ONDERZOEK* WAT 'ER ZIJ * fcOPÉNS HET GELOOF AAM TOVERIJEN S P O O K E N. V1 /agabX (uiGD.BAT.j * * bibi *Te Alkmaar bij Melkman én Comp.; Amfterdam Schalékamp; Arnhem Wed. Nyhof; 's Bosch Palir; Delft y. üe Groot ; Dord Blusfé ; Groningen Oomhths ; 's Haga Letuvsenjhin ; Haarlem van Wa/fe en Cemp,; Hoorn Busbaan; Leijden Eerding--, Leeuwaraen van ft/igA Middelburg ifrei; Rotterdam D. Vis; Utrecht Faadenburgi Zutphen Tkiemei Zwol de Fri. Prijs 6 Stuiver*,   is VOORREDE. JS^-ijn oogmerk was nimmer, dit flukje afzonderlijk te laaten drukken; maar alleen het ten gelijde van een ander , door een mijner waardig/ie vrienden, over den beruchten Doetor Ludeman , gefchreeven, in het licht te geeven. Terwijl mijn flukje reeds afgedrukt, en dat yan mijnen vriend noch niet gezet was, jiierf die brave en kundige man; en bij die gelegenheid verklaarde de Uitgever , dat hij het flukje , door mijnen vriend gefchreeven, * 2 lie-  VOORREDE, liever "niet wilde uitgeevenl —— Waarom ? om dat de man de [maak van veele lieden , onder het lezend publiek, zo wel kende: hij wist bij ervaring , dat zij de beste fpijzen „ in een eenvoudigen fc/> Hel opgedischt, niet verkiezen te nuttigen! —— de fiijl van mijnen vriend was te weinig opgefmukt; en het fchijnt niet genoeg aftedoen, of die droogheid, door gezond ver/land, rijkheid van denkbeeld den, en juistheid van redenkaveling wordt op-- gewogen! ik moest hem gelijk geeven » en daar mijn oogmerk , om de genie van mijnen vriend aantemoed'igen , door geVieenfchappelijk met hem iets in het licht te geeven, door zijnen dood, tog verijdeld was* maakte ik met de afzonderlijke uitgave, niet veel haast. ——- Daar van daan, dat het Over het jaar gelegen heeft, eer ik tot de uit. gave konde befluiten , om dat ik er altoos iets tegen had, niet overeenkomstig de affpraak , met eenen man te handelen , voor wien mijne achting , tot. over het graf, dc'rdfde blijft. Mijn  VOORREDE. * Mijn Uitgever, ondertusfchen, die dit pukje reeds had laaten drukken, fpoorde mij gefladig tot de uitgave aan! ik vond zijn begeren billijk ; en in de hoop, dat deeze bladeren eens nuttige ftrekking mogen hebben , geeve ik die aan hun lot over.' Mogelijk zullen zij kundige lieden aanmoedigen , om iets meer uitgebreid in dit vak te leveren. Mijn oogmerk was in dien tijd, om iets over het waarzeggen, en zogenaamd geestenbezweeren, in vervolg van tijd hier bijtevoegen, en de zaak hierin vervat, nader in het brecde te behandelen of ik nu dit . doen zal, weet ik niet. -— De ondervinding leert, dat de menfchen onder en bij al het fchrijven , niet wijzer noch beter, maar als ik het zeggen mag, zo als het mij op het hart legd, wel doortrapter en f egt er worden; en die hier aan twijfelt, behoeft ftegts een oog op de waarde van zo veele zijner Landgenoten, zints de groote Revolutie in vijf en-negentig ons aangebragt, te vestigen; —- de brommende belofte v(tn volks* 3 èem  v: VOORREDE. veluk en vrijheid, van verlichting en vaderlandsliefde , te vergelijken, bij den fiaat van zaken, en de jammerhartige toepas(ing! en wanneer hem de woed niet ontzinkt, dan ? —— nu dan most hij een Hercules zijn! — en wanneer hij niet bloosd, o! dan heeft men hem te kort gedaan , om hem niet op het toneel, of in het dolhuis te plaatzen. - Ik heb dikwils mij zelve afgevraagd: waren "de menfchen dan zo veel ongelukkiger , toen zij alles geloofden, toen zij zo veele hooge en verlichte denkbeelden niet hadden , teen elk zo zijn ouden ezelstred voortwandelde, en ook in zijne domheid geen denkbeeld van zo veel yalschkeid en list had, als bij al onze verlichting de waereld tot eene hel maakt, en er alle hartelijkheid en goede trouw uit verband ? En dan dagt ik: zal er ooit iets goeds van worden! Maar een oog op de afgelopen Eeuwen terug flaande, zag ik dat de waakzame zorg der voorzienigheid, door alle de dwaasheden e,n dolligheden der menfchen, hunnes ondanks, hun  VOORREDE.. fa hun lot verleerde ; cn zo hoop en verwagt ik zeker , dat dit ook nu gebeuren zal! at ware het , dat onze kindskinderen eerst het doel der voorzienigheid leren kennen, en ha* re handelwijze rechtvaardigen, in het zenden, van zo veele ijsfelijkheden en rampen , als het tegenswoordig ge/Jacht fchrikkelijk tref' fen. , i Dat dan de zuivere denkbeelden der Wijsgeer te , in onze dagen, zonder eene gelukkigs invloed op de verbetering van het menschdom, verfpreid, bewaard mogen blijven, en het geluk van een deugdzaam geflagt, mogen verhogen. Dan ziet dat gelukkiger geflagt eens op ons terug, en zegt : hoe dwaas waren onze vaderen , dat zij de beginzels van wijsheid en geluk zo wel kenden , en zo geheel niet in hunnen tijd wisten op hun lot toetepasfen; dat zij wisten hoe men doen moet om gelukkig en groot te zijn 3 eni evenwel zo geheel anders waren! Mag dit fi'ukje iets bijdragen, om de voer- oor-  oordelen, die waarlijk fchadelijk zijn, té verbannen, om iets tot het geluk der menfchen bijtedragen , en hun vertrouwen op de goede en wijze voorzienigheid te verlevendi* gen , dan zal de weinige arbeid, welke ik aan hetzelve gehad heb , overvloedig beloond Zijn. de Schrijver*  ONDERZOEK Wat er z ij, NOPENS HET GELOOF AAN ïo vereiten en spooken. Niemand die .eenige liefde voor zijne natuurgenoten voed, kan met onverfchillige oogen aanzien , dat zij ,' even als waren de onaangenaamheden die hun op deeze waereld , tegen hunnen, wil, treffen, nog niet genoeg! — de mate derzelve opzettelijk ophoopen door eigen verkiefing; ten minften door vadfigheid en gebrek aan onderzoek ! — dat zij, door het koesteren, aankweeken en voortplanten van niet alleen nutteloofe, maar zelfs zeer fchadelijke vooröordeelen, de volftrekt nodeloofe menfchelijke ellende vermenigvuldigen, en van geflacht tot gedacht voortplanten ! — Niemand die eenige liefde voor zijne natuurgenooten heeft , mag dit aanzien en zwijgen, bij aldien hij meent te kunnen fpreeken , en A in A m  a OVER DE in ftaat te zvn , om ten nutts zijner medemenfchen iets bij te draagen , tot wegruiming dier hinderpalen aan het ménfchelijk geluk! immers niet, wanneer hij aan zijnen plicht w'1 voldoen en het goede verrigten, zo veel hij kan. Deeze overdenking fpoorde my aan, om eene doling aan te tasten , die nog te veel omhelst word ! — ik verbeelde mij niet met dit te doen , iets geheel nieuws, aan mijne landgenoten in handen te geeven , — maar mijne poging zal, daar ik mij bewust ben, door mijne eigene oogen te zien, en niets van anderen aftefchrijven , zeer zeker ook niet als nutteloos kunnen befchouwd worden. Of de zaak waar over ik fchrijve, van zo veel belang is , als ik meene , zal een onzijdig lefer en beoordeelaar, beilisfen. Dikwils heb ik bij mij zelve gedagt, waarom gelooven dog zo veele menfchen nog in deezen tijd, aan tovereijen en fpooken? waarom getroosten zij zich al den angst „ die met dit overgeloof verzeld gaat, en al den Ichrik , welke aan deeze denkwijze verbonden is ? hoe zal men deeze fchadelijke denkbeelden best tegengaan? hoe zulk eenen wezenlijken hinderpaal aan het ménfchelijk geluk, met den besten uitflag , uit den weg ruimen ? — En  TOVEREIJEN EN SPOOKEN. 3 En ik befloot iets ter bevordering hiervan, te beproeven ; — door het gefchrift, het welk ik met het beste oogmerk, UI. in handen geeve. Leest onbevooroordeeld, en doet uitlpraak naar waarheid, zo wel gijl. ongelukkige flachtoffers der opvoeding en van het bijgeloof, als gijl. die de zaak wat het wezenlijke betreft , met mij eens zijt. Om in mijne voorftellingeri eenvoudig eri verftaanbaar te zijn , zal ik, na u in eene korte inleiding te hebben aangetoond , dat het niet onnodig is deeze zaak eens opzettelijk te overweegen , 1. UI. eerst eenig denkbeeld geeven, betrekkelijk den oorfprong en de voortgangen van dit gevoelen: Er hebben toverijen plaats, er zijn fpooken. 2. Ten tweede zal ik de zaak zelve ter toetfe brengen, en ik vertrouw, er u de ongegrondheid van doen zien. 3. En ten derde , UI. de middelen opgeeven, die naar mijn begrip het gefchiktfte zijn, om deeze fchadelijke gevoelens met het meeste nut tegen te gaan , en dus eene wezenlijke hinderpaal van het ménfchelijk geluk, uit den weg te ruimen. A a Zou  4 OVER D Ë Zou het noodig zijn een vooroordeel van dat flag te toetfen, en in goeden ernst te beftrijden op het einde van de agttiende Eeuw? — Vraagt mogelijk een verlichter lefer! — Maar die de mate der vorderingen in kennis en de bevrijding van vooroordeelen, naar zijn eigen hoofd afmeet ? En mijn antwoord is deeze wedervraag; — hebt ge nooit met oplettenheid opgemerkt , — dat niet alleen kinderen , maar zelfs volwasfenen, >— niet alleen menfchen van geene, maar /zelfs van de befchaafdfte opvoeding, met deeze vooroordeelen, noch in onzen tijd bcfmet zijn ? — Neemt eens herhaalde proeven op dit ftuk; — begint in een gemengd gezelfchap, ten fpook of toververhaal , of iets 't welk in den bïginne daarna fweemt, fchoon het zich in het einde zeer eenvouwig, zeer natuurlijk ontwikkeld; - En gij zult zien dat eene huiverende aandacht, op het oogenblik u verzekerd , dat elk het ernftigfte deel neemt aan uwe vertelling ; — dat eene opkomende angst, fchoon men die agter eene kunftige glimlach of geveinsden moed zoekt te verbergen , zich meester maakt van de meeste harten, en zo zigtbaar op het gelaat uwer boorderen is uitgedrukt ; — als ftond er met  % TOVER E IJ EN EN SPOOKEN. 5 met Jeesbaare letteren opgefchreeven, — wij kunnen het geloof aan deeze overleveringen , met geene mogelijkheid , lochenen. Geeft dan de gelegenheid aan uwe hoorderen , om hun gevoelen , aan u mede te deelen • _ een diepe zucht, — want zij hielden gedurende uw gefprek den adem in ; — een diepe zucht van veelen, zal u verhaal eindige • _ en zommigen . zullen zeggen , ja ik durf niet ontkennen , dat 'er iets is: ■— anderen zullen u bewijzen bijbrengen die zij weeten of gehoord hebben. Op deezen en geenen, vooral op de vrouwen , zal u verhaal eenen indruk nalaaten, waardoor zij in eenzaamheid de duisternis zullen fchuwen; met een woord alles zal u overtuigen , dat op het einde van de agttiende eeuw het geloof aan tovereijen en fpooken *, bij lang na niet verbannen is. — Ik heb meêrmaalen , zoortgelijke proeven genomen , en de ondervinding heeft mij doen weeten, dat zelfs onder geletterde Lieden, waarin meêr dan gewoone kundigheden vooronderfteld wierden , dit fchadelijk bijgeloof, diepe wortelen gefchooten hadt. En dus dagt mij, was het niet nutteloos, deeze zaak eens opzettelijk te overweegen. Moeijelijk is het, de juiste oirfprong van A 3 dee-  OVER DE deeze dwalingen op te geeven ; daar zelfs de oudfte gefchiedenisfen, het geloof aan dezelve , overal zo vertrouwelijk vooronderftellen, dat zij vertellingen van zo genaamde toverijen , en geestverfchijningen , in hunne vernaaien mengen , zonder eens de bedenkingen der wijsgeerte, tegen dezelve in aanmerking te neemen. Het Oosten was zeer zeker met deeze leer al zeer vroeg befmet, zij is in Egijptenland opgekweekt, van daar heeft zij zich in het Oosten verbreid, en is eindelijk door de Arabieren, in Europa overgebragt! daar en verder heeft zij zich zeer fpoedig verfpreid, zo dat ook de noordelijke, zo wel als westerfche volken , met dezelve befmet wierden. Bij de kristenen vooral in de midden Eeuwen , was alles met dezelve aangeftoken, en de vergiftige invloed derzelve ftrekt zich, niet tegenftaande de zo zeer toenemende verlichting , tot in onze dagen uit, Maar vraagt ge : hoe is het mogelijk, dat deeze zaak , vooronderftelt dat zij eene dwaling is, zich met zo veel magt duizende agtereenvolgende jaaren heeft kunnen ftaande houden ? Er is niets zo gemakkelijk te begrijpen! —wanneer men flegts overweegt, dat de kennis  TOVEREIJEN EN SPOOKEN. 7 nis en wetenfchap zich in de vroegere tijden , meest alleen bepaalde tot de Priesteren , wel. ke de eerfte rangen in den Staat bekleden, en door hunne kunde onbegrijpelijk ver boven het gemeen verheven waren. — Hoe ligt viel het voor zulken , zaaken te verrigten , die in het oog van de onkundige menigte , eene vertoning van meêr dan ménfchelijk vermogen maakten! — terwijl de Priesteren , op eene zeer natuurlijke wij.ce , in de daarftelling van zulke zaaken, te werk gin. gen: — gemakkelijk viel het hun, de onkun¬ dige menigte in het denkbeeld te brergen, dat zij dit alles deeden, met behulp van het geestendom , waarmede zij voorgaven, op eenen zeer vertrouwelijken voet om te gaan. — Alles, waarvan de onkundige menigte , de naafte oirzaak niet vinden kon, was nu het werk, \an eene onzigtbaare macht. Terwijl de voorzeggingen welke zij voord» bragten, of zo dubbelzinnig waren, dat hoe de zaak mogt uitvallen , het volk altoos de voorzegging bevestigd mtende te zien. — Of dit wel zelfs op eene zo kunftige wijze, door hun wierd opgewonden, dat het zelfs , dezelve volbragt. Nu was eenmaal de zaak als eene gods. dienftige waarheid aangenomen, er verjcbeiA 4 nen  8 OVER DE nen geesten , osk ff kimmen van verftorvenen op aarde , — en deeze zijn de zuïken welke met "ben vertrouwelijk weet ui om te gaan, in het uitvoeren van bovennatuurlijke dingen , behulp/aam ; — geen wonder dat de door dit denkbeeld verhitte verbeeldingskracht en angst van fommigen , zich zulke verfcheiningen zelfs fchepte, en zo het vooroordeel zeer vast zich in het hart nestelde ! — het wierd misdadig aan de waarheid hiervan te twijffelen; «— en zo ging deeze volksdwaling , die zich algemeen onder alle volken verfpreidde, van geflacht tot geflacht over. De kenner van het ménfchelijk hart en der gefchjedenis weet hoe moeijelijk het is , de minfte volksdwaling uitteroeijen, — en hoe veel moeijelijker het dus wezen moet, dit, de gefteldheid des menschdoms in aanmerking genomen zijnde, te doen, wanneer eene dwaling eenmaal na de bijzondere gefteldheid der volken gewijzigd, zich tot alle volken heeft uitgeftrekt. Bij de verbastering van het kristendom , fpanden vooral de hebzuchtige Priesteren alles in het werk, om dit gevoelen te voeden, ten einde hunne bedriechelijke behoedmiddelen te duurder te kunnen verkoopen ! — en dus in de noodlpttige angst van bedrogene menfchen j  T0VER.E1JEN EN SPOOEEN, 9 fchen, eene onuitputtelijke goudmijn te vinden; en er is niets zo zeker, als aat, — daar deeze bedriegerijen , in zommige landen en onder veele menfchen tot op den huidigen dag niet ophouden; — zelfs de toenemende verlichting niet in ftaat was, dit gevoelen, ook niet onder zommigen anders meêr verlichte menfchen, geheel en al uitteroeijen. Het zou dus moeijelijker zijn te begrijpen , hoe eene dwaling die met zo veel kracht ge-^ ruggefteund wierd, kon worden uitgeroeid ; — dan het is te begrijpen, hoe dezelve zich ftaande hield. 2, Intusfchen is het vreemd , dat zelfs de ijverigfte voorftaanders van dit gevoelen, niet dan zeer verwarde begrippen toonen te hebben , van eene zaak, die zij zich niet uit het hoofd laaten praaten. Zij zullen u voorbeelden verhaalen , van zogenaamd kollen of toveren , zonder dat het u mogelijk zijn zal, hun eene bepaalde befchrijving van deeze dingen te doen geeven. Voorbeelden bij duizenden, maar geene befchrijving van de zaak. — Evenwel zult ge uit de vergelijking van hunne verhaalen, zo veel kunnen opmaaken ; — dat er menfchen zijn , die hunnes oör-i deels, met behulp van den duivel, boven, ja A 5 te-  IO OVER. DE tegennatuurlijke dingen kunnen uitvoeren ; — en dat vermogen altoos gebruiken, ten nadeele van anderen. En met betrekking tot de zogenaamde fpooker> , — dat er foms geesten der afgeftorvenen, vooral der zulken die zich zelfs om het leeven bragten , of door anderen mishandeld wierden , weder verfchcinen , om deeze of geene hunner nagelatene bekenden te kwellen en te verfchrikken. Wij zullen, de zo genaamde redenen die tot ftaving van deeze beide gevoelens, te berde gebragt worden , opgeeven en ter toetfe bren- gen" Voor beide beroept men zich op den Bijbel en op de ondervinding. Op den Bijbel; de Tovenaars zegt men die voor Pharao gebragt wierden , toen Mofes de vrijheid der Israëliten van den Egijptifchen Alleenheerfcher vorderde, en dezelve de bewijzen gaf, dat hij dit op last van Isratls befchermgod uitvoerde, — deeden verfcheidene wonderdaaden, door den afgezand der godheid verrigt, na! — daar zij de magt hiertoe nu niet van God zelfs ontleendt hadden , volgt hieruit, dat zij dit deeden met behulp van den Duivel, dat zij toverden. Een tweede voorbeeld vinden ze in de to. ve.  tovereijen en sbooken. II veresfe van Endor, die voor Saul, Samitël deed verfcheinen en fpreeken ; — het welk zij volgens dit gevoelen in de daad en met behulp des duivels deed. En men vind ook noch gewag gemaakt van eenen Simon den tovenaar. Ook beroepen zij zich op de ondervinding; mij lust niet een duizendtal van Bakersverhaalen, zelf niet een derzelven, hier te opperen, en u daarmede te verveelen. — Alleen bepaal ik mij u te zeggen , dat men de voorbeelden van ongelukkige kinderen hier te berde brengt — waarom men met zo veel vertrouwen elkander mede deelt, dat die kinderen bekold zijn ; waar voor het zekerst bewijs is, dat men konftige kranfen in hunne kusfens gevonden heeft, die men met eigen oogen zag. Toetfen wij nu eerst deeze bewijfen, met opzicht tot de Toverij! — beredeneeren wij de zaak dan in zijn geheel, eêr wij ons opzettelijk , tot de befchouwing der andere be ■ palen. Vooraf komt dan in aanmerking , het geen men te berde brengt, aangaande de zogenaamde tovenaars in Egijpten. Drie bewijfen door Mofes gegeeven , tot {laving dat zijne vordering om met Israël Egijp-  12 OVER DE Egijpten te verlaaten, op Gods gezag verrigt wierden , deeden zij na! — Volgens de opgave van Mofes, veranderden zij hunne ftaven in flangen , — ten tweeden gaven zij *ook eene bloed koleur en fmaak aan het water, en zamelden eene menigte vorfchen bij een (*): de vraag is nu, deden zij dit door behulp van den Duivel, toverden zij , volgens de algemeene opvatting van dat woord ! — of leid dit eene andere en natuurlijker uiüegging ? — De Bijbel noemd deeze lieden ook Wijzen, Magi, Guichelaars! — Zij waren dus menfchen die zich op allerlei je guichelareien van der jeugd af aan hadden toegelegd, — en uit dit oogpunt de zaak befchouwd, behoeft men hier geheel niet -aan den invloed des Duivels te denken! — te minder daar er flegts eene daad door hun gedaan was , die mijns bedunkens, hier als bewijs kan in aanmerking komen: — te weeten het veranderen van hunne ftaven in flangen : — waarfchijnelijk nu waren zij door Pharaos boden verwittigd, van het oogmerk waartoe hij hun roepen liet ; — en dan kunnen zij aan flangen bij hun bekend, wel iets ingegeeven hebben, waardoor die eenen tijd lang ftijf, en (*) Exod. 6 en 7.  TOVEREljEN EN SPOOKEN. 13 efi beweegloos wierden , zo dat zij eerst op eene gevoelige wijze nedergeworpen, ontwaakten en zich begonden te bewegen, —'■ wanneer men nu in aanmerking neemt in welk een blakend vertrouwen deeze lieden bij Pharao ftonden , komt mij voor, dat zij gemakkelijk in ftaat waren, de verdenking welke dit kon ontdekken , van hem te weeren» De beide andere zogenaamde toverftukken, laaten zich gemakkelijk, zonder duivelskonftenareijen ontcijfferen. Daar zij hunne proeve op de watervergiftiging en verwing, alleen op eene kleine hoeveelheid konden neemen. En dit ook met de vorfchen , waarvan zulk eene menigte moet voorhanden geweest zijn , door het een of ander middel zeer gemakkelijk was. Zoo is mij van eenen zeer geloofwaardigen ooggetuigen verhaald, dat een rottenverdrijver op een fchip, van dat ongedierte overvloedig voorzien , nauwlijks beneden deks kwam , of. een groot aantal derzelve vergaêrde zich rondsom hem, en liep hem zelfs bij het lijf op. Deeze magi toverden dus niet, het waren guichelaars, die dit werk geleerd hadden, en hun  14 OVER. DE hun gedrag levert dus geen bewijs op, voor het aanwezen der toverkonst (*). Even min bewijst het voorbeeld, van de zogenaamde Toveresfe van Endor: er was niets gemakkelijker dan eenen vorst, wiens geweeten met den angst, over zo veele bedrevene gruwelen bezwaard was , in eenen tijd waarin hij geheel met de wanhoop worftelde, te bedriegen, en hem zo te ftraffen, voor de vervolging, door hem weleêr de zogenaamde geestenbefweerfters aangedaan. —— En in de daad meer deedt deeze vrouw niet, want de door konst voortgebragte Samu'êh fchim, kan zij, van Sauls om Handigheden zeer wel onderricht, heel gemakkelijk zijn naderend lot, dat hij zelfs voltrekken zou, in den mond leggen ; het zij dit door buikfpraak , of eenige andere hulp, gefchied is. — De vraag is noch , of Saul deeze fchim eens zelfs heeft durven aanzien, en dan kan zij hem om zo veel gemakkelijker, den zeer bekenden Samuël befchrijven; —■ dus bewijst deeze aanhaling even min het aanwezen der toverij ; — en van Simon de tovenaar, weet ik niet dat eenig konstftuk is aangetekend; wan- (*) Sam. 27.  TOVEREIJEN EN SPOOKEN. 15 wanneer wij dus alleen dit woord door Magis of wijzen vertaaien , is ook deeze bedenking weggenomen. De Bijbel geeft ons dus geenen grond, om het aanwezen van eene konst te geloven, die geoeffend wordt, door behulp van den duivel. Maar de ondervinding? — nog eens hier een aantal overleveringen en oudwijffcha vertelfeltjes op te geeven, lust mij niet. Wij weeten tot welke trap van behendigheid de gochelarij in onze dagen geklommen is, — door den weleer in zijn vak zo beroemden Poolfchen meester en zijnen opvolger Carel Gusfem! — En welke wonderbaare vertoonïngen men door de PMjfica experimentalis doen kan , heeft met genoegzaame bewijzen, de Edelere Gochelaar Pineut beweezen. Dit alles kan dus hier niet in aanmerking komen! — en er blijft mij nu hier alleen over, het wonderverfchijnfel van betoverde kinderen ! — die alle blijken van benauwdheid geeven; — en in wier kusfens men konftig vervaardigde kranfen van vederen vind , die onmogelijk, zo men meend, zonder kollen of toveren zo aardig gevlogten konden zijn J - maar kundige Geneesmeesters en eerlijke beddeftoppers ontknoopen ons dit raadfel zeer eenvoudig. Daar  \6 O v E r n Ê Daar de eerlre alle de droevige toevallen $ waaraan zoortgelijke kinderen onderworpen zijn, meestal de verbaazende uitwerking bevinden re zijn, van wormen , welke de kinderen in eene benaauwdheid brengen , die verfchrikkelijk is, zo dat hun het angstzweet uitbreekt. En de laatfte zeggen, bij ervaring te weeten , dat alle die kunftige kranfen , of zich vormen, om dat de vederen niet droog genoeg waren , bij het ftoppen dier kusfens * of door het fterke fweeten van hun die dezelve gebruiken, zo dat de vederen door een lijmachtig vogt nat gemaakt, zich hegten om draden of naalden , of zich bij een voegen, met dat gevolg, dat deeze wonderbaare en kunstmatige verfchijnzels , zich zeer natuurlijk bij een pakken. Er kon dus geen ongelukkiger grond gezogt worden , om er een gebouw zo gewaagd op te vestigen, dan juist deeze. Gij ziet dan Lefers, dat deeze bewijzen geheel geen fteek houden, den toets niet kunnen doorftaan. Maar bij aldien wij de zaak nu eens met een enkel opflag van het oog in zijn geheel overzien , dan zal het blijken, dat geen gevoelen meer honend voor den goeden God , en  ÏOVERÉIj ËN EN SPOOKEN. I? en zijne vaderlijke voorzienigheid weezen kan, — dan dat, het welk aan toverij geloof flaat. Wij gelooven immers op zeer goede gronden , dat het hoogfte wezen niet anders, dan het geluk van zijne redenmaatige fchepfelen kan willen ; dat hij geheel geen genoegen er in kan vinden die te plagen: — maar bij aldien hij door den Duivel, inbreuk liet roaaken op zijne beftuurende magt, en denzeiven de orde der dingen , naar deszelfs wil. lekeur liet verbreken , of denzelven vergunde om met verbreking der natuurlijke orde , eene zoort van geweldenarij over die wezens uit te oeffenen , welke onder zijn vaderlijk beftuur alleen waanden te leeven , men in het denkbeeld zou moeten vervallen, dat het hoogst volmaakte wezen , of zulk eenen, zijne eêr en het geluk van zijne redelijke fchepzelen hoogst nadeeligen invloed niet zou kunnen weeren, —. en deeze gedagten is ten uiterften onteerend voor den Almachtigen! — of dat het aan God niet behaagde dit te doen , en deeze gedagten is hoogst beledigend voor de goddelijke goedheid. In alle gevallen zoude men het lasterlijk en ontrustend denkbeeld moeten voeden , dat het beftuur der waereld, — het zelfde hoe men B dee-  jg O V E ft. DE deeze fchikking ploojen mag , verdeeld ware , tusfchen een goed en kwaad beginiel, en dus in de zaak, — het Manicheismus met de daad omhelzen. Hoe moet dus zulk eene, denkwijze — om veele andere gevaarlijke gevolgen niet op te noemen, — derhalven noodzakelijk ftrekken, om het onverdeeld vertrouwen op God in de harten der menfchen te verzwakken , en die ongelukkigen ten prooij overgeeven , aan eene beangftigende ongerustheid en twijft'elmoedigheid, aan onophoudelijke benauwdheid en angst. Er is dus niets zo zeker, als dat zulk een invloed , waardoor de toverij beftaan zoude, een invloed welke noch op den Bijbel, noch op de ervaring gegrond is, en die zo beledigend voor het Opperwezen word, valsch en van allen grond van waarheid ontbloot is. Ik vertrouw dat het gezegde met opzicht tot de onredelijkheid van het geloof aan toverijen genoegzaam zijn zal, voor elk dien het om waarheid te doen is. Maar, zegt gij, er is met betrekking tot het denkbeeld, er zijn fpooken , en deeze ontrusten door hunne yerfcheiningen , de menfchen, noch niets bijgebragt ; — dat is zo ! — en ik agt het der moeite wel waardig , hierover u eenigzins opzettelijk te onderhouden. i. Ook  T O V £ R E Ij E N EN S P O O K È S, i$ 1. Ook hier zal ik eerst, iets over deri ooriprong van dit gevoelen laaten vooraf gaan. 2. Dan ten tweede, de dingen , die wij, uit het ,geen men hier over zegt, kunnen opmaken , laaten volgen, met bijvoeging Van de noodige aanmerkingen. 3. Ten derde, de bewijzen voor deZelvert opgegeeven , toetfen. 4. En eindelijk, het befluit op dit alles, het Welk ik mij voorgenomen heb ü mede te deeIcn , laaten volgen. ï. Waarfchijnelijk heeft dit gevoelen ook al zijnen grond , in de gedagten , dat de Priesteren en Wichelaaren in zaaken, die zij voorfpelden $ door de verfcheining van geesten en godheden önderrigt wierden! —. terwijl zij Zich hierop beroemden , ten einde zo hunne magt en aanzien bij het volk te vermeerderen ! — en aan het zelve hunnen wil tot flaaffche gehoorzaamheid te gemakkelijker te kunnen voorfchrijven j dit vooroordeel is met het te vooren wederlegde zeer nauw verwandt, op dezelfde wijze voortgeplant, en op de nakomelingfchap overgebragt. Michaelis tekend er van aart, — dat de' leer der fpooken, volgens welke de fchinimen der dooden (bijzonder van hun die geeB 2 fis  20 OVER DE ne graftombe hebben) verfchijnen zouden , ten tijde der Inftellers van onzen godsdienst , in de waereld al zeer uitgebreid geweest is; dat bijzonder de Jooden met deeze Leer zeer befmet waren, dat zij ver door het Oosten ging en eindelijk door de Arabieren, die fchrikkelijk veel van fpooken gelooven, weder in Europa te rug gekomen is, Om dezelfde redenen , hebben vooral in de Eeuwen der duisternis van het Kristendom , de Priesters en Monniken ook deeze leer gerugfteund, en die de gemoederen der menfchen diep ingedrukt, waarom zij dit, die der toverij deeden. En tot fchande van de verlichting, leert ons de ondervinding, dat noch zeer veele menfchen , ook onder de zogenaamde verlich • ter kristenen, met dezelve befmet zijn gebleeven. 2. Maar wat kan men nu opmaaken , uit het geen ons omtrent de fpooken verhaalt word, — Foor eerst, beftaan de meeste verhaalen van fpooken, — door menfchen die voorgeeven uit ondervinding te fpreeken, te ber« de gebragt, in zaaken die men gehoord, met een beklemd hart bij gemis van moed tot het nodig onderzoek, gehoord, niet gezien heeft; — meest  TOVEREIJEN EN SPOOKEN, SI — meest in huiverige ftilte en eenzaamheid in den nacht. Bij een verhit bloed, weet ieder opmerkende , hoe zeer de verbeelding de zaaken onder een valsch voorkomen kan voorftellen; — en ik durf u verzekeren , dat alle zoortge* lijke hoorbaare zaaken, door moedige Lieden onderzogt, op het belachelijke uitliepen , — terwijl altoos alleen gebrek aan moed, en het nalaaten van het nodig onderzoek, de dwaling voede. Tm tweede komen dan in aanmerking, de fpookverfcheiningen , die men zegt dat met de daad gezien zijn; — en deeze zijn tweederleij, en zulke die men bij overlevering heeft , — en die, welke door ooggetuigen bevestigd worden. De eerfte komen doorgaands van domme, en bijgelovige menfchen af, — en meestal zou men tot Adam moeten te rug vraagen , om hun te fpreeken , die met eigen oogen dezelve aanfchouwd zouden hebben ; ~ ik , die er dikwerf opzettelijk mijn werk van gemaakt heb, om zoortgelijke vertellingen op te fpooren, kan u verzekeren , dat ik dezelve zo dikwils heb vals bevonden, als het mij mogelijk is geweest, de eerfte zogenaamde ziener zelfs te kunnen fpreeken j — ik B 3 be-  22 OVER DE befloot hier dus uit, en ik vertrouw met eenig regt, op de overigen. Maar er zijn enkele gevallen , waarin menfchen ons verzekeren , deeze of geene fpook-» verfcheiningen zelfs gezien te hebben. En opmerkelijk is het, dat zij dit doorgaans voorgeeven , van menfchen die of verregaande zedelijke gebreken hadden , of door eenen geweldigen dood uit: het leeven zijn gt-. rukt; — of zich zelfs om hals bragten. — En dat buiten deeze gevallen altoos alleen dezulke van deeze verfcheiningen' gewagen, die de verflorvenen hebben beledigd, of teder bemind. En in deeze opmerking vind men mijns bedunkens de fleutel, om deeze verfcheinzelen te ontcijrFeren. Te weeten: in de eerfte gevallen denken de overgeblevenen , altoos met ontroering , met huivering aan hunne ■ verfrórvece vrienden , hunne verbeeldingskragt is altoos over dezelve bezig en aller meest in de eenzaamheid en Hatelijk® 4tilte', '—— geen wonder! dat zij door derzelver beguicheling, zich den een of anderen tijd verbeelden hunne vrienden te zien , te fpreeken-, zich dit zo fterk verbeelden, dat men het hun niet gemakkelijk uit het hoofd kan praaten, Befchpuwd fiegts met eene levendige verbeelding de drijvende Wolken aan den hemel, •ad £ 8 fn  TOVEEEIJEN EN SPOOKEN. £g en gij zult u fpoedig alleiieij figuren met de daad verbeelden te zien. En in het laatfte geval, doet de erinnering van gedaane beledigingen de benauwendfte uitwerkingen door een folterend geweeten, op de verhitte verbeelding: — waarvan men de verfchrikkelijkfte voorbeelden , vooral in de jagende angst van moordenaaren , die door soortgelijke fchrikbeelden geduurig ontrust , hunne eigene misdaaden uitbragten , in de gefchiedenisfen der menschheid , geboekt vind! en hoe natuurlijk is het, dat men droomt den geliefden te zien , wiens beeld , dag en nacht - door het grievend gevoel van een on« herftelbaar gemis, voor oogen zweeft. Dit alles bewijst dus voor het aanweezen van fpooken, voor het vencheinen van fchimmen , niets. Hier moet ik nog eene algemeene, en voorzeker onlochenbaare aanmerking bij voegen , te weeten, — dat de fpookverhaalen bij die menfchen onder welke de verlichting minder veld won, naar evenredigheid van de plaats hebbende duisternis , altoos veelmeer gehoord worden, dan onder meer verlichten •— het Oosten is er noch vol van , en om minder befchaafde natiën niet te noemen, onder de Europeaanen , de Spanjaarden, Por~ B 4 tu.  24 OVER DE tugeefen, Nooren en anderen, — zelfs Js het naburig Braband hierin veel rijker dan ons Vaderland! — ]k weet wel dat er gezegt word, men kan uit de geesten-leer de onmogelijkheid van zulke verfcheiningen niet bewijfen ; — ik geef dit toe; maar wanneer ik naar reden vraag dan is het antwoord: — Om dat wij geen genoegzaame kennis van het geestenrijk hebben ; — en dus befluit ik uit deeze onkunde even wettig, dat men tot de mogelijkheid dier verfcheiningen, uit dezelve even min befluiten kan, —. en dat dus deeze leer hier zo min voor de geestverfcheiningen iets bewijst, als tegen de^ zeb/e, Wanneer derhalven , alle de ervaringen die men hier te berde brengt, voor zulke verfcheiningen geen proef kunnen houden, dat alle, die wel onderzogt zijn , het tegendeel bewijfen , en men dezelve ook uit de geestenleer niet kan ftaaven, dan volgt dunkt mij duidelijk , dat er alle redenen voor zijn, om eene voor de rust der menfchen , zo gevaarlijke Helling, als die is, er zijn fpooken, niet te omhelzen, maar te verwerpen. Het is waar, men brengt hier noch twee voorbeelden uit den Bijbel bij , die volmaakt van dezelve natuur zijns — en waar uit men  TOVEREIJEN EN SPOOKEN. 25 men bewijfen wil, dat de leer der fpooken in den Bijbel geleerd word. De fterkfte is Lucas 29 vs. 37 , daar de Discipelen van Jefus meenden, dat zij een fpook zagen. Dan dit bewijst niets meêr, dan alleen : dat die Discipelen ook met deeze volksdwaling befmet waren , iets het welk ik zeer wel wil gelooven; en het zou mij zeer bevreemden wanneer dit anders ware geweest, — ik agt er de Bijbel te hoger om , dat die de gebreken van de beste menfchen niet verbergd, maar opgeeft; — maar ik ontken wel degelijk dat hier uit volgd, er zijn fpooken, en ik ben wel verzekerd, dat de Bijbel deeze dwaling nergends, waar het ook zij, geleerd heeft. Uit dit alles , maak ik dus naar mijn beste weeten, wettig op ; dat er geene de minfte redenen zijn om aan het aanweezen van fpooken , of geestverfcheiningen te gelooven; : en dat het menschdom zeer dwaas handelt, wanneer het zich door vrees voor het geen, dat niet is, laat verfchrikken; en dus zijne gelukkige kalmte van ziel, en de rust van zijn hart opofferd aan hersfenfchimmen, en tastbaare dwalingen. En zo ben ik eindelijk gekomen aan het laatfte gedeelte van mijn opgegeeven beftek , B 5 te  OVER DE te weeten : hoe zal men het voortplanten van deeze fchadelijke en van ailen grond ontbloote vooroordeelen best tegen gaan , en dus eene wezenlijke hinderpaal aan het menjchelijk geluk, best uit den weg ruimen, Ik noem deeze dwaling eene wezenlijke hinderpaal aan het ménfchelijk geluk , — en wie twijffelt er aan of zij is dit? — Zij j — die heure flagtorfers zo vaak van rust en kalmte beroofd: — de volwasfene zelfs, die met dit ongerijmd bijgeloof befmet is, trilt op het zien van zijne eigene fchaduw ; in den avond en -den nacht, klopt zijn hart op het ritfelen van een blad; «te hij fchrikt wanneer hij zijn eigen kleed beweegd; — haakt hij ongelukkig in de duisternis aan het een of ander zich vast, — dan bevangt hem dodelijke angst, en hij verbeeld zich dat een fpook hem aanpakt; — de ftille nacht, die voedfter van de fchoonfte befpiegelingen en de zagtfte overdenkingen , der edelfte aandoeningen , is voor hem verfchrikkelijk ! — zijn hart is niet berekend voor dat ftil vertrouwen op God , het welk de bron van zo veele edele genoegens, en in dit leeven eenen zo wezenlijken zegen is! — hij die zulke onwaardige denkbeelden van de hoogfte goedheid voed, dat die de leven-  T O V E R E IJ E N EN S P O O K E N. vendigen door de fchimmen der dooden vervolgd , kan de kalmte van een kinderlijk vertrouwen op dezelve , niet fmaaken En hoe ongelukkig is het lot van die kinderen , welke in zulke vooroordeelen worden opgevoed ; — hoe veele duizende uuren van het fchuldeloos leeven worden voor dezelve niet tot eene hel gemaakt, — en welk een verpestenden invloed, heeft dit vooroordeel op hun geheele leeven! Elk die dus deeze dwalingen tegengaat , doet eene weldaad aan het menschdom, en ruimt eenen wezenlijken hinderpaal aan het ménfchelijk geluk , uit den weg Maar hoe gaat men nu deeze fchadelijke vooroordeelen best tegen ? Zeer zeker draagt de meêr en meêr vorderende verlichting hier toe aanmerkelijk bij ; maar zij verbreid haaren wcldadigen invloed niet het fpoedigst op menfchen, met zoortgelijke vooroordeelen befmet , — en deeze planten intusfchen dezelve, al weder op een volgend geflagt voort. Men bezige in dit fluk bij bejaarden redeneering en zoeke de gelegenheden op , orri hun met proeven van hunne dwaafe vrees tè bevrijden, Spot-  28 OVER DE Spottende, fchertzende redeneering, zal hier het minst gelukkig ilaagen. Het beangfte flagtoffer van deeze rampzali. ge vooroordeelen, gevoeld zich door eene hgtzinnige behandeling van zaaken , die in zijn oog ernftig zijn, beledigd; het fluit in dat geval zijn hart voor de overtuiging; — het fchuwt den fpotter, terwijl het vast geJoofd, dat die eenmaal door de een of andere verfcheining zal geftraft worden, en dat zulk eene fchrikverwekkende vertoning hem zelfs ten deel zoude vallen, bij aldien hij zijnen afkeer van den ligtzinnigen, niet op het gevoeligst toonde; hij houd zo iemand, aie met eene zaak hem zo gewichtig den draak fteekt, niet zelden voor een Ongodist, — en dus fpreekt het van zelfs , dat dan de weg tot overtuiging geheel en al gefloten is, De redenering die men dus bij zulke menfchen gebruiken moet, behoort ernftig te zijn, — men onderzoeke de voorbeelden voorzichtig, en bewijze het ongegronde van dat geen, het welk men op dezelve had willen bouwen. Maar vooral zoeke men in voorkomende gevallen de gelegenheden op , om den dwalenden, van zijne misvatting te overtuigen door zijne eigene ondervinding; wanneer dan een,  TOVEREIJEN EN SPOOKEN. 29 een, twee reizen, de vrees ongegrond bevonden is en in het belachelijke uitliep, — zal de vreesachtige meêr moed bekomen, — en gefchied dit, dan zal zeker de ondervinding bij hem de waarheid bevestigen , —' en hij gelooven dat er geene toverij plaats heeft, dat er geene fpooken zijn ; en hij zelfs, die eertijds de tegen overgeftelde dwaalingen omhelsde, zal op de gelukkiglte wijze bij anderen, die te keer gaan. Maar vooral is het pligt dit fchadelijk bijgeloof den kinderen niet inteplanten; er is geen grooter wreedheid, dan deeze onfchuldige fchepfelen het leeven te verbitteren, door hen aan de ongegrondfte vrees en angst overtegeeven. En daar toe is het de pligt der Ouderen en Opvoederen, om zorg te draagen, dat hunne Lievelingen, nimmer onderhouden worden met vertellingen van tovereijen, fpooken, nagf. verfcheinfelen, en alles wat hier op doelt of foortgelijke verdichtfelen, als waarheid voo'ronderfteldt, dat men hun veel min boeken van dien aard laat gebruiken ; — of bij aldien zij iets misdreeven hebben, hun op eene plaats opfluit waar zij zich beangst kunnen maaken. De wreedfte flagen, hoe weinig die aan braave Ouderen en Opvoeders pasfen, zijn barnv  go o v e r* ö Ë barmhartigheid, in vergelijking van zulk eene misdadige beangftiging, — die het toppunt van wreedheid en onmenfchelijkheid is, Men laate de kinderen nimmer blijken van vrees zien, brenge en zende hun veel in het duister, zonder hun Zelfs te laaten vermoeden , dat men dit voor iers moedigs houde, dan zal het kind door ondervinding overtuigd, dat hier geen het minfte gevaar in fteekt, eene vastheid van ziel verkrijgen , die het voor vreesachtigheid bewaard. Men verhaale het eerst dan, wanneer het voor redekaveling vatbaar word, en redenlijke denkbeelden van God begint te vormen, — en te begrijpen , dat die alleen de Heer en Beftuurder van het gefchapene is, dat er menfchen zijn , die zijne goedheid en almagt verdenken , door geloof te flaan, aan dingen welke er niet zijn, en zo wapene men 'het opkomend geflacht tegen dolingen, zo fchadelijk, en maake zich verdienftelijk bij het menschdom. , Vooral moeten kundige en braave Leeraaren van den redelijkften godsdienst , alle gelegeudheden met voorzichtigheid en overleg waarneem en , om deeze dwalingen als beledigend voor God , en onbeftaanbaar met waare godsdienst, tegen te gaan, £n  TOVEREIJEN EN SPOOK E, N. 3Ï En mogt elk vriend der menschheid , die het zich eene eere rekent tot waare verlichting iets wezenlijks bijtedragen , aan het menschdom den gewichtigen dienst doen — zelfs gezuiverd van deeze vooroordeelen, die, zo veel mogelijk, te helpen verdrijven. Dan zegt het dankbaar nagedacht, zeker van zulk eenen Hij zag, — hij zag vol mededoogen, Hoe 't fnood bedrog, de Priesterlist, Het menschdom te verfchalken wist! En met een vaale nacht, van dwaling hadt omtogenf Hij zag hoe 't menschdom zonder grond, Deeze aarde een fpeeltoneel van helfche fchimmen vond, Voor eigen' fchadtiw vlucbte I — En zonder reden, duchte. Hij zag den Priester in 't verfchïet, — Maar hij verdroeg die helfche vreugde niet ! —— Hij zond weldadig licht, de nevelen vlooden henen!— En 't akelig fchriktoneel was voor dat licht verdweenen! Nu juicht de Grijsaard en het kind Daar elk deez' aard geen hel meer vind. ê Neen 1  OVER DE TOVEREIJEN EN SPOOREN, t Neenl — een Paradijs, daar God alleen regeerd, Wien elk eerbiedig door geen fchrik gehinderd, eert. Zo veel geluk, en zaligheid, Heeft zijn weldadig licht verfpreid. Geen vaale nevel, moet die heldre glans meêr dekken! — En de eer der Godheid fnood bevlekken, De mensch die hartlijk God vereert, Die weet, dat Hij alleenI — niets buitem Hem, regeerd, Zal ook zijn lot aan hem gewillig overgeevenl En voor geen hersfenfchimmen beeven! — Dat zo de boosheid eindelijk zwigt, Én vlugt', voor waarheid en voor het weldadig licht. —