1205 D 6 J  MAATSCH. DER NEDERL, LETTERK. TE LEIDEN. Calal. bl. Geschenk van Tooneelstukken , 1841.  VADERLANDSCHE BRIEVEN.   VADERLANDSCHE BRIEVEN, DOOR J. N O M S Z. Te AMSTELDAM, by WILLEM HOLTROP, MD C CLXXXV»   VOORREDE. Het is ontegenfprekelyk dat de liefde tot het vaderland ieder eerlyk hart moet bezielen, zelfs dan noch wanneer het vaderland zich aan ons betoont eene ondankbare moeder te zyn. Vondel zegt met recht: „ dat de liefde „ tot zyn land ieder aangeboren is." Geen rang, geen beroep , moet ons van de liefde tot ons vaderland ontflaan* ofwy worden ondankbare, en dus ondeugende kinderen. Welk een edel vuur ontftak zy niet in de oude detigdfame Romeinen, Grieken, Karthagers en andere oude volken ? en welke doorluchtige voorbidden leveren de gefchiedenisfen van ons land niet op van grootc en edele daden .. die haren grond/lag enkel hadden in de liefde tot het vaderland? Wy zouden te verre uit loof en in cene voorrede, wanneer wy van alle genoemde oude volken, en van ons volk, de doorluchtige mannen wilden ophalen , die noch hunne bloedvrienden, noch zichzelven fpaarden, wanneer de liefde tot het vaderland de opoffering daar van noodzaaklyk maakte. Wy hebben by de oude Romeinen het oog flechts te /laan op tenen Brutus, die zyne zonen ter dood veroordeelde uit liefde voor zyn vaderland; en de Nederlanders hebben, om een' held aan te toonen , die door liefde lot zyn vaderland, tot zyn laatjlen fuik , uitblonk, * 2 • f echts  vi VOORREDE' flcchts Michiel de Kuiter te noemen, die, na zyne doodelyke wonden bekomen te hebben, ecnige oogenblikken voor zyn fiervcn, noch uitboezemde, „ dat niets hem ?neerder „ fmarttc, dan nu buiten Jlaat tc zyn de liefde lot zyn „ vaderland, door zyn dienst, te betoonen." Is die liefde in grootc mannen, in btflierders en overwinners van volken allerroemwaardigst, zyn die voorbeelden uitft'ekend% zy is voor ieder menseh , van ieder rang, ja van alle levens/landen , niet minder loffelyk, fchoon de voorbeelden minder blinkende zyn. Behaalt de krygsman eert, door de liefde lot zyn vaderland te bewyzen met zyne wapenen , wuarïmi zou een fchryver , in zyn vak, minder achting waardig zyn, •wanneer hy de liefde tot zyn land beloont door zyn vermogens aan te wenden om het zelve ie dit ftt ti met zyn' veder? Hoe veel groote vernuften hebben hu» vaderland zo veel gediend met hunne pen, als ooit veldheer eti dcedenmet het zwaard aan het hoofd hunner legers?' De goedeenwyze Voorzienigheid heeft, als willende dal de victifelten de liefde tot hun vaderlandvoor één'' hunner grootfte en tevens gemakkelyk/le pligten zouden at hteu, ieder levens/land derwyze geregeld, dat ieder wezen, in denzeiVen geplaatst, in /laat is gefield iets ten dienfie van hei vaderland te kunnen toebrengen. Deeze bedenkingen waren my fints lang en gedurig voor den geest, en daden my in verfcheiden myner gedichtta yve-  VOORREDE. vu peren, om, in myn vak, myn vaderland van dienst te zyn; doch nimmer waren die bedenkingen krachtiger dan. in de omflandigheden waarin ons lieve vaderland zich ftnts eenigen tyd heeft bevonden. Ik zal niet in byzonderheden treden; maar alleen zeggen, dat deze omjlandigheden my aanzetten om de liefde lot myn vaderland, meer dan ooit, te toonen, door, in hel behandelen van ecnige vaderlandfche onderwerpen , die liefde de jeugd in te boezemen , de helden te leeren kennen die voor de vryheid, de godin van ons vaderland, ft reden , cn yverclen , alsmede de rcdelykjlen die ons bejlred.cn , cn den aart onzer afgezworen vyanden. In het behandelen dier onderwerpen zal men der Nederlanderen algemecne gcaartheid vinden afgcj'chetst, in den mond van vrind en vyand, en men zal zien dal de Nederlanders zich bcroe? men kunnen, dat zy een volk zyn dat door dc redelykjle hunner vyanden altyd recht is gedaan. Mogl dit alles, onderJleund door de beloovering der dichtkunst, onze jeugd aanfporen, om zich te beyveren dezen lof, ten allen tyde, te verdienen 1 Mogl het my gelukken iels toe te dra■ren, om , ten dienjlc van myn vaderland, een waren heldenmoed, die vry van onbezuisdheid is, een rechtmatige , bepaalde en redelyke vaderlandsliefde, vry van woeste partyzucht , (jlheldeu en razen is mync lief. hehbery niet,) in te boezemen ! Ik zoude my geluk* * 4 • ki'  vin VOORREDE. kiger achten dan door dc rulmftc belooning ; want geen belooning kan, voor een eerlyk man, en voor een fchryver die zyn vaderland bemint, en moet beminnen, zo veel, en byna met meer vurigheid, dan iemant, verhevener cn vleijender zyn. Ik zeg „ byna met meer vurig„ heid, dan iemant," waarom?Voelt hy zich met verhevener vermogens befchonken dan het groot/le gedeelte zyner medevaderlanders, als dan is hy te meer verpligt die ten nutte zynes vaderlands te be/leden, wil hy zichzelven geene ondankbaarheid te verwyten hebben, tegenhet Opperwezen , dat hem met die meerder vermogens niet vergcefsch heeft befchonken. Zyn pligt is dus van een ft erkeraart ; zyn liefde voor zyn land behoort dus van de vurig/Ie te zyn. Door deze gevoelens bezield , wagc ik het eenigen van myne vaderlandsche brieven uit te geven. In dien van Louiza de Coligny zal men het eerlyk en moedig hart aantreffen van een moeder, van een vorstin , die zich zo veel verpligt acht aan ons vaderland, daar zy een menigte weldaden genoot, dat zy een troffen fliefzoon het ontwerp ontrttad om de Nederlanden te kluisteren. Men zal daarin den eerlyken, denvaderlandlievenden Oldenbarnevcld in het ware licht zien; cn wy hopen dat zyne eerlyke belangloosheid, vaderlandlievende en bctamelyke moed, cn flandyastigheid, dc jeugd mag aanfporen om éénmaal, ieder naar zyn' jlaat en vei-- mar  VOORREDE. ix mogen, voor het vaderland zo belangeloos, vurig, moedig en ftandvastig te zyn, als die edele vaderlander In de prinfes van Espinoi zal men den heldenmoed, en Jlandvastigheid, na een vruchtclooze, doch onvoorbecldelyke moedige en lofelyke hardnekkige verdediging van Doornik , door de liefde tot het vaderland, tot een toppunt gevoerd zien, waarvan byna geen voorbeeld is. Bedreigingen , belofte, de treffende en gcvaarlykjle vleitaal, beftormt het hart der heldin; maar liefde tot het vaderland draagt de zege weg. Mogt haar voorbeeld veel Lalainen, mogt het 'er flechts één, vormen! Het zy dan in man , of vrouw ! In Mondragons brief zal men den eerlyken man zien, die de Nederlanders allen recht doet, tegen een' hoogmoedigen, listigen , en dubbelhartigen landvoogd. Mogt deze brief onze jongelingen aanfporen , om voor het lieve vaderland Mondragonnen te worden , dat is , mannen die voor hun vaderland pal ftaan , en nooit tot de verdchtelyke laagheid vervallen van de deugden lutnnerpartyën niette willen eerbiedigen. — Uit den brief van den admiraal dc Coligny zal men zien, dat wy den eerflen fiap tot de vryheid aan de Zceuwfche en Hollandfche zeeverrichtingen te danken hebben , dat een zeemagt de zuil onzer vryheid is, en dat fpaarzaamheid daaromtrent kwade ftaatkunde , of kwade trouw ten grond/lag moet hebben. Wy zien uit * 5 dien  x VOORREDE. dien brief tevens, dut, hoe veel wy inderdaad aan ITiU lem den Eerficn vcrj'chuldigd zyn , den eerften weg om het Spaansch geweld te knakken, minder aan hem is te danken dan aan den raad van Coligny, die hem de ka* pery op de Spanjaarden, en 't wegnecmen der zeeft eden voor/loeg; een ontwerp dat de verovering van den Briel, en kort daarop eenc algemeenc omwenteling te weeg bragt. II y trachten hier door geenzins den luister van een' held te verkorten, die door 's lands vaderen zeiven „ Vader des Vzderlandt" wierd genaamd, een eernaam die noch boven het beroemde vorstelyke graf pronkt ; maar, ik heb het meermaalcn gezegd, om nuttig te zyn moet men beginnen met rechtvaardig te wezen. De groote man die zo veel voor de Nederlanden heeft ge. waagt, inzonderheid by den aanvang der Ncderland/che beroerlens, heeft groote dingen genoeg gedaan om een naam te verdienen , cn in den rang te worden gefield pan de doorlw.hligj'te plaatsmannen die immer leefden t zonder dat men hem een ontwerp toefchryftj waarvan dc vinding niet de zyne is, en die wegens fynheid van uitdenking , meer tekens draagt van eenc verfynde Franlelie [taalkunde , dan van cene vruclil van een eenvoudig Neder landsfh of Duilsch vernuft, inderdaad', over liet algemeen genomen, meer gefchikl om oJUworpene vindingen ftandvastig, trouwhartig en onvjr/j'aagd uit te voe-  VOOR R E D E. xi voeren, elan om zelf uit te denken. DU is niet tin nadeele der Duitfchers of Nederlanders geoordeeld: de wyze Voorzienigheid geeft zo weinig aan geheele volken tillc bekwaamheden,als aan enkele by zonder e menfchen:zo verre één volk boven een ander volk uitmunt in ééne gefchikthcid, zo verre is het daartegeti beneden een ander volk in eene andere gefchikthcid. Hel Franfche vernuft munt uit in vinding, byzonder wat de fiaatkunde betreft, in vlugheid, en in eene levendigheid, die niet zelT den overjlaat tot lichtvaardigheid; maar in diepzinnigheid moet het wyken voor het zwaarmoedige Brilfchc vernuft ; in den oorlog is de Franschman, in den aatival, boven alle volken, verheven door een weërgaloozc heldhaftige vurigheid, niet allyd vry van roekloosheid, en die meer maaien de gevechten, ten zynen voor deele, fpoedig heeft beflist ; maar hem ontbreekt die edele koelheid, den Hollander byzonder eigen, en die, daar zy eene tegenwoordigheid van geest in de groolfte gevaaren te weeg brengt, dikwyls zo gevaarlyk word als de hevigfle daar de Duilfchcrs niet alleen dezelfde ongemakken leden; maar, dat meer is, elkander tagchende trotfeerden in liet gevoelloos verduren daarvan. In den brief van Willem den Eerften aan den beroemden , en doorluchtigen , doch ongeltikkigen graaf van Egmond , zal men den eerlyken plaatsman, den man van mededogenheid en menschlykheid zien ; men zal daar Willem leeren kennen , toen hy den naam van „ Vader „ des Volks" bi lijf: verdiende. Wat jammer, dal zulk een edel hart op het laatst zyns levens verleid wierd door het lokdas der vorsten , dat is door de gelegenheid tot flaatsvergrooting. Doch dit is in dien grooten man veeleer bcklaaglyk, dan verdoemelyk; want zyn oogmerk was flechis in het gewoonc beloop der dingen. Waar is een vorst, (wy moeten by de vorsten blyven,) die kieschheid genoeg bezit, om niet te nemen 't geen de gelegenheid hem aanbied? Haar is de vorst, die in die omjiandighedeu zich laat wederhouten, door te redekavelen wat met eene ft rikte cerlykheid bejlaanbaar is , of niet ? Een nieuwe les voor vryë volken, die in betrekking ftaan met eenig vorst! Laten zy hem achten, maar nooit uil het oog verliezen, dat een vorst een mensch is, dat is, ecu zwak, en zondig fchepfcl, gclyk zy zeiven zyn; gevaarJyk, dewyl hem in de opvoeding doorgaans word ingeboezemd',  VOORREDE. xtn zemd, dat hy een fchepfel van verhevener aart is dan de menfehen waar boven hy door toevalligheid is verheven. Inderdaad, is één der beste prinfen, (want Willem de Eerfte behoorde onbetwistbaar tot de besten,) niet bewaard voor de algemeene verleiding der prinfen , wat moet men vreezen van een vorst van minder voorlreflykheidvan hart, verfland of deugd? By de Nederlanders zy het dierhalven ten opzigte der vorsten: De Wantrouw draag' by ons het kleed van Waakfaamfieid. Om echter Willem den Eerften van dien blaam te zuiveren, waarmede ecnige ftyfhoofdige yveraars hem bezwalken , als ware de toeleg om dc graaffchappen van Holland en Zeeland afzonderlyk voor zich te verkrygen, iets onvoorbeeldelyk fnoods, en zo ongemeen dat het zonder voorbeeld is, bidde ik toch myne lezers in het oog te houden, dat alle menfehen, in gunflige omflandigheden komende om zich te verhoogen, zonder uitzondering, gretiger het eigenbelang dan de kiesheid hooren. Dit is den vorsten niet alleen eigen. Getuigen onze kooplieden: V/aar is 'er één die een millioen kan magtig worden, onder eenigen fchyn flechts van welgevocglykheid, die zich zal inlaten te redekavelen, of het een fchyn van billykheid is, of eene ytezentlyke billykheid waarop hy zich van de  xiv VOORREDE. de gelegenheid bediene ? En waar is hy , genomen die redekaveling komt al in hem op , die 'er zich door zal laten wederhouden van toe te tasten ? Hy zal 'er kunnen zyn , ik fla het toe; maar indien 'er zodanig een handelsman gevonden word, men fla my toe dat hy ééne der zeldfaamjle vcrfchynfelen is in dt natuur ; cn dat zulk een man eene kieschheid bezit, weinig flrokende met den aart van een handelsman. De koophandel heeft hare verdorlovingen , waarom mag de jlaatkunde dc hare niet hebben? Vorsten en kooplieden, ja alle menfehen, worden, in zekere omjlandigheden vooral, beheerscht door het zelfbelang ; en den eisch daarvan op tc volgen, is veeleer eene zwakheid dan cene misdaad, naarmate dc middelen die men in het werk fielt om tot zyn oogmerk te geraken, 't Ontwerp van IVillem is dus in het gewoone beloop der natuur; het is niet zonderling, cn fpruit veeleer uit imnfchelyke broosheid, dan uit overgegevene boosheid. De zesde brief vertoont ons, in het lot van de Graven van Egmond cn Hoorne, hoe veel onze trouwhartige Voorvaderen, om het voorflaan van 's volks rechten en vryJteid hebben geleden. Wy zien daarin de ftreken der hoven, en waartoe menfehen bekleed met zo veel magt, dat zy hun wil tot een wet kunnen maken, dal zyn vorften, in ftaat zyn als het 'er op aankomt, om te verderven wat hun ontwerp, recht of onrecht, goed of kwaad, tC'  VOORREDE. xv tegen/preekt, of in den weg ftaat. Men kan 'er uit keren dat. de taal van Samuêl tegen de Israëli ten, toen zy een koning begeerden , omtrent de koningen, waarachtige en gewigtige waarheden behelst , die een vry volk nooit behoort uit het oog ie verliezen , enz. Ziedaar myne afzigten ! cn ziedaar myne hoop ! Een fierker , een bekwamer pen dan de myne was zulk een ontwerp, en zulke onderwerpen, waardig; doch ieder naar zyne vermogens! Zo wy vernemen , en dit is onze groote wensch , dat wy eenigermate het ons voorgeftelcle oogmerk bereiken, zullen wy onze brieven vervolgen , altyd door ons gemelde oogmerk gedreven ; zonder ons aan een juist getal brieven te bepalen in ieder /luk; eene bepaling die niets ter zake doet. Wy hebben 'er alleen noch by ie voegen, dat wy ons de gunfte des gocdwilligcu, en toegevenden lezers aanbevelen. ,  LYST DER BRIEVEN. louiza de coligny, aan maurits. Bladz. i maria van LALAINj AAN denprins van E s p inoi. . . . g christoffel van mondracon, aan don loois de requesens. . . jj de admiraal de coligny, aan willem DEN eersten. . . . a- willem de eerste, aan den graaf van egmond. . „ . , 3,j de hertogin van parma, aan phil1ppüs den tweeden. . . | ^  LOUIZA DE COLIGNY, AAN MAURITS. De weduw' van den held die Neêrlands vryheid vestte, Die tot een roe' verftrekte aan vyfden Kareis zoon» Die eigendunklykheid verbande uit dit geweste, Die Phlips, Europes fchrik, hier bonsde van den troon i A Die  2 LOUIZA DE COLIGNY, Die hem aan wien dit fchrift welraeenend word gefchreven9 Den krygsman door Europe als oorlogsman beroemd, Held Maurits, Neêrlands fteun! het leven heeft gegeven, Groet Maurits, die haar eert als hy haar moeder noemt. Zy zal, het beige u niet, dien naam zich waardig maken; Het bloed van Coligny is moedig, en oprecht; De pligt van moeder eischt voor 't heil naars zoons te waken J Zy doet dit fomtyds meest als zy zyn' eisch ontzegt. De grootfte frraf, myn zoon! die God een' vorst kan zendenr Is een verleiders raad, die 's vorsten hoogmoed vleit; Het grootst gefchenk, om 't wee der vorften af te wenden „■ Is een geftrenge vrind der vleklooze eerlykheid. 6 Maurits! door Gods gunst hebt gy 'er één' gevonden, Die onwaardeerbaar is, in eedlen Barneveld; Noch wierd u een vrindin gelukkig toegezonden, Die glori in uw heil en in uw zoonfchap fielt. Hun beider eerlyk hart is duizendmaal gebleken, Hun beider eerlyk hart acht Maurits hoog genoeg, Om, daar 't zyne eer betreft, hem ongeveinsd te fpreken, Ja, te eifchen dat hy zich naar zyn belangen voeg'. Hoe listig hebt ge my naar Barneveld gedreven, Om dezen grooten man te trekken op uw zy'! Te dringen dat zyn hulp uw grootheid hulp zou geven, Tot ge u gevestigd zaagt in de opperheerfchappy! 'k Vergeef u deze trek, nooit in uw hart geboren, Dat, tot den kryg gevormd, fchaers hooffche ftreken kent. 'kHefe  AAN MAURITS. 3 Jk Heb Barneveld uw' wensch, naar uwen wensch, doenhooren , En alles u ten dienst trouwhartig aangewend. Maar, ó! hoe weinig weet de rei der hooffche vrinden, Wier raad der graven hoed u fmaaklyk heeft gemaakt, Van 't wee aan't goed verknocht dat ze u zo fehoon doen vinden! Gyzelf, wat kent gy fiecht het goed daar gy naar haaktl ïs u, ó Maurits! 't lot van Cezar dan vergeten? Hy was, gelyk gy zyt, verliefd op de oppermagt; Een fiaats- een oorlogsman, een Maurits! moet dit weten; Hoe fpoedig wierd de held door Brutus omgebragt! En 't volk dat gy zo loos de vryheid tracht te ontrooven, Heeft Romes geest ten val van die hun recht verkort j 't Gaat in tirannenhaat oud Rome zelfs te boven : Al word ge al graaf, vrees volk daar alles Brutus word. Doch bovendien, ó Prins! doorloop der keizren leven: De beste zelfs van hen heeft fchaers geluk gehad,; Wie van hen 't Haal ontkwam moest ftraffen, of vergeven* Daar fchaers één onder hen één' waren vrind bezat. Ziedaar dat heerlyk goed waarna wy u zien haken, Ten mïnfie ziet uw oog 't van wreede zorg verzeld l Waant Maurits dat het hem gelukkiger zal maken, Hy laat' de keizers daar, en hoor' naar Barneveld. Die held dien gy door my in uw belang wilt trekken, Stond hoogst verbaasd toen hy myn vreemd verzoek verftondj Èn zyn verwondering kon hy my niet bedekken, Dat, tot verleiding, hem een zoon de moeder zond. '- a 2 Vrind*  4 L.OÜIZA DE COLIGNY, Vrindin! dit was de naam waarmee' hy my vereerde, (Wat eere rs 't een vrindin van Barneveld te zyn!> Is 't mooglyk , fprak de held , dat Maurits ooit begeerdeEen' rang die doodlyk is, hoe luisterryk die fchyn'? Zie hier, zie hier den lyst van Hollands fiere graven, (Hy deed my inderdaad myne oogen daarop fiaan;) Wil dan myn voedfterling zich aan een' rang verflaven, Die zyn bezitters meest door zwaarden deed vergaan; In waarheid, van de geen' die ooit dien rang bekleedden, Zyn ruim twee derde deel, door wantrouw van ons volk, Door haat der edelen, door argwaan van de Heden', Door volk, of edelen, geofferd aan den dolk. Dees bladen, eedle vrouw! zyn Barnevelds getuigen. Dat zo veel zucht tot ftaat uit Maurits zinnen wyk'j Dit volk is niet gefchikt den vryën hals te buigen, De naam van opperheer is zelfs hen walgchelyk. De vryheid is 't alleen die 't als vorstin wil eeren, Haar troon praalt in een tuin die vry is in dit land , Haar leeuw bewaakt haar hek, gevormd van fcherpe fpcren,. Straftuigen voor den graaf, in onzer volken hand. Dit volk is voor een' graaf een' afkeer aangeboren, De wantrouw tegen hem heeft altyd hen bezielt ;■ Die afkeer was in hen door vleitaal nooit te fmooren ,• 't Zag fchaers een'opperheer dien 't niet voor dwingland hieM. Schoon zelfs een graaf voor hen zyn fchatten moog' verkwisten'. Zelfs met een edel hart hen grootsch ten dienst wil (taato; Zy©  AAN MAURITS. 5 Zyn weldaên zyn by 't volk flechts uitgedachte listen, Om hen door kracht van goud in 't yzren juk te flaan. Doch, 't geen noch fterker is, (gy zult myn taal verfchoonen, Gy, die de oprechtheid mint,) toont niet de Hemel klaar, Dat Hy niet wil dat hier een ander volk zal wonen, Dan dat een' vorst befchouwt als een' geweldenaar ? Zaagt gy uw' Willem zelv', wien in zyn roemryk leven, Toenhy, als Maurits nu, dong naar's lands oppermagt, Nooit dan deze enkle vlek kon worden aangevreven, , Niet, aan den voet des troons, moorddadig omgebragt? Dc troon is veel te zwaar voor Neêrlands weeke gronden, Zyn glans beflaat terftond in dees verdikte lucht, Het enkle woord van „ Heer" valt zwaar voor vryë monden, Van volk dat min de dood dan de overheerfching ducht, 't Heeft naauw' zyn'graaf, vorst Phlips, ftoutmoedig afgezworen, •t Vloekt noch de boei, de vrucht dertrotfeéénhoofdigheid; En zou een nieuwe graaf in Maurits hen bekoren ? Kan 't wezen dat die prins zich met dat denkbeeld vleit? Och! dat uw zoon, mevrouw! bedenk' wat hy wil wezen, En wat hy wezen kan, voldaan met zynen rang: Als graaf heelt hy verdriet, ja zelfs de dood te vreezen, Als ftedehouder niets. Wat is dan zyn belang? Geloof me, een prins voldaan met rang van ftedehouder, Gelyk uw Willem was, tot kort flechts voor zyn dood, Die eerlyk 't flaatsgebouw helpt Ichragen met zyn' fchouder. Door 't voorftaan van 's volks recht den bloei des volks vergroot, A 3 Geen  « LOUIZA DE COLIGNY, Geen eigen grootheid zoekt door ftaats- en kerkkrakelen. Nooit duld dat één gezindte eene andere onderdrukk', Die prins kan met den naam van ,, Vader" vry zich (treeleh, En grooter zyn dan graaf, met eindloos meer geluk. Doch, eens geftcld, vorstin! een graaf had niets te fehroomen , De éénhoofdigheid waar' hier eens min dan nu gevloekt; Wat tuimelgeest heeft toch uw' Maurits ingenomen, Dat hy in Barneveld een' volksverkooper zoekt ? Waant hy dan dat de man die, in zyn gantfche leven, Van de eerde jeugd af aan, tot aan zyn graf, van trouw En van belangloosheid heeft blyk by blyk gegeven, Eénsflags, om vuig belang, dees volken kluistren zou?Hy had van dit bezoek 't verdriet h kunnen fparen. Mevrouw! zo 't u behaagt, verklaar hem die u zond, ■Dat hy de kroon beftookt van deze gryze haïren, Verzilverd in 's lands dienst, waaraan ik my verbond; Dat, fchoon de fiere prins my zo veel gouds kon fchenken. Als tien hoog leggen kan op Zee- en Hollands ftrand, Hy my afgryslyk hoont, wanneer hy ooit durft denken, Dat ik 't aanvaarden zou ten nadeel van myn land; Zeg dat ik hem doorgrondde, en dat ik om hem zeiven * Om u, om my, en om zyn glori en geluk, Hem ftout beletten zal zichzelv' een kuil te delven, Waarin hy fneuvlen zou, na 't fmeeden van 's lands juk. 'Zyn heerschzucht kan, getergd, door booze kuiperyën, Gewoon gebruik van 't hof! zich fpitfen tot myn' val,  A A N MAURITS. | Jk acht den prins genoeg om 't all' om hem te lyên, Zo ik. daardoor 's volks heil, zyn' roem, verzekren zal. Met zulk eene eedle taal bedoot de held zyn rede. ó Prins! wiens fiere ziel hoogst dorst naar de oppermagt, Dat Maurits, zo 't kan zyn, dit is een moeders bede, Een opzet varen laat' zo trots, als onbedacht. Dit volk is aan uw' moed, 't erkent dit, veel verfchuldigd, Het acht uw fchranderheid, 't bemint u om uw' moed, De liefde houde uw beeld in 't Neêrlandsch hart gehuldigd, Als vader, niet als graaf. Denk, denk aan Willems bloed! Verfchoon ééne enkle traan.... Ik moet zyn' val betreuren! De vinger die hem trof fchryft licht aan Maurits wand; Wat Willem is gebeurd kan Maurits ook gebeuren. Veracht der graven hoed, wees vader van uw land. Bemin ltceds Barneveld, hy is uw liefde waardig. Noch ééns, een' man van ftaat, een'vrind, een' eerlyk man, Standvastig in zyn' pligt, groothartig en rechtvaardig, Dien vind ge in hem: dit's'teêist dat God u fchenken kan! Ik zal, blyft gy zyn' vrind, met vreugd, uw moeder blyven; Maar dryft ge uw opzet door, uzelv' tot fchade en hoon, Nooit zal dan Coligny u weêr als moeder fchryven... 's Lands vader was haar man, geen dwingland zy haarzoon. * A 4  MARIA VAN LALA IN» AAN HAAR' GEMAAL, DEN PRINS VAN ESPINOI; NA HET VERLIES VAN DOORNIK. Grootmoedige Espinoi! gun dat uw gemalinne, Nu Parma meester is van haar, en Doorniks wal, Verneme dat uw moed 't geen zweemt naar vrees verwinne. Naar vrees die om myn lot gewis u foltren zal. Na Doornik door het lot des oorlogs ging verloren, Ik zeg door 't oorlogslot, niet door flauwhartigheid, Kan niets de rust in 't hart van uw Lalain verftoren, Dan 't denkbeeld dat uw ziel haar hagchlyk lot befchrelt, Gy, 6 geliefd gemaal! bekleed, na 't aklig vallen Der muren door myn' moed met mannenkracht verweerd ? Alleen in my de plaats dier zo geliefde wallen, Naar wier verlies myn hart niets dan uw rust begeert. Elk weet hoe ftout myn vuist Kastiljes magten tartte; Thans gespt de huwlykstrouw de liefdewapens aan, Thans ftorm ik op den rouw, beleegraar van uw harte; Och! mogt myn trouw uw hart van dat beleg ontdaan ! Wat ook de faam al 't land deed van myn fierhe'd hooren, penk niet dat fierheid ooit myn tederheid verwinn';  MARIA VAN LALAIN, AAN ESPINOI. 9 Myn hart is fier, zelfs ftreng, maar tevens teêr geboren: Het kent de pligt van gade, als die van krygsheldin. Penk niet, ó myn gemaal! dat, na dees fterke muren Door Spanjes oorlogstuig gebonsd zyn uit den vorm, Pat uwe gemalin geen* ftorm meer moest verduren; Neen, Parma I dreigt haar hart met een' geduchten ftorm. Hy fchetst my Spanjes magt, weegt daarvan al de zwaarte, Die 't land verplettren zal, zo 't fier blyft op den duur; De vleitaal is daarby nu zyn gefchutgevaarte, Dat meer te duchten is dan 't woedepde oorlogsvuur. Op gistren deed hy my in zyn verblyf ontbieden, Daar hy op zynen ftoel in 't yzren harnas zat, Omfingeld door een' drom gewapende oorlogslieden, Aisöf hy van Lalain het ergst te vreezen had. Zyn bruin gelaat ftond ftreng, zyn oog floeg ftraffe blikken, Hy dwong, ik zag 't, met kunst zichzelv' tot achtbaarheid; Hy wilde, ik waande dit, zo 't zyn kon, my verfchrikken, Doch ik vond in d'en waan my jammerlyk misleid. Ik nader, hy beveelt me op zyne taal te letten, 'k Beloof dit, met een lach vol fierheid, om zyn' waan Alsof zyn oorlogsvolk , of hy, my zou ontzetten , fZp deze waan beftond,) in rook te doen vergaan. Heldin! wie meer dan ééns myne achting is gebleken, Dus fprak de dwingeland, terwyl van 't ftraf gelaat Pat fchrikverwekkend ftrenge éénsflags fcheen weggeweken, Voor 't laatst is 't dat een vrind u minzaam ondergaat. A ï Zv»  io MARIA VAN LALAIN, Zyn vrindfchap, uit uw deugd en wondren moed geboren/ Bewogen met uw wee, dat hem met (mart vervult, Zal thans niet zyn belang, maar 't uwe, u vry doen hooren* In hoop dat ge uw belang in 't eind' begrypen zult. De man dien gy befchouwt gelyk een' loozen, fnooden En trotfchen dwingeland, ja als een ftaatsgcdrocht, Heeft u, fchfer dag aan dag/de vryheid aangeboden,' En de amptverheffing zelfs van uw' gemaal gezocht. Gy leefde in dit kasteel volfiagen onbedwongen, Voor 't oog van al myn volk droeg ik u achting toe. Nooit dan op uw behoud heb ik met ernst gedrongen, Gelyk ik heden r.óch , doch ook voor 't Jaatfte, doe. Vergeefs hebt ge, op myn' drang, uw' Espinoi gefchreven Wat hem een koning bied , die naar zyn vrindfchap tracht, Mits Espinoi de zy' van Nasfau wil begeven; Doch gy hebt , nevens hem, die goedheid trots veracht. Thans hoor ik dat die prins, bekwaam tot (route flukken, Gerugfteund door Oranje en 't volk van Alencon, In vollen aantogt is, om u myn hand te ontrukken, De hand des mans die u, en Doornik, overwon! Welaan! het (iaat aan u ëen onheil af te weeren , Waarvan myn vrindlyk hart Lalain niet kan ontflaan; Dring daadlyk Espinoi, fmeek hem, te rug te keeren, Wil niet Lalain ten doel aan 's konings rechtbank (laan. Myn last is uiterst ftreng, wilt gy hardnekkig blyven, Myn last veroorlooft veel vergunningen, indien Gy  AAN DEN PRINS VAN ESPINOI. u Gy en uw Espinoi 't verdrag wilt onderfchryven Met ons, en van de zaak der muitren at' wilt zien. De koning , en gy weet dat wat hy heeft befloten, (Elk weet wat hardheid hy in zyn befluit bezit,) Door geen weêrlegging ooit of ooit word omgeftooten, Wil 't gene ik eisch; hy wil 't! om u zelfs wil hy dit. En, inderdaad! de vorst is in zyn' wil rechtvaardig; Hy eert heldin Lalain, hy eert haar gantsch gedacht: Oranje is noch uw hulp, noch uwe vrindfchap waardig: Zyn list, meer dan uw hart, heeft u tot hem gebragt. Befef hoeveel ge u kunt op zyne hulp verlaten, Heeft hy tot uw ontzet één' enklen ftap gedaan ? Nu paait hy uw' gemaal met hulp van 't heir der fiaten* Om Espinoi te meer in 's ballings juk te flaan. De loozaart, die uw' held op uw ontzet doet hoopen , Weet dat hy uit myn hand u nimmer rukken kan; Schoon zelfs de ftryd voor hem gelukkig af mogt loopen, Die veinzaart weet nochtans de oiimoogiykheid daarvan. De wallen zyn berfteld, de torens en de grachten, 't Is air door ons in (taat van tegenweer gefield; Dus kunnen we op deez' wal het ftaatsch geweld verachten , Offchoon de Spaanfche magt al wyken moest van 't veld. Doch wat is van Oranje in 't eind' toch uw verwachting? Wat kan die zwerver toch in dees gefleltenis? Behoefte drukt hemzelv'; en ftrekt het u tot achting Pat gy een' banling dient, die 's konings leenman is? Wat  12 MARIA VAN L A L A I N, Wat kan uw lot toch zyn, zo hy voor ons moet bukken? (En kan hy, op den duur, den koning wederftaan?) Of zo 't, na 's koningsban, één hand flecht moog' gelukken, Den koning en dit land van dezen pest te ontdaan ? Niets, dan de dood, ten minde eene onvermydbre fchande; Want na het ligchaamshoofd der muitren legt geveld, Strekt ieder lid, verzwakt, ter zekere offerhande Aan 't heilig wraakgerecht, dat 's muiters trots vergeld. Wat flaat daartegen u van uw' monarch te hoopen, (Een koning! die u acht! die u zyn vrindfehap bied!) Schoon zelfs zyn zaak in 't land nadeelig af mogtloopen, En Nasfau, naar uw' wensch, zich overwinnaar ziet ? Dan noch kan Espinoi, en zonder fchand' te vreezen, Mits hy in dezen (land des muiters zy' verlaat', Aan zyneri konings zyde, een' tweeden koning wezen, Daar elk op zyn heldin verwonderde oogen (laat. Heldin! C> myn vrindin! my waardiger dan 't leven! Zou 't niet beklaaglyk zyn, dat een zo eedle vrouw, Die zo veel blyks van geest, en (loutheid heeft gegeven, De dood, of ketenen, voor (raatsrang kiezen zou? In 't kort, by ons is de eer, by Nasfau is de fchande ; Verkies de zy' der eere, en fpaar uzelf 't verwyt Dat.fchoon de vorst den prins hier firekk'ter offerhande , Gy 't flaaffche burgerjuk ter prooi geworden zyt. Waar leefde ooit man van (laat, 't zy in gemeenebesten, 't Zy in een koningkryk, waar leefde ooit flerveling, Die,  AAN DEN PRINS VAN ESPINOI. 13 Die, met den grootften roem , zyn waar geluk kon vesten, En, met vermaak, de dood, of 't fchandjuk onderging ? Gy kunt uw' Espinoi, voor 't laatst, myn' voorflagfchryven; Maar denk 'er by, dat wy te verre zyn gegaan Om, zo gy weigrend' blyft, uw' vrind te kunnen blyven, En dat gyzelf ons dwingt voor fmaad naar wraak te ftaan. Ziedaar, geliefd gemaal! wat my word opgedrongen: De dood, de ketenen, of uwe en myne fchand'. Uw keus word door dit fchrift u geenszins afgedwongen; 'k Weet de uwe, en gy de myne... Ons hart bemint ons land! En uwe en myne keus laat zich dus licht befeffen; Ten minde ken uw gade aan 't antwoord dat zy gaf: Uw aanbod, was myn taal, is vreemd; wien zou 't niet treffen! Een loon voor landverraad! en voor getrouwheid ftraff... 't Is grootsch!... Zo Rennenberg, of iemant uwer benden, Wiens oordeel, moed of deugd bekend waar' voor gering, Beflooten had zich dus tot een Lalain te wenden, Ontferming waar' dan 't loon, of verontwaardiging: Maar dat een man voor 't hof, als voor den kryg, geboren, Wiens fyne fchranderheid beroemd is overal, Die mengling van gedreig en laag gevlei doet hooren, Is iets dat niemant licht, wie 't zy, begrypen za!.\ Het is als of Lalain aan Parma voor kwam flellen, (En hier zal inderdaad haar antwoord in beflaan,) Dat hy voortaan Oranje in 't flagveld moest verzeilen, En van de zy' van Phlips ten fpoedigfte af moest gaan ; Dat  i4 MARIA'.VAN LALAIN, Dat zulk eene eedle daad ons hart op 't eêlst zou treffen % '■ Dat Neêrlands ftaat, verrukt door zo veel goede trouw* Den held ten hoogften rang in Neerland zou verheffen; En dus 's mans waar belang dien flap verëifchen zou j ja, dat, indien die prins dat aanbod mogt verfmaden, Hy, tot verdriet des volks, en tot der ftaten pyn, De wraak van Nederland zich op den hals zou laden, En zyn gevangen volk daar 't offer van zou zyn. Wat antwoord kan Farnefe op zulk een voorftel geven? Slechts één, (och! dat Lalain voor hem dit geven moet!) Dat nimmer 't Neêrlands volk met fchelmen wilde leven , 1 En ontrouw, noch verraad, noch lafheid hulde doet; Dat wie by hen, uit drang van lage zelfbelangen, Zyn' prins, of land verraad, of in den nood begeeft, By hen den eernaam draagt, wat hy ook aan moog'vangen, Van ,, meest affchuwlyk mensen dat op de waereld leeft."" Ja, prins! dus is ons volk: gy zoudflechts waarheidfprekenï Als zulk een aanbod dus door u beantwoord wierd. Dit volk is hoogst oprecht,'t acht trouw, 't ftaat onbezweken Als Vryheid , aan hun fpits, voor hen haar fpeer beftiert; »t Is nedrig bovendien, met weinig dus te vrede: 't Veracht een' dwinglands fchat, dien 't ziet dat hem niet baat: De vryheid, brood cn dak, en 'r wraakzwaard uit de fcheede, Ter ftraf des rykften prins die naar hun vryheid ftaat, Ziedaar hun fchatten, prins! Alleandren doen ons gruwen, Ten minfte zyn ze ons wreed als 't loon van trouwloosheid; Laat *  AAN DEN PRINS VAN ESPINOI. ij Laat, laat ons onzen fchat, wy laten u den uwen. Uw eisch blyve u door my en Espinoi ontzeid. Hy bromde, en fchudde't hoofd, en heeft myfiraks verlaten, Met zigtbaar ongeduld, ja, toen hy van my ging Klonk zyn gefpierde vuist op de yzren harnasplaten, Als 't laagst bewys van fpyt om myne weigering! Maar laat, ö Espinoi! die toorne u niet ontzetten, Die toorne is zonder kiacbt;'kheb'sdwinglands hart doorgrond: Hy durft op mynen hals her wraakgeweer niet wetten, De vrees is in zyn hart, het dreigen in zyn' mond. De onzekre kans des krygs fchynt zyne rust te deeren, Uw optogt Haat zyn' geest met heimelyken fchrik; Door dreigen tracht hy u van Doorniks muur te weeren, En fpant door vleijery en u en my een' ftrik. Dat dreigen om Lalain voor 's konings recht te trekken, Zo zy en Espinoi hem blyven wederflaan, Is (laaislist, uitgedacht om zynen angst te dekken; Hem is het rechtsgeding van Egmond niet ontgaan : Hy weet hoe Neêrlands beul, na Hoornes bloed te plengen, Op naam van 't heilig recht, een' doodelyken haat Tot alf wat Spanjaard heet in't land te weeg kon brengen,' Een' afkeer die in 't volk tot op deez/ dag beflaat. Noch meer, hetgeen noch min my Parma moet doen vreezen, Is dat de Hemelzelf door Parma Parma (luit; Hy wil, dit zweert hy (leeds, in "t land geen' Alva wezen, En boezemt ieder uur zyn' haat tot Alva uit. Ge-  16- MARIA VAN LALAIN, AAN ESPINOI. Geloof me, 6 myn gemaal! laat ons (tandvastig blyven, En vrees niet voor uw gaê, die Parma grondig kentj Doot uw', ontworpen togt ftoutmoedig door te dryven, Word dreigen en gevlei op 't zekerlle afgewend. Zodra uw heir flechts komt, zal hy, ik ken zyn (treken, Zyn vrees bemantelend' met achting voor myn' moed* Ter liefde van zyn' naam, terftond myn boeijen breken ,- 'Dit kost aan Parma niets, in listen opgevoed. Voeg hier opmerkzaam by, hoe 't hoofd der Waalfche benden\ De brave Mondragon, bekoord door myne trouw, Hem ftoutlyk zegt, dat hy, door my aan u te zenden, Zyn' wydberoemden naam op 't hoogst vereërenzou. Noch ééns dan, Espinoi! verban 't geen zweemt naar vreezen: Haast word die my verwon hier myn' verwonneling. De deugd, de goede trouw, fchaonze in gevaar moog' wezen,... Steeds werkt een hooger magt tot haar verdediging. Trek voort, ruk herwaarts, prins laan 't hoofd van uwe helden. Elk hunner zy Lalain, door u daartoe gevormd. De Hemel, die haar fterkt, zal uwen moed vergelden, Zo gy 't geen zy verweerde, op uwe beurt, beftormt. Vaarwel, een echtgenoot' die u wil waardig blyven, Door ftoutheid in gevaar, door liefde tot haar land, Die naast u ftryden wilde, en 't laten moet by fchryven, Die zegent, kust, in 't hart, uw wapens, en uw hand»-  CHRISTOFFEL VAN MONDRAGON, SPAANSCH OVERSTE, AAN DON LOUIS DE REQUESENS, LANDVOOGD DER NEDERLANDEN; NA DE OVERGAVE VAN MIDDELBURG, De krygsman die de zaak zyns konings trouw verweerde, In 't fiere Middelburg; die 't Staatsch geweld weêrftond, Die krygslist, vuur en ftorm, den honger meest trotfeerde, En eindlyk tot verdrag zich hoogst genoodzaakt vondr B De  iR CHRISTOFFEL VAN MONDRAGON, De krygsman Mondragon, wel van geluk verlaten, Maar niec van ecre en moed, des krygsmans glorikroon, Begroet den held wiens arm en wysheid in dees daten De glori ondcrfchraagt van keizer Kareis zoon. Requefens! welk een 'lot is dat der oorlogslieden! Word ooit een eerlyk hart door feller fmart gekweld, Dan als 't verdrukte deugd, uit pligt, moet weêrdand bieden ?, En als de pligt het dwingt ten dienst van boos geweld? En evenwel 't is 't lot der edclfle oorlogsmannen: Een wreede pligt, helaas! verbied hen na te gaan, Of zy een werktuig zyn der trotsheid van tirannen,' Dan of ze een' deugdfham' vorst in 't veld ten diende daan. Wat dus een krygsman troost is, dat hy kan verkiezen Een' troost of roede eens volks te zyn, in 's Hemels hand} Myn keur doet my gewis uwe achting niet verliezen, Of Mondragon kent flecht den landvoogd van dit land. En gy, doorluchte held! kunt deze keur licht raden, Of gy hebt kwalyk 't hart van Mondragon gekend; Hy acht de krygslaurier, méést die van eedle daden: Nu, denk of zulk een man ooit zyn verpligting fcbendj Op 't punt van door gebrek in Middelburg te (heven, "Wie gaf den Spaanfchen vorst een' trouwen dienaar weêr? W'e heeft ons dervend volk Requefens weergegeven ? Het is de vyand zelf van onzen opperheer; *t Is Nasfau, afgefchetst als muiter, volksverleider, Onwaardig dat een volk als 't onze is hem beftryd'j Die  AAN DON LOUIS DE REQUESENS. is> Die zogenaamde (fchelHIj die valfche leef verbreider, Die vyand is 't, ö held! dien gy dit fchuldig z)'t. Ik lag reeds half bezvvymd, voor 't oog der oorlogslieden, De vyand goot door fpys toen oly in de wond'* Deed minzaam, door Treslong, my ld zyn tent ontbieden, Die, by ons volk, voor my, als gyzlaar zich verbond. Ziedaar de kracht der deugd : geen hcir kon my doen zwichten , Geen pynlyk hongerszwaard, geen morring, geen elend'; Een vyands edel hart, dat loflyk rampverlichten , Verwon éénsflags een hart dat heldendeugden körït. Wie zou hem die ons red, daar hy ons kan doen fneven, (Kén dag, noch flechts één' dag! cn alles Waar' vergaan,) Ooit weigren één verzoek alleen gehoor te geven? Waarby men niet één Woord van opè'isch deed verdaan? Requefens zou misfchien dit moedig weigren kur.nen, Licht dat ik min dan by voor Phlips een krygsman ben... Gy zult myn vryö taal gewis Verfchooning gunnen: Myn twyfling zoekt voor u een' roem dien ik niet ken. Ik wierd in Nasfaus heir, by 't klinken der trompettert, Ontfangen voor zyn tent, begroet door't Staatschgeweer; De veldheer drong my heusch my aan zyn zy' té zetten, En overlaadde my met alle krygsmans eer. Düorluchte Mondragon! fchoon wy eikacr bevechten, Schoon gy, cp 's konings last, op Neêrlands volk moet Wóên, Schoon ik u moet wcerflaan, ten fleün van Neêrlands rechten, Ons voegt elkanders deugd volkomen recht fe doen; B 2 Dus  ao CHRISTOFFEL VAN MONDRAGON, Dus fprak hy. Gy en ik, uit pligt te veld getogen, Wy haatten onderling gewis elkander nooit: Het zyn de volken niet, ó held! die oorelogen, Neen.'t is hunn'leidsmans hand die't zaad van volkstwist ftrooit. Hoe 't zy, ik achtte u fieeds, om uwe pligtbetooning Voor uwen opperheer, en om uw' moed en trouw; 't Waar' fchade dat een man zo dienftig voor zyn' koning» Zo nuttig voor zyn volk, door honger fneuvlen zou_! Ik weet, uit meer dan één van uw verloopen bende, Door harden nood geperst naar myne legerfteê, De morring des foldaats, uw nooddruft, uwe elende, En zuchtte, op dat bericht, om al uw oorlogswee. In 't kort móet Middelburg in myne handen vallen, En om die ftad met fpoed te rukken uit uw hand , Ik-hoL-ft geen dondertuig te bonzen op de wallen; De honger ftryd voor ons in 's krygsmans ingewand. Ik hoopte, dag aan dag, dat ge u zoud overgeven; Maar zag, door uwe trouw, myn hoop te leur gefield: 't Heeft in myne achting u ten hoogden top verheven; Die fchatting is de held verfchuldigd aan den held. Ik weet dat gy bedoot door 't hongerszwaard te derven, Veeleer dan dat ge uw kling aan Nasfau geven zoud; Door krygsgevangenfehap wilt gy het volk niet derven, Welks eere in 's konings dienst uw zorg is toevertrouwd. Welaan! uw vyand zelf wil aan uw fiere helden, Wier krygsmoed, wier geduld, wier trouw u byfland bood, Dien  Aan don louis de reQüesens. 21 Dien roemenswaarden moed, geduld en trouw vergelden: lk öel aan Mondragón hun vryheid, of hun dood. Zo gy vrywillig geeft wat nood u móet doen geven, (Ik meen de fterfce ftad,) het zy gy fterft, of niet, Schenkt Nasfau 't Spaanfche volk de vryheid , met het leven;. Myn kielen voeren hen waar Mondragon 't gebied. Het ftaat aan hem het lot dier bende te onderfchryven; Want wat hemzelv' betreft, dat hy Oranje kenn': Gy weet, ó held! den prys van deugd- en krygsbedryven , Eu ziet dat ik zelfs vrind eens eedlcn vyands ben. Indien 't nu roem verdient een' vyands deugd te loonen, Verbind het wee eens vrinds dan niet noch meer het hart ? Zou Mondragon een' vrind in nood geen hulp betoonen, Daar hy zyn' vyands volk altyd beftreed met fmart? Gy weet myn Aldegonde, een zuil van myn belangen! Viel in Toledoos hand, met gruwzaam Iyfsgevaar; Requefens houd dien held tot noch toe krygsgevangen : Welaan! ftrek voor myn' vrind by my ten gyzelaar. Befef, ó Mondragon! wat Nasfau u wil geven: De vryheid van een volk dat, ras van wee herfteld, Den man die 't heeft gefpaart pligtmatig kan weêrftreven, Op uw' Requefens last, in ftad, of oorlogsveld. En wat begeert van u die vyand tot belooning? De vryheid flechts ééns vrinds, die meer my dïenftig is Door waarlyk wyzen raad, dan door zyn' moedbetooning; Verdienende inderdaad uw liefde, en deerenis. B 3 Laat  22 CHRISTOFFEL VAN MONDRAGON s Laat Mondragon zo waard' aan zynen landvoogd wezen „ Als fteeds my Marnix was; ten minde ik vlei my, dat Ik van held Mondragon geen weigring hebb' te vreczcn, Daar ik hem op één' prys met eedlen Marnix fchat. Hy zwygt, omhelst me, en zygt op zyne zitplaats neder; Eén traan fcheen 't manlyk oog,dat minzaam itond.te ontvliet: •. Dat bruin gelaat, gevormd van zo veel grootsch en teder... Och! had gy op dien flond uw' vyand mogen zien! Verlehoon me, ik voelde my van achtinggantschdoordringen; En achtte op 't oogenbük het verr' beneden my, Dat ik, docr 's vyands gunst een ftad my ziende ontwringen, Voor 't minst door deugd my niet zou brengen aan zyn zy' Het is een moeilyk pleit wanneer men pleit met rampen; Maar 't is veel dorkir, fchoon veel aangenamer fiiyd, Wanneer het menschlyk hart moet met een' vyand kampen, Om de eedle glorikroon der edelmoedigheid. Door zulk een.' prys bekoord, wierd my dees taal ontwrongen : ó Held! wiens edel hart uw' vyands ziel verheugt, Wy hebben naar den prys door 't Haal in 't veld gedongen, Gy zegepraalt! Welaan! men zoek' den prys door deugd. Gy kunt my zwichten doen, en geeft my roemryk 't leven! Min flreelt me, é groote man! dat waarlyk groot bcflaan, Dan dat myn trouw U drong myn krygsolk vry te geven, En dat me uwe achting dringt uw' vrind te doen ontdaan. De ftad zy in uw hand, gy zyt die dtibbcld waardig! Ik zal hier gyzlaar zyn voor uwen boezemvrind; Re-  AAN DON LOUIS DE REQÜESENS. .23 Requefens is een held, ik ken hem als rechtvaardig... Ik zal hem dit doen zyn, zo ik hem anders vind! Geen vorst, geen landvoogd, zal ooit Mondragon beletten, Wat dreigen, of belofte, 'er van dien kant gefchie', Eén fchrede, één' enklen ftap 1 van uwe zy' te zetten» Voor dat hy Marnix, vry, aan uwe zyde, zie. Requefens! op dien voet is ons verdrag gefloten. Het beige u niet. Bedenk, wat Nasfau nemen kon: De ftad, ons oorlogstuig, my, al myn togtgenooten..• Behalve de eerfte, is 't all' gefpaard, om Mondragon. Welaan! myn landvoogd zy, gelyk ik zwoer, rechtvaardigs Zo 't waar is, dat zyn hart den kettrenftoet veracht, . Hy acht' dan Mondragon 't ontflag ééns ketters waardig; Ik fpreek de taal van 't volk, dat dit van u verwacht. ; Onttrek uzelv' de blaam, dat gy uw braaffte vrinden Min acht dan 't ketterhoofd zyn braaffte vrinden doet. Noch ééns, dus fpreekt ons volk; wie kan'tverwerplyk vinden? Zy keuren, uit één' mond, 't verdrag met Nasfau goed. Doch belgt u, tegen hoop, myne eedle bloedbefparing, Is 't redden van uw volk, dat zich verloren hield, Is al uw oorlogstuig, ontheft aan prysverklaring, Niet waardig dat uw hart, door dankbaarheid bezield, 't Verdrag voor edel hou', wel! hoor dan uw belangen: Elk uwer hopliên zal, zich fpieglende aan myn lot, Befchroomt zyn in uw' dienst iets hagchlyks aan te vangen; En dooft dit niet den moed en lust in 't oorlogsrot? B 4 Ten  S4 MONDRAGON AAN REQÜESENS, Ten minfte Mondragon, hoe 't u ook moog' mishagen, Verklaart vry uit, om u, om uw belang van ftaat, Dat hy zolang zich houd uit uwen dienst ontflagen, Tot ge aan 't verdrag voldoet, en Aldegonde ontflaat. Het volk dat gy bevecht is niet zo flecht van zeden, Als 't ons word afgebeeld: het ftryd uit nood, 't is trouw. Het kent en deugd en eer, 't eerbiedigt de eedle reden j 'k Duld nooit dat by zulk volk myne achting lyden zou. Noch ééns: betoon u groot, erkentlyk en rechtvaardig, Duld nooit dat 's vyands deugd uw hart in deugd verwon r Uw vrind zy u zo veel als hem de zyne is waardig; Nóch noem ik me, in die,hoop, uw vrind, uw Mondragon.  DE ADMIRAAL DE COLIGNY, AAN WILLEM DEN EERSTEN PRINS VAN ORANJE. De held dieNeêrlands volk den moordklaau w zoekt te ontrukkea Des wreeden Kastiljaans, en de Inquifuievlam; Die, buiten fchuld, tot noch dien toeleg ziet mislukken, En wyslyk Al vaas woede, en Egmonds lot ontkwam; B S K«  2 WILLEM DE EERSTE, Och! wat is toch een mensen omringd van allen luister, Als hy geen vryheid kent dan die een hof hem laat ? Een Haaf, die flechts verfchilt, door zynen gouden kluister, Van hem die by den Turk in yzren kluisters gaat. De vryheid, ieder hart dat fier is aangeboren, Is in een ftulp een fchat, aan 't hof beflaat ze in fchyn;, Nooit kan zy by den troon, daar zich 't: i k w i l doet hooren, Een zeker eigendom dan voor een' koning zyn. Bedenk dit, waarde vrind! mistrouw toch Phlips, Granvelle, Toledo, Barlaimont, en ander hofgebroed; Maar, dat een vrindenraad uw' fleren geest niet kwelle, 't Is Egmond die wel meest op Egmond waken moet, Voor my, gy kent myn' aart. Ik wil den koning eeren Als graaf, aan 't recht verknocht door zynen vryè'n eed; Maar nooit, hoe hoog men ook myn aanzien moog' vermeêren, Kust Nasfau de yzren vuist die Neêrlands kluisters fmeed. Schoon Egmondzelf, om rang, zich boeide aan 's dwinglands ftan(Dat Neêrlands God verhoe', wiens hulp ik reeds erken) (ders, Ken dan myn kindren, graaf! Het zyn de Nederlanders. Myn waardfte rang zal zyn dat ik hun ,, Vader" ben. Vaarwel! Gy weet uw' pligt, en wat ons ftaat te vreezen. De Spaanfche byl dreigt reeds den voet van Neêrlands boom; Ik heb, als eerlyk man, den weg u aangewezen, Waar langs men best, en ras, den eerden flag voorkoom'. Denk, denk, in 's Hemels naam! om vrouwen, tedrekindren, Om een elendig volk, gedreigd met moord, of juk: Laat  AAN DEN GRAAF VAN EGMOND. 43 Laat toch gevlei, belofte, of rang u niet verhindren In 't yvren voor uw land: zyn heil is uw geluk. Ik moet, door pligt geboeid, my nog een wyl verbinden Tot blyven aan dit hof, dat ik te ontwyken tracht, Om haast in Brusfels hof myn' Egmond weêr te vinden, Zó als ik Egmonds graaf in Egmonds graaf verwacht.  JDE HERTOGIN VAN PARMA» LANDVOOGDES DER NEDERLANDEN; AAN PHILJPPUS DEN TWEEDEN, KONING VAN SPANJE, GRAAF VAN HOLLAND EN ZEELAND, ENZ. ENZ. ENZ. 6 Broeder! (kan ik u dien tedren naam noch geven, Na 't geen gy hebt verricht aan die gy zuster noemt!) Zie hier den Iaatflen brief door Margareeth' gefchreven, Die gy door daden hoont, en in uw fchriften roemt. Ik  PARMA, AAN PHILIPS DEN TWEEDEN. 45 Ik Zal op dezen tyd, ó Phlips! my niet beklagen Van uw te mywaarts hard en zonderling gedrag, Toen my den naam van hoofd des lands wierd opgedragen, En aan uw' vrind Granvelle, in 't heimlyk, al 't gezag. Ik zeg uw vrind, zo ooit een vorst van uw geaartheid, Een ondoorgrondlyk, trots, en hoogst flyfhoofdig man, Die all' wat heilig is opoffert aan vermaardheid, Op een' oprechten vrind in waarheid roemen kan. Die vrind, verr' boven my vereerd met uw vertrouwen, Heeft door zyn eind' doen zien wat wyze keur gy deed; Zd dat dees volken noch zyn beeld met fchrik aanfchouwen, Hem houdend' voor de bron van 't uitgeflanen leed. Zyn hoogmoed, door geen' nood, of goeden raad, bedwongen, Misbruikende uw gezag, ontflak der eedlen haat, Ontflak dien met veel recht, en heeft zelf hem gedrongen, Te weigren om met hem te zitten in den raad. Noch meer: zyn hovaardy beflond zelfs hen te dringen Te fmeeken, voor myn' ftoel, om zyn beteugeling; Zyn fmaadtaal vormde hen tot eedverbondelingen, Zyn hardheid vormde een volk dat zich te buiten' ging. Gy weet hoe gy dien vrind uit Neêrland moest ontbieden. Nadat hyzelf, uit nood,u drong om zyn ontflag, Gy weet hoe hy een land, fchier heimlyk, moest ontvlieden Dat hy me in oproer liet, met een verzwakt gezag. Gy kent het Neêrlands volk te wél, om niet te weten Dat zyn zagtaartigheid zich licht bellieren laat; Maaï  46 DE HEfRTOGIN VAN PARMA, Maar dat het, na veel druks, ontworsteld aan de keten, In temloosheid, en moed , het all' te boven gaat. *t Fier Holland bovenall' kweekt volk gefchikt tot ftrydenj Zyn wapen voert een' leeuw, drukt's volks geaartheid uit; Elk man is daar een leeuw, die 't farren lang kan lyden, Maar wien, te lang gefard, geen yzren keten fluit. Dit volk, op hol gebragt, van uw'Granvelle ontflagen, Die 't, (leunende op uw hulp, de boeijen voelen deed, Dacht nu voor 't nieuw geloof het all' te mogen wagen; En vruchtloos wierd gezag tot hun bedwang beftced. En hoe kón een gezag zelfs met uw' wil gefchonden, Verzwakt zelf door den man die't meest befchermen moest-, Gezag voor 't oog des volks op 't zigtbaarst ingebonden, Ooit werken tegen volk in 't woeden toomloos woest? Ik noopte u in den nood om zelf in 't land te komen, Voor 't minst ik drong u aan dat gy dit veinzen zoud, Of dat gy dreigen moest dees landen te overflroomen Met oorlogsvolk, alleen aan uw bellier vertrouwd. Ik deed dit laatfte zelfs alom, met kunst, verfpreiden, En 't was van goed gevolg, gelyk ik had verwacht: Het vrecslyk hollend volk liet flraks zich zagter leiden; In 't kort, ik zag welhaast het land tot rust gebragt. Oranje, die 's volks drift behendig wist te ontfleken, En andren , hoogst beducht voor 't hoofd der heerfchappy, Zyn, als op éénen fprong, 't bevredigd land ontweken; 'k Zag Hoorne en Egmond flraks zich voegen aan myn zy'. Doch  AAN PHILIPPUS DEN TWEEDEN. 47 Doch 't fchynt dat koning Philips zo licht niet word bevredigd, 't Schynt verr' dat inkeer ooit zyn groote ziel voldoe; Zyn regel fchynt te zyn dat wie hem ééns beledigt, Ondanks berouw, de kracht moet voelen van zyn roe'. En wat zyn rechten ook van vryzynde onderdanen, (Want „ onderdanen" zyn 't die koning Phlips begeert!) Voor hem die, onbepaald, zyne eedle Kastiljanen, Het edelst volk der aard'! voor zynen wil verneêrt ? Verr' van de rooven fiil te laten op de wonden, Verr' van vergiffenis te fchenken op zyn' tyd, Hebt ge ons een' andren vrind in Nederland gezonden, Die een geneesheer is die wonden open ryt. 't Is Alva, dien gy nu vereert met uw vertrouwen, 't Is Alva, dien Europe, en al de waereld, kent; En wie zyn' aart niet weet, heeft hem alleen te aanfchouwen: De vrindlykheid van 't hart is op 't gelaat geprent! Die meester in dc kunst des oorlogs is gekomen ; De tyd ontdekke u best wat landvoogd hy zal zyn, By volk reeds tegen hem met afkeer ingenomen ; 't Heeft alles hem ter gunfte een' heerelyken fchyn! Maar 't fmart my dat die held , naauw' in myn hof getreden, De man my toegevoegd ten dienst van dezen ftaat, Zyn eerfle werk begon met een bedrog te faieeden, Of liefst, ronduit gezegd, met een Godloos verraad. Gy moogt, dit ftaat aan u , zyn' handel loffpraak geven, Dat koning Phlips zyn' vrind Yeiöordeele, qf hem roem'; Doch  48 DE HERTOGIN VAN PARMA, Doch nooit zal koning Phlips of wel zyn vrind, beleven, Dat Parmaas hertogin een fcbelmftuk Ioflyk noem'. Een fchelmftuk deed uw vrind, een fchelmfiuk dat uw' luister^ 6 Roembegeerig vorst! gewis bezwalken zal: Een fchenddaad van dien aart, ó vorst! blyft niet in duister# Maar febiet uit Brusfelshof haar fchanddraal door 't heelal. Verneem wat hier gebeurde, ik zal de waarheid fchryven , De waarheid, inderdaad , voor uws gelyken ftraf. Gy! meet de vrnchten af van Alvaas ftaatsbedryven,• Voor my, ik flap daarna van uw belangen af. Uw eedle vrind was naauw' voor Brusfels muur vernomen, Of Egmond, met uw gunst, in brief by brief, gevleid, Ging hem die u verbeeld gerust, ver wellekomen, En heeft Toledo zelf in myn vertrek geleid. Hoe heusch omarmde uw vrind den oorlogsman wiens degen De Kastiljaanfche vaan veréérde in flag by flag! Ik was in 't hart verbiyd , ja hield het voor een' zegen, Dat ik twee helden dus voor u veréénigd zag. De fchrandre Hoorne, een held in wyslyk te overwegen Wat nut is voor uw' dienst, een man, door zyn'verftand „ Zo groot, als Egmond ooit kan wezen met den degen, Bevond zich op dien tyd bedleegrig op het land. Myn kunst, en uw gevlei, had hem tot ons getrokken; Hy was meer trouw dan ooit, nu hy uw gunst bezat: Held Alva, om dien graaf naar Brusfelshof te lokken, Gaf voor, dat hy zyn' dienst op 't fpoedigst noodig had. , - To  AAN PHILIPS DEN TWEEDEN. 49 Toledo midlerwyl wist Egmonds hart te flreelen Door menig eerbewys, ten loon van trouwen dienst. Hy zwoer zyn diepst geheim aan Egmond meê te declen; Toen hy zyn hoofdgeheim ontdekte op 't onvoorzienst. 6 Broeder! wie kan ooit uw vrinden recht doorgronden ! Toledoos kunstnary is wel een' Judas waard'! Maar gy, zyt gy zo naauw aan eenig' vrind verbonden, Dat als hy u ontëert, gy dat voor niets verklaart? Zyc gy 't niet zelf die Hoorne en Egmond hebt gefchrevefi, ('t Ontkennen baat u niet, ik heb den brief gezien !) Dat gy 't gene is gebeurd hen gunstig hebt vergeven ? En (laafde ik met myn woord uw woord niet bovendien ? Befchouw nu hoe de held, thans in uw' floel gezeten, Uw woord, een' koningswoord! doorluchtig doet gefland ; 'k Zou hoopen dat hy niets van zulk een woord mogt weten, Ware Alva niet êénsflags verkeerd in Dwingeland. Doch fpeelt hy met uw woord, ik kan noch niet befeffen Dat een' monarch, als Phlips, wiens eerzucht is bekend, De woeste hovaardy eens dienaars niet zou treffen, Die, voor elks oog, het woord zyns grooten meesters fchend. Voor 't minst zal Phlips van my, een vrouw, niet willen lecren , Dat nooit een edel hart zyn' roem in woordbreuk fielt, Dat ftraf de dienaars volgt die 't vorstlyk woord ontëeren, En hunnen meesters eer bezoedlen door geweld. Maar laat Margreeth' voor 't minst u op uw' vader wyzen , Die, toen dezelfde man die hier uw woord verbrak, D In  jo DE HERTOGIN VAN PARMA, In Duitschland , fchaamtloos, hem een woordbreuk aan dorst Voor de oogen van al't hof in eedlen toorne ontflak. (pryzen, Zo all' wat adem fchept befloot zyn woord te breken,'' Dus fprak de held , „ het myn', fchoon ik 't een'ketter gaf, „ Zal (leeds onfchendbaarzyn: een vorst moet waarheid (preken; ,, Een vorst die't woord verbreekt fpeelt en met eere en flaf." Had Alva deze les toch fleeds in acht genomenl Of mogt vorst Phlips voor hem een keizer Karei zyn! In 't kort, belaagde Hoorne, in Brusfelshof gekomen, Wierd door uw' vrind onthaald met allen vrindfchapsfchyn. Toledo noodigt hem en Egmond, (vol vertrouwen Op zo veel vrindfchaps blyk,) met heusheid aan zyn' disch; Vertrouwen ras gevolgd van fmartelyk berouwen! 't Onthaal der helden was een flaatsgevangenis. 6 Koning! oordeel zelf of ik moest zyn verflagen, Toen ik die kerkerïng op 't onverhoedst verflond, En dat men zonder my daartoe verlof te vragen, De zuilen van uw' flaat naar Brusfels kerker zond! Vertoornd door flout uw woord en 't myn' te zien verbreken, Vergramd dat myn gezag baldadig wierd gehoond, Befloot ik om terftond Toledo aan te fpreken, Die toen zyne inborst heeft in 't ware licht vertoont. Hy was toen niet zo heusch als noch één uur te voren: Hy bulderde onbezuisd zyn' konings zuster aan, Als waar' zy zyns gelyks, en deed dees taal my hooren : „ Ik weet myn' last, mevrouw ! en heb myn' pligt voldaan. „ Dit  AAN PHILIPS DEN TWEEDEN. 5r. Dit 's u genoeg. Ik ben geen rekenfchap u fehaldlg ; 'k Heb een' byzondren last, die uw bellier niet raakt. „ Vernoeg u met uw' rang, en word niet ongeduldig, „ Wyl koning Phlips myn magt van de uwe affcheidlyk maakt." Hy zweeg; en ik, verwoed door my te zien mishandlen, Borst uit: ,, Ik zie dan klaar dat flechts myn broeder my „ De kerk laat voor 't gebed , de wegen om te wandlen, „ Den naam van landvoogdes, en Alva 's lands voogdy. „ Geluk dan met zyn keur! Gy zyt my niets verfchuldigd !... („ Een weinig achting toch, geen onbefchoft onthaal!) ,, 'k Zal fpreken tot den man die my hier heeft gehuldigd, ,, Op vorflelyken toon, niet in Toledoos taal." Toen toonde ik hem den rug, en achtte een'man, hovaardig Trouwloos, balflurig , norsch en onvoorbeeldig wreed, Het zien van myn gezigt, na dit onthaal, niet waardig, Onthaal waardoor hy u in my op 't hoogst misdeed. Denk echter niet dat hy door my zich liet vertfagen, 8 Neen! hy dreigt, hy boeit, en doemt, naar 'them behaagt, En heeft prins Nasfaus goed vermetel aangeflagen , Verbeurt verklaart, en hem, als muiter, ingedaagt. In't kort, dat zelfde land daar u niets ftond te duchten, Dat land dat ik met u volflrekt bevredigd had, Isjammerlyk beroerd; men hoort niets dan van vlugten, En Brusfel aireede een half ontvolkte ftad. 't Beeft alles voor een' man verliefd op treurtooneelen; In gy begrypt op 't klaarst, na 't gene 'er is gefchied , D 2 Dat  5o DE HERTOGIN VAN PARMA, Dat Margareeth' niet gaarne in dc eere eens mans zal deelen In vvien en raad en volk een' vloek en geesfel ziet; Eens mans in raadzaal trots, verfmadende en baldadig, Eens mans, die, in uw'ftoeI,z'ch,fchaamt!oos,,, koning"noemt, E;ns mans voor 't fbhuldloost volk ten uiterfle ongenadig, En die, op fchyn van fchuld , uw volk rer flagtbank doemt. Nesn ! de eer die hy geniet kan geenszins my behagen; Hy fchenke op zyne wyz' den bloei weer aan uw land: Ik acht dit oogenblik my uit uw' dienst ontflagen, En del myn landvoogdy hiermede in uwe hand. Maar, Phlips! één' enklen raad acht ik me unoch verfchuldigd. Keer fpoedig in dit land van 't opgetreden pad. Herinner u dat gy als graaf flechts zyt gehuldigd , En dat dit vry gewest voorheen nooit koning had. Zyn deze volken koel, hun woede werkt te heeter A's wraak in hen ontbrand, ontvonkt door harde elend'. Uw vader kende, ó vorst! den Nederiandren beter, Dan gy en Alva faam' die floute volken kent. Nooit wierd een zweem van dwang door hem te baatgenomen, Als hy iets te cifchen had, ten fteun van zyn gebied : Hy eischte vraagsgewyze, en kreeg zyn' eisch volkomen; Doch korting Phlips, zo't fchynt, kent zo veel zachtheid niet. M-jar zelf die vlam, ó vorst ! die Alva nu doet loeijen, Die vlam hier tot verderf der kettery gcflookt, Zal in 's volks koel geflei eerlang de wraak doen gloeien; Reeds gist hier 't bloed, dat haast gevaarjyk overkookt. Be»  AAN PHILIPS DENÏ.TWEEDEN. 53 Bedwing die gisting nóch, daar gy die kunt bedwingen, Zo ge Alva eerst bedwingt, die 't volk in 't flaafsch gareel Reeds, door zyn roe' getergd, balflurig op doet fpringen, Waarop haast holling volgt langs Neêrlands treurtooneel. Ontfla flraks 't heldenpaar door Alva overrompeld; Het Spaanfche krygsvolk zelf is om die daad verfloord: Door 't bloed dier helden word dit land in bloed gedompeld; Elk druppel van hun bloed brengt hier een' wreker voort l Dan zal dit volk, verhit door 't hollen, de yzren hielen Zyn' wrevlen leidsman fors voor borst, of voorhoofd, flaan, Niet rusten voor 't den last die 't drukt heeft zien vernielen, En voor 't den yzren zweep voor eeuwig is ontgaan. Voorkom 't verlies eens lands, de paerel uwer Haten! Vaarwel! op hoop dat ge, ééns afkeerig van bedrog, Voor 't minst het heldenpaar in boeijen niet zult laten, Noemt Parmaas hertogin zich uwe zuster noch. D 3