VADERLANDS CHS B E I E V E N.   VADEltAIDSCHE B JL 1 E V E N, BEHELZENDE EEN VRIJMOEDIG EN WAARHEIDLIEVEND ONDERZOEK DER DENKWIJZE VAN DEN WE LEER WA AR DIGEN HEER F. MART IN ET, IN ZIJNE HISTORIE DER WAERELD, AANGAANDE HET SYNODE VAN DORDRECHT IN 1618 EN 1Ó19; HET KARAKTER DER FRANSCHE NATIE; EN DE STAATKUNDIGE INZIGTENDER PRINSEN VAN ORANJE. DOOR FREDRIK JUSTUS VAN OLDENBURG Junior. Te bekoomen: Te Campen, bij Chalmot; Harderwijk, Van de Kasteele} Zutphen , Van Eldik ; Arnhem , Troost en Nyhof, Leeuwaarden , Chais ; Groningen, L. P. Hovingh ; Franc her, Romar; Amflerdam, M. de Brnyn, G. Roos, Wesflng, Wed. J. Doll, V. d. Burg en Zoon, Brave, Saakes, Gravius, en W. v. Vliet; Haarlem, Loosjes, C. Plaat, en F. Bolin ; Leyden , Luchtmails, Honkoop , en Hërding; Rotterdam, J. Hofhout en Zoon, D. Vis, A. Bothall, J. Holfteyn , en J. Pols; Delft, De Groot; Schiedam, Poolman, en Bakker; Gouda , Lopik & Comp. en Verblaauw ; Dordrecht, P. van Braam, en Blusfé'en Zoon; Utrecht, Yzerworst, Wed. v. Schoonhoven, en De Waai; 's Haage, Thierry , Menfing, Van Kleef, Bouvink , en Wijnands ; Middelburg, P. Giilisfen; en verder in de meeste Steden , bij de voornaamfle Bockverkoopcrs,   vo O JBLM JE m j[ g T. Be volgende Brieven, mij door den Schrijver toegezonden , zijn , gelijk men befpeuren zal, zoodaanig ingerigt, dat ze ook adres hebben aan het Algemeen. Ik heb derhalven geen zwaarïgheid gemaakt , om, volgens zijn gegeeven verlof, dezelven ten algemeenen nutte uittegeeven. — Dat ze niet aan alle Leezers even zeer behangen zullen , is zeer natuurlijk te verwagten , uit aanmerking van de verfchillende denkwijs, waar door onze Natie tans zoo ongelukkiglijk verdeeld is. Zij , nogtans , die , als opregte Vaderlanders , een waar belang ftellen in de bewaaring van de  VOORBERIGT. de gezegende cn op nieuw bezwooren Conftitutie onzer Republiek , zullen , zoo ik vertrouwe , door het leezen derzelven gefterkt en aangemoedigd'worden , om zig meer en meer hartlijk te vereenigen , in alle zulke billijke en regtmaatige poogingen , als dienen kunnen , onder den Godlijken Zegen, om Waarheid , Godsdienst, cn Vrede onder ons te bevoorderen , en aan het Stadhouderlijk Huis en Beftuilr dien eerbied , die agting, en dat vertrouwen te doen genieten , waar op het eene billijke aanfpraak heeft , en waar door ook alleen dcszelfs heilzaamè invloed kan beveiligd cn bevoorderd worden. Dat die de vrugt zij van deeze Vader landsc 11 e Brieven, is de hartlijke wensch van DEN UlTGEEVER. VADER-  VADERLANBSCHE JB M I M V JE 2STa EEPvSTE BRIEF. Wel Edele IIeer en Neef! ÜMTet dankzegging, zende ik u terug , de Werken van den Heer M art in e t, welken gij de goedheid hadt, mij dus lang tot mijn gebruik te laaten. Ik heb, beide zijnen Katechismus der Natuur , en zijne Historie der Waereld, in veele opzigten met groot vermaak , en niet zonder nut, doorgeleezen. Dat ik nogtans verre af ben , van in zijne Staatkundige denkwijze met hem overeenteftemmen , hebt gij dikwijls uit mijne gefprekken met u kunnen bemerken. De Aanteekeningen , die ik onder het leezen gemaakt heb , en om welken gij mij in uwen laatften zoo vriendelijk hebt aangezcgt, kan nog mag ik u niet weigeren. Ik zal ze in eenige Brieven bevatten , en , naar dat mijn tijd en omftandigheden zulks toelaaten , u dezelven van tijd tot tijd doen geworden. A Dan,  i VADERLANDSCHE BRIEVEN. Dan , naardien het flegts gemeenzaame Brieven zijn , moet gij daar in geen geleerde Vertoogen , of uitgewerkte Verhandelingen wagten , maar alleen aanmerkingen van een' nadenkend Lcezer. Over het geheel genoomen, draagt elk Werk van den Heer Marti net, in zijn foort, de kenmerken van een vernuftig bevallig Schrijver , die nut en vermaak zaamen paarende , de aandagt zijnes Lcezers , zonder eenige verveeling, gaande houdt. En ik verheug mij, dat hij het genoegen mag genieten, dat zijn Werk over de Natuurkunde , met zulk een graagte , in bijna elk Huisgezin ontvangen en geleezen wordt. Jammer is het, dat het zelve niet , in navolging van den godvrugtigen Hervey , in eene vorm gegooten is , gefchikt om de befchouwing deiNatuur mede te doen dienen tot bevoordering der kennisfe van onzen Godlijken Middelaar, en van zijn heerlijk Euangelie , als waar door God alleen tot zaligheid kan gekend en ver. heerlijkt worden. Dog daar van moogelijk iets naders , in eenen volgenden Brief. Zie hier dan, intusfehen, mijne beloofde Aanteekeningen, over zijne Staatkundige denkwijze , zoo met opzigt tot het Synode van Dordrecht , als ten aanzien van het Stadhoud.crfchap , en onze Verbintenisfen met de: Hoven  EERSTE BRIEF. 3 Hoven van Frankrijk en Engeland. Zij beginnen met het Vijfde Deel van zijne Hiftorie der Waereld; in welker Eerfte en Tweede Afdeclingen , de Heer Marti net behandelt de Kerkelijke Historie van ons Vaderland, in de XVII. en XVIII. Eeuwen , en bijzonder, de rampzalige twisten , welken toen ons Vaderland verfcheurden , en ons Gemeencbest bijna op den oever van dcszelfs ondergang gebragt hadden. Ik weet, hoe gij over de gefteldheid en de gebeurtenisfen in die tijden denkt , en dat gij met mij , en met alle vvaare Vaderlanders", ja met elk , die flegts de minste zugt en liefde voedt voor de zuivere Vrije - genadeleer der Hervormde Kerk , als nog eerbiedigt en aanbidt die genadige en wonderbaare tusfchenköomst van Gods altijd waakende Voorzienigheid , waar door Hij belet heeft, dat de leugen, welke toen dagelijks veld won , niet over de waarheid heeft gezeegevierd. Gij weet, dat de Advokaat van Oldenbarneveld, die ten dien tijde het bewind in handen had, en het hoofd der Arminiaanfche Factie was-, meer dan tien jaaren lang, de voorftanders der zuivere Gereformeerde Leer heeft gedwarsboomd , cn belet, dat het verlangde, en bij herhaaling verzogte Synode Nationaal, niet heeft kunnen gehouden woeden. Men merkt te regt op , dat, indien drift en partijfchap A % hem  4 VA DE RL A ND SC PI E BRIEVEN. hem niet vervoerd en verbijsterd hadden, hij waarfchijnelijk , door toetegeeven dat het Synode twee of drie jaaren vroeger ware gehouden, zou hebben te weeg gebragt, dat de Remonftranten niet als gedaagden, maar als leden op het Synode zouden verfcheenen zijn. En ware dit gebeurd, hoe akelig hadden daar van de gevolgen kunnen weezen ! Dan God heeft dit verhoed , en tevens het hart van Prins Maurits zoo verligt in , en bezield met ijver voor de waarheid, dat hij al zijn gezag en invloed heeft aangewend, dat dit vermaarde Synode in de jaaren 1618 cn 1619 te Dordrecht is gehouden geworden. Gij kent de Schrijvers , en bijzonder ook den beroemden Wagenaar (*) , die ons daar van (*) Zonder de waardij van het Werk van den Heer Wagen aar. te willen betwisten, zou het nogtans, dunkt mij , zijne erkentenis van , en eerbied voor God , meer aan den dag gelegd, en zijn Werk nuttiger voor den Leezer gemaakt hebben, indien hij, in de aanmerkelijke lotgevallen van ons Vaderland , niet alleen derzelver Staatkundige bronnen en beginzelen , maar ook de bijzondere -tusfehenkoomst eener merkwaardige en hooge Godsregeering , had aangetoond ; gelijk hem daar in zoo veele Schrijvers onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfen waren voorgegaan , die dit met een zeker Nota Bene, gewoon waren hunnen leezeren aantewijzen. Wil men het bijgehof niet in de hand werken ; men zie dan tevens toe , dat men het ongeloof niet op den troon zette. Is het niet aaut'tootelijk, bij hem te leezeu : Dit was meer  EERSTE BRIEF. 5 van een uitvoerig berigt gegeeven hebben, elk in dien fmaak , naar dat zij de eene of de andere partij waren toegedaan. En daar het van den Heer Wagen aar bekend is , welke partij hij in 't Godsdienstige aankleefde , mag men hem den lof niet weigeren , dat hij daar in vrij gemaatigd is te werk gegaan, 't Is waar, gelijk gij mij onlangs zeidet, dat de partijzugt , in zijne berigten aangaande den Godsdienst, en het Stadhouderfchap, wat fterk doorkijkt. Dog , gemerkt zijne gezindheid , is dat op verre na bij hem zoo erg niet, als bij Gerard Brand, wiens pen vcrfneeden fch'rjnt, om de leugen op telleren ; gelijk door fpreekende Haaien is aange weezen, door den Heer godvrugtig dan flaathmdig , toon , naamelijk , Vader Willem, aan iemand, die hem vroeg: of hij, in zijne onderneeming tot onze redding , wel met eenige aanzienlijke Moogendheid een verbond geflooten had ? daar op dit merkwaardig antwoord gaf: dat bij een verbond met den Forst aller Forsten bad aangegaan, en op diens hulp en bij/tand zijn vertrouwen /lelde. Behoort dan ook niet het godsdienstig vertrouwen op God , tot de waare en egte Staatkunde ? Men ziet dit bellischt, in 2 (Cron. XVI. Eene Staatkunde mag vernuftig, en wat niet al, heeten ; indien ze niet op de Bijbelfche Zedenkunde rust , of wanneer ze het godsdienstig vertrouwen op God buiten fluit, dan behoort ze tot die f.,ort van wijsheid, welke, volgens de uitfpraak van een onfeilbaar Schrijver, aardscb, natuurlijk , en duiveheb is. /Jak. III: 15. p i^> A 3  6 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Heer Jakobus Leydekker, in zijn Werk: D: Ecre van 't Synode van Dordt yèrdeedwt. In 't bijzonder raade ik u, u eigen te maaken» het Werk van den Heer Kering, over de Gefchiedenisfen van ons Vaderland ; in welks Derde Deel, onlangs uitgekoomcn, gij deeze gefchiedenis in 't breede geboekt vindt, op eenen trant, welke u ongetwijffeld zal behangen , en welke gefchikt is, orn den mond te fnoeren van hun , die — gelijk Brand gewoon is — op geen meerder gezag, dan men zegt , of vien zeide, te werk gaan. Ware het Werk van den Heer Marti net door eenen RemonJlra_nt gefchreeven , het zou mede kunnen doorgaan voor een vrij gemaatigd opitcl. Dan daar hij een Leeraar is in onze Hervormde Kerk, die plegtig beleeden heeft, overtuigd te zijn van de waarheid onzer Leer, en derzei ver overecnftemming met de heilige Schrift, zoo als die bepaald is in de Formulieren van eenigheid onzer Kerk, en bijzonderlijk in het vermaarde Synode van Dordrecht; — die, volgens zijne belofte , voor God en aan de Kerk gedaan , zig vrijwillig verbonden heeft , om naar zijn vermoogen, de waarheden, toen nader bepaald , te zullen voorftaan en verdeedigen; — die overtuigd moet zijn van het gewigt, den invloed, en de verderflijke gevolgen van de dwaalingen der Remonstranten ; — die wel weet,  EERSTE BRIEF. 7 weet, dat eene vereeniging der Hervormde Leer met de Remonftrantfche dwaalingen , zoo vaak door weifelaars aangepreezen , en altoos vrugteloos beproefd , volftrekt onmoogelijk is ■— gelijk voor eenige jaaren , in zeker fraai Werkje (a) , onweêrleggelijk betoogd en uitgemaakt is ; — die mede , door zijne beleezenheid, niet onkundig zijn kan, van alle onze huislijke gefchriften , welken in grooten getale alsnog voorhanden zijn , cn waar in de egte gefchiedenis van den oorfprong der Rev.wnftranten , hunne gevaarlijke dwaalingen , hunne muitzugtige en ftraf baare woelingen , tot verderf van Kerk en Staat, nevens hunne regtmaatige Veroordeeling op het vermaarde Synode van Dordrecht, uitgewikkeld en naar waarheid geboekftaafd zijn — gelijk gij dit ook vinden kunt in de leezenswaardige Voorreden , met welke de Handelingen van dat Synode zijn uitgegeeven, en in dat berugte Piakaat van Hunne Hoog Moogenden , de Hee- ren (a} Van Fredrik Justus van Oldenburg. Gedrukt te Utrecht, bij slb. -van Paddenburg, 1769. — Wijlen de geleerde en godvrugtige Amfterdamfche Leeraar, T. A. Claris se, zegt in zijn Werk, de Weg der Zaligheid in Jeftts Christus, Tweede Druk , Biadz. 203. 't Ware te wenfehen, dat dit verftandig, godvruchtig en „ waarlijk recht g'emaattgd gefchrift wat meer algemeen „ bekend ware , en van veclen geleezeu wierd". A 4  S VADERLANDSCIIE BRIEVEN. ren Staaten Generaal, in dato 3 Julij j6i9. waar in de gehouden Handelingen van dat beroemde Synode zijn geratificeerd en bekragtigd geworden ; als mede, in het Werkje", door een eerlijk cn beroemd Rechtsgeleerden gefchreeven , genaamd : De waakende Leeuw der Nederlanden, door Mr. Johan van den San de (*) ; cn voornaamelijk ook in een Werkje, uitgegeeven door een voortreffelijk Staatsman, den Heer Fredrik de Vry, die in het jaar 1620. de Burgemeestertijke Waar. digheid te Amfterdara met roem bekleed heeft. Dit Werkje , genaamd : Historie, of kort en waarachtig Virhaal, van den oorfprong en voortgang der Kerkelijke beroerten in Holland, uitgegee ven door Fredrik de Vry, Burgemeester der Stad Jmfterdam, was oorfprongelijk opgefïeld, op verzoek van de notabelfte en aanzien. 1'ijkfte Leden van de Hoogfre Regeering der Geünieerde Provin tien , door eenen der geleerdfte en vermaardfte Mannen van ons Va. (*) Dit Werkje, te Amfterdsm gedrukt, bij Gerrit van Goedes'terg, 166?. in Duodecimo, groot 69S Bladz. .was wel waardig, dat het in onze hedendaagfehe taal en .flijl eens herdrukt wierd , om in elk Vaderlandsch huisgezin tot een Handboek te (trekken , waar in men, mee een' opflag van het oog , de lotgevallen van ons Vaderend zig kunde herinneren , nevens de aanmerkelijke tusfchenkóomst der Godüjke Voorzienigheid, welke de Schrijver telkens doet opmerken,  EERSTE BRIEF. 9 • Vaderland (a). Gemelde Burgemeester de Vry, dit Werkje in zijne bezitting hebbende , had, tot mondltopping der lasterzug. tige Remonftranten, en tot verdeediging der waarheid, het zelve uitgegeeven , in Ato, met eene Voorrede, en een kort Befluit. Dan wel haast braakte de befaamde Uitenbogaard, tans door de Staaten gebannen zijnde, al zijne gal daar op uit. Dit Werkje, nu door den tijd, en de konstgreepen der Remonftr anten, fchaars, en bijna onbekend geworden zijnde, is hetzelve, met eene verdeedigende Voorreden, en gegronde wederlegging van opgemelde lasteringen, op nieuw uitgegeeven, door wijlen den Eenv. Heer J. J. B rah é, Predikant te Vlisfingen, en gedrukt te Amfterfym, bij Nicolaas Byl, 1773. Dan, door den invloed van wijlen den Burgemeester de Vry Temmink, een der aframmelingen van itraks gemelden beroemden Man, werd de geheele uitgaave daar van genremd ; zoo dat maar weinige exemplaaren van het zelve in handen van zommigen zijn gekoomen. De reden daar van, moogt gij gisfen. Maar kunt gij het Boekje magtig worden , gij zult u de leczing daar van niet beklaagen. De Heer Martinet, die zoo veel raars bezit, zal (a) Voorreden , Bladz. LIL en LUI. A 5  io VADERLANDSCHE BRIEVEN. zal het waarfchijnelijk wel geleezen hebben. En als ik, in dat denkbeeld, op zijn Eerw. zie , en mij daar bij herinner zijne kundigheid van elders — dan kan ik waarlijk niet begrijpen, met wat gemoedsbeftaan hij is bezield geweest, toen hij de Historie van dien tijd te boek floeg. Het fchijnt bijna, of hij zijnen zoo gepreezen Gerard Brand blindeling op den voet gevolgd ware ; dien hij nogtans weet, gelijk ik zoo even zeide, dat dugtig wederlcgd is , door den Heer Jakobus Leydekker. Ik bid u , waarde Neef —■ wat nuttig ge. bruik uwe kinderen, en anderen , van zijn anders fraai Opfbcl ook kunnen of moogen maaken — dat gij hen tevens waarfchouwt , tegen zijne partijdige berigten , aangaande de Arminiaanfcht beroerten , als ook van de Locyefteinfche Factie ; welke op verre na nog niet uitgeftorven is — ten einde hun gecne voor., oordeelen ingeboezemd worden tegen de Leer onzer Kerk , en de gezegende Conftitutic van ons Vaderland. Gij weet, hoè dezelve door eene landverdervende Factie , onder den invloed , en door aanhitzing van het trouwloos Frankrijk, zedert den Jaare 1780 tot 1787. verraaderlijk aangevallen en ondermijnd is geworden , zoo dat, indien God het niet verhoed haddc , onze zuivere Godsdienst , en onze  EERSTE BRIEF. ii onze dierbaare Vrijheid , beide gevaar liepen > van voor altoos verlooren te gaan (*> Dan de God onzer Vaderen heeft zich over ons ontfermd , en , gelijk meest altoos , toen de nood op het hoogst, en het gevaar allerdringendst was , ons eene genadige uitkoomst befchikt, door de magtigc cn hulpvaardige tusfchenkoomst van twee Protestant/die Vorsten , de Koningen van Grootbrittanje en P r u i s s e n ; welker eerile , onnoembaare kosten aanwendde , tot vervaardiging van eene gedugte vloot, om Frankrijk in bedwang en ontzag te houden , en de laatfte , ons zijne troupen leende , om ons te verlosfen van binncnlandsch geweld cn overheerfching — en dat van wien ? . . . Dan ik mag mij hier niet inlaaten. De zaaken zijn u bekend; cn de omwending, toen gebeurd , zal tot aan het einde der eeuwen in onze Jaarboeken geleezen worden, met dit Nota Bene: Dit is van den (*) Men zie , tót een ftaaltje, welk een booze denkwijze en fnoode toeleg den voovikuJers van die partij , die hunne welverdiende ftraf ontvlugt, en naar b'imikrijk geweeken zijn , aldaar nog aankleeft , in eene Nota, door hun in de Nationaale Vergadering ingeleverd , in May 1791. en te vinden in de Nieuwe Nederhndfehe Jaarboeken , N°. IX. Bladz. 494—5=9- En bepaaldelijk vestige men het oog, op Blz. 502. rcg. n. van onder; en op Blz. 509. aan het einde.  ia VADERLANDSCHE BRIEVEN. den HEERE geschied, en het is wonderlijk in onze o o ge n ! Ill Welk eene misnoegde en droefgeestige luim de Heer Mart ine t, ten tijde dier heuglijke gebeurtenis , zich bevond , kunt gij opmaaken , als gij bij hem leest (a) : „ De heilige God heeft „ in deeze laatfte jaaren veele roeden ge„ bruikt , om zodanigen tot inkeer te bren„ gen ; maar alles is vrugteloos geweest. ,i Nu (*) , nu Haat die regtvaardige Heer, „ mogelijk voor de Iaatfle keer , nog ftrenger ; „ en , zo dat niet helpt, komt de ondergang „ des Vaderlands : een denkbeeld, dat mijn „ hart doet beeveri ! De Natie gevoelt, wat „ onlangs , in het laatlTe van de Maand Sep„ tember, [1787.] onzen Lande overkomen „ zij. Veelen zijn aangetast geworden juist in „ hunne goederen , op welken het hart zich „ zo vaak verhoeven heeft, en waaruit zo „ veel verderf in Zeden en Godsdienst is „ voortgekomen. In zeven dagen lag alles „ verijdeld, waarover men zeven jaaren ge„ arbeid hadt". — Gearbeid had. Waar aan ? Aan eene herfenfehimmige Grondwettige Herfielling , waar in men het gebouw met zijne fun- (a) VIII. D. Bladz. 492. (*) Dit heeft zijn cpzigt op het heuglijk tijdilip der gezegende Omwending, in 1787.  EERSTE BRIEF. 13 fundamenten overhoop wierp, enkel — gelijk de geleerde Scharp zich elders uitdrukt •— om een lek in de goot te Hoppen ! In zeven dagen lag alles verijdeld , waar aan men zeven jaaren gearbeid had. Welk eene opmerkelijke fpeeling der Voorzienigheid ! Zoo zag men dan bewaarheid, het gezegde van een overoud Arabisch Wijsgeer, Job V: 12, 13. HIJ maakt te niete de gedagten der arglistigtn , dat hunne handen niet één ding uitregten. HIJ vangt de wijzen in hunne arglistigheid, dat de raad der verdraaiden geftort wordt. — „ Welk eene verbaazende Regeering van God! ,, Welk eene fpreekende Voorzienigheid van „ den Heer der Waereld tot ons Vaderland! „ Mogt men dat alles opmerken , erkennen , „ treuren en zich laaten verbeteren, ! Gebeurt „ dit, dan zal men daarna gewillig en met ,, blijdfchap betuigen : Gód is regtvaardig, en zijne Regeering is voor ons wijs en ,, goed geweest!" — Welke aanmerkingen zouden op deezen Tekst niet te maaken zijn, en dus aan den Autheur zijne taal terug ge. kaatst kunnen worden, op eene wijze, welke hem zeker niet bevallen zou ! Dan ik onthoude mij daar van, om de agting die ik hem anders toedraage. Dit ééne nogtans kan ik niet voorbij : Zijn Eerw. is gevoelig, en met reden , over veeier verlies van goederen, in  14 VADERLANDSCHE BRIEVEN. in dien tijd; maar wat kunnen die opweegen, tegen het verlies van den Godsdienst , welke zig toen in zulk een eminent gevaar bevond, dat de waare liefhebbers van waarheid en godvrugt al dien tijd zaten te ridderen, om der Arke wil ? Denkt hij , dat zijne geliefkoosde Franfchtn het Synode van Dordrecht tegen den haat der Loevefteinfche Factie zouden befchermd hebben ? dan beken ik , daar in grootelijks van hem te verfchillen. Nog eens, zijn Eerw. gewaagt van zoo veel verderf in Zeden en Godsdienst. Dat is ook waar ; maar moegelijk zien wij daar op niet uit één cn het zelfde oogpunt. Grootcr trap van zedenbederf heeft moegelijk nooit in ons Land plaats gehad , dan geduurende den tijd, dat die landverdervende Factie haare vloekwaardige rol fpeelde. Getuigt het , huisge. zinnen! door de tweefpalt; door het verlaaten of verzuimen uwer kostwinningen, om het zoogenaamd Soldaatje fpeelen te kunnen bijwoonen. Getuigt het, ouders! die met traancn uwe kinderen zoo bandeloos ten ver. derve zaagt hollen. Getuigt het, Sociëteiten en Drinkhuizen ! hoe hooggaande Gods heilige Naam onder u misbruikt, en fchandelijk onteerd is. Getuigt het, Raadhuizen ! hoe men wettige Regenten alomme den voet geligt heeft. Getuigt het dan laat mij hier van  EERSTE BRIEF. 15 van afhouden; te meer, omdat we in 't vervolg nog een woordje over foortgelijke materie zullen moeten wisfelen. Ik keer dan weder tot zijn V. Deel, ter beproeving van zijn berigt, aangaande Arminius en zijne Factie. Dog hier van in mijn' volgenden. Intusfchen blijve ik , enz. TWEEDE BRIEF. ^Cerwijl gij het Opftcl van den Heer Martinet , ingerigt in eenen frnaak, welke aan een' waar liefhebber onzer Kerk en Kerkleer zeer vreemd en bedenkelijk moet voorkoomen, op uw gemak kunt naleezen, in het V. Deel zijner Historie der Ifaereld, van Bladz. 1 tot 85. zal ik u flegts bij eenige trekken bepaalcn , waar in mij zijne berigten — ten zagtften gefprooken — als zeer partijdig toefchijnen, blijkens de oorfprongelijke Hukken , die hem bekend, en in elks handen zijn, en door u kunnen worden nagezien. Op Bladz. 5.' zegt hij: „ 't Gaat zeker, » dat Arminius Calvinus gevoelen in sj dat Leerlt.uk £der Voorbefchikking ] niet volgde ;  io* VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ volgde; dan meer anderen hadden dat, „ vóór hem, aan die Hooge School, ook „ niet gedaan. In de IV eerste Eeuwen der „ Kerk hadt men zich over deeze gefchillen „ niet altoos even klaar, nog op eenerlei „ wijze uitgedrukt. Augustinus raakte „ daarover in twist met Pelagius (III Deel» „ bladz. 366, 367) en laater de Dominicaanen „ met de Jcfuiten\ — „ Luther zelf Helde „ eerst, dat de Godlijke Befiuiten volflrekt, „ of zonder voorwaarden gemaakt waren. ,, Melanchton was daartegen, en deedt „ hem, ten minsten zijne Navolgers , van „ gevoelen veranderen". — Op bladz. 6. zegt hij, ter gelegenheid dat Arminius zig voor de Curatoren der Academie verantwoordde , „dat zelfs G oma rus daar over ,, voldaan was; dat hij vervolgens zijne Lcer„ lingen over eenige Hellingen Het redentwis,, ten, waarin hij van Calvinus gevoelen „ afweek, in meening, dat hem zulks vrijfiondt." — Op Bladz. 7. zegt hij : „ Voorheencn hadt „ men de beide gevoelens geleerd , minder aan „ zulke gevolgtrekkingen gedacht , en , de „ handen vol hebbende met de Hervorming, „ elkandcren verdraagen. Dan , Calvinus „Leerlingen, waaronder G omarus was, „ hier te lande in groot en getale toegenomen , „ oordeelden, de Leer der anderen niet langer „ te  TWEEDE BRIEF. 17 5, te mogen dulden". — Op Bladz. 9. zegt hij : dat „ de behandeling der gefchillen in „ gefchriften , de kwaal niet weinig vererger„ de, en olie in 't vuur bragt" : — Vervolgens het uiteinde van Arminius berigtende, zegt hij : „ Hij overleedt na eene langduurige „ kwijning, door veel zitten, arbeiden en droef„ heid, in zijn 49^ jaar". Men zegt — om nu de wijze van G. Brand eens te volgen . . dat hij met eene beroerte geflaagen was aan de regteivijde , cn dat zommigen daar op toepasten , de plaats , Zach. XI: 17. — Dan onze Marti net vervolgt aldus : „ Ber„ tiüs" — let wel! diezelfde Bertius, die naderhand een afvallig Papist geworden is } welk een bevoegd en onbefprooken getuige is deeze ! — „Bertius, die de Lijkrede over „ hem deedt, zeide : „ In Holland is een Man „ geweest, dien zij, welken hem kenden, niet „ genoeg konden waardecren ; en dien zij, „ welken hem niet in waarde hielden , nooit „ regt gekend hadden". Billijk mogt men hier op onzen Schrijver vraagen : Gelooft gij dit getuigenis ? of niet ? Zoo ja ; waarom u dan niet gevoegd onder zijne volgelingen en voorftanders ? Zoo neen ; wat geldt dan een getuigenis , dat gij zelf moet wraaken ? — Dan, eer ik meer bijzonderheden aanhaal, laat ons de nu opgegeeven ftaalen eens bezien. B Vooraf  i8 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Vooraf moet gij u herinneren, dat Arminius, op kosten der Regccring van Amfterdam , naar Geneve is gezonden geweest, om aldaar te ftudeeren , onder den beroemden Beza, ten einde de Gereformeerde Kerk hier te Lande vervolgens te dienen. Dan , aldaar zijnde , begaf hij zig , zonder wceten , immers zonder behoorlijk verlof zijner Alumny , naar Rome , maakte aldaar kennis met BtefeLARmyn, en dronk met volle teugen het Pelagianismus in ; waar van hij doortrokken is geweest, tot aan zijn dood toe. Zijn ommegang met de Je/uiten aldaar , gaf hem gelegenheid , om hun ook de konst aftezien , van zig te kunnen vermommen in allerlei gedaanten. Immers , hij wist zig zoo wel naar den tijd en zijn belang te fchikken , dat , hoe groot de agterdogt was die zommigen tegen hem hadden opgevat , hij nogtans , terug koomende , in den dienst der Kerk ce Amjterdam is gebruikt geworden. Wat voorts aldaar met hem is voorgevallen , weet gij uit het berigt van Trigland, en anderen; en in 't bijzonder , dat hij , tegen zijn beter weeten en voorneemen aan , den Kerkeraad van Amfterdarfi verklaarde en beloofde , in alles met de Leer der Gereformeerde Kerk overeentefternmen , en nimmer iets te zullen keren , dat met dezelve ftreed. Gij weet, dat na het over-  TWEEDE BRIE F. i9 overlijden van den beroemden Junius, men onbedagtzaam , tegen den raad van dien grooten Man, op zijn fterf bedde gegeevcn, Arminius tot zijnen opvolger beroepen had, als Profesfor te Leyden, en dat dit groote Ongerustheid en zorge bij den Amfierdamfchen Kerkeraad had verwekt , derwijze , dat zij hem niet ontdaan wilden, voor dat hij hun, door de gezegde belofte en verklaaring , had gerust gefield. Veel zou ik , uit egte en ge.' loofwaardige -berigten van dien tijd , hier nog kunnen bijvoegen. Eén voor allen zal genoeg zijn, het getuigenis, naamelijk, van een eerlijk Raadsheer , wiens beknopt Handboekje , te vooren genoemd (a) , mij doorgaans tot een vraagbaak verftrekt. Dus vangt hij aan , op Bladz. 93. „ Jacobus Arminius, Pre,, dikant tot Amfterdam, wert dit jaar (1603) beroepen tot Profesfor in de Godgeleerdheid, in plaats van Dr. Francisco Junio^ die in zyn dootbcdt begeert hadt, dat men de Curatoren fou waarfchouwen voor A r m 1„ n 1 o , vermits hy nieuwigheden in 't hoofd „ hadt waar mede hy de Univerfiteyt en Kerken mogt virftoren". — „ Defe waarfchouwing ,, ongeacht, gaat de beroeping voort, en A r,, minius wordt tot Doctor in Theologia ge- n pro- (a) Bladz. 8. B 2  ao VA DER LA ND S C H E BRIEVEN. 99 promoveert van D. Gomaro, na dat by „ eerst belooft hadt, beftandtg te fullen blyven „ by de Leer der gereformeerde Kerken'". — „ En", vervolgt hij , op Bladz. 105. (1605.) „ Jacobus Arminius , in 't ftuk van Re„ ligie fuspeckt van eenige nieuwigheden , is „ eerst van de Deputaten van Zuit- en Noort- Hollant , daar na ook van de gecommit„ teerde des Kerkenraats tot Leyden , ver„ focht , indien hy befonder gevoelen in eenige „ Punten der Religie had, dat hy 't felve haar „ wilde openbaren, om met hem daar over in een „ vriendelyk befprek te mogen komen , hy excu„.Teerde hem , fulks niet te konncn doen, fonder believen van de Curatoren'. Vervolgens zegt hij , Bladz. 131. (1607) » A rmikics, „ Uitenbogaart, en andere van haare „ gcfintheyt hebben na defen" (toen zij geen Synode naar hun zin konden' krijgen) „ een „ afkeer gehad van 't houden eens Nationaal „ Synodi, cn haar gewent tot de Overigheyt, „ hopende door hulp van defelve beter tot „ haar oogmerk te geraken". Vervolgens gaat hij, op Bladz. 140. (1608) aldus voort: „ Arminii Discipelen , in dienst der Ker,, ken hier en daar inkomende, faayden over„ al haar zaat : De Predikanten, Arminii „ Leer toegedaan , begosten in haare faecken „ en voortplantingh van hare Religie feer toe 5) te  TWEEDE BRIEF. 21 „ te nemen. d'Ander overleyden met mal„ kander , hoe den loop der Arminiaanen fou „ te breken fyn : en foo weynigh hope was „ van een Nationaal Synodus, verfogten zy, „ aan de Staten van Hollant, t'famenvoeging „ van beyde de Zuyd- en Noordt-hollantfche „ Synoden , dan te vergeefs. Arminius, „ foeckcnde in alle manieren fich te onttrec,, ken van 't Oordeel des Synodi, heeft by „ de Staten van Hollant te wege gebracht, „dat hy tegen Gomarum gehoort worde, „ voor den Hoogen Raadt. Gomarus feide hem vreèmt voor te komen, dat men Kerkelyke „ faecken voor wereltlyke Rechters fou verbande„ len, willig wefende in wettelyke Synode te „ bewyfen , dat Arminius in eenige punten ge„ voelde en leerde tegens Godes woort , de Con,, fesfie en Catechismum , of anderfins fyn Bely„ denis des Geloof s, op alle punten van- de Re„ ligie, duydelyk op 't papier te brengen , mits. „ dat Arminius fulcks ook dede. Dan defe „ wou daar niet aan , roepende overluyt, „ verwondert te zyn dat men hem acïiier rug „ verdacht maakte van valfche Lering , en dat „ niemant hem voor 't Hooft befchuldigen dorst* „ Gomarus is door dit roepen bewogen een „ Proefftuk van Arminii gevoelen ('t welk, „ als met zyn eygen Handt gefchreeven , hy y, niet loochenen kon) aan den dag te brenB 3 » gen ;  tl VADERLANDSCIIE'BRIEVEN. „gen; als, dat in de Rechtvaardig- „ MAKING DES MENSCHEN VOOR GoDT, „ niet DE GERECHTIGHEYT ClIRISTl „ selfs den MENSCH TER GERECHTIG,, heyt wort TOEGEREKENT, maar „dat het GELOGVE SELFS, OF het ,, geloove door DE GENADIGE aan„ NEEMING GOD ts , ONSE GERECHTIG" „ heyt zy, daar door WY VOOR GoDT ,, GERECHT va ARDIGT WORDEN. ArMI- „ nius hem verlinkt vindende , wilde op dat „ punt, voor als nu, in disguyt niet trc„ den , gaf voor , dat elk fyn gevoelen mocht by „ gefchrift feilen : en is daar mede fo de tTa, „ menfpreking7 geeyndigt: oordeelcnde de Hoo„ ge Raadt , 't verfchil te btfiaan in fubtyle questien , die niet veel te beduiden hadden. „ Maar G oma rus feyde , die van födanigh „ gewicht te wefen , dat hy met Arminii „ gevoelen voor 't oordeel Godts niet fou derven „ verfchyncn1'. Het overige is mij te breed om uit te fchrijven , maar nogtans wel waardig , dat gij het naleest, cn tegen het berigt van den Heer Marti net in de. fchaal legt. Die nu deezer Historie onkundig is , of niet anders daar van weet, dan 't geen door de partijdige pen van G. Brand daar van te boek is geflaagen ; moet die , op het leezen, van den Heer Martinet, van Bladz. 5—10. x niet  TWEEDE BRIEF. 23 niet in den waan vallen, 1. Dat Arminius van Calvinus alleen verfchilde, omtrent dc leer der Votrbefchïkking ? Het tegendeel weet gij uit de gefchiedenis , en hebben wij zoo even 'gehoord van onzen Raadsheer. 2. Dat hem zijn wangevoelen vrijftond , om dat anderen , vóór hem, mede van Calvinus verfchild hadden ? Dan wie waren dcezen ? Was hun verfchil van dat zelfde gewigt, als dat van Arminius ? Lagen zij , gelijk hij , ook onder verdenking ? Hadden zij , gelijk hij , verklaard , niets tegen dc vastgeftelde Leer te hebben , en plegtig zig verbonden, om daar bij te zullen blijven ? 3. Kan de meening van Arminius hem van kvvaade trouw vrijpleiten — gelijk de Heer Marti net fchijnt te willen ■— daar hij tegen pligt en beloften inwerkte ? 4. Offchoon de Leer der Vooriefchikking, naar het voorgeeven van den Heer- Marti net , in vroegere eeuwen verfchillend begreepen was, was ze daarom egtcr niet beflischt, en aan. genoomen in de Gereformeerde Kerk, en door Arminius onderteekend, met belofte, van daar bij te zullen blijven ? 5. Dat Luther eerst gefield hebbe , dat de Godlijke Beüpiten volflrekt gemaakt waren ; en dat hij naderhand daar in zou hebben gewankeld, gelijk de Heer Marti net wil, is tegen de waar- B 4 heidj  H VADERLAND SC HE BRIEVEN. heid ; gelijk men zien kan in 't geleerde Werk van Vitus tegen Mosheim, door den beroemden J. van den HONERT uitgCgCe- ven. 6. Dat de Godlijke Befluiten niet voorwaardelijk , maar volftrekt zijn , is de leer deigezonde Reden , cn der h. Schrift ; dat nogtans eenige Godgeleerden , die anders regtzinnig waren , de voorwaardelijkheid geleerd hebben , kan wel zijn — maar kan men de zulken gelijk Hellen met Arminius, die de natuurlijke gevolgen dier Jccr voorfcond , daar zij , in tegendeel , die ontkenden ? 7. Voorheen , zegt de Heer Mar tin kt, had men de beide gevoelens geleerd , en clkanderen verdraagen , maar toen dc Leerlingen van Calvinus hier te lande in grooten getale toenamen , wilden zij de leer der anderen niet langer dulden ; waarom dan ook de Arminiaanen hulp in de poorte zogten. — Wat dunkt u , Neef! is dit wel egte Vaderlandfche taal ? Voegt ze in den mond van een Hervormd Leeraar, die onze Gefchiedenis zoo wel doorkroopen heeft ? Wie zijn dus, volgens zijn vonnis, de onverdraagzaamen geweest ? Alleen de Gereformeerden -— niet , uit liefde tot , en belangftelling in dc Waarheid , maar om dat zij de meerderheid bekoomen hadden ! Kan men , voorts , het vreemd vinden , dat die gefchillen in gefchriften behandeld wierden ? Waren  TWEEDE BRIEF. 25 Waren de vooritanders der Waarheid niet verpligt , om op alle behoorelijke wijzen hunne Gemeenten te waarfchouwen , en de _ tegenfpreekers te wederleggen ? Neen , zegt de Heer Martinet, dit verergerde de kwaal, en bragt olie in 't vuur. Dog wat dan gedaan ? — Meer van dien aart, zal ons in 't vervolg voorkoomcn ; dog daar van in mijnen volgenden. Vaar intusfchen met de uwen wel. Ik blijve, enz. DERDE BRIEF. Ik merk, dat indien ik, gelijk in mijn"1voorigen , wilde voortgaan , om het pro en contra uittefchrijven , van de berigten , d;e ons aangaande die ongelukkige en beroerde tijden , door Schrijvers van een' zeer verfchillenden fmaak cn denkwijze , zijn nagelaaten, ik tegen mijn oogmerk — het geen flegts is, u de denkwijs van den Heer Martinet te doen opmerken, en daar tegen behoedzaam te maaken ■— al te langwijlig zou worden. Ik zal daarom , voortgaande , met u mijne Aan. B 5 tee-  26- VADERLANDSCHE BRIEVEN. teekeningen op 's Mans gefchrijf medetedeelen, flegts eenige weinige Aanmerkingen daar bij voegen ; u voorts verwijzende tot de Schrijvers , die ons Hervormd Genootfchap , en de gezegende Conffitutic van ons Vaderland , in 't rcgte ligt gefield , en mannelijk vcrdeedigd hebben. Verzuim tog vooral niet, dat nuttig Handboekje , van van de S a n d e , tans voor mij liggende, en 't welk mij dienen zal ten rugflcun mijner rcflectien. — Op Bladz. 10. zegt de Heer Martinet, „ De Clasfis „ van Buüren volgde het voorbeeld der Alk„ maarfche , eifchende , door ondertekening te ,, erkennen de overeenflemming van de Ge„ loofs-Belijdenis en den Katcchismus met de „ Heilige Schrift; maar Maria, Graavin „ dier Stad, en Dochter van W.illem den I, „ doorfchrapte het bcfluit, in het Claslis-Bock „ gefchreeven". Maar was dit wel , of kwa. lijk gedaan ? Mij dunkt, een Hervormd Lccraar, wien de Godsdienst naauvv aan-'t hart ligt, al ageert hij enkel als Historiefchrijvcr, zou ons hier nogtans wel een wenk van zijne afkeuring doen opmerken. — Voorts zegt hij: „ De Gemeenten werden door de twisten „ verdeeld; doch de grootste hoop" — en dat is, in den hedendaagfehen flijl van zekere lieden, de heffe des volks — „ hieldt het met de Predikanten, die eenflemmig „ met  DERDE BRIEF. 37 „ met Gomarus dachten." Ik zou liever zeggen : die eenftemmig met de aangenoomen Leer der Kerk dagten. — Op Bladz. ij. zegt hij: „De navolgers van Arminius, oor„ deelende, dat men er op uit was, om hen „te onderdrukken , gingen tot de Sta aten, „ met een Vertoog , 't welk men eene Re. „ monftraniie noemde." Maar ftcunde dit oordcel op reden ? Als ik eenen roover te, genfiand biedc, en hem belet, mij mijn wettig eigendom te ontweldigen ; kan of mag men dat onderdrukking heeten? Waren de Sta at en bevoegde richters, orn in 't Ruk der Leer, over hunne dwaalingen , en derzelve invloed cn gewigt , te kunnen oordeelen ? Maar zoo gaat het, als men , in de ondermijning der waarheid, tcgenfland van den grootsten hoop ontmoet, zoekt men wel dra heul en hulp in de poorte ; dan worden de Regenten toegejuicht , hunne godsdienstigheid gevleid , cn_ hun de hoogste magt, ook in de Kerk, toegeweezen. Maar worden de hekken eens verhangen — gelijk in 't jaar 1618 gebeurde — dan veranderen de lofliederen in treurgalmen , en de vleitaal, in fchimp en veragting. — Op Bladz. 13. zegt hij : „ dat 5, men in de Haagfche Conferentie eikanderen 5, nog Broeders noemde." Maar, zou zijn Eerw. oordeelen, dat zulks ook alsrm nog te  28 VADERLANDSCHE BRIEVEN. te raaden was ? 't Is waar, de Gereformeerden zijn zoo onheusch en onbefchaafd niet, om eenen Lecraar, al is bij met reden van Pelagianerij verdagt, geen Broeder te noemen , zoo lang zijne zaak niet grondig onderzogt , en wettelijk beflischt is. Maar is hij door een billijk vonnis veroordeeld , en hem de gemeenfchap met ons ontzegd; die hem dan nog een Broeder zou willen heeten , toont, dat hij gemeenfchap heeft met zijne zonden. Wat wil de naam van Broeder, welken de Heer Martinet zoo lief vindt , ten opzigte der Remmftranten, anders zeggen , dan dat ze , ten dien tijde , nog niet wettelijk veroordeeld en uitgcflooten zijnde, in de Kerkeraaden èn Clasfén nog zitting en ftem hadden ? Dat z ij ons egter geen broederlijk hart toedroegen , is kort daar na gebleeken , toen zij , na hunne vcroordeeling, hunne fcheürvergaderingen opgeregt, cn ons daar in de broederfchap ontzegd hebben. — Aangaande het geen hij op Bladz. 14. gewaagt, van Prof. Lubbertus, en den beroemden H. de Groot; naamlijk, dat de laatfte een vleijend Gefchrift had uitgegeeven , onder den tijtel : Der lieer en S t a a t e n van Holland en Westfriesland Godsdienstigheid, met oogmerk, om de Verdraagzaamheid ten flerkften aanteprijzen; waar tegen  DERDE BRIEF. 29 tegen de eerste , in een Tegenfchrift , zig verzettede ; en dat daar op de Staaten dit laatstgemelde Gefchrift, als een fameus Libel, verbooden te leezen — dien aangaande zij het mij geoorloofd, te vraagen : Was dit wel gedaan ? Toonde het niet eene al te groote partijdigheid ? Boven dien ; dit gedrag der Sta aten te prijzen, is eveneens, als het roemen op hunne Refolutien , in de jaaren 1786 en 1787. ten aanzien van welken, wij den Hemel moogen danken, dat ze bij de gezegende Omwending zijn doorgehaald. :—■ Op Bladz. 16. gaat hij aldus voort: „ In den jaare 1616 , nam de verwijdering „ in 's Haage zeer toe". . — En ten blijke daar van, zegt hij — „ Roseüs,, één der „ vier Predikanten , weigerde het Avondmaal „uit Uiten boogaards handen te ,, ontvangen". Kan men zig daar over verwonderen , als die Man heeft ingedagt, de naauwe gemeenfchap en liefde , welke men tot zijne Broederen aan het Avondmaal betuigt ? Kon hij Uitenbogaard voor een' Broeder houden , wiens handel en denkwijs hij zoo wel kende ? Het was dan zeer te beklaagen , dat die goede Man daarom in zijne bediening gefchorst werd , gelijk de Heer Martinet verhaalt. Dan zoo ging het; toen de Remonfiranten zig vleiden meester van  §o VADERLANDSCHK BRIKVEN. van het fpel te weezen , dagten zij niet meer aan de Verdraagzaamheid , welke zij voor weinig jaaren zoo fterk hadden gepredikt. Tans werden zij onverdraagzaam , en hunne onderdrukking en vervolgzugt , kende bijna geert paaien. Spreekende voorbeelden zijn daar van in onze Gefchiedenis voor handen. Wilt gij het in een kort tafereel leezen ; fka dan mijn Handboekje op. Bladz. 168—171. 182 — 184. 391—196. 212 — 221. 257. en vooral ook het voorgemelde Werkje van Burgem. ri e Vry, Bladz. 23 tot 38. —Voorts zegt hij: ,, Amsterdam betoonde ongehoorzaam„ heid aan der Sta aten befluit, om elk„ anderen zonder lasteren of bezwaareri te ver„ draagen". En dit was ongetwijffeld voor hun een fcherpe en bijtende doorn in 't vïeeschi Eene Stad als Amjlerdam tegen te hebben , dat was niet te dulden ; er moest daarom nog moeite nog kosten gcfpaard worden , om de hekken aldaar verhangen te krijgen. Daarom vervolgt onze Schrijver : „ Zij lieten des „eene bezending naar die [o n g e h 0 o r„ z a a m e ] Stad afgaan. H u g o de „Groot (*)" — die groote kampvegtcr voor (*) Van hem is nog voor handen , en berustende in 't Coliegie van Schietend, zeker fcherp Placaat, door zij.: pef  DERDE BRIEF. st voor hunne partij — „ voerde het woord „ tot de [ongehoorzaame] Jmjierdamfche Re„ genten ; maar" — let wel! — „ 's Mans „deftige taal" •—. en dit fchrijft een Hervormd Leeraar ! —- „ maakte geenen „ indruk op gemoeden , door ftaatkundiga „ inzigten vooringenomen" : — ik zou liever zeggen : door eenen voorbeeldigen ijver , en ftandvastige liefde voor de oude en beproefde waarheid gedreeven. — „ zij „ voedde zelfs de tweedragt". — Onvergeeflijke misdaad ! •— hier in beftaande, dat zij de voorftanders der waarheid befchermden, en aan dezelven hunne magtige protectie verleenden. Lees tog , bid ik u , wat onze eerlijke Raadsheer hier op aanteekcnt, Bladz. 186—188. hier op neerkoomende : „ De Staa„ ten van Holland" — en , dat men wel in 't oog moet houden, toen, voor 't meerendeel, beftaande uit zoortgelijke leden , als wij gezien hebben , dat in de jaaren 1786 en 1787. door hun wanbeiluur ons lieve Vaderland op den uitersten rand des verderfs geholpen hadden, en alle klagten der Steden, en aanzoek tot hulp, om wettige Regenten in pen opgefteld, tegen de oefening van den Godsdienst der Gereformeerden , onder het resfort van Schieland.  jz VADERLANDSCHE BRIEVEN. In hunne posten te handhaaven, tegejn muiters en oproermaakcrs , koeltjes van de hand wcezen, met te verklaaren: dat is me re domesticq, — „de Staaten van Holland, „ om door hun gefach , de fchaadelijke en „ verderffelijke verdraagzaamheid , met forcc „ door te zetten , vernieuwden bij Placaat, „hunne Kerken■ ordening van 1595." — 't geen gij weet dat een Rukje van O ld enba rne veld was. — „Dan Amflerdam , „ en eenige andere Steden , hadden daar in „ niet willen medeftemmen" ■— welk een ongehoorzaamheid ! —- „des moest Hügo de „ Groot daar heen, om was 't moogelijk, „ door zijn fchoon fprceken , de hekken vcr- 3, hangen te krijgen. Hij deed daar toe in de „ Vroedfchap , een lange en wel opgefmitkte „ Oratie". — Dit luidt anders , dan deftige taal! — „ met oogmerk , om de Regecring „ te beweegen tot het aanneemen van voor„ feide Rezolutie , cn om de Remonflrantfche 4, dwaalingen , als niet fchaadelijk aan de za. „ lighcid te keuren , en door die te verdraa„ gen , aanleiding te geeven , ■ dat zij hunne „ verderffelijke leer ongeftoort alomme konden 3, voortplanten. Dan tegen die opgefmukte „ Oratie, bragten zij , in een deftige, taal, „ een Vertoog in ," — wel waardig om nageleezen te worden, hoewel gij het bij de Re-  DERDE BRIEF. 33 Remonftr antfclie Schrijvers niet ligtelijk zult aan» treffen — „ met dat gevolg — de Hemel zij „ gedankt ! — dat de Man , met zijn defj, ti ge taal , onverrigter zaake naar huis „ moest keeren". — Dus heeft God driema al en — dat ik u dit tusfehen beiden doe opmerken — door middel van die o n g ehoorzaame Stad Amsterdam, onsN een aanmerkelijk heil befchikt. Eens, tot behoud van onzen gezuiverden Godsdienst , in dit notabel geval , toen zij het Synode Nationaal hielp doorzetten , en Kerk en Politie daar door gezuiverd werden van een gebroed, dat al te lang een befmettend verderf had aangebragt. Andermaal, in 't jaar 1672. toen de Loevefteinfche Factie, fiddcrende en bedremmeld, wegens het eminent gevaar, waar in zij door haar wanbeftuur ons lieve Vaderland geflort hadde , en op het punt ftaande , om door eene onvergeeflijke lafhartigheid, inteflemmen, dat ons door Frankrijk de ketens eener fchandelijke flaavernij voor eeuwig om den hals gelegd wierden; toen, zeg ik, heeft dit ongehoorzaam Amsterdam, met eene onvoorbeeldelijke ftandvastigheid , en kloek beleid , het verflaagen Vaderland opgebeurd , en , ten fpijt en tot fchande dier verdervende Factie-, zoo hartig medegewerkt, dat Frankrijk zijne gemaakte Conquesten ons moest terug geeven, C en  34 VADERLANDS CUE BRIEVEN. cn eenen Vrede toeftaan , die aller verwagting te boven ging. Eindelijk, toen zij , in de jaaren 1687 en 1688. Prins Willem III. zoo buitengewoon en kragtdaadig onderfteunde , dat hij, door eene magtige Vloot, in Engeland eene allerheuglijkfte omwending te weeg bragt, aldaar den Troon beklom , en tevens den waggelenden Godsdienst voor zijnen val behoedde; waar door wij verlost werden uit zulk een nijpend gevaar , als waar in het Protestantendom moogelijk nog nimmer te vooren geweest was. Gelijk gij zulks in 't breede leezen kunt, bij G. Bur•ket, de Gefchiedenisfen van zijnen tijd. — Dan ik moet hier afbrc-eken. Wagt het vervolg bij de eerfte gelegenheid. Zijt intusfehen , nevens de uwen, minzaam gegroet. Ik blijf, als altoos , enz. VIERDE BRIEF. JL en vervolge van mijnen voorgaanden , lees ik bij den Heer Martinet, V. Deel, Bladz. 17. ,, De Haagfche Contr ar emonjlr anten, a, naar buiten ter preeke lo open de", —• Is  VIERDE BRIEF, 35' Is dat niet zeer lief en beleefd gefprooken , van een Hervormd Leeraar , . die weet, dat zijne Gereformeerde geloofsgenooten toen zeer .in den druk zaten, en door de verdraagzaams Remonftranten van hunne eigen Kerken ontzet waren ? — ,, verlangden aldaar „ eene eigen Kerk te hebben". — — „De „ Contr ar emonftr anten vermeesterden in 's Haage de Kloosterkerk voor zich". Vermeesterden! Men zou fchier denken , dat .zij , al vegtende, de Remonftr anten daar uit gejaagd hadden ! Dan dit denkbeeld is valsch. Zij hebben op eene bedaarde, maar tevens rustige wijs, zig geëigend het geen hun regtmaatig toekwam , dog het welk hun door de vervolgzugt, en ondraagelijke onderdrukking der Remonftr anten, ontweldigd was. Hunne over. heerfching liep tans ten einde ; de hekken waren , gelukkig , al voor een groot deel verhangen. In de eerfte predikatie , door de onzen in die Kerk : gedaan , telde men reeds 2400 menfchen , „ en" — zegt mijn Handboekje , op Bladz. 197. — „ de Kerk nu ge„ noegzaam toebereid zynde , zyn de Stad„ houders , Prins Maurits , en Graaf Willem „ van Nasfouw , en veel uyt de Staten Gene„ raai, Raat van Staten , Raadtsheeren , en „ uit andere Collegien , in defe Kerk ter PreJ} dikatie gegaan , om te betuygen haar eenigC 2 „ heyt  36 VAD ER LA ND SC HE BRIEVEN. „ hcyt in de Religie , met de Contra - Re„ monftranten". — Neen ! zegt dc Heer Martinet, op Bladz. 23. het waren vooral Staatkundige inzigten, immers van den Prins. Maar is dit niet wat al te liefdeloos geoordeeld ? Wie geeft iemand het regt, om over liet hart van den Prins te oordeelen ? — „ Soo dat de Kerk , hoewel groot en ruym, „ de menighte van volk, wel van 4000 Mcn„ fchen , noch te naauw en te kleyn viel. „ Dit verdroot de Remonftranten , cn befon„ der Oudenbarnevelt , naast wiens „ Huys defe Kerk ftont". Hier uit ziet gij, dat de Contr ar emonftr anten , die ,, naar buiten „ ter preeke liepen", gelijk de Eerw. Martinet zig uitdrukt, niet beftonden uit de heffe des volks , maar uit aanzienlijken in rang , zoo wel als in getale. — Vervolgens geeft zijn Eerw. berigt, van eenige mishandelingen , den Remonftranten te Amfterdam aangedaan ; en befluit aldus : „ Oordeel , uit dit „ Haaltje, van de toenmaalige geftcldheid der „ Tijden , en tot welk eene hoogte de laak„ baare verbittering geklommen was". — Laakbaar, zeer zeker , is alle verbittering, daar ze huisvest, en alle ongeregeldheid, door wien ook gepleegd. Maar is xhet ook niet laakbaar partijdig , dat zijn Eerw. van de vertrapping en onderdrukking der Gereformeerden zoo  VIERDE BRIEF. 37 zoo fpaarzaam gewaagt; daar gij , uit de opgegeeven plaatfen in mijn Handboekje , zien kunt, welk eene ijsfelijke rol de Remonftranten alomme , het geheele Land door , hebben gefpeeld , ten tijde, toen zij waanden dat hun haan koning kraaide. — Vervolgens , op Bladz. 18. teekent hij Prins Maurits, als niet zeer flandvastig , of aan zig zeiven gelijk ; „ want eerst was hij voor de verdraag„ zaamheid geweest , noemde de verfchillen „ Ouestüvfe Poincten, die zoo weinig mogelijk „ moesten aangeroerd worden , en — dat „ lïerker fpreekt — hij had zelfs Uiten„bogaard, een der voornaamfte Remon„ ftranten , tot Hofprediker in zijne veldtogten „ gebruikt"; en nu, wat dan? Ja, en nu, nu verliet hij hem ! Dat moet den Hofprediker zeker zeer gevoelig getroffen hebben. Maar is het te verwonderen , als men indenkt, dat ervaaren Lootfen, naar het verloop van Tij en Stroomen , de bakens verzetten ? Prins Maurits, wien men niet ligt eenen blinddoek voor de oogen kon binden , was geen kind meer ; hij had met den tijd al wat zaaken en monfehen leeren kennen ; en nu had hij er twee, één in den Staat, en één in de Kerk, op wier handen hij met Argus oogen pasfen moest, cn daar naar zijn gedrag regelen. „ Ja maar, dat voorbeeld nogtans C 3 „ werd  38 VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ werd niet gevolgd , door de Prinfes , We„ du we van Willem den L, en Fredrik „Hendrik, Maurits Broeder. Dceze „ ontvingen zelfs , op den Kersdag deezes„ jaars , het Avondmaal uit handen van «Uitekbogaard, die 's Prinfen Leer„ meester in Taaien en Godsdienst was ge„ weest". Daar was dus eenige reden voor ; en dit zal dan ook de fmert van Uite nbogaard wat hebben kunnen leenigen. Neen , zegt zijn Eerw. , „ deeze Hap , „dat Prins Maurits, met veele groote ,, Heeren , naar de Kloosterkerk was gegaan , „ deeze ftap , die zoo veel opziens „baarde" — bij wien ? bij wicn anders, dan bij de Remonftranti n , die nu bcgonden te zien , dat ze een verlooren fpel hadden ? — deeze flap „ ftijfde de eene, en verfloeg de „ andere partij". Gedankt zij de Hemel, dat de partij der waarheid de overhand behield ! En nu zien onze Gereformeerde Landgenooten nog , welk eene duure verpligting zij aan de nagedagtenis van dien voortreffelijken Vorst hebben; offchoon hij , om deeze reden., tot heden toe, de wrijfpaal gebleeven is, aan wien de Remonftranten , met hun jeukerig fchurft, de een na den anderen , gekrabt hebben. Zie daar van ook een trekje bij onzen Schrijver. Op Bladz. 20 zegt hij : „ terwijl Prins „ Mau-  VIERDE BRIEF. 39 „ Maurits de Regeering in de meeste Ste„ den van Holland, buiten tijds, ver„ anderde , verwisfclende de Remonftrantfche M met Contraremonftrantfche Regenten , o M „dus een Synode te verkrijgen ; een be„ drijf, het geen men eene verkragting van „ 's Lands Vrijheid hieldt te weezen". Laat mij hier op aanmerken , i. De Loevcfteinfche Factie was tans, door haare genoomen fcherpe Refolutie , en het aanneemen- van krijgsvolk, in haaren dienst, en buiten Eed aan de Algemeens Staaten , derwijze aan 't hollen , dat er toen moest worden doorgetast, of anders ware het met onzen Godsdienst , met onze Vrijheid , en rust , gedaan geweest. Heeft zijn Eerw. niet , zoo wel als wij , de heilzaame nuttigheid daar van gezien , in de jaaren 1748. en 1787 ? Hebben wij , even daarom , niet beftendig eenen Stadhouder noodig, om ons 'te hoeden tegen dc verderfiijke woelingen der evengemelde Factie-, die waarlijk door onze Stadhouders nog met al te veel gemaatigdheid is behandeld geworden ? Zijn er niet nog een groote meenigte , die zig niet fchaamen te zeggen, al is 't wat binnens monds: liever Fransch, dan Prinscii? Dan ik gevoel, dat ik mij hier moet bedwingen , om niet al te warm te worden. — 2. De Prins deed dit, op eene behoorelijke C 4 vol-  40 VADERLANDSCH.E BRIEVEN. volmagt van de Algcmcene Stnatcn , die —wat men daar tegen , in onzen tijd , ook inwerpe — daar toe bevoegd en genoodzaakt waren ; deels, omdat de meerderheid der Re-, genten in Holland, door Factiezugt gedreeven, de zaaken tot een aller verderfelijkst uitcrfle drongen , en 't gemeen belang op fchroeven Relden ■— gelijk ons ook de droevige ervaarenis , in de jaaren 178(5. en 1787. geleerd heeft ; anderdeels , omdat het den Godsdienst, het gewigtigRe Ruk der Unie, betrof, welken de Algemeene Staaten verpligt waren te hand. haaven. Men zie daar over het getuigenis van mijnen eerlijken Raadsheer, Bladz. 202— 204. En vooral ook Bladz. 5 r 5. daar hij , gewaagende van het innecmen van Breda, in 1637. aangaande dc bedongen Capitulatie zegt : „ Men had door ondervinding gezien, „ hoe fchadclyk en forgelyk het zy den Papis„ ten zoo groote vryheid in te ruimen , te„ gen de oude Maximen , waar by men „ altyt gesustineert heeft, 0n„ zen Staat voornamelyk te berus„ ten op de Gereformeerde Religie, ,, en niet anders als door oprechte „ Religions verwanten gemainti- ,, neert te konnen worden". Zij, d'..i'mlven , die, met onzen Schrijver, oordeelen , dat het Synode verkreegen is met ver- krag.  VIERDE BRIEF. 41 kragting van 's Lands Vrijheid, dwaalen evenzeer , als zij, die onlangs dagten den Stadhouder den voet te ligten , om alsdan eenen Vrijheidsboom te kunnen planten — welke niet dan vergiftigende vrugten zou hebben voortgebragt. — Dus verre gekoornen , valt mijn oog op het gezegde van een beroemd godvrugtig Staatsman, Mr. H. van Alphen, in zijn geleerd Werk , over de waars Volksverlichting , 't welk mij toefcheen , wel waardig te zijn om u medctedeelen. Dus fpreekt hij, op Bladz. 116. „ het eigenlijk oogmerk der „ Remonftranten van dien tijd , was niet „ flcgts om verdragen te worden, nopens „ de vijf bekende Artikelen, maar den grond „ te leggen tot eene , geheel onbepaalde, „ verdraagzaamheid. Dit is niet alleen klaar, „ blijkclijk uit fchriften , in dien tijd , en „ kort daar na , uitgekomen , maar nog „ onlangs heeft men openlijk beweerd , dat „ de Remonftranten gcene eigenlijk gezegde „ Confesfie hebben , of aan eenige formu„ lieren gebonden zijn. Hier uit nu volgt „ zeer natuurlijk, dat dc verdraagzaamheid „ omtrent dc vijf artikelen zoude agtervolgd. „ geweest zijn , van die omtrent veele andere „ leerftukken der Hervormde leere; en het „ flot zoude geweest zijn zodanig eene onr, vastigheid in de leere , welke natuurlijker C 5 wijze,  42 VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ wijze, den wasdom der kennisfe verhin„ dert, en niet zelden het vertrouwen der „ gemeente, op elkander en op hunne leer„ aars, wankelend maakt. Wat men derhal„ ven ook zoude kunnen bijbrengen tegen „ de wijze, op welke het Dordfche Synode is „ bijeengeroepen , tegen de drift of andere „ menfchelijke gebreken der Dordfche Vaders; „ dit verhindert eenen onpartijdigen niet, om „ de zaak van agteren befchouwd, en alles „ voor en tegen wel berekend zijnde , te „ erkennen : dat deze Kerkvergadering voor „ de nakomelingfchap , ja voor het gandfche „ Protcstanfche wezen eene zeer nuttige „ daad gedaan heeft, van,-op nieuw, de be„ paling der leeruukken, door de Hervorm„ den aangenomen , nauwkeurig, vast te Hellen. „ Wat men tog tegen alles wat Sijmbolifche „ boeken en leuzen des gcloofs heeten mag, „ gefchreeven hebbe; men heeft wel opgeloste „ tegenwerpingen herhaald, maar op verre „ na niet bewezen , dat het niet voordeeh'g „ voor den Godsdienst zij , dat eik Chris„ telijk gezclfchap of gezinte , het welk tot „ bevordering van onderlinge kennis en ftig„ting, op gezette tijden bijeenkomt, het „ regt niet zoude hebben , om voor af te „ bepalen , hoe men dagt over deze en. „ geenc gewigtige leeritukken , zo in de be- „ fchou-  VIERDE BRIEF. 43. „ fchouwing als in de beoefening ( * ) ; dat „ zulk een genoodfchap het regt niet zoude „ hebben , om , behoudens alle vrijheid van. „ geweten, alle zodanigen uit hunne/ gemeenfchap te houden , welke van ftrijdige „ gevoelens waren ; zonder daarom dezulken „ buiten de gemeenfchap der algemeene Chris„ telijke Kerke te fluiten. — Ook is het wel „ door Vondel , als Hekeldichter, gezegd, maar„ nooit bewezen , dat men ;te Dordrecht, „ ten. (*) Dit is onder anderen ook gefchicd, omtrent het Leerftuk van ons Zedelijk bederf van Natuure , in zoo verre bepaald is , dat wij gelowen , dat - zonder Gods wederbaarende genade , de Memch volflrekt onmagtig is tot tenig waar geestelijk goed. Etn dat het geloofdeezer waarheid eenen heilzaamen invloed heeft op de, praktijk der godzaligheid , leert de Bijbel en de ondervinding , en wordt ook door deezen Edelen Schrijver alomme erkend. Zijne gezegden, des halven, die ik Ieeze op Bladz. 113. van zijne Mengelingen in Pioza en Poëzij, tweede Druk, zouden dan, dunkt mij, te verre getrokken kunnen worden, indien men er uit wüde af-leiden, dat dit, en andere leerftukken, in onze Saamen-i Ücllen van Godgeleerdheid Biet afzonderlijk ter befchouwing behoorden voorgedraagen , en tegen de daar tegen overgaande dwaalingen verdeedigd te worden. In de beoefi'ening , 't is waar, heeft dit Leerftuk dit met andere waarheden gemeen , dat het verkeerdelijk kan misbruikt worden ; en hier tegen is 't voornaameüjk, dat de Meer van Alphen zig met reden aankant.  44 VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ ten gevalle der partij van Maurits, de „ gevoelens der Remonftranten veroordeeld, 5, en hunne eisfchen hun ontzegd heeft". „ Zo lang derhalven de Dordfche leer , die „ der meeste Nederlandfche Protestanten is » en blijft 5 20 lanS zij als de heerfchende jj moet worden aangemerkt ; zo lang ook „ heeft zij aanfpraak op dc ftaatkundige be„ fcherming; en men kan haar dezelve niet „ ontzeggen , al was het zelfs , dat 'er over „den vorm, waar op dc Vergadering, welke „ haar bepaald heeft, was bij een geroepen, „ gegronde Staatkundige bedenkingen waren". — Dan ik gaa voort. Op Bladz. 22 en 23. vangt hij aldus aan , en vraagt : „ Keurde „ men zulke ingeflaagen wegen tegen de Re„ monftranten^ goed ?" te weeten , de vonnisfen, en derzelver uitvoering, tegen de hoofdbeleiders van al dien verderflijken opftand en beroeringen, die Kerk en Staat dreigden het onderfte boven te keeren. En hier op antwoordt hij : „ Wat zal men daar. van zeg„ gen ? Men moet nooit harde middelen ter „ befcherminge der Waarheid goed keuren : „ z^ heeft ook zodanigen indedaad niet noo„ dig". Harde middelen , cn ongeoorloofde middelen , moetenX wel onderfchciden worden. K:;rde middelen , gelijk in dit geval, tegen hun die ons van het dierbaarste Palladium, DE  VIERDE BRIEF. 4* de waarheid, poogden te berooven, konden daarom wel geoorloofd , ja zelfs noodzaakelijk zijn. Bij eenen harden kwast, voegt een fcherpe beitel. — Verder vervolgt zijn Eerw. aldus: ,, De verbittering was ge„ weldig hoog geklommen , en , hoewel het „ ongetwijfeld veelen om de waarheid te ,, doen was, flookte egter de Staatkunde niet „ weinig onder 't geheele werk". — Men ftaat dan toe, dat het veelen om de waarheid te doen was. Wel nu , wat zwaarigheid , dat zij dan ook eene goede Staatkunde te baat namen ? De vraag is , wiens Staatkunde ten dien tijde de beste was ; die der Remonjlratiten , of der Gereformeerden ? Ik antvvoorde , die, waar door de waarheid beveiligd, en 's Lands vrede en welvaart bevestigd is. De Heer Martinet zelf beflisfe dit ! — „ Eenigen droegen Oldenbarneveld, een' „ Man van groot gezag en een' kloeken ,, Voorftander van zijn Vaderland, — „ voeg hier bij , en bijzonder ook van zijne Factie , aan welker hoofd hij was — ,, geen „ goed hart toe", En om wat reden ? De Schrijver geeft die zelf op, en de Leezer oordeele over derzelvcr gewigt : —, „ om ,, dat hij het twaalfjaarig Beftand met Spanje „ hadt doorgezet". •— om den opgang en invloed van Prins Maurits te fluiten, en de  4# VADERLANDSCHE BRIEVEN. de zaak der Remonftranten te beter, in dien tusfebentijd , voort te helpen. Geen wonder, des , dat hij aldus vervolgt : „ 't geen bijna „ alle Remonftranten toevielen ; en om dat „ hij eene Kerkordening in den jaare 1591 „ hadt helpen geeven , waarin men het „ Kerkelijk gezag te na was gekomen. — Dit is eene zegswijze , welke wat dubbelzinnig is. Ik zou liever zeggen : waar door de Kerkelijke magt in de handen der Politie werd overgebragt. — „ vooral ook , om dat „ hij de Remonftranten begunstigde , wijl zij „ der Overheid een grooter magt in het „ Kerkelijke toekenden , den anderen". — Dan deeze toekenning was flegts de vrugt van een tijdgeloof, het welk geen' wortel had, maar kort daar na, in 't jaar 1619. geheel verdorde. — „ Maar het kwaad „ zat voornaamelijk , zegt men", — dit was „ wel zeer zeker — „ tusfehen Maurits „ en Oldenbarneveld, dewijl de eerste, „ veel aanhaligs onder de Contr ar emonftrantm 3, vindende, en oordcelende, zijne BrjzoN5, de re oogmerken best door hen te „ zullen bereiken , eindelijk derzelver partij „ openlijk koos." — Wie zou deezen ergerlijken trek van den Heer Martinet gewagt hebben ? Het was dan niet de overtuiging der waarheid, maar flaatkundig eigenbelang ,  VIERDE BRIEF. 4? belang, welk het geloof van den Prins beftuurde! — „ doch de ander, 's Prinfen „ doeleinde merkende, zogt, door de Re. „ monftranten te begunstigen , door de Ver„ araagzaamheid te oefenen , en door 't „ houden eener Synode tegen te gaan, het „ evenwigt te doen blijven, en Maurits ,, aanflagen te verijdelen, die der Remon„ ftranten kragt door eene veroordecling bij j, de Sijnode wilde breeken." Gij ziet dan, mijn Heve Neef, volgens eene flellige confesfie van den Schrijver, hier drie hoofdmisdaaden aan den Advokaat toegekend; welken, hoe zeer vermomd door zijne voordragt, nogtans, in het ligt dier tijden befchouwd, hem ten hoogften misdaadig maakten , en daarom ook eenen billijken grond tot zijne regtmaatige veroordeeling hebben opgeleverd. — „ En — vaart de Schrijver voort ■— ,, wat was „ het flot van alles ? Dat de Voorzienig. „ heid , hoewel zij nooit eenen kwaaden „ aanleg ter bereikinge van goede oogmerken 9, toeflemt, uit die langduurige duisternis het „ licht deedt voortkomen". Hier ontmoet gij dan bij den Schrijver, i. Eene ingewikkelde erkentenis, dat dc oogmerken , aan de zijde van den Prins en die der Gereformeerden, coed waren. 2. Dat het licht, v311 heil , vrede, redding en verlosüng , uit DE  48 VADERLANDSCHE BRIEVEN. de duisternis voortkwam. Daar Wij dan deeze zijne ronde confesfie hebben , zullen wij daar in berusten, en hem voorts geen Proces maaken , over de aantijging van eenen Kwaaden aanleg; gemerkt , door den afRand der tijden , de Rukken daar toe noodig, te veel omfiag zouden aanbrengen. Genoeg, zijn Eerw. erkent tog zelf, Bladz. 24 : „ Maar „DE WAARHEID, zo als die nog héden „ in onze Kerk geloofd wordt, werd behouden". Welk een groot en aanbiddelijk voorregt ! En zouden wij dan de werktuigen, ondanks den tegenzin van Ds. Martinet, cn den fmaad der Remonftranten, niet in dankbaare en lofrijke gedagtenis houden ? Het verheugt mij ook niet weinig , dat zijn Eerw. de Kantteekcningen van onzen .Bijbel, bij herhaaling, op Bladz. 37 en 44. zoo hooglijk roemt, en op prijs Relt; en daar dezclven geheel in den geest cn zin der Dordsche Leerregelen zijn opgeRcld , ziet men overtuigend , dat, offchoon zijn Eerw. in het Staatkundige dwaalt, hij nogtans, in dit opzigt, een getrouw Vriend der Hervormde Waarheid is gebleeven. — Op Bladz. 28. zegt zijn Eerw. „ Wij kennen geen bewijs , dat de geheclc „ Sociëteit der Remonftranten" — in de vervloekte confpiratie, tegen het leven van Prins Maurits -— „ gemengd was". Zie eens, hoe  VIERDE BRIÉE. 49 hoe overboodig zorgvuldig onze Schrijver voor dc eer zijner Vrienden waakt! Maar ovcrboodig , zeg ik , orndar, het nog nimmer iemand in 't hoofd gckoomen is , om elk ondeelbaar lid , als deel aan dien grouwcl hebbende , verdagt te houden ; even min , als dat v/ij , tans zeggende : „ De Patriotten fmeedden den toeleg , om ons , door eenen berokkenden oorlog met ■ Engeland , van dat Rijk aftefcheuren , cn daar door den Prins den voet te ligten , en ons dus het juk van Frankrijk op den hals te werpen", hier mede bedoelen zouden , aan elk lid in het bijzonder dat vloekwaardig oogmerk toetèdigten. Neen, ik geloof , dat er eerlijke menfehen onder waren , die zig door bedrog hadden laaten verblinden en verleiden. „ Waarom ook" —1 zegt mijn Handboekje , op Bladz. 262. —■ „ vecle eeriyke luyden bewoogen zyn, om ), zich van de Remonftranten af te zonderen, „ en wederom by de Gereformeerde Kerken ,, te vervoegen". — Mogten wij eerlang ook zoortgelijk eene bekecring, in 't Politieke, onder de eerlijke Patriotten zien gebooren worden! Met die hoop mij vleijende , zal ik dcezen befluiten. Verwagt in mijnen volgenden, mijne Aanmerkingen over de denkwijs van den Heer Martinet, in zijn VI. Deel. Intuslchen blijve ik , heihvenfehende s als altoos , enz4 D VJJ FDE  50 VADERLANDSCHE BRIEVEN. VIJFDE BRIEF. 3sr« koome ik tot het VI. Deel der Historie der Waereld van den Heer Martinet. De Aanmerkingen die ik u daar over gaa mededeelen, zijn niet ingerigt, om zijn Eerw. daar door eenig verdriet aan te doen. Want •ik ftel vast, dat zijne Franfche vrienden hem bedroogen hebben, cn dat, indien hij zijne Historie als nu nog moest opftellen , hij hun afzigtelijk karakter , niet minder dan elk braaf en eerlijk mensch zou doen , met de zwartfte koleuren zou teekenen. Mijne Aanmerkingen zijn dan niet tegen zijn' Perfoon — voor dewelke ik agting heb — maar tegen zijn Werk, omdat het in elks handen is , en om , ware het moogelijk, onze kinderen, en min kundige Landgenooten, tegen deszelfs fchadelijken invloed te beveiligen. Op Bladz. 489 en 490. fchetst hij kortlijk het leven, bedrijf, en lotgevallen van Lodewyk den XV. dien. hij zegt, dat zagt van aart, zijn volk toegenegen was, en den bijnaam kreeg van Welbeminden. Is dit alles, wat  v ij F D E brief. jï wat de zoo zeer beleezene Martinet Van hem weet ? Neen , maar hij verkiest niets meer van hem te zeggen ; want dan behoeft hij ook zijn wellustig, ontugtig karakter niet aanteroeren » veel min eenig bewijs uit het leven zijner affchuwelijke Bijzit, de Grdavinne Dubarry, te ontleenen. Laat ons dan ook voor alle die roepende zonden, die den tijd zijner regeering bevlekt en gekenmerkt hebben , een gordijn fchuiven. God , nogtans , zal eens in 't ligt brengen, het geen j ook van Koningen , in de duisternis gepleegd is > en cpenbaaren de verborgen raadjlagen , ook van hunne harten. — Lodewyk de XVI." — dus vervolgt hij, Bladz. 491. — „ was zijn >, Opvolger , die in deeze laatfte jaaren aan „ Engeland deedt gevoelen 't geweld zijner 5, Zeemagt ; de XIII. Vereenigde Staaten van Noord-America uit Engelands juk hielp i5 verlosfen ; en onzen Vaderlande zo door i,, dat Rijk, als door den Daitfchen Keizer fel „ benard , tegen den ondergang behoed, en 9, tot den vrede gebragt heeft. Mogt ons Verbond, nu met dat Rijk geflootcn, j,"(een zo zeldzaam verschijnsel) „ meer nuts geeven , dan de moeilijke en roofzugtige' vriendschap van En„ geland ons, zo lang, fchande, fmert en s, nadeel heeft gebaard". — D 2 . Het  5a VADERLANDSCHE BRIEVEN. Het is overbekend, dat, daar onze Republiek tegen de Magten van Frankrijk en Engeland niet kan opweegen , het ons belang is , met beide die Volken in een' beftendigen vrede en vriendfchap te leeven. En wel voornaamelijk ■met Engeland; volgens het onzijdig getuigenis Van den beroemden Baron de Bielefeld, die in de geleerde Staatkunde moogelijk aan onzen Schrijver niet zal behoeven toetegeeven. Dus fpreekt hij : „ Holland is , van het begin s, dier Republiek af, meestendeels vriend en „ bondgenoot der Erfgelfchen geweest. De „ Godsdienst, gelijkheid van inzichten , en „ verfcheiden foortgelijke beweegredenen , no„■ digen hen uit, om altijd vereenigd te zijn. 5, Hunne gczamentlijke magt is aan die van „ Frankrijk gelijk. Want zo die Kroon eene „ dier Zee - Mogendheden kon te onderbren„ gen , zoude de andere noodzakelijk een „ zelfde noodlot ondergaan. De bclangens „ van Engeland zijn dan , altijd eenen aans, hang in dat Gemecnebest te hebben , en s, aan hetzelve alle beleefdheid te bewijzen. „ De Koophandel zal nu en dan wel eens, „ onecnigheden tusfehen hen veroorzaaken , „ maar zij zullen echter , uit gemeen belang k „ tegen Frankrijk altijd vereenigd zijn" (a). Het CO Boekzaal van Maart, i;p3. Bladz. s8p.  VIJFDE BRIEF. 53 Het waar belang van ons Vaderland , met opzigt tot eene verbindtenis met de eene of andere der opgemelde Moogendhedcn , wordt uit vcrfcheiden gezigtpunten befchouwd. Zij, die den waaren Gereformeerden Godsdienst als het grootfte gefchenk des Hemels agtcn , en denzelven aanzien als den band van onze gezegende Unie — gelijk Vader Willem dit tot een fpreuk had : dat dit Gemeenebest, zonder den Hervormden Godsdienst * niet lang beftaan kon ; waarom ook de Algemcene Staaten in den jaare 1619. beflooten , denzelven, zoo als die nu in 't Synode van Dordrecht nader bepaald was , met de magt van den Lande te zullen voorftaan en befchermen ; gelijk naderhand nog eens gefchiedde , in 't jaar 1651. in die zoo berugte Groote Vergadering — „ waar in men befloot", zegt onze Schrijver (a) , „bij de Leer„ stellingen" — let wel, niet alleen bij den Hervormden Godsdienst, maar ook bij de Leerftellingen — ,, in het Nationaal Synode „ te Dordrecht bepaald, te blijven"; waarom dan ook in de Inftructie voor de Stadhouders, die zij bezweeren moeten , als een pligt is aanbevoolen , dat zij niet alleen de Hoogheid cn Privilegiën des Lands moeten bevorderen en (a) VIII. Deel, Bladz. 316. D 3  54 VADERLANDSCFIE BRIEVEN. en bewaaren ; maar ook den Hervormden Godsdienst moeten voorftaan (a). Waar uiü dan ook voortvloeit, dat niemand, dan zij die dcczen Godsdienst belijden of voorftaan , tot eenig Staats of Stedelijk bewind geregtigd is. Een voorregt , dat ons wel benijd en betwist wordt , door alle de disfentieerende Godsdienst - Genootfchappen , en bijzonder dooide Remonftranten; dog waar voor wij , als egte Vaderlanders , goed , bloed en leven moeten veil hebben , om ons in het wettig bezit — zoo lang dc Hemel ons dat gelieft te vergunnen — te bewaaren , en dat te verdeed igen. — Ik zeg , die op den Hervormden Godsdienst uit dit oogpunt zien > zijn even daarom allernaauwst gehegt aan bet gezegend Huis van Oranje, als het bolwerk van hunne godsdienstige en burgerlijke Voorregten , en neigen dus ook altoos , als van zeiven , tot eene naauwer verbindtenis met Engeland, dan met Frankrijk; omdat hunne, uitzigten en verlangens door het eerfte ge. rugfteund , en door het laatfte gewoonlijk tegengewerkt , of ondermijnd worden. Aan de andere zijde, de Aristocraaten , de hoeve, fteinfche Factie, en zij , die geen belijdenis van den Gereformeerden Godsdienst doen , of den- Ca) VIII. Deel, Bladz. 471.  V IJ F D E BRIEF. 55 denzelven niet zijn toegedaan , en dus , volgens onze Unie en Grond - Conftitutie , van alle regeeringsbewind zijn uitgeflooten , neigen meest tot de naauwfte verbindtenis met Frankrijk ; om reden , die gij nu gemaklij k raaden kunt. Zoo lang nu beide die partijen in ons Land ftand houden , en uit hunne verfchillende grondbeginzelen blijven handelen en voortwerken , zullen hunne uitzigten en neigingen in deezen altoos onderfcheiden blijven. Uit het oogpunt nu der eerstgemelden het waar belang van ons Vaderland befchouwende , neem ik de taal en denkwijze van den Baron Bielefeld gereedelijk over; als mede, die van Mr. Johan Meerman, in zijn voortreffelijk Werkje, over de Burgerlijks en de Volks - Vrijheid , Bladz. 73. „ Het zelfde „ genot van Vrijheid , dezelfde Godsdienst , „ en in veel opzichten overeenftemmend Ca„ racter , het zelfde gevoel van eerlijkheid , „ maakt de Engelfche Natie cn de onze als „ tot twee bloedverwanten". Het is waardig, dat gij zijn gezegde over dit onderwerp geheel naleest. — Intusfchen , den Heere Martinet, en den zulken die met hem eenftemmig denken , hunne volkoomen vrijheid laatende, keer ik weder tot het maaken van eenige weinige refiectien , op zijn gedaane voordragt. De Franfchen, zegt hij, hebben D 4 de  VADERLANDSCHE BRIEVEN. -de Noord-Americaanen uit Er.gelands juk helpen verlosfen. Maar was dit niet -trouwloos en verraadcrlijk* gehandeld , tegen eenen Nabuur , met weiken zij ten dien tijde .in vrede en vn'endfchap Honden ? Dat Engefonds heerfchappij over de Amerikaanen den naam van een juk verdiende, ftaat hem te bewijzen. Wij. bezitten de. gewigtige Colonie van de Kaap de Goede Hoop; wij voeren aldaar een bewind, voornaamelijk mgerigt ten nutte van onze Bezittingen in de Oost-Indien ; en houden , tot dat einde , die Colonie Onder een zeker bedwang. Gefield nu , dat de Ingezetenen aldaar, niet alle eveneens daar mede te vreden zijn j hebben zij daarom regt, om ons bewind een juk te noemen ? En wat zou de lieer Martinet zeggen, indien zijne Eranfche Vrienden eens fecnigen tijd mogten goedvinden , onze Colonisten aldaar , of elders , te helpen , om zig te ontfiaan van ons regtmaatig bewind ; het welk zij , dog zeer onbillijk , een juk zouden kunnen noemen ? — „ Mogt", zegt hij voorts , >, ons Verbond , nu met dat Rijk geflooten , „ (een zo zeldzaam verfchijnfel) meer nuts „ geeven , dan de moeilijke, en roof„ zugtige vriendfehap van Engeland ons, „ zo lang , fchandc , fmert en nadeel heeft „ gebaard". In zijn VIII. Deel, Bladz. 233. '-" noemt  V IJ F 'D E BRIEF. 57 noemt hij hen ook hoogmoedige Engelfchen , jaioersch over onze Zecrnagt en Handel. — Laat ons deeze gezegden overlaaten voor rekening van den Heer Martinet, en ons intusfchen verheugen , dat wij , ten tijde der ge* zegende Omwending, niet alleen onze oude Conftitntic hcrfteld , maar ook onze Vriend, fchap met Engeknd vernieuwd gezien hebben. Wij hebben zeker van hunne roofzügt niets te vrcezen , zoolang wij ons onthouden van bedrijven,- gelijk in 't jaar 1778. , inloo, pende tegen de trouw der Tractaaten, en van zulke handelingen cn zaamenfpanningen met Frankrijk , die hen getergd , en tegen ons verbitterd hebben , en ons eenen allerverderf, lijkftcn oorlog op den hals hebben gehaald , waar door wij uit de hoogte van voorfpoed, in zulk eene laagte en diepte van vernedering geftort zijn, als waar toe :onze Republiek misfehien , ten opzigte van haare Finantien, nog nooit is gebragt geweest. Dit hebben wij te danken aan de vrienden van onzen Schrijver , die verderllijke Loevefteinfche Factie ; welke i— de Hemel zij. gedankt! — wel verdwaasd en verfperd is , dog tegen wier woelingen men nimmer te veel zal kunnen op zijn hoede. zijn. — Voortgaande, zegt hij, pp Bladz. 494. tot der Franfchen lof : „ het „ volk moge de gebreken der Koningen D 5 „ zien,  58 VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ zien, en ze belachen of betreuren ; 't blijft „ egter aan hun verknogt door eene foort j, van toegenegen vooroordeel, door een ge„ voel van eerbied en tederheid. In een an„ der Land zal men dit vrugtloos zoeken. d, 's Konings naam wordt hier niet genoemd, „ of de denkbeelden van goedertierenheid, „ van dankbaarheid en liefde , nevens die van „ magt, grootheid en geluk, rijzen tegelijk in „ de harten op. Een Franfche Monarch kan, „ in 's volks oog , geen kwaad doen. De on„ verfchilligfte zijner daaden worden zeer ge„ preezen , zijne zwakheden vergoelijkt, zijne misdagen op de rekening zijner Staatsdienaa„ ren gezet. Kan dan een Koning ergens in „ de Wacreld het beter hebben dan hier onder „ zulk een zagt en toegeeflijk Volk? „ Bij het verneemen van deszelfs minfte on„ gefteldheid , is het geheele Rijk in alarm. „ En deeze liefde breidt zich uit tot 's Ko„ nings oudften Zoon , dien men noemt „ Dauphin de France, ook tot de andere Kin„ ders, flegts den bijnaam de Frame voerende, i5 en zelfs tot de zijdelingfche Bloedverwan„ ten , Prins/en van den Bloede geheeten". — Hoe is, helaas ! deeze breede en grootfpreekende lof aanmerkelijk geloogenftraft, door de ondervinding! Die akelige dag van den 21 Ja. nuarij deezes jaars 1793. zal in de Jaarboeken van  V IJ F D E BRIEF. 5* van alle Europeefche Volken met een zwarte kool geteekend fiaan , als een dag , op welken die zoo hoog gepreezen Franfck Natie ,. zig voor eeuwig cn onuitwisfchelijk gefchandvlekt heeft,. door bloedftorting , door moorddaadige bloedftorting, gepleegd aan eenen der besten hunner Koningen , die immer den Frarü fchen troon beklom. Mijn hart beeft en trilt nog, als ik daar aan terug denk , en dan vooruit zie , welk eene gedugte wraak de Hemel hun waarfchijnclijk heeft voorbereid ! Weinig ftrookt dit , met het gunstig denkbeeld , welk dc Heer Mar tinkt van de Franfchen fchijnt te hebben , en zijnen Lcczcren zoekt inteboezemen , daar hij fchrijft, op Bladz. 501. „ Wreedheid heeft men lang op. „ hunne rekening gezet : wij ten minftcn „ daar we dat denkbeeld al vroeg ingezoogen. „hebben door 't Boekjen, de Franfche. Tij„ rannij , dat men ons in de fchoolen , bij „ het leeren fpellen cn leezen , in handen. „ gaf. Dan, men weet thans, ten welken „ einde de Staatkunde dat Boekjen voor de „ Jeugd liet fchrijven en ter fchoolen in, „ voeren , waarom het thans van veelen „ daar uit verworpen is". -— Hoe ongelijk is zijn Eerw. hier aan zig zeiven ! Hij weet immers , dat hij zelf een Opftel over der Franfchen Tijrannij vervaardigd heeft, in dat •  6o VADERLANDSCHE BRIEVEN. dat fraaije Werkje, waar mede hij de geleerde Waereld verpligt heeft , genaamd < Kerkelijke Gefchiedenis der Wal den zen, gedrukt 1765. De hairen rijzen te berge , over het berigt dat zijn Eerw. ons mede. deelt, van alle de folteringen en mishandelingen , welken de braave en onfchuldige Waldenzen endergaan hebben , zoo van de Franfchen zeiven, als van den Hertog van Savoyen, door hun omgekogt en opgehitst. Hij zegt, in het'gemelde Werkje, Bladz. 92. „ Frankrijk was voor heen -de eerfte en „ eenigfte oorzaak geweest , dat ze uit hun Vaderland verdreeven wierden". — Bladz. 128. „ De Franfchen beflooten , een ont„ menschte wreedheid , als een proefmidde] , „ om anderen van 't overloopen af te fchrik„ ken , te werk te Hellen". Waar van hij dan eenige fchrikbaarendc proeven voordraagt. — Bladz. 137. „ Frankrijk had hen voor * vier J'aaren verdorven". — Bladz. 151. „Drie „ duizend zielen moesten, ter voldoening van „ Vrankrijks onregtmatigen eisch , de Val„ leijen , waar in zij zig neergezet, en veele „ getrouwe diensten aan den Hertog gedaan „ hadden , ruimen". — Zeker geloof ik , dat het uit geen Staatkunde is , dat de Heer Martinet ons, in dat beroemde Werkje, de Franfchen zoo haatelijk heeft afgeteekend ; maar  VIJFDE BRIEF. Óï maar even zeker geloof ik, dat de Staat» kunde niet te misprijzen ware, indien men 9 uit dat beginzel, het Boekje van de Franfche Tijrannij ter Schooien had ingevoerd. Laat ons daarom ook nu zorgen , mijn waarde Neef ! om onzen • Kinderen en Landgenooter» het gebeurde, dat wij gezien en beleefd hebben , tot eene geduurige waarfchouwing , inteprenten. En verkiest iemand , op raad van den Heer Martinet, het Boekjen de Franfche Tijrannij , uit de fchoolen te werpen; dat men dan tevens zorge , om onzen kinderen die fcheld- en fmaadnaamen , waar mede zijn Eerw. de Engelfche Natie zoo haatelijk geteekend heeft, niet bekend of gemeenzaam te maaken. Iets , waar door zijn Werk voor hun befmettelijk is geworden. — Dan laat mij voortgaan. Van Bladz. 495 tot aan het einde, weidt zijn Eerw. vrij breed cn met grooten lof uit, over het karakter der Franfche Natie , de grootheid van hunne magt, befchaafdheid, en diergelijken; te lang om zulks uit te fchrijven. Ik zal u flegts een' en anderen trek van zijne gezegden en . denkwijze doen zien en proeven ; men kan dan het geheeie ligtlijk daar naar beoordeelcn. Op Bladz. 495. zegt hij : „ Middelbaare en „ mindere Onderdaanen beklaagt men aller» wege , daar zij aan de onregtvaardigheid  €z VADERLANDSCHE BRIEVEN. tê en onbcfchaafdheid der Grooten zijn bloot» „ gefield; maar de minnelijkheid, de zagt>, geaarthcid en het toegeeflijk gedrag van >, deezen, anders aangemerkt, als eenigzins boven de Wet verheeven , vergoeden dat „ gebrek des Staatsbeftiers : hier door leeft „ het gemeen nergens zo goed als in Frank„ rijk". — Hoe bevalt u deeze loffpraak ? Zoudt gij wel te vreden zijn , indien een troup gegalonneerde fchelmen , onder veele hoflijkheden en pligtpleegingen, u van uwe goudbeurs wilden ontlasten ? — Op Bladz. 498. fpreekende van Lodewyk den XIV. en de kosten tot onderhoud zijner troupen ; zegt hij : „ De Staatkunde , [NB. De Fran* fche] „ 't zij ze zich tot in- of uitlandfche „ zaaken bepaalt, heeft duizend proeven van „ de fchr■anderheid des Franfchen vernufts uit„ geleverd. Onze Tijden hebben er veele be- wijzen van gezien , dikwijls tot ons geluk". •— Ik heb het vernuft van Voltaire ook wel hooren prijzen ; dog zeker Schrijver is van gedagten , dat hij waarfchijnlijk daar in bijgeflaan was , door den invloed van eenen hel* schen geest. Rampzalig vernuft, als het misbruikt wordt! Hoe veelen onzer Land. genooten , daar door misleid , betreuren tans , als ballingen buiten hun Vaderland, hun akelig lot! Dat de nazaat zig daar aan fpiegele 1 —  V IJ F D E BRIEF. 63 Op Bladz. 505 zegt hij 5 ,, De Engelfchen zijn „ hunne natuurlijke vijanden : dat is een overblijffel der oude oneenigheden en oor„ logen, die zes Eeuwen lang, toen naamelijk „ de Engelfchen nog in het bezit van eenige „ Franfche Pro vin tien waren , geduurd heb„ ben. Met moeite fchijnt dit te kunnen „ vergeeten worden. Dan" — NB. hier hebt gij weer een' trek ! — „ dan , zijn de „ Engelfchen boven hen minnelijker , vreed. ,, zaamer en toegeeflijker ? Waren deezen, „ maar zeldzaam , de eerfte aanranders of „ overrompelaars ?" Ja , durf ik zeggen , zij overtreffen de Franfchen in opregtheid; en het vernuft der Franfchen , heeft in hun Staatsbefluur dien trap van invloed en werking niet, als bij de Engelfchen. — Eindelijk befluit hij , op Bladz. 512. aldus : „ Zo veel zij ge- „ noeg van dit groot cn magtig Rijk": „ dat thans, [in 1785.] één der aanzienlijk„ Ren en magtigften geworden is , en dat 5, voorheen zeer veel gedaan heeft tot de Vrij. „ heid onzer Republiek ; doch van het welk „ wij vervreemd zijn geworden federt den „ jaare 1648 tot heden toe, het geen ons 3, zo duur heeft. komen te ftaan". — Evenwel het allerbeste en onfehatbaarfte hebben wij daar door behouden, t. w., onzen kostelij. ken Hervormden Godsdienst, en de Vrijheid. — ?, Och  04 VADERLANDSCHE BRIEVEN. >, Och ware dat nimmer gebeurd ! Daar En5, geland , en door voorige , [NB.] nu beter „van ons herdagte mishandelingen", — Ja, toen weet, dat daar toe ook Boekjes van dc Engelfche Tijrannij zijn gefchreeven en uitgedeeld , welken thans verworpen zijn. — ,, en 3, door het onlangs aangedaan onregt, zelf „ de aanleiding gegeeven heeft, dat wij tot „ Frankrijk zijn terug gebragt , (Welk een „ diepe weg der Voorzienigheid!) hebben ,, Frankrijk en wij het fchoonste vooruitzigt „ ontvangen van eenen beftendiger Vrede, „ van eenen uitneemender bloei en van min„ der mishandelingen , voortaan, van anderen ,, te zullen lijden". Het fpijt mij , in zeker opzigt , dat de Eerw. Martinet zijne blijde en genoegehjke uitzigten waarfchijnelijk niet zal beleevcn. Eene gedugte , en moogelijk wel eene gansch verfmaadende roede , fchijnt over dat Rijk uitgefixekt , om wraak te neemen , over onfchuldig vergooten bloed, cn den afgrijsfelijken fmaad, aangedaan aan eenen Gezalfden des Heeren ! Want het oordeel zal wederkeer en tot de geregtigheid , en alle opregten van harte zullen het zelve navolgen (a). Eer (a). PA XCIV: 15.  V IJ F D E BRIEF. 6S Eer ik afbreek, nog iets , dat mij ont~ fchooten was. Op Bladz. 494. telt de Heer Martinet, onder de groote Mannen, die het Staatsministerfchap in Frankrijk bediend hebben, den Heer de Vergennes, en' betijtelt hem : den ons lie venden Vergennes. Dit zal, in den ftijl des Schrijvers , zeggen : de grootfle Vriend der Patriotten, die hen gevleid , opgeflookt, en aangevuurd heeft, door hun , in hunne verderflijke onderneeming, bergen van goud te bclooven , en die hen, toen het er, in September 1787. op aankwam , om zijne beloften — het grootfle plegtanker, waarop de Patriotten dagten allen florm te zullen konnen afrijden — natekoomen, hen allen deerlijk in de pekel liet , en het fcheepje hunner hoop op de klippen t'eenemaal liet verbrijzelen. Het is die zelfde ons lie. vende Vergennes, die ons kort te vooren zulk eenen fchandelijken en nadeeligen Vrede met Engeland bezorgd had, cn dat, niettegenflaande — volgens berigt van Burgemeester Rendorp , in zijne zeer bekende en 1 geroemde Memorien — de Engelfchen ons in den mond gaven, dat als wij onmiddelijk met hun te Londen wilden handelen, wij niet alleen vergoeding van fchade , maar ook aanmerkelijke voordeden zouden kunnen bedinE gen 1  66 VADERLANDSCHE BRIEVEN. gen ! Dan neen , zoo hoog ging de haat cn verbittering der toenmaalige Patriotten , die het Staatsbewind in handen hadden, tegen Engeland en het gezegend Huis van Oranje, dat men bever flaaven van Frankrijk wilde zijn , dan, door eenig voordeel of vriendfehap aanteneemen , toekeering tot Engeland te doen blijken. Waar van het gevolg geweest is , dat de ons lievende Vergennes ons in 't hemd liet Haan , en de Patriotten eenen Vrede teekenden, welke onze Republiek nog lang zal doen kwijnen, en hunne naamen in onze Jaarboeken met eeuwige fchandc en fmaadheid doen gefpeld worden. Dit zijn daadzaaken , waarde Neef; daadzaaken van ónzen tijd , die ons noopen moeten , om te zorgen , cn God te bidden , dat nimmer de Patriotten wederom de wapenen , of eenig bewind , in handen krijgen ! Laat mij nog eene Anecdote van dien zelfden ons lievenden Vergennes melden. Gij kunt ze kezen bij J. P. Brissot (Warville) (*), Nieuwe Reize door NoordAmerica, II. D. Bladz. 208. Daar zegt hij , in eene Aanteekening' : „ Eindelijk is het „ eene (*) Lid der tans heerfchende Nationaale Conventie in Frankrijk, en, terwijl ik dit fchrijf, reeds in banden, en in gevaar , van ook eerlang op dezelfde wijze als zijn ongelukkige Meester, om 't leeven gebragt te worden.  V IJ F D E BRIEF. 67 „ eene onloochenbaare waarheid , dat onder ,, de 47 miljoenen , die naar het voorgeeven, „ door Frankrijk, onder zijn (Vergennes) „ beftuur aan het Congres van America ge„ leeverd zouden zijn, Een en twintig „ miljoenen gevonden worden , welker ge„ bruik niet verantwoord is. Ik heb dit van „ kundige en onverdagte lieden. Nu kan „ men met 21 miljoenen meenig een geluk5, kig maaken". Dit zoo zijnde , dan viel het hem ook ligt , door ons een kleinigheid van 4 of 5 millioenen bij te zetten , tot voldoening van den eisch van wijlen Keizer Joseph den II. ons in de flaaffchc boeien van Frankrijk geketend te houden. Dan ik moet afbreeken. Verwagt in mijnen volgenden mijne overige Aanmerkingen , op het VIII. Deel der Historie der Waereli van den Heer Martinet. Zijt intusfehen met de uwen van harten gegroet. Ik blijve, met alle toegenegenheid, enz. E,2 ZES-  63 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Ingevolge mijnen voorigen , gaa ik nu over tot het VUL Deel van het Werk des Heeren Martinet. Op Bladz. 210. en vervolgens , ziet gij zijn berigt , aangaande den toeleg, bij veele Staatsleden gevormd, om Vader Willem te verheffen tot Graaf deczer Landen ; en volgens zijne veronderflelling, doet hij dien Vorst voorkoomcn , als daar in bedektehjk te hebben medegewerkt, dog dat zeker geval de uitvoering daar van belet heeft. Dit zeker getal, dus koeltjes benoemd , was niet minder, dan het ongelukkig en treurig uiteinde' van dien Vader des Vaderlands , dooide hand eenes vèrraadérhjken moordenaars. Zedert dien tijd , heeft de Loevefteinfcbe Factie niet opgehouden , de volgende Stadhouders met deezen toeleg bij herhaaling te ' bekladden ; gelijk zijn Eerw. zulks mede doet, aangaande den grooten Maurits, van wien hij Bladz. 270. zegt, dat hij haakte naar 't opper, gezag. £n van Willem II. zegt hij", in navolging van G. Brand: hij vlamde, meent men, ZESDE BRIEF.  ZESDE BRIEF. 69 men, op de verheffing, door zijne Voorvaders bedoeld, maar nooit verkreegei^. Wat hier van zij , niets is zekerer, dan dat die verdenking volkoomen geloogcnftraft is, door het beftendig gedrag van onzen tegen vvoordigeri braaven Vorst, zoo we] als van wijlen zijnen zeer geëerden Vader, Prins Willem IV. Ook wordt zulks voldoende wcderïegd , in het keurig Werkje van den Heer Meerman, Bladz. 19- 23. Vooral moet gij leézèn , het geen hij fchrijft op Bladz. 72. en vervolgens , als zeer dienstig tot eene Antidote, tegen de vergiftigende inboezemingen van onzen Schrijver, aangaande dc gezindheid en handelingen der Èhgelfche en Franfche Natiën, jegens onze Republiek. De eerfte wordt door den Heer Martinet fteeds vermeld met de haatelijke Epitheta van trotsch , hoogmoedig , nijdig , jaloersch, en diergelijken ; terwijl hij de laatfte beftendig doet voorkoomen, ali den besten en belangloosften Vriend van ons Vaderland. — Op Bladz. 316. gewaagt hij ook van die zoo berugte Navigatie- Acte, ten tijde van Olivier Cr om wel ingevoerd, als welke den doodfteek aan onzen Koophandel heeft toegebragt. Dan hoe fmertelijk en nadeelig ook die Acte voor ons in haare gevolgen geweest is , men kan ze daarom nog onregtvaardig, nog onbehoorlijk baatzugtig heeten. E 3 Niet  ?o VA D ER LA ND S C HE BRIEVEN. Niet onregtvaardig, omdat wij geen regt no<* aanfpraak hadden , om die Acte tegen te gaan. Immers , elke Overheid is bevoegd , tot het neemen en invoeren van zulke maatregelen , waar door haare eigen onderdaanen kunnen bevoordeeld worden , offchoon aan andere Natiën daar door nadeeien worden toegebragt ; even gelijk nog onlangs onze Staat, ten voordeele van de Gost- Ind. Compagnie , den invoer van vreemde Thee verbooden heeft, offchoon zulks tot een aanmerkelijk nadeel van andere Natiën verftrekt. Ook niet ongeoorloofd baatzugtig , omdat het elke Natie vrij Haat, haare belangen op alle wijzen te bevoorderen ; gelijk het in ons Vaderland gccnc ongeoorloofde baatzugt hecten kan, dat de eene Proyintie de andere, de eene Stad de andere , ja de een Koopman den anderen, door vernuft, vlijt, en naarftigheid , eenen kans poogt aftezien. Het is ons belang , de Engelfchen in hun vernuft en vlijt nateftreeven ; en het is de pligt onzer Regenten , om , even gelijk de Engelfchen, zulke maatregelen te beraamen en te volgen , als tot aanwakkering en onderfteuning van het vlijtbetoon hunner ingezetenen kunnen verftrekken. Men kan nog mag der Engelfche regeering dien lof niet weigeren , dat zij zeer oplettend en ijverig is, om door aller.  ZESDE BRIEF. 7ï allerlei belooningen en gratificatiën, den geest der Natie optewekken, en wakker te houden, om in alles hunne nabuuren voorbij te {treeven. Dan • die weg ftaat eveneens voor alle Overheden open , indien ze anders daar toe de vereischte kunde , en opregte vaderlandsliefde bezitten en oefenen. Bladz 256. Aangaande de groote overwinning , door Prins Maurits, in dien haglijken flag bij Nieuwpoort, behaald, zegt de Schrijver : „ zij was nutteloos voor 't „ Gemeenebest ;" en hij vergeet er bij te voegen , dat de flag enkel op drang der Staaten , tegen den zin en het genoegen van den Prins , ondernoomen was. Zie J. van den Sande, Bladz. 79. — Bladz. 262. zegt hij; „ In den jaare 1608. floot men een nieuw „ Verbond met Frankrijk. — — Maar , hoe nader wij aan dat Rijk kwamen , hoe ver„ der het jaloersche Engeland van ons „ te rug ging". Al wcêr een trek van des Schrijvers partijzugt voor Frankrijk l — Op Bladz. 265. van het Beftand gewaagende, zegt hij : „Maurits, oorlogsgezind, kon „ er geen fmaak in vinden. Oldenbarne„ veld , gezet op 's Lands rust, en onaf„ hanglijkheid , was er niet tegen". Dan wie weet niet, dat hij den Prins zijnen roem en grootheid benijdde , en haakte naar rust, om E 4 met  'ff VA DE RL AND SC HE BRIEVEN. met des te meer ijver dc zaak der Remon. ponten voorteftaan ? — Op Bladz. 351. zegt hij : „ Toen de Franfchen [in 1Ö72.] zulken » opgang maakten , ging hun , die hier het „ voornaame bellier in handen hadden , den » naam na va" lafhartigen , onbekwaamen, of verraadercn des Vaderlands, 't Volk , in „ flede van zich met mannenmoed te wapc,, nen tegen eenen trotschen Oyerweldi„ ger" — zoo erkent dan onze Schrijver dat niet alleen de Engelfchen, maar ook zijne vrienden , de Franföhèn , aan het euvel van trotschheid mank gingen ! — floeg aan het „morren en muiten tegen de verslaagen ,, Landbeitierders, die zich niet zo fchielijk „ wisten te redden. Men verweet hun den „ flegten ftaat der Landmagt , de kwaade „ keus der Legerbevelhebberen , en eene „ fnoode overhelling tot de Franfchen". — Zoo zag men toen, dat Jan de Wit, door eene verkeerde Staatkunde , van op de Franfchen te fteunen , de Landmagt te verzuimen , en tegen den zin der Natie, Prins Willem III. te dwarsboomen , ons Vaderland op den oever van het verderf ge holpen had. De lof welken de Schrijver hem Bladz. 363. toezwaait , is dan meer aan zijne zugt voor de Factie, dan aan de verdiensten van dien Man toetekenncn. / Dan  ZESDE BRIEF. 73 Dan ik fcheide hier van af, om in mijnen volgenden tot eene nadere ovcrweeging van het nut des Stadhoudcrfchaps , en van onze vereeniging met Engeland, o vertegaan. Be•veelende u intusfchen , het naarstig kezen cn herlcezen van 't Werkje van den Heer Meerman, en de aanprijzing daar van aan eiken Vaderlander. Terwijl ik, intusfchen, mij met zegenbede teckcne , enz. P. S. Naardien de Stadhouderlijke Waardigheid altoos haaren grootften flcun vindt, in de neiging cn denkwijs van verre het grootfle aantal der minst aanzienelijke ingezetenen deezer Landen , gelijk de ondervinding te mèermaalèn heeft doen zien ; zoo kan men niet beter doen, dan onder hundie neiging en denkwijs kcvendig te houden,en voorttcplanten , door middel van zoort°e. Jijke Werkjes , als dat van den Heer Meerman, onder hun te verfpreiden en gemeenzaam te maaken — even gelijk de Hervormde Kerk het best de zuiverheid van haare Leer bewaaren zal , door den Heidelbergfchen Katechismus beflendig op den Leerfloel te doen behandelen , en haare Leer aldus onder het gros der Gemeenten kevendig te houden en voorttcplanten. Gefchiedt- dit , dan kunnen de gefchillen der Geleerden wel eens onrust verwekken, maar zij zullen der Kerke niet E 5 ligt  ?4 VADERLANDSCHE BRIEVEN. ligt haare Leer ontrooven, omdat ze in 't bezit is , niet alleen van verre de meerderheid , maar ook van de zoodaanigen daar onder, die de heilrijkheid dier Leer, door ondervinding en beoefening , hebben leeren kennen. Ik geloof ook, dat dit op den duur het beste behoedmiddel zijn zal , tegen alle die bedekte aanvallen , welken men tans in den Welmeenenden Raadgeever, en andere Periodieke Blaadjes aantreft. ZEVENDE BRIEF. In mijnen Vijfden Brief zcide ik, Bladz. 53. dat het waar belang van ons Vaderland , met opzigt tot eene naauvvere Verbintenis met Engeland , of met Frankrijk, uit zeer verfchillende oogpunten befchouwd en beoordeeld wordt. Even zoo is 't ook gelegen met het Stadhouderfchap. — Wat betreft eene Staatkundige bcfchouwing van dit hoogaanzienlijk Ambt, daar laat ik mij in 't geheel niet in. Gij kunt , des begeerig, daar omtrent te regt koomen , bij den Heer Wagenaar , en Mr. Pieter Paulus , die ieder een afzonderlijk en opzettelijk Stuk daar over  ZEVENDE BRIEF. 75 over gefchreeven hebben. Ook moogt gij wel naleezcn , 't geen onze Schrijver , over dit Ambt, en het werk daar aan vcrknogt, zegt , in dit VIII. Deel, Bladz. 467 473. In 't algemeen is het tans , bij verre de meesten onzer ingezetenen , eene erkende en toegeftemde waarheid , dat dit gewigtig Ambt, in de Conftitutie van ons Vaderland , onontbeerlijk is. Een onwraakbaar getuige in deezen , is de Fleer Martinet zelf. Op Bladz. 473. zegt hij : „ Ons Vaderland is „ driemaal zonder Stadhouder geweest, eens ,, i(5 maanden , na den dood van Prins „ Willem den I. — 22 jaaren, na den „ dood van Willem den II. — en ten „ derdemaal, een tijdvak van 45 jaaren , na „ den dood van Willem den IIP'. En hij merkt aan , „ dat , in de twee laatfte kec„ ren , naamelijk in de jaaren 1672 en 1747, het Stadhouderfchap door Frankrijks over„ winnende wapenen , waar mede het zelve ,, ons aanviel , herfteld is en beftendiger ge„ maakt, dan het ooit geweest is (*) , hoe„ wel dat Rijk zulks niet beoogde, en , 2:0 ,, het (*) Dit fchreef de Heer Martinet in of omcremt liet jaar 1787. Men weet, dat zedert dien tijd — Gode zij dank ! •— in weerwil van de woelingen en den toeleg der Patriotten, de behendigheid van het zelve nog veel tas-  ?6 VADERLANDSCHE BRIEVEN. 5, het dat had kunnen voorzien , misfchien „ gekeerd zou hebben : dat fommige Schrij„ vers zich vermoeid hebben met het ondcr» zoek ' of ee" Bellier met of zonder eenen " Stadhouder den Lande voordeehgst zij; doch » zulks kan overtollig gehouden worden , nu » ons Vaderland eenen zulken heeft op zo " Vasten voet"- - Dit is wat dubbelzinnig, «et zou kunnen zeggen : Waar toe vergeeffche moeite aangewend ? wij hebben eenen Stadnouder , cn , nolens volens, wij moeten hem houden , hij zij dan voordeelig of niet Of het kan te kennen geeven : Het is over' tolhg , omdat de voordceligheid in de uit koomst ten overvloede gebleeken is. Dit laatfte, hoop ik, is des Schrijvers meening — Trouwens , dus vervolgt hij • — JL' „ eindelijk , dat ik veele kundige en wiize „ Staatsmannen , welken men van gecne par „ tijdigheid kon verdenken , heb hooren vcr„ klaaren op goeden grond, dat, was er in „ den jaare 1747 geen Stadhouder verkoozen „ wij volkoomen flaavcn der Aristocraaten zou-' „ den geworden zijn : met één woord , dat » hij vaster gemaakt is ; inwendig , door den Eed van alle de ingezetenen , en door de Guarantie der onderfcheiden zeven Gewesten, onderling aan eikanderen; en uitwendig door de Guarantie van twee magtige bukeolandfche Moo' geadheden.  ZEVENDE BRIEF. 77 „ hg allernuttigst is in eene Republiek, zo „ gefield als de onze , blijkt , dunkt mij , „ genoeg, wanneer men flegts met de onder„ vinding der tijden raadpleegt, die toch het „ zekerfle hier leert , om ons van deeze „ waarheid ten vollen te overtuigen" (*). Hier aan zullen we ons dan houden. Het is een getuigenis, dat ons, als onwraakbaar, in 't' vervolg zal te flade koomen. Ik had zelfs daarom ook wel gewenscht , dat de Heer Martinet die waarheid, waar van hij zoo fterk overtuigd fchijnt , ten nutte zijner Leezers , wat beter en uitgewikkelder had tragten voortteplanten , ten einde alle de ingezetenen, daar van ten duidelijkflen overreed , in eerbied voor , liefde tot, en gehegtheid aan het doorlugtig Huis van Oranje, meer vereenigd en bevestigd hadden moogen worden ! Het tegendeel zult gij flraks zien. Laat (*) Bij dit getuigenis van onzen Schrijver, zonden nog veelen kunnen worden toegevoegd. Een voor allen, zal genoeg zijn , en wel van iemand , welken de Heer Martinet niet zal weigeren , mede onder de kundige en wijze Staatsmannen te rangfehikken ; ik meen , den Heer Mr. Johan Meerman, in zijn voortreffelijk Werkje, De Burgerlijke Vrijheid in 'haare heilzaaine, en de Volks Vrijheid in haare fchadeli-ke gevolgen voorgemeld. Lees en raadpleeg hem over dit onderwerp, Bladz. 23.  78 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Laat mij , alvoorens , met het hart eri de taal van een waar Vaderlander , die den Hervormden Godsdienst als het grootfle en beste gefchenk des Hemels befchouwt , en tevens den Stadhouder aanmerkt als een uitmuntend bolwerk, tot deszelfs bewaaring en beveiliging , daar hij zelf dien Godsdienst belijdt, en, volgens zijne beëedigde lnftructie, verpligt is, denzelven voorteflaan en te befchermen ; laat mij , zeg ik , alvoorens , uit de Gefchiedenisfen van ons Vaderland , die ik weet dat gij met lust en vlijt beoefend hebt, u herinneren moogen , eenige gefchiedkundige trekken, die ons van het onwaardeerbaar nut van het Stadhouderfchap onwederfpreekeJijk moeten overtuigen. Vader Willem de I. — Cen naam, niet dan met eerbied te noemen — weet gij' is, na de afzweering van Philips den II. de eerfte Stadhouder , en Grondlegger van deeze Republiek geweest. Wat hij in die hoedaanigheid , met voorbeeldige belanglooze vlijt, arbeid, en moeite, heeft gedaan en aangewend, is u t'over bekend. En onder alles , dat wij in een dankbaar aandenken moeten houden , is die gezegende Unie, welke door zijnen invloed en zorg , jn 't' jaar 1579. tot fland is gebragt, en waar van wij nu, fints meer dan twee Eeuwen, zulke rijke  ZEVENDE BRIEF. 79 rijke en heilzaame vrugten hebben moogen plukken. Hoor, wat de Heer Martinet ten zijnen opzigte getuigt, op Bladz. 213 : ,, Maar fchooner was deszelfs titel , Vader „des Vaderlands ! Hooger kon hem „ geen gegce.ven worden , en gewis hij hadt „ dien verdiend , daar hij alles hadt opge„ offerd tot 's Lands verlosfing. Vriend en „ Vijayd hebben fchetzen van deszelfs Karak„ ter gegeeven, naar elks denkwijze, met „ overfchoone of afzigtige koleuren. Maar „ de onzijdigheid zelve zal niet wraaken , dat „ men hem noeme een' Man van eenen een„ paarigen en helderen geest ; nooit opge„ blaazen , veel min neerllagtig ; regtvaardig „ boven duizenden , en gemaatigd ; fchrander „ en grootmoedig ; diepdenkend , wakker en „ onvermoeid , boven wien nooit iemant ge„ gcfchiktcr was tot het volvoeren van moci„ lijke onderneemingen". — Men mag er bij voegen : en die onze gezegende Unie , en den Hervormden Godsdienst, beiden in ftand en in waarde hield. Ach ! ware hij ons niet door een' ontijdigen dood, in de kragt zijns leevens , onttoogen! Den tijd en de wijze van dien , weet gij. Zijn braave Zoon , Prins Maurits, volgde hem op in het Stadhouderfchap. Van deezen zegt de Heer Martinet, Bladz.  8o VADERLANDSCHE BRIEVEN. Bladz. 284. „ Men noemde hem te rcgt „den tweeden grondvester der „Republiek, die alle hoedanigheden van „ een' grooten Veldheer, naamelijk , dapper„ heid , bedaardheid , werkzaamheid cn voor„zigtighcid, bezat. Ware alleen het geval „met Oldenbarneveld niet gebeurd!" Ja , dit is het , dat de Remonftranten niet vergeeten , of hem immer vergeevcn kunnen , en waarom zij nog tot heden ten dage toe , hunne bittere vijandfehap tegen hem aan den dag leggen. Intusfchen, men weet , dat Oldenbarneveld door 24 onpartijdige Regters geoordeeld , en ter dood gevonnisd is. Niemand , die tans dat niet beklaagt. Dan de Staatkunde, welke naar het beloop en de gefteldheid dier tiiden moet beoordeeld worden , vordert zomtijds , aan de geftrengheid boven' de zagtheid de voorkeur te geevcn. Had hij het hoofd in den fchoot gelegd , of zijne Vrouw Pardon voor hem laaten vraagen , het ware gewis niet gebeurd. Te zeggen : dat liet zijne onfchuld niet toe • is zijne Regters tot fchelmerj te maaken \ en hardnekkigheid voor grootmoedigheid aan, tezien. Het is dees groote Vorst, doorlugtiger gedagtenis , die , als de tweede Grondvester der Republiek, door een roemrijk  ZEVENDE BRIEF. gr ïijk bewind van omtrent 40 jaaren , dezelve tot het hoogfte toppunt van aanzien , magt, en rijkdom heeft opgevoerd. De bijzonderheden daar van, weet gij , uit zijn roemrugtig leeven ; en voornaamelijk , dat door zijnen ijver voor de waarheid , dezelve boven de leugen heeft gezeegevierd , in het alom beroemde Synode van Dordrecht, waar voor God gepreczen zij , zoo lang zijne waare Kerk, hier en namaals , een beftaan zal lubben ! Zijn Broeder, de Doorlugtige Prins Fredrik Hendrik, volgde hem op, in zijn Bewind en Waardigheden , en was niet minder roemrijk en voorfpoedig , in een beftuur van omtrent 23 jaaren ; ten einde van het welke, in 't jaar 1648. na eenen bloedigen en kostbaaren Oorlog van 80 jaaren, wij der flaavernije van Spanjen onttoogen , en tot eene vrije en onafhangelijke Republiek door alle de Moogendheden van Europa zijn erkend en verklaard geworden. Zijn roem en lof wordt met reden in dankbaare gtdagtenis gehouden ; dan zijne meerdere toegcevendheid en involging aan de Remonftranten , is misfehien de bron geweest, waar uit al het verdriet, aan zijnen Zoon en verdere Opvolgers verwekt, en het onheil den Lande overgekoomen , is voortgevloeid, F Willem  82 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Willem de II. was zijn Zoon en Opvolger , die , na een kort bewind van maar omtrent twee jaaren , in den bloei zijnes leevens , door de Kinderziekte werd weggefleept Van hem getuigt onze Schrijver, Bladz. 307. dat hij was „ vlug van verfland , diepj, denkende van geest , en van een vast ge„ heugen , bedreeven in de Wis- en Natuur„ kunde ; hebbende reeds proeven van dap5, perheid gegeeven , vlamde hij , meent men;' — dit is wederom eene navolging van G. Brand's : men zegt, men verhaalt, enz. — „ op de verheffing , door zijne Voorvaders bedoeld , maar nooit verkreegen. Hij zou, „ naar 't oordeel van fommigen , met roem „ geregeerd hebben in eene Monarchij , wc„ gens zulke groote hoedanigheden ; maar „ ftrookte niet in een klein Gemeenebest". Voorts verhaalt hij zijnen aanllag op Amfterdam; — want de gebreken der Stadhouders moeten vooral vereeuwigd worden ! — en gaat dus voort : „ Dit geval gaf een fmet in „ Willems karakter, deedt nadeel aan zijn „ Huis , liet kwaad bloed in 't Vaderland „ na , en drong veelen om aan Olden„ barnevelds Stelregel: een Stadhouder met „ eene onbepaalde magt is gevaarlijk voor een „ Gemeenebest , te gedenken , en leide den ,j grond tot volgende fmerten". Ja waarlijk , zijn  ZEVENDE BRIEF. 83 Zijn vroegtijdige dood beroofde Ons , voor een reeks van 22 jaaren , van een Stadhouderlijk Bewind, dat niet kan ontbeerd worden , en bragt ons Vaderland zulk een treffend onheil toe , dat, had God ons niet gered , wij het hoofd geheel zouden hebben öndergehaald.' — Wat dit geval van Amfterdam betreft ; indien men al toellaat eenige berispelijkheid in 's Prinfèri gedrag , zoo is dit nogtans zeker , dat een Stadhouder, zonder genocgzaame magt in handen te hebben , ons van geen nut kan zijn. Tans wilden de: Staaten van Holland , en bijzonder de Stad Amficrdar.1, zijne magt en invloed fnuiken, door het afdanken van een merkelijk aantal ónzer troupen. Hier tegen verzetteden zig dc Staaten Generaal , cn magtigden den Prins , om zulks van hunnent wege tegen te gaan ; zoo dat hij , in dit geheele geval, als' hun gelastigde moet aangezien en befchouwd worden. Op gelijke wijze; hadden te vooren, in 't jaar 1637. de Staaten Generaal, op advijs van zijn Hoogheid den Prins van Oranje> ook hunne Gemagtigden gezonden in Friesland s die aldaar, in naam en op 't gezag dier Staaten, in het huishoudelijke dier Provintie eene aanmerkelijke verandering te weeg bragten (*). —> Voor' (*) J. van den San de, Bladz. 525. F 2  S4 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Voor het overige , beken ik , dat een Stadhouder , met de noodige magt in handen, en de Staaten , als Souvereinen , die hunne Vrijheid moeten voorftaan en behouden, zeer moeilijk te vereenigen en in balans te houden zijn. Dit zag men draa, na den dood van deezen Prins , wanneer de Loevefleinfclie Factie het bewind in handen kreeg , en de Raadpenfionaris Jan de Wit zig, als het Prinsje van dien tijd , aan hun hoofd ftelde. Toen geraakte de balans ten eenemaal buiten evcnwigt; het welk niet minder ten gevolge had, dan de geheele omkecring cn vernietiging van het Siadhoiidcrfchap, door die zoo berugte Acte van Stclufn , het Ecuwig Edict genoemd, welke gemelde Jan de Wit in 't jaar 1667 doordreef , cn tot Hand bragt — w:iar over God , in den weg zijner Voorzienigheid , op zoo gedugt eene wijze zijn ongenoegen deed blijken , dat hij ellendig aan zijn einde kwam ; terwijl onze gezegende Republiek in 't grootfle gevaar geraakte , om onder den trotfehen fcepter van Lodewyk den XIV. voor altoos den vrijen hals te moeten buigen. Wat er in dat tijdvak van ruim 20 jaaren gebeurd is , weet gij. De rust en 't vertrouwen waren ge weeken ; de ingezetenen misnoegd ; cn de zugt tot eenen Stadhouder was niet te bedwingen , dan door mid.  ZEVENDE BRIEF. 9S middelen van geweld. Onze Landmagt was onbeduidend ; de Magazijnen ledig; en onze Frontieren en Grensfteden ontbloot en verwaarloosd. Dit was de vrugt van de Staatkunde en het Beffcuur van Jan de Wit, die het devies : Liever Fransch dan Prinsch, in alle zijne handelingen deed doorftraalen. 't Is v/aar, in dien tijd was onze Zeemagt zeer gedugt , en de Zeehelden behaalden een' onftcrflijken roem. Men bromt geweldig, ook nog in onzen tijd, over den wcèrftand aan het Engclfche Hof gebooden 5 dan men bedenkt niet , dat wij toen zoo zeer geen oorlog voerden tegen de' Engclfche Natie — welke den oorlog tegen ons verfoeide , en geene de minftc onderbanden daar toe inwilligde — maar tegen de Franfchen, die den Engelfchen Koning , Karel den II. daar toe opftookten , en onnoembaare zommen verfpilden , om hem daar toe in ftaat te Hellen •— met oogmerk , om , wanneer de beide Natiën zig onderling verzwakt en bedorven hadden , alsdan over beiden te konnen zeegevieren. Hoe groot een Man Jan de Wit ook geweest zij ; dit was nogtans een van zijne gebreken, zegt onze Schrij ver, Bladz. 363. „ dat hij de rekenkunde te veel toe„ paste op de Staatkunde, dat is , dat hij „ oordeelde , dat de Vorsten meest volgens F 3 35. hun-  8(5 VA DER LA ND SC HE BRIEVEN. „ hunne belangen te werk gingen. Ook „ kleefde hem te veel aan eene onverzettelijkheid, om den Prins van Oranje bui„ ten het bewind te houden , tegen den zin „ der andere Gewesten, cn zelfs tegen het „ genoegen van verfcheiden' Leden van Hol„ land, die niet dulden konden, dat iemant, „ hun gelijk , zo groote vermogens hadt, of „ dat hij de klem des beffiers alleen in han„ den hieldt. Dit bragt hem in haat, en gaf „ grond tot veele rampen van Staat". Dit kon ook niet misfen. En naardien onze Republiek geen beihmrend Hoofd ontbeeren kan» gaf ons God telkens eenen uit het Doorlugtig en van Hem gezegend Huis van Oranje — gezegend , boven alle ingezetenen , met aanzienlijke goederen en bezittingen , en daar door , uit eigen belang, ten alJernaauwflen verbonden aan de belangen van ons , en van zijn eigen Vaderland (*). Dcezen nu te ver- (*) Dc inkoomsten dier Vorsten , uit hunne eigen goederen en bezittingen , zoo in Duitschland, ais voornaamlek hier te Lande , wordt door zommigen op agttien Tonnen Gouds begroot. Het zij deeze begrooting egt is of niet; dit is zeker, dat geen ingezeten hier te Lande, gtlSWer belang in den bloei en welvaart onzer Republiek heeft, dan dit gezegend Huis ,-welks inkoomsren jaarlijks % •als 't ware , in onzen fchoot worden uneeftort.  ZEVENDE BRIEF. 8? verfmaaden , of klein te agten , was ingewikkeld , eene verfmaading op Gpd geworpen ; die zulks ook zigtbaar gcwrooken heeft , zoo wel nu, als toen , door de zoodaanigen ook aan de verfmaading overtegeeven. Gij kent ze , cn hunne naamen zullen bij den naneef altoos met veragting gefpeld worden. — In mijnen volgenden , hoop ik u nog kortelijk iets over de volgende Stadhouders mede.tedeclen. Tans breek ik af, en blijve , als altoos , enz. AGTSTE BRIEF. TV^illem de III. , na zijns Vaders dood gebooren , en van God tot groote dingen voorgefchikt, groeide en werd groot, onder den druk van Jan de Wit. „ Men rekende „ hem" — zegt onze Schrijver , Bladz. 393. j— „ onder de grootste Vorsten , daar hij „ hier alle hinderpaalen tegen zijne verheffing „ te boven kwam , een volitrekt gezag verj, kreeg , den Engelfchen throon beklom , zich „ daar op vestigde ondanks den weerzin van „ een wispcltuung volk , vreemde Hoven F 4 „ door  VADERLANDSCHE BRIEVEN. ,, door zijne Staatkunde befticrde , be„ kwaamheden in den Oorlog toonde', uit „ tegenfpoeden zich wist te redden , altoos „ werkzaam was in het Jlof en in liet Veld , 5, en Lodewyks heerschzugt paaien ftelde. „ Hij was deftig van gelaat , fomber , zelden „ vrolijk , ligt opvliegend , agterhoudend , „ fchrander in uitvindingen, doordringend van oordeel , vuurig in gevegten cn Godsdiensti g." — Was \ wonder , dat onze Natie zulk eenen voortrehelijken Vorst, onder haar opgevoed , en . zoo kenbaar dooide Voorzienigheid tot iets groots beftemd, reeds lang wenschte aan het hoofd des Be. winds geplaatst te zien ? Dan, hoe fterk dit ook dqorftak , men onderdrukte alles met geweld , en waagde het geheel belang des Vaderlands aan die dolzinnige drift : g e e n Stadhouder! Het laag gemeen , dc heffe des volks — titels , den Prinsgezinde» gegeeven , en welken den Patriotten nog heden , gelijk toen ,' als in den mond beftort ven zijn — ziende dat alles verboren ging, en dat dc Franfchen , onze zoogenaamde vrienden , eene zoo lofwaardige Natie , als we gezien hebben , ons het mes op de' keel zetteden , en de Patriotten gereed ftonden, om met een gebed om lijfsgenade , alles aan de glorie van Lodewyk den XiV. optcof- feren  AGTSTE BRIEF. 89 fcrcn (*) ; dit deel der Natie , in vccler oog het beste deel , dit, zeg ik , verecnigde zig , om Willem den III. aan 't roer van zaaken te krijgen, waar toe hij zoo zigtbaar van God beftemd en voorbereid was. Tot een Haaltje zijner kloekmoedigheid en ftandvastigheid , ten tijde , dat de Patriotten geheel verlegen , bedremmeld , en raadloos waren , diene , het geen de Heer Martinet zelf ons berigt , Bladz. 351. „ Karel „ de II. om vrede aangezogt , zondt Gezan„ ten, die , de voorwaarden bepaalcnde , zich „ lieten ontvallen : „ 't Gemeenebest was weg !" welke taal den Prins onverduldig 5, maakte , en hem moedig decdt antwoorden: „ Ik weet een goed middel , om het verderf mijns Vaderlands niet te zien : ik zal in de laatfte verfchansfing fneuvelen!" ■— God gaf hem , op der Vroomen gebed, ons tot eenen Redder en Verlosfer ; en zoo draa (*} Wil irfen de harde en onmaatige eifclién van Frankrijk , en de neiging van zommige Staatsleden tot derzelver inwilliging , zien , men vindt dit onder anderen eok vereeuwigd , in de Staat kundige Bister if van Holland, LXXIIIfté Deel, Bladz. 66—72.. Wiens bloed verftijfc niet in de aderen , als hij dat leest ? En wien moet het niet onbegrijpelijk voorkoomen , wanneer hij, ondanks dat alles, in den Heer Martinet zulk eenen ïertullus voor de Franfchen ontmoet? F 5  po VADERLANDSCME BRIEVEN. draa had zijne verheffing haar bcflag niet, of de moed , het vertrouwen , en de eensgezindheid der Natie herleefden. De Franfchen vlooden , en ontruimden ons Land , waar van zij reeds drie Provinciën overheerd • had, den , en alles werd in korten tijd tot voorigen bloei en luister herfteld. Met medelijden, 't is waar, moet men die ongelukkigen befchouwen , welken ten dien tijde dë flagtpffers waren hunner eigen toomeiooze drift en partijdigheid; maar wie eerbiedigt hier in ook niet de Godlijke regtvaardigheid , die , zoo wel toen, als ook nog in onzen leef, tijd , zig altoos getrouw betoonde , in de uitvoering niet alleen van haare beloften , maar ook van haare bedreigingen ? Rom, XIII: i , 2. Och ! dat onze tijd , zoo vrugtbaar in Predikers van geloof , en vertrouwen op God, als enkel liefde, ook vrugtbaar zijn mogt in Predikers van Gods waarheid cn trouw , in het vervullen van zijne bedreigingen ! Men zou dan zoo ftrafhaar niet verzuimen de vermaa. ning van Pa u lus, Heb., Xll; 28, 29. Want een geloof, dat wel de beloften aanneemt , maar de Godlijke bedreigingen in den wind flaat , is geen geloof dat ons behouden, kan. Met  A G T S T E BRIE F. 91 Met den dood van dcczen grooten Vorst, die in 't jaar 1702. kinderloos overleed , was de Stam van Vader Willem den L uiige* ftorven. Welk eene ftof van vreugd voor de Jlristocratifche partij , die nu weêr de ba, venhand verkreeg ! vooral , toen 9 jaaren iaater , in 1711. ook dc Neef van Koning Willem den III. die zoo veelbeioovendc Prins , Jan Willem Fkiso, voor den Moerdijk in 't overvaaren verdronk. Toen fcheen de hoop op dat Huis van onzen G 1 d e o n afgefneeden ! Dan neen ; gelijk weleer Willem dc II, eene zwangere Gemaalin agterliet, zoo zorgde God , dat uit deczen afgehouwen tronk wederom eene vrugtbaare fpruit ten voorfchiju kwam. WTelk eene verbaazende fpccling der Voorzienigheid! Gij weet , dat zijne Gemaalin , ten tijde zij, nes ongeluks , mede zwanger was , en een' Prins ter wacreld bragt, genaamd Willem Karel Hendrik Friso, naderhand, onder den naam van Willem den IV., als onzen Verlosfer , zoo beroemd geworden. Deeze tak van het Hufs van Osanje ftamde af van Jan den Ouden, broeder, van Prins Willem den I. uit wien gebooren is Ernst Casimir , wiens zoon Hendrik Casimir, de Vader was van den zoo even vermelden Prins, Jan  9i VADERLANDSCHE BRIEVEN. Jan Willem Friso (a). Zoo zorgde God, zeg ik, voor 't belang van ons lieve Vaderland , door ons de hoop te Jaaten behouden op Prins Willem den IV. En — dat zeer aanmerkelijk is — het geen wij ten kwaade dagten , befchikte God juist ten goede, en ons tot het meeste nut; want gelijk eens David zcide (b) : Uwe zagi moedigheid heeft mij groot gemaakt ; dat is , mar de uitbreiding van Klinkenberg, Gij hebt mij geleerd , over mijne drivten te heerfchen, en deeze bedaardheid heeft den weg gebaend , tot het, vermeerderen van mijne groot heid i even zoo ging het ook dcezen voor. treffelijkcn Prins. Godsdienstig en in alle Vorstelijke deugden en weetenfehappen opgevoed , onder de naauwkeurige toezigt en zorge zijner doorlugtige en voorbeeldig godvrugtige Vrouwe Moeder ; was en bleef hij egter het voorwerp van verfmaading en klemagting , vooral der Aristocraaten in Hol. land. Dit verootmoedigde hem wel , maar baande tevens denkweg, ter voorbereiding, om met zoo veel te meer luister in te tree' den in de loopbaan , welke de hooge Voorzienigheid hem had afgeperkt. Hef- CO Martinet, BIsdz. 427. (b) Ps. XVI11: 3£.  AGTSTE BRIEF. 93 Het is t'over bekend, waarde Neef, welke lotgevallen ons Vaderland ondergaan heeft, van den dood van Koning Willem den III. tot aan de verheffing van Prins Willem den IV. Na eenen kostbaar ge voerden oorlog , verkreegcn wij in 't jaar 1713 een' zeer nadeeligen vrede; naardien de Engelfche Ministers , door Fransch goud daar toe omgekogt , de Engelfche Troupen uit het Leger der Geallieerden terug riepen , waar door wij genoodzaakt werden, alle onze voordeelen , op de Franfchen behaald , daar aan opteofferen. Geduurende dien vrede , in een tijdvak van omtrent 34 jaaren , leefden wij onder eene Staatfehe Regeering , zonder Stadhouder. De Religie , het is waar , werd gehandhaafd ; maar de geest van Aristocratie , verkreeg in 't politiek bewind van trap tot trap de overhand ■— men onderdrukte uit alle magt de zugt der Natie tot eenen Stadhouder , en de Prins , daar toe begeerd, was niet zelden het voorwerp eener fmaadlijke behandeling. Geen uitzigt derhalven fcheen er over , voor die Vaderlanders , die aan een Stadhouderlijk Bewind gehegt , en tot het Huis van Oranje genegen waren , dat immer aan hunne hoop of verlangen zou voldaan worden. Dan Gods tijd was daar toe nog niet gekoomen. Zeer opmerkelijk is het, dat  n VADERLANDSCHE BRIEVEN, dat het Franfche Hof - zoo afkeerig vad en handig tegen onze Stadhouders - b| herhaaling, door Gods Voorzienigheid dienst* baar gemaakt is, tegen deszelfs neiging cn beiang, om dat doorlugtig Huls onder ons hoe ianger zoo meer te vestigen, en in grootheid en aanzien te doen toeneemen. Het gebeurde in onzen tijd, zal ik in een' volgenden Brief aanroeren. Tans ging de Natie iü dlt aanmerkelijk tijdvak van vrede , gebukt onder de lasten van den voorgaanden oorlog ; cn — gelijk het doorgaans gaat, onder een Stadhouderloos Bewind - de Landmagt werd verzuimd, de Grensfteden en Barrières vervielen, en de Magazijnen raakten uitgeput Evenwel , de piaifante , maar zeer kostbaare Commisfien van toezigt , blcevcn in ftand In deezen Haat der zaaken , had Frankrijk ' door de vernuftige Staatkunde , waar in dat Rijk, volgens onzen Schrijver , zöo zeer uitmuntte , onze Republiek aan zig door vriendfchappeiijke daaden moeten verbinden , en de Jristocraaten moeten bijfpringen , orh den Stadhouder te weeren , en hen in hun bewind te rugfteunen. Dan neen ; tans deed God blij, ken , dat Hij , op der vroomen gebed , de vernuftige Staatkunde der Franfchen wilde te leur ftellen en befchaameh , en,, tegen hunnen ^toeleg cn belangen, het verdienstelijk Huis van  AGTSTE BRIEF. 95 van Oranje wederom wilde herftellen , en in meerder aanzien en luister verhoogen, dan ■ nog ooit te vooren. Hier toe liet Hij het eerst zeer duister v worden , opdat zijn ligt van hulp en heil des te heerlijker zou uitblinken. Frankrijk, dat zoo zeer gepreezen Frankrijk , viel oris trouweloos en vijandlijk met een magtig leger op 't lijf, beroofde ons in korten tijd van onze kostbaare Barrières , nam de eene Grensvesting na de andere in, en deed onze gevangen troupen , als een kudde fchaapen , tot in 't binnenfte van zijn Land heen voeren. Mij gehcugt nog , in welk een' bangen nood wij ons toen bevonden , maar ook , hoe het beste deel der Natie , met vereenigde harten', hunne hoop op God Relden , en Hem met geboogen kniën baden , om eenen Verlosfer te befchikken. Maar deeden dit ■ ook onze Regenten ? Vereenigden zij zig met de Natie , om in dien benarden tijd , naar een Eminent Hoofd , die zig tot onze hulpe aahbood , om te zien ? Zoo verre van daar, dat ze, even als in het jaar 1672 , liever alles zouden hebben opgeofferd , dan gehoor te geeven aan eenen Vorst uit het huis van Oranje. Het laag gemeen , de heffe des volks, zoo genoemd , gelijk we gezien hebben , gebruikte en vereerde God wederom , als het middel ter inroeping  96 VADERLANDSCHE BRIEVEN. roeping cn verheffing van dien zoo uitmuntenden Vorst, Prins Willem den IV., cn wel , omtrent op dezelfde wijze, als in 't jaar 1672. En in korten tijd plaatfle God hem op den ffocl zijner Doorlugte Voorvaderen , cn gaf hem het Stadhouderlijk Bewind, niet alleen voor zig , maar ook erffelijk op zijne Nazaatcn , zoo in de mannelijke als vrouwelijke linie. En — het geen alleraanmerkenswaardigst is — de Gemaalinne van dien Vorst , na eene Prinfes ter weereld gebragt te hebben , fcheen zedert te hebben opgehouden , van meerder huwelijksvrugten voorttebrengen ; en juist ten dien tijde werd zij zwanger, en beviel zeer gelukkig, in 't jaar 1748. van een' welgefchaapen , cn tans nog in leeven zijnde Prins ," Willem den V. Een jaar , dubbel waardig het Gedenkjaar genoemd te worden; deels, om deeze zoo merkwaardige gift , welke zommigen, en niet ten onregte, een' af ge. leedenen des Hemels noemden; anderdeels, omdat God ons ook in dat jaar den Vrede fchonk , en ons verloste uit het tijrannick geweld en de overmagt der trouwelooze en roofzugtige Franfche Natie; — en eindelijk ook , omdat wij in dat zelfde jaar het Eeuwfeest mogten vieren ', van onze Vrijheid en Onafhangelijkheid , in 't jaar 1648 ver-  AGTSTE BRIEF. 07 verkreegen (*). Gij hebt die tijden niet beleefd ; maar mij geheugt nog leevendig Waardfte Neef, in welk eene blijde verrukking en vervoering zig de ganfche Natie bevond , en hoe men eenflemmig God dankte en groot maakte, over het heil en de verlosfmg, ons zoo zigtbaar door zijne hand toegebragt, door'middel van eenen Gideon, die ons verloste , cn die ons diep gezonken , vernederd , en ontredderd. Vaderland , als uit de puinhoopen van verderf , in korten tijd, derwijze wederom opbeurde, en , onder den Godlijken Zegen , tot zulk een aanzien en vermogen bragt, als nog nimmer onze Republiek te vooren beleefd had. Dan hier over nader , in mijnen volgenden. Intusfchen blijve ik heilwenfehende , enz. - C*) De Heer J. H. Hêring, in het Fier,1e Deel ïijnes Werks, te vooreu vermeld, plaatst dit billijk ondeï de gevallen, ter GedaciItenisse. Bladz. xiii. G NE.  ?8 VADERLANDS CUE BRIEVEN. NEGENDE BRIEF. KEn het Staatkundige , is het een onderwerp van diepzinnige navorfching, welk eene ConRitutie of Regeeringsvorm de beste zij. In eene bedorven Wcereld, en onder bedorven Menfchen , zou men te vergeefs naar eene volmaakte Regeeringsvorm zoeken. Eene tonftitutie , derhalven, met veele gebreken , kan nogtans de beste zijn ; omdat de invoering van eene andere , de gebreken wel verplaatfen , maar niet ligtlijk weeren of geneezen zoude. ' Van den "beroemden Gellert wordt getuigd (a) : „ Dat hij , over „ het algemeen , zich liever aan alle reeds. iv gemaakte inrichtingen in de weereld , op„ zigtelijk den Staat , of zijnen bijzonderen „ ftand wilde onderwerpen , en daar vart „ op de beste wijze gebruik maaken , dan er 5, iets in te veranderen, fchoon hij zelf de" 3, gebreken erkende". — In de Gedenkfchriften van (a) Aanmerkingen over '/ Ltven en de Schriften van Gïllekï, Eladz. 366.  NEGENDE BRIEF. 99 van den Zweedfchen Graaf Hordt, lees ik, II. D. Bladz. 150. „ De monarchaale macht n wanneer zij onbepaald is , ontaardt dikwerf „ in despotismus. Men ziet het niet dan al „ te veel , en , in de gefchiedenis der ver„ loopen eeuwen , en in die van de tegen„ woordige eeuw. Maar de overige regee„ ringsvormen komen mij voor aan nog veel „ meerdere gebreken onderhevig te zijn : en ,, niets is in mijne oogen gevaarlijker dan „ de losbandigheid cn rcgeeringloosheid , 'de vruchtbaare bron en het beginzel van alle „ rampen". — Hierom zijn oök de Engelfch.n zoo naauwziende en jaloersch , op het hehoud en de bewaaring van hunne Conftitu'tie , met alle derzelver gebreken , dat zij niet ligtclnk het oor aan eenige zoogenaamde verbeteringen lecnen zullen , uit vrees voor de gevolgen , ten nadeele hunner Conffitutic (*). Mogten die groote baazen , die in 'onzen tijd, zoo onheilig en ligtvaardig , de :hand aan onze Conftitutie geflaagen hebben , 'tog eens zien , dat de waare Staatkunde -vooral hunne zaak niet is, en dat zij, nog' wij, (*) Men kan daar over nazien, het fraai en leezenswaardig Werkje van den Heer de l'Olme, Staatsgrjteld' beid van Erifcètand. Te Dordrecht bij P. van Braam, 71772; ' ^e" 3:JW ■■'-[' K'%(dï~ati M tü G z  ioo, VADERLANDSCHE BRIEVEN. wij , geen roeping of bekwaamheid hebben , om de gebreken onzer Conftitutie te verhelpen. De ondervinding heeft ons geleerd, dat het geen zij ondernamen, in de toepasfing flegts broddelwerk is geweest , en zij , door het opwerpen en voorftaan eener ingebeelde zoogenaamde Grondwettige Herstelling , en zigzelven , en veelen met hun, in den grond geholpen , en onherftelbaar bedorven hebben. Ik verheug mij, mijn waarde Neef , dat God u bewaard heeft, van immer u te vermengen met hun, die in onzen tijd zoo dwaaslijk naar verandering geftaan hebben. Laat ons daarom , voor volgende tijden, ons fpiegelen aan het droevig lot , welk God , ten blijke van zijne afkeuring en ongenoegen , in zijn hoog en regtvaardig beftuur, aan veelen hunner heeft . toegedeeld. En laat ons, vooral , ons fpiegelen aan die rampzalige onmenfchen , die , in Frankrijk , hunne Conftitutie in ftroomen .bloeds verdronken hebbende , waarfchijnelijk eerlang alle verpletterd zullen worden onder den val van dat gedrogtelijk reuzengevaarte , welk zij in derzei ver plaats poogden optetrekken. De beste Conftitutie is die, welke God , in zijne hoogst wijze Regeering der Weereld , aan een Land of Volk toefchikt, en waar aan Hij, in den weg zijner Voorzienig-  — NEGENDE BRIEF. 101 zienigheid , zigtbaar zijne zegenende goedkeuring doet blijken. — En dit heb ik , met opzigc tot ons lieve Vaderland , in allen nadruk beleefd, in het laatfte tijdvak van 32 jaaren , gerekend van de verheffing van wijlen zijn Hoogheid Prins Willem den IV. in 't jaar 1748 , tot aan het rampfpoedig jaar van 1780 ; wanneer veelen onzer ondankbaare ingezetenen , door mishandeling den Engelfchen aangedaan , ons in eenen allerongelukkigften oorlog met hun hebben ingewikkeld. Dan ftraks daar over iets nader. Ik herzegge , heeft God ooit ons Vaderland verhoogd , en in magt, aanzien , en rijkdom doen toeneemen , het is zonderling geweest in dat zoo aanmerkelijk tijdperk. In dat tijdperk zijn onze Finantien — niettegenftaande dczelven , geduurende eenen 34 jaarigen vrede , in een' kwijnenden Raat bleeven, en nu , door den oorlog met het trouwloos Frankrijk, tot op den bodem toe waren uitgeput — onder het loflijk bewind van dien beroemden Vorst , en zijnen opgevolgden Zoon , derwijze opgebeurd en aangewasfen, dat men , zoo mij berigt is , jaaren gehad heeft, dat in den Haag, de plaatfen tot berging van het geld, moesten uitgelegd en vergroot worden. Ja het geld was algemeen zoo overvloedig in omloop , ten G 3 be-  roj VA D E RL A ND S CUE BRIEVEN. bewijze van den algem'eenen voorfpoed, dat gegoede beden blijde waren , tegen een' zeer ma'atigen interest, met eenige zekerheid , het > zelve te kunnen plaatfen. En hoe beklagenswaardig dit, zedert het jaar 1780., is omgekeerd , weet eik , die flegts iets weet , en wien liet niet onbekend is , hoe gering tans de omloop van gereed geld geworden is , cn hoe aanmerkelijk daar door de Interessen zijn verhoogd geworden. Dit éëhe argument is genoegzaam en voldoende , om proefondervindelijk aan dc cenvomvigften onzer Land. genooten te betoogen , de heilrijke nuttigheid dier gezegende Conftitutie, welke toen plaats greep — Conftitutie , met welke ieder ingezeten , ten dien tijde , ingenoomen , en waar over hij verheugd was. Er hcerschte toen eene algemeenc eensgezindheid , cn lieflijke cenftemmigheid. Nooit heeft eenig Prins gedeeld in zulk eene algemccne agting , eerbied , . liefde, en vertrouwen der Natie, als decs uitmuntende Prins. En waarlijk , hij was het waardig. Want , in fteê van naar vermeerdering van grootheid te ftaan, gelijk dc Heer Martinet hier en daar onzen Stadhouderen ten laste legt , wees hij het aanbod , hem onder de hand daar toe gedaan , grootmoedig af, cn legde zig zoo ingefpannen toe op het herftel van onze ontJ red-  NEGENDE BRIEF. ïo$ redderde zaaken , dat hij ziels- en lighaamskragten daar onder verteerde ; waar door hij, na een kort , maar allciioffelijkst bewind, van maar ruim 3 jaaren , bezweek, onder al den last en de zorg , die hem de herftelling en opbeuring onzer diep vervallen en ontredderde zaaken had veroorzaakt. Men mag des van hem zeggen, dat hij , fchoon geftorven , nog in aller braaven harten leeft, bij den naam van Willem den Herstelder. Zijn voortreffelijke Zoon , onze tegenwoordige Erffladhouder , Prins Willem de V. , .bijgenaamd de Zagtmoedige, volgde hem , dit weet gij , in 't jaar 1766. ten tijde zijner meerderjaarigheid, op , in al het bewind , aan de Stadhouderlijke Waardigheid verknogt. Hij had het getuigenis , en dc toejuiching , van allen die Hem kenden , als een Vorst — fchoon jong , en zonder ondervinding , nogtans , onder den Godlijken Zegen , en door de zorgvuldige en naauwziende opvoeding , eerst, van zijne Vrouwe Moeder , Mevrouwe de Prinfesfe Gouvernante , en naderhand van zijnen wijzen en getrouwen Voogd , den grooten Vorst, Hertog van Brunswijk — bedeeld met zulke fchitterende en Vorstlijke begaafdheden , welken der Natie eene blijde hoop en uitzigt gaven , dat deeze Spruit niet minder heilzaame G 4 vrug-  ïo4 VADERLANDSCHE BRIEVEN. vrugten voor den Lande draagcn zou, dan , de Stam van Oranjk tot hier toe, door den Godlijken Zegen, zoo rijk en beftendig had voordgebragt. Dan , gelijk Gods wegen niet zijn als onze wegen , nog zijne gedagten als onze gedagten , zoo hield ook God ver. volgens met deezen Vorst eenen weg, welke hem allerdiepst verdrukte en vernederde ten einde hij, en de Natie , zijne redding en verhooging aan God zouden toekennen, cn God zijne verdrukkingen cn tegenfpoeden , gelijk weleer aan zijne Doorlugtige Voorzaa. ten , zigtbaar zou doen ftrekken — zoo als de heuglijke uitkoomst ons geleerd heeft — om hem daar na voor onze Republiek des te heilzaamer en nuttiger te maaken. Hier zou ik nu de gelegenheid ontmoeten , tot eene breede historifche uitweiding , jn de zeldzaame lotgevallen van deezen Vorst, zedert zijne verheffing in het jaar 1760". tot op onzen tijd. Dan , naardien zulks mijn oogmerk niet is, en de gebeurde zaaken u ook genoeg bekend zijn; zal ik alleen, in 't ruuwe, eenige trekken opgeeven, om u en mij zeiven te herinneren , den weg welken God met ons Vaderland gehouden heeft, en op welk eene wijze God ook deezen Prins' als een middel en werktuig in zijne hand gebruikt heeft, om het zelve, tegen alle dc ver-  NEGENDE BRIEF. 105 verdcrflijke woelingen der heillooze Patriot, ten (*) , en tot hunne uiterfie befchaaming , voor eenen geheelen ondergang te behoeden ; ten einde daar uit gelegenheid te neemen , ter aanwijzing van de onvoegzaame handelwijze van den Heer Marïinet, (trekkende om aan dat verdienstelijk Huis klein- aS- (*) A!s ik zeg: beillooze Patriotten, verftaa ik daar onder geenszins zulken van onze ongelukkig misleide ingezetenen , die zig eerst door duizend lasteif'chiilten tegen het Vorstiijk Huis van Oranje lieten inneemen, en daar na , min of meer , werden ingewikkeld in eenige deelneeming aan zulke handelingen , welken den glimp hadden van medewerking aan eene zoo genaamde Grondwettige Hcrftclling. Onder deezen , geloof ik , dat eerlijke, braave, en Welmeenende menfehen geweest zijn, en nog zijn. — Dan, met uitzondering van deezen, bedoele ik dezulken , die , na ons van Engeland afgefcheurd, en ten uaauwflen met Frankrijk vereenigd te hebben , daar mede den ondergang van het Huis van Oranje bedoelden, voor het minst, om het zelve voor onze Republiek ten eenemaal nutloos te maaken. En voorts verftaa ik daar onder alle dezulken , die , onder het fchoonfehijnend voorgeeven van nutbedoeling, daar toe wegen en middelen gebruikten , welken heilloos en godloos waren , als , onder anderen de leugen , den laster, en het afzetten van wettige Regenten, en wat diergelijke euveldaaden meerder zijn , die hen voor eeuwig gefchandvlekt , en bij den nazaat in veragting gebragt hebben. Patriot , en Jezuit, beide in 't oori'pronglijke van een goede beteekenis , zijn lans daarom naamen, die elks veragting verdienen. G 5  io6 VADERLANDSCHE BRIEVEN. agting toetebrengen , en ons , tegen liet waar belang van ons Vaderland en van onzen Vaderlandfchen Godsdienst, van Engeland ten eenemaal te doen vervreemden — gelijk ons uit zijne voordragt gebleeken is. Dan ik moet tans afbreeken , en deezen befluiten , met eene welmeenende heilbede over u en de uwen, terwijl ik blijve , enz. TIENDE BRIEF. Onze tegenwoordige Stadhouder, weet gij , was de eerfte , die den naam van Erfstadhouder der geheelc Unie droeg. Alle zijne doorlugtige Voorzaaten werden daar toe, dc een na den anderen , verkooren ; maar op hem ging die hoogaanzienlijke Waardigheid bij erfregt over , volgens bepaaling daar omtrent gemaakt , in 't jaar 1748. En hoe verheugd was de Natie, wanneer zij hem in 't jaar i~66 daar toe zag inhuldigen ! Onze geheele Priestcrfchaar zegende hem met luider ftemme , en beval hem Gode , in hunne gebeden ; en het Volk gaf hem hun hart, om daar in , als 't ware , zijnen zetel te ftigten. Het  TIENDE BRIEF. 107 Het waren toen de Voorgangers des Volks, die met Samuel (a) tot den garf eken voike zeiden : Ziet gij , iffen de Heer vtrkoorên heeft ? Want gelijk hij , is er niemand onder den ganfchen volke. Toen juichte het ganfche volk , en zeide : de Vorst , de Gezalfde des Hoeren, leeve ! En wilt gij den zaaklijken inhoud der zegenbede zien , welke, toen , als 't ware, van elks lippen vloeide, gij kunt die leezen in "den XX. en XXI. Psalm , in zoo verre de inhoud daarvan op eenen Vorst die maar eenes menfehen zoon is , mag worden toegepast (*)• Hooger rees vervolgens de (a} 1 Sam. X. ei. (*) Ik doel hier op alle de lofredenen en zegenbeden, welken toen abm op den kanfel gehoord werden. Er waren geen of weinige Leeraars onzer Hervormde Kerk bekend, die niet, op het fpoor hunner waardige Voorgangers, zoo van de voorige, als van de tegenwoordige eeuw, hunnen eerbied , agting , en aankleeving , Voor en aan het dooriugtig en van God gezegend Huis van Oranje kennelijk deeden blijken , en dit ook aan de Natie inboezemden. Als ik dat indenk, en dan het oog flaa op zulk een aanmerkelijk aantal Leeraars, die, in onzen tijd, door,hunne leerredenen, gebeden, gefprekken, en handelwijze , zijn kenbaar geworden , als ten eenemaal ontaart en vervreemd van de denkwijs en gezindheid hunner eerwaardige Voorgangers; dan vraag ik wel eens : Van waar tog zulk eene vreemde en verwonderingwaardige omwending? De redenen , die mij dan voorkoomen, en welken hun  108 VADERLANDSCHE BRIEVEN. de zon van zijn geluk, toen hij in den heiligen Egt verbonden werd aan haare Koninglijke Hoogheid, Mevrouwe de Prinfesfe Frederica Sophia Wilhelmina, zuster van zijne tans regeerende Koninglijke Majesteit van Pruis/en-; waar door hij dus ten naauwften vermaagfchapt werd aan twee der voornaamfte Moogendheden van Europa. God zegende ook dit Huwelijk , en deed drie Oranje Telgen daar uit gebooren worden ; twee Vorsten , en eene Vorstinne, welken wij, door den Godlijken zegen, onder ons hebben zien opgroeien en groot worden, niet alleen in ftatuur, maar ook in zulke vorstlijke hoedaanighedcn en graven, welken der hoope van het nagcflagt tot geen' geringen fteun zullen zijn — en zulks zoo veel te meer , daar de twee jonge Vorsten , reeds de loopbaan hunnes doorlugtigen Vaders ingetreeden zijnde , met hoogstdenzelven ftreeven naar den roem, die aan deugd, braafheid, en hun zeker niet tot eer kunnen flrekken, zal ik liefst alsnog niet aan den dag leggen. Maar voorzeker moet men billijken de zorg en oplettendheid van hun , die in het werk der beroepingen verkeeren, om niet alleen Predikanten te weeren , die zig verdagt gemaakt hebben van onregtzinigheid in de Leer der Kerk , maar ook in hunne beftendige aankleeving van onze gezegende Conftitutie.  TIENDE BRIEF. 109 en dapperheid verbonden is. Dan ik moet mij terugge' roepen , tot een tijdperk dat voorafging , en waar aan ik niet denken kan , dan met weedom en droefheid mijner ziele , hoewel tevens niet zonder aanbidding en dankzegging , over het hoogst wijs en aanbiddelijk beftuur van God, die zoo vaak uit de dikfte duisternis het helderfte ligt weet voorttebrengen. Behalven eene wolke van Bijbelheiligcn , die ons het nut der tegenfpoeden gepredikt hebben , kent gij ook het beroemde Werk van Mejuffrouw van Merken, onder dien Tijtel uitgegeeven. De School des Kruisfes , werdt hierom al van ouds genaamd de School des Lichts. Even zoo was het ook met onzen doorlugtigen Vorst. Van God beftemd , om ten zijnen tijde door hem, als een gezegend werktuig , zijn heil aan ons dierbaar Vaderland groot te maaken , heeft God hem daar toe vooraf eenen bitteren beker van druk en tegenfpoeden op de hand gezet , en bij volle teirgen daar uit doen drinken. Zoo veel hooger zijn Huis in magt, eer , en aanzien gereezen is, boven dat van zijne doorlugtige Voorvaderen , zoo veel te dieper vernedering heeft hij vooraf moeten ondergaan. Nooit heeft een eenige van zijne Voorzaaten geleeden , het geen deezen goeden en braaven Vorst , zedert het jaar  iio VADERLANDSCHE BRIEVEN. jaar 1780 tot 1787 , zoo onfchuldig als on« gelukkig , bejegend is. En dat waarom ? Wat zal ik zeggen ? Daar ik geen' toeleg heb , om mij diep intelaaten in de lotgevallen van dien tijd , of in het opfpeuren van derzeiver flaatkundige bronnen en beginzelen ; Iaat mij flegts , gelijk ik zoo even zeide, in een ruuvve fchets u gemeenzaam moogen opgceven , hoe ik daar over gedagt heb. Gij kunt, het ledige aanvullen , en het gebrekkige verbeteren , naar uw welgevallen. — 0nze Vorst, nog jong zijnde , en als eene opgaande zon aangebeeden wordende , werd ras het voorwerp van der Aristocraaten jaloezie , haat, en nijd, en van hunne bedekte ondermijningen. Eerst vleide men zig-, dat hij , door den luister cn voorfpoed bedorven , het flag toffer der weelde zou worden ; cn de Hemel weet , welke ftrikken hém daar toe gcfpannen zijn ! Dan , door ,"s Hcercn genade , mislukte dit. Met de toe. .neeming zijner jaaren, cn onder het geleide ren den bijfhind van een doorlugtig en verftan:dig Raadgeever , die te vooren zijn wijze en goede Voogd was geweest , nam zijne oplettendheid op de zaaken van zijn Bewind dagelijks toe , zijne kennis aan perzooncn en zaaken breidde zig verwonderlijk uit , en het ftond geichaapen ,> dat zijn invloed cru gezag eer-  TIENDE BRIEF. ui eerlang ten hoogRcn toppunt rijzen zouden. Dit nu wilde men te keer gaan , en daar toe kuilen graaven , om op eene listige wijs, dien Vorst in zijne glorierijke loopbaan te Ruiten. Dog wel ras begreep men, dat men zonder de hulp en bij Rand van het Franfche Hof, 't welk zedert lang eenen doodlijken haat tegen het Huis van Oranje gekoesterd had, daar in niet zou kunnen flaagcn; als ook, dat men op dien bij Rand niet rekenen , nog, dien verwagten konde , alvoorens de„ flaafiche ketenen van het Engelfche Juk — want dus werd ons Verbond met Engeland , en onze naauwe betrekking tot dat Rijk, genoemd — ontbonden of verbrooken waren. Hier toe greep men de gunstigRe gelegenheid aan , die, zoo als men dagt, zig daar toe van zelve aanbood. Dat Hof, gelijk gij weet, was ingewikkeld in eenen allerzwaarRen Oorlog met de Hoven van Spanje en Frankrijk , en met de Vereenigde Staaten van Noord-Amerika. Wij, in dien tusfehentijd onzijdig blijvende, genooten het voordeel van eenen uitgeflrekten en onbelemmerden Koophandel; welke ten dien tijde, door den Godlijken zegen , onnoemelijke fchatten in onzen fchoot heeft uitgeflort: Dit voordeel wilden de Engelfchen ons laaten behouden, op voorwaarde, alleen, dat wij zouden afzien van een veel geringer, door ons  H2 VADERLANDSCHE BRIEVEN, ons in 't jaar 1674 bedongen, het zenden, naamelijk, van Houtfchepen naar Frankrijk, Dan neen, dit voordeel, hoe gering ook, in vergelijking cener uitgebreide en onbelemmerde Scheepvaart (*) , wilde men geenszins opgceven. Engeland , dus dagt en fprak men, was afgemat, en reeds buiten adem. Tans was het de tijd , om ons van 't Engelfcke Hof, en van deszelfs ondraaglijk juk losterukken. Men voorzag daarom de" Houtfchepen naar Frankrijk met Convoy.- Dan , hoe ellendig men zig aangaande Engeland) zwakheid cn uitgeputte kragten misrekend had , bleek welhaast, naardien de Engelfchen dat Convoy onderfchepten , cn alle onze Oor. Jogfchepen in hunne Havens opbragten. Dit had ten gevolg, het geen men verlangd en bedoeld had — het misnoegen der Natie tegen de Engelfchen optewekken. Dit vuurtje eens 'gcftookt , werd aangeblaazcn , en van tijd tot tijd nieuwe brandftoffen aangebragt ; derwijze , dat men destijds te Amfterdam niet fchroom- 0 Men kan dit berekenen, ais men de zoo drukke en voordeelige Scheepvaart , nevens den bloeiendften Koophandel , toen algemeen en alom gedreeven , in de fchaal legt, tegen dien éénen tak , den Houthandel , welke te Amfterdam aan een of ander Koophuis weinig meer dan één tonne gouds jaarlijks opleverde.  TIENDE BRIEF, 173 fcbroomde , een fterk verlangen naar eenen Oorlog met Engeland te kennen te geevem Dit Rijk , ons heulen met Frankrijk ziende, en verneemende dat men te Amfterdam, tegen alle trouw der Tractaaten , een Verbond met deszelfs vijanden, de Noord - Amerikaanen , beraamd en ontworpen had , begreep toen , dat het beter was , ons openlijk ten vijand te hebben , dan onder den fchijn van vrede , ons deszelfs vijanden te zien fpijzigen. De Engelfchen vielen ons derhalven op het onver wagtfte , in 't jaar 1780. , met eenen allerheftigften Oorlog op het lijf. Dees Ooiv log werd destijds , algemeen , hier te Lande , als zeer onregtvaardig en godloos befchouwd; waar van de Loevefteinfche Factie een meesterlijk gebruik wist te maaken , om de Natie met haat en bitterheid tegen de Engelfchen voorinteneemcn — het geen des te gemaklijker viel , omdat zij ons die groote fchatten , welken wij geduurende onze onzijdigheid hadden opgezaameld , als 't ware met éénen klop , meerendeels uit de hand floegen. Hier kwam bij , dat Frankrijk, door deszelfs fchrandere , maar tevens baatzugtige Staatkunde , ons kragtdaadig bijfprong, en zommigen van onze Colonien befchermde; terwijl het anderen tot ons bezit terug bragt, opdat H hunne  ii4 VADERLANDSCHE BRIEVEN. hunne vijanden , de Engelfchen, tog daar uit geen voordcelen mogtcn raapen. Men zie dit duidelijk betoogd , in 't Werkje van den Heer Meerman, BJadz. 72. Dit kon niet misfen , of moest ook de bedoelde uitwerking hebben , dat wij van Engeland ten eenmaal los , en aan Frankrijk geheel verbonden raakten. Intusfchen , zij , die destijds wat verder dan op den uitcrlijken fchijn zagen, en de innerlijke gefteldheid en zwakheid on' zer Republiek meer of min van nabij kenden , zugtten over de verbijstering der Na. tie , en de fmertelijke gevolgen , die uit het een en ander te dugten waren. Want, behalven dat onze Handel geheel Uil flond , en in 't vervolg dwaaslijk , en tot ons verderf, onder eene vreemde of gehuurde vlag ge! voerd werd; zoo had onze Oost - Indifche Com, pügnie — die destijds , onder 's Hemels zegen , bijna op een' elfen bodem gekoomen was — zulk een' geweldigen en allergevoeligften fchok gekreegen , dat zij , zonder den herhaalden bijftand der Staaten met een aanmerkelijk aantal Millioenen , niet magtig was , om langer de lippen boven water te houden. En hoe hQt tans daar mede gefield is , en of ze immer tot eenig verhaal zal koomen, zal door den tijd en de ondervinding  TIENDE BRIEF. 115 ding moeten blijken (*). Zoo ging het ook Onze Republiek zelve , welke van dien tijd af zoo geweldig gefchokt en beroerd is geworden , dat de fchudding der fundamenten nog naauwlijks heden tot bedaaren gekoomen is. Intusfchen , wij hadden den Engelfchen Oorlog op den .hals ; en hier mede hadden de Patriotten bun eerfle en grootfle doel getroffen. En hoe nu met den Prins te handelen? Dit werd vervolgens het fcuk van hun beraad en overleg. Gij weet, dat een Stadhouder , zonder de liefde , de agting, en het vertrouwen der Natie te bezitten , ons geen nut kan doen. Het eerfle , derhalven, dat onder de aandagt kwam , en met vlijt en greetigheid ter hand genoomen twerd , was , den invloed des Stadhouders te ondermijnen , en de Natie tegen hem voorinteneemen , en van hem afkeerig te maaken. En wat deed men ? Men befchuldigde hem van drie hoofdmisdaaden : 1. Dat hij de oorzaak was van den Engel, fchen Oorlog. 2. Dat hij inactief was , en. men (*) Men zie daar toe eens in , het akelig en fchrikbaaren.1 Raport van de Gecommitteerden tot de Oostïndifche Zaaken , in de Nieuwe Nederlandjfbe Jaar-, boeken , Bladz. 2p5 tot 045. H 2  Hó VADERLANDSCHE BRIEVEN. men aan hem te wijten hadde , dat de Oorlog zoo flap en zoo ongelukkig gevoerd werd. 3. Dat bij , ongehoorzaam aan de Staaten , zijne Meesters , de tien Oorlogfchepen , beftemd om naar Srest in Frankrijk te zeilen , niet had doen uitloopen. Duizend andere dingen kwamen hier bij , die alle even greetig aangegreepen werden , om ze aan het gevloekte oogmerk dienstbaar te maaken — het welk , onder 's Hemels hooge en wijze toelaating, niet dan al te wel gelukte. Van dat oogenblik af, zweette dc Drukpers alornme , het gcheele Land door, van periodieke Blaadjes , en Lasterfchriftcn — welker naamen men onwaardig keuren moet om tans gefpeld te worden — opgevuld met valfche en kwaadaartige berigtcn , omtrent zaaken en gevallen , en met fmaad , leugen , laster, en kleinagting omtrent den Vorst en zijn doorlugtig Huis ; en dit alles met goedkeuring , of immers onder oogluiking , van de toenmaalige Regeering — des men zig ten uiterften verwonderen moet, over den hoogen top dien zulks bereikte , zoo wel, als over de groote maate van geduld, lijdzaamheid, en zagtmoedighcid, waar mede de Prins ten dien tijde moet zijn bedeeld en bezield geweest. — Nooit heb ik — den Hemel zij dank! — offchoon ik ten dien tijde meest  TIENDE BRIEF. 117 meest alles geleezen hebbe , reden gevonden , om een oogcnblik te wankelen in die denkbeelden , welken mij van jongs af , door eene regt Vaderlandfche opvoeding, zijn ingeboezemd , en waar in ik , door een onpartijdig onderzoek onzer Vaderlandfche Gefchiedenisfen , zedert ben verfterkt geworden. Niet weinig heeft mij daar toe ook gediend , zeker Werkje , in dien tijd tiitgekoomen , onder den Tijtel : Brieven van Reinier Vrij aart, en vervolgd, onder den naam van Staaisbefchouwers. Welke Werkjes ik u nogmaal aanprijze , om onder uwe Huisboeken , uwe kinderen dikwijls in de hand te geeven ■— cn boven al ook , het meergemelde Werkje van Mr. Johan Meerman, .genaamd : De Burgerlijke Vrijheid in haare heilzaame, en de Volksvrijheid in haare fchadelijke gevolgen voorgejleld. — Maar , zal welligt iemand vraagen , waart gij dan zoo ingenoomen met den Prins , dat gij geheel blind waart voor de gebreken in onze Conftitutie ? Was er dan geen herftel in veele zaaken noodig ? — Wat onze Conftitutie betreft — zoo als ik te vooren heb doen blijken — fchoon ik die niet voor volmaakt houde , zoo min als in eene gebrekkige en zondige Weereld , iets dat volmaakt is , kan gevonden worden ; zoo hield ik dezelve, als H 3 ons.  iiS VADERLANDSCIIE BRIEVEN, ons , na onze Verlpsfing van het juk van Spanje, door God ons toegefchikt, voor de' allerbeste, daar ze nu meer dan twee eeu-' wen de proef had doorgedaan , en op den duur de heilrijkfte vrugten had voortgebragt — waar van onze leeftijd , van 't jaar 1748. tot 1780. zulk een fterkfpreekend en overtuigend bewijs had opgeleverd , met opzigt tot den algemeenen bloei en welvaart der ingezetenen , en de opgehoopte geldmiddelen van den Staat , dat ik in onze Gefchicdenisfen geen tijdperk ken , 't welk daar mede in alle opzigten kan vergeleeken worden. En fchoon ik den Prins, nog eenigen zijner Voorzaaten, voor Engelen konde houden ; is mij , in mijn onderzoek , nog nimmer iets, hoe genaamd, in hun bedrijf voorgekoomen , dat eenen zweem had van toeleg , om hunne magt, aanzien , grootheid , en invloed te willen misbruiken , tot bcnadceling van de Vrijheid, den Godsdienst, en de waare belangen van ons Vaderland. Wie heeft hun immer eenige misdaad kunnen aantijgen , gelijk aan die van Oldenbarneveld met zijnen aanhang, die Troupen in dienst nam , buiten den Eed aan den Souverein , en alles op fchroeven zettede , om den Vadcrlandfchen Godsdienst omtekeeren ? Wie heeft hen immer konnen befchuldigen, van hunne neiging tot het Hof van  TIENDE BRIEF. 119 van Engeland zoo verre gedreeven te hebben, als Jan de > Wit de zijne deed tot het Hof van Frankrijk , en wel tot zulk eene buitenfpoorigheid , uit hoofde dat hij de Rekenkunde te veel deed gelden in de Staatkunde (a) , dat, had God het niet verhoed , wij voor altoos het hoofd zouden hebben ondergehaald , of in de fiaaffchc banden van dat Hof zouden zijn geklonken geworden ? Wie heeft hen ooit met grond van eenig geweld of onderdrukking hooren betigten , ten nadeele van de eigendommen of regten van een' eenig' ingezeten ? Eindelijk , daar de beproevingenvan onzen Vorst, in zijne jongfte verdrukkingen , zoo geweldig hoog liepen , en de fmaad hem toegebragt , ten hoogften top fcheen te ftijgen; wie, die het menschlijk' hart kent, zou zig verwonderen , dat in een vlaag van drift of. verbijstering ~ vooral, als men de -magt in banden heeft — niet eenen misftap of zijdfprong ,- tot eigen of ontijdige • redding, zou zijn bij de hand genoomen ? Want voorwaar , de onderdrukking zoude wel- eenen wijzen dul maaken (b). Nogtans 'is mij nooit gebleeken , dat onze i Vorst, (a) Martinet, VIII. Deel, Eladz. 363, (10 Pred. VII; 7. H 4  123 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Vorst , onder alle de tergende mishandelingen die hem zijn aangedaan , opk van zulken , die hun aanzien en grootheid eeniglijk aan hem en zijn Huis te danken hadden, een' eenigen flap ondernoornen heeft, welke de eerlijkheid en braafheid van zijn karakter in twijfel konde doen trekken, of zijn vertrouwen en uitzigt op den God zijner Vaderen , zou hebben kunnen in den weg ftaan. Voorwaar , God is in dien oven van verdrukking zigtbaar met hem geweest ; want het menschlijk vermogen fchiet te kort, tot betoon en oefening van zulk eene gelaatenheid, als toen bij onzen braaven Vorst heeft uitgeblonken. — En wat bet herftel van ge., breken betreft , waar van men toen zulk een' verbaazenden ophef hoorde maaken ; die gebreken , voor zoo verre zij eenige wezenJij kheid hadden , hadden hunnen grond niet in onze gezegende Conftitutie , maar in de heersen- en hebzugt van zommige Aristocratifche Regenten, die, tuk op lucrative Ambten en Beneficiën, meer de grootheid hunner Huizen , dan den bloei des Vaderlands fcheenen op het oog te hebben. Het kan wel zijn, dat onder de Patriotten , gelijk gezegd is , eenige braave en welmeenende Vaderlanders zijn geweest, die , door den fchijn bedroogen , met een goed oogmerk, hebben rneê-  TIENDE BRIEF. 121 meegewerkt aan die zoogenaamde herfenfchimmige Grondwettige Herftelling. Dan, had. den de zoodaanigen , in flede van aantefpannen met hun , die onder de grijns van verbeteringen , het verraaderlijk oogmerk koesterden , om eens eindelijk den Prins den voet te hgten , of zijn hoogaanzienlijk Ambt nutloos te maaken — hadden , zeg ik, de zoodaanigen liever den Prins in de armen genoomen , zij zouden gewis beter fpel gefpeeld hebben , dan zij , helaas ! nu gedaan hebben. Dog ik voel , dat mijn draad mij ontvallen is. Ik moet wederkeeren tot het gebeurde in die beroerde tijden, om u, en mij. zeiven, te doen opmerken , gelijk mijn doel was, hoe God de vernedering van den Prins heeft toegelaaten , om , ten zegen van' ons Vaderland , zijne verhooging aan het zelve dienstbaar te maaken. Verwagt dit in mijnen volgenden. Terwijl ik , heilgroetende , blijve » enz. H 5 ELF.  122 VADERLANDSCHE BRIEVEN, ELFDE BRIEF. .Ingevolge mijnen voorigen , zou ik alhier kunnen intreeden in een breed veld van ge beurcnisfen en lotgevallen, welken ons Vader land bejegend zijn , in die rampfpoedige tijden zedert het jaar i78o cn vervolgens, in wel! ken ons, door der Patriotten misbedrijven die zoo noodlottige en alleszins verderflijke Oorlog met Engeland op den hals gekoomen «, .Dan, zulks mijn oogmerk niet zijnde wil ik u alleen bepaalen bij het lotgeval van onzen Vorst , geduurende dat beroerend en gedenkwaardig tijdperk, van i7jj0 af tot ia het jaar i787 , wanneer God die zoo ge zegende Omwending te wcege bragt, en ook voor onzen Vorst het ligt uit de duisternis deed. opgaan. - Wij waren nu van Engeland los , en , gelijk men toen dagt en fprak, van deszelfs ondraagelijk juk ontflaagen; nu was de weg gebaand, om vervolgens den Prins uit den zadel te ligten. Het eerste, dat men daar toe bij de hand nam, was, gelijk ik zeide, de vloekwaardige pooging, om zijn' door-  ELFDE BRIEF, 123 doorlugtigen Perzoon cn gezegend Huis bij de Natie vérdagt te maaken.. en in kleinagting te brengen. Hier toe kwam allereerst in 't ligt, zeker infaam en godloos Gefchrift, ten tijtel voerende : Aan het Volk van Nederland. Dog de Natie was als nog niet genoeg voorbereid., om daar in eenigen fmaak te kunnen vinden. — Toen ondernamen eenige Amjlerdamfde Regenten , om den Prins eenen , Raad toetevoegen , ten einde hem dus, op eene listige wijze, te vernederen, of, gelijk men zegt, fteêkind te maaken. Dog die Mijn deed geen werking. De Prins was te verligt', om daar aan het oor te leenen. Vervolgens bragt men den Hertog van B^uNswYK in verdenking , en Helde alles te werk, om onzen Vorst te berooven van deezen getrouwen Leidsman zijner jeugd. Gij weet, wat ophef en gefchreeuw- er gemaakt js , over de kwanswijs ontdekte Acte van Confulentfchap , even of dit een werk der duisternis geweest ware ; daar nogtans hij , die dit aan het ligt bragt, met oogmerk om. beiden den Vorst en zijnen Raadsman vérdagt te maaken, als had' men flinkfche oogmerken daar mede voorgehad , zelf niet alleen aangaande die Acte was geraadpleegd geweest, maar zig ook had laaten gebruiken om die ppteftellen, in die vorm , gelijk gij weet dat de-  2i4 VADERLANDSCHE BRIEVEN. dezelve door den Prins , op der Staaten eisch , aan hun is overgegeeven. Dit baande den weg , om , hoe onfchuldig ook , buiten alle form van Proces , zig van dien Vorst te ontdoen , en hem een fchandclijk affcheid te geeven. Dus raakte de Prins eenen Halsvriend en getrouwen Raadsman kwijt. Welk een fmert en hartzeer hem dit gebrouwen heeft , kunt gij ligtelijk indenken. Vervolgens werd het Land overflroomd met gezegde leugen- en lasterfchriften , ten nadeele van onzen Vorst, en van zijn bewind; en daar de Natie flag op flag leed, door den Oorlog met Engeland, in welken wij door'der Patriotten roekeloos bedrijf gewikkeld waren, ontftond er een bijna algemeen gemor en misnoegen. En geen wonder; want , behalven de flagen , die onze Republiek bijna ten gronde hielpen , droogden alle de bronnen van onze welvaart uit. Geen beter middel, derhalven , kon er bedagt worden , dan door logenfchriften , de fchuld van alles op den Prins te werpen. Hij was , zeide men, gelijk ik zoo even heb aangeroerd , de oor. zaak van dien Oorlog , en van de inactiviteit, waar door dezelve zoo flap gevoerd werd. Dan , daar zijne gezouten Aanfpraaken , aan 't hoofd van den Raad van Staaten , bij het overgeeven der Petitiën van Oorlog, in de jaaren  ELFDE BRIEF. «5 jaaren 1776 tot 1779, in de Jaarboeken te vinden , zulks kennelijk logenftraften ; daar zijne van tijd tot tijd ingeleverde Memorien, in .een' mannelijken en vorstlijken Itijl en taal opgefteld , hem volkomen van alle die valfche aantijgingen zuiverden , en de fchuld van alles deeden nêerkoomen op het trouwloos bewind der Arhtocraaten — die alle tijdige en noodige voorzorgen hadden verwaarloosd , derwijze, dat, toen de nood aan den man kwam , men aan alles gebrek hadde , en men , om daar in nu eenigerwijze te voorzien , meer dan twee- en driedubbele kosten moest aanwenden, terwijl het geen daar door werd uitgewerkt , bij verre na niet toereikende was, om onze Scheepvaart en Bezittingen te beveiligen, veel min, om ons in dien verderflijken Oorlog met Engeland eenigszins op de been te kunnen houden — zoo zag elk , die zien wilde , dat alle die aantijgingen louter lasteringen waren. •— Wij waren des eerlang genoodzaakt, om, onder bemiddeling van Frankrijk , eenen fchandelijken Vrede te fluiten, op die wijze, als gij uit de Memorien van wijlen den Burgemeester Ren dorp zult gezien hebben ; terwijl uit die Memorien tevens blijkt , wie zij waren, die' daar in zulk eene verderflijke rol gefpeeld hebben. En hoe het met het uitioopen der Sche-  126 vaderlandsche brieven. Schepen naar Brest gelegen is geweest, vindt gij aldaar mede in dier voege ontwikkeld, dat het zig fchaamt , dat daar over eene Com mtsfiè tot onderzoek heeft gezeten, welke aan het Land zoo veel gelds gekost heeft ! Het een Cn ander van het opgeroeide, hoe duidelijk en overtuigend zulks ook tot regtvaardiging van den Prins en zijn gehouden beRuur moest ftrekken , was vrugtloos. Men het die Schriften liggen , flocg er geen agt op , cn ging met het heilloos opzet door, om onze gezegende Conftitutie te ondermijnen , den Prins te bederven, zijn hoogwjgtig Ambt nutloos te maaken , en hem van allen invloed te berooven. Gij kent dc aanleggers cn hoofdbcleiders , die in dat verderfiijk fpel de hoofdrol gefpeeld hebben, en vervolgens als verleiders cn bedriegers des Volks zijn openbaar geworden , die hunne misleide cn bedroogen Landgenooten naderhand zoo deer. lijk in de pekel lieten zitten. Gij kunt dit breeder leezen , bij den Heer Meerman, in zijn Werkje , Bladz. 86 en 87. Men begon dan , met den Prins te berooven van veelen zijner Prepninentien en Voorregtcn i fchortte hem in verfcheiden aanzienlijke' Emploijem ontnam hem het Commando over dc Troupen in 's Haage; en eindelijk ging men ook over , tot Suspenfie van Zijn Hoog.  ELFDE BRIEF. 127 Hoogheid — gelijk gij de Refolutic , daar toe bij de Regeering van Alkmaar genoomen , geboekt vindt, in de Verzameling van Stukken , het XL VIL Deel , Bladz. 24. — De Prins , intusfchen, met zijn Hof naar Gelderland geweeken , hield zig te Nimwegen op — als eertijds David, buiten zijn Vaderland deed — ter toevlugt van hun, die met hem ten doel Honden aan het geweld en de overheerfching , welken tans alomme plaats greepen, en om aldaar uittezien en te wagten op het heil , dat de God zijner Vaderen hem mogt toefchikken. — En hoe ging het onderwijlen met ons Vaderland ? Allerjammerlijkst! Laat mij flegts , uit den overvloed van gebeurde zaaken, eenigen , als voor de hand liggende, aanffippen. De' hoofdbeleiders van het ganfche werk , die zig op den ondergang, of immers op dc diepfte vernedering van 't Huis van Oranje toelegden , 'ten einde hun Aristocratisch Bewind doortedrijven en te doen zcegepraalen , gaven voor , dat zij eene Democratie , of Volksregeering tragtten intevoeren. Hier toe werd die Staatkundige dwaaling onder de Natie verfpreid en voortgeplant, dat de Majesteit in den boe-, zem des Volks berust. Men riep dienvolgens alomme de Natie op, om kwanswijze hunne bezwaaren intebrengen , en hunne verboren Vrij.  tzS VADERLANDSCHE BRIEVEN. Vrijheid en Voorregten wederom interoepcn. Men gaf hun bij de Staaten van Holland, op voorflag der Stad Gouda, de wapens in de hand , en dagt hen als werktuigen te gebruiken , om zijne listig gefmeede oogmerken daar door te bereiken en uittevoeren. Dan hoe Honden de Jristocraaten bedremmeld en verlegen , toen zij zagen , dat zij zig misrekend hadden ! Het paardje , dat zij den teugel hadden afgenoomen , en 't welk zij door hun ftreelen hoopten te bcftuuren en in bedwang te houden , begon nu aan 't hollen te gaan. Was het Volk vrijgemaakt van het juk des Stadhouders, het begeerde nu ook geen juk te draagen van de Aristocraaten. Van hier , dat elk den teugel des bewinds aangreep, en, op een drieftal zittende, zig met de Majesteit die hem was toegekend , deed gelden. Geene Bewinds- en Regeeringsposten waren er , of men agtte zig daar toe mede bevoegd en geregtigd. Het gebeurde te Utrecht, Amfterdam, en elders , kan u niet vergeeten zijn, nog ook, hoe men alomme Volksvergaderingen opregtte, en Gecommitteerden aanflelde , om over 's Lands zaaken en belangen te raadpleegen en te befchikken. Dus kreegen wij eene Regeering in eene Regeering. Het Staats- zoo wel , als Stedelijk Bewind, hield bijna op. Zij, die het fol- daatje  ELFDE BRIEF. 12$ daatje fpeelen geleerd hadden , en nu met een monteerings pakje pronkten , ligtten hunnen Regenten den voet , en plaatsten zulken in het bewind , die hun van de hand vlöogen , en alles deeden , wat de Majesteit des Volks goedvond hun voor te fchrijven. Dit liep tot eene verbaazende hoogte. En het geen bijna onbegrijpelijk is , en aan het nageflagt ais ongeloofbaar zal moeten voorkoomen , is , dat daar onder zig ook meng. den een meenigte van de Leeraaren onzer Kerk , die mede onbedagtzaam de hand floegen aan de onderdrukking van een Huis , 't welk - hunne eerwaardige Voorgangers altoos hadden aangezien en geëerbiedigd , als het voornaamfte bolwerk , tot bewaaring en beveiliging van onzen Hervormden Godsdienst, en van alle onze Nationaale Voorregten. Dan , dat onder dezelven veelen waren, die der Hervormde Leer geen goed hart toedroegen , en reikhalsden om de Formulierbanden onzer Kerk geflaakt te krijgen -, is in zoo veelen geblëeken , die naderhand- ons Genootfchap verlaaten , en zig tot andere Gezindheden gewend hebben. Ik fchaame mij, bij He ring të leezen, in zijn Toneel van oude eji nieuwe Staats.. Gcfchiedenisfen , IV. Deel , Bladz. 49 : „ Men kan tot roem der Remon,, ftranten zeggen,'dat zij zig • over het ge1 » heel,  i3o VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ heel , bij de jongfte onlusten , voorbeeldig, „ en zo als getrouwe Ingezetenen betaamt, „ gedraagen hebben. Ik zelf, toen in 't Jaar „ I787 de meeste hervormde P r e. 5, dikanten, hier ter Stede, [Amfterdam] „ ophielden , voor den Stadhouder te bidden, }i hoorde in hunne Kerk nog het gewoon formn. 5, lier van Staat." Hoe voorts alles in de war liep, is u genoeg bekend. De verftandigften onder de Patriotten zagen dit ; en de voornaamfte aanleggers van het. fpel, begonden nu ook . te zien , dat hunne Aristocratifche uitzigten verlooren gingen. Dan, een terugtred was hun afgefneeden. Het volk, de wapenen in de hand hebbende , fpeelde nu den baas ; geen Staatsgeheim was er , of het kwam voor dc balie van 't gemeen ; en de bcfluiten van den Staat werden gegooten in de vorm, welke in kroegen en bierhuizen, onder een woest gefchreeuw, was voorbereid. En hoe de toenmaalige Staatsleden niet alleen het juk van Frankrijk droegen , en door den ons lie venden Vergennes werden om dentuin geleid , • maar zelfs kruipende hun hof maakten bij den Afgezant van dat Hof, die hen onder den duim en in zijn bedwang hield; ftaat tot hunne fchande vereeuwigd , in ■ de bekende Memorien van Burgemeester Rendorp, De Prins , intusfchen , als gezegd  ELFDE BRIEF. 131 zegd is , zijn verblijf te Nimwegen houdende, kreeg bijval van de Staaten van Gelderland, bragt een Legertje op de been , en , zonder geweld te pleegen , en een waakzaam oog op alles houdende, wagtte hij de uitkoomst der zaaken af. Op der Staaten bevel , bragt hij de Steden Hattem en Elburg wederom tot gehoorzaamheid, en onderwerping aan haareri Souverein , tegen wien zij waren opgedaan. Hoe gemaatigd hij hier in te werk ging, en hoe behoedzaam hij alle verwoestend geweld en het Horten van menfchenbloed tragtte te vermijden , weet de geheele weereld ; terwiil zijn gedrag tevens een 'kennelijk bewijs .opleverde , van zijn zagtmoedig en merjschlie. vend karakter. Des'niettegenftaande , namen zijne haaters en vijanden hier uit gelegenheid, om hem bij de Natie heilloos te fmaaden en te lasteren , als eenen tweeden D u c d'A l b a , als eenen bloeddorstigen wreedaart , ja als ware hij een gevleeschde Duivel ! Gij weet , hoe deeze kreet alomme het geheele Land doortrok , en onder het oog , en met toelaating der Regeeringen , in duizende lasterfchriften verfpreid en voortgeplant werd. Hoe akelig en fchrikbaarend begon tans de gefteldheid der zaaken zig voortedoen ! en bijzonder in Holland, alwaar de Patriotten, met de wapens in de hand, volI 2 komen  VADERLANDSCHE BRIEVEN. komen den meester fpeelden , en alle Stedelijke en Staatsvergaderingen naar hunne hand Relden ; terwijl zij zelfs de eerRe opftookers en aanleggers der beroerten , nu ook naar hunne pijpen deeden danfen. Tans raakte alles in de war. Men begon een' openbaaren Oorlog , vooral in Holland, tegen den Prins, en allen die het met hem hielden. Gccommit-, teerden werden aangeReld , met eene opene Volmagt, onder den naam van bet Defenfiewezen , te Woerden. Welke onnoembaare fchatten van het Land door dit roekeloos complot verfpild zijn , is den Hemel bekend. Dan , geene krijgskunde hebbende , moesten zij zig een Hoofd kiezen; gelijk zij deeden, in den Rldpigraaf van S a l m. Dees leende hun dan ook zijne kundigheid , maar hield voornaamelijk het oog op de Schatkist, over welke zij zoo meesterlijk befchikten ; en, na daar mede zijn' hongerigen buik en kaale beurs wel gevuld te hebben , liet. hij hen , toen de nood aan den man kwam , allen in verlegenheid — befpottende tans, in Duitschland , de zotheid en raazernij der> geenen, die aan hem hun vertrouwen geleend hadden. Behalven de Militaire Magt, rigtte men in de Steden ook Vrijcorpfen op , welker Officieren en Chefs , uit allerlei Gezindheden gekoozen, tans ook hunnen invloed kreegen in het „ bur-  ELFDE BRIEF. 133 burgerlijk Bewind ; geen zaaken kwamen bijna meer op het tapijt, of moesten naar den zin deezer Vrijheidszoonen geregeld en beflischt worden. Hoe hoog klom de nood, toen de Patriotten niet alleen, in de Steden, het mes, als 't ware , zetteden op de keel van hun , die getrouw de oude Conftitutie bleeven aankleeven ; maar nog boven dien , met een vliegend Legertje het Land afioopende , alom fchrik , verbaasdheid , en angst verfpreidden , door het gevangen neemen van zommige getrouwe Regenten , en het dreigen van moord en geweld aan zommige Leeraars onzer Kerk ! Dit zijn maar eenige weinige trekken , welken mij , buiten opzigt op orde van tijd of zaaken , tans voor den geest koomen ; en waar bij ik mij niet langer zal ophouden, omdat ze u, zoo wel als mij, bekend zijn. Dit is zeker , dat, had God den moedwil en toeleg der Patriotten niet geftuit, wij, in fteê van eene Grondwettige Herftelling te bckoomen , Godsdienst en Vrij. heid onherftelbaar zouden verlooren hebben. Dan ,. gelijk meermaalen , toen de nood op het hoogfte was , heeft God zig over ons ontfermd , en eene ongedagte uitkoomst ten goede gegceven. Hier toe zal ik in mijnen volgenden overgaan. Zijt intusfchen , met de uwen, minzaam gegroet, terwijl ik blijve, enz. I 3 TWAALF.  134 VADERLANDSCHE BRIEVEN. TWAALFDE BRIEF. Hoe onze Vorst , in alle die beroerende onlusten , te moede was , is jigtlijk natedenken. Uit hoofde van zijne zagtgeaartheid en toegeevendbeid , Hond bet gefchaapen, dat hij , tot bevordering van de rust en vrede zijnes Vaderlands , aanmerkelijke opofferingen zoude gedaan hebben ; vooral , toen twee Ministers , van de Koningen van Frankrijk , en van Pruis/en, zich opzetlijk tot eene onderhandeling in deezen lieten "gebruiken. Dan — gedankt zij de Hemel ! — dit liep vrugteloos af , en de Patriotten , verzuimende op hun getij te visfen , verboren niet alleen hunne vangst, maar raakten einde, lijk aan laagerwal, en leeden fchipbreuk aan alle hunne grootfche uitzigten. Gij weet, welke ftaatkundige list tans beraamd en overlegd werd. De Patriotten had. den de magt van Frankrijk op hunne zijde ; en voor 't Hof van Pruis/en, was het zeer bedenkelijk , buiten de allerdringendfte nood. zaak , zig onze huishoudelijke gefchillen in ernst aantetrekken. En wat Engeland betrof, die  TWAALFDE BRIEF. 135 die kon ons te knd niet helpen ; en hierom eenen Oorlog met Frankrijk te beginnen , daar toe fcheen de Natie als nog niet gezind te zijn. Het was dus van alle kanten even duister; en hoewel het beste deel der Natie hunne hoop op God Helden , en uit de benaauwdheid toevlugt namen tot den God onzer Vaderen , kon nogtans niemand met eenigen grond berekenen , van waar het ligt zou opdaagen. Dan God , . die door zijn voorzienig beduur , in de gedagten van den Prins en zijn Hof een fchrander overleg liet opkoomen, deed het zelve ook wel gelukken. De zaaken Honden tans derwijze gefchaapen, dat de welmeenende partij •— dat is , zij die den Prins , en onze gezegende Conftitutie bleeven aankleeven — tot hier toe ongewapend , en op de baldaadigfte wijze alomme door de Patriotten onderdrukt en vervolgd, nogtans den moed niet opgaven , maar, op het voorbeeld van hunne tegenpartij , zig ook in Gcnootfchappen vereenigden , in de ftilte zig van wapenen voorzagen , en ontwerpen beraamden , om hunne onderdrukkers en vervolgers met ernst te keer te gaan. Dat er alstoen geen ijsfelijk bloedbad ontflaan is, en de woede tegen de voornaam He hoofden der Patriotten niet is losgebrooken — dat er niet een algemeene Burgeroorlog is i 4 uit-  136" VADERLANDS CUE BRIEVEN, uitgebersten ; dit heeft men , onder God, alleen toetckeunen aan de bezadigdheid cn gemaatigdheid dier voornaame leden , en aankleevers onzer Conftitutie, die al het gezag en den invloed , welken zij bij hunne partij hadden , aanwendden , om hun volk cn vrienden te rug te houden , van of ontijdig , of ongeregeld , eenig geweld tot hunne billijke^ verdeediging te gebruiken. Hoe veele Patriotten , die onder ons alsnog in vrede en welvaart woonen , hebben dit gunstig lot eenigüjk daar aan dank te weeten J Nogtans fcheen de rust cn gemaatigdheid, naar het be. loop der tijden , niet lang te kunnen ftand houden ; want het geweld liep hoog, en het fchip. van Staat dobberde , zonder roer of Huurman , op eene zee van onzekerheden. In dit gewrigt van zaaken , ondernam de doorlugtige Prinlès , Gemaalinne van zijne Hoogheid , eene reize , van Nimwegen naar den Haag. Dit kon niet misfen , van doel te treffen. Want-, liet men dit toe, en gedoogde men , dat zij , die zoo lang gedwon. gen was geweest haare Rcfidcntie te verhaten , nu in den Haag eene luisterrijke intrede deed, en zig aan de Staatsleden vertoonde , om met mannentaal, de zaak van haaren doorlugtigen Gemaal voorteftaan en te verdccdigen — wat kon dit anders ten ge. vol.  T WA A L F D É ' B R I E F. 137 volge hebbem, dan de opbeuring van haare partij, en eene waarfchijnlijke omwending van zaaken ? En aan de andere zijde; wilde men haar dat voornemen beletten , en hindernisfen in die reize toebrengen — dit kon niet gefchiedcn , dan door middelen van geweld tegen haare Vorstlijke Perfoon aantewendcn , en , in zulk een geval , in haare perfoon de Majesteit van haaren Heer Broeder , den Koning van Pruisfat, te beleedigen. Dit laatffe gefchiedde , gelijk gij weet , door de zoogenaamde Vrijheidszoonen , die met hun mili, taire pakje het ganfche Land afliepen , en overal fchrik en angst verfpreidden. Deezen meenden nu eene allerhcldhaftigfte daad te verrigten , toen zij die Vorstin aanhielden, en noodzaakten naar Nirnwsgcn terug te kceren ; het geen die waanwijze knaapen van Woerden , de doorlugtige leden van het zoogenaamde Defenfiewezen, mede alzoo begree. pen. En , dat alle geloof bijna te boven gaat, dit werd ook geaggreëerd en goedgekeurd door de meerderheid der leden van de Staaten van Holland; wier uitgebragte adviezen ten deezen geboekt, men niet leezen kan, zonder zig over den trap van hunne verbijstering te verwonderen en te bedroeven. Nu lag het er toe. Schielijk begonden hier over de onderhandelingen, tusfchen de Hoven van I 5 Pruis-  138 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Pruis/en cn Engeland , en ras kwam men over een, om , ten aanfchouwen en in fpijt van Frankrijk, wegens dien hoon aan 's Konings Zuster aangedaan , Satisfactie te eisfchen , en het verwarde huishouden alhier , eens met ernst in orde te brengen. Hier van werd ook aan 't Hof van Frankrijk kennis gegecvcn ; het welk , ziende den ernst, en de ontzaglijke toerusting , welke tot deszelfs onderfteuning , mede in Engeland, werd aangewend , geen lust betoonde , om zig daar tegen te verzetten, maar aannam , dit te zullen aanzien , en zig te laaten welgevallen ; ten zelfden tijde , dat het door deszelfs Staatkunde — welke de Heer Martinet zoo vernuftig roemt •— de Patriotten vleide , en op een' magtigen bijftand , ter hunner verdeediging , deed hoopen. Deeze verblinde en verbijsterde menfehen maakten daar op ook zulk eenen vasten Haat, dat, toen de Pruisfifche Troupen reeds voor een gedeelte onzen bodem betreeden hadden , en voorts van alomme in aantogt waren , zij zig nog verbeeldden , de Franfche hulpbenden , ten getale van dertig- of veertigduizend man , tot hunne redding, bij Givet gelegerd te zien ! Ja j twee drie dagen voor die zoo gezegende Omwending te Utrecht , gaf men in den Haag, in 't Logement van Haarlem, elkan-  TWA'ALFDE BRIEF. 139 elkander nog een' hartlijken dronk, uit een Pokaal , ten dien einde uit een' hoek 'gehaald , tot onderlinge gelukwenfching , over de aankoomst van een Expresfe, tijding brengende , dat de Franfchen op marsch waren, om de Pruisjïfchen uit het Land te {laan. Zulk eene uitwerking had de vernuftige Staatkunde der Franfchen l Dan , helaas ! weldraa bevond men, dat vernuftige Staatkunde, en heilloos bedrog , bij de Franfchen woorden van eenerlci beteekenis waren. Trouwens, het bedrog fprak zoo fterk , dat, hoe groot bij veelen de verbijstering was, den meesten der misleide meenigte de oogen nogtans open gingen , en zij geraaden vonden , alleen op hunne vlugt en lijfsberging bedagt te weezen. Tm hadden toen dc Prins, met zijne vrienden , en alle waare aankleevers der oude Conftitutie, zig niet in de bres' gefteld , om het gemeen , dat zoo lang door de Patriotten onderdrukt en getergd was , in bedwang en in den toom te houden ; wat ware er geworden van veelen , die nu , door die befcherming, nevens ons, de heilzaame vrugüen der gezegende Omwending moogen fmaaken en genieten ? Gezegende Omwending, zegge ik; want dit was ze in waarheid. Laat ons tog beftendig en bij herhaaling ons herinneren , -den akeligen toeftand waar in wij even te vooren waren. Be-  ï4o VADERLANDSCHE BRIEVEN. Beha! ven de regeringloosheid , en algeraeene losbandigheid — behalven de gegronde vrees voor een ijsfeJp bloedbad , welk op het punt Hond ; zag men duizend heillooze banden aan 't werk , om ons gezegend Vaderland voor altoos in den grond te booren — niet alleen door binnenlandfche inundatien ; welken God zoo wonderbaar , ten fpijt der op den Hemel vloekende Patriotten , door zijne voorzienige tusfehenkoomst beiettede — maar ook , door het doorgraaven onzer Zeedijken ; waar toe zelfs , zoo men zegt, eenige Leeraars onzer Kerk mede hunne handen geleend hebben , om , ware het moogclijk , het geheele Land onbewoonbaar te Hellen, en dus alle de onnoozele ingezetenen te doen deeJen in een onherftelbaar ongeluk, waar in zij zigzelven , door hun oproerig wangedrag, ge. dompeld hadden. En hoe Hond het te Utrecht gefchaapen ? Aldaar hadden de Patriotten den voorgemelden Gelukzoeker aan 't hoofd , onder wiens beleid en bewind , met medewerking van het zoogenaamde Defenfie. wezen , onnoembaare kosten werden aangewend — waar door onze Finantien zoo roekeloos verfpild, en als uitgeput zijn geworden — om die Stad onwinbaar te maaken , en de nadering der Pruisfchen tot Holland te keer te gaan. Hier fprak men uit de hoogte: Geen  TWAALFDE BRIEF. i4ï Geen fteen zou op den anderen blijven ; en niemand zou het oor aan eenig voorftel van overgaave leenen , voor dat alles in de asfqhe lag. Hier fpeelde men eene rol, welke, de goede en getrouwe ingezetenen deed Adderen en beeven , en uit de benaauwdheid tot God roepen. Dan , op het onvcrwagtfte, gaf God eene genadige redding en uitkoomst, op zulk eene wijze , dat daar in allerkenneJijkst eene bijzondere tusfchenkoomst der Godlijke Voorzienigheid was optemerken. God fprak, als 't ware : Baar zij ligt ! en het ligt van heil en redding was alreeds opgegaan , eer nog de dageraad zig vertoond hadde. Die hoogmoedige Zwetzer , onder wien onze zoogenaamde Vrijheidszoonen — van alle oorden derwaards hcengevloeid —■ voorgaven zulke wonderen van dapperheid te zullen uitregten , ligtte allereerst het mom. aangezigt af, en op de cerfte nadering der Pruisfchen, zogt hij lijfsberging door de vlugt, met zig neemcnde de Hollandfcke troupen , ,die hem tot verdcediging dier Stad waren toevertrouwd geweest. Daar zaten nu die gewaande helden in het hemd ! Alle zagen, met verbaasdheid cn fchrik , naar een goed heenkoomen , en betoonden hunne dapperheid in de rapheid hunner hielen. Eveneens ging het te Corinchem; en alzoo verfpreidde zig, in wei-  Ï42 VADERLANDSCHE BRIEVEN. weinig dagen , de Omwending over geheel ons Vaderland. „ In zeven dagen lag alles ver. „ ijdcld , waarover men zeven jaaren gearbeid „ had." Dit is die notabele fpreuk — gelijk wij zagen — waar mede de Heer Martinet de befchrijving van dit geval beflooten heeft. Dan laat ons , ten befluite , zeggen : Alzoo verloste ons de God onzer Vaderen , op eene wonderdaadige wijze, in den korten tijd van zeven dagen, nadat een heilloos rot, zeven jaaren lang, door allerlei gevloekte middelen, gearbeid had, om onze welvaart omtekeeren, en ons voor altoos te berooven van onzen fchoonen Godsdienst , cn onfchatbaare Vrijheid ; daar wij op het punt Honden, om , door hun toedoen , onder het juk van Frank, rijk voor altoos geketend te worden. Mijn toeleg duldt niet, dat ik in de bijzonderheden deezer allerheuglijkfte gebeurtenis intreede; nogtans zult gij wel doen, dezelve, nevens' alle de aanmerkelijke lotgevallen , die dezelve voorgingen en volgden diep in uw geheugen te prenten , en uwe kinderen daar over dik-, wijls te onderhouden, 't Is te hoopen, dat de onpartijdige en welbefneeden pen van den Heer Hering, ons daar toe met den tijd eene gepaste aanleiding zal verfchaffen , en het bedrieglijke en logenagtige van der Patriotten voordragt , in hun Vervolg op Wage.  TWAALFDE BRIEF. i43 Wagenaars Gefchiedenis, naar verdienfte zal ten toon ftellen. Tans is alleen mijn oogmerk , gelijk ik bevoorens te kennen gaf, u te herinneren , hoe God het Huis van Oranje onder ons verhoogd en gevestigd heeft, juist door zulke middelen, als uitgedagt en beraamd waren , om het zelve te onderdrukken en te bederven. Zeven jaaren lang, had men onzen Vorst allerlei fmaad , kleinagting , en onderdrukking aangedaan. Alles was op fchroeven gezet, om hem, ware het moogelijk, te bederven. De dierbaarfte belangen van ons Vaderland waren daar aan opgeofferd , en onze Geldmiddelen , die vóór het jaar 1780 op eene verbaazende wijze waren aangegroeid en opgehoopt, ten eenemaale verfpild en uitgeput. Daar te boven , was dc Natie , door tweefpalt, zedenloosheid , burgerkrijg , twist en' verdeeldheden in de huisgezinnen, Steden, en Provintien , en door het voeren en behandelen van wapenen , met verzuim van beroep en kostwinningen , bedorven , en op den oever van haaren ondergang gebragt. Dan in dien bangen nood , heeft God zig over ons wederom ontfermd , en den Prins, nu dus lang door druk en wederwaardigheden geoeffcnd . en tot zijne gewigtige bedieningen meer gefchikren afgerigt geworden , ons tot eenen  144 VADERLANDSCïIË BRIEVEN. eenen Verlosfer toegefchikt; en zulks, gelijk gij weet , in zulk eenen trap van eer en waardigheid , als nog nimmer een eenige zijner dooriugtige Voorgangeren beklommen heeft — alzoo het Erfftadhouderfchap , 'c welk te vooren het aanzien had , als eene Waardigheid , waar over de Staaten , elk inden hunnen , oppermagtig konden befchikken , gelijk bijzonder ten tijde van Jan de Wit gebleeken is , nu in onze Conftitutie is ingelijfd , derwijze, dat offchoon de Souvereini. teit ondeelbaar bij de Staaten van elke Pro,, vintie berust, zij nogtans door dezelve nimmer deeze Waardigheid kunnen affchaffen , als hebbende zig onderling daar toe aan eikanderen verbonden , en verpligt het Erfftadhouderfchap aan eikanderen te guarandeeren, 't welk vervolgens door de geheele Natie^ erkend en beëedigd is ; terwijl het, boven dien, door twee onzer magtige Bondgenooten, de Koningen van Engeland en Pruis/en, mede erkend en geguarandeerd is geworden. Gedenkwaardig tijdfbip van Neêrlands heil ! Dat de maand September van 't jaar 1787 altoos gevierd worde , om Gode eer .te geevcn , en ons te verblijden over zijne grootdaadigheid in onze zoo wonderbaare verlosfmg en uitredding 1 Want dit weet gij, dat, offchoon onze Geldmiddelen , door der Patriotten wan-  TWAALFDE BRIEF. q$ wanbedrijven cn verlpillingen , tot op den bodera toe waren uitgeput, en wij ten deezen aanzien , een magtloos en aamegtig Volk geworden waren , wij nogtans , van het oogenblik af , dat de gezegende Omwending alomme ftand greep , tot rust , ftilte , vrede, goede orde, en opwakkering van den Godsdienst , zijn terug gebragt , en onder 's Heeren zegen hoope moogen fcheppen , van eer* lang tot verhaal en eenig herftel te zullen geraaken. Dan hier breek ik af. In mijnen' volgenden hoop ik gelegenheid te ontmoeten, om mijne Aanmerkingen over dit onderwerp voorttezetten. Ik blijve intusfchen , als altoos, enz. i DERTIENDE BRIEF. Offchoon de wijze der omwending van Zaa* ken, ons altoos met frnert zal doen gedenken , dat wij daar toe door eene vreemde Magt zijn gedrongen en genoodzaakc geworden , en dat bij die gelegenheid, niet alleen K de  xjr6 VADERLANDSCHE BRIEVEN. de heillooze Patriotten , maar ook veelen onzer onfchuldige ingezetenen , aanmerkelijke verliezen in hunne bezittingen ondergaan heb. ben ; zal echter niemand met grond kunnen bevveeren, dat ze daarom niet allergezegendst kan genoemd worden, uit hoofde der heil. rijke gevolgen , welken daar uit zijn voortgevloeid. Hier uit tog is gebooren , dat wij het ilaaffche juk van Frankrijk hebben kunnen afwerpen, en tot eene naauwer vereeniging met onzen ouden natuurlijken Bondgenoot, de Engelfchen , hebben kunnen wederkeeren. Voor al heeft men onder de gezegende gevolgen dier Omwending te rekenen , dat onze kostelijke Hervormde Godsdienst hier door op nieuw beveiligd is , en de Formulierbanden — die op het punt Honden van geflaakt of verbrooken te worden — wederom op nieuw zijn toegehaald , en agter het Bolwerk van 't gezegend Oranje Huis, eene vernieuwde befchutting herkreegen hebben. — Moogelijk zult gij zeggen : Dat zij zoo; maar denkt gij wel aan die meenigte van misnoegden, door ons geheele Vaderland verfpreid, die, niets minder dan te vreden met deeze Omwending , dezelve veeleer in hun hart vervloeken, en met een ondraage. ttjke fpijt, wrok, en tegenzin , bij zig zeiven , en onder hunne vrienden , zijn aangedaan ,  DERTIENDE BRIEF, ttf gedaan , dat hunne grootfche uitzigten zoo .op éénen fprong zijn te leur gefield, en het gebouw , dat zij reeds zoo hoog hadden opgetrokken j tot den grond toe is nedergeworpen ? Kan men derhalven wel veel rekenen op zoo veel heil en rust, als gij u fchijnt te belooven , zoo lang zulk een aanzienlijk deel der Natie , en daar onder een rnéenigte Leeraars in onze Kerk — die , tot fchande van hunne heilige Orde , zig bij hun gevoegd hebben — in die misnoegde" de»kwi;s volharden , en Waarfchijnelijk naar gelegenheid zullen blijven uitzien , om zig nog eens op het onverwagtst te .doen gelden ? Is het niet, in het haglijk tijdflip dat we onlangs beleefd hebben , toen de Franfchen , in 't begin deezes jaars , op het punt Ronden om de Provintie van Holland te overRroomen , en daar door de geheele Republiek den voet op den nek te zetten — is het j zeg ik, toen niet gebleeken , hoe veelen hunner met een reikhalzend verlangen waren aangedaan , dat het hunnen ouden vrienden gelukken mogt , hen te koomen verlosfen van hec juk, dat hun was opgelegd ; al fcheen het geheele bederf des Vaderlands het onmiddeliik gevolg daar van te zullen zijn ? Ja, de Hemel weet, wat fchatten door veelen verK 2 fpild  148 VADERLANDSCHE BRIEVEN. fpild. zijn , om heimlijk de onderneeming der Franfchen te begunstigen ! En wee onzer, indien hun dat gelukt ware ! Gewis, , de Prins , en wij alle, die de oude Conftitutie hebben aangekleefd , waren of om hals geraakt, of voor altoos ten Lande uitgejaagd , of tot den bedelzak vernederd geworden ! — Het is zoo, Waardfle Neef, op zigzelven, levert die gezegende Omwending geen' waarborg op , voor het vervolg , dat wij ongeRoord, voor altoos, haare heilzaame vrug. ten zullen genieten. Indien wij zoo ongelukkig waren , dat onze Vorst, met zijn Hof, den God zijner Vaderen vergat, en dat hij niet in erkentenis hield die magtige hand welke hem gered heeft uit alle zijne nooden en zwaarigheden , maar , door involging van weelde en losbandigheid , verzuimde den Godsdienst, als de ziel van den Staat, in eere te houden , en hij daar in door de Natie wierd nagevolgd ; gewis , dan Rond ons te wagten, het geen zeker groot Staatsdienaar , bij gelegenheid der inhuldiging van zijnen Vorst, aan het Volk voorhield, zeggende : Vreest ftegts den Heere, en dient Hem Kouwelijk, met uw ganfche hart; want ziet, hoe groote dingen Hij bij ulieden gedaan heeft. Maar indien gij voortaan kwaad doet j  DERTIENDE BRIE F.' 149 doet; zoo zult gijlieden, als ook uw Koning, omme-koomen (a) ! De beftendigheid onzer Conftitutie hangt zeker eeniglijk af, van ons opregt aanklecven en eerbiedigen van den Godsdienst. Dit wordt ons onfeilbaar geleerd, door een groot Man, uit Koninglijk bloed gefprooten , daar hij zegt : De vastigheid uwer tijden , de fterkte van uwe behoudenis, zal zijn. wijsheid en kennisje ■; de yreeze des Heeren zal zijn fchat zijn (b). Dit begreep ook Vader Willem, de eerfte Grondvester van onzen Staat, toen bij dc bewaaring van onzen gezuiverden Godsdienst', als den fterkften band der Unie, . zoo ernstig aanprees ; gelijk wij gezien hebbci. Willen wij o.e.dialvcn beftendig op eenig bei] tioopen 't welk alleen des Heeren is — dan me.-ten wij dien weg houden , waar in Hij zulks aan ons heeft toegezegd. Te vergeefs , daaiuin, zullen wij op de voortduuring van ons geluk uit onze herftelde Conftitutie hoopen , indien de Staatkunde van onzen Vorst, en van alle de Hoofden onzes Volks , den Godsdienst van Jefus, onzen verhoogden Heiland , niet inroept en te hulp neemt; welke, nu meer dan zeventien eeuwen , (O 1 Sam. XII: -4, 25. (b) 'Jef. XXXIII: 6. K 3  ï5° VADERLANDSCHE BRIEVEN. wen , proefondervindelijk gebleckcn is , de eenige bron te zijn van volksgeluk en wel. vaart. En gefchiedt dit; dan hebben wij die zoo geroemde vernuftige Staatkunde der Fran, fehen niet noodig. Want als iemands wegen den Heere behangen , zoo zal Bij ook zijne vijanden met hem bevredigen (a). Hoe veel billijke reden van vreeze er dan ook zün mooge, uit de innerlijke gcftcldhcid van ons verdeelde Vaderland, cn het onnoembaar ge. tal van nijdige en misnoegde inwooners ; hierop blijf ik nogtans vertrouwend hoopen , dat God ons en onzen Vorst niet begceven nog verlaaten zal , Z00 lang onze Hervormde Godsdienst in onze gezegende Unie zijnen invloeti blijft behouden , en men zorgvuldig waakt, dat geen Patriot , hoe genaamd , even min , als zij , die niet tot"de Hervormde Kerk behooren , tot eenige posten van bewind in Kerk of Staat worden toegelaaten, of immer wederom de wapenen in handen krijgen. Dat we ons tog beftendig fpiegelen aan het geen wij gezien en beleefd hebben ! Men mooge arbeiden aan hunne terugbrenging, gelijk de Heer Meerman zoo ernstig ondernoomen heeft, in zijn voortreffelijk Werkje, te vcoren gemeld; ik vlei (O Spt. XVI: 7, miJ  DERTIENDE BRIEF. 15T mij nogtans niet, dat wij bij,het tegenwooiv dig geilagt veel nuts daar van te hoopen' hebben, naardien er als een oordeel van ver-' blinding en verharding over hun fchijnt uitgegooten te zijn. Het is bij de Loevefteinfche Factie, en onze hedendaagfche Patriotten, eene aangenoomen Relling , dat onze Stadhouders , van ouds her, naar uitbreiding van hunne magt , ja zelfs naar de Souvereiniteit , gedongen hebben — gelijk de Heer Martinet zulks, in zijne Historie, mede alomme fchijnt te veronderRellen — en dat men daarom op zijne hoede moet zijn , om den invloed des Stadhouders op allerlei wijzen te beteugelen. Wat de Heer Meerman daar tegen met grond heeft aangemerkt ■, is waardig dat gij bij hem naleest , op Bladz. 19. en vervol, gens. Ik laat mij in het Staatkundige van dat gefchil niet in ; maar dit geloof ik zeker , dat, naar maate men den invloed des Stadhouders opRopt , men deszelfs geheele nuttigheid wegneemt. Men heeft , in ons kleine Land , magtige Vestingen , GrensReden , Bolwerken, en allerlei Sterkten , met onnoembaare kosten aangelegd , en tot onderhoud daar van, wordt jaarlijks onbegrijpelijk veel vereischt. De Magazijnen zijn alomme opgevuld met K 4 aller-  JSi VADERLANDSCHE BRIEVEN. allerlei Ammunitie van Oorlog, cn de kosten, daar toe noodig,. worden gewillig door de ingezetenen gedraagen , ten einde in hunne Vrijheid, Godsdienst, en bezittingen befchermd en beveiligd te worden. Maar, ik bid u, waar toe dient dit alles, indien wij geen genoegzaam aantal troupen op de been hebben, om onze Sterkten te kunnen ver. deedigen, en indien de Pfins geen t heeft , om van «fezelven ten regten tijde, tot onze beveiliging en verdeediging, gebruik te maaken ? Herinner u eens ons geval , in de jongde kommerlijke onhandigheden. Had Dümoüriez , dat berugte Legerhoofd der franfchen , toen hij , in de maand Novemher i792 , door de Brabanders met open ar men ontvangen en ingehaald werd, ten zelfden tijde flegts een Corps van omtrent 20,ooo man zijner troupen afgezonderd, om ons daar mede onverwagts op het lijf te toornenwat_ zou hem belet hebben , tot in het hartje van Holland, ja tot in den Haag toe doortedringen , daar wij geen toereikende magt op de been hadden , om hem tegentfand te kunnen bieden ? Zouden onze Bar hiken' Gl'e"Si?edcn> Mag^en, en diergenen, m m yan om beV£i]i l mm® l Zou hy geep gebruik gemaakt heb-  DERTIENDE BRIEF. 153 hebben van onzen voorraad , om ons in zijne magt en bedwang te houden ? En welke Moogendheid zou in flaat geweest zijn , om hem uit ons Land terug te Haan , zonder ons Vaderland tot in den grond toe te bederven en te verwoesten ? 't Is waar, wij waren ten dien tijde nog in vrede met Frankrijk. Dan , indien God toegelaatcn hadde, dat hem deeze inval in den zin ware gekoomen ; wat dunkt u ? zou hij, door de vernuftige Franfche Staatkunde , uit hoofde van den Vrede daar van zijn terug gehouden ? Wij waren toen in het grootfle gevaar , waar in nog immer onze Republiek geweest is , zonder dat wij zulks ten dien tijde opmerkten ; en God heeft ons behoed , zonder dat wij daar uitdrukkelijk om gebeeden hebben. Zedert dien tijd , dat de Franfchen ons den Oorlog verklaarden , en met hunne gevreesde magt onze grenzen naderden , gingen wel onze oogen open , én het bezef van ons gevaar trof aller harten ; fchrik, angst, en verbaasdheid verfpreidden zig onder alle de ingezetenen — maar wat konden wij doen , daar geen troupen bij de hand waren , om onze Grensfleden behoorlijk te bezetten en te verdeedigen ? Onze Vorst, met zijne braave Zoonen, wendden in dien bedremmelden toeftand van zaaken wel alles K 5 aan.  154 VADERLANDSCHE BRIEVEN. aan , wat bij moogelijkheid kon worden uit. gedagt ; maar hoe ging het ? Door gebrek van genocgzaamcn invloed op de leden van Staat, Weeven zijne handen gebonden , zoo dat hij de weinige troupen die in 't Land waren , niet kon verplaatfen en gebruiken, daar hij , als Legerhoofd , deze] ven tot defenüe van het Vaderland allernoodigst had. Steden en Provintien , daar bezettingen lagen , weigerden er zig van te ontblooten, uit vreeze voor de nadering des vijands. Het ging toen , gelijk altoos ; het gemeene belang werd verwaarloosd , omdat men zijne bijzondere belangen daar aan niet begeerde opteofferen. Ik herdenk nog met beevende aandoening , in welk eene verflaagenheid de meesten onzer Regenten zig bevonden , en welke hoopelooze uitzigten zig bij hun op. deeden ! Dan , toen elks hoop en moed als bezweeken waren , verwekte God den heldenmoed van onzen braaven Vorst. Hij wendde zig tot de Vergadering van 's Lands Staaten , deed aldaar eene mannelijke en Vorstlijke aanfpraak (a) , beurde den ver. flaauwden moed op , vermaande hen tot ver- trou- (a) Zie Nieuwe Verzameling van Placcaaten , enz. sedert bet Jaar 1783. Te Campen , bij J. A. de Chalmet, 1793. 1. Deel, Bladz. 150.  DERTIENDE BRIEF, rfcl trouwen op den God onzer Vaderen , en bood zig , met alles wat hem dierbaar was , aan , om zig voor ons in de bres te ftellen. Dit had de verlangde uitwerking. Men omhelsde zijnen voor flag , vereerde hem met een onbepaald vertrouwen , en gaf hem alle de Troupen in handen , om daar over te befchikken , zoo als hij , ten nutte en tot redding van 't benarde Vaderland — het welk op 't punt ftond , van door dc indringende magt der Franfchen overftroomd te zullen worden — zou noodig en dienstig keuren. Dit werd niet zoo draa bekend , of het vervulde de harten van alle welmeenenden met eene innige blijdfehap , wekte den moed en het vertrouwen der Natie op , en gaf fpooren aan verdubbelden ijver , vlijt, en werkzaamheid , ter aanwending van alle noodige middelen tot onze verdeediging ; vooral, toen onze Vorst, met zijne braave Zoonen , zig in perfoon alomme lieten vinden, en daar door verijdelden de Tierraaderijen van zommige ontaarte Nederlanders , die door eene fiappe of verkeerde directie , in de middelen tot onze verdeediging, den indrang der Franfchen fcheencn te begunstigen. De Hemel weet , wat er is van die Correspondentie, tusfehen D umouriez en zommige verraaderlijke Patriotten , die wij als nog in onzen boezem koeste-  156* VADERLANDSCHE BRIEVEN. teren , en van welke in de Rotterdamfche Courant , No. 79. van den 2 Julij , gewaagd wordt. Immers , de getuigen leeven nog, die Dumouriez aan den Moerdijk gezien hebben , in de verwagting — welke hem door zulke monsters hier te Lande was ingeboezemd — dat hij van daar , tot zijnen ovcrtogt, met onze eigen fchepen zou worden afgehaald. En zijn er geen , die met fmert tans beklaagen en bezugten het geld, dat zij aan dien Avanturier en belaager van ons Vaderland hebben opgefchooten , onder belofte , dat zij, uit den algemeenen ftroop, dien hij voor had in het rijke Holland alomme te doen, niet alleen vergoeding van penningen zouden genieten , maar ook groote eer en voordeden daar voor Honden te trekken ? Is dat zoo ; dan kunt gij denken , welk een fpijt , wroeging , misnoegen , en verdriet, het heil en de verlosfing van ons Vaderland' hun moet hebben veroorzaakt. Voorwaar, zulke menfchen zijn aantemerken als flangen en adders, die, wanneer wij hen in onzen boezem willen koesteren , gewis ons verderf zullen berokkenen. Ik herhaal het daarom nogmaal, met al den ernst en nadruk , welke een hart, dat voor ons dierbaar Vaderland klopt bezielen kan , laat ons tog alle eerlijke en ernstige poogingen aanwenden , bij allen op wien  DERTIENDE BRIEF. 157 wien wij eenigen invloed maaken kunnen, en tevens God ernstig bidden , dat Hij onzen Vorst en onze geëerbiedigde Overheden wijsheid en voorzigtigheid inboezeme , ten einde dubbel op hunne hoede te zijn , dat hun nimmer eenige wapenen worden toevertrouwd , of eenig het minste aandeel- gegeeven worde in de regcering en beftuuring van ons Vaderland. Ik bezit of koester geen vervolgzugt , en mag wel lijden , dat de Patriotten , en alle de disfentieerende Godsdienstgezinten in ons Vaderland , zoo lang zij zig als gehoorzaame ingezetenen gedraagen , nevens ons de Vrijheid en alle de voordeden genieten moogen , welken ons dierbaar Vaderland oplevert ; maar laat ons hun ook op alle bctaamdijke wijzen doen bezeffen, dat wij hen nog ontzien , nog fchroomen , en dat wij, op onzen eigen grond ftaande , edelmoedig zullen handhaaven en verdeedigen het aandeel aan die regten en voordeden, waar toe ons eene getrouwe aankleeving aan onze gezegende Conftitutie een' gegronden eisch en aanfpraak geeft, en waar toe wij de befcherming onzer Overheden ten allen tijde moogen inroepen , als bij duuren Eede verbonden , om den Gereformeerden Godsdienst , zoo als die in 't Synode van Dordrecht bepaald is , te zullen voorftaan en ver-  Ï58 VADERLANDSCHE BRIEVEN, verdeedigen, en de belijders van dien Gods, dienst te zullen doen genieten alle eer en waardigheden, welken daar aan gehegt en verbonden zijn. Het zou derhalven wel noo* m z«« » dat de voorflag , door zijne Hoogteid ter Staatsvergadering van Holland den 9 October i783 gedaan , eens vernieuwd, en alsdan in beter overleg genoomen wierd , dan door de toenmaalige Patriotten gefchied is. Als Christenen in 't afgetrokken, is het waarheid , dat wij , als oils hoogste belang, nog bedenken nog zoeken moogen de dingen die beneden zijn. Het Koningrijk van onzen Godlijken Heer en Meester is niet van deeze Weereld, en in zijnen dienst, en de beöfï denis zijns naams, hebben wij , uit hoofde zijner beloften, geenerlei aanfpraak of ver. wagting op vergangelijke eer, waardigheden , Of rijkdommen , voor al niet, als behoorende tot het hoogste goed, welk Hij den ziinen heeft toegezegd ; en in dit opzigt, moet "ons beftaan en gedrag ons altoos doen kennen, als dezulken , die een ander en beter Vaderland zoeken. Maar nogtans , aangemerkt als Christen- Vaderlanders , die onder eene Christoeratie leeven , dat is , onder dc regeering en het beftuur van Christus,, als Heer der Weereld in 't gemeen , en van deeze Republiek in 't bijzonder ; dan kunnen nog moogen wij niet  DERTIENDE BRIEF. 159 niet onverfchiilig zijn , omtrent de zegeningen *en voorregten , cp welken Hij ons een wettig regt en aanfpraak heeft 'gégeeven, maar moeten op alle betaamehjke wijzen zorgen, om die te bewaaren en voorteflaan , dezelven tot zijne eer cn dienst- aanteleggen, en aan onze nazaaten ongefchonden overtebrengen. Daar nu , ook in dit opzigt , Christus de Heer en het Hoofd is van alle onze Regen* ten , zal het ter hunne verantwoording flaan, of zij , in hunnen rang en betrekking, zijnen Godsdienst behoorlijk waardeeren en bevoorderen , en de hoogheid en waardigheid van zijn' Perfoon , als den waaragtigen en eeuwigen God , befchermen en verdeedigen. Veelen zijn tans van begrip , dat men de Plakkaaten onzer vroome Voorvaders , tegen de heillooze Sociniaanen uitgegeeven , moet laaten flaapen , en buiten werking houden ; dan ik hoop niet, dat dit immer aanleiding geeven zal , om de onverfchilligheid aangaande deezen hoofdartijkel van het Christendom, onder ons te doen doorbreekc-n ! Ik zou nu wederkeeren tot mijn onderwerp, het heil , naamelijk , dat God ons door onzen Vorst nog zoo onlangs heeft toegefchikt. Dan voor ditmaal zal ik hier af breeken , en hoope u daar over in mijnen volgenden te onderhouden. Ik blijve, enz. VEER-  lób VADERLANDSCHE BRIEVEN. •c**$ immers in dien tijd, toereikend waren, om 60 duizend man Landtroupen op de been te houden, in vredes tijd. Gefield nu — boven de voordeelen, welken de verteering hunner foldij in de Grensfleden aanbrengt ■— dat, in vredes tijd , aan de helft dier troupen , jaarlijks , voor 6 of 8 maanden , groot verlof wierd toegcflaan , om onze landlieden in den landbouw , en andere beezigheden, ten platten lande, te hulp te koomen , en dat zij daar mede 4 gulden ter week konden verdienen , en alzoo , benevens hunne foldij , circa 6 gulden ter week te verteeren hadden ; indien nu van eiken gulden , die in 't Land verteerd wordt , dc Staat 8 Huivers aan Impost ontvangt — gelijk zijn Ed. doet voorkoomen — dan zou het Land , door zulk eene fchikking , voor 6 maanden verlof berekend , jaarlijks 1872000 , d. i. één millioen en agtmaalhmderd- twee en zeventigduizend gulden aan Imposten genieten ; eh tevens zou daar van het gevolg zijn , dat dc arbeidsloonen , die nu aan de Westphalers hefteed worden , niet ten eenemaal buiten •s Lands gingen — want het is bekend , dat die menfehen meestal hun' eigen mondkost van huis medebrengen , en met baar geld in hun land terug keeren. I L 4 On-  lo-B VADERLANDSCHE BRIEVEN. Onder dc nuttige aanmerkingen van den Heer Mar tinkt, raade ik u te kezen, die , welke betreffen het uitzetten van ons Geld onder vreemde Moogendheden , en over bet verval onzer Fabrieken cn van den Landbouw ; bij hem te vinden , Vlil. Deel Bladz. 543, 544, cn 556-S6z. - Voorts zal !k , in mijnen volgenden , u onderhouden , over iets , dat in 't oog van eenen Vreemdeling een onbegrijpelijk voorkoomen .moet hebben ; naamelijk : De Souvereinen , boven alle andere Moogendheden uitmuntende ifl de handhaaving en het voorftaan van den Godsdienst — en de Ingezetenen, voor een groot deel , beneden andere Natiën gedaald , juist in dat geene , welk aan den Godsdienst den geweldigften doodftcek geeft. Intusfchen zal ik deezen eindigen , met de vermaaning cn den wensch , waar mede de Heer Mak ti net het gemelde VIII. Deel -van zijn Werk befluit: „ Aan u laate ik overig, de „ lotgevallen van ons Vaderland van meer „ dan XVIII. Eeuwen , bijzonder der katoen , toen wij een vrij Volk geworden » ziJn ' geduurig te overwecgen , om de „ Hcmelfche Voorzienigheid , die in duizend „ gevallen kan opgemerkt worden , te aan„ bidden en te verëeren. Niet alleen zal tog „ de Almagt in de opkomst en bewaaring, „ nc-  VEERTIENDE BRIEF. 169 5, nevens Wijsheid en Goedheid, voor u zigt„ baar zijn ; maar gij zult ook den regt„ vaardigen Regter der volken daarin cp„ merken , die Neerland wel hoog beguns„ tigd , maar ook vaak billijk gekastijd heeft, „ op dat de zonden ,* die een fchandvlek der ,, Natiën zijn , zouden agter gelaaten wcr„ den. — Mogt de Godsdienst cn de Vrijheid „ daarin blijven tot de laatfte tijden der „ Waereld ! Mogt Godzaligheid en braave „ Zeden herleeven , en onze oorden niet ver„ laaten, op dat Wij niet verzinken in die „ moerasfen , waaruit wij opgekomen zijn ! „ Mogten alle fmerten gelenigd worden, en „ de blijde Eendragt, Liefde en Rust aller„ wege den gelukkigen fcepter zwaaien ! „ „ God onzer Vaderen , Grondvester van . „ ons nu laag gezonken Land , door wien de „ Waereld en de Volken ftaan , uw , uw al,, behoedend oog zij en blijve , nagt en dag, „ over ons open ! Leer ons U in erkente„, nis houden. Leer ons uw edel Evangelie „ allerdierbaarst achten , bewaaren en volgen. „ Zijt onze roem in deezen tijd , onze heerlijkheid in de Eeuwigheid !" " Terwijl gij met mij hier op Amen zegt, blijf ik, heil. wenfehende , enz. L 5. V IJ F-  J7o VADERLANDSCHE BRIEVEN. VIJFTIENDE BRIEF. "F1 JL en einde de zaaken , die ik u wilde voordraagen , in haar regte ligt te plaatzen , en te kunnen bevroeden , wat gewigt aan dezelven te hangen zij , zal ik eenige onderHellingen laaten voorafgaan, welken bij onze Landgenooten , die met ons den Hervormden Godsdienst belijden , buiten alle bedenking zijn. i. Groot is het voorregt , dat onze Souvereinen , de Staaten van elke Provintie, niet alleen met ons belijders zijn van denzelfden Godsdienst , maar ook bij Eede verbonden zijn , om den Gereformeerden Godsdienst , als tot onze Conftitutie behoorende , te bewaaren en te befchermen. Zij belijden dus , met ons , als Christenen , niet alleen : dat Christus , als het Hoofd der Kerk, ook hun Hoofd is, van en door Wien zij alleen , in tijd en eeuwigheid , al hun heil en zaligheid hoopen en verwagten; maar ook : dat Hij, als Heer en Re.  VIJFTIENDE BRIEF. 171 Regeerder dér Weereld , het Hoofd is van alle' .Overheid , Magt en bewind (b) j en dat zij dus ook, in dat opzigt, als Regenten aangemerkt , onder Hem , als hun Opperhoofd en Koning, ftaan , en in zijnen naam, en volgens zijnen lastbrief , elk in zijnen post, hun bewind en regeering moeten uitoefenen , als die daar van verantwoording zullen moeten, doen , in dien gedugten dag van algemeene rekening , wanneer Hij koo* men zal, om eenen ieder te vergelden naar zijn werk. Groot is, wijders, ons voorregt, dat zij, *in het voorftaan en befchermen van dien Godsdienst , tot hier toe onbezweeken zijn gebleevcn. Zij onderhouden de Hooge Schooien ; zij zorgen voor het onderhoud der Leeraaren ; zij bekostigen alle Synoden , Clasfen , en andere Kerkelijffe Vergaderingen , ingerigt, om te waaken* over de zuiverheid der Leer en der Zeden van alle Hervormde Belijders ; en geeven , door hun gezag, de noodige klem aan alle zulke Befluiten , als met hunne goedkeuring genoomen zijn , tot bevoordcring van den Godsdienst , het nut der Kerk , cn de voortplanting der Leer van onzen Godlijken Verlosfer. Een voorregt, (b) Kolosf. II: 10.  m VADERLANDSCHE BRIEVEN. regt, des te grooter , naar maatc zij hier in uitmunten boven alle hedendgagfche Protestantfche Vorsten en Moogendheden (*).' 2. . Groot , vervolgens , is ons voorregt, dat 's Lands Hooge Magtcn den Godsdienst houden en erkennen voor de ziel van den Staat; zoo als blijkt uit de Biddags-Brieven, die zij jaarlijks aan de ingezetenen afzenden. Is 't wel noodig , u het nut, en de heilzaame gevolgen van die gewigtige grondftellmg aantewijzen ? Gij kent tog , en gebruikt , dat met reden zoo zeer beroemde Werkje van C. F. Wagener: Bewijs, dat de Godsdienst de ziel van eenen Staat zij. Jmfterd. 1775. Men kan dat Boekje niet te veel aanprijzen ; cn 't is te hoopen , dat alle onze Staatsleden hoe langer zoo meer van deeze waarheid moogen doortrokken zijn. Waar (*) Niemand zal dit in twijfel trekken , die weet dnt in Groot-Brittanje, en andere Protestantfche Staaten de zuiverheid der Leer geen befcherming vindt aan de Ho. ven ; en dat men in Amerika , door Christenen eene Republiek heeft opgeregt , tot welker Bewind de weg voor .eder eenen openftaat, welk eenen Codsdienst hij ook mooge belijden of toegedaan zijn , indien hij ile-ts geen verklaard Atbeht is. Zie D. R A-Mi\Y , GefchiedeW van de Noord-Americaanfcbe Staatsomwenteling 11 Deel , Bladz. 323. En Joseph PriestleV, Brieven san de Franfcbe tVijigeercn, Bladz. 55.  VIJFTIENDE BRIEF. 173 Waar toe mede bij uitftek dienstig is , het onlangs uitgekoomen Werk van den beroemden van Alphen, over de Volksverlichting. 3. Onze Staaten , als belijders van de Hervormde Leer , en voorftanders van den Godsdienst , in 't gezegde ligt befchouwd, fchaamen zig ook niet , voor het oog der geheele Weereld , een a'llerfterkfpreekendst bewijs daar van te geeven , in de jaarlijkfche bepaaling en uitfchrijving van eenen algemeenen Dank- Vast- en Bededag (*) , als mede , door in tijden van Oorlog , en andere drukkende of dreigende rampen van het lieve Vaderland , de geheele Natie plegtftaatelijk te zaamen te roepen , om met boetvaardige gebeden , op gezette en afgezonderde uüren, den God onzer Vaderen om hulp, heil , en redding te fineeken. Iets, het geen waarlijk voor (*) In deeze openlijke erkentenis: dat wij van God, ais den Regeerder der Weereld, volftrektelijk afhangen, en dat al het heil van ons Vaderland eeniglijk ter zijner befchikking Haat , en de Natie dus het hoogde belang heeft, om , in de behartiging en beoefening van' den waaren Godsdienst, eeniglijk bij God te zoeken alles, waar in ons nationaal geluk en welvaart gelegen is; in deeze openlijke erkentenis , zeg ik , is onze Hooge Overheid als nog de eenige Moogendheid , onder alle Protestantfche Vorsten en Staaten 3 die jaarlijks zulk eene plegsige hulde aan Gode bewijst.  m VADERLANDSCHE BRIEVEN. voor een' godsdienstig Vaderlander, die God in waarheid vreest en lief heeft, allcrheugelijkst is , 'en hem hoope inboezemt , dat, zoo lang die Nationaale erkentenis van God en Godsdienst onder ons bewaard blijft, en aangevuurd wordt , God ons ook niet begeeven nog verhaten zal. Eene regt biddende Natie, is onoverwinbaar (a). Onze Heeren Staaten, weet gij, fielten zig, bij het uitfchrijven der jaarlijkfche Bededagen , aan het hoofd der Natie ; zij herinneren aan dezelve, de veele en groote Weldaaden en Zegeningen, welken de God onzer Vaderen ons in 't afgeloopen jaar beweezen heeft ; zij roemen cn verheffen die , als onverdiende , ja verbeurde goedertierenheden ; zij wijzen aan , welke , cn hoe duure verpligtingcn , daar door op de Natie in 't gemeen } en op elk ondeelbaar ingezeten van het Vaderland , gelegd zijn , om God te vreezen, en Hem in zijnen voorgefchreeven dienst te gehoorzaame-n. Zij openen en ontvouwen vervolgens, in bijzonderheden , de zonden en fchuldcn der Natie ; zij drukken deswegens hunne bc kommering uit, dat een heilig en regtvaardig God (a) i Sam. XII: 14-25. 2 Kon. III: 10-27 ; XIX: 14-37. 2 Cbron. XHI: 3-22; XIV: 9-15; XX: 1-30,  VIJFTIENDE BRIEF. 175 God zijn billijk pfcgenoegen zal betoonen. Zij doen opmerken, de bijzonderheden , waar ia dit reeds befpeurd wordt; en welke donkere wolken van dreigende rampen ons nog boven het hoofd hangen. Zij vermaanen daarom verder een iegelijk , tot opregte boetvaardigheid en bekeering, en om vergeeving bij God in Christus te zoeken , als ook , om ernstig en ootmoedig God te bidden , om alle die Zegeningen , waar in het waar en hoogst belang van ons Vaderland gelegen is. Het een en ander zaamen genoomen , doet ons duidelijk zien , dat onze geëerbiedigde Overheden zig aanzien en befchouwen , als van Gods wege verpligt , om het gezag, waar mede Hij hen bekleed heeft, dienstbaar te maaken tot handhaaving en bevoordering van het Rijk der Waaiheid en der Deugd, als in een onmiddelijk verband flaande met het heil en waar geluk des Volks ; en om , in tegendeel, met eene Rerke hand te wceren en te verbannen alle ondeugd en zonden , als eene fchandvlek der Natiën. Van hier alle die heilzaame Plakaaten , welken haar opzigt hebben op dc zeden des Volks , en welken , met eikanderen, eene zeer groote verzaameling uitmaaken ;. hoewel veelen derzelven fchijnen te flaapen, en anderen, door ge.  Vf6 VADERLANDSCHE BRIEVEN. gebrek van handhaving , het bedoelde nut niet kunnen uitwerken. Dan dit is het zoo zeer niet, waar bij ik uwe aandagt wilde bepaalen. Het is inzonderheid iets, dat met het evengemelde een verwonderlijk Contrast uitmaakt. — Gelijk we zoo even zagen , munt de godsdienstigheid der Heeren Staaten uit, boven ahe andere Protestantfche Moogendheden, in die bijzonderheden, welken wij hebben aangeftipt. En nogtans heerscht er, onder hun béftuur of toelaating, een zeker zedelijk kwaad onder de Natie , het welk , immers in dien trap , onder geene andere Protestantfche Natie ge vonden wordt; terwijl het, van jaar tot jaar, zijn doodlijk vergif verfprcidt , tot bederf der zeden , verpesting der jeugd , cn verftomping van den Godsdienst — zulks men reden heeft om te vreezea , indien God het niet verhoedt , dat het vroeg of laat onzen va] zal uitwerken. Moogehjk vraagt gij : En wat is dit tog ? Dit zijn , mijnes oordeels, de Kerkmisjln , van ouds afgodisch gevierd onder de Rooms chge zinden , en , na de Reformatie, bij ons ten grooten deele in zwang gebleeven , onder den verbasterden naam van Kermis/en ; welken jaarlijks , van Stad tot Stad , het geheele Land doorwan. delen,  VIJFTIENDE BRIEF. 177 delen , als een afgod der Natie , die alomme wordt aangebeeden. Gij begrijpt zeer wel j dat ik hier door niet bedoele de Jaarmarkten — welken zekerlijk even onfchuldig en geoorloofd zijn , als de weeklijkfche Marktdagen in de Steden. Maar het zedenbedervende en verpestende , 't welk ieder ^ die eenigen eerbied voor God heeft, in 't oog moet Vallen , is , 1. Dat, door de zoogenaamde Kermisfen , bij 't gros der Natie onderhouden wordt de indruk en de fmaak van een jaarlijkseh Feest, op het Welk men zig veroorlooft, om ten minsten eens in 't jaar , te moogen vroolijk zijn ; dat is, zig in weelde, losbandigheid, cn dartelheid te moogen toegeeven. 2. Dat men daar toe veele handwerken ftaakt , en dus de Weekloonen van veele ambagtsgezellen , tot aanmerkelijke fchade voor het Land in 't algemeen , en tot bederf van veele huisgezinnen in 't bijzonder , doet verlooren gaan. 3. Dat men hier door, in het geheele Land, den lediggang , immers voor eene geheele Week , bevoordert, en daar door eenen flrik fpant , en aanleiding geeft , tot het pleegen van alle die zonden, welken .meenigwerf alleen uit ledigheid gebooren worden. 4. Dat de Regeeringen , zoo in de Steden als ten platten lande , allerlei Kroegen , Drink- en M Speek  .173 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Speelhuizen toelaaten, waar in die lediggangers gelokt worden , en aanleiding ontmoeten tot allerlei overdaad , in brasferijen en ontugtigheden; en dat zoo openlijk cn zedenloos , dat iemand , dit befchouwende, zou kunnen in twijfel ftaan, of hij zig wel in een Land bevond , dat door den Godsdienst van 't Euangelie verligt is , en onder het beftuur Raat van zulke Regenten , welken zoo openlijk voor de Weereld belijden, dat Christus hun Heer en Hoofd is , en jaarlijks gewoon zijn, de geheele Natie zoo ernstig tot verbetering en bekeering aantemaanen en optewekken. Ik zwijge nog van alle die Rille , of meer openbaare Bordeelhuizen , waar in de ontugt , als voor het oog der zon , eene afgrijslijke rol fpcelt. Voeg hier bij , 5. Dat in de meeste Steden , door de Regenten (*) — welken integreerende leden zijn, die de Souvereiniteit van he.t Land helpen (*) In zommige Steden nogtans , heeft dit nier altijd plaats. Het gebeurt meenigmaal , dat zommige Regenten uit eerbied voor den Godsdienst , dit niet dulden willen. Dog anderen laaten het , in 't vervolg, wederom toe. •Het welk zekerlijk in 't oog van eenen vreemdeling een wonderbaar Contrast moet uitmaaken , en hem over die verfchillende haudelwijze een oordeel doet vellen , naar dat zijn fmaak in deezen hem beüuurt.  VIJFTIENDE BRIEF. 179 pen uitmaaken , en a's zoodaanig mede de fpreckers zijn in de Biddagsbrievëh — dat, zeg ik , door de Regenten, in de zoogenaamde Kcrmisweek , toegelaaten worden zoogenaamde Spellen , Comedien , Tooneelen , en foortgclijke Vertooningen , welker Acteurs in het oog van een zedig Nederlander het voorkoomen hebben, als het fchuim van den aardbodem , en een gebroedfel van de Hel. Deezen , egter, fpeelen alsdan $ onder een' ongelooflijken toevloed van aanfehouwers , elk hunne verderflijke rol > en ftrooijen daar door een vergif, niet alleen tot bederf en Verbastering van een oorfprongelijke zedige en verligte Natie , maar vooral ook tot verpesting der Jeugd , in welker hart , ten dien tijde , zaaden gcflrooid worden , door welken ten eenemaal bedorven en verflikt wordt de vrugt dier opvoeding , waar aan braave Ouders , met traanen en gebeden , zoo veele jaaren agter een gearbeid hebben , daar zij nu , tot aan hun graf, bezugten moeten de zedenloosheid , welke bij trappen hier uit oprijst, en alle vatbaarheid voor, cn toegekeerdheid tot den Godsdienst , verflompt en uitroeit. Denk eens in, waarde Neef ! dat dit Afgodsfeest zig niet bepaalt tot ééne plaats , maar jaarlijks , gelijk ik zeide , van plaats tot jplaats — geen Dorpje bijna uitgezonderd — M % het  iSo VADERLANDSCHE BRIEVEN. het geheele Land doortrekt , en dus overal fpooren van een verwoestend zedenbederf a*- b terlaat. Blijft dit aldus voortgaan , gelijk meer dan waarfchijnelijk is , zoo lang de Hooge Overheid niet kragtdaadig en met ernst daar in voorziet — waar toe dezelve egter bevoegd , en van Gods wege verpligt is ; wat kan anders daar van het gevolg zijn , dan eene toeneemende verbastering der Natie, aanwas van het ongeloof, losbandigheid in gevoelens en zeden , en eene geheele vcrwaarloozing van den Godsdienst ? En hier door zou dan eindelijk veroorzaakt, worden , het geen , waar voor 's Lands Staaten , reeds in vroeger tijden , hunne vrees te kennen gaven , naamlijk , onze geheele ondergang ! En hoe billijk die vreeze zij , kan men daar uit opmaaken, als zij in den laatften Biddagsbrief zeggen : „ Onze zeden , over welker „ Reeds voortduurend cn toencemend bederf „ wij ons zoo meenigmaalcn bedroefd heb„ ben , worden niet beter. De Weelde en „ Dartelheid , worden door de waarfchuwende „ Hand des AUerhoogRen niet tegengehouden, „ maar blijven even buitenfpoorig , cn be„ nemen Ons die kragt en flandvastighcid, „ die vooral in tijden van gevaar moeten ,, dienen , om moedeloosheid afteweeren , en „ alle vermogens tot behoud van de gemeene „ zaak  VIJFTIENDE BRIEF. 181 „ zaak te doen infpannen. Die gevaarlijke „ onverfchilligheid voor den Godsdienst, waar 5, uit de grootfle onheilen moeten gebooren „ worden , verfpreid zich hoe langer hoe „ meer. Met een woord , Ons geweten kan „ Ons het getuigenis niet geeven , dat Wij „ op den weg van Deugd cn Godvrugt eeni„ ge wezentlijke vordering hebben gemaakt". ■— Is dit nu zoo ; gelijk elk een , die de zedelijke gefleldheid onzer Natie van nabij in 't oog houdt, niet kan ontkennen — wie moet dan niet tevens toeflaan , dat, de zaaken zoo blijvende , wij met rasfe fchreden ons Nationaal verderf te gemoet loopen ? Ik weet zeer wel , wat hier tegen , uit de flaatkundige gefleldheid van ons Land , en uit veele andere gronden , kan ingebragt of voorgewend worden. Dog dat doet niets af, indien het waarheid is , het geen onze Staaten in 't begin van dien Biddagsbrief zeggen : „ Dat de Lotgevallen der Volken door een „ Almagtig Opperweezen , volgens het eeu„ wig Raadsbefluit zijner oneindige Wijsheid „ en Goedheid geleid en beftierd worden , is „ eene waarheid , die ons de Rede en de Openbaaring beide leeren s eene waarheid , „ die ons te gelijk aantoont het naauw ver„ band , dat tusfehen den Godsdienst en den ; „ Staat plaats heeft , en het welk in alle M 3 » tijden  i?2 VADERLANDSCIIE BRIEVEN, „ tijden door de verftandigften en deugd- „ zaamften onder de Menfchen zo wel erkent „ is , dat zij eenpaarig begreepen hebben , „ dat eene Burgerlijke Maatfchappij zonder „ Godsdienst volftrekt niet bcfhian kan. „ Onze fchrandere en godvrugtige Voorouders „ hebben dien noodzaaklijken invloed van het „ Geloof aan eene de Mcnfchclijke zaaken „ befttturende Voorzienigheid , en aan de on- p derlinge betrekkingen tijsfchen Volksgeboor „ zaamheid aan God, cn Volks - Zeegeningen, „ wel gevoelt, en door meer dan eene wijze „ inftelling aan den dag gelegt hoe gewigtig „ zij dat Geloof oordeelden , en hoe zeer zij „ van de waarheid van het zelve overtuigd „ waren. Trouwens zij wisten , dat , bthal- „ ven die algemeene kenmerken der Godlijke „ Oppcrheerfchappij , die in de GefchiedenLs, „ fen van alle Natiën te vinden zijn , 'er „ geen Volk is, wiens Jaarboeken zo menig, „ vuldige en zigtbaare blijken opleveren , van „ de bewaarende hand des Allerhoogften, „ dan dat van Nederland". Is dit voorflel \ra waarheid ; dan is het tevens beflischt , dat onze Heeren Staaten den Godsdienst aanzien en erkennen , als den voornaamlTen fteun en de ziel van onzen Staat , en gevolgelijk , dat de gezonde Staat- kunde hun gebiedt , om , overeenkoom- ftk *«i5  VIJFTIENDE BRIEF. 183 ftig, en in gelijkvormigheid aan dat Karakter , welk zij in hunne Biddagsbrie ven zig zoo lofrijk toekennen , door eene Provintiaale Wet te zorgen , dat die heillooze Bacchusfeesten wierden afgefchaft, of daar omtrent zulke bepaalingen gemaakt, als de eer en het belang van den Godsdienst vordert. Bedenkingen en zwaarigheden hier tegen , zullen haar gewigt behouden , of ten cenemaal wegvallen , naar dat wij de uitfpraaken der Openbaaring niet of al gelooven , cn naar dat wij ons gedrag en handelingen niet of al befchouwen in dat ligt , waar in ons dezelven zullen voorkoomen , in die oogenblikken , wanneer wij met eenige bewustheid in de gedugte eeuwigheid zullen overgaan, om van God geoordeeld te worden , ook daar over , of wij den Godsdienst niet of al behartigd hebben. Van den vroomen Hervey wordt verhaald , dat hij , op eene reize , in zeker rijdtuig ontmoette eene Dame van de zoogenaamde bon ton , die het zeer druk had, met te verhaalen de onbedenkelijke genoegens, welken zij raapte, uit de bijwooning van het Tooneel. Hij haar met geduld en vriendelijkheid hebbende aangehoord , zeide daar op : Maar Mevrouw , gij vergeet nog één genoegen te verhaalen. Zij. Pardonneer mij, Mijn M 4 IIcci'5  184 VADERLANDS CUE BRIEVEN. Heer ; ik heb u , zoo ik meen, alle mijne genoegens verhaald , zoo , die ik vóóraf hebbe , in het vooruitgczigt, als in het daadelijk genot, en dan ook nog daar na , in de herdenking, H rj. En met dat al , Mevrouw , vergeet gij egter nog van één genoegen te gewaagen. Zij , met een weinig ongeduld : Maar ik bid u , Mijn Heer, zeg mij dan tog, waar doelt gij "op ? wat is dat voor een genoegen? Hij, met zijne gewoone deftigheid: Het is dat genoegen, weïk gij er van hebben zult op uw doodbed. Dit trof haar ais een dondcrflag; het verbrak in haar den fmaak en de neiging tot dergelijke zondige vermaaken (*) ; en deed haar , in 't vervolg , den Godsdienst met ernst ter harte neemen. Laat ons daarom vroegtijdig onze kinderen daar tegen waarfchouwen. Men kan hun , tot dat einde, ook met nut in de hand geeven, dat fraaije Werkje van Jongvrbuwe A. C. Slicher, Weegfchaal yan het waare- en fchijnvermaak. Te Amfierdam , bij J. Allart , i78o\ In zommige Steden van ons Vaderland, worden , C) Dunkt iemand de uitdrukking: zondige vermaaken, £ fterk ; bij leeze , en wederlegge, zoo hij kan , het Werkje van Dr. John Witherspoon, over de Toonee* kn. Ie Utrecht, bij de Wed. J. van Poot/urn.  VIJFTIENDE" BRIEF, 185 den , tegen den tijd dat de zoogenaamde Kcrmisfen op handen zijn , door de Kerkeraaden bij de Magistraatcn nadrukkelijke vertoogen gedaan , ten einde door derzelver magt te weeren alle die zedenlooze Toonselfpelen , en andere Godsdienstondermijnende en verwoestende bedrijven , welken te dik, wijls plaats greepen , en in veele Huisgezinnen zulk een doodelijk vergif hebben nagelaaten. En nogtans is het gebeurd , dat men die vertoogen in den wind Boeg. Dit kan meermaalen gefehieden , zoo lang de Souvercin , in dat Karakter waar in dezelve zig in de Biddagsbrieven wil befchouwd hebben , door eene Provintiaale Wet daar tegen geene voorziening maakt. Terwijl gij met mij , zoo ik vertrouwe, hartelijk wenscht , dat dit eerlang mooge gefehieden , hlijve ik, als altoos , enz. M S ZES-  i5r5 VADERLANDSCHE BRIEVEN. ZESTIENDE BRIEF. u dagt ik , ingevolge mijnen eerflen Brief, Bladz. 2. u nog eenige Aanmerkingen medetedeelen , over het verzuim , zoo ik agte , door den Heer Martinet begaan, in zijn anders nuttig Werk , den Katechismus dsr Natuur, dat hij , naamelijk, dat loflijk Gefchrift, op het voetfpoor van den geleerden en godvrugtigcn Hervey, niet mede dienstbaar gemaakt heeft tot eer van Christus , in de bcvoordering van zijne kennis , en ter opwekking tot zijne liefde , dienst , en aanbidding. Want de Perfoon van Chris, tus , in zijne Menschlijke Natuur, behoort mede tot het Geheelal, en is in dc Natuurhet grootfle wonder , in en door het welke alle de Godlijke Volmaaktheden, en nu, en tot in alle eeuwigheid , op de Juisterrijkflc wijze zullen afflraalen. Boven al , omdat wij in de befchouwing van de werken der Natuur God niet kunnen verheerlijken , zoo lang wij , door eene zaligende verligting van den H. Geest, Christus niet kennen, en, door  ZESTIENDE BRIEF. 187 door het geloof in Hem , een waar beginzel van liefde tot de verheerlijking van God ont. vangen hebben. Dan, dewijl dit onderwerp behandeld is in zeker Werkje , onlangs uitgekoomen , zoo kan ik u daar heen verwijzen (*). Liever wil ik, ten flot, u nog een oogenblik onderhouden over de kunstgreepen , welken de Remonftranten , en dezulken onder ons , die hun toegedaan zijn, zedert eenige jaaren te werk, Rellen , om de zuivere Genadeleer onzer Kerk ongemerkt te ondermijnen , en , ware het möogclijk , te bederven. — Wat doen zij ? 1. Zij houden cn gedraagen zig , als of hunne dwaalingen en wangevoelens nimmer wederlcgd of veroordeeld waren , ja als of zij zeiven nog als Ledemaaten tot ons Kerkgenootfchap behoorden. Tot een Raai , kunt gij zien , de Schriften hier onder aangeweezen (§). Hoe gevaarlijk en verleidende dit gij, voor onkundige (*) Brieven en Gefprekken, enz. doo.r Cork. B rem, Bladz. 388 tot 393- (§) Aanmerkingen over 's metifcben vermogen en onvermogen in den Godsdienst, of de uitgeflrektheid der ie-. koerende Genade, volgens de gror.dftellingen, in de B>ieuen van Philadelphus. — Christianus, Onderzoek , of, en in boe verre, de Leeraars van Jezus Godsdienst 'er zelf oorzaak van zijn, dat bet Christendom zoo ■weinig  188 VADERLANDSCHE BRIEVEN, dige of mingeoefende Leezers , kunt gij ligt. lijk nadenken. — 2. Zij vaaren fterk uit, en koesteren allerlei voöroordeelen , tegen het Systema, of die Schakel der Leer, zoo als dezelve in onze Kerk is aangenoomen en vastgcftcld. Zij befchuldigen ons, als geloofden wij die Waarheden , niet op gronden eener gc- «einig vrugtcn toont bij deszelfs helijderen , met opgave van eenige middelen , om dit kwaad te verhelpen. — Deeze gewaande Chr.stunos, die tot de Remonflranten behoort , is. geenszins die edele en verdienstelijke Schrijver, aan wien onlangs het Haagscb Genootfchap den Eereprijs eener gouden Medaille heeft toegeweezen. Vooral zijn hier mede toe te brengen, de Schrijvers der Vaderlandfche Letteroefeningen. Die lieden behooren mede niet tot ons Ke/kgeoöotfchap, offchoon zij zig als zoodaanig voordoen; terwijl zij, bij alle gelegenheden, hunne paitijdigheid tegen de zuivere Leer onzer Kerk, en' derzelver getrouwe aankleevers en verdeedigers, ten klaarften aan den dag leggen. Tot een nieuw ftaa! hunner hatelijke vit- .en bedilzugt , leeze men , in hun ode Nommer van dit Jaar, hunne aanmerking over"-zeker onfchuldig, en waarlijk zeer verdedigbaar gezegde van den Hoogleeraar Bonnet, over Hab. I: 13. 't geel, men ook bij veele Uitleggers vindt. Zie onder anderen , Prof. H. J. Cu om, Godgeleerde, Uitlegkundige cn ÏVijsgee. rige Verhandelingen , II. Deel , ade Stuk , Bladz. \5 \ Is waar, dat geen gezag hier gelden mag; de vraag bhjft : fleunt de invulling op reden ? en dit twijfel ik met, of zullen de beide Hooglceraars, tegen den bediller, op uitlegkundige gronden, kunnen volhouden.  ZESTIENDE BRIEF. 189 gezonde Uitlegkunde der heilige Schrift, maar alleen , omdat ze in ons Systema aangenoomen en ingevlogten zijn. Vanhier , dat zij onze tijden als meer verligt doen voorkoomen, dan die van onze godvrugtige Voorvaderen , en dierhalven der ftudeerende Jeugd zoo fterk aanprijzen alle die nieuwmodifche Schriften. , welken tans uit alle oorden, in een verlokkend optooizel , tot ons overwaaijen. De gevolgen hier van , z'rjn zigtbaar op onze Akadcmien te bcfpeuren , daar men onze regtzinnige Profesforen hoort klaagen , dat hunne Collegien , in vergelijking van vroegere tijden , bijna niet meer gefrequenteerd worden , en het fystcmatisch ftudceren als uit de mode raakt. Op die wijze kan men niet dan vlottende denkbeelden , aangaande de waare Leer onzer Kerk, verkrijgen. Het ware derhalven zeer te wenfchen , dat onze Hoogleeraaren in 't vervolg ook geen Testimonium gaven', dan aan zulke Studenten, van wier naarftigheid , en kunde in , en aankleeving aan de Waarheden van onzen Godsdienst, zij voldoende blijken en bewijzen hadden. Men zou dan , bij het préparatoir en peremptoir Onderzoek , in de Clasfen , niet zoo vaak het verdriet hebben, van zulken te moeten afwijzen , die zig tot den dienst der Kerke gansch ongequalificeerd aangeeven ; gelijk nog on.  iqo VADERLANDSCHE BRIEVEN. onlangs , in verfchciden Studenten , te Amfiet, dam, en te Zalt-Boemel, gebleeken is. Hoe gering hedendaags het getal der Studenten in de Godgeleerdheid ook zijn mooge; God gceve nogtans, dat de deur tot hunne inkoomst in de Kerk niet wijder mooge geopend worden , dan door de heilzaame befluitcn onzer Syno* den bepaald is. — 3. Op de Formulieren van eenigheid onzer Kerk , doen zij aanval op aanval. Men ziet daar van een nieuw bewijs, in zeker Werkje, onlangs uitgekoomen , zonder naam van Schrijver of Druk•kcr , onder den Tijtel : Vrijmoedige gedagten over de zogenoemde Formulieren van eenigheid. In groot Octavo, 217 Bladz. Dat zulk een gefchrift eene breedvorige en zeer opgefchikte Recenfie ontmoet , in de Vaderlandfche Bi. bliolheek , V. Deel , No. 9. zal niemand bevreemden , die weet , in welke handen tans dat Werk is , en met welke bedoelingen daar aan gearbeid wordt. Maar het. zelve aangepreezen te vinden in de Boekzaal van Augustus deezes jaars , gaat mijne verwondering te boven. Is dan dat Maandwerk , mag ik vraagen, niet meer onder het opzigt van de Kerk ? Intusfchen is het gemelde Werkje niet anders, dan het voortbrengzel van een vermomd Remonfirant , die , om zijne Leezers te misleiden, zig bcdriegelijk voordoet, als ware  ZESTIENDE BRIEF. 191 ware hij een Leeraar in onze Kerk. Zijne ganfche redeneering behelst niets anders , dan opgewarmden kost, die honderd- en honderdmaaien dugtig wederlegd en afgekeurd is. Dit weet hij zelf wel, dog ontveinst het, om ten minften de eene of andere onvaste ziel onder ons te verftrikken, en de oppervlakkig ftudeerende jeugd , die in de Controverfie ongeoefend, en in de Gefchiedkunde der Kerk, vooral van de voorgaande Eeuw, nog onbedreeven is, wat zand in de oogen te .werpen. Laat ons eens zijn masker afligten ; en dan zal dit de taal zijn, die gij hem zult hooren voeren : „ Wij maaken zoo ,, zeer geen verfchil over uwe Formulieren „ van ecnigheid ; want wij zoeken geene „ vereeniging met u, cn dit is ook , behou„ dens beider grondbeginzelen , volftrekt on„ moogelijk ; gelijk een uwer Schrijvers dit „ nog onlangs , ook van uwe zijde, heeft „ aangeweezen (*). Waart gij een Ge- ,, nootschap dat onder 't KRUIS „zat, Of maaktet gij eene VOLK„planting in amerika uit; wij zou- „ den ons met u niet bcmoeijen, of ons „ uwe Formulierbanden eenigszins aantrekken. „ Want waarlijk, wij keren den weg naar „ den O Zie hier voor, Bladz. 7.  iq'z VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ den hemel veel gemaklijker dan gij , ja ,, zelfs , dan onze Voorzaaten , die met u „alleen over de vijf art ij kelen ver„ fchilden. JVlet den tijd , hebben wij onze i, grenzen onbepaald uitgezet , en ons Ge„ nootfchap ftaat tans open , voor allen, die belijden Christenen te zijn , uitgenoo,, men de Roomfchen * zoolang zij de opper„ hoofdigheid van den Paus, en de onfeilbaarheid der Kerk aankleeven. De Hoofd„ leer, die wij vasthouden, is deeze: God „is liefde. Dit is immers Bijbelseh, en „ klaar; en alle andere denkbeelden , die gij „ aangaande Gods heiligheid , regtvaardigheid , „en dergelijken , ons wilt opdringen, km„ nen immers geen fteek houden. Want de i, Bijbel kan tegen den Bijbel niet ftrijden; i, gelijk ik in dit Stukje duidelijk heb aan„ geweezeiL Gcvolgelijk , het is ons niet 5, te doen , om ons met u te vercenigen. 5, Maar... s zal ik het zeggen ? En waarom j, niet ? want het is tog langer geen ge„ hcim meer : wij zoeken het Meester. „ schap over u. Gij weet , in 't begin „ der voorgaande eeuw, hadden wij dit bijna „bereikt; dog Prtns Maurits was ons „ te flim ; hij heeft ons den voet geligt, „ en onze hoofden op het fchavot gebragt. „ Vervolgens heeft dat befaamde Synode van „ Dord  ZESTIENDE BRIEF! 193 », Dord ons veroordeeld en uitgeworpen , cn ,, door deszelfs Canones , zulk een ondoor„ dringbaar ftaketzel opgerigt , dat het ons „ onmoogelijk geworden is, onze oogmerken. „ te bereiken; want hier door zijn cn blij„ ven wij uitgeflootcn van alle aandeel in „ het politiek bewind , en Onze Leeraars i, van de eer , waardigheden , en bezolding „ der Kerk. Dit eigenlijk grieft ons , en baart ons het meeste hartzeer ; en wij kunnen het nooit verkroppen , ■ dat het „ Huis van Oranje daar in zulk een voor,, naame rol gefpeeld heeft. 't Is waar, „ zedert de regeering van Prins Fredrik ,, Hendrik, heeft men opgehouden ons „ te vervolgen , en ons tocgelaaten , als ,, eene getolereerde Sccte , op onszelven een j, Genootfchap te fligtcn , en God te dienen „ naar ons ligt , onder 't genot van alle 5, die burgerlijke voorregten, welken een ge„ trouw en gehoorzaam burger verlangen kan. Maar dat is de zaak niet , waar mede J? wij voldaan of te vreden kunnen zijn. „ De fpijt zit ons nog op het hart. Wij }, kunnen die vernedering, waar onder wij „ dus lang gezugt hebben, niet langer dulden. „ Het is ons te doen , om met den tijd eens „ wederom op het Kusfen en in de Kerk te „ koomen. En dewijl ons daar toe niets N • „ meer  i'94 VADERLANDSCfIE BRIEVEN. „ meer in den weg ftaat, dan die ondraage. „ lijke banden , waar door gij ons uitgefloo, „ ten houdt , kunt gij het immers niet „ vreemd vinden, dat wij, voor eerst, met „ alle magt arbeiden , om uwe Formulieren, „ op de eene of andere wijze , in kleinagting „ te brengen , en met den tijd aan een kant „ te krijgen. En dit is het voornaame „ hoofddoel van mijn Gefchrift; kunnen wij „ dat bereiken , dan zouden wij ras de kapi„ taaie wal in bezit hebben , en van daar „ uwe overige fterkten ligtlijk overmeeste„ ren. Wij hebben intusfchen veel verplig„ ting aan de Schrijvers uwer Bibliotheek , en „ Boekzaal, dat zij onze Stukjes zoo gunstig „ onder den man helpen ; en wij twijfelen „ niet aan den bijval van ' veelen uit de „ uwen. Inzonderheid vleijen wij ons met „ dc hulp van zeker groot Man, die , als „ een man naar ons hart , in zijne geroemde „ Weekblaadjes ons waarlijk geen' geringen „ dienst doet. Te vooren liep hij ook aan „ eenen band ; maar na dat gij hem , om „zijn Patriottisme , van zijnen Tab„ baard beroofd hebt , leert en fchrijft hij „ als een geheel vrij man , en rigt zijne „ Blaadjes geheel naar onzen fmaak , welken „ gij weet dat verre weg in dc weereld de overhand heeft. Van die ouderwetfche leer „ uwer  ZESTIENDE BRIEF. 195 „ uwer ftijfhoofden , aangaande de bevinding, ,, wedergeboorte , bekeering , geestelijke lee„ vendigmaaking , en diergelijken , is hij „ vooral — dit weet gij — geen voorvegter. >, God is verzoend; God is liefde; dit is de „ hoofdtekst dien hij met ons behandelt* ,, Dit flegts te geloovcn , zonder al dien „ omflag van bevindingen , en , in vertrou- wen dat God onze liefderijke Vader is , „ ons naar ons krank vermogen te beijveren, „ om zijne geboden te betragtcn , is immers alles , waar in raifonnable Christenen met „ons zullen, en moeten overeenftemmen. Ai! >, laat ons tog maar de liefde en verdraag„ zaamheid bctragten. Volgt het voorbeeld „ uwer Engelfche en Schotfche broederen , die „ al lang het prediken over hunnen Kate„ chismus aan een zijde gelegd hebben» Doet ook zoo met den uwen. Behandelt geen ,, Controverfie meer ; dat Verbittert maar , en „ fligt niet. Predikt Zedenkunde; gelijk onze „ Broeder Christianus u daar toe zoo „ manlijk en loflijk heeft opgewekt , in het „ Stukje zoo even gemeld." — Men houde dit , als de taal en den zin van alle Remonfirantfche Stukjes, die tans onder allerleie vermomming uitkoomen , flegts onder het oog ; dan zal de voorzigtigheid , en de herinnering van vroeger tijden , toen de Remonftranten N 2 Olden-  iqö" VADERLANDSCHE BRIEVEN. Oldenbarnevel,^ in ecu Staat, en Urtenbogaard in de Kerk , aan 't hoofd en ten fteüh hadden , ons genoeg dicteeren , om met Argus oogen rond te zien , dat wij niet cnverhosds door hun verfhikt Worden , en onze gezegende Conftitutie niet wederom aan 't wankelen geraake. Lees daar toe, bij herhaaSing , het voortreffelijk Werk van den beroemden Van Alphen, over de Volksverlichting, inzonderheid Bladz. 116-118. en op Bladz. 128. den merkwaardigen Brief van de Staaten Generaal; en laat ons God danken , dat wij Ministers , doortrokken met zulke denkbeelden van den Godsdienst , alsnog aan t roer van zaaken moogen vinden, — Dan ik gaa voort , 4. tot eene andere kunstgreep ; hier in gelegen : Gij weet , meest alle onze Predikanten hebben de handen vol , met druk prediken , en met zulk cverlrróppcnd werk , uit eene getrouwe waarneeming van hun Ambt voortvloeiende, dat zij zig niet verJcedigen kunnen , tot het toeRellen van Journaalen, Tijdschriften, Recenfien , cn zoortgelijke Schriften , waar mede een geheele zwerm van Broodfclnijvcrs de weereld overlaadt. Dit hebben de Remonftranten , en de zulken onder ons, die met hen heulen , zig meesterlijk ten nutte gemaakt ; zij hebben de hand gekreegen in meest  ZESTIENDE BRIEF. 197 meest aile ^ostgslpe Tijd.chriften, die hedendaags uitkoomen, cn welken gröotendeels zijn ingerigt , om de beste Werken onzer Godgeleerden te bevitten , en in kleinagting te brengen , en in tegendeel, te roemen en aanteprijzen alles , wat van nab'; of van verre firekken kan, om hunne verderflijke wanbegrippen voortteplanten. De gevolgen hier van , zijn r.iet moeilijk te berekenen. Zederfc dat zeker berugt Maandfclirift in Engeland, de Monthly Review genaamd 3 in handen van Sociniaanfche Schrijvers geraakt, is , is dat Koningrijk overRroomd door de dwaalleer der Sociniaanzn , in zoo verre , dat de naam van een' Kalvinist, bij verre de meesten een naam van fmaad en befpotting is geworden. Men zie Andrew Fuller, The Calvinistic and Socinian Systems examin'd and comparsd, as to their Mor al Tendency. Bladz. 56. En op Bladz. 156. zegt hij : „ Omtrent 8 „ of 9 jaarc-n geieeden , was dc 'Monthly „ Review in een' openbaaren oorlog met „ Dr. Priestley; en de Doctor , ais }J een vertoornd Monarch , riep alle zijne „ magtige resfeurces te zaanién , om deszelfs „ zwakheid ten toon te Rellen, en hst zelve „ in 'c oog van het Publick te vernederen. „ De befruurders van de Review , ten Jaat„ Ren j zoo het fchijnt , ziende , dat N 3 „S "  198 VADERLANDSCHE BRIEVEN. „ land gcfpijzigd- werd van des Kouings land, „ begeerden vrede. Zedert dien tijd , hebben „ zij altoos zeer naauwkeurig hem fchatting j, opgebragt ; en de Overwinnaar fchijnt wel 3, te vreden , om hun , op deeze voorwaarde , zijne gunst, bijftand , en befcherming „ te willen verleencn." Hoewel nu die ver, derflijke ketterij hier te lande nog in dien 'trap niet is doorgebrooken , ziet men nogtans , waar voor dc Natie openligt , wanneer die zoogenaamde Tijdfchriften onder geen bedwang of bcpaaling gehouden worden. Niet . min waaragtig dan geestig, is het zeggen van den geleerden J. Scharp , in zijne Godgeleerd- Historifche Verhandeling, Bladz. 37. „ Even eens gaat het in den Godsdienst. „ Het menschdom bezucht zijne rampen , cn „ het Euangclie van Jesus Christus wijst de gclukkigtte geneeswijs aan ; doch ons „ kwelt eene Horde van Roem- en Geluk-zoe„ kers , die onze Artfen willen zijn , en ons „ hunne Leerftelzels als veel betere geneesmid„ delen aanprijzen. Hunne Schriften , Recenj, fien , en journalen , zijn juist gelijk aan de „ berichten en bekendmaakingen der Kwakzal„ vers , en , gelooft men hun , dan konnen „ zij onfeilbaar de kanker der vooroordeelen, „ hoe verouderd , wegneemen ; aan blinden, „ door hunne opklaaring, de oogen lichten ; cn  ZESTIENDE BRIEF. 199 „ en door hunne behendigheid en vernuftsleer „ de ligtheid van ons hoofd en herfenen ; „ door hunne menschvriendelijkheid de ver„ kouding van onze borst; en door hunne „ zedekunde de lamheid onzer handen in het betrachten van de deugd geneezen : een „ verdoovend Opiaat flik alle de fmerten van het gewond geweetcn ; met één „ woord , zij noemen zich de Beweldaadigers „ van het mcnschdom , met dat gevolg , dat wij , van Israëls Heelmeester, Gileads bal„ zem , en de Euangelifche geneeswijs , af„ getrokken , te laat bemerken , dat onze „ kwaaien , waarvan zij de oirzaak niet ken5, den , de verfchijnzels niet waarnamen en de gevolgen niet voorzagen , fleeds verër5, geren , en eindelijk ongeneeslijk en doodlijk „ geworden zijn, en wij de rampzalige mar„ telaars eener geestelijke kwakzalverij , die „ in niets anders , dan verwaandheid, belang5> zoeking, en het toedienen van verkeerde, sj of kwalijk toebereide geneesmiddelen , be» ftaat , en onze ligtgeloovigheid ellendig 55 heeft bedroogen". Onder alle de Tijdfcbriften , waar op dit gezegde kan worden toegepast , zal ik alleen den Welmeenenden Raadgeever uitkippen , en u eenigen zijner Kwakzalverijen laaten leezcn. In No. 24. Bladz. 192. zegt hij : Zij die weten wat 'er omgaat, N 4 „ we-  aoo VADERLANDS CUE ERIEVEN. „ weten dat men huiverig is rm te prediken: „ Menfchen , uwe zonden zijn u vergeven ! God „is met u verzoend, gelooft dit! roept dus „ God in Christus als uwen Vader aan, en leeft „ in dat geloof, deugdzaam, vrolijk, vertrouwend „ als kinderen van God, verwachtende het einde „ van uw geloof, de zaligheid der ziele. — „ Neen , men predikt vee! meer : O ! daar „ wordt zoo veel toe vereischt , eer men dus „ gelooven mag, men moet die en die bevinding „ hebben , men moet wederge.b o o r e n „ zijn !" Laat ik er bijvoegen , dat men ook leert: Wanneer een ONTUGTIG EGTBREEKER OF OVERSPEELER zig vleit dat God met hem verzoend is , en zijne zonden hem vergeeven zijn , zonder dat hij door zijn gewaand geloof bij eigen bevinding van die zonden waaragtig bekeerd is , dan is hij een geveinsd huichelaar, die zijne eigen ziel bedriegt , en anderen misleidt. — In No. 27. Bladz. 211. zegt hij: „ Bij een „ander wordt de mensch gezegd, door het „ geloof gerechtvaardigd te worden, in zul„ ker voege , dat de boetvaardige en geloo„ vige zondaar" — even op dezelfde wijze, als, N. B. Profr. van Hamels veld zig elders daar over uitlaat (a). — „ zonder „ eenige O) In zijne Kor ia Aanmerkingen over het Nieuwe Testament , Bladz, 258.  ZESTIENDE BRIEF. 201 „ eenïge verdiensten zijner werken , alleen „ door het geloove in Jesus Christus, „ en wel het geloove levendig ' en dadig „ zijr.de, uit loutere genade Gods de recht„ vaardiging verkrijg;; maar dan is dit geloof „ eene voorwaarde , die van den mensch „ gevorderd wordt , en hij die gerechtvaar„ digd wórdt , is een boetvaardig en geloovig „ zondaar" — — het komt mij voor , dat „ men de waare Euangelie leere clan in de „ daad recht vat" — gevolgeujk is , naar zijn begrip, de voorgaande'Hélling geen rechte bevatting. — „ wanneer men volkomen „ alle verdienstelijkheid van den mensch uit„ fluit , en Gode alleen de eere van onze „ r.aligheid toekent, en dit doen wij , wan.„ neer wij door rechtvaardigen veriïaan , ver99 geving van on:;e zonden j de herftelling in „ Gods vaderlijke gunst , cn de zekere ver„ wggting van eer. eeuwig geluk." — Dien.volgens fchijnt h'j te begrijpen ,. dat dezulken , die gelcof en boetvaardigheid aanzien als de voorwaarde tot onze. regtvaardiging , daar door niet volkoom en alle verdienstelijkheid van den mensch uitfluiten. Maar op dien grond kan hij ook zeggen : dat wie de heiligheid flelt tot een voorvereischte van de zaligheid , dan ook niet' volkoomen de verdienstelijkheid der goede werken uitN 5 fluit.  202 VADERLANDSCHE BRIEVEN. fluit. — No. 31. Bladz. 25L' zegt hij: „ Men moet met dat geloof aan Gods belof„ ten eenen aanvang maaken , als welk ge„ loof alleen het beginzel en de bron van „ het geestelijk leven is". Maar wat flag van geloof is dit tog ? Kan een mensch dan gelooven , aleer hij het beginzel des geestlij. ken leevens deelagtig is ? Wordt het geestlijk leeven niet onmiddelijk , voorkoomende , en zonder eenige medewerking des menfehen , van God uit genade medegedeeld ? Dit heeft immers de Heer van Hamelsveld zelf, in zijne Academifche Lesfen , te Utrecht, tegen de Semipelagiaanen beweerd en verdeedigd. Of zou hij naderhand van gedagten veranderd zijn ? Gelijk in de Schepping 'van iet uit niet, geen middel in aanmerking koomt; zoo ook , in de Schepping of verwekking van het geestlijk leeven , werkt God onmiddelijk en voorkoomende , in het hart van eenen geestlijk dooden zondaar , het beginzel des leevens , zonder zijn geloof, of iets van zijne medewerking, als een middel daar toe aangemerkt. En dan leeft hij vervolgens door een leevendig en hartreinigend geloof; even gelijk , in het natuurlijke, een kind leeft door dè ademhaaling en voedzcls , wanneer het gebooren is. De ademhaaling en de voedzels zijn geen beginzel of bron van zijn lee-  ZESTIENDE BRIEF. 203 leeven , maar het zijn middelen , waar door het onderhouden en voortgezet wordt, "t Is te hoopen , dat men in onze Kerk het oog mooge houden op die leer : dat het geloof het middel if tot verkrijging van 't geestelijk lee. ven, als een bron van 'gevaarlijke misvattingen , waar tegen Christus zijne Kerk nadruklijk gewaarfchouwd heeft, in Matth. XIII. Men ziet ook, waar de man heen wil, of welke losfe denkbeelden hij koestert , wanneer hij vervolgens vraagt , Bladz. 346. „ Wat is hartveranderende genade ? Wat is „ Wedergeboorte? Is het een vernieuwing van „ den mensch , eene heiliging en verbetering ,, van denzelven ? Maar dan kan zij niet „ voor het geloof gaan , of men maakt „ van de regtvaardiging hciligmaaking". Hier fchijnt Homerus te Jlaapcn. Trouwens, dat gebeurt meer. Want het zij de man in een goede luim is , of niet , zijn Blaadje moet nogtans alle weeken gereed zijn, of de pot kan niet ten vuure. Men proeve, het geen hij zegt in No. 36. Bladz. 285—5187. „ De „ rechtvaardiging des zondaars , en de ver„ geeving der zonde is gefchied , toen Chris„ tus geftorven en opgewekt is. — En wij „ worden door ' het geloof gerechtvaardigd , „ als wij de bekentmaking van 't Euangelie , „ dat God ons in Christus gerechtvaardigd, „ dat  &o4 VADERLANDS CUE BRIEVEN. „ dat is , de wereld met zig zeiven verzoend „ heeft — en Gods genadige liefde daar in „ voorgefteld , en zijn aanbad om onze „ Vader te zijn in Christus , met toe„ pasfing voor ons zei ven gelooven , voor „ waaragtig houden , en dit geloover.de zijn „ wij rechtvaardig voor God, door dat gesi loof , het welk ons gerekend wordt tot ü gerechtigheid". — „ Koe regelen' w.y best are» gedagten" vraagt hij , met opzigt op God , die eeuwig en onveranderlijk is „ aangaande onze rechtvaardigmaaking, „ welke ons in 't Euangehe geleerd wordt ? „ Gods liefde, waarmede hij ons heeft lief „ gehad , is een eeuwige liefde ! Hij „ was niet eerst vertoornd , en naderhand „ verzoend ! want bij Hem , den Vader „der lichten, is geen verandering (*) 55 Hem mishaagt dc ondeugd , en zul hem „eeuwig mishaagen, hij wil als. een genadig „ Vader aiujd het geluk zijner fcnepzelen, en (*) Offcluon ik Gods onveranderlijkheid niet min zeker geloove dan hij , neem ik nogtans volledig over, de taal van zeker Schrijver, die zegt: „ Jj j uit het geheele „ vers, [Hofea XIII: 8.] leeren wij, hoe God hier voor. „ komt, als een God die verfchriklijk toornt over de „ zonden. En — fchoon men dit een Joodicb denkbeeld mooge noemen , en men God thans niet anders, dan „ars  ZESTIENDE BRIEF. 205 „ en fchenkt zaiigheid .aan allen die hem „ door het gehoorzaamen van zijnen wil verheerlijken". Meet iemand , die de zuivere Leer onzer Kerk, aangaande deezen gewigti* gen Hoofda:tijkei, verflaat en liefheeft, zig niet bedroeven, over alle deeze Rhapfodien , en tevens zig verblijden , dat een Man , daar toe bekwaam , door zijn Patriottismus , zig zeiven dc deur gcflooten heeft , om ze immer op onzen kancel te kunnen vóórprediken. Men vreet, da'; geen dwaaling verderflijker is, dan dat een zondaar, wiéns geweeten ontwaakt en wegens de fchuld zijner zonden beangst geworden is , zig tragt te vicijen met het denkbeeld van Gods genade en barmhartigheid. Dit heeft on^e Kerk , in haaren Katechismus , Zondag V. altoos flerk tegengegaan. Maar deeze man leert nu: Menfchen , weest tog maar gerust ; God is met u verzoend, Hij heeft u uwe zonden vergeeven ; gelooft dit l roept dus God in Christus als ,, als een barmhartig Vader wil doen voorkoomen : zijn wij echter van begrip, dat men op die wijs God toe „ een onverfibillig Weezen — omtrent goed en kwaad — maakt. Want nooit kan blijken dat God niet onverfcbillig is , ten zij hij zijn ongenoegen over het kwaad „ toont, en dat is het , 't welk wij in God toorn noemen. BlJBELMINN AAR, No. 46, BiadZ. 363.  ao5 VADERLANDSCIIE BRIEVEN. als uwen Vader aan , en leeft in dat geloof deugdzaam ,' vrolijk , en zoo voorts. Bevinding, wedergeboorte , bekeering , en . dergelijke*) , breekt. daar tog uw hoofd niet mede , als gij uwen evenmensck maar lief hebt , en weldoet, dat is het al. Zoo fprcekt hij in No. 48. Bladz. 360. „ Dat de overreding voortvaarc, „ licht en verlichting te verfpreiden — „ dat zij hem" — den mensch — „ het ge„ loove predike , dat God zijn Vader is , dat „ dit in Christus zijnen grond heeft , en „ door • Christus verzekerd is , dat die Vader „ hem als zijn kind bemint , zo hij ook zij», nen evenmensch liefheeft en weldoet". Zoo roekeloos beflaat dit mensch , zijne eigen ziel en die van anderen te vleijen cn in flaap te wiegen ! en dat door een geloof, waar van Andrew Fuller, tegen Dn Priestley, zegt, in 't Werk reeds genoemd (*) , op Bladz. 18. dat er alle vertrouwen uit weg is; want op die wijze, als hij van gelooven fpreckt, met opzigt tot het geen God , naar zijne meening, in 't Euangelie laat verklaaren, kunnen wij eveneens gelooven in Petrus, Joannes, of Paulus, als in Christus; aangezien hun getuigenis zoo wel geloofwaardig is , als het zijne. Nogtans heeft nog (*) Zie Bladz. 197.  ZESTIENDE BRIEF. 207 nog Petrus , nog iemand van de Apostelen , immer voorgegeeven , dat hun bloed,1 offchoon als Maftelaaren geplengd , ooit of ooit den prijs der zaligheid van zondaaren Z',ai uitmaakai. Wij kiuinen derhalven hun getuigenis gelooven , zonder op hun te ver. (rouwe», <:f al ons tijdelijk en eeuwig, belang in hunne handen te waagen. Maar o p Christus moeten wij door het geloof vertrou*'«». En wat is dat ? Is dat die onbezonnen vasü'telling : God is mijn Vader ; mijne zonden zijn vergeeven ? Neen, het is een geloovig vertrouwend aanneemen van Christus , in de kragt van zijnen dood en bloedflorting , op grond der Godlijke aanbieding in het Euangelie aan alle zondaaren , om door hem met God verzoend te worden, en de vergeeving onzer zonden te verkrijgen. — Elders zegt de Heer van Alphen (a): „ wie de vergeving van zonden fterker pre,, dikt of vaster gelooft , dan de zedelijke „ herftelling en de noodzakelijkheid daar van, „ fielt Christus voor als , of maakt den„ zeiven tot , een dienaar der zonde." — Is het te verwonderen, dat dit onzen man treft ? Hij gaat er daarom ook terftond op af, (a) Over de waare Volksverlichting, Bladz. ipp.  2oS VADERLANDSCHE BRIEVEN. af, en zegt, in No. 43. -Blrdz. 321. „ Ik „ hoor' het, ik leze het — en het frac. t *> mij' !l — voorwaarden en pligten ïneestSl 35 voorafgaan ? Ei lieve ! wie zal. in den jj godsdienst naar , voorwaarden luisteren ? „ wie p'igten vervullen ?" enz. Ik antwoorde : Zij , die door Gods cvertu'gende genade aanvangelijk gelooven dat zij verlooren , doemfchuldige zondaaren voor God zijn ; zij , die gelooven , dat zij geen ontugt , overspel , of eenige andere zonden moogen aan de hand houden ; deezen zullen de voorwaarden van geloof in Christus , en bekeering tot God, blijdeujk hooren en gchoorzaamen. — Dan , zoo min die groote Man , tegen wien hij zig aankant , zig zal bekreunen aan 't gekras van eenen uil, even min is het iemand anders geraaden , zig met hem intelaaten. Ik zal daarom , met nog twee of drie proeven vin hem optcgeeven , voor altoos affcheid van hem neemen. In No, 47. Bladz. 347. beantwoordt hij eenen Brief, soo hij zegt, aan hem gefchreeven , Over het gevaar van den Godsdienst , en der Kerk. In dat antwoord , waar in hij het waarc doel der vcorgefleldy Vraag geheel fchijnt voorbij te .zien , weidt hij breed uit , over zaaken , die buiten ge, fchil zijn , en tot dc Vraag niets doen; terwijl  ZESTIENDE BRIEF. 209 wijl hij tevens partijdige en ongunstige aanmerkingen maakt op het Werk van den Heer van Alphen, over de Volksverlichting. — Daar ondertusfchen de Hervormde Godsdienst een wezenlijk deel van onze gezegende Conftitutie uitmaakt, is het zeker , dat de eerfte gevaar loopt , wanneer onheilige handen de banden der laatfte, poogen losterukken. — In de Vaderlandfche Bibliotheek, IV. D. No. 1. Bladz. 21. betwist hij zekere ftelling : Dat de Perfoon des Middelaars , en niet-, in 't afgetrokkenc , God , in den Perfoon des Zoons , de onderhandelende Partij in 't Verbond der Verlosfing geweest is , en redent daar tegen op deeze wijze : ,, Hier" — zegt hij — „ is het alles duister voor onze „oogen!" — wie kan dat helpen, als ze tog ontfteld zijy? — „Behoort tot den Per„ foon des Middelaars niet zijn Godlijke per„ foon ? de menfchelijke natuur maakt toch > „ volgens, NB. , de rechtzinnigheid, geen per„ feon uit! Maar dus komt dezelfde perfoon „ aan de eene zijde in , daar de Drieëene God gemeld wordt , en aan de andere „ zijde , daar de perfoon' des -Middelaars ge„ meld wordt , cn gevolgelijk , komt de„ zelfde perfoon met zich zeiven in ver* „ bond ! Hoe hangt dit farcen ?" Herinner u nu dc gewoone • objectie der Sociniaancn : O dat  aio VADERLANDSCHE BRIEVEN. dat indien onze Verlosfer waaragtig God is , dat Hij dan aan zigzelvsn voldr.an haft ; en zie dan eens, hoe naauw deeze man met hun verwant is. Trouwens, op Bladz. 22. mishaagt hem daarom ook de Relling: Dat de Perfoon des Middelaars alleert vernederd is» wat het onderwerp betreft, naar zijne Men. fchelijke Natuur , cn geenszins naar zijn Godheid. Hier op vraagt hij : Hoe men „ het dan maaken zal met Phflipp, II: 6. en „ Heb. V: 8 ?" Wat denkbeeld moet men vormen van zulk eenen vraager , die wel eer de Theologie gedoceerd heeft ? — Dan , gelijk ik zeide, ik Rap van hem af. En raade u , om met uwe Vrienden , die onze Waarheden kennen en liefhebben , en niet gedreeveri worden door een laag eigen belang , maar integendeel , geneigd zijn om er hunne beurs voor open te zetten , eens ernstig te raadplegen , over den aanleg van een Werkje , niet in de vorm van eenen Recenfcnt , of Büekbefchouwér — want wat nuttigheid trekt dc Godsdienst uit de opgaave en beoordeeling van een deel prullen , aangevuld met Vertelzcltjcs en Anecdoten 0111 kinderen te vermnaken ? •— maar in die van den Godgeleerden , welke zig onlangs 07,deed , cn waarfchijnelijk uit gebrek van aanmoediging heeft moeten ophouden. Laat I  ZESTIENDE BRIEF. 211 . Laat eenige kundige , bekwaame , regtZinnige , en voorzigtige Godgeleerden , uit onderfcheiden ftreeken , zig tot een Gcnootfchap vereenigen , en onder zig eenen Beftuurder verkiezen, tot het verzaaraelcn , fehikken, en in orde brengen der Stukken , die hem zouden kunnen worden toegezonden. Laat zulk een Werkje , gelijk weleer het nuttig Euangelisch Magazijn , open gezet worden tot het ontvangen cn plaatzen van Gefchriftcn van onderfcheiden aart , voornaamelijk dienende tot befchcrming cn voortplanting van Waarheid , Godsdienst, cn eenen heiligen Vrede in Kerk- en Burgerftaat. En als middelen hier toe dienende, zouden zeer nuttig zijn , befcheiden en wel opgeitelde Gefchriften , ter waarfchouwende aanwijzing en wederlegging van de poogingen , wélken een meenigte van Broodfchrijvcrs aanwenden tegen de vastgeftclde Leer onzer Kerk; — ter opwekking van den ijver , in het voorflaan en verdcedigen van dcrzelvcr karakterizeerende Leerftukken ; — ter verdeediging van de wettigheid , nuttigheid , en noodzaaklijkheid onzer Formulieren van eenig, heid ; — en vooral ook , tegen de doorbreekende onverfchillighcid in den Godsdienst. Omtrent dit laatfto zeg ik : vooral ; en zulks met reden: indien het waar is , het geen O 2 men  212 VADERLANDSCHE BRIEVEN. men leest in zeker vernuftig Werkje , onlangs uitgekoomen (*) , dat er, naamelijk, te Amfterdam heiraat een zeer bedenkelijk Complot, zig zei ven benoemende : een Maatschappij tot nut van 't algemeen; in het welk een zeker befaamd roervink, wien , om zijn oproerig Patriottismus, de kanfel onder ons ontzegd is, de voornaame hoofdrol fpeelt. Dit Complot heeft, onder anderen , niet minder ten oogmerk , dan om op eene listige en onmerkbaare wijze , de onverfchillighcid in den Godsdienst te kweeken en voorttcplanten , door middel van den invoer van zulke Schoolboeken , tot onderwijs der Jeugd , Avaar in alle Godsdienstige gefchillen naauivkenrig en volkoomcn moeten vermijd worden , als niet overeenkoomende met den waaren aart van dc bedoelingen van dit Complot; volgens hun Programma, 't welk de gedienstige Boekzaalfchrijver , hun ten gevalle , ons C) Het is een geestige Satyre, voerende deezen Tijtel: Prijsverhandeling ter beantwoording der Vraage: Welke zijn de gefebikfte middelen, om bet nog heêrfcbend vooroordeel tegen de Maatschappij tot nut van het algemeen, weg te r.eemen ? Welk antwoord bij voorraad waardig gekeurd is, om met een dubbelen Berenprijs bekroont te worden. Onder de Zinfpreuk : Een ijder za! gepreezen worden , naar dat zijne verfiandigheii is. Zalomon.  ZESTIENDE BRIEF. 213 ons te leezen geeft, in zijn Maandwerk van September deezes jaars, Bladz. 317. Ik onthoude mij opzettelijk van hier op eenige aanmerkingen, te maaken , naardien ik het beleedigend zou achten -voor de Eerwaardige Kerkelijke Vergaderingen van ons Vaderland, niet te onderftellen , dat ze deeze flang in 't gras zullen zien , en tegen de verfpreiding van haar vergif , vroegtijdig , en met ijver , zullen op hunne hoede zijn. Zijn er ondertusfchen zulke ontaarte liefhebbers , die , tuk op het goud van dit Complot, een Schoolboek voor de Jeugd willen vervaardigen , dat naauwkeurig en volkoomen ftrookt met hunne heillooze bedoelingen ; zij kunnen gefneeden brood vinden in Frankrijk, bij den Bisfchop van Verdun , wiens Mandament , betreffende het Onderwijs der Kinderen , zij daar toe flerk zullen aangepreezen vinden , in zeker Werkje, genaamd : Befchrijving van den Veldtogt tegende Franfchen gedaan in den jaare 1792. onder bevel van den Hertog van Bronswijk ; in Brieven , door een ooggetuigen zeiven gefchreeven. Bladz. 121—123. Dan ik moet deezen afbrecken , welke reeds, tegen mijnen toeleg , veel wijder dan alle mijne voorigen is uitgeloopen. Vindt gij goed om deeze Brieven gemeen te maaken, ik laat zulks volkoomen aan uwe keus en befchik- king  214 VADERLANDSCHE BRIEVEN. Icing over. In dat geval , bevcele ik dezeh ven in de hand en het beftuur van Hem, die niet alleen de Koning is van alle zijne heiligen , maar ook de Oppervorst , geliik van de geheele Weereld, zoo ook van ons Gemeenebest; het welk Hij , om zijner Arke wille , zoo ik bidde , zal zegenen in lengte van dagen ! .. Ik heb u gefchreeven als een Vaderlander, wien de waare belangen van zijn Vaderland op het hart liggen. Intusfchen, als Christenen , hebben wij hier geen blijvende Had , maar zoeken de toekoomende. En dewijl wijeen onbeweegelijk Koningrijk ontvangen hebben , zoo laat ons de genade vasthouden , door dewelke wij wclbehaagclijk Godc moogen dienen, met eerbiedinge en godvrugtigheid.& Ik blijve voorts , na heilbede over u en de uwen , met verzekering mijner beïtendige en toegenegen agting , Wel Edele Heer en Neef! f. e. a. T. Fredrik Justus van Oldenburg Jun* Uit mijn Boekvertrek, • den 14 October, 1793.