M M JKT G JE X JP O M ZTM;  De Maaker trkent geen Afdrukken voor echt, dan, die door hem zelf eeteekend ziin.  MEN€ELPOE ZYE, VAN W. F. TURNBULL deMIKKER. IN S Gl£i\VENHAGE. by X GALLLABD, joiiat^sz. üdcclxxxix.  vED. \  VERKLEURING VAN HET T IJ TEL VIGNET» JE en Poëet in den Hollandfchen Thuin, welke met Orart* je Boomen ( *) beplant is, zittende in een peinzende houding met zijn hand aan 't hoofd, het welk met lauweren, de kroon der Dichters, ver fier d is; bezig zijnde de Pourtretten der Doorluchtige Oranje Telgen te befchouwent koomt hem inden zin een werk der beminnelijke Dichtkunst aan die Vorjlelijke Perfonadien op te dragen, welker deelen voor hem op den voorgrond leggen; terwijl hij met zijn linker arm rust op de pedeftal van een Colom, die met Oranje bladeren en vruchten omwonden is, als een.bewijz zijner fiandvastfgheid voor het luifterrijke Huis van Nasfau ; voor dezelve is de lier van Apol geplaatst, en achter hem het oog der Voorzienigheid, onder welks almachtig opzicht men thans op roozen, welken in den Thuin geftrooid leggen, gaan mag. Ter zijde ziet men den zangberg,het zinlijke der edele Poëzij, en neevensden Poëet op de Pedejïal} den Inktpot met een pen, aan een zijde gezet, tot èen teeken dat het Werk voltooit is. (•>■) Men is gewoon diOranjeUomen doorgaans in potten of tobbens te. zetten- maar men heeft voegzaamer gedacht die «Is in den Thum ge. plant, ie verbeelden; ten blijke dat dezelve in dien grond wortels ge. Jchooten hebben, en men 'er das niet ligt san zal tarnen die te ■mU.v verwerpen als weleer»   t o JE W"Y jd x w a AAN HAARE DOORLUCHTIGE HOOGHEID MEVROÜWE DE PRINCESSE F1ED1ICA LOUJZA WILHELMINA, PRINCESSE van ORANJE in NASSAU, enz. enz. enz. EN AAN HUNNE DOORLUCHTIGE HOOGHEEDEN DE HEEREN PRINCEN WILLEMFIED1IK, E N WILLEM GEORGE FREDRIK, PRINCEN van ORANJE en NASSAU,. &iz, enz. enz. j  DOORLUCHTIGE HOOGGEBOREN VORSTIN! DOORLUCHTIGE HOOGGEBOREN VORSTEN EN HEEREN! Het is uit een overtuigendst gevoel van plichtmatige !;oogachting voor uwer Doorluchtige Hoogheeden onl'chatbaare deugden, en met een altijd blakende zucht der zuiver/te liefde voor uwe dierbaare perfoonen, dat ik mij vrijmoedig verftoute, in de handen uwer Hoogheeden te brengen een bundel meest vaderlèndfehe ■ zangen, ten einde dezelve onder de fchaduwe uwer Vorltelijke befcherming met waare eerbied aan te beveelcn. Het  VII Het voetfpoor mijner waarde Ouderen en Voorouderen, drukkende, wier harten door de beginfels van vrijheid aan, uw Doorluchtig Huis geheiligd waaren, was ik reeds, vatl' mijn eerftejeugt, doordrongen met een brandenden ijver voor de dierbaare belangens van mijn Vaderland, aan het welk de bloei en welvaart der eeuwig gezegende Oranje - Mam zo onaffcheïdbaar vereenigd is; en, het is deeze verkleefdheid, die mij het ogenblik, deezcr rtreelende gunst altoos als een der vergeuoegdfte tijdftippen mijnes aanzijns zal doen be» lehouwen. Ontvang dan, Doorluchtige Telgen der bellen aller Vorfien, als fierfels der grootmoedige Wilhelmina, deeze aan u gewijde bladeren, welke de kenteekens dragen van die gevoelens, die de trouw van Batoos erfvolk aan het Vorftelijk Huis uwer Doorluchtige Hoogheeden opleeverd. Deeze gevoelens deeden mij, onvermoeid voor u, in de bangfte dagen de hand aan den mettraanen bedaauwden Ciither liaan, toen uwe eendrachtige vredelievendheid door den helfchen euvelmoed boftormd werd, maar, ook zij leenden de juichftem aan mijn lippen, bij de herwonnen onafhanklijkheid des Vaderlands, waarin thans de zachte rust u zo mildelijk toe-, Jacht: en, daar de wonderhand der almacht, door dit heil den vreede aan het genoegen uwer Hoogheeden voor eeuwig gefnoerd heeft: zoo zullen zy de drijfvecren blijven ter verheerlijking uwer boven allen lof verhoeven verdienften, In'twelk de liefde voor een vrij, en uw Doorluchtig Huis eerbiedigend volk, reeds zoo luiftcrrijk uitblinkt. Ja, wordt mijn wens'ch vervuld, zo zal de hartetaalweleerin den Jaare 1767. door de welbefpraakte tong van wijlen mijne dierbaare Moeder voor den Heer vader van uwe Doorluchtige Hoogheeden uitgeboezemed,ook eens in uwe Hoogheeden haar vervulling erlangen , daar zij, bijna woordelijk, dus zong: „ Vorst Willems vreugde-kroon is Batoos blijdfehap waard; „ Zij moet gezeegend zijn, en nooit met ramp bezwaard '■ * 4 De  VIII „ De milde vruchtbaarheid moet zijnen ftam bekroonen „ Met fchoone Dochteren en welgefchapen zoonen; „ Op dat in Leeuwendal de tak van Nasfau bloei', „ En 'slands en 's volks geluk daar door vermeêreen groei'; „ Op dat, indien 'er ooit een krijgftorm op mocht fteeken, „ Dit land dan helden geev', die 't zelf kome aan te kweeken; „ Wier waar belang, op de eer van hunnen ftam gevest, „■ Onfcheidbaar faamen loopt met dat van 't vrij gewest. „ Zoo zal de welvaard, nooit dit bloeiend oord begeeven; „ Zoo zal 't den nijd, tentrots, in rust en vooffpoed leeven; „ Zoo dring' geen vreemde macht langs zijne grenzen in; „ Zoo heersch' de vreede in Staat, in kerk, in huisgezin; „ Zoo moet de vrijheid nooit haar fpeer voor and'ren buigen j „ Zoo moet ze in 't vaderland van haaren roem getuigen, „ Die door het heldental, te wagten uit het bloed, „ Dat zij, naast God alleen, haar aanzien danken moet, „ Nog fteeds verhoogd moet zijn, en meer ontzachelijk weezen; „ Op dat haar haateren voor haar befchermers vreezen." Ik heb de eer met die verkleefdheid en burgerplicht, die mij tot aan mijn graf dierbaar zullen blijven, mij en de mijnen in het hoog Vorftelijk en genegen aandenken van uwe Doorluchtige Hoogheeden aan te beveelen, en te zijn DOORLUCHTIGE HOOGGEBOREN VORSTIN! DOORLUCHTIGE HOOGGEBOREN VORSTEN en HEEREN! VAN UTVE DO O RL, HOOGHEEDEN 's gravevfuge, pin 26 October De OODMOEDIGSTE en GEHOOR1789. ZAAMSTE DIENAAR, W. P. TÜRNBULL de M IKK ER.  FOOI JS. JS JS $r. JDaar de beminlijke Dichtkunst in de verlichte tijdkringen onzer eeuw zich tot een zeekeren trap van volmaaktheid verheeven ziet, heb ik niet dan fchroomhartig mij kunnen bepaalen om een gedeelte mijner Poëtifche harfenvruchten ter Drukperfe over te geeven. Onvolmaakte eerftelingen van jonge Dichters vinden thans zelden bemoedigende Meqeenen, daar groote vernuften, over 't algemeen genoomen, veelzins met het hatelijk zwak bezield zijn van zich tot fchampere Vtiters en geenzins lot geneegen onderrechters te Ji'ellen; ja! 't vooroordeel vuurd bij fommtgen deezs neiging aan, en doemd, zelfs op den enkelen klank van * g den  X VOORREED E N. den naam des Dichters, ha gantfche Werk, met l'p-jt én verachting; waar duur al dikwerf de drijfveer der 'zang. lust verlamt, zo niet voor altoos 'tot verkrijging van meer* dere kundigheeden word vernietigt. Het gewicht van deeze waarheid, voorfpeld mij dus reeds wat lot ook deeze mijn arbeid te wachten hebbe ; en wel verre, dat ik mij met meer gunst zou derven vleijen, fchets ik mij zelve al 'bij voorraad het harde vonnis dat men over dezelve zal uitfpreeken: vooral, daar mijn dichtpen en lier aan Oranje en deszelfs Doorluchtig Huis geheiligd is, en niets gemeen heeft met die der iwcedra.chtkweekendezangers, die, in het tokkelen vanvalfche vrijheidstoonen, hunne ee're fiellen, en hunne veeders m galle doopen om, de heerschzucht en eigen baat als bevallige fchoonheeden te Jchilderen ; dan ! daar ik door tegenfpoed en verdrukking geleerd heb te verdraaien , zal ik mij eeven weinig fiooren aan de opgeblaze waan van trotjche berisperen, als aan den vloek en verachting mijner lage vijanden, aan wien het geluit der vader landfche toonen zo zeer mishagen moet, als het licht der waarheidhun ongewoon geworden is. Voor geen hunner, is derkatvm deeze Bundel gefchi kt: maar! mogen mijne zangen daarentegen eenig genbegengeeven aanvluggerevèrmtften, vier vlammende vaderlandsliefde en geletterde geest een aangenaam licht over mijn anders dorre letterbeöeffening fpreiden kunnen, — dat gedeelte der Nederlandjehè Natie wier zegepraal zich met die van mij verëenen kan, . Hun, die_ den _ achtbaaren naam van Belgen verdienen ; dan zal ik mij hoogst, voldaan , en het toppunt mijner wenfehen vervuld reekenen: terwijl het mij teevens, en dit betuig ik opent lijk, altoos tot een' bijzondere eer zal ftrek* ken door mantien van oordeel van mijne feilen in taal en kunst begaan, onderrecht te worden; daar waanwijsheid nimmer in een welgeplaatfte ziel vallen kan. Te 'leeren behoeft men zich nooit te jehaamen, indien men den minflen aantik gevóélt van den lust om wijzer te worden. En daar ik jieeds mij zulks ten regel gemaakt heb, erken ik nog heden met leevendige dankbaarheid de gepaste aanmerking met welken de Heer en ^Boekzaal-Schrijvers ook mij in den Jaare i7%o verëerd'liebben, en zij 'kunnen met en beneever.s mijtte kunstlievende vrienden, uit dit mijn werk zelve ogrdeèlen, in hoe verre ik van hun nuttig onderrecht heb gei.-;;:k ^ernaar::: e enige Verfen, die, tffchoon reeds te vw. : " 'J ' '•" ren  VOORREEDEN. xi ren gedrukt, in een hernieuwd kleed dit Boekdeel virgrooten, Jirekken hier van ten bewijze. Onderlusfchen zal ik altoos den verheeven geest van den zo uitmuntenden en wij* zen ^ilderdijk, die des grooten engeleerden 2?erkheij, en kunstkmdige van Hoogftraaten, met die van mijn bijzon* dere kunstvriendin, de voortreffelijke de Cambon naar waarde blijven bewonderen, en' hunne wijze toelichting die hulde van erkentenis toewijden, die mijn plicht mij op 't aangenaamst gebieden blijft. Gelijk ik ook teeyens alhier mijne hartelijke dank betui~ ge aan die Dichtlievende Kunstgenooten welke, door de infpraakder vriendfchap, mij voor dit mijn Werk een kransje hunner achting gefchonken. hebben , en wier naamen derhalve» bij mij in eene altoos duur ende zegening zullen blijven. Omtrend den bijzonderen inhoud der Verfen acht ik het onnodig hier iet te zeggen, de leezer heeft het werk zelve yoor zich, en de verfcheidenheid van fiofj'e, die hij 'er in vinden zal, gehengt zulks niet. Alleenlijk zij geweeten dat het. Dicht te vinden_ op pag. 303 het welk, zo als 'men zien zal, uit de pen van mijn waardigen vriend den Heere Bodien gevloeid is, door mij uit bijzondere hoogachting, doch geheel puiten deszelfs voorkennis,' in deezen Bundel een plaats heeft verkreegen; en dat mijn Zangftuk, ter heugchelijke Staats -omwenteling, en gei ij te ld Neerland verlost, te vinden op pag. 188. door mij ontworpen en gefchi kt was, om ter tedor deeling aan het Rotierdamfclie Gezelfchap, in welks ■roem de kunstlievende Heer M. F. Peijpcrs zo verheeven üeeld, gezonden te worden, doch! waar toe juist één dag van bezigheeden mij mijn doel heeft doen mis'jén : hoe wel ik echter hier door weinig verzuimd heb, aangezien het voorfz. Gezelfchap door de meenigte Gedichten, die hetzelve te deezer gelegenlieid ontvangen heeft gehad, rijkelijk in f aal is geweest om ons Vaderland met ecn,aanzienltjk gefchenk van Jclnone Verfen te verrijken. En te boogen op de door hun gevlochten prijs-kroon , was ontijdige zelfsvleijerij en verwaande hoop; de eer tochvan deeze lauwerkrans voegt alleen aan die kruin, om welke dezelve door voorn, geëerde kunst-rechters, zoo edel als verdienftelijk, is gefli/tgerdgeworden. ' Genoeg ons doel was één, en 't hart fprak ook in deezen door V vuur der zuivere Oranje - min, Jat eeuwig vlammen zal teegen over den poel van afgunst  xii VOORREEDEN. en geweld; en heeft de ftreelende aanwakkering van deezen gloed zöms in dit of in eenige andere Dicht/lukken de trek. ken van fommige woel- en wangeesten, welke tot hunne eeuwige fchandeonzen vrijen Staat zo rampzalig ontëdeldhebben, wat krachtig gekenfchetst; men wij te dit aan eene verfchoonbaare zucht en ze le voor Vaderland en Vrijlwid; en het firekke teevens, naar mijnen wensch, den dwaazen ten fpoorJJag om voortaan het pad van eendracht en vreede te zoeken , en hier door zich zelfs als gehoorzaame burgers aan 't belang van de her/lelde Unie te verëenen.  AAN DEN H E E R E W. P* TORNJSUIX DE MIKKEE., BIJ de UITGAAVE ZIJNER Ikprijze uw' fleren moed; daarge, in de bangfte tijden, Altoos oprecht dorst zijn, in fpijt van fmaad te lijden: Gij toonde, wijl de twist vast blaakte aan allen kant, Uw' iever voor orange, en 't lieve vaderland; En vreesde niet om Hout de taal van 't hart te fpreeken; Hoe zeer men om uw heen de moordtrompet mogt fteeken, 't Tesfalisch loof, dat ge u hebt om de kruin vergaart, Maakt u den ed'len naam van vaderlander waard: De oprechtheid was altoos een gronddeugt der Pataaven; Een laage wuiflatij voegt niet dan laffe flaaven. * Stijg  Stijg nu, 't is vrede in 't Land, ten hoogen Pindus op; Er groeijen mirteblaën en roosjes op den top. Rasmoogtgij 't hooft der deugt met bruiiofts kransjes eieren, Als wij Louïzas echt en Willems trouwfeest vieren De trouw en eerbied, aan Orange lief betoont, Wordt thans door muiterij beledigt noch gehoont. Streel fteeds uw' landsgenoot door vaderlandfche zangen Zoo moogt ge eens d'eereprijs voor uwen vlijt erlangen; En — zoo mijn wensch gezegent zij, Zoo ftrceft ge eens d'ouden Hooft en Vondel zelf voorbij. 's Gravenhage, M. G. DE CAMBON, ben 6 October gcb. VAN DER WERKEN. 1789. AAN  AAN DEN H E E R E TURNBULL DE MIKKER, «ij GELEEGENHEID, van de UITGAAVE, zijner ZHJEW&JEJCJDXCJBITJEW. Hier vindt, het keurig oog, een fchat van lekkernij; Zoo heerlijk opgedischt, door dé eedle Poêzij. — Hier leert, de waarh eids-vriend, voor geen geweld te vreezen: Hier kan hij 't fchoonfte doel, op ieder Bladzij, Ieezen! Hierheerschteengrootschverfchiet;-hierjuichtgewijdcvreugd, Hier vlecht zij bloemen, voor de nooit vclroemde deugd: Wijst haar op hoogcr Spheer, daar duizend Cherubs zangenj "Ligt, 't maatelooze lied des aardelings, vervangen! — Hier voert de Mikkers trouw, die 't eedelfte autaar fticht, De wierook van het hart, voor 't godlijk aangezicht! * 3 Zij  Zij (laat ftandvastig pal, in 's warelds wisfelingen: Zoekt flegts der Maatfchappij, als waardig lid, te zingen. Toont, aan Civilis Kroost, nog korts zoo zeer gefmaad, Hoe God: fchoon de afgrond woed)zijn'Lievling nooitverltót; Maar 's vijands yzren kop, tot ftuifzand kon verpletten; Om, Nasfauws Eereftoe!, onwrikbaar vast te zetten: Te fiïjveh 's volks belang, verknocht aan 't Vaderland, Door 't zevenvouwig fnoer, der Staaten Unieband. — J. M. S O B E L S, den 7 van Buitengewoon Lid en Secre- Wijnmaand taris der Dichtkundige Maat- 1 7 8 9- Schappij te 'j Groovenhaage. TOE-  TOEJUICHING AAN MIJN V R I £ N D, DEN II E E R E W.P. TURN'BUIX DE MIKKER., bij de UITGAAVE van DESZELVS m M W Gr M WM JU JC. Hier hoortge een goudefnaar, door fikfe vingren wekken; Esn kundig dichtpinceel, dat zuivre fchoonheên maalt: De mikkers puiklier, die vol eedle kunstmin'praalt, Kan oog, en oor, en hart door zijne klanken trekken. Verheven geest envlugtdoen hier denaandagt rekken; Hetvindingrijk vernuft, door deugden glans beftraalt, Dringt door 't onmeetbaar ruim, en daar het nederdaalt, Doet het, geheel gevoel en aandrift, 't harte ontdekken. Zoo  «oo prijkt hier, Bijbeïdigt en waare Zedeleer. Zoo ziet men Nasfauws Stam, door deeze fenixveer, Een eerezuil gefiïgt — Civilis Kroost herleeven; — De wraak en list gefnuikt — de Liefde in't hart geklemd — De lier voor God — Oranje en Nederland geftemd. 't Geloof en dankbaarheid, welriekende offers geeven. 'sGravenhage, »en^8 0gtober J. J, TV AP P EROM. OP  OP DE M jk ar G-JSXJPOJS^X van den WELEDELEN HEERE W. P. TURNBUEEBEMIKKER., Ziet hier — ziet hier, 6 ftoet van Neêrlands letterhelden! De Mikker's fchrandre nimf, als 'tlchittrcndstflonkerlicht, Wier ijver en vernuft de drukkunst doed vermelden In Bijbel — Zede, in Kunst — en zwierig Mengeldicht. Ziet hier een fchilderij in 't veld van deeze bladen, 'tGaen blinkt als diamant van den begaafdfïen geest; — Hier, kan het keurig oog op 't rijklijkst zich verzaden Door zuivre harte-taaldien me op 't verheevendst leest; Hoe zwaar* in Neêrlands ramp en wrange tegenfpoeden, Zijn vrijheid-minnend hart gefchokt werd door de haat; Hield hij de waarheid vast, — liet zijne vloekers woeden, En bleef als Patriot^ getrouw aan Vorst en Staat. f *4 /a!  Ja.' fchoonaan zijns pen wlerd blinkend goud gebooden, Eleef hij zich zelfs gelijk, en volgde zijn gemoed; De liefde voor 's Lands Hoofd, hoe ook bekneld in nooden. Had hooger prijs bij hem dan leeven — lijf en goed. Heb dank dan.trouweVriend ! heb dank voor deeze uw' dichten; Onthaal uw vrienden meer op zulke lekkernij: Zo lang aan 's waerelds rond de zïlvre maan zal lichten, j Leeft uwe naam in roem, tot roem der Poëzij. 't Oprecht batavisch kroost - Apolloos waardfte zoonen. Staan op den toon verrukt van uw vergode lier; En haasten zich om ftrijd uw' vlijt en deugd te kroonen , Met eenen zegenkrans der laggendfte eerlaurier. En dit gaf ook mij moed met vreugd de hand te dwingen. Door welke ik om uw kruin het loof van Pindus vlecht: Mijn nimf zal onvermoeid naar zulk een eerkroon dingen, Terwijl op uwe taal, mijn hart fteeds amen zegt. Dordrecht, Joh. Barht. de GLINT den 8 Octobeb. i 7 8 o. AAN  AAN DEN H E E R E W. P. TU3LNBUIX DE MIKKEN , bij de UITGAVE van ZIJN ED. BUNDEL "Vergun, ö kunst vernuft! dat mijne zwakke geest* Den welverdienden Lof uw veeder toe moog zingen! Schoon kennis mij ontbreekt, den vrijen luit te dwingen, Is uw bataaffche taal mijn Nimf ten fpoor geweest- De Vriendfchap gaf mij vuur, en heeft mijn pen beftierd; Daar gij zoo meenigwerf een liefde voelde ontbranden; Om trots- de bitze nijd, te zingen voor die panden, Met welker namen gij thans deez' uw' Bundel tiert. -—■ * 4 Ja<  Ja, 'k voel hier door in 'f. hart eeh lust die mij vervoerd. Tot zingen 't uwer Eer; en kon ik 't doelwit treffen. Om dit, uw kunsttafreel naar waarde te verheffen, Zoo had ik naar mijn' wensch het fnarentuig geroert. Ga voort dan Turrmbull, wiens lier het harte ftreelt, Zing uit de vrije borst met andre leergezinden; * Gij deed dit voor Nasfauw, voor Godsdienst en voor vrinden. En druk, nog fmaad, nog vloek, heeft nimmer uw verveelt. Laat, nu de Heilzon fchijnt voor Neêrlands Unieband; 't Herdenken van uw leed, uw dichtluim niet verftooren Al wie Oranje mind zal achting vol, aanhooren, Hoe gij getrouwlijk bleoft epn vriend van 'r Vaderland. Betreed voorts 't glorie fpcor langs 't welk ge in dit uw werk, Den kunstgenoot vergast, en'thoofd hem wilde kroonen Met weeligparnas groen; — zing met der dichtren zoonen, Nog lang ter eer van God, van Land, Vorst, Volk en Kerk. 's H a g e , E. SCHL UND T BOD JEN. den 8 Octobek 1780.  VOOR MIJN GEEERDEN VRIEND DEN H E E R E W. P.TURNBUIX DE MIKKER; «ij GELEGENHEID dsr UITGAVE van DESZELFS M M 3ST G M X JP O JE % X, Heeft ooit een vrije Lier, Met een vergode zwier Voor 't Vaderland, tot roem der Almacht, zig doen hooren; 't Is dien mijn's hartevrind, Wiens trouw een eer-kroon wind Welks glans voor eeuwig blijv' tot fpijt der tweedragt glooren. Zijn  Zijn fiiaarentuig vind ftof In 's Alierhoogften lof, En maalt den Sterveling 't tafreel van 't befte Ieeven: ■ Eer eer zijn toon, bataaf! Wees als de Mikker braaf, En wil hem door uw' deugd het loon zijn'szangdoels geeven! Brtet.e, P. M. FAUVsJ RCQ, den 9 October Onder-commis van 's Lams 1789. Generaal post - Comptoir in den Brie/. OP  OP HET 2W M 3ST (Gr JE X W JE JR. JK, VAN DEN H E E R E W. P. TU3LMBUIX DE MIKKEN JLeen, Batavier! het oor, wen gij dit werk hoort leezen: Roep uit! dit is een Lier, waarvoor de nijd moet vreezen. Waanwijsheid, tree terug, — uw' trots word hier gefluit: Brom vrij met hooge borst, een haatüjk vonnis uit, — Geen nood, — dees hartetaal kan alles overwinnen; Die boeit het vriendenhart — dieflreelt vernoegde zinnen: En vraagt gij', wie het is die zulk een aandagt geeft? Het is de Mikker, die voor eedle harten leeft. 's Gravenhage, NEMO PLACET OMNIBUS,- ÖEN 1 2 OcTOBER 1789,  E R A T A. Bladzijde 7. in de Toewijding Regel 31 Jlaat uitgcboezemed , lees uitgeboezerad. Bladïijde 32 Regel 13 Jlaat gloed, lees gloeid. 40 1 1. 1 - - Paerd, lees Paard. 76 22 - - zijn, mijn. 107 —— 1 - - fhuiken, lees fnuiken. tio ■ 4 - - mins, lees minsr. 1S9 ' 8 - - bioedsraads, iees bloeciraads. 190 — 4 - - met, fet door. 212 ■ 2 - - beltutiï, lees beftuurs. 2+0 ■ 6 - - fchooren, lees, fchorren. aBo In het hoofd, Jlaat Trilling, fe«Tuilingh. 23+ —— jlaat Ilutninatif, lees Iluroinatie. 290 ——— /laat Eerepoort enz. /f« Eerepooi Harder en liefde Buurt enz. 204 ■ - ' 310 Regel 6 Jlaat Gaê, lees Gade; De overige ingefloopen feilen varzoeken wij den Leezer ganftïlyk te vecitrnüntni  MENGEL PO Ë, Z Y E. i D E X O JF % Jl ST G DER EIGELEI, I N BETHLEHEMS VEEDEN» Juicht nu, God-verloofde reiën Van het erflijk glorie rijkl Helpt in Bethlems veld verbreien, 't Zaligst heiltriümf muzijk. Hallelujah , Chernbijnen ! d'Almacht deed in 't vleesch verfchijtien 't Leeven van zijn leevens kroon: Laat u toch, 6 Serafs 1 hooren, 't Weenend aardrijk, gantsch vtrlooren, Word een lusthof van Gods zoon. A Hil"  2 M E N G E L P O. 'Ê Z X E: Hallclujab ! driemaal heilig De volmaakte mggarflortd: 't Eeuwig burgerfcliap wordt veilig, Door den zoen van 't vreêverbond. Wat gensó! de Vorst der waereld Treed, met wonclerglans bepaércld, Voor 't gevallen kroost op de aard; ** 't Weezen aller eeuwen kringen, ï-i, voor fnoode doemeljngen In een laage (tal gebaard. Thnonpjezantcn! looft uw Koning: ■ <: Eerd zijn liefde-heerfchappij! Znalge (toet der beemelwooning! Dat uw mond hem 't danklied wij. 't Zalig volle, door hem geheiligd , Eer de waereld was beveiligd, Is voor 'svijands wraak geredr 't Flonkerlicht der vrecde-tran~fen, Heeft door zijne glorie-glansfen, d'Euvlen trots der hel verplet. Hallelujab , Orgclftemmers Van het nieuw Jcrufilem! Juicht tot eer des llangcntcmmers! Vang der. veldelingen flcm ! 't Ooften, praald met zegen (traalen, Die 't geweld des vloeks doed daalen, Waar door 't recht ontluisterd wierd; De uc'uend, dien 't heelal moet vieren, Wil dnor paradijs laurieren, Hemelsch zangkoor ! zijn gefierd. Goëls  MEJVGELPOMZ'ïS. 3 Goëls liefde is nooit volpreezen; Vreede ontfangd baar invloed weer; Rust en eendracht is herreczen, ; Bij de krib'van 'slcevens heer: 't Twcedrachts monfter deezcr eeuwen, Dat de heidnen en hebreeuwen, Zo ftraffchuldig, heeft beroerd, Is voor 't oog des heils gewceken, Dat de vreugt in Juda's ftreeken, Juichend weer heeft ingevoerd. Haljelojati, zegen - voerders Van de almachte wondertroon! Eeuwig klinkk', 6 heil-ontfnocrders! Uw gewijde hemel toon : 't Is nu vrcê, d'onfpoedige aarde, Die voorheen ftaag doornen baarde, Kweekt thans roozen van genaê: Do erffmet zal in rilvrcn plasfchen, Eens ccheel zij:i afgewasfehe», Op het heuvlig golgotha. God is mensen! 't verbond der glorie Van het cetfte vaderland Is, met eeuwige victorie, Nu vervuld door 's vaders hand. 't Krieken van vorst Jezus dagen, Is 't geheiligd welbehagen Van Jehova's wondie macht; —— 't Is de vreugt der englcn kringen, ■ «■■ 't Heügencugt der ftervelingen, . Bat voor eindlooze eeuwen lacht. A a Zalig )  4 MENGELPOËZTE, y. Zalig des , gevlerkte fchaaren 1 Zalig uw triümf geneugt t 'k Wil mijn' zang met d' uwen paaren;—— 't Hart zegt amen, op uw vreugr. Eer zij God in 's hemels zaaien! Hij doed vrtede en zegen praaien, Door de waas van zijns flem; Tot een' lust der aardbewooners: Tot een fehrik der hemel hoonars; Hsilelujah, Bethlehem !; MOZES  MENGELPOËZTE. 3 MOZES JUICHT AAL NA DEN TOCHT DER ISRAELLITEN DOOR DE SCHELFZEE. Goël, d' Isrelliet verlost had uit de handen Van Pharao, mens ftoet in 't meir het leeven liet; En zich ontkeetend zach van wreede en'jlaaffche banddn, Bracht Mozes, 's hemels knecht, 't vereeuwigd algebied Een juicht aal van het hart, der druk ontweeken volken, En zong met hun een lied van dankbre welvaarts taal; 't Triümf van waare vreugt drong door 't gordijn der wolken f God ff rak — de trotsaard zonk tot Jsrels zegenpraal. Met  6 M E N G E L P O 'È Z Y E. Met u, ó Israël! wil ik Jen Heere zingen, Zijn hoogheid blinkt iri 't geen hij u beweczen heeft; Hij wist uw' dwinger, niet zijn moedig ros te dwingen, — Die op één' wenk in 't meir met zijne ruitren fneeft. Jehovah is mijn fleun, hem wijde ik mijne zajigen; Hij was mijn ziel tot heil, mijn God in tegenfpoed! Hem zij het eerbewijs dat thans de heemlcn vangen; — Hij is mijn vadren God, die me eeuwig juichen doet. Jehovah is de held de winnaar aller flrijden; Deez glorie voegt aan hem — aan zijnen troon alleen: De waagnen Pharaöos, de luifter onzer tijden Zij vonden 't loon der trots 'flraffculdig in de zeen. De gloed des afgronds deed hen in de diepte zinken; Zij fmoorden als een fieen in 't pylioos zwavelzant; Uw rechterhand, ö heer ! mocht in deez wondren blinken , En wijst ons dus den weg naar 't hemclseh vaderland: Zij heeft op 't glorierijkst den vijand thans verflagen, Die, zijn vermectle kruin reeds teegen u verhief: Wen zij noch fiechts één vonk van't vuur uws toorens zagen, Was al de fchat der aard voor hun geen heil gerief. Door  M E N G E L P ;0 Ë Z Y E. ? Door c? adem van uw' wil verhieven zich de ftroomen, En iïelden zich ten fchcts van uw geduchte macht; Het diepftc diep der zee was eb en vloed ontnoomen Ter zaalge teekening van uw verheeven kracht. Dc raazende euvelmoed deed van zyn fnoode lippen, De waan der.overmacht bazuinen in het rond; Maar't loeiend wind geblaas dat ge uit uw'trocn deed glippen, floot door het holgeklots der waatren, hun den mond. Wie is — wie is als gij, ö God der eeuwigheeden! Wie eevenaard in glans, 6 oog der waereld, U' Die, door een ganrsch heelal gevreest en aangebeden, Door écne ftraal weerhoud dat zich de heldraak huw. De hand uws heerfchappij deed zich alleen aanfehouwen ' En de aard verflond als Hof, de tergers uwer wraak. Dit volk fchonk gij in u het godverlooft vertrouwen , i En 't deelt, ontheft van druk, de zoetlie vryheids fmaak. Triümf! gij fpoord voor hun de roozen-graad der englen, Waarin voor hun 't geloof fteeds vlamt van zaligheid, Wanneer de Philistijn aan geen genaê te henglen, Zal fiddren voor 't geluit dat uw gezach verfpreid. Ja  8 MENGELPOËZTE. Ja dan, zal de Edomiet van zyne praal ontluisterd, Met d' euvle Moabiet op 't hoogst verweezen ftaan, De burgers canaa'an in fombre rouw gekluilterd, Bevangen door de vrees verwarde toonen liaan. Ontroering — fchaanite , — en (mart zal hun verneederd (houden Tot dat uw eeuwig volk — dit volk gered zal zyn, En'tlicht der waare hoop, waarop zy vast vertrouwden, Eens door Emanuël in vollen glansfen fchijn. Ruk aan, ruk aan, ó God! die eeuw van zegeningen; Volvoer uw raadsbefluit tot uwer eeuwige eer; ■ • . . .^vïJïc.-?: ti - . ',.,ia Ontrol deez' kring van heil voor Isrels ftervelingen, En werp met Fharoos val den trots zyns volgers neer. Triümf in eeuwigheid uw naam, ö alvermogen! Die heerfchers vonden 't loon in d'afgrond uwer ftraf; Maar Isrel, dat u looft, zag d'oever voor zich droogen, — En 'vond door dit geluk uw wondre liefde flaf. OP-  M E N G E L P OiÊ' Z T E. g O P W E K K I N G TOT.DE ■ 'Ï3> O O JÖ' E N M JE W W X a XX JE X JD. 6 Nietig Adams kroost! verdwaalde ftervelingen! Wier eerzucht zich verflaaft aan de ijdle gloor der dingen j Uw hoogmoed zij befchaamt in 't midden van zijn' gloed, Daarge uit uw aanzijn leerd, datge éénmaal fterven moet. ; ÏJ B En  io MENGELPOËZIE. En gij, die reeds ten top van aardfche praal gefteegen, Den rang van machtig heer of heerfcher hebt verkreegen, Denkt aan den dood die fteeds aan uwe zijde waard —■ Wiens altoos dreigende arm, geen leest des leevens fpaard. De tijd, die als de wind op 't fnelst word voortgedreeven, Is Hechts een fhauwe ftip bij 't eindloos heemelleeven,— En d'eer, — d'onzaalige eer, die u zoo luistrijk fchijnd, Een waterbel, wier glans in enkel rook verdwijnd; Ja! de allerbeste lof, waarop ge uw hart doet boogen, Vernietigd zich, gelijk een fneeuwvlok, voor uwe oogen. Waar is thans de allerwijste en groote Salomon? Waar de misleidende en fteeds wreevlige Abfalon ? Waar Samfom, wiens gelijk in kracht niet was te vinden?— Of trouwe Jonathan, het voorbeeld aller vrinden? Waar vind men Csefar thans wiens onverwinbre moed Zijn valfche grootheid vestte in dierbaar menfchenbloed? Waar ziet zich Crefus nu om zijnen rijkdom eeren ? Of Aristoteles, die Wijsgeer, door zijn reeren? Wat  M E N G E L P O Ë Z Y E. u Wat was hunn' glorij toch, indien men. 't wel beziet ? Een fchaduw die verdween— niets, dan een nietig niét. Helaas! hoe treurig is 't, in vollen glans te praaien, Om eeuwig in een zee van rampfpoed neêr te daalen, En, voor "de ketens van een' aardfchen wisfelftand De kroonen te verfmaên van 't hemelsch vaderland» Ruk los, ruk los, 6 mensch, die kluisters uwer zonden 1 Sluit met Emanuël, verworven kruis-verbonden» Die 't denkbeeld van gods trouw vereeuwigen in 't hart; Zoo zult gij hier op aarde, al treffe uw fmaad en fmart, Zelfs in den laagflen Haat, gedrukt door zorg en rampen, Gelijk een held der deugd, volmoeds, met d'onfpoed kampen,, En, voor bezoedelde eer, voor ijdel zondendraf, Genieten 't zaligst deel aan d'andre zijd' van 't graf. Ja! fchoon de fchelle faam niet tot aan 't eind der tijden, Uw'naam aan 't nageflacht met luister toe moog' wijden; Schoon men uw kil gebeentte al niet met weidfche pracht, J In volle ftaatfie-praal heeft naar het graf gebracht; — B 2 Schoon  12 M E N G E L P O 'È Z Y E. Schoon uw bedrijven niet als groot en hoog verheeven Op kopren Pijlaars of, in marmer zijn gefchreeven; Gij zult, wanneer in 't eind, de grootheid en de lof, Met hunnen valfchen glans, verneederd zijn in 't ftof, De kroon der zaligheid in 't rijk van Jezus draagen Als 't fchittrendst fieraat van zijn godlijk-welbehaagen. D E  MENUELPOEZYE. 13 D E STANDVASTIGE CHRISTEN I N S> JL TT K. Eoov den Heer, mijn hart naar booven! 'k Buig mij needer voor mijn God, En blijf fteeds mijn Goël looven, Hoe ook zij mijn Ieevens lot. Schoon, geprangd door teegenheeden, Van den waereldling vcrfmaad, Leef ik dankbaar, weltcvreccen — Vergenoegd met deez' mijn' ftaat. ; b 3 Hij,  ? MENGELPOËZIE. Hij, die mij tot nu deed leeven, Zal, fchoon zöms een rampvlaag woed; Nimmer mijne ziel begeevenl In bezwijm van teegenfpoed. Ja, ik zal op hem betrouwen, Tot mijn' laatften leevens inik — Mijne hoop op Jezus bouwen, Zelfs in 't uitterst oogenblik. Wil, 6 God! toch nooit verbrecken Deezen teedren liefdeband; Maar mij voorts ten fpmit opkweeken Van een godlijk vaderland! . D G  MENGELPOËZYE. ry D Ë ONTWORSTELDE WANHOOP. Och! wat is mijn hart verblijd Daar ik, na dien bangen ftrijd, Vrolijk — vrij — mag adem haaien, Zonder druk of hinderpaalen. Nu ik 's Heilands gunst geniet Vreeze ik rampen noch verdriet. God doed mij zijn heil verwerven, ('t Geen ik wreed heb moeten derven," Door een fnood en liegt gedrag) Hij — hij hoorde mijn geklag — B 4 Redde  Ï6 MENGELPOËZIE E. Redde me uit de boei der zonden, En heeft me aan zijn' dienst verbonden. Blijv, 6 Jezus! mij nu bij — Dat uw geest mijn hoeder zij! Vrij mijn ziel voor fatans treeken ! Wil zijn kracht in mij verbreeken! Schenk mij verder 't hemelsch licht, Wen mijn oog zich tot u richt.— Zoo flijt ik, het brooze leeven Om eens in geloof te fneeven, En, te wisflen tot uw' lof, Eeuwig heil, voor nietig ftof. LAATSTE  M E N G E L P O Ë Z Y E. 17 LAATSTE WOORDEN E E N E S ■STERVENDEN VADERS. jtVttijnzoon— mijn lievezoon! 'vaarwel — gïimoèt (. mij derven! Omhels, omhels, voor't laatst, een vader voor zijn fterven, En, zink nog eens aan 't hart, dat, wen het van u fcheid, U laaten moet ten prooij der doodlijke ijdelheïd —- B 5 Eens  18 M E N G E L P O Ë Z 7 E. Eens waerelds vol bedrog, onfkuischt door vloek en eeden, Waarin de deugd moet Haan ten doel van kwaade zeeden Ja! wier betoovrend niet, het'beste en reinfte hart Ten fchuldloos offer vormt van nokkende aardfche fmart. Mijn zoon — och mogt mijn taal tot in uw binnendst dringen Mogt deeze liefde traan, die ge uit mijn oog ziet fpringen, Uw hart vertedren in dit uitterst oogenblik; Dan gaf ik wel te vreên aan God den Iaatften fhik. Zoek— zoek uw Heiland! hij zal door zijn wet u leeren, Hoe een recht chrilïen 't leed van zonden dienst kan weeren. Wees heusch — verban uw fmart - verzacht elks ongeluk, Enfteun, als menfchenvriend, de fchaamlen in hunn' druk ! In alles ken u zelf — ken door de deugd uw waarde! Leer leeven om te zijn, gelijk aan die u baarde, Leer daaglijks ftcrven, zoon! op dat gij nimmer beeft, Als de Almacht eischt, dat gij haar 't leeven weder geeft. Vaarwel!—mijn fpraak verflaauwt,-zij word reeds afgelheeden, Kom kus mij en — gedenk uws vaders veege reeden, Ja! denk, zoo gij op aard des Hemels gunst verwerfd, Dat gij dan eeuwig leefd en ftervend, nimmer fterfd. Hier  I MJ£ NGELPO'ÈZTE. 19 D E Hier ftaat de Jongeling op 't felst ter neergeflagen; Een naare gil voorfpeld een zee van jammerklagen; Zijn teeder kinder-hart, verliest zich in zijn lot En drukt het zielloos lijk Moest dan, geduchte God! (Dus berst hij zuchtende uit) mijn dierbre vader fneeven, Een vader dien ik acht meer dan mijn eigen leeven ó Aantik der natuur hoe wreed bonst ge op de ziel,— Waarom Hoopt niet de dood ook mijn zoo wrakke kiel ? Waarom - -'- ? dan neen; 'k berust: het voegt ons hier te zwijgen; Doe mij Hechts deel, 6 God, aan's vaders deugd verkrijgen!  ao M E N G E L P 0,'Ê Z T E. D E heiland IN HET RECHTHUIS VAN jp x x ^/ 17 Welk een vernedering uit liefde om Adams zaatf Ach, welkeen bitterheid, moet gij, 6 Heil-Art z, lyden! Ach,wordge,öChristus.'DVSvan't'JoodschgeJlachtverfmaadJ Moet ge, om d-'S zondaars wilP, met duizend dooden jïrijden! Wiens  MENGELPOÊZYÊs &l Wiens oog, zou een toneel zoo aaklig niet vermijden? Gods welgeliefden zoon vind thands geen hulp nog baat 5 En moet, als offerlam, 't geweld zijn leeven wijden: W;lk een vernedering uit liefde om Adams zaat! Wreedgeaardekrijgsliën! gij vergrijpt u aan dee2 daad Gij volgt dit fnood bevel, onzaligfte aller tijden Gij geesfeld Jezus dan ! op de aanklacht van verraad. >, .1 j Ach, -welk een bitterheid moet gij, d Heil-Artz lij den lK Ontaarden ! kan u *i lot döez' martelaars verblijden .. ? Kan 't zijn dat zich een glans fpreid op uw woest gelaat, Terwijl gij'tbloedjeeds ziet langs'tgodlijkligchaamglijden» ■ Ach,wordge,dChristus.' nvsvan'tföodsch ge/lacht verfmaad! Help, God! daar dekt men 't lijf met purper fpot gewaad,-— Het hooft voelt dooreen kroon van doornen zich doorfnijden! 6 Jezus! velt 11 'twee, niet needer in deez' Itaat?] Moei ge, om des zondaars will', met duizend doodenft rij den! Welk  22 MENGELPOËZIE. Welk lijden, Heemel! om den doemling te bevrijden — -Der englen-wellust word, daar niets heur wraak ontgaat, Geflagen in 't gezicht; — ja zelfs van alle zijden Befpoogen en befchimpt ten zoên vaa fnooden haat. Welk een vernedering JEZUS,  MENGELPOËZIE. 23 JEZUS. W'te heeft voor een heelal genade en heil verworven ? ^7eheeft,in 's waereldsch kleed,alsGod,den mensch geleerd? Wie heeft zich voor zijn volk op 't allerlaagst verneêrd? ^ïeheeft voor't flangen-kroost in de aardwoestijn gezworven? Wie is, op Gods bevel, al lijdende geitorvcn ? Wie heeft, van 't ftof ontflaakt, op 't hoogst getriumpheerd ? Wie heeft met eenen wenk den fatan afgekeerd ? Wie heeft, als Heer zijns zelfs den macht der hel verdorven? Wie  ï4 MENGELPOËZIE, Wie juicht met d'englenrei volmaakt het eeuwig lied? ^iVfchou wd.door'tzaligst oog.'t geen naarzijn'wil gefchied? «» Wiezzl wen de aarde ontzinkt.zich op'tgeduchtst doenvraezen? Wie is de volheidsbron die in alle eeuwen leeft? Wie is*t die doör 2ijn kracht den zondaar 't leeven geeft? 'T IS JEZUS , BUITEN WIEN GEEN MENSCH KAN ZALIG WEEZEN. HET  MENGELPOËZIE. 25 HET ' T O 2T (Gr 3£ X O O VAN PETRUS op de ZEE VAN TIBERIAS* ft Petrus! word gij dus door 't ongeloof gedreeveh? 6 Petrus! wankelt gij in uwen fleren moed? ö Petrus! vreest gij, daar uw Heer u koomen doet? é Petrus! kan uw hart voor 't woên der winden beeven ? C Is  26 MENGELPOËZIE. Is Jezus niet uw hoop — uw baak — uw leevens leeven? Is Jezus niet uw gids, ob deezen hollen vloed ? Is Jezus eeuwig niet uw rots en zaligst goed? Is Jezus niet uw God die nooit u zal begeeven? Brak hij uw' zonden band niet uit barmhartigheid? Heeft hij u niet altoos als bij de hand geleid? Stond niet zijn geest u bij, in alle tegenheden?' Gewis, 6 Petrus! gij - gij waard die lieveling! Al weeken zon en maan uit haar' bepaalden kring Gij moest nog in dien nood niet wanklen in uw fchreeden. D E  M E N G E L F O 'É Z T E. zj ■ ~ ••- ■ . Br .R o»? I i : ^4 MP* at heeft gods wijsheid aan den mensen ten gids gegeeven ? Wat hoed het christendom voor 's duivels booze fchicht? Wat toond in volle kracht der zonden zwaar gewicht? Wat leerd ons de ijdelhêen van 'swaerelds dartle dreeven? Wat is. den llerveling ten leidraad voorgefchreeven ? Wat voert hem in het fpoor der waare zeeden plicht? Wat lokt hem tot het heil van 't alverlichtend licht? Wat voed de rijnfte hoop op 't zalig hemelleeven? C f Wat  28 ME N G E L P O £ Z T E. Wat geeft den vroomen lust en rust in 't zielsgeluk? Wat is hun grootste troost — hun fchild in ramp en druk ? Wat licht hun ftil gemoed door euangelie ftraalen? Wat is 't, dat, tot Gods eer, zóó veele zielen won? Wat is de vreede - wel — der vergenoegins - bron ? 't «Godsdienst, wiens waardij geen veeder af kan maalew. DE  MENGELPOËZIE. aj> D E wanhoopenbe zonbaar. OP Z IJ N Genade, 6 leevensbron! laat mij genaê verwerven! — Hoor een elendeling op d' oever van het graf. Ai, kort mijn leevensdraad op zijne helft' niet af; Maar laat me, ó hemelzon! uw zalig licht beërven! C 3 Ver-  3ö M E N G'E L P O 'Ê Z Y E. Vervloekte weelde P gij — gij kost mijn hart bederven — Ik volgde 't ftreelend zoet dat mij uw vreugde gaf; — Ik zwelgde uw fuood -venijn-- en eerde uw' dartle ftaf, Gij drieste wellust docd mij thans rampzaaüg fterven. Gerechtigheid treed reeds al grimmende op mij aan, En blixemd van gods troon om mij ter neer te Haan; Ja'.'k hoor in't hoogst'-gericht reeds 't heiligi vonnis geeven 6 Tijdftip van elend! ö, akelige Hond! Dedoodlijkfte angst en vrees beklemd mijn'zwakken mondGcnaê.... maar! 't is vergeefs, 'k moet zonder Jezus fneeven. VADER-  MENGELPOËZIE. 31 VADERLIJKE BLIJDSCHAP l OF T RI U M F - Z"A"JN G. OVER DE G M B O O JU T - M VAN M IJ N ZOO w. Den 4. September 1781, Triümf! nu luichd mijn ziel tot God in blijde klanken. Triümf! nu vind zij ftof erkentlijk hem te danken: — Triümf, hij heeft mijn klacht en mijne beê verhoord; Triümf! niets Hoor' de vreugd die mijne ziel bekoort. Door uwen wil, ö Heer! is mij een zoon gegeeven; Door uwe liefde en zorg is mijne Gade in 't leeven Gij brak, als leevensvorst! de bindfels der natuur; Gij waard haar tot een fchild, in 't bange barens uur! c 4 Ja,  3? 'MENGELPOËZIE* Ja! u zij de eer, 6 God! ach, wil haar voorts gedenken, En eerlang in uw gunst haar kracht en wclvaard fchenken.' Ziet ook op 't fpruitje neer, en laat zijn eerfte jeugd Reeds blocizems tooncn van daar na te rijpen deugd 1 Wil hem, 6 hemelheer! met uwe vleug!en dekken, En laat zijn leevenszon tot grijze dagen ftrekken; Op dat hij groeijen mag tot nut van kerk of Staat, Als een door uw genade ons eerend huwlijks zaat'. Maar zal zijn jeugd zich niet naar onzen wenfeh gedragen, Zal hij tot droefheid zijn van mijne leevensdagen; Ruk dan-mijn tederheid, almachte! van hem af, En neem 'zijn' ziel tot u — zijn lighaampje naar 't graf Dan neen.. uw liefde gloed; 'k (leun op uw zegen waapen, Gij fchiep dit wichtjen niet om in het ftof te flaapen ; Het zal naar onze hoop, in weerwil aller pijn, Reeds op deez zondige aarde een kind van Jezus zijn; Zoo zal ons dankbaar hart ook hier uit leeren leeven Om u, als bron des heiis, volmaakter lof te gceven. Triümf, ö God! triüinf! uw gunst op ons verfpreid Blijve ons altoos een troost in tijd en eeuwigheid: TER  MENGELPOËZIE. 33 TER VERJAAR.INGE VAN DEN WEL EDELEN GEBOOREN HEER ffl CLIFFÖ1.D, J. IJ. S. TE WAGEN ING EN. 'ÜDenk niet, 6 vriend! dat-ik uw Jaarfeest zal bevlekken Met laffe vieijerij en kunftig leugendicht, Of dat een letterzee u zal tot last veritrekken, Waarin een ronde taal voor hoofdfche klanken zwicht. Cs 6 Neen:  34 MENGELPOËZIE. 6 Neen: oprechtheid zingt u toe op zuivre toonen; Geontvangd een' hartenwensch van een' verblijden geest. Het dichtloof daar mijn nimf uw hoofd mee tracht te kroonen, Is Hechts door mij gegaard, als voor een vriendfchap-feest. Leev' lang, is mijne zucht; dat nooit u druk bejeegen. Stijg eens als uw geflacht ten hoogen eeretop. Smaak altoos 't vol genot van 'shemels milden zegen: En hou, door wijze deugd den naam van Clifford op. Ja! leev' tot ge eenmaal grijs en wars van de aardfche dreeven, U 't veege ftervens uur door Jezus ziet bereid, Om, door den laarften fnik van een volzalig fnecven, Te juichen voor gods troon tot in alle eeuwigheid! i Dec. 178x. \ T ER  Mengelpoëzie. & ter eerste VER.JAAR..INGE van mijn Z O Ö ' l T I J .t-itrrrnabnos rab ::izvï 3' r... ÏT Xtës"4'. 'September 1782. - • >B8 cao Loü. Lieve Jantjen! aartig platje ! J Roosje van mijn huwiijkslust! Lagchebekje! vrolijk fchatje! Troeteldiefje mijner rust'. Acft!  3« MENGELPOËZIE. Ach! wy blijdfchap fireelt uw' Vader 't Hart, op uw' geboortedag! Tree mijn guitjen, treed wat nader, Dat ik u omhelzen mag! Heden is 't een Jaar geleeden Dat ik 't eerfle kusje las, En, met zuivre teederheeden, Jezus voor u dankbaar was, Toen 'k u voordroeg op mijne armen Aan dien dierbren kindervrind, Om uw kieltjen te befchermen,- Tegen 't woên der zondenwind. 6 , wat vreugd, aanvallig wichtjen! Zie, ei zie, uw vader fchreid! 'k Wijde in dit mijn blijdfehaps dichtjen, God een zucht van dankbaarheid. 6, Wat vreugd.' ik mag u drukken Aan mijn wellust voedend hart, En in u de vruchten plukken Van geheelde liefde fmart. 'k Zie  MENGELPOËZIE. 37 'k Zie den glans als verfche roozen, Van uw's leevens uchtenftond, Op uw bolle koontjes bloozen, Met een lachjen van uw' mond. 'k Zie aireede een fchrander vonkje Tintien in uw oogjes gloed, Dat, door 't lodderige lonkje, Hoop in 't hoopend binnendst voed. Dank, ó god der zuigelingen! Dank, 6 Jezus uw genaê, Kroon mijn' wensch met zegeningen > Sla dit ftaamlend wichjen gaê! Ai, vervul mijn liefde zuchten, Die ik zond tot voor uw troon, Toen me, op 't ftrand der ongenuchten, Deez' uw gift werdt aangeboon! Laat, ach laat het kindje leeven, Voor de wijsheid en de deugt, Laat het, ftaêg, van druk ontheeven, Blijven onzes leevens vreugt. Gaat 1  38 MENGELPOËZIE. Gaat nu heen met liefde loovren, Harteftreeler van mijn echtt Leer, al hupplend, toontjes toovren, Die men u te vooren zegt! Gaat nu, diefje! naar-uw moeder Die, uw' jeugd zoo zorgend torscht Om 't verfterkend leevensvoeder Weer te leppren uit haar borst:  MENGEL? O Ë Z T Ë. 39 AAN DEN H E E R E I. VAN 1 A Den 1. Jamiarij Terwijl uw moeder kucht en zig van 't bedde rïgr Terwijl uw Echtgenoot nog in haar nacfitkoets ligt; Terwijl uw oude knecht in uwe winkel fcharreld; Terwijl uw frijvre meid door gang en keuken dwarreld"; Terwijl uw jonge knecht de winkel fchoontjes Itofdy Terwijl uw kleene meid om 't coffij toeftel flofd; Terwijl uw honden, zich volvrolijk, 't faam vermaaken; Terwijl Uw katten 't huis voor rot en muis bewaaken; Terwijl  4o M E N G E L P Q E Z ,Y E. Terwijl uw kugchend paerd op 't daaglijks voertjen wacht; Terwijl uw exter fluit, en naar wat water fmacht; Terwijl men woelt en loopt op gladgefmeerde fchoenen; Terwijl men zeegnend gaat om fooi de deurklink zoenen; Treede ik, ö vriend i door vreugd van het Nieuwjaars begin, Met deezen hartenwenfeh bij u ter kamer in: „ God zij uw lieder deel — hij maatige aardfche zuchten ! — „ Behoede uw huis voor kruis , uw leest voor ongenuchten. ,y Hijzeegne u jaar op jaar! hij maake uwe inkomst groot. En, voere u oud en grijs in Jezus liefde fchoot! ACH-  I METVGELPOEZTE. 41 ACHTIN G~KU S J E S VOOR DE DRIE BEVALLIGE WICHTJES VAN DEN HOOG WEL GEB. HEERE J. C. P. H. Baron van RENESSE. Mijn nimfje treed, met roozelaersjes, Apolloos fchoone dichtgaard in, En zingt fluweele vriendfchaps vaersjes, Genoopt door liefde en achting min. Hoort dan, ö poezele zoete fchatjes! Robijntjes van Renesfes echt; Hoort mijne wenfchen, lieve platjes I Daar 't lot mij u te zien, ontzegd: D Ont-  42 MENGELPO Ë Z Y E. Ontzegd?.... 6 ja 'k mag u niet drukken Aan 't hart, ten uwen dienst bereid, Nog kusjes van uw koontjes plukken, Ter zeegling van genegenheid : — Ik mag niet deelen in uw lonkjcs, Zoo eedelaartig fier en teer, Nog mij verlusten in de vonkjes Van uwe vriendfehap keer op keer. Maar! fteeds aan u mijn waarde guitjes, Te blijven denken is mijn lust;— Gij word, 6 lieve en cedle fpruitjes! Nog daaglijks in mijn hart gekust. Ai, zachtgevlerkte Serafijntjes! Cis ftaag voor u mijn zielebeê) Gij fnclgewiekte Cherubijntjes! Bazuiners aan de hemelrce! Dekt, met fneeuwwittc glorie vleugels, Dit aartig— teer— aanvallig kroost! * Stier haar, ó God! door liefde reutels, Strek haar in 't waereld-lot tot troost! Wil  MENGELPOËZIE. 43 Wil door uw wijsheid haar verblyden, Schenk haar 't bezit der zilvre deugd, Wil haare kieltjes begelijden , Zend zegendriften tot haar vreugd; Laat tijdbre welvaart: haar verzeilen, Tot ze eens, geheiligd van het flof, Op Englen fchachten zullen fnellen Naar 't eeuwig zalig hemelhof. Dit, hartediefjes! zijn mijn zuchtjes, Voor u, bij Sions kindervrind; Hij gunn' 'er u van de eelfte vruchtjes! Dit is de beê van die u mind. Vaartwel mijn fchatjes al uw leeven. Blijft uwer oud'ren oogenlust. Plukt veele roosjes op heur dreeveii; Dit word u door mij toegekust. Den 24 Augujlus 1782. D 2 E Y t  44 MENGELPOËZIE. EIJL en ZEGEWENSCH V O N M O V S J E P I N N E, haan z ij n e DOORLIGTIGE OOGHEIJD de HERF-PRINS ' V O N H O R A N J E, HUIT NAAM DER GANTSE ISRELSCHE NATIE, OOGSTDEZELVE GILHARTIG OPGEDRAAGEN HOP ZEN GEBOORTEDAG; In de Moond Ab , Anno 5733. ' Khea! wie zou van daag geen fcholem ftaan te wenfchen ? 't Is vreegde hin het hart van welgeaarde menfchen; Daar honzie willem lief, horanjes oudfte zeen! Ien jaarlijk flapje von zen tijd flaat op te treen. Nha  MENGELPOËZIE. 45 Nha kfiijk zoo prcng hik hook, dhog zonder zwier en ftafie, U d'eijlwens mazeltob von honzie hiele Nafie. Al word je me frind, von de flegte volkie gekweld, Beghotje! je plijft thog de zeen von den eld, v . Die, als zen Familie zen allernittigst leeven Hal in je jeegd voor het land ten beste zou.geeven, Want khijk, prins! verftaaje? hij is de hcerlikke man Waar honzie Rippebliek 't niet buiten houde khan. Het fchelde his thog de werk maar von de negromanfie, Ze zoeke tot muite maar haltoos de kanfie x Hom dat je 't canailje hien beetje te veel bint; Maar fcholcm, je vader die blijft thog de vrind: De flegtcrs, begrijpje? hik wil het je zweeren, Zal men wel gaauwtjes die fratfcn vcrleeren, —• De vrinden von Loeveftein die maaken aar testement, Hom dat honzie God zich naar Neerland weer wend; Mazelcbrochc, prins! dc lui waaren bedroogen, En ftaan nou te khijken uit hun eigene hoogen, D 3 Dio  4<5 MENGELPOËZIE. Die venftertjes von de ziel, die zien, het gefpuis 't Maar toelegd, verftaaje? op ramp van je huis Nho\ Willempje! je mot jou oofd 'er niet aan kreenen Het gelik gaat jé voor; je mot thog nimmer weenen: Hik ben verheegd dat men ook anje alreeds befpeerd Als dat je hien keening bint hin halles watje leerd, En dat je, beghotje! met glorie hal de trappen, Beklimt van de deegd en nitte wetenfchappen; Ja !- dat je 't fijne verflaat hom door geheime kinst Te khommen, begrijpje? hin hal de volkje 'er ginst. Nho, God bewaarjc! jho, hij wil je promtneyeeren Zoo goed asje gedacht, en, hook zen wetten Iccrcn. Van je fpicrlikke fpind weer hij halic phijn, Ik ou, verftaaje vorst? niet von de medecijn. 6 Wai mier! 'k heb die kost zoo dikwils moeten flibfaren. Maar khijki de doftor zal me zoo niet meer bedibbren. Nou, 'k .groetje lieve prins! hik wensch je halle vrcegd, Hen hook vernoegen hin je vorftelikke jcegd, Scholem  MENGELPOËZIE. 47 Scholem mijn vorst! fcholem een lange reeks van jaaren,' Leef puikje van 's Lands eijl tot de zilvre haaren Hop jou oofdjczijn, en khijk' doe dan, zo grijs als wijs» Heen Hapje heemelwaarts naar 't zalig Paradijs. AAN  48 MENGELPOËZIE. AAN ZIJNE HOOGHEID TOT EEN OP DRACHT VAN ZEEKERE DOOR MIJ VERVAARDIGDE PENNEK U N S T. Lieve willem! heldenjongling! pronkfieraad van 1 vaderland! GrootheidvanOranjesgrootheidldierbaarvorstlijkhuwIijkspand': Gun—gun mij, dar ik u nader, met een hart dat u bemind, En hetreinfle welbehagen in uw gröotfchen luister vind. Gun —  MENGELPOËZ TE, 4{> Gun — vergun mij u te wijden 't geen voor u mijn veder fchreef, Met dit zuchtjen tot den hemel! ach dat zesde Willem leev'." Of zond gij, mijn prins! misduiden, dat ik u iets dankbaar wij ? Neen; uw hart zal nooit verfmaden'tgcen uw deugd geheiligd zij. Ja — geaanvaard het; — 'k juich in blijdfchap, — god zegt amen op mijn bcê> En uw luk — uw heil en glorie, brengd een Sernph van hem meè. D 5 AAN  MENGELPOËZIE. AAN DEK WELEDELG EBORE HEER, mr- J. W. JXAff oxx, COMMIS TER GRIFFIE VAN HUN HOOG MOG.; Op zijn Geboortedag. 8 Plicht! 6 vriendichaps plicht! wat eischt ge thans van mij ? Hoe zou mijn hand de lier te fnaaren , zich vermeeten ? — Hij moog' gewis zijn' toon — zijn fpeeltuig zalig hceten Wanneer 't aan Bijmholts deugd ten deele waardig zij! ó Plicht 1 I  MENGELPOËZIE. sx t Plicht! 6 vriendfchapsplicht! die 't reinst genoegen bind j Hoe lieflijk knellen mij hier uw fluweele boeijen! Gij eischt mij zuchtjes af, die langs mijn' lippen vloeijen, Zoo lang mijn hart op aard een zuivren wellust vind. Welaan! 'k zing dien ter eer en, mijn ijvoore luit, Bromt-wijl een hemelsch iet mijn klanken fchijnt te mengelen, Daar ik een kransje voor Louïza (*) leerde ftrengelen, — Een blijdfehapacmend lied voor mijnen Bijmholt uit. Ja, vriend! ik zing voor u , daar 't oog een traan ontglijt; Gij leeft! — triümf. gij ziet uw' leevenskeetcn rekken, — Op datge tot 's lands eer, — ter heilbaak zoudt verfirokken Voor't fchoon — voor 't dierbaar kroost waar van gij vader zijt. Voor 't kroost! dat met uw gade in mijne wcrifchen deeld,— Voor 't juichend kroost, dat thans, met traantjes op de wangen, Aan'r doelwit van mijn' zang — aan uwen hals büjfc hangen;En de eerbied voedfel geeft, die mijnen boezem lircelt. Triümf, (*) Mevrouwde Erf-princesfe ren Oranje en Na>juu.  52 MENGELPOËZIE. Triümf, mijn hartenvriend! gevoel of ik u min. Leev vrij, — ontfnoerd van 't geen uw heilzon zou ontluistren.' Dat niets den zegenwensch van uw geflagt moog' kluiitren! En — klink een hallels 't faam', bij 't feraphijn gezin! Den 28 November 17 £4. AAN  MENGELPOËZIE. S3 AAN DENWEL EDELEN HE ERE J8 W9 KUMPEL, TER GELEGENHEID ZTNER BEVORDER INGE TOT DOCTOR IN DE BEIDE RECHTEN. Geen met list verniste vleizucht vuurt mijn gloênden ijver aan; Neen , de oprechtte liefdedriften doen mij 'tiftramme fpeeltufe flaan. Vriend-  54 MENGELPO'ÊZ Y E. Vriendfcbap, 't eevenbeeld der englcn, vriendfchap, geesfel van 't verdriet» Geeft de keur der reinfte gtanfen aan mijn blijdschap aêmend lied. Vriendfchap, gij, gij doet mij zingen! gij fnaart mijn ijvoore lier! Gij, gij leert mij lauwren vlechten, Daar 'k mijns Kumpels hoofd mee fier! Lauwren! ja, mijn halsvriend waardig; waardig Febus eelften zoon Wien ik 't breinrijk hoofd zie prijken Met Astréas gloriekroon. Zou het teder hart niet kloppen, gloeit het van verlangen niet, Wen 't zijn vriend zo grootsch ziet loonen, en van roem omfcheenen ziet? 6, Dan loost het duizend zuchtjens! zuchtjens, vol van zuivren gloed; En het oog ontrolt een traanden, dat den boezem juichen doet. Hoe  M E'N GELPOËZTE. ss Hoe veel meer klemt niet de keten ♦ van den zachten vriendfchap band, Als een vriend zijn gantfche leeven fnoert aan 't nut van 't vaderland. Dit 's mijns Kumpe'j zielsverlangen, aan geen veinzerij gehecht; Hem, hem fpeelt het bloed door de adren voor het vrije vrijheids recht. Hij vervloekt de flaaffche banden van verpeste dwinglandij; En voor 's waereldsdwingers keetens fterft hij liever vrij met mij. Vloei dan blij, S bron van wellust, vorm een traantjen van geneugt! Zing,'ö lokfler! hartennreeliter! ■ zing des braven Kumpels deugd! 6 Hoe nreelt u 't blij vooruitzicht! ö Hoe lacht u alles aan! Eerlang 't heilig recht te ftaaven, en verdrukten voorteftaan! Dit  56 MENGELPOËZIE. Dit zal immers 't heilig offer van uw edel harte zijn; Beevcnde onfchuld op te beuren door des rechtsdwangs zonaefchijn. ö Hoe zal dat edel harte dan niet fmclten in het zoet; Als men, uwe knïên omhelzend, u een dankbre hulde doet.' Smaak dat ftreelendst zielgenoegen.' is mijn nametende beê: Leef voor Vrijheid, voor Oranje, vrij van rampcnbarend weel Lasteraarcn, vrijheids haters, fpillen al hun fnood venijn; 't Zal uw hart toch nooit bevlekken, Edel, waarlijk groot, te zijn. Vaar dan wel, blijft mij beminnen/ r in 't begin van onzen tijd, Werden onze tedre harten reeds elkander toegewijd. Dat  m e N ö e-JS.ro è'z t ë^ Sf Dat dit vuur dan eeuwig gloore! dat het lichte zonder vlek> En een zuiver rein geweetén hier van fteeds ten offer ftrekk'! Leef, mijn waarde, leef gelukkig; door geen' tegenfpöed beftreén!■■ Leef hier na oneindig zalig zalig door alle eeuwen heen! E D É  58 N E■ N- G 3 L P O Ë ZX .E>- ':: latrfOsaOdaïï »;!/ D E rio)09Y/j§ uhi *svS s ti • r- ' i'tóiü torto ::r;^3on as? »id M £ IJ B © ;<£} M E ÏT, X X JE 3L Z J3L W G. i Ik voel mijn' zanglust aangedreeven, Rocmwaarde Haagfche Schutterij! Het lust mijn nimph u de eer te geeven, Die uwe braafheid eischt van mij. Laat heerschzucht uwe glorie vloeken, Zij zal vergeefsch de tweedracht zoeken, Die gij als een gedrocht verfoeit; En, wat de laster ook moog woelen; . Nooit zal hij 't liefdevuur verkoelen, Dst in uw hart voor Nasfauw gloeit. Uvf  MENGELPOËZIE. 5g Uw' lof moet elk bataaf bezingen, Wiens hart tot deugt is opgeleid; Uw lof rend door alle eeuwenkringen, Op vleuglen der onlterflijkheid. Gij wilde aan 't zuchtend neêrland toonen, Hoe 't fiere bloed van bato's zoonen Door 't vrije hart in de adren bruischt; En dat geweld, hoe 't ook moog woeden, In 't engst der burgren tegenfpoeden, Te fpa op uwe rechten druischt. Waar praald de gloorende eendrachtsftander, Zo min gefchud door dwinglandij, Dan hier,— daar 't recht den Nederlander, Bewaard bij het veradeld vrij? Dan hier! bij 't puik der burgerijen, Die, hoe gehoond van alle zijën, 'd'Oranje fehaduw veilig acht? Bij u! die, om geen koningsrijken, In uwe plichten zoudt bezwijken, Tot h.uon der heilige Oppermacht', E 9 Vf  Co M E N G E L P O 'È Z Y E. V, die de loosverzonnen klippen Der valfche vrijheids vrienden kendt. Lii nimmer, veinzend met uw lippen, Uw wettige ovcrheeden fchcndt, Uw drilt is waard te zijn gepreezen! Uw glorie is ten top gereezen! Eens heeft de deugt gezegenpraald; Eens,— toen gij zwoer, der fchuttren rechten Nooit door den dwang te zien beflechten; Dan, wen ge 't met uw bloed betaald. Gaat voort! gaat voort! manhafte mannen! Grijpt het musquet met blijdfchap aan; Maar toont nooit gunst voor heltijrannen, Die nassauw naar het leeven ftaan! Leert roer en fabelkling hanteercn! Doch blijft den flaaffchen ijver weercn, Die zich alóm door 't land verfpreid — Het ftrijden voegt bataaffche knuisten; — Maar fchandlijk is 't, zo heldenvuisten Verkracht zijn door d'ondankbaarheid. Gant  MENGELPOËZIE. 61 Gaat voort, roem waarde burgerknechten! Gelijk 't aan fiere fchuttren past! Duld nimmer inbreuk op uw rechten, Waar door men op 'slands vrijheid brst! Elijft d'ijdlen wapenkreet verachten.' Maar,— eer 't bevel der hooge machten. Wanneer 't u tot het firijden nood! En, — geld het haardfteèn en altaaren, Ontziet dan bloed noch lijfsgevaaren ; Maar tart, door uwen moed, de dood! Maar gij! gij laat u nooit vervoeren'- 't Door deugt veredeld hart is vrij: Gij doet nooit tro.n noch veldfluit roeron Als oproerleus der tijrannij. Laat andren als geweldnaars woelen, En hunnen moed in moordlust koelen, Ter flooping van de zachte rust! — Uw braafheid zal toch nimmer faalen! Het vreedtlicht zal zegenpraalen, Ja, 't blijft bij u anuitgebluscht.' ' E 3 Wie  MENGELPOËZIE Wie voelt dan niet, 6 rotgezellen. En leden van de ORANJE vaen! Voor u zijn zuivren boezem zwellen, Om de elpenbeenen lier te liaan ? Voor ui — die ij wig, _ onbezweeken, De vorftenmin tracht aan te kweeken, En u d'oranje gloor niet fehaamt! Voor nU die WILLEMS daên wilt prijzen, Zijn heldenftamhuis pèr bewijzen, Gelijk 't een dankbaar volk betaamt, Dees dag, die tot uw vreugd kwam dagen, En aan uw' wcnfch de blijdfchap bind, Zal weer op nieuw getuignis dragen, Hoe zeer ge 't zoet der eendracht mind. Welaan! — ó puik der burgrcn reijcn! Plant uw begroende hooge meijën! Gij deelt noch in den lieven vree: — Een elk,zij grootsch op zijne plichten! Het hartsgeneugt doe wrevel zwichten ! Zóó ga'lmd de lucht van 't fchel Inezée. Smeekt  M E NG E L P O 'Ê Z Y E. fa Smeekt de almagt met 'uwe.ó Verheeden. Om bijftand in deeze, ijzren eeuwj Dat nimmer tijgers fïrafloos treeden, In 't aanblik van 'slands grijzen leeuw'. Maar;-- dat hij in het hart der dwingren, Door god gefterkt, een vrees moog fiingren,. Tot heil van 't zinkend vaderland; Op dat, in fchaauw dervrcede olijven, Uw zinfpreuk moog waarachtig blijven: Hij wordt niet strafloos aangerand. (N\ t.) Het schip van sta at moog zeeën kemmon, 'N\2.) Waar de onrustbranding vreeslijk gloeit; God kan het woên der golven temmen, Hoe 't windenheir ook gilt en loeit. Een (N°. i.) Voor hunne Eddè Groot Mogende, de Heeren STAA. TEN van HOLLAND en WESTFRIES.L AND. De IUlandfche Leeuw, overenditaande, in eene ontzachlijke gedaante; — in het verfchiet Strikken, Netten, ICetens en Ceweeren. Met de zmfprcul;: Non ibpuSE la.cessitur, C'lat.is) Hij word: niet ftraffcloos aangerand. (N°. 2.) Voor Hunne Hoog Mogende, He Heeren STAATEN 6 E N E R A A L der vercenisdfc NEDE R LANDE N. Een SC HIP E 4 ' ' e*  H MENGELPOËZIE. Een haven, als in't fchuim bedolven, Verheft, van achter ftille golven, Zich ais een hoog gekruinde tinn', En 't licht der hoop, ten fteun van ;t leeven, Pen fchrandren Stuurmdn by 'geblecven , . Vocrd hem den mond dier haven in, Richt ook voor WILLEM in uw harten, (N\ 3.) Een altaar op van dankbaarheid! Van dankbaarheid! — die 't woên kan tarten Des blaams, dien hem de laster fprèid. Eer zal een jacht van dondcrballen, Op 's vyands puin hem néér doen vallen Door ■ *p een %olU ZEE: voor het zdvc „ hct verfcbiet een Hayf boven het zelve vertoond zich de HOOP in de walken; op welke • de Stuurman iW Met de-zinfpreuk: SPK confirmaVi s pop ti,m suBmxïT, C dat is.) Door.de hoop getokt, zal hij de haven bereiken. J ('N°. 30 Voor Zijne Doorluchtige Hoogheid, den I7-cre WIL LEM r,EN V. PRINCE van Oranje en Na.fau, Ert&dbouder,' &c. &c. Een ALTAAR, boven hetwelk zich een HART vertoont. Met de zinfpreuk: DEO fatm/cqub, Cdat is) Voer MeHiuicnst en Vaderend,  MENGELPOËZIE. 6j Door wond op wonden overmand ; — Dan immer vloek 'of nijd te vreezen, Die Hem misgund een Held te'wcezen, 1 V o o r godsdiensten voorvaderland. 't Sa. lustig' — doed nu d'eerltaak prijken Voor haar,.die deugt aan luister huuwi! 't Juweel der duitfche koningrijken, Die van alle aardfche laagheid gruuwt'. Wilt haar,— bewonderd, — hulde zweeren, En grootheid val), haar grootheid leeren, Die in twee fiere blikken zweeft! - ]n schaduw van d'ORANJE blaaren (N • 4-) Kan zij een hemelwijsheid gaaren, Die 't fijnst vernuft te boven ftreefd. Doe (£ïK 4.O Vöor Hare Kor.inglijke Hoogheid, Mevroinve de PRIN: i: S S B van Oranje en Nasfau, Kroon-prinfesfe van Pruisfen , &c. cc &c. Een VORSTELIJKE VROUWE ondereen' ORANE BOOM nederzitcende.. Met de zinlpreuk: non illi gra' 10 r u m b r a, ( dat is ) Zij heeft geen aangenaamer fchaduwe. E s  65 U E N G E L P O E Z T Ë. Doet ook een traan van wellust vloeien, Als d'eerbanier voor FREDRIK praald: Laat 't hart voor hem van liefde gloeien, Daar deugt uit 's Jongüngs oogen ftraald! Dees boom uit nasfinrws ftam verreezen CN°.5.) Zal in zijn groei fteeds luist'rijk weezen, Daar 't englendom den ftruik bewaakt, En, — daarMiNERv' en mars zijn leeven Her onontbeerlijk voedzel geeven, 't Geen een Achtl en Plato maakt.' Gaat nu, verrukt, uw eerzuil tooijen, Die aan SOPHIE is toegezegt; En wilt voor haar 't ORANJE ontplooijen, Dat ge aan 't verfierde praalhout hechr; Be. / 1 UNS', fcc. &c. &c. " Eén jonge oranje boom L :;;"s,;mi ™\**y.» * mars, elk Ja kruik 5*5 M? de zinfpveuk: I, LIÜS i tf c K em e n *ra fOvent, (dar " ^ij bevoordelen deszidls aanwas. , , i  M E N G E L P O Ë'Z T E. 67 Bewondert 't roosje van haar leeven, (N'. 6.) 't Geen', boven d'eelften glans verheeven, : 't Albast aan 't lagchendst purper paard. Natuur, die 't fchoonfte fchoon-hielp mengelen, Schonk haar, als 't eevenbeeld der engelen, Aan ons ten sieraad van deeze aard. Toont nu, getrouwe batavieren! Hoe u prins GEORGE aan 't harte leid ! Te recht doet gij zijn eervaan zwieren, Met't zinnebeeld der naarstigheid, (N°. 7.) Dit 's 't juiste van zijn grootfehc zeden; Het fpoorflag tot de dapperheden .iiaglud ..- ■ 1 J •■ uil tm>>tntïiHg%, yan (N°. 6.y Voor Hare Doorluchtige Hooghei/!, Mevrouwe de ERTFRINCESSE van Oranje en Nasfau, &c. &c. &. 'Een gevleugeld WICHTJE N, een zeer fraaije rous vertoond de. Met de 'Zinfpreuk: Sious Tkrr/e, (dat is) een lieraad van de aarde. ("N". 7 ) Voor Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere tweeden ERF-PRINS. &c. &c. &fc. De NAARSTIGHEID, verbeeld door een WICHT JEN aan de fchouderen en voelen gevleugeld., ™ een'S3 ZAAD uk zijn fclioot ftrooijende. Met de zinTprenk; Hoe seminante FRt.'crus m o l i' i p l e x, (dat is ) Als tieeze Zaaid zal 'er veelvuldige vrucht opfchieteu.  68 M E N G E L P O 2 Z T E. Van zijner vadren heldenrij. .' taf Zijn moed zal dus hem ook ecns'vkugelen, Wanneer hij d'onrust zal beteugelen, Ten geesfel aller dwinglandij. ■ Laat juichend ook uw plichten blaken, Voor 't hciljuweel van WE ILBUR GS echt! In de edle trits der eereftaken Zij nimmer haar een plaats ontzegt! Uw liefde en trouw blijf haar geleiden; En, is ze van uw oog gefcheiden, Het is den wil van 's hemels hand. De deugd, verëeld in NASSAUWS telgen, (N°. 8.) Kan zich aan fh'nkfehen haat nooit belgen, Heeft overal haar vaderland. Doet ('N«. 8.) Voor Hare Dwlüchth» itiosiehi m„,„. PRINCESSE van Nasfau mMul & ?™&t kei BERGEN, een RIVIER, en «ftoIcMr^?? ' Met de zinfpreuk: ViRTUTI HOS GHSCHADIR. Deugd beeft overal hur v,d^d" Q E s Cd»t i0 Bo  MENGELPOËZIE. 69 Doet ook- de Mei voor 't raadhuis pronken, Voor uwen achtbren magistraat, (N°. 9.) Toont, toont door zuivre vreugde -vonken, Höe \ dankbaar hart van liefde flaat; Gerechtigheid, hoe zeef verduisterd, Is in de haag noch nooit ontluisterd, Tot heil haar's brave burgerij! Wilt eeuwig dus haar glorie roemen, En u te recht gelukkig noemen! Hun raadhuis weert de dwinglandij. In 't eind wilt uwe liefde toonen, (N°. 10.) ö Vredeminnend rotgezel! Voor hem, wiens fchcdel, waard te kfoonen, U wetten geeft als Collone!! Zoo (N». 9.) Voor de Wel Edele Achtbare MAGISTRAAT van rsQravenbage. De STANDVASTIGHEID, verbeeld als een Geharnaste VROUW, naast welke de GERECHTIGHEID flaat. Met de zinfpreuk: Comités indivud*, (dat is) Oniificheidbare Gezellinnen. (N°. is.) Voorden Wel Edelen Oejlrengen Heere, Cor.|LONtt, Mr. GOVÊRT FRANCO van SLINGEÉAND, Burire- meesfter  7° M E X G E L P O ËZT E. Zoo lang hij dat bewind moog voeren, Zal nooit die zorg uw 't hart beroeren, Waar voor een vrije boezem beeft! Ja, fchoon 'er onrustdonders kraken, Hij zal voor uwe rechten waken Dewijl hij voor uw welvaart leeft. Draagt eerbied voor uw' officieren Slaat fteeds op hun bevelen acht.' Begeeft u nooit van hun banieren, Ter oneer voor uw nageflacht! Voor al, wen zij, als deugdenbaaken, Een aanfpraak op uw' liefde maaken, Doorwaarc vadcrlandfche trouw.' Blijft eendracht haters altoos vloeken J En laat u nooit tot iets verkloeken, 't Geen uwen roem ontluistren zou! Blijft meester, &c. &c. &c. Een rterl-r» Tlnn n kaporen ZVIL. Met k *™> <*»  MENGELPOËZIE. ?s Blijft in uw eed en plicht volharden.' Eefchermt het vorstlijk 's Gravenhaag! En, barst eens d'eendrachtsb and aan flarden; Door 't wentlen eener rampfpoedsvlaag, Toont dan, in 't barnen der gevaaren, leleid met moed te kunnen paaren, Ten toom der tweedrachts razernij! Weest groot, — in alles groot, — bataven! Blijft 't oogelijn van alle braaven, Ja blijft — blijft eeuwig waarlijk vrij! Dan r Me ij 1784. DE  v* MENGELPOËZIE. D E vbl'ieitdscbcap. Waak op, 6 zangnimf! doe uw hooren Voor vriendfchap, 't Beeld der zaligheid! De lust, — de vreugt der hemelchooren, Die 't menschdom 't heilig heil bereid! Wie zou niet, u ter eere, zingen, 6 Hemelfpruit, zo godlijk fchoon! De zegenfter der flervelingen, Der liefde fchat — en eere-kroon. Gij fchept, ó vriendfchap! door uw krachten, Een' nieuwen dag in 's menfchen hart; Uw blanke deugt kan zorg verzachten, En fiilt de nokkendiïe aardfche fmart: — ü  'MENGELPOËZIE. 7S Gijrwijst, 6 vriendfchap ' door uw plichte» Het fpoor der hemel zoetheid aan, Gij keerd -door uwen glans de fchichten Die uit de wolk des rampfpöeds gaan. Der armen weê en angltig klagen Word door uw godvruchts vuur geftiltj ; Den Rijken zijtge een welbehagen, Den Chriftnen tot een zon en fchild! Trïumf, ö vriendfchap! uwe glorie! Trïumf! uw ftroomend diamant Voorfpeld ine 't heillicht der victorie, In 't eeuwig leevend vaderland; Maar,, ach! waar kan men vriendfchap vinden, In d'ijzren tyd van twist en haat? Waar zijn thans goedaards, — waare vrinden, In den gefchokten vrijen Staat? Het zelfbelang boeid 's menfchen zinnen; De vreede en liefde is ijdele eer; Ja de afgunst voerd de tweedracht binnen; — En zuivre vriendfchap gloeid niet meer. V' >. Ach!  n mengelpoëzie. Ach! mocht eens weêr haar beeld herleev*»! Zo wierd ras de eigenbaat geweerd i Zo zou zich 't leed van hier begeeven: Zo werd de trots der wraak verneerds — Zo vond ik, op deez' treurige aarde, Een vriend — een trooster in den druk; Wiens hart zieh met mijn wenfchen paarde, Door een éénlremmig vree-geluk. Vervul deez zucht, 6 opperst weezen! Herftel, ó Jezus! 't vriendfchaps licht: Doe tweedracht voor haar' invloed vreezea . Geef dat het fpook der onrust zwicht. Triümf, dan zach men de eendrachts Staata* Weêr bloeien door d'Oranje gloed: Dan wierd de dwang der onverlaaten, Een eeuwge nacht van tegenfpoed. 1786. AAN  MSNGËLPOllZYE. 75 A A N D É MAGISTRAAT BEK STAD B E L:;F"T, TER GELEGENHEID DER VERNIETINGE VAN HET CORPS MUITENDE BURGERS 1786. Maar de mannen Eelials, die zulten.altemael zijn als doornen, die wech geworpen worden ; oin dat tntnfe nutter hand niet kan vatten. D A V I D. Triümf! de vrijheid word herfteld: Reeds heft ze 't moedig hoofd naar boven I Triümf! het dreigende geweld Word in den ijzren boei gekneld!_ Tn d'ijzfen nacht verfchooven! Triümf, mijn nimf! de lier gefield, Om waare deugt te loven! F 3 U  >6 MENGELPOËZIE. U zinge ik toe, ó govaarts wal, U die aan 't vaderland het voorbeeld hebt gegeeven! Gij hebt op 't davrend Iofgefchal, Dat recht dat brave daden geeven; Ter uwer eer zij 't opgeheven! 6 Godevaarts aloude wal! Mijn toonen , met de zucht van ecndrachts ware vrinden, Van alle braven faam gepaard, Verheffen blij zich hemclwaard, En rollen op den wiek der zachte zuide winden U vrolijk galmend met den Moet Van lagchende englen te gemoed. *<*>>* U die de teugels der regeering, Terwijl gii 't ftedéfchild op fulpe kusfêns drukt, Beminlfjk maakt door uw behcering, Uw wijsheid heeft mijn ziel .verrukt. U komt de lofzang toe der zangeren Wie 't godlijk dichtvuur mocht bezwangeren, Dat niet dan voor de deugden-gloeit: U zingê ik - >t vuur, dat mij doet branden. Gloeit Zelfs het fpeciruig in mijn handen Terwijl zijn zatfgtefon voor u vloeit. Stout  MENGELPOËZIE. 77 Stout opgedonderd uit de hel Verheft het oproer uit haar kolken C 't Affchuwelijkfle wangeftel.') Het kopren voorhoofd tot de wolken, ] Waarmeê de fhoó geweldenaar De grondvest van 't gewijd altaar Der kerken pijlers durft bedreigen. è Overheid, uw zetel fchudt, Reeds kraken tempel ftut bij flut En alles llaat ten val te neigen. Ze ontbloot haar' arm, den arm des moords, En blikfemt met verftaalde handen De ontzachelijke fulfertoorts, Geroofd uit 's afgronds ingewanden. De rook, die uit ons midden floeg, En naar den hoogen hemel joeg, Bezwalkt de dag en zonneblikken En ploft weêr neêr, van helflof zwaar, De onnoofie burger ademt haar En voelt zijn borst door 't vuur verflikken. y F 3 Ter-  7** m M E N G E L P O 'È Z Y E. Terltond had vrecdc d'aardfchen kriflg Met rust en oudermin vcrlaatcn. De vriendfchap - 'shemels kwekeling Ontweck met deugt de vrije flaaten. Helaas! waar vlood gij menfehenmin ? Waar vlood ge 6 vadcrlandseh gezin ? Gij vlood tot Jezus lustwaranden, Tot d'englen die uw broeders zijn, En fchreit van wrange boezempijn Den noodkreet over batoos landen. En gij, ö godsvrucht, hciltrawant» Die niets dan, hemelamber ademt! Hoe houdtgc uw outers nog in ftahd, Waar 't ongeloof uw throon omvademt. Het masker der eenvoudigheid Heeft ze eindelijk ter neer geleid, Het weerloos choorklecd uitgetoogen, Zij zet den klaauw u in 't gezicht, Ter kerkverwocsting toegericht, Hcur vloek vervult uw tempelboogen. •Gij,  MENGELPOËZIE. 79 Gij, edle godsvrucht, ichreidde bloed, Men hoort u de achtbre Item verheffen; Maar ach! ten fpoor van 's afgronds ftoet, Om u nog woedender te treffen. Het monfter laster, wraakziek dol, Zoop zich van uwe traanen vol: 't Gelaat, door 't hellevuur ontfteeken, Jaagt elk de trilling in het hart, En tracht in u haar wrevle fmart Op d'allerhoogften zelf te, wreken. De wraak verheft haar flaaffche vuist Terwijl ze een drievouwde angelroede Vast wankte in haar gefpierde knuist, Met eene onoverheerfchbre woede. Verwoesting vonken biies zij uit, Bij 't ijslijk daverend geluid, Waar van heur dorre gorgel brulde: Zij braakt betichting op de deugt, Terwijl zich de achterdocht verheugt, En 't al met rustlaosheid vervulde. F 4 Flux  8o MENGELPOËZIE, Flux fteeg de ontembre wapenkreet Naar booven, en, met zinloos woelen, Vervult en vliegt bij, eer men 't weet, Van tod tot tod met gruwzaam joelen. Verwoedheid, 't beeld van tirannij, Doet voor zijn dolle razernij De reeds bedwelmde hoofden bukken, En blind hun 't oog om onderling, Met uitgetogen oorlogskling, Tot zelfsverdelging aan te rukken, Waar heen, verblinde burgerfchaar? Waar heen, misleide batavieren ? Gij dringt, op 't valfche krijgsmisbaar, (Helaas!) als aangehiffte nieren, ' In 't vegtperk, waar de broeder fiaeht, De afgrijfelijke moord, u wacht. Gij vliegt, maar hoe te rug te wijken' Gij fluit u in, in fatans ftoet. En keert ge - 't is door 't gudzend bloed En topels neergeflagen lijken, Reeds |  MENGELPOËZIE. 81 Reeds juicht m'in 's afgronds element En fatan hoonlacht blij te moede; Hij reikhalst naar 't rampzalig end, . En kitteld zich in zo veel woede. Eén wenk nog, en zijn blixemiTraal Behaald de volfte zegenpraal! Bedrieg ik mij — of zien mijne oogen Het vlieten reeds van 't ruisflend bloed En heeft de razende overmoed Zich zat aan 't ftromend nat gezogen ? Mcnschlievend god, ziet gij dit aati ? Is 't tijdliip daar, dat gij de belgcn Door vuur en ftaal zult doen vergaan, Ons Neerland in zijn bloed verdelgen 3 Kan dan der winden buld'rend woên Uw wraak en oordeel niet voldoen? En is het hol geklots der wateren Noch niet toereikende om den hoon Van uweia vlek,keloozen thvoon Te wreken op uw dienstverlaateren ? F S . Heeft  S2 MENGELPOËZIE. Heeft dan de zee geen golven meer Tot floping onzer wrakke dijken — Tot delving van der Heden eer — Moet Nederland in bloed bezwijken — Ontmenschte tijd! die jammer broeit, Waar van de fpijt mij 't aanzicht gloeit! De wraakzucht, gantsch ten top gevijzeld, De nijd, partijfcbap, wrok, ontziet Zelfs grijze eerwaardigheden niet. 'sLands glorij ligt in 't Hof verbrijzeld. Gerechtigheid word fel gezweept, En niet dan flaaprig aangebeden; De burger wordt in ramp gefleept, En ftaats- en burgerrecht vertreden. De helfche tweedragt fchreeuwd en tiert, Terwijl ze 't vaendel ommezwiert, En 'svrijheids edlen naam ontheiligd, Zij fpreekt — de weerloosheid gefleurd Vertrapt — het vrijheids kleed gefcheurd, .Niets is voor ha-ire wraak beveiligd! Flux  MENGELPOËZIE, 83 Flux nijgt een aaklig ach! en wee! Van over Maasftads Itille wallen; 't Gevelde vuurroer barst alrel, ■ En braakt een jacht van donderballen. Zie daar d'onnozelheid vermoord Jeugd, kunne en ouderdom doorboort, t En 't bloed uit hart en hartaar fpringen; .Verwoefting juicht in zegepraal . Nu zal ze oranje 't moordziek ftaal Jn 't vredelievend harte wringen. . Hem, die voor 's hoogften aangezicht! Alle ed'le deugden faamen mengelt Wiens wijsheid niet dan zegen fticht, .En 't vorftlijk nasfauwsbloed verengeit: Wiens wapenmuur, van 't wanklen vrij, Befiaat in 't puik der burgerij: Beef Neerland — dat u de aard verzwelge! Hij valt — met hem u vrijheids eer; Het juk is vaardig — buig u neer, Of wacht — dat u 't musket verdclgeJ In  S4 MENGELPOËZIE. In dit rampzalig tijdsgewricht Ontwaakte gij, recbtfehapen braven, Wier wakkre handen 't hoog gericht In 't vorstiijk Delft manmoedig Haven.' U fpoort het heil van 't kwijnend volk: Gij ziet het blikkren van den dolk — — Gij ziet de vlam zich reeds verheffen, Reeds dreigd ze u daken, ze is nabij, Reeds, kraakt ze blaakrend aan uw zij, Om wat u dierbaarst is te treffen. Reeds lekt zij uwer wanden zweet, Met duizend — duizend llange tongen, Maar gij, gij keert het dreigend leed . En 't prangend juk is los gewrongen ; De tuigen van de muiterij Ontweldigd en verbijzeld gij; De brandftof — 't vuur der moordharpijën Verfpreid gij door uw eendrachts macht; . Uw zorg verwoest verwoeftingskracht; Al de aard ftort traanen van verblijën, Triümf!  M Ë N G E L P O £ Z r E, g5 Trlümf! uw braveburgerftand Ziet thans zich niet in 't aarifehijn hoorien; Zij voelt niet meer haar ingewand Ontroerd door fnoode ontaarde zonen: Geen geesfel, — juk,*of muitbanier Dreigd meer den vrijen batavier; Zij ziet geen nieuw verfcheenen plager! Geen Alvaas inquifitië dwang; Tot haaren wisfcn ondergang — Geen valfche vrijheids benden dagen. Triümf! zij voelt geen heerszuchts macht , Om tot verloochgning hen te dwingen: Oranje, dien zij eeuwig acht^ Zal zij ook eeuwig glorie zingen: Ze erkent in hem de welvaartskrooh; Verlosfer willem j willems zoon; Triümf' Triümf langs dankbre üppeh, Doet zij, van uit het kloppend harr. Zijn' lof, uw deugt, bevrijd Van fmart. Met.'t zalig halelujah glippen. . * Det  g<5 MENGELPOËZ Y E. Der troffen bloedvaan ligt ter neer; ' Hun kracht, hun macht ligt gantsch verbroken j Hun tweedrachts geesfel doet niet meer Den grond van bloed en traanen rooken: Der muitren boog is nu verlamd; Hun pijlen ftomp, hun hand verltramd; Hun klingen, door gods wraak verbrijzeld; Hun fpeeren door zijn arm geknot; Men prijst — men looft-weer Neêrlands god; Zijn eer. zij eindloos hoog gevijzeld i Zoo fpreekt de burger thans weer vrij! Zoo zingt de jeugd van druk onthecven ! Zoo galmt de fchoone maagdenrij, Onwetend, hoe bevrijd van beeven ! Zoo ftamcld de achtbare ouderdom, Met Neêrlands grijzen heldendrom, En brengt zich thans getrouw te binnen, De dagen zijner mannen kracht, Toen Vrankrijks dwingende overmacht Oranje 't ftaatsrper deed herwinnen. Wanneer  MENGELPO'ÈZ 7 E. g? Wanneer zijn fiere heldenhaam Ons was ontgaan door wreevle fmarten } Maar, door de klanken van de faam, Nooit uitgewischt uit braven harten, Als waarborg van 't verloste land, Uit der trouwloozen Gallen hand, Geëert, geroemd werd allerwegen: Toen hij de roem was van euroop, De grondvest van der beïgen hoop, Het onderpand van 's hoogfien zegen. U, braven, voegt dit lauwerblad, 't Moet eindloos om uw fchedels gloören! Gij, gij die nooit de trouw vergat, Door u' aan 't vaderland gezwooren, En aan 's lands vadrcn toegewijd. Gij weet .het, die een godt belijdt! ' Hij — gpd hoort aller menfchen eeden , En 't'vuur van zijne gramfchap blaakt Op hem, die de eedverbintnfs Haakt, Hij zal hem in het ftof vertreeden. — Gij  88 MENGELPOËZIE. Gij wraakte dien vernieetlen ftoet, Die, met onzinnig wapenfchreiën, Omzwieren met een' ftouten voet, En vrijheids ringmuur fnood rammeien; Geen vloekers van dc oranje kruin Geen haters van den leeuwentuin, Bevcst door 's hemels welbehagen, In 't Nasfauws heldenbloed gegrond, Toen Neêrlands dagenraad ontftond, Kunt gij in uwe muuren dragen. Gij baudze door uw raadsbefluit! 16 triümf de muiters boeven, s 't Bevel van uwen mond gaat uit; Hun aanhang is uit één gedreeven. Ontvang dan billijk lofgefchal! Het klink, het daver in uw wai. Elk brave doet langs dankbre lippen , Van uit een borst, geroerd door vreugt, Een lof daar s naneefs eeuw van heugt, Met hailels Van den hemel glippen. En j  M E N G E L P O Ë Z Y È. §S> En gij,/die voor het vaderland Van waare zucht en yver brandt, En gruwt van aterlingen! juicht met mij, juicht, 't is thans de tijd, Wij zyn van 't dwangziek juk bevrijd! 't Is tijd triümf te zingen. Triümf! de vrijheid word herlteld Reeds heft ze 't moedig hoofd naar boven: Triümf.' het dreigende geweld Word iri den ijzren boei gekneld ; In d'ijzren nacht verfchooven. Triümf.' de muitzucht ligt geveld! Haar vipekrot is veriïooven! SLOT-  90 MENGELPOËZIE. SLOTZANG van een t Zalig hallel uit te brommen van het eeuwrg huwlijks feest.' 34 April :7SS. A A N  i tS M E N G E I*P O Ë Z T E AAN HARE KONINGLIJKE HOOGHEID ME VROUWE DE PRINCESSE ■ • 6 ' <: VAN ORANJE EN NASSAU, Op den zeevendeti Augustus 1785. Son front a Filmvers duit impofer la lei„ Dans le corps (Tune femme elk a fams d'un Rul. Vergeefsch, doorluchte vrouw! zoek ik den gloed te doovaj, Die tintiend van ontzach mijn' boezem branden doed; Vergeefsch dat fcheppend iet aan 't zwellend hart teontrooven , Dat, met zoo groot een kracht, mijn heufche dichtluim voed. •Neen  MENGELPOËZIE. U9 Neen, 't doed mijn hand, vorstin ! 't vergode fpeeltuig fpannen, Om hier, geheel gevóel, een' blijden toon te flaart; Men doem mij daarom vrij in 't oord der heitirannen; ' 't Strekt mij tot eer ten doel van zulk een' vloek te liaan. Zoo lang gods almacht fpreekt in 't hart der Batavieren, Belacht het braaf gemoed de flitzen van den nijd: Een takjen, uit den fchat van nassauws heillaurieren, Droogt duizend traanen af van een vervloekten tijd. Het zal dan, zoo ik hoop, doorluchtige! u niet belgen Dat ik dit letterkransje aan uwe voeten breng: En, dat ik daar, als een 'der rechtgeiiarte telgen, Verrukt, vervoerd door vreugt, een traan van eerbied pleng'! 't Zij andren ook gegunt naar zulk, eene eer te trachten, Daar uw geboortedag haar niet dan gunst bereid. Zij zwaaijen booven mij hun gouden arendsfchachten; Maar geen, geen hart, vorstin ! kweeldzuivrerdankbaarheid. Eer worde aan 't firmament zijnweemlend floers onttoogen • Eer wentle 't waereldrond van zijnen aspunt af; Eer doov' de gulde trans" van 's hemels ftarrenboogen; En vinde in Nederland de laatfte Ham zijn graf; Eer  i2o MENGELPOËZIE. Eer Nasfauws huis, pnnfes! waar aan gij zijt verbonden, C Waar door men vrank en vrij genade en godsdienst leerd , Wiens helden in hun bloed, onz', aller vrijheid grondden,) Door V loevefteinsch gebocftte in luifter word' verneerd! Gods almacht doe erlang het woên der dwingren zwijgen, En blixcm door zijn hand den laster in het zand; Op dat eens uw gemaal ten glorie - top moog' Hijgen i Als een vcrlosfer van het zinkend Nederland. Zie éénmaal met 'hands heil, uw beider heil herbooren» En 't doornenooft hernieuwd in farons roos gebloemtt', Waarvan het lagchendt groen blijv' dartiend om u glooren,; Zoo lang men uwen naam met zielverrukking noemt. Zie eens, ö groote vrouw! in 't vorstlijk kroost herleeven Den zaalgen heldeij-asch uit uw doorluchtig huis. — Gemengeld met het vuur, als groote f red riks neeven, Op dat zij Zijn ten fchrik van 't fnopde huurgefpuis. Zij leeven! ja, met u, met hun doorluehte vader! Zij leeven naar uw beeld, en zijn geduldig hart.' Zij groeijen, als uw hoop, als uwen fleun te gader, Tot fens uw vorstlijk grijs den herfst der tijden tart! ■ ï En  MENGELPOËZIE. m En voelt ge uw' leevensdraad de kracht des geests ontglippen, Dan zij uw dood een vlucht in de armen van gods zoon, De lente van geriaê, gevloeid uit 'sheilands lippen, Schenk ook voor de eeuwigheid aan u de leevenskroon. I AAN  ï22 MENGELPOËZIE. AAN M IJ N VABE1.LA1B. "Vaderland, geliefkoost grondje! Grondje, dat mijn aandacht trekt'. Grondje, dat de doffe fnaaren Van de lier der vreugde rekt! Kon ik Nasfauws gaê bezingen, Zonder 't denken aan uw leed; Neen, uw leed is 't dat mijn zangen In een' vaalen fluïer kleed! 't Zinken van uwe oude glorie, Door den twist en razernij: Doed mijn fchreïend harte vragen: Waar, waar is uw grootheid vrij? . 1 Ach!  MENGELPOËZIE. ■' 123 Ach! mocht ik u weer zien bloeien, Als wel eer, toen trouw aan god, Trouw aan' 't vorstlijk huis oranje, 't Heil bewerkte van uw lot! Mocht gij eens die aterlingen, Die naar uwen luister ftaan, Uwen vrijen grond zien vlieden, Of van fchaamte zien vergaan! Mogt ge oranje zien erkennen, Als den waaren toeverlaat, •Als doorluchten held en redder ' Tan uw diep vervallen Staat! Dan, dan zocht ik keur van bloemen, Ter verbreiding van uwe eer! Dan, dan vloeide 't ftramme fpeeltuig Door een wellend traantjen weer. —Geef jdftjj dierbre god, en vaderj Door uw wonderdoende hand! Schenk uw heil, herllel de glorij , Van mijn kwijnend vaderland! 7 j&ittm tjigi I 2 HARTJE  124 MENGELPOËZIE. 2% .JL JU TJE - TJl J1L X UITGESPROOKEN OP EEN VADERLANDSCHEN MAALTIJD, GEHOUDEN TE 'sGRAVENHAGE, IN DE MAAND AUGUSTUS 1785. KNIE-DICHT. Mocht ik ooit, door vreugd verteederd, voelen wat de vriendfchap is, 's Is, daar ik met u, ö braaven! mij geplaatst zie aan deez' disch! — Ia  MENGELPOËZIE. i2j Jh een rei van vaderlandren, wier gedrag de vreede kweekt, En, in wiens gezicht geen gouddorst, noch ontzinde muitzucht fpreekt: — Hier— kan zich mijn hart ontlasten, 't Hart waarin Oranje woont! — Hier,— hier kan geen vloekftem nadren, die 't gezach der almacht hoont: — Hier,— hier zucht mijn vrije boezem zonder vrees voor tirannij,' Dat gods arm 't geweld verplette, en oranje booven zij! j Hier kan niets de wensch veritooren dat gods wraak hen doe vergaan, Die, ter keetning onzer vrijheid, naar zijn eer en rechten ftaan! — Komt, laat ons deez' wensch bezeeglen, door een ongeveinsden dronk, Dien de vriendfchap, 't onzer wellust, ons in zuivre gulheid fchonk; — I 3 „ Nasfau  126 M E N G E L P O Ë Z T E. „ Nasfau en zijn Stamhuis lecve, „ vrij van wreevlen tegenfpoed! „ Zijne macht,— zijne eer daal nimmer, „ dan ten koste van ons bloed: — „ Ja, eer moet het zinkend Neerland „ zinken in zijn voorig niet, >, Eer ons oog hem ongewrooken, „ om zijn deugt, rampzalig ziet!" H E T  MENGELPOËZIE. 127 D E f DICHTLUIM. ^VJ^at ijvergloed! ik voel mij dwingen, Mijn nimf wenfcht haare lier te Haan, En wil, wat raare grappen! zingen Van hem! die haar ten rei deed gaan. I 4 H ie  128 MENGELPOËZIE. 't Is Willem dien ze een lied zal dichten, Die onlangs iets bedreeven heeft; Iets, nooit gemeld in 's lands gefchichten, Een daad naar 't welk hij waardig leeft. En wiltge, ö lieve Ieezers! weeten, Wat deeze Willem toch bedreef? 't Was, eeven naar het middag-ecten, Toen hij een dicht van Willem Ichreef» AAN 1  MENGELPOËZIE. i>9 'M O 17 W ~Z< M 2Y Gr OVER HET AFSTERVEN VAN DEN WEL EDEL GEB. GESTR. HEERE M.R- JACOB REIGERSMAN, RAADSHEER IN DEN H O J?~ E KAN HOLLAND ZEELAND EN FRIESLAND, enz. enz. OVERLEEDEN IN 's GR AVENHAGE, Den 15 Augujïus 1785. „ Wat laat één jaar, één dag, te meer ons toegeleid? „ 't Hef!aan is ons op aard niet dan ter leen gegéeven • ' Maar de eer is ons, en duurt zelfs tot aan de. eeuwigheid." de CAMEON. Gcb. van dek WERKEN. Helaas! hoe voelt zich 't hart van nokkend wee omringen! Hoe zucht het in den drang der wreedfte ontroerenis! Heteischt, door plicht vervoerd, de ij voore luit te dwingen; Maar! Hemd de fnaar van 't riet dat nat van traanen is ? I 5 Ont-  130 MENGELPOÈ'ZT E. Ontmenfchte dood, gij hebt dan Reigersman doen fneeven l Gij fnecd door d'ijzren tand den draad zijn's leevens af! Geen raadloos handgewring kon dan 't bevel weerftreeven, Dat hem ten prooi verwees, van 't eeuwig zwijgend graf ? Ontzachlijke uchtendftond rampzaaligfte aller dagen! u Dag, die als een wond van zielefmarten gaapt.' Onöverbrengbre dag, voor ouderen en maagen, Daar bij hun alle vreugt met den verlbrv'nen flaapt! Moest dan, zegd de oudermin, na zo veele ongelukken Na zoo veel foltering van wreede ramp en pijn, Het algebied hem ons uit trillende armen rukken, En 'c eind van al zijn fmart een aaklig fterfbed zijn ? Alzeegnende oppermacht, bedwing, bedwing die fnikken, Waar door hun bloedend hart den gloed van weedom loost, En fchenk, in't barnen van die angftige oogenblikken, Na zulk een' donderflag, haar uwen geest ten troost! Die troost, u ouders! moet uw opgepropte klachten Ontwikklen in het zwerk van een verdunde lucht! Die troost zal 't lillend bloed van d'open wond verzachten, Waar over uwe ziel thans zo aemechtig zucht. 'k Ge-  MENGELPOËZIE. 131 ',k Gevoel, 'k gevoel, met u, de kinderliefde gloeien; Ik fmaak die ook, als gij, in voor en tegenfpoed; Ik mag, ja ook als gij, mijn heete traanen fproeien, Op 't graf van mijnen zoon,~f't gebeente van mijn bloed: Hij werdt mij ook ontrukt; offchoon een vloed van traanen De vaderlijke zucht ten hoogen hemel zond: — 'k Moest zwijgen , in gods wil, daar niets mij rust kon baanen, Dan 't anker mijner hoop op Christus heilverbond. Omhels, omhels die rots! fla met mij 't oog naar booven 1 Gods zorg ontrok uw' zoon aan 't knagend doodsgeweld; Zijn klaagtoon is verhoord, in 't blinkend hof der hooven„' En hij, door heilgenaê, van 's waerelds leed herlleld. Wij worstlen dag aan dag met eenen drang van zorgen, Als 't fiddrend voorfpook van een nieuwe dwinglandij: Maar bij, hij leeft in 't licht van eenen heldren morgen, Hier zet hem 't vreede zoet den reinflen wellust bij. WeestcHRisTNEN Haakt, ei fhr.kt uw hartvcrlichtend fchreijen! Verloor ge uw Jacod uit het oog der ilerflijkheid, Eens rend uw vlotte ziel naar 't choor der englen reijen ,^ Daar 't zalig bloed des lams reeds voor uw' heilftaat pleit. DEN  132 MENGELPOËZIE, DE SNEEDIGEN LANBBEWOONE3L. Een fpotter van deez' tijd, was onlangs in gefprek Met Krelis Huibertszoon, een huisman op zijn dagen; En toonde in vraag op vraag een' zouteloozen trek ■ Om zijn eenvoudigheid te fchertzen en te plaagen: Maar kees-boer had hem meer dan al te wel verdaan, En leerde, zonder zelfs de minde drift te toonen, Dat hij zich wreeken kon van's fpotters zotte waen, Ten blijk, dat op het land thans meer dan eezels woonen. Jou  MENGEL POÈZTE. j33 „ Joupraeten, vriend' (fprakhij) istael vangien fatzoen, „ Maer! wilt ge waisheid, fpreek ik zal jou andwoord geeven". 'tTs wel, zei de ander) 'k ^al een vraeg u dan nog doen: „ Wat was't dat adamdeed, voor dat hij was in 't leeven"? „ Ho — ho! Cr'.ep Kees) is dit een proef van jou verftangd! „ Zijn meefte werk was toen om knuppels toe te ftellen, „ Efchikt voor 't naegeflachr en 't waize vaederlangd, „ Om gekken, zo als gai, braef flaegen toe te tellen." De vraager ftond bedeesd — en gaf, voor leed beducht, Aan Krelis het vaarwel met een verhaafien zucht. D '1  13* MENGEL POÉ ZTB. AAN Z Y N E HOOGHEID DE N E R F - P R I N S OP DEN VIERENTWINTIGSTEN AUGUSTUS II joint a leurs grands noms leitrs vertus & leur valeur. Gelijk de dageraad door hemel -gloed en ftraalen, Het fomber nachtfloers breckt.cn de aard met goud doed praaien, Zo vaagd de vreugd, c prins! de rimpels uit mijn* geest, Wanneer hij 't heil bezingd van uw geboortefeest! Een feest, het welk gevierd zal zijn met zegeningen; Zo lang de mond der deugt de vrije luit zal dwingen. i Dr  MENGELPOËZIE. i35 De vloekftem blixem vrij op uwer oudren deugt! Zij blixem op uw hart, op hwe tedre jeugt! De tweedracht zwaai haar toorts, geroofd uit's afgronds kolken, En fchroei' als onverlaat, de kruin der vrije volken; Geen nood, ó vorften zoon! zij worde eerlang gefmoord, En voel' zich door gods wraak, het lillend hart doorboord; Na deeze ftaats-orcaan van loeiende onweersvlagen, Zal eens een nardus wolk van rust en vreede dagen: Gerechtigheid fpreekt reeds het heilig vonnis uit, Waar door men 't overwicht van Neêrlands gruwlen ftuit. ' Het heilig vonnis dat de goudeeuw -zal herkeeren, En elk uw vorstlijk huis op nieuw zal hulde zweeren. De Goudeeuw, waarin niets uw aardfch geneugt begrimd. Waarin gij tot den top van heldenluifter klimt, Waarin geen doornen, prins! nog fcherpe hecllers groeien, Die uwen tedren voet,van fmart of leed doen gloeien: Waar liefde en braafheid hecrfcht, en zuivre trouw aan god, Het vreugtgenot volmaakt van uw gezegend lot. Ja, zulk een eeuw rukt aan, en deeze blijde morgen, Verdrijft de duistre wolk van 's vrijheids wreevle zorgerf. Ver-  I3 L 2 Of  ï$6 MENGELPOËZIE. Of, meentge dat de last van zóó veel ongenuchten, Niet eindelijk een hart, hoe ook gelaaten, kneld? 't Ontlast dikwerf de fmart door overftelpte zuchten; Maar 't weder/raat niet lang de fchichten van 't geweld. 'tZegd veel te lijden, vriend! het ooft der zorg te plukken, Als rampürcaanen woên van gods rechtvaerde hand; Maar,eindloos - eindloos meer 't rechtfchennend onderdrukken Der beulen van gods kerk en ,'t zinkend Nederland. Wat welgeaarde belg kan 't juk der heerschzucht dragen Dat in déeze ijz'ren eeuw zoo listig wordt gefmeed, Of voelt, door't vlijmendst wee zijn fchouderen doorknagen, .Vervloekend' 't geen men gunst van burger-drukkers heet. Denk echter niet, Bodien! dat immermeer tirannen,, Schoon 't vuur van hunne wraak op mijnen fcheedel woed, Door hunner bloedraads wet mijn plichten zullen bannen; Neen: 't dwingende gezach vermeesterd nooit mijn'moedIk, zints den prilften tijd dier gouden Ieevensftonden, Waar in het redelicht pas de uchtend glanzen trekt, Om 's vaderlands belang aan Nasfauws huis verbonden; ■Ik blijf zijn deugt getrouw ten fpijt die 't wreevel wekt; Ja!  MENGELPOËZIE, iS? Ja! 'Je zal met hart en pen fteeds pal ftaan voor zijn rechten, Al donderde uit de hel de macht des afgronds op; En trachten plondraars ooit d'oranje tuin te Hechten, Zoo waag ik, als bataaf, den vaderlandfchen kop. Dit toch moet zijn de taal der vrijgebooren braaven, Die geene flaaven zijn van 't Joevefteinfche goud; Uw taal — uw hartetaal, en 't vuur dat in de haaven Van 't onderdrukt gemoed de baak der hoope houd. Watpogchdeenfnoode hoop, die plichten kend noch reeden, Op vrijheid,—, bundelrecht, en vaderlandfche trouw, Daar hij, in woeste drift, door 't fchenden zijner eeden, De pijlaars wagglen doet van Hollands ftaatsgébouw? — 't Door deugt veradeld volk, vorst Willems legerwallen, Kiest voor geen' hemeldienst den kling in 't muiter-rot: Maar dreigd men 'svrijheids eer, 'slands glorieaantevallen. Zo is ftraks de arm gereed, en hunne hope, god ! 6 Hoe zalig, — 6 hoe lieflijk Is die weg der hope niet, Eu hoe zielverkwikkend heilig Al wat uit die ftroomwel vliet.' L 3 Strojm-  158 MENGELPOËZIE. Stroomwel, die Oranjes lijden Met een zachte kalmte paald; En, waar door hij op zijn hatren Zo verheeven zegepraaldt Stroomwel, die de rust doed vloeien In der braaven belgen hart, Stroomwel wier onpeilbre diepte Bronnen van geneugtens tart. Naar die flroomwel dan gevloden, Haaren zoom gezocht, mijn vrind! Daar — daar kan mijn fiere zangfter Zegen fmeeken voor uw kind. * * * Lieve jezus, zaligst weezen.' Door wien 't gantfche menschdom leeft: En, wiens onuitputbre liefde, Eeuwig heil voor kinders heeft! Ai,  MENGELPOËZIE. iS9 Ai, zie neêr op 't teeder wichtjen . Voor Het welk mijn kunstltift gloei', En beveel, uit mededogen, Dat het rampvrij opwaarts groei'! Leer het huppelende, heemleo Op de zilverblanke deugt «— Leg eens op de zachte lipjes Uwen lof in de eerfte jeugt. Schenk het op deeze aardfche dreeven Pijltjes teegen 't zwaarst verdriet; Vlerkjes om tot u te rennen; Oogjes daar men u door ziet. Laat het kindje, ó kindren herder! Leeven tot uw lust en eer, Zend — zend niet dan zegendriften Op het teder fchaapje neêr: — En, wanneer 't onftofJijk weezen Vleuglen geeft aan zijn verftand. Leer hem dan de plichten kennen Van zijn vrije vaderland! E 4 Doe  l6o MENGELPOËZIE. Doe ook hem, voor 't minst, in deezen, 't Spoorflag zijner oudren flaan, Schenk ook dan hem uit uw' heemel Licht op 's waerelds ftruikelpaan! Ja fchenk eindloos, lammren hoeder! Heil aan 't telgje van Bodien! Heil, om hier op aard te leeven.' Heil, om zalig 't ftof te ontvlien. Den 12 Meij 1786. TER  MENGELPOËZIE. m : b». ' r^m»a . T E R. id :.' GELEGENHEID der INTREEDE VAN DEN TV E LEER WAA R D I G E N ZEER GELEERDEN II EER E - D°, J. W. BüSSINGH, !tetss* i 331 .. sk'ti v iqtt. 'JfyaïlwS.locrrzioós ALS : calDgns 13a jcLofto... j' tor cros-roiw! n"sir>o!; ricsCI PREDIKANT te MONSTER, OP DEN TWEEDEN APRIL 1786. Geluk, óMonfter! juich! uw'wenfchenzijn voldaan. Staak, leeraar-lievend volk! uw hart-verlichtend fchreijen, Moest Groeneveld, van u met nokkend hartzeer fcheijen, Gij ziet in Busfingh, hem weer op uw' kanfel liaan. L s ■ Juicht,  1ö2 MENGELPOËZIE. Juicht, braaven ! zijne deugt eischt eene vreugdetraan. Zijn zuivre ziel, gevormd om jezus fchaar te weijen, Blaakt reeds van heilig vuur om u tot god te leijen, En 't minzaam oog duidt u een' waaren raadsvriend aan. Leert zijn zoo grootsch vernuft en heufchen inborst kennen! Tracht u aan zijnen leer en nutte dienst te wennen! Zij wijst u 's vrijheids - fpoor naar 't oord der zaligheên. Zoekt met uw Busfingh't zoet van 'slee vens-heil te mengelen! Deelt doorzijn lesfen eens in 't glorie - lot der engelen! En, weest hem nooit min waard dan't treurend Vinkeveen » SPIE-  MENGELPOËZIE. 163 SPIEGEL voor NEÊRLANDS VOLK, . . of SPREEKEND SCHILDERIJ van de WOELINGEN der MUITENDE S TAA TS-H ER VORMER S, van het jaar 1786. ORANJE, VDRADAELN, 'gi^Ha^Ia OODwQIW £Sh , EEN DRACHT, VREE—, WAARHEI», ££ Toen *t fchoon oranje-licht ons leeuwendaal beftraalde, En dat het vaderland in vollen luifter praalde; Bleef vrijheids gouden throon onwankelbaar gevest, En godsdienst gaf zijn glans in dit gemeenebast; De  ifi+ MENGELPOËZIE. De hemelfche eendracht zag haar rust ten toppe Hijgen ; De vreede deedt den twist en bopze tweedracht zwijgen; .De waarheid werd gehoort uit der bataven mond; Handhaafde men het recht en eerden 't fiaatsverbond. Maar nu d'ORANJE-ZON door hel-rook is verduisterd; Het dierbaar VADERLAND ontordend en ontluisterd; De VRIJHEID in haar macht gefchonden en verneêrd; De GODSDIENST in den flijk vertreeden en onteerd; 'sLandsEENDRACHTgantsch verdeeld enin het hartgeftooken; De Goddelijke VREE door muiters afgebrooken; De WAARHEID vuig bevlekt in haar volz'alig fchoon; Stijgt fnoode Dwinglandij, helaas! op vrijheids throon: En rukt het RECHT terneer, om 't oud toneel vanfpanje, Te richten voor het volk van god en van oranje. DE  MENGELPOËZIE. jC:S D Ë ACHT.vSTEN MAART 1787. x ir 23 ju at, w g. fjiielque Jujet qu"on traite, ou plaifant, ou fullïme, M-e totljours le Ooi;-Jens s^aecorde avec la rime." U die in de eeuw van onrust-wolken, Bij 't grijnzen van het wreedst verdriet, Het ftaatsjuk torscht voor Neêrlands volken, Grootmoedige, U'. wijde ik mijn lied* De nijd mooge uwe trouw ontè'eren; De heerfchzucht u den nek toe keeren, U vloeken in haar razernij; Het hart der braven kent geen banden; 't Belacht den trots der dwingelanden, En juicht op uwen Jaardag, vrij. Waar-  166 MENGELPOËZIE. Waarom zou' men zijn plichten kluiftren Wen 't gloeijend vuur der liefde woed? Waarom uw blinkende eer verduiftren, Die fpoorflag van uw' heldenmoed? Toen 't doodgejuil der moordtrompetten Weleer den vreemden ftaal deedt wetten, Om vrijheid in 't gareel te flaan, Toen kon geen vrees de volks -item fmooren; Maar liet, als 't heldenfein, zich hooren, „ Wij fneeven met oranje of ftaan." En zouden nu bataaven beeven, Befchaduwd door het heilig recht, Te toonen om voor uw te leeven, Ofichoon 't geweld dit hun ontzegd ? Neen, willem: Neêrlands burgerijè'n Zijn wel getergd van alle zijé'n, Maar niet geheel door haat verpest; En, moest de nood getuignis draagen, Er zouden duizenden zich waagen In dit verdeeld gemeenebest. Mocbt  MENGELPO Ë Z Y E. iö7 Mocht men weleer deez' heil dag vieren Met offers voor uw deugt bereid; En 't huis met vlag en wimpels fleren Als teekens van de dankbaarheid. Thans zendt men, op het diepst bewoogen, Voor u gebeden naar den hoogen, Terwijl een traan het oog ontweldt; Gebeeden die de zielen treffen, En met dit zuchtje zich verheffen: „ Driëenig God! fpaar Neêrlands held?' Ja dit, dit zijn de liefdenmerken Van 't aan uw huis getrouwe volk, Die u in uwe fmerten fterken, En hoeden voor der muitren dolk. Al wilde ook alles u begeeven, Wen zij, gelïefdfte! voor u leeven Zinkt nooit de luifter yan uw huis. Verraders en hun vloekgenooten Doen nog een wijl uw leed vergrooten, Maar éénmaal eind hun krijgsgedruiscli. Dit  58 MENGELPOËZIE. Dit Mondje durf ik vrolijk hoopen, 't Rijzc eens uit de asch van eigenbaat.' Al moest ons bloed uw recht ook koopen, 'k Zie u eens, redder van den ftaat, Triümf! eens wordt uw leed gewrooken, En door gods hand de boog verbrooken Waar mee men d'onfchuld nu beloerd j En dan, — dan word ook de eendrachts keeteri. Door fatans klaauw van een gereeten, Voor eeuwig weder vast gefnoerd. „ Geef dit, 6 eeuwig alvermogen! „ Maak Nasfauws haateren tot fchand, „ Ach wilP eerlang hem weer verhoogen „ Tot heil van 't zinkend vaderland; „ Verfterk de trouw der Friefche Leeuwen, „ En die der altoos trouwe Zeeuwen, „ Ter teugling van de muiterij! n Vergruis fchrikbaarende oprocrtuigen, „ Doe monfters voor uw' vinger buigen, „ En weer vermetele dwinglandij! » Rek  MENGELPOËZIE. i6& „ Rek uit Oranjes leevensdagen, » Schenk hem, na zoo veel doornen, vreugt, „ Bewaar zijn huwlijks welbehagen, „ En fpaar dat pronkftuk aller deugt, ii Sla 't liefdrijk oog op zijne telgen, „ Maak die ten toeverlaat der bel gen, „ En fierfels van 's lands majefteit; „ Maar wüT ook wetverkrachters firaffen* „ Aan volksverleiders loon verfchaffen: & En, laat ons vrij in eeuwigheid!" W AAN  i?o MENG.ELPOËZYE. AAN M IJ N LIEVE ECHTGENOOTE, « OP HAAR / G JE JB O O JU T JE JD JL G Dm 26 Maart 1787. Lieve Mietje, lust mijn's oogen trooster van mijn liefde fmart] Welk een blijdfchap, welk een vreugde, Waakt thans in mijn zwellend hart! Daar.  MENGELPOËZIE. i7< Daar de keeten uwer dagen door gods almacht is gerekt, En uw welzijn me aan uw' zijde traanen thans uit de oogen trekt, Traanen, die uw borst befprocien met een zucht voor god bereid ? Door wiens gunst ik in uwe armen vreede vind in tegenheid, 't Lot gebied ons noch te treuren maar, hij leeft, mijn echtvriendin! Dwangzucht eind eens, en de burger ' roept ras Nasfauws invloed in. Loof met mij des d'ongezienen, kom, maar 'k zie uw hart zegd : jay 't Zegd door uwe lieve lonken, 'k volg u in gedachten na. „ Hoor, — hoor 't offer voor mijn gade „ liefde-bronadr onzer troost! „ Voor mijn waardfte, die ook met mij „ u ter eere een zuchtje loost. , M % „ Zie;  372 MENGELPOËZ T E. Zie uit uwe heilgewelveri „ verder op mijn leevenslust, „ Ach! dat zij in jonge dagen „ toch de wreede dood niet kust. 3, Doe haar "aag, o goëll drenken uit uw beek van zegening, „ Laat haar tot mijn hulpc blijven „ in den oridermaanfehen kring: j, Schenk ons beiden den gelükftaat — ,, eind eens onzen druk, ü god! », En geef ons, in 's waerulds rampen, h een altijd te vreeden lot. „ Werp een blik van meededoogen, „ op het fierfel onzer echt, „ Dat het groeie als een kleen wichtje „ 't geen ge uw liefde niet ontzegt. „ Laat haar leestje, ó jezus! fchuHeri „ onder uwe zegen hand, Op dat zij , met voorlpoed, prfjke !} als een dierbaar huwlijkspand. Denk  MENGELPOËZIE. i;3 „ Denk ook, eeuwige albeftuurder! „ eens aan onze elende lïaat, „ Ja vrees onze koftbre zielen ,, door uw geest, ten toeverlaat: „ En zijn dan geen grijze hairen „ uit genade ons toegezegtj „ Zoo zij 't rampenbaarend leeven . „ éénmaal vrolijk afgelegt, ,» Om, na een gevoelloos rusten „ in het weezenlooze ftof, „ Met elkaêr op nieuw te huwen , in 't volzalig englen hof: M 3 AAN  174 MENGELPOËZIE, VREUGDE- TAAL AAN DEN WELED ELGESTRENGEN HEER A B E. I A A N DE M E IJ, TER GELEGENHEID zijner VERHEFFING als RAAD in de VROEDSCHAP der iTAD JB JU. X JE ' X JE j Den j6 Junij 1787. Geluk! driewerf geluk, weldenkende de Mei]-! Verrukt zien we u Regent der brielfche burgren reij; Uwtroüwaan't vaderland, aan ons, op't klaarst gcbleeken, Heeft 't vuur van onze liefde in 't vrije hart ontfleckcn ; ' ' . En j  MENGELPOËZIE. \IS En droogd de droefheids traan om Hogendijks gemis, Door eene kalmte en vreugt die uwer waardig is. Volhard, rechtaarde! en fmaak van onze plichtbetooning Die wellust, die uw eer zal eisfchen ter belooning; Een hart als 't uwe toch belonkt door zulk een heil, Is tot befcherming ook voor braave belgen, veil. En deeze deugden macht, zal, wat de nijd moog' Imaalen Den Bricl op dwinglandij eens helpen zegenpraalen, Waar door uw wijs beftuur, van onfpoeds-ramp bevrijd, Onze achting rekken zal tot aan uw' jonglten tijd. M 4 Den  176 MENGELPOËZIE. DEN ZEE VENDEN VAN OO&STMAAID 1787. „ Ker zal eer tonderyonk ha groote zonlicht hinderen' ,, Eer mengt de noorderzr, zici, met den cri laan ' , " F, J-\ r' C"riSIC" veor *'■><»<»"* >"n, rWM ..I „ ter oou de natie -zuchc yoor Nas/au zalrerminZZ' CLEIJN, Helaas, mijn vaderland! uw glans Is door de ondankbaarheid dan thans geheel ontluisterd:-. Uw oog richt zich naar 's hemels trans; Dan, om uw heil te zien, is * reeds te veel verduiflerd, - Gij kent, te wijd verdoold, niet meer De zon van uw geluk misleide landgenooten! Maar werpt u in een' afgrond neer, Waar door ge u zelfden dolk in 't rustloos hart zult fiootcn, Gekeetcnd door de dwinglandij, En, aan de zorg ontrukt van trouwe burgervaderen, Kustge, in 't gareel van flavernij, Door valfchcnwaan verblind, den fceptcr der verraderen. - Is  MENGELPOËZIE. i77 Is 't vrijheid, met het moordziek Haal 't Aan plicht, verkleefde volk den vrijen nek te kerven En, voor een's muiters zegepraal, De gunst en vriendfchap van een zalig god re derven ? Is 't vrijheid, om de glorie-kroon Te rukken van het graf der helden van oranje En, tot hun's nazaats. bittren hoon, Hun eer-merk te verfmaén voor leliewitte franje? — Ach, waarom toch, ontzinde! uw trouw Met Nasfauw uwen vriend, zo fchandclijk gebrooken ? Uw vloekftem fchud 's lands ftaatsgebouw, En dood den vrijen grond van bloed en traanen rooken. Weleer was ftaAg 'uw ziel in vree, Gij plukte, 6 gouden tijd! de zoetfle wellust druiven, — Geen droeve waapenkreet noch wcê Kon immer uwe rust, noch die uw's zaads verfchuiven; — Uw liefde tot uwe overheen Deedt haar gepaald gezach met uwe glorie klimmen, En zij, met vijfden Wiilem, één, Zij zagen 't altaar fteeds van dankbre vonken glimmen; — M 5 Qraryq  17? MENGELPOËZIE. Oranjes jaardag werd gevierd, Door't juichende'muzijk van duizend feest fchaimeijen, De borst met vrolijk lint gefierd, Om 't zuiver zielgeneugt verrukt ten toon te fpreijen; En daagden 't licht van deezen dag, Dan deed*s landsmaagdcnrei, getooid met mirth en palmen Bij 't waaien van de liefdevlag, VoorWilhclmien de lucht vanheur gejuich weergalmen. — Geen heerschzucht, noch vervloekt geweld, Ontroerde toen het hart met flrenge bloed - placaaten; 't Wilhelmus op de lier gefield, Yerwfsfelde 't hoezee langs onze blijde ftraaten: I Maar thans, helaas' thans wordt, 6 god! Den waaren batavier bedreigd met beul en banden, En 't akelige moordfehavot Bereid voor 't trouwe volk der zeeven vrije landen. Hij, die de zuivre deugt waardeert, Ziet zich op 't felst gefart cn fchandeüjk gelasterd; — De hclfche muitzucht triümfcert, En 's lands regeermgfferai wordt fnoodelijk verbasterd; — Zelfs  MENGELPOËZIE. r9 Zelfs d'eed, ja d'allerhciligfte eed, Door waapens van 'c geweld op 't ftraffeloost gefchonden; Terwijl de dwangzucht blixems fmecd Voor 't inquifitie-vuur der wrcedfte vloefcvcrbondcn: En wordt niet d'onweerswolk van bloed Aan 't firmament van Staat door 's hemels zorg gebroken, Dan zal d'onmenschlijke euvelmoed, 's Lands tuin, geheel vernield, van merg en brein doen rooken, V/at bijtend zuur van wrange vruchten Voor u, wier grootheid elk verrukt! U! wien, als 't felst dier ongenuchtcn, Het leed der trouwe burgren drukt. • , Kunt gij, doorluchte vrouw! dit dragen, En zijn uw yorJlèlijke dagen Gevormd voor deez' orcaan van fmart? Moet gij maar neen; gij moet niet lijden. Eerlang, vorffin! zultge u verblijden, In 't heil uw\s zegenpraalcnd hart. Ver,  l8o M E N G E L P O Ë Z T E. Verblijden? - ja gewis, uw zorgen, Gefiaalu door 's rllerhoogstcn hand, Ziet ge u in nieuwen vriheids morgen Herkend als zon voor 't vaderland. — Dan zal geen bende rust-verftoorders Noch fielten-rei van eendracht-moorcers Meer op u loeren met den dolk; Maar, vrij van 't geen uw rust kan krenken, Zal uwe voet naar 's hemels wenken Op roozen treên van 't dankbaar volk. Dan zal weer elk dccz' heildag vieren, Pen dag, prlnces! van uw' geboortt', En zich gelijk voorheèn verfierenj Met 't kleurig lint 't geen 't cog bekoort; ja! 't fpeeliirg, nu met Ibeu omhangen, Zal dan 't Qrkentïijk lied vervangen, D:'t god voor 't land de rust herfteld, En zij die thans, als hclfche flaaven. Met vuur en vlam hcromme draaven, Voor eeuwig zijn ter neer geveld. Dit v t ,>3  M E N G E L P OJË Z Y E. f$ï Dit durft mijn zarigfter u voorfpellen, Doorluchte, en koninglijke vrouw! Ja meer: gij zult de tweedracht vellen, — De vreê vernieuwd zien door uw trouw: Gij zult, vorltin.' uw leed gewrooken De Neroos z:en, in 't ftof gedooken, Vergirfnis fmeekende aan uw' voet. En zij, die tegen 's lands verbonden', Vermetel uwe vrijheid fchonden, Gekeetend door een' legeriloet. Dan moog' uw leevensz&n weêr praaien, Als de eerde ftar van Neêrlands Staat, Wiens gjansfen nimmer zullen daalen Als wen dit licht fpade ondergaat. Dan moog' ook 's pr.'ncen glorij klimmen, En weer gelijk te vooren glimmen, In zijn voor-ouderlijken ftand, Om, eeuwig met uw lieve telgen, Ten onverwrikb're fieun der belgen, De lust te zijn van 't Vaderland! — ' Van i  Ifa MENGELPOËZT E. Van 't vaderland, wiens juk en kluister Door Willerhs hand is afgeligt; Van 't vaderland, wiens bloei en luifter Door zijnen ftam. is opgericht. Triümf! 'k zie reeds het vree-licht daagen— 's Lands tuin, bevrijd van blixemvlaagen, — 't Is uit met list en eigenbaat, — Gods almacht fpreckt! — zijn donders kraaken , — Ik zie der burgren bocijen flaaken, En uw weer goc'ls van den Staat. DEN  MENGELPOËZIE. Ig3 DEN VIERENTWINTIGSTEN VAN OOGSTMAAMD 1737. „ Gaat Vader WILLEMS gtesi in WILLEMS geeat ve-~eld „ Met dien yan FREDERIK den Grooten, die in 't veld « Er" nnder Cal'ar »'as, j* ■' nimmer werd! verwonnen, „ F.en Ca/o in den Raad, die alles, welbezonnen, „ Verrichte met beleid: zo heeft ie. trouwe be'g „ Een vaften Jleun van Staat in deez' ORANJE' telg. CLEIJX. Vergeefsch, vergeefsch uw woên, ontzinde muitelingen! Uw heerschzucht draagt het merk van opgeruid verraad; Het vuur van uw musket, de blixem uwer klingen, Verwint geen hart door trouw verpand aan land en rtaar. 't Oranje  184 MENGELPOËZIE. 'c Oranje- Iicvend deel van hollands batavicren, Die ftaale glorie.vuist van Neêrlands fleren leeuw.' Zal, Ipijt der dwinglandij, vorst Fredriks jaardag vieren, En 't voetlpoor drukken van den waarlijk vrijen Zeeuw. Wie kan , doorluchte prins I wie kan de liefde teuglen Die in de zielen bratseht voor Nasfauws oudftcn zoon ? — Wie't zuchrjen boeien , dat, opklimmende arends vlcuglen» De bei voor uw geluk voerd naar vorst jezus troon ? De onzalige euvelmoed moog' uwe jeugd bclaagen , ' Uw fhmboom trillen doen door fnoode razernij, 't Van deugt doortinteldhart, datfmaadheên leerd verdraagen Behaald de zegepraal door 's hemels heerfchappij: 't Verroest gewecten van een drom gehuurde beulen , Wier list uw' vader van den ftoel der glorie fh'et, Dcediïoutlijk thans een hel van bloed en moordzucht fmeulcn; Maar'twedèrftaat, mijn vorst! gods heilige almacht niet: — De rampceuw, Willem lief! deedtniet dan heesters wasfehen, Wier dooren uwen voet doorpijnt met wond op wond, Maar, 't bloed weer afgefpocld in zilvren waterplasfchen, Ziet gij uw leed herfteld op vrijheids vasten grond. — Zou  MENGELPOËZIE. 185 Zöu mijne zangeres dit heil uw niet voorfpellen — Zij ziet, geheel verrukt, deez vreugtftraal reeds vooruit 1 Een Moet van helden zal den kop der tweedracht vellen, En 't nieuw Wilhelmus klinkt weêr op d'ijvoore luit; Vergeet, geliefdfte uw leed, wil uwe traanen ftaaken! De donders breeken los'van lang getergde wraak j Uw's vaders taai geduld doedt Neêrlands boeien flaaken,,-*» Elk burger bied zich aan voor zijn gerechte zaak. Der Pruisfchen adelaar, door moordzieke onverlaaten, Beledigt in zijne eer; geflooken naar zijn kroon, Braveerd alree 't geweld, en eischt van Neêrlands flaate» Vergelding van den grief, en fel geleeden hoon. Zou niet die wijze vorst het leed uw's moeders wreeken, Die flonkerftar der deugt, die paerel van zijn' ftaml En ongevoelig zijn, daar duizend blixems breeken, Op dat de oranje-zon haar loop een einde nam: Zou, die den fcepter zwaait des grootcn van germanje, Ooit dulden dat men 't hart zijns zusters ftout beftrij', En 't luisterrijk juweel der echtkoets van oranje, Ten prooi word' van den roof der wreedfte dwinglandij? — N Neen,  185 M E N G E L F O 'É Z T E. Neen, dierbre prins: uw oom, der belgen liefde waardig, Voelt zelfs de foltering in 't koninglijke hart, Getergd als vorst, is hij om zich te wreeken, vaardigx Offchoon hij niet min deeld, als mensen, in Neêrlands fmart. Hij zal 't gewette ftaal den reinen onfchuld wijden , En wringen's dwingren dolk hun uit d'ontmenschte hand* Wanneer het zuchtjen zal de ontflaakte ziel ontglijden: Dat Pruisschbns koning leev' voor Nassauws vaderland. Zie daar u dan, ó vorst! den gouden tijd doen leezen Waar naar 't gezweepte hart des bataviers verlangt, Voor welks vervullingsftond het eeuwig heilig weezen Staag d'offers der gebeên van 't trouwe volk ontfangt. Welaan! ik zal op nieuw mijn gouden lier doen fpannen, De lieve hoop ontfehroefd het onverroest gemoed, —■ 't Belacht de willekeur van al de deugt-tirannen, En 't volgd den wensch der ziel naar deinfpraak van het bloed. Leef  M E N G E L P O Ë Z T E. 137 Leef Willem Fredrik! leef — naar't voorbeeld uwer ouderen j Wil reeds in uwe jeugt hun glorie - fpoor 'betreen; — 'tFluweele ftaats-juk druk nooit uwe vrije fchouderen, Dan wen die last u geeft een fchat van zaligheêm Volg 's vsdcrs wijsheid, prins' — groei op, als held der waereld^ Wiens ijzrenvuist voor 't-recht van onze vrijheid ftrijd: — Zie eindloos uwe kruin met 'svoorfpoeds groen bepaereld, Maar toon nochtans 't'heelal, dat gij een Frcdrjk zijt: — In'teind, leef voor een guê wier vorflelijke luifier De zuivre wellust voor uw hart veradeld heefr, Wier deugt, uw deugt gelijk, door den fatijnen kluifler Voor eeuwig aan uw zijd' het zoet des huwlijks geeft. En keerd uw vleesch eens fpaê naar 't graf van uwe vaderen^ Zo deell' uw eedle ziel in 's heemels heerlijkheid: — Ja! wen de nazaat ooit uw rustend Hof moog'naderen 't Zij nooit dan met een traan der reinfte dankbaarheid! N 3 HET  I8S MENGELPOËZIE. HET TREUREND NEDERLAND V M JU x O S T\ ONDER de ZINSPREUK: „ Zoo lang 'er vrijheids vuur zal gloeien, Zal Nasfauws Jlamboom rampvrij groeien". Gedrukt — vervolgd door tweedrachts ilaaven, Wier euvle macht geen weerltand vond; Lag mijn ontftelde lier, bataaven: Met floers omtoogen op den grond. Te treuren om uwe ongenuchten Door fpraakelooze boezem zuchten 'Dit was alleen nog waarlijk vrij: Hij die niet met de twisters woelde, Maar voor oranje een aantik voelde, Zach zich in boei der razernij. Ont-  MENGELPOËZIE. 18* Ontfonkt door trouw aan 's lands belangen, Aan 't lokkend waarheids licht gewoon, Trof ik niet zelden in mijn zangen .Den onvervalschten vrijheids toon; Maar! nimmer zonder vrees dier banden Waar in het rot der dwingelanden Steeds rechtloos braave burgers floot: En door des bloedsraads vloek bedwongen, Werd luit en gorgel toegewrongen, Bij 't treurig klimmen van den nood. De beulendrom der wet - gebieders Die, metontèering van 's lands macht. Als redenlooze recht-ontvlieders Der belgen vrijheid t'onderbracht; Had als verftaalde volks - tirannen Bereids den boog der wraak gefpannen Om mij te fleepen naar 't fchavot; Doch hoe bij hun de lust mogt fmeulen Mij in heur boos geweld te zeulen. Ik bleef bewaard door d' arm van god, N 3 Triümfl  193 MENGELPOËZIE. Triümf! die tijden zijn geweeken, En de ijzeren eeuw is weg gefneld, 't Spook, dat de moordtrompet kwam fteeken, Is met Civilis kroost geveld. Welaan, dat dan de lier der blijheid Herfnaard zij door herdelde vrijheid Die 't gantsch verruimde hart geniet. Het fpeeltuig dat voor Nasfauw (temde, Zelfs toen men alle klanken ftremde, Dat zwijg' in 't juichend heeden niet. Geen goud kan zulk een vuur doen gloeien, Het geen ten prijskroon 't oog verrukt, Neen: 't is 't verbreeken van 's lands boeien, Waarom mijn hand de fnaaren drukt. Uw heil, 6 burgerdand! verplicht mc, De oranje- luider die verlicht mc * Door 't draaien van den blijdfehaps gloed; Ja! was 'er immer dof tot zingen, 't Is thans in 't dip van zegeningen Aan de eindpaal van den euvelmoed. J»,  MENGELPOËZIE. 191 Ja, dierbaar vaderland! mijn klanken Verè'nglen zich te hemelwaard: — Om, voor verlosfing, god te danken Juicht u ter eer 't heelal der aard. De almachte wil van moedlooze oogen De koude traan van rampfpoed droogen, Die ftroomend vloeide door 't geklag; —• Hij doed der gruwlen nacht verdwijnen, En fticht weer zetels van robijnen, Door d'invloed van het erfgezag. Wat ommezwaai, 6 vaderlanders'. Wat keerttaal van vernietigd licht, Toen 't glimmend zwaard der oproerftanders De beeving had in 't hart gefticht! Waar zijt gij nu, 0 plonderfielen! Die Nasfauws ftamboom zoud vernielen, Door 't vuur van fnoode ondankbaarheid? Waar zijn uw franfche blixem-pijlen, Wier ichijnglans u in 't leed deed ijlen? — Waar ? dan in rook van 't niet verfpreid. N 4 V«r«  T?2 MENGELPOËZIE. Vergeefsch, vermeetle landberoerders! Ontfloot gij d' afgrond uwer wraak, De woede uwer rustverroerders Ontmachte uw godloos doel en zaak. Ja ! 't gantfche hoopke lelijblaaden, Waar door ge uw' aanflag dorst verraaden, Was niet dan doodlijk moordbankct; En 't ftaal, waar meê ge uw bloedbanieren Ter landverwoesting om deed zwieren, Alleen voor uwe borst gewet. Oranje, door 'slands druk verteederd, Verliet het fchreiè'nd graaflijk vlek, En zag zich op een wijs verneederd Die eeuwig u tot wroeging ïlrekk' Maar nooit heeft hij deez' vrije ftaatcn, Door 't fchenden van zijn eer, verlaaten, Noch ter vernedering zijner deugt: Bij de altoos trouwe gelderlanderen» Vond hij met zijne zegen - ftanderen, Rust, —, toevlucht, — hulpe, — traostenVreugt, Zaagt  MENGELPOËZIE. 193 Zïagt gij van toen af niet, barbaaren! 't Befchermend oog aan 's hemels lering, Naar 't welk hij met zijn legerfchaaren Vergruizen kon uw muitren kling? —Of was de haat zoo diep gezeeten In uw verroest en flaafs geweeten Ter koestr'ng van uw aller waên? Ja. de algebieder had uw harten Verreedenloost, om ons van fmarten Door 't glorierijkfte heil te ontflaan. Het treurend volk van Hollands fteeden Op 't zeerst door 't grievendst leed gefart, Moest, door het fchenden aller eeden Nog feller zijn getrapt op 't hart; — Het fchuldloos bloempje zelfs dat de aarde Op d'al wenk van den fchepper baarde, Wierd op het redenloost gevloekt; Wie Hechts de oranje-kleur dorst noemen Zag men ontzind ten kerker doemen, Of als een onverlaat geboekt. N s 't Ver.  MENGELPOËZ T E. 't Verachtelijk/Ie fchufm der fnoodaards, Door 't goud der grooten faam gefchoola, Ge/lerkt en aangevuurd, door bloodaards, In listige eigenbaat verdoold; Zag men, zo roekloos als vermeetel, Alöm den aehtbren eere-zetel Ontëcren door het floutst bevel; En fielten, die de reden fchuwden — En zich aan dolle boosheid huwden, De rechtzaal vormen in een hel. Ja de aterling floeg zelfs, (6 fchanden!) ■ Aan Neêrlands dierbre goé'llin De op moordzucht afgerichte handen, En riep zo Alvaas tijdfpook in. Nog flechts één wenk, en Nasfauws gade Was, zonder de opperfte genade, De prooi van driesten euvelmoed. Gedankt, 6 eeuwig godtijk weezen! Gij redde toen men 't al moest vreezen, Gij redde alleen vorst Fredriks bloed. Gij  MENGELPOËZIE. 195 Gij redde haar uit 'sdwinglands klaauwen, Herftelde Willems echtkoets weêr; Maar 't wreeken van haar ziélsbenaauwen, Dit vorderde ook uw godlijke eer. Uw fcindren, die fteeds biddend treurden, En fchreiënd 't hoofd ten hemel beurden, Had ge éénmaal in uw gunst verhoord: Staakt, fprak uw alwil, thans uw zuchten 1 Ik eind flraks Neêrlands ongenuchten; De vlam der tweedracht zy gefmoordl Op uwen wenk, 6 algebieder.' Toog Brunswijk, Fredriks harnas aan, En deed den trotfchen deugt-ontvlieder Welras met trillende armen ftaan. Hij brak door 't overwinnend lemmer, Als een fchrikbaarende onrust-temmer Op eenmaal onze boei van fmart; Ja 't helden leger van Germanje, Hergaf op 't onvoorzienst, Oranje Aan 't door de heerschzucht treurend hart. x Triümf  9 ■ ALBUM VAN DE HOOGWELGEBOREN FHEÜLE van RE NES SE-, thans ECHTGENOOTE van den HOOG WE L G E B O R E HEER BARON VAN DEDE jvi Gulde vriendfchap! heil der aarde l liefdekweeklter! — hemelfchat! Wie maalde ooit naar eisch, 't vermogen Dat uw godlijk heil bevat? Uit uwe ambrozijne vlieten drenkt gij elk met roozen bloed, — En, door deezen leevens-balzem Stookt ge wellust in 't gemoed: S s Wal-  «74 M E N G E L F O Ë Z Y E. Wellust.... die, O lieve Freule ook uw eedel harte fmaakt — Wellust dien gij door uw lippen — door uw lonken kenbaar maakt. Ach! leer mij haar meerdre krachten Die ik in mijn denkbeeld mis, — i-*r mij door uw deugt en wijsheid Wat de waare vriendfchap is: Haar met u te mogen deelen Is alleen een zielgeneugt — k Grootfte heil der vergenoeging In mijn reine leevens vreugt. Jezus kroon daar toe uw dagen tot gij zat der waereld zijt, En eens zalig, zult betreeden 't ftarrendak ten vloertapijt. i 7 8 i. I N  MENGELPOËZIE. l?J INDE 4 L B V fit VAN DEN W E L ET). GEB. HEER ADVOCAAT voor de RESPECTIVE, HOVEN van JUSTITIE in HOLLAr/D. 3K.unst—kunde — eenzuivreziel, aan'treinfteblank gelijk, Volmaakt den_men'fchenvriend, den grooten Bilderdijk. 1785-. op het AFBEELDZEL van de WELEDELE JUFFER e. M. wojestjehoj^jejf s thans ECHTGENOOTE van den HEERE w". m X X jd je ju jd X' jk. Zoo immer God den mensch met deugt volmaaktheid fchonk, En 't hart eens teedre Maagd met englen fehoonheèn praalde; — 't Is zij, wier zacht gelaat men in deez' beeldtnis maalde, 't Is zij voor wie de lof in 't pijlloos niet verzonk. Mijn zangfter knielt voor'tblankk' — de gloor van hare zeden; Zij knielt voor'tgrootsch't geen in haar oog - haar kaken fpeelt; Voor'tgrootsch,waarmee ze een fchat van reine wellust teelt,— En d'oceaan ontfluit van leevens zaligheden. 1785. BIJ  *7« MENGELPOËZIE. STSCHRIFTEN voor de PQURTRETTEN van de HOOGE VORSTELIJKE onder dat van ZIJNE HOOGHEID. *i jLands vader! 's volkren heil, als vorst en mensch gekweld; Wiens goedheid en geduld de macht der lasters veld. dat HAARER KONINGLIJKE HOOGHEID. De heilftar van den Staat, - 't juweel van Pruisfens kroon • _ Tredrtca ~ echt-faphier van Willem, Fnfooszoon. dat van den HEERE ERF-PR IN?. Be bloem der jonglingfchap.-'t kleinoot voord'unie-band • Oranjes oudfte zoon — de hoop van 't vaderland. dat der ERF-PRINCESSE. B>e Iuïfter, eer en roem van Neêrlands Maagdenltoct • Veradeld door de deugt als telg uit Nasfauws bloed. ' —- dat des TWEEDEN HEER ERF-PRINS. Prins Georgg, - tweede zon uit de allerdierbaarftc echt En jongfien erfgenaam van Nasfauws erflijk recht. ' DE  y MENGELPOËZIE. 277 DE BESTEN VADERLANDER. Ofichoon in 't vrij Gewest geen vreê — nog liefde blinkt, Daar 't door een overwicht van twist en tweedracht zinkt; Zo teeit bataaffche deugt nog onveraarde telgen, In wien de braafheid heerscht van't echte kroostderbelgen: Dit tuigt het Graaflijk vlek, in't welk men Carter (*) vind, Die'tfchittrendst voorbeeld kweekt eens vorstt' — en men- ( fchen - vrind. 1785. DICHT- (") De Weledele Heer R. CdRTER. , Cmnmies ter Thefaurie Centraal van Zijne Döorluchtigjle Hoogheid den lieert Prime va* Oranje en Nasfau, enz. enz. enz,  VS MENGELPOËZIE. DICHTREGELEN, ONTWORPEN om onder een ZINNEBEELDIGE KUNSTPLAAT GEPLAATST te WORDEN, die men NADERHAND niet heeft VERKOOZEN U I T T E G E E V E N. "Woel vrij, gedoemt ferpent, affehuuwlijke Eigenbaai'. Vergeefsch beproeftge uw kracht aan't hoofd van onzen Staat: Of hooptge nog, vermeerte! op eed — en — vloekgenooten ? Hun euvle moed is reeds door fchroevende angst verkracht: De toomlooze ijver, die hem 't Haal in 't hart zou ftooten, Verftomd op 't flip, dat hij hem wreed te ontzielen dacht, Terwijl de nijd en list, als beevende aterlingen, Met al heur nikkers vliên, naar de onderaardfche kringen. Oranje leeft! en volgt, ten fchrik der dwinglandij, Standvastig , 't voetfpoor der doorluchte heldenrij; De tuinmaagd vreest dus niets, maar draagt, de burgerrechten Van nieuw aan 's vorften trouw, met Neêrlands godsdienst op.' Dit heil, zal 't eeuwig heil aan batoos glorie hechten; — Dit ftilt den grijzen Leeuw, en kerft der muitren krop: De waare vrijheid daalt wat licht! — gods gunst werkt r< , r. , meede, En brengt ons wettig erf, den handelbloei en vreede! 1785. OP  MENGELPOËZIE. fi?J> OP DEN UITMUNTENDE DICHTER K U M P E E, NA HET LEEZEN VAN DESZELFS DICHTSTUK: Z U JL I M A. Wie is hij die zóó grootsch, met een verfijnd verftand, Het godlijk kunstvuur voed van hartbetoovrend zingen ? Wie peilt door 't rijkst vernuft 't onperkbaar heil der dingen, flraveerende de hel in trouw voor 't vaderland ? — 't Is Kumpel, 's waarheids vriend, die de eer van Nasfauw wet, En zoo door mond als pen zijn hooners paaien zet. Den . . . Mey 1786. VOOR  280 MENGELPOËZIE. VOOR HET POURTRET VAN DEN WELED. GEBOREN GEST. HEER, MR. J. H. van OLDEMBARNEVEED, GENAAMD WITTE TULLING, PROCUREUR GENERAAL, EN ADVOCAAT FISCAAL VAN BRA B AkND EN LANDE VAN. O VER MA ZE. Dit denkende gelaat, in 't welk geleerdheid fpreekt, Is dat desgrooten mans, wiens richterlijk vermogen, Tot heil der rust, naar plicht zich op de boosheid wreekt, En de onfchuld veilig op zyn kunde en zorg doed boogen: Geëerbiedigd om zijn deugt en trouw aan 'tvaderland; — Geliefd van 'tvorfllijk Huis - en van den burgerfland. Lang moogd ge 6 Batavier! v w zyn licht beroemen, En dankbaar , totuw ïer,uwWTTTE TULLINGH noemen. 1786. VOOR  MENGELPOËZIE. 281 VOOR HET JP O 17 !at x m M T VAN MIJN VRIEND DEN WELEDELE HEER W. H. SCHWEICKHARDT, DOOR ZIJN ED. ZELFS GESCHILDERD. " A pelles handherleeft in Schweickhardt's grootsch penceel; — Dit fpreekend beeld zijns zelfs is daar van 't fchoonfte deel. i 7 i 7. I IN  98% MENG É L P O E Z Y E. IN DE k L b U m VAN MIJN ACHTINGSWA \ R!' D E VR FF.ND , DEN welf.erw. zeer Gei. eerden ITeER C C L E IJ WA RUWEND LEE RAAR DER HERVORMD* I * GEMEENTE EN CURATOR DER LATTN SCffE SCHOOIEN IN DEN BRIEL ■ MITS ' GADERS LID VAN VERSCHEIDEN GELEERDE MAATSCHAP!'TEN, enz. Daar, 6 Cleijn! ons hart eendrachtig en op 't teerst Oranje I (mind, Is 't dan wonder dat de vriendfchap ons zoo naauw te faamen I ("bind? - I Zalig dan die zachte keetcn , die een fchat van wellust I . • (kweekt; — ] Ach, dat door geen onrustbranding ooit bij ons dat fnoertjen 1 C breeki!.. Ja dat is, eerwaarde halsvriend ! mijne heilzucht op deez* I tt L • (aara; Uwe achting nooit te ontbeeren is mij meer dan alles 'k Leerde uw'deugt, - uw'wijsheid kennen; gantscÏnu'jn . (ziel werd u gew;>d ! - j /in, daar zulk een liefdtoxivmisx is vlamt ze zelfs na 's lee. O'enstijd! \ 25 Janna) ij 1737. HULDE  MENGELPOËZIE. 233 II U L D E AAN DE WELEDELGEBOREN GEST. HEER B*. C. van DAM van AERDEM 4 PRJSSIDENT BURGEMEESTER EN ONTFANGER VAN DES GEMEENE LANDS MIDDELEN IN DEN BRIE-L, MITSGADERS LEENMAN VAN DEN LANDE VAN VOORNE, enz. enz: Van dam, die in het heetst van Nederlands gevaaren, Getrouw was aan Oranje als burger toeverlaat; Voelt thans zich d'eere - krans gevlochten om zijn haaren Waar op de dankbaarheid des volks vereeuwigd Haat. — Dat ieder Brielenaar 's mans naam in 't harte heilig, — De waare vrijheid bleef ook door zijn fchaduw veilig. 18 1787- Ta BIJ"  ïH MENGELPO 'k Z T E. JB XJ'S CJBC'JBL X T T M W, ter GELEGENHEID der ILUMINATIF in den BRIELE, in 0CTOBEH 1787 voor twee VENSTER-RAAM EN van mijn W O O "N H tl IS, ; zijnde GEPLAATST GEWEEST. ©ffchoon een helfche floer ontznde muitelingen Oranje 't moordziek flaai wilde in den boezem dringen; Herfleid hem 't albeftuur in zijn gefchond n eer, En blixernd, tot's lands heil, 't geweld in d'sfgFond néér. «H» IJ S C ,H . R I F T VOOR. HET jp o Tr i x j£ jé 2" VAN ZIJNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINCE VAN oranje EN nassau, enz. enz. enz. NA DE OMWENTELING, 't Doorluchtig Hoofd des lands, vemeederd door den baat, Maar Groot door zijn geduld als redder van den Staat. ONDER EEN 5 a s s i n e t voor een der VENSTER - RA AMEN van de HEER b o n g ' a A li t Z. I N . 's G R A V E N ïl A G E, t^r GELEGENHEID der X X X TT mX JJL TX X, Den 8 Maart 1788. W erd ïn 's lands ijzren eeuw het lieffelijk oranje , Van >s vrijheids hoed gefcheurd, een prooi der dwinglandij; God gaf ons, door het zwaard des Aadlaars van Germanje,' Dat unie-fierfel weêr, ten fchrik der muiterij. V R E-  ' MENGELPOËZIE. 280 VERSCHEIDEN •BIJSCHRIFTEN ter GELEGENHEID der x x tr m x mjjl t x je, O.' DEN 8 MAART 1788 GEDIEND HEBBENDE. jLoo lang de gouden zon zal met oranje praaien, Zal 't heil van Nasfauws Huis het Graaflijk vlek beftraalen! Deez' dag van vreugd, zal ons , bevreedigd door geluk, Van nieuws vergeeten doen de rampeeuw van den druk. Orfchoon 't geweld, ook zocht d'Oranjeboom t'ontluiftren, Eén Godswenk van omhoog deed Neêrlands pesten kluiltreo. Laat elders 's volkren trouw voor Nasfauw fchattcn waagen, De Haagfche vreugdepraal zal duizend zecgens draagen. Wat fchaad ons of de hel om onzen hcilftaat woed? Gods arm, en 's braaven deugt, is't fchild voor euvelmoed Wie vierd deez' heildaag niet, daar de eciio van 't heelal Oranje een fchaatring brengd van fmeekend vreugtgefchaL Oranje in 't dankbaar hart voor eeuwig ingeplant, Biyv' grijze jaaren de eer van 't volk en 't vaderland.' ts OP  2po MENGELPOËZIE. OP EEN EERE-POORT IN DE HARDERSTRAAT I N '$ G JUJl W JSCJïL G JE, GEPLAATST ter ZELVER GELEGENHEID. Kaar'r juk -ontworsteld volk van 'tijcntfehe Leeuwendaal, VerMdemd door de rust, 't ontfchroefde hafj doed fpreeken; Heeft 's Hagsnaaren trouw in 's harders buurt, dit teeken, GeftiCht tot 's hemèls eer en Nasfuuws zegenpraal. AAN DE WEDERZIJDE. Kon 't brandend vuur des nijds van wreevelzieke dwingren In d'ijzren kringen, op Oranjes feestgetij Een kille vrees en zorg in 's braaven zielen flingren, Triümf! — God fprak, — gaf heil en wij, wij juichen vrij. GRAF-  MENGELPOËZIE. a»( G SL^L JF $ C M J8L X T T VOOR DEN WELEDELGEBOREN GEST. HEER 2MCR- j. c» reigersman, IN LEEVEN, RAAD, THESAURIER EN " RENTMEESTER GENERAAL VAN ZTNE DOORLUCHTIGSTE HOOGHEID DEN HEERE PRINCE VAN ORANJE EN NASSAU, enz. enz. enz. Overleden den 29 Maart 1788. Hier rust de trouwfte vriend, en wijzen vraagbaak, van Het vorfFHjk Opperhoofd der Nederiandfche Staaten : Wiens dienst de zegen droeg van eerlooze onverlaaten, En vraagd ge, 6 vreemdling! wie ? de faam zegd: Reigexsman. EERE-  49* MENGELPOËZIE. E E R E - K R A NS J E VOOR MIJNE WELDOENERS ln VRIENDEN DS WÏLEDELE HEEREN jd. DE jb m. tt x w E N X. joosTxwa, pieterz. als GETROUWE VOORSTANDERS van WAARE VRIJHEID en ORANJE, na de gezegende omwenteling 1787. Zo ge ooit, dAmfterdam! tropheeèn op wilt richten Waar in uw dankbaarheid door uwe zegen (preekt ; Wilt dan voor uw' de Bruin en Joost'tng teekens fh'ebten Daar 's lands triümf door hun op 't grootscht is aangekweekt. Hun liefde voor uw rust, eischt van uw hart, belodmhg, Die waardig is aan de eer waar mee de faam hun noernd: • Op.dat ook 't nageflacht, uit waare deugt - betooning Hen, als bewerkers van uw'heil cn glorie roemd. OP  MENGELPOËZIE. 293 OP HET '? o u r t r e t VAN DEN GELEERDEN en ONTSTERFFELIJKEN G R T Z A A R Z>, ja jle franco van berkheij^ LECTOR van 's LANDS UNIVERSITEIT te LEIjDEN enz. enz. Oit achting - wekkend beeld van eerbied waarde grijsheid , Schetst ons dien burgervriend, wiens groote geest onwijsheid Aan vaderland en volk ter eeuwige eer za! /trekken Daar z'jne dichtlier elk die kunst waardeert, moet trekken: Berkheij, die voor Oranje in 't drukkendst Staats - geweld, Zich, om zijn Leijden, heeft ten doel der wraak gefield. 1 7 8 3. OP  394- MENGELPOËZIE. OP EEN EE RE-POORT IN DE HARDERSTRAAT I N GEPLAATST den 7 AUGUSTUS 1788. Belach, ó nijdigaarts! de vreugt der Haagfche braaven, Veracht deez' Eertrophee van Ltefde 's Burgerkring ; —Oranjes echtjuweel — de heilftar der bataaven , Heeft aanfpraak op ons hart, niet op uw' zegening. AAN de WEDERZIJDE. Zag Neerland ooit, vernoegd den blijden feestdag lichten Haars wijze Goëllin , Germanjes kroon -Ikraat; — 't Is thans, ««dat geweld voor haare deugt moest zwichten, En 't gantsch heelal haar eert als Redster van den Staat. TER  MENGELPOËZIE. nfiy TER ILUMINATIE Bij DEN WELEDELEN KESRÊ P9 M. FAUVARCQ, ONDER-COMMIES VAN 'j LANDS POSTCOMP TOIR IN DEN BRIEL, op DE?j ZELVE DAG. Ik was eertijds een kees, toen d'onbcdachtz3"mheid Der jeugt mij van het fpoor der rede had geleid: — Nu ben ik prinsgezind, niet om belang noch voordeel; Maar uit een zuiver hart en bpgeklaarder cordéei. 't Is dus me: bïijdc ziel dat ik deez* kaarfin brand, Voor 't ilerfd van oranje en *t jn'chcnd \aderland. VOOR  *y« M E N G E L P O Ë Z 1 E. VOOR EEN DER V E N S TER-RAAM EN VAN 'T HUIS DER VORST - en VRIJHEID - MINNENDE BURGER P'HILIP van DE. O OGEN, in den BRIELE, ter zelvjer GELEGENHEID. 'Vloek vrij,,ontaarde belg! op Nasfauws zegenpraal, En wraak, als fnoodaards 'tlicht dat thans zijn vrienden branden, Het eeuwig alziende oog beftraald de Nederlanden; Door hem is 't dat uw macht in de eindlooze afgrond daal. Sophiaas luider klimm' ten fchrik der dwinglandij, En 't braave Brielfche volk blijv' door haar, ecuwig vrij. Extimpori. graf-  MENGELPOËZIE. G JR. JL T S C M. Jt X ffl T VOOR DEN WELEDELGEBOREN GEST. HEER, M* G. de 31 O O, He ere van Rofenburgh en Blankenburgh &ct in leeven Raad in de Vroedfchap en Burgemeefter der Stad Delft, en wegens dezelve Gecommitteerd in het Edel Mogend Co lieg ie van Heeren Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Holland en IVejlfrieslanfc &c. &c. Overleeden den 8 September 1788. Sta, wandelaar I verè'er, uit diep gevoel van pligt, Het koud gebeentt' des Mans die hier begraven ligt, De Roo, wiens deugt bij 't volk in 't prinslijk Delft blyft leeven, Verdiend door dankbaarheid op ijders tong te zweeven: — Als voedfterheer getrouw aan land, - aan vorst, aaii God, 1 Ontzonk den Staat in hem een dierbaarst Patriot. V TER  "1 > I \ SpS^ MENGELPOËZIE TER F I L I C I T AT I E G E Z E L S CII A P AAN HET HUIS VAN DEN TV EL ED E L E N GESTR. HEER A. B1ESSER, ALS PRESIDENT BURGEMEESTER DER STAD BR/EL, Br HET DRINKEN DER PO KA ALEN, Den 14 October 1788. JDLegeer tot heil van't volk —den. Staat en 't vorstlijk huis; Zoo vind de Briel in u een tweeden van der Sluijs! AAN  MENGELPOËZIE. 299 AAN DEN HEERE TWEEDE BURGEMEESTER J« HOGENBYKvanBOMSEEA Alt, Heef: ooit een Burgerij zich op haar eer beroemd; 't Is zij die Hogendijk als burgervader noemd. AAN DEN WEL EERW. ZEER GELEERDEN HEER PREDIKANT, J. GROE-NEVELB, n BEROEPEN ZIJNDE te MIDDELBURG. "Veriaatge , 6 Groeneveld! het vrije brielfche volk Gedenk hen in gebeên als Zeelands bijbeltolk! V 2 ZIN*  303 MENGELPO Ë£Z T E. ZINSPREUKEN op de DIPLOMAAS voor de aankleevers der OUDE CONSTITUTIE, van de dorpen OOSTVOORN en RACKAMJE. Een elk Ooftvoorenaar die 't vaderland bemind, Is 't hoog befiuur getrouw en, hartlijk prinsgezind. 1788. Zoo lang oranje leeft tot heil van kerk en Staat Blijft hij Rackanjes lust — en hoop — en toeverlaat. ' ï 7 8 plicht-  MENGELPOËZIE. 3oi PLICHTMATIGE en VERDIENSTELIJKE JBC Tf X JD JE,'. na het LEEZEN van het VOORTREFFELIJK WERK: ter HULDIGING der oprechte vabemxandscme sociëteiten, door MEVROUWE M. G* »e CAMBOHT, GEBOREN VAN DEK. WEBJEOEST. ^oo vadcrlandfche taal ooit in bataaffche harten Een vonk van dankbaarheid en billijke achting kweekt, Cambon kan hier in de eer der gantfche kunne tarten, — Haar koomt een offer toe, in 't welk ons binnendst fpreekt: Lands-kennis, — waarheidsliefde, aan 't huis van Nasfauw trouw, 't Paard alles op '6 volmaakfte in deeze groote vrouw! 1788. V 3 GRAF-  loa MENGELPOËZYE. G JHJ!L T S C M JU x jf? T VOOS. DEN WELGEB. GEST. EN HOOGGEL. HEER PETRUS CAMPER, In leeven Gecommitteerde wecgens de Provincie van Fries land ter Vergadering van den Raad van Staaten der Vereemgde Nederlanden ; Profesfor; en Lid van meejl alle de geleerde Maatfchappijen van Europa; enz. enz. OVERLEEDEN DEN 7 APRIL 1789. Deez' grafplaats eischt, ö Mensen I dat gij uwe aandacht vierd; Ze omvangt het rustend rif van Frieslands gulden mond; Die als pijlaar van Staat voor Nasfauws zetel Hond, En van het gantsch Euroop als wijs bewonderd wierd: Wiens naam en grootfehc pen, als kenner der natuur, Des Nazaats achting trekt tot 's waerelds uiterfte uur. BLfJD-  M E N G E L P O M Z T E. - ^03 BL IJ DSC H APS-OFFER TER GELEGENHEID der HEUGCHELIJKE STAATS - OMWENTELING I N W M JD JE JU X JL W JD 3 1788. Triümf, ^ tijd is weggefneld, Waar in 't ontembaar fnood geweld Zoo heilloos zegenpraalde! >t Is lente na den droeven ftond — Toen de onfchuld heul nog redder vond, En dwangzucht op de deugd onzalige eer behaalde, V 4 Tr*  3°* * MENGELT O È Z T E. Triümf, de wetten der natuur Ziet men niet meer door tweedrachts vuur Ontè'edeld en gefchonden ; "t Is uit met vloekraad en bevel — Der eedgenooten van de hel Door wie 't Gemeenebest ontfing de grootfte wonden. Gij word niet meer, ö vaderland! Door fnoode monfters aangerand, Die Nasfauws val bezwooren: Men hoord geen moordkreet van alöm. Ten fchrik van jeugt en ouderdom, faar 't lief orange mag weer op de borften glooren. Thans  MENGELPOËZYE. 30$ Thans juicht de gantfche burgerfchaar; De vrienden-rei, die, in 't gevaar, Met mij de dood trotfeerden; En 't zwaard van valfche majelteit, Blijft aan der muitren hand ontzeid, Daar Neêrlands beulen-wraak in Wroegend leed verkeerden. Qeduchte God! wie kend uw kracht ? Wie kend de werking van uw macht, — En milde gunstbewijzen? Gij deed, ö redder van 't heelal ! Op 't biddend ach van 't duizend tal, Het morgen-licht van vreugd uit d'onhgils nacht verrijzen. V 5 Een  30$ MENGELPOËZIE* Een wolvennest, fteeds afgericht Om, teegens 't blijkbaar redelicht, Der volken recht te fchenden, Had zelfs 't, onfchatbaar diamant, De Moeder van ons Vaderland Ontzegd, tot bijftand van haar kindren zich te wenden. Die dierbre Rijksvorlh'n, wier hart Verteederd was, om ons van fmart En van een juk te ontladen Dat onze fchouders zwoegen deed; Was, ( als had zij verraad gefmeed ) Het voorwerp dat den nijd ontzind durfde aantetalten. Mea ]  MENGELPOËZYE. 30? Men hield, ja! teegens plicht en wet, Die deugdzaamfle in haar reis belet, Tot Neêrlands wisfe fchanden; En fchepte dus van 't vrij gewest, Een rustvernielend rooversnest, Waar 't wraakvuur kluiflers fmeed in fteê van uniebanden, Hier van droeg ik 't getuigenis, 6 God! dat niet vernietigd is; Gij weet wat.ik gevoelde: — Maar teevens ook dat mijne ziel Niet gantfchelijk in wanhoop viel, Hee zeer ook d'euvelmoed met haare flaaven woelde. Mijn  308 MENGELPOËZYE. Mijn zuchten reezen tot uw' troon, Dan, 'k achtte 't wreeken vm dien hoon Niet minder ftraf als heilig; Mijn beeden wierden ftraks verhoord, De donders aller haat gefmoord, En, met Fredrica's Eer, het Land ■herfteld en veilig. Triümf! het lief oranjelicht Vertoonde zich aan ons gezicht, Door konings Fredriks benden, Wiens onverfchrokken heldenmoed, Door 't teistrsn van d' ontzinden ftoet, 3er Belgen ijzren eeuw van ramp en wee deed enden. De  MENGELPOEZYE. 3c# De radelooze Muitren kring Wérd, door vorst Brunswijks heldenkling/ Verftrooid, — uit een gedreeven; En elk, Öie voor Oranje leeft, En dankbaar bloed in d'adren heeft, Blijft altoos de eer aan hem als Neêrlands redder geeven. Hij — hij, wiens krijgskunst niets ontbeerd» Heeft aan 't verhitte- volk geleerd Met Wapenen te fpeelen; Triümf! 't looft al zijn grooten naam, Den twister zelfs wil met de faam Het zigenlied des lofs van Hertog Brunswijks deelen. Triümf!  Sro MBNGELPOËZTE. Triümf! 6 trouwe Burgerfchaar l Ziet hier de dag om met elkaar •t Herftellingsfeest te vieren; Ziet hier de dag van vreede en rust; De dag om onzer ogenlust Vorst Willem — Gaê, en Kroost met lagchend groen te lieren. #«* Uw fchutsheer nadert fchreede op fchreê, Vivat Oranje, roept hoezee! Brengt aan de liefdebanden; Maak los het vorstlijk Paarden Tpan; Snoert aan de koorden, wie maar kan, En trek hem fteêwaarts in met duizenden van handen. Triümf,  MENGELPOËZYE. gig Triümf, daar koomt 's Lands oogenlijn, J Om fteeds in 't Graaflijk vlek te zijn, Met haar geliefde Telgen! . Vat aan, haar .luistrljke eerkaros, Rukt vrolijk Paard en teugels los; Juicht vivat, trekt haar in, uw hart is haar, ó Belgen! Triümf! het dondrend moord kartouw Brand nu ter eere van Nasfouw, In plaats van bloed te plengen; Ja! bij dat buldrcnd vreugdgeluit Galmt ieder 't fchel hoezee thans uit,— Het blij Wilhelmus doed zich onder 't danklied mengen, Triümf!  31» M E N G E L P O Ë Z T E. Triümf 1 juich-- juich, ó NederlandI De Pijlbos van uw' Unieband li weeder 't faam gebonden; Bet wroegend onrecht is geboed, Op vrijheids fpeer draai vrij de Hoed, Eeuw uit eeuw in tot heil, ja altoos ongefchonden! E. SCHLUNDT BODIEN. Clercq ter Thefaurie Generaai van Zyne Door luchtig ftt Hoogheid.  B L A D V IJ Z E R. BTBEL EN ZEDE DICHTEN. BladZ. D e Lofzang dér Engelen in Bethlehems Velden. . i Mozcs Julchtaal tfa Hoh torhr dei'TcmpHiren dnor de Schelf- ïee. - - - 5 Opwekking tot de Dood en Eeuwigheid. - 9 De ftandvastige Chriften in druk. - - 13 De ontworftelde Wanhoop. - -15 Laatfte woorden eenes ftervenden Vaders. - j-7 De verneederde Heiland in het Rechthuis van Pilatus. ao - 33 Jezus- Het ongeloof van Petrus. - - a5 De Godsdienst. - 2^ De wanhoopende Zondaar op zijn Krankbêdde. - *9 MENGELDICHTEN. Vaderlijke blijdfchap, of Triümf - zang over de geboorte vaft mijn Zoon. - _ * " ^l Ter Verjaaringe van den Weledelgeb: Heer Clifford. 33 Ter eerfte Verjaaringe van mijn Zoontjen. - - 35 Aan den Heer J. van Nas, - - " 39 Achting-kusjes voor de drie bevallige Wichtjes van denHoog Welgeb. Heer Baron van Renesfe. - 41 Eijl en Zegenwensch von Mpusje Pinne. -  BLADWIJZER. Ai?Su„srnem *m *? AaGebo^:de,geb-ore Hee:Mr- J-.F-Bijmhou °^z^ Am den Weledelen Heer J. W. Knrnpel ter gelegenheid zijner bevordering tot Doftor in de beide Rechten. « De Meijboomen, Lierzang. " - 58 Pe Vriendfchap. r. Aan de Magiuraat der Stad Delft ter gelegenheid der Vernietiging van net corps mimende Burgers 1786. „ Slotzang van een Fragment voor het Verjaarfeest van H r> H. Mevrouwe de Princesfe Louïza, 1784 0 Aan Mejuffer S. H. C. Bijmholt in dankbaarheid van haar Vaersjen op mijn Verjaardag. Aan God, bij het einde des Jaars 1784. _ Aan Mejuffer Bijmholt, op haar Geboortedag. _ 9p Aan Mevrouwe Bijmholt. - _ _ Ter elfde Verjaaring van den Prins Willem George Fredrik. 103 Aan Mejuffer C. A. Boot, bij het toezenden van een mijner Werkjens. - . . _ '109 Moederlijke Taal, bij het huwelijk haarer Zoon. 111 Ter huwelijks Vereenigïng van den Weledele HcerE. Sch'undt Bodien, en Mejuffrouw S. E. Le Cömte. - n3 Aan Hare Koninglijke Hoogheid Mevrouwe de Princesfe van - Oranje op den zeevenden Auguftus 1785. - n# Aan mijn Vaderland. . . .122 Harte-taal, uitgefprooken op een Vaderlandfchen Maaltijd gehouden te 's Gravenhage, in de Maand Augustus 1785! U _ 124 De Dichtluim. - 127 Rouw-  BLADWIJZER. Rouw-zang over het[affterven vari den Weledelgeb' Geft. Heer Mr. lacob Reigersman. - - 129 jij De fneedige Landbewooner. - - " 3 Aan zijne Hoogheid den Erf-Prins Willem Fredrik, op den Vieren twintigften Augustus 1789- - r 134 „ Het Verlies. - - - " .I4° Aan de Heer J. M. Sobels, bij de uitgave zijner Vrijheid en Burgerhart, 1785. - - .143 Aan Hare Hoogheid Mevrouwe óp Princesfe van Oranje en Naslau, op den acht-en twintigften November 1785- 143 Aan zijne Hoogheid den Prins Willem George Fredrik, op den 15 Februarij 1786. - l5° Deugtlief aan Eduard. - lg4 Aan mijn Vriend den Weledele Heer E. Schlundt Bodien, na de Geboorte van zijn Zoontje. - - *5M Ter gelegenheid der Intreede van den Weleerwaardigen zeer Gel. Heer D°. I. W. usfingh, als Predikant te Monfter... ' - 161 Spiegel voor Neêrlands volk, of fpreekend Schilderij van de woelingen der muitende Staatshervormers. - 163 De achtften Mam 1787. - - - 165 Aan mijn lieve Echtgenoote op haar Geboortedag. - 170 Aan den Weledel GeftrengeHeer Adriaan de Meij, ter gelegenheid zijner verheffing als Raad in de Vroedfchap der Stad Briele. - - - -. J74 Den zeevenden van Oogftmaand 1787. - 176" Den vierentwintigften van Oogftmaand 1787. - 183 -Het treurend Nëderland verlost. - - 188 Aan de Leden van het Oranje Gezelfchap in den Rriel, na hunne afvuuring op het Exercitie Veld, den 7 oaober - I78.7. De  BLADWIJZER. De Lasterlijke Kwaaker. . . . Blk££l Ter gelegenheid van de door Z. D. H. binnen Amfterdam gedaane Remotie van verfcheide Leden der Vroedfchap en de Verheffing van den Weled. Groot Achtb. Heer Mr' M. Straalman, tot deBurgemeefterlijkewaardigheid. 211. Gevoel van achting en liefde voor het oudfte Zoontje, van mijn boezemvriend Bodien, op deszelfs geboortedag' 213 De juichende achtften Maart . . 2I7 De Scheveningfche Vrouwenfroet aan den Hoog Edelge- booren Jonth»^ H^,o ^ Rmt,Wt. HPere van Rhoon , enz. by de overgifte van het Vaendel haarer Schuttery 220 De bekeerden Knorrepot. - . _ 22j Taal der Vriendfchap aan den Wel Edgeb. Geft Heer Mr. de Roo van Alderwerelt, na deszelfs verkiezing tof Raad m de Vroedfchap der Stad Briele. . 2 °C Aan den Wel Edgeb Geft. Heer P. van Hoogwerf Georgesz ter zeiver gelegenheid. . 5 'jcorgesz. De Droefgeeftige Dichter. i ' ^27 AWmt^HHd-,Ge!!- Heerva»Si»a> bij'deszelfsaanftel. ling tot Stadhouder der Stad Briele, enz. - 228 De weenende Arcaft 23 r Gevoel van achting, toegewijd aan den Wel Edgeb. Geft Heer van Baerle, by het drinken der Pokaal ter filicitatie als Raad in de Vroedfchap der Stad Briele. - 234 Den zeevenden Auguftus 1788. . " - 235 Den vierentwintigften van Oogstmaand 1788. . 237 Taal van Vrijheid en Vaderlandliefde uitgeboezemd, a la fèté du jour den 18 September 1788. . . 243 Aan mijn Vriend den Wel Edgeb Geft. Heer Cleijn, OudBurgemeefter der Stad Briele enz., bij deszelfs aanilellin* tót eerlïe Commies op het Comptoir van den Wel Ed»eb! Geft. Heere Ontfanger der Gemeenelands Middelen alA^ ' - - ' 24S Aa«  BLADWIJZER. Aan de braave Gereformeerde Brielenaars, na de door hunnen jongden Leeraar uitgefprookene affcheids Leerreden. 2aO Aan mijn-Vriend den Wel Edele Heer E. Schlundt Bodien, op deszelfs Geboortedag. - - - 251 De achtften van Lentemaand. - - 254 Vaderlijk Liefde-kransje gevlochten ter Verjaaring van mijn Dochtertje. - 25$ Aan den Wel Edelegeb. Geft. Heer Mr. C. G. van Baerle, cn Vrouwe c. a- van ue» oiw, dij liumie Exnivereeniging. 259 Dafne en Lotje. -x - - 260. Tafel-galm, op den Zeevenden Auguftus 1789. - 262 Harte-zucht, bij het drinken eener Pokaal, op het welvaren vanhetVorftelijk Oranje-Huis, den23Auguftus 1789. 263 Ter Huwelijks Vereeniging van .den Wel Edgeb. Geft. Heer de Roo van [Alderwerelt, met.de Wel Edgeb. Juffer van Baerle. - - " - • - - 265 Graffchrift voor mijn geliefde Tante J. M. Turnbull, Geb. Spraakel. - - 270 Voor de Graftombe van den dapperen Held Bentinck. 271 Graffchrift voor mijn Oom J. Bailjuw, in leeven Rector der Latijnfche Schoole te Enkhuizen. - - 272 In de Album van de Hoog Welgeb. Freule van Renesfef (nu van DedemO - 273 In de Album van den Wel Edgeb. Heer Mr. W. Bilder- dijk. « - - 275 Op het Afbeeldzel van de Wel Ed. Juffer C. R. Woefthovei^ (nu Hilderdijk.) - —— Eijfchriften voor de Pourtretten van de Hooge Vorstelijke. Perfonadien. - - - - - 276  BLADWIJZER. t>