172$ F<è5 LIEDJES VOOR KINDEREN.   LIEDJES / H VOOR , ƒ V ,' ■ KINDEREN, DOOR HENDRIK RIEMSNYDER» in 'sGRAAFENHAAG&i By I S A A C van C L E E MDCCIXXX I:   VOO RB ERIGT. Zie daar wederom een klein Werkje, ingericht om aan de Jeugd op eene vermaakendc. wyze eenige nuttige lesfen mede te deelcn. Het zyn Liedjes, waarvan de onderwerpen leerzaam zyn, en de woorden gefchikt op aangenaame en gemeenzaame wyzen Van' Airtjes, meeftendeels uit Opera's, om dat zy niet alleen het meest bekend zyn, maar ook het Muziek van die Stukjes afzonderlyk in ieders handen is, of gemakkelyk te bekomen. De Lieder für Kinder van den Heer Weisze,5 gaven my aanleiding tot deeze Zangflukjes -— Zy zyn 'er vryc naarvolgingen van ■ . en niemand, denke ik, zal het, met reden, berispelyk kunnen vinden, dat ik van Gedichten Liedjes gemaakt heb? myn oogmerk in dcczen is goed. De woorden van «en Liedje, door ecne ftreclende meiody onderfteunt, drukken zig, ongevoelig, fterk in het geheugen; en de blyde Jeugd zingt * 3 gaarne.  vr VOORBERIGf. gaarne. Ik heb my derhalvcn van dat middel tedient om die neiging in de hand tc werken, èn ftof verfclnffcndc aan de Jeugd, om haarfin lust tot zingen tc voldoen, poog ik dat onfchuldig vermaak tcffens gepaart te döen gaan met het nut van eene opwekkende lecring. Waarfchynlyk zullen kindéren zoo gaarne kleine Liedjes zingen, als zy kleine Gedichten opzeggen; en eik weet hoe veel nut door den Heer van Alp hen, met zyn e önövertrefbaare kleine Gedigten voor Kinderen, (waarin ook andere zyn voctfpoor met vrucht volgden,) tc weeg gebragt is. liet moet elk gevoelig hart met het ftreclendst genoegen vervullen, de zuivcrltc zcdelesfcn van Godsvrucht en Deugd, zoo bekwaam gefchikt naar het begrip van hen voor wicn zy dienen moeten , tc hooren vloeijcn uit de zagte lipjes van een bevallig kind, dat door het genoegen waarmede het zulks verrigt, en door dc blyde aandoening die het daarby vertoond . zyne oude -  ' VOOR BERI'GT. vu i>cn dc Ücflyke hoop doet voeden, dat in het ïedcr hart van hun dierbaar kroost het goede zaad niet vruciiteJoos gezaait word , maar penen ryiccu oogst van vruchten belooft. Te tragtSO om het hart van de Jeugd tqt Deugd te vormen , is eenen wezenïyken dienst aan het menschdom bewyzen; en de zwakfte pooging, om tot dat heilzaam oogmerk mede te werken, verdient aanmoediging: zy kan mogciyk tot cenig nut verflrckkcn. Ontvang dus, waarde Landgenooten, ook myne pooging hiertoe gunftig! Ik heb, tot au, omtrend myne reeds uitgegeeven*? Dichtwerkjes , dat vermaak genooten- Myne «aargcvolgdc Fabelen en Fertelfels, zoo wel als tweelaatcreStukjes, (toen, om reden, naamloos uitgegceven,) naamenlyk; myne Dicht' lievende Rhapfodièn (1779) en de, in het laatst des voorleden jaars, by den Drukker deezes uitgekomene Proeven van Dichtlievende kleinigheden, tot Uitfpanning van den Gee:t, zyn ont; • ■ • van-  vin VOORBERIG T. vangen op eene wyze die my tot aanmoedl» ging vertrekken kan. Ik wensch ook aan deeze Liedjes een goed onthaal toe! Dat zy door uwe kinderen met vermaak gezongen; maar, nog meer! dat zy door hunne harten gevoelt mogen worden, is ée bedoeling van myne pooging.' De twee laatfie Regels op Bladz. 91. gelieve men aldus te veranderen ; ^ Door ééndragt en geneegenheid Word onder Maaglchup hcii verbreidt. L I E D J E S  LIEDJES VOOR K I N D E R E NJ   3 TÓEÉIGENINÖ AA N TWEE Lieve kinderen. Lieve telgjes, Meihe vleyers, hupp'lend vergt gy my iets-af! Kom! 'fc zal een gefchenk u bieden, dat, voor u, deez' Zangnimph gaf. Maar gy vraagt: „ Wie is die Zangmmph f " Is deez' naam u onbewust? —> 'k Zal ze u nadcr*ïeeren kennen, V als ik eerst u heb geltmt, k *  <& HET JONGE BOOMPJE. Wys: Annette, h Fagc de qu'tnze c.ns. Of: zinnette, vyfiien jaar omtrend. D it Boompje, dat zoo tierig groeit, En reeds zoo vol en welig bloeit Is bier geplant met my gelyk; 't Verheft zyn' topjes, En is aan knopjesVol vruchten ryk. Het loont alreeds de nyv're hand Van den Tuinier, die 't heeft geplant: En die zyn' vreugd vergroot zal zien, Als 't eens, volwasfcn, Hem-zal verrasfen En vruchten biën ! Deez' kleinen boom ben ik gelyk: Ook nog, als hy, aan hoop flegts rijk, Bloei ik, .be'oovcnde, in myn' jeugd; In ryper dagen Zdl 'k vruchten draagen Van Eer en Deugd. A 3 LOF  LOF der ONSCHULD, Wys: D/W bji verger CtBnette. Of: Z* Boomgaard Cotincttc. h Hart voelt zig van vreugde blaften, Dat uw' invloed fteeds geniet, Streelende Onfchuld 1 uw' vermaakcn Baaren kwelling noen verdriet. Gy doet waar genoegen fmaaken, Sclioon de wellust voor u vliedt. Gy ftrooit bloemen, fnsch van geuren, Op het lpoor, dat ik betreé; Gy> gy weet my op te beuren, Gy verfchaft my rust en vreê; *Js Weet van morren noch van treuren, fleelt gy me mvc lachjes mei. Myne  r Myne fnelle levensdagen Voert gij, onberoert, voorby. Naberouw.', mismoedig klagen. Noch bekomm'ring kwellen my. Gy doet moeite ligter diaagen; Met u, fpeele ik vry en bly. Laat myn hart,op u fteeds roemen; En in laatcr levenstyd Altoos myn' Vriendin u noemen, Bic me in tegcnfpoed veiblydt. Laat my {leeds vermaaken doemen, Waarvan gy de bron niet zyt. HET  HET VELDVIOOLTJE. Wys: Dans un tois folitaiu £? fombre. Of: Onlangs tot eenzaamheid geneegen "Waarom bloeit gy zoo afgclcegcn Zagt veldviooltje, in 't eenzaam dal? Waarom verfebuilt ge u, ong'eneegen Te pryken in der bloemen tal ? En tocli, zoo ras gy zyt gcplokken, Schenkt ge ons een liefelyker geur Dan veele, die het oog, verlokken Alleen door fierlykheid en kleur. Gy kunt het beeld des Ootmoeds heeten, Die need'rig \n de ftilte woont, En elk, die hem te fchatten wecten, Met vroome dankbaarheid beloont. SCI1QON-  & SCHOONHEID en HOOGMOED. TWEEZANG. Wys: Timide, froid £? languisf.ir.!. Of: Doris ftaat my in 't minst -.liet aan. CalatM. I (\ Voordeelt men veeltyds niet verblind? Ik boor ii ftaêg Fillis een' fchoonheid noemen; Zie me eens aan! Voorzeeker, ik vind Dat toch mijn' fchoonheid de haare verwint. Damon. Ja , Galathé, uw fchoon is te roemen, Ge overtreft Fillis, gelooft het vrij! Maar indien Fillis zoo fchoon al niet zij, Zij is daartegen zoo trotsch niet, als gij. A S M A J  < 13 D E V R Y H E I D. Wys: Mauiit Amour, Raifon ferettt "Waarom, waarom doet gy me ontbecren Lief Nachtegaaltje, uw' fchellen toon, Die in het woud , Natuur ter eeren, Natuur ter eeren, Voorheen zoo lieflyk klonk en fclioon? fi/fc j In eeue kooi, die blinkt, gczceten, Volop voorzien van lekk're beeten, Voor 't weer befchut, fteeds opgebeuit, Zingt ge egter niet, maar kvvynt en treurt, (Mt.} Wat kunt gy meer voor u verlangen ? Of baart het u, lief beesje ! pyn Om dus alhier by my gevangen By my gevangen En naar uw' wensch niet vry te zyn? (ih.J Welaan , vlieg heen! 'k wil u niet dwingen Hoe! luifter!.. Ja ! 'k hoor u reeds zingen } En voor het heil dat gy geniet Streelt en beloont fne uw keurlyk lied. ( fóO D E  D E wa are grootheid. VVys : La Gard* pep, ü ejl inluidt. Of: 't Is Nacht, de iv.:gt gaat hier roorhy. E;n Kfygsman dorst naar room in 't veld, En waant da; hem daar d: Eer verzeil Wtnteet zy.i zwa.ird veel meaicUcn ve!t. Als Woed (farooat langs zyif treden, Ily land verwoest en lieden , Noemt men h-'in Groot en Held. Maar neen : hem, die zig zeiv' beftrijd, De Deugd vereert, het kwaaddoen tnyd, En met viyt, en met v!yt, en met Als menfebenvrkwd altyd Zyns naaften heil giaig wil verrneeren. En door zyn voorbeeld letr;n : Hem zy dien naam gewyd. ti é •?  «M 15 > H E T KAARTEHUIS. Wys: yayois tgaré »:un fufjdu. Of: Afya klosje was een keer aan kimt». T •*-».tcht, goede luidjes, lacht maar vryi Daar ligt nu myn huisje verbrooken; 't Woei onverwage om ver; en gy Gy lacht 1 maar nu ook eens gefprooken, Gy zelf, wien dit nu fchynt een' klucht, 7 Gy zelf bouwt veeltyds in de lucht. j Is aan de pragt en heerlykheid Wier glans u zoo kan bekooren, En die uw' waan en hoogmoed vlcidt, 1 Meer duur of geluk wel befchooren? Een oogenblik, een rasfe druk 7 Lilt, Stoort veeltyds censflags ons geluk. J D é  D E WA ARE RYKDOM, Wys : Ah ! gu'il rjl doux I ah ! gu'il ejl agteable Of: IVat is het zoet het menschdom te verpligten t w aarom tocli zwerft, om geld en groole fcharten Op afgelccgen zcé'n/de menscli ? Als of hem niet dén wacreld kon bevatten Noch (Tallen zyn' bcgeette en Wenschï Krygt by al eens 't geneuchlykst lot,"} \.his. Dan ftoort de dood al_ zyn genot. Dit goed is 't niet, dat men zig moet verwerven.: Een Wyze, die hetfbest verkiest, Zoekt eencn fchat, die nimmer kan bederven. Noch dien hy doodden tyd verliest. Deugd is bet, die dit heil beieid; "J yy,s. Zy volgt ons ra in de eeuwigheid, j 11 E T  HET VISCHJE aan den ANGEL; Wys: Oublies jufquLh la tracé. Of: Wilt tot 't deAbeeld toe vergeeten. 't Kleine Vischje fpew en dartelt, 't Volgt zyn' lust o in deez' vliet. En, daar 't onbedagt2 am fpartelt, Merkt het 's Visfchi 5 aanilag niet, Die, zoo valsch en lo als vleijenid, Met zyn' aas aan d': g-I lokt; 't Vischje vind dat aa verleiênd: Qbis~) 't Schiet begeerig to , en flokt. Ach! wat durfde ge 1 vermeeten? Arme diertje, 'k zie y bloedt! Hadt gy toch niet toegdfceeten, Noch uw' wuften lustlgeboet! . . . . i Laat ik nimmer dwaas bfceeren, Noch verleiding toegang biön ! Laat my uit uw voorbeeld leeren, (bis-') '3 Waerelds lokaas ftecds te ontvlieu. DÉ b  D E WATERBEL, Wys: Ja, Mimi; in korte tyiien. Zie dat blaasje eens glinstrend zwceven-! Wie had iets zoo fraais verwagt? Waar een luchtje raakt hem even: Weg is hy, en al zyn' pracht! Hy gelykt de jonge Heeren, Wier verdienfte niets bedicd , En toch trots zyn op hunn' kleêren: Trekt die uit, dan zyn ze een nier, {iis.y  D E KLEINE MENSCHEN Wys! Qitand on fait aimer £? plaire. Of: Laat ons zaam in Vriendfchap keven'. Zoo ik S vvift geloof mag bieden, (_ Mooglyk mat hy niet te ruim:) Zyn in Lelieput de lieden Niet veel grooter dan myn duim; 't Moeten dus wel muggen lyken, Wil men hen van verr' bekyken! Zag men my daar onverwagt, 'k Wicrd 'er voor een' Reus geacht! ieder zou me ontzien en vreezen! • « « Maar zoo 'k dan niet wyzer waar', Zou my achting zyn bevvcezen? Zeeker, neen! die kleine fchaar' Mooglyk meer begaaft met redend Grooter in verftand en zeden, Riep gewis dan, onbedeesd: „ Groot van leest, maar klein van Geest! *' Ba DB  D E VLIEG. Wys: Je vais te vair, Charmante Life. Och , arme vlieg! ik zie u zwcevcn Om 't licht der kaars; doch te onbedacht. Die valfche glans kost u bet leven Daar ge eeve een bly genoegen wagt. Myn hart! lokt me ooit, vol valfchen Unsters De looze Wellust, fchoon in fchyn, O! denkt dan, dat zyn banden kluisters, Zyn' "zöetheén fteeds verderflyk zyn, (_Da Caj>o.~) HET  HET VOORNEEMEN. Wys: a PAmitid rendons hommage Of: Laat ons de Vrienifchap hulde Heden. In myne Jongheid moet ik toeven, Ï.Iet yvcr en lust, Dat ik, als Gryzaart eens moog' leeven Vernoegt en gerust. Ik wil de vreugd der jeugd wel finanken, Die hart en geest befeheidcn vleidt; Maar fchuuwcn altoos die vermaaken, Wier ftreeling naberouw bereid. B 3 D E  $i D E MUSCH en het TORTELDUIFJE. Wys : yétois gifant a cettc place. Een wufte musch, die hupp'lend pikte Zag eens een Tortelduifje, en fprak: De menscli is dwaas; waarom befcliikte Hy u meer voorrechl, meer gemak ? Gy word gevoedt, ik word verdreven; En evenwel, beken bet vry, Dat ik, veel listiger dan gy, M«er vrolykheid bezit en leven. CWO Dat komt, (liet zig het duifje hooien:} Om dat ge een (lonten roover zyt. Jk neem alleen 't geen me is befehooren, En krenk den mensch in goed noch vlyt, Zy, die bunn' waaren pligt niet kenden , Zyn nimmermeer bemind geweest. Wat voordeel geeft vernuft en geest Als men 't niet nuttig aan wjl wenden? (_Us.~) 11 E T  HET C L A W I E R. Wys : Ce que je dis ejl la vérité mime. 01: Dat ik u zeg, zyn oprechte waarheden. w. t zagte vreugd verfchafTen my uw' fnaaren Zoetklinkend, ftrcelcndc Clawierl Gy kunt my lust, verkwikking, aandagt baaren In de eenzaamheid vind ik 't genoegen hier' Hoe lugtig klinkt gy, als ik blyde, Hoe klagend kweelt ge als ik droefgeestig ben! Verrukkend flemt gy t' allen tyde Ais ik in zang Gods heil erken. {da Capo.~) O! dat myn hart zig nimmermeer ontfluite Voor 't loos gevlei van vattenen lust; Dat ik altoos verlokkende aandrift ftuite, Nooit vreugde zoek' ten koste van myn' rust.' Zoo zuiver als uw' toon is, even Zoo zuiver zy 't vermaak, dat ik my bie'En immer blyv' myn gantfche leven Een' zoete en zagte harmonie. {da Capo,~) B j D E  D E VRIENDSCHAP. Wys: 5^ Bfl ferrurier, un ftrrurier cTdmour. jj£ai vriend, die my getrouw tot eencn fpiegel fbrekt, En myn' fouten, en myn' fouten niet bedekt; Die my viy durft doemen Wanneer myn pligt bezwykt: Is waarlyk vriend te noemen, n Schoon hy geen vriend gelykt.J Schoon by geen vriend gelykt. {bis.") Sto hy, die my (leeds vleit, en nimmer iets verwyst, Emtnyn' woorden en myn' daaden altoos pryst; Die me ontheft van klagten Eer' myn berouw nog blykt: Is ccnen wand te achten,-, ?Ioe vricnd'Jyk hy gelykt. J Hoe vriendlyk iiy gelykt. (_bis,~) AAN  AAN DEN SLAAP. Wys: Amour.' Amour! aeheve ton Ouyrage. o Slaap! o Slaap! laat my uw' zoetheid imaaken^ Wiegt my nu zagt in rust! maar ach ! Indien ik eens niet mogt ontwaaken, 'Myn oog niet meer den niorgen zag ? O, dan Ichynt Uit dat duister 't Licht, vol luister, Dat nooit verdwynt; En my wagten Nimmer nagten Daar my 't eeuwig licht befchynt. (_da Capo.y D B  D E T Y D. Wys: Vous VOrdonntz, je m: feral connoitre. Cjelyk liet vogt, niet droppels'by elkander Door eene Beek word vlietende afgeleidt, Zoo volgt ooi; (leeds in 't mcir der eeuwigheid Onopgemerkt, 't eene oogcublik het ander. Het grootst genot. de Tyd, is niet te ontbeeren. En o! boe (hel verdwynt die tyd, hoe ras! Ilct oogenblik, dat thans aanweezend was Is thans reeds weg, en zal nooit wcdcrkccren. Van well; belang, van welke onfehatbre waarde Moet dus den mensen elk oogenblik niet zyn! Verliest hy dien in nutteloozen fchyn, Hy vindt zyn' fchaê door niets geboet op aarde. O, hoe veel tyd, door yd'len lust gedreevcn, Verkwistte ik reeds! diö ftonden zyn voorby. Dat nu voortaan elk uur my dierbaar zy! Weg poppefpcl! 'k wil niet als kind meer leeven. D E  D E VREE S. Wys: Yous avez toutes des atlraitsj Ik wil eens, in dit donker wond My eenzaam (lil vermaaken, En 't zoet der Lente fmaaken Door niemand befchouwt. Ja, dat nu hier myn zanf Des Nachtegaals toon , Zoo ftreelend zoo fchoon, Al luisterend vervang'! Ikzal... maar... zacht... 'k hoor iets!... helaas Lw Wat is dat? welken geraas!... Ja... 't komt,.. waar zal ik nu vliên? Daar laat het zig zien! "SVat is het ? .. . een Haas! D E  D E KRAAI en de NACHTEGAAL. Wys: La lumiire la plus pure. Kleine fchreemvert! 'k zou wel wcnfcheri C Sprak tot Filomeel de Krui:) Dat ik wist, waarom den menfeben Uw gezang toch fchynt zoo fraai? Gy zwygt dikwyls: ik daartegen Doe fbaag hooien myn geklap, En ik kan geen messen bewegen Om te pryzen myn gcfiiap! ïs 't alleen te doen met praaien? (Zei hierop de Nachtegaal:) Die z,'g altyd hooien laaten, Voeren meest een' zotte taa'. Gy weet niet van pas te zwygen, JMaar relt ftadig eenen toon; En dit kan geen lof verkrygen, Niemand vindt uw' klanken fchoon,, D E  D E N Y D. Wys : Helas ! dirai-je h Maman. wat hoor ik van elk een Mynen makker ongemeen Om zyn vlyt en yver roemen; Hem bekwaam en fchrander noemen., En verheffen boven my! boven my! Zoo, dat ik hem fchier beny*. Waar wat baat my mynen nyd? Stil ik dus 't gegrond verwyt? Zal men daarom my meer piyzeh Minder achting hein bewyzen ? Neen; maar ftrecve ik hem voorby Hem voorby, Ran ook pryst men zeeker my.  ® D E ARME MAN. Wys: bui, je Vaime pour jamais. Of: 7<-', ï/l- min hem yoor altyd. DE ZUSTER. 'k Bid u, Iaat ons hcenen gaan ; Kyk dien beed'laar tocli niet aan. (bis.~) Hoe verhongert ftaat zyn wezen ! 't Dor geraamte doet my vreezen ! Neen; het walgt my hem tc zien. (bis.) Kan het gefchieden, Dat gy aan lieden Zoo veracht, kunt aandagt biën? {bis.) DE BROEDER. Neen, ik zal hem niet ontvliin ; 'k wil al zyne clende zien. ( bis. ) Die de elend niet leert bevatten Kan ook nooit naar waarde fobatten. Het geluk, 't welk hy geniet, (bis.*) Noch daar foor loven Hem, die van boven Dat geluk hem gunfüg "biedt. (M*0 D E  & D E GRYZAART*. Wys: Men zag Dametas langen tyd. Ik zag een' Gryzaart, fiyf en krom, Hy kroop gebukt, met traage fchreeden; Zijn oog, verzwakt door ouderdom, Deedt bem zoo 't fcheen onzeeker treeden: Hy viel; de Gryzaart viel! en ach! Zyn val verwekt» een wreed gelach. Wat hadt ik meêly' met dien man 1 Zou my zyn leed geen' deernis baaren? Wie d' ouderdom belpotten kan, Geen achting toond aan gryze hairen, Verdient niet dat hem jeugd thans ftreél'V Of ouderdom ooit woid* zyn deel'. è YB ELS'  <$» YDELE SCHOONHEID. Wys: Ojiandfitoit dans monJeune ags Of: In myn' jonge hïyde dagen DE JO.NT.ELING VOOR. EE.\' SPIEGEL STAANDE; Ja, 'k ben mooi! myn' fchoonheid waarlyk Is aanlokkelyk en frisch; En deez' fpiegel toondt my klaarlyk Dat dit geen' verbeelding is. Zie, hoe fpreeltcnd ftaan dceze oogerT Wat een bloozcnd blank gelaat! E-n deez' mond! deez' winkbraauws boogei:! Niets, niets vind ik dat misftaat. Als ik glimlach, dan verwonen Tanden zig als elpenbeen , En een kuiltje in beide koonen Schept my nieuwe aanvalligheén. 't Blonde hair, zyn golvend zwieren Word met recht voor fraai geroemt: Ja, Bevalligheden fieren My, die fchoon ma* «yn genoemt. D3  PE ZUSTEK, Broeder, nog geen jaar geleeden, Was ik ook zoo fchoon, als gy f Eik prees myn' bevalligheden, Ieder vleide en fireelde my, 't Blanke vel, de zwarte hairen, 't frisch gelaat, het gunst'rend oog En myn' zagte trekken, waren Iets, dat elks bewondring toog. Doch die fchoonheid is vervloogen: Kinderziekte ontrukte ras Aan myn aanzigt, aan myne obgen Wat- weleer' bevallig was J Maar dit baart my toch geen' klagten 5 Neen; ik heb daardoor geleert, Voor het waare fchoon (legts te achten Wat noch tyd noch toeval deert. c 3 ti  <5K 3$ D E V L Y T. Wys: Uit Tonnclier vieux & jaloux. Of: Een Kuiper vol jalourfclic pyn. Aangenaam cn vol nuttigheid, Piysbaare vlyt! is te allen tydeu 't Loon, dat gy aan de Jeugd bereid Die haare kragt u toe wil wyden. Dat de geeuwende iuiaart ftaagLustloos over verveeling klaag', Naarftigheid, naarrtïghcid maakt dat de tyd 7 Bykans altoos te ras ontglyd, j Hem, die blymoed;g werkzaam is, Treffen maar zelden ziekte of pynen ;. Graagte verzclt hem aan zyn' disch, Zattigbeid doet zyn finaak nooit kwynen ; '3 Nagts, door geen naaren droom verfchrikt, Smaakt hy een' rust die zag; verkwikt; En hy ryst, en hy ryst fteeds welgemoed 1 'l'jïs. Zoo ras de aon t licht feheemren doet. j Vrolyk  *M 37 Vroljk, gezond en wel te vrcên, Weet hy zig naar den tyd te voegen. Werkzaam in nutte bgzigheêjjj Smaakt hy in zyne jeugd genoegen; Achting en roem en waardigheid Vindt hy zig voorts , als man , bereidt; Misnoegen, misnoegen, zorg noch verdriet") Kwellen hem m zyn Grysheid niet. ' Alles doet hem alom, verbjydt, Vruchten van zyne vlyt aanfcbomvrn; Van zynen wélbefteeden tyd Zal hem geen oogenblik berouwen. Vlytig nog in zyn' ouden dag Schuuwt hy een nutloos duurs geklag. Naar(tigheids naavftigheid is zynen ffaf") Die hem gerust geleidt naar 't graf J € 3 DE  D E U I L. Wys: Sous U nom ds TA:nUU. Schuuw, en als bevrcest voor 't licht, V.erbergt, in duistre hofcn Verbergt, in duistre holen Zig de Uil voor elks gezicht: Waarom blyft hy vcrfchoolcn 1 Om dat 't geen hy verricht Nooit den glans, nooit den glans Dulden kan van 't helder licht. Laat ik vlieden elke daad Die dwaas of boo's kan betten. Die dwaas of boos kan heeten, En wroeging agterlait! Een zuiver goed geweten Voedt voor het licht geen haat En vreest nooit, en vreest nooit 't Onderzoek van eene daad. « * « HET  <$ KLAAGLIED. OP DEN POOD vax een JONG MEISJE. Wys: J'aimols, fétols aimé, Of: Ik minde en was hemindt. De doodklok luidt! voor wie ? Ach! 't is voor D.'rcc, die, Nog geene week gelccdcn, Met bloempjes fiaai veificrt. En vol bevalligheden Haar' Jaardag heeft geviett. Schoon, als de Dageraad, Blonk toen haar lief gelaat. My dunkt haar nog te hoorcn: „ Zie, fTprak zy:) welke ftraf Wat ramp is my bcfchooren ? s, Myn' Bloemen vallen af! " Ach  Ach! wie lird toen gedagt, Dat ze in dien zeiven nagt Zou, als haar Bloemen, vallen? Ht!laas! zy , ieders vreugd , De fchoonfte bloera van allen, Verwelkt in de cerfte jeugd I Zy, die de Lent' geleek, ■ Ligt, als haar doodkleed, bleek. Hoe ras is 't fchoon vervloogen! Zy, eeist aan gaaven ryk, Wat toondt zy nu onze oogen ? Een koud gevoelloos lyk. Haast wordt aan haar gebeent* Den laatften dienst verleent. 'k Zal mar hair grafzerk ftrecven Met Bloemen, ied're Lent'. JWaar zal ik dan nog leeven? Ach, wien is zuiks bekent! C 5 HET  HET GESCHENK. Een BROEDER aa» zyne ZUSTER. Wys: Contentt, je chante. Of: Te y reden, 'k zing heden, H oc.fleurig, hoe keurig, Hoe aangenaam, Iioc geurig, Ei zie! lioc fraai en kleurig Deez' frisfehen Perzik is! Ja, Zusje, gewis Zyn' trekken Verwekken U graagte, indien ik niet mis? Daar! wilt hem ontvangen! Voldoe myn verlangen: Bly fchenk ik hem, want ik fmaak', Als 'k vreugd doe erlan gen, Een ftrcclend en dubbel vermaak. E> E  <& DE BEGEERTE OM HET AANSTAANDE te WEETEN. Wys: Wj draagen met gelyke zinnen. Zoo goed als wys houdt Gods befehikking Bedekt, wat ons genaakende is; Zou die bewustheid een' verkwikking, Of zou ze een' ftraf zyn? ja, gewis: Want ftondt my voorlpocd aan te treffen Dan zoude ik my te trots verheffen, En misfen ligt myn doel, Dior zcrg'loos wangevoel. Door wangevoel. Voorzag ik ramp, dan zoude ik beeven; De aamlaande fmart, door angst vergroot, Zou al de zoetheid van myn leven Vergallen, welke ik thans genoot. Ik wil niet dwaas nieuwsgierig wezcp, Noch voor ver af zynde onheil v.eezen, Maar rusten vergenoegt I:i 't lot, my toegevoegt. My toegevoegt. ROEKE»  44 ><& KOEKELOOZE BEGEERTE. Wys: C'(J? la fcte da yillage. Of: Wie wil hoorcii yan de Tooreit. Ui, wat liccft die Schimmel gaaven i~) CRiep een knaapje:) zie, ei zie! i"' J Zie, zie ! zie, ei zie! Och! laat ik 'er eens op draaven ! "j 'ic Bid, dat my die gunst gefchió. }.};>. Zie, zie ! zie, ei zie ! J Eer' ge een dwaazen wensch wilt vieren") CSprak de Ruiter:) toets uw kragt! F r Wagt, wagt! wagt! ei wagt! ^ Zoo ge een Paard reeds wilt bellieren,"} Waagt ge uw leven onbedagt! \-bis. Wagt, wagt! wagt, ei wagt! J  D E KOORDE DANSER. Wys: Menuet de Loccatcüi. 'k Zag hem dan Den bcruchten man, Die zoo kunstig op' een koord dansfen (taai 'k Zag hem zwaaien, Springen, draaien; Men yst 'er van ! 't ls een' kunst, ja waarlyk, Die men leert bezwaavlyk: Maar, ei zeg my, (Staat me een vraag vry,) Tot wat nut dient zy ? HET  HET L A M. Wys: J'ai perdis tont tnon bonheurj Of: Al myn gluk word my ontzeil. Lieve, kleine onnooz'Ie Lam! Gy (peelt zorgloos, l>ly en tam ; Geen wees doet u becven. (tweemaal.') Helaas! hy, die u ftreclt en viert, Word door eigenbaat beftiert: Hy (laat, hy (laat bloeddorflig u naar 't leven. Aan dit rood fchoonfchjmcnd koord Sleept men u ter Qagtbank voort: Gy fchynt niet tc fchroomen. (tweemaal.) De hand, die gy nu likt en kust Zal, van mcêly' onbewust, Welhaast, wel haast uw fchtildloos bloed doen ftroomen. Smaak, onfehuldig bccsje, finaak Smaak gerust het zoet vermaak Dat ge u vindt bereiden, (tweemaal.') Geniet uw' korten tydperk nu ; WTant, helaas! wat baatte-'t u Wiit gy, wist gy wat lot u is befcheiden? HET  47 ><&' HET GROOTSTE GELUK. Wys: Dien d'Amour, en ce jour. Dat 't gewis. Wenschlyk is Ryk en in aanzie» te keven. Zal 'k niet weêrftreeven, 'k Geef deez' getuigenis: Maar 't grootst gelul; kan hieten Wanneer wy, vry van fchyn, Dat geluk, dat wy genieten, Ja zelfs het grootfte waardig zyn-. EEN«'  EENE GERINGE BELE EDI GING. Wys: Mes enfans traraiUons gaïment. Klein Jamje (peelde onlangs op 't Land, En voelde door een' By' zig Reeken: Straks riep Iiy toornig: „ 'fc Z3\ my vvreekeu "! Hy wierp met fteenen , kluiten, zand; En, fchoon het Bytje was ontwecken, ifogt nochtans zyne woede hand Den korf dL-r Byen (luk te brecéen'.' Wat won hy met zyn do! bedaan ? Hy zag zig ras, bedeesd, verflagen Door (leek op (leek gewond, vefjaagens Hem Viel de gantfebe zwerm toen tafa Dit was zyn' fchuld; hy moet niet klagen IVLar keren, meer bedaard, vooraar» Een kleine fpyt geduldig dragen. D É  <& D E Pop van sneeuw. Wys: Lubln eft a"unefigurt. 'k Zag een' man van fheeuw laatst maakenj O, geen fraaier zag men ooit! Maar de zon begon te blaaken: Straks verfmolt hy, pas voltooit, Hem geiykt een zotte pronker: Slegts van verre fchynt hy kloek; Maar hoe ras verfmelt de jonker Voor verftandig onderzoek. Hy blinke uitwendig, Zyn' pracht, en magt Is nimmer beftendig, En heeft geeu krsgt. ui  D E MAAN. Wys: Pour orncr ma retraite. Gintsch uit datwykend duister Verfchyrjt de zilv're Maan. Met welk' een zagten luister Lacht zy ons vriendlyk aan! Haar licht fpreidt op de toppen Van het woud een vuurig rood. Hoe fchittrcn gras en knoppen Op 's aardryks ruimen fcltoot! . Docls  i JtJoch haar gelaat, zoo oopen. Zoo zagt, fchynt onzen lust Bedaardlyk aan te noopen Tot kalme ftilte en rust. — Zoo noopt de wyslieid mede, Hem, wien haaren /nvloed vleidi, Altoos tot rust, tot vrede, En tot zagtmoedigheid. Het licht der zonne {braaien Leendt luister aan de Maan, Die anders duister dwaalen En (leeds bedompt zou {taan. u Zoo leendt de Deugd ook waarde Aan de wysheid, hier beneén: 'k Zoek wysheid dus op aarde. Ja, doch door Deugd alleen. #„* •55 D a A A ït  ^ AAN HET LEEUWRIKJE, Wys: Ce ii'ejl que fans la retraite. w orden dan uw' blyde too'icn, Die de booden zyn der Lent', Op die wrcede wyz' erkent Dat de menscb, die u moest looncn, Listig, listig u belaagt, En in zyn net roofgierig jaagt? Lieve Leeuwrik, mededogen Baart my uw gevaar en pyti! Neen, zoo wreed zal ik nooit zyn Om naar uw verderf te poogen! Maar wat zeg ik ? ik vergeet Dat ik u juist deez' middag eet D E  <ÊK 53 ><& D E GEHOORZAAMHEID. Wys: Colhctte ejl faite,pour plairt. ■ ■ JuUetje, myn H.jndjèn, is willig, Ity doet wat ik van hem verlang; Doch is hy zomtyds eens wat grillig, Dan dreig ik hem, 't Beest is gedwee en hang. Drch is by zomtyds eens wat grillig, Dan dreig ik hem , 't Beest is gedwee en bang (bis.') En zou het my verdriet vcrfchaöefl, Als ik, verdient, my zie beftraiTen ? Dit Zou gewis my niet betaamen: Myn hond zou my alsdan befchaamen. JoV.eije, myn Hondjan enz. (du Capo.) s D 3 D E  D E PWAAZE WE NS CH. Wys: Je le compare avec Louis. e 1 Dat ik eens een Vogel waar', Dia in de lugt zoo fnel kan zweeven, J£n over bosch en bergen ftreeven, Bevryd van moeite en van gevaar! Ik zou dan her- dan derwaarts vliegen: Ik zou dan her- dan derwaarts vliegen: Eeen verhaal, geen verhaal zou my meer bedriegen. Zon my meer bedriegen Ik  SS ><$> ft koos gewis den fclioonften oord, Waar altoos Lent en Zomer blceijen, Waar kcurlyk Ooft en Bloemen groeijen, Waar alles oog en zin bekiort! Nu eens zoude ik naar 't luclnzwerk ftygcn, Nu eens zoude ik naar 't luchtzweik (tygep,, •Dan door zang, dan door zsng 't Juistrend woud doen zwygeu 't Luistrend woud doen zwycn. Ik zou ... maar zagt! ik hoor een fchoot Daar ftbrt een vogel bloedend neder 1 *k Herroep myn' dwaazen wensch nu wed.r! Wat heil, dat ik hem niet genoot[ Hoe groot- (Gods gunst zy fleeds geprezen!) Hoe groot- (Gods gunst zy fteeds geprezen!) Is 't geluk, is 'cgeluk, om een mensen te wezen! Om een mensen te wezen! • ft D < D J5  D E SCHADUW E. Wys: Volla, yoila la petite Laitiire. Of: Daar komt, daar kbmt het klein melkmeisje binnen. T\ ■L'aarloopt, daar loopt myn' fchaduuw voor my hemen "i Zie eens, hoe groot ik nu wel ben! ^'Jls: Zeker, hierdoor befchaam ik hen Die me onbedagt te veel verkleenen: Ja , kom nu nader vry, erken Daf ik flegts klein u heb gefcheenen, Doch dat nu blykt, hoe groot ik ben. (6U.) Paar loopt, daar loopt myn' fchaduuw voor my hecnen 1 Zie eens, hoe groot ik nu wel ben! J"'J',S' Maar hoe! daar 'k naanw' myn' grootheid ken Raakt door een wolk rnvn fchim verdweenen! Gintsch itaat een H er, die ziet dit, en Hy lacht? gewis om my, zou 'k meenen, Dat 'k zoo dwaas van verbeelding ben. (bis.) Mairwagt. maar wagt, wie weet watkan gefchieden ? *) Hoe groot hy fchynt en zig verheft! j"' Als onvoorziene ramp hem treft, Zyn gouden fcliyn eens ras doet vlieden: Dan word zyn' waarde eerst recht bezeilMen z*l den man mauw' aanz en bieden, JDien men eerst hadt zoo zeer verheft. ( bis.) (da Capo.) * * * D E  D E VLINDER. Wys: Une fille eji un otfaau. Zie, hie fchitt'rend, Ieevend, fchoon, Welk ceii gloed, war. fraaie kleuren, Ieder om het fchoonst te keuren, Spreidt deez' Vlinder nu ten toon! 't Dier je, dat eerst van geen wairde, Als een wurmpje kroop op aarde, En my byna afkeer baarde, Vliegt nu vrolyk opgewekt. Tt Zie 't in een Kapel herbooren, "} Die onze oogen kan bekooren ^Qlns.~) En eens kenners aandagt trekt. (bis.') j Dit moet my tot leering (hekken, (bis.) Nooit gevolgen flegts te trekken Uit den uitcrlyken fchyn ; Want het kan wel mooglyk zyn, (bis. ) »at hy, dien wy nu niet acbtan, Ilooger ftygt, dan ik kan tragten. Zie hoe fchittrend enz. (da Capo.) * * » Si BE  <8K 58 >r$ D E B Y Ë N. Wys: Des fimples jeux de fon enfant e. - .0 Bytjcs, ik befchouw uw' woning!.., Terwyl de zon verkwikkend i'ehynt Vergaén gy uwen fcliat van honing, Eer' nog de zomertyd vcrdwynt. •Gy puurt uit ryk bebloemde beemden Het zoet dat gy met nut bereidt; Werkzaame vlyt en lust vervreemden Uit uw gebied de ledigheid. Als hagel, wand en guure vlaagen Het frisch gcbloemt verwelken doen; Als veM noch beemden groen meer draagci: En alles kwyntia 't dor fatzoen: Dan zit ge in volle voorraadfcliuuren Gerust; en nood dringt u niet aan •Om, vaak veracht, by norsfc buuren Naar ondciftand en hulp tc ftaan. uw  4K ssT&fr Uw yver, dien gy fteeds doet bjyken, Zorgt niet voor uw bcftaan alleen: Gy wilt ook andren mild verryken, En zyt van nut in 't algemeen. Gy doet veel winst a n hem behaalen, Die voor uw' korf behoorlyk zorgt ; Met woeker ziet hy zig betaalen, Die u in tyd van fchaarftc borgt. Dat bloeijend uw geflagt vermeére! U geen verblyf ooit worde ontzegt! Dat u vreemde inbreuk nimmer dtcre Noch ftoore uw pryslyk burgerrecht! 'k Zal my voor u zorgvuldig toonen, En planten bloemen hier ter fteê ; Uw' vlyt zal my daarvoor beloonen, En deelen me eens uw honing mee. D E  D E BEGUNSTIGDE DRIFT. Wys: Kloris, die myn hartje rooft. DE ZUSTER. Kleine raazu', lioudt toch op! Zal dat tromm'len, dat al uuren Il.eft geduurt, nog langer duinen? Schoon ik bet myne ooien flop Ranst bet nochtans door myn hoofd. Dat zulk lastig rustverftooren Aan u zeiven kan bekooren, Hadt ik zeeker nooit gelooft. DE B P. O E D E R. Kleine wysneuze ydcltuit, 't Staat u wel my te bedillen! Zoudt gy zelv' wel hooren willen Dnt gy uwen tyd veibruidt ? Met een zotte Pbppekraam Dan eens zus dan zoo te fpeelcn, Moet dat eindlyk niet verveelen ? Is een pop zoo aangenaam ? D E  <8?# D E D R Y F T O L. Wys: Monfcignsur, Lubin m'aimc. Myn dryftol blyft fteeds Ioopen, Als ik hem zwcepen wil; Maar houd ik op met noopen, Suaks ligt hy werkloos (lil, Wien 't luk fteeds rust doet fmaaken, Word vecltyds traag tot goed: Maar als hem rampen raaken, Ontwaakt vaak Deugd en Mo.d. AAK  AAN EENE B E E K. Wys: Faut attenilre ayec patience,1 Lief Beekje, die, zagt voortgedreeven, Voorby my droomt! hoe minne ik ul Mogt toch altoos myn gantfche leven Aan n" gelyk zyn , zoo als nu f Schoon gy geen goudzand op doet wellen Noch parel op uw* bodem groeit: Van rykcr zegen ziet m' u zwellen, Daar ge akker, woud en beemd bcfproeit. (bis.) Moet ge eens langs bogtigc oevers firoomen, Dan baant gy, kronk'lend, u een Ipoor; En fchoon gy fpoelt langs dorre zoomen Komt hier en daar een blocmpjp u voor! Üw' golfjes kabb'len ongedwongen, Onduimig nooit, altoos gedwee; Zoo klaar als ze uit de bron ontfprongen , Zoo zuiver vlocyen ze ook in zee. (bis.) E H K i  HET VOGELNESTJE, Wys: Viens Jeamiette, far F herbette. Ha! dat lukt nu! Vinkjes, 'k Héb u! Itier is 't nest. 'k Heb cindlyk u verrast! Schoon gy fpartclt, En u martelt, 't Is vergeefsch; ik lioudc u al te vast. Maar, hoe klaagend, Hygend, jaagend ; Tjilpt en zwerft het oud'ren paar nu rond 2: 't Schynt me ontferming af te fmeeken! Zoude ik hen van hoop verfteeken? Voelde ik niet vaak blydfchap kweeken Boor hun' zang, als ik me eens hier bevond? f».) Tor'  Tot belooning Stoor 'k hunn' woning, Door hen zelf van roos en ft'roo gebouwtEn waar toe ik (Ach, wat doe ikl ) Nooit iets gaf!.. 'k voel dat het my berouwt, Welk een' fmarte Trof ons 't Harte Wierdt ik ook myne Oud'ren eens ontroof^ Neen; daar hebt ge uw' jongen weder, Lieve zangers! daal nu neder; Eerlang word my, zagt en teder, Hun gezang, met u vereent, belooft, Qis,") E 2 O f  o p TWEE DUIFJES. DOOR EENE KAT VERSLONDEN. Wys: %'e puls flmple 6? nie au yiïïagc. Wat hebt ge o wrcede kat bedrcevcn?' Hoe durfde gy 't u onderdaan! Wat hadt u de onfclvild toch misdaan? Myn lief paar Duifjes naanit'gy 't leven! Myn' Duifjes! 't is met u gedaan! Wat heb ik veel vermaak gevonden, Als ge uit myn' hand uw voêr genoot, En korrend uwen dank my boodt! Nu hïeft die wrcede u fel verflonden, fei haaren klaauw vondt gy uw' dood. Maar  Blaar, valfcho kat, ik zal my wreeken, Zoo ras gy raakt in myne magt. Hoe zeer gy my tc vlcyen tragt Door kwisp'len en door looze treken: Weet, dat de ftrengfte ftiaf u wagt . . Doch zou' die wraak my wel iets baaien? O Neen: 't wiefdt vruchteloos verrigt. Het muizen is der katten pligt; Zy kunnen 't fnoepen kwalyk laaten, En daardoor is dit kwaad geftigf. Gy volgde uw' aangebooren' neiging. Die u, als dier, fteeds eigen is: My leert, ak meusch, myn hart gewjs Een eed'Ier drift! geen wraak bedreiging Maar menfehen pligt: vergiffenis. E 3 AAN  AAN DE GEZONDHEID. Wyls: Ppur nn peupH cimaUe & fenpble. Gy die my zuiver vloeit door de aórcn, My fterkte fchenkt, en lust, en moed; Die my geneugt en vreugd kunt baaren^ Myn' zinnen fcberpt, myn' fmaak voldoet; Die aan alle dingen Bevalligheden mededeelt, En maakt dat blyde en vol veranderingen My alles ftreelt: my alles Ifreelt: Gezondheid, hoogst geluk op aardel Door u wordt ons de waereld fchoon. Gy overtreft zeer ver in waaide Den grootften fchat, de rykfte kroon. Gy verzoet ons leven, Verkleint den last, vergroot den lust, En aan uw' zyde, en aan uw' zyde zwecven Vermaak en rust, vermaak en rust. Gy  Gy, SV ftbenkt roozen aan de wangen; Aan de oogcn gloed; aan 't ligchaam pragt; Ben boezem geeft gy zagt verlangen; De leden vaardigheid en Isragt; Aan de ziel vei mogen Tot onderzoek van waar of febyu; Voor 't kleinst gel&, doetgeons, door n voltogen, Gevoelig zyn, gevoelig zyn. Mogt ik u fteeds, als thans," genieten, Eh met dat wcnschlyk heilgenot Een goed en nuttig doel bcfehieten, En dankbaar zyn daarvoor aan God ! Doch zoo 'k u mogt fchenden Door misbruik ooit: dan bid ik, zwhrt! Vaak leeren ziekte en kwaaien en clenden Den mensch zyn'pligt, denmensch zyn pligt. E 4 DE  D E WINTER. Wys: MonfelgMur, voyez mes tormes. 't Lief Saifocn, zoo vo! behagen, Zyn wy kwyt; daar guiire vlaagcn Uit het buldrend noorden jangen: Alles rilt van kou' wat leeft; Woud en beemd fchynt rouw tc draagen; De aarde is yzer; 't fchepfel beeft. (bis.) 'k Moet myn heil wel boog waardecren, Dat ik kan de koude weeren : Turf en bout en warme kleéren Schutten my voor ongemak ; Jk hoef niets te ontbeeren, Veilig rust ik onder dak. Maar hoe krimpt by zulke tyden Hy , die met gebrek moet ftryden, En elcndc en armoS lydcn, Ja dien nooddruft zelfs ontbreekt, •En die toch de fchaamt wil myden Dat hy om een aalmoes fmeekt! C bis. ) Hongrig  ®< 73 >® Hongrig, koud, door nood beflxeeden,Strekt hy, ziek en mat, zyn' leden Op war ftroo: ligt zyn zyn' beden Dat zyn einde firoeden mag! Ach! Ach! Voel zyn' fmart met mededogen O myn hart i en laat ik poogen Ongczuimt, naar myn vermogen, Liefderyk hem hulp te bién! Maakt u 's naasten ramp bewogen, Dan verdient gy heil te zien. (Wr.) E S HET  *>< 74 ># HET UITSTEL. Wys : D:ft:is cue Lifette cfl parlic. „ o J^ccn , van daag niet! morgen! morgen' " Zeggen gemeenlyk traagc liin: 52 Ik kan li~t lieden niet bezorgen; ,y Morgen ? ja, dan zal men bet zien ! „ 'k Wil deezen dag nu eens gaarne rusten, „ Alles beeft zyn' bekvvaamen tyd. B Morgen kryg ik wcèr nieuwe lusten; „ Morgen dan werk' ik eens met viyt ". Maar waarom toch van daag niet ? morgen Moet 'er iets anders wéér verrigt; Dan vindt gy weeder nieuwe zorgen: Ieder dag toch heeft zynen pligt. Wilt den tyd, die nu is, thans befieeden. Want wat gedaan is, is gedaan; Wie weet wat drokke bezigheden Morgen u nog te wagten Ctaan? Hy  Hy die niet voortgaat, vordert nimmer. 't Oogenblik van den fnellen tyd, Ken geenen ftilftand, maar fpoeit immer Eli wy zyn hem voor altoos kwyt. 't Uur alleen dat ik nu nut beiteede, Kan ik zeggent behoort aan my; Maar wie weet of het volgend mede My tot genot befchooren zy ? Ieder dag, zonder nut verfleetan, Moet in het bock van myn beffaan Slcgts een bkd dat verklad is, heeten: En heb ik dan myn' pligt voldaan? Neen, ö neen: Iaat ik my zóó gedraagen, Dit 'er een' goede daad van my Heden, morgen cn alle dagen S'.aa gefchrecven op elke zy*! t £  n e B L O O Z I N G. Wys : Jeune £? novice encorc. Wat doet myn' wangen gloeyen Zoo fcbiclyk op een' keer? Ik voel de bloozing groeven, En ilaa myne oogen neer. Ligt flaa ik nu, vermeetcn, Tot cenig kwaad bereidt: Helaas! en myn geweten E.aadt my voorzichtigheid. *k Zal die vermaaning hooren En op myn' hoede zyn, Eer' my iets mogt bekooren Dat knaaging baart en pyn. Eloei, blöci tem'allen rtoiide, o Onfchulds kleur! bloei frisch! Och, dat nooit lust tot zonde U van myn aanzich wisch'! HET  <& HET ROOZEKNOPJE. Wys • Le Cccur de mon Annette. Of: Laat ons zaam vreugde raapen. Wiens lust zoudt gy niet noopen Lief Roosje! zagt van blaén! Half toe en half reeds open. Lacht gy my Jieflyk aan! Doch fchoon ge u ziet Nog frisch bedaauwt, door koeltjes zagt ontmoet, - Ontfluit u niet, «3f gy verfchroeit wel haast door hette en gloed. In d' ochtend van myn leven, Den Roozeknop gelyk, Bloei ik door lust gedreeven En fteeds aan wenfchen ryfc: Maar zoo 't gemoed s Zig ocpcr.t voor begeerte of wellusts fchyn, Dan zengt die gloed E» 't jeudig hart verwelkt zeer ras in pyn. * * AAN  AAN DE B O E K É N. Wys: Amour, Amour, nu'elle ejl donc ta puisjimce. Hoe mirm' ik u, ó nutte H fraaie Boeken! (bis.) Wat valt by u de tyd vny koit! 't Verlangen doet me u willig zoeken; Ik voel dien pligt door lust geport. (bis.) Der wyzen kennis, boog te fchatten, Deelt ge onderwyzer,d ined aan my; Gy doet my ongevcinst bevatten, Wat ydle fcliyn of waarheid zy. Gy, gy leert my, wat noodig is tc wcctcii, (bit.} B>u toondt waarom, ea wat ik ben; Door u leer' ik de pligten raeetcn Aan welken '1; my verbonden ken. (bis.) Ge ontvouwt my klaar den loop der tyden; Der Uyken op- en ondergang; Wat diif.en meest den mensch bcflrydcn: Begeerte, hecrschziicht, lust, belang. Gy  ®< 79 > Gy, gy doet my 't fchoon der Natuur befchomven (bis.y En wat al wond'ren zy verfpre:dt: De kleinfte worm en 't ftofje ontvouwen My 's Scheppers wys en goed beleid! (bis.') En leez' ik uw' gewyde zangen ' ó Dichters! die de Deugd bezingt! Dair voel ik dat een bly verlangen. Verrukkend in myn harte dingt. ó Boeken! ja, gyzult myn' vreugd fteeds blyven,(&V.> Gy zult myn' beste uitfpanning zy„l Cy doet my nut den tyd verdryveu, Gy vormt myn' fmaak, en maakt dien fyn. f>7..} Hoe dank' ik hen, die 't eerst uw' waarde My kennen deeden, en wier vlyt My leerend uw gebruik verklaarde! Hen zy my:l besten dank gewyd! HïT/  het VERMAAK van WELDOEN. Wys: Am'i, qu'en mes bras je presTe ! Wa t zoet doet de gaaf my fmaafcen Aan dien armen man bedeelt! Ik voel myn harte blaaken Van vreugde, die me inwendig ftrcelt. Die man ! hoe aangedaan Riet wat zichtb"re teire ontroering', Met wat dankb're hartvervpering, Zag hy my dar.r wecnend aa:i! weenend aan! Daar dus 't weldaadig medelyden Zoo veel geneugt in zig bcfluk O, laat dan dikwyls my verblyden Die zuiv're vreugd, die tc allen tydeu Uit wc! doen en ontferming fprtiit. (Da Capo.) © r  OP HET AFBEELDZEL, EÈNER GELIEFDE MOÊDER. Wys: Ah, gut rAmour efl chofe jaüit Ach! dit verbeeldt het vriendelyk wezen" Van myn' Mama, waardig geprcezen! "I Zy is het; 6 Ja! JUs' Zoo minzaam (laat haar wezen, Als ik hupp'lend bly, (zoo draa Ik des morgens ben verreezen, ~) Haar kusje haaien gaa. Ach! dit verbeeldt het vriendelyk wezen Van myn' Mama, waardig gepreezen t waardig gepreezen i Zy is het; 6 ja! Doch hoe fchoon de kunst moog* pryken',Zy moet voor Natuur toch wyken: 't Beeld voert niet die teed're taal,- 't Iiaat niet als 't principaal, Als *t principaal, Teedre liefde blyken. Ach! ... Ach! . . . Ach! . . . Ach! . . „• Dit verbeeldt enz. Qda Cupo.) * m  D E ONBED AGTZ AAMHETD» Wys: Vn fin ehaffeaï gui fuit a pas de loup. Of: Een jager fyu, fie volgt niet loos beleid Een weekfrig, Ros, wien vryhéid, lust, en fpcl Veel meer dan 't juk en arbeid vleiden, Rukte zig los, en vlood naar de open weidsn; Daar kende by dwang nocli gek wel, ;t Vermaak fcheen hem daar veel geneugt te bereiden (3 maalt)Hy leefde bly, Van zorgen vry, En liep fteeds leeg heen en Weer, Of hy lag zig néér, Zoo lang de dagen, Zoo vol behaagen, Duufden van de» Lent-en Zomertyd. fi/r.) Maar 't barre Noorden Trof ras deeze oorden, En 't veld raakte al zyn' luister kvvyt. Een wecld'rig Ros (da Capo.)  83 De winter kwam; en kou' en ongemak Gevoelde 't paard. Naar alle wegen Vloodt hy toen heen; maar alles liep hem tegen, Hy vondt nergens voedièl noch dak, En ftondt, maar te laat, toen bedroeft en verlegen. £ 3 maat. ~) Helaas! helaas! Riep hy: ik dwaas! Had ik wat werk niet vermyd In deez' korten tyd, Dan vond ik heden My wel te vreden Met dak verzorgt, en met voér voorzien. CMfc} O, wat een lyden Voor kort verblydcn! Wie zou' niet de onbedagtheid vliên? De winter kwam {da Capo.) Ti Hl if  HET WINTER KONINGJE. Wys: P-ut-on effliger cc gu'on ai me? Of: Kan men zyn liefdes voorwerp kwellen} Gy zyt, 6 zangers! alle ontwecken, Naar elders lieen; Eu gy alleen Zwerft nog, Roodborstje! in deeze ftreelten. Gy Tjilpt in bladerlooze boomen: Waar gintsch hangt lokaas: wilt dien fchrooraen! Kunt gy uw' honger niet verzaden, Koom dan by my, ik zal u geenszins fchaden. Gy zult u wel ontvangen zien, Ik zal u willig fchuilplaats biên, (da Capo.) Gy zult by my geen mangel lj-den;Nooit wreed geplaagt, Noch ooit gejaagt, Kunt gy in vryheid u verblyden. Spring, zweef, en huppel naar hehaagen, Geen kooi, lief beestje! doe u'klaagen! . Tot dat de Lente ons zal genaaken, Zal my uw' zang, uw' zagten zang veimaaken, En uw' tevredenheid leert my Dat 'k ook vetnocgt met weinig zy. (da Capo.) » « V.'LSCHE  VALSCHE en WA ARE LOF. Wys: Azor! Azor! envaïtt ma voix fappelle l Of: Azor! Azor! yergccfich zoek 'k u tl aan Wouwen. •Ik hoor, ik hoor my in myn wezen pryzag;"l ' 'f.bis. my in myn wezen pryzcii;J Men zegt: baar fchoon en haar' bevalligheid Ziet men vast daaglyks Iiooger ryzen! Maar dit is 't niet, dat my hetmeefte vleidt. (2 maal.) Ik zou, ik zou met meer vermaak my hosren pryecn Om myn verftand, en djjgd, en zedigheid. en deugd, en zedigheid. De tyd, de tyd kan groot en fchoon my msafeeh», Ik ben myn groei aan «ynen loop verpligt< Maar voor het fchoon van 't hart te waaken Zulks word veel meer door myne zorg verrat Om 't te volmaaken. (3 maal.) Word my den lof gegceven Dat ik dien pligt voldoe, En Hemt ook daar bcneven (.bis.) Myn hart dit toe Dan heb 'k dien lof, dien zegen Met recht verkrecgen. & # F 3 DE  D E SPIN, Wys : Triomphez, taidre Alcindur! Werk vry, werk, 6 fcbrandre Spin! 'k Zal u niet in uw* vlyt weêrftreeven. Werk vry, werk , 6 fchrandre fpinl Uw kundig weeven Vermaakt myn' zin. Hoe zagt, fyn, en aartig, Hoe ordenlyk, vaardig, Jloe zagt, fyn en aartig Sluit draad in draadt "Tot uw' kunst, bewondring waardig, Js, o Spin! geen mensch in daat. (da Capo.) Elyf  'B1\f, blyf vry hier in deez' hoek; 'k Zal u niet uit uw* kring vcr}aagen, Blyf, blyf vry hier in deez' hoek ; 'k Zal zorge diaagen Voor kwaad bezoek. Ik wil eens ontvouwen Door vlytig berchouwen , ■Jk wil eens ontvouwen Wat gy wel wint? : Met wat oogmerk of vertrouwen Gy uw' web zoo kunftig fpint? (da Cajo.) Hoe! wat zie 'k? loert gy op buit? Uw weefzel doet een Vliegje kleèVcjj.. Hoe! wat zie 'k? loert gy op buk? Gy rooft haar 't leven * En zuigt haar uit! Uw kunst is gelegen Om moord flegts te p'leegcn ? Weg! zy itaat my tegen, Al fchecn zy groot. Wat zegt kunst, hoe hoog gelteogen, A!s haar doel is boos en fhood? (da Caps.'") * * * F 4 A AN  AAN EENEN BOOM in den HERFST. Wys: Ckere zinnette, feeoh Phommage. Uw fraaie kruin verliest zyn' blaêren, ö Boom! reeds ruischt, verdroogt, uw loof; En wat uw' top nog fchynt te fpajren Hangt dor en bleek den wind ten roof. Zoo fchoon als nuttig was uw leven Met eëre neigt ge u dus ter rust: Uw' vruchten hebt ge ons mild gegeeven! Uw lommer fchonk ons koelte en lust. ( bis. ~) Wanneer de herfst des levens mede My roepen mogt naar 't rustend graf, Wat heil! zoo ik dan ftierf in vrede En men met recht den lof my gaf, Dat ik veel vruchten heb gedraagen, En elk gewillig, naar myn' magt, fan nut te zyn, den nood te fchraagen En wél te doen fteeds heb getragt! r».) PROE,-  BROEDERLYKE EENDRAGT. Wys: Lijbn dormoit dans un iocegfr Of: Lysjc Jliep eens in 't Bostf, m 't lommeu BROEDER en ZUSTER, broeder. Zusje! wywand'len opgewogen! Hier word m'alom, iets lief» gewaar! Slaa op die Duifjes eens uw' oogen: Ei zie, hoe minnen zy elkaêrl Wat de een' verheugt, verblydt ook d'ander; Zy zwceven vrolyk, wel te vreen, Altoos by een, altoos by een. Voorzecker, zy bolban elkander Als wy, zoo 'k meen: als wy, zoo 'k meen: Want hunne Liefde is ongemeen. lf 5 zuster.  <5><8> •Ik zon het meede, «Is gy, vertrouwen. Maar Broertje! kyk! ook hier een blyk! Wilt deczeu wyngaard eens befehouwen! Zyn' raoken, alle aan trosten ryk ! Zie hoe zy om den ftam zig winden; De een leeft tot 's anders nut alleen, Zy fcliynen één; zy fcbynMl één. Zy zyn wis broederlyke vrinden, Als wy, zoo 'k meen: als Wy, zoo 'k meen; 2 Want bJklM licf'-le is ongemeen, BROEDER. O ja, zy zyn 't gewis! wy minnen Elkander ook, gelyk als zy. "Een overeenkomst onzer zinnen Bindt my aan u, en u aan my. ^le kan gencugt noch bfydl'chap fmaaken, Als ik uw ftrcelcud byzyn mis. OI 't is gewis., o 1 't is gewis, ■Een' Liefde moet gelukkig maaken Als de onze is , als de onze is: Dat de oorfprong van ons leven is; Duldt, befte hoedfter! dat wc u geevcn Een Wyk van blyde erkentenis! Wat heil, dat we u tot moeder kregen • Ons bar; gevoelt al uw' waardy. Der Vurften kindrcn fmaaken zegen, Maar zulk een' zegen niet, als wy. Schoor»  93 ># Schoon duizend handen, op hunn' wenke» Tot hunnen dienst fteeds zyn bereid : Wy zien ons grooter voorrecht fchenken In uw' getrouwe tederheid. Wen moog' hen vry volop onthaalen Met alles wat hunn' fmaak flegts (treek: Wat kan by 't zoet der kusjes haaien Waarmee gy liefd'ryk ons bedeelt! Hunne ongewisie kindfche fchreeden Beftiert doorgaands een vreemde band:Maar wy, wy waagen de eerfte treden Steeds veilig aan uw' zeekre hand. Gy wekt ons (luimrend denkvermogen,. Voert onze zielskragt aan het licht, Stelt perken aan ons driftig poogen, En toomt fteeds onzen wil d00r pligt. Gy