staatkundige academieVERHANDELINGEN over GEWICHTIGE ONDERWERPEN ter opheldering der vaderlandsche historie en rechten. Sedej-t weinig jaren te Leiden verdedigd. Uit bet Latyn Vertaald. EERSTE DEEL. Ir. Te UTRECHT, ïï b. wild en j. altheer. M D C C X C.   VOORBERICHT. Sedert de Heeren Curatoren van de Leidfche Academie goedgevonden hebben het openbaar onderwys in een' zekeren tak van Studie , van Vaderlandfche Hilloriekennis en Oudheidkunde , onder den naam van jintiquitates & Hiftoria inprimis Diplomatica Belgii Foederati, optedraagen aan den Wel Edelen Hooggeleerden Heer adriaan kluit: heeft men op de Academie te Leiden van tyd tot tyd uit de daar over gegeeven lesfen zien te voorfchyn komen eenige meer byzonder uitgewerkte Verhandelingen over de oude Staatsgefteldheid. deezer Landen, vooral van Holland en Zeeland ; grootendeels ook ingericht tot ophelderingen van vele rechten en gewoontens van de laatere en tegenwoordige tyden der Republiek, voornamelyk van Holland , waar omtrent men door het gemis of verzuim van vroegere Oirkonden en Staatsftukken of geheel geen of ten minden weinig befcheid tot dus verre gehad heeft. Deze Verhandelingen zyn met gretigheid; endikwyls vergeefsch, gezocht. Het een en ander heeft ons bewogen, evenwel met voorkennis en goedkeuring van * 3 die  VOORBERICHT, die Heeren , welken dezelven opgefteld hebben, om die in het Nederduitsch te doen overzetten, en alzoo ten dienfte van den Nederlander algemeener en nuttiger te maaken. Tot beter verftand van de daarin voorkomende zaken is 'er nu of dan by deze Veftaaling wel eens tusfchen twee haakskens «ene enkele aanteekening onder den tekst geiplaatst, gelyk ook de Verhandelingen zelve met andere gewigtige byvoegfels (meest echte (tukken, die in de Latynfche uitgavè niet gevonden worden) verrykt zyn , eh verder zullen worden. Wy vleien ons met de hope, dat wy door dezen onzen arbeid het Publiek eenigen dienst zullen doen, tè meer, daar deze Verhandelingen ook veel licht zullen byzettenaan het gansch beloop Van het Oorfpronglyke Eürópifche famenftel 'van Regeering, het welk hier en daar in dezelven wordt ingeroepen of verklaard. Van de meerdere of mindere gretigheid, "waarmede dezelven ontvangen worden, zal het voortzetten van dit ons ontwerp ten éenemaal afhangen, en de Lezer kan op nog twee Deelen vasten ftaat maaken. DE UiTGEEVERS. VER-  VERHANDELING OVER DE GR A AFLYKE BEDEN IN HOLLAND, E N DEN AELOUDEN VRYDOM VAN DEN HOLLANDSCHEN ADEL VAN DEZELVE. DOOR Mr. H. Pt HEENEMAK  ffantet dinket mi wefen fcandc, Dat de lieden van den lande Ander gieften vele weten, Ende fi des hebben vergbeten , Wanen fi felve fijn gbeboren ; Ende wie fi waren bier te voren, Die tlant wonnen entie erve, Daer fi of nut ten die bederve. Aem. Stoke in dedkat: Chronici Rythmici verf. 15  VERHANDELING ÓVER DÉ GRAAFLYKE BEDEN IN HOLLAND^ E ri DEN AELOUDEN VRYDOM VAN DEN HÓL* LANDSCHEN ADEL VAN DEZELVE. EERSTE HOOFDDEEL. Over den vroegereh ftaat der Nederlanden ön* der de Franken, en onder de Graavetn JLJ'en oorfprong en voordgang der Beden, die men vindt, dat oulings den Graaven van Holland opgebracht werden, zullende opfpooren, dacht my niet onvoegzaam > vooraf eene korte fehets te malen van den aelouden toeftand dezer Landen. Men weet, dat deze Gewesten geduurende verfcheidene eeuwen zyn bloot gefteld geweest aan de invallen van Woefte Volken , der Franken voornamelyk; die door den kwynenden iïaat van 't Romeinsch GebieÜ aan geduurige overwinningen als gewoon waren geworden, en die verwachten konden , dat hün uit de toenemende macht der Friefen eenig nadeel mogte voordkomen. Deze dan trachtten, om verfcheidene reA de-  s VERHANDELING over de denen, en byzonder uit yver om het Chriftelyk Geloof voord te planten, meermalen deze Landen aan hunne heerfchappy te hechten ( i ): men vindt gemeld ( 2 ), dat in de zevende eeuw de Koning der Franken dagobert eenen inval in Frieflsnd gedaan, en eene Kerk ter eere van den H. Thomas in de Stad Utrecht gefïicht hebbe; maar de Friefen, geen juk kunnende verdragen, deden geduurig poogingen, om hetzelve af te fchudden, zoo dat de bezitting dezer Landen den Franken altyd onzeker was/Voorfpoediger gelukte de zaak aan Pipyn, eerften Staatsdienaar des Konings (Major-Domus), die in 't jaar 694. Friefland gedeeltelyk bemachtigde, en den Koning radboud zich cynsbaar maakte : want deze Radboud (zoo als de Jaarboeken van Mets zeggen) door laat berouw gedreven, gezanten aan Pipyn fchikkende, verzocht om vrede, en onderwierp zich met de gene, over wienhy regeerde, aan zyn gebied, gevende ook gyzeiaars'', en werd Cynsbaar aan Pipyn. Voords vindt men, dat Karei Martel naderhand geheel Friesland weder aan het Frankifche Ryk gehecht heeft; dit leert ons duidelyk alfridus in 't leven van den h. lutgerus B. I. Hoofdd. I.,Karei, zegt hy, heeft vele volken aan den fcepter der Franken toegevoegd, onder zvelke hy ook met zegepraal Friesland, Radbodus gejlorven zynde , aan 't gebied van zynen vader gehecht heeft (3 ). Doch (O Van de spiegel Oorfpr. en Hiff. der Vaderl. Rechten. Hoofdd. i. §, 21. (2) Wagenaar Pad. Hifi. d. I. hl. 331. volg. van loon Aloude Hifiorie, D. I. bi. 264. volg. (3) Voeg er by willebaldus in V leven van den H.  GRAAFLYKfi BEDEN &c; 3 Doch ook zelfs toen hebben de Friefen niet opgehouden geduurig wederfpannig te zyn, tot dat eindelyk Karei de Groote, wien overgelaten was te voltooien, al wat aan den krygsroem zyner Voorvaderen ontbrak, Friesland zoo wyd het zich uitftrckte, zich geheel onderworpen heeft, en met de Friefen eenen vasten en beftendigen vrede te Salza maakende, in 't genot eener vreedzame be< zitting van deze Landen geraakt is, die hy ook op zyne erfgenamen heeft overgebragt: zeer vele voetfpooren van deze onderwerping der Friefen komen er in de Friejche Wetten voor: dus leest men by schotanus in de Gefch. van Friesland bi. 57. dat jn him koninkh Kaerl, om dat bya Cr ijlen worden, ende henfich dae fuderne Koningh (4), en deze onderwerping wordt ook bevestigd uit de verdeeling van bet Franhfche Ryk onder de kinderen van kar el den Grooten; want dat aan karel behalven meer andere Landfchappen ook Frieslanden tee»toebehoord hebben, blykt zeer duidelyk uit het Charter van verdeeling by baluzius, Cap. Reg. Franc. T. I. pag. 439. 't Is wel zoo, dat de Gel. gr otiüsaangaande de onderwerping van Holland twyfelt: als hy zegt, dat de Franken zich wel de eer hebben aan' gematigd, als of zy hun gebied tot zoo ver hadden uitgebreid; maar voor 't "overige behoort het voor' naamelyk tot de vrybeid der Batavieren aan de Zeekusten woonende, dat zy in der daad over het Eiland H. Bonifacius, by bouquet in ColleB. Saiptor. Frane. T. III. p. 665. 1 (4) In de Handel, der Gron. Sociëteit, D. It. bl. 31. Eginhard, In t leven van Karei den Groot en. Hoofdd. & A s  4 VERHANDELING over de land niet geheerscht hebben, of immers niet beneden Utrecht ( 5): edoch 't zy genoeg alhier de woorden van johannes a leydis aan te halen: En hy (chlotakius) geheel Friesland doortrekkende, heeft in 't geheel niemand der Friefen agter gelaten die de maat van zyn zwaard te buiten ging. De Hollanders nu dit ziende •werden verfchrikt, en maakten daarom fpoed, om met dien zelvden Koning eene Verzoening te treffen; weshalven het land van Holland, en 't gene nu 't Sticht van Utrecht genaamd wordt, met Wiltenborch aan de landen der Franken gehecht is (6). §. II. Dat ook de grenzen van Friesland zich zeer ver hebben uitgeftrekt is buiten twyfel. I 'it de Friefche Wetten zelve, die van karel deGroote, zo al niet gegeven, ten minften bevestigd, vermeerderd en verbeterd zyn , blykt allerduidelykst, dat Friesland zich uitftrekte van het Flie af [of liefst, van de Wejer af] tot aan Sincfala op de grenzen van Vlaanderen (7); en dat het dus ook geheel Holland, en Zeeland, en alles, wat verder noordwaard gelegen thans by den naam van Friesland bekend is, in zich befloot, eene ftreek lands derhalven veel grooter, dan nu de Vereenigde Nederlanden bevatten ; behalven dat het land , welk nu in de golven der Zui- (5) Oudh. van de Bataaffche Republiek. Hoofdd. 4. (6) B. I. Hoofdd. XVI. w. he da, Hifi. EpifcTraj. cap. V. en matthaeus, de Nobilitate. cap. XIX. (7) Friefche fVetten, Tit. I. ]J. 10. voeg er by Tit. I. §. 3. 10.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 5 Zuiderzee bedekt ligt, toen nog in zyn geheel was. Deze zeer groote uitgeftrektheid van grond was met verfcheidene meeren en ftroomen doorfneeden, en door verfchillende namen onderfcheiden; doch komt in de oude gedenkftukken onder den algemeenen naam van Friesland voor, even gelyk hedendaags 't Gemeenebest der Nederlanden by uitlanders veelal Holland genaamd wordt; dus worden by voorb. Utrecht , Duurftede, Vlaardingen zoo wel, als Dokkum, fteden van Friesland genaamd (8) : dan 't is niet zoo zeker, in hoe vele deelen dat geheele land der Friefen toen verdeeld ware: drie of vier grootere Landfchappen komen als onderfcheidene deelen voor, namelyk 't Hertogdom Gelderland, 't Graaffchap Holland, 't Sticht van Utrecht, en de Heerlykheid Friesland eigenlyk zoo genoemd: 't is zeker, dat kar el dit alles onder zyn gebied gehad heeft. ——■ Laat ons zien, hoe het zich in deze landen met het beftier der Franken nebbe toegedragen. §. III. 't Was niet op eene en dezelvde wyze, dat de Franken de aan hun gebied gehechte volken behandelden ; want naar dat zy, of by erfrecht op hen vervallen, of door de wapenen overwonnen, of door vrywillige onderwerping verkregen waren , oefenden zy op verfchillende wyzen over dezelve het Oppergebied; van hier, dat de flaat der (8) Cerisier, Tableau de Wijl. Génér. des Provin» ees Unies. T. I. bi. 131. A3  6; VERHANDELING over de der Bajoaren , die zich zelve aan hun onderworpen hadden , altyd gematiger'geweest is; maar harder, ja fomtyds allerbitterst, was de ftaat van hun, die door de wapenen veroverd waren , gelyk de Allemannen, Burgundiers, Saxen en Friefen , om anderen voorby te gaan; want onder die onbefchaafde volken fchynt het een aangenomen recht of regel te zyn geweest, dat alles den overwinnaaren toekwame, en tot hun in eigendom overging, zoo dat uit dien hoofde de overwonnene of geheel uitgeroeid en verdelgd", of naar andere landen overgevoerd werden , of indien aan eenige de vryheid van te blyven toegedaan werd, deze tot eenen zeer harden toeftand gebragt en als lyfeigenen aan den grond toegeëigend en gehecht wierden. De Schryvers brengen verfcheidene voorbeelden by van deze barbaarfche gewoonte; dus verhaalt eg in hardus, dat kakel de Groote op zekere plaats Ferde genaamd, 4500. Saxen door beuls handen heeft doen ombrengen (9); de Jaarboeken van Mets op het jaar 734. vermelden, dat karei, martellus Friesland innemende, alle dewederfpannelingen van dat volk heeft laten dooden; en de aangehaalde eginhardus in 't leven van karel de Groote Hoofdd. 7. bl 47. zegt: Karei heeft nimmer toegelaten, dat zy die zulks bedreven, firafloos zouden blyven, tot dat hy alle die legen/land deden , verflagen en onder zyne macht gebragt hebbende, rooco van hun, die de beide oevers van de Elbe bewoonden, met vrouwen en f 9~) Annnl Franc, op 't jaar 782. by bouquet in €o/hcï. Scriptor. Franc. ^Tom. V. pag. 206. 329. 344. 364.  GRAAFLYKE BEDEN &c; 7 en kinderen, van daar wegvoerde, en hier endaar op velerlei wyze door Gallië en Duitschland verspreidde. Dat nu zulke gevangene aan eene harde flaverny werden overgegeven, blykt uit audoënus in 't leven van den h. eligius Hoofdd. X. en uit de Levensbefchryvingen van meer andere Heiligen, die eene groote menigte dezer Slaaven hebben vry gekocht: en van daar is 't niet te verwonderen, dat in Frankryk het getal der flaaven zoo zeer vermenigvuldigd is; want dewyl de oorlogsgevangene meestendeels tot flaaven gemaakt werden, en uit de verdeelingen van 't Frankifche Ryk geduurige verfchillen' en oorlogen ontftonden, kon het niet wel anders zyn, of, gelyk de vermaarde montesquietj aanmerkt, er moest onder het derde Geflacht[der Frankifche Koningen] eene ontelbare menigte van flaaven, en eene zeer groote fchaarsheid van vrye lieden gevonden worden (10). §. IV. Uit deze gezegden zal nu elk gemaklyk kunnen (10) Esprit des Loix. Liv. XXX. Chap. XI. [Men ziet hieruit , dat het toen in Europa al op den zelvden' voet gefteld was, als nog in die Oofterfche, en byzonder Zuidlyke Afrikaanfche Landen, waar de Slaaverny gebruik-' lyk, en het een regel van oorlogen is, dat de Overwonnenen tot Slaaven gemaakt worden, en die een deel van den rykdom der vryen uitmaaken. Hoe het nog in de Colonieu der Europeanen toegaat, verzwyge ik hier. Men kan echter uit deze Schetze het Charaéter van ka rel de Groot niet opmaken, gelyk te recht aangemerkt is door den Gel. more au Principes de Morale & du droit Public de Frame , D. VI. maar wel het woeste Charafter van die tyden, ook in Europa.] A 4  8 VERHANDELING over db nen opmaaken, hoedanig de toeftand van Fries, land onder de Franken geweest zy. Daar het zoo dikwils overwonnen, en zoo dikwils afvallig bevonden werd, heeft het ook meermalen een zeer hard lot ondergaan. Doch ka rel de Groote wel doorziende, hoe zeer de Friefen op vryheid gezet waren, en vreezende, dat het verlies van vryheid tot nieuwe afvalligheden gelegenheid zou geven, verkoos liever de Friefen door weldaden dan door geweld en vrees aan zich te verbinden, en ftond hun daarom toe, dat zy met al hun kroost, reeds geboren of dat nog geboren zouwor^ den, voor altoos vry zouden blyven, en in 't geheel ontflagen worden van alle perfonele dienstbaarheid. Hoewel nu niet ontkend kan worden, dat de Friefen vry van eigendomlyke dienstbaarheid geleefd hebben, wordt echter de Brief, by welken hun die vryheid vergund zou zyn, te recht m twyfel getrokken, en Geleerde Mannen hebben met onbetwistbare redenen betoogd, dat dezelve verdicht is; doch al ware zulks niet bewezen , zoo kan echter uit dit Charter nooit worden uitgemaakt, dat de Friefen hieruit een Vry Gemeenebest gehad hebben. Want hoedanig toch was die Vryheid, van welke men zoo dikwils met grooten ophef gewaagd heeft P zeker zy was van dien aard niet, als de Friefen lange geroemd hebben dat ze geweest is : meenendeook , dat zy alleen aan hun vergund , en den overigen ingezetenen van het toen gezegde Friesland geweigerd is: immers indien er eenige Vryheid gefchonken is, zoo was dezelve alleenlyk betrekkelyk tot de perfonen zelve der Friefen , die daar ze te voren Vrye lieden waren, nu uit kracht van overwinning tot den ftaat van Dienst- ba-  GRAAFLYKE BEDEN &c; 9 baren gebragt waren; want toch zy bezaten geene goederen in vollen eigendom , maar flechts onder den titel van gunftige toelating, gelyk daar uit blykt, dat lodewyk de Godvruchtige den Saxen en Friefen in het recht tot het vaderlyke erfgoed, 't welk zy onder zynen Vader [karei, de Groot] wegens hunne trouwloosheid volgens de wetten verloren hadden, door zyne Keizerlyke goedheid weder her field heeft Q11) : Derhalven daar de rechten van Vrygeborenen en Burgers te zyn door die vergunning van lodewyk herfteld waren, zoo hebben de Friefen, boven de overige Volken, die den Franken onderworpen waren, eene grootere vryheid genoten; ja zelfs hebben de Franken, om hunne genegenheid nog meer te gewinnen, dikwils de beftiering van dat Wingewest aan eenige van hunne Aanzienlyken toebetrouwd. Zie de Chronyk MS aangaande Utrecht: Toen was daar een Koning met name Radboud, doch de Chronyken van Frankryk noemen dezen Radboud geen Koning, maar Hertog, om dat Frankryk toen over Friesland heerschte, en wilde, dat hy niet Koning, maar Hertog genaamd zou worden (12 ), J. V. Het Frankifche Ryk, daar het zich zoo wyd uitftrekte, en uit zoo verfcheiderlei volken beftond, vorderde noodwendig vele Ambtenaars, wien (11) Pita Ludovici PU ad annum 814. (12) By van loon, Aloude Regeeringwys I. D. bi. ia2. Verg. den Hoogl. kluit, Hifi. Crit. Comit. Hall. T. I. P. I. pag. 8. uot. 22. A 5  io VERHANDELING over de wien deszelfs beftiering wérd toevetrouwd: ten dien einde werd dè ganfche omvang van dat Ryk onder de Koningen aan Hertogen en Graaven ter beftiering aanbevolen. Hertogen werden meest al over eene grootere landftreek gefteld, over welks mindere deelen weder Graaven het bewind voerden; echter niet altyd, want er komen Graaven voor, die niet onderworpen waren aan Hertogen, en by fredegakius wordt uitdruklyk gezegd , uitgezonderd zeer vele Graaven die geenen Hertog boven zich hadden (13)- Het ambt nu, der Graaven was onder de Franken voornamelyk daar in gelegen, dat zy in de Diftricten, waar over zy gefteld waren, in naam der Koningen, de rechtsoefening hielden volgens de wetten aan elk diftricT: eigen, en daar deze zwegen, volgens de Capitularia of Landswetten der Koningen: hunne Bediening wordt fraai befchreven by marculphus: „ Derhfilven daar wy meenen „ uwe getrouwheid en nuttige bekwaamheid on„ dervonden te hebben, zoo hebben wy u de „ bediening van 't Graaffchap N. N. in het Di„ ftrict N. N. welk uw voorganger N. N. tot nu „ toe heeft waargenomen , toevertrouwd , zoo „ dat gy altyd eene ongekreukte trouw jegens „ ons bewaart, en dat het volk, dat zich daar „ onthoudt, zoo de Franken, Romeinen, Bour„ gondiers, als de overige natiën onder uwe re„ geering en bewind mogen verkeeren en beftierd „ worden, en dat gy op eene rechtmatige wyze „ volgens de wet en hunne gewoontens moogt „ regeeren ; dat gy de weduwen en weezen zyt „ een befchermer; dat de misdaden van ftruik- „ roo- (13) Hifi. Cbronic. H. LXXVIIL  GRAAFLYKE BEDEN &c. n „ roovers en kwaaddoeners ftreng geftraft en be„ reugeld worden ; op dat de volken zich wel gedragen en onder uwe beftiering blymoedig „ en gerust leven en beftaan mogen (14)." Behalven dit ambt van Rechtsoefening hadden de Graaven ook het bewind van de Krygszaken, en wy lezen dat zy dikwils heirlegers tegen de vyanden hebben aangevoerd ; dus zingt zeker Saxisch Dichter over de daden van ka rel de Groote: Hy gaf 't krygsbevel over 't eene deel van bet volk aan den Graaf Tbeodorikus, en aan Magenfried, die te dezer tyd de eerfle Bevelhebbers waren ; en hy gebood hun den tocht langs de noorder oevers van den Donauw fpoedig voord te zetten. En by gregorius van Tours: En als deze dingen aan Koning Chilperik bericht werden , zond hy boden aan de Graaven en Hertogen , en de overige bevelhebberen, dat zy 't leger zouden vergaderen, en in het Ryk van zynen Broeder inrukken (15). Ook ontvongen zy de Ko« ninglyke inkomften, en beftierden in 's Konings naam 't gansch diftricT:; echter nadien e'én Graaf bezwaarlyk fcheen in ftaat te zyn tot deze beftiering , zoo namen zy tot de waarneeming der zaken van het diftriét Vicecomites, Centenarii, Decanien Rachimburgi (welke laatfte naderhand gewoonlyk Schepenen genaamd worden). Voords om een zoo groot gevaarte, als het Ryk der Franken was , te beter in goeden ftand te* houden, plagten de Koningen zekere afgevaardigden te zenden, die Koninglyke Ajgezondene of Gom- ( 14) Formular. L. I. Cap. VIII. (15) Hiftor, Franc. Lib. VI. Cap. ip. Voeg er by Capitul. Caroli M. II.,auni 813. Cap. o.  12 VERHANDELING over de Commisfarisfen (Misfi) genaamd werden; deze moesten door geheel 't Frankifche Ryk naar 't bellieren gedrag derBisfchoppen, Hertogen en Graaven onderzoek doen; ook hoorden zy de bezwaaren van het Volk, en de zaken die zy zelve niet konden vereffenen, bragten zy voor den Koning (i 6). De Staatszaken van 't Ryk werden op Ryksvergaderingen, welke in de maand Maart ofMai gehouden werden, afgehandeld; tot deze Vergaderingen werden op 's Konings bevel alle openbare Bedienden of hooge Ambtenaren zamengeroepen: op dezelve werden befluiten van oorlog en vrede genomen, en de verfchillen der Edelen en AanzienJyke perfoonen vereffend ; met één woord, alles wat betrekking had op hetStaatsbeftier, werd daar geregeld; en daar in was de hooge wysheid der Frankifche Koningen te pryzen, dat zy byna nooit iets ondernamen zonder den raad dezer Eerfte lieden of Ambtenaren van 't Ryk. Alles nu wat in deze Vergaderin¬ gen werd vastgefteld , noemde men Capüulum (eene Hoofdverordening), en daar van is het dat de Wetten der Franken onder den naam van Capüularia voorkomen (*). Ik gaa voorby van de C'6) Du cance in voce missi. (*) [Vele en vooral zelfs de Franfche Schryvers, niet onderfcheidende in wat betrekking die Ryksgrooten 's jaarlyks by den Koning zamen kwamen, en de Ryksvergadering (Comitia Regni Francici) uitmaakten; of zy daar kwamen , als Reprefentanten of Vertegenwoordigers des ganfchen Pelks, dan als groote Ryksanibtenaren en Koninglyke Miniflers en Bedienden , zonder welker advys of loeftemming, als best verftaande de aangelegenheden van zoo verre afgelegene Landen en Volken , waar zy 't bewind voerden , de Koning niet lichtelyk eene generale Land-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 13 de mindere Byeenkomften te fpreken, op welke de Koning de zaken overwoog, omtrent welke hy befloten had op de naastvolgende algemeene Vergadering met alle zyne Ryksgrooten, in tegenwoordigheid van 't volk, te raadplegen, van de plaats waar die Vergaderingen gehouden werden , en van de rechten der Ryksgrooten op dezelve : zoo ik dit alles wilde nagaan, zou ik te ver van myn oogmerk afwyken; en door 't gene hondermalen gezegd is te herhaalen, den lezer gewis verveelen; ik wil dus liever met weinige woorden van de Regeeringsform dezer Landen onder de Franken fpreken. §• VI. 't Gene aangaande de beftiering van 't Frankifche Ryk gezegd is, mag ook niet zonder reden OP Landwet of Ryksverordeningen ( Capitularia ) maakte, hebben lang verward, en verwarren nog geduurig die oude Comitia Francica, of Koninglyke Ryksbyeenkomfien, in 't laatfte licht befchouwd, met de Ordines Generales , Q Etats Généraux) of algemeene Volksvergaderingen , welke eerst met de XIII. ja XIV. eeuw bekend zyn geworden, wanneer de Koningen, meer hulp en onderftand van hun Volk van nooden hebbende, vooral in de tyden van flappe Koningen of verval van aanzien, door bewerking der Grooten , het Folk zelve door Representanten, van de driederlei Volksorde, Geestlyken, Edelen, en Derden Stand, te zamen riepen. In 't eerfte geval waren de Comitia 's Konings Raden , in 't tweede geval, waren de Ordines Gener. 's Volks Raden. Die dit onderfcheid in acht neemt, gelyk het in deze Verhandelingen, waar het te pas komt, in acht genomen wordt, zal oneindig veel zaken beter verdaan, en vele abuifen, in de Hiftorie ingeflopen, zelf kunnen verbeteren.]  ia VERHANDELING over de op deze Landen worden toegepast; wyl toch uit de gedenkftukken dezer eeuw zeer duidelyk bJykt, dat het niet anders met het bellier dezer Landen, dan der overigen, die door de Franken overwonnen zyn, gelegen is geweest. Wy zagen reeds §. 4., dat Friesland van de Franken bemachtigd zynde, in de forme van een Hertogdom is veranderd geworden , en dat radboud, die voorheen Koning was, nu als Hertog het bewind van Friesland gevoerd heeft; de reden dezer zaak wordt er bygevoegd , omdat Frankryk toen over Friesland heerschte : dus vindt men in 't jaar 785. melding van wi tekind Hertog der Oost- Friefen, en zoo kan een volgreeks van Hertogen van Friesland worden opgeteld tot de X. eeuw, wanneer 't Hertogdom van Friesland gebracht werd onder Lotharingen, en de naam van Hertogdom verdwenen is (17); ook kan men in 't minst niet twyfelen, dat er ten dien tyde verfcheidene Graaven in Friesland geweest zyn (18). Daarenboven hielden de Koningen zelfs in Friesland hunne Ryksvergaderfngen; dus zegt eginhardus in 't leven van karei de Groote: hy vong aan Paleizen van een uitmuntend werk te /lichten, één niet ver van Mentz, by een vlek dat lngelheim genaamd wordt, en een ander te nymegen, over de rivier de Waal; en dat in deze Paleizen ook Ryks - Verga- (17") De s axische Jaarboekfcbryver, en regino op 't jaar 809. AnnalesBertiniani op 'c jaar839. regino op 't jaar 898. Annales Metenfes op 't jaar 881. (18J Heda, bl. 28.31. Mieris, Charterb. i. D. bl. 3. 7. 27. Capituh Caroli M. anni 807. Friefche Wett. Tic. 17. §.213.  GRAAFLYKE BEDEN &c; 15 gaderingen gehouden zyn , leert ons een Brief ven ka rel de Groote, gegeven den 13. Juniit het IX. jaar van dien Hoogstloflyken Koning, gedaan te Nymegen, in 't Baleis (19). Dat er ook Koninglyke Afgezondene of Coramisfarisfen naar Friesland gelchikt werden , kan men daar uit opmaaken, dat er eenige zaken waren, welke de Graaven niet mogten afdoen, dan in tegenwoordigheid van zulk eenen Afgezondenen (20); en bovendien wordt in de Friefche Wetten met duidelyke woorden bepaald; dat zoo iemand eenen Afgezondenen vair den Koning of van den Hertog mogte dooden, hy het zoengeld negendubbeld aan 's Konings Schatkist of Domeinen zoude moeten voldoen (21). De Friefen hebben altyd geleefd naar hunne eigene Wetten: by de Franken toch was 't een gewoon gebruik, dat zy de volken, die zy verwonnen hadden, toelieten naar hunne eigene wetten te leven, en clotarius in zyne Algem. Conflitut. van 't jaar 569. tit. IX. beveelt uitdruklyk, dat onder de Romeinen de zaken van rechtsgedingen volgens de Romeinfche wetten beflist moesten zuorden; 't fchynt dat zulks op gelyke wys omtrent de Friefen mede plaats had; 't welk echter dus niet te verdaan is, als of ze behalven de oude Friefche Wetten geene andere gehad zouden hebben, waar aan zy verbonden waren ; want by de wetten der Friefen zelve hebben de Koningen nog vele wetten bygevoegd, en 'van Cip) Heda, Hiflor. ïo\. (20) Capitul. Caroli M. ann. 815. §. 14. . (21) Tit. 17. §, 3. Ferh.van't Gron. Gertootfchap, pro Excol. Jure Patrio, II. D. bl. 43.  i6 VERHANDELING over de van hier het formulier in de Friefche Wetten dikwils voorkomende: deze wet is uit des Konings EdiEl voordgekomen (22); bovendien waren ook de Capitularia van kracht, als Wetten die tot het geheele Frankifche Ryk behoorden : want zoo zeggen karel^ Groote en lodewyk de Godvruchtige in hunne Capitularia uitdruklyk: „ wy willen dat allen, die ons ge„ bied onderworpen zyn, zoo Romeinen, als „ Franken, Alemannen, Bajuaren, Saxen, Thu„ ringers, Friejen enz. en alle anderen aan ons „ onderworpen Volken, hoezeer zy door eeni„ gen band van wet, of door gebruiken ver» „ bonden mogen zyn, deze Vastftelüng in acht „ nemen (23);" dus wordt ook in een Capitulare van ka rel de Groote van 't jaar 807. gezegd: „ aangaande de Friefen willen wy, dat „ onze Graaven en Leenmannen, die Leengoe„ deren hebben, en alle onze ridders in 't ge„ meen op onze byeenkomst we! toegerust opko„ men." Uit dit alles dan blykt genoegzaam, dat Friesland in allen opzichte aan de Frankifche Koningen onderworpen geweest is ( 42 ). % VIL Nu is nog overig, dat wy iet zeggen van de Inkomften der Koningen, en wyl dezelve haren grondflag hebben in de verdeeling der overwon- ne- (22) Friefche Wett. Tit. VII. §. 2. (233 Capitul. CaroliM. & Ludovici, L. VI. c. 366. (24) Verg. den Heer van de spiegel aangeh.pl. [not. 1.] H. II. §. 30. Ferh. van 't Gron. Gen. li. D. bl. 31. §• 4- volg.  GRAAFLYKE BEDEN &c. z? nene landen, zal het voldoen kunnen deze Verdeeling kortlyk open te leggen. Verfchillende en met eikanderen ftrydende zyn de gevoelens der Geleerden over deze Verdeeling; fommige (tellen, dat de Koningen alles zich in eigendom verkregen, en dus onder 't eerfte' Hamhuis der Frankifche Koningen alle de overheerde landen in allodiale of Domaniale goederen der Koningen verkeerden; maar dat ze weder van hun aan anderen in beneficiën [of, gelyk men naderhand fprak, in Leengoederen] vergund zyn geworden: uit deze meening dan leiden zy af, dat de Koningen van alle de onderdanen fchattingen vorderden; en dit gevoelen wordt voornamelyk van du bos beweerd (25)» maar van montes quie tj wederlegd. Andere in tegendeel Hellen, dat alles, wat door den oorlog verkregen werd, algemeen was, en dat het Volk daar uit eenige goederen den Koning toeeigende, of toebefchikte [als Domeinen], om daar uit zich zeiven en zyn huis , overeenkomftig zyne waardigheid, te onderhouden ; en dan ontkennen zy, dat de Koningen de macht zouden gehad hebben, over zulke aanwinften , zonder toeftemming van 't Volk, daarna te befchikken. 't Zy my vergund van beide deze gevoelens te verfchillen; want wat het eerfte betreft, 't is zeker, dat de Franken hunne allodiale en dominiale goederen vry van alle cyns of fchatting ( want deze beiden worden dikwils verward) bezaten, en men fielt gemeenlyk, dat ze van dien vrydom den naam van franken droegen; maar bovendien is't ook zeker, dat de Cynsgel- den ( 25 ) Hiftoire Critique de la Conftitution de la Mtnarchie Franc, T. I. pag. 51. B 1  i3 VERHANDELING over de den niet van de Franken, maar van de (haven, en die aan den grond gehecht waren, gevorderd werden, zoo als uit marctjlphus blykt Lib. I. fortnul. IX. en Capit. 789. waar gewaagd wordt van zulken, die met hunne vorige vryheid voeder begiftigd, en van allen ons verfchuldigden cynsbevryd raakten. Derhalven door de vrylaatingwerd ook vry dom van Jchatting verkregen; en Vrygeborenen betaalden die niet. Wat het ander gevoelen betreft, dewyl de gevolgen die daar uit wettig voordvloeien, alle gefchiedkundige zekerheid t'eenmaal omver werpen, zoo kan het zelve niet worden toegeftaan; want, indien het volk zelf eenige goederen aan de Koningen maar toegevoegd had , om hunne waerdigheid op te houden, zouden de Koningen deze goederen nooit hebben kunnen verminderen, of vervreemden; maar wy zagen, dat de Koningen over die goederen naar welgevallen befchikkingen maakten, die verwisfelden, tot beneficiën niet alleen, maar ook in eigendom wegfchonken: doch dat Koningen over goederen, die tot het Ryk zelf behooren, naar willekeur konden befchikken , zoude tegen alle beginfelen van 't Staatsrecht aanloopen. 't Schynt daarom, dat men liever eene andere wyze van verkryging dier goederen ftellen moet, waar door zoodanige vervreemding der goederen van alle onrechtvaerdigheid bevryd blyve; en zoodanige heeft de Gel, botjquet voorgefteld (26), die een middenweg inflaande meent, dat de Franken de door den oorlog verkregene landen verdeeld hebben, en ( 26 ) Le Droit Public de la France éclairci par les mO' r.umens de Tantiquiti. pag. 1. volg.  GRAAFLYKE BEDEN êccV t$ en dat, naar eene Landmeetkundige evenredig» heid, het grootfte gedeelte aan den Koning toekwam, maar dat de overige deeien den Franken in vollen eigendom by loting werden toegewezen , behoudens echter voor den Koning de zoogenaamde Territoriale opperheerfchappy , of de Rechten van de Koninglyke Oppermacht over het geheele Territoir. Zoodanige wyze van verdeeling was volmaakt overeenkomende met de geaardheid van een oorlogzuchtig volk, en fteunt ook op de getuignisfen der oudfte fchryveren , de landeryen (zege tacitus) worden naar V getal der genen, die ze bebouvjen zullen, van allen gelyklyk van tyd tot tyd ingenomen, die ze dan aanftonds onder elkanderen, volgens hunne waerdigheid', ver deelen; de groote uitgefirekt'heid der Landfireken maakt die verdeeling gemaklyk (2/0, en by gregorius van tours leest men, dat de Koning buiten de loting iet verzocht had (28). En dat ook by andere volken van Germanifchen oorfprong zulke verdeeling heeft plaats gehad, leeren ons ontwyfelbare gedenk/hikken ( 29). Dat gedeelte nu, welk den Koning te beurt viel, was van degedeeltens der overige Franken zeer onderfcheiden, en werd altyd genoemd, res fisci regii, de dingen van 's Konings Schatkist, der Koninglyke Schatkamer , de landen van 't Ka* C27) De M. G. cap. 26. (28) Hifi. Lib. II. cap. 27. ( 29 ) Verg. bouquet in Coll. Script. Franc. T. II. p. 187. 189. T. III. p. 403. Barbeyrac, Hifi. des Anciens Traités. T. II. p. 88. 133. Gregor turon. Lib. III. cap. 4. Montesquieu , L. XXX. c. io« Mettingh, de Statu Milit. German. pag. 74. B a  20 VERHANDELING over de Koninglyke recht; maar de goederen der onderdanen komen voor onder de namen allodia, domu nia, terrae Salicae, dat is, allodiale, heerlyke, eigene goederen, Salifche landen enz. en in deze goederen kwam hun het zelfde recht toe, als den Koning in de zyne, en 't fchynt, dat de Koning, behalven de Territoriale opperheerfchappy, geen het minfte recht op de goederen der onderdanen gehad heeft (*). Uit dit gevoelen vloeit nu van zelfs voord, dat de Koningen door 't vervreemden van eemge landen , echter nooit eenig gedeelte van het Ryk [eigenlyk genomen] vervreemden, maar dat zy, zoo als dit ieder vry ftaat, over hunne eigene goederen befchikten; voords blykt hier uit mede, dat de Koningen geene fchattingen noodig hadden , maar, gelyk de Heer de montesqüieu aanmerkt , dat de inkomften der Koningen alleen uit hun- (*) [Dit is voor't geheel Europisch Staatsrecht misfchien eene allergewichtigfte aanmerking. Want heeft de Vorst , behalven de Souvereine Oppermacht, geen het minfte recht op de goederen der Onderdanen gehad, zoo volgt daaruit, dat die Oppermacht nooit eenige belastingen uit de goederen der ingezetenen naar welgevallen heeft kunnen halen, noch zonder voorafgaande Toeftemming afvorderen. De Oppermacht was dan ten aauzien van 't Territoir Domaniaal, en ten aanzien der bewoonders alleen Perfoneel. Zy waren verplicht, zoodra zy ten kryg geroepen werden, optentten en gewapend te verfchynen; maar betaalden daartoe geene Lasten. Dit was der Lyfeigenen werk. Maar ook behoefden de Koningen, noch mindere Vorllen zulke Inkomflen niet, zoo lang hunne eigen Domeinen, zoo ontzaglyk groot en rykzynde, toereikten. Hunne mildheid maakte hen daarna ann en behoeftig. En ook deze Opmerking is van gewicht in 't Verftand van 't laatere Staatsrecht van Europa. ]  GRAAFLYKE BEDEN &c. at hunne eigene domeinen voordkwamen (30): ook moet daar uit verklaard worden, 't gene zoo dikwils voorkomt , dat de Koningen der Franken uit de Landeryen leefden , niet uit de Schattingen der onderdanen, en dat de FrankenJchattingvry waren; 't is waar, de abt dubos ontkent de* zen vrydom t'eenmaal, als zynde met zyn gevoelen drydig; want hy kon niet begrypen , hoe zoodanige vrydom beftaan kon met het gewag, dat zoo dikwils voorkomt, van fchatting en cynJen; maar toch deze beide zaken worden door het gevoelen van bouquet ligt vereffend, mids wy deze vryheid verdaan met opzicht tot de vrye Franken, bezittende hunne eigene of allodiale goederen , maar de fchatting en cyns, met opzicht tot de flaaven of landbouwers , die in de domeinen der Koningen, of ook op de landeryen der Franken leefden, en dus aan den Koning of aan de bezitteren van die allodiale goederen onderhoorig of landvast waren ; want ook deze vorderden van hunne landen zulke Cynsgelden, even gelyk de Koningen uit hunne domeinen ; ook heeft dezelfde montesquieO bewezen, dat niet een en dezelfde cyns van alle de Franken gevorderd werd (31); want tot eene algemeene fchatting kunnen wy die jaargefchenken niet reekenen, welke de Koningen van de vrye Franken, of Vry geborenen ontvongen; want, hoewel dezelve, in de eerde tyden enkel toch vrywillig gegeven, naderhand bezwaarlyk geweigerd konden worden, hebben ze echter nooit de natuur van gefchenken verloren , en konden als zoo- (30) Esprit des Loix, L. XXX, Chap. 13. (3i3 Aldaar Chap. 15. B 3  as VERHANDELING over dz zoodanig van de Koningen geenzins als een recht gevorderd worden, en zyn ook zoo niet gevorderd. Doch over deze gefchenken , en de daar uit ontftaane Beden, zullen wy ter gefchiktere plaats meer uitvoerig handelen; waarom ik nu daar over niet uitweide. §. VIII. Dit kortlyk verklaard hebbende , ga ik over tot die tyden, wanneer het Oppergebied in deze Gewesten is gekomen op de Graaven. Hier ware my een zeer wyd veld geopend, wilde ik den ganfchen omvang van alle de rechten, die door de Graaven geoefend zyn, en de verfcheidene veranderingen omtrent dezelve nu en dan voorgevallen, openleggen, en ook al het twyfelachtige wegnemen ; dan myn oogmerk is alleen om kortlyk, en zoo veel tot deze doffe dienen kan, aantetoonen, hoe ver de macht der Graaven zich hebbe uitgeftrekt, zoo met opzicht tot het inwendig, als tot het uitwendig bellier van Holland. De Hertogen en Graaven, aan wier zorge de beftiering van het geheele Frankifche Ryk door de Koningen werd toevertrouwd, zyn niet met éénen fprong tot zulk een toppunt van macht opgeftegen, welk wy zien dat zy naderhand bereikten ; maar door de begiftigingen der Koningen al te machtig geworden begonnen zy de Koninglyke macht zelve weinig te achten , en zich dus allengs aan het Oppergebied der Koningen onttrekkende, hebben zy eindelyk zelve het Jioogsrgebied geoeffend. De Graaven namelyk onder de eerfte Koningen  GRAAFLYKE BEDEN &c; 23 gen der Franken bezaten enkel eene beflierendè machtoefening in hunne Graaffchappen , ja zy bekleedden die macht niet anders dan [precair] onder den titel van vergunning, zoo dat zy geheel afhingen van den wenk der Koningen, gelyk blyken kan uit de Vindh. Billing. van meiboom, fol. 40. (32); zy genoten geene jaar-, wedde; maar wyl ze uit Edele gedachten gekozen werden, bezaten zy zelve vele en groote allodiale goederen (33), en in plaats van eene vaste befolding , verkregen zy eenige Janden by wyze van beneficie [of leen], welke beneficiën toen nog aanftonds na den dood van den Leenman- tot den rechten Heer of Leenheer te rug keerden ; doch de macht der Graaven fchoot allengs diepere wortels, federd hun beflier niet enkel ter gunst of tot wederopzeggen, maar voor hunnen ganfchen leeftyd verlengd werd, en zy niet meer naar willekeur, maar alleen om zeer gewichtige redenen daar van ontzet konden worden (34), voornamelyk daar het nu reeds door géwodnte ingevoerd was , dat de bediening der Graaven op hunne zoonen overging; ten dien einde plagten de Graaven hunne kinderen den Koningen over te geven om hun te dienen; deze kinderen aan 'c Hof der Koningen opgevoed , en in alle vrye kunften , vooral de Krygskunde, onderwezen, werden dan eens tot Hofbedieningen > dan eens . tot C32) Verg. van loon, Aloude Regeeringswys van Hol!. I. D. bl. 146. (33 ) Dit verklaart uitvoeriger ko pp de infigni dijferentia int er Comités &c. pag. 10 11. (34) Van loon, Aloude Regeeringswys. IV. D. bl. 324. B 4  34 VERHANDELING over de tot Kerkelyke of Burgerlyke eerambten bevorderd, en zy werden, boven alle anderen, tot de ambten en bedieningen hunner vaderen toegelaten; eene zaak die kort voor het uitfterven van den Karolingifchen ftam meer en meer gebeurde ; want toen het Koninglyk gezag byna geheel vertreden rakende, nam de macht der Graaven integendeel zoo zeer toe, dat zy bezwaarlyk van hun Graaffchap ontzet konden worden, ja ook zelfs hunne kinderen en erfgenamen niet: aanmerkiyk is hier de Conftitutie van karel de Kaale in Capitul. XXIII. c. 3. Wanneer een Graaf van dit Ryk gefiorven is, wiens Zoon by ons mogt zyn, dat dan onze Zoon met onze overige Getrouwen fchikkingen maake omtrent hen , die den zelfden Graaf meer gemeenzaam en nabeflaande geweest waren , dat zy met de Bedienden van dat zelfde Graaffchap, en met den Bisfcbop, in wiens Parochie dat Graaffchap is , omtrent het Graaffchap zelf de noodige voorzieningen doen, tot dat aan ons bericht worde gegeven, op dat wy deszelfs Zoon, die by ons zal zyn, met die eerambten mogen begiftigen (35); uit deze confiitutie blykt toch, dat de Graaven de uitdrukiyke vergunning der Koningen noodig hadden, om hun ambt en beneficiën op de erfgenamen te kunnen overbrengen; maar ook deze bewilliging der Koningen hebben zy naderhand verwaarloosd, en deze zich daar tegen niet verzettende, of niet kunnende verzetten, hebben zy op eigen naam die macht tot hunne erfgenamen overgebragt (36); en deze Erfopvolging, aanvanglyk niet C35) Vevg. du cange, Glosfar. in voce comes, (36) Wagenaar, Faderl, Hifi. II. D. bl. 32.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 25 niet geheel rechtmatig, ja geheel ter benadeeling van het recht der Koningen ingevoerd, is naderhand door gewoonte bevestigd geworden , en heeft geduurd tot op den allerlaatften Graaf. Edoch de voornaamfte oorzaak dezer erflyke opvolging is te zoeken in de verdeeling van 't Ryk van kar el de Groote ; want deze verdeeling het gezag der Koningen verminderende , heeft de macht der Edelen ten hoogften vermeerderd; want de geduurige invallen van woeste volken in het Frankisch Ryk, de inwendige oneenigheden onder Kareis opvolgers, en diergelyke oorzaken meer , bragten de Koningen dikwils daar toe, dat zy hoogstnoodig door de macht der Graaven moesten geholpen worden; en om deze te naauwer aan zich te verbinden, trachtten zy als om ttryd hen door aanzienlyke begiftigingen in hunne belangens over te haaien, in hoop dat zy hunne milddadigheid uit de overwinningen weder vergoed zouden vinden; maar in eene zoo groote verwarring van zaken, bedoelden die Ryksgrooten geheel iet anders: want naauwlyks was karel de Kaak overleden, of de meesten ftonden naar 't hooge Oppergebied zelf in de landen, die hunne beftiering waren toevertrouwd , en met verfmading van de macht der Koningen, bragten zy de regeering ongehinderd over op hunne erfgenamen. §. IX. Echter was ten dien tyde de macht der Nederlandfche Graaven nog zoo ver niet aangewasfen, dat zy zich naar 't voorbeeld van andere dezelfde rechten aanmatigden ; maar toch niet lang daarna , hunne macht meer en meer zynde toegenoB 5 men,  a6 VERHANDELING over de men , zoo door de begiftigingen der Koningen, als door 't geluk van den oorlog, hebben zyzich ook in hunne Graaflchappen van 't Oppergebied verzekerd (37): want gerülphus , Graaf der Friefen, hebbende godofried den Koning der hormannen gedood , en ter belooning van zyne dapperheid, van Koning arnulfus in zyn Graaffchap, waar in godofried eenen inval gedaan had, herfteld zynde, vérkreegdaar en boven nog verfcheidene landeryen ofgrondheerlykheden tusfchen den Rhyn en Zuydhardesha ge , met volle macht om over dezelve naar goedvinden befchikkingen te maaken: de woorden van Koning arnulp in den Giftbrief van het jaar 889. luiden aldus: „ Wy hebben hem ,, hiervan bevolen eenen Koninglyken briefte ge„ ven, waar by wy willen, en vast bevelen, dat de „ voren genoemde onze Getrouzve, van den tegen„ woordigen dag af, en vervolgens ten allen ty„ de, eene vrye en geruste bezitting hebbe, met ,, macht om dezelve te behouden, zveg te fchen„ ken, te verkoopen, te verruilen, en daar mede „ te doen alles wat hem gelieven 20/(38): de landeryen nu of gronden, die in dezen Brief vermeld worden,zyn van de meeftefchryversgehouden voor de eerlte beginfelen van het Graaffchap van Holland, en bevatten toen ter tyd maar eene geringe ftreek lands, doch welke zeer groote aanwasfen verkregen hebben , federd de Keizers koenraad, hendrik, de ottoos enz. met zeer milde begiftigingen de Graaven verrykt, en (37) Wagenaar, aang. plaats, bl. 139. £38) Mieris, Charterb. 1. D. bl. 27. [en kluit, Cid. Diplom. Hifi. Crit. p. 7. ]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 27 en getracht hebben dezelve aan zich verbonden te houden: by deze milddadigheid vervolgens de erflyke opvolging bykomende, als mede de bevestiging dezer opvolging van de zyde der Keizeren, fchynt zulks alle twyfeling weg te nemen, dat de macht der Graaven reeds toen ter tyd vry aanzienlyk geweest is, en dat zy uit kracht der zelve aanmerklyke rechten geoefend hebben; en het zal noodig zyn met weinige woorden te ontvouwen , hoedanig deze rechten geweest zyn (*). Echter moet men hier vooraf aanmerken, dat, als wy in deze Charters vinden, dat zeer veele Diftiéten of Grondheerlykheden in eigendom worden gegeven, fommige daar uit verkeerd befluiten, dat het Graaffchap zelf in eigendom gegeven is, zoo dat deze Graaven in 't geheel van niemand afhanglyk zouden geweest zyn, door geene verbindnis aan het lighaam van 't Duitfche Ryk gehecht, maar van 't zelve gansch afgefchei- den; (*) [Het eigendomlyk bezit van die uitgeftrekte Landen , als grondbezittingen, moet hier onderfeheiden worden van de Macht en 't Recht, om de op - en ingezetenen , naderhand onderzaten genoemd, te beftieren en te regeeren. In welk laatfte eigenlyk het denkbeeld van Graaffchap of Graaftyk beftier gelegen'is Graaf toch was de titel, waarop hy wegens 't Ryk regeerde; maar ten aanzien der goederen zelf, wierd zoo een Land- of Grondheer, en Dominus Territorialis genoemd: welke benaming ook had kunnen beftaan , al was hy geen Graaf geweest. Tot dit laatfte van Grondheer nu behoort de naderhand opgekomene benaming van Graaflyke Domeinen, die misfchien eigenaardiger , naai de tegenwoordige bevatting, Landbeerlyke of Grondheerlyke Domeinen te noemen waren. ]  a8 VERHANDELING over de den ; wier gevoelen door vanlooK wederlegd wordt in de aloude Regeering van Holland, I. D. bl. 169. volg. Want aan ieder , die de oude gedenkftukken zelve met behoorlyke opmerkzaamheid inziet, zal duidelyk blyken , dat het tegendeel heeft plaats gehad; zynde het uit dezelve ontwyfelbaar zeker, dat de Graaven Leertwannen van 't Ryk geweest zyn , en dat de Keizers deswegens altyd gewoon waren de Graaven hunne Getrouwen te noemen, 't welk een bewys is van die Leenverbindnis ; en van deze benaming treft men in 't Charterboek van mieris vele voorbeelden aan (39)- Zoo lang ook de Nederlandfche Vorften deze Getrouwheid erkend hebben, zoo lang fchynt het recht van 't Ryk ook in deze landen onkreukbaar te zyn gebleven; van hier dat de Graaven, by alle Verdragen en Verbonden, altyd den Keizer uitzonderden (40): dus in het verdrag tusfchen den Graaf dirk VIL, en den Hertog van Braband in 't jaar 1200. by mieris, 1. D. bl. 137. belooft de Graaf, dat hy als eigen Leenman den Hertog zal dienen tegen ieder, uitgezonderd het Ryk, zoo als zyne verplichting jegens het Ryk dit vordert; verg. ook het verdrag tusfchen den Koning van Frankryk philip de Schoone en florens V..in 't jaar 1295- by du mont, Corps Diplomat.'ï\\. P- 295. 296. (41) [en mieris, I. D. p. 562. v*] 8. k (39) Verg. I. D. bl. 178. 180. enz. C40) Mieris, aangeh. pl. bl. 145. 548. (41 ) Deze Leenonderwerping hebben tegen hen, die van een ander begrip zyn voortreflyk betoogd, van loon in de Verhandeling over de Leenroerigheid van het Graaffchap Holland aan 't Ryk, en f. van wie ris over de' zelf-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 29 §• XI. Laat ons nu zien , welke de macht der Graaven in deze landen geweest zy; en wel voor eerst , wat aangaat de Wetgevende macht, die was geheel geene, zoo lang wy vinden, dat de Graaven van de Koningen werden aangefteld j want toen waren zy niets meer dan Bedienden der Koningen, en fpraken recht volgens de Capitularia, of zulke Wetten, die aan de byzondere diftriften eigen waren; ook hadden toen de onderdanen het onbetwistbaar recht, om zich van hunne uitfpraak op de Koninglyke Afgezondenen te beroepen. Maar eerst van die tyden af aan, in welke zy begonnen hebben niet meer onder den titel van beftiering , maar onder hunnen eigen naam het bewind der landen te voeren, mogen de Graaven gezegd worden de macht om Wetten te maaken geoefend te hebben, zoo wel die het geheele land, als die deszelfs deelen betroffen; eene ontelbare menigte van Wetten en Privilegiën der Graaven is er in de Charterboeken voorhanden : dus reeds in 't jaar 1097. gaf florens II., bygenaamd de Vette, wetten en privilegiën aan 't ambagt van o u d e r k e r k (42) (*): en in de volgende tyden komen er zeer vele voor : zoo vindt men in 't jaar 1223., dat door florens zelfde ftoffe; waar by gevoegd moet worden de geleerde Acad. Verhandeling van den Hoog Edl. Heer Baron de meerman, de folutione vinculi quod olim fuit int er S. R. Imperium, £«? foederati Belgii Provincias, C 42 ) Mieris, I. D. bl. 75. volg. (*) [By nader onderzoek zal men vinden, dat dit geval van later tyd is; zynde de Brief door mieris twee Eeuwen te vroeg geplaatst.]  So VERHANDELING over de hens IV. eene Chore of Keur aan de ingezetenen van West-Kapelle vergund is (43): ook zyn er vele voorbeelden voorhanden van wetten aan een geheel landfchap in 't gemeen gegeven : dus by voorb. in 't jaar 1290. heeft florens V. den Zeeuwen nieuwe wetten voorgefchreven, en voegt hy er by : alle dinghen > die gefcieden binnen voern. mercken, ende op dezen voirfz. gront die de ivaerliken rechte toebehoor en, die [al men berechten by deler chore, ende by gheenre andere chore (44); eenige Steden echter zondert hy uit, aan welke hy toeftaat volgens de oude wetten te handelen; uit welke voorbeelden overvloedig blykt, dat de Wetgevende macht door de Graaven geoefend is geworden: ja ook is deze maclft altyd by de graaven alleen gebleven; want hoewel, in aanvolg van tyden, vele Keuren voorkomen van de Heden zelve gemaakt, zoo kan men altyd bewyzen, dat zulk recht by een byzonder privilegie der Graaven aan dezelve vergund is; en het gefchiedde altyd met voorbehouding van het recht der Graaven: dus geeft willem III. in 't jaar 1315. aan die van Haarlem de vryheid om eenige Keuren te maaken; behouden ons onzen heerlicheyde ( 45 ), en in eenen Brief van dien zelfden wil l e m, in 't jaar 1326., den 6. Januari gegeven aan die van Vlaardingen, behouden ons rechts, ende in allen pointen voirfz. behouden onfer heerlichede ende onfer Graafliker ge- (43) Mieris , I. D. bl. 185. 219. 228. 240. 252. 271. 282. 344. II. D. bl. 156. en overal in''t Charterboek. (44) Mieris, I. D. bl. 511. 535- 617. IL D. bl. 28. 244. 671. 231. 240. 250. (45) Mieris, II. D. bl. 150. I. D. bl. 222.  GRAAFLYKE BEDEN &c; 5i gezveh [ dat is, macht ] (46), door welke claufulen de Graaven wilden voorkomen, dat iets ter benadeeling van hun recht in de Heden gedaan of bepaald werde. Zelden echter zien wy dat de Graaven, zonder dat zy met iemand te raade gingen , Wetten maakten; want meesttyds namen zy den raad in van hunne Raadsluiden; en van hier vindt men reeds in de eerfte wetten, die nog voorhanden zyn, bygevoegd, op raad van myne lieden en getrouwen, of na beraad/laging met de Edelen en die van myn huis, of ook na beraadflaging met de wyzen (47) enz.: 't is waar, uit deze woorden wordt de vraag geboren, of namelyk de Wetgevende macht aan den Graaf alleen toekwam , dan of ook aan de Edelen, en naderhand ook aan de Steden P ik zou al te ver van myn oogwit afwyken , wilde ik op dit vraagftuk naar vereisch andwoorden ; dit echter komt my als zeker voor, dat uit die melding van Raadsluiden , Wyzen, Huisgenoten enz. niet bewezen kan worden het gene de Gel. Heer van dewatkr fchryft in de foorr. op het Placaatboek van Utrechtr de Graaven hebben alleen de uytterlyke luyfter, maar de Staten de Mogendheyd en vryheid in handen gehad; want wie toch zal daar uit, dat een Vorst met andere lieden raadpleegt, ooit befluiten, dat deeze deel hebben aan het Oppergebied ? die voorzichtigheid en gewoonte der Vorften is pryslyk, dat zy niet alles naar eigen goeddunken verrichten, maar met meer kundigen over de zaken raadplegen: dus in Frankryk be- (46) Mieris, II. D. bl. 377. (47) Mieris, I. D. bl. 222. 344. 418,  32 VERHANDELING over dë beneemen de woorden , par le Roi & fon confeil, geenzins iet aan de Koninglyke macht, of deelen die aan de Raaden mede; dat zelfde had oudtyds plaats by de Graaven; en ook hebben niet alle de wetten die bygevoegde woorden, vele komen voor zonder dezelve ( 48 ); dus is er geene melding van Raadslieden in eenen Brief van 't jaar 1315. waar by willem aan die van Haarlem de vryheid vergunt, om Keuren te maken ; maar indien de Raadslieden eenig recht gehad hebben, dan zouden de Graaven nooit zulke privilegiën hebben kunnen toeftaan zonder hen te raadplegen, en dan zouden zy niet vermogt hebben den raad van andere te volgen, zoo als by mieris voorkomt i. D. bl. 419. na ingenomen raad der Heemraaden enz. Uit deze en diergelyke dingen blykt, dat die wyzen, huisgenoten, getrouwen, niets anders zyn geweest dan raadslieden, die de Graaven naar hun welgevallen met dat oogmerk by zich namen, dat zy hun mogten voorlichten, als zy meenden hunnen raad te behoeven, en derhalven dat deze hun gevoelen wel opgeven konden , maar geenzins dat zy mede deelgenoten van 't Oppergebied waren ( 49 ). S- xii. Onder de Franken hadden de Graaven geene macht om Magiftraatsperfoonen te verkiezen; maar federd den tyd, waarop wy weten, dat zy alle de overige daden van Oppergebied op hunnen eigen naam geoefend hebben, is het zeker, dat (48) Mieris, I. D. bl. 271. 535- 600. £49) Au£lor Disfertat. de Jutïsd. Milit. in Pr af.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 3S dat zy ook die rechten geoefend hebben, welke aan de Oppermacht toekomen omtrent het verkiezen en afzetten der Magiftraten; want dat alle Magiflraten , zoo wel de grootere, als ook de mindere, hunne rechtsoefening en beheer zoo van byzondere fteden of dorpen, als van een gehed land» fchap, van de Graaven zelve ontleend hebben, getuigen ontelbaar vele gunstbrieven, by welke zy worden aangefteld, en de grenzen van der zeiver rechten naauwkeurig bepaald (50): 't zy ons genoeg een en ander voorbeeld op te geven, waar uit deze hunne macht oogenfchynlyk blyken zal; in 't jaar 1357. draagt willem van Beieren het bellier van gansch Zeeland beoosten de Schelde op aan Adam de Berzuaerde en twee Burgemeesters, met deze woorden : Hertog Willem &c. ende bevelen mit defe open brieve onfen lieven en getrouwen beren Adam van Berwaerde onfen neve en Bailju onfer Stede van Zierkzee mit onfen twien Burghemeyfiers van onfe Stede voorn, onfen Land beooster Schelt in Zelandt te bewaeren en te re gier en tot onfer eer en ende voerfz. Lants oirbaer, ende geeven hem macht te ontbieden ende te gebieden, te doen, en te laetcn fjfc. (51). Veel onzer opmerking waerdig komt in dezen Brief voor; uit denzei ven toch blykt, dat alleen de Graaf dezen Gouverneur heeft aangefteld; voords dat er gefproken wordt van onfe Burghemey fiers , dewyl ook die van den Graaf (50) Verg. boey, Bedenk.'over de Ondh, van '/ Hof van Holland, bl. 121. 123. 259. 2Ö0. Van leeuwen, Batavia Hhiflrata. bl. 1447. CsO Mieris, lil. Ü. bl. 25. verg. I. D. b!. 614,. lil. D. bl. iS8. IV. D. bl. 922. c  34 VERHANDELING over de Graaf verkozen werden; waarom ook op eene andere plaats, onfe Bailluwen, Schout en Rechtere» van onze Landen van Noord Holland , Kenemerland, enz. (52); en worden hier van in 't gemeen de Magiftraten genoemd 'ï Graven dienstluyden ( 53) , dus : wy bevehn 0 ks e dienstluyden Bailluwen, Rentmeester, Schouten en Rechters (54): nog wordt in dit zelve Charter eene ftraf gefteld tegen hen , die deze Magiftraatsperfoonen in hun ambt mogten beleedigen of hun tegenftand doen, en wel: dat zouden zvi houden aan zyn lyf en goed, en alfo doen ontgelden als of 't op ons felve waare: eindelyk wordt daar de termyn bepaald, welken dit bellier duuren zou , dit zal geduuren tot onfer coemften in Zelandt: want de bediening van allerlei Magiftraatsperfoonen werd opgefchort of door 's Vorften overlyden , of ook, wanneer de Vorst zelf tegenwoordig was , zoo als de beroemde Hr. id s in ga met vele voorbeelden bewezen heeft (55). Somwylen ook hebben de Graaven deze hunne macht misbruikt, zoo dat zy vreemdelingen boven burgers tot eerambten bevorderden, gelyk dit blykt uit het Groot Privilegie van maria, Art. IV. waar zy belooft, dat wy niemand Raad nog hooft van den Raad, Grijper, Rentmeefter, Drosfard, Caftellein ,Treforier, DykgraajfBaillu ofte Schoute maaken nog ordineer en en zullen — dan die van den voorfz. Lan- (52) Mieris, IT. D. bl. 263. (53) Mieris," III. D. bl. 742. I. D.bl.222. II. D. bl. 344. 384. 491. f54) Van de wall, Handv. van Dordr.bL 346. (55) Staatsrecht der Vereen. Nederl. l.D. bl. 168.185. 195.  GRAAFLYKE BEDEN &c. Landen gheboren zullen zyn ende niet van vreemds Landen y fomtyds ook hebben zy.dit misbruik hunner macht verder uitgeltrekt , en die met eenen vlek van woekerzucht, en fchandelyke verkooping van eerambten bezoedeld , over welk misbruik mar ia mede handelt, als zy van het ambt van Griffier fprekende deze woorden gebruikt : en zal die zelve officie tot gheene toekomende tyden in gbeenre manieren verpacht worden: en aangaande zynen tyd [de XIV. Eeuw3 fpreekt philippus a leidis aldus : de Bailluwen , Schouten en andere Ambtsbedienden cm hunne ambten te bekomen leencn geld aan den Forst, alleen mei beding van niet afgezet teviorden (56). Dit misbruik hebben naderhand ook de Staaten weggenomen (57). §. XIIL C 56) Ca fit 17. paft 51. ( 57 3 Greot Placaat Boek , IV. D. p. 5. [ Het geen in deze § over liet misbruik der Graaven in het begeeven van ambten gezegd wordt, moet niet in een Juridiquen maar enkel in een Staatkundigen zin begreepen worden : te weten, dar het begeeven van ambten aan vreemdelingen , het verkoopen of verpagten van dezel. ven , van nadeelige gevolgen waren voor het algemeen welzyn , en dat daarom de Ingezetenen er altyd op uit waren, om by privilegiën te verkrygen, dat de Graaven van de uirgeftrektheid van hunne macht, geen gebruik maakten ten nadeel van het land, door de ambten te verkoopen of te verpagten ■, door er verfcheide aan een perfoon te geven, of er de ingezetenen de voordeelen niet vaii te haten genieten, maar vreemdelingen er mede te begiuifttgen , gelyk uit het aangehaald privilegie van mar ia blykt; en het welk ook naderhand de Staaten by ootmoedige fupplicatie op nieuws verzogten ert verkregen van maria's zoon Philips deri Scbooren, (alzo het geen by maria's privilegie beloofd was, door het vernietigen van dat privi= legie wederom gebeel vervallen Was) Gr. PI. Boek, IV. D. p. 5. Met deze opheldering wordt teflë'ns verbeterd 4 C & hel  -50 VERHANDELING over de §. XIII. Als wy den oorfprong van alle Gerichtshoven, en Rechtbanken , derzelver Bevelfchriften enz. uit de eerfte bronnen zelve nafpooren, dan blyft er ook geen twyfel overig, of alle Jurisdictie, zoo de Civile als Crimineele, heeft ook van de Graaven afgehangen; en hier uit volgt van zelfs, dat alle grootere en mindere Rechtbanken van hun zyn opgericht, alle Rechters van hun zyn verkozen, en in hunnen naam het recht bediend hebben: dus vergunt Philips vanBourgondie in 't jaar 1464. den ingezetenen van Sybekarfpel, dat zy een Stede - Huys mogen doen maaken , daar men van onzent wegen recht doen en vierfchip houden zal (58). De ganfche beftiering der rechtspleging, in den naam der Graaven te oefenen , was den Bailjuwen toebetrouwd (59); hier van dat in eene Keur van Koning willem (60) gezegd wordt, deBailluw es als Graav in des Koningks Stede; en deswegens is 't niet te verwonderen, dat alle rechtsbediening ophield, wanneer de Graaf zelf tegenwoordig was, en zelf recht oefende ,• van welke zaak zeer vele voorbeelden te vinden zyn ; dus leest liet geen in den Text voorkomt, ais of de Staaten zelve onder de Graaven dit misbruik op eigen gezag hadden vveggetioomen ; men leeze dus liefst tragten -xeg te neemen : dat zy dit ook verkregen hebben van philips den Scboonen, blykt uit het voorgemelde, fchoon die vergunning maar duuren zoude tot zyn 25ftejaar.] (58 j Idsinga, Staatsrecht. I. bl. 168. (59) Mieris, I. D. bl. 255. 324- 367. 473- °"°3« 617. Kluit, Cod. Diplom, bl. 521. C60) Mieris, I. D. bl. 241.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 37 leest men, dat in 't jaar 1433. philips, in de zaak van bartholomeus vanbiggekerke te recht gezeten heeft, heeft hem doen apprehendeeren ende brengen in de Abdye ter hooger Vierfchaar daar Hertoch Philip zelve tegenwoordig ■ was ende zat om Juftitie te miniftreeren (61) : betreffende den Bailjuw van ZuidHolland , van willem III. ter dood veroordeeld, zie men« het verhaal by bal en (62); echter van geenen Graaf treft men meer voorbeelden aan dan van ka re l de Stoute, dien geftrengen voorllander van recht en gerechtigheid, van wien heuterus dit volgende verhaalt: De Krygsheld, in dezen winter tyd met geen oorlog belemmerd, zat te recht by die van Brabanden Henegouwen driemaal in elke week, onder zyne Raaden voorzittende, en ook voor den aller geringflen zorg dragende , dat hy recht verkreeg ; in de maand April reisde hy om dezelfde reden naar West- Flaanderen , in de maand Mai naar Gent, in Juli naar Brugge, in Augufius naar Holland en Zeeland, en door die daad verwierf hy zich op de uitfteekendfte wys de liefde en achting van 'e volk (63); Ja ook plagten de Graaven zich uitdruklyk eenige misdaden voor te behouden om daar over te oordeelen, die opgeteld worden in eenen Brief van wil l e m IV. van 't jaar 1340. van Vredebrake, van berufter dief ten , die men dryven nog dragen en koude, van moorden, van kraf- (61 ) Reigersberg, Chron. van 'Zeel. op dit jaar. bl. 164. (62 ) Befcbryving van Dordrecht, I. D. bl. 159. volg. (63) Reriim Burgund. Lib. V. Cap. V. ReigersJJErg, Chron. van Zeeland. Hoofdd. 47. bl. 183. C 3  q8 VERHANDELING over de krctfte van Vrouwen, van alle overdaat ende fey-> ten houden wy aan ons zeiven of wien vjy het be~ veelen (64). Aangaande het overige dat hier toe zoubehooren , als betreffende de gevangnisfen, fcherprechters, als mede 't recht om pardon te verleenen, en diergelyke andere rechten, die de hooge Opper-, macht toekomen , en van de. Graaven oudtyds geoefend zyn ( wyl om van alle in 't byzonder te preken de ftoffe al te wydloopig zou worden) verzend ik den Lezer tot den Heer van idsins a , in het Staatsregt der Vereen. Nederl. 11. D, Hoofdd.. 5. (65). §. XIV. Dusver handelden wy over de voornaamfte rechten, den Graaven met opzicht tot het inwendig beftier van 't Gemeenebest hebbende toebehoord. Er is nog overig dat wy ook kortlyk ontvouwen, hoe ver hunne macht zich hebbe uitgeftrekt omtrent deszelfs uiterlyk beftier , of omtrent het recht van oorlog en vrede. Zoo lang ons Gemeenebest onder de gehoorzaamheid der Franken was, en alles in hunnen naam door de Graaven verricht werd , hebben de Graaven nooit dan op bevel der Koningen oorlogen gevoerd : maar 't is zeker, na dat zy de macht der Kei- (64) Mieris , II. D. bl. 639- verg. bl. 638. 668. 698. 847. 850. III. D. bl. 484. 697. 7*5- IV. D. bl. '^(65)^Verg. ook van spaan, Verhandeling over het Uoge Rechtsgebied der Graven enz. , en van uasselt, in Disf. de Jurisd. Crim. in Gelria, en b o r , Ned. Oor!. JB. V. bl. 200. volg. 220. B. IV. bl. 126,  GRAAFLYKE BEDEN &cV 39 Keizeren verachtende, de voorbeelden van andere Graaven gevolgd zyn, en alle de rechten op hunnen eigen naam uitoefenden, dat zy toen ook op hun eigen gezag oorlogen gevoerd hebben. — En dat het aan niemand zonder hunne voorkennis en tegen hunnen wil geoorloofd was oorlog te voerenleert philippus a leidis: „ Gelyk ook volgens het getrouw bericht der ou,, den lot het byzondere in de Graaffchappen „ van Holland en Zeeland behoort, dat niemand, „ hoe groot hy ook zy, behalven den Vorst — — „ het recht van Legeroptocht heeft, want deze „ zaken zyn den Graave voorbehouden ( 66), en „ Bladz. 390. van al het geen zvat Regalia ge„ naamd zuordt, heeft alleen de Vorst de befchikking, het aanvaarden van oorlogen, het onder~ zoek over de onderpanden eti de lasten der fchat' ,, kist zyn hem alleen voorbehouden ( 67 )." En dat ook de Staaten dit fluk niet anders begrepen hebben, bewyst dat beroemde verfchil [te Utrecht] tusfchen 's Konings Procureur en de Staaten zelve; want dus fpreken zy: dat het Land in vreede te houden, van oproer en feditie te bewaar en toekwam de Koninglyke Majefteit, ende zyn Stadhouder ende Officiers, ende niet den Staaten, die welke zyne Majefteit by folemnele Eeden gefworen hadde te jullen befchermen, vermogende hierom de Staaten niet, de Gemeente ende Onder fat en in Wapenen te ft ellen, zonder fpeciaal bevel (68); hier van kwam ook den Graaven toe ontflag van krygsdienften te vergunnen , ftraffen te Hellen tegen ( 66 ) De cura Reip. forte Principanth, pag, 139. ( 67) De formis1 & femitis Reip. &c. (68) Bor, V. B. bl. 209. volg. C 4  40 VERHANDELING over de gen de gene die zich den dienst onttrokken (69); dat ook de bepaaling van het getal der fcrygsjieden aan de Graaven geftaan heeftleeren overal de privilegiën van (leden en dorpen; en daar van brei,gt mieris een fraai voorbeeld te berde in zyn Charterboek, III. D. bl. 670. tot 680.; waar aalsert van Beieren aan alle zyne Leenmannen en aan de Steden Brieven afzendt, en ze vermaant om hem ten kryg te volgen, met byvoeging van 'c getal der krygsknechten, die elke Stad en Leenman in 't byzonder moesten opleveren ( 70 ): van hier ook is het, dat de Graaven zich van 'c recht van Reprefaillie (fchaverhaling) bediend hebben, of dat recht aan anderen toegeftaan ( 71)- Daar nu deze rechten aan de Graaven toebehoorden, zoo kan hun ook niet ontzegd worden het recht om Sterktens te ftichten en te Hechten (72), om vrygeleiden te geven (73), om (6*9") Van loon, Aloude Regeeringwys van Holland. IV. D. bl. 350. volg. (70) Verg ook i. D. bl. 222. II. D. bl. 20. 22.27. III. D. bl. i65. 257. (71) Dus by voorb, heef: florens aan die van Dordrecht toegefaan , dat -wanneer eenigh van baaren poorteren ghepand gbearrefleerd ofte haar goet ghenomen weiden in eenigb Heren land buyten onfer Graaffcbappe, dat zy dan zonder merren weder moghen panden by onfen baillou often onfen rechter febeepenen van Dordrecht, des gheenes herren Iftyden die onfen poorters ghearrefteert ofte baar goet ghenomen hebben, ende dat goet ende die luyden houden in gbewaarder handt by raden ons bailloutvs, ons rechters ende jcheepencn van Dordrecht totte male dat zy van haar verliefen by ons ofte by onfe gbewaarde bode berechtjtyn. Mic.ris, I. D bl. 501. II. D. bl. 276.371, Regitt. v^n Mr. aart van der goes, bl 161.. C72) Idsinga, Staatsrecht. I. D. bl. 66. 69. (7$; Mieris, II. D. bl. 268. III. D. bl. 118,  ;graaflyke beden &c 41 om Steden en Sloten voor hun te openen (74), overal hun herberg en verblyf' te geven (75) hand - fpan - en wagendienften van de ingezetenen te vorderen 06,77); 't recht, om vrede en verbonden te maaken (78), en wat hier meer toe betreklyk zy, waarmede ik my niet ophoude, dewyl de Heer van idsinga dit Huk uitvoerig verhandeld heeft, in zyn Staatsrecht der Vereen. Nederl. I. D. bl. 66—71. en 1296— 319. waar hy ook de meening van grotius en bynK-ERshoek , die dat recht van vrede en oorlog mede aan de byzondere Steden toekenden, onderzoekt en wederlegt. §■ XV. By deze voornaame rechten der Graaven van Holland zou men nog meer andere kunnen voegen : zulken die zy omtrent den Godsdienst oefenden, als mede de rechten van munt, jacht, tollen, rivieren, en wat voords tot de regalia gerekend wordt: maar het dus ver opgenoemde , fchynt, myns oordeels, genoeg, om te bewyzen, dat de macht der Graaven van Holland zoo gering niet geweest is , als vele zich verbeeld hebben, even of zy ook die allen niet op eigen naam hadden geoefend, maar alleen onder den titel van beftiering of beheer in g; en dat de gan- fche f74) Idsimga, aangeb.pl. b\. 150. Matthaeus, Her. Amersf. p. 17. (75) Van de wall , Priv. van Dordr. bl. 32a. M'eris, II. D. bl. 340. 546. (76) Idsinga, I. D. bl. i\t. (77) Aldaar. £78) Mieris, I. D. bi. n2. 137. 140. 147, c5  42 VERHANDELING over de fehe klem der Oppermacht by de Staaten zou geweest zyn, daarby vele dingen onder een mengende : ja fommige maaken zelfs geene bedenking om de rechten , die zy ftellen , dat den Staaten toebehoorden , te bewyzen uit privilegiën , die van de Graaven zelve aan de Staaten vergund zyn, en des niet te min te verklaaren, dat de Graaven aan de Staaten onderworpen waren : ja andere zoeken dit te beweeren niet Hechts uit privilegiën der Graaven, maar ook zelfs van zulke, die nooit Graaven in Holland geweest zyn; zoo als uit een privilegie van j a n van Beieren, wien niemand van kunde ooit onder de [wettige] Graaven van Holland gerekend heeft: doch zoo wy al fielden, dat deze rechten den Staaten hebben toebehoord; hoe komt het toch, dat geduurende zoo vele eeuwen niet èène wet voorkomt van hun gegeven, niet één privilegie van hun vergund , geen één Magiftraat van hun aangefteld, geen oorlog van hungevoerd, geen vrede, geene verbonden van en met hun gemaakt? Met één woord, wat toch van eenig belang hebben de Staaten ooit zonder bevel of vergunning der Graaven gedaan? De zeer Gel. en onvermoeide onderzoeker van 's Lands Oudheden f. van mieris zegt daarom terecht: Indien de bovengemelde bewyzen ■ niet voldoende mogten zyn ter bevatting der Graavlyke regeering in Holland, en het ongegronde gevoelen, dat de Graaven door de Staaten zouden aangefield zyn nog flaande gehouden wordt, aan die voor/landers verzoek ik emfielyk, niet zoo veel blyken ah hier gegeeven zyn, maar flegts om eenen enkelen Brief die echt is te willen aantoonen, door zvelke hunne fielling bewezen wordt, of maar de minfie blyk dat de  GRAAFLYKE BEDEN &c. 43 de Staaten voor 't jaar 1418. genaamt worden, of. eenige gunstbewyzen aan iemand betoond hebben , en ik zal my voldaan houden: daar duyzenden van zulke Brieven onzer Graaven voorhanden zyn: doch al eens onderfteld zynde, dat de Staaten den Graaf verkozen en aan gefield hadden, zou het dan niet verwonderlyk zyn, dat niet eene enkele Brief gevonden wordt, waar uit dat gezag der Staaten blykt, en dat zy het oppergebied bezittende toegelaten hadden dat alle Rechten, Wetten, Vryheeden , Leenen en Gunstbewyzen door hunnen aangeftelden Graaf en nooyt anders verleend, en zonder hunne naam te melden gegeeven zyn ? gelyk al de oude Brieven betuygen. Daar en tegen was de Republicq naauwlyks gevestigt, of al de Brieven of Privilegiën wier den uit den naam der Staaten gemeen gemaakt C79J: maar daar. de beftiering van 't Oppergebied zoo moeilyk, verfcheiden en van wyd begrip is, zoo dat de Souverein alles niet verrichten kan, maar den dienst en hulp van andere, als zoo vele rechterhanden noodig heeft om die te gebruiken, zoo is dit de reden,' dat de Edelen, en by aanvolg van tyd, ook eenige fteden zeer dikwils van de Graaven zyn geraadpleegd (80); doch echter niet altyd: want er zyn ook gedenkflukken voorhanden , uit welke wy onderricht worden, dat zelfs geduurende een gansch jaar de Staaten niet zyn (79) Mieris , Verhand, over de Leenroer. van Bod. bl. 49. (80) Voorheelden met opzicht tot Vrede , zie by SCHwartzenberg , in Cod. Frif. T. I. p. 429. van Verbonden , rosa , Memor. IV. fol. 56. verfo; van de Munt, mieris , in Cod. Holl. T. II. p. 496. van den Koophandel, mier 13 ald. T. III. p. 145.  44 VERHANDELING over de zyn zamengeroepen ( 81) (*). Zoo wy dan de waarheid lieven, moet men zeggen, dat de Staaten wel eenen grooten invloed hadden om iets aan te raaden, maar dat ze onder het Graaflyke gebied geheel geen deel aan de Oppermacht gehad hebben , deze toebehoorende alleen aan de Graaven. 't Is er echter verre van af, dat ik zou meenen, dat de Graaven van Holland uit kracht van eigendom hunne rechten op den burger geoefend hebben, als of zy volle eigenaars van alle de gronden van dat territoir geweest waren, en de ingezetenen als hunne eigen luiden aangemerkt, en daar over een recht van eigendom geoefend hadden! want hoewel zy Domini, Heeren,Landsheeren , in de Charters genaamd worden, zoo beteekenen deze woorden niets anders dan de Hoog/Ie Oppergebieders, zoo als het woord -Dominium ( Landsheerlykheid) dan ook hetzelfde zegt als Imperium ( Oppergebied ) : dat ook een zoodanig eigendom op alle de gronden en de Ingezetenen van het territoir nooit in Holland plaats gehad heeft, bewyzen alle de Overeenkomflen en Verdragen tusfchen de Burgers ( niet tusfchen flaaven ) en de Graaven aangegaan; welke fchoon ze wegens de ruwheid dier tyden niet alle voor handen zyn, is dit echter met opzicht tot lateren tyd, genoegzaam zeker op te maken uit (81) Regift. van Mr. aart van der goes, bl. 285. (*) [Naamlyk federd den tyd, dat die zarnenroeplng, om der Beden wil , gebruiklyk was geworden, ten tyde van Keizer karel en philips. Want boven bleek, dat voor 't jaar 1418. de Naam zelfs van Staaten niet bekend was. ]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 45 uit zoo vele blyde inkom ft en, gelyk ze [in Brabant] genaamd worden, uit zoo vele onderlinge eeden van Vorst en Ingezetenen, by welke de regeeringsform zeer naauwkeurig vastgefteld en bepaald wordt. Over ie Noodzaaklyke Beden der Graaven. Jl3at de oorfprong der Schattingen zeer oud is ^ ja zelfs den eerden aanvang genomen heeft met het oprichten van Burgermaatfchappyen, isgemaklyk van zelfs op te maken, en wordt door de Jaarboeken der oudfte volken bevestigd. Want toch daar uit het oogmerk van eiken burgerftaat voordvloeit, dat alle burgers zonder onderfcheid gehouden zyn die dingen te behartigen , door welke 't algemeen welzyn bewaard en vermeerderd wordt, en deswegens, uit kracht dezer verbindnis, niemand zoodaniger wyze heer zyner goederen is, dat het algemeene nut en de noodzaaklykheid zich een klein gedeelte van dezelve niet met het hoogfte recht zou kunnen toeëigenen; zoo is daarvan ook een gevolg, dat de Souverein , van de bezittingen der Onderdanen, eenig gedeelte, onder den naam van fchatting, mag aftrekken , zoo veel hy tot welzyn van den burgerftaat, zoo wel in tyd van oorlog als van vrede, noodzaaklyk mogt oordeelen: w die by de verfcheiderlei volken oudtyds gebruiklyk waren, moeten wy in acht nemen, niet zoo zeer, wat had moeten gefchieden, maar wat er gefchied zy; dies te recht de montesqüieu zegt (86): Trans- (85} Lib. XIL Verg. ook lipshjs , PoKt. L. IV. cap. XI. n. 36. Cujacius , Obf. L. VI. Obf. 28. g ad tit. Cod. de Annona. (86) Esprit des Loix, Liv. XXX. Ch. 14. •  48 VERHANDELING over de Transporter dans les fiècles reculés toutes les idéés du fiècle ou l'on vit, c'eft des fources de i'erreur celle qui e/l la plus feconde, dat is, dat men tot de verloopene eeuwen overbrengt alle de denkbeelden der eeuw waar in men leeft , is eene zeer vruchtbare bron van dwaalingen. Laat ons dan eerst zien aangaande de Franken. Algemeene fchattingen over 't ganfche Ryk waren den Franken oudtyds gansch onbekend. De Vrygeborene of de Vrye, die byzondere eigendommen hadden, waren niet verplicht, iet aan den Koning op te brengen: zy waren alleen verplicht tot den krygsdienst, 't zy ze Leeken, 'tzy ze Geeftelyken waren ( 87 ) ; want een volk zoo geheel aan oorlogzucht overgegeven, en de ledigheid ten alleruiterfte fchuwende , hield zich met den buit te vreden, en floeg weinig acht op fchattingen (88), en van hier zegt eccard: zeker uit de Salifche en andere wetten is blykbaar, dat de Franken met opzicht niet alleen tot flrafboeten zagter dan de andere volken behandeld werden, maar ook dat ze vry waren van fchattingen , waarom een frank dikwils by de ouden genomen wordt voor een vry mensch, een vrygeborenen: zy waren dan moedig op dezen naam, en (87) Dat ook de Geeftelyken oudtyds het leger volgden , geheel anders dan de raeefte geineend hebben, heeft bo uquet met voorbeelden bewezen , Corp. Hifi. T. VIT. pag. 503.. Verg. met opzicht tot deze landen, Cod. Dip/om onlangs van den Gel. a. kluit uitgegeven, bl. 65. 66. 67. en Excurf. III. ad Chron. Hol/, bl. 45. Voeg er by mettingh, de ftatu militiie Qerman. bl. 155. 172. 370. 516. (88) De montesquieu, Espr. des Loix, L.XXX» Ch. 12,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 45 en niet zonder innig genoegen noemden zy zich zeiven vrye Franken, edele Franken, op welke be* naming zy ook nog heden zich met blydfchap beroemen, en meenen dat zy edeler zyn dan de Ger* manen (89). I Echter waren er onder de Franken eenige fchattingen , en werden noodwendig vereischt, om 's Vorften waerdigheid op te houden; en dikwils vindt men in de Charters van dezelve gewag gemaakt ; maar van hoedanigen aard zyn die geweest ? Vele hebben in dit Huk misvattingen begaan ; wagenaar zelf fchynt deze belastingen niet recht begrepen te hebben (90). De Koningen der Franken leefden niet van de belastingen uit de goederen der onderdanen, maar van hunne eigene goederen, gronden en landeryen; en alleen van deze landeryen vorderden zy fchattingen; van daar de fchatting van Huizen, dieHuus* lata, of Huslotho, of ook wel Huslada genaamd werd , hoedanige fchatting in het alleroudfte Recht der Friefen voorkomt, by schotanus in de befchryving van Friesland, bl. 58. Dat ma ferd penningen jelde ende huuslagen bi des Coninges ban (91), en in eene begiftiging van ottö III. aan Graaf dirk van Holland gedaan: daar by ook alles , zuat hy van ons recht, in het Land van Texel, in beneficie bezeten beeft, uitgenomen wat in de gemeene taal Huslada gcnaama wordt (92 ); als ook in 't Register der goederen van (89) EcCard, Per. Francic. L. Xll. S. a. (90) Vaderl. Hifi. II. D bl. 25. (91) De Handelingen van dè Sociëteit vaii GroninSt pro excol. Jure Patr. T. II. p. 40. 43. (92) Mieris, Cbarterb. T* I. p. 49, D  5o VERHANDELING ovzr dï van de Utrechtfche Kerk: van de tollen ook en van de koupwaaren, of van alles waar van 't recht der fchatkamer voor 's Konings aandeel fchatting moet vorderen, alle tiende home aan den II. Martinus : op gelyke wys ook van de fchatting die Huslotho genaamd zvordt (93). Dit Huyslotho komt eenigzins over een met de belasting der huizen, Verponding genaamd; ten minfteri in dien zin by laatere tyden vindt men het in het Verdrag, tusfchen jan van Beieren en de Friefen, in 't jaar 1418. Item fo bekennen wy unfen gnadigen Heer en zyn Hoepand, unde de huy slagen twee Vlemfche van idlicke Huyfe des jaars (94) : ook wordt melding gemaakt "van Cynjen (Cenfus) (95) Schot (conjeïlum) (96), van verfcheidene tollen, tienden, gelyk ook Oever tollen , Bruggelden , en diergelyke , over welke men kan nazien du cange in 't Glosfarium op de woorden Ripaticum, Pontaticum (*). Ook : (93) He da, pag. 64. 65. 66. (94) Benninga, Chron. van Oostfr. bl. 189. Verg. alkemade op Melis Stoke in diderik II. en van 'loon op Klaas Kolin, vs. 589. (95) Mieris, I. bl. 6. (96} Mieris I. bl. 11. (* ) [ Tot beter verftand van het vorige 't welk maar aangefüpt is, dient men in acht te neemen, dat in het betaaien dier belastingen, hier alleen gefprooken wordt van die goederen, die des Konings eigene Domeinen waren, die overal verfpreid en oneindig wyd uitgeftrekt waren , en waaruit de Frankifche en na dezen de Duitfche Oppervorften alle die heerlyke giften deeden, en hooge leenen, ja zelfs naderhand Vorftendomuien, uitgaven met alle die genen die er op woonden, die de landen bebouwden, ea welke bebouwers wel degelyk cynzen en belastingen onderheevig warden; zo dat als Koning ot|to III. aan Graaf bikk  GRAAFLYKE BEDEN &<*.' 51 Ook uit de Boeten en Zoengelden (Fr da) > of afkoopingen over misdaden , kwam in deze landen een redelyk goed voordeel tot de Koningen, en te meer, nadien byna alle misdaden > zelfs den doodflag niet uitgezonderd, met geld* boeten verzoend werden, ja ook een opzetlyke moord werd alleen geltraft met verlies van de erfnis, daar alleen Kerkroovers, en flaaven, die hunnen heer gedood hadden, aan 't leven geitraft werden. Deze en meer andere dingen , die ik willens voorbygaa, zyn genoeg om aan te tooren, dat in die tyden, daar de zeden eenvoudig, en alle weelde nog vreemd waren, de Ko- nim Dirk den eigendom overgaf van alles wat hy van zyn recht (de jure noftro ) in V land van Texel bezat, uitgezonderd het huislot, hy daarmede alle inkomiten of belastingen gepaard deed gaan, welke de Koningen van Duitschland te voren van de landbebouwers ( colonarii feu glebat adfcriptitii) op zyne Domeinen woonachtig, gewoon waren te heffen , of te ontvangen. Dit nu werden de Domeinen van Graaf dirk met alle de voordeelen daaraan vast, uitgezonderd de Huislote, welke aan de Bisfchoppen vatt Utrecht was gegeven. Men kan zich van dusdanige groote Uitgiften of Terreingefchenken van die tyden, geen beter denkbeeld maken , dan in vergelyking der groote en uitmuntende giften, die ook nog de Keizerinne van Rusland gewoon is te doen aan zulke Ryksgrooten, welke zich in oorlog of anderszins uitfteekend by haar verdiend gemaakt hebben. Op deze wyze was het in vorige eeuwen in gansch Europa gefteld , doch zulks nam niet weg, dat hier en daar volle vryen op die Grondheerlykheden zaten, die hunnen vrydom van belastingen behielden , en ook zelve landbebouwers onder zich hadden en daarvan cyns ontvingen, doch buiten dat aan de algemeene landwetten van den Grondheer, 't zy Koning of des Konings Begiftigden, onderworpen waren.] * D a  5a VERHANDELING over na ningen genoegzame inkomften genoten, om naar hunne waerdigheid den luifter der Majefteit op te houden. Maar bovendien hadden zy ook groote voordeden uit de vrywillige gefchenken hunner onderdanen. Want het was de gewoonte, dat als het volk op de Ryksvèrgaderingen van Maart of Mei te zamen kwam, de Koningen eenige gefchenken van de onderdanen ontvingen, ten teeken van eerbied en onderwerping : f rede garius getuigt, dat pjpyn in 't jaar 766. (97) in de algemeene Landsvergadering zoodanige giften ontvangen heeft: Aldaar de Vergader in gin Mei, in plaats van in Maart, zoo als te voren, ten dien ft e der Franken, beleggende, is hy met groote gefchenken van de Franken en de Ryksgrooten be • giftigd geworden. Deze gefchenken hongen wel af van het vrye goedvinden der onderdanen , doch echter vinden wy, dat jaarlyks zulke giften aan de Koningen werden aangeboden, waarom ze over al jaar giften of jaarlykfche gefchenken (annua dona) genaamd worden; dus astron. Annal. op 't jaar 827. en daar eene algemeene vergadering houdende, heeft hy de hem aangeboden jaar-geschenken, op eene plechtige wyze ontvangen. En dezelvde op 't jaar 827. De Keizer nu twee vergaderingen gehouden hebbende , éêne te Nymegen —— de andere te Compeigne, op welke hy & jaarlyksche geschenken ontvangen heeft. Maar deze begiftigingen, die in 't eerst uit enkele milddadigheid der onderdanen voord vloeiden, zyn by verloop van tyden eenigermate eene zaak van noodzaaklykheid ge- wor- (97) Cbrom'c, ad anti. 766.  ■GRAAFLYKE BEDEN örc. 53 worden, waarvan frotharius(98) Ichryfr, dat de Franken tot het opbrengen gedwongen zyn : 't zy we om de Koninglyke gefchenken, die wy ter Vergadering brengen, byna als gedwongen worden te geven de beste paarden, die wy hebben: want dat vrye goedvinden om gefchenken te doen fchynt allengs bepaald te zyn geworden , en wel federd karel^ Groote verordende, dat dl wie tot de Koninglyke begiftigingen paarden zou brengen, hy op ieder der zeiver zynen naam gefchreven moest hebben : want daar door werd ieder eeniger wyze verplicht gefchenken te brengen , om des Konings ongenoegen niet tegen zich te verwekken, eu voornamelyk ook zyn door deze verordening dezelve zeer vermeerderd , nadien ieder om zich des Konings gunst te verwerven, boven andere in zyne gefchenken trachtte uit te munten. Nog verder zyn de Koningen gegaan; en 't gene te voren een vry willig gefchenk was, heeft langzamerhand de gedaante eener belasting aangenomen; want daar deze giften niet altyd even vaerdig, of niet op den gewoonen tyd, of zoo als de Koningen meenden, al te middelmatig aangebragt werden, begonnen zy ze door hunne Graaven van de onderdanen te vragen (99), en dus het woord gefchenk of gifte allengs buiten gebruik raakende, komen ze ook voor onder de zagte benamingen van vragen , verzoeken , biddingen, beden, en diergelyke. Verg. du can- GE, (98) Epijï. 21. (99) Wagenaar, Vad. Hifi. II. D. bl. 24. Bonrnus , de Rep. L. VI. cap. 2. Leyser , Med. ad ff. Spec. 434. £3  '54 VERHANDELING over de g e , in Glos/ar. Med. Latin. op 't woord Q ü a Estae. En dit is de oorlprong der Beden geweest, zoo als die naderhand van de Graaven, naar 't voorbeeld der Koningen, zyn gevorderd geworden; zoo als wy aanltonds zien zullen. §. III. Zoo lang de Graaven [ookj in deze landen bloote Bedienden der Frankifche Koningen waren , kwam hun geen het minfte recht toe , om op den naam van Beden iet van de ingezetenen te vorderen, nadien dit door 't ganfche^Ryk den Koningen alleen was voorbehouden; de Graaven hadden zulks wel eens onderftaan, maar wyl hunne Beden op geen recht gegrond waren, vond Kabel de Groote wyslyk goed, door een algeEdict, zulke afpersfzngen tegen te gaan ( xoo), PPy hebben ook vernomen (zegt hy) dat eenige jongere Graaven of eenige Bedienden van 't Gemeenebest , of fommige meer vermogende Bedienden der Graaven eenige vergeldingen of inzamelingen, fommige by voedering, fommige ook zonder voedering , als 't ware by beden van het volk plegen af te vorderen, van welk alles wy meenen, dat op eene billyke wyze 't ganfche volk bevryd moet voorden , dewyl op verfcheidene plaatzen het volk daar door zoo zeer gedrukt is, dat vele het niet kunnende dragen, gevlucht, en van hunne heer en of'patronen weggeraakt, en de landen zelve tot zooestenyen gebragt zyn ; maar dat men meer vermogende of Ryke lieden , 't zy by volkomen vryen wil, 't zy uit wederzydfche genegenheid, eenige erj (too) Capitul, ann* 801. cap. 66,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 55 erkentenisfen wille doen, zulks verbieden wy ntet, Zy ook bedriegen zich, die meenen, dat deze Beden zoo noodzaaklyk zouden geweest zyn , dat de Vorften zonder dezelve hunne waerdigheid niet konden ophouden; hoe grof men zich hierin verzint, kan men lichtelyk ontdekken , zoo men alleen de gewoone inkomften der Graaven een weinig naauwkeuriger nagaat. 1. Zy hadden hunne eigene allodiale goederen', die zy als Heerfchappen of Grondheeren bezaten , of als byzondere perfoonen, 't zy ze die 'door de milddadigheid der Koningen, 't zy onder eenigen anderen rechtstitel verkregen hadden ; en hoedanig deze ampele goederen geweest zyn, kunnen wy best en onderfcheiden opmaken uit de begiftigingen, waar mede zy den een en anderen zelf begunftigden; en hier toe is alleen ten voorbedde voldoende de brief van de begiftigingen , [door Graaf dirk] aan de Abtdy van Egmond gedaan ( 1 ). 2. Landsheerlyke goederen en Rechten, daar aan verknocht, waar toe men brenge de rivieren, havens, oevers, ftranden, eilanden, onbebouwde landen, tollen en diergelyken. 3. De wouden, jachten, en alle daar uit voordvloeiende rechten. 4. Het Muntwezen. 5. Alle verlatene goederen , vervallene erfnisfen, verbeurd verklaarde goederen, geldboeten. 6. De leenverheerwa■dingen, en andere voor deelen, hun uit de Lee- nen O) Mieris, Cbarterb. I. D. bl. 70. waar uit blykt, dat die Abtdy door de milddadigheid der Vorften , toen reeds 217 manfen bezeten heeft: en wat een mansus geweest zy, verklaart de Hr. kluit , in not. ad Chron. Holl. pag. 21. not. 59. D 4  $6 VERHANDELING over de nen toekomende; als mede de begevingen van Beneficiën, en vele andere zaken, die ik kortheidshalve voorby gaa, welke alle hun in hunne eigene landbezittingen over 't geheel, en in de Domeinen der Koningen, aan hun beftier toevertrouwd, voor een gedeelte toebehoorden (*). §• IV, Wanneer naderhand de Graaven, met ter zy. de helling van 't gezag der Koningen en Keizer ren, alle de rechten van Oppermacht, niet meer .onder den titel van beveUchrift, maar op hunnen eigen naam, begonnen te oefenen, is het zeker, ,-dat zy ook Beden gevorderd hebben; en de re* den is ligt te vinden j want der Graaven inkom* ften waren j_ naderhand ] niet genoegzaam om alles te verzorgen, wat vereischt wordt, om den welftand van 't Gemeenebest te bewaaren en te vermeerderen; en daar uit volgt, dat ook nu aan hun, als aan de Oppermacht, het recht toekwam om van de onderdanen onderftanden, by Beden, of andere lasten te vorderen; en. dat ook de Graaven (*) [Als men de denkbeelden van onze tyden, of de grondbeginsels van 't algemeen Staatsrecht hier in mengt, zoude het vreemd voorkoomen alle die bovengemelde inkomften en goederen onder landsheerlyke goederen perfbveel te betrekken, daar men nu veelal gewoon is zoodanige domeinen als 's volks bezittingen aan te merken; maar dit bragt het domaniaale fyftema van die tyden mede , met het daaruit gevolgde feudale fyftema, 't welk oorfpronkelyk meest vaste landen en de rechten daar aan vast, aan een perfoon en zyn huis vergunde, waarvan nog by on? de mindere Heerlykheden , hooge en laage , het oude af» Virukfel maaken.]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 57 ven alleen zich van dit recht bediend hebben , leert ons Philippus a Leidis (2). Niemand (zegt hy) hoe groot ook, behahen den Vorst, heeft of kan hebben, invordering, onder ft and of geldbeden. Ën verder: van al het geen wat r egalia genoemd wordt, heeft alleen de Vorst de befchikking, het aanvaarden van oorlogen , het onderzoek over de onder ft anden en de lasten der fchatkist zyn hem alleen voorbehouden. Ook blykt dit uit de bewoordingen in de Charters gewoonJyk voorkomende: \s Graven beede, Graaftyke beede, en andere; waarom ook de Graaven ze doorgaans onfe beede noemen , en , vry en exempt te zyn van te contribueeren in onfe bede (3). Boven alles echter moet men wel acht geven op de onderfcheiding, die oudtyds plaats had tusfchen noodzaaklyke en vrywillige Beden; want vele Schryvers, meenende dat alle de beden van den zelvden aart geweest zyn, hebben fomtyds zeer zwaare misdagen begaan, en de Beden, die door de Graaven als Grondheeren werden ingevorderd, niet onderfcheiden van die, welke wy naderhand zien zullen, dat zy als Graaven gevorderd hebben. Dus zal het noodig zyn van beide afzonderlyk te handelen. Zoo veel de eerde betreft, er is geheel geen twyfel, of deze konden van de Graaven met het hoogde recht geëischt worden: en dat zegeëischt zyn geworden, leeren allerduideïykst ontelbare Brieven, in welke zy of uitdruklyk afgevorderd, of kwytgefcholden, of ook als Leen vergund worden; (2) De cura Reip. Caf. 43. pag. 139. 390. C3) Van leeuwen, Handv. van Rhynl. bl. 514, P5  58 VERHANDELING over de den: dus by voorb. in 't jaar 1199. Graaf dirk bevestigt aan de Kerk van de H. maagd Maria te Rynsburg, zeven {hikken fonds en een half in zekere plaats die n 0 r t g h e [heden Noordwyk] genaamd werd, met al het recht, uitgezonderd dat de daar op wonende een vyfde gedeelte van 's Graaven bede moeten voldoen (4). Dus ook Graaf jan in 't jaar 1297. beflist een verfchil tusfchen de Cynsfchuldigen in het diltrict van den Heer Ogier en Herman Bokele, Alje van haerre jaerlyxe bede die zy der Graaflickhede [ dat is, den Graaf] fchuldich zyn (5); zulks blykt ook uit het toelïaan van vrydommen ; in 't jaar 1213. verklaart willem de Abtdy van Rynsburg vry en voor altoos ontheven van alle belasting der Bede (6); en even zoo ontbreekt het niet aan voorbeelden , dat de Beden in Leen zyn afgeftaan : dus heeft Graaf plorens aan dirk van Alkemade zeker land in Reiderwaart ——- en al het fchot « namelyk 21 ponden Hol- landsch, ieder jaar te ontvangen • onder den titel van Leen gefchenken (7)5 by welke voorbeelden nog gevoegd kan worden de afiland van Graaf willem aan gherard van vorne, van het vierde deel van Zeeland, Beoosterfchelde, van alle de beden die aan ons en onze erfgenamen ■■■ in 't vervolg zullen opgebragt worden (8). (4) Mieris, Cbarterb. 1. D. bl. 134. (5) Mie-bis, h D. bl. 586. (6) Mieris,«*;/frZ'.I.D.bl.i5p.verg.Hoofdd.IIL (7) Mieris, I. D. bl. 382. (!) Mieris, II. D. bl. 169. i V;  GRAAFLYKE BEDEN &c. g9 J. V. Deze Beden oudtyds van de Graaven ingevorderd, fchynen niets anders geweest te zyn dan eene belasting of cyns, die uit de Domeinen der Graaven betaald werd; waarom ze van fommige wettige of ook wel noodzaaklyke genaamd worden (9)5 om dat ze uit het recht van bebouwen (jus colonarium) voordvloeiden , en met zeer goed recht konden afgevorderd worden; in onze Charters worden ze doorgaans ordinare beeden genoemd, om dat ze op bepaalde tyden gevorderd werden; fomtyds ieder jaar, van, waar jaarbeeden: in eenen brief van willem van Henegouwen, 7. Febr. 1323. daar onfe fchot ende jaarbeeden mede te minre wort (10), en in eenen Brief van jan, van 't jaar 1297. dus: alfe van haar jaarlyxer bede (11) : fomwyl ook tweemaal in elk jaar, van waar Mey- en Bamis fchot, herfst- en lentebede (12); of ook fomtyds om ieder derde jaar, welke in 't byzonder, bottinge of boddinge genoemd werden. De poorters van Leiden zullen geene caligien (*) geven dan eene caligie van 't eene derde jaar tot het ander derde, welke gemeenlyk bottinge genoemd wordt, die namelyk 3 ponden en 5 folidi niet zal te boven gaan (13). Ook merken w? aan, dat aan deze Beden meer andere eenftem- mi- (q) Du cange, in't woord auxilium. (10) Mieris, II. D. bl. 303. (11) Mieris, I. D. bl. 586. (12) Mieris, I. D. bl. 424. C*') [Misfchien taligia, dat is, tadia, in VranKyknog lekend. ] (13) Mieris, I. D. bl. 344. en IV. D. bl. 176.  6o VERHANDELING over de mige namen gegeven werden; als cenfus (cyns), tallia, Schot, Lot, Morghengeld, welke namen alle door malkanderen gebruikt worden; en van welke wy ook nog kortlyk moeten fpreken. Schot, was de algemeene benaming, alle andere belastingen in zich bevattende, die van de landbouwers, en in 't gemeen van 't geringe volk (* ) betaald moesten worden, deels om de gemeene lasten te helpen dragen , deels ook om eenige dienlten , aan den Graaf verfchuldigd, af te koopen; zeer fraai verklaart dit lams (14): Dit Schot, oak van alle tyden af gehad hebbende tzveederly amploy ofte befledinge, zvant wier den daar uyt betaald eerst alle beeden, en dan voorts mede alle den laste van de gemeenen buur en, als by exempel , des Graven hofdienflen , Boddingen , vroonfchulden, thynfen , hoender gelden , en andere diergelyke meer, die gebragt wier den, ende nog gebragt worden aan den Rentmeefier van de Domeinen der Graaflykheid; waaruit ook het woord Schot zelf door g. van loon verklaard wordt, meenende dat het zoo genaamd is, om dat het van het gemeenfte foort van menfchen betaald werd, mits deze belasting in 't eerst maar alleen op de lyf eigenen of het uytfchot des volks is gelegt gezoorden, is daarom dezelve in het vervolg onder den naam van fchot bekend geblee- ven (*) [Men moet in die tyden in 't oog houden, dat men door plebs, V geringe Folk, geene andere verftond dan zulke cyns- en fchotfchuldige lieden, die op huns heeren landen arbeidden, niet, gelyk heden , als vrye landlieden en bouwers, maar als onvrye, aan dat land gehechte lui» den. Men zie hier na.] .(14) Handvesten van Kennemerland, bl. 149.  GRAAFLYKE BEDEN Si ven (15): andere leiden het woord af van het Duitfche Schutz, dat is, befchertning, wyl ora deze reden de belastingen betaald worden; andere van Schieten, 't welk het zelvde is als uitlangen, geven; andere weder anders ( 16). Lot, was die fchatting of cyns, welke iemand gehouden was te geven voor zyn hoofd, of voor den grond of voor koopwaaren: verg. den Brief van stephanus Koning van Engeland 1159. vry van fchot en lot en geld en danegeld; van daar by de Franfchen beteekent lot, een deel (17 ). Morghengeld, was eene fchatting der landeryen , of een bepaalde geregelde fchuld ( canon ) die ieder jaar van den landbouwer betaald moest worden; en beteekent het zelfde als cyns, tins, cenfus, zoo als blykt uit een diploma van Graaf willem, 131 o.; insgelyks zyn ganfche cenfus, die op Duitsch Cyns , of Morghengeld genaamd wordt (18); en uit eene bulle van paus clemens, 1313. L)e Graaf had alle zyne jaarlykfche cenfus die op Duitsch Tins of Morghengeld genaamd worden (19); dus moet dit Morghengeld niet verward worden met het gene wy zien zullen, dat naderhand buitengewoon gevorderd is, en welk uit loutere goedwilligheid der onderzaten , buiten noodzaak van recht, den Graaven is toegellaan: waar van hier na. De- (15) Aloude Regeeringswyze van Holland, IV. D. bl. £26. (16) Verg. Rechtsgeleerde Proev. over de Broflend. in Overysfel, bl. 37. volg. Haltaus, in Glosfar. voc. schoss. (17) Du cange, in Glosf. voc. lot. ( 18) Mieris, II. D. bl. 109. (19) Haltaus, Glosfar. voce Morghengelt.  62 VERHANDELING over de Deze Beden nu, of met welken anderen naam zy genoemd mogten zyn, waren eene matige belasting; doch hoe ook, zy verfchilden grootlyks naar den tyd en plaats; by mieris, fi. D. bl. 151. worden ze bepaald op drie penningen; ende wy zullen hebben van de voorfeide lande onfe bede, of fchot, dat es te verftaene drye Hollandfche penningen van elcke gemeete jaerlicx; en by phil. a leidis, zy worden gegeven in geld, namelyk van ieder ftuk land of bunder zoo veel of zoo veel, en fomtyds een half"fchild (20); dus ook , die van Zeeland moeten aan ieder Graaf by zyne blyde inkomst geven s 11 grosfen van eiken halven bunder, die gewoonlyk ghemet genaamd wordt ( 21). Doch om den aart dezer Beden recht te verftaan, moet men vooral acht geven op den ftaat der genen, die ze opbragten. Deze werden genaamd bedefchuldige lieden (22) fchotboortige luyden ( 23 ) fomtyds huysluyden ( 24 ) buuren (25) cenfuales (26) (cynsplichtige), en in 't gemeen komen zy ook voor onder den titel, de gemeente, in eenen Brief van willem III. 11. Augustus 1305. waar ze dus genoemd worden in opzicht der Edelen en vry geborenen ( 27 ): doch (20) Be cura Reip. Caf. VI. pag. 22. (21) Aldaar, Caf. 43. pag. 139. (22) Lams, Handv, van Kennem. bl. 44. (23) Een Brief van Hertog albert, 1391. by van leeuwen, Privil. van Rloynl. bl. 193. vetus jus Tranjifalanicum, P. III. art. 8. (24) Mieris, I. D. bl. 536. (25) Mieris, III. D. bl. 329. (26) Matthaeus, de Nobilit. L. III. C. 0. p. o Lex salica. Tit. XIV. §. 11. Tit. XXVII, §.3. Lex ripuar. Tit. LX. §. 16, 17. (38) In formulis L. l.formul. 39. E  66 VERHANDELING over de ganfche Roningryk , door uwe brieven drie dienstbare lieden van beiderlei fexe, op elke landhoeve, uit kracht van onze goedheid, van de dienstbaarheid ontflaat, en vry maakt, van wegens de geboorte van onzen zoon (39): dus ook in geval van hooge noodzaaklykheid , en onverroydelyk gevaar, werden ze fomtyds vrygelaten, om onder de krygsbenden te worden opgeichreven (40); velen echter verworven zich hunne vryheid door in een klooster te gaan, of ook door Kerkelyke dienften waar te nemen; doch daar deze gewoonte tot misbruik verkeerde, en karel de Groot» vreesde, dat op die wyze de landhoeven verlaten , en de bebouwing der landeryen te zeer verwaarloost zou worden j voorzag hy daar in uitdruklyk (41 ) (*) , dat van eigene luiden zoo mans als vrouwen, er niet boven een matig getal in de kloosters aangenomen mogen zverden, op dat de landhoeven niet verlaten worden: en om niet te zeggen, hoe groot een getal flaaven dikwils tot be- (•39) da formulis, L. ll.form. 52. (40) Nithart, Hift. Disfenf. Fiüorum Ludov. PU. L. IV. fol. 105. (41 ) Capitul. I. ann. 805. cap. 2. (*) [Wy moeten ons plaatzen in die tyden, en dan zal men vinden, dat geen vry man 't land bebouwde (zoo als thans) , maar dat alle landbebouwers en bewooners der landhoeven hunner Heeren tot den flaaffchen of onvryen ftand behoorden; waaruit gemaklyk na te gaan is de oorfprong van den hoerenfland door geheel Europa, die, na de Vrymakingen, in fommige Gewesten, nu met de Stedeli igen te zamen den derden Stand (le tiers Etat), in andere Gewesten een afzonderlyken en vierden Stand uitmaken; de Geestelyken tot den Eerden Stand, en de Edelen , (oulings de oorfpronklyke Fryen') toe den tweeden Jatand behoorende. ]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 6? behoudenis der ziel werd vrygelaten (42); zoo was behalven andere wyzen van vrylating ook deze de gewoone, dat de flaaven zich uit hunnen buidel van hunne heeren vrykochten; een fraai voorbeeld van zulke vrykooping geeft van loon op C43): W Dirk van Ekenfcheyde, en Godfchalk myn zoon doen te weten en bekennen uit kracht dezer tegenwoordige , dat Everhard van Medrike naar zynen ftaat ons toebehoorde, en verlangde van ftaat te veranderen; wy aan zyne begeerte willende voldoen, wy met hem voor den raad der ft ad Sufate verfc henen zyn, en hebben hem-daar in tegenwoordigheid der Burgemeefleren, Raden, en 't geheele' Collegie vry gemaakt van alle juk van dienstbaarheid, en van alle recht, waar door hy aan ons verbonden was, zoo dat hy vry en daar van ontheven zy, hebbende wy daar voer het behoorlyk geld ontvangen. Ja ook is 't wel gebeurd, dat eene ganfche Landhoeve vry verklaard werd, als de heeren 't eenigen tyd geld noodig hadden, zoo als omtrent den Abt van Egmond a. matthaeu.s leert, in not. ad Annal. Egmundan. pag. 201. - Maar ' toch deze vrylatingen veroorzaakten den heeren meestentyds geen groot nadeel; want behalven dat ze geenzins om niet gefchiedden, moet men aanmerken, dat die vryheid, welke zy in dien tyd verkregen, geenzins volkomen was. —- Dat toch zeer zelden eene volkomene vryheid verkregen werd, leert ons j. a. kopp (44); maar zy bleven nog door zekeren band van dienstbaar- heid] (42") Baluzius, Mifcellan. T. IV. p. 338. (43) Aloude Regeer, van Holl. IV. D. bl. 36. not 2. (44) De infigni dif. later S. R. J. Cemiies & Nok lm. E a mei.  óö VERHANDELING over de heid, welke de dienstbaarheid van vrylaling genoemd werd, aan hunne heeren verbonden; van daar, dat zy, zoo min als de flaaven, werden toegelaten om getuignis te geven , van ambten geweerd werden, 't hun niet vry ftond zich met vry geborene in huwlyk te vereenigen, een cyns bleven opbrengen , ter afkooping van flaaffche dienden, welk alles onder den naam van Schot begrepen werd (45); waar uit dus blykt, dat die jaarlykfche cyns, jaarfchot enz., een teeken was van hunnen vorigen flaaffchen flaat, en derhalven dat die cenfuales, of fchotbaare luyden wel zeker onderfcheiden moeten worden van de ingenui, vry en of welgeborene (46). Dit Schot nu was den fchotbaren zoo zeer aanhanglyk, dat zy niet dan door eene byzonder van den Vorst gedane vergunning, van 't zelve ont^ heven konden worden, zoo zelfs, dat wanneer een fchotbare eene landhoeve aankocht, die van alle lasten vry was, des niet tegenftaande [in latere tyden] verplicht werd daar uit cyns te betaalen; dus vindt men eenen brief van Hertog albekt, van 't jaar 1391. in welken uitdruklyk voorziening gemaakt wordt; waar eeuig goed dat nu niet fchotbaar en waare , en namaals aan fchotbaare luyde quame, dat fel tot eeuwige dage fchotbaar blyven gelyke andere goederen ; want zvy anders onfe dienst en heerlykheid daar mede verhefen (47), want op die wyze zouden zy anders, meel. Sefl. I. §. 10. pag. 47. Du cange, in voce libert u s. (45 ) Lams, Handv. van Kennem. aangeh. pl. (46") Matthaeus, de Nobilit. L. IV. pag. 057. Mieris, Charterb. II. D. bl. 11. 38. 559. C47) By van'lee uwen , Handv. van Rbpil. bl 193-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 69 ders , tegen den wil van hunnen heer, zich zei. ven van het fchot hebben kunnen vrymaaken: dus ook werden hunne Leengoederen fchotbaar, volgens eenen Brief van willem VI. van 3. April 1415. alhoudet een bedefchuldigh man zyn goedt van yemand te leene, daar zal by fchot af gelden (48 ): dit echter werd bepaald tot zulke goederen, die zy van anderen in Leen verkregen , niet die van den Graaf, waarom de Graaf er by voegt, fonder van ons, [dat is , uitgezonderd, indien 't onze leengoederen zyn]; want aan den Graaf kwamen- aanzienlyke voordeden genoeg uit de L'eenen , dan dat hy zyne Vafallen met eenen dubbelen last zou bezwaard hebben: ja ook wanneer een fchotbare [ naderhand ] tot ambten of bedieningen werd toegelaten, die oorfpronklyk alleen tot vry geborenen behoorden, gelyk dat van Schout, Scheeperzen enz. zoo bleef hy echter aan ^den cyns onderworpen, al word een fchotbaar man Schout, daarom en zal hy niet vry zyn (49). Derhalven , met uitzondering alleen van de Leenen der Graaven, bleven alle de goederen der fchotbaren ook fchotbaar, en gingen met dien last over tot allerlei andere vrye bezitters; en als dit fomwyl niet in acht genomen werd, niet zonder merklyke benadeeling der Beden; hebben de Vorften , herhaalde reizen , bevolen fchotbaar land zal fchotbaar blyven wie het ook krygt; waar van nader. Op het zelfde recht fteunen ook de Beden, die van de lieden gevorderd werden; want federdde Vor- (48") Mieris, aldaar IV. D. bl. 332. (40) Mieris, I. JD. bl. 536. E 3  7«s VERHANDELING over de Vorften in deze landen fteden begonnen te ftichten, plagten zy vele fchotbare lieden met het Poorterfchap te begiftigen: onder de verfcheidene privilegiën nu, verkregen die fchotbaren mede, dat ze niet verplicht zouden worden aan iemand (laaffhe dien/ten te bewyzen: een Brief van Graaf willem 1245. Nadien dat iemand Poirter gemaakt is, en is hy niet fchuldig iemand dienstman te weefen, maar hy zal gebruiken die vrybeeden der Poirten na den poirtrecht: bovendien werd hun de cyns der landeryen kwyt gefcholden , en zy werden in vele dingen tot de vry geborenen gereekend ; maar. toch, op dat niet alle geheugems van hunnen vorigen ftaat gansch vernietigd mogte worden, werd hun eene matige fomme opgelegd, om jaarlyks te betaalen, in opzicht van 't welk zy ook van de vrygeborenen onderfcheiden werden; (want geen vrygeboren, dat is, wiens voorouders nooit aan iemands byzonder eigendom onderworpen waren geweest, mogt met belastingen bezwaard worden) en daar naar volgens werd de oude quote, of de opbrenging der byzondere fteden geichat; dus by voorb. in eenen Brief van gherard van voorn aan die van den Briel in 't jaar 1306. Dat zuy omme oorbaar onfer Steeden ende onfe goede lieden van den Briel hebben gegroet hair schot op fesfe en tzvintich jwnd Holland; en feeven fc bellingen jairlyks te geeven te Sinte Martyns Misfe, en dus van andere, van welke daar na. Uit deze gezegden fchynt my zeer klaar te blyken, dat die Beden eeniglyk uit het recht van de bebouwing der landeryen (jus colonarium) moeten worden afgeleid, en dat ze niets anders geveest zyn , dan een zeker inkomen uit de Domei-  GRAAFLYKE BEDEN &c Tt meinen, waarom ook v.an leeuwen zegt: zulks is dan Mey • ende Bamisfchot of Herfst - en Lente-beede een jaarlykfche Pagt ofte Erfrente(5°)i en derhalven, dat ze min naauwkeurig met den naam van Beden beftempeld werden , nadien de fchattingfchuldige volkomen verbonden waren dezelve te betaalen. §■ VI. Voords kan men deze Beden voegzaam tweeledig verdeelen; namelyk in gewoome of b uitengewoone. De gewoone waren, die eene vast bepaalde opbrenging vorderden, 't zy ieder jaar, 't zy op zekere tyden. De b u i t e ngewoone , die in onvoorziene gevallen geëischt werden, 't zy om in éénmaal, 't zy op zekeren tyd op te brengen. Van de ge woone zal niet noodig zyn nader te fpreken, wyl die uit het reeds gezegde genoeg kunnen verflaan worden: maar laat ons kortlyk zien , hoedanige de buitengewoone geweest zyn. Er worden voornamelyk zes gevallen opgegeven, in welke deze gevorderd werden; i.in tyd van Oorlog; 2. by de Inhuldiging van eenen Graaf; 3. als de Graaf of zyne kinderen inHuwJyk traden ; 4. wanneer de Graaf ten Keizerlyken Hove geroepen werd; 5. als de Graaf of zyne zonen in den Ridderfiand werden aangefchreven; 6. wanneer de Graaf in den Kryg gevangen ware. -Laat ons van ieder afzonderlyk zien. Dat ter oorzaak van eenen Oorlog zulke Beden ge- (50 ) Redenerend Onderzoek over het Recht der Edelen &c. bl. 82. E 4  ft VERHANDELING over dz gevorderd 'werden, is -niet moeiJyk te bewyzen; want ieder , die de invallen der Hunnen , Deenen en andere volken, als ook de inlandfcbe oorlogen met aandacht overweegt, zal aanftonds zien, dat de Graaven om deze reden niet zelden hunne toevlucht tot buitengewoone Beden hebben moeten nemen; doch fchoon die Beden dikwils kwamen, waren zy echter matig; want dewyl eene befoldigde krygsmacht door gansch Europa nog onbekend was, waren de burgers verplicht den Vorst op hunne eigene kosten in den oorlog by te ftaan. Dat geld nu werd genaamd heervaar d geld, kogfchuld, riemtale, en het was eigenlyk eene vrykooping van dienstbaarheden, die de fchotbare zouden hebben moeten doen; dus vindt men by mieris een voorbeeld, dat A l b £ r t van Beieren een gedeelte van zoodanige Bede kwyt fcbeldt: zullen ons voortaan dienen met 16 riemen ende mit niet meer, ende daar of beede geven (51): dus ook vermindert die zelfde Graaf den tax der cynsfchuldigen van heil00: want de gemeene bueren van Heiloo voor defe tyt altoos (fchuldig') hebben geweest te dienen met 12 riemen ende volck nae der riemtale, als wy openbaer dienst ende heervaert geboden hadden geven mit defen brieve dat zy ons ende onfen nacomelingen voortaen lot eeuzvigen dage dienen fullen in onfer heervaert met zes riemen, endedaer voor hebben fy ons gegeeven ende voldaen by bande ons ghetrouwe des Domproost van Utrecht ons treforier die ons goede reeckeninge of doen fal, 2.4. Hollants Schilden, ende fcheldenfe daer afquyt met defen brieve (52); verg. van loon, aloude (51) Mieris, IIï. D. bl. 430. C5») Mieris, UI. D, bl. 631,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 73 de Holl. Regeeringswys, IV. D. cap. 13. en van hier ook by mieris, ende oic onfe beede ende fchot bet aaien, zo zvanneer ons ojf onfe nacomelingen beede of heervaard tot Cats gegeevett zullen worden ( 53 ). Ook is het zeker, dat oudtyds, by het ontvangen der Hulde van getrouwheid en onderwerping van de onderdanen, de Graaven Beden ontvingen. Aangaande de Zeeuwen leert dit phil. a leidis (54): Die van het Graaffchap Zeeland moeten ieder Graaf by zyne blyde inkomst geven 12 grooten van elk gemet, om dat de Graaven gewoon zyn geweest deze vereering ( of onderftand) te ontvangen; en van deze Beden maakt ook gewag de Schry ver van de Politique Regeering van den Briel (55), waar men leest: als die voorfchreeve corfirmatie briev viel befegheld over geleever t fy der fteede, fo is die Heer fchuldig te hebben een mogclyke en eene reedlyke beede van zyne fteede ( 56 ). Aangaande de Beden, die by gelegenheid van Huwlyken gevorderd werden , fchryft phtl. a leid is dus (57), De Forst heeft volgens gewoonte , dat by het uithuwlyken van zyne zonen of dochteren het Land tot erkentenis betaalt duizend. Een uitfteekend voorbeeld van deze opbrenging vermeldt Wilhelmus procurator (53) Mieris, IV. D. bl. 88. verg. 238. (54) De curaReip. Caf. 43. bl. 139. (55) Alkemade, Befcbryv. van den Briette. bl. 235. (56) Verg. a. matthaei Anal. L. I. p. 98. 100. heda, pag. 185. (5?) De Cura Reip. caf. 47. pag. 161. E 5  74 VERHANDELING over de t 0 r ( 58 ). In dat zelfde jaar wilde willem Graaf van Holland twee dochters uithoven , waar van de eene aan den Koning van Duitsch' land wordt uitgehuwlykt , de tweede aan eenen dapperen jongeling, den zoon namelyk van den Graaf van Gulik, verbonden wordt, voor welke verlooving, in de ganfche heerfchappy van Graaf willem, in perfoon zelf omreizende , zekere opbrenging werdt geraamd, die zoo van de jledelingen, als van de landlieden met grooten vlyt bezorgd werd ( 59 ) ( * ). Wy zeiden, dat ook buitengewoone beden gegeven werden, wanneer de Graaf eene reis moest doen naar den Keizer, waar van de reden was, dat de Graaven als Leenmannen en Ryks- Vorften (58) Matthaeus, Anal. T. IL p. 618. 627. 628. 676. (59) Andere voorbeelden, zie by 1 d-s 1 n g a , Staatsrecht. I. D. bl. 436. (*) [Merkwaardig is 't geval, dat ons van dien zelfden Graaf willem verhaald wordt door den Schry ver der Poli' tique Regeering, by alkemade, Befcbryv. van den Briel, I, D. bl. 230. Hy verzogt flechts om ƒ 1000 gulden. Zy boden hem ƒ 10000. Toen begeerde hy niets. Het kon beter te pas komen. Zie hier de woorden: Die Heere is fculdich fyn confciencie te bewaren, ende te voirzien , dat hy fyn gbetrouwe onderfaten mit gheenre Beden en belaste , ten doet hem noot fake van enigbs pointe voirf. Dat hewysde de goede Gr ave JVillem van Hollant, doe hy, by Informacie fynre Raden, op die tyt fyn Steden ende Onderfaten dede co'men by hem , ende bad hem om f 1000 Holl. en fyn goede Onderfaten antwoirden hem, dattet te deen was hem luden haren Heer te geven, ende wouden hem gheven f 10000. Ende als die goede Heer dat hoir- de, verdroecb hy hem der Beden; ende feide, dat fy dat goet fehe hielden ende bewairden, fy f ouden hem wel byfiaen, ah hy 's te doen bad.]  CRAAFLYKE BEDEN &c. 75 flen (60), zeer dikwils tot de Ryksvergaderingen werden opontboden, om over zaken 't geheele Ryk betreffende mede te raadplegen: dus by mieris (61), wanneer de Graaf ten Hove van den Heer den Keizer gaat, en de brug by Maastricht overgetrokken is zullen zy 100. Hollandfche folidi betaalen ,• dus ook ( 62 ): Ende desgelyks zullen zy ons geeven als wy tot Coningen van Allemagnien of der Keyferen hove varen. Ook is aan te merken, dar Holland als een deel van 't Ryk zynen tax mede toebragt tot de fchattingen, welke door geheel Duitschland werden ingevorderd; dit erkennen de Staaten zelve in 't jaar 1570. in hun fmeekfchrift, en 't was uit dien hoofde, dat maximiliaan in 't jaar 1496. aan de fteden Dordrecht, Middelburgen andere, brieven zond, om de voldoening van den duizendflen penning te vorderen tot den Turkfchen oorlog (63): hoe veel nu Holland en de overige thans vereenigde Gewesten hebben opgebragt, leert ons de Redevoering van vigliüs suichem ab ayta (64): wantin hetDuitfche Ryk waren tweeërlsi foorten van geldinzamelingen in gebruik, de eene werd gedaan van alle de landfchappen ten nutte van het Ryk, en werdt genaamd Reichfieur, de andere in de by- (60) Mieris, II. D. bh 702. IV. D. bl. 477. Van loon, ever de Leenroerigb. van V Graaff. Holland. (61) Mieris, i. D. bl. 158. (62) Mieris, II. D. bl. 639. Matthaeus , nol. ad ann. Egmund. p. 199. (63) Datt, de pace publica Imperii. p. 169. (64) Wagen aar, Fad.Hift. V. D. bl. 317. volg. zon-  fS VERHANDELING over de zondere gewesten ten nutte van ieder byzonder landfchap; die genaamd werd Landfteur (65). Daar toe kan ook gebragt worden de reis naar den Paus, by welke gelegenheid ook Beden werden opgebragt, zoo als a l k e m a d e leert (66), als de Graaf op eene over zeefche reife van de Paus ofKeifersiueegeu ghedaget is of geroepen, 't welk mieris leert, dat iomwyl gebeurde uit oorzaak van eene Krooning (67) : doorgaans wordt deze fchatting 't krooningsgeld ( aurum corónarium ) by de Schryvers genoemd; waar over men kan nazien leyser, Medit. ad ff. Specim. 434. bl. 1214. tot 1218. Ook de Riddermaking verfchafte eene oorzaak tot nieuwe beden, dat is, zoo de Graaf of deszelfs zoon Ridder geflagen werd, gelyk alt e5 e r r a meldt ( 68 ) : verfcheidene voorbeelden dezer gewoonte komen voor in de Charters der Graaven: dus in eenen Brief van florens V. aan Leiden : de poorters van Leiden •— wanneer ik, of myn zoon of broeder met het zwaerd der Krygsorder omgord mogten worden , zullen my tot tien ponden Llollandsch verfchuldigd zyn ( 69 ), en in de privilegiën in 't jaar 1245. van willem II. aan die van Haarlem leest men : daarenboven indien het gebeuren mogt, dat ik of de waare heer van Holland Ridder worde, zullen my de poorters van Haarlem op- bren- (65) Strube, Düf. de Collecl. £? Aerar. Provinc, Orig. ( 66) Befcbryving der Stad Brielle. bl. 230. (67) Mieris, I. D. bl. 291. (68 ) De Ducibus ei? Comitibus. pag. 179. ( 69) Mieris, Charterb. I. D. bl. 344.  GRAALYKE BEDEN &c." 77 brengen 20 ponden, gelyk ook zoo myn zoon of broeder, als waare heeren van Holland, Ridder worden zullen zy aan den zeiven opbrengen XI/'ponden(70). En men moet zich niet verwonderen over 't gene hier voorkomt, dat een Graaf Ridder geflagen werd, even als of voor hunne aanneming in de orde der Ridders, die Vorften van Holland van geene Adelyke geboorte zouden geweest zyn; want de titel van Ridder (miles) was in de midden - eeuwen zeer aanzienlyk, en beteekende eenen titel van hoogeren luister (71), en is by de ouden altyd zeer hoog gefchat geworden , waardoor vele Koningen en Vorften gemeld worden, aan wie deze eer door den Paus opgedragen is (71). Van lodewïk den Godvruchtigen leest men , dat hy met het Krygszwaerd omgord en ingehuldigd is , by witekind, Munnik van Corbei (73), en dat ook Koning kar el de Kaale tot Ridder verkoren is, verhaalt aimoinüs, B. IV. Hoofdd. 17. om andere niet te melden. En welke rechten met deze eere gewoonlyk gepaard gingen, leert a. matthaeus (74), gelyk ook de byuitftek groote kosten, die befteed moesten worden om deze luifterryke plechtigheid te vieren, vooral wanneer zeer doorluchtige perfoonadien met deze waerdigheid vereerd werden ( 75). Ten (70) Mieris, fi D. bl. 223. (71) Estor, de Miniflerialibus. cap. VII. §. 344. (72; Matthaeus, de Nobilit. L. IV. cap. 14. (73) Anna!. L. II. p. 15. (74) De Nobilit. L. IV. c. 16. (75) Verg. over deze Itoffè j. van oudenhoven, Oude Holl. Landen. Hoofdd. II. en g. van loon, Alo enz. Maar dewyl er in die oude tyden nog geene Finantie- of Rekenkamer was, die de Reekeningen van ontvang en uitgaaf van alle de Rentmeefteren nazag, zoo werd toen alles tot den Graaf gebragt , die doorgaans met die van zyrten geheimen Hofraad de reekeningen van ontvang hoorde : dus zyn de reekeningeu van den Rentmeester Eingebrecht de Foorfcote in 'tjaar 1316. (de oudfte die tot dus ver zyn voorgekomen, ) nagezien, voor myn Heere den Gr ave, den Heer van Voerne , Heer Simon van Benthem, Here Ker- fiant (02) Mieris, III, D. bl. 66S. C?3 ) IV. D. bl. 708.  GRAAFLYKE BEDEN &c.' 85 ftant van Raphorst, Heere Janne van Polane, ende Willem fine Broeder (94); in 't jaar 1329. vindt men dat willem III. in Holland kwam, om de Reekeningen der Ontvangers op te neemen (95): van de Rekenkamer zelve, naderhand ingefteld, zal ik in 't vervolg fpreken. Deze Beden nu, wyl men ze billyk en van rechtswege fchuldig was, konden van de onderzaten niet ongellraft geweigerd worden, weshalven ook, wanneer op den bepaalden tyd het geld niet in de fchatkist of tot den Rentmeeiter gebragt werd, de Graaven zich van parate exfecutie , zoo men 't noemt, bedienden ; zy waren dan gewoon of geldboeten opteleggen , of gebruikten fomtyds meer nadruklyke middelen : dus in 't jaar 1396. den 8. April maakt albert deze verordening : waar dat zake dat daar iemand onwillig in ware , foe zvillen wy dat onfe Bailluw uit des onwilligen reetften goeden pande zonder vertrek, al foe veel geit s, als dat fichu t belopen mag, tot alre tyd als dat gebeuren zal, ende noot zy, fionder eenich verdrag (96): fomtyds werd tegen de gebrekige het dubbel der fchuld voor de boete bepaald, zoo als blykr uit eenen Brief van willem, 13. Januar. 1310. Z-wie ons fchot onthoud, hy zal 't gelden tweevoud, ende dat fchot van elke ambagte zulle die gejworens tn ieder ambagte gaderen en ontvaan en onfe bode uit- (9*) Va n de wall, Handv. van Dordr. bl.567 in de Aant. en trotz, in Comm. ad L. L. Fundam. Bclpii. bl. 140. ü (95) Wagenaar, Faderf. Hifi. 'II D bl. 223. (96J Mieris, UI. D. bl. 042. verg. ook bl. 304. F 3  86" VERHANDELING over be uitreiken (97 j , ja ook leest men, dat ze wel eens in gevangenis geraakten ; Ende waar ook iemand wie by waar die niet en quame betalen, zo ontbieden wy ende beveelen onfen Rentmeefter , dat hy trekke van ambochte tot ambacht e, van Prochic te prochie, met [onderlinge magt om te bejlellen alle moeien , ende andere goeden, die den voorfz. ambachtsheren ende ghyfelen toebehoren , ende dat hy voort aantaste hoir zelfs lyf, wie zy zyn, ende die gbene die fchot en bede aan gevaar d hebben, ende die brenge in Middelburg, ende futen in onze ft een, om daar te houden tot dat wy hen anders laten weeten (98 ); naderhand is echter die liraf verzagt, en de Rentmeeflers zyn gelast de Schotfchuldige 8 dagen lang in eene herberg in verzekering te houden, eer ze in de gevangenis gezet mogten worden, de Rentmeefters *'en Ontvanger van onfe beede niemand te ghyze.len, nog doen leggen in een beftoote gevangenisfe, maar in een goede berber ge, ten waare dat zy eerst 8 dagen hadden in die voorfz. herberge geleegcn (99). Nochtans hebben de meelle fteden , door 't aanbod eener groote fomme, deze Bede afgekocht, fommige zeer laat, gelyk Leiden, 'twelk die eerst ten tyde van 't Vrye Staatsbeftier heeft afgekogt: van hout, Dienstboek, bl, 12. deeze drie pond is door de Stad aan de Graaflykbeid betaald tot in 't Jaar 1583. 31 December; ja de Stad Dordrecht heeft dezelve nog nooit afgekogt, (97) Mieris, II. D. bl. 90. en lams , Handv. van Kennem. bi. 3. (98) Mieris, IV. D. bl 766. (.99) Privilegiën van Haarlem , bl. 151.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 87 kogt, maar zoo als de Heer van dé wall ons onderricht ; deeze 60 ponden worden nog jaarlyks door den Thejanrier van de reparatie aan den Rentmeefter generaal van Zuyd Holland ten behoeve van de Graaftykheid betaald (100). §. VIII. Dit zy genoegaangaande die de Graa¬ ven gewoonlykals üomeinheeren trokken; en daar *wy boven zeiden, dat die uit kracht van het recht der bebouwing van de landen opgebragt werden, zy het ons vergund daar by nog aan te merken, dat niet alleen de Gtaaven zulke Beden vorderden, maar dat ook dit zelfde recht aan veleHeerfchappen in hunne Heerlykheden toekwam: en wel vooreerst heeft men daar van een duidélyk voorbeeld in de Heeren van Voorn, die op hunnen grond dezelfde rechten in 't ftuk van Beden tik* oefenden , als de Graaven op den hunnen ( 1 ): deze macht heeft wel een einde genomen met het uitllerven van 't Hamhuis der Heeren van Voorn , wanneer 't Land van Voorn weder aan den Graaf van Holland gekomen is , maar daarvan is in gebruik gebleven, dat het afzonderlyk gefchat werd; dat Voorn beeae zal co tribueeren op zyn zelfs (2): 't zelvde bewyst johannes a leidis omtrent de Heerlykheid Egmond (3); over jan van persyn Heer van Waterland; de Heeren van breda, al- te- («oo) Privilegiën van Dordr. bl. 31 (1) Alkemadf, Befchr. van den Briel. U. D. bl. 230. (2) Aldaar, tl. D. bl. 34. 114. 1 o (3) In Lhron. Belg. L XXXII c. 14. en dnnales Egtnund. cap. 68. en mieris, IV. D. bl. 178. 180. F 4  88 VERHANDELING over de tena, brederode (in opzicht tot de Heerlykheid Papendrecht) kan mieris vergeleken worden (4) : en meer andere voorbeelden by van der schelling, in 't Hollandscb Tiendrecht, I, D. bl. 183. volg. Hier uit kan ook gemaklyk verklaard worden, 't gene op verfcheidene plaatzen voorkomt, dat de Heeren van Beaumont, van Gouda en van Schoonhoven, en anderen , die Apanagie , of Vorflelyk Uitzet, bekomen hadden, in verfcheidene plaatzen ook dat gedaan, en dezelfde rechten geoefend* hebben als de Graaven; want vele plaatzen, gelyk Amfteldam, Texel, Schiedam, Gouda, Schoonhoven, Purmerend, en andere, ftonden eertyds onder zulke byzondere Heeren, eer zy met de Domeinen der Graaven vereenigd waren [ of hereenigd werden] : en zulks mag in 't gemeen gezegd worden van alle Dynafiien of hooge heerlykheden, ten zy anders by Verdrag bepaald ware ; in welk geval deze Heeren als zoovele Onderontvangers van de Graaven waren , (fchoon anders vry van de Graaflyke Beden , waar over wy in 't vervolg fpreken;) Met een woord merk ik aan, dat, daar de Heerlykheden ook allengs verplicht werden om onderllandgelden op te brengen, die Heeren zelve dat recht van Onderontvangers te zyn fomwylen misbruikten, zoo dat kar el V. in 'tjaar 1515. door eene. uitdruklyke wet voorziening deed, dat geen Leenmannen, of byzonderen Heeren binnen hunne Heerlykheedtn , ahvaar de Graaflyke beede ontvangen ivorden , zonder by zonder verlof, Beede zouden mogen heffen, In 't Groot Placaatbock, II. D. bl. 2047. DER- (4") Mieris, 1. D. bl. 370. verg. bl. 424. 425. II. D. bi. 103, lil. D. bl. 403. 457.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 85» DERDE HOOFDDEEL. Over de Vrywillige Beden. $. 1. D usver Ipraken wy van noodzaaklyke Beden, die wy zeiden , dat den Graaven uit hunne Domeinen , van wegens het bouwen hunner landen (Jure colonarioj werden opgebragt, en dus beïchouwden wy tot hier toe de Graaven niet als Graaven , maar als Heeren hunner eigene goederen : 't wordt tyd, dat wy van de gunstbeden of vrywillige Opbrengingen handelen, welke de Graaven van de onderzaten door 't ganfche Graaffchap, als Oppervorften gevorderd hebben. Wy noemen dit (gratieufe) gunst - of vrywillige Beden, om dat eigenlyk niemand kon gedwongen worden dezelve op te brengen, en zy zonder nooddwang van rechten by vrye toeftemming der burgeren opgebragt werden. Zy heeten daarom by uitfteekendheid beden, (precarien) dewyl de Graaven ze niet konden beveelen, maar by wyze van verzoek afvraagden, volgens de oude inzettingen by de Germanen en Franken, wien alle benaming van fchatting haatlyk was, en by wien niemand , om onderftanden op te brengen, tegen zynen wil kon gedwongen worden. Zoo wy den ouden ftaat dezer landen in aanmerking nemen, toen men zich met gansch eenvoudige zeden vergenoegde, en alle weelde nog verwyderd was, en er dus geringe uitgaven verE $ eischt  5o VERHANDELING over de eischt werden , om de lasten van 't algemeen bewind goed te maaken; zal men zich niet behoeven te verwonderen, dat de eerde Graaven zoodanige Beden of verzogte Onderftanden geenzins behoefden , als genoegzame inkopiften uit hunne Domeinen trekkende, zoo dat ze in ftaat waren zich zeiven en hunnen Staat te onderhouden , en alle de overige Landslasten en kosten goed te maaken : doch by verandering van tyden , en by toeneming van de bezorging veler zaken in deze gewesten, en ook by verandering der wyze van oorlog voeren; en daar in tegendeel de inkomften der Graaven fteeds verminderden door verfcheidene oorzaken, en derhalven niet meer toereikende waren ; zoo moest men zich van buitengewoone hulpmiddelen gaan bedienen, en de Graaven waren genoodzaakt van de onderzaten 't benoodigde geld te vragen , of ter leen op te nemen (5). De macht onzer Graaven was in dezen opzichte niet anders dan die van alle de Vorften van 't Duitfche Ryk, ja zelfs van Koningen en Keizeren, aan welken 't fchynt, dat in die tyden geen recht toekwam, om fchattingen uit kracht van Oppergebied opteleggen of te bevelen (6) (*). §. II. (5) Velius, Chronyk van Hoorn, bl. 48. aant. 63. (6) Leiser , Med". ad ff. i'pec. 669. §. 1. en du cange , Glosfar. op 'c woord auxilium. roga. qua est a. enz. (* [Men voelt gereedelyk, dat ik met deze weinige Woorden het ganfche Domanieele Zamenflel van Regeering van de vroegfte Tyden in Europa heb willen bevatten, 't Welk wel begrepen zynde oneindig vele ophelderingen aan den Europifchen Regeeringsvorm en den Oorfprong van Staten en Stenden in vele Lauden en Ryken kan ople- ve-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 9t §. II. Maar op welken tyd deze vrywillige Beden begonnen zyn door de Vorften verzogt te worden, is zeer moeilyk te bepaalen: zeker is het, dat ze voor de XIVde eeuw zelden voorkomen; dat ze in 't jaar 1323. van willem III. gevraagd zyn, leert mieris (7), aangaande willem IV, die zulke Bede verzogt in 't jaar 1340. heeft men een fraai voorbeeld in de Privilegiën van Dordrecht. ( 8 ) ; uit welke plaatzen tevens blykt, dat deze opbrenging zeer matig geweest is; maar wy zullen aanftonds zien , hoe ze. allengs zyn toegenomen, ja eindelyk in zeer zwaare opbrengingen zyn uitgeloopen. Vooraf moet ik aanmerken, dat ten dien tyde veelal het gebruik was, om geld ter leen op te nemen, en dat dit geld niet gevraagd werd van buitenlanders, maar dat gewoonlyk de Steden of Edelen of Byzondere lieden die ryk waren, 't zelve aan de Vorften opfchoten; verfcheidene voorbeelden van dit gebruik komen ons in de Charters en jaarboeken voor; dus reeds in 'tjaar 1345. als Graaf willem IV. de Stichtenaars en Friefen zoude beoorlogen, nam hy geld ter leen van eenige Steden, als Dordrecht, Ziriczee, Middelburg, Delft, Leiden en Haarlem (9), gelyk me- veren. Doch dit is te uitgebreid om hier te verhandelen. Iets nader en op onze tyden die wy beleven, voor al op Vrankryk toepaslyk, is daarvan in de laatst uitgekomen Latynfche Disfertatie van den Hr. kempenaar, over de Prasmatique San&ie van Keifer Karei, p. 57. fqq.1 (7) Charterb. II. D. bl. 332. en bl. 550. op' 't iaar 1334- (§) Verg. v. d. wall; Privil, van Dordr. bl. 18?, (pj Mieris, II. D. bl. 691.  92 VERHANDELING over de mede van eenige Edelen, als van Z weder, Heer van Abkoude, en van Johan Heer van Beaumont (10); dus ook onder 't Beierfche Stamhuis, verkreeg albert, tot eenen krygstocht tegen dezelvde Frieièn, van de Stad Dordrecht eene fomme van 4000. Dordrechtfche gulden, van Leiden 3000., van Haarlem 5000. oude fchilden, en van Delft 4000.(11); op gelyke wys is van verfcheidene Steden den Graaven geld geleend om het Slot van Hageftein te belegeren (12). Ook is die fchuld naderhand niet verminderd , maar nam dagelyks toe, wyl zy geduurig geldgebrek hadden', en de gewoone inkomften naauwlyks toereikende waren om derenten te betaalen: want dat geld werd geen zins om niet toegedaan, maar de Steden bedongen zich zomwylen zeer zware renten. De ftad Leiden aan den Graaf 3000. Schilden leenende bedong dus den tienden penning onder den naam van renten, waartoe de Graaven, met die fchuld beladen, tot betaaling der renten genoodzaakt waren hunne goederen en inkomften te verpanden, ja fomtyds te verkoopen: zoo als Hertog Willem in 't jaar 1405. alle zyne goederen [in Noordholland] te pand ftëlde met deze woorden : Ende waert dat onfe voorfz. fteeden , ofte eenigen van hun hier en boven eenigbe hinder ofte fchade leede , by gebrek van betaling der lyfrenten voorfz., zo willen vjy en ghernagtigeu onfen goede fteeden voornoemt, dat zy zonder verbeurtenisfe teegens ons ofte yemande , daar voor aantasten zul- (10) Mieris, H. D. bl. 694. Cu) III. D. bl. 678. Q12; IV. D. bl. 29. 30. 114.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 93 zullen moghen alle onfe goederen ende renten die wy hebben in onfe landen Kennemerland en Friesland, en hen daar aan te ver haaien, die wy hen alle gantfchelyk in handen daar voor ghefet hebben, haar vrye zville daar mede te doen ter tyd toe dat zy los en ledigh weezen zullen van der lyfrenten voorfz. enz. (13); en albert, om de fchulden van zynen broeder iodewïk gemaakt, tebetaalen, was genoodzaakt Wieringerland te verkoopen voor de fomme van 7000. (Bruxer fchilden) want wy nergens Henen nog geld crygen en konde (14). §. HL Doch daar dit geld doorgaans ter leen gevraagd werd in tyd van oorlog, of in diergelyke gevallen , als de nood en 't gemeene welzyn zulks vorderde, en daar 't zeker hard ware, dat alle de onkosten alleen van den Graaf gemaakt werden, en dus alle de lasten voor zyne rekening kwamen , terwyl alle de burgers de voordeden genoten, zoo heeft de gewoonte om [buitengewoone of vrywillige] Beden te verzoeken allengs meer en meer de overhand genomen; dus verzogt Hertog albert in 't jaar 1399. eene matige Bede van de Brielenaren, blykens eenen Brief van 18. Februari deszelfden jaars: zuant onfe lieve en getrouwe Borghermeefters, Schepenen en Rade onfer Steden van den Briel, om onfer beeden wille ons gunftelyk gegheeven hebben voor hun en hunne mede. poor. (13) Mieris , IV. D. bl. 29. 30. 443. 446. 450. verg. U. D. bl. 691. III. D. bl. 49. 761. 763. 760. C14) HL D. bl. 49. .  94 VERHANDELING over de poorteren , omme te vervallen zulken lafl ende cofi, als wy nu ter tyd hebben van onfe foudenaaren, f_ d. i. foldaten ] die ligghen van onfer wee~ gen in onfer Steeden van Staveren in Oost - Friesland van eiken gemeeten hun en hunne meede-poorteren toehoor ende, twee groot; des wie hun gunjielyk bedanken (15 ). Onder de volgende Graaven namen de Beden meer en meer toe; want daar allengs eene befoldigde Krygsmacht werd ingevoerd , eerst in tyd van oorlog, naderhand ook in vrede, om vaste bezettingen te houden, zoo werden er geduurig grootere onderftanden vereischt tot onderhoud dezer krygsknechten ; reeds in 't jaar 1426. verzogt philips, bygenaamd de Goede, de eerfte Graaf uit het Bourgondifche ftamhuis, van de fteden, die zyne party waren toegedaan, 30000 fchilden, om den tyd van zes maanden 1500 krygsknechten te onderhouden (16). 't Lust ons niet alle de Beden op te noemen, die naderhand door de Graaven verzogt zyn geworden; 't zal genoeg zyn eenige te vermelden, uit welke derzelver geduurige toenemingen duidelyk blyken kunnen; De zelvde philips vraagde voor zes aan volgende jaren eene Bede van 58133. Schilden , van 30 groten, 's jaars, of 43599 Gulden 15 y Huivers (17): karel de Stoute vraagde nog grootere; naauwlyks toch was hy aan de Regeering gekomen, of hy deed verzoek tot grootere Beden (15) Mieris, III. D. bl. 718. (16) Wagenaar, Vadert Hifi. III.D.bl. 474. Mieris, IV. D. bl. 868. en wagenaar, aangeb.pi.bl.4S0. (17) Van loon, Aloude Regeer. IV. D. bl. 226. voeg er by wagenaar, IV. D. bl. 4. 20. 30. 87. ea velius, in de Cbronyk van Hoorn, bl. 62.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 95 den dan er tot hier toe gevraagd waren, namelyk van 480000 Schilden voor zich zeiven, 32000. voor zyne Gemalin , iócoo. voor de Hovelingen, en 4800. voor de kosten zyner reis : tot welke lömme Holland 372800. Zeeland 160000. moest opbrengen: en hoe groote en lleeds herhaalde Beden onder dien kakel de Stoute gevraagd zyn geworden , bewyzen zoo vele bewegingen en oproeren in de Steden, als daar uit ontftaan zyn; ook konden matige Beden voor karel niet toereikende zyn, als men in aanmerking neemt, hoe hy verfcheidene en gevaarlyke oorlogen gevoerd heeft, om aan zyne eerzucht te voldoen, en in welke hy de Hollanders mede inwikkelde, zynde ook onder hem eene meer vafte befoldigde krygsmacht begonnen ingevoerd te worden; waarom hy ook het eerst eene befolding voor 8000. Ruiteren verkregen heeft, om de grenzen tegen Frankryk te dekken (18); vervolgens onder st laatfte ftamhuis zyn de Beden niet verminderd, maar nog grooter en menigvuldiger geworden ; want wyl de nu eenmaal vast bepaalde loontrekkende krygsmacht eene geduurige oorzaak was geworden om Beden te verzoeken, zoo kregen dezelve in plaats van buitengewoone, gelyk ze te voren geweest wa« ren, nu de gedaante van gewoone opbrengingen en de gefchiedenis leert, dat ze daarna regulier gevorderd zyn geworden: waarom ik van dezelve niets meer by voege, zynde die gansch buitenfpoonge Beden of liever fchattingvorderingen, xvelke door philips en den medegenoot zyner Tirannifche regeering, den Hertog van al va, van C18) Smits, Graaven van Holland, bl. 15a.  96 VERHANDELING over de van de onderzaten zyn afgeperst, aan ieder genoegzaam bekend (19) (*)• §• IV. Sederd nu die buitengewoone Beden in gewoone veranderd zyn, werden [die getvoone] Beden weder onderfcheiden in gewoone en buitengewoone : door de eer ft e moet men derhalven verdaan, die onderflandgelden, welke voor een zeker getal van jaren gevraagd en toegedaan zynde, op de gewoone wyze ieder half jaar voldaan werden; maar door de andere die, welke terwyl de gewoone loop der gezegde Beden bleef voordduuren, in on- (19) Bor, Oorfpr. der Nederl. Beroerten;. V. B. bl. 202. volg. en wagenaar, IV. D. (*) [Des Schryvers oogmerk hier alleen zynde den oorfprong en voordgang dier Beden, Belastingen, of Ouderftandgelden te verklaren, vond hy niet noodig, om over het al of niet noodzakelyke van dezelve te fpreken. 'tlsnietondienftig echter hier in 't voorbygaan optemerken, dat een Land zonder opbrenginge van lasten niet beftaan kunnende, zoo wanneer 's Vorften eigen inkomften niet meer toereikten, dit de Beden, of (zoo men 't nog blyft noemen) Petitiën billykte. De oneindig groote aanwas van benoodigdheden tot onderhoud van's Lands Ingezetenen, en's Lands befcherming, de Hoven van Juftitie, en andere Collegien, onderhoud der Ambtenaren, uitrusten van Schepen, befolding van Soldaten, enz. deden diergelyke Beden oneindig hooger klimmen. De achterftallige renten fleepten ook veel geld weg, en oulings betaalde men ordinaar tien van 't honderd aan renten, toen 't geld nog fchaars was Men behoeft zich dan ook niet te verwonderen , dat Koning philips in 't jaar 1555. klaagde, dat zyn Staat van'tachtervvezen, wegens den Oorlog met Vrankryk, toen reeds meer dan Drie Millioen Holl. bedroeg; maar dat hy verzogt dit geheim te houden voor de Francoifen. Zie dit by kempenaar, Disf. de SanSt. Pragm. p. 92.]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 9? onvoorziene voorvallen, en die geen uitflel konden lyden, van de Graaven of derzelver Stadhouder gevraagd werden. Van deze buitengewoone Beden komen eenige voorbeelden voor, voornamelyk onder het laatfte ftamhuis; dus vindt men in 't jaar 1527. dat ka rel V. wegens het dreigend gevaar van den kant der Franfchen en der Gelderfchen, eene buitengewoone Bede gevorderd heeft, dat de kosten uit de gewoone bee* den en voorbetaling niet konden gevonden zvorden , dat hy hierom eene buytengewoone beede van 80000. guldens begeerde (20): in 't volgende jaar is een diergelyke eisch gedaan van i8oc?o. gulden (21), en niet alleen in tyd van oorlog, maar ook uit andere oorzaken plagten wel zulke buitengewoone Beden gedaan te worden : dus by voorb. in 'c jaar 1529. vraagde de Gouvernante ioocooKroonen van die van Holland , voor 't Huwlyk van den Keizer, voor de geboorte fcan zynen eerften zoon , en voor zyne reize naar Italië , om uit handen van den Paus de Keizerlyke kroon te ontvangen (sa). 5- V. \ Tot dusverre van den oorfprong en verd'éeling der (20) Register van aart van der goes , bl. 50-53- (21) Aldaar, bl. 08—102. Over andere buitengewoone Beden zie adriaan van der goes, Register op \t' jaar 1555 bl. 2 — 25. (2a) Aart van der coes, op dat jaar, bl. 15. Voeger by wacenaar, Vad. Hifi. IV. D. bl. tof. ///« fïorie van Amjierdam, II. D. bl. 419. « G  9Q VERHANDELING over de der gunst - of vrywillige Beden, 't Is niet noodig te bewyzen, dat dezelve alleen door den Graaf gevraagd werden ; want dat by hem de Majefteit of de macht berustte, om dat gene te beveelcn, wat tot welzyn van den Staat en 't algemeene nurvereischt werd, blykt genoegzaam uit het boven gezegde : nu moeten wy zien, hoedanig de verplichting der burgeren , om de Beden op te brengen , geweest zy , en hoe ver die zich hebbe uitgeftrekt. De natuurlyke verplichting der burgeren , om onderftanden te geven , ontftaat uit de algemeene zamenftemming van allen, om met vereenigde krachten 't Gemeenebest voor te ftaan en te befchermen; want het is biilyk en rechtmatig , dat hy, die de voordeden der maatfchappy genieten wil, de ongemakken van het opbrengen van onderftapden helpe draagen, als zonder welke 't algemeene welzyn niet kan verkregen worden; want die het einde wil, moet zich ook de middelen laten welgevallen : deze verplichting fttekt zich zeer wyd uit, zoo dat by dringende nood de burgers gehouden zyn tot befcherming van 't Gemeenebest het verlies niet flegts van een gedeelte, maar van alle hunne goederen gewillig te lyden, en deswegens is men den Oppervorst, die rechtmatige fchattingen vordert, gehoorzaamheid fchuldig, zoo dat die fchattingen als tot welzyn van 't Gemeenebest noodig zynde, onder generlei voorwendfelen van de burgeren gewei* gerd kunnen worden; want de wettige macht van den Vorst om fchattingen te vorderen , en de verplichting der burgeren om ze op te brengen, gaan onaffcheidbaar zamen verbonden : en de Vorst kan niets op eene rechtmatige wys bevee- len,  GRAAFLYKE BEDEN &c\ 09 ïen, 'r gene de burgers rechtmatig zouden mogen weigeren ( 23 ). ' Maar onaangezien dit alles» geldt het bewys, uit deze zeer algemeene beginfelen afgeleid, niet met opzicht tot de oude gefteldheid dezer Landen (*), want nooit heefc den Graaven het recht toebehoord om eenige fchatting te beveelen, uitgezonderd in hunne eigene Domeinen, zy moesten ze verzoeken, en dus was het geene vnlkomene verplichting die op de Burgeren lag, om ze op te brengen, maar er werd ganfchelyk derzeiver toeftemming vereischt, en zy konden ze inwilligen of weigeren; welk alles uit de gefteldheid van 't Staatsbeitier in die tyden nader opge- (23) Pufendorf, V Recht der Natuur en der V& hen . lp B. II. 3. §. XI. ( * ) [De meening is, dat men deze algemëene Staatsbeginfelen niet te onbepaald moet toepasfen op de oude Scaatsgefteldheid van deze landen, ja zelfs op het ganfche Staat-wqzen van Europa in vroegere tyden. Immers uit dezelve zoude kunnen volgen, dat de Souverein 't rechc heefc om uit kracht zyner Oppermacht die belastingen op te leggen en te eifchen. Doch dit was in Europa, dit was in deze landen 't geval niet; die werden langs geheel andere regelen bel'ierd, welke hunnen oorrprong in 't Domanieele, en't daaruit oorfpronkelyke Leenftelfel afleiden.— De ingezetenen waren oorfpronklyk vry van alle lasten, uitgezonderd de perfoneele dienfceri om onder den landheer ten kryg te trekken. De landheer had zyne eigene goederen en domeinen, uit welke hy de kosten van onderhoud verplicht was goed te maaken; zoo lang nu die geftrekt hebben, vindt men ook geene voorbeelden van zoodanige beden van de ingezeetenen gevraagd. Dit was ook in Frankryk 't geval, waarom men'niet dan zeer laat na en met de 13. en 14.. eeuw in Frankryk gewaagd zal vinden van zamcnroepingen van Generale Staaten , om als uit 's Volks naam, ia beden, of Aydes, of Quefta toe te Hemmen.] G a  aoo VERHANDELING OVER DE gehelderd kan worden. Want hoewel fommige willen, dat daar uit volgen zou, dat de Graaven, alzoo die zonder geldmiddelen niets konden uitvoeren, dus maar eene zeer beperkte macht bezeten hebben, en waarom fommige het Hooge Oppergebied of aan de Staaten a'lleen, andere aan -de Staaten en de Graaven te zamen toekennen; is het zoo blykbaar niet, dat zulks daar uit volgt, en het fchynt geenzins, dat daar door aan de Oppermacht der Graaven iet benomen werd, of dat deswegens het gezag der onderzaten hun Oppergebied in zoo verre benadeelde, dat men de Opperfte macht aan de Staaten behoore toe te kennen. Want toch, alfchoon uit de beteekenis van Souverein Oppergezag voordvloeie, dat de Souverein niet gedwongen kunne worden reekenfchap van zyn beftier te geven, echter wanneer eenig gedeelte van dat Oppergebied door de Staatsinrichting of door de Grondwetten van den Staat beperkt wordt, dan wordt door deze beperking toch de hooge Majefteit zelve niet weggenomen, maar alleen wordt de oefening van eene zekere daad der Oppermacht bepaald ( 24 ), zoo als nog hedendaags in Engeland, in 't Duitfche Ryk, en elders plaats heeft. En welk goed Vorst is er , die vooral eer hy gewichtige zaken en die van verre uitzicht zyn, (gelyk ongetwyfeld het vorderen van fchattingen is) aanvangt, daar over niet eerst den raad van anderen inneemt, niet om die boven zich of aan zich gelyk te Hellen , maar omdat zaken, die van allen, of immers van de aanzienlykfte , zyn goedgekeurd, doorgaans eene gereedere inwilliging vinden, en meer ge- zag's (24) Pufendorf, VII. B. H. 6,  GRAAFLYKE BEDEN &c; 101 zags hebben. Van hier dat de raadpleging met de burgeren het Oppergebied altyd aangenaamer maakt, nadien de mentenen zidi doorgaans verbeelden, dat zulke zaken, tot welker^beitiering zy zelve mede raad gegeven hebben, of wel andere, die daar by 't zelvde belang hadden, minder kunnen zyn ingericht ter benadeeling van den burgerftaat; eji op deze wyze, wanneer de wit en zamen {lemming van 't volk tusfchen beide komt, neemt zelfs de vaste fterkte en macht van den hoogen Oppergebieder toe , en zyn gezag wordt grooter en voorfpoediger in de gevolgen. De Vorst alleen toch kan onmogelyk weten , welke lasten de byzondere deelen van 't Ryk, die aan zoo vele en groote veranderingen onderhevig zyn, al of niet kunnen draagen : daar komt by, dat, wyl de verplichting om fchattingen op te brengen alleen uit de noodzaakfykheid geboren wordt, de fchattingen gereeder en bereidwilliger zullen opgebragt worden , wanneer de oorzaak der fchattingen, of de noodzaakfykheid, waar in 't Gemeenebest zich bevindt, den burgeren is opengelegd, in welk geval ze bezwaarlyk zonder onrechtvaerdigheid geweigerd kunnen worden. §• VI. Laat ons nu zien, wat oudtyds in deze Landen rechtens geweest zy. Wy zeiden, dat den Graaven geen recht toekwam, om Schattingen te beveelen, dat ook den burgeren geene verplichting oplag om Schattingen of Beden op te brengen ; dit wordt op verfcheidene wyzen bewezen, 1. uit de duidelyke verklaringen der Graaven; 2. uit de voorwaarden, die by het toeitaan der G 3 Be-  10a VERHANDELING over de Beden vfln den kant der Burgeren werden bygevoegd; 3. uit Beden, die maar voor een gedeelte betaald werdea; 4. uit Beden, die geheel geweigerd zyn. En wel aangaande het eerfle, een onwederfpreeklyk voorbeeld verfchaft ons een Brief van Graaf willem, van 't jaar 1334. aan de ingezetenen van Rhynland en Woerden , waar de Graaf dus fpreekt; want onfe Welgeboure /aden, poirteren en gbeméenten van der Bailiufcip van Rynland en van den land van IFoirden, overmits der noet die is in Vriesland, ons ghegeeveh hebben om onfer bede willen, ende niet van eenighen regte, twee pemünghe' Hullants van der morgen, zo bekennen wi mit de/en brieven, dat te t van gheen re gut en es, ende dat wie nog H te OlNSE nacomelinoeks hem des hier namaels njet eiscii en en zullen, noch eischen mogiien van enighen rechten (25): dus ook in 't jaar 1349. den 12 Juni erkent albert van Beieren , dat de lieden Dordrecht, Geertruidenberg, Schoonhoven , als mede de Ridders, Edelen, en de overige ingezetenen van Zuid-Holland bi haren vry en moetwil, ende bi onfer jon/Ie in onfer groote noet ende ons ghemeenflants bezuyst, ende gedaan hebben, ende voer gheen recht ( 26 ): en zoo is er een Brief van den zelvdén albert aan die van den Briel, be~ C25) Mieris, IT. D bl. 559. waar ook diergelyke Brieven voorkomen , aan Delftsland en Kennemerland. Voeg er by bl. 643- (26) Mieris , II. D. bl, 761. van de wall, Uqndv, van Dort, bl. 185. 215. $54. 326.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 103 bekennen dat zy ons die gifte ghegeeven hebben van gunsten ende niet van RECHS- weegen, ende dat fi ende haer nacomelingen ongehouden zulkn zyn lot fiulker bede ons ende on~ fie nacomelingen voiriaan te doen, ten ware of zy 't met hore vrie wille doen zuilden (27 ): welke voorbeelden overtuigende bewyzen , dat zulke Beden alleen uit vryen wil der burgeren betaald zyn , in vervolg van tyd fchynen die brieven, dat het in geen gevolg zou mogen getrokken worden, (de non praejudicando) buitengebruik te zyn geraakt. Voords zeiden wy , dat de Staaten , of de Edelen en Steden die Beden veel al toeftonden onder d'eene of andere voorwaarde, 't gene mede een bewys is, dat de macht der Graaven omtrent de onderftandgelden beperkt was ; een en ander voorbeeld zy voldoende om zulks te bewyzen : dus in 'tjaar 1525. geven Dort en Haarlem toeÜemming , begeerende dat myn G. V. in 'i land kome; Haarlem met conditie, dat myn G. V. eenige articulen wille concedeeren ; ende Jonkheer van Turk confenteert, zo zy gevolg hebbe van de anderen —~- de kleine fteeden negatif, ook Amfterdam in zo verre zy remedie mogte hebben in tollen met meer anderen (48); desgelyks in 't jaar 1544. den 21 Febr. geeft Dort toeftemming tot 80000. of 90000., op die voorwaarde, indien de overige mede toeftemmen, en boven dien, zoo het eenige korting zou verkrygen, welke genaamd werd* gewoone gratie; en deze voorwaarde van korting vindt men by de meefle inwilligingen, van (27 ) Befchryving van den Briel, II. D. fol. 50. f28) Aart van der goes, Regift. bl. 17. G4  ro4 VERHANDELING over de van de zyde der zes groore Steden bygevoegd [heden zou men dit noemen korting voor depromte betaaling'] ( 29 ). De Edelen ook voegden er dikwils eene voorwaarde by: dus in 't jaar 1525. hadden zy geweigerd hunne toeftemming in de Beden te geven, dan onder deze voorwaarde, dat zy niet langer verplicht zouden zyn uit hunne leengoederen militaire dienjlw te doen enz. Wy zeiden ten derden, dat het bh/kt\ dat de burgers door geene volkomene verplichting verbonden waren de gevraagde onderbanden in te willigen, daar uit, dat de Graaven meermalen genoodzaakt waren zich met eene mindere fomme dar; ze gevraagd hadden, te vergenoegen; dus wanneer de Gouvernante de Staaten gansch ongenegen vond om de vordering van 100000. gl. in 'l jaar 1525. gedaan, in te willigen, kon zy bezwaarlyk verkrygen, dat de verminderde fomme tot 80000. opgebragt werd (30): even zoo in 't jaar 1544. als de Gouvernante eene Bede verzogt had van 198000. gl. wilden de Edelen in 't eenst maar 120000. toeilaan, Dort maar 90000. Haarlem boooo. Leiden en Gouda 100000. en zoo was er ook ten opzichte der overige Heden eene gröote verfcheidenheid van meeningen : naderha vverden de Edelen wel bewogen om tot 180000. toe re ftaan, maar de (leden wilden nier boven de 150000. bewilligen ; en de Gouvernante was genoodzaakt te verklaren, dat zy zich met deze fomme zou te vreden houden (31). Geen (29) Adriaan van der goes, bl. 4. (30) Aart van der goes , op 'c jaar 1525. 17. (31 N Adriaan van der goes, op 't jaar 1544*  GRAAFLYKE BEDEN &c. 105 Geen wonder dan ook , dat wy fomtyds de Beden zonder verongelyking geheel geweigerd zien: er is eene fraaie plaats by guil. paradin du cuyseaulx, in zyne Annales de Bourgogne (32), waar hugonnet Kancellier van ka rel de Stoute, Beden en Krygsvolk vragende, van den Landzaat dit andwoord kreeg qiiils congnoisfoyent le Duc pour leur Prince & naturel Seigneur , & que fik le fentoyent efire prifonmer, ou enclos entre fes ennemis, ils vendroyent & engageroyent tout ce qu'ils avoyent d leur pouvoir pour l'en tirer tj delivrer: Mats pour contmuer la guerrc, qui ne fervnit que de deflruire fes pats, &/es voifins, tj d'irriter JDieu coatte lm, qu-ih n'eftoyentpoint deliberez de lui aider n'y de gens, n'y d'ar gent. Dat is: Dat zy den Hertog erkennen voor hunnen Forst en natuurlyken Heere , en zoo zy mogten vernemen dat hy gevangen, of onder zyne vyanden bejloten ware, zy zouden verkoopen en verbinden al wat zy bezaten, om hem te 'behouden en vry te maaken: Maar om eenen oorlog uit te houden, die tot mets diende dan om zyne landen en die van zyne nabuur en te verwoesten, en Gods toorn tegen hem te verwekken, dat zy gansch niet gezind waren hembyteflaan noch met volk, noch met geld. Ln even zoo als karel V. in 'tjaar 1527. buitengewoone onderhanden van 80000 gl. vraagde, hebbes de Staaten zulks geweigerd (33). ; • §.°vn. (32) III. B. bl. 976. , (33) aart van der goes , bl. 50. volg. en o» t jaar ,525. bl. XI. volg. alsmede v,gl.ab aytta ever den tienden penning, by hoynck van papendrecht £'£t £ '^To/'pag' 2*h voes er by ReA va"  io6 VERHANDELING over de J. VIL 't Zou, dunkt my, overbodig zyn meer voorbeelden by te brengen , daar deze voldoende zyn om te bewyzen, dat de Beden, zonder bewilliging dtfr Staaten, van de Graaven niet konden opgeleid worden , en derhalven dat ze ook ftrafloos konden geweigerd worden , 't gene echter niet zoo te verdaan is, als of ze zonder reden geweigerd mogten worden, of dat de Staaten ze ooit naar willekeur zoo maar geweigerd zouden hebben: het tegendeel is uit de gefchiedenisduidlyk, want ook, daar de Beden dienden om in de noodige behoeften van 't Gemeenebest te voorzien, wie zal gelooven, dat de Staaten omtrent het algemeene welzyn zoo achteloos waren, dat zy met voorbyzien van de allerbillykfte redenen om ze te vragen, ooit de Beden geweigerd zouden hebben, dan alleen wegens blykbaar onvermogen om die op te brengen ? Want gelyk n icolaus BuRGUNDius (34) over de Beden handelende zich te recht uitdrukt, onderftandgelden en fchattingen voorden geenzins zoo maar met een onverjchillig recht bevolen , zoo als in fotivereine Koningryken , maar met toeflemming der burgeren, die dit eenige zweemfel van vryheid nog hebben behouden, dat verzogt zvordt het gene by hen, die de noodzaaklykheid in aanmerking nemen, hiet geweigerd kan voorden. De voorbeelden van het afllaan der Beden zyn dan ook zeldzaam, en zyn ze fomtyds geweigerd, zoo was dit altyd wegens armoede : laat ons de Staaten zelve hooren, daar zy ka rel V. de gevraagde be- (34? m Belg. L. ï.  GRAAFLYKE BEDEN &c. io? bede afflaan, en de zaak zal klaar zyn. Als Hy namelyk in 't jaar 1525. door de Gouvernante margaretha eene Bede van jocooo. gulden van de Staaten liet verzoeken, kreeg by dit andwoord , „ Dat zy goede affetlie ende wille „ hadden der Keyzerlyke Majefteit, en myn ge„ nadigfte Vrouwe te believen in de ''voorfz. peti„ tie , alfo de zaak en reedenen wel eischten , „ maar confider eer ende de groote armoede van den „ landen, ende acht er weef'en van de Steeden ter „ caufe van de groote beede zeer ootmoedelyk „ biddende dat myn heer de Commisfaris ( Jero„ nimus van Dorpe) dat myn G. V. ten beften „ wil rapporteeren, ende verfoeien in 't beften te „ neemen, voor deeze tyd 't land van Holland „ fupport eer ende, beloovende wanneer zy negotia„ tie ende welvaard hebbenende wat vermoogen, „ zo zullen zy altyd als goede onderfaten geeven ,, ende contribueeren al dat zy vermoogen zul,, len (35)," desgelyks in 'tjaar 153ï. verzoeken de Staaten den Keizer in Holland te willen komen, praf enteer ende de voor fchreeven armoede te doen blyken (36); ook kon het niet wel anders zyn, of de Steden moesten in de uiterlïe verlegenheid geraaken , nadat de Beden in gewoone en jaarlykfche afvorderingen, en wel zeer zwaare, veranderd waren: waarom men reeds, onder karei* Stoute gemeld vindt, dat eenige Steden, by gebrek van gereed geld, toevlucht moesten nemen tot Verbandbrieven (37): na- der- bl C35 ) Aart van der goes, Regift. op 'tjaar 1525. (36) Aldaar bl. 162. . (3?0 Privilegie van Maria van Bourg, Art. 3.  io8 VERHANDELING over de dérhand zyn de fchulden van Holland dagelyks grooter geworden. Dos waren ze in 'rjaar-1530. reeds aangewasfen tor 500000 ponden (38), en in 't jaar 1555. werden ieder jaar 84500 Gulden aan renten betaald (39), welke redenen zeker billyk genoeg waren, om de Beden of geheel af te ilaan, of maar gedeelteJyk in te willigen; en des niet tegenflaande hebben de Graaven fomwylen hunne macht misbruikende dit recht den Staaten met geweld of bedreigingen ontnomen; dus by voorb. in 't jaar 1550. den 19 Juli bediende zich karel van deze woorden : zo die van Holland daar niet promtelyk en op ftaande voet in confenteerde, zoude hen luyden de haringvangst geinter die eer d voorden (40 ): en vervolgens werd op de klachten der Staaten geen acht meer gegeven ; 't was de zaak van den Graaf te verzoeken, maar der Staaten om aanftonds toe te ftaan, zoo dat men hier 't zeggen van zeker Dichter te recht moge toepasfen : Het bidden der Vorflen is een gezueldig foort van verzoeken -, En de machtige J'meekt als met ontblooten zwaerde. §. VIII. De wyze nu, op welke deze, Beden van de onderzaten gevorderd werd, was niet altyd dezelvde , maar naar omlhndigheid van tyd ver- fchil- f38) Wagenaar, Vad. Hift.V. D. bl. 12. (39) Adriaan van der g o e s, bl. 37—95. en dus in 'c jaar 1559. klagen de Staaten , dat de fchulden' zyn opgeloopen tot 1400,000 Gulden, van 't jaar 1551. 1011559. aldaar, bl. 104. (40) Aart van der goes , op 't jaar 1550. bl. 38.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 109 fchiliende, in de eer/te tyden namelyk, verzogten de Graaven zelve de Beden, en wyi de Vergadenng der Staaten toen nog geene vaste zitting had , begaven zich de Graaven naar de eene or andere plaats van hun Gebied, lieren daar hunne Leenmannen, of'ook de Steden byëen komen , en den Haat van 't Land open leggende vorderden zy onderftanden; want fomtyds hadden de Graaven zich by Verdrag verbonden , dat zy by gelegenheid van eenen oorlog ( wanneer gelyk wy zeiden, de Beden oudtyds gewoonlyk gevraagd werden) zelve in perfoon overdekrygsdienuen met hunne Leenmannen overleg zouden maaken, gelyk men uit eenen Brief van makgaretha in 't jaar 1346. opmaakt, zo zullen wi komen binnen onze Bailluzvfchap van Kennemerland , ende fpreeken met onze wehheboome luden gemeenlyke om de dienst die wy van baar begeeren zullen, echter zou deze Brief van margaretha niet veel.bewyzen, indien uit het gene volgt niet bleek, dat zulks niet eerst onder mabgahetha ingevoerd was, want zy voegt er aanftonds, by gelyke onfe Voorvaders gedaan beboen (41) • ook by den Schryver van de Poume Kegeermg enz. van den Briel wordt een voorbeeld aangehaald, dat w 1 l le m de. Goede by informacie fynre rade op die tyd zyn Steeden ende onderfaten dede comen by hem, ende bad ben om 1000 ponden Hollands, ende zyne onderfaten antwoorden damt te cleen was henluden haar Heer te geeven en wouden hem geeven 10000. ponden enz. Ook als zy fomtyds deze Bede. met zelve » perfoon, maar door hunne Stede, „ hou- (40 Mieris, JJ. d. bl. 7io.  iio VERHANDELING over de houders verzogten, hebben de Staaten méérmalen gevorderd, dat de Graaven de oude wyze van verzoek te doen zouden in acht nemen; waarom ook philips I. in 't jaar 1452. aan de Steden van Holland beloofde, dat hy nooit in zyn afwezen door Minifters de Beden vraagen zoude (42), en maria van Boürgondh heeft ook uitdruklyk vastgeiteld, Indien wy of onfe nacomelingen in toekomende tyden, eenige beeden -■ begeer en zouden willen, dat wy of onze oud/Ie oir als dan gehouden zullen zyn zelve in perfoon te komen (43), 't welk mede overeenkomfïig is met de wetten en keuren van Zeeland, zoo als die van philips de Schoone in 't jaar 1495. overzien zyn: als de Graaf of momboir fchot, beede, of heervaart in Zeeland hebben wil, zo zal hy komen in Zeiand tot wat plaatfe dat hy wil, en aldaar doen vergaderen die Ridderfchap ende Leenmannen , ende zyn begeer en daar voor opd *j 274- 371. 38r. in (dt!iei1?VaJ T °pk'c 'T« '^4- 13. Deceob. en dezelve Ref. 28. Novemb. 15Ö4. wordt gezegd, dat naer  na VERHANDELING over de §■ IX. Of tot het inwilligen der Beden, de gezamenlyke toeltemming van alle de Edelen en Steden vereischt zy, dan of eene weigerende Stad, by de toefiemming der overige, genoodzaakt konde wordfen om die mede op te brengen, is twyfelachtig, vooral in de eerde tyden, ook is deze twyfeling niet ligt weg te nemen , by gebrek van bewysilukken , dit is ondertusfchen zeker, dat er voorbeelden van overeenkomllen voor handen zyn, uit kracht van welke iemand zich verbond om ze op te brengen, indien andere dezelve opbragten, dus met opzicht der Heerlykheid Stavenisfe, werd Heer Jan van Steenvliet verplicht die mede op te brengen: zo wanneer ons of onfe nacomelingen beeden of heerenvaarten tot Cats gegeeven zullen worden, alfo als dat tot. hair toe coujlumelic heeft geweest ( 49), waar willem VI zich beroept op vorige gewoonte. Bovendien is 't ook zeker, dat niet alle Steden of Edelen werden zamengeroepen, waaruit men mag befluiten, dat by toefiemming der zamengeroepene de overige, die niet geroepen waren, mede verplicht werden; dus in Zeeland, wanneer t'eeniger tyd Beden gevraagd moesten worden, werden de Ridders en Leenmannen zamengeroepen ; de Graaf zal doen vergaderen die Ridderfchap en ■ Leeneer ouder gewoonte, dachvaarten, dienende tot bewilliging van eenige petitie by fyn Majefteit gedaan. ofte diergelyke treffelyke fake, worden befchreeven van Z. Majefteit ah Grave van Holland, by den Stadhouder ofte Rade van denzelve. (49) Mieris, IV. D. bl. 88.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 113 Leenmannen , ende zyn begeeren daar voor op doen (50) : weshalven deze dan ook voor de Steden hunne toeltemming gaven. Wat in Holland gebruiklyk zy geweest, wordt eenigzins opgehelderd uit Art. 34. van 't Groot Privilegie van maria, waar zy ter begunltiging der Steden, als een nieuw recht fchynt te hebben ingevoerd: item indien eenige beeden ons, of onfe nakomelingen in toekomende tyd by eenige van den voorfchreeven landen, of peeden van den zeiven geconfenteert ende belieft worden, zo zouden nogtans die andere platte landen, ende fteeden, die in den-' zelve niet geconfenteert nog belieft en hadden, onghehouden en onverbonden zyn ende blyven yet daar in te gelden, contribueeren of betaalen, niet teegenftaande ook dat die meerendeel der voor fchreeven landen en fteeden daar inne geconfenteert ende belieft hadden. Echter heeft dit Privilegie onder de opvolgeren van maria geheel geene uitwerking meer gehad ; en 't is niet bevestigd, maar gansch afgefchaft geworden (51) : want in opzicht der volgende tyden is het zeker, dat om over de Beden te handelen , de Edelen en de zes groote Steden, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amfterdam en Gouda gevvoonlyk werden zamengeroepen , met uitfluiting der kleine fteden en 't platte land, welker plaats de Edelen vervingen, zoo als blykt uit verfcheidene bovenfchriften der Refolutien, by voorb. andere dóch* vaart, ghehouden in den Ha ge den 10. November (50") Keuren van Zeeland. I. H. Art. 46. (51) Groot Placaatb. lil. D. bl. 20. IV. D. bl. 8. 9. 3.5. 38. enz. Idsinga , I. D. bl. 274. P. paulus, Vide van Utrecht. 1. D. bl. 110. vólg. H  ii4 VERHANDELING over de 1523. en compareerden van het platte land en de kleine fteeden de Heer van Schagen - en de groote fteeden (52): van daar vele twisten en klachten, van de kleine lieden ingebragt, dat ze met al te groote belastingen boven andere bezwaard werden, er dikwils byvoegende, dat hun geene gelegenheid gelaten werd hunne bezwaaren in tegenwoordigheid van den Vorst open te leggen , wyl alleen de zes groote Steden werden opgeroepen, en daarom drongen zyfleedsaan, dat men eene nieuwe begrooting behoorde te maaien (53); Ja zelfs als t'eeniger tyd de Gedeputeerden der kleine Steden te Brusfel de Staatsvergaderingen wilden bywoonen, werden zy niet toegelaten (54); uit welk alles genoegzaam bewezen fchynt te zyn, dat de kleine Steden, by de inwilliging der Edelen en groote Seden, verplicht zyn geweest hare quoten op te brengen. Maar wat aangaat de groote Steden, die tot de Landsvergaderingen geroepen werden, 't fchynt dat onder dezelve de meefte ftemmen golden, ten minden in 't jaar 1561. leest men in de Refolutien der Staaten van Holland dit volgende: Naderhand fiende de voorn. Steden van Dort, Haerlem en Amfterdam, elks refpe&ivelyk dat al- le (52) Memoriaal van 1. sandelyn, III. 13. fol. 28. verfo. en fol. 89. (53) Wagen aar, Vaderl. Hi/l. IV. D. bl. 412. V. D. bl. 385 386. (54) Aart van der goes, Regift. op'tjaar 1542. bl. 328. volg. daar van wordt in de Re fol. van 't jaar 1566. 5 Juni gezegd , hoewel de kleine Steden mede litmaten 'zyn van Holland, en zyn nochtans geen litmaten van V Collegie tan de Staaten. verg. 1559. 8. Oftob. bl. 122.  GRAAFLYKE BEDEN &6Y u3 le andere Staaten per fi ft eer den, hebben verklaart dat zy hun zoude conformeer en , als overstemt synde (55). Ook dit verdient te worden aangemerkt, dat aan de ftad Haarlem by wyze van ftraf is opgelegd, dat die van Haarlem altyd gehouden zullen wefen,fo ivanneer twee van de groote Steden van Holland confenteeren die begeerte , die myn ghenadigen Heren Graven van Holland ende haar Ghenade van nu voortaan fullen doen begeer en, dat zy als dan de derde weefen zullen in ** confenteeren , fonder eenige weygering (56), en dat de meefte ftemmen gegolden hebben, bevestigen ook de woorden der^Gedepnteerden van Amfterdam 17. Novemb. 1565. die , daar er in de Vergadering over de jaarwedde van adrianus juniüs als Hiftoriefchryver gehandeld werd, verklaarden, dat zy tn deeze benaauwde tyd geen last hadden in deze fake yet te co?ifentecren oft 't land daar mede te belaften, ende indien de andere litmaten yet verjionden deeze aangaande te confenteeren, dat fy daar inne niet ver/londen vervangen (dat ïs,overftemd) ofte ook gehouden te zyn, gemerkt dit eek gratieuse faak was, daar geen overftemming mochte vallen (57): daar uit moet men vast Hellen, dat men in gratieufe zaken op eene andere wyze de ftemmen in aanmerking nam, dan in zaken die 't gemeene welzyn betroffen. (5.0 Re fol. van Holl. 1561. bl. 60. (56) Lams, Handv. van Kennemerl. bl. 76. (57J Refol. van Holl. ,7. Novemb. 1565. bl. 49. H 2  n6 VERHANDELING over de §• X. : Maar als de inwilliging der Staaten verkregen was, ftond het aan den Graaf, alles verder öft te voeren, wat de onder/landen aanging, en fchynt de toeftemming der Staaten verder niet vereischt te zyn; weshalven hy de quoten der fteden en dorpen bepaalde, die verhoogde of verminderde, of ook aan fommige vrydom verleende; zoo leest men , dat k a r e l van Bourgondie de Beden invorderde, volgens begrooting van hem gemaakt ( 58 ) ; deze begrooting . gefchiedde gewoonlyk door Commisfarisfen van den Graaf: dus leest men in 't Placaat van karel V. van li jaar 1515. den 6. Julii, van Commisjarïsfen die van onfen weegen geordonneert hebben geweest om hen te informeer en van de ftaat, faculteit, en geleegenbeid van de dorpen en fteeden om daar na te reguleer en de nieuwe fchiltalcn of verponding (59). Van hier Ook, dat indien het geld, op den bepaalden tyd, van de fteden of dorpen niet ter Schatkist of tot den Rentmeefter gebragt werd, dat de Graaf tegen de onwillige exfecutie befloot (60), en dus hebben de Staaten meermalen karel V. verzogt, dathy 't Hof van Holland CsO Slïngeland, Staatk. Gefchriftcn. I.D.bl. 19. (59) Groot Placaatb. II. D. bl. 2047. Voeg er by aart van der goes', bl. 36"r. volg. Wagenaar, P'aderl. Hifi. IV. D. bl. 20. 412. V. D. bl. 250. volg. Een voorbeeld van zulke quotiiatie vindt■ men by velius Chron. van Hoorn- bl. 84. aanm. 112. en bl. 189. Miekis, IV. D. bl. 205. Rosa, Mentor. I. fol. 16. (60) Wagen aar, III. D. bl. 480. IV. D. bl. 20. Mieris, IV. D. bl. 706. 8io. 834. 847. 950. enz.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 117 land wilde gelasten, hen, die voorgaven dat ze van de Beden vry waren, tot opbrenging der onderflandgelden te noodzaken ; 't gene hun ook dikwils is toegellaan (ói). Edoch daar er den Staaten zeer veel aangelegen was, hoe de Beden werden opgebragt, zoo kan men ligt begrypen, dat in deze zaken den Staaten veel over - of toegelaten geweest is. S- XI. Er is nog overig, dat wy zien, op hoedanige wyzen de ingewilligde Beden doorgaans werden ingezameld: en zeggen de Staaten, dat er oudtyds vierderlei wyzen van gadering in gebruik zyn geweest , by de fchiltalen , by den impost, by 't morgengeld, en by den tienden penning (62) : laat ons van ieder kortlyk fpreken. De eerfte wys, namelyk by de Schiltalen, had plaats, wanneer de gadering gefchiedde volgens zekere oude verdeeling der fteden en dorpen , gefchikt naar den rykdom en vermogens der gefchatte ingezetenen , van hier Schiltalen genoemd van het getal der Schilden, zynde eene foort van gemunt geld (63): en deze fchatting komt over een met die, welke in andere landen fcutagium genoemd werd, (offchildgeld), 't gene bevestigd wordt uit eene plaats van matthaeus westmonasteriensis, waar men deze woor- (61 ) Adr. v. d. goes, Regist. op 'c jaar 1545. bl. 48. 50- 59- 62: 5 . f62) Regist. van adr. van der goes, op 't jaar 1552. Có"3) Wagenaar, Vaderl. Hifl. V. D. bl. 407. H3  n8 VERHANDELING over de woorden vindt: in dien zelvden tyd wordt ook het fchildgcld (fcutagium) ingevorderd; er wordt toegeftaan ten behoeve van den Koning, namelyk van elk fchild twintig folidi (64): uit welke woorden met een de reden van benaming duidelyk blykt; voords worden Schiltalen en Verponding onverfchillig door eikanderen gebruikt, en dat deze geene verfcheidene foorten van fchatting geweest zyn, blykt uit het Placaat van 6, Juli 1515. (65), als mede uit de Refolutien der Staaten van 5. Septemb. 1530. 8. Ocfob. 1550. en 5. Febr. 1558. 16. April 1558. geduurende dat een nieuwe Verponding of Schiltaale gemaakt zal zyn ; en uit dit gezegde blykt, dat deze fchatting van Verponding niet verward moet worden met die, welke wy weten dat in onze dagen, onder die zelvde benaming, alleen van onroerende goederen geheven wordt (66), iets dat maar in laater tyd is ingevoerd, Gelyk nu de oorfprong van alle fchattingen zeer duider is, zoo is 't mede zeer moeilyk te bepaalen, in welken tyd deze fchatting 't eerst in gebruik zy geraakt; de Schryver der Vaderlandfche Hidorie ( 67 ) brengt de oudde taxatie, die gemeenlyk de quohieren van Verpondingen heeren , tot het jaar 1448 ; dat echter reeds voor dien tyd de Schiltaalen of Verpondingen hebben plaats gehad, bewyst men uit matth. van der houve, die eene lyst te borde brengt van alle de deden, dorpen (64) In hendrik III. op 'tjaar 1241. (65) Groot Placaatb. II. D. bl. 2048. (66) Re fol. der Staaten van Holl. 21. 26. 27. Tunii '550- (67) IV. D. bi. 20, '  GRAAFLYKE BEDEN &c. ii(> pen enz. welke die reeds in 't jaar 1436. opbragten (68). ik zou niet durven verzekeren, dat er eene oudere verdeeling en taxatie by Schilta* len voor handen is. In volgende tyden zyn de Graaven zeer dikwils genoodzaakt geweest eenen nieuwen omflag te maaken, van wegen de geduurige twisten en klachten, die uit de taxatiën ontftonden (69 ). Doch om te beter te verflaan het meermalen voorkomende formulier, onder de Schiltaalen liggen, buyten de Schiltaalen liggen, moet men in aanmerking nemen, dat deze gadering by de Schiltalen, niet door gansch Holland plaats had (70), 't zy dat in eenige fteden en dorpen eene andere wyze van inzameling gebruiklyk was, 't zy nadien vele plaatzen in bezit van Edelen waren, die in hunne voorvaderlyke goederen vrydom van belastingen genoten; van welke nochtans vele op verfcheiderlei wyzen allengs aan deze fchatting onderhevig gemaakt zyn (71). §. XII. De tweede wys om de Beden te gaderen was door (68 ) Handvest Cbronyk,. IV. II. bl. 95. volg. C69 ) Wagenaar, IV. D bl. 20 Commelyn, Befchr. van Amflerdam bl. 925. Vklius, aangeh.pl. bl. 189. Brand, Hifi. van Enckbuyzen.'b\. 59. 62. 99. lol. Groot Placaatb. IV. D bl. 6 (70) Re fol. der Staaten van Holland, l<5. April 1550. 15. Novemb. 15. Decemb. 1555. 5. Maart 1560. 22. Auguft. 1556. enz. m. van der houve, aaugeh. pl.bl, 62. volg. (71) Re fol. der Staaten van Holl. 22. Auguft. 1556. 19. Maart, 2. April 1558. enz. H 4  120 VERHANDELING over de door Jccyfin: 't woord zelf, accys (accifa,) fchynt af te komen van abfcindere of excidere, d. i■ ajjnyden, of uit fade»; waarom huber de fchatting van ^ befchryft als geringe tollen, als of men zeide uytfnecdfels van 't lichaam der wpfitten (72); zy is zekere fomme gelds, die betaald wordt van eet - en drinkbare waaren en anderei dingen, die gefleten of verbruikt worden, t Gebruik dezer fchatting is zeer oud. en is reeds in de XlVde eeuw in deze landen bekend geworuen; de Graaven namelyk , die in die eeuw dikwils gebrek aan gereed geld hadden , itonden roe, dat de fteden van de waaren, die verkocht werden, eenen geringen penning afvorderden, ten einde zy met minder bezwaarde Beden der Graaven konden toeftaan, en te gemak Jyker opbrengen; of ook om hare fchulden, dikwils voor den Vorst gemaakt, te eerder te betaalen ; of eindelyk om aan de noodige behoeften der fteden te gemoet te komen : waarom velius, m de Cbronyk van Ho,rn zegt, eensdeels om daar deur te vervallen het aandeel, dat de/lad in de gemeenelands middelen bet aaien moest, eensdeels ook om de dyken en keyen van de ftad deur de penningen daar van komende te repareer en , zynde bet zelve om beide deeze zaaken meer als nodig, als men het gemeenebest deur de renten, die men jaarlyks daar toe moest opneemen, niet wilde in den grond helpen (73); dus in 'tjaar 1413. is aan Alkmaar het recht om accyfen te vorderen van willem van Beieren toegeftaan, om daar C'3) fi^"*'iR*^Si&tr®'M, B. II. H. 43„ n. 4,  GRAAFLYKE BEDEN ëcc. mt tfear uit hunne fchulden te betaalen (74), in 't jaar 1411. gaf die zelfde Graaf aan die van Haarlem het recht om buiten de Had accyfen te vorderen ,. overmits dat zy dat voorf. geld ordineeren, Jetten, en ons betaalen moeten uyt excyfen enz. (75). Doch het oudfte voorbeeld van accyfen fchynt voor te komen in eenen Brief van Graaf wille m III. aan die van Ziriczee , 28. Auguftus 1305 ; in welken hun de macht vergund wordt om accyfen op te leggen, en die te vermeerderen of te verminderen naar goedvinden (76); in den eerften tyd echter was dit geene geduurzame lchatting, want het recht van accyfen werd in 't jaar 1317. aan de ftad Schiedam alleen vergund tot onfen wederfeggen (77), en uit de aangehaalde plaatzen blykt, dat de Graaven zich zeer dikwils de macht voorbehielden, om ze weer af te fchafï'en , en van daar ook , dat ze zonder 's Vorften bevel of toelaatmg van de burgeren niet konden gevorderd worden; en als de fteden dit fomwylen niet in acht namen, en op hunnen eigen naam van de burgeren accyfen vorderden ging k a r e l V. dit misbruik der fteden en dorpen zeer fterk te keer, en verbood in'tjaar 154^ dat gene fteden of dorpen eenige excyfen en zullen mogen op ft ellen hogen ofte lagen, op wyn, bier koorn, turf, visch, ofte andere waaren, koopman- fchap' C74) Mieris, IV. D. bl. 239. 681. verg. bl. 232, (75) Aldaar, IV. D. bl. 187. IiPdAl 6Ï'l.4%t5' V0£S " bl' (77) bl. 191. 714.  122 VERHANDELING over de fchappen ende goederen , hoedanig die ook zyn, dan by o&roy ofte expresje confenten van ons(7ti). Begeert iemand meer van deze fchatting te weten, die vergelyke den Heer h. nolthenius in Disfertat. de jure circa Accifas, of Verhandeling over 't recht omtrent de Accyfen, en p. paulüs, Verklaring der Unie van Utrecht. I. D. over Art. V. bl. 207—218. en bl. 222. volg. §. XIII. Van den zelvden tyd omtrent is de fchatting hy het morgengeld, of die van de bezitteren der landeryen werd gevorderd, van welke philippus de leidis reeds gewag maakt: voorheen, zegt hy , geduurende de oneenigheid tusfchen den Utrechtfchen Bisfchop en mynen Heere, den Graaf van Holland, hebben de onderdanen van den Graaf vele verongelykingen van den Stichtenaar moeten lyden, omdat het volk onder eikanderen verdeeld was, 't welk dan ligtelyk verwoefting te wachten heeft en dewyl de oude raadsluiden van den Graaf toen hadden uitgedacht, dat men de flede Woerden zou verfterken, om dus den gemaklyken toegang den vyanden af te fluiten, werd er een middel uitgevonden , dat alle die bezittingen in Rhynland hadden, van ieder en akker eenen penning zouden opbrengen, 't welk in 't Duitsch een morgenpenninck genaamd wordt (79): waar uit blykt, dat deze fchatting geheel verichilde van die wy in 't vorige Hoofddeel zagen; want die behoorde tot de inkomften der Graaven uit (78) Groot Placaatb. II. D. bl. 1051. 2047. (79 3 De Cura Rcipublica. Cafu LXX1Ü. p. 245. volg.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 123 uit de landen zyner cynsfchuldigen, en werd het jaarlyksch fchot of cyns genaamd; maar deze was eene buitengewoone fchatting, en werd van alle de onderzaten [dus ook van vryen] gevorderd; want van deze fpreekt willem V. in 't jaar 1355. aldus: alfoe verre alst Ridderen, Knapen, ende Steden, ende ghemeente ghemeenliken geven ( 80), en van die als van buitengewoone belasting werd Dordrecht vrygelaten (81 ): en dat dit eene buitengewoone was, leeren ook zeer vele Brieven, in welke zy of tot zekere bepaalde zaak, of maar voor zekeren tyd werd toegedaan, en in welke de Graaven ook verklaaren , dat ze uit goedwillige gunst is opgebragt (82); want er was toen nog geene algemeene belasting door gansch Holland, zoo als in laateren tyd is ingevoerd (80; ook werd deze fchatting niet opgebragt eeniglyk om de Beden der Graaven te voldoen; dikwils lieten de Graaven den Heemraaden toe , dat zy in hunne diftricten eenen zekeren penning van de landeryen mogten heffen ( 84). §. XIV. Eindelyk de vierde wys om de Beden te voldoen was de tiende Penning; waar over de Verhandeling van viGLius ab aytta zuichem 1 u s over den tienden penning kan worden na- ge- (80) Van de wall, Handv. van Dordr. bl. 254. (81 ) Aldaar, bl. 326. 335. (82) Mieris , II. D. bl. 332. 559. 535. 602. III. D. bl. 397. 450. 473. 716. IV. D. bl. 9.33.77.79.484. (83) Wagenaar, Faderh Hifi. V. D. bl. 275. p. paulus, aangeh. pl. bl. 219. volg. (84} Mieris, IV. D. bl. 278. 484. III. D. bl.649.  '124 VERHANDELING over de gezien (35); '} zy genoeg hier aan te merken, dat deze wys jonger is dan de overige, en voor de tyden van ka rel V., in deze landen, niet voorkomt, maar onder zyne regeering, als een buitengewoon hulpmiddel, in een geval van de hooglle noodzaaklykheid 't eerst gebruikt is. Nameiyk, wanneer in 't jaar 1542. de Hertog van Kleve door Maarten van Rosfem alle de plaatzen van Braband op de wreedfte wys verwoestte, en de Koning van Frankryk niets beter dreigde, heeft de Gouvernante, in de uiterfte verlegenheid gebragt, de Staaten die te Brusfel vergaderd waren, van dit gevaar kennis gegeven, met verklaaring, dat er om dien ftorm af te wenden buitengewoone onderftanden noodig waren, zynde de gewoone en reeds toegeftaane Beden tot andere gebruiken hefteed, zoo dat men tot buitengewoone toevlucht moest nemen; derhalven ftelde zy den Staaten drie wyzen voor, om genoegzaam geld te bekomen; de eerfte was, dat de honderdfte penning van alle uitgaande koopwaaren zou betaald worden, de tweede, dat de tiende penning van onroerende goederen zou betaald werden, en de derde, dat de Kooplieden ook een tiende van hunne winften zouden betaalen : deze wyzen waren den Staaten niet zeer tot genoegen; maar er was gevaar in 't nemen van uitftel, en zy gaven hunne toeftemming, hoewel fchoorvoetende; want zy waren bekommerd, dat op die wyze de rykdom der ingezetenen te duidlyk blykbaar, en er dus geduurig grootere vorderingen gedaan zouden worden: ook was die vrees der Staaten niet ydel, C8S) By HOYNCK VAN PAPENDRECIIT , Anah Belg. ii. d.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 125 ydel, en de gefchiedenis der opgevolgde beroerten heeft maar al te zeer bewezen, hoe rampzalig die vordering van den tienden penning geweest zy, want hoewel de Staaten den eisch van den tienden penning toeftaande, te gelyk voorzichtig verkregen hadden, dat de reekeningen van ontvang altyd verborgen moeiten blyven, zoo wisten toch de Minifters van den Keizer in 't jaar 1545. door 't zamenroepen van eenige Rentmeefteren gemaklyk middel om dezelve na te zien, en van den ftaat des lands naauwkeurige kennis te verkrygen (86), en zoo werd onder de gewoone wyzen om onderftanden op te brengen allengs de tiende penning mede in gebruik gebragt, gelyk de Staaten in 'tjaar 1553. deze wys.zelve voorftelden, om de gedaane Beden voor een gedeelte te voldoen ( 87 ). En dus zal ik van deze fchatting niets meer by voegen; want op hoe harde wyze de geheele gedaante der fchattingen onder den laatften Graaf philips III. misvormd zy, leert ons de ge-' fchiedenis op elke bladzyde. §• XV. Deze vier wyzen van het opbrengen der Beden werden onverfchillig door eikanderen gebruikt , zoo dat als eene niet voldoende was , men de andere mede te baat nam : dus leest men van Beden die betaald werden deels uit Schiltalen y deels uit Accyfen, deels uit Morgengel- (86) Wagenar, Vadert. Hifi. V. D. bl. 2X7. (87) Verg. ook de Refol. der St. van HoU. van 't l'aar 1561. bl. 80. 1562. bl. 1. 3.  i2Ö VERHANDELING over de gelden (88), gelyk ook van andere, deels uit den tienden Penning, uit Schiltalen en uit Morgengeld (89). Doch er zyn bovendien fomtyds nog andere buitengewoone wyzen te baat genomen, \ zv om daar uit de ganfche Bede te voldoen 't zy om te vervullen, 't gene door de gewoone wyzen niet had kunnen gegaderd worden, waar toe men brengen moet het haerfledegeld, welk naderhand Schoor/leengeld genoemd is (90): de fchatting op de huizen en landeryen, gewoonlyk Verponding (91 ) , Hooft geld of Familiegeld (92) , Pondgeld (93), Ray ter geld (94), en ontelbaar meer andere fchattingen, die allengs ingevoerd, en te langwyhg zou zyn alle op te noemen. i'ivi Wat aangaat de Kamers van Reekeningen, die allengs in deze landen zyn ingefteld, is er no°overig, dat wy van deze ook iets melden. " In 't vorig Hoofdd. hebben wy reeds iets gezegd van de Rentmeefteren; en van de wyze op wel- (88) Wagenaar, aldaar. ( 89) V. D. bl. 385. Tv(9n\,MlERIS\,IV' D' bl> S53- 356. Wagenaar, IV. D. bl. 55. en V. D. bl. 138. 375. 0?' ?, Groot Placaatb- II. D. bl. 2047. Wagenaar, V. D. bl. 12. enz. (92) De riem er, Befcbr. taf 's £bge. III. D. bl. 322. Mieris, IV. D. bl. 899. Wagenaar, V. D. bl. 391. (S>3) Van de wall , Handv. van Dordr. bl. Groot Placaatb. III b!. 14. (90") a. van loon, Aloude Regeeringswys. V. D. bl. 644. VOlg. HOYNCK VAN PAPENDR8CHT, deca- meris rationum per Duces Burgund. in Belgio ereftis. bl. 2.1. Anal. T. II. (97) Van de wall, Handv. van Dordt: bJ. 567. tante. 17.  123 VERHANDELING over de had (98): dat Hof werd genaamd k tribunalda jufuce & des comptes ( de rechtbank van juftnie en der reekeningen}, de reekeningen zeive werden doorgaans gedaan voor Gedelegeerden van Rysiel, die zich ten dien einde naar Holland begaven, 't zy naar den Haag, 't zy naar eene andere plaats; dus zyn de reekeningen fomtyds te Leiden opgenomen; ceprefent compte fait '& c.^s a la Leyde en Hollande le IX. jour de Janvier ran MCCCCXXXII1. par maiftre Berthelemy a la Truye Thierry Bourduillone & moy P. de la Tanerie ( 99), dat is, deze tegenwoordige reekening gedaan en gefloten te Leiden in Holland, den 9. dag van Januari 1433. by Mee/Ier Berthelomeus van Truye, Thierry Bourduillone, enmy P. -van Tanerie, welke de Gedeputeerden waren van 't Hof_van Rysfel: echter heeft dezelvde philips in 'tjaar 1446. in 's Gravenhage eene-7/e (5) Regifl. van Holl. 1560. bl. 91. Deze Raad van Finantie maakte in 's Konings naam de taxatiën op, en verhoogde of verminderde die. (6 x De riem er, Befchr. van 's Hage. I. D. bl. 119. Tegenw. Staat van Holland. IV. D. bl. J97. Groot Pis* saatb. IV. D. bl. 778.  GRAAFLYKE BEDEN ckcl i3I Julii 1559. bl. 84. de Staaten hebben gerefolveeri en verklaard, dat de voorfz. Ontvanger van'tGemeene Land zal mogen doen befchryven alle Dachvaerden die willigh by den Staaten geleyt voerden, ah mede omme te hoor en de Gemeenelands Rekening en diergelyken, 't welk breeder verklaard wordt in de Registers van 17. Junie 1561. bl. 42. is gherefolveert dat den Advocaat en Qntfanger van de voorn. Staaten zal tot allen tyden doen befchryven voorn. Staten- in alle lopende Saken, Procesfe, of andere dier gelyk» gflngaande die occurreeren zullen, welke mindere Vergaderingen niets gemeens hadden met de algemeene Dagvaarten, die befchreven werden,-om over de algemeene za* ken te handelen; want die liet dé Graaf beleg* gen; dus in de Reg. der St. van Holl. 28. No» vemb. 1564. daar gezegd wordt, dat naer ouder gewoonte generaale Dachvaarclen, dienende tot bewilliging van eenige Petitie by -fyn Majefteit gedaan, ofte diergelyke trcffelyke Saken, worden. befchreevcn van Syne Majefteit als Gfave van Holland by den Stadhouder ofte Raden van denzei ve. Deze, onderftanden verfchillen .grootlyks van de Beden der Graaven, want hoewel de namen dikwils vermengd worden , zoo dat Beedeg, Subven tien , Petitiën, Precariegelden, Ze t tin ge, Omflag en Belafting door eikanderen gebruikt worden , zoo heeten echter by uitftek Omflag of Gemeenelands -Omflag die onderilandgelden, welke, van de Staaten wordende uitgefchreven, dienden om daar uit hunne eigen fchulden of renten te betaalen, of ook de reiskosten tot de grootere Dagvaarten, de jaarwedden van den Advokaat en der overige Ambtenaren , om den Stadhouderen gefchenken te doen, of nieuwe privilegiën en andere dier1 2 ge-  Ï3& VERHANDELING over de gelyke gunden te krygen (7) ■ uit welk alles blykt, dat deze onderllanden voor eigene zaken met de Beden niets gemeen hadden: van daar ook, dat de Graaven omtrent dezelve geen recht hadden, maar alles volgens last der Staaten befteld werd. Zoo was ook de Ontvanger van de Gemeenelands ■ Omflag onderfcheiden van de Ontvangers van de Beeden; dien fielden de Staaten aan, maar dezen de Graaven; waar uit nu ook biykbaar is, hoe zy, die van de Beden vry waren, echter niet v^r jvaren van dezen Omflag; en van daar,, dat dé Staaten zelve daarvan vrydom gunden by alkemade, Belbhryv. van den Briel. II. ü. bl. 104. Deze onderfcheiding tusfchen de Finantien van den Vorst en de byzondere Finantien der Staaten wordt van den Heer van de wall uitvoeriger bewezen (8). VIERDE HOOFDDEEL. Over den Alouden Vrydom van den Holland[eken Adel ten aanzien der Beden. % £ ]["let fiuk betreffende de Beden, als mede wie verplicht waren dezelve op te brengen, dus verre (") Registers van aart van der goes, bl. 136. 137- -tS. 216. 226. 302. 335. (8) Privilegiën van Dordr. bl. 842.aanm.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 133 re afgehandeld, is er nog overig, in dit Hoofddeel te zien, wie van deze belasting vry waren. Men kan deze voegzaam in twee clasfenoïhoofdfoorten verdeelen: zoo als zy dien vrydom oorfpronklyk bezaten, of zoo als zy dien verkregen hebben uit loutere gunst der Vorften. Tot de eerfte breng ik allen, die door luister van geboorte uitmuntende, altyd eene vrye en geruste bezitting hunner goederen genoten hadden, onder welke dan begrepen worden alle Vry geborenen, 't zy ze Edelen waren , 't zy Vrygeborenen eenvoudig zoo genaamd, alsmede de Geestelyken; tot de andere clasfe breng ik de Steden, Dorpen, Collegien, of ook eenige byzondere perfoonen, die door Privilegiën der Graaven uitdruklyk waren vryverklaard. Doch om van dezen vrydom in gefchikte orde te handelen, fchynt het niet ondienftig 't een en ander van den ftaat en rechten der Vrygeborenen, dat is, der Edelen en Welgeborenen, vooraf aan te merken. §. II. By de Germanen en de verfcheidene van hun afftammende volken was de Hoofdverdeeling der perfoonen, dat ze namelyk waren Vrygeborenen of Vry en, of dat ze Slaaven of Dienstluiden waren. Vrygeborenen werden in 't gemeen alle genoemd, die noch zelve, noch hunne voorouders ooit aan het byzonder eigendom van anderen waren onderworpen geweest, en die door geen laag handwerk, noch door een ongelyk huwelyk, of diergelyke oorzaken den luifter van hun geflacht bennet" hadden : alle deze, zoo men op de afI 3 komst  .134 VERHANDELING over de komst en geboorte ziet, waren onder en aan elkanderen volkomen gelyk; maar ziet men op de waerdigheid en macht, dan waren ze zeer verfchillende; waar van daan het onderfcheid, dat eenige Vrygeborenen en Edelen, andere Vrygeborenen, en nochtans geene Edelen waren. Tot de Edelen werden in de eerfte tyden gerekend alle zulke Vrygeborenen, die groote goederen bezaten, welke niet onderworpen waren aan de Rechtsdwang van iemand anders; want, zoo als eccard te recht aanmerkt, jut, Ot, At beteekende oudtyds eene bezitting • en daar van is het, zegt hy, dat Othelman, of naar onze uitfpraak Edelman, welk ivoord eigenlyk een man van bezittingen (posfesftonarius) , of een gegoed man, eenen bezitter, beteekent, tot een eernaam van eenen Vrygeborenen en Edelen is overgebragt, en dat Adel by ons den ftaat van een Vrygeborenen, of Edelheid beteekent (9); van hier by gregorius van tours: zy waren vrygeborenen, en bezittende hunne eigene goederen (10), dat is, zy waren Edelen; en daar uit fchynt te blyken, dat de benaming van Vrygeborenen betreklyk is tot den oorfprong of geboorte, maar dat de grondflag van den Adeldom by de Ouden gezogt moet worden in de goederen, en de bezitting van vry eigen goed, en dat de titel van Edelen toen alleen aan grootere Vryheeren toekwam en gegeven werd, met uitfluiting van andere Vrygeborenen. En dat zulke Vryheeren oudtyds zeer uitgeftrekte gronden of landeryen mee volkomen recht van eigendom bezeten C9) dd Legem Salicam. pag. 34. £ 10) Lib. UI. 4e Miraculn S. Martini. Cap. 33,  GRAAFLYKE BEDEN &c 135 ren hebben, daar aan kan niemand twyfelen, die alleen in aanmerking neemt zoo vele goederen, aan de Kerken voornameiyk en Kloofteren gefchonken , zoo vele verknopingen , afitanden, en verwisfelingen van goederen, waar van'men overal in de Charterboeken menigvuldige voorbeelden aantreft. Deze Vryheeren nu, die wegens hunne al te groote macht, en fomtyds niet zonder reden, by de Keizers en Koningen verdacht waren, werden altyd als door een naauweren band van getrouwheid aan dezelve verbonden, en met dat oogmerk ook met zeer vele beneficiën (naderhand Leenen genaamd) begiftigd: Maar in de oudfietyden was dit zoodaniger vjys met de macht der Opperheeren verbenden, dat wanneer zy wilden, zy eenig goed tot een leen gegeven weder konden afnemen, doch vervolgens is het daar toe gekomen , dat het alleen voor een jaar vastigheid had, voerds dat het, mids hy getrouw bleef, voor den leeftyd verlengd werd, en daar dan nog zulk goed door recht van opvolging den zonen niet toekwam, zoo ismen eindelyk verder gegaan, zoo dat het mede op de zonen gekomen is ( 11 ); namelyk het fcheen dan hard en haatlyk, dat de kinderen van de gunstbetooningen, aan den Vader bewezen, beroofd werden, hoewel de Koningen en Keizers fomtyds meer uit noodzaak dan uit vryen wil deze opvolging in de leengoederen vergunden. Uit de familien nu van zulke Vryheeren werden Hertogen , Graaven en andere voorname Bedienden van 't Hof en Ambtenaars van 't Ryk verkozen (11) Feudorum. Lib. I. Tit. i. 1 4  136 VERHANDELING over de zen (12), en hun daarom in plaats van jaarwedden uirgeftrekte landgoederen gefchonken De rechten nu, die deze Vryheeren op hunne ahodiale goederen uitoefenden, waren zeergroot want zy oefenden als een eigendom zoo wel dè Uvile als Crimineele Jurisdictie op dezelve en daarvan is het, dat in die begiftigingen der Koningen hun ook de jurisdictie of rechts oefening, als met den eigendom verbonden , toegedaan werd j en mets komt menigvuldiger voor dan dit formulier, zonder eenigen toegang van rechters; of ook, met vrye en volzekere macht om dat tefchenken, te verkoopen, en daar mede te doen wat hy zal willen, zonder belet van iemand ( 13 ); en ook van daar, dat zulken noch aan de Jurisdictie van Hertogen, noch aan die van Graaven onderworpen waren, en dat ze niemand dan den Keizer of de Koningen boven zich erkenden, wien zy onmiddelyk onderworpen waren, en hunne verfchiJlen alleen voor dezelve beilist werden (14), §- III. Ook waren de rechten dezer Vryheeren niet gering omtrent zaken die 't ganfche Ryk betroffen , want alleen de Hertogen, Graaven, Bisfchoppen, en de overige Vryheeren of Baronnen hadden t recht de Ryksvergaderingen by tewoo- nen, OO QOND u kg , in Disfertat. an Nobilit et Venter » v_ap. 2. C H) CapituUre Carol: M. anni 812. Cap. 2,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 137 nen, en daar over de gewichtigfte Rykszaken te Hemmen (15). Zy ook waren als Ryksvorften verplicht by 't ontltaan van eenen oorlog het zwaerd aan te gorden, en voor de gemeene zaak met hunne Leenmannen tegen den vyand op te trekken. 't ls daarom niet te verwonderen, dat wy deze aanzienlyke Vryheeren den perfoon des Konings fteeds zien verzeilen, en dat ze hem in zaken van 't grootfte belang met raad en hulp byftonden; van daar zoo vele Charters, die van hun gezegeld , zoo vele verbonden die van hun bevestigd zyn, en wel niet flegts als getuigen, maar zelfs als waarborgen : 't is deswegens ook geen wonder , dat zy met hooge eertitelen vereerd, en van daar genoemd werden, de voornaamfte, de machtigfte, groote perfonagien, eerfte van 't Ryk (optimates , potentiores, major es perfonae , meliores regni). Zie du cange op deze woorden. Ja fomtyds werden zy van de Koningen zelve Luislerryke Broeders genaamd (Magmfici Fratres), by marcülfüs, Append. Cap. 30. Ook kwam aan geene andere, dan deze Vryheeren , van welke wy dus ver handelden, de titel van Edel (Nobilis') toe; tot dat ook andere Vrygeborenen van mindere waardigheid dezen titel begonnen te voeren (16), waar door vervolgens het onderfcheid ontftond tusfchen den Hoogen Adel, dezer Vryheeren namelyk, en den Nederen Adel, die onder deze Hoog Adelyke Heeren, en op der zel- (15) Baluzius, in prafat. ad Capitul. §. 7. (16 ) Zie den Beroemden pestel, in Commentar. dt Rep. Bat. Cap. V. §. 71. en kluit, in Primis Lineiu pag. 131. I 5  133 VERHANDELING OVER DE zeiver Grondbeerlykbeden ontdaan is, en welke naderhand den Ridderftand begon uit te maken. §• IV. Tot dezen hoogeren rang van Vryheeren moeten gereekend worden alle die Hertogen, Graaven, Bisfcboppen, en verdere Ryksbedienden der Frankifche Koningen in deze gewesten, die oudtyds zeer talryk waren , eer de Graaffchappen nog waren zamengevoegd. Zoodanigen waren de Hertogen van Friesland, de Graaven van Betuwe, Hameland, Teisterband, en de Utrechtfche Bisfchoppen ; zoodanig een was serulf u s, de vader van Graaf dirk I., die daarom in eenen Brief van Koning ar nul f in 't jaar 889. by mieris, I. D. bi. 27. de getrouwe genoemd wordt (*), met welken titel toen ter tyd alleen die Vryheeren vereerd werden; en zoo Wordt de Graaf van Holland undruklvk nobilis of Edel genoemd, in een Charter by mieris, 11. D. bl. 91. Als zoodanige ook "ftonden zy dikwils als getuigen over de Gift - en andere brieven der Keizeren; zoo was dirk I. tegenwoordig, en ftond over 't verdrag van Bonn tusfchen de twee Koningen kar el den Eenvoudigen, en Hendrik den Vogelaar, in'tjaar92i.(i7X**). En (*) [Deze Gerulfus wordt by de Holl, Schryvers thans vry algemeen gehouden voorden Vader van Graaf dirk, den Eeriten zoogenoemden Graaf van Holland.] (17) Mie ris, I. D. bl. 23. 30. (**) C Dit ftuk is naderhand meer opzetlyk behandeld door den Wel Edl. Heer johan geonovius, Disf. Jur. Publ. fiftens. Genera/ia quaedam de Origine iYobilita.'is Eurotaeae & Sigillornm RobUium, Leid. 1789. of, Eent'  GRAAFLYKE BEDEN &c. 139 En hiervan zoo vele Oproepingen ofOpontbod der Graaven ten Keizerlyken Hove, blykens het zeer gewoone formuiier in de Charters voorkomende , zoo 't gebeurde, dat ik of de zvaare Heer van Holland tot bet Hof van den Keizer vaar en tnogte (18). Als zoodanige ook oefenden de Graaven in hunne Landen de Rechrsoefening op hunnen eigen naam ; welke Rechtsoefening deswegens moet onderfcheiden worden van die, welke de Graaven te voren als Ambtenaars van 'c Ryk of't hooge Opperbellier, uitoefenden. Ook waren er by ons, behalven den Graaf, nog andere VryheereD , of bezitters van zeer groote allodiale goederen , buiten het Graaffchap gelegen, gelyk da Heeren van Altena en andere, doch welke Vryheeren (offchoon zy reeds in de oudlte tyden hunne allodiale goederen en erflanden genoegzaam met een onafhanglyk gebied bezaten) , wanneer men met eenen oorlog bedreigd werd, of er raadplegingen over 't algemeene belang gehouden werden, zich het gezag der Hertogen en Graaven niet onttrokken, zoo als KOPPirjs te recht aanmerkt, de infigni different ia inter Comités fcf Nobiles immediatos, pag. 9. zoo ecbter, voegt hy er by, dat zy geenzins aan der zeiver Jurisdictie, maar onmiddelyk alleen aan de Keizer en onderworpen waren; en van daar is het, dat, hoewel er naderhand vele Heerlykheden voorkomen, die uit den boezem der Eenige Byzonderbeden over den Oorfprong van den Adel in Europa , en derzeher Zegelen. Welke Verhandeling er hoope is, om in 't vervolg den NecerL Lezer ook mede te deelen.] (18) Mieris, L D. bL 158. 22;. 231. enz.  Ï4o VERHANDELING over de ierf?rafV.T T H°i]and ^ ™rdgevloeid, als de HeerJykhetd van Brederode, en andere Appanagten, waar mede de kinderen der Graaven beïiftigd en uitgezet werden, [alleen] tot deze Vrvheeren buiten het eigenlyk Grondgebied moetgeWt worden, t gene wagenaar zegt, dat er Heerlykheden waren , die niet uyt den boefem der Lrraaflykheid -waaren voordgekomen ( 10) (*). $. v. De andere Clasfe der Vrygeborenen was van hun , die in de oude gedenkltukken doorgaans onder den enkelen titel van Frye luiden voorkomen, en die naderhand de Krygs- of Ridderorde, of den hagen Adel hebben uitgemaakt Zulke Vrygeborene bezaten zoo wel als Tdie groote] Edelen allodiale of eigene goederen maar daar de landgoederen der Edelen zeer groot en uitgeftrekt waren, zoo waren de bezittingen dier Vrye heden van geringer belang; ja zy zelve worden fomtyds arm genaamd, zoo als uit de Beierfcbe Wetten, Tit. 6. H. 3. §. j. blykbaar is, waar met opztcht tot hunne erfgoederen dus vastgesteld wordt: De kinderen, die zich naar de bil. lyke wetten gedragen, zullen zonder eenige belemmering hunne erfenis/en bezitten. Schoon hy arm zy, behoort hy echter zyne vryheid of erfenis niet te ( 19) Vaderl. Hifi. II. D. bl. 3ir. 1 [^ot "ader opheldering kan men ze^en, dat men de heerlykheden binnen bet Graaflyk Territoir, niet verwarren moet met de heerlykheden buiten het zelve. Van deze laatften alleen kan gezegd worden, dat zy niet uit den boezem dn Graaflykheid gekomen zyn, fchoon zV er op verfcheidene wyzen bygevoegd en ingelyfd zyn.]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 141 te verliezen. Deze nu zich met hunne allodiale goederen, hoe weinig die ook zyn mogten, te vreden houdende, werden tot geene [zoo hooge] eerambten of Leenen toegelaten, maar als onderzaten , ten opzichte van hunne goederen, waren zy tot krygsdienften verbonden. Maar toch federd de macht der Hertogen, Graaven , en der overige Ryks - Edelen dag by dag grooter begon te worden, en deze het voorbeeld der Koningen volgende, zich bevlyiigden om deze Vrye lieden naauwer aan zich te verbinden, is daar door veroorzaakt , dat onder het tweede ftamhuis [ der Frankifche Koningen ] die Vryen tot eenige wel niet tot groote, maar ten minften tot militaire Leenen mede werden toegelaten, en op deze wys ook Leenmannen der Graaven en van andere Ryksgrooten werden, met oogmerk om hen door eenen dubbelen band tot den krygsdienst te verbinden ; waarom men ook vindt, dat en de eigendom van goederen, en de Leenen dezer Vrye lieden als een dubbele band dezer verplichting worden zamengevoegd. Voords gelyk de Graaven en andere Edelen, aan de Hoven der Koningen verfcheidene bedieningen, als van jagermeefteren, valkenieren, of andere bedieningen waarnamen, en ten dezen opzichte Koninglyke of Ryksbedienden genoemd werden (20), zoo ook verkozen zich de Graaven uit deze clasfe van Vrye lieden bedienden, en gaven hun verfcheidene ambten ( 21). En nadien alle Vrygeborenen uit kracht hunner geboorte verplicht waren in den kryg te dienen, C20) Capitular. caroli M. h ann. 802. Cap. 39. (21) Aldaar III. ann. 811. Cap. 4.  i42 VERHANDELING over de ren, van hier, dat ze reeds in de X. eeuw doorgaan frlgwfrrfy, lyfzvacbten, of lieden van den ir.i.itairen ftand genaamd worden; ma^r fefetd dat ouk eemge van 't overige Voik onder he- V voik begonnen aangenomen te worden, verkregen zy [de eeriten] den naam vaD Ridders, of li7d,n ts ;K:r.a;r;rde, dat is, die te paard dien ia ' WciKe orde vervolgens alleen uit Vrygeborenen bcttaan heext: in onze Charters komen ze fomwylcn voor onder den algemeenen naam va;: i gibionn, of worden ook van hunnen krv^sdier.«t fcMdboortige luyden genaamd. En hoewel de titei van Lüt! (ncbi!;s) by uiritek toen aikxn aai) zuiden gegeven werd, die tor den boogenJjW beh-oorden, vmdt men echter zeer dikwiis, dat deze Vrygeborenen, of liedeD van den kfyaflaod. m een ruimeren zin insgeiyks Nobi^s ai JSéHem genaamd werden (22). §• VI. 'itK"fz*-~-''l'-ll i;-*ci.' ' rz~rt ^tUtA. f. .1 f*cj»_"; Nochtans is ook daar in allengs vera-derin? voorgevallen , en is weder eece nieuwe onderlcneicling ingevoerd, waar door alle Vrye lieden niet zoo onbepaald onder den naam van krrgsltsden at ridders voorkomen, ma-r dat voorcamelyK aus Genoemd werden zv, die op eene pleentige wys den krygsgordel verkregen, en ais ter byzondere eerbdoomng onder 't getal van Ridder? werden aangenomen , welke eer zy echter niet: konden verkrygen , zoo ze niet eerst den Ast van Wapendrager of Schildknaap bekleed, ea by- Stsceen, de Orig.'e Prcgr. ordinis Eautlris mi Gernsama. §. 3. M. 0 - - -  GRAAFLYKE BEDEN &c. 143 byzondere proeven van krygsdapperheid gegeven' hadden (23). Deze Krygsridders genoten zeer uitfteekende voorrechten in 't Gemeenebest, verkregen van de Graaven groorè Leengoederen , en dikwils ook de Jurisdictie, 't zy de Civile, 't zy deCrimineele, die aan die Leenen verbonden werd; waar uit in deze landen zoo veie Hooge en Mindere Heerlykheden, hals - en ambagtbeerlykbeeden ontftaan zyn, gelyk ze ook van den Graaf veeltyds tot aanzienlyke eerambten en waerdigheden verheven werden; zoo dat men voor de XVI. eeuw niemand , dan uit dit lbort van Krygsridders vindt, die het ambt van Bailluw bekleed heeft; naar 't getuigenis van van loon in de Aloude regeer ingszoyze van Bolland, V. D. bl. 492. waar by men voegen kan den Brief van florens V. aan die van Kennemerland, ten jaare 1291. „ Wy zullen hen zetten een bailliuzv dis „ zvy ben met eeren gbefetten moge en die gbeen „ keveskindt en is, en als zvy dat Graef- „ dingh zullen hebben begonnen, /óa mogben zvy ,, zetten in onfer flad eenen vryen edelen man die „ Ridder is, dat graefd/ngbe uyttedingene C24)." Ook alleen aan deze Ridders ftond de weg open tot Hofoedieningen, als van Hofmaarfcbalk, Kamerheer, enz. dus by van leeuwen, Batav. Illufl. pag. 1013. Ik IVillem van Duy~ venvoorde Camerlink myns Heeren Grove ; in eenen Brief van 17. May 1435. Willem Heer tot Naaldzvjk ende tot Capelle, Maerfcbalk van Holland C13) Dc cange, 1» Glosfar. op 't woord Miss. (24) Mieris, I. D. bl. 535.  144 VERHANDELING over de ven Raadsluiden , en ftonden over de meerte Plechtige handelingen als getuigen; al zoo veie Graaflyke Gift- en andere Brieven voorkomen, door zulke Ridders gezegeld, waar van by mieris ontelbare voorbeelden? j00? verzelden zy den Graaf op Jachtparten fournoi- en Ridderlyke fpelen; zoo leest men by b o x h o r n in zyne aant. op de Cbronyk van vkldbnaa», 1. D. h\^oJDeeze & Tn„ % 6r0epen e™ hof te Haarlem daar waaren Ie Graaven, IOO Baronnen, en 1000 Ridders , ~~ dat byfeestelick hielt een volle weeke lanc ( 26 ). En gelyk de perfoon van een Ridder meer dan van andere heden heilig of onfchendbaar was, zoo kon hy ook met geen arrest bezwaard worden, zie van loon, Aloude Regeer. V D bl 405-ja indien een onedele eenen Edelman had durven Haan moest hy zulks boeten met afkapping n"ünd,' dus ineenen Brief van jan Hertof van Braband 1229. ingeval een Dorpman floeg met de band een Ridder, verbeurde zyn band, of met den voet, zyn voet. J §. XVIL Van deze Edelen nu moeten weder onderfcheiden worden alle zoodanige, die van de Graaven of Ryksgrooten met zulke prsêminentien niet vereerd waren als de overige Vrygeborenen, en zich dus ver- (25) Voeg er by mieris, III. D. bl. 96. JjPr.\7l.'?\l:HAEVS> deNoiilit L- t Cap. en  GRAAFLYKE BEDEN &c vergenoegd hieiden me: de vrye en geruite bezitting hunner goederen C27), hoedanige naderhand onder de benaming van Welgeboornen in 't byzonder zoo genoemd doorgaans voorkomen , en van gr o tics belchreven worden, die van over tot aver van vrye en eerlyke layden waaren gekomen (28); deze alfchoon zy in opzicht tot de geboorte met die van den Ridderftand volkomen gelyk waren , hebben echter allengs eene van hun onderfcheidene clasfe van burgeren begonnen uit te maaken, waar van dit de oorzaak fchynt te zyn, dat, wyl de leengoederen van de Graaven aan de Ridders (dat is, aan allen die uit dien Ridderlyken ftand afkomftig waren ) gegeven, niet meer, zoo als in vorige eeuwen naar willekeur van den gever, weder ontnomen konden worden, maar erflyk waren geworden , en de meefte leenen in plaats van jaarwedden of belooning voor bedieningen zoo aan 't Hof als in den krygsdienst gegeven waren, daar door veroorzaakt is , dat deze Ridders, als zynde Leenmannen van den Graaf, tot de groote bedieningen werden toegelaten , ja dat die bedieningen aan hunr.e orde eenigermate eigen zyn geworden; waar uit men ook gemaklyk begrypen kan, dat die Ridders, nu reeds in \ bezit van deze voorrechten zynde, zich met allen yver beviytigdzullen hebben, om hunne leengoederen te vermeerderen , en de andere Vrygeborenen van de ambten , die zy zelve bekleedden, uit te flui:en, en dezelve op hunne eigene geilachten voord te plan- (37j Van leedwen, Bjtjvia ffiuftrata. I. D« Hoofdd. 8. bl. 339. en 720. ( 28 ) Inleiding iet de HtU. Resbt-ge!. I. B. Hoofdd. 14»  14°" VERHANDELING over de planten; en wie zal kunnen twyfelen, dat de Graaven, wier belang vorderde hunne Leenmannen welker macht dagelyks grooter werd, door naauwere banden meer en meer aan zich te verbinden zich tegen der zei ver poogingen niet verzet hebben ! Deze Welboornen nu, zich van de voorrechten der heden van de Ridderorde ziende uitgefloten begaven zich [in later tyden] voor een groot gedeelte naar de Steden, en zich daar met hunne bezittingen op den duur gevestigd hebbende verkregen zy 't bellier van burgerlyke zaken, of leiden zich toe op den koophandel,' ofandereedele kunften; terwyl andere op het land min aanzienlyke bedieningen waarnamen, of ook ambteloos leefden , en zich met de bezitting hunner vaste goederen te vreden hielden. Doch hoewel deze Vrygeborenen allengs eene van die der Ridders onderscheidene orde uitmaakten, zoo bleef echter het aanzien hunner geboorte onverminderd , en bleven hunne rechten en privilegiën uit die vrye geboorte voord vloeiende ongefchonden, waar uit dan mede voord vloeide, dat alle Vrygeborenen zoo wel als de Edelen tot den krygsdienst verplicht waren (29). Van daar ook, dat, zoo als by de Franken de gewoonte was, dat de Koninglyke A/gezondene oïCommisJqrisfen onderzoek deeden, hoe vele Vrye lieden zich in elk Graaffchap ophielden, op dat ze naar waarheid weten mogten, en de zulken opfchryven, die tot eenige krygsdienften gebruikt konden -worden ; Capitul are van lodewyk den Godvruchtigen van 't jaar 828. Hoofdd. 7. zoo ook aan ieder (29) Mieris, IV. D. bl. 850.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 147 der Bailiuw de zorg aanbevolen was, de opteekening en monftering van alle de Vrygeborenen, die in zyn dilhicr woonden , te doen, en hen ten ftryd te voeren; dat alk welgeboren Mannen, die Manswaerd zyn, den Bailliou navolgen zullen, zoo als men leest in eenen Brief van jan II. van 'tjaar 1303. Zie ook het Rationarium ofde Rekening van Pbil. van Dorp. 10. Majli^o'è.by VAlt Loon, Aloude Regeer. IV. D. bl. 323. Bovendien waren zy gerechtigd om met leenen begiftigd te kunnen worden; waarom in eenen Brief van florè-ns V. in 'tjaar 1291. gezegd wordt: voort zo mach elk Vonnis wyzen voor ons ende onfe Bailliu, die onfen Man van goede is, dat is, een Vafal of Leenman (30): de meefte echter verkregen geene onmiddelyke leenen van den Graaf, maar doorgaans kregen zy achterleenen van de Leenmannen der Graaven. Uit deze Vrygeborenen , Welgeborenen genaamd, beitond 's Graaven rechtbank, waarover de Bailiuw, 's Graaven plaats bekleedende, de Voorzitting had, en waarin de Welgebooren al* leen Rechters waren : in eenen Brief van jakoba van Beieren 16. Juli 1417. zoo zullen alle onbefprooken Schildboortige Mannen, die tot hondert nobelen toe gegoet zyn, in den Hove van ZuydHolland moogen zitten en regt vjyfen, en volgen by hoire Rede ende anders niet ende quamyemnn* den in onfe Vierfchaar voorfz. fitten, die niet gegoet noch geboeren en wadr als voorfz. es, die verbeurde, 10 Ponden, alfo dick als by zvysde of volchde of\ keuze gave tot cenighe vonnisfe, dus worden ze ook fomtyds ovei gelleld tegen de Scbe* C30) Mieris, t. D. bl. 535* K 2  148 VERHANDELING over de penen, die naderhand in laagere rechtbanken fomtyds uit de gemeente verkozen werden; uitdrukjyk by mieris, I. D. bl. 617. voort, waer dat faeke dat die Scheepene ons onfe regte ontwyfen wilde, dat mach die Schoute brengen aan den Balliu en aan die Mannen, en een weinig laager voirt waart dat eenich Man die Scheepenen weerfeyde, dat zal die Balliu berechten metten Mannen ; en deze rechtbank der Vry- of Welgeborenen was geprivilegieerd; want zoo als naar eene wyze verordening der Franken en Germanen vastgelteld was , dat ieder van zyns gelyken moest geoordeeld worden (31), zoo moest een vrygeborene voor deze vierfchaar betrokken worden, waar van in den Brief van fl orens V. 1291. Die Balliu, of die Ambochtsheer, of die Schout en mach gheenen vry en Man winnen ter boeten, ten zy met v r y e n luyden. Die Schout fal wefen vry en welbooren die over eenen vryen Man regt en fal, ende fo wie fel wyfen over eenen vryen Man Vonniffe voor die Schoute, hy fal zvefen vry en welbooren, (32): daarom werd ook in de zaak van eenen Vrygeborenen het getuigenis van eenen gemeenen Volkeling niet toegelaten (33 ), volgens den Brief van Vrouwe jakoba 16. Julii 1417. Des zo zullen die Welgebooren luyden moogen tuygen over die Ruysluyden, en die Huysluyden niet over die welgeboore Luyden. Dan OO Heineccius, Elementa Jur. German. T. II. L. Hl. %. 99. (32) Mieris, I. D. bl. 536. En over de Rechteren zie den Heer van spaan, over V Hooge Rechtsgebied der Graaven. bl. 77 — 87. C 33 j Mieris, IV. D. bl. 402.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 149 Dan met voorbygaan van de overige rechten, die dezen Vrygeborenen eigen waren, iaat ons nu kortlyk zien, in welke zaken zy voornamelyk van de Ridders onderfcheiden waren. En wel voor eerst in 't krygsleger was tusfchen die beiderlei orde eene groote verfcheidenheid , want zoo als de Ridders daar de eerfte bedieningen bekleedden , en deswegens als de voornaamfte Leenmannen der Graaven hem onmiddelyk verzelden , zoo kwam dezen Vrygeborenen geen hooger rang toe dan naast aan de Wapendragers of Schildknapen, en zy hadden geen recht om eenen gouden ring, armbanden, en bandelier of krygsgordel of andere Ridderteekenen te dragen ; insgelyks waren hun de fpooren verboden, mogende zy maar één, en wel een yzeren fpoor dragen, daar in tegendeel de Ridders twee gouden , en de Schildknapen twee zilveren gebruikten. Voords waren dezen in 't Gemeenebest door geene uitfteekende eertitelen onderfcheiden, terwyl de Ridders in alle Staatszaken, 't zy by de onderteekening der Brieven , 't zy in andere foortgelyke plechtige Handelingen, met titelen onderfcheiden en vereerd, en by uitftek do mini of d 0 m n 1, Heere, Har, of Heer, in 't Fransch Sire, genoemd werden: dus in eenen Brief van flokens V. by rade en vriendfehap van de Edele Mannen, namelyk heer. Simon van Haarlem , h e e r Dirk van Teylinge ridders; en in den Brief van verzoening tusfchen florens V. en willem, gysbert en arnold van Amftel 1285. ende dat zyn de Borgen die wy den Gr ave gefettet hebben, uyt Hollant Har Jacob van Woude, Har Gifebrecht Bokel uit den K 3 Bis-  i5o VERHANDELING over de Bisdomme zyn ons Borgen Haeren Wouter va Amersjoorde —- Ridders (34). Daarenboven gelyk het ichynt, dat ieder Vry, geboren op zyne eigene landgoederen heeft mogen jagen, was dit in dezen opzichte een privilegie der Ridders, dat zy vryheid van jacht hadden met flegts op hun eigen goed, maar ook in de waranden der Graaven; dus in een Placaat van MAXLMiLiAAN van 9. Juli 1478. dat niemand] Wie by zy, in de voorfcbreeve Wildernisfe van onfe Houtvefierycn zal mogen jagen naar Konynen, Haf en, 1.0g ander Wild, dan die van de Ridderfchappe , en wordt ook dit recht bevestigd in eenen Brief van philips , i§. Februari *4S$- (35). Dat (34) Waar bygevoegd kan worden een Brief van willem van Henegouwen 25. Februari 1319. Van deze Borgen fpreekt zeer nadruklyk p daniel, Hifi. de France. T. II. p. 64S. On lïavoit d ce tems lapoint recoms aux Princes étrangers pour êtregarants, c'étoient les vasfaux mesmes qui cantionnoient leur Souverain, & quand on les volt dans l'Hifioire, sunir £?prendre les armes contre lui, ce néloit pas tcujours uv.e revolte in/ufle, mais quelque fots l effet d'une ga; antie, d la quclle ils s étoient ohligcspar ferment & d quoi le Prince avoit confenti, fuppofé quil manqttat d l'obfervation des traites, d. i. Men had in die tyden niet noodig zich tot vreemde Vorflen te wenden om Ivoor de nakoming der traclaten~] verzekerd te zyn; 'tsaren de Leenmannen zelve, die zich voor hunnen Souverain borg fielden , en als men in de Gefchiedenis wel eens vindt, dat zy zich verecnigd en tegen hem de wapenen hebben opgevat , zoo is dit tuist niet altyd een onrechtmatige opfland, maar dikwils de uitwerking van eene garantie, waar aan zy by eede verbonden waren, en waarin de Forst zelf'bewilligd had, vooi onderfleld zynde dat hy in gebreke bleef de traclaten tn acht te nemen. (35) Verg den Heer j. rendorp, Verhand, tver 't Recht van de Jacht, bl. 107. en 175.  GRAAFLYKE BEDEN7 Sec 151 Dat zy ook het Waapenrecht gehad hebben, leert h. grotiüs, Inleid, tot de Holl. Recbtsgel. I. B. XiV. D. de Welgeboorene hadden het regt baar JVa apen, dat is, haar geflagtteyken openlyk te voeren; en een uitlteekend voorbeeld daar van komt voor in eenen Brief van Grajf willem VI. van 24. Maart 1414. waar men vindt : een IVapen ge geeven uit hoger gratie, ende zonderlinge voordeel te gebruyken ende te voeren naar Gewoonte ende Zeede van alle Eedelen en IVelgeboorene. Dan waren de rechten en voorrechten van den Laagen Adel en van de Welgeborenen omtrent de Geflachtswapens wel niet verfchillende , echter had ook in dezen een onderfcheid plaats in opzicht van de wyze van 't zegelen , met die van den Hoogen Adel, namelyk dat, even gelyk de Graaven en de overigeRyksvoriten altyd rood wasch gebruikten, 't gene voor een teeken van grootere waerdigheid werd gehouden dan groen wa«ch, welk de Ridders en Welgeborenen doorgaans tot hunne zegels gebruikten. Zie van loon, Aloude Regeer. IV. D. H. 10. en V. D. H. 9. S- VIII. Uit dit alles blykt nu genoegzaam , dat delFelgeboorenen wel van de Ridders onderfcheiden waren , doch dat zy echter in vele opzichten dezelfde rechten en privilegiën genoten hebben; en daar die voorrechten hunnen grond hadden in de geboorte, moet men te gelyk ftellen, dat hun oorfprong niet verfchillende is van den oorlprong der Edelen: dit zal nog klaarder blyken uit eeniK 4 ge  i5a VERHANDELING over de ge Brieven, waar in de Vry - of Welgeborenen, by gelegenheid van burgerlyke beroertens genoodzaakt zynde het bewys van vrygeborenen te zyn in rechten te vertoonen , belast worden hunne JSolnlitas of Adel te bewyzen : men vergelykebv voorb. den Brief van Graaf willem van''tjaar 1305. waar gewag is van het byleggen van een verichil tusfchen de Welgebooren Luyden en de Gemeente, in weiken Brief de Wetgeboornengelast worden te bewyzen, datfe Edel waaren van afcomft; en wyl dit bewys doorgaans gefchiedde, door t bybrengen van getuigenisfen der bloedverwanten, zoo was het, dat ook het getuigenis van deze met werd toegelaten, zoo zy niet zelve Edelen, of Welgeboorene waren, zoo als blykt uit een vonnis van den Bailiuw van Delflland, in 't jaar i4II. by van leeuwen, Batavia 11lufir. bl. 1134. col. B. Ik Kerft and van den Berge Batlltu van Delfland en van Schieland doe kont allen laden, dat ik op ten 27. van Julio in'tjaar ons Heeren 141 r. binne der Stede van Delf als een Bailhu voorfz. ter vierfchat zat, met Franke van Dorpe, mit Aarnt Rottemuyl Wailgebooren Mannen myns liefs genadigen Heeren van Holland, en mit anders vele Wailgebooren Mannen, daar Bartelmees Weerman quam, en geerde vonnis hoe hy fyneu edelen tuyg doen zoude , dat hy wailgeboore man wair, dat te hier mede volftaan mochte; des vonnis vjysde dat hy'l doen zoude mit fine Edele magen; des wert vonnis gevraagt mit hoe meenigen man ? des vonnis zuysde mit fes mannen tot hem zelve, daar zo deede hy vow fine Eedelen tuyg, ende fwoer len heyligen dat hy een Wel gehore man was, en fes [me WeU  GRAAFLYKE BEDEN &cc. 153 gehoor e magen, ah enz. ( 36 ). Uit welken Brief wy leeren, dat er zes bloedverwanten als getuigen werden gebragt, die eerst Eedele magen , maar vervolgens Welgehoore magen genoemd worden , waar uit dan met een bewezen wordt, dat Eedele en Welgeboorne aldaar het zelfde beteekent, namelyk lieden, wier Vrye geboorte ontwyfelbaar zeker was, en derhalven dat heteenig onderfcheid , 't welk men anders tusfchen die beide aantreft, geen onderfcheid van oorfprong of geboorte geweest is, maar dat het enkel uit de gunst der Vorften, en uit de Leenen afgeleid moet worden, zoo dat de Schryver van de Gewaande Erfgraafl. Bedien, p. 45. met reden zegt : het is wel aan te merken, dat in onze gedenkfchriften eerst Eedelen zyn genaamt, niet alleen die van Kortingen, Key/èren, Hertogen ofte Graaven Eedel gemaakt zvaaren, maar alle Welgehoore ryke, §• IX. Nu ga ik over tot het uitfteekend voorrecht der Vrygeborenen en Edelen omtrent den vrydom van de gemeene of openbare Schattingen, welke vrydom daar ze voornamelyk met opzicht der landeryen aan hun toekwam, zoo is hier byzonder aan te merken, dat hunne goederen eigenlyk van tweeërlei foort waren, Bona fiscalia namelyk, die tot den Fiscus of 's Vorften Schatkist of Domeinen behoorden, en goederen die hun volkomen eigen waren : de Fiscalia waren zoo- da- (36) Verg. de By/age van Bezvysftukken bier achter, 1. ii. in. iv. K 5  154 VERHANDELING over de danige goedeien, die door begiftiging der Koningen of Vorften, of ook wel van de Kerken, hun onder zekere bedingen voor eenen tyd vergund werden; in de oudere tyden komen die goederen voor onder de benaming van Beneficia'of Gunstbetooningen, Begiftigingen, maar naderhand onder den naam van Fenda , Leenen, Leengoederen (37); 't is hier de plaats niet den aart van deze Leenen uitvoerig te verklaaren; ieder weet, dat de Germanifche Vorften, als zy in den oorlog de landen der nabuurige volken bemachtigden , daar zy gelegenheid hadden uit die veroverde goederen zekere milddadigheid te betoonen, aan hunne krygslieden of getrouwen, die hen in den oorlog verzeld hadden, eenige dezer goederen wegfchonken, onder voorwaarde of beding van getrouwheid en krygsdienften : deze goederen, die in 't begin weinig waren, en onder den titel van begunftiging (precair) bezeten werden , wiesfen allengs ongemeen fterk aan, voornameiyk federd de gewoonte in gebruik raakte, dat, wegens den overlast der kleine byzondere oorlogen, (gemeeniyk Vuistrecht) eene groote menigte van vrye lieden hunne allodiale goederen aan andere die machtiger waren, opdroegen , om ze dan van hun onder den naam van Leen weder te verkrygen, wyl zy 't veiliger achtten een Leenman van eenen machtigen Leenheer te worden, dan volkomen Heer en eigenaar van goederen te blyven, en ondertusfchen metgeduurige moeilykheden geplaagd te worden; waarom het niet te verwonderen is, wat de Schryver van de (37) Roberson, Leven van Keizer Karei. V. II. D. bl. 43. 44.  GRAAFLYKE BEDEN &c. i55 Se gewaande Erf graaft. Bedien, bl. 122. en £23. verhaalt, dat er ten tyde van den laatften Graat* Duizend zes honderd en vierentwintig percelen van Leengoederen den Graaf toebehoorden, en van welke hy ons de lyst opgeeft. De overige goederen der Vrygeborenen werden eigene goederen genoemd , die aan geene rechten van iemand anders onderworpen , van hun met het allerbeste en volkomenfte recht bezeten werden; deze nu werden onderfcheiden in allodia , allodiale of eigene landgoederen, van hunne ouderen en voorouderen by erfenis verkregen, zynde vry van alle dienstbaarheid, aan niemands wil onderworpen , zoo dat ze vry en zonder eenige tegenfpraak van 's Vorften zyde óp de erfgenamen overgingen ( 38 ); en in verkregene, dat is, zulke goederen, die hun door verïryging of overwinst waren aangekomen, doch welke goederen echter in meer oneigenlyken zin ook tot de allodiale gereekend werden. Deze goederen nu, zoo wel de feudale of leenen , als de allodiale of eigene, waren reeds van de oudfte tyden af aan, van alle belastingen vry; en deze vrydom is zelfs bewysbaar uit den ftaat der Vrygeborenen onder de Franken, en wordt uitdruklyk bewezen uit de Charters der Graaven. §. XI. Namelyk daar by de Franken de gewoonte was, dat men de verdeeling der in bezit genomene of overwonnene landen by 't lot verrichtte, zoo volgt daar uit, dat voor de verdeeling deneenen bo- (38) EccaRD, over de Salifche Wetten. Tit. 62.  155 VERHANDELING over db boven den anderen geen recht op dezelve toekwam ; maar dat de nu verdeelde landen aan ieder heer of eigenaar in volkomen eigendom overgingen, en derhalven dat de Koningen der Franken^ voor zich die goederen genoten, welke hun by 't lot waren toegevallen;. maar wyl nu de Koningen , zoo als boven bewezen is, uit die eigene goederen en grondbezittingen leefden , zoo blykt het gansch duidelyk, dat de fchattingen, die zy konden vorderen, alleen betreklyk waren tot die bouwlieden, die zy op deze hunne domeinen of eigene goederen hadden woonen, en derhalven dat alle Vrygeborenen, [die ook eigene goederen bezaten] met zeer goed recht van dezelve bevryd waren; waarom de beroemde de montesquieu (39) te recht aanmerkt, dat zy't fpoor byfter zyn, die meenen , dat er eene algemeene belasting door gansch Frankryk heeft plaats gehad; want de Koningen, waar zy in hunne Capitularia van de fchattingen of cynfen (tributa of cenfus, welke woorden beide dikwils onverfchillig door eikanderen genomen worden) uitdruklyk handelen (4°), bepaalen die alleen tot hunne Domeinen. Dus in Capitular. L. IV. Art. 37. Indien iemand een fchattingfchuldig land', waar uit cyns voor ons aandeel gewoon is betaald te^ worden, zal hebben gekregen, of gelyk men vindt in Capitular. anni 805. Art. 8. Land, van 't welk van ouds af de cyns betaald werd aan den Koning, en diergelyke formulieren, overal voorkomende,, die overvloedig bewyzen, dat onder den naam (39) De montesquieu, Estrit desLoix.L.XXX. Chap. 15. (40) Aldaar. Chap. 14,  GRAAFLYKE BEDEN &c 157 naam van fchatting aan de Koningen niets opgcbragt werd, dan door de bebouwers zyner landen; waar uit mede voordkwam, dat, wanneer fomtyds éen flaaf of landbouwer in vryheid gefteld werd , hy te gelyk ook begiftigd werd met vrydom van Cyntèn : by voorb. als kakel de overwonnene Saxen in hunnen vorigen ftaat van vryheid herflelde, noemde hy hen lieden die met hunne vorige vryheid begiftigd, en van alle aan ons verfchuldigde cynfen ontjlagen zo er den; dus waren cyns opbrengen en dienstbaar zyn, vry geboren zyn en vrydom genieten, oudtyds bewoordingen van dezelvde beteekenis. Verg. de.montesquieu aangeh. pl. B. XXX. H. 15. (41 )• §• XL Deze vrydom der Edelen en Vrygeborenen onder de Graaven is ook zeer lang ongefchonden gebleven, en de Graaven erkennen dezelve, 'tzy van ter zyde , 't zy regelrecht, zeer dikwils in hunne Brieven; ook bewyzen dit de herhaalde klachten, dezen aangaande, van hun, die met fchattingen bezwaard werden, als mede de proteftatien of tegenbetuigingen der Vrygeborenen of Edelen, en hunne beroepingen, dat zy in'tbezit waren van dit zeer oud Recht; en eindelyk bewyzen dit de bepaalingen zelve, die omtrent dezen vrydom gemaakt werden. En voor eerst brengt mieris, II. D. bl. 43. van dien vrydom een duidelyk voorbeeld te borde, hoe namelyk Graaf willem III. by het beflisfen van een verfchil tusfchen de Edelen en Schotfchuldi'gen van Ken- (4O Vergel. Bylagen N. I. volg.  *58 VERHANDELING over de Kennemerland dus verordent: waer dat fiuc$e datyemand woonde a Kenemerlant in eenige Ambogte, die Schepenen dogte datfyscOT- schuldigh waeren met hen te ge l- den, ende fy hem Scot fetteden, worde hy da»r in bevallen , zo zoude hy van dien dage voort Sm «e t ten srjESER gelden, ende de boeten gelden X Pond ende woude die Gravefwee. ren ( ) dat hy edel geboore waer,^ hy als dan geen Scot metten bueren fcbuldigh en waer te gelden, zo zoude by quyt wefen (4.2 ) Ook is er een Brief van 'tjaar i3£3. by weiken de Edelen uitdruklyk van het opbrengen der Beden worden uitgezonderd, fo is onfe wille, dat alle die luyden, die woonen op die FJH H~ '->n ende gheene welgeboorne en sien~™ Patswouden op der G'.dsbuysland van Egmowt voorfz., gelden Onfe Beeden /nde onfe heervaart mit onfe luden van den Hrce van Delft (4-) (*•ƒ Van hier ook, als fomtyds de Graaven den eenen ot anderen fchotfehuidigen uit byzondere gratie van de belastingen onthieven , dat zy er wel (*) [Mogelyk heefc hiergeflaan, woude bj die Crave fweeren. Ten minlten dit brengt de Gelteidnéid dier tv. den made. J J (4=) Verg. den Brief van jan II. van H.Auentt no*. by mieris, II. D. bl. 33. vossn, Annalet HXandL ct /.slanaiae. pag. 263. (43) Mieris, III. D. bl. 107. (*) Deze luden van den Hoz e vr.n Delf: waren dan alle zoodanige CW of Scborfcbuldige luiden, die 's Graaven Landen bewerkende of bewoonende , daar voor ah Eigenlmden of Hofborigen, zoo als men in Gelderland ' lpreekt , hunne verplichte Schattingen opbrachten die geen l ry man betaalde, masr die zoodanig Vry maaooit van zyn eigen Volk afvorderde.]  GRAAFLYKE BEDEN &c. 159 wel byvoegden gelicke onfe welgeboore enz. by voorb. Graaf albert in eenen Brief van 3. Octob. 1359. dat wi omme dienst wille die ons Claes Walichs Z>en onfe Doerwaerder gbedaan heeft ende nog doen zal, hem ghegeeven hebben en gheven met deeze Brieven, en al dat van fine live komt van tvittachtige boerte , scot vry e m bede vry te weezen cheliker onser welgeboornen luden in onsen lande. Deswegens ook hebben de Edelen dezen vrydom tegen de fchotfchuldigen fterk aangedrongen , en de klachten der fchotfchuldigen , uit kracht hunner oude bezitting van dit recht, meermalen te loor gefteld; men vergelyke eenen Brief van philips van Bourgondie n. Juni 145?. Alfo een deel onfer Onderfaten van onfe Landen van Holland ende van Vriesland, hen f eggende Welgebosre Luyde weefende, ons hebben doen toonen , hoe fy , overmits haare welgeboorenschap voorsz. ende den dienst die zy ons in ons Heirvaarden gehouden zyn te doen, vry en exempt zyn, en behooren te weezen van te contribüeeren te gelden ofte te betalen in onsen bede van onfe voorfz. Landen, als zy zeg' gen; ons ootmoedelyk biddende hen luyde te willen houden in heur voorfz. Vryheid ende Exemptie enz. §. XII. En zulks met zeer goed recht! want toch zy genoten dit Voorrecht niet zoo maar liegt henen, en zonder dat zy met eenige lasten bezwaard waren ; maar ter vergoeding van dit genot waren de Vry-  ioo VERHANDELING over de Vrygeborenen en Edelen tot vele andere dienflen verbonden._ Namelyk er was reeds onder de Franke? uitdruklyk eene wet gemaakt, dat de prtejen, die beneficiën of leenen hadden, wel toe* gerust op t ontbod des Konings moesten opkomen: en de jaarboeken getuigen, dat zy ook zeer dikwils opontboden zyn, om zelfs in de afgelègenfte gewesten den oorlog te helpen voeren; dus melden turftn de Ge/lis Caroli M. Cap. n. en regino op 't jaar 791. (44), dat er in Spanje, in t leger van ka rel de Groote 7000. Friefen geweest zyn , en dat zy ook in redelyk groot getal in Pannonie gediend hebben ; en men moet dit met enkel tot de beneficiën of Leenen beoaalen , want er wordt bygevoegd in de Capitul. van kar el de Groote van 'tjaar 807. dat'deze militaire dieniten ook wegens de goederen, diein eigendom bezeten werden, verricht moeiten worden. En als men van dien tyd tot de laatere komt, zal men bevinden, dat er in deze landen , ook uit de Vrygeborenen {Welgeboore Mannen), die van den bepaalden ouderdom waren, en daarom Manswaard genoemd werden (dat is die boven de 15. of 16. en onder de 60. jaaren waren) naar gelegenheid en vereisch der tyden, by loting verkozen werden, om met den Bailiuw tegen den vyand op te trekken, en wel met by voeging van deze wet, dat zoo iemand zich den krygsdienst onttrok, hy in eene geldboete van Io folidi zou vervallen: dus fpreekt j an van Henegouwen in eenen Brief aan Zuid-Holland in 't jaar 1303. fo wie dat aldusdanige heervaart verfate, a'aar hy (44) V"*« loon, Aloude Holl. Regeer. II. D. b!.  GRAAFLYKE BEDEN && t6i by aldus toe gbebode waar, die verbeurde een boete van X Ponden (45). En zy die Leenen van de Graaven bezaten, en zelve niet opkwamen, noch in huune plaats iemand, die den Graaf aangenaam was , zonden, en de helft der inkomften van een jaar van hun leengoed niet betaalden , werden ten ftraffe van Ontrouwheid van het leen ontzet (46): want dewyl de leenveibindnis op dezen grond fteunde, dat voor de befcherming en veiligheid, die de eene party bewyst, de andere party tot het doen van krygsdienften verbonden werd, zoo is daar van het gevolg, dat zoo de Leenman aan zyne zyde de ïeendienften weigert, de ganfche betrekking tusfchen den Leenman , en onmiddelyken Leenheer verbroken wordt, en het leen derhalven tot den rechten Leenheer wederkeert. Voords dewyl de leenen voomamelyk ten dien eirde gegeven werden, dat de vruchten in plaats van foldy kwamen, zoo waren zy naar dien gewoonen regel ook op hunne eigene kosten tot deze krygsdienften verbonden (47). Dus by klaas kolin vers 695. Ende op hoer coften varen Jegens fynes vyants fkare. En by melis s t o k e in j i n II. Die (45) Charta Jobannis II. ann. 1303. mieris, II. D. bl 30. (46 ) Feudorum L. II. Tit. 52 §. 1. (47) HoiNDHEiM, Hiftor. Trevir. Dipltm. T. I ». i6$>. 830. r ** L  i6z VERHANDELING over ca Die Eedel lieden hem dienden, Met hare Maghen en Vrienden, Op Eygene co ft. Alsmede in eenen Brief van phieips van Botirgondie 13. Auguft. 1426. dat alle die Welgebuorne Luyden die nu in Kennemerland ende in Kennemer gevolge gefeten zyn, ende hoire nacomelingen , ende anders die ghene die hoir hulpers in Kennemerland geweest zyn , in de belegge voir Haarlem dienen zullen ons, ende onfe Erve, tot ■eewige dage op hoir zelfs cost (48). Uit dit alles blykt nu, dat, daar niemand met eenen dubbelen last bezwaard moet worden, deze vrydom der Edelen van de fchattingen op de hoogite billykheid ifeunt; en zoo getuigen ook de Schryvers, dat dezelve in andere Koningryken mede volftandig plaats had; met opzicht tot de Germanen leert het zelvde kress, deprivi■legiis Agriculturce Cap. 2 f. 12. pag. 64. volg. en s t r ub e de colle&arum & arariorum provincialium origine, en in Obfervat.pag.156. Van de Franfchen, Spanjaarden, Portugeefen, kan men de Schryvers nazien, aangehaald by klockids de contributionibus Cap. 14. n. 48. 49. (49) (*) §. XIII." (48) Verg. van loon, Aloude Holl. Regeer. IV. D. bl. 349. Matthaeus, Anal. T. III. p. 240. (49) Haltaus, Glosfar. German. mediiavi.in voet Betefrey. (*) Sederd deze Verhandeling zyn er in Frankryk zulke zaken voorgevallen, waardoor deze Aanmerking, ja rt gansch beloop dezer Verhandeling, ten aanzien van den oorfpronklyken Vrydom der Edelen van de Belastingen, en 't gene naderhand daarin veranderd is, de byzondere opmerkzaamheid van eenea Staatkundigen Lezer fchynt te ver-  GRAAFLYKE BEDEN &c i63 §. XIII. Geen wonder dan, dat wanneer de Edelen of tVelgebooren fomtyds van wegen eenige zwaare ramp, die 'c land getroffen had, zich vry willig betoonden, om de lasten te helpen verligten, zydit altyd deden, behoudens hun Voorrecht, en dat de Graaven ook uit dien hoofde erkenden, dat zonder eenigen nooddwang van recht, maar uit loutere gunst, zulke onderftanden van de Vrygeborenen waren opgebragt; een fraai voorbeeld dien aangaande vindt men in eenen Brief van Graaf willem III. 31. Januari 1334. die als hy, om de fchaden, welke West-Friesland by gelegenheid eener^zwaare overffrooming geleden'had, te herftellen , genoodzaakt was tot eene buitengewoone Bede toevlucht te nemen, en daar toe van de Vrygeborenen twee penningen van ieder bun» der verdienen. Deze Verhandeling bouwt in alles op het Staatkundig zamenftel van de Europifche Natiën ten aanzien van het onderfcheid der perfoonen, hunne rangen, en da veranderingen daarin allengskens opgekomen; en zy past dit toe op de Nederlandfche Gewesten. Men kan 't ook alles toepaslyk maken op het Franfche Ryk , zoo als het thans, en zoo als het oulings was, en men zal ook daar vinden dezelvde Grondbeginfelen van den ouden vrydom des Adels; maar ook teffens, hoe door gebrek van benoodigde Geldmiddelen die Vrydommen allengskens verminderd, verkort, of ingekrompen zyn , tot dat zy nu by onzen leeftyd door middel van eene algemeene Volksvergadering, waarin men aan de oudeCenfuales, naderhand genoemd Plebeii, thans den derden Stand, of le ticrs Etat volgelyke Stemmen met de twee andere Ordes te zamen gaf, geheel vernietigd zyn, en alle perfoonen in 't fluk van geldzaken gelyk gefteld zyn; en van dezen tyd dan af begint dezelvde Clauful,. die in Holland by Keizer kakels tyd alreeds begon, Niemand vry, gelyk beneden blyken zal.]  154 VERHANDELING over de der land verkregen had, in dezer voegen hunne privilegiën erkent en bevestigt: m Willem enz maaken cond enz. want onje Welghebooren Luden van Delfland fomme overmits der noet die es in Friesland ons ghegheeveu hebben, omme onfer beede willen, ende niet van enighen rechte tzvie pen* ningbe Hollants van der morghen, foe bckenne vei dat mid defen brieve, dattet van ghenen reghte en es, ende dat wi, noch onfe nacomelinghers hem, nogh hoiren nacomelinghers des hier namaels met eifchen en zullen, nogh eifchen moghen van enighen rechte, enz. (50). §. XI V. Deze aangevoerde bewysredenen zyn voldoende , om den vrydom der Edelen en Welgeborenen te betoogen; laat ons overgaan om te zien de verfcheiderlei wyze, waarop die Vrydom allengs beperkt, en eindelyk gansch te niet geraakt is. En wel de eerile refri&ie of beperking'heeft plaats gehad omtrent de nieuw bekomene landeryen; de Edelen namelyk bezaten alle hunne landen zonder eenig bezwaar van belasting zoo Leen als Eigen, of hoe ook verkregen ; doch hier uit was voor 't algemeen belang een groot ongemak te duchten: want de Edelen en Vrygeborenen vele cynsbare goederen aankoopende, die ze dan zonder belasting bezaten, veroorzaakten daar door, dat het bezwaar der lasten, die de Schotbaren alleen dragen moesten, hen van dag tot C50) Mieris II. D. bl. 559. Matthaeus, de Aobilitate L. I. Cap. 2. p. H. Van loon, Aloude Regeer. V. D. bl. 200. volg. en hier achter Bylagen,N. VI.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 16$ tot dag meer drukte, dewyl alle de dorpen volgens eene gemaakte begrooting of taxatie hun aandeel of quotes aan den Graaf moesten opbrengen , 't zy er vele of weinige Schotfchuldigen in dezelve woonden; zoo dat de Graaven genoodzaakt werden door eenig hulpmiddel in dit ongemak te voorzien; en van hier die gansch billyke verordening van Graaf willem III. by welke gezorgd werd, dat niemand den aard van fchotbare landerijen zou mogen veranderen, by mierjs, Charterboek. II. D. bl. 303. Wy Willem Gravs van Bene gouwe, van Holland enz. maaken kont allen Luyden, dat fommige Welgeboore Luyden en Poorters Schoibaar land copen tot Arlanderveen, daar ons Schot, en Jaarbeede meede te minre word, waarom wy ju verbieden , dat deezer tyd voirwaart niemand geen Schotbaar land en copen, es hy Welgeboore jof poorter, dat land blive in zulke regte, als 't nu is van fchot e en van cofte ende van ander cofien geduurende V ons wederzeggen. Meer diergelyke Placaaten komen voor onder albert van Beieren; men zie de Brieven van albert i. Februari 1377. aan de Lieden van de Rotte, by mieris, III. D. bl. 329. aan de Lieden van Valkenburg, 22. Januari 1384. by mieris, aangeh.pl.bl 420.aan de Lieden van Waddingsveen,Zevenhufen,Bergambocht, Stolwyk, Sluipwyk, ten zelvden dage, by mieris aangeh. pl. in welke brieven ook bepaald wordt, dat vry land, zoo wanneer het vaneenen Schotfchuldigen gekogt werd , fchotbaar zou worden, en welzoo, dat, fchoon naderhand een Vrygeborene dat zelvde land weder mogt koopen, het zelve niet te min aan die belasting onL 3 der»  i66 VERHANDELING over de derworpen blyve (51 ). Ook blykt de hoo^fte billykheid dezer Verordeningen daar uit, dat in beiderlei geval 't welzyn van 't Land van deze bepaaling afhangt; want het zou hebben kunnen gebeuren, dat de Vrygeborenen allengs Eigenaars van alle de fchotbare goederen waren geworden, en dus uit kracht van hunnen vrydom, en zich daarop beroepende , in 't geheel geene onderbanden zouden toegebragt hebben; en in 't ander geval was die zelvde uitwerking te vreezen, indien de fchotvrye goederen zonder eenige belasting tot Schotfchuldige lieden mogten overgaan, waarom met opzicht tot beide in de aangehaalde Brieven gezegd wordt, daar door ons fchot en jaarbede te nunreword, of ook, want wy. anders onje dienst en heerlichede daar meede ver^i-fen. Weshalven deze bepaaling, hoewel zeden Vrygeborenen zeer in 't oog ftaJc, veel heeft toegebragt om den ftaat der Schotfchuldigen te verbeteren , en meerder gelykheid by het inzamelen der onderftandgelden in te voeren. §. XV. Edoch de Graaven zyn nog verder gegaan , om het misbtuik van dien vrydom perk te zetten : van daar is mede ontdaan de bepaaling in 't geval van ongelyke huwJyken; namelyk de Vrygeborenen, met vergeting van hunnen ftand, gingen dikwyls huwlyken aan met die van den gemeenen Volkftand, en op die wvze begonnen Zy fchotbare goederen met te loorfteiling der ' Wet- C50 Mieris, III. D. bl. 663. eovhier achter£y/agsn rv. Y.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 16? Wetten in bezit te krvgen als vrye goederen, en als zoodanig brachten zv die op hunne kinderen over. Hier tegen werd deze voorziening gedaan, dat een Edele of Vrygeborene , d:e met (ene van de Gemeente of Volkftand in bowljk trad, niet langer dezen zynen vrydom gemeten zou; en dus heeft Hertog albert in de privilegiën den it. Augustus 13S2. aan de ingezetenen van Wieringerland, wel uitdruklyk bevo.en: Voert went vji hem ghegeeven hebben, in een andere brief dat alle welgesookeü lüdem, die in Wieringberland wonachtig zyn, ende aan buysluden ch eheylicrt z?x,datz: metten grJcREK scot ende sco dde geelden zulun ende coeren hodden ghelyken inderen bcsenC52)»in welken Bnet hy t oog heeft op de privilegiën den 15. April aanüun gegeven ; dat geen Welgeboore man zal wormen m jy: ':: :'■ z v.. . t gcc:v:-. er.. co:.:e, overmits dat si ghehüwelict SYM a ax hcdsleden die fcotpleegen te gbseven, waar van de reden fchvnt te moeten aigeleid worden uit de oude wetten der Friefen: want volgens die oude wetten, indien een vry vrouwsperfoon met een Litus ef Lateman, getrouwd ware, 'en zv hare onwetenheid niet bewyzen kon door de zesde hard ( dat is, met zes getuigen ), moest zy te gelyk met bare kinderen in den (land van baren man overgaan; zoo als men vindt tn de wet der Friefen, Tit. VI. §. 1. waar by men voegen moet Capitular e III. van lodewïk den Godvrucbtigen, van 't jaar 819. Cap. 3. Lr ts van allen geoordeeld, dat zoo eene vrygeborene ö trouw (5») Musis, HL D. bi. |t* L 4  16-8 VERHANDELING ovfc* m Vrouw eenen dienstbaren ten hÜwM neemt zv met alleen met dien dienstbaren in den ftaat van dienstbaarheid voor altyd overgaat, maar dat ook ^eZte'dtl inliin zy ouderen verdeeld bezit, moeten komen aan dien He r Wlem dienstbaren zy in huzvlyk genomen hrÊr nLT\ -hei W3S van een voffrarfdig gebruik da de k.nderen uit een ongelyk huwlvk geteeld, altyd dien der ouderen volden, dfe de 2l£^fl««Iy"C53), en vaLo'on verzekert ons, dat de fchending dezer gewoonte de eenige oorzaak van den opLd der^eZener uit de Gemeente tegen de Edelen en Vrygebore- SgieV D r! Alrk ^Seermgszvys S Hoi. tand IV. D. bl. 2ö5. En dat in ditftuk de beperking van den vrydom ook noodzaaklyk geweest is, leeren en bewyzen de wettige klachten die wegens dit misbruik werden ingebragt: want" dikwils begaven fchotbare lieden zich naar andere dorpen , en bewezen daar hunne voorgewende Vrygeboorte by eede, tot zeer groot nadeel der .overige fchotfchuldigen ( 54 ). . Om dan een hulpmiddel tegen dit kwaad te vinden, gaven de Graven by PJacaat eene verordening, dat niemand voordaan de privilegiën van voorouderlyken Adeldom genieten zoude , dan die den rechten genoeg uit bcwysftnkken en uit toegeftaane vergunningen der Graaven kon aan- too- (53) Idsinga, Staatsrecht. I. D. Seft. 2. Hoofdd. ai. bi. 421. Adam bremensis, Ilift. Eccl. L I C ItEï cap- '8: ma "haeus, ad Annales Egmundan. pag. 202. 111 not. * (54) Bylagcn, N. I. volg,  GRAAFLYKE BEDEN &c. 169 toonen , dat hem die voorrechten toekwamen; en ten dien einde deed philips L in 't jaar 1445. eene vergadering beleggen van de Baronnen, Ridders en overige Edellieden, en na eene naauwkeurige onderzoeking van alle de bewysftukken, waar mede zy hunnen Vrydom betoogden, bevestigde hy van nieuws den vrydom van alle die Heerlykheden, aan welke die wettig toebehoorde; gelyk hy die daarna in 't jaar 1452. nogmaals bevestigd heeft, wagenaar geeft eene lyst van de heerlykheden op, welke toen ter tyd Vry verklaard zyn geworden, Vaderl. Hiftorie. IV. D. bl. 15. Op deze en andere wyzen, hebben de Graaven , om het welzyn der Maatfchappy te bevorderen , aan het veelvuldig misbruik, dat uit dien vrydom Iproot, paal en perk gefield, en eene meerdere gelykheid, in het dragen der lasten, onder de burgers getracht in te voeren; van hier die allerbillyklle verordening van jan van Beieren 27. April 1422. Want wanneer Keizer sigis mtjndus niet alleen de kinderen der Vryof Welgebooren met den Adelftand begiftigd , maar ook aan vele van den gemeenen Volkftand de rechten en privilegiën, die alleen den Vrygeborenen toekwamen , gegeven had, beval de Graaf, dat men op dien Adeldom den Volkelingen vergund geen het minfte acht zou geven, indien hy niet van den Graaf zeiven bevestigd ware : Wy Johan &c. laaten weeten alle onfe Bailluwen hoe dat wy daaglyks vervolgt worden dat fommigen van de Gemeene Huysluyden in de Dorpen gefeeten, by den aller doorluchtig ft en onfe genadige Heere de Rooms Koning geweest zyn, en fommigen aldaar gefchikt hebben om PrivileL 5 ffe*  iTo VERHANDELING over de gien en Vryheid van Adeldom, die zy van fyne mogendheid verkreegen hebben in groot agterdeel onfer heerlykheid fo ifi dat wy u ontbieden en beveelen op onze Hulde, dat gy voortaan op fulke Koninglyke Brieven ah voorfchreeven is, niemands aanbrengen en hoort, nog en vorderd nog Vonnis daar op vraagt nog en wvst, 't en zy dat onfe Brieven van confirmatie daar by fyn; en of er eenige tot deeze daage toe deur gegaan zyn voor u ofte uwer eenigh, ende hunne Brieven van getuygen daar af buyten ons verkreegen hebben, zo willen wy dog dat hun die geen ftaat nog baate weefen, en blyven zullen &>c. (55), en nu kan men verftaan, wat de Schry vers zeggen willen, als zy verhalen, dat florens V. Boeren tot Ridders gemaakt heeft: want naar den ftyl van die eeuw moet men door Boeren verftaan alle die geen Vrygeborenen waren, en dus cynsluiden of landbouwers ; uit deze nu heeft flor ens V. eenige voor Vrygeborenen verklaard, en hun uit dien hoofde alle de voorrechten gefchonken, die tot den ftaat der Vrygeborenen behoorden. Nu hebben wy reeds gezien, dat Vrygeborenen en Edelen in opzicht van den oorfprong, of geboorte, niet verfchilden; derhalven wanneer hy aan fommigen dezer Vrygeborenen van dat nieuw foort, eenige Leenen van eenig grooter belang mogt gefchonken , of hen ook tot zyne vertrouwelingen aangenomen hebben, verkregen zy den rang der Krygs- of Ridderorde, en zoo had hy uit Boeren Ridders gemaakt; waar door hy niets anders gedaan heeft, dat 't gene naderhand Keizer si«HSMUNDus deed, zoo als wy uit dien even gemelden Brief gezien hebben. §. XVI (SS) Mieris, IV. D. bl. 629.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 171 $. XVL De derde beperking van den vrydom had haren oorlprong uit Overeenkomften, waar by de Graaven zich de Beden en belastingen voorbehielden : van daar dat vele Ambachts - en Hooge Heerlykheden door de Graaven aan Edelen vergund , deze voorwaarde behelsden, dat de verfchuldigde belastingen den Graaven werden voorbehouden : dus by voorb. Graaf willem fchenkt de hooge en lage Jurisdictie aan Heer jan van Heenvliet, die de Ambachtsheerlykheid Stavenisfe van den Graaf ten leen ontvangen had, onder deze bepaaling, dat hy en zyne nakomelingen de Beden, Schot enz. den Graaf zouden opbrengen, behoudelic dat die voorfcreeve onfe getrouwen, ende fyn nacomelingen, dienen fullen in onfe heervaarden , ende oic onfe Bede ende Scot betalen, fo wanneer ons, off onfen Nacomelingen, Beden of Heervaarden tot Cats ghegeeven fullen worden (56); dus ook in 'tjaar 1297. den 16. Juli had Graaf jan aan Heer odzyr Cralingen gegeven, met Scot en Bede te gelden (57). Diergelyke Verdragen hadden ook dikwils plaats in nieuw te bedykene landen; want wyl deze aan de Graaven als Landsheer toekwamen, waren zy doorgaans gewoon zulke landen aan Edellieden in eigendom of in leen te geven, onder voorwaarde, dat ze bedykt werden, en daar voor geduurende 5. 6 of meer jaaren van alle belastingen vry (56") Mieris, IV. D. bl. 88. Verg. ook den Brief van dien zelvden Graaf aan den Heer van Borfekn, IV. D« bi. 93- (57) Mieris, I. D. bl. 586»  m VERHANDELING over de vry zyn; maar na verloop dezer jaaren even als andere cymbare Janden hun aandeel tot deeemeene lasten zouden opbrengen: en van hier zoo vele privilegiën, of OBrooyen van Êedykine dooide Graaven vergund, by voorb. Hertog albert geeft m 't jaar 1367. aan Heer daniel van Merzveden vryheid om het aangewonnen land naby Maaslandfluys te bedyken, nee deze by. voeging, mirt geeven wi den gheene dte bedyken zullen, den Eigendom van de Erve datter bedykt word, behoudens ons des Jairs Paghts van de fes groten van der Marghen (58): liergelyk vindt men in een Brief van den zeivden Hertog aan den Heer van Borfelen 15. November i36of «™ Jo nas hidair op dyket ant oude Land van Sinte Maartensdyke ende nu dat niewe Land van Sinte Maartensdyke gheheeten is, dat zullen die sec ne dtet Dyken zullen, zeeven Jair vry behouden van alle Scoete ende Heervairden, ende tende der zeeven Jaaren na dattet gevorfchet zal weefen zullen zi ons dienen van Heervaarden van Schoeien ende van allen faken, ghelike dat die oude Landen ende die mtwe Lande van Sinte Maariensdyk doen zullen ( 59 ). §. XVII. Hier by kunnen gevoegd worden de verfchei- de- (58") Mieris, Ui. d. bl. 220. (59) Mieris, HF. D. bl. 243. 240. 275. 277 2or 580. IV. D. bl ,56. „4. Verg! den Briefen Vrouwe Jaroba van Beieren , waar in zy aan hare Moeder m 4rcaretha van Bourgondie den aanwas van 't land Som- MSIS;Tv.Èzt:d;79b.e,a5tins ter bedykins toeflaac-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 1/3 dene wyzen, op welke door 't verliezen van den Adelftand , ook de rechten en privilegiën, die den Adel eigen waren, verlooren werden, hoedanige waren de ongelyke huwlyken, waar van wy reeds gefproken hebben; de vrywillige onderwerping aan de belastingen, waar van wy een voorbeeld vinden in de aanvallers van florens V. van welke dus de Clerk der laage Landen, b!. 178. Ende daar bleef meenich Man te Landvjert over ( d. i. voor ) Huysman fitten, en gaf Schout en Schoude, dat (omdat) hy niet lyien (d. i. belyden ~) en dorfie, dat hy van Amflel toebehoorde, of daar of gekomen waar, ende alfoe bleef zyn Eedeldom verkoren ; of ook zoo iemand Slaaf werd, of een bediende van de Kerk, of eene zwaare misdaad bedreven had, als de misdaad van Majefteitfchennis (in welk geval de firaf fomtyds tot den zevenden graad toe uitgeftrekt werd, gelyk daar van ten bewys kan dienen een Brief van Graaf jan van Henegouzven, en Graaf jan van Holland tj. Ocfob. 1209. by mieris, L D. bl. 612.) en meer andere diergelyke manieren en gevallen , die ik kortheids halve overflaa. En liever overgaa tot de laatfte beperking dezes vrydoms, by het Placaat van k a r e t V. in 't jaar 1515. welk Placaat, fchoon het den vrydom der Edelen niet geheel en volkomen heeft opgeheven , echter gelegenheid verfchaft heeft tot zoo vele verzoeken der fteden, die naderhand daar op gevolgd zyn, en die altyd daar henen ftrekten, om het gezag der Edelen verminderd, en eene gelykheid onder de burgers meer en meer ingevoerd te hebben. Laat ons derhalven van dit Placaat nader fpreken. § XVIII.  i/3 VERHANDELING ovek a% §. XVIII. Friesland werd doOr geduurige beroeringen gefolterd, en 't gezag van den Hertog van Saxen nam dagelyks meer en meer af; waarom de Hertog zulks bemerkende, 'c befluit nam om 't ganfche gebied over Friesland op kar el V over te dragen; als nu tusfchen hen beide daar over een verdrag gemaakt was, en de Hertog vanSaxe voor de overdracht eene fomme van 350,000. Rhynguldens bedongen had, vond k a k e Lnoodis tot buitengewoone middelen toevlucht te nemen en werd er ten dien einde eene nadere belasting van de vafte goederen, zoo in de fteden als op 't land (eene algemeene Verponding op Huyzen en Landeryen) door gansch Holland ingefteld (60) en k a re l beval 6 Juli 15,5. 'dat de Eedelemal nen (zouden betaalen) van de landen, die zy niet te leen houden, maar van landen die zy te leen houden, daar of zullen zy vry weefen , mits den dienst die zy daar af fchuldig zyn, ende van eigen landen, dat zy huur en, of bruyken zullen zy meede gelden en betaelen na heur bedryf en dit Placaat heeft hy den 8. September 1*18. in betrekking tot de Edelen onder nog nadere bepaahngen gebragt; waar men dus leest (61), die Eedeleu van den lande kenende, ende hen gedragende als eedele lieden zullen vry zyn van heur e landen, die zy van ons te leen houden en zelfs gebruyken. Deze verordening was zeer hard, en gaf aan t oud Voorrecht der Edelen eenen aanmerklyken krak, ten zy men op de Edelen toe- pas- (60) Groot Placaatb. II. D. bl. 204.7 , C6O Aldaar bl. 2051.  GRAAFLYKE BEDEN &c. if$ pasfe 't gene in de Voorrede van 't Placaat gezegd wordt, dat namelyk de Commisfarisfen , die karei- naar alle de lieden eii dorpen afgezonden had, om naar de vermogens der ingezetenen onderzoek te doen, bericht hadden, dat er dagelyks vele dingen bedreven wierden tot te loorftek ling der wetten; want toch de meefte Edelen, die onder de vorige Graaven aan de belastingen onderworpen waren, beoogden altyd hunne verloorene privilegiën t'eeniger tyd weder te krygen. Dus verre zyn dan alleen de Leenen , en wel, die waar op de Edelen zelve woonden, vry gebleven,'met voorbehouding echter van de dienften, waar toe zy uit dezelve verplicht waren, van welke dienften de Leenmannen zich fteeds trachtten vry te maaken, zoo dat de Edelen in 't jaar 1525. in een Bede van 80,000. GL en 20,000. voor de Gouvernante, niet eer wilden bewilligen, voor dat de Gouvernante beloofde, dat zy niet langer gehouden zouden zyn de gewoone dienften uk hunne leenen te bewyzen; en hoewel zy dit niet zoo volkomen verkregen, werd het hun ten minften, geduurende den tyd dezer Bede (dat is tot het jaar 1530.) toegeftaan (62 ). Voords is uit gemelde Placaat voordgevloeid, dat de Steden nooit meer in de Beden bewilligden, dan onder bygevoegd beding, dat de opbrenging door allen gelykredig mochte gefchieden ; dus in 't jaar 1544. den 5. Maart, bedongen zy dat Vryen, Geefte■lyk en Ï47aereldlyk, Eedelen en Oneedelen, en die in de Schiltaale niet gewoon zyn te contribuee* ren ( 63 ) , ieder zyne quote zou opbrengen, en in (62) Aart van der goes, bl. $1, 32. volg. [Dit fchynt eene vierjarige bede geweest te zyn. ] (63) Adriaan van der. goes, bl. 9.  ï;ó VERHANDELING over dé in dat zelvde jaar deed de ftad Leiden het vooritel om 150,000 gl. te voldoen door i op de mor- geniale der vryen en onvryen (64); waarom ook dt Edelen bewilligden in 150,000. of 160,000. de eene helft op de fchiltalen, de andere helft voor twee deelen, op de waarde van de landen by de 10 penn.over Eedele, Geeflelyke en Waereldtyke.^overdie Landen van Voorn en Putten, en het Graaffchap Egmond als begreepen onder de bcbutale, en over al die onder Holland forteeren 4 niemand uytgezonden, het andere derdendeel in de felve hel f te op de waarde van de huyzen binne en buyten de Sleeden (65), en zoo gelukte het de lieden doorgaans naar wensch; weshalven 'c ook niet te verwonderen is, dat we fomtyds lezen, dat zeer voorname Edelen, om het weigeren var. de voldoening der Beden, in rechten zyn betrokken, en tegen hen reëele executie verleend is; dus by voorb. 15. November 1544.is decreet verleend (66) dat de Heer van Asfendelft van ftonde aan zoude doen termineeren drie intenditen van de onwillige gereed liggende, te weeten de Graaf van Buren, de Vrouwe van der Hoeven en teegens de Heer van Asperen, dat hy voorts alle andere ngoureuslyk zoude doen executeeren ' zoo ook werd de Graaf van Hoorn, die met'eenbe anderen vrydom den voorwendde , en weigerde zyn aandeel op te brengen, van \ Hooge Gerichtshof verwezen te betaalen de impost, en morgengeld voor 3 jaar (67). En als de Steden in 't jaar (64) Adriaan van der goes, bl. 18. (.05; Adriaan van der G0Es,bl. 10. Verg.Dasvaart van den 18-22. Januar. 1545 V verg.i«/ r«Q tZRIAAN, VANDER GOES,'bl. 52. K.S7) Aldaar op 7 jaar 1543.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 177 1544. verkregen hadden , dat de Eedele wonende binnen de plaatzen onder de Schiltale begreepen, zoo wel als andere ingezeetenen betaalen zouden, fielden zich de Edelen daar zeer tegen, voornameiyk de Prins van Orange, wiens goederen in deze landen zeer groot en uitgeftrekt waren; maar 't gevoelen der Steden had weder de overhand, en men leest, dat om diergelyke oorzaak die Prins met den Graaf van Hoorn en Egmond in 't jaar 1552. in rechten zyn betrokken. §. XIX. Somwylen echter hebben ook zelve die Edelen , welke nu reeds aan de belastingen onderhevig gemaakt waren, op de vernietiging van den vrydom algemeen aangedrongen : dus in 't jaar 1553. den 6. Maart (68) de Eedelen confenteeren in de petitie van 300,000. tot 200,000. te vinden op de 10 penn. van alle onroerende goederen als huyze, lande, tiende, duynen, molens, visfcheryen, en alle diergelyke, daar op dezelve tiende penn. ghegadert zyn geweest anno 1543- van welke 10 penn. zullen alleen exempt blyven, huyzen arme-luyden toekomende waardig weezendc in huur een pond groot 's jaars, of daar beneden, insgelyks de orde van de mendicanten ; en alle anderen die vrydom genoten hebben in den jaare 1544.; zullen ook vry zveezen Stadhuyzen, Waagen, Hallen, Vondelingshuyzen, hier leest men niets van den vrydom der Edelen: En eindelyk vindt men, dat de Staaten zelve, de Edelen en Steden, confenteeren in 200,000 met conditie, NI K« (68) Adr. van der goes, bl. 5' °P dat iawM  J/8 VERHANDELING over de hiemant exemt, en dat niet teegen/laandë eemghepnvilegien, exemtien ofte vryheede,dt 7ebt:&riëe van hefeden ^~ heoben, of alle geer en mogen, hoe die ook seclaufu. leert mogen'. zyn, en dat overmits de Lïzaaktl heid van deezenteegenswoerdigen Oorlog , ende teJLZfhr- ^ S^f^eerd werftlt not ielycke defenfie van den Lande, zyne Maje/leit bekeven wille alle bet zelve mt fyle feeT Jw . tentheydt ende motuproprio, te deiigeren[%)? §. XX. Ka rel V. nu dtiidelyk ziende, dat die vrv- SutiïeZf Wein,'ge Edekn e" ^taJSn geduunge bron van twtsten was, beeft den 2 Novemb. i553. allen vrydom gansch opgeheven me bybrenging van deze reden, dat hy nooit sufte privilegiën, die met de inwendige rust van t Gemeeneland ftrydig zyn, met recht had mo" Pr\fe,Z\gemra'f S^erogeerd hebbende alle frZtg rr VCeZet\de COntrarie ^ defenfie en befihermem/fe van den Lande, dat dezelve nieten moogen fubfifteeren , ende van waerde weezen door dien dat zyn Majefteit die niet en heeft moogen geeven zonder wille, weten en confentvan de Staaten, als daar by heur benomen wordende een party van haar defenfie(7o). Onder zulkenfchy" van _t algemeen nut en welzyn heeft kar el alle privilegiën geheel en al weggenomen (*); en hier vorg?} Adr* van der G0Eï' °P '< i*« '554- ( ; [Men vergelyke hiermede het gene dezer dagen in Frank-  GRAAFLYKE BEDEN &c. 179 hier van was 't ook, dat Graaf philips III. naderhand, in 't jaar 1336. den 8. Auguftus, eeniglyk aan den Prins van Orange, en de Graaven van Egmond en Hoorn, (die niettegenftaande alle Placaaten, hunnen vrydom van belastingen bleven volhouden , maar ze niet hadden kunnen verwerven) dezelve heeft bevestigd, onder andere dus fprekende: & pour ce que la refponce des dits Eflats eft limitée avec wie comprehenfmn des exempts & non exempts, privilégiés & non privilégiés, & fa Majeflè d la contmuelle & retter èe pourfuite des Seigneurs le Prince d'Orange, Corntes d'Egmmt & de Hornes, & pour aucunes conpderations h ce mouvans, les a remis en la posfesfion de l'exemption pour eulx pretendue avec reftriBion de ce qu'ils ont contribuè du paffe ( 71 Dat is: en voor zoo ver het andwoord van gemelde Staaten bepaald is met eene influiting van vryen Frankryk gebeurd is; aldaar fpreekt men ook van de Pecuniaire Privilegiën van de Edelen. Maar even gelyk thans in Frankryk ('t gene echter te bewonderen tS ), even zoo weinig wist men in Holland by kareis tyd, dat dit geene Privilegiën waren, die aan die Edelen, of Oorfpronklyk Vryen, gegeven waren door de Vorften , door kar el, zyn Voorzaten, noch door de Franfche Koningen; maar dat het waren de oude, eerfte, en oorfpronklyke Rechten van den Adel, die met de Conftitutie in Europa zelf geboren waren. Men liet dan kar el zoo iets zeggen, dat hy dien Vrydom zonder de Staaten niet had kunnen geven, omdat men wat zeggen moest , en de zaak, hoe nuttig en noodig, een kouleur moest gegeven worden. Het gene toch in de vorige §. XIX. gezegd wordt, daar de Staaten zelve dat recht in kart,l erkennen, wanneer zy hem de macht van derogeeren uit zyne zekere IVetenlchap en motuproprio toefchryven, ftrekt niervan genoegzaam be- ■wys.] . ,, C *m } Adr. van der ?oes, op dat jaas. 01. 59. \ Ma  ï8ö verhandeling over de vryen en onvryen, van geprivilegieerde en niet ge* privilegieerde, dat Zyne Majefteit op het geduürig en herhaald aanhouden der Heeren, den Pr in* ce van Orange, en de Graaven van Egmont en Hoorn, en om eenige confideratien hem daar toe beweegende, dezelve laat in 't bezit van den door hen gepretendeerden vrydom, met reftriclie van 't gene zy reeds te voren opgebragt hebben. En geen wonder, dat deze drie voornaamfte Edelen dit privilegie verkregen of behielden; want van wegen de uitfteekende Bedieningen, die zy in den Staat bekleedden, kon het niet wel anders zyn, of zy moeiten in 't hoogfte aanzien by den Koning ftaan : de bezittingen nu dezer drie Edelen waren zoo groot, dat zy alleen 17705 morgen lands in eigendom hadden, en hun aandeel een vyftiende gedeelte van 't gene werd opgebragt, uitmaakte, welke fomme ook de Staaten by 't opbrengen aftrokken : maar als zy in 't vervolg dit tot eene voiltandige gewoonte wilden maaken, zyn ze in hunne hoop te loor gefteld; het aandeel, dat deze Edelen niet opbragten, moest toeh door verhooging van de quotes der overigen gevonden worden: nochtans hebben de Staaten den vrydom dier Heeren altyd met een wangunftig oog befchouwd, en in dat zelvde jaar den *8. September deden zy hun beklag daar over, en drongen byeenfmeekfchrift daar op aan, dat die vrydom opgeheven werde (73); en als zy in hun oogmerk niet Haagden , verzochten zy eindelyk , dat zoodanige vrydom niet meer zonder kennis en advys der Staaten gegeven mogte worden; maar men weet, hoe weinig philips de rechten der Staaten aehtCra) Adr. van der goes, bl. 74.  GRAAFLYKE BEDEN &c. 181 achtte. Voords zou het iemand vreemd kunnen voorkomen, dat ook zelfs na het opheffen van dien vrydom men nog zoo vele voorbeelden aantreft, dat de Staaten aandringen, om niemand van het opbrengen der belastingen uit te zonderen ; 't welk dus fchynt verftaan te moeten worden, dat, of fchoon kakel alle [pecuniaire] privilegiën vernietigd had , hy des niet tegenftaande vele voorrechten en vrydommen vergund heeft, die de Staaten even als de overige wilden hebben weggenomen. §. XXI. Deze evenredige opbrenging van lasten nu ftrekken de meefte Schryvers ook uit tot de Leengoederen der Edelen; dus grotius (73), bort (74), en andere (7ö)« die eenftemmig zeggen, dat ka rel V- de Edelen mede bewogen heeft, om hunne leengoederen even gelyk hunne allodiale , aan belastingen te onderwerpen ; en hoewel zy dit uit geene openbaare bewysftukken kunnen bevestigen , noch ook den tyd bepaalen , wanneer dit gefchied zou zyn, fchynt het echter waar te wezen; want, die privilegiën , zoo als wy gezien hebben , alle vernietigd zynde, mag men befluiten, dat ook de Leenen, die in 't jaar 1515. alleen vry gebleven j wa- Q 73 ) Inleiding tot de Holl. Rechtsgeleerdh. B. II. D. 41. in hier teegens. rj (74) Traaaat van het Holl. Leenrecht. IV. d. H. 3. (75J NeosTadius de Feudis, Cap. I. aan 't einde. Groenewegen de Leg. Ahrog. in L. ïf. Cod, de Coll. Fund. Patrim. M 3  i8a VERHANDELING over de waren, ook van hunne voorrechten beroofd zvn geworden, voornamelyk daar de Steden telkens aandrongen , dat ook de leenen zoo wel als de overige goederen aan de lasten onderworpen werden (76). Edoch, daar nu de Leenen mede verbonden werden tot het opbrengen der quotes, waar omtrent hedendaags geen de minfle twyfel overblyft, zoo ontftaat daaruit een groote vraao-, 0f des met tegenftaande de Edelen, uit aanmerking hunner leengoederen, nog verplicht kunnen worden tot de Krygsdienften? GRoTiusen eort ter aangeh. pl. beandwoorden deze vraag met ja en gronden hunne bevestiging op deze redenen ; 1. Dat na het invoeren dezer gelykheid van belastingen de Leenmannen tot den krygsdienst zvn opgeroepen tot Landweer, by Placaaten van 2. Maart 1514. 31 December 1517. gl Auguftus en 5 September 1521. enz. 2. Dat wy nergens lezen, dat deze krygsdienften hun zyn kwytgefcholden; 3. Dat het formulier van den gewoonen eed nog heden in gebruik is; 4. Dat mogelyk in opzicht tot k. a r e l , de Leenmannen uit eenige andere oorzaak hebben toegelaten, dat ze aan de belastingen onderworpen werden ; 5. Dat de Staaten zich van die verplichting, die in den aard van 't Leenmanfchap gevestigd is, volgens hun recht bedienen kunnen, ten minften in tvd van nood. J Maar met verlof van zoo groote Mannen, zy het ons vergund eene zagtere meening te volgen , daar alle redelykheid voor den vrydom dezer dien- ften C76) Re fol. der Staaten van Holl, t±. Maart fa ADR. VAN DBR GQES, bl. 16".  GRAAFLYKE BEDEN &c. 183 ften fchynt te pleiten. Want toch, wyl niemand met eenen dubbelen last bezwaard kan worden, zoo volgt, dat ook de Leenmannen, nu reeds van alle voorrechten beroofd , ten minften het gemeene recht met de andere onderzaten behooren te genieten, voornamelyk ook omdat de gelden, die uit de Leenen worden opgebragt, tot onderhoud der krygsknechten dienen, en derhalven als eene afkooping der krygsdienften mogen en moeten aangemerkt worden; zoo als ook in eenige ftreeken van Duitschland de dienften der Edelen in het opbrengen van geldbelastingen veranderd zyn , naar 't gene hontheim leert , Hiftor. Trevir. Diplom. Tom. II. pag. 583. n. 915. en daar 't een vaste regel is, dat hy, die de voordeden geniet, ook de nadeelen moet dragen , zal ieder gereedelyk erkennen, dat het tegen alle billykheid ftryden zoude , indien , het voordeel, of den vrydom der leengoederen, weggenomen zynde, ook niet te gelyk het bezwaar, dat met dezelve zoo naauw verbonden is , het verrichten van krygsdienften, werde weggenomen: doch laat ons de bewysredenen van grotius en bort meer van naby befchouwen. Wat de eerfte reden betreft, deze fchynt van geen groot gewicht te zyn; want tot de verdediging van 't Vaderland zyn zonder onderfcheid alle burgers verplicht, voornamelyk de Edelen, die wegens hunne groote bezittingen daar in wel 't meest belang hebben; en hét zou onredelyk zyn in eenen algemeenen nood, waar toe de voorbeelden, by bort aangehaald, betreklyk zyn, dat de Edelen boven alle andere burgers zich op eenig privilegie wilden beroepen: want alle privilegiën lyden uitzonderingen in geval eener filM 4 ge-  «84 VERHANDELING over de gemeene noodzaaklykheid; om niet te zessen' dat de meefte voorbeelden, die men bybS' lZd Vnr!Tn teZQ! ge,ykhdd **** lyS blykt. UU b°ven gezegde allerd"ide* Van geiyke waerde is de tweede reden, waar tegen men ook zelf de langduurige gewoon te kan «brengen (77): Voe| er by, da eene ftdzwygende kwytfcheiding dezer Lygsdfen. ?eLlie,rrld°ende iS' nadien leenen byna geheel gebragt zyn tot den ftaat van eigen of Patrimonreele goederen, met behouding Hen van het yerly en 't recht der Leenhoven, zoo als dk by elke verandering van bezittingen oferfvolgt gen voldaan moet worden (78 ) errvo'Sin En als men dit uit het formulier van den eed vee dat \ **' ^ be^yst men te veel, dat », men bewyst het misbruik van den eed m zaken , die reeds voor lang zyn afgevan HoZd7fk ?,* Refo3^''en deJ Staafen Sr ïlf* s £lve blyken kan' waar op 't jaar 1566. deze woorden vindt (7g): jje Staaten verftaan hebbende dat de vooVftlieetPrZe in meemnS zoude zyn, te doen ontbieden< alle el mannen van den landen van Holland, en haar luyde te 4oen vernieuwen den eed, die elk reFheèlivelyk uyt zaken van haar leen hadde gedaan', net beloften van te dienen op en jeegens een ygelyk en Zde , Zdde ^ geb0%n ofgelLinee l zoude worden, en verder ah de mesfive van de Her- (7/0 Van leeuwen, Cenfura For. Part I I ir Cap. so. n. 4. ' ■L" ll* C78 ) Zy pabus, Notit. Juris Belg. Tit. de Feudis C79) Registers van Holland van cen e vnde, t>'j. *  GRAAFLYKE BEDEN óre. 185 ffertoginne Regent V zelve breeder inhoudt , en verftaande dat de voorfz. ampliatie van den oude en gewoonlyke eed zoude tendeer en, tot befwaar* niffe van de voorfz. leen, die van andere natuur in de voorfz. landen zyn dan elders, in alles geredigeert zynde, tot allodiaal en eigen goed (Zo), dragende alle lasten , en contribueerende in alle ordinaire en extraordinarifche ommeftagen fonder eenige exemtie, waar uit volgt, dat vvyl de leenen hedendaags van de patrimonieele goederen niet verfchillen , zy wel tot de zelvde lasten , maar ook niet verder, gehouden zyn. 't Vierde bewys is van allen grond ontbloot, en 't is genoeg daar tegen aan te merken, dat de Edelen zelfs daarom hunne leenen aan belastingen onderworpen hebben, op dat ze eenmaal rust genieten, en niet langer met geduurige buitenlandfche oorlogen geplaagd zouden worden. De vyfde en laatfte reden; namelykdat die verplichting gevestigd is in de Leenmannen met opzicht tot hunnen perfoon, fchynt niet te mogen toegeftemd worden; want alfchoon de krygsdienften den Leenmannen inkleevende en met hunne perfoonen naauw verbonden zyn, zoo zyn die echter alleen met opzicht tot het leen vastgefteld en toegezegd , voornamelyk ook, daar oudtyds by ons de Leenman door iemand in zyne plaats te ftellen, den Leenheer in den kryg dienen mogt: en dus behoort het ook te voldoen, als hy voor zulken plaatsvervanger zoo vele lasten opbrengt, waar van een of meer in zyne plaats gefteld kunnen worden, op dezelvde wys als 't gelegen was met de poorteren, die oudtyds ook verbonden wa- (80) BürgundpsW Conf. Flandr. Tr. III. nurn. 18. M 5  Ï85 VERHANDELING over nz waren den Graaf in den kryg te volgen, maar die, door t invoeren van befoldigde Wknech- Billyk derhalven, dat men den Adel ten minden het gemeene recht late genieten, het eenige dat hun behalven dien iuifterryken titel in onze Je westen is overig gelaten. Want wat is hedendaags het voorrecht der leenen % byna alle deDriviiegien voortyds daar aan gehecht, liggen in eene eeuwige vergetenheid begraven: of dit zv toe te fchryven aan de eigene fchuld der Edelen en onkunde m het leenrecht en privilegiën, dan aan de overheerfchende macht zoo der Vorften als die der Steden en aan vorige partyfchappen, ware zeer moeilyk te bepaalen. §. XXII. Wat aangaat de Geeftelyken, in de alleroudfle tyden, zoo zy eenige eigen goederen bezaten, waren zy insgelyks van alle belastingen vry: want toch, daar zy toen alleen uit de Vrygeborenen verkozen werden, bedienden zy zich met het hoogfte recht van de voorrechten der Vrygeboorte, zoo als de Jaarboeken dier tvden getuigen; doch als deze voorrechten mede "tot de goederen , die de Kerken verkregen, uitgeftrekt werden , is er reeds onder het tweede Stamhuis der Frankifche Koningen, eenige verandering omtrent dezelve gemaakt. Want iodewyk de Godvruchtige te recht begrypende, dat de Geestelyken niet minder dan de Waereldlyken in de behoudenis en 't welzyn van 't Gemeenebest belang moeiten ftellen, maakte reeds in 't jaar 816 «eze verordening, dat aan elke Kerk ééne geheele man-  GRAAFLYKE BEDEN &c, 187 tnanfus (dat is, zekere hoeveelheid van bunderen lands) vry van alk belasting voerde toegevoegd, en dat de frieflers die daar op gevestigd vierden, noch van de tienden, noch van de offeranden der geloovigen, noch van de huizen noch van de voorplaatzen of tuinen by de Kerk aangelegd, noch van die voorgemelde manfus eenigen dienst zouden doen, dan die tot de Kerk behoort (81). Van waar ook dezelvde Capitularia leeren , dat de Geeftelyken niet vry van cynfen waren, die uit cynsbare goederen, door hun verkregen, kwamen. Dat zy van goederen, uit welke een cyns voor den Koning betaald werd, als die aan eenige Kerk werden overgegeven , den cyns moeften betalen (82). By vervolg van tyd echter was het den Geeftelyken niet moeilyk, onder voorwendfel van armoede en Godvrucht, zich vele goederen, en met dezelve ook vele privilegiën van de Vorften te verkrygen; terwyl hun daarenboven ontelbare middelen overig bleven, om van 't ligtgeloovig en onkundig gemeen fomtyds zeer aanzienlyke goederen af te persfen ; want daar in die tyden door gansch Europa een blind bygeloof heerschte, zoo leenden de Vorften altyd een genegen oor aan de verzoeken der Geeftelyken, en maakten geene bedenking, om als een hulpmiddel ter behoudenis hunner eigene ziel, of van de ziel hunner vrouw of kinderen hun alles toe te ftaan. Eene zeer groote menigte van zulke privilegiën , byzonder ook van gefchonkene vrydommen, is in de gedenkftukken der midden-eeuw te vin- (81) Baluziüs, Capitul. Reg. Franc. T. I. pag. 565. Strube, Decade Obferv. Obf. 3. §. 4. (8?) Ealuzius, aangeb.pl. bl. 498.  ï38 VERHANDELING over de vinden: 't zal volltaan kunnen eenige weinige ob te geven die tot ons Holland behoord. zócfkZ men dat Graaf willem in 't jsaj j,,, ^ behoudenis zyner ziel, en die van zyne vrouw t ook zyner kinderen trachtende te voorzien ion gemeten lands onder >t ambacht Oo tcaZh Z ante bezLlt^l T * ™ aU* <*eeft rRoT n i " ^vordering vrydom £ r?a r r°Can [of rer Does ^ Brugge! van de Cifterfienfer orde gefchonken , ook dezelve vry verklaart van de Talie C Opbrenging ) van Schot, van allerlei vordering, met wdkebena mtngen zy ook genoemd mogtel WoTJenTs A Door deze en andere privilegiën, foms grootere, foms mindere, was het, dat de GeeS ken, die «er vele rykdommen(behouden? hui ten fsff ™aT0ed° in 3,,e ^en beza. S L^l^ Va" * G«^st ver Doch C«3) Mieris, Charterb. I. D. bl. I59. ven: 160 C84) M.er,s, aldaar bJ. 254. VeraderBrief 'van ts™ br;;r ^ ^ ^ ^SaKis pJLÏÜ ^rg' * ** *r v Klooster van «4'. Cvan de Franfche Uitgave)^ «//T^Zï «L"' g deZun?Zïr/ment' trouZlXt: ges ae tout le poids des impots, tandis que les plus ricbestra. w /« v Zm ' ^ ^ wwm<& ongerymd- maara met alle de impofitten, terwtfde meest vermogende  GRAAFLYKE BEDEN && 189 Doch wyl deze voorrechten der Geeftelyken oorzaak waren, dat de Schotfchuldigen door al te zwaare belastingen gedrukt werden, hebben de Graaven dit misbruik op verfcheidene wyzen te keer gegaan; zoo heeft willem III. reeds in 't jaar 1328.voorzieningen gemaakt, dat die vrydom niet al te ver uitgeftrekt werde, door te verbieden , dat zy boven de goederen, die zy bezaten * zich geene andere mogten verkrygen (86), waarom zy naderhand de uitdruklyke toeftemming van den Graaf noodig hadden, ais zy iets koopen of" verkrygen zouden: en van zoodanige vergunning vindt "men een voorbeeld in eenen Brief vaa willem III. van 't jaar 1331. waar deze claufule voorkomt, in fulker manier e dat men ons van den lande, dat fi copen fullen, fuiken dienst doen zal, als men ons pleget te doene, gbemeenlyke van onfen lieden van onfen lande ( 87). Dan hoewel door deze bepaalingen de vrydom der Kerken grootlyks beperkt is geworden, zoo bezaten zy echter vele vrye goederen, als blykc % uit de opgevolgde bepaalingen , die naderhand nog gemaakt zyn; by voorb. albert heeft in 't jaar-1401. aan die van Alkmaar 't privilegie gegeven , dat alle Geeftelyken , in die ftad woonende, van hunne eigene goederen fchot zouden betaalen (88): een diergelyk privilegie gaf willem VI. aan Medenblik, dat alle Priefters en Cler- eigenaars ontheven waren van alle verplichting, om den ftaat wede te bulp te komen, en te befchermen. (86) Mieris, It.-D. bl. 464. van leeuwen, Balav. Ulujtr. H. II. bl. 598. n. 166. (87; Mieris, II. D. bl. 513. verg. nog een diergelyk voorbeeld IV. D. bl. 238. (88) Mieris, 111. D. bl. 747.  ijX> VERHANDELING over dï Qlerken in horen bedriten alle ongeld van ScoU - Van Beede, of anders Van fZP ' t * maten Steedei gelden zu^nf^Y ^^f ft van de Kennemerdyken, on geld te zetten oi> alle die ghene die geërft en geland zyn in Remt zy ^« ■ Maar karel de Stoute floeg een' korteren weg in, en onderwierp aiJe de Kerkeiyke goede ren aan de Beden; ten dien einde gaf h v ^ v C 'f Si bevelfchrift uit' dat a»e Geeft V ken Kerken, en huizen die onder den naam van Godshuyzer,.voorkomen, eene Jyst van ahe de fekre^' t ^1 6°jaaren in bezith dden gekregen, moeften mieeveren, op dat ze naar evenredigheid der inkomften ,' daar u t voo d komende getaxeerd of begroot werden: doch de ?£efÈ^ daar **» —de gelukte dit karel niet naar zynen wenschfQiï! • LffiWfï ««^Vde , heeft d e taxatie der Geeftelyken weder opgehouden. Onder karel V. is eindelyk die vrydom der vendfhevndfnS? *™et geraakt; waVbehaï ven dat hy door drie Placaaten 19 October i*ao. ao Maart i5H. l6 Oétober 1531. hun alle ver dere verkryging van roerende en onroerende goederen verboden heeft, hebben wy reeds bov! gezien, dat op aandrang der Steden en Edelen de Gees- (89) Mieris, IV. D. bl. 358. C 9®) Aldaar IV. D. bl. 645. (91) Verg. Croo/e Cbronyk, Divis.300 Cap. 84-01 en  GRAAFLYKE BEDEN eVc. 191 Geeftelyken, byna in alle de Beden het hunne hebben opgebragt; ja wanneer in 't jaar 1543. de Steden er op aandrongen , dat de nog ontbrekende fomme van de Geeftelyken enz. zou gevorderd worden, andwoordde hun de Prefident, dat de geeftelykbeid reeds de helft van haar incomfie op* bragt ( 92 ), en dat de Geeftelyken van 't Sticht van Utrecht deze contributie, voor de fomme van 10,000. guldens , hebben afgekocht , leert onsj Matthaeus de FundaX. & Fat is Ecclef. pag. 225. Men vergelyke over deze ftoffe deu Heer e. van zurck in het Codex Batavus, op 't woord Geeftelyke. §. XXIII. Sederd men by ons Steden begon te ftichten l en vele lieden, die uit hunne vorige dienstbaarheid werden vrygelaten, daar henen lokte, hebben de Graaven zich fteeds beyverd, om door verfcheidene privilegiën den bloei dezer Steden te doen toenemen: onder deze privilegiën ( om andere met ftilzwygen voorby te gaan ) was ongetwyfeld het voornaamfte de vrydom van Schattingen, welke in 't hoofd der meefteHandvesten, die aan de Steden toegeftaan werden, pronkt. Ik bedoel door belastingen die gewoone, welke uit de verplichting der landbouweren {jus colonarium) aan den Grondheer opgebragt moesten worden, waar van wy in Hoofdd. II. gehandeld hebben; namelyk daar deze lieden door die privilegiën nu niet langer voor Cynsfchuldigen gehouden werden , maar eenigermate den ftaat van Vry- (92) Wacenaar, Faderl. Hifi. V. D. bl. 249.  m VERHANDELING over de Vrygeborenen verkregen hadden, zoo vervielen ook daar mede de Jasten met hunnen vorigen dienstbaren Haat verbonden: by voorb. in de orivileg.en van Graaf willem, aan de ingezetenen van Geertruidenberg, den i. October lm* wordt gezegd: de poorters zullen vry zyn van al le petitie en allerlei invordering, en onder de Junsditlie van den Graaf zullen zy, noch op vry markten, noch buiten vrymarkten, eenige t olim betaalen (93 ), en in de privilegiën der Stad Veltt 14. April 1246. zy zullen vry zyn van alle Bede en invorderingen, en van alle dienstbaarheid, die boef dienst genaamd wordt, zullen zv vry blyven (94): echter moet deze vryheid niet zoo ver uitgelekt worden, dat de Steden tot gehee geene Schatting verbonden waren: want, zoo als wy gezien hebben, de Steden waren vol! gens verdrag verplicht zekere matige geldfomme tot afkoop aan de Graaven op te brengen ; dus in de Privilegiën der Stad Dordrecht j_v. d. wall] bl. 20. van alle heervaart en petitie, uitgezonderd met ééne cogghe, laten wy ben my en voor dezen vrydom die men altyd on/chendbaar houden zal, zullen die zelvde lieden der Stad en de poorters 60 panden Hollandsch, de eene helft op Paafchen, de andere op Jtnte Remigius, ons in 't gemeen betaalen ( 95 ) : maar buiten deze matige geldfomme, die elke itad , naar evenredigheid van haar vermogen , ver- (93) MlERES, I. d. bl. 158. • ( 94 ) Aldaar bl. 231. en 604. (95) 't Zelvde merkt strube aan omtrent de Steden van Duitschland , de Collea. &> Aerar. Origine. «. a. p. 91. volg. & omtrent de Steden van Frankryk, ü 0 u o u et le drsn publ. de Frame éclairci. p. 316. volg  GRAAFLYKE BEDEN &c. 193 Verplicht was jaarlyks op te brengen; warende fteden van alle belasting vry, §. XXIV. Edoch wyl de Steden deze privilegiën fomtyds misbruikten, en de overige ingezetenen meer dan billyk was, bezwaard werden, hebben de Graaven ook al vroeg dit misbruik te keer gegaan, en dezen vrydom op verfcheidene wyzen beperkt: en wel vooreerst, daar die uitfteekende privilegiën, die de-ftedelingen genoten, eene al te groote menigte dorpelingen naar de fteden lokten (96), zoo veroorzaakte dit, dat de dorpen byna ontvolkt, en dus onvermogend werden om de gewoone begrooting op te brengen, alfo veele in onfe fteden poorteren geworden zyn ( 97 ); van daar dat reeds in 't jaar 1341. den 16. December willem van Henegouwen dooreen algemeen Placaat voorziening deed* dat elc huysmans land die poert er wart, ghelden zal myns heren jaarbede ende fine heervaart; tuant dat is zyn oudfie recht en fine öudfie heerlykheid ( 98 ). Eene andere bepaaling ontftond uit den toenemenden rykdom der Steden: want wanneer alle die maar eenigzins konden, landhoeven kochten, en die lastvry maakten, verordenden de Graaven, eerst by byzondere, en naderhand ook by alge- mee- (96) Verg. philippus db leidis, Cafu 22. eenigen zicb zeiven -willende vry maken, worden poorters, zicb begevende naar plaatzen die vryheid hebben, en als zy gevorderd worden tot betaaling van den cyns, willen zy zicb van de privilegiën bedienen^ (97) Mieris, III. D. bl. 577. 579. 630. 664.665. (98) Dtzelvds II. D. bl. 761. N  IP4 * VERHANDELING OVER DE meene Placaaten, dat de cynsbare landen voor altyd zoo bJy ven zouden: dus maakte de Graaf in 't jaar 1326. den 22. Juni eene verordening, dat al het land m Zandambochte dat nu Scboutbair is, altois fchoutbair blive , oec wie zoet coept,iof vercrighet, jof an verft ervet, eefi Edel jof P00rter enz. (99) en by een aigemeene Landwet van Willem van Henegoutven wordt deze voorziening gedaan. Item heeft myn Here ghefeit fine ghemeene Huys luyden, dat hem en gheen land ontgaan en zal van hare jaerbede, ende wt hair rechte herevaart in foirten. Maar ook bier had het misbruik, dat de Steden van de privilegiën maakten, geen einde: want met te vreden zynde , dat ze by 't verkrygen van Schotbare goederen, dezelve vry maakten , fchroomden zy niet aan eenige heden, buiten de Steden woonende, Stadspoorterrecht te geven, en hen op dien grond vry te verklaren: "zulken noemde men Landpaorters, van welke de Heer van se wall uitvoeriger handelt, in zyne aanteekeningen op de Privilegiën van Dordrecht (100); en daar nu zulks tegen de meening der Handvesten gefchiedde, gingen de Graaven ook dit misbruik voorzichtig tegen , voornamelyk Hertog willem van Beieren, die in eenen Brief aan de Bailluwen van Rhynland, Amfielland, Kennemerland, Medenblik, Delftsland, en Schieland, verordening maakte, dat alle die buiten de Steden woonende met het poorterrecht begiftigd waren, en deswegens vrydom voorwendden, zoo wel (99) Aldaar bl. 364. 3o2. verg. W. D. bl. 302. 329. f^42u,'586"HV ^ van loon, Aloude Regeeringw. IV. D. bl. 205. Voeg er by myne Bylage N. V. (100.) Bladz. 354. 3s6, 3$9m 4,3> 55,# enz>  GRAAFLYKE BEDEN &c. 195 wel als de overige van de gemeente, hun aandeel moeiten opbrengen, en zulks op ftraffe van Verbeurdverklaring der goederen tegen de onwilligen (1). In opzicht der vrywillige Beden, kan men tot den vrydom der Steden brengen 't gene genoemd werd de gewoone gratie; de zes groote Steden namelyk waren doorgaans gewoon, by het toeftaan der vrywillige Beden, of in zulke, waar toe hunne bewilliging vereischt werd, dat ze wel de geheele Bede beloofden op te brengen, maar er deze voorwaarde aan vast hechtten, dat hare volle quote of aandeel van haar niet gevorderd zou worden (*}; van hier zoo vele voorbeelden van Beden door de groote Steden ingewilligd mits genietende de gewoone, gratie. Dus in de Registers van adriaan van der goes (2): Dort confentecrt in 80000. 0/90000 gl. of min of meer, zo zy gevolg hebben, en genieten de gewoo* ne gratie; en die Registers leveren andere voorbeelden in overvloed op; ook llrekte die vrydom geenzins tot nadeel van de Schatkist; want het gene dus van het aandeel der groote Steden ontbrak en te kort kwam , werd in verhooging gebragt op het aandeel der kleine Steden en Dorpen; iets dat zeer onbillyk was, want op deze wys werden zy, die min vermogende waren, genoodzaakt het meelte op te brengen: zoo vindt men by adriaan van der goes (3), de Eedele O Mieris, IV. D. bl. 176. ( * ) [Dit is ean weinig duider. De meening is, dat zy, fromt en vaardig opbrengende, hun dan naar gewoonte Wekere gunst van mindering gefchiedde. Thans zoude men dit eigenaardig kunnen noemen, de gewoone korting veer promte betaaling. ] i (2 ) Öp 'r jaar 1544. bl. 4. (3) Op 'tjaar 1550. bl. 13. N 2  iq6- VERHANDELING over de Eedden zeggen, dat de kleine Steeden en bet platte land op de penningen, gevonden by de Schiltaaien voor de gratie van de groote Steeden, hadden opgebragt Hooo gl. En van daar zoo geduurde irï^1 di.r kleme Steden ' die niet d™ met het aflchaffen dier gewoone gratie geëindigd zyn. §. XXV. By buitengewoone ongevallen, als pest, brand, inbraak van dyken, of andere rampen, bleven de Voriten nooit m gebreke hunne binders te veriigten, en hebben meermalen voor renen tyd de betaaling der Beden of kwytgefcholden of opgehouden ; dus by voorb. fchonk Hertog albert in t jaar 1374 den ingezetenen van Riemerswaal vrydom van1 Schot voor 5 jaaren, om hunne dyken £f herflellen (4). Gelyke gunst bewees naderhand karel V. op dezelvde voorwaarde aan die van Enkhuifen ( 5 ). Dus heeft p h 1lips in t jaar 1452. de Amfterdammers voor tien jaaren vry verklaard, ten einde zy de afgebrande huizen ten fpoedigften zouden opbouwen. (6), en zoo werd aan die van Rotterdam om dezelvde reden de halve Bede voor tien jaaren kwyt gefcholden; zie l 0 is Befihr. van Rotterdam, bl.345.(7 ). ja deze kwytfcheldinghad regelmatig plaats by buitengewoone ongevallen; van (4) Mieris, I. D. bl. 291. 604. 605. enz >U vLRAND' Hiflor' van E»chufenA.T).U. 81. 80.05. 117. Byl!A?ENAAR' Befihr' Van Amfter^n.\.Kh\. *SllZeTë' aanSaande van Breda, zoo als die wegens eene pest voor agt.en aaren, van alle Beden en tollen  GRAAFLYKE EEDEN &c. 197 van hier dat in de privilegiën van Haarlem bl 151. uitdruklyk gezegd wordt: ook uytte[onderen die faken en puncjen, die men gbewoonlyk in alle beden pleget uyttefonderen, te weeten van merke~ lyke groot ongeval, van branden, van inbreeken van dyken, van oorlogen, (n&mdyk binnen's lands) en dat in zulke plecken, daar dat voorfz. ongeval gebeurde , die voorfz. beede geen loop hebben zal. Dikwils ook hebben de Graaven, om de dapperheid en kloekmoedigheid der onderzaten te beloonen, vryheid van de Beden verleend; dus verklaarde Florens V. die van Wormer van alle jaarlykfche Bede vry, om dat zy eenige Friefen in den ftryd gevangen genomen, en tot den Graaf gebragt hadden (8): dezelvde Graaf verleende vrydom voor drie jaaren aan de ingezetenen van Aakerfloot en Uytgeest, op dat zy haar te williger ende dapperlyker zouden feilen teegens die Friefen, ende andere onze vyanden, heure medehulperen ( 9 ), ■ Somtyds ook hebben de Graaven eenige ColJegien en Genootfchappen vry verklaard; in 't jaar 1367. werden zy die tot de Munt behoorden door alseut van Beieren van 't opbrengen der belastingen bevryd. Voert foe willen wi, dat fi blyven vry ende quite overal binnen onzen Landen van Holland, van Zeeland, ende van Vriesland, fy ende haar goed, van alle fittingen ende van alle beeden. Deze bygebragte voorbeelden zyn meer dan genoegzaam om te bewyzen, dat ook den Graaven de macht om vrydom van belastingen te ver* gun- (8) Mieris, I. D. bl. 411. (9) Lams, Handvesten van Kennemerland. bl. 491, N 3  XP8 VERHANDELING over de er gunnen voorbehouden " eenige zal ïjr er maar by voegen , dat zoodanige uitlorieringS aan eenige ingezetenen toegeftaan , de overige ingezetenen van die Stad of Dorp niet bezw mden, maaralleen tot nadeel van den Graaf trek» ten: volgens den Brief van eeorens V in 't i?" °°rt %mart dat WJ enen buysmon van de/e dage voort fchotvry lieten , dat zal hel pen den buren in heur Jcbout, ende zy moog n t M? 'lkenen fmder > '** zinder een'bum 'of",! -egendeeI had Plaats > ™<*r deel nS L um™ Wegens arraoede W indeel niet kon opbrengen ; dan moest dat ontbrekende gedeelte van de overigen voldaan worden recht vanVerd *k "V °f 4man^an" recht van flemmmg beroofd (iQ):' fosgelyks als iemand uit dat diftrict vertrok, kwam het bezwaar van betaahng ten Jaste van allen, die tot die ftad beht?,l Va" Wiaar die bl,rger vertrok^° was, behoorden, en dan moest er eene nieuwe taxatie of omflag gemaakt worden (r j ) ' — Bit zy genoeg ter beandwoording aan myn ^ tonden voorzeker meer en aaumerklyke zaken naar waerdigheid der flbffe zvn bygevoegd maar om hen, die zich verwaerdigen zullen deze bladen te doorioopen, door a te groote Jangwyligheid niet te vervee en wil k het^hier by laten, met verzoek, dat de gulge nZZ r,gene m,n.Sefch1^ of niet recht-gefteld mogte fchynen, vriendelyk overzie en verbetóre! 0<0 Gewamde Erfgraafl. Bedien, bl. Ua (kJ) Van loon, Aloude Regeeringsw.lW D.. bl. 252. B Y L A-  B Y L A G E N VAN ONUITGEGEVEN STUKKEN ( * ). N°. I. „ Roerende de bueren van Noirtwiker„ hout" over fommige anderen hare medebueren, die haar vernisten welgeboren te zyn, Behoor ende tot Hoofdd. II. bl, 62. Hoofdd. IV. bl- 153.. 157- l6S- volS- J~Jet is te weten dat die buren van Noirtwycker- hout clachtich gecomen fyn tot Leydcn voir myn genadigen heren Rade, die als doe dair waeren, ende hebben hini te kennen gegeuen, dat eenige van horen buerluden die buysludcn waeren , ende dair altyt voir bekent geweest hadden, gingen in andere heerlicheden, ende zwoeren him aldair, Edele te wefen, om dat fy dair mede in hoeren ambochte mevnden te ontgaen van der bede dienst ende fcote te gelden mitten huysludtn-, dair by die ander huys- (*) Deze Bewysftukken zyn my gunftig medegedeeld door den Ilooggel. Heer Prof. a. kluit , aan wiens Lesien en Onderwys ik zeer verplicht ben; waarover ik nies kan nalaten , Zyn Hooggel. openlyk myne oprechte dankerkentenis te betuigen. N 4.  ÏOO B Y L A G E N. Iude grotehc veraffrert werden, ende wair dat dxt allo vwrtganc hebben foude, fo en foude fy hot 1 * niet mogen betalen, dair vp dat doe ter m lv gefloten, ende den genen die dat2?rl\£ hadden oft meynden te doen, fenolen werf/dat fJ ti" i V0,"LI?ren en-fouden, ende datmet2 tyden, als men dairtoe verftaen mochte, ende mZ gen malcanderen ontbieden foude, ende hoh bévrler befcbeyt dair aff hoeren, ende na datmen7 d al™y6nd-e °eC aIfulGken St™ h' atJdes niet meer en foude gefchien SftKSsSnf hfynen Rade III. Memoriaal van Rofg van 't Hof, fol. 33. ftS.fi?T ^ StadhoutJer van den Graaf, als \ Hoofd van den Raad van Holland, zittende in 's Hage.J  B Y L A G E N. 201 N°. II Roerende van den perfonen van Noirtigerhout die vermeten Wailgeboren te wezen, Behoorende tot Hoofdd, IV. bh 153.; 157. volg, V den IVailgeboren luyden van Noirtigerhout die hem onlangs geleden vermeten hebben Wettige* boren te wefen, ende dair om recht verfocht hetv ben in een andere vierfchair, dan fy behoiren, en. de nu tegenvvoordich fiin geweeft inden hage voir den Kade myns genadiphs heren ter antwoirde tegen den buyren van Noirtigerhoute, die leggen, dat deze voiriT perfoonen in myns genadichs heren bede met him fchuldich Gin te gelden als buyrtuyden* is gefloten byden Kade gelyc hier na befcreuen ftaet. Eerft zullen die Rade myns ghenadichs heren by den Procureur een onderfoeck vp defe fake doen doen, ende wes die Procureur hier of inder waerheit bevinden fall, dat fal hy den Rade myns ghenadichs heren aenbrengen, ende als dan 't voorfz. onderfoeck wail gehoirt, die Rade zullen van myns ghenadichs heren wegen dan in der fake doen , als dat mogelic behoiren fal om myns heeren recht te bewaren, linde alfo die perfonen die feggen dat fy wailgeboren fyn, begheeren 't recht van den lande (*), boven dat fy voir defe tyt voir den Rade geweeft zyn om defer faken wille, ende dat him vp die tyt byden Rade gefeyt wort, dat fy hem met hoiren medegefellen bet beraden fouden, of fy die faken anden Ra« (*) Dat is, V Landrecht van Rynland. ' N s  zot B Y L A G E N. Rade blyuen wouden, ouermits dat fyin een ander heerkchett recht verfocht hadden, dan dS fy «S rechte behoirden, gelyk hier voir in 'tfelveboecZeereuen ftaet ,daer zy tegen myne here an gebrufcl hebben. So aten die Rade myns ghenadïchs he ren, die fake in ftate blyuen fonder vp defe tyvoirl der dan toe te doen gelyc dat hier voir geteyekent ftaet, als voiricr. is, ende meynen die voirl ne ben fal]. Gedaen voir mynen here van Santes heere van Yfelfteyn, det/Here van WaffS he ren florys vanden Abele , here Gheryt va„ Zvf" meefter Hennc Wtenhoue, florys van Kyfhouck III. Memoriaal van Rofa, fcl. 63. No. III.  B Y L A G E N. 203 N° ÏÏL Roerende vanden perfonen van Noirngerhout die hem vermeien wailgeboren te wezen. Behoor en de tot Hoofdd. IV. bl. 153. 157. volg. ^/^p en dingesdaghe meitcomende is d.ich beteyJ;ent van rechte mit miins heren brieue plakairt Paridaen Willemsz , grote Jan Wïllemiz., Willem Jan direz. pieter Claisz. Willem Tacobsz. die men heet Struyskiin, grote jan hugenzfz. tot Zaflenem» Willem Willemfz. van Bofch, florys van duyne, ende Symon van duyne voir den Rade te wezen goetstyts voir middagh, om te hnren, wes die procureur den feluen perfonen vpfeggen ende aenleggen fa!, qm voirt dair in re laten gefchien als dat van rechts wegen behoeren fal. Gedaèn des donresdaghe XXIJ. daghe in marte anno XXXV fecundum curfum curie. HL Memoriaal van Rofa, fol. 75. No. IV.  ao4 b y l a G e n. N°. IV. Roerende die fentencye wtgefproken by den Rade vp Willem van Bofche ende grote Jan Willemfz. foe fy hem vermeten wailgeboren te weien. Behoorende tot Hoofdd. IF. bl. 153. 1$?m l68. i?H cond allen luden'dat voir on- ÏZdunt v?ft .ëec^en i'yn onfe onderfaten die toqsteaevm Noortigerhout, feggende dat Willem S?n '"r6 ^te Jan Wilna* die altyï ót if^°G ' %€üde hoil' ouder5> h^ir buyrl geweest hadden gefeten in huysluden flate C*L ende hem U Se§'even> ende gedient hadden, W« hadden laten maken onduechdelic, ende tonder hem enige wete dair afF te laten doen', ats Vvan ref tszvegen behoirt hadde, verfoeckende aen onfe Rade, alfoe die fake onfe heerlicheyt, fcote , ende dunfle ang.nge dat wy dairin wouden doen voir- ««nSJfT? rfif°rcTcU Van den voirfz- landrechte wouden laten gefchien, vp welke clachte onfe Ka- S»nbedencke"de> fnde niet haiftelic dair in voirtuaeren en wonden, hebben dair vp een jnformacye en- B"ren, *?HuVluiden> waren hierin verfchillende ,• zy TnS "ame,^f«r« en W/«/^„ genoemd ten opzichte wan het dorp of buurt, waarin ze woonden; daar van werden ze in tLatyn vtcini genoemd, als woonende in dezelvde buurfcbap ( vicinia) of vlek , flreek (vicus): maar «miteïorTn, b6trekkiDS Wt' of ^enftelW J*^  n Y L A G Ë N. 203 ende onderfoeck doen doen by onfen Procureur Generail van Hollanr, ende by onfen bailiu van Rynlant, inden ambochte van Noortigerhout ende tot Noortich dair da.t rechte van defer wailgeboircnfcip geplogen is, by welke onderfoeck onfe voirfz. Raide clairlick beuonden hebben, dat Willem van Bofche, ende grote Jan Willemfz. voirfz. onduechdelic ende bedriechhc hair recht verfocht ende angeleyt hebben jn een ander heerlichcit, dan dair fy te rechte behoiren, fonder de fchotuangers van Noortigerhout, een rechtuerdige wete dair aff te doen, ende dat fy oock hair tvailgeborcnfcip niet toegebracht noch bewyst en hebben, als fy naden ouden rechte van onfe landen fchuldich hadden geweest: dit aldus by onfen Rade voirfz. onderfocht ende vernomen wefende, hebben die felue onfe Rade van onferwegen by hem ontboden, die voirfz. Willem ende groite Jan met fommige hoire evenknyen vp enen benoemden dach dair fy quamen jn den h3ge , ende onfe Procureur Generail feyde hem an dat fy onduechdelic ende mit bedriege gegaen waeren wt onfer heerlicheyt jn een ander vierfchair, dair fy hem feluen gerne wailgeboeren gemaict hadden, om ons te vercorten jn onfer heerlicheyt, ende dat fy dair om gefwoeren hadden quade eede ende nochtans niet bewyft en hadden, dat fy wailceboren welen mochten, dairan dat fy ons groitelic gebreuct ende mi?daen hebben, verfoekende dair afF correctie ende beteringe te hebben van onfer wegen, wair vp die voirfz, Willem ende Jan mit hoiren euenknye verantwoirden , dat fy hair wailgeborenfcip by?ebracht hadden , als fy van rechtswegen fchuldich waeren te doen, en meynden dair by te blyven, ende off dair yet_ verfuymt ware dat fy dair aff hebben fouden trecht van onfen lande vp welker an- (*) Dflt 'fi zy wilden liever te recht ftaan voor den Bailiuw van Rynland, wiens zaak het was V landrecht te plegen. Maar wyl dit eene zaak was, die de Domeinen van den Vorst betrof, zoo moest ze volgens 't gemeene Staatsrecht van dien tyd voor 't Hof of voor den Vont ze!-  2o<5 B Y L A G E N; anJprake ende antwoirde tusfchen onfe Procureur ende Willemi eiii Jan vqirn. mit hoeren euenknyen, onfe voirfz. Rade hair lentencie vvtipraken jn fulker voegen, want dde laken onfer heerlicheyt fcote ea dienfte angaet, ende fy dair jn onduechdelic en bedriechhc hou; recht geuordert hadden na den onder• loeck dat dair vp gedaen ende beuonden was, dat dere fake vterhc by ons ende onfe Rade gewvst foude wefen, ende dat dair an cleeft, ende nilt ftaen en foude noch geeyndet wefen jn der vierfchair bv den rechte des lants, ende was hem vorder dair vp dach beteykent dat fy weder comen fouden by onfe Rade ende mit hem brengen, alle die gene, dair mede dat fy hair wailgeborenfcip bewyfcn meynden , om dat by te brengen na den rechte van onfen landl volcomelic, ende wairt datfy dat nieten deden, foe fouden wy dair Jn yoirfien, welke dagefy annamen, ende quamen by onfen Rade vp hoeren beteykenden dach mi t al le den genen van hoeren ma^en ƒ dair fv hair wailgeborenfcip mede meynen te bèwyfen ende goet te doen, wail tot fes perfonen toe, ende om dat fy vp dien dach niet by en brachten noch goet en deden hair wailgeborenfcip, dat fy dair mede volttaen fouden hebben mogen jn der veirfch air naden rechte van onfen lande, Soe was hem noch by onfen Rade voirfz. enen anderen dach beteykent, (*> om al* zeiven beflist worden. [Doch men verbeelde zich alhier niet, dat, ofTchoon des Vorften naam aan 't hoofd van deze Sententie ftaat, de Vorst daarom zelf te recht zat Die wist hier niets van. 't Was 't Hof van Holland, als' s Graven Juftttie-en Regeerings-Raad, die hier de uitlpraak doet in s Hage.] (*) [Men ziet dan hier, ten tyde van philips den Goeden, deze twee zaken: u Offchoon de zaak voor den Kaad ter eerfter Inflantie moest komen , als rakende geen BurgelykeVerfchillen, maar's Graven Domeinrechten , de Rechtsvordering en Uitfpraak echter gefchledde naar 't Landrecht van Rynland, dat is, naar de aldaar plaats hebbende Statutaire Wetten en Rechten, door den Vorst aldaar verordend. fl. Hoe toegevende en infchiklyk die Hoo-  B Y L A G E N. 207 alles befte wil, om noch hair mage te brengen dair mede fy hair wailgeborenfcip fouden mogen bewyfeti ende goet doen,"ende noch quamen fy ten voirfz. dage , ende brachten noch meer anderen van hoeren magen tot den ge/lagté van Duynen, dair wt fy feyden van de rechte zwairde gefproten te wefen, ende mit dien hair wailgeborenfchip te bewyfen, ende eldt, gelyk Van oudts coftumelyk is fonder yemand des te verdregen, die dat toebehoren mach , fy fyn Poorters off welgeboren luyden, ende des niet en laten , want ons dat alfo gelieft. In oirconde &c. datum den VIII. dach in Februario anno XL. ftylo curiae. V. Memoriaal van Rofa, fol. 149. No» VI.  B Y L A G È Ni £ojj Roerende fèeckere Overdrachten ge'maeckt by derRidderfchap endeileeden van Hollandt ende van Vrieslandt op die betalinghe ende fettinge van 50000; Schilden* Behoor ende tot Hoofdd. III. bl. loï. Hoofdd-, IV. bl. 164. ^\_1foo die gemeen Baenridzen, Ridderen, knapen ende Gedeputeerden van den Lande» ende ftedeti Van Hollandt ende van Vrieslandt, op deefe tyt verzament hebben geweeft in den Hage in groote getale om wege te vinden, hoe men fulcke vyftich düyfent fchilden, 't ftuk voor dertig grooten gereekent, als overdragen fyn, dat men Van dei- voorfz. landenwee gen geven fal, om die ontlaftinge van der fefltentie van de Spanjaerden (*) ende andere laften, ende (* ) Dit ziet op de ftukken van het Vrede-verdrag tusfchen den Koning van Spanjen en Philips van Bourgondie als Graaf van Holland, welke Stukken nog onuitgegeven te vinden zyn in de Registers van V Hof van Holland, gemeenlyk Memoriaalen van Rofa genoemd, V. D. fol. 164. verfo en volg. ann. 14^;- 6. Febr. [ TefFens met eene, Uitfpraak-of Sententie, hier boven gewaagd, tusfchen de Vlamingers en Hollanders, beide onderdanen van Hertog philips. Men kan daaruit zien, dat het niet was Holland, noch Staaten nog Steden , die oorlog voerden of vrede of beftand maakten, gelyk onze Hiftoriefchryvers de zaken, van dien tyd voordragen; maar dat het was de Hertog, die van wegen zyn Graaffchap van Holland, tot handO ha-  2io B Y L A G E N. de collen van den Lande te vervallen , ten dage als men dat geordineert heeft, foo fyn fy gefamentlyk. overdragen, dat hen nutfte dunckt wefen , dat met dat voorfz. geldt fetten fal over al dat Landt in den formen als men die Beeden plecht te betalen. Ende hoewel die Baenridzen, Ridderen ende knapen die welke fommich hooghe Heerlykheden hebben in den Lande feggen, ende ook bewyfen willen , dat haere onderfate» in de voorfz. gelde te geven fchuldich fyn quyt en onbelafl: te wefen, foo hebben fy nochtans vp defen tyt om geuoechs wille, ende van geenen rechts weegen, om de gunfte die fy dragen tot den Lande, ende om eendrachticheyt te houden, en dat die fenXav^a .7.-1 .\\\ ; tenliaving van zyne , en zyner onderzaten rechten, oorlog voerde en vrede maakte; maar waarover de Raad van Holland in 's Hage als 's Vorften Regeeringsraad, dewyl het meest Holland raakte, van zynen wege het beftier hadde. Welke Raad in dien tyd door onze Hiüoriefchryvers'veelal vermengd wordt met de Staaten of Ridderfchap en Steden, 't Welk onbegryplyke Verwarringen in 't recht begrip van gebeurde zaken in vroegere tyden veroorzaakt. Dan over dien Raad of V Hof zal breeder gefproken worden in de Academ. Verhandeling van den Heere v.. sTi van sqn, «ver den Aard en Oorfprong van het Hof van Holland onder de Graaven. Doch dewyl tot die Bolland met Spanje , uit kracht van 't Vonnis een groote fomme gelds moest opgebracht worden, waartoe Edelen en Steden volgens het Europisch Staatsrecht, toen reeds het hunne, behoudens fommiger vrydommen , moesten opbrengen, en daartoe «joegen vinden: zoo vindt men ze alhier in 's Hage in grooten getale by een vergaderd; men vindt daarom ook, dat zy by die Overdracht van Beftand mede •met den Raad van Holland geftemd, en daarin roegeftemd hebben. — De Heer Profesfor kluit, aan wien wy dezo aanteekening op de medegedeelde Bylagen verfchuldigd zyn, heeft ons geoorloofd tot opheldering dezer Aanmerking', dat Beftand hier achter te plaatzen (No. VIII.), alzoo van deze zaak niets anders by onzen Hiftoriefchryver wagknaar gewaagd wordt, dan dat by Sententie van den Grave ƒ 50000 - Schilden hebben moeten betaald worden. ]  B Y L A G Ê N. sïi tentle vp haren magen ende vrienden niet geëxecüteert en fal werden, hen fel ven overgegeeven, behottdelyk hacres Rechts altoos, dat fy voor haers felfg perfoon den Lande op defe tyt te baten comen wil len in der voorfz. fomme, ende daer in gelden by goeddunken van den Heere van Bingincourt, [Stadhouder ] foo veel als redelyk wefen fal, ende fyn voort alle t'famentlyk overdragen eendrachtelyk flat men die voorfz. fofhme voortfetten ende betalen fal in der forme dat een yegelyk daar toe gelden fd fyner taxe, ende aendeel als die bede van X Jaarefi gefet ende betaelt was, des fal ekk mit fynen taxe gelyk hy daar toe gaff, quyt wefen. Voorts is overdragen dat om te vervallen die! XHIJm. Schilden, die men tot Paefchen naeftcomende betalen fal, alle die Steden van Hollandt ende van Vrieslandt betalen fullen tuffchen dit ende Palmen Paelfchen elk alfoo veel als hem in eenre cedulle gegeven is. Ende Want die voorfz. Stéden defen termyn verlegghen ende vervallen fullen $ fo fullen fy weder in dien anderen termyn verfchoont Wefen, gelyk als dat behoren fal, nae de grootheyt van haren taxe, ende dat arideren geven fullem Voorts is overdragen, fo wes die Steden verieyt hebben in den latten van den Lande dat fy bewyfen mogen, dat fy dat corten ende inhouden fullen van haren taxe, eer fy die ten vollen betalen fullen, ende desgelyks meede van dep Ridderfchap, ende daftet ander geleyt fal worden in die coften vanden Lande, gelyk dat overdragen is. Ende ten eerden dtgéll fullen fy inbrengen wat fy elcx verieyt hebben. &e« V. Memoriaal van Rofa fol. 150. tgt. O a No. VIL  212 B Y L A G E N. N° VII. Roerende het optebrengen geit in de fake van de Spangiaerden, ende hoe dat beft werden by den Dorpen gecollecfeert ende geinnet. Behoor ende tot Hoofdd. III. hl. 116. 117. Philips &c, doen cont allen Luyden, alfo by onfer gemeenen Ridderfchap ende Steden vza Hollandt overdragen is, dat die Dorpen in onfen voorfz. Lande geven lullen, tot den gelde om die fententie die wy wtgefproken hadden tuffchen onfen voorfz. Landen , ende die van Spaengien daer mede af te foffen., daer die fomme afdraegt L,. Schilden 'tltuk voor aaX. grooten gerekent, fo veel als fy ons nu gcuen laerlyx tot onfer bede die ons vyfF jaer lanck gegeven is leftwerff, ende daer toe den vyffften penmnch meer, mits (*) dat defe fomme 't vyfde deel meer draecht dan onfe bede voorfz. jaerlycks doet; Lnde want eenige van onfen dorpen in Rynlant feer verarmt fyn mit der fterffie, die overeen jaar in onfen voorfz. lande was, fo hebben wy daerom gemachtigt ende bevolen, machtigen ende bevelen mit defen onfen brieven , onfen getrouwen Rade Lodewyck van Bkys onfen Baiüju van Rvnlant, Willem van Alcmade , ende Florys Paedze, dat fy die fomme alfoo groot als onfe gemeene dorper, van Rynlant, vrye heerlicheeden ende andere op defe tyd jaerlycks geven tot onfer bede van vyf/aren , ende daer toe den vyflïten penninck' meer tax» (*) Dat is, 0verwit'.  B Y L A G E N. 213 taxeeren ende irnaldeelen fullen , op alle die dorpen voorfz. elk daer toe te gelden nae grootheid van haren goede , als fy dat by harer confcientie naeft raeken fullen connen, fonder yemandt daar in te befwaren off te verlichten om eeniger faecken wille, 't welk gek fy betalen fullen binnen twee jaren tot vier termynen, daer die eerfte termyn aff wefen fal van een vierendeel tot pincxter naeftcomende. Ende dit gedaen, fo bevelen wy voort onzen Baillju van Rhynlant voorfz. dat hy in eiken dorpe fette goede notabele mannen, nae grootheyt van den dorpen, die terftond dat vierendeel vin den gelde voorf. wtfetten ende ommeflaen, ende dat hy dat dan van onfen wegen gadere endeinne, op dat hy dat binnen den heyligen dagen van Pinxteren naeftcomende leueren mach den genen die wv daertoe ordineren fullen om dat te ontfangen. In Oifconde &c. Actum iiij. Meye anno XLI. V. Memoriaal van Rofa fol. i67. verfo. O 3 No. VIII.  si4 B Y L A G E N. [ No, VIII. Compofitie ende nederjegginge vanden getchillen tusfchen den Coninck van Spaengnien ende den Landen van Hollandt, Zeelandt ende Vriesiandt in eenige Pointen ende Articulen vervat ende beraemt. D. 6. Febr. f$£f, ()m te verlyken ende neder te leggen die tweedrachte ende gcfchille , die geweeft hebben tuffchen die onderlaten van herde (♦) vermogende ende Hooggeboren Vorft den Coninck van Cafiilljen ende van Lion aen die een zyde, ende den onderfaten ende unvonende der Lande van Hollandt, van Zee landt ende van Vriejlandt aen dander fyde ,• overmidts veel nemingen ende fchaden dien voorf. partyen al foo van die eenre zyde als vander anderen yoortyts deen op den anderen op die zee gedaen hebbende, op dat die goede vrundtfchap die tusfchen den perfonen vanden voorf. Coninck ende van berde hoochgeboornen ende vermogenden vorft den Uertoghe van Bourgoingnien altyts tot hier foe geweeft heeft, onderhouden ende achtervolcht fy, ende op dat, die voorf. partyen fekerlyk mogen wandelen ende converteren, die een metten anderen, foo dat coopmanfehap loop hebben mach, tot welvaert van den gemeenen oirbaer, ende ook om te fchuwen die quaetheden , fchaden ende inconvenientieü die om des voort, gefchils wille fouden mogen fpruyten off gefchien, hebben gedacht ende getracfeest geweeft tuffchen fommiged van den Kade myns voorfz. Heeren van Bourgoingnien Granen van Holl(irult ende daer toe gecommitteert ende geordineert vart (*) Da? Is, zeer,  B Y L A G E N. 215 van fynre wegen aen die een zyde, ende^den Cocpluvden ende Schipmeefieren vanden voorf. ComnckrVcken van Caftilien ende Leon, op dele tyt refidentfe houdende int lant van Vlaenderen , over ende 1» den name vanden onderfaten, vanden voorf Comnckrycken, geheten Spaengtarden aen dandeie die punten ende faken hier na verclaert. vvv Eerft die fomme van [50000] fchilden XXX gr. [grooten] 't ftuk, die myn Heere vanBtng U voort, geordineert heeft te betalen [ aan ] f«gn Coopluyden ende Schipmeefters ende tot-«^ren a Spaéa. termynen, om die wederkeennge vanden tbc* Sjaen ^ f fchcnfchcpen ende vander Coopmanlchap daei m *e_ fende, die omtrent een jaer geleden , hen by den Sleden van Hollandt, van J^^j-Jg Vrieflandt genomen waren op die cult van Vuf™ ren daer af die felve van Hollandt van Zeelandten^ de van Vrieflandt by ^fi^^^^^ Heere van Ütot&inZntof \^^VbiJ?S& ■nerrt oeweeR hebben , d e felve myn Heere die Jiei Se Z Bourgpingnien fal den voorf. van SpaenSen geven fyn open brieve onder fynen groten iegele, bl der.welken hy hen beloven fa ende tegen hen vVrbinden in die voort, fomme van L■» fchilden ten voorf pryfe , ende die te betalen ende daer aft te ïeTnoegPheyn ten termynen geordineert by hem fonder enich vertreck off gebreck, df XIIIï- tot Paeffchen nacft comende IX- tot b me Tans miffe midfomer, ^A***£^*g^ Kersavont ook naeftvolgende, andere IX'" tot hinte S Se midfomer ende IX» tot Kersavondt bey3?inTfaer XHIJ= XLIJ Ende opdat die voorf. v n Spaeignien Jt meer pynen noch hebben om te vervolgen off te verhalen' d.e voorl. fomme by mynen voorf. Heere den Hettoghewxa op die van Hollandt, van 'Zeclmdï ende van VrmTandt voorf , diefelve myn Heere die Hertoghe fal commSn eenen notabelen man wonende^ binnen fynre Stede van Brugge, die hem genoegen iaU (*} Dees was Stadhouder van Holland. V J O 4  *i6" B Y L A G E N. omden voornoemden Spaensiaerdpn t» Komi-» jj fffift ftocurateurs, gemachticht die voorf. ende LLi angen' ei?de daer afft<* eiken teVrnvn de- dn l qu,tan^e van wa^den te geven on" der den zegel der voorf Stede van Brugge. IJ. jaSS- hey? wefS ffijj^ '„ bdhndt> feker* ciinJk ^^^S,' ^fhen den voorf. die een zyde e/de I«.ylS^!Sfy!8eS?3g,1HerS, ««M* ende after een'voSdeTel^eX de in te gaen opten eerften dach van nTffi Jaeft comende, binnen welken twaelf jaren aÏÏe neminS S r°nVln8^ aftcr blyven ende ceiferen ih lef e.nre zyde als vanden andere mo^en saen, ftaen wefen, verkeeren ende blyven mif haren ffcheoen Coninck ina^e" e]!d\heerlykheden vanden voorf. dïï he^^ ende overal anderswaer d-nvóS?f^Le"de7red,e,Iyk' betalendein elck van 17i'f» «*• ende andere ^Wtó der te drS nf ^ nieuwi?eyt d'een op dender te doen of te fetten, noch eenich ander lettel becommennghe off fchade aen lyff, aen SeJen off penneg0vte,dae0,Clf " ^ a"^ maïiere^opdï £cker? t £ SeTrngeert * W0l dc» S vrede. fcËort y g n Cnd? als ifl fulken fake M'jl  B Y L A G E N. 217 Hl Item als vanden nemingen ende fchade , die die Waer de, yoorfchreve pjrtyen d'een den anderen gedaen heb-befchadig. ben van allen voorledenen tyden tot nu toe , be- de haer fiilhoudelyk die fchade begrepen inder fententie voorf. len addresdie befchadigde alfoo wel vander eenre zyde als van-leren over der andere , fullen binnen den voorf. beftande en-voorgaande vrede, haer fchade mogen vervolgen oft hen goet de geleden dunckt, om daer aff wederkeeringhe te hebben byfthade. den Heere ende inden Lande vanden ghenen die die voorf. fchade ende neminghe gedaen hebben, dat is te weten, die van Spaengnien by mynen Heere den Hertogen van Bourgoingnien , ende in fynen voorf. lande van Hollandt, van Zeelandt ende van Vrieflandt wefende, ende die voorf. van Hollandt, van Zeeland, ende van Vrieflandt byden voorf. Coninck in fyn Coninckrycke, welke Heeren elck voor hen felven ende nae goede informatie daer op gedaen fullen gehouden ivefen den beclager Juflitie te doen, als van redene wegen ende tot der fake beho. ren fal, HIJ. Item ende oft gefchiede, dat Godt verhoede, dat Waer de binnen den voorf. beftande ende vrede eenige ne-befchadig.' mingen off fchade gedaen worden by eenigen vanden dein 'ttoevoorf. partyen, deen opd'ander, daerom en fullen comende die voorf. heftant ende vrede niet gemincl: wefen,haer zullen maer fullen wefen ende blyven in haer craft ende addrelle-i macht, ende die partyen befchadicht fouden fonderren. eenige wederpandinge van fynre fchaden aenden Heere vanden ghenen die hem die fchade gedaen hadde, dat is te weten, die onderfaten vanden voorf. Coninck aen mynen voorf Heere den Hertoghe als Grave ende in fynen lande van Hollandt, ende die onderfaten van Hollandt , van Zeelandt ende van V<-iefiandt aenden voorf. Coninck in fynen Coninckryck, welke Vorften ende Heeren, elk alfoo veele als hem aencleeft, nae dat die voorf. fchade tot haO 5, r«  «8 B Y L A G E N. rer kenmfle gecomen fal wefen, ende dat fy daer af duechdelyk geinformeert ende verfocht fullen worden, gehouden wefen fententie daer af te geven ende te doen recht reden ende Juftitie den beclager binnen enen halven jare daer nae, Ende oft fake waer, dat die voorf. Vorften ende Heeren (dat 0ff God will nimmermeer gefchien en fal) onwillich offgebreeckelyk waren juftitie te doen ende te laten gefchien, foo j oude dan die Heere vanden ghenen die befchedicht •wcjtn foude, fyn onderfaten mogen verf en van fulkcr Juftitie ah van redenen wegén hem foude dunken tot der faken behdorlyk toefen, fonder den voorf. vrede ende beftant gemindt te wefen ofte gebroken. Gebergde Item oft gefchiede, dat God verhoede, dat bineoederen nen den voorf. beftande ende vrede eenige fchepen r>y (chip- 0fte g0ede by avontuyre vander Zee vergingen, ofte uk ver-braken toebehorende eenich vanden onderfaten voorf. iaa". van Spaingnien, van Hollant, van Zeelant of van Vricflant, ende aenquamen in eenich van den fel» ven Coninckrycken ende landen, alfoo wel vander eenre zyde als vander andere die ghene die die voorfl fchepen toebehoorden, ende dat deuchdelyk fullen mogen doen blyken, mogen comen binnen 'jare ende binnen dage binnen den lande daer dat voorf. fchip ende goet aengecomen waren, ende die felve fchepe ende goede aenvaerden, ende haer proeffyt daer mede doen, betalende redelyken coft ende faleris den ghenen diefe geviffchét ende in behoudenne handt gefet hadden. V I. De vyan- Item binnen den voorf. beftant ende vrede, die den mogen Voorf. partyen en fullen nietgehengen in te comen, met geen 0ff uyt eenich van haren havenen te Varen, alfo wel gewapende vander eenre zyde als vander andere ttmg&fchepinge ,p'n \"van wapenen, wie fy waren, om te befchadigen wecierzyds een|ge vanden voorf. partyen, ende fullen ook opter Zee  B Y L A G E N. 219 Zee eenich byftant hulpe ofte trooft doen eenigen havene ko. vandes anders vyanden wye fy fyn, men nog eenige hul» V I J. pe of by- ftand doen. Item om dat die Coopluyden ende meeflers van- Brieven den voornoemden Spaenfchcn fchepen nu tegenwoor-van Confir. delyk geen volk macht en hebben vanden voorf. Co-matie te ninck van Spaengnien, om te maken ende overdra - ^ekomen> gen die voornoemde beftant ende vrede, ende ten eynde dat dat felve beftant onderhouden mach worden ende in fynre macht blyven, die voorf. Coopluyden ende meeftcrs vanden fchepen fullen geloven ende hun verbinden voorden Gherechte ende onder den zegel vanden voorf. ftede van Brugge te gecrygen byden voorf. Coninck van Spaengnien brieva van confirmatie onder fynen zegele vanden voornoemden beftant ende vrede , inder forme voorfz. ende die doen kondigen over al fyn Coninckryk belovende die voorf. beftant ende vrede te bewaren ende te houden, ende te doen bewaren ende houden, ende die voorf. brieve fullen fy leveren mynen voornoemden Heeren van Bourgoingnien. Ende ter tyt toe dat fy gelevert fullen hebben die voorf. brieve van confirmatie , waert fake , dat naden voorf. eerflen dach van maerte eenige nemingen off fchade gedaen worden by den voorf. onderfaten van Spaengnien op die voorf. onderfaten van Hollant , van Zeelant ende van Vrieflant, dat fullen die voorf. Hollanderen, Zeelanderen of Vriefen vervolgen byden voorn. Coninck inder manieren voorf. om recht te hebben, waer die voorf. Coninck in gebreecke vanden voorf. rechte te volcomen, in defer faken fullen die Coopluyden ende meefters vanden fchepen tegenwoordige off andere die vander natiën wegen van Spaengnien wefen fullen inden lande van Vlaenderen ten tyden van den voorf. nemingen gehouden wefen , weder te geven off te doen wedergeven den befchadigden geheelyk, ende alle die felve nemingen, maer alfo fchier als die felve Coopluyde ende meefters vanden fchepen gelevert  azQ B Y L A G E N. vert fullen hebben in handen myns voorf. Heeren van Bourgoingmen die voornoemde brieve van Confirmatie, diefelve Coopluyden ende meefters vanden chepen lullen quyt ende onbelaft wefen. van hare voori.geloften ende verbanden, ende van dier tvt voort fal men vervolgen byden Coninck inder manS Confirma.ren voorgeroert. Ende aengefien dat myn voorf w van den Heere van Bourgo.ngnien hem fterk maeckt van ft I lertog van nen onderfaten van Hollandt, Zeelandt, ende VriL Bourgome.W;, foo lal hy rechtevoort den voorf. Coopluyden ende meefters van den fchepen van Spaengnien fyn open brieve geven van confirmatie vanden voorf. beftant ende vrede inder felver formen Sis bo?en ende daertoe fal by doen geven brieve vanden Staten VricjhÜf6" Vm Hollar>dt> Zeelandt ende VII J. Pnblicatie Item om te fchuwen die fchaden „die tuflchen den te doen, voorf. partyen comen mochten tuflchen dit ende den eerften dach van maerte, dat die voorf. beftant ende vrede ingaen fullen als voorfchreven is, myn Heere van Bourgomgnien van fvnre zyde fal doen condigen alfoo wel w fynen lande van Vlaenderen als in fynen voorf. Landen van Hollandt, van Zeelandt, ende van Vrieflant, foo hy eerft fal connen ende mogen, die voorf. beftant ende vrede, ende in goeden trouwen voorf en, dat geen wapeninge, noch oplet gemaeckt en fal worden inden voorf. landen om te belchadigen de voorf. Spaengiaerden, Ende fal doen beteykenen den wtvarende fchepen die uyt fyn die voorfchreve beftant ende vrede, hen verbiedende y £er! niet en fetten tegen die feIve van Spaengnen, Ende dit aengefien die voorfchreven Coopluyden ende meefters vanden fchepen fullen in gelyken mit alre ernfticheyt haer macht doen te beteykenen die felve beftandt ende vrede aen allen zyden mde fchepmcen vanden-voorfchreven Coninckryk yan Spaengnien, alfoo wel opter zee als op *t lant, nen onderwyfende ende begerende, dat fy geen op- fet  B Y L A G E N. aat fet en maken op die voorf. van Hollandt, Zeelandt ende van Vrieüandt, maer nochtans off eenige neminge gefchiede opter volre Zee vander eenre zyde off vander andere, dat God verhoede, tuffchen dit ende den eerften dach van maerte, dat en fal niet gerekent worden in verbreecken vanden voorfchreve beftant ende vrede, maer men fal vervolgen als vanden fchaden van voorledenen tyden. I X. Item of die voorf. van Hollandt, Zeelandt ende Vaart naaf Vrieflandt eenige reyfe doen willen tuffchen hier de baaiie. ende den voorfchreve eerften dach van maerte indie Bacye ende anderszvaer ter ivefierfche cuft -tonert , dat die ghene van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt aldaer reyfen mit fulker vlote, dat fymachtich fyn te wederftaen twee of drie fchepen van dieven ende rovers, ten eynde dat fy niet befchadicht en worden, Ende als fy fcheyden willen, dat fy dat beteykenen willen den voorf. Cooplayden ende meefters vanden fchepen , ende fy fullen hen geerne geven brieve, gaende aen die meefters vanden fchepen ende Coopluyden van harer natiën, alfoo wel byder zee als byden lande, ende fy fullen hen beteykenen die voorfchreven beftant ende vrede, ten eynde dat fy geen opfet en maken op die ghene van Hollandt Zeelandt ende Vrieflandt. ' V "' : ■*m/^6*R- Hb 'ao Item ten eynde dat die voorf. Coninck van Spaengnien niet qualyk te vreden en fy vanden voorf. Coop luyden ende meefters vanden fchepen , van dat fy in goeder trouwen , ende al om goed hem gevordert hebben te overdragen die voorf. beftandt ende vrede, fonder eerft te hebben fyn confent ende macht, ende dat hy bet genegen fy te confenteren ende te conftitueren die felve beftant ende vrede, ende om dat die voorf. Coopluyde ende meefters van den fchepen hen meefters en hebben willen maken, dat diefel-  222 B Y L A G E N. felve Coninck hem fal willen verbinden recht te willen' doen op 't ghundt dat gedaen is van den voorf. beinterpofi-ftandt ende vrede, binnen eenen halven jare als botie van den ven geroert is; myn voornoemde Heere die Herto"he «ertugzel fal fchryven aenden voorf Coninck, dat hy die voorf. beftandt ende vrede gecaufeert heeft te overdragen ende tradteren mitten voornoemden Coopluyden ende meefters vanden fchepen fyn onderfaten, alfoo wel om t welvaren oirbaer ejide avantage vanden voorf. Spaengiaerden als van fynen pr opren onderfaten, en* de alleene ten eynde om altoos te bet te voeden ende tonderhouden die goede vrundtfehap, die tuffchen hen beyden is, hem biddende, dat hy diefelve beftandt ende vrede in danke nemen -wille ende conftitueren inder formen ende manieren alsfy hier boven geraemt ende getradteert fyn, alle arch ende list uytgefcheyden. Ende was gedaen opten VI" dach inFebruario int Jaer ons Heeren XIIIJc ende XL. Men In defen manieren ift beftant boven verclaert, dat over gefet is van franchoys in duytsch, overdragen ende geconfenteert by mynen genadigen Heere, ende ook by fynen Rade , Ridderfchap ende goede fteden van Hollandt ende van Zeelandt; daer waren bydie Heere van Bingincourt overfte van den Rade van Hollandt, die Grave van Oofteruant, die Heere van WaiTenaer, die Heere van YiTelfteyn, die Heere van Montfoirde, die Heere vander Veere, Heer fan van WaiTenaer, Heer Geryt van Poelgeeft, HeerAerndt van Ghendt, Heer Geryt van Zyl, Boudyn van Zwietten, ende veel andere, Aftum opten XIX. dach in meye anno XLI. [d. i. 144.1.] V. Memoriaal van Rofa fol. 164. verfo.  B y L A GEN. 223 Men ziet uit dit Verdrag (de Heer wagenaar fpreekt hiervan in 't voorbygaan): 1. Dat er reeds toen veel handel gedreven wierd tusfchen de Spaanfche onderdanen, en die van de Graven van Holland, Vlaanderen, enz. 2. Dat de ingezetenen van Holland, om byzondere gefchillen, den Spaanfchen groote fchaden gedaan, en hun eenige geladen Schepen afgenomen hadden. 3. Dat om dit verfchil byteleggen, eenige van 's Graven Regeeringsraaden, in Holland zitting hebbende, (thans het -Hof geheten, maar toen ook den Raad van Gouvernement uitmaakende, als aan wien de Graaf de Regeering en de zaken zyner Landen aanbevolen hadde) als daartoe gemachtigd, overeengekomen waren met de Spaan» fche Kooplieden, in Vlaanderen gezeten, wier goederen en fchepen het fchynen geweest te zyn, onder goedkeuring van hunnen Koning, en wel op grond van eene Sententie, of Vonnis over dat fchepennemen, door of voor 's Graven Rechtbank zelf geveld, waarby die van Holland verplicht waren te betalen voor de fchade van 10 genomen Schepen en goederen eene fomma van ƒ50000— Schilden. Tot ophelderinge hiervan dienen nog eenige Stukken , en wel vooreerst de Overdracht van Ridderfchap en Steden tot vinding van die f 50000. Schilden, welke Bylage No. VI. voorkomt, en omtrent Febr. 1441. gemaakt fchynt, waarin ook de andere Vrye Edelen , die hooge Heerlykheden hadden, om gevoegs wille, en behoudens hun Recht van Vrydom , zich verbinden, hun aandeel te dragen; als mede beramen, hoe en in wat voege zy den eerften termyn van ƒ'14000  224 B Y L A G E N. ƒ14000 opbrengen zullen, 't Welk ook kan dienen tor opheldering van 't gene na 't flot van 't voorgaande Verdrag bh 222. gezegd wordt wegens het overdragen en confenteren van Ridderfchap en Steden met den Raad in die gemaakte Vereenigins ■ Artikelen. lammer is het dat de byzondere Taxen er niet by uitgedrukt zyn; alleen vindt men achter die Bylage No. VI. nog de navolgende namen in de*ë orde: „ Taxe van den eeriien Termyne; Haerlem Delf Leyden Amlterdam Goude Rotterdam Schiedam Hoorne Alcmaer Medenblick Enckhuyfen Grootebroek Monickendam Eedam Oudewater Woerden Naerden Weesp Muydert Heusden Gornichem Wieringen." 't Welk fchynt te zien op die plaatzen, die voor uit betaald hadden. Hierop volgen de handelingen, die daar over geweest zyn by den Raad en byden Vorst; als eerftelyk, het fchryven van den Raad van Holland aan zynen Souverein, den Graaf van Holland Hertoge philips van Bourg. die wegens zyne uitmuntende hoedanigheden en zyn' yver voor den bloei en welvaart zyner Onderdanen in 't gemeen de Goede bygenaamd is geworden, van den 7. July 1440. Volgt  B Y L A G E N. 125 Volgt die Misfive [van den Raad van Holland ] aen den Hertoch op het felve fubjeéi Notre Tresredoutable Seigneur. r | ^ ant & fi tres humblcment que plus ne pouvons a votts nous recommandons. 11 eft vrai, notre tres redoutable Seigneur, que par la queftion & debat ejlant entre ccux de voftre pais en Hollande £? Zeelande d'une part & ceux de la nation d'' JLspagne leurs ennemis d'autre pour caufe de certaines prifes & dommages que les dits de Hollande & de Zeelande leur ont fait & porté fur, il a plus ordonner certaines vos commijfaires fur la elite queftion les quels ont eft efte par de la pourproccder fur la conduite des temoins qui ont fait <5? produit iceux de vos dits pais de par de ca , fur les faits quils ont propofe £? mis avant. Les quels Commiffaires ont afftgné jour au dits d'Hollande & Zelande de comparoir devant Vous, affavoir fur le XII. jour de ce prefent mois pour proceder en oultre & aller en avant, ainfi quil appartiendroit de raifon, comme ces chofes nous fo)•ent rapportez par Meffire Pierre Reneffe voftre confeiller & guarde de vos regiltres & Chartres d'Hollande & Zelande qui n.a guerre d eftéordonne de par uous pour entendre avec iceulx Commijfaires fur la produStion du dit temoignage auquel a leur departement de Zelande ils ont eu charge plainemenl dele nous denoncer & rappor ter amplement furquoi-, noftre tres redoutable Seigneur plaife vous favoir, que nous efcrivons prefentement d Vous pour vous advertir, comment les dits de vos pais d'Hollande c? Zeelande ne peuvent aucunement venir ni cftre devers vous aux dit douziesme jour de ce mois, confideré que la jour qui deja approche leurs eft trop peu d'cspacc de temps pour iceux bien confeiller & eft re pret de venir & comparoir de par devant vous Atlendu matmement que cette queftion eft une malicre tres pefanP ta  *2Ö B Y L A G E N. te 6? qui grandement leur touche, £? que premierement il faudroit tenir confeil avec iceulx du dit Pan ..... fur la dite matiere les quels pour ci toft ne je peuvent ajfambler afin de conclurrtf finalement ce quil y a a faire fur ce pour le bien publicq d iceulx vos dits Pays fi vous fupplions noftre tres redoutable Seigneur tant & tres humblement comme plus ne pouvons quil vous plaife de voftre benigne grace pour & en faveur d iceulx vos pays proroguer & ralonguer le dit jour avec la queftion principale jusques auXXIIII. jour du dit pref ent mois au quel au plaijir de voftre Seigneurie ih envoyeront leur deputes de par ceulx qui ont fait les diB prifds & donmages par devant vous pour lors proceder fur icelle comme de raifon il appartiendra &> quils ne foyent autrement reprint cependam de quelque defauts veu que k dit relongement ne procédé point par neghgence de nous ou de vos dits pais , mais pour caufe du dit bref terme d nous renoncie, en dedans lequel il a point efte ni eft poffible, quil euffent envoyé devers vous comme il appartient cydejfus', noftre tres redoutable Seigneur nous vous lenons & cognoijfons obligez en tous vos nobles plaifirs & comrnandements pour les accomplir feablement & de toute noftre pouvoir comme raifon eft, En priant Dieu quil vous a'tt en fa fainte gaarde donne bonne vie & longue, enfemble accompkfement de tout ce que voftre noble caur defire. Kfcrit d la Playe le FII»' jour de Juillet XIIIf XL. V. Memoriaal van Rofa. fol. 115. VERTAALING, Qnzen Alkrgenadigften Heere f w y bevelen ons op bet ootmoedigfte als wy kunnen aan uwe Genade h Is wel waar, onze allergenadigfte Heere, dat door het verfchil en oneenigfcetd tusfchen die yan Gwen lande van Holland en Zee-  B Y L A G E N. a2? Zeeland ter eener, en die van de Spaanfche Natie hunne vyanden ter andere zyde, om en van wegens zekere gemaakte pryzen en lchadens, die de voornoemden van Holland en van Zeeland hun genomen en gedaan hebben . . . . , U behaagd heeft te ordonneren zekere Uwe Commisfarisf'en over dat Verfchil , dewelke van henvaard over geweest zyn, om te zitten en te oordeelen over de gefteldheid der getuigen, die door die van uwen Lande van herwaard over, opgekomen en voorgefteld zyn over de bedryven en feitelykheden, die aangebragt zyn. Welke Commisfansfen gedagvaard hebben die van Holland en Zeeland [dag gefteld hebben] om voor U' te compareeren op den 12 dag der tegenwoordige maand, om voord te procederen en de zaak te vervolgen , zoo als naar reden zal behooren : gelyk ons deze zaken bericht zyn door Mesfire P/eter van Renesfe^ uwen Raad en Charterbewaarer Uwer Regifters van Holland en Zeeland, onlangs door U gefteld^ om met de voornoemde Commisfarisfen te zitten over de producirie van gemelde getuigen , waartoe zy by hun vertrek van Zeeland volle last mede gehad hebben om ons dat breeder te berichten: waarop, onze allergenadigfte Heer! U behage te weten, dat wy heden fchryven, om U te melden, hoe de voornoemden die van Uwen Lande van Holland en Zeeland niet kunnen komen nog voor U verfchynen op den voorfz. 12 dag dezer maand , uit aanmerking, dat de dag zoo na ophanden zynde zy te weinig tusfehentyd hebben om zich onderling te beraden en bereid te zyn te komen en te compareeren voor U. Aangezien ook deze questie is eene zaak van veel gewicht, en die hun grootelyks aangaat, en eerflelyk om dat men zich beraaden moet met die van den gezegden Lande [van Zeeland] over die zelve zaak , welken zoo fpoedig niet zullen kunnen vergaderen , ten einde finaal te befluiten het gene in die zaak voor *t algemeen welwezen van die van uwen Lande te doen ftaat. Wy fmeeken U daarom, onze allergenadigfte Heer! zoo ootmoedig als wy kunnen, dat U P a be-  228 B Y L A G E N. beheve, uit uwe genadige gunde, Voor en ten faveure van die van Uweh Lande, te willen prorogeren en prolongeren den voorgenoemden dag met de prtncipak que/ïie , tot aan den 24 da^ dezer maand op fcelkêrj zy ten genoege van u*e heeriykheid hunne Gedeputeerden van wegen hun, die de gezegde pryzen genomen en de Schaden gedaan hebben, zullen zenden by U te wezen, om als dan daarin te procederen zoo als naar reden zal behooren, en dat zy anderszins daarin niet behaald zullen wezen van eenig Verdek CDefauts), aangemerkt de vertraging niet gelchièdt uit verzuim van ons, or van u we gezeide landen, maar uit oorzaak van den gezeiden korten termyn, die ons aangekondigd is, binnen den welken het niet mogelyk is geweest,, nogte mogelyk is, om by U te zenden zoo als t behoort. Onze allergen. Heer! wy kennen en erkennen ons aan U verplicht in alle uwe edele welbehagens en bevelen , om die getrouwlyk en na alle onze vermogens , te vervullen , zoo als betaamt. Biddende Gode dat hy U in zyne heilige bewaring neme, een gelukkig en lang leven geve, als mede de vervulling van alle de wenfehen' van Uw edel harte. Gefchreven in 's Hage den VU. dag van Tube 1440. ö J Hierop volgt ten derden het Andwoord van den Graaf van den 25. Aug. 1440. (fol. 174.) 't welk een laater andwoord is op een Brief van 16. Aug., na tusfehenkomst der verfchenen Gedeputeerden; Dit blykt, omdat daarin gefproken wordt van de reeds gegevene Sententie , doch welke Stukken in de Memorialen niet fchynen te zyn, Cos  B Y L A G E N. 229 Copie van brieven die myn genadigen. Heere gefchreven heeft den Heere van Bingincourt, roerende den misveiftandt tusfchen den Spangiaarden ende die van Hollandt ende Zeelandt overgefet van Walfche in Duytfche ■ tale. X^/eve ende geminde, wy hebben ontfangen uwé brieve die ghy [met] brenger van defen ons gefendt hebt, gefchreven op ten XVI 1 dach van deler tegenwoordiger maent, inhoudende in effect, dat by u gecomen ware ginswaert over dat wy hadden doen ordineren ende formeren fekere Sententie tuflchen die van onfen Lande van Hollandt ende van Zeelandt aan deen zyde ende die Spanjaerts aen d'andere Ende waert fake, dat die voorf Sententie gegeven ware tegen die voornoemde van Hollandt, ende dat men die foude willen executeren, ghy verducht, dat daerop gefchapen ware groote twidracht ende qualykvaren te ryfen tuffchen onfen lande van Vlaenderen ende onfen voorfz. Landen van Hollandt ende van Zeelandt, ende ook dat die voorf. van Hollandt geordineert hadden eenen Procureur om te appelleren vander voorfz. Sententie, indien dat fy hem tegenginge, waer af ghy ons adverteert, opdat wy int uytfpreken ende executie vander voorf. Sententie goet raet ende advys hebben mochten, gelyk defe ende andere faken claerlyken begrepen fyn in uwe voorf brieve, daer of wy meynen dat ghy versfe memorie hebt, waerop wy u beteyekenen dat opaten XX dach van defer felve maent, ende eer wy uwe voorfchreven brieve ontfingen , om dat naerflich vervolgen van die voorfchreve Spaengiaerts, die wy in verweck gehouden hadden , fint den XII'" dach van Julio ledleden , verbeydende die voorfchreve Hollanders , die den voornoemden XIIet> dach aengenomen hadden, ende daer nae weder een , P 3  £3© B Y L A G E N. ander dach genomen op den XXIWen dach daer na ■ volgende, om daer op by ons te Jenden, wy in tegenwoordicheyt vanden Gedeputeerden van den voornoemden van Hollandt ende m recht , reden ende jujhtte, daer wy in gehouden fyn, deden wtfpreken onle yoorl. Sententie, inder vormen ende maniere als ghy lult mogen fien by die Copie daeraf, die wy u hier mede lénden, welke Sententie wy niet Janger vei toeven en mochten, ende des niettemin die voorf. Gedeputeerden en hebben daeraff niet geappelleert, ende ook hadden fy dat gedaen fy en hadden nyet foo groote geckheyt gedaen, ende verfeiHn Uu dat vander manieren die die voorf. Hollanders houden van hun te vermeten te fteecken inden voorf. appellatie, ende ook dat die voorf Gedeputeerden ons gefeyt hebben, dat fy geen last en hadden op die faken van die voorf. Sententie, daer ghy ons ter contrarie gefchreven hebt, want uwe brieve hielden, dat fy by ons comen fouden opten faken vanden vooif. Spaengiaerts ende Oorterhngen [ 't welk J ons groote vreemde geeft, ende des met wel te vreden en fyn , ende dunckt ook dat fy niet en achten eenige faken, die wy hen ordineren, Ende daerom willen wy, dat ghy hun dat ernrteiyk te kennen geeft, ende foo onderwyst, dat iy hen tot reden ende tot onfer voorf Sententie te volcomen fchikken , ter execucy van derwelcken wy ten eynde toe ter hand houden fullen, niet tegenftaende eenige woorden of fpraken, d''e de voorf. Hollanderen daer aff feegen off faeyen mogen. Ende ift, dat hierin eenige letfel, hinder off wederfeg in gedaen fy, off eenige begryp op onfen lande van Vlaenderen , wy fullen aenfien wie dat doen fal, ende voort mitter hulpe Godes daerin voorfien als wy bede fullen mogen, welke faken wy ook wiHen dat ghy hen verclaart. Ende om des willen dat wy verftacn hebben , dat in onfer Stede van Amflelredamme, ter Veere ende anderswaer in onfen voorf. landen eenige Spaenfche Schepen fyn , verclaert in onfer voorf. Sententie , die noch in wefen fyn, wy u ontbieden ende bevelen ern-  B Y L A G E N. 23* ernftelyk, dat ghy terftondt ende met allen ernfte, over all daer ghy fult konnen vernemen, die voorf. fchepen ende andere goeden die daer in waren, als die voorf. Hollanders die namen, ende die noch in wefen fyn, gy die neempt ende fet in onfen handen ende achtervolgende onfe Sententie voorf., ende die delivreert of doet overleveren heerlyk mit alle 't ghundt dat tot die voorfz. fchepen behoort onfen geminde Fufy, pourfuivant van onfer ordene vant gulden vlies dien wy tegenwoordelyk by u fenden mit brenger van defen, om die onder ons ende in onfen Zwene vander Sluys weder te brengen. Ende voort als wy die partyen vanden goeden die inden voorf. fchepen waren te pryfe ende tot waerde ge. fet fullen hebben , wes wy u fullen laten weten , volcoompt ende doet volcomen onfe ordinancie daeraf ende ook onfe voorf. Sententie na vorme ende inhout van dien fonder eenige veynfen , want wy 't, hoe dat fy, alfoo gedaen willen hebben, Ende op dat ghy te bet hierin weten moecht onfe wille f die ivy in geenre wys veranderen en fullen in afterdeel van onfer voorf. Sententie, wy onfe name hier an gefet hebben, ende wes ghy in defer fake gedaen fult hebben, ons terftondt wederfchryft, opdat wy advys hebben mogen, wes wy daer in doen fullen, Lieve ende geminde, Godt fy met U. Gefchreven te Hesdin opten XXVea dach in Augufto [1440]. Uit kracht van deze Sententie werd dan ook nog a. 1441. d. 4. Mei eene Raming gemaakt tot het optebrengen geld over de Dorpen van Ryn« land door den Bailjuw van Rynland en anderen 9 hierboven Bylage No. VII. En hieruit is nog dit volgende van den £21. Jul. 1441. te vinden fol. 182. verfo. p 4 , Roe-  over de BELASTING. a47 gemeenen nutte grootere onderftanden vereischt werden, dan de Graaven tot die tyden genoten hadden; doch niets vermeerderde die lasten zoo zeer, als de befoldigde krygsmacht, welke in de XIV. eeuw door de Vorften ingevoerd werdt; die zy moesten onderhouden, en tot verdediging van hun land en befcherming der fteden gebruiken. Dewyl nu dit alles ten behoeve der ingezetenen gefchiedde , was het zeer billyk, dat, zoo wanneer de Schatkist der Graaven te kort fchoot, zy, die de lusten hadden, ook de lasten droegen, en meerdere belastingen opbragten. Dit moet men tot lof van de Nederlandfche Vorften zeggen, dat zy echter niet aanftonds tot deze buitengewoone middelen hunne toevlucht namen; zy waren in de eerfte tyden gewoon, wanneer er oorlog op handen was, en hunne fchatkist door vorige oorlogsonkosten , of door bewezene gunften aan de ingezetenen , als anderzins, uitgeput was , en er onderftand van geld vereischt werd, alvorens tot belastingen over te gaan, van de ingezetenen en de meest vermogende fteden geld ter leen op te nemen (10); dit bragt hen dikwerf in zulke diepe fchulden , dat zy wel eens genoodzaakt waren, hunne inkomften , tollen, en domeinen, ook zelfs de ambten en bedieningen, ja al wat zy bezaten, de juweelen en kleinodiën hunner Echtgenooten niet uitgezonderd , niet alleen te verpanden , maar ook te verkoopen (11). In (10) Mieris, II. D. bl. 691, 694. III. D. bl. 678. IV. D. bl. 29, 30, 114. (11) II. D. bl. 691. IN. D. bl. 49, 761,763,769. IV. D. bl. 29,30, 443. 446. Q4  243 VERHANDELING In zulke benaauwde omftandigheden begonnen dan de Graaven in de veertiende eeuw buitengewoone beden te vragen. Voor die tyden weet ik niet, dat men ze gewaagd vindt. Mierisgeeft ons een Charter, waar uit blykt, dat deze beden in het jaar 1323. gevraagd zyn geworden (12). Doeh dit was zeer zeldzaam en alleenlyk in byzondere gevallen, en tot deze of gene eindens. Zoo vraagt by voorbeeld Hertog Aalbrecht in 't jaar 1399. eene buitengewoone bede van deBrielenaren, tot onderhoud van eenige Manfchap, die te Staveren in bezetting lag ( 13 ). En dit Charter geeft ons veel licht omtrent den aart van deze buitengewoone beden; vooreerst ziet men er uit, dat dezelve den opgezetenen van rechtswege niet konden opgelegd worden , maar dat het opbrengen van dezelven geheel afhing van der zeiver vryen wil: zy worden ook daarom ten opzichte der ingezetenen te recht vrywillige beden genaamd, met onderfcheid van de noodzaaklyke of wettige beden, van welke in de vorige §. gehandeld is : 'voords ziet men, dat deze beden niet over het geheele land, of als eene algemeene belasting, maar naar de omftandigheden , alleenlyk van den eenen of anderen gevraagd werden; ten derde , dat de gevraagde fomme oudtyds zeer matig was; en eindelyk, dat het geene ordinare belasting was, maar enkel en alleen in den dringendften nood plaats had: ik fpreek hier van de eerfte tyden; want in de XV. eeuw ondergingen deze beden allengskens groote veranderingen. De Graa- ( 12) II. D. bl. 333. en 559. verg. v. d. wall, Priv. van Dordrecht, bl. 185. (13) Mieris, III, D. bl. 718,  over de BELASTING. 265 §. HL Over de Verponding , by de Schildtalen. Uit den klank van het woord Schildtalen is ligt nategaan , van waar het zynen oorfprong heeft, te weten van het getal van Schilden, waarop eertyds een Dorp of Stad gefteld was, naar evenredigheid van derzelver rykdommen en goederen. Deze Schilden waren zekere munt, by de ouden in gebruik, welker waarde dan eens verhoogd, dan wederom verminderd werd, en eindelyk bepaald ftond op 15 Huivers( 52); welke waarde zy nog onder de laatfte Graaven fchynen gehad te hebben. Volgens deze Schilden (*) van 15 Huivers (want er waren verfchillende foorten van Schilden ) fchynen de quotes der Steden en Dorpen geregeld geweest te zyn: die gene, waarvan ik hier fpreek, werden Philips - Schilden, of Bourgondifcbe - Schilden genaamd , en mogelyk te voren ook wel IVtlhelmusSchilden. De schildtalen waren eene gewoone, en oude, wyze van invordering, de verdeeling en om. flag in zich bevattende van eene bepaalde fomme, waarop elke Stad en Dorp, die niet vry waren, gezet was, en welke moest opgebragt worden, zoo lang C52) Em. van meeteren, Ned. Hift. op 't jaar 1491- bl. 8. (*) [Men noemde dezelve in 't Latyn Scutatus, van "t woord Scutum, dat ook een Schild beteekent. En van dat Latyniche woord is afkoinftig het Franfche Escu, thans Ecu. ] ' R 5  266 VERHANDELING lang die omflag duurde, en de belastingen op die wyze ingevorderd werden. Omtrent op dezelfde wyze befchryft ze de Heer wagenaar in zyne Vaderlandfche Hiftorie, wanneer hy in 't voorbygaan aanteekent, dat de Schildtalen eene oude verdeeling der gemeene lasten waren, volgens welke de Steeden, met het geen er ondergereekend wierdt, op een zeeker bepaald getal van Schilden, zynde eene oude munt, waaren gefield ( 53 ); ik zal deze omfchryving nader ftuksgewys verklaa? ren. Ik zeg dan, dat het eene gewoone wyze van invordering was, zoodanige nameiyk, die in gebruik was om de ordinare Graaflyke Beden te voldoen. Dit blykt duidelyk, uit eene plaats in de Registers van v. d. goes boven aangehaald (54); waar de Staaten de gewoone manieren van invorderen opnoemende, in de eerfle plaats de Schildtalen Hellen: waar by men nog voege, het gene op eene andere plaats ftaat (55), dat er geene groote excesflve Beeden federt in 't jaar 1542. van die van Hollant geeyschtzyn, door dien de lasten van den Oorlog alsdoen foo fwaer ende lastigh niet geweest en zyn, ende datdeBeeden, die alsdoen geconfenteert zyn geweest, by de ordinaris wegen, als by de Schildtalen gevonden zyn. Men kan echter niet ontkennen, dat deze wyze van invordering ook wel fomtyds als een hulpmiddel by gelegenheid van buitengewoone beden gebruikt is (56). Dit (53) V. D.bl. 407. (54) Reg. van adr. van der goes , op 't jaar 1552. bl. 2. 3. (55) Aid. 22. Aug. 1556. [IV. D. bl. 383.] (56) Aid. 8. April 1544., l9- Maart, 24. April 15$*.  over de BELASTING, 267 Dit was eene zeer oude wyze van invordering. Schoon ik den juiften tyd niet durve bepaalen, wanneer dezelve voor 't eerst gebruikt zy, is het echter zeker, dat reeds in'tjaar 1436. zoodanige verdeeling en omflag plaats heeft gehad (S7)'-> mogelyk zelfs zyn er al in de veertiende eeuw voetftappen van te vinden ; immers was er reeds in 't jaar 1334.. eene zekere begrooting van alle plaatzen gemaakt, naar welke de [oorfpronklyke oude] Beden betaald moesten worden ( 58 ), en 't komt my waaifchynlyk voor, dat deze omflag van den zelvden aart zal geweest zyn, als de ge dat zulks alleen gefchiedde, om aan de klagende fteden en dorpen eenige vérligting toe té brengen ( 28 ). Vier jaren laater vorderden dé Staaten, op bevel van den Keizer, tot vermin» dering der fchulden, van ieder morgen ééne ftui* ver, en men vindt aangeteekend, dat 300320» morgen in deze belasting gedragen hebben (29). In 't jaar 1544. begonnen eenige fteden weder te fpreken over 't vernieuwen der begrooting, 'i gene ook den Keizer niet mishaagde, en de overige fteden ook zeer noodzaaklyk oordeelden, hoewel ze te gelyk verklaarden niet te weten, hoe men eene geheel evenredige begrooting zou kunnen invoeren, daar niemand der tegenwoordige Staaten ooit de raadplegingen, daar over in voriga tyden gehouden , had bygewoond, en daar door het afnemen van den koophandel, de groote fteden voor het toekomende niet zoo veel, als wei voorheen, zouden kunnen opbrengen. Voords daar het gansch niet uitgemaakt was, wie vry waren, wie niet: dewyl fommige fteden en dor' pen vrydom voorwendden ; als mede, dat ter oorzaak van Vorige oorlogen die fteden en landen , welke 't naast aan "den vyand gelegen waren , weinig of niets gegeven hadden j welker1 quo' (28) Wagenaar, V. D. bl, 12. (20) Erfgraveiyke bediening, B. VIII. bl, 154»  3o3 VERHANDELING den (35)- Doch van wege vele zwarigheden, die in deze begrootingen voorkwamen , gelastten de Staaten in 't volgende jaar 1582., eene nieuwe Verponding op te maaken, ofwel de vorige te .verbeteren ; en werd deze post aan zeven Commisfarisfen opgedragen ( 36 ). Deze moesten alle de byzondere treden en dorpen begrooten, hoe veel namelyk ieder plaats in 't vervolg van de huizen en landen behoorde op te brengen (37); om welke begrooting naar evenredigheid te doen, bedienden zy zich van de lysten van den tienden penning, van 't jaar 1569. en 1579.; ook kregen alle de fteden, dorpen, en byzondere perfoonen bevel voor hun open te leggen, hoe veel zy voorheen betaald hadden (38). Dit werk werd voltooid in 't jaar 1584., en werden alle onroerende goederen, (en wat daar onder toen ter tyd begrepen werd , is te zien in de Refoluüen van Holland 23. Mai 1583.) volgens den twaalfden pening der opbrenging of inkomften begroot (39): maar wanneer over die yerdeeling verfcheidene klachten inkwamen , zyn er in 't jaar 1585. eenige Commisfarisfen aangefteld, om de te hoog gefielde begrootingen van fommige landeryen te verbeteren, de landen, die nog niet begroot waren, op de lyften te brengen, en in alles overal de mogelyke evenredigheid in acht te (35) Refol. van Holl. 12. Septemb. 12. Oftob. 1581. 23. Febr. 15S2. (36) Aldaar 22. Auguft. 13. Septemb. 1582. (37) Aldaar 23. Auguft. 10. Oftob. 9. Novemb. 1582. (38) Aldaar 27. Novemb. 1582. 28. Februar. 28 Mal 1583. (.39) Aldaar 17. Auguft. en 7. Novemb. 1584.  over de BELASTING. 309 te nemen , zonder vermindering van de totale fomme ( 40), Van dien tyd af is de Verponding \ ele jaren lang byna op dezelvde wyze ingevorderd; waarby men echter moet aanmerken, dat wegens de toenemende oorlogslasten dezelve dikwyis verhoogd is, en by de gewoone Verpondingen ook meermalen buitengewoone zyn gekomen (41). Maar eindelyk, wanneer by het voordduuren van den oorlog de quoten der fteden en dorpen weder verhoogd moesten worden , en daar de voorddurende begróoting, by verloop van tyd, en door de veranderingen in den ftaat der landen en huizen , al te ongelyk geworden was, ftelde de ftad Dordrecht in 't jaar 1620. weder voor eene algemeene vernieuwing derVerpondinge (42), 't welk door de andere fteden werd toegeftemd, en werden toen vyf Commisfarisfen verkozen, onder welke één uit de Ridderfchap (43 ) , aan welke men de macht opdroeg , om alle de vaste goederen, te voren opgenoemd, op te fchryven en te begrooten, zonder onderfcheid, of de huizen al of niet bewoond, of de landen al of niet bebouwd werden; ook zonder in aanmerking te nemen, of ze met byzondere bezwaaren, 't zy door renten of andere lasten gedrukt waren: voords was bepaald, dat de begrootingen der landen en huizen naar evenredigheid der inkomften gedaan moesten worden; maar (4°) Refol. van Holl. 13. April 1585. (41) Aldaar 16. Mai 1587. 9. Oéto'b. 1588. 9. Maart. ^4. Mai. 12. Junii 1589. 9. Mai 155)6. 15. Mai 1595. 31. Oftob. — 11. Novemb. 1600. (4a) Aldaar 15. Decemb. 162c. C 43 3 Aldaar 18. Januar. 2. Auguft. 1627. V3 -  3ip VERHANDELING maar zoo dezelve door bedrog of heimlyke za» menfpanning der verhuurders en huurders, te laag verhuurd mogten zyn, in dit geval moest men die waerdeeren naar evenredigheid der naastgelegene landen en huizen (44); vervolgens waren zy gehouden, de landen te begrooten tegens den vyfden Penning, of het vyfde gedeelte der opbrenging , doch zoo, dat men van de opfcrenging aftrok de gewoone jaarlykfche lasten, V?.n Molen- Dyk- en Sluis-Gelden; de huizen gjoesten tegens den agtften penning begroot worden , de Ridder - Hof fteeden ook tegens den agtften penning, en de Tiendens tegens den vyfden 'penning (45): indien de landeryen niet verhuurd, maar van de eigenaren zelve bebouwd werden , deze moesten zy begrooten naar evenredigheid van andere daar om heen liggende lan-, ^.en (46); maar zoo zy eenige goederen vonden, waar van de begrooting naar evenredigheid der ■waerdeering , die zy overal in 't oog moesten houden, diende verminderd te worden, vermogten zy zulks niet te doen, maar die goederen bleyen verplicht dezelvde fomme , als voorheen pptebrengen; eindelyk die Commisfarisfen moes|en in alles eene zeer naauwkeurige evenredigheid jyn acht nemen , mogten van niemand eenige gifpi of gefchenken, zelfs niet van eet- of drink- ba- (44") 't Zelvde heeft plaats, als zulks door onwetendMeid ' of verzuim gefchiedde. Refol. van Holl. 26. Dete:r,b. 1626. Art. ft vergel. si. Decemb. 1627. An. f. (4,5) De Molens moeiten ook naar den vyfden penning der opbrengiug begroot worden; maar dit is in 't jaar 164Ó. bqicht van Gecommitt. Raaden veranderd; en in plaats Vftn den vyfden is de tiende penning bepaald. Refol. vaK MolL 3. Mai 1645. «n 18, Mai 1646. '' f rfj Refol. van Holl. 28. Maart Ï628,  over de BELASTING. 311 bare waaren , aannemen, 't zy regelrecht of van ter zyde; en zich by eede verbinden geen bedrog te plegen (47)- Volgens dien lastbrief hebben die Commisfarisfen overal door geheel Holland alle de landeryen en huizen begroot; en werden er toen in Zuid-Holland alleen over de 60000. huizen, en in Noord-Holland omtrent 34000. huizen gevonden ( 48 ). Eindelyk gaven zy den 18. December 1630. den Staaten bericht, dat zy de zaak ten einde gebragt hadden,en twee jaren daarna, in 't jaar 1632. hebben de Staaten alles wat van hun verricht was , bevestigd en goedgekeurd; en op deze wyze en naar die zelvde quote is omtrent honderd jaren lang de Verponding ingevorderd (4°)- Doch in 't jaar 29. der tegenwoordige eeuw bragt hét Collegie van Gecommitteerde Raaden , voor zyn gevoelen' uit, dat de quohkren zoo der huizen als der landeryen vernieuwd moesten worden (50); en nog in dat zelvde jaar belloten de Staaten, dat de vernieuwing der quohkren op de huizen naar den twaalfden penning der opbrenging gedaan zou worden ; doch ingeval het getal of de waerde der huizen mogt zyn afgenomen, en dus de Verponding minder opbrengen dan voorheen , dat dan de tiende penning gevorderd , ja zoo ook dit niet toereikende ware, de agtfte penning betaald zou- C 47 ) Dit alles en 't gene daar meer toehoort, heeft de Inftrultie van Commisfarisfen, in dc Refol. van Holl. 2. Auguft. 1627. (48 ) Tegentv. ftaat van Holland. XiV. D. bl. 4. (49) Refol. van Holl. 14. 31. Januar. 1632. Verg. wagenaar, XI. D. bl. 51. (50) Refol. van Holl. ar. 23. Julii 1723. v4  ia VERHANDELING zoude worden (51). Deze vernieuwing was zeer noodzaaklyk , dewyl, zoo als de Staaten zelve zeggen , de lyften (of Quohieren) van J032, thans grootendeels en veelvuldig gebrekkig waren ; want de waerde en inkomften der huizen en gebouwen waren zeer veranderd, en die, na, d,e laatfte vernieuwing geftieht of herbouwd, waren ongelyk begroot (52): wegens deze en am dere gebreken, befloot men tot de vernieuwing der Verpondinglyften , en werd dit werk aan eenige Commisfarisfen opgedragen ( 53 ), namelyk aan één uit de Ridderfchap en zeven uit. eenige groote fteden, Dordrecht, Haarlem, Delft, Amfterdam , Rotterdam , Alcmaar en Hoorn , doch wien in ieder byzondere ftad nog twee Commisfarisfen bygevoegd werden, ( met welke zy, zoo veel die ftad, waar uit zy verkozen waren aangaat, moeiten raadplegen ); voor zoo verre het platte Land betreft, werden hun bygevoegd één uit de Edelen, en twee Commisfarisfen" uit de ftemmende Steden (54): in alle die plaatzen konden zy zich van de hulp van andere (5 O Refol. van Holl. 6. Septemb. 1729. (52) Placaat op het Redres Gen. enz 20. Mai 173°! f-r, Placaatb. IV. D. bl. 1112. (53) Wagenaar ,'XIX. D. bl. 33. en andere, die ^tem hebben uitgefchreven, ftellen het getal der Comraisfa- jisfen op negen, doch myns oordeels, niet naauwkeurig; want uit fommige groote Steden, in den text gemeld, zyn er zeven verkozen, b.y welken é£n uit deRidderichapgevoegd werd; dus waren er geen negen, maar agt; en zoo men daar by reekenen wille de Commisfarisfen uit de Steden en 't p',atte Land, die hun werden bygevoegd, zal men geen wegen, maar veel meer moeten tellen. (54) Verg. de Refol. van Holl. 30,, Mai, 15, 30. Juli!, g. {5. 16. Auguft» I73°»  over de BELASTING. 3Ig dat de huurders de voldoening van alle de lasten op zich nemen; dan van dit geval fpreek ik nier. Dit is alleen de vraag, tot wiens Jast de betaaling kome , ingevalJe geene bedingen daar over gemaakt zyn, of ingevaJle de huurder de voldoening van alle de lasten op zich genomen heeft, maar onvermogende is om te betaalen; van wien dan 't Gemeeneland de fchuld zou moeten vorderen ! De Placaaten der Staaten gebieden in 't algemeen , dat twee derde deelen , of de agtfte penning, van de eigenaren gevorderd moet worden ; maar de aangenomene gewoonte en Praktyk leeren, dat in zulke gevallen de ganfche verponding alleen van de eigenaren gevorderd wordt. Wat ik tot dus ver over deze zwarigheid heb aangevoerd, behoort alleen tot de landeryen (71 ); over de verponding op de huizen is geen verfchil; want het is een gewoon aangenomen recht, dat wanneer de verponding der huizen niet voldaan wordt, de Ontvanger dezelve voor de belasting kan verkoopen , zonder dat hy op de huurders eénig acht behoeve te Haan, en er zyn geene Placaten, die tegen dit gebruik fchynen te ftryden. Ondertusfchen, zoo 't my voorkomt, is deze gewoonte, hoewel ftrydig met de Placaaten voordeeliger voor 's Lands Schatkist, dan de Wetten, die over deze zaak gemaakt zyn. Want zoo deze gewoonte van kracht is , dan volgt ook, dat het Gemeene Land geen gevaar van fcha- (71) Ik heb myn gevoelen verklaard, welk ik vertrouwe het waare te zyn. Doch zoo iemand eene andere of betere wyze om de Placaaten der Staaten met het tegenwoordig^ gebruik overeen te brengen weet te vinden, zal ik gereedelyk met hem inftemmen.  gao VERHANDELING fchade loopt, dewyl toch, wanneer de eigenaar niet wil of niet kan betaalen, 't Gemeene Land de landen zelve, die altyd v^oor de lasten verbonden zyn, in 't openbaar verkoopen, en dus op de goederen verhaalen kan, wat de bezitterfchuldig was: daar in tegendeel, zoo de Wetten gevolgd werden, 't Gemeene Land fomwyl fchade zou kunnen lyden; ftel, by voorbeeld, dat eene landhoeve aan een arm man verhuurd is, op die voorwaarde, dat de huurder de lasten betaale; maar dat deze na eenigen tyd afftand van zyne goederen doet, en weinig of niets overlaat; of dat hv door zwaare fchulden gedrukt, met alles wat hy heeft de vlucht neemt: van waar zal 'c Gemeene Land het zyne haaien ? Volgens de Wetten zal het een gedeelte der belasting van den eigenaar kunnen vorderen, maar 't overig gedeelte, van den huurder te vorderen, zal het Land verliezen. ■ Bovendien fteunt ook die gebruik op de gronden van 't Romeinfche Recht; want behalven dat, volgens vorige herinnering, hy die geene goederen bezit, ook geene reëele lasten kent, is het daarenboven ontwyfelbaar zeker, dat hy die goederen bezit, niet zoo zeer ter voldoening der belasting verbonden fchynt, als wel de landeryen zelve: want deze belasting is eene reëele last, die het land zelf volgt, in wiens bezit het ook komen mag. Hier toe behoort het gene accursiüs zegt, dat, wanneer eenige last op de landeryen ligt, er by de invordering van zulk recht niet zoo zeer op de perfoonen, dan op de landen zelve gezien wordt, zoo dat de fchatting, die aan»'t land gehecht is, niet zoo zeer van den bezitter, als wel van 't land zelve fchynt gevorderd te worden (Z. 4. §. z.jf. de ceti'  over de BELASTING. 321 cenflhus). Daar toe behoort ook de zesde Wet ($. 2. ff.fi ferm vind. ) waar labeo zegt, dat niet de perfoon deze dienstbaarheid fchuidig is, maar het goed, en derhalven, dat de bezitters betrokken worden van wegen het goed, 't zy ze fchuldenaars zyn, 't zy niet, nadien het zeker is, dat de landen zelve verbonden worden (72). De verplichting tot betaaling behoort dan gewoonlyk tot den eigenaar! Maar hoe, indien het vruchtgebruik van eenige vaste goederen aan iemand by legaat vermaakt is? moet dan hy, die't vruchtgebruik heeft, of hy die by Teftament erfgenaam is, de belasting betaalen ? Ik andwoorde, dac er, zoo veel ik weet, geene Wet is, welke deze vraag regelrecht beflist; ondertusfchenkunnen wy zien , wat het Romeinfche Recht, en war, de Praktyk daar omtrent bepaalt. Wat het eerfte betreft; de Romeinfche Wetten leggen den Vruchtgebruiker den last op om de reëele belastingen te betaalen, (L. 7. §. 2. L. 2.7.§.3.ff.de ufufr. & quemadmodum &c.) waar men leest: wordt een vruchtgebruik nagelaten, daar is geen twyfel, of de vruchtgebruiker moet de lasten opbrengen. Met het Romeinfche Recht komt ook het in Holland aangenomen gebruik over een, in zoo verre, dat de Vruchtgebruiker de belastingen der Verpondingen moete betaalen; en zulks leeren onze Schryvers over de Praktyk, gelyk voet (73), s. van leeuwen (74), en f. van der schelling, welke laatfte in zyne Aanteeke- nin- (72 ) Verg. perezius, PraeMion. in Cod. L.X. Tit. 16. pag. 282. num. 19. ( 73 ) Ad ff. L. 7. T. ir. de ufufr. &c. §. 37. en 35. (74) Cenfur. Forenf. L. II. Cap. 15. pag. 174.  322 VERHANDELING ningen op den Codex Batavus van den Gel. VAK zurck met duidelyke woorden bevestigt, dat een Vruchtgebruiker de gewoone Verpondingen betaalen moet (75). Dit zy genoeg aangaande de perfoonen, die verplicht zyn te betaalen. Niets blyft dan in dit Hoofddeel overig, dan dat wy nog een woord aangaande den tyd van betaaling aanmerken. In 't gemeen merken wy aan , dat de Verponding voldaan moet worden voor 't einde van het jaar, in'twelke zy werd opgelegd; belastingen behooren fpoe™ dig opgebragt te worden, en er zyn verfcheidene middelen gebruikt, om dezelve gereedelyk in te vorderen, zynde het Collegie van Gecommitteerde Raaden last gegeven, zich op alle wyze te bevlytigen, dat de Verponding ieder jaar naauwkeurig worde opgebragt (76). Doch wy zullen over dit ftuk nader handelen, als wy in 't laatfte Hoofddeel de rechten der Ontvangers, en die van \ Gemeene Land overwegen. C75) Op 't woord Gemeene middelen, §.34. (76) Refol. van Holl. 10. Auguft. 1628. VIER-  f oves de BELASTING. 323 VIERDE HOOFDDEEL. Over den Vrydom van Verpondingen. • - • J3us verre ontvouwde ik, naar myn vermogen, de natuur en aard der Verpondingen; er is nog overig, dat ik van den Vrydom van Verponding fpreke, waar in ik deze orde zal volgen, dat ik aanwyze, hoe die vrydom verzocht en vergund worde ; \daarna, welke goederen vry zyn, en om wat redenen de vrydom worde toegeflaan: ik gaa aanftonds ter zaak over. Over de zvyzen, op we/ke de vrydommen verzocht en vergund worden. Niemand heeft van zich zeiven 't recht van vrydom; belastingen worden ten algemeene nutte van alle de burgeren opgelegd, en dus zal niemand met recht kunnen beweeren, dat hy van zelfs vry moet zyn; hy geniet toch de voordeelen , die den burgeren uit het opbrengen van belastingen toevloeien, en dus zou hy onrechtvaerdig zyn, zoo hy een deel der lasten weigerde te dragen, welk gedeelte de overige burgers dan genoodzaakt zouden zyn op te brengen; voeg er by, dat een gelyke last ligter van vele, dan van X 2 wei»  324 VERHANDELING weinige gedragen wordt, en dat ook met meer gewilligheid wordt opgebragt, 't gene van allen' betaald wordt: een lot, dat allen ondergaan ,zveigert niemand te dragen (*). Waarom er ook wyslyk by 't Romeinfche Recht flraffen gefteld zyn, zoo iemand zonder wettige reden vrydom voorwendde , of zoo de ambtfchryvers der fteden, die de zaken der fchattingen behandelen, door bedrog, of om gunst te gewinnen, of wegens iemands grootere macht, onrechtmatig zyne voorwending van vrydom aannamen (77): op diergelyke wyze hebben ook de Staaten van Holland den 19. Maart 1655. verordend, dat, indien iemand beweeren mogte vry te zyn, hy zulks den Staaten klaarblyklyk moet aantoonen, die dan, na overweging der zaak, byeen nieuw befluit zouden bepaalen, of zoodanige vrydom zou mogen gelden , dan niet ; en is den Ontvangeren en Collecteuren der verponding verboden, zonder een zoodanig befluit der Staaten, uitftel van betaaling, of vrydom te geven (78). Niemand is dan van zelfs vry ! De vrage is nu, wat te doen voor iemand die billyke redenen meent te heb- (*) [Men begrypt Iigtlyk, dat ik hier fpreke volgens de hedendaagfche gefteldheid van de Europifche Nacien in 't gemeen, en die van Holland in't byzonder, gebouwd op de meer gezonde beginfelen der Staatkundige Inrichtingen van Regeeringen. Waarmede het echter (gelyk boven getoond is) oorfpronklyk in Europa geheel anders gelegen was, toen niemand eenige lasten behoefde te betaalen, die een vry bewooner van eenig Landgoed was, en waaruit in 't Europifche Staatswezen de toeftemming van 't Volk ook nog geëischt wordt.] (77 ) L. I. Cod. de immunit. riem. conced. £78) Groot Placaatb. UI. D. bl. 787.  over de BELASTING. 3*5 hebben, om vrydom te genieten? In zoodanig geval wordt hy gelast zich by Verzoekfchrift te vervoegen aan Gecommitteerde Raaden van het Quartier, waar de goederen, wier vrydom hy verzoekt, gelegen zyn. In zulk Verzoekfchrift wordt vereischt, dat de oorzaken en redenen, waar op zoodanige verzoeken gegrond zyn, klaar en onderfcheiden worden uitgedrukt en bewezen; en indien het verzoek ftrekke tot vrydom van een geheele ftreek, dat dan zeer naauwkeurige opgaven zoo van de landeryen als huizen, die in zulke ftreeken, welker vrydom verzogt wordt, gelegen zyn, worden bygevoegd; gelyk ook, dat eene Jyst van alle de gemeene fchulden, en der overige goederen, welke zulke ftreeken bezitten, worde opgegeven. Want dus fpreekt het Placaat, mitsgaders een Jyst van de Obligatien, losrenten, of andere effeclen, de voorfcbreeve polders ofdiftri&en toekoomende. In 't gemeen neemt men in acht, dat de ligging der landen, welker vrydom gevraagd wordt, naauwkeurig moet worden aangewezen, op dat zy, die over.deze zaak uitfpraak moeten doen, in geene misvatting vervallen ; doch indien alleen verlenging van vrydommen of van verminderingen der lasten, zoo als dezelve reeds voorheen vergund waren, verzocht worde, dan worden de oorzaken en redenen, om welke voorheen die vrydom gevraagd en gegeven was, weggelaten, en worden alleen de beweegredenen , waarom de voordduuring van dien vrydom verzocht wordt, opgegeven. Dus verre aangaande de vereischtens van het Verzoekfchrift. Alzoo de Staaten zelve deze zaak moeten beflisfen, zoo hebbenGecommitteerdeRaaden lastdenSraaten hierop te berichten, en ten dien einde naauwkeurig X 3 te  3aö VERHANDELING te onderzoeken , of alles waar zy, wat in het verzoekfchrift wordt voorgedragen, dan of er iets met ftilzwygen zy voorby gegaan, van die uitwerking, dat het verzoek behocre afgewezen te worden. Indien zy alles naar waarheid bevinden opgegeven, moeten zy als hun gevoelen berichten, dat de kwytfchelding behoore toegeftaan te worden; echter zqo , dat zeven Raaden in 't Quartier van Zuid - Holland, en vyf in 't Quartier van Noord-Holland, eenparig voor het toeitaatr Hemmen ; waarom ook de namen der berichtgevers, op den kant van 't bericht, moeten aangeteekend worden. In dit zoogenaamd Advis behoeven de oorzaken en redenen, op welke de vragers hun verzoek gevestigd hebben, niet te worden uitgedrukt, maar alleen de gronden, die Gecommitteerde Raaden bewogeft., om voor of tegen het zelve te berichten; voords moet daar in onderfcheidenlyk worden uitgedrukt de dag, van welken , en de dag tot weiken 'die vrydom diene vergund te worden , met byvoeging van het getal der mergen lands en huizen, die in de plaats, welke den vrydom verzoekt, gevonden worden, als mede hoe de landen gefteld zyn, en hoe veel zy onder den naam van verponding gewoonlyk opbrengen. Deze zyn de voornaamfte zaken, waar op Gecommitteerde Raaden te letten hebben by het voordragen van hun gevoelen, Welk dus, naar dezen regel ingericht, ter Vergadering der Staaten van Holland gebragt moet Worden, ten einde de zaak, zoo draa mogelyk, aldaar beflist worde. Maar hoe? indien hangende de overweging over den vrydom van eenig goed, de Colleéleurs ondertusfehen de betaaling afvorderen 9 In dit geval kan iemand by Ge- com-  óver. de BELASTING. 327 committeerde Raaden verzoeken, dat hem uitftel vergund worde, tot twaalf daagen toe in haar Edele Groot Mog. eerfte Vergadering of Reces. En indien hy na dien tyd nog langer uitftel noodig hebbe, moet hy die van de Staaten van Holland zelve verzoeken , die ze gewoonlyk toeftaan, wanneer vyftien Leden daarin toeftemmen. De vrydom nu, op deze wyze verzocht en vergund, kan geene uitwerking hebben van dien dag af dat die gevraagd, maar eerst van den dag af dat zy toegeftaan is, waarom ook in bet O&rooi de dag bepaald moet worden uitgedrukt; doch ■zoo iemand nog niet alles betaald heeft, wat hy van vorige jaren onder den naam van verponding fchuldig was, kan hy de vergunning van vrydom, of vermindering niet genieten, ten zy hy binnen dien tyd, welken het privilegie duurt, alles betaale; en zoo hy dit niet deed, zou de vergunning, als niet toegeftaan, gehouden, en geene nadere verzoeken toegelaten worden. Zoodanige vrydommen worden zeer zelden voor altoos gegeven, en niet dan in fommige gevallen, over welke ik in 't vervolg iets zeggen zal, maar zy zyn gewoonlyk alleen voor zekeren tyd, en kunnen niet gaan boven het tydsbeftek van 20 jaren. Nochtans is er van deze bepaling eene uitzondering, die in het Placaat met deze woorden voorgefteld wordt: Uitgezonden (de O&roien) tot bel droogmaken van uitgeveende Landen, Plas f en, Meeren, en diergelyke kostbare en gevaarlyke Bedykingen, welke fullen moogen worden gegeeven , voor foo veel Jaaren als na geleegentbeid van faaken fal bevonden worden te behoor en, en geen continuatie van defelve Oclroien als voor den tyd van vyftien Jaaren. X 4 Dus  323 VERHANDELING Dus verre van den vrydom van de gewoone verpondingen; maar wat aangaat de buitengewoone: van deze wordt nog zeldzamer vrydom vergund, en 't ftaat niet aan Gecommitteerde Raaden voor ontllag van deze buitengewoone belasting te advueeren, offchoon zy om gansch byzondere redenen den Staaten in overweging kunnen geven, of zy niet om deze of gene byzondere redenen (door hun open te leggen) nuttiff en noodzaaklyk oordeelden, ook van deze, 't zy voor t geheel, 't zy voor een gedeelte, vrydom te verbenen blyvende voords de beflisiing dezer zaak aan de Staaten (79). §. II. Over den vrydom van Kerken, en andere Godsdienflige en openbare Geftichten. Dus verre heb ik kortlyk verklaard, hoe de vrv dom verzocht en vergund moete worden; zienwy nu (79) Voorbeelden van vergunden vrydom van de buitengewoone verponding vindt men in V Groot Placaatb.VI V bl. 1095. 1097. iop8. 1100. enz. Voor 't overige wegens t gene ik aangaande 't verzoeken en vergunnen van vrydom gezegd heb, zie men 't Groot Placaatb. IV. V. bl. 9-4. op 8. Januari 1700. en VI. D. bl. 1089. op atf. Augustus 1728. Refolutien -van Holland 26. Mai i7<6 % lx W"' Vm 30' ïUnii '74'. in 't Groot Placaatb. VII. D. bi r5oo. en 150r. waar onder andere bepaald wordt , dat de advifen van de Heeren Gecomm. Raaden op verzoeken van Vrydommen &c. van Verpondingen tsfe. tegens eene ordinaire vergadering zullen worden gebragt tn de pointenvan befebryving, met byvoegiugevan de Rtquesten zeiven {)rV. ■ -  over de BELASTING. 329 nu, welke goederen de vergunning van vrydom genieten, en voor altoos van het bezwaar dezer belasting zyn uitgezonderd; laat ons van de Godsdienftige en openbare gebouwen beginnen. Dat de Kerkelyken, zoo verre zy vrygeborenen waren, van de oudfte tyden af aan, geene belastingen betaalden, is genoeg bekend, als mede dat de Vorften uit Godvruchtige beginfelen en oogmerken hun nog verfcheidene privilegiën hebben vergund, en alle hunne Kerken en derzelver landeryen vry verklaard, nadien zy meenden,dat het onbetaamlyk ware, van zaken, die tot den Godlyken eeredienst gefchikt zyn, fchattingen te vorderen; doch daar de Geeftelyken op verfcheidene wyzen die privilegiën misbruikten, zoo is hunne vrydom allengs in deze gewesten beperkt geworden. Zoo heeft by voorb. willem III. Graaf van Holland in 't jaar 1328. het aankoopen van vaste goederen den Geeftelyken verboden (80), en in 't jaar 1423. vergunde Graaf jan aan die van Haarlem, dat niemand binnen hunne ftad kloosters of conventen van Nonnen zou mogen bouwen, ftichten, of begiftigen; en buiten de ftad niet nader dan een myl van Stads grondgebied, 't Zelvde bevestigde philips de Goede, in 't jaar 1426. verbiedende daar nieuwe kloosters van vrouwen en mannen te ftichten, of het getal der kloofterlingen te vermeerderen; en om deze zaak haar volle beftag te geven, verordende hy by dat zelvde Privilegie, dat alle landen en goederen van wereldlyke perfoonen, die tot dienstbaarheid verbonden en onderworpen, en aan belastingen en beden onderhevig waren, daar aan on- (80) Burman, Utrechtfche Jaarboeken. i. d. bl.73. X 5  33o VERHANDELING onderworpen en verplicht zouden blyven, gelyk ze tot dien tyd toe geweest waren , alfchoon voorfchrevene landen en goederen, 't zy door koop, 't zy by verdrag of op welke wyze ook , in eigendom der Geeftelyken mogten komen, uitgenomen indien mogelyk deze lasten door ons vernietigd en opgeheven werden , en xvy die verplichting kwytfchoU den ( 81). 't Voorbeeld van philips de Goede werd gevolgd van karel de Stoute, die alle de goederen der Kerkelyken aan de beden onderwierp,' en ten dien einde in 'tjaar 1475. beval, dat er eene lyst van alle goederen, aan Geeftelyken, Kerken en Godshuyfen toebehoorende, gemaakt werde , om ze naar evenredigheid der inkomften , die ze opbragten , te begrooten. Maar de Geeftelyken ftelden zich daar zoo hevig tegen , dat na karels dood die geheele.belasting te niet liep (82). Onder karel V. is echter die vrydom vernietigd; want niet alleen verbood hy den Geeftelyken by verfcheidene Placaaten allerlei verkryging van vaste goederen, maar beval ook, dat zy tot alle beden zouden opbrengen, zoo als duidelyk blykt uit het andwoord van den Prefident, wanneer de Edelen in 't jaar 1543. aandrongen, dat de nog te kort komende fomme van de Geeftelyken zou worden ingevorderd , dat de Gceftelykheid reeds de helft van haare inkomften opbragt ( 83 ). Na dien tyd ■ (81) Schrevelius, Befchyv. van Haarlem, hl. 108. (82) S. v. leeuwen, Batavia Illujlrata. Cap. XI. pag. 594. num. 164. (83) Wagenaar, Vaderl. Hifi. V. D. bl. 240. Verg. Groot Placaatb. II, D. bl. 2047. tot 2051.  over dk BELASTING. 331 tyd hebben de goederen der Kerkelyken zoo wel als die van byzondere perfoonen mede opgebragt; [hoe zich dit toegedragen heeft, is boven getoond, en meer opzettelyk in de voorafgaande Verhandeling van den Heer heeneman,]; doch echter niet alle die goederen, welke tot Godsdienftige en heilige gebruiken gefchikt waren; want deze zyn fomtyds van die opbrenging uitgezonderd, fomtyds verklaard aan de belastingen onderhevig te zyn. Dus werd in 't jaar 1581. befloten, dat de Goederen van alle Godsen Armhuifen verplicht zouden zyn de verpondinge te betaalen, 't welk echter in 't volgende jaar bepaald werd tot die goederen, die oudtyds geenen vrydom genoten hadden ; maar tegen 't einde van dat zelvde jaar werd zulks weder tot alle zulke goederen uitgeftrekt (84). Indezen ftaat is die zaak gebleven tot op het jaar 1632., wanneer den Commisfarisfen tot herftel der verpondingen door de Staaten gelast werd, dat zy alle landeryen, die tot de Godshuizen behooren, zouden begrooten; zoo echter, dat aan hun, die voor het jaar 1603. aan zoodanige huizen hadden toebehoord, twee derde zou worden te rug gegeven; en welke verordening, in 'tjaar 1634. bevestigd werd onder deze bepaling, dat zy dien vrydom van de Staaten moesten verzoeken ; maai wat de huizen zelve betreft, en eenige andere, namelyk die uit kracht van fondatie by Aelmoesfen iverden bewoond, deze moesten de Commisfarisfen niet waerdeeren. Doch in't jaar 1639. is dit weder veranderd, en zyn zulke huizen mede ver- . C 84") Refol. van Holl. 21. Novemb. 1581. 18. Tunis. 13. Deceinb. 1582. . J "  over de BELASTING. 349 zelvde recht als voorheen zulks niet hebben kunnen afïlaan. Tot dus verre over de Munters; maar wat de Munthuizen der Staaten van Holland zelve betreft, deze zyn by afzonderlyke Oclrooien vry verklaard. Want wanneer de Regeering van Dordrecht den Staaten van Holland te kennen gaf, dat de munten, geduurende een reeks van jaren geene verponding hadden opgebragt, verklaarden de Staaten den 25. Februari 1667. dat de munthuizen, als die hun toebehoorden, van de verpondingen vry zyn, zoo van die, welke voorheen waren ingevorderd, als van die, welke naderhand opgelegd zouden worden (20). Maar op dat de Munters dit privilegie niet mogten uitftrekken tot alle huizen, die zy bewoonden , werd in dat befluit bygevoegd, dat onder de voorfz. exemptie niet fullen weefen begreepen foodanige huyfen, dewelke buyten of affonderlyck van de voorz. refpe&ive munten by de Muntsgezellen ofte andere officianten van de munte bewoond werden (21). 5. VI. Over de redenen, om welke vrydommen gegeven worden. Hebben wy tot dus verre afgehandeld de perfoonen , die ten opzichte der vaste goederen, van de Verpondingen vry zyn, of ten minnen vrydom (20) Refol. van Confider. ten fyde van dïwitt bl. 795' en 796. (ai) Aldaar, op 't einde.  35© VERHANDELING dom beweeren; nu is nog overig, dat wy zien^ om welke redenen de vrydom gewoonlyk van de Staaten vergund wordt: van elk dezer zal ik afzoiiderlyk fpreken, en wel in de eerfte plaats van hrand. Reeds oudtyds werd onder de allerbillykfte redenen, om vrydom te vergunnen, brand gereekend; zoo als blykt uit een privilegie van Hertog maximiliaan, gegeven in 'tjaar 1480. waar by bepaald wordt, dat de beden niet gevorderd moeten worden van plaatzen, die door brand veel geleden hebben, met by voeging, dat in alle beden een zwaare brand voor eene rechtmatige reden om niet te betaalen gehouden moet worden (22). En te recht; want iemand, wiens meefte goederen door de vlamme verteerd zyn, kon met geene billykheid ter voldoening der beden aangefproken worden, waarom ook onze Staaten in dit ftuk den brand gewoonlyk mede in aanmerking nemen, zoo dat zy des wegens meer* malen vrydom van Verpondingen gaven; dus, om maar ée'n voorbeeld by te voegen, werd in 't jaar 1606. aan eenige huizen , die in 't dorp Noordwyk door 't vuur verteerd waren, vrydom voor tien jaren vergund (23); doch, dewyl niet zelden door verzuim en onachtzaamheid der bewoonderen een huis door de vlammen verteerd wordt, zoo hebben de Staaten in 't jaar 1708. verboden, dat Gecommitteerde Raaden in 't vervolg, (22) Groot Placaatb. II. D. bl. 670» (23) Refol. van Holl. 17. Novemb. i€o6. verg. vak Zurck, Cod. Bat. op 'r woord brand §. 1. maar de Refol. van Holland vm 23. November 1654. en 24. Maart 1655. welke hy als daar toe behoorende, aanhaalt, fpreken niets van brand.  356 VERHANDELING vereerden of verkochten ze voor eenen geringen prys aan arme lieden, die buiten ftaat waren, de lasten te voldoen ; op deze wyze werd aan het land zyne inkomst benomen, en de vorige eigenaars van 't bezwaar der lasten ontheven; maar om ook dit voortekomen , hebben de Staaten goedgevonden, dat de Gerechten en Schouten, voor het doen der Overdracht, genoegzame borgtocht moeten vorderen, 't zy van de koopers, 't zy van de verkoopers, dat namelyk voor ten minften zes volgende jaren de belastingen naauwkeurig betaald zullen worden; voords dat geene vaste goederen op eenigerlei wyze vervreemd mogen worden, ten zy dar. alle de Verpondingen betaald zyn (35); eindelyk, dat indien by exfecutie der landeryen, waarvoor de verpondingen gevorderd worden, het gemeene Land niet voldaan konde worden, de overige goederen der eigenaren ook zouden verbonden zyn , en by exfecutie verkogt moeten worden. Ik heb eenige hoofdoorzaken opgenoemd, om welke vrydom verzogt en vergund wordt, maar ook kan men in 't gemeen er by voegen, dat de vrydom gewoonlyk niet gegeven wordt dan aan hun,, die zwaare ongelukken geleden hebben. Dus leest men, dat dezelve fomtyds toegeftaan is wegens hevige ftormwinden, die huizen en gebouwen hadden ter nedergeworpen, fomtyds wegens een brand door den blikfem veroorzaakt, fomtyds ook wegens befmetlyke ziekte van 't vee (36). Maar (35) En zoo zy dit niet doen, vervalt de Secretaris of Griffier ieder reis in eene boete van 100 gl. Refol. van Holl. 14. Decemb. 1751. (3<$) Groot Placaatb. VI. D. bl. 1095. 1097. 1107.  over de BELASTING. 357 Maar mogelyk vraagt men, tot wiens nadeel deze vrydom ltrekke? of van den Souverein, die denzelven vergunt, of wel van de overigen, zoo dat die verplicht worden het aandeel der vryen te voldoen? Ik'andwoorde, zulks benadeelt enkel het land, maar niet de overige ingezetenen; dit leert de daaglykfche ondervinding, en 't gewoone formulier van vergunning; want als iemand verklaard wordt vrydom te zullen genieten , dan wordt er gezegd, dat het aandeel dier plaats, waar hy woont, voor die fomme, welke vry gegeven wordt, zal verminderen; 't zelvde heeft plaats, wanneer aan een geheel dorp, of ftad, 't zy voor de ganfche fomme, 't zy voor een gedeelte vrydom verleend wordt (37); en hier in volgen onze Staaten op eene uitfteekende wyze de billykheid, overeenkomftig de beginfelen van 't Romeinfche Recht, die duidelyk keren, dat het niet flegts onbeftaanbaar is met de wetten, maar ook ftrydig met de natuurlyke billykheid, dat andere voor vreemde fchulden gemoeid zouden worden (38). Aanmerkingswaardig zyn hier ook de woorden van Koning theodoricüs(39): Onze milddadigheid (zegt by) tuitten wy niet, dat een ander nadeeligzy, zoo dat 't gene den eenen gegeven wordt, tot fchade van den anderen gereekend zoude vjordcn; en wy hegeeren niet, dat van iemand opgebragt worde, 't gene wy naar onze menschlievendheid aan een ander hebben kwyt gefcholden; op dat niet, (37) Groot Placaatb. VF. D. bl. 1093,1094. en overal. ( 3 Ü ) Lex un. Cod. ut nullus ex vicaneis &c. (39) Cassiodorus, Lib. II. variar. Cap. 16, 2 3  353 VERHANDELING niety 't gene onhillyk ware, de begiftiging van eenig verdienftelyk mensch tot benadeeling van den onfchuldigen gedye. ——• Dus verre van de vrydommen. V Y F«  364 VERHANDELING op dat men daar aan te minder moge twyfelen, zal ik de Placaaten bybrengen, die den Collecteuren en Ontvangeren zoodanig recht toekennen j in het Placaat van den Graaf van leicester, als Gouverneur der Vereenigde Nederlanden, van den 28. Maart 1586. wordt bevolen, dat alle Ontvangers en Collecteurs hun ambt vlytig en getrouw waarnemen, en niet vermogen, uit haat of gunst van iemand, den eenen of anderen uit te zonderen • met by voeging, procedeer ende tegen den onwilligen betaelders, ende den geenen, die haere penningen ter gefetter tyd niet op en brengen, met dadelycke ende parate executie enz. (44). Dit wordt met zoo vele woorden bevestigd en bekrachtigd in een Placaat der Staaten, twee jaren daarna uitgegeven, den 31.Maart 1588.(45). Ja ook alle de Placaaten en Verordeningen omtrent de betaaling, of exfecutie, die ik in 't vervolg zal aanhaalen, vooronderltellen die macht der Ontvangeren en Collecteuren, en houden dit als van ontwyfelbaar recht te zyn. Laat ons derhalven zien, wanneer en hoe die executie gefchieden moete. In 't gemeen kunnen wy op grond van het aangehaalde Placaat van 't jaar 1588. zeggen, dat Ontvangers en Collecteurs moeten zorg dragen, dat de fchattingen, en tollen, en alle de gemeene lasten, onder welken naam zy ook bekend mogen zyn, op den geftelden tyd voldaan worden; en indien iemand niet wil betaalen, moeten zy hem doen aanzeggen, dat hy binnen 24 uuren zal hebben te voldoen, en die uuren verftreken, en de be- (44) Groot Placaatb. I. D. Col. 1604. (45) Aldaar. Col. 1614. en 1615. voeg er by de laatfte verordening, in de Refol, van Holl. 20. Januari 177I.-  over de BELASTING. 365 betaaling nog niet gefchied zynde , kunnen en moeten zy den zoodanigen, gelyk ook alles wat hy bezit, onder arrest (lellen , ja zelfs hem in gevangenis fluiten; voords zoo hy nog niet wille betaalen, moeten zy na verloop van zes dagen zyne roerende, en zoo deze niet toereiken, zyne onroerende goederen in 't openbaar verkoopen: en dit niet alleen omtrent byzondere perfoonen , maar ook omtrent Steden, Dorpen, Maafchappyen, Collegien , met één woord, tegen alle, die der betaaling van belastingen onderworpen zyn. Uit deze gezegdens blykt, dat hier geene gewoone forme van rechtspleging behoeft in acht genomen te worden, maar dat zy, die de betaaling weigeren , of uitftellen, door gereede en dadelyke exfecutie ter betaaling genoodzaakt moeten worden; zoo dat men geen gehoor hebbe te geven aan hun, die de voldoening der gewoone of buitengewoone Verpondingen door middelen van Juftitie trachten te vertragen of er zich van te onttrekken (46) ; echter worden niet overal de goederen voor de belastingen aanftonds verkocht, maar dezelve plegen fomtyds op andere wyzen ingevorderd te worden, welke middelen naar de gebruiken van byzondere plaatzen weder verfchilien, waar over de Gel. van leeuwen in zyn Roomsch- Hollands- Regt, 't een en ander aanmerkt (47); dan dewyl dit byzondere gewoontens van fommige fteden zyn ; gaa ik dezelve ftilzwygend voorby. Deze algemeene verordening omtrent de exfecutie van goederen, fchynt even- C46) Refol. van Holl. 19. Maart 1655. te vinden inde Refol. van Conjider. ten tyde van de wi tt, bl. 229. (47) XXX. D. bl. 675.  g6Ö VERHANDELING evenwel in opzicht van de Verpondingen, eenige verandering ondergaan te hebben, door verfcheidene Placaaten van laateren tyd. Want in 't jaar 1605. hebben de Staaten bevolen (48), dat de Collecteurs de exfecutie moeten doen tegen de huurders, binnen de drie eerfte maanden van 't volgende jaar , indien zy de belastingen op de landeryen in 't voorgaande jaar verfchuldigd nog niet voldaan hadden. En zoo zy dit verzuimden , zouden zy geen verder recht hebben op den perfoon en goederen van den eigenaar. Maar naderhand, te weten in 't jaar 1657 (49) zvn er zes maanden, en in 't volgende jaar (50) twaalf maanden of een gansch jaar toegeftaan, om binnen dien tyd de huurders te executeeren. Maar met opzicht der landeryen, die van de eigenaren zelve bebouwd, of welker belastingen van de eigenaren betaald moeten worden, is verordend, dat zoo wel de eigenaars, als de landeryen, aan de exfecutie onderworpen, en verbonden zouden blyven (51). Wel is waar, dat deze Placaaten betreklyk zyn op de exfecutien tegen de huurders, die tegenwoordig niet meer in gebruik zyn , daar nu de eigenaar alleen voor de belastingen verbonden wordt, maar toch leeren wy er dit uit, dat de exfecutie binnen 'tjaar gedaan moet worden. Doch mogelyk vraagt men, of dan de eigenaars kunnen voorwenden , dat de Collecteurs geen recht hebben hen by exfecutie ter be- taa- (48) Refol. van Holl. 7. Juni 1605. (49) Groot Placaatb. il. D. b!. < 143. Art. 13. (50) Plac. der Staaten van Holl. 1. Auguft 1658.in'* Groot Placaatb. II. D. bl- 1127. (51) Aldaar, op 't einde.  over de BELASTING. 367 taaling te noodzaken, dan eerst tegen het einde van 't volgende jaar ? Op deze vraag andwoord ik by ontkenning; want voor eerst de tyd vaneen jaar wordt alleen toegeftaan om de exfecutie te doen, maar wanneer de Collecteurs zulks willen doen, midshet maar binnen 't jaar gefchiede, dit fchynt aan hunne willekeur te worden overgelaten: doch ten tweeden, de Collecteurs kunnen de exfecutie tot het einde van 't jaar niet uitftellen; want er is een Placaat der Staaten van 'tjaar 1730., waar in zy gelast worden 't halve deel van die fomme, welker invordering hun is toevertrouwd, voor den i5den October, en 't andere halve deel voor den 15 den December aan het Land te voldoen (52)» deswegens zoo zy aan dit bevel willen gehoorzamen, dan volgt, dat de exfecutie op eenen gefchikten tyd ten minften voor den i5den October kunne en moete gefchieden. Vraagt men derhalven , op welken tyd de exfecutie voegzaamst gefchiede; ik andwoorde, na het begin van de maand Juli; de reden is eenvoudig: de Staaten namelyk belooven aan die plaatzen, welke de gewoone verpondingen voor 't begin der maand Juli van 't volgende jaar ingevorderd en betaald zullen hebben, eene premie van twee ten honderd (53 ): zoo nu de Collecteurs de exfecutie deden voor 't begin van de maand Juli, zouden zy fchynen meer hun ■ eigen dan der burgeren voordeel te behartigen. Eindelyk moet ik hier ter plaatfe herinneren , dat den Collecteuren en ontvangeren vry ftaat, niet alleen de goederen op welke de ver- pon- (52) Groot Placaatb. VI. D. b!. mi. C53^ Aldaar, bl. j 110. en mi.  368 VERHANDELING ponding gelegd is, aan de exfecutie te onderwerpen, maar ook alle de overige, welke hy, die niet betaalt, bezit, aan te fpreken, zoo als ik reeds te voren gezegd hebbe (54)' §• iv. Over bet doen der Reekeningen door de Ontvangers en Collecteurs. Gelyk alle, die eenig beftier of bezorging van *s Lands_gelden hebben, verplicht zyn reekeningen te doen, dus zyn ook de Ontvangers en Collecteurs der verpondingen gehouden tot naauwkeurige verandwoording der ontvangene en uitgegevene gelden, ten einde het niet in hunne macht zy de penningen , ten gemeene welzyn gefchikt , tot hun eigen gebruik te verkeeren. Zien we dit wat naauwkeuriger in. De reekeningen moeten ieder jaar gedaan worden; maar hoe ? De Magiftraten op de dorpen zyn verplicht veertien dagen, voor dat de reekening gedaan zal worden, in de Kerken te laten afkondigen, op welken tyd zulks gefchieden zal, ten einde aan ieder gelegenheid gegeven worde om te kunnen oordeelen, of de Collecteurs zich getrouw gedragen hebben, dan niet, en of zy mogelyk meer dan de Souverein opleide hebben ingevorderd. Waarom ook uitdruklyk bepaald is, dat geene reekeningen der belastingen, en byzonder ook der verpondingen gedaan mogen worden, dan met opene deuren en venfters, op dat ieder de vryheid hebbe in te treden en te hooren. Ja ook, (54) Refol. van Holl. 6. Maart 1751.  üvaa DB BELASTING. öök , indien iemand van de Ingelanden, vöof zich een affchrift of copie van zulke reekeningen begeerde, mag dit niet geweigerd worden, mids ten baare redelyke koste, volgens het Placaat (55); maar wat moeten die reekeningen behelzen ? ik andwoorde, twee zaken- voor eerst, eene zeer' naauwkeurige aanteekening van al het geld , 'c welk onder den naam van verponding betaald, en van de Collecleuren ontvangen is; ten twee* den, eene zeer naauwkeurige aanteekening van die fommen, welke ter oorzaak van die zelvde belasting befteed en uitgegeven zyn, met by voeging der noodige onkosten, die zoo by het invorderen der verponding, als by het doen der reekeningen gemaakt zyn. Maar andere uitga* ven de belasting niet regelrecht betreffende mag men er niet byvoegem Voords zoo de Magiftraten toelaten, dat de reekeningen op eene anderé dan de voorfchrevene wys gedaan worden, verVallen zy in eene boete van drie honderd gulden (56). (55) Ordonnantie in dato 18. Septemb. 1S00. in 't Groot Placaatb. I. D. bl. 1520. Verg. Ordonn. van iöé Auguft. 1704. in 't Groot Placaatb. V. D. bl. 1202. (56) Publicatie van 29. Novemb. 16S0. in 't Gróót Placaatb. 111. D. bl, 1089. [Over de wyze, op welke dé Verponding-Rekeningen in de Steden moeten worden gedaan, zal ik niets zeggen, alzöo zulks, zoo vee! ik weet, by geene generale wetten bepaald is , ert dienvolgendè zal afhangen van de verfchillende inftellingea en byzonde/re oude gebruiken in elk derzelve 3 Aa l V,  37© VERHANDELING §. V. Over de Belooning der Colle&euren en Ontvangeren. Dus verre van het Ambt der Collecteuren en Ontvangeren- een enkel woord over hunne belooning. Te voren zagen wy de zwaare boeten op hen, die op eigen gezag onderftonden de aandeden der ingezetenen te verhoogen , of om eigen voordeel meer te vorderen, dan van de Staaten gelast was: nochtans is er by verfcheidene Placaaten voorziening gedaan, dat men niet gehouden zy deze bediening geheel om niet waar te nemen. De Ontvangers, der verponding in de Steden mogen niets aftrekken , dewyl ze vaste befoldingen hebben. Maar met betrekking tot de Collecteurs op de dorpen is 't anders gelegen ; want dezen is by byzondere vergunning der Staaten reeds in 't jaar 1582. toegeftaan drie ten honderd af te trekken , en ten zelvden tyde is goedgevonden , dat de opbrengingen met deze fomme verhoogd moeren worden; zoo iemand meer aftrekt, wordt hy met eene geldboete geftraft: op peyne, zegt het Placaat van 't jaar 1584., van viermaal foo veele, als yemant daer boven ommefaen oft colleEleeren fal, by den Schouten, Ambachtsbewaarders , ende andere Regierders van haer eygen goede te betalen enz. (57). In de vernieuwing .der verponding ten jare 1632. is het recht, om ten hoogften drie gulden van elke honderd gulden in te houden den Collecleuren van nieuw be- (57) Gr00t Placaatb. I. D. bl. 1509.  over de BELASTING. 371 bevestigd (58), en de Heer vanzürck (59) herinnert, dat het zelve by befluit der Staaten van Hofland 18. October 1692. weder vernieuwd is, zoo echter, dat, indien niemand voor deze belooning den ontvang wil waarnemen, de Magiftraten zelve gehouden zyn zulks te doen. $. VI. Over den Rechter der verfchilien , die 1 de Verponding betreffen. Eindelyk verdient te worden onderzocht, aan wien het recht toekome, om van de gefchillen en twisten, die omtrent de verponding ontftaan kunnen, kennis te nemen, en dezelve te beflisfen, of die den gewoonen Rechter, dat is, den Schepenen, of aan eenen anderen Rechter behooren? ik andwoorde; het laatfte, namelyk de kennisneming en beflisfing van alle verfchilien, behoort eeniglyk aan Gecommitteerde Raaden, en dit fchynt federd de eerfte tyden van 't Vrye Gemeenebest plaats gehad te hebben; want reeds in |t,jaar 1595. komt een uitdruklyk Placaat voor, 't welk met duidelyke woorden beflist, dat alle verfchilien en twisten voor 't Collegie van Gecommitteerde Raaden moeten behandeld worden zonder uitzondering uit wat oorzaak zy ontftaan mogten, zoo zy de verpondingen betreffen (66): nochtans zyn er in deze zaak meer dan eens, over de bevoegdheid van dat Collegie, verfchilien ge- re- (58) Refol. van Holl. 16. Decemb. 1625. C 59 ) Cod Batav. op 't woord Verpondingen. (6o_) Refol. van Gecommitt. Raaden, 9. Oélob. 1595. Aa 2  f Over de BELASTING. 385- de by gevolge praeferentie voor het Landt mocht ko. men te pret endeeren, dat fy haer in foodaanige Queflien nergens fullen inlaten voor de ordinarife Juflitie, maer alleen voor Schepenen Commisfarisfen ter decifie van de differenten raeckende de Ghemeene Middelen fpecialyck geauthorifeert. Daar nu dit in 't algemeen omtrent alle de gemeene lasten vastgefteld, en er geene uitzondering met betrekking tot de Verpondingen bygevoegd wordt, zoo volgt, dat de Algemeene Staaten dit recht van praeferentie geenzins aan 't Gemeene Land hebben toegewezen. IV. Omdat, dewyl niemand wettig verband heeft, dan aan wien dit recht door de Oppermacht gegeven is, en er geene Wet gevonden wordt, die 't zelve aan 't Gemeene Land toekent, dus buiten twyfel die zeer bekende regel van 'c Romeinfche Recht ook hier in aanmerking moet komen , die de eerfle is in tyd, is de naaste in 't recht. V. Ons gevoelen is ten vyfden ook daar in gegrond, dat de Regeering van Dordrecht bepaald heeft, tot hoe langen tyd 't Gemeene Land in opzicht der Verpondingen recht van praeferentie mag genieten , hebbende de Staaten van Holland dit befluit goedgekeurd en bekrachtigd, blykens het Opfchrift, aldus gefleld: Ordonnantie, aengaende de defolate, en onder beneficie van Inventaris aen gevaar de Boedels binnen Dordrecht, den reforte van dien, en de Baronnye de Merwede, volgens Otlroy by haar Ed. Groot Mog. verleent op_ den 20. December 1668. (75). Laat ons Artikel XXVII. hooren, waar onder anderen : (75) Groot Placaatb. IV. D. bl. 467. en vole. Bb  386 VERHANDELING ren: Maer fullen de Verpondingen, Haart ft eedegelden, en andere foo ordinarii als extraordinarii Lasten by de Ed. Groot Mog. Heeren Staaten van Hollant ende IVestvrieslant, op de vaste Goederen geftelt, ofte nog te ft ellen, werden gepraefereert tot vyf en een loopend Jaer, fonder meer. Uit deze bepaaling nu van 't recht van 't Gemeene Land blykt, zoo ik niet misfe, overvloedig, dat het Gemeene Land niet altyd recht van praeferentie heeft; want zoo dit waar was, zouden de Staaten deze Ordonnantie van Dordrecht niet hebben goedgekeurd en bekrachtigd, noch toegelaten , dat het recht van 't Gemeene Land op die wyze beperkt en verminderd werd. 't Gene nu aan Dordrecht vry (ton d, komt aan de overige Steden mede toe; derhalven zouden zy alle zoodanige verordening kunnen maaken , en de goedkeuring der Staaten daar op verzoeken ; waar door dit recht van 't Gemeene Land (indien het plaats had ) in korten tyd byna geheel vernietigd zou worden, waar uit ik befluit, dat de Staaten zelve nooit zoodanig recht van praeferentie aan 't Gemeene Land gegeven hebben; want dan zouden zy geenzins hebben toegelaten, dat het Gemeene Land door byzondere verordeningen der Steden zoo zeer benadeeld werde. VI. Omdat de Staaten van Holland zelve erkennen , dat de Vrouwen der Rentmeefteren en Pachteren recht van praeferentie op de goederen van hare mannen boven 't gemeene Land genieten; dewyl zy by eene uitdruklyke Wet verboden hebben , dat iemand tot den ontvang der Pachten worde toegelaten , ten zy der zeiver vrouwen voor af van de Huwlykfche Voorwaarde ten behoeve van 't Gemeene Land afftand doen; en  over de BELASTING. 337 en er wordt deze reden bygevoegd : nademael door experientie bevonden word dat het Gemeene Land tegens de infolvente Pagters, hare Borgen en Medeftanders, procedeerende tot invordering van de beloofde Pagtpenningen daar door groot'ïyks werd verkort, dat de Huisvrouwen van de voorfz. Pagters, hare Borgen en Medeft anders uyt kragte van eenige Huzvlykfche Foorwaarden , t' haarer behoeve gepas [eert het Gemeene Land ontfetten van de principaal/Ie effe&en van de voorfz. Pagters, haar Borgen en Medeftan~ ders enz. (76). Daar nu blykt, dat het Gemeene Land in opzicht tot de accyfen en imposten geen recht van praeferentie heeft boven wettige verbanden, zie ik niet, waarom aan 't zelve een meerder recht zou toekomen wegens de verpondingen , nadien men geene genoegzame reden kan bybrengen, om welke 't Gemeene Land voor die belastingen een meerder recht zou moeten hebben, dan het heeft voor de accyfen. Ik weet, dat tegen ons gevoelen ingebragt kan worden , dat in fommige Placaaten 'der Staaten duidelyk het tegendeel gefteld wordt, en bevolen , dat het Gemeene Land voor vroegere verbanden gepraefereerd moet worden ; dus leest men in 't Groot Placaat-Boek III. D. bl. 1055. Col. 2. in 't midden, en bl. 1061. Col. 1. alwaar de Staaten onder anderen vast flellen, dat /ie voorfz. Penn. ook voor alle anderen foo fpeciacle als legaele Hypotheeken op de voorfz. Goederen ft aan de, fchoon ouder zynde, zullen voerden gepraefereert. Doch ik andwoorde, dat het gene aangaande de praeferentie in deze Placaaten ver- or- (76) Grtet Placaatb. III. D. bl. 790. Bb a  388 VERHANDELING ordend wordt, iets geheel zonderling is; en der; halven in geen gevolg getrokken kan worden, gelyk blykt, nadien deze Placaaten fpreken van 't opleggen van den honderdften penning der vafte goederen. Nu weet men, dat, zoo dikwils eene zoodanige belasting gevorderd wordt, er telkens een nieuw Placaat noodig is, ten einde aan ieder bekend zy, wat en op welken tyd er betaald moete worden; maar in geene Placaaten, 't zy die te voren, of daarna zyn afgekondigd, wordt dit bygevoegde Hot gevonden: waar uit, myns bedunkens , met volle zekerheid opgemaakt kan worden , dat het bewys uit deze byzondere vergunning ontleend geenzins van kracht is, om daar uit een algemeen recht af te leiden. Er komt by, dat die Placaaten gegeven zyn in 't jaar 1673. wanneer 't Gemeenebest zich in de grootfte benaauwdheid bevond, welke hoogfte nood ook de oorzaak was, dat deze belasting gevorderd werd; en dewyl er toen ter tyd 't Gemeenebest ten uiterften aangelegen was, dat dit geld fpoedig en naauwkeurig werd opgebragt, zoo fchynt deze bepaaling in dit byzonder geval te zyn bygevoegd; ja ook het blykt duidelyk, dat zulks iets gansch byzonder en buitengewoon geweest is, zoo wy maar recht in aanmerking nemen, wat in deze Placaaten bepaald wordt: namelyk den Magiftraten in de fteden en dorpen wordt bevolen ten laste van die geene, dewelcke in gebreeken zouden mogen blyven binnen den voorfchreven gepraefigeerden tyd te betalen den voorfchr. Honderften Penning &c. te moogen negotieeren ende opneemen op foo hooge Intresfen als fy luyden de gelden fullen konnen bekoomen; aan dezen nu, die geld op renten geven , wordt by byzondere gunst het recht  over de BELASTING. 319 recht van praeferentie, maar niet in 't algemeen £an 't Gemeene Land voor de verponding toegeftaan. Voords worden tegen ons gevoelen ingebragt twee Gewysden van 't Hof van Holland, reeds te voren opgegeven, waar van 't eerfte uitgefproken is den 24. Oétober 1623. gelyk de Raadsheer co^ren bericht, Cafu 17. 't ander den 10. December van 't zelvde jaar, naar 't bericht van den Raadsheer loenius, Cafu 17. doch uit deze Gewysden (hoewel ik niet ontken, dat ze met ons gevoelen geheel en al ftrydig zyn ) kan, myns oordeels, niets anders bewezen worden, dan dat het Hof van Holland toen ter tyd van die meening geweest is; want op dat men niet denke, dat dit gevoelen in Holland zoude zyn aangenomen, zal ik een uitdruklyk gewysde van dat zelvde Hof bybrengen, 't welk onze meening ten hoogften begunftigt; zie hier de woorden : Verpondingen comende tot laste van den firuycker, die eenich Lant gebuurt heeft om vry geit, werden in deszelfs goet geprefereert op de dato van den Jaere daer in defelve fyn omgeflagen, als van doen aff nemende recht van preferentien; als verftaan is in de preferentie van Adriaen Adriaenfz. Cruyswecb, gepronuncieert in 't lest van Martio 1609. (77'). Uit deze aangevoerde bewysredenen befluit ik, dat het Gemeene Land in Holland geen recht van praeferentie wegens de verpondingen geniet, dan van dien tyd af, als de belastingen zyn opgelegd. Ik heb deze zwaare en moeilyke ftofle maar even aan- (77) Decif. en Refol. van den Hove van Holland. Nom. 1S1. Bb 3  390 VERHANDELING aangeroerd; die begeerig zyn mogt dezelve breeder uitgewerkt, en opzettelyk behandeld, en ons gevoelen met vele andere bewysredenen bondig verklaard en bevestigd , te zien, die raadplege met den kundigen Rechtsgeleerden boel, in de plaatzen, te voren aangehaald. Ik durve hier niets meer byvoegen, daar ik de gewoone paaien eener Akademifche Verhandeling reeds te buiten gegaan ben. Niets blyft my overig, dan dat ik den gunftigen Lezer verfchooning verzoeke,zoo ik eenige misflagen begaan hebbe. B Y L A-  B Y L A G E N VAN ONUITGEGEVENE STUKKEN. Lett. A. M S. [Zie de Verhandeling bl 267.] EEN GEDEELTE EENER GRAAFLYKE REKENING over 't jaar 1334. of j, Verclaringe van alle des Grauen Renten in Northollant Woerden ende Oudewater van den Jare MCCCXXXIIII. Dit fien sgrauen Renten jn northoll. van den Jare ons heren. M. CCC. vier ende dortich. Jn den eerften die Lentenbede jn Rijnland. Ontfaetmen te delft marete tfente odulphs Miffe. V ennep xx. 8 Leyderdorpe xh 8 Calfsloe des burchgrau-ocn Alphen xt, 8 Ambacht iij.' <& Vosholle L 8 Niewenveen iiij, 66 Bodegrauen xxx fi Seuenho&uen ix. t£ Grauencoep x $ Aerlendcrveen vij. ® Rauensberghe v 8 Outshorne vj. ® Niewebroeke xv 8 Are ix, f£ X- 8 Bloemendale xxx 5 Esjlickervioude vij Groensuorde xJl 8 Coud&htrkc xl 8 Smedelzuyc xxx $ B b 4 /fo. ,  392 B Y L A G E N. Hafaersivoude xxx fê Soetermeer iij 66 fol. bi Will. Cardenacl. Soetenuoude v 66 Warmende v 66 Oestgheest iiij % Poclghcest xxx fi C&« Zasfenem iii 8? Groete Zasfenem ofLisfe iii.166 Hillighim iij 66 Vorhoute ix 66 Noriike heren Jans amb. xxxj 66 iij iiij d. J^/tt Ambacht van ?iortike aldaar xütêxvi fi viiid. Valkenburch xvii 8? Wasfenaer heren dirx amb. van zuitwijc ix 85 • dat ghelden defe na fcrevcn. Oostdorp. Kiuitsdorp. Rixdorp. Philips ambacht vanivasfenaer xxxiij 66 ofo* ghelden defe na fcreven. fValixdorp. Boemgacrde. Hilnare. Vorenbroeke. Waddinghc. Vorfcottn. Hamburch ende voere. JVike. folie. Rijswijc xl fi Waieringhe iiij 66 Naeldivijc lv fi Monfter xjS? Poeldyc iij 66xvfi V 66 v fi Sande v 66 Summa cclv 66 xvij fi ófe bottinghe. In Rynland die en betael men tefen Jare niet. Die betael men in 'f nae ft e Jaer int oneffene Jaer. Aerlenderveen v 66 xx d. Outshorne l fi Esflicierzvoude v 66 xx d. Coudekerke L fi x d». Leyderdorpe Li fi viij d. Alphen xl fi) Hafaersivoude vij 66 xx d. Soetermeer xvj fi viij d. ' Soetenuoude vij ö6 xx d. Philips ambacht van Wasfenaer vij66xij*.S Heren dirx amb. van Zuitwyc Lj fi viij d. Valkenburch LVJ fi Poelgheest xixfi Oestgcest v 66 xx d. JVarmonde v €6 xx d. Clieu zasfenem Ljfiviijd. Lisfe xxxixfivijd. liillighim xxxjfivijd. V5/-boute vij 66 xx d. Nortike heren jans amb. vj 66 xj fi iij d. Nortike jans amb. vjfè xj fi iij d. Naeldivijc xxxiijfiiijd. , Monfter v 8; xij fi vj d. Haghe XYXvijfivijd. \ Leyden XL fi i Summa xcvj 85 xiii fi ix d. Lett B.  B Y L A G E N. 397 Lett. C. (bl. 54. van V M. S.) D ie CommifTaryflen geordonneerd by de K. Mr. ende mynen G. H. die Eertzhertoge uptie nyeuwe Verpondinge ende veranderinge van den Schiltalen over al Hollandt ende Vrieslandt ordonneren mits deezetj die van 's Heeraertsberch dat zy by hem fchicken ter Goude op een Donredach goedstyts voor de middagh hueren pafloir Schout eenige van den Scepenen ende den fchot ofte bedegaerders met hem brengende 't bouck daar vuyt zy gevvoonlyck zyns myns Genaden heeren beden ende ommeflagen te gaderen omme te antwoirden op zeeckere articulen begreepen in zeeckere memorie die men u 't zamen hier inne befloten overfeyndt, ende dat zy 't zelve nyet en laten op alle 't gundt dat zy myn G. H. duchtende zyn, gedaan ter Goude den vj -1 in Novembri xiiij. Aldus onderteyckend Barthouts ende buyten up ten Rugghe ftondt gefcreven aan die van 's Heeraertsberch. 1. JL e weeten die meem'chte van den Haerdffeden Ende hoeveel dezelve oick gemeerderd oft geminderd zyn geweeft de naafte tien Jaeren. 2. Desgelycks de meem'chte van den cocanten (mogelyk contribuanten'). 3. Upten ltaat van elck dorpe. Te weeten wat excys zoe upBier, Wyn ende ar.dere goeden fteilen wat Erff los oflyfrenteri zy fchuldigb zyn, wanneer die vercoft zyn. Ende waer toe zy die Penningen van den ver ■ co- MEMORIE.  3o8 B Y L A G E N. copingen verbeficht hebben. 4. Hoe zy gewoonlyck zyn de Beeden ende ommeflagen onder malcanderen te gaderen. Te weeten als zy honderd Rinsguldsncurrente te gelden hebben wat als dan elcke kerf ofte fchotpont geeft ende hoe veel kerven ofc fchotponden zy dair hebben. Ende hoe ryck zy elcke kerf ofte fchotpont extimeeren. 5. Item waar mede zy hem generen. Hoe veel lands in elck dorp gelegen is. Die menichte die denzelven dorpe behoird. Ende tot wat pryze 't zelve Land ftaat te coop en te huyere. Ende hoe veel Lands dat binnen elck dorp gebruyckt word by Cloolteren oft andere Geeftelycken perfoenen. Desgelycx van Poirteren van Steeden daar de Ingezetenen van den dorpe felver plagen te gebruyken die mede fchot gaven. Ende of dezelve Cloofteren ende Poorteren mitten anderen dorpen nyet en contribueerden. 6. Ende te weten tot wat Lafte van Dyckagie, Sluysgelt oft anders 't Landt onder elck Dorp gelegen, ftaat. Ende wattet zelve Jaarlycx bedraaght op tie Morgen. Einde van 7 Eerfte Deel.    «3* B Y L A G E N. Roerende die van Wieringe'n, 'vm h> ren taxe vanden gelde vanden Spaengiacrden. Opfen XXIen dach in Julio anno XLT. heeft Florys van Alcmade, Schout van Wieringen, gelooft te betalen ende te leveren tot myns genadichs heeren behoeff in den Hage den ghenen die machte hebben lal dat tontfangen, fuik geit ahoptlantvan Wieringen verfchenen is endeiy fchuldich fyn van haren taxe vanden gelde vanden Spaengiaerden opten Villen dach nae Sinte Jacobsdage naellcomende, offte binnen een off te twee dagen daer nae onbegrepen , Dit is aldus gedaen in tegenwoordicheyt vanden Heere van Tflelfleyn, den Heere van Wa/fenaer, Heeren Geryt van Zyh Meefter Jacob Potter, Geryt Potter, vander Loo, ende meer andere vanden Rade ende Clerken. Einde van de Graaflyke Beden.  i l; VERHANDELING OVER DE BELASTING, IN HOLLAND BEKEND ONDER DEN NAAM VAN DE ORDINARE VERPONDING. DOOR Mr. M. VAN DER. POT.   VERHANDELING OVER DE BELASTING, IN HOLLAND BEKEND ONDER DEN NAAM VAN. » E ORDINARE VERPONDING. EERSTE HOOFDDEEL. Over de belastingen, welke oudstyds in de Neder landen geheven voerden. % I. Inleiding. O) tn in 't verklaaren der Belastingen, die oudstyds hier te lande plaats hadden, eene geichikte orde te houden, zal het niet ondienftig zyn tot de tyden der Franken op te klimmen ; om van daaraf, tot aan de afzweering van den laatften Graaf, en den aanvang onzer vrye Republiek, den oorfprong, voordgang, en lotgevallen der Belastingen in Holland hoofdzaaklyk aan te wyzen. %. IL  ztf VERHANDELING c §r LL.- (1 . - • Otw den -jaarlykfcben cyn*. t. 1 '* -»■ A O /l J Q Eigenlyk gezegde belastingen waren by de Franken onbekend; de Franken waren oorfpronklyk eenvoudig, arm, doch vry en oorlogzuchtig, en in tyd van vrede aan den landbouw alleen overgegeven. De vryen of vry geboren onder hen, gewoon de wapenen te voeren, waren alleen verplicht den Koning in den oorlog op hunne eigen kosten te dienen; buiten deze krygsdienfteri bragten zy hem niets op, ja de naam zelf van belasting was zoo haatelyk, dat zy het opleggen van dezelven als zeer misdadig aanmerkten ( x ). Indien men ook de tyden in acht neemt, en de verfchillende gefteldheid der Ryken in de middeleeuw vergelykt met die, welke hedendaags in Europa plaats heeft, zal men ligtelyk kunnen opmaaken, dat er in die oude tyden ook geene redenen waren, om belastingen op de onderdanen te leggen. De Franken, met weinig te vreden, hadden weinig noodig; de geruste bezitting hunner landeryen was alles wat zy verlangden; waartegen alle vrygeboren onderzaten verplicht waren het gemeene land te verdedigen, en verder behoefden zy niets "aan den Koning optebrengen; het was ook niet noodzaaklyk ; want, voor eerst, waren de behoeften van:het Ryk, overeenkomftig de eenvoudigheid der tyden en der menfchen, geene of van Ci) Dat de vrygeboren by de Franken geene fchattintingen betaalden, is tegen den Abt du Bos volkomen bewezen door montesquieü, f Esprit des Loix, B. XXX. Hoofdll. 12 en 13.  over de BELASTING. 237 van geen aanbelang; ten anderen , hadden de Koningen niet noodig hitnne toevlucht te nemen tot belastingen om hunnen ftaat met waerdigheid op te houden; de Frankifche Koningen waren niet arm of behoeftig, zoo als u 0 b e r t s o n ze doorgaans doet voorkomen; in tegendeel zy bezaten vele goederen, zoo eigene en voorouderlyke, als landsheerlyken of Domanialen: zy hadden verfcheidene cynfen en tollen, welke hun opgebragt werden door hunne grondeigenen; de geldboeten, waar mede in die tyden de meefte, zelfs de zwaarfte misdaden, geboet werden, maakten ook een groot gedeelte der inkomften van de Koningen uit; en boven dien , (om van alle anderen niet te fpreeken) hadden zy nog zekere jaarlykfche gefchenken , welke alle onderdanen gewoon waren by wyze van gifte hun aan te bieden (1). By de Franken waren twee clasfen van menfchen bekend , de vryen of vrygeborenen, van welker vrydom van belasting ik met een woord geiproken heb; en de dienstbaren, in de fchriften van dien tyd doorgaans voorkomende onder den naam van cenfititii (cynsfchuldigen); de laatften waren lieden, die of in den oorlog gevangen genomen, of op andere manieren dienstbaar gemaakt waren ; hun getal was in deze landen zeer aanmerkelyk, zy noorden toe aan den Koning , of aan de Geeftelyken, of aan de byzondere vrygeborenen, en werden ook als hun eigendom, als ( 2 ) Men zie f en oordeele] over de rykdommen en goederen der Frankifche Koningen montesquieu, ter aangeh. plaats, bort, over de Domeinen, heda, Hiflor. bl. 41. 43. 44. mieris, Cbarterb. J. D. bl. 70.  238 VERHANDELING als hunne eigen lieden aangemerkt en behandeld ; men gaf hun de gronden ter bebouwing en bewooning; aan deze gronden werden zy geëigend, en moesten aan hunne Héeren uit die gronden zekeren cyns opbrengen. Men ziet hier uit het onderfcheid tusfchen den cyns (cenfus), welken deze grondeigenen opbragten, en den cyns (cenfus), welke oudstyds by de Romeinen plaats had. By de Romeinen werd de cyns (of fchatting) betaald door alle vrye burgers zonder onderfcheid van rang; by de Franken daartegen alleen door de dienstbaren of eigen lieden. By de Romeinen , was het een inkomst van den Vorst, by de Franken een inkomen der landsheeren als eigenaars van hunne landeryen, zonder onderfcheid, of het Koningen waren, of byzondere eigenaars. Ten opzichte van de genen , die dezelve opbragten, was ook nog dit onderfcheid, dat de Romeinen dezelve betaalden als onderdanen, by de Franken integendeel waren het de dienstbaren, die dezelve moesten opbrengen als een gevolg van den dienstbaren ftaat, waarin zy als grondeigenen waren. Dit onderfcheid heeft de beroemde montesquieu uit de fchriften der middeleeuwen in het breede opgehelderd , en betoogd (3). Hier uit blykt dan ook, dat deze cenfus of cyns by de Franken geen eigenlyke fchatting of belasting was, maar alleen voordiproot uit den dienstbaren ftaat der grondeigene lieden. Wel is waar , dat in de oude Frankifche fchriften doorgaans het Latynfche woord cenfus gebezigd wordt, zoo dat men zoude kunnen denken, dat er geen onderfcheid was tusfchen den cenfus der Ro- (3) B. XXX. Cap. 15.  over de BELASTING. 339 Romeinen en der Franken; doch deze zwaarigheid zal ras verdwynen, zoo men opmerkt, dat in die eeuwen van onkunde de oude namen meerendeels in gebruik bleven, offchoon de waare aart der zaken geheel veranderd was; de Franken , welke zich in de wingewesten der Romeinen hadden nedergezet, hebben vele Latynfche benamingen overgenomen, en toegepast op zaken, die daarmede geene of weinig overeenkomst hadden ; dit konde ik gemaklyk met vele voorbeelden bewyzen, indien myn bedek zulks toeliet (4): niets toch is minder oordeelkundig in het behandelen der zaken van die vroegere eeuwen , dan aan den klank der woorden te blyven hangen, of de gewoontens der oude volken te beoordeelen naar de zeden en gewoontens, welke hedendaags plaats hebben ; te recht zegt daarom de Heer montesqtjieu: „ Transporter dans des fiecles reculés, toutes les idees du fiecle ou „ Ton vit, c'est des fources de l'erreur celle qui „ est la plus feconde" dat is, „ alle de denk„ beelden der eeuw, waar in men leeft, over te „ brengen tot de verloopene eeuwen, dit is eene „ bron van dwaling , die zeer vruchtbaar is." Ten onrechte dan ook heeft de Heer wagenaar ( 5 ), den geleerden g. v a n l o o n ( die in de Voorrede van zyne aloude Hiftorie en Regeeringswyze van Holland, mede van gevoelen is, dat er by de Franken geene algemeene belasting geweest is ) befchuldigd , als hadde hy geen recht begrip van de oude gefteldheid dezer lan- (4) Verg. montesquieu, B. XXX. Cap. 14. ia not. (5) Vaierl. Hifi. ii. D. bl. 25, 26.  24°; VERHANDELING landen gehad; immers fpreken alle de bewyzen door wagenaar bygebragt , geenzins van eene eigenlyke belasting, maar alleen van dien cyns welken de grondeigenen op de Domeinen van de Vorften moesten opbrengen, van welken de vrygeboren, gelyk ik zoo even bewezen hebbe, vry waren. Dit dan van de perfoonen, die dezen cyns al of met moesten opbrengen; zien we den cyns zeiven in: de cyns, gelyk men kan opmaaken, was niets anders dan die bepaalde fomme, welke de dienstbare lieden aan hunne grond - of landsheeren jaarlyksch moesten opbrengen , en wel uit die landeryen , welke zy ter bebouwing en bewooning van die heeren gekregen hadden. Het was dus een foort van vaste belasting op de landeryen, doch van een' geheel anderen aart dan die belasting, welke tegenswoordig op de landeryen ligt, en onder den naam van morgengeld geheven wordt; deze laatfte is eerst onder de Graaven opgekomen, en was (ten minften by de opkomst) eene buitengewoone belasting; daar de cyns van de Frankifche Koningen reeds als eene ordinaire belasting geheven werdt; het morgengeld werd ook door alle de ingezetenen opgebragt , en was [oorfpronklyk] eene vrywillige belasting, de cyns daar tegen werd alleen door de cynsfchuldige eigenheden betaald, en moest willens of onwillens opgebragt worden. Een diergelyke cyns, als die op de landeryen, werd ook onder de Frankifche Koningen betaald van de huizen en gebouwen, onder den naam van Hmslathe, waar van men reeds in de tiende eeuw gewag gemaakt vindt, als van eene belasting, welke alle jaaren in gereed geld opgebragt werd;  over de BELASTING. 241 werd (6); dus het ook waarfchynlyk is, dat de landcyns in die tyden mede in gereed geld betaald is geworden; of fchoon ik zulks niet durve bepaalen, en de ichaarsheid van geld in die tyden grond geeft om er aan te twyfelen. §. HL Over de Jaargiften. Behalven dezen eyns, welken de Frankifche Koningen van hunne Domeinen of Landheerlyke goederen trokken, zeiden wy, dat zy een aanzienlyk inkomen hadden uit de gefchenken, welke hun jaarlyks van alle ingezetenen aangeboden werden (7). Het was namelyk by de Franken, even als by meer andere oude volken, eene gewoonte, dat de onderdanen , ten teeken van eerbied en liefde voor hunnen Koning, of gelyk andere meenen, tot befcherming van het gemeene land , deze of gene gefchenken deden , en wel in het eerst, wanneer het volk zulks goedvond, doch naderhand op bepaalde tyden, te weten jaarlyks; 't gene hun den naam heeft doen geven van dona annua, of annualia ,jaar/ykfche gefchenken, jaargiften. Ten dien einde deden de Koningen het volk in de maand van Maart in het open veld za- men (O Verg. het gene ik op het einde van het tweede Hoofddeel over dezen Cyns zal zeggen, en de aldaar aangehaalde Schryvers. (7) Over deze dona annua handelen breedvoerig bodquet, Droit Pubh de France. p. 45. wagenaar, Vad. Hifi. ii. D. bl. 28, 29. leyserus, inMedit.ad ff". Spec. 434, du cange, voc. dona annua. en meer anderen. q  242 VERHANDELING men komen, en alsdan kwam een ieder zoo bloote vrygeborenen, als geeftelyken en cynsfchuldigen, naar gelang van zyne rykdommen en bezittingen , den Koning eenig gefchenk aanbieden. Deze gewoonte is zeer oud, en had reeds plaats in de agtfte eeuw [denklyk al vroeger J; by vervolg van tyd onderging dezelve eene verandering, door dien de Vorften als een recht begonnen te eifchen, het gene oorfpronklyk uit vryen wil door het volk gereedelyk als een gefchenk werd toegeftaan : karel de Groote, met de gefchenken die hy ontving, niet wel te vreden, maakte reeds eene wet, dat in het vervolg by elk gefchenk de naam van den gever gevoegd moest worden ■ Eindelyk ging het zoo ver, dat de Vorften deze giften door hunne Graaven lieten vragen, en zoo is langzamerhand het woord dona (gefchenken) verdweenen, en zyn depetitiones , quaeftae ( de beden ) in derzelver plaats gekomen, waarvan ik nu gaa fpreken. 5- iv. Over de wettige Beden der Graaven. Gelyk wy zagen, dat de jaarlykfche gefchenken by form van verzoek ingevorderd werden werd ook wel de cyns, welken de grondeigenen opbragten, by verzagting onder den naam van quaeftae en precariae (beden) gëint; deze beden dus moeten wel onderfcheiden worden van die willige beden, welke naderhand zyn ingevoerd en welke de Graaf niet als eigenaar van landeryen , maar uit kracht van zyne opperheerfchappy van de ingezetenen vorderde, waarvan in de vol-  over de BELASTING. 243 volgende §. gelproken zal worden: De wettige Beden , waarvan wy thans fpreken , ontleenen haren oorfprong uit het jus colonarium (het grondrecht, het recht, dat de grondeigenaars hadden op die lieden, aan wien zy hunne landen ter bebouwing uitgegeven hadden,) en konden niet geweigerd worden door de grondeigenen, of dienstbare lieden; het was eene matige zetting, welke door den Vorst bepaald werd, en naar gelegenheid van tyd en plaats ook verfchillende was. Zy komen in Nederland, doorgaans voor onder den naam van fchot en lot: het is eenigzins onzeker , van waar deze woorden afgeleid worden ; zy beteekenen de begrooting of taxe, waarop ieder landbouwer gefteld werd , in de bepaalde fomme, welke den grondheer moest opgebragt worden. De oorfprong van deze beden in dien vorm is zeer duister, nochtans kan men zeggen, dat zy zeer oud zyn; zy waren reeds ten tyde van karel de Groote bekend , blykens de Cafitularia. van die tyden , en in de tiende eeuw vindt men er menigvuldige malen gewag van gemaakt. De genen, welke deze beden moesten opbrengen , werden Bedefchuldige of Schothoortige luiden genaamd; de vrye lieden (gelyk van zelfs fpreekt) betaalden dezelve nier, doch dezulke, die door den Vorst vrygemaakt werden, (het gene fomwylen aan een geheel gehugt gebeurde,) of fchoon zy van alle dienstbaarheid ontllagen waren , moeften by aanhoudendheid den cyns of fchot betaalen, ten ware zy zulks afkochten. De fteden, welke naderhand op die gronden of akkers gefticht werden , verkregen ook veelal vrydom van deze beden, onder voorwaarde van alle jaar of om de drie jaaren eene geringe fomq 2 me  244 VERHANDELING me in 's Vorften fchatkist te brengen, een last; welken de meefte fteden in 't vervolg afgekocht hebben', doch tegenswoordig nog door de Stad Dordrecht betaald wordt. De lom , welke de fteden opbragten, werd by 'verdrag bepaald, en was verfchillende naar derzelver grootte en vermogen. Deze vrydom der fteden heeft te weeg gebragt, dat de dienstbaarheid allengs verdweenen is; want zoo dra iemand jaar en dag in eene ffad had gewoond, was hy niet meer dienstbaar, en dus ook fchatvry; dit was de reden , dat velen zich van het land met der woon naar de fteden begaven , ja eindelyk werd het getal det landbouwers en cynsfihuldigen zoo gering, dat de Vorften zich genoodzaakt vonden , dit misbruik en het daar uit voordkomende nadeel, door het naauwer bepaalen van dezen vrydom , zoo ten aanzien der Edelen, en der Kerkelyken, als ook der ftedelingen tegen te gaan. Om nu eene zekere gelykheid te houden in het heffen van dit fchot, werd er om de vier jaaren door de Schotters of Schotvangers een' nieuwen omflag gemaakt over de fchotboortigen, naar eens ieders vermogen en bezittingen : gebeurde het, dat de Vorst aan dezen of genen uit byzondere gunst vrydom van dit fchot verleende, zoo kwam dit regelmatig niet tot last der overigen, maar werd het fchot minder naar het getal der genen, die van hetzelve ontheven waren ; den omflag gedaan zynde , werd het geld door de Schotvangers ingezameld, en aan 'sGraaven Rentmeefters, of zoo als zy doorgaans genoemd werden , aan de ontfangers der Beeden verreekend. In de eerfte tyden kreeg de Graaf het geld zelf in handen, die dan gewoon was met zyne Geheim-  over de belasting; 345 heimraaden de reekeningen van ontvangst en uitgaaf na te zien ( 8 ). Behalven de bepaalde fomme, welke de Graaven van de fteden ontvingen , hadden zy zich nog eenige byzondere gevallen voorbehouden, in welke het hun vry ftond eenen buitengewoonen onderftand van geld van hunne ingezetenen te vragen, als by voorbeeld, wanneer de Vorst of deszelfs broeders of zusters kwamen te trouwen, wanneer de Vorst gehuldigd werd, wanneer hy of zyne zonen Ridder geflagen werden, of ook indien hy krygsgevangen gemaakt werd enz., by welke gelegenheden de onderftandgelden niet alleen met de grootfte volvaerdigheid werden opgebragt, maar dikwyls verre overtroffen de fomme, welke de Vorften gevraagd hadden ( 9 ). $. v. Over de Vrywillige Graaflyke beden. Tot dus verre hebben wy gehandeld over dat foort van lasten, welke uit het jus colonarium, of het recht, welk de vrygeboren over hunne dienstbate of grondeigene lieden oefenden, voordvloei* (8) Over dit Schot en Schotzetting kan men nazien van loon, Aloude Regeeringswyze van Holl. IV. D. H. 9. en de daar aangehaalde Schryvers; en byzonder de [vorige] Verhandeling van den Heer h. p. heenem an, over de Graaflyke Beden, die alles wat tot deze ftoffe behoort, naauwkeurig en bondig heeft verklaard. (9) Alkemade, Befcbr. van den Briel. i. D. bl. 230. mieris, I. D. bl. 222, 344, 158. ph. de leibi s, de Cura Reip. Caf. 74. p. iói. Q 3  Q46* VERHANDELING vloeiden , welke midsdien oneigenlyk met den naam van belastingen beftempeld worden; thans komen wy tot die tyden, wanneer de gefteldheid van deze gewesten eene gunftiger gedaante verkreeg, die tyden namelyk, wanneer de dienstbaarheid langzamerhand verdwynende, de menichen niet meer als lyfeigenen behandeld, maar als onderzaten geregeerd werden , wanneer de Graaven de verdediging van 't land op zich alleen geladen hebbende, de ingezetenen tot goedmaking der benoodigde kosten fchattingen begonnen optebrengen. Als men zich een recht begrip vormt van den alouden ftaat dezer landen, kan men gemaklyk -nagaan, dat de Frankifche Koningen, en de eerfte Graaven van Holland, geene andere inkomften noodig hadden, dan die, welke zy als grondheeren hadden , ( waarvan wy hier boven gefproken hebben;) Dan, na dat in de XIII.XIV. en XV. eeuw de gedaante van gansch Europa veranderde, fchynt ook de gefteldheid van onze gewesten langzamerhand eenige veranderingen ondergaan te hebben , en de gewoone inkomften der Graaven niet meer toereikende geweest te zyn. Aan de eene zyde verminderden allengskens de Domeinen der Vorften door verfcheidene oorzaken , en bragten dus ook minder voordeel op; aan de andere zyde werd de omllagtigheid der zaken, welke zy te verrichten hadden, grooter, 'hunne hofuouding was kostbaarer, het getal der inwooneren was fterk toegenomen, en men had midsdien ook meerder Magiftraten, Gerichtshoven en Ambtenaren noodig; dit alles moest noodzaaklyk ten gevolge hebben, dat er ten alge-  over de BELASTING. 249 Graaven dagelyks grootere onderftanden noodig hebbende, begonnen langzamerhand de beden tot alle de fteden, en ingezetenen uitteftrekken, en generale beden te verzoeken; zoo vraagt b. v. philips de Goede reeds in het jaar. 1426. eene bede van alle de fteden , die zyne party waren toegedaan (14), en de laatere Vorften hebben hem daar in nagevolgd : de gevraagde matige fomme werd ook van tyd tot tyd grooter, het gene onder karel de Stoute vele bewegingen en oproeren in de Steden veroorzaakte. Onder de Graaven uit het huis van Oostenryk waren deze beden zoo hoog geklommen, dat de ingezetenen byna in de onmogelykheid waren, dezelven op te brengen,- en wel te minder, daar deze buitengewoone beden allengskens in ordinare beden veranderd waren, wyl zy niet, gelyk in vroegere tyden, gevorderd werden by gelegenheid van deze of die zaak van gewigt, maar regulier, voor zes of tien jaaren (15), na verloop van welken tyd de Graaven aanftonds wederom nieuwe beden vroegen; ja zelfs wanneer deze ordinare beden niet toereikende waren , vorderden de Graaven nog buitengewoone, dan namelyk , wanneer zy by eenig onvoorzien en buitengewoon geval dezelve benoodigd reekenden 16). Om- (14) Mieris, IV. D'. bl. 868. wagenaar, Fad. Hifi. III. D. bl. 474, 48c. (15) Van loon, Al. Reg. van Holland. IV. D. bl. 226. (16) Reg. van aart van der goes, op 't jaar 1527. bl. 50, 53 en op 'tjaar 1529. bl. 15. adr. vaw der goes, op 't jaar 1^52. bl. 2 — 25. wagenaar, Fad. Hifi. IV. D. bl. 101. Q5  25o VERHANDELING Omtrent het vorderen van deze zoo gewoone als buitengewoone beden, ftaat nog aan te merken , dat de Graaven eertyds gewoon waren zulks zelve te doen; zy begaven zichten dien einde (voor dat er een bepaald Collegie van Staaten was,) op die plaatzen, waar zy eene bede wilden verzoeken, aldaar fpraken zy met Steden en Edelen over het algemeene belang, en met voordracht van zaken vorderden zy vervolgens Onderftand , naar gelang des rykdotns en vermogen dier plaatzen (17). Naderhand lieten zy die beden door de Stadhouders vragen, hoewel zulks de ingezetenen zeer mishaagde; waarom de Vorften ook wel eens beloofden, om by afwezigheid geene onderftanden door hunne Stadhouders te verzoeken (18); onder karel V. was het echter reeds gebruiklyk, dat de Stadhouder, of eemg voornaam Staatsdienaar, dit deden (19); deze riepen alsdan eenige Steden en Edelen , fomwylen ook wel alle de Steden te zamen, en na voorftehing der noodzaaklykheid, verzogten zy om beden; de Staaten raadpleegden hierover fomwylen zeer lang, willigden die alsdan of geheel of voor een gedeelte in, of verzogten uitftel, of floegen dezelve ook wel eens wegens onvermogen geheel af. Wat de vraag betreft, welke meermalen zeer hevig voor en tegen betwist is, over het toeftemmen der Staaten, en andere diergelyke,- dezelve gaa C 17) Keuren van Zeeland, Hoofdd. I. art. 46. (18) Wagenaar, Befchr. van Amfterdam. II. D. bl. 249. (19) Wagenaar, Fad. Hift. IV. D. bl. 2,71. V. D. bl. 136. 417. **  over de BELASTING. tfgt gaa ik ftilzwygen.de voorby, als niet bepaald tot myn voorgeftelde taak behoorende. Zoo dra nu de Staaten en de Graaf het eens waren, zoo omtrent de fomme , als omtrent den tyd, binnen welken de Bede opgebragt moest worden, ftond de verdere befchikking aan den Graaf; hy bepaalde, welke belasting men zou opleggen, hy maakte de taxatie of fmaldeeling over de Steden en Dorpen (20 ) , verhoogde of verminderde dezelve , gaf uitftel of vrydom van betaaling. Men kan echter niet ontkennen , dat in dezen veel overgelaten werd aan de Staaten zeiven, als zynde die genen, welke het vermogen der Steden en der ingezetenen het best kenden , en die beter dan eenige anderen in ftaat waren om te weten, welke belasting het bestgefchikt ware; wat ieder opbrengen, en op welke wyze het geld met de minfte moeite kon ingevorderd worden. Evenwel blykt het uit de ftukken van die tyden overvloedig, dat de begrooting of taxatie door den Graaf zeiven, of door zyne Commisfarisfen gefchiedde (21), gelyk hy ook alleen recht deed tegen de zulken , die hun aandeel, niet op den bepaalden tyd opbragten , of de betaaling weigerden te doen (22). C20) Refol. van Holland, 28. Apr. 1552. (21) V. d. goes, op'tjaar 1543. bl. 361. Gr. Plac. II. bl. 2047. wagenaar, Fad. Hifi. IV. D. bl. 20, 412. V. D. bl. 250. (22) Wagen aar, Fad. Hifi. III. D bl. 480. mieris, IV. D. bl. 706, 810, 834, 847, 950. 5- VI.  352 VERHANDELING §. VI. Over de gezuoone wyzen, waarop de Beden betaald werden. Zfcn wy nu op wat maniere de toegeflaane geldmiddelen werden ingevorderd. Volgens het gene de Staaten [laater] zelve zeggen, waren er oulings vier verfchillende wyzen van de Beden op te brengen, by de fchilttalen, den impost, het morgengeld, en den tienden penning ( 23 ). Over het eerfte middel namelyk by de Schilttalen zal ik te dezer plaats niets melden, zullende in het tweede Hoofddeel, wanneer ik den oorfprong der Verponding zal nafpooren, gelegenheid hebben om hier over breedvoerig te handelen , en gaa dus over tot het tweede middel, 'by den impost, gewoonlyk genoemd by de accyfen; men verftaat er door eene zekere bepaalde geldportie , welke op bevel der Graaven, van de eet- en drinkwaaren, en andere zaken, welke verteerd of verbruikt worden, betaald moest worden. Deze belasting is zeer oud; in het jaar 13°5- §af Graaf willem III. reeds aan de Stad Ziericzee Vryheid, om accynfen te heffen (24). Maar in vroegere tyden was dit geene algemeene belasting; zulks blykt hier uit, dat in het jaar 1317. dit recht aan de Stad Schiedam vergund wordt, alleen tot wederzeggens toe ( 25 ). Het recht nu om zoodanige accyfen op te leggen , kwam Q 23 ) Reg. van v. d. goes, op 't jaar i 552. bl. 2, 3. (24) Mieris, II. D. bl. 49, 305. (25) Mieris, II. D. bl. 191, 714.  over de belasting: 25$ kwam den Graaf alleen toe; dit blykt genoeg uit het Placaat van Keizer karel V. van het jaar 1515., waarby hy uitdruklyk verbiedt voordaan eenige accyfen , zonder zyne bewilliging te heffen (26): voords werden dezelve niet opgelegd dan om wettige redenen , b. v. om de Graaflyke Beden te voldoen; om de fchulden, welke de Steden tot voldoening derzelven gemaakt hadden aftelosfen, of fomwylen ook, om de Steden ih hunne'byzondere lasten te verligten (27). De derde wyze van invordering, was het morgengeld. Uit een Charter van het jaar 1323. blykt, dat het mede al eene oude belasting is ; in dat Charter erkent de Graaf zelf, dat het eene fchatting was , welke de Graaf het recht niet had van te eifchen, maar die uit vryen wil door de onderzaten opgebragt werd (28 ). Van daar, dar, wanneer deze belasting ingewilligd werd , zulks meeitentyds gefchiedde , onder acle van non prcejudicie (uo)i naderhand echter werd het morgengeld eene gewoone en altoos duurende belasting, en kreeg voords den naam van verponding op de landeryen, ter onderfcheiding van een ander morgengeld, welk by vervolg van tyd als een buitengewoon middel tot goedmaking der byzondere lasten van de landeryen geheven werd, en nog hedendaags onder dien zelvden naam betaald wordt. Door het morgengeld verliaat men dan, zeker * geld, (26) Gr. Placaatb. H. D. bl. 2047. (27) Zie de fraaie Verhandeling van den Heer h. nolthe n 1 u s, de jfure circa Accifas. (28) Mieris, LI, D. bl. 332. (29) P. paülu-s, Unie van Utrecht, ï. D. bl. 218.  2$4 VERHANDELING geld, welk volgens eene gemaakte begrooting, van eiken morgen lands, op een bepaalden tyd moest opgebragt worden , tot goedmaking van die gemeene Jandslasten: het was oudtyds eene buitengewoone fchatting , gelyk uit een aantal oude Stukken blykt, doch werd naderhand allengs een ordinaar middel, voornamelyk dienende om de Graaflyke beden te voldoen, hoewel liet zelve ook wel tot andere eindens geheven werd, en de Heemraaden fomwylen van de Graaven de vryheid kregen, het zelve op te leggen, om er de byzondere lasten der landeryen uit goed te kunnen maaken (30). Het vierde gewoon middel, was de tiende penning: deze belasting is van laater tyd dan de drie vorigen , en is eerst onder karel V. ingevoerd. Zie hier, wat er gelegenheid toe gaf: maarten van rossem een zeer ondernemend Geldersch Krygs-Overfte was in het jaar 1542. onverwacht in Braband gevallen, en overrompelde aldaaar verfcheidene plaatzen; de Koning van Frankryk had ook den oorlog in den zin, en de omftandigheden, waarin deze landen zich bevonden, waren alzoo ten uiterften bekommerlyk : de Landvoogdesfe deed daar op de Staaten vergaderen, ftelde hun het dringend gevaar voor oogen, en verzogt nieuwen Onderftand in geld, daar by voegende, dat de bede, welke dat jaar reeds ingewilligd was , tot andere eindens verbruikt was, en dat de ordinare belastingen mede (30) P. paulus, aangeh. pl. van de wall, Priv. van Dordr. bl. 254, 311, 335,415,421. mieris, II.D. bl. 602, IV. D. bl. 278. ph. de leidis, de Cur. Reip. eafu 3. p. 245. lams, Handv. van Kennemerland', bl. 8.  over de BELASTING. 255 de niet toereikende waren, om de onkosten van zulk' een zwaaren oorlog, waarmede men gedreigd werd, goed te maaken; dat men derhalven een ander middel diende uit te denken, en wel zoodanig een, waardoor men binnen een korten tyd, eene aanzienlyke fomme in handen kon krygen: zy ftelde ten dien einde voor, 1. het heffen van den honderdften penning van de uitgaande koopwaaren , 2. den tienden penning van de inkomften van alle onroerende goederen, 5. het heffen van het tiende gedeelte van de winften der kooplieden. Na vele overwegingen befloten eindelyk de Staaten willens of onwillens, dat men den 10. penning van de onroerende goederen zou opbrengen. En naderhand is dit middel meermaalen gebruikt geweest; de Edelen zeiven ftelden het in 't jaar 1553. aan karel V. als een middel voor, en zoo doende is het zelve allengskens gekomen onder de gewoone middelen om de beden te betaalen (31). §■ VII. Over de buitengewoone belastingen. Tot hier toe zagen wy, welke de gewoone wyzen van heffing der belastingen waren; waaromtrent nog kortlyk te letten ftaat, dat er fomwylen meer dan een foort te gelyk opgelegd werd, wan- tA2I? ^v,ef den tienden penning zie wagen aar, Fad. Htjt. v. D. bl. 240. en 287. Figlius ab Aytta in hoynck van papendrecht, Anakcl. Belg. T. I. part. I. p.  256 VERHANDELING wanneer eene derzelve uit hoofde der meerdere grootheid der Bede niet toereikende was. Zoo leest men b. v. van Beden, die gevonden werden, deels uit de fchilttaleti, deels uit de accyfen, deels uit het morgengeld; van anderen wederom, die deels uit den tienden penning, fchilttalentn. het morgengeld betaald werden, (32)enz. Buiten en behalven deze gewoone belastingen, waren er nog verfcheiden, ja ik zoude fchier zeggen , ontelbare buitengewoone middelen, die meest in laatere tyden ingevoerd zyn. Myn bellek laat niet toe, van allen te fpreken; vele verfchillen ook alleen in naam; ik zal my alleenlyk tot twee of drie bepaalen, het haardfleedegeld, het hoofd - of familie geld, en het Pondgeld. Van het Haard ft eedegeld of de belasting op de haardfteeden, ontmoet men reeds voetftappen in de XV. eeuw. In het jaar 1426. wanneer de Westfriefen tegen den Graaf weèrfpannig waren, werden hun, tot', ftraife hunner rebellie, door p h i< l 1 p s den Goeden, niet alleen hunne privilegiën afgenomen, maar nog daar boven eene belasting van vier grooten op ieder haardfleede opgeleid; welke belasting echter maar geduurd heeft tot het jaar 1456., wanneer zy door den Graaf in gunst wéér aangenomen, en van dezen last ontheven werden (33). Het bJykt hier uit van zelfs, dat dit toen ter tyd geene algemeene, maar eene buitengewoone fchatting was, zoo als ook nog in de volgende eeuw; immers , wanneer de Landvoogdesfe in het jaar 1537. een onderftand eischte van / (32) Wagenaar, Vad. Hift. V. D. bl. 385. C33 ) Aldaar III. D. bl. 478. IV. D. bl. 55.  over de BELASTING. 25? f 1200000 gulden , ftelde zy de eerfte maal voor, om van ieder fchoorfteen e'éne gulden te betaalen , het gene echter in dien tyd door de Staaten afgellaagen werd $ onder andere redenen van weigering bybrengende, dat de min vermogende byna even zoo veel als de Ryken als dan zouden moeten) opbrengen , het gene hun onredelyk dacht. In het vervolg echter , namelyk in 1552., wanneer er in3gelyks eene zeer groote fomme moest opgebragt worden, bewilligden de Staaten na lange twisten in zoodanige belasting, te weten van zes ftuivers van elke haardfteede. Deze belasting werd in dien tyd met alle ftrengheidingevorderd, zoo dat de Steden zelve verplicht waren te betaalen voor de onvermogenden, en de Prins van Orange, en de Graaf van Hoorn, welke beweerden van deze belasting vry te moeten zyn, deswegens [door de Staaten] in rechten betrokken werden. Uit de reekeningen van den Ontvanger van 't jaar 1554. bleek / dat deze belasting 37 a 38 duizend guldens had opgebragt (34). Men heeft dit haardfteedegeld naderhand dikwyls gevorderd, en in 'tjaar 1665. heeft men nog een nieuw quohier gemaakt (35). Voor 't overige wordt dit haardfteedegeld ook wel fchoorfteengeld genoemd, zynde wat de zaak zelve aangaat, niet onderfcheiden van eikanderen. Eene andere buitengewoone fchatting was het Hoofd- C34) Wagenaar, V. D. bl. 138, 375. (35) Gr. P/ac. B. , III. D. bl. 1090. 1093, 1094. Verg. ook over deze belasting velius, Chr. van Hoorn. bl. 264. Gr. P/ac. B., I. D. bl. 153$, 1539. mieris, IV. D.bl. 853,856. R  253 VERHANDELING Hoofd- of familie geld, \_cenfüs, feu capitatio,] geheel verfchillende van die cenfus pradialis, waarvan hier voren gehandeld is. Het zelve was een omflag over de perfoonen, zoo dat elk ingezetene in zyne goederen gefchat werd, en ieder volgens deze waardeering zekere fomme moest opbrengen, om daar uit te vinden de hoofdfomme, waarmede ieder plaats was aangeflagen, ter voldoening der toegedane Bede. Dit Hoofdgeld heeft men in 's Hage dikwerf geheven; onder anderen in den jaare 1517-, wanneer het naar elks vermogen geëvenredigd werd; het zelve moest alle weeken betaald worden, doch mogt niet boven de tien duivers van elk perfoon gaan; men benoemde er goede mannen, om deze belasting onder de ingezetenen te verdeelen, en de verdere noodige fchikkingen daaromtrent te maaken (36). Dit hoofdgeld had ook in andere Steden plaats; men leest dat hetzelve door geheel Holland gevorderd is, toen karel V. het recht, welk de Hertog van Saxen beweerde dat hem op Friesland toekwam, in het jaar 1515. afkogt, om er de benoodigde penningen tot dezen koop uit te vinden. De invordering echter van deze belasting was aan groote moeilykheden onderhevig , wyl velen zich op hunne armoede, anderen op hunnen vrydom beriepen, anderen wederom klaagden, dat zy te hoog aangeflagen waren (37X*). Een (36) De riemer, Befchr. van 's Hage. II. D. bl. 322. mieris, IV. D. bl. 899. (37) Wagenaar, Fad Hifi. V. D. bl. 391. (*) [ Men mag hier echter by aanmerken, dat deze klachten zoo zeer niet tegen den Vorst zei ven of zynenRegeeringsraad gericht waren, gelyk het onze Gefchiedfchry- vers  over de BELASTING. 259. Een derde buitengewoon middel, welk mede al vroeg bekend was, is het Pondgeld; men vindt van het zelve reeds melding op het jaar 1425., in een brief van philips van Bourgonje van den 24. Dec. waarby hy belooft, na het eindigen van den oorlog dit Pondgeld niet meer te vorderen (38); offchoon het kort daaraan ten jaare 1427. onder den zelvden philips, met overleg der Steden van Holland en Zeeland, op nieuws ingefteld zy (39). Waarfchynlyk ontleent deze belasting haren naam van de ponden der goederen , of koopwaaren, waarop zy gelegd werd; kiliaan vertaalt het daarom ook door exa&w in libras of heffing op de ponden (40 ). Met dit Pondgeld komt zeer wel overeen het Pondagium, 't welk in de middeneeuw in Engeland zeer in gebruik was, zynde eene belasting, welke van ieder pond of gewicht der in - en uitgevoerde waaren moest betaald worden (41). Naar dit voorbeeld, begon men ook hier te lande zoodanige fchatting te heffen op de koopwaaren, die langs de rivieren vervoerd werden; tot goed- mavers wel eens doen voorkomen; maar dat het meest klachten waren tegen de Staaten zelve, die, federd zy van karel V. meer vryheden gekregen hadden, om die overflagen over de ingezetenen zelve te doen, niet wilden toelaten, dat velen zich op hunne Vrydoinmen beriepen, ja zelfs de penningen wel eens zoo fcherp invorderden, dat de Vorst er zelf in gemoeid werd, om daar palen aanteftellen : gelyk by eene andere gelegenheid zal getoond worden. Vergel. heenemans Verhandeling. Hoofdft. IV. §. 20.] (38) Mieris, IV. d. bl. 812. 139) V. d. wall, Handv. van Dordr. bl. 508. C 40 ) Etymolog in Pondhgbeld. (41) Speelman, Glojfar. in Pondagium, R 3  'a6o VERHANDELING making der oorlogskosten , het gene daar uit blykt, dat, wanneer in het jaar 1416. die van Amfterdam veel te lyden hadden van de roveryen der Schotten, hun vryheid gegeven werd, om gewapende fchepen uit te rusten, en tot goedmaking der kosten een Pondgeld op alle fcepinge ende goede die van der zee comen, ende ter zeewaart varen, te leggen (46). Men merke ondertusfchen op, dat het woord Pondgeld, behalven andere beteekenisfen, fomtyds ook voor allerlei foort van lasten en tollen genomen wordt; waarvan het Charterboek van mieris verfcheidene voorbeelden oplevert (43). (42) Mieris, IV. D. bl. 370. C43) Mieris, IV. D. bl. 364, 63Ö. en III. D. bl. 716. v. d, wall, bl. 509. in de aant. TWEE-  over de BELASTING. 261 TWEEDE HOOFDDEEL. Over den oorfprong van de Belasting op de onroerende goederen, of de verponding. i 1. Over den oorfprong, en bepaaling van woord verponding in het gemeen. In het vorige Hoofddeel heb ik de onderfcheidene belastingen, welke oudtyds hier te lande in gebruik waren , kortlyk aangewezen; thans gaa ik over tot het verklaaren van die belasting, welke reeds van eenige eeuwen herwaard, tot op dezen tegenwoordigen tyd , van de onroerende goederen in Holland betaald is geworden , onder den naam van Verponding. Doch om zulks geregeld te doen , zal ik naar de les van Cicero (44) vooraf iets omtrent den oorfprong en benaming van het woord zelve zeggen. Het woord Verponding is zamengelleld uit het voorzetfel ver en het zelfftandige Naamwoord Ronding, 't welk afkomftig is van het oude werkwoord Bonden, of Pondeeren, door Kiliaan (45) te recht vertaald door ponderare, aeftimare, taxare (weegen, fchatten, begróoteri). Van dit La. tynfche woord ponderare heeft het woord pon- dee- (44) De Officiis L. I. C. 2. fin. £45) Etymoi. op 't woord ponderen. * 3  252 VERHANDELING deeren waarfchynlyk zynen oorfprong, beteekenende eene zaak waardeerea naar het getal van ponden; of wel, zoo als de Hoogl. trotz(46) het verklaart, naar de inkomften der landeryen hy ponden gereekend. Men weet toch, dat men oudtyds gewoon was niet by guldens, maar by ponden te reekenen; gelyk zulks tegenswoordig nog veelmalen gefchiedt. Het voorzetfel ver, 't welk m het Nederduitsch zeer gemeen is, heeft, behalven vele andere beteekenisfen, ook die kracht, dat het eene verandering aanduide , die plaats heeft omtrent eene zaak , die op eene andere wyze plag te gefchieden; zoo b. v. is verzetten iets op eene andere plaats of wyze zetten; verJchryven, iets op eene andere manier fchryven; dus ook Verpanden iets op eene andere wyze ponden, of begrooten. §. ii Over de verfchillende beteekenisfen van het woord verponding. In de Staatsftukken, en Charters der voorgaande eeuwen , heeft men verfchillende beteekenisfen aan her woord Verponding gehecht: vooreerst, wordt het genomen voor die belasting , welke nog tegenswoordig van de onroerende goederen in Holland betaald wordt, van welke ik in deze Verhandeling afzonderlyk zal fpreken ; in de tweede plaats, beteekent het zekere taxatie, of begrooting in het gemeen; zoo vinden wy b. v. in de Refoiutien van Holland deze zegswyze : by (48") In Jure Agrario. Tom. II. p. 247.  over de BELASTING. 263 ly manier van Verponding op de Schildtalen (ff), waaruit blykt, dat het woord Verponding aldaar niets anders beteekent, dan zekere begrooting of verandering in de begrooting, eene zetting of verzetting ; zoo dat deze fpreekwys te kennen geeft, dat ter voldoening der Beden, ieder een van de quote, waarop hy getaxeerd was, eene bepaalde fomme opbrengen moest; b. v. van ieder fchild, (of gelyk men hedendaags zou zeggen, van ieder gulden,) e'én Huiver, of één penning: Bovendien wordt het wootd Verponding nog in eenen anderen , en oneigenlyken zin gebezigd voor die quote zelve, dat is te zeggen voor de geheele fomme, die elke Stad of Dorp, jaarlyks moest opbrengen, onder den naam van Schildtalen; ten bewys hier van, zal ik eenige voorbeel' den bybrengen uit de oude Staatsftukken, om deze zaak, welke, zoo veel ik weet, nietnaauwkeurig genoeg is nagegaan , in een helderer licht te Hellen: dus worden de woorden Verponding era Schildtale in zeker placaat van Keizer karel V. van 't jaar 1515. (48) zamengevoegd, en voor eene en dezelvde zaak gebruikt; het gene daar uit blykt, dat juist het zelvde bepaald wordt omtrent de Verponding, als er bepaald wordt omtrent de Schildtalen: 't zelvde gefchiedt ook in de verklaarihg van dat Placaat, drie jaaren laa- (47) Reg. van adr. van der goes, 2. Nov. 1553. bl. 48. 1559. bl. 110. 15Ó0. bl. 26, 34, 85, 96. 1561. bl. 6, 9, 69, 70. ( 48 ) Placaat op '/ pluk van de Renten, geamortifeerde goederen, Verpondinge, Schildtalen, Beden &c. in dato den 6. Julii 1515. te vinden In het Groot Placaatb. II. D. p. 2047. en volg. R4  2Ó4 VERHANDELING hater uitgegeven (49), en in verfcheidene Refolutien van Holland, hier onder opgegeven (50); en om allen twyfel hier omtrent weg te nemen , vergelyke men met deze Refolutien de Registers van van der goes, waar men deze woorden vindt: geduurende dat eene nieuwe Verpotidinge, of Schildtalen gemaakt zal worden (51); op welke plaats die beide zeer duidelyk voor woorden van de zelvde beteekenis genomen worden, Men denke echter niet, dat Verponding en Schildtalen^ in dien zin iet gemeens hebben met de belasting op onroerende goederen; het onderfcheid is zeer groot; en het zal dus niet te onpas komen hier iets omtrent de Schildtalen by te voegen , op dat blyke , wat beteekenis het woord Verponding, in dezen zin genomen, hebbe; te meer, daar het ftuk van de Schildtalen vry ingewikkeld, en, voor zoo ver ik weet, door nie« mand nog met opzet behandeld is, en onze hi* itoriefchryvers of er geheel geene melding van maaken, of er in 't voorbygaan alleen van Inreken, (49) Nader Ferklaringe op het bovengaande Placaat in dato den 3. Scpt. 1518. Gr. Placaatb. II. D. bl. 2051, en volg. C5o) 5- Sept. 1530., 3. 4pr. g. Oéï. 1530., ifj, Jpr, I558. en 1559. bl. iio. (50 5- Februar. 1558, UI,  over de BELASTING. a;i noemd ommeflag of gemeene landsommeftag^fo)* De Graaf had hier in byna niets te zeggen, maar alles hing af van de fchikking onder de zes groote Steden, die de begrooting maakten, en (onder goedkeuring echter van den Graaf,) een by. zonderen Rentmeester aanftelden, welke ook daarom altyd onderfcheiden wordt van den Rentmeester der Graaflyke Beden. Van deze gemeene landsommellag was niemand vry , zelfs niet die gene, die anderzins vrydom van de Graaflvke Beden hadden; al het welk de Heer van de wall, uit de Staatstukken van die tyden zeer geleerd, en naar gewoonte zeer naauwkeurig,opgehelderd heeft (71). Om nu weder te keeren tot de taxatiën, die de Graaven zelve deden, dezelve duurden niet voor altoos, maar werden naar de omftandigheden veranderd: dit was ook noodzaakiyk, wyl anderzins by het toenemen van welvaart van fommige fteden, en het verminderen van vermogen van andere, de lasten ongelyk gedragen werden: dus werd er eene taxatie gemaakt in 'tjaar 1436., eene andere in 't jaar 1448. (72) , eene andere wederom m 'tjaar 1462. (73), en 1515. (74): Evenwel, was er geene bepaaling van tyd, waarop men zulke eene nieuwe ornilag doen moest; dit kan men daar uit opmaaken, dat de Edelen aan karel V. verzogten, dat de nieuwe begrooting, welke hy voornemens was te maaken, (70) Dezelvde bl. 844. en 845. in not. C 71 ) Op de siangeb. plaats. (72) Wagenaar, Fad. Hift. IV. D. bl. 20. (73 ) R. H. 28 Febr. 1552. (74) Gr. Placaatb. II. D. bl. 2047.  £72 VERHANDELING ken, voor 12 of 15 jaaren mogt duuren (75)-* In het veranderen nu van deze begrooting, was er geen ander oogmerk, dan om zoo veel mogelyk overal eene evenredigheid in het opbrengen der lasten in acht te neemen : dit was de reden, dat de Staaten verzogten, dat er aan de Commisfarisfen van den Graaf, uit elke groote Stad e'én mogt toegevoegd worden (76), en zulke verkozen , die tot dezen last bekwaam waren; maar ook de natuur en conditie van het land van Holland kennende, wezende neutraalen, geen faveur of gunst iemand dragende, welke hen zouden vinden in de groote en andere Steeden, daar het van nooden weezen zoude, en voor hen ontbieden de kleine fteeden, en dorpen, daar onder gelee gen ; om zulks bekwaamlyk te mogen neemen informatien van de goederen van een iegelyk ( 77 ). Volgens deze wyze van invorderen nu, te weten by de Schildtalen, werden wel veeltyds de Graaflyke Beden voldaan, doch echter niet altyd uit de Schildtalen alleen; ik heb daarom in de omfchryving ook gezegd, voor zoo verre de belastingen op deze wyze ingevorderd werden. Want veelmalen zien wy, dat dit middel met andere zamengevoegd werd: dus werd de Bede, in het jaar 1552. door karel V.gevraagd,opgebragt, deels by de Schildtalen, en deels uit het Haardfteedegeld , en de penningen, die men op renten (75) R- H- 16 April 1550. (76) R. H. 10 Julii 2550. ( 77) R- #• 26 Juny 1550., 27 Juny 1550., 22 Aug. 155Ö. uit welke, en een aantal andere voorbeelden, blykt, dat zoo wel de Staaten, als de Graaven , zich altyd bevlytigd hebben, om in 't ftuk van belastingen, zoo veel mogelyk de evenredigheid te bewaaren.  over de BEL AS f ING. jgg ten had opgenomen: insgelyks in het jaar 1554, de eene heJft by de Schildtalen, en de andere helft uit opgenomen gelden (78). Dit echter mishaagde zeer de kleine Steden , die zich nadruklyk, (en mogelyk niet ten onrechte) beklaagden, dat zy door de groote Steden onderdrukt, en in het dragen der lasten te zeer bezwaard werden , en die ook daarom in 't jaar 1553- Keizer karel V. ootmoedig verzogten % dat in 't vervolg de beden altyd Schïldtaalsgelyk mogten opgebragt worden : aan welk verzoek échter nimmer voldaan is (?£)• Mogelyk zal men hier vragen, uit welke bé* lastingen het geld gevonden werd, dat volgens het aandeel , waarop elke Stad of Dorp by dé Schildtalen gefteld was , opgebragt moest worden? hier op meen ik, dat men zoude kunneri andwoorden , dat het aan ieder Stad enDorpvry= geftaan heeft, zulke middelen te gebruiken, aB zy zelve goedvonden; dit ten minften zou ik op» maaken, uit het bekende Placaat van karel V; den 6. Julii 1515. en de nadere verklaaring vatl 8. September 1518. waarby bepaald wordt, dat de Dorpelingen hun aandeel moeten opbrengen é uit de goederen, die zy zeiven bezaten, en niet uit dezulke, die aan Stedelingen toebehoorden4 en m de Dorpen gelegen waren: dus luiden dë woorden van het Placaat: ( Gr. Placaatb. IL D. bl. 2050) Item dat elk Dorp fyn portie van dé beden en andere lasten ommeflaan fal, opte bruikwaar van den landen*$ binnen den zelve dorpe ge- leé* (78) Wagenaar, Vad. Hifi. V. ö. bl. vi, km 403 , en 404. °( {79) Wagenaar, aangeh. pl. bl. 385» i  274 VERHANDELING leegen, ende op heure eigen goeden, ende niet op ten ey gendom van de metgentalen, ofte landen, Poorters, ofte andere luyden van buiten toebehorende : welke bepaling in de verklaaring van dit Placaat bl. 2051. mede bevestigd wordt: in den eerften (zegt karel V.) fullen van nu voortaan die voorfz. dorpen, en platte landen, elck haer portie van onze beden, fubventien ende andere ommeflagen van den gemeene landen van Holland ende Vriesland ommeftaen, ende gaderen op hen zeiven, ende opten eigen goeden, haeven, ende neeringen van de Ingezeetenen van elcken Dorpe, ende ook opte bruikwaere van de landen, die dezelve Ingezetenen van de Dorpen gebruicken, 't zy binnen den dorpe daer zy woonen, ofte daer buyten, ende niet opten landen, mer gent alen ofte bruickzuare, die de Poorters van Steeden , ofte anderen buyten woonende toebehoor en, huyren, of gebruicken enz. Het blykt dan hier uit, dat de penningen gevonden werden, uit de belastingen zoo op roerende en onroerende goederen, als op de perfoonen zelve, op ben felven, en opten eigen goede , haven, ende neeringe. In verfcheidene plaatzen bediende men zich van de belasting op de landeryen, die men mer gen geld noemde; zoo als uit de volgende woorden van het Placaat bl. 2052. overvloedig blykt: Ende ook die geene van onfe dorpen, die van ouds, ende van alle tyden, voor die laatfte Verpondinge by geufeerde privilegiën, hare lasten van onfe beeden, ende andere ommeflagen gewoonlicke zyn geivcest meede te [lellen in 't geheel, ofte deel op de mer gent alen, gelyk die van 't Hof 'van Delft, Hafertswoude, Aelsmeer, ende andere van gelycke nature 5 die defelve hare por-  over de BELASTING. &f$ portie van onfen heden, ende andere hare lasten ommeflaen fullen mogen, gelyk fy van ouds, ende altydts gewoonlyke zyn geweest van doene voor de leste verpondinge, by ons vernieuwt, in den jaare 1515. voorfz., fonder eenige nieuzvigheidt ter contrarie te doen. De aangehaalde ftukken leveren mede in het voorbygaan een bewys op, dat ook op de huuren der landeryen eene belasting gelegd werd: het komt my dus waarfchynlyk voor, dat de Graaven aan de byzondere fteden en dorpen, de vryheid, lieten, om naar hun welgevallen zich van die middelen, welkezyhetgefchiktfteoordeelden, te bedienen , om het geld op de gemaklykfte wyze te gaderen: hoewel het zeker is, datzy, om zoodanig middel van belasting opteleggen, de toeftemming der Graaven , het zy uitdruklyk of ftilzwygend noodig hadden. Hier van ook, dat in de zoo even aangehaalde plaats, gewag gemaakt wordt van privilegiën, by welke het recht van het morgengeld te heften , hun vergundt was. Ik meen dus verre een klaar denkbeeld gegeven te hebben van den aart en de eigenfchappen des gewoonen ommeilags by de Schildtalen. Thans ftaat nog nategaan , wie aan deze wyze van opbrengen onderworpen, en wie van dezelve vry geweest zyn : hier uit zal tevens blyken, wat ik in de omfchryving der Schildtalen bedoeld hebbe, als ik zeide, dat deze verdeeling en invordering plaats had omtrent alle de fteden, en dorpen, die niet vry zuaren. Oudtyds waren er in Holland (want van dit Gewest fpreek ik alleen) fommige fteden, dorpen, en landen, welke tot de gewoone Graaflyke bes 2 den  2;6 VERHANDELING den niets opbragten ,■ zulke waren onder deze* verdeeling en invordering niet begrepen, en werden hierom ook gezegd, buiten de Schildtalen te liggen. Hier toe behoort het gene in de Staatsftukken wel eens voorkomt, dat namelyk eenige dorpen en landeryen beweerden, dat zy vry waren ( 80 ) , namelyk door te bewyzen , dat zy wegens de lasten van oorlog, of om andere redenen van gewicht, of ook uit hoofde dat hunne landeryen , bevorens door de vrygeborenen bezeten, alzoo nooit eenige belastingen betaald hadden, van de belastingen vry waren: dus b. v. vindt men gewag gemaakt van zes kleine fteden, en omtrent 34000. mergen lands, die buiten de Schildtalen lagen (81 j; van welke zes fteden er vyf opgenoemd worden (82): Tsfelftein, Leerdam, Asperen, Heukelom, en Workum: waarby men Steenbergen voegen moet (83 ), en in zekere ordonnantie van den 5. Maart 1560. op de Verpagting van den Impost op de wynen en bieren, komt een aantal zoo van fteden, als dorpen voor, welke van dezen impost vry waren, en wel om deze reden: om dat zy in de Schildtalen niet contribueerden. Hier toe kan men ook brengen, het gene de Staaten zelve zeggen (84), dat de fteden en landeryen der Graaven van Hoorn, Egmond, en Buren, als grenzende aan Gelderland, en Utrecht, (met welken die van Hcl- (80) R. H.\6 Apr. 1550. (8t) R.H.is Nov. 1555. (82) R. H. 15 Dec. 1555. deze plaatzen waren vry, om dat zy voor dien tyd vrye Heerlykheden geweest wa. ren, R. H. 27. Oft. 1570. (83) R.H.6 Maart 1553. (84) R.H. 22 Aug. 1556.  over de BELASTING. 277 Holland oudtyds geduurig in oorlog waren,) en alzoo ook meer dan de overige landen van Holland blootgeiteld aan de rampen van den oorlog, overzulks niets in de gewoone beden hadden kunnen betaalen. Uit dit alles ziet men, dat even als tegenswoordig , ook oudtyds, om gewichtige redenen, ontheffingen en vrydom men van lasten gegeven werden; dezelven echter bepaalden zich tot de gewoone beden; want by buitengewoone beden, droegen zoo wel vryen als onvryen, en werd hun mede zekere tax opgelegd: gelyk der Steden Zevenbergen, Geervliet, Ivoudrichem , Asperen , Heukelom , Tsfelftein , en verfcheidene plaatzen, waar van de Staatsftukken een aantal bewyzen opleveren ( 85). Vraagt men my, of de Edelen van deze Schildtalen vry geweest zyn? ik meene ja, echter met zekere bepaaling, waarvan ik dadelyk. zal fpreken : en denk myn gevoelen daar mede te kunnen bewyzen, dat de Edelen, oudtyds alleenlyk verplicht krygsdienften te doen, uit dien hoofde altyd vry geweest zyn van alle fchot, en Graaflyke beden , gelyk overbekend is (86): de Schildtale nu was eene manier van de bede optebrengen, gevolglyk ook waren de Edelen van dezelve vry. De Gel. g. van loon is van andere gedachten (87), maar hy heeft het ftuk van de Schildtalen gansch verkeerd begrepen: hy denkt namelyk, dat de Schildtalen die penningen waren, waarmede de Welgeboren of Edelen zich (85) R. H. 190a. 1543., 30 Julii, 17 Aug. 8, 15, so en 21 Nov. 1544., en 4 Maarc 1545. (86) Van loon, AL Reg. IV. D. bl. 209. en volg. ( 87 ) Al. Regeer. IV. D. bl. 223, 224. s3  s;3 VERHANDELING Zich van de krygsdienften vrykochten. Doch op wat gronden hy dit denkt, kan ik niet nagaan, ook geeft hy geene bewyzen voor zyn gevoelen op. Mogelyk heeft hy niet kunnen zamenbrengen, dat, daar de Edelen vrydom hadden van alle Graaflyke beden, hy echter vindt, dat dezelve fomtyds in de Schildtalen mede betaalden. Laat ik deze zwarigheid kortelyk mogen ophelderen. De Edelen waren van alle fchattingen vry, en deze vrydom bepaalde zich niet tot hunne perfoonen; maar alle hunne landeryen en bezittingen genoten dit zelvde voorrecht, zoo zelfs, dat de fchotbare landen fchotvry werden, zoodra zy in handen van de Edelen kwamen: dit nü was een groot bezwaar voor de overigen, die niet vry waren, wyl deze evenwel het fchot moeiten opbrengen, waarop ieder Dorp, en plaats gefteld was, en welke over de fchotbare lieden omgeflagen werd. Om dan dit misbruik tegen te gaan, is verfcheiden malen door de Graaven bepaald, fat fchotbaar land altyd fchotbaar zou blyven, offchoon hetzelve in handen der Edelen kwame. Door deze bepaling is dan veroorzaakt, dat zeer vele landen der Edelen, even als die der fchotbare lieden, in de belastingen mede betaald hebben : en hier uit kan men mogelyk ook verklaaren de uitipraak van philips van Bourgonje in 't jaar 1445". welke heerlykheeden vry van beden zoudm zyn, en welke daarteegen bedefchuldig weefen (88). Ik zou dus denken, dat de Edelen , van hunne voorvaderlyke bezittingen , en van hunne aangekochte landen, die niet van 't fchot bevryd waren, wel degelyk in de belastingen (88) Wagenaar, Fad. IJifl. \V, D. bl. 15-19,  over de BELASTING. 279 gen hebben moeten betaalen, en dat, wanneer wy lezen, dat zy in de Schildtalen mede begrepen zyn geweest, zulks verftaan moet worden, niet omtrent alle hunne allodiale en leengoederen, maar bepaaidelyk omtrent die goederen, die reeds van ouds in de belastingen betaalen moeften , of die zy van de Graaven gekregen hadden, met den last, dat dezelve bedefchuldig zouden zyn (89). Naderhand echter, zo als ik op zyne plaats zal melden, hebben de Edelen van alle hunne goederen zonder onderfcheid, belastingen moeten betaalen. Uit het gene ik tot hier toe van de Schildtalen gezegd heb, is het niet moeilyk te beoordeelen, in welken opzichte dezelven onderfcheiden waren van die belasting op de onroerende goederen, welke nog tegenwoordig onder den naam van Verponding, opgebragt wordt. Het onderfcheid is zoo zeer niet gelegen in het wezen van de zaak zelve; als wel in de wyze van invordering. Zy komen beiden hier in overeen, dar, gelyk oudtyds de Steden en Dorpen op eene zekere fomme in de Schildtalen gefteld waren , zulks ook thans plaats heeft omtrent de Verponding: want de onroerende goederen in de byzondere Steden en Dorpen worden begroot, en volgens de lyflen of Quohieren moet ieder plaats zyn aandeel opbrengen: dan zy verfchillen hier in, dat om het geld by de Schildtalen in te vorderen, zoo wel perfoneele als reëele lasten in aanmerking kwamen, zoo als uit het voorgemelde blykt; daar de voldoening van de Verponding integendeel (89) Vergel. Prof. a, kluit, Primae Lineae Collegü Diplom, p. 134. §. 865. S 4  / ê8q VERHANDELING deel alleen uit reëele lasten, te weten op onroerende goederen , als landeryen en huizen , gevonden wordt. Om kort te gaan, zy verfchillen gelyk genacht en foort: want by de Schildtalen werd de begrooting gemaakt van ieders goederen zonder onderfcheid van roerende of onroerende, maar in de Verponding gefchiedt zulks alleen van de onroerende goederen, volgens welke dan de omflag gemaakt, en er by bepaald wordt, hoe veel geld m moet opgebragt worden. Ovc« den oorfprong der verfondjNg op DE LANDERYEN. i Ik kon dit Hoofddeel befluiten-, ware hetniet, $at ik nog iets te melden had'van den oorfprong yan onze Verponding; onderfcheiden van die ferpondmg in 't gemeen of de Schildtalen, wier oorfprong, zoo veel de duifterheid der zaak het toeht%, in het vorige heb nagefpoord. De Verponding dan, of de belasting op de onroerende goederen is tweeledig; zy betreft of de landeryen , of de huizen. Van beiden afzonder|yk* wat deeerfle, de verponding op de landeigen aangaat; men moet zich hier weêr te binnen brengen, dat in de vroegfle tyden, die der Frankische .Koningen, de waare burgers geene eigenlyk gezegde belastingen opbragten : zoo als in het voorgaande Hoofdftuk uit m o n t e s q u i e u beoogd is. Men betaalde alleenlyk een cyns Coï m gdyk' de Hooggeh Heer  over br BELASTING. 281 kluit (90) te recnt aanmerkt, er waren geene landeryen zonder bebouwers, en geene bebouwers zonder cyns, 't zy dezelve aan den Vorst, [als Grondheer] of aan byzondere eigenaars opgebragt moest worden. Hoewel nu deze cyns eene perfoneele last was, had zy niet te min [naderhand] ten gevolge, dat de landeryen, welke eenmaal aan cynsfchuldige lieden hadden behoord , voor altyd aan dien last onderhevig bleven , niet tegenltaande zy naderhand in handen kwamen van vry geboren (91); en dat daartegen landen welke cynsvry waren, dadelyk cynsfchuldig werden, als zy in handen kwamen van cynsbare lieden ; dit blykt zeer klaar uit eenen brief van Hertog albert van 't jaar 1391. Ende waer eenig goet, dat nu niet fchotbaer en waere, ende naemaels aen fchotbaer luyden quaeme, dat fel tot eemvigen dage fchotbaer blyven, gelycken andere goederen: want wy anders onfe dienst en heerlyck'heyt daer mede verliefen (92 ). Om nu eene evenredige verdeeling van dien cyns, of fchot, te beter te maaken, werd dikwyls bevorens de geheele fomme bepaald, waarop deze of die plaats gezet werd: zoo zegt, by voorbeeld, gerarb van voorne, betreklyk tot den Briel: „Dat „ wy omme oirbaer onfer ft ede, ende onfer goede luyden van den Briel hebben gegroet (begroot) ,, hair fcot op feffè en twintig pond Holl. en feven ?, fchellingen jaerlyks te geeven, te Sinte Martyns „Mis- !■• • ü :•> •(<.»•*•; of^psrpvpsij «at iüa (90 ) Primo; linea, p. 129. (91) Van loon, Al. Reg. IV. D. bl. 240-242. • (92) S. van leeuwen, Handv. van Rbynl. bl ipj. • - ' m <■ «O • - ■ S 5 ■ ■**  28a VERHANDELING „ Mijfe (93)." Deze fomme eens bepaald zvnïl' Jerd,^Z£lve 0fflgeflagen over alle de fcliotfchuldige (*) lieden van zulk eene plaats, naar evenredigheid van eens ieders goederen en landeryen; en werden er ten dien einde aangefteld zekere Scholzetters [taxeerders,J die aan een iegelyk naar mate.hy goed had, zyn gedeelte aanwezen , welk hy in de bepaalde hoofdfomme inoest opbrengen. — Merkwaerdig is op dit «uk een brief van albert van Beieren van 't jaar 1397. Soo fullen onfe Schepenen van Westzanen ende van Crommenie, die nu fyn, of namaels fullen wezen, kief en, ende nemen elck in den ambachte, ende in den bedryven, daer zy fchepenen zyn , ponders , die onfe luyden voor fchreeven goeden waer deer en, ende ponden fullen, wanneer fy eenich fchot gaderen fullen (94). Zie daar reeds eenige eerfte voetftappen van onfe Verponding. Men heeft hier reeds het ponden, waarvan 't woord Verponding afgeleid wordt, men heeft hier de taxeerden of Ponders, die de'goederen moeften begrooten, en eindelyk de begrooting zelve der goederen, voornamelyk der landeryen. Ik zeg voornamelyk der landeryen, om reden, dat het fchot (95) eene vaste belasting of cyns (93) Befchryv. van den Briel. II. D. bl. 15. (*) [Dat is, volgens het vorige betoog , over alle zoodanige lieden , die oorfpronklyk onvrye of fchot-en cynsfchuldigen waren, (hominesproprii, eigene lieden) die niet tot den vryen ftand behoorden of behoord hadden, al ware het, dat zy daarna, door veelvuldige redenen of door veranderingen van tyden in andere opzichten, nu al onder de vrye luiden voor haar perfoon begrepen werden.] (94) Lams, Handv. van Kennemerland, bl. 8oederen, -opgelegd wordt te betaalen om daar uit des Souvereins waerdigheid, of de gemeene Lands - uitgaven in ftand te houden (n):, en daar dit zeer voegzaam op onze landerybelasting is toe te pasfen , mogen ze met het hoogfte recht eene belasting genaamd worden. Ik noem ze eene gèzooone belasting ; zy is voorlang onder de gewoone wyzen van opbrengingen gebragt, en reeds voor de oprichting van onzen Vryen Staat betaald geworden. De Staaten ook noemen ze byna altyd de ordinairis Verponding, het ordinairis middel van Verponding enz ter onderfcheiding van die, welke naderhand opgelegd is, en die ook heden betaald wordt onder den naam van de extraordinairis Verponding, van welke buitengewoone belasting wyniet denken te handelen, alzoo de gewoone' Verponding ons overvloedige ftoffe zal verfchaffen. §. IL Over de Goederen, van welke Verpanding betaald wordt. Deze gewoone landbelasting, zoo als ik in de omlchryvtng by voegde, wordt opgebragt uit de onroerende goederen, zoo dat zy behoort tot de reeele lasten, die op de goederen gelegd, enin't Romeinfche Recht eigenlyk Cenfus (cyns) genaamd Nura '? A* PEREZIUS» Praeküion, in Cod. L. IV. T. I.  over i>e BELASTING. 293 tiaamd worden, ter onderfeheiding van die, welke naar de hoofden of perfoonen gevorderd werden, en gewoonlyk Cupitatioms (Hoofdgelden ) heeten. Vraagt men , van welke zaken deze belasting behaald worde ? Ik andwoorde, piet alleen van huizen, gebouwen, en landeryen, maar in 't gemeen van alle onroerende,goederen, die haren 'bezrtteren winst of inkomften geven, gelyk-de Staaten dikwyls ipreken; en welke goederen hier voornamelyk in aanmerking moeten komen, kan best verftaan worden uit het Placaat der S'.aaten van Holland, van 3 Auguftus 1627. waar de Commisfarisfen gelast worden opteteekenen en te begrooten alle Huyfen, Scbuyren , Gr aen folder s , Kelders, Packbuyfen, Zoutkeet en', Kalckovens , ■ Steenovens , Meejlooven , ende alle andere Edificièn, Gebouwen, ende Plaetfen, daar van p'rofyt' getoogen- kan worden, 't zy, dat dezel'i-e t'iekomcn pafticulieren, ofte ook Corpora van , Steden, Dorpen, Gemeenten, Collegien ofte an-! dcre, flaande zoo wel in de befloote Steden, als in de Foorburchten van defelve, mitsgaders ten platten Lande binnen de Vryheden van de Dorpen ende gehuchten, geene daer van uitgezondert, alt alleen de Huyfen f'Bouwhuyfen zvefende, die met de Landen verhüyrt worden : Item van alle Erven, ende Landen, foo" Ifey- als Zaai-landen, Boomgaerden, Houtgewas/en, Kruytboven, Speelhoven , IVarmoeslanden , Duynen, Wildernisfen , Moeren , Waranden, Ihfchryvinge van beesten, Thienden, Grienden, Hout gelden, Dyckettingen , de twaalf Roeden,, tfestich Roeden, ende-andere, foo binnen als buytens Dycpc, Visfcheryen, Vogelkoyen, Vogëlpypen, Meer en, Gorfingen, Rietbosfchen, Janwasfchen , Bofemlanden, alle MoT 3 lens  fiP4 VERHANDELING lens (jiitgef,nde.rt Water-molens tottet drooch maecken van de Landen ge/lelt} Maeltooten ofte Maelrechten , Fee; en 'ende Pasfagiegelden , fo wel over Wateren, ende Rivieren, als Bruggen, Sluyfeu , ende Wegen . Heerlicke Rechten , pint gelden , Hoendergelden , Haerdftedègelden , Mey ende Herfstbeed. n , Gruyten , Naekoopen' Tolrechten, Mankt gelden, Turf malen, Lastgelden, Cynfen, Thynfcn, ende van alle onroer ende goederen , van wat 'condihe ofte natuyre die zyn, van dewelcke eenige Vruchten ofte Inkomften getrokken worden, f onder eenige diftinSie of defelve Domey nen ofte Particulier zyn, ende de Graefelickheyt ofte Particuliere Steden, Leden, Corpora, Collegien, Heeren ofte anderen toebehoor ende zyn (ia). Deze optelling van Verponding-fchuldige goederen is zeer. wydloopig; en toch hebben wy er het een en ander bytevoegen. In dien last moeten ook dragen'ambten en bedieningen, zulke namelyk, dip pacht betaalen.,, en welke uit dien hoofde te voren aangeflagen ,waren (; 13 ) , waar van echter eenige, by byzondere vergunning der Staaten, zyn .uitgezonderd (14): voords worden in dit Placaat opgenoemd huizen en gebouwen , maar te dezer plaats wordt niets bepaald omtrent Nieuwe Getimmertens; laat ons. zien, wat in dezen rechtens zy. Reeds in de vorige XVIIde eeuw is betwist geworden, of aan nieuwe gebouwen vrydom van Verponding behoore gegeven te worden, en voor :hos vele jaren ? de ' ■ ; • • ■ ■ ■ Sm* ( 12) Groot Placaatb. T. D bl. 15\6. Os) Refol van Holl. 15. Septemb. 1627. (14) Aldaar 17. Septemb. 1603. en Re fol. van Getommttteerde Raaden, 1. Julii 1605.  over de BELASTING. 295 Steden waren onder eikanderen oneens , voornamelyk met de Stad Amfterdam, welke eindelyk in 't jaar 1623. dit verfchil aan den Prins van Orange ter beflisling heeft overgegeven, tot wiens tiitfpraak de Staaten ter zelvder tyd by Compromis zich verbonden, op die voorwaarde, dat de overige lieden denzelvden vrydom omtrent nieuwe gebouwen zouden genieten, als die van Amfterdam. En toen heeft Prins maurits in't zelvde jaar deze uitfpraak gedaan, dat nieuwe gebouwen te dezer tyd reeds getimmerd of die naderhand te Amfterdam getimmerd zouden worden, 14 jaren lang vollen vrydom zouden genieten, te reekenen van dien tyd-af, dat zy bewoond waren , of begonnen bewoond te worden, en dat die zelvde vrydom aan de andere Steden van Holland en West-Friesland mede zoude worden toegedaan ; welke beflisfing de Staaten drie jaren daarna, in 't jaar 1626. bevestigd hebben ( 15 ); op dat echter daar van geen misbruik gemaakt mogte worden, is by verfcheidene Placaaten voor- » ziening gedaan, dat de Steden verplicht zouden 'zyn zeer naauwkeurige lyften van de nieuwe gebouwen aan Heeren Gecommitteerde Raaden over te zenden (16); en by een algemeen Placaat van 22. April 1751. en 8. Maart 1754. hebben de Staaten bevolen, dat zoo wel de Steden als de Dorpen jaarlyks van de nieuwe gebouwen aanteekening houden , °die by eede waerdeeren, en de lvst der zeiver voor den aanvang van de maand J April (15) Refol. van Holl. 27. Novemb. 1623. en 23. Dacemb. desz. jaars. t \6\ Refol. van Holl. 16. Decemb. 162.6. T 4  s.96 VERHANDELING April moeten overzenden ( 17 ). Maar nu is devraag,; of deze vergunning van vrydom zich ook behoove uit te ftrekken tot alle gebouwen, zoo in de fteden als ten platten lande getimmerd, en nog te timmeren, dan' of die vrydom alleen op die .gebouwen , die in de fteden gefticht worden, betreklyk zy ? van het eerfte gevoelen waren voor^ heen de Schouten en Gerechten der dorpen, en dus gaven zy .ook op de dorpen dien zelvden vrydom ; -maar zoo ik: meen , zonder grond : want het .tegendeel: wordt met klaare woorden geleerd in de. aeüisfing van den Prins van Orange, van 24. November 1023., als mede in het Placaat der Staaten, van 27. September 1653., waarzyuitdrukiyk vastflellen, dat de veertienjaarige vrydom alleen .plaats fal hebben over de Huif en in de Stee' den , en niet' ten platten Lande ; en op dezen grond is ooka&eE Collegie van Gecommitteerde Raaden bewogdn .geworden , om by een nieuw Placaat van 28. Februari 1732. dit misbruik te keer te gaanen uitdruklyk te verbieden deze vergunning daartoe uit te ftrekken (18). \ Zelvde fchier., wat wy van nieuwe gebouwen zeiden, heeft ook■ plaats omtrent landeryen, die nog niet op de Quohicren gebragt zyn , dat is, om my van ,de woorden van 't Placaat te bedienen , alle Landen feedert de laatst gedaane opgeeving afgezandt> gelyk ook alle de Gorfingen , Grien? ( 17) Zie Refol. van Holt. al. Jannar. 1637. 21. Januar, 1639. -\- Ju'ij i^39- 23. Februar. 1732. enz. (\%) Zoo er in het jaar geene nieuwe gebouwen gefticht'zyn, wo'rden-Schoutai en gerechten gelast zulks aan 't zelvde Collegie by eenen Brief te berichten. Groot Placaatb. VI. D. bl. 1131,  over de BELASTING. 297 Grient'ens, en Aanwasfen in haar diftricl,meede feedert de laatfte opgeeving aangewonnen en waar van vrugten getrokken worden; want .alle deze moeten de Schouten en Gerechten der Ubrpen op lyften ftellen, naar den 8ften penning der huur of inkomften begrooten, en jaarlyks ter kennisfevan Heeren Gecommitteerde Raaden brengen , ten einde de quote zoo der gewoone als der buitengewoone Verponding, waar op de dorpen gefteld zyn, verhoogd, en dus de fchade, die 't Gemeenebest anders lyden zoude, voorgekomen werde. En in gevalle de Schouten en Gerechten anders kwamen te doen, beveelt het Placaat hen by arrest daar toe te verbinden; en zyn zy verplicht, als er zulke landen , gelyk wy zoo even opnoemden, niet zyn, zulks by eenen brief aan gemelde Collegie bekend te maaken (19). Met recht kan men vragen, of de Openbare Gebouwen, die tot de Algemeene Staaten be? hooren, mede de Verponding moeten opbrengen. Ik vinde niet, dat voor het jaar 1.6.58. daar omtrent eenige voorziening gedaan is, m?ar in dat zelvde jaar is befloten, dat ook deze in 't vervolg aan die belasting onderworpen zouden zyn; En wanneer de Admiraliteit van Rotterdam een Tuighuis of Arfenaal. te Hellevoetfluis gefticht, en den 19. Maart 1658. de Staaten van Holland verzocht had , te willen toeftaan, dat het zelve van de Hollandfche belastingen vry. zyn en in vervolg blyven mogte, zoo hebben dezelvde Staaten den i. April 1658. het tegendeel belloten (20); en ' by (19) Refol. van Holl. 28. Februari 1732. In V Groot Placaatb. VI. D. bl. 1130. (20) Plac. van 28. Febr. 1732. Groot Placaatb. VI. T 5 ' &  3c6 VERHANDELING quotfn, nu de oorlog een einde had, behoorden verhoogd te worden; eindelyk, omdat wegens de onzekerheid van den koophandel, die dantoedan afneemt, het zeer bezwaarlyk was in ditftuk eene juifte evenredigheid te kunnen treffen (30). Echter deden eindelyk de zes groote fteden den Graaf een' voorflag. 1. dat de invordering van den tienden penning zou ophouden. 2. dat de begrooting niet hooger loopen zou dan tot 40000. Schilden. 3. dat de fteden hare lyften van ontvang en uitgave der vier laatst verloopene jaren onder eede zouden overgeven. 4. dat men by het begrooten der byzondere plaatzen acht zou flaan op de inkomften, en bezwaaren, voornamelyk de accynfen in de fteden. 5. dat de Heer van Beveren als Stadhouder van Holland, en uit alle de groote fteden één lid by de Commisfarisfen van den Vorst gevoegd zouden worden; maar karel alle deze voordellen niet goedkeurende, en er nog meer andere moeilykheden ontftaande, is eindelyk, nadat men tot het jaar 1550. over die zaak had geraadpleegd, dezelve in den vorigen ftaat gebleven (31). Nochtans fchynen federd dien tyd dié oude quoten, waar op de fteden voorheen gefield waren, in onbruik te zyn geraakt, en een voornaam gedeelte der belastingen is uit den tienden, twaalfden, vyftigften of honderften penning, op de vaste goederen gelegd, ingevorderd géworden, zoo als blykt uit de aan- mer- (30) Regifl. van adr. van der goes , 23. Mai. 8. 13. 24. 25. Oftob. 6. 8. Novemb. 1544. 16. 17. 26. April 1559- T .. (31 ) Regifl. van adr. van der gof.s, 27. Junii. 4. Julii 1550. Wagenaak, V. D. bl. 352. 353.  ovEft de BELASTING. $o? merfcingen in 't flor van 't vorige Hoofddeel over den oorfprong van onze Verponding, waartoe ik den lezer wyze , om herhaling te myden. Alleen zy my vergund hier bytevoegen, dat dezelvde Commisfarisfen, die in 't jaar 1582. de nieuwe Verponding regelden, ook verklaarden, dat nat jaar 1540. fomtyds de tiende, de twaalfde, ja ook de derde penning der Inkomften gevorderd is (32); en dat het uit de Refolutien van Hol» land duidelyk blykt, dat onze Verponding in 't jaar 158 r. m plaats der te voren opgebragte bon» derdfte , en vyftigfte penningen, opgelegd is geworden f 33 ). Daar ik voords de verfcheidenê begrootingen federd 't jaar 1552. tot 1575., op "t einde van 't voorgaande Hoofddeel kortlyk heb opgegeven; zoo gaa ik nu tot die tyden over % wanneer de Staaten van Holland met den Prins van Orange de beftiering van 't Gemeenebest alleen aanvaardden; en zal nu aanwyzen > wat ef toen ten opzicht onzer Verponding voorgevallen en bepaald zy, tot op de bekende vernieuwing van 't jaar 1632. die ik een weinig uitvoeriger zal moeten behandelen. De Verponding van 't jaar 1581. is niet op dezelvde wyze in de dorpen als in de fteden ingevorderd; in de fteden werd zy, even als te voren de honderdfte penning,opgebragt, maar in de dorpen, deels zoo als"vroeger de Schildgelden, deels als de honderdfte penning (34)-' voords werd er bepaald, wat fomme onder dezen naam van belasting gevorderd werd^ moetende die fomme in drie reizen betaald worden f32) Refol, van Holl. 28. Februar. 1583* (33) Aldaar 12. Oftob. 1581. (34) Aldaar 34. Auguft. 6. 8. Septemb. i6). Doch in dat zelvde Placaat wordt er bygevoegd, dat, indien er na dien tyd zulke gebouwen gefticht worden, zy niet vry zullen zyn dan by byzondere vergunning der Staaten, en dewyl het getal der huizen, tot Godvruchtige gebruiken gefchikt, dagelyks toenam, hebben de Staaten in 't volgende jaar bepaald, dat in 't toekomende geen vrydom meer gegeven zou worden aan (85) Refol. van Holl. 16. Decemb. 1626. 2. Auguft. 1627. p. Novemb. 1634. 19. Januar. 1639. 19. Junii, 22. Febmar. 1659. Refol. van Confider. ten tyde van de Wttt. bl. 484. (86) Groot Placaatb. VI. D. bl. 1134. Refol. van Hol. 15. Januar. 1737.  over de BELASTING. 333 aan zoodanige gebouwen, die op kosten van byzondere Ijeden gefticht mogten worden; oorlovende nochtans om vrydom te mogen verzoeken voor die gebouwen, welke van Collegien, of tot gebruik der fteden en andere plaatzen naderhand gefticht zouden worden. Dit alles raakt de Kerken, en Godsdienftige gebouwen der Gereformeerden , en der overige Proteftanten; want deze Jaatften genieten in dit geval dezelvde voorrechten als de Gereformeerden; en wie door Proteftanten verftaan worden, leert dat zelvde Placaat , waar van ik zoo even fprak, namelyk de Lutheranen, Remonftranten en Mennoniten (87). In opzicht der Roomsch - Katholyken is 't geheel anders gelegen ; hunne Kerken, Godvruchtige geftichten, en overige goederen van dien aart zyn aan de Verponding onderhevig, ja ook bovendien moeten zy voor die huizen , waar ih zy hunnen godsdienst verrichten, binnen honderd jaren, driemaal de belasting van Collateraal opbrengen ; 't welk niet alleen plaats heeft in de fteden, maar ook op 't platte land; waarom de Magiftraten der fteden en dorpen verplicht zyn aan Gecommitteerde Raaden de lyften over te zenden, uit welke gezien kan worden, welke gebouwen overal tot dit gebruik dienen (88). ( 87 ) Groot Placaatb. aangeh. pl. (88) Aldaar. VI. D. bl. 1039. Wagen aar, XIX. D. bl. 229. 230. Wat de Joden betreft, ook die hebben fomtyds vrydom verzogt, én niet vergeefs; want er zyn voorbeelden van vrydom aan hun vergund voor huizen, die zy tot Synagogen gebruiken, te Amfterdam en te Rotterdam. Zie dezelve in V Groot Placaatb. VII. D. bl. 775. 776. 777. $• I".  S34 VERHANDELING §• HL Over den Vrydom van de goederen der Edelen. Dat de Edelen federd den tyd, dat de Franken deze gewesten bekwamen, van alle belastingen vry, en behalven ter verdediging van 't land tot niets verplicht waren , hebben wy in 't eerfte Hoofddeel reeds gezegd, en verfcheidene Schryvers hebben dit buiten allen twyfel gefteld; maar by aanvolg van tyd, dewyl die vrydom velen hard viel, zyn hunne privilegiën uit verfcheiderlei oorzaken beperkt en verminderd geworden , zoo dat karel V. den 6. Julii 1515. wanneer hy den Hollanderen de nieuwe belasting der landeryen opleide, eindelyk bevel gaf: dat de Eedele Mannen zouden betaalen van de Landen, die zy niet te leen houden, maar van Landen die zy te leen houden daar of zullen zy vry wee [en, mits den dienst die zy daar affcbuldig zyn, ende van eigen Landen, dat zy huur en, of bruiken, zullen zy meede gelden en betaalen nae heur bedryf. en den 8. September 1518. die Eedelen van den-Lande leevende, ende hen gedraagende als Eedele Mannen zullen vry zyn van heure Landen, die zy van ons te leen houden en zelfs gebruiken (89). Dus js allengs hunne vrydom geheel verdwenen; want men vindt, dat de Steden in 't jaar 1544. den 5. Maart op die voorwaarde hunne toeftemming gaven , dat daarin moesten dragen: Vryen, Geeftelyken en Waereldlyken, Eedelen en Oneedelen, en die in de Schildtaaien niet gewoonlyk zyn te contribuee- ren (89) Groot Placaatb. II. D. bl. 3047. en 2051.  over de BELASTING. 335 ren (90), en dat in 't zelvde jaar de ftadLeiden een voorftel deed over de wyze, om de 150000 gl. op te brengen, halfop de Mor gentalen over vryen en onvryen (91), en dat de Edelen bewilligden in ƒ 150000. off 160000. op deSchildtaale der vryen en onvryen, half op de waerde van de Landen by de 10penn. over Eedele, Geeftelyke en Waereldlyke (92). Jaa ook in'tjaar 1553, befchouwden zich de Edelen zelve als aan de belastingen onderworpen , gelyk uit de volgende woorden blykbaar is: de Eedelen confenteeren in de petitie van 200000., te vinden op den 10 penn. van alle onroerende goederen, ah Huyzen, Landen, Tienden, Duynen, Molen, Fisfcheryen en alle diergelyke, daar op de tiende penningen ghe- gadert zyn geweest in den jare 1543.' ■ van welke 10 penn. zullen alleen exempt blyven Huyzen Arme luyden toekomende waardig weezende in huur een pond groot 's Jaars, insge- lyks de order van de Mendicanten, en alle anderen die vrydom genoten hebben in den Jaare 1544. • Zullen ook vry weezen, Stadbuyzen, Waegen Hallen, Vondelingshuyzen , enz. C93). Hier vindt men niets van den vrydom der Edelen • er worden opgenoemd, wie vry moeten zyn, maar onder deze worden de Edelen niet gemeld • ja zelfs zy zeggen, dat vry behooren te zyn, die m den jaare 1544. vrydom genoten hadden. Maar nu blykt uit het te voren gezegde, dat de Edelen toen ter tyd ook betaald hebben. Eindelyk heeft C90) Regijl. van adr. v. d. goes, bl. o. (91) Aldaar, bl. 18. (92) Aldaar, bl. 19. verg. 18-22. Tanuar. (93) Aldaar. 6. RJaart. 1553. bl. 5,  336 VERHANDELING heefc Keizer karel V. alle de privilegiën van vrydom der Edelen als met eenen flag vernietigd, met deze zeer aanmerklyke woorden, generalyk gederogeerd hebbende alle Privilegiën weezende contrarie de defenfie en befchermenisfe van den Lande, dat dezelve niet en moogen fubfifteeren , ende van waerde weezen, door dien dat zyne Majefteit die niet en heeft moogen geeven zonder wille , weeten en confent van de Staaten, als daar by heur benomen wefende een party van haar defenfie (94) (*). En niet alleen hebben zy van ge- (94) Aldaar. 2. Novemb. 1553. bl. 48. verg. 15. Oaob. 1554. bl. 39. (_*') [Men vergelyke hierby de aanmerkinge, boven bl. 178. en 179. waarmen vindt, dat deze Derogatie door de Staaten zelve verlangd was, en wel, op zulke wyze, datzy den Keizer verzochten, zulks te doen, uit kracht zyner Oppermacht , als Graaf en Souverein , uit zyne zekere IVetenheid en motuproprio, of uit eigen beweging i zie ookbl. 346. gevende ongetwyfeld daarmede te kennen, dat zy liefst wilden, dat de Keizer dit dede door en uit zich zeiven, zonder door de Staaten daartoe aangezocht te zyn. Zelfs verzochten zy, en verkregen ter zelfder tyd een zoo genoemd Octroy van Derogatie , volgens 't Verhaal van van der goes, Regijl. III. D.bl.456. Eodemheeft deMajcfteytons geaccordeert Oftroy van Derogatie tegens alle die gene, die exemptie praetenderen op het Confent van /"30000a. guld. En dit gefchiedde uit hoofde, dat de Graaf van Egmond met enkele andere Edelen dien Vrydom bleven volhouden, en wien de Keizer ook afzonderlyk Privilegie gaf, ora dien Vrydom voor zich te behouden: waar tegen de Staaten zich ftelden, en hen party formeel wilden maaken, om met den Procureur Generaal in Judicia gevoegd, hem dien Vrydom te betwisten bl. 457. En 't is by die gelegenheid, dat men vindt opgeworpen , (gelyk een aandachtiger inzicht van den zamenhang aanduidt.) dat zyn Majefteit zonder der Staaten Confent dien Vrydom niet konde geven. Waarvan het tegendeel anders zeker genoeg, en reeds op-  oveE de BELASTING. 33/ gekochte, gehuurde , of op andere wyze verkregen Janden, de belastingen betaald, maar onder karel V. waren reeds hunne leenen aan belastingen onderworpen; zoo als uit de Registers van Holland op het jaar 1566. overvloedig blykt, uit welke dit volgende getrokken is , (de woorden zyn zeer nadruklyk) : de Staaten verftaan hebbende, dat de voorfz. Heere Prince in meening zoude zyn, te ontbieden alle Leenmannen van den Lande van Holland, en haar luyde te doen vernieuwen den Eed die elk refpe&ivelyk uit zaaken van haar leen hadde gedaan, met belofte van te dienen op en jegens een ygelyk, en daar 't zelve haar luyde geboden of geordonneert zoude worden, en verder als de Mesfive van de Hertoginne Regent 't zelve breeder inhoud, en verf aande dat de voorfz. Ampliatie van den oude en gewoonlyke eed zoude tendeeren , tot befwaarnisfen van opgemerkt is door den Heer s. van slingeland, Staath. Gefchr. I. D. bl. 16. en volg. die dit zelfs een glimp noemde, die men daar aan gaf. De Heer vanslingel. zal ook wel gelezen hebben, hoe nog in Iaater tyd de Staaten, om 't misbruik van de nieuwe Frydommen voor te komen , aan Koning philips in 't jaar 1556". by van der goes, IV. D. bl. 452. verzochten, dat zyne Majefteyt memand van de andere Exempten eenige gratie ral accorderen fonder de Staten NB. by train van Juftitie daer op gehoort te wefen. Doch waarop die zelfde Staaten deze aanmerklyke woorden, die alles afdoen, volgen laten: dan mgevalle fyne Majefteyt bet felve niet en foude willen accorderen, dan dat 7 fehe by fyne Ma. jefteyt met gefchieden en fal, fonder de Staten by fyne Majefteyt daer op gehoort te wefen, foo fyne Maje/lèyt, de Staten daerop gehoort hebbende, als dan noch doen mach dat fyne Majefteyt gelieft , ende mitsdien syne handt daer door niet gesloten en werdt 1 Y "J  S38 VERHANDELING van de voorfz. Leenen, die van andere natuur in de voorfz. Landen zyn dan elders, in alles geredigeert zynde tot allodiael en eigen goed, dragende alle Lasten, en contribueer ende in alle ordinarifche en extraordinarifche onmeflagen fonder eenige exemtie te genieten ( 95 ). Na dezen tyd zyn de Edelen bajchouwd als aan de betaaling onderhevig, en hebben niet langer beweerd vry te zyn In gevolge daar van werden in 't jaar 1583. de Steden gelast naauwkeurig op te teekenen alle de vaste goederen, en bezittingen, den Edelen en Ridderen toebehoo* rende, midsgaders alle de rechten, welke zy op die goederen hadden , ten einde ze in de opfchryving mede te begrypen (96); dus ook by de vernieuwing der Verponding gemaakt in'tjaar 1627. werd den Commisfarisfen last gegeven,dat zy de Ridder - Hof fteeden naar den vyfden penning moesten begrooten (9?)» en 'r 's eene De" kende zaak, dat hedendaags alle de Edelen even gelyk de overige burgers tot alle lasten, en by* zonder tot de Verpondinge, mede opbrengen. Wat aanbelangt de Princen van ürange; het gebruik brengt mede, dat zy van hunne landeryen en domanieele goederen de Verpondingen betaalen, zoo als zulks verfcheidene Staatsbefluiten, in de onderftaande aanteekening opgegeven , bevestigen (98); maar dat zy ten opzicht van hun- (95) Regifl. van van den e n d e , of Refol. van Hol' land 27. lanuar. 1566. (96) Refol. van Holl. 2?. Mai 1583. (97) Aldaar. 2. Auguft. 1627. Art. 29. (98) Aldaar. 5. Maart 1583. 5. Maart, 9. Oétob, 1588.  over de BELASTING. 339 hunne Huizen en Lusthoven vrydom genieten (99); nochtans ziet deze vrydom wel voornamelyk op zulke goederen, welke reeds door willem I. bezeten werden; want die, welke Hooggemelde Vorften naderhand aangekocht hebben, genieten dit voorrecht in geenen deele, maar zyn zoo wel als de goederen van byzondere perfoonen de Verponding onderhevig. f. IV. Over den vrydom van Buitenlandfche Afgezanten. Men vraagt, of naar 't gemeene Volksrecht aan vreemde Afgezanten geen vrydom van Verponding toekome? dit ftuk kon twyfelachtig fchyren, omdat Gezanten geene onderdanen zyn van die Volkeren, tot welke zy afgezonden worden, ja dat ook deze over hen geen Rechtsgebied hebben ; doch zoo men de zaak recht overweegt, zou ik denken, dat hun deze vrydom behoore ontzegd te worden. De reden is niet ver te zoeken. Alle vaste goederen, zoo in de fteden als öp t platte land, zyn by ons met belastingen bezwaard; als zy verkogt worden, verkoopt men ze met de lasten, die er op ftaan; en 't is niet in de macht van den verkooper, dezelve zoo teverkoopen, dat het Gemeene Land zyn recht verJieze ; derhalven hy die ze koopt, erkent altyd itilzwygende de verplichting om de belastingen te betaalen, en deswegens verkrygt ook geen Afgezant (99) Refol. van Gecbmmitt. Raaden. 07. Maart i_). Op deze redenen andwoordde de Gezant alleen , dat hy zich hield aan zyn vorige gezegden ( 8 ). In dezen ftaat is de zaak tot op heden gebleven. De Afgezanten van Frankryk betaalen niet; de Staaten befchouwen hen als verplicht tot betaaling, en maaken die zaak's jaarlyks Commisfonaal aan Gecommitteerde Raaden. We.gens andere goederen, die Gezanten bezitten, als Bmtenplaatzen, Heerlykheden enz. wordt, zoo verre my bekendis, de betaaling nooit geweigerd; ja ik vinde, dat de Afgezant van Polen de Verponding der huizinge, die hy bewoonde, tot het jaar 1761. betaald heeft (9). §■ V. Over den vrydom der Munters en Munthuizen, Onder de uitfteekende voorrechten, met welke de Graaven van Holland de Munters begiftigden , was ook te reekenen de vrydom van Verpondingen , hun reeds in de XlVde eeuw vergund ,• want dus luiden de woorden van den Brief van albert van beieren 4. Maart I367. Voert foe willen wi dat zi bliven vry ende quite overal binnen onfen Lande van Hollant, van Zselant, ende van Vrieflant zi ende haer goed van aU C7) Refol. van Holl. 15 Sept. 1758, (8) Aldaar. 16. Jan. 1759. (0) Aldaar. 30. th-c. 176a.  over de BELASTING. 345 alle zettinghe, ende van allen beien (10); de zin van welke woorden deze is, dat zy voor het toekomende van alle belastingen, zoo gewoone als buitengewoone, zoo wel reëele alsperfoneele, geheel en al vry zouden zyn. Dat men dit Privilegie zoo ruim moet uitleggen, blykt daar uit, (om andere bewysredenen voorby te gaan) dat in den Brief zeiven geene belastingen uitgezonderd, maar in tegendeel alle daar onder begrepen -worden : want de Vorst zegt, van alle zettinghe ende van allen beden ( 11), waarom het my als zeker voorkomt, dat de Munters ook vrydom •van de Verponding verkregen hebben; want hoewel die toen ter.tyd niet op dezelvde wyze werd ingevorderd, is het echter volkomen zeker, dat reeds in die eeuw eenige belastingen van de landeryen en huizen zyn opgebragt, van welke de Munters verklaard worden vry te zyn , daar niet alleen hunne perfoonen, maar ook hunne goederen vry worden verklaard. Voeg er by, dat het privilegie voor altoos wordt gegeven, zoo als blykt uit de volgende woorden, voert foe willen wi dat zi Urnen vry ende quite, en het derhalven moet uitgeftrekt worden tot alle lasten en fchattingen die naderhand, onder welken naam 't ook zy opgelegd mogten worden, en niet alleen bepaald tot zulke , welke toen ter tyd opgebragt werden. Maar Cio) Deze Brief is te vinden by den Heer van de wall bl. 280. en volg. ^Sll^°V^ fe uitleSging van die woorden kan men meer vinden by den Heer van de wa ll, bl. m.aaim. i. alsook by den Heer a. h. van der mey, van der li n ben in eene fraaie en nuttige Verhandeling de Privilegas Monetariorum Hollandia. Anno 1765. Lvgd. Bat. feit Hl. pag. 58. en volg. ' Y 5  34*5 VERHANDELING Maar men zou kunnen vragen, of dit privilegie onder de volgende Graaven altyd van kracht geweest zy? Ik andwoorde, zoo fchynt het, nadien zy allen het zelve uitdruklyk hebben bevestigd: nochtans is er reden om te twyfelen, of het ten tyde van karel V. en philips III. met de daad van kracht geweest zy. Die reden van twyfeling is daar in gelegen, dat, alfchoon karel en philips zoo wel als hunne Voorzaten, de privilegiën der Munters bevestigd hebben , het echter fchynt, dat in die tyden alle vrydom ganfchelyk is opgeheven geweest: [zie bl. 178. volg.] toen ook hielden de Edelen , en de Kerkelyken , en ook anderen op eenigen vrydom te genieten (12) , en karel V. in 't jaar 1553. allen vrydom opheffende, voegde er [gelyk wy boven zagen , en in de aanteekening nader verklaarden ] deze reden by , generalyk gederogeert hebbende alle privilegiën weezende contrarie de defenfie en bejchermenisfe van den Lande, dat dezelve niet en moogen fubfifteeren , ende van waerde weezen, door dien dat zyne Majefteit die niet en heeft moogen geeven zonder wille, weeten, en confent van de Staaten, als daar by heur benomen wordende een party van haar defenfie (13). Weshalven ook de Staaten in 't jaar 1554. in de bede van 200000 gl. bewilligden, onder die voorwaarde, niemand exempt, en dat niet tegenftaande eenige privilegie, exemtie, ofte vryheeden, die zy ofte eenige van heur lieden ter contrarie hebben, of alle geer en mo- (12) Verg- den Heer heeneman, Verhandeling over de Graaflyke Beden. Hoofdd. IV. §. 18-23. (13) Adr. v. d. goes, op't jaar 1554. bl.48.verg. 15. Öctob. deszelvden jaars bl. 39.  over de BELASTING. 347 mogen, hoe die ook geclaufuleert moge zyn, en dat overmits de noodzaaklykheid van deeze teegenswoordige Oorlog, en dat de vóorfchr. beede geconfenteerd werd ter defenfie van 't Land, zyn Majefidt believe wille, alle het zelve uit zynezeekere IVeetenfchap en motu proprio te derogeeren (14). Of derhalven in de beroerde tyden, de vrydom der Munters met de daad hebbe opgehouden, dan of zy dien ftilzwygende genoten hebben, durf ik niet beflisfen; maar dit is ondertusfehen zeker,- dat alle hunne voorrechten, door de Staaten en den Prins van Orange van nieuws bevestigd zyn, zoo als blykt uit den Brief van 3. Oef ober 1575. (15); maar wanneer de Munters in 't jaar 1583. van de Staaten nadere verklaring van 't privilegie verzogten, en beweerden, dat het zelve niet alleen tot de accyfen, maar ook tot de verpondingen betreklyk was (16), verklaarden de Staaten 't volgende jaar, dat de Munters even gelyk de overige burgers de oorlogslasten moesten dragen, zoo ze niet by exfecutie en op verlies van alle privilegiën ter betaaling wilden genoodzaakt worden (17); en als de Mun* ters in dat zelvde jaar by Verzoekfchrift zich beklaagden, dat zy door dit andwoord ten hoogften bezwaard waren, hebben de Staaten nogmaal goedgevonden en gelast, dat zy,byprovifie, verplicht waren om alle lasten en fchattingen mede op te brengen, wordende hun echter de vryheid (14) Adr. v. d. goes, op 't ja»r 1554. bl. 2. verg, «P l jaar 1553. bl. 5. (15) By den Heer van de wall. bl. 1386. ( Aldaar, bl. 1443. (17) Aldaar, bl. ï453.  34« VERHANDELING heid gelaten, hun recht, dat zy voorgaven hun toe te behooren, in rechten te vervolgen (18 ). De Munters dan , als niet machtig toen langer wederftand te doen , betaalden , maar deden plechtige tegenbetuiging, dat, fchoon zy betaalden, zy echter van hunne privilegiën op geenerlei wyze afzagen , maar integendeel op dezelve bleven aandringen, zoo dat deze betaaling in vervolg van tyd nimmer ten nadeele van den vrydom, dien zy van de oudiïe tyden af genoten hadden, zou mogen ftrekken (19). Die zaak is tot op heden toe in dezen ftaat gebleven; de Munters betaalen de verpondingen, . en hebben na 't jaar 1584. (ten minften zoo veel ik weet) daar over geen verfchil meer gemaakt. Voor 't overige zy my vergund dit nog aan te merken, dat zy, naar myn oordeel, toen ter tyd zeer onbillyk op vrydom aandrongen; want ieder weet, dat alle privilegiën in geval van den uiterften nood uitzondering lyden, en wie kan ontkennen, dat dit toen het geval was, daar men eenen geduchten oorlog tegen den machtigen Koning van Spanje voerde ? Weshalven het niet billyk was in eenen zoo hagchelyken toeftand van zaken zich aan de gemeene lasten te willen onttrekken; waarom ook de Staaten hun met het hoogfte recht den vrydom weigerden; hadden zy gunftiger tyden afgewacht (by voorb. na den Munfterfchen vrede), en dan op grond der privilegiën vrydom verzogt, zouden de Staaten mogelyk met dat zelv- (18) 't Request der Munters is te vinden by van de wall, bl. 1455. en 't Andwoord der Staaten. bl. 1457. (19) Aldaar, aangeh. bl. en volg. verg. 1459. 1460. en 14Ö1.  over de BELASTING. 35* volg, in opzichte van afgebrande huizen, tot vrydom zouden advifeeren (24); doch deze bepaaling ziet naar myn oordeel alleen op zulke huizen, die weder opgebouwd worden; 't welk daar uit blykt, dat er omtrent huizen, die niet herbouwd, of die vrywillig weg geruimd worden , een Placaat van het tegendeel voor handen is ; hebbende de Staaten toegeftaan , dat zoo t'eeniger tyd een huis door 't vuur verteerd, en geen ander in des zelfs plaats opgebouwd werd, als mede zoo een huis werd weg geruimd, en de ledige plaats niet dienen moest ter verbetering der Steden, of van tuinen of andere plaatzen, dat het, zeg ik, in zulke gevallen zou vryftaan, in 't volgende jaar na de afbranding of afbreking, zulke huizen voor altoos van den last der verponding te ontheffen, en op de gemeene lysten door te haaien, zoo echter dat de Magiftraten zoo wel in de Steden als op de Dorpen verplicht worden zulks aan 't Collegie van Gecommitteerde Raaden te berichten, als ook dat zy te gelyk van de nieuwe en herbouwde huizen aanteekening moeten houden (25). Met afbranding wordt gelyk gefteld eene ongelukkige Verwoesting, die insgelyks voor eene rechtmatige reden om vrydom te vergunnen gehouden wordt, waar van ons de Heer wagenaar , Schryver der Vaderl. Hiftorie, een aanmèrklyk voorbeeld opgeeft (26): want wanneer het (24) Refol. van Holl. 5. Mai 1708. Somtyds echter wordt de brand nog' gereekend onder de redenen om vrydom te verzoeken, en toe te ftaan. Zie een voorbeeld in t Groot Placaatb. VI. D. bl. 1095. (25) Refol. van Holl. 26" Oftob. 1741. (aö) Vaderl. Hifi. XII. D. bl. 434. 435.  352 VERHANDELING het Kruidmagazyn, naby Delft, door toeval ge* fprongen zynde, zeer aanmerklyke fchade aan byna de ganfche ftad had toegebragt, gaven de Staaten vrydom van verpondingen voor vier jaren aan alle de huizen, en voor 14 jaren aan zulke, die geheel verwoest waren, en van nieuws herbouwd moesten worden; dus ook als de Molen in het dorp SPYKden r. September 1717. door zwaaren ftorm was omvergeworpen, is de verponding op de helft verminderd, om hem te gereeder te herbouwen ( 27). ■ Eene andere reden van vrydom, is de Overftrooming, eene ramp, die meer dan anderen in Holland plaats heeft; want daar onze Provincie overal met vele wateren omringd is, die niet dan met zeer groote kosten, en moeiten door dyken bedwongen kunnen worden , zoo gebeurt het byna jaarlyks, dat de vloeden door 't geweld der winden de dyken doorbreken, en een deel der landeryen onder water zetten; weshalven ook in 't even gemelde privilegie van Hertog maximiliaan , de watervloeden als eene rechtmatige reden om geene beden te betaalen worden aangemerkt (28). Dus gaven ook Gecommitteerde Raaden een uitfteekend bewys van billykheid , wanneer zy in 't jaar 1595. verboden verpondingen van die landeryen te heffen, welke onder water lagen ( 29 ). Wel is waar, dat den Commisfarisfen, die in 't jaar 1627. de verpondinglyften moeften verbeteren , last werd gegeven, alle de landeryen , ook de ondergevloeide niet uit- (27) Groot Placaatb. VI. D. bl. 1093. 1094. (28) Aldaar, tl. D. bl. 670. (29) Refol. van Gecomm. Raaden 3. April 1595.  over be BELASTING. 353 Uitgezonderd, te begrooten, maar dit gefchiedde niet met oogmerk, om dezelve aan de betaaling te onderwerpen; want aanftorids wordt er bygevoegd, dat de Staaten zich de macht behielden, dezelve daar van uit te zonderen (30); en boyendien , omdat het niet aan Gecommitteerde Raaden ftaat iemand vrydom tègeven, zelfs niet, al ware de reden hoogst betaamlyk (31). Hedendaags wordt wegens eene zwaare overftrooming altoos vrydom van verpondingen vergund, zoo nochtans, dat die fomtyds voor eënen langeren, fomtyds voor eenen korteren tyd worde uitgeftrekt, naar evenredigheid der geledene fchade, 't gene met honderden voorbeelden zou kunnen bewezen worden (32). Maar hier uit öntftaat de vraag, of iemand zich zeiven van de belastingen kan vrymaaken, door dé goederen te laten varen, en die aan 't gemeene Land af te ftaan, wanneer dezelve zoo verflegt zyn, dat hy die liever wille verlaten dan verbeteren, of wanneer de lasten zoo verhoogd worden , dat de jaarlykfche inkomften niet toereikende Zyn om die te voldoen, ja dat de waerde der goederen zelve daar toe niet genoegzaam zy ? Om hier öp behoorlyk te andwoorden, zal ik eerst opgeven, wat de Romeinfche wetten dezen aangaande bepaalen , vervolgens wat de Placaaten van onze Staa' (30) Re/b'. van Holl. 2. Auguft. 1627.'Art. 6f. waar' Uien leest: omdat de remhjïen daar over gerefolveert zyn aan de Staaten. Doch voor gerefolvecrt moet buiten twyfel gefteld worden gereferveert. (31) Verg. bynkershoek i Qu«eft. Jar. Publ.Llh Cap. 22. pag. 355. ( 32 ) Zie onder andere Groot Placaatb. VI. D. bi. JoaS» tot I<33. 2  554 VERHANDELING Staaten daar omtrent beveelen. Betreffende het eerlte. Uit de regelmate van 't Romeinfche Recht blykt h'gtlyk, dat het niet geoorloofd was de landeryen voor de lasten te verlaten, (i.34. ff. ad municip. en L. 64. ff. de ufufr.') op de eerlte wet teekent b auto lus aan, dat een onderzaat van de lasten niet ontheven wordt, al wil hy van die landeryen afftaan, uit welker hoofde hy gehouden is dezelve te betaalen; 't welk ook van baldus op de laatfte Wet volkomen bevestigd wordt, waar hy zegt: indien een landbouwer eene heffing zy opgelegd, in opzicht van eenig woonhuis, en die heffingen zoozeer verhoogd zyn, dat ze de waerde van dat huis te boven gaan, zoo zal hy echter van die heffing niet bevryd worden , alfchoon hy van dat huisafftand deed, omdat deze last niet enkel reëel, maar van wegen de zaak aan den perfoon gehecht is: weshalven hoewel wegens dien afftand de zaak ontbreekt, nochtans de perfoon niet ontbreekt, die uit zich zeiven hoofdzaaklyk verbonden blyft (33): ook kan men niet zeggen, dat zulks onrechtmatig of onbillyk is ■ want indien het eenen ieder zoo maar vry ftond, wanneer hy zulks goedvond, van zyne landeryen afftand te doen, dan zou dit al dikwyls gefchieden, niet zonder groot nadeel van het gemeene Land, namelyk, zoo wanneer de landeryen geheel onvruchtbaar, of door fchuld der bebouweren zoo uitgemergeld en verflegt waren, dat ze byna geene vruchten gaven, óf zoo ze dooroverftrooming zoo waren ondergevloeid, dat ze niet dan met groote kosten , en die de waer- f33) Voeg er by perez.WL. X. T. 17. Cod. de India. num. 27.  over de BELASTING. 355 waerde der landeryen zouden te boven gaan , tot den vorigen ftaat konden herfteld worden: want in zulke gevallen zouden de landen afgeftaan, en 't gemeene Land van zyn recht beroofd worden; waarom er in Holland wyslyk voorziening gedaan is, dat de landen niet afgeftaankunnen worden , dan onder zekere bepaalingen , welke 't niet onvoegzaam zal zyn kortlyk te ontvouwen. Voor eerst, 't is niet geoorloofd van landeryen af te ftaan, ten zy alle de lasten tot op den dag van afftand toe betaald zyn; want daar fomtyds de landen wegens de toekomende lasten worden fpa geftoken ; zouden zy veel meer met den voet gefloten worden, wanneer de lasten van voorgaande jaren nog niet voldaan waren. Maar ten tweeden, de afftand van landeryen is niet toegeftaan aan hun, die nog andere en betere landeryen in 't zelvde Ambacht bezitten ; de reden is ligt te begrypen; want daar belastingen en tollen gelyklyk moeten gedragen worden, zoo is billyk, dat hy, die zeer goede landeryen bezit, cn "dezelve behouden wil, ook de flegtere met de lasten houde, dewyl hy van de goede landen overvloedige vruchten trekt. Uit deze verklaring vloeit voord, dat indien hy de goede landeryen te gelyk met de flegte ten behoeve der fchatkist wilde afftaan, hem zulks geoorloofd zy (34). Doch niet-tegenftaande deze bepaalingen, heeft de boosheid der . menfchen, de uitvindfter van listen en bedrog, de voorzichtigheid der Wetgeveren zoeken te loor te ftellen; want zy die onvruchtbare landeryen hadden, ftonden die af, en ver- (34) Refol' van Holl. 6. Maart 1751, Z 3  over de BELASTING. 359 VYFDE HOOFDDEEL. Over de Invorderaars der Verponding; ah mede over 't recht van 't Gemeene Land. s- h Wie Ontvangers en Gadermeesters genaamd worden. JFÏeb ik in dè vorige Hoofddeelen breedvoerig, over den aard der Verponding gehandeld, en alles wat daar toe fchynt te behooren, onderfcheidenlyk opengelegd ; daar blyft overig , dat ik in dit laatfte Hoofddeel iets zegge aangaande de perfoonen, die over de invordering der verpondingen gefteld zyn , als ook aangaande de rechten, die aan 't Gemeene Land op de goederen der Onderzaten, en van de Ontvangers der verponding, toekomen. Laat ons van de algemeene Invorderaars een' aanvang maaken. Ieder weet, dat den Magiilraten , zoo in de fteden als op de dorpen , de bezorging om de belastingen in te vorderen is aanbevolen; maar dewyl deze zaak gevoeglyker door eenen dan door velen kan bezorgd worden, is 't gebruiklyk, dat de Magiftraten eenen zekeren perfoon verkiezen, wien zy deze bediening toebetrouwen; en zulke perfoonen worden in de fteden Ontfangers der Verpondingen , en op de dorpen Gaarders en Collecteurs genaamd: 't gene genoeg bekend is. Z{ §• IL  $6o VERHANDELING j. IL Over de Borgflellingen, die de Ontvangers, en Gaarders geven moeten. Gelyk in onze landen niemand tot het beftier van 't (Gemeenelandsgeld wordt toegelaten, ten zy hy genoegzame borgtocht Helle; zoo worden ook de Gadermeeifers en Ontvangers der Ver? pondingen niet toegelaten, vooral eer zy genoeg? zame verzekering geven , dat het Land geene fchade zal lyden • want daar in moeten de Magi? ftraten voorzien, dat zy aan geene flechre en bedrjegeJyke lieden de bezorging van 't geld toever?, trouwen , maar zulken in tegendeel verkiezen, die tot dezen post bekwaam zyn , en die de zaken behoorlyk en voorzichtig bellieren, ten einde niet door onkunde of kwaadwilligheid der Collecfeuren van de onderzaten meer gevorderd worde, dan hun van de Staaten opgelegd is, en er niets getchiede , waardoor zy fchade zouden kunnen lyden. Op wélke wyzen nu de Magiftraten in Holland hier in voorzien, en hoe de Collecteurs borgtocht ftellen, zulks is, zoo veel ik weet, tot hier toe niet bepaald, maar aan 't wys beleid der Magiftraten overgelaten, 't Is my niet onbekend, dat in de voorgaande eeuw in overweging gebragt is , om van alle Colleéteuren der verpondingen eene zekere bepaalde borgitellinge te vorderen, doch fchynt daar omtrent toen geen b flisfend befluit genomen (40). 't Welk ook daar? uit blykt, dat weinige jaren geleden eenaanmerk- lyk (4°) Refol. van Holl. 10. Maart 16913. Zie van 21? r ck Cod. Bat. op k woord d orpen §. 7. indeaanm,  over de BELASTING. 36i lyk Befluit over deze zaak door de Staaten is afgekondigd , waarin de Staaten vermaanen en beveelen, dat in elke plaats zoodanige borgflellingen gedaan moeten worden , als ieder naar gefteldheid van zaken meest nuttig en noodig zal oordeelen; ten duidelyken bewyze, dat de Staaten die zaak ganfchelyk aan 't oordeel der Magiftraten hebben willen overlaten; maar ook wordt in dit Placaat verordend, dat de Magiftraten verplicht zyn optegeven en aantetoonen, op welke wyze zy voor de zekerheid der ingezetenen voorzien hebben; en wanneer zy in de borgftellingen genoegen genomen hebben, moeten zy jaarlyks, als de Collecteurs hunne reekeningen doen, de bewysftukken, of de zoogenoemde a&es van borgtocht, vertoonen, ten einde de ingezetenen mogen oordeelen, of er voor de gemeene zekerheid genoegzame voorziening gedaan zy(4i)„ Hedendaags moet byna altyd en overal de Collecteur borgen ftellen, die zich voor zekere fomme verbinden, en op welke de Magiftraten, in gevalle de Collecteur geen goed beftier mogt houden, of bankroet fpeelde, of 't geld tot eigen gebruik verkeerde , het te kort komende izouden kunnen verhaalen. $. HL Over het Ambt der Ontvangeren en Collecleuren der Verpondinge. He plicht der Collecteuren en Ontvangeren der verpondingen is tweeledig- voor eerst moeten zy zorg (41) Verg. de Refol. van Holl. 4. Decemb. 176a. 2 5  $62 VERHANDELING zorg dragen, dat aan hun betaald worde alles wat van deze belasting alle de byzondere ingezetenen ichuldig zyn ; en voords reekening van hunne bediening doen. Laat ons beide afzonderlyk befchouwen. Wat het eerite betreft: Voor alle dingen zyn de Collecteurs en Ontvangers gehouden aan alle de ingezetenen jaarlyks op te geven , hoe veel er door elk juist betaald moete worden; en ten einde zy dezelve niet kunnen bedriegen, door meer in te vorderen, dan de Staaten belast hebben , moet er by zoo genoemde Sommatie Biljetten uitgedrukt, hoe veel er volgens de vernieuwde begrooting van 1632. op 's Lands orde van elke morgen lands worde opgebragt, en dus hoe veel ieder naar evenredigheid zyner bezittingen moet geven; ook ftaat het den Colleéteuren en Ontvangeren niet vry iemands quote te verhoogen , of er iets by te voegen onder den naam van onkosten, of onder eenig ander voorwendfel, hoe genaamd, op eene boete van honderd gulden; zynde hun mede onder dezelvde boete verboden iets onder den naam van dienstloon te vorderen ( 42 ), en dit fchynt naar 't voorbeeld van 't Romeinfche Recht te zyn ingevoerd; want zoo de invorderaars meer hadden afgevorderd, dan in het voorfchrift der ontvangers was bepaald, of zoo zy iet hadden afgeperst, werden zy als dieven in rechten betrokken , en veroordeeld om zulks dubbel weder te geven, aan wien zy te veel afgevorderd hadden (43 ). Voords zyn zy verplicht, (42) Groot Placaatb. III. D. bl. 1089. verg. I. D. bl. 1508. (43) L. 8. Cod. defurt. L. I. §. 2. & 4./. de Public, vecïigal. L. 7. Cod. de exact. trib. verg. per ez. ad Tit. Cod. de exact. trib. pag. 299.  over de BELASTING. 363 plicht, van hun, die gereed zyn deze fchatting re voldoen , het geld te ontvangen, en van 'c ontvangene een Kvvytbrief te geven , ten einde niet tweemaal dezelfde fchuld gevorderd zoude kunnen worden. Dan de vraag is , indien iemand traag is in 't betaalen, of op den bepaalden tyd, dat is, binnen het jaar, de belasting niet voldoet, of de Collecteur dan vryheid hebbe in naam van 't Gemeene Land zoodanig iemand voor zyne fchuld door exfecutie tot betaaling te noodzaken; en, zoo hem dit vry liaa, wanneer moet en kan zulks gefchieden? 't Zal de moeite waerdig zyn deze vraag een weinig uitvoeriger te beandwoorden. Dat het Gemeene Land recht hebbe op de goederen der ingezetenen voor verfchuldigde belastingen, daar over kan geene twyfeling vallen, en alle rechten bevestigen dit als uit éénen mond; maar komt diergelyk recht ook den Collecteuren der verpondingen toe, zonder een voorgaand befluit van den Souverein? Ik andwoorde, 't komt hun voorzeker toe; want de Staaten leggen den Magiflraten der Steden en Dorpen op, dat ieder zyn aandeel moete opbrengen ; derhalven dat zy moeten zorg dragen, dat alle de burgers 't gene zy fchuldig zyn, naauwkeurig voldoen; waar van het gevolg is, dat zy ook de macht hebben de zoodanigen, 't zy door exfecutie der goederen, 't zy door andere middelen , ter betaaling te verbinden; maar' de Magiflraten dragen ten gemeene nutte den last, om de verpondingen in te vorderen, aan éénen perfoon over; derhalven geven zy den zoodanigen ook de macht om die dwangmiddelen te gebruiken , zonder welke van onwillige of onachtzame lieden 't geld niet kan ingevorderd worden. Doch op  372 VERHANDELING rezen, welke echter op die wyze geëindigd zyn, dat de zaak van Gecommitteerde Raaden de overhand behield; dus by voorbeeld wanneer in'tjaar 1705. twist ontftond over de verkoopjng van zekere landhoeve, waar van de belastingen niet voldaan waren, en de zaak voor den Hoogen Raad gebragt was, hebben de Staaten daar en tegen verklaard , dat dezelve tot de rechtsoefening van Gecommitteerde Raaden behoorde, en is daar by van nieuws in 't algemeen verordend, dat zoo iemand rechtspleging aanvangt over de verpondingen , hy verplicht is zulks te doen by Gecommitteerde Raaden (61 ): en 't was op diergelyke gronden, dat het Collegie van Gecommitteerde Raaden voorheen wel eens klaagde , dat het Hof van Holland voorgaf, als of hun de rechtsoefening in deze zaken toekwame (62). (61) Refol. van Holl. 13. Oétob. 1705. Ir. Maart. 17, April 27. Novemb. 1706. Verg. 22. Juli 1674 I0". Auguft. 1685. (62) 22. Juli 1671. Zie ook van zurck, Cod, Batav. op 't woord Gemeene Middelen § 46. die zegt, dat in overweging gebragt is, aan wien de rechtsoefening in verfchilien omtrent de Verponding toekomen, en hy voegt er by, dat die zaak beflist is in de Refolutien van Holland, aldaar aangehaald; maar hoe ze beflist zy, dit swygt hy. De Heer van der schelling, die dit boek van nieuws uitgegeven, en (gelyk hy zegt) veel vermeerderd heeft, merkt dit mede aan, en berispt zulks met recht : maar, ('t gene billyke verwondering geeft) hy vervult dat gebrek niet: want hoe die zaak beflist zy, wordt zoo wel in zyne aanteekening, als in den text van den Schryver, te vergeefs gezogt. Zie zyne aanteekening op gemelde §. 46. Over  over de BELASTING. 373 Over de Rechten van 't Gemeene Land. Dus ver, goedgunftige Lezer ! heb ik naar myn gering vermogen, alles wat tot de Verpondingen fchynt te behooren, kortlyk onderzogt, en dus zou ik deze Verhandeling hier mede ten einde kunnen brengen , ware het niet, dat ik noodzaaklyk oordeelde hier nog eenige weinige aanmerkingen over 't recht van den Fiscus omtrent de verponding, by te voegen, nademaal de beflisfing van vele vragen, myns bedunkens, daar van afhangt : Wat nu door den Fiscus te veil. liaan zy, behoeve ik niet te zeggen, daar zulks aan ieder genoeg bekend is; dit alleen zeg ik, dat het recht van den Fiscus niets anders is dan 't gene wy in onze taal uitdrukken het recht van 't Gemeene Land, en dat het ook in zich bevat zoodanige rechten, als den Magiftraten der Ste. den in deze zaken fchynen toe te komen. §• VIL Dat kwade trouw, en onachtzaamheid der Ontvangeren en Collecieuren niet ten nadeele van 't Gemeene Land kunnen komen. Dat het Gemeene Land recht heeft van de onderzaten te vorderen, dat zy de opgelegde belastingen naauwkeurig voldoen, kan niemand ontkennen; doch zoo 't eeniger tyd de Burgers wel betaald hebben, maar da't zy, wien de inmaaning aanbevolen is, 't ontvangen geld in de Schatkist niet overbrengen, maar tot hun eigen Aa 3 ge-  374 VERHANDELING gebruik verkeeren; als mede, zoo iemand gedliurende verfcheidene jaren niet betaald hebbe, noch van de Ontvangeren en Collecteuren ter betaaling genoodzaakt zy; in zulke gevallen mag men te recht vraagen, aan wien zoodanig bedrog of verzuim der Colleéteuren tot nadeel ftrekke, aan 't Gemeene Land, dan wel aan de plaatzen zelve, waar zy den ontvang hebben; en of hy die geduurende eenige jaren niet betaald heeft, daar door vry zoude zyn, en zich bevryden onder voorwending van te langen tydverloop (of Praefcnptie ) ? Laat ons deze zaken een weinig nader overwegen; en wel in opzicht van het eerfte, andwoord ik, dat, indien er door ontrouw der Ontvangeren en Colleaeuren van de verponding aan 't Gemeene Land fchade zy toegebragt, zulks geenzins tot nadeel van 't Gemeene Land, maar van die plaatzen, waar zy den ontvang hebben waargenomen, zou moeten ftrekken ; en vraagt gy de redenen waarom? ik andwoorde, dat de aart der zaak zelve dit fchynt te vorderen. Want indien de Ontvangers en Collecteurs van 'r Gemeene Land zelve verkozen werden, en'tGemeene Land zelf hun de zorg om de verpondingen in te vorderen aanbetrouwde, dan zou men ongetwyfeld anders moeten andwoorden: maar in ons geval heeft gansch het tegendeel plaats: namelyk aan ieder Stad en Dorp wordt zyn aandeel aangewezen, 't welke de burgers en ingezetenen moeten opbrengen, (zoo als'boven bleek,) maar de Magiftraten zelve moeten iemand aanflellen, die den ontvang waarneme, en zy moeten zorg dragen, dat het geld onder den naam van verponding opgebragt niet verfpild worde; doch dit is de zaak van 't Gemeene Land niet, 't welk zeker  over de BELASTING. s?$ ter zyn recht niet kan verliezen door de onachtzaamheid der Magiftraten, wanneer die aan een ftecht mensch den ontvang hebben toevertrouwd, of door borgftellingen, of andere middelen voor de veiligheid van 't gemeene geld niet genoeg voorzien hebben; waarom ook, wanneer in vorigen tyd de Collecteur der verponding in de ftad Woerden bankroet ging, en de Magiftraat van Woerden om die reden vrydom verzogt, dit verzoek als onbillyk, en gansch ongegrond, afgellagen is ( 63 ). Dus verre van 't eerfte, ik gaa over tot het ander.: Het zelvde wat ik zeide van Colk&euren, die trouwloos handelen, is ook waar, omtrent hen , die den ontvang onachtzaam waarnemen , en geene zorg dragen, dat ieder in elk jaar naauwkeurig betaale; want dat de onachtzaamheid der Ontvangeren en Collecteuren 't Gemeene Land niet moet benadeelen, dit leert en bewyst zeer nadruklyk zeker aanmerklyk Placaat, waarby de Staaten van Holland in 't jaar 1762. (64), aan alle dorpen, ambachten en Polders van nieuws aankondigen, dat hun geene vrydommen of kwytfcheldingen zullen gegeven worden, indien t' eeniger tyd de Collecteurs ontrouw of onachtzaam den ontvang mogten waarnemen, maar dat de dorpen en plaatzen zelve by exfecutie ter betaaling zullen genoodzaakt worden, behoudens echter hun recht, welk hun op de Ontvangers en Collecteurs toekomt; óp dezelvde wyze is die zaak voorheen door het Hof van Holland beflist, namelyk den C 6*3 ) Refol. van Holl. 25. Juni iöop. (04) Aldaar. 4. Decemb. 1762. Aa 4  376 VERHANDELING den 24. October 1623. (65); want als zeker in, gezeten van 's Gravenhage agt jaren lang verzuimd had zyne verpondingen te betaalen, en eindelyk doorging, beweerde de ontvanger der verponding, dat hy voor de andere fchuld-eifcheren recht van praeferentie moest genieten; maar zulks ontkenden de overige fchuldeifchers, zich onder andere op dezen grondregel beroepende, dat de Collecteurs verplicht zyn de belastingen ieder jaar in te vorderen, nadien anders hun verzuim anderen zoude benadeelen; doch van de zyde des Collecteurs werd geandwoord, datdikwyls door toegevendheid of onachtzaamheid de belastingen juist ieder jaar niet worden afgevorderd, en dat nergens bepaald is , dat het Gemeene Land het recht van praeferentie verliest, indien de Gemeene-Lands fchulden op den gezetten tyd niet zyn ingevorderd; en eindelyk, dat het vers zuim der Collecteuren aan \ recht van 't Gemee* tie Land geen nadeel kan toebrengen. Dat nu het Hot van Holland dit gevoelen door deszelfs Wtfpraak bevestigd heeft, blykt uit de beflisfing, welke de Raadsheer coren met deze woorden by voegt: '/ Hof heeft de fake mede foo verftaan, ende dien volghende den voornoemden (Collecteur} JAN jiONNEUR gepraefereert met de voorfz, Jaren Verpondingen. En hier toe moet ongetwyfeld mede gebragt worden de uitfpraak van 't zelvde Hof van Holland in dat zelvde jaar gegeven, welke de Raadsheer loénius (f56) met deze woorden opgeeft: in fekere fake tusfchen de tieeren Burgemeefteren en Regeerders van Dor-, dregt ^67^ P°REN' 0bfsrvat- Rer- Judicat. Obf. 17. pa& (66) Dccificn en Obfervatieii. Cafu 17.  over de BELASTING, 377 dregt en N. haar Burger is verftaan; dat defelve Stad met 23 Jaaren verlopen Verpondingen ook voor ouder fpeciaal hypotheek op de Penningen van feker Huys foude werden gepraefereert; niet tegen fiaande die van Dordregt de Verponding foo lange Jaaren niet hadden ingevordert: want hoe* wel dat verfchil voornamelyk het recht van praeferentie betrof, zoo leenen wy er echter ook dit uit, dat allchoon de Ontvanger geduurende zoo vele jaren verzuimd had de verponding in te vorderen , nochtans het recht van 't Gemeene Land niet gehouden moet worden daar door ver* minderd, veel min vernietigd te zyn. Maar of een verloop van 30 of 40 jaren tegen het Gemeene Land zou gelden, hier omtrent, zoo veel de verpondingen betreft, heb ik niet kunnen vinden, dat voorziening gedaan is; en 't ftaat aan ons niet een verichil van dit belang, zonder het gezag van uitdruklyke wetten, te be? flisfen: dit echter zal onze opmerking niet onwaerdig zyn , dat deze vraag eenigermate te Dordrecht beflist is, zoo als blyken kan uit Ar-» tikel XXVII. van de Ordonnantie aangaende de defolate, en onder beneficie van Inventaris aange~ vaerde Boedels binnen Dordrecht &c. volgens Oc-< troy by haer Ed. Groot Mog. verleent op. den 20. December 1668. alwaar onder andere dit gelezen wordt: Maer fiullen de Verpondingen, Haer t ft eden gelden, en andere foo ordinaris als extraordinarii lasten, by de Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollant, en Westvrieslant, op de vaste Goederen ge fielt, ofte nog te fielten, werden gepraefereert lot vyfen een loopend Jaar fonder meer (67). S. vul (67) Grpot Placaatb. IV. D. bl. 470. Co!, B. Verg, Aa £ BQEL,  373 VERHANDELING $. VIII. Over 't recht der Magiftraten op de goederen der Colle'cleuren en Ontvangeren.' Dat aan de Magiftraten, (die volgens befluit der Staaten gehouden worden voor de betaaling der verpondingen, zoo zy 't eeniger tyd verzuimd hebben de burgers en ingezetenen ter betaaling te noodzaken,) terugeisch toekomt op hen, die zy over 't invorderen der verpondingen gefteld hadden, heb ik reeds in de vorige § als in 'tvoorbygaan herinnerd ; maar 't komt my voor, dat het niet onvoegzaam zyn zal dit ftuk een weinig breeder te ontvouwen, 't Is ontwyf'elbaar, dat de Regeerders der fteden en dorpen op de invorderaars verhaalen kunnen, wat zy uit hoofde der verpondingên fchuldig zyn, maar 't gene voornamelyk onderzogt moet worden, is, of hun't recht van wettig Verband (legaal Hypotheek) toekome op de goederen van hun, die de verponding invorderen; en van welken tyd af aan dit rechc aanvang neme? Wat het eerfte aangaat, kan myns bedunkens geandwoord worden, dat de Magiftraten Hypotheek of verband hebben op de goederen der Ontvangeren; want behalven dat hun zoodanig recht omtrent de Collecteurs der accyfen , en derzelver borgen en deelhebbers uitdruklyk is toegeftaan (68), zoo is er ook eene uitfpraak van 't Hof van Holland van't jaar 1636., by boel, Noodwendig leiïgt op bet Codex Batavus hl. 124. (68) Groot Placaatb. II. D, bl. 1130. III. D. bl. 503. en 793.  over de BELASTING. 370 by welke aan de Stad Dordrecht 't recht van verband op de goederen van hunnen Thefaurier voor andere fchuldeifcheren is toegewezen; waar uit men myns oordeels befluiten mag, dat zoo dit recht aan de Steden toekomt op de goederen der Ambtenaaren in 't algemeen, het zelvde ook plaats heeft op de goederen der Ontvangeren der verponding; want alfchoon niemand gewooner wyze wettig verband heeft, dan aan wien de Wet zelve zulks gegeven heeft, zoo is het nochtans 't gemeen gevoelen der Rechtsgeleerden , dat de fteden dit recht genieten, om dat de Steden of Burgerfchappen in vele opzichten by minderjarige vergeleken worden, die voorzeker op de goederen hunner voogden zulk verband hebben ; en voornamelyk ook, dewyl in Holland de Steden integreerende leden van de Souvereiniteit zyn, welke als zoodanig de belastingen, die ten gemeenen welzyn worden opgebragt, zelve invorderen, of door aangeftelde beftierders doen invorderen , en deswegens op de goederen van hare bedienden 't zelvde recht moeten hebben, welk anders aan 't Gemeene Land zou toekomen, nadien zy de plaats van 't Gemeene Land bekleeden. Daar by komt, dat het Hof van Hol-! land uitdruklyk verklaard heeft, dat de Magiftraten in de fteden en dorpen wettig verband hebben op alle de goederen der Collecteuren van de Morgengelden en Molengelden; zie hier de woorden zelve: Is verftaan dat een Collecleur van Morgengelden en Molengelden door de Collecte van defelve aftïcieert, en by legale Hypotbeecque ver benden maeckt alle fyne Goederen, op dewelke dienvolgende de Corpora van Steden ende Dorpen praeferentie hebben voor perfoneele Schulden ofte .jon-  S8o VERHANDELING jonger Hypotheecque enz. (69), waaruit my toe* fchynt niet ten onrecht befloten te kunnen worden, dat wegens de gelykheid der zaak het zelvde recht ook aan hun toekomt omtrent de Ontvangers der verpondingen; terwyl ook de gewoone praktyk in Holland, en 't algemeen gevoelen der Rechtsgeleerden deze meening zeer verfterken. Maar men vraagt ten tweeden, van welken tyd dit recht van verband zynen aanvang neme, namelyk of de Steden recht van praeferentie op de goederen der Ontvangeren en Collecfeuren hebben , boven verbanden die ouder zyn, dan maar van dien juiften tyd af aan, als zy de bediening van den ontvang aanvaard hebben? Ik andwoorde, dat het laatfte gevoelen naast aan de waarheid fchynt te komen, nadien aan de Steden 't zelvde recht van verband gegeven wordt, welk aan 't Gemeene Land toekomt: zoo als blykt uit de i lacaaten in de vorige (68) aanteekening opgegeven ; maar nu komt het Gemeene Land geen recht van praeferentie toe op de goederen der fchuldenaren, dan eerst van dien tyd af, wanneer de belastingen zyn opgelegd, 't gene ik in de volgende § zal bewyzen: Derhalven hebben de fteden en dorpen op de goederen der Ontvangeren en Collecleuren geen wettig verband, dan van dat oogenblik af aan, als zy de bediening van den ontvang aanvaarden. Voeg er by, dat, indien dit zonderlinge voorrecht aan de fteden toekwame, dat zy namelyk boven oudere fchuldeifchers gepraefereerd zouden wezen, hier van eene uitdiuklyke Wet diende voor handen tezyn, die haar dit voorrecht toekende, maar dewyl er zoo* (6"o) Deciften van den Htve. No. 79.  over de BELASTING. 381 zoodanige niet is, mag men veilig befluiren, dat de Steden dit byzondere voorrecht geenzins genieten (70 ). $. IX. Wordt onderzogt, of aan *t Gemeene Land wegens de verponding recht van praeferentie toekome boven andere verbandbrieven. Dat het Gemeene Land wettig verband heeft op alle de goederen van hun , die belastingen fchuldig zyn, is volle zeker, en wordt van niemand , zoo veel ik weet, in twyfel getrokken. Doch 't is een moeilyk vraagftuk, hoe verre dit recht van 't Gemeene Land zich uitftrekke, of namelyk 't Gemeene Land in alle gevallen recht van praeferentie hebbe, zoo dat alfchoon er andere fchuldeifchers zyn , die vroegere verbandbrieven hebben, het zelve nochtans wegens de verpondingen voorga. Over dit ftuk zyn de Rechtsgeleerden niet van één gevoelen : want fommige meenen , dat het Gemeene Land altyd behoort voor te gaan, onder welke uitmunt de hooggeleerde, en in 't hedendaagfche recht zeer beroemde joh. voet, (ad Tit. ff. qui pot» in pign. num. 23.) die dus fchryft: in opzicht nu der re'ëele lasten, die namelyk niet op deper- foo- (70) Verg. van zurck, Cod. Bat. op't woord Ge tneene Middelen §. 22. boel, Noodwendig Berigt. bl. 136. Rn op loenius, Decif XVII. bl. 125. Neder/. Adv. IV. D. 213. Adv. bl. 673. en volg. waar meer over die zaak te vinden is.  3Sa VERHANDELING foonen, maar op de landen, en andere zaken gelegd worden, zoo als de Verpondingen, deveertigfie penning van verknopingen , de twintigfte van erfnisfen, de honderdfie of tweehonderdfie der eigene bezittingen, is naauwlyks twyfelachtig, of 't Gemeene Land moet overeenkomftig 't Romeinfche Recht op de zaken, aan zulke belastingen onderhevig , praeferentie hebben. — Omtrent de belasting der Landeryen is er een Gewysde in Appendice Decifionum, pag. 24. in fine, & pag. 25. poft Resp. Jurisc. Holl. Part. 3. Vol. 1. Maar andere, en ook niet onvermaarde Rechtsgeleerden , ontzeggen aan 't Gemeene Land zoodanig recht, en ftellen, dat het Gemeene Land, in betrekking tot eenen fchuldeifcher, die vroeger verband heeft, geen recht van praeferentie kan genieten, maar alleen praeferentie heeft federd dien tyd, wanneer de belastingen zyn op«gelegd geworden : van dit gevoelen fchynt de Geleerde s. van leeuwen gansch niet vreemd te zyn, die over 't wettig verband, aan't Gemeene Land voor de verpondingen toekomende, handelende, dus fpreekt: Sulks gaan ook de Verpondingen, en andere Gemeene-lands-omflagen voor alle oude Lasten en Renten, het welk ik me foude verfiaan, gelyk als in alle andere Pagten en Excysfen, geen verder plaats te hebben, als voor een jaar verloops. Ten waar by c o- ren , Obfierv. 17. bleek, dat anders by het Hof, en den Hogen Raad is verftaan, en alfo nog alom werd onderhouden (71). Dit zelvde gevoelen omhelst ook de Rechtsgeleerde t. boel(72), die (71 ) Roomsch- Hollandsch Recht. bl. 347. Num. 10. (7a) Noodw. Berigt op het Codex Batavus. bl. 123.cn volg,  over de BELASTING. 383' die hetzelve met veel vlyt onderzoekt, en breedvoerig met verfcheidene bewysredenen verflerkt heeft, met wederlegging der tegenwerpingen, die ingebragt konden worden; gelyk mede de Geleerde p. van der schelling dit gevoelen toeftemt, in de Aanm. op de Codex Batavus van van zurck, (73). Ik beken openhartig , dat het my lang bedenkelyk geweest is, wiens gevoelen ik hier zoude toevallen; zynde de aanmerking van den Heer voet hier waarachtig , dat het moeilyk is te bepalen, hoedanig recht 't Gemeene Land tegenwoordig hebbe wegens de fchattingen en lasten, die ten gemeen en behoeve moeten dienen, of in welken rang het zelve onder de fchuldeifchers gefteld moe te worden. Nadat ik echter alles behoorlyk en met aandacht wederzyds overwogen hebbe, is my de laatfte meening aanneemlyker voorgekomen. Het zy my vergund de bewysredenen, op welke dit gevoelen berust, en die ik den ervarenen boel verfchuldigd ben, kortlyk voor te dragen. ï. De reden, waarom ik ftelle, dat het Gemeene Land voor de Verpondingen geen recht van praeferentie behoort te genieten, wanneer er vroegere wettige verbanden zyn, is deze, dat, dewyl 't Gemeene Land geen wettig verband op de goederen der beftierderen en Rentmeefteren verkrygt, dan maar van dien tyd af aan, als zy 't beftier der geldmiddelen aanvangen , of den ontvang beginnen waar te nemen, het zelve dus ook dat zelvde, maar geen grooter recht moet hebben op de volg. Maar voornamelyk in de Aanteekeningen op de Dacifien van loenius. bl. 150. en volg. (73) °P 't woord Gemeene middelen §. 22.  9H VERHANDELING de goederen der onderzaten, welke immers niet geacht kunnen worden verbonden te zyn, vooraleer de belastingen zyn opgelegd; nu jydt het geen twyfel, dat onze belastingen niet van eene voorddurende kracht zyn, maar dat ze jaarlyks vernieuwd, en telkens weder opgelegd worden* derhalven daar 't gene niet aanwezig is, ook geene uitwerking kan hebben, zoo volgt, dat het Gemeene Land zich geenzins voor nog niet opgelegde belastingen wettig verband kan toeëigenen. II. De tweede reden voor onze meening is «' omdat anders niemand ooit verzekering zou kun* nen hebben, alfchoon hy een legaal en conventioneel hypotheek hebbe , indien het waar zy, 't gene de anders gevoelende zeggen, dat het Gemeene Land altyd boven andere, ook vroegere, verbandbrieven behoore gefield te worden. III. Om dat de Algemeene Staaten zelve zoodanig recht van praeferentie aan 't Gemeene Land niet toekennen, maar in tegendeel beveelen, dat zoo daar over t'eeniger tyd verfchilien ontftaan, dat die door Schepenen Commisfarisfen beflist moeten worden, en 't is wel waerdig, dat wy hier 't laatfte gedeelte van Artikel XI. van dit Placaat (74) by voegen; Ende fullen de voorfz* Onifangers ende Rentmeesters ook verdacht zyn , of het gheviele omtrent de voorfz. Executie van on* roerende Goederen, ten refpe&e van de Gemeens Middelen dat yemand in fyn particulier, op defeU ve eenigh generael of fpeciael Hypotheek of andere atlie tot laste van het geëxecuteerde pant, ende (74) Te vinden in 't Groot -Placaatb* II. D. Col, 1143.  B Y L A G E N. 393 Lett. B. Een Rcgijler van V geene dat gedaan , gebefbingneerd, gefolliciteert, getracteert, ende geordonneerd is in diverfe Dagvaarden ende by Ordonnantiën, Sententien, AppoinStementen van onzen Genadigen Beer ende zynder Genaden Raad vuyt crachte van Appellanten, Procesfen, ende anders in die faecke van de Verpondinge ofte vernyewinge van den Schiltalen over Holland ende Vrieslandt beginnen' de van dertydt dat Meejl. floris oem van wyn ga arden in die Steede van Dordrecht aangenoomen is te weezen Pcnfionaris der voorfz. Steede. Te weeten in de maand van November in Jaar XVc ende derihiene ende eyndende dit jegenwoordige Re gift er ( bl. 49. van het M. S. ) A. 1514. d. 22. Junie. (*) IVffaximiliaan by derGre. Goids gecorenRevier altyd vermeerder 's Rycx, Coninck van Germanien van Honguerien van Dalmacien van Croacien &c. ende Kaerle by derzelver Gre. Eertz Hertoghe vanOiftenryck, Prince van Spaengnen van den Twee Cecillien, van Ihrulem &c., Hartogen van Bourgoingnenvan Lotthr. van Brabant, van Stier van Carente van Crain van Limborch van Lutfenburch ende van Gelre, Grave van Vlaanderen van Habsborch van Tyrol d'Artoys, van Bourgoingnen Palsgraven ende van Henegouwen, Lantgraven van Elfaten, Princen van Swaven, Marcgraven van Burgau en- (*) Dit Stuk, gelyk ook 't volgende,[en voorgaande] heb ik afgefchreven uit zeker met de hand gefchreven Boek, my van den Hooggel. Heer kluit medegedeeld; en waar van 'i Opfchrift hier boven geplaatst is. Bb 5  394 B Y L A G E N. ende des HeilichsRycx, van Holland, van Zeeland, van Phiert, van Kieburch van Namen ende van Zutphen Graven Heeren van Vrieslandt van den Windifchenmarg, van Portenauw, van Salins ende van Mechelen onzen lieven ende getrouwen Heeren florys van egmond Heer van Sinte Martensdyck onzen Neeve, ende Steedehouder Generaal van HollandtZeelland Vrieslandt, Heeren jannê, Heere van Berghen, Heer roelant le ïevre, Ridder, Heer van Heemficke, van Liesvelt &o, Treforier Generaal van onfer Finan. ende in abfencie aan charles le clerc , oick Treforier van den felven onzen Finan., Heeren janne carondelet Deecken van Befanchon Meefter w>». de marqués, onzen Procureur Generaal, florys van wyngaas.den ende Meefter vincent cornelisz. , Mr. in onze Reeckenkamer van Hollandt, alle onze Raeden faluyt. Alfoe tot onzer kenniiTe gekomen is dat overmits die laatfte Vreede ende Oirloghe van Gelre ende die groite ende fware Stormen ende Onweeren die binnen zeeckere Jaeren berweerds tot diverie ftonden geweeft ende geregneert hebben gehadt onzer Onderfaiten van Hollandt ende Vrieslandt in diverfe Steeden, Dorpen ende Quaertieren fonderlinge up die Paelen ende Frontieren van den voorfz. Lande van Gelre, ende die gheene die naaft der Zee geleegen zyn, zoe verbrand, gevangen, gepillieerd, gefchat, bevloeyt ende befchadicht zyn geweeft , dat hem nyet mogelyk en is huere fchaden ende laften te mogen becomen noch vervallen, ende noch min haeren tax ende porcie foe van onzen beeden en fubventien als van den Penningen die ornmegeflagen worden om i die Oncoften ende Lasten van den Gemeen Landen op te brengen, noch te betalen. Die eenige van hen zyn oick byder ouder Schiltaelc van den Lande veel hoger getaxeerd, gezet, ende gelaft, naer hueren ftaat ende faculteit, dan zy behoiren, ende hebben mitsdien gracie ende quytfcheldinge van ons moeten verwerven van het meeftendeel van hueren voorfz. Tax ende es te vermoeden dat zy by lanckheden via  B Y L A G E N. 395 van tyden zoe vervallen ende verminderen zullen van hueren goeden dat zy 't Landt zullen moeten ruymen, ende abandonneren tot hueren geheelen deftructie, ende zullen oick die gheenen die nu wel geftelt ende in goeden ftaete zyn foe bezwaard worden, dat zy die laften nyet en zullen connen oft mogen dragen. Daar vuyt groote ende merckelycke fchade ende verlyes lyden zullen in onzen Penningen foe van onzen Domeynen ende beeden als anderen Rechten die wy aldaar heffende endegebruyckende (zyn ); om alle welcke laften ende gebreeken te beteren, ende voorder Inconvenienten die daar vuyt zouden mogen comen te verhoeden nyét mogelyck en is bat noch gevoechelycker te remediëren ende voorfien dan by vernyemuinge van den voorfz. Schihtaelen. Soe eeft dat wy deezen aangezien begeerende daar inne te voorzien foe tot verlichtinge van onzen voirfz. Onderfaiten als tot onderhoudenisfe ende bewaarnifle van onzen Rechte hebbende hier up rype Deliberacie van Raide gehadt met diePraefidenten ende Luyden van den Raide by ons wee■ zende, ende tot Mechelen* refiderende ontbieden u dair omme dair toe committeeren mits deezen onzen brieve dat ghy alle zeffe te zamen die vyff viere ofte drie van u die beft dair toe zullen connen ofte mogen verftaan treckt ende reyft van ftonden aan in onzen voorfz. Lande van Hollandt ende in elcke Steede ende Quaertiere van dien dair 't van noode zal weezen Ende aldair met u geroupen ende genomen vuyt elcker van den zefle hoofdfteeden eenen notabeien Perzoon zulcx als zy dair toe zullen willen ordonneeren ende deputeeren up dat hen goeddunkt ende alle andere die dair over behoren zullen geroupen te zyne naedien ghij u eerft ende alvoirn duegdelyck ende volcomelyck geinformeerdzulthebben van den ftate faculteyt ende gelegentheyt van den Steden , dorpen ende plecken van den zei ven Lande overall ende van den Onderfaiten ende Ingezeeten van dien procedeerd tot vernyeuwinge van den voorfz. SchiJtaelc Taxerende ende fettende by dien Rechtvaerdelyck ende in Confcientie eenen ye-  396 B Y L A G E N. gelycken zoe van den Steeden als van den platten lande naar zynen ftaat, macht ende Rycdom zonder faveur ofte diflimulacie, noch yemandt dair inne te fpaeren oft onbehoirlyck te verlasten om naevolgende die zelve nyeuwe Schiltaele by elcken contribueren ende ghelden zynen taux ende porcie zoe van onzen beeden ende fubventien voorfz. als van den anderen Penningen die binnen die zelve Landen van nu voortaan geconfenteert ende ommegeflagen zullen worden tot behouff ende om die gemeyne oncoften ende laften van den voorfchreve Landen te vervallen, ende up te bringen, bedwingende ende doende bedwingen die voorfz. Schiltaele te doene ende laeten maicken, ende die te accepteren, onderhouden ende achtervolgen alle die geene die 't behoiren zal Realyk ende by fayten fonder verdrach oft diflimulacie ende nyetjegenftaande oppoficie ofte appellacie gedaan ofte te doen ter contrarien ende zonder achterdeel van dien want ons alfoe geliefd. Ende des te doen geven wy u volcomen macht, auctoriteyt ende zonderlingh bevel , ontbieden ende beveelen allen onzen Rechteren, Jufticieren ende Onderfaiten. Dat zy u dit doende mit datter aancleeft ernftelyck verftaan ende obedieren ende u doen ende geven hulpe raidt, trooft ende beftandicheyt up dats noot zy ende zys by u verfoght worden, cederende alle beletten ende wederzeggen ter contrarien. Gegeven in onzer Stad van Bruflel den xxijen dach van Junio in 't Jaar ons Heeren duyfent vyf hondert ende veerthiene. Ende van den Rycken van ons Keyfer, te weeten van Germanien t xxix=. Ende jvan Hunguerien &c. t xxvte. Ende onderteyekendt p Imp Marg«. Ende onderftont gefchreven by den Keyfer ende mynen Heere den Eertzhértoghe in hueren Raide en« de geteyekent» ver der uc. , Lett. C.