3  GEDENKSCHRIFTEN 'V* A ft HtPPOLITE CLAIRON,   GEDENKSCHRIFTEN VAN HYPPOLITE CLAIRON, E N AANMERKINGEN 0 VER DE ' TOONEEL KUNDE; DOOR HAAR ZELF UITGEGEEVEN , EN VERTAALD DOOR ËLIZJBETH BEKKER, Wed. IV O L F F. GEVOLGD DOOR DE tVIJSGEERIGE AANMERKINGEN over HET TREURSPEL VAN DEN BEROEMDEN FONTENELLE. in den haag, b ij ISAAC van CLEEfj möccxcix.  i/MtJ.OER NE3D. N 'i LETTERKUNDE TE LEIDEN J  BERICHT * AAN DEN BATAAFSCHEN LEZER, MEDEBURGERS!' Uw fmaalt zal zeer verfchillen van dien der Franfchen en Duitfchers, zo gij het Boek, waar van ik U thans de vertaaling aanbiede, rangfchikt onder het getal der weinig beduidende werken,-waar mede de ver taaiers, naar het getuigenis van zeer oordeelkundige lieden, ons land overftroomen. Ik zoude mij kunnen beroepen op Franfche en Duitfche Kunstrichters. Zij weten ons niet genoeg moois van deeze Memoires te zeggen! Ik * 3  vi BERICHT, heb maar èéne zwarigheid, doch zij is het, dk mij, hier omtrent, wat huiverig maakt. „ Is het, (dagt ik,) voor ons, die zich met 9, fchrijven bemoeien, wel Staatkundiger gehan,, deld,y als wij ons op hunne uitfpraaken beroej5 pen, dan de Vorsten handelen, die in de mid- den-eeuwen zich beriepen, op den Roomfchen }, Bisfchop, om, volgens zijne erkende ónfeilbaar„ held, uüfpraak te doen over hunne pretenfien „ en verfchillen? Konden zij flaatkundiger mis„ /lag begaan, ook dan ah zij loos en rijk ge„ noeg waren, om met gerustheid, de uitfpraak „ der onfeilbaarheid aftcwagteif P Nu, zij heb- ben ook Eeuwen agter een honderdvout inge- oogst, het geen zij zo onbedagt gezaaid hadden T Ik, die ook in de Maatfchapij der Letteren voor eene Republikeinfche Regeering flem \ en dus geene hul ik mag doen, dan aan met oordeel ge? vormde, en vrijwillig aangenomene Wetten; behoor onder de . üverige Prote/lanten der Letterkunde; en blijft even kalm ah ik lees: „ wij 5, vloeken u met onzen vloek", ah, wij zeges, nen u als onze zuster, in apollo"'. Wie»,  BERICHT. vu Wien, die uittrek/els van Boeken leest, is onbekend, dat ik van oudsher, niet zeer diep in den zegen der Letter-Pauzen deelde? Voor mij was dit eene bijna wiskundige zekerheid. Maar ik moest in mijn Vaderland zijn wedergekeerd, om iets het minjle te weeten van het ijsfelijk Banvonnis, dat zeker recensent, over cornelia wildschut, of, de gevolgen eener verwaarloosde opvoeding, had uitgedonderd. Een welmenend vriend verhaalde ons dit, en voegde 'er bij, „ dat hij niet dan met moeite, ,9 zeker geleerd, verftandig man, die ons niet dan uit onze fchriften kende, bewoogen had, 9, om toch van zijn oogmerk af te zién, V welk „ niet minder was, dan, ten onzen behoeve tegen „ den recensent , opteftaan. Ik heb htm verzekerd, (zeide hij) dat u daar mede geen „ dienst zoude ge/chieden; wel wetende, hoe gij ook over dit onderwerp dagtJ' Wie weet, hoe de Redacteur zich verheugd heeft, in de fiille en vriendelijke overdenking, dat mijne vriendin en ik, tot in onze ziel zouden bedroefd zijn over dat fchrikkelijk vonnis! Hoe hij zich, uit liefde voor den goeden 1'maak, ver* 4 heug-  vin BERICHT. heugde, in het vrolijk vooruitzicht, dat wij nu nooit weer een woordje zouden durven inbrengen. En zie daar, onbewust van dat vonnis, leefden wij, in den eigenlijken zin des woords, en zaten gerust onder onzen wijnftok, en ook onder onzen vijgenboom, Wij zijn te verre op onzen levensweg voortge* wandeld; wij hébben te veel gehoord, gezien en opgemerkt; om fterk te doen in verwondering; ook als men ons verplaatst onder de alledaagfche vernuften; als men koeltjes zegt: „ deeze vrouwen „ kunnen niet fchrijven'; dan hoort mijne vriendin dit met haare natuurlijke bedaardheid; en ik voeg 'er dan wel eens, op mijne even natuurlijke wijs bij: dat kan ik wel denken: en beiden doen wij, als of 'er niets gebeurd ware, hulde, aan de groote bekwaamheden des recen? sents.' juist zo als wij de verdiensten eens sixtus (_den vijfden) eerbiedigen; zonder het allefr minste geloof te flaan aan zijne onfeilbaarheid. Het zou 'er echter duister en benaauwd uitzien, in het oord der fraaie letteren, indien de innerlijke gehalte van een Boek 'niet berekend werd, naar den graaddien het, geftreeken zijnde aan den  BERICHT. ix den zuiveren toetsfieen der Oordeelkunde tekent: maar naar de uitfpraak, of den luim eens, zo genoemden, onfeilbar en Kunstrichters', die niet al te veilig op zijnen throon zoude zitten, indien men de Jloutheid had, hem te vergen, dat hij zijne Oppermagt met een paar Letterkundige mirakeltjes moest aantoonen. Onder de duizend en een dwaasheden, waar aan jonge fchrijvers zich kunnen te buiten gaan, is geen der min/ie, met recensenten in 't flrijd*. perk te treeden. Dit leerde de onbedriegelijke ondervinding. En , hoe wel het in mijn geval misfchien meer geluk dan wijsheid ware, zo heb ik zeer zelden deeze dwaasheid uitgeoefend; toen het mogelijk nog al zoude verfchonelijk geweest zijn. Ik zag, en ik zag het met zo veel bevaauwdheid, als tegenzin, dat die lieden zich wel ee-is van wapens bedienen , die ik, (wil ik fpreeken) niet konde behandelen, of van zulke, die ik geloofde dat verboden waren. En zoude ik dan nu aan iets dergelijks denken ? Nu ik overtuigd ben, (om eene phraafe uit de keuken te gébruiken,) (lat het fop de kool niet waardig is ? 5 Ik  x BERICHT. Ik zoude, maar dit valt ongelukkig niet in mijn trant, hier eene excellente gelegenheid heb ■ ben, om parade van mijne Grondbeginfels te maaken; en de heek Zedekunde in requifitie te ftellen, om aan te toonen, „ dat hij, die zijn geluk in zich zelf vindt, niets te doen hebbe met de gevoelens van anderen; dat men niemand zijn Pop moet ontnemen; dat defmaak vrij is''; enz., en, nog een paar douzijn zulke loei communes. Maar het zal veel vrolijker zijn , als ik met het volgende vertelfeltje de zaak afdoe. De beroemde Ridder van Mancha, eens ter maaltijd genoodigd zijnde, plaatste de Heer'des huizes hem aan t beneden einde der tafel, en op een zeer laag bankje Zijn vroome Schildknaap nam dit magtig euvel op; maar de deftige Ridder antwoordde, met die waardigheid, die hem natuurlijk -eigen was: „ Weet, mijn zoon, dat de plaats waar don quichot zit, altoos de eerfte plaats wordt." Men moet in een voor/lel niet alles toepasfen: dit zijjlechts, — zeggen de geleerden zo niet? — een vinger-wijs. Maar dewijl de historie geen gewag maakt, van 's Ridders ongenoegen; of dat hij,  BERICHT. xi hij, van zijn laag bankje zoude zijn opgeftaan en niet aan den maaltijd gebleven; of dat hij den Gastheer om zo eene beuzeling een kwaad han zoude hébben toegedragen. Zo durf ik mij, in deezen, met den vroomen Ridder zeer wel vergelijken. Ik wil niet eens aanroeren i dat lieden , die zeer goeden oogen hebben, en die zelf altoos gebruiken , wel weten, waaraan zij zich te houden hebben, al fleek ik daar mijn mond niet in. Wat nu die altoos wantrouwende goede menfehen betreft; 'die uit zwakheid, uit luiheid, uit gewoonte, enz. voor zich laaten zieh, beoordeelen, gelooven: wel waarlijk, wel mij dunkt j wel het komt mij voor, dat het best zijn zal, met hun in eenen diepen vreede te leven , want zij zijn, veelen. Het is ook zeer verkeerd meer te eifchen 3 dan "er te haaien is. Of nu de recensent invloed genoeg bij deeze goede menfehen gehad heeft, om cornslia. wildschut minder dan een onzer werken te doen h-> zen, durf ik niet ■ bejlisfen. Dit is zeker , dat zij, die het werk gelezen hebben, gunstig getuigen , dat het een aangenaam, nuttig, leerzaam, Boek is; en ons eere aanthei. Hoe wel nu Lezers, .  Xii BERICHT. zers, die zelf oordeden, zelden een fterk debiet kunnen veroorzacken, hoe zoude dit getuigenis ons echter een hart onder den riem hebben gefiooken, maar wij zijn zo kinderagtig kleinzecrig niet, en verdienen geenszins onder de kruidjes roer mij niet, geclasfificeerd te worden, Als een verflandig man, wanneer hij onze werken beoordeelende van zijn verfland gebruik maakt, (en dit gebruik maken is eene conditie — fine qua non,) daar in zo wel de gebreken aantoont, als het goede recht doet, dan zijn wij daar mede zo in onzen tuin , als wij uit ons humeur zijn, wanneer een alledaags verfenmaker, ons , in een vers vol zwier en hemelval, bij de zon en de maan, of wat weet ik het waar al bij, vergelijkt. ' Nu nog een woord over dit vertaalde werk. Madame necker zegt in een harer aantekeningen: ,, Met het grootst vermaak las, en herlas „ik dit kostelijk (precieux) gefchrift van Mademuifelle clairon : haar onderhoudende ftijl is 5, voor mij zeer. aantrekkelijk. V Is een, ik weet „ niet wat, iets denkbeeldigs aanwezig, eene vol„• komenheid. Haare wijs van fckrijven bekoort door 9J ze-  BERICHT. xni „ zekere eenvoudigheid, die, hoe ontbloot van „prachtige optooizels, altoos edel blijft: zij doet „ mij aan die Helden denken, die om ons te doen zien, dat zij onkwetsbaar waren, hun gewaad „ en wapens wegwierpen" Indien het mij, en daar koude ik mij van verzekerd, vrijftaat, zo wel als Madame necker, mijne gedagte over dit (précieux!) werk te zeg-' gen, moet ik bekennen, dat ik nog wat anders, dan deeze. kundige vrouw daar over denke. Al" les wat clairon, als actrice zegt, toont, dat zij denken) konde, en gedagt heeft over eene kunst, die zij tot de hoogste volkomenheid heeft gebragt: en dat zij een grooten aanleg had. Men kan haare lesfen en aanmerkingen niet lezen, zonder bekoord te worden door derzelver fijnheid, juistheid, en waarheid. Maar wat hébbe men dan niet te denken van dat groot getal liefhebbers , die in alle oorden der Republiek Comedien, 'k meen drama's, en wel drama's van kotzebue fpeelen? . ... Ik hou de mij verzekerd, dat onze beroemde Actrice wattier, wier uitfpraak hier alles afdoet, zal toefiaan , dat zij zelf haare grootheid te danken hebbe aan het opvolgen van Lesfen, die zij (hoe vleiend voor haar.') hier vih- den  xiv BERICHT. den zal, doch dié zij, geldt mijn oordeel iets, niet noodig heeft, wijl zij die voor lang kende. Maar het geen clatron zegt over de vrouwen , is in 't geringst niet toepasfelijk op de fex, als fex. d clairon, zo zijn wij niet uit de handen der natuur gekomen! zo worden wij zelfs niet, als wij aan ons zelf zijn overgelaaten : zo kunnen wij worden, als onze Opvoeding bedorven, onze onkunde van onze zedelijke pligten en betrekkingen zo groot is, als de opvoeding en de onkunde der aanzienlijk/ie vrouwen in Frankrijk was, toen gij uwe Memoires fchrcef. De verpeste dampkring ', waar in gij leefde, heeft uw gezond oordcel aangedaan. Gij zaagt de aanzienlijke Dame en verbeeldde u de vrouw te zien. Dit ter verdecdiging mijner fex. — Laten de mannen, zien zij 'er kans toe, zich zelf rechtvaardigen ; ik bemoei 'er mij niet mede: dit beken ik, dat ik zulke aimables roués, ook niet in Frankrijk, van nabij gekend héb. Ik durf zeggen, dat, indien eene clairon, verre van de groote fieden, die overal bedorven zijn, in de beste gezelfchappen geleefd, en in de aan-  BERICHT. xv aanzienlijk/Ie kuizen gemeenzaam verkeerd had, indien zij kaar geest zo bekwaam tot opmerken, tien jaaren agter een gébruikt had, om haare fex, in négligé , wél te beftudeeren, dan zoude zy, ook in haar Vaderland, vrouwen gekeild en bewonderd hébben, die bij het onuitfprekelijk beminlijke harer lieve natie, alle die kuisfelijke alle die gezellige deugden , alle die fraaie kundigheden, al die kennis van den Godsdienst, al die fchoone begrippen der zedekunde, in zulk een verheven graad bezitten, als de uitmuntendjle vrouwen in mijn vaderland meermaal agting doen verwerven. Dit Boek is bijzonder gefchikt om den Lezer een denkbeeld vati de groote waereld te doen erlangen. Hoe menige onbedorvene vrouw zal verbaasd zijn, als zij het raazend het alle zedenhefpottend wetboek, daar zedekunde genoemd, inziet; als zij bemerkt, hoe bedroefd weinig 'er tóe nodig zij om, op dat fchitterend tooneel, voor een man of eene vrouw van verdienste gehouden te worden; en met welke zachte kleuren men daar de tóomelooste ongebondenheid, den alle eer, deugd, £n getrouwheid aan de keiligfte aller plichten, lejpottenden deugniet fchildert. Ah  xvi B Ë R ï C H T. Als ik nu bedenk, wddr, en in Welke omjlandig-' heden eene clairon geplaatst was; als ik overweeg, hoe de voorwerpen die ons omringen, op ons werken, en ons, grootendeeh, vormen: dan zoude ik, om geen waerclds goed, den eerftèn fleen op haar werpen. Maar! als de verlichte menfchenliefde* zachtmoedig oordeelt, dan wagt zij zich wel van goed te keuren. Hoe beklaag ik haar, daar zij nu eens het geval, dan weder de Voorzienigheid erkent! Daar zij het, fchijnt het, niet verder heeft kunnen brengen , dan tot het best Deismei Haarc yriendfchap met voltaire , haare uitfpoorigc verwondering, over den, (zo noemt zij hem), Sublime diderot, kunnen niet aanleidelijk geweest zijn, om haar gunstig voorintenemen, voor dien uitmuntenden Godsdienst, dien het deugdzaam hart, en het geoefendst ver/land befchouwen als het dierbaarst gefchenk, 't welk dé Almachtige Oorzaak van alles, in zijne onuitputtelijke goedertierenheid aan den wel zwakken $ maar tot de heerlijk/Ie beflemming gevormden mensch konde fchenken. Haare „ Raadgevingen aan haare jonge vrien* duf, zouden zelf eene Madame l amber t eere aan doen. Ik vinde 'er wel niets nieuws in, maar  BERICHT. xvii alles is zo wel gezegd, dat men het met het grootst genoegen lezen zal, en dat men het onze paulines moei aanprijzen. Ik hoop den Lezer , die geen Fransch leest, geen ondienst te doen als ik agter dit werk voeg de vertaaling van de Reflextions Philofophiques fur les Tragedies, het beroemd meesterfiukje van den fijn, dóórdenkenden, kiefchen fontenelle. Mogelijk zal het hier of daar nog een jong mensch lezen , • en fcheemeragtig doen zien, dat de onna ■ volgbaar fchoone Treurfpeelen des Franfchen Tooneels, nog iets anders zijn, dan de thans zo geliefde dramas; en dat 'er een onberekenbaare afpand blijft tusfchen corneille en racine , en den thans ook hier aangebeden kotzebüe. Men houde mij dit ten goede; mijn eerbied voor groote geniën, mijne liefde voor den goeden fmaak en voor het verjlandig vermaak mijner Landgenoot en , doen mij dit fchrijven. Ik waarfchuw echter elk , die dit mogt aangaan, dat ik, naar mijne oude gewoonte, met bedaard ftilzwijgen meen te lezen — alles wat men mogt goedvinden hier ** op  xviii BERICHT. op te antwoorden; en mij om lief of leed niet zal laaten heweegen, om met de afgodendienaars van KOTzeüue mij verder in te laaten. 's Hage ? Meij 1799. ELIZABETH BEICKER» Wed. WOL FF. I N-  INHOUD. Bladz; GEDENKSCHRIFTEN VAN HYPPOLITE CLAIRON. ; i : : 3 AANMERKINGEN ÓVER DE TOONEELKUNDE. I(> ÖRGANE EN UITSPRAAK. - - 20 STERKTE. ; , I 22 VOORBEELD DER NOODZAKELIJKHEID OM VAN DE KUNST ALLES TE ONTLEENEN.' 26 BARON, DUFRENE, EN LE KAÏN. . a3 HET GEHEUGEN. . -3° HET UITERLIJKE. . • 32 DE TIRANNEN. ... 34 DE KONINGEN. i ' • • 35 EERSTE ROL VOOR DE MANNEN. I — JONGE EERSTE ROLLEN VOOR DE MANNEN.' %G ## g VER-  xx INHOUD, Bladz, vertrouwden. > • • 37 verdeeling der rollen voor de vrou- . wen. . . . 38 moeders. .... 39 sterke rollen. . 40 tedere rollen. . . 41 vertrouwden. . , «42 kleedino. ... — gevaar der overlevering . . 44 het leggen van wit. . - 45 TALENTEN DIE MEN KAN VERKRIJGEN. • Eladz. dans. . . . ■ ■ . 47 muziek. ....—« talen , aardbeschrijving en fraaije letteren. . 50 AL"  I N H- O U D. xst Bladz. AL6EMEENE AANMERKINGEN. . 57 PORTRET VAN MADEMOISELLE DUMESNIL. 67 ROL VAN MONIMA. . . 73 HERMIONE. • ■ • 77 SCHOOL. . . • '79 OROSMAN. . . . .87 BEDENKINGEN OVER DE PAULINA IN PO- LIEUCTE. ... 89 OVER ROXANE IN BAJAZET. . . 02 OVER MANLIUS EN HET BEHOUDEN VENE- TIEN. ... . . . 96 OVER CORNELIA EN DE DOOD VAN POM- PEJUS. .' , . .98 PHEDRA. • • • '99 BLANCHE, IN BLANCHE EN GUISSARD. 104 OVER M. DE LA TOUCHE , IN ZIJN TREURSPEL EPHIGENIA IN TAURIS. . I09 DE TWEE ELECTRA's. \ « Il6 ** 3 AAN-  xxii INHOUD; AANMERKINGEN VAN MADEMOtSELLE CLAIRON OVER ZICH ZELF, EN OVER DE TOONEELKUNDE. Eladz; BERICHT DES UITGEVERS DERZELVEN. 123 AANTEKENBOEKJE. EERSTE BEDENKING. J . 126 TWEEDE BEDENKING. . . ' DERDE BEDENKING. , „ i^j VIERDE BEDENKING. . ■ . VIJFDE BEDENKING. i ; j^g ZESDE BEDENKING. - < ; ZEVENDE BEDENKING. . I2p AGTSTE BEDENKING. ; . NEGENDE BEDENKING. . . jgj TIENDE BEDENKING. . . 135 ELFDE BEDENKING. . .- 134 t TWAALF-  INHOUD. xxiii Bladz. TWAALFDE BEDENKING. . 138 EERSTE TIJDPERK. . . [ HERHAALING. . . - 145 TWEEDE TIJDPERK. « . HERHAALING. . , 164. DERDE TIJDPERK. , . \6j BIJZONDERE ZAAKEN. . , l8o ORDER BIJ DEN AANVANG. , , f ANECDOTE OVER RODOGUNE, , REIS NAAR BORDEAUX. . . 186 DOOP. . , . » I90 BRIEF. . . . .192 HET KLEED, OF HET BEZOEK VAN M. DEN MAARSCHALK DE RICHELIEU. Bladz.♦ YERVOLG DAAR VAN. . . 200' VERKLAARING DOOR MIJ GECISCHT VAN H. D. H. MEVROUWE DE M. , , * 219 BRIEF  XXIV INHOUD. Biaciz. BRIEF AAN Z. D. H. MIJNHEER DEN MARKGRAAF VAN ANSPACH. . 03ï GESPREK TUSSCHBN M. L * * *, MADAME I,***, EN MADEMOISELLE CLAIRON. 235 AANMERKINGEN OVER DE HUWELIJKEN UIT LIEFDE, WAAROM IK. GEWEIGERD HEB TE TROUWEN. . , 243 'BRIEF AAN MADAME DE V * * * . 254 BRIEF AAN DEN MARKGRAAF VAN ANSPACH. 258 RAADGEVING AAN MIJNE JONGE VRIENDIN. 289 AAN-  AAN den UITGEVER VAN DEN Publiciste, hfy 3 bij Parys. BURGER! Ik -heb in uw Blad Van den 21 Thermidor„ een artikel gelezen, 't welk eene uitgave mijner Memoires in het Hoogduitsch en in Duitschland, aankondigt. Het is waar, dat ik dit manufcript betrouwd heb aan een vreemdei ling, een geleerd man, dien ik bemin, en zo hoog fehat, als in mijn vermogen-is. Ik houde mij zo zeer overtuigd vaii zijne edele gevoelens en zedelijk karakter, dat ik alle wantrouwen omtrent zijn eer verban. Indien ik mijn vriend noemde, dan zoude ieder, die hem kent, hem het zelfde recht doen wedervaaren. Die Hoogdüitfche uitgaaf kan des niets zijn; dan een diefflal, aan zijne kieschheid gepleegd. Mijn wil was, dat dit werkje eerst tien jaaren na mijnen dood zoude in 't licht verfchijnen. Maar het oordeel, dat uw Correspondent daar over ftrijkt, voor al de vrees, dat A ik  C * ) ik mijne Natie zoude fchijnen klein te agtefl en ondankbaar zijn omtrent het Publiek, hebben mij overgehaald, om deeze Proeve zelf uittcgeven. Ik verklaar tevens, dat ik geene andere Uitgaaf voor de mijne kan of zal erkennen, dan die, welks ik in het Fransch en onder mijn opzicht doe vervaardigen, en die 'io rasch mogelijk het licht zien zal. Ik bidde u insgelijks, Burger, te willen geloven , dat mijn gevoelig hart de verecrende goedkeuring, waar mede uw Correspondent zijne aanmerkingen over mijne Memoires heeft gelieven te vergezellen, nimmer zal vergeten. (Getekendj CLAIRON. G E-  UJbUJLlNK SCHRIFTEN VAN HYPPOLITE CLAIRON. lVlijne jeugd, en de opgang, die ik zo wel in de Opera als op het Tooneel maakte, verfchaften mij reeds in het jaar zeventien honderd drie-enveertig een grooten nafleep, beflaande uit jonge gekjes, en oude zondaars. Evenwel, onder dit legio bevonden 'er zich ook betere fchepzels. Een derzelven was de Heer j., de zoon eens koopmans uit Bretagne. Hij bereikte zijn dertigfte jaar, was fchoon en welgemaakt, had verftand en maakte redelijk fraaie verzen. Op hem had ik den fterkften indruk gemaakt. Zijne gefprekkenj droegen alle de blijken eener uitmuntende opvoeding, men zag, dat hij altoos in de beste gezelfchappen verkeerd had. De liefde, die ik hem had ingeboezemd , maakte hem zo befcheiden en befchroomd , dat hij mij die alleen door zijne oogen durfde te kennen geven. Dit was de rede, dat ik hem uit de geheele menigte ten uiterften onderfcheidde. Na hem eenigen tijd agter het Tooneel te hebA 2 ben  4 GEDENKSCHlFTEr? van beu leereu kennen , gaf ik hem de vrijheid mi] tot mijnent te bezoeken. Hij had rede om over mijne vriendfchap voldaan te zijn. Ziende dat mijn hart vrij , en niet onaandoenlijk was, nam hij geduld; hij hoopte, dat hij eens het geluk zoude hebben tederer gevoelens voor hem op t* wakkeren. En, wie weet?... Wie kan 'er voor inftaan?... Maar terwijl hij naar waarheid alle de vraagen beantwoordde, die mijn verfland, cn mijne nieuwsgierigheid mij deeden voorltellen , verwaarloosde hij zijne eigen zaaken. Het denkbeeld , ik ben ilegts een Burger, konde hij niet verdraagen. Hij bedierf zich des grootelijks door buitenfpoorige verteeringen ; hij leefde overeenkomftig den titel, dien hij had aangenomen. Deeze dwaasheid mishaagde mij geweldig. Zelf befchaamd te zijn over ons gedrag, is, dunkt mij, het ware middel, om de kleinagting van anderen te rechtvaardigen. Zijn inborst was droefgeestig, en vatbaar voor haat! Hij zeide, de menfehen genoeg te kennen, om hen te ontvlieden, fa te veragten. Hij had zich in 't hoofd gebragt, om niemand te zien dan mij; en hoopte mij insgelijks hier toe te brengen. Evenwel dit plan had de eer niet van mij te behaagen. Ik zoude mij mogelijk door bloemenkranfen hebben laaten binden, maar ik veragtte allerlei drukkende ketens. Nu was ik genoodzaakt zijne hoop bij den wortel aftefnijdenen hem niet te ontfangen, dan in .gezelfchappsn die ik niet kon weigeren te zien. Dit  HYPPOLITE CLAIRON. 5 Dit veroorzaakte hem eene zwaare ziekte; geduurende welke ik hem met de grootfte zorgvuldigheid oppaste. Ondertusfchen maakte mijn welgenoomen befluit zijne kwaal ongeneeslijk. Hier kwam bij, dat hij te veel vertrouwen in cenen fchoorrbroeder gefteld hebb'ende, in zijne bezittingen fchandelijk werd benadeeld. Dit ging zo verre, dat hij, wilde hij zich het noodig voedzel en medicijnen bezorgen; gedwongen was het weinigje goeds , 't welk ik bezat, van mij aan te nemen. Dit zegt gij, en ik zeg het óók, dit is ijsfelijk. Waarde henry ! laat dit geheim , 't welk nog nooit over mijne lippen gekomen is., voor altoos in uw getrouw hart verborgen blijven: Zie flegts,hoe hoog ik u moet waardeeren, om u dat toe te betrouwen! Ik eer zijne magedagtenis ; en wil die niet ten prooij geven aan de hoonende erbarming van fommigeu. Hij herkreeg, 't is waar, zijne goederen, hem trouwloos ontvreemd , maar nooit zijne gezondheid weder. Overtuigd, dat ik hem een wezenlijken dienst bewees , door hem van mij te verwijderen , weigerde ik voortaan zijne bezoeken eu brieven te ontfangen. Wij hadden twee en een half half jaar elkander gekend, toen zijn einde naderde. Hij liet mij bidden , dat ik hem in zijne laatfte oogenblikken zou komen vertroosten. De omftandigheden, waar in ik was, maakten dit ondoenlijk. Hij ftierf in 't bijzijn zijner bedienden én van eene bejaarde A 3 vrouw %  f GEDENKSCHRIFTEN van vrouw,in wier gezelfchap hij eenigen tijd geleefd had. Hij was gelogeerd op de wal, digt bij den weg van Antin, alwaar inen toen begon aan te bouwen : ik woonde met mijne moeder in de ftraat van Busfy, bij de abdij van St Germain. Wij hadden dien avond" (zo hoorde ik naderhand,) dat hij ftierf, eenige gemeenzame vrienden ten eeten. Onder hen bevond zich een Intendant des menus plaiftrs; een man, die mij in dat karakter onontbeerlijk Was, hebbende ik, als actrice, veel maal te fpreken met de Edellieden van di- kamer; pinelet , dien gij gekend en bemind hebt; en rosely mijn tooneel - broeder, een braaf verftandig jongeling , die veele goede hoedanigheden en talenten bezat. De Soupees van dien tijd, hoe eenvoudig ook, Waren veel vrolijker, dan de pragtigfte fêtes, die men federt veertig jaar met zoo veel omflag en kosten geeft . . . Op het desfert zong ik eenige fraaie Moutsnades , die mijne gasten verrukten. Op 't oogenblik, dat het elf uuren fioeg, hoorden wij een allerijsfelijkfte fchreeuw, die door zijne treurige uitgerekte toonwisfeling ons onthutste; ik viel in flaauwte en was zeer lang als levenloos. Zodra ik tot mij zelf kwam, zeide de Intendant , die verliefd en jaloersch was, met een knórrig gelaat. „ De tekens uwer rendez-vous zijn wat heel luiddruftig." Ik gaf ten antwoord. „ Mijn heer , dewijl ik meestresfe ben om elk die ik verkies te zien, en op wat tijd ik dat verkies,  HYPPOLITE CLAIRON. * kies , te ontfangen , zoude het onnoodig zijn, daar toe tekens te bepalen. Het geen gij zo noemt, is ook veel te akelig om het aangenaam uur aantekondigen , waar op ik zoude kunnen wagten." Mijne doodelijke bleekheid; een aanhoudend beeven, en eenige traanen, die, tegen mijnen wil aan, mij ontglipten; gepaard bij het ernftig verzoek om nog niet te vertrekken, deeden zien hoe onkundig ik van de oorzaak van dit geluid ware. Veel en lang fpraken wij over dit afgrijsfelijk gefchreeuw: men plaatfte in 't vervolg, in de ftraat allerlei verfpieders , om , als het nog eens gehoord werd, den auteur daar van te vatten. Alle onze bedienden, mijne vrienden, mijne buuren, ja zelf de Police hebben dit geluid gehoord. Het ging altijd op het zelfde uur voorbij mijne vengllers , en als in een luchtftroom. Weldra konde ik niet meer twijfelen, of dit gefchreeuw mij alleen bedoelde. Zelden at ik des avondsin deftad; doch zo dit gebeurde , dan hoorde men niets. Meermaal gebeurde het, dat ik in huis koomende, mijne moeder, of' de bedienden daar naar vraagende : dat kermend gefchrei ons voorbij fnorde. Eens bij den Prefident b. , op het foupé geweest zijnde, had hij de beleefdheid, om mij in zijne koets t'huis te brengen. Voor mijne deur affcheid nemende , ging de fchreeuw tusfchen ons beiden dóór. Doodelijk ontfteld hielp men A 4 ■hem  GEDENKSCHRIFTEN van hem in de koets : geheel Parys weet dit ge* val. Eens verzogt ik rosely met mij naar de ftraat St, Honori te rijden , wijl ik daar zijde doffen wilde koopen , en vervolgens mij te brengen bij juffrouw de saint p....; die niet ver van de poort St. Denis logeerde. Onderweg fpraaken wij over mijn fpook. rozely, die, niet ligt geloot Vig was, maar veel verftand had, zeide: ,, ik kan het niet geloven." Hij was echter geroerd door het geen ik hem verhaalde. ,, Nu , zeide hij, indien "gij uw fpook aanfpreekt en het antwoordt u, dan zal, dan moet ik het geloven." Hij drong hier op zo fterk , dat ik , 't zij uit zwakheid; 't zij uit ftoutheid (ik weet het zelf niet) atn zijn verzoek voldeed. Tc Mond hoorden wij het allerafgrijsfelijkst gehuil, even vreeslijk door ziine plotfelijke uitbaming , als aanhoudend. Voor het huis mijner vriendin komende, was men verpligt ons uit de koets te draagen : wij bleven daar eenigcn tijd in flaauwte. Sedert hoorden wij geduiirende eenige maanden niets meer; en ik vleide mij dat het gedaan was, dan' ik bedroog mij. Bij gelegenheid van het huwli-k des dauphins waren alle Tooneelfpeeldcrs te Verfalïïe ontbooden. Men had niet gezorgd voor genoegzame huisvesting, en wij waren verpligt drie dagen te blijven. Mevrouw grandval , geen logement kunnende krijgen, deelde ik met haar mijne kamer,  HYPPOLITE CLAIRON. 9 nier, en gaf haar het kleinfte bed , deeze kamer is in de avenue van St. Cloud. Ik behield het groote bed voor mij en mijne kamenier. Zodra mijne' vriendin te bed lag, kleedde ik mij onder het praaten met mijne kamenier uit, en zei: ,, 't is of wij hier aan 't eind van de waereld zijn; hoor wat is het naar weêr! De fchreeuw zoude veel moeite hebben , om ons hier te vinden." Terftond verhief hij zich zo geweldig, dat Mevrouw grandval .ongekleed het bed uit vloog, vreezende dat de hel in onze kamer was losgebroken. Zij liep het gantfche huis door, waarin niemand dien nagt een oog konde fluiten: Dit is de laatfte keer, dat ik deeze fchreeuw hoorde. Weinige dagen daar na, hoorden mijne vrienden , met wien ik aan tafel zat een fnaphaanfchoot, allen zagen wij de vlam; evenwel het vengfter was geheel onbefchadigd. Wij vermoedden, dat het op mijn leven gemunt, doch dat da fchoot mislukt was, en ik nam voor, zo veel ik konde , op mijne hoede te zijn. De Intendant vloog terftond naar den Heer marville , toen hoofd-officier van Parys. Terftond doorzogt men de huizen over het mijne Maande. Men verzuim-, de niets, men plaatste overal Spions. Wat was het gevolg ? maanden aan een hoorden wij allen op het zelfde uur de fchoot, zagen het vuur, en altoos in de zelfde ruit. Dit geval ftaat aangetekend, in de registers der Police te Parys. Men gewent aan alles ; zo ik ook- aan mijn A 5 fpook,  io GEDENKSCHRIFTEN van fpook,ziende dat hij flegts eenige tours de pasfe* pasfè fpeelde, en mij geen kwaad deed, vreesde ik het niet meer. Op een avond, dat het weder zeer heet was, en niet denkende, dat het elf uuren was,deed ik het noodlottig vengftcr open, en trad met den Intendant op het Balcon. Over de leuning liggende ging de fchoot af, en fmakte ons beiden in 't midden van de kamer. Half dood van fchrik bleven wij dus liggen. Vervolgens zagen wij elkander aan , en beleden : dat wij (hij op zijn linker ik op mijn regter wang,) nooit een zo zware foufflet ontfangen hadden, Daar na ons opheffende lachten wij- hartlijk. 'sDaags daar aan gebeurde 'er niets. Kort daarna verzogt zijnde bij Mejuffrouw dumesnil , om een fête bij te woonen, die zij in haar huis bij de Barrière blanche aan haare vrienden gaf, reed ik in een huurkoets met mijne kamenier daar naar toe. De maan fcheen helder, wij reden langs de Boulevards, die toen met huizen begonnen bezet te worden. Terwijl wij het aangevangen werk bezichtigden, vraagde mij mijne kamenier: „ Is het niet hier omftreeks, dat de Heer s. geftorven is?" — ,, Zo men mij wel onderrecht heeft, is dit het huis," antwoordde ik en wees het haar met mijn vinger. Uit dit huisgenoot een fnaphaan af door de koets. De koetfier, denkende, dat wij aangevallen wierden ,jaagde te meer voort: doodelijk verfchrikt kwamen wij bij 't gezclfchap. Sedert dien tijd heb ik nimmer de fchoot gegehoord of gezien. Na  HYPPOLITE CLAIPvON. 1% Na deeze losbranding volgde, naar zekere maat', en bij verdubbeling een handgeklap. Somwijlen hoorde ik ook een heerlijke muziek , zij begon op het plein van Busfy , en eindigde voor mijn deur. Al dit onbegrijpelijke duurde bij tusfchenpoozen twee en een half jaar. Het huis, 't welk ik bewoonde, grensde aan de markt en was- zoo vol bewooners, dat ik genoodzaakt was het te verlaaten , wijl ik rust en ffcilte voor mijne ftudie behoefde , als ook om mijner gezondheids wille, die in flegten ftaat was ; ik was nu minder arm en wenschte een gefchikter verblijf. Men zeide mij, dat in de üraat des Marais , een klein huisje voor twaalf honderd Livres te huur Hond. Men voegde 'er bij; dat rac'ine daar, met zijne geheele familie veertig jaaareil agter een gewoond had; dat hij daar zijne ontfterfelijke Treurlpelen gemaakt, en daar overleden was. Dat naderhand de innemende ia couvreur , zijne tederhartige vriendin, dit huisje had betrokken , en 'er insgelijks geftorven was. Men zei: „ ook zelfs de muuren van het huis moesten mij doen gevoelen , hoe verheven de dichter is ; en mij aan de volkomenheid der.Actrice la couvreur ,doen naderen; daar moest ik ook leven' en derven." Ik aanvaardde het huis; en dat daar ik in woonde, werd te huur gezet. Veele nieuwsgierigen bedienden zich van deeze gelegenheid om mij (onder voorwendzel van te willen huuren) te komen zien. Men zag mij nooit dan  U GEDENKSCHRIFTEN van dan op het Tooneel, en toen reeds maakte ik op-* gang! Men wilde mij in huis zien , zonder kroon, en zonder den bijftand van corneille ,racine , of voltaire. Men wilde mij als een Burgermeisje hooren praaten. Ik durf mij vleien , dat dit mij geen nadeel deed; ik had mijn eigen karakter en gewoonten behouden. Maar gij weet, dat ik zeer teder, en klein ben; en gij hebt zeker gehoord, dat men zich verbeeldde, dat ik eene lengte van bijna zes voet had. In huis konde ik nooit anders zijn, dan zo als ik in mijn aart ben; ik bediecde mij alleen op het Tooneel van mijne kunst. Ik vreesde wel eens, dat men mijne kleine geftalte nu zo veel zoude doen in-, krimpen als men die in verbeelding had uitgegeftrekt. Ik wist reeds , dat als men geen eerbied meer inboezemt, men niets meer van de mannen te wagten heeft. Gelukkig voor mij zeker, dat mijne Natie toen niet diep doordagt; want ik heb rede om te geloven; dat men zich verbeeldde .* dat clairon alk daag grooter wierd. ,, Welk eene uitweiding, zegt gij; uwe wonderlijke historie is reeds al te lang uitgefponnen." Herinner u flegts , dat gij mij verzogi hebt , u die eens omfhtndig te verhaalen. Kort maar ; ik kan hier over geen regel fehrijven , zonder u zo levendig voor mijne verbeelding te plaatzen, als gij dierbaar aan mijn hart zijt. Is het al mijn fchuld indien de jaaren, en de tcgen'fpoeden mij de begochelingen eener gevoelige zie£  HYPPOLITE CLAIRON. jj Üel niet onroofd hebben. Ik fchrijf voor u, ik vlei mij met u te fpreken ; dat gij , naar mijne historietjes en gefnap met die beleefde toegevenheid luistert , die u zo bemind maakt bij uwe vrienden , als noodzakelijk in de gezelfchappen; en het is helaas met veel leedwezen, dat ik mij aan mijne troostrijke harfenfchim ontrukke!... Hoor echter nog het volgende. Mijne' bediende kwam mij eens zeggen , dat 'er eene bejaarde dame, die ook reeds in huis was, mijne vertrekken wenschte te zien. Ik heb , uit zedelijke beginzels , altoos groote agting gehad voor den ouderdom. Ik ging terftond bij de dame. Eene aandoening waar van ik geen reden konde geven, en die ik niet Sonde verbergen , deed mij haar langen tijd van het hoofd tot de voeten aanzien; •die aandoening vermeerderde , toen ik zag, dat zij die ook ondervond , en mij op dezelfde wijs befchouwde. Ik kon eindelijk niets zegden danj 4, gelief neder te zitten." Zij deed dit, en wij hadden beiden het even noodig. Nog zwegen wij, maar onze oogen drukten de behoefte uit, welke wij hadden om te fpreken. Zij wist, wie ik was ; ik wist niet, wie mij bezogt. Zij begreep dat het haar paste dit ItilzWijgen te bre* ken; zie hier ons gefprek. DB  i+ GEDENKSCHRIFTEN vat* DE OUDE DAME. Mejuffrouw , reeds voor lang had ik de Ievendigfte begeerte om u te zien. Ik bezoek de Comedie nooit, ik ken niemand der genen, die gij het geluk van met u te verkeren toeftaat; ik wilde mij door een brief niet bij n vervoegen, wijl ik vreesde, dat gij mij mogelijk, daar gij mijne drijfveer niet kende , zoudt afwijzen. Het gefchrift voor uw huis geplaatst, veiTchaft mij eindelijk dat aangenaam oogcnblik. Vergeef het mij, ik koom niet om uwe vertrekken te hu uren; hier toe ben ik niet rijk genoeg. Ik bid u echter mij die te laaten zien. De kamers, die gij bewoont, moeten belangrijk zijn. Uwe talenten hebben u zo beroemd gemaakt, dat ik omtrent uw verftand niet twijfelen kan ; ik zie, dat men mij omtrent uw perfoon niet misleid heeft; ik zoude gaarn weten of uwe wooning mij ook zo naauwkeurig is afgemaald ; ik verlang van plaats tot plaats mijn ongelukkigen vriend in zijne hoop en wanhoop na te treden.... IK. Het komt mij voor Mevrouw, dat de ontroering, waar in gij mij ziet, en die door uw gefprek toeneemt, u verpligten moet, mij te zeggen , wie gij zijt; en van wien gij fpreekt. Wat begeert gij van mij ? Mijn karakter is niet geflem^ om  IIYPPOLITE CLAIPvON. 15 om het fpeeltuig der onzekerheid te zijn. Spreek t pf ik laat u alleen. DE OUDE DAME. Ik was, Mejuffrouw, de getrouwde vriendin van den Heer s.; de eenige, die hij in de laatfte maanden van zijn leven zien wilde. Alle onze gefprekken hadden meest altoos u ten onderwerpe. Nu fcheent gij ons een Engel, dan weer' een Duivel. Ik deed mijn best om hem te bewegen om u te vergeten; hij verzekerde mij, dat hij u ook na zijn dood zoude blijven beminnen. Ik zie aan uwe wenende oogen, dat ik u mag Vraagen, waarom hebt gij een zo braaf man dus ongelukkig gemaakt,en hoe hebt'gij met zulk een oprecht en gevoelig hart, hem zijne vuurige bede u nog maar eéns te mogen zien , toch kunnen weigeren ? I K. Ik zoude, Mevrouw, voldaan kunnen, met te .zeggen: ,, dat ons hart zich niet laat gebieden; maar ik voeg 'er bij, de Heer s. had verdienden, en goede hoedanigheden , maar zijn treurig , heerschzuchtig, menfchenhaatend karakter, maakte mij voor zijn gezelfchap, zijn vriendfchap, en zijne liefde, even zeer bevreesd. Om hem gelukkig te maken , had ik moeten afdaan van alle verkeering ; — van mijn talent zelf. Ik was arm  16* GEDENKSCHRIFTEN van arm en grootsch. Ik wilde nooit iets te dartken hebben, dan aan mij zelf; en hoop , dat ik hier toe altoos inftaat blijven zal. De vriendfchap, die ik vöor hem had, heeft mij alles doen beproeven om hem zachter en billijker gevoelens In te prenten, doch te vergeefsch. Ik zag, dat zijne (Uitzinnigheid meer ontftond uit zijn ontembaar karakter, dan uit de hevigheid zijner drift voor mij. Ik bedoor onveranderlijk mij van hem te verwijderen. Ik weigerde hem in zijne laatfte oogenblikken te zien, om dat dit mijn hart zoude verfcheurd hebben; om dat ik vreesde, mij al te wreed voor te doen, zo ik weigerde, hetgeen hij mij bad; en al te ongelukkig te moeten zijn, zo ik hem zijne bede toezeide. Zie daar, Mevrouw, de rede van mijn gedrag * ik vlei' mij * dat niemand mij zal kunnen befchuldigen. de oude dame. ü befchuldigen ware zeker eene onrechtvaardigheid; men is zulke opofferingen alleen fchuldig aan zijne eeden, aan zijne ouders, en aan zijne weldoeners. Ik Weet, dat dit uw geval niet is. Ik weet, wie van u beiden dankbaar behoorde te zijn : ik verzeker u ook, dat die zijn geheele ziel vervulde; maar hij was de martelaar zijner drift, en zijnes toeftands .... Hoe telde hij de oogenblikken toen zijn knegt hem om half elf kwam zeggen , dat gij volftrekt weigerde te ko«  HYPPOLITE CLAlPvON. 17 komen. Dit verhaastte zijn einde. Hij zweeg eerst, greep in een aanval van vermeerderden wanhoop, die mij verfchrikte , mijn hand, en zei: ■,, de onverzettelijke! . . . Zij zal 'er niets bij winnen; ik zal haar zo zeer na mijn dood vol: gen , als ik "haar geduurende mijn leven gevolgd heb !". .. ik poogde hem te bedaaren, hij was •dood!... Gij % mijn vriend, zult wel befeffen, dat deeze, laatfte woorden mij met fchrik vervulden. Ik voorzag niets, dan een ongelukkig leven. De tijd, de rede, en het ophouden dier kwellingen, gaven mij mijne rust weder. ,, Indien, dus redeneerde ik bij mij zelf, in het Heelal zich niets beweegt , dan kan niets een lijk doen herleven. Indien 'er een god is, en daar ben ik van verzekerd , dan is hij de hoogfte rechtvaardigheid en goedheid. Hij zendt des niet tot deeze waereld terug hen, die hij daar uit geroepen heeft. Wat ben ik?Wat vermag ik toch, om te kunnen geloven , dat hij behaagen zoude vinden in mij te verfchrikken. Dat Hij door eenige fchijnbaare verwarringen in de natuur, ons zijnen toorn bekend maakt, of zijne gunsten betoont, op dat wij wijzer en beter zouden worden: dit kan het Hoogfte Wezen betaamen. Het geheele menschdom moge den Schepper van alles bezig houden, maar elk mensch is minder voor zijne Oneindigheid , dan een ftofje in mijne oogen. Laaten wij aanbidden , hoopen , en niets eifchen van alles, wat ons als begeerlijk voorkomt." 3 De-  IS GEDENKSCHRIFTEN van Deze kleine korte overweging; de bewustheid, dat al dit ongewoone mij noch beter noch erger gemaakt had, heeft mij alles aan het geval doen toefchrijven.... Nu weet ik wel niet wat het geval is, maar ik kan toch niet ontkennen, dat het geen men zo noemt, een verbaazenden invloed heeft op alles wat hier in deeze waereld gebeurt. Ik heb voldaan aan uw verzoek. Handel met dit gefchrift naar uw goeddunken. Vooral zie 'er uit, hoe teder en onverbreekbaar ik aan u gehecht blijf. (getekend) CLAIRON. AAN-  HYPPOLITE CLAIRON. \? AANMERKINGEN OVER HET TOONEEL. ^TVEen eischt, dat ik zal fchrijven over eene kunst, die ik zo veele jaaren heb beoefend. Men gelooft, dat ik in ftaat ben aanmerkingen daaromtrent mede te deelen, die nuttig zijn kunnen voor zulken, die zeggen de zelfde loopbaan te bewandelen; en door welker navolging ik mij met roem hebbe bekend gemaakt. Dat het publiek ten minden , dat de beminnaars deezer kunst , met vermaak zien zullen, van welke middelen ik mij bediend heb, om hun hart te treffen. Dan, 'er is een zeer groot verfchil tusfchen het overdenken, en het fchrijven over een moeilijk onderwerk. Ik vrees mij niet wel te zullen doen verdaan, zonder de hulp der gelaatstrekken, der gebaarden, der dem. Ik wantrouw mijne eigen kragten zo zeer, dat ik met angst de pen opneem; en denk: ik fchrijf voor het Publiek. Ba 't  te GEDENKSCHRIFTEN van 't Is de vriendfchap, die het mij beveelt, en mijn hart was nimmer in ftaat haar iets te weigeren. Ik gehoorzaam , zonder plan, zonder geregelde opvolging der gedagten, maar ook zonder mij iets het minfte te laaten voorftaan , ga ik alles mededeelen, wat ik in eene kunst, die veel moeilijker en onaangenamer is , dan men doorgaans gelooft, nodig agt. Het eerste onderzoek der genen, die zich deezer kunst wijden, moet over zich zelf gaan; en wel eerst over het werktuig der spraak en de uitspraak. Indien alle de toehoorders ons duidelijk, en in de heele zaal zullen kunnen verftaan, dan moet onze ftem fterk, en welluidende zijn. Zal zij aan alles wat wij moeten opzeggen, de nette overgangen geven, dan moet zij zuiver, gemakkelijk, liefelijk , zacht , en dus bekwaam zijn om alle mogelijke toonvallen te vormen. De ftem , die noch uitgebreid, noch ligtbeweeglijk is, is niet gefchikt om alle de rollen der groote driften voortedragen, zo als die van phedra , orosman , enz. Het niet kunnen uitfpreken van alle letters, het fisfend hakkelen, een valfche toon, vreemde accenten zijn onoverwinbare beletzels. Zulk een acteur kan zich nooit edel, krachtig, juist, of beweeglijk uitdrukken. De  HYPPOLITE CLAIRON. 21 De verzen van racine en voltaire zijn de zachtfte en welluidendfte , die de Franföhe taal verrijken; als men die laat opzeggen door twee menfehen elkander gelijk in talenten, maar waar van de eene zijne ftem in zijne magt, en de andere de fpraakdeelen zeer gebrekkig heeft , dan zal men zien dat de eerfte niets aan derzelver fchoonheid ontneemt. In ftaat zijnde zijne ftem te verheffen , te verhaasten, te verminderen, te doen wegvloeien ; met een woord, in ftaat alle toonvallen te vormen, zo laat hij aan de verzen alle haare bekoorlijkheden, al haare verhevenheid. De tweede , die dit alleen met geweld poogt te doen mist zijn doel: hij flaat flegts eenvormige geluiden, indien hij fchielijk fpreekt; kragt, heftigheid , netheid , overeenftemming , fraaiheid , edelheid, alles is bedorven. Laat men zich alle de acteurs herinneren, die men ooit gezien heeft; nooit zal men, daar dit gebrek heerschte, een groot talent gevonden hebben. Eene fraaije geftalte, de altoos belanginboezemde jeugd, gefchiktheid voor de kunst kunnen dit wel eens verfchoonen: men is altoos mooi of jong. Dejopgevatte hoop wordt zelden bekroond, daar dit natuurlijk gebrek heerscht. Bij voorbeeld : grandval , die beminnelijke , geheel bekoorlijke Acteur, zo vol geest als vuur, dat voorbeeld van het geen menTooncel-befchaafdheid noemt, heeft het Tooneel verlaten; en hij zal misfehien nooit een opvolger vinden, om de B 3 Pe.  a3 GEDENKSCHRIFTEN va» Petits-mattres der beste gezelfchappen te vertoonen, of in het hoog comike. Hij had te veel verftand om immer rollen te fpeelcn, die niet met zijne jaaren overeenftemden ; grandval echter, is verpligt geweest , voor zijn vijftigfte jaar , het Tooneel te verlaaten ; wijl dat zelfde Publiek , wiens afgod hij geweest was , zijn brouwen , (grasfeyement) niet meer konde verdraagen. Ik fta echter toe, dat 'er gevallen zijn, waarin deeze uitzondering niet doorgaat. De groote talenten van de preville maakten hem tot zulk een uitmuntend comediant, dat hij boven alle wetten verheven was. Geen wonder. Een éénig gebrek kan niets uitwerken, als het vernuft, en de vrolijkheid zich vereenigt daar tegen verzetten, als kunde, en bevalligheid dat overfchijnen; vooral in het comieke. Het ftamercn van poisson zette misfchien in zijne jeugd zijn zeldzaam talent, nog meer waarde bij. Met dat alles is zich te doen verftaan de eerfte pligt eens Acteurs: en hij die brouwt, moet noch fmaak, noch vrijheid hebben om op het Tooneel oud te worden. STERKTE. Eene goede gefteldheid is het hoofdpunt van alles. Daar is geen vermoeiender beroep. De zenuwen, de long , eene zwakke maag kunnen den treurfpeelers niet zeer langen tijd naar vereischte dienen. Dik-  HYPPOLITE CLAIRON. 53 Dikwijls heb ik jonge fchrijvers, en mooijc dames hooren zeggen: „niets is gemakkelijker dan Mahomet, Merope enz. te fpeelen; dat de acteur alles gedaan had, dat het van buiten leeren, en zich aan de natuur over te geven, alles was, wat 'er vereischt werd." De natuur ! Hoe veelen fpreeken dit woord uit, zonder 'er de volle uitgeftrektheid van te kunnen bezeffen! Iedere Sex , iedere ouderdom, iedere ftaat heeft die niet eene eigendommelijke natuur ? Heeft het verfchil van tijd, land, zeden en gewoonten, niet den grootHen invloed? Hoeveel moet men zich niet oefenen om niet meer zich zelf te zijn? Om zich volkomen in een ander te verplaatzen? Om in ftaat te zijn de liefde, de haat, de eerzucht, — alle driften, waar voor de mensch vatbaar is, te vertoonen; met al die fijne afwijkingen en onmerkbaare overgangen , waar door de driften woelen , en waar door de aandoeningen haar hoogfte toppunt bereiken ? Alle kunsten , alle handwerken, hebben haare bekende regels, maar daar zijn geen regels voor den Treurfpeeler. Hij moet , in de gefchiedenis van alle inwoonders der aarde , onderwijs zoeken. Die flegts te lezen betekent niets; hij moet die doorgronden; zich met de kleinfle om* Handigheden gemeenzaam maken. Hij moet alles verftandig weten toetepasfen. Hij moet onophoudelijk daar over denken, honderdmaalen dezelfde zaak herhaalen, op dat hij dus alle moeilijkheid 4 den,  24 GEDENKSCHRIFTEN van den, die hem geduurig tegen werken, leere overwinnen. Hij moet niet alleen zijne rol, maar het geheele ftuk beftudeeren; op dat hij in ftaat zij het zwakke te verbergen en het fchoone te doen gevoelen; en om zijn perfonage te kunnen onderfchikkcn aan het geheele ftuk. Hij moet de fmaak van het Publiek leren kennen; het hart van allen die hem naderen doorgronden ; de betrekkingen ontwikkelen , en het waaróm van alles wat hij ziet, en hoort : zo veel moet de acteur in 't verborgen arbeiden! Ik heb nooit gedagt, dat men het in de kunst niet verder zoude brengen , dan ik het gebragt heb. Meer verftand en meer gezondheid kunnen middelen doen uitvinden, die mij ontfnapt zijn: maar hoe verre ik het dan ook moge gebragt hebben , ik bragt het zo verre door het plan te volgen, 't welk ik heb afgetekend. Ik was van natuur fterk en kloekmoedig; arbeid was een mijner grootfte vermaken; en met dit alles was het niet dan door het uitftaan van krankheden, ja van den dood, dat ik de twintig jaaren , waar toe men den acteur verbint, hebbe uitgehouden. Tot nu toe heb ik het fchrikkelijkst van dit beroep nog verzwegen. Het is de volftrekte noodzakelijkheid om altoos doordrongen te zijn van de treurigfte, en verfehrikkelijkfte gevallen. De Acteur, die zich deeze gevallen niet onaffcheidbaar eigen maakt, is flegts een fchooljongen, die zijn les leert. Maar hij, die zich dezelve eigen maakt, ze  HYPPOLITE CLAIRON. 25 ze overneemt en wiens traanen zulks' getuigen; die toont, hoe diep hij in zijn onderwerp is doorgedrongen, hoe hij zich zelf geheel weet te vergeten , is indedaad wel een ongelukkig wezen! Ik durf zeggen , dat 'er eene bovennatuurlijke kragt vereischt wordt, om het Treurfpel wel te fpeelen. Dit is nog niet alles! Hij moet daar meê nog zeer yerfchillende talenten en kundigheden verbinden; doch hier over zal ik naderhand fpreken.: Hij moet de vermoeienis van met het Hof te reizen , doorftaan: die der repetitien, en der algemene voorlezingen, der bijeenkomften , der geduurige verkleeding, der zorgen voor zijne kleeding, en voor zijne huisfelijke zaken, gevoegd bij den last der vertooningen. Zoude men mij nu nog durven betwisten, dat eene vaste gezondheid onontbeerlijk is; en zoude men mij het niet vergeven, dat ik dit alles nadenkende dikwijls gelachen heb , wanneer men de gekheid had van mij te verwijten , dat ik kunstig fpeelde? Wie wilde men toch dat ik zijn zoude? Was ik clairon, Of was ik ROXANE , amelia, of VIRIATE? Moest ik in die rollen mijne eigene gevoelens, moest ik mij zelf vertoonen? En hoe konde ik tot die geheele vergeeting van mij zelf gekomen zijn, dan door de kunst! Ik durf verzekeren , dat, indien ik immer de natuur op eene zeer voldoende wijs heb nagebootst, ik dit te danken hebbbe aan mijne ftudie, gepaard met eenige geB 5 ° luk-  25 GEDENKSCHRIFTEN van lukkige talenten ,' die de natuur mij gegeven heeft. voorbeeld. De ttoodzakelykheid aangetoond, om alles tot de kunst terug te brengen of van haar te ontkenen. Dezelfde Actrice heeft doorgaans de rol van pido en van ariadne. Beiden beminnen. Zij gevoelen dezelfde vrees, denzelfden wanhoop. Indien men nu alles van de natuur, die men thans zoo hoog verheft, blijft verwagten; dan kan men geloven, dat het geen voldoende is voor de eene rol, zulks ook is voor de andere: En het onderfcheid dier beide rollen is hoogst aanmerkelijk. Wie is dido? Eene weduvv, eene oppermachtige vorstin; haare ondervinding, de hebbelijkheid, die zij heeft van te gebieden, veroorloven, dat haare oogen onbefchroomd in 't ronde zien; dat zij met waardigheid fpreeke, en met rasfche fchreden nadere. Wie is ariadne? Eene jonge, het vaderlijk huis ontvluchte princes. Zij moet met eene onvaste ftem, met neêrgeflagen oogen zeggen: ik bemin u; haare verwijtïngcn moeten met bevende lippen, en met fchroom uitgebragt worden. Het moet voorkomen, als of de fchaamte geduurig de uitbarstingen des wanhoops onderdrukte ; ja dat die alleen op de trouwloosheid harer zuster doelt. Na deeze zo ver van elkander  HYPPOLITE CLAIRON. 27 der afwijkende karakters, moet men zijn gelaat, zijne geheele houding, de gebaarden, den gang, de toon zijner ftem fchikken; kort, zich zelf geheel en volkomen aan die karakters onderwerpen. En gelooft men nu in ernst , dat men dit alles zonder kunst, doen kan? Het is moeilijker goede Acteurs , dan goede Actrices te vinden. De jongelingen , die zich aan het Tooneel wijden, zijn meest al kinderen van gemeene lieden , die het onmogelijk valt hunne zoons eene befchaafde opvoeding te geven , hun ontbreeken boeken, meesters, en de verkeering, die zij om hunnen lagen ftaat verpligt zijn te houden, verfmoort die talenten, 'welke in eenen anderen famenloop van omftandigheden , die hadden kunnen doen gebooren worden, of ten minfte ontwikkelen. De vrouwen hebben meer voordeel. Alle kinderen van beide Sexen, indien zij maar niet tot het graauw behooren , worden omtrent op dezelfde wijs opgevoed; een geestig meisje, dat 'er bevallig uitziet, en beleefd is, verkrijgt altoos de befcherming der vrouwen , en de goedwilligheid der mannen; de toegevenheid en de galanterie geven het moed; de kunsten, de talenten , doen zich in groote getaale op, voor den naarijver der meisjes. Zij krijgen ligter toegang tot de gezelfchappen der lieden van Letteren; en tot het geen men eene goede verkeering noemt. Zij zien, zij hooren elkander; zij kunnen vergelijken: haare denk-  GEDENKSCHRIFTEN van denkbeelden klaaren zich onderling op ; haare rede vormt zich, haare kundigheden vermeerderen ; en indien verftand en fchoonheid dit alles onderdeunen, dan zal hare behendigheid, haare fijne opmerkzaamheid, de levendigheid haarer bevatting en eenige voorbeelden , haar in ftaat (lellen om alles te worden, wat zij willen. Bedenk eens: wat zijn toch oorfprongelijk die vrouwen, die men voor het ferail van den grooten Heer fchikt? en wat worden zij niet, zodra de voorkeur haar boven alle haare medeflavinnen verheft! racine heeft haar allen in zijne roxane afgefchilderd: iedere vrouw, die vast bellooten heeft iets te ziju, kan zich in roxanes af beeldzei vinden. Sedert het Tooneel beftaat, kan men niet meer dan drie Acteurs in de groote manier , opnoemen. baron, dufrene, en le kaïn.' baron had het voordeel van door molière te zijn onderwezen; hij had veel verftand, een eerbied - inboezemend voorkomen; en verkeerde in de beste gezelfchappen van zijnen tijd. In zijne jeugd fprak hij , zo als de overige Acteurs de verzen naar de voetmaat, en declamerende uit: maar in de verkeering met de Staatsperfonen , en mannen van den hoogden rang , vatte hij den waaren toon; de eenvoudigheid en waare grootheid wierden hem geheel eigen. Zeer veel  H Y'PP OLITE CLAIRON. 29 veel zijn wij aan zijn voorbeeld verfchuldigd. dufrene, meer fchitterend, dan diep doordenkend, altoos edel, maar nooit verfchrikkelijk; vol vuurs, doch zonder orde; zonder vaste beginfels; misdeeld van die fterke trekken, die de genie kenmerken; is zijnen roem aan niets anders fchuldig, dan aan zijne uitmuntende fchoonheid, en onvergelijkelijke uitfpraak: men kan ook niet ontkennen, dat ons publiek veel meer vordert, dan dat ten tijde van dufrene. le kaïn was een ambagtsman , hij was flegt gemaakt, lelijk, en morfig ; zijn uitfpraak was dof, zijne gezondheid zwak; hij vloog uit zijne winkel op het Tooneel; en zonder ander leidsman, dan zijn genie, zonder andere hulp, dan die der kunst , zag men in hem den grootften Acteur, den fchoonflren , den innemendften, den hoogagting - verwekkendften aller mannen. Ik fpreek niet van zijne eerfte proeven, noch van? zijne laatfte poogingen. In den aanvang, en dat was onvermijdelijk, beging hij misdagen: op 't laatst onderfteunde zijne kragten zijne oogmerken niet; hij begon wel eens te declameren, maar in zijn besten tijd naderde hij- zo digt aan het volmaakte, als men het nog ooit gezien had. Niet voor of tegen hem zijnde ingenomen, beken ik ook , dat hij alle rollen niet even goed fpeelde , of ieder auteur recht deed. Voor al niet corneille ; de rollen van racine waaren al  3o GEDENKSCHRIFTEN van al te eenvoudig voor hem. Hij fpeelde van beiden geene rollen naar den eisch, dan zulke, waarin zijn ziel zich tot die hoogte konde verheffen, die haar natuurlijk was. voltaire was zijn auteur; in diens treurfpelen was hij volmaakt! Dan toonde hij zich even als voltaire edel, waar, gevoelig, diepzinnig, fchrikkelijk , of verheven. De talenten van le kaïn waren zo groot, dat men niet eens meer zag, hoe de natuur hem misdeeld had. Hij had uitmuntend geftudeerd; hij kende verfcheide taaien, hij las veel,en oordeelde gegrond: maar zonder de kunst had le kaïn nooit iets geweest. Ik keer tot onze grondregels terug. Weinig menfehen hebben eene fcheppende genie. En nu zal ik de wegen aanwijzen aan hun, die het fpoor niet kunnen ontdekken. het geheugen. Het is niet mogelijk een goed onthaal te genieten , zo men de tooneelfpeelen niet dikwijls verwisfeld : hierom is het noodzaakelijk, dat de acteurs een fterk geheugen, en dus veel rollen in voorraad hebben. Men behoort daarom niemand aantenemen, die geene proeven op dit ftuk geven kan. Een acteur, die een ilegt, zwak geheugen heeft, en nog niets weet, is naauwlijks.in ftaat verfen van buiten te leren; hem fchiet geen tijd over  HYPPOLITE CLAIRON. 3I ■over om te denken. Alle onderzoek is hem onmogelijk , de naauwe kring zijner weinige denkbeelden houdt hem gevangen ; van vaste regels ontbloot, kan hij niet vergelijken, hij moet des altoos noodwendig beneden dat geen blijven, 't welk hij vertoont. Men kan, hoewel ongeoefend, vernuft bezitten, en fomwijlen gelukkig zijn in het uitdrukken van het ware, eenvoudige en aandoenlijke. 'Er zijn ook veele rollen , waar toe men, om ze wel te fpeelen niets anders behoeft. bluttannicus , iphigenia , hyppolitus , palmyre kan men zeer voldoende fpeelen, indien men bij het natuurlijk vernuft, jeugd, een aandoenlijke ftem,  ft GEDENKSCHRIFTEN van ten : ik zwijg, ik vertroost mij met epictetus, over alle de toevallen van het lot; maar ik begrijp niet, hoe de auteurs, verpligt om de goedwilligheid der acteurs te verwerven, met hun omgaande, en zo wel hun arbeid als hunne belooning deelende; meest allen gebooren in de armfte clasfe des volks, dermate kunnen verblind zijn, om met de zotten, en het graauw te zamen te fpannen , om hen te beledigen , die hun brood geven, hen bekend, en wel eens beroemd maken. Deeze behandeling is des te grilliger, naar gelang het licht der rede de vooroordeelen doet verdwijnen. De ftaat van Comediant ontmoet zo veele hinderpaalen niet meer, als voormaals. molière, voor wien 't befchaafde Europa altaaren opricht, werd niet waardig gekeurd plaats te ueemen in de Academie; en thans lezen wij in haare jaarboeken den naam van du belldy !.... De gelijkheid der rangen, en het onuitfpreekelijk onderfcheid der verdienden deezer twee mannen; toont die niet zeer duidelijk dat het verftand eene groote revolutie heeft ondergaan ? Gaarn erken ik, dat een auteur rede hebben kan, om over zijne Rechters niet voldaan te zijn. Het is zeer onbillijk alle Comedianten het recht van beoordeelen te betwisten; maar het is zeer redelijk te eifchen, dat allen niet oordeclen. Men kan zeer aartig zeggen, Ma Bonne ik heb zo dikmf's de zon gezien; en geen recht altoos hebben gm uitfpraak te doen over een zeer groot werk. Zon-  HYPPOLITE CLAIRON. 55 Zonder agt te Haan op het onderfcheid der voorrechten, de Sex, de bediening, de befchcrming, en het recht, 't welk aan iederen domkop toedaat eene zo beflisfchende ftem te hebben, als den verftandigften man, wenschte ik, dat men een tvvaaftal Comedianten, wiens oordeel, kundigheden en fmaak door de ondervinding het hest bekend waren, uitkoos om alle zaken van belang te doen bellisfchen. Voor hen moest men lezen; en in zo eene aandagtige, vergadering konde men met bedaardheid oordeelen. Men moest ook de gefloten briefjes verbieden. Hij die niets dan het geen beleefd en redelijk is te zeggen heeft, moet daar onbefchroomd voor mogen of durven inkomen. Hoe verwaand een fchrijver ook wezen moge, hij kan echter niet eisfchen dat een geheel gezelfchap hem zijn voordeel , en werftand ten eenenmale opoffere. Hij kan ook niet denken, dat de Comedianten een werk zullen afwijzen, het publiek waardig, en dat hun ontfangst moet verdubbelen. De (tukken federt vijftien jaaren vertoond, bewijzen maar te veel hunnen bekrompen toeftand , en goeden wil. Het eenvoudig aannemen of verwerpen , laat zo weinig voedzel aan de eigenliefde; dat men altoos knorrig is over het eene, en zelden voldaan over het andere. De generaale vergadering laat geen bijzonder onderzoek toe; maar een kleine raad., zo als ik voordel, zoude zulks zich D 4 ten  5S GEDENKSCHRIFTEN van te« pligt maken: hij kon ook zo wel aanmoedigen als berispen. De afgewezen auteur zou zich troosten, en hij, wiens werk men aannam, met meer genoegen de goedkeuring genieten. < De groote vergadering der Comedianten kan ik niet beter befchrijven, dan met de woorden van Madame pernelle , in den Tartufe: » O/t n'y refpecti tien, ehacun y pa-Ac ttaut, ,» Et c'tji tout jujltmsnt la cour du Roi petaut, AL-  HYPPOLITE CLAIRON. 57 ALGE MEENE AANMERKINGEN. Ik heb bijna in alle Treurfpelen gefpeeld, die in mijn tijd vertoond wierden. Ik heb nooit (verzuimd om iedere rol in den grond te kennen; en zonder dat ik mij vlei die allen wel gekend en geheel doorzien te hebben; heeft echter de goedkeuring van het publiek mij overtuigd, dat het over mij voldaan was; en met genoegen zien zoude, dat ik ook anderen in deezen, mijn voetfpoor aanwees. 't Is echter onmogelijk, om van elke rol in 't bijzonder te fpreeken. Mijne zwakheid, en mijne jaaren beletten mij zulk een" gewigtigen taak op mij te nemen. Men voelt ook fomwijlen iets zeer fterk, dat men niet kan indrukken; eene groote of gevoelige ziel, heeft verheffingen in het verhevene, zij maakt fijne keurige overgangen, die ik zelf niet eens bij naame zoude kunnen noemen. Men drukt die uit door een oogwenk, door een gest, door de buigzaamheid der ftem, door omftandigheden. Doch deeze fchijnbaare kleinigheden fchilderen wel eens beter dan de woorden zelf. Ik zou, indien ik op deezen toon voortging, bevreesd zijn mijne lezers te vermoeien. Zij, die genie hebben, behoeven mijn onderwijs in deezen geenfins; en voor zeer bepaalde vernufD 5 ten  55 GEDENKSCHRIFTEN van ten konde het nadeelig worden. Algemeene raadgeevingen , eenige bijzondere aanmerkingen omtrent de rollen die ik gefpeeld heb, en die aandagt en ftudie vorderen, is alles, wat men van mij te wagten hebbe. Reeds merkte ik op, dat 'er vier gaven der natuur onontbeerlijk zijn, voor de beöeffening des Tooneels. De Organen der fpraak, de lichaamskragt, 't geheugen, en het voorkomen. Ik behoef niet te zeggen, dat men veel verftand, en geest , en , is 't mogelijk , veel genie noodig heeft. De twee eerfte doorloopen zonder moeite den reeds gebaanden weg, maar de genie oopent zich een geheel nieuwen. Ik fprak over de Muziek- en Dichtkunst, en dat men die moest voegen bij de Fabel- Historieen Taalkunde , als ook bij de fraaije letteren. Maar, zonder voor te geven, dat zij, die in den eigenlijken zin niet geftudeerd hebben , dit alles kennen, zo weet ik echter voor mij zelf, de onmogelijkheid daar van. Ik teken flegts aan, wat men behoort te zijn , en wat men moet bcftudeercn. Zonder leermeester, zonder verftandigen raad, onkundig waar ik de bronnen der kennis konde vinden; heb ik veel tijd en kragten vergeefsch gcl'pild , in het vruchteloos opfpooren; en "hij, die zich in deeze kennis wil beroemd maken , moest geen uur laaten wegvallen, zonder iets te doen. Ilc heb alle de dagen, waarin ik werkte, fe-  HYPPOLITE CLAIRON. 59 federt mijn twaalfde tot mijn twee-en-veertigfte jaar, naarftig befteed; en ik weet echter, dat ik nog zeer groote misdagen beging, toen ik het Tooneel verliet. Hoe veel diep nadenkens heeft men nodig om het waare onderfcheid te kunnen bevatten, dat 'er is tusfehen de onverfchilligheid, den fcherts en de verfmaading, tusfehen de verfmaading, en de verachting, tusfehen de drift en onftuimigheid ; tusfehen het ongeduld en de gramfchap , de vrees en den fchrik, den fchrik en de verftijvende ijzing? Wat moet men onmerkbaare overgangen (nuances) kunnen waarnemen in de aandoenlijke overneigingen , indien men de eifchen der liefde, der natuur en der menschlievenheid niet onder elkander zal verwarren. Welke (terke poogingen moet men niet kunnen doen, om op te klimmen tot de grootfte oogenblikken des fchriks, der verfcheurendfte finarte, en van het zielroerende ! Hoe juist moet ons oordeel, moeten onze denkbeelden , hoe buigzaam onze fpraakdcelen zijn, om natuurlijk waar, eenvoudig te fpreeken zonder ooit te vallen in het koude, het laag gemeenzame! Dit laatfte is wel het allerraoeilijkfte. Men toont het grootfte talent, als men te gelijk eenvoudig, juist en verheven zijn kan. Mijne overdenkingen hebben mij het fpoor aangewezen dat tot de grootfte Tooneel-volmaaktheid immer kan opleiden. Maar de onbillijkheid, die mij overal llagboomen (telde, heeft mij dat fpoor  6o GEDENKSCHRIFTEN van fpoor doen verlaateu. Ik heb flegts eenige bloe* men vergaderd, de Kroon zelf hangt nog onaangeraakt voor ieder, die moed heeft om ze te grijpen. De eenige voldoening, die mij overig bleef, beftaat hier in: dat ik de middelen aanwijs, om ze te kunnen magtig worden. De Treurfpeelder moet zich door zijn geheel gedrag, dien toon, en die houding poogen eigen te maken; welke hij op het Tooneel het meest noodig heeft. Niets evenaart de kragt der gewoonte. Indien men in mij den geheelen dag niets ontdekt dan een burger vrouw, dan zal ik, (welke poogingen ik ook aanwende,) nimmer de waare agrippina zijn, alles zal mijn ftand in de Maatfchappij verraaden. Mijne ziel, neergedrukt door de onderworpenheid, en den dwang, waar in ik daagclijks moet. leven, zal nooit, of flegts oogenblikkig tot die hoogte in het verhevene kunnen opftijgen, die mijne rol eischt. Zonder immer te vergeten waar ik fta, heb ik het mij tot een pligt gemaakt, nimmer iets te zeggen of te doen, dat niet edel, en deftig was. Ik weet zeer wel, dat veele mijner mede Tooneelfpeelders , en veele der zulken, die te dom zijn om ergens reden van te kunnen geven: mij hier om hebben uitgelachen: men zeide; dat ik altoos het air had van de Koningin van Carthago; en zij meenden mij hier door meer te kwellen, daar zij mij intusfehen niets meer verpligtends hadden kunnen zeggen, Deeze befpotting vermeer-  HYPPOLITE CLAIPvON. 61 meerderde mijne gerustheid : ik voelde dat de moeite, die ik mij gegeven had, in het daagelijkfche leven, mij ontfloeg van die doodelijk vermoeiende inipanning des geestes, welke mij voor dien tijd op het Tooneel zo afmatte. Als de berisping omtrent eene rol uitfpraak doet, dan, indien zij redelijk is,. verdient zij onze erkentenis, onverfchillig van welken kant die ook gekomen zij. Gelukkig is de acteur , van wien men genoeg verwagt , om hem te willen raaden; en die den dwaazen hoogmoed niet kent, welke ons voor durft liegen, dat wij ons nimmer bedrogen hebben! Maar hij ftaat niet meer onder beöordeeling des publieks, zo dra hij niet fpeelt: dan wordt hij zelf een deel van het publiek; en heeft daar aan niet langer rekenfchap te doen. Hoe! men wil dat een beroep , dat opvoeding, waereld kennis , wellevenheid , diep doordagte kundigheden, verhevenheid van geest en hart en alle mogelijke aangenaame gefchenken der natuur, vordert , altoos verlaagd worde ? Dat zij, die dit beroep eere aandoen, zich met niemand mogen vergelijken? Dat zij aan den eerstkomenden hunne meerderheid nederig kruipend opofferen? Is'er wel iets onmogelijker, iets onrechtvaardiger? De verachting, die men aan deezen ftaat wil hechten, valt terug op een geheel volk, dat dezelve niet op doet houden. Hoe? de vorst, die mij roept, mij gebiedt in dien ftaat te blijven en mij penfioneert ; de Edel- lie-  6i GEDENKSCHRIFTEN van' lieden der kamer,die voorzitten bij de vertooning j de I'clirijver, die mij zijn werk brengt; het pu> bliek, dat mij komt hooren, en toejuichen; aU leu zouden onfchuldig zijn; ik alléén niet ? Ik gehoorzaam aan het bevel, dat mij bindt; ik leen nieuwe fchoonheden aan de verzen, die men mij aanbetrouwt; ik verfchaf u verrukkelijke oogenblikken ; en gij ftraft mij met verachting?... „ Deeze onbeftaanbaarheid met zich zelf past zelfs niet aan het ligtzinnigfte volk. Is het tooneel gevaarlijk ? waarom duldt gij het? Waarom bezoekt gij het? Waarom juicht gij mij toe? Is het niet redelijker den acteur die door zijne talenten en gedrag uwe agting verdient, waarlijk te achten? fti wat opzicht kan dit beroep onteerend zijn? De verklaaring van lodewyk den dertienden j toont, dat een edelman, zonder zig te verlaagen, acteur worden kan. Onze werken worden be* oordeeld; de regeering geeft ons die in handen 5 zij is 'er des alleen verantwoordelijk voor. Men kan, dit beken ik, zich beangftigen door de wetten aan het tooneel, door onze koningen gegeeven , en door het Parlement bekragtigd. Zij vernietigen de vaderlijke magt; zij verfchalken het recht des huwlijks; zij fchenken He meerderjaarigheid aan hun, die daar van geen voordeel kunnen trekken: verbreekt alle die wetten; zij beledigen de natuur, de zeden, het deugdzaam gedrag. En hij, die dol genoeg was om ze te willen  HYPPOLITE CLAIRON. 63 len in ftand houden, zou zich tot een voorwerp maken van een voor hem hoonend medelijden; maar ik weet niet, dat ooit een comediant zich immer van dit verachtelijke recht bediend heeft. Men geeft voor, dat de comedianten zedeloo- zer zijn dan 't Kan zijn dat men zich op het tooneel meer maaien vergeet; 't kan ook zijn , dat de kwaadaartigheid, dat de ftrafloosheid toelaat meer dan waar zij daar van te zeggen; hoe dit zij, zie eens om u heen, zie eens, wat 'er bij uwe bekenden , bij u zelf omgaat; en oordeel, — veroordeel niet langer met zo veel bitterheid! Bedenk , dat gij zelf de comedianten door uwe verachting ontflaat van alle piigten; —■ 6 verbeter eerst de ondeugden en wanorde, die uwe huizen onteeren. Sla den flagboom neder, die de comedianten belet tot hetj altaar te naderen; dwing hen niet langer om ongetrouwd te blijven; laat hun in 't huwlijk mogen treden, zonder haar, die zij verkiezen , onterfd te zien. Indien zij dan nog een zedeloos leven leiden, ftraf hen met uwe verachting ; ik zelf zal dat vonnis onderfchrijven. Men zegt wijders; dat het aannemen van geld, onteerend is voor hun, die het ontfangen. ,, Het ' zijn lieden die men betaalt, ik betaal hun en voor mijn geld wil ik plaifir hebben:" zulke gezegdens, hebben mij wel eens met medelijden, de onbefchofte domkoppen doen befchouwen, welke dus fpraken. Maar wie weet niat, dat men in dee-  64 GEDENKSCHRIFTEN van deeze waereld niets doet, zonder betaald te worden. Is 'er eene bediening of amt zonder voordeden , zonder loon, of zonder profijtjes ? Ik kan mij niet kleden, niet huisvesten, niet voeden , dan voor geld. Ik betaal mijn advocaat , mijn procureur , mijn doctor , zo ik een kind laat doopen , moet ik geld geven. Ik verlies mijne ouders, mijne bedienden, en ik betaal de Priester zijne geestelijke vertroostingen; ik betaal hunne begraaving. Wil ik eene mis laaten leezen; zij kost mij 10, 15 0f 20 ftuivcrs, al naar de kerk is, aan wie ik dit verzoek. Wie kent het antwoord niet, dat jean jaques gaf aan een Ambasfadcur , die zeide : — het geen mij omtrent de boeken floot is, dat men die voor geld maakt. En waar voor cijfert uwe Excellentie? Het geld is de algemeene afgod. Niemand kan dit ontkennen. Arbeid, leugen, laagheid, verleiding, misdaad, niets valt te moeilijk, om dat te verkrijgen; en men lastert mij, om dat ik door eene vrijwillige betaaling. mijne uitgaaven , en mijne moeite zeer matig doe beloonen? Wat wint men toch door zo veele onrechtvaardigheden ? — Dat men zeer zelden groote talenten ziet. Een vrij wezen, inftaat om te kunnen naadenken , fchrikt met rede, voor de afmattende moeiten, die van dit beroep onaffcheidelijk zijn; voor de flegte belooning, of voor de onwettig'e magt der Befhuirders, en voor de veragting des bevóoroordeelden volks. En als men , misleid door de  IfYPPOLITE CLAIRON. 65 de jeugd, en van ondervinding ontbloot, dat beroep omhelsd heeft; dan weet ik bij eigene ervaaring, hoe veel onaangenaamheden ons in het ftudeeren hinderen, en waar toe het verdriet, en de wanhoop ons brengen kan. Ik heb niet dan met afkeer de tien laatfte jaaren mijner flavernij opgeteld. Tot mijn laatfte oogenblikken zal ik de onrechtvaardigheid; — de hardheid; — de domheid zegenen, die mij eindelijk de middelen verfchaffen, om mij vrij te maken. De tijden der onwetenheid en der fchijnheiligheid zijn voorbij. Begeert men groote talenten? Bezorg hun een redelijk onderhoud. Men moet de Edellieden der kamer binnen die magt bepaalen, die zij oorfpronglijk hadden. Dat een plaats in den Schouwburg niet meer gegeven worde aan een amt, eene bediening; dat zij het loon niet meer zij der verleiding, en der ongebondenheid ; dat men niet langer toegang geeve aan de koordedanfers, door lieden van rang befchermd; dat het Publiek alleen de talenten beöordeele; en dat het Tooneel alléén oordeele over de waarde eens perfoons; dan zal alles wel gaan, maar verkiest men dit niet, dan is alles verlooren. Maar, 't zij men het lot der Comedianten verbetere; 't zij men het laate zo als het is; zij moeten echter in 't oog' houden, dat de volmaaking hunner talenten onmogelijk is, indien zij die niet zorgvuldig aankweeken. Zij moeten tot zich E zich  66 GEDENKSCHRIFTEN va« zich zelf durven zeggen, dat liet onreedelijk is, te eisfchen, dat een Comediant, noodwendig er* altoos bezig met alles, wat het Treurfpel vordert , in het eerbied zoekende en liet majcstueufe; zich nooit in het dagelijkfche leven zal laaten zien , dan in eene laage ondergefchiktheid aan anderen. De hoogmoed voegt aan niemand; maar de verhevenheid der ziel betaamt aan alle rangen. Door af te wijken van deeze beginfels heeft Mejuffrouw du mesnil, zich bedorven. Het Publiek, dat nooit de oorzaak geweten heeft van de vermindering haarer talenten, zal het mij mogelijk ten goede houden, indien ik haar antwoord op de vraag, haar daaromtrent door mij gedaan , als ook mijne gedagten over deeze actrice, me» dedeel. A F-  HYPPOLITE CLAIRON. 67 AFBEELDING van MEJUFFROUW 13 ü M E S N I Li IVIejuffroüw du mesnil was noch fchoon,noch bevallig, haar gelaat, haare geftalte, hare perfoon over 't geheel genomen was wel niet liegt gevormd, maar toonde ons eene onbevallige, onaangename, gemene vrouw; fomtijds gelijk aan eene uit de laagfte volks clasfe. Met al dat was haar hoofd welgeplaatst, haare oogen drukten veel uit; zij waaren fomwijl eerbiedwekkend — verfchrikkelijk zelfs, als zij zulks wilde. I Haar onbuigzame ftem was nooit roerende 5 maar fterk, welluidend, en in ftaat om de heftig* fte woede uit te drukken. Haare uitfpraak was zuiver, niets kon den ftroom haarer woorden fluiten. Haare gebaarden waaren wel eens te Rerk , E 2 xoof  6U GEDENKSCHRIFTEN van voor een vrouw , die niet zacht bevleescht, of teder was; doch zij gaf zich zelden daar aan over. Vol vuurs , onuitfpreekelijk beweegelijk, kan men zich niets wegfleepender voordellen; of. ook iets aandoenlijkers in de wanorde en wanhoop eener moeder. De gevoelens der natuur maakten haar bijkans altoos verheven. De liefde, de ftaatkunde, het eenvoudig belang der grootheid, vonden in haar flegts een gemeen verftand. Maar, nog jong zijnde, was zij jaloers en eerzuchtig; men konde dus alles wagten van haare overdenkingen en haare manieren. Zo was du mesnil, toen ik op het Tooneel kwam. De ftudie, waar aan ik mij van dat oogenblik wijdde, toonde mij alle mijne fouten; en leerde mij in 't vervolg ook die van anderen ontdekken; ik bemerkte , dat du mesmil meer bedoelde het volk, dan de waare kenners te behaagen. Een kijvend gefchreeuw , vreemde overgangen , een boertigen aanvang, laage gebaarden verdrongen dikwijls de fchrikkelijke en aandoenelijke fchoonheden, die zij volkomen had weten af te beelden. De zotten fchreeuwden: bravo! dat is natuur! Bravo! Maar ik, verliefd op de talenten mijner mededingfter , zuchtte over deeze verandering ; ek ik onderftond haar de rede daar van te vraagal. „ Gij, zeide ik, hebt zulk een uitmuntend begin gemaakt , dat ik niet kan begrijpen wat u daar  HYPPOLITE CLAIRON. fa daar van heeft afgebragt. Verzekerd van het Publiek en van u zelf, wat kan u bewegen tot die ongerijmdheden, die gij geduurig begaat ? De lach dien gij thans veroorzaakt, vleidt die u meerder, dan de bewondering, die gij eertijds opwekte ? Past het u Semiramis met de vrouw van SganazeU le te verwarren? Wat betekent, |bij het eindigen van elk couplet die ftérke toon ? Aan wien offert gij uw verftand, uwe kundigheden, uwe talenten op ? Hoe veel uwe afwijkingen mij ook zullen bevoordeelen, beken ik u echter, dat zij mij bedroeven , en mijne vraagen moeten u daar van overtuigen." „ Ik heb u wel verftaan, en ik bedank u; uwe behandeling omtrent mij is zeer beleefd; ik ga u zonder omwegen beantwoorden;" zeide zij, en ging dus voord. „ Gij zoekt het waare? Gij zult het nooit vinden , en al ware dit mogelijk, het Publiek zoude het niet gevoelen. Men kan op het ruimst gerekend, in de Comedie niet boven één of twee kenners, dien naam waardig, veronderftellen. Alle de overige aanfchouwers oordeelen zonder onderzoek , op het woord van anderen, naar den naam, dien men reeds verkreeg : Groote woordenrijkheid, fchielijke ftemverheffing , het ongewöone — zie daar wat het Publiek verbaast en weg voert. Het juicht dolzinnig toe. Laat maar een enkel perfoon fchreeuwen Bravo! Terftond E 3 zal  ?o GEDENKSCHRIFTEN van zal zonder het minfte onderzoek de geheele zaal daar van weêrgalmen." ,, Uwe verftandige naarfpooringen, zijn niet berekend voor de menigte: Zij blijft onaangedaan. En uw kenner, doorgaans een verftandig bejaard man, geniet het vermaak, 't welk gij hem geeft, ftil in zich zelf, zonder dat hij dit durft openbaaren. De Comedie gaat uit; men verfpreidt zich door Parys; men neemt zijne geestvervoering mede: ,, Waar zijt gij geweest! Welk ftuk gaf men ? Wie fpeelde de hoofdrollen ?" — ,, De Juffrouwen du mesnil , en claiPvON ; de eerfte verhief ons met haar boven de wolken, de tweede bleef koud." — Hier op vestigt zich onze roem; en indien gij dus gelieft voort te gaan, dan zal ik bijna het oog ontfiijgen en gij zult voort blijven kruipen." ,, Ik ben, antwoordde ik, nog verre van het doel, 't welk ik mij ffel, maar ik begin het echter te zien. De weg is lang en moeilijk, doch ik zet geene fchreede, dan geleid door de rede en het overleg. Hij die onbezweeken de waarheid zoekt, zal die eendelijk vroeg of laat vinden , in fpijt uwer oogverblindende kunstgreepen. Het Publiek is zo zot niet als gij het u afbeeldt. Gij vergeet, hoe zuiver, hoe juist zijn oordeel is over de werken, die men het aanbiedt. Het voelt de fijiifte gedagten, de meest kiefche aandoeningen. Het parterre , dat het minst kundig  HYPPOLITE CLAIPvON. is, en het minst ongemakkelijk, duldt geene de minfte misfiagen in het historisch gedeelte , ook niet omtrent de zeden, de berisping, ja zelf niet omtrent het voegzame der perfoonen. Hoe meer ik mij vlei, dat mijne ftudien niet te vergeefsch zijn zullen. Gij weet immers, hoe het naar mij luistert en mij dikwijls goedkeurt. En indien gij voortgaat u dus door de dwaasheid te laaten beftuuren; dan vlei ik mij dat de fchaal, waar. in gij ons beiden weegt, naar de tegenovergeftelde zijde zal overhellen van het geen gij vooruit ziet." Sedert dat oogenblik verdubbelde ik mijne onderzoekingen, maar du mesnil verwierp alle banden. De actrice , die allen zoude hebben getroffen ..... Maar de pen valt mij uit de hand. Zonder veel opmerking kan men zich overtuigen , dat de Provinciën, die Vrankrijk uitmaken, zeer veel van elkander moeten verfchillen; hoewel zij het zelfde Nationaal belang hebben, en tot één rijk behooren. De vooroordeelen, de karakters, fchijnen elk in 't bijzonder eene Natie op zich zelf uittemaken. Zo wij letten op de vreemdelingen te Parys, dan ontdekt men gemakkelijk eene geestwijzing, een karakter, eene Nationaale houding, die allen van elkander onderfcheiden. E 4 Hier  7a GEDENKSCHRIFTEN van Hier uk kan men, dunkt mij, opmaken, dat 'er nog grooter onderfcheid moet beftaan hebben tusfehen de inwoonders der Gemeenebesten, die den Griekfchen Staat uitmaakten , die allen van elkander jaloers en onafhanglijk waaren : flegts twéé deezer Republieken zijn onderfcheiden genoeg, om in het Treurfpel te worden opgemerkt. Athene en Sparta. Geen oogmerk hebbende, om gedrukte boeken uittefchrijven, zal ik mij vergenoegen met alleen die tegenftrijdigheden aantewijzen, welke mij voor de rollen der vrouwen onontbeerlijk fchijnen. Athene was de fchitterenden kring der fchoone kunsten, van den fmaak, de pracht, het vernuft, de welfprekenheid, de wijsbegeerte en de befchaafdheid. De jonge meisjes der aanzienlijke familiën, zag men nimmer, dan op de volks-feesten, of bij de godsdienstige plechtigheden. Haar gelaat was befiuierd. Alleen haare naaste manlijke vrienden konden haar zien, en fpreken. Wat moet deeze opvoeding voortbrengen ? Een onfchuldig en fchroomvallig karakter; de gewoonte van omzichtig te zijn, en de befcheiienheid, moest men, in haare oogen , op haar gelaat , en haar geheel voorkomen, in den zachten toon haarer ftem, in eenvoudige en natuurlijke uitdrukkingen, in [een befchroomden gang, in zachte en weinige gebaaren ten duidelijkften lezen. Te Sparta was de rijkdom onnut, de uitgaven , waa*  HYPPOLITE CLAIRON. 73 , waaren algemeen. De kinderen behoorden de Republiek, van wat rang, ftaat of fex zij wezen mogten. De maaltijden waren oopenlijk, elk burger moest zich daar laaten vinden. Weelde was misdaad ; doch de zeden waaren ten uiterftcn ftuursch en geftreng. (*) Men gewendde de jonge meisjes aan geweldige lichaams oefeningen: Zij traden in den loopbaan der mannen , en vochten als de kampvechters. Haar gewaad liet haare armen en beenen geheel onbedekt. Zulke vrouwen moesten fterk en moedig zijn; haare ftem manlijk, de opflag der oogen ftout, haar gang trotsch, en haare gebaarden beflisfchend. De fchaamte, dat dierbaar eigendom onzer fex werd in beide Republieken hoog gefchat; maar de wijze om die uittedrukken, moest zeer onderfcheiden zijn. 't Is mogelijk dat ik mij bedroog, maar ik fchepte in deeze twee bronnen de middelen, om aan de rollen van Monima en Hermione , waare , doch zeer onderfcheiden grootheid bij te zetten, DE ROL VAN MONIMA. monima moet, door het geheele Treurfpel, ons eene Atheenfche Burgeres vertoonen , zo als ik die (♦-) Ik weet wel dat deeze opvoeding flegts met de wetten va» tycurgus begonnen zij: maar dit is ook liet tijdpsrk, waarop deeze Grieken een eigen onderfcheiden karakter aannamen. E 5  24- GEDENKSCHRIFTEN van die fchetste. De actrice, die zich verbeeldt na de verzen in het vierde Bedrijf, de minfte vervoering van toorn, 't zij in haare ftem of op haar gelaat te mogen toonen, zoude eene groote fout begaan. Wederftand te toonen bij dien man, die haar vader tot haaren echtgenoot gekoozen had, hem durvende zeggen: , Ma main, ni mon amour Ne feront point le prix d"un ft cruel détour. de dood uittartende die, zij verwagt; is alles wat zij gelooft te mogen zeggen; verder durft zij van de zedigheid niet afwijken. De eerfte ftudie, die ik omtrent deeze rol ondernam beftond, in haar, (Monima,~) haar waar karakter te geven; en vervolgens de allermoeilijkfte plaats in de rol op te zoeken, op dat ik die eens met het beste gevolg zoude uitfpreeken, „ Non, feigneur, vaïnement vous voulez m'étonner. ,, Je vous connais , je fens tout ce que je tn'apprête. „ Et je vois, quels malheurs j'asfemble fur ma tête. ,, Mais le desfein estpris,rien»epeut itfèbranlerz ,, ffugez en, puisque ainfi je vous ofe parler, „ Et ttfemporte-au de la de cette modest ie, Dont jusqu'a ce moment je tfètais point fortie." enz. (f) De (f) Dewijl 'er voor mij geen denken is oin 2ulke fclioone veifen in verfen te vertialen5 zal ik, hoewel met die huivering, die  HYPPOLITE CLAIRON. 73 De zachtheid mijser ftem, mijne zedige houding, maakten de allerfterkfte tegenftelling met den nadruk, waar mede ik de onderftreepte woorden uitfprak en met de ftandvastigheid, die ik op mijn gelaat afbeeldde. Men kan twijfelen aan het beiluit eener vrouw die in vervoering fpreekt; maar ik ; geloof, dat men niets te hoopen hebbe van eene die weigert, die weerftand biedt, en echter ten vollen bedaard blijft. Deeze rol is eene der edelfte en aandoenlijkfte , die immer vertoond kan worden; maar ik heb ondervonden, dat zij ook de allermoeilijkfte is. Zonder gefchreeuw, zonder mijne bedaardheid te verliezen , zonder heen en weer over het tooneel te loopen, zonder beflisfchende gebaarden, zonder een veranderend en eerbied inboezemend gelaat te hebben, fchijnt het mij onmogelijk deeze rol te onheffen van die eentoonigheid, die zij fchijnt die ons bevangt, als wij overtuigd zijn iets moeilijks ten gevalle van anderen, te wagen, deeze regels in profa, hoe ongaarn ook, overbrengen. Neen, mijn Heer, te vergeefsch wik gij mij verbaazen. Ik ken u, ik weet waar aan ik mij blootgeve, Ik zie welke ongelukken boven mijn hoofd te famen trekken. Maar mijn lejluit is gendmen.... Niets zal mij verzetten: | Oordeel zelf, daar ik op deezen toon tegen u durf fpreeken, Daar ik mij mij vpn die zedigheid laat wegrukken öie ik, tot op dit' oogenblik gevolgd heb. enz. DE VERTAALSTER.  76 GEDENKSCHRIFTEN van fchijnt te hebben. Deeze hulpmiddelen onderfteunen de actrice, maar zouden zeer onvoegzaam zijn voor de perfoon zelf. 't Is niet dan na eene vijftienjaarige overdenking , hoe mijne ftem , mijne gebaarden en phifionomie te weerhouden, dat ik ondernam deeze rol te leeren; en ik beken dat ik, om tot de hoogheid van tooneel tot tooneel op te ftreven; om haar aandoenlijke droefheid en edele eenvoudigheid te bereiken , ik al mijnen arbeid, en de zucht om dien wel uittevoeren noodig had. Ik vleie mij geenfins, die zo volkomen gefpeeld te hebben, als mooglijk zij. Ik heb dien misfchien te dikwijls moeten fpeelen om tijd overig te hebben om mijne misdagen te verbeteren. Dat eene andre actrice dit moge gelukken ! Ik raadde haar echter, dat zij wel overwege, wat zij onderneemt, en zich te overtuigen : dat Mamma geheel van den gewoonen weg afwijkt. he r. m i one. Deeze rol is eene der weinigen, die men van den gemenen regel moet onderfcheiden. Alle zwarigheden waren weggenomen , indien Hermione dertig jaaren bereikte, 't Zoude dan niet moeilijk vallen, aan haare Maatkunde, haar coquetterie, haare liefde, en haaren haat die uitgestrektheid te geven, als ook alle die wendingen, waar voor dit onderwerp vatbaar is; maar Her.  HYPPOLITE CLAIRON. 7y Hermione is naauwlijks twintig jaar: in dien leeftijd laat men zien , wat men eens zijn zal; ik 'twijfel of men dan ook reeds alles is wat men worden kan. * De famengeftelde en wélaaneenfluitende denkbeelden, de diepdoorgaande aanmerkingen, kundigheden — die alleen de ondervinding geven kan, verdraagen zich moeilijk met de bekoorlijkheden, den fchroom, de vooroordeelen , het air en de ftem van eene twintigjaarige maagd. Hier ontmoet men geduurig zwarighedeu, om, of het doel niet te bereiken, of het te overfchrijden. Het karakter is deftig, en niet teder; het is woedend, en niet boosaartig, het is edel, fier, en bedient zich echter van verleiding, en geveinsdheid omtrent orestes ; en van eene verfoeilijke misdaad omtrend pyrhrus ; trotschheid en liefde verbinden zich in dit zeldzame karakter, onophoudelijk; uitgezonderd in de zes verzen die dus beginnen: „ Mais, Seigneur, *'/'/ le faut, fi le ciel en colere" — en het eind der alleenfpraak in het vijfde Bedrijf, daar fpreekt de liefde alléén, en doet Hermione traanen ftorten. Niets is mij ooit moeilijker gevallen, dan in mijn eigen natuurlijk geftel, en in mijne naafpooringen, die hulpmiddelen te zoeken, waar door het mogelijk zoude zijn tot de fchoonheid van deeze rol opteklimmen, om het karakter ftaande te houden, zonder de bloem des jeugdigen leef- tijds  73 GEDENKSCHRIFTEN van tijds te verminderen. Hoe gaarn zoude ik het onderzoek van anderen minnoodzaakelijk maken, door hun het mijne klaar, net, en ligt voorteftellen ! Maar ik herhaal het, men kan alles niet omfchrijven : zonder de hulp mijner aanheffing der ftem, zonder mijn gelaat, is het boven mijn vermogen om een denkbeeld te geven van die in elkander vloeiende en onmerkbaare overgangen, die de jaaren en het karakter nader bij elkander brengen. liet is alleen het verftand en de aandagt, die zich met mijn gering onderwijs kunnen bevoordeelen. Men moest in alles , waar in de liefde van hermione doorfchittert, zorgvuldig het aandoenlijke der ftem vermijden , als ook het zacht en eenvoudig gelaat, 't welk de tedere liefde kenmerkt; en in haare vervoering zich zo veel mogelijk verwijderd houden van die zekere, vaste uitfpattingen, eigen aan vrouwen, die veel ondervinding hebben: gelijk roxane in Bajazet. In deeze rol kan men zich alles toeftaan, uitgezonderd de onbefchaamdheid. Dat de actrice in zich zelf alles oplpoore, het geen het groot karakter eener twintigjaarige vrouw kan verhoogen ; nevens alles , Wat in die jeugd een groot karakter kan verzachten. Het couplet des vijfden Bedrijfs, bekend bij het Publiek, de kenners en Comedianten met den naam van het couplet d'ironie (fcherts,) kan naar mijn inzien dien naam niet draagen. De fcherts eischt ligtheid in het vernuft , en een geruster" hart;  riYPPOLITE CLAIRON. 79 hart, dan dat van Hermione. Haar hoogmoed en liefde, beiden even diep doorwond, kunnen flegts haare woede vergrooten, en tot de hoogte van haar karakter opvoeren. Een gelaat, waarop de verontwaardiging gloeit en het edele gefchilderd ftaat; geluiden gefmoord bij den aanhef door fpijt, en razernij; de bewegingen der gramfchap, die alles overfchreeuwen, en die zij niet meer bedwingen kan, kunnen, in haare ftem en op haar gelaat, niets voorbrengen, dan de bitterde uitdrukkingen van fmaad en fchemp. De ijsfelijkheden , die zij zelf moet gevoelen , daar zijPyrrhus zijne wreedheden verwijt, kunnen haar niet tot fchertzerij verhagen, hermione moet aan haare verwijtingen al het bittere, al de verachting, die in haar vermogen is 5 geven , of die haar nog beledigender kunnen maken , maar zij wil noch kan fchertzen. school. Sedert ik het Tooneel verliet, hoor ik geduurig fpreken over de noodzakelijkheid der Dramatieke Tooneel-Schooien. Het Publiek gelooft, dat dit voorftel goed, en billijk is; de Heeren Edellieden der kamer, brengen het hunne toe, om dit plan te begunftigen, en de ongelooflijke groote fom , die dit vereischt, te verzamelen. Niets kon mij beter overtuigen, dat noch de Beftuurders, noch der Opperde rechters des Too- neeïs  8o GEDENKSCHRIFTEN van neels in 't geheel geen denkbeeld hebben van de vereischten, die onontbeerlijk zijn om een groot acteur te vormen. Ieder een kan goed leeren dansten en zingen, want deeze kunsten hebben vaste regels , niet boven hèt begrip der onbekwaamfte jonge lieden I verheven: maar ik ken noch regel noch overeenkomst, die ons allerlei foorten van geest kunnen geven, of allerlei foorten van gevoeligheid, zonder welke niemand een groot acteur worden kan. Laat u dit niet verwonderen. Ik ken geen regel, die ons leert denken, en gevoelen, 't Is .de natuur alléén, die ons deezen aanleg geeft, welke door de ftud'e, het onderwerp, en de tijd flegts ontwikkeld worden. Indien men immer denkt aan Tooneelfchoolen, ik zal eenige mogelijke en voegzame aanwijzen. Het zijn de reizende Comedianten ; de noodzaaklijkheid om den ontfangst te verdienen; de ïedelheid om andere reizende tooneellpeelers te overtreffen; de vrees voor 't Publiek; het geheugen , dat men door het geduurig fpeelen krijgt; de ligtheid, en ongemaaktheid, die men aanneemt, door allp dnn.o- nn het Tnnnppl tp knmpn. Di> gemaklijkheid om zijn gehoor naar alle toonvallen te leeren fchikken; zijne duistere begrippen te ontwarren, door geheele Hukken te moeten hoo- ren; en het effect, dat dit alles op de toehoorders maakt, kunnen een jong mensch binnen zes maanden, veel meer leeren dan een goed meester in  ÏIYPPOLITË CLAIRON. 81 ïn ftaat is, in eene kamer, binnen twee jaaren te onderwijzen. Ik hoop niet Van verwaandheid te kannen befchuldigd worden, als ik mij bij de tegenwoordige Comedianten vergelijk. Dit zullen zij mij nooit vergeven; evenwel ik houde hen noch voor kundiger, noch voor beter , noch voor dienstvaardiger, dan mij zelf. Ik heb geen moeite ge* fpaard om de Juffrouwen du bois en raucourd , te vormen: ik beroep mij op elk, die haar gezien heeft. Zijn nu mijne beminlijke leerlingen groote actrices geworden? Helaas! Ik heb haar met alle mijne oplettendheid, met alle de talenten, die zij van de natuur.ontfangen hadden, tot niets anders dan tot mijne Aapen kunnen maken. Haar begin gaf de grootfte hoop, om dat ik niet meer veifcheen; en om dat het Publiek zo driftig de fchoonheid en jeugd bemint; maar de ondervinding heeft geleerd,, dat toen mijne lesfen ophielden haare talenten vernietigd waaren. Aan de natuur, aan haar alléén zijn wij alle groote geniën, in alles wat groot is, verfchuldigd. Sla de jaarboeken der waereld op, lees de gedenkfchriften der wetenfchappen, der kunsten, der talenten; en het klein getal der waarlijk groote mannen, wier namen gij vind aangetekend, zal u overtuigen, dat men geen genie leert, dat zij nooit op bevel verfchijnt. Als men in een jong mensen vernuft, een goed oordeel, een gevoelig hart, lichaamsfterkte", F een  9x GEDENKSCHRIFTEN van een aangename uitfpraak, een vast geheugen, eet! welgevormde geftalte ontdekt, biedt dat jong mensch alle uwe hulp aan; geeft het alle meesters die het noodig heeft ; om zijn verftand te ontwikkelen, trekt het uit die behoefte, die den geest doet kwijnen, en deszelfs voortgangen belet. Breng het niet in de noodzakelijkheid om der ondeugd te offeren, op dat zij zich bij haare bcfchermers in gunst brenge. Dwingt het naar den raad des Publieks en van fommige acteurs te hooren. Zie daar, naar mijn inzien, de eenige middelen om groote acteurs te krijgen. 't Is eene dwaaling te geloven, dat preville een orosman of semiramis kan vormen ; dat nroLé jonge lieden allerlei foorten van rollen kan leeren : ik weet ook, dat zij zelf in hun vuist daar over lachen. Alles wat deeze Heeren doen kunnen , beftaat hier in: zij kunnen zich doen houden voor lieden van groot gewicht, zij kunnen een Serail oprechten, veel geld bij een fchraapen, hunne mingelukkige medebroeders doen beven — meer kunnen zij niet, meer begeeren zij ook niet. Men zal mij tegenwerpen dat de Provinciën geen bekwame lieden opleveren. Ik beken , dat de Opera Comique , en de dans allen opkoopt; en dat zij thans het wezenlijkfle gedeelte van alle Tooneeltroupen uitmaken. De talenten, die daar voldoen, zijn binnen het bereik van ieder een : zij eifchen geene ongemeen uaauwkeurige op-  HYPPOLITE CLAIRON. 83 opvoeding. Men kan met die talenten zeer lang liet brood winnen : het Beftuur geeft de kleeding, en de jaargelden zijn altoos zeer groot. De ftudien, die het Franfche Tooneel eischt, veronderftellen eene uitneemende opvoeding, veel gaven der natuur , een ouderdom, overeenkomftig met alles, wat men moet kennen, voelen en vergelijken. De kleeding beloopt fchatten, en de Comediant moet die bekostigen: bij den aanvang zijn de voordeden gering. Zeer lang daar na deelt men gelijk; ten waare men de befcherming kochte tot een prijs, die ieder een niet voegt. Het grootfte getal der geenen, die het Tooneel volgen , zijn gebooren in de behoeftigfte huisgezinnen; het beroep, dat het fpoedigst en een het meeste, winst geeft, is daarom ook voor hun het beste. Het jaargeld des Konings , honderd pistoolett bedraagende, kreeg ik eerst na een twintigjaarigen arbeid , en zo als de Juffrouwen allard en guimard , in de Opera traden, fchonk haar de Koning elk twaalf honderd Livres. Na een twee - en - twintigjaarigen dienst , beftaat al mijne belooning in duizend Livres; en Juffrouw hesnei. nam , na een veertienjaarige verbintenis affcheid, met een penfioen van agtduizend Livres. Ik erken , dat zij allen groote talenten bezaten. F a Even-  «4 GEDENKSCHRIFTEN van Evenwol ik durf zeggen , dat verfcheiden mijner mede-actrices, en ik insgelijks, met haar kunnen genoemd worden, en dat deeze voorbeelden zeer gefchikt zijn, om meer dansfers, dan acteurs te krijgen. • De Théatres des Boulevards (*) hebben veel toegebragt, om de talenten zeer fpoedig te doen daalen. Het groot getal jonge meisjes, die daar fpeelen, en dat wel, in de tedere kindschheid, ondermijnen het natuurlijk geftel; door haar poogingen te vergen , verre boven haar kragten; en indien het waar is, 't geen men vertelt, ook door een losbandig gedrag , dat den ouderdom , en de uitputting verhaast. De laage en vuile ftukken , die men daar ver- | toont , moeten volftrekt bederflijk zijn voor de betaamlijkheid , en de edele voorftellingen, die het Franfche Tooneel eischt. Men fpeelt overal kluchten , maar het Publiek wil, dat dit op zeer j onderfcheiden wijzen gefchiede. Zie hier een al- f les afdoende proef. Ik ken den acteur volange geenzins , maar heel Parys kent hem en weet , dat hij zijne talenten volmaakte in de Variétés Amufantes; men heeft hem beproefd in de Italiaanfche Comedie, | wier ftukken , en talenten men niet met die der Franfche Comedie kan vergelijken , en dees zo 1 beruchte volange , was veel minder op dat Too- I (*) Schouwburgen in de voorfteden van Paryt.  HYPPOLITE CLAIRON. 85 Tooneel dan de minstbekwaame acteur. Deeze Schouwburgen der Voordeden zijn des niet ilegts geene Kweekfchoolen, maar zij verwoesten de talenten; zij vergiftigen de zeden, zij vervalfchen den finaak, zij bederven jongelieden, die, indien zij onze meesterftukken bcftudeerd hadden , zeer goede acteurs zouden geworden zijn. Het getal der geenen , die zich fchikken om in 't oopenbaar te verfchijnen , is, gelijk alle andere levensftanden, bepaald, en de gemaklijkheid, waar mede men op deeze Tooncelen wordt aangenomen, beneemt alle bronnen aan dat Tooneel, 't welk de nationale hoogmoed alleen in ftand moest houden. Het ftaat mij, dit weet ik zeer wel, niet vrij het Publiek ten aanzien van zijn fmaak voor het hoofd te ftooten, of de Regenten kwalijk te nemen, dat zij deeze vertoonplaatfen dagelijks vermenigvuldigen : maar dit ftaat mij vrij te mogen beweeren, dat zo lang deeze Tooneelen in ftand blijven , geen School in ftaat zijn zal, om dat edel-grootsch geheel der onderfcheiden talenten te rug te brengen, 't welk eertijds op het Franfche Tooneel toegejuicht werd. De Franfche Comedie heeft flegts vier' perfoonen die waardig zijn genoemd te worden, pre- ville, mole, erisard , Cll la rive. De Opera heeft, wat men ook zegge, niets dan dansfers, clerval , en Madame du gazon: frArnnT heeft affcheid genomen.) Hoe is 't mogelijk, dat * 3 men  86 GEDENKSCHRIFTEN van men men dit verval niet poogt te herftellen ? Hoe is 't mogelijk, dat men molière, corneille, racine en voltaire den rug toekeerd voor het hulsgezin de Pointus? Het zekerde middel om de talenten uitteblusfchen, is de middelmatigheid te befchermen» AAN-  HYPPOLITE CLAIRON, 87 AANMERKINGEN over O Tv O S M A N. Ik was altoos verwonderd, dat le kaïn , die zo alleruitmuntendst den Orosman 1'peelde, mij nog iets te wenfchen over moest laaten, in het eerfte couplet, het eerfte bedrijf: Hij fprak zeer wel; echter ontwaarde ik niets van die beminlijkbeid , die levendige drift, zo treffend door Zaïre gefchilderd, Ik zag niets in Orosman, zo omringd door zijne meerdere, en mindere flaven van zijn Serail dan een eerbiedinboezemend meester , die zijne beminde niet ziet , dan om haar een welvoorbereide redenvoering voor te houden; ik zag niets van dien tederen minnaar, dien ik vcrwagtte. Met alle mogelijke aandagt heb ik deeze rol. gelezen, en herlezen, ik zogt in de verzen de gevoelens en driften , die daar in zijn, en in alles, wat het oog, en de woordbuiging aandoenlijks hebben , om de declamatie der dertig eerfte verzen te doen voorbij zien. Ik vond F 4 niets,  «8 GEDENKSCHRIFTEN van niets , dan ftrijdigheid met de woorden zelf, en ik werd ongeduldig te hooren praaten over ftaatszaken, daar ik niets wilde hooren dan — liefde. Na veel overdenkens vond ik een flora tooneel uit, dat belangrijk zijn kan. Orosman verfchijnt met al de pracht, en groot gevolg, die aan dit tooneel eigen is. Ik wenschtc in hem alles te zien , 't welk bij het vuur zijner jeugd en de gevoeligheid van zijn hart tevens zijne waardigheid ten vollen mogt doen uitblinken; ik Wenschte, dat zijne oogen die van zaire zochten ; dat men aan de tedere trekken zijns gelaats den zuiveren wellust ontdekte, die die hem doorgloeide; dat men aan zijne beklemde en herhaalde adcmhaaling merkte, dat hij haar zag, die hij zo vuurig beminde, dat eene zachte en edele beweging zijn gevolg verwijderde; dat hij zaïre naderde, bij de hand vatte, en dat hij met een oog vol liefde, en de bewegingen eener fterke drift, die men bedwingt, had begonnen te fpreken over de middelen, die hem gelukkig —hoogst gelukkig konden maken. Dit kleine tooneel, edel en vaardig gefpeeld, zoude zeker niets aan het oogmerk des acteurs benomen hebben, of aan de waardigheid der perfoonen; en veel genoegen gegeven hebben aan tedere en enigzins ongeduldige zielen. STU-  HYPPOLITE CLAIRON. 89 STUDIE der PAULINA, IN DEN POLIEUCTE. Daar beftaat in de 'geheele natuur geen Paulinat ik voor mij heb die ten minften nergens, noch in de gefchiedenis, noch in de verkeering kunnen Vinden. Driften en verkiezingen , die elkander afwisfelen ziet men overal. Maar eene liefde voor twee onderfcheidene mannen, eene oprechte — ware liefde, — haar door beiden ingeboezemd; en door den eerbied en de hoogagting voor beiden gerechtvaardigd , is eene harsfenfchim, die niet aanwezig kan zijn; en zeer bezwaarlijk met eenigen fchijn van waarheid , en betaamelijkheid voor het Publiek te vertoonen is. Na langduurig en diepzinnig het karakter deezer rol doorgrond te hebben; overtuigd, dat het Publiek door den eerften blik op het tooneel geholpen, gemakkelijk de ontwikkeling volgt, die door ieder woord wordt voortgebragt , nam ik voor, zo veel mij doenlijk was, alles in mijne F 5 per-  po GEDENKSCHRIFTEN va» perfoon te vereenigen wat deeze perfonaadje ken^ merkte, namelijk edelheid, zachtheid, oopenhartigheid en ftandvastigheid. Ik zette aan mijne toonvallen en bewegingen de treffende eenvoudigheid bij, die eene reine gevoelige ziel kenmerk, Daar ik van mijn gelaat en van mijne ftem volkomen meester was , viel mij deeze ftudie niet moeilijk. Maar wat moest ik doen om de eentoonighejd deezer dubbele liefde te ontwijken? Hoe moest ik de onmerkbare overgangen maken, zonder de oprechtheid van Paulina te verminderen ? Hoe moest ik handelen, om zelfs de minfte fchaduw niet te geven van valschheid en onbetaamlijkheid? Het ware middenpunt fcheen mij hier on» mogelijk te treffen. De eerfte liefde, alleen geboorcn uit de behoefte van het hart, aangekweekt door de bekoorlijkheden der vrijheid, in den wil, gekoesterd door de hoogagting, de vrees, en het berouw, moet ongetwijfeld een keuriger aandoenlijker voorkomen hebben , dan de andere. Het Vaderlijk bevel , de volkomenfte onderwerping aan alles, wat de deugd voorfchrijft, de betoovering der zinnen zelve , kunnen nooit gelijk ftaan met een diepgewortelde liefde: Men dwingt haar met geweld haare rechten afteftaan aan pligt; maar zo lang zij leeft, is die liefde de fterkfte, en de tederfte. Ik verbeeldde mij , dat het onderfcheid, waar mede ik traanen Hortte, mij die nuances geven zoude, waar naar ik zogt. Die, welke ik over Ser~  HYPPOLITE CLAIRON, 911 Serverus weende, vloeiden uit den grond van mijn hart, en met geheele ftroomen. Die, welke mij om Polieuctes ontvielen, vloeiden uit mijne oogen; zij ontftonden nu eens uit menschlievenheid, dan weder uit ongeduld. Men voelt, hoop ik, het groot verfchil deezer twee zo onderfcheiden bronnen , en welke onderfcheiden accenten, die moeten veroorzaken, als ook aan de kragteloosheid, of de ligtheid derbewegingen ? Doch om dit moeilijk doel te treffen , .moet men altoos de volgende verfen levendig voor den geest houden. Ik geef volgens plicht en aan zijne genegenheid, Alles wat de andere uit liefde bezat. „ Je donnnai par deyolr, k fon afection n Tont ce que Vautre avait par inclination\ „ Et quoique le déhors foit fans {motion, „ Le dedans-a'est que trouile £? que fédition. Hoewel alles uiterlijk zonder aandoening fchijne, tn mijn hart hcerjcht niets dan ontroering en opftanc!» B E-  9* GEDENKSCHRIFTEN van BESCHOUWING der ROXANE. in bajaze t. Roxane is eene dier ongelukkige fchoonheden, di; door de behoefte, en den-ftand haarer geboorte veroordeeld zijn , om naar de flavernij te haaken, als liet eenig middel zijnde, om tot den rijkdom te kunnen opklimmen. Deeze flavhinen , gefcliikt voor de vermaken eens meesters, die haare harten niet uitkiezen, en veeltijds met afkeer vervullen; onkundig zijnde van den ftrijd, die 'er ontdaan moet tusfehen de fchaamte, en de weivoegzaamheid , vóór zij zich overgeven, altoos met arends oogen bewaakt worden, in het Serail gehouden door verminkte, wreede, haatelijke fchepzels; altoos fidderende voor derzelver willekeurig gezach; vernederd door te lang onopgemerkt te blijven onder de overige flavinnen; of beducht voor die zatheid, die haar daar weder in kan ftorten ; kunnen vraag ik, deeze vrouwen vatbaar zijn voor eene liefde , zo zacht en vrijwillig als die , welke zich tot dén éénig voorwerp bepaalt? Is 't zelfs wel mogelijk, dat zij de liefde kennen ? Dit komt mij niet  HYPPOLITE CLAIRON. 93 niet waarfchijnelijk voor. De verwaandheid om den prijs weg te ■ draagen; de eerzucht om tot den hoogden rang op te ftijgen. De noodzakelijkheid om door kunstftreken zich daar ftaande te houden; en fchatten te vergaaderen, waar van zij zich knnnen bedienen, de behoeften der zinnelijkheid, zie daar alles, wat zij kunnen gevoc-* len : dit zijn de eenige driften, die zij kennen, en 'er zich het genot van belooven. De vrouw, die veroordeeld is om altijd onder eene willekeurige magt te bukken, moet vreesagtig worden ; zij moet leeren veinzen en liegen : en alles wat de ziel bevlekt, vervoert haar gemaklijker tot wreedheid , dan tot tederheid : zo ten minfte vertoont zich Roxane ; zij is altoos ondankbaar, trotsch, wreed, heerschzuchtig. Roxane is even onvatbaar voor wroeging, als voor eene menschlievende aandoening. Als de liefde de ondeugd is voorafgegaan, dan kan zij nog eenigen tijd met haar aanwezig blijven: maar de liefde kan niet gebooren worden in een reeds bedorven hart. De listen des Vifiers , en de hoop om tot dien rang op te klimmen die Amurat haar weigert , zijn de eenige beweegredenen die haar nopen om Bajazet te zien. Het zien van een man, jonger, fchooner, belangrijker , dan haaren weldoener en meester, veroorzaakt eene opbruisfing der zinnen ; die zij gelooft liefde te zijn; maar alles, wat zij zegt, alles wat zij onderneemt, toont llegts haar wellus-  94 GEDENKSCHRIFTEN van tige , voorbijgaande begochelingen, doeh geenfins de aandoening der liefde. Om haare gekwetfte edelheid, haare zorg verraadende eerzucht, hier om, en hier om alléén $ ftort zij traanen: de zorg voor haare grootheid vervult haar geheele ziel. Zij dreigt onophoudelijk. Zij bereidt met koele bedagtzaamheid den dood van Bajazet ; zij fpreekt als van eene eenvoudige billijke zaak , daar zij hem voorfteld de Moordenaar, de getuigen van Atalides dood te zijn. 't Is zonder zerfsftrijd, zonder wroeging, dat zij haaren minnaar aan de Stommen overgeeft, die gereed zijn om hem te verworgen. Het is met de ftootendIte trotschheid , dat zij de Nicht haars Keizers voor haar geknield ziet , en haar dus over hem durft aanfpreeken: „ Lom de vous feparer, je prétends aujoura*!iui, ,, Par des nceuds éterncls vous unir avec lui. ,) Vous jottirez bitnlit de fon aimable vue. enz. Verre zij het van mij u te fcheiden, thans wil ik u door on» breekbare banden met hem verecnigen. Welhaast zult gij zijn beminnelijk gelaat wederzien. Let aandagtig op deeze woorden: Herinner li dat Bajazet reeds vermoord is, en oordeel dan zelf, of zulk een verhard gemoed, 't welk dit met bedaardheid zeggen kan , vatbaar zij voor liefde ! Ik geloof wél , dat Bajazet haar meer behaagde dan Amurat; maar een enkele fmaak is  HYPPOLITE CLAIRON. 55 is geen blijvend gevoel. 'Er is een groot onderfcheid tusfehen het bekoorlijke, 't welk de zinnen verhit , en tusfehen de tedere behoefte eener aandoenlijke ziel. Gebruik des geen eene beweeglijke uitdrukking: het voorkomen van begeerte, aan de ftrikfte betaamlijkheid onderworpen , moet het eenig teken zijn, dat men in uwe oogen van uwe gevoeligheid kan ontdekken. In de bevelen, die gij geeft, in de bedreigingen die gij doet, moet uwe toon ftraf, en overheerfchend zijn; op dat ik zie, dat gij flegts van flaven omringd wordt. Terwijl gij in uw geheel voorkomen de grootheid , die het Tooneel eischt, bewaart, moet die, als gij Roxane vertoond, vergezeld gaan met iets overdrevens , 't welk gij in zo veele origineelen dagelijks kunt waarnemen. Terwijl gij ons in het grootfte gedeelte deezer rol eene wreede, voor den troon gebooren, vorstin laat zien, moet het overige mij niets vertoonen, dan eene onbefcheidene ilavin, die een oogenblik de magt misbruikt, welke zij aan haare fchooonheid verfchuldigd is. B E-  $6 GEDENKSCHRIFTEN vak BESCHOUWING DER TREURSPEELEN, MANLIUS EN VENETIEN BEHOUDEN. Daar is op ons Tooneel geen een rol, die u kan ontheffen van eene moeilijke overdenking. Hoe meer gelijkheid men vindt tusfehen twee karakters en bedrijven , des te meer moet men poogen die fijne overgangen en afwijkingen naartefpooren, die haar toch blijven onderfcheiden. Manlius en Venetien behouden , hebben het zelfde onderwerp; wanneer gij voor een oogenblik noch de namen, noch de verzen in aanmerking neemt; dan ziet gij de zelfde daad, de zelfde perfoonen , het zelfde belang; maar in Manlius is het tooneel geplaatst binnen Romen , in het jaar drie hondert een-en-zeventig na de ftichting van die ftad. Het ander tooneel is te Venetien, in het jaaar zestien honderd agttien onzer jaartel-  HYPPOLITE CLAIRON. 97 telling. Wij moeten des in de gefchiedenis den geest des tijds en der plaats opzoeken, over de grooter of kleinder waardigheid der perfoonen nadenken. Wij moeten onze eigen begrippen aan die van dien tijd onderwerpen. En nu gevoelt gij, dat men in beide ftukken geenfins den zelfden toon , noch houding, noch denkwijze hebben kan? G AAN-  ?8 GEDENKSCHRIFTEN van AANMERKINGEN over CORNELIA, IN het treurspel de dood van pompejus. Het algemeen gevoelen heeft beflischt, daf de rol van Cornelia eene der voortreffelijkfte van ons tooneel is. Dewijl dit mijne rol was, heb ik die met de grootfte oplettenheid doorgrond: 't is mij echter altoos mislukt mijn oogmerk te bereiken. De buiging der ftem, die ik poogde te fchikken , naar het voorbeeld der perfoon, ons door de gefchiedenisfen bekend, ftrookte niet met de perfoon , die op het Tooneel verfcheen ; zo edel, eenvoudig, aandoenlijk mij Cornelia zelf voorkomt, zo overdreven, koud , en echter zich overschreeuwende, fchijnt mij de andre. Ik zeg niet dat cornelia , en het Publiek ongelijk hebben; maar ik befloot die rol nooit te fpeelen. Sedert ik het Tooneel verliet, verfcbeenen de Commentaires fur corneille en het woord Efprit in de encyclopedie , door voltaire ; en ik zie dat dees groote dichter met mij niet verfchilt. PHE-  HYPPOLITE CLAIRON. 99 P H E D R A. D eeze rol heeft haar weergade niet op het Too« neel, daar is 'er geen die zo wel gefchreven, ert gevolglijk te leeren en te onthouden is. Zij eischt geene naarfpooring van den tijd of de zeden, 't Is de door drift vervoerde vrouw, uit alle landen, tijden, plaatzen. Zij heeft zelfs haare zuster verraden; zij is echtgenoote; zij is moeder; zij is Koningin: men kan haar des zeer ligt dat karakter geeven, 't welk haare jaaren en ondervinding vorderen. Iedere gevoelige ziel, elk ontembaar karakter vindt in zijn eigen hart, in het geen het leest, en in het geen dagelijks onder zijne oogen voorvalt de middelen om eene fterke drift te fchilderen; en racine heeft van bedrijf tot bedrijf die opklimmingen , die eene Phedra hebben moet. Volg aandagtig den fchrijver in zijnen voortgang; poog hem te naaderen , draag zorg hem niet voorbij te rennen : alles wat hij eischt, is, dat gij bij uw oordeel een beweegbaar phifionomie, eene eerbiedinboezemende en tevens tedere ftem voegt, die in deeze rol zo onontbeerlijk is. G a pht-  ioo GEDENKSCHRIFTEN van Phedra heeft wroegingen; die zijn oprecht en beftendig; de voorftelling des eerden bedrijfs, en haare dood in het vijlde, dellen dit buiten allen twijfel. Haare deugd zoude haare drift overwonnen hebben, indien deze drift ware ontdaan uit de dwaalingen der zinnen en der verbeelding: Maar de ongelukkige zwicht, terwijl zij bemint, voor de overmagt van JTenus. Eene overheers fchende kragt dwingt haar geduurig dat geen te zeggen, en doen,'t geen haare deugd niet te min altijd veroordeelt. Deez drijd moet door het geheele duk derk in 't oog des befchouwers vallen en zijne ziel diep treffen. Ik fchreef mij zelf vóór: in alles wat de wroegingen betreft , eenvoudig edel , zachtaartig te blijven; overloedig traanen te dorten en een allerdiepst bedroefd gelaat te vertoonen, maar in alles , wat de liefde betreft, was ik in eene foort van dronkenfchap ; in die bedwelming, die een nagtwandelaar ons vertoont, als hij, in de armen van den daap , het denkbeeld bewaard van die hitte, die hem wakker zijnde, verteert. Ik ontfing dit denkbeeld uit deeze verzen. „ Dieux.' que ne fuis-je asjife it Vomhre des fertts 1 „ Ouand pourrai-je tt travers d*ünè nable pousjlère , „ Suivre de l'teil un char fuiant dans la carrière? „ . . . Infenfée! ou fuis-je, 5? qu'ai-je dit? „ Oü laisfai-je egarer mes vceux £? man efprit? „ jfe Pai perdu. /.es Dieux uien ont rayi l'ufage." „ Goden! waarom ben ik niet in een fchaduw- rijlc  HYPPOLITE CLAIRON. ióx rijk bosch gezeten! Wanneer zal ik door een wolk van ftof met mijn oog de wagen volgen I 'die langs het fpoor vliegt ? Onzinnige !... . . Waar ben ik ? Wat zeide ik daar? Waar heen laat ik mijne begeerten en mijn verftand afdvvaalen ? Mijn verftand is verlooren, de Goden hebben mij het gebruik daarvan ontroofd , enz." In het tweede tooneel met Hypolitus, fprak ik eerst zeer zacht , ik beefde , ik durfde mijne oogen niet opheffen. Op 't oogenblik dat hij mij hoorde, zag men over mijn geheele perfoon die lieve huivering , die het herdenken fomwijl bij waarlijk gevoelige zielen opwekt; nu kreeg ik ook eene andere beweeging : mijn woorden werden door de kloppinge van mijn hart, en niet door de vrees geduurig afgebroken. In het derde, een brandend, doch te gelijk te rug gehouden oog toonde ten zeiven tijde den ftrijd, die zich in mijnen boezem verhefte. In het vierde fcheen die ftrijd nog flerker door; maar de liefde bleef overwinnaar. In het vijfde regeerde hij alleen, en in alle mijne vervoeringen verloor ik alles uit het oog, behalven de gewoonte van edel en betamelijk te zijn. De raaskalling in het tweede bedrijf, ontftaat door de weerfpannigheid der zinnen; die in het vierde , uit wanhoop en fchrik. Plaats in het eerfte alles wat het oog, de klank der ftem, de bewegingen, het verleidendst, zachtst, en lief-. G 3 kuu-.  ioi GEDENKSCHRIFTEN van koozendst kunnen hebben; bewaar voor het andere uwe heftigfte losbarstingen. Het laatfte vers van dit tooneel heeft mij altoos veel werk veroorzaakt; en nooit voldeed ik mij zelf. 't Zij dat zestig met drift opgevulde verfen, zonder naauwlijks «tijd te hebben om eens door te ademen onze phyfieke kragten te boven gaan ; 't zij dat de opnoeming haars berouws en wroegingen, en der wraak der Goden, door eene uitdrukking natuurlijk minder levendigheid ftrrjden met de opklimming, met het tederfte der verhitting die het tegenwoordige voorwerp, de gedaane bekentenis, de vervulling deezes Tooneels eifchen. 't Zij dat , hoe onovertrefbaar fchoon deeze verzen ook zijn, de ftrijd te lange duurt; 't zij dat ik geen verftand genoeg bezat om een treffend fchilderij te maaien voor de liefde en wroeging , de waare couleur niet wist te vinden; deeze plaats is altoos voor mij de moeilijkfle, en de onbereikbaarfte gebleven. Waarom zoude ik niet bekennen, dat ik in weerwil van alle mijne poogingen en overdenkingen altoos verre beneden deeae verzen, derzelver fchrijver, en beneden mijn eigen denkbeeld gebleeven ben. Maar onder het lezen iets wél te bevatten, of iets wel uittevoercn zijn twee zeer verfchillende zaken. Men kan over deeze rol nog zeer veele aanmerkingen maken : ik heb onduidelijke denkbeelden van veele gewichtige aanwijzingen; maar ik durf  HYPPOLITE CLAIRON. 103 durf mijn geheugen alléén zo veel niet vertrouwen, het vertoont mij niets overig, zeer onderfcheiden van mijne eerfte denkbeelden. Ook ben ik thans buiten ftaat om zeer diep en aanhoudend door te denken; en ik vrees dat ik mij mogt bedriegen omtrent kleine, omftandigheden, die ik niet volkomen duidelijk voor mij heb. G 4 BLAN-  ïo4 GEDENKSCHRIFTEN van BLANCHE, in blanche en guissard. f Ik ken voor mij geen aangenamer rol dan die van Blanche. Zij eischt geen naafpooring van tijd, plaats, of rang. Eene liefde, gebooreii in de zorgeloosheid der jeugd , aangevvasfen dooide behoefte van het hart, en de heblijkheid des vertrouwens , de eerbied , de gehoorzaamheid , die men aan ecnen vader fchuldig is, brengen eene gevoelige ziel tot de zuivere natuur te rug, op eene zo zachte, onmerkbaare wijze , dat eene actrice, die eenig oordeel heeft, die rol zeer goed kan fpeelen. Alle de groote perfonadien der oudheid, dwingen ons ons zelf te vergeten. Het is niet, dan met de uiterfte poogingen , en de oplettcndfte naarfpoorjngen , dat men hier toe komen kan; en die ons inftaat Hellen onderfcheiden driften, die allen uit het zelfde punt voortvloeien, wel af te beelden. Dit alles eischt eene onophoudelijke verandering der ftembuigingen, des geiaats, der hou-  HYPPOLITE CLAIPvON. 105 houding; zonder dat het karakter zelf daar door verandert. Zo als , bij voorbeeld, Phedra in haare drift, haare deugd, haaren m innen ij ver, en haare wroegingen. Phedra heeft ook vier zoorten van fchaamten die allen bijzondere wegfmeltende overgangen moeten hebben. Eerst fchaamt zij zich over haar vertrouwelijk gefprek met (Eöne over haare liefde,'in 't eerfte bedrijf, dan om dat zij zich te veel aan Hypolitus heeft geöopenhaard; in het derde Bedrijf, fchaamt zij zich om zich aan haar man te vertoonen; en om tot getuigen te hebben , den onverfchilligen , die in haar hart leest en haar veragr. In het vierde Bedrij gevoelt zij die fchaamte, welke de misdaad vergezelt, en de overtuiging dat zij die misdaad in de Hel zal moeten belijden. Alle deeze beweegingen kunnen den zelfden trap van hitte niet hebben ; de uitfpraak, het phifionomie, — alles moet onderfcheiden blijven. De eerfte fchaamte is die eener deugdzame vrouw, die, om aan haaren pligt getrouw te blijven, fterft; en die niet bezwijkt, dan door deszelfs ondraaglijkeu last: de tweede moet verzeld blijven door de verbijstering, en de ongerustheid over bet geen men zal antwoorden. De derde , hoewel zij aan (Eöne zegt: „ doe 't geen gij wilt", ontfpruit alleen uit verlegenheid en wroeging ; want men moet niet gelooven, dat Phedra, het gewichtige deezer toeftemming gevoelt heeft; dan had zij niet meer het zelfde karakter, Men moet nooit vergeten, G 5 dar  ioS GEDENKSCHRIFTEN van dat zij deugdzaam is uit beginzels,en alleen misdadig door den wil der Goden. Haare fchaamte bewijst zulks in het vierde Bedrijf, en deeze fchaamte moet op het verfchrikkelijkfte en verfcheurendfte haar angst en haare wroeging, maar ook tevens haare deugd afbeelden. Welk een taak-! Ik durf bijna gelooven dat alle moeilijkheden deezer rol te boven te komen, het menfchelijk vermogen te zwak valt. Welke poogingen, overdenkingen, naarfpooringen ik ook deed, ik althans overwon die niet. Het hoogst, daar ik mij mede kan vleien, is, dat ik misfchien minder fouten begaan heb dan anderen. Als ik Blanche fpeelde, verbeeldde ik mij in mijne kamer te zijn, mijn gelaat, gebaarden, de klank mijner ftem waaren kunfreloos. Ik was alles fchuldig aan de tedere aandoenlijkheid mijner eigen ziel; niets aan de kunst. Uit mijn aart, teder en vertrouwelijk zijnde, moest ik de vrees, het verdriet, den argwaan , die de liefde vergezellen bij eigen ondervinding kennen. Ik bootfte des niet naar; ik bleef clairon: zo was ik; 't is ook de eenige rol die mij geen de minde infpanning kostte. Maar , indien zij, die deeze rol fpeelt , zich niet weet te verplaatzen in de eeuw der eenvoudigheid, en der onfchuld; zo de liefde niet de eenigfte behoefte van haar hart is; dan zal zij die niet dan met de grootfte moeite fpeelen. Een alledaags talent zoekt hulp in de uitvallen der ftem; groote bewegingen, en fterk ia  HYPPOLITE CLAIRON. 107 in 't oog vallende vcrplaatfingen. Ik wil in zachte driften niets van dit alles. De kunst kan ons in ftaat Hellen om alle overdrevene driften uittedrukken;maar de kunst kent het eenvoudige niet. Vraag des aan de natuur alle die zachte overgangen der oprechtheid, het bloeiend voorkomen der eerlte jeugdige aandoeningen, die treffende edele eenvoudigheid , die alleen uit het hart kunnen voortvloeien. De kunst fchildert flegts in 't groot; als men haare ftoute tinten bepaalt , verzwakt men haare verwen , zo krijgt men geene dan gemanierde fchilderijen. Mijn Heer saurin , auteur van de Blanche , van den Spartacus, den Beverley, en'van verfcheiden fraaie werken, fchreef zeer verftandig, zijne zeden waren zuiver, zijn ommegang zacht,vrolijk , vertrouwelijk; hij was dierbaar aan zijne vrienden , en had het recht om overal wel onfangen te worden. Ik herdenk met gevoelens van welgevallen aan zijne vriendfchap; mijne eigenliefde wordt ook nog door de herdenking daar aan geflreeld. De voornaamfte perfoonen in Blanche werden vertoond door le kaïn, moló, biusard en mij, 'de gewoone toegevenheid des Publieks , onze poogingen om die te billijken, en het belang des onderwerps, belette ons aan eenen goeden uitflag te twijfelen, vooral maakten wij (laat op de toejuiching der vrouwen. Zachte zuivere driften, door haare opvoeding voorgefchTeven, aan haare na-  icS GEDENKSCHRIFTEN van natuurlijke kieschheid , bevolen door de pligten van vrouw en moeder , en die zo troostlijk is voor de zeden, die haar verlicht, als voor de ichoonheid , die verwelkt; fcheenen ons toe te moeten gelukken, met belang te moeten gehoord worden. Wij zagen ons bedrogen. De vrouwen verlieten ons ; de zwerm van jonge lieden vloog haar na. Wij hadden geen andere aanfchouwers dan eenige weinige mannen , genezen van hunne dwaalingen, en moede van het gedruisch der waereld. In fpijt onzer talenten, en die des auteurs, maakte het ftuk weinig opgang. Ik gewoon om altoos het waarom optezoeken , zogt hier ook naar de oorzaak. Men luisterde mij in 't oor : „ de liefde, de onfchuld, de plichtsbetrachtingen, zijn voor ons flegts ouwerwetfche verfletene harsfchenfchimmen; de naam zelf daar van beledigt onze hcdendaagfche zeden." AAN-  HYPPOLITE CLAIRON. 109 AANMERKINGEN DE LA TOUCHE, IN zyn treurspel IPHIGéNIE en tauride. Cxuymond de la touche, was mijn boezemvriend. Ik denk nooit aan zijn verlies, dan met de treurigfte aandoeningen: hoe veel het mij des zal kosten van zijn Treurfpel te fpreeken : ik moet hem doen kennen; op dat zij, die hem teder beminden, nog meer prijs op hem ftellen, en zij die hem berispten, van hunnen weg te rug komen. Gebooren uit zeer aanzienlijke en godvruchtige ouders, trad de la touche in de Sociëteit der Jefuiten , naauwlijks den ouderdom van twaalf jaar bereikt hebbende, doordrongen door den lust om den godsdienst te offenen, en zich in den grond te laaten onderwijzen in alles, wat dien verfterkt, nam hij voor nooit uit zijn klooster te komen, over den heer hier  iio GEDENKSCHRIFTEN van hier geheel eenzaam te leven, en alle zijne uuren der historie en godgeleerdheid toe te wijden. Na een veertienjaarig onderzoek beleedt hij, dat zijne twijfelingen dagelijks toenamen; hij kreeg tegenzin in zijnen ftaat, en verliet het klooster. Verflónden door de grootheid en het .gewicht zijner eigen gedagten; en buiten alle verzoeking levende , waaren zijne zinnen in de gelukkigfte kalmte gebleven. Hij kende niets van de waereld, waarin hij treeden moest: onze zeden, onze gebruiken, beangstigden hem even zeer. Zijne gedrongen houding in een voor hem ongewoon kleed, zijne onvrijmoedigheirf, zijne koelheid, de fchaamte die hem natuurlijk geworden was , deeden veelen gelooven dat hij, op 't gunftigfte beoordeeld, niet dan een zeer dagelijks man was. Maar zijne fchr-oomvallige vroomheid, openhartigheid , natuurlijkheid , en de ongezogtheid zijner bewoordingen, zijne diepdoordringende kundigheden, vormde voor hun, die met hem dagelijks en in vertrouwen omgingen, het allerbelangrijkfte wezen, 't welk men zich zoude kunnen verbeelden. De eerfte dagen zijner vrijheid befteedde hij in de fchouwplaatzen, waar over hij hoorde fpreken , zonder zich een net denkbeeld te kunnen maken van het geen zij op ons kunnen uitwerken. Het Treurfpel beminde hij weldra met drift; mijn fpel behaagde hem Hij maakte , in ongeloofelijk weinig tijds zijne Iphigénie'. Me-  HYPPOLITE CLAIRON. in Mevrouw de Gravin de crafigny , bij wie hij woonde, leerde mij den auteur, en zijn werk kennen. De zedigheid des fchrijvers bij de loffpraaken , zijne toegevenheid omtrent de verbeteringen , waren iets geheel nieuws voor mij. Ik bood zijn ftuk der Comedianten aan ; getroffen door in een eerfte werk zo veele fchoonheden te vinden, ontfingen zij het zonder eenige verbeteringen te vergen. Evenwel op den zelfden dag, dat wij het zouden vertoonen, en toen wij de repétitie hielden, vonden wij zo veele fouten in het vijfde Bedrijf, dat wij voornamen aan den auteur te verzoeken, de Catajirophe te willen veranderen ; als ook ruim honderd verzen ; hem beloovende, niet tefcheiden, maar alles van buiten te leeren, wat hij zoude maken. Het was bijkans een uur: dit Bedrijf werd geheel veranderd, van buiten geleerd, gerepeteerd, en om half zes wierd het gordijn opgehaald. Het ftuk maakte den grootften opgang. Deeze poogingen vorderden ongetwijfeld den iever, de talenten en het geheugen van de Comedianten diens tijds. Maar hoe groot moest de verdienste eens man zijn,'die, binnen twee uuren , een plan, en twee honderd verzen konde maaken , omringd door twintig perfoonen , dien hij dicteerde , en die noch het Tooneel , noch het Publiek, dat hem zoude beoordeelen, kende? De rede gebiedt mij mijne eigene kundigheden te wantrouwen; als ook op mijne hoede te zijn om-  ii2 GEDENKSCHRIFTEN van omtrent dat enthufiasme, 't welk de vriendfchap inboezemt; maar zonder uitfpraak te doen over 't geen deez de la touche eens had kunnen zijn, moet het mij vrijftaan te zeggen, dat het beftudeeren van corneille , racine en voltaire , zijne denkbeelden in order gefchikt, zijn ftijl gevormd, zijne genie, die de natuur hem gegeven had,ontwikkeld zoude hebben;en dat hij onder de grootfte Treurdichters zoude gefield zijn geworden. Zijne zo onverwagte , als ongewoone dood , heeft ons zijn tweede Treurfpel ontroofd. Hij had mij het onderwerp medegedeeld; maar zich zelf wantrouwende, en willende weten, hoe ver zijn talent zich uitftrekte, had hij voorgenomen zijne vienden dit ftuk niet mede te deelen, eer dat hij geloofde, dat het geheel was afgemaakt, en het vervolgens aan hunne goed- of afkeuring te onderwerpen , of hij deeze loopbaan moest verhaten of daarop voorttreeden. Doch dit werk is verlooren : wij hebben niets van hem dan zijne lphigenia. Ik zal derzelver fouten niet bedekken, of derzelver 'fchoonheden in 't licht ftellen, ik zal mij alleen bepaalen bij het onderwijzen van haar, die eens.de moeilijke rollen , die ik allen gefpeeld heb, zullen vertoonen. Die rol , die de minfre aanmerkingen behoeft , is die, welke door 't geheele ftuk de zelfde blijft. Als men gezond oordeel bezit, men onder het lezen dit zelf gewaar worden. Evenwel , deeze eenzelvigheid kon eentoonig fchij-  HYPI'OLITE CLAÏKÖN. 113 fchljnen , zo de beweegbaarheid der phifionomie , enz. Doordring u trapsgewijze met die zachte vertroostende traanen, die eene geruste en zuivere liefde wel eens in onze oogen opvoert. Vooral, vergeet nooit dat de eenvoudigheid de grondflag der waare grootheid is; dat een groot karakter, groote ontwerpen, groote rampfpoeden, de meest eerbiedinboezemende pbifionomie, toonwisfelingen, houding en bewegingen eifchen; en zo gij, even als ik, u niet vleit de volmaaktheid te bereiken, houd echter nooit op daar naar te ftreeven. AAN-  HYPPOLITE CLAIRON. n3 OVERDENKINGEN VAN MEJUFFROUW HYPPOLITE CLAIRON, over zich zelf en over het tooneel. Bericht van den Franfchen Uitgeever. Om over deeze Overdenkingen meerder licht te fpreiden, geloof ik, dat het dienstig zijn zal, hier bij te voegen het geen Mademoifelle clairon mij, in vertrouwen, zelf gefchreven heeft. „ Gij weet, mijn vriend, dat ik, toen ik de Comedie verliet, een inkomen had van agttien duizend Livres. De Abbé terray ontnam 'er mij vier duizend. Dit dwong mij aftezien van mijne aangename foupeetjes, als ook mijn huis voor een ander te verlaaten. „ De Graaf de V * * * had mij verzogt, na mijn overlijden, mijn Kabinet aan eenen zijner Neeven over te laaten. Gij weet, dat ik geen wil had dan den zijnen? Offchoon hij alles aan mij verpligt is, en thans een inkomen geniet van honderdduizend Livres , zo heb ik nog nooit gedagt om hem eenigen onderftand te vraagen. Gij kent mij; — gij jjult mjj aes ten vo]!en ge]00verif Ik I  124 GEDENKSCHRIFTEN van Ik heb mijn ongeluk aan mijnen vriend te kennen gegeven, om hem te overtuigen dat het noodig voor mij waar, mijn woord te rug te nemen." Zier hier zijn antwoord : w ■ (' Ik ben thans zo rijk, dat het verkoopen van uw Kabinet mij tot onëer zoude flrekken; ik bid u zoek iets anders op om u uit uwe verlegenheid te redden Nooit zag ik zo fterk het gevaarlijke der wanorder, dan op dit oogenblik; ik heb meer dan honderdduizend Livres inkomen , en bezit thans geen vijf-entwintig om aan mijne vriendin te zenden, enz." Dit is mijn antwoord: „ Gij zijt, mijn arme Graaf, in zo een groote verlegenheid, dat ik u waarlijk beklaag! Ik heb niets van u geëischt; ik zal altoos inftaat zijn van het geen ik behouden heb, ordentelijk te leven. Bekommer u daar over toch niet! Ik kan, indien gij die nodig hebt,u vijftig Louis zenden; ik heb die, indien ik die nipt had, dan zoude ik, als voormaals, verkoopen 't geen ik bezit, om U uit uwe verlegenheid te redden". . , . „ Het zal niet noodig zijn, (vervolgt zij,) u te zeggen, dat ik mij beleedigd vond ? Dit toont mijn antwoord. Deeze kleine wraak beurde mij eenige oogenblikken op. Maar alle de bedenkingen, die ik gedwongen was daar over te maken, dompelde mij in eene zo fombre treurigheid, dat ïk reden had voor mijn leven beducht te zijn; en das  HYPPOLITE CLAIRON. dat ik (ó fchande!) een weinig tegen de Voor» zienigheid morde." ,, Ik ben niet fijn, maar ik eerbiedig alles wat eerbied waardig is. De grondbeginfels, die ik mij zelf heb voorgefchreven, maakten mij ftrikt rechtvaardig: mijn al te teder, te gevoelig hart, leidde mij weldra, en zeer gemakkelijk tot mijne plichten te rug. Ik durfde mij zelf voorhouden, waar over ik het recht had mij te beklagen. Deeze vraag deed zo veele, en zulke onderfcheiden denkbeelden in mijnen geest oprijzen, en dat met zo veel fnelheid, dat ik vreesde, daar van geen de geringde vrucht te zullen inoogften. Ik befloot die op het papier te brengen; uit de hand fchreef ik mijne elf eerfte onderzoekingen, of aanmerkingen ; veele jaaren naderhand voegde ik daar bij het geen ik u toezend. De poogingen ter mijner zelfsverbetering ondernomen zijn mij gelukt. Mijne ziel is in rust; ik onderwerp mij met eerbied aan de fchikkingen des albestierders. Hoor nu wat ik mijn Agende (*) noem. (*) flen Boekje, daar men dagelijks ieti.in aantekent. DAG-  Ï2fj GEDENKSCHRIFTEN van DAGBOEK, EERSTE BEDENKING. Mijn .doorgaand leven is lijden Ik zie, dat dit het lot van de meeste mijner medemenfchen is. De noodzaakelijkheid om mij te oefenen , mijn moeilijke arbeid , de armoede, die ik dikwijls geleden heb, de gevoeligheid mijner ziel, eene heftige, en altoos ongelukkige liefde, nu door de afweezigheid, dan door de ontrouw des beminden; dit alles heeft mij belet te behooren onder het klein getal gelukkigen, die de rampfpoed, en de droefheid eerbiedigen. Maar ik ken veele verdienstelijker, en veel ongelukkiger men^ fchen, dan ik ben. Ik moet mij des met geduld, en met reden wapenen; ik moet mijne begeerten perken ftellen ; alles van den tijd , van mijnen moed, zelfs van mijne eigenliefde, hoopen: en om mij te troosten als ik lijde, denkeu aan .alles wat ik zoude kunnen lijden. TWEEDE BEDENKING. Ik moet, zo veel mogelijk is, mijne ziekelijk heid,  J HYPPOLITE CLAIRON. nf heid, vooral mijn verdriet, verbergen voor elk, die mij bezoekt, voor de onverfchilligen is alles even eens. De zotten maken aanmerkingen; de boosaartigen juichen ; de vriendfchap bedroeft zich; laat ik alles zeggen! — bij de vriendfchap zelf volgen op het medelijden zeer fpoedig, de verveeling , en de afkeer. Ik heb door mijn klaagen byna nooit iets gewonnen, dan nuttelooze raadgevingen, of nafpeurende overtuigingen. Ik moet des poogen zo veel grootheid, en moed te verbergen, als mij in ftaat kunnen ftellen alleen te lijden; en mij in- en buitenshuis zo aangenaam maken, dat men naar mijn bijzijn kan verlangen. DERDE BEDENKING. Ik moet nooit vergeeten, dat ik in den laagften ftand gebooren ben. Daar over te morren, zou een misdaad; mij daar over te fchaamen , eene dwaasheid zijn. Al wat. ik doen kan, beftaat hierin , dat ik mijne afkomst doe vergeeten, door het uitoefenen der zachte beminnelijke hoedanigheden , door eenpaarigheid van humeur, door verftand, door kundigheden, door zuivere deugden. VIERDE BEDENKING. In den laagften ftand gebooren zijnde en met inenfchen willende verkeeren, moet ik, met de groot-  u8 GEDENKSCHRIFTEN van grootfte oplettenheid, mijne natuurlijke trotschheid zien te overwinnen, dit is eene fchadeloosftelling, die de natuur mij gaf, men veroordeelt die altoos geftreng in haar, die noch geboorte, noch fortuin hebben ; en ik moet die ook niet doen zien, dan door in mijn ftand te blijven, zonder mij te veel aantematigen, zonder laagheid. vyfde bedenking. Ik hen het flachtoffer van den gruwlijkften laster geweest, het zoude dus in mij misdaatlig zijn, ligtelijk het kwaad te gelooven. Ik moet, wil ik oordeelen , mij herinneren, wat ik zelf geleeden heb; en wanneer mijne oogen mij overtuigen, 6 dan nog moet ik in mijn eigen hart zien, om te kunnen verfchoonen het geen flegts eene zwakheid is! Vooral moet ik nimmer veroordeelen. zesde bedenking. Hoe weinig ik thans bezit, moet ik, om mij daar mede te vergenoegen, mij herinneren, met welk een kleine fom ik begonnen ben. Ik moet tot mij zelf durven zeggen : „ dat talenten , flegts bekwaam om eenig voorbijgaand vermaak te geven, waarlijk wel beloond worden , als zij ons in ftaat (tellen, om onbezorgd te leven; ik moet zeer te vreden zijn, dat ik niets gedaan heb, om die te vermeerderen, waar over ik mij zoude be- hoo-  HYPPOLITE CLAIRON. 129 hooren te fchaamen; ik moet mijne uitgaaf fchikken naar mijn inkomen ; want ik wil onafhanglijk blijven, ik meet mij nergens over bedroeven, dan over de onmogelijkheid, waarin ik thans ben, den armen en ongelukkigen nuttig te zijn. ZEVENDE BEDENKING. De ondankbaarheid vergenoegde zich niet met genooten weldaaden te vergeten; zij maakte daar zomwijlen wapens van, om de boosheid in ftaat teftellen, mij te bedroeven; en mij te bederven, door mijn hart te verdenken. Afgefchrikt door ongeloofelijke behandelingen, nam ik voor niemand meer wel te doen; ik had ongelijk. Een edelmoedige ziel kan niet ongeroerd blijven door de ftem der ongelukkigen ! het gevaar van ondankbaaren .te maken verdwijnt voor de gedachte , ik laat de deugd en de onfchuld hulpeloos. Plij die niet zo veel goeds doet als hij kan, is ondankbaar omtrent de menfchelijkheid. Wat raakt mij de erkentenis ? Is het niet genoeg overtuigd te zijn : thans is er één ongelukkige minder? en zou een zo aandoenlijk hart als het mijne niet bezweeken zijn, indien ik dankbaaren gevonden ha,d ? Ik denk echter dat men zijn vermogen niet moet te buiten gaan. Men kan alle nooden niet wegnemen; men behoort met verftand uittedeelen. Elk heeft geen edele ziel ontfangen. Weinigen zijn in I ftaat  i3q GEDENKSCHRIFTEN van ftaat om de bekoorlijkheid der dankbaarheid te bezeffen; en zij die hier niets van gevoelen, zijn gering in zich zelf, of worden bezeten door afgunst : hoe meer men voor hun doet , des te meer vergramt men hen ; men toont gebrek aan voorzichtigheid en menfchelijkheid, als men de menfehen in ftaat ftelt om kwaadaartig te kunnen worden. agtste bedenking. Indien ik het gefprek niet op de pligten van ■ den Godsdienst leiden kan , dan moet ik mij daar niet over uitlaten. De ondervinding toonde mij , dat de meeste vrouwen daar meer over fpreken 'om zich air te geven , dan uit overtuiging; dat de verftandigfte en deugdzaamfte veelal zwijgen. Ik heb gelezen , gedagt, aangehoord; de reden , en de klaarblijkelijkheid hebben mij overtuigd dat ik over al eigenbelang, valschheid en zwakheid vond. Maar het groote punt ben ik ypij? is nog onbeflischt. Ik hoor, door de beste menfehen, het voor en tegen beweeren; maar zij kunnen mij niet aanwijzen wat dat is, waar door alles bewogen word ? Ondervraag ik mij zelf, dan doet de zwakheid mijner zintuigen, mij geduurig vreezen , dat ik mij zelf niet bcwaaren kan. Hoe zeer ik mij bevlijtig om mijne rust te beveiligen en voor mijn zelfbehoud te zorgen , wat vinde ik? Dan, dat mijne reden ongeuoegzaam is;  HYPPOLITE CLAIRON. 131 Is, dat mijne kragten te zwak zijn! Het is mij onmogelijk den fchakel van voorvallen vooruit te zien , of dien te fluiten. Ik weet niet waar, en wanneer de dood mij zal wegrukken ; met één woord , ik kan voor mij zelf niets wezenlijks doen; niemand te beledigen is alles wat ik voor anderen doen kan. Past het mij, zo zwak, zo onwetend, zo ongelukkig, te redeneeren, en onderfteuning te verwerpen? Ik heb geen dier ondeugden, die alles uittarten! Ik durf niet infbaan voor deugden, die te rug houden. Teder, vreesagtig, lijdende, ongelukkig, valt het mij verfchrikkelijk te denken: ,, dat niets belang neemt in mijne aanwezigheid; dat alles gelijk , alles verlooren is." Ik moet mij dan geduurig vasthouden aan alles wat mij toeftaat te geloven, dat een almagtig Wezen voor mij zorgt. Twijfeling voor twijfeling; zal ik die aangrijpen die vertroost, en den moed opbeurt door hem op de belooning te wijzen. NEGENDE BEDENKING. Somwijlen heb ik oogenblikken waar in de hoogmoed mij te fterk is; doch die ik misfchien te veel heb toegegeeven voor mijne wijs van denken. Ik wilde iedereen wel met weldaaden overftelpen, en nimmer iets,van wien ook ontfangen. Ts dit grootheid van ziel, of is het zonder dat ik I 2 zulks  i32 GEDENKSCHRIFTEN van , zulks vermoedde overdreven trotschheid? Deez? befchouwing bedroeft mij; ik zie dat ik ongelijk heb! Somwijlen heb ik het geluk gehad van te kunnen verpligten , waarom wil ik niet verpligt zijn ? Is het redelijk perken te (tellen aan de kieschheid, (delicates'fe~) de-fierheid, de erkentenis van hun, die mogelijk eveneens denken als ik? Mijn hart veroordeelt mij! Het zoude voor mij immers ondraaglijk zijn mijne erkentenis niet te mogen toonen? Ik zoude immers mijns gr lijken van dwaasheid of onbefeheidenhei.i befchuldigen, die mij zulks durfde beletten ; en het geen ik in mij zelf goedkeur, mag ik dat in een ander afkeuren. Men moet geven zonder daar iets voor te wagten; niets ontfangen boven de waarde van het geen men fchenkt; en toeftaan dat men iets van geen minder waarde wedergeeft. Iets als een zuivere gift te ontfangen, is het grootfte bewijs van eerbied, of genegenheid die men geven kan; ■ want hier door verbindt men zijne kieschheid, zijne gevoelens, en zijne vrijheid. Indien hij die geeft, uwe agting verdient; zo het uit confideratie of vriendfchap is, dat hij u verpligt; zo hij u toeftaat te geloven, dat door het ontfangen gij hem een proef geeft van uwe gehechtheid aan en uwen eerbied voor hem, dan moet men aannemen , en zich zeer gelukkig agten zich te kunnen overgeven aan de zagte aandoeningen der dankbaarheid. Maar  HYPPOLITE CLAIRON. t$$ Maar te ontfangen van een befchermer , die niets doet dan uit verwaandheid ; van een man die men flegts eenen goeden bekenden noemt; van eenen dagelijkfchen vriend ; van eenen minnaar dien men niet zal kunnen behouden , van eenen ongelukkigen die u om uwe hulp fmeekt : dat noem ik op de onwaardigfte wijze zijne vrijheid, Zijne kieschheid, zijn geyoelens, zijne dienstbetooning, verkoopen. TIENDE BEDENKING. Hebben wij wel het recht om te eisfchen, dat de mannen zo veele oplettendheid, zo veele tederheid, zo veele ftand vastigheid hebben, als wij ? Ik houde mij van de onbillijkheid daar van verzekerd. Het groot verfchil onzer natuurlijke vermogens; onze opvoeding, onze vooroordeelen; het gebruik van onzen tijd leeren mij, dat deeze eisch dwaas is; dat de mannen zijn het geen zij wezen moeten. Wij kunnen hen, willen wij redelijk zijn, maar twee dingen vergen; ons niet te bedriegen, vooral, ons niets te verleiden. Plet is laag zich anders te tonen, dan men is en een zwak fchepzcl te befpotten, dat zich niet wreeken kan! Het is ijsfelijk de deugd eener getrouwde vrouw te verwoesten; of de onfchuld van een meisje, dat zo een vrouw worden kan , lagen te leggen, onrust in de huisgezinnen te brengen; bezittingen natelaaI 3 teq  134 GEDENKSCHRIFTEN van ten aan onrechte erfgenamen, aan den eenen kant, en aan den anderen zulke voorttebrengen, die de wetten fchandvlekken, en verftooten; eerlijke gemoederen overtegeven aan de fchaamte en de wroeging, die de tijd zal veroorzaaken; zie daar, in mijne oogen, de fnoodfte, de ftraf baarde aller euveldaaden. En indien de man, die zo fnood handelde, zijn geheel leven niet befteedt, om zijn misdaad door zijne zorgvuldigheid, zijne gehechtheid , zijne getrouwheid uittewisfchen , dan is hij het veragtclijkst wezen , ~'t welk de mnatfchappii onteert. Laaren wij minder flreng oordeclen over hen, die zich toegeven in vrijwillige verbindtenisfcn; en ter goeder trouw belijden , dat wij, zo wij durfden , insgelijks doen zouden. ELFDE BEDENKING. Onze jaaren vermeerderen zonder dat wij daar aan denken; het vooroordeel, of de valschheid onzer vrienden, de verblinde eigenliefde beletten ons te zien, welke verwoestingen de jaaren aanrichten; en laaten meermaal aan ons niets overig dan de treurige herdenking onzer afdwaal in gen, en dwaaze eisfehen. Men kan, intusfeben in alle leeftijden zijn aanwezen op de aangenaamde wijze genieten , de vervooruitziende goede natuur heeft ongetwijfeld zorg gedraagen , om ons genoegens voor ieder tijdperk gefchikt , te fchen-  HYPPOLITE CLAIRON. 135 fchenkcn; en de rede moet gehoorzaamd worden , als zij ons anderen weigert. Laat ik eens zien welke aangenaamheden ik thans genieten kan! Ernftig overweegende, wat al gevaar en last de driften vergezellen , wensen ik mij geluk, dat die opbruifchnigen des bloeds, die haar deden gebooren wörden , voorbij zijn. Gelukkig acht ik mij, dat ik geene andere dan de liefde, immer gekend heb. Rang of fchatten hebben mij nooit verleid. Afgunst, haat, wraak, hebben mijne gedagten nooit een oogenblik bezig gehouden, dan wanneer ik mijne rollen beftudeerde; en naar gelang ik die driften nader leerde kennen, heb ik ze te hartelijker verfoeid. Ik heb des nergens berouw over, dan over de al te groote gevoeligheid van mijn hart; maar offchoon de liefde vaarwel gezegd hebbende, behield ik echter mijn hart ; het klopt nog voor de vriendfchap, voor de menfchenliefde ; mijne behoefte om lief te hebben, heeft zich over veelen uitgebreid, en maakt, dat het ongeluk van één ondankbaaren te vinden, rijkelijk wordt opgewoogen door de bewustheid, dat veelen mij beminnen. Het verlies van één eenig bemind voorwerp laat ons flegts de keuze over om ons, door verdriet te verteeren, of door wraakzucht te verhagen. Ten dien opzichte heb ik het dus beter. Het zinnelijke vermaak is voor een teder hart de minste zijner behoeften; het geringlle toevoegI 4 ze}  136 GEDENKSCHRIFTEN van i zei tot zijn geluk. De opoffering daar van is niets, zo de reden, of de noodzaakelijkheid ons van de liefde doen afftaan. En waarlijk, wat kan zij ons doen betreuren?? Waanzinnigheid, gevaren , grove genietingen; allen even zorgelijk'' voor ons in de natuurlijke gevolgen*. Zinnelijk vermaak verbindt de vrouw, den man maakt het los van het geliefde voorwerp. Ons vernedert het, hun verheft het in hunne eigen oogen; ons maakt het befchroomd en onderworpen , hun maakt het tot tirannen , of tot ingebeelde zotten. 'Er is dunkt mij niets in deezen belachlijken koop , *t welk ons dien kan doen begeeren. Maar nu van het Tooneel afgetreden, en niet " meer beminnende, wat zal ik, voor de bezigheden , die beiden mij verfchaften, bij de hand nemen? Mijn werkzame ziel eischt ftof om te bearbeiden. Noch mijn fmaak, noch mijne gezondheid ftaan mij toe veel uittegaan. De beuzelagtige gefprekken, die men in de gezelfchappen hoor:, zijn niet waardig dat ik daar om mijne fchoenen aantrek. Ik ben niet rijk genoeg om een oopen huis te houden. Ik kan mij ook zo niet meer naar alles en naar ieder een voegen: en vermids ik noch titel, noch rijkdom , noch galanterie, noch intrigne heb, kan ik juist niet veel in aanmerking koomen. De verandering van ftaat, van plaats, de jaaren, de dood, ontnemen mij dagelijks mijne vrienden; ik kan my des in 't minst niet verwonderen, dat men mij vergeete, ik kan nie-  PPYPPOLITE CLAIRON. i3? niemand meer van nut zijn. 'Er blijft mij dan bijna riiets overig dan ik zelf. ... en ik durf met de Medea van corneii.le zeggen : dat is genoeg. Ik heb mijn werk gemaakt om menfehen uit 211e landen , en alle tijden te leeren kennen: ik zal voortaan poogen mij zelf te kennen. Deeze ftudie is gewigtig genoeg, om alle mijne uuren te vervullen. Ik zal het aangenaamst genot halen uit alles wat zulks verdient. Ik zal alles aanwenden omdat geen te verbeteren, 't welk ik verkeerd deed ; ik zal mijne gebreken uitroeien, mij met de deugd nader bekend maken; en dus mij over het lot pcogen te verheffen , ik zal mij daar plaatzen, daar ik de nietsbeduidenheid zien kan van hun, die in de waereld figuur maken, en beproeven, of ik mij mijne dwaasheden kan vergeven, en mij zelf achten. Zie daar dé middelen, die mij mijne eenzaamheid draagelijk, — aangenaam kunnen maken. Rust, en vreede der ziel, goede boeken , nadenken; zorg om alles wat mij omringt gelukkig te maken, zullen mij mijn leven doen eindigen, zonder ongeduld over de voortduuring, en zo ik hoop , zonder zwakke vrees voor het verlies van hetzelve. In mijne jaaren en oniftandigheden kan ik niets beters wenfehen; daar bij bepaal ik mij ook. I 5 twaalf-  i38 GEDENKSCHRIFTEN van TWAALFDE BEDENKING. Om te voldoen aan de eifchen der reden; om in ftaat te zijn, om over mij zelfs te oordeelen, zal het nodig zijn mij zelf te vraagen, wie ben ik, wat heb ik gedaan? Wat heb ik kunnen doen? Hier mede zal ik terftond beginnen. EERSTE TYDPERK. De Voorzienigheid gaf mij eene arme, oniifhangelijke, zwakke, onkundige vrouw tot moeder Mijn ongeluk begon reeds voor mijne geboorte. Op de zevende maand rer waereld komende, bragt ik eene zwakke gefteldheid mede , even moeilijk als ongunftig voor de ontwikkeling mijner lichamelijke en zedelijke kragten. Geene liefkoozingen, geen zachte minzaamheden , geen zorgvuldigheid hebben mijne kindsheid ondirfteund. Mijne opvoeding liet mij onkundig van allerlei fraaie kunsten, en begaafdheden, ik wist niets. Toen ik elf jaar oud was kon ik lezen en niets meer; mijn catechismus, en mijn gebedenboekje waaren al de boeken, die ik ooit gezien had. Men hield mij alleen bezig met fpookcrijen en toverijen, en dischte mij die als waarheden op. Eene woeste, domme, bijgeloovige vrouw; die niets wist, dan mij ledig ia een hoek te houden, of  HYPPOLITE CLAIRON. i39 of tot zich te fchreeuwen, om mij door haare bedreigingen en flagen te doen beven , voedde mij op. Mijn afkeer van handwerken, waar toe men mij wilde dwingen, was de oorzaak deezer mishandeling, maar vergrootte ook te gelijk dien afkeer. Ik weet niet, waar uit dezelve ontftond, maar niets dan eene arbeidfter te zijn, was voor mij een onuiftaanbaar denkbeeld. Dat weet ik, dat ik mijne medeleidenheid, en tevens onverzettelijkheid te danken hebbe aan de ongelukken mijner kindsheid. Ik heb mijn beroep niet uigehouden, of mijn natuurlijk en zedelijk beftaau verfterkt, dan door deze twee hulpmiddelen. Op mijn twaalfde jaar had het lot medelijden met mij; mijne moeder was verpligt te verhuizen; mijn toeftand bleef dezelfde: maar de buuren , begaan met die kwijning, waar in mijn treurig lot mijn Hortte; en door mijn voorkomen, door de zachtheid mijner ftem, door eenige blijken van gezond oordeel, door de beftendige minzaamheid van mijn humeur, als men mij maar geen naald in de handen gaf; gunftig voor mij ingenomen, verkreegen: dat men mij, zonder mij iets te vergen, eenigen tijd aan mij zelf overliet. Nu haalde ik voor 't eerst mijn adem zonder ergens over te moeten klaagen. Maar 't zij als een gevolg van 't karakter der vrouw die mij opvoedde 't zij om zich van mij te ontflaan, men floot mij op in een kamer, die op de ftraat zag. Daar zijnde zonder iets te doen te hebben, en te zwak om  r-jo GEDENKSCHRIFTEN van om de venders te kunnen oopenen, en diTs da voorbijgangers te zien, klom ik reeds den eerden dag op een doel om ten minden bij de buuren te kunnen kijken» Mademoifelle dangeville woonde regt over ons; haare vendcrs donden open. Zij kreeg les in het dansfen , zij was verfierd met alle de bevalligheden der jeugd, en der natuur. Mijn geheel klein aanwezen trok zich, als 't ware , in mijne oogen famen; ik verloor niet eene haarer bewegingen. De heele familie was daar tegenwoordig , en toen de les eindigde, werd zij van ieder toegejuicht, terwijl haar moeder haar omhelsde en kuschte. Het onderfcheid van haar lot met het mijne, doorwondde mijn klein gevoelig hart ! Mijne traanen beletten mij jets meer te zien: ik klom van den doel, en toen mijne ontroering mij toedond te zien, was alles verdweenen. Vervolgens ovcrleidde ik zo goed als ik kon alles met mij zelf. Eerst befloot ik niets van 't geen ik gezien had te zeggen; uit vrees dat men mij dan zulks zoude beletten. Vervolgens deed ik alles na, wat ik gezien had, immers zo veel mij mogelijk was.... Eindelijk haalde men mij uit de kamer, en men vraagde, wat ik gedaan had? Zie hier mijn eerde leugen! Ik antwoordde glad weg, daar ik niets te doen had heb ik geflaapen. 'Voor hun, die niet denken, moiré dit verhaal beuzelagtig zijn.; maar het kan echter eene les wezen voor hun , die kinderen opvoeden: ,, niets is noodzaakclijker dan hun vertrouwen nooit te verliezen." Dee-  HYPPOLITE CLAIRON, i4* Deeze fout gaf mij moed om nog meer te liegen , hij ontwikkelde al de loosheid waar voor ik Vatbaar worden konde! Nu vond ik vermaak in het veinzen; ja alles gaf mij aanleiding, om mijne moeder te verachten; 't is waar, ik was te onkundig, om daar al het ijsfelijke van te kunnen befelfen ; en wist niet, waartoe deeze misdaad, een ondeugend hart brengen kan. Nu had ik geen oogenblik rust meer, dan als men mij opfloot. Gelukkig voor mij, dat miin moeders kwaad humeur, of haare bezigheden mij dikwijls daar toe verweezen. Dan liep ik fpoedig naar mijn venfter; het mooij weer was mij gunstig , — ik kon de heele kamer mijner danferes doorzien. Ik lette aandagtig op har; als zij heen ging, bootste ik haar na. Mijn geheugen, en mijn vlijt dienden mij zo wel, dat zij, die bij ons aan huis kwamen , dagten , dat ik verfcheiden meesters had. Ik groette, zat, ftond, niet meer als voorheen, mijne denkbeelden hielden op; en mijne gefprekken, ja mijne aartigheden behaagden zelfs aan mijne moeder. Onderwijl viel mijn geheim mij ondraaglijk lastig. _ Ik wenschte zo vuurig te weten, wie de jonge Juffrouw was: ik waagde dit te vraagen aan een man, die veel bij ons kwam, en mij altoos vriendelijk behandelde. Hij verhaalde mij het een en ander van de Franfche Comedie, en wat Mademoifelle dangeville daar deed. Hij beloofde mij ook dit alles eens te laaten zien; en met  14» GEDENKSCHRIFTEN va roet veel moeite ftond mijne moeder dit toe. Zij zag niets in den Schouwburg dan de eeuwige verdoemenis, evenwel ik ging mede. Men fpeelde de Graaf van Fsfex, en de Folies Amoureufes. Wat 'er toen in mij omging kan ik niet meer béfchrijven; dat weet ik nog, dat men mij geduurende de vertooning , en het overige van den avond niet kon bewegen, om iets te ge« bruiken, of een enkel woord te fpreken. Gansch in mii zelf ingetrokken zag of hoorde ik niets van alles wat om mij gezegd, of gedaan wierd. 9, Ga naar je bed zot fchepfel!" waren de eenige klanken die ik verftond, en ik liep naar bed. In plaats van te llaapen, hield ik mij bezig met mij alles levendig te herinneren wat ik gezien, en gehoord had; en men ftond des anderen daags verbaasd, daar men mij meer dan honderd verfen van het Trcurfpel, en ruim twee derde van het aarti'r kleine fttikje hoorde opzeggen. Men verwonderde zich nog minder over mijn fterk gekeugen dan over de behendigheid, waar mede ik de acteurs nabootste. Ik brouwde gelijk grandval ; ik hakkelde terwijl ik de fprongeu van Crispijn maakte gelijk poisson; ik gaf mij de grootfte moeite , om mij het geestig gelaat van Juffrouw dangeville , en het koude ftijve air van Juffrouw balicour. eigen te maken. Kort; men hield mij voor een'zeer ongemeen fchepzcl. Maar mijne moeder fronfte haare'wenkbraauwen, en zeide, dat zij liever zag, dat ik oen  HYPPOLITE CLAIRON. 143 een rok en hemd maaken konde, dan alle deeze gekheden nadoen; dit bragt mij geheel buiten mij zelf. Ziende dat ik hulp kreeg, had ik de ftoutheid van te zeggen : dat ik niets wilde leeren, maar op de Comedie fpeelen. Scheldwoorden en klapooren deeden mij zwijgen; en de omftanders konden niets voor mij doen, dan beletten: dat mijne vergramde moeder mij niet dood floeg. Kort daar op dreigde zij mij van honger laaten fterven, of armen en beénen (tukken te (laan, zo ik niets doen wilde. Trekken uit ons karakter blijven (leeds in ons geheugen gedrukt. Nu nog is het, of ik mij in dat oogenblik bevinde. ik had den moed om mijn traanen te weêrhouden; en met al de vastheid, waar toe ik in die jaaren in ftaat was, zeide ik: „ Wel nu, (la mij dan terftond dood, anders zal ik toch op de Comedie fpeelen." De harde wreede behandeling, die men mij twee geheele maanden aandeed, deden mij niet van befluit veranderen; maar ik verviel in eene kwijning. De vooroordeelen eener zeer geringe opvoeding hadden een onbepaalde magt over mijne moeder, die toch in de daad een goed hart had: mijne verkwijning trof haar te dieper, wijl ik nooit klaagde. Eens ging zij haar verdriet klaagen aan eene braave , verftandige , gevoelige vrouw , voor wie zij werkte. Het gevolg van haar gefprek was, dat zij mij, t'huiskoomende met  ï44 GEDENKSCHRIFTEN van met eene tederheid behandelde, waar van ik geetl het minfte begrip had. Zij omarmde mij, weende bitterlijk; beloofde mij alles te zullen toeftaan, wat ik begeerde, mits dat ik haar lief had, het gebeurde wilde vergeten,en mijn best doen om het te 'herftellen. Deeze onverhoopte verandering had mij bijna het leven gekost. Evenwel ik kwam dien fchok te boven, men bragt mij bij mijne weldoenfter. Men liet mij aan deshais , acteur in de Italiaanfche Comedie, hooren; hijj was genoeg voldaan , om mij aan zijne mede Tooneellisten voor te ftellen. Men gaf mij op dat Tooneel toegang, men fchreef mij voor wat ik leeren moest; ik kreeg vrijheid om op het tooneel te mogen koomen, en voor mijn twaalfde jaar was ik reeds Comediante. De toejuiching, die ik kreeg, troostte mijne moeder over mijne keuze. Men leerde mij fchrijven, danfen , de mufiek, en het Italiaansch. Mijn vlijt, mijne drift, mijn geheugen wekten de verwondering mijner Leermeesters ; ik leerde alles, ik maakte mij alles eigen; maar mijne jonkheid, mijne tedere kleine geftalte, de vrees die de beruchte tomassin had, dat ik zijne meisjes zoude benadeelen , wijl zij nog niet bezorgd waren, en gebrek aan befcherming, dwongen mij 't volgende jaar op een andere plaats mijn lot te beproeven. Men nam mij aan in den troup van Rouën; en om alle de rollen, gefchikt voor mijne jaaren te fpeelen, als ook om te danfen en te zingen. Ik wilde actrice worden; al het overige was voor mij het zelfde. he r.  HYPPOLITE CLAIRON. 145 HERHAALING. Ik zie niet, dat ik mij dus verre iets te verwijten heb; ik was van alles onkundig; ik vermogt niets. Ik gehoorzaamde blindelings aan het geval, waar van ik mijn geheel leven door, hetfiagtoffer en het bedorven kindje geweest ben. Ik denk dikwijls, dat ieder voor zich zijn lot bepaald vind: alles wat ik gehoord, gezien, gelezen, zelf ondervonden en zelf nagedagt heb, hebben mij de ongenoegzaamheid onzer overleggingen doen zien. Wij kunnen, zo dra wij in ftaat zijn te vergelijken, de-wegen onderfcheiden, die tot de deugd geleiden, en die, welke ons tot het misdrijf brengen: wij zien onze afdwaalingen en verkeerdheden; wij voelen al het voordeel van een onfchuldig leven , van eene edele daad; het fchijnt, dat wij alles voor ons zelf doen kunnen. Maar wij zijn ook buiten ftaat alles te voorzien , alles wel te kennen ; het bloed dat door onze aderen vloeit te veranderen , de magt van het geen ons omringt te beperken. Ik moet des mijn onvermogen belijden , en met nedergeflaagen oogen, bévende het lot dat ons geleid, volgen. TWEEDE TYDPERK. Ik had het geluk om te Rou'èn aan het Publiek te behaagen, en befcherming te vinden. De agtingswaardigfte vrouwen ontfingen mij bij haar, K en  I46~ GEDENKSCHRIFTEN van èn overlaadde mij met weldaaden en gefchenken* Dit hééft, zo lang ik in die ftad bleef, geduurd. Eene der dames, la préjidente de bi morel, heeft mij veertig jaaren onafgebrooken met hare vriendfchap, agting, en het volkoomenst vertrouwen vereert. Mijn jaargeld , en dat mijner moeder, die men bij het Tooneel eene bediening gaf, was genoegzaam voor ons onderhoud : toen hielp ik ook alles maken wat wij beiden nodig hadden, mij verbeeldende dat men niet gelukkiger leven konde dan wij deden. Eene mijner medezusters kwam in het huis, daar wij ons onthielden, inwoonen. Zij wist mijne moeder te bewegen om haar in de kost te nemen; zij verkreeg, dat men nu en dan bij uns kwam foupeeren; alle daag vergrootte het gezelfchap. Mijne moeder verwisfelde haare bvergroote ftrengheid met de vermaken ; men fprak daar wel over , maar zij ftoorde 'er zich niet aan. Ik wierd grooter , men kon, men moest geloven , dat ik mijn deel van de koek had. Een jongeling , die mij meer dan iemand volgde, en die mij niet mishaagde, ging door voor mijn minnaar. Ik beken openhartig, dat ik niet weet, wat zulks verhinderde. Geheel aan mij zelfs overgelaaten , zonder de minste beginzels van zedelijk goed of kwaad; had hij zonder moeite, van mij kunnen maken wat hij zelf wilde; en het is een geluk, dat  HYPPOLITE CLAIHON. 14? dat ik deeze ftad even onbefmet verliet als ik 'er was ingekoomen. Onze penfionaire kreeg een betere gelegenheid en verliet ons : zij werd door eene andere, veel zedeloozer dan zij, opgevolgd, 't Zij dat men mijne jeugd eerbiedigde J 't zij dat zij vreesde, indien zij mij onderrichte, zich eene medevrijster te geven ; ik merkte niets ; en mijne wijze van denken , belette mij iets kwaads te vermoeden, 't Was eerst lang daar na , dat ik dingen ontdekte, waar van ik toen niets begreep. Een aartige arme fchelm, die verzen maakte om een fouper op te loopen , kreeg van onze dames de vrijheid , haar nu en dan te komen zien. Ik had alle dag mijn liedje , of vierregelig vodje, waar in ik dan vergeleken werd bij Venus en Vesta; die echter bij mij op geen ftukken na te noemen waren. Maar terwijl hij mijne beval-» ligheden, en deugd roemde, kreeg hij in 't hoofd de eerfte te genieten , en de laatfte te verwoesten. Zie hier hoe hij het begreep. Hij kende al de lieden die in ons huis woon* den; en wetende, dat mijne moeder op zekeren dag moest uitgaan , had hij , van een oud wijf dat ons oppastte verkreegen,. dat zij hem in mijne kamer liet. 't Was negen uuren, ik lag nog te bed , en ftudeerde een rol; het weer reeds zeer heet zijnde , geen gerucht mij op mijne hoede doende zijn, v>erraschte hij mij, zo als ik lag. Ik was vijftien jaar. Weldra vergat hij zich zo K a zeer  148 GEDENKSCHRIFTEN van Zeer, dat hij mij durfde omhelzen; doch ik ontfnapte hem. Ik fchreeuwde zo luid, dat de meid met een buurvrouw die in 't zelfde huis woonde binnen kwamen. Wij greepen alles wat voor de hand was , bezem , asfchop , tang enz. en jaagden den deugeniet daar mede weg. Mijne moeder kwam t'huis , wij beflooten over hem te klaagen; de Regeering haalde hem door; hij wierd in de heele ftad befpot, en voor altoos uit ons huis gebannen. Maar de woede die zijne liefde of liever zijne drift opvolgde, deed hem op mij het walglijkst fchotfchrift verfpreiden, dat algemeen gelezen is. Ik was met onze troep te Havre-de-Grace, toen dit fchandfchrift bekend werd. Onuitfprekelijk was ik daar door getroffen. Ver af van mijn* hegunftigers; niet wetende wat te doen, mij niet durvende betrouwen aan de onkunde, de domheid , of de ondeeluemenheid , vraagde ik voor deezen laster geen vergoeding. Mijne onervaarenheid maakte mij wijs , dat de waereld mij recht doen zoude! Maar genomen, ik was wijzer geweest, wat had ik dan nog behooren te doen? Indien ik den fchurk voor eenige maanden had laaten gevangen zetten, zou hetPubliek dan dit libel minder gelezen hebben? Mijne zogenaamde fchande zoude overal zijn bekend gebleven, en de vergoeding rasch vergeten zijn. Nu echter denk ik , dat ik beter zoude gedaan hebben, zo ik vergoeding geëischt had. Maar moet men, zonder te  HYPPOLITE CLAIRON. 145 ten op de jeugd, de onkunde, en het onvermogen der beledigde, indien men recht begeert, zo lang wagten tot een particulier zich bij het Gejechtshof vervoegt?. Een fchandelijk boek, 't welk men niet durft belijden gelezen te hebben; wiens fchrijver de ftoutheid heeft zich te noemen; die het gedrukt zijnde aan elk uitdeelt ; ö mij dunkt, dat de verontwaardiging des Publieks, die den opfteller dwingt zich te verbergen, de klagten , die ik reeds tegen hem had ingebragt. over zijne misdaadige onderneming, mijne jaaren, mijne afweezigheid, overinftaat moesten zijn om mij recht te doen erlangen. Eene iedele plegtigheid, die mijne onkunde, en onvermogen mij belet hadden waarteneracn, moest dit de Juftitie van iuii, die zich verklaarders der wetten noemen, en wreekers der Onfchuld, tegenhouden? Ik was niets, ik vermogt niets, ik wierd door niemand onderfteund : zie daar mijn misdaad en mijn ongeluk. Wat raakt het de menigte of 'er ééne ongelukkige meer is? Thans weet ik, dat de mannen met vermaak hunne medemenfehen kunnen zien lijden. Hunne ligtzinnigheid denkt niets dóór; hunne kwaadaartigheid, hun .egoisme geeft hun de behoefte onzer traanen te zien Horten l Hoe cnwaarfchijnelijk de laster ook zij , hunne eigen bedorvenheid doet hun die geloven; onze weerloosheid , de zekerheid , dat zij ons ongeftraft beledigen mogen , maakt hun wreed, c;r onbefchaamd genoeg om een leugen te bevestigen, R 3 ZiS  t$o GEDENKSCHRIFTEN van Zij zelf hebben niets gezien, niets gehoord : maar men zegt het, dat is genoeg. Doch wat winnen zij hier door? Zij geven J den lasteraar moed, en worden zijne flagtoffers , | indien zij zelf eens genoeg betekenen om de aan- | dagt optewekken. Het libel, dat men toen tegen ] mij uitbraakte, is thans verzonken onder het on- I eindig getal der genen, die men federt tegen ieder 1 een gemaakt heeft. Niets is meer veilig. On- I fchuld , deugd , godsdienst, alles is ten prooij aan de boosheid; en hét geen ik van andere ge- | lezen heb, moet mij troosten over het geen men I over mij gelezen heeFt. Zo dagt ik in mijn ongeluk niet. Ik keerde | beevende naar Rouën; ik vreesde, dat niemand | mii zoude willen ontfangen; ik durfde niemaral 1 aanzien , en ik betrad het Tooneel niet zonder 4 ijzing: ik vond het zelfde Publiek, dezelfde vrien-J den. De braave Dame, die mij teder beminde,! oopende mijne oogen; ik zag de bron van mijn! ongeluk. Het ongeregeld gedrag mijner moeder 1 was van alles de oorzaak, en dit boezemde mijU zo veel afkeer voor haar in, dat het mij onnoemelijk veel koste, haar tot haaren laatsten fni«j bij te blijven. Ik heb de opvliegenheid mijns karakters zo zeer bedwongen, dat ik.mij mag beroemen over het ftilzwijgen, 't welk ik bewaard heb, en het genoegen, dat ik haar altoos heb| doen genieten. Zij bleef volftrekt meestresfe; wij ontfingen aki leen i roemen over het ftilzwijgen, 't welk ik bewaard ujv...* ■> — lee  HYPPOLITE CLAIPvON. 151 leen minder en beter gezelfchap. Zij was federt eenigen tijd fterker ingenomen door een mijner tooneel-broeders, met wien zij wilde, dat ik trouwde. Maar mijns gelijken agtte ik beneden mij te zijn, de gerustftelling mijner moeder was mij haatehjk; en deeze man fcheen ten model geftrekt te hebben van Ribaudois' in VEfprit de contradhtion. Eene fierheid, die ik nooit kon bedwingen , liet mij niet toe , iets aangenaams te vinden, dan in 't geen een groot en edel karakter aanduidde; en mijn verliefde was de grootfte uil, de belachlijkfte zot, de aanftootelijkfte lom» pert, die men zoude hebben kunnen vinden. Ik had de behendigheid van mij twee geheele jaaren ren te verdeedigen. Onze troep was van Rouën naar Rysfel vertrokken. Die Jan—g-t, was altoos op mijne hielen ; hij hield hardnekkig aan, in fpijt van alles, wat ik konde zeggen, of doen. De wil en heftigheid mijner moeder maakten hem eindelijk zo ftout , dat hij mij met een piftool wilde dwingen, hem te hooren. Nu begreep ik, dat ik een befchermer nodig had; die zonder de wetten interoepen , mij konde te hulp komen, Door wanhoop alleen geleid , zonder laag zelfbelang, zonder liefde, ja zonder begeerten, leverde ik mij zelf over, onder de eenige voorwaarde, dat men mij voor dit huwlijk zoude bewaaren, en voor den dood, dien men mij gedreigd had. Dit oogenblik , dat op het eerfte voorkomen K 4 njes!  I5z GEDENKSCHRIFTEN van niets dan losbandigheid aanduidt , is misfchien het edelfte, het belangrijkfte, het treffendfte van mijn geheel leven. Hoewel ik nu bijna zeventien jaaren bereikte, en ik, zo door het lezen, als door het hooren, veel geleerd had, zo had echter de kalmte mijner zinnen my beveiligd voor mijne liefhebbers , en voor die nieuwsgierigheid, welke jonge meisjes zo eigen is. Indien men zich nu herinnert, dat ik zeer zwak ter waereld kwam; hoe men mijne kindsheid mishandelde; dat een zware en onafgebrooken arbeid noodwendig alle de vermogens mijns geheelen wezens overmeesterde : dan zal men, terwijl men mij de verdienden mijner deugd betwist , echter derzclver verwonderlijke wezenlijkheid, moeten toeftaan. Hoe dit zij, dit oogenblik herinner ik mij met het meeste genoegen, ik fpreek er ook gaarne over met mijne vrienden. Ik wenschte het te kunnen befchrijven-, ik houde mij verzekerd , dat de ftrengfte vrouw met medelijden den ftrijd mijner ziel zoude befchouwen; en niet behoeven te bloozen over het fchilderij zelf. Ik leg de pen neder, overtuigd, dat ik het zoude verzwakken, door mijne onbekwaamheid. Mijn huwelijk werd afgebroken; mijne moeder kwelde mij niet langer, ik lag mij meer dan ooit toe om mijne talenten te oerenen. lanoue fcheidde zijn troep, om op het tooneel der Comedie Frangaife te treeden. Ik vertrok met een andere naar Gent; daar verzogt zijnde door het Quar'  HYPPOLITE CLAIPvON. 153 Quarticr-Generaal des Konings van Engeland , die zich hier bevond. Ik werd niet in verzoeking gebragt, door den lof die ik ontling , of door het groot fortuin dat Mylord ma... mij aanbood. De verachting, die de Engelfche natie voor de {mijne betoonde, maakte alle Engelfchen voor mij onverdraagelijk ! Ik kon hen niet hooren , zonder boos te worden. De troep konde zich zonder mij niet ftaande houden; men zag mijn tegenzin, men hield mij in 't oog. Maar al hunne zorg, al hun oppasfen bij de poorten, was iedel; ik ontfnapte en kwam te. Duinkerken* De Commandant kreeg weldra orde van den Koning , om mij naar Parys te zenden, om in de Opera te zingen. Ik had eene verwonderlijke uitgebreidheid (étendue~) van ftem; en hoewel ik eene zeer middelmatige muflcienne was, en dat ik de rollen van Mademoifelle le maure moest zingen , het gelukte mij. Maar ik zag dat men in de Opera flegts weinig talenten behoefde , om veel opgang te maaken ; ik vond zulke geringe verdienden in flegts de toonwisfelingen van den mufikant te volgen, de toon, die daar heerschte mishaagde mij zo 'zeer, terwijl de geringe jaargelden het bijnaar noodzaakelijk maakten zich zelf te onteeren,datik binnen vier maanden mijn affcheid nam. Een nieuw bevel des Konings ontfloeg mij de zes gewoone maanden te volbrengen, op voorwaarde , dat ik tot de de Franfche Comedie zoude overgaan , om hier beurtlings met MadeK 5 moi-  ISi GEDENKSCHRIFTEN van moifelle dangeville te fpeelen. Toen men mij te Parys deed komen , fpeelde ik doorgaans de Soubrettej, Ik had, 't is waar, reeds drie of vier maal de tweede rol in het Treurfpel gefpeeld, en sarrazin dïtraï)Erepile had zien fpeelen , voorzeiddemij toen, „ dat ik voor het Tooneel eens onontbeerlijk zijn zoude." De begeerte om beter betaald te worden, en de dwaasheid om alles te ondernemen, deed mij bedingen: „ dat ik altoos de eerde rollen in het Treurfpel zoude hebben." Toen ik te Parys kwam, kende ik 'er maar vijf, en die had ik flegts eens of tweemaal gefpeeld. Weinig dagt ik toen ook aan de vermaardheid, die het Publiek mij in dit vak naderhand heeft waardig gekeurd. Toen ik mij bij het gezelfchap vervoegde , waarfchuwden de Beftuurders mij, dat, hoewel de orde des Konings mij eene plaats bezorgde, de Tooneelwetten echter eischten, dat men allerlei talenten in zich vereenigde; en dat ik mij voor 't minst moest verbinden tot den dans, en zang, in de vermaakelijke ftukken. De hedendaagfche acteurs, hoe weinig zij ook uitvoeren en beduiden, doen zich zo gelden, dat het fchijnt, als of de Comedie voor hun gemaakt zij. In mijn tijd begreep men het anders, wij oordeelden dat wij voor haar gemaakt waaren: wij poogden elkander in kunde en talenten voorbij te ftreeven; en hoewel de grootfte acteur flegts het vierde "gedeelte der voordeden had, die men thans zo kwistig aan  HYPPOLITE CLAIRON. 155 aan den minsten acteur verfpilt, zo was echter het Publiek beter gediend. Ik ftemde alles toe, maar dewijl ik toch in het Treurfpel zoude fpeelen , dagt mij best , daar mede te beginnen. Vraagt men om wat reden? dat wist ik niet. Het koel en verfmaadelijk gelaat, waar mede men mij hoorde, maakte mij misnoegd. Ik liet blijken , dat ik geen karakter had, waar meê men alles doen kan wat men wil. Men floeg mij de Conflance in Ines, de Aricia in Phedra voor; ik antwoordde , dat die te gering waren : dat ik Phedra zelf zoude fpeelen. Dit was eene der meesterlijke rollen van Mademoifelle du mesnil, maar dit wist ik niet. Ik had de Comedie Franfaife niet gezien, federt mijn Graaf van Esfex. Mijn eisch deed het heele gezelfchap lachen. Men verzekerde mij, dat het Publiek mij zoude beletten zelfs de eerfte acte te voleindigen. Ik wierd zeer boos, doch mijne trotschheid kwam mij te hulp. Ik antwoordde met zo veel bedaardheid , en tevens met zo veel majefteit als mij mooglijk was. „ Mijne Heeren, of gij mij bij u hebben wilt of niet, ik heb het recht om te kiezen, ik zal Phedra of geen eene rol fpeelen." Toen bedwong men zich, nam mij aan, en ik begon met Phedra. Ik zal niet fpreken van de vleiende aanmoedigingen, waar meê men mijne eerfte proeven vereerde, noch van de voortduurende goedheden, die mij onderfteunden geduureude de twee-en- twin-  156" GEDENKSCHRIFTEN van twintig jaaren, dat ik op het Tooneel bleef; men , zoude vvelligt mijne dankbaarheid voor verwaandheid uitkrijten. Ik moet alleen rekenfchap geven van mijne moeilijke naarfpooringen. Thans behoor ik mijn affcheid te doen goedkeuren , en daarom moet ik fpreken over het onrecht, 't welk men mij aandeed en dat mij daar toe bewoog. Uit mijn aart, en tot mijn ongeluk was mijn karakter heftig en trotsch. ' Ik had dikwijls mijn ongeduld getoond , over de cabalen, de kwellingen, de onbillijkheden, die de nijd en afgunst mij onophoudelijk verwekten. Het is een bekende zaak, dat alleen het middelmatige onaangevallen blijft. Aan verdiensten, aan waare talenten wordt nergens recht gedaan. Deeze waarheid heeft mij dikwijls vertroost omtrent alles, waar mede men mij kwelde; evenwel ik klaagde ook fomwijlen met al het vuur en de levendigheid, die mij eigen waren. Ik durf echter verzekeren, dat ik mij nooit verlaagde tot onbetaamelijke woorden, tot bijtende verwijtingen , of om mij bij onze meerderen te beklaagen; dat ik rasch vergat en dat ik geen reden gegeven heb, om de genegenheid mijner mede-tooncellistcn te verliezen. Ik heb allen min óf meer welgedaan; en allen hebben zij mij fjegt behandeld. Hoe meer roem ik verworf; hoe meer ik den ontfangst vergrootte; hoe meer giraffen ik voor het Tooneel en voor de fpeelders verkreeg, des te meer zogt men mij te kwellen. w«  HYPPOLITE CLAIRON. 157 Wij waren arm, wij konden niet wagten naar het geen men ons fchuldig was. De uitdeelders gingen alle week bij m. de boulogne , die toen Controleur Generaal was, om het Penfioen des Konings te vraagen, en kreegen niets. In 't vervolg benoemden men mij in de nieuwe deputatie , die men wilde afzenden; en ik ging ter audiëntie met nog zeven mijner lotgenooten, waaronder twee vrouwen waren. De Minister zag mij, vermijderde de menigte die hem omringde, en vraagde mij wat mij daar bragt? ik antwoordde: Monfeigneur, 't is de wanhoop, waar aan onze behoefte , en uwe weigering ons overgeven. Ik zoude, zeide hij, niet willen hebben dat gij u over mij te beklagen had. Ga naar het Bureau van amelin , zeg hem, dat hij alles gereed maake om te ondertekenen ; morgen zult gij betaald zijn. Mijne vrienden hadden alles gehoord, ik dagt, dat zij even vergenoegd waren als ik; en ik ging den trap op naar het Bureau; onderweg ziende, dat mij niemand volgde, ging ik te rug om de rede daar van te vraagen. preville opgezwollen van kwaadaartigheid en fchuimbekkend van woede, hield allen in de antichambre tegen; hun wijsmakende, dat de Minister hen allen had beledigd, zo wel met betrekking tot het Tooneel, als de gunst , die hij flegts aan Mademoifelle clairon had toegedaan; dat hij zich om niets ter waereld zoude vernederen om mij naar 't Bureau  ï58 GEDENKSCHRIFTEN van reau te volgen , of om daar geld te ontfangen. Ik zweeg en ging naar boven, armand alleen volg- de mij. s Anderendaags hadden wij ons geld; en j Preville was de laatfte niet, om zijn deel aan- ï tenemen. De Excommunicatie der tooneellisten is eene zo barbaarfche en domme fchandvlek; zij is zo j nadeelig voor de talenten; zij bewijst zo klaar de ] onbeftaanbaarheid der natie met zich zelf, dat ik j .flegts menschlievend en eene Frangaife behoef te ; zijn, om die onrechtvaardig te vinden; en met 1 dit alles ik was actrice. Het is hier de plaats , .niet , om dit ftuk te onderzoeken ; ik wil niet 1 eens fpreken van mijn afkeer daar van, of van eene meerdere kennis , die ik op dit ftuk verkreeg; het verhaal der zaak zelf is voldoende. . m. de la mothe een Advocaat, kwam bij mij met het verzoek, dat ik hem een dienst wilde doen; onder anderen fpraken wij over de Excommunicatie. Ik bemerkte rasch, dat hij de man \ niet kon zijn, die ons daar van zoude kunnen neu ontheffen: maar hij fprak als iemand, die niet onkundig was; en ik wilde eene klein pooging beproeven , om te zien wat ik eens in 't vervolg zoude kunnen doen. Hij bood mij zijnen dienst, en ik nam dien aan: maar in plaats van met mij te fpreken, mij raad te plegen, over den vorm , en het werk zelf', liet hij, ik geloof I bij gebrek van geld, deeze geringe memorie drukken , toen zag ik die voor 't eerst. Ter-  HYPPOLITE CLAIRON. 159 Terftond namen mijne Toneelvrienden het zeer kwalijk, dat ik mij den roem wilde toeëigenen van hen uit deeze veragting ontflagen te hebben. Alles wat ik hier met reden tegen ingebragt, was vrachteloos. Alleen Madame drouin, die altoos verftandig en befcheiden was , bood my aan mij behulpzaam te zijn; bij alle de overigen zag ik niets dan afgunst, verblindheid, of gekheid. Zeker Heer co ...... chau .. . ., ook een advocaat, en een bijzonder, ja huisfelijk vriend van PREVIH.E, die bij alle de comedianten foupeerde, en nu was uitgekoozen tot lid van hunnen raad (want hoewel geëxcommuniceerd, hebben zij, even als de vorsten, een Raad!) Dees Advocaat laag genoeg om de cenfeur van de FRé..., te zijn, laag genoeg om in bijzondere huizen met de comedianten, die men daar toe verzogt, zulke onbetaamelijke ftukken te helpen fpeelen; welke men niet in 't openbaar durft vertoonen; oneerlijk genoeg om de vernedering van die genen, wier raadsman hij was, nog te verzwaaren; en wreed genoeg, om zijnen amptgenoot het brood uit den mond en zijn beftaan te ontroven; klaagde het boek en deszelfs fchrijver aan: zo dat het door beuls handen verbrand en deszelfs fchrijver op den rol der advocaten uitgefchrapt werd. Ik had van deeze fchandelijkheden alle de bewijzen in handen; ik waarfchouwde mijne cameraden, ik hoopte, dat zij ten minfte hun onrecht zien zouden; en dat men het overig ge-  lfo GEDENKSCHRIFTEN van deelte van den raad genoeg zou ontzien, om t co.... te verzoeken, dat hij ons verliet. Zij behielden hem niet flegts, maar hij werd hun beste vriend. Uit deeze twee trekken zal men zien, dat mijne mede-acteurs en ik niet voor elkander berekend waren. Dit vooral maakte mij mijn beroep zo lastig, ik was zo afkeerig van hunne levenswijze onder elkander, zo verontwaardigd over de Edellieden der kamer, die hunne vermaken door bedieningen en bedelingen bij het tooneel betaalden; ik vond •mij zo kwalijk geplaatst; het verdriet ondermijnde zo zeer mijne zwakke gezondheid , dat ik, geen agtflaande op het weinige, dat ik bezat, voornam mijn affcheid te nemen. De vertoogen mijner vrienden; de weldaaden van den Hertog de cmoi .... en den Heer de la bo . ... dwongen mij te blijven. Ik offerde hun mijn tegenzin op. t^Deeze twee Heeren zonden veertig duizend Livres bij den Notaris trutat , met orde, om mij te vraagen, hoe ik die wilde geplaatst hebben.) Eindelijk gaf pRdville mij reden, om mijn zo vuurig gewenscht affcheid te nemen. De ongelukkige, of liever de belachlijke affaire van du bois , begonnen door den Hertog du . . . ■*1 te onbedagt, al te gek, om de gevolgen daar van te voorzien, voortgezet en behandeld door de ligtzinnigë willekeur des Hertogen de richelieu , veroorzaakte die beruchte gebeurtenis , die  HYPPOLITE CLAIRON. i6ï die men zeer lang Ja journèe du fiége de Calais noemde , en die eindelijk PRéviLLE deed hoopen in zijn oogmerk te zullen (lagen. Eerst had hij het vertrouwen van den Luitenant de Police weten te winnen, die zijn verlangen om ons te regeeren niet verborg; van een Intendant des Menus, die onze finantien wilde beftuuren, en Van een Parlements Heer, als MagiflraatSperfoon beledigd, door 't gezag eens Edelmans der Kamer. Deeze vier perfoonen verbonden zich, om hun voordeel te doen roet de omftandigheden. Daar nu elk oneerlijk ontwerpmaker mij vrees» de , werd 'er beflooten , dat , hoewel ik mij oopenlijk en alleen verzet had tegen het maken van gerugt, hoewel ik naar de Comedie gegaan was op de zogenoemde order du Rot, hoewel men in mijn bijzijn aan PRéviLLE eenen brief overhandigde getekend le kaïn en MOLé, die hun weigering en vertrek aankondigde; hoewel brisard en dauberval volftrekt weigerden te gehoorzaamen, befloot men echter alles op mijne rekening te zetten , en voor de oorzaak van dit alles te houden.. Mademoifelle du bots . vPr3 Het geen mijn hart leed , en de aakelige eenzaamheid , waar in ik mij bevond , deeden in mij de gedagren opkomen van in een klooster te gaan; •of ten minsten naar eene andere provincie: ik befloot mijn kabinet en veele andere kostbaarheden te verkoopen; de opbrengst daar van op lijfrente gezet, en het geen ik door mijn fpaarzaamheid had overgenomen, zouden mij rijker gemaakt hebben , dan ik immer was', maar ik konde dit plan niet volgen. De Graaf de val . . . ., was met een inkomen van 120,000 Livres zeer diep in fchulden, door zijne dwaaze verfpillingen veroorzaakt; hij vond niemand meer, die hem wilde leenen; dit deed hem voor zijnen goeden naam vreezen, hoe meer ik mij over hem te beklagen had , des te meer fcheen het mij voegzaam hem te redden. Ik verkogt alles wat ik bezat, en gaf hem voor tien jaaren op eene rente van vijf per cent de geheele fom. Ik was toen zeer ziek, mijn verkooper was een fchurk: niemand deed mij den dienst om mij te helpen. Ik ontfing 90,000 Francs , voor het geen men op 50,000 Livres gewaardeerd had. Geen bed meer hebbende om op te liggen, en eerst na een jaar mijne rente kunnende ontfangen beiloot ik mijn vaderland te verhaten. Het geval had mij in kenis gebragt met den Markgraaf van anspach. Ik had zo veele gelegenheid gehad, om zijn oprecht hart, zijn edele eenvoudigheid te kennen, hij nam zulk een teder deel in mijn on- ge-  m GEDENKSCHRIFTEN van geluk, hij had mij zo vertrouwelijk gefchreven, (en deeze brieven zijn nog in mijne bewaaring) dat dit alles mijn befluit bevestigde. Parys had niets aangenaams meer voor mij: ik konde niemand meer nuttig zijn: de vriendfchap eens Souvereinen Vorst deed mij dit nogmaal hoopen. Verpligt mijn hart te fluiten voor den eenigen man, die het te voren vervulde, te wel onderwezen door mijn verftand en ondervinding, om mij in 't vervolg nog aan de liefde overtegeven; maar verflonden door de behoefte van te beminnen, breide ik mijne gevoeligheid uit over de geheele natuur! Het vooruitzicht dat ik nu nogmaals had, om ten minften een enkel mensch nuttig te kunnen zijn , deed mij alles mogelijk vinden. Ik vertrok. De Noordelijke luchtftreek van Duitschland was voor mijne zwakheid en jaaren te ruuw; men kende daar naauwlijks de aangenaamheden der zamenleving. De geleerden fpraken 'er alleen hunne taal, de fijnheden der mijne waren voor allen onverftaanbaar: de kunsten bedoelden flegts het noodzakelijke , de trotfche inbeelding der geboorte,gepaard met de groffte onkunde van allerlei talenten , konden mij in de oogen der Duitfchers zeker geene waardij bijzetten. De beleefdheden , die men mij in den beginne bewees, was ik verfchuldigd aan hun verlangen om den Vorst te behaagen. Men kende mij niet alleen in geheel niet, maar ik had nog veele vooroor- dee  HYPPOLITE CLAIRON. 175 deden te overwinnen, eri te doen zien, dat ik geen dier oogmerken, of ontwerpen had, waar van een monlter mij had verdagt gemaakt. Daat is geen Hof zo klein of het heeft zijne Narcisfen. Ik moest mijn eer en leven beveiligen tegen de ftrikken die dees booswicht mij fpreidde: mijne kragten bezweken; ik kreeg eene zwaare ziekte; en federt dien tijd fleet ik mijne dagen in rampen en traanen. Hoe zeer mij ook het leven verveelde, gaf het mij echter de gelégenheid om den laster tot zwijgen te brengen , goed te doen en mij vrienden te maaken. Dit vertroostte mij. Ik fpreek geen woord van de talloze diensten, die ik daar te lande gedaan gedaan heb: mijn hart is voldaan met de verzekering , dat de inwoonders van 't zélve mij nooit zullen verbeten. Ik zal mij niet veroorloven iets tot des Markgravens lof, of berisping te fchrijven; zonder blind te zijn voor zijne gebreken , had ik hem zeventien jaaren agter een gehouden voor een der deugdzaamfte mannen; mijn eerbied voor zijnen tang, mijne erkentenis voor het vertrouwen, waar mede hij mij zo lang vereerde, verbieden mi| thans hem te beoordeelen. Ik vergenoeg mij met mij op hem, en alle zijne onderdaanen te beroepen , op dat zij van mijne belangloosheid en van mijn gedrag getuigen zouden. Ik  $6 GEDENK SCHIFTEN va» Ik heb al het goede gedaan dat men mij toeliet te doen; ik heb mijne grootfte vijanden verdeedigd, en hen hunne ambten doen behouden» Geene listen * geene klagten, geene wraak, geene bijzondere vriendfchap kan men mij verwijten» Ik heb nooit Maitresfen , of gunftelingen gelaakt; ik heb zeventien jaar lang mijn wil, mijn rust, miine gezondheid, mijn belang, de aangenaamheden mijns Vaderlands, opgeofferd. Het geluk en den roem van den Markgraaf was het eenig doel van mijnen arbeid, en van mijnen eerzucht: den eenigen prijs, dien ik daar voor ontfing, is de vernietiging van mijne fortuin, en van mijn geluk; mishandeld te wezen en vergeten te zijn.... Ik zwijg, ik vergeef en wensch vuurig, dat ieder gelukkig sij. ik verbeeld mij niet, dat 'er in mijn leven nog iets belangrijks kan voorvallen. Alles is gezegd, alles is voor mij geëindigd. Uitgeput door eenen dertipjaarigen arbeid, door verdrietelijkheden van allerlei aart, door mijne jaaren, door zwaare ziekten , en aanhoudende fmarten. Wat zou mij ooit kunnen afbrengen van dat eenvoudig gerust leven, 't welk ik mij heb voorgefchreven. Ik ga alleen , en dat zeer zelden , bij vijf of $es familien ; ik heb maar weinig bekenden en vrienden overgehouden, maar de vergrooting van Parys , maakt dat men de afftand berekend; en alle hoofden zijn thans in zo eene grillige gisting , dat het zeer eenvoudig is, dat eene oude zie-  HYPPOLITE CLAIRON. x7? Ziekelijke onnutte vrouw zich meest altoos alleen vind. Zonder mij over deeze verlaating te beklaagen ; geniet ik met genoegen de oogeblikken die men mij fchenkt. Ik heb mij een gemakkelijk 5 «aangenaam, misfchien wat te prachtig verblijf bezorgd. Maar ik kan, zo 't fchijnt, niet wel geheel vergeten, dat ik de Vorstin des Tooneels was, en dertig jaaren aan een niet mijmerde dan over troonen en fcepters. De algemeene Luxe heeft mij niet tot andere gedagten gebragt: trouwens, ik oordeel , dat alle genietingen redelijk zijn, als zij aan niemand iets kosten , of niemand benadeelen. De zwakheid mijns lichaams heeft geen invloed op mijn hart, noch op mijn verftand. Ik bezit nog al de vlugheid, al de aandoenlijkheid mijner jeugd. Mijn leeslust is grooter, dan ooit; ik bevind mij des altoos in het best gezelfchap. Nu leer ik denken, vergelijken, den last en tevens het ledige des levens draagen; ik zie zo klaar dat alles moet verdwijnen; vernietigd worden, en dat ik zonder ongeduld, zonder te klaagen,mijn beurt afwagten moet. Het zoude mij aangenaam geweest zijn, fomtijds eenige Uitfpanning, die ik, in fpijt van mij z«lf wel eens wensch, in den fchouwburg te zoe* ken. Hoewel ik alle onze groote Dichters ken, zoude ik echter gaarn hunne meesterftukken zien Vertoonen, mijne verbeelding zoude hier door ge* M hola  i?8 GEDENKSCHRIFTEN van holpen worden ; zij kan toch niet nalaaten die fchoonheden zich voorteftellen, die de uitvoering zo treffend weet te maken. Maar wat heb ik gezien ? de laagheden der vischmarkten , en de zotheden der dolhuizen! Geen grondregels der kunst , niet het geringde denkbeeld van de perfonelijke waardigheid. Elk fpeelt zo als hij wil, zonder ergens anders agt op te geven. Geen eenheid in de houding. Ik heb helden gezien die plat op den buik vielen, en op hunne knieën gingen: ik heb de onbefchaamdheid tot die hoogte gebragt gezien, dat men flegts in vleeschkleurde taf, op het Tooneel kwam , die ons de geheele geftalte naauwkeurig tekende, en dus van het hoofd tot de voeten het naakt vertoonde. Ik heb de grootfte perfonages der Oudheid zien verbeelden door geringe meisjes, die zich als hoepels kromden , met de voeten ftampten, zich gedurig op de borst floegen, op de mannen leunden, en ... . ik was radeloos, en het parterre riep — Bravo! Ik mag niet beflisfchen, of deeze acteurs dan of die van mijn tijd zich bedrogen ; of hetPubliek toen, of nu beter oordeelde; dit is zeker: 'er is geene fchaduuw meer overig van gelijkheid tusfehen die beiden. Men fpeelt thans Merope al,s een onverfchillige, Hermione als eene petite-maitresfe en Momme als eene onbefchaamde; en daar zij aldus behaagen, moet ik geloven, dat mijne ftudien mi} ijl-  HYPPOLITE CLAIRON. 179 ijlhoofdig maakten. Ik onderfchik mij met eer¬ bied aan het oordeel van den tijd; maar of een overfchot van iedelheid, of . . . 't zij dan wat men wil , de ongeloofelijke veranderingen des Franfchen Tooneels mishaagen en verveelen mij meer, dan ik kan uitdrukken. Ma B IJ*  ï8ö gedenkschriften van B IJ ZONDER HÉDEN. Mijn verhaal niet willende af breeken heb ik. eenige Anecdotes overgeflagen, die ik echter vreemd genoeg vinde, om hier plaats te geven. Zie hier 'er eene van. Hoewel het Koninglijk bevel mij in de Opera plaatste , en ik die vóór de Franfche Comedie wilde verhaten, zeide men mij, dat ik mij aan den Hertog de gcvres moest prefenteeren, hij moest mij die order fchriftelijk geven, als zijnde Gouverneur van Parys, en edelman der Kamer, thans in bediening. Mademoifelle du mesnil bood aan, mij te vergezellen. Ik was twintig jaar , het algemeen gevoelen hield mij voor een vrij beminlijk meisje, ik was uitmuntend wel gekleed, en zo wel uit fmaak , als om gewigtige redenen was mijn voorkomen zeer zedig. Ik moest des geloven , dat ik hem niét onverfchillig zijn zoude. De Hertog de gévres was zeer groot .... zijn bleek, niets beduidend gelaat, zijn kwéékende Hem, zijn neus met fpaanfche fnuif bemorst , en het fchietfpoeltje dat hij in de hand hield , ver-  HYPPOLITE CLAIRON. i8t verbaasden mij even zeer; maar belette n*ïj toch niet in hem het air van een groot heer te ontdekken ; het fchroomvallig gelaat, waar mede ik hem naderde , moest hem tot mijn voordeel innemen. Mademoifelle du mesnil was verpligt het woord te- voeren. Mijn verzoek gehoord hebbende , zeide de Hertog eenige fchreden voorwaards tredende. ,, Zij is mooij, — men zegt dat gij eenige talenten hebt; ik heb u gs/ezen; gij zult ongetwijfeld opgang maken." Als door den donder getroffen, zag ik op, en met al de verontwaardiging waar door ik vervuld was , durfde ik , terwijl ik hem van het hoofd tot de voeten, met mijne oogen mat, antwoorden: ,,Ik heb u ook gelezen, maar ik geloof mon Seigneur, dat het voor ons noodig zijn zal, elkander nader te kennen , om elkander wél te kunnen waardeeren." Hoewel 'er meer dan vijftig menfehen in de zaal waaren, zou men echter een muis hebben hooren ridzelen: ieder zag voor zich ; na een poos llilzwijgens nam de Hertog mij bij de hand, en zeide mij op den heleefdften en genegenffen toon : Mademoifelle , wees verzekerd dat ik alles wat in mijn vermogen is , zal aanwenden om u dienst te doen." Ik zweeg, maakte eene diepe buiging, en vertrok. Sedert dat uur moest ik, op zijn verzoek, alle week mijn hof bij hem komen maken, en nooit had ik een zo dienstvaardig en min van mij vorderend befchermheer, dan tien Plertog de cêviiES. M 3. . ANEC*  ï«2 GEDENKSCHRIFTEN van ANECDOTE BETREFFENDE RODOGUN& H et grootfte gedeelte des Publieks denkt niet: het laat zich geleiden door de gewoonte, door de hoofden der cabalen, welk men voor geleerd aanziet, om dat zij onbefchaamd en luiddruftig uitfpraak doen. Men kan altoos gerust zijn, dat men de me» nigte zal voldoen , als men met een uitgezette ftem, veel gebaarden, zotte overgangen, die zo laag als gemeen zijn, fpreekt. Ik beken, dat de goedkeuring deezer Rechters mij weinig fcheelt. Ik hoorde alle de berispingen; ik onderzogt die zelf, zonder mijne eigenliefde te vleien. Ik bad alle mijne goede bekenden, mij toch niet te fpaaren, maar eenvoudig mijne misflagen aantewijzen. Als ik fpeelde, poogde ik uittevinden welke kenners 'er zich in de zaal onthielden; en dan fpeelde ik voor hun. Zag ik 'er geen een? —• Dan fpeel-  HYPPOLITE CLAIRON, 183 fpeelde ik voor mij zelf. Ik gaf geen acht op de meer of minder toejuiching; maar wel daar op, in hop verre ik die mogt verdiend hebben. Terwijl ik aan mijne medefpeelers recht deed, poogde ik hen te overtrelfen. Hoe zeer ook hunne misflagen wierden goedgekeurd , verfmaadde ik die goedkeuring daar door te verdienen. Bij voor? beeld. Mademoifelle gaussin had het fchoonfte hoofd, en een alleraandoenlijkfte ftem; haar geheel voorkomen was edel. Alle haare bewegingen waaren zo bevallig als die der kindschheid, men kon die niet wederftaan. Maar zij was altoos Mademoifelle gaussin , Zaire, en Rodogune waaren in den zelfden vorm gegooten, de jaaren, de rang, de omftandigheden , de tijd, de plaats, alles was in den zelfden toon. Merk nu echter op, dat Zaire niets is dan een aandoenlijk in een klooster opgevoed meisje; en dat Rodogune van haare minnaars niets minder eischt dan het hoofd hunner koningin en moeder; dat zij zeer trotsch, zeer beflisfchend is: Hoe kunnen zij elkander gelijken? Ik ontken niet, dat corneille haar vier regelen doet zeggen, dis meer Herderlijk dan Treurfpeelig zijn: „ II est des nxuds fecrets, il est des ftmphaties, 3, Dotit, par le doux rapport, les amcs asfarties, 9, s'Attachent Putte a Vautre, fS fe la>sfe»t piquer* # Par (i je ne fais quoi, qiSon nt peut exp'.iqiicr*" M 4 Ver-.  184 GEDENKSCHRIFTEN van Rodogune bemint ; en de actrice, zonder te denken, dat de uitdrukking eener drift zich wijzigt naar het karakter, en niet naar den naam, fprak deeze verfen uit met alle de bevalligheid, eener wellustige eenvoudigheid , meer gefchikt voor Lucinde in het Orakel, dan voor Rodogune. Het Publiek daar aan gewoon, wagtte 'met ongeduld dit couplet, en juichte het met vervoering altoos toe. Hoe wel ik het gevaar zag, dat 'er gelegen was in mij daar van te verwijderen, zo had ik echter moeds genoeg om mij zelf getrouw te blijven. Ik zeide deeze regels op , met den fpijt eener trotiche vrouw, die gedwongen is te moeten bekennen, niet onaandoenlijk te zijn. Ik mishaagde niet , maar niemand juichte mij toe; dat was genoeg voor mijrre eerfte pooging. Die de ftoutheid heeft om het Publiek oopenlijk tegen te fpreken , moet blijde zijn , indien deeze ftoutheid niet geftraft wordt. De Historie van galileus was mij tegenwoordig. Ik fpeelde met het beste gevolg het overige mijner ro.1; en naar mijne gewoonte, ging ik, tusfehen de bedrijven, de berisping der kenners voor de kamer-deur afluisteren. Ik hoorde Mijn Heer du clos, met zijne verheven, en vaste ftem zeggen: ,, Het ftuk is wel gefpeeld, daar zijn veeie goede dingen door claip.on gezegd, maar zij moet na Mademoifelle caussin niet ondernemen tedere rollen te fpeelen. Verbaasd over eene zo weinig overdagte uitfpraak, * be-  HYPPOLITE CLAIRON. 185 bevreesd voor den invloed, dien zij op de toehoorders jnogte hebben, en onder de raagt eener aandoening- van misnoegen zijnde, ging ik bij hem: „ Wat, zeide ik, Mijn Heer, wat, rodogune eene tedere rol? Zij, eene Parthe, eene furie, die van haare minnaars het hoofd hunner moeder , hunner koningin eischt? ö dit is zeker een heerlijk vonnis!".. . zelf verfchrikt door het geen ik gezegd had, fprongen de traanen uit mijne oogen, en ik vloog weg ouder de algemeene toejuichingen. Alle de ftudien, die ik naderhand gemaakt heb , hebben mij in deeze gedagten bevestigd, voltaire heeft die, in zijne aantekeningen over corneille , gerechtvaardigd, en het Publiek even zeer voldaan over mijne fierheid, als over het wellustige van Mademoifelle gaussin , heeft mij toegedaan te geloven, dat ik niet te vergeefsch gearbeid had; en dat men door geduld, agting, en verdand onderdeund , fomwijlen het zelve weeidand bieden kan, en niet altóós van deszelfs gevoelen behoeft te zijn. M 5 REIS  ïSÖ GEDENKSCHRIFTEN van REIS NAAR BORDEAUX, INLiarmaate ik dieper doordagt, wierd ik fchroomvalliger. Ik voelde dat ik, zo ik mijn plan wilde uitvoeren , van den zo lang betreeden weg moest afwijken. De vrees, dat ik te zeer zoude mishagen, benam mij den moed die 'er vereischt wierd, om dat geheele in mijne rollen te brengen, 't welk mij zo wenfchelijk toefcheen. Ik vreesde zelfs, of ik wel genoeg alles had overwogen, om mijne eigen verkiezing te mogen volgen. Ik voelde ook den grooten affland, die 'er tusfehen dcTheorie en de praktijk is. Reeds tien jaaren waren 'er verloopen, federt ik begonnen had gewichtige, maar voor 't uiterlijke zeer kleine opmerkingen te maken. Afgefloofd door dien arbeid, ongeduldig , dat ik dien zonder nut vond, geloofde ik naar eene der Provincies te moeten gaan , en daar te beproeven of het onbevooroordeeld Pubiek , niet gewoon aan het Tooneel, mijn arbeid zoude toejuichen. Ik kreeg de vrijheid om naar Bordeaux te vertfekken. De  HYPPOLITE CLAIRON. 18? De noodzakelijkheid om mij te doen gelden deed mij de rol van Phedra fpeelen met al het geweld, en het verkeerde dat men in Parys toejuichte; en 't welk veele domkoppen de fchoone natuur noemen ! Ik verfufte mijn toehoorders; maar men vond dit overheerlijk. Des anderen daags nam ik de rol van Agrippine , en ik fpeelde die geheel voor mij. Deeze eenvoudige ^ bedaarde , welverbondene mani/er verbaasde in 't begin.- Eene verhaaste uitfpraak bij het einde vanjieder couplet ; eene trapswijze ftemverheffing ontfingen doorgaans het antwoord van het parterre. Het wist dat het daar moest toejuichen ; en dewijl ik dit agterliet, wierd ik ook niet toegejuicht. Meestresfe van mij zelf blijvende , lette ik aandagtig op de bewegingen, en 't gefluister van 't Publiek; ó dit is fchoon! dit is fchoon! Plet volgend couplet wierd algemeen toegejuicht, en ik fpeelde dit geheele ftuk met het grootfte en beste gevolg. Ik gaf twee-en-dertig reprefentatien van zeer onderfcheiden rollen, naar altoos in mijne nieuwe manier : Ariadne was eene derzelve; en de fchrijvers der Encyclopedie, hebben, op het woord Declamation wel aan de nakomelingen willen overbrengen de vleiende en aandoenlijke hulde; die de waarheid, welke ik zo lang gezogt had, eindelijk vereerde. Evenwel nog altoos bevreesd, en in twijfel zo wel omtrent het Publiek, als omtrent  i88 GEDENKSCHRIFTEN van trent mij zelf, fpeelde ik Phedra, zo als ik die den eerden keer fpeelde,en ik zag met blijdfchap', dat men mij zeer afkeurde. Ik durfde zeggen, dat dit eene proeve was, die ik had gemeend te moeten nemen, en dat ik die zelfde rol op eene andere wijs zou fpeelen\ indien men 'er eene derde reprefentatie van toeftond; zulks werd mij vergund ; ik zette mijne dudie" zo volledig voort, als mij mogelijk was, en men erkende, dat 'er tusfehen mijn vorig en tegenwoordig" fpeelen geen vergelijking was. Aangemoedigd door het goed gevolg mijner pogingen keerde ik naar Parys terug, vast voornemende, of het tooneel te verlaaten , of mijne poogingen te zien goedkeuren ,• en ik bleef nog dertien jaaren op 't Tooneel voor ik mijn affcheid nam. Ik verzoek, dat elk die op het Tooneel' is, mijne handelwijs bedaard nadenke: dan zal men zien, dat toejuiching de maatftaf onzer talenten niet is. Somwijlen zijn het flegts bewijzen van goedheid en aanmoediging; fomwijlen ontdaan zij uit gewoonte, of om dat men vergelijking maakt tusfehen ons en nog onbekwamer, of minder door de natuur begunstigde acteurs. Ik durf zeggen, want het is waar, dat de onkunde die dikwijls uitdeelt, en dat het zeer zeldzaam is, als het Publiek geen flagtolfer, of geen bedorven kind heeft : alle dag, vertrekken 'er aanfehouwers, en komen 'er anderen in hunne plaats: en Ui  HYPPOLITE CLAIRON. 189 in tien jaaren heeft men niet meer het zelfde gehoor. De overleveringen, hoe groote acteurs fpeelden, raaken verlooren en bij mangel]van goede acteurs en goede beoordeelaars vervalt het Tooneel in zijne eerfte kindsheid. Acteurs en actrices! zoekt altoos de waarheid, leest; maakt u zelf waardig een nieuw Publiek te vormen, dwingt het te bekennen , dat gij de moeilijkfte der kunsten en geenzins een laag handwerk oefent. DOOP.  190 GEDENKSCHRIFTEN van DOOR In de kleine ftad, daar ik gebooren ben, was het gebruik, dat in de vasten de inwoonders aan de huizen der rijkfte burgers bijeen kwamen, om die dagen met dansfen en maaltijden door te lachen. De Curê , verre van zulks aftekeuren vergrootte , door verkleed die bijtewoonen, deeze vreugd. Op een deezer feestdagen verloste mijne moeder van mij in de zevende maand tusfehen twee en drie uuren in den namiddag. Ik was zo zwak, zo nietig, dat men vreesde, dat ik op 't oogenblik zoude fterven. Mijne grootmoeder, eene vroome vrouw, wilde dat men mij terftond naar de kerk bragt ; op dat ik ten minften een Paspoort voor mijn vertrek ontfiiig. Mijn grootvader en de vroedvrouw droegen mij naar de Parochiekerk; zij was gefloten. De Koster was niet te vinden, 't was des vergeefsch daar te wagten. Eene Buurvrouw zeide, dat al het volk bij Monfieur M. bijeen was; men bragt mij daar. De Curé als een arlequin verkleed, en zijn Viearis als een han-  HYPPOLITE CLAIRON. z9I hanfop, vonden mij in zo groot gevaar, dat zij meenden geen oogenblik te moeten wagten». Men nam met haast alles wat men nodig had van het buffet, deed voor een oogenblik de violen zwijgen; las het formulier, verrichte de plegtigheïd , en ik wierd weder naar huis gebragt. BRIEF1'  i92 GEDENKSCHRIFTEN van BRIEF. D eez brief is de eenige, die men heeft kunnen vinden, van meer dan vijftien honderd, welke de Graaf van val . . . geduurende onze twintigjaarige gemeenzaamheid van mij ontfing. Hij kan een denkbeeld geven van de liefde, die ik hem toedroeg, en zal die misfchien ook verfchooning doen vinden. Anfpack 20 Februarij 1774. Gevormd voor zachte en vertroostende hartstochten , konde ik nooit begrijpen, hoe het toch mogelijk ware te kunnen haaten. En indien nog de minfte trek van mijn karakter en mijne gevoelens , die gij mij wist inteboezemen, in uw geheugen bewaard bleeven, dan zult gij wel gerust zijn kunnen, dat ik omtrent u mijn proef niet doen zal. Gij hebt mij gedwongen u niet meer te beminnen ; en tegen mijne verwagting aan is mij zulks gelukt. Gij hebt niets verzuimd, om aan het allertederfte hart niets overtelaaten, dan de moeilijke keuze tusfehen de verontwaardiging en de onverfchilligheid: maar ik wilde nog konde nalaaten aan  HYPPOLITE CLAIRON. 193, aan u met tederheid te gedenken. In Weerwil van u zelf heb ik voor u de levertdigfte en belanglooste vriendfchap behouden, 't Is die vriendfchap , die mij thans beveelt u te antwoorden. Oij zijt bedroefd j gij behoort des Uwe vriendin weder te vinden. Het is dan voor ü vari weinig aanbelang met uwe moeder in onmin te zijn? Ik weet, dat alles wat gij van haar zegt, onwaar is. Neert, haare verftoordheid gaat zo verre niet, dat zij u vervloekt. Zij is hoogmoedig, zij is heftig, zij kan dus wel te verre gegaan zijn: de trotschheid der vrouw en der moeder kunnen haar ook wel beletten om weder te kèereaj maar de driftigften zijn nooit de boosaartigften. Ik weet zeer zekef^ dat zij meer door fmart, dan door haat verbitterd is. Madame de sauvigm, die haar dagelijks ziet, fehrijft mij dit in alle haafe brieven. Men bedriegt u; doch oordeel zelf; vergelijk eënS haare ftrenge zeden , met uwe galanterien, de orde, die zij in alle haare zaken heeft, niet uwe wanorde. Herinner u uwe Verachting voor uwen broeder, dien zij bemint. ÜWe ligtzinnigheid omtrent m. dam . .: ., voor' wlëliS perfoon eri fchatten zij zo veele oplettenheid heeft; uwe afkeuring van alles wat zij doet, en de drooge, bijtende wijs uwer beflisfingen; voeg hier nog bij haar1 fpijt, daar zij ziet, hoe alle de goéderen haaref familie zullen overgaan in de magt van perfoouen, die zij verwenscht; en het afgrijzen van te N moe*  i?4 GEDENKSCHRIFTEN var moeten zien, dat met u een naam, dien zij aanbidt zal uitfterven; en dat zij de hoop, zo ftreelend voor bejaarde lieden, moet opgeven van in uwe kinderen te zullen herleven. Dit alles kan üj bij uwe moeder zeker in geen gunstig daglicht plaatzen. Haar ontbreekt ook dat geduld, die zachtheid, die zo veel op u vermag; ik ontken niet, dat zij óók ongelijk heeft; maar zij is uwe moeder! Wie van O beiden moet dan toegeven ? Wat eischt zij ook van O , dan het geen de Natuur en de Maatfchappij van u vorderen? Uw naam en uwe goederen maken uw ongehuwd leven tot een misdaad. Gij gelooft, dat zij, die vrouw, die gij bemint, haat , om dat gij belang in haar neemt ? Maar moet ik u herinneren, hoe zij altoos omtrent mij dagt, wat zij al onderftond, om te weten of onze liefde mij moeder gemaakt had; hoe zij dan zoude toegeflaan hebben, dat gij mij trouwdet. Wie ben ik? ik kende haar niet; en alles toonde , dat gij mij toen vuurig beminde .... Neen val . . .., neen het is niet.... wat zal ik zeggen ? Zij vervolgt noch u , noch het voorwerp uwer natuurlijke gehechtheid. — 't Is eene getrouwde vrouw, die in 't openbaar uwe Maitresfe is, die, terwijl haar man leeft, u eene trouwbelofte vergt, eene vrouw, die u geene kinderen geven kan. Die u houdt in eene plaats, welke, na het huwelijk van Mademoifelle de biari ...., voor u mets aangenaams behoorde te |  HYPPOLITE CLAIRON. 195 te hebben; in eene plaats, daar gij u door uwe pracht ruïneert , en elk u van harten haat. Gij 2elf zegt mij , dat gij op drie vrouwen na de vriend van allen geweest zijt .... Hoopt gij, dat zij u zulke buitenfpoorigheden zal vergeven? 'Dat de om u verraadde mannen, en minnaars, immer uwe vrienden worden kunnen? Is het in Provence, waar het vermaak alleen u beaig houdt, dat gij de bevordering zoeken kunt, die gij niet moogt afftaan. Is dit alles niet meer dan genoeg om uwe moeder te bedroeven. Zie eens eindelijk uw waar belang in ; doe afftand van uwe harsfenfchimmige vertooningen; zij verlaagen uwe waare grootheid ; ftel orde op Uwe zaken; hier toe verpligten u uwe jaaren, uW verftand, uwe eer. Verlaat eene plaats, daar gij niets dan ongelukkige misdagen kunt begaan, en die uw ouderdom, uw eer, uw roem zullen verhitteren. Neem eene vrouw, die gij mo'ogt noemen. Uw naam, uw glorie , uwe goederen, de gaven , die de natuur u fchonk , geven u het recht om te kiezen. Indien gij eens het genoegen kunt fmaaken, dat 'er in gelegen is vader te zijn, dan zult gij het wilde leven, 't welk gij thans leidt, niet te rug wenfchen; hoe dit zij4 gij zult ten minden uw ouderdom befclmt hebben tegen vleiers, listige bedriegers, en eigenbaatige knegten. Het valt u moeilijk, dat uwe vrienden U vergeten. Wees billijk val . . ., wat doet gij voof N a hun?  lp5 GEDENKSCHRIFTEN vai* hun? Om de vriendfchap te onderhouden mocf men het verbindend vertrouwen uitoefenen; merr moet diensten bewijzen, oplettcnhcden gebruiken, en elkander veelmaal zien. Altoos zijt gij, zon* der noodzakelijkheid afwezig. Gij komt 'er voor uit, dat gij geen dienst zoudet genomen hebben, indien gij niet hoopte dat wij binnen tien jaar in oorlog zijn zouden; gij praat altoos van uwen af- , keer van Parys,- en uw verlangen om u in Provence te etablisfeeren; gij zijt rijk, en echter buiten ftaat iemand dienst te doen; gij zijt te verre af om u te kunnen raadpleegen, gij kunt niet voor uwe vrienden zorgen, hen niet troosten; Hoe zroudt gij ze des kunnen behouden ? Heel de waereld gelijkt naar de vrouw, die tegen haar minnaar zeide: ,, zo ik eene afwezige konde beminnen, dan zoude ik God beminnen." Men verbindt zich aan iemand om ons eigen geluk te vergrooten, en als 't ware zijn aanwezen te verdubbelen. Geef u weder aan uwe vrienden, en gij zult die harten herwinnen, die gij zo noodig hebt! Deez brief is reeds zo lang, dat ik bijna vrees iets te zeggen omtrent uw derde verdriet; ik heb niet meer het recht u zo lang bezig te houden. Maar mijn toeftand is zo elendig, dat ik u denkehjk voor de laatfte reis fehrijf; en ik zoude u gaarn nog eenmaal in mijn hart laaten zien. Hebt gij het uwe raadgeplcegd, toen gij mij fchreef. „ Ik betreur uw gemis .... gij zute „al-  HYPPOLITE CLAIRON. 197 „ altoos invloed hebben op mijn lot. Wij zullen 9, famen leven .... Wij kunnen ons hereeni„ gen" ..... Ach val ... gij bedriegt mij nogmaals, of liever, gij bedriegt u zelf. „ Gij vindt nergens mijn hart." . Dat geloof ik. Het getal der zo tedere en oprechte als het mijne is altoos zeer gering: En uw onbetamelijk gedrag verzekert mij, dat Madame de R***, mij in niets gelijkt. Ik zie de geheele begocheling door, waarmede gij u zelf poogt te misleiden. Twintig jaar lang vergaf ik u uwe ontrouwheden ; gij hoopt dezelfde toegeeflijkheid omtrent uwe nieuwe minnehandelingen, en dat ik uwe fchandelijke verbindtenisfen zal goedkeuren: mislei u niet! Ik was edelmoedig genoeg om u vrij te Hellen, toen gij nieuwe pligten te vervullen had. Ik heb u ontllagen van den eed, die ons verbond, ik gaf u alle uwe verbindende brieven weder, maar afftaande van mijn minnaar, van mijn man, heb ik geëischt, dat mijn vriend mij niet zoude befchaamd maken over zijne keuze; dat hij zich zelf zoude waardeeren. Ik heb geëischt, dat gij altoos mijne achting zoude verdienen, dat ik uw verlies zoude kunnen betreuren: En zo gij kunt geloven , dat ik zonder affchuwen eene vrouw zien kan, zo oneerlijk als misdadig, die de uureu vervloekt, welkë haren beledigden man nog vergund worden, 6 dan moet gij mij geheel en al Yergeten hebben! Neen, nooit zult gij mijne toeN 3 ftem,.  198 GEDENKSCHRIFTEN van ftemming hebben. Het is aan uwe eer, 't is aan uwe pligten, dat ik mijne liefde en mijne rechten heb opgeofferd, zij die daar toe in ftaat is, kan nimmer toeflaan , dat gij u zelf. fchande aandoet. Indien gij waarlijk verliefd waart, zou ik de eerfle zijn, die u beklaagde, die ü verfchoonde. Helaas! gij, gij hebt mij geleerd, wat de liefde vermag! Maar de meisjes, die men u dagelijks brengt , verbieden mij te denken, dat gij uit dwaaze drift handelt. Uwe verblinding heeft geen naam. Wat gij doet, wij zijn voor eeuwig gefcheiden. Mijne jaren , mijne zwakheid, het diep gevoel der verongelijkingen, die gij mij aandeed , de boosheid der menfehen, en het flrenge climaat , waar in ik leef , overlaaden mij met fmarten en droefheid; ik denk, dat ik nooit weder zal herflellen: gebeurt dit echter, dan moet ik den Markgraaf mijne dagen wijden. Eiken dag legt zijn vertrouwen mij nieuwe verpligtingen op ; en daar mijn geluk van het zijne afhangt, ontfaugt hij ook de hulde van alle de dagen, die ik nog zal mogen leven. Nooit, indien ik flegts hier gezond ware, leidde ik een zo zacht, ftil, aangenaam leven. Ik heb vrienden, men ftaat mij toe zo veel goed te doen als ik kan; ik kan nergens wedervinden, wat ik hier zoude verliezen. Wij zullen elkander nooit weder zien, maar waar ik mij ook bevinde, wat mij  HYPPOLITE CLAIRON. mij ook overkome , altoos kunt gij vertrouwen op mijne tedere en beftendige vriendfchap. Ik vergeef u mijne rampfpoeden, ik bid u mijner met genegenheid te gedenken .... Mijne traanen beletten mij mij te zien wat ik fchrijf. Adieu VAL r , t t N4 HET  aoo GEDENKSCHRIFTEN vavs HET KLEED» O F HET BEZOEK, van den mar cc hal de r...» I k. Hoe, zijt gij het Mijn Heer de MARécHALl he! welke mooije vrouw, of welke dringende bezigheid doen u zo vroeg uitgaan? de MAR éC HAL. Ik reed om negen uuren uit; ik kom uit de agterften hoek van de Marais, en hoewel ik nog veel vifites doen moet, wilde ik u echter komen zien. Ik heb u noodig: deez avond geef ik een Comedie-partij aan de Hertogin de gra , zij brengt haar gezelfchap mede ; haar broeder komt ook; ik weet dat hij u bemint, dat gij aan dat Hof zeer gezien zijt; ik kom u verzoeken mijne Fête te verfieren. 1 k.1  HYPPOLITE CLAIRON. ao* i k. Gij vertelt mij vreemde dingen! 't is nog geen vier dagen geleden dat gij als raazende honden elkander aanvielt , -en nu geeft gij eene Fête! Wat is toch de oorzaak deezer verbaazende omkeering ? DE MARécHAL. ó Ik heb thans geen tijd u alles te vertellen, om vijf uuren moet men bijeen zijn, om een uur daar na te kunnen beginnen. Ik heb beloofd la Feuille des gratifications op te houden: dewijl gij beter dan ik die genen kent, die de meeste,bqlooning verdienen, zult gij de uitdeeling doen; en van den avond zult gij het blad meê nemen, na dat la ferte het gedurende het fpeelen van het ftuk zal laten overfchrijven. i k. Het is mij leed, Mijn Heer de MARécHAL, dat ik aan uw verzoek niet kan voldoen; ik kan ,van daag niet uitgaan. Hoe zo? Ik ben ziek. N 5 DE de maréchal, i k.  »02 GEDENKSCHRIFTEN vande MARéCHAL. 5 Dat is niet waar, gij ziet 'er zeer wel uit. Gij zijt nog ongekleed en echter durf ik wedden, dat niemand u voor een vrouw van dertig jaar aanziet. I K. Gij zijt heden zeer beleefd: 't is echter waar, ik ben vol pijn, en daarenboven heb ik nog veel te befiudeeren. de MARéCHAL. Praatjes ! ik weet dat 'er niets nieuw zal gefpeeld worden : gij hebt een rendezrons, en het is voor uwe verwenschte liefde dat gij deezen dag alleen zijn wilt. I K. val . . . ., is niet te Parys. de MARéCHAL. Wel dan is 't een ander. I K. Gij maakt mij ongeduldig, de MARéCHAL. Gij maakt mij dit veel meer. I K.  HYPPOLITE CLAIRON. ao? i Ka Maar waarom wilt gij, dat ik in uw Speetakeï koom? Waarin kan ik u nuttig zijn? de MAlléc gal. Vooreerst zal dit u aumfeeren. Men geeft twee Opera's comiques, zij zijn allerliefst; de kleine nuelle zal zingen, dit zal uw vorstelijk gelaat ontrimpelen; en gij kunt met m. de choiseul praaten ... gij haat hem immers niet? i k. Ba! zijne zuster zal 'er zijn. de maréciial. Gij weet alles niet zo? I K. Ik weet ten minden nog het geen gij mij duizend maal gezegd hebt. de MARéCHAL. ïk bid u, beloof mij te komen of ik zeg u mijne vriendfchap op. ï k«  £04 GEDENKSCHRIFTEN va[k I K, Wel als ik u dan alles moet zeggen; ik heb geen kleed. DE MAK. éCH AL, Gij fpot 'er meê? I K. Geenfins! DE MARéCHAL, Gij had de allerkostbaarfte garde-robe. I K. Ik heb die niet meer! wij ontvangen zo weinig , dat ik verpligt ben het grootfte gedeelte mijner kleêren en juweelen te verkoopen; en al het overige is verpand, geloof mij, ik heb geen een kleed, waar mede ik durf verfchijnen; en vooraj niet op eene Fête. DE MARéCHAL, Op uw woord? I K. Op mijn woord. de  HYPPOLITE CLAIRON. so$ DE MARéCHAL. Leve de Liefde! 't is toch een mooij ding* Wat? zelf geen zwart kleed? I K. Een zwart kleed. Ja, dat heb ik. de MARéCHAl. Ach ik herleef. i K. Hoe zoude ik in den rouw op een Féte gaan? de MARéCHAL. ó, 't is geene Féte , 't is maar een Operapartij , en gij kunt wel iemand uwer naastbeftaaaden dooden, zonder dat iemand zulks vermoedt. I K. Dat is zo, maar ik heb niemand om mede te komen. de MARéCHAL. Kom met Mademoifelle d'epin . . . I K. Kan die? de  ao6 GEDENKSCHRIFTEN van db MARéCHAL. Ja. i k. Ha! 't is dan om haar dat gij mij zo kwelt. de MARé C HAL. Zij is charmant, niet waar? i k. Vraag dit aan den Hertog de du . . . ., hij Weet het beter dan ik. DE MARéCHAL. Hij is woedend op mij, maar dat zal wel fchikken. i k. Maar hij zal denken, dat ik u help; en ik wil mij met uw morsfigheden niet in 't minfte bemoeien. de MARéCHAL, Ach gij herneemt uw dïadéem .... Nu , zij is gewaarfcbuuwd; zij zal u om vier uuren afhaalen. Wees dan wat vriendelijk! i k. Ik beklaag u: nu ik zal komen. de  HYPPOLITE CLAIRON. aoy DE MARéCHAl, Op uw woord? i k. Ik beloof het u. DE MARéCHAL. Nu gij zijt heel lief, hoor, tot weerzien*. VERVOLG VAN DIEN DAG. Mijne gezellin had zeer lang voor haar Toilet geweest , wij kwamen laat : de MARécHAL had te veel menfehen bij zich , om bij hem in het vertrek te gaan. Wij werden terftond geplaatst. Hij zond ons een kamerdienaar, die ons verzogt, na het fpel, in des MARécHALS cabinet te vertoeven: hij voegde 'er bij, dat ik daar alle de papieren , die ik noodig had, vinden zoude. Kort daar aan zagen wij Madame la duchesse de gr . . .; geleid door den MARécHAL, inkomen. m. de duc de ch . . . . Hij gaf de hand aan Madame la duchesse de lau . . . w de duc de gon... de Comtesfe d'egmond de overigen zijn mij vergeten. In 't voorbij gaan zeide de Hertogin de gr : die ik nooit geluid had hooren geven!) Ah! zie daar  3o8 GEDENKSCHRIFTEN van daar Mademoifelle clairon! haar gelaat tekende noch vermaak , noch genegenheid. Ik geloof, dat zij fchrikkelijk boos was, orri d.ït zij mij hier Vond. Alle de overige dames groetten mij met de grootfte vriendelijkheid; maar niets kon de ontfteltenis, die de duchesse mij had veroorzaakt , wegnemen, ik kreeg zwaare hoofdpijn. Het Speetacle verveelde mij. ,Ik verlangde maar dat het uit was, om te kunnen heen gaan. Ik Vreesde voor nieuwe onaangenaamheid, als men mij weder voorbij ging. Maar ik kreeg flegts een knik met het hoofd. In den angst, waarin ik was kon mij niets aangenamers zijn. De duc de ch . . ., had mij wel dikwijls aangezien, maar niets gezegd; dat had ik voorzien. Toen geheel het gezelfchap vertrokken was , traden wij langs een geheimen trap in het cabinet; alle deuren der vertrekken waaren oopen; het licht, en het gewoel, dat wij vernamen, verzekerde ons, dat 'er in de zaal, die aan het cahinet ftiet, gezelfchap was. Ik vond op het Bureau alle de nodige papieren; ik begon te fchrijven. Maar welhaast hoorde ik eene zo fchrikkeiijke ftem, dat de pen mij uit de hand viel; ik dagt, dat de donder over mijn hoofd rolde: dan fcherper toeluisterende, hoorde ik die zelfde ftem veele beleefde en geestige dingen zeggen, ik ftelde mij gerust, en was zeer vergenoegd, dat ik ZO eene ftem niet had. Ongeduldig, dat men niet fcheidde,-ging ik dik-  HYPPOLITE CLAIRON. ;op dikwijls aan de deur zien, of men bleef zitten. Madame de gr . . . zag iets, en vraagde aan den MARécHAL, is 'er iemand in uw cabinet? „ 't Is zeide bij , Mademoifelle clairon , ik heb haar verzogt om de gratificatiën te herlezen." zij antwoordde; „ik zou haar gaarn zien, laat zij binnen komen." De maréchal zeide iets zachtjes aan mijne geleidfter : nam mijn» hand, bragt mij in de zaal, waarin ook Madame la duchesse de lau . . . . en de Hertog de g . . . .; vond , beiden ftonden op om mij te ontfangen. madame de gr... Ik ben zeer in mijn fchik u te zien. Waarom waart gij niet bij ons ? i k. Ik vleidde mij niet Mevrouw ; dat men mijn bijzijn wenschte: uw order alleen kon mij vrijheid geven mij aan u te prefenteeren. madame de gr... Ik heb zeer lang gewenscht u te zien : ik verzuim nooit in de Comedie te zijn als gij fpeelt, vooral als het een ftuk is van corneille: ö dan zijt gij het allergrootst. Ik heb driemaal aster een Cinna gezien , uwe uitfpraak is verO won-  aio GEDE NKSCHRIFTEN van wonderlijk in die rol, vooral .... Tout beau! Madame la duchesse, hebt gij dat gehoord? madame de laur... (met eene lieve ftem.') Neen ik had dat geluk niet. m a da me de gr.... Nu ga 'er heen; gij zult verrukt zijn: vooral van dat tout beau, 't is verbaazend. M. le duc de gont.... Ik heb het gehoord, Madame la duchesse s en was 'er zo zeer als gij door getroffen. madame de GR.... 't Is een oud woord dat men thans niet durft gebruiken , en nimmer het Treurfpel waardig was; maar zij fpreekt het zo edel, zo impofant uit, dat men gelooft geen ander woord in plaats te kunnen ftellen. m. de MARéCHAL. Mademoifelle clairon is zeker de grootfte actrice , die wij nog gehad hebben. Ik zag de du clos , de demares, de beroemde le couvreur , zij overtreffen ze allen. MA'  HYPPOLITE CLAIRON. m MADAME DE GR ... . Dat geloof ik. — Waarom zijt gij in 't zwart ? I K. Ik ben in den rouw over eene mijner nichten. (De Maréchal barst uit van 't lachen.) MADAME DE GR. ... Waarom lacht gij? M. DE MAR éc HAL. Om het arm fchepzel, dat zij vermoord heeft» MADAME DE GR... Hoe dan? M. DE MARéCHAL. Zij heeft niets, dan dit kleed. MADAME DE GR... . Loop! men zegt, dat zij de kostbaarfte Garderobe heeft. i K. Om mij alles te bezorgen, wat het tooneel ° eischt  4i3 GEDENKSCHRIFTEN van eischt moet ik, Mevrouw, alles verkoopen; waar mede ik mij voor gezelfchappen kan opfchikken. MADRME DE GR.... Hoe is dat? Heeft'zij haar aandeel niet? I K. Vergeef mij, Mevrouw, ik heb ook mijn aandeel , maar dit bedraagt 's jaarlijks door elkander gerekend flegts twee duizend Ecus, en ik geniet niets van het Hof, dit geld is naauwelijks toereikend om het noodzaaklijkfte te verkrijgen; en dewijl de losheid van m. de MARécHAL mij zo verre brengt, zal ik om hem te befchamen, zeggen dat ik behoeftig ben. MADAME DE gr ... . M. le MARécHAL, dat is fchrikkelijk! M. LE MARéCHAL. Mevrouw 't is haar eigen fchuld ; en niet de mijne , waarom weigert zij te doen als anderen ? Zij konde fchatrijk zijn, maar men wil zuivere, kiefche gevoelens, men wil liefde, men wil getrouwheid, men wil een gedrag van den ouden tijd: Men weigert de vqordeelifrfte aanbiedingen, en men fterft van honger met celadon. X k.-  HYPPOLITE CLAIRON. aï3 i k. (Na een kort ftilzwijgen.) Daar gij, Mesdames, toeftaat, dat hij in uwe tegenwoordigheid dus fpreekt, zo hoop ik, dat ik hem mag beantwoorden. DE BEIDE DAMES» Dat is billijk. I k. Monfeigneur, gij word dagelijks door verzoeken, om onderftand, die de Comedie niet langer kan ontbeeren , aangevallen. Onze behoefte is zeer groot; onze ontfangst vermindert dagelijks, en ik hoop, dat gij dit niet toefchrijft aan gebrek van talenten, of iever. Wij hebben onder ons oude lieden, die kunt gij immers het fraaie voorftel niet doen , om zich te laaten onderhouden ? Kom ten minfte deezen te hulp. Ik geef u een goed voorbeeld. Gij hebtmij op gedraagen de gratificatiën te regelen. Zie de lijst; ik heb mijn naam doorgefchrapt, en de honderd Pistolen, die ik doorgaans ontfing, onder anderen verdeeld» M. DE MARéCHAL, Dat is een zotheid. i K. Ik geloof niet, dat gij dit denkt; maar dat gij O 3 uit  ai4 GEDENKSCHRIFTEN van uit deeze opoffering de noodzakelijkheid zien zult om ons bijteftaan. Doch fpreeken wij niet meer over het geen mij betreft: Zo even zeidet gij, dat ik zeer groote talenten had; en ik geloof te mogen denken, dat een gedeelte van Europa zulks toeftemt. De Keizerin elizabeth heeft mij laaten aanbieden veertigduizend Livres 's jaalijks inkomen, een kostbaar huis, .een koets en een tafel voor zes perfoonen, tweemaals daags gedekt. Ik heb dit alles geweigerd, en gij oordeelde, dat ik wel deed. Dees ftaat was echter veel zekerer en vereerender, dan die van Maitres. Ik heb gemeend, dat eene zo groote opoffering, bij de grooten, ja bij den Koning bekend, mij niet in gevaar zoude brengen, om of van honger te fterven, of mij te verlagen om een ftuk brood. Maar alles wat deeze weigering mij heeft aangebragt, is de eer, dat de lijst waarin ik ais Medea (*) gefchilderd ben f') Dit fcbilderij is gemaakt door karel van loo , ■ ecrften Schilder des Konings, en mij vereerd door k (damera galidtin, Rusfifclie Princes, die, mij de eere aandeed mij als haare vriendin te befchouwen, en mij alle de voorflagen der Keizerin gedaan heeft, louis XV. wilde dit ftuk zien- Na het lang en aandagtig befchouwd te hebben, verhief hij zeer hoog, en den Schilder, en haar, die hij gefchilderd had, en zeide: „ niemand dan ik kan daar voor eene lijst bezorgen, ik wil dat 'er een gemaakt worde zo fchoon als mogelijk zij." Deeze lijst heeft vijfduizend francs gekost. De Abt de terr^y liet mij geene an« dere toevlucht over dan om alles te verkoopen, en naar Duitsch» lanc)  HYPPOLITE CLAIRON. 215 ben, door den Koning is geördoneert; en dat gij, Monfeigneur, mij de grootfte proeven gaaft van losheid onbegaanbaarheid met 11 zelf, ja van hardheid. Deeze behandeling konde ik zeker niet vervvagten, van de vriendfchap die gij voorgaaft voor mij te hebben. Weet ook, Monfeigneur , dat men geene groote actrice zijn kan, zonder verhevenheid van ziel. Ik moet altoos vrouwen van den hoogften rang, en die men met eerbied befchouwt, vertoonen : ik kan niet te gelijk Sémiramis en marion de l'arme zijn. Ik kan mij geen agting bezorgen door mijn afkomst, of door mijne goederen , maar mijne ziel verre boven mijn ftaat verheven, gebiedt u mij met onder fcheide te behandelen. M. DE MARé C H AL. Ik verzeker u • M Ailand te gaan. De Markgraaf d'anspach drong mij om in zijne Staaten ce komen. Ik moest befluiten mij van dit heerlijk fchilderij te ontdoen, m. randon de bossette bood mij daar vier-eutwintig duizend Livres voor. Ik verzogt eenige dagen uitftel om mij wél te bedenken. Ondertusfcher. fchreef de markgraaf: indien uw oogmerk is dat fcbilderij te verkoopen, dan verzoek ik de voorkeur"; en ik befloot bet hem te vereeren. Men eischtq vijftig Louis om het fchoon te maken, uit de lijst te nemen, het we! ingepakt naar Straatsburg te verzenden. Ik gaf dit geld. Het Schilderij hangt in het Kaftcel de* Markgraven; ik weet niet of hij het immer befchouwt, maar ik weet zeker , dat liij de waarde daarvan niet kent. O 4  4i6 GEDENKSCHRIFTEN van madame de l a u. . . Zwijg, Mijn Heer, hier valt niets op te antwoorden. madame de gr.... Dat beken ik: zij heeft volkomen gelijk. Maar Ik vrees echter Mademoifelle, dat gij al te fier zijt, mijn broeder heeft mij gezegd, dat hij u zijne hulp heeft aangeboden, doch dat gij die niet wildet aannemen. Waarom dat? i k. Oordeel zelf , Mevrouw , m. le duc de choi ... is op zich zelf een zeer aanzienlijk man. Hij is (ten minne de tweede) Koning van Frankrijk. Hij heeft zo veel verftand als geboorte, en vvie is beminnelijker dan hij? De bevalligheid, waar mede hij alles zegt, alles doet, alles vergund , maakt hem een der allergevaarlijkfte mannen. Ik-ben zeer gevoelig, indien ik nu den pligt der dankbaarheid voegde, bij ajle de fentimenten die hij mij inboezemt, dan konde het zijn, dat mij dit te verre bragt .... Gij kunt niet afkeuren, dat ik het gevaar vliede ? Dat^k het hem onmogelijk maak te twijfelen, of ik ook uit laag zelfsbelang handel, wanneer ik hem dien eerbied betoon, dien mijn hart mij omtrent hem doet uitoefenen. Maar om u , Mevrouw , te oveï"  HYPPOLITE CLAIRON. ai7 overtuigen dat mijne trotschheid mij niet verblindt, m. le MARécHAL heeft u gezegd dat ik geen kleed heb, geef 'er mij een en ik zal het u ter eere draagen. madame de gr.... (omheht mij met aandoening.) Gij zijt beminlijk! in de daad beminlijk! Morgen zult gij 'er een hebben. Ik bedank u, dat gij mij de voorkeur geeft, en tevens voor de aangename oogenblikken , die gij mij bezorgd hebt. .. Gij zijt gelukkig, Mijn Heer, dat gij deez avond niet bij mij eet, ik zoude u braaf beknorren.... Mademoifelle zo gij naar Verfailles gaat, moet gij mijn broeder bezoeken. Schik onder u beiden alles zo als gij wilt; maar geef mij eenige oogenblikken .... Men kan niet niet verftandiger noch beter fpreken: ik wil met u praaten: beloof mij, dat gij mij zult komen zien. i k. De verpligting die gij, Mevrouw, mij oplegt; zal ik met het grootfte genoegen voldoen. madame de gr.... (op het 0r- loge ziende.) Hoal het is bij elven, dat dagt ik niet. Kont O 5 Ma-  ai8 GEDENKSCHRIFTEN van Madame la duchesse, fpoedig .... Wanneer komt gij te Verfailks. i k. Aanflaanden Donderdag. madame de gr.... Ik zal u wagten. i k. Ik zal vast komen. OP-  HYPPOLITE CLAIRON. 219 OPHELDERING DOOR MIJ GEVRAAGD AAN H. D. H. MEVROUW DEM** *; M A D E M O.I S E L L E CL Eerst verzoek ik u, Mevrouw, dat gij- u gelieft te herinneren, dat ik niet in uwe ftaaten gekomen ben dan met uwe toeftemming; en mij hier niet heb neergezet dan op uw bevel; ik durf 'er bijvoegen, op uw verzoek. Ik woon hier federt twee jaaren, en dien tijd gebruikte ik om de cabale, die het Ministerie wilde vernietigen, te doen verdwijnen. De veriedelde bedriegerijen, de verbeteringen in de finantien, de middelen door mij aangewezen om de fchulden tegen 28 perCent te niet te doen; mijne zorgen, mijne oplettenheden , mijne dienstbewijzen aan ieder , die mijne gunst zogt; het vergeven van beledigingen, mijn naauwgezette oplettenhcid om mij bij mijnen ftaat te houden, mijne diepen eerbied voor uweD. H.; het geluk dat ik voor u deed herleven, door u uwen echtgenoot weder te brengen; en dien echtgenoot gerust en vergenoegd, ja zelfs toegeevend door  sso GEDENKSCHRIFTEN van door mijne zorg geworden, dit alles moest geen de minfte twijfel omtrent de zuiverheid mijner oogmerken, of mijns gedrags hebben overgelaaten .... Evenwel, Madame, dagelijks vermindert gij uwe goedheden. Gij doet mij wel de eer aan van mij te ontvangen, aan uwe tafel te plaatzen, gij zegt mij nog wel veele aangenaamheden , maar ik heb te veel ondervinding , om niet te zien, dat mijn gezelfchap u hindert; dat gij mij niet ontvangt dan uit vrees, of de m. zulks ten kwaaden duiden zoude. Deeze verandering treft mij te zeer, om u niet naar de oorzaak daar van te vraagen. Waar over befchuldigt uwe H. mij? Wat heb ik gedaan? Wat heeft men haar gezegd ? mevrouw de m. Ik kan de Maitresfe van mijn man niet bemin» nen. mademoiselle cl..... (na u>at over~ denkens.~) De m. heeft mij zijne geheele historie verhaald; gij zelf, Mevrouw, hebt mij wel gelieven te vertrouwen, dat hij u altoos zeer heeft verwaarloosd, dat zijne Maitresfen u zeer hebben mishandeld; ik weet onder anderen, dat Madame la m. de b . . . . volfirekt wilde, dat men u verftootte. Dat zij u in uw eigen Hof uw rang betwistte; dat, zo men zulks niet belet had, zij u een fou- M  HYPPOLITE CLAIRON. aai pet zoude gegeven hebben. Dat alle de maitresfe zonder uitzondering, uw man altoos uit uwe armen, en van uwe zijde rukten. Dewijl gij reeds twintig jaar dit alles geleeden hebt, moet gij daar aan gewoon zijn. Daar nu de m. volftrekt eene Maitresfe nodig heeft, is zeker die, die hem verbindt om zijne pligten ais echtgenoot te vervullen, die wil, dat hij noch uitga, noch terug kome, zonder u gezien te hebben, die u oplettenheden en galanterien bezorgt, waar van noch gij, noch hij eenig denkbeeld hadden; zo eene Maitresfe gelijkt waarlijk zeer weinig naar de overigen en indien gij niet onbillijk zijn wilt, kunt gij haar uwe toegevendheid, uwe goedheid niet weigeren. mevrouw de m. Gij zult den m. vervoeren; ik zal hem niet meer zien; hij zal geheel in uwe magt zijn. mademoiselle cl.... Ik ben hier doodelijk ziek geweest, uw climaat is al te ruuw, te ftreng voor mijne jaaren, en zwakheden; ik ben genoodzaakt voor eenigen tijd eene zachtere luchtftreek te zoeken. Ik moet ook om mijne zaken te Parys zijn , en de m. volgt mij niet. Hij gaat den winter in Italië» doorbrengen : en wij zullen elkander niet zien, dan om weder te rug te komen. MA-  GEDENKSCHRIFTEN van madame la m... Maar 't is uw fchuld dat hij reist; hij is dit niet gewoon. Daar kunnen hem duizend ongelukken overkomen, wij zullen geen oogenblik gelust zijn. mademoiselle cl Vergeet gij van wie de m. afftamt? De kleinfte opwelling van kwade luim, of van zelfsverveeling die hij toont, doet die u niet allen béven voor de ongelukkige gevolgen, welke dit hebben kan? madame la m.... (met aandoening.') Ach! dat is maar al te waar! mademoiselle cl Wel laat hii zich dan verftrooijen: Wat zoude 'er van dit Land, wat van u worden, indien dit ongeluk gebeurde ? Uwe Ministers zouden uit vrees , en uit pligt het Hof van b daar van moeten kennis geven. Gij hebt geene kinderen : men zoude eene Regeering geven; dan zal alles voor u verlooren zijn. En zo zijn verftand eens wederkwame; dan kan de m ... . uit raadeloosheid tot uiterften komen. Draag des met geduld eene fcheiding die de voorzichtigheid gebied; ver-  HYPPOLITE CLAIRON. aaJ verwensen mijne oogmerken niet, keur die veel meer goed. MADAME LA M . . . ; Zeer wel; maar hij is altoos bij u ; en dlc mishaagt mij ten fterkften. MADEMOISELLE CL...., Hij blijft des nagts bij u, hij eet alle dag met u; hij komt meermalen iederen dag bij u in uw apartement. De overige tijd is voor mij, is dat te vepl ? Ik heb alles opgeofferd om in zijne Staaten te komen. Ik zogt niet dan hem; en zo hij mij niet meer kwam bezoeken, niets ware in ftaat om mij hier te houden: Indien gij mij beter ontfangt, ik zoude u meermaalen komen zien, dan zoude hij ook komen; als gij mij des van u verwijdert, zijt gij 't zelf die hem ontwijkt. MAD AME LA M. . . . Maar gij verbeeldt u dat hij u meer bemint dan mij. MADEMOISELLE CL Ik verbeelde mij dit niet; maar dit kan niet anders. Hij is uw meester en niet de mijnen Gij  au GEDENKSCHRIFTEN van Gij moogt geen wil meer hebben, ik kan doen wat mij behaagt; ben in ftaat om hem mfjn wil te doen verkiezen, en vreezen: ik leg rood; dit maakt mij dat ik 'er jonger en vrolijker uitzie, dan ik ben. Gij zijt zo doodelijk bleek, dat het Ti onmogelijk is eenige begeerten op te wekken. Hij vond u nooit dan met uw eenzelvig filet, waar van gij nooit uw oogen opheft. Hij wil u daar mede nooit bezig zien, en gij wilt hem echter hier in niet believen. Ik, zo dra hij komt, gooi ik alies neer , wat ik weet dat hem verVeelt. Gij wilt hem haat inboezemen, voor alle de zijnen, die hem ongelukkig maken; en ik poog hem altoos tot liefde , menschlievenheid , die hem kan troosten , optewekken. Uwe ftrenge houding toont, dat gij om uw geboorte wilt ontzien worden; gij zijt eene vrouwen die eisch kan des bij u eene deugd meer zijn. Ik beklaag hem, om dat hij een Vorst is; want ik heb zeer uitgeftrekte denkbsehlen van zijne pligten. Ik poog hem wel eens te doen geloven , dat hij niets dan een particulier perfoon is, die nergens aanfpraak op mag hebben , dan voor zo verre hij verdiensten bezit. Bij gebrek van kundigheden roep ik al mijn gezond verftand bijeen , al mijne ondervinding, mijn iever,mijne menschlievenheid, om hem te redden uit den ftaat van onderdrukking waar in zijne voorvaderen hem gebragt hebben; en terwijl ik deel neem zo wel in zijn verdriet als in zijn geluk beiden , heb ik het ge-  HYPPOLITE CLAIRON. ai* genoegen het eerfte te verzachten en het laatfte te vermeerderen* Gij, Madame.... vergeef aan de omftandighcid waarin gij mij brengt, dat ik al* les zeg: zijt onnut voor ieder een, u met niets bemoeiende, blijft gij in eene onbeweegbaarheid; die men voor onverfchilligheid, of voor nog iets ergers kan aanzien; dit alles trekt, verbindt niet.. Kort gezegd, Madame, ik kost niemand iets, ik heb veel gegeven , en tot op dit oogenblik ontfing ik niets in de plaats , ik verlang zelf niets. Vergenoegd met... madame la m... , Niets in de plaats ontfangen ? Men heeft u alles betaald wat gij hebt afgedaan; ik weet ook dat uw huishouden zeer veel geld kost. mademoiselle cl Men bedriegt u, Madame, de dépenfe die ik maak, maak ik alleen om den m., en om hun die hij noodigt. Mijne gezondheid verbiedt mjj iets dan de allereenvoudigfle fpijzen te eeten, oordeel dan hoe weinig ik zelf noodig heb! Ik verteer geen Florin op een dag, en zedert ik hier beu heb ik veertien duizend francs van mijne revenues uitgegeven. Wat de betaaling mijner gefchenken aangaat, ik herhaal nog eens, dat ik niets daar voor ontfing; en. ik verzoek u dit aan d<.n m. zelf te vraagen. M A»  226 GEDENKSCHRIFTEN van madame la m.... Wel, hij zelf heeft mij gezegd dat gij betaald wierd, voornaamlijk voor ma Toilette , en voor alles dat gij voor mij ontboden hebt. mademoiselle cl (oprijzende.) Gelukkig voor mij, hoor ik hem juist in -uwe zaal. madame la m. ... (haar vasthoudende.) Mijn hemel, wat begint gij?.... dat zal een geweld zijn!.... Mademoiselle cl (de deur oopenende.) Gij hebt mij in de gelegenheid gebragt, dat ik niets meer moet ontzien ... Monfeigneur, gij hebt aan Madame gezegd, dat gij mij alles betaaldet, wat zij mij de eere deed van mij aantenemen: Ik bid u zeg nu ook wanneer, en hoe veel? l e Ma... Ma honne Maman, ik bid u om vergeving, ik beken dat ik het gezegd heb. mademoiselle cl..... Maar is dit de waarheid? Ben ik betaald? le  HYPPOLITE CLAIRON. aay le Al ... . Neen, wz« Maman, gij zijt niet betaaldj , ik heb geloogen. mademoiselle cl Nu, Madame, nu hoort gij het! Monfeigneur, ik laat de wraake over een leugen die u en mij onteert, aan uw eigen hart, de eenige boete die ik u opleg, beftaat hier in; gij moet mij alle de uuren , die Madame mij vergunt met haar alleen laaten. madame la m.... {haar man ziende weggaan.) Welk een gebied hebt gij over hem! mademoiselle cl,.,.. Het gebied Madame dat de rede, en de oprechtheid hebben over de zwakheid; doe hier uw voordeel mede. Waar ik iu uw plaats, mijne medeminnarcsfen zouden niets dan poppen zijn, die mij nooit zouden doen vreezen. madame la m . .. . Wat kan ik doen? mademoiselle cl U noodzakelijk maken. U onderwerpen. Dit kunt gij gemakkelijker doen dan ik, want gij kent Pa. de  228 GEDENKSCHRIFTEN van de taal. Gij beboordet eenige kennis te hebben aan de Conftitutions Germaniques : ik zoude in uw plaats, eerfte ministers zijn: ik zou ten minften mij inftaat nellen om nuttig te kunnen zijn. Zo 'er in de afwezigheid mijns mans wanorders ontftonden , op mij zoude hij vertrouwen, wel weetende, dat ik hem de waarheid zeggen zoude : 6 madame, dat zou beter zijn dan den geheelen dag filet te maken. madame la m . . , . Dit zoude het grootfte gelulo zijn dat mij zoude overkomen. Maar le m .... zou dit niet toeftaan. mademoiselle cl En waarom? madame la m . . . . le m . ... is jaloers op zijne magt. mademoiselle cl Hij moet die echter iemand aanbetrouwen: lü) doet immers niets buiten zijne Ministres ? Hij vertrouwt die mij wel , en ik ben hier vreemd, en mijne belangens zijn ongetwijfeld verre beneden de uwe. Hij vreest misfchien uwe traagheid  HYPPOLITE CLAIRON. heid ; doorzoek u zelf. Voelt gij u inftaat om zo veel te ftudeeren, zo veel natedenken, zo veel optemerken, als 'er tot deeze groote onderHeming vereischt wordt? madame la Mi... . Ik denk ja; ik zal ten minfte alles doen wat inooglijk is, mademoiselle cl..... Wel nu, Madame, dan houde ik mij verzekerd , dat ik voor u zal verkrijgen, al de magt die gij noodig hebt om voortaan zo veel goed, of zo veel kwaad te doen , als gij zelf zult willen. [madame la bi.... (met drift oprijzende en Mademoifelle Comarmende.) Ach! indien gij dit voor mij verkrijgt, dan zal ik bekennen, dat ik nooit eene vriendin had, die ik bij u kan vergelijken. mademoiselle^cl...., Herinner u, Madame, dat ik in de eerfte converfatie, die ik de eer had met u te houden, u beloofd heb aan uw geluk te arbeiden. Ik heb mijn woord gehouden, en zal het altoos houden , f 3 En.  *3ö GEDENKSCHRIFTEN van En om uw hart volkomen gerust te ftellen, verzeker ik u, dat ik de Maitresfe des m.... niet ben. Ik heb voor hem geene andere gevoelens dan die eener moeder, eener vriendin, hij zelf befchouwt mij ook niet anders. Als gij nog maar weinig vorderingen gemaakt zult hebben in de Staatkunde , waar op gij u thans gaat toeleggen,dan zult gij reeds doorzien, dat geene Maitresfe u zo veel eer of magt zoude in handen geven BRIEF  HYPPOLITE CLAIRON. 23* BRIE F. AAN Z. D. H. DEN HEER.E MARKGRAAVE VAN ANSPACH. tBraaasEHSsrssaB XJvve toomelooze drift voor eene vrouw die gij, (ongelukkig,) alléén, niet kent; het in duigen vallen van uwe ontwerpen, en van mijn lot, uwe onverfchilligheid omtrent het oordeel van 't Publiek; de losbandigheid uwer nieuwe zeden, uwe kleinagting voor uwe jaaren en, uwen hoogen rang, hebben mij overtuigd, dat gij niets zijt, dan eene laage ziel, die zich niet meer wil bedwingen , of een ijlhoofdigen, dien men moet beklaagen en in bedwang houden. De gewoonte van u teder te beminnen, u voor deugdzaam te houden; heeft mij dus lange belet iets te geloven, dat u tot oneer zoude ftrekken. Ik heb des alles verdraagen ; uwe onmenfchelijkheid, uwe beledigingen , uwe ondankbaarheid, niets heeft mij van mijn eens genomen plan kunnen aftrekken, Door mijn ftilzwijgen omtrent alles wat uwe Maitres betrof, heb ik ten minffén belet, dat gij uwe verongelijkingen niet tot het uitcrfte hebt P 4 VOOrt-»  *32 GEDENKSCHRIFTEN van voortgezet, want gij wildet, immers openlijk ons hier verlaaten ? Ik heb zo veel mogelijk al mijn verdriet verborgen onder een bedaard, meermaal vrolijk gelaat: Ik heb den fchijn gegeven als of ik u niet afkeurde; en dat ik u altoos befchouwde als mijn besten vriend. Maar de tijd der ontveinzing is voorbij. Gij zijt in uwe Staaten wedergekeerd; wat gij voortaan ook zult ondernemen, ik vrees niet, dat men mij daar voor meer verantwoordelijk zal (lellen, of 'er mij aan fchuldig houden; en gij zelf zult ongetwijfeld toeftaan, dat het meer dan tijd ' is uwe valfché vriendfchaps - betuigingen te veragten ? Het masker is afgevallen, ó Vorst; thans weet ik, dat ik nooit anders dan bet flagtoffer van uw egoïsme, of van uwe verfchillende luimen was. Indien gij waarlijk mijn vriend geweest waart , zoudt gij mij niet uit uwe Staaten hebben geleid voor eene Mevrouw de ca eene Mevrouw ka.,., enz. enz. Gij zoud mijne brieven, die met levendige verwen mijne tederheid voor u, en uwe pligten fchilderen, niet prijs gegeven hebben. Gij zoudt mij uw vertrouwen, dat ik zo wel verdien , niet ontnomen hebben. Gij zoudt de voorrechten uwer fex niet misbruikt hebben , ook niet die van uwen rang, om mij te verlaagen en te onderdrukken; gij zoudt (van wat aart uwe Tegenwoordige liefde ook zijn moge) mijne gevoelens en mijn gedrag u federt zeventien jaaren bekend ,  HYPPOLITE CLAIRON. £33 kend, geëerbiedigd hebben.- Gij zoudt met mijne jaaren en zwakheden medelijden gehad hebben. Gij zoudt mijne belangeloosheid, en mijne nuttige raadgevingen hebben herdagt: overtuigd door de ondervinding, hoe toegevend ik was voor uwe verkiezingen, uwe grillen, uwe driften, zoudt gij mij niet verlaaten hebben, daar gij toch weet, dat ik geene andere gevoelens voor u had, dan die eener tedere moeder en beftendige vriendin.. Ik kan niet begrijpen, dat gij u niet fchaamdet u aan mij te vertoonen als een raazend mensch, dat zich verlustigde, om mij (als 't ware) door Heken van fpelden te vermoorden. Zijt gij het, wiens deugd ik zo hoog geroemd heb! Ik beken , dat, federt de vijf laatfte weken van uw verblijf te Parys, gij u minder onbefchaamd vertoonde. Gij naamt de moeite u te bedwingen. Gij deedt mij zomwijlen geloven, dat gij mijne agting, mijne vriendfchap nog tot uw geluk 1100dig had: Maar mijne verfchijning in de waereld en het gerucht, dat gij daar maakte, hebben deeze begochelingen doen eindigen. Ik hoorde (en niet zonder verwondering) wat gij federt agt jaaren gedaan hebt. Uwe kundige en doordagte veinzerij is ontdekt. Ik heb niets meer te eifchen; onze verbintenis moet voor altoos ophouden. Hierover verheugt gij u zeker ? Maar ik zal 'er mij nooit over troosten. Mijn hart, zo teder als ftandvastig neemt mijne gevoelens voor u mede naar mijn graf. Ik beklaag, ik vergeef u; en P 5 wensch  234 GEDENKSCHRIFTEN van wensch u zo veel geluk en roem, als ik berouw en fmarten ondervind. Het is met zeer veel droefheid, dat ik alles wat ik van u ontfing, voor uwe voeten nederleg. Ik weet wel dat dit uwen rang krenken moet, (en ik wil u niet beledigen) maar uw gedrag heeft mij hier, toe genoodzaakt. Herinner u, dat ik nooit iets voor mij zelf gewenscht heb; dat ik nooit mijn fortuin wilde vergrooten, dan om u meerder te doen genieten; dat gij mijn Souverain niet zijt. En dat gij, om mijn weldoener te kunnen zijn, mijn vriend blijven moest. Ik ben niets, o Vorst! dit heb ik altoos, zonder mij zulks te fchaamen, of mij daar over te bedroeven , bekend. Maar mijne ziel is echter iets; en tot mijn laatfte oogenblik zal ik u dwingen mij hoog te agten. Vaarwel .... vaarwel voor altoos. S A-  HYPPOLITE CLAIRON. 235 SAMENSPRAAK tusschen mijnheer l***, mevrouw l * * * £n mejufvrouw clairon. m. l . • . . Ik verzoek , dat gij mijne klagten hoort , en onze richter zijt. Haare coquetterie maakt mij troosteloos. Zij wil aan ieder een behaagen, zonder zich te laaten weerhouden door het geen ik daar door lijde. Dit vindt gij zeker niet goed? mejufvrouw cl Gij zijt dan wel verliefd Mijnheer l .. .. ? m,e vr o uw l .... Hij is jaloers; dit is 't al! m} l . . . . Ik was, voor ik u kende, tweemaal verliefd; ik  £36 GEDENKSCHRIFTEN vak ik dagt mijn verftand te verliezen, toen ik haar, die ik het meest beminde verloor : ik ben daar over een geheel jaar doodelijk ziek geweest; echter voel ik, dat ik haar zo teder niet beminde, als ik u bemin. mevrouw l •.. Wel nu , gij hebt mij lief, ik ben de uwe, is dat niet genoeg om u gelukkig te maken? mejufvrouw cl Mijnheer! uwe vrouw is flegts twintig jaar; zij heeft een te grooten overvloed van denkbeelden om tijd tot overdenken te kunnen vinden; een weinig geduld; maak dat zij niet te veel op uwe liefde vertrouwt. Vooral toont niet, dat gij jaloers zijt: dit vernedert u beiden, en daar ik geloof, dat Mevrouw zich zelf eerbiedigt, zijn mve vermoedens beledigend: Gij weet immers dat men hen, die ons beledigen, niet bemint? Zo haar gedrag met haare pligten inftemt, dan is de voortduuring uwer liefde een vlek in uw karakter. Uwe jaaren, uw rang verbieden u haar te beminnen, die gij niet kunt agten. mevrouw l . . . . Ik weet, dat ik hem. nooit verongelijk; pas op dat  HYPPOLITE CLAIRON, 237 dat gij dien raad niet volgt! Ik wil niet, dat gij mij minder fchijnt te beminnen; daar vind ik mijne rekening niet bij. Maar, zonder u te beledigen of u moeilijk te maken, moet het mij vrijltaan te willen behaagen, want ik ben eene vrouw. mejufvrouw cl t Men moet erkennen dat dit voor ons eene behoefte, ja een pligt is. De zucht om te behaagen , verbindt ons om zorg te draagen voor onze fchoonheid , om onze fouten te verbeteren, of te verbergen; zij doet ons niets zeggen, dan het geen aangenaam is; zij maakt ons oplettend voor alles^, wat de famenleving bevalligheid bijzet ; wat hen , die ons omringen , gelukkig maakt, zij brengt vreede in de huisgezinnen, doet de trotschheid zwijgen, zij verzacht den inborst; de zucht om te behaagen, is, zo 't mij voorkomt, voor ons vrouwen eene aanleiding tot allerlei deugden. En ik houde haar, die deeze behoefte , dees pligt ontkent, voor eene zottin, of voor een geveinsde. mevrouw l .... 6 Dat heb ik gewonnen ! maar dat wist ik wel.... Nu Mijnheer, gij hebt mij niets meer te zeggen: gij zijt door uw bevoegden Rechter veroordeeld. m.  «58 GEDENKSCHRIFTEN van m. l .. . • (treurig.') Hoe, Mejufvrouw, gij vindt goed .... mejufvrouw cl Eén oogenblik Mijnheer l . ... Mevrouw wees zo goed mij te antwoorden. Als men wil behaagen , wil men ongetwijfeld aan mans, vrouwen , aan jonge en aan oude lieden behaagen. me vr o u w l .... Ja, aan ieder ëen; dat doet 'er geen kwaad aan. mejufvrouw cl De onderneming is niet gemakkelijk; maar ik fta toe , d;it het aan u vrij ftaat die te beproeven. Ik onderftel dat uwe zucht om te behaagen een fijn vermaak voor uwen man behelst. Gij wilt , dat hij zijn geluk beter zal voelen , ziende dat ieder een zijn lot benijdt. Maar vreest gij echter niet , dat een gekskap hier -door hopen zal, dat een gevoelig hart hem eens gelukkig zal maken? Gij wilt behaagen; maar gij wilt toch niet dat men u beminne ? Het is de liefde Liet, die  HYPPOLITE CLAIRON. 239 MEVROUW L . .. . Vergeef mij! ik wil, dat men mij zo veel beminne, als mogelijk is: — dat alle mannen op /mij verliefd zijn. MEJUFVRO'UW CL En wat wilt gij daar mede beginnen ? Weet gij wel, dat gij u een zeer moeilijk werk op den hals haalt? MEVROUW L . . . . Dat is hunne, niet mijne zaak. MEJUFVROUW CL Is dit uwe zaak niet? ó vergeef mij dit Mevrouw ; gij geeft u grooter taak dan gij u verheelt. De Fat zal u in moeite brengen, en gij zult verpligt zijn u te ontfchuldigen. De braave, gevoelige man zal over u klaagen, dat zal u leed doen; de ftoutmoedige zal ondernemen en gij zult bloozen. En wie verzekert u, dat gij zelf niet in het net zult gevangen worden, dat gij voor anderen fpreidt. MEVROUW L.... Ik ken, ik beminne mijne pligten; ik zal die vervullen. ME-  &4o GEDENKSCHRIFTEN van MEJUFVROUW CL Ik twijfel niet, of dit is uw oogmerk. Maar Mevrouw, gij zijt zo jong, gij kent de mannen niet! Noch uwe opvoeding, noch uw man hebben u getoond, waar toe zij inilaat zijn, maar ik weet, dat gij fchrikken zoudt, zo ik u daar het minfte van verhaalde. Behendig om met alles hun voordeel te doen, zoudt gij geknipt Zijn in een grilig, misnoegd oogenblik, of in eenvlaag van gevoeligheid, van opgewondenheid, of temperament .... MgVROUW L . .. i Temperament heb ik niet, fchrap dit door. MEJUFVROUW CL Dan is uw gelaat zeer bedriegelijk; nu 't zij zo. Gij hebt het nu niet, weet gij ook of gij het morgen hebben zult? Men kan als men twintig jaar is, beginfels koesteren die altoos duuren, maar die de tijd en de omftandigheden tot in het oneindige wijzigen. Wagt, Mevrouw, wagt — tot de zaaden uwer aanwezigheid geheel zijn ontwikkeld. Ik ben reeds over de zestig; ik heb mij zelf poogen te leeren kennen; de grond van mijn karakter is het zelfde : maar mijne denkbeelden, mijne gevoelens hebben altoos van tijd en  HYPPOLITE CLAlPvON. 241 tn omftandigheden afgehangen ; en volgens de tiafpooringën, die ik gedaan heb , omtrent ons geitel enz. én na de toeftemming van véele vrouwen, eii nog meer GeneeSheéren, mag ik u verzekereh dat gij niet altoos zo blijven zult, als gij nu zijt. mevrouw l.... (wat knorrig.) Geen regel zonder uitzondering. mejufvrouw cl..;.. Dat beken ik, en ik twijfel niet, of gij zult dit bevestigen. Ik bekommer mij ook niet over ü, maar over die arme mannen! De tijd der Celadons is voorbij. Men is in onzè treurige eeuw alleen door 't genot gelukkig. Hoe zullen zij het dan aanleggen ? Dus! Uwe weigering zal hen toonen, hoe Wéinig gij hen rekent; fommigen zullen van fchaamte fterven, anderen die ondeugender zijn, zullen geloven , dat hunne medevrijers gelukkiger zijn, dan zij: zullen vreeslijk babbelen in de waerelden maken zich mogelijk van kant... en 'zie dat is toch droevig! Maar kom aan, laaten wij eens ernftig fpreeken , en onderftellen , dat gij 20 gelukkig zijn zult-, öm ook dit gevaar' te ontduiken, dat gij allen in bedwang houdt. Wat zult gij, bid ik u, met die vrouwen beginnen, die men om u verlaaten, of verwaarloosd heeft? Kunt gij hoopen, dat zij u aan haare nei• Q gin-  242 GEDENKSCHRIFTEN van gingen, haar fpijt, en haar wraak zullen opofferen? Wees des voorzichtig, of gij zult het voorwerp der Epigrammes der liefde , en hoonende fchimpfchriften worden; en gij zult, hoe deugdzaam gij ook zijt, niet beletten kunnen, dat men u voor eene flegte vrouw uitkrijt mevrouw l .... (bleekwordende.) Dit verdient mijne overweging, Mejufvrouw clairon. Gij aoet mij ijzen! AAN-  HYPPOLITE CLAIRON. 243 Aanmerkingen OVER DE HUWELIJKEN UIT LIEFDÉ, OF WAAROM IK GEWEIGERD HEB TE TROUWEN. 33e eerzucht is eene zo algcmeene, en misfchien ook eene zo natuurlijke drift, dat men zich kan Verwonderen over eene vrouw, die alle de driften heeft leeren kennen; die daar van doordrongen fcheen ; die zich toegaf in fommigen, welke de bedaardheid der zinnen, en de tijd haar met berouw hebben leeren befehouwen, juist die verworpen heeft , die haare tederheid had moeten vleien , en , haar zoude bewaard hebben voor eene moeilijk te befchrijvene vrijheid. Maar, ik fta toe , dat mijne ziel altoos verheven was boven mijnen ftaat; ja, boven mijne dwaalingen; en dat ik des nooit dan met veragting en medelijden nederzag op kwalijk te famen voegende verbintenisfen ; ik kon nooit begrijpen, dat eene vrouw een ftaat aanvaarde verre beneden den rang, dien de natuur had aangewezen. Ik befef wél, dat zij zich kan vergenoegen , ten minfte vertroosten in niets te zijn , maar, niet dat zij Q 2 zich Q2 zich  244 GEDENKSCHRIFTEN Van zich door haare eigen keuze kan vernederenV Daar toe kart zij niet afdaalen, dan door de kragt der onteerendfte wenfchen en driften ; door de domheid of de behoefte. Armoede alleen kan haar verfchoning doen vinden: het is zelfs mogelijk , daar uit eene ware verdienfte te maken, indien men zich dien ftaat niet wil herinneren, dan om dien welke men aannam, des te meer etre aan te doen: Maar ik heb zo Veele ongelukkige huwelijken tusfehen adelijke vrouwen en burgerlijke mannen gezien , dat ik mij dikwijls niet konde weerhouden van te lachen over de arme bedrogenen. De mannen hebben het recht, om hunne verliefde dwaasheden te veradelen, voorzichtig bewaard , en om ons, wie wij ook zijn, tot hun opteheffen. Maar de ondeugden waar aan bijzondere perfoonen zich toegeven, veranderen reeds aan het frreng vonnis, 't welk het Publiek over hen uitfpreekt. Vergeefsch poge men zich boven de vooroordeelen te ftellen : hij die hen tart , wordt ,vroeg of laat,hun flagtoffer. Hoe zal men hoopen zich zelf ooit te kunnen vergeeven dat men zich bij zijne familie minder bemind, en bij zijns gelijken minder waardig gemaakt hebbe? De oprechte liefde is zo zeldzaam ! Het is bijna onmogelijk, dat onze keuze door het voorwerp gebillijkt worde ! De verfchillende voorvallen des levens, de ondervinding, die de jaaren ons geven, de vermenigvuldiging onzer wenfchen , de kor-  HYPPOLITE CLAIRON. 245 "korte duur onzer ware behoeften, veroorzaaken zulke groote veranderingen in ons natuurlijk en zedelijk geftel, dat men ten ininfte het recht moet zien te behouden van beklaagd te worden , en het geluk nooit afteflaan, gelegen in zich niets je moeten verwijten, Waarop rusten toch de hevige driften die de mannen verblinden ? op de fchoonheid, die aan elk behaagt, op de deugd, die weerftand biedt, op het fortuin, dat een man welke niets bezit, jn verzoeking brengt^ op de bekwaamheden van den geest, de bekoorlijkheden, en de talenten. Zie daar alles wat ik kan opnoemen. Maar, de fchoonheid verwelkt als eene tedere roos, en zeer zelden bezit eene fchoone vrouw hoedanigheden , die haar, als zij niet meer fchoon . is, beminnelijk maaken. Doorgaans zijn zeer fchoone vrouwen ondraaglijk trotseh of ongemeen gek. Men word haar weldra moede; berouw en verwijderingen volgen reeds dikwijls aan beide zijden de liefde op, ook als 'er nog maar weinig tijds verftreken is. De deugd moet alles overwegen, overal goedkeurders vinden. Maar is zij wel wezenlijk? is zij wel zuiver? Wij vrouwen zijn niet oprecht! Onze opvoeding leert ons veinzen; ons belang maakt dit dikwijls noodzakelijk; en met hoe veel réde men op haar vertrouwt, zo beletten echter, het karakter, de onkunde, de armoede het voorbeeld van andere vrouwen , de verleiding; de O n boos-  i;46* GEDENKSCHRIFTEN van boosheid der mannen geenzins, dat zij gevoelig wordt aangevallen. Het is des onvoorzichtig iri haar te geloven, zonder haar zeer naauwkeurig te beproeven , voor wij aan haar onze eer en onze vrijheid voor altoos aanbetrouwen. De Rijkdommen! Indien men die niet van zijne ouders erfde, hoe verkrijgen wij die dan? Vrouwen uit een geringen ftand, kunnen als zij arm zijn , die niet verkrijgen, dan door naarstigheid, door talenten, of door ondeugden. De werkfter kan zich naauwlijks buiten de behoefte houden. In mijn tijd bragten de grootfte talenten minder op, dan derzelver bezitters ftrikt noodig hadden. En die zich niet wilde onteeren kon zich geen den minften overvloed verwerven, dan door kleine voordeden, die de befcherming der Grooien, haar in haaren ftaat toevoegde, en in de geringe oogenblikkige giften des Konings. 't Is des de ondeugd alleen, die fchatten uitdeelt en deeze ondeugd .... Neen ik verfoei het die te fchilderen. De afgrijzing, die mij bevangt, zoude het penfeel uit mijn hand doen vallen. Wie is ook onkundig van de fchandelijke middelen , die men gebruikt om aan fommige bedorvene vrouwen , de goederen door arbeid, bij een verzameld, of door erfenis verkregen, of het huwelijksgoed der echtgenoote, het erfgoed der kinderen overtedraagen ? Welk volk zucht niet onder den toomeloozen-wellust zijns SouveoinsVMea moge dan dpeze ondeugd verdraagen,  HYPPOLITE CLAIRON. 24? niemand ontkent toch dat zij de alleronteerendfte is. Hoe is 't mogelijk, dat 'er mannen wezen kunnen , die zo laag zijn, dat zij in dit fchandelijk loon willen deelen? Zij hebben zo veele middelen om hunne armoede te doen eerbiedigen i De geboorte, de lichaamskragt, de kunsten, de talenten, de kundigheden , de deugden, oopenen zo veele wegen voor hunne behoefte, of voor hunne eerzucht , dat zij de algemene veragtinj niet kunnen ontwijken, indien zij zulke vrouwen, (die hen zelf vermaden) trouwen. De verleiding ? Ik durf zeggen dat weinig vrouwen beter in ftaat waren om haar rijk te grondvesten: ik zou bijna zeggen, om haar te verdedigen. De natuur had bij de vleiende gefchenken, die zij mij uitdeelde, ook gevoegd, fterkte, moed en het' hart van een braaf man. Alle mijne verbintenisfeh waaren heilig, alle mijne pligten mij dierbaar. Een zo grootsch, als aandoenlijk karakter liet mij geen roem zien, ook geen voordeel, dan in het welflagen van mijne ftudicn, en geert geluk, dan in de liefde. Verpligt om onophoudelijk over de grootfte perfonaadjen der oudheid te denken, om mij haare deugden en zwakheden levendig voorteftellen, wat het natuurlijk, dat mijne ziel zich verhefte, en mijn hart zich verteederde. Het onderfcheid mijner verfierfels, en der verfchillenden driften, die ik moest afbeelden, voldeed dagelijks den beuzeïagti;-en fmaak, djen mijne natie heeft voor alles wat nieuw is, Q 4 De  *4S GEDENKSCHRIFTEN van De toejuichingen die ik ontfing,rechtvaardigen de eer, die men mij aandeed. Ik verkeerde niet dan met kundige, verfiandige, onberispelijke lieden. Allen die ik konde verdenken van eerzucht, ligtzinnigheid, of laag zelfbelang, werden zorgvuldig afgewezen. Het was des vleiend met mij omtegaan. Vrouwen van den hoogften rang, ver- waardigden zich veel oplettenheid , ved vriendfchap voor mij te toonen. Zij voegden het vertrouwen, bij de befcherming, dje zij mijne talenten verleenden. Mijne meerderen, ja zelf de Ministers wel verzekerd; dat ik daar nooit misbruik van zoude maken, hebben nooit geweigerd, mjj te ontfangen , te hooren, en het geen ik verzogt toeteftaan. Mijne vermaardheid was niet binnen mijn vaderland gebleven. Wie zou zo ruuw, zp ongevoelig geweest zijn , dat hij zich niet gelukkig zoude geacht hebben, indien hij mij konde behaagen ? Het is ongetwijfeld uit infchikkejijkheid voor mijn hart, dat de ouderdom mij nog niet ongevoelig gemaakt heeft , als ik mij herinner, hoe zeer het in mijne magt ftond om te behaagen. Ik ben eene vrouw-; nederigheid is voor ons niets dan een masker, en ik heb altoos alle valschbeid gehaat. Elk mensch bekwaam om met zich zelf te fpreeken, weet wat hij waardig is; en mij zo te vertounen als ik was, is voor mij een pligt , want dit is het eenig middel om vergeving te erlangen voor de driftyervoen'ngen , die ik heb ingeboezemd, jjj  HYPPOLITE CLAIRON. a4-? Ik fpreek niets van fchatten, die ik verwierp; ik ontfing de aanbieding daar van als een hoon. Viermaal heeft men mij de heilige banden des huwelijks aangehouden; de geboorte, de eer, de rijkdom beletten mij iets meerder te wenfchen, de drie eerfte aanbieders heb ik geweigerd, om dat ■i.k hen niet beminde, en den vierden, om dat ik hem waarlijk beminde. Ik kende het menfchelijk hart te wél, om te hoopen, dat het altoos beminnen konde; ik had te veel verftand, om de vooroordeelen te tarten; te veel liefde pm hem, die mij dierbaar was te vernederen , te veel trotschheid om mij zelf te beletten mij te agten. Ik ontfing alle de verbindfchriften , die men mij aanbood, ik gaf dezelfde verzekering, en gedunrende negentien jaaren hebben mijn fortuin, mijn wil, mijn gedrag buiten twijfel gefield, of ik. mijne belofte ook getrouw gebleven ben, de behendigheid waar mede ik , dertien jaaren lang jn weerwil der allerernftigfte poogingen, het fluiten dier verbintenis wist te verhinderen, zal het best van mijnê tederheid en erkentenis getuigen. Hoe veel deeze aanhoudende ftrijd aan mijn hart gekost heeft, kan niemand dan ik zelf bezeffen. Dat hij mijne gezondheid krenkte is zeker, maar wat beduiden de fmarten, die ik doorftond, wat betekent het leven, als ik weet, dat ik mij niets te wijten heb ? Hoe wel de Graaf de V.... eens zeer ryk zijn Q 5 moest |  «5° GEDENKSCHRIFTEN va» moest , zo gaf zijne moeder hem flegts een Pennoen. Hij had fchulden ; zijn rang verpligtte hem , om groote uitgaven te doen. Hij beminde de pracht, en de goede fier, en om te voldoen aan zijne behoefte en aan zijnen fmaak, verkogt ik alles, wat ik niet nodig had, en buiten het geen ik, zoude ik het Publiek voldoen, als Tooneel-vorstin hebben moest, weigerde ik mij zelf alles. In het oogenblik mijner grootfte verlegenheid maakte ik kennis met de Rusfifche Princes de gallitzin. Door welke oorzaak is mij onbekend , maar dit is zeker, dat zij zo met mij was ingenomen, dat zij geen twee uuren van mij af blijven konde, of zonder mij te fchrijven. Het vertrouwen volgt bij de vrouwen wel dra de vriendfchap op , voor al als zij zich dagelijks zien. Zij ontfloot voor mij haar geheel hart; ik volgde haar voorbeeld. Mijne omftandigheden troffen haar; zij was rijk en edelmoedig: hare aanbiedingen waren haarer waardig; ik weigerde die allen (*). Niet om dat ik niet door zag, dat de weïdaaden van zo eene vriendin mij cere aandeedtn, maar ik wenschte niets voor mij zelf, Dik- (») Men heeft overal verteld dat ik groots fchatten van d« PfHlees ontfangen heb: dit is onwaar. Mijn fchildcrij van Medea, pen Meed van weinig waarde, dat ik reeds twintig jaar draag', een ftel kanten, dat ik zo lang ik leef zal bewaaren. Zie jjaa' #llts wat ik ooit ontfangen heb.  'HYPPOLITE CLAIRON, 25? Dikwijls ontbrak mij het noodige, en ik herinner mij nu nog, dat ik dan juist het meest over mij zelf voldaan was. Ik zoude fchatten hebben willen bezitten , om die aan hem, dien ik beminde medetedeelen ; maar ik zoude gevreesd hebben, hem, en mij zelf te vernederen; als ik hem de giften van anderen aanbood. De liefde alleen heeft het recht om den onderftand, dien een man van eene vrouw ontfangt te vereedelen. De Princes beminde mij hierom te meerder. Het denkbeeld om van mij te moeten fcheiden was voor haar ondraagelijk, en deed in haar den wensch ontffcian, dat men mij naar Rusland noodigde. De Keizerin elizabeth liet mij door haaren Minister, van het Franfche Hof verzoeken, en men bood mij uit haar naam een appointement aan van veertigduizend Livres, 's jaarlijks, te betaalen te Parys aan den Notaris, dien ik zoude verkiezen. (Doch dit hebbe ik reeds verhaald.) Zo ik niet bemind had , zoude ik dit aanbod hebben aange'nomeu. 'Er is misfehien geen land, daar men beter over de talenten oordeelt, dan in Vrankrijk, maar 'er is ook geen land, daar men omtrent dezelve ondankbaarder is. Ik verhaalde dit alles aan den Graaf. Afkeerrig van zijn vaderland, door die onrechtvaardigheden van het Hof, raadde hij mij die uitnoodigin aan te nemen; en zeide, dat hij mij zoude yolgen. Dit laatfte deed mij, in weerwil van mij zelf ijzen. Al de voordeelen, die ik zoude ger nieT  *$* GEDENKSCHRIFTEN va» nieten, vereweenen; ik zag alleen die, die ik hem zoude doen verliezen. De Princes wilde alles weten,wat 'er in ons hart omging: Zij antwoordde, dat, zo de Graaf mij wilde trouwen en vol« gen, hij denzelfden rang als in Vrankrijk zoude hebben, en ook de middelen die 'er noodig waren , om dien ftaande te houden. Om ons nog te fterker aan te zetten, beloofde zij ons, dat haar eigen huis onze woonplaats ziin zoude. De Graaf nam alles aan. En het denkbeeld, dat hij aan mij zijn geluk, en bevordering zoude te danken hebben, verblindde mij eenige oogenblikken. Gelukkig voor mij, dat ik ziek werd: niets te doen hebbende, veel alleen, en niet afgetrokken zijnde, had ik den tijd om mijn hart te doorzoeken ; en het te vraagen, hoe of ik het met mijne oude beginzelen maaken zoude? Het was als of de ftrenge waarheid mij verfcheen, en dus door mijne lippen fprak £ „ Ongelukkige, welke onvoorzichtigheid zult gij begaan? Wie durft ftaat maken op de ftandvastigheid der menfehen ? Welke liefde is eeuwigduurend ? Wat man , die doorziek 2elf alles kan verkrijgen, zal zich ooit vergeeven alles aan zijne vrouw verpligt te zijn ? Gij zijt niets. Kunt gij gerust zijn, dat hij nimmer befchaamd zijn zal , dat hij alles door u verkreeg? Vergeet gij , dat zij , die de agting haars mans wil bezitten , niet moet beginnen met zijne Maitres te zijn; voor al, zo dit haare eenige dwaaling niet geweest is? En als zijne liefde ujtgebluscht zal zijn |  HYPPOLITE CLAIRON. *s$ èijn, wat zal u dan overblijven? Gij zijt zeven jaaren ouder dan hij, vleit gij u, dat uwe bekoorlijkheden zo lang zullen duuren, als de behoefte van zijn hart* of zijner zinnen? De ongetrouwheden , die hij u reeds getoond heeft, moeten die u niet leeren, wat gij van den tijd, zijn berouw , en fpijt zult te wagten hebben ? Gij zult u moeten ontfchuldigen, van eerzuchtige oogmerken, voor eene vergramde familie. Gij zult door die vrouwen vernederd worden, die vreezen , zich zelf te verongelijken , indien zij u tot zich verheffen. De kwaadaartigheid en de afgunst zullen u de haatelijkfte bedoelingen aantijgen. Het Publiek , dat oppervlakkig oordeelt , zal zijne ftem met verontwaardiging tegen U verheffen. Maar zo het al mogelijk ware , dat heel de waereld dit oogluikend liet doorgaan , dat uw minnaar u altoos teder beminde, en nooit zich zijnen ftap liet berouwen i vleidt gij u dan, vreede met u zelf te zullen hebben ? Uwe kiefche wijs van denken kan die tt toeftaan, uwe magt te misbruiken ? Heeft uw eigen karakter, hebben uwe verdenkingen u niet geleerd dat eene ziel, inftaat alles wat men haar aanbied te weigeren, veel grooter is dan zij, die aanneemt " 't was beflischt, mijne verbijstering verdween , ik bleef ongetrouwd , arm ; ik vertrok niet: maar alles aan mijnen plicht, mijne liefde, mijn fortuin en mijne fierheid opofferende,verkreeg ik het recht mij zelf te agten ; ik heb des meer gewonnen, dan verlooren. BRIEF  m GEDENKSCHRIFTEN van Brief aan madame de v***. O Gij , die ik met al het vuur mijner jeugd teder bemin, die eene zestig-jaarige ondervinding en vergelijking, mij gebieden boven alle vrouwen te waardeeren, koom mij met uw verftand en deugd ter hulpe. Eer mijn levensweg is afgelegd, zoude ik nog gaarn weten, wat geluk is. Niet voor mij zelf; mijne jaaren en ongefteldheden maken mij daar voor ongefchikt. Ik zoude echter veel geruster fterven, indien ik konde verzekerd zijn i dat het beftaat, en het deel worden kan van allen , die mij dierbaar zijn. Elk fpreekt van geluk.' Geluk was het doel van alle mijne pogingen. De afbeeldzels , die men daar van maakt, zijn zo onderfcheiden, brengen mij tot zulke afgetrokken denkbeelden, dat ik die vergelijk bij de wolken, die op de beweging der lucht geduurig veranderen; en voor men haar nog kan omfchrijven, reeds verdweenen zijn. Wat ik dan ook dagt of ondernam, ik heb nimmer iets, dan den naam van geluk gekend. Denkt gij  HYPPOLITE CLAIRON. ££J gij waarlijk, dat het aanwezig is? Ik vleide mij het te zullen vinden, als ik mij geheel overgaf aan de' Natuur, de Weldadigheid , de Liefde en de vriendfchap. Vergeefsch ! Wat genoot ik , dan eenige aangename begochelingen. De hoop, die de jeugd altoos vergezelt , een vast karakter , een goed voorkomen, talenten, eert geest genegen tot opmerking, een aandoenlijke en nimmer lage ziel, hebben mij insgelijks te leur gefield, Ik vond in mijne ftudien, en in de verkeering, niets dan onbeftendigheid, dan traanen en berouw. De abelkunde leert , dat de hoop het eenig goed is, 't welk in de doos van pandora gebleven zij. Zij zegt niets van 't geluk, moet ik daar niet uit opmaken, dat zij het niet kende? De verheven diderot , gaf tri het aanwezen. Hoe groot zijne kundigheden van menfehen en zaaken, kunften en wetenfehappen waare; hij heeft omtrent het geluk niets beflist- Plet artikel Geluk, in de Encyclopedie is niet van hem. Terwijl hij al de menfchelijke wetenfehappen vereeuwigde, heeft zijne zuivere weldaadige ziel deeze voor het menschdom allergewigtigfte kennis, niet overgeflagen, indien hij aan 't geluk geloofd had. (*) Het (*) Om getrouw te vet taaien, heb ik deeze paragraaf moeten naar fchrijven. Maar dagt Madame necker (zie mijn voorbericht) onder Het lezen van dit werk aan, die oude Pelden fiiz." ik, als ik zulke Fasfages lees» denk altoos, en met den flerk'  Hè GEDENKSCHRIFTEN van Het zoude ook zijn kunnen, dat de overmaat bnzer ondeugden hem heeft afgefchrikt, en dat hij dit hoogfte goed niet heeft bekend gemaakt, dan aan eenige ftervelingen, die waardig zijn het te genieten. Maar dewijl hij u als zijn edelst en belangrijkst Werk teder beminde, u die de natuur en alle de deugden het geluk zo waardig maken; gïj weet 2eker zijn geheim? Weiger aan mijne liefde en belangelooze tederheid voor ü toch geen ant> woord, als ik u vraag: Is het geluk aanwezig? kent gij de middelen om het bij u te doen blijven? Helaas ik vrees j dat gij even weinig daaromtreht weet, als ik ! Ik kan niet ontveinzen, dat ik uwe gezondheid zeer zwak en vergezeld door fmarten befchouwe! In weerwil der goedkeuring j die gij geeft aan alles wat u omringt; in weerwil der beftertdige gelijkmoedigheid, die gij altoos aanduidt, zo durf ik u teeftaan, dat mijne u waarnemende vriendfchap u wel eens heeft verrascht in eene verfcheurende kwijning; mogt ik mij bedriegen ! Maar ik geloof, dat uwe zedelijkheid nog meer fterkften indruk, aan de treffende fchilderij des Propheten jefaï«: „ Mij den oorfpronk (zegt de heere) des lcvendiSen waters hebben zij verlaaten; en zij hebben zich zelf uitgehouen Bakken, gebroken Bakken, die geen water houden." Werktuigelijk, terwijl mijne geheele ziel in myne öógen fchitteVt, heifé ik mijne hand op en zegge: wat is dat fchoon! wat is dat —i Goddelijk.  HYPPOLITE CLAIRON. 25?' thëer lijdt, dan uw lichaam. Ach, indien gij titer, gelukkig zijt, dan is het geluk eène zo groote harfenfchim als onze Tovergodinnen en Geesten ; en ik geloof al weder aan het Noodlot. (*) (*) Bedrieg ik mij, of is het waar, dat men, in de fchriften tier genefi, die wanen hulde te doen aan den Natuurlijken Godsdienst; efi den Christelijken verwerpen, of in *t geheel, niet keniien ; zich geduufig gedooten voelt, door het onzamenhangende der redeneeringeri? door de verkeerde toepasflngen ? door het geduurig in uiterfren vallen,' kort, door alles wat het gezond oordeel afkeurt, enhet menSchlievend hart met droefheid vcrvnldt ? ïs het te verwonderen? zij hebbb'en geen vast punt: alfcs is ftnkwcrk! R BRIEF  253 GEDENKSCHRIFTEN van BRIEF aan den markgraaf van anspach. diepe afzondering waar in ik leef , en het gezicht op dat graf, waar in ik weldra zal nederdaalen , behoort mij''voor de belangen der ffervelingen onverfchillig te maaken; maar ik zoude nooit nalaten u te beminnen , en u zo veel geluk als roem toe te wenfchen. Ik geloof, dat ik omtrent u te kort komen zou , als ik u thans niet fchreef: Gij ziet ten mrhften , dat er geene kwaade indrukken zijn overgebleven, en dat ik behaagen vind om te gelooven, dat gij zo goed en billijk zijt, a|s gij eertijds waart. Ik hoor, dat men meer dan ooit u poogt te bewegen , om uwe Landen afteftaan; en men verzekert mij, dat het niet onmogelijk is u daar toe te brengen : Ik kan het niet gelooven. Gij zijt immers niet in ftaat u zelf te bederven? U zelf zo verregaande te beledigen ! Gij kunt niet vergeten hebben alles wat gij mij over dit onderwerp gezegd , en duizendmaal in mijn bijzijn aan den braven Baron de g e bi m i n g e n herhaald hebt ? Zie hier uwe eigen woorden : » Ik Ik  HYPPOLITE CLAIRON. 259 ,, Ik bemin mijne onderdaanen te veel om ooit »» m>j zelf de magt te benemen hen gelukkig te maaken. Die een throon verlaat, toont dat hij >> dien onwaardig is. Ik zoude, indien ik flegts „ een particulier geweest ware , vergenoegd ge,, weest zijn ; maar ik zoude mij fchaamen zulks ,, vrijwillig te worden. Meester van mijn fortuin ,, en van mijnen wil zijnde , over alles kunnende ,, befchikken ; de liefde en dankbaarheid van mijn ,, volk, aan wien ik alles heb opgeofferd, genie,, tende , zal ik zo dwaas niet zijn, om mijn ge„ luk aan een ander toe te betrouwen. Of mij, „ bij wien dan ook, in de kost te begeven." Ik zoude, indien ik alles wilde uitfchrijven, wat gij op dit onderwerp , verftandig , edel , en redelijk gezegd hebt , een groot boek kunnen maaken. Zoude het mogelijk zijn , dat gij zo veranderd waart ? Daar de omftandigheden dezelfde blijven ? Daar het maar van u afhangt, om die voordeliger en beter te maken ? De eerbiedwaardige Princes, die de dood u ont* rukt heeft , laat u, daar zij u geene kinderen gaf, ih eene moeilijke af hangelijkheid. Vrijheid hebbende om eene andere te kiezen, en opvolgers te hebben , die u uit uw ftaat van voogdijfchap kunnen redden , wier geboorte een vloed van traanen en bloed , die uw opvolging in de ftaatkunde zul* len doen ftroomen, zouden kunnen beletten , ziet gij duidelijk , welke partij gij behoort te kiezen.. Alle de cabinetten van Europa vestigen haar aanR a dagt  téa GEDENKSCHRIFTEN van dagt op u. Bedenk wél wat gij u zelfs fehuldïg zijt, Bedenk wel, hoe bitter uw vergeefsch berouw zijn zal, indien gij u zelf iets te verwijten' hebt ! Vergeet niet , hoe de gevoelens der menfehen zullen veranderen omtrent uw zedelijk en natuurlijk aanwezen; dat gij, zelf mensch zijnde, u bij geene mogelijkheid kunt beloven , nimmer berouw te zullen hebben over uwe keuze, en dat gij de Souverein blijvende , het altoos in uw magt hebt daar van afftand te doen. Ik weet wel, dat het huwelijks-juk u mishaagt : maar het is alleen drukkend voor de vrouwen ; uw Sex , en uw rang, kunnen dit, zo veel gij wilt verligten: agting in de huizclijke verkeering, en beleefdheid in 't openbaar, zie daar uwe pligten. Kleine onaangenaamheden kunnen niet opwegen tegen den eerbied , de agting , de gehechtheid , die een waardig en braaf Souverein altoos inboezemt. Bedenk eindelijk , dat uwe onveranderlijke vriendin ons fmeekt ; dat ik u nooit misleidde , dat ik nu niet anders fpreek, dan zo als ik altoos fprak. Gij kent mijn hart, gij weet (mogelijk beter dan iemand) dat geen haat, geen wraak, geen zelfbe¬ lang mij immer verlaagd hebben. Ik begeer niets van u ; ik. mu" " ™^ '"-uu ^".u, m »«s maar weinige dagen te leven : ik bedoel alleen u te bewijzen , dat ik nooit heb opgehouden u te beminnen, en belang te nemen in uwen roem. 14 Maart 1791. RAAD-  HYPPOLITE CLAIRON. * 'es meer van te zeggen.  GEDENKSCHRIFTEN van' Zwitzerfche Garden , ftille Burgers , die in cfe* Tuilleries onbekommerd een luchtje fchepten, liet neêr fabelen en vermoorden ? Üf was het uit liefde en eerbied voor den Koning , dat men hem bedroog op alle mogelijke wijzen en in gevaar bragt om zijn kroon en leven te verliezen 1 ó! Mijne geliefde pauline , men moet in deezen de waarfchijnelijkheid gelooven; De boosaardigheid beftuurd het grootfte getal der ftervelingen (*). Befchuldig echter nooit zonder grond; wees alleen omtrent allen op uwe hoede ! Poog elk , met wien gij moet verkeeren , te kennen , lees de historiën, en gij zult leeren, dat niets algemener is, dan de ondeugd en niets zeldzamer, dan de deugd; Dit moet u niet moedeloos maken : de moeilijkheid eener onderneeming toont de grootheid van onzen moed; Welhaast zult gij in die jaaren zijn, dat gij die deugden, waar voor gij vatbaar zijt, zult kunnen ontwikkelen en verfterken. Gij zult in de opvoeding van uw meisje den toetsfteen bezitten vart «we eigene waarde. Gij kunt haar zelf niet onderwijzen , maar gij kunt echter haar aanfporeri tot leerzaamheid ; haar karakter poogen te kennen ; Wanneer gij u onderwerpt aan het geduld ; dat (_* ) Daar protesteer ik tegen uit naam der menschheid. Het grootfte getal der ftervelingen wordt te zeer geregeerd door zijns driften , liet grootfte getal der ftervelingen is veel meer zwr.k v önbeftaanbaar met zich Zelf, dan naar een vast verlicht plan befiisfend goed, of kwaad ; dit leerde mij de ondervinding.  — HYPPOLITE CLAIRON. 273 dat de kindschheid vordert, haar eerbied , haare liefde , haare gehechtheid aan u, zijn even noodwendig voor haar als voor uw geluk; eene goede opvoeding eischt zo veel moed als behendigheid. Ik weet , dat gij eene goede vrouw , eene goede meesteresfe , eene goede vriendin zijt; ik vleie mij, dat gij ook eene goede moeder zijn zult. Ik hoop, dat gij nooit gramfchap of kwade luimen omtrent uw kind zult toonen ; dat gij altoos met zachtheid, en medegevoel zult handelen; dat uwe liefkoozingen , uwe gefchenken , uwe toegevenheid , uw met oordeel uitgedeelde lof, het loon der gehoorzaamheid en der poogingen van uw kind om .te. vorderen zijn zullen; dat uw wil nooit zal buigen voor die uwer dochter ; dat gij haar niets zult yoorfchrijven zonder haar de rede daar van te zeggen. Dit zal haar in ftaat (lellen om u te leeren kennen ; en gij zult haar doen overneigen tot liefde en eerbied voor u. Zij zal u alles vertrouwen en dit zal u in ftaat (lellen, om haare zwakke begrippen te leiden en te verfterken. Ik hoop ook , dat gij doorgaans haare lesfen zult bijwoonen : dat zal haar aanmoedigen ; en haare meesters oplettender maaken. Deeze oplettenheid is hoogstvoordeelig voor jonge moeders ; die ' zeker niet alles weten, wat zij behoorden te weten. liet leven in de waereld doet ons veele dingen vergeeten , die men zich door dit middel weder herinnert. Kinderen gefchikt om van htm S . ei-  S74 GEDENKSCHRIFTEN van eigen goed te leven , behooren alleen zo veel te leeren als hun de waereld aangenaam maken kanen waar mede zij, alleen zijnde , den tijd wel kunnen doorbrengen. Om uittemunten in iets , wat het ook zij , moet men zich daar mede alleen bezig houden : Deeze moeilijke arbeid voegt niet dan aan hun , die daar van een métier maaken zullen. Indien ik kinderen gehad had , zoude ik hen flegts zo veel lesfen in liet danfen hebben gegeven , als noodig was, om hen regt op het lijf te doen ftaan , en de geheele houding bevallig te maaken , om hen wel te leeren gaan, groeten, zitten , enz. Het zoude mij weinig gefcheeld hebben, of zij konden zingen , a Uvre ouvert. Ik zoude voldaan geweest zijn , als zij de uitgebreidheid hunner Item , een goed gehoor , een goeden fmaak hadden leeren kennen , nevens de melodij, en de krasfende disfonanticn , op dat zij in ftaat zouden zijn zelf een airtje te leeren. De Harp is in de handen eener vrouw een uitmuntend inftrument , indien zij zelf bevallig is, en eene goede ftem heeft. Maar de harp kan het postuur benadeelen, de long vermoeien , de ftem bederven : ik zoude die niet voor mij gekoozeu hebben. Het Clavier en de Piano fchijnen mij zeer aangenaam en dikwijls nuttig. Ik zoude het onderwijs  HYPPOLITE CLAIRON. 273 wijs daar op zo lange hebben voortgezet, totdat men het moeilijke wel had begrepen, maar ik zoude niet gewild hebben , dat men die moeilijkheid zoude hebben poogen te overwinnen. De lieden van de waereld weten van dit alles genoeg , als zij met ligtheid kleine (tukjes kunnen fpeelen , als zij zich zelf kunnen bezig houden , en afleiding geven. Men moet noch het geheugen , noch de gelukkige gefchiktheden, noch den tijd der kinderen uitputten , om hen talenten te geven, die zij ftrikt gefproken, ontbeeren kunnen. Van veel grooter belang is het , dat men hun hunne eigen taal leer kennen. Hoe beter men zijne taal kent , hoe meer de geest zich uitbreidt (*). De keuze der woorden zet fchoonheden bij aan de welfprekenheid , aan het deftige en het aangename : De toonwisfeling , die zij eifchen , geeft duizende bevalligheden aan een gefprek. Die zijne taal wel kent , mompelt niet binnens monds , vermijdt den eentoonigcn dreun ; kapt de lettergrepen niet af; rammelt niet; dit zijn allen even onaangename gebreken. Die zijne taal wel kent , kent ook het fpellen. Ik weet, dat men het met de vrouwen zo naauW niet neemt ; ik raade u echter , dat gij op dit ftuk (*) Dit eischt cautie : Verwart clairon hier niet ds kennis der taal met derzelver uitfpraak ; en is dit billijk ï S 2  2?6 GEDENKSCHRIFTEN Van ftuk uwe dochter aanzet om geene gunst te behoeven. Zet haar aan om klaar en duidelijk te leeren fchrijven; als men de woorden niet wel verbindt, en met behoorlijke tusfehenruimtens plaatst, wordt het lezen onaangenaam , en een brief of gefchrift, waar aan de regelmatigheid ontbreekt, verliest oneindig in de voorlezing. Slordige, fcheeve, half gebrabbelde letters doen ons vermoeden , dat de fchrijffter zeer onagtzaam en zeer liegt onderwezen is. Alle zulke historiefche boeken, die ons verveeleu , kunnen geene kinderen aangenaam zijn. 'Geef 'er hun in den beginne geenen , dan welgemaakte uittrekzels , waar in men meer daaden , die toch altoos de nieuwsgierigheid prikkelen , verhaald vindt , dan redeneeringen , die boven 't begrip der kinderen zijn. Vraaf hen rekenfehap van het geen zij leezen. Kom hun te hulp in het fchikken hunner denkbeelden. Verzuim niet iedere goede en edele daad te prijzen , toon hun het gevaar der ondeugd , en den affchrik , dien zij inboezemt. Naar maate hun oordeel toeneemt , moet gij hen ook boeken van meer aanbelang geven , en aanprijzen. -Leer hen de Geographie. Laat hen, als eene bclooning , Treurfpelen lezen , laat 'er hen verfen uit van buiten leeren , en voor u opzeggen (*). De Ook als de kinderen nog buiten ftaat zijn de verhevene fchoon-  HYPPOLITE CLAIRON. 277 De kinderen verrigten niet gaarn het geen men hen als een pligt oplegt. Verzoek hen des fom' wijlen er iets aangenaams en tevens leerzaams voorteiezen. Vermijd de Romans en de Tovcrvertelzels. Zij zijn zo nadeelig voor het hart als voor het verftand der kinderen. (*) Geef uwe kinderen fmaak in het tekenen : het ds in het afgezonderd leven eene der lieffte uitfpanningen. Het is ook aangenaam voor zich zelf kennis te hebben, van fraaijé prenten en fchjlderijen ; en ook alles wat aan het behaagen grenst, is bij de waereld eene verdienste. Geloof niet, mijne lieve paulike , dat ik u de wet ftcl. Ik had geene kinderen. De Opvoeding is nooit een onderwerp mijner fhidien geweest, 't Kan zijn, dat alles wat ik fchrijf, door 't gezond oordeel word afgekeurd; ik onderwerp het aan uw eigen oordeel: volg het geen gij er in goed keurt; houdt het, op zijn ergst voor het fchoonheden daarvan te l>ezeffen;en nog niets behoorden te weeten van de driften, die daar gefchilderd zijn. (*) Er berust onder ons een werk getiteld: gedenkschrift eener bejaarde vrouw: zo het immer in 't lidit verfchijnr, waar toe de tijd en omftandigheden thans niet gunftig zyn, zal dc lezer zien, dat men, in dat werk, over veele en gev/igtige Onderwerpen der Opvoeding voor meisjes , nog wat anders denkt, dan Madame de cenlis, Clairon, en zo veele anderen; ah over dit ftuk iets gezegd of in 't breede gehandeld hebben,,  273 GEDENKSCHRIFTEN van het gepraat van eene gevoelige vriendin, die, ook na haaren dood, u wenscht nuttig te zijn; en die haar treurig en fmartelijk leven poogt te verzachten, door zich met u bezig te houden. Ik dwaal ongetwijfeld niet, als ik wensch, dat uw dochter u kieze voor haare vertrouwde eh beste vriendin: poog dit te bewerken, hier door zult gij haar en uw geluk en rust in veiligheid ftellen. Wij zijn kiefcher, gevoeliger, bedaarder, meer te rug houdende in onze aan- j doeningen, dan de mannen, 't Is om die rede, dat wij het voorbeeld geven moeten van al die I zachte en zuivere pligten, die de natuur ons \ heeft opgelegd. De moeder, die zich daar aan ,1 'onttrekt, de dochter, die deeze pligten niet ] kent, zijn monsters ! Gij zijt, mijne vriendin, nog verre af van dien I tijd, die ons zegt, dat alles voorbij gaat; maar 1 gij zult niets meer' te eifchen hebben als uwe 1 dochter grooter wordt, en alle oogen zich op I haar vestigen. Dit is de tijd waar in men vraagt, | hoe oud is de moeder? Gij kunt, uit het geen I men van andere vrouwen zegt, opmaaken wat 1 • men van u zeggen zal. Om u tegen dat lastig 1 oogenblik beter te waapenen, zal ik' u vertellen , I hoe ik het heb doorgebragt. Ik was reeds veertig jaar, zonder dat ik de I minste verandering aan mij belpeurd had. 't Zij I dan dat de verregaande opfchik, die ik voor I mij» 1  HYPPOLITE CLAIRON. 279 mijne rollen behoefde, anderen verblindde; 't zij door het betooverende van het Tooneel; 't zij om dat mijne vrienden mij even beminlijk vonden; en mijn minnaar mij zonder maate beminde; hoe dit zij, ik was gerust, dat ik dezelfde bleef. Op zekeren, dag, meer dan gewoon geplaagd door de zucht om te behaagen, wilde ik door een eleganten opfchik, mijne bevalligheden vermeerderen .... gij verftaat mij? Mij geduurig in den fpiegel befchouwende, om te zien, of mijn hair wel gefchikt was; dagt mij, dat mijne kamenier achteloos te werk ging, en mij niet naar mijn gelaat coclfeerde; dat zij. mij minder fraai als gewoonlijk wilde doen fchijnen. Evenwel ik vraagde, met veel zelfvertrouwen, de muts, die alles moest bekroonen ! Maar hoe ik die ook zette, zij voldeed mi') niet; ik vroeg - twintig anderen, en was in de war, om dat geen een mij wel ftond. Ik befchouwdc mij nader, en met mijn neus digt voor het glas, door een fterken dagverlicht zijnde, ontdekte ik op mijn voorhoofd eenige groefjes van rimpels! Ook in de hoeken mijner oogen, en om mijnen hals! Mijne tanden hadden niet meer hunne fchitterende witheid, mijne lippen waaren minder frisch ! mijne oogen minder levendig! en het geen nog 't pngelukkigfte was, ik was gezond! . , . Gedwongen toe te llrian, dat 'noch mijne kamenier, noch mijne mutzen daar aan fchufdig waaren; maar ik zelf, s- 4 rm  aSo GEDENKSCHRIFTEN van fmolt ik in traanen. (*) Welk eene zwakheid zegt gij: ach ! — ik beminde ! mijn geluk was gegrond in mijne kunst van behaagen : nu wilde mijne rede, dat ik daar van afzage. Dit oogenblik was ijsfélijk voor mij. Mijne droefheid duurde zes geheele maanden, en werd nog verzwaard, door dien ik de oorzaak daar van zorgvuldig moest verbergen, (f) Doch eindelijk nam ik mijn partij, en ging over tot de grootfte eenvoudigheid. Ik vleide mij, als ik geen aandagt meer opwekte , dat ik dan een nauwkeurig onderzoek zoude ontfnappen. Nu wenschte ik niets anders! Het woord liefde kwam nooit meer op mijne lippen, ik verdubbelde alleen haare vleiendfte zorgvuldigheden. Ongemerkt begeerde ik haar genot niet meer. Hier door behield ik nog vijf jaaren een hart , dat mij door veele vrouwen benijd wierd; en dat de verkrijging van een groot fortuin mij voor altoos heeft ontnomen! Denk (*) Als eene recht degelyke Hollandfche vrouw dit ieest 3 Zal zy of verachtelijk do fchouders opnaaien; of, indien zy wat vrolyker gelteind is, hartlijk lachen ...Zo veel doet het nationaal karakter! fk heb Dames gekend, die. in haar zeventiglte jaar, nog lood legden, en zich ongelooflijke moeite gaven, om een paar dozijn grijze hairen tot een Chignon te koetskoetfen: m 'teerst fchenen dit mij geemaillieerde doodshoofden, die jk met huivering aanfprak, maar — men gewent san alles | Q) Pctuvre Petiil,  HYPPOLITE CLAIRON. 231 Denk hier eens over, mijne waarde vriendin! De mannen hebben de zotheid, om ons oud te noemen, zo dra wij dertig jaaren tellen; en zij lachen ons uit, om dat men dan nog moeite doet, om hun te behaagen; terwijl zij vergeten, dat 'er geene dwaasheid is, die een oud walchelijk ligtmis niet onderneemen zal , als hij daar door hoopt eene mooije jonge vrouw te bekooren. Op zulke praatjes moet gij geen acht flaan , maar aan u zelf vraagen, waar op gij nog aanfpraak maken nioogt. Dan zult gij ondervinden, dat iedere dag u eene bevalligheid ontneemt, maar uw verftand zal u den weg wijzen, om dit verlies door vermeerderde deugden te herftelleh; en dan zult gij een veel duurzamer magt verkrijgen, dan de fchoonheid immer fchenken kan. Neemt toch in de gezelfchappen dat gekkelijk air van naargebootste- ligtzinnigheid nooit aan, 't welk niets met aandagt befchouwt. Uw verftand, zo gij het gebruikt, is inftaat om met alles voordeel te doen , uit alles iets te leeren. Wij hebben allen elkander noodig, zo gij verzuimt die u dienst kan doen te leeren kennen, dan zult gij niet inftaat zijn hem te winnen. Maar wie kan in het menfchelijk hart lezen? Doch het doorgaand gedrag en gefprek, toonen ten minfte wat men fchijnen wil. Merk dit op; Vergelijk het onderling, en gij zult hem, dien gij noodig hebt, leeren kennen. S 5 De  e?2 GEDENKSCHRIFTEN va De deugden zijn in de familien geen erfgoed: en in die, welke zeer zedeloos zijn, worden de kinderen dikwijls nog erger dan hunne Ouders. Men beoordeelt ook doorgaans de kinderen naar de Ouders. Men hoopt altoos, dat de zoon van een braaf en galant man, (*) de dochter eener beminnelijke en deugdzame moederde eer en de rust zullen overbrengen in de familie , waar in men hen aanneemt. Dit gunftig vooroordeel kan hen verkieslijk maken , boven jonge lieden , die wat meer titels of fchatten bezitten. In alle omftandigheden des levens, in alle overweegingen heeft de uitfpraak van een braaf man eene groote overvvigt. Niets is gelijk aan den invloed , die eene deugdzame vrouw heeft op alles wat haar omringt. Gij hebt zeer veel natuurlijk oordeel , oefen het naarftig. Laat geen dag voorbij gaan, zonder iets leerzaams gelezen te hebben. De beste lecture voor de vrouwen bcftaat in zcdekuudige en historifche boeken, in verhandelingen over de fraaije Letteren , en in zulke Romans , die de beste menfehen in een uur van uitfpanning met nut en vermaak lezen. De ongelukkige vrijheid der Drukpers overftroomt thans Europa met lasterfchriften, opgefteld door het gebrek en de misdaad. Lees (*) Hier zeker is 'er aan liet woord galant Ivmme nTefs nadeeligs voor de zeden gehecht* 't Spijt mij dat ik het niet kragtig geitoeg weet te vertaaien.  HYPPOLITE CLAIRON. 283 Lees zulke fchriften niet! Zij zijn beneden uw aandagt. Zij kunnen ons wel eens door een zweem van waarheid overhaalen , om 'er crediet voor te hebben. Eene vrouw die disputeert , vergeet haar karakter ; en wij allen behoorden toeteftaan, dat het alleen de intrigantes voegt, zich daar mede bezig te houden. Beftee uw tijd beter , gij hebt een groot en aanzienlijk huishouden ; hou u bezig met alles wat daarin de orde , de ceconomie en de rust kan bevestigen. Uw man is nog een dier goedhartige Vlaamingen, die zo oprecht en openhartig als belangeloos zijnde, ook gelooven; dat zij het gemeste kalf moeten Aagten voor den eerften die hen bezoekt; en wier oorfprongelijk Nederlandfche harten het wantrouwen verfoeien. De tijden zijn veranderd, wij moeten ons daar naar fchikken, eertijds gaf men zelden pragtige maaltijden, men konde zonder nadeel voor zijne zaken die ook geven. Nu zijn zij menigvuldig: en welk fortuin men bezitte, zal men wel rasch geruïneerd , ten minfte in bekrompenheid zijn , indien men niet het oog houdt op de verkwistingen der bedienden, of hunner fchraapzucht geene paaien ftelt. Verftandige lieden draagen altoos zorg, om 's jaarlijks van hunne inkomften iets over te houden, om het in den nood te gebruiken : deeze fpaarzaamheid ftelt ons in ftaat om nu  s8* GEDENKSCHRIFTEN van nu eens een vöordeeligen koop te doen , dan iemand , die ongelukkig is te onderfteunen , en komt in 't vervolg wel te pas, als het tijd wordt om zijne kinders een uitzet mede te geven. Gij mijne pauline, hebt zo weinig fmaak in beuzelingen , gij brengt zo veel order in uwe zaaken, dat gij binnen tien jaar, het volkomenfte vertrouwen van hem zult bezitten , die gij voor uw meester hebt aangenomen, en dat hij thans nog aan het hoofd van alle zijne bedienden geeft. Als de huishouding wel gaan zal, dan moet de man het oog honden op alle de buitenhüizige belangens en die zelf beftuuren. Terwijl, de vrouw die zelfde pligten oefent omtrent alles, wat tot de huishouding behoort. 'Er komt een tijd, waar in weltevreden getrouwde lieden elkander weinig te zeggen hebben, maar dewijl zij flegts een belang kunnen hebben, vinden zij rijke ftof tot vertrouwlijk praaten over huisfelijke zaaken. Zulke gefprekken , waar in men van beide zijden zijn oordeel, zijn verftandig befluur kan doen zien , en openleggen , verbinden de Echtgenooten veel fterker dan de behoeften der zinnen; en maaken hen voor elkander veel noodzakelijker, dan die. Zal eene vrouw in haar huis geacht worden, dan moet het bekend zijn, dat zij daar regeert, en alles fchikt : dit overtuigt ons van haar verftand , haare liefde voor haare pligten; en van het vertrouwen 't welk haar man in haar ftelt. Hit  HYPPOLITE CLAIRON. 285 Dit maakt ook , dat zij beter gediend, en meer ontzien wordt door de bedienden. Haare kinderen zullen haar gehoorzamer zijn : als zij zïch dus met zachtheid , voorzichtigheid , en ftandvastigheid gedraagt, al mogt dit haarer jeugd eenige onthoudingen kosten ; maar zij zal ook daar door een grooten invloed 'erlangen. De jeugd vlucht als eene fchaduuw; haare dwaalingen hebben dikwijls zulke droevige ge gevolgen! Onze ouderdom duurt z.o lang ! Wij hebben dan zo veel behoeftigheden! en de drift om wat te zeggen te hebben vergroot met onze jaaren , dit alles moet deeze opofferingen onzer jeugd gering doen toefchijnen. Dit Dit alles zal u eenen veelbeteekenenden invloed geven over het lot uwer kinderen. Men zal niets omtrent hen voornemen, zonder u raad te plegen, noch beflisfen , zonder uwe vrijwillige goedkeuring. Uw man zal uw beste vriend worden , en alleen om uw geluk te bevorderen , zal hij uw meester blijven. Het ftaat aan u, maar geloof mij , dat eene onaangenaamheid in onze jeugd weinig meerder beduidt , dan de flag van den vleugel eener kapel , en dat het kleinfte vermaak die doet vergeeten ; maar dat de rampen , die den ouderdom treffen, wonden toebrengen , die ongeneezelijk zijn. Indien gij kunt befluiten, om vrijwillig dit plan te volgen, dan durf ik u veel geluk voorfpellen. Dit  a§(5 GEDENKSCHRIFTEN van enz. Dit zacht nuttig leven zal u voor de gevaaren der waereld behoeden , uwe gezondheid verfterken , de rust uwer ziel vestigen, en gij zult de agting, de genegenheid genieten van allen, die u kennen. Ik Ha aan den rand des grafs , ik zal geene getuige zijn van uw geluk ; maar als gij den raad gelieft te volgen, die mijne tedere vriendfchap u geeft, dan zult gij mijn zedelijk beftaan verlengen, en men zal in alles wat gij doet nog mijn hart zien kunnen, ó! Mijne lieve pauline, zoudt gij kunnen gedoogen, dat 'er niets van mij everig bleef? W IJ S-  WIJSGEERIGE AANMERKINGEN OVER. HET TREURSPEL, DOOR. DEN HEER. FONTENELLE. A Melpomène il a rendu fon Tróne.   WIJSGEERIGE AANMERKINGEN over. het TREURSPEL; ii Somtijds ziet .men, dat onregelmatige ftukken, bij voorbeeld de cid, zeer behaagen. Terftond zegt men: ,, de regels zijn nergens goed toe, ze zijn belemmeringen, door de Pedanterie uitgedagt ; 'er is eene kunst van behaagen j verre verheven boven de regels." Maar , vraag ik , wat is die kunst? Zie hier het antwoord: „ Zij is 5, niet te befchrijven. Men vat haar bij geval, „ en men kan niet verzekerd zijn, die andermaal „ te bereiken; zij is eene foort van Toverkunst, ;, waar van wij niets weten." — Dit alles zoude wel onwaarheid zijn kunnen. Is het niet waarfchijnelijker, dat zulke ftukken niet door het onregelmatige behaagen? En is het niet zeker, dat 'er, in veelen opzichte, geen regelmatiger ftuk, San de cid op ons Tooneel is. Zoude het hiet kunnen zijn, dat alles, wat voor het TooT neel  290 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN ncel van belang is, nog niet tot regels gebragt of niet genoeg bekend is ? Met zijn misfchien in deeze nog niet aangetoonde, of bekende regels, dat deeze kunst van behaagen — deeze Toverkunst beflaat. II. Om de regels voor het Tooneel optcfpooren „ moet men opklimmen tot de hoofdbronnen van het Schone. Daar moet men zien wat behaagt, dat is , wat het verftand bezig houdt, en het hart aangenaam beweegt. Zie daar reeds een ruim veld voor de fijnfte redeneeringen! Na dat men onderzogt heeft , welke handelingen uit haaren aard gefchikt zijn om te behaagen, moet men zien, welke veranderingen het Tooneel daar in voortbrengt, 't zij uit noodzakelijkheid, of uit vermaak; en als men deeze naarfpooringen met alle mogelijke oplettendheid gemaakt heeft, dan heeft men niet alleen de regeis voor het Tooneel, maar alle dichtkundige regels gevonden. En zo 'er al, wanneer wij tot bijzonderheden afdaaien, eenigen ontfnappen, zal men die gemakkelijk tos het vaste beginfel kunnen brengen. III. Men heeft echter nog alle de Dichtkundige regels niet gevonden, als men die alle voor het To-óneel ontdekt heeft; men moet deeze regels 0B«  OVER HET TPvEURSPEL.. 2gt Onderling vergelijken; haare onderfcheiden waarde beoordeelen. De aart eens ondervverps laat zelden allerlei fchoonheid toe; men moet weeten te kiezen ; en de eene aan de andere opteofFeren. Het zoude des zeer nuttig zijn eene weegfchaal te hebben, waar in wij, óm zo t# fpreken, de regels konden wegen. Men zoude dan wel rasch zien, welke het gewigtigfte waren ; welke men ten nauwkeurigften moet opvolgen en welke men konde agterwege laaten. De eerften eifchen eene oprechte onderwerping, de anderen vergenoegen zich met een uiterlijke beleefdheid: zo dra men de onderfcheiden bronnen ontdekt heeft, kan men zonder moeite aan ieder derzelve zijne juiste Waarde geven. IV. Plet Plan eener Dichtkunde, zo als ik mij verbeelde , is bijnaar oneindig, het vordert een zeer net oordeel. Ik zal dit niet ondernemen ; ik wil flegts aantoonen, dat dit plan niet zo onmogelijk is, als men voorgeeft; en ook bij den eerften opflag kan vermoeden. Ik ga flegts eene luchtige fchets teekenen ; anderen mogen die voltooijen. Ik zal genoeg gedaan hebben , als ik uit zeer veele gezichtspunten 'er eenigen bepaal, en van het groot geheel, dat boven mijn vermogen blijft; een gedeelte wél afteeken. T 2 V.  a92 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN V. De geest vindt behaagen iri befchouwen, of in werken. Dit is voor hem het zelfde. Maar hij wil zich niet vermoeien; en het geen opmerkzaamheid verdient, zo lang het hem binnen de paaien houdt, waar in hij werken kan , zonder veel infpanning, doet hem te grooter vermaak, naar gelang men hem meer bezig weet te houden, hij is tot op een zeker punt werkzaam , maar verder is hij traag. Hij vindt 'er ook behaagen in van 't onderwerp zijns arbeids te veranderen. Gevolgelijk , moet men 'te gelijk zijne nieuwsgierigheid prikkelen , zijne traagheid ontzien , en zijne veranderlijkheid vóórkomen. VI. Men prikkelt zijne nieuwsgierigheid, door het belangrijke', het nieuwe, het zeldzame. Het eenvoudige is gefchikt voor zijne traagheid, de vcrfcheidenheid voor zijne onbeftendigheid : gevolglijk zij , die hem willen behaagen, moeten in het zelfde voorwerp, dit weeten te vereenigen. VIL Het gewigtige der Daad in een Treurfpel beftaat uit de aanzienlijkheid des perfoons, en in het groot belang , dat wij daar bij hebben. Als de  ovea het TREURSPEL, *93 de daaden van dien aart zijn, dat zij , zonder iets van hunne fchoonheid te verliezen, door weinig bekende lieden kunnen verricht worden; dan zijn de Titels van Vorst en Koning een vreemde opfchik, die men der Daad bijzet, maar echter blijft op het Tooneel die opfchik noodzakelijk. VIII. Veronderftel, dat aiuane een gemeen meisjen js, dat verraden wordt door haaren minnaar en haare zuster: dan blijft het ftuk, dat haar naam draagt, wel het zelfde, maar zoude zeer veel van zijne aangenaamheid verliezen» Wij zijn zo zeer met titels ingenomen, dat ariane eene princes zijn moet. De horatiers en curiatiers zijn, 't is waar niets dan Burgers van twee kleine Steden: maar het geluk van twee Staaten is aan deeze Burgers gehecht, de eene deezer Steden heeft een beroemden naam, dit geeft altoos een denkbeeld van iets grooots, en is genoeg qm deeze Helden te veradelen. IX. Het groot belang ontftaat uit het gevaar, waar in de Vorst zich bevindt, om zijn Kroon, zijn leven, zijne vrijheid, zijn vriend, of zijne beminde te verliezen. Men heeft gevraagd: „ of het noodig zy dat eene der perfonen fterft? De, T 3 • dood  29* WIJSGEERIGE AANMERKINGEN dood is altoos iets zeer gewigtigs , maar hij is fomtijds meer nodig voor de gemakkelijke ontknooping , dan voor de belangrijkheid der Daad. Het doodsgevaar werkt dikwijls niets meerder uit. Hoe komt het, dat wij in uodrigo zo veel • deel nemen ? Is het om het gevaar , dat hij loopt, daar hij met den Graaf, met de Mooren, of met den sanchq moet vechten? Geenszins, het is de noodzaakelijkheid, waar in hij is, om of zijne eer, of zijne Geliefde te verliezen; 't is de moeilijkheid om van chihiene vergeving te verwerven, wier vader hij gedood had. De groote belangen ontftaan uit alles, wat het hart fref% treft: maar het fevën is niet altoos onze vuurigfte begeerte. X. Men kan de groote belangen in twee clasfen verdeden. De eerfte is de edelfre. Zij ontftaat Uit het winnen of behouden van eenen troon; uit het volvoeren eens onvcrmijdelijken plints, Uit wraak, enz. De tweede foort is aandoenlijker. Liefde of vriendfchap, brengen die voort. De Treurfpeelen worden gekarakterifeerrj door een dier belangen, die 'er het fterkst in doorftraak. Het groote heeft altoos op het aandoenlijke den voorrang. Dus is nicomedes veel verhevener dan üerenice , want hij is veel grooter. Hij, die het groote en zielroerende weet te yefeehigen-, is een uitmuntende fchrijver. Ziehier het  over het TREURSPEL. =95 het waar geheim: men moet tegen pligt, roem, en eerzucht, de liefde ten ftrijde voeren, zij moet allen met geweld beftrijden , maar zij mag niet overwinnen : Zo een Daad wordt groot door den ftrijd, en de tegenovergeflelde belangens; zij is aandoenlijk door den feilen kamp en door de nederlaag der liefde. Zodanig zijn de TreurfpeJen cinna , de cid en polieucte. XL Zelden maakten de Ouden in hunne Treurfpelen gebruik van,de liefde. Zommigen hebben hen gepreezen, om dat zij het Tooneel door zulke kleine gevoelens niet verlaagd hebben. Wisten zij ook, wat de liefde daar kan uitwerken? Ik zie geen proef van behendigheid als men vermijd, cinna of de cid ten onderwerpe te kiezen. De groote kunst befhtat in de Liefde wél te plaatzen, dat is, beneden edeler driften , waar mede zij ftrijdt , doch die haar overwinnen. Men behoeft deezen regel niet dan in ftukken van de grootfte verhevenheid : corneille heeft 'er zich van bediend. XII. Het nieuwe en zeldzame kan ontftaan, of uit de perfoon, of uit het karakter. Hier over zal T 4 Ik  *96 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN. ik nader fpreken. Ik zie hier alleen op het men» we en het vreemde in, de driften. XIII. Het waare alleen voldoet den geest niet; het waar emoet niet al te gemeen zijn: Ieder een kent, tot op zeker punt, ten deele de driften , doch verder zijn zij voor de meeste menfehen, een onbekend land, waar in echter ieder gaarn ontdekkingen doen wil. Hoe veele driften zijn 'er die keurige en fijne uitwerkzels hebben , doch die zeldzaam verfchijnen, en nog zeldzamer wel worden waargenomen. Het voldoet ons ook als, de driften zeer geweldig zijn : dit is ook iets nieuws voor ons: wij zien bijnaar geen andere, dan middelmaatige driften. Waar zijn de menfehen , die tot het volmaakte toe verliefd, of heerschzuchtig, of gierig zijn? Wij zijn klein in alles , zelfs in het kwaade ! XIV. Dat een minnaar, misnoegd op zijne beminde, zegt : „ ik verlies met haar niet veel, zij is toch niet fchoon.'T Zie daar de fpijt al vrij verre voortgezet. Dat zijn vriend , met wien hij over haar (preekt 'er bijvoegt: „dat is waar, zij is niet heel mooi, haare oogen zijn al te klein." WIJSGEERIGE AANMERKINGEN neer men niets van de historie gevveeten heeft; want men ziet dingen, die men niet verwagtte. Evenwel , deeze ontknoopingen zijn altoos zeer zeldzaam. Het best , dat men doen kan voor zulke uitkomften, die door de Gefchiedenis bekend zijn, beftaaat hier in, dat men die ten minfte voor de perfoonen zelf verbaazend maakt. ' XXVII. Aan 't einde , des vierden bedrijfs van arih* ke, nemen theseus en phedra het opzet om te vlugten. Nu is de ontknooping aan den aar.fchouwer bekend ; hij zal in het vijfde Bedrijf niet verwonderd zijn over- deeze vlugt; maar des te meer ARiaNK, vooral door de vlugt haarer zuster, die zij teder bemint, die zij niet weet , dat haare medeminnares is: en de aanfchouwer ziet met ongeduld de verwondering , en de wanhoop van ar ia ne te gemoet. Men zoude door duizend voorbeelden kunnen aantoonen, dat de aanfchouwer met groot; vermaak de verbaasdheid des acteurs geniet, ook als hij daar van onderricht is. Dan heeft zijne nieuwsgierigheid het onderwerp zelf niet meer ten doel, maar alleen de uitwerking, die de uitkomst op den acteur heeft, en dit heeft veel aaangenaamheden voor hem. Ten bewijze dit Vijfde Bedrijf, XXVIII.  over het TREURSPEL, 307 XXVIII. Zie daar bijna alles wat het vernuft eischt, niet Opzicht tot de nieuwsgierigheid. Maar het zij het traag, of bekrompen is, zo wil het echter, dat het geen men het voordraagt één, en eenvoudig zij. Het is duidelijk, dat twee handelingen , die te gelijk voortgaan, de aandagt onaangenaam verdeelen. Een derzelve zal den voorrang hij ons krijgen en dan zal de andere ons mishagen. Plet zelfde onaangename ontftaat, als eene hoofddaad door iets vreemds of onnuttigs wordt tegengewerkt ; dit doet alles voor de eenheid befl uiten. XXIX. Wij weeten niet wel, wat de Ouden door Epifode verdaan hebben, of wat wij door dat woord verdaan. Gelukkig dat ons daar aan niets gelegen ligt. Is eene Epilbde iets, dat men in de handelingen invlegt, en dat men 'er gemakkelijk uit kan laaten, zo als de liefde der mindere perfoonen in eene Opera, offchoon zij aartige Tooneeltjes opleveren, dan 'zijn alle Epifodes uitwasfen. Zo zij integendeel deeze perfoonen belangrijker voor j ons maken, en de hoofddaad onderdennen, dan ?W de Epifodes zeer goed, en meermaal noodig» v i xxx.  SoS WIJSGEERIGE AANMERKINGEN XXX. Als ik zeg, dat de tweede perfonen de handeling ter hulp komen, dan wil ik echter niet, das dat zij de hand leenen aan de machiene, die haar niet nodig heeft: maar, dat die hulp volftrekt noodig zij: en dat men dit reeds in 't begin doorziet, erh'hile is ter ontknooping, in de epiiigenia noodzakelijk, 't Is de Hinde in de Fabel, maar zij is flegts op het eind des laatfïen Bedrijfs noodig,dit verdeedigt den dichter niet, als hij haar door alle de bedrijven laat te voorfchijn komen. XXXI. De eenvoudigheid moet met de eenheid gepaard gaan. Eene eenvoudige daad is eene daad die men gemakkelijk kan nagaan; die de geest niet vermoeit door eene te groote menigte invoegzels. Want het eenvoudige , op zich zelf, heeft geen aangenaamheid. Zij, die daarom de Griekfche Treurfpeelcn roemen, mjeten zo zeer gcfteld zijn op het roemen, als onkundig, hoe men behoort te roemen. Ik beken gaarn dat heraclius te verre van het eenvoudige afwijkt\ dat het ftuk te vol intriguei is, en met te veel daaden opgepropr. 'Er is dan iets goeds in het eenvoudige;' doch waar in beilaat dat? XXXIL  over het TREURSPEL, 309 XXXIL De eenvoudigheid behaagt niet door haar zelfs Ei aar om dat zij den geest niet vermoeit: maar verfcheidenheid bekoort door zich zelf, want de geest vindt 'er vermaak in van onderwerp en toeftand te veranderen. Iets behaagt ons, niet om dat het eenvoudig is ; noch doet dat behaagen toenemen met de toenemende eenvoudigheid; het behaagt , omdat het, hoewel eenvoudig blijvenr de, echter veele verfcheidenheid heeft. -Van twee vertooningen zal altoos die het meest behaagen , die den geest het meest bezig houdt, zonder dien te vermoeien- Men bewondert de natuur, niet, om dat zij aan elk gelaat een neus, een mond en twee oogen gaf; maar men is verrukt door de verfcheidenheid , die zij daar aan geeft. Dit is de eenvoudigheid, — en verfcheidenheid , die door haare vereeniging behaagen. De eene verdient weinig aandagt, maar is ligtelijk naar te gaan; haar grootfte gebrek is, dat zij rasch fmaakeloos wordt: de andere is treffend, verdient opmerking, maar al te uitgebreid zijnde, verwart zij den geest. Dus gebeurt het, dat, als zij zich verbinden, de eenvoudigheid pr.alen zet aan de verfcheidenheid, en dat deeze haar bekoorlijkheden aan de eenvoudigheid mededeelt, V 3 XXXIII  Sio WIJSGEERIGE AANMERKINGEN XXXIII. De verfcheidenheid der daad (zo men het du§ mag noemen) is des zo gewigtig als derzelver. eenheid en eenvoudigheid. De Spanjaarden brengen verfcheidenheid'in de daad door die óptevullen met intrigues ,• en voorvallen. Bij voorbeelddoor Vorsten aan zich zelf onbekend, óf voor ons vermomd. Dubbelzinnige brieven, verkeerd befteld; verlooren Portretten; verzinningen dooiden nacht veroorzaakt ; verbaazende en onverwagte voorvallen, enz. 'Er is een tijd geweest, dat zulke ftukken ons behaagden , maar onze fmaak is verbeterd. Mogelijk zijn de Spanjaarden door den dwang, waar in de Sex bij hun is, meer berekend voor zulke Tooneelen dan wij; om dat zij meer bekend zijn met zulke voorvallen en dus met reden meer gezet op derzelver vertooningen, dan wij: mogelijk vindt hunne groote levendigheid van geest in deeze ontwikkeling van gevallen niets moeilijks. Evenwel ik geloof, dat zij zulke ftukken alleen fraai vinden, om dat zij tot nog toe geene andere kennen. : XXXIV. Het geen deeze foort van ftukken bij ons heeft doen daalen, \z dat wij 'er bezitten, die even vol verfcheidenheid , en zonder de minlte verwarring fijn, Laaten wy heracjlius en horatius eens ver»  over het TREURSPEL. JU vergelijken. Beiden zijn vol verfcheidenheid, en voorvallen. De Perfoonen blijven naauwlijks twee Toonelen in de zelfde omftandigheden ; alles is in beweeging. Waar door wordt dit nu in heraclius veroorzaakt? door een lang verhaal van, dingen, gebeurd voor de vertoouing. Dit verhaal , met hoe veel kunst ook opgefteld, blijft toch altoes wat duister, wat moeilijk te bevatten. Maar in horatius volgen alle de voorvallen uit elkander, en dat wel zeer gemakkelijk onder het oog des aanfchouwers. heraclius is een Spaanfche Held, en horatius een Franfche, de eerfte wordt lastig door zijne kunstftreeken; maar de laatfte, hoe veel hij ons te zeggen heeft, vermoeit ons niet. XXXV. Om het geheim te ontdekken, waar door men In eene Daad de aangenaamfte verfcheidenheid brengen kan , moet men alleen de kunst waarnemen, waar mede horatius is uitgevoerd. De drie Horatiusfen ftrijclen voor Rome , de drie curiatiers voor Alba ; twee horatiussen, zijn dood, en de derde, hoewel alleen overgebleeven, overwint de curiatiers; dit leert de historie, en niets is eenvoudiger. Laaten wij nu eens zien, hoe corkeille dit ftuk behandelt en hoe menigvuldige fieraden hij 'er aan bijzet. Hoe meer men dit ftuk,onderzoekt, des te grooter zal onze verwondering zijn. V 4 xxxvi.  Si* WIJSGEERIGE AANMERKINGEN XXXVI. Hij maakt de wederzydfcbe Helden tot te zaamverbondenen en zij zijn gereed om zich noch naauwer te verbinden. Een der horatiussen is gehuwd met sarina, de zuster der curatiussen , /en een deezer bemint camilla , een zuster der horatiussen. Bij het oopencn van het Tooneel zijn Rome en Alba in Oorlog, en op deez dag zal 'er een beflisfend gevecht voorvallen. sabina klaagt, om dat zij haar broeders in het eene — en haar man in het andere Leger heeft; en dus zich niet kan verheugen, voor welke zijde ook de overwinning zich verkfaare: camilla hoopt, dat dees dag de vrede zal gcflooten en zfj gehuwd worden met curiatius ; volgens ecu orakel , dat dit voorzegd had; maar een droom heeft haar op nieuw ontrust. Onderwijl komt curiatius haar zeggen : dat de hoofden der, Romeinfche, en Albaanfche Legers gereed flaande om den ftrijd te beginnen , afgefchrikt dcor den ftroorn van Burgerbloed, die dus weder zoude vloeien , bcflooten hebben, cicezen oorlog te ein* digen door een gevegt van drie, tegen drie; eu dat men nu een ftillland van wapenen heeft. camilla ontfangt deeze tijding met verrukking, SAbIna is ook zeer vergenoegd. Vervolgens „ Worden de drie horatiussen uitgekoozen om voor Rome te ftrijden ; curiatius wenscht hen met deeze eer geluk; maar klaagt tevens3 om dat, of zijn  over. het TREURSPEL. 313 gijne fchoonbroeders moeten {heuvelen, of Alba zijn Vaderland, Rome onderworpen zijn. Dan, hoe vergroot zijne fmarte, als hij hoort, dat hij en zijne twee Broeders, benoemd zijn , om voor alba te. vegten ! Welk een ontroering bedroeft nu alle de de Perfoonen! Het oorlog zelf is voor hun zo gruwhjk niat; en sabtna en camilla zijn meer dan ooit ontrust. De eene moet of haare broeders, of haar man verliezen, de andere haar broeders of haar minnaar, en dat door elkanders zwaard. De llrijders zelf zijn aangedaan ; evenwel men moet fcheiden, en allen gaan naaf het flagtveld. XXXVII. Als de twee Legers de Helden zien, willen iij niet toelaaten, dat zulke naauw vereerrigde vrienden elkander zullen bevechten; en men offert om den wil der Goden te weten. De hoop herleeft in hart van sabina. camilla voorfpelt zich niets goeds. Men komt haar weldra zeggen , dat de Goden deeze Kampregters hebben goedgekeurd , en dat zij reeds handgemeen zijn. Nieuwe wanhoop, grooter ontfteltenis dan ooit! De tijding komt dat twee horatiussen gedood zijn,de derde op de vlugt, en dat de curiatiers meesters zijn van het flagtveld. , , V 5 XXXVIII.  3X4 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN XXXVIII. camilla betreurt haare twee broeders, en verheugt zich heimelijk, dat de eene in veiligheid is, en dat haar minnaar zegepraalt, sabina; die noch haar man noch haar broeders verliest, is vergenoegd; maar de Vader van horatius,'al. leen getroffen door het belang van Rome, da't nu aan Alba zal onderworpen zijn , en door den hoon, dien de vlugt zijns zoons over hem brengt, zweert; dat hij hem deeze lafheid zal doen boe' ten , en hem met eigen hand doorftooten ; dit vergroot de ontfteltenis van sabina. Eindelijk: ontvangt de oude horatius eene geheele andere tijding. De vlugt zijns zoons was niets dan een krijgslist , waar van hij zich bediende om de drie curiatiussen, die gedood zijn, te overwinnen. Niets is verbaazender, dan de wijs, waar op deeze daad geleid is; men vindt daar van geen origineel bij de Ouden, geen Copie bij de hedendaagfchen. XXXIX. Het fchijnt mij toe, dat het geheim deezer uitvoering beftaat in de daad zelf te verdeelen. Zo dat zij zeer verfcheidene aandoeningen, bij de perfoonen , die tegenftrijdige ■ belangen hebben , kunne voortbrengen; of dat dezelfde aandoeningen zwakker of fterker zijn. De perfoonen te doen  over het TREURSPEL. 315 doen overgaan van de vreugd, tot de droefheid , van de hoop tot de vrees; en dat in minder of meerderen graad; zie daar twee Poorten van Contrasten: de eerfte is de aangenaamfte, om dat de tegenftelling dan het grootst is; de tweede heeft ook veel uitwerking. Over 't geheel behaagt een ftuk minder, waar in maar ééne aandoening blijft voortduuren, dan een ftuk, waar in verfcheiden en met elkander ftnjdende driften woelen. In de Schilderijen werken de draperies meer uit, dan onze gewoone kleeding, om dat zij meer fpeling, meer golving hebben. Hierom is het goed, dat het weefzel eens Treurfpels, mag ik het zo noemen , golving heeft , verfcheiden oppervlakten vertoont, eu rijk is in bewegingen. XL. Behalven de contrasten , die 'er in de onderdeden der daad zijn kunnen , zo veroorzaken ook die der Perfoonen veel verfcheidenheid. Twee perfoonen in eene fchilderij, die zich zelf volkomen in de houding gelijken, zijn niet meer af te keuren, dan twee perfoonen in een Treurfpel , die het zelfde karakter hebben, berenice , XiTus en ANTiociius zijn flegts verfchillende namen. Het grootfte contrast is zeker tusfehen, bij voorbeeld, een heerschzuchtige , een Tiran en een Held; maar men kan in het zelfde karakter aangenamer afwijkingen brengen. Dus zijn horatius en  3iÖ WIJSGEERIGE AANMERKINGEN én curiacius beiden deugdzaam, beiden vuurige beminnaars huns Vaderlands , en gelijken zich ook echter daar in niet. De eene heeft eene edeIe woestheid, de andere bezit iets meer teders, meer menfchelijks. Maar het is ieder zijn werk niet contrasten te fchilderen, daar zo veel overeenkomst is. XLI, Als twee perfoonen niet zeer verfchillen kunnen , dan moet men hen ten minde bijzondere reden geven, om het zelfde niet te denken over het zelfde onderwerp ; of onderfcheiden driften. Dit is nog een meesterduk van corneille in horatius . sabina en camilla hebben het zelfde karakter en bijna het zelfde belang; maar als de eene vreest , hoopt doorgaans de andere. Gaarn zoude ik zien , dat de vertrouwden meer met hunne meesters verfchilden en door verdandige reden, befcheiden tegenfpraaken. In famenfpraaken moet tegenwerking zijn. Anders is het of dezelfde perfoon fpreekt. XL II. De fpeelingen des Tooneels zijn oneindig; zij omvatten' alles, wat den aanfchouwer, of eenen der perfoonen verrascht , alles wat het tegengegeftclde van het geen men vooruit zag, voortbrengt ; wakkert het derkst de nieuwsgierig.» heid.  over. het TR.EUR.SP EL; $tf. heid. Op het oogenblik, dat cinna emilia onderhoudt over eene zaamenzweering, waar van hij en maximus de hoofden zijn ■, komt men hem zeggen , dat augustus , hem en maximus begeert te fpreeken. cinna moet volftrekt denken, dat het verraad ontdekt is; en de aanfchouwer moet ongeduldig zijn, om te hooren wat augustus begeert. Als beiden voor den Keizer komen, ziet men, dat hij hen niet ontboden had,.dan om met hun te raadplegen, of hij de regeering zal nederleggen. Zie daar cinna, maximus en de aanfchouwer eeven verbaasd; zulke trekken zijn heerlijk! XLIIL Daar zijn fpeelingen des Tooneels, die flegts eenige perfoonen doen verwonderd zijn, maar niet den aanfchouwer. Zo vertrouwt ariane haare zuster, die zij niet weet; dat haare medeminnares zij; de uitwerking is fchoon , want al wordt de aanfchouwer niet verrascht of bedroogen, hij geniet echter de dwaaling, of de onkunde van den Acteur, en voorziet met vermaak zijne verwondering, als hij beter zal onderricht zijn. Het fchijnt evenwel, als of de eerfte manier nog iets volmaakter voortbrengt. De Blijfpeelen hebben veel meer van zulke jeux de Thédtre, dan de Treurfpeelen; daar zijn zeer fchoone Treurfpeelen, die ze niet hebben. XL IV,  §ïè WIJSGEERIGE AANMERKINGEN XL I V. Tot nu toe hebben wij onderzogt, wat in dc Daad, aan den geest behaagen kan; dit is niet genoeg, wij moeten ook onderzoeken, waar in het hart genoegen fchept. Indien de Daad (TAÜion) alle de vereischten heeft, die wij hebben opgenoemd, dan kan, dan zal zij ons behangen; maar 'er wordt nog meer vereischt, indien zij ons zal treffen. Men wil geroerd, onthutst worden, men wil traanen ftorten. Het vermaak, gelegen in het weenen, fchijnt zo grillig, dat ik het niet onopgemerkt kan laaten voorbijgaan. Zoude het ons ?angenaam zijn, indien wij iemand , dien wij wel wilden, in eene zo moeilijke omftandighèid zagen , als de cid , na dat hij den Vader zijner beminde gedood heeft ? Gcenzins! Evenwel wij vinden behaagen in zijnen wanhoop; het gevaar, waar in hij is, om alles te verliezen, wat hem dierbaar is, behaagt den aanfchouwer, juist om om dat hij de cid bemint. Hoe komt het, dat men aangenaam geroerd wordt door de vertooning van jets, 't welk ons zoude bedroevenindien het waarlijk zo was? XLV. f Het vermaak en de fmart, hoewel twee zeer onderfcheiden aandoeningen, verfchillen inde oorzaak niet heel veel. Dij voorbeeld: kittelen is aan^  OVER. HET TREURSPEL. 3*9 aangenaam, maar wordt pijnelijk, zo dra het fterk wordt : eene ligte fmarte heeft iets ftreelends. Dit is de oorzaak, dat 'er eene zagte beminlijke treurigheid is. Zij is eene verminderde, verzwakte fmart. Het hart wil bewoogen worden; 't is hierom, dat treurige onderwerpen daar voor gefchikt zijn; indien die fmarte eeniger mate gelenigd wordt. Het is zeker, dat de vertooning bijna zo veel uitwerkt, als het waare, maar nimmer in gelijke fterkte, het blijft altijd bijna: hoe veel ook door de kunst worde m'edegefleept, hoe zeer de verbeelding op de rede vermag, 'er blijft echter altoos in onzen geest zeker duister gevoel over, dat alles vertöoning is. Dit denkbeeld, hoe duister, hoe ingewikkeld, is voldoende; om onze fmart te verzagten tot zulk eenen graad, dat zij ons aangenaam wordt. Men weent over den Held , dien wij beminnen , en men troost zich tevens, overtuigd zijnde, dat alles vertooning is. Deeze mengeling van aandoeningen vormt eene aangename droefheid en maakt, dat wij vreugde traanen ftorten. Dewijl het nu deeze droefheid is, die veroorzaakt wordt door de indrukken der zinnelijke voorwerpen , zo moeten die der droefheid in een Treurfpel den toon geven. XLVI. Zij, die ons traanen doen ftorten, moeten belangrijk en beminlijk voor ons zijn. Hoe worden zij  jao VvTJSGEEKIGE AANMERKINGEN zij dit ? Eerst voldoet het , dat zij ongelukkig zijn. Elk gevoelig mensch befchouwt een ongelukkigen met vooringenomenheid, indien 'er niets in hem is, dat deeze aandoening tegenwerkt. De Helden en Heldinnen van het Treurfpel, vinden de aanfchouwers altoos tot hun genegen; en om ons te bewegen, om medelijden met hen te hebden, is het voldoende, als zij ons maarniet nnvhaagen. XLVIL . Men moet aanmerken, dat dees grondregel niet doorgaat, dan omtrent perfoonen, die door de Historie ons weinig tbekend zijn; van wie men hooge gedagten heeft. Zodanig is in rodogune , antiochus. Maar alexander en caesar boezemen orts geen belang in, zo zij niet voldoen aan hunnen grooten naam. 't Is niet genoeg, dat men geduurende het ftuk uitmuntende daaden verhaalt. Men moet die hun zelf zien verrichten: XLVin. Het voorledene treft den aanfchouwer weinig 3 hij wil zelf zien. Dit is de rede, dat alexander in zijn Treurfpel zo klein, zo onverfchillig voor ons is. 't Is waar, men vertelt van hem veel fraaije dingen; maar men ziet hem niet dan uit liefde voor cleophile , die de aanfchouwer weinig achting toedraagt, geheel bezig, alexander  over. het TREURSPEL. 3a* der verricht wel eindlijk eene edelmoedige daad, als hij porus in zijne rijken herfielt, maar» men rekent dit hem niet tot veel eer; om dat hij zich tot dus verre geen groote achting verwierf. XLIXi. Eene groote onderdrukking te lijden, met gruwelijke ondankbaarheid en fnöod verraad beloond te worden, niets boezemt ons zo veel deelneeming in voor hen die dit lof getroffen heeft. Dit Vermogen des 'medelijdens is zo groot, dat medea, die haar Vader en Vaderland verraaden heeft; die haar Vader in ftukken heeft gefcheurd, in onze oogen beminnelijk en belangrijk wordt,-als zij te Corinthus door jazon wordt,verlaaten. Wij allen nemen haar partij ook tegen de onfchuldige creusa. L. Hoe moet dan de ongelukkige deugd voorinnee» 3nen! Maar men moet de deugd kunnen fchilderen , zo als corneille die gefchilderd heeft. JMeu moet niet vrcezen, dat alle deugdzame en volmaakte karakters zich zullen gelijken, en dat alle Tooneelhelden dezelfde zijn. 't Is waar, dat in zulke karakters zich allerlei deugden verccnigen , maar allen fehitteren niet even fterk door; Daar is 'er altoos eene,-die dë hoofdrol fpeelt, 't «ij door de omftandigheden , waar in de Held X ziefi  322 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN zich bevindt, \ zij door andere öorzaaken. De anderen blijven meer in de fchaduw en op den agtërgrohd. Zij zwijgen , bij mangel van gelegenheid, 't Voldoet ons, als men niets ontdekt, 't welk met haar ftrijdig is. Laaten wij dit eens op de Helden en Heldinnen van Corneille toepasfen. Verre het grootfte getal zijn deugdzaam , doch niet op dezelfde wijs. 't Is niet door inmengzels van ondeugden, dat zij verfchillen of door fouten in hun karakter, maar door de onderfcheiden deugden die in hun doorfchitteren. LI. De Perfoon, die men deugdzaam wil afmaaien, moet geene fouten hebben. De liefde wordt befchouvvd of als gecne zwakheid, of als de eenige , die men eenen Held vergeeft; en dan nog moet hij haar aan edeler gevoelens opofferen. ■Een Held moet niet beminnen, dan een perfoon ziiner waardig. Dit is eene der gebreken van alexander , hij bemint zekere cleophue, die weinig beduidt , en wier karakter maar gemeen is: zo eene onwaardige keuze verlangt den Held. severus in polieucte is des te grooter, om dat hij bemind werd door eene vrouw als pau- LINA. Lil,  over [het TREURSPEL. 353 LIL De Held moet nooit, ook niet den fchijn van ongelijk hebben. Heeft hij eene flegte zijde? — Dan moet de Dichter hem in profil fchilderen. Hij moet alexander als overwinnaar der waereld , niet als een dronk- en wrcedaart afmaaien, corneille , heeft, hoewel weinig merkbaar, tegen deezen regel aangegaan, nicomedes, wiens aart edel en wiens fierheid beminlijk is, houdt niet op zijnen jongen broeder attalus te braveeren; dit gedrag neemt de aanfchouwer, die hem anders genegen is, niet in. attalus verricht eene daad van edelmoedigheid , door welke nicomedes uit een groot gevaar gered werd. Het moeit ons , dat hij zijnen broeder zo weinig gekend heeft! Dat hij zo veel veragting voelde voor een man, die zulks niet verdiende. Het moet ook ter befchaaming van nicomedes (trekken, dat hij door iemand, dien hij zo klein agtte, uit het gevaar gered werd. Men moet in 't oog houden, dat de aanfchouwer de Helden met zekere kieschheid bemint; en dat de minfte trek, die het denkbeeld,'t welk hij van hun had opgevat, verzwakte: voor hem nadeelig zijn moet. LUI. De deugdzame en beminnelijke karakters vertlaelen zich in twee foorten: zij zijn zagtaartig, X 2 te-  WIJSGEERIGE AANMERKINGEN teder, onfchuldig, of edel, verheven, moedig en lier. Allen voert men hen ten tooncele in treurige omftandigheden. Zij die het gevoeligfte zijn voor hunne rampen, zij die klaagen, doen den aanfchouwer het meest aan; en wekken het medelijden op. Maar zij, die in hunne ongelukken zo veel moed als gevoeligheid behouden; die het klagen beneden zich achten ; brengen alleen bewondering in ons voort; of, flegts medelijden, met bewondering gepaard; dat geene traanen doet ftorten,.en waar voor de grootfte zielen vatbaar zijn. Men beklaagt de eerden, en men ziddert: als men zich in hunne plaats ftelt. Maar men bewondert de laatflen zo zeer, dat men bijna wenfchen zoude ongelukkig te zijn, zo als zij; indien men ook hunne groote wijs van denken had. LIV. andromaciie en cornelia zijn beiden zeer ongelukkige weduwen, en tevens beiden gefchikt, om ons deeze twee foortcn van medelijden te doen bevatten. Zagte karakters kunnen door hunne teedere en keurige liefde belang inboezemen, en deeze liefde werd in hun eene verdiende. Van. dit foort zijn brittanicus , junia, bajazeth , en athalida. Grooter karakters hebben ook eene verhevener liefde; niet verzeld door die aandoenlijke zagtheid. Maar zij hebben ook het voordeel, dat de bewondering, die zij inboeze- mea  over met TREURSPEL. MS men hen beminnelijker maakt, dan het medelijden zelf; of dat zij te gelijk medelijden en verwondering opwekken. • i LV. nicomedes werd , door het vermogen eener ftiefmoeder en door de listige Staatkunde der Romeinen, aan het Hof van prasias onderdrukt. Nooit klaagt hij. Hij poogt nimmer aan te doen: maar zijn vast karakter, de onverfchrokkenheid, waar mede hij de grootfte Magt der aarde befchouwt, de edele fpotternijen, die hij den Romeinen toedrijft: winnen hem meer harten, dan de bitterde klagten immer zouden vermogen; ook fchoon hij nu en dan een weinig zwetst; dit is ook de eenige reden , waarom zijn karakter niet zo fchoon is, als het buiten dit zijn zoude. 'Dit karakter is zo gefchikt om ons in te nemen, dat het ons, ook als het gebreken heeft, behaagt. L VI. ladislaus , in wensislaus , is driftig, woest, opvliegend, heftig, roekeloos, onrechtvaardig, en met dit alles toch beminnelijk. Alles wat ftoutheid, verhevenheid, onaf bangelijkheid' aantoont, vlijt natuurlijk onze genegenheid; die toch altoos meer overhelt t'öt fterkte, als tot reden, cu den moed waardeert boven de voorzichtigheid. X 3 Het  316" WIJSGEERIGE AANMERKINGEN Het geen regelmatig en wijs is, heeft ik weet niet wat, koels en is wel eens vatbaar voor het belachlijke. Ik wil echter niet, dat men, dikwijls op het Tooneel zulke jonge gekken waagen zal, gelijk aan ladislaus : deugdzame , zedelijke karakters, zijn, ongetwijfeld, verkieslijker; maar dan behoort men hun echter al de fterkte,al het vuur, dat ladislaus , hoe gebrekkig hij ook zij, bezit, mede te dcelen. LVII. Hier valt vrij natuurlijk het onderzoek omtrent het nut der Treurfpeelen. Ik heb nooit kunnen begrijpen , dat men driften door driften zoude kunnen zuiveren ; ik zeg 'er des niets van. Heeft iemand zich bij dit middel wel bevonden, ik ben te vreeden: evenwel ik vo'or mij, zie niet duidelijk , waar toe het goed zijn kan, dat ik geneezen worde van, bij voorbeeld het medelijden. Het groot doel des Tooncels moet beftaan in de deugd beminlijk te maken; ons te gewennen belang in haar te nemen: het hart over te doen neigen om groote karakters, om fiandvastigheid, en moed in ongelukken, met liefde en eerbied-te befchouwen; gn het daar door tot die hoogte te verhelfen. LVIII  over het TREURSPEL. 327. LVI1T. Hier uit volgt, dat men niet alleen deugdzame karakters moet fehildëren, maar dat men die moet geven in den fmaak van corneille , grootsch en verheeveu ; die het hart vastheid doen erlangen en moed inboezemen. Zachterer deugden, meer in de natuur voorhanden, maken als 't ware, onze ziel week ; en leiden ons tot zwakheid cn neerflagtigh'eid. Dewijl de liefde een noodzaakelijk kwaad is, zo waare het te wenfchen, dat zij geen andere gevoelens voortbragt, dan dees groote man heeft afgemaald. LIX. Wij zagen reeds, dat een karakter belangrijk wordt, door deugden of door rampfpoeden; en dat dit belangrijke toeneemt, naar mate het zo wel deugdzamer als ongelukkiger zij. Maar als nu de deugd zelf iemand ongelukkig maakt? Dan zal ongetwijfeld de aanfchouwer nog fterker getroffen worden! Een ramp doet ons nimmer zo heftig aan, dan als hij eenen ontfchuldigen trefc. Indien de deugdzame en edelmoedige rodrigo zijne beminde verliest, dan beklaagt men hem; maar hij verliest haar, om dat hij zich kwijt van zn'nen pligt omtrent zijnen Vader: hoe veel medelijden hebben wij thans met hem. chimene Is ia 't zelfde geval: 't is hierom, dat dit onder, X 4 werp  52? WIJSGEERIGE AANMERKINGEN Werp een der fchounften ia, dat men immer te» Toonele voerde. LX. Na de ongelukken, waar in de deugd ons doet ftorten, zijn die het treffendst, die ons overkomen door de fhoódheid. van anderen. De verdrukte onfchuld is altoos .beminlijk, en onze liefde neemt toe door onzen afkeer van den verdrukker. In zulke onderwerpen 'kan men den Booswicht niet met te zwarte verwen fchilderen ; cleopatra en nero , doen ons rodogune en brittannipus beminnen. Liefde tot de deugd en haat omtrent de misdaad is het zelfde gevoel onder twee verfcheiden gedanntens ; en om de verfcheidenbeid en de tegenftelling des Tooneels is het nuttig beiden optewckken. L XL Dnnr is nog een foort van ongeluk, het aan» doénïrjke. Ik. bedoel dat , wiar in de Perfoon door eene zwakheid, doch eene die verfchoonelijk is, koomt; nameli'k de liefde. Men beklaagt bijna zo veel hem, die door de liefde, als hem, die door de deupd ongelukkig wordt. Dit blijkt in ariadne en in berenice; men moet maar in 'i pog houden, dat de aanfchouwers zo infchikke■}ijk your de liefde, geërgerd zijn zouden, indien ijl  over het TREURSPEL.. 3:$ lij het veld behield over edeler gevoelens. De liefde mag een Held ongelukkig, niet yeragtelijk maken. LXÏI. Zij, die ongelukkig worden noch door de liefde, noch door de boosheid van anderen, maar door het noodlot, even als aïdipus, fchijnen ons het minst te treffen. Zij verwekken wel een zekeren fchrik, maar nemen ons niet in voor den perfoon. Indien . men ons verhaalt, dat iemand vergiftigd zij door hem, dien hij met weldaaden overftroomde , dien hij tot zijn .erfgenaam benoemden , aan wien hij nog, dervende, zijne tederheid betoonde; of dat men u verhaalde dat iemand door den donder gedood is; wat zal dit ïn u voortbrengen ? Gij zult wel met ijzing deeze twee vernaaien aanhooren , maar de misdaad, aan den eerden gepleegd , zal u belang doen nemen in hem, die daar het flagtoffer van is: gij zult hem met tederheid beklangen; terwijl de donderdag u onverfebillig laat voor hem , die daar door pedood werd , zijn perfoon wordt u niet dierbaarder. Gij haat, gij vervloekt den vergiftiger, maar gij kunt , noch moogt hem haaten , die den donder beduurde. Dit laarde geval verwekt stuik een fchrikkelijk denkbeeld , dat men het zo rasch mogelijk ontvlugt; terwijl het andere een medelijden doet ontftaan, dat men met tederheid blijft koesteren; ten bewijze- hier van drekt, dat men X g bij  83p WIJSGEERIGE AANMERKINGEN bi; alle de om Handigheden van den dood des vergiftigden blijft ftaan'j en dat wel met zeker vermaak. De ramp van ^edipus is gelijk aan een donderdag, en heeft op ons dezelfde uitwerking. Uit het ftuk dat zijtien naam draagt, verkrijgt men niets dan de onaangename en noodelooze overtuiging , hoe ongelukkig het lot der ftervelingen is! LXIII. Als de Perfoonen, 't zij door hunne deugden of rampen , «of wel dooor beiden ons dierbaar geworden zijn ; als zij eens ons hart gewonnen hebben, dan wordt hunne vreugd, hunne droefheid de onze: evenwel wij willen hen niet al te lang gelukkig zien ; maar wij vinden zeker genoegen, als zij het geheele ftuk door ongelukkig Zijn. Waar uit toch ontftaat deeze grilligheid? Misfchien hier uit, om dat de meeste menfehen gevoeliger zijn voor de droefheid dan voor de vreugd. En, vermits het Tooneel alle aandoeningen verflaauwt , zo behoudt echter de droefheid altoos kracht genoeg, om ons levendig te treffen ; maar zo is het niet met de vreugd. Een Tooneel, waar in de minnaars gelukkig zijn , moet fpoedig eindigen , doch dat waar in men hen ongelukkig ziet, zal ons , mits wel uitgewerkt, niet rasch verveelen. Daar is, met opzie" t tot den geest, nóg eene andere oorzaak. Omtrent gelukkigen heeft onze nieuwsgierigheid niets  over het TREURSPEL. 331 niets te doen. Zij verlaat hen, ten ware men kan voorzien, dat zij weldra ongelukkig zullen worden ; en dat zij zelf dit niet verwagtcn. Als dan verandert dit contrast, op eene aangenaam e wijs, de vertooningen , die men den geest aanbiedt, wekken zeer onderfcheiden driften op in ons hart. LXIV. Het is noodzakelijk , dat de Held ons gechiurig al fterker inneemt; het tegendeel zoude ondraaglijk zijn. De minfte zwakheid in een tot nu toe groot karakter, een kleindcr gevaar, een geringer ongeluk na een gewigtiger, dit alles moet mishaagen. Het hart , gewoon aan heftige en aangename aandoeningen , fchikt zich niet meer tot rust, zelfs niet tot flaauwer bewegingen. LXV. Hoe meer wij een Held beminnen, hoe betaamelijker het wordt hem eindelijk gelukkig te maaken. Men moet den aanfchouwer niet laaten vertrekken met de fmart, dat een deugdzaam man een ongelukkig lot ten deele viel. Na zeer lang voor hem gevreesd te hebben , voelt men zich van eenen zwaaren last ontheeven, wanneer hij het gevaar te boven is ; en hoe wel dit voor het laatfte Tooneel moet bewaard blijven en maar een oogenblik moet roeren, zo is dat oogenblik eek*  331 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN echter van liet grootfte gewigt. Het fchijnt, dat het werkt op het geene reeds voorbij is, en alles verfraait wat men gezien heeft. 'Er is zekere prde, die wil, dat de deugd gelukkig zij; het ftuk, dat daar dus lang tegen zondigde, moet eindelijk door de ontknooping daar aan voldoen. De groote les des • Treurfpels is deeze : „ de menfehen re leeren , dat de deugd eindelijk alles overwint en gelukkig maakt," LX VI. . Maar als de Held vrijwillig den dood kiest, ZO als CAÏO SÖPHOMSBA, Of CAMMA , is dit geen ongeluk, dat de aanfchouwer misnoegd doet vertrekken. De Held, 't is waar, fterft, maar hij blijft groot. Hij zelf bepaalt zijn lot: men bewonderd hem zo zeer als men hem beklaagd. En offchoon hij onder ons een liegt voorbeeld geeft, is dit echter een voorbeeld, dat voor ons in % geringde niet gevaarlijk is. De onaangename ontknoopingen zijn zulken waar in de held door de onderdrukking omkoomt, of waar in de misdaad over de deugd zegepraalt. LX VIL Hoe wel vrij dus verre het Treurfpel befchouwd bebb n met opzicht tot het hart en den geest, zo hebben wij dit echter nog flegts van eene 駻 de  over het TREURSPEL, 333 'cle waargenomen. Om dit wel te doen bevatten moet ik de zaak van wat hooger opnemen. Om' derftel een befchouwer, die uit de lucht waarnam het geen onder ons' menfehen - voorvalt. Het is zeker, dat het eene voorwerp zijn aandagt meerder zoude trekken, dan het andere. Indien hij „ iets gewigtigs, 't welk voorviel tusfehen' voorname perfoouen en van geen gemeen waarnam, indien onderwijl zijne nieuwisgierigheid werd levendig gehouden, indien alles hem verbaasde, en belang inboezemde ; kort indien deeze daad al de vereischten had, die de daad in een Treuifpcl hebben moet; dan zoude deeze daad ook al zijn aandagt tot zich trekken; en hij zelf zoude gefchikt zijn voor het Tooneel. L XVIII. Maar ! hoe komt het, dat 'er zaken in zouden kunnen voorkomen , die deeze Befchouwer behaagen en die ook op het Tooneel zouden tegertftaan? Dat op het oogenblik, bij voorbeeld, waar in deeze daad het warmst, of de uitkomst het onzekerfte zij, zij 'eindigde door 'iets geheel onvoorziens , door 't geval, door een perfoon, die tot nu toe daar buiten was, dan nog zou deeze 'Befchouwer de uitkomst zien met eene des te aangenamer verrasfing, als die te onvervvagter was; gebeurde dit zelfde op het Tooneel, het zoude ieder een ergeren. Dat iemand, die deel had in dee-  334 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN deeze daad anderen in hun oogmerk tegenwerkte, van gedagte en voornemen veranderde, 't zij uit vermoeidheid of door natuurlijke ongeftadigheid , de Befchouwer zoude dit met vermaak waarnemen. Welk een ruim veld voor overdenkingen voor elk,die den mensch beftudeert! Maar op het Tooneel ware dit ondragelijk. Zoude de Befchouwef ook niet zo onverfchillig zijn omtrent de eenheid der plaats, als omtrent de vier-entwintig uuren? Ongetwijfeld! want wij veronderftellen , dat hij zijn oog konde wenden overal waar het hem behaagde, en dat met het grootfte gemak; en dat als de daad langer duurde, zij • toch altoos zijn aandagt zoude levendig houden. Op het Tooneel wil men volftrekt de eenheid des tljds en der plaats. Van waar dit onderfcheid tusfehen den Befchouwer in de lucht en don aanfchouwer eens Treurfpels ? Waarom is hun fmaak zo zeer verfchillend. LXIX. Een daad, die waarlijk onder ons oog voorvalt, verandert een Weinig van natuur als zij op hel Tooneel verfchijnt. 't Was eene wezenlijke zaak, nu wordt het flegts de vertooning daar van. 't Was een werk der natuur, nu wordt het een Kunstftuk. Hier door wordt de daad gefchiktcr voor nieuwe fchoonhedefl en ook voor nieuwe gebreken. Wij hebben nog niet onderzogt dan de  over het TREURSPEL. 335 de fchoonheden of gebreken, die zij hebben kan in zich zelf, in haar waare natuur, zo als zij buiten het Tooneel beftaat; en, hoe wel wij oordeelen, dat het eene onnutte en al te belemmerende zorgvuldigheid, zijn zoude, alles te vermijden wat zij tot nu , noopens de uitdrukkingen betrekkelijk op het Tooneel gelegd hebben, zo hebben wij ons echter oplettend gehouden binnen dè begrippen die daar geene betrekkingen op hebben; en die alleen eene daad onderfcheidt, die onder 't oog van luciaans Befchouwer voorvalt. Nu zullen wij zien wat 'er nieuws bijkomt, om dat het een werk der kunst, eene vertooning is; en door deeze twee punten zullen wij de vraagen, in het voorig artikel gedaan, beantwoorden. LXX. Vermits het eene vertooning is , valt het waare weg; dit moet men ter hulp koomen. Want wij willen toch het waare , of iets dat daar naar zweemt. Eerst, behoort men te kiezen bekende onderwerpen, gelijk horatius en pompejus. Indien zij onbekend zijn in de Historiën, dan moeten zij ten minfte met de Historiën verbonden ziin ; zo als heraclius die" niets waars bezit, dan den naam. Men heeft zomwijlen met een gelukkig gevolg volftrekt onbekende en fabelagtige onderwerpen behandeld; bij voorbeeld temocrates , maar de onderneming is ajtoos gevaarlijk. In  S3ó WIJSGEERIGE AANMERKINGEN'. In bekende onderwerpen mag men niets van 't geen bekend is , veranderen. Men moet over 't geheel de gevallen in agt nemen; maar de wijs waar op zij gebeurd zijn, de beweegredenen, die ze hebben voortgebragt, de omftandigheden , die Z-' vergezelden ; over dit alles moge de Dichter befchikken. Niets doet zich zo wel voor, dan een ftuk, waar in al de historifche waarheden behouden zijn, met bijvoeging' van het welftancfigej Want dan fchijnt het, als cf de Dichter den ontbrekenden fchakel heeft aan een gehecht, en wij worden onderricht van het geen wij niet wisten. LXXL Het waare en het Waarfchijneujke zij-i al vrij verfchillend. Het waare is alles wat in de daad zo is, gelijk wij het zien, het waarfchimliike is het refultaat onzer beoordeeling, en hier in hebben wij geen andren richtfnoer' dan onze eigene ondervinding. Het waare heeft des eene veel veel grooter uitgeflrektheid dan het waarfchijnelijke; om dat het niets anders is, dan een gering gedeelte van het waare, gefchikt naar onze meeste ondervindingen of waarnemingen. Het waare behoeft niet getoetst te worden, 't is genoeg dat het zich vertoont. Het waarfchijnlijke moet beproefd worden,en om te worden erkend moet het inftemmen met onze algemene begrippen. Wij zijn zo onzeker over, of omtrent de oneindige m»-  over het TREURSPEL. 33? mogelijkheden .' Wij houden niets voor mogelijk dan het geen wij zelf dikwerf ondervonden of zagen; en het geen daar mede overeenkomt. Alles wat wij zelf zien is voor ons bewezen , boe vreemd het ook fchijne: maar op het Tooneel is alles vertooning, en hierom moet de waarfchijnelykheid de plaats van het waare innemen. LXXII. Men behoort daar om naauwkeurig de waarfchijnelijkheid in agt te nemen , zo wel in de geVallen als in de karakters, ten minden omtrent dies welke door de historie ons bekend zijn ; dan treedt het waare in zijne rechten, en toch blijft het gevaarlijk het waare, dat niet waarfehijnelijk is, ten Tooneele te voeren. Als horatius zijne zuster doodt, zo mishaagt deeze daad niet.flegts door derzelver barbaarsheid, maar door de innerlijke onwaarfchijnelijkheid, die 'er is, dat een broeder zijne zuster zoude vermoorden, om eenige gezegden, in alle de woede eener hoog opgeftoven drift uitgefproken, daar-zij den dood haars geliefden betreurt. De historie zelf ziet 'er tegen aan; om daaden te verhaalen die niet waarfehijnelijk zijn. Zij geeft de zachtfte kleuren aan zulke grillige onderwerpen; zij verfiert inzichten en beweegredenen, gefchikt naar de grootheid der gebeurenisfen; zij bevlijtigt zich, om de karakters \overeenftemmig en in hun geheel af te Y fehil*  335 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN fchilderen; en door haare zucht voor het waar* fchijnélijke wordt zij wel eens geleid tot het valfche. Het is 'er verre van af, dat de natuur zich zoude laaten beperken door de geringe regelen, die onze waarfchijnelijkheid vormen! Zij onderwerpt zich geenzins aan de overeenftemmingen, die het ons behaagt heeft uittedenken. Maar de Dichter moet daar aan gehoorzaam zijn, hij mag de grenzen der waarfchijnelijkheid nooit verlaaten, LXXIII. Als het karakter eens gegeven is, moet het zo blijven : het Tooneel wil die ongelijkheid niet , die de natuur toeftaat. Zo men grillige karakters geeft,dan nog moeten zij haar regels enovercenftemming behouden. Op 't oogenblik, dat het vernuft niet meer zekere opvolging waarneemt, mistrouwt het de waarheid; de aanfchouwer voelt te fterk, dat hij in eene Comedie is. Indien de karakters niet bekend zijn door de historie, dan moet men zich houden aan het denkbeeld, dat men zich doorgaans vormt van hunnen ftand, hunne jaaren, hun gewest, enz. Met een woord, de Dichter moet nooit vergeeten , dat hij de aanfchonwers moet misleiden; en dat hij dit doel niet kan bereiken, dan door veele infchikkelijkheid voor hunne gevoelens te betoonen. LXXIV-  ©ver het TREURSPEL. 339 LXXIV. Edele verheven karakters zijn in 't grootfte gevaar, om van het waarfchijnelijke te wijken. Ue Helden van corneille vallen wel eens in het overdreevene. Dit ontftaat niet daar uit, dat de * waarfchijnlijkheid der Helden gelijk moet zijn aan die voor de alledaagfche menfehen , neen : en met dit al heeft zij toch haare paaien, die men ligtelijk begrijpt, en met veel moeite vast ftelt. Bij voorbeeld, sabina mishaagt ten fterkften , als zij in het tweede Bedrijf aan haaren man en broeder voorftelt, dat een van beiden haar moest dooden , op dat zij zich te wreeken hebben, én dus met reden vijanden werden. Maar paulina bekoort en verrukt ons, als zij van severus, dien zij bemint, en na den dood van polieuctes kan trouwen, van hem eischt met al zijn magt poli* euctes , dien zij niet bemint, van den dood te bevrijden. Beide deeze eifchen vorderen , 't is waar, eene groote ziel, maar de eene blijft in de fchoone natuur, de andere is valsch en ondraaglijk. Ik zoude te verre in het rijk der zedekunde moeten treeden, wilde ik de bron van dit verfchil ontdekken. Ik kan hier in dit ftnkje 'er niets meer van zeggen dan, dat eene daad van edelmoedigheid , -zal zij geheel natuurlijk zijn, moet ontftaan , of uit de welgegronde hoop op den hoogften roem, of uit iets, dat even fterk op eene fchoone ziel werken kan. — Kiefche vrees Y fl VOOJT  WIJSGEERIGE AANMERKINGEN voor eenige geringe onteering, of uit eene verregaande liefde voor de deugd , eene liefde veel zeldzamer en edeler, dan de twee eerfte beweegredenen, sabina is niet in dit geval. Zij kan' hier door geen roem verwerven, geen oneer ontwijken , en voor de deugd verricht zij ook niets. paui.ine doet dit alles, 't Is waar, de verachting, die sabina toont, heeft iets edels; maar de middelen, die zij voorflaat zijn geheel onrcedlijk. Dit is 't niet al: noch haar man , noch haar broeder kunnen haar voorflag aannemen; het is voor ons iets ongevalligs, voorflagen die edelmoedig en ftout zijn, te hooren doen, die men weet, dat niet kunnen aangenomen worden. Het belangrijke daar van zou . wel de oorzaak zijn kunnen , dat men op ons Tooneel geene minnaars duldt, die in hunnen wanhoop hun degen aan de minnares overgeven en op hunne knieën haar bidden, dat zij de goedheid gelieve te hebben, hun daar mede te vermoorden. LXXV. Daar zijn met opzicht tot de karakters, es gevallen tweeërlei foorten van waarfchijnelijkheden ; de eene is eenvoudig en gemeen ; de andere ongemeen, en zeldzaam; zo als de gevallen in de Romans die gebeuren kunnen, maar niet dadelijk gebeuren. Het ongemeene der karakters is zeer goed voor het 'Tooneel; zo is het niet met  over het TREURSPEL. 34 r Dietu opzicht tot de gevallen. Het zeldzame, voo) al het romaneske zeldzame is daar verwerpelijk, voor al in het Treurfpel: want dat werkt meer op het hart, dan op het vernuft. Het vindt meer behaagen, om door de karakters en gevoelens te treffen, dan door de verwarring der gevallen. Zulke gevallen zouden ook te zeer doen vermoeden, dat zij verficrd zijn. Is 'er op ons Tooneel wel een ftuk, dat vcrbaazender is of onze nieuwsgierigheid fterkcr prikkelt, dan timocrates ? Hij is te. gelijk aan het hoofd der twee vijandelijke Legers, en word benoemd om tegen zich zelfs te ftrijden. Maar dit is niet dan romanesk en dat wel zonder omfluiering. Een trek, niet ten vollen van dat zoort, maar vrij (tout, eentg in het ftuk , en wel geplaatst kan eene goede uitwerking hebben. Doorgaans moeten de gevallen eenvoudig zijn, zullen zij ons levendig aandoen. Het is zelfs aangenaam , daar in de verrasfing te brengen; doch die moet dan ontftaan uit de gefteidheid des Perfoons, en niet uit de grilligheid der gevallen, LXXVI. Vermits nu het werk der waarfchijnelijkheid in een Treurfpel, beftaat, in het vernuft te beletten, dat het niets van de verfiering bemerkt; zo is die waarfchijnlijkheid die het vernuft .het behendigst misleidt de beste, de noodzakelijkfte. Y 3 Als  34* WIJSGEERIGE AANMERKINGEN Als het karakter eens bepaald is, dan weet --len vooraf wat het al en wat het niet zal voort Sengeh. Een wijs Koning zal de ontdekking eener zamenzweering niet in den wind flaan: maar hij kan uit ftaatkunde zo wel vergeven, als ftraffen. Zo dit volgends zijn karakter voor hem onverfchülig is, dan zal de Dichter, welke partij hij hem doe nemen , niet ten vollen voldoen. De aanfchouwer zal wel juist niet lachen, dat hij hem deeze of geene partij doet kiezen , maar hij weet echter ook niet (en dat wil hij weeten) wat hem eigenlijk hier toe bewoog. Hij ziet alleen, dat het ftuk dit eischt; en van dien eisch moet hij niets kunnen behoeden. Dus zoude de goedertierenheid van augustus omtrent cinna, hoe waarfchijnelijk ook, gebrekkig zijn op het Tooneel, want zij is niet waarfchijnelijker, dan zijne geftrengheid , die daar tegen over ftaat. Maar zij werd gerechtvaerdigd door de Historie. Het is niet waarfchijnelijk , dat ondeugenden, gelijk clcopatra in rodegune, en matiian in at hal ia vertrouwden hebben, waar aan zij hun geheel hart ontdekken , en dat nog buiten de noodzakelijkheid, om zulks te doen, LXXVIR De volkomenheid wordt bereikt, als men de perfoonen zo doet handelen, dat zij niet anders konden handelen. Hun gegeven karakter, en de us>od»  over het TREURSPEL. 343 noodwendigheid, die de karakters vervoert, om te befluiten en te ftrijden, fluiten dit niet uit; het zijn integendeel de treffendfte plaatzen, zulke voornemens, zulke ftrijden worden onontbeerlijk. rodrigo weinig verliefd, en dorftende naar glorie, is in de noodzakelijkheid, om heftig door deeze beiden driften te worden bevogten, voor hij befluit de vader van chimene aantevallen, doch eindelijk moet de liefde zwichten. Als de partij, die de perfoonen nemen, niet noodzakelijk is, dan moet die partij echter het meest met hun karakter overeenftemmen. De waarfchijnelijkheid , die zich in noodzakelijkheid verandert, ftaat den aanfchouwer niet toe, onzeker te zijn omtrent de 'waarheid van het geen hij ziet, maar hij zou te ligt de verfiering bemerken, zo die waarfchijnelijkheid zwak en twijfelagtig ware. LXXVIII. De noodzakelijkheid, die wij begeeren, betreft alleen de gebeurenisfen, ontftaan uit de karakters der Perfoonen , de overige voorvallen kunnen noch behooren aan deeze wet onderworpen te zijn. Dat eene tijding op dien of deezen tijd aankome, dat een geregt korter of langer duure, dit is toevallig; zo ook of een vergif rasch of traag werke. De Dichter moge daar van het beste gebruik maken , zonder verpligt te zijn, daar rede van te geven. Daar is gene noodzaY 4 k?-  344 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN kelijkheid, dat augustus cinna, juist terwijl hij bij emilia is, laat roepen, en terwijl hij haar over de zaraenzweering onderhoudt. Dat bevel kon even waarfchijnelijk ;in een ander uur gegeven zijn; 't is voldoende, dat het ook toen konde zijn gegeven. De aanfchouwer is billijk genoeg , o.n de noodzakelijkheid nooit te eifchen, dan in gebeurtenisfen, welke ontftaan uit eene Oorzaak , die ook anders wezen konde, ;EXXIX. In de naauwkeurigfte waarfchijnelijkheid der vertooning eener daad zijn begreepen de Tijd, en de Plaats. Voor den befchouwer, waar van wij reeds fpraaken, zoude het zeer onverfchillig zijn, of de daad vier en twintig uuren duurde. Maar als deeze daad op het 'l ooneel voorvalt, is het best, dat zij niet langer aanhoude , dan zij den aanfchouwer bezi; houd, en dat zij voorvalle, ter plaats, daar hij zich bevindt. Want zo men hem van de eene plaats naar de andere overbrengt, of als men hein wil overtuigen, dat hij binnen twee uuren dat gezien hebbe, waar toe eenige maanden noodig zijn, dan ziet hij het bedrog te klaar, en de betoovering verdwijnt. Dit noemt men eenheid van plaats en tijd: en ftrikt gefprookcn moet de daad in het Treurfpel niet langer dan twee uuren duuren't en alle de Tooneelen moeten onveranderd blijven, In-  @vER het TREURSPEL. 343 dien het onderwerp daar toe gefchikt zij; is 't goed, zo niet, dan moet men 'er zo weinig mogelijk van afgaan , en" zich getroosten , niet te hebben daargefteld , het geeii in zich zelf niet zeer gewigtig is. Wij zien zonder moeite de eenheid des tijds en der plaats voorbij in de Opera's; ik bedoel de naauwkeurige eenheid der meeste Treurfpelen, LXXX. Eigenlijk gefprooken, de regel der vierentwintig uuren is geen regel, 't is eene voordeelige uitbreiding van den waaren regel, die aan het Treurfpel verbiedt, dat de daad langer düure, dan de vertooning. Maar waarom juist vier en twintig uuren ? Deeze vastftclling is geheel willekeurig en behoort geen het minste gezag te hebben? Evenwel alle Schouwfpeelen,ook de besten, hebben zich hier naar -gefchikt. Dit kan bewijzen, hoe gemakkelijk de menfehen regels aanneemen, die zij niet verftaan: ja 'er zich met hun geheel hart aan onderwerpen. LXXXI. Het fchijnt, dat de eenheid van plaats gewigtiger zij, dan die des tijds. Als men naar den Schouwburg gaat, weet men , dat men zich naar eene andere plaats begeeft, dan daar wij Y 5 ons  546 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN ons bevinden: de verteringen des Tooneels helpen ons begoochelen; als zij veranderen, gelooven wij zonder moeite, dat ook de Auteurs in eene andere plaats zijn ; en dewijl wij nooit waanden, met hen in de zelfde plaats te zijn, zo zijn zij het en niet wij, die van plaats veranderen. Maar wat de tijd aangaat, wij kunnen ons niet overtuigen, dat het geen wij zien, in een grooter tijdvak gebeurt , dan waar in wij dit zien. Niets leidt ons tot deeze dwaaling: wij weten zeer wel dat wij niet langer dan twee uuren tegenwoordig waaren. Met dit al heeft men meer agt geflagen op de eenheid der plaats, dan des tijds. Het is ook veel gemakkelijker veele perfoonen juist niet in de zelfde vertrekken, maar in de zelfde Paleizen te plaatzen; dan eene gewigtige gebeurtenis binnen twee uuren te beperken. LX XXII. Als deeze twee eenheden niet met het onderwerp overeenkomen, dan moet men den aanfchouwer beletten, het gebrek daar van te zien, door zijne aandagt van tijd en plaats afteleiden. Dit moet men echter in 't oog houden, dat het zelfde Bedrijf in de zelfde plaats voorvalle, en binnen zo weinig tijds, als de vertooning duurt; maar zo de perfoonen van plaats verwisfelen, zo 'er iets voorvalt, dat langer duurt, dan de tijd der Vertooning, dan moet dat tusfehen de Beshij-  over. het TREURSPEL. 347 drijven gebragt worden. Deeze tijd laat de aanfchouwer aan den Dichter en houdt daar juist geene nette rekening van. Hij duurt flegts eenige minuten , en geeft die op voor verfcheiden uuren, fomvvijl voor een gehelen nacht. Om die zelfde reden moet men ook, als men van plaats wil veranderen, dien tusfehen tijd waarnemen, om dat de aanfchouwer dan niet veel oplet. LXXXIII. Ik had mij voorgefteld het Treurfpel niet alleen te befchouwen als eene vertooning , maar ook als een werk der kunst; en in dit opzicht kan het nog veele fchoonheden en gebreken hebben. Het enkel denkbeeld van behendigheid, van kunst, of gebrek daar aan , verfraait of bederft de zelve zaaken, die op zich zelf noch fchoon noch onaangenaam zijn. Weinige menfehen denken. Bij voorbeeld, waarom het Rijm , dat een gedeelte der fchoonheid der verfen uitmaakt, ondraaglijk in Proza zij? Hebben wij dan een ander gehoor voor het Proza als voor het Rijm? Zie hier de rede. Het Rijm overwint in Verzen zekere moeilijkheid; men voelt dat dit alleen door kunst mogelijk is: in Proza is het rijm eene agteloosheid, die men verzuimd heeft te vermijden. Daarom behaagt het in Verzen en ftaat het ons in Proza tegen. Het is des wdar, dat alleen het denkbeeld, 'er is eene moeilijkheid overwonnen, het  348 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN het rijm zo bevallig maakt; want op zich zelf behaagt het niet: maar wij willen zien, dat de kunst den Dichter iets moeilijk maakt. Ook, het geen een uitwerkzel fchijnt van dwang is voor ons onaangenaam. Een redelijk goed Vers, dat het Proza zoude kunnen aannemen, maar waaromtrent men bemerkt, dat de voornaamfte verdienfte in het rijm beftaat, wordt belachelijk. Dit alles fchijnt zo tamelijk grillig; men bemint de rijmen om derzelver moeilijkheid , en men heeft geen fmaak in de oorzaak, waar door zij moeilijk worden! De kunst moet zich doen zien: want zo men niet weet, dat de rijmen geafecteerd zijn, dan doen zij ons geen vermaak; zij verveelen zelfs, door hunne eenzelvigheid. De kunst moet zich verbergen, en zo dra men gemaaktheid ontdekt , ftaan de rijmen ons tegen. Zie daar een rijk onderwerp van eene dier onderzoekingen , waar in het voor en het tegen even waar fchijnen; om dat men elkander niet veritaat. LXXXIV. Het is bekend, dat de fchoonheid eener Redenvoering beftaat in de juistheid, en de levendigheid der gedagten; in de gelukkige uitdrukkingen enz. De Poezij voegt, zonder de minste noodzakelijkheid, daar nog de maat en het rijm bij. Nu is zij eene fchoonheid door eene grilligheid der kunst; en om dat zij den Dichter moeite  over. het TREURSPEL. 349 te veroorzaakt; en om dat men begeert te zien, hoe hij zich daar door redden zal. Indien nu deez dwang den Dichter gedwongene of onnutte uitdrukkingen doet gebruiken , dan ftooten zij ons veel meer , dan het rijm ons behaagen kan, vermits dit gebreken zijn in een fchoone Redenvoering. Maar indien de Dichter, in weerwil deezer belemmeringen, zich zo los, vrij, en natuurlijk uitdrukt, als of hij nergens aan gebonden was, dan voegt zich bij het natuurlijk vermaak, welk ons eene fchoone redenvoering geeft, ook nog het genoegen, van te zien, dat de dwang niets heeft bedorven. De kunst is gelijk aan een dwingeland, die behaagen fchept in" zijne onderdaanen te binden, en die te gelijk niet wil, dat zij daar den fchijn van toonen. Ik herinner mij, dat in de Maldinifche Eilanden de Koningen, de verfijning der wreedfte dwingelandij zo verre hadden voortgezet , dat droefgeestig te durven fchijnen, een misdaad van ftaat was. Plet is noodig, dat zij, die niet weeten, dat de Dichter verpligt is te rijmen, daar niets van bemerkt; en dat zij, die dit weeten, verwonderd ftaan, om dat zij 'er niets van beipeurd hebben. LXXXV. Dit alles is gemakkelijk in het Treurfpel te verklaaren. Het is niet genoeg, dat eene daad in zich zelf verbindende en belangrijk zij; of  35° WYSGEERIGE AANMERKINGEN dat zij met de grootfte natuurlijkheid vertoond worde. De kunst fchrijft den Dichter nog andere wetten voor. Sommigen deezer wetten zijn willekeurig, bij voorbeeld, het rijm en de maat; de anderen hebben eenigen grond. Het is flegts eene grilligheid der kunst en geheel buiten den aart der zaak, dat ieder daad in vijf deelen moet beftaan; doch deeze volgende eifchen zijn zeer gegrond. Het is even natuurlijk, dat de daad ontknoopt werd door iets, dat van buiten komt, door eenig vreemd voorval, als door eene zaak, waar van de kiemen in de daad zelf liggen ingewikkeld, cleopatra in rodegune is aan zo veele misdaaden fchuldig, dat het zeer mogelijk is iemand buiten het ftuk te vinden, die, om zich te wreeken, tegen haar zamenzweert , en haar vermoordt: en dus zouden alle de rampen welke zij antiochus en rodegune veroorzaakt, een einde hebben. Het is ook waarfchijnelijk, dat zij voor deeze beiden een vergiftigen kelk bereid hebbende, die deeze weigeren aan te nemen; die zelf eerst aanneemt om hun alle mistrouwen te ontnemen, en op het oogenblik fterft , dat antiochus en rodegune haar voorbeeld gaan volgen. Maar de kunst kiest de laatfte waarfchijnelijkheid, om dat zij een gevolg is van alles , wat in het ftuk is ingewikkeld, en zij verwerpt de eerfte, om dat die geheel en al buiten het ftuk is. Hier uit leidt men een algemenen en vasten regel af. Het is aangenaam in de daad zelf  over. het TREURSPEL. 351 zelf de ontknöoping daar van te vinden; doch echter niet zo duidelijk, dat men die zo terftond kan ontdekken: neen die ontknooping moet langzaam en zender vreemde hulp zich zelf ontwikkelen, 't Is om bijna de zelfde rede, dat de kunstwil, dat alle dc zaaden der ontknooping in het eerfte Bedrijf zullen liggen; dat alle de perfoonen daar in verfchijnen, of ten minste bekend gemaakt worden; en het is klaar, dat naar den natuurlijken loop der dingen, 'er zeer wel iemand aan het eind eener handeling kan komen, die aan haar begin geen deel had, maar volgends de middelen , door de kunst vastgefteld, wordt het ftuk een veel aangenamer geheel, het is evenrediger, meer op zich zelf beftaande, beter afgemaakt. LXXXVI. Zie hier nog eene, doch meer algemene regel. Indien het ftuk zich ontknoopt door iets, dat van buiten in komt, of door perfoonen, die in 't begin daar van onbekend waaren, dan zou de nood, waar in de Dichter zich bevindt, zich te duidelijk doen zien. Uit de zelfde bron zijn nog andere regels ontftaan, of gebruiken, die voor regels gelden. Waarom komt niet bij ons, als bij de ouden een Auteur, die buiten het ftuk blijft , ons deszelfs inhoud aankondigen? Waarom, 't geen nog veel grooter is , brengt men niet in het eerfte Bedrijf iemand, die 011- kun-  352 WYSGEERIGE AANMERKINGEN kundig is van het onderwerp, dat men uit de gel'chiedenis genomen heeft; en die, terwijl men hem onderricht, te gelijk de aanfchouwer onderricht, zo als in k.odegune! 't Is om dat zulks te veel zou doen bemerken, dat de Dichter zulks alleen om zijn eigen gemak gedaan heeft. Zo 't mogelijk zij, moet hij niet laaten zien, dat zijn oogmerk was een ftuk te maaken. Hij moest , als een behendig ftaatkundige zo veel doenlijk zij zijn eigenbelang bedekken door het nuttige der taal zelf, op dat men hem niet kan aantoonen , dat hij flegts zijn eigenbelang in 't oog hield. LXXXVII. Zie hier bijna alle de regelen voor het Treurfpel , en de bronnen waar uit zij worden afgeleid. Zij rusten in de daad, die men overweegt of in opzicht tot het Tooneel. Zo men de daad op zich zelf befchouwt, zo heeft zij betrekking op het verftand en op het hart. En zij is eene vertooning en een werk der kunst. Zij heeft zo veele gezichtpunten , als regels. Thans zoude het ons oogmerk zijn, alle deeze regels met elkander te vergelijken, en te bepaalen, welke de gewigtigfte zijn, die men behoort te kiezen; en om deeze vergelijkingen te maaken, zonder de ontdekking der waare bronnen ons zeer te ftaade komen. Maar ik beken, dat mij hier toe moed eu  over Het TREURSPEL* 353 en kragten ontbreken, om die loopbaen te voleindigen. Ik hoop dat anderen , indien ik het fpoor wel gebaand heb, dat met meer geluk en bekwaamheid mogen bewandelen. LXXXVIIL Ik beken gaarn, dat zulke bedenkingen geen Genie geeven daar , waar zij niet ingewikkeld ligt; en .dat zij voor lieden, die Genie hebben, van weinig dienst zijn: ja het gebeurt wel eens, dat ook deezen niet berekend zijn; om door bedenkingen onderfteund te worden. Wat nut kunnen zij des aanbrengen? Het volgende. Zij ftellen ons in ftaat, om tot de eerfte denkbeelden van het schoone op te klimmen, indien wij het redeneren beminnen , indien wij behaagen vinden, om, onder het bevel der Wijsbegeerte, sulke zaaken te brengen, die daar het onaf hangelijkst van fchijnen , en die men waant , dat geheel zijn overgejaaten aan de grilligheid der bijzondere fmaaken en verkiezingen. [De zelfde meesterlijke hand heeft, in het leven van corneille , ons onder veele merkwaardigheden nog het volgende, noopens deezen grooten man medegedeeld; en ik hoop mijne Lezers 7, geen  354 WIJSGEERIGE AANMERKINGEN geen ondienst te doen, als ik het hier ten Hotte 'bijvoege. ] Pieter corneille was groot en gezet. Zijn voorkomen was ten uiterften eenvoudig; zelfs wat gemeen ; hij was zeer onagtzaam omtrent zijn perfoon: zijn gelaat was fraai, aangenaam, zijn neus groot , zijn mond fchoon , zijne oogen fchitterden door het vuur der Genie; zijne phyfionomie was levendig , zijne trekken waaren fterk, en dus zeer gefchikt om der nakomelingfchap in medailles en borstbeelden ter bewondering overtelevereu. Zijn uitfpraak ook niet zeer net. Hij las zijne Verfen met kragt, maar zonder bevalligheid. Hij kende de fraaie letteren; de historie en de ftaatkunde, maar hij gebruikte die voornamelijk van dien kant, dat zij het Tooneel van dienst waaren. Voor andere kundigheden had hij noch tijd, noch nieuwsgierigheid , noch veele achting. Hij fprak zeer weinig, ook over onderwerpen , die hij volmaakt verftond. Hij zeide het geen hij zeide , niet aangenaam : om den grooten corneille te ontdekken, moet men hem leezen, Corneille was zwaarmoedig; 'er was veel meer nodig, om hem te verheugen, of te doen hoopen, dan om hem te beangftigen of te bedroeven. Zijn humeur was barsch, en fcheen wel eens wat rimvy; maar in den grond was hij zeer  over het TREURSPEL. 355 zeer gemakkelijk van ommegang. Hij was een goedman, een goed vader, een goed bloedverwant, zijne vriendfchap was teder en beftendig. Zijn geftel deed hem fterk tot de liefde overhellen , maar nooit tot derzelver buitenfpoorigheden, zelden hechte hij zich aan iemand. Zijne ziel was fier, onafhanglijk; hij wist niet wat het waare te buigen, of omwegen te gebruiken: hoe gefchikt maakte hem dit om de Romeinfche deugden te fchilderen, en hoe ongefchikt, om zijn fortuin te maaken! Hij beminde het Plof niet; men kende daar naauwlijks zijn gelaat ; hij had daar alleen een grooten naam , die niet dan lof verwerft; men zag daar in hem, ja, wél verdienden, doch die men daar konde ontbeeren. Niets is te vergelijken bij zijne onbekwaamheid voor, en zijn afkeer van bezigheden. De minde zorg daais voor maakte hem bevreesd, en beangst. Hij beminde het geld meer, dan hij in daat was het zich te bezorgen. Ja zelfs dan hij zich daar op toe lag. Ploe veel lofs hij ook ontfangen had, was hij 'er niet ongevoelig voor geworden; maary hoewel aandoenlijk voor den roem , was hij vrij van alle verwaandheid. Zomtijds hield hij zich zo weinig van zijne groote talenten, en Genie verzekerd, dat hij gemakkelijk geloven kon : ,, ik heb mededingers. " Hij had veel eerlijkheid en natuurelijke billijkheid; en paarde daar meê, geduurende zijn geZ s heel  S5&* WIJSGEERIGE AANMERKINGEN heel leven, zeer veel devotie. Htj was veel vroomer, dan zijne hoofdbezigheid fchijnt te belooven. Zomvvijlen had hij noodig, dat gegcestelijke leidslieden hem , omtrent zijne Tooneelftukken gerust ftelden. Zij hebben hem uolt altoos verfchoond, ter gunste van de zuiverheid der zeden, die hij op het Tooneel heeft ingevoerd; ter liefde der verhevene gevoelens, die bij in zijne werken plaatfte, en om dat hij de deugd met de liefde heeft weeten te vercenigen.