BRIEVEN. EEÜSTB DEEL*   BRIEVEN over versc heide ONDERWERPEN. DOOR Mr. R H Y N V I S F E I T li, LID VAN DE MAATSCHAPPY DER NEDERLANDSCIIE LETTERKUNDE TE LEIJDEN, VAN HET ZEEUWSCHE GENOOTSCHAP DER WETENSCHAPPEN TE VLISSINGEN EN VERSCHEIDEN DICHTLIEVENDE GENOOTSCHAPPEN. eerste deel. te AMSTERDAM, by JO HANNES A L L A R T. MDCCLXXXIV.  Gehet die 2eiim des Alitrthums in GeJanken durch, Hier*! *»ertet Ilir die fchönen Kunflin von einer feinen Lebenfart und von gefellfchaftlichen Tugenden begleitet antreffen. Uritcr ihren Tritten fprofsten, wie Aie Rafcn unter den Fiisfen der Graz'm, die angenehmen und liebenswiirdigen Sitten Mens liervor. Mlt icn fchönen Wisfenfchaflen kam die Hoflichk.it und Leutfeltgkcit «ach Rom 5 und nie erfchienen fie cinem Valke, ivo fie nicht alsiaïd von den Klugen geliebt, und nach und nach von der S/enge aufgenommen, ihre Annehtiilkhkeiteii dein gemeinen Lrben mittheilten, und nachdem fie die Ebiftchten des t'olks yetbtsfert , euch ihre Mgungen und Empflndungen edler und feiner machten. Gellert.  VOORBERICHT. Ik dacht niet dat de volgende Brieven ooit door den druk het licht zouden zien, toen mijn Porte - feuille in handen van een' mijner Kunstvrienden viel, Hij ihuffelde mijne geheele verzameling door, en eindigde met mij te vragen: waarom ik geen Bundel Brieven uitgave? ■ Ik ving aan te lagchen , in de vaste vooronderftelling dat hij fchertfen wilde. Met de defrigfte houding verzekerde hij mij , dat zijne vraag zeer ernflig was. Hierop ontlbnd het volgend gefprek tusfchen ons beiden: I K. Waarom ik mijne Brieven niet uitgeve ? • Wol, om dat ze nimmer met dat oogmerk vervaardigd zijn. * 3 airjn  ft VOORBERICHT. MIJN KUNSTVRIEND. Die reden zegt niets, indien ze daarom waardig zijn uitgegeven te worden. I K. Dat indien feilt zeker aan mijne Brieven. Begrijp toch dat ze met eene vliegende pen gefchreven zijn, zonder dat ik 'er eef tinder Bock bij ingezien heb dan mijn gewoon aantekening-boekje. Al de onderwerpen zijn 'er luchtig in behandeld zonder orde of verband zij vooron- derftcllen geene kundigheden ter waereld . en de flijl is onnaauïykeurig en ten eenenmaal vrij zo als men aan gemeenzame Vrienden gewoon is te fchrijven. MIJN KUNSTVRIEND. Om allé dceze redenen wenschte ik dat uwe Brieven het licht zagen. Wij hebben zo vecle boeken over de Letterkunde en Poëzij voor kundigen! Zulke fchoone algedeelde en weer onderafgedeelde Verbande» lingen! en bijna niets dat in den aï- gemeenen befchaafderj Volkstoon gefchreven zij  VOORBERICHT. vc zij zonder kunsttermen en even als men 'er zich over uitdrukken zou als men tot een Vrouw van oordeel fprak. Uwe Brieven vermeerderen het klein getal van de laatfte foort, en daarom ..., I K. Dit al eens toegeftemd zijnde, welk nus zouden ze dan nog doen? 'Er is bijna geen een onderwerp in behandeld, of anderen hebben 'er beter en uitvoeriger over gefchreven en fchoon ik de zaa- kcn hier en daar nog al op mijne eigen wijze befchouwe} ze zijn zo weinig grondig. ... MIJN KUNSTVRIEND. Altijd met uw grondig > ik wilde ze juist nu eens niet grondig en, zonder den fchijn zelfs van geleerdheid , behandeld hebben. Geloof gij niet met mij, dat het ook zeer nuttig zij den algemeenen fmaak te vermeerderen? * 4 »  Sttï VOORBERICHT. i k. Dit geloof ik zeker; maar..; mijn kunstvriend. Maar een van alphen en bie¬ der dijk hebben zeker uwe brieven niec nodig ! Dit wilt gij zeggen , niet waar ? Maar is hier de zaak mede afgedaan? Ik denk op den fmaak van het minder geletterd Publiek. Geef dat de Werken van de Nederlandfche Maatfchappij of dc Theorie van riedel in handen Hoe fchoon die werken op zich zeiven ook zijn mogen, hoe zeer ze u en mij vermaken zullen; aan de groote menigte moeten- ze natuurlijk vervelen, om dat ze enkel hebrecuwsch vcor dezelve behelzen, ]NTu is het bij mij ontwijiTelbaar, dat naar maate in een Land de fmaak van een Volk meer verbeterd wordt, 'cr natuurlijk tcficas meer aanmoediging voor groote Vernuften in dat Land plaats zal hebben, en derhalven , dat 'er door den tijd meer groote Vernuften verfchijnen zullen. I K»  VOORBERICHT. m I k. D|t laatfte is mij niet zeer duidelijk, mijn kunstvriend. Wie geven aan een voortbrengfel van genie of fmaak deszelfs waarde, wat de eer en aftrek, wat het voordeel betreft ? Niet de weinige Kenners; maar bet Publiek; niet waar? Een' Schrijver, het zij hij alleen door de eer aangevuurd worde, het zij hij van zijne talenten beflaan moetc, baat het luttel of 'er vijftig ■exemplaaren van zijn Werk in de Bibliotheken van vijftig Kenners ftaan , terwijl de overigen met zijn' naam van dag tot dag meer onder het ftof eens Boekwinkels geraken. Maar dit Publiek, indien het niet kundig is, fielt altijd het goede en het uitmuntende op eenen prijs. Het fchat b. v. een' Dichter, die verfen, zonder feilen tegen de taal, deprofodie, en het rijm, maakt, gelijk met eene van merken en lannoij. ' Denkt gij dat dit zeer bemoedigend zij voor eerde Geniën om zich in de Loopbaan der fraaie Letteren te wagen ? Denkt gij dat 'er in zulk een Land natuurlijk veel groo-  K VOORBERICHT. groote Vernuften ontftaan zullen? Verlicht nu het Publiek , dat Publiek, dat graag leest, indien men aan het zelve maar niets in de hand flopt, dat boven zijne vatbaarheid is, dat het met geen mogelijkheid vermaken kan; • zal het gevolg niet zijn dat het eerlang de waare Dichters, die hiejr en daar verfpreid zijn, zeer wel zal weten te onderfcheiden van den drang der uitmuntende Verfenmakers , en dat derhalyen de Man van genie met moed alle zijne gaven ten toon zal fpreiden, en honderd navolgers hebben, onder een Volk, dat de waarde der uitmuntendheid gevoelen kan en blijmoedig erkennen wil? In 't kort gij zijr verpligt uwe Brieven uittegeven". Ik had nog al vrij wat intebrengen tegen mijn' Vriend. Vooral was ik nog niet zeer overtuigd van de verpligting om mijne Brieven uittegeven. De mogelijkheid^ echter dat ze eenigzins ter vermeerdering van den Smaak konden helpen medewerken t ^eed mij, om kort te zijn, befluiten van 'er een proef van te nemen. Ik heb 'er zes van uit mijn Porte -feuille gekregen, cu deezen zijn het, mijne LandgcnootcnJ die  VOORBERICHT. die ik U in deczen Bundel aanbiede. Indien ik zie dat ze U bevallen, zullen ze door de overigen opgevolgd worden ; zo niet, dan is de zaak hier mede afgedaan, en mijne verzameling trekt weer naar h« eigen hoekje van mijn Boekvertrek, daar ze federd lang reeds gewoon is te rusten» MISSTELLINGEN. Bladz. 6S reg. I. thetorifcha figuuren lees: rhetprifche figuuren. Bladz. 143 reg. 26. de overeenftemming van deeze bewegingen van onze ziel lees:: de overeenftemming van deeze bewegingen met de bewegingee vaa onze zkh l N-  I N H O Ü D* Voorbericht; eerste brief Raad aan eenen jongen Dichter'i tweede brief. Over de Romanzd derde brief. Over het onnatuurlijke, geoutreerde f onwaarjchijnlijke enZi vierde brief. Over de Navolging der Natuur, en der, fchoone Natuur. v ij f d e brief. Over het Bevallige. zesde brief. Over de Vrouwen — zijnde een hij* voegfel op den voorgaande». EER-  EERSTE BRIEF. RAAD AAN EE NE N JONGEN DICMTEü. Ik heb uw dichtfhik gelezen en herlezen, en zo ik alleen overeenkomftig mijn oordeel over dit eeriïe voortbrengfel uwer genie te handelen had, zou het mij zeer gemaklijk zijn u den raad te geven , dien gij met zulk eene kunftelooze nederigheid van mij vordert. Ja, mijn Heer J op uwe jaaren zo fchoon te beginnen, belooft alles voor het vervolg. Uw eerfle dichtftuk is het oog van het Publiek, en van de meest verlichte Kunstrechters, overwaardig, en van dien kant befchouwd, fta ik geen oogenblik in beraad om u volmondig te antwoorden : „ Schrijf „ voor het Publiek, mijn Heer! verrijk de „ Letterkunde van uw Vaderland met de „ voortbrengfels van uw vernuft. Neder„ land zal aan u verpligr zijn." I, dbel. A Dan  1 RAAD AAN EEN E N Dan voor den grootften Dichter > voor elk groot man, in wat vak hij dan ook moge uitmunten zijn andere, zo wezenlijke zwarigheden, dat hij verpligt is dezelve in eene allerernftigfte overweging te nemen, eer hij het wagen moet om zijnen arbeid aan 't Publiek toe te wijden , indien hij zich zijner onderneming van achteren te laat helaas! niet beklagen wil. Ik acht uw vernuft te veel en vooral uw hart, dat in eiken regel van het aan mij toegezonden Dichtftuk doordraait om u niet gulhartig alles te zeggen, wat ik over dit onderwerp denk. Het ftaat aan u, mijn Heer! om 'er dat gebruik van te maken , dat gij goed zult vinden. Ik zal aan mijnen pligt, en nog meer aan mijne ongeveinsde genegenheid voor u, voldaan hebben , en wat het gevolg uwer overwegingen over dit ftuk ook zijn moge, gij zult het u nooit beklagen , aan mijne zwarigheden vooraf uwe ingefpannen aandacht voor eenige oogenblikken verleend te hebben. Zeker heeft onze tijd een voorrecht boven die donkere verlopen tijden, waarin de naam van Schrijver voor eenen verachtelijken , en der geboorte eens mans van aanzien on-  jongen dichter. 3 onwaardigen tytel gehouden werd. Een descartes zou, onder ons levende, zich niet meer door eenen beuzelachtigen Broeder , die , gelijk thomas zegt, mooglijk geene andere verdiende had, dan die van zijn' naam met hem te delen, met fmaad behandeld zien, om dat hij, een geboren edelman, zich verlaagd had zich tot Wijsgeer te maken. Ou font aujourcThui ceux qui, a la vue de descartes , fourioient dédaigneufement , & difoient avec hauteur: fest un homme qui écrit. Ils ne font plus. Ont-ils jamais été? Maïs Vhomme de génie vivra éternellement. Son nom fait l'orgueil de fes compatriotes \ fa gloire est un dépót que les fiècles ft tranfmettent, & qui est fous la garde de la juflice & de la vérité (i). - Deeze vooroordeelen , ik herhaal het, heeft de man van vernuft in onze dagen niet te beftrijden dan, is het teffens waar, dat het menschdom thans met minder vooroordeelen bezet is ? ó, mijn Heer ! bellis hier niet te fpoedig ik vrees, en och of ik mij hier bedroog! ik vrees (O Eloge de descartes. Tom. i^ne. de fes Otuvr. pag. 87. A 3.  4 RAAD AAN EENF.N vrees dat het gewaad flechts veranderd , maar dat de vooroordeelen zelve, meer befchaafd , geestiger , gebleven zijn. Men fchijnt het vernuft te achten, den man van fmaak wordt geene aanzienlyke plaats in den kring zijner natuurgenooten ontzegd. Is deeze achting op waare kunde gegrond of behoort zij bij het Publiek tot het vooroordeel? Twijffelt gij een oogenblik aan het laatfle , zie dan Hechts overal, wie den toon aan dat zelfde Publiek geven. Eenige weinige Kunstrechters, die, of door letterkundige verdienden, of door *t geluk, de onfaalbaarheid voor hunne uitfpraaken verworven hebben. Elk heeft in onzen tijd het zwak van den man van fmaak te willen vertonen, van over voort brengfels van vernuft , vooral in het vak der fraaie letteren, te willen oordeelen (a). Men (2) Of dit inmiddels wel zo gemaklijk zij, als men zich gewoonlijk voorftelt, is eene andere vraag. Wilt gij weten, wat 'er een.groot Man van denkt? Hier hebt gij . zijne meening: „ La Iefture des poctes les „ plus cUirs a fa difficulté. Je puis aflurér qu'il y a mille fois plus de gens en étit d'entendre un géome, tre qu'un poëte, paree qu'il y a mille gens de bon ' fen< contre un homme de gom, & mille perfonnes " de gout, eontre une d'un goüt exquis." Foyz la lettre fur les fvurds & les muets.  JONGEN DICHTET. 5 Men gevoelt ondertusfehen te wel zijn onvermogen om dit te kunnen doen met een gelukkig gevolg. De Eigenliefde fchaft hier raad. Men kan uitfpraak doen zonder te wagen van zijne onkunde te verraden. Men zwijgt tot dat men door het vonnis van eenige, kundige ja, maar dikwerf partijdige Beoordelaars van uitkomende fchriften, voorgelicht, het (tredend genoegen geniet van in eenen kring gapende weetnieten de rol eens Kunstrechters veilig te kunnen fpelen. Hoe onzeker maakt dit reeds in het vooruitzicht de achting, ook van den eerden fchrijver ? Heb eene geoorloofde eerzucht, buiten welke de keeten der uitflekendfte verdienden in het verfland en hart beide kwijnen , breng, door deeze aangevuurd, een voortbrengfel voort, dat alle de toejuiching uwer Landgenooten waardig zy gevoel dit en zie u dan vergeten , befchimpt , veracht, terwijl een middelmatig voortbrengfe' ten hemel verheven en deszelfs Schrijver van elk toegejuicht en bewonderd wordt. Inmiddels is 'er ook bij deeze aanmerking weer iets te voegen , dat u tot een voorrecht verdrekt. Wensch u zeiven geluk , mijn Heer! van een Nederlander te A 3 zijn  6 raad aan eenen zijn — van voor Nederlanders te zullen fchrijven. Vooroordeelen heerfchen overal , waar menfchen wonen maar nergens minder in dit duk dan in Nederland. Men fielt hier vrij algemeen elk fchrijver op zijne rechte waarde en zo gij gemeen met de beoordeelende Schriften der Franfchen en Duitfchers zijt , zult gij uw voorrecht hier omtrent volmondig erkennen. Of dit eene verdiende , dan wel het gevolg van onzen regeeringsvorm en wijze van beflaan zij , durf ik niet beflisfen. Het eigenbelang mengt zich minder bij ons in het oordeel over werken van vernuft. Eene handeldrijvende natie , die enkel door haare commercie bedaat, ziet alles, waaraan het denkbeeld van rijker te worden niet verknocht is, natuurlijk vrij onverfchillig aan ten minden, het ftaat bij haar zeker niet op de eerde plaats. Zij is geneigd om met Monfieur pluche de bezigheid van eenen reaumur , daar hij een middel uitvindt om de tapijten voor de mot te beveiligen , hooger te fchatten, dan die van eenen leibnitz, die het faamendelfel der beste Waereld nadenkt, of van eenen bernoulli, die zich in algebraïfche uitrekeningen verdiept. Van hier ook dat het eerde  JONGEN DICHTER. 7 fte vernuft in Nederland zo "hij niets bezat dan zijne gaven met alle die gaven gevaar lopen zou om van gebrek te fterven, en 't ware onmogelijk , dat een voLT AiRE hier ooit met zijn vernuft fchatten kon overgewonnen , of een newton drie en een halve tonne gouds aan zijne erfgenaamen nagelaten hebben. Maar mooglijk zult gij denken dat de Dichters zeer gemaklijk het goud voor de eer vergeten kunnen. De ondervinding van alle tijden ftrijkt het zegel aan uwe gedachten. Vergeet ondertusfchen niet , dat het lot der Nederlandfche Dichters tot hier toe geweest is, en waarfchijnlijk altijd zijn moet, om Hechts door Nederlanders gelezen te worden. Welk een doodfteek voor de Eerzucht ! Doe wat gij wilt , uw roem blijft binnen den kleenen omtrek van ons Gemeenebest gekluisterd niet om dat wij altijd in alles minder voortreffelijk geweest zijn dan hadden hoofd en vondel zeker in Duitschland gelezen moeten worden, eer gellert den fmaak zijner Landgenooten verbeterd had. Neen! wat men ook praten moge, men leert geen taal (over 't algemeen , en daar komt het hier op aan) enkel om werken van vernuft A 4 £C  5' raad aan eenen te kunnen lezen , maar uit noodzaaklijkheid. Welk Vreemdeling nu behoeft hec nederlandsch te leren om met Nederlanders om te gaan, die zeker de taal van dat Volk verftaan, daar zij mede handel drijven. Dan het is onnodig hier iets meer over te zeggen, na dat de Heer bilderdijk (3) zo (3~) Zie zijne Verhand, over het verband der Wijsbegeerte met de Dichtkunst en Welfprekendheid, /» het 6de D. der Werken van de Mautfchappij der Nederl. Letterkunde, Bylage 8, bladz. 185». Behalven de daar opgegeven redenen, zijn 'er outwijffel_ baar eenige Volken , die volfirekt een vooroordeel tegen onze taal hebben ; en geen Volk fterker dan de Duitfchers. Ik heb rnenigmaalen aan deeze vreemde grilligheid gedacht en 'er de reden van pogen na te fporen. Waarfchijnlijk zoude ik vruchtlooze moeite gedaan hebben, indien de Heer klopstock, wien ik mijne waarnemingen hieromtrent voorftelde , mij geen voldoenend antwoord gegeveu had, en hij is een bevoegd Rechter over dit (luk, dewijl hij zich federt eenige jaaren op het Nederduitsch bevlijtigd heeft. Zijne gedachten kwamen hier op neer. Aan deeze zijde vtn Saxen fpreekt het gtmeen overal plat duitsch. Dit is in het oor van een' Duitfcher de lompfte en walgelijkftettal, die men zich verbeelden kan, en de ongefchiktfte om iets bevalligs of fchoous in uit te drukken. Maar nu heeft het Nederduitsch, wanneer het door een' Duitfcher gelezen wordt, die onze u toch altijd oe, onze zachte e fcherp, onze z fisfcnde uitfpreekt, in zijn  JONGEN DICHTER. 9 zo duidelijk als de dag bewezen heeft , dat men uit het niet lezen van onze voortbrengfels door Buitenlanders, volftrekt niet tot de mindere volmaaktheid van die voortbrengfels zelve befluiten kan , en duld, mijn Heer! dat ik u tot die keurige verhandeling verzeilde. Het Fransch heeft hier omtrent door de geheele waereld iets vooruit en van daar mogelijk , dat overal een gunftig vooroordeel voor de Franfche Letterkunde heerscht. Zo gij ongelukkig genoeg waart , mijn Heer! van u door eene toomlooze Eerzucht te laten regeren, zou het geen ik tot hier toe gezegd heb genoeg zijn , om u voor altijd van de begeerte om het renperk der fraaie Letteren voor het oog van 't Publiek in te ftreven, te genezen. Gij zult toch gemaklijk begrijpen, hoe duldloos het voor zulk eene eerzucht zijn moet , altijd fchande voor eer in te oogften , altijd te begeren, en nooit te genieten. Dan ik geloof zijn oor zulk eene verbazende overeenkomst met het ■platte Duitsch , dat hij het 'er geheel mede verwart en het voor eene even onbevallige en lompe taal houdt. Klopstock zelf heeft mij bekend, dat hij eenmaal m dit vooroordeel geweest was. A 5  lO RAAD AAN EENEN loof niet dat deeze verachtelijke drift de drijfveer uwer pogingen zij. Uwe wijze van denken is te edel om uit zulk eene laage bron te ontfpringen. Wat men ook voor moge wenden , men behoeft zich gelukkig nog niet te vergisfen om de deugd van haaren fchijn te onderfcheiden. Uw geheele brief ademt nedrigheid en deeze beftaat niet met zulk eene eerzucht. Het genoegen , dat gij in de Letteroeffeningen vindt, en vooral in die betoverende kunst, die zo veel aantrekkelijkheid voor haare beoeffenaars heeft , fchoon ze bij den gevoelloozen op zulk eenen laagen prijs Haat, zie daar het eenige beweegrad uwer vlijt ; terwijl de goedkeuring van eenen gevoeligen Landgenoot al de beloning is , die gij begeert. Och! hoe wenschte ik dat gij, met zulke achtingwaardige gevoelens bezield, niets te wagen , niets te vrezen hadt. Maar zo ik u dit voorfpelde , gelijk mijn hart het vuurig begeerde te kunnen doen , ik zou het vertrouwen, dat gij in mij Helt, onwaardig zijn; ik zou u misleiden , en eens mogelijk zoudt gij mij de oorzaak van uw ongeluk noemen. Ja, mijn Heer ! de Dichter, die voor het Publiek arbeidt , die zonder argwaan zich ter goeder trouwe in het  JONGEN DICHTER. I £ het renperk der eer begeeft, waagt niets minder dan zijn geluk en, dat ijzen doet zijne deugd. Heb gewoone verdienften. Verhef u nooit boven den flagboom der middelmaatig- heid uw geluk, mijn Heer! zal op zeer vaste zuilen Haan ; gij hebt van uwen kant niets te vrezen. Maar munt uit, overfchrijd de perken, die de Natuur in alle kunften voor het gewoon vernuft geplaatst heeft, en overzie dan, zo gij kunt, de lange keten van ongenoegens, die afgunst en nijd voor u fmeden zullen. Men vergeeft geen misdaaden moeilijker dan die der uitftekendheid. Uwe nederigheid zal u hier van geen voordeel zijn. Men dwaalt niet omtrent uwe verdienften ; men gevoelt ze, en zie daar juist uwe geheele fchuld. Wie denkt wijsgeerig genoeg, of liever, is dit mogelijk te doen ? om zonder fmart zijne beste pogingen te zien verijdelen, en zich verachtelijke oogmerken te zien toekennen, daar zijn eigen hart hem toejuicht. Verbeeld u niet, mijn Heer! dat ik te ver ga. Raadpleeg met de ondervinding van alle eeuwen, zij zullen u de groote Leermeesters van het Menschdom zelve , met ketenen beladen, balling 's lands zwervende, en al-  12 raad aan erken alom door de menigte gelasterd en vervolgd, vertonen. Alle hebben zij hunnen roem ten koste van hun geluk verworven. Zoudt gij geloven kunnen , dat het Menschdom de reden en zijne verftandclijke vermogens , voor de verhevenfte gefchenken der Godheid erkende, als gij Hechts met een vluchtig oog de treurige gefchicdenis van dat eigen Menschdom doorloopt? Ot' beftaan wij dan enkel uit eene aaneenfchakeling van tegenftrijdigheden? Hoe! het bezit der reden maakt zijne grootfte voortreflijkheid uit ■ het erkent dit het heeft het ten allen tijde erkent en onder dcczc be¬ lijders moet een socrates den doodelijken beker legen; anaxagoras aan de welfprekendheid van pericles zijn leven verpligt zijn ; aristoteles uit have en Vaderland verdreven, en onvatbaar om meer ellende te verduuren, zijne jongde toevlugt tot een gedienftig gift nemen ; heraclit u s zijne landgenooten als eene bende wreede Tijgers ontvluchten; ba co in de akeligheid van eenen kerker zijne dagen ai kwijnen ; ramüs den fel aangedreven dolk in zijnen boezem voelen woeden ; cartesi u s van land tot land zwerven zonder ergens een Vaderland aan te treffen ; newton  jongen dichter. 13 ton zich beklagen, dat hij zijne rust verloren bad; De groot Dan is het nodig deeze rampzaalige lijst te vergrooten ? Doorzoek alle landen, de uitkomst uwer ontdekkingen zal overal een zijn ; gij zult met thoma s moeten befluiten : ainfi les hommes , qui ont le plus éclairé le genrehumain, ont été forcés a s,en repentir. Maar moogliik juicht gij u toe van geene roeping te gevoelen om deeze .renbaan in te treden. Gij wilt alleen Dichter zijn. 't Is waar , de fraaie Letteren voeren in akelige ketenen noch op moordfchavotten< Ook zijn , God dank ! die donkere tijden voorbij gedreven. Vlei u inmiddels niet hierdoor aan alle gevaar ontfnapt te zijn. Of zou het aan u, aan een gevoelig, genietbaar hart, onverfchillig zijn, of gij, voor altijd aan een ftil huifelijk geluk, in de armen eener geliefde Echtgenoote en onder de omhelzingen van dierbaare kinderen, ontroofd , eerlang onvatbaar wierdt om een kalm oogenblik meer te genieten. Ach! dit is het beklaaglijk lot van de meeste uitftekende Dichters geweest. Bijna alle het flachtoffer hunner medellrevcrs, of ten minften van hun,. die zich dit verbeeldden te zijn, werden ze door hunne eeuw en landgenoo- ten  14 raad aan eenen ren miskend. Milton vergaat van gebrek bij zijn leven, en na zijn dood noemt zijn ondankbaar Vaderland hem, als het met Griekenland om de eer van. den grootften Dichter voortgebragt te hebben , twist. Corneille , wien Frankrijk thans bijbrengt om in eens te betogen', dat .geen Natie met hun in de kunst van het vorflelijk toneeldicht gelijk ftaat, corneille verlaat, zat van moeite en verdriet, zijne geliefde kunst, pijnigt zijne ziel eenen geruimen tijd in de afgezondcrdile eenzaamheid af, en bekomt niet weer van zijne wezenloosheid dan door het handgeklap der razende menigte, ijverig bezig met Hukken toe te juichen , die de zijnen op het toneel vervangen hadden en die even ongerijmd , als de zijnen voortreffelijk waren. Lees , mijn Heer! lees het leven van alle groote Dichters na. Hoe veel zorg, hoe veel onrust inwendig; hoe veel vijanden, nijd, afgunst van rondsomme! Ach! is een hand vol windrige eer waardig om ze ten koste van zijn geluk te kopen? Maar uwe deugd, uwe deugd, mijn Heer! is in het renperk der fraaie letteren niet veilig. Welke verzoekingen wachten hier het ongewapend harte ! En naar maate gij meer  jongen dichter. 15 meer de toejuiching uwer Eeuw bezit, naar maate is dit gevaar te grooter. De eer is en blijft toch fixelend. Onder de toejuiching gevoelt het beste hart dit. d Welk eene gevaarlijke keus, zo immer eer en deugd eens tegen eikanderen overiraan.' Hoe dikwerf gebeurt dit voor den Dichter ! Het rijk der zinlijke fchoonheid is toch zijn element. De meeste menfchen denken meer zinnelijk dan intellectueel , en deeze menfchen hebben driften. Zij zijn het , die aan een werk aftrek, en fortuin bezorgen. De Zededichter , ja , wordt gelezen , maar wordt hij even veel, even algemeen , met even zo veel belang gelezen , als de kunftige Minnedichter, die met de grootfte vrijheid fchrijft ? Wat wordt, meent gij , van voltaire 't meest gelezen? Ach! geloof mij, zijne ongeoorloofde, onkuifche, Godsdienst-verwoestende Romans. De Dichtkunst heeft dikwerf befcherming nodig. Bij wien die te zoeken? Bij de Grooten zij zijn het alleen, die dikwerf uwe Mecenasfen zijn kunnen. Maar wie zijn die Grooten? Kiest de fortuin altijd verdienfte- lijke Gunftelingen ? Beef hier vrij, mijn Heer! op het denkbeeld van laagheid grootheid en ondeugd deugd te zullen moeten  l6 raad aan eenen ten noemen, of in ellende Heken te blijven en uwen roem vernietigd te zien. Ja deeze verzoeking moet gevaarlijk zijn, dewijl groote Mannen 'er onder bezweken zijn. Hoe verachtlijk wordt boileau hier niet, die overal waar zijne eerzucht het vordert, de waarheid fprcekt , en elk onder de oogen durft zien'; maar een oogenblik hier na, op de Hem van het laagflc zelfbelang, voor den troon eens onwaardigen Konings kruipt , en hem door de verfoeilijkfte Vleierij groot en deugdzaam durft noemen? Dan laat ik geen voorbeeld bijbrengen, dat een monfler in zijn foort is. Zulk een flap onderdek reeds een ten eenemaal bedorven hart, dat niet meer in Haat is om het onderfcheid tusfehen waare en valfche grootheid te kunnen gevoelen. Wieeand, de voortreffelijke wiel and , zal hier meer afdoen. Zijn letterkundige Levensloop is een fpiegel voor eiken jongen Dichter, die met gevoel en verbeeldingskracht het renperk der eer moedig in komt flreven. Zo gij met zijne fchriften bekend zijt, mijn Heer! durf ik u veilig vragen , of gij in den fchrijver der Empfmdiingen eins Christ, den Dichter van Senide, Oberon, en bijna alle zijne laatfte Hukken, zoudt zoeken ? Hoe! de  jongen dichter» \j de Dichter, bij wien Godsdienst en zedigheid op zulk eenen hoogen prijs ftond, die zich in een beoordeelend tijdfchrift zo fterk uitlaat tegen een' jongen Dichter , die Minne* zangen uitgegeven had, daar, ja vrijheden, maar zeker geen kuifche ooren kWetfende uitdrukkingen in waren ; dezelfde Dichter eindigt met vuile en ongodsdienftige aartigheden uit te venten , die geene, dan de gevaarlijke verdienften van geest en kunst t bezitten ? Hoe is dit mogelijk .' > Ach! kende men door eene treurige ondervinding het menfchelijk hart minder, wij zouden aan deeze mogelijkheid twijffelen. Helaas .' nu moeten wij belijden dat zijn geval het onze kan worden , en zeer gemaklijk kan worden. De overgang is bij hem zo natuurlijk geweest. Wie land werd naar verdienfte over zijne eerfte fchriften toegejuicht. Zijne bevallige wijze van fchrijven fmaakte aan elk , vooral aan de losfe Jeugd. Men beklaagde zich dat hij juist een vak gekozen had , dat ongelukkig het gefchiktfte toneel voor het bevallige niet was. Men verzekerde hem, dat hij in het losfe geestige alle zijne mededingers ver achter, zich zou laten. Wiel and zoog dit bedwelmend gift der toejuiching in —— beI. deel. B proef-  l8 RAAD AAN EENEN proefde zijne krachten 1 zag zijne nieuwe onderneming boven verwachting gelukken en baadde eerlang in eene zee van algemeene goedkeuring. Wat wonder, mijn Heer ! dat hij na deezen eerden, zo rijk beloonden, ftap in zijne nieuwe loopbaan ijverig voortging, en geduurig verder en verder van zijn eerde doelwit afweek ? De dem der menigte , die der Hofjeugd van Weimar verzekerden hem, dat 'er niets ongeoorloofds in zijne nieuwe fchriften dak , en dat dit het oordeel was van elk, die een greintje wijsgeerig'dacht. Nog eens: is het wonder, dat hij onder de vereenigde demmen , onder het daverend handgeklap van zo veele begundigers de dille zuchten der Deugd niet hoort , die van verre op zijne Empfmdungen eins Christ traanen dort? Hoe veele befchuldigingen zijn van deezen kant, ten allen tijde, tegen de Poëzij aangevoerd ! Ja, de Dichtkunst is boven haare aanrandingen verheven ach wa¬ ren het over 't algemeen de Dichters ook ! Doorkruis hunne meeste werken , en zie dan of gij niet geneigd zijt om tot elk van hun met een geestig Franschman te zeggen:  / X JÓNGEN DICHTER. I£ Que tu fai's bien, flatteur habile! Au doux bruit d'un éloge avec art apprdté i Endormir la raifon, & dans un vers facile Chatouiller finement 1'amour-propre enchanté! Que ta plume, avec goüt bleffant la vérité, Sait, même en la flattant, ménager ma foibleflTéj Et préparer avec de'Iicateffe Le poifon de la vanité! De fes molles vapeürs ma Mufe fe défle; / Elle a trouvé tes Vers charmans, Mais elle n'a pas la folie De croire a tes propos galans; Elle fait que la Poëfie - N'est pas fort fcrupuleufe, & que dans töus les tems Des triftes verités implacable ennemie, Elle aima mieux mentir & paraitre jolie, Que d'être plus fincére & d'ennuyer les getis (4). Nu verwacht gij ligt, dat mijn raad hier op neer zal komen : „ Overwin uwe bej, geerte om Dichter te zijn of, wees het voor u zeiven; maar dat nimmer eenig „ voortbrengfel van uw vernuft den drem„ pel üwer ftudeerkamer overfchrijde." Gij bedriegt u, mijn Heer! Zulke gaven, als u de natuur gefchonken heeft, behoren aan uw Vaderland. Het maakt 'er de gegrondfte aanfpraak op. Het eischt dat ie- def (4) Opufcules de Mr. le Chevalier dt Parnj» Lotidr. 1781. pag. 261. B s  30 RAAD AAN EËNËN der Drager het zijne toebrenge om dcszelfs luister en geluk te vermeerderen. De eigen Item, die het bloed des Krijgshelds voor de vrijheid en voorrechten, waar deeze gevaar lopen, opeischt ; die de trouwe en ftandvastigheid ter verdediging der Wetten in den Staatsman vordert ; de eigen Hem des Vaderlands eischt van den Beoeffenaar der Letteren, dat hij zijne kundigheden en talenten aan de waarheid en aan de deugd toewijde. Ja! mijn Heer! ook deeze kan in zijnen kring een der beste Burgeren, een der nuttigde Leden van de Maatfchappij, daar hij toebehoort, zijn. Wilt gij dit in eene kleene fchets, maar door eene meesterlijke hand ontworpen, zien , fla dan uw oog op het volgend tafreel. faime a me peindre un citoyen gênéreux méditant dans fon cabinet folitaire. La Patrie eji a fes cotés. La jujiicè & ïhumanité font deyant lui. Les images des malheureux Tenvironnent; la pitlé Vagite , & des larmes coulent de fes yeux. Alors il appergoit de loin le puijfant & le rïche. Dans fon obfcurité , il leur envie le privilège quils ont de pouvoir dïminuer les maux de la ter re. Et moi, dit-il, je n'ai risn pour les foulager; je n'ai que ma penfée ; ah ! du  JONGEN DICHTER. ai êu moins rcndons-la utlle aux malheureux. Aujji-tót fes idéés fe précipitent en foule; & fon ame fe répand au dehors. II peint les infortunés qui gemisfent. II attaque les errêurs, fource de tous les maux. II entreprend de diriger les opinions. II s'éleve contre les préjugés, non pas contre ces préjugés utiles qui ont fait quelquefois la grandeur des peuples , & qui font un reffbrt pour la vertu; maïs contre ces pré' jugés honteux, qui, fans élever Vame, ré* trécijfent la raifon , & ajfervijfent Fefprit humain, pendant des fiècles, a des erreurs héréditaires. II remue ces ames indolentes & froides qui, gouvernées par Fhabitude, n ont jamais fait un pas qui n'ait été tracé; qui ne ^onnoijfent que des ufages & jamais des principes ; pour qui c'ejl unt raifon de plus de faire le mal, lorsquil fe fait depuis des fiècles. II combat cette prevention contre les nouveautés utiles ; cette fuperftition politique qui s'attaché invinciblement a lout ce qui n'a que le merite d'etre ancien, & proscrit le bien mijne qui ne s'efl pas encore fait (5). . Maar (5) Discours de 3fr. Thomas, prononcis dans f'Jcadimit Fratifoife, l. c. peg. 266. B3  2Ji raad aan eenen Maar wie kan, onder alle Beoefenaars der Wetenfchappen , hier meer het zijne aan toebrengen, dan de Dichter? Hij is het die het menfchelijk hart in alle deszelfs fpringveeren doorkeken heeft en die onmiddelijk tot het gevoel fpreekt. Dit is zo waar, dat de groote leibnitz zelf toeftemt, dat de Dichter gewoonlijk meer in ftaat zij te overreden , dan de Wijsgeer. Maar zo hij het al niet roeftemde, de menigvuldige bewijzen, die de oude gefchiedenisfen hier Voor opleveren , zouden dit genoegzaam betogen. De naauwkeurige en geloofwaardige polvbius verhaalt in het vierde Boek zijner gefchiedenisfen, dat de Arcadiërs aan de muziek de zachtheid hunner zeden en die van hunnen geheelen aart te danken hebben. De wijsgeerige plutarchus Voegt 'er de voorbeelden van terpander, een uitftekend dichter, die in de drieen- dertigfte Olympiade bloeide, en van s olon bij; waarvan de eerfle door zijne kunst een gevaarlijk oproer te Lacedemon ftifc de, en de andere de verwijfde Atheners, vermoeid door eenen langduurigen oorlog met de Megaricnfen over het bezit van Salamine, in Helden en Overwinnaars her- fchiep.  jongen dichter. 23 fchiep. En de geleerde rurette (6) toont duidelijk dat deeze wonderen niet aan de gebrekkige muziek der Ouden, maar aan de Dichtkunst zijn toe te fchrijven, die deftig , leerrijk en vol van gevoelens van eerbied zijnde voor de Goden en Helden , wier weldaaden en triumfen zij vermeldde , niet nalaten kon om, in 't geval van polybrus, fterk op.de opvoeding der jeugd in te vloeien, waar beide deeze kunften een groot gedeelte van uitmaakten; en, in die van plutarchus, den naasten weg tot het hart te vinden. Even zo, op dat ik 'er dit nog bijvoege , wil hij ook dat men het verhaal van. homerus in het derde Boek zijner Odijsfea begrijpe. De griekfche Dichter verhaalt naamlijk , dat agam e m n o n , uit Trojen vertrekkende , bij zijne gemaalin clytemnestra een' Zanger liet, wien hij voornaamlijk belast had met de zorg van haar te bewaren en over haar gedrag te waken ; en dat egisthus nimmer over deeze Vorftin kon zegevieren , (6) In eene Verhand. Jur les uterveillcux efets sttnbucz a la muflque des Anciens ; te vinden in het 7de D. in 08t. van de Mémoir. de PAcad. des Infer. Bell. Lelt. B 4  *4 raad aan eenen yen, dan na deezen Zanger, wiens lesfen haar onderfteunden, verwijderd te hebben. *t Is gemaklijk, zegt buret te, op dit eenvouwig verhaal van homerus te beflisfen, dat de muziek clytemnestra niet verder in haar' pligt hield, dan in zo verre als zij medehielp om de grondftellingen van eer en deugd, in de zedelijke Poëzij, daar de Zanger zijne toonen naar gericht had , verfpreid, op een levendiger en treffender wijze tot haar hart te brengen. Dewijl ik toch thomas heb opgeflagen, wil ik u hier nog eene plaats uit hem bijvoegen. Zij zal den raad, dien ik u, om te eindigen , geven wilde, verkorten en u teffens de grootheid voorftellen , die gij door uwe kunst bereiken kunt. „ II ejl fur touf , zegt hij; il efl un pouvoïr qui difingue Vhomme de génie & le grand Ecrivain, cefl celui cFattacher fon ame a fes écrits , de peindre fa penfée avec ces expreffions animées & brulantes qui font le langage de la perfuafion & le cri de la verité. Alors chaque idéé quil exprime, va frapper avec force les ames qui Venvironnent. Le fenüment qu'il a fe commu-niquej on s'étonne d'adopter a"1autres idéés, iautres pajftons , que celles qu'on avoit ; dans  JONGEN DICHTER. dans Vèmotion qu"on éprouve , le emir pal' pite , les traits changent, les larmes cou* lent ; Vame portée hors d'elle-même ne fent, ne vit, n'exifte plus que dans Vame de VEcrivain , qui fanime , & qui lui ditle avec empire tous fes mouvemens. Qiiel ufa* ge fera-t-il d'un pouvoir fi noble ? La Vertu le réclame. Elle parle a fon cceur. Elle lui dit: ton genie nfappartient. Ceft pour moi que la nature te fit ce préfent immortel. Etends mon empire fur la ter* re. Que lliomme coupable ne puijfe te lire fans étre tourmenté; que tes ouvrages le fatiguent; qu"ils aillent dans fon cceur remuer le remords ; inais que Vhomme ver* tueux, en te lifant, éprouve un charme fe* cret , qui le confole. Que Caton prét a mourir, que Socrate buvant la ciguë te lifent, & pardonnent a Vinjufice des hom* mes." Hoe fchoon luiden deeze woorden op de lippen van eenen Redenaar en Dichter , die alle de begaafdheden bezat om der Ondeugd op de geeltigfte en bevalligfte manier, met algemeene toejuiching, te bewieroken ; maar die geen oogenblik in beraad Haat (?) L. c. p. 276. B 5  2(5 RAAD AAN EENEN ftaat om , waar de nood dit vordert , zijnen roem aan zijn Vaderland en de Deugd op te offeren. En zie hier juist de gevaarlij klle klip daar gij u voor te wachten hebt. Verwar nooit de ftêm van uw Vaderland met die eener losbandige menigte. Het Vaderland wil dat gij een nuttig lid zijner Maatfchappij zult zijn, en dat alle uwe begaafdheden, alle uwe bedoelingen, aan deeze eerde voorwaarde ondergefchikt zullen zijn. Een groot gedeelte uwer Landgenooten, waaronder de aanminnige jeugd uitblinkt, maaklijk Lid van zult worden, cn waar de deugd en het vermaak zich onderling bcitrijden , bloost het niet den pa!m aan het vermaak toe te wijzen, cn de ongelukkige Dichter deelt in deeze overwinning. Thans zal ik u geen oogenblik langer ophouden, mijn lieer! Overweeg het geem eene oprechte genegenheid voor u, en eene zuivere hoogachting , voor uwe begaafdheden, mij uit de- pen gedreven hebben: Mooglijk zal de herinnering hier aan u.nog eens voor eene gevaarlijke verzoeking "beveiligen ! Zij zijn 'er, ik herhaal bet , ontelbaar in eene loopbaan, daar de roem, en niet altijd de waare , de eenige be-  JONGEN DICHTER. 2^ beloning is. Hoe gelukkig zoude ik mij rekenen , indien mijn raad medewerkte om u tot dit kloekmoedig befluit te brengen : „ Hoe gering de roem ook zijn moge, die mij befchoren is , een is 'er, dien ik met den meest toegejuichten Dichter delen wil , naamlijk dien der deugd en zeeden , dien van in mijnen geheelen levensloop niets te fchrijven , dan 't geen mij in mijne eigen oogen en in die mijner Landgenóoten tot eer kan verftrekken. Zie daar mijnen eerften eed bij den ingang van de renbaan der fraaie letteren ! Hij is de getrouwe tolk der gevoelens van mijn hart. En mogt hij, zo ik 'er immer een oogenblik. aan feile , zich tegen mij verheffen, en mij voor het oog mijner Eeuw en dat der Nakomelingfchap befchuldigen!" Ik blijve met de volmaaktfïe. hoogachting , enz, TWEE-  TWEEDE BRIEF, over de romanze. Gij hebt gelijk, mijn Heer! van alle foorten van versaarten is de Romanze tot hier toe het minfte bij ons bekend. Ik herinner mij onder de Nederlanders geen Dichter, die 'er zich bepaald op toegelegd heeft, en zelfs weet ik geen enkele Romanze bij ons, die aan de vereischten van dit foort van Dichtdukken voldoet. De Romanze heeft ondertusfchen iets dat haar alleen eigen is. Zij moet, naar de bepaling van moncrif, een meester in dit vak, het naïve verhaal van ééne aandoenlijke daad zijn. Bij de meefte hedendaagfche Volkeren vindt men 'er Hechts weinig , die den toets kunnen doorftaan. Om de waare Romanze aan te treffen, is men verpligt zijn toevlugt tot de oude Volksliederen , en vooral, tot die der Schotten te nemen. Men vindt 'er echter ook eenige weinigen bij de Fran-  over de romanze. 29 Franfchen en Duitfchers, die, fchoon onlangs gemaakt , echter zeer fraai zijn; maar als men voor Romanzen gelieft te houden, wat 'er de Philofophe fans fard in zijnen dichtkundigen Ligger (Zie N. Bijdr. bladz. 611 en volg.} voor uitvent, dan vindt men zeker bij alle hedendaagfche volken Romanzen. Onder de Franfchen heeft moncrif 'er twee gemaakt, die, naar mijne gedachten, de fchoonften zijn, die ik ergens hebbe aangetroffen. Zij hebben tot opfchrift: Les conflantes amours tfAlix & dAlexis; en: Les infortunes inouies de la tant belle,. hohnête & renommée Comtesfe de Saulx. Maar hij beklaagt zich , dat men in Frankrijk, federt de verfpreiding zijner eerfle Roman-, ze, geheel ten onrecht, deezen tijtel heeft gegeven aan alle Liefdeliedjes, die uit een gevolg van Coupletten beflaan. Het naïve van 't verhaal, zo in de taal zelve, als in de wending der gedachten, behoort zodanig tot het wezen der Romanze, dat ze uitfcheidt dien naam waardig te zijn, zo dra ze dit vereischte mist. II faut que le flyle en fob naïf, zegt moncrif, c'efl ce qiiont negligé plufieurs bons auteurs. Ils ont écrit leurs Chanfons en flyle (TOde & c'eft óter a la Romance fon merite principal. Merk  2ci over de Romanze. Merk hier nog bij aan, mijn Heer! dat hoe zinlijker de uitdrukking zij, hoe fchooner de Romanze moet gefchat worden. Gij zult mooglijk zeggen, dit is een vereischte in alle foorten van Poëzij. Ik item dit toe, maar het blijft niet minder waar, dat de Romanze, meer dan eenig ander foort van Poëzij, door het misfen eener geheel zinlijke uitdrukking gebrekkig wordt. De reden 'er van is duidelijk. Naar'maate een volk nader aan zijnen oorfprong grenst, naar maate is zijne Poëzij zinlijker. Dit is zeker een van de oorzaaken der voortreffelijkheid der Grickfche en Latijnfche Dichters boven de Modernen. Nu is de Romanze haar oor.fprong verfchuldigd aan de oudfle nieuwe Dichters, die in een zeker foort van Provenzaalfche taal of patois fchreven, 't geen een mengelmoes van Fransch en Italiaansch of.Gothisch was, 't welk te Rome meest in gebruik zijnde, daarvan de Romanifche taal of Romanzo, en de ftukken, die in dezelve werden gefchreven, Romanzi genoemd werden, 't Is onbegrijpelijk dat de Philofdphe fans fard, die deeze woorden uit meinhards Verfuch über den 'Charakter und die Werken der beste Italianifche Dichter overneemt, hier door zelf niet op de gedachte  over de romanze. 3t te gekomen zij, dat de hedendaagfche Romanze , die toch niets dan eene navolging der oude is, de hoogde eenvouwigheid van zeden en de meest naïve en zinlijke uitdrukking vereischt. Gelief ondertusfchen in het oog te houden, mijn Heer, dat bij het gezegde van meinhard nog veel bij te voegen zij, eer men' het naauwkeurig kan noemen. Want fchoon het waar is, dat men eerst aan alle itukjes, die in de opgegeven oude taal gefchreven werden, den naam van Romanzen fchonk, heeft kort hier op de Romanze toch haare eigen regelen en bepalingen gekregen, waardoor ze van alle andere foorten van Dichtftukken te onderfcheiden is. Van haaren eerften oorfprong is haar niets, dan de naïve • en zinnelijke uitdrukking bijgebleven. Men ziet dit duidelijk uit het fragment eener oude Romanze, die moncrif, achter zijne Comtesfe de Saulx, ons mededeelt, en hij voegt 'er bij: Ces mêmes fragmens ntont fourni ce qui cara&érife le mieux une vraie Romance. Wilt gij iets goeds hierover lezen, mijn Heer! dan prijze ik u zekere fragmenten van göthe aan, die niet in ieders handen zijn. Hij noemt ze: Auszug aus einem Briefwechfel über Osfian und die Lieder al*  ga OVER DE ROMANZE» alter Vólker, en zij maken het eerfte gedeelte uit van zijn werkje: Von deutfcher Art und Kunst; Hamburg ,1773. Ik wil 'er u tot een proef, hoe zeer de naïve en ongekunftelde ïtijl tot het wezen der Romanze behore., eene enkele bladzijde van uitfchrijven. Sie kennen doch, fchrijft hij aan zijnen Vriend (bladz. 9 in fin.) die He* be, füsfe Romanze, von der ich mich wun* dere, dafs fie fich inden Dodsleifchen Reliques nicht finde: Heinrich und Kathrine In ancient times in Britain I;!e . Lord Ilenry w:.s well knówne ein englifcher Schulre&or, feines Namens Samuël Bishop, hat gewisfe Ferias poëticas gefeyret: i. e. Carmina Anglicana Elegiaci plerumque argumenti (ich fchreibe Ihnen den verdienstvollen Titel) latine reddita gefchrielen, und In diefen Carminibus Anglicanis latine redditis ist auch unsre Romanze Elegiaci argumenti, und alfo auch Elegiaco verfu, fchön skandirt und phrafeologifrt, die fich alfo anhebt: Angliacos inter proceres innotuic olim Henricus prifca; nobilitatis honos! —— und wo ist nun die Romanze? —* —• Uit  over de romanze. || Üit dit weinige ziet gij reeds, mijn Heer! hoe veel ftukken, die men thans algemeen Romanzen noemt, dien naam in de daad niet verdienen. Zelfs het lieve versje van marm o n t e l : Damour rna fait la peinture firV» fchoon de aangehaalde Philofophe fans fard het noemt: het beste dat wij in deezen fmaak hebben >• is bij mij geen Romanze. 't Is vèel te geestig, zo in uitdrukking, als vooral in wending van gedachten, om voor eene Romanze te kunnen doorgaan, en gij begrijpt zelve, dat men zeer wel een bevallig minnedichtje maken kan , zonder daarom een Romanze vervaardigd te hebben. Dewijl ik toch aan het fchrijven hen, en mij niets meer ftreelt dan u eenige oogenblikken te onderhouden, wil ik hier een der fraaie Romanzen van moncrif affchrijven, en 'er dan die van maRmöntel ondervoegen , om u de vergelijking te gemaklijker te maken. Ik neem hier de eerfte, die moncrif gemaakt heeft» om dat ik mij verbeelde , dat ze over 't algemeen meer behagen zal, fchoon ik de andere volmaakter vinde. I. deel. les  34 OVER DE ROMANZE. LES CONSTANTES AMOURS D'ALIX et D' A L E X I S. ROMANCE. Sur un air Languedocien. - Pourquoi rompre leur mariage, Méchans parens? Ils auroient fait fi bon ménage A rous momens. Que ferc ri'avoir bague & dentelle Pour fe parer ? Ah! la richefle la plus belle Eft de s'aimer. Quand on a commencé la vie, Difant ainfi: ■ [ Qui, vous ferés toujours ma Mie; Vous,'mon ami. Quand 1'age augmente encor 1'envrer De s'entr'unir, Qu'avec un autre on vous marie» Mieux vaut mourir. A  OVER DE ROMANZE. j$ A fa mêre, étanc déja grande, La pauvre alix A deux genoux, un jour demande Son alexis. Maman, il faut par cornplaifanee Nous marier. Ma fille, je veux 1'alliance D'un Confeiller. La fille, a cette barbarie, Bien fort pleura. Au Couvent de fainte Marie On 1'enferma. La , pendant trois aus éperdne, Elle a gémi, Sans avoir un inftant la vue De fon Ami. Un jour.... Quelle malice d'ame! La mère a dit; Al ex is a pris une femme , Sans contredit: Et puis lui monrrant une Iettre, Lui dit: Voyés, II vous.écrit; c'ell pour pennettre Que 1'oubliés. Alors, Confeiller. & Notaire Arrivent tous. , Le Curé fait fon mim'ftére; lis font épaux. Pour elle, hélas.' feftin & danfe Ne font qu'ennui;. Toujours lui vient èn fouvenance Son Favori. Ca U  %6 OVER DE ROMANZE. Le foir plus grande f&cherie Saifit fon cceur. Sa mère la tanfe & la crie Toute en fureur. Tout comme une brebis qu'on mène Droit au bucher, La pauvrette, en pleurant, fe tratne Pour fe coucher. Vrai Dieu! qu'ALix, honnête & fage, Se conduit bien 1 Tous autres foins que du ménage Lui font de rien. Voyant de fon Epoux la flame Qu'il lui portoit, Elle lui donnoit de fon ame Ce qui reftoit. Hélas! fon ame toute entière A fes foucis, Gardoit fon amitié première Pour ALEXIS. Cinq ans, en dépit d'elle-même, PalTa les jours A fe reprocher qu'elle 1'aime, L'aimant toujours. Pour chaffer de fa fouvenance L'Ami fecret, On fe donne tant de foufirance Pour peu d'efret:^ Une fi douce fantaifie Toujours revient; En fongeant qu'il faut qu'on 1'oublie, On s'en fouvient.  OVER DE,. ROMANZE. >37 Alix, dans fa mélancolie, Un jour 1'Epoux Lui mène un Marchaad d'Arménie Pour des bïjoux: Ma moitié , faites quelqu'emplette De fon écrin. Perles & noeuds font la recette Pour le chagrin. Baife-moi, moutonne chérie, Je vais au plaid; Tiens, prends de cette orfévrerie Ce qui te plait: L'argent n'eft que pour qu'on fe donne Quelque bon temps, N'épargne rien; voila, mignonne, Vingt écus blancs. II part. Le Marchand, en filence, L'écrin montroit, Qu'alix avec indifférence Confidéroit: Chaque fois qu'il offre a la Dame Perle ou fapbir, Chaque fois, du fond de fon ame, Sort un foupir. En lui toutes fleurs de jeunefle ApparoiiToient; Mais longue barbe, air de triftefle Les ternifïbient. Si de jeuneffe on doit attendre Beau coloris, Pileur qui marqué une ame tendre A bien fon prix. C 3 Mais  $8 OVER DE ROMANZE, Mais alix, foucieufe & fombre, Rien ne voyoit. Pourtant, aux longs foupirs fans nprabre Qu'il répétoit: D'oü lui vient, dit-elle en foi-raéme, Tant de chagrins? Ah! s'il regrette ce qu'il aime Que je le plains! Las! qu'avés-vous qui vous foucie, Comme je vois? Si c'eft d'aimer, je vous en prie, Dites-le moi. Eh! que fert de conter, Madame, Un déplaifir, Qui jamais, jamais de mon ame Ne peut fortir? II n'eft qu'un tréfor dans le monde, Je le connois, Longtemps en efpoir je me fonde Que je faurois; Et plus mon amitié ravie Crut fobtenir, Tant plus j'aurois donné ma vie Pour le tenir. Le voir cent fois dans la journée Me plaifoit tant, Je 1'emportois dans ma penfée En le quittant, Lorfqu'un lutin, par grand' rancune, Vint 1'enlever, Puis d'un autre en fit la fortune Pour m'en priver.  over de romanze 3^ Dirai-je ma douleur profonde, Quand je 1'appris? Pour m'en aller au bout du monde Me départis; Non qu'un inftant en moi je penfe De 1'oubUer, Mais pour mourir de ma conftance A le pleurer. Marchand, eft-ce or en broderie Que ce tréfor? Madame, hélas! ce que j'envie SurpalTe Tor. Sont-ce rubis? J'aurois fans peine Rubis perdus. C'eft donc le trouffeau de la Reine? Ah! c'eft bien plus! Depuis qu'on vint, par grand dommage, Me le ravir, J'en ai tiré la chêre image De fouvenir; J'ai, la voyant, 1'ame remplie De défefpoir, Et ne garde pourtant Ia vie Que pour la voir. Ne tardés pas, j'en meurs d'envie, Arménien, Que cette image tant chérie Je voie enfin. Lors, avec un foupir qu'il jettef Plus loin encor, De fon fein tire une tablette Dans du drap d'or. C 4. Alis  OVER DE ROMANZE* Alix foudain prit la dorure, La déplia ; Sur.la tablette, en écriture, Ces mots trouva: ici je contemple, a topte hebre, Dans les soupirs; Je garde tout ce qui demeure • De mes plaisirs. Alors alix la tablette ouvre Tant vkeraerjt: Eh! qu'eft-ce donc qu'elle y découvre Pour fon tourment? La voila toute evanouie A eet objet! Qui n'eüt même tranfe fentie? C'eft fon portrait! Alix, mon alix tant aimée, Hélas! c'eft moi! Alix, alix tant regretée, Ranime-toi; Ton alexis vient de Turquie, Tout a 1'inftant, Pour te voir, & quitter la vle En te quittanu Par ces triftes mots ranimée, Alix paria. Alexis, j'ai ma foi donnée, Un autre 1'a: Je ne dois vous ouir de ma vie Un feul inftant: Mais ne mourés pas, je vous prie, Partus, pqurtant. ^  OVER DE ROMANZE. 41 Voulant, pour complaire a fa Mie, Partir foudain, Avant que pour jamais la fuie, Lui prend la main. L'Epoux furvient. A cette vue, Tout en fureur, Leur a, d'une dague pointue, Percé le coeur, Alexis meurt. Alix mourante, Les yeux bailTés, Dit: je péris, mais innocente; Ce m'eft alTés. Mon Epoux, votre jaloufie Verfe mon fang; Sans regret je quitte la vie, En vous plaignant. Depuis eet afte de fa rage,- Tout effrayé , Dès qu'il eft nuit, 51 voit 1'injaga De fa moitié, Qui, du doigt montrant la blefiure De fon beau fein, Appelle avec un long murmure Son alTaflin. Après fi trïfte tragédie, Tout fage Epoux Ne peut, de fa moitié chérie, Etre jaloux; S'il trouve un Marchand d'Arménie Prenant fa main, {1 dit: C'eft qu'on le congédie, J'en fuis certain. C $ fe.  42 Romanze van marmontel. L'amour ra'a fait la peinture De i>aphné, de fes malheurs. J'en vais tracer 1'avanture; Puiffe la race future L'entendre & verfer des pleurs. Daphnb fut fenfible & belle, Apollcn fibifible & beau; Sur eux 1'Amour rt'un coup d'aile Fit voler une éiinceüe De fon dangereux flambeau. Daphné d'abord interdite Rougit, voiant apollon: II 1'aproche, elle 1'évite; Mais fuiait-elle bien vite? L'Amour aflure que non. Le Dieu qui vole a fa Suite De fa lenteur s'aplaudit; Elle balance, elle héfite: La pudeur hate fa fuite, Le dcfir la ralentit. II la pourfuit a la tracé , U eft prêt de la faifir: Elle va demander grace; Une Nymphe eft bientót laffe, Lorfqu'elle fuit le plaifir. Elle OVER DE ROMANZE.  over de romanze. 43 Elle defire, elle n'ofe: Son père vöit fes combats, Et, par fa métamorphofe, A fa défaite il s'opofe: Daphn^ ne Ten priait pas, C'eft apollon, qu'elle implores Sa vue adoucit fes maux: Et vers 1'amant, qu'elle adore, Ses bras s'étendent encore-, En fe changeant en rameaux. Quel objet pour la tendrefle De ce malheureux vainqueur! C'eft un arbre qu'il carefle, Et, fous 1'écorce qu'il prefle, II fent palpiter un cceur. Ce cceur ne fut point févère, Et fon dernier mouvement Fut, fi 1'Amour eft fincère, Un réproche pour fon père, Un foupir pour fon amant. Hoe natuurlijk , hoe ongekunfteld, hoe antiek is moncrif! Hoe geestig, hoe gekunfteld , hoe modern marmontel! En nog haalt het opgegeven ftukje van moncrif in naïfheid niet bij zijne Romanze van de ComteJJe de Saulx; doch ik kan alles niet uitfchrijven. Gij houdt ondertus- fchcn  44 over de romanze. fchen wel in 't oog, dat ik altijd op de Romanze blijf doelen; want voor 't overige, gelijk ik reeds gezegd meen te hebben, vinde ik het versje van marmontel zeer lief en bevallig. Nu wil ik 'er nog eene zeer fraaie Romanze bijvoegen in den noordfchen fmaak, en die niet algemeen bekend is. Alleen verzoek ik u , dat gij in dit Lied u niet gelieft te ftoren aan deszelfs , gelijk göthe zich uitdrukt, cerugo, zijn FeierHches Populares. Zu hanncheks Thür, da kam ein Geist, Mit manchet» Weh und Ach ! Und drücltf am fchlofs und kehrf am fcklofs Und achzte traurig nach. JJls, Vater philipp! der ijl da? Bijls, Bruder! du, johann? „ O der wilhelm, mein Brautigaml Aui Schot'tland kommen anl Dein Vater philipp, der ists nicht! Dein Bruder nicht, johann! Es ijl wilhelm, dein Brautigam , Aus Schottland kommen anl ■Hör, füsfes hannchen, höre mich , Hor und willfahre mirt Gib mir zurück mein Wort und Trcu, Das ich gegeben Dir! „ Dein Wort und Trcu geV ich dir nicht GeVi nimmer wieder Dir.' „ Bis  OVER DE ROMANZE. 45 „ Bis du zu meiner Kammer \emmst, Mit Liebeskufs zu mir! Zu deiner Kommer foll ich ein, Und bin kein Mensch nicht mehr ? Und küjfen deinen Rofenmund? So küfs ich Tod dir her.' Nein füjfes hannchen, h'óre mich, Hór und willfahre mir. Gib mir zurück mein Wort und Treu Das ich gegeben Dir! „ Dein Wort und Treu geb ich dir nicht, GeFs nimmer wieder Dir! „ Bis du mich fiihrst zur KircK kinan Mit Treuering dafür ! " Und an der Kirche lieg'' ich fchon Und bin ein Todtenbein ! ift,/«fes hannchen, nur mein Geist, Der hier zu dir hommt einl Ausftreckt fie ihre Liljenhand Streckt bebend (te ihm zu: „ Da, wilhelm, haft du Wort und Treu, Und-geh, und geh zur Ruh! Und fchnell warf fie die Kleider an Und ging dem Gei ft e nach, Die gan&e lange Winternacht Ging fie dem Geifte nach. „ Ift, wilhelm, Raum noch, dir zu Haupt Noch Raum zu Füfien dirl ,. Ift Raum zu deiner Seiie noch, So gib, o gib ikn mir ! Zu Haupt und Fufs ift mir nicht Raum Kein Raum zur Seite mir? Mein Sarg ift, /ufes hannchen, fchmal Das ich ihn gebe Dir] Da  46 over de romanze. Da kraht der Hahn! da fchlug die Uhr\ Da brack der Morgen fürl ,, Ach 5 hannchen, nun , nuti kommt die Zeit, Zu fckeiden weg von Dir!" Der Geist —— und mehr, mehr fprach er nicht Und fcufzta traurig drein Und fchwand in Nacht und Dunkel hin Und fie , fie [land allein ! „ Bleib, treue Liebe! bleibe noch Dein Made hen rufet dich! " Da brach ihr Blick\ ihr Leib der Jank, Und ihre Wang' erblich! Ook hier zier gij, mijn Heer ! dat het niet nodig zij , dat elke ftrophe met een' trek of antithèfe befloten worde, fchoon de Philofophe fans fard verzekert , dat dit de eigenfehap der Romanze is. Gereeder Item ik hem toe, dat wij 'er, tot nog toe, geen in onze taal bezitten te weten eene echte Romanze ; want als men het {tukje van marmontel.'er voor een houden wil, dan hebben wij 'er verfch'eidenj fchoon minder kunftig geverfifieerd, bij onze Dichters. Denk maar, om iets te noemen, op het lieve -» ftukje van poot: De Maan bij Endijmion, Is onze taal 'er ondertusfehen niet gefchikt toe ? Dif zoude ik niet durven zeggen. Ik vinde de waare Romanze zulk een allerliefst bevallig, en de verlopen jaa- ren  .OVER DE ROMANZE, 47 ren van onfchuld en eenvouwigheid ie rug roepend, foort van Dichtftukje, dat ik niets meer wenschte, dan dat wij ook iets in dit vak deeden, en 't is waarlijk om u gemeenzaamer met het fchoone der echte Romanze te maken , dat ik mij getroost hebbe , zo veel in deezen brief uit te fchrijven. Gij weet , mijn Heer ! hoe het altijd een van mijne grondregelen geweest zij , dat één voorbeeld meer leert, dan duizend lesfen. Maar ik kom op mijne vraag te rug. . Is onze taal 'er gefchikt toe? Thans ga ik, ik gevoel het, eene laatfte dwaasheid begaan ten minften, ik ben 'er in de groot- fte verzoeking toe. Ik heb eenmaal in een ledig uurtje de proef genomen om in mijne moedertaal Romanzen te maken, en wel in twee verfchillende fmaaken. Ik behoef u niet te zeggen dat ze beide zeer gebrekkig zijn —— maar, zo ik mij niet bedrieg, zijn het toch Romanzen. Zie daar ! ik 'zal ze u beide mededeelen 't is ten minnen iets nieuws, en mooglijk geven papje prulletjes gelegenheid, dat 'er iets beters in dit vak voor den dag kome. Hier hebt gij de eerfte* AL-  48 over de romanze. ALRIK en ASPASIA In ouden tijd in Frankenland Een goelijk Maagdske leefde, Die al de maagdskens van het land In fchoonheid overftreefde. Haar koontjes waren elk een roos, Haar lipjes twee morellen, En onder 't luchtig bovenkleed Scheen blank albast te zwellen. Een Gothisch Slot was haar verblijf, Voorzien van breede wallen, Een ophaalbrug, van ijzer ftijf, Eu holle paardeftallen. Twee torens, geel van ouderdom, Men uit het dak zag pralen, Wier weerhaan over 't mastbosch keek Op heuvelen en dalen. Twee Trad iemand tot den binnengrond, Men kon zijne aankomst weten. Pof, pof, klonk ieder tred in 't rond, Klink, klank, de zwaare keten.  OVER DE ROMANZE. 49 Twee logge Doggen daadelijk: Hoef, hoef, de brug verweerden, En duizend Echoos van rondsom Den hollen galm vermeerden* Hier zag de teedre aspasia Haar' jongften dag voor óogen. Haar Minnaar was naar 't heilig Land Met Helm en Speer getogen. En viermaal was de Lente alree" Den Leeuwrik komen wekken, Sints hij zijn moedig ros beklom, En zij hem heên zag trekken. • Zij fchat haar* lieven Ridder dood, En wenscht niet meer te leven. —Waar 't anders mooglijk dat hij haar Geen naricht had doen geven? Het arme kind was troosteloos^ En hield niet op van weenen. De waereld was haar wildernis, Natuur een graf vol beenen. Nu zat zij bij een' groenen boom, En zong om 't hart te fcheuren. Het windje ritfelde in het loof, En fcheen met haar te treuren* ié DÉÉL. D £>aa  OVER DE ROMANZE. Dan zocht ze bij een heldre beek Zich zelve in 't gras te ontvluchten. Het beekje ving haar traanen op, En ftemde met haar zuchten. Zo deed ze bosch eft berg en da! Van haare fmart gewagen: Zo fleet ze in menig wee en ach Haare eindelooze dagen» Als ze op een' koelen avondftond Nu heidebloemptjes plukte; Op ieder bloemptje een traantje wierp, En dan aan 't fteeltje ontrukte: Trad jan, haar oude huisknecht, aan, En ftoorde een poos haar rouwe: „ Een vroome Pellegrim is daar, „ Die vraagt naar u, Jongvrouwe!." — De Nacht zinkt neêr: hij zoekt verblijf; Ga, doe hem niets ontbreken. „ Neen, Jongvrouw! neen, hij vraagt naar u, „ En moet u zelve fpreken ". gllcb 5° Terwijl de Herders bij de Kooi De zachte kudde telden, En lange fchaduwen het vee Door 't ledig veld verzelden:  over üe Romanze* 51 Ach vraag wat hij van mij begeert, Van waar hij is getogen. . „ Hij komt van de Oevers der Jordaan, „ En zag den Dood in de oogen ". •& Meer fpreekt hij niet: meer hoort ze niet* Zij is reeds enkel leven Haar voeten raken naauw den grond Zij fchijnt naar 't flot te zweven * * Zie daar de brug. — Waar is de man? Waar is hij toch gebleven? Gij komt dan van Jerufalem Is al rik nog in 'c leven? # & n Hij leeft nog, zo het leven heet, ,, Van 't noodlot aangegrepen, m Een aanzijn, eenzaam als de dood* „ De waereld door te flepen ". •& # Hoe! heeft mijn Ridder dan de Faam.. Niet met ziin' roem beladen ? — „ Het bloed van menig Saraceen „ Ruischt heinde en veer zijn daaden!" & * * Maar, Pelgrim! waarom dan getreurd? De eer kon hem ftaêg bekoren! „ Wat baat hem zege en lauwerkroon? >> Hij derft zijne Uitverkoren J " D 3 Zo  «|2 OVER DE ROMANZE. Zo nog haar flaauwfte beeldtenis Hem daar voor de oogen wemelt — Ach! waarom dan niet weergekeerd, En in haar' arm gehemeld? •* & „ Hij vreest, de droeve vreest, Jongvrouw! ,, Dat gij hem zult verachten. ,, Een lange maatelooze rouw „ Ontftal hem jeugd en krachten. •& „ De Zon zonk loodregt op zijn hoofd. „ Zijn blos is hêen gevlogen. „ Hij draagt een ruige baard als ik, „ En gaat naar 't graf gebogen". # •& Hoe zeer het leed hem krommen mogt, Hoe ruig zijn baard moog wezen — Hij blijft veroud, gekromd, gebaard, Mijn eenigfte Uitgelezen! ■& & -t* „ De liefde aast op bevalligheid — „ Zijn aanblik zou haar weren". Ik min de Parel, niet de fchulpï En kan de ziel verkeren? — •& -Ö „ Zijn ziel is niet verkeerd, o neen F „ Maar kan een rif u ftrelen ? " — Och of de waereld mij ontzonk En ik zijn fmart mogt helen! O  OVER DE ROMANZE. 53 ,, O zoete, lieve aspasia! „ Gij eindigt sil zijn rouwe ..... Herken uw' alrik in uw' arm, „ Hij leeft voor u, Getrouwe!" 4 •& # Ach alrik! alrik! — kan het zijn? — „ O voel of het kan wezen! " . Ja, alrik! alrik! 't moet zo zijn! Een kusch heeft mij genezen. ■— — Nu kon aan 't volgeftroomd gevoel Geen klankje meer ontglippen, Dan 't bonzen van één zalig hart. En 't murmlen van vier lippen. De ftille nacht werd dageraad: De wind alleen bleef flapeu. Het treurig flot één oogenblik Had alles reeds herfcbapen. * * -Ö De Landftreek was een Paradijs — De zaaien lustpriëelen, — En 't Vooglenheir fcheen in het rond Een Bruiloftslied te kwelen. Heel 't Huisgezin was louter vreugd, Die aller hart vereende. Elk liep, elk draafde, elk juichte in 't rond, Elk fprong, elk lagchte, elk weende. D 3 Dö  54 OVER DE ROMANZE, De Ridder trad vast, hand aan hand. En arm in arm, naar binnen; Met zijn geliefde aspasia, Trap op, trap op, naar binnen, & ■& & Nu fmaakte hij in ftille vrêe De vrucht van al zijn pogen, Waarom hij over berg en zee Geharnast was getogen. Hij lei de lans voor altijd af, Om nu, met kalme zinnen, Ter zeege van het heilig Graf, Weer Ridders aan tp winnen. De andere is in den noordfchen fmaak , en heeft tot opfchrift: C O X. M A. ^ ■& In 't eenzaame Hutje Sleet colma bij winter Den flependen nacht. De noodftormen huilden, De fpringvloeden gierden, En 't ijs loeide in 't rond. Eta  OVER DE ROMANZE. 55 Een dwarrelend lampje Verfpreidde aan den kleiwand Een nevelig licht; Gelijk bij de dooden, De flaatige dooden, De lijklampen doen. * ■& * Daar zat zij en treurde. Zo eenzaam, zo ledig, Zich 't harte van een. Wat baat haar de morgen? Zij ziet bij zijn purper Haar' Minnaar toch niet! * * * Langs bergen en dalen Was edwin getogen Den vijand te keer, En 't zieltje van 't Meisje Was met hem gevlogen, En zweefde om hem hêen. ■& •$ # Ach Hemel! het lamplicht Wordt blaauw voor haare oogen, En kraakt in de pijp — En tegen haar over Aanfchouwt ze den Minnaar, Den ecnigen Man! D 4 Maar  £6 OVER DE ROMANZE. Maar niet met die wangen, Daar roozen bij kwijnden; Dien lagch in den mond, Die 't al om zich heenen Herfchiep in een Eden Van ftroomend genot. Holoogig en fpraakloos, Met beenige kaaken, En lippen van lood, Stond edwin daar voor haar, Vol rimpels en praamen, Gevoelloos en (lijf. •* # # Genoeg, *t fcheen de Minnaar, Dien ze eenmaal beminde Om 't eeuwig te doen — Een hut en zijn fchaduw Verzwelgt in haar harte Een' troon zonder hem! & Voor alles verloren, Halfdronken van blijdfchap, Van teerheid, en min, Omlluit ze haar armen; — Maar edwin bleef roerloos En ijlde 'er niet in. — Met  OVER DE ROMANZE. 57 Met zwellenden boezem, Door 't poppelend harte Aan 't golven gebragt, Vliegt ze om hem te omvatten — De hut wordt haar Hemel! De middennacht dag.' p * -fc Zij grijpt — Daar verdwijnt hij} Zij ziet flechts een' nevel, En bloed op den fteen —. Zij kent heel haar noodlot, Grijpt bevend naar 't lampje; Maar 't brandde niet meer! * & ■& Door ijzing bevangen, Van weedom en fmarte Gevoelloos en (lom, Zoekt ze aaklig in 't donker, Schoorvoetend en tastend, De ftrodeur der Hut. * # $ Ze ontfluit ze, ftuiptrekkend, En ijlt door de heide In 't holle des nachts. De noodftormen huilden, De fpringvloeden loeiden —. ?ij hoort het niet meer! D5 Zij  58 over de romanze. Zij fluit aan den Heuvel, Den voehtigen Heuvel, Daar, diep in den grond, 't Gebeente vermolmde, \ Het dierbaar Gebeente Van heel haar geflacht. -S- Hier zinkt ze op het Aardrijk — Gevoelt zich nog eenmaal, En troetelt het Graf — Haar lippen verbleekten, Haare oogen verflijfden, En 't roosje brak af. Thans wil ik 'er niets meer bijvoegen, dan het ernftig verzoek, dat gij u onthoudt van alle vergelijking tusfchen moncrif en mij. , Gij kunt die moeite gemaklijk uitwinnen , dewijl ik u de uitkomst deezer vergelijking vooraf mede kan delen. 1 DER-  DERDE BRIEF. over het onnatuurlijke, geou- treerde, onwaarschijnlijke enz. brief van mevrouw *** Ik heb het fchoone werkje van den Heer * ** gelezen, en op ieder bladzijde de tederheid en kieschheid van gevoel in dien Schrijver bewonderd; beide deeze gaven vertonen zich zelfs in zijne woorden en uitdrukkingen, die alle tot de waare taal der natuur behoren, en geven aan zijnen geheelen ftijl die zachte harmonie, die ongekunftelde toverkracht, die onmiddelijk tot het hart van alle zijne Lezers doordringt, en 'er zich ten eenenmaal onwederftaanbaar meester van maakt. . . Zie daar mijn oordeel, mijn Heer! dat ik mij wel gewacht zou hebben van immer uit te brengen, indien gij 'er mij  60 OVER HET ONNATUURLIJKE mij niet op zulk eene dringende wijze toe verzocht had. Geloof ondertusfchen niet dat dit in alles het oordeel van 't Publiek zij 'er fcheelt veel aan! 't Is waar, veelen , zeer veelen mijner kennisfen, vooral die tot mijne fexe behoren, denken hieromtrent geheel eenftemmig met mij maar ik kan niet ontveinzen , dat ik een groot getal anderen een geheel verfchillend vonnis 'er over heb horen vellen, en tot eene kleene lTraf voor dat gij een Vrouw, in weerwil van haar zelve, in een' Kunstrechter herfchapen hebt, wcnschte ik dat gij hunne zwarigheden , die ik altijd tegen de grootfle mannen, en juist tegen het uitmuntendfle gedeelte hunner werken, heb horen aanvoeren , voor mij oploste. Zie hier hunne geheele uitfpraak over het Werkje zelf. „ Onbetwistbaar bezit de Schrijver der *** eene welfprekendheid, daar men fchaars de wedergaê van vindt; het juiste woord ftaat altijd hem ten diende en men zou moeite hebben om eene bevalliger wending aan de minfte zijner uitdrukkingen te geven. De geheele kleene Roman is met gevoel en kieschheid gefchreven alleen is het te bejammeren, dat alle de fentimenten boven de natuur, de hartstochten geoutreerd, en een  geoutreerde, onwaarschijnlijke, enz. 6l een groot gedeelte der toneelen romanesk zijn. In een woord; hij kan bij ons Worden, wat göthe bij de Duitfchers, rousse a u bij de Franfchen , petrarcha bij de Italiaanen, en richardson bij de Engelfchen is. " 't Is wonderlijk, dat men juist daar ter plaatfe over romaneskheid klaagt, waar ik, onder het lezen, het grootlte vermaak geniete; fchoon mijne ziel echter zo geheel niet ten onderften boven gefchapen is, dat mij flechts het onnatuurlijke zoude behagen. Neen! ik bemin de natuur, en zo ik haar in een Dichtftuk of Roman niet aantreffe, is derzei ver Schrijver gewis mijn man niet. Dan, gij begrijpt reeds genoeg, mijn Heer! wat ik weten wilde. Verpligt mij door aan mijne nieuwsgierigheid te voldoen ; maar vooral geen kunstwoorden, en zo weinig Metaphyfica als mogelijk is. Denk dat gij aan eene vrouw fchrijft , die geen favante is. Ik ben enz. antwoord op den voorigen. Ik begin waarlijk te geloven , dat mijn oordeel over de kleene Roman van den Heer  6l over het onnatuurlijke Heer *** juist geweest zij, dewijl het uwe, bekoorlijke loüise! 'er mede overeenftemt. Geloof mij, dit is geen compliment. Gij hebt mij meer dan eens horen beweren, dat ik over 't algemeen den fmaak uwer fexe ver boven dien van ons genacht ftelle, en het is het werk van den fmaak om over de fchoone voortbrengfels der genie te oordeelen. Waarlijk men zou, of zeer weinig met uw gedacht hebben moeten omgaan, of zelf een" zeer groven fmaak moeten bezitten, om te ont> kennen, dat de Vrouwen met eert fijner gevoel dan wij begaafd zijn, en hier komt het eigentlijk in het fchoone te beoordeelen op aan. Uwe befchuldiging is derhalven reeds wederlegd. Neemt gij het woord van Kunstrechter in eenen goeden zin, voor iemand naamlijk,die een kiesch gevoel van het fchoone heeft —— Lieve louise! hoe onrechtvaardig verwijt gij mij dan van u herfcha- pen te hebben! Wie toch bezat ooit in zulk eene tedere jeugd een kiefcher en uitgebreider gevoel, dan de achttienjaarige louise, en wie bezit het thans meer dan Mevrouw ***? Maar mooglijk verftaat gij door een* Kunstrechter een wezen, dat eeuwig redeneert, ijskoud redeneert, waar men gevoelen moet. Hoe,  geoutreerde, onwaarschijnlijke, enz. 63 Hoe, Mevrouw ! —»w ik u in zulk een gedrocht herfcheppen? Waarlijk ik moest wel eene dolheid bezitten van mij met gedaante verwisfelingen te willen bemoeien, indien ik een lief, bevallig, Vrouwtje in eenen walgelijken en vervelenden Ik weet 'er in de daad zo ras geen woord voor genoeg, in een iets wilde herfcheppen, dat den Jooden eene dwaasheid en den Christenen eene ergernisfe is. Beginnen wij met de Jooden zij hebben de oudfte brieven. Een zeer metaphyfifche kop onder deezè mozaïfche bende (Tchrik niet , lieve louise! zijn hoofd is ruim genoeg geweest om de Metaphyfica en 't gezond verftand beide te kunnen bergen) drukt zich hier over zeer galant uit. Ik zal een gedeelte van een zijner brieven voor u vertalen deszelfs inhoud zal hier en daar licht verfpreiden over mijn antwoord op de 5 mij door u voorgeftelde, vraag. „ Eergisteren ontving ik een' brief van u (dus fchrijft euphranor aan theokles (1)) wiens inhoud mij heden ftoffe tot CO Deeze naamen geeft mozes mendelszoon aan de twee Perfonaadjen, die hij over de natuur van 't  64 OVER HET ONNATUURLIJKE tot nadenken zal geven. Hoe dikwerf heft ik hem ontvouwen, gelezen, en weder te faamen ge (lagen! Deeze gewigtige brief vei*dient alle mijne opmerkzaamheid , dewijl zijn 't vermaak brieven iaat wisfelen. Èn zie hier hoe hij ze ons in zijn voorbericht beide leert kennen: „ Theoklbs, een Engelfche Geleerde en naamserfgenaam van dien lievenswaardigen Dweper, die ons door den Zedenleeraar des Graaven van shaftesbukij bekend is, had zijn Vaderland■ voor eenigen tijd verlaten. De verleidende . Inbeeldingskracht, met dé franfche ligtzinnigheid vermengd, welke van veelen zijner Landslieden voor Metaphyfica verkocht wordt, was zijne neiging tot grondigheid zodanig tegen, dat hij befloot zich aan zijn Vaderland, zijne rust, en d» omhelzingen zijner vrienden, te onttrekken, om een volk te zoeken, dat juist denken waardiger hield dan vrij denken. Duitsland fcheen hem dit volk te beloven. Hij las de onftc-rfelijke fchriften, daar onze Landslieden in de laatfte Eeuw de geleerde Waereld mede verrijkt, hebben, en men zegt, dat de droogheid en zelfs het Phlegma, dat hun van eenige beuzelachtige Schrijvers te laste gelegd wordt, eenj van de oorzaaken zou geweest zijn, die hem aandreven deeze natie te leren kennen. Hij trok van fchool tot fchool, en onder de gedaante eens nieuwsgierigen Reizigers had hij het genoegen van alle de vergaderingen van geleerde Genootfchappen, onbekend , bijtewonen. Dan, hij zoude over den galanten en vlugtigen aart onzer tegenswoordige Geleerden niet weinig verwonderd geweest zijn, en zijne vrienden in Engeland gefchreven hefe*-  GEOUTREERDE , ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 65 zijn inhoud eenen invloed op uw geheel leven voorfpelt. Gij beroemt u de denk- beel- hebben, dat hij zich in zijne hoop bedrogen vond * dat de wijsgeerige Windmakers ook in Duitsland de overhand genomen hadden, en dat flechts hier en daar nog eenige regtfchapen Philofophen, als in 't verborgen, leefden, die zich naauwlijks onderbonden hunne hoofden op te heffen, en welligt ook eindelijk den ftroom zouden moeten nageven. GedurenJe zijn verblijf te ***. had hij met eenige jonge Edellieden aldaar, die volkomen naar zijnen fmaak waren, vriendfchap gemaakt. Onder deezen is hij eenen jongeling uit het huis van * * *. die in 't vervolg onder den naam van euphranor voorkomen zal, 't meest toegedaan , en uit liefde voor denzelven houdt hij zich * federt eenigen tijd , in een' kleenen oord aan de S .... op. De jongeling bezoekt dikwerf het eenzaam verblijf van theokles, waar zij in genoeglijke ftilte hunne utiren aan de vriendfehap en de ftudie wijden; cn als de jongeling verpligi is zich van zijnen Vriend te verwijderen, zetten zij hunne onderredingen in brieven voort. De volgenden , die zij over de natuur van het vermaak gewisléld hebben, zijn mij door een toeval in handen geraakt, en ik hebbe mij niet ont» houden kunnen de kleene verraderij te begaan van ze der Waereld bekend te maken." Tot dus ver de Uitgever der brieven: uher die Empfindungen. Uit dit kleen voorbericht begrijpt gij\ Mevrouw! hoe veel dezelve beloven, en 'er word waarlijk in aan de belofte voldaan. Hartlijk weuschte ik dat een kundig Vertaaler ze onze Landgenooten in hunne taal aanbood. I. DSBL. B  66 OVER HET ONNATUURLIJKE beelden van de natuur des vennaaks ontwikkeld te hebben, cn het verheugt u dat het u gelukt zij in de diepte der gewaarwordingen eenen verfpiedenden blik te werpen. Niet dat gij door uwe ontdekkingen roem poogt te verkrijgen ; neen! u dreelt veel meer de hoop van door dit uw inzien meester van uwe gewaarwordingen te worden,, en ze aan den wagen der Reden te kluisteren. Hoe gemeenzaamer ik met de natuur des Vermaaks worde, zegt gij, des te wciniger zullen mij de momaangezichten misleiden, die waare dwaallichten, die het menschlijk gedacht van den eenen poel in den anderen voeren, en dan met zijne onnozelheid den draak deken. Gij nodigt mij tot gelijke overdenkingen uit, en belooft mij uwe gedachten open te zullen leggen, zo dra ik mij door eigen nadenken daar toe voorbereid zal hebben. Dierbaarde Vriend? hebt gij wel overwogen aan welk een gevaar uwe onderneeming verknocht zij ? 'Er zijn Wijsgeeren geweest, die de Reden de verdoorderesfe van ons vermaak genoemd hebben. Ik houde ze in geenen deele daar voor; alleen dan wordt zij het zeker, als zij den oorfprong van het vermaak nafnuffelt. Onze gelukzaligheid hangt van het genot  GEOUTREERDË, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 6? nor. af, en 't genot van de fnelle gewaarWording daar elke fchoonheid onze zinnen mede verrast. Ongelukkig zijn die geenen , welken de reden tegen den aanval van zulk eene verrasfing gehard heeft. De lust vervliegt, als wij onze gewaarwordingen al te zorgvuldig zoeken op te klaren. Ontelbaare voorbeelden bieden zich aan, die deeze waarheid bevestigen. Als gij op de befchou' wing eener fchoone in verrukking geraakt, dan vercenigen zich ontelbaare aantrekkelijkheden tot uwe nederlaag. De harmonifche famenftelling haarer leden, haare verblindende gelaatsverf, haare vuurige oogen en haare befpraakte trekken Hemmen in eene bekoorlijke verwarring overeen, en maken zich meester van uwe ziel. Erken het aan deeze verwarring dat zij u geen tijd laat om ze te ontwikkelen. Wacht u, in plaats van vuurige oogen, aan de gefteldheid der vochten in 't oog, en in plaats van aanminnige trekken, aan eene gemaklijke beweging der" gelaatsfpieren te denken. Op 't zelfde oogenblik zoude uw vermaak fterven, en gij zoudt, in de plaats van eenen zoeten web" lust, eene menigte drooge waarheden hebben. Zij, die de fchriften der onfterfelijke Ouden Hechts lezen om ze te ontleden E n ea  68 over het onnatuurlijk!; en thetorifche figuuren, even als een Infektenkenner de gedroogde geraamten der wormen, te verzamelen, zijn te beklagen. Ze zoeken en vinden de regelen der welfprekendheid ; ze worden Wetgevers in de fchoone wetenfehappen; dan, zij gevoelen de fchoonheden nie» meer, die zij ons aanprijzen. Hun gevoel verandert zich in een logisch befluit." Wat zegt gij van deezen Israëlijt, Mevrouw? Zou hij bijna niet in ftaat zijn om u met de Metaphyfica te verzoenen? O zo de Christen zich hier bijvoegt, krijgt gij gewis de nederlaag. Voor deeze keer zal ik u echter met een uwer Vrienden bezig houden. Raad eens met wicn, Mevrouw ? Dan bij zulk eene uitgebreide belezenheid als gij bezit, zoudt gij waarlijk meer dan een Edipus moeten zijn om hier niet te misfen. Met uwen geliefdften Rcisbe- fchrijver, met den man die de gave heeft van alle zijne lezers zijn geheel tochtje met zich te laten doen , met brijdone, mijn Heer! brijdone! juist, Me¬ vrouw! gij zijt 'er. „ Zo dra gij het hart, zegt hij, door de Wijsgeerte verhard, en als in een digt weefzel van diepdenkende Rede bewonden hebt (zie daar juist de be- fchrij»  GEOUTREERDE, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 69 fchrijving van een' Kunstrechter in eenen kwaaden zin, die zijn gebrek aan fmaak dooide fpitsvinnigheden der fcholastieke Metaphyfica waant te vergoeden) raken die fijne fnaaren van zwakheden en aandoeningen, die zo teder, zo kiesch, zo buigzaam waren, ontfteld, en worden hard en onbewegelijk; men verliest dan voor altijd dien zagten toon van gevoeligheid, waar door wij eene foort van harmonie, van eenftcmmig geluid, maakten met .alles wat ons omringde" Hier ftemt mede overeen het getuigenis van den zeer geleerden Turk mustapha, cn van zijnen kundigen Navolger demetrius cantimir, Prins van Moldavien, die beide „ Ach Hemel! mijn Heer! gij bezit waarlijk de gave om een mensch van verveclendheid te doen fterven. Welk een omweg om mijne vraag te beantwoorden ! "... Lieve louise! vergeef mij voor deeze keer mijne fnapachtigheid. Behalven dat ik altijd vrolijk en luchtig ben als ik aan u fchrijve, heb ik ook eene kleene wraak willen nemen over uwe honende befchuldiging. Thans ben ik weer geheel mededogen . ik haaste mij om uwe vraag te beantwoorden, en mooglijk zult gij toefremmen, dat ik in het uitfehrijven mijner zeer lange aanE 3 ha«  yo OVER HET ONNATUURLIJKE, halingen nog niet zo geheel wreed geweest ben, als het in den eerften opflag wel fcheen. Waarom klaagt men over 't algemeen altijd over onnatuurlijkheid, geoutreedheid, onwaarfchijnlijkheid enz, (want men drukt het zelfde denkbeeld dikwijls onder nog vijfentwintig andere woorden uit) bij het lezen der voortbrengfels van de grootftc Geniën en juist bij de uitmuntendfte gedeeltens dier voortbrengfels? Zie daar, zo ik mij niet bedrieg, de vraag daar 't op aankomt. Bezit gij uwen uitmuntenden hermitagewijn nog, Mevrouw ? — Ik meen niet dien men gewoonlijk bij u drinkt, maar die uw Echtgenoot flechts voor een' cnklen kenner op eenen buitengewoonen jour de fête voor den dag laat komen? Herinnert gij u nog hoe hij voorleden zomer mijne vraag beantwoordde: hoe het kwame dat hij met dien wijn zo pretieus ware, en of hij hem van die waarde niet weer kon krijgen? „ o Ja.' maar ik heb hem honderd maaien onder mijnen anderen hermitage - wijn laten fchenken, en een enkel mensch proefde 'er het onderfcheid tusfehen, terwijl het gros altijd betuigde den eerften even goed te vinden. Nu kost mij ^e laatfte juist de helftc meer. Ik fchenk hem derhal ven aan niemand meer dan aan de  GEOUTREER.DE, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 71 de zulken, die 'er het genot van kunnen hebben en 'er de waarde van genieten." Stel, Mevrouw! dat uw Echtgenoot aan zijne gasten, die geen onderfcheid tusfchen zijne beide foorten van hermitage - wijn konden proeven, de grootere voortreffelijkheid van de eerfte boven de laatfte had willen betogen, denkt gij dat hij hier in zou geflaagd hebben? Was dit mooglijk geweest? Gij weet, Mevrouw! dat het gehemelte en de tong met zekere zenuwtepelen voorzien zijn, die, door eenig voedfel aangedaan , de gewaarwording, die wij fmaak noemen , aan de ziel mededeelen. De Natuurkundigen verzekeren ons dat deeze zenuwtepelen van drie foorten , en door hunne verfchillende groote van eikanderen te onderfcheiden zijn. Zij, die enkel de grootften bezitten , hebben dien algcmeenen fmaak, dien wij in alle menfchen waarnemen. Al wat hun den honger ftilt is wel ■ 't zij dan dat het een ftuk fpek of een uitgekipt Westphaalsch hammetje zij zij kennen 'er weinig of geen onderfcheid in. Die met de middenfoort voorzien zijn, hebben eenen onderfcheidenden fmaak. Zij worden het onderfcheid tusfchen goed en beter ontwaar. Zij eeten niet enkel voor den honger; maar E 4 tef-  ?S OVER HET ONNATUURLIJKE, teffens om den mond te ftrelcn. Eindelijk zijn 'er menfchen, die zulke tedere en ligtaangedaane zenuwtepeltjes in den mond hebben, dat ze door den gcringften wanfmaak beledigd worden, en niet alleen het goede van het betere onderfcheiden, maar zelfs het laatfte uitmuntende gewaar worden. Verbeeld u nu voor een oogenbilk, Mevrouw! dat drie menfchen, van welken ieder een bijzonder foort van deeze drie zenuwtepelen bezit, op drie achtereenvolgende dagen aan verfchillende huizen het middagmaal met eikanderen houden. De eerften dag dineeren zij bij eenen ouderwetfehen Vaderlander. Alles is wel het goede hart ftaat in 't midden, en 'er is zeker meer dan nodig is om den honger te ftillen. Den volgenden dag bevinden ze zich aan de tafel van eene eerwaardige Matrone, die een groot zwak heeft voor de keuken en al wat tot de kokerij behoort. Alles is zeer lekker en doet de hoofdmerite van de Vrouw van het huis eer aan. Eindelijk eet men bij een' Lekkerbek, bij wien federt lang een franfche Kok geen van de minst nodige meubelen geweest is. De tafel torscht minder ponden; maar daarentegen is al wat 'er op verfchijnt, du dernier goüt. Stel nu, Mevrouw !  GEOUTREERDE, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 73 vrouw! dat de man met zijne fijne tong een verflag van de drie gedaane maaltijden moest doen; hij zou zeggen: De eerfie was goed de tweede beter maar de derde du demier bon. Zijn de Heeren niet mee van mijn advies? DE MAN MET ZIJN GROOVE ZENUWTE PELEN. Om U de waarheid te zeggen , mijn Heer ! ik vond het ceten even lekker toegemaakt. Ik betuig 'er geen onderfcheid tusfchen ontdekt te hebben , en om de keur 'er van wilde ik niet van den balk vallen. DE MAN MET DE MIDDEL SOORTIGE. Neen! dat vinde ik niet. Zeker was de eerfte maaltijd de minfte van de drie. In de beide volgenden was alles veel beter uitgekozen en lekkerer toegemaakt, maar tusfchen die beiden heb ik ook geen keur ter waereld. De grooter lof, die mijn Heer (wijzende op den eerden beflisfer) aan den laatften boven den tweeden geeft, is, naar mijne gedachten , geoutreerd. Mijn man met zijn fijne zenuwtepeltjes Wordt driftig en verdedigt zijn ftuk; maar vergeefsch; — mooglijk ware zijne drift toorn E 5 ge~  74 over het onnatuurlijke, geworden, zo een wijsgeerig Ventje van vier en een halve voetRhijnlands hem niet fpoedig op den fchouder getikt had cn in 't oor gebeten : Waarom wilt gij een denkbeeld van de blaauwe kleur aan een' geboren Blinde geven? Hij mist het eenige zintuig, dat hem die kleur kan doen kennen bezat hij dit, uwe woorden waren overtollig, nu zijn ze vruchtloos. De geheele merite van uwen meer kiefchen fmaak behoort, met eerbied, aan uw fijn en aandoenlijk zenuwtepeltje. Uwe Antagonisten misfen dat hoe wilt gij dat ze van uw gevoelen zijn? . Lieve louise! dit is zo waar; door de dagelijkfche ondervinding zo bevestigd, dat ik mij altijd over mijne dwaasheid fchaam, als ik met drift mijn' fmaak tegen de menigte wil verdedigen? Of zou dezelfde waarneming minder gegrond in den fmaak omtrent dingen van het vernuft, omtrent het fchoone, zijn? Smaak, in dien overdragtigen zin genomen, is niets anders dan het gevoel van het fchoone, en hoe verfchillend is dat gevoel niet! 'Er zijn hier ten minsten ook drie rangfchikkingen te maken. Alle menfchen hebben eenig gevoel Sommigen hebben het tederer enkelen zo kiesch als het mogelijk is. Hoe vaak ontdekt  GE0UTREERDE, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 75 dekt zich dit onderfcheid duidelijk in voorvallende gebeurtenisfen ! Bij een treurig voorval , bij voorbeeld, zullen de meeste menfchen met hun volle hart zeggen : dat fpijt mij! fommigen zullen 'er traanen om ftorten ; enkelen alles gevoelen, wat de Lijder zelf gevoelt, en 'er dagen onder gaan zuchten. De Liefde, de Vriendfchap, de vreugd, de fmart, in 't kort, alle de gewaarwordingen van de laatflen, zullen altijd geoutreerd voor moeten komen aan de eerften, en kunnen ook niet anders, zo dra deezen niet teffens uit wijsgeerige grondbeginfelen van menfchenkennis; maar enkel uit hunne eigen gewaarwordingen, dat toch het zwak der meeste menfchen is, redeneeren willen, Dan het is niet alleen eene mindere maat van gevoel, die ons belet de fchoonhedeu van een' met meer gevoel begaafden Schrijver of Dichter gewaar te worden en op haaren regten .prijs te itellen; gebrek aan kunde moet teffens een' Lezer bij het werk van eenen kundigen Opfteller of koel houden , zo hij nederig genoeg zij om de vervelendheid , die hij ondervindt aan zijne onkunde toe te kennen; of over onnatuurlijkheid en romaneskheid doen klagen, zo dra  76 over het onnatuurlijke, hij flechts eene maatige eigenliefde aan de minfte pretenfie huuwr. Stel dat iemand , of de natuur in 't geheel niet befïudeerd hebbe, of haar Hechts alleen kent, zo ver ze zich binnen den kleenen omtrek van ons Gemeenebest aan hem opdoet ; de toneelen cn fchilderijen , die een Dichter , zelfs blindelings , naar de natuur copieert maar zo als ze zich, bij voorbeeld , in Zwitferland, Italien, en Sicilien vertoont zullen hem reeds romanesk voor moeten komen, en wat zal het zijn indien de Kunstenaar uit deeze fchilderachtige Landen zijn ideaal geformeerd en naar het zelve gewerkt'heeft? Hoe veel fchoone befchrijvingen vinden wij in virgilius, die aan niemand natuurlijk zullen fchijnen, die de gezegende landftreek niet kent, waarin, hij leefde, en waar eene natuur, milder dan in de noordelijke gedeeltens van Europa, alle haare fchatten ten toon fpreidde. Hoe voortreffelijk, hoe hoogstnatuurlijk, kwamen die eigen befchrijvingen ondertusfchen brijdone voor , toen hij ze op de plaatfen zelve, daar ze gedicht waren, herlas; en deeze zelfde brijdone na geheel Engeland, Portugal, Spanje, Italien, en een geJeelte van Sicilien doorgetrokken te hebben ,  geoutreerde , onwaarschijnlijke, enz. 77 ben, vindt op het laafde eiland, nog eene plaats, die hem door haare romaneskheid in enthuliasme brengt ik meen de Lato- mie, eene edele onderaardfche tuin van eene ongelooflijke uitgedrektheid , waarvan het grootde gedeelte omtrent honderd voeten beneden het waterpas der aarde is. Wat ik hier van de natuur zeg, is omtrent alle andere kundigheden teffens waar. Ik weet geen Dichter, die meer partij van de verbazende Hemelbollen, die boven onze hoofden zweven, getrokken heeft,' dan klopstock. Men kan in de daad van hem zeggen, dat hij in zijn element is, wanneer hij met eenen fcheppenden blik over zonnen en waerelden beflist. Maar hoe zullen deeze fchoone plaatfen eenen leezer voorkomen, die van alle astronomifche kundigheden ten eenemaal ontbloot is? Hij kan in dezelve niets dan wartaal vinden, en is het mooglijk dat ze hem behagen kunnen? Past het tot hier toe beredeneerde nu flechts op uwe vraag toe, Mevrouw! en' ik verbeelde mij, dat het antwoord zich gemaklijk zal laten vinden. De Vernuften , die in de renbaan der fraaie Letteren als darren van de eerde groote uitgeblonken hebben, bezaten eenen hoogen trap  over het onnatuurlijke, trap van gevoel eene fïerke en vrucht* baare verbeeldingskracht, die elk voorwerp, dat hen omringde, het kleenfte niet uitgezonderd, gretig ontving en met verdubbeling te rug kaatfle. Hier bij hadden ze zich door eene vlijtige oeffening die algemeene kundigheden verkregen, die zo onontbeerlijk voor den Dichter zijn, en elk deczer kundigheden werd door hun verfijnd en uitgebreid gevoel bezield en gebezigd. Kan het nu anders zijn of de met minder gevoel en kunde begaafde Lezers hunner fchriften moeten dezelve over 't algemeen geoutreerd en romanesk vinden, en vooral op die plaatfen, die aan gevoelige harten en geoeffende hoofden het meeste behagen moeten, om dat ze 'er hunne eigen gewaarwordingen in ontmoeten, en de Dichter daar, om zo te fpreken,zijn geheel gevoel in uitgeput heeft? Hoe is het mogelijk, bij voorbeeld, dat de meeste Jongelingen de nouvelle Heloïfs van rousseau niet geoutreerd zouden vinden , daar bijna alle zijne toneelen door het fijnfle gevoel gekozen zijn, en alom eenen Schrijver verraden , die bij het kleenfte voorwerp genieten kan, en geen zandkorrel ongemerkt voorbijgaat, zonder dat dezelve eenig voedfel aan zijn gevoelvermogen ver- fchafc  geoutreerde, onwaarschijnlijke, enz. 79 fchaft heeft; daar alle de fentimenten uit een hart voortfpruiten, zo als 'er weinig, zeer weinig harten gevonden worden, dat, voor de fijnite nuances van edelmoedigheid en grootheid vatbaar, hiervoor de grovere zinnelijke genietingen ten eenenmaal vergeet; hoe is het mooglijk , vraag ik nog eens, dat het werk van zulk een' Schrijver natuurlijk zou voorkomen aan' die groove harten, die geen wellust kennen dan dien ze met de dieren gemeen hebben? Voor hun zijn zeker de gevoelens van eene Julie en eenen Saintpreux onnatuurlijk en romanesk. Ik bepaal mij hier nu nog maar bij rousseau, om dat gij hem het eerfte noemt, wat moet göthe, de uit enkele fnaarenvan het verhevenlte gevoel faamengeftelde göthe voor hun zijn? • Vooral zijn Wer- ther? Zeker de hoogfte ongerijmdheid of • een verzegeld boek. Hoe of petrarcha hierin gevoegd wordt, begrijpe ik niet. Zeker behoort hij onder den rang der gevoelige harten maar geheel naar het zachte van 't gevoel overhellende , moest hij, naar mijn gedachten, aan een koud en onverfchillig Publiek eer flaauw dan geoutreerd toefchijnen. Lees flechts zijn: Chiare, frefche e doki aqus enz. Alles is even  So over het onnatuurlijke, even zagt, even fmeltend. Men kan zich niet onthouden van eene ftille droefgeestigheid, die zich van de geheele ziel meester maakt, en tot op den bodem van het hart doordringt. De Fontein van Vauelufe word van oogenblik tot oogenblik belangrijker. Men wenscht, men verbeeldt zich haare zuivere wateren te horen murmelen. Maar vergeefs zou men eenige fterkere trekken in 1 hem zoeken de driften blijven bij hem altijd binnen zekere paaien in de gedachtenis zijner Laura te leven was zijn hoog- fte wellust het grovere van de liefde fcheen hem van weinig waarde te zijn. 't Is misfehien van hier, dat wiel and gelooft, da: hij flechts eene intcllectueele of metaphyfifche liefde voor laura bezeten hebbe. Dan anderen geloven, naar mijn inzien met meer grond, dat de tijd, waarin hij leefde, veel invloed op zijne wijze van de Liefde te behandelen gehad hebbe: „ 11 falloit paroitre avoir en quelque forte oublié fes facultés corporelles & k befoin deifetu. pour plaire a fa maltreffe dans ce temps". Beken, Mevrouw! dat de tijden onbegrijpelijk veranderd zijn. Van richardson zal ik' hier niets zeggen. Zijne Clarisfs vinde ik zeer fchoon  g^outreerde , onwaarschijnlijke , enz. 8l fchoon ■ zijn' Grandifon minder fchoon maar Pamela behaagt mij in 't geheel niet. Ondertusfchen zoude ik niet durven beweeren, dat bij deezen uitmuntenden, en voor de jeugd zeer lïichtelijken, Schrijver alles uit de natuur genomen zij; fchoon ik gewillig erken, dat eene lengte van fchoonheden van den eerften rang dit gebrek alom zodanig vergoedt, dat men zich gemaklijk geneigd vindt om het te vergeten. Is het inmiddels niet te bewonderen, dat, over 't algemeen, de Schrijvers, die tot het hart fpreken, minder behagen, dan die enkel den geest bezig houden, 't Is waar, de eeriten kunnen zich gemaklijk vertroosten, zo dra ze meer op de waardij dan op het getal hunner lezers zien. 't Is toch veel gemaklijker om door een geduurig gebruik maken van Antithèfes, en in de fchitterendlle kringen aangenomen axiomes , te verblinden , dan door eene gegronde kunde van de natuur, die men niet dan na eene hardnekkige vlijt verkrijgt, den waaren weg tot het hart te vinden. Maar 't is niet minder waar, dat de overweging hier van zeer gefchikt zij om eerite vernuften aftefchrikken van het fchrijven voor een onkundig, en door vooroordeelen misleid, gemeen, bij 'c I. deel. F welk  82 OVER het onnatuurlijke , welk geest altijd meer dan genie geldt, en dat vaak aan eenen kunftigen Verfenmaaker den Lauwer fchenkt, terwijl het een' Milton- ongemerkt van gebrek laat fterven. Maar hier is nog meer te bewonderen, Mevrouw! In het menschlijk oordeel komt het op eene enkele tegenstrijdigheid meer of min niet aan. Die eigen gewaande Kunstrechters , die over onnatuurlijkheid en romaneskheid fchreeuwen in produkten van groote Geniën, waar beide deeze gebreken in de daad niet zijn, waar het enkel aan hunne eigen ongevoeligheid en onkunde hapert, Happen zeer gemaklijk over alle mogelijke onnatuurlijkheden heen, zo dra ze met het merk der geestigheid prijken. Men fchreeuwe zich vrij heesch, dat het onnatuurlijk zij herders en herderinnen dezelfde taal te doen fpreken, daar men zich in de fraaie Gezelfchappen te Parijs van bedient ■ dat het onkunde en valfchen fmaak verraad' om met oratorifche figuuren, die a force (fefprit uitgedacht, en na alle mogelijke polijsting nog naar de lamp rieken , te fchermen, waar de naïve taal van 't gevoel vereischt wordt moeite ver- geefsch ! fontenelle is en blijft de geliefde Dichter van 't publiek, en alles is  geol'treerds, onwaarschijnlijke, enz. 8^ is bij hem natuurlijk, dewijl het geestig is. Las men zo algemeen het Italiaansch als het Fransch, dan zoude ik hier guarini veilig bijvoegen kunnen. IMoogüjk heeft hij nog iets boven fontenelle vooruit; ik meen de toverkracht zijner uitdrukkingen en de wegflepende harmonie zijner verfen. Behalven dat 'er niets geestigers uit te denken zij, dan de alleenfpraaken zijner Herderen, 't Is enkel geest, zo in uitdrukking als ger dachten: In een woord, men vindt in den Paftor fido alles %. buiten de beminnelijke eenvouwigheid, die een gevoelig lezer ligt in de taal eens Herders, en vooral in die van Arkadifche Herders, vereifchen zou. Ik zou uwen kiefchen fmaak waarlijk ongelijk aan doen, Mevrouw! als ik u hier aanried om eene %-ergelijking te maken tusfchen fontenelle en gessner, tusfchen guarini en kleist. Gij hebt meerrnaalen op uw vermaaklijk Landgoed de natuur in uwen geliefden gessner en kleist gevoelt, terwijl gij over de kunst van eenen fontenelle lrruikelde. Ondertusfchen kan ik niet nalaten hier bij nog aan temer ken, hoe vreemd het zij daaglijks in de copie te zien goedkeuren, wat men in "t origineel niet alleen afkeurt, maar zelfs F a hoogst  §4 OVER. HET ONNATUURLIJKE hoogst belagchlijk vindt. Zou een Meisje van de minfte waarde, bij voorbeeld, voor een oogenblik geloven, dat een Minnaar haar oprecht beminde, die met de gecstigfte gedachten en uitdrukkingen, door eene vloeiende en gladde ftem onderftcund, haar voor *i eerst zijne liefde te kennen gaf? Zouden afgebroken woorden, verwarde uitdrukkingen , bevende lippen , neergeflagen oogen, haar niet oneindig meer zeggen? Zou een Vader, gereed om den jong- ften fnik te geven, eene .zeer fterke liefde voor hem aan zijnen Zoon toekennen, als deeze, in die oogenblikken , vlug genoeg ware om hem iets van zijne fmart, naar de ftriktftc regelen der Rhetorica, met de kunftigfte uitdrukkingen en verstgezochte gelijkenisfen voortepraten ? Zou de treurigheid van zijnen anderen Zoon hem niet wel zo groot toefchijnen, die, met ftille traancn in zijne oogen, in een hoek van 't vertrek geen doortocht voor eenig geluid kon vinden, dart voor zuchten en een enkel: Ach mijn God! Men gevóelt dit men Hemt het toe in de Natuur zelve en, onbegrijpelijke tegenftrijdigheid! — in de Kunst, in de navolging van de Natuur, verkiest men juist het tegenovergeftelde. Gij  ceoutreerde, onwaarschijnlijke, enz. 85 Gij begrijpt nu, Mevrouw! op dat ik een einde aan deezen langen brief make, waartoe ik in 't begin van denzelven de plaatfen uit mozes mendelzoon en b rijd o ne aangevoerd hebbe. De Wijsgeerte doet aan den fmaak de grootfte dienden, zij maakt hem kiefcher en juister, en helpt hem in het nafporen der oorzaaken waarom een fchoon voortbrengfel behaagd hebbe. (2) Dan, (2) Men zie hier over de grondige Rêftexions fur Fufage £f fur Pabus de la Philofophie dans les matières de goiït van d'alembert. Ik wil 'er u iets uk mededeelen , Mevrouw! Zo het mij toefchijnt , wordt de geheele twist , die men zo vaak over de voor-; en na-deelen der Wijsbegeerte in het vak der fraaie Letteren gevoerd heeft, door de volgende onpartijdige bepaalingen bedecht. De Wijsbegeerte doet onbetwistbaar de grootfte dienften aan alles wat onder het gebied der genie en van den fmaak behoort, mits ze , voor eerst , door een' man van fmaak gebezigd worde. La jujlesfe de Pefprit, déjtt fi rare por ellewe'me, ne fuffit pas dans cette analyfe (de nos plaifirs en mattere de Goüi) ce riest pas même encore asfez d'une ame délicate Q? fenfible; il faut de-plus, sV/ sest permis de s'expliquer de la forte, ne manquex d'aucun des fens qui compofent le Gout, Dans un Ouvrage de Poéfie , por exemple , on doit panier tantót a l'imagination, tantót au fentiment, tantêt a la raifon, mais toujours a l'organe. Ainfi un Philofophe dénui d'organe-, eüt-il /Tailleurs tout U F 3  §6 OVER II E T 0 X N A T L' V R L I j K E Dan, als men den fmaak zeiven door dc wijsgeerte uil vervangen, aïs men waant dat reste , fra un mauvais juge en nxitiere de Pocfic. Mais ce ricst pas fcidement a quelque défaut de fenfibilité dans Tan-.e ou dans l'orgar.e, qu'on doit at tri. buer les faux jugemens en mattere de Gottt. Le plaifir que nous fait éprotiver un ouvrage de l'Art, vient on peut venir de pltifieurs fources different es; ranalyfe philofophique cor.fifte donc d favoir les disttnguer les féparer tout es , afin de rappor ter d chacune ce qui lui appartient, £? de ne pas at tri. buer notre plaifir d une caufe , qui ne fait poir.t produit. Les deux caufes (Terreur dont nous avonj parlé jusqu'ici , le defaut de fenfibilité d'ur.e part, & de rautre trop pen d'attention i démêler lei principes de notre plaifir , font la fource éterneiie de la difpute tant de fois renouvetU; fur le mérite des Anciens. Leurs partifans trop cr.thoujlastes font trop de graces È fenfei.ible cn faveur des details ; ieurs adverfaires trop raifonneurs ne rer.dent pas asfez de juflice au v details , par les vices quils rentarquent dar.s Penfemble. Dan het is niet genoeg dat een man van fmaak wijssreerig nandele. hij moet, ten anderen , de juiste grenspaaien kennen . waar hij op moet houden met redeneeren. Le mém* efprit p'iilofophiquc qui mus oi.lt'. ge , faute de l.,mieres fufpfantes , de" fufpem're * cïaque iuftant ..os pas dans f etude de :a Nature Cif" des objets qui font hors de nous , doit au contrait e dans tout ce qui est l'objet du Geut mus purter a la diicv.sfion. Mais il r'ignore pas en mime temt  CEOUTREERDE, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. 87 dat het fchoone zich, zonder dat men teffens een fijn gevoelvermogen bezkte, door aanhOUft/f cette discus/ion doit avoir un tenue. En quelque riinticre que cc foit , nous devons dèfefpérer de remonter jamais aux premiers principes , qui font toujours pour nous derrière un nuage: vouloir trouver la caufe métaphyfique de nes plai/ïrs, feroit un p; cfii ausfi ckimérique que d"entreprer.dre dPexpltqucr Faition des objets fur r.os fens. Mais comme on a fu réduire a un petit mmbre de fenfations Porigine de r.os connoisfar.ces, on peut de ruime reduire les principes de nos plai/ïrs en matiere de Goüt, a un petit nhinbre d'obfervatlons incontestables fur notre n* hiere de fentir. Cest jusqv.es-ld que le I'hilofoph: remonte , mais c'est-la qui! sarréte. Deeze aanmerkingen van d'alïi.mbert komen mij zo overredend voor, dat ik nk-t begrijpen kan, hoe zz immer door een gezond menfehenverfland kunnen tegengefproken worden, Maar wat vloeit 'er dan uit voortf — Dit befluit, Mevrouw! en och of alle die Wijsgeeren, wier voornaamfte verdienlte in een , met ontologifche kunstwoorden en definiiies rijk geftoffeerd, geheugen beftaat, het ter harte mogten nemen! Ainfi dans les-maticres de Coüt, une demie • phifofophie nous icarte du vrai, c? une philofophie mieux entendue nous y ramene. Et eomment le viritable efprit phikfophique ftroit-il oppefé li bon Goutï II en est au - cot.traire le plus ferme appui, puisque eet efprit cor.fijle d remonter en tout aux vrais principes, d reconr.oitre que chaque Art a fa nature proprt , e raque fituation de Pame fon caraêtere , chaque chofe fon coloris ; en un mor , d' ne point F 4 con-  88 OVER HET ONNATUURLIJKE, houdende oeffening en vlijc la» beoordeclen, als men van alles reden wil kunnen geven of het afkeurt, zal men eindigen met zich deerlijk bedrogen te vinden. Men zal in de werken der eerfle vernuften üxuikelen waar men geheel bewondering zijn moest. Voor de zulken zijn alle die ongekunftclde naïve trekken, die zo veel vermaak aan het hart, dat ze gevoelen kan, veroorzaaken, verloren. Deeze ontijdige Wijsgeerte zal mooglijk de Poezij eens weer in die barbaarschheid Horten, daar eenige groote Geniën ze bij alle hedendaagfche Volkeren uitgered hebben. Ik weet wel dat 'er geweest zijn, die beweerd hebben, dat de finaak niets anders dan een verfijnd oordeel ware • maar fpreekt de ondervinding, zo wij oprecht te werk willen gaan, dit niet duidelijk tegen ? Is 'er niet in alle kunflen een zeker iets, daar men geen reden van geven kan, en dat 'er echter de waare verdiende van uitmaakt,' fchoon het flechts door weinige, maar bevoegde Kunstrechters gevoeld wordt ? Laat een Schil, •nfbndre les timhes de chaque genre. Ahufer de rtfttit philofophique, fest en manquen  geoutreerde, onwaarschijnlijke, enz. 8$ Schilder, naar alle de regelen, die de fchranderfte oordeelkunde omtrent zijne kunst voorfchreef, een fchilderij vervaardigen; laat 'er geen enkele feil influipen. De Kunstrechter, zo hij niets dan oordeel bezit, zal, na eene naauwkeurige vergelijking, eerst van ieder deel, en eindelijk van 't geheel, met de opgegeven voórfchriften, beflisfen dat het een volmaakt fchoon voortbrengfel zij. Nu moet immers dit ftuk niet ligt overtroffen worden? ——.Maar apelles, rubbens, raphac'l grijpen hunne penfeelen, denken op den Kunstrechter noch zijne wel bekookte regelen , en ■ fchilderen het eigen ftuk gewis niet zonder dat 'er eene enkele feil influipe, en echter is het gevolg, dat men het laatfte bewondert, met alle deszelfs gebreken, terwijl men het eerfte met zijne monotoone en juist afgemeten fchoonheden vergeet, om dat 'er juist dat geen aan mist, dat zich onder geen regelen brengen laat, dat men met geen oordeel alleen vatten kan, daar de meefte Lezers of Aanfchouwers over heen vliegen of op ftruikelen; maar dat zeker niemand gevoelt of hij roept in verrukking uit: Spiritus tethereis fedibus Me venit l Zie daar onze Enthu- ftast weer... Neen , Mevrouw! in de daad F 5 niet!  jJO over het onnatuurlijke , niet! De groote, de wijsgeerige leibnitz zelf, heeft dit onderfcheid tusfchen fmaak en oordeel niet tegengelproken. Le goüt, distinguê de F entendement, zegt hij ergens, confifte dans les perceptions confufes dont on ne fanrait asfez rendre raifon. Cefi quelque chofe tfapprochant de UnflinSl. Le goüt e/l formé par le naturel & par Vufage, & pour Vavoir bon il faut s'exercer a gouter les bonnes chofes, que la raifon & Pexperience ont dèsja auclorifées, en quoi les geunes gens ont befoin de guides. Dit is juist het geen ik zeggen wilde. De fmaak moet 'er vooraf zijn , en waar dezelve is, ontvangt hij eenen oneindigen aanwas en verbetering door de wijsgeerte. Het gevoel alleen kan ons in het beoordeelen van een fchoon product zeker ook misleiden. Indien wij 'er den geest eener gezonde Wijsbegeerte niet bij bezitten, die ons altijd tot eene tweede en derde lectuur of befchouwing, na dat de eerlte indrukken wat verflaauwd zijn, aan zal drijven, lopen wij gevaar van honderd feilen over 't hoofd te zien om eene enkele verrukkende fchoonheid, die 'er boven uitfteekt, te bewonderen. De waare Kunstrechter fchuuwt beide deeze uiteruens even zeer. Hij weet het gevoel itt'fÜ * • £ ? ■ ' €11  GEOUTREERDE, ONWAARSCHIJNLIJKE, ENZ. pi en 't oordeel bij een te voegen, en van elk hunner op zijn' tijd partij te trekken. Hij zal de taal cn de handelingen van een edel? diepgetroffen hart niet geoutreerd vinden, pm dat hij ze zo bij weinig menfchen in de natuur ontmoet, of die eencr bedaarde, cn door geene driften voortgedreven ziel koud, om dat ze geen' droom gelijkt, die van het gebergte nederftort en alles in zijnen vaart mede rukt. In het eerde geval raadpleegt hij met zijn gevoel, en het antwoordt hem door hem het fchoone werkelijk te doen genieten; in het tweede met zijn oordeel, en hij vindt dat zulk eene geruste en vrede-ademende taal daar juist natuurlijk en noodzaaklijk zij. Gelukkig de jeugd, dre in -'t begin van haaren loop in het perk der fchoone Kunsten en Wetenfchappen in handen van zulke Kunstrechters valt! Zij alleen vormen Meesters. Thans, Mevrouw! meen ik de draf doorgedaan te hebben, die gij mij wel hebt willen opleggen, 't Geen hier nog bij te voegen ware, behoort tot de navolging der fchoone Natuur, in tegendelling van die der Natuur zo als ze zich bevindt, en dit onderwerp zou op nieuw eenen geheelen brief vereifchen. Indien ik ondertusfehen verzekerd ,  9^ OVER HET ONNATUURLIJKE, ENZ. kerd ware, dat de last van zulk eenen langen brief te lezen u even weinig drukte, als mij* de ftraf van hem te fchrijven verfchriklijk voorgekomen zij, zou ik" mooglijk uit deeze ftof nog eenmaal gelegenheid trekken om u eenige oogenblikken te onderhouden; want ik gevoel het al te wel, Mevrouw ! uwe eifchen zijn beloningen. Men ondervindt het als men aan dezelve voldaan heeft; dan eindigt het genoegen, en men wenscht op nieuw fchuldig te worden, om in eene ftraf te deelen, die zo bekoorlijk is voor elk, die het geluk heeft van u te kennen, of, 't geen op 't zelfde uitkomt , die de hoogachting voor uwe uitftekende verdienften gevoelt, waar mede ik mijn leven lang zijn zal enz. VIER-  VIERDE BRIEF. OVER DE NAVOLGING DER NATUUR, EN DER SCHOONE NATUUR. Gij zijt vriendlijk genoeg, Mevrouw! van te eifchen , dat ik mijne belofte vervulle. Welaan, ik zal gehoorzamen. Ten minften zult gij uit den fpoed , waarmede ik dit doe, zien kunnen, hoe aangenaam mij deeze pligt zij , en de overreding hiervan zal mogelijk verfchoning voor mij verwerven over het gebrekkige en weinig vermaaklijke, dat zich in deezen brief bevinden zal. Ik zal beginnen met eenige aanmerkingen over de Natuur zelve, en haaren invloed op den fmaak, vooraf te laten gaan. Er is geen genoegen, dat den Mensch meer en algemeener ftreelt, dan het genot der Natuur. In de vermaaken, die wij ons zeiven  94 over de na voeging ven uitkiezen , moge eene verbazende verfcheidenheid bcfpeurd worden ; den eenen mensch moge Walgen het geen den hoogften lust van den anderen uitmaakt; de Natuur , de zinnelijke of meer intellerftueele befchouwing haarer fchoonheden, behaagt aan alle menfchen. Men zal naauwlijks iemand vinden, die zich niet herinneren zal dit vermaak een' enklcn keer genoten te hebben ; die bij de befchouwing van eenen lchoonen Lentemorgen , eens elFcncn en door geen windje beroerden zomerfchen avondltonds, dat zacht ftrclend gevoel der Natuur , dat onder geen woorden uitgebragt kan worden, dat de borst met zulk eene verkwikkende ruimte doet ademhalen, en het hart met zulk eene kalme verrukking over het geluk van ons aanzijn vervult , niet gefmaakt heeft. Hij, die, eene waereld willende voortbrengen, van alle mogelijke waerelden, die aan 't oneindig Vernuft tegenswoordig waren , de beste, dat is, zulk eene verkiezen moest, waarin zijne eer en heerlijkheid, en het daaraan ondergefchikte hoogstmogelijk geluk zijner fchepfelen , het fterkst uitblonken, heeft, overeenkomflïg zijn pjan , den mcnsch' een gevoelvermogen gefchonken om het fchoon ontwaar te worden en uit deszelfs ge-  over ris Navolging, enz. 95 gezicht vermaak te genieten; en teffens de geheele zichtbaare Natuur met zulk eene fchoonheid verfierd, die, wegens haare verfcheidenheid, aan allen dit genot verfchaffen moest, en, wegens haare oneindige uitgebreidheid, door het grootfte vernuft nimmer ten einde toe kon genoten worden, 't Is hier alleen , dat kundigen cn onkundigen , jeugd en ouderdom, vrolijken en treurigen, uit de eigen voorwerpen vermaak fcheppen, en met wellust hun beftaan gevoelen, 't Is hier alleen , dat de eenvouwige Landman onder zijnen zuuren arbeid door het eigen gezicht tot zingen aangefpoord wordt, dat, na de ingefpannen nafporing varj, eenen geheelen leeftijd , eenen zwammerdam en leeuwenhoek in verrukking moet doen uitroepen: Mijn God! welk eene vinding en kunst in het geringfte gedeelte der Natuur! welk een verftand in het bewerp van eene enkele plant ! en wat is die in tegenover- ftelling van de gantfche Natuur! Thans komt zij mij niet ligchaamlijk voor ik zie daarin het rijk der waarheid. Oneindige vindingen , ontwerpen , regelen O gij! hoe zal ik U noe"men ? oneindige, onbegrijpelijke Oorfprong der Natuur! Schepper van zo veel wonderen! —- Hebt gij  QÖ OVER. DE NAVOLGING gij ook Geesten gefchapen die de grootheid uwer werken kunnen begrijpen , die hunne fchoonheid kunnen gevoelen! (i) Men kan ondertusfchen niet ontkennen» dat alle menfchen niet even gevoelig voor de Natuur zijn; dat 'er veelen, zeer veelen zijn, die fterker en hevigroerender voorwerpen nodig hebben om vermaak te genieten; wier gevoelvermogen, voor de zachte indrukken der Natuur verftompt, eene uitgelaten vreugd, door al het onftuimige der hevigfle hartstochten vergezeld, alleen vergenoegen kan. Dan, deeze zwarigheid, hoe zeer zij ook op eene treurige ondervinding gegrond zij, bewijst alleen dat de neigingen onzer ziel verdorven, en van haare oorfpronglijke zuiverheid beroofd zijn. De onfchuldigfte en eenvouwigfle menfchen, die, aan eene maatige levenswijs gewoon, voor de lieflijke uitlokkingen der weelde, welke verlcidender voor ons zijn, naar maate wij onder eene meer befchaafde natie wonen, doof zijn gebleven; zijn zeker vatbaarer voor de genoegens, de onuitputtelijke genoegens der Watuur, dan de door overdaad en weelde afgefleten Wellustigen ; wijl de geheele fchep- ping (i) Zie sulzers Schoonheid der Natuur.  DER NATUUR. 97 ping met de oorfprongelijke zachtheid en zuiverheid onzer natuur overeenftemt, die de eerden veel meer behouden hebben, dan de laatflen, wier neigingen zeer dikwerf met de natuur ten -eenenmaal contrasteeren. Om overtuigd te worden hoe waar deeze oplosfing zij, hebbe men flechts met de ondervinding raad te plegen. Stel voor eenige oogenblikken een* rousseaü in vergelijking met een' Hoveling, die den geheel en bedwelmenden doolhof der vermaaklijkheden van een Hof, als dat van Verfailles , bij voorb. doorkropen heeft. De eerde zal bij het befchouwen der Natuur geheel verrukking zijn, haar heden volop genieten, en morgen even voldaan te rug keren, en zo tot aan zijnen jongden avonddond toe, dewijl haare fchatten voor hem onuitputtelijk, en haare verfcheidenheid oneindig is. De andere zal bij de prachtige vertoning eener rijzende zon, onder alle de pijnigende gewaarwordingen van het verdriet, geeuwen. Indien inmiddels alle menfchen eene opvoeding hadden ontvangen, overeenkomdïg met hunne natuur, dan zou men dit onderfcheid in zulk een' Herken trap niet bemerken. Allen zouden ze eenen zekeren wellust uit de befchouwing der Natuur genie- i. deel» G ten.  rjS OrCR DE NAVOLGING ten. ' Omtrent het zinnelijk genot zou men alleen eenig onderfcheid befpeuren tusfchen dezulken, die een grover of fijner gevoelvermogen bezaten ; en omtrent het intellectueele, tusfchen hen, die een fcherper verfrand, dat meer afgetrokken waarheden doorzien kon , ontvangen hadden, en anderen, die minder diep doordachten. Dan , helaas! 't is de gedwongen opvoeding, vooral die der groote waereld, die oorzaak van dit alles is. Eene langduurige gewoonte verbastert zodanig de oorfprongelijke neigingen onzer ziel, dat het doorzichtigst oog menigmaalen moeite heeft, om het aangenomene van het natuurlijke te onderfcheiden. De Weelde, aanhoudend genoten, vermeerdert zodanig onze behoeften , dat het eindelijk der Natuur en Kunst beiden onmogelijk wordt oris een vermaak aantebieden, dot waarlijk iets ftrelends voor ons heeft. Voeg hier bij de rampzalige toegevendheid aan onze hartstochten, die in de groote waereld meer ingewilligd worden, en natuurlijk meer ingewilligd moeten worden , dan in eene meer afgezonderde en vrijere levenswijze. Geene is toch het toneel van Eerzucht, Zelfbelang, Wellust, en andere verachtelijke driften, die alle uit haaren aart gefchikc zijn  DER NATUUR* 99 zijn om ons hare voor zachter aandoeningen te vereelten, en die eindelijk onze ziel tusfchen de zorgen, het verdriet, en de wroeging verdeelen. In zulk eene geftadige onrust , is het eigen voorwerp, dat ons in onze onfchuldige jeugd eene onuitputtelijke bron van vermaak was, thans eene niets betekenende, eene verdrietverwekkende zaak voor ons. De zachte, de harmonifche Natuur verfpreidt vruchtloos haare volle toverkracht om ons heenen zij is ons een rijk des doods geworden. De roos bloeit niet meer voor ons, en het lieflijk blozend gelaat des dageraads fchijnt ons verdrietiger toe, dan de ilikdonkere nacht. Welke fchokken heeft onze ziel in deezen beklagenswaardigen toeftand niet nodig! Zij moet geheel gefchud worden, en een vermaak genieten, dat bedwelmend genoeg is om haar voor een oogenblik haar zelve geheel te doen vergeten; dat echter gedurig nog prikkelender moet worden, tot dat het zijn laatfte toppunt bereikt heeft, en 'er voor haar geen genoegen meer overig is. Het eerfte fchoon ondertusfehen (op dat ik weêr ter zaake fpoede) dat ons treft, is zeker dat der Natuur. De eenvouwige voorwerpen , die zij ons in den ^vroegen G a mor-  IOO OVER DE NAVOLGING morgenitond van ons leven aanbiedt, vormen onzen eerden fmaak, en vlechten zekere denkbeelden in onze ziel vast, die onmerkbaar; maar altijd zeker,in onze uitfpraaken over het fchoone invloeien, en dikwerf als tijrannen den hoogen toon voeren. Van hier mooglijk alleen de oneindig verfchillende uitfpraaken over het fchoone zelf. Vanhier dat de Indiaan niets bevalliger vindt, dan het gitzwarte of getaande vel van zijn Meisje, terwijl de Europeaan de voorkeur geeft aan die juiste vermenging van leliën en roozen, die zich op het jeugdig gelaat zijner inlandfche fchoone zo aanminnig voordoet. Van hier eindelijk ,- dat bijna alle menfchen oorfpronglijk eenen onwederflaanbaaren tegenzin gevoelen voor al wat onnatuurlijk is, of, dat hier op het zelfde uitkomt , voor al wat zij voor onnatuurlijk houden. Deeze (tellingen komen mij zo waar voor ; men kan 'er zich uit de daaglfkfche faamenleving zodanig van overtuigen, dat ik het onnodig reken om ze voor u, Mevrouw! hier verder te daaven. Ik zal 'er tot mijn oogmerk alleen dit gevolg uit afleiden : De Dichter of Schilder (want in dit ftuk zijn ze beiden volmaakt een} die door hes voort  der natuur. ioi voortbrengen van een fchoon produkt aan Wezens behagen wil, wier gevoel voor her fchoone door de Natuur gevormd is, moet de Natuur kennen en nabootfen, zal hij immer zijn doel bereiken kunnen. Door de Natuur verfta ik hier niet alleen de zichtbaare Natuur, voor zo ver ze daaglijks onder onze zinnen valt; maar ook de meer verborgen , de Natuur in haare verfchillende werkingen , het menschlijk hart enz. of wilt gij het nog duidelijker , Mevrouw! zie hier dan wat 'er batteux door verltaat: La Nature, ceft-a-dire tout ce qui eft, ou que nous concevons aifément comme poftible, voila le prototijpe ou le modèle des Arts. Pour expliquer ceci nettement, on peut diftinguer en quelque forte quatre mondes: le monde exifïant, c'eft VUnivers actuel,phyftque , mor al, politique, dont nous faifons partie: le monde hiftorique, qui eft peuplé de grands noms & rempli de faits célèbres: le monde fabuleux, qui eft rempli de Dieux & de Héros imaginair es; enfin le monde ideal ou polftble, ou tous les êtres exiftetit dans les généralités feulement, & Sou Fimagination peut tirer des individus quelle caracJérife par tous les traits dexistence £? de propriété. Ainft Ariftophane G 3 PU'  102 OVER DE NAVOLGING peignoit Socrate, fujet tiré de la focietê, alors exiftante. Les Horaces font tirés de VHiftoire: Medée eft tirée de la Fable ; Tartuffe du monde poflïble. Voila en général ce qu'on appellë Nature. II faut, comme nous venons de le dire, que Finduftrieux imitateur ait toujours les yeux attachés fur elle , qu'il la contemple fans cefe ; Pourquoi? paree - qu'elle renferme tous les plans des ouvrages reguliers, & les deffeins de tous les ornemens qui peuvent nous plaire. Les Arts ne créent point les régies : -elles font independantes de leur caprice, & invariablement tracées dans Fexemple de la Nature. Nu vertoont zich een verbazend onderfcheid tusfchen de menfchen in de meerdere of mindere kunde, die ze van de Natuur bezitten. De groote menigte ziet de natuur, zo als ze zich oogenblikkelyk vertoont in den kleenen kring, dien ze in haaren levensloop doorkruifchen , zonder 'er ooit iets bij te denken. De jaargetijden verwisfelen voor hun, even als de vertoningen van een toverlantaren tegen den wand voor de oogen der kinderen. Zij beoordeelen ' den mensen uit zijne daaden, zonder zich over derzelver drijfveeren te bekommeren, of op zijn hart te  DER NATUUR. I03 te letten, naar de zeden en gewoonten van den tijd, waarin zij leven. De Schilder, die enkel aan deeze menigte, door natuurlijk te zijn, zou willen behagen, behoeft de Natuur niet fterk beftudeerd te hebben. Zo hij zijne boomen maar niet rood, zijne fchaapen niet groen, en zijne lucht niet zwart maakt, heeft hij voldaan. Zijne beoordeelaars kennen de natuur niet verder, en zo hij ftout genoeg ware van verder te gaan, zou hun de natuur zelve als onnatuurlijk voorkomen. Zommigen, daarentegen, kennen de Natuur, die hen omringt. Zij hebben, ze met het oog eens waarnemers gade geflagen. Haare verfchillende werkingen zijn hun niet onbekend. Het menschlijk hart hebben ze beftudeerd, te weten, voor zo ver zich dit in de kringen, daarze in rond zweven, vertoont. De Schilder of Dichter, die aan deezen behagen wil, moet de Natuur dieper ingekeken hebben, dan de eerfte. Hij kan de Kunstenaar van zijn Vaderland zijn, en moet derhalven niets voortbrengen, dat door de Natuur in dit Vaderland zelf wederfproken wordt. Eindelijk zijn 'er eenige waare Kenners der Natuur. Hunne kunde is niet bepaald G 4 door  104 over de navolging door den kleenen kring, dien ze bewonen. Zij kennen ze, zo als ze ten allen tijde, bij alle Volkeren één is geweest; haare ver» fchiilende gedaanteverwisfelingen, afwijkingen, enz. Zij vinden de Liederen van ossian op de ijsklippen van Schotland even natuurlijk als de gedichten van homerus in de bloeiende landftreeken van klein Aflen (2). De Schilder of Dichter, die deezen vermaken wil, moet de Natuur met valkenoogen, om mij van eene uitdrukking van lava ter te bedienen , betracht hebben. Hij moet niet flechts haare menigvuldige uitwerkfelen kennen, maar haar zelve, zo dat hij op zijne (2) Ik kon 'er de Oosterfche Dichters , en vooral pavid en hiod veilig bijvoegen. De laatfte heeft eene verbazende overeenkomst met ossian. Zo wasr is het, dat de Poëzij bij alle Voikeren en onder alle Juchtfrreeken, wat haar wezen betreft, dezelfde zij. Men oordeele hier intusfchen niet uit onze vertaling; maar getrooste zich der moeite van het voortreffelijk Werk van herder over de Hebreeuwfche Poëzie te lezen; dat door de keurige vertaling van den Heer van engelen thans voor ieder Nederlander openftaat, en voor den Dichter niet genoeg aanteprijzen is. Men Zal daar vergelijkingen aantreffen tusfchen de gewijde Dichters, en de b;sten der Grieken, Romeinen, en andere lateren, zonder dat de eauen hier bij iets verliezen,  der natuur. 105 zijne beurt haar kan doen werken, fchoon ze waarlijk op dat oogenblik juist zo niet werkt. Het verhevene der Zwitferfche bergen en watervallen; het romaneske der Alpifche landftreeken ; het betoverende der Italiaanfche Paradijsdreeven, komen hem even natuurlijk voor dan de vlakke eenvormige weilanden van zijn Vaderland. Hij vindt in den laagen ftulpbewoner het zelfde hart , dat zich onder den vorstelijken mantel verfchuilt, en het zelfde Menschdom in alle landen en eeuwen. Zulk eene waare kunde van de Natuur wordt zeldzaam, en niet dan moeilijk en langfaam verkregen ; dan, de Kunstenaar, die haar bezit, wa.h't een loon, dat alle zijne vlijt dubbel op kan wegen. Hij wordt de Dichter, de Schilder van het Menschdom, en voor alle tijden; en even als wij homerus en raphael nog even fchoon, even natuurlijk vinden, dan hunne tijdgenooten hen gevonden hebben, zo zal ook hij, tot aan het einde der waereld, niets van zijne waarde verliezen. Gij begrijpt reeds , Mevrouw ! dat wij ons bij den laatfïen Kunstenaar alleen te bepalen hebben. De eerfte zal nooit de Natuur leren navolgen, ik laat liaan de fchoone Natuur daarftellen, en al wat mij van den G £ twee-  106 OVER DE NAVOLGING tweeden zouden kunnen zeggen, ligt van zelf opgefloten in het geen ik thans van den laatften, den Kunstenaar bij uitnemendheid, aan ga merken. Als wij de Natuur aandachtig naoogen, ontdekken wij zeer ras dat de Schepper in het voortbrengen derzelve niet enkel de fchoonheid ten doel gehad heeft. Integendeel, het fchoone, hoe ruim alom verfpreid, fchijnt echter overal aan het nuttige ondergefchikt te zijn, of liever, alles is zo fchoon in de Natuur, als het met het einde , waartoe het aanwezig is, beftaan kan. Nu ftelt de Kunstenaar zich alleen het fchoone voor ; hij kan derhalven over 't geheel de Natuur overtreffen , wanneer hij uit dezelve alleen verkiest wat het fchoonfle is, en' alhoewel hij in zijne deelen oneindig onder de Natuur blijven zal, kan hij echter hierdoor in zijne faamenftelling haar oneindig te boven flreven, dewijl hij in den omtrek van ons gezicht al dat fchoone bijeenbrengt, dat de Natuur in den omtrek van eenige mijlen verfpreid had, en dat wij niet dan bij opvolging en geduurig vermengd met voortbrengfels, die enkel het nut ten doel hadden, in de Natuur zelve ontmoeten. En hij is verpligt deezen weg in te flaan, om dat  der natuur. I07 dat bij hem het nuttige altijd aan het fchoone ondergefchikt is, en zijn enig doel zijn moet om door het fchoone te behagen. Hoor 'er een echt Kenner van het antique en fchoone over, die teffens de grootfte Schilder van zijne eeuw geweest is (ant. raphael mengs Penfées fur la beauté, & fur le gout dans la Peinture') LArt a une partie dans la quelle il est plus puisfant & furpasfe la nature, eest la beauté. La Nature est fujette dans fes produttions a plufieurs accidens; mais Vart opère librement. F Art peut choifir dans le fpe&acle entier de la Nature ce quil ofre de plus parfait & rajfembler differentes parti'es de plufieurs endroits & la beauté de plufieurs individus &c. Dit is zo waar, dat wij ons naauwlijks iets in de Natuur kunnen voorftellen, of wij kunnen het ons teffens, door afneming of bijvoeging van eenige deelen, fchooner voorftellen. Neem 'er de proef van, Mevrouw! Zoek dat Landfchap uit, dat u het meest bevalt. Plaats u op eene hoogte , die gij verkiest, en van waar uwe oogen over de geheele oppervlakte van het zelve weiden kunnen. Vraag dan u zelve: als het aan mij ftond om met een fcheppend vermogen hier te gebieden , zoude ik de fchoon-  io8 oveh de navolging fchoonheid van deeze landftreek nog niet vermeerderen kunnen ? en gij zult terftond eenige bijvoegfelen , die gij in een ander Landfchap, dat over't geheel mooglijk minder fchoon is, waargenomen hebt, hier geplaatst wenfchen. Gij zoudt, bij voorbeeld, uw landfchap fchooner vinden , wanneer nog uit dien eenen heuvel een beek ontfprong , die in het naar beneden ftorten eenen kleenen waterval vormde, en vervolgens, flangsvyijze voortmurmelende, de geheele landftreek in tweën verdeelde - wanneer gints nog een zwaar bosch aan den gezichtseinder blaauwde — hier een enkele fteile Den aan het oog een rustpunt verleende, en zo vervolgens. Uit dit weinige is het reeds duidelijk genoeg, dat de Dichter en Schilder, die alleen door het voortbrengen van het fchoone vermaken willen en kunnen, niet de Natuur, zo als ze daar ligt, maar de fchoone Natuur na moeten volgen. Alleen zult gij mij mooglijk met lava ter nog tegenwerpen, dat het dwaasheid zij de fchoone Natuur na te willen volgen, daar het zeker is, dat wij de Natuur zelve nooit op zij kunnen komen. Maar juist deeze reden pleit op het krachtigst voor de navolging der fchoone Natuur.  DER NATUUR, Io, die behagen wil door het fchoone, die zijné lezers onwederftaanbaar aan zijne werken wil kluisteren s deeze kleene trekken, zeden , en handelingen vertoonde , zo als ze in dé natuur waren ? dan immers zou zeker een enkle fchoone trek onder duizend verveelcnde en in Slaapwiegende béuzelingen begraven blijven. Zelfs in de uitdrukking is de Dichter verpligt zijne toevlugt tot de fchoone Natuur te nemen. De geheele Poëtifche itijl is reeds fchoone Natuur. Zo fpreekt geen mensch voor de vuist, hoe welfprekende hij ook zijn moge. Neetü voor een oogenblik de eenvouwigfle Poëzij, die 'er mooglijk is , den Herderszang. Ver- • beeld u, dat men het waagde om de Natuur hier, zo als ze is, natevolgen; fla dan het oog op onze morlige en armoedige Schaapje deel. H her-  114 over. de navolging herders, en zeg mij, wat gij denkt dat van zulk een fraai produkt worden" zou'? Ook vinden wij in de beste Idijllen , die wij bezitten , geen natuur , maar fchoone natuur — theokritus , hoe naïf en eenvouwig, heeft de fchoone natuur gevolgd, en de hoogstnatuurlijke Madame deshoulieres niet minder. Maar, zult gij mooglijk zeggen , dit is alles heel fraai en wel ; maar wilt gij dan dat men Perfonaadjen vertone,- die volltrekt onnatuurlijk en geoutreerd zijn? Neen! Mevrouw ! het onnatuurlijke kan nooit behagen. Ik ben het met den Kardinaal d B bernis volmaakt eens: Le Naturel eft le fceau du genie L'appui du gout , fame de Tharmonie. Ik wil dat elke Perfonaadje, in alles wat hij denkt, fpreekt, en doet, geheel natuurlijk zij ■ alleen eisch ik van den Dichter, dat hij de Natuur op de daad betrappe, daar, waar zij zich uitftekend vertoont, en dat hij haar vervolgens overal dezelfde gedaante geve , dat hij enkel doch mijn plan was om thans over te Stappen tot de vereischten, die in den Kunstenaar , die de fchoone Natuur na zal volgen , gevonden moe-  DER NATUUR. 115 moeten worden, en zo ik mij niet bedrieg, zal dit de zaak duidelijk maken, en uwe tegenwerping geheel oplosfen. Foor eerst moet de Navolger der fchoo^ öe Natuur eene gegronde kennis der Natuur zelve bezitten, zo als ze, afgefcheiden van kunst, opvoeding, en gewoonte, in de daad is, en ten allen tijde geweest is. Dit vereischte is volitrekt noodzaaklijk, om dat hij de natuur vertonen moet, ook daar, waar ze hem begeeft. Lsat mij dit met een voorbeeld ophelderen, dat gij in alle andere foorten van voortbrengfelen, als in fchilderijen, befchrijvingen, en wat meer onder het gebied der Dichtkunst valt, door honderd anderen, gemaklijk zelve aan kunt vullen. Stel dat ik het Karakter van Regulus ten toneele wil voeren, en dat de Gefchiedenis hem ons tot in de kleenfte bijzonderheden kennen deed. Nu kan ik hem of vertonen zo als hij in de Natuur, of, zo als hij alleen in de blinkendfte gedeeltens van zijn leven geweest is. Wanneer ik het eerfïe doe, dan zal mijn frak niet zeer behagen, om dat Regulus verfcheiden bijzonderheden gedaan heeft, die ons ren eenenmaal onverfchiilig zijn. Ik kies dan het karfte. ZUaar hoe nu te handelen? Ik vraag Ha mij  J 16 OVER DE NAVOLGING mij zelveti eerst af: wat is het hcerfchende Karakter van Regulus geweest ? en : welk eene daad moet ik uit zijn leven kiezen, als ik aan mijne Lezeren of Aanfchouweren het meest vermaak wil veroorzaaken ? Op de eerfle vraag antwoordt mij de Gefchiedenis: Grootmoedigheid en Vaderlandsliefde ; en, met opzicht op de tweede, fchijnt mij geen daad in zijn leven belangrijker, dan de grootmoedige opoffering van zijn leven voor de eer van Rome. Ik kies derhal ven deeze daad. Het natuurlijke van mijn fluk ,hangt nu af, dat ik, in al wat ik Regulus fpreken of doen laat, altijd zijn hoofdkarakter in 't oog houde ; ieder woord, dat ik hem in den mond leg, moet den grootmoedigen en vadcrlandlievenden Romein Regulus vertonen. Zo ik hier tegen zondige, ben ik, onnatuurlijk en te veroordeelen; maar hier is de zaak nog niet mede afgedaan. Regulus moet overal belang verwekken. Ik neem derhalven zijne voortreffelijkste gezegden en handelingen uit de Gefchiedenis , en waar die, of zwijgt, of den zwakken Regulus, den mensch, vertoont, doe ik hem, en dit is fchoone Natuur, zo fpreken, als hij overeenkomftig zijne uitflekendite zijde ("behoudens zijn vol-  DER NATUUR. II7 \-olle karakter altijd) moest gefproken hebben, en alle de zwakke en mijn tafereel ontfierende trekken laat ik weg. Begrijp nu , Mevrouw! welk eene kunde ik van de Natuur hier toe hebben moet hoedanig ik het menschlijk hart kennen, en met het geheel karakter van Regulus doordrongen moet zijn. Ik fpeel, als het ware, hier met de Natuur; nu volg ik haar, dan vernietig ik een deel om 'er een ander hoogstnatuuriijk voor in de plaats te fcheppen; hier doe ik mijnen Held, altijd den zelfden Regulus, rot den hemel klimmen, daar weer, waar hij mij een God zou worden, toon ik iets van den mensch eene zwakheid zelfs . maar zulk eene zwakheid, die in eenen Regulus alleen vallen kan in een woord, als gij Regulus kennen wilt, moet gij tot mijn toneelftuk uwe toevlugt nemen ; de waare Gefchiedenis vertoont hem u zeker zo karakteristiek niet. De Man van fmaak zal mijnen Regulus ook gewis voortreffelijk vinden , de Ongenie zal 'er over ftruikelen, en hier juist over onnatuurlijkheid en geoutreerdheid klagen, gelijk ik in mijnen vpqrigen brief zeide. ' Ten tweeden moet de Navolger der fchoor>e Natuur een genie zijn, en zeer veel fmaak H 3 bë;  u8 OVER DE NAVOLGING bezitten. Dit vereischte is niet minder noodr zaaklijk dan het voorige. Hij moet uit de Natuur het fchoone kiezen hier toe behoort een allerjuist gevoel van het fchoone of, dat het zelfde is, een zeer kiefche fmaak. Hij moet zijne uitgekozen deelen faamenvoegen (4), en alle de ledige vakken uit zijn (4) Welk eene oneindige genie tot deeze natuurlijke en gelukkige faamenvocging vereischt wordt, is naauwlijks onder woorden uit te drukken, Mevrouw! ■— Om 'er u echter een denkbeeld van te geven, kome ik in verzoeking om eene zeer lange noot voor u aftefchrijven. Zij is deeze moeite wel waardig, om dat ze de zaak in een licht (lelt, daar ze, bij mijn weten, niemand voor of na in geplaatst heeft. Ai onze liefhebbers der Dichtkunst lezen juist volkmans Reisboek en derhalven die noot niet, en echter wenschte ik, dat ieder Dichter in Nederland dezelve laze. Hier is zij, Mevrouw! ,, Dit alles (Volkman had gefproken van eene kou„ de faamenvoeging van enkele fchoone deelen uit de Natuur , zonder genie bijeengebragt) is wel en begpjpelijk genoeg voor kenners: doch onkundigen „ zullen 'er veellicht tegenflrijd'gheid in vinden. Iin,, mers weten wij, zullen zij zeggen, dat Zeuxis, om .., zijne Helena te maaien, vergunt is de fchoonfte ;i jon«e dochters uit geheel Sicilien te verkiezen, ten „ einde de bijzondere Schoonheden van elk deeze*, in zijn ftuk te pas te brengen. Bijgevolg heeft hij .,, ook neuzen , monden, voorhoofden, hai2en, bue„ zems," enz. van verfcheide onderwerpen of model- „ Ier.  DER NATUUR. I I rige tegenstellingen , groote woorden zie daar zijne wapenen. Zegt d'arnaud nu te veel als hij jammert, dat ons de geestigheid van dag tot dag armer maakt ? Genie plaatst zich in alle omftandigheden en gevoelt , wat elk, die zij verbeelden wil, gevoeld heeft; Geest gevoelt nooit en blijft altijd dezelfde. Hij gebruikt, de eigen middelen om brutus en c;esar, zaïre en camille te vertonen. Dat echte karakterifeerende van elke Perfonaadje , die men voordek , dat de genie fomtijds met eene meesterlijke hand in eenen enkelen trek doet, vindt men nimmer in eenen Schrijver, die niets dan geest bezit. Alle karakters zijn bij hem bijna een hunne' taal verfchik maar. De genie, als zij bezig is, is geheel vuur. Zij denkt niet zij Spreekt uit de volheid van haar hart en deelt altijd haare eigene gewaarwordingen mede. Van hier dat ze vaak fchoonheden met gebreken voort* brengt j  124 OVER DE NAVOLGING brengt; ten minften met iets, dat de ongenie voor gebreken houden zal. De Geest daar en tegen is altijd bedaard en onverfchillig. Koud als de dood, overdenkt hij zijn plan. Ichikking, woorden, voeging, harmonie enz. Van hier dat men zelden bij eenen koelen boileau de feilen van eenen vuurigen voltaire zal vinden. De geest kan nimmer de fchoonheden van de genie bereiken, en hij is teffens te kleen om haare gebreken te kunnen begaan. Een jong Dichter, die een Meester in het navolgen der fchoone Natuur begeert te worden, moet zich zorgvuldig wachten van het menigvuldig lezen van werken, waarin de goede natuurlijke fmaak aan het enkel geestige opgeofferd wordt. Het geestige is voor den fmaak van het fchoone. wat de fpecerijen voor den natuurlijker fmaak zijn; wanneer men 'er zijn gehemelte te fterk aan gewent , walgen de beste en uitltekendfte fpijzen, die 'er niet mede aangezet zijn; terwijl het half verdorvens onder begunfTiging deezer prikkeling met graagte verzwolgen wordt, 't Is zeker, dat de zuiken, die geen geneuchte uit ric eenvouwige vertoningen en vermaaken der Natuur meer fcheppen kunnen, maar door de \^ weel-  DER NATUUR. 1=5 weeLle in 't geval gekomen zijn, daar ik in den aanvang van mijnen brief over gefproken hebbe, noch tot Dichter, noch tot Kunstrechter gefchikt zijn, en nimmer, welk eene poging zij hier ook toe aanwenden, gelukken zullen. Dat de rechtfehapen Dichter 'er ook nimmer naar fta om aan deeze wellustelingen te behagen, dewijl hij niet dan ten koste van zijnen goeden fmaak dit doelwit ooit bereiken zal. Maar ik heb ergens gezegd, dat de gewoonte eenen ' verbazenden invloed op onzen fmaak heeft, en dat wij fchoon vinden, wat wij van onze jeugd af aan voor fchoon hebben horen uitgeven. Mooglijk zult gij mij hier vragen, of 'er dan wel een waare fmaak zij, en of alles niet van de gewoonte afhange? Ik antwoorde volmondig: neen! 'er is een eenige goede fmaak, en al wat daar van verfchilt, is wanfmaak hoe zeer mijn eerite gezegde teffens waar zij. Gun mij het genoegen, Mevrouw! dat ik u hier nog eenige oogenblikken over onderhouden moge. De vrijheid, die een brief mij geeft, zal deezen uittrap gemaklijk verfchonen kunnen, en om eenige verfcheidenheid in mijn onderwerp te brengen, wil ik mij hier bij de Bouwkunst bepalen. Om  i%6 over de navolging Om overtuigd te worden, hoe zeer de gewoonte op onzen fmaak invloeie, hebbe men flechts eenige eeuwen te rugge te treden -—. wees zo goed, Mevrouw! van dit een poos met mij te doen. In de donkere middeneeuwen, toen eene algemcene barbaarschheid zich over Europa verfpreid had, vond men de zogenoemde Gothifche Gebouwen fchoon. De rede hier van was eenvouwig om dat men van jongs af aan niets anders gezien had. Eerst zocht men het fchoone in 't gedröchtlijke. Die de grootfte en ruuwfte fteenhoop ten hemel kon doen rijzen, was de grootfte kunstenaar. De woonplaatlen der Vorften en groote Heeren waren toen naar het ■ getuigenis Van volkman (Inleid, voor zijn Reisboek door Italien) enkel wanftaltige klompen van dikke muuren, opgepropt met torens, zonder fljmmctrie, zonder fmaak, en zonderde gcringfte regelmatige Bouwkunst. De Kerken beftonden uit laage duistere gewelven, die een treurig aanzien en niet de geringfte verfieringen hadden. Men kan niet ontkennen, dat fommige van deeze Gothifche gebouwen eene zekere verheven droefgeestigheid inboezemen, even als de gefchiedenisfen van de tijden der Kruisvaarten en Ridderfchap. Zelfs  der natuur. 1*7 Zelfs verbeelde ik mij, dat de Historie van een' Ridder van dien tijd, qui n'aimoit que Dieu & fa belle daifre, niet half zo interesfant voor ons zou zijn, indien geen Gothiesch flot, met breede grachten, en een ophaalbrug met ketenen, die voor de eeuwigheid gefmeed fchenen, haar tot een toneel verftrekt hadde. Dit is, in 't voorbijgaan , mogelijk de reden, waarom een Man van zo veel genie en fmaak, als göthb is, zich in deezen tijd tot een voorftander dier ordenlooze bouworde opgeworpen heeft. Door zijn gevoel overwonnen , heeft hij naar zijn oordeel niet geluisterd. Dit zou hem anders mooglijk overtuigd hebben, dat de uitwerking van fommige Gothifche gebouwen niet ontitaat uit de betrachting van zekere regelen, die, met genie en fmaak gebruikt, altijd een zeker eifecT: voortbrengen, gelijk in de gebouwen naar een van de Griekfche ordens. Hier is de kunstenaar zeker dat hij, bij voorb. door de Toskaanfche proportie ftatigheid, door de Jonifche vrolijkheid en weelde bij den. aanfehouwer zal verwekken. De uitwerking van een Gothiesch gebouw, daarentegen, is louter toevallig , en zo ons gevoel 'er fomtijds zo hevig door aangedaan wordt, 't is alleen om dezelf-  128 OVER DE NAVOLGING zelfde reden, waarom wij door alle overblijffelcn der oudheid, al waren het ook maar half vermorfelde muuren, even zeer aangedaan worden. De puinhoopen ,• die de tijd op den aardbodem verwekt heeft, zijn voor een gevoelig hart altijd belangverwekkende, en brengen het in dien fomberen toeiTand, die zo vaak in akeligheid uitloopt. Hoe veele bijkomende denkbeelden werken hier mede ! Grootheid , verganglijkheid, nietigheid, tijd, eeuwigheid o Mevrouw.' gaat deeze gedachten zelve na; mijn brief zou anders nog langer moeten worden en ik mogelijk droefgeestig; Naderhand, omtrent het laat(le,van de negende eeuw, begon men te begrijpen, dat de zaak, met zulke lompe fteenhoopen daar neer te plakken, niet afgedaan was. Ongelukkig verviel men om dit te mijden tot een ander even ongerijmd uiterfte. Alles moest ligt, luchtig, en overladen met fnijen beeldwerk zijn. De goede fmaak mogt aanmerken, dat een Kolom natuurlijk dienen moet om een gebouw te onderfchragen; dat men ze derhalven hecht en masfief moest maken, om een denkbeeld van lievigheid en grootheid van het geheele gevaarte inteboezemen Hij redeneerde naar  DER NATUUR. I2Ö naar het oordeel van dien tijd en vrat fót* Men groef de kolommen en zuilen uit, en waar eertijds muuren, daar men over rijden kon , geftaan hadden, zag men nu louter draadwerk. Gij begrijpt wel , Mevrouw I dat men ook hier niet lang aan gewoon was of men begon deezcn fmaak alleen fchoon te vinden. De eerfte masfive Steenhopen verloren hun crediet, en de kunstenaar, die ze daar neêrgefmeten had, was een ezel geweest. Eindelijk begonnen de fraaie kunsten in Italiën het hoofd weder optebeurem Waarom juis't in Italiën, Mevrouw? —— Ook daar al weer om dezelfde reden, 't Was daar, dat de voortreffelijke overblijffelen der oude Grieken en Romeinen nog gedeeltelijk in ftand gebleven waren. Deezen , van onder de puinhoopen des tijds opgedolven, gaven de eerfte denkbeelden van eenen goeden fmaak aan de hand. Eene bestendige aanfchouwing deezer meesterstukken; de gelukkige en fchoone Natuur, die altijd voor de oogen der Italiaanen uitgefpreid lag; honderd andere omflandigheden, te lang om ze . hier alle optenoemen, deeden hun walgen van de grove voortbrengfclen der voorigê barbaarschheid, en geheel Europa kwam, ï. DSSL* I in  130 over de navolging in deeze gelukkige ftreeken om het waare fchoon te leren kennen. Dan, waarom behoeven wij tot deezen verfchoven ouderdom opteklimmen, Mevrouw? Is het onder ons nog heden niet juist het zelfde? Wij vinden fchoon, niets meer en niets minder, dan dat overeenkomst heeft met het geen wij van onze jeugd af aan met den tijtel van fchoon hebben horen beftempelen. 't Is nog zo lang niet geleden, dat wij de grilligfte verfieringen voor fchoon hielden. De beeldhouwer, die de wonderlijkfte en wanftaltigfte figuuren in onze lijsten en fchoorlteenmantels kon drijven, was de grootfte Kunstenaar. Thans mishaagt ons die zotheid Waarom ? om dat wij federt een dozijn jaaren aan het antique wéér gewend zijn. Geloof mij, Mevrouw ! de zucht tot nieuwigheden voert bij de meeste menfchen andere gebruiken en vertoningen in, en de gewoonte van ze te zien, verandert en vestigt voor eenigen tijd hunnen fmaak. Is 'er dan geen waare fmaak, geen wezenlijk fchoon ? Zijn de Schilderijen van RAPHAëL en rubens, de Beelden van MiCHAëL angelo, de Dichtfiukken van homerus eh virgilius, alleen fchoon, om  DER RttOl R. 13* óm dat wij thans gewoon zijn fchoon te noe-» men, wat overeenkomst met dezelve heeft ? Hier zijn wij op uwe tegenwerping weêr, Mevrouw ! Neen! 'er is een waare fmaak, een wezenlijk fchoon, onafhanglijk van alle tijden en volken. 'Er is een onderfcheid tusfchen den waaren en den valfchen fmaak; tusfchen het echte fchoon en het geen men 'er dikwerf voor houdt, als tusfchen het licht en de duisternis, en zie hier waar dit onderfcheid in gelegen zij. De echte fmaak kan gegronde wijsgeerige redenen voor zijne keuze te berde brengen, de valfche nooit. Het echte fchoon biedt de natuur zelve aan. Het rust op eenheid, verfcheidenheid, orde , overeenkomst enz. Het fchijnfchoon alleen op gewoonte en vooroordeel. De Indiaan moge zijne wanftaltige hutten fchoo- ner keuren, dan de Sint Pieter te Rome 1 men onderrichte hem en hij zal terftond van oordeel veranderen; daar het onmogelijk is, dat wij, die aan beter gewoon zijn, ooit zijne hutten verkiezen kunnen. Doch ik kan mij hier niet langer bij ophouden. Hier vloeit, om weer ter zaake te komen, voor den Dichter uit voort, dat hij zich toch van zijne eerfte jeugd af aan 'er I 2 Pp  i32 over de navolging op toelegge om het echte fchoon te leren kennen; dat hij met lieden van eenen beproefden fmaak raadplege, welke modellen hij zich in den aanvang hebbe voor te Hellen, en boven al, dat hij vroeg den veiligen, maar moeilijken weg in ila om zelve uit de natuur te kiezen, en zich niet flechts bepale bij het befluderen dier boeken, waarin deeze keus reeds gedaan is. Wilt gij een van de wezenlijkfle redenen horen, Mevrouw.' waarom de Ouden de Nieuweren zo oneindig ver overtroffen hebben? De groote mengs geeft ze, mijns bedunkens, in de volgende regelen op: II y a deux routes diferentes pour parvenir au bon Goüt, ft Von y marche conduit par le jugement; mals rune eft plus penible que Fautre. La plus difficile efl celle qui confïste a faire un choix dans la Nature méme de ce qui efl le plus beau; la feconde, qui eft plus aifée, fe borne a étudier les ouvrages ou ce choix a déja été fait. Ceft par la première route que les Anciens ont atteint a la perfecllon, c'eft-a- dire, a la Beauté & au bon Goüt; la plupart des Modernes y font parvenus par la feconde. Ik wil hier het vlijtig beftudeeren der Ouden niet mede afkeuren , Mevrouw ! > Geen  der natuur. 133 Geen mensch kan fterker overtuigd zijn van de oneindige voordeden, die ze der hedendaagfche Dichtkunst aanbieden, dan ik ben. Alleen gelove ik dat het zeer gevaarlijk Zij 'er zich louter bij te bepalen, en de Natuur zelve daar te laten. Behalven dat het dan bijna onmooglijk word ze immer op zij te komen, ik laat Haan, te overtreffen, loopt men nog gevaar van hunne gebreken (het zijn toch menfchen geweest, en dus is alles ook juist geen goud wat bij hen blinkt) voor fchoonheden te leren houden, en hen ook daar natevolgen, waar men hen verlaten moest. Ik zeg met oogmerk leren houden, om dat ik hier het oog heb op de menigvuldige blinde Begunftigers der Ouden, die alles in hen prijzen en ten voorbedde durven aanbieden, 't geen, gelijk gij begrijpt, Mevrouw ! zeer gevaarlijk voor den fmaak van jonge beoeffenaars der Dichtkunst zijn moet. Ddd dat ik u hier een paar Haaltjes , die in hun foort uitmunten , van vertone. De onpartijdigiTe en kundigfte Beoordeelaars der Ouden (een ba ijle bij voorbeeld) vinden dat homerus de betamelijkheid fchendt, als hij Wad. L. *. vers. 567. Jupiter , de Opperde der Goden, deszelfs Echtgenoote met ilagen dreigen laat, terwijl Juno daarop I 3 zwijgt  »34 over de navolging zwijgt en vol vrees wordt; en nog fterker daar Jupiter haar Iliad. L. 15. Vers. 18. in toorn afvraagt, of't haar vergeten zij, hoe hij zich eertijds aan haar gewroken hebbe, toen hij haar twee zwaare ambeelden aan de voeten bond, haare handen met een gouden keten, die onverbreekbaar was , kluisterde , en haar in dien ftand midden in de lucht hing? Bij de eerfte woorden ftemt de geleerde Madame dacier, die overal alles in homerus vindt, toe (zie noot 113 onder dit Boek) dat hier het gedrag van Jupiter bij 't eerfte aanzien wreed en onbetamelijk fchijnt , doch poogt oogenblikkelijk haar' geliefden Dichter te redden door twee zeer geestig uitgedachte oogmerken aan homerus toetefchrijven. Vooreerst wilde de Griekfche Dichter hier onder den naam der Goden de oneenigheden affchilderen , die vaak in de Palleizen der grootfte Vorften voorvallen; maar ten anderen, wie ziet niet zeer duidelijk, vraagt Madame dacier, dat de Allegorie hier alle onbetaamlijkheid wegneemt , en dat homerus onder dit bewindfel de werking der Elementen verklaart? De tweede pasfage is fterker , maar ook daar weet Madame dacier weer raad mede. Waarlijk haare derde noot onder dit Boek  der natuur. 135 Boek verdient aandacht, zij is verwonderlijk in haar foort. U allegorie Phyftque , zegt ze, men paroit fenfible. Homère explique ici myfterieufement (en in de daad zeer myfterieufement) la nature de Vair , qui efl Jilnon. Les deux enclumes qu'elle d aux pieds , font les deux Elemens la terre & Veau , & les chaines d'or de fes mains , c'eft 1'Mther ou le feu qui -occupe la région fuperieure. I^es deux elemens grojfiers font appellez enclumes, pour marquer que ce n'eft que dans ces deux elemens qu'on exerce les arts. Zie daar waarlijk iets wel uitgedachts ! Wie zou dit in homerus, wie dit in deeze plaats , gezocht hebben? — En echter had hij 'er nog alles niet ingevonden. O! 'er is veel meer in. Zie hier ook zedekunde: Outre cette allegorie phyfique , je ne fat ft on ne peut pas y trouver aujfi une allegorie morale 6? ft par ces majfes, attachées aux pieds de Junon, & par ces chaines d'or , qui lui lient les mains % le Poëtc n'a pas voulu faire entendre d"un coté les foins domestiques, qui, comme des entraves , doivent retenir les femmes dans leur maifon, & les empècher de courir ch & la, & de l'autre coté les beaux ouvrages, qui, comme des chaines d'or , doivent I 4 cc-  I36 ovir de navolging vcuper leurs main;. Ongelukkige Dichter, daar men geen Schoonheden in vindt , dan die 'er op deeze wijze in moeten gezochc worden | Gelukkige , onerfelijke h o- MERus, die deeze geestige gezochtheid niet nodig hebt om ons door eene lengte van de eerfte Schoonheden te verrukken! Zo heeft de aanfpraak van pkenix aan achilles (Liad.L. ook haare bewonderaars gevonden. Onder anderen doet h 0merus daar den eenren to: een harren zeggen : Gij wildet in uve moeilijke kindseA* beid niets eten, ten zij ik u op mijne kniën nam en de plukken roorfneed. De vijn, dien gij vp mijne borst fppogt, heeft menigverf mijne klederen bevuild enz, Men heeft hier ce eer.v:; — dier tijden en ce naïve befchrijving, die 'er homerus van geeft, even zeer bewonderd. Onder tusfchen dacht 'er ba ijle eenigzins anders over. Je »« faurm quy faire, zegt hij: J'ofe ayancer qu'il ns faut que lire le difcours de Pkenix dans le $me Livre de W-lade , pour admirer ceux qui admirent encore aujourd*hui ce Poëme. Car font-ce la des. difcours dignes de la majefié du Pt ïme Epique? (5} Ik ($) DtBUnu H:*§t. qf Crit. Tm. l.ra£. 57. a,  DER NATUUR. : ' ~ Ik ontken- niet dat dit vonnis eycn par:; ziz z~ van ccr. ar ie:er karc Uit eenige gebreken tot het geheel te be tl ai ten is cureer rvairür. Me— va: ril der, ;-:rrer D::rter nu beveiligen voor de navolging van gebreke-'? De Idrerzeri ier Ou ren o-:r;-r: het fchoone en niet-fchoone op non woord :e rel:verV Di: is. gs.fk wi; zerer. gevaarlijk. .Eene vlijtige fluoie der Natuur zelve , Mevroow.' Dan zal hij met zijne eigen oogen aien hunnen, wat-waarlijk in de onfterfelijke vooxtbrengfèls der Ouden fchoon zij, en teffens, wie van hunne Bewonderaar» het fchoon in dezelve gevoeld, of door vooroordeelen zich opgedrongen hebben. Eindelijk, want ik verg waarlijk uw geduld te veel, Mevrouw! moet de Navolger der fchoone Natuur in' 't oog houden van ce Natuur flechts in 't groote te imiteren, en, zo veel als mogelijk is, de kleene dee. kn, die er.tel ^an een zeker land of djd verbonden zijn, voorbijgaan, of verbergen. De echte Kunstenaar, gelijk wij gezien hebben, behaagt in alle rijden en onder alle volken, en dit kan hij onmogelijk doen, zo hij veel zulke kleinigbeden navolgt, die aan een enkel land of aan eenen bepaalden tijd I 5 *  i39 over de navolging alleen eigen zijn. Een ander Volk of een volgend Gedacht vindt 'er dan geen natuur ter waereld in, en, naar onze gelegde beginfelen, derhalven niets fchoons. Alle uitftekende Vernuften zijn hier in voorgegaan, en 't is natuurlijk dat elk, die in hunnen eeuwigen roem delen wil, hen hier in op het fpoor volge. Men kan ondertusfchen fomtijds redenen hebben om in enkele gevallen van deezen regel aftewijken ; wanneer men naamlijk bepaald voor één Volk wil dichten , en juist deszelfs hedendaagfche zeden en gewoonten, tot in karakteriferende kleinigheden toe, affchetfen. Zo wilden de beide vernuftige Vriendinnen en Opftelfters van de s a r a b u rgerhart, in de roman van dien naam doen, gelijk ze in de voorrede duidelijk zeggen. Nu is voor elk, die de Amfïerdamfche liefhebberij voor harddravers kent, de trait van een' Ligtmis, die lang gevlamd had op een Meisje, maar, toen eindelijk het geluk hem toelagchte en hij ze in zijn geweld had; om zijnen besten harddraver, die zich met zijn been in het tuig verward had, te redden, haar alleen laat en tijd gunt van te ontfnappen, hoogst natuurlijk. Ik verbeeldde mij onder het lezen ze te zien. Maar  DER NATUUR. I39 Maar wat zou een Franschman zeggen als hij deeze pajjage las? — Zo een Gek is 'er in de waereld niet —- 't is onnatuurlijk! Thans geen woord meer, Mevrouw! —— Ook zou ik 'er toch niets kunnen bijvoegen, dan het geen ik u reeds zo menigmaalen gezegd hebbe. Ik draag nog aan de Deugd denzelfden eerbied toe en dus ben ik onveranderlijk enz. VIJF-  V IJ F DE BRIE F. over het bevallige. Het is zeer moeilijk, lieve Vriend! om u door befchrijvingen een duidelijk denkbeeld van het bevallige te geven. Niets van alles, wat tot de Theorie van het fchoone behoort, laat zich minder onder regelen brengen, dan het naïve en bevallige, en echter eischt gij dat ik u in ftaat ftelle dit laatfte te kunnen beoordeelen. Hoor, lieve Vriend! ik zal doen wat ik kan, en waar ik mijn onvermogen gevoele om mijne denkbeelden u duidelijk medetedeelen, wil ik den raad van voltaire volgen, ik wil u voorbeelden aanbieden. Gij zult zelf zien wat waarlijk bevallig zij of niet, en door deeze proeven met eikanderen te vergelijken en 'er uwe eigen aanmerkingen en belluiten op te gronden,  OVER HET BEVALLIGE. I4I den, zult gij zeker beter leren wat bevallig zij, dan of gij alle Theorien in de waereld hierover doorkropen had. Beginnen wij met eenige bepaalde denkbeelden aan dit woord te hechten. Bevalligheid , in den ruimflen zin genomen , is een vereischte van alle voortbrengfels van fmaak en vernuft, een fieraad voor alle Wetenfchappen , en een verdienfte in kleding, houding, wending, gefprek en handeling van ieder mensch. Hoor hoe 'er zich een der bevalligfte Schrijvers over uitdrukt : (Zie Wielcjnds Grazien, 5de Boek) ,, Slechts met vlugtige trekken , fchoone „ Danaë! —<—■ want de Bevalligheden ha„ ten een moeilijk en naar de lamp riekend „ werk —— heb ik U den invloed deezer „ lievenswaardige Godheden op Wetenfchap„ pen, Kunften, en Zeden, ontworpen. .— „ Maar nog verder Strekt zich haare magt „ uit. Niet alleen het grenslooze rijk der „ verbeeldingskracht , niet "Slechts het ge- „ heele gebied der Vreugde de Deugd „ zelve ftaat onder haaren fchepter. De „ Epaminondasfen en de Scipioos offerden „ haar niet minder dan de Menanders en de „ Aristippen. Ook aan de handelingen, het ,; karakter, en het leven eens wijzen en goe- „ den  14-2 OVER HET BEVALLIGE. „ den Mans ('t welk, zo als socrates „ gewoon was te zeggen, gelijk zijn moest „ aan een volkomen fchilderij van., een „ fchoon geheel) moeten de Bevalligheden „ dat aanzien van dwanglooze gemakkelijk„ heid, dien glans der volmaking geven , „ die ze meer tot gaven der Natuur , als „ tot werken der Kunst fchijnt te maken. „ —■■— Deeze bevalligheid was het die der „ deugd van Cato van Utica miste; en 't „ is enkel haare afwezendheid, die aan zo „ veel andere gewaande deugden eene wal„ gelijke , en het hart te rug Stotende, ge„ daante geeft. Onder de handen der be„ valligheden alleen verliest de Wijsheid en „ Deugd der Stervelingen dat te ver gedre„ vene en opgezwollene; dat wrange, ftij„ ve, en fpitfe, 't welk even zo veele ge„ breken zijn, waardoor zij, naar de Zede„ lijke maat der fchoonheid van de Wijzen, „ uitfcheiden Wijsheid en Deugd te zijn. " In deezen zin genomen , fchijnt het Bevallige mij toe niets anders te zijn, dan het juiste van alles; wanneer men 'er. niets toe of niets af kan doen, zonder het te verilimmeren ; zo is een kleed bevailig, wanneer het zich met geen losfer en vleiender verwisfelen laat; zo is een Dichtltuk bevallig, wan- /  OVER HET BEVALLIGE. I43 wanneer het zijne juiste groote, gedachten, en uitdrukking bezit, en zo vervolgens. Dus zou men een'Treur-zang bevallig kunnen noemen, in zo verre hij op de beste wijze in alles aan het oogmerk voldeed;hoe zeer anders het bevallige , in eenen naauwen zin genomen, hier gewoonlijk misplaatst zoude zijn. Dan, zo ik mij niet bedrieg, is uwe vraag naar deeze algemeene Bevalligheid zo zeer niet ingericht. Gij bedoelt de Bevalligheid die in het gebied van het fchoone, even als het verheven, grootfche, naïve enz. een wingewest op haare eigen hand heeft, en juist deeze is zeer moeilijk in eene definitie te befluiten (6> Men kan haar even weinig door (6) Na dat deeze brief reeds een' geruimen tijd verzonden was, zag ik met genoegen uit het ade Deel' van Riedels Theorie , dat de Heer van Alphen dit met mij denkt; „ Ik geloof, zegt hij daar, dat het „ best is geen definitie van de bevalligheid te geven. „ Ik ten minften verfta die van Riedel zo min als die „ van Watelet". Denkt gij ze mooglijk beter te zullen verftaan, Lezer! hier zijn ze beide. Bij Watelet is de fchoonheid eene volkomen geëvenredigde overeenkomst met de aan ons eigen bewegingen: en de bevalligheid beftaat in de overeenflemming van deeze bewegingen van onze ziel. Riedel noemt bevalligheid: zachte fchoonheid , naar het, door bijzondere trekken meer beftemd en veranderd, ideaal der hoogde fchoonheid, Zo veel mogelijk met aanlokkelijkheid verbonden.  144 OVER HET BEVALLIGE. door eene befchrijving kennen doen, als mert de oneindig fijne reukdeeltjes van een warmwordend geestrijk vocht, die zich dooreen befloten vertrek verfpreiden, zien kan. Wie eenigen fmaak bezit ontdekt in de werken van Kunst zeer gemaklijk het bevallige, even als iemand die eene welgestelde neus heeft de reukdeeltjes riekt , fchoon hij ze niet zien kan. Ik zal derhalven geen vergeeffche moeite doen mooglijk dat ik 'er u echter iets van lere kennen door u de volgende eigenfehappen, die ik in het bevallige waargenomen hebbe, mede te delen. Een Dichtstuk fchijnt mij bepaald in het bevallige uit te munten, wanneer, voor eerst, de gedachten in hetzelve zo geestig zijn, als ze zijn kunnen; wanneer, ten anderen , de geheele Mijl van het zelve uit geene andere uitdrukkingen befiaat, dan die de natuur!ijkften, de fchoonften, de nieuwften, de glansrij kften , en de rondSten zijn ; en wanneer, eindelijk, het geheel, zo met opzicht op de gedachten, als op de uitdrukking, daar ze onder voorgedragen worden, met zulk eene gemaklijkheid uitgevoerd is, dat 'er alom eene ongezochtheid , eene fchijnbaare nalatigheid in doorstraalt, zo dat men zeggen zou dat het den Dichter, zon-  OVER HET BEVALLIGE* 145 zonder nadenken , als uit de pen gevloeid ware (7). De bevalligheid, fchoon ze bijna op alle foorten van Dichtflukken invloeit, heeft bepaald de Minnedichten met alles wat de Franfchen onder den naam van Poëfie érotique begrijpen, en de Herderszangen, onder haar gebied. Met het hartstochtelijke en ■pathetïque verdraagt ze zich minder i en met het verhevene bijna nooit. Gij begrijpt hier de rede ligt van. Die geestige wending, die laatfte keurigheid en volkomenheid van uit- druk- Cf) Deeze gemnklijkheid onderftelt de hoogde vlijt t \ moeite* Een fchoon denkbeeld overrompelt menigwerf den grooten Dichter; het wordt hem vaak als ingegeven ; maar om dat eigen denkbeeld op de be* valligfte Wijze uit te drukken, vereischt zeer veel kunst; geen woord moet dan met een gefchikter verWisfeld kunnen worden , geen regel zachter vloeien , geen rijmwoord zich natuurlijker aanbieden. Welk eenfc kunst behoort hier niet toe! — maar nog moet deeze kunst een hooger toppunt bereiken, wanneer ze zich zodanig verbergen wil, dat alles enkel natuur fchijnt. La motte drukt zich hieromtrent zeer juist en bevallig uit: Cefl par le travail que Fon cdche Vair mé me du travail, qui déplairoit aux gens. Du ereux de la cervelle un trait tuiïf ïarrache, II femble sêtre offert, on Fa cherché Itngtemps. I. DEEL. K  146" OVER HET BEVALLIGE. drukking , die het bevallige zo zeer ken* fchetst, moet gewoonlijk aan het pathetique (8) en verhevene nadeel doen. Ik wil mij bij dit laatfïe bepalen. Verheven noemt men in werken van fmaak, naar suLZER,het geen in zijn foort grooter of fterker is, dan men het verwacht had, en hierom verraschten bewondert. Denkt gij nu niet dat eene gedachte , hoe verheven zij uit haaren aart ook (8) 'Er zijn echter voorbeelden van eene alleraandoenlijkfte voorftelling, die teffens zo bevallig is, als men ze zou kunnen wenfehen. Het eenvouwige Graffchrift, dat de Graaf lamberg te Zigliaria, vijfhonderd fchreden van eene eenzaame rots , vond, en "t welk hij ons in zijn Memorial d'an Mondain Tom. 2. mededeelt, kan mijn gezegde flaven. „ Madame de Jjjwenftern, enterrée prés de ce roe , paroit y avoir gravé de fes mains les mots fuivants : „ Viajrgiatore del Nord, quacunque fei, farei fapere a Guglielmo Löwenflern fiffo a Stralfunda , che tu „ hai veduto la tomba della fpofa fua fchiava a Tunifi „ che fi libero e chi mori .... Luglio 1608.... il ,, figlio e fchiavo ancora ; venga il padre a falvario: „ trovera egli paffando accanto, le liete efluvie della „ fua Eufrafia , levando Ia pietra che preme quefte „ Ceneri, fe il Vento non le fparge le Lagrime fue le ,, tempreranno .... renditi degno del favor che ti „ chiedo, o huomo non fei " Men zou moeite hebben om deeze aandoenlijke woorden met bevalliger te vervvisfelen.  .over bet bevallige. Ï47 Ook zijn mogt, zeer veel van haare verhevenheid verliezen zou, wanneer men haar in alle haare volkomenheid voorftelde ; wanneer de uitdrukking zo net en fierlijk uitblonk, dat 'er niets meer bijgevoegd kon worden, en alles, van het begin tot aan het einde, zich regelmaatig opvolgde en voltooid ware? Men verwacht dan het verhevene; men ziet het als aankomen, en de verwondering, als het verfchijnt, heeft, of geen plaats meer, of is ten miniten zeer gering. Ook zien wij dat de Dichters, die in het verhevene uitgemunt hebben , de geringere verdienfte van bevalligheid in dit vak verzuimd hebben. Alles is bij hen als met eene fterke vuist daar neer geworpen, en zo groot, zo ruuwals de huilendfte wildernis, of de woedendfte zee zelve. Laat mij u uit hiob en ossian, de twee grootfte meesters, die ik in dit vak kenne , een paar voorbeelden hier van opgeven , vergelijk ze met de proeven, die ik u ftraks van het bevallige aan zal bieden, en oordeel dan zelf. Zie hier hoe hiob Gods magt en grootheid befchrijft: De fchimmen verheffen zich, de afgrond, en wat denzelven bewoont. Ontdekt is voor Hem de verrotting; Ontwikkeld ftaat de vernietiging voor Hem. K » &j  148 OVER HET BEVALLIGE. Hij breidt het Noordeu uit over het ijdel; Hij hangt de Aarde op over Niets; Hij knoopt water in zijne wolken, en voor Hem fcheurt de wolk niet. Hij bevestigt rondom zijnen throon, legt rondsom zijne wolk daar om heen, en tekent de grenzen der watervlakten nauwkeurig af, tot, daar het licht zich in het donker verliest. — Des Hemels zuilen fidderen; Zij beeven, wanneer Hij fcheldt. Door zijne magt flaat Hij de Zee; Door zijne wijsheid teugelt Hij den trots der golven! Dan maakt zijn adem den Hemel weder fchoon; Den vliegenden draak treft zijne hand. Zie dat is nog maar een gedeelte zijner wegen! Een vlietend woord, dat wij van Hem gehoord hebber.i Den donder zijner mogendheid wie bevat dien? — En dus begroet ossian de Morgen - zon: De Eiken der Bergen vallen; De Bergen zelve verzwakken door de jaaren; De Oceaan krimpt in een, en wast op nieuws; De Maan zelve verliest zig aan den Hemel; maar gij zijt altijd dezelfde, u fteeds vervrolijkende in den luister uwes loops. Terwijl de wereld door de Stormwinden word verdonkerd, terwijl de donder rolt, en de blikfem flitst, Schittert gij in uwen luister dwars door de wolken, «n belacht het Onweder. (q) Wilt (o) Ik heb in beide deeze voorbeelden mijne geplaat-  OVER HET BEVALLIGE. I49 Wik gij 'er nu nog een voorbeeld uit de Natuur zelve bij hebben , verbeeld u dan een vrolijk en frisch Landfchap daar hier uw gezicht over de fchoonfte korenakkers, en velden, met bloeiende boekweit beladen , genoeglijk heen dwaalt daar op de vetfte weilanden, met gladde en keurig getekende koeien beflagen, rust; terwijl het geheel in de volmaaktfte fchakeering van opeenvolgende en ineenüneltende kleuren voor u uitgefpreid ligt. Verbeeld u dat gij dit alles, vergezeld van de volgende omftandigheden, ziet: Men hoorde menseh noch dier, Geloei van koe noch Hier, Gerugt in veld noch kolken v- Het weer was zonder wint, De hemel zonder wolken, Diana mingezint. De bloemen aan den top Des heuvels looken op, De tijd fcheen te verjongen, De nagtegaal hief aan , Het woudt kreeg duizent tongen, 't Geboornt veel groener blaên. . v . , En plaatfle vertaling verwisfeld met de veel fraaiere van herder, ons door den Heer van engelen medegedeeld. Zie bet eerfte ftuk zijner faam,nfpra.iktn ever de Hebreeu-.vfche Poèfie bladz. 129 en 161. K 3  150 över het bevallige. En gij zult een denkbeeld van bet bevallige hebben. ■ Maar plaats u nu in eene onbewoonde en rotfige woestenij beklim de hoog- fte en fteilfte rots fla dan uw oog beurteling in de diepte op den draaikolk , die in eenen afgrond onder u loeit —■ en op de ruuwe punten van rotfen die rondom u verdelging dreigen. Doe dit terwijl de Stormwinden om u heen huilen, en de donders door de rotfen brullen; en zo ik mij niet bedrieg zult gij ten naasten bij een denkbeeld van het verhevene hebben, en teffens overtuigd zijn , dat al wat men hier van het bevallige bij voegt, uit zijn' aart nadeel aan het verhevene doen moet. Verdrijf flechts, bij voorbeeld, den Stormwind, en laat een lieflijk zonnefchijntje uw toneel verlichten; voeg 'er een perfpe&ief van bebouwde akkers en weilanden bij, en het zal juist hier door minder verheven worden. Inmiddels zijn 'er enkele voorbeelden , waarin het verhevene en bevallige gelukkig bijeengevoegd zijn doch dan is het niet dat hooge, bedwelmende, verheven, daar hiob, oss 1 an , wilton, en klopnccï zo zeer in uitgemunt hebben. In het  over hit b:vall::e, 151 het volgende Couplet van hallei vindt, ~: deeze vereer, cirr : Der Sterwem fille Ümjefit Die mms xmm Xiel befefigt fekt\ Bilt ver der «rj, -mie gras mm fcWSkw Sinter tmgtmf file Ktfem , die em HUtmg jmmg, Umd wéVt kmd ter der Damsmterzmg, Ist gegem ebci der Amgdferm mmd wmgew (to). Nu weet ik 'er niets meer van re zeggen; en wij zullen tot de voorbeelden van he: r-~.'.'.:.zt, =r. nr.iz: Ic-sfe iin-er-:::ren cr dere.ve . cv er reu r\ Eerst wil ik u echter nog de Dichters opnoemen, die vooral in dit vak uitgemunt hebben. Bij de Grieken vindt gij asa- CREON , THEOCRITCS , SOSCHUS, Bioï*,ensAPPHo;bij de Latijnen tïbclll'3 en ovidicj: bij de ItaÜaanen guarini en metastasio; bij de Engelfcben pope, zo veel ik weet, alleen, en nog naar rn enkele gedeelten zijner werken: bij de D-idcners wielaxd en gessner; er. :. de Fruudeber: erna b_rre r:?üe L) re u re r». In het bevallige, en vooral in het beval- m (10) FerTmtk Seirnrtterifekir' QeMekte. No. m$. K 4  15* OVER Hr.T BEVALLIG1. ligé boertige , kan men niet zeggen dat onze Dichters uitmunten. De Franfchen kunnen hier met het hoogfte recht, boven alJe andere hedendaagfche natiën, op de overwinning boogen. Waar louter bevalligheid het hoofddoel is, laten zij de geheele waereld in hunne verfen achter zich , en de kundigfte vertaler bijt vruchtloos zijne nagels ftomp om hen in eene andere taal na te fpreken. Erkennen wij hier de meerderheid dier natie, mijn Vriend! maar misgunnen wij haar dezelve niet. De toomlooze zucht om overai bevallig te willen zijn , maakt haar minder gefchikt voor het grootfche , en dikwerf kruipende in het verheven. Woeste natuur, oorfprongelijke karakters, zo als ze zich, niet in het door weelde verfijnd Parys vertonen, maar bij Volken, die eerst uit de handen der Natuur voortkomen, daar alles met fterke, gloeiende, trekken getekend is; waar de opvoeding geen lengte van verwijfde behoeften* noodzaaküjk gemaakt, of iets van de mannelijke kracht der ziel weggekunfteld heeft zie daar een grooter, een wezenlijker vak voor de genie en hier heeft de Fran^ch- man bijna niets, dat hij bij de Engelfchen cn Duitfchers voor den dag durli brengen. Heb:  qvf.r. het bevallige. 153 Hebt gij ook , om van .klopstock en milt on te zwijgen, eene ..draaglijke Franfche vertaling van eenen eenigën regel' van ossian gezien? Lees .de Temora van den Marquis dz st. si mon' flechts, en verbeeld u, zo gij kunt, ossian te lezen. — Alles is verloren gegaan — geen enkele' trek van ossian meer! — Wilt gij ossian uit eene vertaling leren kennen, gij vindt hem in die van de nis, dit jaar op nieuw te Weenen in vijf deelen, onder den tijtel: Gsfians und Sineds Lieder, uitgekomen; en uitmuntend, fchoon' flechts voor een gedeelte, de Liederen van selma naamlijk, in 't Nederduitsch in het eerfte Deel der nieuwe Bijdragen. Maar zijn onze Dichters dan in 't geheel niet voor het'bevallige gefchikt"? Lees ze, mijn Vriend! en oordeel. Zie hier inmiddels wat 'er mij van toefchijnt. Over "t algemeen zeg ik neen! ten minden in vergelijking van de Franfchen, en van wieland, die de beste Franfchen hier op zij ftaat , bij de Duitfchers. Ondertusfehcn zondere ik hier eenige weinige Dichters bij ons van uit. Hoofd, bij voorbeeld, in zijne gezangen; pqot in zijne Minnedichten, K 5 es  154 OVtK HET BEVALLIGE. en vooral smits in bijna alle zijne zagce Lierzangen. Van deezen laatften Dichter wil ik u nader onderhouden; maar u vooraf eene plaats uit cats herinneren. Vindt gij dat ze tot het bevallige te brengen zij. 't Is de befchrijving eener fchoone Vrouw waarlijk een zeer gelukkig onderwerp om iets bevalligs te zeggen.' luister: Wik gij eên hupS, een rustig wijf? Neemt eerst uit Nederlandt het lijf; Neemt dan nog tot zoo weerden pandt Het aengezicht uit Engelandt, En verder nog, gelooft ge mij, Een tong uit Brabant dient *er bij} En doet 'er bij een Hollands hert, Dat niet te licht verflingert werdt. Maar zoo je wilt den hoogften prijs Zoo haelt de billen van Parijs. Voegt dit bij een, geminde vrient, Zo hebt je een Wijf, gelijck u dient. Zo dit waarlijk bevallig zij, kan ik mijne proef uit smits maar t'huis houden ik ben 'er dan zeker de minst gefchikte be- oordeelaar van. Dat lijf uit Nederland dat Engelsch aangezicht die tong uit Brabant, en vooral die Parijfche billen walgen mij zodaanig , dat ik geen meisje met  OVER HET BEVALLIGE. 155 met genoegen meer zou kunnen aanzien, indien ze mij eeuwig in den zin fpeelden. — En echter zegt een Nederlandsch Kunstrechter : dit is eigentlijk de fchoone Natuur fchilderen in het aarigenaame (n). Vergelijk hier de volgende befchrijving van gabrielle d'estrées eens mede , en laat dan uw fmaak beflisfen , in welke van beide voorbeelden het bevallige heerscht. Depuis peu la fertune en ces tristes clirr.ats D'une illuftre mortelle avoit consul: les pas. D'Ejlrées étoit fon nam; la main de la nature De fes aimables dons la corr.bla fans mefure : Telle ne brilloit point aux bords de t Eurotas La coupable beauté, qui trahit Ménélas. Elle entroit dans eet dge, hilas'. trop redoutable, Oui rend des pasftons le joug inévitable. Son caur ni pour aimer, mais fier c? gir.éreux, D'aucun Amant encor tt avoit regu les voeux. Sembiable en fom printemfs a la rofe nouvelle , Qui renferme en naisfant fa beauté naturelle * Cache aux vents amoureux les tréfors defonfein. Et souvre aux doux rayons tTun jour puri?Jcrein.(.\ 2) Hoe ongemeen bevallig is deeze vergelijking bij de roos (13)! Voeg 'er na de (n) Zie Proeven van Dichthund. Letter:;fdingen bladz. 308. (12) Henr. Chant 9. (13) De bevalligheid befast mede ia hét opmerken en  \§6 over het bevallige, de beeldtenis van Sulpitia uk ti bul lus nog bij, die door de handen der Gratiën vervaardigd fchijnt te zijn: Mam quidquid agit, quoquo vestigia movit, Componit furtim fubfequiturque Decor. Seu folvit crines, fufis decet esfe capillis; Seu comfit, comtis es: veneranda comis. Urit, feu Ty/ïa voluit procedere palla: Urit, feu nivea candida veste venit. Talis in aeterno felix Vortumnus Olympo, Mille habet ornatus, mille decenter habet (14}. ' '.'. }k en aantonen van fijne overeenkomflen, van zachte en gemakiijke vergelijkingen. Hoe menigmaal heeft men in de Dichtkunst , bij alle Volkeren, gebruik gemaakt van de gelijkenis der roos, en echter fchijnt ze hier geheel nieuw. Het komt 'er maar op aan of men fmaak genoeg bezit om ieder voorwerp van eene nieuwe zijde te befchouwen, en dan, om bevallig ie zijn, juist van die zijde , die het fterkfte belang verwekt. Zie dit in de volgende firopht van malherbe. Hij is bezig du Perier over het verlies van deszelfs dochter te vertroosten, en vergelijkt haar ook bij de roos. Zijne vergelijking is zeer bevallig, en heeft echter geen overeenkomst ter waereld met die van Voltaire , hoe zeer in beide' een Meisje bij eene roos vergeleken wordr. Hij begint met den Vader toe te ftemmen , dat hij in de daad een kind verloren had 't welk zeer veel beloofde, en voegt 'er dan bij: \ 'V T° '. Maii (14) Lib. 4. Eleg. 2. V'  OVER riET BEVALLIGE. 1%7 Ik wenschté u hier ook eenige proeven bit de Griekfche Dichters aan te kiinnen bie- Mais elle étoü du monde, oü les plus belles chofes, Ont le pi re dcjlin ; Et rofe, elle a vécu ce 'que viverii les rofei, Uefpace d'un mat in. Ik wil hier nog wee voorbeelden van eene gelukkige gebruikmaking van de roos bijvoegen. Beide zijn ze uit onuitgegeven diclitftukken genomen. Wat zegt gij van dit graffchrift voor een jong Meisje : Gaf Leijdens troostelooze Jeugd Een' enklen traan aan elke deugd Van haar , wier maagdelijk gebeenf Gods Engel toeft in dit gefteent', En groeide een roos uit eiken traan, Hoe menig roosje zou hier ftaan, Wat vond die Maagd een' krans bereid, Als ze eens ontwaakt voor de Eeuwigheid! Het volgende begin van een ftukje, gedeeltelijk uit proze, gedeeltelijk uit verfen beftaande, en ten tijtel hebbende: zelis en alcidor, zalu niet minder behagen: „ Het avondrood begon de westerkim reeds te be„ geven, en dook, zonder door een wolkje beneveld ' te zijn, in de ftille zee. — De Maan klom aan '„ eenen effenen hemel en flikkerde reeds op de beven„ de toppen van het bepaerelde gras — toen zelis, H-uitgeput door vermoeidheid en kommer, aanJden » oe-  158 over het bevallige. bieden, doch ik zal mij alleen van vertalingen kunnen bedienen, en gij begrijpt zelf hoe veel van het bevallige, ook in de beste vertaling, verloren moet gaan. Beginnen wij met an ac re on. Zie hier twee ftukjes in zijn' fmaak, door eene kundige hand vervaardigd (15): ~" DE liefde» 't Hoofd der dartle minnegoden, Van een Honigbie gewond, Die hij in een roosje vond, Gaf, tot Venus fchoot gevloden, Kreet „ oever van den murmelend beekje, dat door eeni„ ge fteile abeelen omzoomd was, aêmechtig nedern zeeg." 't Geboomte wierp een treurig duister Om zelis linker zijde héén, Terwijl de maan, in ftillen luister, Het fchoonfte Meisje half befcheen. Het Westewindje, moê van fpeelen, En loerende uit de zwarte abeelen Of ergens een viooltje fteeg, Streek op 't verlichte koontje neder, En waande dat hij in een tedar, Een uaauw ontloken roosje zeeg. (15) Beide door mijn' Kunstvriend bilderdyk. Zie zijn werkje: Mijnt Verlustiging, genaamd.  OVER HET BEVALLIGE. l$$ Kreet op kreet. Moeder, riep hij, 'k zal *t bederven. Red mij, laat mij troost verwerven In mijn leed. In de rozeblaén gedoken, Heeft me een kleene draak gedoken , Dien de boer een Bietje heet. Cijpris zag zijn fchreiende oogen, Overftelpt van traan bij traan, Met een' zoeten glimlach aan; En ze drukte uit mededogen Hem de hand. Staak, dus fprak zij, ftaak uw zuchten; Zoudt ge een' Bietjes angel duchten? Welk een fchand! Doet zo kleen een wond u klagen, Denk, wat pijnen hij moet dragen, Dien ge uw' fchicht in 't harte plant} DE DUIF VAN ANACREON. Beminlrjk Vogeltje, van Cijtherê geliefd, Ai! zeg wat is de réén Dat gij,met zulk een' fpoecf', de ruime lucht doorklieft? Waar toch, waar vliegt gij heen? Van waar brengt gij dien balfera aan, Waarmede uw wieken zijn belaên? En waar gij 't bloemtapijt der velden meê befproeit, Daar 't van uw veedrea vloeit? ij Hoe  l6ö over. het bevallige, „ Hoe dus ? gaat u dat aan ? of waarom vraagt gij dit? „ Mijn Meester vaardigt me af „ Aan haar, die als Vorllin geheel zijn hart bezit, ,, Dat haar de liefde gaf. „ Befchouw hoe ik op zijn bevel, „ Zijn Minneliederen beftell' „ Hij zei mij voor de trouw, die ik hem blijken doei „ Ontfl-g en vrijheid toe. ,, Doch alhoewel hij mij in volie vrijiieid ftelt, lk blijf bij mijnen Heer. Want waarom zoude ik toch, om berg, en bosch, en veld. ,, Steeds vliegen heen en weèr} „ Op dat ik in mijn fnelle vlucht, ,, Mij de eene, of andre wilde vrucht (Wat wordt men, buiten die, in 't woeste woud gewaar?} „ Ter wrange fpijz' vergaar'? „ Terwijl ik, in mijn' dienst, een beter lot geniet, ,, En edeler onthaal. „ 'kEet brood uit's Meesters hand, die mij te drinken biedt „ Uit zijn kristallen fchaal : „ Waarna ik om hem henen zwier, „ Of rust op zijne ijvooren Lier. „ Vaarwel! Gij hebt der kraai', om haar geklap gelaak:, „ Mij reeds gelijk gemaakt." De volgende pasfage is uit het graf vanAdonis , door b i o n , genomen , naar de overzetting van ramler. (16) (16) Ik had hier de vertaling van batteux geplaatst; doch die van ramler, doo; den Heer va tl A L»  cv;r hit bevallige. 16*1 .. Zz ':i.:zzii Ver.us. er. de Mirre;.:den ' „ klaagden met haar. Venus had zo veel „ tranen vergoten, als Adonis bloed ftortte. ,, Elke drop, die op de aarde viel, verany, derde zich; her bloed in rozen, de tra,, nen in anemonen. Ik beklage Adonis, „ de fchoone Adonis is niet meer. „ Weent niet meer in de wouden om uw ,, gemaal, o Cijpria! Men heeft hem een „ rustbed gefpreid. Adonis is op een prag„ tig bed gelegd. *t Is waar, dood; maar ook nog fchoon in den dood, zo fchoon „ als of hij fliep. — -— Hij ligt, de jonge „ Adonis ligt op purperen dekens. Rond.. cm hem -veer.cn de Minnegoden. Zi' heb,, ben hunne hair lokken afgefneden , en „ zijn lijk daar meê beltrooid. De eene „ vertreedt zijne pijlen; de andere vertrapt „ zijnen hoog; deze breekt zijnen koker; „ gene maakt den band los der voetzolen „ van Adoniseen ander brengt water in „ een gulden fchaale; een ander wascht „ zijne wonden; een ander waait hem mee alpheS bijgebragt (zie bet Ut D. ram Riedels Thetrie bladz. 2.8.) lezende , vond ik dezelve zo fchoon, dat ik 'er die van battecx voor verwis• L DEEL, Ju  jö1 over. het bevallige „ zijne vleugelen koele luchtjes toe; maar „ allen beklagenze het lot van cijthere." Eindelijk hebt gij hier eenige brokken uit defchaking van Europa door moschus naar batteux (17). Bes que cette Princeffe fut arrivé e avec fes compagnes dans les prairies émaillées, elles fe mir ent a cueiliir felon leur goüt, Tune la narcijfe odoriférante , Vautre Fhyacinthe, celle-ci ld violette, une autre le ferpolet : elles moisfonnoient toutes les richeffes du Printemps. D" au tres a Penvi cueilloient le fouci dcré : mais la Princefe cueilloit de fes mains les rofes vermeilles. Elle brilloit au milieu de fes compagnes, comme Venus au milieu des Gr aces. Jupiter, in een ilier veranderd , ontdekt zich aan haar gezicht. Hij legt zich aan haare voeten neder en vertoont haar , terwijl hij zijn hoofd omdraait om haar te aanfchouwen, zijn' breeden rug: O , venez mes chères compagnes, s"ecria Europe, effayons, par amufement, de nous afeoir fur le dos de eet animal qui femble fi O?) Princip. Je la Litterat. Tom. 2. Trait. i. Chap. 5.  over het bevallige. 163 fi doux: nous pouvons y êtrê tcutss afjifes, comme fur un nayire elle s'afjïed en riant. Les autres alloient fimiter. Mais Ie tsureau fe léve brusq-nment, emporte la Princeffe, coUrt vers la mer. Europé ler.d .'es bras a fes compagnes : elle les appelle ; en vain elles s'ejforcent de Fatteindre. Le taurêaa fe jette au milieu écl fbts I il s'avance: on diroit ün dauphin. Alors fortent des ondes les Néreïdes efffes fur le dos des monjlres marins, pour lui fervir de cortl-ge. Le redoutable Neptune appLinit le liquide empire , & devient le guide de fon frère. Les Tritons, habitans de la mer profonde , s'affemblent auteur tfeux , & avec leurs larges conques, ils célébrent rhyménée. La Princeffe :ccj::trs afpfe fur le divin t au re au, fe tenoit en dit altijd zeker. De Jonifchc Bouworde zal u de bevalligfte voorkomen, en gij zult de reden zien waarom zij dit iii de daad is. Met ze bij de Romeinfche te vergelijken zult gij in eene tastbaare proef ontwaar worden , hoe zeer het eenvouwige fchoon, dac Zijne bevalligheid louter aan zijne natuur té danken heeft, voor eenen kiefcheri fmaak, boven al het faamengeiTelde der knust, hoe rijk in fieraaden ook, verkiesbaar zij. De eerfte begiufelen deezer ftudie zijn, zo als in alle wetenfehappen, minder aangenaam; gij moet vignola, scamozzi, palladio, la u gier, befludeeren , en geduurig zelf de tekenpen in handen hebben. Maarzo dra gij uwe gronden goed gelegd hebt, ontmoet gij enkel roozen in deeze loopbaan. Gij kunt u dan in de werken van den onfterflijken winkelman verlustigen, en zo gij daar het bevallige niet ontdekt en met het zelve gemeenzaam wordt, is het, geloof mij , voor uwe oogen voor ecuwig verborgen. Voeg hier nu nog bij eene gédüurige I. deel. M ver-  1/8 OVER HET BEVALLIGE. vcrkccring in de fchool der bevalligheid. Deeze is het gezelfchap der vrouwen. Zij deelen dat zachte, dat kiefche, dat harmonifche, dat zo onbetwistbaar tot hunne natuur behoort, aan ons mede. Voor Dichters en Redenaars, die in hunne kunst op eene bevallige wijze gelukken willen, is haare verkeering onontbeerlijk. Gij lagcht • Waan echter niet dat ik hier te veel zeg . Raadpleegde ondervinding van alle eeuwent en gij zult het zegel aan mijn gezegde ftrijken. Kent gij een volk, dat meer enthoufiasme voor het fchoone bezat, dan de Grieken? Wier werken over 't algemeen meer door eene bevallige vinding cn uitdrukking gekenfchetst zijn ? Alles ademt daar gevoel en wellust. En deeze Grieken waren juist dat kiefche, dat fijne bevallige aan hunne verkeering met de Sexe verpligt„ 't Was daar dat de ftaatige Wijsgeer, zijne trotsheid aan de voeten van dezelfde fchoone Vrouw kwam nederleggen , die voor den Dichter eene nieuwe bron van gewaarwordingen ontfioot, en den Redenaar met dat godlijk vuur der welfprekendheid bezielde , waarvan de eerfte vonken uit Imre oogen ontfprongen waren. Alors, zegt  OVER HET BEVALLIGE. ïf§ zegt thomas C23) ' ïeurs maïfohs devenoient des écoles d''agrémeni; les Poëtes yenoient y puifer des connoiffances légères de ridicule & de gr ace; & les Philofophes$ des idéés qui fouvent leur euffent échappé a eux - mêmes. Socrate & Périclès fe rencontroient chez Afpafie j comme Saint Evremont & Condé chez Ninon. On acquéroii chez elles de la finejfe & du gout; on leur rendoit en échange de la réputatiom Om de Hedendaagfchen niet voorbij te gaan* voeg ik hier de Franfchen bij. Hoe zeer die Natie in het bevallige uitmunt, hebben wij reeds gezien , en wie weet niet dat de verkeering met vrouwen nergens meer gefchat wordt, dan in Frankryk. Een voltaire heeft zijne Afpafia gehad, en rousseaü zijne Ninon. Befchuldig mij nu nog dat ik u geen' langen brief heb gefchreven, en geloof, zo gij kunt, dat ik met mijn gantfche hart niet ben, enz. (23) Esfai fur ks Femmes Tom, 4. pag. 318, de tedit. ciAmfl. 1774. M £ ZËS*  ZESDE BRIEF. over de vrouwen — zijnde een bijvoegsel OP den v 0 O b g a a N ü e n. Hoor, ka rel! ik zeg het nog eens . wonderlijker wezen, dan gij zijt, beftaat in den geheelen kring der Schepping niet. Hoe! op uwe jaaren de Liefde te veroor-, declen? Haar de vruchtbaarlte bron der ondermaanfche rampen te noemen ? Liever voor altijd van al wat bevallig genoemd kan worden beroofd te willen blijven, dan het in de fchool der Vrouwen, ten koste van uwe rust, van uw geluk, tc leren ? •— Welk denkbeeld vormt gij u toch in uwe woeste eenzaamheid, die voor uw geheel Karakter hoe langer hoe befmèttelijker wordt, van de Vrouwen 2 In welke ongelukkige kringen hebt gij deeze denkwijze toch bekomen? • Is het dan, dunkt u, volftrekt onmogelijk immer met zulk een aanminnig gedeelte van 't Mensch-  over de vrouwen. iSr Menschdom te verkeeren , zonder dit ten koste van ziin geluk te doen? Lieve vriend! deeze bedenking treft onmiddelijk den grooten waereldregeerer. ■ o Spaar uwe tegenwerpingen maar ik zie ze reeds alle in dagorde tegen mij ftaan ■ ., zo veele orgelukkigen alom, die het alle door de Vrouwen geworden zijn , zo veel" Hoor, ka rel! gij hebt mij niet recht begrepen. Toen ik zeide dat ce verkeering met Vrouwen het gefchikfte middel ware voor een' Dichter, om dat fijne harmonifche , dat ongekunftelce bevallige aantenemen, dat zich zo weinig beredeneeren, maar in ieder regel gevoelen laat, meent «rij dan dat ik toen wilde aanduiden, dat het op eens uitkwame indien men flechts met Vrouwen omging ? Quintilianus raad: de jonge liefhebberen der fraaie wetenfchappen ergens aan, met den aanvang hunner onderneming een model te kiezen' j dan, voegt hij 'er bij, kiest vooral een goed model hier hang: alles van af, en.beter ware het voor den goeden fmaak zich nimmer naar een voorbeeld te vormen, dan naar een gebrekkig. Uit he: eerfte kan ten minften iets goeds voortkomen, uit het laat-; fte nooit. Sprak he: riet van zeiven dat \k IY1 i juist  ï§2 over de vrouwen» juist de eigen bepaling onder mijnen raad wilde begrepen hebben, en konde ik twijffelen of gij, in alle andere gevallen de man van finaak, van gevoel, zoudt dit zeer ligt begrepen hebben ? Waart gij minder voortreffelijk, waar uw hart met dat dikke eelt omtogen, dat zo veele menfchen onvatbaar maakt om het bevallige, het lieve, tot in de tederfte nuances te gevoelen, ik zou uwen brief met de eene of andere algcmeene magtfpreuk beantwoord, en het daar vrij onverfchïllig bij gelaten hebben. Nu wil ik eenen anderen weg inflaan; ik zal mij duidelijker verklaren toets, beproef alles onbevooroordeeld, en bellis dan wie van ons beiden dwaalt gij, die altijd een weinig mifanthrope geweest zijt, en op uw afgelegen landgoed den mensch uit uwe boeken leert kennen, of ik, die hier niets voortbrengen zal of het is uit mijne ondervinding in de zaamenleving zelve getrokken. Ik moet volftrekt beginnen met uwe rangfehikking, Heer Wijsgeer! —— „ Hoe verfchillend de gemoedsneigingen der menfchen ook zijn mogen (dus vangt gij aan) men kan echter elk individu met sulzer tut een deczer drie algerneene Clasfen betrek*  over de vrouwen. 183 ken. De eerfte Clasfe bevat zulke menfchen, die 't naast aan de Engelen, aan zuivere onftoffelijke wezens grenzen. Met een fcherp, doordringend verftand begaafd , is hunne hoogfte lust en lieffte bezigheid de afgetrokkenfte waarheden in te zien zij zoeken niet wat behaaglijk, maar wat waar zij, en dit laatfte behaagt hun altijd, onder welk eenen ruwen en afzichtelijken mantel het ook verborgen moge zijn. Die tot de tweede behoren , tonen , behalven eenen geest, ook een bezintuigd ligchaam te bezitten. Met een fterk gevoelvermogen en eene levendige verbeeldingskracht voorzien, is het rijk der zinnelijke fchoonheid hun paradijs. Beide beminnen zij de waarheid —— dan, die van de eerfte Clasfe verlustigen zich bijzonder door de befchouwing der overnatuurkundige waarheden. Wanneer zulkeen wolfs metaphijilfche Schriften leest, heeft hij in dezelve meer genoegen dan in alle andere bezigheden. De anderen daar en tegen vinden een hooger vermaak in voorvallende dingen. De verbeeldingskracht wil ook eenig werk bij hen hebben. Zij beminnen de waarheid, wanneer die onder beeldtenisfen voorgefteld wordt, en zullen meer genoegen uit milton en klopM 4 stock,  184 over DE VROUWE Ki stock, dan uit kev;ton en w o | r genieten. Het bevallige is bij de zulken iets wezenlijks. Eindebjk behoren tot de derde, en ongelukkig de grootfte Clasfe, de enkel zinnelijke menfchen. Zij grenzen het naast aan de dieren. Zij kunnen niet door den geest, maar enkel door de zinnen werkzaam en vergenoegd worden , en hebben zeer weinige, of in 't geheel geen, klaare begrippen. Deeze laatflren, dus befluit gij, zijn voor de Vrouwen gefchapen. . Ik behoor, God dank' tot deeze laagfle Clasfe niet, en derhalven is 'er voor mij bij die bedrieglijke Sexe, die altijd door fchitterende uitwendigheden betoverd wordt, geen heil te haaien". S u l z e r heeft gelijk. Zijne rangfehikking is de beste, die ik nog gezien heb, mits dat men 'er de gemengde Karakters, die door ontelbaare nuances tot in het oneindige lopen , onder begrijpe, en enkeie wezens erkenne, die de beide eerfte, Clasfen volmaakt in zich vereenigen. Dit deed de groote leibjjitz. Hoe zeer God het rijk der afgetrokkenfte waarheden hem tot een' Lusthof fcheen gefchapen te hebben, toont hij echter overal teffens de man van fmaak en gevoel te zijn, zelfs in zijnen ftijl en  over de vrouwen. i 85 en wijze van uitdrukken. Dan men moet uit een verfchijnfel als leibnitz geweest is, geen gevolgen trekken; hij was in alle opzichten een van die voortbrengfels, daar eene geheele Eeuw met recht roem op draagt hij behoort tot de Gefchicde- nisfe van alle Wetenfchappen (i). Maar (O Da; ik bier niet te vee! zeg, zal elk bij overtuiging weten, die enigzins met de Werken van dien grooten Man bekend is. Wie zou in den afgetrokkenHen Wiskunftenaar en Bovennatuurkundige , in den Schrijver der Historie van den Calcu'.us differentialis en der Theodicee, den liefhebber en beoeffenaar der Dichtkunde zoeken? En zie hier echter het getuigenis dat fontenelle in zijne Lofrede van hem aflegt: ., De Heer van leibnitz had lust en begaafdheid tot de Dichtkunst. Hij kon de goede Dichters van buiten, en zoude nog in zijne hooge jaaren den geheelen Virgiüus bijkans van woord tot woord hebben kunnen opzeggen. — In het jaar 1679 zijnen weldoener , den Hertog j jhan Fredrik van Brunswyk , verloien hebbende , maakte hij op deszelfs dood een Latijnsch gedicht, 't we;k zijn meesterftuk is, en onder de fraaiüe nieuwe ftukken van dien aart verdient geteld te worden. Hij geloofde niet, zo als de meesten, die zich op foortge,lijke oeffeningen toeleggeri, geloven, dat men Latijnfche vaarfen makende , niet anders denken of zeggen mag, dan 't geen de ouden reeds gezegd hebben. Zijne gedichten zijn vol van zatsken, en wat hij zegt, dat kjmt hem zeiven toe. " Ik ^eb hier met oogmerk dee- M ^ ze  i8fS over de vrouwen. Maar gij begrijpt, hoop ik, wel, dat ik, Sulzer gelijk gevende, u hier teffens geen gelijk meê geef. Brengt gij sulzer ter goeder trouwe bij'? Is, behalven dit, het befluit, dat gij uit zijn gezegde trekt, juist? Waar fpreekt sulzer in zijne rangfchikking van ons geflacht alleen? Hij fpreekt van 't Menschdom, daar de Vrouwen mede onder behoren; gij past alles op de mannen alleen toe. Voel uwe onrechtvaardigheid en bloos, Vriend! Hce! ze aanhaling uit fontenelle geplaatst, om te doen zien, hoe kwalijk het ftaat aan jongelingen, die naauwlijks debuitenfte fchors der Wijsbegeerte doorkeken hebben , om met een opgetrokken neus over de fraaie Letteren en vooral over de Poëzij te fpreken , en ze gedurig voor te doen komen als iets,dat te laag voor hun is.— Zij is niet te laag geweest voor leienitz en halLvR — beide hebben ze begrepen , dat de wijsbegeerte en Dichtkunst zeer wel faamen konden gaan — zelfs dat de eerfte oneindige dienften aan de laatfte deed. Ook de laatfte aan de eerfte? wat dunkt 'er u van, mijn Vriend! ik weet het niet , maar dit zegt i.eibÜ itz : Ik wil niet ontkennen, dat vergrotende en om zo te fpreken dichtkundige fpreekz'ijzen, dikwerf van grooter kracht zijn otn de menfchen te roeren en te overreden, dan dezulken, die aan eene regel■matige naauwkeurigheid beantwoorden. Zie zijne Verhandeling over de Overeenkomst van het Geloof met de Rede pag. 18 van de tweede uitgave des Heeren petsch.  OVER de VROUWEN. |$p ^— Hoe .' gij neemt drie, in wezenlijke waarde zo verichillende, Clasièa onder de Mannen aan, en al de Vrouwen ickeert gij over eenen kam? Gij vindt dan een minder wezenlijk onderfcheid, bij voorbeeld, tusfchen de geleerde Madame dacier, de ichoone hortense mancini, en eene gewoone Noordhollandfche Boerin , dan tusfchen newton, volt air e, en een louter zinnelijk wezen van ons geflacht? Maar ci; daar gebaren uw beiluit is honend voor de \ rouwen, en verraadt onkunde. Zie hier wat ik 'er van denk. Enkele inrelleaueele wezens, om bij uwe rangfchikking te blijven, behagen *t minst aan de Vrouwen. Zij mogen ze hoogachten en zelfs met eene zekere foort van eerei-i bexhouwo;:, ;~ee: ^lie:: ieder: zij ze beminnen, en ik zou haast nooit curven zeggen, indien men altijd de rechte denkbeelden aan dit woord hechtte. Ik weet wel, gij zult mij hier met de gewoone, door leibnitz en wolf zeifs aangenomen , en in de daad ook goede, befchrijvfflg der Liefde aanklampen. Zij is, zult gij zeggen, in dien toeftand gelegen, die ons in de volmaaktheden des geen en, dien men ber mint, genoegen doet vinden dewijl nu de volmaaktheden der louter mteUectueeie Wq-  I SS OVER PT. VROUWEN. Wezens grooter zijn Voorzichtig, mijn Vriend! ik item niet toe dat ze grooter zijn ■ ■ als mensch, tot wiens wezen behoort eene redelijke ziel, met een zintuiglijk ligchaam vereenigd, te bezitten, is hij , die de beide opgegeven Clasfen in zich vereenigd, grooter. Behalven dat 'er iets in de zuiverfte liefde tusfchen verfchiilcnde fexen is, dat zich niet beredenceren laat. Het behoort zeker tot het gevoel, en wel tot het phijfieke gevoel ——■ doch dit is, in de waare liefde , zo kiesch, zo fijn gefponnen, dat het zich flechts door de zulken, die 'er vatbaar voor zijn, gevoelen, en door den welfprekendften Dichter zeker niet onder woorden laat uitdrukken. Men; vindt 'er iets van in julia en saintpreux beide ■ doch in julia oneindig fijner bij den eerften kusch, dien deeze als de grootfte belooning, welke zij uit kon denken, aan haaren Minnaar gaf in tegenwoordigheid van de inféparable coufine in het betoverend Prieeltje. Rouss e a u heeft van dit gevoel op verfchciden plaatfcn meesterlijk gebruik gemaakt. Maar ik verwacht hier eene tweede zwarigheid. „ Hoe, zult gij zeggen, heet dit de Vrouwen te verdedigen '? Verlaagt gij zo door uwe  C VER de vrouwen. iSj öwe vreemde ftc-iling niet even zeer als ik"? Zijn ze dan enkel vatbaar voor zinnelijke genoegens en niet voor intellectueelen ? Zouden alle Vrouwen den mensch boven den Engel verkiezen ? " Om te beminnen zeker ik geloof waarlijk, dat de Engel in een' kring van Vrouwen een zeer zot figuur zou maken. Fontenelle heeft het ergens in een -zeer geestig fonnet zeer wel uitgedrukt. Apollo was een God en hij b-emmde- Derrie maar Dafne beminde hem niet weêr zij ontvlucht hem en hij achtervolgt haar de arme Apollo- gebruikt alle mogelijke argumenten om zijn meisje te bewegen. „ Ik ben de God der Dichters , lieve Dafne! " —- Datne hoorde niet. „ Ik ben de God der Medicijnen" Dafne begon eens zo hard te lopen. „ Ik ben...". In 't kort, hij noemt alle mogelijke verdienften op, behalven de eene, die alleen van uitwerking zou geweest zijn. Had hij gezegd, ik ben een jonge welgemaakte God, Dafne zou, naar de gedachten van fontenelle, zeer fpoedig het hoofd omgedraaid hebben. Dan fpreken wij ernftig. De zaak komt, zo 't mij toefchijnt, hier op néér. De laagfte clasfe van Vrouwen (gij begrijp: hoop ik wel dat  J()0 OVER DE VROUWEN. " dat de geboorte hier niets toe doet, maa? het hart en dat 'er op den troon wel geweest zijn, die tot deeze lnagfte Clasfe behoorden) beminnen (het fluit mij altijd als ik dit woord gebruiken moet voor eene verachtelijke drift) al wat te beminnen valt* Het grove Phijfieke maakt bij haar het wezen der Liefde uit, en fchoon de opvoeding iets bij haar moge befchaafd hebben, zij beminnen nimmer een bepaald individu ■ zij beminnen een uit het mannelijk geflacht 't zelfde wien, naar dat de gelegenheid (2) of de keus haarer Ouderen het uit- wij- (2) Tot deeze foort van Vrouwen fchijnt het beruchte Fiorentijnfche Meisje gualdrade, van welke dante in den \6den Zang van zijne Hel op zulk eene roemrijke wijze gewag maakt, te behoren. Grasgier doet haar ons ia zijne uitlegging'op den aan^ehaalden zang nader kennen. C-ste Das;e, zegt hij, en fes jeunes ans fut pucelle tres belle £? de bom.e grace , fille de Mesfire Selnicion Barti des Ravignans, ancienne familie de Florence, & une des Branches ie eelle des Ademares. Un jour il adv int comme PEmpereur Otton IV efioit d Florence en une asfemblce de Dames, qui fe faifoit d caufe de la feste de S. Jehan Baptist e, quil fut esmeu merveilleufement de la beauté de ceste fille, & demaudant d qui elle apartenoit, Selnicion fon père fe trouvant piés dudici Empereur, oh prefence de tous refpond: Qjielk efioit fille de ce- ft*  OVER DE TROCtES. Iff v We—eer zulk ee~e Vrrerv :ege:i baaren Man zegt: wat heb ik o hartlijk lief! betel:;-: ie ere :r:eekv/:;ze :r. beeere Phrai":l:;le r.ieii er.ee:; ieee :: z:[ zelie: vre: ben faj f» /* /ttf/Wr /wf de la £ej faire baifer. Lm 0e eymmt les pareOes dm fire, & ficfwee d'mme he~ meste rergmigme , em f* kramt gatOardememt dSet i 3I*m Père, je nmsprije mefaexf iiberal d'mme eiefe qmi me temde ƒ fert. C*r vtm me permettrext s*U rtmsfUist, mme je rtms asfemre, mme jamais amcmm ms se iaifero s'U mest mem e/pmmx legitime. Tot hier :~= -.. zs 'zu: -zz \ïz'. . sz x ':~zzze?z zz^i satle Art. GmmJdrade de uuguteiii. kabheid ra : : = : zzz zz: ver.-; g \iz ': verrit zzzzïz:: ~-. -±zzz :zzs Ziziz'z-.zz viz zziz: zzi-z.z-.i :z, tz • ~tz~ r ::: : '.ï.le.: z: ::r;—;;e: v:ciii. L'Emperemr, vervolgt gsasgie», ƒ«/ estemmi d~msi fi croste & prmdemte refpemce em f hosamge, {?ƒ»»dmimemewtft remir tmm de fes Bartas affelU Crnid*, ••---* /.W 'i.V. cr « /ij awmma te €*as/emtim i f^rtye me Ia Mmmagme > \j? meto firn mary dm TUtre de Cmmte, dommel Ure firn mrigpme la familie des Ctmtes Gmidems. Hoe ik *»»f ametdett keer of «ode, ik «iade 'er altijd een **"■ƒ<■ _:. _:~ . iir; . c;;r zzz ar'tz zzzz . z ;-. r.:z -ü: :; .i:.z 'zz.zzzzz. er. de ke riij. ~ i. •:: eee ziiz 'zin zzzi- z. z \z'zzizz z^ziiz'z-'z'zzz. zz: z.\ "e: wlJekeur'ï er. ia een oogenblik over beflbfen i«hhw 3 bchomt bh* ntfj neer onder her getal der gefaikigc ca nattige tootoonkeka, da nx de mnrakfefea der mimi dcqgd»  I92 OVER DE VROUWE ft ben ik door eene langduurigG gewoonte ar.n u gewend. De middenibort , en deeze omvat het grootfte getal, beminnen uit verkiezing, 't Is haar ver van onverfchillig te wezen met wien zij haar geheel leven door zullen brengen. De ingefchapen trek van de fexen tot eikanderen het phij- fieke is bij haar zelfs voor haar zeiven • zodaanig gemaskerd onder den fchijn van verdienften te beminnen, dat men 'er zeker de dups van zou zijn, indien men uit de keuze der meeste Vrouwen, die bijna altijd van drie minnaars den minsten in zedelijke waarde kiezen, niet duidelijk zag, dat het grillige van 't gevoel 'er alleen de eer. van toekomt. Beide deeze takken van hartstochten noem ik geen Liefde. Deeze toch is eene voortreffelijke deugd en teffens de bron van duizend andere deugden. Maar men zal dan zeer weinig waare liefde vinden , of, om duidelijker te fpreken, zeer weinig Vrouwen, die 'er vatbaar voor zijn. Dit item ik u gretig toe. Vrouwen, die tot de derde Clasfe behoren, zijn 'er alleen in ftaat toe, en ongelukkig is deeze Clasfe de kleinfte. Dit zijn die voortreffelijke Wezens, die den zuiverften en fijnften fmaak voor het moreele fchoon en bevallige  O V F. R DE VR.0U WEK. iS3 ge hebben wier gevoel beledigd word; door de kleenfte wanorde, die voor de afgerrokkenfte intellectueele denkbeelden vatbaar, met alle ce toverkracht der inbeelding en welfprekendheid hunne gedachten onder zinnelijke beeldrenisfen gemaklijk en als van zelve mede kunnen deelen. Zij zijn hec die den gordel der Gratiën bezitten; buiten welken de Godin der Schoonheid zelve geen overwinning van aanbelang behalen kan. "t Is ce grootftè lofrede voor een individu uit ons gedacht door zulk ec-ne Vrouw bemind te worden. Haare keuze is altijd op overeenkomst en reden gegrond. Zij bemint flechts eenmaal, onveranderlijk en eeuwig, en niemand dan die in ftaat is om geduurig voediel aan de behoefte haarer ziel tot den~ ken te geven, en teffens fijn genoeg van gevoel is om den eenftemmigen toon me: haar hart te treffen (3), zal immer de Liefde (3} Deeze beida vereisehten verzekeren na bet gelck vsri een Huwe"iik deszelfs duurzaamheid. Ik moet waarlijk Uechen als iks ain t-evïemosd bier de verschillends Godsdieoften zie bi Qepen, en z'rn gevoelen door het :'.ï srzz—z?.: itiven. ,: R"o:r ; e vr'e-i-:n was op e:n Pro:e:"h":sch Meisje verliefd eerask: ea verzocht bera in dit netelige geval om rssd. L DEEL, N Of  194 OVER DE VROUWEN. de aan haar doen kennen, 't Is in deeze liefde alleen, dat de volle waarde van een lagchje , van een kuschje ; gevoeld worde, en dat men nooit uit gewoonte en al geeuwende ziet liefkozen. De kieschheid van 't gevoel (4) weet hier akijd eene nieuwe prik- Of hij bij de regte Cafuïst ter biegt kwam, laat ik in 't midden ; maar dit was het antwoord van saint-evremond: Vous niécrivez que vous ét es amoureux d'une Démoifelle Protejlante, £f que fans la différente de Rellgion vous pourriez vous réfoudre a Pépoufer. Si vous ét es a" humeur a ne pouvoir fouffrlr Pimr.gination d'étre féparés en P autre Monde votre Femme & vous, je vous confeille cPépottfer une Catholique : mais p favois a me marier fèpouferols volontlcrs une Perfonne d'une autre Rellgion que la mienne. Je craindrois qiPune Catholique fe eroyant furc de posfédcr fon Marl en l''autre vie, ne frtvifdt de vouloir jouir tPun Galant en celle-ci. (4) Ik ben verpligt om hier eene aanmerking bij te voegen, die in deeze dagen noodzaaklijk geworden is. Verfcheiden Schrijvers, wien men, ten ininften wat de ineesten onder hen betreft, zeker niet verwijten kan , dat ze door eene al te groote kieschheid van gevoel zondigen, fchijnen van gedachten te zijn, dat de fijnheid van 't gevoel de ooTfpronglijke krachten der ziel wegneemt, en haar voor die werkzaamheden, daar eene zekere moedigheid en fterkte van geest toe nodig is, ontzenuwt. Om deeze reden verklaren ze zich tegen alle fentimenteele fchriften. Ik ben van een tegenovergefteld gevoelen, echter met eenige bepaling. Wanneer  OVER DE VROUWEN. 195 prikkeling aan de kleenfte genoegens te geVen , en nooit komt dezelfde zoen weerom, al neer eeri Schrijver of Dichter zich veroorlooft om het gevoel op te wekken voor alle die zinnelijke voorwerpen, daar de Deugd en Godsdienst de verfmading of een bepaald genot van vorderen; wanneer hij de weelde verfijnt en aan haare onmerkbaarlte nuance eenen betoverenden prikkel weet mede te deelen; dan zeker kan men van eene gevoeligheid, die door zulke middelen opgewekt en gevormd is , zeggen, dat er uit geboren wordt, om mij van de woorden van s aint-evremond te bedienen : cette douce & dangercufe Nonchalance, qui fait perdre d t'Efprit fa vivacité &. fa vigueur. Maar nimmer zal ik geloven, dat de hoogde graad van gevoeligheid voor het fchoone der Deugd, voor de kalme en alle driften glad keminende genoegens der Natuur, nadeelig voor de ziel en haare werkzaamheid zij. In tegendeel zulk een gevoelig hart volbrengt met moed en vuur alle die innemende pligten van da Maatfchappij, die menfchen met menfchen verbinden , en den ouderlingen band van genegenheid tusfchen Natuurgenooten meer en meer toehalen, 't Zijn deeze ed.le harten, die de tederfte Item van het mededogen, der menschlievendheid, der weldaadigheid, en van alle foortgelijke voortreffelijke deugden van het gezellig leven, altijd opvolgen, terwijl ze het oor der gevoellooze menigte naauwlijks treft. — Maar behalven deeze waarneeming, die door de ondervinding geftaafd wordt, kan men immers niet ontkennen, dat alle menfchen, fchoon ze nimmer fentimenteele fchriften gelezen hebben, van natuur eene zekere geneigdheid tot die zinnelijke drif- N 2 ms»  l<)6 OVER DE VROUWEN. al leefde men ook Methufalems jaaren, Teder liefkozing is hier de belooning eener verton ontwaar worden, die wij met het redenlooze vee gemeen hebben, en elk die openhartig genoeg is om zijne gebreken te belijden, en niet beter fciiijnen wil, dan hij in de daad *is , zal gemaklijk toeftemmen, dat hij eenen enkelen keer het gevaarlijke en overheerfchamde deezer driften gevoeld heeft. Kent gij nu een beter middel ter ovenv.inninge van al zulke verlagende driften , dan een levendig gevoel van hooger en edeler aantrekkelijkheden, die de fchaal aan haare zijde in ons hart doeu overhellen? — Gelooft gij niet dat een Jon • geling, die eenmaal de beminnelijkheid van een verheven en deugdzaam hart, van eenen zachten en door duizend bekoorlijke kundigheden verfierden geest, uit twee lieve onfchuldige oogen prijkende, heeft leren gevoelen, bijna voor altijd bewaard is voor die groove aanritfelingen van wellust, die de menschheid bij elke genieting (indien ik dit woord hier dus ontheiligen mag) verlagen? — Ik kan hier thans niet meer bijvoegen; maar denk deeze laatfte aanmerking zelf door: zo ik mij niet bedrieg is ia dezelve het grootfte argument gelegen , dat men voor den fentimenteelen Schrijver aan kan voeren. Zijne fchriften worden, uit dit gezichtpunt befchouwd, waare hulpmiddelen der Deugd. Ik zal hier voor 't overige wel niet bij behoeven te zeggen, dat ik, het gevoel vcorftaande, van het wezenlijk gevoel fpreek, en niet van die gemaaktheid, die thans bijna elk, om voor gevoelig door te gaan, aanneemt, en die nooit nalaat den gevoelloozen nabootfer van 't gevoel hoogst belagchlijk te maken.  over de vrouwen. 197 vcrdienfte, en de wellust is in Huwelijken van deeze foort (zo 'er die zijn en niet flechts tot het rijk der mooglijkheden behoren) de eeuwige vriendin en gezellin der Deugd. Behalven uit de proef die rousseau aan de Vrouwen ergens opgeeft om ontwaar te worden of ze waarlijk van hunne minnaars (ik wenschte uit liefde voor de deugd dat hij hier het, voor Franfche ooren zo onharmoniesch, woord viarïs gefchreven had) bemind worden, en die hier ook geldt, kunnen Echtgenooten, mooglijk zekerer nog, weten of zij deeze Liefde in hunne Echtverbindtenisfe gekend hebben. Zij behoeven flechts nategaan of de Liefdehun, niet alleen nooit hinderlijk in hunne zedelijke volmaking geweest is, maar of zij door middel van deeze den hoögftfn trap van deugd bereikt hebben, daar zij vatbaar voor waren. Ik vrees dat tot het ftelfel van Zedekunde der meesten het Hoofdftuk der Liefde niet behore. Dan, om weer ter zaak te komen toen ik u de verkeering met Vrouwen ter verkrijging van eenen fijnen fmaak aanprees, doelde° ik alleen op de laatfte Clasfe. „ Ik heb ze nooit ontmoet, Vriend! " zult gij Ugt antwoorden, fclaar waar wildet gij ?a N 3 onc-  103 over. de vrouwe k. ontmoet hebben ? Zouden ze mijn Heer den Mifanthropc op zijn eenzaam landgoed aan het einde van de waereld hebben komen opzoeken ? „ Ja maar ik heb toch meer dan eens in kringen van Vrouwen geweest" O mijn Vriend! denkt gij uit uwe oppervlakkige waarnemingen eene gegronde menfchenkuude verkregen te hebben? Schijn bedriegt, en nergens meer dan bij de fexe. De gevolgen der opvoeding, die bij haar oneindig ingetogener en meer gekunftcld is, worden zeer ligt op rekening van 't hart gezet, en de kundiglte waarnemer loopt gevaar hier mistetasten. Dit is een van de rampzalige vruchten onzer befchaafde Eeuw. Veinzen, nooit de zuivre taal van 't hert te inreken vooral niet in onze tegenwoordigheid zie daar de eerfte les in het fïelfcl der opvoeding voor de Vrouwen zie daar de bron dier ongelukkige verwydering tusfchen Sexen, die eikanderen onderling gelukkig moeten maken. Voeg hier nu bij, dat het hiermede zo als met alles is, de voortrefFelijkiïe Vrouwe, -aken het kleenfte getal uit, en gij wilt nog nat men iets aan uwe losfe waarnemingen vmrouwe? — Geloof mij, ka- Ree.' ze zfja \r ik heb 'er gekend. Moog-  over de vrouwen. 199 Mooglijk zij: gij in voorigen tijd eenen enklen keer in uw oordeel bedrogen geworden , en hier uit befluit gij tot alle de Vrouwen. Zoudt gij wel geloven dat ik een' geruiinen tijd in uw geval geweest ben? i Dit verzeker ik u echter, cn 't is niet dan door herhaalde ondervindingen dat ik van denkwijze veranderd ben. Deeze belijdenis moet mij immers eenen zekeren graad van geloofwaardigheid bij u geven. ■ Weet gij wat mij eerst zo ongunftig over de Sexe deed oordeelen? Ik zal het u verhalen de volgmde anecdóte gaf 'er mij de eerfte aanleiding toe: In 't jaar 17** kwam ik te Brusfel. De Hollandfche Ambasfadeur bood ons zijne Loge in den Schouwburg aan. Ik ontmoette daar de Gravin van * * * die dit voorrecht altijd genoot. Het vermaak van eene Landgenoote buiten mijn Vaderland aan te treffen, bezielde mij zodanig, dat ik in weinige oogenblikken kennis met haar gemaakt had. Schoon ik zeer veel van het Toneel houde cn men dien avond een van de geestigfte ftukken van molière fpeelde, vergat ik alles om de zedigheid en voortreffelijke gevoelens mijner Landgenoote te fcewGnderen. Zij verzocht mij den volgcni\T 4 den  CCO OVER DE VROUWEN'. den morgen het ontbijt bij haar te komen nemen. Om acht uuren was haare koets voor mijn Logement. Zij betrok eene boven woning,. die met pracht en naar den eerden finaak verfierd was. Haar gevolg beftond uit eene kamenier, twee knechten , en een koets met vier paarden. Ik maakte haar 't elbgs van Brusfel. Zij ftemde mij toe dat Brusfel in de daad eene aangenaame plaats was , doch verhaalde mij teffens, dat zij van derzelver vermaaklijkheden nimmer gebruik maakte. De Schouwburg , en bij gelegenheid eene enkele pro. vienade door het Perk, waren haare eenigIte uitfpanningen eene goede uitgekipte Bibliotheek vervulde haar alle de overigen. Om één uur nam ik mijn affcheid en begaf mij nalr het Perk. Geduurende mijne geheele wandeling was ik enkel bewondering over de keuze en folide wijze van denken van een achtentwintigjaarig Meis'e, dat met zulk een ruim beflaan , in eene Stad als Brusfel, de genoegens van een ftil en denkend leven boven alle de vermaaklijkheden van haare jaaren verkoor. Nog geheel ftichting trad ik in het hotel van den Marquis * * *. die mij dien middag ter. ce;en gevraagd had. Zijne Echtgenoote , ruim  OVER DE VROUWEN. 2CÏ ruim dertig jaaren jonger dan hij, nam de honneurs van 't huis op eene uitltekende bevallige wijze waar. Zij vroeg ons rekenfchap van den verlopen morgen. Gij begtiipt wel dat ik deeze fchoone gelegenheid niet voorbij liet gaan, zonder mij van eene lofrede op mijne achtingswaardige Gravin te ontlasten, daar ik tot llikkens toe vol van was. l'oila une Fille bien refpeclable, Monfisur! mals je ne me rap elle pas de la connoitre Coniiene d: *** dite vous?. - Je ne me remets pas ce nom - li:. • lila chère Amie, viel haar hier de IWarqu's in, met eene ftem , die bijna zestig jaaren , en eene in Parys wel belleede jeugd ongemeen deftig maakten, en daar hij waarlijk alie de waarde van fcheen te voelen; want dit was de eerfte maal dat hij- 'er ons gehoor op vergastte; la file, dont Monfiear fait feloge , tieft autre que la maitreffe du Collonel * * quil entretient depuis deux ans eed la feule file, qui a ju captiver & conferver un homme, accoutumé a changer de maitreffe comme de cjiemife." De IMarquis had nog een uur kunnen fpreken , zonder dat ik 'er op gedacht zou hebben hem te ftoren. IMijne* geheele lofrede werd groen en paars voog mij-  «02 OVER DE VROUWEN. mijne oogen. Ik voelde dat ik tot aan de toppen van mijne vingers rood wierd, en de gedachte , die ik in de fpottende cn op mij gevestigde oogen van de IMarquifin duidelijk lezen kon , bragt mij geheel buiten mijn fpheer. Helaas ! ik had het ongeluk van nog maar achtien jaaren en een Hollander te zijn ik was eenvouwig genoeg van un fimple amufement, avoué de tout le monde, voor misdaadig te houden, en te bloozen van ichaamte over iets, daar men in Parys en Brusfel van genoegen over bloost. Enfin me voila plus fage. Dien zelfden middag ontving ik eene les , die mij waarlijk zeer nuttig geweest is ; zij maakte dat ik niet meer voor mirakel door Brusfel liep. V/ij fpraken over tafel over het nationaal karakter der Engelfchen en Franfchen. De gemakkelijkheid en voorkomende vriendelijkheid, die elk vreemdeling bij deeze laatfte Natie aantreft haare vrolijke en levendige drift verwierf al onzen lof. liet flegmatieke der Engelfchen hunne alle paaien te buitengaande trotschheid tegen alles wat de eer niet heeft van binnen hun Eiland geboren te zijn behaagde ons in *t geheel niet. „ Avec tous ces dêfauts, vervolgde mijne leermcesteresfe, il feut evouer  OVER DE VROUWEN. «33 evouer pourtant quils ent plufteurs bonnes qualités, qui tnanquent aux Frangois; ils font fmcères & conftants & fi jamais Tenvie prenoit a mon mari aller paffer une partie de Phiver a Londres, je choifirai mes amis parmi cette nation ; mais pour un amant je préfère infiniment la nation frangoife. II me femble quon leur pourroit appliquer, ce que le Chevalier de Parny dit aux femmes'. Sexe léger, fexc charmant, l'os défauts ftnt votre parure} Romerei'ez bi en la nature, Qjii vcus èbaucha feulement. Sa main bizarre cr favorablt Vous ome v.ieux que tous vos fcins; L"on vous aimcrolt beaucoup v.oins, Si vcus êticz toujours aimable. Je languis toujours tfy retourner. —• 'Je le croi bien, antwoordde de geheel vergenoegde Echtgenoot, met een' zichtbaaren glans van vreugd over den goeden fmaak zijner tedere wederhelft op het gelaat, Paris na rien, qui puiffe lui être comparé de ce coté ld. Nu waren mijne oogen geheel geopend ik bleef nog eenigen tijd in Brusfel zonder weer te blozen —— zelfs fprak ik in 't laatfte als een Exter mede over  over de vrouwen', over de Liefde geheel overtuigd van het volgende Epigramme: Mariez-vous, difit LinJar A la coquette Cydalie, Craignez de diffirer encor; On nefl quuit teuts jeune & jo.'ie; Plndcpendnnce efl ma folie ; Qjtoil firois contraindre mes gotttil ' - - Un Anti vaut bien un Epoux II efl vrat, reprit-il, Madame \ Qjfen France il efl plus d'ur.e femme Oni penfe, a-peu prés, comme vous, Onderlïel nu eens, ka rel! dat ik toen de maatfchappij verlaten, en, even als gij, op een afgelegen langhoeve mijne dagen had willen afkwijnen (floot u niet aan dit woord recht vergenoegd zijt gij toch niet, wat gij ook voor moogt wenden ieder letter van uwe brieven verraadt de ledigheid, de gapende ledigheid, van uw hart, die alle uwe Philofophie niet vervullen kan) zoude ik niet juist zulk een oordeel over de fexe geftreken hebben , als gij thans doet? En echter heb ik van achteren gezien , dat dit een vooroordeel zou geweest zijn. Ik ben niet alleen van gedachten veranderd , maar zelfs geloof ik nu ter goeder trouwe ■—— luister eens , ka rel ! ik wil ons geheim aan  OVER DE VROUWEN. aan de heele waereld niet verraden dat "er meer goede vrouwen dan mannen zijn. Het uitwendige doet niets tot de zaak. Geef dat losfe , onbedachte , grillige , aan eene fexe, die deeze kleine gebreken zo bevallig maakt, toe zie flechts door de fchors heen en gij zult onder dit luchtige gewaad der jeugd en onfchuld dikwerf zeer folide harten vinden harten, die in menschlievendheid , ftandvastigheid , en kieschheid van gevoel, de onzen overtreffen. Overweeg dit alles nu eens, mijn Vriend! als Dichter, ik herhaal het, is u mijn raad noodzaaklijk ■ ook als Mensch ? o zo gij mij lchreeft hier van overtuigd te zijn ik zou u terflond geluk wenfchen met eene vermeerdering van fmaak, die in u niets meer overig liet te begeren, en moog- lijk met het waar geluk. Geloof mij , met alle uwe Wijsbegeerte zult gij het in uwe woeste eenzaamheid vruchtloos zoeken. i35