin, en terwyl zy zynen opgeheven arm tegenhielden, wierp elize hem een tederen blik toe, en zeide met eene zwakke Hem : „ reinhard , myn reinhard , laat af! Gy weet hoe zeer ik u altyd bemind heb .... Gy zoudt myn aangetafte eer met gevaar van uw leven verdeedigd hebben hier voor was ik beducht. Ik heb haar gewroken , en fterve uwer waardig. Doch gy kunt my mynen dood verachten Geef my uwe hand daarop! — Spreek elize, fpreek; ik zweer het by God, ik zweer het by den Koning, dat lk uw verlangen vervullen zal, Leef dan myn vriend .... kef voor ons kind ..... Wees hem tot eene moe-  toS REINHARD CHOISEUL EN ELISE DREUX, moeder en vader tevens Laat my deeze verzekering in 't gaf mededraagen. .... Snikkend herhaalde reinhard zynen eed , en de Koning bood zich tot zynen borgeaan; en even als of de goede elize Hechts nog deezen troost verwacht had, verfcheidde zy een oogenblik daarna in de armen van haaren jammerenden echtgenoot.  10$ DE ABT CHAPPE D'AUTEROCTIE als het voorbeeld van eene verhevene stoutmoedigheid', buitengemeene tegenwoordigheid van ziel, en eenen vaardigen geest van onderneeming voorgesteld. 2/yn leven voor zyne minnares te waagen, vereischt eene fterke liefde, en mén befchuldigt den geliefden echter dan nog van eene dwaasheid. De Abt chap« pe d'auteroche waagde zyn leven, om den doortocht van Venus voorby de zon te zien, en men noemde hem een groot man, een held. Eene Dame vraagde hem; na dien tyd : Maar hoe, als gy uw leven 'er eens by verloren had ? De Abt antwoordde: eh Men, la vie ejf un pointl en de Dame antwoordde met eene fpreuk, die alleen twee duizend jaaren ouder zyn moest om in alle Chrestomathien te ftaan. Zy antwoordde: fi la vie efl un point, Monfieur i''Abbé, faites le bien pour Veïendre! Waarom kunnen kunfien en wetenfchappen, waarom het bygeloof dit enthufiasmus, 't welk het leven zo gering acht , voortbrengen? Waarom niet even zo wel de Deugd en de Menfchelykheid? Men behoorde flechts den mensch voor de menschlykheid zodanig optevoeden, gelyk men hem voor eene kunst of voor de hartstochten opvoedt. De  JI0 DE ABT'CHAFPE D'AüTEROCHÉ. De Abt vertrok den loden May 1776 van Petersburg naar Tobolska. Men verzekerde hem , dat het vroeger zou gaan dooijen voor dat hy te Tobolska was aangekomen, en dat het onmoogelyk was verder voorterennen. De Abt luisterde naar niets." Hy ging op reis met den Thermometer in de hand, hy beefde by ieder verandering van het weerglas. Alle zyne reisgezellen waren het moede, dag en nacht voortereizen, in de afgronden te ftorten, en de dwarrelwinden, die gantfche wolken van fneeuw over hen heenltortten s te trotfeeren. Zy verlangden rust, de Abt gaf her? een weigerend antwoord. De Abt was in flaap gevallen; men fpant zyne (lede af, men verlaat hem; hy ontwaakt, hy vin It zich alleen midden in eene onmeetbaare fneeuwwoeftyn. — Hy roept, hy fchreeuwt; —- vergeefs; — hy is woedend , wanhoopig en alleen. Hy loopt overal rond, en vind eindelyk eenen weg, hy haalt zyne piftoolen, valt tot aan zyn hals toe in eendiep gat vol fneeuw. — Hy kloutert 'er weder uit, en blyft een uur lang van vermoeijenis aan den rand van het zelve liggen, wanhoopt aan zyn leven, en wenscht den dood. Hy bekomt weder, en zyn moed klimt met zyne krachten — hy ftaat op, blikt om zich heen, ziet van verre een flaauw licht, gaat 'er op af, voorzichtig, vol vrees met ieder fchrede door de fneeuw overstelpt te worden. — Hy kojnt aan een hut, vindt zyne lie»  be abt chappe d'aüteroche. iii lieden vast in den flaap, wekt ze op, en dwingt hen, met hem te gaan. Men fpant de paarden in, en de reis gaat weder voort. Eindelyk is hy naby Tobolska. Nog drie ri« Vieren moet hy over. Alles verkondigt een aan* ftaande dooij de oppervlakte der fneeuw fmelt, — overal water. »-— De boeren houden het voor on- moogelyk over de rivier te komen, de postillons weigeren over het dunne ys, waarmede de rivieren bedekt zyn , te gaan. Dreigingen, beden, geld, alles vergeefs ! ■ Hy maakt hen dronken met brandewyn, en komt gelukkig over de beide eerde rivieren. Nieuwe zwarigheden! De postmeester weigert paarden te geeven. . De Abt fpringt uit de flede, vliegt in het posthuis met den Thermometer in de hand. Dees klimt in de warme kamer. —— De onkundige bewooners van het huis befchouwen het kunsttuig. De Abt bemerkt dit. Hy laat hen door zyn tolk zeggen, dat de Themometer een dier is, dat hem ieder gevaar voorfpelt. Ware het gevaar reeds daar, dan klom de Themometer in de open lucht, doch ware het ys nog fterk genoeg, dan daalde hy tot het punt, dat hy hen aanwees. Men gaat de deur uit — de Thermometer zakt; de boeren houden hem vooreen toveraar —men beeft — men geeft hem paarden — men geeft hem voerlieden -— een ieder beyvert zich om hem te dienen. De flede vliegt in vollen galop heen, en vliegt over het buigende kraakende ys, zonder dat iemand vrees betoont. Drie  f12 DE ABT CHAPPE D'AüTEROCITE Drie dagen daarna breekt reeds het ys. De overftrooming van den Irtis was zo ontzachlyk, dat men daarvan geen voorbeeld had , en de Abt — zag te Tobolska den doortocht van Venus voorby de Zon.  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. iiEKGELw. V. Deel. H   H5 BESCHOUWING VAN DE VOORDEELEN, WELKE DE WINTER IN VEELE OPZICHTEN BOVEN DEN ZOMER HEEFT. BOOR J. R. D E I M A N, Med. Doclor. (*) Üïoe meer wy de inrichting der natuur nafpooren, hoe meer wy overtuigd worden , dat alles , van het grootfte tot het kleinfte , niet alleen onophoudelyk ten sneesten nutte werkzaam is, maar ook volkomen aan de algemeene bedoeling beantwoord. — Werwaards Wy onze oogen wenden , zien wy overal orde, overal eenen regelmatigen faatnenhang in de verfcbillende werkzaamheden, overal het naauwkeurigst verband tusfchen oorzaaken en uitwerkingen. Doch nergens vinden wy deeze orde en regelmatigheid zichtbaarder, dan in de afwisfeling der Jaargetydert. ■ Het tydperk , waarin de aarde haare omwenteling om de zon volbrengt, is, even gelyk de beweeging der overige Hemelfche Ligcha -ooidandigheid alleen, dat de menfchen nergens ^t\C | en a'.-duivels geworden zyn, daar toch zo menigvu ' iige gebrekkige inrichtingen van allerlei aan dau— 'chynen te doelen , om zulke onzalige en verwc^ne wezens uit hen te maaken, is het zekerde bewys, dat de ftof, waaruit wygevormdzyn, uitneemendgofd is, en aaneengantfchelyk verderf nooit onderworpen z \ kan.— Men mag dus, in gevolge deezer onder vinding, daarop ftaat maaken, dat by alle menfchen, zonder uitzondering, ten minden eenige overblyfzels van een zedelyk gevoei aantetreflen zyn, waardoor zy, ook by liet grootde zedenbederf, zich gedwongen voelen , al het geen zedelyk goed, fchoon en edel is , zo al geene liefde , ten minden achting toetedragen. Hoe ongaarne ondeugende menfchen deeze fchatting van onwillekeurigen eerbied aan de deugd betaalen; zo kunnen zy toch ten eenigen tyde niet nalaaten het te doen, zy gevoelen zich van de natuur daar toe gedwongen. Maar daar hun hoogmoed en het gevoel van hunne eigene onwaardigheid zich meestal daartegen verzetten; geeven zy zich toch alle moeite, om de hen befchaamende deugden van beter menfchen, door aanwyzing van onzuivere beweegredenen , door verplaatfing der punten waaruit men ze befchouwen moet, door verdraaiing ofverkeerde voordelling der daaden zelve,eerst in hunne eigene oogen, en dan in die van anderen te verkleinen en van derzelver hoogte af te trekken. Dit is de  Et) zyse rotgezellen. 147 de gewoone oorfprong van den Laster. Men ziet daaruit, dat ook deeze ondeugd, wanneer men haar tot derzei ver eerden oorfprong vervolgt, uit een goede bron — namelyk uit een overblyfzcl van zedelyk gevoel by onzedelyke menfchen — voortvloeit. Want hadden de menfchen het gevoel voor het zedelyk fchoone en goede" geheel en al in zich verdikt, dan zouden zy 'er ook voldrekt geene achting meer voor hebben; dan zoude ook hunne zelfzucht (egoismus') en hunne nyd daardoor niet verder aangevochten worden , dan zouden zy ook geen belang meer by het lasteren hebben, en de laster had een einde. Men ziet hieruit tevens even zo duidelyk, welk foort van menfchen aan de ondeugd van den Laster meest zyn overgegeven; namelyk zulke, die by hun eigene verdorvenheid . echter noch zo veel zedelyk gevoel overig hielden , als'er toe gevorderd woid, om de hen ontbreekende deugden hoog te achten , en in anderen te benyden , waar dan zekerlyk by veelen nog die omdandigheid. bykomt, dat zy wegens groote bekrompenheid aan geest, niets belangryks weeten te zeggen , maar echter uit verwaandheid, en om niet geheel en al als een nul in het gezelfchap te verfchynen, gaarne iets belangryks willen zeggen, en zich dan den laster , als het eenige hen overblyvende middel, om 'zich zelven eenige opmerkzaamheid te verfchalfen , in de armen werpen. De Gefchiedenis van galant en zyne rotgezellen behelst, zo het my voorkomt, ook eene bydrage tot de delling, dat zelf de grootde booswicht niet voldrekt alle menfchelyk gevoel in zyn hart verdikken kan. Altyd blyven 'er nog kleine fchakeeringen van edeK 2 le  T4* de struikroover galant le gevoelens overig, die den mensch zyn ingefchapen ; en fchoon de kleuren door de giftftof, die de ondeugd daarover heenftrooide, al eens bleek wierden, zo blyft toch de teekening van de meesterlyke hand overig, en wy moeten met een onzydi^ hart belui, gen: De meester was groot, uit wiens hand dit werk kwam — Jammer is het maar, dat het niet beter voor den Jchimmel en het bederf bewaard bleef. Galant was de aanvoerder eener rooversbende, die omftreeks het jaar 1740, byzonder in Hesfenland en in de Wetterau tot aan de bergftraat veel onheil dichtte en talloze wreedheden bedreef. Hy wierd eindelyk in Darmftad, alwaar hy zelf op het leven van den Landgraaf toelag, door eenen landlooper van zyn eigen bende, met naame heiden hannes , verraden en aldaar geraadbraakt. Van de menigvuldige tooneelen uit het merkwaardig leven van deezen anders zo vreesfelyken mensch, breng ik hier het volgende by, dat voornamenlyk met myn doel fchynt te ftrooken, toen ik hier boven zeide, dat zelf de grootfte boos-* wicht niet in ftaat ware alle betere gevoel in zyn hart te verflikken. Galant had door zyne fpionnen vernomen, dat een predikant op het land een kapitaal van eenige duizend guldens had binnen gekreegen, en als roover was zyn plan zeer natuurlyk om zich van dit geld meester te maa. ken. Het huis van den predikant lag op eenigen afftand van het dorp, en alles was op eenen regen- en ftormachiigen nacht rot de huisbraak voorbereid. Galant ging, gantsch alleen, te paard vooruit, en kwam van koude en vochtigheid half verftyfd , des avonds  ïn zyne rotgezellen. Hf «vonds laat, als een reiziger in het dorp aan. Hy konde of fcheen veeleer nergens onder dak te kunnen komen , en reed hierop , zonder eenige verdere omftandigheden, naar het huis van den predikant en verzocht om nachtverblyf. De meuschlievende en niets kwaads vermoedende predikant „ftcmd geen ogenblik in twyfel, nodigde zynen gast af te klimmen, liet het paard op ftal brengen, en den bevrozen ruiter een kamer met een zacht donsbed gereed maaken, en verzocht hem met eene aartsvaderlyke gastvryheid zyn avondmaal niet te verfmaaden. De roover was getroffen van deeze menschlievende ' behandeling. Hy plaatfte zich aan tafel, en de onfchuldige lief koozin gen van de kinderen des predikants gaven de fpooren aan het overfchot van menfchelyk gevoel in het hart van deezen booswicht. Hy fprak zelf veel van den barbaarfchen roover galant, en vraagde den predikant by herharding of hy in deeze zorgelyke lyden niet bevreesd was, daar hy voor een vermogend man bekend ftond, die veel baar geld in zyn huis had. Ik vrees niets, antwoordde de geestlyke, ik vertrouw op God, die zal my wel befchermen. Galant was reeds lang met zich zelven in twee-frryd geweest, doch deeze laatfte zo vertrouwelyke uitboezeming van den predikant befliste den zege van het nog niet geheel 'uitgeftevrven zedelyk gevoel. Hy wierd tegen het einde van den maaltyd fteeds diepdenkender. Intusfchen hield de gastvrye waard het neergeflagen en in zich zelf gekeerden gelaat van zynen gast voor vermoeidheid, en verzocht hem zich ter rust te begeeven. Neen, zeide galant; ik ben niet verK 3 Hioeid  JfO D E STRTJ IK ROOVEF. C ALANT moeid. Laat uwe vrouw en kinderen in eene andere kamer gaan, ik heb u iets van aanbelang te zeggen. - De predikant deed dit met zekere verlegenheid, die in zulk een geval zeer ligt te begrypen is. —• Toen galant zich eindelyk met zynen huiswaard alleen bevond, vraagde hy hem: „Kent gy my, Heer Paftoor?" Neen, antwoordde de predikant, ik weet niet, wien ik voor my hebbe; maar ik geloof een eerJyk man te huisvesten. „ Denk dat niet, ant¬ woordde de roover, ik ben galant." ' De fchrik van den predikant by deeze verklaaring laat zich ligter gevoelen dan befebryven. Toen galant de verlegenheid van Zynen huiswaard bemerkte , nam hy hem by de hand, en voer dus voort. „ Maar wees deswegens onbekommerd, Heer Predikant, en dank den hemel, dat ik heden avond by u gekomen en gy my zo gulhartig ontvangen hebt. Ik weet, dat gy een groot kapitaal hebt afgelost gekregen, en dat gy veel van waarde in zilver en goud in uw huis hebt. Deeze nacht was bepaald om u van deeze uwe goederen te berooven. Maar gy zyt een al te braaf en eerlyk man. Wees maar gerust — u zal geen leed gefchieden ; hier hebt gy myn woord." Galant eischte pen en inkt, en fchreef een briefje van deezen inhoud. ,, Op levensftralfe roere niemand het geringde aan!" „ Deezen nacht ten twaalf uuren," voegde galant 'er by* •>» zullen myne lieden by u inbreeken. Begeef u met uwe vrouw en uwe kinderen gerust te bed; leg al uw geld en uwe kostbaarheden op een tafel in uw fiaapkaraer by eikanderen, en dit briefje daarop. Doch  EN ZYNE ROTCEZELLEN. 15* Doch zeg niemand het geringfte, voordat gy my weder gefproken hebt, anders zyt gy met alle de uwen ongelukkig." —— De angstvolle predikant beloofde alles, en bevestigde zyn belofte met duuren eede. Galant eischte zyn paard, zette 'er zich op, en reed voort. De predikant volgde het bevel, vertrouwde zyne vrouw het geheim , pakte alle zyne kostbaarheden in zyn flaapkamer, naar het voorfchrift van galant, by elkander, ging te bed, liet een licht branden, en beveelde zich aan God. Het is byna onnodig te melden, dat hy met zynebeevende vrouw geen oog toedeed. Ten beftemden uure hoorde men een dof getommel in huis; doch daar de predikant alle de deuren en ook die van zyn flaapkamer open gelaaten had, zo konden de dieven zonder den geringften tegenftand binnenkomen , en waren niet weinig verwonderd, hunnen roof reeds in de beste orde by elkander geftapeld te vinden. Doch zo als zy wilden inpakken, deinsden zy eensflags, als van den blikzem getroffen, terug , daar hun de orde van hunnen hoofdman in 't oog viel. -— ,, Goeden nacht, Heer Paftoor! — Slaapwel! — Gy kunt nu gerust gaan flaapen ;" en zo ylden de gewapende rovers weder ter deure uit, zonder het geringfte verder aanteroeren. Een eenige van hen kon den trek niet wederftaan om een gans uit de pastory medeterieemen. Het dier fchreeuwde, et! een van de kinderen , die door het geraas in huis wakker geworden was, had gehoord , dat een van dé bende zeide : Laat dat ftaan, of gy brengt u zelven naar den duivel ! —— De predikant dankte God, K 4 cn  152 DE STRUIKROOVER GALANT en kon het verlies van zyn gans ligt verzetten, zonder ook een enkel woord van het gebeurde bekend te maaken. Indien de goede man hierin misdeed, wie zal, wie kan hem ftrafbaar vinden; en wie onfchuldigt hem niet gaarne? Wat zou 'er van zyn gantfche have, wat van hem zelven en zyne familie geworden zyn, wanneer in dit ten uiterften hachlyk ogenblik zyn zelfbehoud niet voor hem de eerfte wet geweest ware ? Hy misdeed als ftaatsburger; niet als huisvader en mensch. Na eenige dagen kwam galant tegen den nacht weder in de pastory. „ Hoe hebben myne lieden zich gedragen, Heer Paftoor?" was de eerfte vraag, zo als hy in huis kwam. De predikant konde geene woorden genoeg vinden, om de goede krygstucht der roovsrs en zyne dankbaarheid jegens den hoofdman aftemaalen. Het kind, dat de gefchiedenis van den gans had aangehoord, was, zonder dat de anderen het bemerkt hadden, getuige van het gefprek geweest. Ja, lieve heer, riep het onfchuldige fchepzel, zy hebben ons toch nog een gans afgenomen. — De'geIaatstrekken van galant duidden de hoogfte misnoegdheid aan , en hy antwoordde niet anders dan: Zo! — De predikant verzekerde, en dat met het oprechtfte hart Van de waereld , dat hy hoopte dat hun het gebraad wel gefmaakt mogt hebben, en dat hy hen gaarne alle zyne ganzen gegeeven had, indien hy geweeten had, dat het hun tot genoegen zou geftrekt hebben. Hy zette vervolgens alles op, wat keuken en kelder uit-  en zyne rotgezellen. 153 uitleverden, doch galant was niet te houden, en in het donkerst van den nacht ging hy ylings van daar. De predikant lag zich nu met zyne familie te bed » en fliep voor de eerftemaal weder geheel gerust; want tot nog toe was hy niet zonder zorg geweest. ■ -■ Maar hoe groot was zyne verbaasdheid, toen hy den anderen morgen opftond en een opgehangen mensch aan de poort van zyne paftory aanfchouwde, nevens welken een gans hing, ten teeken, dat deeze de over* treeder van het icherpe verbod geweest was. Zodanig handelde een mensch, dien men, wegens zyne overige levenswyze, ouder de grootfte zedelyke monfters tellen moest. Nog langen tyd na dat hy gerecht was, maakte het overichot zyner bende vericheidene ftreeken, en in het byzonder de Langehecke (een boschachtige landftreek, vyf uuren van Limburg aan de Lahn) onveilig. Een kleine troep , onder een hoofdman ftaande, hield zyn verblyf aldaar in de bosfchen. Op zekeren avond wierd de katholieke predikant VViunsman, in het Trierfche dorp Heinchen door een onbekend man verzocht by iemand op het land te komen , die op fterven lag. De prediker volgde hem overeenkomftig zyn plicht. Zyn geleidsman voerde hem diep in het woud. Hier lagen veele lieden rondom een vuur, en opder hen was 'er een die in boeijens gekluisterd was. De priester kon ligt gisfen , jn welk gezelfchap hy zich bevond; doch het was te laat om te rug te keeren, en hy hield moed, het eenigfte wat hem overig bleef. —- Toen de Kapitein der  154 DE STRUIK ROOVER G AL A N T ENZ. der ftruilcroovers hem in het oog kreeg, ging hy hem te gemoet, groette hem zeer vrienielyk, en zeide: Vergeef het my, Heer Paftoor, dat ik u zo veel moeite verg. Ik heb hier een delinquent die den dood verdiend heeft. Hebt de goedheid, om hem de biecht afteneemen, en hem dan voortebereiden tot den ftap dien hy ras doen moet. De ontftelde geestlyke durfde hier niet veel tegenfpraak maaken; hy ging met den veroordeelde ter zyde en verrichtte zyn ambt. Niemand ftoorde hem. Na dat hy zyne zaaken had afgedaan , vraagde de aanvoerder der bende den geestelyken in ftilte, welk geheim de Delinquent hem had aanvertrouwd ? De paftoor antwoordde dat het hem niet betaamde en ook niet geoorloofd was, uit de biecht te fpreeken. Ban doet gy uw fchuldigen plicht. Antwoordde de roover ; maar wat heeft hy u van my gezegd? De predikant antwoordde met veel tegen, woordigheid van geest. Hy heeft my belast,u te verzoeken , dat gy van nu af aan uwe booze werken wildet nalaaten, anders mogt het met u, even als met hem gaan ! Dan doet gy wederom uw fchuldigen plicht ! Antwoordde de hoofdman — drukte den geestlyken een grooten daalder voor zyne moeite in de hand,en liet hem wdbehouden uit het bosch naar huis brengen. Nauwlyks was de paftoor een ftreek ver van het vuur verwyderd, of hy hoorde een fchot, dat waarfchynïyk een einde van het leven van den ongelukkige maakte. DE  IJ5 DE HELDENMOED VAN DE GENERALINNE GAFFORI. D eeze heldhaftige vrouw zou in de Korficaanfche Gefchiedenis kunnen zyn het geen deGravinne montfok.t in de gefchiedenis van Bretagne is. Had zy zich in foortgelyke omftandigheden bevonden , zo' zou zy, even als deeze, belegeringen doorgedaan, legers bellormd , en bloedige veldflagen gewonnen hebben. Zy vereenigde eene verhevenheid van geest, en onbezweeken moed met eene fterkte van ligchaam, die men zelden by het vrouwlyk geflacht aantreft. By de afweezigheid van den Generaal gaffori wilden de Genueezers zyn paleis beftormen, en zyne gemalin wegvoeren. Deeze vrouw verfchanfte zich binnen in het paleis, en daar hetzelve met oorlogs ammunitie en levensmiddelen rykelyk voorzien was, zo hield zy eene belegering van eenige dagen uit. Een gedeelte der Korfen, die zich met haar in het paleis bevonden, fheuvelden by de verdeediging, en de overigen begonnen eindelyk van overgave tefpreeken. Gebelgd over deeze hunne blohartigheid, nam zy een brandend lont, en een vat met buskruid, droeg het in een der gewelven onder de zaal van het paleis, en liet deszelfs verdeedigers zeggen, dat, zodra zy ophielden' vuur op de Genueezen te geeven , zou zy zich zelven met hen allen in de lucht doen fprin-  I56 DE HELDENMOED VAN DE GENERALINNE GAFEQRI. fpringen. De Korfen, die haare onverfchrokkenheid kenden, en wisten dat zy vastheid van ziel genoeg had, om woord te houden , dachten 'er niet meer aan om zich over te geeven , en wierden gelukkig door den Generaal gafpori ontzet, die tot befcherming zyner vrouw en van zyn vaderlyk erf met allen fpoed was komea aanrennen.  L NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. WYSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. wysbeg. V. Deel, L   iS9 VERHAN DJE L I N G OVER SPRAAK EN TAAL, TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN, Met kort ver/lag van het Injtituut te Groningen; DOOR G. HESSELINK. A. L. M. & Phil. DoSt. Spraak of Spraakvermogen en Taal zyn Twee zaaken, in onderfcheiden opzitten 01 ze overweeging waardig. Wanneer ik dezelve, Spraak en Taal, Twee zaaken noem, wil ik ze eenigermaate onderfcheiden hebben, welk onderfcheid ik intusfchen wel weet, dat deeze woorden, volgens algemeen gebruik, niet altyd uitdrukken. Spraak is meer het Spreekvermogen zelve, of de kunst van Spreeken, in 't algemeen ; terwyl wy hem, die dezelve ontbreekt , Spraakeloos noemen. Taal duidt aan kennis aan de betekenis der onderfcheiden klanken of woorden, en derzelver zamenvoegingen. De Spraak is dus êén, doch de Taaien kunnen veele zyn: vanhier ook wordt hy Taalkundig genoemd, die of ééne,oï méér taaien regelmaatig kent. De Taal kan wederom Tweeledig befchouwd worden, of (*) Uitgefproken in de Maatfchappy Felix Meritit, L *  IÖO VERHANDELING OVER SPRAAK-EN TAAL of gefprooken , of gefchreeven. Zo de Spraak, in 't algemeen, als de Taal, in beiderlei opzigte, zyn, zo ik zeide, onze overweeging waardig, en van den kant van het weldaadige, en voor den Matuuronderzoeker. Verwonderlyk is het, hoe men aan zaaken gewoon wordt, zonder 'er ernftig over natedenken. Dagelyks bedient men zich van Spraak en Taal, en zelden valt den gebruiker in, daarin het weldaadige optemerken; noch minder, het verwonderlyke van zulk een vermogen nategaan* Het heerlyke en weldaadige der Spraake was eene breede ftof voor den Redenaar. Ik wil daarop niet ftilftaan, als minder gefchikt voor deeze plaatze. Met een woord zy dit volgende Hechts aangeroerd. Verbeelden wy ons eene zamenleeving van menfchen , van het Spraakvermogen ontbloot, die niet dan door gebaarden eikanderen hunne denkbeelden wisten medetedeelen; hoe akelig eene fchets, wanneer wy dezelve in byzonderheden nadenken! Niet alleen waren zulke menfchen van duizenden van genoegens verftooken, welke ons de dagelykfche omgang met onze natuurgenooten aanbiedt, maar ik weetniet, of het menschdom buiten Spraak wel veel voorregt boven het gedierte zou genieten. De doofftomme, welken men niet zonder ontroering kan aanfchouwen, levert ons hiervan een flaauw voorbeeld op: ik zeg, flaauw voorbeeld , dewyl hy nog het geluk heeft , onder gezellige en verftandige Wezens te verkeeren, en daardoor niet alleen beter zyne vermogens te ont« wikkelen, maar ook te deelert in menig voordeel des gezelligen leevens. En hoe verdient niet zulk een weezen, in welke gelukkige omftandigheden ook, naar het inwendige, geplaatst, al ons medelyden! Hoe  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. 1^1 Hoe zwak is zyn vermogen! Hoe gering het gebruik der reden! Hoe ftaat de onnozelheid doorgaans op zyn gelaat te leezen ! Binnen een hoe kleinen kring is zyne werkzaamheid bepaald! Hoe wyst de voorzienigheid ons door hem op' ons zelven , om harten en handen opteheffen tot den eeuwigen Oorfprong des goeds! En hoe gewillig zou niet de gevoelige mensch, indien het in zyne magt was, zyne hand uitftrekken, om de oore van deezen zynen ongelukkigen Natuurgenoot te openen, en de banden des fpraaklids los te maaken ! Wie onzer zou niet hiertoe hulpvaardig zyn? En zo iets,geëerde Lee- zers! Haat in ons vermogen; —— doch daarvan wil ik ten befluite der Verhandeling noch iets zeggen. De verdere uitbreiding van het nu aangeftipte dan daarlaatende , wil ik meer natuurkundig fpreeken over dat verwonderlyk vermogen , waarmede de weldaadige Schepper ons boven het Gedierte verrykt heeft. Veele dieren kunnen ook Geluid geeven, maar dit is geene Spraak. Welk is dan het onderfcheiden- de kenmerk der Spraak ? Laaten wy dit trag- ten op te fpooren; 't geen ons van zelfs leidt, om dit ftuk wat meer van den grond optehaalen. Geluid in 't algemeen beftaat in eene Trilling in de Lucht, welke derzelver deeltjens doeï fchudden, doch waarvan wy het eigenlyke niet weeten. Dit weeten wy door Proeven, dat deeze Trilling veroorzaakt wordt uit botzen of tegen één ftooten van twee Ligcbaamen tegen eikanderen, welker deeltjes , daardoor in eene byzondere zoort van beweeging gebragt, ook deeze beweeging aan de hen omringende vloeiftof mededeelen. Geluid is by ons een verward denkbeeld» Eigenlyk is 'er in de Natuur niet L 3 iets>  %6t VERHANDELING OVER SPRAAK EN TAAL iets, dat wy Geluid noemen , onderfcheiden van die trillende beweeging. Maar deeze beweeging doet onze Gehoorvezelen aan, en deelt aan dezelve ook die Trilling mede; waardoor in ons onütaat het denkbeeld niet van Trilling, maar van dat verwarde, 't geen wy Geluid noemen; 't geen echter met het weezenlyk - gebeurde niets gemeens heeft. Nog moet ik vooraf, in het algemeen aanmerken , dat men Geluid en Toon niet moet verwarren. 'tEerfie kan Jterk of zwak zyn , zonder dat daarom de Toon verandert. Toonen of Trappen van klank hangen af van de hoeveelheid der Trillingen van het geluid geevend Ligchaam in eenen bepaalden tyd. Naarmaate een ihaar flapper of ftyver gefpannen wordt, verandert de Toon; en met dezelfde fpanningblyfc de Toon dezelfde , fchoon men fterk of zagt ftryke. Aldus verkrygt men ook door het openen en ft ,ppen der gaten op een Fluit verfchillende Toonen, dewyl men daardoor de kolom lucht, zich in de Fluit ophoudende, verlengt of verkort Over die alles vindt men by de Natuurkundigen de heerlykfte aanmerkingen; doch, deeze thans aan haare plaats laatende, moet ik overgaan , de gelegde gronden op de formeering der menfchelyke ftem toetepasfen. Alles, dunkt my, laat zich, duidelykheidshalven, het best begrypen of voorftellen onder Twee werkingen; de Eerfte is die, welke vereischt wordt, om geluid oïftem voortebrengen; de Tweede bevat 't geen 'er gefchiedt, om gearticuleerde klanken oïwoorden voortebrengen; welke beide de Spraak uitmaaken. iO De Lucht, door ademhaaling in de Lon.-en gebragt, en aldaar door de warmte uitgezet, wordt door de geopende Longpyp i„ den mond, en aldus naar  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. 163 naar buiten gedreeven. Wanneer de Keel ruim open. fiaat, wordt 'er geen Geluid geformeerd. Maar de Longpyp eindigt by het Strottenhoofd in eene fpleet, wordende geformeerd door twee kraakbeenige lipjes, welke zig meer of min toeknypende deeze fpleet of fchreef maaken. Men fchynt eerst van begrip geweest te zyn, dat niet alleen het geluid of dejïem (terwyl de Lugt door deeze naauwe fpleet, even als door een gat van een fluit, gedreeven wordt) maar ook de verfchillende Toonen aan de meerdere of mindere wydte van de fpleet moeften toegefchreeven worden. Doch nadere proeven hebben hierin meer licht gegeeven, en doen zien, dat de Lucht uit de Longen, met meerder of minder fnelheidnaar buiten gedreeven, eene trillende beweeging geeven aan de twee kraakbeenige Lippen van de fpleet, waardoor zy, even als een fnaar, die door, den ftrykftok geftreeken wordt , in eene trillende beweeging geraaken, dat is, klank geeven. De verfchillende Toonen hangen , naar het bovenaangehaalde , af van de mindere of meerdere Trillingen in eenen bepaalden tyd, en deeze wederom van de mindere of meerdere fpanning van deeze randen, of lippen, welke, gelyk de ontleedkundigen leeren, veroorzaakt wordt door Peesachtige banden, wederzyden aan kraakbeenderen vastgehegt. Dit alles is bevestigd door proeven op Lyken, in wier longen men door middel van een blaasbalk de Lugt in - en zo voorts, door de Longpyp, naar buiten uitdreef; in welk geval de gezegde randen of Lippen, die de fpleet formeeren, in trilling geraakten en Geluid gaven. My dunkt, dat zulks zich eenigermaate door elk fpreeker laat waarneemen, terwyl, wanneer men pooging doet, om geluid te maaken, L 4 men  I64 VERHANDELING OVER SPRAAK EN TAAL men ter befchreevene plaats eenige werking van fpatining doet, en voorts die trillende of dreunende beweeging aan zig zelven gewaar wordt: Dus verre maakt alles een eenpaarig geluid, hooger of laager, naar maate die fpanning meerder of minder is. Dit is de Item voor de zangkun,t, die onder 't zingen geene woorden uitfpreekc, maar alleen hoogere of laagere Toonen voortbrengr, Toonen echter zo onderfcheiden, dat men zig, met opzien tot den wyzen Formeerder, eerbiedig hebbe te verwonderen, hoe zo groot een verfcbeidenheid door eene, indien ik het zo mag noemen, geringe oorzaak kan worden voortgebragt. Het voortbrengen van dit Geluid , ih Toonen onderfcheiden, heeft ook by zommige dieren plaa.s: doch is geen fpreeken; vaartoe, gelyk ik zeide , eene Tweede werking vereischt wordt; welke ik nu zal verklaaren. aj Deeze Werking is zamengeftelder, en wordt volbragt in de holte van den mond; waartoe voorts eene zeer buigzaame tong en wangen, tanden en lippen, vooral ook een hol gewelf of verhemelte vereischt worden, 't welk by de dieren aldus niet gevonden wordt. Door eene bepaalde rigting te geeven aan deeze deelen, zonder dezelve onder het voortbrengen van 't geluid te veranderen , blyft het Geluid eenpaarig , doch kan wel van Toon veranderen , dat is, hooger of laager worden ; de Klank echter'blyft onveranderlyk dezelfde,ze> lang de adem duurt of het geblaas aanhoudt. Alle ^ÖMa/geluiden kunnen hier tot voorbeelden ftrekken. Ik kan het geluid van a zo lang voortzetten , als myn adem reikt, zonder eenige beweeging met den mond te maaken. Wil ik aan dit Geluid een hooger of laager Toon geeven, dit ge-  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. 165 gefchiedt door de opening van de Lugfpyp te vernaauwen of té openen, of aan de Kraakbeenachtige Lippen, die de fpleet formeeren, eene meerdere of mindere fpanning te geeven, zo als ik ftraks heb aangemerkt. — Wanneer nu voorts Tong, Tanden of Lippen in beweeging gebragt worden, verkrygt dit, dus verre eenpaarig, Geluid allerleië wendingen, en wordt afgebroken, waardoor het ituit. Wanneer ik, by voorbeeld, al zeg, maak ik door de ^'-/^Bewerking een zuiver of eenpaarig Geluid van a; maar beweeg'nu voorts het voorfte der Tong naar het verhemelte , waardoor het Geluid met een Dof gellaas ftuir. Doet men deeze beweeging voorop , zo krygt men La. In het eerfte geval gefchiedt dit by wyze van opening, in het laatfte van fluiting. Dit door andere voorbeelden aantetoonen, zal onnoodig zyn. Alleen wil ik uwe aandacht veftigen Opdeonbegrypelyke .Vaardigheid, waarmede wy dit verrigten, die in de daad alle verbeelding te boven gaat. Welk een aantal fpieren is 'er gelyktydig werkzaam , om alle deeze beweegingen te veroorzaaken! Met welk een vaardigheid en gemak wordt dit van onsvolbragt, terwyl wy aldus meer dan een uur lang, zonder werkelyke vermoeidheid, met fpreeken kunnen aanhouden. Laat het volgend voorbeeld ons daar van eeneflaauwe fchets geeven. Welke onderfcheidene beweegingen worden, als in een oogenblik, volbragt, wanneer ik het woord Spraak uitfpreeke» Eerst Sisfen door de tanden; dan de Lippen fterk op één gedrukt; nu de Tong in eene trillende beweeging gebragt; voorts het geblaas van a door het voortduuwen der Lucht door de Longpyp in de bepaalde rigting ; eindelyk dit geblaas eensklaps gcftuit door het achterfte der JU 5 Tong  166 VERHANDELING OVER SPRAAK EK TAAL Tong tegen het Verhemelte te fluiten. Verwonderlyk vermogen inde daad, waardoor dit volbragt word! Ter verkryging van deeze vaardigheid wordt ook eene geduurige oeflènhig vereischt; en duizend mislukte poogingen zyn niet toereikend, om dezelve te verkrygen. Wy zien dit ten duidelykften geftaafd door de Kinderen, aan welke gelyk in veele andere, zo ook in dit opzigt, wy niet zonder verwondering kunnen denken. Hoe moeilyk valt het hun in den beginne , al ftamelende, eenige der ligfte klanken voorttebrengen. Alle kragten zyn hiertoe ingefpannen. De aangebooren en onbegrypelyke trek tot nabootzin g doet hun dit duizenden van maaien herhaalen, en eindelyk alle zwaarigheden te boven komen. Na eenige jaaren weeten zy alles vaardig uittefpreeken niet alleen, maar kennen reeds de betekenis van die veele duizenden van klanken, welke de gewoonte daaraan willekeurig gehegt heeft. Men werpt de vraag op, of het eerfte menfchenpaar eene Taal of" Spraak ingefchapen is, dan of zy die door den Tyd geleerd hebben , even gelyk onze kinderen; welk laatfte gevoelen my toefchynt door veelen thans omhel.sd te worden. My komt voor, dat daarop het zelfde andwoord past, als op de vraag : Heeft de eerfte mensch zelf het zien, het gaan geleerd ? Wy weeten , dat oogen en beenen hiertoe niet genoeg zyn. Het is eene kunst, die door veele oefièning moet verk.reegen worden. Willen wy ons dus den eerfttm mensch, zo als hy uit de handen van den Schepper geformeerd is, niet voorftellen als een groot kind, onkundig van alles, onkundig van het gebruik zyner eigene ledemaaten, (hoedanig wy hem ons niet kunnen verbeelden, dewyl hy door  TOEGEPAST CP DE DOOFSTOMMEN. IÖ? door gebrek terftond zou omkomen) dan moeten wy ons hem voordellen, als verrykt met het Gebruik van die vermogens, zo als wy dezelve in volvvasfene jaaren bezitten; dat is, wy hebben hem ons voorteftellen, als kunnende zien, gaan, en ook fpreeken; of duidelyker, bezittende het vermogen,om gearticuleerde geluiden of woorden voorttebrengen; zonder dat wy daarom hebben te Hellen, dat hem eene Taal ingefchaapen was. Hy kon dus de Spraak bezitten, zonder eigenlyk eene Taal te kennen. De eerfte menfchen hadden weinige behoeften: dus kon ook de Spraak of Taal, waardoor zy die behoeften uitdrukten , niet uitgebreid* zyn. Met de ontdekking van nieuwe zaaken, met den aanwas der behoeften, en vooral ook met de vermeerdering van kennis , moest men nieuwe benaamingen bedenken; en dus ontftond 'er van tyd tot tyd een volmaakter TaaL —— Hieruit is ook afteleiden, hoe dat door verhuizingen, vanéénfcheiding en ontdekking van wederom nieuwe zaaken in andere Landen, door nieuwe leeveniwyze, veranderde uitfpraak door invloed van Lugtftreek veroorzaakt, door lang verloop van Tyd en meer dergelyke oorzaaken, nieuwe Taaien ontftaan zyn. In 't begin der Verhandeling, alwaar ik fprak over het onderfcheid van Spraak en Taal, heb ik aangemerkt, dat men de Taal in twee opzigten befchouwen kan, of als g'efproken of ge/Jireeven. Van het eerfte heb ik dusverre gehandeld, 't Laatfte verdient nog wel eene korte overweeging, niet alleen , om dat het met het geen over de Spraak gezegd is, in uaauw verband ftaat, maar ook daar aan eènig meerder licht kan byzetten. Verwonderlyk zeker is de kunst, waardoor men de  163 VERHANDELING OVER SPRAAK EN TAAL de Spraak , als ware het, op papier weet overtebren. gen. De uitvinding dezer Kunst, welke nu even als een der laagfte kunften befchouwd wordt, het eerfte van alle weetenichappen, waarmede de Kinderen, by de eerfte ontluiking hunner verftandige vermogens , eenen aanvang maaken , —. de uitvinding deezer Kunst, zeg ik, is een niet flechts der nuttigjie, maar ook der verhevenfte , waartoe het menfchelyk vernuft is opgeklommen. Ik bedoel bepaaldelyk de uitvinding , om door middel van Letters te fchryven ; 't geen ik wel degelyk wil onderfcheiden hebben van Schrijfkunst in het algemeen, waardoor men de Gebeurtenisfen der wereld door fchetzen , zinnebeeldige Tekenen, of wat ook van dergelyke middelen meerder moge uitgedagt zyn, voor de Nakomelingfchap wist te bewaaren. Dit kon eenigermaate gefchieden door Afbeeldingen, welke men door den tyd wist te verkorten; waaruit, zomen meent, de Hieroglijphen gebooren zyn. Volgens het vry algemeen gevoelen zou ook daaraan de Letterfchrijfkunde haaren oorfprong verfchuldigd zyn. Dit komt my 'geheel niet waarfchynlyk voor, en zy, die daarover wat dieper willen nadenken, zullen , zo ik meen, dit weldra moeten toeftemmen. Dit fchryfwyze door Letters heeft de Spraak tot grondflag, en tragt het Geluid, even als gefchreeven Muzyk, op 't papier uittedrukken. De fchryfwyze door Zinnebeelden heeft met de Spraak en met het Geluid niets gemeens. Haare grondflag is Tekenkunde. De uitvinding van zinnebeelden was dus , in haaren oorfprong, eenvoudig , (dewyl 'er niets eenvoudiger is , dan voorkomende zaaken door Tekenen aftebeelden); die van Letters verheven; dewyl 'er niets was, 't geen daartoe on-  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. IÓQ onmiddelyk aanleiding gave. Het kon niet anders, dan de naauwkeurigfte wysgeerige navorfching van de formeering der Spraake zelve zyn, welke tot deeze uitvinding aanleiding gaf; en zy heeft ten doel, niet eigenlyk zaaken, maar alle mogelyke klanken of Geluiden uittedrukken. Het is wel niet denkelyk, dat deeze kunst terftond dien trap van volmaaktheid verkreegen heeft, waartoe zy thans gebragt is. Hoe gebrekkig haare beginzels ook al mogten geweest zyn, de uitvinding zelve is oneindig verhevener, dan de voltooijing. Ik wil nu den aart deezer Lett erfchr ijfkunde iets klaarder voorftellen. Volgens 't voorverhandelde worden *ar Twee werkingen tot fpreeken vereischt. Vooreerst, 't voorbrengen van eenpaarige Klanken of Toonen; Ten tweeden, het voortbrengen van gearticuleerde of meer zamengeftelde Geluiden; 't geen door de onderfcheialene beweegingen van mond, tong, lippen enz. gefchiedt. Overeenkomftig hiermede is de Uitvinder ook op Tweedei lei Tekens bedagt geweest; vooreerst, die enkele of zuivere klanken zouden te kennen geeven ; welke wy vocaalenof klaukletters noemen; voorts, die alle zulke beweegingen zouden uitdrukken, die in den Mond moeten volbragt worden. Deeze noemen wy Confonanten of Medeklinkers. Zy hebben dus geenerleiën klank; zy betekenen flechts, wat beweegingen 'er te doen vallen. Aan de Vocaalen geeven wy zeer eenvoudig de naamen van het Geluid, 't geen zy aanduiden, als a, e, i, o, u. Dit is zeer goed. Maar met de Confonanten maaken wy dit zo goed niet: wy zeggen, de Letter heet be. In waarheid kan zy met geen meer regt den naam van be, dan van ba, eb ,ab enz. draagen, en de Leerling is 'er, in den beginne,  170 VERHANDELING OVER SPRAAK EN TAAL ne, geheel mede in de klem, wanneer hy een be en een a, te famen gevoegd, moet uitfpreeken ba. Daar hy de Letter be heeft hooren noemen, moet hy natuurlyk bea zeggen. Zet deeze Letter achter de a, dan zou hy niet ab. maar abe moeten zeggen; en aldus in alle andere gevallen. Elke Confonant (men geeve 'er eenen willekeurigen naam aan, by voorbeeld , naar de Figuur) moet gekend worden naar den aart der Beweeging of Werking , die zy zal aanduiden. Aldus betekent de b niet anders, dan dat, op het zien van deeze Figuur, de Lippen zagt zullen op elkander gedrukt worden. De p is hiervan alleen onderfcheiden , dat alsdan de Lippen Jlerk zullen op eikanderen gedrukt worden: welk onderfcheid zich terftond laat hooren in ba en pa. En aldus heeft ieder Letter haare betekenis, welke een van die Beweegingen in den mond uitdrukt, waarvan ik by de ontleeding van de Spraak breeder geiprooken heb. De byzonderheden hiervan laat ik nu verder aan elks nadenken over. Schoon wy dus de Confonanten afzonderlyk volgens het A, B, C uitfpreeken; zy hebben gelyk ik getoond heb, geen klank. Alleenlyk moet men hier uitzonderen de Letters ienz, welk een zeker fis/end Geluid aanduiden. Doch waarom, vraagt men met regt, heeft men dezelve dan niet onder de Vocaalen of zelfskliukers gerangfehikt ? Hoe willekeurig dit fchyne, heeft men zulks met reden nagelaaten. Dc Vocaalen, zo als ik aanwees, drukken uit de zuivere Toonen, die in de keel geformeerd worden , zonder dat zy nog de Tweede Bewerking, die in den mond gefchiedt, ondergaan hebben, daar de Letters s en z , geheel geen Toongeluid ,in de keel geformeerd, maar een fis/end ge. blaas door de Tanden te kennen geeven, Zy zyn dan , zo  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. ' 271 zo gy wilt, noch Vocaalen noch Confonanten en geheel eenig in haare foort. Uit het bygebragte ziet elk nu, zo ik meen, vry duidelyk, dat het Letterfchrift niet is eene verkorting van Zinnebeeldige Tekenen, dat is van zulke Tekenen, welke zekere zaaken of denkbeelden uitdrukken, en de reden is klaar, waarom ik dezelve met de Muzyk vergeleeken heb. —— Opmerkenswaardig is wederom de hebbelykheid, die 'er tot leezen vereischt wordt; waarby men eerst bedagt moet zyn op elke beweeging, die ieder Letter aanduidt, tot dat men daarin die vaardigheid verkryge , dat men in éénen opflag eenen geheelen regel overzie. De uitvinding is reeds overoud. Ten tyde van Mozes fchreef men reeds. Ten opzigte van het nut is zy onberekenbaar. Men fpreekt te gelyk tot duizenden, vooral zedert de uitvinding van de Drukkunst, en wordt gehoord op alle afftanden, en door alle volgende gedachten. Intusfchen is hier , zo het fchynt, een eeuwige Scheidsmuur gevestigd tusfchen de volken: ik bedoel de Verfcheidenheid der laaien, welke een natuurlyk beletzel is aan de algemeene verfpreidihg van kunften en weetenfchappen; 't geen zy, die bepaaldelyfe hun werk maaken van derzelver beoeffening, alsook zy, die koophandel dry ven met andere volken, tragten uit den weg te ruimen door het aanleeren der taaien van onderfcheiden volken; aan welk middel hoe veel tydsen arbeidsmoet te kost gelegd worden, overbekend is. Het vertaaien kan ook hun, wien gelegenheid of moed ontbroken heeft, om dien laftigen arbeid door te worftelen, van dienst zyn. — De afloop deezer Eeuwe, ryk in vreemde zaaken , doet hier in de verte iets vertoonen aan het befpiegelend oog, dat de  172 verhandeling over spraak in taal de opmerking van het wysbegeerig vernuft niet wel kan ontglippen ; eene zaak echter, waarvan zig, even gelyk van andere , van welke zig de eerfte Kiemen naauwelyks laaten zien, niet laat vooruit zeggen, of zy ooit tot rypheid zal komen, of in haare geboorte verdikken. — Men heeft niet minder voor, dan door eenerlei fchryfwyze de communicatie tusfchen alle geAagten der Aarde te openen. De opmerkzaame kan reeds befpeuren, dat ik niet kan bedoelen den voorflag van den Duitfchen wolcke ; waarvan ons onlangs eenig verflag door den Burger Xubli^k is medegedeeld (*) ; een voorflag, naar het oordeel van hen , wien daarvan iets meer van naby bekend is, gelyk ook van my zelven , niet alleen omflagtig , ontbloot van vinding, maar ook onvoldoende, onuitvoerlyk en zeer gebrekkig. Hetgeen, waarop ik het oog heb, is geen enkele voorflag, maar heeft daadelyk plaats. Een fchrander Vernuft, wiens naam echter niet gemeld wordt, geeft daarin daadelyk onderwys te Paryi, volgens een, doorhem uitgedagt en der wereld medegedeeld, ontwerp. Niet meer, dan by gerugte, hadt men hiervan iets vernomen , tot dat één myner Vrienden, de Eerw. willem de vos, door edelen weetlust aangefpoord, daarvan nadere kundfehap verkreegen , en my en anderen dezelve medegedeeld heeft. Volgens myne bedoeling, wil ik 'er, by deeze gelegenheid, flegts met een woord melding van doen. Deeze uitvinding, of, zo Gy liever wilt, dit O itwerp draagt den naam van Pajigraphie, 't geen zo veel zegt als Alfc 'iryf'kunde, en berust op een zeer «vysgeerig en diep doordagt inzien in den aart van de Taaien. Het is eene algemeenefchryfkunde. De grondflag is geheel onderfcheiden van dien der (*) Alg. Vad. Lttt. voor 1797- bi. 516.  toegepast op de doofstommen. 373 der Schryf kunde , thans in gebruik, wier Karakters klanken of Beweegingen van den mond enz. uitdrukken ; gelyk door my verklaard is ; daar deeze door onderfcheiden Karakters geene klanken of woorden, maar terftond de Denkbeelden, tragt medetedeelen ; welke denkbeelden vervolgens een ieder, der Pafigraphifche karakters kundig, 't zy Arabier, 't zy Indiaan, hoedanig ook zyne taal moge gefield zyn , in zyne fpraake kan leezen. — Met is niet wel vooruit te bepaalen, met hoe veel of weinig moeite zulks hebbelyk kan geleerd worden , om daarin de vereischte vaardigheid te verkrygen: doch de Moogelykheid der zaake fchynt niet wel ontkend te kunnen worden , en zekerlyk verdient het Vindingryke, doordraaiende in veelvuldige byzonderheden, verwondering. Deeze Pafigraphifche Taal heeft, in den aanleg, iets van de Taal der Doofdommen , waarvan ik zo terdond eenige melding doen wil. Stelt u voor twee zulke Leerlingen, de een te Parys by sicard , de andere te Groningen by ouvot onderweezen volgens dezelfde regels. De Paryfche leest, indien ik het dus mag noemen, de Zinnebeeldige Taal, door gebaarden uitgedrukt, des anderen in het Fransch; en omgekeerd; zy weeten dus eikanderen hunne gedagten medetedeelen, in eene algemeene Taal, zonder de byzondere Taal des Landaarts te verdaan. Aldus zou de doof domme te regt kunnen met allen, die, van welk een Land hy ook zy, flegts de algemeen aangenomene zinnebeeldige Taal verdaat. Iets dergelyks verrigt de Pafigraphie; en 'c geen deeze doet door Gebaarden, doet gene door Karakters. Er moet eene vooraf bepaalde en aangenomene wyze van Karaktertaal plaats hebben, in welke de denkbeelden worden uitgedrukt, terwyl wysbeo. V. Deel. M. ie*  174 verhandeling over spraak en taal ieder die voorts in zyne taal, leest, zonder dat hy, zelfs niet eenigermaate, behoeft bekend te zyn'met den aart der taaie van hèm, die op deeze wyze tot den anderen fpreekt. Dus verre heb ik de Spraak of Taal befchouwd in Twee opzigten , en voor zo verre zy door onderfcheidene Geluiden wordt voortgebragt , en voor zo verre zy door Karakters wordt uitgedrukt. Beide wyzen , waarvan elk onze grootfte verwondering verdient,,zyn zeer toereikend, om daardoor elkanderen onze denkbeelden vaardig medetedeelen. Er is nog eene derde wyze, om onze denkbeelden uittedrukken , te weeten, door onderfcheiden lichaamsbeweegingen, waaruit eene nieuwe zoort van Taal ontftaan is, die men zeer eigenaartig: de Zinnebeeldige kan noemen, om welke re verftaan flegts het gebruik van het Zintuig des Gezigts noodig is. Met deeze Zinnebeeldige Taal, byzonder in onze dagen het voorwerp geworden van wysgeerige navorfching en beoeft'ening, heeft men in de daad wonderen verrigt, vooral, daar men dezelve heeft weeten te verbinden met de Karakter ■ of Schryftaal. Ik wil hiervan breedvoeriger fpreeken. Een nieuw verdienfte is de Schryfkunde, of de gefchrevene Taal bygezet, gepaard met de Zinnebeeldige Taal, zedert dit een middel geftrekt heeft, waardoor men weezens, anders als uit de Zamenleeving uitgeflooten, met de Maatfchappy heeft weeten te vereenigen; waardoor men aan menfchen , tot wier verftandige vermogens alle toegang dus verre gefloo. ten was, geleerd heeft zyne gedagten mede te deelen ; waardoor men eindelyk menfchen, geheel onvatbaar voor de Spraak, als 't ware, de Spraak gegeven heeft, en  toegepast op de doofstommen. 17J en aldus een middel gevonden, om deeze ongelukkigen, die anders van alle onderwys verftoken waren, in nuttige Kundigheden te onderwyzen; en, met één woord, in redelyke weezens te herfcheppen. Ik bedoel, zo als gy reeds begreepen zult hebben, dé Doofjtommen, voorwerpen van ons redelyk medelyden. — Niet zonder ontroering kan men befchouwen een mensch van eenen redelyken aanleg, niet in ftaat , om zyne verftandige vermogens aantekweeken, leevende onder zyne Natuurgenooten, doch ongefchikt, om daarmede op eene gezellige wyze te verkeeren. Wie hadt zich immer durven verbeelden, dat 'er middel was, om dusdanige elendigen geregeld te leeren denken, redeneeren over allerlei onderwerpen , vallende onder menfchelyke bevattingen, even gelyk andere menfchen, met het vermogen van Gehoor en Spraak bedeeld ? Dus is ook deezen de deure der kennis, dus verre voor hen gegrendeld, door eene weldaadige hand ontflooten. Een fchrander Franschman l'epée heeft dit middel (hoewel reeds te vooren Uitgevonden, waarvan de gefchiedenis vroegere proeven oplevert) ter verdere voltooing gebragt (*.), Hy rigtte hiervan eene Kweekfchool op te Parys , eerst op eigen kosten, totdat , in den jaare 1785, het huiszelyk onderwys van den Abt tot eene openbaare koninglyke ftigting verheven is. Thans is het een Nationaal Injlitmt geworden, en heeft tot Hoofd* onderwyzer sicard, waardigen opvolger van den verdienftelyken e" epée. Even gelyk verfcheiden an- de- (*) Een verflag van dit Injlhuut vindt men in dit Ma* gazyn. IV. Deel pag. 839. M 2  175 VERHANDELINO OVER SPRAAK EN TAAL dere Landen, zo ook pronkt ons Vaderland met dérgelyk een weldaadig Injlituut, opgerigt te Groiiirtgen, door h. d. guijot, Predikant by de Walfche Gemeente te dier ftede; 't geen reeds, zedert deszelfs oprigting, een aanzien verworven heeft onder de heilzaame Inftellingen, in ons Vaderland voor handen. Schoon de nuttige uitwerkzels van dusdanig een verwonderlyk onderwys reeds by veelen onzer Landge» nooten gebleken zyn; zy is echter, deeze Inrigting, dus veire algemeen minder bekend, dan zy verdiende, en als voorwerp van weetlust voor den wysgee* rigen naarvorfcher, en als eene zaak, welke van de weldaadige hand alle aanmoediging verwagt. Zo het behandelde onderwerp, als de betrekking, waarin ik ftaa tot genoemd Inftituut, geeft my gepaste aanleiding en bevoegdheid, om 'er, ten befluite iets meer van te zeggen. Dit Injlituut is zyn oorfprong verfchuldigd aan den reeds genoemden verdienftlyken guijot. In den jaare 1785 zig te Parys bevindende, maakte hy met dat oogmerk kennis met den voornoemden Abt. Hy verzamelde aldaar met groote naarftigheid de daartoe noodige kundigheden , of liever, hy legde aldaar de grondflagen tot dezelve, om, met deezen voorraad te rug gekeerd, alhier nuttig te zyn. De eerfte proeven., aan de verwagdng beandwoordende, verftrekten hem tot een fpoorflag en verdere bemoediging. Men ontdekte meerder van die ongelukkigen , dan men verwagtte. De meeften van die, van elders door hunne Ouders of verzorgers gezonden, waren behoeftig, en moeften van kost en kleeding veizorgd worden. Zou dus deeze belangryke onderneeming aan het Oogmerk beandwoorden, zy hadt de onderfteuning van welmee- nen-  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN» J?7 aende medeburgers noodig; en in het jaar 1789 i* uit deeze beginfels een eigenlyk Injtüuut gevormd; by welke gelegenheid men op algemeene fchikkingen ter inftandhouding en verdere bevordering van deeze Kweekfchoole is bedagt geweest. Zedert heeft dit Injlituut vry aanzienlyke onderfteuningen genoten, waardoor Beftuurders dan ook in de gelegenheid gefield zyn, een grooter aantal van ongelukkigen in deeze Kweekfchoole opteneemen. Het zelve is thans tot over de 30 aangegroeid. Nog meerder ongelukkigen reikhalzen naar dit weldaadig onderwys; doch de bepaalde inkomften laaten niet toe , dit getal te vermeerderen, terwyl 25 van de 30 genoemde Perfoonen geheel, en nog eenigen ten deele op Kosten van het Injlituut aldaar geplaatst zyn, en, zonder onderfcheid allen, zo door den Injlituteur, als door de daartoe aangeftelde Schoolmeefters in het Schryven, Rekenen en andere Kundigheden gratis onderwys bekomen. — Behalven dit is men ook wyszelyk bedagt geweest, dat de Kweekelingen tot nuttige ambachten of handwerken worden opgeleid, terwyl hun daardoor de zugt tot arbeid wordt ingeboezemd, en zy in ftaat gefteld worden, om niet langer tot last van hunnen medemenfchen te leeven; maar voor hun eigen beftaan te zorgen, en met nut in deMaatfchappy te verkeeren. Het onderwys zelve bepaalt zig voorts tot algemeen nuttige zaaken, welke, gelyk den hoorenden door woorden of klanken, zo hun door tekenen worden medegedeeld. Zy, die daarvan geene proeven gezien hebben, zullen zig geenerlei denkbeeld kunnen maaken, hoe zig alles, ook het onzienlyke en geheel afgetrokkene , door Tekenen en beweegingen M 3  I?3 VERHANDELING OVER SPRAAK EN TAAL laat uitdrukken. Dit zekeriyk laat zig ook bezwaar, lyk verbeelden. Doch ftaafde de algemeene ondervinding zulks niet men zou dezelfde zwaarigheid tegen de Woorden in! brengen, waarvan wy ons bedienen. Wat hebben de Klanken gemeens met de betekende zaaken 2 fJitgeno men eenige weinigen , die naar het Geluid gemaakt zyn , zyn zy geheel willekeurig. Hierin heeft zelfs de Zinnebeeldige taal eenig voordeel, dat zy bet Karaktmftteke van eenige zaak, 't geen haar van elke andere onderfcheidt, eigenaartig uitdrukt. De taal der Tekenen befchryft dus te gelyk ééne of meer dgerf, ichappen van eenig ding. Het is door middelen bovengemelde Taal der Tekenen, dat zy geregeld leeren de,ken, en ook hunne gedagten aan anderen m orde weeten medetedeelen. Intusfchen zou zulks altyd zeer gebrekkig zyn, om hierdoor aan anderen niet onderweezen in deeze zinnebeeldige taal, hunne denkbeelden te openbaaren, ware het niet, dat zv ook m de Karakterijtieke of gefchreevene taal onderwezen werden Van het verwonderlyke en hoogstbelangryke der Schryfkunde heb ik reeds gefproken Is zy voor allen, voor den Dooven en Stemmen is.zy, boven al, een onwaardeerbaare Schat: en ik heb reeds, met een enkel woord, doen opmerken hoe de Schryfkunde een nieuw verdiende is bygezet' sedert zy voor deezen een fleutel der kennis gewor! een is. Het * „aarneJyk een tvveede yajj g °r waartoe zy opltygen, dat zy ook de betekenis £ Wooruen, of de gefchreevene taal keren kennen eene zaak, weike te meer onze verwondering verdient' wanneer Wy nagaan gelyk ik omllandig U0Jd' W hoe onze taal geheel niet Zinnebeeldig, maar alleeq  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. 179 alleen naar het Geluid gevormd is. Dus moet de Doofftomme zig op het zien der Gefchreeveue woorden terftond de zaaken, daar wyons daarby dsKlankenw&n de woorden, voor den geest brengen; iets, 't geen wel de opmerking van den wysgeerigen onderzoeker waardig is, en ons duidelyker begrippen leert vormen zo van de gefprokene, als gefchrevene taal. Het is dan door middel van deeze overheerlyke uitvinding, ik meen de gefchrevene Taal, dat de Doofftommen ook hunne gedagten regelmaatig aan anderen weeten medetedeelen , en briefwisfeling te houden. Zy leeren hierdoor even, gelyk de befpraakten, boeken verftaan, en zien dus eene ryke voorraadfchuur van allerleië weetenswaardige zaaken voor hunnen weetlust geopend. Groot, yerbaazend groot, zyn de vorderingen, welke de Kweekelingen van dit Inftituut, anderzins weinig boven de'h itand der dieren verheven, in algemeene befchaafdheid, welgemanierdheid, en veele kundigheden , die 's menfchen geest veredelen , gemaakt hebben. Nog dit jaar bevonden zig Twee derzelve hier ter flede (*) ; en velen , waaronder ook waarfchynlyk zommigen der thans aanweezenden , kunnen getuigen van de treffende blyke.n van geregeld denken , ïa (*) De'naamen deezer Jongelingen zyn Jan Hilkhrands, oud 27 jaar, van Gereformeerde Belydenis; bywelkKerk_ genootfchap hy ook , na toffelyk -onderzoek, tot Ledemaat is aangenomen; en Ifaak Hartog 29jaar oud, van Joodfchen Godsdienst. Beiden hebben reeds het Inftituut verlaaten, en zyn door Direfteuren bekwaam geoordeeld, om in de Maatfchappy te verkeeren. M 4  l8o VERHANDELING OVER SPRAAK EN TAAL ja van kunde in veelerleië zaaken , welke men in veelen van de met gehoor en fpraak bedeel Jen van dien ftand niet zou kunnen veronderftel'en. Hoedeeden zyhun,1 die dergelykeproeven nimmer aanfchouwd hadden, waaronder mannen wegens fchranderheid beroemd , geheel verbaasd ftaan , terwyl hun- bykans geene vraagen, van welk eenen aart ook, raakende al. gemeene zaaken, konden voorgeteld worden, waaróp zy niet terftond een gefchikt en vaardig, dikwyls een vry uitgebreid , andwoord in gefchrifte gaven j vraagen alle, loopende, so als het in den geest van elk vraager opkwam, over zeer onderfcheideneonderwerpen, betreffende de Godsdienftige kennis, de Bybelfche Gefchiedenis, Aardrykskunde, de groote Gebeurtenisfen , welke thans op het tooneel van dit werelddeel • voorvallen, en voorts die Kundig, heden , welke men in een man van goede opvoeding , zonder Geleerde te zyn , billyk kan verwag- Tot ftaaving van al het gemelde kan ik my veilig beroepen op het getuigenis van hen, die deeze proeven hebben bygewoond. Ik zou te veel totbyzonderheden moeten afdaalen , wilde ik dit door enk-le voorbeelden ftaaven. By het vertoonen van eenige afbeeldingen van beroemde Vaderlandfchemannen, waaronder Oldenbarneveld, de Gebroeders de f5; , toonden zy terftond door de nadrukkelykfte tekenen, dat hun de lotgevallen deezer mannen, en de groote gebeurtenisfen van de gefchiedenis des Vaderlands niet onbekendwaren. Men liet hen proeven doen op eene groote menigte van enkele woorden, zo als zy den opgeever voorden geest kwamen, waaronder ook woorden van zeer aangrenzende betekenis, als Wysheid, Vrnxigtighadj ge.  TOEGEPAST OP DE D00PST01VJMEN. l8l gelyk ook van de afmeetingen des tyds., Dag, Nacht, Morgen, Avond, Uur, Maand, Jaar, en honderd anderen; alle welke zy door hunne zinnebeeldige fpraak, dat is, door duidelyke gebaarden, zeer juist -Uitdruk, ten , ten bewyze, dat hun de betekenis deezer woorden zeer wel bekend was. Ook wisten zy de mstaphorifche, of overdragtelyke , van de Phyfieke of eigenlyke betekenis klaar te onderfcheiden en uatedrukkeu, gelyk begrypen , bevatten, 't geen oorfprongelyk betekent iets met de hand, en ,by overdragt, eenig voorftel met het verjiand als omvatten. Door die zelfde zinnebeeldige taal, dat is, alleen door tekenen diSieerden zy eenig opgegeeven voorftel eikanderen vaardig toe, 't geen "hy, wien het toegedicleerd werdt , terftond opfchreef. Onder andere proeven herinner ik my de volgende voorbeelden. De Natuur werkt eenvoudig. — Een wys zoon verblydt zynen Vider. — Kwaa.de zamenjpraaken bederven goede zeden: alle voorftelJen, waarin veele afgetrokkene denkbeelden voorkomen, gelyk Natuur, eenvoudig, verblyden, kwaad, bederven, zeden; welke men zeggen zou, dat zig bezwaarlyk door tekenen of gebaarden lieten uitdrukken. Dit toch is het geval. Zulk een zin of voorftel wordt uitgedrukt, door zinnebeeldige gebaarden, C't geen vry fpoedig gaat) en niet de woorden naar de letters toegedicleerd. Zulks heeft alleen plaats, wanneer 'er eigen naamen, by voorbeeld van Perzoonen of Steden, voorkomen. Alsdan fpellen zy deeze woorden, echter met groote vaardigheid, op de vingers. -— De Taal leeren zy regelmaatig kennen en gramma» tikaal wel fchryven , met achtgeeving op de geflagten der Naamwoorden. — Zy Conjugeeren of buigen eenig opgegeeven, 't zy regelmaatig, 't zy onregelmaatig M 5 Werk-  182 VERKAKE/ELINC OVER SPRAAK EN TAAL Werkwoord door alle Tyden en Wyxen: niet flegts, dat zy dit behoorlyk opfchryven, maar ook toonen, hoe zig elke Perfoon , Getal , Tyd , Wyze , in de zinnebeeldige taal verftaanbaar laat uitdrukken. — Ik zou het gezegde door eene menigte van voorbeelden moeten ophelderen, die zig echter bezwaarlyk Jaaten verhaalen. Laat ik 'er dit ééne nog byvoegen. Terwyl; een van het gezelfchap een Moorenkop aftekende, fchreefhy, aan wien men denzelven vertoond had, 'er onder, dit is een Oostindiër. Terwyl men hem beduide, dat de Mooren eigenlyk in Afrika te huis hooren , ontftondt daaruit de vraag, zyn deeze Menfchen Cl.rijlenen of Jooden ? waarop het andwoord was: Ik geloof Afgodendienaars: doch die wy daarom „ niet moeten haaten , dewyl God dezelve verdraagt; „ maar behoorden hun Leeraars te zenden, om hun „ beter te onderrigten". Zy toonden ook in de Franfche taaie eenige bedreeveaheid te hebben, en een derzelve zeide de kleine Catechismus der Natuur van MARTiNET in het Fransch geleezen te hebben. — Voordellen uit de Rekenkunde wisten zy vaardig optelosfen. — Op het toonen van een Driehoek, fchreef één der beiden, ,, dit is Meetkunde; ik heb die niet geleerd , maar hoop daarin in „ den aanftaanden winter Onderwys te ontfangen." -— Eindelyk, opdat ik uit veele nog flegts deeze byzonderheid melde, wordt 'er ook op dit Inftituut werk gemaakt, om deeze ongelukkigen ;in het fpreeken te oeffenen; doch dit gelukt niet by allen, by zommigen echter vry goed , zodat zy" verftaanbaar, doch niet aangenaam , fpreeken, gelyk het gevaf was van eenen dier beiden, hier dit voorjaar tegenwoordig. Dit moet alleen door het zien fpreeken van  TOEGEPAST OP DE DOOFSTOMMEN. l8j van anderen geleerd worden, dewyl zy nocl anderen noch zig zelven immer hooren. Hiermede acht ik eenigermaate voldaan te hebben aan eene, alzins pryzelyke, nieuwsgierigheid, die by veelen moet opkomen, welke daarvan by gerugte iets vernomen hebben. Te meer heb ik hieraan gaarne willen voldoen, of liever daartoe deeze gelegenheid waarneemen, ten einde ik eenigzins mogte medewerken, om het loffelyke, als ook inzonderheid het nuttige deezer Infteilinge meerder bekend te maaken, vooral in deeze volkryke Stad, alwaar dit zo heilzaam Inftituut, het eenigfte in die foortiin ons Vaderland aanweezig, in 't algemeen minder fchynt békend te zyn, en vandaar ook dus'verre wel eenige, doch minder, aanmoediging gevonden heeft, dan hetzelve, benevens andere heilzaame Inftellingen , wel verdiende. Bevondt zig deeze zo nuttige Kweekfchool binnen onze muuren, zy behoefde alsdan geene andere aanmoediging', dan haare tegenwoordigheid; waarvan Groningen*, de plaats, alwaar zy gevestigd is, ons een treffend voorbeeld oplevert, .nol&ijlt* i2m iïmV .T .1 tf^'Sïiï^* De naamen der tegenwoordige Directeuren der afzonderlyke Departementen , ter inzameling der Fournisfementen, zyn Amfternam, P.C. du Puy, H. Krieger en G. Hesfelink. Arnhem, Alias, van den Berg en F. van der Wilt. Asje.. van Lier. Campen, D. G, Efcher. Delft, J. L. van der Hoeven en P._W. van den Bogaart. Dtventer, S. van Delden , J. Z. Dockum,  l34 verh. over de spraak en taal toeg. op de doofs, Dockum, H. Schonegevel. Dordrecht, A. La Coste. Franeker, Chaudoir. Groningen, H. D. Guijot, Injiituteur en Hoofddirecteur , L. T. van Hasfelt, Wyhe Wouters, J. R. van Eerde en Derk Hesfelink. Hatg, (den) F. J. van der Beets. Haarlem, P. N. Quarles en G, H. Schregardus. Harderwyh, J. J. Elzevier. Harlingen, H. Hanekuik en S. Schaaff. Leeuwaarden, H. Daauw en A. Staal. Leiden, J. C. Souchay en P. Lelyveld, P. Z. Rotterdam, J. D. A. Havart en Meiners. , Sapmeer en-} TIT. , , f Winshemius. Hogezand, j / ] Schiedam, D. J. Lewis en Adr. Schregardus. Sneek, B. W. Wouters en T. ten Cate. Utrecht, A. van Roijen Junior en C. A. Roze* veld. Zaandam, Adr. Duyn en A. Booker. Zutphen, J. J. van der Muelen.  IL NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N, NATUURKUNDE en NATUURLYKE HISTORIE»   OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE EN HET NUT, 'T WELK HAARE BEOEFENING AANBRENGT. D O o R J. F. VAN BEECK CALKOEN. (*) De Astronomie of Sterrekunde is de kennis de£ Sterren Hemels in 't gemeen voor zo ver dezelve onder het bereik onzer waarnemingen en afmeetingen valt, zij gaat over de beweeging , grootheid en afftand der Hemelfche lichaamen. Als men by een' helderen nacht den Hemel aanfchouwt, bemerkt men weldra, dat de Sterren geftadig van het Oosten naar het Westen voortgaan, zommigen uit de Oosterkim rijzende, doorlopen het Zuidelijk deel des hemels en gaan in het Westen onder, terwijl eenige nimmer onder de kimmen duikende, om een onveranderlyk punt des hemels dicht bij de Poolftar wentelen ; de Sterrekunde legt deeze beweging tot eenen grondflag der tijdsbepalingen, en ontwikkelt door de Wiskunde uit dezelve de gewichtigfte voorftellen. Indien men in 't bijzonder op den onderlingen ftand der Sterren acht geeft, ziet men eenigen derzelver plaats altijd behouden , terwijl andere van plaats veranderen, de eerften noemt men Vaste , de andere Dwaalfterren of Planeéten. De Sterrekunde leert langs wegen , van welke ik thands geen verfiag doen (*) Uitgebroken den sdcn December 1797- indeMaatfchappij Felix Mcr-ilis.  iSS over de waardij der sterrekunde doen kan, den omloopstijd der laatften , waaronder ook die der Zon en Maan , (welker eigene beweging men yan haare daaglijkfche wel moet Onderfcheiden) bepaalen, derzelver afftand van ons wiskundig meeten, zy ontdekt derzelver loopkringen , berekent den ftand der Pianeeten, de famenkomst of tegenftand van Zon en Maan , welke de Eclipfen maakt, en leert de Hemelfche verfchïjnzelen in 't gemeen, zo wel Eeuwen als Jaaren vooruit met eene gewisheid bepaalen , welke voor den ongeoeffenden in deeze wetenfchap byna ongelooflyk is. De Wiskunde zonder welke , (zo als ik reeds boven aanmerkte) de Sterrekunde haare eerfte kindsheid nimmer ware te boven gekomen , verfpreidt haaren invloed door het geheel famenftel, en in deszelfs afzonderlijke deelen. Ds Sphaerifche en vooral de Phijfifche Astronomie, welke de wetten waarnaar zich de Hemelfche lichaamen bewegen , uit de algemeene Theorie der zwaarte en beweging afleidt, zijn bijna geheel van een' Wiskunsfigen inhoud; terwyl de kennis van de beweging der Maan en van onze Aarde, eerst na de helfc deezer Eeuw , door het verheven Genie van euler , d'alembert , la caille , la grange en maijer, haare tegenwoordige volkomenheid bereikt heeft, en eene la place, delambre, la lande, voNZACiï, (een naam welke ik niet als met de oprechtfte dankbaarheid en gevoel van vriendfchap mag uitfpreeken,) door dezelve gedurig meer te volmaaken, zich thands der onfterflykhcid weiden. Daar nu de oppervlakkige befchouwing der Sterre» kunde zo veele gewichtige en voor het verftand des Wysgeers belangrijke zaaken als haare onderwerpen ontdekt 5 daar de gefchiedenis van alle befcbaafde vol-  en het nut derzelver beoeffening. 189 Volkeren zo veele der edelfle en grootfle vernuften oplevert, welken zich met een' ongelooflijken ijver op de beoeffening der Sterrekunde toeleiden, dunkt mij eene overweging van het nut en de waardij deezer wetenfchap de aandacht van een' ieder overwaardig te zijn,maar vooral,Ulieden leeden eener Maatfchappij, welke zich door de verdienstelijke uitbreidingen bevordering der wetenfchappen ge'ukkig rekent, een niet onbelangrijk onderhoud te zullen verfchaffen. In de behandeling van dit onderwerp, zal ik met u «verwegen: I. Het verband waarin de Sterrekunde ftaat, met de menfchelijke Maatfchappij in 't gemeen , en de voordeden welke dezelve in onderfcheidene betrekking aan haar oplevert. II. Dan het geen deeze wetenfchap ter uitbreiding en befchaving der vermogens , of het voordeel 't welk zij ain een ieder die haar beoeffe t in 't bijzonder , uit haaren eigenen aart moet bijdragen. I. Indien wij de Gefchiedenis der Letteren flechts met een vlugtig oog doorbladeren, en dat geene, 't welk den geest der boven andere verlichten mannen en Wijsgeeren het meest bezig hield, nafporen, is voorzeker de Sterrekunde eene dier wetenfchappen, wier beoeffening bijna zo oud als het menfchelijk gellacht van alle tijden het werk der Wysgeeren geweest is. Wie kan zich dan, ook voor dat hij zich tot het meer natuvrk. V. Deel. N be«  *lOO OVER DÉ WAARDIJ DER STERREKUNDE bepaald onderzoek van de waardij dier wetenfchap gezet hebbe , van het gunstigfte vooroordeel nopens dezelve vrij waaren , daar de Genius der menschheid zelve haar eene aanhoudende beoeffening waardig keurde. Maar dit gnnftig vermoeden zal, zo ik vertrouwe , met het meer gezet onderzoek van den bijzonderen invloed deezer wetenfchap op het maatfchappelijk geluk, en dat van een ieder die zich tot haare beoeffening zet,rijzen,en onze achting en zucht voor de-elve met de ontwikkeling onzer denkbeelden toeneemen. Wat hebben toch wel, dus vroeg eens iemand aan een'beroemden Sterrekundigen , de Astronomen met nu meer dan 4000 Jaaren den Hemel aanteftaaren, wezen^ lijks uitgericht ? De man, die, zo als ik niet behoef te zeggen , zelve geen kennis van de Sterrekunde had , meende door deeze vraag den Wijsgeer te overbluffen , en juichte veelligt zich zelven toe, als door een toeval het gefprek wierd afgebroken. Ik voor mij, meene dat op deeze vraag in ernst het antwoord paste, dat het zeer verwaten zij te vorderen, om iets waar over 4000 Jaaren gedacht is, in weinige ogenblikken voortefteilen. Alhoewel nu deeze vraag uit fcherts gefchiedde, geloof ik , dat menig een dezelve in ernst doen zoude, indien hij niet vreesde voor onbefcheiden, of plomp doortegaan. Om evenwel aan deezen eenig antwoord te geeven, laat ons zeggen, dat de Sterrekunde haare eigene en wezenlijke waardij hebbe , juist om dat zij eene wetenfchap is. —■—■ Alle wetenfchappen hebben haare waardij voor den menfchelijken geest , welke door dezelve geoeffeud , opgefcherpt en verlicht wordt; daar de kennis van het waare als zodanig altijd iets tot de  BN HET NUT DERZELVER BEOEFFENING. IfJI de meerdere volkomenheid des veiftands bijdraagt. ——» Vergeef m j bid ik u, dat ik eene verdeediging der wetenfchappen in 't gemeen maake van eene plaats , waar alles wat mij omringt eenen belangloo'"zen ijver voor alle menfchelijke kennis aanwijst, het onderwerp liet niet toe , dat ik dezelve ftilzwijgend vooroijging. Ik haaste mij tot de overweging van het bijz >nder voordeel, der menfchelijke maatfchappij, door de Sterrekunde aangebragt. Niemand uwer geloof ik mij te zullen betwisten, dat de kennis van de Oppervlakte der aarde , welke ons voedt , van de gedaante , uitgeftreLheid en ligging der bijzondere Landen op dezelve, eene zaak zij, wiens menigvuldige voordeden voor menfchen in een befchaafde maatfchappij levende, onbetwistbaar zijn; boe toch zal de Staatsman, over de betrekkingen van ï;et Land, voor wiens belang hij waken moet, tot andere Landen oordeelen , en de gevolgen der verbintenisfen , ten voor- of nadeele van hetzelve overzien kunnen, zo hij van de ligging dier Landen onkundig zij ? —- Hoe kan de Koopman , de voorof nadeelen van zijnen handel berekenen, indien hij de Canaalen, langs welke hij zijne goederen verkrijgen of kwijt kan raken , niet kenne, met de langduurigheid en gevaaren der wegen bekend zij, of zich ten minften van lieden bedienen kan , die dezelve weeten? — Dan waartoe meer bewijzen bijgebragt, voor een zaak, welke buiten allen twijtïel is , daar de kennis van de Oppervlakte der aarde eene behoefte voor de menfchelijke Maatfchappij is. — Nu is het alleen de Sterrekunde, aan welke wij deeze kennis verfchuldigd zijn, de waarneemingen der Poolshoogte en der Gefterntens, welke altijd boven den Gezichteinder N 2 ftaan  192 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE ihan, moesten al terftond bij denaandachtigenhet be=> Uuit doen opmaaken, dat de aarde naar de Polen toe gebogen waare, dit zelfde bleek ook uit de Zonfchaduw , welke fchoon ter gelijker tijd en door even hooge lichamen geworpen , langer wierd , naarmate men de Noordpool naderde. Toen men in de Sterrekunde de waare oorzaak der maansverduisteringen in de tusfchenkomst der aarde gevonden had, ontleende men daaruit, dat het verduisterde deel der Maan, altijd rondachtig ware, ook een nieuw bewijs voor de rondheid der aarde, welke deeze fchaduw veroorzaakte. Eindelijk dat men de kennis van de waare gedaante der aarde alleen der Sterrekunde te danken hebbe , blijkt uit de zonderlinge en zo verfchillende als onzekere begrippen , welke zo wel oude als hedendaagfche min verlichte volken van dezelve hadden. ——. Om van geen bijzondere gevoelens melding te maaken , beroep ik mij hier alleen op de vrij algemeene mening, dat de aarde een cirkelvormige vlakte zij , rondsom door den Oceaan bepaald. Geen gevoelen fchijnt voor onkundigen aanneemlijkerdan dit te zijn, geen wonder dus, dat het bij onverlichte volken, en in de duisternis welke voor eenige Eeuwen geheel Europa bedekte zo algemeen ware aangenomen, dat het geloof aan de klootvormige gedaante der aarde als dat van een kettersch gevoelen [veroordeeld en op hoog gezag verboden wierd. Een weinig meer nadenken openbaart het begrip van eene vierkante aarde, het welk in deezen tijd nog in het Oosten vrij gemeen is. Maar wij moeten ons over de verfchillende gevoelens van hun, die de gedaante der aarde door den Uemel zelve niet wisten te bepalen, niet verwonderen , daar de Sterrekunde alleen de beflisfende uit-  ER HET NUT DERZELVER BEOEFFFNING. 193 uitfpraak tusfchen dezelve geeven kan. -— Gelijk de gedaante der aarde door de Sterrekunde ontdekt is, zo is men de kennis van de ligging der bijzondere Landen , niet minder aan haar alleen verfchuldigd. Hoe groote diensten de Geometrie of de Wetenfchap, om op eene Wiskunstige wijs de uitgeftrektheid en ligging der Landen te bepaalen, aan de menfchelijke Maatfchappij bewezen hebbe , hoe billijk dierhalven zij ook bij de verlichtfte oude en hedendaagfche volken inde grootfte achting deele, is dezelvenogthands niet in ftaat ons nopens de betreklijke ligging van afgelegene gewesten, of die van geheele waerelddeelen, welke wij voor de kennis der -aarde en het doen van groote reizen behoeven, te onderrichten. De afftand van eenige mijlen met dichte bosfchen beplant, of met moeras of water vervuld, verijdelt alle vlijt des Geometers, en ftelt hem buiten ftaat, om de betreklijke ligging der naast aangelegene Landen te bepaalen. In 't gemeen , men vermag door Geometrie enkele plekken gronds met de grootfte nauwkeurigheid afmeeten en fchetfen, doch derzelver plaats op de oppervlakte der aarde, is door dezelve nimmer te bepalen. Zo kan men nauwkeurige Kaarten van Holland , Engeland , Frankrijk , der veertien vereenigde Staaten en China, alleen door Gèometrifche afmeetingen krijgen , maar om de plaats deezer Landen, op de Oppervlakte der aarde, aan eene Globe aantewijzen, was voorde Geometrie onuitvoerlyk. Dc Sterrekunde alleen geef: hier het eenigsr en volkomen hulpmiddel aan de hand , door uit den loop der Hemelfche lichamen en derzelver ftand , het punct waar men zich op de Oppervlakte der aarde bevindt, met betrekking tot andere puncfen te>entdekx N s ken.  304 ovER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE ken. Breete en Lengte zijn dit volledig middel, waardoor men de plaats der Landen en derzelver gedeeltens op de Oppervlakte der aarde, met wiskunstige naauwkeurigheid alleen bepalen kan. Zinds dat de Spbaerifche Astronomie btkend geweest is, tot op onzen tijd toe, hebben d>± Sterrekundigen zich toegelegd, de ligging der Landen en Sleeden, door lengte en breete gedurig met meer juistheid te ontdekken, en van de tijden va;: eratosthenes nu ruim XX Eeuwen geleden, zijn ons de meest voornaame Plaatfen en Landen langs deezen weg bekend geworden; hoe veel men inzonderheid in deeze Eeuw, en wel bijzonder op het einde derzelve , door meer naauwkeurige waarnemingen der Hemelfche verfchijnzelen , door de kunstigfte werktuigen verricht, gevorderd zij , bewijst de tegenwoordige toeftand der Aardrykskunde, welke met ieder ontdekking en verbeiering, in Sterrekundige waarnemingen geduurig aanwast (*). Ik (*) Hoe veel de Aardrijkskunde door de nauwkeurige bepaling van de ligging van een groot aantal der voornaamfte Steden en Plaatfen, door middel der Hadleijfche Spiegelfextanten, in de laatfte 20 Jaaren gewonnen hebbe, laat zich uit de menigte en nauwkeurigheid dier bepalingen meestal in de Astronomifche Jaarboeken van Bode, van tijd tot tijd bekend gemaakt, opmaaken. De Majoor von zack Hertog Astronom. te Saxen Gotha , een man wiens uitgebreidekennis, onbepaalde zucht termeerder v> Imakingder wetenfchappen, inzonderheid der Sterre- en Aardrijkskunde, de achting van ieder weidenkenden waardig is,-terwijl zijne belanglooze vriendfcbap, gelijk weleer den ons te vroeg door den dood ontrukten nieuwland , mij thands niet minder onbegrijpelijk waard en dierbaar is, daar ik de proevei  EN HET NUT DERZELVER rsEOEFFEN'NG. ÏOJ Ik ga voort met de overweging van het nut, 't welk de Sterrekunde aan de Maatfchappij aanbrengt, door de groote voordeden welke de Zeevaartkunde van dezelve ontleent. Hier verheuge ik mij , dat een aanmerkelijk deel van mija vertoog overtollig zijn zoude, indien ik gelijk in vorige tijden, of voor andere Toehoorders noodzakelijk ware , eerst het nut der Zeevaart voor de Maatfchappij bewijzen moest. De rijkdom en bloei deezer ftad , de nijverheid en het welvaren van deszelfs burgers hebben , den Hemel zij dank! reeds lang hiervan het best bewijs opgeleverd, terwijl in 't bijzonder het gebouw, 't welk ons thands bevat, als eene vrucht der rijke voordeden van de Zeevaart aan de Wetenfchappen geofferd , veel krachtiger fpreekt proeven hiervan geduurende een verblijf van 2 maanden, deezen zomer bij hem op het Obfervatorium in alle op- > zichten heb ondervonden ; het is deeze man , aan wien de Aardrijkskunde buitengemeen verplicht is, door zijnen invloed en uigebreide Correspondentie, zo wel, als door éigene waarnemingen , is hij rustloos bezig in derzelver be°vordèrïng- De Canonicus al. david in Boheemen , de Landgeometer amman in Swaben , de h. bohnenbèrger , vent en anderen zijn zijne kwekelingen , of door hem in meet dan een opzigt tot het geen zij ten dienste der Aardrijkskunde verrichten , aangefpoord en geholpen. Onzen nieuwland zoude , had de Hemel hem in 't leven gefpaard , gelijke diensten aan de Aardrijkskunde van ons Vaderland bewezen hebben; terwijl ik hoope eenmaal in ftaat te zullen zijn, de taak, welke hij onafgewerkt moest laaten, opteneemen, en op het voetfpoor van genoemde mannen , het geen de ondervinding mij bij mijn verblijf aan *t Obfervatorium, onder het opzicht van den Heer von zach leerde,door eigene bepalingen der Vaderlandfche plaatfen te ftaaven. N +  105 OVER de WAARDIJ der. STERRPKUNDE fpreekt dan ik immer door betoog doen kond*. Daarenboven zoude ik vreezen de nagedachtenis van een uw.r weleer zo verdiei.st. 1 jke nis geliefde leeden, die van den grooten p. nhojwland, helaas! het.Vaderland en der WetenfchappeH te vroeg door den dood ontrukt, te zullen beleedigen , daar deeze bij het aanvaarden van het Lééf .raat, in de Zeevaartkunde , aan de lilustreSchool alhier, al het waare en fchoone, 'tgeen hierover te zeggen valt, opzetlijl behandeld heeft. Ik meene dan zonder myn onderwerp te benadeelen. te mogen veronderftellen, dat gij lieden het nut en voordeel der Ze-vaart met mij erkent , en over. tuigd zijt, van 't geen de franfche Dichter la meïtrie zegt; Le Trident de Nephtune eit le fceptre du Monde. Ik moet u dan alleen met de voordeden welke de Zeevaart uit de Sterrekunde trekt, wat nader onderhouden. De Gefchiedenis doet ons de Phoeniciers en Sidoniers, de oudfte bewoonders van de Kusten der Middelandfche Zee , tevens als de eerfte kennen, welke dezelve bevaarden, hunne reizen welke zich in 't eerst flechts tot «le naast gelegene Landen bepaalden , ge. fcbiedden alleen bij dag, terwijl men het nimmer waagde zich van de kusten te verwijderen , of het land uit het oog verliefen durfde. Toen deeze volken tevens met de fcharten, welke de Zeehandel in hunnen fchoot uitftome, in werkzaamheid, en hier door, in bloei en welvaren toenamen , begonden Kunsten en Wetenfchappen onder hen te leeven , welken hunne vereerin* wel fpoedig dubbel beloonden. — De Sterrekunde i , in-  EN HET NTJT DERZELVER BEOEFFENING. IO7 inzonderheid verbeterde haare Zeevaart , en breidde dezelve aanmerkelijk uit. Door waarnemingen van de hoogte der Zon , wist men nagenoeg de flreek waarop men zijkle, en dorst zich op dezelve van de kusten bij dag verwijderen, terwijl het gefternte van den grooten en kleinen Beer, hun des nachts dezelfde diensten door het aanwijzen der Noordpool bewees. Nu was een der gewigtigfte flappen ter uitbreiding van de Zeevaart gedaan, het duurde niet lang, of de gebeele Middelandfche zee wierd door de Phoeniciers en Sidoniers bezocht, terwijl zij hunne volkplantingen tot buiten de Straat van Gibraltar naar Kadix durfden afzenden. Met deeze weinige hulpmiddelen, welke men had, om zich in de wijde zëen te verkennen, bleef de Zeevaart zeer gebrekkig, en hoewel men in Egijpten en Griekenland grootere Scheepen bouwde , waren nogthands hunne reizen even bepaald als onzeker, van hier dat de Dichters in de bloeiendfie tijden der Grieken en Romeinen, de Zeevaart als een roekelooste en allergevaarlijkfte onderneming , waartoe de mensch alleen door vuige hebzugt konde vervoerd worden, affchetften. De ontdekking van de Compasnaald in de twaalfde Eeuw, bragt het eerst een nieuw voordcel der Zeevaartkunde aan, daar men door het zelve, ook bij gemis van het gezigt van Zon of Starren, de ftreek, werwaards men ftevende, kende. — CriiusT. coltmbus reeds te vooren bij zich zelve door de Sterrekunde van de rondheid der aarde oveituigd, waagde het nu op geleide van 't Compas geduurig Westwaards 'aan te zijlen , en ontdekte America. Vasco de gama omzeilde Africa, en vond dien weg naar de Oost-Indien , langs welken zo veele fchatten tot ons vloeiden , ook wierden door onderN 5 vinding  Ip8 over de waardij der sterrekunde vinding en menigvuldige verbeeteringen in de fcheeps» bouw en zeilagie , de reizen over 't geheel min gevaarlijk , en in korteren tijd afgelegd. — Maar met dit al bleef het voornaamst Vraagftuk in de Zeevaartkunde , de plaats van het Schip in den Oceaan te bepaalen , nog onopgelost. Men wist uit de middag hoogte der Zon , zijne breete wel enigzinds optemaaken, maar zo lang men de lengte niet tevens bepalen konde, was dit van weinig belang voor de Zeevaart. - Omftreeks het einde der XVIde Eeuw, bemerkte men de noodzaaklijkheid van deeze behoefte. Phlips III. van Spanje , en kort hierop Hollands Staaten, beloofden een aanzienlijke premie aan hem, welke het middel opgaf, overal te kunnen bepaalen, hoe verre men ten Oosten of ten Westen , van zeekere plaats zich bevond; en wierden hier in door andere volken nagevolgd. Wijsgeeren en Wiskunstenaars waren nu, door het algemeen erkend belang van het voorftel, hunne eer en voordeel, aangewakkerd , alle pogingen intelpannen, om hetzelve optelosfen; men vond dan ook tweederlei wegen hiertoe uit, die beide fchoon de eene meer onmidlijk dan de andere, uit de Sterrekunde ontleend wierden. —— In de Sterrekunde wist men hoe veel gedeeltens van een' Cirkel op de Oppervlakte der Aarde Oost- en West waards getrokken, twee plaatfen van elkander moesten liggen , om in de eene alle Hemelfche lichaamen eenen bepaalden tijd vroeger of laater te zien op- en ondergaan, dan ia de andere. Dies volgens maakte men gereedlijk op dat een uurwerk, 't welk een' altijd eenpaarigen gang had, tot het vinden der Lengte vereischt wierd , en nu befteedden sueuj, leroij , berthoud en andere , hun vernuft en werktuigkunde tot het vervaardigen  esi het nut derzelver. beoeffen'ng. 192 gen van een altijd gelijk gaand uurwerk , en daagde hierin vrij gelukkig : fchoon eigenlijk niet voor het laatst deezer Eeuw harrisom , en op zij» fpoor ar. nold , mudce en emerij , aan hunne Tiuikipers of Chronometers die volmaaktheid hebben gegeeven , dat men door dezelve het Prob'ema der lengte mag houden te zijn opgelost. ■ De Sterrekunde gaf een' anderen weg welke men konde inflaan, en die over 'c algemeen gemaklijk, ten minsten zekerder en min kostbaar ware. Het waarneemen der Zon of Maans Eclipfen, benevens die der vaste Sterren en Wagters. van Jupiter , maar voornamentlijk het meeten der afftand van de Maan en Zon of Sterren. Gemma frisïus , een gebooren Nederlander , fchijnt een der eerfte op het denkbeeld gekomen te zijn, de lengte op de laatfte wijs te vinden, en- indien deMaanstafeleil ïn zijn' tijd die volkomenheid bereikt hadden, welke zij thands hebben, zo ware hem reeds voor twee Eeuwe den roem van eene der gelukkigfte en ïmttigfte uitvindingen toegezwaaid. Zeevaart en Aardrijkskunde bleeven dan van deeze voerdeelen verftoken, tot dat men ce Theorie der Maan meer volmaakt hadde, 'i welk dooi bui.f.r., d'alembert, meijer en la caD.i.e, niet voor na de helft deezer Eeuw verrigt wierd , zo dat men van dien tijd af de waarnemingen der afl'tandcn van de Maan, van de Zon of Sterren , cn der bedekkingen, als de nauwkeurigfte Wijze om dc Lengte tc bepalen, algemeen gebruikt. .,■ Daar 'er nu tot het vinden der Lengte uit de plaats der Maaa, vrij moeilijke en wijdlopige berekeningen vtreisehl wierden , waren onderfcheidene Sterrekundigen 'er op uit , alle de voordeden welke ie verhevene Maanstheorie, door behulp der hooge- re  S.OO over de WAARDIJ der sterkekundb Je Calcul ontdekt had, aan de Zeevaart ten nutte te maaken, door het vervaardigen van tafelen en voorfchriften, door welke de mingeoefFende Zeeman, uit gedane waarnemingen de Lengte gemaklijk konde opmaaken, terwijl zij hun nopends de beste werktuigen hiertoe , en derzelver behandeling onderricht mededeelden. Hoe groote voordeelen de Zeevaartkunde van deeze nieuwe hulpmiddelen reeds hebbe getrokken, en geduurig (indien dezelve flegts algemeen in zwang geraaken) trekken zal, moeteen ieder, dieeenig- zinds met dezelve bekendis, gereedlijk erkennen. Ook ontleende de Zeevaart in onze Eeuw een gewigtig voordeel van de Sterrekunde in de breedte buiten den Middag , welke onze roemwaardige Landgenoot c. douwes , uit Wis- en Sterrekundige gronden hei eerst ontdekte en bekend maakte, -n— De kennis der Breedte dus en die der Lengte , zonder welke geen Schip de wijde Zeen overvaaren, en ons met voordeelen van den handel en betrekkingen met andere volken verrijken konde, is men geheel aan de Sterrekunde verfchuTdigd, aan haar heeft de Zeevaart haare tegenwoordige volkomenheid te danken , terwijl de Zeeman in het gebruik der Ephemeriden en Almanachen , van de geduurige hulp en inlichting van de Sterrekundigen, welke dezelve berekent, gebruik moet maaken , zal hij zijne lange en gevaarlijke reizen met de meeste zekerheid afleggen. Zo is de Sterrekunde der Zeevaart allezinds behulpzaam, en men moge met allen grond vreezen , dat indien men gene begon te verwaarloozen, ook deeze fpoedig haare gemaakte vorderingen verliezen, en tot haare oude onvolmaaktheid zoude terug keeren. Behalven de reeds genoemde voordeelen , welke de Ster-  ES het nut derzelver deoeffening. 301 Sterrekunde aan de menfchelijke Maatfchappij aanbrengt , verfpreidt zij haaren weldadigen invloed over dezelve ook in andere opzigten, en is zo wel voor 't gemeene leeven, als voor den Geletterden van onderfcheidene nuttigheid ; ik bedoel hier voornamelijk de verdeeling van den tijd in 't gemeen, als die van de Lengte des Jaars in 't bijzonder. — Wat de eerfte betreft, fchijnt het nut, het welk de gewoone tijdbepaling uit de Sterrekunde ontleent, niet in het oog te vallen , maar zonder de waarneming der Hemelfche lichamen, door welker loop alleen de tijd wordt afgedeeld, zoude ook met de beste uurwerken de grootfte verwarring en onzekerheid in dezelve ontftaan. —— De Zonnewijzer is hier wel de geduurige vraagbaak voor het gemeene leeven, maar juist deeze kan alleen naar Wis- en Sterrekundige gronden ontworpen worden, haare Theorie behoort tot de Sphaerifche Astronomie. — Een ander voordeel door de Sterrekunde aangebragt, is dat zij ons nauwkeurig den tijd leert kennen, in welke de Zon haaren Jaarlijkfchen loopkring fchijnt te volbrengen, om u te overtuigen van hoe veel gewigt het voor de Maatfchappij zij, deezen tijd nauwkeurig te weeten , zal ik de gefchiedenis zelve hier laaten getuigen. Het Jaar was bij de Romeinen van de tijden van numa pompilius, ruim 700 Jaaren voor onze tijdrekening , op( 355 dagen gefield , in welken tijd men giste, dat dè Zon zijnen loopkring volbragt; daar dit nu io$ dag te kort ware, ontdekte men fpoedig dat hier een gewichtige misflag plaats moest hebben, en liet het den Priesteren vrij naar hunnen willekeur zo veel dagen in het Jaar intelasfchenals tot vereffening van den Almanach met de plaats der Zon vereischt wierden  202 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE den, Deeze zomstijds uit onkunde, zoms uit eigenbaat' hierin zeer onachtzaam te werk gaan ie, omftond 'er de grootfte verwarring in de dagrekening, de Zaifoe. nen welke door dat het Jaar ioi dag te kort gefield ware, binnen 37 Jaaren door alle de Maanden heen liepen, vielen nu eens eenige Maanden vroeger, dari weder laater in , nadat zulks den Priesteren goed- dagt. Ten tijde van julius caesar , 44 Jaar voor onze telling, week de dagrekening 79 dagen van den waaren ftand der Zon ; hij befloot dit door sosigenes een'^EgijptischSterrekundigente herftellen; men bepaalde-het faar op 365 dagen, en daar volgens sosk.enes en de ^Egijptenaars, de Zon zijnen omloop in 365 dasen en 6 uuren volbragt, maakte dit overfchot van 6 uuren , dat men na vier Jaaren nogeen'dag moest ir.vo.sen. Julius caesar ftelde dan vast^ dat na drie Jaaren van 365 dagen , het vierde 365 dagen hebben zoude. Dan de meer nauwkeurige kennis van den loop der Zon , leerde in laatere ü)ócn, dat dit Jaar van Julius caesar 11/ 12// te groot ware, en de Zon deszelfs omloop volbragt in 365 dagen 5» 48' 48"; daar nu ieder Jaar 11' 121* te lang zijnde, de dagrekening na 128 Jaaren 24 uuren of een geheele dag den ftand der Zon vooruit ware, week dezelve iedere Eeuw b'jna een' geheelen dag af, zo dat in het Jaar 1582 of ruim r6 Eeuwen na julius caesar , gedurende welke men zich immer van deeze tijdrekening bediend had, de dagrekening tien dagen ten achteren ware. Paus gregoriuS XIII herftvlde deeze verwarring, door na den 4 October 1582, tien dagen uit den Almanach weg te fchrappen, en op den volgenden dag den ij in plaats van den y te doen tellen, en om in 't vervolg zoortgelijke ongeregeldhc den  EN HET NUT DERZELVER BEOEFFENING. 203 den voortekomen, beval hij, dat de drie Eeuw Jaaren Da 1600, of 1700, 1800 en 1900, die in den Almanach van julius caesar fchrikkeljaaren zijn, flechts •365 dagen hebben zouden , waardoor eerst na bijna 3000 Jaaren de dagrekening een' dag van den ftand der Zon verfchillen kan. Ik acht deeze opgaaf genoegzaam , om u van het voordeel het welk de Maatfchappij in deeze van de Sterrekunde trekt, te overtuigen, daar zonder haar de tijdrekening welke voor 't gemeene leeven van zo veel belang is altijd onzeker zijn moeste. — De gefchiedenis levert ons ook nog veele andere proeven op, van het nut en de waardij der Sterrekunde voor de Maatfchappij. De oude waarneemingen van den ftand der Zon en Maan, maar vooral derzelver Eclipfen , zijn heden nog van het hoogst belang, in de Chronologie of Tijdrekenkunde, daar zij ons den tijd waarop gewigtige gebeurtenisfen voorvielen , mét groote nauwkeurigheid leveren. Geene mindere diensten leverde de Sterrekunde aan. den Landman, welke inde oudfte tijden toen, zo als wij reeds zagen, deZaifoenen in alle maanden van 't Jaar invielen, zijn' Zaai- en Oogsttijd alleen naar de hoogte der Zon, of de wederkomst van vaste Sterren richten konde. —Eindelijk , (om thands van den invloed van verlichte Sterrekundigen op het belang der Maatfchappij in 't gemeen niet te gewaagen, of uit bijzondere voorbeelden aantetoonen|, hoe veel voordeels dezelve menigwerf aanbragt) is de Sterrekunde voor het recht begrip der oude en latere gefchiedenisfen, en het oordeelkundig gebruik Van de werken der fraaifte verduften , zo wel als voor de waare verlichting en veredeling der menfchelijke vermogens in 't gemeen hoogst bslangrijk. Maar  2C4 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE Maar ik bemerk reeds tot aan het ander deel der Verhandeling ('t welk ik mij voorftelde) gevorderd te zijn; ik vertrouwe G. T. dat gjjl. na het tot hiertoe gezegde met mij overtuigd zijt van het nut, 't welk de Sterrekunde aan de Maatfchappij in 't gemeen aanbrengt, en ga over voor u de inwendige waardij deezer wetenfchap, en 't geen dezelve ter befchaving en uitbreiding der menfchelijke vermogens uil haaren eigenen aart moet bijdragen, te ontvouwen ; waartoe ik uwe aandacht mij tot hiertoe zo gunftig verleend, nog eenige ogenblikken verzoeke. I L Hier gevoel ik reeds te voren, hoe zwak en flaauw het betoog zijn zal van de waardij eener wetenfchap, wier fchoonheid, de grootfte vernuften verrukte, daar ik zelve de gevoelens , waarvan ik doortrokken ben , flechts als ftamelend kan uiten. Wie erkent niet met mij , dat de lofrede der verhevenfte onderwerpen zeer zelden flechts die kracht en nadruk in alles heeft , welke de redenaar bij zich zelve gevoelt, hoe veel hangt hier af van eenen famenloop van gelukkige omftandigheden, alleen die groote Geniën, welker fpraak en hart de nauwfle verbinding hebben , welke ieder gedachte, eer dezelve ontflipt in woorden, weeten uittebrengen of op het papier te verzekeren, zijn hierin boven andere verheven; bij den Dichter, 'tgeen veellicht eene der meest charafterisiike eigenfchappen van hun vernuft uitmaakt , is denken , gevoelen en uitdrukken , bijna tot eene handeling der ziel vereenigd. Maar hoe zeer ons onderwerp zo wel voor eene Dichterlijke, als voor eene Wijsgeerige. behandeling  SN HET NOT DERZELVER EÏOEFFENtNGi 2Ó5 ling gefchikt zij, zult gij u met eene proeve der laatfte wel willen te vreeden houden , terwijl ik wenfche dat eenmaal het Genie ontftaa, 't welk den Dichterlijken voorraad, op deezen Wijsgeerigen grond zo rijkelijk voor handen, opzamelt , 't geen door de Ouden zelfs bij de zo bepaalde kundigheden welke zij van de Sterrekunde hadden reeds gefchied is. Welk mensch flechts weinig boven den ruwen na« tuurftaat verheven, gevoelt bij het aanzien van deil Hemel en deszelfs verfchijnzelen niet in zich de begeerte, om iets meer van dit alles te kennen dan dé oppervlakkige befchouwing hem opleverde , en té weeten wat het toch zij, dat de Zon haaren dagelijkfchen loop verrichte, dat de Maan en Sterren, zo veele Eeuwen met denzelfden pracht verfchijnen i welke de oorzaak zij der afwisfelende Zaifoenen, en zo zeer verfchillende graden van hitte en koude, die hij ontwaar wordt. Welk mensch die zich voor iets meer dan het voldoen zijner lagere driften te beftaan gevoelt 4 erkent niet dat de oorzaken van dit alles natefporen een werk zij den redelijken geast waardig, en gelijk de kennis der Natuur in 't gemeen voor denzelven zeer belangrijk, hij inzonderheid, die zich aan ernftig nadenken over deeze waereld en haar verfchijnzelen gewend heeft, en derzelver verband poogt nategaan, die. erkent , hoe onwaardig het der menfchelijke natuur zij, deeze waereld als door te droomen, zonder zich met de voorwerpen, welke zich aan ons verftand en zintuigen aanbieden , nader re willen bekend maken, deeze moet de kennis van den Hemel die ons de Sterrekunde geeft, voor belangrijk en gewichtig houden. — Ik durf mij hier vrijlijk op het oordeel van u allen verlaaten, welke, fchoon geen watuurk. V. DseL O elgea-  20Ö OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE eigenlijke Wis-of Sterrekundigen zijnde , de kennis der Natuur en het nafpooren van haare wetten, voor den menfchelijken geest zo nuttig als aangenaam rekent, terwijl ik mij beroep op het gevoel van ulieden, onder mijne Toehoorders wier geest iets van dat verhevene bezit, 't welk de waardij der dingen niet alleen verftandelijk en afgetrokken, maar ook zedelijk weet te bepaalen. Zeg mij gij vrienden van fchoonheid en orde, iets van de denkbeelden , welke u bezielen , als gij bij eenen fchoonen nacht de Maan en Sterren aanziet, of wanneer de lieflijke ftraalen der voorjaars Zon u 'verwarmen , of als gij de Zon des morgens uit de kimmen ziet rijzen , en na haaren volbragten dagloop ondergaan , deel mij iets van 't geen gij als dan ontwaart mede , en ik verzekere mij hierin de fchoonfte loffpraak der Sterrekunde te zullen vinden. Niemand uwer toch zal durven beweeren, dat de nadere kennis van zaaken welke eenen zo diepen als aangenaamen indruk op ons maken, van.geen aanbelang voor ons zyn zoude. -— Eindelijk beroep ik mij, ten betoog der inwendige waardij der Sterrekunde, op zo veele groote vernuften' der oude en laatere tijden , welke haar als eene der belangrijkfte wetenfchappen beoeffenden en vereerden; niet dat ik een bewijs ontleenen wil uk eenig gezag, buiten dat des welwikkenden oordeels, of dat ik geloove de waarheid door meeningen van ligt dolende ftervelingen te kunnen betoogen; maar ik achtte dat het voor ons even doolzieke menfchen , trotsch en wanvoeglijk zij, geen acht te fiaan op dat gene , 't welk Eeuwen lang door hun, die het cieraad hunner Eeuw, en de eer der menschheid waren , als gewichtig en hoogst belangrijk geroemd zij. De Sterrekunde rond van de weg en  m HET HUT DERZELVER BEOEFFENING. 20? en bakermat van het menfchelijk geflacht tot op onzen tijd, onder alle befchaafde Volken haare beoeffenaars, en de helaas ! zo veele verminkte gedenkftukken der oude, vooral die der Oosteifche Wijsgeerte , keveren ons menigvuldige proeven van de algemeene achting, waarin deeze Wetenfchap deelde. Ik beken dat een groot deel derzelve ontftond uit vooroordeelen, welke , gelijk zij nadeelig en met de waare verlichting onbeftaanbaar zijn, niet minder door de Sterrekunde zelve wederlegd , en voor ongegrond verklaard worden. Dan men wachte zich wel deeze , voor de eenige oorzaaken dier achting te houden, veelen der oudfte Sterrekundigen verwierpen alle Sterrewichlarij , en geenen der Griekfche Wijsgeeren hielden zich met dezelve op , alhoewel hunne fchool de meeste en beste Sterrekundigen der oudheid heeft opgeleverd. Hoe waar het zij dat Sterrekunde met de Astrologie of Sterrewichlarij niets gemeen hebbe , bewijst vooral de veel voortreflijker gedaante welke de eerfte na de herftelling der wetenfchappen in 't Westen, en vooral in onzen tijd gekregen heeft, terwijl de laatfte bijna geheel in vergetelheid geraakt is. Om nu de waardij der Sterrekunde als wetenfchap, en het nut voor ieder die dezelve beoeffenen wil u voorteftellen , zal ik eenige voornaame, trekken , welke haar kenfchetfen, met u behandelen, waaruit zo ik vertrouwe, de waarheid van 't geen ik wilde betoogen, u allen blijkbaar zijn zal. i. De Sterrekunde is een der meest gefchikte wetenfchappen voor de ontwikkeling en bezigheid der edelfte vermogens van den menfchelijken geest ; haare beoefening een kragtig behoedmiddel O a  20* OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE voor de heerfchappij der driften en lagere begeertens. Indien wij de betreklijke waard:j der Wetenfchappen bereekenen naar derzelver invloed op den menfchelijk n geest , en de ontwikkeling of oeffening zijner vermogens , munten die genen welke voor de verbeeldingtkragt en het vernuft de ruimfte ftof opleveren , en tevens de zedelijke beginzelen opwekken en befcbaaven , boven anderen uit, wier onderwerp meer bepaald is , of tot welkers beoeffening minder vereischt wordt: de Sterrekunde zal zij naar waarde gekend worden, vordert de infpanning van onderfcheidene vermogens van onzen geest , en vereenigt de denkbeelden en gewaarwordingen die uit dezelve oiatftaan ; van de eenvoudig zinlijke gewaarwordingen aanvangende, bevat zij tevens de fchranderfte uitvindingen des vernufts; wat haar beoeffenend deel betreft mer de werktuigkunde naauw verbonden , wint zij, «aar gelang nieuwe werktuigen tot haar gebruik uitgevonden , of de oude befchaafd en verbeterd worden, en is in dit opzicht niet tegenftaande de hooge volkomenheid, welke zij thands bereikt heeft, voor onbepaalde uitbreiding vatbaar. Het befchouwend (theoretisch) deel deezer wetenfchap , 't welk het onderling verband der waargenome verfchijnzelen naar de algemeene wetten en regelen des vernufts, welke de Wiskunde oplevert, bevat, is aan de hoogere Calcul, baare volmaaktheid verfchuldigd : wij verwachten dus dat met de uitvindingen, welke veelligt hierin nader gemaakt zullen worden, ook onze kennis en inzigt in het groot v rband, waar in alle de verfchijnzelen ftaan, geduurig zal toeneemen. —— Zo is de Sterre- kunde,  EN HET NUT DERZELVER dEOEFFENING. 209 kunde, fchoon Eeuwen lang door de fchranderfte vef nuften me vlijt beoeffend, nog immer voor onbepaalde uitbreiding en volmaaking vatbaar, en, alhoewel reeds eene der volkomenfte wetenfchappen zijnde, verjchaft zij het ruimfte vel I, zo wel ter befchaving als ontwikkeling onzer vermogens. D;t nu zo zijnde, kan het niet anders of de -beoeffening eener wetenfchap , welke zo veel ter wezenlijke befchaving van den mensch bijdraagt, moet ook voor z'jnen zedel'jken toeftand voordeelig zijn. Hij die eenmaal fmaak gekregen heeft voor de zuivere genoegens, welke de Sterrekunde oplevert , gevoelt' haare voortreflijüheid boven een aantal wufte of harfenlooze vermaaken, welke door veelen uit zelfsverveeling , of gewoonte, zo gretig gezosit worden. De fchoonheden der verftandelijke waereld, hoewel voor minder menfchen zo aantreklijk, zijn voor edeler vernuften veel bekoorlijker , dan die der zinlijke voor den grootften wellusteling , en gelijk zij voor het voortreflijker deel des menschdoms berekend , niet van de wisfelvalligheid des noodlots afhangen, is ook al 't geen men van dezelve voor zich opdoet , eene aanwinst, welke de geest voor haare geheele geduurzaamheid maakt. 2. De Sterrekunde is het grenspunt der menfchelijke wetenfchap , nopens zaaken die onder 't bereik der zintuigen vallen. Indien men de waardij eener wetenfchap moge afmeeten , naar de uitgebreidheid en innerlijke groote van haar onderwerp , is voorzeker de Sterrekunde de uitgebreidfte aller menfchelijke wetenfchappen. ' De kennis der planten , de- mineraalen en fteenen, O 3 hoe  *IO OVER DE WAARDIJ DER STERREKIJKdE hoe uitgebreid ook, bepaalt zich tot even beneden de oppervlakte deezer aarde , de Scheikunde zich met de eigenfchappen der lichamen bezig houdende gaat met veel verder, alhoewel men in beide door het mikroskoop, en de vereeniging van de fij„fte proeven met eene juiste oordeelkunde, de zintuigen als 't ware vermeerderd hebbe. _ De Stcn,!amde vemeft z.ch tot de grenzen der zinlijke waereld; de geest des Sterrekundigen, na als boven deeze aarde verkeerd te hebben, om haare beweging en derzever wetten optemerken , doorreist de vefbazende wU"d e„ van het Zonneftelzel , en bepaalt de aOhnden S Planeeren van elkander, en van het hoofdlichaam d Zon e„ dn met eene naauwkeurigheiden naar dezelfde r gelen volgens welke hij de oppervlakte van zij, Planeet afmat. Nu zijn de wetten, waar naar zich he Zonneftelzel beweegt, geopend, hij verheft zich tot an dere waerelden en onderftaat het geheel al, V welk geen menfchelijk verftand zich kan voordellen nZ z:e:T:ëte sronden'zeifs eene geeven , en de hoogere wetten, waarnaar zich Zonnen met haare waerelden, om den throon des ontgan gehjken wentelen , natefpeuren. De geest der h f gelende Sterrekundigen, overtreft zeC f ^el' imgskrachtvan.het Dichterlijk Genie, en breï£ grenen van het rijk der analogifche waarheid vtde mt dan dat der onbeperktte verbeelding t.rJ, 7 pracfifche Mronoom , door zijne ^JS£ -jne zmtmgen veelvuldige malen vertelt hebbend mt f*» 0^ervatorium de geheele Schepping ovcS en den loop der waerelden navolgt. D sïjf™ der geheeie --id ]zt alle  ïN HET HOT DERZEEVER BEOEFFENING. 2ÏS alle Wetenfchappen, hare grenzen zijn die van het vernuft zelve. 3. De Sterrekunde levert het mauwst verband, tusfchen de zinlijke en verjtandelijke waereld. Van dat de Wijsgeeren door waarneemingen Eeuwen lang, met de grootfte vlijt en nauwkeurigheid verricht, den loop der Hemelfche lichaamen en derzelver orde hadden ontdekt , maakte het vernuft zich het ontwerp de oorzaaken derzelve optefporen. In den aart der beweging en haare wetten ingedrongen zijnde , paste het met een, tot dus verre voorbeeldelooze ftoutheid, het refultaat zijner lijnen en flippen , op de onmeetelijke ruimtens en waerelden toe , en ftond verbaast over haare eigene ontdekkingen. Wiskunde en boogere Analijfis, wierden nu de eenige uitleggers der Hemelfche Verfchijnzelen. De Sterrekunde veroorlooft zich geene losfe gisfingen, maar naauwkeurige waarnemingen van alle kanten te overweegen, met elkander te verbinden , en uit dezelve door de Wiskunde , zo veele wetten en regelen afteleiden, die door het verftand even min in twijffel kunnen getrokken worden, als zij aan de zintuigen duidlijk zijn , dit is haare taak. Maar zij gaat verder , en ontdekt aan de zintuigen zelve hQt onderfcheid tusfchen fchijn vertooning en waare gefteldheid der dingen, en dit alleen uit onderlinge vergelijking van 't geen de zintuigen aan haar als gedaane waarnemingen opgaven. Zo wentelt gezigtkundig de geheele Hemel in vierentwintig uuren om den Waarneemer, andere waarnemingen doen ons intusfchen het aantal der Sterren , hun alftand en grootte als onmeetlijk kennen, dezelve in O 4 vaste  SI2 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE vaste en dwaalfterren onderfcheiden, en geeven hier door aan het vernuft aanleiding, haare bezegelingen over de beweging op dezelve toetepasfen , en nu ontdekt het vernuft wederkerig , dat de beweging des Hemels flegts fchijnbaar is, en tot de aarde moet «. bragt worden, waar omtrend de zintuigen geene nadere opheldering geeven konden. Zo fchoon is de wederkeerige invloed en het verband der waarnemingen met het vernuft i„ de Sterrekunde, zo naauw en SST" f Zi"lij'ke " Verflan^ï- waereld met elkander in deeze wetenfchap vereenigd. 4- De Sterrekunde geeft het fchoonst ideal , van het groote en verhevene. In de fraaije kunsten en wetenfchappen, noemt men dat gene groot , \ welk in uitgebreidheid of menigta boven andere aanmerkelijk is. Kunnen wij on nu we eene wetenfchap uitdenken , wier onderwerp u " gebreider en menigvuldige is dan de Sterrekunde 1 M die de Hemelen meet, wier veld de eindelo"oze -nnte ,s vervuld met duizende waerelden , wi ftand en orde zij gadeflaat, die de ' r der Zon en Planeeten bepaalt, welke voor de " gen geheel ontoeganglijk fchijnen. Geene wetenfchap « » den volften zin grooter dan de StmA^ haare grenzen zijn die der uitgebreidheid zelve. Jll Maar de Sterrekunde is tevens eene der verhevenfte wetenfchappen ; grootheid alleen boeit ««7^ o^keverffekt eene eerb. d vojie - lefr'JT T 2161 d°°rtrekt' h£t veelvoudige geeft aan de verbeeldingskracht geduurig nieuwe ftof » bevordert haare vlugt, orde en overeenfteoiming - dsr  EN HET NUT DERZELVER BEOEFFENING. fiI3 der deelen tot het groot geheel, het gevoel der hoogfte volkomenheid ; alle deeze gewaarwordingen, tot de hoogfteen aangenaamfte verrukking ineengefmol- ten , noemen wij het verhevene. Wie wijst mij au eene wetenfchap aan, in welke dit alles zich naauwer vereenigt dan in de Sterrekunde; — zij verheft onzen geest in de eindelooze ruimten der Schepping; de verbeelding van Planeet tot Planeet, onafmeetelijke afdanden doorreizende, wisfelt af, met het ftrengsl wiskunftig vernuft , 't welk de wetten haarer beweging betoogt en haare grootheid afmeet. De ontdekkingen in onzen tijd door het Telescoop op de Maan , Planeeten en vaste Sterren gedaan , hebben ons de kennis aan uitgeftrektheid en orde des Geheelals naar analogifche gronden gegeeven , en bij eene zo groote fchijnbaare onregelmatigheid der vaste Sterren, tot den omvang en gedaante des Geheel - als met waarfchijn'.ijkheid doen befluiten. De edelfte en rijkfte vermogens van den geest, het vernuft, de ver. beeldingskracht en 't zedelijk gevoel , vinden in de Sterrekunde het ruimde veld voor hunne werkzaamheden , gelijk zij de afgetrokkene befpiegelingen des Wiskunstenaars, ter ontwikkeling der waarnemingen bezigt, geeft zij tevens aan den zedelijken mensch de lijnde en verhevende gevoelens. En dit leidt mij tot eene vijfde aanmerking. 5. De Sterrekunde geeft ons de krachtigfte en fchoonfte bewijzen voor de volmaaktheden van 'J Opperwezen , en ftemt het hm tot de ooimMige vereering van hit zelve. Indien wij de Godsdiendige gevoelens der menfchen O 5 en  «14 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE en derzelver oorfprong nagaan, vinden wij dat zelfs bij de rnwfte volken , het prachtige en Godlijke van een helderen Starrenhemel, der zilveren Maan , of ftralende Zon., den geest ais onmidlijk tot het aanzijn va» een Hooger Wezen opvoert; de ongeoefende of onverlichte mensch, kon meestal zijne denkbeelden met boven deeze groote voorwerpen verheffen en meende in dezelve dat volmaaktere wezen te zien van wiens grootheid zij de kenmerken draagen. Maar* dat zo veelen hier niet verder gingen, overtuigt ons veeleer van den diepften en verhevenen indruk, welken de Hemel op hun maakte, terwijl het ons die het ongerijmde deezer begrippen kennen, tot erkentenis en dankbaarheid aan het Opperwezen, 't welk ons door de Godlijke openbaring zo veel klaarder befcrippen en edeler gevoelens gegee ven heeft moet opfporen. Vermag nu de aanblik des Hemels zo veel op den ongeoefiènden mensch, welk gevoel moet dezelve bij hem verwekken, die de gangen der Eeuwige Magt en Wijsheid. m haar kan nagaan en opfporen Beide zien wel de Zon haaren prachtigen loopbaan doorwandelen , en Haan verbaasd over den ftillen luister , waarin de Sterren aan den nachtelijken Hemel flonkeren , en gevoelen het grootte dier verfchijnzelen j maar de Sterrekundige die de orde en wetten deezer bewegingen kent, en derzelver fchoone Harmonie ontdekt heeft, ziet in dit grootte, tevens de hoogfte volkomenheid\ het verhevene zelve. De eerfte zinkt weg in het bezef der onafmeetelijke grootheid des Oneindigen, waarvan de duistere bezeffen hem bedwelmen, de andere vereert in dezelve de verhevenfte wijsheid, magt en zedelijke volmaaktheden, welke hem den eeuwigen Geest, als den aUervoImaakften doen aanbidden. Wie immers moet  EN HET NUT DERZELVER BEOEFFENING, 215 moet van de magt, wijsheid en goedheid van Hem die alles fchiep, en zijne altijd werkende voorzienigheid meer overtuigd worden , dan hij die zich van den verbazenden afftand der vaste Sterren, wiskundig kan verzekerd houden, en eenig denkbeeld maaken van de uitgebreidheid des Geheel-als, die de groote en afftand der Zon en Planeeten, de orde en wetten haarer bewegingen weet? Wie moet geduurig levendiger bezef hebben van de volmaaktheden des oneindigen dan de Sterrekundige! Zijne beipiegelingen (trekken zich uit tot de grenzen van het Oneindige, zijn Geest vat de verstafftaande uiterftens der Schepping te zamen, en dit leidt mij tot eene zesde aanmerking. 6, De Sterrekunde geeft ons de verhevenjle begrippen van de voortreflijkheid des menfchen , terwijl zij alle bekrompene en partijdige denkbeelden van dezelve, wegneemt. Het is geen wonder dat hij die in den Sterrenhemel niets dan eene menigte van onbeduidende lichten ordenloos verfpreid ziet, nimmer aan de wetten en ver* klaring der Hemelfche verfchijnzelen dacht, wien het genoeg ware , indien de Zon hem flegts lichtte, om zijn' arbeid te kunnen verrichten, en de Maan, indien hij zulks behoefde, gelijke diensten deed. Het is geen wonder, dat hij onbekend is met verhevene gevoelens, welken de Sterrekunde inboezemt. Den mensch alleen is het gegeeven het hoofd om hoog te richten, op dat hij zich zijnen Godlijken oorfprong, zo oneindig ver boven alles dat hem omringd verheven , geduurig zoude herinneren, de orde en fchoonheid der Hemelen in zijne ziel prentte, en de Eeuwige bron van al  216 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE al het volmaakte en goede, geduurig meer zoude trie» ten te naderen. - De mensch , rermj! zij,, vernuft de argelegenfte oorden der Schepping doorziet, gevóelt zich door eenen geest, welke met het ftof dat hem omkleed nielS gemeen heeft , wier natuur voor höogere genietingen , dan die binnen den kring der fterllijkheid te vinden zijn, gevormd , voor oneindige ontwikkeling vatbaar en beftemd is. Den Sterrekundigen fchuteren m eenen ftatelijken nacht , de orde en fchoonheid der Hemelen toe, hij verheugt zich , de ftraalen der Godbeid lchieten in zijnen boezem, en het beeld des oneindken fpiegelt zich in zijne ziel, die haare onfterflijkheiden verhevene waarde gevoelt: — duizende van Zonnen, rondsom welke, tien duizende waerelden rollen , die deeze aarde in fchoonheid en grootte veefligt Relijk ftaan of overtreffen, welkeen aanblik! hoe groot hoe verheven is de waardij van hem die dezelven afmeet! maar ook hoe een klein ftip is hij en zijn geheel gtflagt bij dezelve vergeleken ; hier gevoelt hij zijne verhevenheid, en verliest zich zelve tevens als een zo klein deel van het onafmeteiijk rijk van God Go i indien ik uwen Hemel aanzie, de-Maan en Ster. ren die gij gemaakt hebt , wie is de mensch, dat gij zijns gedenkt! Hij dan wien deeze deilkbee]den bezielden, zal zich nimmer voor het middepunt der Schepping aanzien., of even trotsch als onvernuftig meenen, dat alles alleen om hem en zijn geflagt beftaat, daar'dit-even dwaas zij als te ftellen, dat de Zon om een Zonneftofjen, of deeze aarde om eenig infecf gefchapen ware. De Sterrekundige vereert met aanbidding den eeuwigen Geest, in wien alles leeft. Hij gevoelt de waardij zijner edele natuur en befteramiiig, en verheugt zic!i in zijn aanzijn, terwijl hij he*  EN HET NUT DERZELVER BEOEFFENING4 217 het beduur der waereld 't welk hij nimmer bevatten of doorgronden kan , aan de wijsheid des Almagtigen toevertrouwt, en geene aanfpraak maakt op genietingen of een' trap van geluk, welke voorden rang, die hij thands in de reij der wezens beflaat, niet gefchikt zijn. Dus leert hem zijne edele wetenfchap , zich zelve en zijne medemenfchen, als vernuftige en zedelijke wezens hoog te achten, maar nimmer trotsch te zijn op den hoogften rang, welken hij op deeze aarde bekleedt, daar de oneindige afftand tusfchen dezelve en den allervolmaakften, waarfchijnlijk nog door veel verhevener wezens vervuld wordt. Ziet daar de waardij der Sterrekunde, zo veel mijne vermogens en de omftandigheden, in welke ik mij bevinde, toelieten , u gefchetst. Niemand uwer welke met dezelve bekend zij , vertrouw ik zal mij zijne toedémming weigeren , terwijl ik dezelve ook van veekn , wier kennis.minder uitgebreid in deezen zij, verwagt; ik zou dan mijne Verhandeling hier kunnen eindigen, ten zij ik vreesde, dat een deel der redenen welke ik tot lof der Sterrekunde bijbragte, door zommigen tegen deeze wetenfchap, en haare beoeffening zouden kunnen worden aangevoerd, en dus het oogmerk, 't welk ik mij te bereiken voorfte'lde, hinderlijk zijn. Daar namenlijk de Sterrekunde eene dier wetenfchappen zij , welke men onder de toegepaste Wiskunde , Mathefis applicata bevat, en geen gering deel van haare voortreflijkheid op de Wiskundige baarblijkJijkheid en zekerheid haarer voordellen berust, voerde ik dif naauw verband tusfchen de waarnemingen en de voorfchriften des Wiskundigen vernufts aan, als eene der wezenlijke en voornaamde fchoonheden der Sterrekunde zelve. Nu vrees ik, dat zoamigen die hoe. , wel  9l8 OVER DE WAARDIJ D2R JTERREKDÏTDE wel ten onrecht zich de Wiskunde , als de moeilijkfte en onaangenaamfte wetenfchap vóórhellen , hier door van de waardij der Sterrekunde en haare beoeffening zouden kunnen worden afgefchrikt, en to'een befluit komen, 't welk voor deeze fchoone wetenfchap nadeelig , en met de vrucht welke ik zo gaarn uit deeze Verhandeling geboren zag, geheel ftrijdig zoude aveezen CU immers van de belangrijkheid en fchoonheid der Sterrekunde en haare beoeffening met dat gevolg te overtuigen, dat dezelve eene uwer boven andere begunftigde wetenfchappen wierd. Zie daar het einde, 't welk zo ik dit eenigzints mogte bereiken, ik alle voldoening genooten zoude hebben ) Maar om tot de zaak zelve te rug te J*eeren , ai. hoewel de Sterrekunde zonder het behulp der Wiskunde, haare tegenwoordige volmaaktheid nimmer zoude bereikt hebben, alfchoon tot eene allezinds vol. lechge kennis derzelve, die der verheven!» ftukken der Wiskunde vereischt wordt, behoeft geenzints een ieder om geregelde denkbeelden der geheele wetenfchap te verkrijgen, en het nuttige en verhevene in dezelve te verftaan, met de hoogere deelen der Wiskunde, bekend te zijn. Hij die zich de beoeffening deezer wetenfchap tot eene hoofdzaak maakt, de eigenlijk gezegde Sterrekundige, zoude voorzeker in onzen tijd van de kennis der hogere Wiskunde ontbloot, menig! maal voor zijne tijdgenooten moeten onderdoen , en veel wetenswaardigs zoude voor hem verborgen blij. ven; maar geheel anders is het metdie genen geleegen, die door eene edele weetgierigheid bezield zijn , om eene der verhevenfte wetenfchappen nader te leeren kennen al fchoon zij dit onderzoek nimmer tot hunne hoofdbezigheid maaken wilden, zij kunnen ook zonder  EN HET Kt'T DERZELVER BEOEFFENING» 2JJ) zonder hoogere Wiskunde, hunne leergierigheid voldaan krijgen. De langduurige beoeffening deezer wetenfchap, maar vooral haare befchaving en de eenheid van haar zamenftel, heeft den weg tot derzelver kennis veel gemaklijker gemaakt, dan die der andere wetenfchappen, en der toegepaste Wiskunde, als de Werktuig, Waterloop of Waterbouwkunde. ■ Dat gene in de Sterrekunde meest belangrijk is, haare voornaamfte hoofdftukken niet alleen , maar zelfs ieder der gewichtigfte voordellen, zijn voor den Liefhebber der Sterrekunde zo min als voorden eigenlijken Sterrekundigen geflooten, alleen met dit onderfcheid, dat de laatfte door de Wiskunde , dieper in die geheimnisfen wordt ingeleid , met wier meer oppervlakkige kennis, de Liefhebber zich moet te vreeden houden. Zo zijn 'er bij voorbeeld, in onzen tijd zeer gefchikte handleidingen tot eene volledige kennis der Sterrekunde, welke nogthands in hem die van dezelve gebruik wil maaken, flegts weinig wiskunstige kennis vorderen , veel hangt hier inzonderheid af, van de wijs waar op dezelve behandeld wordt, terwijl het een bekwaam onderwijzer niet moeilijk valt, het rcfultaat van veele der verhevenfte calculs, eenvoudig en klaar ook voor hun te maaken, die met deeze calculs zelve niet bekend zijn. — Met dit al zal een ieder weike zich op de Sterrekunde begint toeteleggen , zelve on Ier. vinden, dat men zonder eenige kennis der Wiskunde , niet dan zeer oppervlakkige denkbeelden van deeze wetenfchap verkrijgen kan. De Wiskunde itaar van het naauw verband, waar in zij eenmaal met de Sterrekunde getreden is , nimmer geneel af, en met haare verwaarlozing zoude het met de Sterrekunde weiara gedaan zijn. Zij dan welke zich met een opp-rvlak- ' > kige  «20 OVER DE WAARDIJ DER STERREKUNDE ENZ. kige kennis deezer wetenfchap niet te vreden houden i hehooren eenige vorderingen in de Wiskunde gemaakt te hebben Eene algemeene kennis der rechtlijnige en klootfche driehoekmeting in de Meetkunde die der .Equatien reekfen en Logarithmen in de Stel. kunde , benevens de leer der Kegelfneeden zijn -enoegzaam, om een ieder met het grootfte nut &en vermaak zich in de Sterrekunde te doen «effenen, en haare voorftellen te kunnen bevatten; Hoe gaarn zoude ik hier nog eene fchets bijvoegen van den tegenwoordigen toeftand der Sterrekunde en u de algemeene achting waarin dezelve bij de 'verlichte natiën ftaat, zo veelik vermogte, voorhouden; dan ik vrees uwe aandacht reeds te lang te hebben opgehouden, daar de tijd reeds zo verre verlopen is. Eindige dan met den wensch , dat deeze loflijke Maatfchappij, zich de bevordering en verbreiding van eene der fchoonfte en nuttigde wetenfchappen, onder onze Landgenoten , met allen ijver aantrekke , en gelijk in andere vakken van kunden en wetenfchappen gelukkig zij , door haare verdienden bij de Sterre-  HL NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. HISTORIEKUNDE. historik. V. Deel. P   a*3 MAHOMED DE TWEEDE, EN CONSTANTINUS PALiEOLOGÜS, O F DE INNEEMING VAN CONSTANTINOPEL. Een reeks van eeuwen was Conflantinopel de eerfte ftad van Europa , en verduisterde, door haaren glans , zelfs. Rome , de oude hoofdftad der waereld. Constantyn de groote , welke haar , in den jaarë 331 , tot zyne verblyfplaatfe, en tevens tot de nieuwe hoofdftad van het rojomfche ryk, beftemde, wendde alles aan om haar deeze eere waardig te maaken. Zy moest Rome , zo niet overtreffen, ten minften zeer haby komen ; en verfcheidene fteden van bet roomfche ryk moesten hunne kostbaarheden en gedenkftuk» ken overgeeven , om deeze gelukkige mededingfter met fchatten te overlaaden. Zekerlyk beroofden de geweldaadigheden der Beeldftörmers , in de zevende , en de verwoestingen der Kruisvaarders, iu de twaalfde eeuwen, haar van verfcheidene kostbaarheden: doch zy bleef, ondanks deeze beroovingen, de eerfte ftad van Europa; tot dat, in het midden van de vyfdende eeuw, of het Jaar 1453, Sultan mahomed de tweede, haar ftormenderhand innam, en de kruisfen, op haare toorens geplaatst, door zyne halve maanen deedt afwisfelen. Deèze aanmerkelyke gebeurtenis behoord tot de zodanigen, welken niet alleen het lot van een enkel Ryk bepaalen , maar zelfs de geheele gefchiedenis der waereld , tot op deeze tyden toe, en waarfchynlyk nog tot laatere eeuwen , eene zekep a re  22+ MAHOMED DE TWEEDE, re houding geeven. Door haar werdt niet alleen het overblyffel van het magtigde ryk der waereld, na dac het zelve 2000 Jaaren , onder zeer veele afwisfelingen, gebloeid had, geheel vernietigd ; maar een geheel vreemd volk , het welk in afkomst, zeden, godsdienst en fpraak, geheel verfchillend was met alle de overige bewooners van Europa , grondveste zynen zetel in dit waerelddeel; onderwierp de vruchtbaarde landen aan deszelfs fcepter; en dreigde niet zelden, om alle de overigen te verwoesten. Zo belangryk deeze gebeurtenis, wegens haare gevolgen geweest is , zo merkwaardig was zy ookin zich zelven. Tooneelen van fchrik en bloedvergieten, zyn aan het veroveren van deden verbonden; maar zelden zyn die tooneelen zo vreesfelyk , als de geene welke byde verovering van deeze hoofdftad van het Oosten, gezien wierden; en de gefchiedenis heeft maar weinig zulke voorbeelden van heldenmoed en volksgeest bewaard , als men van deezen ontzaglyken dag vindt aangetekend. De woeste dapperheid der Ottomannen, welken wy , in laater tyden , nog bewonderen ; en hunne v rachting van den dood , vertoonden zich nimmer ftcrker, dan op dien tyd, toen eene keizerlyke ftad , het loon van den zege, en een held , als Sultan mahomed , hunnen aanvoerer was. En offchoon de hardnekkige moed der Christenen , door de wanhoop als verft. ald , eir.delyk voor de overmagt bukken moest; zo is het toch een belangryk tooneel, den laatften Christen Keizer van het Oosten , na eene heldhaftige verdeediging, onder de puinhoopen zyner hoofiiftad te zien begraaven. Juist honderd Jaaren vóór het inneemen van ConféOtitiupsl, hadden de Turken het voor de eerftemaal ge*  EN COHSTANTINUS PALjEOLOGUS. 225 gewaagd , om een vasten voet in Europa te zetten. Te vooren hadden zy reeds eenige Provinciën van het Oostersch Keizerryk, aan hunne wapenen onderworpen. Klein Azien , of Natoliën , behoorde hen reeds geheel toe; en de onrustige beweegingen in Conjlantinopel zelve , gaven hen niet alleen eene gewenschte gelegenheid, om hunne veroveringen in Azien voordtezetten; maar dezelven verfchaften hen zelfs een verzoek , door de eene party aan hen gedaan , om in Europa te komen. Johannes cantacuzenus , de vriend en vertrouwde van den jongen Keizer andromcus , was door denzelven tot voogd over zynen minderjaarigen zoon aangefteld ; doch naauwelyks had cantacuzenus , na den dood van den Keizer, in 1341, deezen last op zich genomen , of 'er ftond , in Conjlantinopel, eene magtige party tegen hem op , aan wiens hoofd, de weduwe van den keizer, namelyk anna ; de Patriarch van de Hoofdftad; als mede de Groot Admiraal, zich bevonden. Befchuldigd van hoogverraad , en in zyne afweezenheid ter dood veroordeeld, zag cantacuzenus geene andere keuze voor zich , dan tusfchen het Schavot en den Throon. Doch om de 1 laatften te beklimmen had hy buitenlandfche hulp noodig. Deeze zogt en verkreeg hy by de Turken. Door dezelve verkreeg hy eene heerfchappy , welke hy tien jaaren voerde , wanneer hy verkoos, of liever wanneer hy genoodzaakt wierdt , het keizerlyk Paleis met een Klooster te verwisfelen. Door een naauw verbond, het welk, door het huwelyk van zyne dochrer theodora met den zoon van.den turkfchen Emir, orchan, nog naauwer werdt aangehaald, hadden de Turken gelegenheid verkreegen, om als vrienden in P 3 Eil'  WAHOMED DE TWEEBJ Europa eenen toegang te verkrygen. Eene talryfcê volkplanting zette zich aan de boorden van den HeU lespontis neder ; vermeesterde alle de fterke Sloten en Kasteelen onderwierp aan zich de Provincie Romamen; en breidde zich zo verre uit, dat de zoon van orchan, met naame abiukath ie eerfte, zyne verblyfplaatfe reeds in Adrianopel verkoos. Dit ge. fchiedde in den Jaare i36o, en offchoon de goede verftandhouding tusfchen de Christenen en Turken nog een tyd lang voortduurde , of nu en dan weder herfteld werdt , zo was het onderfcheid tusfchen de beide volken toch zo groot , dat dit verbond zeker yangeen langen duur konde zyn. Bajazeth de eerfte, de zoon en opvolger van amurath , floeg in i,0(J zyn leger reeds voor Conjlantinopel; en deeze hoofdftad zoude^onmogelyk de Turkfcbe wapenen hebben kunnen wederftaan, indien niet een nieuwe en onverwachte ftorm , de turkfcbe heerfchappy op haare grondvesten gefchud, e„ bajazeth zelve, van den Throon m de gevangenisfe had geworpen. Timur Cdiemengemeenlyk, doch ten onrechte, tameri,an noemt,) een Vorst der Mogollen , een der grootfte overwinnaars , maar tevens ook een der grootfte menfc en die in de gefchiedenisfe genoemd word verwekte denzelven. Gebooren by Samarkand ln de grenzen van Perfien, in eenen tydkring, i„ we]ke *m= Natie door binnenlandfche oorlogen verdeeM werdt, was hy, van zyne jongelingsjaren af, door veele veldflagen heen geworfteld. Tot in zyn *Z Jaar flreed hy voor het recht van zynen flam, als me! de voor zich zelven: wanneer hy eindeiyk, door 2vneT7yDer Vy3nden' fcheen verwonnen tezy Zyne benden werden gellaagen, en de toekomend; vvae«  EN cONSTANTTtUTS FAÏ.JELOCUS. 227 w'aèfeldveroveraar, dwaalde met zyne vrouw, en zeven geleiders , in de woesteneijen om. Ook deezen wierden hem ontrukt, terwyl, om zyn eigen leeven te redden , hem geen ander middel overbleef, dan door een der fnelfte rivieren, de Oxm, te zwemmen; over welke hy reeds met zyn leger getrokken was. Zyn voorneemen was fpoedig bepaald, hy wierp zich in de golven , en bragt aan de andere zyde niets, dan zich zelven. Schielykverzamelde zich verfcheidene van zyne oude aanhangers om hem heen: de roem zyner daadeh verfpreidde zich overal, en vermeerderde het aantal zyner vrienden ; en in zyn 34 Jaar gelukte het hem , met hunne hulpe , den throon van Samarkand te beklimmen-. Hier door werdt hy meester van een magtig ryk ; doch eene verheffing die elk ander mensch als het hoogfte geluk zoude aangezien hebben , befchöuwde hy enkel als de grondlegging daar toe. Van Samarkand af verbreidde zich zyn zegevierend heir, aan welks hoofd hy ftreed, over geheel Azien; Per firn, een gedeelte van Indien, en Chineesch Tartarijen, wierden Provinciën van zyn Ryk; en na dat hy zyne overwinningen ten Oosten en ten Zuiden had voordgezet, trok hy ten Westen , naar klein ■ Azien , of Natoliën, waar de overwinningen van bajazeth zyne eigene overwinningen ontmoeteden. Na eene bedreiging en oorlogstoerustingen van twee jaaren , welke bajazeth dwongen de reeds begonnene belegering van Conjtantinopel optebreeken , trokken eindeiyk de beide Vorften, aan het hoofd hunner ontallyke legerknegten , op eikanderen af. Dat van timur wierd , volgens de kleinfte opgave , op 800,000 man, en dat van bajazeth half Soo groot gerekend; eii den ^den July 1402 was de p . Hitrk-  2*8 MAHOME0 DB TWEEDE merkwaardige dag , waar op, in de vlakte van AnA ram k]ei„ Azien, het lot van beider legers wierd beUi t..Timdr overwon niet alleen, maar maakte zich zelfs van den perfoon van bajazeth meester: welke, tot aan het einde van zyn leeven, in eene gevangenis moest biyven. S Had tiwur een vi00t gehad, dan zou deeze flag buiten twyffel den ondergang der Turkfche heerfchap! py ten gevolge gehad hebben , en misfchien Conjlai ttnopel zelf in zyne handen gevallen zyn. Want wie zoude hem hebben durven wederftaan , om naar der CfT Cn I " ^ ZyndC 0V^t der Turkfche magt geheel te vermeesteren ? - Maar alzo hy geene vloot had, maakte de kusten van Azien het einde zyner veroveringen uit; en wel haast, n a deezen beflisfchenden flag, wierd de overwonnene door den dood gelyk gemaakt. ZZ overleefde zyne gevangenfchap maar twee TI. wür zyne overwinning maar drie Jaaren; hy ftierf in tl\ 7k VM de" gr00ten M«« C^oo als men hem noemt; uitmaakte, verviel zoo fpoedig als betont. Deeze inval uit Azien , welken het Turkfche Rvfc °e ö£ ^ V£rderfS V°erde' ^ de Christenen, en byzonder Conflantinopel zei. ve, voor eenen tyd, van de aanvallen der Turken. Na de gevangeneeming van bajazeth raakten nog bovendien, zyne zoonen me[ elkander£ ^ ^ burgeroorlog, we]ke tot het Jaar l4,3 d^f doch waarvan het verhaal hier niet behoord. ï tus! fchen kon men hier by ligtelyk vooruit zien , dat dee. ze rust van geen langen duur konde zyn. Deeze ftorm  EN COHSTANTINOS PALJEEOGUS. 42f> itormhad, wel is waar, den boom van zyne takken beroofd, maar de ftam was ftaande gebleeven , en weldra fchooten die takken op nieuw uit. Naauwlyks had timur de Afiatifche Provinciën der Turken weder ontruimd, of deeze kwamen weder in het bezit van dezelven. Mahomed de eerfte, de jongfte zoon van den ongelukkigen bajazeth, verkreeg, omtrend dat Jaar 1413, niet alleen een overwigt over zynen broeder, maar verdreef ook de laatfte overblyfzelen der Mogolen, uit klein Azien ; en zyn zoon amürath de eerfte, welke in denjaare 1421 aan de regeering kwam , ging weder naar Europa over; veroverde Andrianopel; iloeg, even als zyn grootvader bajazeth , hier den zetel zyner regeering op ; vereenigde alle voormaalige Provinciën op nieuw , en herftelde, op deeze wyze , den voorigen glans van het Turkfche Ryk in eene zelfde maate, als hy den Christenen weder op nieuw verfchrikkelyk wierd. Wanneer de laatstgenoemden alles gedaan hadden wat zy konden,om geen deel te neemen in de twisten, welken tusfchen de zoons van bajazeth plaats hadden, dan zouden zy'er zich toch niet hebben kunnen uithouden, nadien de een of andere party, altyd fteun of hulp by hen zogt. Hun ftaatkundig belang had zekerlyk vereischt, om altyd de party van den zwakkeren te neemen ; dezelve tegen de magtiger te onderfteunen , en even daardoor de twisten gaande te houden , welken het eenig middel waren , om hun eigen ondergang, zo niet geheel af te wenden , ten mii ften te vertraagen. Maar Keizer manuel was onvoorzigtig genoeg om zich met den magtigen mahomed , de vader van amürath te verbinden ; eene vriendfchap die niet langer kon duuren, dan de fterkP 5 ft=  MAHOMED DE TWEEDE fte van hen beiden goedvond. En in de daad naamvi lyks zag amürath de II. zich op den Throon geplaatst* of hy ftond reeds in den Jaare i422, met een Lgger voor de poorten van Conjlantinopel Maar het noodlottig uur van deeze keizerlyke ftad was nog niet gekomen: inwendige verdeeldheden, welken in zyn Ryk ontftonden, dwongen hem , na eene belegering van twee maanden , dezelve optebreeken ; en zich met eene jaarlykfche fchatting, en de inruiming van het grondgebied, het welk den Christen Keizeren nog buiten Conjlantinopel en derzelver voorlieden overig was, te vergenoegen. Menig Leezer zal zich reeds verwonderd hebben, waaróm de Griekfche Keizer , in deeze benaauwde omftandigheden, geen hulp zogt, daar dezelve alleen te hoopen v^as : — namelyk by de Christen Mogenheden van het westelyk Europa. De magt der Turken was toch noch zoo vreeslyk niet, dat eene vereeniging van de geheele Christenheid haar het voorhoofd niet had kunnen bieden ; en het eigen belang der Christenen fcheen zulk eene vereeniging zoduidelyk te vorderen , dat men zeker had moeten voorondernellen, dat beide partyen , daadelyk de handen daartoe in een zouden geflagen hebben. Maar ongelukkig , wierden betden door een fcheidsmuur van elkander gehouden, welken zy met vereen%de kragten , ondanks alle gedaane onderneemingen ,-inet ter neder konden werpen. De ver* fchillen. e denkbeelden omtrehd eenige geloofs artikelen , waren het, welken deezen fcheidsmuur vorm-" den; en waar door die aanmerkelvke kloove tusfchen de VVesterfche en Oosterfche Kerk ontftaan is , die, zo als men weet, nog tot op deezen dag voortduurt. Scjioon nu deeze oneenigheden, volgens haaren aart, eigen-  EN CONSTANTINTJS PAE/SLOGUS. figï eipenlyk geen invloed op de ftaatkundige verbindtenisfen moesten gehad hebben, zo geloofde men toch, dat men niet eerder eene vaste ftaatkundige vriendfchap zoude kunnen onderhouden, dan na dat men het over de zaaken van den Godsdienst eens geworden was. Doch ,behalven dat, zo moesten, volgens den toenmaaligen toeftand van zaaken , alle ftaatkundige verbindtenisfen door de handen van de Pauzen gaan, wiens eigenbelang het vorderde , om eene vereeniging der Oosterfche en Westerfche Kerken , tot den eerften grondflag van een Traktaat, te maaken. In de daad, men had reeds lange aan deeze vereeniging gewerkt. Pauzen en Keizers hadden reeds verfcheidene maaien elkander de hand daartoe gebooden. Ja zelfs waren verfcheidene Keizers daarom in perfoon, van Conjlantinopel naar Italien vertrokken; maar veele oor- . zaaken liepen te zaamen , waardoor deeze onderhan< delingen, over het algemeen genomen, vruchteloos moesten afloopen. De herhaalde aanvallen der Turken waren meestal het teken tot de vernieuwing van dezelven geweest, zelfs tot nog maar weinige Jaaren voor den val deezer keizerlyke hoofdftad. Daar nu, bovendien, de geduurig aanwasfchende grootheid van amürath telkens vreeslyker wierd , zo fcheen de bekwaamfte gelegenheid , tot de uitvoering van dit ontwerp, zich nu aantebieden; wyl nu reeds zederd den Jaare 1417 , de hoofden der Westerfche Kerk, op het beroemde Concilie te Conjtants, en naderhand te Bazel , verzameld waren. Eene vereeniging tusfchen de beiden Kerken te weege te brengen , moest echter zulk een te fterk blinkend vooruitzicht voor hen geweest zyn.datzyin't geheel hun oogmerk daarin niet hadden I • ' . - '  *3ft ht AH O MED DE TWEEDE moeten fielten. Men ving derhalven eenige onderhandelingen aan met johannes pal^ologos , op éér* na de laatfte Christen Keizer in het Oosten. De Paus, en het Concilie , deeden alles wat zy konden', om hem voor hen te winnen; en toen johannes einde! lyk befloot, om zelf in de westelyke landen te komen, toen zeilde eene Pauslyke vloot naar Conjlantinopel, om hem en zyn gezelfchap aftehaalen ; en in Sprokkelmaand van den Jaare 1438 , kwam hy reeds te Venetien aan. Al het goud en de kostbaarheden welke men in Conjlantinopel konde vinden , had men tot deezen togt verfpild ; om zoo veel mog'elyk, in een blinkenden opfchik , te verfchynen ; doch dit was de hoogmoed van een Bedelaar , die , zoo veel te eerder zich in zyne waare gedaante moest vertoonen, daar het ryke en hoogmoedige Venetien al haare kragten infpande , om den zogenoemden beheerfcher van het Oosten, op eene hem waardige wyze, te onf vangen. Te Ferrara ontmoetten de Keizer en de Paus eikanderen; de laatfte deed hier zyn best, om een nieuw Concilie te doen byeenkomen , nadien de te Bazel verzamelde vaders geen lust hadden om over de Alpen te komen. Men befloot dus, onder zekere bepaalingen de verfchillende leerftellingen te vereenigen: welke vereeniging men intusfchen genoeg voorzien konde dat op niet zoude uitloopen , daar dezelve van de Westerfche Christenen niet algemeen wierd aanaenoomen; en daar de Keizer, en de Geestelykheid van het Oosten, niet bedachten, dat zy door eene enkele ondertekening van die vereeniging het geloof van het volk niet konden veranderen. In hetjaar 1440 kwam de Keizer,na eene tweejaarige afweezendheid, weder in Conjlantinopel terug, alwaar de  EN C0NSTANT1NUS PALJELOCUS. 233 de algemeene ontevreedenheid,als mede deblyken van dezelve,met welke hy ontvangen wierdt, hem reeds genoegzaam toonden hoe vruchteloos zyne reize geweest was. Ondertusfchen , hoewel het onmogelyk ware eene geloofsvereeniging tot ftand te brengen door deeze faamenkomst, zo lag 'er de Paus toch veel aangeleegen , dat de waereld ten minften eenige vruchten daarvan vertoond wierden. Om, gelyk in de elfde Eeuw , de geheele Christenheid tot eenen kruistogt tegen de ongeloovigen, te doen vereenigen, dit durfde hy niet hoopen: maar daarom behoefde hy toch alle hoop niet te laaten vaaren , om by eenige Christen Mogenheden iets uitterichten, waartoe de toenmaaligeftaatsgefteldheid van Europa , hem nog te meer recht verfchafte. Van de westelyke Ryken mogt hy zich geene hulp belooven , nadien dezelve , of reeds met hem famengefpannen , of genoeg met eikanderen te doen hadden ; maar van de oostetyke konde hy dit te beter vooronderftellen. De kroonen van Hongaryen en Poolen waren toenmaals op het hoofd van ladislaus vereenigd ; een jong en driftig Vorst , wiens eigenbelang hem noodzaakte , om de Turken zo veel mogelyk, te verzwakken. Aan johannes hüniades , Waywode van Zevenbergen , een gelukkig Avanturier, had hy eenen goeden Generaal ; de Griekfche Keizer beloofde hem , met alle krachten de zaak der Christenen te zullen onderdennen ; en de naam van een Religie Oorlog werkte fterk genoeg , om de gemoederen der Polakken en Hongaaren te doen ontvlammen. Ook rekende men op de hulp van Venetien en Genua. De overige zwaarigheden wierden door de welfpreekenheid van den Pauslyken Nuntius, wechgeredend: de oorlog wierd beflooten , es  224 MAHOMEö DE TWEEDE en ladislads trok in het Jaar 1443 over den Donau. Het geluk verzelde zynen togt, en daar de turkfche wapenen, ten zelven tyde, op eene andere plaatze bezig waren, zo bood men hem, op zeer voordeelige voorwaarden, den vreede aan. De veele aangebodene voordeelen haalden ladislaus over, om dezelve aanteneemen, en de Turken fcheenen, door eene geringe opoffering, een onweder afgewend te hebben het welk hunne geheele heerfchappy in Europa den ondergang fcheen te dreigen. Men kan zich evenwel ligtelyk verbeelden , hoe groot de ontevredenheid van den Paus, en de overige met hem verbondene Mogenheden , was. Het ge. heele oogmerk van den kruistocht werd hier door gemisr. Zy allen trokken leedig weder naar huis, en lacislaus alleen was het die 'er voordeel van trok. Naauwlyks was de vreede geüooten, of de klagten verhieven zich daar door algemeen. Nu ware het, zo men zeide , de rechte tyd, om den erfvyand dei* Christenen uitteroeijen. De Venetiaanfche en Genuaafche vlooten hielden den Hellespontis bezet; de Grieken zelve hadden zich gewapend , en het *e»n fterker was dan dit alles, in de Provinciën &van Turksch Azien was een vreeslyk oproer tegen amurath ontftaan. Dit laatfte bericht maakte een' byzonderen indruk op ladislaus. De Pauslyke Afgezant bracht hem daadelyk onder het oog, dat hy door den geflootenen vreede, een verrader der Christenen geworden was; en dat hy niet verplicht was , om dien vreeie te houden , maar veel eer om dien te verbreekeu. Deeze herhaalde vertoogen maakte eindeiyk indruk op den Koning; hy had den gantfchen winter dóór tyd om hier op te denken , en de uitflag viel, tot  EN CONSTANTÏNUS PAL-tètORUS. 235 tot zyn eigen ongeluk, eindeiyk naar den wensch van den Paus uit. In het Jaar 1444. trok hy met zyn Le,ger andermaal over den Donau; verbrak den onlangs bezworen vreede, en drong op nieuw tot de Turkfche Provinciën in. Zyne overwinnende benden trokken zonder tegenftand voord, tot zy eindeiyk te Warna in Bulgarien , den Sultan amuratu zelve , aan het hoofd eens legers van 6o,coo man, tegens hen zagen aanrukken. • Amürath had, niet lang vóór dit g.beurde , om een gerust leeven te fmaak en , vry willig de regeering nedergelegd; zich naar Azien, en in de eenzaamheid begeeven; en was voorneemens geweest om aldaar het overfchot van zyne dagen door te biengen. Maar deeze vliegende ftorm uit Horgaryen , onttrok hem aan zyne ruste. Zyne foldaaten , welken gewoon waren geweest, om onder hem te overwinnen , wilde ook nu onder hem vechten, terwyl hy op de trouwloosheid der Christenen zyne hoop tot de overwinning vestigde. Uit Azien eilde hy naar Andrianopel. De Admiraal van Genua , welke met zyne vloo' den Hellespontis bezet hield, wierd omgekogt, om amürath den doortogt gemakkelyk te maaken ; ën dus rukte hy van Andrianopel, aan het hoofd van zyn leger , den Christenen te gemoete. Warna was, zo als wy gezegd hebben, de plaats, waar beide legers eikanderen aantroffen , en den 10 November 1444, de dag, die hun beider lot beflischte. Toen de Sultan met zyn Leger zich vertoonde, zonk de moed der Christenen reeds, nadien zy hem voor fterker,en zich zelven voor zwakker aanzagen,dan zy te vooren geloofd hadden. Zy zouden mogelyk daadelyk terug zyn getrokken, wanneer het niet reeds te laat  23& MAH0MED DE TWEED! aatgeweest ware, en ladislaus niet befiooren had ; om te overwinnen ofte fterven. By den eerften aanval' welke op den vleugel van het Turkfche Leger gefchiede' wierd deeze tot wyken gebragt; en amürath zelve' zoude reeds op de vlugt gegaan zyn, zo niet een oude Janirfaar , zyn paard by de teugels vast gehouden en hem zyn pligt herrinnerd had. Hy verzamelde dus* zyn geflaagen heir weder by een; riep, met opgeheven handen , den God der waarheid , en jesus , de Propheet der Christenen , als wreeker van de trouwloosheid der Christenen aan; en drong, aan het hoofd zyner Janitfaaren , die nog onvermoeid waren , en aan het gevecht geen deel gehad hadden, op de Christenen in. Deeze hadden , by het vervolgen, hunne gelederen geopend , zich te verre voorwaards begeeven , en ftootten derhalven op de geflootene gelederen der Janitfaaren , als op eenen muur af. De vleugels der Turkfche armée wonnen hierdoor tyd , om zich weder te herftellen, en greepen de Christenen op zyde aan ; ladislaus zelve , verloor zich in de verwarring van den flag; amuraths lans zoude hem van 'tpaard geworpen hebben. Genoeg, hy viel, en zyn afgeflagen hoofd was voor de Turken het merk der overwinning, zoo als het voor de Christenen het teeken tot vluchten was. Tienduizend Christenen vielen in deezen flag, en johannes hunjaoes redde flegts , met veele moeite, de overgebleevenen van het heir der Christenen. Zoo viel dan eindeiyk de laatfte fteun van het Griekfche Keizerryk; en het bleek duidelyk uit deeze geheele onderneeming, dat de toeftand der zaaken niet beeter , maar wel flegter geworden was. De Godsdiensthaat wieid daardoor meer aangevuurd, en de Grie-  EN CONSTANTINÜS PALiEOLÖGUS. 237 Grieken wierden nu, als de verklaarde vyanden der Turken befchouwd. Amürath had , deeze vöorgenoomené vereeniging der Christenen , reeds met fcheele oogen aangezien, en op alle wyzen trachten te verhinderen : hy had nü de gevolgen daarvan ondervonden; defnoode vreedèbreuk moest hem nog meer verbitteren, en hem volkomen Overtuigen : dat voor zyne Natie in Èuropd geene zekerheid zoude te vinden zyn, zo lang Conjlantinopel voor hem haare poorten niet had geopend. Ook konde deeze Stad haar lot genoeg voorzien. Dan, hoe veele reden Keizer johannes pal^eologuS tot vreezen , en amürath tot hoopen had, zo fcheen het toch van de voorzienigheid beflooten te zyn, dat de laatften zo min den zetel in Conjtantinopel beklimmen , als de eerfte denzelven verliezen zoude. Eeri (louter en gelukkiger Avanturier was het, die den val van deze keizerlyke hoofdftad , nog voor eenige jaa-s ren tegenhield. George castriota, of scanderbeg (Vorst ALÉxander. zo als de Turken hem noemden), is in dé gefchiedenisfen van die tyden te veel beroemd , en te zeer als medewerkend perfoon daarin begreepen, dan dat wy hem hier ftilzwygend zouden kunnen voorby gaan. Hy was de vierde zoon van johannes casTriota, Vorst van Albanien; die, toen zyn land tot eene turkfche Provincie gemaakt wierd, reeds in zyne jeugd aan het hof van den Sultan kwam ; als Mufulrnan aldaar werdt opgevoed , en naderhand onder het Turkfche leger in de wapenen ftond, en vocht. Het is nog onbeflischt , of het eergierigheid, óf Wel wraakzucht ware, over het wegneemen van' zyn* vaders vorstendom , dat hy nimmer als ondefdaanf HisTORiK. V. DeeL Q &éf!  «3^ MAHOMED DE tweede heeft willen dienen : dit is zeker, dat hy een middel uitvond, het welk hem in ftaat ftelde, om zyns vaders erfdeel weder te verkrygen. Wanneer in het jaar 1443, by den gelukkigen inval van ladislaus , de Turken geflagen waren , maakte scanderbeg zich de daar by plaats hebbende verwarring ten nutte; overviel den reis effendi , of Secretaris van Staat; zette hem den dolk op' de borst, en dwong hem, om op (taanden voet , op last van den Sultan, een Patent aftevaardigen, m het welk hy, als Gouverneur van Albanien, zyn vaderlyk vorstendom , werd benoemd. De Secretaris van Staat gehoorzaamde beevende , en wanneer scanderbeg verkreegen had wat hy begeerde, ftiet hy hem een dolk in het hart, op dat zyn geheim niet aan den dag zoude komen. Nog dien zelfden nacht wierp hy zich op zyn paard, en eilde, door weinigen zyner vertrouwden vergezeld , daadelyk naar Albanien. Het Patent, of de Firman van den Sultan, opende hem, zonder moeite, de poorten van Croya , de yoornaamfte vesting deslands; en naauwlyks zag hy ^ 'er zich meester van, wanneer hy het momtuig afrukte , den Propheet en den Sultan gehoorzaamheid ontzeide ; en zich, als de regtmaatige bezitter van zyns vaders vorstendom , liet inhuldigen. Onderneemingen van dien aart waren in dat tydperk meer mogelyk dan nu; nadien eene menigte van gelukzoekers, op den eerden wenk , als huurlingen toefchooten, en de Godsdiensthaat genoeg in ftaat was, om de aanhangers der verfchillende partyen in de wapenen te brengen. De roem van deze zyne dapperheid , en de yver voor den Godsdienst, wiens zaak hy voorftond, deedt wel haast een heir om  SN CONSTANTTNUS PALJtOLOGüS. £3$ bm hem heen vergaderen, .met het welk hy, onderfteund door zyn eigen verftand en ondervinding , zich in ftaat gefteld vondt, om in debergachtigfte deelen vari Albanien, de herhaalde aanvallen der Turken, tot aan het einde zynes levens , gelukkig te kunnen wederliaan. De onderneemingen tegen deezen Vorst, die men nimmer geheel konde onderdrukken, en eenige binnelandfche onlusten , hielden amürath bezig , die boven dien de rust beminde, en tot geene groote onderneemingen meer geneegen was, wanneer hy niet daar toe gedwongen wierd. Het overfchot zyner dagen, en de zetel des Griekfchen keizerryks hadden rust, tot dat hy, zo wel als johannes pal. letten zoude." Constantin , de nieuwe Keizer van Griekenland, zag de gevolgen in, die deeze onderneeming hebben zoude, en was de eenige, die moed genoeg had, om geweld met geweld te keer te gaan; maar zyne voorflagen waren te zwak , om indruk op zyne Staatsbedienden te maaken, die eenen zeekeren , hoewel laateren , ondergang den voorkeur gaven , voor eene mogelyke, doch minder waarfchynelyke, redding. Mahomed bouwde dus ongeftoord Vóórt, en het viel hem geenzins moeilyk een voorwendzel te vinden tot vyandlykhederï. De trotfche en ipoorelooze handelingen der Turken verbitterden de Grieken meer en meer; en wanneer de eerfte het eens zoo verre gebragt hadden, dat zy hunne paarden, in het koorn van de laatften lieten grazen, kwam het tot een ge« vecht, in het welk van beide zyden, verfcheidene lieden verflagen wierden. Dit voorval (in Juny 1452) was het eerfte teken, tot openbaare vyandelykheden, en verbreidde reeds de fchrik in de hoofdftad : de poorten wierden gefloten , alle verkeering hield op, en mahomed zelve , maakte 'er geen geheim van , dat de voltooijing zyner vestingwerken , welke hem meester van den Bosphoruï maakte, hem alleen verhinderde de belegering te beginnen. Hy zag die vesting nog voltooid in den herfst van dat zelfde jaara en eene fchatting , welke hy van alle doorvaarende fchepen nam, was het eerfte gevolg daarvan. De winter wierd aan beide zyden , op eene zeer ver-  EN CONSTANTINUS PALiSOLOGÜS. £41 verfchillende wyze doorgebragt. Mahomed bereidde zich tot groote onderneemingen ; alle de Provinciën van zyn ryk, moesten hem volk leveren ; zyne grootfte zorge was voor de verbetering en vermeerdering van zyne Artillerie; daar het gebruik van het grof gefchut, zo als van het kruid, in 't algemeen pog in deszelfs kindsheid was, zo geloofde men dat bet de groote der kanonnen was, welke dezelve verfchrikkelyk maakte , en men vervaardigde om die reden eenigen van zulk eene ontzachelyke groqte, dat men vooronderftelde dat eenige fchooten uit dezelven , genoegzaam zouden zyn, om de wallen en muuren van Conjlantinopel plat te fchieten. Geheel anders zag het daar tegen in Conjlantinopel uit. Dat het onweêr, het welk zich reeds te faamen getrokken had, fpoedig zoude uitbarsten , zag men voor uit: maar hoe zoude men een middel vinden , om het aftewenden, of zich tegen hetzelve te beveiligen? In het westelyk gedeelte van Europa was geen byftand te hoopen; Frankryk en Engeland waren tegens eikanderen in oorlog, en Keizer fredrik de III, had met zyn eigen, onderdaanen, en de Hongaaren en Boheemers zoo veel te doen, dat hy aan geenen oorlog tegens de Turken denken konde: ook was den haat wegens de Godsdienstverfchillen in dee? ze ongelukkige tyden zo groot, dat de Griekfche Christenen, hunne broederen in het westen nog veel meer als de Mufulmannen haateden. Conjlantinopel was zeker toenmaals eene volkryke Stad; men telde over de 100,000 inwooners in de* zelve; doch naa een naauwkeurig onderzoek, vond men niet meer dan 4000 mannen , op welken men zjch, byeene verdeediging des vaderlands, veslaater^ q 3 konde 5|  34* MAHOMED DE TWEEDE konde: en hoe zouden deezen zulk eene uitgebreide Stad, tegen de aanvallen van zulk een talryk heir, befchermen ? De eenige en algemeene hoop werdt gegrond op den moed en de werkzaamheid van den Keizer zelve, die niets naliet, om zich in een goeden ftaat van verdeediging te zetten. De 4000 mannen wierden in de wapenen geoeffend, bier by kwam nog een verfterking van 2000 man dappere hulptroe. pen, onder aanvoering van een edelman van Genua, giustiniani geheeten. De muuren en vestingwerken wierden verbeterd, en den ingang tot de haven, om de vyandlyke vlooten het inloopen te beletten , met een keten afgefloten. De Turkfche macht wordt zoo verfchillende opgegeeven, dat het onmogelyk is, om met grond deswegens iets te kunnen bepaalen. Eene der geloofwaardigfte gefchiedfchryvers , rekent die macht op 250,000 man; maar een groot gedeelte van dezelve,of wel het meeste, beftond uit volk, dat 'er zich by gevoegd had, om buit te maaken. Het Corps Ja. nnfaaren, de ziel van het Turkfche leger, wierdt op met meer dan 15000 man gefchat; hetzelfde had mede plaats by de Turkfche zeemacht. Eene talryke vloot van meer dan 300 zeilen bedekte de zee van Mar. «ra, maar flegts ,8 van dezelve waren oorlogfche- Pen of gewapende Galyen; alle de overigen dienden enkel tot het £n ea ^ * a middelen en foldaaten. JZ** hetRjaargetyde hec toeliet, verzamelde mahomed zyne Benden , en brak met hen tegen Cm. df2fdTGDekk,eine s—'—Vol de macht der Grieken waren, onderwierpen zich aan 'emi3,s de tafic IgewMfin zkh voor den pp..  EH CONSTANTINUS PALAtOLOGDS. 24$ opkomenden ftormwind vernederen; en hier door vondt hy gelegenheid om, op den öden van Grasmaand 1435, zynevaanen voor de poorten van Conjlantinopel te planten. Van de drie zyden dezer Stad kon men haar flechts van de landzyde aangrypen; de Haven was, zo als reeds gezegd is, geflooten; en de Turkfche vloot te zwak, om van de zyde der zee, een aanval van hen te moeten vreezen. De beftemming der vloot was eigenlyk, om den toevoer afte fnyden, daar zy de beiden Zeeboezems bezet hield ; terwyl de Sultan deeze Stad, van de landzyde, beftormde. Ten deezen opzichte vormde zyn leger eene linie , welke zich van het hoofd van de haven, ten zuiden tot aan de zee, of tot aan het flot der zeven toorens, uitftrekte. Het middenpunt van hetzelve maakte het Corps der Janitfaaren uit, by hetwelk de Sultan zelve zich gevoegd had; de overige Benden lagen aan beide zyden verfpreid; terwyl een linie van verdeediging hen tot wederftand verftrekte. De Voorftad Galata , aan de andere zyde van de haven gelegen, was door een byzonder Leger ingefloten , niet zo zeer om haar te belegeren , als wel om haar te bewaaken ; want deeze Voorftad ftond toen met de Stad in een zeker verband. Zy was voor 200 jaaren reeds" door de Grieken als een leengoed ingeruimd , aan een ryk man van Genua, welke aan de zwarte Zee woonde ; had vervolgens , by de afneemende macht van het Griekfche Keizerryk, eensdeels door toegeevenheid 3 anderdeels door geweld, zich verfcheidene gewigtige voorrechten aangefchaft ; en had, voor het begin van deeze belegering, getracht, om door een byzonder Q 4 Trak-  £44 mahomed de tweede Traktaat, het welk mahomed gaarne met haar floot, nadien het aan hem ftond, hoe lange hy dit Traktaat houden wilde, een gevaar van zich afteke»r°n voor het welk zy, vroeg of laat, eens zoude moeten bukken. Wanneer men, op deeze wyze, de macht van de Be^ legerden, en van de Belegeraars tegen eikanderen in de weegfchaal legt, dan fchynt dezelve zekerlyk aan de zyde van den laatften overteflaan, zodanig, dat men geloofd zoude hebben, dat de eerfte zelfs geen oogenblik, het evenwigt zoude hebben kunnen houden. Maar wanneer men bedenkt, dat de kunst om Steden te belegeren, als mede het gebruik van het zwaar gefchut, toen nog niet in derzelver uitgebreidheid bekend was: dat de belegerden tyd gehad hadden, om hunne vestingweiken te herftellen ; dat zy eenen dapperen iianvoerer aan hun hoofd hadden; en eindeiyk, dat by hen flechts overwinning, of ondergang gold; dan ziet men ligt, dat de Turkfche veroveraar toch zwaa. righeden te overwinnen had, die alle zyne werkzaam-, beid en moed vereischten. De wyze van vestingbouw van dien tyd, namelyk bet aanleggen van een dubbelen muur, meteen diepen gragt in de midden, bragt het mede, dat de belegeraar , zyn eerfte hoop op zyn zwaar gefchut moest ftellen: hy moest den voorften muur plat fchieten, en zich dan een' weg door de gragt b.aanen, om den agterrten te kunnen befchieten. Van veertien verfchillende batteryen, wierd, uit dien hoofde, de eerfte ïpuur onophoudelyk befchooten, en de zwaarte van het gefchut herftelde het gebrek van fnelheid, in het weike men toenmaals nog die verwonderingswaardige hoogte niet befteegen had, tot welke men in on2(J da*  en cqnstanttnus palaolocus. 245 dagen gekomen is. De grootfte der Kanonnen van dien tyd, welken onder den naam van mahomeds Kanon bekend is, fchoot een fteenen kogel van 600 ponden. Zeven maal daags kopde men dezelve flegts afvuuren, en dit fchrikkelyk werktuig fprong toén eindelyk, en befchadigde eene menigtes menfchen , welke 'er naby waren. Het aanhoudend vuur, het welk de Turken, door de ondervinding geleerd, van tyd tot tyd eene betere richting gaven, bleef niet zonder uitwerking: een gedeelte van den voorften muur ftorte in, en de Turken beproefde daar op daadlyk, om door de daar door gemaakte opening heen te dringen en de gragt te vullen. Een houten Tooren,met legertakkebosfchen aangevuld, en op wielen geplaatst, wierd tegen de opening aangefteld, en diende ten zelfde tyde, tot een magazyn voor de uitdieping der gragt, en tot wederftand by de aanvallen op den muur. Deeze eerfte onderneeming fcheen, in de daad, een gelukkiger uitgang te belooven, dan men er zich van voorgefteld had. De groote menigte van legertakkebosfchen , die djkwils met de menfchen ten zelfden tyde in de gragt vielen, vulde een gedeelte van denzelve., en een Tooren in den vyandelyken muur, leed zoo veel, dat de vallende nacht alleen den Turken noodzaakte om eenen aanval te eindigen, die zy den volgenden dag zeker hoopten j te voleinden. Maar de werkzaamheid van den Griekfchen Keizer, gepaard aan den yver zyner foldaaten, verydelde deeze hoop; de houten Tooren wierd, in 'het duister van den nacht in vlammen gezet, de gragt wierd hier door uitgeleegd, en de befchadigde Tooren in den muur, zo veel mogelyk weder herfteld, De eerfte aanval was dus gelukkig afgefiaagen, en, Q 5 in  24-6 MAHOMED DE TWEEDE inden tyd, dat mahomed hier nog over in woede was, ging voor den Christenen onverwagts een nieuwe flraal van hoop op. Op bevel van den Keizer waren, op de Eilanden van den Archipel, eenige fcheepen met levensmiddelen, krygstuigen en volk bevracht; even na deezen aanval verfcheenen vyf van dezelven, welken regt naar Conjlantinopel toe ftuurden. Het zien van dezelven herftelde in ééns weder de nedergeflaagen hoop, in de belegerde ftad ; maar met deeze vreugde vereenigde zich ook te gelyk die benaauwdheid, dat deeze hulp te vergeefs zoude zyn , want hoe zouden deeze fchepen hunne haven kunnen be. reiken? Zy hadden reeds lange geaarzeld, om zonder geweld zo verre te kunnen komen; de Turkfche fcheepen hadden den Hellespont reeds geflooten , en derhalven moest eerst door een Zeegevegt beflischt worden, of zy in de haven van Conjlantinopel zouden inloopen, of niet. De Turkfche vloot ftelde zich in flagorde, en vormde , trotsch op haare meerderheid, een halve maan, wiens beide punten de beide oevers bereikten. De fcheepen der Christenen beter bemand en beftuurd, hoewel in geringer aantal, zeilden moedig op dezelve in, terwyl de oevers van de zee met eene menigte aanfchouwers bedekt waren , die daar zy, bevreesd , op den uitgang hoopten, elk hunne party, door hunne ftemmen en toeroepingen trachteden aan te moedigen, mahomed fteeg zelfs te paard, en jaagde naar den oever. Zyne ftem en zyn gezicht moedigde zyne foldaaten aan; en ongeduldig, dat hy aan het gevecht geen deel konde neemen, fpoorde hy eenige reizen zyn paard aan, om in zee te fpringen. Het gevecht werd nu ten tweeden en derden maale voor zyn gezicht op zee (begonnen, maar by  EN CONSTANTINUS ÏAL^OLCGCS. 24? %y den derden aanval die heviger en bloediger was, dan de twee eerften, moest de overmagt der Turken, voor de krygskunde der Christenen wyken. Zy braken gelukkig door de Turkfche linie heen, jaagde de verftrooide fcheepen, met groote fchaade, uit eikanderen, en zeilden, in volle zegepraal, onder de geduurige toejuichingen des volks , over de keten , welke de haven affloot, en nu nedergelaaten was, de haven van Conftantintpel binnen. Deeze gebeurtenis trof niet weinig de opgevatte hoop van mahomed. Zyn ontwerp om de ftad alleen van de landzyde in te neemen, was zoo goed als verydeld ; want daar dit hem te vooren reeds zwaar was voorgekomen, hoe zoude hy nu hetzelve kunnen uitvoeren, daar zyne macht zoo zeer verzwakt, en die van zyne vyanden , zo verfterkt was geworden? Hem bleef dus niets over, dan de macht der vyanden, daar door te verzwakken, dat hy denzelven verdeelde, terwyl hy de ftad van meer zyden tegelyk aanviel. Maar ook, hier fcheenen onoverkomelyke zwarigheden te zyn. De zyde aan de Haven was, door den voorgehangen keten , gefloten, en de zyde aan de zee zoo goed verzekerd, en zyn macht zo zwak, dat hy niet wel hoopen konde om daar een gelukkigen aanval te durven waagen. De keten welke de haven floot, door de kragt zyner fcheepen te vernielen, veroorloofde hem de flegte toeftand, en de zwakte zyner fcheepen niet; maar-juist deeze onvolkomenheid van zyne vloot, vooral van de oorlogfcheepen, maakten hem de uitvoering van een ontwerp mooglyk, het welk men op onze fcheepen , voor dwaas zoude houden; doch waar van men ondertusfchen in de oude gefchiedeiüsfen, toen de oor* log-  f4& MAHOMED DE TWEEDE Jogfcheepen nog niet tot die ontzagchelyke grootte waren gebouwd, meer voorbeelden vindt. Daar de gewoone weg tot de haven geflooten was, goo nam mahomed het befluit, om zich zelven eenen anderen weg te baanen ; en daar hy zyne fchee» pen niet te water konde binnen brengen, zulks dan te land te doen. Om de voorftad Galata, wierd epn weg gebaand, en met planken belegd; deeze wierden met vet beftreeken , op dat de daar op gelegde rollen zoo veel te beter zouden kunnen omwentelen; en op deeze wyze wierd het ontwerp tot eene onderneeminggemaakt, het welk niet minder ongelooflykfchynt, als het doen fpringen van rotfen, door azyn; het welk Pannibal eens beproefde : indien het niet door de zoo even verhaalde omftandigheid, in het wonderbaar© eenigzins verminderd, en door de eenpaarige getuigenisfen van alle gefchiedfchryvers, bevestigd wierdt. Na dat alle deeze voorloopige fchikkingen gemaakt waren, wierden 80 ligte vaartuigen, van 50 tot 30 riemen, aan den oever van den Bosphorus gebragt. Men zette dezelve op rollen, en trok hen door katrollen voort; en op deeze wyze klauterde deeze Turkfche vloot, zoo als zeeker Schryver zegt, in één nacht, tegen den oever op; Huurde met uitgefpannenezeilen, over de vlakte, en wierd aan de andere zyde van de haven, in 't water gelaaten;ën wel aan eene plaatfe, die zoo ondiep was, dat de grootere fcheepen der Christenen zich onmogelyk tegens hen konden Hellen. Deeze onderneeming verbreide zoo veel te meer? der fchrik in de ftad, hoe buitengewoon en wonderlyker zy was. Men had met een overwinnaar te doen, die ook in ftaat was het uiterfte te waagen, en zo yeel meer te yreezen was; hoe meer hindernisfen meq herr^  en constantinüs pal jeologü8. 249' liem In den weg leidde. Ook verzuimde mahomed niet, om zich van de eerfte ontfteltenis der Christe* nen te bedienen. Zo dra hy het bovenfte gedeelte van de haven, met zyne Vloot en troepen ingeuoomen had, bouwde hy daar een dam , of liever eene dryvende Battery, welke hy met zyne zwaarfte Artillery bezette, en daarmede onophoudelyk de havenzyde befchoot. Zekerlyk ondernamen de Christenen , om deeze zyne battery in brand te fteeken, doch deeze onderneeming kwam hen duur te ftaan; zy verlooren daar door eenige hunner beste fcheepen, en verfcheidene manfchappen. Op deeze wyze van beiden zyden aangevallen, zonder hoop van eenige buitenlandfche hulp , zag Con« Jtantinopel haar onvermydelyk lot naderen; de onophoudelyke kannonade van de landzyde had verfcheidene toorens, en een gedeelte van den muur, ter nedergeworpen. Het geringe aantal van verdedigers was door het gevecht en de arbeid gefmolten, en de geest van tweedracht en van argwaan verbreide zich onder hen, naar maate het gevaar groeide. Gebeden , beloften en eigen voorbeeld, was alles waar door constantyn den moed van de zynen trachtte levend te houden ; zeker veel te zwakke wapenen tegens zulk een machtigen vyand! Mahomed , van zyne zyde, geloofde dat het uur nu gekomen was, in het welk een' algemeenen ftorm zyne onderneeming met zege zoude bekroonen. Zyne aanbiedingen (hy eischte fchattingen en overgang tot zynen godsdienst) waren verworpen; en hy verklaarde daarom, dat hy, of den.Troon in Conjlantinopel beklimmen , of zyn graf voor haare muuren vinden zoude. De toebereidzelen tot den ftorm wierden geslaakt  25° MAHOMED DE TWEEDE maakt, en de dag welke hy daar toe koos, wierd; naar de regelen der Aftrologie bepaald. Het was den 29 van Bloeimaand, des Jaars ]453, de 53 dag na dert aanvang der belegering, en de derde Pinkfterdag voor de Christenen. Een ontwerp, zoo als men hedendaagse», ▼oor de ftrydende legers maakt, was by eene zoo wei. nig krygskundige Armee, niet mogelyk. Mahomed konde alleen de plaatzen aanwyzen waar men den aan. val zoude doen, en de Bevelhebbers zyne bevelen gee. ven? Hoe,dezelve uit te voeren, moest hy aan heri en de foldaaten over laaten. Meerder dan dat alles werkten zyne bedreigingen , en zyne beloften ; de fterkfte middelen in de hand van eenen dwingeland. Op den dag vóór den ftorm , verzamelde hy zyne voornaamfte krygslieden by een; een onvermydelyke doodftraffe werd voor elke lafhartige, of traagen bepaald; daar tegen het beduur over eene Provincie aars hem beloofd, welken het eerst de vyandelyke muuren zoude beklimmen. Eene algemeene reiniging, volgens de turkfche zeden, zoude den byftand der Godheid naar zich trekken , ten zelfden tyde, dat de Christenen, en den Griekfchen Keizer, door hunne gebeden in de Sophia Kerk, nu ten laatftemaale , dezelve trachteden af te bidden* Mahomed wilde, dat de volle dag getuige van zynen roem zoude zyn; zyne troupen moesten daarom den nacht in het leger door brengen ; offchoon hun veldgefchrei den belegerden den fchrik van den naderenden dag aankondigde. „God is God, en mahomed is zyn Propheet." Deeze woorden klonken van alle zyden, terwyl het licht van hun wagtvuur, den horizont in vlammen fcheen te zetten • snaar naauwlyks begon de dag aan te lichten, of het Too-  IN COITSTANTINÜS PALuBOLOGUS. 2JS, Tooneel veranderde. Een fchrikkelyk vuur van alle batteryen, opende het Schouwfpel, en in den damp gehuld , naderde de fcheepen en de troupen de muuren. De ligte fcheepen der Turken kwamen tot in het bovenfte deel der haven, en onmiddelyk aan de ftad; zy waren met ftormladders en alle nodige gereedfchappen voorzien, en den aanval was voornamenlyk tegen het westelyke hoofd der ftad gericht; waar zy van de landtroepen het eerfte konden onderfteund worden.. Aan de landzyde was de voorfte muur, door het aanhoudend kanonvuur, reeds grootendeels ter nedergefchooten, en had door deszelfs puin tevens verfcheidene deelen van de gragt gevuld. Het eerfte werk der Belegeraars was dit werk te voleinden. De moedigfte van zyn Leger moesten voor aan dienen om de kern der troepen , die volgen zouden , met hunne takkebosfchen den weg tebaanen. De Christenen Honden deezen eerften aanval ftandvastig door; geen enkel fchot miste: by den digten drom van voortdringehde vyanden, was Jiet byna onmogelyk om mis te fchieten: doch de ligchaamen der verfiaagenen, werden hen zelf nadeelig, wyl zy flegts dienden om de volgenden den weg, door de gragt, te baanen , in welken zy geworpen wierden. Maar de menigte hunner vyanden overtrof die van hunne pylen en kogels; mahomed liet telkens nieuwe benden aanrukken, tot dat hy geloofde dat de weg nu, voor het beste gedeelte van zyn L eger genoeg gebaand was: nu was het oogenblik daar, waarin tot het leeven of den dood moest beflischt worden. Het Corps Janitfaaren, dat zich tot hier toe ftil had gehouden, om dus met te meerder kracht te kunnen vechten, brak nu op. Mahomed, aan het hoofd van  ï52 MAHOMED DE TWEEDE een ander Corps, van 10,000 man, onderfteunde en moedigde hen aan tot den ftryd ; de donder der Batteryen wierd van alle zyden verdubbeld , en wanneer haare wolken van damp, deszelfs bloedige tooneelen verborg, drong deeze vreeslyke drom, gelyk een weêrbarltenden ftormwind voorwaard: de lyken der verilaagenen, en de ruïnen der muuren, baande hen den weg door de gragten. Zy kwamen aan den tweeden muur, en daar ieder de eerfte wilde zyn om, den beloofden prys te ontvangen , klommen zy als mieren 'er tegens op. Hassan eenjanitfaar, groot gelyk een reus, was de eerfte, die denzelve beklom. Van de 30 zyner medehelpers, welke dit geluk met hem wilde beproeven, vielen 'er 18 ; en offchoon hy zelfs door den aandrang terug geftooten wierd , zo volgde hem echter verfcheidene anderen, voor welken zyn zabel plaats had gemaakt. De verwarring groeide elk oogenblik „ en het lied der overwinning, door de Turken gezongen, was het fterflied van het Romeinfche ryk. Intusfchen (tonden de Christenen nog pal, zo lang de Keizer, en hunne aanvoerer aan hun hoofd voch» ten. Giustiniani de Genuefer, was de eerfte, welke door eene wonde genoodzaakt wierdt om het gevecht te verhaten. Hy zogt naar redding, maar vondt dezelve flechts voor weinige uuren, want daadelyk daarop ftierf hy aan zyne wonden. Hy, en de Keizer, hadden de ziel van het gevecht uitgemaakt; zyne terugtogt, op welken veele van zyne benden volgde, deedt de weegfchaal aanmerkelyk overhellen aan de zyde der 'l urken, en verzwakte den tegenftand zyner verdedigers. Eindeiyk drongen de Turken , van aBe zyden , doos  fcN COtfSTAtfTÏN'US PALAOLOGUS. t& ïloor en over den muur. Te vergeefs trachte de Keizer eënen ftrbom te beletten, die overal inbrak ert over zynen dam heen vloeiden. Evenwel wilde hy de laatfte zyn, die met denzelven medegevoerd wierd. Omringd van zyne beste krygsknegten ± die * by reijen aan zyne voeten vielen, vocht hy zoo lange $ -tot de weegfchaale zonk. Het laatfte uur zyns ryks was gefiagen , en hy had beflooten om hetzelve niet té overleeven. Om het gevaar te ontgaan van ge.vangen te worden genomen , wierp hy het purper van zich , dat hem boven anderen deedt kennen ; mengde zich op nieuw in het gevecht, en verloor zich eindeiyk in het gewoel van den flag. Da gefchiedenis heeft zyn einde niet aangetekend; hy viel onder eene onbekende hand ; maar begraven onder de ruïnen van zyne heerfchappy, richtte hem deeze, ten zelven tyde, zyn graf, en een vereerend gedenk- ■ teken op. Met zyn val was ook de verovering van Conftanife 'nopel voleind. Terwyl aan de landzyde, de muureri beklommen wierden, baanden de Turken, ook aan dei haven zyde, voor zich eenen ingang in die Stad; - Alles wat nu nog verdeediger heette, vluchtte iri het binnenfte van de Stad; en nadien de wallen hen eenen fteun weigerden, zo zogten zy dien nu by dé Altaaren. De fchrik en het gewoel verbreidde zich van tyd tot tyd in de afgelegenfte ftraaten. Vrouwen, kinderen en oude lieden, zochten daar hulp, waar de krygslieden die zochten; eene onwillekeurige dryfveer voerde hen meest alle naar de Sophia Kerk; en in één uur was dit gebouw opgepropt van ongelukkigen, welken hier beevende den uitflag Van hun lot afwagteden. «isTOkiK. V. Duel. &  *54 MAHOMED DE TWEEDE De overwinnende benden verfpreide zich inmsfchen door alle de ftraaten der Stad. De buit was voor hen, alleen de gebouwen moesten zy verfchoouenj dit was de last van den Sultan. Nu volg* den de fchrik en jammer - tooneelen , voor welken de hand van den gefchiedfchryver liever een voor. hangzel trekt, De roofzucht zelve ffilde het bloed» vergieten , want de Inwoonders wierden tot flaaven gemaakt , hunne kostbaarheden geroofd, en alle kunstwerken en bibliotheken voor altyd vernietigd. De plundering was in weinige uuren volbragt. 'rrr.n Nog voor den middag hield Sultan mahomed zynen zegepraalenden optogt in zyne nieuwe hoofdftad, Hy was te paard , omringd van zyn gevolg, en trok langs de hoofdftraat van St. Romanis naar de Sophia Kerk. Voor den ingang van deeze Kerk, fteeg hy van het paard. De flaverny was het lot der ongelukkigen , die daar heen gevlucht waren ; en die Kerk wierd*, nog dien zelfden dag, in eene Mosque veranderd. Dus eindigde de gefchiedenis van deezen merkwaar, digen dag, die Conjlantinopel de hoofdftad van een nieuw Ryk deedt worden. Zy vvierdt op nieuw verbeterd en bevolkt, en mahomed verkoos haar tot zyne verblyfplaatfe; eene eer, die zy ook onder zyne opvolgeren behouden heeft tot op deezen tyd toe. Zekerlyk zal 'er nog eens een dag komen welke* haar eene verandering zal aanbrengen, maar of wy, of onze naneeven, of wel eerst laatere eeuwen, dee. zen dag zullen zien ; dit zoude vermeetelheid zyn'dit te willen beflisfchen. BY,  BÏZONDERE STICHTING VAN HET KASTEEL rumili-kara dingi hissar, JE enige gefchiedfchryvers verhaalen , dat mahomed de tweede , de ftad Conjlantinopel voor de eerftemaal belegerd hebbende , door den griekfchen Keizer oni den Vreede werdt gebeden. Mahomed andwoorddè , "dat hy aan het nederig verzoek van den Keizer wel zoude willen voldoen j taaar dat hy aan zyne eigene önderdaanen moest toonen , toch ook iets met deeze kostbaare onderneemihg gewonnen te hebben: dat hy derhal ven niets anders* voor de gunst van vreede begeerde , dan een plekjen gronds, niet grooter dan eeii Osfenhuid, mits aan den Bosphorüs , en op de Euroï>efclie landzyde geleegen. Dit werdt daadelyk toege'Haan, en mahomed wees daarop , in het byzyn vart des Keizers afgezanten, zyn volk aldaar eene plaatfs ■aan , op een verheven rots : doende tevens een Ox« fenhuid in fmalle riemen fnyden ; waarna hy met denzelven een omtrek van 500 treden deedt beleggend Een gebod door hem aan zyne önderdaanen gegeeven j bragt hier daadelyk dë noodige bouwftolfe aan , zo wel als eene groote menigte bouwlieden, welke laats» ten in den tyd van 40 dagen , hier een fterk kasteel met vyf hooge toorens- bouwden, welke toorens naai; de hoofdletters van mahomeds naam genoemd wierden. Dit was het Kasteel Sestos, hét welk met Abydos , in de gefchièdenisfen beroemd , den mond der zwarte Zee, van de zyde van Europa en Azia, onder het bewind der Turken ftelde , zie voor bh Men noemt dit Kasteel, dat heeden eêti zeer oud en lomp gebouw is , door een berg gedekt;'iiï de Turk- k 'i f&tik  S56 BYZONDERE STICHTING VAN HET KASTEEL , ENZ* fche Spraake , Rumili-kara dingi Hisfar; hebbende vier toorens, en üiuuren van 22 voeten dikte. Aanmerkelyk is het, dat, volgens onze oude Rollandfche Chronyk, Div. II. Cap. 23. de Fries engistds het zelfde in Engeland deedt, wat mahomed , ten deezen opzichte, verrichte, waarvan Lancaster, in de oude friefche fpraake Cancastre, nog den naam zoude draagen. Zoude de griekfche naam Bosphorüs, welke den weg van een Os betekend , tot het eerfte verhaal eenige aanleiding gegeeven hebben? DOOD van den generaal TILLY. D e keizerlyke Generaal tilly , die, in den naam van zynen meester, tegens de vryheid en de hervorming der Duitfchers verfchrikkelyk gewoed hadt; die zich ftoutelyk durfde beroemen , dat, van de veele veldflagen door hem geleeverd , geene door hem was verlooren; die met den grooten gustavus van Swee* den fpottede, en van begeerte fcheen te branden , om alle zyne overwinningen , door de zege over deezen jongen en nog onverwonnen Held , te bekroonen: deeze Generaal was eindeiyk by het einde van zynen roem , en van zyne euveldaaden gekomen. Nog rookten de puinhoopen van het ongelukkig , en onmenfchelyk door hem verwoest, Maagdenburg ; nog weenden derzelver troostelooze inwooners , welken het zwaard en de vlammen waren ontvlucht , over hunne vermoorde Maagen en Vrienden; wanneer deeze wreede verwoester naar Leipzich eilde, om die ftad mede te veroveren , of, het geen by hem het aelfde was , te verwoesten. Gustaaf adolph was toen-  dood van den ceneraal tilly. 2J7 toenmaals niet verre van daar , hebbende zich de Keurvorst van Saxen met denzelven vereenigd, na dat hy zyn opgevat wantrouwen, door de edelmoedigheid Van gustavus , had zien befchaamen. De toenmaalige bevelhebber in Leipzich, hans van dei1, pforta , hoop voedende dat die ftad fpoedig van het beleg verlost zoude worden , maakte intusfchen alles gereed om zich in dezelve te verdeedigen ; en liet, om die verdeediging gemakkelyker te maaken , de voorftad afbranden, welke aan de zyde van Halle geleegen was. Een enkel huis was alleen in die Voorftad blyven ftaan , wordende bewoond door een' Doodgraaver; weshalven tilly , Leipzich belegerd hebbende, zich genoodzaakt vondt, in dat huis zyn verblyf te neemen. Beevende bragt hem de Doodgraver in de beste kamer zyner wooning, van welke de muuren verfierd waren met de bekkeneelen , geraamten en doodsbeenderen , welken hy, als zo veele zinnebeeldige vertooningen van zyn beroep , op dezelven had laaten fchilderen : terwyl tilly, de barbaarfche en gevoellooze tilly , die by de vreesfelyke moordtooneelen , welken het verwoest Maagdenburg opleverden; by het gezicht van zesduizend verminkte, en door de vlammen halfverteerde lyken , welken men op zyn bevel, in de Elve hadt moeten-werpen; koel en onverfchillig was gebleeven ; nu doodsbleek en fidderende, zich zo fterk door deeze gefchilderde doodshoofden en menfchengeraamten vondt getroffeH, dat zyne hairen te bergen fteegen ; waar door het verfchriklyk bevel, om ook Leipzich, een gelyk noodlot te doen fmaaken als Maagdenburg , hem op de tonge beftierf. De Doodgraver , die de zwakheid van den Held fpoedig bemerkt, ziet hem verwonderd aan j terwyl de Ofii11 3 cie-  $S$ DOP.0 YAN DEN GENERAAL T11L%. cierey,, even zo fpoedig, de verlegenheid van deaj Generaal ontdekken , van welke zy de oorzaak evenwel niet doorgronden. Het was mogelyk aan het uh> werkzel yan deeze aandoening alleen toe te Cchryven, welke eene onvrywillige neiging, van het te lan» onderdrukt zedelyk gevoel, of zo men liever wil ,°eena voorzeggende kragt in de ziele van den ruwen krygs» man aantoonde; dat Leipzich, toen het gehoopt ontzet niet kwam, en die ftad te zwak om tegenftand te bieden, zich aan tilly moest overgeeven , van hem eene veel gunstiger behandeling ontving, dan men immer durfde vooronderftellen. Ten minften heeft men opgemerkt , dat van dat oogenblik af, de moed dien bevelhebber heeft verlaaten; zo dat hy den veldilag ontweek, welken hy anders met drift zoude gezogt hebben ; en wanneer hy denzelven niet meer ontgaan konde, door misdagen, welken zyne bloohartigheid veroorzaakte , van den zweedfchen vorst, op * de vlakte van Breitenfeld overwonnen werdt : terwyl hy vervolgens , in eenen anderen veldflag , die zyne nederlaag had moeten herftellen, den dood vondt,  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z Y N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJB KUNSTEN, E N MENGELWERK. EU   26 £ A N Q ü E T I L L. $en voorbeeld om floutmoedige onderneemingen , met kragt doortezetten, 'Anquetill was een jong mensch van twintig jaaren , vol yver voor de wetenfchappen , vol moed , om alles voor dezelven te waagen , en vol kragt om alles voor dezelve te lyden. De Oosterfche Taaien' waren zyne geliefkoosde wetenfchappen. Hy las -al~ les. wat 'er flechts betrekking op had ; hy beftudeerde de taaien van het Oosten met eene onbefchryflyko ftandvastigheid. Zyne kundigheden verfchaften hem wel ras de achting en de vriendfchap van den Graave kaylus , en van den Abt barthelemy , den beroemden Schryver der reizen van den jongen anaCharsis, en van andere geleerden. Zóroaster , de grootfte VVysgeer van het Oosten , wierd de afgod van den jongen Franschman. Hy leest alles wat van hem, in Europa, bekend is, en neemt het befluit zoroasters fchriften uit Indi'e'n te haaien en die overtezetten. —. Hy heeft geen vermogen. Hy deelt zyn voorneemen aan zyne geleerde vrienden mede. ■ Men ftaat verbaasd , men maakt zwarigheden, men houdt het voor een losfen inval van genie. — Anquetill blyft by zyn voorneemen volharden. Men belooft hem onderfteuning, en men houdt zyn woord niet. De enthuliaftifche anquetill verliest zyn geduld zonder den moed te verliezen. Men werft foldaaten voor de Oostindifche Compagnie, en hy gaat by den Werfofficier om zich als gemeen foldaat te laaten aanaecmen. De menschlyke Officier ziet, hoort den f «vormden man in den jongeling. »tflw Hy ftelt hem Rj de  de gevaaren, de ellende-van den ftand voor, dien hy kiest; ^- niets baat, anquetill blyft by voorneemen, en de Officier neemt hem aan. De jongeling vertrekt uit Parys; zyn bundel met twee hembden, twee doeken, een mathematifehen inftrumentkoker op den rug . Zyne reisgezellen " de andere geworvenen, zyn laage roovers, uit de gevangenisfen genomen, om in Indièn hunne misdaaden te boeten. Anquetill wordt de fcheidsman van hunne ge. fchillen; hy houdt hen van de plunderingen af, die zy op het land onderneemen willen. Zo komt hy als gemeen foldaat in de haven aan , alwaar de Schepen reeds bereid liggen, om hen naar Indièn te voeren. Hier vond hy zyn affcheid van de Compagnie, een bevel aan den bevelhebber van de vloot, om hem'voorniet mede te neemen; een penfioen van vyfhonderd Jivres, die Koning lodewvk deXVdenhem toeftond y en brieven van aanbeveeling aan de voornaamfre bet velhebbers te Pondichery. Zo als zyn vertrek uit Parys bekend wierd, ftond ieder verbaasd over den moed van den jongeling; men vereenigde zich om hem te onderfteunen ; me'n gaf hem de hulp die men hem voorheen geweigerd had. Anquetill ging fcheep , en was na zes maanden te Pondichery. Hy wierd koel ontvangen; men hield hem voor een avanturier , die hier zyn fortuin was komen zoeken. Alle zyne brieven van aanbeveeling verfchaften hem niet meer dan het, in de Indien za gering, penfioen van 1900 Livres, en het jaar daarna de dubbelde fom. Thans beftudeerde hy de taaien van Malabaar en het gewoone Perfifche, dat men in IndÜn gemeenzaa- mer  4 N Q_ V E T ' t t T-" fifij Bier fpreekt dan eenige andere taal. Duizend hindernisfen leiden zy hem in den weg , die elk ander volkomen moedeloos zouden gemaakt hebben. Ziektens, en byzonder de oorlog der Franfchen met de Engelfchen. -—— Anquetill verloor den moed niet. Hy reisde diep in Bengalen , om de oude fchoolert der Braminen , Benares, te bezoeken. In Bernagor overviel hem eene ziekte. Stervend brengt men hem in het huis van eenige geryfelyke rneisjens. Deeze meisjens pastten den zieken met eene hartelyke mensch. lykheid op. Hy kreeg zyne gezondheid eindeiyk door een onmatig koffiedrinken weder. Ten tweedenmaale werpt hem de roodeloop op zyne reize weder aan het graf; hy ligt in het Lazareth. De ftacl , alwaar hy ligt, wordt van de Engelfchen ingenomen. Anquetill red zich door de Engelfche armee , ontmoet een klein Fransch corps , en ftreeft met het zelve Bengalen door. Hy verlaat de armee , omdat hy zich niet met de Officieren verdraagen kan , en keert naar Pondichery terug, door landen, die nooit de voet van een Europeaan betreden heeft. In de hoofdftad van Bengalen verkoopt hy alles , wat hy heeft, koopt een boog , pylen , een fabel, een fchild, een klein paard, en begeeft zich nu inde kleeding van een Indiaan op weg. Zo doorkruist hy onbekende landen, tweehonderd Duitfche mylen lang, geduurig aan de wilde Elephanten , geheele kudden van Aapen , gantfche wolken van Sprinkhaanen , en aan de nog wreeder omzwervende fchaaren van Indiaanfche Soldaaten blootgefteld. Nu eens redde hy 'er zich door, dan weder moest hy. zich met het pistool in de hand den weg baanen; hier gaf  gaf hy zich voor een Indiaan , daar weder voor ee» Europeaan uit. Zo komt hy eindeiyk, na duizende gevaaren uitge. Haan , na duizende verfchriklyke en belachlyke gebeurtenisfen doorworfteld te hebben , na eene reize van vier maanden weder te Pondichery aan. Hier ontmoet hy zynen broeder. Zy befluiten nu te famen naar Suratte te gaan. De broeder reist zeer bedaard langs de kusten , maar onze anquetill , begeerig bet inwendige des lands te kennen , dringt altyd van de landzyde herwaards, in fpyt van alle gevaaren by onbekende volken, en in ten vollen onbekende landftreeken, en komt dan weder aan de kusten terug. Hy gaat in een moorfche bark , van Kochin naar Mahe. De Meester van het' fchip volgt den langen weg langs de kust. Anquetill beveelt hem de zy. len optehaalen, en in volle zee te fteeken. De Meester van het fchip ziet hem lacbgend aan , en zwygt. Anquetill trekt zyn pistool en herhaalt het bevel. De Meester van het fchip lagcht en zwygt. Anquetill , zyn geduld moede , vat hem by zyn langen baart, en in dit ogenblik fpringen alle de roeijers op, trekken de fabel en omringen hem. De Kapitein, zegt de heethoofdige anquetill zelf, was {chranderer dan ik, hy liet my aan land zetten. Op eene andere verre togt treft hy een leger van Fakirs aan , die naar de beroemde pagode van Jagrenat trekken. Anquetill mengt zich onder hen, bezoekt met hen de pagode, en keert met hen terug! Op de reis naar Suratte, verlaat hy ook de kust, klautert over de hoogfte bergen, en komt in het land der Maratten. Hier zag hy eene fchoone Indiaane zich op de houtmyt, met het lyk van haaren man, verbranden. Eeni,  i w Q. Ü E T I L li Eenigen tyd bleef hy ook by een omzwervend volk,' sn leefde met hen. Zy hadden geene wagens , gelyk de Tartaaren, noch Kameelen, gelyk de Arabieren; vrouwen, kinderen, pakkaadjen, alles is op osfen geladen , de mannen gaan te voet. Het zyn waare patriarchaale volken. Eindeiyk, na drie Jaaren vol kruistochten en gevaaren van allerlei foort te hebben doorgedaan, vong hy zynen geleerden arbeid aan, die hem naar Indien ge> trokken had. Twee Perfifche Priesters verfchaften hem eenige boeken van zoroaster. Deezen waren gebrekkig. Hy leende deeze zelfde boeken van een anderen Peruaan , en wilde ze niet terug geeven , voor dat hy die had afgefchreven. De Pers dreigde hem* Anquetill was beducht, dat men ze hem met geweld mogt afneemen, en hy werkte met de piftoolen op de tafel. Ten zelfden tyde belegerden de Engelfchen de Citadel van Suratte. Alles was in de ftad in de grootfte ontfteltenis; ieder zocht zich te redden ; anquetill alleen werkte gerust aan zyn' zoroaster. Hy leefde in de diepfte eenzaamheid met denzelven. De Engelfchen , de vyanden zyner natie , namen hem onder hunne befcherming; de oorlog had voor de eerftemaal eerbied voor de menfehelykheid. Hy genoot geen ander vermaak , dan het Indiaanfche bad , dat met zekere wyze van Manipulatie , die zeer verkwikkend zyn moet, verbonden is. Zoras zyne overzetting voltooid was, befloot hy het merkwaardige Indien nog eenmaal te doorreizen. Eerst deed hy eene reis naar een tempel der Perfen , en zag daar het heilige vuur. Dit bezoek had hem het leven kun.  2Ö6* A n q. V e t i L j£ kunnen kosten. Hy had zich als een Priester ver. kleed; een Priester , dien by kende, leidde hem in De Perfen erkenden hem, in fpyt zyner verkleeding. Zyne ftoutmoedigheid en vaardigheid vari geest red! den hem. Hy bezocht de oudfte Monumenten in rotfen uitgehouwen , en de onderaardfche Pagoden. In een Pagode ftal hy een ïndiaansch afgodsbeeld , een os van Iteen, een voet lang. Hy wildé eindeiyk naar Benarat gaan, om daar de heilige taal te leeren ; doch zyne gezondheid had zoveel geleden , en de onhandigheden waren voor ieder Franschman in Indien, zo flecht dat hy volftrekt naar Frankryk terug moest keeren. Hy vertrok op een Engelsen fchip. Hy befchouwde nog op de Indiaanfche Zee den doortocht van Venus voorby de Zon. Hy lag op het verdek op zyn rtJg, en befchouwde dit verfchynzel zo goed hy konde! Hy kwam eindeiyk in Engeland; wierd aldaar, niet. tegenftaande zyne omfchuldiging, een tydlang ais krygsgevangen befchouwd. Eindeiyk kwani hy den 14den Maart 176a, na eene afwezenheid van zeven Jaaren weder te Parys. Den dag daaraan lag hy zyne boeken, origineelen en overzettingen, en 180 manuferip. ten, in verfchillende en Indiaanfche taaien, in de Koninglyke Bibliotheek neder. De Graaf kaylus , de Abt barthelemY en malbsherbès zyne vrienden en alle groote mannen ontvingen henl met die verrukking, welke ieder groo! te onderneeming ten nutte van het menschdom wedervaart. Men vloeide om ftryd te Parys rondom hem. Doch hy ontweek het gewoel wel ras in de eenzaamheid, om zich geheel en al aan een ftudie overte. geeven, die hy alleen in Europa bekwaam was te beöefcllcn' ' Alt-  26? AUTUR SIDNEY EN EMMA PALMER* (Uit het Engelsch van johnson.} Eduard sidney en william palmer , twee jonge Britten uit Torkshire, waren in den middenftand geboren. Zy hadden met eikanderen te London en Oxford geftudeerd, en in hunne jongelingsjaaren ver^ toonden zich reeds de deugden van den man. De overeenftemming hunner grondftellingen bewoog hen een band van vriendfchap aantegaan, die niets dan de dood zou kunnen fcheiden, doch deeze verhinderde hen niet op onderfcheidenen wegen hun geluk te zoeken , en in deeze keus den wenk der Natuur te volgen. ' EduArd had een vindingryken en hoogfireevenden geest, die een grooten kring van werking Vorderde ; hy wydde zich aan de Staatsbezigheden en verhefte zich binnen korten tyd, zowel door zyne bedrevenheid, als door zyne verdienden, hy bereikte trapswyze de hoogde eereposten en een luisterryk Vermogen. William daartegen, wiens zachte en bedaarde ziel het gewoel en de kunlïenaryen van het hof fchuuwde, en zich met zyne onafhanglyke onbekendheid vergenoegde, lag zich geheel en al op de wetenfchappen toe, en verwierf zich zelven den roem van een uitmuntend geleerde. Schoon beiden , zo door hunne bezigheden als door hunnen ftand , gefcheiden waren , bleven zy echter nog door den inwendigen band van het hart vereenigd. Zy leefden meer dan veertig jaaren in deeze verbindtenis, zonder op een huwelyk te  268 ARTÜR SIDNEY EN EMMA PALMER: te denken. Toen zy deezen ouderdom bereikt had% den, namen zy het beflüit om te trouwen. Toen sidney den last der ftaatsbezigheden en hofetiquette moede was, toen had palmer. reeds1 lang het gewoel der hoofdlieden verdroten. Zy namen hierom het befluit met elkander tot de vreedzaame ftilte van het landleven terug te keeren, en hier het overfehot hunner dagen', onafgefcheiden van eikanderen, in het zoet genot van Sympathetifche vermaaken doorte. brengen. Sidney befteedde het grootfte deel zyner aanzienlyke rykdommen aan een voordeelig riddergoed, dat in eene bekoorlyke landftreek lag. Palmer kocht'zich aldaar in de nabuurfehap een kleine landhoeve, welker waarde hy in 't kort door zyne nyvere werkzaamheid verdubbelde. Twee beminnenswaardige zusters 4 de dochters van den Predikant te Greenhill, 't welk de naam van sidney's heerlykheid was, wierden of» denzelfden dag hunne echtgenooten, en vóórdat een jaar verltreken was, gaven deeze hen het onuitfpreekelyk genoegen van de vaderlyke vreugde te fmaaken. De zachtzinnige charlotte baarde haaren eijuard een geestig knaapjen ,en de bekoorlyke fanny fchonk haaren william eene dochter, die reeds in de wieg het evenbeeld van haare moeder was. Het genoegen der beide vaders is niet ligt uittedrukken, zy vierden de geboorte van hunne kinderen door een huislyk feest, waaraan alleen de armen der landftreek deel neemen mogten. Doch hun geluk wierd welras door een droevig voorval geftoord. Williams gemalin verviel kort na haare bevalling in eene uitteerende ziekte, die haar in den fchoonften bloei haares levens wegflecpte.  ARTUR SIDKEY EN EMMA PALMER. 269 i Palmer was langen tyd ontroostbaar over dit verlies ; en buiten de manlyke vertroosting, de tedere zorgvuldigheid , en onvermoeide opbeuringen van zynen vriend, buiten de ongedwongen verftrooijingen, die hy hem verfchafte, zou hy onder den last van zyn harteleed bezweken zyn. Door den treffenden byftand van zynen vriend opgebeurd , begon hyallengskens zynefmart te leenigen, doch hy wierd beftendig door de droevige gedachte gepynigd: Hoe zoude ik, zeide hy by zich zelven, myne dochter kunnen opvoeden, als zy de vrouwelyke zorg zal ontwasfen zyn? Hoe zou ik, zwaarmoedige weduwenaar, haar, de voor haar geflacht en ftand zonoodige kundigheden en bevalligheden kunnen mededeelen ? Deeze befchouwingen vernieuwden al het lyden van zyn hart. Toen hy zich op zekeren dag met zynen eduard in eene hartelyke vertrouwlykheid onderhield, bragt hen het gefprek op de kwelling die zyne ziele drukte. Broeder! zeide hy tot hem, beveel toch myne dochter aan uwe gemalinne, en beweeg haar, als het tyd zyn zal, het arme kind na zich te neemen , en deszelfs opvoeding met eene moederlyke goedheid te willen waarneemen. Sidney billykte deeze gedachte en beloofde dezelve ter uitvoer te brengen, daarentegen, voegde hy 'er by, verwacht ik ook een dienst van u. Ik wenschte den zoon, dien de hemel my gegeeven heeft, eens het luisterryk geluk, dat op hem wacht, waardig en bekwaam te zien, een goed gebruik daar van te maaken. Maar ik, die my tot dusverre in het gewoel van het hof en in den maalftroom der bezigheden heb laaten rondfleepen, heb my nooit met het plan eener verftandige opvoeding kunnen bezig hou- mengelw. V. Deel. S den,  2"0 AR1UR SIDNEY EN EMMA PALMER. den en zal ook nooit in ftaat zyn my met deezen arbeid te bemoeijen. Bovendien vrees ik, daf, wanneer myn zoon van zyne toekomftige rykdommet, kundfchap krygt, hy zich aan trotschheid, en aan den maar al te gemeenen waan zal overgeeven dat een groot vermogen deszelfs bezitter van den plicht ontheft om zynen geest te vormen en perfoonlyke verdienften te verwerven. '£r ligt „^daarom veel aan gelegen, dat myn zoon, in zyne jeugd, vanzynen uitwendigen gelukftaat onbewust blyve; en daar ik in geenen opzichte voor hem een beter leeraar, dan u kiezen konde, zo wenschte ik , dat, wanneer onz» kinderen zich in dien ouderdom bevinden, dat zy niets van zich zelven weeten , wy hen dan tegen eikanderen kunnen uitwisfelen; dat gy mynen zoon naar n neemt, en uwe dochter aan my wilt overJaaten; en dat wy ze zoo opvoeden, als of het onze eigene kinderen waren. Palmer nam dit voorftel met groot vermaak aan en beloofde zynen vriend alle zyne krachten intefpannen , om voor hem eenen zoon optekweeken die zynen vader waardig was. Nu, fprak hy, blyft ons niets meer overig, dan charlotte tot deeze verwisfeling te beweegen, en haar de fcheiding van haaren zoon gemaklyk te maaken. Ik neeme het op my, zeide sidney, het zoo te bewerken, dat zy met genoegen daarin zal toeftemmen. Daar zy een zeer ' verlicht verftand had , zo viel het in de daad niet moeijelyk haar hiertoe overtehaalen , te meer daar zy wist, in welke handen zy haar zoon toevertrouwen moest', en dat zy, wegens de nabuurfchap der beide Landhoeven, hem, zo dikwils zy het flechts wenschte, zou kunnen bezoeken. De eerwaardige grootvader wierdc dit geheim medegedeeld. Eenige be-  ) artür sidney. en emma palmer. |£fe' bedienden wierden met ryke gefchenken terug gezon» den, en de overigen door eenen eed, en de verzekering eener lyfrente tot ftilzwygen, althans jegen» de kinderen , verplicht. Nadat alles was voorbereid wierdt de uitvoering geen dag langer uitgefteld. De kinderen wierden uitgewisfeld, en de ouders betoonden elk voor hetgeen zy aangenomen hadden, zo veel tedere en zorgvuldige liefde, dat het niet mogelyk geweest zoude zyn , de overeengekomen verwisfeling flechts te gisfen, ik laat {taan waarteneemen. Op gelyke wyze ging het met de kinderen; nadat zy in ouderdom toenamen, be* loonden zy den geenen , die zy voor den oorfprong van hun beftaan hielden, even tedere liefde, en wisten van de voortreflyke opvoeding, die zy genooten , gulk een goed gebruik te maaken , dat zy Wel ras de gantfche zaligheid , den eenigften wellust deezer gelukkige vrienden, uitmaakten* Inzonderheid begon de jonge artur al zeer vroeg te bemerken , dat hy, by het middenmatig vermogen van zynen vermeenden vader palmer, al zyn hoop op zyn eigen vlyt en de ontwikkeling zyner zielvermogens gronden moest. Daar hy bovendien nog wenschte zich ras in ftaat te kunnen ftellen, door de vruchten van zynen arbeid, de voorzorge van zulk een goeden vader te vergelden ; zo leidde hy zich met zulk een grooten yver op de ftudiën, waartoe deeze hem aanvoerde, toe, dat hy omtrent deezen tyd, van de voornaamfte deelen der menschlyke wetenfchappen eene grondige kennis kreeg, en als eeri Wónder eener vroegtydige en belcheidene geleerdheid van elk en een ieder geacht wierdt» Hy bezocht dikwils de landhoeve van sidney , waar de jonge emma ift S % * fehoöti»  2?3 ARTUR SIDHE? EN EMMa palmer. fchoonheid en bevalligheid daaglyks toenam, en alle voorrechten en talenten in zich zag vereenigèn, die eene zorgvuldige opvoeding fchenken kan. Artur zou geen hart gehad hebben , indien hy by het aanfchouwen van zoveele bekoorlykheden koel gebleven ware ; emma had al te juiste denkbeelden van waare verdienften, om niet door de verdienden van haaren Neef getroffen te worden. Onder den naam der vriendfehap, die hen van hunne kindsheid af vereenigde, gloeide de zuiverde vlam der onfchuld fa hunnen boezem op. Langen tyd wierden zy het niet gewaar , en toen zy eindeiyk hunne dwaaling ontdekt hadden, vleide de jongeling zich niet, by zulk een gering vermogen, zulk eene ryke erfgenaame te verwerven , en het meisjen wachtte zich wel eenen wensch te voeden, die haare ouderen mishaagen konde. Dus gloeiden zy in dilte van liefde voor elkanderen, zonder den moed te hebben, eikanderen wederkeeng hunne liefde te bekennen. In deeze onaangenaame onhandigheid bevonden zy zich, toen eduard, die in zynen zoon alle de kundigheden en deugden vond , die hem zyn vaderlyk hart had toegewenscht, het ongeduld niet langer wederdaan konde, om hem terug te roepen, en hem zyne geboorte te ontdekken. Hy bezocht zynen vriend william, en terwyl hy hem zynen vuurigden dank betuigde , bad hy hem met vreugdetraanen , dat hy hem toch zynen artur wilde wedergeeven. Deeze, die den jongeling als zyn eigen zoon beminde, konde zulk eene ftreelende begoocheling niet zonder de levendigde fmarte opgeeven , en zich van zulk een u.erbaar voorwerp fcheiden. Intusfchen gevoelde hy toch de noodzakelykheid van dit offer ; en beval ar- tur,  ARTUR SIBNEY EN EMMA PALMER. $73 TtfR , zich naar zynen oom te begeeven , die hem zeer gewigtige dingen ontdekken zoude. De traanen, die hem in de oogen drongen , lieten hem niet toe meer te zeggen ; hy vatte artur in zyne armen , kuschte hem meermalen, met hartelyke tederheid , rukte zich plotslings van hem los , en fnelde ylings naar zyne kamer, terwyl hy hem een droevig vaarwel nariep. . Artur ftond verbaasd over deeze mengeling van tederheid, achterhoudenheid en droevenis, en kon de oorzaak daarvan niet gisfen; van duizende twyfeliugen en verwarde gedachten geflingerd , kwam hy eindeiyk te Greenhil aan. De bedwelming van vreugde en liefde die «idney blyken liet , terwyl hy hem (e gemoet ylde, en hem omhelsde, wekte zynen moed weder op , doch hy was 'er zo verre van af de waarheid te vermoeden, dat, als deeze zich aan hem, als zyfl vader openbaarde, en hem van de afgefprooken yerwisfeling onderrichtte , hy als een levenloos beeld ■Voor hem ftond. Eindeiyk herftelde hy zich van zyne verbaazing, wierp zich zynen vader te voet, en zeijae ; De menigvuldige bewyzen der tederlykfte genegenheid , waarmede gy my altyd overlaadde , hadden my op het fpoor van het geheim moeten brengen, dat gy my ontdekt; doch wie zou niet de liefderyke zorg van mynen oom voor werkingen eener vaderlyke tederheid gehouden hehben 2 Welke vader deed ooit meer voor eenen zoon ? Daar ik thans het geluk gqniete in u den oorfprong van een leeven te erkennen,, dat ik van nu af aan geheel en al aan u toewydde., moet ik u om vergiffenis bidden, om hem nog verder als mynen tweeden vader te befchouwen , aan wien ik zulke groote verplichtingen fchuldig ben. Zo lang ïk adem haale , moet ik hem dankbaar zyn voor de S 3 moeite,.  «74 ARTÜR SIDNEY EN EMMA PALMER. moeite en zorg, die hy aan myne opvoeding hefteed heeft; en het Jangfteleven zou, volgens de gevoelens van myn hart, niet toereikende zyn, om hem die fchuld te kunnen betaalen. Intusfchen zoudt gy, myn vader! hem eene vergelding kunnen aanbieden, die tevens voor my de hoogfte zaligheid zyn zou. Emma j die voorheen by u de plaats ■ eener dochter bekleedde , en wier fchoonheid alleen genoeg zyn zou om my liefde voor haar inteboezemen, is door de eigenfchappen, die zy van u en van myne moeder ontvangen heeft, my nog oneindig dierbaarer geworden. Ja, ik bemin haar met de zui* verfte, met de vuurigfte liefde; doch daar ik meende dat haar vermogen al te zeer het myne overtrof, Z9 heb ik my vergenoegd haar in het heiligdom van myn hart aantebidden, zonder het ooit te wagen haar myne hartstocht te belyden. Maar nu, wanneer gy te vreden zyt, den vader in zyne dochter te beloonen, dan bid ik u, hem myne liefde te ontdekken, en hem te verzoeken my met haar te vereenigen; dan zal zy vervolgens u altyd blyven toebehooren , en wy zullen beiden ten gelyken tyde palmers en uwe kinderen kunnen zyn. Ach! myn zoon, antwoordde sidney , terwyl hy hem met eene nieuwe verrukking omhelsde, gy zyt tot nog tpe het voorwerp myner ftreelendfte hoop geweest , en heeden maakt gy my tot den ge» lukkigften onder de vaderen. Hoe levendig doet gy my nu gevoelen, hoe veel ik myner} william verfchuldigd ben. Wanneer de deugd van deezen onvergelykelyken man eene andere belooning, dan het genoegen van wel gedaan te hebben , verlangde , dan zou 'er niets in de waereld zyn, dat ik niet voor hem doen zonde; doch van nu af aan zal hy ten minfteri over  £rttjr sidney en emma palmer. '275 ,över myne goederen, gelyk ik zei», te gebieden heb'ben. Wat zyne dochter betreft, die ik tot dus verre als. de myne befchouwde , zo wilt gy nog meer Voor my dan voor haar doen; en door uwe begeerte Van u met haar te verbinden , zyt gy de wenfchen van my,en van uwe moeder,voorgekomen; zy brandt van ongeduld om u te kusfchen. Komt, laat ons haar niet langer aan dat geluk onttrekken. Deeze tedere moeder , die elk ogenblik een jaar fcheen, zou, by het eerfte aanfchouwen van haaren zoon, byna onder haare vreugde bezweeken zyn ; zy konde zich niet genoeg verzadigen hem aan haar hart te drukken, en by iedere omhelzing herhaalde zy de zoete woorden: Myn Zoon ! myn dierbaare Zoon! God zegene mynen arthur ! Haar vergenoegen kende volftrekt geene grenzen meer , toen zy hoorde, dat zy, terwyl zy haaren arthur wedervond , haare emma niet verliezen zou , maar eene nieuwe dochter in haar gekregen had. Zy zelve wilde haar van alles onderrichten , en ylde om haar optezoeken. Zy liet haar tyd de gedachte optevatten , dat zy niet meer emma sidney was, maar ging fchielyk tot het bericht over, dat zy het altyd zyn zou. Dit edele mensch geraakte in de vrolykfte verrukking, toen zy hoorde dat de voorzienigheid by alle de goederen , welker genot haar voorheen zo veel genoegen gebaard had, haar nog zulk een eerwaardigen vader, en zulk eenen dierbaaren echtgenoot fchonk. Midden onder deeze treffende tooneelen vergat eduard niet zynen william daarvan bericht te gee. ven. Dees kwam fchielyk aangevlogen om zynen zoon en zyne dochter te omhelzen; zyn hart gloeide S 4 vat*  276 ARTUR SIDNEY/ EN EMMA PALMER. van zulkeaangenaame gewaarwordingen en gevoelens, die men zich ligter voor/lellen dan befchryven kan. Na weinig dagen wierd het huwelyk voltrokken en de gantfche nabuurfchap deelde in de vreugde der heide familien. Van nu af aan vereenigden zich alle de leden van hetzelve , om flechts een enkele uittemaaken, die de liefde en vriendfchap met haaren hei. Jiglten band omflingerden. JOHN  «77 JOHN SI M P S O N, 0 f de dienstvaardige cipier, In Engeland liet men, gelyk bekend is , tot het jaar 1786, zodanige misdadigers, die des doods, etv zwaare lyfftraffen fchuldig waren, hunne misdaaden of aan de galg , of in de gevangenisfen boeten. De laatften waren altoos in een groot aantal. Natuurlyker wyze kwamen deeze den Staat tot last, want zy moesten onderhouden worden. Ook gebeurde het wel dat menig een van dezelven uitbrak, en zyn voormaalig fchandelyk handwerk op nieuw weder aanving. Om nu deeze tot hiertoe onnutte en dubbel ellendige fchepfels, zo veel mogelyk , tot nuttige menfchen te hervormen , befloot de Engelfche* Regeering,in den jaare 1786,alle de misdaadigers van deezen aart, die zich in het ryk bevonden, naar Nieuw Zuid Wallis te zenden, om zich aldaar te vestigen. De zaak wierd in de daad ook in 't werk gefteld , en 'er ftaat nu, terwyl wy dit leezen, reeds menig Engelsch dorp in de Jackfons Baay. Toen bet eerfte tranfport der nieuwe Colonisten zou aftrekken, kreeg simpson, i^ipier te Norwich, bevel, om de vrouwlyke gevangenen , die tot deeze reis be. ftemd waren, uit de gevangenis te Norwich naar Plymouth te brengen, waar de verzamelplaats en hst oord der infcheeping van het reisgezelfchap was. Simpson vond drie zulke ongelukkige vrouwen, en onder deeze drie was 'er eene, die een kind van S 5 vyf  4?S JOHN SIMPSON, vyf maanden oud bad. Dit ongelukkig fchepfeltjen was van de natuur zeer bevallig gevormd, en had zyne moeder tot hiertoe door zyne fchuldelooze lagchjens, en door zyne kleine liefkoozingen menig hartzeer van den kerker verzoet. De vader van het kind ook een misdaadiger, moest insgelyks, maar afgezonderd van moeder en kind, de reize naar Zuid* Indien mede doen. Hy had drie jaaren in deeze gevangenis gezeten, en fchoon hy, wegens de afzondering van den kerker, maar zeer zelden verlof had gekregen, kind en moeder te zien, zo had hy toch dikwils , fchoon altyd vergeefsch den wensch geuit om de ongelukkige, doch teder geliefde verleide te mogen trouwen. Thans, daar simpson last kreeg om de Colonisten intefebeepen, hield hy op nieuw en met het dringendst verzoek aan, om het geluk te hebben van beiden te mogen vergezellen en verzorgen; hy wilde toch, zeide. hy, gaarne de duizendvoudige gevaaren der verdere reize, en van het verblyf in een vreemden hoek der aarde, uitftaan ; wanneer hy flechts de echtgenoot van de door hem ongelukkig gewordene , en de onderhouder en befchermer van zyn kind mogt worden. Simpson gaf zich alle mogelyke moeite dit verzoek met zyn eigen voorfpraak te onderfleunen. Doch daar 'er verfcheiden veraoekfchriften van dien aart wierden ingeleverd , zo wierden zy allen, en dus ook dat van hem, van de hand gewezen. Nu kwam de dag van het vertrek, en de moeder wierd met den kleinen fchuldeloozen zuigeling , nevens de andere beide vrouwen op een wagen gezet. Gaarne had de mededoogende simpson haar het vermaak gegund , van haaren geliefden bruidegom affcheid te mogen neemen, maar  of de diek5tvaae.dioe cipier. s% hy konde niet, hy moest met hen voort. De moeder floot den zuigeling in haare armen; iïille heete traanen vloeiden in menigte, en de goede Cipier weende met haar; en dus wierd de lange weg, onder millioenen zuchten van de ongelukkige moeder, afgelegd. In de haven te Plymouth lag een arrestfchip , waarop alle de gevangenen zolang gebragt moesten worden, tot dat het groote, voor deeze reis beftemde, fchip vaardig was. Simpson flapte met zyne vrouwen in een boot over, om haar aan het arrestfchip ovértezetten} doch daar hy van eenige nietsbetekenende kleinigheden, waar hy naar gevraagd wierd, geen befcheid wist te geeven, zo moest hy — het was in de koude maand Oef ober van het jaar 1786 , — drie uuren lang in de boot, om het gevangenisfchip heen en weder, drijven. Eindeiyk vergunde de Kapitein de ge? vangenen, in den dryvende kerker aan boord te komen. Simpson liet de moeder eerst op, om haar dett kleinen zuigeling toetereiken. „ Wat zou dat fchep„ fel hier op het fchip? " riep de Kapitein, met eene donderende flem. „ Het is myn kind, goede Heer," liep de moeder; „ het is een fchuldeloos aanminnig „ fchepfel, eener tedere moeder," riep simpson, en wilde het aan de uitgeftrekte moederarmen toereiken. Halt, zeg ik — fchreeuwde de kaerel en hief zyn r^k Pp _ weg op het oogenblik, marsch met dat vee! — De moeder viel den wreedaart voor zyne voeten ; befproeide die met haare traanen en bad hem met eene weemoedigheid, die zelfs tygerharten had moeten vermurwen , om haar kind. Ook de braave •simpson , fmeekte mede, en herinnerde den onbarmhartigen man, aan de Engelfche wet, volgens welke «een zuigeling van zyne moeder mag gcfcheiden vvor-  2cJ0 JOHN S f M P S O |T, worden. Doch de hartvochtige , die van de zee-' monfters, boven welker hoofden hy zweefde, flechts in gedaante onderfcheiden was, beriep zich daarop dat hy geen order had om kinderen op het fchip te neemen, en ffiet simpson met de kleine verlaatene terug. Slechts zolang — Heer Kapitein — bid ik u „ voor dit lieve kind, voor dit zo vroeg van zynen va. „ der gemikte weesjen , om befcherming, tot dat ik zelf „ in perfoon het verlof zal gehaald hebben," riep de Cipier een man toe , die het teken der Koninglyke eer op zyn borst droeg; en de jammerende moeder lag nog fteeds aan zyne voeten. Maar hy was onverbidlyk , en simpson moest met het kind terug aan land , en de onmachtige , van fchriklyke ftuiptrekkingen overvallene moeder, wierd naar haare gevangenis gefleept. Vruchteloos eischte zy, toen zy weder tot zich zelve kwam , haar kind van de hand deezes wreedaarts ; een hoonend lagchen was zyn antwoord. Men moest de ongelukkige bewaaken; want zy had hem duizendmaal gedreigd, van haar ellendig leven een einde te zullen maaken. Deeze ysfelyke toeftand der arme vrouw , de onmenfchelykheid van den Kapitein , en het aanfehouwen van de hem toelagchende fchuldelooze zuigeling, trof. fen onzen simpson zo zeer, dat hy tevens befloot, al wat mogelyk was voor moeder en kind te doen. Hy begreep dus,dat hy met zyn verzoek,en met zyn geliefkoosde vrucht, regelregt naar den Minister der binnenlandfche belangens, Lord sidney gaan moest; want tyd dorst de hulpvaardige man niet verliezen.. Dienvolgens huurde hy terftond een postchais , betaalde die, en reed 'er den weg mede op naar Londen. De gantfche reis door had hy het kind op zyn • ' fchoot^  op de dienstvaardige cipier. 281 fehoot , en in alle herbergen voedde, koesterde en reiniade hy het, zo goed hy konde. Hy kwam met zyn beminde pakjen te London aan, gaf het terftond aan de zorg van eene hem bekende vrouw over, en ging zelf eilings naar het paleis van den Minister. Doch de goede man werd afgeweezen : — naar de Kanzelary , was het zeggen — moest hy gaan , en zyn verzoek fchriftelyk , en in behoorlyke form voordraagen , en dan zou men zien welk befcheid men hem geeven zoude. De tederhartige voorfpraak wendde zich langs de ry af, aan alle de levreybedienden van het huis, zodra hy 'er maar een te zien kreeg; met het fmeekend verzoek om hem flechts voor twee minuuten by den Minister gehoor te willen verleenen. Maar de een lagchte hem uit, de andere keerde hem den rug toe , de derde fpuwde hem verachtelyk aan , en floot de deur voor hem toe: wat of toch zo een Cipier uic Nurwich zich wel vermeete , met den perfoon van eea Minister te willen fpreeken ? zeide men. Doch simpson liet zich door deeze hoonende beleedigingen niet affchrikken. Het was den man ditmaal niet om titels en eerbewyzingen , maar om befcherming voor zyn verlaaten weesjen te doen , en zyn eerlyk rechtfchapen hart kende geen menfchenvrees. Hy drong dus moedig door eenige kamers heen , en vond eindeiyk den Secretaris van den Minister. Deeze verhaalde hy zyn verzoek, zo kort doenlyk, en vond gehoor : want de Secretaris beloofde hem, met zyn heer deswegen te zullen fpreeken, doch gaf daarby te kennen , dat hiertoe eerst binnen eenige dagen gelegenheid zyn zou. Ondertusfchen wilde hy echter de order, wegens de aanneeming vaa hetkiud opftellea, opdat dezelve dan terftond  28* JOHN SIMPSON, ftond van den Minister zoude kunnen worden ondertee* kend. Den eerlyken simpson was dit zekerlyk goedheid genoeg , maar zyn edel hart kookte van begeerte om terftond op het ogenblik raad te fchaffen ; en zyn geest, die zich een gelukkig ogenblik voorfpelde , rukte hem uit de kamer weg. Naauwlyks was hy aan den trap gekomen , toen hy den Minister zag aankomen. Edelmogend Heer — riep. hy , en vouwde zyne handen famen — Edelmogend Heer! niet voor my, maar voor een fchuldeloozen, van de borst zyner moeder gefcheurde, en aan den hongerdood overgegeeven zuigeling , fmeeke ik u. In den beginne zag hem de Minister gemelyk aan , en wilde voortgaan; maar de aandoenlyke inleiding , waarmede simpson zyn verzoek begon, deed hem gehoor verwerven. Nu verhaalde hy de zaak kort, en floot met de betuiging, dathy vreesde, dat de ongelukkige moeder mo-, gelyk reeds in dit ogenblik, waarin hy om mededogen voor haar fmeekte, een einde van haar ellendig leven gemaakt had. De Minister wierd getroffen. Na dat hy zeer naauwkeurig naar alle de omftandigheden vernomen had, vaardigde hy terftond de order af, dat het kind by zyne moeder moest gebragt worden, tevens gaf hy ook den braaven Cipier den welverdienden lof voor zyn goed hart. Simpson , de edele rechtfchapen simpson , maakte van dit gunftig ogenblik gebruik , en fmeekte nu ook om de meérmaalen verzogte gunst , om het kind aan zynen vader , en den minnaar aan zyne geliefde wedertegeeven ; en ook dit verzoek wierd hem toegeftaan; want simpson verkreeg in dit zelfde vierendeel uur de afvaardiging van de order, dat de jonge gevangene terftond r\m Plymouth gezonden, * :-~ . 1 en  of de dienstvaardige cipier. 283 *n daar, op kosten van den Minister, met zyne bruid zou getrouwd worden. En om de ongelukkige vrouw , die zich in handen van den Kapitein bevond te troosten , wierd haar het bericht van dit dubbel geluk terftond door eene expresfe toegezonden. Simpson , vol van wellust over de zegen van zyn ondernomen daad, beval zynen zuigeling aan de verdere naauwkeurige oppasfing der gehuurde vrouw, en eilde toen als op vleugelen des winds naar Norwich. Daar drong hy terftond in den kerker en verraschte den wanhoopigen vader van het kind met zyne aangenaame boodfchap. Dit mensch was nog jong en fterk en daar by van geen overgegeeven kwaad hart, waarom men, niettegenftaande zyn voorig misdryf alle hoop voeden kon , dat hy nog een nuttig lid der volkplanting worden zou. Simpson bragt hem eerst naar Londen, om daar den kleinen kostganger aftehaalen, en toen bragt hy beiden naar Plymouth. Hier vond hy den Officier die de gantfche vloot, die naar Botany -Baay beftemd was , beftuuren moest, namelykden Kapitein philips. Deeze was menfchelyker dan dat ongevoelig zeemonfter , dat het arrestfchip commandeerde. Doch hetgeen de moeder gevoelde , als haar kind haar weder voor de eerftemaal minzaam aanlagchte , is geen pen in ftaat te befchryven. Deeze tedere vrouw, die den kleinen .zo lang van haar gefcheiden jongen , de moedermelk nog bewaard had, leidde hem terftond aan haare borst, en heete vreugdetraanen vloeiden in de melk. Nadat de eerfte wellust des wederziens genoten was , moest de nieuwe Predikant der volkplanting, haar met haare geliefde trouwen, en veele getuigen, waaronder ook ruuwe harten waren, namen deel aan deeze gelukkige verbindtenis. Nu nam simpson , de voortreflyke be- wer*  284 John simpson, werker van dit geluk , de thans niet meer verhaten wees nog eenmaal in zyne armen , fchonk hem nog eenige traanen , en reisde, onder duizend zegewenfchen, die hem van de lippen van het gezamenlyke reisgezelfchap toevloeiden , naar Norwich. Hy had nu 700 Engelfche mylen met heen en weêrryzen afgelegd , maar ook byna by ieder myl menig een zegenwensch van rechtfchaapen menfchen ingëoogst. Deeze onbaatzuchtige, alleen uit een louter zedelyk gevoel , uit een goed beminlyk hart voortgevloeide volyverige daad van een Cipier, verbreidde zich ras door het geheele Koningryk, en verwekte eene algemeene verwondering; ja de braaven in den lande, die niet gewoon zyn den man naar het kleed, of naar den titel, te beöordeelen, waren van gedachten , dat de menschlievende £ipier een ftandbeeld moest worden opgericht. Om onzen leezers te doen zien hoe zeer sjmpsons edele daad de harten deezer rechtfchaapenen ter navolging aanfpoorde, en met welke achting men hem bejegende, zullen wy hier een brief byvoegen, die simpson , eenige dagen na zyne aankomst, van eene aanzienlyke Dame uit London kreeg. Het opfchrift was: " Aan den menscbbevendem Cipier der Norwitlh fche gevangenisfe. Mynheer simpson ! Het zo aandoenlyk verhaal der gefchiedenis van uwe tederhartige menschlievendheid, jegens eene ongelukkige moeder en haaren zuigeling , welkers leven en geluk  4 of de dienst vaardige cipier. 2S5 Juk zo zeer uwe hartelyke zorg heeft bezig gehouden, is, mynes weetens , niet eerder dan voor eenige dagen, in de nieuwstydingen van London bekend geworden. Dit voorval heeft my, en veele anderen, zo zeer met het noodlot van deeze, nu zo gelukkige echtelingen, ingenomen, dat wy gaarne weeten wilden , op welk eene wyze wy voor hunnen toekomftigen welvaart, eene kleine fomme gelds best befteeden kunnen , die wy tot dit oogmerk byeen gezameld hebben. Ik dacht dat niemand ons hierin beeter zou kunnen raaden dan gy , die zo treffende bewyzen van de goedheid van uw hart, en van uwen yver in deeze zaak gegeeven hebt. Myn gedachte was, daarvoor eenige klederen voor vader , moeder en kind te koopen ; verder gereedfchappen voor den land- en akkerbouw, of zulke foort van werktuigen , die met's mans hanteering of ambacht best övereenftemmen. Het is toch waarfchynlyk, dat, zo hy al geen ambacht regelmatig geleerd heefc, hy toch wel voor het een of ander werk gefchikt zal zyn. Dit , benevens de kledermaat voor man en vrouw, gelyk ook derzelver naamen, verzoeke ik u, my, zo mogelyk met de naaste post, te zenden , op dat 'er geen tyd , om deeze arme lieden byteftaan , verlooren ga. Den Kapitein philips zal men deeze familie ten hoogften aanbeveelen , zo dit niet reeds gefchied is. Ik wacht nu alleen op uw antwoord , om de nodige maatregelen te neemen , om hen niet alleen voor het tegenwoordige , maar ook voor den volgenden tyd hunnes levens, gelukkig te maaken.» Ik kan deezen brief niet fluiten , zonder u te zeggen , dat uwe menfchenliefde op alle de medeleden , die tot de Kanzelary van Lord sidney behooren , l mek gei. w. V. Deel. T - den  aSr5 john simpson, of de dienstvaard. cipier. den diepften indruk gemaakt heeft, zo dat ieders oog van traanen glinflerde, toen zy van Doftor * * *, die door ons verzogt was om naar de zaak te verneemen , hoorden verzekeren , dat de gefchiedenis letterlyk Waar is. Doch dit is flechts het geringfte deel der belooning, die zulk eene christelyke goedhartigheid, op alle haare fchreden, vergezellen moet. Ik ben Uwe oprechte heilwenfchende * * * * . L™don Sommerfireet den s December „ J p . '1786. Faroman Square*. HET  28? Het laatste KLOOSTER inFrankryk. Eene waare Gefchiedenis. Zynde een Brief van deszelfs kooper , aan zynen Vriend * * te .... Naar het Franfche. ISTooit, myn waarde Vriend ! heb ik my zo zeer beklaagd , dat de Zanggodinnen my haaren invloed onthielden , dan heeden , nu ik de fchoonfte (toffe had , om over den inkoop van het laatfte Klooster in Frankryk , u een volledig dichtftuk te zenden. Gy zult zekerlyk fpoedig gewaar worden, dat het my iu deezen,noch aan de vereischte daad, noch aan de ge» paste tekeningen van karakters faalt : dan , daar my alle de bekwaamheden van een' Dichter ontbreeken , zo zal ik u liever in zuiver profa verhaalen, welk. een zeldzaame koop, ik, in een van de voorgaande weekeii gedaan heb. De zaak is waarlyk zo byzonder, dat men aan dezelve zoude twyffelen; doch het gefchied wel meer, dat de Waarheid den uiterlyken fchyn van een Tabel heeft. Gy moogt dus zelv' komen, om u zelven van de wezenlykheid van myn verhaal te overtuigen. Het is u bekend , dat de aanzienelyke fommen , welken het Gemeenebest my fchuldig was, aan my in Mandaten zyn betaald. Ik kon van dezelve geen ander gebruik maaken , dan , ingevolge derzelver wezenlyke beftemming , daar voor geestelyke goederen te koopen, of de zodanigeu, welken door de Emigranten ontruimd waren. Ik pleegde dus raad met mynen T 2 Land-  t$$ HET LAATSTE KLOOSTER. IN FRANKRYK. Landhoevenaar, en kreeg een antwoord het geenmy in deezen voldeed. Hy verzekerde my, dat omtrend vier uuren gaans, van myn Landgoed, agter het Bosch, een zeer fraai Vrouwenklooster ftond, hetwelk noch niet opgeheven was. Hoe ! (zeide ik,) een „ Klooster, dat nog als Klooster beftaat!" Gy dwaalt Meester matthys ! „ 6 ! In 't geheel niet ; (ant„ woorde hy) ik weet het zeer zeker ; want myn Neef claudios woont 'er, heeden nog, als Tuin» ,, man. 'Ër zyn nog agt Nonnen in : een Priorin , een oude Priorin , een Oppasfter aan de Poort, en twee Novifm (KWeekelingen), Zekerlyk (ver„ volgde hy) draagen zy geene Nonnenkleêren meer, „ maar wanneer men de kleeding 'er aflaat, dan zya ,, zy in alles nog als te vooren. Zy leezen geduurig Misfea en Vespers ; zy hebben hunnen Biegrvader; jonge Meisjens in de kost, en ook zieken, „ in den omtrek , buiten het Klooster. Men kan ,, van haar niet anders zeggen , dan dat zy braave perfoonen zyn , die zeer veel goed doen ,• weshal,, ven men haar ook, tot heed«n, geen leed gedaan „ heeft, Gy kunt ligt denken , myn Vriend ! hoe verwonderd ik was, dat zes Jaaren na de Omwending, na het woeden van zoo veele ftaatkundige ftormen , in Frankryk nog een Klooster , nog Nonnen zouden zyn, Echter was het bericht van Meester matthïs te flellig om 'er aan te twyffelen , wordende hetzelve ook by nader onderzoek volkomen hewaarheid. Ik yand tevens dat de Priorin van S... juist in myn ontwerp voegde, en ik deed derhalven , zonder uit. ftel, de verefschte poogingen , om haar , by koop , aan. my te verbinden. Het duurde een geruimen tyd «5f  ÖÈt LAATSTÊ KLOOSTER IN FRANKRYK.. £8^ eer pen deeze Priorie op de Jyst der geestelyke góe« deren konde vinden : doch eindeiyk werdt ik , tot myn geluk, gewaar, dat zy tot heeden liog, aan dê ïilles naar zich trekkende handen, ontrukt was. Men ftond my , zonder veele omftandigueden te maaken, de koop toe : ik betaalde, volgens gewoonte , iets meer dan de helft van den bepaalden prys , en was daadelyk de gerechtelyke eigenaar van het Klooster. Ik had eene groote begeerte om myne zeldzaanjé bezitting eens van naby te befehöüwen; zette my derhalven , op zekeren dag, met een vriend té paard, en reed, zo als ik vervolgens in het Klooster verftónd, toevallig op een Feestdag van maria , naar hetzelve toe ; en was reeds vóór negeh uuren des morgens, voor de poort van myne Priorie. Op myn fchellen deed eene oüde juffer, inéf né« dergeflagene oogen , en eene ootmoedige houding , open. Zy had' een Cornetmuts op, die zeer wit en bevallig geplooit was : hebbende de fleep vari haar kleed , door de heide zakgaten heen getrokken. Wy vraagde naar de Burgeresfe M ,, Gy meent ae» „ kerlyk de Priorin ," zeide zy. „ Zy is in de Kerk, ,, want het is heeden het Feest Van Maria Boodfchapt Maar Burger! wanneer het ü goeddunkt, om Me» vrouw in de Spreekkamer te wagten, dan zal ik haar, tusfchen de eerfte en derde Hora , daar van kennis geeven. Ik vraagde, of wy intusfchërt niet in den Tuin kort* den gaan , en ook het binnenfte van het huis , bene* vens de keuken, en andere huishoudelyke vertrekken , zien konden ? De goede oude Vroüw begon te ftameJen , en keek ons met alle opmerkzaamheid öarto Maar wanneer ik haar zside , dat ik éeri brief brSgt' T 3 m  fiSO HET LAATSTE KLOOSTER IN FSANlOtYir. van de Departements-Adminiftratie , toen wierdt zy geheel ongerust. Gy zyt mogelyk, zeide zy, alleen Biet oogmerk gekomen , om het Huis in leen te neemen. Mogelyk, hebt gy lust om het te koopen ? Ten minften men zegt dat het verkogt zal worden? . Hier zweeg zy een oogenblik , en verwachte een antwoord van my: daar ik intusfchen haar daar niets op zeide, zo vervolgde zy: zoudt gy ook iets meer van deeze zaak weeten, Burger? Ach • goede God! zal het verkogt worden, dit heilige Huis? Zal ik het toch nog moeten verlaaten? Bedenk eens Burger ! Het zal veertig jaaren worden , dat ik hier woon; den i4den Augustus, den dag vóór Maria He. tnelvaart , op het feest van de heilige radegondb, myn befchermheilige. Ik was toenmaals nog zeer" jong, en Mevrouw was toenmaals de eerfte voor- ftandfter van het Schoolonderwys Hier viel ik de goede Poortierfter in den vloed haarer rededaar ik het evenwel niet noodig oordeelde , om my opzettelyk tegens haar te verklaaren , zo zeide ik • dat ik niets daar van wist, dat het huis heeden ver', kogt zoude worden. Dat het oogmerk alleen was om hetzelve te waardeeren; en dat ik gekomen was om dit te doen. Ik verzogt haar de Priorin niet te roepen, om dat ik liever wilde wachten tot de hoo-e Mis gedaan was. Zuster radegondb liet zich hier door een weinig te vreeden ftelleu ; en bood ons met zeer veel beleefdheid, aan, om het geheele gebouw te laaten zien. Ik zal u niet ophouden met het getop dat zy twee uuren lang hield. Zo veel konde ik uit hetzelve opmerken, dat deeze kloosterlingen in het minfte niet ontrust, maar zelfs geheel vergeeten waren. *3 waren daar mede vry gekomen , dat zy de Qr- dens«  HET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK» 2QT •densklederen niet meer droegen. Men had den Eed van haar gevorderd , en haar Biegtvader had haar toegedaan om denzelveu te doen» Haare huiscieraaden waren zekerlyk allen in het openbaar verkogt , maar zy zelven hadden het grootde gedeelte daar van weder ingekogt. Tegenwoordig had de.Priorin het Klooster, op haaren naam,in huur, en had alle de voorige Zusters by zich gehouden. Deze goede Maagden leefden nu te famen , van een zeer maatig kostgeld, het wejk ieder van haar, van den Staat ontving; van de voortbrengzelen van haaren Moestuin , en Hoenderkweekeryen, en van de kleine Penfioenen, welke omtrend dertig Maagden betaalden , wier opvoeding haarlieden, van derzelver ouderen, was toevertrouwd. Doch het geen my gevoelig trof, en eene groote achting voor deeze weldoenders van het menschdom inboezemde, was het bericht, dat de vier bedden, die voor zieken buiten het Klooster, in hetzelve als eene weldaadige dichting geplaatst waren , nog in hetzelve , voor zulke lieden gevonden wierden. De inkomden van het Klooster waren haar afgenomen, doch zy waren evenwel blyven voordgaan , om zieken in te neemen , en hadden dezelven , van haare hekrompene inkomden, met alle liefde eft trouwe gevoed en onderhouden. 'Er waren toenmaals juist twee zieken , en onder dezelven een vaderlandsch Soldaat, welke door zyne wonden verhinderd was , zynen marsch voord te zetten ; en hier zeer wel wierdt opgepast. Hoe aangenaam was het my te verneeüien, dat myn Landhoevenaar my, omtrend deese menfchen 5 de waarheid gezegd had! Ik onderzogt alles ngauw» keurig, en nam in dilte myn befluit» T 4  2Qa HET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK.' Zo dra de Mis geëindigd was, verliet ons zuster radeconde om ons by Mevrouw aan te dienen. Doch wy wierden al zeer ras gewaar, dat dit bericht den fchrik overal in dit Huis verbreidde. Wy merkte door het vengfter, dat men onrustig heen en weder ging; dat eenige lieden, met de vreeze op het gelaat, ons naauwkeurig gade floegen; en uit onze houding en gebaarden, onze oogmerken trachteden op te maaken, of te raaden. Vervolgens wierden wy in den Tuin geleid, alwaar de Priorin ook fpoedig by ons kwam. Ondanks haaren hoogen ouderdom kan ik in waarheid zeggen, dat ik nimmer een nadrukkelyker uitzicht, of gelaat, gezien heb: alle de fmerten en de gevoelens van haare ziel, vertoonden zich op haar eerwaardig aangezicht: zy fcheen ons om medelyden en gunst te willen fmeeken. „ Burgers! (dus fprak 2y onSj mef £en bef> venden toon en houding aan) is het wel waar ? — Zyt gy hier gekomen om ons huis te koopen?" — „ Neen, Mevrouw, antwoordde ik: ik ben niet hier gekomen om het te koopen: want ik ben 'er op dit oogenblik reeds eigenaar van." ó Jezus! myn Heiland! riep zyuit, „ Dus zyn wy dan allen verlooren ? — Wat zal 'er van ons worden? — Goede God ! wy geeven ons in Uwe handen , en vertrouwen op uwe heilige voorzorg. Gy wilt onze harten beproeven, door ons in deezen grondeloozen poel van jammeren en ellenden te werpen !" „ Wees gerust, lieve Vrouw," zeide ik, op de allervriendelykfte wyze tegen haar: „ ik ben een zeer yverig Patriot; en frel myn patriotismus voornaamlyk daar in, dat ik niemand vervolge; en dat ik, zo veel in myn vermogen is, braave en weldoende lie-  ft ET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK. 293 lieden, zo als ik weet dat gylieden zyt, dienst tracht te doen. Aeht niet alles verlooren te zyn om dat ik uw Klooster gekogt heb ; ik hoop, integendeel dat gy veel daar by zult winnen!" „ Hoe zo!" Tiep deeze eerwaardige vrouw, vol angst en in wanhoop , uit. — Om dat gy , tot heeden, van een Beftuur afhingt , dat deszelfs grondbeginzelen, en met dezelven, ook deszelfs gedrag jegens u, zoude kunnen veranderen. Uw toéftand was derhalven zeer twyffelachtig en onzeeker: in het vervolg zal het dit niet meer zyn. Ik beloof u plechtig, dat: ik u het geheele Klooster, zodanig als gy het tot nu toe bezeten hebt, in huur wil overlaaten." Op het hooren van deeze woorden, werdt de Priorin als van vreugde uitgelaaten: zy viel in den Tuin, in welken wy waren, onder den blooten hemel , op haare kniën , en dankte God, met de gevoeligfte uitdrukkingen , dat hy my verkozen had , om den weldoener en vader van haare maatfchappy te worden. Daarna richtte zy zich op, verzogt my verlof, om daadelyk alle de Zusters byeen te doen komen ; en bad my, om zelfs mede te gaan, om aan dezelve myn grootmoedig aanbod bekend te maaken. Men luidde de verroeste klok in de eetzaal , de eenige- welke nog in dit Kloostergebouw was overgebleven. De Zusters kwamen daadelyk byeen , en ik wierd plechtig in de groote Spreekkamer binnen geleid. Hier herhaalde ik het geen ik aan de Priorin reeds gezegd hadde , en voegde 'er nog eenige verpligtende woorden, voor de Zusteren , by. Tevens maakte ik haar bekend, dat ik aan my behield, eenige kleine voorwaarden in het Huurcontract te maaken: doch dat ik, voor het tegenwoorT 5 dig  ,Ü04 HET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK-, dig alleen een of twee kamers begeerde , om daal zomtijds eenige dagen in door te brengen: onder dit beding, dat men my, in alles als een vriend van het -Huisgezin, zoude aanmerken. . Het is een bekoorlyk tooneel, myn Vriend! wan« ,neer men gelukkige menfchen om zich verzameld. Ik ken geen grooter genoegen in het menfchelyk leven! Myne Nonnen verlooren, als het waare, alle bezef: overmeesterd door de gevoelens van vreugde en dankbaarheid. Zy weenden, lagchten, fnapten alle te gelyk, en kuschten eikanderen beurtelings. De Onder-Priorin, eene vrolyke en geestige vrouw, van 50 jaaren , geboren uit Languedoek, greep in haare he,vige verrukking myne hand , en wilde dezelve kusfchen. Ik trok myne hand te rug, en in de ontroering in welke ik was, omhelsde ik haar zeer harte.lyk ; waarom deeze vrouw zich niet liet bidden. Dit goede voorbeeld wierdt rechts en links nagevolgd, .en myn vriend en ik, wierden van deeze geestelykè Zusters, de een na den ander, gekuscht e,n omhelst. De twee Nieuwelingen bleeven mede niet agter, en }k kan u in waarheid zeggen, dat Let twee zeer aar. j tige en wel gemaakte Maagden zyn. Daar het nog te vroeg voor het middagmaal was,j werdt ons het ontbyt voorgezet; en wy moesten be- ! looven, om ten minften tot den volgenden morgen in het Klooster te blyyen : in het kort wy wiefden aldaar met vriendfchap en goedheid overlaaden. Na het ontbyt , ftelde de Priorin , ons met eene ' gepaste houding en ernftig gelaat voor, om nog eens in de Kerk te gaan; ter eere van de Maagd makia .eene Rondo te zingen ; en dezelve voor het geluk ta danken, dat zy op haaren Feestdag , over dit Kloos- terv.  tïET LAATSTE KLOOSTER IN FRANfcRYK. 2q.J ter had uitgeftort: tevens verzogt zy ons , om mede te- gaan. Was dit nu wel het oogenblik, om , door ten weigerend antwoord, de goede Zusteren te bedroeven j of dezelve , door eene alzins ongepaste fcherts, te beleedigen? Neenl Wy namen dus den voorflag, op de beleefdfte wyze, aan, en hoorden in de Kerk een Regina coeli latare zingen, welke maar weinig minuuten duurde. Ik geloof dat zy , met opzet, dezelve voor ons verkort hadden. Het overige van den dag werdt , op eene zeer aangenaame wyze, doorgebragt: men gaf my den tytel van waereldlyke Vader der Ztisterentof der Maatfchappy. Ik dacht by deeze geleegenheid aan voltaire , die waereldlyke Vader der Kapucynen van Gex was* én dien deezen tytel zeer vermaakte. Myne voormaalige Augujlynerinnen zyn toch zeker meer waardig, dan zyne Kapucynen waren! Ik verliet het Klooster , onder de uitboezemingen van de hartelykfte zegeningen van alle de Znsteren. Ik herhaalde myne belofte, om haar het Klooster voor dezelfde huur over te laaten, welke zy 'er thans voor betaalden; doch ik herinnerde haar tevens, dat ik eenige voorwaarden aan my hield, over welken ik my in het vervolg zoude verklaaren. Ik had in den beginne eerst voorgenomen, om haar alle de fchikkingen te ontzeggen, welke by haar tot de opvoeding in gebruik waren ; en dit was de ftrengfte voorwaarde op welke ik voorgenoomen had, met haar te handelen. Gy zult de redenen daarvan fpoedig doorzien , myn Vriend ! Ik verbeelde my, dat door zulk eene opvoeding van Nonnen , de jonge Meisjens eene geheel verkeerde vorming moesten ver-, krygen j en dat haar hoofd en hart, te gelyk vani kwaade  205 HET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK1»! kwaade indrukken en vooroordeelen moesten worden? opgevuld. Dan, ik ben zeer blyde , dat ik deeze voorwaarde niet daadelyk, by myne eerfte aankomst ' in het Klooster , ter kennisfe van de Zusteren heb laaten komen ; maar dat ik den tyd genomen heb, om rypelyk over deeze zaak te denken ; de noodige ophelderingen deswegens te vraagen, en my zelven, over de waarde van myn opgevat denkbeeld, door een naauwwikkend onderzoek, te overtuigen. Ik ondervond zeer fpoedig, dat, in den tegenwoordigen toeftand van zaaken , ik den bewooneren van het Canton de grootfte fehaade zoude aanbrengen, wanneer ik zo plotfeling deeze wyze van opvoeding wilde vernietigen. Het is het eenige Huis in het gantfche Departement , in het welk jonge Meisjens opgevoed kunnen worden ; en de wyze van opvoeding in hetzelve is zekerlyk verre af van volkomen te zyn, maar 20 flecht , als ik my in den beginne verbeelde dat zy was, is zy toch waarlyk ook niet. Ook ben ik zeden , door een aantal myner medeburgers , op het ernstigfte verzogt , om deeze, voor hunne kinderen, weldaadige en noodige fchikkingen te laaten voortduuren. Ik zelve , myn Vriend ! behoefde voor myne eigene kinderen daar geen gebruik van te maaken , want, God dank ! hunne moeder is in ftaat om alleen opvoedfter van dezelve te zyn; en zy is een te goede moeder, en te veel gemeenebest - gezind, om deeze moeijelyke bezigheid niet gaarne op zich te neemen. Maar hoe weinige kinderen in de Departementen kun. nen zich over zulk een geluk verheugen ; en voor de zodanigen moet men laaten wat 'er is, en haar het goede niet onttrekken, zonder iets beters in de plaats te Hellen. Myne Nonnen zyn zeer goedhartig; de mees*  HET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK. 297 ■meesten van haar hebben een opgeklaard menfchen vernuft, veel waar verftand, en alle aanleidinge om uitmuntende Huismoeders te vormen. Haar Biegtvader , met welken ik zedert kennis gemaakt heb, is een zeer verlicht en braaf man; ondanks zynen ftand is hy zo min eenlosfe knaap als een Dweeper, en gehoorzaamd gaarne aan de wetten, door het Gemeenebest hem voorgefchreven. Hy bezit zeer veele kundigheden , en heeft een zeer bevallig voorkomen. Zoudt gy wel gelooven, dat hy de kweekelingen lesfen geeft in de Muzyk , en in het Dansfen? Ja, mya Vriend ! de Priester geeft, zedert de Omwending, lesfen in het Dansfen! —— Gy zuit, na dit alles in aanmerking genomen te hebben, u gemakkelyk kunnen overtuigd houden « dat de jonge Meisjens niet zo geheel flegt in myn Klooster opgevoed worden ! — Maar dit is het nog niet alles ! Ik heb zedert dien tyd , op myne wyze , het Klooster gerevolutioneerd. De gewonde Soldaat, die in de Ziekekamerlag, is uit dankbaarheid voor de zorge , met welke Zuster mar.» tha, een der kweekelingen, hem heeft opgepast, op haar verliefd geworden ; en zyne liefde is by het Meisjen geenszins onverfchillig opgenomen. Naauwelyks had ik deeze vryery vernomen, wanneer clahdius, de Tuinman van het Klooster , en Neef van myn Landhoevenaar matthys , die my het eerfte denkbeeld tot deeze koop heeft aan de hand gegeeven ; zich by my aanmeldde , en my van zyne Jiefde en verleegenheid'"kennis gaf. Zuster eu» •stachia , de tweede kweekeling , was, zo hy meende, geheel voor hem gemaakt; zy fcheen hem toe een zeer goede Huishoudfter ie zyn , maar hy had geen hart genoeg, om. zich aan haar te ontdekken.  398 HET LAATSTE KLOOSTER UJ FRANKR7K; ken. Ik nam deeze kennisgeeving op my, en zuster eüstachia heeft myn vriend, den Tuinman claddjus, niet verfmaad. Maar hoe verbaastd ftond myn geestelyk Zusterchoor te kyken, wanneer ik, omtrend vier Decaden na:myn eerfte bezoek, haar bekend maakte: dat ik nu bereid was, om het huurcontract van het Klooster te ondertekenen: doch dat ik ais voorwaarden daar by moest voegen : i) het huwelyk van de beide Kweekelingen met den Soldaat en den Tuinman. 2) Dat de vier bedden in het Klooster gefpreid zouden blyven, om vreemde zieken op dezelve te leggen, en op te pasferi; en 3) dat ik eenige Kamers in het Huis aan my hield, in welken ik, met myne lamielie, een paar maanden in het jaar, myn tyd zoude kunnen doorbrengen. Alle deeze voorwaarden werden aangenomen; de Huurcedul ondertekend, en de Huwelyken voltrokken. Ik heb met Vrouw en Kinderen bezit van myne wooning genomen, en het Pinkfterfeest zeer vergenoegd en vrolyk in het Klooster doorgebragt. Die wilde ging in de Mis! Niemand werdt eenigen dwang aangedaan ,• en wy allen leefden in de beste overeenllemming. Onverdraagzaame lieden, welken, zonder verftand de uiterften der revolutionaire grondbeginzelen overtreden , zullen my mogelyk berispen ; welligt voorwerpen, dat ik door zwakheid, of toegeevenheid, te veel vryheid gelaaten hebbe aan eenige dwaaze en dweepzieke gebruiken: maar gy, myn Vriend/ zult my zekerlyk daar van vry kennen, zo als myn eigen hart, na de fterkfte proefneemingen , heeden doet. •Inwendig gevoel ik eene goede daad gedaante hebben; want  HET LAATSTE KLOOSTER IN FRANKRYK. 299 want myn gedrag maakt eenige lieden gelukkig ; en doet het Gemeenebest geen nadeel. Heeden , daar na zo veele ellenden, en het pleegen van zulke fchandelyke misdaaden, over welken wy nog lange zullen zuchten , eindeiyk weder een helderen Hemel over óns licht; en het verfchrikkelyk voorledene in, de hoop van eene fchoone toekomfte verdwynt, *—— Zullen wy heeden niet liever verzachtenden balsem in de gellagene wonden gieten, dan dezelven nog verder, door bytende middelen, openen ? -— AAN  3oo de onver wïnbaare m0ederl.yke teder heid van de marqui6inne van sp ad ara. ongeluk, dat Sicilien voor eenige jaaren door eene aardbeeving onderging, leverde een zeer aandoenlyk voorbeeld van moederlyke liefde op ; in 't byzonder zal het hart van eene moeder zich by dit fchildery getroffen voelen, en niemand zal de edele vrouw eenen traan kunnen ontzeggen. In het ogenblik, toen Mesjïna een van de fchrikIykfte fchokken leed, die van deeze Stad byna een puinhoop maakten , bevond zich onder de menigte ongelukkige flachtoffers, die naar de haven vluchtten, ook de Marquis van spadara, een van de aanzienlykfte uit de Stad, die zich met de vlugt zogt te redden. Naauwlyks had de aardbeeving zich doen gevoelen, of zyne gemalinne verloor van fchrik het gebruik haarer zinnen, en haar echtgenoot droeg haar bewusteloos In zyne armen voort; hy bereikte een Bark, wilde zicrf zelven en zyne gade voor de volkomen verwoesting beveiligen, die zyn vaderland dreigde. Middelerwyl flaat de vrouw haare oogen weder op en fchreit: — Waar is myn zoon? waar is myn zoon? Hy is immers niet by ons? — De marquis antwoorde haar, dat hy naauwlyks tyd had, zich met baar optehouden, en dat men de voorzienigheid de zorg moest overlaaten, om over dit ongelukkig kind te waaken. — „ Men ziet wel, dat gy geen moeder zyt," antwoordde de goede vrouw, en rukt zich uit de armen van haar gemaal, wankelt voort, wil  de moederlyke tederheid. Z°l wil weder omkeeren. —— De marquis fmeekt haar by al wat heilig is, te plyven, hy werpt zich aan haare voeten, kuscht haar, befproeit haar met zyne traanen. — Alles vergeefs J „ Ik wil myn zoon redden, of met hem fterven!" De marquis zag zich eindeiyk genoodzaakt geweld te gebruiken, pm haar terug te houden. Hy vertrouwde een zyner getrouwfte bedienden het opzicht over haar aan,, en men verzette zich tegen alle haare poogingen. Doch deeze al te tedere moeder nam een gunffig ogenblik waar, in het welk haar echtgenoot met de fchikkingen tot hunne infchceping bezig was; ontfnapte en fnelde eilings, met eenen ge vleugelden loop, naar haar huis toe , dat nog midden pnder de puinhoppen der nahuurige gebouwen onbefchadigd ftond; zy loopt naar binnen en ftort zich op de wieg van haar kind,. Het onfchuldige fchepfel-fliep gerust, terwyl de natuur rondsom hen op de akeligfte wyze woedde. Eindeiyk ontwaakte het, en lachte zyne moeder minzaam aan , reikte haar zelf zyne kleine handjens toe , als wilde het haar omarmen; de marquifin neemt het fchielyk in haare armen,, en konde het niet genoeg aanhaar hart drukken, overlaadde het met kusfchen en met traanen; fchielyk vliegt zy met deezen kostbaaren fchat van daar, komt aan de trap, — deeze wankelt en ftort in, de marquifin vliegt eilings weder naar haare kamer. — Het huis beeft, —■ de zoldering van de kamer fplyt, — ftort van boven neder. De ongelukkige loopt in doodsangst uit het eene vertrek in het ander, — de aardbeeving volgt haar overal. Gantfche ftroomen van vlammen vereenigen zich met deezen fchriklyken geesfel, zy ftygeH op, mengelw. V. Deel. V en  3<52 DE MOEDERLYKE TEDERHEID. en grypen de ongelukkige moeder aan, die niets meer ziet, voor niets meer leeft, dan voor haaren zoon • geen fchuilplaats blyft haar meer overig, dan een en! kei uitftek, zy ftelt hier met loshangende hairen naar toe, - buiten zich zelven van zielgrievende finart, uit zy de hartbreekendfte zuchten, en verïoont haaren zoon den volke _ „ Vrienden! Vrienden I om Gods wil nd myn kind!" Men hoort haar met, - men ziet haar niet. — In deeze fchriklyke ogenblikken zyn meest alle menfchen alleen in hun eigen zelf gekeerd, denken flechts alleen op hun eigen redding; alle banden der maatfchappy zyn verbroken! Geen ouderen ! Geene vrienden! Geen menfchelykheid meer! De ongelukkige moeder valt eindeiyk midden in de vlammen, met haar kind op den arm, en haaren mond op zyne lippen; haar laatfte zucht was: Myn Zoon! AAN  3°3 AAN DEN GEE6T VAN RA B ENER. Naar het Hoogduitfche. JR.eeds lange ging myn geest zwanger, omU, eerwaardige Schim ! eenige berichten uit onze Waereld mede te deelen. Het zal voor denzelven van belang zyn, dacht ik, wanneer hy eens iets van die geenen mag leezen , welke dikmaals genoeg om hem fchreiden, uit geene andere oorzaaken, dan om dat hy om hen lagchte. De grootfte zwaarigheid was nu maar om de plaats te vinden, waar gy genoodzaakt werdt u op te houden. Waar anders, fchreeuwden de Zeloten , dan in de Helle, de algemeene verzamelplaatfe der fpotteren ? Neen , Heeren, riepen de Toleranten, gy dwaalt: gy zoudt hem veel eerderen zekerder in den Hemel aantreffen! Neen, ook daar niet, riepen anderen; immers zou hy zich fpoedig genoeg weder van daar gepakt hebben. Onder enkel verftandige en goede geesten , vindt de Hekeldichter geene gepaste plaats. Ook gelooft men in het algemeen , dat zyne overledene Vrouw daar by hem is. Eer deeze eerfte zwaarigheid was uit den weg geruimd, ontftond'er reeds eene andere, namelyk , hoe men daar brieven heen zoude kunnen zenden. —— Dat moet toch kunnen gefchieden , want 'er is nog nooit iets te rug gekomen, het geen daar eens is naar toe gezonden. De Posten moeten derhalven , aan geene zyde, veel beter oppasfen, dan aan deeze zyde van Onze benedenwaereld. Ik kan u derhalven , by deezen, melden, dat 'er zedert uw vertrek, ontzachlyk veel op deeze Waereld V a veran-  304 AAN DEN CEEST VAN RABENER. veranderd is. Voor eerst, zo is dezelve veel verftandiger en beeter, ja, ik zou byna durven zeggen, geheel wys en deugdzaam geworden. Gy zult u zekerlyk verwonderen, dat 'er na u nog geen Hekeldichter van beroep is opgetreden ; denkelyk om dat 'er niets belagchlyks meer op deeze Aarde gevonden wordt. En waarlyk 'er hebben thans geene ondeugden, feilen of dwaasheden meer plaats. Want , ingevolge eene gelukkige herfchepping , worden ondeugden in feilen , feilen in kleinigheden, en deeze allen te famen, in de wyze van leven , fmaak en welftaanbaarheid herfchaapen, endoor eene ftilzweigende overeenkomst gefanclioneerd ; welke overeenkomst veel vaster en algemeener gehouden wordt, dan alle de overeenkornften (Conventien) der Mogenheden. Intusfchen fchynt zedert eenigen tyd, voor het Hekeldicht, een geheel nieuwe en vruchtbaare tak, zyne knoppen uit te fchieten: namelyk men houdt zich thans vooral bezig met in 't oog loopende zeldzaamheden. Dus maakt men, zedert eenigen tyd, ontzaglyk veel Satyren op het verftand der menfchen, en wel op de gedachten, woorden en werken, in lieden van allerleye Handen; gefchiedende wel het meeste door een zeker volk, het welk op een dorren en hongerigen grond het beste wascht. Gy begrypt ligtelyk dat ik van het volk fpreek , het welk men gewoon is , Schryvers te noemen. Daar het denkbeeld om iets meer (Plus) bewerkt te hebben, u, als een geftorvene Steurraad , in den Hemel nog aangenaam zal zyn; zo acht ik my verpligt om u bekend te maaken met de gevolgen, welken uwe menschlievende impost op 'smenlchen gedachten gehad heeft. Het begin was zeer glansryk, want men be-  AAN DEN GEEST VAN RAÈENËR» §Q$ bezat toenmaals nog die grilligheid, dat men het Denken voor eene Eere hield. Maar fpoedig ging het daar mede, gelyk het met alle Waaren gaat, op welken een te hoogen impost gefteld is. Men gewende zich om dezelve te ontbeeren, of ftelde iets anders in de 'plaats. In dit geval wierdt het Spreeken de plaatsvervanger van het Denken. Daar nu de onder impost liggende ftoffe , zo als men uit de meeste Redevoeringen, Schriften en Handelingen duidelykzag, van dag tot dag verminderde, zo liep deeze geheele waar eindeiyk op niets uit, waar door de impost daar op Hiep. Doch heeden komt dezelve, onder eene andere gedaante, weder ten voorfchyn. Wanneer gy CJ, uwe eertyds zo groote waereldkennis, thans niet fchaamt, dan zult gy weeten; dat men op de Waereld altyd de een af andere Thema heeft , over welke men predikt , praat , fchryft en twist. Heeden is die Thema het Verftand , over wiens onverjaarbaare rechten , onwankelbaare grondbeginzelen, onloogchenbaare bevoegdheid , enz. men overal zoveel praat, demonftreert, fchryft, en voor en tegen twist, dat men byna zoude gelooven , dat de gantfche Waereld in' Verftand is hervormd , indien men niet , by ondervinding wist , dat ieder van dat geene het minfte bezit, waarvan hy het meeste fpreekt. Dat het Verftand de gevaarlykfte pest voor het menschdom is, zult gy daar nog wel uit weeten, om dat geheele , en wel de eerwaardigfte ftanden, zich eenpaarig tegens hetzelve, en wel voor deszelfs gezwoorene vyanden verklaaren. Om nu deszelfs fchadelyk» beid in eens weg te neemen , en tevens het beste gebruik 'er van te maaken , zo kwam men in fommige gewesten op den inval , om het Verftand voor KonV 3 tra*  30<5 AAN DEN GEEST VAN UABENER. trabande te verklaaren. De geestelyke ftand nam, hier en daar, het ambt van Fiskaal op zich, denkefyk* om dat dezelve — den meesten tyd had. Intusfchen fchynt deeze zaak toch een zelfden uitgang te zullen hebben, als uwen impost op de Gedachten : want de voornaame lieden hebben , zedert lange , reeds iets» dat zy , om het verftand te ontbeeren, in deszelfs plaatfe Hellen. By voorbeeld, de Staatsman de Politie; de Geestelyke de Theologie, de Rechtsgeleerde, het Corpus Juris, de Wysgeer, zyn Systhema, de Landjonker zyn brief van Adeldom ; en de Hoveling zyn Ordenslint. Dan op de laagere Handen, by welken men zegt, dat dit ook reeds begint in te fluipen, behoeft de Financier niet te rekenen, nadien deeze gewoon zyn, om niet veel te geeven. Zonder twyfftl zult gy U, 6 vereeuwigde fpotter! zedert eenigen tyd verwonderd hebben, dat 'er dagelyks mannen zonder hoofden by u aankomen. Dat zy echter voorheen hoofden gehad hebben, zouden u de Scherprechters van Parys, Lyon, enz. met hunne rekeningen kunnen toonen. Deeze allen zullen u verhaaien , welk een onheil de Franfchen , aan het geheele menschdom dreigen , door hunne ingevoerde Gelykheid. Zekerlyk zult gy van den geest der Duitfchers, om andere natiën naar te volgen, het meeste vreezen. Maar gy behoord , in de eerfte plaats, te weeten ; dat deeze Gelykheid , tot heeden, in niets anders beftaan heeft, dan dat het eene hoofd zo veel als het ander, en zy dus allen te famen niets waardig zyn. En op deeze wyze hebben wy Duitfchers reeds lange een veel grooter Gelykheid , of Ichoon-in ftiïte. en zonder eenig bloedvergieten , by ons ingevoerd. Gy zultji verheugen , wanneer gy ziet, hoe alle Handen  AAN DEN GEEST VAM RABENER. 30? ftanden onder ons, elkander nader komen j ja, ik zou byna durven zeggen, als uit zich zelven , en zonder eenige pracht of gedruisch, in elkander vloeijen. Ik zelf ken reeds verfcheidene lieden , in meerdere of mindere voornaame ftanden geplaatst, welken in hunne kundigheden en wyze van denken en handelen , geheel volkmaatig (populair) zyn ; meestal zo fpreeken , fchryven , raifoneeren, denken , vloeken ; en met hunne Kundigheden en Begrippen zo agterhoudend zyn , dat men byna zoude gelooven, dat het uit geene andere oorzaaken gefchied, dan om zich met de laagfte klasfe der Menfchen volkomen gelyk te maaken. Daar tegen ontbreekt het de laatstgenoemde klasfe niet aan zodanige lieden, welken door pracht, fchynfchoon, wellevenheidheid en fchulden, de eerst, genoemde zeer naby komen. Wat zoudt gy zeggen , wanneer gy zaagt, dat een Geheimenraad, een kleêrmaaker , in zynen brief, zyn hartsvriend noemt; en voor deeze beleefde uitdrukking niets meerder begeert , dan dat deeze de te rug gezondene rekening zo lang bewaard, tot hy dezelve van hem eischt; of dat de Erf - Vryheer , de vrouw van den Klokkenluider van zyn Kerfpel, bevalliger vindt, als zyn hoog gravelyke Gade ; of dat de Dames zelve zich gewennen , om, zonder aanzien van ftand , menfchen te zoeken, en dezelve niet zelden in Koetziers of Knechts aantreffen en beminnen. Gy ziet derhalven , dat wy de zo veel geruchtsmaakende Gelykheid der Franfchen, reeds gelukkig zyn voorgekomen, en dezelve dus voor ons onnodig gemaakt hebben. Toen gy nog leefdet, ftaakt gy meestal den draak met Vrygeesten, Pylaarbytfters, Verwaandenen adelyke Gekjens. Thans zyn deeze eertyds zo milde V 4 bron'  30R AAN DEN GEEST VAN RABENErJ bronnen van fpottery, geheel uitgedroogd. Want nadien de eene geene fchande, en de laatfte geen eer meer aandoet; zo zyn 'er ook geene Vrygeesten , en geen Pylaarbytfters meer. Daar het Latyn genoeg- v zaam reeds is uitgeftorven , zo fterven de verwaanden mede van tyd tot tyd. Ook is de Adel niet meer zo onwellevend , dat zy verdienste en deugd, als een uitfluitend voorrecht, met geweld aan zich wil trekken ; maar zy dient nu enkel tot behoud van edele en groote daaden. Want wanneer fomtyds een zigtbaar gebrek aan de laatfte fchynt te zullen ontftaan ; dan maakt men.een aantal nieuwe Edellieden; en daar mede is dit gebrek in eens , ten miuften voor een geruimen tyd , weder weggenoomen. Ook de Textwoorden van den wyzen aller wyzen, x den hoogverlichten sancho : wie een ambt krygt, die ontvangt ook verftand ; over welke woorden gy eens eene Leerrede, vol van den heerlykften balzem, gefchreeven hebt, zyn thans zeer aanftootelyk, en voor veele uitzonderingen vatbaar. Eerlang toch, zal men behooren te zeggen: Wie een ambt krygt, die verliest het verftand; zo als deeze salomon in Siërra Morena , op eene andere plaats, reeds heeft aangemerkt. Wanneer ik u de voorbeelden daarvan aantoon , dan zult gy zeker toeftemmen in de gronden , welken ik voor deeze myne ftelling gelegd hebbe. De Kandidaat STENAx_,was de godfpraak van het adèlyk huis, in het welk hy de jeugd onderwees. En waarlyk hy fpeelde op het Klavier, als mede zyn PHombre, en Jou-Jou, met eene gelyke bekwaamheid. Hy "verftond de nieuwspapieren zo goed als of hy ze zelfs gefchreven hadt, en kende geheele Romans en ïooneelipeelen van buiten. In het geheele gewest werdt hy voor . ' den  aan den geest van rabener. den verlichtfteu en bekwaamden man gehouden. Zyn voorftander zond hem, ter verkrygiug van eene openflaande predikantsplaats, naar het Confiftorie; en hy (wie had zulks immer kunnen denken t) werdt voor onbekwaam te rug gezonden. En dus bleek het, dat hy zyn verftand , maar weinige dagen vóór het aanvaarden van een ambt, verlooren had. L... was een zeer gefchikt, befcheiden en verftandig man : maar naauwelyks was hy Geheimfchryver te * * geworden, of hy veranderde geheel en al, wierdt trotsch, lomp , verwaand, en beleedigend voor elk. Daar men nu te vooren geenzins ontkennen konde , dat hy verftand had, zo moest men immers natuurlyker wyze befluiten , dat hy hetzelve door zyn ambt verlooren hadt ? Zo lang M** zyne poogingen aanwendde om'een ambt te' krygen , fprak by weinig en alzins befcheiden ; oordeelde zeldzaam, en niet dan na eene naauvvkeurige overweeging. Maar toen hy Rechter te * * f geworden was, oordeelde en befliste hy over alles, noemde klopstock, een Rymelaar, en mozart een Knoeijer. Het is beweezen dat hy zyn verftand zoude behouden hebben, indien hy geen Rechter ware geworden. N,*... kreeg eene aanzienelyke Rentmeestersplaatfe te *i doch hoe groot zyne inkomden waren , zyne uitgaven en knevelaryen, waren nog grooter. Hy kwam derhalven eerst in de gevangenis , en vervolgens, toen hy zyn gedrag verdeedigd had, in het Dolhuis. R.... maakte, by het aanvaarden van zyne bediening , een ontwerp uit de byzondere Aften en voorvallen van zynen voorganger , om dezelve in alle voorkomende zaaken, op alle tyden, te kunnen gebruiken. Indien deeze man, zyn verftand daar door al niet ver-  §10 AAN DEN GEEST VAN RARENER. verlooren heeft, dan heefc hy ten minften deszelfs gebruik vergeeten. S... laat zyn ambt door zyn Secretaris , en T.... door zyne Vrouw waarneemen, welke de wederzydfche partyen hoort, en dezelve met eikanderen vergelykt; Echtfcheidingen en Koopbrieven opffelt, en Vonnisfen uitfpreekt. Daar dus de eerstgenoemde zyn verftand aan zyn Secretaris , de laatstgenoemde hetzelve aan zyne Vrouw heeft afgeftaan; zo kan hy, natuurlyker wyze, zelfs geen verftand meer hebben. Gy zult ligtelyk begrypen, dat na uw vertrek van hier, uwe geliefde Panfiroli, weder eene nieuwe oplage en verfcheidene byvoegzelen verkreegen heeft. Het Geweeten, het welk gy onder de verloorene zaaken telde , is, na uw tyd, nog eens ten voorfchyn gekomen, en wel uit de brieventasch van een' Jood , welke , in ftilte , zeker bedenkelyk Capitaal te rug gaf, of fchoon hetzelve hem by drie vonnisfen was toegekend. Op de vraage, of hetzelve in de Famielie nog te vinden was, kreeg men tot antwoord, dat de geheele famielie , al ras daar na , van den honger geftorven was. Onder die zaaken , welken gy voor verlooren hield, en die het ook, na uw verfcheiden, meestal zyn gebleeven ; zyn de voornaamfte Artykelen — op veele plaatfen, het Vernuft — het Latyn — de Geleerdheid, en — de Paus. Eenige van deeze Artykelen zoude men , wanneer men 'er fterk naar zogt , mogelyk weder kunnen vinden : maar men weet, of gelooft niet eens , dat men dezelve verlooren beeft. Ook is het in de daad eene kleinigheid tegen de nieuwe uitvindingen , waar mede het verftand der nieuwe geleerden , de Waereld en de Panfiroli vermeerderd heeft. Haast zult gy, levens groote,  aan den geest van rabener. 311 groote, een man by u zien aanlanden , even als elias , hoogloflyker getuigenisfe. Dit is de onfterffelyke blanchard , welke, ingevolge zyn uitgevonden luchtfchip, niet eerst behoeft te fterven, om by u te kunnen komen. Van deeze uitvinding belooft men zich , over het geheel genoomen , zeer veel goeds. Daar het tot heeden toe een grooten misftand was, dat in de gantfche Natuur de lucht het eenige was welke geen bepaalden meester had; en nadien, volgens alle gronden van het recht , door alle Mogenheden erkend , alles wat nut of voordeel aanbrengt, zo als billyk is', aan hen behoord : zo zullen zy zich zekerlyk binnen korten tyd gereed maaken , om posfesfie van de Lucht te neemen, cn in deeze, zo gewigtige veroveringen, de beste fchikkingen te maaken : onder welke de parforce jagt op het gevederd choor, als mede het aanleggen van Posten en Accynzen , geen der laatften zullen zyn; als mede die welke tot zekerheid der overwonnene luchtfehappen, en het voeren van kryg, in aanmerking moeten komen. Waarfcbynlyk zal onze Aarde, om die rede, een tyd lang, door de Vorften vergeeten worden; het welk haar zekerlyk niet kwalyk zal bekomen. Maar ons , die even zo min gaarne Willen vliegen, als vallen, heeft blanchard , by deszelfs fpoedig opftygen, geheel verbaast doen ftaan ; en dit heeft, by veele lieden , een nieuw ontwerp doen vormen. Zy hebben, door een goed deel voorbereidde lucht, zich mede in ftaat gefield om op te vliegen; offchoon wy verzekerd zyn , dat hoe fpoediger en hooger zy door dezelve fteigen , zy daar door zo veel kleiner aan ons voorkomen. Eene andere, en mogelyk nog veel gewigtiger uitvin-  giü AAN DEN GEEST VAN RAïïENER, vinding, is die der zuivere Ieere. Dezelve heet zuiver, om dat zy geheel vry, onafhanglyk, onvermengd en zuiver is van alle menfchelyk verftand. Het is eigenlyk een godgeleerd geneesmiddel QArcanum), het welk door een geestelyk Genootfchap , als een beproefd heelmiddel voor de ziel, is uitgevonden. Zy bezit die goede eigenfchap, dat men by het gebruik van dezelve, zich in 't geheel niet behoeft te wagten voor iets; maar alles doen en gebruiken kan wat men wil. En hier om heeft dit middel , by veel voornaame lieden, eene algemeene goedkeuring gevonden. Ook de uitvinding van den fteen der wyzen, en die om geesten te zien , naar vyelke men reeds in uwen tyd , zo yverig zogt, is voor onzen tydkring overgebleven. Zonder eenigzins op die uitvinding te denken , ontdekten de Franfchen , in ééns , deezen onfeiibaaren fteen der wyzen. En kunt gy wel raaden, waar ? — in de Kerk. Den Duitfchers, welke deeze uitvinding, ditmaal niets aanging, is nu nog de naarvolging overgebleven. Maar deeze waren zo veel te gelukkiger in,de kunst om geesten te zien , welke kunst zy tegenwoordig volkomen bezitten, alleen twee kleinigheden daarvan uitgezonderd: namelyk, dat nie. mand Geesten kan zien, welke zelfs geest heeft; en 1 dat verftandige Geesten, of geheel niet verfchynen, of I zich zeer geemelyk en kwaadaartig vertoonen. Men wil I dat zy eenige flaauwtens gevoelen. Welk een geluk, dat I gy, ó vereeuwigde fpotter! om deeze reden niets van hen te vreezen hebt; want onder alle de geenen welke Geesten willen zien, is 'er geen een die u zou willen fpreeken. Want de waarheid, die gyin veele gevallen, door uw fpottend vernuft zo fterk deedt gevoelen, kan heeden,.zo min, als in uw tyd, by veele lieden herberg verkrygen!  I. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z IJ N. WIJSBEGEERTE en ZEDEKUNDE. wijsbeo. V. Dtsl   315 ONDERZOEK over de KLAGTE: dat de waereld hoe langer hoe s le g ter wordt. door WILHEM LEONHARD KRIEGE, Leeraar der Hervormden , bij de Koninglijke Charitê en het Invaliden-Corps te Berlijn. Zieker zoude het een wonder zijn, wanneer de zoon der Aarde , welke aan de fchikking der dingen op de Waereld , aan het noodlot van hem en anderen , zo veel te berispen vindt , met zijnen toeftand op de Waereld geheel te vreeden ware. Hij, die met zulk een opgeklaard gezicht, de onvolmaaktheden van dit leven in aanmerking neemt, en zo dikmaals ondervindt, dat hij met zijn' vernielenden wandelftaf, niet altijd lagchende velden, bevallige landsdouwen, maar in 't bijzonder , ook droevige gewesten doorwandelt. Hij , die zich-op de zee van dit leven, zo dikmaals, door dreigende orkaanen, in levensgevaar bevindt : hij die zo zelden , onder een onbewolkten Hemel wandelt, en voor den voortrollenden en loeijenden Donder , zo min als voor deszelfs klaaterende , en alles verbrijzelende Blikfemftraalen, verzekerdis. Hij derhalven, een zo gevoelig , en van alle zijden zo ligt kwetsbaar fchepzel ; hoe zou hij onverfchillig kunnen zijn: zich ongewapend in een Itrijdperk geplaatst te zien , alwaar hij X a tegens  316 ONDERZOEK OVER DE KLACTE: DAT DE tegens duizend onverwagte vijanden zijner ruste moet kampen ? En deeze omftandigheid is het niet alleen, welke het ongenoegen van den fterveling , en zijn verlangen naar iets beters , voedzel geeft; neen 'er zijn nog andere onvolmaaktheden , welken zich bij deeze omftandigheid voegen. Hier wordt de Deugd gelasterd ; daar ziet men den booswigt zegepraaien ; hier weent de Onfchuld , zonder troost, onder het juichend vreugdegefchreeuw van den Bedrieger; daar verheft de trotfche en opgeblazene zijn hoofd in de hoogte. Gints zucht de ellendeling, in het grootfte gebrek en kommer, en verkwijnt onder den druk der armoede, zijn vermoeijend leveu; terwijl hier de wellustige zwelger , in brasfchende buitenfpoorigheden, voordholt. Hier heeft de vlijtige en onvermoeide in zijn beroep, naauwelijks zo veel, dat hij zich kleeden en dekken kan ; gints leeft de werkelooze ledigganger , in den ftroom des overvloeds. De een moet door ontèlbaare beletzelen en hindernisfen heen werken , vindt bij eiken tred nieuwe hoogtens, voor welken hij te zwak is , om dezelven te beklimmen ; wederftreevingen, welke tegen te werken , hem het verftand verbiedt: de ander ftijgt langs den verdiensteloosten weg der geboorte , des rangs en ftands, tot eene fchitterende hoogte , en vindt op eene bevallige vlakte, hulde en genot: geene zaait, deeze maait. De een fterft in alle rijkdom en omringd van genoegen ; de ander met eene bedroefde ziel, hebbende , als 't ware , nimmer met vreugde gegeeten. Overal is mislukte pooging , drukkende nood, >:org en kommer, vervolgingen befpotting, offchoon in ongelijke maate , het deel van den mensch. Over■1 i| iïïC jammerdal, waarin niemand voor de troost» ■; loos-  WAERELD HOE LANGER HOE SLEGTER WQSDT. $1? loosheid , het ongeluk , en den wanhoop verzekerd is. Van den Wieg tot op de Doodbaare, is de mensch een bal van het noodlot; een droevig aanfchouwer van de verwardfte tooneelen. En, olïchoon het nu en dan, eens het aanzien heeft, als of menig genot van vreugde , menig vrolijk uitzicht, en levenwekkende hoop , den duisteren zichteinder van zijn aardfchen toelland verlicht; zo zijn toch de gelukkigfle uuren nooit vrij van onaangenaame gewaarwordingen en bittere bijvoegzels. De verfterkende kelk wordt den zwakken toegereikt, om hem tot een nieuw lijden voor te hereiden ; en elke verlichtende ftraal, welke zijn gezichtskring opheldert, is een verbijsterend dwaallicht , dat de nabijzijnde afgrond voor hem verlengt. Welk eene Waereld ! welk een onzeker, hoogst gevaarlijk land, voor zulke groote, tot zo hooggepreezene gelukzaligheid beftemde , en evenwel in allen opzichten , zich zelf zo ongelukkig voelende weezens ! Neen , daa acht ik , met den oosterfchen Wijsgeer , de doodén meer dan de levenden, nadien zij alle kwaad,alle tegenfpoeden, ontrukt zijn. Uit zulk een geheel eenzijdig gezichtspunt , befchouwt de ontevreedene tterveling zo dikmaals zijn lot op aarde. Verzonken in droefgeestige befpiegelingen houdt hij de bewooners van deeze Waereld, voor fchepfelen die daartoe veroordeeld zijn , om telkens door de ftormen van het noodlot geteisterd te worden. Is het wel wonder , dat het eene uiterfte het andere voortbrengt, en het droevig ftandpunt, uit het welk hij, deeze Waereld , met alle haare veranderingen befchouwd, hem alleen een treurig en moedbeneemend uitzicht geeft ? Is het wonder a dat X3 het  gi S ONDERZOEK OVER DE KLA GTE l DAT DE hetJlegterworden der dingen, een noodzaakelijk befluit wordt, wanneer te verregaande verbeeldingen van het aanftootelijke, en van het geen in deeze Waereld , tegen het oogmerk fchijnt aanteloopen, de voorftellen daartoe aan de hand geeven ? Den bewooner deezer Waereld blijft, in deezen toeftand, nog zo veel over tot wenfcnen , dat hij geheel niet durft hoopen , dat het op dezelve verbeterd; of liever, dat de zo telkens op een ftapelende onvolmaaktheden , hier immer uit den weg geruimd kunnen worden. Het is derhalven de moeite wel waardig , om het eigenlijk onderwerp van zijne klagte, nader toetelichten ; en zijne wijze van verbeelding , welke op de ruste van het gemoed , zulk een ontzaglijken invloed heeft , zo mogelijk , nader bij de waarheid te brengen. Ik zal zulk eene orde volgen , dat ik zo wel over de oudheid en de oorzaaken van deeze klagte, als over de zvaarigheden welke de rechtvaardiging van dezelve verhinderen, mijne gedachten zal voordraagen. Het is evenwel mijn oogmerk in 't geheel niet, om de reeds genoemde voorvvendzelen , welke van de onvolmaaktheden deezer Waereld zijn afgeleid , als mede de bedenkingen daar over, tot een voornaam onderwerp van dit mijn onderzoek te maaken ; daar ik, eensdeels, geene Theodicee wil fchrijven; anderdeels geene befpiegelingen over het kwaad in de Waereld , als eigenlijke bewijzen van derzelver flegter worden, kan aanvoeren. Deeze toch kunnen het gemoed alleen in een kwaaden luim brengen , benevelen de verbeelding , en laaten niets goeds vooruit zien. De Mensch maakt zo gaarne een befluit van het tegenwoordige op het toekomende ; en zou dan zeker a  WAERELD HOE LANGER HOE SLEGTER WORDT. 3I9 zeker, in dit geval zeggen: ,, het is nu reeds zo flegt! hoe flegt kan het dan niet nog worden! L De uitdrukking: de Waereld wordt hoe langer hoe Jlegter , is figuurlijk , en met eene foortgelijke ': da tijden worden hoe langer hoe Jlegter, niet geheel overeenftemmende. Geene betekend alleen de zedelijke verwarringen en toeneemende verdorvenheid des menfchelijken geflachts ; deeze het zedelijk en natuurlijk verval tevens. Wanneer de Koopman en Fabrijkeur , in hunnen handel of fabrijken , geen gewenschten voordgang gewaar worden , dan klaagen zij niet over de flegtbeid van de Waereld, maar in 't bijzonder, over de flegtheid van de tijden. De laatstgenoemde uitdrukking wordt intusfchen ook gebezigd, wanneer de befchouwing over 's menfchen toeftand , in 't gemeen , niet ten voordeele van het tijdperk uitvalt. Daar zij echter beiden eene gelijke be« fchuldiging in zich bevatten, en derhalven onder eene zelfde verpligting van verandwoording ftaan; zo kunnen zij beiden ook te gelijk zeer wel op de proef gefteld worden ; indien men maar zorge draage , dat hunne te zamenvoeging, niet ten koste van de duidelijkheid en naauwkeurigheid plaats hebbe. Het denkbeeld van het aanhoudend flegter worden der menfchen , en den loop der dingen , kan men met reden als een algemeen natuurlijk eigen geworden gevoelen der Volken voorftellen , wiens eerften oorfprong zich in het duister van de vroegfte tijden verliest. Deszelfs hooge oudheid kan zeer wel bewijzen, dat hét een noodzaakelijk voortbrengzel is , van de X 4 Se"  3*9 ONDERZOEK OVER DE KLACTE i DAT DE geduurige ontwikkeling van 's menfchen geest, weshalven het reeds in den aanleg der menfchelijke natuut gegrond is. Men vindt het in de gefchiedkundige berichten der ondfte Volken, in de werken der vroegfte Dichters , en in de overblijfzels der eerfte verhaateder Volken, Z0 dat dit het algemeen voortbrengzel fchijnt te zijn van aanhoudend Denken en Gloeien Het was derhalven ook zeer natuurlijk , dat men zich hier bij een' tijd verbeelde, welke beter was geweest dan dien, over welken men klaagde. De Gefchiedfchnjvers en Dichters doen derhalven ook alles eenen aanvang neemen , van een zeer goeden tijd, van een gouden Eeuw, van een verblijf in het Paradijs. Maar dn geluk verdwijnt al fpoedig , gelijk een aangenaarnen droom, en het verval tot het zedelijk en natuurlijk kwaad, is niet tegen te gaan. De menfchen wor• den hoe langs hoe meer verkeerd tegens zich zelven hoe langer hoe roekeloozer; hun tijdkring wordt tel! kens ongefchikter , om hun geluk in denzelven te bevorderen; en 'er blijft dus voor den mensch niets anders meer overig dan zijn aanzijn op aarde te beweenen , en zijn hart, door het ontboezemen van zuchten, lucht te verfchaifen. Van daar mogelijk de vroege Klaaggezangen (Jeremiaden) over de kwaade zeden en onbefchaafdheid der Jooden; hun nationaal verlangen naar de vleeschpotten van Mgijpten, even na het bekomen van een beteren toeftand , vrij van flavernrj: van daar het Jutmus Troes der Grieken, ert het tempora exfpeÏÏamis meliora der Latijnen. Vandaar een heir van klagten , over de verwarringen in het noodlot der menfchen 3 het aanhoudend geklaag over de flegtheid van den tijd : uitdrukkingen van menfchelijke gevoelens en gewaarwordingen , die en waar,  WAERELD HOE LANGER KOE SLEGTER WORDT. 321 waar, en valsch kunnen zijn. Dit is juist het geen horatius , in zijne voorfpellende taal , voorkomende in den zesden Lierzang van zijn derde boek, bedoelt. Damnofa quid non immimiit dies? JEtas parentum, pejor avis, tulit Nos nequiores , mox datuTOS Progeniem vitiofiorem. Ook de oudfte liederen der eerfte Christenen , in welken het telkens aanwakkerend zedelijk verval, en de geduurig boozer wordende botvieringen der menfchelijke hartstochten , zo dikmaals als zekere tekenen van de aannadering van den jongften dag gefchilderd worden ; ook deeze liederen leveren zodanige bewijzen op van het geliefd denkbeeld, dat de menfchen telkens flegter worden , dat men de algemeenheid van hetzelve ook in dit geval niet kan tegenfpreeken. Niet minder zal de omftandigheid , dat men deeze gezangen voor zo veel beter hield, naar maate zij al het aardfche, en alle af hanglijkheid van hetzelve, in tegenftelling van het zedelijke; en het land der ftervelingen als een woest Siberien, verbeelden; waarin de pas geboren zuigeling , even als de grijsaart, alle reden van klagten vindt; niet minder zegge ik,zal deeze omftandigheid, eene bijdraage aan de hand geeven , uit welke men genoeg kan opmaaken ,dat men toen reeds geen voordeelig denkbeeld gevormd had van de waarde der tijden. Hun gevoelen, omtrend dit punt, was zo overeenftemmende , dat hetzelve eene algemeene fpreuke wierdt: Men vraagt naar goede Lieden, waar zijn die? Men wenscht naar beter tijden, wanneer komen dezelve ? X j Deeze  ^321 ONDERZOEK OVER DE KLAGTE." DAT DE Deeze wijze , om over de zedelijkheid en den loop der tijden te-philofopheeren, was evenwel niets minder , dan eene bijzondere karaktertrek aan de Oudheid alleen eigen. Ook in onze dagen krijgt het denkbeeld , van de aanwasfchende verdorvenheid, van geflachte tot gedachte , veel bijval. Hoe bekend zijn niet de fchreijende klaagliederen, over het bedriegelijke der menfchen; over het verlies der goede trouwe, van geloof, braafheid en welmeenenheid , volgens welken voorheen het drukken der hand , meer moest betekenen , dan heeden de plegtigfte eed ; over de heerfchende neiging , om andere lieden te bedriegen, te lasteren, en te misleiden; over de algemeene inhaaJigbcid , welke geene. grenzen kent ; en welke klagten men van deeze foort meer vindt: In verbis fumus faciles. Volgens deeze opgave weet men derhalven , waar men het non plus ultra van alle zedelijkheid moet zoeken , namelijk bij onze oudduitfchej voorvaderen. Is dit waar, of niet? Deeze geest van verachting ftraalt ook in veele Volksliederen en Spreekwoorden door : onder welke bet algemeene : de tijden , Broeders ! zijn niet meer als te vooren, als een groot en aanmerkelijk bewijs van al het buitenfpoorige, in deezen opzichte, uitblinkt. Dit aanhoudend gefchreeuw , wegens het verderf in de tijden en zeden , fchijnt derhalven een Wezenlijk erfgoed te zijn, het welk de oude Waereld , geheel zuiver en onvervalscht aan de nakomelingfchap heeft nagelaaten. Vóór onze tijden was het ten minsten zo, en het zal na ons niet anders zijn. De tijden die wij verachten , zullen onze nakomelingen prijzen; en op deeze wijze zal elk, in zijnen tijdkring9hét verlies van de gouden eeuw opmerken. Zulk  WAERELD HOS LANGER HOE SLECIER. WORDT. 323 Zulk eene algemeene , en eenltemmige uitroeping, gegrondt op het oordeel der menfchen , kan evenwel niet, zonder eenige aanleidende oorzaaken, ontftaan zijn. Derhalven ontftaat de vraage: hoe zijn de menfchen daartoe gekomen , dat zij hun tijdperk altijd aan gebreken en onvolmaaktheden van allerhande foorten , hebben laaten aanwasfchen ? Wat gaf hen gelegenheid , om het tegenwoordige te verachten » en den voorgaanden tijd té prijzen , wanneer zij hei.< de tijden met eikanderen vergeleeken ? De vraag is ge* wigtig, en eene onpartijdige overweeging waardig. I I. Men kan niet ontkennen , dat in den loop der tijdsomftandigheden zeer veel kan opgefloten liggen , het welk het tegenwoordige van het voorgaande merkelijk onderfcheidt, en de fchaal, ten voordeele van het laatfte zeer veel kan doen overhellen. Bijgeloof, Dweeperij, Ongeloof, heerfchende Ondeugden y bloedige Vervolgingen, Overftroomingen, Misgewasfchen , Hongersnood , vernielende Oorlogen , aanfteekende Ziekten , en verfcheidene andere geesfels van het menschdom , geeven zekerlijk , wanneer zij plaats hebben , in de weegfchaal van den menfcheïij» ken toeftand, geen aangenaam overwigt. De onder* ftelling derhalven, dat het eene tijdperk flegter is dan het andere , kan , in deezen zin befchouwd , geheel met de gefchiedkundige waarheid overeenftemmen. Maar aan den anderen kant befchouwd zijnde, zo is het ook even zo klaar, dat dit verval in 's menfchen geluk, enkel als plaatfelijk , en tijdelijk ; en dus geenszins als onafgebrooken, of geduurig voordgaande,  324 ONDERZOEK OVER(DE KLAGTE: DAT DE de, of algemeen, kan aangemerkt worden; nadien het , wanneer eenige dier oorzaaken niet tegenwoordig zijn, zeerwel mogelijk is, dat fommige landftreeken of gewesten, zich kunnen en mogen beroemen , op liet genot van goede en gelukkige tijden j terwijl andere ftreeken of gewesten , meer reden hebben, om over de flegtheid van den tijd , hunne klaagzangen aan te heffen. En hier door wordt reeds, het onbillijk verwijt, het welk men de tijden , over 't geheel genoomen, doet, volkomen duidelijk. Doch men kan dit onderzoek nog langs eenen anderen weg voltooijen , wanneer men namelijk , de oirfprong van der menfchen wanbegrippen , vergeleken met hunne tijden , in aanmerking neemt, en nader onderzoekt. i.) In dit geval kan men , zonder gevaar van te dwaalen , de ontevreedenheid der Menfchen over hunnen tegenwoordigen toeftand, ten minften de gefieldheid hunner wenfohen, in aanmerking neemen. Hoe uitgebreid en ver vooruitloopende zijn niet gemeenlijk deeze laatfte ! Hoe fpoedig gewend de Mensch zich niet aan dat geene, het welk hij reeds bezit, en hoe noodwendig fpruït daar niet het verlangen uit voort, ©m nog iets beters te bezitten ; naar verandering van zijn noodlot; naar nieuwe afwisfelingen van vreugde en vermaaken. Deeze onöphoudenlijke beweeging van 's menfchen verlangen en begeerte, hevat zekerlijk een voortreffelijk nut. Immers zouden, zonder haar, geene ingefchaapene neiginge of -kragten onzer natuur , zich eenigzins ontwikkelen ; wij zouden in traagheid en onledigheid , zonder vreugde, ons geheele leven wegdroomen, en al ras verdrietig worden over de eenzelvigheid van onzen toeftand. Maar de mensch moet het ook waarlijk, in de moeijelijke kunst van  WAERELD HOE LANGER HOE SLECTER WORDT. 325? | van wenfchen , al zeer verre gebragt hebben ; hij moet reeds geleerd hebben , om de meest werkende driften en hartstochten , die alles zonder eenige beproeving , en bij de meerdere of mindere flikkering , kiezen of verwerpen , de behoorlijke grenzen aantewijzen; op dat de onbeftendigheid en veranderlijkheid zijner wenfchen voor hem niet gevaarlijk zullen worden. In deeze ligt ten minfte de voornaame aanleg tot onverfchilligheid jegens het tegenwoordige, en het daaruit voortfpruitend verlangen naar het toekomende. Ik zal niet zeggen , dat de lijdende en ongelukkige, in de hoop van een beter toekomftig, zijn eenig fteunzel vindt; en bij de onmogelijkheid, om altoos met volle teugen uit den beker der vreugde te drinken, dikmaals den moed voelt zinken. Bij de zonderlinge wendingen en draaijingen van het noodlot, is het zeker dikmaals moeijelijk, om, in het beöordeelen der tijden, een juist evenwigt te houden , en te verhoeden, dat deeze dezelve niet, zoals gewoonlijk, ingevolge de indrukken, die zij van buiten op ons heb» ben , eene wijziging geeven. Ik wilde alleen doen zien , dat men alle reden heeft , om proeven te neemen omtrend de gefteldheid onzer wenfchen; en zich in 't bijzonder eene zekere fterkte of vastheid aan te wennen, zonder welke men, zelfs in den fchoot des overvloeds, zich ongelukkig moet achten. Maar hier in hebben de menfchen altoos gedwaald, en hun ongenoegen , over de fpaarzaam uitftortende hand van het noodlot, te veel ruimte gegeeven. In plaatfe van derhalven de oorzaaken der verachting , of klagten over de tijden , in zich zelven, in de onverzaadelijkheid hunner begeerte, en in de vlugheid hunner wenfchen te zoeken , zo zogten en vonden zij die buiten zich ,  32Ó" ONDERZOEK OVER DE KLAGTE: DAT DE zich, in de gefteldheid der dingen , in den verkeerden uitflag hunner poogingen, in den zogenaamden aanwasch van het booze in de Waereld. 2.) Eene tweede oorzaake, waarom men de tegenwoordige tijden minder acht dan de voorgaande, ligt ia het gebrekkelijk denkbeeld , of de begrippen, welke men zich van vermaak en geluk , en van de waarde van dit leven heeft gevormd. Menig een verheugd zich nog over de jaaren zijner jeugd , en zucht daarover , dat hij heeden niet meer in ftaat is, om zich zo hartelijk te verblijden , als te vooren. Het is waar , de Pop , het Speelgoed , de Rozijnen en het lekker op St. Nicolaas, verliezen, wanneer men tot rijper jaaren gekomen is, veel van haaren eertijds zo bekoorlijken fmaak. Maar waar komt dat van daan ? De mensch begrijpt al ras, dat dezelve niet alleen het geluk van zijn leven uitmaaken. Het mooije Stokpaardjen daar het kind op reid , en het welk een voornaam voorwerp van opmerkzaamheid voor hem is, wordt door de Vader naauwelijks aangezien. En waarom niet ? Om dat hij een beter Stokpaard kent. En zo is het waarlijk met de meeste dingen in de Waereld gelegen. Mogen wij wel klaagen , over een vervlooden geluk van ons leven , zonder eerst te overweegen, of 'er niet een beter geluk in deszelfs plaatfe getreden zij ; en het onvolmaakte' niet altoos moet plaatfe maaken, voor het meer volmaaktere? • 3) Even hetzelve zij gezegd , van de omftandigheid , dat men het menfchelijk gedacht niet befchouwd , zo als het is , maar inzonderheid zo als het zijn moest ; hét welk zeer dikmaals aanleiding geeft om over de vermeerdering van deszelfs flegtheid te klaagen. Hierin ligt nu eene aanmoediging opgeflo- ten,  WAERELD HOE LANGER HOE SLEGTER WORDT. 3^7 ten, om tot dat geene te komen , dat mogelijk r.im-! mer in deszelfs geheelen omvang bereikt, of vervuld zal worden. Men wil het gedacht der fterfelijke menfchen, geheel vrij van feilen , ten minsten op zulk een hoogen trap van zedelijkheid geplaatst zien , welke met de onvolmaaktheid van zijnen toeftand ge* heel niet overeenkomt. Alle groote uitvloeijzels van Dwaalingen , van Hartstochten, van Lichtvaardigheid en Egoismus, zouden in het land der levendigen geheel ongehoord moeten wezen. De toeneemende befchaaving en liefde tot het goede , zou niet trapsgewijze , niet zagtjens aan, en als 't waare, onmerkbaar , maar als in eenen fprong , en zeer zigtbaar moeten zijn, wanneer men zich van het aanwezen van beter gedachten, zal overtuigd houden. Maar is dat wel ooit zo geweest ? En kan het in de fchoole dezer Waereld, alwaar eene opvolgende befchaaving plaatfe vindt, wel zo zijn ? Waren de treden welken tot verbetering der menfchen gedaan wierden, niet altijd overeenkomftig met hunne gewaarwordingen, en met hun eigen toeftand? En verlichte het licht van wijsheid en kennis , niet van tijd tot tijd, en trapswijze, dezen Aardkloot? Hier vroeger, daar laater; hier eene flaauwe fcheemering, daar den vollen middag vertoonende. Maar onderftel, de mensch wierdt op zijnen loopbaan nooit dat, het welk de ftrenge zedemeester van hem verlangt , dan moeten wij daarom nog niet de vraage, over de bepaalbaarheid der grenzen van de menfchelijke volmaaking , voor zo weinig betekenende aanzien. In plaatfe van over de veele heerfchende gebreken en feilen te zuchten , moest men liever onderzoeken, of de menfchen wel immer zonder feilen of gebreken geweest zijn. Of niet ai het  328 ONDERZOEK OVER DE KLAGTE: DAT DE het kwaad , het geen thans onzen aardkloot bedekt, niet in eene groote en overvloedige maate , reeds te vooren is aanwezig geweest. En of het voor den mensch , in zijnen tijdelijken toeftand befchouwd, wel mogelijk is , om verder te komen; en zo ja , hoe verre hij dan komen kan, en. komen moet. Dit alles behoort onderzogt te worden , eer men alle opklim* ming en vordering in en naar het goede, al het gevoel voor het edele en fchoone , bij de menfchen ontkend plaats te hebben. Maar , wie is 't, die hier in verftandig zij? Wie is hier, die, in dit geval, naar wijsheid vraagt? 4.) Eindelijk is het befluit, van een gedeelte tot het geheel , van enkelen tot allen , een niet minder overvloeijende bron tot verachting van de tegenwoordige tijden en zeden. Tot deezen misdag vervalt de Land- en Handwerksman zo veel te eerder , om dat zijn bepaald gezicht alleen dat befchouwd , het geen in den engen omtrek van zijnen kring van bezigheden voorvalt. Een onvruchtbaar jaar, in het welke hij zich merkelijk in zijne rekening vergist; een ongelukkige uitdag van zijne vlijt , eene onverwagte ftrem* ming in zijne bezigheden, een degte verfoeilijke, hem nog nimmer voorgekomen handel, eene ondervinding, dat hij op eene geheime wijze bedroogen is, of dat men hem, ten zijnen nadeele, een pots heeft gefpeeld, geeft hem aanleiding genoeg, om Menfchen en Tijden Voor zeer degt en boos uit te fchelden. . Hij verwonderd zich dat het zo in de Waereld toegaat , en hij denkt niet, dat het duizend jaaren te vooren reeds zo geweest is; en door deeze en foort* gelijke buitenfpoorigheden in de menfchelijke hande* lingen, de uitfpraak van den ouden wijzen alleen eene nieuwe  waereld hoe langer hoe slegter wordt. 329 nieuwe bevestiging ontvangt : namelijk dat 'er geert nieuws ónder de Zon-gefchied ! En offchoon hij daarin wei gelijk kan hebben, dat de voorgaande tijd, iri verfcheidene opzichten ,wenfchenSwaardiger is dan de tegenwoordige , zo dwaalt hij toch daarin , dat hij enkele waarneemingen en ervaaringen, tot eenen algemeenen maatftaf wil doen dienen, met welke al het toekomstige moet gertteeten worden ; ert dus de gefteldheid van zijne omftandigheden, benevens die van anderen , als de algemeene Barometer van 's menfchen geluk aanziet. Het befluit derhalven van enkele deelen tot het geheel , is zeer onbepaald, onzeker, en vol feilen : het welk door het volgend voorbeeld nog nader wordt bewezen* Het is bekend , dat men heden begint te beweeren , dat de duitfche Natie van' tijd tot tijd flegter wordt. Als zodanig legt men voornamelijk haar te laste , dat zij zich hoe langs hoe meerder van haare oirfpronglijke waarde verwijderd, en alle haare karaktertrekken, welke haar, voorheen zo duidelijk, van alle andere Natiën onderfcheidde , geheel verlooren heeft. De bewijzen die men daar voor te berde brengt, zijn gelegen in haare veifpillende en buitenfpoorige levensWijze, in haare vertederde en fentimenteei gevoelige weekhartigheid, en in het gemis van haare voormaalige braafheid, befcheidenheid en goede troUw. Maar is hier uit niet duidelijk zichtbaar, dat men, in deeze beweering, een befluit vormt van enkele deelen op het geheel, en de voorgewende ontaarting, zonder onderfcheid, der geheele Natie wordt aangewreeven j daar dezelve toch maar van enkele perfoonen , en Van fom uiige groote Steden , kart bewezen worden ? Ik zal niets verder , van de waarheid dezer ontfchuldiv wijsbeg. V. Deel, IJ ging*  330 onderzoek over de klagte: dat de ging, aanvoeren, ik zal de tijdperken niet doorloopen , om het duidelijk uitblinkende karakter der duitfche Natie, van den tegenwoordigen tijd, in vergelijking, tegen alle de overigen, in het waare licht te plaatfen. Ik zal geenzins de ruwe , flechts den natuurlijken mensch eigene, levenswijze der Duitfchers, welke hen voor alle befchaaving onbekwaam maakte ; en even zo min het vuistrecht der vporige tijden , het welk alleen de rechtvaardigheid hunner uitfpraaken moest beflisfchen, bij deeze aanvoeren. Ook zal ik mijne, lezers niet doen herinneren aan de Dweeperij, Religiehaat en Barbaarschheid , welke voor de tijden van luther, het volkskarakter bezoedelden , en het geheele land verwoestten. Ik zal niets meer daar van zeggen, dan dat de Duitfcher tegenwoordig als Krijgsman, als Geleerde en Wijsgeer, als Manufacturist, en in 't algemeen als een geacht Waereldburger, reeds lang op eene blinkende , te vooren nooit beftegen , en van veele anderen bewonderde , hoogte ftaat. Dit evenwel moet ik hier Lij vooral doen opmerken , dat men het tegenwoordig nationaal karakter der Duitfchers, niet moet opmaaken naar de werkelooze, weelderige, en zeer ondeugende levenswijze van enkele hunner medeleden ; een gedrag, aan het welk het grootst getal lieden op het platte land, van beiderleije Sexen, zich al te veel overgeeft. Ik, aan mijne zijde, zal gaarne toeftaan,dat wanneer de tegenwoordige Germannen, bij welke nog heeden braafheid, goede trouw, en oude duitfche rondheid, geene ijdele klanken zijn , in de tegenwoordige gewigtige om wendingen op deeze Waereld, als voorbeelden opgenoemd worden, dezelve , vooral zedert guttenberg cn luther , wel eene gedutirige vordering der Wac-  WAERELD HOE LAKGER HOE SLECTF.R WORÖT. 331 Waereld , tot volmaaktheid , maar geenszins een te rug gaan van dezelve , naar het flegte , bewijzen. Hebben zij in de kennisfe en uitoefening van verfcheidene ondeugden, de verwoestende weelde en ligtvaardigheid, vooral zedert hunne kennisfe met de Gallen, aangenomen ; dan zijn deeze onvolmaaktheden , in Jange na nog geene nationale gebreken van de Duitfchers. Ook wegen die gebreken op verre na niet op, tegen het goede, het welk op duitfchen bodem, federt dien tijd, in verfchillende gedaanten tot rijpheid gekomen is. En dit zal , naar mijn inzien , genoeg zijn , om in deezen ten bewijze te kunnen ftrekken. Volgens deeze naarfpooringen kan men nu genoegzaam opmaaken, hoedanig de bronnen zijn, uit welken het gevoelen der menfchen, over het flegter worden der tijden en zeden, voorheen ontftaan is, en nog heeden ontftaat. Dezelve zijn zeer troebel , hebben geen fteunzel, noch de minste zekerheid. En dit is reeds blijkbaar daar uit, dat het denkbeeld , dat de Waereld hoe langer hoe flegter wordt, vooral in de hutten der landlieden , of der min vermogende Burgers , als mede in de hoofden der droefgeestige denkers , en bij buitengewoone lijders en ongelukkigen , plaats heeft. Want bij zodanige lieden, wier noodlot als draaglijk befchouwd kan worden, als mede in gezonde, en vrij van vooroordeelen zijnde herfenen, heeft dit gevoelen, noch nimmer eene zekere huisvesting gevonden. En hoe zoude dat ook mogelijk kunnen zijn , daar het beweeren van dit gevoelen, met geene geringe zwaarigheden en tegenwerpingen te kampen heeft. U 2 Itf.  33* ONDERZOEK OVER DE KLAGTE l DAT DE H I. De eerfte is, dat men bij de klagte, over de telkens toeneemende flegtheid van menfchen en tijden, eene algemeenheid en duurzaamheid vooronderftdd, die men op geenerlei wijze flechts waarfchijnlijk kan maaken. Het is zeker , dat de Gefchiedenis hiertoe het haare moet doen , en daaden of zaaken aan de hand geeven, uit welken het onwederfprekelijk beweezen wordt: dat 'er eens een tijd aanwezig is geweest, in welken de menfchen en hun tijdperk, in 't geheel — want van enkele Natiën , is de mogelijkheid van zulk een geval, reeds toegedaan — telkens onvolmaakter en zedenloozer geworden zijn. Wanneer dit den verderen voortgang tot de onvolmaaktheid al niet bewees , dan zou het toch de mogelijkheid daarvan , buiten twijfel (tellen. Maar nu tekent de Gefchiedenis , den Staatkundigen en Zedelijken toeftand der Natiën , ons als zeer veranderlijk af, zo als alles in deeze waereld aan het wisfelvallige is onderworpen. Dus treft men hier verlichting, ginter barbaarschheid , hier licht , drfrtr duisternis aan. Nu eens houd apollo zijnen zetel in Griekenland en Rome , en dan weder in de donkere landftreeken van het westen. Ons ontbreeken derhalven alle historifche bewijsltukken , welken het onderwerp van deeze klag. te, zelfs Hechts analogisch, eenigzins waarfchijnlijk maaken. Hier komt nog bij, dat in het flegter worden der menfchelijke zaaken , een onafgebroken voordgang — progresfus in infinüum — vooronderfteld wordt, hetgeen zelfs bij de grootfte booswichten, zonder aanmaatiging van eene Alweetenheid , niet veoronderfteld kan worden. Maar zulk eene beweering  WAERELD HOE LANfJER EOE SLECTER WORDT. 333 ring moet nog rooeijeüjker worden om te bewijzen, wanneer dezelve eene geheele Natie , zo niet de geheele fchepping van verftandige wezens raakt ; daar het behalven dat, geheel buiten den kring der men' fchelijke wetenfchap valt , om te kunnen bepaalen, of, en hoe lang het menschdom in deeze aangevoerde onmagt voordgaat, en wanneer het een tijdftip zal bereiken, van het welk men der menfchen zedelijke opftanding, of herftel , zal beginnen te rekenen: en of dit zo algemeen zal kunnen gefchieden. Maar het aangevoerde gezegde, dat de menfchen hoe langer hoe flegter worden , ontvangt nog eene nieuwe zwaarigheid , daaruit: dat men in hetzelve vooronderfteld : dat 'er meer kwaad dan goed in de waereld plaats heeft. Indien 'er meer goed dan kwaad op de waereld was , dan zouden de menfchen en tijden , over het geheel genomen , beter moeten worden ; maar wanneer het kwaad de overhand heeft', dan moet men zeker Hellen , dat het kwaad het flerkfte is , en dus het meeste gezag op de waereld heeft. Dit is ten minflen de inhoud van deeze klagte, of dezelve zoude niets betekenen. Doch alle Zedekundigen en Wijsgeeren, als mede alle menfchen, welke over de gebeurtenisfen zo kleine, als grooten , zo wel in het rijk der geesten , als dat der natuur , hunne onzijdige bedenkingen opgegeeven hebben , zijn daar over eensdenkende; dat namelijk het goede, het welk op deeze waereld gevonden wordt, nog zeer verre het kwaade overtreft. Dus zijn 'er, bij voorbeeld, meer aangenaame, dan onaangenaame dagen ; 'er is meêr zonnefchijn dan regen en ftorm ; meêr gezondheid dan ziekte; meêr liefde en geneigdheid tot het goede en fchoone, dan tot het kwaade en lelijke. —r— Zo IJ 3 dat  334 onderzoek over de klagte l dat de dat de wanorde, verwarring en ongeregeldheid in het rijk der Schepping, alleen uitzonderingen van den algemeenen regel , die in dat rijk doorblinkt, genoemd kunnen worden : vveshalven uien in geenen deele zien kan, hoe dit verwijt te rechtvaardigen is het welk door de blijken van het tegengeftelde, en door de dagelijkfche ondervinding,wordt wederforoo. ken. En waarlijk: als het aanwasichend bederf in den loop der dingen, zo wezenlijk was, als in de waereld der denkbeelden en gevoelens, dan zoude menden grond daarvan, alleen in de grootere menigte, en verfcheidenheid van het kwaad , moeten zoeken. Want even daarin beftaat eigenlijk het wezen van het oude klaaglied, dat de fomma van het onvolmaakte in de waereld zo fterk aanwint, en dit monster al het goed verflind , het welk op dit ondermaanfche gevonden wordt. Hieruit moeten derhalven deize drie gevolgen voortvloeijen : Een flegter worden onderfteld eene meerderheid van kwaad,- een beter worden een meerderheid van goed; en wanneer geen van beiden, of een middending plaats heeft, dan zal men een evenwigt tusfchen kwaad en goed moeten vooronderftellen. Deeze laatfte onderftelüng was een gedeelte van het itelzel van mendelszoon, de eerfte is het treurig Z*1Tvan d'verwarde verbeeldin»eenes fchenhaa e en de m.ddenfte ^ der «dekundige Wijsgeeren : het is hier de plaats om »og eemge woorden daarvan te zeggen Mendelszoo* vondt „och het een noch het ander, noch  WAERELD HOE LANGER HOE SLEGTER WORDT. 335 noch een beter, noch een flegterworden van menfchen of tijden ; maar wel een volkomen evenwigt tusfchen deugd en ondeugd , tusfchen waarheid en dwaaling, godsdienst en ongeloof, welk hij, als zeer waarfchijnlijk op deeze waereld, voorftelde. De aanleiding daartoe, gaf hem het denkbeeld van lessing, om het menfchelijk geflacht, ter bereiking van meerdere volmaaktheid, optevoeden. „ In 't gemeen (dacht „ hij) blijven zich de menfchen in hunne tijdkringen „ gelijk, offchoon een ieder, op zich zelven , in de „ fchikking van den loop der waereld , wijzer, deugdzaamer, meer ervaaren, en daar door tot zijn „ bepaald geluk , veel meer gefchikt kan worden. „ De mensch gaat verder , maar de menschheid 3, niet, daar de laatfte , in alle tijdperken dezelfde „ trek van zedelijkheid en ondeugd , van geluk en „ ellende houdt; terwijl allen van het goed en kwaad „ zo veel neemen , als tot den voortgang van een ,, enkel perfoon noodig is." (*) Volgens deezen kringswijzen omloop, zal dan ook alle hoop op betere tijden — ten minften voor het geheel — wel te vergeeffch zijn. Maar onderfteld zijnde, dat dit gevoelen door niets uit de gefchiedenisfen werdt tegengefproken; en hetzelve volkomen overeenftemden, met den tegenwoordigen loop der waereld: dan zou toch deeze zwaarigheid daartegen in aanmerking komen , dat men dus doende, met zekerheid befluit uit het geen gefchied is , tot het geen nog gefchieden kan; zo dat men dan tevens voor onmogelijk aanziet, dat de zaaken eenen anderen loop kunnen neemen, dan zij tot hiertoe gehad hebben. Maar hoe zou dit ftroo- (*) Mendelszoons Jeiufakm bl. 4+—43' U 4  33<5 ONDERZOEK OVER DE KLAGTE : DAT DE .ftrooken , wanneer , in onze dagen , de verbetering van het menschdom meer mogelijk ware dan ooit ? Hoe zou het gaan, mee deeze onderftelling , wanneer 'er tegenwoordig eens beter middelen voor handen waren , welke aan de lichtflxaalen veel beter toegangen openden , om tot de verborgenfte fcbuilhoeken der barbaarschheid in te dringen ? Moet men dan zo geheel en al aan den (laat der menfchen wanhoopen? Men denke maar eens aan de verkeering der bijzondere natiën , met eikanderen , door welke de belchaavmg , de gevoelens , en edele denkbeelden , zelfs onder de Wilden , verbreid worden; aan die fcbriftelijke mededeeling van gedachten , welke door middel Van de drukpersfe gefchiedt; aan de geduurig voortwerkende gevolgen der hervorming ; aan de telkens toeneemende befchaving der Volken, enz. en men zal in de voortgaande verbetering der menfchelijke natuur , noch eene onmogelijkheid , en even zo min eene tegenftrijdigheid ontdekken. Of dit evenwel de zedekundige voortgang van het menschdom altijd ge\veest is, dit zal ik zeer gaarne ter beflisfnge overlaaten aan hen, welke bekwaamheid en genegenheid ge. noeg bezitten, om zich daarmede onledig te houden; daar het behalven dat , geen onderwerp voor deeze mijne Verhandeling is. Maar wanneer alle de gevoelens al eens daarin overeenkwamen , dat de omloop der zaaken , als in een cirkel gefchied , waar door goed en kwaad in een zelfde betrekking blijven ; dan volgt daaruit noch niet, dat dit ook voor het vervolg, zq zal plaats vinden ; of dat het een vorm voor de' Kosmocratie Cwaereldfchikking) van den Schepper isu T?n minften , zo vindt in onze dagen , het denkbeeld, dat de Waereld beter wordt, veel meer bijval dsrj  B/AERELD HOE LANGER HOE SLEGTER WORDT. 337 dan voorheen; daar kant zelve deswegens voordeelig befluit. „ Bovendien (zegt hij) kan men verfcheide„ ne bewijzen aan de hand geeven , dat het gedacht 9, der menfchen , over het geheel genomen, in het „ tegenwoordig tijdperk , in vergelijking tegen alle „ voorige geflachten, veel zedelijker is — en tot verbetering van zich zelven , aanmerkelijke fchreden gedaan heeft, — ftremmingen van een korten tijd, ,, kunnen daar niets tegen bewijzen , — en dat het „ gefchreeuw over het onophoudend en toeneemend „ verval der zeden, juist daarvan komt , dat wan„ neer men op een hooger trap van zedelijkheid ftaat , „ men nog verder van zich ziet, en een oordeel velt, „ over het geen men is, in vergelijking van het geen men wezen moet: en men derhalven zo veel te ftrenger oordeel velt, hoe meerder trappen van zedeiijheid, men in den loop der ons bekende waereld reeds befteegen heeft. (•7)" Men heeft derhalven geen reden , om al het vertrouwen op de menfchelijke kragten , en derzelver aanleg te verwerpen , daar zij toch hier eenmaal het tijdftip hunner befchaaving en verbetering moeten bereiken ; indien de eer van hunner maaker , niet door hen uit het oog verlooren zal worden. En dit leid ons nu ook nog tot deeze opmerking : dat men tot heeden nog weinig daaraan gedacht heeft, hoe zeer het verwijt, dat de menfchen en tijden telkens flegter worden, met alle verftandige denkbeelden van de wijsheid en goedheid van den Albeftuurer , in tweeftrijd ftaat. Men kan aanneemen, dat eene duistere vooronderflelling } g0ed , overeen- ftern» (*) Zie Perlijnsch Monatsfchrift, fur Septemb. 1793. Ik JJ 5  358 ONDERZOEK OVER DE KLAGTE : DAT DE Hemmend , en gefchiedknndig bewijsbaar zij ,• maar dan moet het aanzijn eener Waereld , in welke alles het onderfte boven gaat ; en waarin de magt der boosheid en der ondeugd de overhand heeft, toch altijd, zo niet in de fchikkingen ,' ten minfte in de toejiemming van den Goddelijken Wil , zijnen grond hebben. Een Waereld van deezen aart, moet een aangenaam voorwerp van opmerkzaamheid der haar befchouwende Godheid zijn; en elk gezicht op dezelve, moet noodzaakelijk de fom van genoegen en vreugde vergrooten en vermenigvuldigen. Geen geluk van menfchen , neen! 's menfchen ellende, zoude derhalven het gevolg van alle deeze ongeregeldheden en neigingen , het wezen hunner bezigheden zijn ; onverfchillig of de aardfche martelaars hun aanzijn verwenfchen, en in een poel van rampen omkomen. Dan, genoeg, rampen en martelingen zijn de bronnen van het zuiverst vergenoegen. Waarlijk! dit zijn begrippen, die de menfchen zich voorheen wel van een Duivel, en van helfche geesten, maar nimmer van de Godheid gehad en gevormd hebben ; hoe gebrekkelijk en bijzonder hunne godsdienstige gevoelens ook mogten wezen. Neen, ongeluk en ellende , voeren nimmer eene algemeene heerfchappij, op deeze, met zo veel wijsheid, door God gefchapene Waereld. In den Joop der omftandigheden en bijzondere ontmoetingen is zo min iets, dat niet met al het overige te faamen hangt, of zich zelven tegenfpreekt, als 'er in de Planeeten en Zonneftelzels, verwarringen, en in de verfchillende Jaargetijden , tegenftrijdigheden ontflaan kunnen. Het hangt alleen van ons menfchen af, of wij onze zintuigen , voor het oneindig en menigvuldig goede willen openen, het welk een hooger hand, in  ; -WAERELD HOE LANGER HOE SLEGTER WORDT. 339 in eene ruime maate en met eene oneindige mildheid op ons doet nedervloeijen ? Of wij voor de grootheid der weldaaden , even zo gevoelig en dankbaar , als voor kleine rampen en tegenfpoeden , aandoenlijk willen zijn ? Dit doende zou ons oordeel , over het geluk en de waarde der menfchen , overal veel nader aan de waarheid komen ; en wij zouden duizend redenen vinden , om het volgend vers , met toepasfing op ons zelven te zingen: Hoe fchoon, hoe wonderbaar is 't op deeze aard te leven! Hoe waardig voor den mensch, die al baar heil geniet! 'k Zal dus, tot ik aan't ftof mijn ligchaam weêr moet geeven. Die vreugd genietèn, die mij s'Scheppers hand hier biedt. GE-  34Q GESPREK van SOCRATES met EUTHYDEMUS, over de Godvreezenheid en Rechtvaerdigheid. dook. moses mendelszoon. socrates. Zeg eens euthyoemus: wat is Godvreezenheid? e u t ii y d e m u s. Het is een zeer voortreffelijke zaak. socrates. Wat is dan een godvreezend Mensch ? euthydemus. Het is een Mensch die de Goden eert. socrates. Mag men de Goden naar zijn eigen zin eeren ? euthydemus. Geenszins, men behoore de Wetten in acht te neemen, die ons voorfchrijven, hoe men den Godsdienst moet verrichten, i socrates. Weet hij dan , die de Wetten volgt, hoe men de Goden moet eeren. euthydemus. Ik geloof van ja. socrates. En als hij weet hoe men hen eeren zal, dan zal hij hen  GESPREK VAN SOCRATES MET EÜTHIJOEMUS. 341 hen zekerlijk niet anders dienen, dan zo als hij het .weet te doen. EUTHYDEMUS. Dit is uitgemaakt. SOCRATES. En hij, die de Wetten kent, in welken den Godsdienst wordt voorgefchreven , zal die den Goden ook naar deeze Wetten dienen ? EUTHYDEMUS. Zonder twijffel. SOCRATES. 1 En die de Goden volgens de Wetten dient, diens Godsdienst zal waarfchijnlijk goed zijn? EUTHYDEMUS. Zeer zeker. SOCRATES. En hij, die de Goden pligtmaatig eert , is deezft niet Godvruchtig? E UTHYDEMUS. Gewis. SOCRATES, Dan hebben wij de befchrijving van een Godvree» zend Mensch gevonden, want dan is het iemand, die> duidelijk weet hoe men de Goden moet eeren. EUTHYDEMUS. Ik heb daar niets tegen te zeggen. SOCRATES. ~ Maar mogen de Menfchen, onder eikanderen, naaf hun eigen goeddunken handelen? EUTHYDEMUS. Geenszins : zij behooren zekere Wetten, ten opzichte van hunne medemenfchen, in acht te neemen. SOCB *.  342 GESPREK VAN S0CKATES MET EUTHSDEMUs, SOCRATES. En die naar die Wetten leven , handelen die recht of verkeerd? EUTHYDEMUS. Die handelen recht. SOCRATES. En die met andere menfchen oprecht handelt, veritaat die ook hoe men met anderen lieden moet omgaan? EUTHYDEMUS. Het komt mij zo voor. SOCRATES. Maar kan men wel volgens de Wetten leven , wan. neer men niet verftaat wat de Wetten gebieden ? E U T H Y D E M U S. Neen, dat is onmogeij;. SOCRATES. En wanneer een mensch weet, hoe hij laven moet, meent gij dan niet, dat hij ook geloven zou , dat hij zulks behoort te doen ? EUTHYDEMUS. Hij zou het zekerlijk ook gelooven. SOCRATES. Weet gij wel ieraant , die anders doet, dan hij'gelooft dat hij doen moet ? EUTHYDEMUS. Ik ken niemant zo. SOCRATES. Derhalven zullen alle de geene, welke de Wetten verftaan, die de Menfchen in .de samenleving behooren te volgen, zekerlijk ook doen wat die Wetten gebieden? EUTHYDEMUS. Dat ware te wenfchen!  Ii N I E ü W ALGEMEEN M A G A Z IJ N. NATUURKUNDE en NATUURLIJKE HISTORIE,   345 OVER se HUISHOUDING verfïaaan onder het worjrd Huishouding, of Öeko* nomies der Natuur, zulke inrichtingen en veranderingen „ door welke de natuurlijke wezens , welken tot onze Aarde behooren , zo wel levenlooze als levenden t zodanig op zich zelven beftaan en werken, als de ondervinding dit toont. Deeze Huishouding wordt voor ons, zo dra wij beginnen om oplettend naar te gaan » wat in ons, en rondsom ons voorvalt, eene zo milde bron van overdenking en vermaak , dat dezelve voof onze waarneeminge wezenlijk onuitputtelijk is. Wij zullen aan dit onderwerp altoos iets kunnen leeren ; telkens nieuwe zijden daar aan ontdekken j en geduu* lig met een nieuw verlangen te rug keeren, wanneet wij ons eens bepaald hebben, om 'er opmerkzaam op te zijn. De Huishouding der Natuur bevat zo Veele zaaken, dat het onmogelijk is, om op weinige bladzijden , alles wat tot dezelve behoord , al was het maar fchetsgewijze zelve , aan te voeren : wij zullen derhalven ons alleen bepaalen , om onze Leezers Hechts eenige waarneemingen voor te draagen : I. Over de menigte en de verfeheidenheid der Wezens in de Natuur* ï. Over de Vruchtbaarheid , en den rijkdom dèt natuurlijke voortbrengzelen. natuurk. V, Deel, Z 3- Over SER NATUUR.  346 OVER DE HUISHOUDING 3. Over de trapswijze opklimming der natuurlijke Wezens. 4. Over deKragten en de Vereischten tot dezelven; als mede over de betrekking tusfchen deeze vereisditen , en de middelen om aan dezelven te kunnen voldoen. 5. Over de eenvoudigheid der natuurlijke werkingen. 6. Over den kringswijzen omloop der Natuur. Het eerfte derhalven , het welk zich , bij het befchouvven def Natuur, aan ons oog vertoond, is de menigte en de verfcheidenheid der natuurlijke voorwerpen. Overal waar wij onze oogen wenden , zien wij eene onafzienbaare vlakte, en eene, naar alle zijden Bitgeftrekte ruimte ; en deeze vlakte, als mede deeze ruimte, zijn overal met eene ontelbaare menigte van fchepzelen vervuld, welkers verfcheidenheid ons verbaast doet ftaan. Begeven wij ons aan de fchijnbaare grenzen van onzen gezichtskring, dan vinden wij ons zelven daar , op nieuw , in een middenpunt verplaatst , van waar wij eene niet kleinere vlakte, en een niet minder aantal werken der Natuur befchouwen, — die gedeeltelijk weder van een ander foort, als de eerfte zijnde , zo veel te meer gefchikt voorkomen , om onze bewondering tot een nog hooger graad te doen klimmen. Hoe veele duizendenmaalen zouden wij deeze tooneelen nu niet kunnen veranderen, eer wij flechts een maatig gedeelte van de oppervlakte onzes aardkloots, met ons oog befchouvvden ! — En hoe veeï grooter vertoont zich deeze verfcheidenheid van natuurlijke voorwerpen, niet nog aan ons oog , wanneer wij niet enkel bij de zodon:gen blijven ftaan, die ens  DERNATOÜftt' 347 ons op het eerfte gezicht, en als van zelve , in het oog loopen; maar wanneer wij onze opmerkzaamheid ook op die vestigden, welken zich zo wel op als onder de oppervlakte der Aarde, zo wel in de lucht als in het water , aan ons oog onttrekken ! Een eenige Berg fluit eene menigte van merkwaardige Mineraaïen in zich; een klein Moeras, een enkele Eikenboom t leveren, als 't waare, verblijfplaatsen op, van eene Waereld van fchepzelen» Het kan ons derhalven geenzins vreemd voorkomen, dat, hoe veele moeite onze Natuuronderzoekers, zich met zo veel roem ook gegeeven hebben > om de werken der Natuur, in allé haare bijzondere foorten, te leeren kemien en rang* fchikken , zij dit groot ontwerp in lange noch niet voltooit hebben. Het tweede dat Wij bij het befchouwen der Natuur; hebben op te merken, is de vruchtbaarheid en dert rijkdom haarer voortbrengzelen! Beiden zijn ia de daad ontzaglijk groot, het zij dan dat wij op de levenloze, of op de levende natuur, onzen aandacht richten. Hoe veele vruchten levert, bij voorbeeld, een enkelen volwasfchen Ooftboom ? of een Eikel: Hoe veel Zaadkornen een Sparrenboom ? Ëen Beukenboom ? Hoe veele duizenden kornen bevat eeu Slaapkruidbol ? — Hoe veele zaaden levert een enkelë Grashalm , en gevolgelijk een geheele Weide ? Een Koornaêr, en derhalven een geheele Koornakker? — Hoe fpoedig en talrijk vermeerderen.zich eenige foor-» ten van dieren, bij voorbeeld, de Mufchen 9 Duiven en, Konijnen ? En nog talrijker de meeste foorten vari Infeften; zo als de Bijen , Vliegen en Muggen; de Kappellen en Torren van allerleijen aart ? Maar' nog het allermeeste de bewooners des Waters, tii~-  348 OVER DE HUISHOUDING melijk de Visfchens zo als, bij voorbeeld, de Karpers , Zeelt en Snoeken ; de Haringen en Kabeljauwen : van welken fommigen honderd duizend , (om niet te zeggen Millioenen) eieren jaarlijks ter Waereld brengen. Welk eeri overvloed van kragt, welk een rijkdom van Schepzelen ftelt de Natuur hier , ter onzen befchouwinge, voor. Denken wij eens aan die verbaazende menigte van Wezens, welke zij, op deeze wijze , in den tijd van flechts één jaar voortbrengt; en voegen wij 'er dan bij , dat zij daar duizende jaaren onafgebroken mede voordvaart: dan moet dit ons tot eene vrolijke bewondering aanfpooren, en doen denken , dat zij, in het voortbrengen van haare ontelbaare en verfchillende werken , onuitputtelijk is. Eene derde opmerking betreft de trapswijze opklimming der natuurlijke Wezens. Deeze opklimming is bij het eerfte aanzien minder zichtbaar , en is alleen het gevolg van meer anderen en naauvvkeurige waarneemingen en vergelijkingen der Natuurlijke dingen onder elkander. Wanneer wij de Vogels in de lucht zien zweeven, de Visfchen in het water zien zwemmen ; de Harten in de Wouden en Bosfchen zien weiden , het Infeét de aarde zien doorwroeten , en den Mensch zijnen akker, zien bouwen, of hem een natuurlijk voortbrengzel — of bearbeiden, of vernielen zien : dan komen ons deeze dingen aanvanglijk enkel als eenvoudige Wezens voor, tusfchen welken geene verdere te zamenhang, noch geene opklimming plaatfe vindt. Waar vettcont zich hier eene rangfchikking en gemeenfchap tusfchen den Vogel, en de Lucht die hem draagt ? Tusfchen het Hert, en het Gras dat hem voedt ? Of den Boom wiens fchadtiwe hem  hem verkwikt ? — Tusfchen den Mensch en de Aarde , op welke hij zijn voedzel kweekt — en in welke ook het InfecT: het zijne nagraaft ? — Maar bij verdedere waarneemingen vinden wij overal zulk eene rangfchikking en opklimming tusfchen de natuurlijke Wezens , en met eene zo naauwkeurige , dat wij naauwelijks de grenzen weeten aan te wijzen , waar de eene foort van fchepzelen ophoudt, en de andere begint ; of liever , waar de eene foort in de andere overgaat. 'Er kan echter eene verfchillende opklimming der natuurlijke voorwerpen plaatfe vinden, bij voorbeeld, met betrekking tot de grootte, de gedaante en vorm van de Stoffe uit welken zij beftaan ; haare Kragren en Eigenfchappen, enz. De laatfte zijn voor ons de merkwaardigfte , waarom wij 'er ook het algemeenfte kortelijk van zullen aanvoeren. De onderfte trap van den ladder der natuurlijke Wezens, beflaat buiten twijffel de doode aarde. Deeze beftaande uit ontallijke ftofjens (van welken zich veelen tot merkbaare kornen vereenigen) en elke andere kragt , behalven de kragt der Aantrekking, der Traagheid en Zwaarte, beroofd — is zij, enkel lijdend, het algemeene fondament voor de overige werken der Natuur ; de groote woonplaatfe , op welke de Zeëen en Rivieren hunne dieptens voortgraaven; in welke de Metaalen en andere Mineraalen hunne legerfteden hebben ; waar de Boomen en Gewasfchen hunne wortelen in vast hechten; Infecfen en Wormen zich wegen en holen bereiden; en op welken de Landdieren en Vogelen, benevens de Menfchen, hun onderhoud vinden. Zij, de doode aarde, vormt, hoofdzakelijk deezen grooten kloot, welke in zich zelven, Z 3 . en  j OVER ©E HUISHOUPÏEf© ci! op zijne oppervlakte alle die floffe bevat, van welken zich de Natuur tot haare eigene voortbreng* zejen bediend, namelijk het Water; de Lucht, het Vuur, de Zouten en de pyjen. Het naast aan deeze levenlooze , onwerktuiglijke aarde grenzen de Mineraaleii; en offchoon ook veele van dezelven , £bij voorbeeld, de Schilferfleeii ofLijen, de Nierfieenen, de Kristallen en meer anderen,) eene werktuiglijke ftrekking fchijnen te hebben , zo is deeze ftrekking evenwel niets anders , dan het uitwerkzel van werktuiglijk werkende vermogens (zo als het water , bij voorbeeld,) waardoor de Natuur van die lighaamen zo weinig veranderd wordt, als die van de Metaalen „ wanneer de Kunstenaar, door hulp der werktuigkunde, uit dezelve een kuuftig uurwerk te famen ftelr. Op de onbewerktuigde aardftoffe volgen daadelijk de bewerktuigde Ligchaamen , rianienlijk de Planten en Gewasfchen te famen ; van het droogen Steenmos tot aan de deftige Eiken en Palmboomen. Welk een reeks van Mofchen , . Spongien , Gras , Kruiden, Heesters, Struiken en Boomen > volgen eikander nies van deeze laage en weinig betekenende gewasfchen af, tot deeze hoog verhevenen toe! Welk eene verfcheidenheid van Wortelen, Halmen, Stammen, Takken, Bladeren en Vruchten! Welk eene menigte van Krag« ten en Eigenfchappen, met welken de enkele Gewasfchen hegaaft zijn! — Maar hoe groot deeze menigïe , ten opzichte der vorming en eigenfchappen der gewasfchen , ook moge wezen , zo komen dezelve toch alle daar in met eikanderen over een , dat zij eene werktuiglijke inrichting, en een omloop van vioeijen;le Sappen hebben , waar door zij wasfehen ; een tijd lang, in oen ftaat van haare volkomenheid voortdtm- sena  D £ R NATUUR» 35» jen zich voortplanten , en dan door ftremming en uitdrooging in den kringsloop weder fterven. Derhalven Organifatie (bewerktuiging) een zeker foort van Leven (groeijend leven) en Voortplanting, is bet eigenaartige van deeze tweede Klasfe van Schepzelen. De derde Klasfe heeft ook alle deeze eigenfchappert van de tweede, maar boven dien nog het groote voorrecht van het leven, om met gevoel, en naar eigen keuze te handelen. Alle de medeleden van het wijd uitgeftrekte rijk der Dieren , hebben gevoel en werkzaamheid met eikanderen gemeen. Het Dier is met enkel aanwezig, maar het gevoelt ook zijn aanzijn, of met vermaak , of met fmart; het leeft en geniet niet alleen, maar het werkt ook op verfchillende wijze. Niet vastgeworteld aan eene zekere plaatfe, gelijk een boom , onder welke het weidet , of op welkers takken het nestelt, verandert het zijn verblijf naar believen , en opent zich daar door eenen kring van werking, voor welken de Gewasfchen nooit vatbaar zijn. Maar' met welk eene afdaaling van Bekwaamheid, Vermogen en Kunst, van den Slak tot aan den Elephant, van deiv Regenworm tot aan den Hond , en van den Oester tot aan den Bever , van den Bije tot den Nachtegaal; begaafd met een (*), tot vijf zinnen , en met verfcheidene aan dezelve overeenkomftige z'inswerktuigen , Inftinéten en Kunstdriften, leven eenigen (gelijk de Oesters) alleen een leven der Planten 'y (*) Hoogstwaarfchijnlijk hebben meerdere foorten van Dieien, bij voorbeeld, de Oesters, de Regenwormen, enz. flechts eenen Zin, namelijk het Gevoel, nadien men noch gezicht, noch gehoor, enz. bij hen ontdekt. Z4  ? r. 0P deeze wijzeis het derhalven, in het algemeen «WW, met de opklimming in de aardfche Schepping, wdks onderRe lid het doode ftof, maar de overigen Wltn tot woonplaatfeo en voorraadskameren , voor  der matuur; 3$3 alle hunne behoeften verftrekken : en wfènsfbovenfte lid, de Mensch, zich enkel, als half tot dezelve behoorende befchouwd, terwijl hij naar een ander gewest in het rijk van God , en het gezelfchap der Geesten, als zijn waar Vaderland, verlangend uitziet. Laat ons nu, ten Vierden, iets over de behoeften der natuurlijke Wezens, als mede over de kragten, werktuigen en middelen ter voldoening van dezelve, hier nog bijvoegen: eene inrichting die alle onze bewóndering verdiend ; hoe meer wij ons tot de be. fchouwing der Natuur inlaaten. Elk wezen in de Natuur heeft zekere behoeften, door welker voldoening , aan deszelfs beftcinming voldaan wordt; de doode Aarde alleen daar van uitgezonderd. Deeze is altijd het geen zij zijn zal; zij moge eene verandering ondergaan of niet. Maar geheel anders is het met de Gewasfchvn gefteld. Deeze vereifchen eene zekere ftandplaatfe , zekere vloeijftoffen, Olijen en Zouten, tot hun voedzel; den invloed van de Zon, en een gunftig weêr; als mede eene aan haar voegende beweeging om te kunnen groeijen. — Hoe, en van waar krijgen zij dit alles, daar zij zich niet van hunne plaatfen kunnen beweegen ? Geene handen, of eenige andere uitwendige werktuigen , bezitten? Zich zelven het noodige niet kunnen bezorgen? En ook niet weeten wat zij noodig hebben , en in welk eene maate of hoeveelheid ? •——- De Natuur heeft voor dat alles genoegzaam gezorgd I De Boom vindt , op de plaatfe daar hij ingeworteld is , helgrootst gedeelte van zijn voedzel, het welk hij, door de zuigaderen zijner wortelen, naar zich neemt. Een ander gedeelte van zijn onderhoud brengt hem de Lucht, de Regen, en de Daauw aan , en hij ont» Z 5 vangt  354 OVER »ï BTJIsaou OïMft vangt dit door foortgelijke zuigaderen , welke in zija bast, of de bladeren liggen opgefloten. De beweeging; die hij noodig heeft, verkrijgt hij door den Wind • en het groeizaam weder vindt hij in de Iuchtftreek' in welke de Natuur hem opkweekte. Het is derhal* ven in deezen Spheer der Schepping, alwaar nog gee-" ne willekeurige daaden plaats vinden, dat het noodig bezorgd, en alles door werktuiglijke beweegingen, volgens Mechanifche regelen voordgaat. Ook zijn veele van deeze voortgangen zo zinrijk , dat ze ons een t.jd lang in twijfel doen ftaan, of wij dezelve voor enkele werkingen der Mechanica , of niet veel meer voor overleggingen en zelfsbewerkingen moet hou. den? HetKruidjen: roert mij niet, bijvoorbeeld, rolt zich , bij de zachtfte aanraaking , langzaam en als met voordacht te famen; even of het eenig gevaar vreest; en ontrolt zijne bladeren van tijd tot tijd weder, wanneer 'er niets meer voor hetzelve te vreezen fchijnt. — Doch nog meer valt in het oog de wijze van bevruchtiging eener plant, met meer afgefcheidene Fe. nachten, welke in hallen in ftaande wateren wascht De vrouwelijke Plant namelijk, heeft een langen, doch krom in een gerolden fteel, zo dat dezelve niet verre van den grond af is. Zó dra nu de tijd van bloeijen nadert dan ontrolt zich deeze fteel, richt zich op en de bloemenknop verheft zich boven de oppervlakte van het water , alwaar zij bloeit. De mannelijke Plant daartegen heeft een rechten fteel, naauwelijks een vinger lang, welke zich derhalven niet verder kan uuftrekken. Doch deeze Plant rukt zich , om even ten.tijd , van haar fteel af, verheft zich mede, fchiet haare bloemen, en zwemt zo lange op de oppervlakte van het water rond, tot zij eene vrouwelij.  355 Ice Plantbloern genaderd is , en dezelve bevrucht heeft. Zo dra deeze bevruchtiging gefchied is, dan ooit zich de fteel der vrouwelijke plant weder in elkander, en trekt de bloem met zich in de diepte, alwaar zij vervolgens de rijpe zaaden op den grond verfpreid. Wij zwijgen van meer andere voorbeelden. Gaan wij van het rijk der Gewasfchen tot het rijk der Dieren over, dan vinden wij geheel andere kragten, vereischten, en fchikkingen, om dezelve te be* vreedigen. Het Dier is niet, gelijk de Planten, aan eene plaatfe gehecht. Het kan zich zelven beweegen, en zijne plaatfe naar goedvinden veranderen, en wel op de aarde, en ft» dezelve; in de lucht en in het water, naar maate hem een van deeze rijken ter verbf.jfplaatfe is aangewezen. Het heeft tot zijn beftaan , behalven voedzel en beweeging, ook nog een bekleedzel , eene foort van wooning , de opkweeking in de jeugd, en de befcherming tegen vijandelijke aanvallen noodig. Van deeze allen verfchaft de Natuur het Dier alleen dat geene onmiddelijk , het geen het zich zelven niet verfchaffen kan, namelijk het bekleedzel, beftaande, of in een overdekzel van Haairen , of Vederen , of Sebaalen, of Schubben, of eene tot dat oogmerk dienende Huid. Al het overige heeft de Natuur reeds bij voorraad en genoegzaam befchikt, maar aan de Dieren tevens cvergelaaten, en te gelijk aangewezen , om zich zelven daar mede te voorzien ; waartoe'zij met de noodige werktuigen, bekwaamheden en kunstdriften , op het wonderbaarfte , en voldoende aan het oogmerk toegerust zijn. De Natuur legt derhalven den Dieren hun voedzel niet voor ; maar zij moeten hftzelve zoeken, nadien zij hetzelve kunnen zoeken, en  $$6 OVER DE HUISHO 8DISC en hetzelve in hunne hoofdfiofFe, of Element, overal vinden. En welk eene wijze betrekking vindt hier plaatfe tusfchen deeze behoeften der Dieren de hen dienftige middelen ter verkrijging van voedzel en hunne Iedemaaten, werktuigen en bekwaamheden * om het voedzel zich eigen te maaken ! De zwaare en fterke Stier vergenoegd zich met gras, en vindt hetzelve bij hoopen. Hij behoeft zijn kop flechts naar de aarde uit te ftrekken, om zich zonder moeite, daar mede te verzadigen. Het wilde Zwijn leeft ze» kerlijk ook van Gras; maar eet nog liever Vruchten, Wortelen en Wormen. Om deeze laatfte te bekomen,' is hij met een fterken nek, en met een fnuit voorzien, met welken hij zelfs den hardften grond kan omwroeten , en zich dus van zijnen buit verzekeren. De Vos en de Katten zijn beftemd, omzich,met den roof van anderen, eensdeels zeer fnelle , anderdeels zelfs vliegende dieren, te voeden; en om dezelve in hunne magt te krijgen, zijn zij met eene zeldzaame behendig, heiden bekwaamheid, met een fcherp gebit en nagelen, en behalven deeze fcherpzinnigheid nog met veel-list en verflagenheid uitgerust. - Het Eekhoorntjen klautert de hoogfte boomen en dunfte takken, met gemak op om zijne vruchten - en de Mol doorwroet, met zijne' fchoffelende voeten, de aarde, om zijne wormen te zoeken. De Leeuwrik en de Distelvink , zijn tot kleine zaaden en kornen,en de Zwaluwen tot Vliegende Infeclen bepaald; maar ook door hunne vleugelen m ftaat gefield , om hunne verre af zijnde en alom verfpreide voedzels, met de fnelheid des winds te famen te gaêren. De traage Karper voedt zich zelven met modder en kleine waterdiertjens, die hij gemakkeiijk vindt; maar de tot roeven gefchaapen Snoek„ fchiet  357 fchiet met de vlugheid van eenen pijl , op de overige bewooners van het waterrijk in, en verfcheurt dezelve met zijne fcherpe tanden. • Even zo als het Dier, met betrekking tot het voedzel, voor zich zelven moet zorgen, zo moet het dit ook doen, in andere opzichten, als omtrend de woo-; ning, de befcherming tegens het ongunftige weêr , en de verdeediging tegens zijne vijanden : waartoe het zich van zijne natuurlijke werktuigen en eigenfchappen kan bedienen. Dus moet het Dier , bi) voorbeeld , zijne Holen opzoeken, of die zelfs graven , zo als de Aardmuis en de Zwijnegel; zijne Nesten zelfs bouwen , gelijk de Vogelen : zijne Tenten en Gebouwen zelfs oprichten en bereiden , gelijk de Bijen en de Beevers. En ten opzichte van zijne befcherming moet het Dier zich op zijne fnelheid verlaaten, zo als de Haazen en de Duiven ; of op zijne flimheid, gelijk de Vosfchen, of op zijne fterkte, zo als de Stieren, het Paard en de Leeuw. Wij kunnen eene andere fchikking, in de Huishouding der Natuur, hier niet ongemerkt laaten voorbij gaan , welke eigenlijk dient, om de geflachten der Dieren te behouden , op dat geene derzelve vernietigd worde! Dit is de drift tot het ander geflacht, en de liefde der ouden tot hunne jongen. Ingevolge de eerfte, zo zoeken de beide geflachten van elke foort (die elkander anders gaarne fchijnen te mijden , zo als , bij voorbeeld de Harten) met drift eikanderen op , om te famen te paaren; het welk dan ook de voordplanting van hunne foort ten gevolge heeft; en volgens de tweede trek , zo zorgen zij voor hunne jongen, met zulk een vlijt en tederheid, die voor hunne vijanden dikmaals nadeelig wordt, maar hen zelve  3j8 OVER DE HUiSWolJJ5INO zelve niet zelden aan levensgevaar bloot ftelt. Hij i die de Natuur , bij deeze tedere omhelzingen bet fchouwd; hoe, bij voorbeeld, de Hen haare Kiekens tot het door haar gevonden voeder roept, of dezelve ' door haare ftemme, voor een nabijzijnden Vijand waarfchouwd; of dezelve met alle haare magt tegens eenen Hond verdeedigd é hoe een Vogel zijne jongen op de takken achter zich naarlokt; hen, door zijne'be. vreestheid voor de gevaaren die hen dreigen, opmerk, zaam leert worden ; hen vliegende leert eeten, hun. nen buit vervolgen, en leert vangen: of hoe een Oije' vaar , met bewonderenswaardige kunst en geduld ' zijne bijna vallende jongen , in het gebruiken hunner vleugelen leert oefenen , en hen aan verre tochten doet gewennen: Hij, die dit alles ziet, zal zich bij zodanige tooneelen, niet zelden van aangenaame bewondering doordrongen gevoelen. Maar ook in deezen opzichte, moeten wij de Menfche met vergeeten, welken de Natuur de meeste beboeften heeftgefchonken, maar,om welken te vervulJen, z.j evenwel niets doet, om dat hij in ftaat *efteld is, om zelfs alles voor zich te kunnen doen *L Hij bezit alle de behoeften van het overige rijk'der Dieren ; en behalven deeze (eensdeels wegens zijnfijne werktuiglijkheid, anderdeels wegens zijne groo. tere hulpeloosheid in den beginne zijnes levens) nog meer anderen; waar bij dan nog de zodanigen komen, welken uit zijne driften, als mede uit zijne denkende en zedelijke Natuur voordvloeijen. Doch daartegen ftaan ook alle de rijken der Natuur voor hem open om zich van dezelve te bedienen. Hij behoeft uit de menigte van ftoffen in dezelven, alleen te kiez-n, O» voedzel, wooning, kleeding, de middelen van  1 E K mat Ou DU gj^ Verdeediging, bekwaamheden en vermaaken daar uit voor hem te trekken, en te bereiden. En ten opzichte van zijne zedelijke Natuur, behoeft hij flechts zijn verftand en ondervinding te raadplegen, om altijd die wijzen van handelen te aanvaarden. welke den welvaart van hem en zijne gade, voor altijd ^an bevestigen. Dit alles leerde hem evenwel de Natuur niet, bij wijze van Injïiniï, of natuurlijke trek; neen, zij fchonk hem het verftand , op dat hij daar door zicb) zelven, en door zijne eigene werkzaamheid, onderVinding en nadenken, zoude leeren; om langs deezen weg, tot dat aangenaam gevoel te kunnen geraaken^ om zelfs de Schepper van zijn geluk te zijn. Dan, wij kunnen dit veelzijdig voorwerp , niet verder befchouwen : eene korte herinnering moet hier genoeg zijn. Thans komen wij, ten Vijfden, tot het befchouwen van die Eenvoudigheid , welke wij , in zo verre onze waarneemingen ftrekken, in de werkinge der Natuur aantreffen. Dit blijkt zo wel uit de zamenftelling der natuurlijke dingen , als in de verrichtingen , welken bij de Natuur plaats hebben. Hoe verbaazend groot de verfcheidenheid der ligchaamelijke ftoffe ook zij, welke wij bij de verfchillende foorten van Aarden r Steenen, Metaalen, de Wateren, Zouten en Olijen , aan de Planten, Boomen, Bloemen en Vruchten; aan de dierlijke Ligchaamen , Gebeenten, Vloeibaarheden , Schubben , enz. opmerken ; zo heeft ons de Scheikunde toch reeds lang geleerd , dat alle deeze verfcheidenheid, zich op het laatst, in maar weinige enkelvóuwige hoofd- of grondftoffen laat ontbinden, namelijk in Water, Aarde, Lucht en Vuur; en mogelijk in nog mindere. Maar hoe uit deeze menigte grond-  300 over ut. HUIsHODDiNoi gmndftoffen, bij voorbeeld, een Orarijenbloesfem stf een klomp Goud, een Zijdenrusp, en als 't ware een rots van Granaatfte.-n , kan voordkomen , dit is zekerlijk voor onze nrgen verborgen. Ja, veele diep. denkende Natm^enners gaai, nog verder, en ziL van gevoed : dat alle Ligchaamen uit een vloeifend wezen kunnen ontftaan zijn. Nüwton heeft reeds zodanig over deeze zaak gedacht, nadien hij geloof, de, dat de geheele waereld, uit een vloeijend wezen kon nedergeploft zijn , zo als het Water uit Damp nederploft - en dit nederplofzel naderhand tot die menigte van vormen kan te famen geronnen zijn die wij thands befchouwen. Even zo bewonderenswaardig zijn de overige fchikkingen der Natuur, in welken zij zich van het eenvoudigst middel, tot groote verrichtingen bediend. Wij zullen alleen een paar voorbeelden van dien aart, hier aanvoeren. Eerste, hjk, wanneer men zich zelven de grootheid van onzen Aardkloot te binnen brengt, nevens de ontallijk veele enkele voorwerpen die tot denzelven behooren • wanneer men zich verder de veelvuldige , dikmaals e kander tegengeftelde beweegingen der Lucht ; het Water in Bronnen , Rivieren en Zeeën ; en de „os veel meer verfchillende beweegingen in het rijk der Dieren, voorftelt; en wanneer men nu bij deeze allen de b.jzondere omwenteling der Aarde, zo wel om zich zelven, als om de Zon, in aanmerking neemt; dan zoude het voor een fterfelijke geest een zwaar proefftuk zijn, om namelijk een middel uit te vinden het welk alle de deelen en wezens van dit groot ge! heel, onder de opgenoemde omftandigheden, in eene ongeftoorde orde zoude kunnen doen blijven, en derzeiver bezigheden en werkzaamheden laaten verrich- ten,  DER NATUUR. 381 ten l zonder oogenbliklijk , in eenen ontzaglijken Chaos ter neder te ftorten. En dit middel is 'er evenwel , namelijk de algemeene zwaarte der ligchaamen • op het middenpunt van de Aarde , en dit weder op de Zon. Hier door wordt alles in eene volmaakte orde gehouden; en alle beweegingen, zo welde algemeene als de bijzondere, gefchieden vervolgens ongeftoord, zo dat wij de eerfte in 'tgeheel niet voelen, ja duizende lieden 'er nimmer aan denken. — Maar, ten tweeden, tot onderhoud van de vruchtbaarheid der Aarde, en tot den groei en het uitdeijen der Gewasfchen en Dieren \ is de bevochtiging, het'zij door Water, Daauw, of Sneeuw , volftrekt noodzaakelijk. Maar , op welk eene wijze, zijn deeze weldaadige vochten overal op Aarde te verfpreiden ? Hoe kunnen dezelven over alle hoogten en diepten uitgeftrekt, en hunnen afloop telkens weder vergoed worden ? Welke fchikkingen en toebereidzelen fchijnen daartoe noodig te zijn, wanneer wij flechts bedenken, hoe veel moeiten ons het begieten van een enkelen Tuin , of van een ftuk Weiland kost ! Dan , de Natuur heeft dit gewigtig vraagftuk , op eene zeer eenvoudige wijze opgelost, en wel door de Specifique ((loffelijke) zwaarte der ligchaamen. Zo zwaar als het Water in deszelfs gewoone gedaante is , zo ligt is het, wanneer het in Dampen wordt ontbonden. Deeze, uit de Aarde, de Gewasfchen , de Dieren , en uit het Water zelfs onophoudelijk opklimmende en ligte dampen , verheffen zich in de Lucht, welke daar door haar evenwigt verliest; in beweeging (wind) geraakt , de dampen overal heenvoerd, dezelve, in de gedaante van Regen, Sneeuw , Hagel enz. verdikt , weder naar beneden zendt , en op deeze wijze de Aarde en haare n/.tuurk. V» Set!. Aa Voort-  36* OVER DE HUISHOUDING Voortbrengzelen , gedeeltelijk onmiddelijk bevochtigd; gedeeltelijk verzamelingen van Water tot Bronnen , Beeken, Rivieren en Vloeden vormt, welken geheele landen doorftroomen, dezelven met elkander verbinden, en voor de vruchtbaarheid van de Aarde en haare bewooners even zo weldaadig en nut zijn, als voor de menigte van bezigheden der menfchen! Zulke groote dingen voert de Natuur uit, en wel door de eenvoudigfte maatregelen J Eindelijk hebben wij nog, ten Zesden, den kringswijzen omloop aan te wijzen , welken wij in de huishouding der Natuur aantreffen. Ieder weet, dat alles weder te rug keert, van waar het zijnen oorfprong genomen heeft. Even gelijk de Dagen op de Nachten , in eene beurtelings afwisfelende orde volgen • zo als ook Maanden, Saifoenen, Jaaren en Eeuwen en - wie weet, hoe lange tijdperken! En gelijk de verfcheidene Metaalen en foorten van Steenen, uit de ruwe Metaalen der Aarde; maar de Gewasfchen uit Water en andere fijne ftoffèn worden te ramen ge/leid: zo lost de Natuur deeze zo menigvuldige en kuuftige te famenflellingen (offchoon zij gedeeltelijk zo als de Metaalen en Diamanten voor de Eeuwigheid' gevormd fchijnen te zijn) evenwel weder, nu vroeger , dan Iaater , in hunne oirfpronglijke deelen weder op ; en vormt ten zijnen tijde weder nieuwe, en Soortgelijke, uit dezelve. Zekerlijk vertoont zich deeze ontbinding dikmaals niet als zodanig, maar veel eerder als eene herfchepping of verandering, in edeler Wezens; zo als bij voorbeeld , wanneer de Gewaslchen van de Dieren verteerd worden , deeze zich onder elkander zelfs tot voedzel, en eindelijk den Mensch tot fpij£e dienen : maar deeze fchijn houdt op:  O É ft NA T ü O R( 363: flp, zo dra wij op het einde, van de Dieren en van dé Menfchen zelve zien , welke eindelijk even zo wel Vergaat, dat is, in zijne oirfpronglijke ftoffe wordt opgelost , als de Koornhalm van welken hij zich voedt. Alles keert weder tot ftof, waaruit het geno.» men is. Gebóoren te worden, en te fterven, is het eenpaarig lot van alle aardfche dingen : en nieuwe fcheppingen wisfelen niet ontbindingen in ëeuwig voortduurende kragten, af. < Hier uit ontftaan twee even gewigtige en merkwaardige verfchijnzelen: 1. Dat de Natuur nooit Veroud , nooit verzwakt wordt , maar altijd even veel ftof tot haare werkeri behoud , en altijd in een even groote , jeugdige erf fcheppende kragt zich vertoond. Keerden, bijvoorbééld , de ftoffen en kragten , welken zij tot het voortbrengen van eenige geflachten van Gewasfchefl en Dieren gebruikt, niet weder tot haar terüg ; ert moest zij dezelve daar door voor altijd misfchen * dat! zoude zij, door den tijd , even zo kragteloos Veffchijnen, als een Akker, op welken men altijd een zelfde foort van Graan zoude willen teelen , zonder 'er een nieuwen toevoer van kragt bij te zetten — of gelijk een Mijn , wiens inkomffen eindelijk , door eett aanhoudend uitgraaven zijner fchatten , uitgeput Wordt. 2. De menigte van Natuurlijke Wezens , vam Welkers befchouwing wij, in den beginne, afgegaan zYm , wordt daar door tot in het oneindige vermeerde WafJt even daar door, dat zieh de Natuur ni-t uitput* thi&t telkens met VirfneerJerende kragt, 7.3 3ft een ge&cüfst Ai? fif  364 OVER DE HUISHOUDING van levende wezen afgetreden is , weder een nieuw (en dikmaals in een zeer kort tijdbeftek) daarftelt; zo vermenigvuldigd zij de fomma des levens op 'eene ontzagchelijke wijze. Ja, wat meer is, deeze levens, vermeerdering fchijnt voor haar zulk eene bezigheid van belang te zijn, dat men volkomen recht (heeft om dezelve voor een haarer laatfte oogmerken te hou! den. Want zij laat zeer veele enkele levendige wezens, ja geheele geflachten van dezelven, niet eens de tijd , om zo lang te leven en te werken , a's zijmet voegzaamheid zouden kunnen; maar breekt hun leven, door hunne eigen ongefchiktheid, en dikmaals nog eerder dan zij tot op de helft hunner mogelijke levensduuring gekomen zijn , op eene geweldaadige wijze af, om daar door weder een ander leven te onderhouden , of, mogelijk, om voor een nieuw te fcheppen ieven plaats te winnen. Men denke flechts aan de veele Infecfen , die der Vogelen _ aan de millioenen Haringen, die der grootere Visfchen - en aan het groot getal van Dieren, welke den Roofdieren ten buit verftrekken (wij zunen de groote y£j> woesting, welke de Mensch onder de levende Schep, zelen aanricht , hier niet noemen!) - en men zal het hier bovengemelde mogelijk meer dan waarfchim. lijk vinden. Volgens deeze Bedenkingen, over de Huishouding der Natuur, verfchijnt dezelve, als een groot te za. menhangend Geheel, het welk wijsfelijk overdacht en in z.jne deelen wel gefchikt en te samengevoegd is' Onze waarneemingen leiden ons, met recht, tot dé gedachten: dat dit Geheel een veel meer omvattend Plan ten grondflag heeft; waarom wij ook vermoeden, dat een veei verhevener oogmerk , het laatfte doelwit van  DER NATUUR. 365 van hetzelve zij; naar welken de levendige natuurlijke wezens — wie weet door welke en hoe veele afdaalingeh en veranderingen ? gevoerd worden. Eene ge« dachte, die ons, ten opzichte van den onzichtbaaren Schepper der Natuur , met bewondering en vertrouwen ; en met betrekking tot ons zelven , me^ hooge verwachtingen en vreugde vervuld. In deeze gedachten en gevoelens , kunnen zekerlijk eenige, tot hiertoe nog niet genoemde fchikkingen en inrichtingen , welken in de Huishouding der Natuur mede te vinden zijn , ons eenigzins doen dwaalen : dan daar deeze niet tot het tegenwoordig onderwerp van onze befchouwinge behooren , zo kunnen wij ons, met het reeds gemelde, als eene korte fchetfe van de Huishouding der Natuur, volkomen vergenoegen. Aa 3  WAT MOET MEN DENKEN, VA N S T E E NE N WELKE VIT DEN HEMEL VALLEN? De wonderbaare godgeleerdheid der Heidenen, welke m haare Legenden, ten minften even zo veel vinding getoond heeft, als de laatere, welke in het le, ver, en de verzameling der daaden van de Heih>en bun aanzijn ftelt, had, zo als genoeg bekend is', eene eigene clasfe van Heiligdommen, wier onmidde, hjke goddelijke zending, op het handtastelijkfte daar i-oor werdt verzekerd , dat men den tijd wist op ta geeven, wanneer zij, tot troost van de arme ftervelingen , uk de geopende Hemelvengfters op Aarde waren nedergedaald. In de oudfte en eerwaardigfte Tempelen toonde men , in plaatfe van de laatere Godenoeelden, een' heiligen Steen, welke eerst onmiddelbaarvan den Hemel was gevallen, en nu als vertegenwoordiger der Godheid , welke in deeze plaatfen vereerd werdt , zedert eenige Eeuwen de merk- , waard.gfte bewijzen van de in hem woonende Gods. kragt gegeeven hadt. Wie herinnert zich niet ten > V»flft, b,j deeze gelegenheid,die bijzondere zending I van. deernathafage Romeinen, welke, onder groote ' verdrnkkmgfen en landplaagen, zich met „iets anders 1 Goden uit Pesfmus in Phrijgien haalden, alwaar zij wezenhj ook zulk een hemelfteen aantroffen, welk *juegoddelijkheid daadclijk bij zijne aankomen B?2 A dr0nbegrij"pe,ijkewondere» betoonde. * «* Gmm* Tempel legden zijn vol m JZ  wat moet men denken, van steenen, enz 367 ke , van jupiter nedergedaalde (a) wonderfteenen; en het is derhalven een van de geesugfte invallen van den fpotzieken lucianus , dat hij , in eene zijner geiprekken,zijnen lieveling, den lagchenden wijsgeer menippus , een van zijne Schoolleren, zo onverwagts laat verfchijnen, even als of hij, gelijk zulk een fteen , daadelijk van jupiter is nedergevallen. (&) De verklaaring, welke de brosse, in zijne fcherpzinnige Verhandeling over den Fetischdienst , van deeze, in de vroege oudheid zo zeer vermenigvuldigde , Hemelfteenen , gegeeven heeft , volgens welke, ook in dit gedeelte der oude afgoderij , de zekere fpoorenvan een algemeen verbreiden Fetischdienst zouden aan te treffen zijn ; geeft ons in zo verre eene vaste reden op, als wij daar door leeren begrijpen , hoe men, bij voorbeeld, te Ephefen, in den beroemden Tempel van diana ; te Cijprus, in den Tempel van venus, en op verfcheidene andere plaatfen, zo veele Eeuwen door, aan eenvoudige fteenen , den grootften eerbied konden bewijzen. Dit waren, zegt men («) Men noemde dezelve lfflm«i en pleegde'er de belagchelijkfte bijgeloovigheden mede. Zij behooren in het Roofdftuk van de Batij'lien, of de gezalfde en aangebedene Steenen, over welke de zogenaamde Bijbelfche Philologie voorheen zo veele geleerde Disfertatien heeft in 't licht gegeeven; welke men gedeeltelijk reeds vindt aangehaald inFABRicius, Bibliograph.Antiq., bl. 334. De volledigfte Bijdragen heeft gisb. cuper, in zijne Aanmerkingen op iACTAHTius.rfe Afertiiwperjequut. Cap.XÏ. pag. 154—162. j^dit. Bauldr. (6) Lucusui in IcaromerJppus. Cip. 2. Tm.. II, pag< 5?2- Opp. Aa 4  5<58 WAT MOET UW DENKEN, VAN STEENW nien te" recht, de door de Oudheid heen , no* overHukken, van een algemeen in gebruik " : weespaden Fetischdienst. Doch de reden, waarom eigenlijk deeze S.eeuen zulk eene hoo.ach inZ2 «.erven ; en hoedanig de zonderlinge S Ie P« srers van he.hge Steenen, welken van den He melden waren, ontdaan konden, i, daar doo, -als het ons toefchijut, niet volkomen opgeL st' Men had fa de oudheid zo veele Venelzels, en zó vee egel oov,> overleveringen van verfchijnze en Kf vel e gelegenheid wezenlijk Steenen uit de VVofcé* «ouden mailen zij,,, dat men niet kan nala om te vraagen: of bij alle deeze Tempelvertelze, ' och ra* wezenlijk een of ander verfchijnzel de Na! T?len grond,]ag körfae Onder meer andere van zodanige natuurlijke verfchijiizelen , welken bil w„, , J r ri» r.r i • jr7 • J Natu"i-onderzoekers , en de Gefduedfchnjvers der Oudheid, zeer dikmaals genoemd worden , is >£r mogehjk geen en door de belagcheüjkfte miskenningen , me7r e' -ene dan de wonderbaare gebenSis fgps Pota,nos, i„ den Tkracifcken Cl^nel „feJ lange vdfc de beflisfehende zege , welke de LacedZl njs op die van Athenen, aan de kusten, ond r het W,d van lijsanuur bevochten; tot verbaazing ftrt van de mwooneren aldaar, plaatfe vondt. W *»**, die met de woorden van peutarchus ZZSi ******* een voorbeduidt dien Veldüag niet alleen aanvoert, maar ook op zUne wyze, natuurkundig tracht te verklaaren. „ Een ™ „ (dit zijn de woorden van plutarchus) verzeke » rea , dat ook de val van den bekenden Steen, een " VWt6keu Seweesï »h Een Steen, van eene aan. 3, mcr.  WELKE UIT DEN HEMEL VALLEN ? 369 ï, merkelijke grootte, viel , zo men zegt, van den „ Hemel, in de landftreek van jEgos Potamos neder, „ en is, tot op deezen dag, bezienswaardig ; voor ,, de bewooners van den Ckerfones, een voorwerp van ,, eerbied. Anaxacoras zou deszelfs val, vooraf „ voorfpeld hebben (c)." Nu volgt bij plutarchus èene woordrijke, maar ondanks deszelfs wijdloopigheid , zeer duistere , verklaaring van de onder* ftelling, volgens welke anaxagoras , dit verfcbijnzei zeer goed zoude hebben weeten te verklaaren. Belangrijker is het geen de levensbefchrijver hier op , meteen verlooren geraakten zedekundigen fchrijver, met naame üaimachos , aanvoert, dat namelijk 75 dagen voor de aankomst van den wonderfteen op aarde, men in de lucht een groot en vuurig ligchaam gezien heeft,het welk zich, in wonderbaare flangenlienien en bogten, heen en weêr bewoogen heeft. Echter had de fteen, toen hij eindelijk beneden was gekomen, wanneer de bewooners zich van den eerften fchrik herfteld, en tot het befchouwen van den hemelfchen afftammeling bij een verzameld hadden , geheel geen teken van vuur, aan zich gehad. • Tot dus verre plutarchus , welke ten flotte nog eene verklaaring van dit verfchijnzel geeft, doch die roede weinig voldoet. Intusfchen is dit duideljk, dat, ondanks alle bijvoegzels en verdraaijingen, welke deeze gebeurenis daar door in het vervolg verkrijgen moest, anaxagoras , haar voor een bewijs zijner vooronderftelling, over de ftoffel, en de beftaandeelen der Hemelfche ligchaamen, ten nutte maakte; de- (c) In het Leven van lijsakdbr Cap, XII. Tom. III. fag. 144. fol. Ei.,hutten. Aa $  3?o WAT MOET MEN DENKEN, VAN STEENEN dezelve toch niet geheel als uit de lucht gegreeperi kan aangemerkt worden: en daar bij een wezenlijk verlchijnzel der Natuur; een voorwerp dat Uit de boven gewesten der lucht nederftorte, ten grondflag ligt. De profetifche voorzegging van anaxagoras is een bijvoegzel tot dat zelfde geloof aan wonderen, het welk in dit weêrverfchijnzel een voorbeduidzel meende te vinden, voor den bloedigen flag, welke omtrend 70 jaaren daarna , m dezelfde landflreek geleverd werdt; en is, zo als reeds zeer juist door een der hedendaagfche Schrijvers is opgemerkt (d) , door het ftilzwij. gen van geloofwaardige tijdgenooten genoegzaam wederlegt. Overal waar eens een wonder gebeurd is, daar volgen, zo als de Legende Chronijk van alle Eeuwen geleerd heeft, fpoedig meer anderen van het zelfde foort. Hier door moest zulk een wonderfteen, na verloop van tijd, in elk gewest vermenigvuldigd worden , daar toch elke plaats in den Cherfones, zulk een broksken van de Zon- of Sterrenslijm trachtede aan te wijzen (e). Bij dit bijzonder mengzei van de Fabelleere der Grieken, vertoont intusfchende fcherpzinnige aristoteles zich weder als de man, welke door geene vooroordeelen verblind is, en wiens natuurkundige verklaaring, al het geloof aan wonderen in deezen, in eenen ter neder doet ê flor- 00 Meijneus Gejchichs der Wisfenfchaften in Griec kenlani und Rom. Tom. I. W. 678 in de Mnt. (0 Zo als in Abiiios en Potidaa 1 Zie baile ftflfc. 7'' °p het w00ld ^axagoeas 5 L"'t- I, alwaar de plaatfen der oude Schrijvers, oawwfcewig zijn bij eea gebragt. 1  welke uit den hemel vallen? 571 ftorten. Want na dat bij in zijne weêrkundige waarneemingen , volgens zijne wijze, heeft aangemerkt (ƒ) dat het verfchijnen van Comeeten , gemeenlijk met hevige ftormen vergezeld is; zo voegt hij 'er geheel onbedwongen bij ; „ en dit was ook }, het geval, met de uit de lucht gevallen fteen , „ bij JEgos Potamos; want als deeze, door eenftorm„ wind opgeheven, bij dag nederviel, was'er s'avonds ook een Comeet zichtbaar." Hier hei ft men derhalven voor het eerst eene natuurkundige verklaaring van eene gebeurenis , die , voor het overige , door het getuigenis van aiustoteles , die zich in vroegere jaaren , een geruimen tijd , in dat gewest had opgehouden, en den fteen zekerlijk zeer naauwkeurig onderzogt had , eene geheel ontwijifelbaare geloofwaardigheid verkrijgt. Intusfchen mogt men nog wel iets meer van deezen fteen weeten, weshalven men het aan den grooten verzamelaar plijiivs dank moet weeten , dat hij in zekeren bron, v/elke voor ons niet meer vloeit, de omftandigheid heeft bewaard ; dat deze fteen de groote van een Voeder had, zodanig als men bij het Hooij, en andere voortbrengzelen van den Landbouw gebruikt: ook had dezelve het aanzien van verbrande modder (g). Zo (ƒ) Meteorolog I, 17. T. I. p. 741- D« mceste over' eenkoinst met deeze wonderfteenen , zo als de oudheid dezelve befchreeven heeft, heeft die , welke pallas in Siberkn heeft gezien, zijnde 1600 pond zwaar, van een ijzeragtige ftoffe , en welke de Tartaaren voor een uit den Hemel gevallen heiligdom houden- Zie tallas Reifm, Th. III, bi. 311, *»*, (g) De woorden van mmvs zijn; lapis adhtte oJlendU  372 WAT MOET MEN DENKEN, VAN STEENEN Zo naauwkeurig als deeze laatfte omfchrijving past op cie voortbrengzelen van de vuurbraakende bergen (T), en de onhandigheden oplost, hoe , anaxagoras deezen fteen , als een bewijs van zijn gevoelen konde aanvoeren , dat de Zon, en de overige Gefternten, als gloeijende fteenachtige ftoffen konden gehouden worden (O van welken hier een ftuk op de aarde was gevallen; zo veele zwaarigheden zoude elke proeve welken het hier plaatfen, of aanbrengen, van een vliegenden fteen , uit eenen of anderen vuurbraakenden berg, tur, magnhudine vehis (zo leest men in alle handfchriften en oude Drukken,zo als harduin, Emeniat, pag. 150, met recht tegens saümaise beweerd, welke laatfte wil' de dat men Vehibilis zoude leezen,) colore adulio II 58 , 59- « Hier voor houdt het ook freret, in zijne Reflexi. ons fur les prodiges rapponés dans les anciens, in de Memoires de l'Academie des Infcript: T. IV pag. 422> we]ke daar mede ook het verhaal van ammianus vergelijk» vol. gens het welke, in bet jaar 452 onzer jaartelling i„ een van deeze Landftreeken , drie groote fteenen van den Hemel vielen. XX. 8. (0 Ook deezen betreffende heeft eaijle de getuigeniifa der Ouden reeds zorgvuldig te famen vergaderd. Het woord, van het wdk AMAXAGQfus zkh be. diende, om zijn onderwerp meer zinnelijkheid bij te zetten, toont reeds, volgens deszelfs afleiding (van lenEtipnolog. pag. I37) eene ftoffe ^ d;e gemaakt isj cn wordt gemeenlijk gebruikt, van de uitgebraakte flijm oi Lava, der vuurfpouwende bergen. ! by voorb. stiïabo VI. pag. 420. En vergelijk daar mede, wüsselino over jïerodotqs bl. 76, 24.  WELKE UIT DEN HEMEL VALLEN? 375 berg , of de hevige wervelwind , welken denzelven in beweeging zoude gebragt hebben, dan de hier opgegeevene grootte van denzelven, te boven moeten komen. Jammer is het, dat aristoteles , in geene van zijne nog voorhanden zijnde fchriften, over de natuurlijke historie , van de waare grootte van deezen fteen, eenig bericht gegeeven heeft. Want het is zeer duidelijk, dat de zucht tot grootfpraakerij en het wonderbaare, het welk de ziel der Thracifche ciceroos vervulden, dienzelfden dienst voor de laatere tijden , in welken plinius fchreef, gedaan heeft, welke de Legenden der Christenen, aan zekere fteenen blokken, naast de Munfterkerken van Straatsburg en Ulm , geleverd heeft; alwaar de Duivel de fteenen door de lucht, aan den bouwmeester zoude gebragt hebben; maar op het gebed van een vroome Munnik, nog voor het einde van zijne reize, naar beneden heeft geworpen. Even zo als deezen in elke reisbefchrijving, telkens een grooter omtrek, en eene aanmerkebjker grootte verkreegen; zo ging het waarfchijnlijk met deeze wonderfteen in Thracisn. Plinius verzekerd op dezelfde plaats, in welke hij van den fteen van anaxagoras fpreekt, dat hij in Gallien, in het gebied der Vücontiers (zijnde^in Dauphins , of het tegenwoordig Departement de lat Dromo) een foortgelijken fteen heeft gezien , welke eerst onlangs uit de lucht gevallen was (k\ Hij, die maar iets met de Roomfche gefchiedfchrijvers bekend is , herinnert zich hier bij daadelijk aan de, in (*) Ego ipfe vidi in vocontiorum agro pauk ante dela. turn Icipidm.  S74 WAT MOÉT MEN DENKEN, VAN STElNEN in (ie Jaarboeken van het Roomfche bijgeloof, 20 dikmaals voorkomende fteenregens, onder welken Ook meer Voorbeelden voorkomen , in weiken een fteen van aanmerkelijke grootte , gelijk een luchten wonderteken aangevoerd werdt (7). Men is zedert den tijd van gassendi en freret , hier omtrend over een gekomen (m), dat ook dit verfchijuzel , door niets anders, dan door de uitbarfting van een' vuurbraakenden berg , of Vulcaan, te verklaaren zij; en in de meeste gevallen leveren dé fpooren der uitgebrande bergen, in de nabuurfchap, de onvvederfpreekelijkfte bewijzen , van deeze verklaaring, op. Het ontbreekt den nieuwere tijden, ook aan geene voorbeelden van groote fteenen ftoffen, weiken door het uitbarften van vuurbraakende bergen, verfcheidene mijlen voordgeworpen, en bij dezelven nederge. vallen, voor een wonderteken gehouden worden (n). Doch (0 Bij voorbeeld , bij livius xli. q. den XXV. 7. genoemden fteen: Reate Saxum ingens volitare vifum, behoord waarfchijnlijk, onder eene geheele andere clasfe van Weêrsverfcbijnzelen. Vergelijk hier mede; mekcati Metallotheca Vatkan. pag. 248. O) Men zie maar wat heijne onlangs nog, in zijne tweede verhandeling: Hi/ïoria natumiis fragmenta ex ebftentis fj> prodigiis, Opusc. acad. Tom III. pag< 262, enz. daarop heeft aangemerkt. O) Voorbeelden uit de nieuwere tijden , vindt mn> brj FKEftET, op de aangehaalde plaats. Bij menage over siocenes laeetius ii. l0. Tom. ii. pag. 76. Mussen»*. broek, Introduit, ad philofophiam naturakm $. 2373 Eis. twe de l'Academie des Sciences i769. pag. 29. Breslaui- fchi  WELKE UIT DEN HEMEL VALLEN ? j}¥ Doch bij nader onderzoek, zou bij den vlijtigen en onbepaalden Natuuronderzoeker, hier en daaf wel eens eene twijtfeling kunnen ontftaan, of zich alle deeze verfchijnzelen, zonder uitzondering , uit de uitbarftingen van nabij, of verre af zijnde brandende bergen, wel laaten verklaaren. Hoe ligt zoude het mogelijk zijn , dat men ook hier zeer verfchillende verfchijnzelen, om het gemak, en uit eene zucht tot een bepaald ftelzel, onder eene clasfe gerangfchikt heeft : en menige even zo waarachtige , maar in 't verborgen werkende oorzaaken, geheel over het hoofd heeft gezien. Deeze twijtfeling is op nieuw weder ontftaan, toen men las de leerrijke en onderhoudende befchrijving, welke de Ridder hamilton te Napels, aan de Koninglijke Maatfchappij der Wetenfchappen te Londen heeft medegedeeld, van de in Zomermaand 1704, geweldige en vreesfelijke uitbarfting van den Vefuvius. Dit merkwaardig bericht is van den volgenden inhoud (0). „ Ik moet (dus vervolgt hamilton zijn verhaal) (p) hier nog een buitengewoon verfchijnzel aanvoeren, het welk omtrend i3 uuren na de fterkfte uitbarfting van den Vefuvius, op den 15 van Zomermaand, bij Siena, in het Florentijnfche, is opge- fche Sammlungen, Stuk XVI. Z. 512. Voor al zijn de voorbeelden van groote, van den Hemel gevallene, ftoffen opmerkenswaardig , welke de Abt stus , in zijne Berg* bouwkunde. Th. II. Zeite 398, omftandig befchrijft. (0) Men vindt dezelve in het Univerfal-Magazine, vaa Augustus , September en October, voor 1795- (J>) Univerfal*Magazine, Septemb. p, 200.  S?tf V/AT MOET MEN DENKEN, VAN STKfiNEN gemerkt; hoewel ik met geene zekerheid zal beweeren , dat het met deeze uitbarfting zelve , in een wezenlijk verband heeft geftaan. Ik ben dit bericht verfchuidigd aan den Graave van Bristol, Bisfchop van Berrij, die mij den iaden van Hooijmand i794 dienaangaande den volgenden brief heeft gefchreeven: geduurende een hevig onweder , vielen omtrend 12 fteenen, van verfchillende grootte en zwaarte ; meer dan een perfoon voor de voeten. Deeze fteenen hebben over het geheel niets gemeens met die verfchillende foorten van fteenen, welken in de landftreek van Siena gevonden worden. Dit toeval had plaats 18 uuren na de fchrikkelijke uitbar. fting van den Vfuvius , en deeze bijzondere gelijktijdigheid, laat ons de keuze tusfchen de twee wijzen van verklaaringen , van welke ons de eene zeker m even zo veele zwaarigheden wikkelt , als de andere. Zijn deeze fteenen in die masfa van vuunge wolken , gevormd, welke tevens dat veifchrikkehjk onweder aanbragten ; of zijn zij door den Vefuvius uitgebraakt, en het geen even ongelooflijk is, m eenen parabolifchen voordgang van 250 Eugelfche mijlen voordgeworpen ? Onze hedendaagfch» Natuurkenners ftemmen het meeste over een met de eerfte wijze van verklaaren. Natuurlijk twijffelde ik in het eerst, aan de waarheid van het verfcnijnzel ■ zelve. Maar hetzelve werd door zo veel getuigen bevestigd welke het gezien hadden, dat ik tegens haar verhaal niets wist in te brengen: en dus bevind ik mij, als in een Doolhof, zonder eenigen uitgang te weeten.» Tot dus verre gaat de brief van den Graaf van Bristol. Hij had bij denzelven een ftuk van den gevallen fteen gevoegd, welke, toen zij nog heel  WELKE UIT DEN HEMEL VALLEN? 379 'was , omtrend 5 pond had gewooger. Een andere • fteen was , onafgebroken , naar Napels gezonden, die ik ook gezien heb. Deeze wuog één pond. De oppervlakte van alle de fteenen, wier nedervalling uit de wolken, in de landftreek van Siena , beweezen is, heeft eene zwarte kleur, en 'er is een duidelijk verglaaszel, als nieuw op te zien, met alle de tekens dat hetzelve aan eene buitengewoone hitte is blootgefteld geweest. Breekt men dezelve (tuk, dan hebben zij van binnen een ligtgraauwe kleur, met zwarte vlakken en blinkende punten voorzien, in welken de kenners de zwavelzand, meenen te ontdekken. Daar uit volgt, dat hier niet aan de Lava is te denken , welke daar door zoude zijn opgeloscht geworden. Maar nu vindt men , in zo verre men naar oogenfcbijn kan bepaalen , juist eene menigte van dusdanige fteenen, rondsom den Vefuvius. Toea ik onlangs dien berg beklom , zogt, ik om deeze reden, den nieuwen Crater rond , maar konde, wegens de dikke bedding van asch, welkè alle de uitbraakingen van den berg bedekt had, 'er geene vinden. Maar wanneer 'er foortgelijke fteenen, met verglaaszel overdekt, nog te vinden zijn, dan zoude, zo als ik aan Lord bristol geandwoord hebbe, de vraag beflischt zijn; en 'er moet dan beweezen worden, dat juist om dien tijd, zo als de fteenen in den omtrek van Siena nedervielen, een nader bij zijnde vuurfpuwende berg dergelijken had kunnen uitwerpen. Een voorval , daar men zo veel te eerder aan kan denken , daar de berg Radicofani, op ëen afftand van omtrend 50 engelfche mijlen van Siena gelegen, buiten twijffel een brandende berg natuürk, V. Deel. Bb iS  38o V/AT MOET MEN DENKEN, VAN STEENEN • is (?). Bij deeze gelegenheid maakte ik Lord bristol nog op eenen anderen inval, van mij, opmerkzaam. liet is bewezen , dat geduurende de laatfte uitbarfting van den Vefuvius, de asfche nog veel verder is voordgedreven , dan de afftand bedraagt op welken de fteenen, in het gewest van Siberien vièlen Zoude het niet mogelijk hebben kunnen zijn , dat zij in die warreling van damp en wolken , zich even zo aan elkander gevoegd hadden, gelijk de Magelfteenen" zich tot groote klompen ijs vereenigen ? En zoude de uitwendige verglaazing van deezen te lamen gefmol. ten , en verharde vuurbergsftoffe , door de werking van de, in deezen zo ongemeen werkende, eleftrieke ftofle niet voordgebragt kunnen zijn ? De beroemde Pater ambrocio soldani , Hoogleeraar in de Wiskunde te Siena , heeft eene Verhandeling over die fteenen ter persfe doen brengen, in welke Wj, deeze zaak buiten alle twijffeling heeft trachten te ftellen* dat deeze fteenen, zonder eenige bijkomende kragt der vuurbraakende bergen, zich zelven in de lucht gevormd hebben. Tot dus verre hamilton. Wij zullen alleen daar nog mede vergelijken, een natuurverfchijnzel, van het welk de befchrijving in de engelfche nieuwspapieren gevonden wordt, en het welk waarfchijnlijk in land, tot veele naarfpooringen aanleiding moest geeven. Men zegt in dezelve: „ Den ,3den van Win- ter- W Hamiltoii had zich, bij deeze gelegenheid, op de zee naau^ear ge KAIGI0KI F0ZZETTI> Vhggi dMa ^ iT' T" U en X k™<-'n beröepln , élwair c0k van gfefft. verrchin.elen, vereende Tpo.ren vooT.  ■welke uit den hemel vallen ? 38I termaand 1705, wierden de inwooners van Woldnewton in Torkihire , en het geheel nabij geleegen gewest, bevattende een omtrek van agt engelfche mijlen , door een buitengewoon verfchijnzel der Natuur niet weinig verfchrikt. Men hoorde des nadenmiddags om drie uuren , tweemaal na elkander , in een half minuut , een flag , even als of 'er twee grooté ftukken gefchut gelost wierden; waarop nog een lang gegons volgde , het welk van het Oosten naar het Westen fcheen voord te gaan. In dit zelfde oogen. blik, viel, omtrend 20» ellen van de wooning van den Kapitein topham , een fteen uit de lucht , zijnde omtrend 55 ponden zwaar. Naauwelijks 30 ellen daar van daan ftonden drie knechts van den Kapitein, welken hun tijdverdrijf op het land vonden. Door de hevigheid van den val zonk de fteen 18 duimen diep in de aarde. Hij was nog warm , toen men hem aanraakte, op het aanzien zwart, hebbende een reuk van zwavel. Daadelijk daarop volgde een hevige regenvlaag. Zedert zijn uit de naastbij gelegen plaatfen , verfcheidene nieuwsgierigen gekomen, om deezen fteen te zien. Bij het breeken van denzelven vertoonen zich eenige glimmende deeltjens; en wanneer men op denzelven flaat, dan geeft hij een foort van.klank (r)." D^-eze zaak opent den natuurbefchouwer een ruim veld. Men herinnere zich, bij deeze -gelegenheid, de noch niet omhelsde, maar, om haar wonderfpreukig aanzien , te fpoedig verworpene vooronderftelling van Doctor chladni (Y): namelijk, dat 'er ijzerachtige ftoffe (r) Zie London Chronick, Jan. 7. 1796. No. 5709. (O Over den Oerfprong der van pallas gevondene, en Bb 2 andere  3*$2 WAT MOET MEN DENKEN, VAN STEENEN ftoffen en fteenen zijn , welken, volgens zeer geloofwaardige getuigen , wezenlijk uit de lucht gevallen zijn ; en zeer dikmaals met het verfchijnzel van een zogenaamde Vuurkloot (bolis) verzeld waren. Dat deeze verder, uit zulke zwaare en digte grondftoffe beftonden, welke noch door een of andere hemelfche kragt in de hoogte' gevoerd, noch uit die deeltjens kunnen ontftaan zijn , welke zich in den dampkring bevinden; maar in 't bijzonder uit de overige ruimten der waereld moeten gekomen zijn, alwaar buiten de waereld -ligchaamen nog veele kleine zamenvoegzels, van ftoffdijke deelen, vooronderfteld kunnen worden. Konde deeze, met zo veel fcherpzinnigheid en groote beleezenheid aangevoerde, vooronderftelling, door opgevolgde waarneemingen en proeven, een hooger graad van waarfchijnlijkhsid gegeeven worden, dan dezelve tot heeden , in het oog van den onbeperkten Oordeelaar heeft; dan zouden verfcheiden vertelzels, welke men tot heeden als Fabels en wondere Legenden , fpottende heeft aangehoord, daadelijk een voldoenden grond verkrijgen ; en tot zeer onverwagte befluiten aanleiding geeven ; en dan zouden ook de voorgemelde Florentijnfche Hemelfteenen, in deeze Clasfe geplaatst kunnen worden. In elk geval is het, voor de gefchiedenis der wijsgeerige befchouwingen, aanmerkenswaardig, dat eene van de algemeenst befpotte vooronderftellingen, van den ouden anaxagoras, die deeze fteenen , even als de Srerrenflijm , voor brokken andere ijzerachtige ftoffen, en de daar mede in verband ftaande, verfchijnzelen. Leipzich bij goschem 1794. in Quarto. Vergelijk met dezelve, voiots Magazin der Plnjfik. B.JX. St. 4. Z. 116 &c.  WELKE UIT DEN HEMEL VALLEN? 383 brokken en elementaire flijm van de boven waereld hield , in den Jaare 1794 , van eenen , door zijne fcherpzinnige ontdekkingen in de Au\ïica en Natuurkunde , achtenswaardige geleerde, in vollen ernst weder beweerd, en weder door eene menigte van nieuwe bewijzen, is bevestigd geworden. Zo waar is ook in deezen, het zeggen van horatius : Multa renascentur , qua jam cecidere, cadentque Qua mme funt m lionore. Eb 3 OVER  over de voorgewende overstroom ing van AMERICA. (Ontleend uit de Verhandeling van den Abt clavicero (*) , over de natuurlijke ge/reldheid van " America in 't gemeen , en die van het g0. mngrijk Mexico, i{1 het bijzonder.; VVre debefchrijVingen, welke eenige Europeaancn, v n den Grond en de Luchtsgefteldheid ; van de Planten, Dieren en Bewooners van America, gegeeven hebbe befchouwd; 20U tot de gedachte'/kunnen verval en, dat die Schrijvers hunne pennen in vergif en galie gedoopt hebben; of dat America, als 't ware een van God vervloekt land zij , het welk alleen tot' üraffe van roekelooze misdaadigers befteind is De Graaf de buffon houdt het voor een geheel nieuw land dat eerst onlangs uit het water is opgekomen f»; vooreen onafgebroken moeras; voor een met Hout en onbeklhnbaare Bergen, bedekte Wee " emje alwaar flechts een klein gedeelte land be- k "T 11Z00M kan worden- Voor ee" * ö land onder eenen ongunstigen Hemel gelegen alwaar alle Dieren, die uit de oude Waereld daar naar' k"inZ,Jwaf 'li rn ' °ntaard 5' 611 de bl«-nlandfche weerloos zijn. De Heer de pauw, welke den Heer W°* nafch»ift3 of deszelfs misflagen vergroot" maakt O) Hijl. Mt. Tom. VI.  over de voorgewende overst. van america. 385 maakt America, tot een onvruchtbaar land , in het welk alle Europifche Planten, behalven de faprijken , en die welken in het water groeijen , ontaarden; wiens fünkenden aardbodem meer giftige gew;fsfchen, dan alle de overige waerelddeelen te 'zamen , voordbrengt : het welk met Bergen , Bosfchen en Zeëen bedekt is, en het aanfokken van het grootfte gedeelte der viervoetige Dieren , en de beestachtig geworden , kragteloozen, en in alle deelen haarer orgcmifatie gebrekkelijke inwooners, wederftreeft (b). Herrera , die anders verftandig en maatig in zijn beoordeelen is, gaat alle grenzen der waarheid te buiten, en zondigt zelfs tegens de eerfte grondbeginfelen der Aardrijkskunde , wanneer hij de luchtsgefteldheid en den grond van Europa, met die van America vergelijkt. Onze halve aardkloot, zegt hij, is ten opzichte van den Hemel, beter dan die van de nieuwe Waereld. Onze Pool is met fchooner Sterren voorzien. Wij hebben het voordeel, dat de Zon zich zeven dagen langer bij den Keerkring van den Kreeft, dan bij die van den Steenbok ophoudt: het welk de oorzaak is, dat het noorder gedeelte kouder dan het .zuider gedeelte is. Ons waerelddeel, vervolgt hij, ftrekt zich meer van het Westen naar het Oosten uit , en is derhalven, voor het menfchelijk leven , veel gefchikter dan de nieuwe Waereld , welke van het Westen naar het Oosten , zeer naauw beperkt , en van de eene Pool tot de ander, al te ver uitgebreid is: het welk dan ook de reden is , dat in Europa een grooter gelijkheid in de afftand der koude van den Noordpool, en van de warmte van de Oostelijke lucht- ftreek (£>) Recherches Philof. 'Part. I. Bb 4  386 ©ver de voorgewende «reek beerscht CO- Wij zullen deeze Magen aaa Leerlingen in de Aardrijkskunde overlaaten, om dezelve volkomen te ontwikkelen. Tegens deeze en andere foortgelijke vernederingen der-nieuwe Waereld, welke eene te veel verblinde Vaderlandsliefde ten grondflag hebben , zouden wij verfcheidene lofredenen kunnen aanvoeren, van doorzichtige- en kundige mannen , indien wij niet vreesden , onze leezer* daa, mede te veel lastig te zullen vallen. W,j zullen du, denkelijk veel beter aan het oogmerk voldoen , wanneer wij uit liefde tot de waarheid , de lasteringen van genoemde Schrijvers, welke America in 't algemeen, en Mexico in 't bijzonder aangaan, grondig wederleggen. Alles , wat de Graaf de buffon en de Heer de pauw tegen America, met betrekking tot deszelfs Gewasfchen, Dieren en Inwooners aanvoeren, is Z grond op de vooronderftelling, dat 'er eene overftro&on»ng heeft plaats gehad, welke van den Zondvloed moet onderfcheiden worden, als zijnde in veel laa/er tijden voorgevallen. Van dat oogenblik toch , leid be bufpon de nadeelen van de Lucht, de onvrucht baarheid van de Aarde, de onvolmaaktheid van De. ren e„ Menfchen in America, rt. De Natuur, zegt h, , ha „aderhand geen tijd genoeg, om baar werp uit te voeren , en zich in al haare kragt te vertoonen cn uit te breiden. Van de Meiren en Moerasfen die een overblijft van deeze algemeene overftrooming Mud ^ ^ r o gemeene vogngheid van de Lucht ; de ongezondheid van den Dampkring; de buitengewoon vermeer- (0 Heiueea Dec. I. c. 5. de"'ng  ' OVERSTROOMINC van AMERICA. 387 dering van Infeften; de kleinheid der viervoetige Dieren ; de weinige voortbrengsels en de ftank van het aardrijk; de onvruchtbaarheid der Vrouwen; de overvloed van melk in de borften der Mannen; de domheid der Americaanen; en duizend andere verfchijnzelen , welken hij, in zijne fludeerkamer in Europa , beter heeft waargenomen , dan wij , geduurende ons lang verblijf in America. Hoe zeer deeze twee Schrijvers het, wegens eene algemeene overftrooming, ééns zijn, zo verfchillende zijn zij in gevoelens, betreffende den tijd, in welke dezelve zoude plaats gehad hebben. De Heer de pauw houdt dezelve voor veel ouder, dan de Graaf de buffon. De pauw grondt zijn gevoelen op het getuigenis van Pater acosta ; op de ontelbaare Meiren en Moe» rasfen, op de aderen der aarde, welke men bijna aan de oppervlakte van dezelve gevonden heeft; op de menigte van Zeevoortbrengzelen, welke men in de laage gewesten van dat land aantreft; op de verdelging der groote viervoetige Dieren ; en eindelijk op de overlevering der Mexicaanen, Peruaanen , en alle wilde volken uit America, van de Straat van Magelaan, tot aan de Rivier van Lorenzo toe ; welken eenpaarig zouden getuigen , dat hunne Voorvaderen , geduurende die overftrooming , de bergen zouden bewoond hebben. Waar is het , dat Pater acosta , in zijne Gefchiedenis (d) twijfelt", of de Americaanen, onder de algemeene Overftrooming , welke hen bij overlevering bekendis, die van noach, of liever eene andere die laater zou voorgevallen zijn , zo als die van deuka- UQN, (d) Boek I. Cap. 2j. Bb j  338 over de voorgewende lion , of ogijges in Griekenland, verdaan: en hij fchijnt ook wezenlijk, op de aangehaalde plaatfe, van dat gevoelen te zijn. Doch in het XIXde Hoofdftuk, van het vijf ie Boek, alwaar hij van de veroveringen van de eerfte incas handeld , verklaard hij zich tamelijk duidelijk , voor de tegengeftelde meening , wanneer hij zegt: het voorwendsel, onder het welke de incas het land overweldigden , was dit, om dat, na den algemeen bekenden Zondvloed , zeven van hen lieden, uitliet hol Pacaritambo voorgetreden , en het land bevolkt hadden. Wat zoude deeze Schrijver niet gezegt hebben , wanneer hij, behalven deeze algemeene overleevering ook de oirkonden , die wij hebben , in handen gehad hadde! Alle Mexicaanfche gefchiedfchrijvers ftemmen daarin overeen , dat de Mexicaanen van geene algemeene overftrooming wisten, dan van zodanig een, die bij hen tevens de herinnering aan de verwarring der fpraaken , en aan de verftrooing der Volken, voort, bragt. Deeze drie groote gebeurenisfen ftellen zij zich telkens, en onafgebroken in ïafereelen voor, zo als die zijn , welke de beroemde Doétor siguenza van ferdinand van Alba- htlilxochitl verkreeg, en deeze van zijne Koninglijke Neeven had geërfd. En even zo was het ook met het denkbeeld gelegen, het welk men bij de Chiapanezers, ïlaskallezers , Mehuacanezers , Cubaners , en in Terra Firma, bij de Indiaanen aantrof (e). De Fabelen , in welke de algemeene verhaalen van den Zondvloed opgeflöten liggen, waren, of Allegorien, zo als die van de zeven Holen («) Hekkera Dec. 3. Lib. 3.c. 10. Dec. 4. Lib. I. C. n. En torquemada, garcia, boturini, en meer anderen.  overstrooming van america. s8o Holen der Mexicaanen, onder welken zich de zeven ftamvolken van het land Anahuac rangfchikken; of verdichtzelen van Onkunde of Heerschzucht. Geene der Natiën aldaar geloofden , dat hunne Stamvaderen zich op bergen gered hadden, maar wel in een vaartuig ; en wanneer 'er een was, onder de veelen , die van deeze overlevering wezenlijk ware afgeweeken, dan zoude het geen wonder zijn , wanneer de lengte Van den tijd , de gedachtenisfe aan den Zondvloed, geheel bij hen had weggenomen. Dan, dit zij zo het wille , zeker is het eene onwaarheid, dat bij alle Americaanfche Volken , eene overlevering, wegens eene algemeene overftrooming, afgefcheiden van den Zondvloed, in wezen is. De veele Meiren en Moerasfen, van welken de kuffon en de pauw zich bedienen, ten bewijze van eene laatere algemeene overftrooming, zijn geheel natuurlijke gevolgen vafï de groote vloeden, de ontelbaare Bronnen , en menigvuldige Regenvlaagen, welke aan de nieuwe Waereld eigen zijn. Waren dezelve gevolgen van eene oude Overftrooming , dan zouden zij zedert veele Eeuwen, door de groote uitdamping , welke de groote Zonshitte hier bewerkt, ten minsten onder de verzengde luchtftreek, of onder de linie , reeds lang uitgedroogd , of aanmerkelijk verminderd zijn. Intusfchen bemerkt men in 't geheel geene vermindering, behalven in de Meiren, van welken men de Rivieren en Bergftroomen heeft afgeleid, zo als in de Mexicaanfche vlakte gefchied is. Ik heb de vijf voornaamfte Meiren in Nieuw-Span]'en. namelijk die van Tezcuco , Chalco , Cue/co , Pazcuaro en Chapalla gezien en waargenomen , en ik ben volkomen overtuigd, dat zij hun water van den Regen, de Vioe- den  39° OVER DE V00RGEWENDB den en Bronnen verkrijgen. Daar ieder weet dat de Regenbuijen nergens zo menigvuldig, en de Vloeden nergens zo groot en waterrijk zijn, dan in America: zo is het te verwonderen, hoe men de geheel natuurlijke werkingen van dezelven, aan eene algemeene overftrooming kan toefchrijven; of dezelve, zonder eenige noodzaakelijkheid, heeft kunnen verdichten. Men zou veel meer reden hebben, om de zwarte en witte Zee, de Oostzee, en de Kaspifche Zee der oude Waereld, welken zekerlijk onder de Zeeën geteld worden, doch volgens het getuigenis van dr buffon , eigenlijk van vloeden gevormde* Meiren zjjn, en die van America zeer verre overtreffen; als bewijzen eener algemeene overftrooming aan te zien j vooral, wanneer men nog meer andere groote Meiren in Italien, Zwitferland, Ruschland, Tartarijen., en in verfcheidene andere Landen der oude Waereld, in zijne gedachten daar bij voegt, Het Meir van Chapalla, het welk op de Landkaarten , den prachtigen tijtel : Mar Chapallico , gegeeven wordt, heeft niet over de 100 italiaanfche mijlen in zijnen omtrek. Wanneer de Rivieren de Don, Wolga, Niester, Donauw, Oder, en andere ftroomen der oude Waereld, zulke groote Meiren kunnen vormen , dan weet ik niet, waarom de veele grootere Vloeden in America, niet in ftaat zouden zijn , om kleinere Meiren te veroorzaaken. De tauw zegt, de Americaanfche Meiren zijn gelijk aan waterbakken , die zich , wegens eene geweldige , en over de gantfche aardkloot verfpreide fchudding , van hun water noch niet hebben kunnen ontlasten. De zeer veele vuurfpuwende bergen der Cordüeras (de Americaanfche Alpen) en der Mexicaanfche rotzen , als mede de aardheevingen , die  OVERSTROOMING VAN AMERICA. 391 die zich nu in dit , en dan weder in dat gewest van gemelde Alpen hebben doen gevoelen , bewijzen dat dit waerelddeel, tot op heeden noch niet in rust is. Indien het waar was, dat de geheele Aardkloot geweldig gefchud ware geworden ; zo zoude Europa, hetwelk,zo als de buffon en de pauw zelfs erkennen , zich op verre na niet zo hoog over de Zee verheft , dan Peru en Mexico ; veel meerder aan deeze algemeene overftrooming zijn bloot gefield geweest. Elk , wie de ontzagchelijke hoogte der midden ftreeken van America befchouwd , zal nimmer in zijne gedachten kunnen krijgen , dat het water dezelve heeft kunnen bereiken, zonder ten zelfden tijde , geheel Europa te bedekken. En wie zal voor het overige, uit de ontbrandingen van den Vefuvius , de JEtna, Hecla,en de veele brandende bergen op de Molukfche en Philippijnfche Eilanden, en in Japan, en uit de herhaalde aardbeevingen , aan deeze Eilanden , en in China , Perfien , Sijrien , in Turkijen en Italien plaats gehad hebbende, een gevolg trekken: dat de oude Waereld, tot op heeden, noch niet in rust is. De aderen der Aarde , voegt de pauw 'er bij, welke men hier en daar in America , op de oppervlakte aantreft, bewijzen, dat dit gedeelte der aarde , te vooren overftroomd is geworden; en dat de watervloeden , het bovenfte gedeelte van de aarde, weggefpoeld hebben. Kan dit niet veel meer , door de geweldige uitbarsting van onderaardsch vuur, het welk zich in de veele vuurfpouwende bergen vau de Cordileras, zo oogfchijnlijk voordoet, bewerkt zijn * geworden ? Wanneer de menigte van Zeevoortbrengzelen, welken men  -02 OVER DE VOORGEWENDE men in eenige der middenlle gewesten van de nieuwe Waereld, aantreft, eene algemeene overftrooming bewijzen, zoals de pauw verder beweerd: dan zou de nog veel grooter menigte van dezelven , die men in Europa vindt, ook hier tot een gelijk bewijs kunnen dienen. De-plaatlen, op welken dergelijke verfteende ligchaamen gevonden worden , zijn veel minder in America, dan in Europa; welk laatfte in 't algemeen, zelfs de Alpen daar niet van uitgezonderd, daar mede vervuld is. Wanneer de Zondvloed, welke in noach's tijden plaatfe vondt , dit heeft uitgewerkt, waarom zou dezelve dan even hetzelfde ook niet in America veroorzaakt hebben? En heeft in Europa, zo als de buffon voorgeeft (ƒ), eene laatere overftrooming die Zeevoortbrengzelen in het land gevoerd , (hij noemt het een nieuw land, het welk nog onlangs met Meiren en Bosfchen overdekt was;) dan zoude ik wel gaarne willen weeten , waarom men aldaar even zo min , heeden, als voor twee duizend jaaren, de verfcbrikkelijke gevolgen daarvan gewaarwordt, welke men in America daar van heeden nog zien zoude ? Waarom is de aart der Dieren in Europa niet even zo veel Hegter geworden, als in America? Waarom zijnde Europeërs niet van even zulk eene koele gefteldheid als de Americaanen? Waarom zijn de Vrouwen, in beide Waerelddeelen, niet even onvruchtbaar ? Of, waarom waren zij zulks niet in vroeger tijden ? Waarom wierdt de grond in America van deszelfs vruchtbaarheid beroofd, en in Europa evenwel niet, offchoon aldaar de overftrooming veel grooter moet zijn geweest? Waarom bleef de luchtsgefteldheid van Europa rr\ ■ j , ^ gim" KJ) iheone de la Terre. Tom* I.  OVERSTROOMIKG VAN AMERICA* 393 gunftiger voor de voordteeling van Menfchen en Dieren, clan die van de nieuwe Waereld ? Of zou Europa alleen het goede , en America al het kwaade , ten deele gevallen zijn'? Het laatfte bewijs dat de pauw aanvoert , betreft de uitroeijing der groote viervoetige Dieren in America, welken , zo als hij meent, bij groote overftroomingen de eerften zouden zijn, die te gronde gaan. Derhalven gelooft hij, dat 'er vóór de overftrooming, tlephanten , Kameelen, en foortgelijke groote Dieren in America zijn geweest , en dat deeze allen in het water zijn omgekomen. Maar hoe komt het dan, dat het luie dier Pericoligero , van het welk de buffoN meldt, dat het niet meer dan eene roede weegs , in één uur kan afleggen; zich uit dien onverwagten vloed gered heeft; daar de Elephant in tegendeel, welke, ingevolge de uitfpraak van gemelden Natuurkenner, omtrend 150 meilen in één enklen dag kan afloopen, en even zo wel als de Menfchen, zijn toevlucht tot de hoogfte toppen der bergen zoude hebben kunnen neemen, onder den watervloed bedolven zoude zijn? Wanneer , (zo als de pauw (g), op eene andere plaats zegt) de oorzaaken , door welken de groote Dieren in America verwoest zijn , zeer zwaare en moeilijk op te losfene Hellingen, en tevens zeer aanmerkelijke voorwerpen voor de Natuurkunde zijn, dan wederfpreekt hij zich zelven , wanneer hij , op zulk een rasfen en beflisfenden toon , hunne verdelging toefchrijft aan eene overftrooming. De bewijsredenen welke de buffon aanvoert, om eene overftrooming aan te duiden , welke van den Zond- (g) Recherches TUI. P. L  394 over. de voorgewend! Zondvloed onderfcheiden zoude zijn, zullen wij met weinige woorden wederleggen. Wannen America, zegt hij , zo oud is als de drie overige Waerelddeelen, waarom is het dan zo weinig bevolkt ? Wij andwoorden: de bevolking was enkel gering, in vergelijking van de uitgeftrektheid van het land. De Volken, welt ken in burgerlijke Maatfchappijen leefden, bijvoorbeeld , de Mexicaanen, Michuacanenfers , Acolhuers , en anderen , welken de groote ftreek lands, van den oden tot den 23ften graad van breedte , en van 271. tot 294 graaden lengte , bewoonden , waren zo talrijk, als de Enropeërs : zo als men duidelijk genoeg zoude kunnen bewijzen; maar die verftrooid leefden , waren kleine Natiën, of liever Stammen. In alle de deelen der Waereld moeten de Wilden het minst talrijkfte zijn. Want dezelve lijden , zegt montesquieux, of het leven van Herders, of het zijn Jaagers : in het eerfte geval hebben weinig lieden eene groote uitgeftrektheid lands tot hun onderhoud noodig: En in het tweede Chet welk eigenlijk het geval der wilde Americaanen was) kan hunne bevolking mede maar zeer gering zijn. Waarom waren zij (dus vervolgt de buffon) alle wild en verftrooid ? Hoe kan de geleerde man dit vraagen, daar hij weet, dat de Mexicaanen en Peruaanen, en de veele Volken welken aan hen waren onderworpen, in burgerlijke gemeenfchap leefden, en hij zelve van hen zegt, dat zij zeer talrijk, en niets minder dan nieuwe Volken geweest zijn (/;). De overige Natiën bleeven bij hunne wilde levenswijze, of uit liefde voor de vrijheid, of uit andere, ons onbekende oorzaaken; het W Hifi. Ar«. Tom. VI.  overstr-öoming van america. 391 het welk heh even zo min kwalijk genomen kan worden als eenige Volken in Azien , die , hoe oud ook dit waerelddeel zij, in het wilde, en verftrooid leven. Die, welke in Maatfchappij te famen leefden, telden niet boven de twee of driehonderd jaaren van hun gezellig leven. Deeze dwaaling wordt niet alleen beweerd , door de buffon en de pauw , maar ook door robertsoN , en andereEuropifche Schrijvers,welken het gezellig leven van de Mexicaanen en andere Volken, niet over den tijd der Itichting hunner hoofdlieden] en de nieuwfte wijze van regeering uitftrekken* Zij weeten niet s dat de Mexicaanen, Taltekers, Acol^ huwers,Michuacanefers,T!ascallefers en andere Natien , vóór dat dezelve zich in Ahahuae nederlieten, reeds federt onheugchelijke tijden , in de noordelijke gewesten, van waar zij gekomen waren , in burgerlijke Maatfchappijen leefden. Waarom wisten deeze Natiën * ook die in de Steden leefden, de kunst niet, om de gedachtenis haarer ge* fchiedenisfen, door duurzaame gedenktekenen tot de nakomelingfchap over te brengen; daar zij toch het middel hadden uitgevonden , om door faamgebondene knoopen , elkander hunne gedachten , op eenen afftand te kunnen mededeelen ? — Wat waren de Tafereelen en trekken der Mexicaanen, en andere Volken van Anahmc anders, dan een foort van fchrift, omhunné gefchiedenisfen te vereeuwigen ? Men leeze wat acosta , in het zevende Hoofdftuk van het zesde Boek zijner Gefchiedenis, hier van heeft aangetekend; als mede eene Verhandeling , over de befchaaving der Mexicaanen* Waarom hebben zij, buiten de Lama en de Paco (die toch niet zo tam , zo getrouw en leerzaam , als onze katuurk. F. Dtsl. Cc Diere*  396 over de voorgewend 0^ ehstr. van america. Dieren zijn) geene Dieren tam gemaakt? _ Welke andere Dieren moesten zij dan tam maaken? _ Den Tijger? of de Pama? Den Wolf, of andere noordelijke Dieren? - Was de buffon dan vergeeten, hetgeen hy op eene andere plaatfe gezegd heeft 5 dat zij den Alco, of Techichi Cwelke veel overeenkomst heeft met de Honden) tam gemaakt hebben. En wist hij mede met dat zij tamme Konijnen, Eenden en Kalkhoenen hadden? Het geen de pauw, aan de befchaafde Na! tien verwijt dat zij zich van geene Rendieren wisten te bedienen, is gemakkelijk te beandwoorden. Deeze Dieren leefden op een verren affland van Anahuac. En wie zoude het den Wilden kwalijk kunnen duiden dat z, zich van dezelve niet bedienden ? Ongetwijfr feld hadden zij dezelve niet noodig Hunne Kunsten, vervolgd de buffon , waren bi? hen even zo nieuw, als hun gezellig leven ; hunne bekwaamheden zo onvolkomen, hunne denl bee en «och niet ontwikkeld; hunne Orgaanen ruw « hunne Spraak onbefchaafd. Alle deeze dwaalden zullen wij in 't vervolg wederleggen Wat Mexico in het bijzonder aanbelangt, zo is het zo verre van de waarheid verwijderd, da Z ~tr™overnroomii)g »jn, dat er veel meer gewigtige bewijsredenen voor Waereld uit te zonderen, met betrekking tot den bende, wanneer men wilde beweeren, dat die Zondvloed niet algemeen over de geheele /arde £££ Want geen ,and is zo hoog vefhevM hJ ^ z;°M;:::ave^^  Ui nieuw algemeen M A G A Z IJ N. Historiekunde. Cc *   399 over DEN TIJD , HET OOGMERK EN DE GEvolgen der roepinge van EPIME- NID E S, uit Creta , naar Athenen. [Fragment van eetk grootere gefchiedkundige Ver' handeling , welke c. f. heinrich te Breslau ^ ■over deeze floffe denkt in 't licht te geeven.} Onder alle de hoog geprezene eigenfchappen en ga* ven , welken epimenides te danken hadt' aan den uitgeftrekten roem eener goddelijke wijsheid en heiligheid , en welken , in zijnen tijdkring, een voorwerp van algemeene bewondering waren ; fcheen de, bekwaamheid , welke men hem toekende , om namelijk , door zekere godsdienstige gebruiken , den toorn der, beleedigde Goden te verzoenen , en de menfchen van misdaaden. te reinigen, boven allen de voornaamfte te zijn. Geheele fteden trachtede dus om ftrijJ , bij, het ontftaan van openbaare onheilen , door de gewijde handen van den beroemden Waarzeg? ger van Creta (*) gereinigd te worden (a); waarop bem het eiland Delos werdt aangewezen , om zijne openbaare reiniging te verrichten (&). De roem zijner wijsheid en wonderwerken bleef ook (*) De Apostel paulus noemt hem de Profeet van Creta, en heeft een' zijner Verzen overgenomen, in zijnen brief aan titum. Hoofdft. h vs. 12. veet. (a) Pausanias ïi 14. Tom. I. pag. 52. ed. Fac. (&) Plutaech. Sept. Sap. Conv. c. 14. Tom. VUL p. 34. Ed. Hutt. Cc 3  400 OVER DEN TIJD, HET OOGMERK EN DE ook niet lange voor Ahene verborgen; alwaar de ffifj Unefche zamenzweering, zulk een ilegten ftaatkundigen toeftand had veroorzaakt, dat 'er fpoedig eene gelegenheid werdt geboren , bij welke de burgers van Athene, een bewijs konden geeven, hoeveel vertrouwen zij op zijne buitengewoone bekwaamheden fte'. den. De roeping van efimenjdes naar Athene maakt zulk eene gewigtige omftandigheid van zijn leven Uit, dat eene naauwere ontwikkeling van de zaak onmogelijk onnodig kan fchijnen, daar toch deeze ge. beurenis, eensdeels eene zekere bepaaling van zijnen tijdkring; anderdeels een gepaste maatftaf aan de hand geeft, volgens welken men de geheele en wonderbaare gefchiedenis van den Cretenfer Heiligen , kan -fmeeten. Want indien hij voor de Athenienfers, met daar door meerder belang verkreegen had , dat Hy, m een voor hunne ftaatsgefteldheid en rust gewigtig tijdpuncf, een beflisfchenden rol fpeelde • dan zou zijne, met avontuuren doorweeven gefchiedenis, die heerlijkheid niet ligt hebben kunnen bereiken welke zij door de geheele oudheid heen gehad en behouden heeft. Het fcheen eene fchatting van dankbaarheid te zijn , welke het geestigfte volk van de oude waereld , aan dien man betaalde; welken het in verfchillende betrekkingen verpligt was , deszelfs naam, als hunnen weldoener, op alle wijzen te verheerhjken ; en het was dus een natuurlijk gevolg va„ de bewondering, welken het voor hem betoonde, dat het z.jne eigenfehappen en daaden , met eenen onmaatigen lof overlaadde. Over het geheel genomen, kan men het , als eene bijzondere karaktertrek der Atfe-enienfers, aanmerken , dat zij zich even zo geneeeen betoonden , om zo onbepaald te prijzen als te taken;  «evolghb der roepinoe van ep1medides. 40I ken • en dat zij , eens voor eene zaak , of perfoon, ingenoomen zijnde , niet minder buitenfpoorig waren , om dezelve te verheffen, als zij, waneer zij tegens dezelve waren ingenomen, geene grenzen kenden , om dezelve te vernederen , en haatelijk af te fchil'deren. Een trek van partijdigheid , welke de oorzaak van verfcheidene eenzijdige oordeelvellingen, en onrechtvaerdigheden in de gefchiedenis geworden is , en , in veele opzichten , den gefchiedkundigen beoordelaar, tot een' leidsman moet dienen (e). Bij epimenides is de invloed zigtbaar genoeg. Creta en Athene, de voornaamfte tooneelen zijner wonderen | de eerfte even zo fterk in het geloof, als de laatfte in het bewonderen en prijzen. Wat deeden deezen niet van zijnen roem verwagten; maar hoe twijfelachtig maaken zij ook alle de buitenfpoorige geruchten, die van hem uitgingen ! m Eene bijkomende zaak, welke evenwel aan de verlichting van dit onderwerp, het minfte voordeel belooft , ontftont daaruit , dat zij door het nabijzijnde punt van oproer , benevens de fpoedig daarop gevolgde wetgeeving van solon, verCe) Hoe veele naamen zijn, op deeze wijze, niet tot onverdiende eere'geraakt; of op eene onrechtvaerdige wijze, met fmaadheden en nadeelige geruchten overlaaden geworden? Men denke flechts aan malaris en de Beotiërs, wiens zaak, tegens de onverdiende befpotting, en moedwillige berispingen, van hunne nabuuren, de Athenicnfers, een der bclezenfte en fcherpzinnigfte der Duitfche Geleerden, onlangs op zich heeft genomen 5 en meefterlijk verdeedigd heeft. Zie Attisch Mufeum l B. ie St. Uz. 341 enz: Cc 4,  402 OVER DEN TIJD , HET OOGMERK EN DE verfcheide. annrnerkelijke ta „iet zeer algemeene befl«uen, over de voorbereidingen tot dM*w be h^d geeft; e„ daar de eerfte ktem.„ oo.t «K weiken de verfcheidene fchikkinSen en Ce en Om het oogmerk , en de aanleiding tot het .W pen van epimenides te Athme , het bel)00 k' ^ b'J te zetten; zo moetn wij met «r-r . - 7 te welk «ieeze omtadfetód, njet d, v™~« » fchiedenis van yffW ff.,. ,, . uc8cie §e- doen goedkeuren ' ^ ^ UitWddi"3 Vöór dat de Wetten van solon, aa„ den Scaat ™, ^ïAeMï, eene vist* n„ -r ■ ut van aergaan bij het invoeren der ^reAÖBtM . en vondt zich in hetzeifde geva, als Rome § ^ f ^ konmghjke waardigheid, met die van de ConOHs Lt — De .asre van den Adei Kg rv:;ihairh $ den/taat'den grootfte» werd ^ f ' d00r deszelfs Mnmaatiging werd 4,/^, Jn den £cne ^ § | tin^n VrSber0eri"ge" ' ™ da de L , Ur' k°nden niet verhinderen, tevreedelhd7 °™ * ^««rin*™». en de on! magt der ryken , «ardnekkige partijfchappen in  SEVOLGEN DER ROCPIMGE VAN EP1MENIDES. 4^5 het inwendige van den Staat verwekten. Ook de Wetten van draco (Olijmp. 30. I. 624 Jaaren vóór Christus) konden , daar zij in de wijze van Regeeren geene veranderingen maakten , de gevolgen van deeze verbittering der Partijen, tegens elkander, zo weinig beperken , dat derzelver ftrengbeid , die in zommige opzichten zeer verregaande was, de onwil en het gemor des volks, in veele opzichten nog vermeerderde. Daar de Rijken niet nalieten om de Armen te onderdrukken , en de wreedfte geweldaadigheden tegens hen pleegden ; zo veranderde de ontevredenheid over de regeering, welke deeze verdrukking der Armen , onder het voorwendzel van rechtvaardige (trengheid, begunstigde , en de wensch naar eene verandering van dezelve, eindelijk in eene algemeene flemme. Doch over de wijze om eene zo rioodzaakelijke als oiivermj lelijke verbetering in te voeren, waren de inwooners van Attika , weder onder eikanderen, in drie pariijen verdeeld ; en wel volgens de drie DistriSien van het Atheensch gebied, Diakria, Pedion en Paralia. De bewooners van de bergachtige tegens het noorden liggende ftreeken, (Diakria) als het armfte gedeelte van het volk uitmaakende, wilden eene Democratifche, of Volksregeering invoeren; de bewooners van het landfchap van Athene (Pedion) uitmaakende de rijkfte eigenaars van gronden en Capitaalisten, begeerden eene Arijlocratie , of Regeering van de aanzienelijkfte ; en zij, welke langs de kusten van Attika , of aan deszelfs zuidelijken hoek , aan de Zee (Paralia) woonden , en welken zich enkel met de Scheepvaart en de Visfcherije beezig hielden , wenschten , dat 'er eene gemengde Regeeringsvorm wierde ingevoerd; Cc 5 en  404 OVER DEN TJjD, HET OOGMERK EN DE en hielden de twee genoemde partijen in evenwigt (d). Deeze verwarde tweeffrijd der twistende partijen, duurde zo lang, dat de Cijlonifche Onrusten, onder den Archon, of bewindsman megacles , {Olijmp. 45. 1. 612 jaaren vóór christus) gelegenheid kreegenom te ontftaan (e). Cijlon, de catilina van Athene, een rijk burger, en van ouden adel,maakte, in zijne trotschheid over zijn aanzien en zege in de Olijmpifche fpeelen , aanflagen op het beftuur van Athene; en maakte zich, bij gelegenheid der Feestvieringe over de Olijmpifche fpeelen, door medehulp van zijn Schoonvader, de tiran theagenes van Megara (ƒ), en eene talrijke partij in zijne Vaderftad, zonder tegenftand meester van den Acropolis. De droevige gevolgen van deeze tirannieke overmeestering zijn bekend. De Athenienfers fchooten uit alle BistriSlen toe , en belegerden den vnand van den Staat, in hunnen burg ; doch wanneer de langduurig. Jaeid van liet beleg hun geduld vermoeide, lieten zij al 00 De bewijzen daar van zijn. Hekodot: I. 59. pLUtarch: Selon,Cap. XIII. p. 2t2. Tom. I. Ectithutt: Amstoteles Polii II. 12. Vergelijk meursius , Pijïjlrat, Cap. 111. en Solon Cap. X. («) Men zie de voornaame plaatfen over het «yt/iKv^ainet bij iiEROTOT. V. 71. Thucijdides I. 126. Plutarch: So. Ion, Cap. XII. p. 209. enz. cn vergelijk daar mede larcirrR, Histoire d'Herodote traduite du Grec, Tom. iy. p. (ƒ) Dat cijlon, met de dochter vsn den tiran theagenes, gehuwd is geweest, bevestigd ook musanias I. aï. T«M I. p. ic6. ed. Fac. en 40. p. 152.  GEVOLGEN DER ROEPINCE van EJ'imenides. 405 al te fpoedig de verdere fchikkingen over aan de willekeur der Archonten , of bewindslieden ; welke nu ook in het kort, cijlon , benevens zijnen aanhang, zo in het naauw bragten , dat hij , benevens fijnen broeder, zich genoodzaakt zag , om de vlucht te neemen. Den terug gelaatenen aanhangers bleef nu niets anders meer over, dan een middel te kiezen, het welk in ftaat zoude zijn , om hen te redden ; het welk de godsdienst der Grieken, van de oudfte tijden af, aan alle misdaadigen veroorloofden. ——, Zij vluchteden naar het Altaar van minerva polias , op den Acropolis, en begaven zich dus onder de befcherming van 'die Godin. Van nu af aan waren zij als befcherming zoekende aan te zien , en nie¬ mand mogt hen , als zodanig, eenig leed doen wedervaaren. Megacles , de Archon van dien tijd, en zijne mederegenten, overreedden hen , onder belofte van volkomen zekerheid , om zich voor het gerecht te ftellen; en veroorloofden hen , om zich van de befcherming der Godin zo veel te meer te verzekeren, een lint aan haare beeldtenis vast te hechten, en, met hetzelve in de hand, den tempel te verhaten. Doch toen, in het voorbijgaan van den tempel der Eumeniden , het lint ongelukkig brak , iiet de ïlegeering hen daadelijk gevangen neemen , onder voorwendzel dat de Godin zelve hen haare verdere hulp had ontrokken. Ook die geenen, welken nog tijd gehad hadden, om bij de altaaren der Eumeniden befcherming te zoeken , werden nu door de woede van het volk niet verfchoond , weshalven een groot gedeelte van hen werdt omgebragt. Het oogenblik der bruifchende wraake was voorbij, en terwiji men , bij eene bedaarde befchouwing van de rampzalige ge-  40Ö OVER DEN TIJD , BET OOGMERK EN DE gevolgen dezer roekelooze daad, de ontrouw en godloosheid der overwinnaars verwenschte , welke den vloek en de wraake der Goden, op zich en den geheelen Staat gelaaden hadden, begunstigde men hoe langs hoe meer de gekrenkte partij van cijlon, welke nu in een geduurigen opftand tegens de woedende partij van mecakles was. Toen onder die omilandigbeden , de verwarring ten hoogften top was geklommen, wierden, op solons raad en bemiddeling, alle die geenen, welken op zulk eene ongehoorde wijze, den toorn der Goden ontftooken hadden , uit het land gebannen; zelfs wierden de beenderen, van de reeds overledenen , uit de aarde gegraven, en over de grenzen van het Attisch gebied vervoerd (g). Evenwel was de toorn der Goden noch niet geffild, en gantsch Athene beefden nog voor de gevolgen. 'Er oaftond een Pest ; ook namen de Megarenfers'twee ■ Havens van de Athenienfers in , namelijk die van Nifea en Salamin. Meer andere toevallige verfchijnzelen en fchrikkelijke tekenen vergrootten de omfteld» tenis van het volk. De Waarzeggers, als mede het Delpbisch Orakel (h) verklaarden : dat de Burgers van (g) Een lands gebruik den Athenienfers, het welk ook bij meer andere gelegenheid, in de Gefchiedeniifen genoemd wordt. Zo gedroeg men zich, bij voorb. ten tijde van den Pelopnnnefifchen Oorlog, met opzichte tot de beenderen van den vermoorden pheijmchus ,' wiens lands verraderije, na zijnen dood beu-eezen wierdt. Zie Lijcuao: adv. Leocr. C XXX. Meer andere gevallen vindt men bij een vergaderd, bij siiA*: V. H. IV. 7- Vcrgeüik daar mede wijttenbach over putarchus de Ser N. Vind. p. 16. C*) DlOGEKES LAERT, I. 10. § 3..  GEV0X6EN DER ROEPINGE VAN. EtHMENIDES. 40? van Athene , wegens de groote misdaaden aan wel* ken zij zich fchuldig gemaakt hadden , onder den vloek («y»s» van we'k woord zij i*ayief genoemd werden) gevallen waren: zo dat eene plechtige reiniging der gantfche burgerij, alleen in ftaat was om de Goden te verzoenen, In zulk een benaauwden toeftand meenden die van Athene, hunne toevlucht tot epimenides te moeten neemen; een man op welken men alleen dat vertrouwen ftelde, dat hij in ftaat was, om de verdere ftrafoeffeningen des vergramden Hemels , van den Staat af te wenden. Ter bereiking van dit oogmerk werdt nicias , niceratus zoon , met een Schip naar Creta gezonden ; en Athene had het genoegen , om den alom beroemden epimenides , in den aanvang van de 46fte Olijmpiade, binnen haare muuren te zien. Zekerlijk wijken de berichten der Schrijvers , ten opzichte van dit tijdpunt, even zo verre van eikanderen af, als de gevoelens der nieuwe tijdrekenkundigen. Suidas plaatst de tijd der aankomst van epimenides, in de 44fle, diogenes LjErtius , in de 4öfte, of, volgens eene andere leezing, in de 47de Olijmpiade; en eusebius, in het tweede Jaar van de 47fte (i). De Cijlohifche onlusten vallen eigenlijk, naar de waarfchijnlijkfte berekening, in het eerfte Jaar van de 45fte Olijmpiade. Op deeze volgde een tijdperk van verwarring en wanorde in den Staat; waar door gelegenheid werdt gegeeven , om epïmenides naar Athene te verzoeken : en hier op nam Athene eerst, in het Jaar toen sqlon Archon , of bewindsman (i) Zie meursius , Solm C. IX. pag, 30. Vos de Hist. Qrasc. IV. 1. f, 431,  4o8 OVER den tijo, h et OOGMERK EN DE man was , namelijk in het derde van de 46fte Olijm. piade, de nieuwe Conftitutie van solon aan fT). Hier uit blijkt duidehjk genoeg , dat suidas den tijd' van de overkomst van epimenides , te vroeg , en EosEBius dezelve te laat ftelt (l); want daar dezelve, volgens de Gefchiedenis, inden tusfchentijd van de Cijlonifche onlusten , en het Archontusfchap van solon valt ; zo kan de opgave van diogenes alleen naar waarheid zijn , welke epimenides in de 46fte Ohjmpiade (in het eerite Jaar van dezelve , of 59Ö vóór Christus geboorte) naar Athene laat komen. Eene vroegere tijdrekening van de Cijlonifche onlusten , (Olijmpiade 4I. 30 fchijnt meursius aanleiding gegeeven te hebben, om met suidas te bepaalen, dat epimenides vroeger, en wel in de 44fte Olijmdiade te Atnene is gekomen. Ook kan men zeer gemakkelijk opmaken , dat zulk een tijdbeftek zeer wel noodig was , om de , na zijn vertrek , nieuw uitgebarsten onlusten , en de aanmerkelijke tydverflindende fchikkingea , tot het invoeren van eene nieuwe ftaatsinrichting, te volvoeren. Doch deeze verfcheidenheden zijn flechts gering bij de verwarring , in welke een zeer vreemd bericht van plato ons ftelt. Deeze laat , in zijn boek de Wet' O) Sigonius Je Aiietï, tempor, pag. 553. ed. Francf. (0 In zo verre de getalmerken der Olympiaden niet nusfchrevenzijn, zo moeten deeze beiden fchrijvers noodwendfg het Jaar, van het ^rchontisfchap van solon anders opgegeeven hebben, ten minften moet ebsebius het een Olympiade verder geplaatst hebben. Waarfchijnlijk •vwgttea zij bei.v-eene verfchillende rekening der Olijm-  gevolgen der roepince van epimenides. 409 Wetten (m), klinias uit Creta, van zijn landgenoot Epimenides zeggen : dat hij tien jaaren vóór den Per- jïfclien Oorlog (irpo rat ittpmmt for.& 'énn TrpoTspot.) te Athene is gekomen, en dat hij aan de Athenienfers, welken toenmaals reeds voor een inval der Perfen bevreest waren , voorzegt heeft: dat zij eerst na een' tijd van tien jaaren , in het Attisch gebied zouden vallen, maar onverrichter zaake weder zouden moeten aftrekken. Dit was derhalven het eerfte jaar der 7ofte Olijmpiade. Om eene zo duidelijke ongereimdheid te ontwijken , verftond aldobrandimus , een der uitleggers van diogenes, en met hem chaufe» pie (n) de woorden van plato , van den veldtogt der Perfiaanen naar Lijdien. In het tweede jaar der 7often Olijmpiade, nam cijrus Sardes in, en derhalven tien jaaren vóór dat epimenides naar Athene ontboden , of verzogt wierdt. Eene verklaaring welke den zin en zamenhang van deeze plaats zo duidelijk >vederfpreekt, dat het geheel noodeloos zoude zijn, om 'er een oogenblik bij ftil te ftaan , om dezelve te wederleggen. Ook hebben twee der voornaarnfte beoordelaars, bentleij en hemsterhüis (0) reeds voldoende beweezen : dat plato geen andere daacL^ dan de veldtogt van mardonius naar Attika, en den llag bij Marathon , welke, zo als bekend is, voorviel (m) Plato de Leg. I. 1. 41. Tim. VIII. ed. bi?. Men vergelijke daar inede clemens alexandr, Stromat VI. p. 268. (n) Nouv. Dittitn. hijlorique Crit. Tom. II. pag. 42. (0) De eerfte in ziine Rssponf. ad Boijl. Opufc. Crit. p. 182; de laatfte in lucianus Timon. §. 6. T.l.pig. in-, volgens de uitgave van reis.  4IO over een' Ttja , HET üü'MERK EN de viel in het derde jaar van de 72 O'ijmpiade, kan op het oog gehad hebben j en dat derhalven , volgens zijn gevoelen , epimknmes in het eerfte jaar van de 7ofte Olijmpiade , te Athene is gekomen. Het kan hier van geen belang zijn , alle de proeven welke de beoordeelaars genomen hebben, om deeze regenftrij. digheid met de gefchiedeus te vereenden , hier aan te voeren en te onderzoeken. Een groot gedeelte van dezelve , is zelfs van alle foorten van gefchiedkundige bewijzen ontbloot. Wanneer het eens is uitgemaakt, het geen bentleij en anderen reeds hebben opgemerkt, namelijk, dat plato dikmaals in zijne Gefprekken , tegens de tijdrekening zondigt; wanneer verder, in het voorhanden zijnde geval, zijne uitfpraak, op geenerleije wijze, met de getuige* nisfen van alle de overige Schrijvers , en de Gefchiedeuisfen zelve zich over een laaten brengen; zonder daar bij zodanige vermoedingen te hulp te roepen , welken door de gefchiedenis geloogenftraft worden; zo blijft , na dat alles , niets verder overig , dan dat de Wijsgeer, zich ook ditmaal aan een tijdrekenkundige misdag , het zij met, of tegen zijnen zin, heeft fchuldig gemaakt; hebbende meiners (ƒ)) ook reeds in zijne uitgave , die opgave als eene dwaaling verworpen. Het zij dan dat plato gedwaald heeft, of dat her getal verkeerd gefchreven zij : de zaak verdiend niet, dat wij 'er ons verder mede bezig hou.den. Èpime- (?) Gefchithie dir JVlsfenf. in Gritchenl. I. Th. Z. 45. Barthelemit hield bet mede voor het waarfchijniijkst, dat plato zich vergist bad Voijage du jeune Amcharfu, Tornt, I- No. 2, in het Aanhangselt  ÈJEVOLGEN EER ROËPtNCE VAN EFlMEtilDEè» £e ' ^ Jicht gekomen , men zie in hetzelve , bladz. i20Ji441 dat deeze gevallen niet toepasfelijk zijn, op de plaats van ^ulos, Handel. XVII: a3., alwaar hij een Altaar aan" voert, met het opfchrift, ^ , en dat derha]j ven, na er zo veel, en meest al zeer verward, over dit on. derwerp gefchreven is, deeze oudheidkundige zwaarigheid tot heeden noch niet is weggenomen. >) Het was namelijk een foort van reiniging, dat men alle de vloeken, met welken een geheel volk bezwaard was op é6n of op twee menfchen laadde dee^ doodden, of uit het land banden. Het is wel mcgeliik E?«ES zich va!] djt m.d bmevens ^ middelen bediende. Dh»!héS) die toeft uit de beste bronnen konde putten, fpreekt, volgens zijne gewoonte, van de zaak, die anders nergens genoemd wordt, zo oppervia.u,g en onbepaald , dat men zich niet duidelijk genoeS kan voorfteHeb , in hoe verre de dood van deeze twee jongelingen, de oogmerken van etdhenides onderllennde. W Za meld man h 10. §. 6. uit het werk van een oud  GEVOLGEN DER ROEPINGE VAN EPIMENIDES. 415 over Akropolis welke Tempel pausanias , in zijnen tijd nog zien konde (w). Noch aan haare beeldtenisfen , noch aan de andere beelden der onderaardfcne Godheden , welken in den Tempel geplaatst waren , was iets dat vrees , of affchrik baarde , te ontdekken (x). Of deeze ook toenmaals reeds, met de au- deren oud kunstkenner over de Dichteren, die een Arlijkel van epimenides, met opzicht tot zijne dichtkundige werken, geplaatst bad; zo als uk de vergelijking van deeze plaats met I. 1. 5- 3. is op te maaken. Voor het overige wordt door ulpianus, ad demösth. Orat. Mid. p. 180. zeer wel opgemerkt, dat de Tempel der eumeniden, niet wegens orestes, maar met betrekking tot het vonnisfen over leven en dood , in de nabuurfcbap van het gerichtshof Areopagus, was gebouwd }■ op dat wanneer de Rechters zomtijds een of ander hoofdpunt van de misdaad , voor bi] zagen , de wraakgodinnen ben daadeli.k hulp. konden leveren. O) Pausanias I. 28. Vergelijk daar mede meursiu» Arcop. C. II. en Led. Att. I. IV. C. ti O) Uit deeze. merkwaardige aantekening kan men tweederlei denkbeelden vormen : d« eerfte, dat bij de ouden ^ wezenlijk kunstvormen , of beelden, voor handen waren: en verder, dat dezelve, naar een fchoon Ideaal (als eentge Maagden; in welke betrekking zij waarfchijnlijk, nevens de Gratiën, te Megalopolis geëerd wierden, volgens PAUSANius-VlII. 34- Tom. & pag. 456- ed. fac) gemaakt .waren. Was lessing vroeger hier omtrend opmerkzaam geworderi, dan zou zijne beweering, welke op die grond•ftelüng ruste , dat de beeldhoudkunde der Ouden, alleen bet Sckoone voorftelde (waar tegen toch nog veele gegronde. Aanmerkingen te maaken zijnen ook door den Vrijtieeï U Graaf van Stolberg, in deszelfs reize, Th. II. Wi 214. öd 3 wr;-  4I* OVER DEN TIJD, HET OOGMHac m m deren indien Tempel geplaatst wierden , wordt „ergew gezegd: doch men heeft reden om 'er an , mmien. Daar tegen waren op de gerec, sPia^ van den Areapagus , twee ^I^TÏÏSSS Pen 00 geplaatst, op welken, zo wel de aanklaag «I» aangeklaagde pleegen te ftaan : want de et den, Iaat m onduidelijk zien, dat hij van de ove^iL ^ hem aanwees, evert^gJ waS ! held en vaardig! eid^let " v-d^digen , 'ORS f^**"* W -.ken levensgrootte i„ ^ ^ ' over den TTin *w tijd, bet oogmerk en de 6'j 'er den zin niet van verftond nf a, , ™n*te aft een mkeerd ge2 t'r^ ^611 Konde epimenides daar wei een *bben , dan om dee* ZZ^ZT ^ ^uden, ren einde hunne gramf hap c" e "1? '* en derhalven hunne' fchadeJiJEce Staat af té wenden ? ■ erkI,,gul va« «en Door deeze fchikkingeri "cluktP fc-elke verftand genoeg bezat om', rV^S T»° ^t Atheenfche vo^o5„? 8^%.M f*n, onder het J^Tn^**?. bloedwraake te hUrKJ ' "9d van de Uss te b rr";» * WNfe* Golta » de ,,e„alu„eb J*** >«<**4 voortlMtcfc M„ta, * ""Jf• *!?• * daaruit vorming ran de„ „,„ fcfi-^g*"* ** zelve toont, datsornv i - T° ' ad;en her~ »kingen, a een op di ' ^ ^ ^ ™ Wen, welke 2 h ' " ^ beIlocfde ^ bon.' ZU'nen VS?«* gelegd hadt. Hft \ \ der» fW» vaQ welkenen, tot heeden ^ 2"' ^ gemaakt. ■dcn' wemS gebruik heeft  GEVOLGEN DER ROEPINGIÏ VAN EPIMSNIDES, 4T9 derhalven zo veel te minder te bewonderen , dat deeze eerfte kiem voor de onderzoekers der oudheid , bij het beoordeelen van de wetten van solon , tot hiertoe^ geheel in ?t duister fchijnt gebleven te zijn. ■ Want voor eerst, zo beperkte epimenides , den buitenge» woonen pracht bij de Godsdienstoeffeningen , welke reeds in zijnen tijd, te Athene zeer fterk de overhand genomen hadt. Solon grondde vervolgens zijne wetten daarop, in welken hij voor de jaarlijkfche offeranden en offermaaltijden van de Stad , een zekere fomme bepaalde ; zo als ook den prijs der offerdieren door hem vastgefteld wierdt (cc). Ten tweeden, daar de rouw over de dooden, tot dien tijd toe, aan de grootfte buitenfpoorigbeden was blootgefteld ; en de daar bij in gebruik zijnde oefeningen en plegtigheden, groote kosten en tijdverfpillingen vorderden, zo voerde epimenidf.s, een minder kostbaare rouw inj als mede nog eenige offeranden , welken bij het begraven der lijken moesten gedaan worden, doch bij wel- (cc) Lijstas in Nichomach. Tom. V. p. 356. en aldaar markland. Petitus Comm. in Legg. Att. p. 5. Maar in het vervolg van tijd , verlooren de wetten van solon', met betrekking tot dit punt, hunne kragt; en geen volk in Griekenland, konde ten opzichte van de weelde in den Godsdienst, de menigte en de pracht der Feesten en Offeranden , zich met de burgers van Athene vergelijken; nadien het bijgeloof, en de zucht tot pracht en verfpilling, bij heg hand aan hand gingen. Men zie plato Alcibiad. II. Cap. 12. en XENornoN de Rep. Athen. Cap. III. en vergelijke daar mede , de Prijsverhandelingen over de weelde van Athene, en vcoral die van rsitemeijer, z. 48, enz. Dd 5  420 OVER DEN TIJD, HET OOGMERK EN Dg welken alle verkillingen verboden wierdt (dd). Solon vereenigde vervolgens zijne wet met dee'ze in. lichting, waar door de rouwmaalen dan ook verboden wierden ; welke rouwmaalen men te vooren , met zeer veel kosten hield , zo als ook de gewelven en Hermenzuilen, met welken men de graven verfierden Verder verbood hij een grooter gedenkteken op tl richten , dan het geen van tien menfchen , binnen den tyd van drie dagen , vervaardigd was (ee). En eindelijk verbood hij ook, om, bij het begraven der lijken, een Stier te offeren, en den dooden rneer dan drie kleeden, in het graf mede te geeven. Hier bij kwam nog, tenderden: dat epimenides , den zede. lijken toeftand der Atheenfche vrouwen verbeterde, nadien hij zekere ruwe gewoonten en gebruiken van dezelven, die uit de tijden der barbaarschheid, no^ overgebleven, en a!s een hoofdgebrek der befchaaviii°ge aantezicn waren , affchafte. Alles wat van de Wijsgeeren en de Onderzoekers der oudheid, van de laatfte echter, over 't algemeeii , met te weinig Oudheidkennis, en van de eerfte met te weinig wijsgeerte, over ('ld) In de aangevoerde plaatfe van plutarchus , moet men, buiten twijffel W,«5 Tlfce( tvr^ (in plaa£fe van iwï«t s-fos T« «fc , volgens de verbetering van Jseisken , leezen. • (ee) Cicero de Legg. H. 25. Lege fanclum eji ne quis Jepulcrumfaceret operofius, quamquod decem hommes efficerent triduo; neque id opere tetlorio exomari, nee hemos imponi. De verdere opheldering van deeze, en andere hier toe behoorende verboden, geeft petitus , Legg. Jtt. p. 450' enz. Vergelijk daar mede potters, Grieck Atch. Th. 1. 2- 357- volgens de Overzetting van rams.  CEvOt-CÊN DER ROEPINCE VAN EPIMENIDES. 42* over den zedelijken toeftand van het vrouwelijk geflacht, en de oorzaaken van derzelver nagelaatene be* fchaaving, onder de Athenienfers, (waar door eerst het aannecmen van een fijner , meer befchaafde en geestiger wezen, in het waare gezichtpunt verichijnt) zo dikmaals , en op zo veelerleije wijzen gezegd is (ff) » werpt in het algemeen reeds een licht op de (ff) Het nieuwfte onderzoek van dit zo dikmaals genoemd onderwerp , door tr. scijlecel , in het Ifte Deel over de Grieken, en Romeinen voorkomende , loopt daarop uit, dat men de kennisfe der oudheden, met de reden der wijsbegeerte, weete famen te voegen ; enuitdc, nu eens dieper, en dan weder oppervlakkiger fpooren, bij de Ouden zelve te vinden , een getrouw afbceldzel der Griekfche Vrouwen, weet te vormen. De vraag : welke waren de afwijkende eigenfchappen in den toeftand der Vrouwen van Athene ? brengt ons tot èene verklaaring van die wetten , welken tot beperking der vrouwelijke Zeden , ingevoerd wierden. Zie bladz<. 313 enz. Wanneer nu daar nevens als een bij-oogmerk der wetten van solon, en als een hoofdoogmerk der laater ingevoerde wetten; het behoud van de openbaare rust, wordt opgegeeven: dan zoude men bijna twijffelen , of men bij het beweeren daarvan , vooraf wel de bronnen naauwkeurig geraadpleegt heeft. De wet der philifhden, welke den grondflag van dezelve moet uitmaaken , fteide geenszins eene boete van duizend Drachmen op die Vrouwen, ,, die wanorde op de ftraaten '„ verwekten," zo als b'ladz. 314. gezegd wordt ; maar was tegen die vrouwen gericht, welken in eene onbetaamelijke kleeding zich op de ftraaten lieten zien, (»xrx ?«s Zie petitus Legg. Ath. pag. 467. Voor de waarheid van deeze verklaaring pleit eensdeels de berisping van aristoteles (Poltt. IV. ïf-)'-, Welke' anders, van geene  422 over den tijd, het oogmerk en db de aangevoerde fchikkingen, ter befchaavinge van het vrouwelijk gedachte, en de verbetering haarer zeden. Doch de zaak wordt nog meer duidelijk en be* paalder , wanneer men in aanmerking neemt , hoe solon zich de eerfte wenken ten nutte maakte, om, door behulp van de firengheid der wetten, het karakter der Vrouwen te veredelen ; en zo veele misbrui-, ken, en grove trekken van ruwheid te vernietigen , als uit de barbaarfche tijden, toenmaals nog bij dezelven overgebleven waren. Solon maakte een wet , bij welke hij het prachtig en zedenloos gedrag der Vrouwen , zo hij openbaare wandelingen , als rouwplegtigheden en volksfeesten , aan de fhengfTe regelen onderwierp (gg). Wanneer zij uitgingen om deel te nee- geene toepasfing zoude zijn; anderdeels het tegengeftelde,, dat Echtbreekfters niet verfchijnen mogten in de kleeding van eerlijke burgeresfen (zie tetit p. 400) ; en het zelve, had plaats bij lïgte vrouwsperfoonen, welke zich met gekleurde klederen moesten vergenoegen. In de vroegfte tijden van solons wetgeevinge echter, is geen het minfte fpoor zichtbaar van het oogmerk, om den vrijen wil der Vrouwen eenigzins te beperken,. En wat eindelijk de aangehaalde daaden uit herodotus en aristophanes aanbelangt, welken den grondflag moeten uitmaaken, op welken dit ftelzel gevestigd is, zo kunnen dezelve niets meer bewijzen , dan het gedrag der revolutionairs Vrouwen te Parijs tegenswoordig, namelijk het driftig karacter, en de woedende hartstochten der Vrouwen , over het geheel genomen, wanneer zij door omilandigheden daartoe aanleiding krijgen. Bovendien heeft schlegel dit, met de meeste Uitgeevers en Commentator es van solons wetten, gemeen, dar hij den invloed der vroegere daaden van epimenides pp dezelven, niet heeft opgemerkt. (£S) Bij r-lutarch. Sol C. XX!. 225. E.li; iur-r.  GEVOLGEN DER RÖEPlttcË VAN ÉPlMENÏDBs: 42$ iieemen aan het een of ander Feest (ftft), mogten zij niet meer dan drie kleeden; niet meer dan voor een Obo* lus ververfchingen, aan fpijs en drank, mede neemen 5 en geen korf die grooter was dan een el. Ook mogten zij des nachts niet dan op een wagen door de ftraaten der ftad reiden , voor welke wagens fakkelen gedra. gen wierden. Solon verbood verder het verfcheuren der wangen , en het zingen van klaagliederen bij het begraven ; als mede het buitenfpoorig gehuil , met welk de Vrouwen, zelfs vreemde lijkftatien h pleegen te volgen (n); Tot (hli) Dit is Ibhux , zo als kort te vooren tyhi, in pfc- hlicum prodire. Het uitgaan der Vrouwen van Athene; was vódr solon reeds zeer bepaald. Zij pleegen, wanneer èij tot viering van een of ander feest, of gaande naar den Schouwburg, (men weet dat zij niet bij het vertoonen van alle ftukken , maar toch bij fommigen toegelaaten wierden,) in het openbaar verfcheenen, hunne klederen, door Slavinnen achter zich te laaten nadragen , om dus van kleeding te kunnen verwisfelen : ook namen zij eeten en drinken in korven mede. Sülon maakte hier eenige bepaalingen in , welken echter, door de daar op volgende weelde, weder buiten gebruik raakten; tot dat de zo even aangehaalde wet der philippiden werdt ingevoerd; over Welke éèn bepaald en daartoe alleen aangefteld lid van de Regeering runtixox»rni (wiens werkzaamheden van die der T»»«ixotV<" eenigzins waren onderfcheiden , zo als uit ATHENiEUS VI. p. 245. A. enZ. te zien is) alleen 'opzichthad. Men zie tetitus p. 46?- en reitembi-r over dan dat solon dat geene in den vorm van wetten voorfchreef, het welk epimenides met de zagtheid van een Wijsgeer en Zedemeester, maar tevens met dien nadruk , dien hem de roem van een heilig man en vriend der Goden te zijn , verleende, voorgedragen en aanbevolen hadt. En hieruit' blijkt dus volkomen , met hoe veel recht van epimenides gezegd konde worden , zo als men bij plutarciius kan leezen : dat hij voor de wetgeeving van solon gearbeid, en voor dezelve den weg gebaand h'eefr. De eerbied welke de burgerij van Athene aan deezen haaren weldoener betoonde , voldeed volkomen aan de verrukkende verwachting met welke hij aldaar te gemoete was gezien: en men kan uit denzelvendaadehjk het karakter ontdekken van een volk, dat even zoveel levendigheid en aandoenlijk gevoel, als godsdienstigheid liet blijken. Epimenides vvierdteendem- mig Jchiedenis der Vrouwen, bl. 39 enz. In 't Hoogduitsch In het Tijdperk der Helden had men reeds Treurzangen. Dus voert homerus, in zijne Illiade n. 72a, bij het KJk vaQ hector , %w f|w5 aan f en d(j khagvrouweji zijn algemeen bekend. Het verbod van solon betreffende het verfcheuren der wangen , wierd* ook de tafelen der Romeinfche wetten ingelijfd , met de gorden : Mulieres genas ne radurxo, volgens cicero de "Eg- f- 25. De drift der Vrouwen was derhalven met Cil*iel 111 Athene u huis.  GEVOLGEN DER ROEMNGE VAM EPIMENIDES. 42? ïnig voor een afgezant der Goden , en den eetiigerl redder van den Staat erkend; en bevestigde het goed gevoelen het welk men van hem gevormd had, eensdeels door in 't openbaar gedaane voorzeggingen (kk) ; anderdeels door zijne bekentenis, dat zijne kundigheden en doorzigt van de Goden afdamden, met welken hij in den droom een vertrouwelijken omgang zeide te hebben. Aan deezen eerbied paarde zich ook een warm gevoel van dankbaarheid , met het welk de Athenienfers , de aan hen bewezene dienften aannamen, en het welk zich , bij zijn affcheid, op het levendigst vertoonde. De eerwaardige Grijsaart had het genoegen van te zien , dat zijne poogingen met «en gewenscht gevolg bekroond wierden; en dat vreede en rust weder te rug keerden binnen de muuren van Athene. Hij voerde de vuurigfte zegenwenfchen , en de fmart van een geheel Volk, bij zijn aflcheidneeming , met zich naar zijn Vaderland. Men had bij het Volk een befluit genomen, om hem, ten loon van zijne verdienden aan den Staat beweezen , een Talent te vereeren ; als 'mede om hem met een Schip naar Crete te voeren. Maar de wijze man floeg beide deeze aanbiedingen af, en vergenoegde zich, met een tak van (fcfc) Een van dezelve, over de Haven Munijchia, welke bij plutarchus in-solon. C. XII. en diogenes I. 10. §. Ii. voorkomt, is tot heden nog duister. Als hij Munijcht» een langen tijd itilzwijgend had befchouwd, zeide hij tegens de omftanders. „ Hoe blind is toch de Mensch, ,> wegens het toekomftige ! Wisten de Athenienfers , hoe „ veele rampen deeze Haven hen eens zat veroorzaaken; „ waarlijk, zij zouden dezelve liever met hunne tanden „ vernielen."  W ÜVË1X ÖEN TÏJD, HET OOGMERK, ENZ, , Van den heiligen Olijfboom van minerva, en het Öufc ten van een verdrag van vriendfchap , tusfchen zijne landgenooten, de Knosfiers en de Athenienfers, het welk hem de laatfte, uit erkentenisfe aanboden (//) Hoe lang de Athenienfers - een volk dat even zo gereed was, om indrukken te vergeeten , als te om, vangen - Zlch mogten verheugen in die rust en zekerheid, welke hen, door de poogingen van epimembes waren aangebragt, zulks toont het vervolg hunner gekhiedenisfen. Naauwelijks had epimenides die ftad verhaten , of nieuwe en hevige onlusten t door de zucht der partyfchappen verwekt, Hoorden de rust van den fiaat weder. Moede geworden van de telkens voortaanrende onrusten, wierd men eindelijk, fchoon laat genoeg, overtuigd , dat het lang ge woedde en in2ewreeten kwaad , niet anders in den grond genezen konde worden, dan door eene geheele hervorming van oen fctaat - en deeze overtuiging bewerkte eigenlijk de invoering der Conftitutie van solon. 00 De blijken daar van, vjndt men in plutarck. Sof. JbI* t S' Deeze.vnendfchappeliike overeenkomst tusfchej: Knosfus en AtUne, worde ook genoemd door PLA- we VaVIIMRVA' ee" ^M -n Atkel, werdt ook op den Akropolis bewaard, als de eerfte, welke door de efchermgedin van die ftad, nog met eigen han zoude zijn geplant. Men verhaalde daar, als eene o e o-r evenng : dat deeze heilige Olijfboom, ten tijde v tfiS Z f2'' burende den ,chen 0oi',0S> mede verbrand was.- doch dezelve - eoP dien zeifden dag, nog twee ellen hoog J ge! wasfehen Men ,ie PAW j 2?. Hfi^/ J en derzelver Uitleggers.  IV. NIEUW ALGEMEEN M A G A Z IJ N. BESCHAAFDE LETTEREN, FRAAIJE KUNSTEN, E N MENGELWERK. mengelw. V. Detl. Ee   429 TAFEREEL van de SCHOUWBURGEN te London, ten tijde van william shakspeare. Shakspeare , benevens zijne Tooneelfpellen , zijn in Engeland, en ook buiten dat rijk, zo bekend, als onze beroemde joost van vondel , en de Hukken door hem voor het nederduitscb tooneel vervaardigd; van welken zijn Gijsbrecht van Aemftel nog jaarlijks in Amjteldam wordt vertoond, en met veel genoegen gezien. De levens van beide perfoonen hebben eenige fchrijvers reeds onleedig gehouden , en de gevolgen die hunne fchriften gehad hebben, zijn, door het naarvolgen van den daar in doorblinkenden fmaak, voor de beminnaars der Tooneeldichtkunde van belang. Daar nu het genie en den fmaak van een Dichter, vooral moet beoordeeld worden uit den tijdkring in welken hij leefde, en uit den toeftand der kunsten en wetenfchappen, zodanig als die bij zijne tijdgenooten wierdt aangetroffen; zo zal het, ter betere kennisfe van het leven, den fmaak, het genie, en de fchriften , van dien beroemden Engelfchen Tooneelfpeldichter, zeer dienftig moeten geacht worden , dat wij hier eene befchrijving plaatfen , behelzende den toeftand van den Schouwburg te London , voor welken shakspearr gewerkt, en op welken hij gefpeeld heeft: ten einde uit die befchrijving op te kunnen maaken, welke eigenfehappen dat uitmuntend vernuft, uit de omftandigheden van zijnen tijd , noodzaakelijk moest of konde ontkenen: om dus zo veel te juister over zijne (lukken te kunnen oordeelen. Het is bekend, dat de vroegere Tooneelfpellen van Ee 2 . de  43* tafereel van de schouwburgen te london , de meeste volken van Europa, van een geestelijken inhoud waren, en dus was het ook in Engeland. Even zo bekend is het, dat men deeze Tooneelfpellen , nadien de geheimen van den godsdienst hunne gewoone onderwerpen uitmaakten , zo wel hij de Franfchen, Engelfchen als Nederlanders , Mijjlerien noemde. Deeze natiën hadden boven dien nog eene foort van allegorifche, of zinnebeeldige Tooneelfpellen, welken Moraliteiten geheeten wierden ; en in welken veel meer vinding en tooneeldichtkunst , ja zelfs meer kenmerkende trekken van de fpeelende perfoonen, dan wel in de Mjfterien zigtbaar waren. Uit hen ontffonden naJerhand de eigenlijke Blijfpellen en TreurSpellen , na dat men met de tooneelmaatige werken der ouden bekend was geworden ; en tot deeze benaamingen zelf, uit die kennisfe , aanleiding had verkreegen. Dit gefchiedde in Engeland in het begin van de zestiende Eeuw; offchoon onder de regeering van Koningin elisabüth , beide foorten van fpcllen hunnen bijzonderen vorm eerst verkreegen. Behalven deeze had men nog een derde foort, zijnde Historifche Tooneelfpellen. De oudfte eigenlijke Schouwburgen in Engeland, van welken men berichten vindt , waren the Curtain in Shore-ditch , en the Theatre. Beiden fchijnen eerst in de tweede helft van de zestiende Eeuw te zijn opgericht ; en edmdnd* howes zegt, in zijn vervolg van stowes Kronijk, uitdrukkelijk: dat hij voor den jaare 1570, van geene foortgelijke Theaters, (taande Tooneelen , of Schouwburgen , gevveeten , gehoord of gcleezen heeft. Doch zedert dien tijd nam het getal van foortgelijke gebouwen zeer ras toe ; en in den tijd van suaüspeare waren 'cr niet minder dan tien;  ten tijden van william shakspearf. 43I tien Ca) J waar van vier alleen afzonderlijke Liefheb, berij tooneelen , mzt de overige zes , openbaare Schouwburgen waren. Twee van deeze laatften zijn , in dit geval, zeer merkwaardig, namelijk the Globe, of de Schouwburg ie Waereldkloot j en die in Black-Friars of in de zwarte monnikkenftraat; nadien in deeze beiden, de meesten, zo niet alle de (lukkenvan shakspear gefpeeld wierden. Beiden deeze Schouwburgen behoorden aan dat gezelichap Tóoneelfpeelers , welke zich Dienaars van zrjne Majefteit , Hu Majestij s Seryants noemden \ na dat zij van jacobus den eerjlen > in den jaare 1603 , een Privilegie verkreegen hadden (b) ; want te vooren heetten zij dienaars van den Lord Kamerling, Servants of the Lord Chamberlam. De Schouwburg in Biachfriars, of de zwarte monnikkenftraat, was een privaat, of bijzonder Gebouw, offchoon men heeden niet wel kan bepaalen, in hoe verre hetzelve van een algemeenen Schouwburg was onderfcheiden. Zo veel weet men intusfchen , dat hij Zeer klein was , jen dat men 'er bij het licht ia fpeelden. Gemeenlijk echter fpeelde dit gezelfchap in den Schouwburg the Globe, welke aan de zuidzijde van den Tlieems ftond, en een zeshoekig gebouw was, (0) Dodslei] noemt zeventien Schouwburgen, welken van den jaare 1570 tot 1629 zijn gefticbt: en Dr. peec,] voegt 'er, in zijne Relique;, Vol. I. pag. 137- nog twee anderen bij. . (6) Tien van hen wierden Kamerjonkers van den Koning, f Gentlemen of the Great Chariiber) geheeten , en kreegen tien ellen rood laken , met de noodige pasfementen. M CIBBERS ApOlogij p. 75. Ee 3  432 tafereel van de schouwburgen te lopdon , was , eensdeels van boven open , anderdeels met lijeri gedekt (e) Het was een openbaar tooneel, tamelijk groot en ruim, en'er werdt altijd bij dag in gefpeeld. Op het dak van het gebouw was , even als op de ove- (0 Eene afbeelding van deezen Schouwburg vindt men in shakspears werken , door johnson en steevens ultrageeven, B. I. bl. 85. Dezelve hadt een opfchrifc dat voor een waereldkloot zeer gefchikt was, namelijk: Totus M,m* dusagit Histrionem, dat is, de geheele waereld/peelt Komtdte: zaakelijk overeenltemmende met de Spreuk van tondel, voor den Amfteldamfchen Schouwburg: De Waereld is een Speeltooneel, Eik /peelt zijn rol, en krijgt zijn deel. Welke men, bij omzetting, doch minder naar waarheid, ook dus heeft voorgedraagen-• De Waereld is een Pijpkaneel, Elk zuigt 'er aan — maar krijgt niet veel. ■Benjonson, maakte de volgende diehtkundige aanmeiking op die latijnfche fpreuk.- Jf but ftage Aétors all the world displays, Whereflmll wefind Speótators oftheir pl'ayst Dat is t Als ieder een op Aarde fpeelt, Wie ziet dan wat men hier verbeeldt Shakspeare andwoordde daar op: Little, or much, of what we/ee, we do; We're all both Aflors and Spectators tol. m doen het geen wij zien, 't zij weinig, of 't zij veel. °k Zte als Speftator, /choon ik ook als A&eut/peel.  ten tijden van william shakspeare. . 43J overtee openbaare Schouwburgen , een ijzeren ftang Tet een vaan geplant; het welk denkelijk alleen gefchiedde geduurende den tijd dat men 'er in fpeelden. Mogelijk was dit gebouw van binnen rond van waar het dan zijnen naam kan verkreegen hebben; of het heette zo wegens deszelfs fchild , op bet welk een «s ftond , die een waereldkloot roeg In den jaare 1613 branddedeeze Schouwburg af; dochhy werdt in het volgend jaar weder opgebouwd , en op nieuw verfierd. De vertooningen die 'er in gegeeven wierlu waren meest gefchikt voor de laagfte klasfen van menfchen; daar die op den Schouwburg in Blackfriars gegeeven wordende, méér voor voornaame en befchaafde lieden gefchikt waren. De eerfte fchi,nen intusfchenveelvuldiger, en zelfs den zomer door, te ziin gegeeven. In het midden van dit gebouw was een vnje , open plaats , welke het Parterre , of de ftaanplaats uitmaakte; van welke de prijs het geringfte was en al. waar de laagfte klasfe van aanfchouwers ftond; welke shakspeare daarom grondelingen noemt. Rondsom deeze opene plaats waren gaanderijen ; en behalven deeze was 'er nog eene bijzondere Loge , of eene foort van Parquet, ter zijde van het Tooneel. Op deeze wierden mede aanfchouwers geplaatst; maar voornamelijk de kunstrichters en andere vernuften van dien tijd. Deeze zaten gedeeltelijk op den grond (d) , ge* (<1) Hieruit kan men opmaaken, waarom hamlet, zolang als hij het Tooneelfpel ziet vertoonen, op den grond zit. shaks-EARgafhem die houding, in welken hij moge» lijk- den Graaf van e«ex, of southamfton, dikmaals aan it voeten van eene beroemde fchoonheid gezien had. wat Ee 4 veel°  434 TAFEREEL VAN DE SCHOUWBURGEN TE LCWDOrt , gedeeltelijk op ftoelen. Zij hadden knaapen die hen oppasten e„ hen pijpen en tabak bragten; want 0 wel op deeze, als op alle andere plaatfen in den Schouwburg, werdt gerookt. Het Tooneel zelve was met btezen beftrooid, met welke men, ten tijden va« GoTTa f gr°nd §emeenHJk Het Goid.jn belfond uit twee Hukken , welken in het nudden te famen kwamen , en met 'een ij/e en «al van het tooneel was een Balcon geplaatst 2ii3«. omtrend agt of tien voeten hooger, en de kllii,"" pijlaaren rustend. Hier wierden ee^ £££ 2 Tooneelen onbeweegbaar te zijn geweest Zei OP den agtergrond wierden alleen door "rdijntn van worZ Ool d aanfch0UWers ™°°"d moesten verand^ ' WMr de plaatfe va« ^ Tooneel veranderd moest worden , wees men die verandering „-m ,1 g Van JULIA nimmer op het Ton — ata aa„„e2ig; men VOTOed[ ^ ^~shdd J'eim' j-=  ten tijden van william shakspeare. 435 zijn breekijzer, eene van de valdeuren v^an den grond , welke eene grafftede verbeelde, opende;daarop;in het graf nederdaalde , en vervolgends julia 'er uithaalde. Over het algemeen had men zeer weinig hulpmiddelen, om de beguicheling der aanfchouwers, door de verfiering van het Tooneel, te bevorderen ; dus moest hunne verbeelding zich meestal de plaats en de omftandigheden daar bij denken, en, zij, zo als shakSPEARzelv' hen eenmaal daartoe verzoekt, het ontbreekende in hunne gedachten aanvullen. Evenwel is het naauwelijks te begrijpen , hoe het mogelijk geweest zij , verfcheidene Tooneelfpellen van dien Dichter, zonder een foort van tooneelwerktuigen , uit te voeren. Steevens geloofde, en het is met verfcheidene voorbeelden, door malone aangevoerd , bevestigd, dat inen ten tijde van shakspeare reeds eenige Tooneelen moet gehad hebben , en door dezelve , het Tooneel, wanneer het noodig was , heeft kunnen veranderen. Immers dat 'er bij het vertoonen van eenigen zijner Hukken, werktuigen gebruikt zijn, kan men genoegzaam opmaaken uit verfcheidene aanwijzingen voor de Tooneelfpeelers , welke in de eerfte drukken van shakspeare's werken gevonden worden. Bij voorbeeld , in den Storm , moet ariel als een Harpij verfchijnen -, met zijne vleugelen op de tafel flaan , en het eeten doen verdwijnen. In hetzelfde Huk , moet juno, en in Cijmbeline , jupiter , zittende op eenen Adelaar, in het midden van Donderen Blikfem nederdaalen. In Makbeth moet de Ketel van de Hekfen daalen, en de Geesten moeten naar boven vliegen. Ook hebben de gefprekkeh van shakspear , in veele opzichten , betrekking op zodanige voorwerpen , welken voor den aanfchouwer moesten Ee 5 zigt-  436 TAFEREEL VAN DE SCHOtAVBURSEN TE LONDON , zigtbaar zijn. Boven allen zouden zijne Historiefpellen, zonder kenmerkende aanwijzinge van de plaatfe des Tooneels , zeer veel duisterheid en verwarring bij de vertooning gehad hebben. Was men in ftaat, om werktuigen tot het verfchijnen van Geesten, tot het nederlaaten van de Ketel, tot het vervoeren van een geheele reeks van koninglijke verfchijnzelen , zo als in Makbeth, te vervaardigen ,• dan was men zeker ook wel in ftaat, om een Hol, een Woud, een Grot, enz. op het doek te verbeelden; het welk toch veel gemakkelijker was. Kunstenaars , welken de Draak van medea in beweging konden brengen , moest de vertooning van Wolken, door welken hij heen voer, zo zwaar niet vallen. En dat shakspeare zelv' met de beguigcheling der tooneelverlierfelen niet onbekend is geweest, kan men uit eene zekere plaatfe opmaa. ken , in welke hij van de Tooneelen en Werktuigen bij de praal vertooningen (Pageants) fpreekt, welken, in de gewoone tooneelfpeelen van zijnen tijd , gebruikt wierden. „ Zomtijds (zegt hij, in Anthonius en Cleopatra, „ A£l. V. Sc. 12.) zien wij een Wolk , die een Draak verbeeldt; dan weder een Damp, die, even ,, als een Beer of Leeuw , gelijk een hoog getoorend j. Slot, of als eene hangende Rots , zich voor doet. „ Of gelijk een dubbel gefpitften Berg, of een „ blaauwe Kaap met boomen op dezelve, die dewae„ reld toeknikken, en onze oogen met ijdele lucht» „ gedaanten bedriegen." Uit deeze en foortgelijke bedrijven en befchrijvin» gen, ontleenden men welligt het denkbeeld der Tooneelen voor den Schouwburg, en de daartoe noodige verfieringen. Want, wanneer de optogt door de ftraaten  ten tijden van william shakspeare. 457 ftraaten gedaan was , dan verzamelden, zo als steevens aanmerkt, de Perfoonen die denzelven uitgemaakt hadden, in een groote kamer of zaal, alwaar zij hunne redenen herhaalden, en alwaar men alle de daartoe behoorende werktuigen en verfieringen , bij elkander bragt. Aan de zogenaamde Maskers , die onechte kinderen der Muzen , deedt men de grootfte kosten, om dezelven prachtig uit te voeren; en het is derhalven niet waarfchijnlijk, dat men de Treurfpellen , zonder eenige verfiering zoude gegeeven hebben; vooral, daar de toenmaalige beftuurers van de Schouwburgen , dikmaals gelegenheid hadden , om met de wijze van vertooninge, van alle de vermaaken van het Hof, bekend te worden. Bij dat alles vindt men fpooren bij de oude Engelfche Schrijvers , volgens welke men kan opmaaken, dat men de vertooning van een Treurfpel, flechts door de zwarte verfiering der Tooneelen, en de veranderingen der plaatfen, alleen door het opfchrift van derzelven naamen , heeft aangewezen. De verlichting van het Tooneel was toen mede zeer onvolmaakt, en zij bleef zulks, om dit hier tevens te melden, in London vrij lang. Nog omtrend het einde van de voorige Eeuw, hing men twee groote kroonen met kaarsfen, even als in onze Kerken , boven het Tooneel; en deeze veranderde men daarna, om dat zij den aanfchouweren het gezicht beletteden , in kleine houtenen , met kaarsfen beplantte ringen. Garrick was de eerfte, die, na zijne wederkomst uit Frankrijk, eene betere verlichting aan het Tooneel bezorgde , welke verbetering zeer voldoende was Cf). Wan- (ƒ) Onze vernuftige p.iANOEMDijK toont, In zijne boer.  ( 438 tafereel van de schouwburgen te london, Wanneer alle de Tooneelfpeelers, wier naamen in den eerften druk 'mfolio, van shakspears werken, zijn aangetekend, tot een zelfde gezelfchap, oïTroup behoorden , dan moet die Troup zeer talrijk geweest zijn. Maar mogelijk fpeeldeh zij niet allen op den zelfden tijd , of in denzeifden Schouwburg. Verfcheidene troupen van Tooneelfpeelers waren ten minften toenmaals zo klein in getal, dat zeer dikmaals één perfoon , twee of drie rollen moest vervullen; terwijl in een veldflag , van welken het lot van een geheel rijk zomtijds afhing , .flechts een half dozijn Soldaaten te zamen vocht. Van daar dan ook de verfchooning , welke in het Choor , of de Voorrede tot het vierde Bedrijf van hendrik den vijfden, gevonden wordt. „ Thans moet ons Tooneel het flagtveld zijn. „ Vergeeft ons intusfchen, wanneer wij met eenige „ onwaardige trekken van belagchelijken praal , den glans van Agincourt verdonkeren. Hoort ons be„ daard aan, en denkt, bij het geen men hier naar„ bootst, aan dat geene dat wezenlijk was." Vóór dat de Vertooning begon , pleeg men drie fiourishes, oïSoundings, dat zijn drie fterk klinkende Mu. tige befchrijving van dc vertooning van Aran en Titus, op den AmJleldamfchenSchouwburg, in de volgende verzen zeer aartig, hoedanig nog in onze Eeuw, de verlichting aldaar gefield was; zonder aan den zogenaamden Muizebaard te denken , welken met zo veel fpoed, de kaarsfen tusfchen de Bedrijven wist te fnuiten. Met vielen 'er terjlongi Vijf Kerrikkroonen, hiel vol kaerfn nae de !>rongd: Daor kwam ten Kaerel om die Kaerfen op te fteeken, Puur of 't de Koster waf, en dat ze zouwén preeken.  ten tijden van william shakspeare. 43Q Muzijkftukken te fpeelen. Ook tusfchen de Bedrijven fpeelde men* Muzijk : en men dwaalt dus wanneet men wil gelooven , dat de Tooneelfpellen van shakspeare, onafgebroken, en zonder tusfchenpoozen, voordgefpeeld wierden. Dat dit geene plaatfe gehad heefc, bewijst, onder anderen, een affchrift van he,t Treurfpel: Romeo en Julia , van den jaare 1509; in liet welk , op het einde van elk Bedrijf, de Muzijk uitdrukkelijk wordt opgenoemd en aangewezen. De meest gewoone en' toen in gebruik zijnde Speeltuigen, waren Trompetten , Waldhoorens en Hobo's. De Muzikanten waren niet meer dan vijf of zes in getal: en deeze zaten op een boven Balkon, over de tegenswoordig,zo genoemde, Tooneelloge. De Tooneelfpeeler welke de Voorrede CPrologus') deedt , kwam onder Trompettengefchal op het Tooneel, en droeg gemeenlijk een zwarte zijden, offluweelen mantel, welken men mógelijk het gefchiktfte vondt, om het verzoek dat hij aan de aanfchouwers deedt. Dit gebruik heeft in Engeland zo lang ftand gt-houden , dat het voor eenige jaaren nog in zo verre gevo'gd wierdt, dat men de Voorrede (Prologiis) liet doen . dour iemand in het zwart gekleed. Ook pleeg men die oude dragt nog te behouden , in den rol van den Voorredenaar , welken in het Tusfchenfpel fpeelt, dat in Hamlet voorkomt. Epilogen (naredenen) waren minder in gebruik ; en in eenige ftukken van shakspear , wierden zij door een perfoon uit het Tooneelfpel zelve, en wel in deszelfs karakter, uit* gefprooken. Eene omftandigheid , welken men bij geen ander Tooneelfpeldichter van dien tijd , zal aantreffen. Doch, zomtijds deeden ook de andere perfoonen de Narede, zo ais bij voorbeeld , een Dan* fcr;  44° TAFEREEL VA DEN schouwburgen te london, fer; gelijk in het tweede deel van Koning hendrik den Vierden. Naar het fchijnt droegen de Tooneelfpeelers, welke mannen rollen vervulden, gemeenlijk Paruiken , doch welken ten tijde van shakspeare , nog niet zeer algemeen waren. Ook droegen zij , zo wel als die geenen welken voor Vrouwen lpeelden , zomtijds maskers , het zij dan tot behulp, of om de gelijkheid weg te neemen , wanneer zij meer dan één Rol moesten vervullen , in een zelfde ftuk. Oak van de aanfchouwers, pleegen verfcheidene vrouwen gemaskerd te verfchijnen ; een gebruik dat in den tijd van den Engelfchen Dichter congreve , bij zommige vrouwen in de Loges , nog in gebruik was. De Garderobe van het Tooneel was natuurlijker wijze niet bij" alle troupen even goed voorzien ; zelfs was dezelve bij de troup, in welke shakspear fpeelde, zeer armmoedig. Het duurde in Engeland zeer lang , dat de rollen van Vrouwen, door Mansperfoonen gefpeeid wierden. Sir william d'avenant was te London de eerfte, Welke, in naarvolging der buitenlanders, tooneelfpeelfters op het Engelsch Tooneel bragt; en Mistres betterton was de eerfte Tooneelfpeelfter op hetzelve. Men vertoonde toenmaals zelden meer dan één Tooneelfpel, en de gevallen, bij welke gelegenheid 'er meer dan één na elkander vertoond wierden , waren zeer zeldzaam. Omtrend het einde van de voorige Eeuwe , begost men voor het eerst in Engeland, eenige korteTooneelftukjens,als Nafpellen te geeven; welken men tot heeden gewoon is Farcen, of Kluchten, te heeten. Hiervan fchijnt de naarvolging van de Cocu tma-  ten tijden van william shakspeare. 44.i tnaginaire van molière , welke van zekere juffer philips vervaardigd is , de eerfte te zijn geweest. Zomtijds gaf men nog wel eens een foort van dichterlijke zamenfpraak, na een Treurfpel, zijnde die zamenfpraak vaneen boertigen inhoud, wordende ajig geheeten. In plaatfe van deeze en foortgelijke Nafpellen, trachte men in vroeger tijden, den aanfchouweren door allerleije Tusfchenfpellen , met dansfen, lpringen , googchelfpellen, enz. dit gemis te vergoe» den. Ook hadden 'er verfcheidene tijdkortingen bij de aanfchouwers , voor den aanvang van het Tooneelfpel, plaats. Eenige lazen; andere (peelden op de kaart; anderen daar tegen dronken Bier , of rookten Tabak; het welk alles door eenige oppasfers rond gegeeven , en verkogt wierdt. Het was boven dien mede een gebruik , dat men fchrijfgereedfchap met zich naar den Schouwburg bragt , om , het zij dan uit nieuwsgierigheid , of uit af keerigheid voor den Dichter, enkele plaatfen op te fchrijven. Het is waarfchijnlijk dat eenige verminkte (lukken van shakspear , op die wijze, naar de handfchriften van foortgelijke vluchtige affchrijvers, zijn gedrukt. • In de oude Engelfche Tooneelfpellen wierdt gemeenlijk elk Bedrijf, door een Pantomime geopend 9 in het welk de onmiddelijk daar op volgende omftandigheden, welke in het Bedrijf zouden vertoond worden , door eene foort van Allegorie reeds vooraf wierden verbeeld. De Engelfche Gefchiedfchrijver en Dichter warton , heeft dit uit een foort van de oudfte oorfpronglijke Engelfche Treurfpellen , met naame Gorbodux , aangetoond , en eene proeve uit dezelve opgegeeven (g). Deeze voorfpellen , en de peifoons- ver- (.0 Hiji. of EngL Poitry Fok lil p. 35i>  44* tafereel van DE schouwburgen TE london, verdichting voor dezelven toonden dikmaals zeer veel dichterlijk vernuft, en eene fterke verbeelding.. Het ftrekt,zegt hij, eenigermaate ter verontfchuldigingvan deeze foort van ftukken, dat zij gemeenlijk te duister, en te vol geheimen waren , om de te vertoonene gebeurenisfen duidelijk en bepaald genoeg aan te wijzen. Ook waren zij niet altijd voorbeeldend ten opzichte van het geen volgen moest. Dikmaals gebruikte men dezelve , tot het invoeren van zodanige omHandigheden, welke men op geene gepaste wijze in het Tooneelfpel zelve, of in de vertooning 'er van, konde invlechten. Zomfijds vervulde men 'er eenige gaapingen mede , en verbeterde daar door het gebrek aan de Daad , of Handeling. Men iïelde zich toen nog te vreeden met deeze kunstige wijzen van vergoeding , zelfs tot verbetering van een der eenhe. den in het Spel vereischt wordende: zo dat men daar mede den noodigen tusfchentijd wist te vullen , in welken een Held uit het beloofde land te rug verwagt, of eene Prinfes ingevoerd of getroond wierdt; of in de kraam beviel. Denkelijk vonden de meeste aanfchouwers ook meer behaagen , in de zinnebeeldige pracht, dan in het dichterlijk gefprek , offchoon beiden even onverftaanbaar waren. Gemelde warton verwonderd zich met recht, dat deeze verklaaring, of uitlegging door de Pantomimen , of ftomme 'fpeelen niet geregeld in elk bedrijf van shakspear's Treurfpeelen gevonden wordt. Mogelijk fpreekt hij op eenige plaatfen fpottende , en met verachting daar van ; en hierom meenen zommige beoordeelaars dat hij zich nimmer van dezelven bediend heeft, vooral daar men dezelve nergens , noch bij den aanvang , noch bij het flot van een Bedrijf befchreven vindt. Zijn  ten tijden van WItLIABÏ shakspeare, 443 Zijn oogmerk was evenwel veele aanfchouwers te hebben, en om dit te bereiken , had hij alle gewoone middelen noodig. Bij geen Tooneelfpeldichter van zijnen tijd komen meer veldflageu en fpooken voor. In zijne vertooningen vindt men alle de middelen van fchrik, op*eene werktuigelijke wijze, aangewendt; maakende hij zich al het bijgeloovige, op het Tooneel ten nutte. En derhalven kan men deeze vooronderHelling alleen verklaaren uit de werkzaamheid, of het overleg, van een genie, dat zich, of door geene voorbeelden wilde laaten binden , of het weinig betekenende van deeze onnatuurlijke verfiefingen zeer wel opmerkte. Noch door Declamatie, noch door Paratomimie konde shakspear zijn' aanhoudenden invloed op 's menfchen hart verkrijgen. Bij het eindigen van een (luk pleegen de Tooneelfpeelers in de huizen der Edellieden , of in Herbergen , in welken dikmaals Tooneelfpellen vertoond wierden, voor het geluk en den welvaart hunner befchermers en gastheeren; en op het openbaar Tooneel, voor den Koning en de Koningin, hunne wenfchen uit te boezemen. Deeze waren dikmaals volledige gebeden , welke knielend verricht wierden , zo als vooral plaats had, in alle Tusfchenfpellen. Zomtijds wierdt zulk een gebed op het eind van de Narede gedaan : en het komt denkelijk daar van daan, dat men nog heeden in Engeland, de woorden: Vivani Rex £? Regina op de Aankondigingsbilletten van de Schouwburgen plaatst. De Schouwburg begon , in den tijd van shakspear. , gemeenlijk na den middag om één uur , en duurde gemeenlijk twee uuren. in den jaare 1667 begon dezelve reeds om drie uureh. De dag op mengelw. V. Deel. ff wélken  444 tafereel vande schouwburgen te london * welken toenmaals het meest gefpeeld wierdt, fchijnt' de Zondag te zijn gewéést, zo als men uit verfcheidene berispingen , zo in de Zedelijke als Hekelende fchriften van dien tijd , kan opmerken. Denkelijk had de inhoud der geestelijke Hukken, die ook meest in de Kerken zelfs gefpeeld wierden, tot het verkiezen van deezen dag aanleiding gegeeven ; en men bleef denzelven vervolgens behouden, om den grooten toeloop en het vermaak der aanfchouwers, zelfs toen men in de week reeds begon te fpeelen. De vraage : of men voorheen in London ook te paard naar den Schouwburg reed , zoude naauwelijks verdienen hief aangehaald te worden, ware het niet, dat men van shakspear verhaalde, dat hij, eer dat hij Dichter en Tooneelfpeeler wierdt , een van die knaapen was, welke de Paarden vast hield, zo lang de Schouwburg duurde , van die lieden welken te Paard daar gekomen waren. Wij kunnen met weinig zekerheid van deeze Anecdote fpreeken , daar malone (in de Bijvoeg zeis ' tot de uitgegeevene werken van shakspear) dezelve zeer naauwkeurig onderzogt heeft, zonder 'er voor in te durven ftaan. Deeze voert verfcheidene plaatfen uit oude boeken aan , uit welken men ziet, dat verfcheidene aanfchouwers in Koetfen, anderen te Paard , en nog andere te water kwamen. Dit laatfte gefchiedde zo veel te meerder, om dat de meeste Schouwburgen te London aan de Theems lagen ; zo als de Schouwburg de Waereldkloot (The Globe) ook lag. Over 't algemeen was deeze ligging aan het water zo zeer in gebruik gekomen , dat eenigen van hen , die met Schuiten overvoeren , in het vervolg aan den Koning verzog* ten, dat hij het oprichten van Schouwburgen, dieper in  ten tijden vat* william shakspeare. 445 5n de ftad , wilde verbieden. Hit minst van alleri waren z j iutusfchen, die naar den Schouwburg te Paard reeden; zelfs fcheen men dit toen voor iets onnatuurlijks en gemaakt aan te zien: zo als blijkt uit het volgend Bijfchrift van Sir juhn.davi.ds, te vinden in eene, omtrend het jaar 1598 » te Middelburg gedrukte , verzameling. faustus , nor lord, nor knight, nor wife, nor old 9 To ev'rij place aboitt the town do'Aride; He rides into the jields, plaijs to behold: He rides to take bout ai the water-Jide. dat is: faustus , nóch Lord. noch Ridder, noch wijs, noch oitd, Vermaakt zich zrfv' door in de Stad wat rond te rijden; Hij rijd in 't veld, en daar waar hij het fpel aanjchouwt. Hij rijd zelfs om een boot tot aan de waterzijde. In den tijd van shakspear. waren 'er nog geene5 Dagbladen , Weekbladen of Nieuwstijdingen , door welken het bekend maaken der Tooneelfpellen gemakkelijk gemaakt konde worden; maar de Billetten van Aankondiging wierdén reeds toenmaals uitgegeeven en aangeplakt, op welken evenwel niet alle de perfoonen; van het Stuk, noch de naamen van de Tooneelfpeelers uitgedrukt ftonden, maar alleen de tijtels vari de Stukken, benevens de plaats en tijd, waar en wanneer dezelven zouden vertoond worden. Gemeenlijk waren die aankondigingen zeer wijdloopig fen opgefchikt, ten minfte die , welke malonè ten proeve heeft gegeeven zijn zodanig: de volgende j Ff a we-  41-6 tafereel van de schouwburgen te london^ wegens een ftuk van shakspear, kan ten bewijze verftrekken. m. william shak-speare: Zijn getrouwe Chronijk Historie , of het Leven en Dood van Koning lear , en zijne drie Dochters. Benevens het ongelukkig leven van edgar , Zoon en Erfgenaam van den Graaf van gloster , en de kreegelige en aangenomen luim, van thomas van Bedlam. Zodanig als hetzelve gefpeeld is voor den Koning tg Whitehall, op St. Steeyens nacht, in de Kersdagen. Door zijn Majefteits Dienaars, gemeenlijk fpeelende in The Globe, aan de zijde van de Bank. 1608. Met deeze Aankondigingen, zond men waarfchijnlijk ook lieden rond , welke de naamen , benevens den hoofdzaakelijken inhoud, der te vertoonene Tooneelfpellen, op even denzelfden toon, op de hoeken der ftraaten uitriepen. Want dat de befcheidene shakspear, in een van zijne gefchriften, immer een zijner Tooneelfpellen, den tijtel vaneen zeer heerlijk en vermaakelijk ftuk zoude gegeeven hebben, zo als die in die Billetten wel eens genoemd worden, is niet wel *e denken. Men weet niet zeker , hoe vroeg de zogenaamde Eenefits 'va. Engeland zijn ingevoerd, door welken de ontvangst van de derde vertoouing, aan den maaker van het Tooneelfpel ten deele valt. Volgens eene Anecdote, in zeker handfchrift van cldiis, fchijnt  ten tijden van william shakspeare. 44? fchijnt het, dat de Tooneelfpeldichters hun Benefit reeds op den eerften dag hadden, op welken hunne nieuwe Stukken vertoond wierden: eene inrichting, die veele voortbrengzelen van laater tijden zeer te ftade zoude komen. In de laatfte jaaren der regeering van Koningin elisabeth, was, ingevolge de Voorrede van o'avenant, het inkomen van de tweede vertooning, voor -den maaker van het Stuk. In de tij" den van shakspear was het echter algemeen in gebruik , het handfchrift van een Dichter, a&n den Schouwburg te verkoopen; en vermoedelijk trok de Dichter, in dat geval geen ander voordeel van zijn Stuk, dan het geen bij deeze verkoop aan hem was afgedaan. Doch zomtij ls vondt men het voordeeliger, het recht van het fpel aan zich te houden j waarvoor dan vermoedelijk het Benefit gegeeven wierdt. Dit is zeker, dat het gebruik, om de Tooneelfpeldichters het inkomen van de derde vertooning te geeven , het welk geduurende de afgeloopene Eeuwe, in Engeland, algemeen fchijnt te zijn geweest, in den Jaare 1612, reeds geheel in train was; want becker fpreekt in de Voorrede van eene zijner Blijfpellen , welke in dat jaar in het licht kwam , ,, van den derden dag des Dichters." De ongelukkige otwaij had , na het vervaardigen van een nieuw Blijfpel , flechts eenmaal het genot van dea ontvangst; en ook dit was hij menigmaalen genoodzaakt , nog veel vroeger te verpanden, of 'er geld op te neemen, dan het Stuk vertoond wierdt. SooTherne was de eerfte Tooneeldichter, die den ontvangst van twee vertooningen , namelijk van de derde en zesde verkreeg; en farquhar kreeg in den jaare 1700, nog het inkomen van eene derFf3 de,  443 tafereel van de schouwburgen te london, de, ja zelfs van eene vierde vertooning, van zija Blijfpel , The Conftant Cwple , het welk fii dat jaar drie- en vijfcigtnaalen gefpeeld wierdt, Adoison verdiend tot zijne eere , ook hier aangevoerd te worden, nadien hij de eerfte was, welke de zeer oude, maar tevens zeer vernederende gewoonte, affchafte, om namelijk verzoekbriefjens uit te deelen; ten einde door dezelve aanfchouwers te werven, en wel op dien avond, op welken voor den Dichter gefpeeld wierdt. Eene vernedering , door welke sou.therne irtusfehen , bij de vertooning van een enkel ftuk, zeven honderd ponden Sterlings voor zich ontvangen had. Wanneer een Tooneelfpeldichter zijn (Tuk aan de eigenaars, of befluurers van een Scnouwburg, verkogt had, dan bleef hetzelve eenige jaaren ongedrukt; maar wanneer het niet verkogt was, dan lier, hij het drukken om te verkoopui. Dit laatfte deeden verfcheidene Dichters, uit vreeze dat men buiten hunne toefremming , een verminkt (tuk in de •waereld zoude geeven. De gewoone prijs van een Tooneelfpel, van het welk men het handfehrift aan den Schouwburg verkogt , fchijnt in den tijd van shakspear, twintig Nobels, of zes pond Sterlings, dertien Schellingen en vier Pence geweest te zijn. OLDijszegt, in een zijner Anecdoten; dat shakspear , voor zijnen Hamlet fiechts vijf ponden Sterlings heeft ontvangen, zonder daar bij te bepaalen, of dit door de Tooneelfpeelers, die dit ftuk het eerst vertoonden ; of wel door den Boekhandelaar, die hetzelve het eerst liet drukken, betaald is. In het voorbij gaan kan men hier aanmerken, dat Hamlet veel netter gedrukt is, dan aHe de overige Too  ten tijden van william shakspeare. - 449 Tooneelfpellen van shakspear in quarto. In hater tijden is zekerlijk den prijs, met welke men de moeite van den Tooneelfpeldichter te gemoet komt, zeer gereezen. In den tijd van drijden, gaf de Uitgee* ver, twintig, ja vijf en twintig pond Sterlings voor een ftuk; het Benefit kon de maaker van het Spel, dan no* op omtrend zeventig ponden Sterlings fchatten; behalven het geen hij dan nog voor het recht van Copij , en voor de Opdragt ontving. In net jaar 1715 verkogt r. steele het Blijfpel van addi* 80n : the Drummer (Het Huis/pook (h) ,> aan den Boekhandelaar tonson, voor vijftig pond Sterlings; en even de zelfde fom ontving Dr. young, 111 het jaar 1721 , voor zijn Treurfpel : the Revenge. (De . Wraak.) In het daar op volgende jaar verkogt southernf , (welke het best fchijnt verftaan te hebben om geld van zijne hersfenvruchten te maaken,) zijné Spartan Dame voor honderd en twintig ponden Sterlings; en in den jaare 1726 betaalde de Boek-, handelaar lintot, aan den uitfchrijver van beroep, Umes moore smijth, voor een Blijfpel: the Rival Modes, honderd Guinjens. Zedert dien tijd fchijnt dit veele jaaren door , den bepaalden prijs geweest te zijn; tot dat men denzelven in de laatfte jaaren, nog omtrend de helft vermeerderd, en voor menig Bieuw Tooneelfpel, honderd en vijftig ponden Sterlings betaald heeft. De afdrukken van de oude Tooneelfpellen wierden voor zes Pence verkogt; en de ge- (?0 Dit Stuk wordt, in 't Nederduitsch vertaald, vonden agter het Vierde Deel van dpn Snapper, of den fSritJcken Tuchtmeester, van steele. ; Ff 4  4JO tafereel van de schouwburgen te london, woone erkentenis van een mecrmas , aan welken men een ftuk opdroeg, wa< toen veertig Scnellingen; in her vervolg van tijd is dezelve tot op vijf a tien Guitjes gel-lommen. Ook de prijzen der plaatfen in den Schouwburg, waren, in vergelijking van de tegenwoordige, toen! maals zeer gering. In de oudfte Engelfche Schouwburgen, had men banken, op welken men een Pence verzat; en op de Gallenjen betaalde men gemeenlijk twee Penei. In de meeste Schouwburgen had men vijfderleij zkplaatzen, van zes Pence tot een halve kroon toe. In het Parterre (de Bak) was, *o het fehijot, één Schelling den gewoonen prijs. Bij de eerfte vertooning van een ftuk werdt deeze prijs gemeenlijk verhoogd ; en zulks gefchiede ook daar na, wanneer de Benefits voor den Dichter gegeeven wierden. De laatften hadden reeds toen, maals, zo als nog heeden het gebruik in Engeland en in Amjterdam is, een vrijen toegang in den Schouwburg. In den tijd van shakspear was het mede eeno gewoonte, dat men zijn oordeel, bij de eerfte vertooning van een Spel , reeds te kennen gaf. Ook was denkelijk het uitfluiten met de zogenaamde Cat-caüs, of ten minften met een nagemaakt kat. ten gemaauw , toen reeds in gebruik. Van een jonson, de mededinger van shakspear, wierden met minder dan drie ftukken, door de Aanfchoq. wers afgekeurd, of uitgefluit, namelijk Seja , Kattlma , en The New Inn, of de Nieuwe Herberg. Twee ftukken van fletcher en beaumont hadden het zelfde lot. O* de Engelfche uitdrukking : to daum a play, een Tooneelfpel verdoe- men ,  ten tijden van william shakspeare. 451 wen , of verwerpen , is even zo oud als de zaak zelve. Hoe hoog de inkomften van een eerst, of algemeen geliefd Tooneelfpeeler, toenmaals waren, valt moeijelijk te bepaalen. Zij hadden geen jaarlijks inkoken, zo als heeden. Zo het fchijnt, deelden de Tooneelfpeelers van elke Troup, den pntvangta van elke vertooning, of wel, var, een gtheelen Speeltijd, onder eikanderen. Ook is het zeerwaa fcnijnlijk, dat de zuivere winste van deezen ontvangst, na afrukking van alle onkosten, in honderd deelen gedeeld wierdt; van welken daar na elk Too:iee fpeeler, volgens zijnen rang en verdienden , meer of minder ontving. De geheele ontvangst van den Schouwburg The Globe, bedroeg ten hoogden vijf en dertig pond Sterlings; wanneer deze Schouwburg geheel vol was; want hij konde omtrend 1200 perfoonen bergen. Voor het vertoonen van een Tooneelfpel voor het Hof van London , ontving de Troup, tot welke shakspear mede behoorde, gemeenlijk twintig Nobels, of zes pond Sterlings, dertien Schellingen en vier Pence: waarbij de Koning nog ;L. 6 Schelt, en 8 Pence, als een gefchenk, pleeg te geeven. Zo arm en onvolmaakt was de geheele inrichting van de Schouwburgen van dien tijd , op welken die Tooneelfpellen het eerfte vertoond wierden, welken in het vervolg van tijd, de aandacht der kenneren tot zich getrokken, en veele duizend aanfchouwers met zo veel genoegen onderhouden hebben. Maar zelfs toenmaals reeds behaalden de Tooneelfpeelers, door het vertoonen van dezelve, veel goedkeuring; en hunne kunst wierdt zo zeer bewonderd, dat de fchrijvers van dien tijd hen den grootFf 5 ften  4J2 tafereel van de schouwburgen te london » ften lof toezwaaiden, en die ftukken gelijk in ran<* Hellen , met de beroemdfte tooneelfpellen der Romeinen. Malone heeft vaa de voornaamfte Tooneelfpeelers , welken het eerst de Stukken van shakspear ten tooneele voerden, en de Troup, of het gezelfchap uitmaakten, tot welke die Dichter zelfs behoorde, eenige berichten medegedeeld, welken wij ook ter kennisfe van onze LeezerS moeten brengen.' William shakspeare. Van zijn leven ais Tooneelfpeeler zullen wij in het vervolg opzettelijk handelen (*), zijnde dit Tafreel allen ter betere kennisfe van hetzelve , hier vooraf geplaatst. Men heeft reden om te geloovcn, dat hij de rol van den ouden knowell, in ben jonson's Everij Man in his Himour; als mede de adam in deszelfs: Zo-het u bevalt; benevens de Geest in Hamlet, en derhalven enkel oude rollen gefpeeld heeft. Mogelijk ook de duncan in Macbeth , en de rollen van Koning hendrik de vierde en hendrik de zesde , welke geen van allen buitengewoone bekwaamheden in den Tooneelfpeeler vereischten. Want dat shakspeare deeze niet bezeten heeft, wordt ook van den fchrijver, der in het jaar 1C99, gedrukte Historia Histrionica, bevestigd. Richard burbage: deeze was vooral beroemd in het Treurfpel : Als wezenlijk perfoon komt hij in een oud Tooneelfpel: The Returne from Parnasfus, voor; in het welk hij ccn Student uit Cambridge onderricht, hoe hij de rol van richard de derden, moet fpeelen. Hij was een van de voornaamfte eigenaars , of deelhebbers , van de Schouwburgen The Globe en in Blackfriars. Het gezelfchap van de eerfte wordt m en dan burbage's gezelfchap geheeten. Camden noemt (*) Deeze Levensbefchrijving zullen wij in het volgend No. plaatfen.  rS» tijden van william shakspeare, 4J$ ïioernt hem den tweeden roscius , en zegt dat hij L den jaare 1619 geftorven is. Flecknoe roemt cem ook fterk , en verhaald onder anderen, dat de Aanfchouwers zich nooit meer verheugd hadden, dan wanneer hij fprak; en nooit beiroef.Ier waren, dan wanneer hij zwee:: intusfchen waren, in het laatfte geval z'jne gebaarden nog geheel ipreekende. John heminge , was meie .vooral in het Treurfpcl werkzaam. Hij was de eigenhjke belt .urer , of hoofddirecteur van de Schouwburgen The Globe, vóór den dood van Koningin elisabeih. In het privilegie van Koning jacobus, van d.n jaare 1603, wordt hij te gelijk met borbage, shakspeare , enz. genoemd. In het jaar 1623 t 'f • benevens den Tooneelfpeeler condell , en de Dichter ford, den cerlten volledigen druk in het licht , van alle de Tooneelfpellen van shakspear ; en b-hield het beftuur over dien Schouwburg» troup tot het jaar l629 , wanneer hij, of eigenlijk gefywve? is, of het leven als Tooneelfpeeler heeft verhaten. Augustin philips wordt mede-in het evengenr-emd Frivüegie, of den Vrijheidsbrief genoemd, en ftierf vóór het jaar 1610. Naast denkelijk fpeelde hij :e hoertje röüen in shakspear's ftukken. William kempe was de opvolger van den algemeen geliefden komieken Tooneelfpeeler ïarleton , en even zo zeer bij het Volk, als bij de Koningin bemind. Hij fpeelde de dogberrij , in Veel gevell tm niets; en voor peter, in Romeo en Julia, bij gelegenheid dat deeze (tukken het eerst vertoond wierpen ; als mede waarfchijnlijk , voor den Rechter shallow, en voor clown of rupül; in welke rob ka hij zich door zijne vernuftige bijvoegzels , die  454 tafereel van de schouwburgen te london , hij voor de vuist uitfprak, veel roem verwierf. Dk geheele karakter , zodanig als kempe het fpe'elde ichijnt met den Harlequin van het Italiaansch Too-* neel de meeste overeenkomst gehad te hebben. Hii was tevens Tooneelfpeldichter. jf homas pope fpeelde mede de rollen van rupel en ftierf vóór den jaare 1610. * George bryan is niet veel meerder dan bij den mam bekend. In een zeer bijzonder Tooneelfpel j de zeven doodzonden (i) fpeelde hij voor Graaf van JVarmck. Hbndrik condell , kwam vermoedelijk alleen in Bhjfpellen op het Tooneel, en was mede deelhebber van de onderneeming der beide Schouwburgen van dn gezelfchap. Aan hem , heminge en bukiiage had shakspear in deszelfs uiterfie wille, elk 26 Schel, hngen en 8 Pence gelegateerd , om zich daar voor eene gedachtenis, of een ring te koopen' VVilliam slij, welke in het bovengenoemd PrivU legie mede genoemd wordt, fpeelde waarfchijnlyfc de rol van osrik in Hamlet; en ftierf vóór den iaare 1610. x Richard cowleij fchijnt een Tooneelfpeeler van geringen rang geweest te zijn , en de rol van ver! ges, in veel Geweld om niets gefpeeld te hebben. Johi» lm , u §een Wij gezegd hebb^n, dat veele ToL ITT' tWCe V3D * zevetl Handen, doe, «=• ogieu van Jntverpm vervaardigd.  ten tijden van william shakspeare. 4$$ , John lowin , een der voornaamfte Tooneelfpee* Iers in de ftukken van shakspear , en, volgens over. leveringen , de eerfte falstaff in dezelven. Ook heeft hij voor Koning hendrik de agtfie gefpeeld: vervullende wijders verfcheidene hoofdrollen in ftukken van andere Dichters. Hij is zeer oud geworden, en eindelijk, als Herbergier, in een armoedigen toeftand geftorven. Samuel cros ftierf denkelijk reeds voor het jaaï ï6oo, nadien heijwood zegt, dat hij hem nooit ge-* zien heeft. Alexander cooke was Prima Donna van dit gezelfchap , of de eerfte in vrouwen rollen, en denkelijk ook in de ftukken van shakspear. Samuel gilburne is enkel bij den naam bekend: Robert armin leefde nog in den jaare iöii , en fpeelde zomtijds voor Gek , of rupel , in de ftukken van shakspear. Ook fchreef hij zelfs Tooneelfpellen. Hij was een Leerling van tarleton, wiens rollen hij ook fpeelde, en tevens een boertig Tooneelfpeeler. William ostler was te vooren een Choorjongen of Zanger in*de Kapel geweest, en fpeelde vrouwen rollen. Ook deeze wordt in de toenmaalige losfe gedichten, benevens verfcheidene anderen, de roscius van zijnen tijd geheeten. Nathan field en john underwood , te vooren mede Choorknaapen of Zangers in de Kapel, fpeelden waarfchijnlijk vrouwen rollen. Field was ook maak er van twee Blijfpellen , en de medehulp van masinger in zeker Treurfpel. Nicolaas toolij fpeelde ook vrouwen rollen. William egclestone , john shanke , robert goü"*  tgf TAFEREEL VAN DE SCHOUWBURGEN TE LOiyoEN* goughe enjoHNRicE, waren-weinig betekenende Tooneelfpeelers, meest vrouwen' rollen vervullende. Joseph taïjlor, was zeer beroc-md en bemind* voornamenlijk door de rol van Hamlet, die hij het eerst fpeelde, en waarin betterton hem vervolgeni, geheel in den Taijlorfche ftijl opvolgde; wordende denzelven door o'avenant aangewezen. Ook fpeelde hij de rol van jago in Othello, ot de Moot van Venetien ; en ftierf eerst na den jaare 1Ö57. Van eenigen wordt hij, van andere bürbage , als Schilder van het eenig oorfpronglijk afbeeldzel van söasspear opgegeeven, welk afbeeldzel heeden nog in het bezi,t van den Hertog van Chandos is. Robert benfield fchijnt een Tooneelfpeeler van den tweeden rang te zijn geweest, en leefde nog in den jaare 1Ö47, zo als men dit uit zijne ondertekening in het bijvoegzel, tot de , i„ dat jaare vervaardigden druk van fletchers werken , kan zien. Richard robinson, fpeelde in da Blijfpellen, enzo als blijkt mede vrouwen rollen: offchoon men niec heeft aangetekend, dat hij in shaicspear's ftukken heeft gefpeeld. /Hij leefde nog in deu jaare iö47 en ftierf in een Tweegevecht. Hugh peters berucht door zijne flegte levensWijze en fnaakenjen. Hij wierdt gebannen uit Camindge, vertrok van daar naar London, en begaf zich onder du gezelfchap van Tooneelfpeelers. Gemeen, hjk fpeelde hij de boertige rollen der Gekken, of Harlequins. En hier mede achten wij dit Tafereel van den toe -tand der Engelfche Schouwburgen , ten tijde van shakspear, voltooid te hebben* GUM.  4?? 'GUMPRICHT en DE ENGEL DES DOODS. Een Joodsch Vertelzel. (Naar de Neue Teutfche Merkur van c. bi. Wüm land , voor Augustus 1798.) Gumpricht , een arme Jood, in een klein Steedjen g zogt bij alle zijne buuren, 20 wel rijken als armen, een Peter voor zijn jonggebooren Zoon, voor welken de dag der befnijdinge zeer nabij was: doch te vergeefsch ? niemand wilde bij deeze godsdienftige oefening als getuigen tegenwoordig zijn, om dat het een algemeen gebruik was geworden , dat men bij zulk eene gelegenheid, gefchenken uitdeelde. Van droefheid overftelpt zat gumpricht troosteloos voor zijn deur , overdenkende het ongeluk dat hem trof; namelijk, dat hij geen Peter voor zijnen Zoon konde krijgen; en derhalven ook niemand die weldaadig genoeg'was, om de kosten van den maaltijd, en van het Kraambed, te helpen draagen; wanneer onverwachts een arme reizende Ifraeliet voor hem ftond , hebbende een vroom gelaat en gepaste houding; en welke reiziger hem naar de oorzaak van zijne droefheid vraagde. Gumpricht verhaalde hem, met traanen in zijne oogen, zijne verleegenheid. Ach! hoe gaarne, zeide de vreemdeling, zoude ik u in deeze heilige oefening van dienfte zijn! Maar helaas! ik ben arm, zo Ris gij ziet. Doch, kom aan, laat het op mij aanko. men, ik verzoet'er u toe. Ik zal u, om Gods zegen, helpen bidden, &  4j8 gumpricht Op dit aanbod vatte gumpricht moed; de Rabbi welke de befnijdenis zoude doen, wierd gehaald- de plegugheid volbragt, en den maaltijd geëindigt. Nu nam de Gast zijnen Waard alleen in eene kamer Weet gij, wie P.et over uw kind is? vraagde hij hem. Deeze haalde , verbaast zijnde, zijne fchou- ders oP. Voor hem ftond de bngel des Doods; en, geheel verbleekt, aan zijne voeten, la- gumpricht. " „ Sta op," riep de goede Enwl (die nimmer uit vermaak, maar altijd op bevel van God, het menfchehjk leven verkort,) „ fta op! vrees nietsj ik „ zal u geen leed doen! Ik ben alleen gekomen om „ u te beproeven, en u bij te ftaan. Uw noodlot „ dat het fteenen hart van uwen broeder niet kondê „ aandoen, heeft mij geheel geroerd; mij , de Dood „ zelve! Hoor! uw klinkend en geheel meug me. taal, ftaat niet onder de magt van eenen Engel' „ maar ik wil u een beroep bezorgen , het geen U „ zo veel fchatten zal aanbrengen, als 'er zand aan „ de Zee IS. Gij zult van nu af aan het vermogen „bezuren, om mij, die anders altijd onzichtbaar „ ben aan elk Ziekbed te zien. Ziet gij mij aan het a, hoofd van den Zieken ftaan, dan zal hij fterven • „ fta ik aan zijne voeten, dan zal hij geneezen. Hier „ kunt gij u naar fchikken. Vindt gij mij aan zijne 3, voeten, dan kunt gij n houden als of gij in grooten „ angst waart; de fchouders, op eene bedenkelijke „ wijze, ophaalen; en gevaar voorfpellen: fehrijf „ intusfchen een middel voor wat gij goedvind, de y Zieke zal niet fterven. Maar ziet gij mij aan zijn „ hoofd: verklaar dan zijne Ziekte voor doodelijk, »? al Sluisden ook alle Geneesmeesters dat de Zieke •i 'er  en de engel des doods. 459 'er van op zal komen. Wel aan, verwisfel alle ?, uwe goederen, voor blinkend goud; reis daade- ,, lijk naar F en koop aldaar een Doctors „ Bulle." Deezen raad beviel gumpricht. „ Nog een oogen„ blik, groote Engel! eer gij vertrekt, riep hij zijnen „ weldoener toe. Belooft gij mij , op dat ik niet „ tot een logenaar kan gemaakt worden , dat gij ,, uwe plaatfe aan het bed nooit zult veranderen? „ Want ziet, wanneer gij heeden aan de voeten van „ den Zieken ftond , wanneer ik zijne geneezing zou„ de voorzeggen ; en gij morgen aan zijn hoofd „ gingt ftaan ; hoe zoude ik het dan kunnen goed ,, maaken ?" I „ t en Engel , ook die des Doods, houdt zijne „ belofte heilig!" hervatte deeze laatfte, met eenig ongenoegen. „ Mijne ftandplaatfe verlaat ik nooit, „ wees daar verzekerd van." Weg was hij. Na verloop van drie weeken (want zo lang duurden de reize, en de fchikkingen daar toe gemaakt,) was gumpricht een Doclor; en na zes weeken, de beroerndfte Geneesmeester van zijnen tijd. AUe Zieken wierden door hem geneezen; want die, welken hij zag dat fterven moesten , liet bij bij tijds , onder allerhande voorwendzelen , aan andere Doctors over. Hier door ftroomde alles naar hem toe: zijn huis wierd belegerd, zo wel door de geringfte als de voornaamfte lieden; allen fmeekten hun leevensbehoud van gumpricht af; en hij zag dus geen einde aan zijnen roem, noch aan zijnen rijkdom. Voor hen, die de kunst verftonden, was dit onbegrijpelijk; en hij was hen dus ee'ne ergernisfe; maar voor het Volk fcheen hij eene weldaadige Godheid l mengelw. V. Deel. G g te  46b gumpricht te zijn; want offchoon hij onkundig was in de wetenfchappen en kunfien, zelfs in her leezen en fchrijVen ; zo verblindde zijne groote daaden , naar gewoonte , den onkundigen ; wordende daar in geholpen door zijn aangebooren genie, en het geoeffencï oog, dat hem de Hemel fpoedig verleend* hadde. Eens liet een rijke Bisfchop hem bij zich ontbieden , die zeer veel geleefd had, en voor den Dood, die niemand veel leven laat , zeer afkeerig was , doch evenwel aan eene ziekte te bed lag, wier ver. fchrikkelijke naam , in onze tijden, elk bisfchoplijk oor zoude ontluchten , en die wij derhalven, uit achting voor den zinrijkften prijsfteller , niet kunnen noemen. Eene ziekte waar zelfs zijn .Engelfche Lijfarts, dien hij kort te vooren, nevens een pak Scheermesfen , en een verrekijker van herSchel, uit Londen hadt laaten komen, niet bij konde komen. Een beurs met goud werdt door de Bode daadelijk mede gebragt, terwijl aan gumpricht nog tien zulke beurzen beloofd wierden , wanneer hij dien vroomen man op de been konde helpen. Doch gumpricht zag met fchrik, bij het intreden in des Bisfchops kamer, zijnen weldaadigen Engel aan het hoofdeinde van het bedde ftaan. Door roem- en gouddorst aangevuurd, overpeinsde hij wat hij doen zoude. Thans erinnerde hij zich de belofte van zijnen Vriend , dat deeze zijne ftandplaatfe nimmer zoude verlaaten : daadelijk wierden twee Heidokken geroepen, welken het Ledikant moesten omzetten , en nu ftond de Engel aan het voeteneinde. Vreeslijk dreigende verdween deeze uit zijn gezicht; maar dc Bisfchop genas. Niet  en de engel des doods. 461 Niet lang daarna ontmoette gumpricht deli Engel des doods, in zijne affchuwelijkfte gedaante. ,,Ha! „ rampzalig wezen! ondankbaar fcbepzel!" riep hij hem toe. „ Zijt gij daar? Voort, weg met u !" Gumpricht fmeekte hem op het nederigfte om genade , en fldderde over zijn geheele lijf. — „ Geen „ genade, weg met u!" was het toornig andwoord van den Doodsengel, . 1 Niet om mijn leven , „ het welk ik met recht verbeurd hebbe" — hervatte de bloodaart. ,, Niet om dit, maar om mijne Zaligheid fmeek ik u." ,, Uwe Zaligheid? „ vraagde deeze in verwondering: wat heb ik daar „ mede te doen?" — „Doodt mij niet,"andwoordde de fidderende Geneesmeester, voor dat ik mijn i, gebed gedaan heb. Gij weet dat ik anders zeker- lijk verdoemd ben ! Ik bid dit u uit naam van mijnen zoon!" „ Goed," zeide de verfchoo- nende bode des Hemels, „ haast u, en bid." ——,, Ach ! goede Engel!" andwoordde de bedrukte. „ Uwe toorn is rechtvaardig, maar ik vrees dat hij te overhaast is. Gij zult dien immers wel zo lang in bedwang houden, tot dat ik mijn gebed ge,, heel voleind hebbe? Want zo ik mijn gebed niet „ volkomen, tot het woord Amen toe, uitfpreeks , ,, dan ben ik verlooren. Beloof mij, ach! beloof „ mij , uwe wraake, tot op dat oogenblik toe, te „ zullen uitfiellen." — „ Ik beloof het u," zeide de beledigde Engel , eenigzins ongeduldig: want ,» een Engel, zelfs die des Doods, houdt zijne be„ lofte heilig! Nu haast u!" „ ó Welk een genoegen!" antwoordde de listige gumpricht, daar op. Welk een genoegen voor mij, geheel ,, van u ontflagen te zijn ! De lust om" te bidden Gg 2 is  4"2 gumpricht >, is geheel en al bij mij over; en wanneer die esns „ weder komt , dan zult gij wel gelieven te wach. „ ren, tot ik Amen gezegd heb; want eerder kunt „ gij mij niets doen: want een Engel, zelfs die des Doods, houdt zijne beloften heilig." Woe- „ dende van gramfchap vertrok de langmoedige Engel. Gumpricht meende nu genoeg zeker te zijn, van niet te zullen fterven. Zijne wonderbaare geneezingen hielden zekerlijk nu op, want zijn' meester verfcheen hem niet meer; maar hij begaf zich ter ruste; terwijl de door hem , in ftilte vergaderde fchatten, hem genoeg verzekerde, dat hij een lang leven bij dezelven zoude kunnen lijden. Eens deedt hij een reisjen tot zijn vermaak, gaande door een woud, naar zijn nabijwoonenden Vriend. Daar hoorde hij uit het digte bosch, een angftig gefchreeuw om hulp, wordende dit gefchreeuw nu en dan afgebroken, door de rochelende ftemme van een ftervend menscb. Hij vloog 'er naar toe, en wien vondt hij daar liggen ? Zijn ouden Vader, welke half naakt, in zijn bloed lag te zwemmen. „ Ha! „ zijt gij daar ? ontaarte?" riep de Grijsaart tot hem. „ De roem van uwen rijkdom kwam in verre lan5, den mij ter ooren; en mij liet gij verfmachten in „ de ellende. Ik ging van plaatfe tot plaatfe, „ om eindelijk, door mijn gezicht, mogelijk uw „ fteenen hart te beweegen. Maar hier hebben „ mij de Roovers overvallen, en mijne borst door- ftooken. Voor deeze Waereld heb ik dus, God dank! uwe hulp niet meer noodig, maar wel voor „ de toekomende : Mijn geheugen is geheel ver», dweenên; haast u derhalven, en zeg mij het fierf- » ge-  EN DE ENGEL DES DOODS. 4Öj ,, gebed van woord tot woord voor, op dat ik gerust „ in den fchoot abrahams moge overftappen. Maar ,, haast u, want mijne ziel zweeft op mijne lippen." Gumpricht verbaast door het gezicht en de rechtvaardige verwijtingen van zijnen Vader , voldeed dadelijk geheel aan deszelfs verzoek en wenfchen. — Maar, naauwelijks was het laatfte woordjen Amen over zijne lippen, of het dervend verfchijnzel veranderde in een' verfchriklijken wreeker. ,, Ha! „ onwaardige ! riep hij hem toe : nu zult gij mij ,, niet ontgaan. Gij zult weeten dat een Engel , ,, ook die des Doods , zijne beloften heilig houdt 1 „ Gij hebt het fterfgebed, tot op het woord Amen ■„ toe, voleind. Sterf nu! GESCHIEDENIS VAN EEN ARABISCHEN EMIR. Toen sapor, die groote Koning van Perfle, op den troon van zijne voorvaders gèfleegen was, wilde hij de geheele uitgeftrektheid van zijn gebied doorreizen, en zelf de onderfcheidene oorden kennen die hem onderworpen waren. Sijrie fcheen hem toe zulk een heerlijk land te zijn, dat hij zich niet wederhouden konde, om verfcheidene weeken te Damascus te vertoeven, j verlaatende niet dan met droefheid die fchoone ftad. Na verloop van eenige dagen, vond hij een effen grond, maar onbewoond, vruchtbaar gemaakt door eene fchoone rivier vol uitmuntenden visch. Bedroefd van zodanig een plaats onbewoond te zien, maakte hij het ontwerp om aldaar eene ftad te bouwen zo als Damascus was. Men ontbood Bouwmeesters, Metfelaars, Timmerlie. Gg 3 den,  4°"4 GESCHIEDENIS den, Werklieden van allerlije foort, en in weinig tijds zag men aldaar die prachtige ftad, die de Koning van Per/ie, Adjeloun noemde, 'om de nagedachtenis van zijnen tweeden zoon, dus genoemd, dien hij in den bloei van zijn leeven verlooren had, te vereeuwigen. Alles ademde aldaar overvloed, nergens zag men zulke fchoone markten als die van Aijeloun; de vrouwen waren aldaar fchooner dan die van Damaskus, die tot hier toe geen weerga gehad hadden. In gansch Sijrie 'fprak sDien niet dan van Adjeloun; men fprak 'er zelfs van in de eenzaamfte oorden, Een Arabier-Bédoain, nieuwsgieriger dan gemeenlijk lieden van zijne foort, befloot zelv te bezigtigen al het geen men hem van die wonderbaare ftichting verhaalde, e:i de vruchten te eetea die in de omliggende tuinen groei ien. Voorzien van een goede fomme gelds , waar mede hij zich verzorgd had door het verkoopen van eene fchoone kudde fchaapen, fteeg hij op zijn veulen, en op den derden dag der reiae, kwam hij in die ftad aan. Het geval bragt hem eerst in de Uitdraagers Jlraat: zijn eerfte zorg was een fraaien bonten tabbaard te koopen; vervolgens ging hij naar de wijk der Tafelhouders; daar zag hij zilveren fchotels, opgevuld met heerlijke fpijzen, welken in eene reeks op banken ftonden. Schoone jonge lieden , zeer zindelijk gekleed, riepen den voorbijgaanden toe: „Heeren ! neemt hier uwen maal,, tijd ! 1 -Verder waren daar kooplieden met reukwerk en verfrisfchingen. Aan hun ceur zag men een zilveren mes ; opgetooid met een ftuk fneeuw; deeze Winkeliers riepen zonder ophouden : ,, Koomt u hier verfrisfchen ; koomt hier het vuur lesfchen dat u verteerd." Een weinig verder vond de reiziger, op de fruit-  VAN EEN ARABISCHEN EMIR. tfS fruitmarkt, de fchoonfte en heerlijkfte vruchten die Sijrie konde voortbrengen. De verrukte Arabier hield niet op alles te bewonderen wat hij zag. — „ Al het geen men mij van Adjshun gezegd heeft, riep hij uit, is ver beneden de waarheid." Terftond trad hij bij een Tafelhouder in; men bragt hem in een bekoorlijken tuin , verfrischt door verfcheidene watervallen, en befchaduwd door bloeiende boomen. Hij ftrekte zich uit op eene fchoone fopha, en zeide in zich zelven: „ Deeze ftad is beter dan onze akelige wildernisfen." Een jong welgekleed man vraagde hem wat hij begeerde? hij begeerde ververfchingen: en op 't oogenblik bragt men hem een grooten porceleinen bak vol Sorbet; die bak was welhaast ledig, hij vraagt eenen anderen; vervolgens brengt men hem een kostbaaren maaltijd; vier fjaaven ftaan tot zijnen dienst gereed. Verrukt door een zo goed onthaal, roept hij uit: „ De inwooners van Adjeloun zijn toch veel edelmoediger dan die van onze oorden. Bij ons gelooft men een vreemdeling wel te onthaalen, als men hem een gebraaden Ichaap, zuure melk en rijst geeft." De arme Arabier, gewoon de herbergzaamheid uit liefde te oeffenen, vermoedde in zijnen gastheer geen het minfte eigenbelang. Hij vroeg vervolgens aan de llaaven die hem bedien, den, of de vrouwen van Adjeloun fchooner waren dan die der wildernisfen ? „ De onze, zeide hij, hebben hun haair tot beneden toe gevlogten; 't uiterfte dier vlegten is verfierd met kleine fchelpen en zandglas, Zij gebruiken aan haare kaptafels eene heerlijke pomade van boter. Gij hebt zonder twijtTel hier niets dat daar bij koomt Ik ken de Bedouinfche vrouwen niet, zeide een flaaf, doch ik weet dat de vrouwen van^iGg4 V"  466" GESCHIEDENIS jelom nog fchooner zijn dan die van Damascus. - Ha' ik wenschte 'er wel eene te zien: Hoe zijn zij gekleed ? ontvangen zij vreemdelingen?" De Huisheer, die dit ganfche gefprek hoorde, zag wel dat zijn gast geen vijand der fchoone fexe was, en befloot hem eene poets te fpeelen. Tot hem naderende zeide hij: „ Groote Emir, onze vrouwen zijn zo beleefd als fchoon vooral jegens de vreemdelingen.» Terftond vertrekt'hij en gaat naar zijne vrouw, die bij uitneemenheid fchoon was. -,, Wij hebben hier, zeide hij, een Bedouin, die zeer gemakkelijk te bedriegen is; hij heeft veelgelds z,jn veulen alleen zou ons fortuin maaken; hij moeï naar maate van zijn rijkdom betaalen; gelijk ik zie dat hij de vrouwen zeer bemind, zo is het thans eene zaak, die u aangaat: - Wees gerust, antwoord hem zijne vrouw, zend mij alleenlijk den man, en gij zult over ons beideii voldaan zijn." Ondertusfchen was de huisheer uit zijn hangmat gegaan, en ging bij zijn gast, wiens honger een weinig gefhld was. Hij maakte zich gereed om te vertrekken wanneer een knegt, met kennis van zijnen meester' hem voorftelde, om de tuinen van het huis te gaan zien. De vrouw des tafelhouders ftond voor haar vengfter kostbaar gekleed. De Arabier, die alles opmerkte, zag haar, en bleef met een zoort van verrukking fhan \ om haar naar genoegen te befchouwen. De voedfter deijonge vrouwkwam toen beneden: Mijnheer, zeide zij gij zijt zonder twijffel 't hoofd van een aanzienlijken' ftam; wij kennen hier alle de edelmoedigheid uwer natie omtrend de vreemdelingen. Deeze jonge perfoon, die gij met zó veel belang befchouwt, is mijne dochter; 't is reeds langen tijd dat zij iemand van uw land wenschte te zien; zij 2endt mij h;er om „ te mden WQ haar  VAN EEN AE ABISCHEN ElMlR. 4<5? 'haar boven te gaan, op dat zij u van haaren eerbied verzekere; want het zou zeer mogelijk zijn dat wijten eeniger tijd gastvrijheid bij uwen ftam zullen zoeken. De Bedouin, zeer geftreeld door deeze nodiging, maakte geene de minfte zwaarigheid om 'er zich naar toe te begeeven. De dame kwam bij hem, nam hem bij de hand, geleidde hem in haare kamer, hem verzoekende op een fopha te gaan zitten, op welke hij zich uitftrekte; fchoone flaavinnen bragten fruit waar hij met fmaak van at. Men vroeg hem vervolgens of hij wijn wilde drinken. — „ Ik weet niet wat dat is, andwoordde hij, want ik heb 't zelfs nooit gezien, maar ik wil het gaarne proeven." Terftond fchonk men hem een glas vol in, dat hem beter fcheen dan 't water uit de regenbakken van zijne wildernis; hij betu;gde zelfs zijne verlangen naar meerder; men liet hem niet bidden; men gaf hem op befcheidenheid te drinken, hem met liefkoozingen overlaadende. Verhit door den wijn, en nog meer door de liefkoozingen van zijn gastheers vrouw, kon de Arabier zijne vreugde en erkentenis niet uitdrukken. DeSchoone, die zich inwendig geluk wenschte over haar geflaagde list, vervolgde zo wel haare rol, dat de Arabier, dronken van liefde en wijn, zich aan haare voeten werpende , uitriep : „ Verwaardig u voor mij eenige infchiklijkheid te hebben, ik weet dat de vrouwen van uwe natie teder zijn, en de hulde haarer minnaaren niet verwerpen. — Emir , ik ken mijn pligt; een man gelijk gij kan niet verfmaad worden, wagt alleenlijk eenige oogenblikken." Zij ftond op en ging zich ontkleeden; hij befchouwde haar met een greetig oog, en de bekoorlijkheden die hij zag, deeden hem wenfchen andere te ontdekken. Hij verloor zijn geduld ,  $6$ GESCHIEDENIS duld, maar men gaf hem.een teken om ftil te zijn • „ Begin u te ontkleeden; ontfla n van dien onmaati! gen gordel die uwe lendenen bezwaard. — Hoe ze°t hij, ontkleedt men zich hier om naar bed te gaan?" Deeze gewoonte fcheen vreemd aan een Bedouin ; doch de liefde had hem gezeglijk gemaakt: hij ontdeed zich van zijn fraaien bonten tabbaard, van zijnen onmaatigen gordel vol gouden muntfpetien , en van zijne fchoeuen. „ Zie mij hier, zeide hij, in dien ftaat welken gi] begeert, veroorloof mij ondertusfchen u met den mond te naderen - Wees zo ongeduldig niét antwoordde de Dame; ga op het bed, ik zal de deur toe fluiten, en verbieden dat men hier iemand in laate." Hierop ging zij de ouden zeggen, dat alle haare listen volkomenhjk gelukt waren, en dat de zaak dat uiterfte bekomen had, 't welk zij begeerde; toen kwam zij weder binnen, uitroepende : „ Ha ( welken aangenaamen nacht zal ik doorbrengen.' wat doet gij mij eene eer aanJ ik zal blijmoedig fterven, want ik heb al wat ik begeer." De Bedouin, over alles buiten zich zelven zijnde, nam haar bij de hand om haar te beweeg te bed te gaan. Dan, oogenbliklijk werd 'er fterk aan de deur geklopt: „ Wat hoor ik, zeide hij? De jonge vrouw beijVerde zich om open te doen: wanneer de oude bitter weenende binnen fto9f, en hun kwam melden , dat de Gouverneur onderrigt van de aankomst eens Arabiers, hem kwam zoeken om hem te verderven. De Geregtsdienaarszijn beneden, en volgen mijhet bevel is flipt, zei zij, ieder vreemdeling die bif een vrouw van, deeze ftad flaapt, heeft het hoofd verboren. „ Op dit doodelijk berigt, ondervond de Be«omn eene ijslijke verandering, hij wierd bijna zinneloos, en had de kragt niet om uit het bed te gaan. De ion-  VRN EEN ARABISCH EN EMIR. 46^ jonge vrouw fchreeuwde : „ Ach mijne moeder! wat zullen wij doen ? wij zijn verlooren. Befcherm ten minden deezen vreemdeling, want hij is onze gast. De -voedfter nam eenig zwart, waar mede zij 't ligchaam des Arabiers beimeerde, vermaanende hem te zeggen dat hij de fchoorfteenveger van het huis was. Eindelijk ging hij naar beneden zo goed als hij kon, weinig denkende om zijn' kostelijken tabbaard, of om zijn goud mede te neemen, en vond beneden aan de trap de knegts van den tafelhouder, verkleed, die hem vroegen wie hij was en van waar hij kwam? „Ik ben de fchoorfteenveeger van dit huis, was zijn andwoord: en heb de fchoorfteenen fchoon gemaakt:" maar deeze behandelden hem als een bedrieger, en gaven hem den huid vol flagen, tot dat men licht bragt; toen fcheen men hem te herkennen, en men liet hem gaan. — „ Ik heb u wel gezegd, heeren, dat ik de fchoorfteenveeger was, de Emir is boven; treedt op, en gij zult hem vinden. Eindelijk ging hij heen, zeer vergenoegd van 'er dus gemakkelijk afgeraakt te zijn; hij ging naar zijn veulen in de ftraat; juist toen hij gereed was het dier los te maaken, ging de nachtwacht voorbij: men hield hem voor een dief; en gaf hem terftond twee honderd ftokflagenop de voetzooien. De ongelukkige fchreeuwde onder de uitvoering: „ Ik ben de Arabifche Emir niet, hij is in het huis van den tafelhouder." Aan zij. ne ftem erkenden de nachtwachtshem voor een vreemdeling, en niet weetende wat men met hem doen zou, bragt men hem bij den Cadi; doch deeze was te bed. Men bragt hem toen, tot den dageraad, ineenftal, vergiftigd door lastige infeften, onbekend aan het nomadifche volk. Zijn droevig verblijf rondloopende, vond hij daar eene koe, wier melk de Cadi gebruikte, hij  47» GESCHIEDENIS VAM EEN ARABISCHEN EMIR. hij klom op haar rug, ten einde de fteekingen der infeclen te vermijden , en bragt dus den nacht door, verwenfchende de inwoonersder ftad, hunne vrouwen en den Cadi. Des anderen daags het men hem gaan, en zijn eerfte zorg was, zijn veulen op te zoeken' om ten lpoedigften te vlugten; hij vond het gelukkig nog gebonden aan de deur des tafelhouders. Juist toen hij zich gereed maakte om 'erop te ftijgen ,kwam de tafelhouder hem vraagen: wie hij was? en uit welk recht hij dat veulen nam ? „ Het behuort mij , was zijn andwoord, ik heb het gister avond hier gela'aten : ik ben 't, dien gij zo wel onthaald hebt; maar daar zijn mij zedert dien tijd veele droevige ongevallen gebeurd. — Ha! zijt gij 't, zeide de tafelhouder; betaal mij dan voor al het geen gij bij mij genooten hebt. De Arabier, die meende dat men de gastvrijheid jegeus hem uitgeoeffend had, ftond verftomd, en wist niet wat te andwoorden. Daar op greepen de knegts van den tafelhouder hem bij de keel, en bragten hem weder bij den Cadi, die verrukt was van zijn gevangen weder te zien ; want de koe, op weike hij geftaapen had,' had een misdragt gekreegen. Men befchuldigde hem de oorzaak van dit toeval te zijn; de officiers, om hunnen ijver te toonen, haasteden zich om hem nog eene bastonnade te geeven, waarna men hem, zonder hem te hooren, wegjaagde. Deeze arme Arabier koos terftond den weg naar zijne wildernis ; hij liep zo goed als hij konde, dikwijls achter zich omziende, of niet eenig befchaafd inwooner van Adjeloun hem vervolgde; en wist voor het toekomende , bij ondervinding, wat eene groote ftad en goede ftadsregeering is.