MATTRITS ™* ^AS&AXJ, Ï^IIS wORAIJE, IÏT §!E S ZANGEN. MET SISTOIlIESCBffi AAFTEEKEIMGEN'. DOOI TE -AM£TEX C C XJXXX-TJKT.   AAN ALLE VOORSTANDERS DER DOOR ONZE VOORVADEREN GEVESTIGDE CONSTIr JUTIE; EN AAN HUN DOORLUCHTIG OPPERHOOFD, DEN BESCHERMER DER NEr DERLANDSCHE VRYHEID. Ö O 0 H L ü C II T E REl! B aar ik, in vroeger dagen, de eere bad het beeid van dctf grooten Grondlegger der Nederlandfche Vryheid, ^Willem Dea 5 Eer-  Iï O P D R A G T. Eerden, hoe fliauw gefchetst, aan den deugd- en vaderlanulievenden Willem Den Vyfden, Nederlands dierbaren Erfftadhouder, te mogen toewyden, aan wïen toch zoude ik maurits, den grooten en dapperen zoon van den Eerden Willem beter kunnen aanbevelen, dan aan die verheven en ftandvastige mannen, die den alleen' waren grondzuil van den bloei des vaderlands, de door onze getrouwe voorvaderen gevestigde Conflitutie hoog achten, en aan den Doorluchtigen man,die voor de ware vryheid des lands,als een trouwhartig vader, waakt? Inderdaad, hier is te Veel gelykheid tusfchen den held dien ik ondernam te fchetfen, en de voorwerpen myner toewyding, dan dat een redelyk mensch die toewyding zoude kunnen afkeuren. Held Maurits ftond pal in het verdedigen van. een' regeeringsvorm doorzynen fchrandren en grooten vader gevestigd; Gy, Edele mannen! ftond pal voor de gevestigde Conftitutie, door Uwe voorvaderen met zo veel bloeds betaald; Gy ftond onbezweken in een' orkaan die den grondzuil van 's lands welftand dréigde tc verwoestenden orkaan die tafrelen heeft opgeleverd, wasir-voor ieder rechtgeaart Nederlander een gordyn behoort te fchuiven: wenschlyk ware het dat dezelven voor eeuwig uit de gedenkboeken der Nederlanden konden worden gewischt. Redenen die myin het byzonder betreffen, en die myne vrinden bekend zyn, daar myne vyanden niets daarmede te doen hebben, fpoorden my aan om myne ware denkwyze wegens myn vaderland, en het daaraan zo naauw verknochte Doorluchtige huis van Oranje, voor de oogen van gantsch Nederland, bloot te leggen, in de fchil- deiy  O P D R A G T. g dery van Maurits, door 'sLands Hooge Magten met allen recht ge. naamd: „ Waardige erfgenaam van zyn' vaders deugden", een eernaam die noch praalt boven het vorsteJyke graf, te Delft Het kon my zekerlyk, Edele mannen! onder mynen arbeid niet ontfhppen aan te merken, dat myne vryé trekken,in dittafreel voorkomende, my hy zekre menfchen niet aangenaam zouden maken: maar by welke menfchen? By de zulken die zich m onze da*en ten grondregel hebben gemaakt, om een ftelfel, goed of kwaad, wys of dwaas, „ nooit" te laten varen, alleen omdat zy het ééns hebben opgevat; menfchen die, in wederwil van de bezadigde drangredenen, waarmede men hen hunne d« maatfchappy nutloos ontrol tende dwalingen onder het oog brengt, in hunnen hardnekkigen haat volharden tegen ieder die niet gereedlyk ftemt in hunne verJceerdheid, in het kort, menfchen die ongelukkig genoeg zyn om, het zy uit zucht van by huns gelyken door te gaan voor mannen van ftandvastigheid engewigt, het zy uit aangeboren twistzucht, de kalmte van geest te verwerpen, en het aangename der famenleving te verbannen, om daarvoor de kwelling van zichzelven en anderen in de plaats te Hellen; ftellende een onzalige vergenoeging,in de waereld, waarin wy tot onderlinge gezelligheid en hulpe door de weldadige Voorzienigheid gefield zyn, tot eene affchuwlyke hel te maken. Maar aan den haat van zulke elendige wezens moet een goedwillige geest zich nietftooren. Laten wy edel. moedig zyn .-laten wy dezulken beklagen, en eene eere Hellen in door brave daden te doen zien dat wy van edeler aart zyn. Laten wy den Doorluchtigen -fiefchermer van Nederlands ware vryheid in a men*  O P D R A G T. menfchenliefde trachten na te volgen, en de merkwaardige taal van zyn manifest, uitgegeven by de omwenteling van zaken, gedurig voor den geest hebben, en denken: „ Het zyn misleid de burgers!" Welke onaangenaamheden my van den kant van zulken als ik zo even befchreven heb, wegens dezen maurits ook mogen overkomen, gaerne zal ik my alles getroosten, en my gecne fmaadheid aantrekken van menfchen, inderdaad beklagens^ waardig genoeg wegens eene ongelukkige gefteldheid van geest. Myne wenfchen be alen zich tot uwe goedkeuring, Edele mannen! Aan u is het dat ik mynen-vaderlandfchen held toewyde; Ontfangt hem met die zuivere toegenegenheid waarmede hy tot U word geleid. Laat hy myne denkwyze omtrent myn vaderland en zyn Doorluchtig huis U doen kennen, en U ongeveinsd verzekeren dat ik, onder den Godlyken byftand, nooit, tot myn'laatlien fnik, het ga hoe het ga, daarvan zal afwyken , wat ook da afgunst of eene onëedle haat goed vinde U van my in te boe-^ zemen. Gods dierbare zegen zy by aanhoudendheid over U,Doorluchtige Befchermer van onze door het bloed Uwer vaderen duurgekoch; te vryheid, Hy, make ons verliefd op Uwe menfchenliefde, grootmoedigheid, en onvoorbeeldelyk geduld; en alsdan zal mynvaderland de gezegende dagen wederzien, waarin geene onzalige geest eener nutlooze en dwaze partyzucht onder Nederlands ingezetenen, bekend was, De Godlyke zegen zy met Uw geheele Doorlach;  O P DRA G T. luchtige huis, in welks fiandhouding te midden onder ons, de ware Vaderlander de bron eener duurzame gelukzaligheid befchouwt voor het laad zyner inwoning; een hoop geboren uit den wensen, dat Uwe Doorluchtige ftam ryk in helden worde, wier hoogst ge, luk befta in de bevordering van een gevestigd algemeen landgeluk, het eenige, het groote doeleinde van alle de helden van Uw Doorluchtig bloed. God vervulle deze hope ! En Gy, myne waarde en altyd dierbare medevaderlanders! Getrouwe aanklevers van het flaatkundig ftelfel Uwer edele voorvaderen!' Volharden wy in deze aankleving. Laten wy verdoolde: medeburgers trachten te recht brengen door goedwilligheid: nimmer offert men een weinig gevoeligheid edeler op , dan wanneer dit gefchied met het afzigt om redelyke wezens te maken. Verre zy het van ons haat met haat, afkeerigheid met afkeerigheid te vergelden, verre zy van ons al het geestverlagende en menschönteerende der wraakzucht. Onderlinge goedwilligheid moet het middel zyn om wat ons tegen ftaat te recht te brengen; en laten wy, (de heimlyke morringen verachtende van dezulken die te' boos of te verkeerd zyn van hart en zinnen om mede te willen werken tot een algemeen geluk,) door edele bedryven, in de oogender vreemdelingen, de blaam trachten uit te wisfehen waarmede dezulken, door hunne zinloosheid en droggronden, eene natie blyven bezwalken die voormaals beroemd en geacht was wegens fchranderheid en goedhartigheid. In het kort, laten wy .den grootmoedigen en vergeeflyken Befcharnier onzer vryheid, * 3, den;  O P D R A G T. den Doorluchtigen Willem den Vyfden in alles trachten geflyk te warden. Onder dezen hartelyken wensch is het dat ik mynen Maurits in Uwe gunde aanbevele, en my, met allen eerbied, teekene : Uw welmenende medevaderlander, 1789. en ootmoedige dienaar, N O M S Z* VOOR-  VOORREDE. my alles minder dan te beklagen hebbe wegens de uitgave van mynen Nederlandfchen held willem den eersten, heeft my voorlang reeds de lust bevangen om myne geringe krachten te beproeven aan een groote daad van den prins Maurits, zoon van den Grooten Willem, in heldenzang te fchetfen. Ik wierd daartoe door verfcheidene aanzienlyke mannen in ons gemeenebest, en door eenige kunstvrinden zo fterk aangefpoord, dat ik ter volvoering van dit ontwerp de hoofddeelen reeds bad ontworpen, toen de op éénmaal opgerezene onlusten, die ongelukkig ons lieve vaderland zo geweldig hebben gefchokr, my, door een' buiten gewonen famenloop van omfiandigheden , noodzaakten myn voornemen voor een tyd, en tot rustiger onhandigheden, uit te Hellen. Ik denk niet dat één verftandig man my u\ tegenfpreken wanneer ik vry uit verklaar dat het niet raadfaam was de heldenda' den van Maurits uit te geven, in een tydPerk waarin het voor verradery van het vaderland zoude zyn opgenomen geworden, goed te fprekenvan Maurits, of eenig prins uit het doorluchtige huis Nasfau of Oranje. Wyslyk was het dus voor den ftroom te wykeij en myn onderwerp te verfchuiven tot de ftorm bedaard was Ik had evenwel zo veel moeds om in het midden van den orkaan myn treurfpel bakneveld uit te geven, waarin de voorrede myne denkwyze omtrent prins Maurits deed zien, en ik had het genoegen van het ftuk door vyand en vrind wel te zien onttogen. Ik had  vin voorrede: heb daarin prins Maurits voorgefteld als een krygsman, een weinig ftug, vol vuur, en eer, maar tevens gevoelig voor de vrindfchap, en aangehitsrdoor ondeugenden raad van andren, waarvoor geen vorst bevryd is, en tevens als naberouw hebbende over eene geftreng» heid waartoe men hem had gedrongen, overéénkomftig de gefchie- ] denis, die ons den prins afbeeld als een man die telkens vroeg, of de gryzaaït van geen pardon fprak ? dat een trek aantoont om hem tefparen; een geraoedsgefteldheid waarin het berouw natuurlyker wyze vallen kan (*)• Verders fchikte ik alle de perfonaadjen overeenkomstig de gefchiedenis, zo veel myn onderwerp toeliet, hen doende fpreken gelyk my dacht dat zy behoorden te fpreken, in hunne omftandigheden. Met (*) Men heeft menfchen in de waereld die begeeren dat men nooit moet ftruikelen in zyne pligten. De eisch is bïüyker, dan wysgcerig: de beste mensch kan afgeleid worden van het goede; de droevige ondervinding leert het, helaas! niet dan te veel. Evenwel zyn 'er noch andere wezens in de wsereld, die, zich onder de wysgeeren plaatfende, van gevoelen zyn dat wroeging niets is dan een vrucht van het bygeloof, en alles minder dan eene betichtende flemme die in het binnenfte van den mensch fpreekt, cn dat een groot man dus voor geen naberouw vatbaar moet zyn, na een flechte daad bedreven te hebben; waaruit dan volgt, dat het eene -laagheid is zich wegens eene onëdele of flechte daad te fchamen. Wy betuigen in alle oprechtheid niet van het gevoelen dezer „ Hccrcn" te zyn, en denken dat het ons vry ftaat met hen hier omtrent een weinig te vcrfchülen. Daar de menfchen afkunnen wyken van het goede, oordeelcn wy, dat de grootfte cerc die de mensch zich kan aandoen, na nimmer af te wyken, daarin gelegen is, dat hy zich kan fchamen als hy afgeweken is. De deugdfame ca kundige dichter steenwyk dacht 'er even zo over, in] zyn' beön ; 't Is voor den fterfling veel om 't eerfpoor nooit te misfen, Maai- u noch meer uw fchuld grootmoedig uit te wisfehen.  VOORREDE. nt Met dat alles, heeft men niet nagelaten my, na de omwenteling van zaken in ons land, te befchuldigen van iets waaromtrent ik my in de voorrede, by voorraad, had gezuiverd, namclyk dat ik geen oogmerk had gehad dan om dien prins hatelyk te maken; eene befchuldiging die ik, gewoon aan het ondergaan van mishandelingen, hartelyk vergeef. Ten allen tyde zyn 'er menfchen die belang hebben by iemants vernedering of ondergang; daarvan meest gebruik makende als men in het ongeluk is; en daar belang zulk een fterke dryfveder is der menfchelyke daden, behoort een goedwillige geest de menfchen genoeg te beminnen, om hen eenige uitflappen in ons nadeel gedaan te vergeven. De menfchen inderdaad, ik heb het meer gezegd, zyn,over het geheel befchouwd, meer dwaas dan ondeugend; die onder hen meer ondeugend dan dwaas zyn, mag men onder de wanfchepfels rekenen, die altyd zeldfaam zyn. Wat 'er van zy, een edel hart moet geen wraak of afgunst kennen, maar die in anderen beklagen. Het onweder over zynde, nam ik het befluit van myn ontwerp wegens Maurits op nieuw te bearbeiden, en de volvoering door den tyd te voltooijen. Alles komt in dit gedicht hierop uit. Willem De Eerfte, binnen Delft, doorfchoten zynde, was de hertog van Parma, meester te veld wezende, van gedachten dat het gemaklyk zoude vallen de Nederlanden, van hun ontzaglyk opperhoofd beroofd zynde, in de ketens van Spanje te rug te brengen; en inderdaad hy had eenige reden zich daarmede te vleijen. Van een'jongen prins, die nimmer den oorlog had gezien, kon men ze« kerlyk niet verwachten dat hy een' ervaren krygsman, als Parma * * was,  i#as,aan het hoofd van oude en geoefende krygsbenden, met nadruk en een goed gevolg het hoofd zou bieden; en, met dat alles, de prins van Parma bedroog zich in zyne hoop. Welhaast leerde hy Maurits kennen,- een reeks van krygsverrichtingen deden hem dien jongen vorst als een' held eerbiedigen, de rasfe loop zyner verwinningen wierd gefluit, hy vertrok, en wiérd door den Oostenrykfchen aartshertog Albertus opgevolgd , die terftond gelegenheid kreeg om Maurits van noch nadorby te kennen. Het moet een' opmerkfamen geest niet weinig, verwondering verwekken, wanneer fty in onze landgefchiedenisfen den Spaanfchen oorlog ziet beginnen door eene afgrysfelyke onderdrukking, van de zyde van den magtigften koning van den aardbodem, die door één' zyner leenmannen, byna zonder geld en wapenen,word wederftaan, door een'prins die altyd ongelukkig was in den oorlog, en die alles te boveu komt door eene ongemeene ilaatkunde, en eene noch ongemeener ftundvrastigheid ; ruim zo verwonderlyk moet het fchynen, dat, na de dood van zulk een ongemeen opperhoofd, zich een jongman die nooit den oorlog had gezien opdoet, en een' alöm beroemd, en waarlyk ervaren krygsman, aan het hoold van een wélgeoefend leger, gewoon aan overwiningen, vernedert in de velden vanfhgting, een'Parma, tegen wien Willem, met alle zyne behendigheden, en diepe Ilaatkunde , moeite had gehad zich Maande te houden. Zo hier in niets verwonderlyks is, beklagen wy ons ooit onzen ryd verloren te heb* ben in befpiegelingen wegens de menfchen en het lot der volken. Wanneer wy van Hannibal lezen, dat hy, inden bloei der jeugd, de Romeinen in hunne zegepralen fluit, vernedert en in benaauwdheid brengt, V O O R R E D E.  VOORREDE. brengt is de verwondering terftond by fommige menfchen daar; doch wanneer zy dit van Maurits, met betrekking tot devyandin das vaderlands', door vyand en vrind hefchreven, lezen, alsdan verdient het naauwlyks opmerking. Men vergeve het ons, voor zulke menfchen hebben wy dit gedicht niet gefchceven. Een reeks van overwinningen door den dapperen Maurits bevochten, en in ons gedicht aangehaald , had den'aartshertog niet weinig j in het naauw gebragt; de prins, een geboren krygsman, en daar en boven het voordeel gehad hebbende van zich te Leiden in de letteren te oefenen, kon dit niet onttlippen. Hy zag Vlaanderen en de zeekusten ras in handen der Spanjaarden, en hy begreep al het nadeel dat de gemeene -zaak daar door leed. Hy befioot dus hen daar aante tasten, en van de zeekusten te verwyderen. Om zyn oogmerk te dekken, preste hy een menigte vaartuigen, waarop hy zyne benden infcheepte, en uitftrooide dat hy het op Gelderland en de plaatfen aan de Maas gemunt had. De vyanden, hier door misleid, namen hunne maatregelen , en de prins overviel hen daar hy hen wilde overvallen. Eindiyk, de aartshertog, ontwaakt zynde, maar te laat, rukte alle zyne magten by-én, om den prins te vernielen, Deze, om te doen zien hoe weinig hy de magten van Spanje vreesde, en aan den andren kant, daar alles van den aanftaanden flag afhing, befioot, om zyn volk wanhopig te doen vechten, zyne vloot van de kusten te zenden, latende uileen eenige gewapende fchepen, te weinig om een leger te vervoeren , by het frrand, om de vyanden in de zyde te befchadigen in den llag. ! ;e legers wierden welhaast handgemeen, met dat gevolg dat de Spaanjaarden ten ééne male wierden 'verflagen, zódat de .:paanlche admirant zelf gevangen wierd genomen, en niet nalaten kon de wyze maatregelen van Maurits hooglyk te roemen, en hem in het getal der grootfte veldheerenteplaat- *ï 2 fen.  X» V O O P, R E D E.' fen. Tot ons leedwezen, kennen wy geboren Nederlanders die niet zo edelmoedig zyn als deze Kastüjaan; zullen zy zich noch langer door de oude tirannige Spanjaarden laten befchamen? De flag by Nieuwpoort wierd gevolgd van verdre overwinningen, maar van minder aanbelang; de neep den Kastiljanen op het ftrand van Nieuwpoort toegebragt, had ten gevolge dat de Spanjaarden alles te werk fielden om, door den gevangen admirant, een beftand te bewerken met de Nederlanders, dat hen eindlyk voorden tyd van twaalf achtereen volgende jaren gelukte, onder beding dat de koning van Spanje, Philippus De Derde, met de Nederlanders wegens de voorwaarde van dat beftand zoude handelen, als met vryë en oniifhangklyke volken, en dit was de eerste maal dat Spanje hen als zodanig verklaarde. Ziedaar wat wy onlogenbaar aan Maurits zyn verpligc. Ter liefde van zo vele en zulke gewigtige dienden, behoort men ten minfte niet uit het oog te veifezen dat Maurits geen engel was, en dat zyne tegenfirevers alles minder dan heiligen waren. Het voorval met den jongen Fabi is ééne der fchoonfte trekken in het leven van den doorluchtigen overwinnaar Maurits, en in dat van zyn' waarlyk grooten broeder Fredrik Hendrik. Het is ten naaste by zo als wy het in ons gedicht hebben befchreven. Dit is alles wat wy van het hoofdzakelyke van ons werk hebben te zeggen. Voor min geoefende lezers hebben wy achter ons gedicht eenige Historifche en andere Aanteekeningen geplaatst. Mag de zoon van Willem Den Eerden zich by den Nederlandfchen lezer éénmaal beroemen op het lot van zynen doorluchtigen vader, algJan zullen wy ons meer dan dubbel beloond achten voor onzen moeilyken arbeid. Men kan van maurits aanmerken als een vervolg van willem den eersten. M AU-  MAURITS van NASSAU. EERSTE ZANG. Myn dichtnimf! zing! den held die zyn'doorluchten vader, Vermoord op Spanjes last door 't lood van een' verrader, Grootmoedig wraak verfcliafte, en 't zuchtend Nederland Ontrukte aan 't Spaanfche juk, door moed en fcherp verfland, Ja, die den Kastüjaan, door floute krygsbedryven, Zeeghaftig dwong gedwee die vrede te onderfchryven, Waar by ons vaderland, na lang verduurde elend', Door Spanjes dwingland wierd voor 't eerst als vry erkend. ö Gy, die, voortgebragtin de opperënglen koren, Den flerveling de taal des Hemels kunt doen hooren, En eertyds Latium en Grieken ftreelend' drongt Befchaafd te zyn, toen gy hen 't fchoon der zeden zongt, Met krachten u verleend door 't goeddoende Alvermogen, Gy, fchoone Poëzyl daal neder uit den hoogen: Kom 1 dat uw gunst myn nimf weer Iterkte mededeel', Als toen zy Willem fchetfte op Neêrlands krygstooneel, Als toen gy haar de deugd van Numa hebt doen zingen, En held Bouillon den muur van Salem in deed dringen» Wees met haar in den zang van Maurits groot beftaan; A Elk  a MAURITS van NASSAU, Elk zangtoon kondige ons uw gunst, uw'invloed aan; En daar haar fchets ons 't beeld des krygsmans zal vertoonen, Die't eerst'slands dwingland dwong de vryheidgrootsch tekrooKan 'tzyn, ó Hemeltelg! fchenk haar tafreel een gloed (nen. Hoogst waardig aan de fchets van Maurits heldenmoed. Laat zy, door uwe hulp, tot Neêrlands volken fpreken; Zy beelde ons Maurits af met deugden en gebreken; Zy zinge , in alles vry, ontdaan van zelfbelang; Het lieflyk fabeldicht vermeng' zich in haar' zang; De ftrenge waarheid zelf beziel' de groote deelen Der menigte van groote, en fchoone kunsttafreelen ; Maar dat zy bovenal het Neêrlandsch oog verlicht', In 't geen dit land den zoon van Willem is verpligt. Na 't Spaansch verraad, gelterktdoor Romeshelfche lagen, Door Gerards vuist in Delft held Willem had verflagen, Dien Willem die welëer, by 't voorftaan van 'slands recht, Den grondfteen aan 't gebouw der vryheid had gelegd, Was looze Parma, 't land zyn fleunfel ziende onttogen, Bedacht door booze list, en 't Spaanfche krygsvermogen, Met allen fpoed door hem in 't oorlogsveld geleid , Zyn voordeel flraks te doen met 's volks verflagenheid. Hy waande dat een prins in kryg noch onervaren, Een prins naauw in den bloei der eerfte jonglingsjaren, Ten  EERSTE ZANG. 3 Ten dank van 's vaders dienst in 't hoog bewind gefield, Niet vreeslyk wezen kon voor 'slbers krygsgeweld. En inderdaad zyn heir, alöm te veld gedreven, Deed in den eerlten togt den troon der vryheid beven; Een donkre wolk van ramp'trok faam' aan allen kant, En dreigde een dondervlaag aan 't fiddrend' Nederland, Eénsflags daagt Maurits op, en fielt op 't veld van flagting Den Spaanfchen legervoogd te leur in zyn verwachting, Verjaagt de dondervlaag die op dees landen woed', En geeft het bevend' volk een' nieuwen heldenmoed. Zo zien we, als 't blikfemvuur de daken komt beftoken, Eénsflags een' zonneftraal ten wolkfloers uitgebroken, Die blyde hoop op nieuw in 't hart des veldlings baart, En al de vrees verdryft die 'tftraks noch had bezwaard; Niet anders flreelt de kalmte, op 't onverhoedst geboren, Den vlootling, die in ftorm zich aanzag als verloren. De dappre Maurits had Kastiljes oorlogsmagt In 't hart der Betuw' reeds een neerlaag toegebragt, Die Parmaas trotfen moed in diep ontzag verkeerde, Die hem vorst Willems zoon als krygsman kennen leerde, En die hem klaar deed zien, dat Maurits door de kling Zou doen 't geen Willem deed door onderhandeling, Dat is, dat hy *t ontwerp ten dienst van Neêrlands Staten, A 2 't Ont,  4 MAURITS van NASSA U, *t Ontwerp dat Willem had onafgedaan gelaten ?- Met roem voleinden zou, en dat de tiranny Dus niets gewonnen had door prinfenmoordery. Held Maurits yzren vuist had Axel ingenomen, Was Bergen op den Zoom met roem te hulp gekomen,. En toonde by Breda, in 't winnen van die ftad, Dat hy Farneze in list geenszins te wyken had, Ja, dat hy, loos en ftout, in 't heetst der krygsgevaren, Zo wel Ulysfes kost als-Ajax evenaren. Breng,, dichtnimf! hier ons volk de fteden onder 't oog Die Maurits heldenkling aan 't Spaansch geweld onttoog^ Zeg wat hy Parmaas prins zeeghaftig heeft ontnomen, Dien Parma die den naam van Grooten had bekomen , Door list en heldenmoed, betoond in't veld van eer, Waar by den fabel trok voor Spanjes opperheer; Zeg ons wat Nasfaus prins, in Neêrlands oorelogen, Den Oostenrykfchen vorst Albertus heeft onttogen,. Dien vorst die Parmaas prins, ten dienst der tiranny, Opvolgde in krygsbewind en Neêrlands landvoogdy. Steenbergen! Zutphen! Hulst! uw fterk bewaarde wallen: Zyn ylings, met Delfziel, in Maurits hand gevallen. Nimwegen! van zyn' moed getuigt de gryze Waal; Uw. fterktens waren niets voor Nasfaus.heldenftaal. Gy?,  EERSTE ZANG. g Gy, Steenwyk! Deventer! en de omgelegen vlekken! ' Kastilje kost u niet voor Maurits krygsdeugd dekken. Vergeefs, Verdugo! vormt uw brein een' oorlogstogt, Waardoor gy Koeverden dien prins te ontrukken zocht: Driewerf befioot uw moed den flag in 't veld te wagen, Driewerf heeft Maurits kling uw heir terug geflagen, En eindlyk plant zyn vuist, die gy niet kost weêrlraan, Op 't hoogst des fchuinen wals de ontrolde Ieeuwenvaên. Wat voor Geertruidenberg Kastilje moog' verrichten, Die flerkte moet, ter fchand' der Kastiljanen, zwichten Voor dien geduchten arm die Groningen verheert, En die in Turnhout» veld den Spaanfchen trots verneêrt,, Daar Verax, aangerukt om Maurits loop te Hui ten, Zyn heir aan allen kant door benden in ziet fluiten, Daar hy door 'sprinfen list ten flag gedwongen word. Daar hy van 't oorlogsros geblikfemd nederitort, En daar 't hooghartig rot der wreede Kastiljanen' Verjaagd word, met verlies van agtendertig vaênen. Rhynberk, met Meurs en Grol, door Maurits aangetast,'t Zwicht alles, daar Breêvoort en Goor zich zien verrast. Door zo veel zegepraal, en verdre legertogten, Waarin door Maurits vuist de zege wierd bevochten , Was. wel de trotfe moed des Kastiljaans verneêrd,. A 3 Maar-  6 MAURITS van NASSAU, Maar dwangzucht was geenszins in 't zwellend' hart verheerd, Dat, door de fchand' getergd van honderd nederlagen, Meer vlamde om Nederland te zien in 'cjuk geflagen. Niet anders rukt de flang, een wylin 't zand vertreên, Bezweken op den grond, haar krachten weer byéén, Om op wat haar genaakt, uit versch verfterkte kaken, Haar doodelyk venyn wraakgierig uit te braken. De fiere aartshertog had Kastiljes oorlogsmagt, Op Vlaandrens grond alom in 't heimlyk faam' gebragt, Om als het ruw faizoen zyn affcheid had genomen, Gezwind met overmagt den prins op 'c lyf te komen. In.'t vorstiyk 'sGravenhage, in k Paradys van 't Noord', Doorliep held Maurits geest al 't land van oord tot oord; De rust die hy geniet in fchaduw' der lauwrieren, Is peinzing om op nieuw met roem te zegevieren; De lof hem toegezwaaid verblind den krygsman niet, Die uit zyn hof op 't heir der Kastiljanen ziet. Dat fchrander oog, te fcherp voor 's vyands Ioosfte lagen, Was met geen' mindren ernst op 't landbeltier geflagen. 't Vernuftig brein, voorlang gewoon aan al den last Die ftaatsman, legerhoofd en volkgebieder past, Begreep dat.by een' raad van lichtverdeelbre Grooten, Daar fchaers,zelfs 'tnutst ontwerp met vlugheid word befloten, - ". S & De  EERSTE ZANG. ? Te aartshertog, die door goud fomtyds de harten won, Den ftaatfchen legertogt met kunst vertragen kon. Dit denkbeeld moest den held met recht bekotnring baren, Te meer daar in den raad niet weinig leden waren Die 's prinfen moedige aart, en uirgeftrekt gezag, Of uit belang, of vrees, als lood op 't harte lag. Dit 's onzer volken aart: door hoogen nood gedreven, Zal 't hart aan wien hen helpt het grootst vertrouwen geven; Maar naauwlyks half gered uit hun gedreigd gevaar, Is tegen 's redders wit tenlond de wantrouw daar, En de achterdocht fpreekt ftraksin ieder Nederlander; Ja, de eerzucht van den één' bedwingt die van den ander, Daar 't volk, by 't fterkst gezwets op onafhangklykheid, Door Grooten, die 't vervloekt,verblind word omgeleid; Dus is ons volk, dat zich laat flingren en doet vreezen, Nooit recht gefchikt om flaaf, of waarlyk vry te wezen. 't Bellier in zulk een' ftaat is moeilyk voor een' man, Die zich niet naar den aart der menfchen voegen kan, En die zich niet verftaat, met welbeftierde zinnen, De Grooten en 't gemeen te leiden en te winnen. De prins verftond die kunst, fchoon uit den aart meerftraf Dan Willem, dien het volk den naam van vader gaf; Hij wist, als nood hem drong tot redding van Vlands zaken„ O*  8 MAURITS van NASSAU, Op vader Willems fpoor, daarvan gebruik te maken, 't Is waar, de fiere zoon had's vaders zagtheid niet; Maar hy was grooter man in't opperheirgebied; De vader was in vrede en als voor 't hof geboren. De zoon toen de oorlogsgod zyn' donder hier deed hooren; Behalve dat natuur, vrywerkende in haar' wil, Den aart der menfchen vormt, ter fpyt van ons bedil. Bedekte aan 't listigst hof held Willem zyn gepeinzen, Held Maurits wist in 't veld de groote kunst van veinzen; In't kort, wat Willem deed in 't land door fchrandren raad, Deed Maurits voor ons volk als veldheer en foldaat, En wist om 't land te ontflaan van Spanjes yzren keten, Van veinzen in den raad zo veel een held moet weten. Wat wonder, dat een man dien 't lot dat voordeel gaf, Zyne achting duurzaam vestte, als was zyn inborst ftraf! Zyn ftrengheid, nut voor hen die 't oorlogsveld betreden, Was voor ons land zo nut als Willems zagte zeden. De man die by 'slands raad meest door dien kloeken geest Om wysheid wierd geacht, om trouw en moed gevreesd, Om invloed Avierd ontzien, en fterk gezocht te gader, Was Barneveld, de vrind van 'sprinfen vromen vader. In flaatkunde uitgeleerd, door ondervinding groot, Beminnaar van 't geluk voor zynen landgenoot, Ce-  EERSTE ZANG. 9 Getrouw aan 't vaderland, geducht voor 't magtig Spanje, Gehecht aan 't waar belang van 't ftamhuis van Oranje, Doorgrondend', loos, bedekt, met openhartigheid, De ziel van Neêrlands raad door fchrander ftaatsbeleid, Als eerlyk hoveling, als burger waard' geprezen , Had hy tot aan zyn dood ontzaglyk kunnen wezen , Zo hoofdigheid, die meest met ouderdom genaakt, Hem niet van 't gruwzaamst lot een offer had gemaakt, Al wie in mindren rang zyn' meerdren durft weêrftreven, En, op zyn' invloed itout, fchaers weet van toe te geven, Zal, fchoon de oprechtheidzelf in alles hem geleid, Ook fchaers gelukkig zyn met al zyne eerlykheid. Maar wat partyzucht, meestuit zelfbelang geboren , Ons ooit van Barneveld en Maurits heeft doen hooren, Van hun verdeeldheid, drift en onderlingen haat, Schoon ze ons den eerften fchetst als martelaar van flaat, En ze ons den laatften heeft gefchilderd als wreedaardig, 't Gaat vast dat beider haat, aan beider hart onwaardig, Hoe flreng men Maurits lake om 's gryzen ftaatsmans dood, Meer uit hun glorizucht dan uit hun boosheid fproot. 't Is een gevaarlyke eer voor liên van geestvermogen , Tot zo verr' door een' vorst zich grootschte zien verhoogen, Dat zy den vorst in 't einde als aan de hand.-doen gaan: B Die  lo MAURITS van NASSAU, Die eer wierd Barneveld door Willem toegeftaan; Enhy, wiens raad altyd met dank wierd aangenomen , Had waarlyk niets zo veel dan dat geluk te fchroomen. : Hy was van Willem fchaers een tegenfpraak gewoon, Dus wachtte hy die nooit van Willems jongen zoon; Maar dees, van fleren aart, en voor den. kryg geboren, Was meer geneigd zyn hart dan iemants raad te hooren, En zag all' wat zyn wit of neiging dorst weêrftaan, Of voor zyn hateren of ringeloorders aan. In zulk een hart kon de eer van fleeds te zegepralen, En dat in 't vuur der jeugd , de fierheid niet doen dalen; De mensch die door 't geluk zich fleeds de hand-ziet'biên, Zal 't fchoon van't geen hy doet fchaers by verkleining zien. De gryzaart dus geltoord door's jonglings zelfregeering, Befchouwde in hem een' man belust op overheering , En waande dat hy hem niet treffender beftreed, Dan als hy hem alöm zyn' invloed voelen deed. De prins , reeds menigwerf gefluit in zyn bedoelen,. Te fchrander om niet flraks daarvan den grond te voelen, Ken toen in Barneveld niet dan een vyand zien, Die hstig was bedacht hem tegenfland te biên. Ziedaar een bron van haat in beider hart geboren. Maar*t geen dén-afkeer meest in Maurits aan moest fporen, Was  EERSTE Z ANG n Was dathy, door triomf fchier afgod van den ftaat, Den invloed van een' man reeds 't voorwerp van zyn' haal'» Met nadruk voelen moestin flaatsvergadermgen, Daar zich de grimmigheid behendig moet bedwingen. 't Is pynlyk voor een' vorst van uitgeftrekte magt, Te veinzen voor een' man van burgerlyk geflacht; Noch pynelyker is 'r. voor een eerzuchtig harte , Te voelen dat de man die 't in elk toeleg tartte , En zich weêrftrevig toont in elk gefleltenis, Hoogst onöntbeerlyk, en dus nooit verjaaglyk is. Hoe licht word in dien flaat de wraak uit haat geboren! Ja, 't geen onze eerzucht meest tot fpyt of wraak kan fporen, Is als men ons, door 'clot ten top van magt geleid, Herrinnering durft doen van onze afhanglykheid. De hoogst verfchillende aart dier twee doorluchtfle helden, De één ftaatsrnan , de andre groot in bloedige oorlogsvelden, Had tusfehen hen fintslang een koelheid doen ontftaan , Die weêrzyds hen alöm elkander deed ontgaan. Dus was 't in 't land gefield met twee der grootfte mannen, Toen /laandren was bezet door Nederlands tirannen, Toen door den landvoogd flechts de lente wierd verwacht, Cm 'tland te teisteren door Spanjes oorlogsmagt, En toen 's landi held, bewust van !s hertogs krygsbevelen , B a Be-  MAURITS van NASSAU, Beducht was dat men loos de flaten zou verdeelen, Waaruit een lang beraad gevaarlyk kon ontftaan, Dat de algemeene zaak kon doen ten gronde gaan. Hoe vatbaar 't edel hart ook zy voor ongenoegen, 't Zal licht om 't vaderland zich naar de reden voegen; Ten minfte was dit dus men Maurits hart gefield: Ondanks de afkeerigheid die tegen Barneveld In 't fterk getroffen hart , met nadruk, zich deed hooren, De prins was groot genoeg die, om slands heil, te fmooren, Gedrongen door 't befef, dat hy in dezen ftaat 's Mans invloed nodig had op 's lands verdeelbren raad , Om door zyn' drang het hart der weifelende leden, Te noopen om met fpoed tot een befluit te treden , Waardoor de fiaatfche magt het Kastiljaans geweld ,. Eénflags verrasfen kon in 't bloedig oorlogsveld. Maar in dien eedlen weg tot 's lands behoud verkoren, Ging geenszins uit zyn oog de hooge rang verloren, Waarmee de raad des lands zo grootsch hem had bekleed ! Gelyk nooit groote geest zyn waardigheid vergeet. By all' wat hem omringt van hof- en legergrooten, Was Fredrik Hendrik, mede uit Willem voortgefproten; Doch van eene andre gade als Maurits had geteeld. De man dien hy zich best ten dienst zyns wits verbeeld. Zyn  EERSTE ZANG. 13 Zyn minzaamheid, zyn ernst, zyn kracht van overreden, Zyn wysheid, reeds betoond in bange omflandigheden, Zyn tedre broederliefde, en zyn omzigtige aart, 't Maakt alf hem achting, liefde en't hoogst vertrouwen waard': By Nasfaus dappren prins, op zyn verzoek, gekomen , Ziet hy met minzaamheid zich by de hand genomen, Geplaatst aan 's broeders zyde, en na dit heusch onthaal, Spreekt hem de veldheer aan met deze ronde taal. Daar, als gy weet, een echt my nimmer kon behagen, Word, na myn dood, myn rang gewis ü opgedragen; Gy weet van wat belang die voor ons Hamhuis is, Endathy is gehecht aan 's lands behoudenis, Ja, dat de Kastiljaan , op ons en't land gebeten, Zich tot bederf van beide een' aanflag zal vermeten; Gy ziet ons dus vereend door 't lot dat op ons woed, En tevens door de wraak voor vader Willems bloed. Dit alles dringt my aan om vry met u te fpreken, Te meer daar uw vernuft en deugd my is gebleken. Kastilje rukt zyn magt in Vlaandren ftil byéén, Om onverhoeds dit land op nieuw op 't hart te treên, Ik heb van dit ontwerp iets meer dan Hechts geruchten: My doet de Spaanfche magt, hoe fterk ook, weinig duchten; Maar 't is de Spaanfche list, (gy kent des Spanjaards aart, ) B 3 En  14 MAURITS van NASSAU, En zyn vcrradery, die my bekomring baart. Gy weet wat ramp die list dit zuchtend' land bereidde, Hoe loos zy Rennenberg en Aerfchots hart verleidde , En, in één u-oord gezegd, hoe boos, hoe gruwzaam wreed, Ze in Delft door doodlyk lood vorst Willem fneuvlen deed. Niet als de Grooten zyn, wat we ons ook onderwinden Ten dienst van Nederland, in waarheid onze vrinden: Daar zijn 'er die met nyd op Nasfaus grootheid zien, En liever hcimelyk hunn' bijiland zouden biên Aan een'uitheem^ch monarch, wat kwaad hen dit mogt brouwen, Dan Nasfau boven hen gevest' in 't land te aanfehouwen. Koos niet der eedlen'nyd, tot Neêrlands ongeluk , Voor Wiilems zagt bellier het Oostenrykfche juk , Toen Maaïflede, onbedacht door afgunst ingenomen, Des Keizers broeder deed als heer in Neerland komen? De nyd der Grooten is te mywaarts niet verzagt, Daar't volk om myn' triomf my als een' afgod acht. Dit weet de Kastiljaan, die nimmer na zal laten Den nyd in 't hart te voên van allen die ons haten. 't Geen meer onsfehaden zou dan zelfs een nederlaag, Zou zyn dat 'shertogs list myn' legertogt vertraag'; En ééns in 't hart des lands, daar hem de Grooten llyven , Zal 't hoogst bezwaarlyk zyn hem weêr daaruit te dryven; Be-  EERSTE ZANG. 15 Behalve dat hy ééns in Vlaanderen gevest', Den handel ftremmen kan, dien lïeun van dit gewest. Zyn magt neemt daagJyks toe, en om zich meer te Herken Zal hy op 't hart des raads door zendelingen werken; Op dat befluitloosheid de zaken dragend' hou , Waardoor 'slands ooriogsmagt dan werkloos biyven zou. Hoor wat ik om 't verraad des vyands voor te komen , En ras te veld te zyn, in 't eind' heb voorgenomen. Gy kent toch Barneveld , zyn' invloed, en beleid, En weet wat misverfland ons van elkander fcheid. -Hy, lang gewoon den geest des vaders te overheeren, Wilde ook den zoon in krygs- en Iraatsbeftier regeeren; Myn tegenfland heeft hem dat trots ontwerp belet; Hierom heeft hy geftaêg zich tegen my verzet, Waaruit een afkeer fproot, gevest'aan beider zyden, Die ons fints Iangén tyd elkander deed vermyden, Maar in een groot gevaar op goeden grond gevreesd, Is haatverdooving 't merk van een' verlichten geest, Die, grypende alles aan wat zyn ontwerp kan baten, Behendig byftand zoekt zelfs by hem die hen haten. Het is zyn zagte tong, en zyn behendigheid, Die 't hart des gantfchen raads naar zyn begeerte leid. 'k Zag gaarn' door hem 's lands raad ten fpoedigfte overreden, Om  x6 MAURITS van NASSAU, Om ylings in 't ontwerp door my gevormd te treden, Dat is, dat flxaks ons heir worde op de been gebragt, Eer Spanje iets kan beftaan met ftil verzaêmde magt. Voorkomen wy met fpoed Kastiljes kuiperyën, Waardoor dit land en wy niet weinig kunnen lyën. Zyn invloed op den raad kan my van fchroom ontflaan. Uit haat zal Barneveld myn afzigt niet weerflaan; Hy zal tot heil des lands, als ik, zyn' afkeer fmooren; Maar hy is niet, als ik, tot krygsbedryf geboren: Zyn zagtheid word licht zelfs door Spanje op't fnoodst verkloekt, Daar 't ft.il zich waapnend' veinst dat Philips de vrede zoekt; En gryze Barneveld, door veinzery bedrogen, Afkeerig uit den aart van langer te oorelogen, Ja;, ziende in een verdrag den bloei van 't zuchtend' land, Ontrukte't licht dien bloei... en lauwren aan myn hand.' 't Js noodig zelf met hem in een gefprek te treden. Myne ondervinding fterkt myn welbefïierde reden; Maar 't geen ik van ü verge, is dat uw kunst bewerk' Dat hy my fpreken kome, en hy in 't minst niet merk' Dat Maurits, tegen hem fin ts lang vooringenomen, Ooit pooging deed met hem in een gefprek te komen. Indien ik zelf... Neen, Prins! die flap verneêrde my.' De beste die op hem ooit werken kan zyt gy. Hy  ERSTBZANG. I? Hy mint in ü zyn' vrind prins Willem, onzen vader, Hy acht uw minzaamheid en heldendeugd te gader; Doe voordeel met die liefdeen achting van een' man, Dien ik in waarheid acht, maar niet beminnen kan. Zoek hem als uit uzelv', en fchets my als vol vreezen Dat onverhoeds Kastilje ons op den hals kan wezen, Dat Spanje in Vlaanderen, in dees gefteltenis, Reeds in verzaêmde magt ons overwigtig is, En zeg, zo wy in 't veld den hertog niet voorkomen, Dat hy op 't onvoorzienst al 'tland kan overftroomen, Beklaag dan, en beklaag met openhartigheid, Dien afkeer die te lang ons van elkander fcheid; Zeg dat het wenschlyk waar' dat twee doorluchte mannen, Zolang het geesfeltuig van Nederlands, tirannen, De één Iigchaam, de andre ziel van deez' gefchokten ftaat, De één groot aan 't hoofd van 't heir, en de ander in den raad, Die van ons wreed gelchil geen voordeel kan genieten, Tot heil van Nederland zich ééns verzoenen lieten. Zo gy hem ziet geroerd, dring dan noch Iterker aan: Zeg dat ik zyn verdienfte altyd heb recht gedaan, En dat gy hebt bemerkt, hoe fterk ik wierd gedreven Om weer met Barneveld op de oude wyz' te leven. Dit is de waarheid, ja! indien dit kon gefchiên, Ik zou in Nederland myn' invloed grooter zien. C In  iS MAURITS van NASSAU, In 't kort, door Barneveld in 't heimlyk hier te leiden, Dient ge inderdaad uw land , uzelven, en ons beiden, 't Zy verr' dat myn ontwerp' my in myn oog verneêr': Wie groote mannen zoekt, behaalt by wyzen eer. Denk, Fredrik ! wat ontwerp u Maurits Helt in handen, Zyn glori, en een deel van 't lot der Nederlanden; Daar by word u de kans ten hoogen roem verleend, Dat gy als jongeling twee mannen hebt vereend. De jonge prins, fchoon reeds beroemd in 't oorelogen, In broeder Maurits heir by flagting opgetogen, Was lang in 't hart bedroefd, op 't zien hoe 't heldenpaar, Ten nadeel van 's lands heil, vervreemd was van elkaêr. Dus baart zyn last,door't goed daarvan verwacht te aanfehouwen, Hem grooter vreugd dan de eer van Maurits groot vertrouwen. Die wondre mengeling van zonderling beleid, Van plooijing in den nood, en van hooghartigheid, Die doorftraalde in de taal die Maurits had doen hooren, Moest inderdaad een' prins als Fredrik was bekoren, Wiens geest de waarde kende en van een' hoogen rang, En van een' eedlen Hap gedaan voor 't ftaatsbelang. Hy fpoed zich ylings voort, verhit door Maurits rede. Zyn zucht om wel te doen geeft lichtheid aan elk' fchreede; Zo, weldoende afgezant der Hoogfte Majefteit! Daalt  EERSTE ZANG. j9 Daalt gy, door Tasfoos hand op Libanon geleid, En fnelt ter gunst van 't hoofd der Christen oorlogshelden, Van't hoogst des bergtops af tot in.Torcofaas velden; Zo, minzame Amphitrite ! ontflipt uw voet de keel Van 't glazig waterhof, op 't heidensch dichttafreel, Nadat gy door uw fchoon des ftraffen Nereus zinnen, Ter gunst des vlootelings, ftilzwygend' kost verwinnen. De jonge prins, geacht om zyn befcheidenheid , By gryzen Barneveld met eerbied ingeleid, Vind dien beroemden man bezet met bezigheden, Waaraan de prins hem ziet zyn vlyt met vreugd belleden , Alleen om dat hem 't lot een ampt heeft toegellaan , Waarin hy Neerland hoopt van 't Spaanfche juk te ontflaan. De prinslyke achting llrekt den gryzaart ter belooning. De jonge vorst is vry van alle praal vertooning, Van al dat groot gevolg dat Grooten meest verzelt, En altyd word veracht van ieder waren held. De deugden van zyn hart, die uit zyn daden blonken, Ziedaar de praal door 't lot den jongen held gefchonkeii. Hy fpreekt, en wathy zegt draagt teekens van beleid; De zuivre oprechtheid is by hem welfprekendheid. De gryzaart, door zyn taal inwendig opgetogen, Slaat op den eedlen prins, met vreugd, verwonderde oogen, C 2 En  £o MAURITS van NASSAU, En waant dat hy in hem held Willem, zynen vrind , In zagtheid, taal , gelaat, en wysheid wedervind. Indien ik Maurits moet, dus fpreekt de flaatsman, pryzen, Zo om zyn wakkerheid, als groote dienstbewyzen Aan 't zuchtend' Nederland, van Willems dood af aan, Zo met zyn heldenkling als goed beleid gedaan, Ik kan die eedle drift die ü heeft aangedreven , Om weêrzyds ons te doen de hand van vrindfchap geven , En 't vuur dat frneuit in 't hart van Nasfaus prins en my Te fmooren, jonge held! niet roemen naar waardy. Helaas! wat moest myn ziel van Maurits koelheid lyden! Hyzelf, hy drong my aan hem voor een wyl te myden. Schoon ik hem nooit wêerftond, God ziet en kent myn hart,, Dan om 't belang des ftaats, maar nimmer zonder fmart, lk zag nietdan te klaar, dat dit wierd toegefchreven Alleen aan trotfe zucht om hem te wederltreven. Vergeef'tmy, eedle prins! myn' vromen halsvrinds zoon! Dat ik, op Fredriks fpoor, my openhartig toon': 'k Weet dat 'er vorsten zyn by wie elk tegenfpreking Den naam van trotsheid draagt, of van ontzagverbreking; Denk nooit dat deze taal alleen op Maurits ziet ♦.. Wie hy ook wezen moog', hy is vorst Willem niet! Och! dat hy 't wezen mogt, hoe zou myn hart hem eeren! Ik  EERSTE ZANG. flI Ik zou voor my op de aard' geen' eedier vrind begeeren. Maar 't valt afgryslyk hard voor een' groothartig man, Die zich by 't ganfche volk met recht beroemen kan, Dat hy by Willem, grootst in 't heetst der ftaatsgevaren, Vertrouwen heeft verdiend een' reeks van dertig jaren, In 't eind' te moeten zien, dat hy, zyn trouw ten loon, 't Vertrouwen misfen moet van Willems dappren zoon. Zo door dien prins in my wat eerzucht word misprezen... Wie zou als Willems vrind toch zonder eerzucht wezen! Gy weet hoe onvermoeid tot Nasfaus dienst bereid,.. Men tree', dus fpreekt de prins , in geen byzonderheid. Wyt, wytaan 't vuur der jeugd, dat niet wel is te fmooren : Dat ik my onderwinde u in uw reen te Horen. Wat te uwaarts Maurits hart tot koelheid ooit bewoog, En wat 'er is gefchied, hy acht uw deugden hoog. Het voegt my niet van uw of zyn gebrek te fpreken: Myn hart waardeert u beide... elk fterfling heeft gebreken? De beste en wyste is hy die zyne feilen ziet, Die grootsch verbetren wil, en op zyn hart gebied. Wat van u beide ook zy, gy beide zyt rechtvaardig; * y zyt myn' broeders hart, hy is het uwe waardig; jun 't is my roems genoeg, zo 't lot my de eer verleent Dat ik in myne jeugd twee helden heb vereend. Uw  ca MAURITS van NASSAU, Uwen myn' broeders heil, 't belang der Nederlanden', ' 't Eischt alles, meer dan ooit, uw beider vrindl'chapbanden. Dien Maurits by een' raad befchermd door zyne kling» Gy beide drukt het land door uw verwydering. Vervolgens weet de prins den gryzaart te overreden, Om met held Maurits ftraks in een gefprek te treden, Waarin het heldenpaar elkander wys ontziet. Men fprak van 't weêrzydsch vuur van ongenoegen niet, Maar van des hertogs wit, en wat men moest befluiten, By 't zien van'tnadrend'kwaad, om'tnadrend'kwaad teltuiten. Het gansch gefprek was wys , vol itaats- en krygsbeleid, En alles hadden zweem van gulle vrindlykheid. Wat heil, zo 't heldenpaar in 't ovrig van hun leven. Tot aan den rand van 't graf, in vrindfehap waar' gebleven' Hoe later tyd dien band van vrindfehap heeft geflaakt, Dit alles heeft de faam genoeg bekend gemaakt. Held Maurits, na zyn hart aan Barneveld te ontdekken, Ziet hoogst van hem voldaan hem uit zyn hof vertrekken, En Barneveld, niet min door 't heusch onthaal voldaan, Bereid zich om den prins terftond ten dienst te Haan. De raad word door zyn' drang behendig aangedreven, Den heirverzaamlinglast met fpoed den prins te geven, Die alles heimlyk fchikt, en niemant Haat hem by Dan  EERSTE ZANG. 23 Dan Fredrik, aangefteld tot hoofd der ruitery. 't Word alles toebereid ora ftraks, op 't eerfte teeken, Naar 't krygstooneel, ten dienst van Neerland , op te breken , Een plaats die Barneveld van 't heldenpaar vernam. Intusfchen fteeg de zon ten teeken van den ram, En mengde in eene reeks van fneeuvv en hagelvlagen, Ten troost der wendende aarde een weinig zagte dagen. Deftraffe krygsman hoort de fchelle veldtrompet, Die ieder oorlogshoop ftraks in beweging zet, Om onder 't luchtig dak dat draagbaar is te wonen, En 't Neerlandsch leeuwenhart den Kastiljaan te toonen. Wat dichtnimf fchetst voor 't oog van 't late nageflacht, Den roem der helden hier door Maurits faam' gebragt! Beproef gy, ö myn nimf! de fchets van hunne daden; Vertoon hunne eedle kruin omkranst met lauwerbladen; Maar roep in ftilte op nieuw tot de eedle Poëzy Om byftand, in zo groot een letterfchildery; Dan noch zal 't hagchlyk zyn hier naar lauwrier te dingen» Alleen naar eisch 't beftaan van Nasfaus prins te zingen, En hoe zyn fchikking was op 't land en op de zee, Verëischt de dichtbazuin zelf van Caliopé. MAU-  MAURITS van NASSAU. TWEEDE ZANG. De prins, om 't ware wit van zynen togt te dekken, En 's vyands fcherpziende cog van Vlaandren af te trekken , Had langs de Maas en Waal, ten dienst der oorlogsmagt, Een fchier ontelbre vloot van kielen faam' gebragt; En deed van allen kant bedekt by 't volk verfpreiden , Dat deze vloot zyn heir langs Maas en Waal zou leiden, Om 't geen de Kastiljaan bezat in Gelderland, Door veldflag of beleg te rukken uit zyn hand. Die maar', met fpoed verfpreid door dienst van duizend tongen, Tot 's vyands legerhoofd met fnelheid doorgedrongen, En met den grootlien fchyn van echtheid uitgebreid, Wierd in 't bedrogen hart omhelsd als zekerheid. Meld, dichtnimf! eer ons oog de zeilen zal zien zwellen, Door wier behulp de vloot langs 't ftroomkristalzal fnellen, Hoe 't lot, geneigd Oranje en 't land ten dienst te liaan, Den Brit en Gauler dreef ter hulp der leeuwenvaên. De dwingland Phlips,wiens wrok hier beken bloeds deed ilroomen Die, buiten Willem, Hoorne en Egmond om deed komen, Had  TWEEDE Z ANG. Had tot dit land, welks wee zyn' naam met fchand' bevlekt, Zyn'wreeden ketterhaat alleen niet uitgeflrekt. In 't listig Vatikaan, dat Sixtus had verheven, Dien Sixtus voortgebragt voor 't nedrig herdersleven , En die in later tyd een kroon verfmaadde,in fchyn, Om van zyn komst ten troon te zekerder te zyn, Was flaatkunde in dien tyd ten hoogen floel gezeten: Dat monfler, uitgeleerd in fmooring van 't geweten, Die booze moeder van de ontwettige oppermagt, Had heerschzucht hier in 't kleed van Godvrucht voortgebragt. De looze veeknaap, 't hoofd van die bedorven zielen Voor wie men Romes kerk gedwee zag nederknielen, Zag hoe Elizabeth, gevest' op Englands troon, Den glans verfmaden dorst van zyn drie dubble kroon , En hoe haar fiere geest, door heldenmoed gelieven, De wet van 't Vatikaan den doodfleek had gegeven, Ja, Englands moedig volk, haar dankend' zyn geluk, Met roem onttrokken had aan Romes zielenjuk. 't Affchuwlyk kerklyk hof, dat de ergerlykfle vlekken Met yver voor Gods eere arglistig wist te dekken, Had, in een'vroeger tyd, uit fchandlyk zelfbelang, Gefpitst op 't Britfche juk, en harden zielendwang, Den dweper Philips genoopt, door looze zendelingen, D Met  £6 MAURITS. van NASSAU, Met zagtheid naar de hand der koningin te dingen, Vol wensen dat door de knoop van dien doorlachten echt, Den Brit het Roomfche juk zou blyven opgelegd; Maar die vorstin, doorziende en Phlips en Sixtus lagen, Had met behendigheid dat voorftel afgeflagen. Van toen af had de haat, op haar verderf bedacht, In 't hart des kerkmonarchs de wraakzucht voortgebragt; Zyn vuist had tegen haar dien fnooden ban gefchreven, Waarby haar kroon ten buit aan Phlippus wierd gegeven; Zyn drang was 't die een vloot in 't fchuimend' pekel joeg. Die dwaas genoeg den naam van onverwinlyk droeg, En die, door Englands vloot, en Neêrlands kleine fchepen, Ja, daarna door 't geweld der flormen aangegrepen, Gantsch Spanje in bittren rouw zo diep had neêrgeltort Als eertyds Pharoos ryk, toen de englenvuist, gepord Ter wraak der Hoogfte magt, deEgiptifche eerstgeboren Door'tfchriklyk treffend zwaard in't blakend' bloed deedfmooreru De Britfche koningin , met recht gefard tot wraak , Greep toen naar 't zwaard ten dienst der Nederlandfche zaak, En voegde ftout, ter flraf der trotfe Kastiljanen, En Romes hof ter fpyt, haar vaênen by 's lands vaênen. In Vrankrykhad dat hof, dat nooit zyn' trots verzaakt, Niet min dan by den Brit zich hatelyk gemaakt: Het  T W £ Ë D E% Z A N G. Het had de Spaanfche magt daar loos te veld gedreven, Ten fteun van 't vloekgefpan dat Guize had verheven, Om Henrik vanNavarre, in 't hart voor Rome doof, Maar hoorend' voor de Item van 't nieuw hervormd geloof, Te weeren van den troon waarop hy moest regeeren; En om het hart des volks van Henrik af te keeren, Had hy die in Gods plaats of zegent of verdoemt, Dat fchandlyk eedverbond het Heilige genoemd, Ja, 't zwaard zyns zoons, den vors.t der wreede Kastiljanen, Gewyd, om Phlips een' weg tot Vrankryks troon te banen. Na dit mislukt ontwerp had zich de Franfche wraak, Gelyk de Britfche, in 't eind' gewapend voor 's lands zaak; Doch naar de Franfche wyz', dat is, met in krakelen Des nagebuurs bedekt de grootlte rol te fpelen. Op die wyz' ftond de Franfche en Britfche monarchy, Bedekt en opentlyk dit land in Maurits by. Ons oog zie thans de vloot met Neêrlands lot beladen, Of liever met een' drom beroemd door heldendaden. Befchouw dien eedlen ftoet vooraf op 't ftrand gefchaerd Voor Maurits, uitgedoscht op 't briefchende oorlogspaard, Welks trotsheid op zyn vracht zich uitdrukt door zyn treden. Het yzren harnas blinkt aan 's helds volmaakte leden; 't Oranje vederbosch dat op de helmkam praalt, D a Word a7  28 MAURITS NASSAU, Word door de zon verguld, die k fchitterend' beftraalt; 's Volks oog ziet in zyn vuist dat vreeslyk lemmer blinken, Dat honderdmaal Kastilje in yzing weg deed zinken. 't Hoog blozende gelaat, vol fiere majesteit, Gemengd met, nu en dan, een' trek van minzaamheid, 't Ontzagverwekkend vuur der fcherpe en flikkrende oogen Houd all' wat hem befchouwt in eerbied opgetogen; Maar de infpraak van een' reeks doorluchte heldendaen, Werkt meest op 't hart des volks, gereed om fcheep te gaan. Niet anders zien wy Mars, bewust van oorlogszegen,1 Voor zyner zonen oog Olympus afgeftegen ; 't Befef des krygstriömfs geketend aan zyn kling, Baart liefde, diep ontzag en hartsverwondering. De gryze Barneveld, gemagtigd door de ftaten Ter medemonftering van Nederlands foldaten, Praalt aan held Maurits zyde, enfchynt Minerve in fehyn Van Mentor aan de zy' des Griekfchen prins te zyn , Door fchrandren Fenelon, in zyn roemruchtig leven, Op 't fpoor des blinden Grieks, totVrankryks eer, befchreven, Des grooten Willems dappre en gadclooze zoon Spreekt dus de benden aan, op mannelyken toon: Myn broeders! nevens my gewoon te triomferen, Deminfte krygsman zag door my zyn krygsdeugd eéren; Steeds  TWEEDE ZANG.* a9 Steeds ziet zich elk foldaat die trouw zyn' pligt betracht, Door my nietflechts als mensch , maar als een' vrind geacht; Gy zaagt me, als nood het eischte, in't heetst der zwaarfte Hagen, Myn leven als foldaat tot uw behoudnis wagen ; En God, wiens oog de ziel derprinfen gade flaat, Weet hoe ik 't leven fchat van ieder' braaf foldaat. Thans gaan wy. weer ten togt, om aan elkanders zyden Met Spanjes oorlogsmagt als 't mannen past, teftryden: Schroomt geenszins de overmagt in dees gefteltenis, Daar 't zeldzaam krygsgeluk van Maurits met u is. Triümfen zyn geenszins in de overmagt gelegen, Maar in de dapperheid, en 't kunstig heirbewegen. Sloeg dappre Gideön niet met driehonderd man, De trotle duizenden van 't heilloos Midian ? De zaak waar voor gy ftryd is edel en rechtvaardig, En dus een dappre vuisten 's Hemels zegen waardig; De laatite is zeker meest, by uitflag van gevecht, Aan de eerlle toegeleid in 't ftryden voor 's Jands recht. Welaan dan! ftryden wy heldhaftig, als voordezen, En laat ons van Gods hulp op nieuw verzekerd wezen. Vertrouwt uw legerhoofd, gelyk hy u vertrouwt, Daar hy in elk van u een' held en vrind befchouwt. Maar zeg my, eer gy 't zwaard zult rukken uit de icheede, D 3 Of  30 * MAURITS van NASSAU, Of ge allen in den dienst van Neerland zyt te vrede, En of u myn bellier in eenig deel mishaagt; 9t Word door uw' trouwden vrind u ernstig afgevraagd» Op deze taal, met kracht en minzaamheid gefproken, Voelt zich al 't oorlogsvolk in helden drift ontdoken, Daar 's prinfen vuur in 't hart van ieder' krygsman fpeelt, Gelyk de zon haar warmte aan allés mededeelt, 't Hoezee, als tolk van 't hart, word ftraks uit aller monden, By 't ramlen van 't geweer, ten hemel opgezonden; Men brand om fcheep te gaan, nien ftaaroogt op den vloed, En 't hart vliegt langs den ftroom den vyand ten gemoet'. Men ziet held Maurits dappre en wydberoemde neven, Graaf Ernst en Lodewyk, vóór andren fcheepwaarts ftreven. Dat edel broederpaar van geest en ligchaam kloek, Treed vóór held Pouly, Bax, en dappren Uchtenbroek, Wier vuist den Kastiljaan door 't ftaal, in vroeger dagen, Voor Bergen Op Den Zoom met roem had wéggeflagen; 't Verëerend' riddermerk, dat op hun harnas blonk, . 't Loon dat Elizabeth dat drietal helden fchonk , Ontlleekt in 't blakend' hart des moedigften der fchaereiij Eene eedle zucht om ééns die mannen te evenaren. Nu volgt Herauguier, die door zyn ftout beleid .Zich van den wysten vorst der Grieken ondcrfcheid In  TWEEDE ZANG. %r In 't nemen van een ftad, alleen door langs de vloeden Zich in den buik eens fchips ter vesting heen te fpoeden» Daar de Ithakafche held ter winning van een ftad In 't hol eens houten paards zich loos verborgen had ; 't Is die Herauguier die op de fterke wallen Van 't oud Breda, op last van Maurits, was gevallen, Die fterkte had verheerd, geholpen door's lands held, En die in 't hoofdbewint dier vesting was gefteld. Zyn halsvrind Charles volgt, die. mede » op 't vlak der ftroomen Verholen in de kiel,Breda had ingenomen: Gelyk in roem, behaald door moed in menig' ftryd, Is beider heldenhart beveiligd voor den nyd; Verr' dat weêrzydfche deugd de ziel zoude afgunst baren, Poogt de één den ander Hechts in deugden te evenaren; In 't kort, dit edel paar is om hunn'vrindfchapsgloed Zo zeldfaam inderdaad, als om hunn' oorlogsmoed. Gy, Britfche helden! gy, De Veer! twee eedle broeders j In meer dan éénen ftryd myn vaderlandbehoeders! Door fiere Elizabeth, om uw gefcherpt verftand, En oorlogsdeugd, geplaatst in eedlen ridderftand, Zoude op deez' grootfchen togt myn zangnimf ü vergeten? Wat wondren hebt gy u in Nasfaus dienst vermeten! Hoe fidderde aan de Schelde, op 't zwaaijen:van uw kling. Den  32 MAURITS van NASSAU; Den trotfen Kastifjaan die uwe vuist ontging! Een volk gezind zyn wraak in Neêrlandsch bloed te koelen, Doet gy in Turnhouts veld uw' heldendegen voelen; De Spanjaard ondervond uw krachten honderdmaal, En thans fpoed gy opnieuw , vol vuur, ter zegepraal; Helaas1 moet één van u die met zyn fterven koopen ! Wie is die fiere held, vermengd in de oorlogshoopen ? Wie is hy die zo kloek van lyfgeftaltenis, Als onbefchryflyk fnel op zyne voeten is ? Ryhoven is 't, beroemd in Neêrlands oorelogen: Voor onderhandeling als flagting opgetogen , Is hy noch ruim zo nut door zyn gefcherpt verfiand, Als door zyn kracht en kling aan 't lydend' Nederland. Dees krygsman was weleer uit Bergens bange wallen, Beklemd door Parmaas heir , zo dapper uitgevallen Dat hy den Kastiljaan uit zynè flerktens drong, Waarna hyhonderdmaal't vyandlyk heir befprong, En nimmer in den wal, daar 't all' zyn krygsdeugd eerde, Dan met een' Spaanfchen buit en nieuwe glori keerde. De Britfche Sydney, groot voor Maurits oorlogsmagt, Treedfcheepter wisfe fchand' der Spaanfche wapenkracht, Door hem reeds menigmaal verneêrd in zware flagen; By Turnhout had zyn vuist vyf flanders weggedragen. Wien  TWEEDE ZANG. 33 Wien drukt de dappre prins zo minzaam aan de band? Wie is die jonge held in zulk een' fleren ftand ? Waarom toch eert de prins hem meer dan andre helden? 't Is Van Der Aa, die ftout weleer inTurnhouts velden, Door zyn vernuft geleid, en door zyn moed bezield, Eene engte die de prins byna onwinbaar hield , En die hy winnen moest om tot den flag te komen, Voor 't oog van 't gantfche heir den vyand heeft ontnomen, Het opperhoofd ontzielde, al'tovrig volk verjoeg, En in de vlakte al 't heir met doodlyke yzing floeg, Behendig na die daad zyn' fnellen krygsloop fluitend', Oranje op de eêlfte wyz' dus 't pad ten flag ontfluitend': 't Lands held gedenkt zyn'dienst, en'sprinfen minzaamheid Stookt 'sjonglings oorlogsvuur, en fcherpê zyn goed beleid; Door dit tooneel voelt elk in zich den lust gerezen, Om by den prins, door moed, een Van Der Aa te wezen. Thans volgt Asweer, het hoofd der Friefche ruitermagt, Beroemd door flag by flag Kastilje toegebragt. Naast hem praalt dappre Solms, die nooit gevaren kende, Dees held is opperhoofd van Hollands ruiterbende, Na hem volgt kloeke Krieck, die Axel had beftormd, 't Hoofd der Helvetiërs, uit yzren erts gevormd, Had in een menigte van togten en van flagen, E Tot  34 MAURITS van NASSAU, Tot eer zyns landaarts zich als oorlogsman gedragen. Marquette, alöm beroemd door honderd heldendaên, Voert op deez' legertogt die brave Walen aan, Wier hart, op Phlips geftoord, om't onheil hunner landen, Aan Nasfau was verknocht door zuivre liefdebanden; Daar hun vergramd gezigt met fmaad hun landsliên ziet, Wier geest door Parmaas list zich laf verfchalken liet, Zo dat zy,door den prins van't Spaanfche juk omflagen, Verkozen om op nieuw dat haatlyk juk te dragen. Na held Marquette volgt de brave Chatillon, Van 't bloed der Colignys, dat zich beroemen kon Van 't overoud geflacht der Chatillons te wezen, Die eertyds Saladyn hun krygsdeugd deden vreezen, In dien beruchten en verfchrikkelyken togt, Waarin de dwepery om *t graf van Christus vocht, Of liefst waarin de paus , gediend door Hemeltolken , Zyn magt ten fteun, elk land arglistig zocht te ontvolken. De dappre Chatillon, in krygskunde uitgeleerd, Had veelmaal met den prins in 't land getriomfeerd; Zyn arm, die roemryk 't zwaard voor twee monarchen voerde, En 't hart des Kastiljaans door feilen fchrik beroerde, Toen, op den Franfchen grond, Kastiljes aartstiran Hoogst fchandlyk byftand bood aan Guizes eedgefpan, Had  TWEEDE ZANG. 35 Had zich ter wraak zyns rechts, in't Franfche ryk gefchonden, Ten dienst van Nederland aan Nasfaus prins verbonden. Thans zien wy Dommerville in's krygsmans voetfpoor treên, Met hem in krygsgezag en alles lotgemeen. Dees helden zyn aan 't hoofd der Franfche legerknechten, Gehard in oorlogswerk, verouderd in gevechten, In fchyn als uit zichzelv' hun vaderland ontgaan , Maar inderdaad den prins door Vrankryk toegeltaan, Min om met Nasfaus huis de vrindfehap aan te kweken, Dan om geleden leed op dwingland Phlips te wreken, Min aangezet ter wraak van Neêrlands wee en hoon, Dan om 't Bataafsch gewest te ontrukken aan een kroon Wier overmagt te zwaar voor Vrankryk was bevonden , Wier leger 't gruwzaam had gegriefd met diepe wonden, En wier te lierke glans 't heerschzuchtige Bourbon, Dat eigen grootheid zoekt, niet langer dulden kon. Thans fcheept zich 't krygsvolk in met oorlogstuig en flanders. 't Krielt binnen boord vanBrit, van Waal, van Nederlanders, Van 't kroost van't fier Germanje, en van des Gaulers ftoet, Verknocht aan Nasfaus dienst op 't land, en op den vloed, 't Bewint der oorlogsvloot was door den prins gegeven Aan Warmond, dubbel waard' in rang te zyn verheven, Daar hy op Zeelands flroom veelmaal naar lauwren dong, E 2 Den  3* MAURITS van NASSAU, Den Spanjaard meer dan eens de ftevenkroon ontwrong, Waardoor alleen zyn naam de trotfe Kastiljanen Zo fchriklyk was, als 't zien der Zeeuwfche watervaênen,. Wier golving overal op 't vloeijend' ipieglend' glas, Ten allen tyde wreed voor Spanjes zeemagt was. Zie Duivenvoorde, alöm beroemd door waterflagen, Na hem den tweeden rang door Nasfau opgedragen; De dappre Bankert, die alöm op 't roemrykst vocht, Geleid,als fchout by nacht, des vlootvoogds achtertogt. Straks dient een frisfe wind, in 't zwellend' zeil gefchoten , Het ongeduld van 't volk en Nasfaus legergrooten. De kiel doorklieft den vloed, waar langs zy 't oog ontvlied; Maar eer de dappre prins die gantsch verdwynen ziet, Zag hy door 't moedig volk, by 't fnelle voorwaarts fpoeden , Zich in 't verfchiet begroet door 't zwaaijen van de hoeden, Daar, na 't ,, hoezee!" geuit door al den legerftoet, 't„ Oranje boven!" ftraks hem toerolt langs den vloed, Dat plaats maakt voor 't vermaard,, Wilhelmus vanNaufauwen", Zolang de held één kiel der fcheepsmagt kan befchouwen. Slechts Warmond was alleen in 't prinfenwit verlicht, Slechts hy weet op de vloot waarheen de togt zich richt, En een beproefde trouw, fteeds tot'thelds oogmerk vaardig. Maakt dien oprechten man zo veel vertrouwen waardig. De  TWEEDE ZANG. 37 De jonge Fredrik was, op aandrang van 's lands held, In 't heimlyk reeds vooraf naar Vlisfingen gefneld, Bezorgende in die ftad ten dienst van 's lands belangen, 'tGeennoodig was om't heir opZeelands ftroom te ontfangen. Naauw' was de watermagt aan 's prinfen oog ontgaan, Of hy fpreekt Barneveld dus, met verrukking, aan: Gy ziet hoe ongemeen my 's lands foldaten achten, Dus oordeel wat men kan van zulke benden wachten; Daar is niet één foldaat op de uitgeftrekte vloot, Die niet vernoegd voor my zou vliegen in de dood; Wie zal my, fterk door hen/in eenig wit wêerffcreven!... Vertrouw, de Kastiljaan zal op myne aankomst beven. Ik zal, om op éénmaal dit rand te ontflaan vanfchroom, De houwbyl leggen doen ten wortel van den boom. Een flag zo wel beraamd moet Maurits vuist niet misfen, En zal voor eeuwig 't lot van Nederland beflisfen, Zo Barneveld, als ik, geneigd tot Willems wraak, Door wanbegrip de vrucht des flags niet nutloos maak'. Ga, wreek de fchimrae eens vrinds, door alles aan te raden Wat my van dienst kan zyn om's lands tiran te fchaden, Terwyl myn kling, in fpyt van 's vyands hevigst woén, De wraak voor Willems bloed op 't flagveld zal voldoen. De prins, na deze taal den ftaatsman te doen hooren, E 3 Steekt,  38 MAURITS van NASSAU, Steekt, tot den togt verhit, 't reeds traplend' ros met fporen, Rent voort, na 't laatst vaarwel, en wacht geen antwoord af; Waarna de gryzaart zich naar 't Haten hof begaf, Verwonderd in zyn hart door Maurits fiere reden, Endoor hem zo gerust te zien naar't flrydperk treden, Alsof de zege, infpytvan 's vyands overmagt, Met lauwren in de vuist; onfeilbaar hem verwacht; M aar midden in den drang der hartverwonderingen, Komt geemlykheid den geest des gryzen mans befpringen: Zyn waan ziet thans op nieuw in Neêrlands toeverlaat , Een' willekeurig man, geliefd van 't lands foldaat, En waant de vraag: „ wie hem zou durven wederftreven? 's Een fchampre trek , hem trots door Maurits toegedreven, Die hem te dieper trof, naardien hy kort gelêen Op nieuw met Willems zoon in vrindfehap was getreên. Dus is der menfchen aart. Laat, laat ons ernstig trachten Ons voor den eerden ftap tot achterdocht te wachten: Uit haar ontfpruit in 't hart die onuitvvischbre haat, Die, fchoon die zich fomtyds een wyl verzoenen laat, Zich door een' fchyn van kwaad, in weerwil der verzoening, Meer dan voorheen ontlteekt, en haakt naar wraakvoldoening; Ja, 's menfchen hart behoud den indruk van elk beeld. Dat daaraan federt Jang.met kracht is meegedeeld; Ge-  TWEEDE ZANG. 29 Gelyk aan't koper, dat, bekoorlyk glad gevreven, De trekken door de hand der kunst daarin gedreven Nooit gantsch verlaten zal, maar altyd iets behoud Van 't geen ons oog daarop voordezen heeft befchouwd. Doch moet een' burgers hart een' valfchen argwaan vreezen, Dees kan in liên van Haat nooit dan gevaarlyk wezen, Naardien de vleijer, die op hunne gunsten loert, Daarmee' zyn voordeel doet, en 't wrokkend' hart vervoert Om wie ééns is verdacht gevoeliger te treffen. Ten einde in hooge gunst zichzelven op te heffen. De prins, met klein gevolg naar Zeelands kust gefpoed, Geleid in 't blakend' hart de kielen langs den vloed; Zyn geest fnelt die vooruit, maar op 't bezadigd wezen Is niets van zyn verlangst of grootsch ontwerp te lezen; Den grooten man gelyk die de Alpen dorst betreen , Zyn ftout ontwerp onttrok aan de oogen van 't gemeen, Op 't onverwachtst de Po en 't Roomfche heir genaakte, En Romes hovaardy met roem te fchande maakte. Waar ook op dezen togt de held zyn voeten zet, Geen vrolyk volksgefchreuw vertraagt zyn'vluggen tred; Zyn hart haakt om zyn volk in 't fpoeden langs de flroomen, Voor Rammekens kasteel, ter reede, voor te komen. Zyn ros betreed het ftrand, daar Fredrik hem verwacht; Men  40 MAURITS van NASSAU, Men komt in Vlisfingen by 't nadren van de nacht; En 't volk doet, hoogst verheugd, door duizenden van lichten, Ontvlamd op 't prinfen komst, het aklig duister zwichten , Daar 't juichend' Zeeuwsch gemeen van overal 't hoezee Doet klinken door de Had, langs 't ftrand, en langs de ree'. Wat ft reling voor den prins! Zo hoorde in vroeger dagen De held die Enaks kroost zeeghaftig had verflagen, Den kreet:,, Dat Sauls zwaard zyn duizenden verwon! Die duizend duizenden voor ons verwinnen kon, ,, Is David, in den ftryd de fterke held des Heeren!" De prins, hoe hoog hy zich aan allen kant ziet eeren, Word door geen eerbewys, één wyl Hechts, afgeleid Van een ontwerp dat wacht op zyne dapperheid; De vreugd des volks doet flechts zyn' eedlen boezem blaken, Van zucht om zo veel liefde en eer zich waard' te maken. Naauw' kwam de gouden zon, op haar' bepaalden tyd , Ter Oostpoorte uitgefpoed langs 'tgloeijend' kimtapyt, Of Hollands oorlogsvloot word op de Zeeuwfche ftroomen, Door Nasfaus dappren prins en 't juchend' volk vernomen. Die held ziet hoogst verheugd hoe 't vlottend' heir by 't ftrand De oranje vlag ontrolt, het zeil flaat in den band, En 't anker werpt ten grond, daar zee-en krygsman beiden Slechts wachten waar de prins hen zal ter zege leiden, En  TWEEDE ZANG. 41 En Zee - en Hollands magt, geankerd op den v!oed, Elkander en met vlag en met geichut begroet. 't Ontzaglyk geesfeltuig van Nederlands tirannen, Ontbied de hoofden ftraks der moedige oorlogsmannen, Sluit met dien ftoet zich af, en, na een heusch onthaal, Spreekt hy den krygsdrom aan met deze fiere taal: ö Helden! die veeltyds in uw roemzuchtig leven My blyk van ware trouw en krygsdeugd hebt gegeven, 't Is tyd, daar gy op nieuw zult ftryden nevens my, Dat myn gefmeed ontwerp u geen geheim meer zy. Myn oogmerk , wel beftierd, kan nimmer ons mislukken; 't Beftaat om Vlaanderen uit Spanjes boei te rukken, En Phlips door éénen flag te dwingen tot een vree*, Die eénsflags 't einde maakt aan Neêrlands drukkend wee. Zo wy des dwinglands magt de neêrlaagdoen bekomen, Zien wy voor eeuwig hem 's lands heerfchappy benomen, Naardien een nieuwe magt te zenden tot 's lands val, Hem hoogst bezwaarlyk, ja ondoenlyk wezen zal. 't Getergde Lelyryk zal nimmer Phlips foldaten, Den doortogt naar dit land langs Vrankryks grenzen laten; DeDuitfche keizer, mede op dien tiran verftoord, Weêrftaat de Spaanfche magt in 't nadren van deez' oord: Dus blyft den Kastiljaan om naar dit land te fpoeden, ^ Geen  MAURITS van NASSAU, Geen weg dan 't fchuirnend'fpoor der onftandvaste vloeden; En hier word hem door onze en Englands watermagt, Waar hy zyn kielen wend', belemring toegebragt. Myn afzigt is, en 't lot zal myn ontwerp gehengen , Myn hier verzaêmde magt voor Nieupoorts muur te brengen; Daar't Spaanfche legerhoofd in dees gefteltenis, Ons aan de boord der Maas gewis verwachtende is. De vesting die men deed naar koning Phlippus heeten, Het fterke Philippine, éénmaal ter neer gefmeten , Baant my een' wisfen weg tot aan den Herken muur, Dien ik befloot met kracht te tcistren door ons vuur. Myn opzet is gevormd. Geen tyd ga hier verloren: Noch heden zy dan 't uur tot dezen togt verkoren» De val van Philippine is in myne oogen licht: 't Vyandlyk legerhoofd, niet van myn wit bericht, Ligt verre van die fterkte, en liet daar weinig benden,* Zodra dat volk myn magt zich naar dien kant ziet wenden, Zodra *t ons heir zal zien, op 't eigende oogenblik Zal 't overmeesterd zyn door infpraak van den fchrik, Die voor ons henen vliegt door de omgelegen vlekken, Waardoor ons heir gerust tot aan de plaats kan trekken. Daar my de Kastiljaan, voorzeker tot zyn' val, Met al zyn magt terftond op 't voetfpoor volgen zal. Gy kent myn krygsgeluk; ik acht de zege zeker: God  T W E" E D Ë ZANG. 43 God was door myne vuist zo menigwerf 's lands wreker. Dat ik niet twyflen kan, of hy zal andermaal Ons leiden, 't land ten nut, ter wisfe zegepraal. Voor 't minst de hoop, dit fteeds in krygsliên fier moet wezen, Ontflaat my op deez' togt zo verr' van iets te vreezen, Dat ik voor Philippine, in fpyt van's vyands vuur, U allen voor zal gaan in 't Horten op den muur. Welaan, myn vrinden! fcheep! De God der krygsbanieren, Zal 't lands gerechte zaak door u doen zegevieren. Elk krygshoofd, door 't ontwerp des fleren prins bekoord, Kuscht hem verrukt de hand, en vliegt vol vuur ten boord'. Na 't anker is gelicht, en 't zeil in top getogen, Verdwynt welhaast de vloot uit haar befchouwers oogen; Daar't volk,naar's volksgebruik,min naar'sheldsoogmerk raad, Dan fnorkt te weten waar en prins en leger gaat. De held , vol van zyn wit, laat aan de ontweken ftranden Dien hoop veelwetende en doorluchtige verflanden, Wier erfdeel onkunde is, en zinlooze overmoed, En dryft, met Neêrlands lot beladen, door den vloed. F a MAU.  MAURITS van NASSAU. DERDE ZANG. D aar is, tot troost of fmart der broze ftervelingen, Een wezen in den loop der ondermaanfjhe dingen Op 't zonderlingst geplaatst, door Hem die alles fchiep, En alles heeft geplaatst, na Hy "t ren voorfchyn riep. t Is door den fterveling een' dubblen naam befchoren: Stelt zich de zwakke mensch een groot ontwerp te voren, Dat afhangt of van tyd of van omftandigheên, En komt ren juisten tyd' dat wezen toegetreén, Het alles fchikkende in de ontwerpen die wy wagen, Zó dat wy alles zien naar onze wenfehen Hagen, En dat men van zyn wit verlangde vruchten plukk', Dan noemt de fterveling dit wezen : ,, Het Geluk;" Maar iets te vroeg of fpade ons oogmerk by gekomen, Zó dat we ons in 't ontwerp 't verwachte zien benomen, En werkt het tegen ons in elk omftandigheid, Die werken moest ten dienst van 'tgeen ons uitzigt vleit, Zó dat wy alle hoop ter neder zien gefmeten, Dan word dat wezen ftraks het Ongeluk geheeten. Doch  DERDE ZANG. 45 DochdeOpperwysheid, die zichzelve in niets verzaakt, Heeft zulk een wezen meer afhangkelyk gemaakt Van [mannen van vernuft, dan van die ftervelingen Die zonder wysheid trots naar aardfche grootheid dingen ; Maar fielt fomtyds denman van wysheid, zo in keur Van doel, als uitkomst van 't bedoelde ontwerp, teleur, Om 't hart, door eerzucht licht geneigd te flerk te blaken, Indachtig aan het broze eens ftervelings te maken; Opdat de mensch, hoe wys, in elk gefteltenis Begryp' dat hy van God alleen afhanglyk is. Totnochtoe had Gods gunst den prins, dien fteun der ftatenBewintsman van 't geluk in 't oorlogsveld gelaten; Thans ftond het Neêrlands held, ter ftraf der dwinglandy, Ten zonderlingfte op nieuw in dezen flroomtogt by. De nachtvorftin, die wy met een half donker wezen, Of in haar' vollen glans ter kim zien uitgerezen , En altyd lieflyk is door haar verkwikkend licht, Onttrok zich nu geheel aan 'tftervelyk gezigt, En liet de zwarte nacht 't bewint aan alle kanten , Getooid in 't blaauwe kleed verfierd met diamanten. De wind, door 's helds geluk ter gunst der vloot gefpoord, Dreef Neêrlands heir met drift door 't fchuimend' pekel voort. De prins, op Warmonds kiel, den fnellen voortgang ziende, F 3 Die  A6 MAURITS van NASSAU. Die hem tot op dat uur in zyne ontwerpen diende, Begreep dat fneller vaart hem voorts, naar allen fchyn, Ter overrompeling zou hoogst gevaarlyk zyn. Hy wekt den vlootvoogd op van zyne legerftede, Hem grypende aan de hand, by 't voeren dezer rede; Daar ik myn' vyands magt door fchrik verrasfen moet, Dient ons dees fnelle vaart niet langer op den vloed; Men zie uit Philippine, als 't naauw' begint te dagen, Myn tenten en aan Itrand en landzyde opgellagen. Ik gis thans onze vloot drie uren aan deez'kant Der flerkte, en 't is dus tyd dat Neêrlands krygsmagt land\ Men berg' dus yh'ngs 't zeil, en doe voor gindfche wallen, Zona 't Hechts mooglyk zy, terllond onze ankers vallen. Zodra myne oorlogsmagt de flranden heefr betreên, Spoed u dan met de vloot naar Nieupoorts Itranden heen, En wacht, als ik genaak, daar dryvend', myn bevelen, Die ik voorzeker hoop welhaast u mee' te deelen. De vlootvoogd, in zyn kunst volleerd ten hooglten trap, Stelt alles ftraks te werk naar wet van zeemanfchap, En dient zich van de kunst om, door 't beraamde tee'-'en Van ankren, met de vloot in 't holst der nacht te fpreken: Een vlammend licht ten top van 's vlootvoogds fchip gelteld, Is thans de tong die 't volk des zeeheids mening meld. Men  DERDE ZANG. 4? Men mindert ylings zeil, men wend zich naar de flranden, En eindlyk raakt het zeil geflingerd in zyn banden, Daar 't anker grondwaarts gonst, en 't flil is binnen boord. 't Is of de nacht de flem van 'tzeemansteeken hoort: Straks is haar fchildrend kleed met donker floers omtogen, En blaauw en diamant verdwenen uit elks oosen. Wat held fpringt eerst te land met zyn ontbloot geweer ? Het lot fchenkt Van Der Aa, dien jongen held, deze eer. Het fcheen zyn lot te zyn , om altyd Nasfaus vaênen Den weg ter zegepraal op 't Spaansch geweld te banen; En 't vindingryk vernuft, aan heldenmoed gepaard , Maakt, jeugdige oorlogsman! u zulk een glori waard'. Ryhoven word gelast om achter hem te trekken, En, in geval van ftryd , hem in den rug te dekken, Die helden word alleen 't befpieden toevertrouwd, Of zich ook langs den wal een Spaanfche wacht onthoud; Doch niemant ziende op 't ftrand, befluiten zy te wachten Tot Maurits is geland met al zyne oorlogsmagten; En in twee uren tyds zien zy hunn' wensen voldaan: De prinslyke oorlogsmagt rukt op hun ftandplaats aan. De magten van Kastilje in Philippines wallen, Vol waan dat niemant haar zou durven overvallen, En van 't gefneed ontwerp van Nasfau onbewust, Zyn  48 MAURITS van NASSAU, Zyn in dit doodlyk uur in de armen van de rust. Zo fluimerden by Dan die trotfe dwingelanden, Die eertyds vromen Loth vervoerden in hun banden, Tot dat hen Terags zoon met zyn driehonderdtal, Zeeghaftig overviel in hunnen legerwal; Niet anders was 't gefield by Griekens oorlogsmagten, Diefluimrend',geen bezoek van'tDaunisch volk verwachtten, En flechts tot wakkerheid zich voelden aangeport, Om in den flaap der dood te worden neêrgeftort. Hoe wreed, ö Kastiljaan! verlicht de zon uwe oogen! Uw muren ziet ge alöm van Maurits volk omtogen, De flroom is overal met fchepen overdekt, Daar Nasfau tot den florm zyn benden famentrekt! Wat dwaasheid, dat uw trots den held noch wil weêrflreven, Die honderdmaal uw volk in flerker muur deed beven. En wiens geduchte moed, en fchrander krysbeleid, Alle uitkomst u beneemt in deze omflandigheid! Geteisterd door 't befef van zich te zien verrasfen, En poogend' door zyn' moed zyne onëere af te wasfchen, Dringt Spanjes oorglogshoofd, verilerkt door woede en fpyt, Met fchriklyk krygsaïarm zyn benden tot den flryd. Hyzelf hy vliegt den prins, reeds op den wal geflegen, Met uitgetogen ftaal en brandende oogen tegen; Maar  DERDE ZANG. 49 Maar Maurits dappre hand ontwringt der vuist het zwaard, En bonst den Kastiljaan op 't onverhoedst ter aard', Terwyl der ftaten volk, flagvaardig op de wallen, Bevel wacht op de magt des vyands aan te vallen. Men ducht een' ftroom van bloed; maar op dat oogenblik Bezwykt Kastiljes volk voor de infpraak van den fchrik: Straks valt, met 's hoofdmans val, de moed in 't woedend' harte, En op elks aangezigt is wanhoop, fchaamte en fmarte, De fiddring voor de dood ontwringt op éénen fprong Hen 't Haal, gelyk 's helds vuist den hoofdman dit ontwrong; De vingers raken los, zyn op deez' ftond te teder, En 'tftaal, de vuist ontflipt, ftort aan de voeten neder, Daar 't wezen zich van 't lot des wreeden krygs beklaagt, En 't oog den eedlen held om lyfgenade vraagt. De prins, die onder zich zyn' vyand noch doet bukken, Gereed zynde om 't geweer hem in de ftrot te drukken, Ziet naauw' dat 's vyands volk bevreesd is voor 't gevecht, En dat de Kastiljaan die aan zyn voeten legt, En mond en kaken heeft met doodverf overtogen, Voelt ftraks in de eedle ziel een'trek van mededoogen: Hy reikt de hand hem toe, tot elks verwondering, Heft hem met heuschheid op, hergeeft hem ftraks de kling, En zegt: Leef, KastiljaanI en leer deprinfen kennen G Op  50 MAURITS van NASSAU, Op wie uw moordziek hof de moordren aan durft fchennen. De prinfen van myn' ftam zyn nooit bezield door wraak, Vergieten 't bloed met fraart, en fparen 't met vermaak. De man die u verwon beeft eedier wraak befloten, Dan een ontwapend volk een zwaard in 't hart te ftooten: Uw gantfche legermagt voel' myner helden kling, Myn wraak beftaat alleen in Phlips vernedering. Schoon 't lot den tweeden Phlips in 't graf deed nederzinken, De derde tracht ons noch in ketenen te klinken; Maar hem, wat benden hy daartoe in Neerland zend, Zy, als den tweeden Phlips, de moed myns volks bekend. De aartshertog, dien uw vorst befloot in 't land te zenden , Vertrouwt op de overmagt van lang beproefde benden; Opdat hy zie hoe hoog ik Spanjes heirkracht acht, Wees vry, ga, met uw volk, verfterk des hertogs magt; Hy zie hoe 't Spaansch geweld zyn' vyands hart doet vreezen: Noch ééns, verfterk zyn magt, gy zult hem noodig wezen. Zeg hem, dat ik, die u en de uwen vry verklaar', Geen krygsgevangen maak' dan met myn lyfsgevaar. De hoofdman, die de dood van 's prinfen vuist verwachtte, En, leggende op den grond, zyn* val onfeilbaar achtte, Dus onverhoeds gefpaard, befchonken met zyn kling, Befchouwt een wyl den held met hartsverwondering, Kuscht  „DERDE ZANG. 5i Kuscht knielend', hem de hand , en wil, maar kan niet fpreken, De prins ziet hem befchreid ftraks achterwaarts geweken; In 't heen gaan nu en dan flaat hy 't verwonderd oog Op Maurits en vertrekt met de armen naar om hoog, Daar't Spaanfche volk, gewoon te moorden en te blaken, Van 's prinfen goedheid zich geen denkbeeld weet te maken. Ziedaar de kracht der deugd , ziedaar haar heerlyk loon: Zelfs die haar weinig kent, vind evenwel haar fchoon; Zy vind, ter fchand' van hen die 't menschdom boos verklaren, Verwondraars zelfs fomtyds by heidenfche barbaren. Het Spaanfche volk vertrekt, met vaandels en geweer, Begroet, op 's prinfen last, met alle krygsmanseer; Waarna de vloot vertrok naar de aangewezen kusten. De prins, nadïit hy 't heir één'dag flechts had doen rusten, Zet zyn' beraamden togt met alle fnelheid voort, Daar 't eerst geluk des togts elks blakend hart bekoort. De maer' dat Philippine aan Spanje was ontnomen, Op vleugels van 't gerucht tot 's hertogs oor gekomen, Tergt in de fiere ziel de trotfe hovaardy, En wekt de wraakzucht op, na de eerfte razerny; Maar toen 't bevryde volk hem Maurits deugd deed hooren, Wiert fchaamte in 't hart uit wraak en razerny geboren. Daar 's vyands deugd de ziel haar dwangöntwerp verwyt, G 2 Baart  52 MAURITS van NASSAU, Baart fchaarnte op 't oogenblik de ziel een kregle fpyt; Doch niet gefchikt door deugd iets groots zich te onderwinden 9 Tracht hy een' weg tot roem in 't oorlogsveld te vinden. Hy roept Mendoza, die, bekend als admirant, Sints lang den fabel zwaaide in 't zuchtend' Nederland, Een krygsman die zyn drift Hechts fchaers wist in te toornen. Hy doet, by dit ontbod, op 't fpoedigst tot zich komen Den waarlyk dapperen en jongen Mondragon, Wiens oom door moed en deugd weleer elks achting won; Ook deed hy Gusman, 't hoofd der ruitery, ontbieden, DienGusman door zyn' moed beroemd by de oorlogslieden. Noch meer berucht door 't wee dat zyn barbaarsch geflagt, Het fchuldloos Mexico weleer had toegebragt, Maar meest bekend door haat, in 't woedend' hart ontftoken Op 't fchuldloos Nederland y dat hy van bloed deed rooken. De aartshertog, in wiens oog men fchrik en gramfchap ziet» Spreekt hem van 'theusch onthaal van dappren Maurits niet, Betoont aan 't volk door hem in Phiüppines wallen, Kastiljes trots ter fchand", zeeghaftig overvallen; Hy fpreekt flechts van den hoon, de Kastiljaanfche magt Door Neêrlands muitrenhoofd op 't fchandlykst toegebragt „ En van noch grooter fchand' die Spanje had te fchroomen, Indien men langer draalt met Nasfaus voor te komen. Het  DERDE Z A N G 53 Het drietal, hoogst verflaafd aan Neêrlands dwingeland, Gloeit ftraks van dorst naar bloed, hetftampvoet, knarfctand, En dringt het legerhoofd hen daadlyk af te zenden, Ter ftuiting van den togt der Nasfaufche oorlogsbenden. Gaat, zegt de .'aartshertog, gaat luw wensch word u vergund: Verzaêmt terftond al 't volk dat gy verzaêmen kunt, En hou den muiter op zolang dit kan gefchieden. Ik zal in allen yl myn gantfche magt ontbieden, U volgen op den voet, en Neêrland zal haast zien Of ik, of Maurits, meest door moed bewint verdien'. Men ftuift uit 7s hertogs zaal, tracht Maurits voor te komen, En air wat dienftig is word by de hand genomen, Om ftraks, aan 't hoofd gefteld der reeds verzaêmde magt, Den prins te naderen als hy dit minst verwagr. Die onvermoeide held verhaast , van zynezyde 'Den togt, en 't moedig hart vliegt reeds vooraften ftryde: Zyn heir fnelt als een vuur dat, vliegend' voor den wind, Op ieder' vluggen tred een nieuwe brandftof vind. Myn nimf.' doe, fpyt den haat op Nasfaus ftam gebeten, Den moed diensheldenftams aan 't vryëNeêrland weten; Spreek ! zeg den dollen nyd in 't zwellende aangezigt, Wat Neêrlands volk aan 't huis van Nasfau is verpligt. < Wie voert den voortogt aan van Maurits legerbenden ? G 3 . Wat  54 MAURITS van NASSAU, Wat held befioot die prins vóór 't heir ten togt te zenden? Wat minzame oorlogsman, of liefst wat oorlogsgod, Daagt by den voortogt op als hoofd van 't heldenrot? Held Fredrik Hendrik is 't, die, in den bloei der jaren, Als lust, als liefde en eer van Maurits oorlogsfchaeren, Door 't opperlegerhoofd zich de eer ziet toegedaan, Om 's legers voorfpits grootsch als leidsman voor te gaan. Hyflreeft 'slands held vooruit; zo zien we aandeOosterkimmen Den zilvren zonheraut vóór zyn meestresfe klimmen, Daar hy den weg haar baant, en ,fchittrende in zyn'kring, De komst der zonne ontdekt aan ieder' flerveling. Held Fredrik heeft welhaast de legermagt vernomen, Ter fluiting van den'prins, zyn' broeder, opgekomen: De woedende admirant, belust op 't bloedig flaan, Voert fier den middentogt der Spaanfche benden aan., Daar jonge Mondragon den- rechter vleugelleidde, En Gusman tot. den flrtyd het alles voorbereidde By 't krygsvolk, dat met hem. ten linker vleugel trekt, Terwyl de ruitery des legers zyden dekt. De jonge prins, op 'tzien der Spaanfche legerfchaeren, En dat zyn benden die des vyands evenaren In vuur en in getal, wacht Maurits komst niet af, Maar dient zich van, de kans die 't gunflig lot hem gaf. De  DERDE ZANG. 55 De wind was fterk, en blies den Kastiljanen tegen, Waardoor, elk oogenblik, het rulle zand der wegen, Door mensch-en paardenvoet verheven naar om hoog, Den trotfenKastiljaan gedreven wierd in 't oog. Terftond ziet Spanjes magt door Fredrik zich befprongen. By aanval tot in 't hart des middentogts gedrongen, Bragt die verwoede fchok verwarring in den hoop. Maar ftraks ftuit de admirant prins Fredrik in zyn' loop, Herftelt zyn deinzend volk, dat, door den fchrik verwoeder Dan ooit voorheen,zich ftort op Maurits dappren broeder; Dees wederftaat hen fier, waardoor elk middentogt Met een gelyke kans en heldenwoede vocht. De dappre Van Der Aa had, door held Bax gefteven, Het volk van Mondragon een wyl terug gedreven; Maar deze vleugelvoogd had ook zyn volk herfteld, En ftreed met al 't beleid van een' bejaarden held, Marquette, die zich fors ten linker vleugel wendde, Streed op gelyken voet met Gnsmans oorlogsbende. Ziedaar weêrzydfche magt ten fterkfte op één gedrukt, Daar weêrzyds menig held bezwykt, af lauwren plukt. Men hoort aan allen kant den koopren donder loeijen, En ziet in elk gelid de lyfsgevaren groeijen. Niet anders dringt fomtyds de kracht van een' orkaan, Twee  55 MAURITS van NASSAU, Twee zwangre wolken voort, en op elkander aan, Daar uit die felle fchok die luchtvlam word geboren, Die ftraks 't geducht gebrul des donderflags doet hooreisWaarvan 'tgevolg altyd ten uiterfte ongewis, En voor 't bedachtfaam hart dus altyd vreeslyk is. Wat jeugdige oorlogsman, op't fchuimend'ros gezeten, Durft een' byzondren ftryd met Fredrik zich vermeten? Schiet brullende op hem toe, nadat zyn kloeke hand Een aantal helden heeft doen tuimlen in het zand? Zyn arm doet zich met recht van ieder krygsraan vreezen, Zyn dicht gefloten helm doet hem niet kenbaar wezen ; Maar 't wapentuig van ftaal, van goud en diamant, Toont ons een' krygsman aan van een' verheven ftand. De gisfing is gegrond: 't is Fabi, voortgekomen Van 't overoud geflacht der Fabiën van Romen; Noch ftroomt het heerlyk bloed van dat beroemd geflacht Zo zuiver in den held, als 't ooit wierd voortgebragt In iemant van zyn' ftam, eer Romen , afgevochten, Bezweek voor 't oorlogszwaard derNoordfche krygsgedrochten. 't Is Nasfau onbewust: dees ziet Hechts op den held Wiens dapperheid de zyne in fchooner luister fielt. De klingen tegen één met kunstbeleid geflagen, De zucht om weêrzyds 't ftaal elkaêr in 't hart te jagen, Elk  DERDE ZANG. 67 Elk floot die weêrzyds dreigt of wonde of doodgevaar, Elk flag gekeerd door kling, door helm of beukelaar, Dit alles doet het hart der beide benden beven, Daar 't weêrzyds drift ontfteekt om beiden na te flreven. In 't einde, een forfe floot van Fredriks krygsgeweer Bonst Fabi uit den zaêl in 't bloedig zand ter neêr, Daar elk hem waant ontzield, en hy, ter aard' gelegen, Bezwymeld door de fchok, geen lid zelfs kan bewegen. Held Fredriks volk, op 't zien van'stieren krygsmans val, Verheft, tot 's vyands fchimp,een hoonend vreugdgefchal, Stort op Kastiljes magt met een vernieuwde woede, En lacht by 't wreed gefnerp der moordende oorlogsroede; Doch hoe 't, op Fredriks fpoor, de zeis der dood veracht, 'tLot had noch niets bepaald voor weêrzydfche oorlogsmagt. Eénsflags befluit de prins, altyd bedaard gebleven In 't oorlogsvuur, den ftryd een' andren keer te geven: Hy zend held Bax bevel om 's vyands ruitery, Verblind door 't ftuivend' zand, te vallen in de zy*. Die krygsman volgt terflond prins Fredriks krygsbevelen, Doet onder 't paardenvolk de fulphervlesfen fpelen, Doet door zyn licht gefchut de rosfen nederflaan, Dringt hevig met een' drom van piekenieren aan, En fcheurt door zulk een fchok de reijen en geleden. H De  58 MAURITS van NASSAU, De Spaanfche ruitermagt, das onverhoeds beftreden, Onmagtig Neêrlands volk te fluiten in zyn' loop, Dringt op haar eigen volk, werpt alles overhoop, En fielt Mendofaas drom, geprangd aan alle zyden, Dus eénsflags buiten flaat om met den prins te ftryden. Die held, die noch op 't felst in't hart des legers vocht, Viel toen met dubble kracht op 't vyands middentogt, Dringt midden in den hoop, met al zyne oorlogslieden, Doet flraks aan alien kant de Kastiljanen vlieden, Boort met een'forsfen loop door 's vyands benden hecn> En fcheurt de vleugelen van 't Spaanfche heir vanéén. Niet anders zien we een' drang van opgezwollen ftroomen, Op dyk, of waterwerk, met perfing aangekomen, Vernielen wat den vloed in zynen loop weêrtfaat, Daar alles aan den Aroom een' vryön doortogt laat. De prins gunt, na de vlugtvan Nederlands tirannen, Op 't veld van eer thans rust aan al zyn dappre mannen, Doet, door één enkel woord, hen flraks op 't flagveld Haan, En ziet het vlugtend' volk met fpoed zyn oog ontgaan. Na 't eind' des harden ftryds langs 't bloedig veld gereden, Befchouwt zyn treurend oog daar 's oorlogs yslykheden. 't Is nu die leeuw niet meer die op zyn' vyand woed, Neen, 't is een weldoend' God, een prins van Nasfaus bloed, Die  DERDE ZANG. 59 Die nimmer bloed vergiet dan door den nood gedreven, En altyd vaardig is tot Christelyk vergeven. De held, die over all' wat zieltoogt zich ontfermt, Zorgt, daar hy tranen Itort, voor wat doorfmarte kermt; 't Zy 't Nederlanders zyn, of wreede Kastiljanen, AH' wat hy lyden ziet ontwringt hem heete tranen; 't Zyn menfchen in zyn oog, hy denkt Hechts aan hun pyn; Zy zyn hem allen waard, nu zy elendig zyn. Langs 't bloedig treurtooneel met tragen tred gereden, Verneemt zyn oog den held wiens vuist hem heeft beftreden; Hy waant dien dappren man van 't levenslicht beroofd ; Men licht, op zyn bevel, den kostbren helm van 't hoofd, En 't krygsgevangen rot doet ftraks den veldheer hooren, Uit welk een edel bloed de jongling is geboren. Liefst ziet eene eedle ziel wat best aan haar gelykt! Zodra aan't koude lyf één trek van leven blykt, Voelt Fredriks edel hart zich loflyk aangedreven, Een'held die zo veel blyk van krygsdeugd had gegeven, Een' jongling hem gelyk in waren heldenmoed, Die achting waardig is om zyn doorluchtig bloed, Door all' wat kunst vermag tot de oude kracht te brengen, En om, indien 't de prins,zyn broeder wil, gehengen, Dien dappren jongeling, Kastiljes haat ter fpyt, H 2 Te  êo MAURITS van NASSAU, Te fchenken aan den vorst die Nederland beftryd. Maar welk een wolk van ftof ftygt in 't verfchiet naar boven ? 't Is Maurits zelf, te fpae' tot byftand aangetogen: Het liaan van 't klein geweer, en 't buldren van 't kanon, Dat, rollend' door de lucht, hem niet ontflippen kon, Deed hem, en al zyn' ftoet, met alle reden vreezen, Dat Fredriks oorlogsvolk reeds handgemeen moest wezen. Gy, eedle trek van 't bloed! den grooten fchaers bekend, Gy, vrindfehap! flaauwlyk, tot verzwaring van de elend' Der vorsten, 't prinslyk hart, gewoon aan 't hooffche leven, Gekluisterd aan belang en hoogheid, ingegeven, Gy fpreekt in Maurits hart, en fpoort zyn' yver aan Om in 't gevreesd gevaar een' broeder by te liaan; 't Befef van zyn verderf grieft hem met diepe wonden; God lof! hy heeft den held in zegepraal gevonden. De vrees wykt voor de vreugd, 't Verblyde heldenpaar Stuift ylings uit denzaêl, 't omarmt verrukt elkaêr, En beider oog, daar vreugd en fmarten 't hart verheeren, Stort tranen die natuur en Nasfaus bloed verëeren: De grootheid des triömfs baart vreugd aan 't groot gemoed, De droefheid fpreekt, op't zien van xNeêrlands heldenbloed,' Door 't ftaal des Kastiljaans op 't veld van eer vergoten; Ziedaar uit welk een bron der helden tranen fproten. Ont-  DERDE ZANG. 61 Ontroerde Fredrik bied den dappren Italjaan, Den jongen Fabi, ftraks zyn' eedlen broeder aan , Meld grooten Maurits thans wat hy heeft voorgenomen , Zodra de jonge held tot kracht zou zyn gekomen. De dappre prins omhelst nu Fredrik andermaal, En zegt: Hy zy het loon voor uwe zegepraal. Wie zou eene eedle daad , myn broeder! u misgunnen? En wie toch zou een' held als u iets weigren kunnen ? Uw waarlyk groote ziel, uw eedle heldenaart, Baart my zo groot een vreugd als uw triomf my baart. Uw opzet geeft myn ziel te fchooner welbehagen, Daar gy u naar de wyze uws ftamhuis wilt gedragen. De jonge Fabi hoort, naauw' tot zichzelv' gebragt, Dat zyn verwinnaar zelf zyn wond' te heelen tracht, Ja, dat de prins hem wil aan Spanjes landvoogd fchenken, Dus weet hy niet wat hy van Nasfaus huis moet denken. Hy fchaamtzich, dat zyn vuist een' held bedreden heeft Die hem zo êel een blyk van ware grootheid geeft. Zyn edel hart, verrukt door deugd van die hem hoede, Verfoeit in 't heimlyk fel de Kastiljaanfche woede, Daar Maurits, die de fchaamte in't hart des jonglings ziet, Hem ftreelt, en heusch vertroost in 't heimlyk hartsverdriet. Maar een tooneel min fchoon vertoont zich aan onze oogen, H 3 Daar  €2 MAURITS van NASSAU, Daar Spanjes nederlaag, naar 's hertogs hof gevlogen Op wieken van 't gerucht, den toornc ontbranden doet In 't hart van 't hoofd des lands, en in zyn' hooffeben ftoet. Men hoort hem Nasfaus huis en Maurits zwaard vervloeken, En aan de Heiligen by God zyn voorfpraak zoeken. Zo vloekte, in vroeger tyd, een trotfe dwaas den held Die \m wraak verfchafte op 't Gadfche krygsgeweld; Zo trachtte Balaks vloek 9t verkoren volk des Heeren, ^Door vrekken Beörs zoon met gruwzaam wee te deeren; Zo wekte Crasfus zwaard Atejus ongenae'; Zo ging weleer de vorst van 't fiddrend' Gilboa, In Endors kunstfpelonk aan ftrafbre toovervloeken, Zyn' byltand tegen 't heir der Filiftynen zoeken. Maar Spanjes legerhoofd, wat drift in 't hart gebied', Berust by zynen vloek en zyn gebeden niet: Zyn heir, reeds faam' gerukt word ftraks ten togt gedreven Om, vóór held Maurits komst aan Nieupoort hulp te geven; ' Vergeefs: de prins, verhit door't loflykst heldenvuur, Voorkomt de Spaanfche magt voor Nieupoorts fterken muur, Slaat yhngs't leger neer, berent terftond de wallen, Belet den Kastiljaan niet Hechts hem aan te vallen Maar dwingt hem, welk een drift hem tot den aantogt dryv', Dat by verr' van den muur zich werkloos leegren blyv'  DERDE ZANG. (3 Intusfchen komt het hoofd van 's prinfen watermagten , Op 't prinfeiyk bevel aan Nieupoorts ftranden wachten, Richt zyn gefchut naar't land, en dreigt den Kastiljaan, Zo hy verfchynen durft, het all'ter neêr te Haan. Mendofa, door de fchok van Maurits magt bekomen, Van dolle fpyt verhit, door wraaklust ingenomen, Daagt op voor 's hertogs oog, met gramfchap op 't gelaat, Daar zyne linkerhand in zyne zyde flaat, Terwyl de rechter vuist, voor de oogen der foldaten, , Geftadig bonst op helm en yzren harnasplaten, En zich 't fel wrokkend' hart, door geen ontzag gefluit, Door een' befchuimden mond in deze woorden uit: Prins! kan men van den moed der Kastiljanen vergen, Zich door der muitren hoofd dus Hout te laten tergen ? Wy zien ons door Oranje op 't fchandelykst verrast, Een vesting, voor ons oog, baldadig aangetast, Door fchepen langs den wal ons in den togs bedwingen, Verhinderd om de flad krachtdadig by te fpringen; Wy hooren van 't gefchut het donderend' gerucht, Zien 't fnorrend' bommenvuur geflingerd door de lucht, En blyven werkeloos, alsof wy Nasfau fchroomen! Zo Nieupoort onverhoeds mogt worden weggenomen, Dat licht gefchieden kan, naardien der muitren magt Niet  Dit by de Roomfche kerk geheiligd offerfeest, Dat, dagelyks gevierd, ten dienst der zielbelangen, Den welbekenden naam van Misfe heeft ontfangen, Van 't Misfach der Hebreen, dat woordiyk uitgelegd, Zo veel als offerande, of vryë zending zegt.. Is 't mooglyk, dat een reeks van grootfche plegtigheden, Weldadig ingefteld om by de kerkenleden, Het lyden van Gods zoon voor ieder' fterveling, Te drukken in den geest door daaglykfche oeffening, K 3 Era  ?3 MAURITS van NASSAU, En dus den Roomfche leek eenvoudig voorgefchreven, Tot een bekrachtiging van daaglyks heilig leven, Door tyd, die 't all' verderft, alöm zyn' fcepter zwiert, 't Verft erkend' midden zelfs voor de ergfte fchelmen wierd! Helaas! niet dan te veel geeft elk gezinte ons blyken, Hoe licht demensch van 'tfpoor van Godsdienst af kan wyken; Zo word in ieder kerk, fchier daaglyks inderdaad, De bron van allen goed de bron van allen kwaad. Clement had in de Misfe een nieuwe kracht gevonden, Omzynen opperheer met moordgeweer te wonden; Zy fterkte in Raveillac die heete zucht tot moord , Die grooten Henrik heeft in 't gudzend' bloed gefmoord; Zy wrong 't gevloekt geweer in fchelmfchen Gerards handen, Dat Willem flagtte aan 't woên der Spaanfche dwingelandenThans zoekt de wreede Albaan, ten tweegevecht bereid, Verfterking aan dit groote en eedle plegtigheid, Die Jezus zagt geduld ons afbeeld in zynlyden, Verfterking om met één' van 's ketters heir te ftryden: Zodra des priesters hand den geest der leken fchetst, Hoe Jezus zyde wierd door 's hoofdmans fpeer gekwetst Vermeet de Albaner zich den liefdevorst te fmeken, Dat 's Hemels hulp hem 't hart zyns vyands doe doorfteken. Zo durfdem vroeger tyd, een boos ontwerp ter gunst, De  VIERDE ZANG. 79 De fhood'e priesterfchap der helfche tooverkunst, Zo ydel in ziehzelve als ftrafbaar in Gods oogen, Gods naam by 's duivels naam op 't fchandaltaar verhogen , Het aklig 'nachtfloers dekt 's Albaners gruwelbeê'. Zodra de zon het hoofd vertoonde op 't vlak der zee , Haakt weêïzydfche oorlogsmagt, metpynigend verlangen, Naar *t uur waarin op 't veld de tweeftryd aan zal vangen, In 't eind', de vlugge tyd baart eindelyk dat uur. Held Maurits ftaakt een wyl het dondren op den muur,, Stygtop de legerfchans, ornftuwd van heldenfchaeren, En wacht den Goliath van 's lands geweldenaren. De aartshertog, Mondragon, de geemlyke admirant,. En verdre legerftoet van Neêrlands dwingeland , Vertoonen zich op 't veld, om een gevecht te aanfchouwen Waarin zy op de hulp der moedermaagd vertrouwen. By 't fteken der trompet, die klinkt langs ftrand en dal, Vertoont zich 't ftrydren paar voor beider legerwal. De Albaan, in blinkend ftaal gedoscht van top tot teenen* Op't afgerechte ros met trotfentred, verfchenen, Houd ftand, daar zyn party zich op een' afftand houd Ten renloop, op wiens fchok weêrzyds zich't hart vertrouwt.' Hetfchel trompetgefchal doet hen de iansfen vellen En op hun vliegend ros elkander tegen Ihellen.- '^Eec  8o MAURITS vAN NASSAU, Met een gelyke kracht, en op éénzelfden tyd, Gevallen op elkaêr by aanvang van den ftryd, Doet die verwoede floot, elkander toegedreven, ^ beide helden doende op hunne zadels beven, £fT; *° beide™st beroemd en hoogst geducht, Gdpünterd, by 'tgeknak, verftuiven door de lucht, ^erosfen, fors gefluit, ftaan drillende op de voeten, «e ftrydend'paar, belust elkaêr op nieuw te ontmoeten, ^ikt dus, niet in hunn' wrok als in hunn' loop geftuit, Gezwind met de yzren vuist de heldenlemmers uit. : Door kracht geduchte ros, getemd door kunstvermogen, Word door één' enklen draai der linker hand bewogen , Terwyl de rechter vuist en ros en ligchaam dekt, Met een behendigheid die elks verwondring wekt, £ Vyandlyk hoofd belaagt, door 't borstftuk tracht te boren, En flag by flag op helm en harnasplaat doet hooren, Een fchorgeklikklak vormt, daar 't zwaard gekitstop't zwaard, Den zonftraal van zich kaatst, en duizend vonken baart. Het vierde deel eensuurs was nu reeds afgeloopen, Daar beurtlingshoop en vrees de weêrzydfche oorlogshoopen Haar' invloed voelen doen, naar dat de kans zich keert Ten zege of val van hem die de eer zyns volk verweert. *e Albaners zadelriem in 't eind', te fterk gedrongen Door  VIERDE ZANG. u Door 't werken van den buik van 't kampros in zyn fpröngen, Barst met één'flag vanéén, waardoor de woeste held Eénsflags geworpen word op 't zandig oorlogsveld. Al 't Spaanfche volk acht hem, hy acht zichzelv' verloren; Oranjes volk acht zich de Zege alree befchoren, 't Verheft een' vreugdekreet. Ryhovens heldendeugd Bedriegt wat zich bedroeft, en all' wat zich verheugt: Een zege op hom dien 't lot den rug fchynt toe te keeren, Op hem die, buiten fchuld, niet meer zich kan verweeren, En die door toeval, dat den besten oorlogsman, Hoe fterk,hoe afgericht, hoe ftout , verrasfen kan, Zich buiten ftaat bevind om zich de dood te onttrekken, Is een triomf by hem die hem ter fchand' zou iTrekken. Hy Huift ten zadel uit, en reikt zyn hand den held Die aan zyn voeten is in zyne magt gefteld, En zegt:,, Sta op! de man die krygslaurier wil plukken „ In tweeflryd, dien zich nooit van 's vyands ongelukken: „ 'k Wil voor de zegeniets verfchuldigd zyn aan 'tlot, „ Maar aan myn braafheid veel, in 't aanzien van uw rot," Wel verr' dat door die taal de toorn' zou zyn bezweken, Doetfchaamte en fpyt dien meer in 's vyands boezem fpreken, 't Kortftondig vreugdgefchreeuwder ketterfche oorlogsmagt, Geeft in 's Albaners hart de wraak een nieuwe kracht; L De  8a MAURITS van NASSAU, De weldaad hem betoond doet hem in woede blaken ; Zo zien wy nooit de flang haar' wreeden aart verzaken ; Zy zal, verkleumd door kou', de vuist der dood ontgaan , Zich Horten op den man die haar heeft bygeflaan. De Albaner, door den held naauw' van den grond geheven, Beftaat zyn weerparty zo fors een' flag te geven Op 't harnas by de borst, dat door eene opening Ryhoven onverhoeds een diepe wonde ontfing; Hy ziet een' ftraal van bloed langs 't blanke harnas vloeijen, En voelt op dat gezigt zyn flryddrift flerker gloeijen, Een fnelle vlam gelyk die reeds 't gebouw verteert, En door ontflekend vocht haar krachten voelt vermeêrd. Hy doet, dooréénen flag, zyn' vyand zuizebollen, Den zwaargekloofden helm van 't hoofd langs 't flagveld rollen,. En houwt, daar noch de Albaan zich fpitstop tegenfland, Hem, door een' tweeden flag, ter neder in het zand. Dat vreeslyk ftraf gelaat, met loodverf overtogen , Dat hevig brandend'vuur eénsflags verdoofd in de oogen, Toont all' wat hem befchouwt den flag der doodzeis aan; Hy fterft, en 't bleek gelaat blyft fchriklyk dreigend' flaan. Straks word door Nasfaus heir een vreugdkreet aangeheven, Terwyl de bleke fchrik den Kastiljaan doet beven , Die in 't verderf des mans die thans is neergeveld, Zich  riBRDBZ ANG. 83 Zich 't naderend* verderf van 't gantfche heir voorfpelt. Ryhoven keert te rug naar grooten Maurits tenten, Met een gelaat gefchikt om eerbied in te prenten, Met zo bedaard een' tred, en met zo koel een' geest, Als waar'dat bloedig werk zyn daaglyksch werk geweest.Terveldfchans, by't gejuich van 't krygsvolk, opgeftegen, Ziet hy zyn vuist vereerd met 's prinfen heidendegen, Daar Maurits, met een' lach gemengd metmajefteit, Den dapren oorlogsman met deze loffpraak vleit: „ Ryhoven zal zich licht voortaan, na zulke blyken „ Van moed, by grooter man dan Maurits vergelyken." By 't lyk des oorlogsmans noch zwemmende in zyn bloed , Verzamelt zich terftond een eedle heldenfloet Van Maurits legermagt, meêdoogend' toegefchoten; Het ligchaam word getorscht door Nasfaus legergrooten, En word den Kastiljaan, door fchaamte en fchrik ontroerd, Met ftatelyken tred grootmoedig toegevoerd. Dat hangend' hoofd, die kloof ter harsfens ingedreven , Dat bleek gelaat, met bloed enaklig zweet omgeven, : Die opgefpalkte mond, dat lang en flepend' hair, Die flappe leen getorscht door Nasfaus heldenfchaer', Wier oog die koude vracht vereert met zuivre tranen, Verwekt een treurtooneel in 't heir der Kastiljanen, L a Waar-  84 M A U-R I T 5 van- NAS S'A'Ü, Waarby, in 't felst des druks, een onbedwingbre fpyt,. Ontftaan uit 's vyands deugd, 't laagaartig hart doorfh'yd. De aartshertog, de admirant, in fchaamte weggezonken, Zyn buiten Haat gefield den moed des volks te ontvonken, En dekken,.\ oog des volks ontweken in hun tent, Eene yzing die hun hart voorheen nooit had gekend. De prins, zodra de Albaan den tweeftryd had verloreni Doet tot bederf der flad op nieuw zyn' donder hooren; Maar nauwlyks onderricht van 's vyands waren ftaat, Neemt hy geen oogenblik den veld/lag in beraad. Het eerst wat hy befioot was, vóór den flryd te wagen, Het Kastiljaanfche heir meer yzing aan te jagen, Een floutheid doende zien, die in een' oorlogsman Die twyfelt aan de zege onmooglyk vallen kan. Hy geeft terflond bevel, in 't byzyn van zyn benden, Dat ylings zich de vloot naar 't ruim der zee zal wenden, Opdat zyn oorlogsvolk in 't nadrend' krygsbedryf, Geen enkle zweem van hoop ten aftogt overblyv', En zond den Kastiljaan, die hem en zyn foldaten Geen' weg dan 't vlak der zee ten aftogt had gelaten, Eenzelfde boodfchap toe, als eertyds Cortez zond Aan vorstMontezuma, toen deze aan hem zyn* grond, Door zyn' gezant,omfluwd van barsziende oorlogslieden, Op  ■ VIERDE ZANG. Op ftraf van 's keizers wraak, hoogmoedig deed verbieden Held Cortez greep een toorts in zyne kloeke hand, En ftak zyne eigen vloot ftoutmoedig in den brand; Straks fmolt de zeemagt weg op 'tbuldrend' vlak der flroomens' Toen fprak hy, op een' toon die 's ryks gezant deed fchroomen: Zolang myn vloot hier lag, dacht gy, ter goeder trouw, „ Dat ik, door u gedreigd, van hier vertrekken zou: „ Ga, zeg uw' meester nu, wat hoop hem is gelaten , Dat ik myn' optogt ftaak' naar 't binnenst van zyn ftaten." Dus trof Kastiljes trots weleer den Mexicaan, En dus fnuiktJYJaurits trots dien van den Kastiljaan, Door met zyne eigen hand aan 't legerhoofd te fchryven: „ Zolang ik myne vlootman deze kust deed biyven, „ Liet ik aan u de hoop,'dat: ik langs 't vlak der zee ,, U kost ontgaan: myn vloot neemt al uw hoop thans mee*. Ik heb voor Nieupoorts wal myn heir niet neêrgeflagen, „ Dan om met Spanjes magt een oorlogskans te wagen." Die taal, 't vertrek der vloot, die ftraks aan 't oog ontging, Vergroot in 's hertogs hart en heir de fiddering. Drie fchepen zyn alleen by 't fchuimend' ftrand gebleven, Om op de zy' van 't heir des vyands vuur te geven. Zodra de vloot het oog langs 't zeeruim was ontgaan, Rukt Maurits links af voort, en nader ftrandwaarts aan. L 3 Zyn  85 MAURITS van NASSAU, Zyn ruitery vertoont een bosch van hooge fperen. Hy volgt die op den voet, met Bax, de dappre Veeren, En Houten Van Der Aa, den wellust desfoldaats, En laat aan Fredriks moed 't bewint der legerplaats. Men fpoed Hechts Jangfaam voort, om 't ros niet af te matten, Jin dus, zo Spanjes magt de ruiters aan mogt vatten, Ten ftryd gereed té zyn. Zodra de ruitery De hoogte heeft bereikt vans vyands legerzy', Krygt woeste Gusman Jast om met zyn ruiterbenden , De ontrusting die men ducht met nadruk af te wenden: Zodra deze oorlogsman op 't vlakke ftrand verfcheen Wierd wederzydfche magt bloedgierig handgemeen. De vlugge Van Der Aa, door Maurits zelv' gefteven, Vliegt, als eenpyl met kracht van zynen boog gedreven, Op 's vyands voorfpits aan; maar zyn gezwinde loop Word onverwacht verduurd door Gusmans oorlogshoop. Men moord, men wond, men dreigt, houd ftand aan beide zyden ■ De moed doet Nasfaus prins, de wanhoop Gusman ftryden ' Befchouw de Veeren reeds vermengd by 's vyands magt, Zie Bax, ondanks een wonde aan 't hoofd hem toegebragt, Waar ook zyn fabel treft of helm of harnas kloven; Zie dappren Van Der Aa ter reijen ingeftoven, Daar hy ten neder flaat all' wat hem Hechts genaakt, En  VIERDE ZANG. 87 En midden in den hoop een fchriklyk bloedbad maakt; Maar zie voor al den prins heldhaftig ingedrongen , Daar hy, door Gusmans vuist op't onverhoedst befprongen, Gelyk is aan een'leeuw, in't perk ten kamp gefield, Door dolle tygerwoede en hondenmuil gekweld. Het heldenpaar, volleerd in oorlogsöefeningen, Beproeft elkander fors ten zadel uit te dringen; YTergeefs! daar fchok of floot niets in die proef vermag, Beproeft men op elkaêr den forsfen fabelflag. Terwyl men *t ftrydend' paar, in hun vermengde benden,. Tot wederzydsch verderf het alles aan ziet wenden, Befioot de aartshertog ftraks, om zyne ruitermagt Te flerken door een deel van zyne wapenkracht;. Doch naauwlyks had dit volk ten duinvoet fland gegrepen, Of't word terflond begroet door 't vuur van Warmonds fchepen, Wier kiel, door hulp van 'tzeil, een zekre ligplaats won, Van waar *t gefchut het volk ten duinvoet treffen kon, Schuin langs de magten heen, die niet meer in geleden, Maar onderéén gemengd met fabelfiagen ftreden. Noch flreed de dappre prins met Gusman hand aan hand: Elk hunner houd met kracht noch in den zadel fland. De helm des Kastiljaans , misvormd door brede kloven , Zien we eindlyk van de kruin langs 't rulle zand geftoven ; Zyn  83 MAURITS van NASSAU, Zyn yzren wapenrok, gebeukt door flag en floot, Stelt hem aan 't heldenflaal van grooten Maurits bloot; Maar zyn gezwinde vuist keert noch zyn' vyands flagen, En 't felverhitte brein durft noch den prins belagen. Die held eert in zyn hart zoflout een' oorlogsman, Dien hy zich zyner waard' in 'tflrydperk noemen kan. Begunftigd door de hulp des Gods der legerfchaeren, ■ laooftsprinfenvuis^daar'thartdenflrydervvenschtte'fparen Met harden wederzin in 't eind' 't onthelmde hoofd. De krygsman flort ter aard', van 'tlevenslicht beroofd- Hy uit een' fchellen kreet, en ftraks na zyn ontzielen Licht Spanjes ruiterbende aan allen kant de hielen, Terwyl de hertog zich dat treurtooneel onttrekt, En, yzend', zyn gezigt met beide handen dekt. De prins, na 's vyands vlugt, doet ftraks meer oorlogslieden Uit zyne legerplaats op 't vlakke ftrand ontbieden, Ter houding van een' grond dien nu zyn volk bezat, En dien hy tot den flag ten hoogfte noodig had. Straks doet hy Gusmanslyk, vertrapt, misvormd door wonden, In 't midden van de doön in 't bloedig flyk gevonden, Vervoeren naar het heir dat's krygsmans dood befchreit' En Maurits flaauwlyk roemt om zyn grootmoedigheid. Begruisd met ftof en bloed in 't heir terug gekomen, - Word  VIERDE ZANG. 89 Word Barneveld door hem in zyne tent vernomen , Daarhy, uitnaam des ftaats van 't Iydend' Nederland, Hem welkom heeten kwam voor Nieupoort en op »t ftrand, En verder met den held in een gefprek moest treden, Van 't geen 'er dient verricht in deze omftandigheden. Reeds had hy uit de kiel waarmee' hy 't leger zocht, Gezien dat by de zee een aantal krygsvolk vocht; Thans in's lands heir geland, ziet hy held Maurits pooging Gelukt, en 't all' geflaagd naar 's oorlogsmans beöoging. Hy vind des prinfen magt, fpyt allen tegenftand, Verfchanst voor Nieupoorts wal, en wel gevest' op 't ftrand, En 't heir des Kastiljaans in alles voorgekomen; Maar 't harr, door valfche vrees voor Maurits ingenomen, Beklaagt zich dat het land van zulk een' moedig man, Zich niets dan harden dwang in 't eind' beloven kan. Die waan doet hem den prins met geemlykheid ontmoeten, Zich uitende in gefprek en een gedwongen groeten, Schoon hyzichzelv' verpynt nu hy zyn hart bedekt, En zyne geemlykheid aan 't vorstlyk oog onttrekt; Maar Maurits was geen man die zich door fchyn deed doeken, Geenfchranderheid, hoe groot, kondezen held verkloeken. Hoe hard een zelfbedwang 't zyn moedige inborst zy, Hy veinst als merkt hy niets van 't hart van zyn party; M En  $o MAURITS van NASSAU. En toont, met minzaamheid , by al die hem aanfchouwen, Aan gryzen Barneveld een kinderlyk vertrouwen. Kan 't vreemd zyn dat door last van zo veel zelfbedwang, In mannen reeds verdeeld in afzigt en belang, Een zucht in 't blakend' hart gevoelig wierd ontftoken, Om 't juk dat beide drukte in 't eind' te zien verbroken? Is't vreemd, daar hier de fterkfte in waarheid meest verdroeg, Dat alles aan de zy' des fterkften overfloeg? Gefchiednis, liet men zich niet door belang verblinden, Deed ons meer Maur.itfen en Barnevelden vinden. Na weêrzyds wys beraad van 't geenmen moest beftaan9 Spreekt Nasfau Barneveld met deze woorden aan: Gy ziet der leegren lage , en de afftand tusfchen beiden Laat thans hen niet meer toe om zonder flag te fcheiden: Zo ik op morgen hier niet aangegrepen word', Vertrouw dan dat ik my op 't vyands leger Hort'. Gy, nutloos in den ftryd, en nuttig voor 's landszaken, Hebt met den Kastiljaan voor Nieupoort niets te maken; Beftry hem in den raad, en laat de zorg aan my, Hoe ik den Kastiljaan op 't flagveld best beftry'. 't Lot is onzeker, zelfs in best beraamde flagen: Ontzie, 't is myn verzoek, uw hoge levens dagen. Men vind me in Fredrik weer, zo Maurits word geveld. Maar  VIERDE ZANG., $ Maar in wat man van (laat hervind men Barneveld! Vertrek, vóór dat de zon de Westkim zal verlaten. Betuig, in Maurits naam, zyn'eerbied aan te ftaten, Zyn'yver in hunn' dienst, en dat zyn laatfte bee' Zal zyn dat God dit volk ontheffe aan al zyn wee. Maar zo een heir ontdaan van alle doodverfchrikking, Zo oorlogsöefening, gepaard aan goede fchikking, Aan de éénezyde, en zo metéén ten andren kant Verwarring met den fchrik en wanhoop famenfpant, 'k Zeg, zo dit grond verfchaft tot billyk zelfvertrouwen, Dan moogt gy voor den Haat de zege zeker houên. Voor 't laatst, zeil vóór de nacht van deze kusten weg. 't Is thans geen tyd van ftaats- , maar oorlogsöverleg. De gryzaart ziet den prins verzonken in gepeinzen, Na 't uiten van die taal, een weinig rugwaarts deinzen, Zich plaatfende aan een' disch, waarop een fchets van 't ftrand, En beider leegren lage, ontworpen door zyn hand Ontrold legt; en zyn oog, gekeerd naar alle zyden, Schynt met den Kastiljaan reeds op 't papier te ftryden. Wel verr' dat Barneveld hem in die peinzing ftuir', Begeeft hy zwygend' zich ter oorlogswoning uit, Wint zyn bereide kiel waarmee' hy was gekomen, En fpoed van Nieupoorts ftrand door't rollend' vlak der ftroomen. M 2 De  9* MAURITS van NASSAU, De aartshertog , die 't ontwerp van Nasfaus prins doorzag, Maakt zich, uit hogen nood, thans vaardig tot den flag, En veinst, om 't oorlogsvolk een' nieuwen moed tegeeven, Als wierd zyn hart met vreugd ten optogt aangedreven, Gemeenlyk brengt een moed uit harden nood ontflaan,. Een hart vol hovaardy de floutfle wanhoop aan; En dees, door goed beleid en dwepery gelieven, Heeft veelmaals wonderen van dapperheid bedreven* De aartshertog wist dat hy een volk te leiden had, Dat zich den kryg verflond, en oorlogsdeugd bezat, Maar dat door bygeloof, meest fterk in ongelukken, Den heldenmoed aan 't hart zich lichtlyk liet ontrukken , Daar 't even licht van 't kwaad dat hen den moed benam, Als 't wierd met kunst gebruikt, zyn krygsdeugd weer bekwam*. Wie 't menfchdom leiden wil, moet kunflig één van beiden, Beftaan: hy moet den mensch beftryden of misleiden; Al wie die groote kunst ontbreekt in 't hoog gebied, En 't hart niet roeren kan, hoope op de menfchen niet. De veldheer, die den flryd moet onvermydbaar achten, En van 't vertfaagde volk geen wondren kon verwachten ,, Beklom zyn prachtig paard, fchaert al zyn volk byéén,, En fpreekt in. deze taal tot hoofden en gemeen: Kastiljes helden! gy, die 't aardryk deed gewagen Van  VIERDE ZANG. 93 Van uwe dapperheid, in honderd zware Hagen; Gy, die door Alvaas moed in 't oorlogsveld geleid, Den muiter Willem dwongt, door uw kloekmoedigheid, Dit land, dat hy alöm baldadig af deed fchuimen, Half naak t,metfchand'bedekt,opVrankryks grond te ontruimen; Gydiein later tyd naast held Requéfens ftreed, En in dit kettersch land eenr reeks van wondren deed; Gy, die men met Don Jan uw leven grootsch zag wageny En 't ongelovig heir voor Namen hebt verflagen, Nadat hy by Lepante op 't brullend' pekelveld, De zege had behaald op Mekkaas krygsgeweld; Gy, die, aan Parmaas prins in nood getrouw gebleven,, Den vuigen ketter deed voor Spanjes donder beven; In 't eind', gy! die door my in menig' ftryd beflierd, Alöm in 't land ten fchrik der muitelingen wierd ; Te twyflen of gy nu dien krygsmoed zult doen blyken T En aan uw glori denkt, ware u veröngelyken. t Is waar, men kan dit vry bekennen zonder fchand',. Dat Maurits vreeslyk is voor Spanje in Nederland, Dat hy den kryg verftaat, dat niemant onzer magten, 'tZy krygshoofd, of foldaat, dien veldheer klein moet achten,. En dat hy , buiten zyn beproefde dapperheid , Een volk dat moed bezit in 't oorlogsveld geleid.. M 3 Noch  94- MAURITS tan NASSAU, Noch meer: hy toont dat hy op kansfen weet te pasfen, Dat hy de kunst verflaat van onverhoeds verrasfen , Dat hy tot tweemaal toe op dezen korten togt, De zege op 's (konings volk op dezen grond bevocht, En dat 's Albaners val de dappre Kastiljanen Doet zien dat krygsgeluk gehecht is aan zyn vaênen; Maar zyt gy 't eerile volk dat door zyn' moed vermaard , Niet nu en dan bezweek voor 's vyands oorlogszwaard? Beproeft niet God zyn volk, zo in als buiten Hryden, Somtyds uit zuivre liefde in een langdurig lyden? Zag niet Gods heilig volk door Filiftynfche magt, Een' reeks van jaren zich in flaverny gebragt? Zag niet het ftrydbaar Rome, in harde legertogten , Door 't heir van Hannibal een wyl zich afgevochten? Maar gespte ook God, na 't volk de proef had doorgedaan, Niet Simfon, Gideön en Jephta 't harnas aan? Deed hy door Davids vuist niet Isrel triomferen, En 's vyande lang geluk in ongeluk verkeeren ? En opdat Rome éénmaal de zetel worden zou Van Christus ftedevoogd, het hoofd van 't kerkgebouw, Zag zich 't Carthaagfche heir éénsklaps dezegen ontrukken, Door Scipioos beleid, en ftoute heldenltukken. ö Volk! dat uit Gods wet uw hoogst genoegen fchept, En  VIERDE ZANG. 95 En aan de moederkerk u onderworpen hebt, Gy zyt, aan Christus leer' getrouw aan alle tyden , Gods Christen Israël, dat hy beproefde in lyden; En gy zult ééns in 't einde, als Jezus Israël, Triomf behalen zelfs op *t boos geweld der hel. Geen moed , geen krygsbeleid zal Maurits kunnen baten, Zodra hy van Gods hulp zyn heir zal zien verlaten, Dat zeker volgen zal, naardien die Filiftyn Der kettren op den duur Gods liefling niet kan zyn. Maar God begeert van wie een' vyand wil beperken, Niet dat hy werkloos zy , maar dat hy meê zal werken. Had Judith , neergedrukt door 't kwynend' landgeluk, Alleen haar' troost gezocht aan tranen in den druk, Zy had haar zuchtend volk, en vaderlyke wallen, Door Holiphernes zwaard erbarmlyk neer zien vallen. Ziedaar wat moed vermag gepaard aan werkfaamheid: De ftoutheid van een vrouw , veréénd met kloek beleid, Behaalt hier een' triomf, door 't Hemels milden zegen, Die door gantsch Israël niet licht zou zyn verkregen. Hoe zal uw werkfaamheid gezegend zyn van God, Als gy die wél gebruikt ten val van 't ketterrot Dat dit onzalig land van priesterbloed deed rooken ? Een rot dat hoogst ontaart Gods beeldtnis heeft verbroken! Welks  9$ MAURITS van NASSAU. Welks mond zyn ligchaam hoont, gedaald op 't kerkaltaar, Ten troost van en aan God en Christus trouwe fchaer'1 In 't kort als gy bevecht een volk dat reeds fints jaren, Verëeld in gruwlen, God den oorlog dorst verklaren! ö Kastiljanen! denkt, hoe heerlyk is toch 't lot Van hem die zegepraalt of fterft voor de eer van God; En waarom ftryd gy hier, dan om aan alle kanten Voor eeuwig Romes leere en Jezus vaên te planten? Gods zegen neemt voor u op 't zigtbaarst een begin; Die ftorttc uw' vyands geest den geest der dwaling in: Hy ziet ons in getal zyn benden overwegen, En zend, als fpottc hy met 's Hemels milden zegen, Een vloot, die God, ter vlugt in krygsgevaar, hem gaf, Baldadig voor ons oog van deze ftranden af, Van zelfgerechtigheidzich trots triomf belovend', En van den weg ter vlugt zich zinneloos beroovend'. Welaan dan, eer de zon ter Oostkimme uit zal gaan, Gespt, nevens my, vol moeds, en zwaard en harnasaan, En ftort u, in den naam des Gods .'der legerfchaeren, Op hem die vyand is van God en zyne altaren. Voorkomen wy dat hy uit zynen legerwal, Op onze legermagt, ter fchand' van Spanje, vali'. My hebt gy aan uw hoofd, God boven uw banieren, Den  VIERDE ZANG. 9? Den God die, na zyn woord, zyn kerk doet zegevieren. Valverde, een basterdfpruit van hem wiens addertong Den Kastiljaan tot moord in 't fchuldloos Peru drong, Verflerkt des veldheers taal alöm by de oorlogshoopen, En fluit wat fneuvlen zal der Heemlen Hemel open; Daar't blind gemeen, dat zich als beesten leiden laat, Alle indruk van den fchrik op 't oogenblik ontgaat. Wat zorgen Nasfaus prins in 't oorlogsveld verzelden, Hy vond zyn hoogst vermaak in 't leven van die helden Wier moed een zuchtend volk getrouw had bygeflaan, Tot nuttig geestvermaak, opmerkfaam na te gaan. De zoon van Jzaï, als hy, ten kryg geboren, Kon meest het heldenhart van Willems zoon bekoren. Eengrootfche heldenzang van Tsrels harpenaar, Meest troostryk opgefteld in 't nypendst van 't gevaar, Hem in den kryg bedreigd door Isrels dwingelanden, Was meest,in 't hoogst des noods, ten troost, in 's prinfen handen. Thans viel, na 't overleg van zyn' beraamden flag, Zyn oog op Davids boek, dat doorgaans by hem lag; Hy ziet daarin het lied doordien monarch gezongen, Toen hy door Edoms magt zyn landen zag befprongen. 'tVerheevne dat de held in dezen krygszang vond, Verrukt den geest, ontfluit op deze wyz* zyn mond. N 6 God!  9? MAURITS van N A S S A U, ó God! moest dan uw toom' dit volk zo gruwzaam deeren t Wanneer zult gy tot ons barmhartig wederkeeren? Gy hebt dit land gefchud , genees ons hartverdriet, Herltel 's lands zware breuk, daar gy ons wagglen ziet. Waarom behaagt het u, die ons genae' kunt fchenken, Onsnoch met zwymelwyn, in \ hoogst des noods, te drenken ? Triomf! uw goedheid keert: ö ja! gy geeft ons hier, Ter gunst van ons berouw, een zwaard en krygsbanier. Na uw beminden grootsch te ontrukken aan hun lyden, Zal ons uw fterke hand verhogen en verblyden. Ja, God! uw gunst tot ons vertoont zich reeds alöm. Uw Item klinkt ons ter hulp reeds door uw heiligdom. Dus looft ons vrolyk volk uw magt met heldre keelen, 't Springt op, daar ik den grond vanSucchot zal verdeden, En daar ik, flerk door u, na 't firyden , Sichems dal, Ter fpyt van wat ons haat, in vrede meten zal. Manasfe en Gilead zal ik met vleuglen dekken , Gantsch Ephraïm zal my ten hoofdfieraad verftrekken, En Juda, door 't geweld aan allen kant bezet, Geeft, door uw hand verlost, met luide flem de wet. Op Edora, dat zyn zwaard tot 'slands verderf dorst fcheroen, Zal ik, als waar' 't myn erf, myn voetbedekfel werpen; DaarMoab, hoe geducht, my tot een waschvat zy. Juich  VIERDE ZANG. 99 Juich, Palestina! juich, wees vrolyk over my! Wie voert myn' zwakken voet daar vastheid word gevonden? Wie leid my by de hand naar Edoms woeste gronden? Zult gy 't niet zyn, ö God! die ons vernederd had, En niet aan onze fpits met ons ten oorlog trad? ó God! myn toeverlaat! geef myne helden krachten, En laat ons op uw hulp in 's lands benaauwdheid wachten; Want menschlyke moed, en 't best beraamd beleid, Is, zonder uwe hulp, toch niets dan ydelheid. Ja,door Gods hand gefterkt word Hechts met vruchtgeflreden; Hyzelf zal met zyn' voet 's lands weerparty vertreden. Zo fprak de dappre prins, en, daar hy zuchten loost, Voelt zyn verrukte ziel een' onverhoedfehen troost. De nacht, die 't oorlogsvolk in 't Oosten ziet verfchynen * Schuift over 't barre ftrand de donkre floersgordynen, > Daar weêrzydsch legerrot in tent en op de wacht, Den tragen tred verwenscht der opgekomen nacht. De fiere Maurits, thans met zyne ontwerpen vaardig, Acht 's vyands oorlogsmagt geen langer waken waardig; Maar legt, daar hy in God de beste wacht erkent, Zich op zyn waapnen neêr ter nachtrust in zyn tent. N 2 MAU-  MAURITS van NASSAU. V T F D E ZANG. EéN wezen heeft Gods gunst in dit kortdurend leven, Dat uit vermaak en zorg alöm is faam' geweven, Van ieder' fterveling, door arbeid afgewaakt, Onfcheidbaar, meest by komst der duisterheid, gemaakt. Een koning die door zorg voor 't ryk zich af voelt matten^ Lokt nooit dit wezen zelfs voor 't aanbod van zyn fchatten, Daar 't gantsch om niet het lyf des armen landmans ftreelt,. En hem een nieuwe kracht weldadig mededeelt; Het is de ware vrind van 't welbewust geweten, Die grootfte fchat op de aarde! en word de Slaap geheeten. De fabelkunde fchonk zyn hand een' looden Haf, En beeld hem met een kroon van lieflyk heulkruid af. Op 't minzaamst aangefpoord door't goeddoende Alvermogen,. Luikt Slaap met de ééne hand des grooten Maurits oogen, Daar de andre hand den Droom, die telg van werkfaamheid Der geesten in de rust, naar 'sprinfen rustplaats leid. „ Streel, zegt. hy, zoete. Droom! de vorstelyke zinnen,, „ Terwyl myn zagt geweld het ligchaam kracht doe winnen; „ Daar.  V T F D E Z A- N- Gi 101 iT Daar Maurits in myn' arm de komst der zon verwacht, ,., Bedien u van den vorm dien gy hem ftrelendst acht: 5, Vertoon dien eedlen fteun der Nederlandfche ftaten, AH' 't geen Gods magt dit uur u gunftig toe zal laten". Straks is de Droom bereid den Slaap ten dienst te ftaan, En fchiet éénflags een kleed van fchittrend lywaat aan. Een purpren overrok, verfierd met gouden zomen, Doet ylings 't kloeke lyf meer achtbaarheid bekomen. Op 't zilvren hoofdhair blinkt een keizerlyke kroon. By een' fneeuwwitten baard was op 't gelaat al 't fchoon Der frisfe jonglingfchap , in 't vuur van 't eerfte leven. Een brede gordel had het forsfe lyf omgeven, Daar alles fchittrend' was van eedlen diamant. Een gouden fcepterftaf was in de rechter hand, De zuivre borst vertoont twee fchrikkelyke wonden, Waardoor het lyf weleer ter grave was gezonden. De held befchouwt verbaasd die wondre beeldtenis, Wier lieflyk flonkrend oog op hem gevestigd is. Zo ftond ook Amraras zoon in diep gepeins verzonken, Toen hy Gods engel zag in 't midden van de vonken; Zo was ook Jerubaal in 't moedig hart gefteld, Toen hy den Hemelbode op zich zag aangefneld; Zo zag men Jozua ftraks voor den vorst des Heeren, N 3 Op  102 MAURITS van NASSAU, Op jerichoos gebied, verwonderd zich verneêren. De prins vak, hoogst gedwee, den Hemelheld te voet, Wiens mond den oorlogsman dees rede hooren doet: Rysop, geliefde zoon! niets moet uw hart vertfagen; Befchouw in my Adolph, een'ftamheer uwer magen. Myn moed, maar meest een deugd by vorsten fchaers gemeen, Deed my op Duiischiands grond des keizers troon betreen. Door algemeene keure in 't Westerschryk verheven, Had ik geen' andren lust dan om voor 't ryk te leven; Ik waande dat een vorst die 't hart der volken won, By 'c menschelyk geflacht geen haatren hebben kon. Helaas! beklaag met my het lot der opperheeren: Zy zyn der volken vloek indien zy flreng regeeren, En volgen zy de deugd in all' wat zy beflaan, Dan blazen zy fomtyds den nyd der Grooten aan. 't Hcerschzuchtig Oosten ryk, doorDuitschlands eedle Grooten, By keurftem van den rang den keizren uitgefloten, Was, vlammende op de aan my gefchonken oppermagt, Op myn vernedering, ja ondergang bedacht. Men ilookte alöm in 't ryk: myn deugd weêrflond die lagen • Die weêrfland,moest den nyd te meer in 't harnas jagen; En daar dékuipery niets wigtigs kon beilaan, Deed de Oostenrykfche vorst, my ftout den oorlog aan. Ont.  V T F D E ZANG. 103 Ontbreekt de Grooten ooit, wanneer zy willen twisten, Een mom aan hunnen haat'? ontbreekt het hen aan listen? Voor't minst het opperhoofd van 't nydig Oostenryk, Gaf van zyn' loozen aart een' al te fprekend' blyk. De mytervoogd te Mentz in 't hoog bewind gezeten , En andren, nevens hem op myn geluk gebeten, Gefpoord door Oostenryk, verklaarden my, zo wreed Als eereloos, den kryg, daar ik hen nooit misdeed. Ik moest, uit hoogen nood,nietflechts myn' rang verweeren, Maar zelfs myn lyfgevaar met wapens van mykeeren. 't Is nu ten dezen tyd drie eeuwen ruim geleèn, Dat ik niet verr' van Spiers myn' vyand heb beftreén. Een ftamheer van den prins die hier u 't hoofd zal bieden, Deed door zyne overmagt myn kleine krygstnagt vlieden. Door 't ftruiklen van myn ros geraakt in 's vyandsmagt, Wierd ik door 'sprinfen hand moorddadig omgebragt; Maar ik verwierf een kroon in de opperhemelzalen, Waarby geèn diadeem op 't waereldrond kan halen; Terwyl Gods ftrenge wraak, hoe traag ten togt gefpoord, Getuchtigd heeft op de aard' wat deel had aan den moord. De graaf van Haigerloch wierd in den flag vertreden, En de yzren paardenhoef vermorzelde al zyn leden. Eerzuchtige Osfenftein bezweek zelfs in den flag Van  i°4 MAURITS van NASSAU, Van dorst, daar 't kwynende oog vergeefs naar Iaafnis zag. De mytervoogd van Mentz liet aan den disch zyn leven, Van juichers om myn' val , en 't vleijend' hof omgeven. De bisfchop op den ftoel van Straatsburgs kerk gefield, Wierd in zyn eigen hof moorddadig neergeveld. De graaf van Lyningen verloor, Hechts weinig dagen Na mynen val, 't verfiand, en, in zyn dolle vlagen, Sloeg hy, fchoon naauw bewaakt in een bedekt gewelf, Eer 't iemant kon verhoên, de handen aan zichzelv'. En de Oostenrykfche vorst, na my ten troon verheven, Wierd , door zyn' broeders zoon, verwoed gebragtom't leven' Waarna zyn lyk in Spiers, metgeen de minfte pracht, Niet verr'van't myne wierd in 't ftille graf gebragt. Zo zigtbaar ftraft Gods wraakfomtyds voor's menfchen oogen» Die Grooten die zich dwaas op xang en magt verhogen. ö Myn geliefde zoon 1 dat God ten geenen tyd' Uw'geest vergeten doe dat gy een flerfling zyt. Mogt gy, wiens heldenmoed alöm zich heeft doen;vreezen, Zo zagt van aart als fier en onverfehrokken wezen! Uw vader ware in 't hof der englen min beloond Had hy zich niet op de aard'meer mensch dan vorst betoond. Myn Maurits! 't ilaat aan u in zagte en eedle zeden, Vooral in lydfaamheid, uw' vader na te treden. Het  V T F D E ZANG. 105 Het volk dat gy befchermt met uw ontzaglyk zwaard, Mispryst, zelfs in die 't dient, een' zweem van ftuggen aart. Het zal voor wien't bemint ftraks vliegen, zelfs op 't wenken, Het zal, zelfs ongevraagd, hein 't all' ten dienste fchenken; In 't kort, wie 't minzaam leid, regeert gelyk 't betaamt, Is koning over hen, al word hy't niet genaamd. Uw vrome vader ftreed een' reeks van zeven jaren , Bewonderd door Euroop', met's lands geweldenaren; En wat verfterkte hem in zulk een bloedig pleit"? Slechts Zee - en Hollands volk, maar meest zyn minzaamheid' Elk woord dat Nasfaus prins zyn' ftamheer uit hoort fpreken, Is magtig in zyn ziel een zoete vlam te ontfteken; . De deernis, die doorgaans der liefde moeder is, Bezielt het heldenhart met zagte ontroerenis. De prins, die ylings zich door liefde voelt verrukken, Beproeft driewerf de fchim aan *t edel hart te drukken, Daar hy driewerf haar ftraks van zich verwyderd vind, Gelyk een dunne wolk verjaagd word door den wind. De ftamheer, die zyn vreugd bezwaarlyk kan wecrhouên, Zegt, op een' zagten toon: Vernoeg u my te aanfehouwen * Dat dit gezigt alleen uw tederheid voldoe: De ftaat waarin ik ben laat geen omhelzing toe; Zo my te omhelzen, prins! üw ziel kan blydfchap geven, O Om-  ic* MAURITS van NASSAU, Omhels alleen myn deugd, die my is nagebleven. God, met myn heldenftamme en Neêrlands volk begaan, Zond my een wyl tot u, om u ten dienst te flaan. Myn last is,in uw zorg uw ziel ten troost te ftrekken, De*hoogheid aan uw'Ham befchoren u te ontdekken, En tot wat eer de deugd der prinfen van myn bloed, Het land waarvoor gy ftryd éénmaal verheffen moet. Volg my, geliefde prins! Toen op een kar geftegea Van heldre wolken, zagt naby hen neergezegen, Verheft zich 't heldenpaar met fnelheid naar omhoog, En ziet haast onder zich den ruimen ftarrenboog. Niet anders voerde God,met kracht, in vroeger dagen, Elias weg van de aarde op eenen wolkenwagen. In 't ongenaakbaar licht, verr' boven 't ftarrenveld, Heeft God een grootsch paleis voor eeuwig vast gefield. De voet fchynt van robyn, 't gebouw aan alle kanten Gevormd van gouden erts, doormengd met diamanten. De ontelbre poorten, die op wondre fpillen ftaan, Onmagtig door gevryf een flyting te ondergaan, Zyn eeuwig buiten rust door openen en fluiten; De vlugge tyd loopt fleeds daar binnen en daar buiten. En brengt van hier op de aarde all' wat verborgen is, All' wat geboren word, en elk gebeurtenis* Ge.  V T F D E ZANG. 107 Geluk en ongeluk , dei- menfchen dood en leven , Is door Gods vinger hier in diamant gefchreven. Voorwetenfchap zwaait hier haar' onöntwykbren Haf; Hier fchetlte zy het lot van alle volken af, Vóór dat Beweging Tyd, by haar verfchyning, baarde, En eer de fcheppingkracht een' vorm gaf aan onze aarde. Van hier kreeg Jofeph licht van zyn aannadrend lot, Dat hem in banden bragt van 't Ismalitiesch rot; Van hier wierd hy verlicht, toen Pharo in zyn droomen Het vet en mager vee ten Nylvloed uit zag komen; Van hier wierd Daniël in 's dwingslands lot verlicht, Dat aangekondigd wierd in 't zeldfaamst nachtgezigt; Van hier wierd dien profeet eene opening gegeven, Van all' wat Belzazar ten wandmuur zag gefchreven. Het heldenpaar, gefneld door 't onafmeetbaar vak , Welks grens een' aanvang neemt aan't eind' van't ftarrendak, Ziet door een donkre wolk, die zelfs de Hemelingen Het zien des hofs belet, op éénmaal zich omringen, De prins zegt tot den geest die hem door *t luchtruim leid: Myn vader! wat beduid die dikke duisterheid ? Is dit dan 't dal der dood, de weg tot die fpelonken Daar de ondeugd eeuwig kermt, aan ketenen geklonken ? Myn zoon! is 't antwoord, neen , ik voer u derwaarts niet. O 2 Een  io8 MAURITS van NASSAU, Een Christen, wél bewust van 't geen Gods wet gebiedr Een vorst, die 't voorfchrift kent van zedelyke pligten, Moet naar des afgronds poel geen' wondertogt verrichten, Ten einde een aklig vuur zyn' geest een fchets verfchaff', Hoe God het kwaad kastyd, door afgemeten ftraf, En even noodeloos heeft hy in de cnglcnzalen Te zien , dat God de deugd met zyn genadefiralen Begunfligt van zyn' troon ; neen, 't zuiver Godlyk woord, Dat door de waereld word aan allen kant gehoord, Door all' wat hooren wil, leert ons ten alle tyden Hoe God het goed beloont, en 't kwade zal kastyden; Voor wie dat woord verwerpt, zal 't ook onnoodig zyn Het loon der deugd te zien, en aller boozen pyn. Gods goedheid zal uw' voet een' weg ten raadshof gunnen, Waarop geen flerfiing noch zich heeft beroemen kunnen. Aan 't eind' der duisterheid t Gebrul van 't dondertuig belet de opmerkendfte ooren Die buiten't leger zyn, geenzints 't gekerm tehooren, Daar 't wél gebruikt gefchut dat uit drie kielen brult, Den trotfen Kastiljaan met woede en angst vervult. Dring, zangnimf! door den rook, ten dienst der nageflachten En  ZESDE ZANG. 133 En meld wat ramp men heeft van burgertwist te wachten, En hoe de burger zich van zyn geluk vervreemt, Die aan der Grooten twist onzinnig aandeel neemt, Ja, om voor eeuwig 't volk die razerny te onttrekken , Zeg hen hoe verr' zich 't wee dier dwaasheid uitkan ftrekken. In 't algemeen rumoer bevocht held Chatillon Met zyne Franfche fchaer' het volk van Mondragon: Dees Spaanfche krygsman deed een aantal Franfche benden, Verknocht aan Romes leer', zich naar den vyand wenden, Dus was 't dat in deez' ftryd , uit wraak voor weêrzydsch leed, Het Franfche volk verwoed het Franfche volk beftreed. In 'tfpits des Franfchen droms aan Spanjes dienst verbonden, Wierd zeker jeugdigheid, E-eaumont genaamd, gevonden; Hy fproot uit burgerbloed, maar uit een' blinden haat Tot all' wat niet gedwee in Romes boeijen gaat, Had hy aan Spanjes zaak, als burger, deel genomen; Zyn vuist had msnigmaa! het ketterbloed doen ftroomen; Geen Gauler in de fpits des Kastiljaans geleid, Vocht in deez' heeten flag met zo veel dapperheid. Een krygsman, zo als hy, geteeld van Franfchen bloede, Doet onverhoeds zich op aan't woestaarts oorlogswoede» Daar beider dichte helm hun aangezigt bedekt, En 't weêrzydsch aangezigt 't weêrzydsch gelaat onttrekt. R 3 Moord  134 MAURITS van NASSAU, Moordzuchtig op elkaêr, by 't woên der ftrydgenooten, Verhit door beider woede, als tygers aangefchoten, Beproeft hun yzren vuist, die 't heldenlemmer zwaait, En om zich heen een oogst van lyken had gemaaid, Elkaêr de fcherpe punt van hun geduchte klingen, Door harnasfleuve in hals of woedend hart te dringen'; Men ftoot, men houwt, men deinst, en nadert andermaal. Elendigen! laat af, zoekt elders zegepraal. Maar, neen! de ftoute moed betoond aan beide zyden, Verhit de woede en wraak in hun onmenschlyk ftryden, Daar weêrzyds beider hart den dappren krygsman eert, Die, woedend' met beleid, zyn' hals en borst verweert. Na honderd poogingen, na honderd fchrandre vonden, Om doodelyk elkaêr met hun geweer te-wonden, Gelukt het aan den held die ftryd by Neêrlands vaên, Den held die Spanjes dient zeeghaftig neêr te flaan. De helm ftuift van de kruin, en op 't beftorven wezen Is 't nadren van de dood, by woede en wraak te lezen, Daar 's overwinnaars oog op 't oogenblik ontdekt, Dat hy zyn handen heeft met broederbloed bevlekt. Op éénmaal ovcrftelpt door overmaat van fmarte, Keert hy 't bebloede ftaal naar 'tfchriklyk wroegend harte; Maar word te rug gefcheurd, ontwapend, weg gevoerd, Te  ZESDE ZANG. 135 Te raidden uit den ftryd, daar 't brein, op 't felst beroerd, Den mond, met fchuim bedekt, een zege doet vervloeken Wier wreede vrucht vergeefs hem zal naar rust doen zoeken , Die, werwaarts hy ook vlied', hy nergens vinden kan, En hem tot aan zyn dood gelyk maakt aan den man Die't eerst, in'saardryks lente,een' broeder wreed vermoordde •> En van dat bloed alöm de ftrenge wraakfbem hoorde. Erbarmlyk broederpaar! leer aan myn vaderland, De burgers, welk een twist op Neêrlands grond ontbrand', Hoe, om de Grooten, 't volk moog'van elkaêr vervremen, In hunne Grooten twist nooit eenig deel te nemen; Opdat de broeder nooit worde in 't geval gebragt, Dat hy met moordgeweer verwoed zyn' broeder flagt. De dappre Frans De Veer, ter flagörde ingebroken, Ziet door den Admirant zyn heldenborst beftoken: Ondanks een zware wonde, ontfteekt zyn ftroomend bloed Het onvertfaagde hart in heeter oorlogsmoed. Horatius, des helds ontzaggelyke broeder, By 't zien van 's broeders bloed nu meer dan ooit verwoeder, Stort op den Admirant; hy bonst hem uit denzaêl, En fcheurt hem tot den prins in volle zegepraal; Maar weêr te rug gefneld naar 't vuur, by zyn foldaten, Daar hy zyn' broeder ftraks had handgemeen gelaten, Vind  13^ MAURITS van NASSAU, Vind hy den held verbleekt, vertreden op den grond, Ontzield door bloedverlies uit zyn bekomen wond'. By 't uiten van een* kreet, de handen voor zyne oogen, Als razende in den drom des Kastiljaans gevlogen, Door 't gunflïg lot alöm in 't heetst des flags geleid, Wreekt hy zyn' broeders bloed met leeuwen dapperheid. Davalos word doorhem heldhaftig afgetreden; Zie door den paardenhoef dien oorlogsman vertreden, Befchouw hoe dappre Bax De Veer in 't flryden dekt, En waar zyn ros zich wend den grootflen fchrik verwekt. De ftoute Van Der Aa, beroemd door doodverachting, Houwt Bodavilaneêr, in't midden van de flagting. Ryhoven, hoogst beroemd op dezen oorlogstogt, Wiens vuist den Goliath van 't Spaanfche heir bevocht, Stort, op zyn fchuimend ros , de Franfchen op de leden Die, door Villars geleid, voor Neêrlands dwingland fl-red'en Marquette, Afwerus, Kriek , graaf Ernst en Lodewyk, Held Dommerville, de eer van 't magtig Jelyryk, Doch wreed daarvan gehoond, en aan den prins verbonden, Ontzielen't all', verhit door hun bekomen wonden. Marquette houd verwoed, met zyn geducht geweer, In éenen flag Monray in 't bloedig zand ter neer, Vecht als een fiere leeuw, die in een perk benepen, Een  ZESDE ZANG. 13? Een' weêrpartyder dood by ieder zyner grepen; Terwyl de kloeke Solms geen' vyand fchuldig blyft, En held Marquettes volk met zyne ruitren ftyft. De jonge Fabi, de eer van zyn doorluchte neven, Door Fredriks heldendeugd, noch korts gefpaardin't leven, Ryd naast des hertogs ros, en doet niets in den ftryd , Dan dat hy met zyn kling zyn' meesters hoofd bevryd; Maar denkende aan de hulp door Neêrland hem geboden , Verbied zyn hart zyn vuist één'Neêrlandsch held te doodenIn't dichtst eens droms die woest prins Nasfau tegen druischt, Stelt zich de aartshertog bloot aan Maurits heldenvuist: Op 't zien van 't ketterhoofd voelt hy een fchok in de adren; Hy uit een' luiden kreet, kan Nasfaus prins niet nadren, En is gelyk de geen die, droomende, in 't verfchiet Een fchrikverwekkend fpook hem ylings nadren ziet. Zo ftond weleer Adrast' in 't woedend' hart verflagen, Toen de oogen onverhoeds den held der Grieken zagen. Maar ylings ftookt de wraak, door fchrik te meer gefard, Een woedend heldenvuur in 's hertogs grimmig hart. Dolzinnig door den haat, op Maurits'aangeftoven, Poogt hy met éénen flag door 's prinfen helm te kloven; Maar dees,zodra hy 't ftaal op zich geheven zag, Keert, met behendigheid, op zyn geweer den flag, S Draait  138 MAURITS van NASSAU, Draait 's hertogs kling ter zyde, en had met zyne» degen Zyn' vyand op zyn ros ontwyfelbaar doorregen, Zo niet de forsfe floot op 't harnas waar'gelluit; Nu Huift de aartshertog flechts eénsflags ten zadel uit, En waar' gewis terflond in 't bloedig ftof vertreden: Zo Fabi niet, met drift tot zyn ontzet gereden, Het ros gegrepen had, daar hy ten zelfden tyd Vol weerzin met den prins zich wikkelde in den ftryd , Waardoor de aartshertog wierd gelegenheid gegeven, Ter ftyging op zyn ros, en redding van zyn leven. Intusfchen joeg zyn val den trotfen Kastiljaan, Die aan zyn zyde vocht, een doodlyke yzing aan: Die woedende oorlogshoop, noch druipenden 't ontzielen* Licht by des hertogs val op Üt oogenbïik de hielen; En'tovrig deel van 't heir, dat noch met woede vocht, Volgt ylings 't voorbeeld na van 's konings middentogt.' Aan allen kant gedeinst, maar niet uit één gedrongen , Weêrftaat men deinzend'noch,hoe fel men word befprongen. Wat zonderling geluk doet ftraks den Kastiljaan, Op nieuw ten ftryd gevoerd, op nieuw den prins weêrftaan? Is 'top des hertogs Item dat zy denftrydlust hooren? ó Neen! die nieuwe moed word uit een vrouw geboren. God wil dat Nasfau hier onfterflyke eer behaal', En  ZESDE ZANG. ï39 En 's dwinglands bloed befchouw' hoe grootsch hy zegepraal'. DeSpaanfcheInfante,uitPhIips,'s lands dwingland, voortgekomen Had in Oostendes wal den feilen ftryd vernomen, En was, als gemalinne aan 's hertogs lot verknocht, Belust om 't eind' te zien van dezen oorlogstogt. Haar vader had dit land, daar hy was afgezworen, Haar tot een huwlyksgift ten dag des echts befchoren; Dus zag haar trotfe geest een land als eigen aan, Dat haar gemaal eerst moestin hare banden flaan. Maar by een' trotfen geest bezat zy wezenstrekken, Gefchikt om achting, liefde en eerbied op te wekken; H^ar fchoonheid, boven dien, wierd door die gaaf verflerkt Die meer dan zelf de deugd op 't hart der menfchen werkt, Die gaaf door 't lot bedeeld aan weinig ftervelingen, De gaaf van zich alöm gelukkig in te dringen Een blaauw en kwynend oog, dat tevens helder ftond, De neus een weinig krom, een wél gevormde mond, Een lach vol majefteit, een bosch van zwarte haïren, De wangen die in gloed twee rozen evenaren, Door handen van , de kunst op fneeuwit doek gefteld, De marmren boezem, die bevallig daalt en zwelt, De handen die alöm elks oogen tot zich trekken, Een houding hoogst gefchikt om eerbied op te wekken, S a Eea  14* MAURITS van NASSAU, Een kloeke leest, gevormd met evenredigheid, Ziedaar waardoor dees vrouw het hart der mannen leid Om zo veel blinkend fchoon met grooter kraeht te Herken, Deed een befchaafde fmaak de kleding mede werken: Zy had een' rooden hoed op 'r minzaam hoofd gedrukt, Waarop eenpluimboseh golft dat ieders oog verruktEen purpren overrok van kosbre zy' geweven Welks zoom van fehittrend goud bevallig was omgeven, Zet aan de kloeke leest, hoe fors die ook reeds zy, in t oog des oorlogsmans een flerker forsheid by; Hetfneeuwit,"t briefchend ros, geleid door gouden toornen, .cheen van zyn vraeht al 't fier te hebben aangenomen, En treed, als waar' het trots dat een zo fehoone hand Het tot gedweeheid dwingt, in zynen fierflen Hand. Gerust op de overmagt bereikt zy't veld vanflagting Met een vervrolykt hart, vol van triömfverwagting Wat ziet ze? een deinzend heir, aan allen kant gedrukt, En een. gemaal dien 't lot alree' de zege ontrukt. Zy vhegt, met haar gevolg , een aantal verfehe benden, Naar t heir dat zy. den rug ziet naar den vyand wenden; Staat, bloodaarts! nep zy uit, Haat laffe Kastiljaan! L-rt van eet, zwakke, vrouw in 't Hryden pal te Haan. Laat, Iaat uw konings bloed uwe oude deugd ontvonken; Dankt  ZESDE ZANG. 141 Dankt dat den lauwerkrans u in triomf gefchonken, Of ziet hoe moedig zy, by 't misfen van haar erf, Tot uwer aller hoon , door's ketters handen flerv'. Waar is uw oude moed voor Christus kerk en Spanje ? Vergeet gy menig zege op 't Hamhuis van Oranje? Te rug, boud Hand, valt aan , hervat op nieuw den ftryd, Denkt dat gy vecht voor my, en Kastiljanen zyt. Die taal, op heldentrant, met nadruk, uitgefproken, Doet ftraks 't verflaauwde bloed der Kastiljanen koken; Elk hunner waant in haar een krygsgodin te zien, Die 't heir, uit 's Hemels naam, verwinning aan komt biên; De fchaamte doet het hart een'heldenmoed bekomen, Elk hunner wil zyn bloed voor't vorstlyk bloed doenftroomen, Elk hunner is op nieuw die oude Kastiljaan, Door Alvaas geest geleid ter hooge glori baan. Zie boe de Spanjaards zich, fpyt kogels, kling, en fperen, Met woede in 't aangezigt naar Maurits benden keeren ; Befchouw den ftryd vernieuwd, en heeter dan voorheen, Daar weêrzyds rei by rei geveld word en vertreên. De fchaamte had Kastilje een' nieuwen moed gegeven , 't Gevaar doet in Oranje een fterker ftrydvuur leven ; De heerschzucht Hyft den moed des hertogs in 't gevecht, In Maurits fpreekt de nood, en zyner volken recht; S 3 Weêr-  142 MAURITS van NASSAU, Weêrzyds verkiest het heir het fterven voor het buigen, Men moord elkaêr verwoed met gruwzame oorlogstuigen. Daar Fredriks vuist opnieuw held Mondragon bevocht, Stort dappre Maurits zich op 's vyands middentogt, Daar Bax, en fiere Solms, door Van Der Aa gelieven, Hun benden overal naar 's vyands benden dreven. Ryhoven zwerft alöm met lichte ruitery, En poogt des hertogs heir te ontrusten in de zy'; Het vuur der fchepen woed in 's vyands rechter vleugel, Daar naauw' 't verfchrokken ros wil luistren naar den teugel. Drie uren had men dus elkaêr op nieuw weêrftaan, Onzeker naar wat zy' 't geluk zoude overflaan ; Triomf! wy zien in 't eind' held Maurits triomferen , En Spanjes overmagt op 't ftrand der zee verheeren, Wier door der golven kracht fors voortgedreven fchuim, Bloedverwig brullend' keert naar 't onafmeetbaar ruim, Alsöf 't den held begroet die land en ftrand behoedde , En tevens loeijend' zucht om 's menschdoms wreede woede. Wat held,"of liefst wat god, behaalt de zegepraal? Vorst Maurits, opgevoed by 't zwaaijen van het ftaal! Zie hem , met ééne fchok ter flagörde ingebroken, Zyn' vyand links en rechts met zyn geweer beftoken; Zie menig ftaal verftompt op zyn gedekte leên, Hoor  ZESDE ZANG. 143 Hoor hoe de kogel gonst rondom den krygsman heen; Vergeefs, hy fchiet vooruit en wat hem durft weêrftreven Verliest door zyn geweer, of-dat zyns volks het leven. De middentogt gefcheurd, beneemt den Kasüljaan Het middel om met vrucht den prins te keer te gaan: Oranjes helden, heet door een langdurig ftryden, Beftoken nu vermoed des vyands legerzyden. Men vlugt aan allen kant, of tuimelt onderéén, Daar alles door den hoef der paarden word vertreên. 't Gekerm van all' wat vlugt, en van die hier verfmooren In ftroomend rokend bloed, verdooft alöm elks ooren. Elendig legerhoofd! noch korts zo trots van hart, Wat zou uw noodlot zyn, zo ge,in den hoop verward, Door dappren Fabi u geen opening zaagt maaken ! Zie fchier u in de magt van Neêrlands held geraken. Maar de edele Romein baant met zyn vlugge hand U, in den drang bekneld, een' open weg langs 't ftrand, En doet, om uit den drom u vry te doen ontkomen, Met weerzin, nu zelfs 't bloed der Kastiljanen ftroomenV Houwt menig' ruiter neêr wier ros u houd bezet, En die u , fel geprangd, een' vryën loop belet. Die fiere Infante, op 't'zien van 't fors geleden breken, Was, rennend',met haar ros reeds achterwaarts geweken, En  i44 MA.URITS van NASSA £ƒ, En al haar trotsheid was, op 't eigenfte oogenblik, Verkeerd in wanhoop, fpyt en doodelyken fchrik. Hovaardig bloéd van 't fchuim der waerelddvvingelanden! Heldin, die in uw volk het ftrydvuur deed ontbranden! Gy trekt dan van uw' togt en moed geen andre vrucht, Dan dat gy kwaamt, en zaagt uw krygsvolk in de vlugt! Moest Phlippus kroost haar heir weer doende ftryd waarts keeren, Dan zelf den heldenroem van Nasfaus prins vermeêrcn! De jonge Mondragon doet wat een oorlogsman , In 't hoogfte van den nood met roem verrichten kan: Hy doet een oorlogshoop met moeite famen trekken, Om 't vlugtend'legerhoofd en 't vlugtend' volk te dekken, Houd dappren Nasfau op, tot dat de duisterheid, Van 't Oosten aangefpoed, de beider legers fcheid. De prins, aan allen kant nu meester van de kusten, Vergunt zyn' heldenftoet op 't ftrand een wyl te rusten; Maar trekt na deze rust, zyn tyd van overleg, Begunftigd door de nacht, zyn volk van Nieupoortweg, Verfterkt daarmee' zyn heir, om, als 't begon te dagen, De vlugtende oorlogsmagt heldhaftig na te jagen. Snelgroeijendreuzenbeeld ! gy, ongeftuit gerucht! Hoe verr' blaast uw bazuin de Kastiljaanfche vlugt, In weinig tyds, by 't fchoon van INasfaus zegepralen, Hoe  ZESDE ZANG. ns Hoe vreeslyk deed gy 't hart eens trotfen dwinglands dalen ? Gy joegt niet flechts in 't land den wreeden Kastiljaan, Maar Tyberitroom en Taag een doodlyke yzing aan ; Philips, 't zieldvvingend' Rome, in fchaamte weggezonken, Zien hun geweld in 't land aan ketenen geklonken. Maar hoe was Neêrlands volk om deez' doorluchten ftryd. En \ fchoon gevolg daarvan, ö fnelle Faam ! verblyd, Toen ge uw bazuin met kracht aan uwe lippen zette, En Maurits heldenmoed fchelklinkende uittrompette! Straks golft de Oranjevaên van ieder toorentrans, Het licht by nacht ontvonkt trotfeert den zonneglans, 't Oranje boven! doet aan allen kant zich hooren, En 't dankbaar hart looft God in alle tempelkoren. Helaas! moet een triomf zo nut voor Nederland, Een bron zyn in den raad van fchaadlyk misverltand i Kastilje, door den prins aan allen kant benepen , Nadat hy 's hertogs heir zo fel had aangegrepen, Dat hy al 't zwaar gefchut dat Spanjes magt bezat , En honderd vaênen grootsch op 't veld veroverd had , Deed, door den Admirant, voor Nieuwpoorts hooge wallen , By aanvang van den flag in 's prinfen hand gevallen. Thans fpreken, op een' toon in waarheid hoogst gedwee, Van 't fluiten eens beftands, of liever van de vree'. T De  146 AANTEE KEN INGEN. Bladz. 48. 20 sluimerden b v dan, enz. Loth, gevangklyk wordende weggevoerd, wierd door Abraham achterhaald, en verlost. De aartsvader overviel de vyanden met drie honderd mannen, daar het vyandlyk leger by Dan in de armen van den flaap lag. I B I D. niet anders was 't gesteld by grieicens oorloos m acten, die slü1mkbnb' geen bezoek van 'l' daujsisch volk v e k.« wachtten, enz, In den reeds aangehaalden telemachus lezen wy deze beruchte overrompeling. De Grieken, in oorlog zynde met Adrastus, koning der Dauniërs, lagen gerust in hun leger, het onmogelyk achtende dat de vyand iels op hen zou kunnen ondernemen, daar Adrastus hen ondertusfehen met behendigheid en (helheid op den hals kwam, m het midden van de nacht, en eene verfchriklyke llagting onder hen maakte. Bladz. 50. de prinsen van myn' stam zyn nooit bezield door wraak, vergieten -t bloed met smart en spa ren-t met vermaak. Dit is waarheid. Wat de vyanden van het doorluchtige huis van Oranje de prinfen van dat huis hebben verweten, hoe verre hunne onbefchaamdheid cok gegaan zy, bloeddorst hebben de gematigdften hen nooit verweten, en zy konden dat naar waarheid niet doen. Wil. lem De Eerfte, te Antwerpen gevaarlyk dooreen piftoolfchoot in den hals ge-  AANTEE KEN INGEN. ió> getroffen zynde, was, in>het hevigst zyner pynen, bekommerd dat men de handdadigen aan den toeleg te ftreng zoude behandelen, en fchreef aan de wethouderichap ten hunnen voordeele, de regeering aanmanende tot zagtheid. Deze edelhartigheid word te grooter, wan» neer men nagaat dat de prins die aanmaning deed in een tyditip waarin alles, en hy zelf voornamelyk, aan zyn opkomst twyfelde: het is in het algemeen eene waarheid, dat in het uur der dood de mensch zich onvermomd vertoont zo als hy waarlyk is, omdat hy, geene belmgen meer na te jagen hebbende, de waereld als hem ten éénemale onverfchillig aanmerkt. Willem toonde dus hier een alleredelst caracter te bezitten. Wat is grooter dan ontferming te hebben met zyne moordenaars? Wat meer is, hoe weinig had het dien doorluchtigen vader des vaderlands te kosten gehad, om Aerfchot, Maalltede, en anderen, die hem den lelyken trek met de inroeping van den aartshertog Mathias hadden gefpeeld, door handen van het volk van kant te helpen? maar verre van zulk eene bloedige wraak, vergenoegde deze waarlyk Christenheld zich met hen alleen de magt te benemen van hem, ten nadeele dezer landen, verder hinderlyk te zyn in zyne onvermydelyke ontwerpen. Hier tegen is niets te zeggen. Wat Miurits zeiven betreft, hoe men tegen hem heeft gefchreeuwd wegens het ongelukkig voorval met Barneveld, de toenmalige toeftand van zaken eischtejzekerlykeene mate van geltrengheid., dieüi:affcheidlyk is van de prinfen; maar de gefciiiedenisfen malen ons Maurits eenparig af als de grootlte fuiarten voelende wegens de veiöordeeling van zyn' tegenltrever. Wat Fredrik Hendrik betreft, wie kent de menschlievendheid van dien vorst niet? en waar is aan de verdere prinfen ooit bloedgierigliH.i ver-  i63 AANTEEKENINGEN. verweten? Laten wy, om de bovengemelde vaerzen van Maurits fier* ker te rechtvaardigen, onze oogen wenden naar een luifterryk voorbeeld van goedheid, waarvan wy alle ooggetuigen zyn geweesr. Geen der prinfen uit het huis van Oranje is onwaardiger mishandeld, dan de tegenwoordige ftadhouder Willem De Vyfde; gelyk gefield met den trotfen en wreeden Al va, byna verklaard als de vogelvryheid waardig, genoodzaakt zyne refidentieplaats te verlaten, en op het punt gebragt om zich van alles te zien berooven , keert de zaak éénklaps in zyn voordeel, en die goede vorst eischt niet alleen geen druppel bloeds zyner vyanden, maar verklaart opentlyk in een manifest, dat hy de menigte befchouwt als een' hoop misleide burgers, en dringt op eene vergifnis aan by de Staten, zich vergenoegende met zyne beledigers de magt te benemen om hem andermaal te befchadigen. Ziedaar voorbeelden die men zal moeten laten ftaan, en die men niet kan ontkennen zonder alle fchaamte te hebben uitgefchud. 's Prinfen manifest vergeleken met alle vuiligheden die tegen hem zyn uitgeworpen, zal door alle eeuwen eene verwonderlyke vertooning maken in de jaarboeken van Nederland j,het is één der feboonfie trekken in het leven van eenig vorst. Lieten wy dan Maurits te veel zeggen, toen wy hem de hier bovengemelde vaerzen in den mond leiden? I B I D. SCHOON 'ï LOT DEN TWEEDEN THLIPS IN 'TGRfiF DEED NEDER» ZINKIN, DE DERDE TRACHT ONS NOCH IN KETENEN TE KLINKEN. Philips de tweede, die in alles een monfier was, blies in den jaare 1597. zyn' onreinen geest uit, gelyk wy dat omftandig hebben be-  AANTEEKENINGEN. 169 befchreven in het leven van philips den tweeden, uitgegeven by den boekhandelaar h 0 L t r 0 p, en liet zyn' opvolger, Philips den derden, erfgenaam van zyne ftaten, van zyne dwangöntwerpen ten opzigte der Nederlanden, en van zynen haat. De oorlog wierd dus door den derden Phlips met geene mindere hevigheid voortgezet dan door den tweeden Phlips. Stroomen bloeds wierden 'er vergoten, en waren de Spanjaarden hardnekkig in het voortzetten hunner baldadige dwangöntwerpen,prins Maurits was zo ftandvastig in zyn ontwerp om 'er zich tegen te verzetten, als de vyanden van het land hardnekkig waren in hunnen haat, tot het God Almagtig heeft behaagd de flandvastigheid, moed, beleid en trouw van held Maurits derwyze te zegenen, dat de dwingelanden des lands eene onderhandeling aanboden, waarin de prins niet wilde bewilligen, t' en ware het hof van Spanje de onderhandeling begon als met onafhangklyke en vryë volken, Havende dus, als held en voorflander van 'slands zaken, der Staten groothartige afzwering van Phlips den tweeden. Zyn wy, naast God, ook iets aan Maurits verpligt P Bladz. 56". 'T IS FABI, VOORTGEKOMEN ! VAN'T OVEROUD GESLACHT DER FABlé'N VAN ROMEN. Deze Fabi was inderdaad een afftamling van dien Fabius, die zich zo beroemd had gemaakt in de oorlogen tegen den ontzaglyken Hannibal. Eén der fraaifte trekken in het leven van den Romeinfchen veldheer moeten wy hier den lezer niet onthouden. Men zal daarin den grooten man zien,die zyn ontwerp dryft ten nutte van zyn vaderland, in weêrwil van de loszinnige volkstaal, die altyd gretig groote mannen beoordeelt met zinloosheid. Hannibal had tot noch toe altyd Y met  170 AANTEEKENINGEN. met onbedrevene en heethoofdige veldöverften te doen gehad,- ongemeen listig, had hy het zich ten regel gemaakt zyn voordeel te doen met de geaarthéid der bevelhebbcren die tegen hem geboden; onbedrevene fpande hy ftrikken, en verfloeg hen; vermetele heethoofden tergde hy, door afbranding van dorpen rondom hun leger, of door hen fmaadheden aan te doen in hunne legerplaats; hy lokte hen hier door uit hunne legerplaats en voordeel, en verfloeg hen, even als hy de onbedrevene verfloeg. Eindelyk kreeg Fabius het gebied over het leger der Romeinen: deze veldheer nam eene gefteldheid waarin het den Carthager onmogelyk was hem aan te tasten, zonder zich bloot te ftellen aan eene volflagene vernieling. Hannibal, bemerkende dat hy dezen man noch kon tergen, noch van fland doen veranderen, zeide toen, dat de Romeinen hunne dapperheid verloren hadden; maar dit was de taal der fpyt, niets was hem doodelyker dan eene lange werklooze legering. Het gemeene volk te Rome, en zyne loldaten zeiven, befchuldigden hem van flaauwnioedigheid; maar F'abius verftond zyne kunst, verachtte al het volksgeklap, en de fpyt van Hannibal, en vernielde langfaam den vyand, zonder vechten. Het is overbekend hoe ongelukkig deze voorzigtigheid van Fabius den togt van Hannibal deed afloopenjals wanneer zyne gewaande flaauwmoedigheid zyn' grootflen roem te weeg bragt. Voor het overige is de grootmoedigheid van Fredrik Hendrik en prins Maurits, zyn' broeder, aan den jongen Fabi op het flagveld betoond, bekend in de gefchiedenisfen, en levert een nieuw bewys op van de edelmoedige geestgefleldheid der twee prinfen van Oranje. Bladzl  AANTEEKENINGEN. Bladz. 62. ZO TIt ACHTTE BALAKS vloek 't VERKOR EN VOLKDES HEERE N, DOOR VREKKEN BEÖRS ZOON MET GRUWZAAM WEE TE DEEREN. Baiak, vorst der Moabiten, Israël aan zyne grenzen ziende, en hen vreezende, zond om Bileam, den zone Beörs, ten einde hy Israël zoude vervloeken. De gewyde fchriften leeren ons hoe God Bileam lïuitte op den weg, en hoe hy afzag van den vloek. I B I D. ZO WEKTE CRASSUS ZWAARD ATEJUS ONGENAE', ENZ. Deze Atejus was een hoofd der Roomfche gemeente; en wilde den togt van Crasfus tegen de Parthen beletten; en dit hem ondoenlyk zynde, vloog hy naar de poort waaruit Crasfus naar buiten trok; hier aangekomen, met een brandend vat in de hand, waarin hy zekere kruiden wierp, vervloekte hy den togt en de wapenen van Crasfus. I B I D. ZO GING WELCER DE VORST VAN *T SIDDREND' GILBOA, IN EN DORS KUNSTSPELONK AAN STRAFBRETOOVERVLOEKEN, ZYN* BYSTAND TEGEN 'ï HEIR DER FILISTYNEN ZOEKEN. Saul,van God verworpen, wegens het fparen van Amalek, in weêrwil van het Goddelyk bevel, enz. en noch door de profeten, noch door Urim, enz. van God antwoord bekomende, verviel tot de dwaasheid van eene zogenaamde tooveresferaad teplegen wegens zyn naderend Y 2. lot  172 AANTEEKENINGEN. lot, even alsöf de hel hem zoude kunnen te kennen geven, 't geen God goed vond hem te verbergen, en even of een oud wyf hem beter licht in zyne zaken zoude kunnen geven, dan door God daartoe gefielde mannen. Welke kunftenaryën het vrouwmensch heeft gepleegd, is ons niet genoeg bekend. De beroemde dodtor dekker wyd over hiftorie breed uit, in zijne alömbekende betooverde waereldmaar wat hy 'er ook van zeggen moge, de verftandigfte Godgeleerden zyn van gevoelen, dat God, om Saul en het vrouwmensch te gelyk met verfchrikking te flaan, inderdaad het verfchynfel van Samuël deed opkomen, dat de gewaande tooveres niet had verwacht; en dit gevoelen fchynt het redelykfte, want het vrouwmensch kwam uiterst verfchrokken tot Saul loopen, toen zy Samuël zag. Intusfchen moet men zich wegens de dwaasheid van den koning verwonderen, daar hy vertrouwen zocht aan een vrouwmensch dat terfiond, by zyne eerfieverfchyning, hare diepe onkunde verraad in hem niet eens te kennen, daar dit zekerlyk het eerfte had behooren te zyn dat de waarzeggende geest haar vooraf had moeten ontdekken. Welk een elendig fchepfel is de mensch door God op zichzelven gelaten! Hy zoekt toevlugt aan de laffte kunstnaryën. Bladz. 66. ERBARMLYKE EEUW, WAARIN DES KONINGS SCHRANDRE VADER, ZO GROOT DOOR ZYN BELEID EN HELDENMOED TE GAOER, ZO VER R' ZYN HOOCEN RANG VERDWAALD HAD AFGELEGD, DAT HY MET VRANKRYKS VORST BESLOOT TEN TWEEGEVECHT» Het was de eeuw waarvoor save dra zyn'Don Quichot fchreef, een werk waaraan Spanje de uiterfte verpligting heeft. Om zich van de  AANTEEKENINGEN. 1*3 de dolheid van zulk een tydperk een denkbeeld te vormen, moet men alleen het oog flaan op de oorlogen van Karei den Vyfden met den koning van Vrankryk. De koning hoonde den keizer gelyk jonge losfe edellieden van den flechtllen ftempel elkander hoonen, en de keizer toonde zich als een byzonder edelman gevoelig; hy fchreef een' brief aan den Franfchen koning, waarin hy hem uitdaagde om met hem te voet ofte paard te vechten. De koning van Vrankryk, niet minder heethoofdig, onrustig en trouwloos in alles, dan de keizer, was geen man om dat te verdragen; hy antwoordde even onbefchoft als hem gefchreven was, en nam de uitdaging aan; doch hierby bleef het, 'er wierd niet gevochten; maar alles wierd met kuiperyën en verraderyën afgedaan. Ondertusfchen heeft dat voorbeeld van twee magtige vorflen, het onnatuurlyk en Godloos tweegevecht niet weinig in zwang gebragt, en het beltaat noch, in weêrwil van de wetten der vorsten, tot in onze befchaafde en verlichte eeuw. floe gewigtig worden de daden van groote mannen voor de waereld! Die meer en omftandigall:s van dit zotte voorgeflagen tweegevecht lezen wil, zie ons leven van karel den vyfden, uitgegeven door den meergemelden boekhandelaar holtrop. Om den lezer een voorbeeld van de ruwheid dier eeuwe te geven, zo wel als van het winderige en zotte ridderachtige, hebben wy hem Hechts naar het banvonnis van koning Philips, uitgegeven tegen Willem Den Eerften, te wyzen. Die Spaanfche monarch, die boven alle andere vorsten,zich beyverde om uit te munten in achtbaarheid en deftigheid in zyn gantfche levenswyze, fchold den prins van Oranje voor een' Aartsfchelm, wiens booze ziel als die van Cain en Judas, door wroegingen wierd geplaagd; voor een pest der geheele Christenheid; voor een' heiligfchender, enz. De prins, die een liefhebber was van Y 3 zy:  174 AANTEEKENINGEN. zyne achtbaarheid (taande te houden, zo wel als de koning, en teveel vat op dien vorst had met de pen, en die, behal ven dit, op het voetfpoor van alle andere wyze vorsten, altyd zich deed verzeilen van menfchen die het voeren der pen was toevertrouwd, fchold op zyne beurt den koning voor een' Herodes , een' Rehabeham , een' bloedfchender, een' doodilager, een' moordenaar van wyf en kind, en voor een'af{lammeling van de oude Maranen en Joden, die het ligchaam van Jezus Christus om gerede penningen aan Judas hadden verkocht. Zodanig behandelden twee vorsten toenmaals elkander, in openbare gefchriften, voor de oogen van gantsch Europa. Men kan licht begrypen hoe het onder den minder adel en de gemeente toeging. In de gehoorzaal van den hertog van Alencon bejegenden de hovelingen elkander opentlyk met vuistilagen, en fmaadtaal. Dit alles dunkt ons genoeg te, zyn om van deze eeuw den lezer eenig denkbeeld in te boezemen. Bladz. 70. EEN OVEROUD GEBRUIK, DOOR ©E EERSTE KERK VAN ROMEN, GODVRUCHTIG INGESTELD EN PLEGTIG AANGENOMEN, DOOR WAT TOT OP DEEZ' DAG DE WARE ONFEILBAARHEID DER ROOMSCHE MOEDERKERK MET HART EN MOND BELEID, WORD TER BEKRACHTIGING VAN EEN GEHEILIGD LEVEN, DEN MENSCH, DOOR 'S PRIESTERS MOND, ALS NUTTIG VOORGESCHREVEN; EN INDERDAAD ELK DEEL VAN DEZE PLEGTIGHEID, WORD EN VAN JEZUS DOOD EN LYDEN AFGELEID. Deze vaerzen omfchryven de Roomfche Misfe. Wat men zeggen moge, het oogmerk van deze inftelling is door een' wysgeer niet af  AANTEEKENINGEN. i75 af te keuren. De gemeene man hangt meest aan zienlyke voorwerpen, en beeldtenisfen die hem dagelyks worden vernieuwd. Vóór de Hervorming der kerk, was de geheele Christenheid de Roomfche kerk toegedaan, en dus waren de kerkleden talryk; kon men wyzer middel uitdenken om eene groote menigte te leiden, en, door dagelykfche herinnering van Jezus heilverdieniten, by hare pligten te houden, dan de inflelling van eene plegtigheid waarvan ieder deel de menfchen, en dat dagelyks, Christus lyden en flerven , ter hunner verlosfing,voor den geest bragt? Weet men niet dat een Godsdienst waaraan veele plegtigheden zyn verbonden , de menfchen fterkst verbind, daar het hun zwak is vervoerd te willen zyn? Te lachen over gebruiken die niet ftroken met onze denkwyze , die zo verbazend afhangt van de indrukken ons door de opvoeding bygebragt, is zich gelyk ftellen aan het kind dat voor een vreemd gewaad fchrikt,of aan de domme menigte, die verwonderd kykt op alles wat zy niet dagelyks gewoon is te zien. De Roomfche kerkgebruiken zyn meest Oosters. Zo men een' Godsdienst belachlyk vind wegens de menigte plegtigheden die daaraan zyn verknocht, welk een lot zal dan de Mozaïfche ondergaan? Hoeveel tabernakel- en tempelgebruiken, hoeveel offers, hoeveel reinigingen, hoeveel Godsdienflige plegtigheden voor het huislyke leven, fchreef de wyze wetgever de Hebreeuwen voor? en hoe gelukkig heeft hy, door die daaglykfche bezigheden, zyn volk in rust, in grootheid en in bloei bewaard? Een groor, fchoon verflrooid volk, dat noch onder ons leeft, onderhoud noch heden van deze Godsdienftige plegtigheden zo veel het maar immer kan, en wyzelven hebben 'er eerbied voor. De Roomfche Mis, die zy dan hoe die zy, verdient zo veel verachting niet als bevooroordeelde menfchen, die geen kennis genoeg van zaken hebben, en gretigst zyn om te fpotten, daar wel aan hechten; neen, zy ver-  i?6* AANTE EKENINGEN: verdient het niet, alleen om het onloogchenbaar zuiver oogmerk van hare inflelling. Ondertusfchen ontkennen wy niet, dat de Mis dikwyls is misbruikt, de gefchiedenisfen leeren het; maar het misbruik neemt het goede oogmerk eener inflelling niet weg. Laten wy toch éénmaal beginnen rechtvaardig te zyn, en de vrucht daarvan zal eene verftandige verdraagfaamheid wezen, wy zeggen ééne verflandige verdraagi'.amheid, dat is eene die niet alle fchadelyke en fchandelyke dolingen verdraagt, maar in liefde verdraagt alles wat God, en den Zaligmaker niet in hunne eere kwets:, en de burgerlyke famenleving niet ontrust, of de grondwetten van den ftaat niet aantast, en geene van deze menschöntëerende flappen kan menredelyker wyze de inflelling der Misie toefchryven. Integendeel, een oprecht Roomschgezind leek kan die met vrucht bywonen, en 'er de bekrachtiging tot een dagelyks geheiligd leven in vinden. Bladz. 78. CLEMENT HAD IN DE MISSE EEN NIEUWE KRACHT GEVONDEN, OM ZYNEN OPPERHEER MET MOORDGEWEER TE WONDEN, ZY STERKU IN RAVEILLAC DIE HEETE ZUCHT TOT MOORD, DIE GROOTEN HENRIK HEEFTIN 'T GUDSEND' BLOED GESMOORD, ZY WRONG 'T GEVLOEKT GEWEER IN SCHELMSCHEN GERARDS HANDEN, ENZ. Broeder Clement, een monnik van de Dominicaner orde, vermoordde Henrik den derden , koning van Vrankryk; de monnik Raveillac vermoordde koning Henrik den vierden, en wy hebben Gerards onze lezeren reeds,in herbegin dezer Aanteekeningen, doen kennen als moordenaar van den Eerften Willem. Clement  AANTEEKENINGEN. i77 ment wierd by het doen van den moord om hals gebragVj Raveillacen Gerards beten hun leven in de foltering op een fchavot. Deze drie moorders hadden zich door biecht en misfe voorbereid tot het uitvoeren hunner affchuvvelyke onderneming. Inzonderheid was Gerards zo verzekerd door de priesters van zyne zaligheid, als eene belooning zyner heldendaad, dat hy met de ftomp van zyn afgefchroeide hand, noch kruisfen maakte tegen het volk, zonder eenig teken van pyn te doen blyken. Bladz. 85. HELD CORTL'Z, ENZ. Deze veroveraar van het magtige keizerryk Mexico, was e'én der dapperfte en ftandvasdgfte mannen die immer leefde. Hy fcheen ten geesfel der nieuwe waereld geboren te zyn. Het is der moeite dubbel waardig zyiie brieven aan keizer Karei den vyfden gefchreven te lezen; dezelve kenfchetfen hem volmaakt. Ecu der fchoonfte trekken in zyn leven is de volgende; dezelve heeft my altyd bekoord. Zodra de Mexicaanfche keizer Montezuma, die toen een' oorlog voerde met zyne onderdanen, bericht ontfing van de landing der Spanjaarden, en van hunne verfchriklyke wapenen, was hy beducht dat de Kastiljanen dieper landwaarts zouden intrekken, en zich by de wederfpannelingen voegen. Om dat te voorkomen, zond hy afgezanten met goud beladen naar denSpaanfchen veldheer, met verzoek van niet verder te gaan. Deze, reeds heimelyk in onderhandeling met de misnoegden, kende zyne krachten te wel, om 'er geen gebruik van te maken in zyn voordeel. Hy nam het goud, maar de gezanten moesten vertrekken met bevel van hunnen meester aan te zeggen, dat de generaal den koning Z in  178 AANTEEKENINGEN. in zyne hoofdftad begeerde te fpreken. Montezuma, verfchrokken door dit antwoord, zond de gezanten te rug niet meer goud en zilver dan voorheen, maar tevens met eene bedreiging, dat, zo de Spanjaarden een' voet verder gingen, en niet terftond vertrokken, men hen zoude aanzien voor vyanden, Cortez na n het goud en zilver, en antwoordde, met een' troffen grimlach, dat hy de gezanten den volgenden dag antwoord zou geven op 't ftrand der zee. De dag gekomen zynde, zagen de gezanten al hei gefchut op ftrand, benevens een menigte touwwerk, en Cortez en zyne Spanjaarden met brandende fakkels in de hand,gereed om fcheepwaarts te gaan. Vóór het afzetten der booten, richtte hy zich tot de gezanten,en zeide : „Zo lang my,_. ne fchepen daar liggen, kunt gy u verbeelden dat ik zal vertrekken; „ maar nu ik die aan de vlammen zal opófferen, kunt gy en uw kei„ zer die hoop niet meer voeden. Ik zal dan myn vloot verbranden, „ om u te verzekeren, dat ik onverzetlyk befloten heb Montezuma te „ komen bezoeken in zyne hoofdftad. Ziedaar de vrucht zyner be„ dreiging." Hij verbrandde inderdaad de vloot, en trok onmidlyk voort. Wat jammer dat een man in wiens leven zulke verwonderlykë trekken voorkomen, zyti'naam en roem ontluisterde door wreedheden en trouwloosheden,die de menschlykheid doen yzen en blozenl Bladz, 93. CV, DIE DOOR AL VA AS MOED, ENZ. Don Ferdinand Alvarez van Toledo, hertog van Alva, kaptein generaal van den koning van Spanje in de Nederlanden, is overbekend voor één' der grootfle veldheeren zyner eeuw; maar niet minder voor een' hoogmoedigen wreedaart. Onze gefchiedenisfen zyn vol van zyn wrevel ea hovaardy. IBID.  AANTEEKENINGEN. 179 IBID, GY, D! E IN LATER TYD NAAST HELD RE'QUESENS STREED, Don Louis de Requéfens, groot-commandeur van Kalb'liën, volgde Al va op in het land-en krygsbewind. Hy was op verre na zo groot een krygsman niet als zyn voorganger; maar hy was meer gevaarlyk, omdat hy gematigderen ftaatkundiger was. Met dat alles, heeft hy ftoute krygstogten gedaan, en den prins en de Staten in groote benaauwdheden gebragt. Men zegt dat het onder zyne regeering was, dat de ongemeen ilandvastige Willem De Eerfte den wanhoopigen voorflag deed om het land onbewoonbaar te maken , en naar elders te vlugten. De onverwachte en fpoedige dood van Requéfens redde toenmaals zekerlyk het land, en de fchrandere Willem, die nooit verzuimde met alles zyn voordeel te doen, bediende zich zo wel van den tyd waarin het land zonder hoofd was, dat hy alles welhaast herflelde. IBID. GY, DIEN MEN MET DON JAN UW LEVEN GROOTSCH ZAC WA. GEN. Don Jan van Oostenryk volgde den groot - commandeur op. Hy was een natuurlyke zoon van keizer Karei V. zo men meent, by eene Duitfche vrouw. De koning, wetende dat de Nederlanders veel eerbied hadden voor de nagedachtenis van den keizer, oordeelde Don Jan de rechte man te zyn om den Nederlanderen in den ftrik te lokken; maar, behalve dat alles wat uit Spanje kwam verdacht was, miste 2 2 Don  i8o AANTEEKENINGEN. Don Jan daartoe de verëischte bekwaamheden. Hy was geveinsd, en kon zyne geveinsdheid niet bedekken; hy was oploopend en vuria-;hy fprak van vrede en maakte toebereidfelen ten oorlog; znlk een man was voorzeker geen man om een' achterhoudenden Willem tegen te liaan. Deze fpande zyne vermetelheid ftrikken,en deed hem welhaast voor vyand verklaren. Met dat alles, Don Jan was een krygsman: de beroemde flag by Lepante was door hem tegen de Turken gewonnen, hy overrompelde Namur, en floeg het ftaatfche leger. Zyn fpoedige dood verloste andermaal het land. Men is niet buiten vermoeden dat koning Philips, vreezende dat hy zich in de Nederlanden zou doen verheflen, hem door venyn heeft doen afmaken. Hoe het zy, het vermoorden was zekerlyk uiterst in den fmaak van koning Philips, die den naam van „Duivel van het Zuiden" niet te vergeefs droeg. Bladz. 97. V AL vir de , een b a sterdspr uit van hem wiens addertono den kastiljaan ten moord IN t schuldloos peru drong, EflZ, Vader vincent valverde was een monnik, die, met Pizaro, Luquez, en Almagro, gewikkeld was in de onderneming der verovering van het aloude ryk der Incas van Peru. Pizaro, doorgedrongen zynde, na byna onöverkomelyke zwarigheden doorgeworfleld te hebben , vond het ryk van Peru in denzelfden ftaat gebragt als Cortez Mexico had gevonden, dat is in een' burgeroorlog, die overal de yslyklre onder de volken is, en hy liet niet na om 'er, op het voetfpoor van Cortez, gebruik van te maken. Het evenwel liever door verdrag willende afdoen, dan door zyne weinige gewapende manfchappen, bood hy den  AANTEEKENINGEN. i3i den Inca Ataliba,den laatflen van het geflacht der aloude koningen des lands, ter goeder trouwe een verdrag aan. De vrome Inca, geen achterdocht op de Spanjaarden hebbende, die gul met hem handelden, bepaalde voor Cafamalca, een flad op den koningklyken weg naar de vorstlyke hoofdflad Quito, den dag tot een byéénkomst. Pizaro verfcheen daar met zyne Spanjaarden, de ruitery op de vleugels hebbende, en trof den Inca onder een' gouden hemel aan, onderfleund door zyn'voornaamflen adel, en omringd van dertig duizend Indianen , gewapend met pyl ,boog en knods,maar voor 't overige nakend. JNa eene korte en minzame famenfpraak, was men het welhaast ten voordeele der Spinjaarden, en ten genoege van den Inca ééns, en het was op het punt dat zich de twee volken zouden verdragen; wanneer valverde, die Pizaroos zyde zelden verliet, den Inca on voorzigtig aanmaande, om teritond te geloven dat de God die de waereld gefchapen had', een' zoon had gehad, die voor de menfchen geflorven was, en voort? ten hemel opgevaren; dat die zoon van God een' man die Petrus heette tot zynen fledehouder had aangefteld, met bevel dat alles op de waereld hem zoude gehoorzamen; dat de navolger van dien Petrus het koningkryk van hem,Inca,had ten gefchenk gegeven aan den koning van Spanje, en dat Ataliba terflond dit alles moest aannemen, en zich daarop laten doopen. De Inca, die niet op éénmaal, zo als Benzoni aanmerkt, een doctor in de Godgeleerdheid der Christenen was geworden, ftond vreemd op den monnik te kyken, betuigende geen woord van dat alles te begrepen, en dat daarvan niets' gefproken was in het tractaat met Pizaro zo even gefloten ; zeggende verder , dat hem toefcheen dat die navolger van Petrus een verwaand mensch of een onkundige zot moest zyn,ten minde een flechte en onrechtvaardige kaerel, dewyl hy iets aan den koning van Spanje wegfchonk, waarover Z 3 nie-  i8a AANTEEKENINGEN. niemant wegfchenken had dan de eigenaar. Voorts vroe^ hy • Van „ waar hebt gy alle die fraaiheden?" „ Uit dit boek,antwoordde de „ monnik, op een' verwaanden toon; uit dit boek, gefchreven door „ den H. Geest." De, Inca die niets wist van dien Geest, nam uk nieuwsgierigheid, het boek in zyne handen, (het was een Roomsen gebedenboek,) en bekeek het ter loops, doch daarvan niets verdaande, wierp by den monnik het boek weder toeleggende dat hetzelve voor hem zo onverftaanbaar was,als al het overige van den zoon eens Gods, diegeftorven was, en van dien venvonderlyken man Petrus De monnik wend zich terftond hierop naar de Spaanfche foldaten roepende: „Wreekt God, op dezen hond, die Gods woord verwerpt " waarop de Spanjaarden met hunne vernielende wapenen twiptig duizend ongelukkige Indianen vermoordden, terwyl valverde de beulen aanmaande niet te hakken, om de fabels te bewaren, maar te Heken. De onfchuldige Inca wierd door zyn toedoen gewurgd. Ziedaar de helden die de Indianen tot Jezus zouden lokken! Pizaro wierd kort daarna in zyn hof vermoord, Luquez, en Almagro ftierven mede een geweldige en fchandlyke dood; valverde wierd door de Indianen, op een jagt die hy op hen maakte, levendig gegrepen, en ontfing een ftraf overëenkomftig zyne menigvuldige wreedheden. Zyn einde is te verfchriklyk, om den gevoeligen lezer onder het oog te worden gebragt. IBID. wat zorgen nassaus prins in 't oorlogsveld ver» z e l d e n, HY vond zyn hoogst vermaak in 'r leven van die helden wier  AANTEEKENINGEN. 183 WIER MOE» EEN ZUCHTEND VOLK GETROUW HAD B Y C E S T A A N, TOT NUTTIG- G E E S T V E R M A A K , OPMERKSAAM NA TE GAANJ DE ZOON VAN IZAI, ALS HY, TEN KRYG GE DOREN, KON MEEST HET HELDENHART VAN WILLEMS ZOON BERGT BW, Zo wy eenige lieden geloven zullen, was prins Maurits niets dan een foldaat, hy zou geen' fmaak gehad hebben voor eenige wetenfchap, en gevolglyk niet bedreven zyn geweest in iès buiten de Zaken van den oorlog. Zo men dit toe wil liaan, maakt men Maurits tot des te grooter man van den kant zyner geestvermogens: alles wat hy alsdan verrichtte by de inneming van Breda, dat een kunstlluk van den wyzen prins der Grieken was, het verzenden der vloot van voor Nieuwpoort, dat volmaakt gelyk Haat met het verbranden der vloot van Cortez, was dan vinding. f]y was dus van vindingkracht voor 't minst gelyk aan Ulysfes, en in fioutheid en fcherpzirmigheid gelyk aan Cortez, en dus zo oorfprongklyk als zy beiden. Maar zou het wel waar zyn, dat de prins zich nooit had toegelegd op iets anders dan den oorlog? Zou hy nimmer werk hebben gemaakt van boeken.? Immers had hy op de hooge School te Leiden een' geruimen tyd doorgebragt; dat was immers de leerfchoole van den oorlog niet. Hy moet daar toch gebruik gemaakt hebben van letteroefeningen. Ten minde zie hier een' eigenhandigen brief door dien vorst aan die van de hooge School gefchreven, waaruit men zoude mogen befluiten, dat hy toch eenig werk moet hebben gemaakt van boeken en geleerdheid. JHy verlangde zyne ftudiën weder te mogen hervatten. MAU-  i54 AANTEEKENINGEN. MAURITS, Graf van Nasfau, Catzeit' ellebogen, Vianden, enz. Achtbare Mannen! My zoude niets aangenamer ofbehagelykerzya geweest, dan dat ik alhier myne zaken, zo ik best kon, befchikt hebbende, terftond wederom naar Leiden tot uwe goede Academie, als tot den fchoot van myne tederlievende moeder, had kunnen keeren , om zo aan haar, aan Ul., voor de goede genegenheid ons bewezen, dankbaarheid te betuigen. Doch, na het de Hoog Achtbare Staten onzes Vaderlands behaagd heeft, my hier te doen blyven, om des te gemaklyker en fpoediger ben, in den tegenwoordig dringenden last, welken zy voor het gemeenebest van land en kerke (*) op zich (*) Men heeft de menfchen tevens ingeboezemd, dat Maurits een man was die geen belang, hoe genaamd, ftilde in zaken van den Godsdienst} hier evenwei fpreekt hy in het vuur der jeugd, een leeftyd waarin de menfchen ,over het geheel genomen, minst op hebbc/n met den Godsdienst, van byfland te doen aan het heil der Kerke. Hy dacht dan ten minfte aan de kerk ,ea was zyne leermeesters dankbaar. Alles te funen genomen, oordeelen wy ons gerechtigd om Maurits hier te laten fpreken, gelyk wy hem hebben doen fpreken. „ Het kan zyn, zal men ffiöogryk zeggen, dat Maürits niet ontdaan was van Gods,, dienftige gevoelens; maar de Synode van Dordrecht wierd gedreven door zyn' degen." Het gezegde is zonderling: op deze wyze word de befchuldiging niet meer de zaak van Maurits, maar die van aile de leden der kerkvergadering; zouden alle deze mannen geweldenaars geweest zyn, om één geweldenaar? Is dit in het gewoone beloop derdin. geu? Maar,,de prins dreef heiinelyk en met geweld." Zodat bewezen is, zou de prins Hechts weder gelyk ftaan met zo veel vorsten die in de gefchiedenisfen voorkomen, en zich niet kiesch toonden om met kracht te dryven, 't geen met goedheid en beleid niet  A A N T E; E K E N I N G E N. %S$ hebben genomen, naar myn klein vermogen, zo veel doenlyk, by te fpringen, en my dus de gelegenheid ter vervulling van dit myn rechtvaardig belang is .benomen ^.zo heb ik niet,kunnen nalaten om ookmyn oprecht hart te Uwaarts en tevens jegens de goede Academie, (daar ik op geene andere wyze kan,) ten minite door deze letteren te betuigen. Uwe hartelyke .goedheid te mywaarts- is my bekend. Dagelyks heb ik Uwe zonderlinge genegenheid, gedurigen-yver, en liefde ondervonden. , Hoewel vm echter m^n^magt en. middelen in die^n $aat zyn, dat ik UI. geen behoorlyke verJ^Jj|igg|):j^p|.al§,floch> kan toevoegen , wil ik echter dat gy verzekerd zyt, dat ik daarvan zo lang ik adem hale, een dankbaar gehcugenisfczal behouden, en dat ik met wil en daad, (fchoon gering) my UI. nooit zal onttrekken. Vaart wel, Achtbare.Mannen i> en volhard altyd iu dezelfde-genegenheid te mywaarts. D-elfp, den iq van September, 1584. altyd tot uw dienst genegene, MAURITS', gkaaf van nassau. Het Opfchrift was: Aan de; Achtbare geleerde mannen , dén' Hëére Rector en Profesfor'eh der goede Academie van Leiden, 111 TI „ , ' Holland. Bladzi niet te bewerken was; en dus is de-prins niet misdadiger dan dê meeste vorsten. Maar, behagen dat, eene mate van geftrengheid is oröntbeerlyk aan de prinfen; 'er zou bondig moeten bewezert'worden, dat Maurits, in de toenmalige omftandigheden, geweld pleegde voor eene kwade zaak, voor eer.e zaak die verderflyk was voor het vaderland, doch genomen, hy heeft de zaak by de Synode te hard gedreven, gaven zyne tegenftrevers en heimlyke vyanden hem daartoe nooit reden? waren zy heiligen? Aa  2B6 AANTEEKENINGEN. Bladz. 98. ö god! moest dan ow- toorn' dit volk zo gruwzaam deuren? enz» Deze vaerzen bevatten den inhoud van den zestigften Pfalm waar in Davit., geprangd door zyne vyanden, Zyn hoop vestigt óp den God der legerfchaerën;en de geheele inhoud vandienPMn is toepas. W op den pnns in zyne oraftandigheden. J Bladz. 103. beschoow „ mv adolph, een' stamheer uwer wa6en. mycÊmeeed;,maar meest een deüc" by vorsten scijaers deetRrEyn.op düitschlanüs Pt*® °hs keizers troon be» Adolph van Nasfau, een vorst uit wien de graven van Nasfau en dus de prinfen van Oranje, zyn afgedaald, was een vorst van deugd en dapperheid. Hy wierd tot de keizerlyke waardigheid verheven In .den jare 150a, De vorst van Oostenryk, gebelgd dewyl men hem in de keure was voorby gegaan, fpande alle zyne vermogens in om de vorsten van Duitschland tegen Adolph misnoegd te maken, en in het harnas te jagen. Dit gelukte hem eindelyk, gelyk wy terftond nader zullen zien. Bladz..  AANTEEKENINGEN. Bladz. 103. se GRAAF VAN li AI GE RL O ch wierd IN den se AG vertreden, EN DE YZREN PAARDENHOEF VERMORSELDE AL zyn LEDEN. EKaZUCIlTIGE OSSENSTEIN BEZWEEK ZELFS in DEN SLAG VAN DORST, DAAR't KWYNENDE OOG VERGEEFS NAAR L a a fn I s zag. DE MYTERVOOOD TE MRNTï LIET AAN DEN DISCH HET leven, VAN JL'ICHERS OM MYN' VAL, EN 'T VLEIJEND' HOF OM" GEVEN. DE BISSCHOP op DEN STOEL VAN STR aatsburg8 KERK geSTELD, WIERD in zyn EIGEN HOF MOORDDADIG NEERGEVELD. de GRAAF VAN jLEININGEN VERLOOR, SLECHTS WEINIG da g e n. na mynen VAL, 't VERSTAND, en, IN ZYN DOLLE VLAGEN' sl0eo hy, SCHOON N A a V w BEWAAKT in een BEDEKT geWELF, EER 't IE MANT KON VKRHOÖN, de HANDEN aan ZICH ze l\", en de OOSTENR YKSCHE vorst, na my TEN TROON VERHEVEN , WIERD DOOR ZYN' BROEDERS ZOON VERWOED GEBRAGT OM 'T LEVEN, WAARNA ZYN LYK IN SPIERS, MET GEEN DE MINSTE PRACHT, NIET VERR' VAN 't MYNE WIERD in 't STILLE GRAF geBRAGT. ZO z1gtbaar straft GODS WRAAK SOMTYDS VOOR 's MENSCHE n OOGEN, DIE GROOTEN die Z,CH DWAAS 0jP RANG EN MAGT VERHOGEN. Aa 2 Dit  188 A A N T E E' K E N I N G E N. Dit alles is overéénkorasrigmetde gefchiedenisjalle de Grooten hier genoemd, waren door Oostenryk gewonnen, en verzamelden een leger tegen keizer Adolph, die in dezen oorlog, den 2 july, 1208, fnenvolde, gelyk wy het hier hebben befchreven, door handen van den vorst van Oostenryk \ alle die tegen Adolph waren famen gefpannen ftierven eene geweldige dood. Zie hier watSEBASTiANUs munsterus fchryft van de keurvorsten en heeren, die tegen keizer Adolph hadden famen gefpannen. „ Alle die tegen hem hadden geconfpireerd zyn eene geweldige dood „ geftorven. Graaf Adolph van Haigerloch kwam om in den flag „ Otho van Osfenftein verdikte in het gevecht door dorst en hitte! „ Gerard van Eppenftein, bi^fchop te Mentz, llierf fchielyk, en „ zittende op zyn* floel. Ce bisfchop van Straatsburg wierd te Fry„ burghdoorde hand van een' vleeschhouwer omgebragt. De graaf van „ Heiningen wierd onzinnig , ja de keizer Albertus van Oostenryk „ zelf wierd,in het tiende jaar zyner regeering, op het huis te Habs„ burgh, door zyn' broeders zoon, hertog Jan van Oostenryk, op „ den eerden dag van May, verdagen, en eerst te Koningsveld', en „ daarna te Spiers begraven, niet verre van den keizer Adolph'van ,, Nasfau." Tot dus verre Munfterus. Wanneer men nu het einde dezer Oostenrykfche geweldenaars, en dat van zynen aanhang, vergelykt met het einde van Pizaro, Luquez, Almagro, en Valverde, die alle deel hadden aan den Godloozen moord van den deugdfamen Ataliba waarvan wy, in onze aanteekening op Valverde,'zo even hebben gefprokèn, dunkt ons wedervergelding genoeg te zien van de zyde eener wrekende gerechtigheid. Het is zekerlyk buiten dit opmerklyk, dat een voorzaat van den Oostenrykfchen aartshertog Albertus, die hier het leger aanvoerde tegen den prins Maurits, drie eeuwen te voren Adolph van Nasfau, voor-  AANTEEKENINGEN. 189 voorzaat van Maurits, om hals bragt op eene wyze die alles minder dan vorstlyk was, en dat Maurits den nazaat van dezen heerschzuchtigen vorst by Nieupoort te fchande maakte. Een' zonderlingen wegheeft de Voorzienigheid, in verfcheidene opzigten, met het huis van Nasfau en Oranje gehouden: Philips de tweede vermoordde Willem Den Eerden verraderlyk; en deprinfen uit koning Philips gefproten ftierven uit, in een'zwakken en byna kindfchen koning; daar de laatlle manlykefpruituit Willem voortgekomen, een'magtig en dapper koning was; namelyk de groote Willem De Derde, koning van Engeland. Men befchouwe de lotgevallen der latere prinfen van Oranje, hunne diensten, hunne deugden en zwakheden, hunne veröngely kingen, de te bovenkoming hunner verdrukking, en de wonderbare inftandhouding van hun huis tot den dag van heden onder ons, en alles zal voor een opmerkend en onbevooroordeeld oog verwondeilyk genoeg zyn, wat men 'er van zeggen moge. Bladz. 105. „W VROME VADER STREED ElS' REEKS VAN ZEVEN JAREN, BEWONDERD DOOR EUROOP', MET 'S LANDS GEWELDENAREN} EN WAT VERSTERKTE HEM IN ZULK EEN BLOEDIG PLEIT? SLECHTS ZEE- EN HOLLANDS VOLK, MAAR MEEST ZYN' MINZAAMH EID. Willem bevocht inderdaad de zeven eerfte jaren van den oorlog den magtigen koning van Spanje genoegzaam alleen met een'hoop Zeeuwfche en Hollandiche vrybuiters, en famengeraapte krygsbenden. Zyn eenige toevlugt in dien tyd beftond in de fterkte en goedwilligheid van Zee- en Holland; maar was daar het volk zo ongemeen goedwillig, Aa 3 het  roo AANTEEKENINGEN. helthad,rnAnPP,erh,°°fd "°0dig nkt mi"der 0n»emee» ™ dan het volk zelf. Alle de fchryvers komen genoegzaam daarin overéén, dat de gemeenzaamheid van Willem, zelfs vóór het aitbarften van den oorlog, de harten der menfchen in zyne ftadhouderfchappen had we. ten te winnen, en dat hy in den oorlog zich daarvan meesterlyk wist te bedienen, in de gemoederen tegen de Spanjaarden te verhitten, zo veel als hy de harten der menfchen aan zich verbond. Zyn heid zyn beleid, onderiïeund door eene zagte kracht van overreding I n T trekken der krachten de" i vy- and. Ntemant verftond de kunst om de menfchen naar zyne oo^mer- ken te leiden , zyne vyanden te winnen, verfchillen op te ruimen en verwarde zaken te ontwarren, in een'hoger graad dan deze prls ' " hy had inderdaad zo veel natuurlyke gaven en fynheid vang ^ d.g om zich zo lang met genoegfaam fiechts twee provintiën fegen de overmagt van Spanje ftaande te houden. Men mag vryuit zegg'i, da Willem de Spanjaarden oneindig meer afbreuk heeft gedaan do Z m™heid^él gebruiIaetoegevendheid,en?cW derheid, dan door de wapenen. Aanmerklyk fa het, dat hy n zZ ^«nenondeneningentehnde byna altyd o^einkkïg^ Z kan d!ar !VeWel ZVn §rootfte vyand Alva, dien men niet betjt ten kan één der grootlle veldheeren van zyne eenw geweest den prins het recht deed van te bekennen dit hy een £™ v^' en met recht een generaal kon genaamd worden * ™ ' Bladz.  AANTEEKENINGEN. i9t Bladz. 10 8. een christen, wee bewust van *t g-e e n gods wet g b' bied, een vorst, dib 't voorschrift kent van zedelyke pligten, Moet naar des afgronds poel geen' wondertogt ver- r ichten, ten einde een a kl ic vodr zyn* geest een schets verschaff', hoe god het kwaad kastyd, door afgemeten straf, en even noodeloos heeft hy in de enolenzalen te zien, dat god de deugd met zyn genadestralen begunstigt van zyn' troon, enz» De beroemdfte heldendichteren hebben hunne helden in den Memei het gelukzalig lot der goede koningen, en het lot der ondeugende in de hel doen zien. De weêrgaêlooze fchryver van telemachus voert zyn' jongen held, door zyn' ftamheer Arcefius, in 'het Eliiefche veld en in het ryk van Pluto, om hem door voorbeelden te treffen; de heer de voltaire voert, met dat zelfde oogmerk, zyn'held, onder geleide van den H. Lodewyk, door Hemelen hel; men behoort zekerlyk eerbied te hebben voor beroemde namen; maar hoe beroemd een naam zyn moge, een groote naam fluit den menseh niet uit van de feilbaarheid. Behoort men in een* prins, en in een' goed' prins, niet zo veel opvoeding te onderftellen, dat hem geleerd is hoe het goede beloond en het kwade gellraft word in een ander leven? Zo dit doorgaat, waartoe dan die Hemel-en heltogten? Men vertoont 'er flechts de helden 't geen zy behooren te weten, zullen zy waardige voorwerpen zyn voor een hel-  102 AANTEEKENINGEN. heldendicht. Te onderftellen dat God, uit byzondere goedheid, hen in een' droom hun naderend lot en dat van hun geflacht kenbaar make, beledigt noch hunne opvoeding, noch den Godsdienst, noch de gezonde reden. Hierom is het dat wy de gemelde vaerzen verkoren hebben keizer Adolph in den mond te leggen; wel uitdruklyk betuigende daarmede in het minst geen oogmerk te hebben gehad om, met ter zyde Helling van den eerbied dien wy groote mannen verfchuldigd zyn, ons boven hen te willen verheffen, en hen een' trek te geven. Verre zy van ons zulk eene onbetaamlykheid. Bladz. 108. ZIE GINDS DEN VIERDEN PHLIPS ZICH TOT DE STATEN K E £ R E N , DAAR HY VAN NEDERLAND VOOR EEUWIG AFSTAND DOET, EN ZYNER VADREN WOEDE 1N DEZEN AFSTAND BOET. Koning Philippus de vierde ftond, na een' oorlog van tachtig jaren, te Munfler,in 1648.de Nederlanden, voor zich en zynenazaten, voor eeuwig af, verklarende de zeven famen verbonden Nederlandfche gewesten voor vryë en onafhangklyke landen, waaróp hy heer koning,en de koningen zyne nazaten, nu, noch ten genen dagen, iets zouden te eifchen hebben. Het is overbekend, hoeveel de prinfen van Oranje indien hardnekkigen, Moedigen, en kostbaren tachtigjarigen oorlog met deze landen hebben doorgeworsteld, en hoeveel zy daarvoor hebben opgezet. Men heeft bor, van meteren, hoofdt, en le clercq flechts te lezen, om van de onbezweken trouw en ftandvastigheid der vorsten van het huis van Oranje en Nasfau overtuigd te zyn. Bladz.  AANTEEKENINGEN. 193 Bladz. 11 o. TJW BROEDER ZAL DIE GROOTSCH MET GULDEN DAKEN DEKKEN, Dit ziet op Fredrik Hendrik: wie belust is de dienden van dezen prins, aan deze landen gedaan, te lezen, en het beminlyk caracter van de« zen grooten overwinnaar te leeren kennen, hebbe Hechts het leven van dien vorst, door beroemde pennen befchreven, te doorloopen. Men herkent overal in hem het geduid, de zagtaartigheid en minzaamheid van zyn' vader Willem, en de dapperheid en krygskunde van zyn' broeder Maurits in hem veiéénigd. Zo het over het geheel genomen doorgaat, dat de mensch in de laatde oogenblikken zyns levens, by volle kennis zynde, zyn waar caracler doet zien, en zich onvermomd vertoont zo als hy waarlyk is, omdat hy hier aan deze zyde van het graf geen belangen meer heeft iia te jagen, en de waereld voor hem dus onverfchillig is geworden, hoe verheven moet ons dan het caraéter van Fredrik Hendrik in zyne uiterfte oogenblikken voorkomen, wanneer wy acht geven op zynelaatfte woorden , gefproken tegen de Staten Generaal, toen deze hem Voor de laatfte maal bezochten? „Myne Heeren ! zeide hy, ik bid u ?, den waren Godsdienst altyd hoog te achten, den heerlyken en tot „ 's lands behoudenis e'éns geknoopten band der zeven pylen, (name„ lyk de Unie,; onwrikbaar vast te houden, myn Hamhuis te gedeu„ ken, en myne gedane diensten voor lief te nemen, naardien ik al„ tyd by dezelven heb trachten na te volgen myn' vader, die zyn goed ., en bloed voor dit land heeft opgeofferd, en myn' broeder, die zyn leven ten dienfte dezer landen heeft afgelleten " Laatfte woorden, B b waar-  *94 AANTEEKENINGEN, waardig een' zoon van den held die na zyne doodlyke wonde te Delft bekomen te hebben, zyn leven eindigde met de uitroeping van „Hee„ re! wees myne arme ziel en dit volk genadig!" IBID. DIE EERST VOORBY ü TREED IS U TEN NEEP BESCHOREN, Willem De Tweede, was de zoon van Fredrik Hendrik, en dus neef van Maurits. Wat men van dezen prins zeggen moge,hy was een vorst vol eere en vuur; de omflandigheden waarin deze landen onder zyne korte beftiering zich bevonden, lieten hem niet toe uit te munten, gelyk zyne voorzaten. Het voorgevallene met de ftad Amfteldam', waarvan een gefchreeuw is gemaakt als van de grootfte geweldenary' wierd zekerlyk uit eene tegenkanting geboren, die een jong vurig prins niet zo gemaklyk kan verduwen. Wat 'er van zy, laten wy eens veronderftellen, dat die prins zyn misnoegen wat te verre heeft gedreven, is hy dan de eerde en eenige vorst in de waereld die zich daaraan fchuldig maakte, en waren zy die zyn misnoegen opwekten dan alle menfchen zonder gebreken ? Zeker fchryver van een maandjournaal merkt het volgende op dezen prins aan: „De Westphaalfche vrede, „ naauwlyks gefloten zynde, wilden eenige Hoilandfche lieden, al! „ waarde tegenflrevers van het doorluchtige huis van Oranje den grooN „ ften invloed hadden, het puik der krygsbenden, onder voorgeven „ van menage, afdanken; 'tgeen de prins niet kon goedvinden, als „ wetende dat dit tegen de welvaart en veiligheid des lands flrydig „ was. Doch, fchoon men dit met hem in andere provintiën mede „ begreep, de tegenparty dreef de afdanking, die het vaderland duur !S genoeg te flaan kwam, niet lang daar na. De prins had dan dubble » re*  AANTEEKENINGEN. 193 {t reden om de tegenparty" te kortwieken, zonder dat daarmede het voornemen van iemant in zyne voorrechten te verkorten, behoefde ?, vermengd te zyn." Evenwel, zegt de fchryver verder, lieten zyne „ vyanden niet na onbefchaamd hunne blydfchap opentlyk te tonen by „ zyne ontydige dood. IBID. DIE OP ZYN TREDEN VOLGT, MET KONINCKLYKE PRACHT, JS DERDE WILLEM, DE EER VAN ONS BEROEMD GESLACHT. Willem De Derde, prins van Oranje, zoon van den tweeden Wil. lem, wierd geroepen ter verlosfing van Engeland. Hy ftak over met een leger en vloot, en herftelde de zaken van dat ryk zo luifterryk, dat de fiere Britten hem eene kroon aanboden, voor wier aanneming zy hem bedankten. Deze groote omwenteling viel voor in den jare 1688. Een vryë Engelfche pen heeft dien monarch dus gekenfchetst: Hy was het hoofd, het hart, en de hand van het bondgenoot5, fchap, de vestiger der Britfche vryheid, de verlosfer der natie, de her (teller van derzelver rechten, het fteunfel van het ryk, het bol„ werk der Nederlanden, de fchutsheer van Brittanje, de fchrik van „ Vrankryk, zyne gedachten waren diep verholen, en bondig, zyne }J woorden waren weinig, maar klaar en getrouw,zyne daden manlyk, heldhaftig, en wel doordacht. Hy was grootmoedig zonder trots te zyn, en rechtvaardig zonder geltrengheid. Hy was Godsdienftig „ zonder dwepery of bygeloof." Die de gefchiedenis van dezen vorst onbevooroordeeld en met opmerkfaamheid leest, zal welhaast ontdekken, dat de hier bovenge- Bb 2. mei-  i96 AANTEEKENINGEN. melde lof hem niet te mild is toegedeeld. Men zal in hem een' waarlyk groot man vinden. Hy was de laaifte manlyke fpruit van het gefla< ht van WUlem Den Eerften, en had in zyn roemruchtig leven getoond, zulk eene afkomst dubbel waardig te zyn. Bladz. iiz. zyn, uit belang of haat, gebelgd op uw geslacht, de wit is beider naam» De gebroeders Cornelis en Jan de Wit, bekend door hunne tegen^ ftreving der Stadhouderlyke regeering,door hunne bekwaamheden,en door hunne ongelukken. 'Er is veel en al te veel wegens hen gefchre: ven, om hier alles wat voor en tegen hen is op te halen. Voorzeker blykt het dat zy geen vrinden van het huis van Oranje waren, en dat, toen de zaken kwalyk gingen,en het volk om een' verlosferfchreeuwde, zy het flagtöffer wierden hunner ltyfhoofdigheid. Men kan, met dat alles, niet nalaten, hun ongelukkig einde befchouwende, te beklagen dat zo vele bekwaamheden, ontluisterd wierden door zo veel hoofdigheid, en dat zy zulk een lot ondergingen. Een voornaam Engelsch Ichryver onderftelt de Witten verfchalkt te zyn door het hof van Vrankryk; en hy verwyt hen verder dat zy verzuimd hadden de landmagt in behoorlyken ftaat te Hellen, en alles van de zeemagt verwacht te hebben. Wat hier van zy, zeker is het dat deze landen toenmaals de deerlyke gevolgen eener verzwakte landmagt hebben onderVonden, en dat het gebleken is dat een geduchte zeemagt alleen niet genoegfaam is om den ftaat behoorlyke veiligheid te bezorgen. Bladz]  AANTEEKENINGEN. 19? Bladz. 112. VERRICHTEN RÜITER, TROMP, ENZ» Tromp en de Ruiter zyn namen die de Nederlanderen ten allen tyde zn dankbare hoogachting behooren te houden, inzonderheid dien van de Ruiter. Zyn ftoute togt op de rivier van London zal altyd gedenkwaardig zyn in de Nederlandfche en Engelfche gefchiedenisfen. Hy won agt-en-dertig groote zeedagen,en offerde zyn leven op in dienst van de kroon van Spanje, die hem van de Staten verzocht had, om Mesfin?., dat opgedaan was, te beteugelen. Hy floeg de Franfchen, die de Mesfmers onderfteundentegen hun wettigen vorst, en, dat aanmerklyk is, hy had in zyn gantfche leven Hechts twee wonden bekomen, ééne in zyn jeugd voor Bergen op den Zoom, daar hy als busfchieter diende, en ééne in zyn'ouderdom, toen hy zyn laatite zeeflag leverde by Siciliën, aan welke laatite wonde by overleed. Hy was ridder, hertog, en Lieutenant Admiraal, en had alles zichzelven te danken. Vyand en vrind bewezen zyne nagedachtenisfe eere. Zyne ingewanden wierden begraven op een' heuvel by Syracufa, en zyn ligchaam rust te Amfleldam, in de Nieuwe Kerk, onder eene heerlyke tombe. Zyn leven is breedvoerig befchreven door den beroemden brandt, en zyn menschlievend caraéter hebben wy.naar ons zwak vermogen, ten tooneele gevoerd in het bekende treurfpel mi cm iel adriaansz. de ruiter, dat beter is ontfangendan wyooithack den durven verwachten. R b 5 ÏBXDi  15>8 AANTEEKENINGEN. IBID. helaas! wat vrucht is 'r land door zo veel moeds be. schoren! niets. Dit is eene waarheid; en het verdient zyne opmerking, dat wy in alle onze oorlogen met de kroon van Engeland, van alle onze zeeoverwinningen weinig of geene voordeden hebben genooten ten minfte niet zodanige die de kosten der uitrusting en de grootheid der oveN winningen waardig waren. Zelden zyn overwinningen tegen natuurïyke bondgenooten voordeelig. IBID. - lodewyk bestaat de rust des lands te stoorenj iiy overstroomt den grond met ongeloofbren spoed ' kn 't broederpaar de wit betaalt dit met hun bloed. Wie is de trouwelooze wyze waarop Lodewyk XIV. deze landen 1 die niet in alles ilaafsch hem wilden gehoorzamen,aanviel, onbekend'2 Wie weet met hoe fpoedig deze trotfe monarch tot in 'het hart va'ü Holland drong? Byna had Luxemburg, zyn veldheer, Amfteldam weg genomen. Het aanflellen van een' Stadhouder gaf de zaken toenmaals welhaast een' anderen keer. Bodegraven en Zwammerdam kunnen getuigen van de menschlievendheid eener natie die zich beroemt de wel. Icvendfle en befchaafdfte te zyn; daar zy twee koningen, Hendrik den  AANTEEKENINGEN. 109 den derden en vierden beeft vermoord; een natie daar wy een tafreel van de St Barrels nacht van hebben, dat alles wat een menschlyk hart heeft de hairen moet doen te bergen ryzen, enz. en in 't kort, een natie die een' aanval deed op het leven van Lodewyk den XV. door de hand van eenenDamiëns, en daar wy in onze dagen , in het jaar 1789. yslykheden van hebben gezien, die niet veel verfchillen van het geen 'er in Mexico en Peru onder een' Cortez en Pizaro is voorgevallen. Nederland heeft gegronde reden om met verfoeijing en yzing aan Lodewyk XIV. te denken. IBID. na veel afwisseling van voorspoed en van kruis, komt frizo in den rang van uw doorluchtig huis; hy, na zyn' vader 't licht had in den vloed verloren, word, nassaus stam ten steun, tot heil des lands geboren. Willem Carel Hendrik Frizo, afgedaald van de eerfte prinfen van Oranje, was geboren van dien Frizo, die in het overvaren aan den Moerdyk ongelukkig verdronk. De prins, bekend onder den naam van Willem Den Vierden, was geboren na de jammerlyke dood van zyn* doorluchtigen vader. Alles wat tot het verdrinken van den ongelukkigen vorst betrekking heeft, is alöm breedvoerig genoeg befchreven. De tak van dezen Frizo is afkomftig van Jan van Nasfau, bygenaamd den ouden, een broeder van Willem Den Eerften; deze Jan van Nasfau was graaf van Dillenburg, en had by drie gemalinnen twintig kinderen voort gebragt, waarvan vier zonen de ftaten van het huis van Nasfau in Duitschland onder zich verdeelden. Zy maakten vier takkenuit, namelykdievanN|5fau-5iegen,uitgeItorven in 1743. Nasfau- Bik  söd AANTEEKENINGEN. Dillenburg, uitgeftorven in 17=4. Nasfau-Dietz, en Nasfau Hadamar, uitgeftorven in 1730. Naderhand ?yn, door erfrecht, de drie takken Siegen, Dillenburg, en Hadamu verëenigd met den tak van Nasfau-Dietz, en de prinfen van Oranje en Nasfau, tegenwoordig Erfftadhouders dezer verëenigde i\ederlandfche gewesten, zyn 'er de hoofden van. Ernst Cafimir, derde zoon van Jan van Nasfau, was ftadhouder van Gelderland en Zutphen, en wierd verkoren tot ftadhouder van Friesland, Groningen, de Ommelanden en Drenthe, in den jareifiio. Hy regeerde tot 1632,en liet een' zoon na, Hendrik Cr.fimir genaamd; deze wierd tot alle de waardigheden van zyn' vader verkoren, en hy bekleedde die tot 1640. Na hem kwam zyn' broeder Willem Fredrik als zyn erfgenaam; deze ftierf in 1664. Na zyn dood wierd zyn zoon, Hendrik Cafimir, verklaard tot erflladhouder van Friesland, en ftadhouder van Groningen, de Ommelanden en Drenthe; hy ftierf in 1696. Zyn zoon, Jan Willem Frizo , volgde hem op, en deze vorst is het die in July, 1711, by het overvaren van den Moerdyk jammerlyk verdronk} gelyk wy hier boven hebben aangehaald. Willem Carel Hendrik Frizo, naderhand Willem De Vierde, was zyn zoon, en na's vaders dood geboren. Hy was ftadhouder van Friesland alleen,tot in den jare .7J9. toen hy verkoren wierd tot ftadhouder van Gelderland, van Zutphen, van Groningen en de Ommelanden. In den jare 1747, wierd hy, gelyk bekend is, verkoren tot Stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht en Overysfel, en tot Kaptein en Admiraal Generaal van alle de vercénigde Provintiën. Hy was vader van onzen tegenwoordigen waardigen Erfftadhouder, Willem Den Vyfden, erfgenaam van zyn vaders ampten en deugden. Willem De Vierde leefde genoegfaam als vergeten in Friesland; voor-" zeker een hard lot voor een' vorst uit zulk een doorluchtig geflacht; waar-  AANTEEKENINGEN. aox waaraan de Nederlnnderen de hoogfie verpligungen hadden, en, dat Zivaarder weegt, voor een'prins van deugd, ecre en gevoel, en boven dien gehuwd aan de kroonprinfes van het magtige Engeland, onzen ouden bondgenoot! naauwelyks wierd 'er aan hem gedacht. Bladz. 113. men doet op fries lands grond hem als vergeten leven, De gefchriften van dien tyd berichten ons van eene militaire promotie, waarby deze prins van Oranje zo fraai bedacht was, dat hy een' brief vol gematigd vuur, en gevoel fchreef, om voor den hem opgedragen rang van (zo wy ons niet bedriegen,) lieutenant generaal te bedanken,daar hy vreemdelingen in hooger rang boven zich gefield zag. Dit gefchiedde eenige jaren vóór zyne verheffing tot Stadhouder der Unie. IBID. in 't eind' orvpt vraekrvks Magt uw land met wapens aan, omdat het oostenryk getrouw had byge staan» Geen andere redenen deden Lodewyk den XV. deze landen aangrypen,dan zyne gevoeligheid wegens de trouw der Nederlanders jegens hunne oude bondgenoote, de koninginne van Hongaryën, tot wier ondergang de Franfche flaatsdienaren alles hadden voorbereid. En zekerlyk had die vorstin het alleen aan de Hollanders en Engelfchen te danken, Cc dat  202 AANTEEKENINGEN. dat zy hare landen niet heeft zien verdeden onder Vrankryk en des. zelfs medeftanders. Wie weet niet hoe duur die goede trouw de Ne" derlanders heeft gedaan? IBID. EEN SCHRANDER STATENHOF, CEtEERD HOE IN DIE JA» REN WAARIN IN NEDERLAND GEEN STEDEHOUDERS WAREN HET LAND BYNA ALTYD TEN GRONDE WAS GEGAAN, SCHOON HEIR EN VLOOT I {I KRYG DEN VYAND AL MOGT SLAAN, ZAL 'T STEDEHOUDERSCHAP, TOT HEIL VAN UW GEWESTEN, VOOR EEUWIG EKFLYKVAST, IN NASSAUS STAMHUIS VESTEn! Dit heeft ons de ondervinding inderdaad geleerd, en het is daarom dat de Staten, by de verheffing van den Vierden Willem, openüyk verklaarden, dat deze Republiek zonder een eminent hoofd niet kon beftaan. Bladz. H4. t) E S VIERDEN WILLEMS DEUGD, DIE KLAAR ZAL ZYN TE ONTDEKKEN, ZAL 'T HART VAN ALL' WAT LEEFT BEVALLIO TOT zich TREKKEN, HY WAAKT VOOR 'T KOOPGELUK, ENZ. Vyanden en vrinden hebben altyd het deugdfaam caracier van dezen vorst recht gedaan. Zyne ongemeene minzaamheid maakte hem mees-  AANTEEKENINGEN. 203 meester van de harten van allen die met hem fpraken, en zyne oprecht-, heid en vaderlandliefde was niet minder bekend. Elk weet welke voorllagen ten voordeele van Nederlands koophandel deze prins deed, noch kort voor zyn vroegtydig overlyden. IBID. IS HY DE LUST EENS VOLKS DAT OM EEN' ERFPRINS BAD, TOEN VIERDE WILLEM NOCH GEEN M A ft L Y K OIR BEZAT. Zyne tegenwoordig regeerende Hoogheid , Willem De Vyfde , is , gelyk ieder weet, door het volk van den Hemel afgebeden, die ook het volksgebed gunstig heeft gelieven te verhooren. Ieder die de tyden van zwangerfchap zyner koninglyke moeder heeft beleefd, weet dit; wy beroepen ons op hun geheugen en getuigenis. IBID. HOE'. DAAR DOOR WILLEMS DEUGD 's LANDS SCHATTEN Z I G T- BAAR OROE1JEN, DAAR HY DE WETENSCHAP EN N U "X TE KUNST DOET BLOEI- JEN, DAAR NEÊRLANDS KIE7.EN VRY ZICH SPOEDEN DOOR DEN VLOEI), DAAR HANDEL AAN GEEN OORD EEN' TEGENSTAND ONTMOET, DAAR ALLES LIEFLYK RUST IN SCHADUW' DEROLYVEN,ENZ. Bezwaarlyk zal men een tydperk in onze landgefchiedenisfen kun. nen aanwyzen, waarin ons land bloeijender en ryker was dan gedurende de onmondigheid en de beftiering van den tegenwoordigenStadhou- Cc 2 der  ao} AANTEEKENINGEN. dsr, tot denjare 1779 toe. Behalve dat, hoe bloeiden de kun. ften en wetenfchappen, die zo veel invloed hebben op de grootheid der volken ? Hoe aangenaam was in al dien tyd de famenleving? Hoe is die Iedere eenigen tyd geweest? Niets dan de hoop dat ailes in dien gelukkigen vorm zal keeren, wanneer onze goede landgenooten eindlyk zullen zien dat men hen heeft omgeleid, en dat het niet van hun belang is elkander onderling te fchuwen en te haten, om zaken waaraan zy geen de minde verandering kunnen toebrengen, wy zeggen : niets dan die hoop moet een' waren vaderlander herleven, in deze onaangename omltandigheden, aangenaam maken. Bladz. 115. in noordamerika ZAt, NA tweehonderd jaar, het volk oe toorts des krycs tot englands schade ontsteken; 't heerschzugtig vrankryk, croot in onrust aan te kweken, w,an n eer 'r slechts daaruit schae' voor *t ryk der britten GIST, mengt ZICH op 'f oogenblik behendig in den twist; Het is overbekend welk eene rol Vrankryk in Amerika heeft gefpeeld. Dit te ontkennen zou de onbefchaamheid wat al te verre gedreven zyn. IBID,  AANTEEKENINGEN. ao^ IBID. het groot ontwerp zal zyn den band te zien ces c ïl o n den, die nederland zo lang aan ENCLaNB hield v e r b o N« den, enz. Na de Noordarnerikaanfche provintiën aan Engeland ontnomen te hebben, was aan dat koningryk geen grooter en gevoeliger flag toe te brengen, dan de verëenigde Nederlandfche gewesten van Engeland af te trekken, en dezelve voor altyd aan Vrankryk te verbinden. Die op al het gebeurde waaiuit in ons land al die bewegingen zyn ontftaan, een opmerkfaam oog flaat, zal moeten bekennen dat Vrankryk merkelyk op den weg was om zyn oogmerk te bereiken» IBID. / opdat de F r a n sc he list dien band voor eeü wig e b e e K"> is 't noodig dat zy eerst het vuur des krygs ontsteek'; zy tracht, op 't loost vermomd, zelfs door de amerikanen, uw land een' weg ten kryg met englands volk te banen, enz. Wanneer wy het inloopen van den beruchten Paul Jones, binnen Tesfel, en al het gebeurde toenmaals met den gezant van Engeland, opmerkfaam nagaan, moet men willens blind zyn om nietklaarlykeen' grond tot gefchilzoeking met de kroon van Engeland te zien. Enge- Cc 3 land  2o6 AANTEEKENINGEN. land verzwolg den kunsttrek toenmaals met den genomen prys van Tonas g-fpeeld; de oorlog volgde niet. Maar wat gebeurd 'erPDeAmencaanlche onderhandelaren hadden, gelyk bekend is, het beruchte préparatoire plan." met eenige afeonderlyke regeeringsleden heimelyk gevormd. Natuurlyker wyze zou men zeggen. alles zal derwyze worden aangelegd, dat Engeland daar nimmer de lucht vankrV«e-mcn bedriegt zich: de Amerikaanfche prefident laürkns gaat fcheep met alleen met dat plan in zyne koffer, (NB. niet in lood gekokerd als naar gebruik,) maar met de brieven van de geheele coiresponden' tie, en zelfs met dezulken die niet daartoe behoorden, maar die eenoegfaam waren om Engeland aan te hitfen. In plaats van een fregat waarop een perfoon en papieren van zo veel aangelegenheid waren onder een goed geleide af te zenden, zend men het alleen, en droeg zorg dat de Engelfchen de lucht hadden van het geen 'er in het fregat fchuilde. Deze lieten niet na het fregat aan te tasten, de prefident had de papieren in zyn koffer, en kon dezelven niet kwyt worden de Engelfchen vermeestren het fchip, met de papieren, en ziedaar'een' oorlog die ons fchatten heeft gekost, en waaruit een' onverzoenlyken haat tegen Engeland geboren wierd; de vernietiging van het bondgenootfchap was daarvan, gelyk de gantfche; waereld weet, hetgevolg en ziedaar één gedeelte van het Franfche ontwerp volmaakt bereikt door het fluiten van een bondgenootfchap van ons land met Vrankryk • van het tweede gedeelte van dit ontwerp zullen wy terftond nader fpreken Bladz.  AANTEEKENINGEN. 2C7 Bladz. 115. MAAR 's VOLKS BALSTURIGHEID IS UIT DEN HAAT DER G R 0 O' TEN, OMTSTOKEN DOOR BOUREON, UIT STAATSBELANG, GESPROTEN. Men betichte ons hier niet van partyzucht, die wy als nutloos, belachlyk en onzinnig achten zo veel als iemant doen kan, of van vermetelheid in het openbaar betichten eener mogendheid met wie'slands Hooge Souverain onlangs zelfheeft gezegd „de eere te hebben ver„ bonden te zyn." Het is niet „ onze" betichting; wy fpreken niet dan in navolging van een' onzer gootlte Ihatsmannen, en een' onzer geleerdfte mannen waarop Nederland met reden kan roem dragen; wy bedoelen hier mede den wydvermaarden Hoogleeraar petrus cam' per, wiens aanfpraak, als lid van den Raad van Staten, by de omwenteling aan Z. D. Hoogheid gedaan, in ieders handen is, en die men flechts hebbe na te lezen, om te zien , dat niet „wy" deze betichting doen. Bladz, 116. MAAR ZOUTMAN ZAL, IN 'T SLAAN GESTERKT DOOR 's H E^ M E L S MAGT, DE BRITTEN ZWICHTEN DOEN VOOR NEEeRLA NDS WAPENKRACHT. Zekerlyk kan men het de goede fchikkingen van dezen vlootvoogd, en de trouw en dapperheid zyner bevelhebberen, en die van al zyn volk danken, dat de NederlanaTche vlag haren ouden roem heeft wedergekregen. IBID.  ao3 AANTEEKENINGEN. IBID. KINSBERGEN, BEN T| Hï, BRAAK, VAN BRAAM, BOSCH, STA" RING, DEDEL, ENZ, Ziedaar alle de dappere kapiteinen die,in de linie gefiagen hebben* Nederland moet hunne namen door alle eeuwen in dankbare erkente. nis houden. De brave k in s bergen is genoeg bekend, wegens de eere onze natie in Rusland aangedaan, dat hem tot denridderfland ver. hief, om hier breed over hem uit te weiden. IBID. hoe CROOTSCH STORT BENIINK NEER, DAAR BOSCH, IN »t VUUR DER JtUGD, ALS SCHEEPSVOOGD BLYKEN GEEFT VAN WARE H ELDENIJ EU G D! De dappere en getrouwe ben tink, een man alöm bemind wegens zyn menschlievend caracter, bekwam eene zware wonde in den Doggersbankfchen flag, die hem, tot fmart van het algemeen, in den bloei der jaren wegrukte Hy is te Amireldam ,in het koor der nieuwe kerk, by zyn wapen, niet verre van den beroemden Admiraal de Ruiter,begraven. Zyn tweede kaptein dosch deed, in het vuur der jeugd, alles wat men van een' ervaren krygsman kan vorderen, en deelde zyne bevelen uit met eene tegenwoordigheid van geest, waarover men zich zoude hebben verwonderd in een' man die zyn leven in zeedagen had doorgebragt. Wy oordeelden zo veel dapperheid, en bedaardheid in een' jongen bevelhebber, in ons gedicht vooral eenige hulde te moeten doen. Bladz.  AANTEEKENINGEN. 909 IBID. OXH! MOOT ÜW DAPPERHEID, BETOOND OP NEÊRLANDS VI O O T, NIET BADEN IN HET GLOED VAN VW' GELOOFSGENOOT! Inderdaad was het beklaaglyk dat de twee beroemdfle volken ter zee, uit de natuur, en federt de ftichting der Republiek bondgenooten, en daar en boven door Godsdienst en tydelyk belang aan elkander verbonden, hier elkander met eene woede bedreden waarvan naauwlyks een voorbeeld is aan te treffen; het gevecht op de Doggersbank was, wegens de langdurigheid en hardnekkigheid, één der bloedigdc dat men zich verbeelden kan. Andermaal, het was beklaaglyk dat geloofsgenooten hier elkander naar den hals dongen, om de belangen van een listig hof, dat Nederland in den oorlog had gewikkeld met Engeland, in de hand te werken; en wy zyn niet de éénigen die dit beklaaglyk noemen, wouter schouten, een man van oprechtheid, fchryft in zyne Oostindifche reizen, ter gelegen, beid dat onze Oostindifche retourvloot zich genoodzaakt zag om den Engelfchen commandeur tydeiian, binnen de haven van Bergen, in Noorwegen, een' bloedigen flag te leveren, waarby hy fchryver tegenwoordig was, dat hy dat zeegevecht beklagenswaardig en onnatuurlyk vond. De zon, zegt hy, verbergde zich achter een gordyn van wolken, als ware zy fchuw geweest van te zien hoe oude bonden geloofsgenooten hier elkander om den hnls bragten. Alles wat by dezen Berglchen zeeflag, waarin de Engelfchen eene gevoelige neder, laag kregen, is voorgevallen, kan men in het werk van gemelden autheur verder nalezen. Wat de dapperheid der Hollanders op Doggersbank betreft, dezelve is algemeen bekend, en, wy herhalen het, niets was beklaaglyker dan dat die gebezigd wierd tegen geloofsgenooten. D d Bladz.  210 AANTEEKENINGEN. Bladz. ii j. maar, duchtend' dat, zolang een stedehouder leeft, het Fi ansche ryk «een' steun aan neêrlands vrindschap heeft, tr.cht gaulers kuipery, d00r «t volk, en door de grooten. die nassau nydio zyn, oranje weg testooten. De kroon Vrankryk, het eerfle gedeelte van haar oogmerk het breken van ons bondgenootfchap mee Engeland, en het oprichten van een verbond met haar, bereikt hebbende, kon licht begrypen dat de Stadhouder, door bloed vermaagfehapt aan den koning van Enoeland en boven dat te wél onderricht van de oogmerken van Vrankryk en het ongelyk en gevaar van Engeland, nooit op den duur mede kon werken tot voltooijing van een ontwerp dat doodlyk kon zyn voor onze Republiek en zyn eigen huis, zocht toen door het volk, door middel van Grooten die byzonder belang hadden by de overheerfching van Vrankryk, den Stadhouder te kortwieken: dit was natuurlyker wyze het belang dier kroon, en dus in haar ontworpen plan. Wat hiervan de gevolgen zyn geweest, is alöm bekend. Mogt het voor eeuwig uit de jaarboeken van Nederland zyn gewischt! Laten alle rechtaarte Nederlanders God danken, dat alles buiten eene algemeene plundering, en een vreeslyk bloedbad is gebleven,en dat wy weder byde vrede en in een ongelloorde rust mogen leven. IBID.  AANTEEKENINGEN. air Bladz. 119. euroop' zal m e k i g werk van grooten fredrik r.rzEsr, ENZ. De werken van dezen grooten koning zyn te bekend door gantseh Europa, om daarvan hier breedvoerig te fpreken. Die den vorst, den wysgeer, den krygsman, den gefchiedfchryver, den dichter, en dat meer is, die den menfchenvrind, en berisper van zichzelven beurtlings wil zien fchitteren, hebbe de gefchrifien van dezen ongemeenea monarch Hechts te lezen. IBID. en 't geen hem zonderling by de overwinnaars maakt, is dat, nadat europe in stilstand 1s geraakt, hy nimmer met een magt die vrank ryks trots verneer o e, den moed des woesten rus, den dappren zweed trotseerde, het magtig oostenryk met felle siddr ing sloeg, en 't heir van duitsch lands ryk aan allen kant ver. joeg , zich nimmer onderwond den nabuur te onderdrukken; neen,prins! die groote vorst besloot geen vrucht te plukken VAN togten waarvan nooit een V.'EERGAE' wierd gehoord. dan dat ii y scheidsman zy van 't zuiden en van 't noord'. Dd 1 Dit  ■ 2i2 AANTEEKENINGEN. Dit alles is letterlyk waar. De groote Fredrik heeft nimmer rr.et eene krygsmagt waarmede hy zeven achtereen volgende jaren de Iegersvan Vrankryk, Oostenryk, Rusland, Zweden en Duitschland afvocht, zyne zegepraal over zo veel magtige legers naderhand misbruikt ten .nadeel van dén éénige mogendheid; neen! hy hield Hechts Euro. pa in evenwigt, en was fcheidsman der vorsten. Het voorval met het huis van Oostenryk wegens Beijeren, is een doorluchtige trek in het leven van dezen wyzen koning. Wat het in onze vaerzen gezegde wegens zyne weérgaêlooze krygstogten betreft, wy hebben, om 'er de ongemeenheid van aan te toonen, den lezer Hechts te herinneren, hoe de monarch op den 5 November, by Rosbach, met agttien duizend mannen de zege bevochten hebbende opruim zestig duizend Franfchen, verëenigd met een goed gedeelte van het leger des Duitfchen ryks, terftond van het flagveld opbrak, en naar het toenmaals door de Oostenrykers overweldigde Breslau trok, daar by, op den 5 December, (dat is één maand na den beruchten flag by Rosbach,) de Oostenrykers ten éénemale verfloeg, Breslau wegnam, en een groot gedeelte van het Oostenrykfche leger gevangen nam. Die den weg van Rosbach naar Sileziën kent, en weet hoe moeilyk het met een leger, en dat in het midden van den winter, te reizen ïs, zal en moet zich over dezen Si* lezifchen tochtte meer verwonderen. Voor ieder die kennis van zaken heeft, zal die krygstogt ten allen tyde een voorwerp van verwondering zyn. Bladz. 119. ZYN RYKS TAND ZAL DE SCHOOL DER WETENSCHAPPEN W E Z E N. De wyze en groote Fredrik richtte eene academie der fchoone weten-  AANTEEKENINGEN. fli8 tenfchappen te Berlyn op, die alöm door Europa vermaard is; en de lof dezen monarch in onze vaetzen verder gegeven, is gantsch niette groot voor een' min die boven allen lof is. Bladz. 120. DE RAMP VAN NEDERLAND, TEN HOOGSTEN TOP GEKLOMMEN, DE VEGE STAAT, CESCIIOKT DOOR KR Y G S- EN BURCERDROMMEN , VERWEKKEN 'T EDEL HART, DAT OM 's VOLKS WEEDOM SCHREIT, TER REDDING VAN UW LAND EEN MANNEN MOEDIGHEID. Zekerlyk waren de rampen van het land ten top, en alles dreigde eene algemeene omwenteling in deze gewesten, toen mevrouwe de prinfesfe naar 's Hage trok, om door bemiddeling,ware het mogelyk, alles noch te voorkomen. Niemant kan ontkennen, dat 'er in die omHandigheden een moed wierd verëischt die heldhaftig was, om de reis naar 'sHage te ondernemen, midden door de misnoegden heen. IBID. EEN ONBEDACHTE RAAI) BESLUIT UIT WOERDENS WALLEN, BY NACHT HAAR OP DEN WEG ONZINNIG AAN TE VALLEN. Ieder weet hoe die onbedachtheid of liever die onzinnigheid, om de vorstin in hare reize te duiten, degeenen die in Woerden daartoe hare ftem gaven bekomen is; maar tevens kan men van dat oogenblik de omwenteling van zaken daar dellen. Dd 3 IBID.  «4 AANTEEKENINGEN. IBID. ontsluit'den pruissgk magt op 00gennlik de poort> Amfieldam,dat éénftemmig,met deprovintiën werkende, ontzaglyk is,blyft dit met meer,zodra de ftad de provintieHolland zelve tegen heeft ini een oorlog, of inlandsch misnoegen. Men kan de flad overal h« verfche water affnyden, en benaauwen; dat niet mogelyk is,wanneer zy het me de provintie Holland alleen flechts ééns is. De zake T„ de vergadering der Staten omgekeerd , en de voorposten weg fetzelf" Td ; Wa?m'lddam dus «*» «« ™»zaglyk. Men voeldf het zelf, en dus ontfloot men de poort aan den doorluchtigen hertog va Brunswyk, die de benden van Pnnsfen aanvoerde, om de kalmtf te Jieruellen. IBID. »e dappre ka lkreuth, enz. Deze beroemde man, bekend wegens zyne dapperheid en krygskatide was dén der minzaamue mannen die men zich kan verbeelden. Schryver dezes, de eere hebbende hem eene opwachting temaken genoot een zo minzaam onthaal als hy ook van iemant heeft J ol' Vindende den generaal een' man te zyn niterst ervaren in de Se» der onde en tegenwoordige fchryvers. Zyn burgerïyk gedrag zyn d er hebben gehad nu en dan tot zyne gemeenzaamheid te zyn toe- IBID.  AANTEEKENINGEN. &15 IBID. DE HAAT tot NASSAUS STAM HEEFT THANS DE hoo^ VERLOREN. Zodra de omwenteling hier baar' vollen beflag had, was de haat tegen den Stadhouder belachlyk, omdat die haat nutloos was. De ondervinding heeft het geleerd. Hoe is het mogelyk, dat menfchen die hun verlland tot hun gebruik hebben, niet begrypen dat het ten éénemale zonder vrucht is den Stadhouder te haten, en zich onderling onaangenaamheden aan te doen, om iets waarin het hen onmogelyk is de minde verandering te maken ? Zullen 'er lang veel zulke dwaze wezens zyn ? Bladz. 12.1. DE LOOZE gauler, ver r', GELYK ONNOOZLEN DENKEN, ÏAN WAT ORASJK HOONDE EEN HEIR TEN STEUN TE S C H E Nen ftand, datCezar, ondanks zyn' grooten moed, en uitgedrekte krygsJkunde, zich gedwongen zag werkloos te blyven, en af te zien van een' aanval, het doodlykfte dat hy voor zyn leger had te duchten. Ce. zar begon reeds te vvanhoopen zich langer ftaande te houden, en het opbreken was, in verfcheidene opzigten,zo gevaarlyk als eene langdure werklooze legering zelve. In deze gevaarlyke omftandigheden beging Pompejus den misdag van uit zyn voordeel te gaan, en den daote zoeken. Cezar, dit ziende, en niet anders zoekende dan om handgemeen te worden, was uiterst verheugd, greep hem aan, en verfloeg hem ten éénemale, zo dat Pompejus de veiligheid zocht in de vlugt naar  AANTEEKENINGEN. 2:5 naar Egipte, daar Ptolomens hem verraderlyk opofferde, om Cezar een'dienst te doen. Deze beroemde en gewigtige veldflag, die eénsflags het lot van de waereld. dat van Rome en Cezar befliste, is omftandig door lucaan in het Latyn befchreven, en door den beroemden marmontel in 't Fransch overgezet; wy moeten dus den lezer, die begeerig is daarvan omflandig,onderricht te zyn, derwaarts wyzen. 't Is waar, kenners der Latynfche en Franfche dichtkunde, zyn, over het geheel genomen, van gedachten dat het Franfche navolgfel verre beneden het Latynfche oorfpronglyke is; doch daar die minderheid van waarde enkel het dichtkundige betreft, en niet nllelezers de Latynfche taal magtig zyn,daar de meeste wélopgevoede menfchen in onzen tyd de Franfche taal kennen, durven wy hen gerust, wat het wezentlyke der zaken betreft, de lezing der vertaling van hae.montel aanbevelen. Wat betreft den misllag vanPompejus, begaan in het ontydig opbreken van zyn leger, hier omtrent fchryft de overleden koning van Pruisfen, die groote meester in de krygskunde, in zyne kunst van den oorlogdus: „ö Legerplaats van Pompejus! gy dwongt Cezar zyn' mededin- ger te eerbiedigen; maar naauwlyks verliet Pompejus zyne voordee„ lige legplaats, of Mars deed hem zyne ongenade gevoelig ondervin„ den." Bladz. 128. BESPEURT HY *T GEEN VOOR HEM NU WEINIG MEER KAN HATEN, DAT IS, DAT HY DEN PRINS TE VEEE HAD TYD.GELATEN. Dit bekende de admirant volmondig aan den prins, die hem in den flag had gevangen genomen, 't Kan zyn dat de aartshertog, en zyne Ff be-  22Ó" AANTEEKENINGEN. bevelhebberen, hieraan niet hebben gedacht; maar dat maakt den misflag met minder gewigtig. De overledene koning van Pruisfeti zegt,in zyne Kunst van den Oorlog: „Het is een flechte veifchooning van een' „ generaal, te zeggen: Ik heb 'er niet aan gedacht, Zyn post brengt me„de Me oogenblifken te denken, na alles verricht te hebben, ik hel noch „mets verricht j zo veel heb ik te verrichten" Ondertnsfchen is de bekendtems van den admirant edelmoedig, het is een fchoone trek in zyn caracter, dat anderzins gemelyk en trots was; alles word edeler in hem wanneer hy Maurits fchikkingen vóór den flag, het wegzenden der vloot, en het gehouden gedrag van den prins gedurende het gevecht behoorlyk recht doet. Dit is het ware caracter van een' krygsman, die, eerlyk overwonnen zynde, niet nalaat zyn' vyand behoorlyk den lof te geven dien hy verdient. Maurits hield inderdaad in den flag het gedrag dat de meergemelde groote meester der krygskunde, Fredrik de Groote, in een' generaal eischt: „Toon u ftandvastig, on„ verfchrokken en groot, zo lang het onweder duurt." Men zegge hier niet, de prins had goed vechten met een' veldheer die hem tyd liet om maatregelen te nemen: een' vyands misflag te zien en zich daar wél van te bedienen, is reeds eene groote verdiende in een veldoverflen, en de prins had met eene overmagt te doen waarvan hy de overwinning noch duur genoeg moest koopen. Bladz. 137. "0 CE*? WELEER ADRAS1' ^ 'T W°EDENn HART VE«-ATOEN DE OOGEN ONVERHOEDS DEN HELD DER GRIEKEN ZAGEN. Van deze Adrastus, koning der Daunièrs, hebben wy reeds gefproken in onze aantekeningen. Zy die hem volledig willen leeren ken. nen,'  AANTEEKENINGEN, 227 ren, kunnen den onnavolgbaren Telemachus van den waarlyk grooten Fenelon opflaan; inzonderheid bevelen wy dezulken de lezing aan van den Telemachus, berynid door den naauwkeurigen en met recht beroemden feitama, een man aan wien de Nederlanders den dank dank verfchuldigd zyn van den fchoonen Telemachus te bezitten, hoewel die onverbeterlyke beryming in dertig jaren Hechts twee drukken heeft mogen ondergaan. Dank de liefde tot de fraaije letteren in ons vaderland! Harddravers, jagthonden, meestresfen en paskwillen hebben meer aftrek. Bladz, 139. DE SP AANSCHE INFANTE, UIT PHLIPS, 'SLANDS DWINGLAND VOORTGEKOMEN, EN WAS, ALS GEMALINNE AAN 's HERTOGS LOT VERKNOCHT, ENZ. Ifabella Clara Eugenia, dochter van konings Phlips, was gehuwd aan den aartshertog van Oostenryk,en nevens haar' gemaal in de landvoogdy der Nederlanden gefield. De koning had haar die landen gcfchonken. Bladz. 141. ELK HUNNER IS OP NIEUW DIE OUDE KASTILJAAN, DOOR ALVAAS GEEST GELEID TER HOOGE GLORlDAAN. Het is zeker dat de Spanjaarden onder een legerhoofd als Alva veel voor den koning van Spanjen deden. Overal waren zy genoegfaam zegepralende onder dezen veldheer, getuigen de Nederlandfche, Duit- Ff 2 fche  2i8 AANTEEKENINGEN. fche en Pottugeefehe oorlogen. Het zalnoodeloos zyn de Nederlanders te herinneren wat de Spanjaarden hier in hunne veldtogten onder Alvahebben verricht; voor Nederlanders, die zo fchandlyk onkundig zyn in alles wat hun land van de Spaanfche krygsverrichtingen heeft geleden, moet men niet fchryven; ieder vvélopgebragt mensch behoort geen vreemdeling te zyn omtrent de voorvallen van zyn eigen vaderland; deze onkunde is fchandelyk voor menfchen die eene opvoeding gehad hebben, en van eenige geboorte zyn. Wat de Duitfche oorlogen betreft, onder Karei den vyfden waren de Spanjaarden helden, byzonder daar een Alva hen tegen de Smalkaldifche bondgenooten aanvoerde; aan het beleid van dien veldheer en de dapperheid der Spanjaarden is de groote overwinning des keizers-op de Proteftantfche vorsten toe te fchryven, waardoor het gantfche verbond van Smalkalden in duigen viel, naardien de keurvorst van Saxen en de landgraaf van Hesfen, hoofden van dat beroemde verbond, in 's keizers handen vielen in den flag. Hoedanig Maurits van Saxen, grootvader van onzen Maurits, de zaken der Protestanten herftelde , is door ons breedvoerig befchreven, in het leven van kar el een vyfden, uitgegeven by den boekhandelaar holtrop. In de verovering van het koningryk Portugal, bediende koning Philips zich van den hertog van Alva, om dat land ten onder te brengen, en de Spanjaarden gedroegen zich in die onderneming met eene dapperheid die Portugal in éénen veldtogt aan den koning van Spanje onderwierp. De verovering van dat ryke land, hebben wy omftandig befchreven in het „Leven van Don Ferdinand Al„ varez De Toledo, hertog van Alva "dat eerlang by gemelden boekverkooper holtrop zal worden uitgegeven. Men zal daar kunnen zien welke krygslieden de Spanjaarden waren, onder de aanvoering van een' Alva; en dit maakt zekerlyk de vry vechting van dit kleine land te vervvonderlyker. IBID.  AANTEEKENINGEN. 229 IBID. tl* maurits spreekt d3 nood, en zyner volken recht. Men zegt niet te veel wanneer men zegt, dat het lot der Nederlan. ders grootdeels afhing van den hagchlyken flag by Nieupoort. Een volkomen nederlaag had ongetwyfeld de Nederlanden, ten minne voor een' langen tyd, zo niet voor altyd, in de kluisters van Spanje te rug gebragt. Deze opmerking kon niet ontflippen aan een' man als Maurits, en moest een' verbazenden indruk op hem maken. De groote kunst beftond om dien indruk algemeen te doen overgaan in een le* ger famen gefleld uit Engelfchen, Franfchen, Walen en Nederlan. ders. Bladz. 145. deed, door den admirant, voor nieuwpoorts hooge wal. bv AANVANG van den slag in 's prinsen hand g H V a l- th AFSPREKEN, op een' toon in waarheid hoogst geo we e, van 't sluiten eens bestands, of liever van de vree', Men gebruikte in waarheid den admirant, die naar 'stlage gevoerd was, tot het bewerken van een beftand. De kroon Spanje had het noodig: onder Philips den tweeden, waren 'er agthonderd millioenen ducaten verfpild, en men had den dwingeland afgezworen in Nederland; de verdere oorlogen in dit land tegen ons gevoerd, hadden Spanje noch Ff 3 meer  *3o AANTEEKENINGEN. ge^S gebragc, wist men geen ander middel, dan om, met behouding van een uiterlyke hoogheid, ZTrT1 ?. 0nderhanddaar te ««bruiken S en in waarheid men kon nlet beter kiezen. Hy was listig, en had belang by een' wapen. S&i*™**''* Vryhdd alleCn Z0UdÊ kUMen De admirant is van bet ftrand naar 'sHage gevoerd in een' toen nieuw nugevonden zylwagen, waarvan men in zekeren Jacaues van Gbyn- een af bee dfel vind; en het volgende vaers, in den fmaak van g komen • ' ^ en den z*l™è™> »< ™ 6 Koninglyke ftam vanArragon, die Cleven, Enal't VVestphaalfche land nu laatstmaal hebt doen beven, En t water daar den Uhyn zyn eerfte hoornen ftaan: Hoe haast is zyne pracht, Mendoza! nu vergaan' In onzes vorst triumph werd ghy geleidt gevangen: De wagen die u voert is met een zeil behangen: En had ghy fulck een kargehadt op 't vlaamiche ftrandt Ghy had daar meé feer wel ontvloón des winnaars hant.' Dit vaers zou door h u g o b e o r o o t in de Latynfche taal zyn opgefteld. Een, bewys dat die beroemde man de groote verdiensten van Maunts hulde deed, fchoon hy zekerlyk niet onder het getal van s prinfen vrinden kon gerekend worden. Nook verkleint een edel hart de deugden en bekwaamheden van een' vyand. Bladz:  AANTEEKENINGEN. 231 Bladz. 146. DE PRINS, DIE DEZE TAAL NOOIT HARTLYK KON VERTROUWEN, WOEST !>IE ALS DOOR DEN NOOD ELK' DAG GEVOED, AA». SG HOUWEN, EN, VAN DIE WANTROUW VOL, DRONG HY DE STATEN AAN OP 'T AANBOD VAN VERDRAG ALSNOCH GEEN ACHT TE SLAAN EN AAN DEN DWINGELAND NIET EER GEHOOR TE GEVEN, VOOR DAT AL 'TSPAAMSCH GEWELD UIT NEcRUNO WAU' GEDREVEN. HY SC II ETSTE HEN MET KRACHT ZYN BILLYKE ACHTERDOCHT, ALSÖF DE KASTILJAAN BOOR VREDE TYD WINST ZOCHT, OM LANGSAAM VF.RSCHE MAGT ALÖM BYEEN TE RUKKEN, ALLE ONDERHANDELING DAARNA TE DOEN MISLUKKEN, EN, E1NDLYK, OM DIT LAND, NOCH KWYNENDE AAN ZYN WONi)' DEN KRYG WEER AAN TE. DOEN, OP SCHYN VAN GOEDEN. GROND. De prins had het grootfte recht om Spanje niet te vertrouwen: hy wist maar al te wéi tot welk eene onmagt die kroon vervallen was» De uitkomst heeft geleerd dat men van de Spaanfche zyde niets zocht dan uitflel om tyd te winnen, door een befland zyne krachten te herftellen , en dan op nieuw aan te vallen. Om vau dit alles overtuigd te zyn, heeft men de gefchiedenisfen dezer landen Hechts in te zien, van den tyd af aan dat het twaalfjarig befland eindigde , en gedurende dat beftand Hechts de handelwyze van het hof van Spanje in te zien. IBID.  230 AANTEEKENINGEN. IBID. hoe wys hit was bedacht tot spanjes mactbeper. k in g , 't vond in den raad des lands in 't heimlyk tegenwerking. Dit is waarachtig, dit leeren ons de gefchiedenisfen van dien tyd zonneklaar. Wie weet niet dat de heer van Barneveld het groote beweegrad was van de dryving der onderhandeling niet Spanje? Het zy dit gefchiedde uitzucht tot tegenkanting, uit haat tegen den prins of uit overtuiging dat het land vrede noodig had, de uitkomst kwam by vervolg het land duur te ; liaan. Alleen zou het laatfle hem minder fchuldig maken, omdat het gebrek aan doorzigt, en geen kwaadhartigheid zoude aantoonen. Maar gebrek van doorzigt in een' fraaisman is reeds van gevaarlyke gevolgen. Zeker fchryver, zo wy ons niet bedriegen, is het De Europifche Staatsfecretarh, merkt niet onrechtmatig aan, dat, zo men den prins had laten begaan, hy voorzeker de Spanjaarden geheerenal uit deze landen zoude hebben verdreven, en hen toenmaals reeds hebben genoodzaakt deze landen voor eeuwig af te flaan, en vrede te maken, dat nu eenige jaren later is gefchied, en fchatten en bloed heeft gekost. Dit fchynt waarheid te zyn: wanneer wy den toeftand van Spanje nagaan by het twaalfjarige heiland, fchynt het zeker dat de kans Maurits fchoon ftond om den Spanjaarden de vrede voor te fchryven, had men , volgens zyne begeerte, den oorlog met nadruk voortgezet. Bladz,  AANTEEKENING EN. 233 Bladz. 146. hoe wys dit WAS BEDACHT tot spanjes MACTBEPER' Ki n g , 't vond in DEN RAAD des lands in 't heimlyk tegenwerking," DE gryze barneveld, die, door zyne achterdocht geslingerd, in den prins een' man VAN heerschzücht zocht, en zynde in 't hart geen vrind VAN bloedig ooreloO e N , dacht best te zyn om 'l volk aan kryg te zien OHTTO' gen , waardoor het, uitgeput en deer l y k afgemat, by ademhaling krachten bloei te wachten HADi en tevens zou 't bestand den dappren prins beletten , de grenzen zyns cezags noch verder uit te zetten* van die ontwerpen vol, drong iiy de states aan een onde rhandelisg met spanje toe te staanj en, werksaam uit den aart, door aanhang sterk ge* steven, wierd met den admirant te handlen doorgedreven, Het is niet eene vinding van „ ons" dat wy Barneveld hier voordoen als wederftrever van Maurits: beroemde fchryvers, die duidlyk toonen vrinden van den ouden ftaatsman te zyn, hebben dit vóór ons gedaan. Zie hier wat le clerc fchryft: „ Daar waren twee par, tyën in den ftaat, waarvan de eene 't beftand t' eenemaal verwierp, '„ willende niet verftaan als tot eene eeuwigdurende vrede, en dat op Gg „ zul*  *& AANTEEKENINGEN. „ zulke voorwaarden als 'er waren geëischt; niet om dat zy hoopten „ denzelven te zullen bekomen, maar om dat zy geloofden dat de kov ning van Spanje nooit daartoe zou komen. Prins Maurits was het „ Hoofd van die party, gelyk blykt uit den inhoud van zynen brief „ aan de Magiftraten van Holland, door ons bygebragt. De ander „ party,welks door Oldenbarneveld voornamentlyk wierd oncierfteund, „ was in 't gevoelen van Vrankryk en Engeland, en Hond het maken >, van een beliand toe, de wyl 'er geen hoop was tot eene eeuwigdu„ durende vrede." Het blykt dan dat Barneveld des prinfen wederftrever was. Wat het ftelfel betreft dat 'er geen hoop was tot een altoos durende vrede, dit kan men betwisten. Ander fchryvers zyn van gevoelen dat zo men Maurits had gehoord, men zekerlyk Spanje dervvyze zoude' hebben kunnen vernederen, dat de tirannen genoodzaakt zouden zyn geworden toenmaals,in 1609, eene vrede te fluiten, die nu in 1648 wierd gefloten, en noch fchatten en bloed heeft gekost, liet blykt uit le clerc, en anderen, dat Philips de derde alleen het befland van twaalf jaren heeft gemaakt, omdat zyne geldmiddelen waren uitgeput, en hy ademhaling noodig had. Het bleek dat Maurits zich in zyne mening wegens de trouwloosheid der Spanjaarden niet had bedrogen. Gemelde fchryver zegt tntdruklyk: „ De aarts„ hertog, zich in ftaat achtende den oorlog met goed gevolg te hervat„ ten, na eene rust van twaalf jaren, befloot den kanfelier van Bra„ band naar den Plaag te zenden, met voorflagen die hy wist dat ten „ eenemaale onaannemelyk waren." In 1621. wierd den oorlog met de oude woede hervat, durende dezelve zeven-en-twintig jaren. Had de prins de zaken ook wél doordacht! Wy moeten le clerc, die, gelyk duidlyk blykt, geen vrind vaa  AANTEE KEN ING E N. van Maurits was, het recht doen van te bekennen dat hy den prins geen' verdienden lof weigerde. Zie hier zyne woorden: „ De nakomelingfchap, fchoon zy het ongeregeld gedrag vanMau„ rits afkeurt, heeft hem alles vergeven 't geen hem ten last kanwor„ den gelegd, uit hoofde van de groote dienften die hy aandeNeder„ landen heeft gedaan, door dezelve den Spanjaard afhandig te ma„ ken. En zelfs zy die reden hadden zich over hem te beklagen, heb- ben hem, ter dezer oorzake,met toejuichingen van lof overhoopt.", Eindlyk zegt hy, een weinig verder: „ 't Zy zo 't zy, men moet bekennen dat de Republiek zeer veel „ aan Maurits verfchuldigd was, ter zake van zyne groote daden die „ hy tot hare behoudenis heefc bedreven, en die in de gemoederen „ der menfchen wel kunnen ophalen tegen de redenen van klagten die „ zy over hem zouden kunnen hebben." Een treflyk getuigenis! dat de partydige heethoofden van onzen tyd daarmede hun voordeel doen. Bladz. 147. DE PRINS, DIE 'r LEGER HAD MET ZO VEEL ROEM DE. STIER D', OP 'l ZIEN D/\T ZYN ONTWERP VOLSTREKT VERWORPEN WIER ü, BE KL A AG D B IN 'r HART DEN STAAT, ENZ. liet moet zekerlyk den prins, als een' man van eer, en gevoel, en als een' doorzigtig krygsman, uiterst fmartlyk zyn gevallen, dat men hem verhinderde de zaak door te zetten, daar hy van den goeden uitflag verzekerd kon zyn, en dat hy moest overlaten voor zyn' broeder, of neef, te volbrengen 't geen hy gaerne zelf volbragt had. De gematigdde mensch zou hier onder verdrietig geworden zyn. G§ 2 Bladz.  S35 AAN TEEKEN I N G E N. Bladz. 147. MAAR ZO 'ER IEMANT LEEFT DIE IN »i LANDS HARDE E L E N D' DE LIST VAN 'T SPAANSCHE HOF VOLMAAKT MOET ZyN'üf' EEND, * HET MOET, VERGEEFT HET my, DE ZOON van WILLEM WEZEN. De gefchiedenisfén maken gewag van verfcheidene aanflagen op het leven van Maurits, van de zyde der Spanjaarden, en zulke on. dernemingen waren in den geest van het toenmalige hof van Spanje vry gemeenzaam. Men had den ftaatkundigen willem door han. den van een' eerloozen moordenaar weggeruimd, wat wonder dat men door moordenaren zyn' zoon zocht van kant te helpen, daar deze alöm den Spanjaarden zo doodlyk was in de oorlogsvelden, als zyn vader voorheen was in ftaatsonderhandelingen ?. ; Bladz. 148. ' BESCHOUWT ALLEEN DEN BRIEF, DIEN U MENDOSA ZEND, WAARBY EN STAAT EN VOLK GEENSZINS WORD VRY ER. KEN 1). In dien brief voert de koning van Spanje den naam noch van graaf daar Philips de tweede voor eeuwig was afgezworen; door het aanne' men van dien brief, en het toeltaan van dezen tytel, hadden de Staten hunne afzwering vernietigden den koning op nieuw voor hunnen op- per-  AANTEEKENINGEN. 23 perheer erkend;; het volk was dus ook niet vry verklaard, waarom het eigentlyk te doen was. Had Maurits ook reden om zich tegen eenverdrag „voor een' tyd" met Spanje te verzetten? Bladz, 148.. MEN DOET OP 'f OOGENBLIK DEN TROTSEN SPANJAARD WETEN, DAT ZICH DE VORST VOORTAAN GEEN GRAAF CES LANDS MOET HEETEN, EN DAT, ZO WAARLYK 'T HART EEN ZUCHT TOT" VREDE VOED, IIY EERST EN VOLK EN RAAD ALS VRY ERKENNEN MOET; Dit rustig antwoord is in de gefchiedenis, en doet de Staten van dien tyd eere aan; tevens bewyst het tot wat laagte Maurits den magtigen koning van Spanje in deze landen had gebragt, naardien hy den eisch der Staten moest voldoen, handelende met hen als onafhangklyk van hem, of eenig' vorst in de waereld; het toont noch aan dat het ontwerp van Maurits, om in geen onderhandeling te treden vóór dat hy de Spanjaarden geheel en al uit de Nederlanden had verdreven,wél doordacht was. De prins was volkomen meester te veld, had men hem den loop zyner overwinningen laten vervolgen, en geen befland van twaalf jaren gefloten, men had de kroon Spanje, met befparing van bloed en fchatten, tot eene vrede en eeuwigen afftand kunnen noodzaken, en alles ware afgedaan geweest. Nu wikkelde men zich in onderhandeling met een arglistig, hoogmoedig en wraakzuchtig hof, dat deze landen doodlyk haatte, en dat men onbedacht tyd vergunde zich teherftellen, om na het eindigen van het beftand eene nieuwe en geweldige proef te ne«  23« AANTEEKENINGEN. nemen om deze landen weder in de oude flaverny te Horten. Hoe klaar dit alles is, hoe fterk de ondervinding en de gefchiedenisfen dit alles hebben bekrachtigd, men vind evenwel menfchen die de tegenkanting van den dapperen prins Maurits, tegen dat beuand, volmondig toefchry. ven aan de eerzucht en den oorlogslust van dien prins, even alsof die vorst geen lauwren genoeg had behaald, daar hy voor den grootflen veldheer zyner eeuwe reeds bekend Hond, en zyn krygsroem niet verder kon gaan. Wat zal men op zodanige befchuldigingen antwoorden Ha waarheidmet veel Als men met menfchen.of liefst metdomöoren,tedóen heeft,die het z.ch tot een' regel hebben gemaakt,om nooit van een ftelfel af te wyken dat zy eens hebben opgevat, dan is de reden van geen kracht en men moet zulke wezens aanzien als geelzuchtigen , die allevoorvver' pen als geel befchouwen. Noch ééns,mén moet rechtvaardig wezen zal men de waereld van nut zyn.  DRUKFEILEN. Bladz. 13. 4 reg. van onder, ftaat: zelfs by hen die hen haten. Moet zyn: zelfs by ben (d'e hem haten. . . . j6. 6 reg. van boven, . . .: zyn invloed op den raad . . . : de hulp des Cgryzen mans. . . .23. 6 reg. vanboven, . . .: fn eene reeks . . . : inecnenreeks. ... 47. 5 reg. vanboven, . . .: fchildrend . . . : fchittrend. ... 47. onderfle reg. . . . -. gefheed ontwerp . . . : gefinced ont- (werp. ... 63. 7 reg. van onder, . . .: in den togs . . . r in den togt. . . . 72. 11 reg. van boven, . . .: middens . . . : midden. . . .101. 8 reg. van onder, . . .: ter grave . . . : ten grave. . . .107. 10 reg. van onder, . . .: omringen, . . . : omringen. . . .111. 5 reg. van onder, . . .: Het weren van't bemint, . . . : Het weren van ('t bewint. . . .114.10 reg. van onder, . . .: dat om een',erfprins bad . . . : datomeen'erf- (prins bad. • • -135- 11 reg. van boven, . , .: In hunne Grooten twist . . . : In hunner (^Grooten twist. . . .143. 10 reg. van onder, . . .: maaken. . . . : maken. . . . ibid. 2 reg. vanonder, . . .: Die fiere Infante. . . . : De fiere Fnfante. . . . 151. 5 reg. vanboven, . . .: mooglyks. . . . : mooglyk. . . . 152. onderaan. . . Hl. . ; HIS-  BERICHT van den UITGEVER.' Naardien by'het beroemde dichtftnk Willem deneer* sten een fraai ftel kunstpia ten is gevoegd, en deze maurits kan aangemerkt worden als een vervolg op het gemelde dichtwerk, heeft de Uitgever dezes befloten ook den maurits met een ftél kunstpia ten, door eerde meesters geteekend en gegraveerd, te verfiren. Het zelve zal beltaan uit één tytelplaat, en zes andre platen. By de inteekening zal geen geld worden gegeven, maar by de aflevering van het volledige Hel, zal men in ëéns betalen ƒ 3:10:Men zal van den dag der uitgave dezes werks kunnen inteekenen tot den eerflen May, 1790. En zodra'er e'én teekening vervaardigd is, zullen de inteekenaren dezelve kunnen zien ten huize van den Uitgever, di.e daarvan behoorlyk advertentie zal doen.