i    GEDICHTEN» VAN BESTEK WILHELMÏIA, CALLEIBURCH TAARTMAN §. Te UTRECHT, Bij HENRICUS van O TT ER LO O, Boekverkoper op de Oude Gracht, tusfcben de Bakker-en Bezem - brug. MD CCXCIV.   WOOMJBM J8.X AAN DEN LEZER. IVÏijn eenig oogmerk was, r U nuttig te vermaken , Gods groten Naam ter eer; Kon ik, met mijn gedicht, Bij u dit doelwit raken, Lof zij des Hemels Heer! Zing gij me beter na, Den roem van Gods gena, * Met  VOORBERICHT aan den LEZER. Met hart "of mond of zangen, Dat is mijn zielveilangen; Hier is de rijkfte ftof: Zing eeuwig s'Heren lof! Utrecht den 4 van Sprokkelmaand MDCCXCIV. • G E-  . :l o m VAN MESSIAS DOOD. I N VI. Z A N G Ë N,  Gal. 6: 14. Maar 't zij verre vm mij dat ik zoude ■ roemen anders dan in 't kruis van onfen Here Jefus Christus.  f L O F VAN MESSIAS DOOD. I N VL ZANGEN, T JJ_k zing den grootften Held, dien aarde of hemel zag, Die 's vijands ganfche heïr, verfloeg met eenen dag; Ik zing het kort begrip van Gods Orakel blaren; 't Aaribidlijk Gods geheim, waar op zijn englen ftaren, Vol wijsheid, en gena, en zuivre heiligheid, Tot heil van Adams kroost, tot roem der Majefteit. Ik zing Mesfias dood, het offer voor de zonden, 't Vergift van 'czeedlijk kwaad, de balzem onzer wonden} De kracht der ware deugd, de troost in allen druk, De roem van 't heilgeloof, de bron van 't hoogst geluk Gods Zoon door aarde en hel en hemel fel beftreden, Die is mijn Lof mijn Psalm in tijd en eeuwigheden! As Wi»  4 Laf van Mesjïas dood. Wie leert mij "t hemellied, Immanuel ten prijz' ? Gij Seraphijneu? Neen Gij zingt op englen wijz'. Daal Christus dierbfe Geest, uw invloed leer' mij zingen! Dat tranen van berouw uit zondenhaat ontfpringen, Dat de ijdle wereldmin verdwijne in mijn gemoed, Dat waar geloof, en deugd, en blijdfchap word' gevoed: 'k Zal dan Mesfias lof, in zijnen dood verbreien, Dan zingt een zuigling voor, dan volgen de englenrelën, EEK-  Lof van Mesfias dood. 5 EERSTE ZANG,' CHRISTUS LIJDEN, H E T VOLMAAKTE ZONDOFFER. TD JXJ*e grootfte rechtdag naakt, in de eeuwigheid bepaald, Waar op Rechtvaardigheid, in al haar glans, zalfchijuen; Die zoendag eeuwen lang aan Isrèl afgemaald. Gods heften dalen néér, tienduizend Seraphijnen Zien op Calvaria, met een verwonderd oog, Al bevend, daar ze aan't kruis Gods heilig recht aanfehomven; ""t Verheerlijkt Adams kroost ziet neêr van 's hemelsch boog, Op 't wonder van gena, eerbiedig, vol vertrouwen; A 3 Pa  6 Lof van Mesjias iaod. De phzaalge geestenfch'aar» '..ct rijk der duisternis Waant dat zijn heildag rijst, verzameldt al zijn krachten, Snel roept de Vorst bij een, wat boos en grouwlijk is, En rukt op Golgotha met al zijn helfche magten; Daar daalt de Godheid zelf, met ijslijk blikfem vuur, In zwarte wolken neer, de ontzaglijke Opperkoning: Hoe beeft het wereldrond, in dit vcrfchrildljk uur, De zon verduistert zelfs voor 's hemclsch wraak betoning! Men voert het Offer aan, des Vaders groten Zoon, Voor de eeuwen reeds beftemd, ter juister tijd gezonden, Toen 's werelds fchuld de wraak riep van des Rechters troon, Dat Offer fraetteloos yoor 't Godlijk oog bevonden; De ontmenschte flagters, reeds bezoeteld met zijn bloed, Vol woede en helfche drift om 't Godslam op te hangen, Doorwonden wreed en boos zijn hoofd, en hand, en voet, (zangen , Daar droomt zijn Godlijk bloed Thans zwijgen de englen Een diepe ftilte hcerscht, op 't aaküg moord gebérgt.' Mesfias wordt doorboord met duizend helfche fchichten, Of zijn verheven deugd, dus onvermoeid getergt, ïn 't eind voor 's duivels list of boos geweld zou zwichten 5 Ter-  Lof van Mesfias dood. 7 Terwijl een fchriklijk vuur, van 's hemel*ch grimmigheid, Schiet als een blikfem neer, en \ Offerlam doet branden, Dat brullend ais een leeuw tot God al ftervend fchreit, Wiens felle zondenwraak verteert zijn ingewanden!.... Ontzaggelijk gezicht! ... Hoe (laat mijn geest verzet! O toonbeeld van Gods vloek! Is dit de ftraf der zonden! Wee mij dan ik verga! ... Ik die mijn Rechters wee, Voor zijn alweetend oog, zo dikwerf heb gefchonden!... Geboren muiteling, vergiftig flangenzaad, Verfmader van Gods gunst, wie kan uw ramp boRSèn ! Hoe vreeslijk is ons lot wanneer ons God verlaat!... Wat fmart zal eindeloos dan ziel en lichaam treffen ! Geen zilte tranenvloed blust dit verterend vuur; Geen Aromen zelfs van bloed van al de fterveüngen! Is 't losgelt van de ziel, zo zwaar, onfehatbaar duur, Wat fchepzel zou voldoen?... Niet een in 'shemelsch kringen! Geen eerften engel zelf, hoe wijs, hoe goed, hoe groot! Zie hoe ze op Golgotha voor Gods gerichte beven, Daar zulk een heilig Mensch, Gods Zoon, zijn Throongenoot, Aan dit'vervloekte kruis vol angst en fmart moet fneven!... A 4 War  8 Lof van Mesjias dood. Wat 's dit?... Een ftraal van licht, fchiet op Calvarfaf Daar fcheurt het donker zwerk., wat luisterrijke glansfen ! Ilue word Gods rechtervoet een zetel van genal Thans heerscht de vrolijkheid door al de hemelstransfcn. Mesfias zegeviert, Hij roept: het is volbracht! Daar (preekt de Rechter zalf, „ Kom zondaar veilig nader, „ Zie daar mijn Offerlam, mijn Zoon, voer u geflagt, „ Ik word, om zijnend wil uw Bondgod en uw Vader; „ Zie 't handfehrift uwer fchujd, getekend met zijn bloed, „ Mijn eisch is gansch voldaan, — 't word u om niet gegeven , „ Neem gij het dan om niet, met een verheugd gemoed , „ 't Is 't uwe wat ge ontvangt, Mijn Zoon, en heil, en leven. Mijn Rechter! ...welk een gunst! ...Is dit uw hoog gebod!... Bidt gij een muiteling uw Zoon om niet te ontvangen? 'k Zeg Amen op dat woord ! Mijn Offer en mijn God!... Mijn Middelaar, mijn Heil, mijn Rust, mijn Zielsverlangen ! Wierdt Gij een nietig mensch, o lieer der heerlijkheid! Ontvangen zonder finct, geboren zonder vlekken , Volbracht Gij 's Vaders wet, Gii hoogde Majeftelt! Gij kunt mijn (nood bederf voor "t Godlijk opg bedekken;  Lof van Mesfias dood. ' 9 Uw zuivre heiligheid, zo luisterrijk betoont, Waar bij de hemeldeugd der englen moet verdwijnen, Is mijn Gerechtigheid. Heb ik God zwaar gehoont, Hier boet Gij al mijn fchuld, dooi- ziels, en lichnams pijnen. Wierdt U den geest doorwond,'t was om mijn zielenfchuld» Om 't groot en grouwlijk heïr, van lusten, en gedachten, Wier boosheid , boven al, mijn hart met angst vervuld; Zaagt ge als een rijksrebel uw doemen en verachten, Wiertge als een dwaas ontkleed, met ijslijk fpotgebaar, Gelijk een moordenaar, een diefgeboeit, gevangen, Veroordeeld,door den raad, als een godslasteraar; Sterft ge als de fnoodlte pest, aan 't vloekhout opgehangen: Mijn dwaze en boze daan zijn dan volmaakt geboet; "t Misbruiken van mijn tong, mijn eer, totijdelheden; j)e zonden ftout begaan met oog en hand en voet: Ja.'t wijden van mijn lijf, aan 's werelds dartle zeden, Gods vloek op 11 gelaan heeft mij van vloek bevrijd, Mijn Rechter vind geen fchuld —«- Wie zal mij dan verklager. ? Hij feheld volkomen, ja voor eeuwig, alles kwijt. — Zi'j daar is met mijn Borg mijn fchuld in 't graf gedragen) A 5 Maat  lo Lof van Mesjias doof. Maar welk een groot gezicht? En rots, en aardklood beeft, Een hemelboó vol glans, werpt (leen, en wachters neder \ Daar opend hij het graf... mijn "Middelaar herleeft! Hij keert, van fchuld bevrijd, als overwinnaar weder. Hij vaart ten home! op. Berooft de helfche magt, Hoe fiddren zij, geboeit aan Christus zegewagen! 't Geloof ziet op God^ troon het Lam (laan als gcflagt, 't Hoort I lem, als Voorfpraak, (leeds de grootfle gunsten vragen. Thans is mijn heil voltooit, in d'allerhoogflen (land, Blijft mijn getrouwen Borg als Triester mij gedenken, En doop en avontmaal zijn zegels van zijn hand, Dat Hij mij door 't geloof zijn offer (leeds wil fchenken. Ik eet dan van uw vleésch, ik drink uw offerbloed, Die goddelijke fpijs werkt altoos kracht en leven, Zo leeft Mesflas door 't geloof in mijn gemoed; Terwij! ge uw Levensgeest mij met uw bloed wilt geven. Tot dat ik, blij gevoed door zulk een hemelfpijs, Bekwaam ben, o;n in 't licht, met al de hemellingen, Te roemen Gods gena, op een verheven wijz', Volmaakt, het lied des Lams voor eeuwig op te zingen. TWEE-  Lof van Mesfias dood. ji TW EDE ZANG. CHRISTUS LIJDEN, d e DOOD der. ZONDEN. H oe treft mij Jefus angstig ftrijden, Peins ik aan 't bang Gethzemané ï Calvaria wat aaklig wee, Vertoont ge ons in Mesfias lijden! Waarom moest dus mijn Heiland fterven, Aan 't kruis, veriaten van zijn God! Zo fel geteisterd, wreed befpot! Moest zulk een dood ons 'c heil verwerven ? Mijn  Ï2 Lof van Mesfias dood. & *£ -Sc Mijn ziel, God wil aan 't menschdom leren, In Christus angst en pijn en fraaad, De grouwlijkheid van 't zeedlijk kwaad: Om 't van zijn boosheid aftekeren. Gods zondenhaat is hier te lezen . Meer dan uit Tophets ijslijk vuur; Och dat zijn Geest uw oog beftuur' S Gij wierd van dat venijn genezen. Hij torst het kwaad door u bedreven, Aanfchouw, die mensch, Gods eigen Zoon , Befpot met mantel, flaf, en kroon, Zie Hem als een godslast'raar fheven.  ) Lof van Mesfias dood, 13 Gij dirfvde u zelf ten God Verheffen, Volbracht uw wil, bedoelde uw eer; Uw Schepper was geen God, geen Heer; Kon 't boos vernuft zijn doelwit treffen. Hoe duur moet Christus hier betalen Uw dwaze en trotfche hoofdfieraad, De dartle tooi van 't rijk gewaad; Een aardworm durft vol hoogmoed pralen! Üw wellust en uw wufte zeden, Uw overdaad en lekkernij, En geldzugt, fnoodste afgoderij! Doorgriefden Christus ziel en leden. LV  Ï4 Lof van Mtsjïas dood. Uw lasterzugt, bedrog, trouwloosheids Heeft Jefus met een kus verraên; Uw haat heeft Hem met fmaad bclaên; Hij wierd gekruist door uwe boosheid. Hoe kunt ge Christus feller honen Dan als ge 't kwaad bemint en doet, Door Hem zo fmertelijk geboet: Geen boze lust moetge ooit verfchoncn. Daar al uw zonden zijn vergeven, Is hen de heerfchappij ontzegt, Met Christus aan het kruis gehegt: Op dat in u geen kwaad zou leven. Dit  Lof van Mesfias dooi, ï$ Dit was het doel van Jefus lijden, Dit heeft Hem in zijn fmart verheugd, Zijn kruisdood fchenkt u vrede en vreugd : Om moedig tegen 't kwaad te ftrijden. Mijn Heiland baarde U dit mijn zonden!... Ja, die mij boven al beviel, Benaauwde 't meest uw reine ziel!.., Hoe treffen mij Uw diepe wonden ! Zou ik uw liefde en dood ontëeren! ... Weg Barabasfen ! Christus bloed, Roept om uw dood in mijn gemoed! En zoudt gij in mijn hart regeren ? Neen,  j6 haf van Mesfias doou'. Neen, neen gij moet voor altoos ftervcn, Gij helfche monsters! hoe genaamt, Gij moet ontroont, befpot, befchaamt, Gekruist, gedoodt, in 't graf verderven. 'k Ontzeg uw hart en tong en leven, 'k Wil telkens waken in 't gebed, Op datme uw boöshe.id niet bennet; Ik wil u nimmer voedzel geven. Hoe durftge mij noch gunsten vergen ! Waar toe mij fteeds verlokt gevleid? Verraaders! 'k merk uw listigheid, Gij wilt u in mijn hart verbergen. Ik  Lof van Mesfias doodt i? Ik mag ... ik wil u niet verfGhonen, Gij waart de moorders van mijn Vi ind , Gij zonde, voormaals't meest' bemind, i U wil ik 'c fterkst mijn' afkeer tonen/ Hoe woeden lusten en gedachten!... Hoe persfen zij mijn' bangen geest, Die 's werelds list, en boosheid vreest,' Die aanrukt met des Satans magten. Mijn Borg, denk aan uw bitter lijden\ Verlos mij, om uw dierbaar bloed, Vergoten door dit fnood gebroed, Uw dood kan mij alleen bevry den! B Gif  IS Lof van Mesfias dood. Gij toeft, wijl fterker legerbenden Mij dringen met een helsch geweld!.... Mijn lust en moed ligt nêergeveld, Zo ge ijlings mij geen hulp wilt zenden S Ach! red mij Heer!... Dan 't is verloren, Mijn geest bezwijkt!... Wat hoge nood!.. .J Vertrouw op Christus offerdood, Dan zultge in 't hart zijn heihlem horen: „ Zoude ik u hulploos overgeven! „ Ik heb u door mijn bloed bevrijd; „ 'k Volbracht voor u dien zwaren jflrijd: „ Op dat uw vijands heïr zou fneven. „ Aaa  Lof ya,i Mesfias dooL „ Aan 't kruis zal de oude mensch verflikken $ „ Hoe zeer hij woelt in uw gemoed, „ Hoe fterk hij wringt en fcheurt en woedt, j, En hel en wereld u verfchrikken. Geen fpot deedt Mij van 't kruishout dalen x „ 'k Verkoor geen hulp der englenfchaar; „ Op dat ge in 't allerheetst gevaar} „ Op zonde en hel zoudt zegepralen. Zie daar mijn vijands heïr geweken!... 't Vleesch word van moed en kracht beroofd!,-. Mijn Jefüs, 'k heb uw woord geloofd! Mijn geest herleeft, thans zal ik fpreken: B 2 Q  so Lof van Mesfias daott. Ik wil Uw trouwe bijfland prijzen, 'k Zal roemen in Mesfias dcod, Mijn wapen in den zwaardften nood; Hoe moet mijn' zang voor eeuwig rijzen! Die dood leert mij de boosheid haten, Zij is een dodelijk vergift, Voor de allerfnoodfte helfche drift; Zij leert mij alle kwaad verlaten. : Mijn Heilands angst, en'fmertlijk lijden Laat mijn geweten nimmer rust; Tot ik mijn liefste zondenlust Oprecht, volftandig wil beltrijden. Als  Lof van Mesfias dood. >i Als ik, gevangen van de zonden, Door 't heilgeloof uw kruis aanfehouw, Dan fmelt mijn hart in waar berouw; 'k Word vrijgemaakt, en 't kwaad gebonden. Ja zelfs deed mij uw dood herleven, Wanneer mijn gansch deorwonde ziel, Als dood voor 's vijands voeten viel, Wat dank zal ik Mesfias geven!.... Niets kan het zondenkwaad verderven, Dat opgroeit, ondanks tucht en wet, Dat dikwerf 't hart te meer befmet, Wanneer de vrucht reeds fcheen te fterven. B 3 'k Zou  Lof van Mesfias dood, 'k Zou eer mij zelf ter dood toe kwellen, Eer ik, door mijn gewaande kracht. De kleinste boosheid t'onderbracht; Veel min de fnoodste hoofd rebellen. Wat zonden mij dan ooit beftrijden, Hoe lang, en zwaar dien krijg ook zij, Vol duivels list en dwinglandij, *k Zoek al mijn hulp in Jefus lijden. 'k Blijf altoos bij uw kruispaal wonen, Mesfias, in mijn' bangsten nood $ Tot dat mijn zonden zijn gedood, En gij mij door uw ftrijd, zult kronen,  Lof van Mesfias dood. s 3 DERDE ZANG. CHRISTUS LIJDEN, D E KRACHT der GODZALIGHEID. een, Deugdenbeeld, hoe fchoon gemaald s Door heidenen en wereldwijzen! Wat glans in fchijn ook van u ftraalt, Hoe zeer men thans uw kracht hóórt prijzen: Ik zie, door al uw valsch vernis, Ik zie u vol van zielsgebreken! Wat deugden zoudt gij in ons kweken? Daar geest noch leven in u is. B4 De  *4 Lof itm Mesfias dood. De wortels van 't verderflijk kwaad, Laat gij in vrijheid welig groeien: Hoe kan de deugd, dat godlijk zaad, In zulk een' grond, vol doornen, bloeien? Neen, 't zondig eigen, fnood venijn, Is 't zap waar door uw deugden leven; Zou dat ooit goede vruchten geven? 't Is Sodoms ooft, 't is ijdle fchijn. Gods liefde, 't pit der ware deugdj Die hart en daden moet bcfüeren; Boetvaardigheid, noch hemelvreugd, Die 't godgewijd gemoed verfieren ; Geen nedrig hart, dat ieder eert, Dat zelfs zijn haters wil beminnen, Om 't kwaad door goed dqen te overwinnen, Wierd immer in uw fchool geleert, Waar  Lof van Mesfias dood. 25 Waar heen! . Mijn ziel helaas! wat raad?' Wie zal u ware deugden leren ?... Wie redt mijn geest van 't hoogste kwaad!... Geen fchepzel kan mijn hart bekeren! 't Is waar bij God is licht en kracht, Zijn Geest kan 't hart tot deugden wekken: Maar 'k dorst mij zijn gebied ontrekken! Ik heb die Hoogste Deugd veracht!... 'Wat afkeer moet Gods heiligheid Van liefdeloze grouvv'len tonen ? Het recht der hoogste Mujcfteit, Moet ondeugd met verfmaading Ionen; Gods liefde wet blaakt als een vuur, Gods waarheid doet mij hooploos zuchten, Die wanhoop teelt de fnoodste vruchten; Zo word ik bozer uur bij uur) B j O  S.6 Lof van Mesjias dood. O edel wezen ! gij mijn geest, Wie zal uw onheil recht bezeffen ! Gij derft Gods beeld!... Gij vliedt bevreesd... Wat ramp zal eindeloos u treffen; Daar eeuwig 't aaklig zondenkwaad U ganrch vervuld, en fleeds zal groeien! Hoe zal Gods gramfchip altoos gloeien! ... O wee! ... 't Is buiten hoop en raad! ... Neen, zie Volmaakte Deugd hier Zelf! Ten heilig voorbeeld, nooit volprezen. Waar? ... waar, is 't boven 't ftargevvelf? „. \ Hangt op Calvaria verwezen; Mesfias, 't offer van uw fchuld, Hem moet ge door 't geloof aanfchouwen, Op Hem, die flerke God, betrouwen: Dan word uw ziel met deugd vervuld. Zie  Lof van Mesfias dood. 27 Zie hier de hcetfte liefde gloed Tot God, in Jefus boezem branden, Hoe zeer zijn Vaders gramfchap woed, Dien ijver blaakt zijn ingewanden; Geen zee van ramp heeft die geblust, Verdrukkingen zijn oliebeken , Om 't liefdevuur te meer te ontfteken: Noch blijft Gods eer Zijn hoogfte lust. O allerdiepfte nedrigheid! Gods Zoon verbergt zijn hemelluister; De glans der hoogste Majefteit, Word thans voor aller ogen duister; Hoe bukt Hij neer in 't bloedig ftof! Zie fmaad en fpot Hem overdekken; Hij Iaat zich Zelf op 't vloekhout rekken, Ontzet u. aarde en hemelhof I Vol.  2 8 Z.of van Mesfias dood. Volmaakte zondenrduw, om 't kwaad Door rijksrebeilen (bout bedreven : Hoe heilig was uw zonden-haat > In uw geheel onfehuidig leven! Gethzcmané, met bloed vervuld , Getuigt wat ween uw ziel bevingen, Toen 't kwaad der fnoodste doemelin^en, Gerekend wierd uw eigen fchuld. O Heïrvorst des gcloofs! wat kracht Heeft uw geloof, vol vast betrouwen' Gij blijft in nood, befpot, veracht, Op God en Zijn beloften bouwen ; Ja fchoon uw Vader U verlaat, De duivel moet vol fchande zwichten, .Hij fpitst vergeefs zijn fcherpe fchichtcn, Daar Ge als een rots, onwrikbaar (laat.  Lof van Mesfias dood. Gehoorzaamheid aan Gods gcboón, . Hoe zwaar, hoe moeilijk te betrachten. Blinkt uit in Gods gekruisten Zoon; Hij laat zich Zelf ten offer Aagten : Ootmoedig, zagt, verloochend, ftil, Reeds in zijn Godgeheiligd leven, Voor al toen Hem Gods zwaard deedt fneven, Op 't heilig outer van Zijn wik *# O Mtnfchenliefde zonder peil! Voor zondaars die u grouwlijk haten, Verwerft gij 't leven, 't eeuwig heil. Voor hun hebtge eer en vreugd verlaten. O liefde fterker dan de dood! Immanuël wat vuurig minnen ! Gij kunt en graf en hel verwinnen ! O liefde en troiiw oneindig groot! Vol-  |0 Lof van Mesfias dood. Volmaakt, ja Goddelijk geduld! Gij zwijgt op al hunn' lasteringen! Gij fmeekte: o Heer vergeef hunn' fchuld! Toen ze U aan 't ijslijk moordhout hingen; Uw lippen druppen van gend, Het zielsontroerendst mededogen, Straalt uit uw half gebrokene ogen. .„ O goedheid zonder wederga ! Hoe hebt Gij 's werelds eer en goed, En wellust met de voet vertreden; Gij fchrijft hier met uw Godlijk bloed 't Is ij delheid der ij delheden : In God is eer en goed en vreugd, Ik wil op deze waarheid fterven, Om al dit heil u te verwerven. Zie daar Gods Beeld! Volmaakte Deugd, O  . L,of van Mesfias dood. 31 *# O Deugdenbeeld! Gij trekt mijn oog, En met mijn oog mijn ziel en zinnen, Met U, langs 't kruishout, naar omhoog!... Gij dwingt mij!... 'k moet U teer beminnen! Perstte Ü de liefde drift zo zeer Datze U in 't bloedig zweet deedt zwemmen: Wat zou mijn liefde drift dan temmen» Immanuël mijn God en Heer! ... Bond U die goddelijke min Veel meer dan de allerfterkfte touwen; Uw liefde band boeït hart en zin, Nooit zal mij deze keus berouwen, Die liefde knoop blijft eeuwig vast, Mijn ziel is aan Zijn ziel gebonden, Schoon wereld, hel, of fnode zonden, Mij hier, mijns ondanks, vaak verrast. O  32 Lof van Mesfias dt>^L. O Liefde U wijde ik lijf en ziel! Zij zijn voor altoos U gegeven! Wat afgod mij wel eer beviel, 'k Wil aan mijn trouwen Heiland kleven; In Hem is God mijn goed en eer, Mijn lust, die 'k wil en kan behagen, Zijn ftraffen zijn mij liefdeflagen, 'k Erken God voor mijn eenig Heer! 'k Wil U met mijn geheel gemoed, In geest en waarheid eeuwig vrezen, Mijn Vader! heilig, wijs en goed, Uw naam zij eindeloos geprezen! Wie, wie is toch een God als Gij! Die zelfs uw eigen Zoon wilt fchenken, Aan muiters die uw hoogheid krenken, En fpreekt uw vijand eeuwig vrij! Dan  Lvf van Mesfias dood, $3 Dan 'k bukk' mij ook eerbiedig, neêr Voor uwe heiligheid, wier ftralen, O driewerf Heilig Hemelheer ! Op dezen kruisberg nederdalen: O heilig recht vol liefde gloed! Hoe kan ik hier mijn oog verzaden! ... Gij doet me in liefdetranen baden, En fmelt, als was, mijn hard gemoed. Thans mag ik blij, in angst, en nood, Op U, mijn Vader! vast betrouwen; Wat gunsten zijn voor U te groot? Daar Gij me uw Zoon niet hebt onthouën; Hij Zelf is 't zeker onderpand, Dat Gij mij fteeds, in dood en leven, Het beste en zaligst' deel zult geven: . *k Geef me onbezorgt in 's Vaders hand. C Ik  34 Lof van Mêsftds dood. Ik volg' het voorbeeld van uw' Zoon, Waar in uw' deugden zijn te lezen, Door U beloont met 's hemelsch kroon ; 'k Wil niets dan liefde en ootmoed wezen; Ik wil beminnen die mij haat, 'k Wil zegenen die mij vervloeken, Het heil van vriend en vijand zoeken, In waarheid, zonder eigenbaat. Ik wil om Christus zuivre min Des werelds fnode min verlaten, Ik wil mijn boze lust en zin, Om uwen zin mijn Jefus haten; Ik blijf U bij in allen nood, Al moest ik om uw liefde fneven, Gij zijt het leven van mijn leven, Dus' leef ik in de wreedfle dood. Ik  Lof van Mesfias dood, 3,5 Ik wil... Maar ach hoe zeer ik poog! 'k Voldoe niet aan mijn ziels begeeren.... 'k Hou nochtans op uw kruis het oog, Dan worde ik, door den Geest des Hèayêfi Vervormt, naar Christus glansrijk beeld f O groot gez-icht vol hernelklaarheid! 'k Word vrijgemaakt door deze waarheid; Hoe mild word hier de deugd bedeeld! Geen opgewekte lust, hoe groot,Geen voorbeeld zelfs, fchoon nooit volprezen; Maar Vorst Mesfias offerdood, Kan mijn verdorven aart genezen; Die dood verwerft Gods Geest voor mij? ■ Die geeft bij lust en voorbeeld krachten Geen zondaar zal bij 't kruis verfmagtenMaar dcugzaam leven vrij en blij. q C % It  3^ ■ Lof yan Mesfias dooi. Ik zie al diep en dieper in, Die. wondie kruis verborgenheden ; Ik vat al meer van Christus zin, Ik heb in Hem, mijn Hoofd geleden; 'k Herleef in Hem tot 's Vaders eer; In mij zal Hij dit leven werken, Geftaag door zijnen Geest verfterken, 'k Vertoon dan 't beeld van U, mijn Heer ï Die weën van uw bang gemoed, Uw rietftaf en uw fpotgewaden, Het kostlijk purper van uw bloed, Bekleden mij met deugdiieraden ; VerJiet uw. Vader U in fmart, Gods licht zal gunstig mij befchijnen, De donkerheid geheel verdwijnen: Dan heerscht de waarheid in mijn hart.' Ja  Lof van Mesfias dood. . 37 %l Ja daar Mesfias wierd gekruist In zwakheid zelfs verloor zijn leven, Zal d'ouden mensch geheel vergruist, Gewis den kasten doodfnik geven : Maar 't nieuwe leven zal vol kracht, En hemelvuur zich glansrijk tonen; Gods Geest zal mij geheel bewonen; Want Jefus riep: Het is volbracht! *# Gekruiste Liefde ! 't is genoeg , 'k Wil buiten U thans niets meer weten, Hoe 'k worst'lende in mijn zwakheid zwoeg , 'k Wil al mijn nood bij 't kruis vergeten: Waarheen dan ook een ander dool' Om ware heiligheid te vinden, Aan U wil ik mijn aandacht binden; Hier, hier is 't rechte deugden fchool. C 3 Hier  3 8 Lof van Mesfias dood. Hier nijge ik vast van trap tot trap, En kom de Godheid langs zo nader, Tot deez' verheven wetenfchap, Volkomen mij met Zoon en Vader En Geest vereent. O liefde band! Gij zult alle eeuwen eeuwigheden Vcrduurcn, in 't volzalig Eden, O aUcrfchoorjfltë hemclftand ! Pan leeft de liefde in eeuwigheid, Daar zal ze in vollen luister groeien, Het licht der-hoogfte Majcfteit; Doet deugd, bij deugd op 't heerlijkst bloeien-, Dan zult ge ö Bron van hemelvreugd, Drieëenig God! mij Alles wezen ! Dit heil is uit uw dood-gerezen , Mesfias! Beeld, en Kracht der Deugd! FIER.  Lof , van Mesfias . dood. 39 VIERDE ZyINQ. CHRISTUS LIJDEN, DEN TROOSTBEKER der TREURIGEN. M ijn God mijn Heer! Die mij wel eer Wilde als mijn Vader horen; Mijn fchuld vergaaft, en door uw' GeestMijn hart deedt juichen onbevreest, Sluit Gij nu voor mijn klagt in 't bangst verdriet uwe oren! C 4 Der  4.3 Lof van Mesfias dooi, * Der bozen finaad En wreevle h".at, Heeft mij geheel omgeven! Ik ben beroofd van eer, en goed, Mijn broeders dorsten naar mijn bloed, Ik zal eerlang op 't wreedst' door vriend e» vijand (neven! Mijn lichaam kwijnt, Mijn jeugd verdwijnt Door uw geduchte fiagen; Ik vind geen rust bij dag noch nacht, De wrede pijn verteert mijn kracht, Hoe worde ik overdekt met de ijsfelijkfte plagen J Maar ach die fmart, En fmaad hoe hard, Is niets, bij t'aaklig lijden Van mijn gemoed, ik mis uw licht, Terwijl de fatan fchicht op fchichc Schiet, om uw zuivre leer en deugden t£ beftrijden. 'k Vrees  Lof van Mesfias dood. 41 %# 'k Vrees boven al, Een' zwaren val, In dezen donkerheden; ;k Voel mijn bederf, 'k bezef mijn fchuld 'k Hoor, hoe de dood en afgrond brult!.... , Wee mij !hoe klopt mijn hart, hoe fiddren al mijn leden!... Wie zie ik daar, Zo doodlijk naar, In bloedig zweet verfmagten !.... liet is mijn Jcfus! 't is Gods Zoon!.... Ik hoor en vang zijn jamraertoon : Dit zal mijn lichaamspijn en zielen-angts verzagten. „ Verlos mij Heer! „ Hoe zinke ik neer „ In. de aller diepfte gronden!.... „ Hoe ijst mijn ziel, ter dood bedroefd, „ Daar zij dien bittren beker proeft, ,j Door uwe' wraak bereid, om's werelds boze zonden'! , C 5 „ Maar  || Lof van Mesfias ioed. „ Maat is 't uw wil 'k Zwijg nedrig ftil, „ Uw will' gefchiede o Vader!.... „ Ik drink die gal, die zwijmelwijn, „ Die hel.che naarheid fmaad en pijn, „ Daar ik als Borg tot U, voor de ergfte zondaars, nader» „ O kou.le hof! „ Uw bloedig ftof, ., Zal feeds mijn angst getuigen! „ Mijn dierbaar volk!.... Gij englen ftoet!.... „ Aanfchouw de weên van mijn gemoed; „ Daar ik dien v!oekk:lk,met het grondzop,uit moet zuigen! „ Maar 't zwaart ontwaakt, „ Daar word ik naakt, „ (Gedoemt, befpot, befpogen) „ Met bloed bedekt, gehegt aan 't krui», „ Hoe vreeslijk woed dit boos gefpuis, » Daar hangt uw' groten Zoon ten vloek voor ieders ogen ! „ De  Lof van Mesfias dofid. 45 „ De raagt der hel „ Befpringt mij fel; „ Al wat de zondaars lijden „ In eeuwigheid in Tophets vuur, „ Gevoel ik in dit doodlijk uur; „ Daar Hemel aarde en hel, Gods heilig kind, beflrijden! „ O duisternis! „ O naar gemis!.... „ Hoe moet ik hulploos hijgen!.... „ Ik roep, ik brul!.... mijn dorre borst „ Verbrand, door de allerfelfte dorst!.... (zwijgea? „ Mijn God! aanfchouw uw Zoon!.... zult Gij dan eeuwig' „ De dood genaakt „ Haar prikkel raakt, „ Mijn hart en ingewanden, n Verbergt Ge noch uw aangezicht.... „ Al mis Ik dan dit troostrijk licht, „ Noch- g«ef Ik mijnen geest, O Vader! in uw' handen!' I i Het  44 Lof van Mesfias dooi. „ Het is volbragt: ,, Mijn bange klag; „ Verwisfèld ftraks in reien ; „ Dan zal ik, uwen naam ter eer, „ Uw Liefde en Trouw, mijn God en Heer, Mijn dierbaar volk doen zien , wanneer ze droevigfehreï?»:. M. «V. „ Gij treurig liarr, „ Ik heb met fmart ,, Uw vloekkelk leeg gedronken; „ Zie d;:ar een beker hemelwijn, ,. Gemengt met zielen medicijn, „ Door 's Vaders liefde hand tot eeuwig hei! gëfchonken. ut Mijn Borg mijn Heer Thans leef ik wéér! Gij hebt mijn leed geheiligd! 't Zijn flagen van mijn Vadershand, Die roede is mij een liefdepand 't Is trouw die mij verdrukt, dia lijf en ziel beveiligd. God  Lof van Mesfias dood. 45 God fcheld mij kwijt, Om uwen ftrijd, Zo heilig, zo geduldig, Mijn onwil, de opftand tegen God, De alwijze Schikker van mijn lot, Al 't morrend ongeduld, hoe zwaar, hoe menigvuldig. Uw Godlijk bloed, Verdooft den gloed, Der vuurige helfche fchichten; Uw bange klagt, uw naar gemis, Verdrijven al mijn duisternis, Gods lieflijk aangezicht, zal eeuwig mij verlichten! 'k Zie thans de dood Voor mij ontblood, Van haar vervloekten prikkel; Ik daal gerust in 't aak'lig graf, Nu maait de dood niets anders af, Din sonde en rouw, en pijn door haar gefcherpten zikkel, Dit  46 Lof van Mesfias dood. Dit buigt mijn wil, 'k Zwijg met U Itil, 'k Neem uit uw hand dien beker, Zo wijslijk tot mijn heil bereid; Al proefde ik niets als bitterheid , Ik drink, hem moedig uit, uw'liefde en hulp is zeker? • S0 O Levensdroom} O Levensboom! Gij fchenkt mij moed en krachten; O Golgotha mijn Paradijs! Uw vrucht verzaad me op englemvijz', En laaft mijn matte ziel in de allerbangfte klagtë». Wat fmaakt ge zoet Voor 1t bang gemoed, Fontein uit Edens hoven ! O zaalge weelde! ó blij genot! 'k Verheug mij in den vree van God, Die al de kennis zelf* oneindig. gaat te bo\ en !  Lof van Mesfias dood. 47 Getrouwe Heer! 't Is waarlijk eer, ' Met U, mijn Hoofd, te lijden! Wie kiest geen armoê pijn en 1'maad, Voor aardfche lust en eer en ftaat? Met U zal men op 't hoogst' zig eeuwig dan verblijden* Gods grote Zoon! Een martelkroon Zal ik met blijfchap dragen ! Uw liefde en dierbre dood ter eer, Wanneer Ge 't eischt, mijn God en Heer! Zou ik mijn- trouwen Borg niet tot ter dood behagen! Gij zijt mijn God, Mijn deel mijn lot, Mijn lust mijn rust mijn leven \ Hoe zeer ik thans of immer zwoeg, Gij zijt voor*alles mij genoeg; iïaar Gij me uw Zelf geheel voor eeuwig hebt gegeven. Die  4& Lof van Mesfias dood. Die met U fterft, Ook met U erft, 'k Zie op mijn fchedel pasfen , Uw overwinnaars gloriekroon; Gij plaatst met U mij op uw troon. In witte ftaafic kleên, in 't bloed des Lams gewas-fsu.  Lof van Mesfias dood. 49 VIJFDE ZANG. CHRISTUS LIJDEN, DEN R O E M des GELOOFS. Moordfchavot vol ijslijkheden! Vervloekte en fchandelijke ftang !... Al hangt Gods Zoon veracht vertreden, 1 Doorwondt in al Zijn heiige leden; Noch wijde ik Hem mijn zegezang! D Da CHRISTUS LIJDEN,  5©\ Lof van Mesfias dood., is, ié De wereldwijsheid word bedïogen, Zij ziet uw dood met ergernis: Maar 't heilgeloof heeft geestlijke ogen, Dat wil in 't lijden U verhogen 1 Daar 't kruis zijn grootfle roemftof is. 4g! • Hier zie ik U het fieraad dragen, O Hogepriester, Isrêls Heer ! Gods Zoorr, Zijn Lust, en Welbehagen! Uw fmeekgebeên, en angstig klagen, Vermelden zelfs uw lof en eer ! Hier praalt uw naam voor alle volken, Hij zal ïleeds onuitwistbaar Haan ; Hij rijst omhoog door lucht en wolken, En doet 5n; 'ï diepst' van de afgronds kolken"-, Uw tegenilanders hcïr vergaan! va C Thans  Lof. van Mesfias dood, $.ï l# Thans mogen jood en heideii roemen, In U, ja in uw kruis tropheên; Gods Zoon hunn' Vorst.Mesfias noemen; Men darvde U om die naam verdoemen, Noch draagt Gij' ze eeuwig, Gij alleen l ^# Gij deelt van ft kruis de rijkfte kronen:, Aan Moordenaars die tot U vliên, Gij bidt-voor die U grouwlijk honen, Men klimt langst % kruis op hemeltronen» Dit groot gózicht is daar te zien! Gewis daar Gij aan 't kruis wilt fneven, Vcrvuldt Gij Góds Orakelwoord; Mesfias moest ten vloek zich geven, Zijn dood verwerft het eeuwig leven, Voor elk die naar-zijn heihtem hoort. D 2 Nu  .$2 Lof van Mesjias dood. >, .«•. Nu kan ik blij in U geloven Daar Gij aan 't kruishout hebt volbracht! Zou dit uw roem bij mij verdoven? Dit trekt mijn hart en lof naar boven, Dit geeft aan mijn triumphlicd kracht! Ik zie uw kruisbahnier verheven, Ten zegefbnderd opgerecht; Hij doet en dood en afgrond beven: Mijn haters moeten eeuwig fneven, Verwonnen zijn ze aan 't kruis gehegt! %ê Daar hangt de zondenmagt verflagen, Als Dagon zonder hoofd of hand, Dit kruisr zal 't zondcnheïr verjagen, Mij de «.overwinnaars kroon doen dragen: Hoe fel ik noch worde aangerand. De  ■ Lof van Mesfias dood. 53 %f De wereld met haar boze zeden., Met fmaad bedekt, hangt aan die paal; O ijdelheid der ijdelhedcn! Hier lere ik blij met voeten treden, Uw lust, gewin en trotfche praal. Des werelds haat en fchamper honen, Zijn overwonnen aan dit hout; Mesfias dood zal ons-belonen, Met hemelfche eer ons eeuwig kronen, Schenkt ons voor armoe duurzaam gout. Noch hoger rijzen mijn gezangen, De Satan is zijn magt hier kwijt: Gevangenis gij zijt gevangen, Uw boeïcn zullen mij niet prangen, Daar Jefus kruisdood mij bevrijd! D 3 Jnich  \5"4 Lof van Mesfias dood. Juich dan mijn ziel, noch dood noch leven. Geen tijrannij van mensch of geest; Geen ding hoe diep, hoe hoog verheven: Wat de onvertzaagfte held doet beven, Maakt nooit het kruisgeloof bevrecst. %# ïlet ergfte kwaad zal 't heil vergroten; God is mijn deel, ö zalig lot! 't Verbond door Christus dood gefloten, (Daar 't eeuwig Al in word genoten) Blijft onveranderlijk als God. Jfc zie als Mofes hier de ftralcn, Met ongedekten aangezicht, Van 't Godlijk aanfehijn op mij dalen; Op Golgotha zijn hemelzalen, Daar Thabors grootften glans voor zwicht, ■ ' . Je-  Lof van Mesfias dood. 55 Jchovahj 0 Oneindig IFczen! Uw naam vertoont zich hier in kracht. Uw Trouw is aan dit kruis te lezen: O God der Waarheid nooit volprezen, Mesfias heeft uw woord volbracht! O volle Bron van Zaligheden, Die 't ware heil alleen bevat, Hoe rijk ftroomt Gij hier naar beneden, Veel meer dan ooit in 't lieflijk Eden, Gij zijt mijn rust, mijn lust, mijn fchat! O ondoorgrondelijke gronden, Verftand oneindig in getal! Gij hebt dit Middel uitgevonden, Als raad en wijsheid wierd verflonden; Met recht verrukt ge 't groot heelal. D 4 Ge.  $6 Lof van Mesfias dooit. Gerechtigheid,, 'k zie uw gerichten, Gegrond op zuivre Heiligheid, Aanbiddelijke kruisgezichten! Hier zwijgt de wet, de hel moet zwichten, Daar 't heiligst recht voor zondaars pleit. JBarmhertigheid vol teêr ontfermen, Hoe heerlijk ftraalt uw liefdegloed, Van 't kruis daar 't Vaderlijk erbermen, In Jefus open hart, en armen, Zich wijd voor zondaars open doet! . Gende hier zietge u glansrijk kronen Uw zetel is op Golgotha, Wat wondren ziet men hier vertonen, Gij maakt van muiters Konings zonen ; O diepte o hoogte van genaê! • Gods  Lof van Mesfias dood. S7 Gods Magt de fchrik voor zondige ogen, Word hier mijn toevlugt in den nood; Hier blinkt het heerlijkst alvermogen, Niets kan Gods Almagt meer verhogen , Het leven fchcpt zij uit de dood! Wat Liefdegloed is hier te aanfchouweu! De Vader lchenkt Zijn eigen Kind, Dat wil mij door zijn dood behouën, Gods Geest doet mij op Hem betrouwen: Zie hier hoe teer de Godheid mindt! 'k Zal dan voorzeker overwinnen, Door 't bloed van Gods gckruisten Zoon; De Vader eeuwig mij beminnen, De Geest beheerfchen hart en zinnen, En leiden voor Gods glorietroon. D 5 Ja  58 Lof van Mesfias dood, Ja daar'de dood ook ligt verflagen, Van kracht, en wapentuig beroofd, Geboeit aan Jeftis zegewagen, Zal mij dien vijand niet vertzagen, Dien laasten bicde ik vrolijk 't hoofd. 'k Zal in dien ftrijd ook zegezingen; Want als de dood mij nedervcldt, Dan zullen de cnglen mij omringen; En voeren boven 's hemclsch kringen Mijn geest, naar Christus beeld hcrfteld. 4, ,«v Mijn lichaam moogt gij gansch verteren, O dood, dit is uw eigen dood ! 'k Zal opflaan, door den Geest des lieren, 'k Zal met Mesfias triumpheren Onfterflijk, vrij van zonde en nood. Loof  Lof van Mesfias dood. 59 Loof dan mijn ziel doe hoger rijzen De galmen van uw zegelied ! Loof loof mijn ziel met keur van wijzen Wil nu wil eeuwig vrolijk prijzen, Wat heil men door dit kruis geniet ! Och konde ik recht die dom verheffen! Mogt ik dien blijden hemeltoon, Ten roem van Vorst Mesfias treffen!... Dan wie kan 't heerlijk heil bczeffen! Eer men Gods Lam ziet op den troon!.... 'k Zal nochtans door 't geloof hier zingen, 't Geloof is 't fchoonfte lofgedicht; Dat zal mij ftceds tot prijzen dringen: Zo juiche ik met de hemellingen, En fla en zie Gods aangezicht. 'tls  6o Lof van Mesfias dood. 't Is waar. 'k moet hier noch hevig ftrijden, 'k Moet zonde en Satan tegenftaan; Wat zal ik noch op aarde lijden? God zal misfehien mij hard kastijden, 'k Moet zeker eens ten grave gaan: Maar 'k hlijv' hier door 't gelove leven; . Dat zegt, in ftrijd en nood: ,, zijt blij! „ Voor eeuwig is uw fchuld vergeven, „ Noch dood noch hel. moet u doen beven, 5, Juich: Jefus ftierf aan V kruis voor mij! Dus zal 't geloof uw dood verëeren, É Zo leve en fterve ik met mijn Hoofd; 't Geloof zal mij doen triumpheren; 'k Zal bij de wederkomst des Heren Aanfchoumn wat ik heb geloofd! ZES-  Lof van Mesfias dood. él ZESDE ZANG. CHRISTUS LIJDEN, '. D E , BRON VAN EEUWIGE HEERLIJKHEID. H alelujah! 'e Is volbracht! Door 't Lam op Golgotha geflagt! De zaligheid, zo duur verworven Worde thans in 't helderst' licht gefteldt. Triumph! Gods Zoon aan 't kruis geftorven, Verfchijnt hier als Gods groten Held! Dus klinkt de zegezang der Godgewijde fchaar, Zö ras zij uit het graf blijtfloedig zijn verrazen, 't Zij  61 Lof van Mesfias dood. Zij vliegen door de lucht tot hunnen Middelaar, Die éénmaal in 't gericht wierd om hun fchuld verwezen ; Hij komt, als 's Menfchenzoon, in 's Vaders heerlijkheid, tot troost van 't heilig voik heeft Hij deze eer ontvanger'! Dat Hij in 't jongst' gericht' vertoont Gods Majefieit, Ten loon dat Hij aan 't krüis heeft als een vloek gehangen; Hij daalt met hemelglans, van 't englen h.eïr verzelt, En plaatst zich op den troon als 's werelds Opperrechter, Hoe beeft zijn vijarids rot, tot in de ziel orttfleld, Hij, die men heeft gedoerat, is thans hun Lo'tbeflechterI Al wie zijn Godlijk bloed baldadig heeft vciïreêa, Om hünn' gewaande deugd, of ongeloof, of zonden, Gevoelen in hnnn' ziel de fchrikkelijkfle weéu, Op Christus hoog bevel, naar 't eeuwig vuur verzonden, De heldraak die verwoed het Godlijk vrouwen Zaad, Mesfias en zijn volk,. de versnen dorst doordeken, Stort in den afgrond neer, gedoerat tot wee en fmaad, Nu Michaël in 't eind voor eeuwig zig wil wreken. Thans wendt de Rechter zich naar zijn beminde fcha.ir, Hij zietze met zijn bloed, door zijlien Geest getekend,' ' ' » Hij  Lof van Mesfias dood. 63 Hij /preekt: „ Ik vind mijn volk, hoort dit in 't openbaar, „ In Gods gedenkboek u geen fchulden toegerekend; „ Gij hebt mijn offerdood als 't waar randzoen erkent, „ Gij dorst u, hoe vol fchuld en üner, daar op vertrouwen, „ Als armen hebtge u fteeds tot Mij om hulp gewendt (wen, „ Daar ge op Mijn liefdeen magt en waarheid vast dorst bou„ Gij hebt Je zonde oprecht, door dïr geloof, beftrèètt, . „ Dat deedt u naar mijn Beeld in warè deugden leven^, „ Uw toevlucht in den nood, uw roem was ik alleen, „ Al fhïjdend zijt ge uw Vorst ter dood getrouw gebleven: „ Wel aan geniet nu 'c heil verworven'door Mijn dood, „ Ontvangt en. ondervindt 't geen ge in 't geloof verwachtte, „ Stierf ik in helfchen angst, die leefde in 's Vadersfchoot, „ Toen ik op Golgotha door 's Hemelseli wraak verfmagtte: „ Komt gij in Gods paleis, geniet, de reinste vreugd, „ Bij God, die volle Bron van alle zalighedeB, „ Hij blijft uw ecu-wig Al-, juicht dan-op,'t hoogst'verheugt*; n Voor mijn Gcthzemané ontvangt ge \ hemelsch Eden. „ Wierdt Mij» gezegend lijf, geteisterd en doorboord ,• Uw heerlijk lichaam zal verfiert met hemelglansfen >» Voet  P4 Laf van Mesfias dood. 5, Voor eeuwig zijn verlost van wat zijn wellland iluortr „ Ja fchittren als de zon aan hoge hemeltransfen; „ Moest ik bij 't duivels rot, en fnode zondaars zijn, Gij zult met al Gods volk bij de englenfehaar verkeren, „ Mijn bitcren gallendronk veifchaft u hemelwijn, ,, Mijn kruis fchenkt u een kroon. Gaat in de vreugd des Heren! „ Al 't fchepzel worde ook thans van de ijdelhcid bevrijd, „ Die vrucht van mijnen dood, o lucht en zee en aarde! „ Ontvangt gij op dit uur• juicht dan in God verblijd! „. Gij zalig englenheïr dat eeuwen lang reeds ftaarde , „ Op 't wondre kruisgeheim, ziet hier dat groot beftek „ Voltooit, looft nu Gods werk door alle de eeuwen kringen, (vertrek, „ Komt voert Mijn Kerkbruid op naar 's hemelseh 1'choonst „ Om met haar eindeloos den roem van 't kruis te zingen. Daar vaart de Rechter op, omfhunvt door de cnglenftcet, Met zijn verheerlijkt volk op cenen wolkenwagen. Het aardrijk fchoon herfteld, gezuiverd door den gloed, Ziet thans de morgenflond van zijnen heileëuw dagen. Nu toont de Middelaar Zijn Vader, dat hij 't werk Volmaakt, naar't wijs bedek der Godheid heeft voltrokken.  I Lof van Mesfias dood. 6$ Hoe blinkt nu luisterrijk dat fchoon gefticht der kerk! Niets zal dit hegt gebouw doen daveren of fchokken: Zijn mondflag is gelegt in 't Gudlijk bloed van "t Laffl; De kerk zal 't Heiligdom der Godheid altoos wezert< Hoe brandt het heilig volk door Christus liefde riani! Hoor hor- Ilii eindeloos van alles wórd geprezen! LOFZANG VAN A L T SCHEPZEL T-T X lalelujah! 't is volbracht! Door 't Lam op Golgotha geflagt, Zijn wij geflaakt uit de ijdelheden! Bederf noch misbruik krenkt ons meer, Veel fchoonder dan in 't lustrijk Eden Blinkt alles tot zijn Makers .eer! E LOF'  66 Lof van Mesfias dood, LOFZANG DER HEILIGE ENGELEN, ï ïalelujah! 't is volbracht! Door 't Lam op Golgqtha geflagt} Hoe doet Gij onze kennis groeien f Uw liefdevlam, uw zondenhaat Doet onze liefde en ijver gloeien; Zo rijst der Englen glorieflaat! LOFZANG DER VERLOSTE MENSCHER TT X JLalclujah! 't is volbracht! Door 't Lam op Golgotha geflagt! O God! O Broeder hoogst verheven! Wij werpen onze kronen neêr, Gij blijft ons Hoofd en Bron van leven, Uw liefde uw dood zij eeuwige eer! O ?er-  Lof van Mesfias dood, 67 O verrukkend heerlijkst lot! In U op 't naauwst vereent met God! Om eeuwig aan 't heelal te tonen \ „ Gods liefde en heiligheid is groot} „ Om muiters door genaê te kronen, „ Gaf Hij zijn Sc'h'ootzoon in den dood J...» LOFZANG VAN ALLE V Z A A M, !~ïalelujah! 't is volbracht! Door 't Lam op Golgotha geflagt; Mesfias, God van Zaligheden! U zij de kracht, de roem en de eer! Looft looft Hem eindloos hemelsch Edent Looft alles dien gekruiste» Heer! EINDE.   VADERLANDSCHE GEZANGEN.  Psalm 46. 2. God is ons eene Toevlucht, en Sterkte: Hij is kragtelijk bevonden eene hulpe in benaawvtheid.  Vadertandfche Gezangen* f it LOFZANG ...... „„A A Nt;:ypss-jiöo'.i NEERLANDS GOD, OP HET TIVEDE EEUWFEEST DER UNIE te UTRECHT GESLOTEN, 'Geviert den XXIX. van Louwmaant MDGCLXXiX. God des vrcdes! Goedheids'ader i Aan U zy onze lof gewijd! a: Geduchte Schepper! trouwe Vader! Uw magt, uw gunst heeft ons bevrijd ; Om Christus Offer, op zijn bede, Daalde eenigheid, en heil en vrede, Op deze ontruste landen neêr; i Zijn Geest verbond verdeelde harten, Gaf raad, en moed en troost in fmarten, Driëenig God, U zy al de eer! F 2 Ons  1% Vaderlandjche Gezangen, On? Land was gaisch van één gcfpletèn, Geen oog zag onze run; en aan; Zijn zuilen lagen neêrgefmeten ; De dierbre Vrijheid was verman; Bezworen rechten , en verbonden, En Godsdienst jammerlijk gefchonden, De ware deugd op 't fnoodst' belaagt; Men zag, met dubble duizend tallen, Het volk voor Spaaje's moordbijl vallen s liet overblijfzel wreed geplaagt! Maar Ncerlands God! uw vriendlijke ogen Befchouwden, zelfs in 't hart der zee, Het zwervend volk, uw mededogen Befchikte hen een goede ree; De Briel wierd hen door U gegeven: Dit was 't begin van Neêrlands leven, Sints hebt Ge Godsdienst, veiligheid, En Vrijheid, ondanks Albaa's woeden, Door wondre gunsten willen hoeden, Des roemen wij Uw Majeftcid. Hoe  Vaderiandfdie Gezangen. JCJ Hoe ras was alles weêr verloren, Had niet uw oog geftaag gewaakt; : Een' trouwen' held ter hulp.befchorcn *.- Vorst Willem die in ijver blaakt', Om 't waglend Jand vol moed te fchragen; Gij hoedde in gunst zijn levensdagen , Gij hebt zijn heldenmoed gefterkt: Beftraalde Uw Wijsheid niet zijn ogen ? Heeft niet Uw Geest zijn geest bewogen, 7 Toen Hij deze Eenheid heeft bewerkt ? 't Belang van zeven vrije landen Vóegdt ge in 'tVerbdnd,doorEcndragt t'zaam; Gij vormde o Heer ! die fterkc banden , Dus prijzen wij Uw groten naam; Gij wierpt en haat en trotsheid neder, En wrocht dat elk opregt, en teder Het heil van 't Algemeen bedagt; Gij deedt den heldenmoed ontfteken, En Spanjes ijzre jokken breken, Lof zij Uw wijsheid trouw en magtf F 3 .Gij  74 ,-Vaderlandfche Gezangen. Gij woudt die Eendragt gunstig kronen, Gij ftreedt voor ons door wind en zee; Vorst Flips, en zijne trotfche zonen Verneêderd haakten naar den vree; Wij konden hun weêrftaan, beroven, Al gaat dit ons begrip te boven; Een felle krijg van tagtig jaar DeedtSpanje, 't magtigfte der rijken, Voor 't kleine Nederland bezwijken; Gelooft zij de Opperzcgenaar 1 Deze Eendracht deedt de Godsdienst bloeien, Men zag geregtigheid en deugd, Met Ncêrlands handel, welig groeien; Noch zelfs, verfchaftze ons heil en vreugd, Noch houdt ons 's Heren gunst verbonden, Trots alle list, en 't woên der zonden... Help Ncêrlands God! bewaar dien band, Laat lieflijkheid, noch Eendracht breken , Wü fteeds de vrede olijven kweken , 't Zijn vruchten van Uw goede hand! Mogt  Vaderlandfche Gezangen. 75" Mogt de eendracht hart en tong bellieren Van Overheid, en Onderzaat! Op nijd en tweefpalt zegevieren! Dan zoude liefde in Ncêrlands ftaat Zagtmoedig elks gebreken dragen , Vol ijvrig elk tot nut behagen, En bidden fteeds om heil en vree; Verbrak 't geloof der zonden boeien, Dan zouden alle deugden groeien, Dan hoordt God altoos Neêrlands beê. O God des vredes! doe de ftralen (Om Christus bede en Offerbloed) Van uwen Geest, op Neêrland dalen; Dan word het wuft en trots gemoed Aan uwen dierbren dienst verbonden, Dan breekt uw hand de kragt der zonden. Dan leven wy uw naam ter eer, Als Englenchoren hier beneden; Dan is ons land een hof van Eden; Een Salem daar gij woont, o Heer! F 4 Dan  fö' Vaderlandfih* Gezangen'. Dan rast de Maagd fteeds op de waarheid, Wijl zij den hoed der vrijheid draagt; Dan rijst in donkre nagten klaarheid, Daar Ncêrlands heilzon telkens daagt; De zeven pijlen vast gebonden, Bewaakt de Leeuw dan ongefchonden; Gods Engel flaat om ons zijn wagt; Dm blijft ons land de roem der landen, Vermeldende aan dc verste ftranden, Des Heren trouw en gunst en magt. Neem onze beden onze zangen., Hoe ftamelend, hoe laag van toon , O God Gij kent ons zielsverlangen, Genadig aan in Uwen Zoon! Des Vaders eeuwig welbehagen, Hem zijn onze offers opgedragen. O Ncêrlands hulp! 'tisUw gebod Dat we op Uw gunst in Christus bouwen; V ecren door een vast vertrouwen, Ei hoor en help ons dan o God! , NEER-  Vadcrlandfche Gezangen. 7?; NEERLANDS KLAAGLIED OVER DE VREDEBREUK MET ENGELA ND Den XXIII. van Wintermaand MDCCLXXI O onverwachte maar! o wee! 1 Hoe ftorr ik in een jnmmcrzee ! Hoe breken alle banden Die Neêrland aan Brittanje bondt! O grouwel, die deez vriendfehap fchondt, En trouwloos, tegen 't regt mij wreevlig aan durft randen f F s O  76 Vaderlandfche Gezangen, O wie bezeft mijn hoogen nood! Ontbloot van hulp en bondgenoot, Mijn zee-volk onbedreven, Door lange vreê de rust gewent, Wie hunner is den krijg bekent? Mijn fcheepsmagt in verval is zonder kracht en leven! *v - Maar England is ten ftrijd gerust, Ik zie al fidd'rend op mijn kust Haar drieste kapers krielen; Hebzuchtig roven zij mijn goed. Haar kragt is groot, haar volk verwoed, Berooft mij van matroos en kostbere oorlogskielen t O Ncêrlands God! tot U alleen Hef ik mijn oog! Hoor mijn gebeênt Mijn Toevlucht mijn Vertrouwen ! Mijn oudfte en trouwde Bondgenoot, Ei maak Uw hulp ter redding groot ! Doe mij uw gunst en magt gelijk voorheen aanfchouwen! Dan  Vaderlandfche Gezangen. 77 Dan Heer! voor U is al mijn fchuld! Ik tergde fnood Uw taai geduld; 'k Verbrak Uw liefde wetten; Door ongeloof Uw heilverbond: Wee mij! die zulk een vriendfchap fchond! Hoe billijk zou uw wraak ons fchuldig hoofd verpletten Maar gij hebt in vergeving lust, Het Offer daar gij in berust, Uw Zoon Uw welbehagen, Zij 't offer voor dït zondig Land! Om zijnend wil reikt mij uw hand! .... Trek me uit deez jammerzee ! flaa mij met Vaderflagen! Wees gij mijn Rots, mijn Tegenweer! Verwek mij helden ais wel eer! Leer Christlijk oorelogen! Dat wreedheid nooit mijn zwaard befmet, Maar doe mij naar Uw liefde wet Kloek fhïjden om den vrêe, door Uw geducht vermogen. JLaat  So Vaderlandfche Gezangen. Laat dan een beter vriendfchapsbanc! Brittanje aan 't vrije Nederland, Voor altoos naaiuv verbinden; Een band door billijkheid gelegt, Getrouw bewaart, naar 't heilig recht, Tot heil van beider Land, en Kerk als Christen Vrinden! O Heer! Gij groot van raad en daad \ Och red mij uit mijn jammerftaat! 'k Roep tot U in mijn vrezen; Schoon gij mij om mijn kwaad kastijd: Noch zegt Ge: Ik zal ter juistertijd, Hy die iu angst mij zoekt een trouwe Helper wezen. mi  Vaderlandfche Gezangen. tï VISSCHERS DANKLIED VOORDE MERKWAARDIGE VERLOSSING DER V I S C II V L O O T Fan FLAARDINGEN enMAASLANDSLUIS, door de veilige te-rug brenging in die havens; bij '£ begin van den Engelfchen Oorlog MDCCLXXX. * ï_-/ooft den Heer van wind en zee Visfchers maats! die door de baren, Op Gods vrijgelei mogt varen Naar de Vaderlandfche rêe! 't Engelsch roofgefpuis ontvloön: God zond ons zijn Englen neder, Hij alleen, Hij bragt ons weder: Looft dan, looft den God der go6n! Looft dan, looft den God der goön! Roemt * Zie He Leerredenen van de Eerwaarde Heeren Viervanr fch van Wanen.  §ó Vaderlandfche Gezangen; Roemt den Heer! wiens wijs beleid Schip en Huurman wou beftellen, Die zo trouw zijn medgezellen Tijding bragt, in zee verfpreid : . 't Is de Heer die hem dien moed Liefde en voorfpoed heeft gegeven, Trots 't gevaar dat elk deedt beven; Lo< ft den Heer; want Hij is goed i Looft den Heer; want Hij is goed! Dat men 's Heren almagt prijz'! Die de kapers kon beteuglen; En zijn wind ons gaf tot vleuglen ,• Die het al vernielend ijz Scheurd, daar 't ons vermorz'len zou; Waren wij door angst benepen: God gaf doortogt aan de fchepcn; Looft den Heer; want Hij is trouw! Looft den Heer; want Hij is trouw! Va*  Vaderlandfche Gezangen. $f Vader,,moeder, vrouw, en kind! Looft den Heer! die vol erbermen, Hoorde naar uw angftig kermen; Dat zich elk aan God verbind, Om Hem blij ons leven lang, Nedrig en gelovig te eren, Ons van 't zonden kwaad te keren; Hem te wijden hart en zang. Hem te wijden hart en zang. Help ons, help ons magtig Heer! Doe gij ras de heilzon dagen I Op U blijft ons oog geflagen, Geef gij fpoedig dat wij weer Zomers, winters, welgemoed, Vrij ter visch en haring varen; Om te juichen op de baren; Loof den Heer; want Hij is goed! Loof den Heer; want Hij is goed! NE*  S4 Vaderlandfche Gizatigètt. NEDERLAND TOT VERTROUWEN E N GEHOORZAAMHEID JEGENS GOD OPGEWEKT; Na den Biddag 1781 den 14 February, Door't ftranden derEngclfche Schepen op onze kusten door den ftorm van den 12 en 13 Febr„ .Terwijl zich Neerland fchikte om op haar Bededag, Vol ootmoed voor Gods troon te bukken, Vervuld haar 't ftormgeloei met fidderend ontzag; Men ducht dat 's Heren wind de Tempels om zal rukken, God Zelf den toegang ons zal weigren, Hoe hoog zal dan den nood niet fteigren; Zijn volk zucht :„ Magtig Heer! toon dat Ge opNeêrlaud leti „ Vergun, o Hulp van onze Vaderen ! „ Dat we ongefloort U mogen naderen !" 3e, ftorm bedaart, men treedt in ftilheid naar 't gebed.  Vaderlandfche Gezangen, 85 terwijl de ftorm de vrees voor 's lieren ahnagt wekt', Vertonen zagte zonneftralen Gods goedheid, die het hart tot blij vertrouwen trekt, Dus treedt men toe bereid naar 's Heren Tempelzalen; Daar hoort men trouwe priesterfcharen Gods recht, en goedheid openbaren, Om tot boetvaardigheid, geloof, en deugd het hart Van elk te lokken, door hun fpreken, Gepaart met ijvrig krachtig fineken; Om 's Hemels dierbren Geest, om vrede en hulp, in fmart* Thans paart men met gebeên een ruimer liefde gift,. Al is de nood reeds hoog gerezen, Al neemt de vijand fchip, en have, in boze drift; Schoon men voor meer verlies aan alle kant moet vrezen; Men geeft, fchier boven zijn vermogen; Op dat men voor Gods alziende ogen, 't Vertrouwen blijkbaar toont in die gehoorzaamheid; Aan Christus, 's Vaders welbehagen, Word gift, en heilbede opgedragen, Op dat Zijn Priesterbcê voor 't zondig Neêrland pleitc\ G Al  85 Vaderlandfche Gezangen. Al ziet men geen gezicht, al daalt geen Engel néér Gelijk dien Hoofdman mogt aanfchouwen, Wiens bede en liefde gift beviel aan 's Hemelsch Heer, Wij mogen op- Gods woord, zo vast, of vaster bouwen; Dit zegt: „ God zal de fchuld vergeven „ Van die ootmoedig voor Hem leven, „ En, geen oprechte zucht, blijft immer onverhoort; ,, Wie ruim zijn liefdegift zal zaaien , „ Zal brood, en zaad, en rijkdom maaïcn, „ Gods zegen uit gena ontvangt hij naar Zijn woord." Terwijl men na 't gebed, met Abraham blijft (taan Wat antwoord Ncêrlands God zal geven, Ziet Bien een vreemd gezicht: de onftuimige oceaan , Die Englands kust, veel meer als't Vaderland, deedt beven, Werpt fchip bij fchip op onze ftranden; Zo valt de vijand, ons in handen Metfchat, en wapentuig; fchoon niemand hem weérflaat, Zij zoeken zelfs bij ons mèdogen, ' Daar 't volk, verfchrikt, wanhopige ogen Dan op den afgrond, dan op Neèrlands oevers Haat. Geen  Vaderlandfche Gezangen. 87 Geen noodlot, geen geval beeft dit zo juist beftiert, Neen, God wil Neerland heilzaam leren: „ Wat vreest ge voor een volk offchoon 't onzinnig tiert? „ Mij moet ge alleen door vreze en vast vertrouwen eren; „ Merk op Mijn arm vol alvermogen „ Ik, Ik alleen kan u verhogen; 5, Al waard ge reedsgcvelt, al zijt gij hulpeloos, „ Ontbloot van magt en bondgenoten; „ Ik kan wie u vertrapt, vertloten, „ Al zijn zij magtig, rijk, hoogmoedig, listig; boos. „ Mijn fterke haud heeft vaak den (loutsten moed verneérdt: „ Een Sanherib, een 1'haro zijn getuigen; „ Heeft Babels trotfche Vorst dit niet aan elk geleert; „ Ik kon het Syrisch rijk, en Romens hoogheid buigen, „ Zag Spanje niet zijn fchat verdrinken, „ De onwinbre vloot als loot verzinken? „ Ik ben dezelve God! — 'k Weèrfta het trotseh gemoed, „ Ik kan den fterkften held beroven: „ Maar die ootmoedig mij geloven „ Ben ik een trouwe Hulp, en fchenk hen overvloed. G 2 Zon  .88 Vaderlandfche Gezangen, Zou ook niet 's Hemétsdl Heer, die ware deugd bemind. Uw liefde o Nederland beproeven? Hij merkt of onze ziel, door broederhaat verblind, Het volk dat fehipbreuk leedt, uit boosheid zal bedroeven. Zal God in gunst bij ons weer wonen Men moet de haat met liefde lonen, Als God ons onze fchuld, hoe zwaar, om niet vergeeft, Dan moeten we elk oprecht beminnen, Het kwaad door goed doen overwinnen: Zo blijkt het dat de Geest van Christus in ons leeft. God zou dan als van ouds, bevrijden 't Vaderland, Wanneer we op Hem alleen vertrouwen, Gehoorzaam aan zijn wet, die zagte liefde band; Dan zouden wij Gods hulp ter juister tijd aanfehouwen; Want Hij zal fteeds de Redder wezen, Van die Hem met vertrouwen vrezen: Daar Hij 't gebed veracht, van die zijn broeder haat. Den vloekwensch op hun kop zal geven: Hoort Hij hun, die in liefde leven: Ja fieldt hun zelfs ten zuil tot heil van kerk en flaat. Wat  Vaderlandfche Gezangen. 89 Wat fchade ons Land dan noch van 't oorlog treffen zal, Al mogt men vele fchattcn roven; God zal dan Nederland behoeden voor den val; Hij zal het oorlogsvuur, eer 't ons verteert, verdoven, Hij zal ons door het droevigst lijden, Van zonde, 't hoogste kwaad bevrijden; Op dat geloof en deugd in volle kragt herleeft. Hoe rijst dan uit dcez' nagt van naarheid , Een morgenftond van hemelklaarheid, Als God den harten wensch der ware bidders geeft! Dan wierd Brittanje zelfs door ons gebed bevrijd, Van boosheén die den val haar dreigen, Van hebzucht, euvelmoed, ontrouwheid, list en nijd: Dan zou het tot den vreê met alle volken neigen, Geen heerfchappij, door dwaas vooroordeel, Begeren tot der trotfchen voordcel: Maar zien op 't waar belang, van 't volk in kerk cn (laat; Den broedrcn hun gebrek vergeven, / Geloof en deugd bij hun herleven: Dan blijft God Englands God, en trouwe Hulp en Raad. G 3 ' Als  9<3 Vaderlandfche Gezangen. Als liefde en vrede bloeit dan bloeit Mesfias rijk, 't Zal dan alom, vol glorie komen; Dat Isrels twist, en nijd en Juda's hoogmoed wijkk'! Dan weiden laram'ren met de wolven zonder fchromen; En ongeloof en menfchen vonden, Vergaan dan met het rijk der zonden; Daar volk bij volk geen krijg, maar liefde en vrede leert; Eén God erkent, door 't waar vertrouwen. O Godsrijk dat we uw glans aanfchouwen! Dit is de hoogde wensch die Sions volk begeert. XXIII van Louwmaand MDCCLXXXI.  Vaderlandfche Gezangen. 91 NEDERLANDS BEDE BIJ T UITZEILEN DER V L O O T TOT CONVOOI NAAR DE OOSTZEE, Den I. van Oogstmaand MDCCLXXXI. Jef. XXXIII: 2. Here zijt ons genadig wij hebben op U gcwagt! zijt haren arm alle morgen daartoe ook onze behoudenis in een tijd van benaauwtheid! O Godl die Neêrlands Redder zijt! Och dat uwe Almagt ons bevrijd' In deez' bcnaauwde dagen! Zit Gij op geen genade troon? Geeft Ge ons geen toegang in uw Zoon ? Ei hoor dan gunstrijk Heer uw volk in Neerland klagen! G 4 Wij  9 2 Vaderlandfche Gezangen, Wij gaan helaas in 't zwart, gebukt! Zo jammerlijk berooft, verdrukt: 't Is waar al wat wij lijden, Is recht, o Heer van Uwe hand, Het hemel tergend zondig land Treft billijk uwe roê, Gij moogt ons hard kastijden j ja Vader! 't is uit liefde en trouw Dat Ge ons bezoekt; op dat berouw De trotsheid zou verbreken: Op dat we op U vertrouwend zien , Het hoogde kwaad, de zonde vliên, Sie adder die naar 't hart van Neerland dreigt te (leken, O werk dit door Uw goede Geest! Wanneer die 't Vaderland geneest Van hoogmoed, dartelheden, Van gierigheid van ongeloof Hoe heilzaam was ons dan den roof, Ja de allerergfte fcha door de oorlogsvlam geleden! Ver-,  Vaderlandfche Gezangen. 93 Vergeef verlos ons thans o Heer! Haast U ter hulp, Uw naam ter eer! Ach woudt Gij voor ons zorgen! Verlaat'ne wezen, zonder kracht, . Ten prooi aan Englands list, en magt O God zijt onzen arm! Behoud ons eiken morgen I Dat trouwe raad en wijs beleid, Verzelt van nijvre dapperheid, Mijn Opperhoofden fleren! Dat eendracht hen fteeds magtig maak', Elk als een wachter vlijtig waak', Regeer Gij Neêrlands God, elk die ons moet bellieren • Geduchte Heer van zee en wind, Betoon U Neêrlands trouwen Vrind, Gelei mijn dierbre vloten! Gij hebt, o Hoorder van 't gebed, Mijn visfehers door uw gunst gered, Gost-Intlic's maatfchappij moet ook Uw roem vergroten. G S Wa»*  94 Vaderlandfche Gezangen. Wanneer de vijand met ons ftrijd Toon dat Gij Neêrlands Zeevoogd zijt, Doe ons Uw hulp aanfchouwen ! Beziel ons volk met heldenmoed, En wijs beleid ! ei fpaar hun bloed! Bellier het moordgefchut, wil fchip, en goed behouën! Hoe groot des vijands kracht ook zij: Almagtig Heer! zijt Ge ons naby, Dan zal ons hart niet fchroomen; Een vleefchen arm zij hunnen roem: Als ik God Zelf mijn Sterkte noem, Dan zal Hij van omhoog ter hulp van Neerland komen. Vetfchrik, verjaag de trotfche Brit, Als ILij op goed en bloed verhit, Mij wreevlig aan durft randen ! Doch laat voor hun het erglïe wee Een nooddwang zijn tot goede vree; O God! Gij God des vree, herëent de vriendfchapsbanden! Ons  Vaderlandfche Gezangtn, 95 Ons hart dat Uwe hulp verbeid, Tot U in zijn benaauwtheid fchreidt, Tot gij ons 't heil doet dagen; Staa op verlos ons gunstrijk Heer! Uw magt vertoon' zich als wel eér, Red ons ook thans, o God merk op ons angftig klagen! DANK-  r>6 Vaderlandfche Gezangen. DANKZEGGING VAN NEDERLAND OP DE OVERWINNING OP DOG. GERBANK OP DE ENGELSCIIE VLOOT. Den V. van Oogstmaand MDCCLXXXI. TTerwijl ik biddend op U wacht, O Heer! in mijn ellenden, Word my de blyde maar gebragt Dat Gy Uw hulp woud zenden: Gij hebt mijn koopmans vloot bevrijd, Gy maaktt' mijn zeevolk helden, Verwinnaars van een' zwaren ftrijd! 'k Wil dankende U vermelden! Brit,  Vaderlandfche Gezangen'* 97^ Brittanje 's vloot ftout op beleid En magt, zingt zegezangen: „ Triumph, roept hun hoovaardigheid, Alreeds zijn zij gevangen! Maar Neêrlands God belacht om hoog, Hun ij del zegepralen, Hij llocg in gunst op ons zijn oog, En Helt hun trotsheid palen. M Gij gaaft mijn Zeevolk wijs beleid, Een heldenmoed in de aderen; Gij wrogt in bun die dapperheid, Wel eer den roem der vaderen; Gij deedt in vuur en vlam hen ftaan, In 't vechten onbezweken; Tot dat voor Neêrlands oorlogsvaan, De Britfche fchepen weken. Dit  p8 Vaderlandfche Gezangen. Dit maakt mij de overwinning groot, Gij geeft die als een zegen! Hoe hoog klom thans o God! mijn nood, Had England heil verkregen! Dit heeft ons treurig hart verblijd, Gij woud ons blijkbaar tonen; Dat uwe hand voor Neerland ftrijd, Door vaderlijk verfchonen. O Hoorder van mijn ftil gebed, Wil fteeds mijn Helper wezen! Och wierd ik door uw gunst gered, Uit al mijn nood, en vrezen! Maak gij mijn weerpartij vertzaagt; Doe fiddrend hen bemerken , Dat gij hun zeemagt hebt verjaagt, Mijn volk met kracht woud fterken! Ver-  Vaderlandfche Gezangen. \ 99 - Verdwaas hun diepfte list, o Heer! Verbreek hun trotsch vermogen 3 Of liever, dat uw Geest hen leer 't Roemrugtigfte ooreloogen: Verwinnen hoogmoed, nijd, en haat, Die hen in boeien klinken, Eer hun gefchokte en vege ftaat, Door de ondeugd zal verzinken. Dan wierd de vriendfchap ras herfteld, Gods naam niet ftout gelasterd, Bij Jood en Heiden, om 't geweld, Dat England, fnood verbasterd, Alom op 't wereldrond bedrijft, 't Geen Turken zelfs verfoeien, Dat ongeloof en boosheid ftijft: Dan zou Gods heilrijk bloeïen. Hebt  ioo Vaderlandfche Gezangen* Hebt gij mijn fmeekftem niet veracht, Woud gij uwe Englen zenden, Ter hulp van mijn geringe magt, Om 't onheil af te wenden: Blijf mijn Vertrouwen 't allertijd, Hoe dankbaar 'k fteeds wil denken, Aan helden, tot mijn dienst gewijd, O Heer 't zijn Uw gefchenken I Zie op mij neer weldadig God, Ontvang mijn lof mijn bede! / 'k Voer de oorlog naar uw hoog gebod Alleen om goede vrede; Verlos mij dan van dwinglandij, Spoed u ter hulp, van Wezen! Toon luisterrijk uw heerfchappij; Dan word Ge alöm geprezen! TREUR-  Vaderlandfche Gezangen. ior TREURZANG BIJ DE BESCHOUWING DER GESNEUVELDEN, EN GEWONDEN IN DE ZEESLAG VAN Den V. van Oogstmaand MDCCLXXXI. G ij oorlog! wrede moordharpij! Gij blaast uit helfche monden ' Vergift en vuur: uw dwinglandij, Baart alle ween, en zonden; Gij trapt het menschdom met uw' voet: Hoe deerlijk ftroomt het kostlijk bloed! Van fchepflen door Gods handen Gefchapen, naar zijn heerlijk beeld , Uit éénen bloede al 't zaam geteeld , Gevormt voor liefde banden ! H O  los VcJerlandfch] Gezangen* O wrede ftrijd die fel verflind, Wat doetgc Christnen zuchten S Ook als men roemrijk overwind; Teelt gij de wrangftc vruchten! . . . O nare krijg vol bitter wee! Gij dompelt in een jammerzce Bedrukte weeuw en wezen! Verderft, misbruikt en have en goed, Gij ftort als water 't menfehen bloed! . . . Wie zou voor u niet vrezen ! Schoon Ncêrland juicht daar 's Heren hand, Haar magtig wou befchermen; De liefde treurt, wijl Tesfels ftrand, Weergalmt van bitter kermen: Gewonden! . . . ach om ons gewond ! 'k Moet zelfs in deez' gewenschten Hond, Al weenend u beklagen ! . . . Gij wrede ontrouwe bondgenoot! Zijt fchuldig aan hun bloed en dood; Vrees Gods geduchte plagen! O  VaierlAntfche Gezangen. 103 Ö God, die 't menschdom teer bemind. Die heilzaam kruid doet wasfen, Dat Uwe hand dit volk verbind! Stelp hete tranen plasfen Van weeuw en wees, vertroost hun hart! Verzagt de pijnelijkfte fmart, Wek elk tot medelijden; Op dat men zich ter hulpe fpoed' Met raad en daad, met geld en goed, Voor hun kloekmoedig ftrijden ! Uw Lieven Zoon, gewond, gedood, Om zondaars te genezen, Zij de Artz der Nederlandfche vloot! Hoe wierd zijn naam geprezen, Bezogt Hij hun met zijn genaê! O grootfte winst voor de ergfte fchaê ! Wil dan hun fchuld vergeven ! Herftel hun door de zwaardfte pijn Van 't zonden kwaad, dat helsch venijn, Schenk in den dood het leven! H 2 Heel  io4 Vaderlandfche Gezangen, Heel ook de Britten ! Hoe Verwoed Ze op Neêrlands zeemagt vielen : Wij weren om hun, fmart, en bloed, Wij bidden voor hnn zielen !...'. O gunstrijk Hcerl hoor ras de beê Der menfchenliefde, om Vaste vreê, Wil 't corlogsmonfter véllen ! Doe 't heïr der duivlen, dat de haat En wraakzucht voed, uit hart, en ftaat. Ten diepften afgrond fnellen ! Maar zend uw heilige englen neêr* Datze aan de hoven werken; Verbreek der bozen hoornen Heer! Wil trouwe raadsliên fterken ! Uw Geest werke in der vorsten hart, Medogen met der volken fmart; Doe hen Uw wraak bezeffen, Die om den krijg gevoert uit nijd, Of eerzucht, of verwoede fpijt, Hun eindeloos zal treffen ! GODS  Vaderlandfche Gezangen. 105 GODS ALOMTEGENWOORDIGE GUNSTIGE REGERING; OPGEMERKT, IN DE BESCHERMING VAN NEDERLANDS BEZITTINGEN IN DE DRIE WERELD DELEN; ASIA, AFRICA, AMERIKA, In den oorlog met England in den jare M D C C L X X X I, O Grimmig Albion ! hoogmoedig op UW magt, Die elk, maar Neerland meesc, vol trotfclien waan veracht; Wat roemt gij voor den ftrijd: „ wie! wie zou mij beperken» „ Beef Neerland! 'k vlieg alöm met oimavolgbre vlerken; II 3 Met  jo6* Vaderlandfche Gezangen. \ „ Met fchepen wier gefcliut den ftoutflen moed vertzaagt, „ Moe groot hun maakzel zij nooit word hun vaart vertraagd\ „ Geen zee hoe wijd hoe diep, bepaald mijn groot vermogen, „ Geen kustgeen volk,geeu land,word aan mijn arm onttogen; „ Ik kom, ik zie, ik win, waarheen ik immer fncH'; „ Ja Neerland fidder vrij! ik gaf mijn hoog bevel, „ Om al wat gij bezit in 's werelds verfle hoeken, „ 't Aanvaarden als mijn goed: — hoe zoudt gij mij verkloeken? „ Gij die zo wereloos, zo zwak zijt als een riet ? „ 'k Weerfta de Franfche magt en Spanje's groot gebied: „ Ik tel mijn fchepen niet bij tien , maar honderd tallen, „ Beef Neèrlandibccf! mijn wenk doet al uw hoogheid vallen! Wijl Neerland angdig zucht, door de overmagt ontflcldt: Geen midlcn vind, om ras te fluiten 't Britsen geweld, Siaat zij haar oog om hoog: „ o God der legerfcharen! „ Die over al regeert, Gij, Gij kunt mij bewaren! „ Uw wijsheid en Uw magt kent waarlijk perk noch paal, „ Wilt Gij mijn Redder zijn, dan vreesik fchip noch ftaal! „ Och woud Gij Albion met fchande en fehaamtc leren, „ Dat Gij, ja Gij alleen, voor altoos zult regeren! |i Ai  Vaderlandfche Gezangen. 107 „ Ai toon Almagtig God! dat Gij voor Neerland ftrijdt! „ Dat Gij der wezen arm; der zwakken fterkte zijt!" Jehovab op zijn troon ver boven de aard verbeven, Omringt van 't hemelsch heïr, heeft ftraks bevel gegeven s Hoe ver tot Neêrlands tucht Brittanje's magt zal woêu , Haar trots een perk gefield om 't weerloos volk te hoên. Ras doet Gods hoog beflei haar beste list mislukken, , Dalmatie's klippig flrand doeg 't fnelle fchip aan ftukken, Dat Englands boden vocrd' naar India gefchikt, Door woeste rovers op hun beurt berooft verfchrikt, Zien zij hun reis vertraagt, of moeten wederkeeren: O gunllig Albeftier dat Neerland blij moet eren! Een ander vliegend fchip naar Afrika gefnort Komt aan de Kaap, in fchijn van vreê, maar word gefloir Juist in den zelfden poel voor Nederland gedolven; Des Heren magt en gunst had rasfer door de golven Het Franfche fchip gevoert, dat de oorlogstijding bragt. Dus wierd het Britseh fregat met al' 't gehe'm bevragt, Berooft, zo vangt Gjds hand de wijzen in hun nette.:, Zo kan zijn magt alöffi de hoogmoed palen zetten. II 4 Dan,  10S Vaderlandfche Gezangen. Dan, wie weêrftaat hun magt is hun de list mislukt ? Alreeds een grote vloot, naar Afrika gerukt Is in de Spaanfe Zee bij Portugal genaderd, Zij loert op Neêrlands oogst uit Indie vergaderd, Vijf fchepen rijk bevragt: maar zie de Franfche vloot! Brengt hen in Cadix baai, de Brit raakt zelf In nood, Zijn reis word lang gefluit, zij zal hun weinig baten, Hij moet de Kaap, en ook Guinee aan Neêrland laten, In 't Westen heeft de Heer hun woên een perk gefield: Al is Euftatius een fchouwplaats van geweld, Van grouwlcn, daar de zon haar licht voor moet verbergen. Toen fnodc Rodney dorst een weerloos eiland tergen; Het regt der volken fchondt, hebzuchtig ieder plukt: Schoon hem zijn grooflen roof zo billijk wierdt ontrukt. De beste flreken lands wou's Heren gunst behoeden, Hier kan zijn zegen ras de fchaê, hoe groot vergoeden. In 't Oosten bleek Gods hulp: Ceilon dat magtig land, Waar op de roofzucht loerd', het Kofmandelfche flrand, Makasfar en Malacc', de geurige Molukken , Wiens fpecerijën oogst Brittanje dagt te plukken, Zijn  Vaderlandfche Gezangen. 109 Zijn gunstrijk noch verfchoont; Batavia vooral, Door Albion bedreigd met een gewisfen val.; Den dappren Indiaan moest ons onwetend helpen, Hij drcigd als met een vloed Bengalen t'overftelpen: O Engeland! zo gij kunt verlos uw eigendom, Eer Frankrijk zich vereend met dien geduchten drom, Om zijn gewesten weer uit uwe hand te trekken; Wie weet wat onheil zij te zaam u dan verwekken ? Bij 't overgroot verlies datge in Amerika Van jaar tot jaar gevoelt tot onherftelbre fchaê ! Brittanje! 't zij genoeg, och opend eindlijk de ogen! Leer dat den Hogen God uw trots niet kan gedogen , Uw hebzucht, broederhaat, en nijd, en tijrannij, Daar oost, west, zuid en noord zucht om uw dwinglandij: Is dit de dankbaarheid aan 's Ilemelsch Opperkoning Voor 't aardsch en geestlijk goed ? Zijn milde gunstbetoning Had u met overvloed, en land, bij land verheugd; Op dat de ware leer, en zuivre hemeldeugd, Door u alöm verbreid het menschdom heil zou geven, Sta van uw hoogmoed af, leer voor Gods gramfchap^bever.! II 5 Laat  iio Vaderlandfche Gezangen. Laat elk de vrije zee, die God aan allen gaf, Nooit gaf Hij 't Britfche rijk, als God, de waterftaf; Heersch ncdrig, liefderijk, regtvaardig over landen, Die God u wettig fchonk; heré'enig vriendfehapsbanden, Weer dus uw eigen val. Hoe hebtge uw zelf vernield! Uw fehatten uitgeput, uw eigen volk ontzield! Verhard uw nek niet meer! verwerp de raad der bozen -, Waarom uw trouwe volk van fpijt en fchaamte blozen: Ei hoor naar hunne ftem ! maar gaat gij voort in 't woèu, God geev' hun (lil gebed, en wil uw val verhoên! Hij wil door zijne kracht die trotfehc hoornen breken , Die hun, en elk zo (lout naar 't hart dolzinnig (leken ) Maar juicht gij Nederland dat God alom regeert, Dat Hij uw Toevlucht was, wanneer gij overheerd Van vreemde, menigwerf geprangd , tot Hem mogt vluchten, Dat Hij ook thans noch hoorde uw nedrig jamrend zuchten,; Vrees, en vertrouw alleen op God, die over al Regeert, en helpen kan, Hij hoede alleen uw val. Zal Hij in Oost en West uw fehatten noch bewaren: Gebruik ze tot zijn eer, volg aoït geweldenaren, Zoud  Vaderlandfche Gezangen. iit Zond gij uw onderzaat doen zuchten onder 't juk! Gij, difi door 's Heren hand verlost zijt uit uw druk ! Daar u den Indiaan met blijfchap heeft ontvangen, A!s Portugal, zo wreed, hun vrijen hals wou prangen: Toen gij hun hebt verlost, wierdt gij van God beloond , Met rijkdom, wijl zijn gunst fteeds liefde en goedheid kroont: Ei laat dan Cingalccs Javaan en Neger roemen , Uw liefderijk bellier, ja u haar voedfter noemen , Daar gij ha?r lichaam en haar geest ontfermend' redt, Van dwaling, dwinglandij: op dat door hnn gebed Uw heililaat vast beklijft, in late nagedachten: Doch durft gij wreed en trots uw evenmensch verachten, Vrees dan ook 's Hemelsch wraak die hunne tranen ziet: Geen bondgenoot geen magt fchraagt dan uw vrij gebied; Zelfs zal de ware leer u voor geen val bevrijden, Wanneer gij liefdeloos uw broedren brengt in lijden, God die op 's hemelsch troon als Pvichter 't al regeert, Ontneemt u al ujv goed, waar door gij Hem ontëert; Hij die de liefde acert, en gunftig wil belonen, Zal altoos in 't bellier der volken, blijkbaar tonen Dat  H2 Vaderlandfche Gezangen. Dat Hij de goede helpt :■ maar als een weerpartij Weêrftaat en nederveldt; de trotfche dwinglandij, Hij zal ze als Babyion, hoe heerlijk zij moog blinken, Gelijk een molenfteen in de afgrond doen verzinken: Op dat nu reeds 't Heel al Gods goedheid eer bewijz', Op dat ze, in 't jongst' gericht, in 't hoogde toppunt rijz'l MDCCLXXXI. N E-  Vaderlandfche Gezangen. 113 NEDERLAND TOT VEROOTMOEDIGING GEDRONGEN, DOOR DE VERSCHIJN1NGE VAN GOD TER HARER HULP, In den jaare MDCCLXXXI. uk'Neerland! buig', daar God verfchijndi Tot uwe hulp weldadig, Zijn goedheid, zo genadig! Eicht dat hovaardigheid verdwijndt, Kon 't flaan uw hart niet breken: Gods liefde en trouw aan u betoont, Aau u, die Hem hardnekkig hoont, Moet waar berouw ontfteken. Denk  üJ.. Vaderlandfche Gezangeu, Denk Neerland, denk wien gij verliet! Door zonde en ijdelheden; Wiens wet gij hebt vertreden, Wiens raad gij roekeloos verftiet? 't Is God uw Hulp in 't lijden, Die u twee eeuwen heeft behoed, Verheven en vervuldt met goed: Ja noch u wil bevrijden ! Keer Neerland keer tot God dan weer? Die lust heeft in ontfermen, Hij wagt met open armen: Ei merk toch op zijn hemel leer! Verfoeit verwerp uw zonden; Geloof in zijn beminden Zoon; Verkies en volg zijn heilgeboön, Blijf aan zijn dienst verbonden! Hoe  Vaderlandfche Gezangen. it$ Hoe zoudt ge noch weèrfpannig zijn? Volharden in uw boosheid, Ach welk een roekeloosheid ! Wat bitter wee, wat angst en pijn, Zal u dan eerlang treffen; Zo ge al Gods liefde en gunst verfrnaadt i Dan zinkt gij in een jammerftaat, Waar uit u niets kan heffen! O Neerland! houd u vast aan God Door tranen en gebeden! Gelijk de vadren ftreden; Vertrouw op Hem, doe zijn gebod : Zou God aan u niet denken ? Daar Hij, hoe zeer door u getergt, ' Zijn aangezicht niet gansch verbergt: Maar hulp en heil wil fchenken. Ge-  li6 Vaderlandfche Gezangen. Gewis, buigt ge u in ootmoed neer; Dan zal God blijkbaar tonen, Dat Hij in gunst wil wonen Bij 't volk dat ijverd voor zijn eer; Uw heil zal glansrijk dagen, Verlosfing bij verlosfing zal, Doen wislen in triumph gefchal, Uw billijk jammer klagen.  MENGELZANGEN.  Psalm 145. vs. 10. Alle uwe werken HE ERE, zullen U loven, en uwe gunstgenoten zullen U zegenen.  Mengelzangen. 119 GEDACHTEN INDE LENTE, OP EEN LUSTPLAATS BIJ DE L B K-S T R O OM, ""^"loeit gepeinzen, vloeit gezangen, als die zilver blanke viiet* Die uit hoge en diepe bronnen, zagt, en krachtig zeevvaards fchiet! Vloeit, Gods Geest zal u vervullen uit het hoge hemelhof! JËlken dag ffort thans ook rijklijk* galmen uit tot 's Heren lof^ I a VangÊ  120 Mengelzangen. Vangt die tonen, biengt ootmoedig met erkentnis overlaan, Veerdig, vrolijk al die juichtaal weer in 's levens Oceaan! Heldre zon wat rijstge heerlijk uit het morgenbarend oost! 't Stroom kristal gloeit als robijnen, wijl de azure hemel bloost! 't Veld vertoont zich rijk bcpaereld, 't fchittert zelfs als diamant, Door de vruchbre daauw en regen mild befprocit aan alle kant; Bosfchen, weiden, hoven zingen. merk hoe zigtbaar alles groeit, Daar de kruidjes daar de blaadjes lang door 't barre noord geboeit, Door  Mengelzangen. 121 Door den zuidergloed ontbonden, openfpringen als verheugd, Ruifehcn, fchomlen door de windjes, ons verblijden door hunn' vreugd; Zie die zagte mengelingen, in 't verfchict 'van kleur bij kleur! Riek de balzemende vogten van die zoete bloeifem geur! Hoor de wildzang lieflijk neuren! . fluitend kwelend op zijn wijz'! Duizend diertjes fnorrend zweven, op hunh' versch ontloken fpijs; 't Aardrijk.als een hof des Heren, fchoon herfchapen, door zijn' Geest Wil thans mensch, en dier onthalen als op Edèns lente feest! I 3 Mor-  i ü 2 Mengelzangen, Mprgepftarrcn helft ons zingen! gy die 't eeuwig zang accoort Hebt begonnen, toen de Schepper de aardkloot grondde door zijn Woord. Welk een wijsheid, welk een goedheid! welk een almagt blinkt hier door; gehoon Gods diepten ons ontzinken zien we alom zijn glansrijk fpoor ! Wie kent de aart van al die kruidjes? wie befchrijft haar nut en kracht? Wie !e}dt al dat heïr van diertjes, wonderbaar hoe klein veracht? Englen, moet ge u niet verliezen als ge 't keurig fraai ontvouwt?' Kont gy al die wondren vatten? fchoon gy ze eeuwen hebt befchouwd. ■ I Moe-  Mengelzangen. 123. Moeten lage ftof bewooners, pas geboren, niet veel meer Roepen : Groot, ja ondoorgrondelijk zijn uw werken magtig Heer! Dit erkent de grootfte wijsgeer in dit heerlijk fcheppingwerk: Maar, is dit geen trotfchc dwaasheid? 't zwak vcrftand word ijlings fterk; 'c Wil Gods diepfte heilgeheimen , die Hy gunstrijk openbaart, Of begrijpen of verwerpen!—■ zondig menschdom, boos ontaart, Zwijgt! één drupje van dit water zwijgt! één zantje maakt u ftom! 't Leert u zelfs vol eerbied nad'ren tot Gods woord dat heiligdom. O verblijdt u dat Gods goedheid zaligt wie zijn woord gelooft! I 4 Grijpt  124 Mengelzangen. Grijpt ge naar vermeetle kennis, och ge fterft aan doodlijk ooft! Frisfche zuivre grote vyver, thans vertoontge u glansrijk klaar; In u fpicgelt zich den hemel, blijft ge ftil en effenbaar: Mogt mijn hart fteeds ftil en zuiver naar den hemel zijn gerigt! 'k Zou mijn Jefus beeld ontvangen, door zijn godlijk hemellicht! 'k Zou het fchittrend ieder tonen! ! fchenk mij zulk een' ftillen geest! Die, te midden in 't beroeren, niets dan U ootmoedig vreest ! cha-  Mengelzangen. 125 Schaduwrijke fchone bomen! daar de zon als goud door gluurt, In uw takken kirt de tortel, wijl het vinkje tureluurt; Hier is 't zangchoor van de vooglen, koekoek, uw herhaalden zang Schijnt hun zoet accoort te fluiten, zwijg dien toon duurt reeds te lang!... Dan mij dunkt, ik hoor u zeggen: 'k leerde nooit een ander lied, ,k Wil hier door mijn Schepper roemen 'k zal niet zwijgen wie 't verdriet! Roep vrij koekoek! wek onze aandagt door uw duidelyke taal! 'k Leer van u hoe ik ftandvastig, duidlijk, krachtig, blij herhaal I 5 't Lied ■  12 6 Mengelzangen» 't Lied dat mij Gods Zoon leert zingen, door zijn Geest op Golgotha, Wie 't verveelt, of derft befpottenj 'k roem geftaag genal gena! 'k Moet als gij mijn naam fteeds zeggen, met mijn wandel mond en hart* 'k Ben een Christen! 'k ben een Christen! fchoon dit hel en wereld fmart. Zagt. . . . wat zweven hier al raggen van deze altoos nyvre fpin! Zie wat vong zy reeds veel diertjes!... ach ! hier valt mij tijdig in, Hoe de duivel ook zijn netten noestig toeftelt overal, Zelfs op 't veld en in de tuinen, 'k deuk met angst om Adams val! 'k Peins  Mengelzangen. 127 'k Peins aan de allerfchoonfte bosfchen voor den af godsdienst gepland; Aan die hoven fraai, en lieflijk, waar de weelde ftrikken fpant 'k Denk al fiddrend hoe de zonde dikwerf treurig heeft verrast, Helden in den ftrijd des Heren, als ze ontflagen van hunn' last Matig tot hun welftand rustte, zelfs in fchuldeloze vreugd: Leer gelovig biddend waken! allermeest alsge u verheugd; Dan verbreekt ge zatans listen hoe doorweven, even ligt Als dat dunne fpinne webje voor de hand der menfehen zwigt. Deze  128 Mengelzangen. Deze laan langs weide en akker . f onend u een fraai verfchiet, Daar ge in deze ruime velden 's Heren grote werken ziet; 't Edel Paart met moed gewapend, graast hier tierig bly in 't groen, Welk een wonder dat die kruidjes zulke fterke krachten voên ! 't Is Gods wil, zijn al vermogen geeft door 't zwakfte dikwerf kracht: 't Moet u in 't vertrouwen fterken op Gods onuitputbre magt. Zie die fchaapjes klaver fmaken! met hun herder gaan ze voord; Volg ik Jefus, 'k word dan rijklijk fteeds gevoed door 't lieflijk woord. Maar  Mengelzangen. 129 Maar die koeien doen my wenen, 'k denk om Neêrlands zware fchuld, Daar die nuttig vee, al ftervend, menigwerf om heeft gebruld. .... Zie hoe ijvrig ploegt de landman ! welk een arbeid om den grond, Droog en hard en ftug, te breken! word de ziel niet regt gewond, En door zondenrouw verbroken, 't goede zaad draagt nimmer vrucht: Ploeg dan noestig zonder omzien, hoor des Heren wet en tucht. Wil toch in den geest fteeds zaaien, want zo maait men als men zaait; Zaait ge 't onkruid dan voor zeker wordt er ijdelheid gemaait!... Onkruid zaaien ! welk een zotheid!... ach wat fpruit het welig uit! 't Zal  I30 Mziigdzangra. 't Zal al 't goede zaad verflikken, zo gy 't in zijn groei niet fluit! Hier was ruime ftof tot peinzen..-. maar dat ruisfchend rieteveld Wekt mijn aandagt, daar het zoetjes, doch met kracht Gods lof vermeldt; Zonder arbeid opgefchoten (trekt het de eigenaar ten nütj 't Geeft een warm gerieflijk dckzel aan des landmans lage hut; 't Word bewoond door zoete zangers, en door vlinders fchoon van gloed j Dus is 't allerminfte fchepzel nuttig, ja uitnemend goed* Hun fieraad klimt op by trappen; elk zingt op een andere wijz'; Doch hoe heerlijk en eenparig ftrekt hun lied Gods naam ten prijz ! Maar  Mengelzangen. 131 .... Maar de mensch, dat edel wezen, rijk begiftigd met verftand, Doet de naarfte wanklank horen, breekt dat konstig fraai verband; Hy, die als des Heren priester, 't al moest wyden tot Gods eer, Hij misbruikt zich zelf en alles ! trotfche mensch! buig u en leer Van de domme woefte dieren uwe dwaasheid, en uw pligt! . . . , Schriklijke afval! 't ganfche fchepfel fieldt mijn fchuld in 't helderst licht! Daar 't vertoont hoe al Gods wetten, die Hij ieder fchepzcl gaf, Allerwijst hun heil bevordren; hoe 't verbreken ftrekt ten ftraf; Daar 't gehoorzaam op Gods wenken naar zijn wil zich voegt verheugd, En  132 Mengelzangen. En den Schepper ons verkondigt, groot van kracht volmaakt in deugd. Hoe ontzaglijk is dat Wezen wiens bevel den mensch veracht! Eeuwig zou de blijfchap vluchten in de naarfte helfche nacht! Aarde en hemel ons verdelgen als een boos verbasterd zaad, Was de heilzon niet verfchencn. . . .. allerblijdfte dageraad! —Christus Godmensch! heerlijk wonder! Gij zijt al onze aandagt waard! In U ziet men 't fchoon vereenigd, van den hemel en van de aard! Zuivre ftromen, fpruiten, bloemen, al wat lieflijk is en fchoon, Leert ons 't heilrijk woord befchouwen als een beeld van 's menfehen Zoon: Dan  Mengelzangen 133' Dan dit zijn ilegts flaauwe fchetzenj als men Christus luister ziet* Dan verkleinen, dan verdwijnen zigbre fchoonheên in 't verfchieti Ecuwig God! Gij die al 't fchepzel op uw wenk hebt voortgebracht, Die het droeg een reeks van eeuwen door uw hoog geduchte kracht, Gij! o wondere nederbuiging! wierdt een nietig menfehenkind! Armer dan die kleine zwaluw die een konflig nestje vint Gij, aan 't vloekhout opgehangen, wierdt bedolven in dit ftof, Dat door duizend wondre teeldzels, meldt Uw nooit volprezen lof j Toen wierd God op de aard verheerlijkd, in die hoogstbeproefde deugd K Van  134 Mengelzangen. Van Mesfias, die den hemel zelfs bewondert en verheugt: Gods gerechtigheid, en waarheid wierd vertoond op Golgotha, Dit maakt de aardkloot tot een Tempel van Gods heilige gena. Lente, zomer, herfst en winter, om dit offer ons beloofd, Doen de vruchtbaarheid herleven*, door de vloek aan de aarde ontrooft; Gij ftont op, Gij voer ten hemel, dierbre Vorst! uw heilbeftuur Heeft de wereld weêr bevestigd, zendt ge uw Geest, dat godlijk vuur, Stooft de dorre en koude harten, die door uw gena verblijd, In Gods liefde en kennis bloeiën als in Edens lente tijd! Gij  Mengelzangen, 13S Gij doet goede vruchten dragen tot ons heil, en 's Vaders eer! Haast zal 't ganfche fchcpzel juichen, als Ge o hoog verheven Heer! Op de wolken zult verfchynen, dan maakt ge al uw kindren vry! Englen, menfehen, alle fchepflen roemen dan uw heerfchappy! Troost u met die zaligheden van Gods eeuwig blijvend woord, O mijn ziel! dan word uw blijdfehap door geen ramp of dood gefloord; 't Zigtbrc fchoon zal ras verwelken als die teedre lentebloem; Maar is Christus al uw wellust al uw fchat en al uw roem; K 2 Dan  i%6 Mengelzangen. Dan zultgc op dit neevlig aardrijk in geloof, en heiligheid, Door zijn woord en werken groeien, daar zijn Geest u leert, en leidt; Moetge in 't kort op de aarde zwijgen, rust dan 't lichaam lang in 't flof, 't Groot heelal word eens de fchouwplaats, daar gij Gods verheven lof, Lezen zult in al zijn daden, met de wijze geestenfehaar; De Opperwijsheid zalze u leren zonder midlcn, krachtig, klaar; 't Geestlijk lichaam zal eens zweven door de hemel kreitzen heên En 't gezuiverd, heerlijk aardrijk menigwerven blij bctrcèn. Om met onbenevelde ogen al zijn fchoonheid in te zien, En  Mengelzangen. 137 En vol ijvrigj als Gods prielter, aan Hem heilig lof te biên! Zonde en zondaars zijn van de aarde dan verdreven eeuwiglijk! .... Kom! dus roept de Kerk en 't fchepfel, kom volkomen heerlijk rijk! . . . O gepeinzen ! o gezangen ! zinkt in 's levens Oceaan! . . . Zinkt om milder fteeds te vloeien, vang hier 't eeuwig loflied aan! K3 JE-  X 3 8 Mengelzangen. JESUS RAAD AAN DE JEUGD. Spreuk. 23 vs, 26. Mijn zoon geef mij uw hart! •v' v* O Gij in uien de jeugd haai' Moestem openfpreidt ï Wendt, wendt en oog en hart van zonde en ijdelheid, Wilt naar den goeden raad der Hemelwijsheid horen ! Laat door geen valsch gevlei der wereld u bekoren , Zij, vol van duivels list, toont u een heerlijk beeld Van wellust, eer en goed dat uwe zinnen (treek, Belooft u bij 't genot der dwaaste en fnoodfle lusten, Dat gij in veiligheid in haren fchoot zul; rusten. Staatftil! en wikt haar taal, - haar rijkdom hoe begeerd, Slaakt dat ge op de aarde zelfs, vaak alle heil ontbeert; Maar kan het grootfte goed u in het doodsuur baten, Een zware rekenfchap zal 't u ten erfdeel laten, Haar  Mengelzangen. 139 Haar ijdcle eer is wind, zij wentelt als een rad, Daar valt hy neer in 't Hof! die ftraks den troon bctradt. Wilze U door dartle kunst verfraaien en verheffen, Nooit zal haar dwaze tooi 't begeerde doelwit treffen, Wierd geen natuurlijk fchoon van mij aan U verleend, Doch deez gewenschte gaaf, word inenigwerf beweend; 't Is ook geen duurzaam goed, 't verwelkt als lentebloemen, Wat zoudt ge dan op eer, of fchat, of fchoonheid roemen! Dan, 'k zie gij vest voor al uw oog op 's werelds vreugd; Wat is 't ? een flikkerlicht dat flegts een poos verheugt, Dat ijlings word geblust door de allerminfte winden Van weêrfpoed, dat de dood voor altoos zal verflindeu. O jeugd vreest boven al der wellust fcherpe fchicht, Vol vuurig helsch venijn! wendt, wendt dan uw gezicht Van deze Delila, zoudt gij haar rust verkiezen? Die u de ware rust, en eer zal doen verliezen. Haar vleien is verraan ! vertrouwt haar loosheid niet, Zij ftort u onverwagt in hopeloos verdriet. Maar Ik wil u de weg tot rust en blijfchap leren: Ik fchenk u 't beste goed en zal u eeuwig eeren. K 4 C*  140 Mengelzangen. (Ik zwijg dat al wat de aarde in haar kring bevat, Het mijn is, en 'k mijn volk bedeel van dezen fchat, Al wat hun heilzaam zy; Gods gunst doe ik hun fmaken Op dat ze in 't aardfche deel zich onbezorgd vermaken). Maar 'k fchenk een rijker fchat, een onverganklijk goed Gekogt, merk op dien prijs! met dierbaar godlijk bloed: Een hemelsch koningrijk ! wat kontge groter wenfchen ? Gods gunst eert u op 't hoogst en engelen, en menfchen Vermelden vaak uw lof bij 't zien der ware deugd, Maar in het jongst gericht hoort gy dan tot u vreugd Den lof der Godheid zelf, die uwe deugd zal lonen, Hoe taant bij zulk een eer de glans der fehoonfte kronen! Wat fehoonheid fiert uw geest als gy in my gelooft! Uw lichaam rijst naar 't beeld van uw verheerlijkt Hoofd, Dat zal gelijk de zon in al haar luister fehijncn, Wanneer het wulpfche fchoon der wereld zal verdwijnen, Dan bloeit op uw gelaat een altoos frisfche glans; De onflerffelyke jeugd fiert u ten glorie krans. Doch 'k merk, gij deinst, te rug op 't zien van fmaad, en lijden Maar zou de Bron van vreugd haar minnaars niet verblijden? Wat  Mengelzangen. 141 Wat ramp mijn kindrcn treft, ik fchenk hun vrolijkheid, Voor alle fmaad en pijn is troost bij mij bereid : Dan, 't is hier ftrijdens tijd, men moet met traanen zaaien , Daarna zal men een oogst van hemelvreugde maaien, Hier (maakt ge door 't geloof toch ware ziele rust, Steeds meerder als ge doodt uw dwaze cn boze lust. Heldhaftig dan ten ftrijd! Gij kont hier nooit verliezen! Ei wil mijn kruis en kroon dan edelmoedig kiezen! Ik ben uw Schepper, en uw Heer, het Hoogde goed; 'k Heb u reeds in den doop vergezeld , dat mijn bloed En Geest u was bereid op dat ge u in die plasfen , Van fchuld en vuile fmet liet door't gelove wasfchen; Op dat uw teêrdfte jeugd wierd aan mijn dienst gewijd; Op dat ge u vroeg vol moed zoudt gorden tot dien ftrijd; Ik riep u onvermoeid, 'k trok u door liefde koorden, Door tucht ook menigwerf; ei hoor dan Jcfus woerden! Komt tot mij; komt terftond, ach toef geen ogenblik! Reeds is de dood op weg hij nadert u, vol fchrik. Och dwingt mijn wrake nooit, dat donderwoord te (preken ! Gaat weg vervloekten, gaat! dan baat geen jamm'rcnd fmeken. K 5 Maar-  142 Mengelzangen. Maar komt ge thans tot my, dan hoortge in jongst gericht, Mijnheilftem : Komt mijn volkleef}blijde in V eeuwig licht! Hoe! aarzelt gij dan noch? of wiltge uw hart verdelen? Hoe wiltge dan uw zelf het beste goet ontftelen! 't Is dodelijk verlies watge uit bedingt en wint; Want zo ge u niet oprecht door 't waar geloof verbindt. Houdt dan vrij 't gantfehe hart, de helft kan nooit de fehatten, Die u mijn rijkdom fchenkt, in 't allerminst bevatten; 'k Deel met geen Delüa.. . . ftrijd licht en duisternis, De waarheid en de deugd, kent geen verbintenis Met zonde en ongeloof, • zal ik uw hart bewonen, 'k Werp daar mijn fchepter zwaait al de afgoón van hunn' tronen: Geeft mij dan 't hart geheel — Ai hoort een biddend God! Verkiest, verkiest terftond het allerzaligst lot! GODS  Mengelzangen. 341 GODS GROOTHEID I N 'T KLEINE. ^% "\^ervolgt ge, o Scraphs! noch dat lied, Dat naar de orakels der Hebreeuwen, Begon voor meer als vijftig eeuwen?- Veroudert uwen lofzang niet? .... Neen Morgenftarren ! hoe verlicht, Wat ge in Gods werk ooit mogt ontdekken, Gij ziet fteeds fchoner wijsheids trekken; Dus rijst uw vreugd en lofgedicht. Mijn  144 Mengelzangen. Mijn geest waak op ! Vang de englentoon ! Stem in 't accoort der hemellingen! Leert u denzclven Geest niet zingen ? Uw Priefter, 's Vaders groten Zoon, Die op Zijn troon zijn Bondgod roemt, Voor U, als Hoofd in hemclzangen, Wil de offers van uw lof ontvangen; Die Hij zijn eigen vruchten noemt. Maar Seraphs gij hebt ruimer ftof, Ge aanfehouwt met onbenevelde ogen Gods heerlijk werk aan ?s hemels bogen!... Dan dc aard weergalmt ook van zijn lof; De mi'nftè fchepzcls, vaak verfmaad, Gods leger van gekorven dieren, Die water, aarde en lucht verfieren, Slaan in 't accoort een hoge maat, Haar  Mengelzangen. 145 Haar wondere verfcheidenheid Houd vaak onze aandacht opgetogen; Verfterkt het kunstig glas ons de ogen, Dan blinkt Gods werk vol wijs beleid, In 't groot, ja ongenoemd getal; Dan moet hun heïrkracht o?.s verrukken, Eerbiedig voor de magt doen bukken, Die hun verfprcidt heeft over al! Wat wijsgeer kent hun aller aart Veelvuldige vervvisfelingen ? Die kruipen , of die hupplend fpringen , Verhellen firaks zich hemelwaard; Hier opent zich een ruim verfchiet, Het grootst vernuft ftaat vaak verlegen, Terwijl het duizend vreemde wegen, Van 's Heren diepe wijsheid ziet! Wat  146 Mengelzangen, *s Wat pracht, wat gloed van kleur, vol glans, Of zagte mcngling, ziet men pronken! Zij fchittren vaak als goude vonken : Ja als de zon aan 's hemels trans! Hoe keurig fijn en juist gefield, Zijn al hun leedjes , vaatjes , fpiertjes 1 Gods grote kracht, o kleine diertjes, Wordt door uw wondre vorm vermeld ! Hoe roemt ge uw Scheppers gunst en trouw! Die al U heïren kan behoeden, In ftormen en in watervloeden, In 't nijpen van de felfte kou! Wie red hun in dien wisfen nood Daar mensch en beest hun zelfs verderven? Dan, geen geflacht van hun zal fterven, 't Herleeft geftaag als uit den dood! Juicht  Mengelzangen. 147 é% Juicht gij voor al ! gij fchelpgediert, Gij die geboren met uw woning, Gelijk een veldheer, of een koning Beveiligd zijt, en fraai verfiert! Gij Polypus gij vreemd geflacht, Verwart de kundigheid der wijzen, Gij leert ons met verrukking prijzen, Gods diep verftand en grote kracht! Wat konften heeft Gods wijze hand Elk dier geleert, wat kracht gegeven Tot werkzaamheid om blij te leven, In hun geheel verfcheiden ftand; Hoe kan zich, elk naar hunnen aart Van voedzel kleed en huis verzorgen! Hoe teder word hun kroost verborgen! Gevoedt, vol ijver trouw bewaart! Wie  148 Mengelzangen, Wie zou van u o Hijvre bij! De zoctftc lekkernijen wachten? Gij wormen die men zou verachten Gij fchenkt ons purper, kostbrc zij! O kleine fchaar ! Hoe groot is 't nüt Dat ge ons verleent 5 wie kan 't doorgronden f Hoe veel men reeds heeft uitgevonden: Gij zijt ons, ja 't heelal ten ftiftl Hoe gij, gij nuttig aan 't heelal? Gij boze afgrijsfelijke dieren! Wier fchadelijke heïren zwieren Tot ons verderf, vaak overal: Gij fraaïe geeft den mensch vermaak, Gij doet Gods wijsheid ons verheffen : Maar als uw legers 't menschdom treffen, Zijn 't roeden van Gods felle wraak.- O  Mengelzangen* $49 O ja! God .wil ons menigmaal Door dit verlicht gediert' kastijden, Om ons van boosheid te bevrijden Ach luister naar hun fchelle taal! „ Hoogmoedig mensch denk wien ge ontëert! „ Een God, wiens minfte legermagten „ Door 't naarst gebrek u doet verfinagteni Hoe heilzaam wierdt ge dan geleerd! . Hun groot getal, afzienlijkheid, Is enkel dwaasheid te bedillen; Uw Schepper zal geen kracht verfpillens Zijn doen is heerlijk, vol beleid; Indien wy met der wyzen oog: Ja met de feraphs hun befchouwden, Ons laag en klein verftand mistrouwden, Gods wijsheid wierdt ons hier te hoog. L 't ZaJ  150 Mengelzangen. 't Zal ons geluk en wijsheid zijn, 't Goed dat zij redenloos verrichten Te volgen, in der deugden plichten; Dat ons hun boosheid, hun venijn Een' affchrik geev' van 't zonden kwaad, Ons fnood vergift, leer' fterk verfoeien, Dat als het ongediert' zal groeien, / Doodt men niet fteeds dat ftangezaad. Men leert hier ware ootmoedigheid Ons wuft verftand door reed'ncn binden; Wie duf ft zich roek'loos onderwinden Te peilen 's hemelsch Majefteit! De grootste wijsgeer ftaat verrukt Bij de allerkleinfte van Gods werken ! Wie, wie zou dan zijn diepten merken? Aanbidt zijn hoogheid neergebukt! Zegt  Mengelzangen, ï$t Zegt juichend : o verheven Heer! Wij roe-pen met de cherubs, amen! Wat zou uw heerlijkheid betamen? De hoogfte lof, en de eeuwige eer! Gij toch! gij fchiep 't heelal uit niet! Uw wil doet alles Jiaande blijven; Wie kan de grote kracht befchrijven, Die 't oog in 't kleinfie diertje .ziet» Wij, die herfchapen tot Gods lof, Vaak in dien cedlen plicht vertragen 5 Aanfchouwen naar ons welbehagen, Gods heerlijkheid in 't minfte ftof, Als we op den fraai herftelden kloot Met Christus op de fchoonfle wijzen God eeuwig door dit loflied prijzen; Gij zijt in 't kleinfie ojièindig groot! L 2 DE  152 . Mengelzangen. , D e OOGST der LIEFDE, VELDZANG. Deugdlief en Liefderijk. Deugdlief. Schone zomer! vruchtbere herfst! vol vermaak en overvloed! - Gij geeft rijke ftof tot zingen! wat is God oneindig goed Dat Hij aan weerfpannelingen gunst op gunst zo mild bewijst! Vrije liefde ! Gij zijt waardig dat u elk eerbiedig prijst; Maar  Mengelzangen. . 153 Maar 't afkerig trotfche harte merkt Gods grote daden niet; Acht zijn lof en liefde wetten nare droefheid bang verdriet; Welk een dank krijgt dan den Schepper van 't verbasterd Adams zaad! Eeuwig wil het God -verlaten daar 't zijn gunst en wet verfmaadt! Liefderijk. Komt Deugdlief laat ons dan den oogst der liefde zingen, Gods rijkdom van gena, op dat weêrfpannelingen Verzadigd met dat heil, ook zaaien in den geest; ■ Men maait dan liefde en vreugd op 't eeuwig .hemelfeesr. Dit vruchtbre jaarfaizoen kan ons ten leerprent (trekken. Och mogt Gods Geest ons hart tot liefde en blijfchap wekken ! Deugdlief. 't Voorwerp is al de aandagt waardig! ' Liefderijk uw keur is fchoon! L 3 Laat  f54 • Mengelzangen, Laat ons blij Gods liefde roemen die ons fclienkt zijn eigen Zoon! Kan de hooibouw ons niet fchetzen, door zijn rijken overvloed, Christus fehatten zijn verdienden , o hoe dierbaar is zijn goed! Schoon Hij als een nedrig grasje gansch verachtlijk wierdt vertreên, Door zijn rijkdom leeft men vrolijk hier ja tot in eeuwigheên. Liefderijk. O Deugdlief welk een bron van vrolijke gedachten, Verfchaft de hooibouw 't hart, mag men dit heil betragten! 'k Denk aan den overvloed van Christus liefde daan, Meer in getal als 't hooi in berg of fchuur gelaan , En over al verfpreid, wat deedt Hij goede werken, Gedaag, door 't gahtfche land, wat engel kon bemerken, Wat deugd hij dag en nacht voor't Godlijk oog volbracht! Hoe lieflijk was hun geur, hoe levendig hun kracht, Voor  Mengelzangen. 155 Voor al wanneer Hij leedt; toen groeiden al zijn deugden In waarde en in getal, die 's Vaders oog verheugden! Die hopen zijn voor ons, voor zondaars opgelegd! God heeft dit Zelf verklaard, en gunftig toegezegd; Dat elk die door 't geloof, dien Heiland wil ontvangen, Zijn zaligheid om niet voor eeuwig zal erlangen. Deugdlief. Welk een liefde van den Vader! . die 't afkeerigst harte trekt, Om de goedheid te beminnen ! och wierdt ieder opgewekt Orn die liefde te geloven! dan wierdt ware deugd gezaaid, Liefde en blijfchap zou dan groeien, hemelvreugd wierd dan gemaaid. Liefderijk. Al neigt die liefdedrang volvaardig tot de pligten, Alle arbeid valt ons zwaar om deugden te verrichten, L 4 (Schoon  Ï5Ö Mengelzangen. (Schoon ligt, vol lieflijkheid) wijt *t hatend listig hart Veel duizend doornen kweekt, en ducht voor fmaad, of fmart; Poch fmaakt men door 't geloof de kracht van Christus lijden, Dit rterkt den nieuwen mensch dan leert de liefde flrijden, Dan wérkt men fteeds met vlijt, er word geploegd, gebraakt, Gezaaid bevogtigd, wijl men telkens bidt en waakt; Om liefderijk en trouw door ootmoed te behagen, Medogend, zagt en ftil, het grootst gebrek te dragen, Door voorgebed door woord en daden ieders nut, Naar lijf en ziel betragt, de kerk en 't land ten flut. Deugdlief. o dan zal men vruchten maaien! . . . ons verfland word meer beflraald, Met Gods licht, wijl liefdeloosheid in de donkerheid verdwaalt, God de bron van liefde en goedheid toont zijn gunst en hulp bereid, Aan 't gemoed dat door de liefde om de zonde en 't onheil fchrcidt; Da*  Mengelzangen. 157 Dat de liefde tot de broedren toont met woorden en met daan: Dikwerf word men wéér met liefde trouw en vriendfchap overlaan, Want die geeft word ook gegeven; • ja een ruime en volle maat Zal ons Gods bellier verzorgen, fchoon ons elk vergeet of haat. Elks geluk is dan het onze, dat ons ongeveinst verheugdt; Dit doet ons gewisfen finaken ftille vrede en zuivre vreugd , Dit wekt meerder lust tot liefde als men liefde en heil geniet, Dus zal liefde, liefde teelen daar zij 't zaad der deugden fchiet: l,aat ons daH toch rijklijk zaaiè'n! hoe veel arbeid zorg en vlijt Zal de landman zich getroosten, om te maaié'n 't zijner tijd: L 5 Zie  158 Mengelzangen. Zie die fchoone goudgeele akkers! fla uw oog alöm in 't veld, Hoe het land door 's Hemels zegen een' gewenschten oogst voorfpeldt! Niets was echter opgefchoten had de landman niet gebouwd, En zijn zaad niet weggeworpen, aan Gods voorzorg toebetrouwd! Ja was niet het zaad geftorven, of in fchijn geheel verteerd, Dertig, zestig, honden malen word eerlang zijn goed vermeérd. 't Geestlijk zaad zal fterker telen; neen, geen menfchelijk verftand Kan, voor al in 't kort leven, in deez eng bekrompen (land, Juist befpeuren hoe de woorden tot Gods eer en 's Haasten nut, Met gebrek en ftrijd gefproken, hoe een liefdewerk, ten ftut Vaa \ ■  Mengelzangen. 159 Van de flegtfte mede menfchen, met veel fmetten zelfs verrigt, Voort zal planten, jaren, eeuwen, leeft misfchien de vrucht dier pligt: Schoon ze ook ongemerkt mag groeien: denk aan 't liefde werk der vrouw Die verfpieders had verborgen, noch vermeldt de Schrift haar trouw: Zelfs wanneer wij zijn vergeten, even als het boze zaad Eeuwen na de dood des zondaars, teelt onnoemlijk zondig kwaad: Daar het duizend mode zeden en gevoelens voedzel geeft; Zou men dan de deugd niet zaaien die na onzen dood noch leeftl God alwetend, en rechtvaardig kent en zoekt die dierbre vrucht, Zou de Algoedheid die niet lonen! ja de minfte liefde zucht,~ Als  iöo Mengelzangen. Als ons hart volveerdig poogde, fchoon ons de uitvoer wierdt belet, Zal Hij liefderijk gedenken, om vorst Jefus voorgebed; Heerlijk zal ons God vergelden wat men immer heeft gezaaid, 't Word met duizend rijke winften in den jongften dag gemaaid! LI E FD E R IJ K. O Deugdlief welk een fpoor om liefde te betragten! AI mort ons zondig vleescb, al ziet men zich verachten Van de ijdle wereldvriend, die dwaas in overdaad, Of gierigheid of pracht verkwisten 't goede zaad... Maar zou men zo oprecht en vuurig ieder lieven, Hoe moet des naasten ramp en zonde ons hart dan grieven! Hoe vliedt dan alle vreugd, daar men mismoedig kwijnt, Door droefheid die den geest en 't lichaam ondermijnt, In welk een zwaren rouw kan ons die liefde domplen ? Hoe listig poogt de hel geheel ons te overromplen In  Mengelzangen. 161 In zulk een bangen tijd; daar zij Gods wijs beleid Verdonkerde in 't gemoed, zijn recht en goedigheid Vaak lasterend befchimpt wat baart dit angstig vrezen! Helaas moet dit den loon der tcedre liefde wezen!... Deugdlief. Liefderijk laat ons bedenken de oogst en 't persfen van den wijn, Dit zal ons wat heilzaams leren ter verzagting van die pijn: Als men fchone druiven trosfen in de pers vertreden ziet Zouden wij 't verlies beklagen? daar de wijn dan rijklijk vliet, Van de bast en pit gezuiverd: al die liefderijke fmart Ondanks 't woeden van den fatan en de kommer van ons hart, Zal de liefde eu vreugd vermeerdren en verbeteren, als men denkt Hoe  i6i Mengelzangen. Hoe des Heilands liefde lijden ons een vollen beker fehenkt Van genade en hemelvreugde; daar hij ook dien ftrijd volbracht, Moet door Hem de vreugd herleven door 't vertrouwen op zijn kracht. Liefderijk. Zo zal men dan te meer en liefde en blijdfchap fmaken Eu Jefus zondaars min ons eeuwig meer vermaken, Als we om des naasten ramp en boosheid treurig zijn: Wij! men dan rijklijk drinkt met Christus nieuwen wijn; Hier reeds zal ons zijn angst, in 't liefderijke lijden (Toen hij dit grondzop dronk) al in dien druk verblijden; Maar namaals volgt een' oogst van zuivre hemelvreugd! Dat dan noch angst noch fmart ons trekk'van't fpoor der deugd! Neen! laat ons in 't verdriet dien blijden oogst bedenken, Als Christus in zijn rijk ons nieuwen wijn zal fcheukcn, Als God, de God der liefde en blijdfchap, zich geheel Voor eeuwig aan ons fchenkt, dat allerrijkfte deel! Dan  Mengelzangen. 163 Dan drinkt men door den Geest dien wijn met volle teugen Om zich, met de englen rei, in deugden te verheugen! Wie kent de zaligheèn die God in 't harte giet! Wat liefde en reine vreugd men dan vol op geniet! Als Christus aan zijn disch in 's hemels opperzalen, Ons op zijn eigen vreugd, zo minzaam, zal onthalen J Wanneer men aan elkaar ook brengt dien liefde wijn Gezuiverd van al 't hef! dat zal een vriendfchap zijn 1 Waar van de teêrdfte op aard geen fchaduw kan vertonen, Wat zal de liefde mild de gulle vriendfchap lonen! .... Deugdlief. Welk een oogst die onze woorden en gedagten overtreft! Schoon men ook met englen tongen dit onfchatbaar goed verheft! Dan dit zij genoeg, de liefde blijft ons eeuwig werk, en lot, God de bron der zuivre liefde blijft dan altoos onzen God! Roem  164 Mengelzangen, Roem de liefde vau den Vader, die ons fchenkt zijn lieve Zoon, Die de liefde wet bevestigd aan zijn kruis en op zijn troon! Hij geeft ons den Geest der liefde die de liefde leert met kracht, Door 't geloof ons doet beminnen ondanks zonde er. fatans magt} God is liefde ! deze waarheid zien we eerlang in al zijn glans! Op het oogstfeest van de liefde die ons fchenkt haar glorie kransj ZIELS* 0%  Mengelzangen. 165 ZIELSZUCHT O M OOTMOEDIGHEID. Cjrods Zoon ! die, groot in nedrigheid, Als menfchen zoon op de aarde daalde, Verheven hemelmajefteit! 't Was ootmoed al wat van U ftraalde: In leer, in leven, in uw flxyden, Voor ^1 in 't allerfchandlijkst lijden, Toen blonk die deugd zo heerlijk fchoon! Zelfs op uw 's Vaders glorietroon M Toont  166 Mengelzangen. Toont Ge U in nedrigheid verheven, Al wierdt U alle magt gegeven: Terwijl ge aan fnode zondaars denkt, Hen leert, en met uw heil befchenkt; O nedrig Heilvorst hoor mijn bede! Schenk mij uw ootmoed, met uw vrede! Door hoogmoed wierd ik gansch verdorven, Dat duivels zaad door hem gevoed, Befmet geftaadig mijn gemoed. Ach was die boosheid gansch geftorven ! Ach kende ik meer dit ijslijk kwaad, Dat mij zo menigmaal verraadt! 't Verbreekt des Heren wijze wetten, Het twist met God — derft zich verzetten, Vol trotsheid als de waarheid fpreekt, Daar 't ongeloof en teelt en kweekt. Het derft vermetel elk ontëeren, Vol eigen waan 't heelal regeren, Zelfs  Mengelzangen. 16"? Zelfs trapt de hoogmoed met den voet Elk wie hem nedrig hulde doet; Zijn trots vervoert tot nijd en boosheid, Tot geldzucht, wraak en goddeloosheid! .... Hardnekkig kwaad dat menig held, In 's Heren krijg deedt deerlijk kwijnen; Dat duivlen maakt van feraphynen, Hoe wordt mijn geest door u gekweld ! Och Jefus wil me uw ootmoed leren! Dan zou ik uwen Vader eeren, Dan is mijn hart geheel oprecht, Aan waarheid en aan deugd gehecht, 'k Zou dan op aarde een engel wezen, Dan was uw beeld in mij te lezen: Ik dien mijn naasten dan verheugd, En fmaak in 't weldoen hemelvreugd; Terwijl ik zelfs in 't bitterst Jijden, Mij in Gods wille zou verblijden. M 2 Maar  16 8 Mengelzangen. Maar ach! wat ook mijn ziel begeert, Hoe trouw Ge mij fteeds hebt geleerd, Schoon angst en ftrijd en ongelukken Mijn trotsheid fchenen neer te drukken: Al dagt ik vaak zo worde ik vrij Van deez gehaate dwinglandij! Ach neen! dit maakt mij gansch verlegen, Op zwaarder proef, en dieper wegen, Gevoel ik meer dit grouwlijk kwaad 'k Zeg menigwerf ten einde raad: O hoogmoed wat zal u doen Jlerven! . . . Door u zal ik Gods gunst noch derven ! . . . Maar Jefus, die mijn Borge zijt Gij, Gij weet raad, de hel tenfpijt! Mijn Arts Gij zult mij gansch genezen, Mijn trots verftand, mijn ftugge wil Maakt Gij'ootmoedig zagt en ftil, Om nedrig God altoos te vrezen; 'tOot-  Méngelzangen* 169 't Ootmoedig lijden ter verzoening, Uw nedrig leven ter voldoening Eischt bij Gods regt mijn hoogmoeds val, 't Is Christus die hem doden zal! Hoe zou uw vijand eeuwig leven In 't hart aan U mijn Vorst gegeven ! Neen, neen offchoon hij hevig woedt, Door 't goede zich vermetel voedt, 'k Wil hem in uwen naam beftrijden Ik wil geduldig zijn in 't lijden, Hoe zeer ik immer worstlend zwoeg, Ik heb aan uw gena genoeg! Maar wilt ge zagter my genezen, Dan wierdt uw gunst van mij geprezen. Wrocht niet de vinger van uw Geest, In Petrus hart, op 't Pinkfterfcest Door 't heilgeloof met vreugd te Herken Dat ootmoed blonk in al zijn werken ? M 3 Och  170 Mengelzangen» Och d.ialde in mij dien hemelgloed, Uit Christus rijken overvloed! .... 'k Blijf aan dien Zaligmaker kleven Noch Haat Hij vriendlijk van om hoog Op mij zijn medelijdend oog, Zijn voorbeeld wou Hij mij ook geven, Eer Hij dit jammerdal verliet. Hij die mijn zielsbegeerte ziet, Hij neigt tot mij in gunst zijn ooren , Hij zal ter rechter tijd mij horen. 't Geloof dat de ootmoed teelt en kweekt, De liefde die den trots verbreekt, Zijn door zijn voorgebed beftendig ; Dit fchraagt mijn hoop, hoe diep ellendig, Dat ik vol ootmoed voor uw troon, Eens werpen zal mijn gloriekroon, O nedrig Vorst! Gods welbehagen! 'k Zal dan volmaakt uw beeldnis dragen ! BE-  Mengelzangen. 171 BESCHOUWING VAN DE ZALIGE ENGELEN; Hoe zal ik uw glorie zingen Godgeheiligde englenfchaar?... Ja, wij zijn toch naauw vereenigd, in uw Hoofd, mijn Middelaar ! Daar ik u mijn mededienaars, en getrouwe vrienden noem', Duldt dat ik uw fchone deugden als mijn heerlijk voorbeeld roem', Niet om u een lof te zwaaien toegewijd aan uwen Heer, M 4 Die  172 Mengelzangen. Die gij heilig zondt verachten daar gij ijvert voor Gods eer; *k Wil in u uw Schepper prijzen, wijl die hoogfle Majefteit Opu, als zijn eerfte dienaars, hemelluister heeft verfpreid. Zalige englen! hoe verheven is uw wezen is uw ftand! Met Gods heerlijk beeld gefchapen, veilig door zijn flerke hand! Zoude ik uw verftand doorgronden ? 't is voor ons te hoog te diep ; Want gij kent veel meer dan Adam toen God hem volkomen fchiep, God Drieënig in zijn werken, in Zijn uitgelezen naam; Zijt  Mengelzangen! 173 Zijt ge om Hem volmaakt te kennen met al 't fchepfel onbekwaam: Egter merktge duizend deugden , boven ons, van 't Eeuwig licht; Want gij ziet fteeds onbcneveld 's Heren glansrijk aangezicht! Hoe veel konften hoe veel talen, vat der englen groot vernuft! Hoe veel hoge wetenfehappen daar des menfehen brein voor zuft! Hoe verdiept gij uw gedachten in 't doorzoeken van Gods werk, Als ge aanfehouwt Zijn grote daden, in 't heelal in Christus kerk ! Hoe verheft gij uw gepeinzen dan weer juichend naar om hoog, Als op vlugge en zuivre vlerken onbereikbaar voor ons oog? M 5 Door  174 Mengelzangen. Door geen zingevoel bctooverd, door geen zondig vleesch verrukt, Treft u fteeds den glans der waarheid, door wier kracht ge nedrig bukt. Nijvre vlijt in 't onderzoeken, door den kring der eeuwen heên, Deedt uw kennis heerlijk groeien, daar Gods licht u fteeds befcheen. Al uw hoge wetenfehappen , fijn verftand, doordringend licht, Stiert ge, door uw zuivre wijsheid, juist naar 't rigtfnoer van uw pligt. Vlugge feraph! uw bedoeling Is Gods eer, en 't heilgenot, In zijn dienst geftaag te fmaken, als uw allerzaligst lot. Daar uw keurig wikkend oordeel, 't hoogfte goed voor 't beste fchat, Blaakt  Mengelzangen. 175 Blaakt ge in liefde tot de Godheid die alleen al't heil bevat; Nimmer kuntge uw Heer aanfchouwen, nooit Zijn grote,daden zien, Of de liefde en eerbied dringt u Hem verrukt uw lof te biên ! Gij roemt fteeds Gods fchone deugden, acht u zelf bij Hem bevlekt: Daar ge uw voeten, daar ge uw aanfchijn, met uw vleuglen overdekt. Hoe vol ijver en vertrouwen.,. . fteunend op uw Scheppers kracht, Zijt ge veerdig Hem te dienen daar ge opzijn bevelen wacht! Heilige en verloochende engelen! uwen wil verkiestge niet, Al uw roepen is beftendig: dat des Heren wil gefchiedt! Moet  376 Mengelzangen. Moet ge 't hemelhof verlaten, waar God U Zijn luister toont, Om op 't aardrijk neer te dalen, daar de zonde en 't onheil woont, Ijlings vliegt ge naar beneden, maar de hemel blijft u bij: Om dat ge uwen Heer moogt dienen heilig, zalig, vrij en blij. Rijksbedienaars van de Godheid! fchicr oneindig in getal , Wist ik uw verheven daden, voor Gods troon, en overal, Kende ik uwe hemelchooren, onderfchikking aan elkaar, 'k Zong uw nedrige eensgezindheid en uw werk, o englenfchaar! Wist  Mengelzangen. 17 7 Wist ik urijdbre hemelhcïren hoe uw Heer u heeft beproefd, Welk een deugd ge toen betrachtte daar ge heilig wierdt bedroefd, Ja beftreden door den afval van een helder fchittrend licht; 'k Zou uw helden daden prijzen, in dien zwaren ftryd verrigt: Hoe ge heerlijk zegevierde, en Gods hoog en wijs beleid , Juichend, bevend bleeft erkennen, als geducht vol majefteit! Morgenftarren! zongtge vrolijk toen God de aardkloot heeft gegrond"? Was de mensch dan niet uw wellust eer hij fchondt Gods heilverbond'? Smaak-  ■178 Mengelzangen. Smaakte hij niet vaak uw liefde, zoeten omgang reeds op aard? 'k Zou dit kennen bij ervaring had den mensch Gods beeld bewaard: Maar dit weet ik, trouwe vrienden! datge 't zondig Adams kroost Om de liefde tot den Schepper, minzaam helpt, en vriendlijk troost; Reeds van de allervroegfte tijden hebtge aan ons Gods raad geleerd, Van uw Koning Vorst Mesfias, naar wiens komst ge ook hebt begeerd. Dikwerf deedtge 't menschdom beven door uw tucht op Gods bevel, Gij verloste menigwerven in den nood Gods Israël. Dan uw liefde tot de zondaars bleek voor al in Ephratta, Toen  Mengelzangen. 17c/ Toen de Christus wierd geboren prees ge heerlijk zijn gena. Gij hebt Jefus in zijn zwerven, • in zijn diepfte nedrigheid, Steeds erkent met woord endaden voor Gods Zoon vol majefteit. O mij dunkt ik hoor u juichen toen Hij opvoer naar zijn troon! 'k Zie u zweven, 'k zie 11 buigen voor Gods rijk gezalfden Zoon! Zulk een Heirvorst aan te bidden is uw lust, en zalig werk, Op Zijn wenken doetge uw dienilen in de wereld en de kerk! "k Weet uit Gods onfeilbre woorden gij bezit een grote kracht, Werkt op ftoffen, werkt op geesten; alles watge hebt volbracht Sint  igo Mengelzangen. Sint de fchepping van de wereld geeft hier van getuigenis, Schoon ge u zeldzaam zigtbaar toonde, fchoon uw werk verborgen is. Gij biedt aan der vorften hoven fatan dappren wedcrftand G'j verjaagt des vijands heiren dikwerf in 't gezegend land Daar Mesfias kerk moet blijven; gij omringt haar als een muur, Die voor aardfche en helfche magten brandt als een verteerend vuur. Mij dient ge ook als Rijksgezanten van Gods Zoon, uw heerlijk Hoofd; Want ge helpt de minftc zondaar die in Jefus naam gelooft. O  Mengelzangen. t8ï O wie weet hoe gij mijn leven, in mijn kindsheid hebt behoed, Meer dan alle zorg van menfchen, fchraagde gij mijn teedren voet. Hoe gij dikwijls als ik holde, naar mijn dwaze of boze lust, Door uw raad of fchrik verwekking, 't vuur der driften hebt gebluscht: Ja welligt, daar ik gewillig 's Hemels waarheid had verzaakt, Hebt ge door uw trouwe hoede voor een' afval mij bewaakt; Dan, fchoon dit mag donker blijven, 'k weet mijn vrienden! hoe verheugd Gij me weenend weêr zaagt keren, tot uw Vorst in 't rijk der deugd; Als Hij mij hoe boos en fchuldig, gunstig aannam tot Zijn kind, N Klonk  Mengelzangen. Klonk uw lofzang door den hemel, fint hebt gij me teer bemind, Ja ge wierdt mijn trouwe wachters, vaak omringt me uw helden fchaar, Om mij tijdig uit te rukken, in het dreigenste gevaar. Dikwerf zag ik met verbazing 't onheil fpoedig afgekeerd; Tcgens dank de boze zwigten, door onzigb're magt geweerd. Gij bewaart mc op al mijn wegen, hoe de duivel brult of woedt, 'k Zet door u gefchraagd, op adders ja op leeuwen zelfs, mijn voet. 'k Ben in 't aaklig duister veilig, Gij bewaakt me altoos gewis; 'k Wil als God roept vrolijk volgen zelfs door zee en wildernis: Ja  Mengelzangen. 183 Ja üi de allerzwaardfte nooden, zijt gij 't allermeest naby, Als Gods vvaag'nen als Gods helden, fterke hemel ruiterij! Dan uw dienst heeft hoger doelwit, mijn onfterffelijken geest Wilt gij tot gclove wekken, dat hij God ootmoedig vreest; Of zou uw verlichte wijsheid, en uw ongekrenkte kracht, Minder invloed op ons oefFnen, als des fatans list en magt? Neen! daar gij wordt uitgezonden englen ! tot de zaligheid, Word de ziel door uw bewerking, voor den hemel toebereid: Vaak bepaalt gij mijn gepeinzen op Gods heil en op mijn plicht, N % Me-  i84 Mengelzangen. Menigwerf doet gij me merken op des Heren onderricht; Gij herinnert mij beloften, als 't benaauvvd geweten zwoegt, En ge drukt in mijn verbeelding, die als buigzaam was zich voegt, Aangename en zuivre beelden, flapend zelfs ge mij verkwikt, Daar de fatan dit vermogen, fnoodbefmct, of boos verfchrikt; Gij zoekt fteeds door kracht van reed'ncn mij te dringen, om geheel. Op uw voorbeeld God te kiezen tot mijn onverderfiijk deel; Hoe ontfteektge vaak mijn driften, door een heilgen ijvcrglocd, Om God blij, oprecht te dienen, in de hope op 't eeuwig goed! Derft  Mengelzangen; x%s Derft de hel mij fel beftrijden door de zonde en 't ongeloof, Gij weêrftaat die met uw Heirvorst, en ontrukt de draak zijn roof. Tot mijn dood zult gij me leiden, ja op 't krankbed zultge in nood Mij verkwikken, en mij voeren als ik fterf in Abrams fchoot. Schoon dan legioenen duivelen om mij fchaardeh boos en fnel, Om mijn' ziel bij haar verfcheiden weg te ftormen naar de hel: Uwé duizend duizend tallen, op uws Koning hoog gebod, Voerenze in triumph naar boven, in't gezicht van fatans rot! Als mijn Jefus weer zal komen ten gericht, vol majefteit, N 3 Daalt  Ig<5 Mengelzangen. Daalt mijn geest met uwe choren, juichend in Zijn heerlijkheid; 't Lichaam glorierijk verrezen voertge met een foelie vlucht, Uit de grafkuil bij mijn Richter in de wolken, in de lucht! Sterke helden, hemelfcharen! die God tot mijn wachters maakt, Hoe zal ik uw trouw vergelden die vol ijver mij bewaakt? Ik een' arm en zondig wormpje! Gij vol wijsheid, deugd en kracht! 'k Ben uw liefde en hulp onwaardig, Vorsten Gods geducht in magt! 'k Sta verwonderd!... 'k Ben verlegen!... „ Dunkt u de-eer en 't heil te groot ? „ 't Is  Mengelzangen. ' i%f „ 't Is onze eere! (roept een feraph) nu gij zijt Gods bondgenoot! „ Geef door uw geloof en liefde 't englenchoor fteeds nieuwe ftof, „ Om uw heilftaat blij te roemen in gezangen tot Gods lof! „ Steunt ge op Christus, 't Hoofd der englen, wars van eigen kracht en deugd, „ Treurend om uw zonden vlekken, dan vcrfchaft ge ons telkens vreugd; 5, Want dan geeft ge ons ftof tot peinzen, dus zien wij fteeds dieper in, „ Tot vermeerd'ring onzer wijsheid, Jefus wonderbare min; „ En die liefde doet ons branden daar we aanfchouwen 's Menfchen Zoon „ Die de grootfte zondaars zaligt, tot Gods eer, op 's Vaders troon! N 4 Vreest  13S Mengelzangen. „ Vreest ge uw Schepper vol van ootmoed, bukt ge eerbiedig voor Hem neer, „ Toontgc ontzag in 's Heren voorhof, blaakt ge in ijver tot Zijn eer: ,, Dan verheffen wij 't vermogen van genade in Adams zaad, „ Die hun ophief uit hun afval tot der englen werk en ftaaL „ Doet ge nedrig en eendrachtig, blij, met wijsheid, heilig, ftfl, („ Staande als 't englenheir volveerdig) 's Heren wijze en goede wil: „ Lieflijk Hemmen wij dan 't zamen in Gods dienst, der englen eer : „ Uwe werken, fchoon gebrekkig, wekken onzen ijver weêr, „ Daar we in U Gods kracht bemerken die in zwakheid glansrijkst blijkt; » Wijl  Mengelzangen. 189 „ Wijl door Zijn geducht vermogen tegenftand en onmagt wijkt. „ Als ge uw allerminfte broeders zuiver en ootmoedig mindt, „ Dan verblijdt ge ons, ja gij lieft ons in dien teerbeminden vrind; „ Vliedt dan zonde en ergernisfen, toont ons dus een' dankbren geest; „ Prijst God over onze gaven en ons werk, dan eertge ons meest; „ Wilt uw zelf, wilt ons vergeten, o verheft zijn groten naam! ,, Menfchen ! hier ftaan wij verlegen! — wie is tot dien lof bekwaam! — Helpt ons! denkt wat rijke gunsten fchenkt ons God uit zijnen fchat! 3, Wij genieten een gelukftaat nooit naar zijn waardij bevat!" .,, Schoon wij God vol ijver dienen zonder de allerminfte fmet, Op  190 Mengelzangen, „ Op de proef volftandig bleven, naar der englen liefde wet, „ Is dit waardig die beloning die ons God zo raildlijk geeft! 3, Daar 't oneindig heerlijk Wezen, fchepf'len dienst niet nodig heeft! „ Daar Hij Zelf ons maakt tot vlammen, ge:sten vlug gelijk den wind, 5, Ons ftandvastig deedt volharden, en ons eeuwig heeft bemind ; 3, Dan, 't is de eer der hoogfte Goedheid dat Zij rijk haar dienaars loont „ Dus zijn we eeuwig in de waarheid vast bevestigd, en gekroond, 3, Om als hoge hemelvorsten 't aangezicht der Majesteit „ Steeds te aanfchouwen; en als kindren deelen we in Haar heerlijkheid! „ Zingen de englen uw verlosfing, looft God om ons heilgenot, „ Haast  Mengelzangen. ïqï „ Haast zult gij aan ons gelijken, eeuwig delen in OnS lot: ,, Wandelt dus reeds in hemel, blij verwacht u 't englenchoor, „ Dan zultge ons volkomen kennen, juicht met ons: ja zingt ons vóór „ 't Lied des Lams, wij volgen vrolijk, dus weergalmt het hemelhof „ Door 't gezang van mensch en engel, eeuwig tot des Heren lof! „ O hoe prijzen wij den Vader, Zoon en hooggeloofden Geest! .. J „ Leeft gij vrolijk in die hope en bereidt u tot dit feest. Amen! Amen! looft den Here! looft Hem op den hoogften toon! Magten, krachten, Cherubijnen, dag en nacht voor 's hemels troon, Prijst  ï9« Mengelzangen. Prijst de wondren zijner goedheid, zingt den roem van zijn genS; 5k Volg U langs den hemelladder, opgericht op Golgotha! Loof mijn ziel verheugd den Vader, die dit heïr heeft voorgebracht! Loof Gods Zoon die hoogst verheerlijkt aan u fchenkt deeze englenwacht! Loof Gods Geest die u verëenigt, door een' zuivren liefde band. Die eerlang u zal verheffen tot der englen glorieftand! ... Loof mijn ziel! juich meer dan de englen! werp voor God uw eerekroon! Hij trok u uit helfche kolken door den vloekdood van Zijn Zoon! EINDE.  1 GEZANGEN;   G-MZJ3LW Gr OP DEN INVAL en UITTOCHT, DER FRANSCHEN. MDCCXCIII.  Pf. 50. vs. 15. Roept Mij aan, in den dag der benaauwdheid; Ik zal er 11 uithelpen} m gij zult Miï eren.  Gezangen. 193 NEDERLANDS NOODGESCHREI b ij den INVAL der FRANSSCHEN; In Sprokkelmaand, mdccxciii. ^J) God der legerfcharen, Als Gij. voor Neerland ftrijdt, Dan wijken de gevaren, Dan juichen wij verblijdt!... Wij wagg'len, op den rand, Van grondeloze kolken; Een ftroom, van wufte volkena Vloeit in ons Vaderland!..,, O 3 0 God  ij4 Gezangen. O God, aanfchouw mijn noden! Gij peilt ze alwetend Heer! Red, red me uit duizend doden!... 'kZink in een' afgrond neêrj... O onzer vadren God,! Och wil mij tijdig helpen !... De vloed zou me overftelpen; Befiisfer van mijn lot! *** Gij Heer, die door de winden, Door wateren door zee, Uw vijand kont verflinden, Ei let op Neêrlands bcê!... Doe thans uw grootheid zien; Uw wagenen, uw helden, Op dat we uw roem vermelden, Wanneer uw haters vlièn!... Bij  Gezangen. 195 Bij U zijn al de volken Een ftof, één drup één niet; Gij dreef, in de afgronds kolken, Die uw bevel verftiet: Egipten's Vorst, hoe groot! Veel duizend lasteraren, Van Asfurs woeste fcharen , Sloeg éénen Engel dood. O God uw alvermogen, Is eeuwig; Gij zijt goed! Sla toch op Neerland de ogen 5 Befchaam den trotfchcn moed a En list, die op mij loert! Verjaag mijn vijands benden!..» Hoe zouden zij mij fchendcn!... Waar wierd ik toe vervoerd \ Q 4 Al  ip§ Gezangen. Ai haast u, mijn Befchermer, Ras naakt het aaklig wéé !... Een weez' roept: Groot ontfermer, Trek me uit, deez' jammerzee! Gewis mijn fchuld is zwaar, 'k Wierd billijk thans verflonden; Ik bracht mij, door mijn zonden, In dit geducht gevaar. Gena gena o Vader!.,. Denk aan Vorst Jefus dood, Zo fnood door een verrader Gedompeld in den nood: Hij wou niet zijn gered, Bad om geen Englen benden; Op dat Gij hulp zoudt zenden, Op 't nedrig fmeekgebed. Voor  Gezangen. Uw Zoon, dien wij belijden, Maar die mijn vijand fmaadt: Zou die voor mij niet ftrijden ? Die nooit zijn Kerk verlaat: In 't allerbangst' gevaar; Die Kerk wou Hij hier planten, Schonk trouwe rijksgezanten, Reeds tweemaal honderd jaar. o Priester Gods, o Koning! Ai laat toch Nederland, Beftendig zijn een woning, Van dit geheiligd pand! Vertoon uw majéfteit! Uw Geest, doe duizend zielen,' Thans voor uw rijkstroon knielen, Tot 's Vaders heerlijkheid ! P $ Hoor  ij§ Gezangen, Hoor Heer mijn bange zuchten Aanfchouw, aanfchouw mijn fmart! 'k Blijf telkens tot U vluchten, Hoe dodelijk benard!.. Och toef niet hoor mijn beè!... Toon ons een gunstrijk teken! Ons hart bijna bezweken, Ziet, voelt reeds 't nadrend weê!.., Mijn vijand rooft mijn Steden (*) Dringt dóór, met driest geweld!,.. Wat leed is reeds geleden?... Wat volk welligt geveld ?... Wie wie zal 't heil doen zien?,., O Heer, uw alvermogen! Uw Vaderlijk medogen! Doen alle janïren vliên! Ei C*5 Den 24 en 21 Fcbr. Breda Geevtruidciiber^.  Gezangen. 199 ' Ei haast U toon die ftralen ! Daar onze ziel verfmagt, Naar 't licht uit 'shemelszalen, In zulk een donkre nacht: Steeds blijft ons wagtend oog Op 't eeuwig Licht geflagen : Och mogt de heilzon dagen! Verblijd ons van omhoog! Uw Zoon heeft ons geboden: Bidt vunrig 't allertijd! Al rijzen dan de noden Al fchimpt met trots vol fpijt, Nooit zult gij 't flil gebed 't Geloof op U befchamen; Ons hart zegt: amen amen! O God die tijdig redt! Den  2po Gezangen. De ifte LOFZANG OP DE Overwinningen der Bondgenoten, van den ijle tot den 7de van Lentemaand MD V C X C l I L) WAAR DOOR MAASTRICHT, en FE NLO Z IJ N ONTZET» T^ooft Neêrlands GodL. Hij leeft!... Noch hoort Hij mijn gebeden!.,. Beeft wreevle haters beeft! God aan de fpits getreden, Komt met zijn legermagt, Als op der winden vkuglen Het Fransfche heïr bcteuglen, Door zijn geduchte kracht, Pe$  Gezangen. zot Des Heren Englenfchaar (Die ons ten voormuur ftrekte Deez' winter, in 't gevaar Voor Vrankrijks magten dekte;) Regt tijdig aangefneld, Verfterkt mijn bondgenoten; De Fransfchen weggeftoten, Vliên als de reên in 't veld* Ziet V&nlo reeds bevrijd!... Maastricht verlost van 't woeden Hoe dankt men daar verblijd?... De Fransfchen, die als vloeden , Reeds ftroomden in dat land, In vlek, gehuchten, dorpen Zijn ver van daar geworpen, Verjaagt aan allen kant. De  2o2 Gezangen. De Graav1 Kuik zien ook blij, Die woeste heïrmagt wenden; Hoe juicht de Meijeri] En 's Bosch, die reeds die benden. Zag fcharen, om haar wal; Waar voor haar burgers vluchten; Verwisfeit thans haar zuchten In vrolijk lof gefchal. Juich gij ook, Gelderland' Daar eerst de hoge vloeden Der Maas uw westerkant, Door 'sHeren zorg behoeden: Ziet gij nu van rondom Uw grendels vast gefloten, Door Ncêrlands bondgenoten Die naadren reeds alom. Gansch  Gezangen. 203 Gansch Neerland looft den Heer Wie zou uw naam niet vrezen U, U alleen, zij de eer !... Gij waart een hulp der wezen! Die in den bangften nood Ootmoedig U betrouwen Doet Gij uw heil aanfchouwen , Redze uit een wisfe dood! Gij volken al te zaam: Die God deedt zegevieren Looft vreest zijn groten naam! Van Hem zijn uw laurieren, Belijdt Hem, en zijn Zoon, Naar 't zuivre woord der waarheid, Zo vol van hemel klaarheid, Betracht zijn heil geboön! Gij  204 Gezangen. Gij die vol tiotfchen moed God en zijn Zoon durft fmaden; Val Frankrijk Hem te voet! Daar gij Gods grote daden Gezien hebt, en gevoeld, Leer Hem vertrouwen, vrezen, Noch wil Hij u genezen, Daar Hij uw heil bedoelt. Schonk' God u niet zijn woord, Op dat gij Hem zoudt ëren ? Van 't bijgeloof en moord, En 't ongeloof u keren: Gij wordt verlicht, bevrijd, Zo gé als de Hugenoten, Wier bloed gij hebt vergoten, Aan 'sHeren dienst u wijd. Wijk  , Gezangen. aÓ£ Wijk dan uit Nederland Met al uw wufte volken, Verlaat en fteên en ftrand! Kanonnen, list, noch dolken Zijn niets, voor onzen God | Als die zijn hulp wil ;fchenken Vergaat gij op zijn wenken, Vóórkom uw aaklig lot! Gij Neêrlands volk! wat eer Zult ge aan uw Helper geven! Dient vrolijk zulk een Heer,Wilt voor zijn hoogheid beven!- Verjaagt dan nijd en haat, Omhelst elkaar als broedren* Verëenigt uw gemoedren; Tot heil van Kerk en Staat. ï* tiëêt Dient vrnliiir 7ii11r ppn Hpoi-  aoö Gezangen. Laat dan naar Gods gebod De liefde zegevieren; Naar 't beeld van Neêrlands God! Die fchoonfte krijgslaurieren, Kan elk, om 't roemrijk hoofd, Voor eeuwig, heerlijk dragen; Wilt 't zonden heïr verjagen, Dat vlied als gij gelooft. Hoor Hemel noch deez beê; Vcrcenig onze harten! Verlos ons geef ons vrêe! Och dat de zwaardile fmarten, Ons waarlijk heilzaam zijn! Schenk na deez' nacht vol zorgen, Niet flerts een' blijden morgen: Maar middags zonnefchijn! Den 13 van Lentemaand MDCCXCHI. De  Gezangen» üof De Ilde LOFZANG, ALS DE FRANSCHEN, voor de WILLEMSTAD Het beleg opbraken, en 'f naburig land verlieten; ' Den 16 van Lentemaand. HDCCICIIl I^u mag ik adem halen! *.. Hoe diep gedrukt, hoe bang!..» Der Franfchen gloed moet dalen, Mijn licht fchiet fchoner ftralen, Dus rijst mijn lofgezang! P % Wijk,  20 8 Gezangen. Wijk, met befchaamde kaken, Gij trotfche veldheer wijk! Gij moet uw woede ftaken, Uw grouwzaam bomben braken; Dat al uw magt bezwijkk'! O Heer der legerfcharen Uw magt hebt Ge ons getoond! Mijn helden in gevaren, Hoe hach'lijk vol bezwaren, Doen pal Haan, trouw verfchoond. Het onweer, aangedreven Op Hollands rijke Stad, Op Dordrecht, deedt ons beven Wat hulp heeft God gegeven,' Zelfs uit zijn^hemelfchat! Gij  Gezangen. Gij deedt uw ftorrawind loeien, (*) Die Vrankrijks fchepen bondt; Terwijl de watren groeien, Al bruifchende overvloeien, Mislukt hun beste vond! Ja Heer, gij zijt weldadig! Daar, die geduchte wind Bevel kreeg: Ga, befchadig Noch dijk, noch fchip! genadig, Betöont Ge U Neêrlands Vrind. Gij Zelf bewaakt haar itranden, Als de appel van uw oog! Wil 't Franfche hcïr weêr landen, Hoe fel hun fpijt moog branden* God joeg de killen droog. (*) Den i en 2 maart uit het Noordwesten^ P3  tia - Gezangen. (*). Uw oosten wind, de ftromen Weêrftonden hun geweld; Die konden hun betomen, Verdrijven en doen fchromen, Meer dan een heïr in 't veld. Dm als 't gevaar gerezen Tot op het hoogfte peil, Voor Willemstad deedt vrezen; Wordt Dumouriez verwezen, Naar Braband, tot ons heil. (f) Hij moet zich ijlings fpoeden, Gods hoog bevel zegt: Ga! Vertrek van Hollands vloeden, Ik wil dit land behoeden, Tot roem van mijn gend! De (*) Van den 4de tot den 11 Maart Waaiend. C|; Om bij den Yzren berg flag te leveren, bij Leuven»  Gezangen. m De trouwe Batavieren Zien daar, in 't heetfte vuur, Van bomben, uit mortieren, Die ijslijk om hun zwieren, Gods gunstrijk albeftuur. Hoort hun Gods goedheid loven; Komt vangen wij dien toon ! Stijg lofgefchal naar boven, Klim op in't hof der hoven, Voor Jefus glorie troon 1 - Hij heeft voor ons gebeden, Wij fmeekten door zijn Geest, Hij heeft voor óns geftreden; Zijn naam zij dan beleden! Hij is ons Heil geweest.' ? 4( WtJ  §i?, Gezangen.- Wij blijven op U. bon wen; Qp  258 Gezangen. Om gelovig blij te leven, INaainv vereend aan Hem te kleven, Schonk ons Christus zijnen Doop, 't Vaste zegel, dat de plasfen Van zijn bloed ons waarlijk wasfeheu Tot één lichaam — ééne hoop: Ja Hij doet ons fteeds herdenken, Dat zijn zoendood ons zal drenken, Door zijn' Geest, tot éénen geest, Op zijn heilig Broederfeest. Met der Englen legioenen , Met der Zaalgen millioenen, Zijn wij ééne burgerfchaar:. Horen door 't geloof hun galmen, Zingen hopend hemel pfalmen, Eerlang zijn we bij elkaar, In die Gods ftad, daar de Koning Ook voor ons bereid een woning, In die fchoonfte Maatfchappij Juicht men eeuwig vrij, en blij. 't Sterf  Gezangen, 559 't Sterflijk lichaam mag ons boeien, 't Zondenkwaad zo ras doen groeien; Schoon de Maatfchappij der deugd Hier met bozen fteeds moet kampen, Of gedompeld wordt in rampen, Door 't geloof blijft onze vreugd: Jefus zal zijn kerk volmaken, 't Ganfche Schepzel éénmaal Haken; De aard vernieuwd, van kwaad bevrijd, Is dan weêr aan God gewijd. Jefus zend een' Englen wagen Die de geest van 't vleesch ontflagen, Tot Hem voert ftraks bij de dood, Die ziet dan met groter klaarheid, 't Heerlijk licht der zuivre waarheid; Smaakt als s' hemels gunstgenoot Jefus liefde vol van zoetheid, 's Vaders trouw, en grote goedheid; Tot die blijde ftond genaakt Dat zijn lichaam Wordt geflaakt. S 4 Vrij-  2Öo Gezangen. Vrijheid! uwe fchoonfte ftralen, Zullen uit den hemel dalen, .Bij de weêrkomst van Gods Zoon; Dan herrijst ons vleesch onfterflijk, Heerlijk, krachtig, onverJerflijk, Als.de zonne blinkend fchoon, Dan wordt ons, volmaakt, gegeven Door den tweden Adam, 't leven, Dat Hij, als des hemels Heer, Voor ons leeft, tot 'sVaders eer! In Zijn Rijk, van Deugd, en Reden, Tont ons God zijn heerlijkheden, Met der Englen zalig choor; Eeuwig zal de kennis groeien, Eeuwig zal de liefde bloeien , Nimmer dringt den duivel dóór, Daar en Hel, en Dood, en Zonden Door Vorst Jefus zijn verflonden; In dat Paradijs van God, Is een onverliesbaar lot! •Zon  Gezangen. z6i Zou dan elk op nieuwe wijzen, Gods gena, niet eeuwig prijzen; Die uit zulk een' diepen val, Ons dus heerlijk kon herftellen! 't Rijk des Zatans nedervellcn, En ons fchenkt het Eeuwig Al!... Die ons hoe verdwaald, verduisterd Vast door zonde en fchuld gekluisterd, Eeuwig onherftelbaar dood, Maakt Gods kind, en bondgenoot!.., £fi - Zondaars zullen vrolijk roemen, Jefus Christus juichend noemen, Gij HerfleUer van den Mensch!... Juicht met ons! gij Englen choren! Meer dan Adam had verloren, Boven alle bede en wensch Is ons door Gods Zoon gegeven! Eén met God, de Bron van 't leven !... Eén met 's Hemelsch Maatfchappij!... Eeuwig zalig eeuwig vrij! SLOT-  i6è '■ Gezangen. S L O T - Z A N G DER , ' JE 2V* G- M X 'M w» IVIenschdom zalig uit genade! zalig gij die God gelooft! Eeuwig vast is uwe heilftaat in Gods Zoon uw heerlijk Hoofd! Eén met Hem , die onze choren ja 't Heel-al heeft voortgebracht; Zijt ge in Hem, volmaakt reeds ZBÜg, O gezegend Gods gedacht 1 Al zijn werken, deugden, lijden, al zijn grote heerlijkheid, Zijn uw deel, door Gods beloften in Hem aan u toegezeid! Welk een wijsheid,-vol genade! kracht, cn trouw van s "hemels Heer, Blinken uit in uw herftelling! tot uw Scheppers eeuwige eer! 'TC Welk  Gezangen. 163 Welk een vreugd wekt uw bekeering, uw bewaring, in den nood, In der Englen trouwe chorcn!... dit ervaartge bij uw dood. Ongekende heerlijkheden vol van wijsheid, eer, en deugd, Zullen we eeuwig met u fmaken, baden in een zee van vreugd; Na de wederkomst van Christus, als Gods Zoon, Gods groten Held, 'sVaders Rijk door zijn genade, en geduchte kracht herfteld! Zing dan vrolijk dankbre pfalmen roem o Menschdom, prijs Gods Zoon! Eeuwig rijzen onze zangen met uw lied, voor "s Fleren troon! EINDE.