Fc 26~J  RIJKSUNIVERSITEIT LEIDEN 0672 1364  NATUURKUNDIGE VERHANDELING. over een Z WAVE LAG TIGE NEVEL den 24 Juni 1783 In de Provintie van STAD en LANDE en naburige Landen waargenomen. door SEBALD JUSTINUS BRUGMANS A. L M., Do&or in de Wijsbegeerte en Geneeskunde, thans Hoogleeraar in de Kruidkunde te Leyden , Lid van de Koningl. Aca* demien der Wetenfchappen te Dyon , Gottingen, en van de Genootfchappen te Edinburg, Londen, Groningen, enz. TE LEYDEN, B ij A. et J. HONKOOP, MD C C l 1 XX f I i sv Jr Ex Legato VERRIJST.   ^tie hier, myne waarde Staö en Landgenoten , eene verhandeling, die uit het akelyg toneel, dat zeer onverzvagt op den 24 en 2$ Juni over onze tuinen en velden verfpreid wier de, geboren is. ' Het geen gebeurd is, was te opmerhemvoaar- dig om niet opgetekend, en aan de Natuurkundigs Liefhebbers van andere plaatzen medegedeelt te zvorden. Te meer daar men zig niet lan erinneren iets diergelyhs of hier of in naburige landen te voren ooit gezien te hebben , en het overal onder dezelvde gedaante zig vertoont heeft. — Men vergelyke het geen in onze Pmvintie, in Friefland, het ganfche Land' fchap Drenthe en "t begin van Overyffel gebeurt is met het geen in het naburig Oo/Ifriejland waargenomen •wierde, en men zal overal het zelvde ver/chynzel aantreffen, gelyk^ my door uittrekzels van brieven uit Leer, Wmer, Eonda en Embden, die my door de Heereji van Olst, en Ren^ud der Medicinen DoBor in de Scheemda, kundige beminnaars der Natuurkunde zyn medegedeelt, gebleken is. . De nevel heeft zig over de zeven Provintien en mogelyk veel verder, dog niet overal met een zwa-  evoavelagtigen reuk verbreidt. Zo is in Holland en het Stigt van Utrecht zedert een geruimen tyd reeds voor den 20 Juni wel een zware nevel dog mtt geen zxvaveldelen vermengd of van eenige fchade gevolgd waargenomen: uitgezonden te Zaardam, daar de bladeren der groote bonen ook. die van een enkelde Peereboom getroffen zyn. ln Qelderland en Overyjjel is ten minften hier en daar op denzelvden 24 der afgelopen manad een zwavelreuk onder de nevel gemengd geweest, zonder 4gter zo veel fchadelyke gevolgen te hebben, als hier waargenomen zyn. En dit ftrydt geheel niet met /jet geen wy van de beftanddelen der zwavelnevel als de naafte oorzaken va?) de toegebragte fchade hebben opgegeven. Een meerdere of mindere hoeveelheid van èéne der beftanddelen 9 en hier uit een andere evenredigheid tuffchen dezelve, of ook mindere duurzaamheid van werken, kgn hier een groot onderfcheid maken. En dit volgd zelvs uit onz* proeven. De bladeren van een zvelgroejendc Aaljbezieboom eenmaal met het vogt be/proeit waar van xvy op § VIII. fprek,en, zullen geen verandering tonen , dog meermalen herhaald zynde, ziet men dezelve allengskens gelyk door de zwavelagtige verbeveling aangedaan. Myne verhandeling zoude meer volkomen hebben kannen worden, indien ?7; langer met de uhgavt go-  gewagt badde, dan hier toe, terwyl alles r.og verjch in het geheugen is, kpnde niet beftuiten; ook^ is myn voornaam oogmerk alleen optegeven wat by ons gebeurd is: waar mede over een ft emd, hetgeen in de naburige Landen is waargenomen. Ondertuffchen heeft de Jpoed, die er met het druk? ken gemaakt wier de, en de ongewoonheid van in het Neder•duitfeh te fchryven, eenige fouten, vooral tegen het geflagt my over het hoofd doen zien, die ik, den Lezer verzoeke gunftig te 'willen vetJchonen. rerder hebbe nog maar te er inner en (i) dat de hoogte der Barometer pag. 9 in Rhynlandjcht maat is opgegeven, (2) dat by de aangetekende planten § V. nog moeten gevoegt worden onder No. 1. Fraxinus excelfwr. Effchenboom. II. Betula alnus. Elffenboom. III. Allium. Waar onder Look, Uyen, Sie* pels enz. IV. Apium graveolens. Celdery. Afparagus officinalis. Aspergie. Citrus Medica. Citroenboom. • Aurantium. Oranjeboom. Cucumis fativus. Comcommer. Laurus nobilis. Laurierboom, Paar,  Paart wel, en begunftigt myne pogingen, om eene gebeurtenis in de Hiftorie der natuur aan de vergetelheid te onttrekken, die in alle ompandigheden befchouivt, naulyks zyn weerga, en het aller jl er kfie onz.e Provintie getroffen heeft. ' GRONINGEN den 9 July 1783.  DE ZWAVELAGTIGE NEVEL van den 24. Juni 1783. § i. Nevel aan de Nederlandfche Bodem eigenl J^er ik tot een nauwkeurige. befchryVing van dia ongewone en fchadelyke nevel overga., die vooral op den 24 Juni over onze velden en beemden gezien is, zal het niet ondienftig zyn met een woord iets te zeggen van de nevel die aan ons land natuurlyk eigen is. De aart van de Nederlandfche zo wel als andere nevels moet uit deszelvs bodem opgemaakt worden. : Het fynfte gedeelte der ftoffen waar uit de vafte bodem beftaat, wordt door de zon, het onderaardfche vuur, en andere onzigtbaar werkende oorzaken der Natuur vlugtig gemaakt, en vermengt zig met de damp, die uit het wateragtig gedeelte op* 4 ryft,  ( * ) ryft, en met zig voert, het geen in haar boezem heeft kunnen ontbonden worden. Van hier is het dat landen, welke de Natuur met ligt vlugtig wordende delfftoffen rykelyk voorzien heeft, het meeft al zeer zamengeftelde nevels opgeven, die na derzelver verfchillende aart meer of minder nadeelig aan de gezontheid zyn. ■ Van bier de zeer verfchillende koude, die landen op dezelvde breedte leggende ondervinden. De zouten, voornamelyk de Salpeterdelen, waarmede de lugt in Siberien vervuld is, worden met regt gehouden voor eene voorname oorzaak der ondragelyke koude, die in dezeLandttreek'swinters is, in vergelyking van die in andere landen, op dezelvde hoogte liggende, waargenomen word. Van daar eindelyk de zeer fcha- delyke nevels, w aarmede landen met grote moeraffen en vuurfpuwende bergen dikwils bedekt worden. Nederland, dit gezegend land, fchoon het zig niet kan beroemen op de ryke mynen van haar nabuiren, mag zig egter verblyden in een friffe en gezonde lugt. Door een onvergelykelykeyver der Inwoonderen zyn gehele landftreken in vrugtbare weiden en akkers verandert, terwyl het overige van Neerlands bodem door zandheuvels en onfchadelyke, fchoon lage en onbeboude> landen bevat  C 3 ) vat word. Geen Hinkende poelen, meeren, eii moeraiïen , ten minden die van eenig aanbelang zyn, vergiftegen de lugt. Dus zyn de nevels, die aan Neerlandfch bodem eigen zyn, over het geheel genomen van een goede aart, weinig in haar werking verfchillende van een ligte waterdamp. De reuk die dezelve hier en daar verzeld hangt altoos af van plaatzelyke omltandigheden, en ftrekt zig byna nimmer uit over het grootlte gedeelte van ons Land. De on- gefteldheid, die voor dc menfeh uit een vogtige lugt ontfiaat, die door de nevels word voortgebragt, is meer een gevolg der vogtige koude, als der fchadelykheid van de vreemde ftoffen, die zig uit "s Lands bodem by de waterdamp mengdeji. Evenwel ontbreekt het aan zulke ftoffen niet, gelyk in het vervolg breder zal opgegeven worden. • Ik zoude dit alles met Veele waarnemingen kunnen beveiligen, dan dit is myn tegensvvoordig oogmerk niet. Ik laat het by wyze van errinnerirg maar vooraf gaan, om met zo veel te meer naiikeurigheid te denken aan de byzondere gcfteldheid des Dampkrings, toen de nevel, die wy befchry- ven, plaats hadde. In het voorbygaan tekene ik aan^ dat de Heer van Musschemsroek in 1733 ook een zeer verderfelyke nevel heeft waargenoA 3 men.  ( 4 ) men. Zy kwam uit Polen, dreev over een gedeeke van Duitfchland en Nederland, verwekte overal een zeer zwaare hoeft, en ontfleking in de *ong, Waar aan veele ftierven. De uitwerk- zels van deze nevel op de Planten zyn door de Hoogleeraar niet aangetekent. Mogelyk zyn ze minder zigtbaar geweeft, anders zouden ze waarfchynlyk de oplettenheid van deze nauwkeurige en grote Natuuronderzoeker niet ontfnapt zyn. § H. Zwavelagtige Nevel van den 24 Juni 1783, Men had reeds enige drgen voor den 24 Juni in onze Stad , dog vooral ten platten Lande een aanhoudende nevel gezien. Dit niet ongewoon zynd-e in onze landflreeken, nog van enige ongewone uitwerkzelen verzeld, verwekte geen byzondere aandagt. Men hield dezelve voor een fchadeloos verfchynzel. Dog den 21 en 22 van deze Maand menen zommige reeds enige ver ndering in deze en gene planten gezien te hebb-n, diereeds een ukwerkzel van onze verheveling zoude , ge?  C 5 ) geweeft zyn; dan wyl deze verandering met da nevel niet is toegenomen, wil ik ze liever tot hier toe voor een uitwerkzel van ziekte hóuden. ■ Ik durf niet zeggen, dat er enige plant voor de 24 fte, op die wyze zo als aanftonds breder zal befchreven worden, aangedaan is. Dus de aait der nevel geduirig dezelvde bleef. Dan den 24 'sDingsdags wieri de nevel, die nog iets zwaarder was, als de voorgaande dag, van een zeer duideJyke zivave/reuk^veizéld. Men heeft dezelve reeds 's morgens waargenomen, dog was 's namiddags zo fterk, dat ze niet alleen door de reuk , maar ook door de fmaak by de inademing zeer duidelyk erkent wierde , en by velen die gevoelige uitwerkzels op het lighaam hadde, die vvy aanftonds breeder zullen opgeven. Deze Zwavellugt hield dus den ganfehen dag aan; was den volgenden morgen zeer vermindert en veidween. toen geheel, hoewel de nevel aanhield. Zedert is dezelve dan eens ligter, dan eens zwaarder geweeft, gelyk op Zaturdag 's morgens den 28, dog men heeft geen zwa? velreuk meer befpeurt. De nevel duurt nog terwyj dit fchryve zynde den 1 Juli. A 3 S llh S lil  C * j Verdere Bepalingen van de Nevel, en Verfchynzeh daar by waargenomen. De Nevel, in digtheid van tyd tot tyd verfchiliende, was dan eens de Zonne geheel voor ons gezigt bedekt, dan eens derzelver ftralen op het blote oog zo zwak , dat men zonder de minfte moeilykheid de ganfche fchyf, gelyk door een berookt glas, konde befchouwan; met dit onderfcheid egter, dat toen de nevel het fterkfte was, de rand van de zonne enigzins gekleurt fcheen. Dit was een gevolg van de groter breking der ligtflralen, die vooral door de zwavelagtige delen van een lighaam vermeerdert word, gelyk Newton door pioeven heeft aangetoont. « Ook zag men hier van een opmerkelyke uitwerking in de meerdere buiging der ligtftralen, vooral toen de zon den 24 aan de Gezigteinder naderde. Altoos heeft er eenige buiging plaats, waar door wy zelvs by een heldere dampkring de zon hoger zien, als hy in der daat is, en de dag, van de fchynbare opgang tot de ondergang der zonne gerekent, om« t rent 6 minuten langer is alsze zonder een dampkring  C 7 ) kring zoude zyn. Zonder dampkring zouden w$ de zon met de bovenfte rand onder de Gezigteinder zien duiken, alsze die met de onderfte fchynt aanteraken. —— Dan door de zwavelagtige damp een fterker buiging of breking door de dampkring veroorzaakt zynde, hebben wy ook langer de Zon boven de Gezigteinder befchoud. Hoe hoog deze zwavelagtige nevel zig uitge»' ftrekt heeft durf ik niet bepalen. Zy was hoog genoeg om de toppen dér hoogfte bomen aamedoen; egter heb ik uit andere omftandigheden met veel waarfchynlykheid kunnen opmaken, dat de dampkring in een groter ;afftand van dé oppervlakte der aarde zeer helder was. Ook is zeer aanmerkelyk de kragt waar mede deze nevel door alles heen drong, dat maar enigzints aan de buitenlugt blootgefteld was. Men is de zwavelreuk in de huifen en byzondere vertrekken ontwaar geworden, zo als ik zelvs ondervonden hebbe, én my door andere verzekert is. . In de blote lugt is geen heg, geen kaft, 'tenzy van al« le kanten zorgvuldig gefloten, bevryd gebleven. . Planten op kleine binnenplaatzen, alwaar ze van alle kanten door hoge huifen omringt als tuflchen vier muren ftonden, planten door bomen befchut of A 4 doo^  C 8 > door kaften, die cgter enige lugtgaten hadden, afV gefclioten, zyn desniettegenftaande aangedaan, en de ene meer en de andere min als verfchroeit. Het fchynt zelvs vry algemeen, dat gewas- fen geheel aan de vrye lugt blootgefteld, minder aangedaan zyn, dan die door een andere plant, boom of muur eenigzints befchut waren. Ondertuffchen moet dit doordringend vermogen van de nevel maar in zo verre gerekent worden zyn kragt geoeffent te hebben', als het door enige; opening, de gemeenfchap met de buitenlugt makende, wierd b-vordert. Want daar alle gemeenfchap met de buitenlugt was afgefneden, heeft her in of doordringen van de zwavelagtige ftpffe geen plaats gehad. De ftand der Barometer is geduirende. de nevel zeer hoog geweeft. Dan dit is niet ongemeen, vooral in die nevels, welke op een beftendig weder volgen, gelyk uit de waarnemingen van de Heer Mussciienbroek , en die ik zelvs zedert ruim drie jaar regulier gedaan hebbe, kan opgemaakt worden. Zie hier de hoogte des Barometers geduirende eenige dagen dat dit verfchynzel waargenomen is. 's mor-  C S> ) ■'s morgens- 's middags 's avonds te 7 uur te 2 uur teiouur 'den 20. - 28,11,62. - 29,0,12. - 29,0,5» 21. - 29,1,5. - 29,2,38. - 29,3,5. 22. - 29,5,38. - 29,6. . - 29,6,5. ? 23- - 29,7,25. - 29,7,5. - 29,7,62. 24.' - 29,7,5. - 29,7,38. - 29,7. - • 25. - 29,6,38. - 29,6. - 29,6. 26. - 29,5,5. - 29,5,5. - 29,5,5. 27. - 29,5,5. - Ü^S'S- ■ - 29,5,62. 28. - 29,6,75, - 29,6,5. - 29,6. . 'Men ziet hier uit voor eer[ï de fnelle voortgang die de Barometer in het klimmen' zedert den 20 Juni gemaakt heeft, die al zeer aanmerkelyk 'is; eri ten tweeden dat de Barometer het höogile ftond, toen de nevel terftond daarna het/merkwaardigfte was, en deze allengskens verminderende, ook de Barometer is beginnen te zakken. Ik weet zeer wel, dat de verandering der Barometer, over het geheel genomen, meer aan de onftandvaftigheid der winden als aan de drukking van een meerdere of mindere hoeveelheid' der 'dampen, die in de lugt opgetrokken worden, toe te fchryven is, maar zeker gaat het ook, dat tog deze laafte oorzaak iets tot die veranderingen toeA 5 brengt.  ( io ) -brengt. ■ De damp immers in het gemeen, en deze nevel in het byzonder, zo langze door de lugt dryft, drukt - met het ganfche gewigt op denzelve. Dus de damp of nevel op de aarde gevallen zynde, wat is er natuurlyker, dan dat de perfing des Dampkrings en hier door de hoogte des Barometers enigzins vermindert worde? De windftreken geduirende deze dagen zyn de volgende geweeft. ' 's morg. 's midd. ^s avonds, den 17 Juni ZW. ZZW. Z. ZZO. 18 ZW. ZW. ZW. 19 z. zzo. zo. ao ZZW. W. W. ai W. W. WNW. aa W. WNW. NW, a3 NNW. N. N. 24 NO. NO. NNO. 25 NO. NO. NNO. a6 NNO. NNO. N. a7 NNW. N. N. a8 WNW. NWtW NNW. a9 WZW.W. WtN. WNW. De Heer Musschenbroek tekent aan, dat men zeer zelden in Nederland een nevel gewaar word .als  C » ) aïs by een dadelyken of voorafgaanden Zuidvees» ten, Zuiden of Zuidooften Wind. Dit is ook in ons geval gebeurt. Egter is het opmerkelyk dat een nevel, die zo zigtbaar was,; zo lang met .een wind uit het Noorden heeft ftand gehouden. Het geen van zelvs een bewys uitlevert van de groote af ftand, tot welke zig de nevel zal uit- ftrekt hebben, Alle plaatzelyke nevels ver- dwynen aanftonds door de wind; egter heeft zelvs de zware zwavelnevel onder een zagte wind meef dan 24 uur geduurt. § IV. Uitwerking op Dieren. Na een algemeene, en zo veel my doenlyk i$ geweeft naukeurige fchets van de zwavelnevel gegeeven te hebben, zal ik deszelvs invloed op dieren en planten befchouwen, die zo onverwagt als opmerkenswaardig is. Uit het geen wy zo even verhaalt hebben en vafl de ware aart dezer zwavelagtige nevel verder zal gezegt worden, kan men ligtelyk nagaan, dat dezelve met vreemde, en wel prikkelende delen i$ bezwangert geweeft, die niet konden milTen om ge-  C » ) geduirig ingeademt zynde, cp 'smenfchen geftel, voornamelyk dat wat gevoelig was, een onmidde- lyken invloed te hebben. Zie hier wat er yan waargenomen is. Vele hebben-een onge¬ wone aandoening, drukking, en pyn in het hoofd gevoeld, andere een móeilykheid en benautheid in •de ademhaling-, gelyk men ondervind als lugt, door het branden van zwavel befmet, word ingeademt. Andere, en die wel eer door een Astlma convidfivum waren aangedaan geweeft, wier Jongvezeïs dus niet alleen gevoeliger, maar ock vaardiger waren , cm zig tegensnatuurlyk t' zaam te trekken, kregen eenigcn nieuwen aanval van deze ziekte. Gemelde ongemakken wierden voornamelyk inde open lugt gevoeld. In de huifen bleev het by een gevoel van drukking in het hoofd,of op de borft. Dan ik herhaie, om niets by vergro¬ ting optegeeven, dat het een of ander van het opgenoemde niet by allen, maar by veele is waargenomen , die vooral in de nademiddag van de ufiio. zig in de blote lugt bevonden, en wier geftel voor 's weders aandoeningen fehynt gevoeliger geweeft te zyn. Gode zy ondertuflehen dank, dat geen befmettinge hoe genaamt , of voortduirende nadeclige gefteldheid voor de me-nfeh uit deze nevel geboren is.  C 13 ) «! Ook hopen wy niet zonder grond, dat wy voor diergelyke treurige .gevolgen zullen bewaart worden. Men vergeiy-ke hier mede het geen over de aart van de nevel ftraks breder zal getoont worden. Op andere dieren, als Paarden, Koeijen, Schapen heeft de nevel, zo veel ik weet, geen by- zondere invloed gehad. — Maar de Infekten, en wel dat zoort, dat wy gaarne nuffen, hebben een grote flagting ondergaan. De luis en al het kruipende gedierte, dat ten kofte van ons genoegen hun voedzel op de gewaffen zoekt is voor hei: meefte gedeelte gedood, voor zo verre deze diertjes zig op bladeren van bomen of planten bevonden , die door de zwavelagtige nevel wierden aangedaan. Dog die bladeren of plantgewaffen bewoonden, waar op de nevel geen invloed gehad heeft, zyn ook niet befchadigt. § v. Uitwerking op Bomen en Plantetu Nu koom ik tot uitwerkzels en verfchynzels, op welkers gezigt, een ieder met nedergeflagene oogen verbaast Hond. ———• Op Woensdag morgen den  ( H ) Jbeelbobm' nigra. Populierboom. Prunus domeltica. Prüimboom* Hier onder" alle deszelvs zoorten, die mén gewoonjyk in dei tuinen kweekt. Ribes rubrum et album. Witte en rode. bezien. ■'■ Uva crifpa. Kruisdoorn.' Ro&. Rózeboorh. Alle zoorten 3 hoewel het rhëB £e- (*) Kortheitshalve word hier alleetilyk' de geflagtnaarri opgegeven, wanneer alle byzbndóre zoorten onder deze bagrepen bc voiidén wierden op dezelve wyz.e aangedaan te zyh;'  ( 18 ) gelyk zal fchynen dat de eene meer dan de an: dere geleden heeft, is het egter zeker dat er gene in de tuinen althans gevonden word, die niet elders ten allerfterkften is aangedaan. Salix. Wilgeboom. Scabiofa. Schurftkruyd. Spiraea Ulmaria. Geytebaard. .Vicia Faba. Roomfche of Boerebonen, Duive of Paardebonen. II. Planten die wel minder als de vorige//, dog egter zeer merkelyk befchadigt zyn. Alcea rofea. Stokroos. Alfine media. Hoender beet, Erf. Amygdalus communis. Amandelboom. Anags&s arvenfis. Baftard-Muur of'Guichelheil. Aquilegia vulgaris. Aquilei. Afarum Europaeum. Mansoren. Avena fativa. Haver. Berberis vulgaris. Berberijfe. Betula alba. Bakenboom. Butomus umbellatus. Waterlisch, Zwinebloetnl Clematis ereéta. Daucus Carota. Peen, Geele Wortelen, Delphinium. Fagus Caftanea. Caftanjeboom. fylvatica. Beukeboom. .Geranium. Byna alle zoorten. > Cm-  ( 19 ) Gramina. Grasplanten. Hier door verfta ik voornamelyk de gewone die onze Weiden opleveren* Helianthus annuus. Zonnebloem* Hordeum vulgare. Garst. Humulus Lupulus. Hop. Indigofera tinetoria. Indigóplaht. Iris Pl'eudacorus. Geel Lisch, PinKterbhemenê — Xiphium. Mimofa fenfitiva. Kruydje roer my filet. Morus nigra. Moerbezieboom. Öxalis acetofella. Klaverzuuring i Koekoekibrocd3 Papaver. Maankoppen p- Heul. Phlox. Polygonum Fagopyrüm. Boekiveit. Primula veris. Sleutelbloem, Bak&uyci, Pyrus communis. Peereboom. malus. Appelboom, Kheum rhaponticum. -■ undulatum. — palmatum. Ware Khabarbef. — compactum. Ribes nigrum. Zwarte Aalbtzien* Rubia tinclorum. Meekrap. Rubus idaeus. Frambozen, Braambozen] —— fruticofus. Brummels. Rumex. Hier onder behoort Paiigh of Peefdic^ Veldzurhg of Zurheh Sïj  C 20 ) Sagittaria fagittifolia, Serpmts Tongen. Sium latifolium. Spinaeia óleracea. Spinagie. Spiraea FiMpendula. Dropwortel. Stratiotes Aloides. Water-Ruyters, Krabben* klauw, Scheeren. Vitis vinifera. Wynftok. III. Planten, die hier en daar, dog"over het ge* heel weinig aangedaan zyn. Acer, t Aegopodium podagraria, Hanepoot, Zevenblad. Alisma plantago aquatica. Water weegbree. Amarantus tricolor. Amygdalus Perfica. Perzikboom. Antirrhinurn linaria. Vlaski-uyd. Apium petrofelïnurn. Peterfelie, inzonderheid jong zyrïdfev Arétium Lappa. Kliffen, Klitten. Jrtemifia. Meert alle zoorten, waar onder de Alfem y Dragon etc. Aster. Aster. Cannabis fariva. Hennip. Chenopodium. Ganzevoet, Melde. Conium maculatum. Dulle Kervel y Scheerling'. Grataegus Oxyacantha. Haagedoorn. Da-  ( 21 ) Datura. Van deze zyn zelvs eenige in de kaft aangedaan. Dianthus. Epilobium. Equifetum arvenfe. Heermoes, Paardeflaart. Erica. Heide. Ten rainften de meefte zoorten. Euphorbia. Wolfsmelk, Wouw, etc. Geranium mofchatum. Ruikend Ojevaarsbek. Hiffopus officinalis. lmpatiens Chinenfis. Inula Helenium. Alandwortel. Iunci. Biezen. Lactuca fativa. Latouw en Kropfalade. Lathyrus. De meefte zoorten. Liguftrum vulgare. Ligufter, Keelkruyd. Lotus Iacobaeus. Lupulus. Luphi. Mercurialis annua. Bingelkruid. Myrica Gale. Drenthfche Theeboom. Phellandrium aquaticum. Waterfcheerling. Philadelphus coxonarius. Bastaard lasmyn. Pinus Larix. Venetiaatifche Terpentynbootn» Plantago major. Weegbree. • — media. Ruige Weegbree. , lanceolata. Hondsribbe of kleineWeegbree. Prunus Armeniaca. Abricoosboot», B 3 Va-  ( S2 ) Prunus Cerafus. Kerfeboom. Ranunculus, Salvia. Salie. Sanguisorba officinalis. Bevernel, Pimpinel iFaponaria officinalis. Zeepkruyd. Scirpi. Biezen. S'ecale Cereale. Rogge. Serratula arvenfis. Haverdiftel. Spargarriurn ere&um. Rietgras, Driekantig Listh, Tilia Europaea. Lindeboom. Trifolium Melilotus officinalis. Welriekende Klaveren, Meloie. — repens. Witt.$ Veld-klaver. * 1 pratenfe, Roode Klaver. ■ arvénfe. Haazepootjes. Triticum aeffivum. Zomer Tarto of IFeyt. . hybemum. Winter Tanv of Weyt. Tuffilago farfara. Hoefblad. • petafltes. Peflilentiezvortel, Poddebla- den. UImus campefïris. Olmboom, Tpenboom. IV. Planten die in het geheel niets of ten minflcn zo weinig geleden hebben, dat bet nauly{s zigtbaar zvas. Ach, hea Millefolium. Haaze Gerwe, Duizentblad. ^oe-- Bras-  C 23 ) Brafïïca napus. Steekrapen. . rapa. Knollen. , oleracea. Waar onder behoren de Witte Sluit kool, Roodekool, Savoykgol, Krulkooh ■ Bocrekool, Bruinkool, enz. Canna Indica. Zelvs die waar de vrye lugt toegang toe had. Carduus Marianus. Melkdiflel. Digitalis purpurea. Vingerhoedskruyd. Eryfimum officinale. Steenraket. Ficoides. Hedera arborea. Klimop* Heracleum Spondylium. Beerenklauw. llex Aquifolium. Hulst. Impatiens Balfamina. Balfamin. . noli me tangere. Kruit je roer myniet. Ipomaea. Verfcheide. zoorten, waar onder ook de Ipomaea, cocqnea, Jucca. Juniperus communis. Jeneverboom. Lathyrus tuberofus. Aard Aakers. Lavandula Spica. Lavandel. Lemna trifulca. Klein Water Veyl. minor. Kroos, Eendekroos, Eendegroetl. , gibba. Groot Waterkraos, Lilium Canadenfe. B 4 U:  C 94 ) Liriodendron tulrafera. Tulptriboom. Lonicera periclymenum. Geitenblad, Caperfoelie^ Lotus corniculatus. Juffersfchoenen. Lyfimachia nurnmularia. Penningkruid. Orchis maculata. r—bifolia. Vosfe-KtUetjes. Paffiflora. Pafficbloem. Phafeolus vulgaris. Turkfche boonen , Snyboonen, Polygonum amphibium. Fontein-kruyd. Kydropiper. Water peper. - avicujare. Weggras, Varkensgras. Portulaca oleracea. Porcelyn. Potentilla Anferina. Zilverfchoon , Ganzerik,. Prunus Laurocerafus. laurieikcrs. Qieldergras. Hier door verfta ik gras het ge.cn buitendyks, alwaar de grond ziltig is, groeit. Quercus robur. Eikenboom. Sambucus Ebulus. Lage Vlier, lladdig. "—— nigra. Vlierboom, Saxifraga. Sempervivun|. Solanum tuberofmn. Aardappel. Spiraea trifoliata. ,3Tagetes patula. Afrkaan. Tanacetum vulgare. Rynvaar, Boerezwrmkruyd. £Taxus cacata. Taxus 9 Ibenboam. Tu-  C ) Thlaspi Burfa paftoris. Tasjeskruyd. Thuja occidentalis. Boom des levens. Tropaeolum Nafturtium Indicum. Indiaanfcke Kerfje. Urtica' urens. Brandnetelen. Verbascum. Wollekruyd, Mottekruyd, &c. Veronica officinalis. Eerenprys Manneken. ■ Cbamaedrys. Gamanderlyn. ■ arvenfis. Viburnum Tinus. Wilde Laurier. Ik herhale , het geen zo even den Lezer ver,; zogt hebbe, by deze lyfè akoos indagtig te zyn, dat dezelve opgefteld is oyereenkomftig het gene in de meefte gevallen waargenomen hebbe. ; Dus bet niemand enige aanftoot moet geven, indien hy een enkele boom of plant meerder of minder getroffen vind, ajs volgens deze lyft opgegeven word. De Peer-en Appelboom, by voorbeeld, word overeenkomftig de ondervinding onder de zulke geteld, die zeer veel geleden hebben. Egter is onder deze hier en daar een, die of geheel niet, of ten minden zeer weinig aangedaan is. Dit verfchil hangt af van enige byzondere zo wel in- als uitwendige bepalingen en omftandigheden, die voor, ieder \>oom ten uiterften moeilyk zyn optegeven. B 5 $ VI.  C atf ) § VI. Nadere bepalingen van de wyze op welke de Bomen en Planten aangedaan zyn. In liet algemeen kan men zeggen, dat niet het vrugtbeginzel, en dit is een grote zegen, maar de bladeren zyn getroffen; en zie. hier hoe zig de tekens daar van reeds in de nademiddag'op de 24de Juni openbaarden. Dan ook hier in heeft een grote verfcheidenheid plaats gehad. ! In het begin zag men by vele kleine vlekjes, voornamelyk by boom en heesterbladen aan de benedende oppervlakte dus het eerst aangedaan; dog by de bladen der planten kwamen deze vlekjes aan de beide oppervhktens onverfchillig voor, die draks in getal en omtrek toenemende, het blad of voor het geheel of ten minden voor een groot gedeelte een verdort aanzien gaven Deze trapswyze verandering was by ;.lle bladeren niet even derk. By zommige heeft zig het verderf niet over het ganfche blad uitgedrekt. Deze blyven voortgroeien, maar worden van tyd 'tot tyd met paadjes doorboord, daarze getroffen zyn. Zommige fchenen als in een ogen-  C *7 ) ogenblik het aangenaam groen met het akelyk donker bruin, en zwart te verwiffelen. Andere wierden grys of wit. Andere wederom behielden wel enigzins haar kleur, dog waren fchielyk vcrwelkert, verfchroeit, of verdroogd.—~ Veele op welke wyze ook aangedaan waren den 25 Juni zo verdroogt, dat menze tot ftof trjflchen de vingers konde wryven. Een ontallige menigte hier van viel af, en bedekte de grond van onze hoven. Behalven de bladeren, zyn ook zommige bloemkelken , die aan het zaadhuisje groen blyven zitten, gelyk by het St. Janskruyd (Hypericum), aange- *' daan. j Dog geen bloem of vrugt, gelyk wy even opmerkten, is getroffen. Wel is waar dat eniger bloem (gelyk in de Roomfche of boerebonen) en vrugt (gelyk in zommige AppelPruim-en Notebomen, en andereJ afvald, dan dit gebeurd niet, om datze getroffen zyn, maar om dat de boom of plant van goede bladeren berooft, gelyk dit ten allen tyde word waargenomen, geen genoegzaam voedzel aan de vrugt of bloem mededeelt. Men kan hier uit reeds opmaken, dat niet alle uitwerkzels van deze Zwavel-verheveling op de meermalen gemelde 25 Juni haar volle beflag hadden. De  C * ) De verandering van kleur, fchynbare verfchroekg, verdroging, en het afvallen van de bomen duurt nog enige volgende dagen, en houd zelvs terwyl dit fchryve (den 3 July) niet geheel op. . Men zegge niet, dat deze naderhand getroffen zyn. Want waarnemingen op vele, zo het fcheen, gezonde bladeren gedaan op den 25 Juni verzekeren my van het tegendeel. Zy toonden my xeer klaar, dat het voedend zap geheel van aart verandert was, en ongefchikt geworden om de boom of plant, van meerder dienft te zyn; dus ook de werktuigen (organen), waar door dit zap toebereid word, en die in het blad verholen leggen, verdorven waren (gedefi meert). Ik zal dit met een voorbeeld ophelderen. Een gezond blad van een Moerbezieboom afgeknipt zynde, geevt de fteel een wit en melkagtig vogt op. Dit vogt is aan het blad eigen. Dan een grote menigte van deze bladeren, die nog gezond fchenen, op den 25 onderzoekende, bevond ik het vogt niet melkagtig maar waterkleurig te zyn, en zo wel van fmaak als reuk verandert; waar uit ik konde opmaken, dat er een inwendig bederf in de organen van die bladeren plaats hadde. Ook toonde dit zig klaar in de volgende dagen. Vele bladeren wierden gevlekt, krulden om en vielen af. De,-. zelfde  C *9 > zelfde waarnemingen zyn by andere gewafïèn herhaald. Het bederf, gaat in alle planten, zo weinig als andere groiende lighamen, niet even fchielyk voort. Dus er tuffchen bomen en planten 9 waar van de bladeren aanftonds verwelkert zyn en die by welke deze fchadelyke verandering niet» dan na enige tyd gebeurde, geen anderonderfcheid is, dan alleen dat de zwaveldamp, die als een: vergif voor deze groeiende wezens kan befchouwt worden, by de ene fchielyker als by de andere gewerkt heeft. De damp is uit de lugt opgeflorpt* en heeft dus het inwendig geitel der bladeren bedorven, die alzo niet meer in ftaat waren enig vogt of uit de dampkring of uit de boom aan te nemen en tot een goed voedfel te bereiden. Op deze wyze onnut geworden voor de bomen zyn vele aan de bladfteng bedorven,- en vielen af* fchoon nog groen zynde. Zo lang het blad den boom dient, heeft het een "vermogen om in water geftoken, iets van dit vogt op te florpen. Dan ik vond dit vermogen in boombladeren, die groen afvielen, vernietigt, of ten minfien zeer fterk veimindert. Dit is een gevolg- van het verderf (Jeftruclie), het geen de inwendige organen van het blad geleden hebben, yerder merkt men aan, dat die bladeren in het al-  C 50 ) algemeen fterker aangedaan zyn, die haar volkomen wasdom hadden, dan die nog, om my dos uit te drukken, in haar kindsheid waren. Hier toe behoort, dat de meefte uiteindens der takken be. Waart, en de jonge plantjes niet getroffen zyn, •waar van egter de moeder veel geleden had. Ook fchynen de bladeren der bomen, die een fnoeing en vooral een 2omerfhoêing ondergaan hebben, meer te lyden, als die natuurlyk voortgroeien. ■ 'Door een muur, hegge of een andere wyze befchut, fchynen fterker getroffen, als die aan de vrye lugt meer bloot ftohden, gelyk boven reeds aangehaald hebbe. Ik verhale alleen het geen in de meefte gevallen is voorgekomen, terwyl my de uitzonderingen, die hief plaats hebben, tenens niet onbekent zyn. Van twee wynftókken, by voorbeeld, die door elkander gevlogten waren, en heen groeiden, heeft men den enen getroffen gezien, terwyl de andere niet aangedaan was. In ene rye van lindebomen van dezelvde ouderdom heeft men de ené byna om de andere zien aangedaan en verfchoont, en " wat diergelyken meer zyn. Eindelyk'karf men niet zeggen, dat de bomen aan de ene kant meer geleden hebben als aan de andere. De Windftreek fchyrit in de werking tegens de ene  C 3* ) zyde meer als regens de sinderé volftrekt geen ori-» derfcheid gemaakt te hebben. § VIL Beftanddelen van de Zwavelnevel nagejpoort. Tot hier toe voornamelyk de uitwerkzels van on-»! Ze nevel vooral op het groeiende Ryk opgegeven hebbende, zal ik deszelvs aart en natuur wat nader befc houwen, óm daarna hieruit een genoegzame reden te kunnen geven van vele verfebyn-' zeis, die Onze verneveling verzelt hebben. Foor eerst beftónd dezelve uit een' nevel, die' reeds enige dagen voor en na de 24 Juni in de dampkring gezien is, dus uit een waterdamp, of water in fyne deeltjes verdeelt en vlugtig gemaakt. Ten tiveden wierde de nevel verzeld van een zvtavelreük, dat is die reuk, welke aan zwavel, als het door vuur verteert word, eigen is. Deze fchoon niet van allen waargenomen, om dat men er of geen agt op geflagen heeft, of niet In de open lugt geweest is, mag egter niet tegengefproken worden. Ja zelvs is het uitwerkzel van de zwa-  C 3* ) xwavét op zommige plaatzen in het Oldampt zé fterk geweest, dat kopere knoppen of kloppers aartde buitendeuren der huifen witagtig befloegen. Deze byzonderheid doet veel af, en men kan er ftaat op maken, wylze my door de Hoog Ed. Gedr, Heef a. j. de sïtter Raadsheer' dér Stad Groningen, en Drost van gemelden Oldampt, is medegedeelt, die ik hier voor, gelyk voor meerandere kundigheden uit dit gedeelte der Provintie ontfangen, opentlyk dank zegge. Van dit zwavelagtig beginzel hangen alle de ongewone uitwerkzels onzer verheveling af. En dit beginzel wel gekent zynde verfpreid zeer veel ligt over de verfchynzels, die wy in dezen met een treurige aandoening bewonderen. ■ In de fenolen der Scheikundigen word opzettelyk hier over' gehandelt. Ik zal het een en ander hier van overnemen , en zo klaar my liiogelyk is,voordellen. De zwavel beftaat uit twee hoofdbeginzels, het vitrioolzuur en een brandbaar wezen, dat men gewoon is Pblogifton te noemen. Dan de zwavel in brand gedoken zynde, fcheiden deze beginzels' van elkander, en de opdygende zwaveldamp wederom verzamelende, verkrygt men hetylugtig zwavelzuur, dat niets anders is ak éerj  C 33 | een wateragtig vitrioolzuur, waar mede eert bè^ paalde hoeveelheid van brandbaar beginzel of PhJo« gifton verenigt is gebleven. Deze bepaalde hoe» veelheid is zeer gering, wyl één drup' olie j fchei* kundig gemengd met een aanzieniyke hoeveelheid) van vitrioolzuur, het Zelve doet overgaan in een vlugtig zwavelzuur, Wy zyn deze waarheid het eerft verfchuldigt aan de geleerde Bekker , en zy is door de vermaards Stahl, en na hem door zo vele uitmuntende ichei* kundige beveiligt, dat er niemand meer aan twyffeit. Laten wy op het voetfpoor van grote mannen enige hoedanigheden optellen, Waar in de tw<3 zuuren, enkel door bykomen van het brandbaar wezen of Phlogifton van elkander verfchiikn. Zf zullen ons in' het vervolg te pas komen. Het zuiver vitrioolzuur is volftrekt zonder reuk daarentegen heeft het zwavelzuur een zeef doordringende reuk, die wylze alleen van het Phlogifton in ons en vele andere gevallen buiten tegenfpraak afhangd, dit beginzel de Heel Staïïe, er* met hem veie andere, als dé oorzaak Van alle reuk heeft doen befchouwen. Het eerfte zuur is niet vlugtig, dat iskan doof Vuur, tenzy het zeer geweldig zy, zo niet aangestaan worden, dat het onder de gedaante var» een  ( 34 ) damp vervliege. Daarentegen heeft het zwavelzuur een grote vlugtigheid. En dit is weder een gevolg , van het Phlogifton, zynde een der aüervlugtigft* beginzels, die in de natuur bekent zyn. De Vlugtigheid van het zwavelzuur doet hetzelve onder anderen altoos zwakker zyn, als het zuivere vitrioolzuur. Ik moet omtrent het phlogifton, dat in het zwavelzuur of zwaveldamp is, nog aanmerken, dat het zelve niet gehouden word hier mede zeer fterk verenigt te zyn, wyl het dit zuur, alleen aan de vrye lugt blootgefteld, zeer gemakkelyk verlaat. ■ De ware oorzaak, van deze zwakke vere¬ niging , zegt de Heer Macouer , den groot fcheikundige onder de Franfche Geleerden, in het wateragtig overtollig beginzel gelegen te zyn, dat ht het zwavelzuur gevonden word, en onder deszelvs hervoortbrenging uit de lugt word aangetrokken. Dit beginzel wèerftaat in alle lighamen eert fterke vereniging van het Phlogifton met dezelve. Ook mag men zeggen, dat het vitrioolzuur zig zó veel ligter en fterker met het brandbaar beginzel verenigt, als het zuiverder en alzo van wateragügc delen meer beroofd is. Dus zyn de hoofdbeginzels van onze nevel (i) Een Waterdamp. (2j Vitrioolzuur.' (3) enig Phlogifton  C 35 ) gïfton of brandbare zelfstandigheid. • r ■ ■- Laat ons dit verder door proeven en waarnemingen onderzoeken. - § VIII. Nadere bepaling der verfchynzels, die de beftanddelen der Zwavelnevel voortbrengen. -Om zo veelte naukeurigex de vvyze nategaan, op* welke zo veel byzonderhèden uit onze verneveling geboren zyn, is het nodig op te geven, wat ieder beftanddeel der zwavelnevel, indien het afzonderlyk gewerkt hadde, zoude gedaan hebben, daarna wat dezelve te zamen konden uitvoeren. Een nevel als een waterdamp befchouwt kan yolftrekt geen nadelige gevolgen op de groei van bomen en planten hebben, maar zal dezelve veel eer ten hoogften bevorderen, indien door voorafgaande fterke hitte het aardryk en het benedenfte deel des dampkrings van het vrugtbaar water, dat is, het gewone voedzel der groeiende wezens beroofd is. Zodajiige zyn de fchadeloze nevels, die aan on« C 2 Z$t  C 3* ) ze Nederlandfche bodem eigen zyn, gelyk in het begin dezer verhandeling gezegt is. — Een nevel is nooit fchadelyk dan voor zo verre de fy» ne waterdeeltjes met andere fyne eri teffens fchadelyk e ftoffen bezwangert zyn; want de eerfte in de plant, en wel het meeft door de bladeren, indringende , worden de twede mede opgefiorpt. Ea dit heeft in ons geval plaats gehad. Een nevel, als een loutere zwaveldamp befchouwt, kan Ook die uitwerkingen niet doen, die wy waargenomen hebben, Men plaatzeby voorbeeld een tak van een Aalbezieboom onder een ruim glas met zwaveldamp vervuld, en men zal alle bladeren' nevens de tak na verloop van tyd zien verwelkeren. De bladeren verdorren, blyven vaft aan de tak en krygen geen vlekken. Het overige van de boom word geheel niet' aangedaan. ü Deze proev op gedeeltens van andere' planten, zelvs die door onze nevel niet aangedaan zyn, herhaald, geven denzelvdeu uitkomft. Zy verwelkeren en- nerven alle. Egter heb door vele proeven ondervonden, dat de zwaveldamp altoos minder Werkt en minder fchielyk op bladeren-van Turklthe bonen, en ande-re planten die tot No. IV. van § V. behoren. Mert vuile, by voorbeeld, een glas met zwaveldamp-, waar in verfou geplukte bladeren van Turkfche bonen  ( 37 ) nei-i en Aalbezieboraen gelegt zyn, en ftoppe het glas wel toe, dan zal men zien, dat de laatfte reeds een verwelkerde gedaante en geelagtige kleur aannemen, als de eerfte nog gene de minfte verandering tonen. Ia zelvs worden deze geheel niet aangedaan, als de zwaveldamp van het begin der proeve zeer dun genomen word, terwyl men in de andere altoos eenige verandering in kleur, die zig over het gehele blad gelykmatig uitftrekt, gewaar v\ ord. Het onderfcheid in de houding der bladeren is het meefte zigtbaar, indien men deze met water bevogtigt voor datze in een zware zwaveldamp gedoken worden, en daar door nog nader koomt aan het geval van onze zwavelnevel, die onder en mei een voorafgaande waterdamp, de bladeren der gewaifen kan gehouden worden eenigzins bevogtigt aangetroffen te hebben. In dit geval, zeg ik, is het onderfcheid in de houding der bladeren het grootfte. Men ziet bladeren van Turkfehe bonen, Koolbladeren enz. nog langen tyd volkomen fris, terwyl de bladeren van Aalbezie, Pruim en andere bomen reeds haar kleur verliezen. Ja ik zoude den Natuur volkomen agten nagebootft te hebben, indien de verkleuring der bladen onder en met voorafgsande vlekken gefchiede. Dan deze wierden in onze proeven nog niet waargenomen. C 3 Eia-  C 38 ) Eindelyk dan vermenge men de twee dampen, namelyk water en zwaveldamp onder elkander irr een ruim glas, waarmede groenende takjes en bladeren van verfchillende planten bedekt worden * alle met haar fteel of benedeneinde in het water geplaatst, en men drage zorg dat de vermengde damp eenige tyd in dezelve ftaat gehouden worde , dan zal men dezelvde uitwerkzels op de delen der planten onder het glas kunnen ontwaar worden, die de zwavelnevel gehad heeft. . Ook zal' men dezelvde planten niet aangedaan zien, die door de zwavelnevel verfchoont zyn. Dog het is nodig dat ik myn Lezer erinnere aan de moeilykheid dezer proeve. 2e beftaat voornamelyk hier in, dat de water en zwaveldamp in een jukte evenredigheid tot elkander eri de lugt die'in het glas is gebragt worde, welke evenredigheid alleen door de ondervindig kan getroffen worden. . Is het zwavelzuur te veel, dan werkt het op het blad eer het met de damp in het blad kan indringen, Is het te weinig dan doet het geen uitwerking. Men mist egter meer met te veel als te weinig zwaveldamp. Zal deze proef wel gelukken moeten de dampen zo verenigt zyn en Wyven, dat de groeijing voortduwende, het zwavelzuur met de waterdamp, die geduirig opgeflorpt word,  ( 39 5 word, tot het blad in kan dringen, en fterk genoeg zy om het inwendig maakzel (ftruktuur) te befchadigen, terwyl het te zwak moet zyn het uitwendige mer ner zyn, tot datze volkomen oiizigtbaar worden. Zy verdelen zig niet alleen, maar zyn op duizent plaatzen weder vereenigt, waar door hunne zappen alle gemeenfchap met elkander hebben. ' Tuffchen de allerfynlte verdelingen van dit overheerlyk netwerk loopt door het ganfche blad een kliergeftel, dat men P-arencbyma noemt. Het heeft gemeenfchap met gemelde vaatjes, en is de zitplaats van de groene kleur. Jn oudere bladeren is het van een harsagtige aart, en word ontbonden door wyngeeft, in jonge, zynde hetmeeftgomagtjg, door water. Het ontvangt de vogte--, bewaartze eenige tyd, vermengd de ongelykflagtige, maakt de vlugtige vaft, werpt de onnutte door uitwazeming uit. Met een woord het verandert en bereid op een onnavolgbare wyze het voedend zap, dat vervolgens door vaten afgevoerd word heen ter plaatze, daar het nodig is, na de bloem, de vrugt, ja zelvs na de wortels: want ook worden deze door het lugtzap der bladeren gevoed en niet door hetgeenze zelvs uit de grond trekken; even gelyk het hart der dieren geen droppel bloeds voor zig ontvangt en behoud van het geen het doorlaat en na alle delen van het lighaam zend. Eindelyk word dit geheel konffig maakzel overdekt  C 45 > dekt van een dun en doorfchynend vlies, gefchikt om het tedere inwendig maakzel te verdedigen, en dJ vogten door te laten die na het Parenchyma g;an, of van het zelve afgefcheiden worden. Gaarne zoude hier nog meer van het wonder maakzel der bladeren en van de wetten dergroejing by voegen, tonende onder anderen wat, hoeveel, en wanneer de bladeren iets van de wortels ontvangen; dan ik moet er van afdappen, als genoeg ge'.egt hebbende om de uitwerkzels van onze nevel na te gaan. § x. Uitwerkzels der Zwavelnevel natuurkundig onderzogt. Ik zal dezelve by wyze van vragen, die er tog veel over gedaan worden, voordellen en tragten op te helderen. I. Hoe zyn de bladeren aangedaan ? De zure damp ( § VII. > met andere fchadeloze doffen in de lugt vermengt, was niet derk genoeg om het blad op de eerde aanraking aandonds te verderven. , Schadeloos is zy het buitende fyne bekleet- zel tot in het Parenchyma doorgedrongen. Hier gekomen zynde, alwaar het geen uit de lugt aan- ge-  C 4« ) getrokken is, tot een voedend zap bereid word, deed het zwavelzuur zyn uitwerking. Dit zuur altoos een'nauwe betrekking (affinitas) hebbende op het brandbare (phlogifton,) tafte aanflonds het harsagtige Parenchyma aan, ontbond hetzelve, verbrak het maakzel, en deed alzo de groene kleur, die aldaar zyn zitplaatz heeft, verdwynen, het geen aan zoortge-lyke ontbindingen altoos eigen is. Alwaar nu de hars geheel onbonden en door het zuur verteert is, heeft het blad niets van de groene kleur behouden. Ook is de -zamenhang der delen, die al veel van het Phlogifton af hangd, dat in de hars is, geheel verbroken, en het blad wryf- baar geworden. Dan wyl niet alle punten van een blad even fterk een vogt na zig trekken, valt het niet moeilyk te begrypen, hoe het eene deel meer en het andere minder van deze zuure damp getroffen zy. Van hier de vlekken, terwyl het onbefchadigde gedeelte aantoont, dat door de groeijende kragt, die zig altoos tegens het nadelige verzet, de mindere invloed van het zwavelzuur is overwonnen geworden. Dat bet harsagtig beginzel der bladeren aangedaan is, kan men zeer ligt ontwaar worden met een blad door de zwavelnevel getroffen in wyngeeft te leggen, die er minder zal uittrekken in evenredigheid dat he?  t 47 ) het blad fterker is aangedaan, daar er uk een frii blad op deze wyze veel getrokken word. . Er zyn bladeren die niet genoeg hebben aangetrokken om het harsagtig beginzel te ontbinden, en te veel om het te overwinnen. Deze houden eengroenagtige gedaante ten minften voor een tyd. Dog het inwendig maakzel is verdorven. 2. Waarom zyn nog de jongfte en teder/ie bladeren nog het vrugtbeginzel aangedaan? Men kan hier aan uit het voorgaande met weinig woorden voldoen. Nog deze bladeren, gelyk boven al gezegd is, nog het vrugtbeginzel trekken iets of zeer weinig uit de lugt. Een bereid en voedend zap word van elders aangevoert. Dus zullenze volgens deze wet der groeijing ook geen zwavelzuur hebben ingezogen. 3. Waarom zyn voort in het begin de kruiden aan de beide oppervlakten!, dog de meefte Boom en Heefterbladeren alleen aan de onder ft e aangedaan , daar dog beide oppeivlaktens aan de zwavelnevel even ft er k waren bloot gefield? Dit hangd af van de byzon- dere fchikking der opflorpende vaten. In deze planten vind men ze aan beide, in gene, byna alleen aan de oudertte oppervlakte. Van hier kan een boomtakje, waarvan maar één blad met de onderfle oppervlakte het water raakt, vry lang - ge-  C 43 ) gevoed worden, terwyl het blad omgekeert .zynde nauwlyks in ftaat is zig zelvs voor een korten tyd te' onderhouden. 4. Waarom vallen de bladeren af? Omdat een blad wiens inwendig maakzel bedorven is, niets' meer uit de lugt kunnende trekken, geen verder voedzel aan de vezelen die de bladderig uitmaken, en waar mede deze a'an de tak vast is, word medegedeelt ; dus deze vezelen verrotten of verdrogen en' niet meer in ftaat zyn het blad te onderfteunen. 5. Waarom vallen vele bloemen en vrugt en af, terzvyl andere vermageren ? Dit hebben wy reeds beantwoord. De bloemen en vrugten worden door de bladeren gevoed. Dus geen of geen genoegzaam' goed voedzel ontvangende na mate de bladeren meer of min zyn getroffen, vallenze in het eerftq geval terftond af, en vermageren in het tweede. Dog dit word op een byzondere wyze in de tegenswoordige omftandigheid vergoed, gelyk wy aanftonds zullen zien. • 6. Waarom zyn bomen die gefnoeit zyn over het geheel meer aangedaan ah de andere ? Om dat alle delen ook de bladeren van een gefnoeide bponj' volzappiger zyn; dus van dezelvde oorzaak die eenig bederf te wege brengt ü^ter en fterker aangedaan worden. Waar*  C 49 ) •r. Waarom zyn geiyaffen die enigzins befcbut waren over het geheel meer aangedaan? Wyl de nevel, die zeer traag was, hier langer konde ftil ftaan: dus aan de planten meerder gelegenheid gegeven wierde het verderflyk vogt opteflorpen. 8. Waarom is de ene plant meer aangedaan als de andere ? Wy hebben deze vraag reeds op een ander plaats aangeroert; dog dezelve volledig te beantwoorden, is ten uitenten moeilyk, zo niet ondoenlyk. Al wat men er van zeggen kan, koomt hier op uk. Er is een zekere gafchiktheid (affinitas) nodig tuffchen de plant en een vogt, van welken aart dit ook zy, om aangetrokken en opgeflorpt te worden. Dan deze wordt alleen door ondervindinge gekent, en ftrekt zig, in een ruimen zin genomen, door de ganfche Natuur zeer wyd uit. Een fcheivogt, by voorbeeld , ontbind het ene metaal, en doet het andere volftrekt niet aan. De kwik dringt in het goud als water in een fpons, maar blyft op het hout ftaan, fchoon met minder enge gaatjes, die tnmpori noemt, doorboort. Het vergif van peft, kinderziekte enz., doet den enen mensch boven de andere aan, en ook alleen den mensch. Daarentegen het befmetvogt waaruit de runderziekte ontftaata doet maar een zoort van dieren D aan,  ( 5o ) &an, en niet den mensch. Vraagt men na de rede van dit alles, ik antwoorde met de grote Haller: Het binnenst der natuur kan geen vernuft bezeffen: Gelukkig, als ons oog haar buitenfchors mag treffen. 9. Waarom zyn de planten zo fterk na de Zzvavelnevel gegroeit? Vooreerst kunnen de befchadigde aangemerkt worden, door het verlies van zo veel delen, alsgelhoeit zonder egter gevvont te zyn, Ten tweeden, wyl door deze nevel een hoofdvoedzcl der planten dat in het brandbaar beginzel (phlogilloii) beftaat, zeer vergroot is. Het was reeds in de zwavelnevel, en wierde door het treffen en verdorren der planten merkelyk vermeerdert. Dit beginzel dus. opgeflorpt zynde, moefte hier door de groejende kragt zeer aangezet worden. Men heeft de meefte planten, en ook hier onder die door den zwavelnevel niet aangedaan zyn, gelyk Turkfche bonen, nooit zo fterk als na deze nevel zien grocjen. 10. Zyn de vrugtcn der planten en bomen door de zwavelnevel getroffen, ook fchadelyk ? Geenzins. Er is zelvs niets in deze nevel, zo als wy die ontleed hebben, dat met de beginzelen van groenende lighamen, daar ze cp gevallen is, vermengd zynde eene fchadelyke hoedanigheid verkrygt. Ook is deze  ( 5i ) ze fchadeloosheid tot hier toe door de ondervinding volkomen beveiligt. § XI. Oorzaak van de Zwavelnevel. De oorzaak van een verfchynzel te verklaren is altoos de moeilykfte taak, en ik ga er niet dan fchoorvoetende toe over. Evenwel mag ik deze verhandeling niet fluiten, zonder myne gedagten hier over gezegd te hebben. Men kanze houden voor blote gillingen; ook is dit ftuk voor geen wiskundige betoging vatbaar. De voornaamfte verfchynzels hebben wy op gronden van Scheid-en Kruidkunde verklaart uit de werking van een zwavelzuur met wateragtige delen vermengd. Kan dit fteek houden, dan moet van zelvs vervallen, het geen vele aan een vorst, andere aan de zware honingdauw als de oorzaak dezer verfchynzels hebben toegefchreven. Geen van beiden ftrookt met de uitwerkzels die wy gezien hebben. Want wat er ook van het eerfte, vooral ten platten lande, mag geweest zyn, zeker gaat het volgens een gemeene en ftandvastige ondervinding, dat vele planten, als Turkfche D 2 b«5  C 59 ) bonen, Balfaminen, enz., hier door het eerde aangedaan worden, die nu niet befchadigt zyn. In tegendeel hebben wy gewasfen gezien, die altoos haar groene kruin behouden, de fterkde wintcrvorden weerdaan, en nu egter zeer getciftert zyn. Wat de honingdauw aangaat, deze is vooral in dit jaarfaizoen na een fterk e droogte by ons en elders zeer gemeen; ook dadelyk "snagts tuflchen den 23 en 24 Juni, en waarfchynlyk de voorgaande zo wel als de volgende nagt hier en in Friesland gevallen; dan of men dezelve als een oorzaak der verfchynzels, die onze verheveling verzelt hebben, kan befchouwen, mag met reden in twyffel getrokken worden. De honingdauw is een olieagtige, kleverige doffe, over wiens oorfpronk wy ons thans niet zullen uitlaten; ze is van een zoetagtige finaal;, maar onaangename reuk. Nedervallende worden er de bladeren van bomen, de ftenen, het linnen dat op een bleek ligt mede bevlekt. « Dan de zwavelreuk is aan dezelve niet eigen, valt alleen by nagt, en op alle zoorten van bladeren, meer op hoge als lage planten, voornamelyk als deze door de eerde enigzins befchut zyn, doet minder fchade aan de bladeren van net koorn als aan den air, en wat dies meer is, het geen alles genoeg aantoont, dat er iets arj-  ( 53 ) anders als honingdauw by onze verfchynzels heeft plaats gehad, fchoon wy niet ontkennen, dat het een of ander by de verwoefting na den zwavelagtigert nevel waargenomen, gelyk vlekken en ftrepen op linnen dat te bleken lag, beter aan honingdauw als aan onze verneveling kan toegefchreven worden. Kan ook onze vei heveling tot de zogenaamde Zee-vlammen behoren? Zo zeltzaam als die hier worden waargenomen, zo algemeen zyn ze in Holland vooral langs de kuiten van de Noordzee, waar uit ze opkomen. Zy verfchroeijen het geboomte, doen de bladeren inkrimpen en zwart worden, zo dat zy als de pelten der buitenplaatzen worden aangemerkt. Dus hebbenze eenige overeenkomst met onze verneveling. Dan wyl de Zee-vlammen zig nooit zeer ver uitftrekken, een Hinkende dog geen zwavelagtige nevel aanvoe- ren> ook de plantgewaffen, na het geen er van heb kunnen gewaar worden, op een andere wyze aandoen, als onze zwavelagtige nevel, wil ikze beide wel tot een geflagt, maar kanze niet tot een zoort brengen. Ondertuflchen kwam 't in het begin niet zeer enwaarfchynlyk voor, dat onze verheveling mede uit het Noorden was aangevoert. Dan de Heer van .Olst, een uirgeftrekte handel ook. over D 3 de  ( 54 ) de Noordzee dryvende, heeft my in ftaat gefield , om deze gedagten te kunnen wederipreken. Deze fchrandere en vriendelyke liefhebber der Natuurkunde heeft my een Journaal medegedeeld van een fchipper die den 19 Juni uit het Noorden gezeild, en den 2 July alhier aangekomen is. Waar uit blykt, dat er niet de twee eerfte dagen, maar wel van den 21 tot den 30 Juni een gedurige nevel op de Noordzee geweest is, die zomtyds, vooral op den 29 en 3often zo dik was, dat al het gezigt benomen wierde. Dog er was geen zwavelreuk by. Dus het zwavelagtige en alzo het meest fchadelyke van deze nevel niet uit het Noorden gekomen is; alwaar het anders aan geen bronnen ontbreekt, die een gedurige zwaveldamp kunnen opleveren. Wy weten tog wat verfchrikkelyke uitwerkingen de vuurfpuwende berg Hecla nu en dan heeft. Ook zyn de Wind- ftreeken op de Noordzee verfchillende geweest van die by ons waargenomen zyn. Den 24 en 25 was de wind 'smorgens NtW. dog by ons NO. Er blyft dan niets overig als de meer afgelegene oorzaken van onze zwavelagtige nevel in ons eigen dampkring te zoeken, waar toe ik voornamelyk bepaald worde door het gelyktydige dat er in de verfchyninge der zwavelnevel heeft plaats gehad. In zo  C S5 ) zo veel verfchillende en van elkander verafgelegene plaatzen als er in de Voorrede opgenoemt zyn, is de zwavelreuk met de gevolgen op dezelve tyd waar* genomen, en dat met een zagte wind. Dit fchynt niet te hebben kunnen gebeuren, 't en zy men veronderftelle, dat of het aardryk dit zwavelagtig gedeelte overal op denzelven tyd hebbe uitgeademt, of dat het uit de dampkring is nedergedaalt, én er dus een zoort van werking heeft plaats gehad, die by de fcheikundige door Praecipitatie of nederploffing wordt te kennen gegeven. Dan de gelyktydigheid , daar men alle in overeenkomt, fchynt het eerfte gevoelen niet te begunffigen. Te meer, daar op uitgedrekte zand-, klai- en veengronden op dezelvde wyze en met dezelvde kragt deze zwaveldamp vernomen wierde. Waarby men nog kan voe .en dat het gras op de bleken, voor zo verre het door linnen bedekt was, geheel niet aangedaan is. Ik ga andere redenen die uit den aart der nevel zouden kunnen bygebragt worden met ftilzwygen voorby. Men zoeke derhalven de oorzaak van onze verheveling in onze eigen dampkring, en zie hier met weinige woorden myne gedagten. Door de hitte der Zonne en de warmte die reeds in het aardryk is, worden altoos vele zwaveldelen opgeheven, en tot de hogere delen des dampkrings gevoert, van D 4 waar  C 5« ) waar ze weder door den dauw, den regen, of een onweder met donder verzelt na de aarde te rug keeren. Deze zyn de voornaamfte onder de gewone middelen, yoLens welke de overtollige zwavel uit 4e dampkring ^eloost wordt. — De Zwavel die in de dauw is word overtuigend gezien, indien men deze verneveling fcheikundig onderzoekt. By de donder wordt ze onmiddelyk waargenomen, als huizen of molens hier door getroffen zyn. Een fterke zwavelreuk verzelt dan de omlijgende lugt, ja men heeft er zomtyds kleine wolken van zwaveldamp by waargenomen. Dan niet alle die opgenoemde middelen, nog zelvs de voornaamfte daar onder, zyn tot op dezen dag veel voorgekomen. De dauw is niet boven gewoonte fterk geweeft, het; heeft weinig geregent, en nog minder gedondert. Daarentegen was de hitte nu en dan geenzins gering. Uit al hetwelk men kan opmaken, dat er in onze en omliggende dampkring zeer veele zwaveidelen geweeft zyn, die op een andere tyd en plaats, door de Electrike ftoffe die in de lugt is, tot een onweder van donder en blikzem zouden gefchikt zyn geworden. > Dog men veronderftelle nu (en dit maakt de byzondeie bepalinge uit van den ftaat des dampkrings) dat deze Electrike ftoffe door de waterdamp, die er  C 57 ) er reeds plaats hadde, weggevoert zy, het geen by alle Electrike proevenzoortgelykedamp altoos doet, zo bleven er de zwaveldelen alleen over, die dus in een zeer grote hoeveelheid reeds verzameld, en hiet meer door de- Electrike ftoffe des dampkring» in beweging gehouden, door eigen zwaarte naar beneden zakten, zig verenigden met het wateraptig deel der beneden dampkring en met hetzelve op bomen en planten nedervielen. Op deze wyze kan men eenige reden geven van de gelyktydigheid van onze zwavelnevel. De Electrike ftoffe, fchoon zeer wyd en breed uitgeflrekt, heeft zig na deszelvs gewone en bekende wyze van werken, als in een ogenblik door de waterdamp geloost; en hier op is het zwavelzuur aanftonds en overal naar beneden gezakt. Dan hier uit volgt ook het geen de ondervinding beveftigd heeft, (i) Dat er na de zwavelagtige nevel in de benedenfte dampkring eene vermindering van Ekétrike ftoffe heeft plaats gehad. (2) Dat de reden, waarom men in Holland, het Stigt van Utrecht en elders wel een nevel, maar geen zwavelnevel, heeft waargenomen , alleen kan gevonden worden in de meerdere regen die aldaar gevallen, en waar mede het zwavelzuur w eggevoert is. (3 ) Dat, wyl alle oorzaken tot tier toe omtrent dezelvde blyven, het gansch niette ver-  ( 58 ) verwonderen is, dat wy van tyd tot tyd, zolang deze geileldheid van de dampkring blyft, eenige zwavelagtige reuk by de nevel ontwaar worden. Ik heb by de Hoog Eerwaarde Natuurkundige Heer G. Kuipers de zuring, die kort te voren afgefneden. en weder welig uitgelopen was, door een nieuwe fbrting van eenig zwavelzuur op den 5 july getroffen gezien. Ook heb ik zelvs den 8 Jury iets zwavelagtigs in de voortdurende nevel geproevt zonder egter eenige fchadelyke gevolgen te hebben waargenomen. Het zwavelzuur was hier toe te weinig en dus te zwak. E Y N D E.