12 natuur- en s t e r r e n-k u n de niet Paus silvester de II. die in de 10. of in het begin van de u. eeuw op den Roomfchen ftoel zat, werd zelf voor een' tooveraar gehouden: het gene fommigen mecncn eeniglyk daaruit te zyn voortgevloeid , dat hy een groot liefhebber was van de wis- en fterren-kunde : wordende de wiskundige figuren, door den Paus gemaakt, van de monniken voor tooverkunlbge trekken aangezien ;. en hy zelf voor een' leerling van den fatan gehouden [g]. En hoe ongelukkig werd niet ceccus asculasus, door zyne philofophie, by hen die zich Christenen noemden ? welke a sculanus, om zyne wiskunde en ftarrenwichclary, als iemand die gemeenfehap had met de helfche geesten , in het jaar 1337. te Florence verbrandt is Niet alleen zeg ik, hadden 'er toen ter tyd zulke vooroordcelen plaats; maar nog zyn 'er genoeg, die zwarigheid maaken zouden, om de zoo even gedaane vraag met ja te beantwoorden. Wie weet niet, dat zelfs door fommigen het verval van den Christelyken Godsdienst, en de verflaauwing van den rechten yver voor denzelven, word toegefchreven aan de vorderingen, welken men, vooral geduurende deze eeuw, in de philofophie, inzonderheid in de natuur- en fier- ren- [g] mosheim Kcrkel. Gefcb.D.lll.bl öï"., 35'ï van de-JVeéerd. ïiitgtvt.  14 NATUUR- EN STERREN-KUNDE NIET De vooroordeelen en verdenkingen ondertusfchen zyn hier waarJyk wederzyds: zy hebben plaats by Christenen en Wysgeeren beiden. En is dit zoo vreemd ? ziet hier eenigen der voornaame bronnen van zulke vooroordeelen. Een Christen, een eenvoudig, of liever een min geoefend Christen, verdenkt den philofooph in zyn hart van fchadciyke wangevoelens omtrent het gene de Bybel leert. En zoude hy niet? hy heeft, naar zyne gedachten, daartoe zeer gegronde redenen. Welke vreemde gevoelens koesteren niet die lieden! Men durft Hellen onder die foort van menfchen, welken zich philofophen noemen, dat de aardbol dagelyks om zyne as draait, en daarenboven fteeds voortgaat in eenen jaarlykfehen loopkring om de zon. Men fprcekt van nog andere, van verfcheidene, waerelden. Aan de gantfche natuur fchryft men zekere vaste wetten van beweging en weiking toe. Alles wil men van natnurlyke oorzaaken afleiden : aardbevingen (wie fchrikt niet?) ook zei ven niet uitgefloten! ja zelfs Gods geduchte onweders van donder en blikfem durft men naabootfen.— Men beflaat den blikfem en den donder uit den hemel te haaien | —— En ( zoo verre gaat de vermetelheid van dat foort van menfchen) door zekere eiectrique afleiders, gelyk men die noemt, durft men  STRYDIG MET DE OPENBAARING. 1$ men zyne pogingen aanwenden, om zich daartegen in veiligheid te Hellen ! Leidt dit alles niet daarhenen om de leer van eene wyze, goede, en rechtvaardige Voorzienigheid, welke een Christen volgends den Bybel gelooft, den bodem inteflaan; en de gantfchc Heilige Schrift op losfe fchroevcn te ftellen? Dus redekavelen in de daad vele eenvoudige lieden : en zy verbeelden zich te meer reden te hebben, om bekommerd te zyn over het gevaar, hecwelke den geopenbaardcn Godsdienst van dezen dreigt , als zy zich te binnen brengen , dat de Apoiiel paulus reeds in zynen tyd zoo ernftig tegen de dwaazc philofophie waarl'chuwdc: hctwelke men, by gebrek van genocgiaame kundigheid in het gene de Apofïel daar bedoelt, op alle wys-geeren en wysgeerte, zonder onderfcheid, toepast. Het is waar: alle Christenen, die vooroordeelen hebben tegen de philofophie, denken juist niet op deze wyze. Dan echter , daar onder menfchen, die voor grootc wysgceren gehouden worden, verlcheidenen der zoodanigen zyn, die zich van deïstery verdacht maaken ; die lang denken c'n (preken van de leer des Euangeiiums ; en fommigen dier zoogenaamde fraaije vernufcen zelfs aan den nauiuriyken Godsdienst zich weinig fchy«91 te bekreunen: is het niet te bewonderen, dat  16 NATUUR- EN STÉRRËN-KUNDÈ NIET dat een Christen, zulks ziende, daardoor vooroordeelen krygt, en koestert, van eene ongelukkige llrydigheid namelyk tusfehen de philofophie en de leer van onzen Heere jesus cmristus. Een waar philofooph, die den Christelyken Godsdienst verftaat en omhelst, zal zulke en foortgclyke vooroordeelen, en da-ruitvoortfpruitende redeneringen, gereedelyk aan gebrek van kundigheid, zoo van de natuur en haare wetten, als van de echte merktcekenen van den Christclykfn Godsdienst, in zulke menfchen toefchryven; en hen, indien de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, en zy daarvoor vatbaar zyn , beter onderrichten: zonder dat het by hem eenigen invloed zal maaken op de verzekering, welke hy, na bedaard onderzoek, en cp overtuigende gronden , meent te hebben nopens de waarheid van den Christelyken Godsdienst.— Maar verftaat men dien Godsdienst niet; heeft men Hechts oppervlakkige kundigheden daarvan; en oordeelt men, over het gene die leert of tegengaat, pryst of afkeurt, enkel uit de begrippen van die of foortgelyke menfchen: zoomoet zulks den zoodanigen eenige aanleiding geven , om niet zeer gunfiig van het Christendom te denken : als of die Godsdienst Hechts omhelsd werd door een' hoop domme en onbedrevene menfchen, welken men vyys kan maaken wat men ook wil; die derwyze, uit  5TRYDIG MET DE OPENRAARING. j I? uit hoofde van die openbaaring , welke zy als een groot gefchenk van den Hemel eerbiedigen, doortrokken zyn met vooroordeelen: dat men dus het gene , dat proefondervindelijk getoond , of wiskundig betoogd word , en waardoor men meent, dat de eerbied voor het Opperwezen niet in het allerminfte benadeeld, maar integendeel grootelyks bevorderd word ; voor kcttcry , voor deïstery, of wel fnoode Codverzaaking , op zyn best voor gevaarlyke verzinfels en droomeryen van verwaande zotten , of ftoute philofophen , durft vcrklaarcn. Verneemt men dan, dat leeraars van dien Godsdienst (gclyk misfcbiètj door fommigen uit onkunde wel eens onvoorzichtiglyk gefchiedt is): dat lecraaren, welken men ondcrlrellcn moet eene grondige kennis te bezitten van dien Godsdienst, welken zy voorllaan en prediken, zich ook op dergelykc wyze, ibmtyds zelfs in het openbaar, uitlaaien: zonder dat men weet of onderzoekt, hoe andere predikers van meerder verftand en kundigheid daarover denken : kan zulks de vooroordeelen tegen den Christelyken Godsdienst, zoo wel als tegen de verkondigers en belyders van denzelvcn , aanmerklyk doen toenemen , als vloeiden zulke bedenkingen uit den aard van den Christelyken Godsdienst zelve voort, en dachten, B zoo  STRVDIG MET DE OPENBAARING. 19 ziet in het wanfchapenfte bygeloof; alwaar men V/androchtelyke en gants tegenftrydige leerftellingen, als noodzaaklyke waarheden van dien Godsdienst, gebiedt te gelooven, en dezelven, of wel zekere bygcloovige, ten minfte zeer willekeurige, plechtigheden den menfchen opdringt, op geene mindere lTraf dan van den dood en de eeuwige verdoemenis: kan men dan wel zoo zeer zich verwonderen , dat mannen, die gewoon zyn rcdelyk te denken, en denweiken men, van de vroegfte jeugd af, vooroordeelen heeft ingeboezemd tegen de Godsdienftigo begrippen van andere Christengezindheden , als van fuoode en verdoemlyke ketters en feheurmakers; en die dus derzclver Godsdienstoefening, naar den inhoud der openbaaring , als beter overeenkomftig met de gezonde reden , niet kennen , nimmer grondig onderzochten : is het, zeg ik, zoo zeer te bewonderen, dat zulke mannen , natuurlyker wyze afkeerig van dien Godsdienst, waarin zy zyn opgevoedt, en geenen anderen hebbende om in de plaats te Hellen, den Godsdienst van eeti eerlyken man verkiezen verre boven zulke ernftige beuzelingen , waarvan men in hun kerkgenootfehap zulk een' grooten ophef maakt, als ware met het geloof aan, en de betrachting van, dezelve alleen de eeuwige gelukzaligheid verbonden? en dat men dus kundige manB 2 ncn,  ao NATUUR- EN S TÈRR EN-KUN DE NIET .nen, waarlyk anderszins fcliranderephilofophen, tot eene meer heimlyke of openbaare naturalistcry en deïstery zag vervallen? By dit alles kan men niet ontkennen, dat wel eens by gebrek van kundigheid of doorzigt, deze en gene bedenkingen en tegenwerpingen van een' fchranderen deïst met zwakke argumenten of tegenredenen worden te keer gegaan ; of voornaame waarheden van de Euangelieleer verdedigd met bewyzen , die, by andere bewysgronden gevoegd, wel eenige kracht hebben, maar op zichzelven niet zeer gefchikt zyn om te overreden, en welken men dus beter achterwege liet. Milites levis armaturae: door welken aantevoeren tegen zulken , die zich wél en fterk mcenen verfchanst te hebben , een deïst, in den waan of verbeelding als of zulke redeneringen tot der Christenen voornaame bewysgronden behooren, aanleiding neemt om zich in zyne begrippen, of liever vooroordeelen, omtrent de geopenbaarde leer van het Euangelie nog meer te verlterken. Deze opgenoemde byzonderheden, gevoegd by fommige ge loof ft'ukken van den Christelyken Godsdienst , die by alle Christenen erkend worden; maar die, oppervlakkig befchouwd, niet fchyncn te ftrooken met de denkbeelden, welken de kun- di-  STRYD-IG MET DE OPENBAARING. SI digc wysgeer heeft van het Opperwezen, en van de grootheid zoo wel als de uitgebreidheid van Deszelfs werken : deze byzonderheden, zeg ik , het zy fommigen van dezelven afzonderlyk, het zy verlehcidencn te famen het hunne toebrengen, zyn myn's oordeels de voornaame bronnen der vooroordeelen, welkenfommigc wysgeeren, uitftekende vernuften, voeden tegen de geopenbaarde leer des EuangeÜums van onzen weldaadigen Zaligmaaker, en van de daaruit voortfpruitende verdenkingen der philofophen by fommige Christenen, als of een wysgeer en een Christen zich in één' en denzelfderj perfoon niet wel kondc vereenigen. ;.t;s jbaaTiovo afiov tm aafle vw acvtccw tfatak» Het is, Myne Heercn! by den aanvang van dit winterfaizoen, gcfehikt voor ónze natuurkundige lesfen, en by de inhuldiging van onzen nieuwen Heer Vraefident, waarmede ik Uwe Ed. allen, en ook my zelve, gelukwenfche:'envanwien wy volkomen vertrouwen mogen, dat Zyn WelEd.Geboren , op het voorbeeld van deszelfs waardigen Voorganger, wiens verlies wy tot hiertoe billyk betreurden, alles zal aanwenden, wat mooglyk is, om deze nuttige Inftelling duurzaamheid en luister bytezetten : over wiens aanzicnlyk perfoon en i ge-" {lacht, gelyk ook over U allen, Myne Heercn! de God der wcüenfchappen zynen zegen gebiede B 3 in  $0 NATUUR- EN STERREN-KUNDË NIÉT de zaak van het Euangelie optegeven, of te cd> phukren met den algemeenen vyand, ten koste der waarheid. In het gemeen Zal dan, volgends aller toeftc-mmittg, een waai- Christen zulk een zyn, die de leer der Godlyke openbaaring erkent, gelooft, en overeenkomftig met dezelve oprcchtclyk zoekt te leven. Of, om het nog een weinig duidelykcr te zeggen, zulk eenen houdt men ten rechte voor een' Christen , die niet Hechts den natuurlyken Godsdienst aanneemt , en naar de voorfchrifr.cn van denzelven zyn gedrag poogt te regelen; maar die ook den hoofdinhoud, ik meen de wezenlyke byzonderheden van de leer der openbaaring , en wel byzonder , die in het Euangelie van J. C. worden voorgedraagen (die zeer duidclyk en eenvoudig zyn) kent; dezelven van harte gelooft en blymoedig omhelst, als gewigtige Hukken, welken eenen te kennelyken invloed hebben op zyn waar en eeuwig geluk, om de ontdekking van dezelven aan het menschdom niet hooglyk te erkennen; cn die voords zyn gantsch gedrag, naar dc lesfender openbaaring (van welker Godlykheid hy overtuigd is ), en inzonderheid naar het Euangelie van onzen Heere J. C. zoekt interichtcn , in de vaste hope des eeuwigen levens. Al-    BETOOG dat de beoefening der NATUUR- EN STERRENKUNDE niet strydïg is met de erkentenis der GODLYKE OPENBAARING, en den GEOPENBAARDEN GODSDIENST van JESUS CHRISTUS: voorgelezen in hét NATUURKUNDIGE GEZELSCHAP t e MIDDELBURG: DOOR IIERM. 10. KROM, jredikant , en professor in de uitlegkundigs godgeleerdheid en kerkelyke geschiedenissen aan de illustre. school, te mid- ^ pelburg: lid van het ^eeuwsche, /'jj jX prov1nciaale utrechtsche , en A^.: t, andere genootschappen. \ J^- ui!X]lt^T, I Te MIDDELBURG: B v p. GILLISSEN, en nr. w e d. J. P. G 1 L L I S S E N; c i a i s c c i. x x x x 11J.  q n n t *9f : r Uitgegeven volgends Kérken-orde, De *iaag moet bedorven wezen, die voedfel in vergif verandert; en het oog kan niet gejond zyn , % gene door bet daglicht met blindheid gcflagen i word ! Niét min bedorven , niet min ongeftdld, is het verftand, 't welke wetenfchap in pnge] t * «v. .«os * AAN DEN LEZE M •»*wSaSi T\Wiw»ïY /«v&tt* t^y:nv? tsfcl^";«|ft;/f4'«* 5, man, ongelukkig genoeg ts van^ „zich niet te kunnen overtuigen van de waar-r „hcid, heiligheid en noodzaakelijkbeiji van der^ y, chrhtelijken godsdienst, verdient medelijden • ^devcijl hij een wezenlijk geluk, eenen kracht i„gen troost in leven en flerven derft; hij ver-, „dient, meer, dan medelijden; hij is onze liefde. achting waardig, wanneer hij daarbij zij'. 3, ne pligten als mensch en als burger , zo veel, vin hem Is, getrouwelijk naarkomt, en niemand „.in zijn geloof ftoprt; maar wanneer iemand, „die uit boosheid, uit verkeerdheid van ver/land. en ■ hart, een -verachter van den godsdienst ge„wonkti is, of zelfs fegts wil fchijueu.te zijn,.. * 3 „over-  vt . VOORBERICHT. „ overal Profelieten tracht aan te werven, openlyk „ met een laffe geestigheid of nagebaauwde brok» „ken van Volt air e, de leer/lukken befpot, waar» „op andsre menfchen hunne esnige hoop, hun „tijdelijk en eeuwig geluk'grondvesten;'wanneer „hij een ieder vervolgt, veracht, fmaadt, ieder 9ivoor eenen huichelaar of hehnelijken Jefuïet „fcheldt, die zó niet denkt, als hij: dan'is zulk j,een kwaadaardige zot onze verachting waard ; i,hij is waard, dat men hem deeze verlichting 4, te kennen geeve, at ware hij ook van eenert $nog zo hoogen rang; en zo men het verloo-,i ren moeite reekent, om zijn gekaakel met ern~j,ftige grónden tegen te gaan, dan fnoere men „ten minfien, als het eenigzins mogelijk iè\ zij» j,ne lastertong.' " Dus fchryft ten rechte de oorideel- en menfch-kundige vryheer van knigge' m zyn tweede deel over de Verkeering met menfchen : Hoofdftuk XXI. § 28. bladz. 246—24^ van den Nederduitfehen druk. De eerst gemelde foort van deze menfchen, onder dm Godlyken zege», te verbeteren, fm*' t men  VOO 11 B E Pv I C H ï. vil mm hun eene gevoigtig fchynënde zwaarigheid 'tegen de 'leer des Bybels, ën den Godsdienst van jesus Christus, te benemen: is bet voornaa'me oogmerk van de uitgaaf dezer Verhandeling. De tweede foort van Godsdiehstfpotters en Frygee'sten, welken het niet met ernst cm de waarheid, en de bevordering van hun waarachtig belang, of dat van hunne me de menfchen, te doen is: zyn onverbeierlyk: en zullen zich naaüwlyB verwaardigen, wegens hitmie trotfche waanwysheid', of wegens de vrees van in kunne zorgloosheid ontrust te worden, om een puk van zoó een aard, ah dit is, onder aflegging van vooroordelen , met de noodige bedaardheid en oplettendheid, te loorlezeti. Aan welk hoofdoogmerk deze tweede bedoeling ondergefchih is, om namelyJi hy in de daad gemocdelyke, doch min kundige en zwakke, Christenen, de vooroordeelen te' keer te gaan, welken men voedt tegen eenige verhevene takken der wy'sgeertë, byzonder de natuuren ikr.en-kundc; en de daaruit voortfpvuitende vrees, dat de beoefening daarvan, W, f"  vin VOORBERICHT. tiig nadeel aan de erkentenis van de leer/lukken des Bybels, of aan eene eenvoudige en oprechts betrachting van den Christelyken Godsdienst, zoude kunnen toebrengen. Iets* V gene ik van het misbruik dezer wetenfehappen, of van het gebrek aan genoegfaame kundigheden in dezelve» , of in de leer der openbaaring , gaarne wil toe-' paan. Het is ondertuslhen niet te verwonderen, dat de erkentenis van GODS oneindige grootheid in de werken der natuur, en de gegronde overtuiging van de verbaazende en onnaagaanbaare uitgebreidheid van het geheel al, in den eerpen op/lag febynbaar gewigtige b. denkingen kunnen opleveren tegen een redelyk en eenvoudig Schriftuurgeloof; het geloof aan de verklaaring van het Euangelie, aangaande de verbaazende en onnaagaanbaare liefde van god jegens zondaar en: in %oo verre, dat Hy, Die alles fchiep, het almachtigs Opperwezen, op Wiens vinger, om zoo te jpreken, de fpil draait van de gantfche gefebapenieid, Deszelfs éenigge&oren' Zoon (groot Voor» Werf  VOORBERICHT. ix werp van Geloof!) op deze aarde, eene gerings fip van het onafmeetlyke heelal, heeft willen zenden , om eenige nietswaardige fchepfels , die hei bevél van hunnen Schepper en Wetgever trouwloos gefchonden hadden, en in hunnen afval van Hem moedwillig bleven volharden, door eenen geweldigen , fnaadlyken, en vervloekten dood, ondergaan in onze natuur, tot dat einde uit eette vrouw aangenomen, van den dood, en het wéiverdiend verderf, te redden. De ondervinding heeft my zelve geleerd, federt den t\>d,i,v welken ik e enige redeiyke en meer uitgebreide begrippen heb mogen verkrygen van GODS groote «werken, en van de gronden waarop zulke begrippen peundcn : hoe dezelven fomtyds by het vicnschlyke vernuft eenen merklyken invloed kunnen maaken tegen de eenvoudige leer des Bybels; en welke fingeringen, by een gemoed, het welke het mn de zuivere waarheid te doen is , daardoor tegen de gemelde, en andere daaraan verknochte, waarheden van het Euangelie, kannen veroorzaakt worden. * 5 Dit  x V O O R B E R ï C II f i Uit deed my meer ma alen ernflig,en met eenige gezetheid, op dit f.uk denken. En daaruit is nu deze Verhandeling, immers- het luatfte gedeelte ■pan dezelve, voortgekomen. l:e aanleiding, om dqaraan die orde en daante te ..geven ,■ waarhize thans het licht zletj $oas deze. By den aanvang van. eenen . nieuwen curuis, of omloop, der lesfen, welken hier, by het -PhyuTche of Natuurkundige Gezelfehap, geduureude Je wintermaanden, éénmaal 's weeks, .in het /! liddclbitt gfche Mufcum, gehouden worden, werd hei my op^edra.agen, door myne mede&ocüer\&c . Leden, dien hervatten, curfus met de eene of andere nuttige, en terzaake dienende, Verhandeling te openen, ]\ly dacht toen, dat eene fof, .als deze, va vnztn tyd, voor élk, die de wcderzydfche vooroordeden kent, niet onnuttig; en in de omflandigheid, waarin ik my daarvan bediende, byzonr der volgends myne betrekking van Christenlee■raar, niet ongepast, geoordeeld konde worden. Ik zette my dan tot bet opfeilen en in orde. brengen van deze Verhandeling: waartoe ik te meer  VOORBERICHT. XI Weer werd uitgelokt, dewyl ik niet weet, dat 'deze (lof nog immer, op die wyze, en zoo uitvoerig, behandeld is. Het uitmuntende werkje \ Baarblyklykheden van den Christelyken Godsdienst:^ 'door den Schotfchen Hoogleeraar te Aberdeen \ james beattie, in eeti aangenaamen en weivloei jenden flyl gefchreven, uit het Engelsch in het Nederduitsch vertaald door den Heer v. lo osjes te Haarlem 1790. het welke aanpryzing verdient •by elk, wien het om gegronde overtuiging van de waarheid in het belangryke ftuk van den Godsdienst te doen is; en waarin men ook iets beeft ter oplos hing van de zwaarighèidi, welke] in het laatfte hoofddeel van deze myné Verhandeling, in haare kracht voor ge field, en uitvoerig beantwoordt word; dit^ vertaalde werkje, zeg ik, kwam my te laat ter hand, om by het vervaardigen van dit Stuk , waarvan de voorle* King reeds in het jaar 1790. gefchiedt is, eenig gebruik daarvan te kunnen maaken, of zelfs eenige aanleiding daardoor te krygen, om bepaaMejSf! op die byzor.dsrbeid te denken. Ook konde, we-  m VOORBERICHT?. wegens, den aanleg , en het oogmerk , van ee$ werkjen van dien aard, in de Voorrede va® hetzelve gemddt, en wegens de verfcheidenheii der byzonderheden, daarin voorkomende, cem zaak als deze niet wel anders., dan kort, en meer oppervlakkig, behandeld wordcii\%\ Waar\ 1>m dan ook die vertaalde uitgave van dat fraaijs fiukje my van de uitgave dezer. Verhandeling yiiet heeft te rug gehouden, mch genoegfame re* den gegeven, om dat gedeelte, vervat in het derdfc Jioofdltuk van dit Betoog, achterwege te laat en. \ Ik bepaalde 'my., in het op fel, tot deze twet fakken der Wysgeerte , de natuur- en fte» ren-kunde , waarmede wy ons in deze leerzaam me uitfpanning van tyd tot tyd • voomaamlyk bezig houden , gelyk ik in het voorbereidends hoofdftuk te kennen gaf. Daar worden , hét js waar a nu en dan ook wel .eenige chermV . •; *Wv«\?u i t*4 ■■: . fd» - [a] Men virJtzulVs, «Haar, in /te -BMnjwoording van een* tegenwerping , ontleend uit de fchynbanre weini.'-beduidendheid ées menEcfidonis, in ve'rgelyking van de uitgeftn&thcia des Hcfifr als: Hocfdftui UI. § vu, bladz. 3 5$. ci> mlg. i  -V O Ö R '33 E Pv ï C ITT. m 'fchc, offoffcheidkundige, proeven gedaan, v:anneer de aard der lesfen dit medebrengt: deeb welke wetenfchap, fchoon eigenlyk in den gewotoèn 'zin niet tot de natuurkunde beboerende, (ah die zich meer tot de vereenigihg -en affcheiding \ ilan wel tot de natuur en eigenfchappen, van ds lichaamen bepaalt ) door my , wanneer ik zoj fpreek , onder den meer algemeenen liaara van de befchouwing der Natuur of Natnur-kunde, mede begrepen word. . Ik droeg deze Verhandeling, zoo alsze is, hetAanzienlyke Gezelfchap voor, in twee op elkander1 Volgende voerlezïngen, met dat a-a-ngeriaanie ge' volg, dat niet alleen de nieuwe lieer Praefident," uit naam van het aanzienlyke Gezelfchap ,■ met betuiging van genoegen , my bedankte ; maar dat fommigen der kundigfte hoorers van my be*> geerden, om het fluk nog andermaal te- mogen lezen: het welke ik, wegens 'de baast, "waarmede het gefchreven , en hier en daar voor anderem niet wel leesbaar was, moest weigeren :■ ter- fyyl andere zeer kundige en aanzienlyke Leden verzoek-  Xiv VOORBERICHT. zochten, dat ik deze zelfde flof, in de vorm van eene Leerrede overgebragt, naa voorgaande kennisgeving aan de Leden van dit Gezelfchapr nog eens voor de gemeente milde behandelen: ah het welke zoude kunnen dienen i om ook de voorcordeelen tegen de beoefening van de natuur- eq fterren-kunde, indien fommigen, anderszins braa-> ve lieden , in de gemeente nog eenigen hebben mogten, uit den weg te ruimen: gelyk men ver-, trouwde, dat, ten aanzien van de bedenkingen, tegen de leer der openbaaring , gefchiedt was , indien dezelven by een1 of anderen der Heer en. Leden, uit de kundigheid van die verhevens: wetenfchappen, mogten hebben plaats gegrepen. ■ Hoe billyk ook en gegrondt een voor/lel vaizdien aard my voorkwam, kondeik echter daartoe niet bef uiten: als vindende zulk eene verbande-, ling, over het geheel, niet gefchikt voor den predikfloel; eene enkele mondelinge voordragt van-, eene fioffe, als deze, niet geèvenredigd aan de vatbaarheid van eenvoudigen, of minkundigen. Ik beloofde dan liever op eene andere wyzs. 000  VOORBERICHT. xv aan de begeerte dier Heeren Leden te willen voldoen, en daardoor dan ook tevens te zullen "zorgen, dat de gemeente, en anderen, zulks 'verkiezende, daarvan konden gebruik maakeri. Dit gefchiedt nu door de uitgave van dit Betoog. 'En het zoude al eerder gefchiedt zyn, indien niet 'de traage voortgang van de drukpers, gevoegd by eene ziekte, gemeldt in het Bericht vóór myne iaatstuitgegevene Verhandeling, en andere veelvuldige bezigheden , daarin tot beletfel geflrekt hadden. Het komt, mytfs oordeels, nu niet 011voeglyk op de opening van den Bybel ; en de Verhandelingen, in dat eerste deel daarby gedaan. Doch het zal ook, als een fluk op zich zelve, voor elk die dit begeren mogt, afzonderlyk te bekomen zyn : en , gaat het naa myncn *wcmch, eerstdaags van nog eenige andere Verhandelingen , in één of twee flukjes, ter dikte van een bekvcaam boekdeeltje, om met eikanderen het t we ede Deel van myne Godgeleerde, uitlegkundige, en wysgeerige, Verhandelingen uit te maaken, gevolgd worden. Dit  -xvi VOORBERICHT. Dit is het, goedgunflige Lezer! het welke .ik U by deze gelegenheid te berichten heb. De GOD der waarheid geve, dat deze Ver» handeling aan de bovengemelde oogmerken beant* woorde ! Doch welken ingang dit ftukje dan ook vinden moge, dit jlaat by my vast: en elk Christen mag, myns bedunkens, by het toenemen dier we» ienfchappen, zich gerust daarmede troosten: randewaare wysgeerte, en het rechte gebruik der reden, heeft onze Godsdienst niets te vreezen ! Hob zorgvuldiger en oprechter die beoefend word t ( daarvan boude ik, met den Heer eeattis [b]* my verzekerd ) hoe zigibaarder de -waarheid en fchoonheid van denzelven aan den dag zal ko» men! Laat hooggevoelenden menfchen , die waanen wysgceren te zyn, zich afjhven in het beflryden van gewigtige byzondcrheden in de leer der Godm ijke openbaar'wg ; laat hun ft out e beflkfingen maa» [bi] Baarblyklykh«dcn f. z. v. zoomen ftmlits pag. i66*  VOORBERICHT, xviï ffoaaken omtrent dingen, welken buiten hunnen engbeperkten kring liggen: —■ waare wysgeeren-, groote, en zoowel door hunne braafheid, als oordeel en kunde, beroemde mannen, maaken thans, zoozeer als ooit, hun werk daarvan , om de gewigtigfie leer/lukken van den Bybel, tegen de bedenkingen , en nitvlugten , der hedendaagfihe hevige befiryderen van den geopenbaarden Godsdienst , met allen ernst te handhaaven. En welk kundig Christen verblydt zich niet hartelyk, dat een diepdenkend wysgeer, een zeer geacht Hoogleeraar op de vcrmaardfe van Nederlands hooge fcholen, een wegens zyne deugdfaamheid en kunde alom beroemd Profesfor in de wys°-eerte en ftcrren-kunde te Leide, dat een dionysius van de wynpersse, volgends ^Programma van het Genootfchap tot' verdediging van den Christeïyken Godsdienst-, 'opgericht in 's Hage, voor dit jaar i7S>2. onder meer andere bekwaame, en waarheidlievende fchryvers, de pen heeft opgevat, ter verdediging van eene der aller gewigtigfie, maar thans listig en vinnig befredene, waar- -7 heden  TOii VOORBERICHT. 'heden van de leer der Godlyke openbaaring: de waarachtige en eeuwige Godheid van den Heere Jesus christus: tegen de nitvlugten der he~ dendaagfche tegenflreveren. Naa melk belangryk '■fluk van dien bekenden Christenwysgeer door elk, 'by wien de Godsdienst van jesus Christus/» achting is, ja door ieder, -wien het in eene zaak van dat gewigt om de zuivere waarheid tc doen is, billyk verlangd word. Over welke Verhandeling, en alle de goede pogingen van dat, in deze dagen, zeer nuttige Genootfchap, waarvan ik het my tot eene eer reken medelid te 'zyn, de GOD van ons heil den uitgebreidft en zegen gebiede! BETOOG;  BETOOG: DAT DE BEOEFENING DER NATUUR' EN STERRENKUNDE NIET STRYDIG IS MET DE ERKENTENIS DER GODLYKE OPENBAARING, EN DEN GEOPEN BAARDEN GODSDIENST VAN JESUS CHRISTUS. HOOFDSTUK I. ZYNDE EEN VOORBEREIDEND HOOFDSTUK: waarin de voornaame bronnen der vooroord.ee» len, welken hier wsderzyds plaats hebben, worden aangewezen; en de nuttigheid eener Verhandeling van dien aard aangetoond. HHCoe zeef wy ook de befcbaafdheid van onze eeuw in verfcheidene opzichren boven de vorige te fchatten hebben ; en men hec toenemen in fraaije kunften en wetenfchappen, naast den van bygeloof gczuivcrden Godsdienst, met dankzegging A aan  O. natuur* ën S T-TAl r en-kun d e n.i e t aan Gods goede voorzienigheid, hebbe aantemerken ais eene der voornaarnfte oorzaaken daarvan: hoe zeer een hart, dat gevoelig is over den welfcand. van het menschdom in het algemeen, en van zyn vaderland in het byzondcr, niet cnvjrfehiliig zyn kan omtrent de aanmoediging en aankweeking-der wetenfehappen en kunften door lofwaardige Maeceriaten in onze tyuum, welken immers . eeïien al te tastbaaren invloed maaken op de zeden, en verfcheidene takken van onzen welvaart, dan dat eene opmerkfaatne ziel daaraan een' oogênblfli zÖudé "kunnen twyfelen; is het echter grootlyks te bejammeren, dat de drieste onwetendheid hier nog.' ;:cer. fehadelyke vooroordcelcn koestert, en aan anderen inboezemt, tegen fommigc takken van wetenfehap; ja dezelven nog- blyfe aanmerken als hoogstnadc'clig voor den geopenbaarden, voor den \ Christelykcn Godsdienst. Inzonderheid heeft men het geladen op de Wys» a.'crte ■' liaercticorum patriavchae Wihfcf-n : was al van ouds het bekende gezegde van den Oudvader tERTULLIAAn. Zeer onderfcheiden waren de denkbeelden, welken men reeds in de tweede eeuw koesterde wegens het nut of defchade-' lvkheid der letteren en geleerdheid voor of aan den Christelykcn Godsdienst. Zy, die zeiven vee! werks geiiiaÈ&t hadden van de wysbegcerte, wilden, dat an-  STRYDIG MET DE OPENBAARING. 3 anderen, inzonderheid de zoodanigen, die naa het ambt van bisfchop of leeraar ftonden, zich zouden roeleggen op hec verkrygen van mcnfchelyke wysheid, ten einde zy daardoor te beter in ftaac mogten wezen om de waarheid met nadruk te verdedigen, en de onkundigen met een' gelukkiger uitfiag te onderwyzen. Doch anderen dachten op eene gancs verfchillende wyze over dit onderwerp: en wilden alle redenkundige bewyzen, alle wysbegeertè, uic de kerk verbannen; vreezende, dat de geleerdheid den waaren Godsdienst mogt benadeelen [#]. Het is dit gevoelen van ter tulliaan, en anderen der ouden, het welke ook nog hedendaags in veler harten zeer diepe wortels gefchoten heeft. Welke vooroordeelen voedt men nog in dezen tyd tegen de Wiskunde! tegen een redelyke Redeneerkunde! ja zelfs tegen de Natuur- en vooral tegen de Stcrren-kunde! Ik bedocle. de nieuwere en zoo zeer verbeterde Sterrenkunde. Is het niec te bewonderen, en moec men zich niet groodyks daarover bedroeven, dat velen, zulke edele en verhevene wetenfehappen, ïiiet flechts zeiven geheel verwaarloozen, en in anderen verachten; maar dat men ook de fteeds toeA 2 ne- [>] Men zie den grooten MOSHEIM Kirkel. Ce/lh. D, I, p. ï4J, •»an de Nederd. uitgave.  4 NATUUR- EN STERREN-KUNDE NIET nemende vordeangen in dezelven zoo befchotiwr, als bragren die, uit haaren aard, veel toe ter bevordering van het naturalismus en deïsmus van ■ onze eyeten; en dus ter ondermyning van den Christelyken Godsdienst, welke op eene Godlyke openbaaring gegrondt is'? Het is ecnigszins toetegeven aan braavc, en anderszins kundige, Godgeleerden, dat zy, byna niets van de Natuur- of Sterrea-kunde veritaande, zieh ■ voorheen wel eens wat fterk uitdrukten, tegen deze of die gedachte der pbilofopben : b. v. van een* loopenden, en zich lleeds om zyne as omwentelenden, aardbol, en eene dilllaande zon: uit eene gemocdelyke, fchoon ongegronde, vreezc voor de achtbaarheid der Godlyke operibaaring. Het is niet kwalyk te nemen aan braave, en in den Godsdienst kundige, menfchen, dat zy, met befeheidenheid, hunne bedenkingen en bezwaaren tegen deze of gene wysgeerige gedachte of begrippen inbrengen: welken hen in den cc riten opflag vreemd voorkomen. Het is ook niet te verwonderen, - dat gants onkundigen onder onze mcdemcnfchcn, die naauwlyks met ecnige aandacht of opmerkfaaraheid eene zon- of maan-eclips beichouwden, of immer ccnig nadenken hadder, over de naaste oorzaaken van die en andere verfehynlelen in de natuur: b. v. van donder enblikiem: de wysgecren, in- gon-  strydig met de openbaaring. £ zonderheid dc beoefenaars der Natuur- en Sterrenkunde, met eene zekere foort van fchrik en minachting aanzien voor een' hoop naturalisten en deïsten, geichikt om de gcheele maatfchappy te bederven en te verpesten. Maar het is zeer vreemd , dat menfchen van kunde en eenige geleerdheid, gelyk men nog eenigen vindt, zich in zoo verre door hunne vooroordeelen kunnen laaten verblinden, dat zy, zonder behoorlyk onderzoek, fommige takken eener gezonde wysgeerte, die echter op zekere, op proefondervindelyke, of ten minlten op hoogstvvaarfchynlyke, gronden freunen, als Wis-, Natuur-, of Sterren-kunde, alsfchadeïyk of gevaarlyk voor den geopenbaarden Godsdienst van jesus Christus kunnen aanmerken. En hoe, mag men byna vraagen, hoe is het mogelyk, dat iemand nog kan twyfelen, of eene gegronde wysgeerte op zich zelve den Christelyken Godsdienst, of wel het gezag van de openbaaring benadecle, die immer de fchriften van eenen rei- marus, charles bonnet, Van eenen gel- lert, van eenen lavater, en anderen, gelezen heeft? Waren 'er geene wysgeeren, en zynze 'er niet nog, die den Christelyken Godsdienst ten allerfterkften voorftonden? Waren niet een nieuwentyt, een derham, een scheuchzer, welker werken bekend en in aller handen zyn, A 3 fchran.  6 natuur- en sterren-kunde niet fchrandere vernuften, en in de daad, immers voor hunnen tyd, groote wysgeeren? Omhelsden niet diezelfde mannen echter met hun hart den Godsdienst van jesus Christus? ja, hebben niet die mannen, zelfs met vrucht, hunne pogingen aangewendt, om denzei ven, zoo als die in de gewyde boeken vervat is , met allen ernst tegen de bedenkingen en aanvallen van het ongeloof te verdedigen ? Kent men de Verhandeling van Dr. sam. clarke over Gods beft aan en eigenfchappen: en zal men dan nog bedenkingen kunnen maaken , als of de Christelyke Godsdienst , en gezonde wysgeerte met eikanderen ftreden ? Wie houdt den Eerw. robbert boyle niet voor eenen welflagenden beoefenaar van de procfondervindelyke wysgeerte; en voor een' naarfligen voortzetter van de kennis der natuur ? en heeft niet diezelfde Ridder zich tevens doen bekend worden als een' perfoon, die bezield was met eenen brandenden yver voor de voortplanting van den waaren Christelyken Godsdienst, en voor de beoefening eener ongeveinsde godsvrucht [b]. Was niet de Heer jo. euseb. voet nog onlangs onder de Nederlanderen bekend als een man van meer dan gemeen verftand, als een diepdenkend wys- [i] sam. ctARKE Voorr. voor bet ii. Deel van. Zyne Verbandeling *.er Gods bijl aan, e. z. v.  'strydig "iet de openbaaring. 7 'wysgccr? Léveren zyne werken, zoo wel zyne gedichten en liederen, als zyne overige fchriften, zyne theologi/ehe werken [c], en daaronder inzonderheid zyne Befchcuwing van den flaat der afgefcheidene geesten, daarvan geene uïtftekende 'bewyzen op? En was niet diezelfde voet tevens, in diezelfde fchriften, een zeer èraffig voorftander van den Christelyken Godsdienst ? Wie, 'die den man en zyne werken kent , durft hem den lof betwisten van een' waaren Christen geweest 'te zyn? Welk een yverig voorftander en be¬ oefenaar van de' leer der Godlyke openbaaring "was de onlangs overledene Confifloriaalraad jo. 'f red. jacobi? en welkè blyken gaf die godvruchtige man tevens van zyne ervaarenheid in de wysbegeerte, welke die braave grysaard niet lang voor zynen dood verklaarde in zyn lang uitgerekt leven beoefend te hebben? En zal dan iemand, na deze en zoo vele an' dere voorbeelden, nog kunnen aarfelen om toeteftaan, dat eene gezonde en grondige wysgeerte geenszins aanloope tegen den Godsdienst van onzen Heere jesus Christus? A 4 Ik [c] De Redelyltheid van den geestelyken Godsdienst, in een!ge deelen van denzelvcn overwogen, in zes Verhandelingen: Utr. en An:(f. 1774. — en de HccrJyitlieid van God in J. C. in vyf Verhandelingen: Dord. 1775.  8 natuur- en sterren-kunde niet Ik fpreek nu nog niet eens van eenen cudworth, boerhave, newton: welkenaamcn! En hoe zeer konde ik de lyst vergrooten van zulke mannen, in welken zich eene gegronde wysbegeerte met eene ongeveinsde beoefening van den Christelyken Godsdienst paarde ? Ik noemde, uit velen en alom bekenden , Hechts eenigen , die het eerst uit myne pen vloeiden. Met voordacht laat ik de naamen van zulke, anderszins fchrandere, wysgeeren achterwege, die door het invoeren en verdedigen van hun wysgeerig ftelfel aan fommigen aanleiding gaven om te denken, dat zy, ten aanzien van eenige by- zon- [d] b. v. de monadologie:— het principinm indiscernibilium:— de ratio fujficiens objectivae— de mundiis optimus:— of de harminia praeftabilita: — welken immers de meest cbarakterijlikc hoofdbyzonderheden van dit wysgeerige ftelfel uitmaaken. Hoewel ik niet wil tegenfpreken, dat de leer der monaden in den grond iets fchyne te hebben van het fyne naturalismus { of dat het gantfche ftelfel, indien men niet omzigtig philofopheert, aanleiding geven kunne tot eenvolflagen idealimus of het fataiismus, en allen byzonderen invloed van God, zoo omtrent het natuurlyke als zedelyle beftuur der waereld fchyne wegtenemen .• hoe zeer voornaame hcgunftigers en voorftanders van ditphilofophifche ftelfel, hetzelve Van die en andere zwarigheden poogden vry te pleiten. Men zie het werkjen van den WelEerw. Heer a. dryfhout, thans tnynen veelgeachten Ambtgenoot in de bediening van het Euangelie ter dezer plaats: waarvan de titel is: Specimen pbilof. tbeol, *fe Providentia OEI fpeciali, C. i. &H. onder anderen p. 59 feqq. i), e, p. 90 feqq. en elders. Doch dan moet men tevens tne- ftuan:  strydig met de openbaaring. £ zonderheden , niet volkomen inftemden met de leer der Openbaaring. Wie echter , die met bezadigdheid en aflegging van vooroordcelen, de fchriften van de Heeren wolff, leibnitz, bilfinger , en inzonderheid de Tbeodicée van den Heer leibnitz > gelezen heeft, zal aan hen, en aan allen, die hun wysgeerig ftelfel omhelzen, de mogelykheid, omniet die gevoelens tevens een waar Christen te zyn, ontzeggen of betwisten durven ? Dan immers zoude men overtuigend moeten kunnen aantooncn, dat de charak* terizerende byzonderheden van dit ftelfel [ d] iets in zich zeiven bevatten, (want van het misbruik, A 5 dat ftaan: gelyk Zyn Eenv. gaarne doen zal: dat zeer velen, dier manier van philofopheren toegedaan, denkelyk ook leibnitz, en zeker bilfinger, de zaak niet in dat licht befchouwden, of die gevolgen zullen toelaatcn. Die dit ftuk opzettelyk wil behandeld zien , en de redenen voor en tegen dat wysgeerige ftelfel, in hoe verre namelyk hetzelve invloed maaken kan op het /lellen of verwerpen van Gods voortduurend befluur over de waereld? doorleze de onderfcheidene Verhandelingen in het II. deel van teylers Godgeleerd Genootfchap , over Gods byzondere Voorzienigheid in de regering der waereld ; en hy vergelyke daarmede de IV. der Verhandelingen van den Abt j. f. w. jeuusalem over de voornaamjie ■waarleden va» den Godsdienst, handelende over de Voorzienigheid, bladz. T9--i3i. en oordeele zelf. Myn beftek laat niet toe dieper hierin te treden. Het is ook tot myn oogmerk niet noodig hier party te kiezen. Van beide kanten ziet men , dat de Godsdienst der openbsariug ei-kcnd en verdedigd worde.  10 natuur- en sterren-kunde niet dar. weelderige verfhnden daarvan kunnen manken , of werkelyk gemaakt hebben , fpreek ik niet:) het gene tegen den geest, tegen den waaren aard, van het Christendom aanloopt. En wie zal dit durven Maande houden , fchoon hy voor zichzelve dat fyftema verwerpt, met alle de gevolgen , welken daaruit mogten voortvloeijen ? Zyn 'er niet groote theologanten, yverige voorftanders van de leer der openbaaring, welken dit wysgeerige ftelfel zyn toegedaan en hetzelve ernftig verdedigen? • Immers de IIceren en. bonnet, en lavater, zoo aanftonds reeds genoemd, en anderen, ja ook de Baron van leibnitz zelf, zyn daarvan de onwraakbaare waarborgen. Ook melde ik de naamen niet van zulke voornaame mannen, in Nederland en elders, die nog in leven zyn, en de wysgeerte beminnen en beoefenen , en aan welken de belangen van den Christelyken Godsdienst niet weinig ter harte gaan. Zoude het anderszins, Myne Hecren ! wel veel moeite kosten , om ook in ons Vaderland, op onze hooge en doorluchte fcholen , meer dan éénen doorkundigen en beroemden perfoon aantewyzen, van welken men op de beste gronden zeg- [e] In zyne Verhandeling, we-lke ten titel voert, Pbi'loféptU fasrtptn tbtxs Lipf, i"3:.  STRYDIG MET DE OPENBAARING. II zeggen kan: Die man is een groot philofooph, en hy is tevens een waarachtig Christen.' Wysgeeren in de daad , die de gegronde hoogachting van al wat deugd en godsvrucht hiet, billyk mogen wegdraagen! Dan, niettegenMaande zulk een aantal van uitmuntende verftanden , en doorkundige mannen , welken wy als Christenwysgeeren hoogachten en eerbiedigen; ja fchoon zelfs de geleerde christ. gottl. joecherus de groote nuttigheid van de philofophie, tot het Muiten en weren van dwalingen en ketteryen in den Godsdienst, ernMig en uitvoerig beweerde [ als alle Christelyke Rei, ligie-partyen dezelve aannemen". Ten anderen wilde itd vooraf, nog verklaaren : dat ik ,. om den Christelyken Godsdienst met de teden overeentebrengen, geenszins noodig heb van het Christendom een welopgefchikt heidendom ; of van den' Christelyken Godsdienst een verfynd naturalismus te maaken i als ware dc Christelyke Godsdienst eene bloote vernieuwing van den natuurlyken; gelyk Dr. tin dal in zyn berucht bóek : genaamd het Christendom zoo oud als de waereld\ of het Euaugelie eene vernieuwde aankondiging van de wet der-natuur: der waereld zocht wys te maaken : met oogmerk, gelyk bekend is, om de genoegfaamheid van den natuurlyken Godsdienst, ook in dezen ftaat der verdorvenheid, te beweren; en dus alle openbaaring als overtollig, en valfchelyk voorgewendt, te doen voorkomen. Het onderfcheid tusfehen den •natiuirlyken Godsdienst, en die der openbaaring, is zoo duidclyk betoogd.; en het byzonder carakterizerende van beiden is meermaalen zoo kennclyk en op onderfcheidene wyzen opgegeven , en nog onlangs -*&>\Vv-v- rJ> ■t&püWA -stoaucr. ■ v [/] In zyne , met den gouden' eerprys bekroonde , Vcrbundiliv.g , door des Heercn teylers Gudgelcerd ger.ootfchapl rag. 155-  strydig met de qpenbaarinc. 29 in de vier verhandelingen over het onderscheidende kenmerk'. der Christelyke openbaaring; en het verband, waarin dezelve plaat, zoo met de Mofaïfche openbaaring, als met den natuurlyken Godsdienst, uitgegeven in het L Deel van teylers Godgeleerd genootfchap: dat ik, met tindal, en dergelyken, die even als hy dachten, niets te doen hebbe. Ten rechte verheugt zich intusfehen hierover de Heer hovens [/] , en het moet immers eenigermaate als een triuruf van de waarheid der Euangelieleer voorkomen ? dat men , „ geen' „ kans ziende om onzen Godsdienst verdacht te maaken van ongerymdheid , tocvlugt moet ne„ men tot eene kunstgreep , welke haare kracht „ontleent van de redciykheid des Euangeliums". Edelmoedig moeten wy dan hier te werk gaan, en onbewimpeld dc voornaamfte hoofdtrekken opgeven, waarin het Christendom, volgends de leer der openbaaring, van den natuurlyken Godsdienst onderfcheiden is: en boven denzclven, in dezen ibat van onvolmaaktheid en verdorvenheid, verre uitmunt. Handelde een Christen anders; deed hy hier met tin dal [?;/]: hy zoude, felrynen de goede fw] Over de fyne en listige wyze, op welke tindal het Christendom aantastte, kan men onder anderen den Heer lesz naazien, in zyne,Inleiding voor deszelfs werk, genaamd Bewjs der Knarheid v»n d)n Christelyken Godsdienst: % VI p. 14-16.  STRYDIG MET BE DPENBAARING. 3* Alles komt dan hier voornamelyk aan op de Waarheid en den verheven' oorfprong der Bybelfchrif ten , waarmede dc geheele Godsdienst van een' Christen noodwendig Haan of vallen moet. Gy verwacht thans niet van my, Myne Keeren ! een uitvoeriger betoog van dit gevvigtig Huk. Dit ïsmeermaalen, zeer krachtig en overtuigend, door anderen gefchiedt. En nog maar onlangs, toonde ik zelf, by eene andere gelegenheid, voor de gemeente aan, in een kort bellek, de redelykheid van de gronden, waarop wy Christenen de Bybelfchriften, als in zich behelzende eene duidelyke openbaaring van dc Godheid, nopensHaaren wil aan het gevallene menschdom, erkennen eh eerbiedigen: welke Verhandeling eerstdaags Haat 'het licht te zien [»]. Indien 'er dan zulke gegronde bewyzen zyn voor de Hemclfche herkomst der openbaaring., welke de Christenen als zoodanig eerbiedigen ;*ën in dezelve niets gevonden word, ftrydig tegen de gezonde reden ; ftrydig tegen de natuurwet; of wel tegen iets, dat proefondervindelyk kan bewezen of iviskunfig betoogd worden : dan kan ook indedaad een geoefend na- [»] Deze Verhandeling is federt uitgekomen by p. gillissen «n zoon: zynde eene Leerrede, ter opening van den Bybcl; en is de ewfta van het vorige Deel myner Godgeleerde c. z. 7, ferbandeli-igei:.  §2 NATUUR- EN STERREN-KÜNDE NIET natuurkundige; dan kan een waar wysgeer ook een goed Christen zyn : dan is de waare wysgeerte, welke, gelyk wy zagen, der waarheid overal gaarne hulde doet, uit haaren aard ook niet gefehikt, om dc leer der openbaaring te ondermynen ofte ■benadeelcn: dan is een Christenzvysgeer geenszins eene bcnaaming zonder beteckenis; iets, 't welke ■noch esfentie noch exfiftentie heeft: maar dan kan de Christen met den philofooph, en de philofooph met den Christen, zeer wel in één' en dcnzelfden perfoon op het vriendelykile zich te faam vcreenigen. Ik fpreek thans niet van den natuurlyken Godsdienst. Maar, wat dc leerfukken betreft, welken .alleen der Godlyke openbaaring eigen zyn: dezen hebben, hoe verheven dezelven ook zyn.mogen, niets in zich , dat tegen den natuurlyken Godsdienst, of tegen de vcrpligtingcn, welken dezelve den mensch inboezemt; of tegen de gezonde reden aanloopt. Wilde ik dit aantoonen, en de redenmaatighcid der onderfchcidene byzonderheden betogen, deze Verhandeling zoude veel te breed uitloopen, en ik zoude gewisfelyk Uwe luisterende aandacht te veel vergen. Ook [o] Schriftmaatige redelykheid. van het Christendom; uit liet Eagclsch vertaald: cn uitgegeven te Amil. 17:9.  «TRYDtG MÉT DE OPENBAARING. 33. Ook mag ik die vryelyk vooronderltellen <, en my beroepen op voornaame mannen, welken zulks uitvoerig deden, ten aanzien zelfs van de moeiJykfte leerftukken, welken van de Christenen omhelsd worden. Men vergelyke, om hiervan- ten volle overtuigd te zyn , behalve het bekende werk van den waereldberoemdcn grotiüs de Veritate religionk Cbriftianae, die (fchoon dac onfehatbaare boek voornaamclyk tegen de Joden en Heidenen was ingericht ) hierdoor echter, om zoo te fpreken, het ys gebroken heeft voor dezulken, die de eer van den Christelyken Godsdienst, tegen laatere beuryders van denzelven, poogden te handhaavcn : men vergelyke, zeg ik, behalve dezen grotius , de fchriften van een' 10. i,ock ["]; van Dr. clarke, die 'er zyn werk van gemaakt heeft, om opzcttelyk te betogen , dat alle de geloofs- of leer-ftukken, welken de Chrisrelyke Godsdienst behelst, overeenkomen met de onpartydige reden; dat die, en ieder van dezelven in 't byzondcr, gefchikt zyn, om de menfchen te hervormen; en dat dezelven, te famen genomen , het beftaanbaatfte en redclykite onderwerp van geloof uitmaaken jjf>] ; van den Ridder wolzeeey, in zyn werk , genaamd de Redclykheid van het C Schrift- [/>"] In Zyne Ve-handélJng over Geels hclhan — en de zv* B r1 c 1 V s opgegeven, in Delectu argumtntorum et Mlab* feriptirum , qui veritatem religionis Cbriftianae —- lacubrationibui ftiis asferuerunt: Hamburg 1715. 4to. p. 755. behooven hiertoe ook nog JASTE £a addison , Benyzen voor de waar beid van den Christelyken Godsdienst: Amft. 174I. 8vo. of, de la Religiën Chrhienne, traduit de FAnglois de Mr. addison , ttvtc des i.'otes, par cakriel Seigneur dc correvox : a I.aufannc 1757. 8vo. (zie bji.rnsthüls Reizen, D. III. bl. 124.. ) .10. auo. NOëssELT, de Waarheid en Godlylbeid van dm Christelyken Godsdienst verdedigd: Leeuw, en Franek. 1764. II. Dcclen in 8vo. a. t. roustam Brieven over den iègentieormgen /laat des Christendom: , en het gedrag  STRYDIG MET DE OPENBAARING. 35 gezonde reden, of tegen gegronde begrippen van God of Godsdienst, eenigszins aanteioopen), met dc fchryvers aldaar aangehaald, bl. 426. en 427. [>]: waarby ook nog verdient gevoegd te worden het aan velen bekende werkje, genaamd la Friponnerle laïque des prétendus efprits forts d^/Ingieterre [>]; en, dien ik mooglyk wel in de eerfte plaats had mogen noemen, jo. fred. j acobi , in zyne Ztymtyntistn nba- üï wichtje gegenfïmifce ha Ove* lipton [tj: om van geene anderen te gewagen [«J» C 2 Welk érntr der ovgehovigen , enz. Bvo. Amft. 1774. ïi. watson Bril- ven ter verdediging van de voortplanting des Christelyken Gedsdiemts, in het Nederduitsch vertaald: Amft. 1779. Wysgeerige proeve van een beivys voor de waarheid van den Christelyken Godsdienst , uit dcrzclfs verband met cerige hoofdvoorwerpen i'i de gefchiedaiis der Joden, uit het Hoogduitsehj in het Mgemeene magazyn, IV. Deel, 4de Stuk, bl. 523-538. Ook zyn, volgends dc opgaaf van ecuert myner kundige vrienden , waardig gelezen te worden by j. H. è. seile , in Mffcill. p. i--55.— de i'eritate reiigionis ChriJI. e profauis fcriptorihus eaute confiraanda, cogitatiottesi en p. 55—ó(j. Non Cbrijlian) pasfienis Chrifti teftes. By welke uitheemfehen men verfcheidene, onder onze landgcnooten met lof bekende, fchryvers, en hunne fchriften, voegen kan; onder welken het voortrcflyke werk van wylen w. peiffers Geloofivastigheid, enz. Amft. 1766.—- het fraaije ftuk van wylen jo. mart. hoffmann, Inleiding tot de oordeelkundige Byheiverklaaring van T ii e 0 n. c 11 r 1 s t 0 v n. l i 11 e x t 11 ,\ l : Amft. 1775.-. het nuttige werk, de voordcelen van den Godsdienst, door den arbeidlhamen Heer j. van noïs klinkenberg; en het fchoone werk, de Bybel verdedigd, door den doorgeleerden Heer v, vai| hamels veld, ouder anderen, aan elk, uien het om de waar. heid te doen is, grootlyks verdienen te uurden aanjeprezen.  ""36 natuur- en s terren-ku nde niet Welk eene voortreflykheid, welk eene .verhevenheid, zonder ecnige de minde ongerymdheid, fpreiden niet, by eene aandachtige overweging, zelfs de moeilyklte leerilukken van dc Christclyke ■openbaaring ten toon! vooral, indien men dezel■ven vergelykt met het gene dc Heidenen, die het licht eener byzondcre openbaaring misten, ee•nige zoogenaamde wysgecren ender hen niet uitgezonderd , van de goden , derzelver gedrag , en waarmede zy gediend waren, gebeuzeld hebben. De Heer jo. alph. turrettin heeft gcene zwaarighcid gemaakt, om onder anderen zelfs ook uit dc voortreflykheid der leer- of geIhofs-fiukken , de waarheid van den Godsdienst der Christenen opzcttelyk te bewyzen , in het eerfte Deel zyner verhandeling over de voortreflykheid van den Christelyken Godsdienst: waarvan ik dc lezing, Myne Hecren ! aan een' ieder durve aanpryzen. Het is waar, en dit erkent een Christen gaarne, daar zyn in de leer der openbaring diepten, niet wél te peilen , gehcimnisfen niet ten volle te doorgronden voor de natuurlyke reden. Leerilukken namelyk, welker volkomen begrip het bereik van het menfchclykc verftand te boven gaat: niets centers dat wél ingezien zyndc, tegen de re-  STRYDIG MET DE OPENBAARING. 37 reden waarlyk ftrydig is. En moet dit zoo niet zyn? leert het zelfs de aard der zaak niet? moeten 'er natuurlyker wyze voor een eindig verfiand geene verborgenheden zyn in eenen Godsdienst,waarvan het voorwerp is een eeuwig, oneindig, en dus voor een eindig vernuft onbegryplyk , Opperwezen ? Eene openbaaring zonder verborgenheden zoude immers geene Godiyke openbaaring wezen kunnen ? Wat zoude ons ( vraagt iemand ten rechte) eene openbaaring baaten, ingevalle zy niets behelsde, buiten het gene wy door het. gebruik van onze redclyke vermogens zeiven ontdekken konden? zouden 'er in dc oneindige natuur der Godheid geene dingen zyn, welken onzekwynende en eindige bevatting te boven gaan ? cn zoude de. Godheid Haare natuur nader aan ons openbaaren, en wy in zulk eene openbaaring niets ontmoeten, hetwelke voor onze enge beperkte verlamden cndcrgrondlyk is [v J ? En hoe vele verborgenheden zyn 'er nog in de natuur, welken wy, Myne Heeren ! by een naaukeurig onderzoek der dingen , gelegenheidhebben om tcjkcns waartenemen ? wat weten wy nog weinig ! en hoe vele ondergrondlyke geheimen zyn 'er nog in alle takken der natuurC 3 kun- [>] Men zie dc ïnhiihg tot de Xyleherllaanng , door de Heeren van nuys kunkeniibkc. en nauws: bl. XXXV'B.  g8 NATUUR- EN STERREN-KUN DE NIET kunde , ook zelfs voor den fchranderften onderzoeker, en meest oplettenden waarnemer? Welke wonderfpreuken zyn 'er b. v. in de waterleid- of ivaterzveeg-knnde? wie, die ooit proeven deed, of voor zyne oogen zag doen , met den bydroflatifcben follis, of vuaterweegkundigen blaasbalg, kan het nog ten volle vcrklaaren , dat de pcrilng van eene kleine hoeveelheid waters, in eene zeer dunne buis, van weinige voeten, honderden ponden gewigts in de hoogte kan opheffen? ■ Wie weet, naa zoo vele gezigtkundige proeven en waarnemingen , ons nog het rechte befcheid van het licht te geeven? of van de waare reden, waarom de eene lichtftraal eerder weerkaatsbaar is, dan de andere? waarom b. v. de blaautve hierin iets vooruit hebbc boven den rooden? en meer andere byzonderheden ? Wie kent nog recht, durf ik vraagen, -wie weet, naa zoo vele navorfchingen en waarnemingen, nog iets van de werking van den magneet ? wat is de oorzaak van zyne aantrekking?—- afflooting?—belling?— aanhoudende mededeeling ? • ■ flreekwyzing ? waaraan is de miswyzing van de magnetifche naald, het onderfcheid daarvan op verfchil- lende plaatfen, de verandering van de miswyzing binnen zekeren tyd, op ééne en dezelfde plaats, toe te fchryven? En wat is dc oorzaak  strydig met de openbaaring. 39 zaak. der zoo wonderbaarlyke veranderingen van de polen in den magneet■■zelve? Vraagt men liet den beroemdften natuuronderzoeker, vraagt men het eenen musschen broek , (en aan wien zullen wy het veiliger vraagen?) edelmoedig zal hy bekennen niets 'van dit alles te weten. s En wie zal, na al *| gene de Abt nollet, en anderen , over de electriciteit fchreven , ja na de nicuwfte proeven en ontdekkingen van eenen ca v allo, Lord maöon, den Abt. jao_uet, Profesfor sigaud de la fond, nog kunnen zeggen , wat eigenlyk de electriciteit cn de electrique ilof zy ? of ons van de waare reden der poptive en negative electriciteit- het rechte denkbeeld geven ? en , vooral, wat is het electrike vuur? de zuivere aether? en wat is de aether ? Ea, laat my hier eens met vraagen mogen voortgaan: werkt dc magneet door zulk eene vloeiftof als de electriciteit? Maar, is 'er wel eens eene magnetifche vloeiftof? de een fielt,, de andere lochent het. Is 'er over¬ eenkomst tusfehen de werking van den magneet 4 en die der electriciteit ? daarover heeft men federt eenige jaaren gedacht, inzonderheid federt de aanmerklyke vorderingen, welken men in de tutwerk/els van de electriciteit , en de electrike vloei/lof (welke men hoort, ziet, en gevoelt, en C 4 dus  40 natuur- en sterren-kun de niet dus duidelyk gewaar word, ) gemaakt heeft. De Beijerfcbe Academie fchreef deswegens in hec jaar 1774. eene prysvraag uit , of 'er namelyk al of niet êene waare analogie of overeen/lemming ware tusfchen het magnethmus en de electriteit. Die vraag is beantwoordt, zeer geleerdelyk beantwoordt. Van welke antwoorden, aan dat Van ■ den Franeker Hoogleeraar van s wind en, die voor een der eerfte lichten in dc Natuurkunde, in ons Vaderland gehouden word, de eerde eerprys is toegewezen. Drie dier Verhandelingen zien het licht. Maar zyn wy, na zoo veel onderzoeks en aangewende moeite, nu meer omtrent dat ftuk' verlicht ? worden wy niet, integendeel, juist door dezelven bevestigd in de onzekerheid daarvan ? moeten wy de geheele werking van den magneet nu :niet nog zoo veel te meer houden voor eene verborgenheid der natuur? Getuigt het, Myne Heeren! Gy allen, die deze Verhandelingen gelezen; hebt, hoe veel genoegen dezelven anderszins U ook gaven. De een ontkent het volftrekt: de ander beweert het: de derde doet ftellig, noch het eene, noch fw] B. V. de zeer fchrandere en doorkundige Heer g. bonMet, deed zyne IiiwydingsRedtvceriug , als Hoog'eefaar in de H. Godgeleerdheid op de hoogc fehool te Utrecht, de Fidti w}«  STRYDIG MET DE OPENBAARING. Af noch het andere. Elk brengt redenen by , die hem zyn gevoelen waarfchynlyk maaken. En wy zyn, met één woord, omtrent dit ftuk nu nog ruim zoo onzeker, als ooit te voren. Diezelfde vraag blyft nog: Werkt de magneet waarlyk door eene vloeift of? en is ''er eene waare of geene overeenkomst inde werking van den magneet, en de electriciteit? Duizend vraagen zyn 'er over deze en andere byzonderheden te maken, welken door den febranderften natuuronderzoeker niet zyn te beantwoorden: een aantal zaaken, waarvan men de uitwerkfels, en zekere eigehfehappen, duidelyk ziet: en welken hy edelmoedig als verborgenheden in de natuur erkennen zal. Het zoude derhalve geheel redenloos zyn eene zaak, welke anderszins op goede en onweerlegbaare gronden rust, daarom alleen te ontkennen, omdat men die niet volkomen doorziet, omdat men'ereene diepte in vindt, niet te doorgronden voor een menfchelyk, ja voor een eindig, vernuft. Groote mannen hebben 'er hun werk van gemaakt, om dit, in opzettelyk daartoe ingerichte verhandelingen, uitvoerig en overtuigend te betogen [w]. C 5 "Een flerüs revelatam rcUgionem tidjlrtieiit!bns : welke gedrukt is te Utrecht 1761. en zyn beroemde leerling, wylen myn boezemvriend, de Heer g. J. nahuys, reeds voor eenigen tyd als Profesfor te Lei.  42 NATUUR- EN STERREN-KUNDR NIET Een Christen Jacht, op zyne beurt, met de onr gezoutene kwinkflagen van zulk eenen dwaazen , omtrent gewigtige byzonderheden van de Godlyke openbaaring, die alleen in deszelfs■' oogen, en by foortgelyke philofoopbjes, als hy zelf is, voor eenen wyzen gehouden word; of liever, hy veiv foeit dezelven, en beklaagt den man in zyn ont geluk. Een geoefend philofooph, die de zaaken van den Godsdienst grondig onderzocht heeft, telt in het geheel "niet op eenen i luchtigen en onkundigen fpotter, fchoon dees' zich het air van eenen wysgeer, of fraai vernuft, geven moge; noch op zyne fpotternyen met de verborgenheden van Gods wezen en werken, met de voor ons verftand ondoorgrondlyke géheimnisfen. van den geopenbaarden Godsdienst: een' Godsdienst, welke, volgends deszelfs waaren aard, zoodanige verborgenheden hebben moet. Eilieve , laat de man van zulk een' fraaijen geest, wat fchran^ derheid en wysheid hy dan ook waancn moge te bezitten, ons de veranderlyke fterren; dc nevelfterren; -— de cometen; —— den ring van Saternus; o£ liever, laat hy ons ilechts uit / de Leide overleden , verdedigde openlyk , onder voorzitting van ZynHoogEerw. deszelfs Diifertatio Pbiiof. Tbeol. qua Myflcriorum religionis CtlyQT!lt?IX ex naturae myjicriis attftruitur : Tiai. 1762.  STRYDIG MET DE OPENBAARING. 43 de vernevelingen van dezen aardbol , den aard van het noorderlicht; de onderfcheidene vorming v-an hagel, inceuw, en regen, te kennen geven: ja , laat hy ons de naaste oorzaak zeggen van den omloop des bioeds in zyn etgen lichaam: — de kloppingen van het hart: de wyze der werking van de ziel en het lichaam op elkander: welk wysgeerig ftehel het hem ook behaage hier te verkiezen. En wat zeg, wat vorder, ik? Is dit ook voor hem nog te hoog: laat hy ons de vederen van eenen paauw: de vlerken van eenen vlinder : • de verandering der gekorvene diertjens: de aard van eenen waterdrop: . de waare natuur van eenen zandkorrel : — verklaaren; en wy zullen, 't gene duister is in de openbaaring, duidelyk Voor hém openleggen ; wy zullen bem leeren, tot de volmaaktheid toe, den .Almagtigen kennen. Gaarne zoude ik nu overgaan, om eenige bedenkingen , welken de philofophie, in 't byzonder eene proefondervindelyke natuurkunde, tegen de leer Waarin het onbegryplyke en onoploslyke van fommige clmifibe folutien , inzonderheid die van het goud in het aqua regia, en van andere byzonderheden , niet alleen in d« natuur- maar ook zelfs in de wii-tuadt, word aangetoond.  44 natuur- en sterr en-kun de niet leer der openbaaring fchynt voorttcbrengen , uïc den weg te ruimen: zoo om zekere zwaa- righeden, welken fommigen, die wysgeerig denken , ■ tegen deze of dié byzonderheden in de openbaaring maaken mogen , op te losfen; —* als- om de vooroordeelen te keer te gaan, welken anderen, tegen de beoefening der wysgeerte, byzonder der natuurkunde, voeden. ■ Dan'hóe dik wy ls, en hoe overvloedig, zyn zulke bedenkingen reeds beantwoordt! "hoe groot is niet het aantal van zulke fchriften , waarin de Christclyke Godsdienst, en de leer der openbaaring , in 't gemeen, of in fommige byzonderheden, tegen deze en gene aanvallen op denzelvcn, verdedigd is ? te veel om dezelven hier optenoemen. Behalve de reeds genoemden , en de geheele lyst van zulke fchryvers, in de Syllabus fcriptorum pro veritate religionis Chrift. van fabri-* cius, worden wy door den Heer lesz nog naa het I. Deel van walchs Bibliothcca Tbeol. heengewezen. Het zoude dus overtollig kunnen gerekend worden , indien ik , na den gelukkigen arbeid van zulke verdedigers van den Bybel, een groot gedeelte dezer Verhandeling berteedde , om reeds dikwyls opgeloste zwaarigheden by vernieuwing tc beantwoorden. Ook is dit niet wel doenlyk, in-  STRYDIC MET DE OPENBAARING. 45 indien niet een geoefend wysgeer, of die zich teil minde verbeeldt een wysgeer te zyn , zelf opgeeft, wat zyne zwaarigheden zyn: welken der reeds beantwoorden hy niet voldoende vindt opgelost: en welke bedenkingen hy nog heeft overbehouden : of, welke nieuwe zwaarigheden tegen den Bybel en deszelfs leer, zich aan zynen geest voordoen , en hem weerhouden, om die leer volkomen te omhelzen! En gefchiedde dit door iemand, wiens bedenkingen niet voortkwamen uit eene onedeie fpotof bedilzucht, in eene zaak van die aangelegenheid, als de Godsdienst is; maar die integendeel blyken gaf, dat het hem oprechtïyk om de waarheid te doen ware: ik twyfel geenszins, of het zoude onder de Christenen, als die met dezulken hetzelfde belang by de waarheid hebben, niet ontbreken aan de zoodanigen, welken gaarne zulke bedenkingen zouden willen vernemen, en dezelven pogen uit den weg te ruimen. En 'er zyn, Gode zy dank! onder de Christenen, en derzelvcr onderfcheidene kerkgenootfehappen, zoo in Nederland als elders, nog mannen genoeg : die , behalve in hunnen Godsdienst en Godgeleerdheid, ook in de wysgeerte, en andere takken van wetenfebap, grondig onderwezen, bekwaam zyn , om de kracht van zulke zwaarigheden, die mogten worden voor-  46" NATUUR- EN STERREN-KUNOE NIET voorgebragt, te gevoelen; en eerlyk genoeg, om het mindere of meerdere gewigt van dezelven, naar 't gevoelen van hun hart, te erkennen: en van welken wy mogen vertrouwen, dat zy, uit waare achting voer den fchoonen Godsdienst , welken zy belyden, en ter liefde van hunnen evenmensen, zich niet onttrekken zouden aan eene gcnegene • en duidelyke onderrichting der zoodanige. Hiermede wil ik my echter geenszins van de zaak afmaaken, of my zelve onttrekken aan hqt beantwoorden van meer of min bekende zwaarigheden , welken de wysgeerte, byzonder de natuurkunde, tegen de openbaaring fchynt intebrengen: en waardoor, niet zonder allen grond, dc vooroordeelen fchyncn plaats te hebben, en .by velen gevoedt te worden, tegen de beoefening der wysgeerte : en waardoor ook mooglyk een of ander philofooph, die deze zwaarigheden niet doorziet, zich heimlyk verbeeldt, dat de beoefening der wysgeerte in haare uitgebreidheid, dat zelfs eene meer grondige kennis der natuur , en het geloof aan der Christenen openbaaring, wegens de ongelukkige ftrydigneden, welken men meent dat zich hier en daar tusfehen deze beiden opdoen , by een' denkenden mensch niet wel kunnen te famen gaan. By  STRYDIG MET DE OPENBAARING. 47 By zulke zwaarigheden zal ik dan ook alleen my bepaalcn : en wel, voorbecldshalve, by eenigen der voornaamften, welken my Zyn voorgekomen , en waarvan men in den eerlten opllag zeggen zoude, dat de gewyde bladeren tegen de natuurbcfehouwing, of wel eene gezonde wysgeerte tegen de openbaaring, ftreden. Daar zyn fommige bedenkingen, door losfe en fpotachtige fchryvers, en dat fomtyds op een' meestcragtigen toon , onder eene philofophifche gedaante, tegen deze of gene byzonderheden, of zelfs leerltukken, van de Christclyke openbaaring, te berde gebragt; welken, ik beken het, naaulyks waardig zyn, dat wy lang daarby ililftaan, of ons dc moeite geven om dezelven uitvoerig te wederleggen. Van dien aard is, b. v. het voorgeven , dat salomo, of de gewyde fchryvers, fprekende van het waschvat, of de zoogenaamde koperen zee , duidelyk toont de proportie , of evenredigheid, tusfchen de middellyn (diameter) van eenen cirkel, en de peripberie of omkring, niet te hebben geweten ; meenende , dat dezelve Hond als één tot drie, en dus tien tot dertig : daar alle wiskundigen weten , dat die proportie anders is, en omtrent (laat als 10. tot 31J. Welke zwaarighcid, onder anderen, in het zooge- naam-  48 NATUUR- EN STERREN-KUNDE NIËT naamde Levensvervolg van philopater word aangedrongen [x j: daar men, het werkftuk wél beziende, hctwelke eene zeer juiste overeenkomst fehynt gehad te hebben met eenen regelmaatigen zeshoek, in de gedaante van eene lelie;- ook de opgegever.e juiste evenredigheid tusfehen de middellyn, en den omtrek, als van zelve ontdekt; zoo dat men niet eens daartoe behoeft te komen, om salomo, of den gevvyden fchryver, op eene andere wyze te verdedigen , als hadden die, van wege het kleine verfehil, waarop het niet zeer aankwam om een denkbeeld van het waschvat te geven, Hechts het ronde getal van dertig genoemd. Meer fchyn heeft, in den eerfler) opfbg, de zwaarigheid, welke men inbrengt tegen den zondvloed, in mos es eerfte Hoek Hoofdft. VI. en VIL befchreven; en inzonderheid tegen de befchryving van n o a c h s arke, welke men beweert dat ommooglyk groot genoeg kan geweest zyn, om de verfchcidene foorten van alle paren der dieren, met derzelvcr voedfel, en het geheele huisgezin van No ach , te bevatten. Doch het is reeds VOOr^A-] Wcderlegd in cenige Aanmerkingen voor het leven vaa E. de spinoza, door bayle,- en een kort hitoog van ie vettaw heiil Hes Christelyken GoJstliensts, door jao.uelot, vertaald door F. halma: Utr. 1711.  strYdic mét dë openbaaring. 49 Voorlang berekend , dat de arke overvloedige ruimte had, om alles behoorlyk te bergen, en te bevatten , wat daarin wezen moest. En het is 'er zoo verre af, dat zulke bedenkingen da waarheid dier gebeurtenis , en daardoor het geZag der openbaaring , aan het waggelen zouden helpen, dat de fchrandcre-Bisfchop wilkens, na zyne gemaakte verdeelingen en uitrekeningen, niet zonder grond beweert : „ dat, als men de „ fchranderfte en ervarenile viukunftenaaren en ^wysgeeren geraadpleegd had over de proportie», of evenredigheden van een fchip, gefehikt toe „zulk een gebruik, zy geene anderen uitgevonden „konden hebben, beter met het oogmerk overeenkomende, dan de proportien zyn, welken mo„ses verhaalt; zoo dat de evenredigheid van de „ arke, in plaats dat fommige lichtgeloovige en god„ verzaakende menfchen daaruit armhartige gevol,, gen kunnen trekken , om de achtbaarheid der „ H. Schrift omvertewerpen, veeleer fcrekt tot be„ vestiging van de waarheid en Godlyke achtbaar„ heid van dezelve: e. z. v." Het gene die geleerde Prelaat daarop grondt, dat het gebouw, tot zulk een einde gefehikt, en in die evenredigheid, gemaakt in die tyden, onmooglyk van eene loutre menschlykc vinding kan geweest zyn; maar noodwendig acn het Godlyke bellek, uirdruklyk aan n o a c ic D ge-  50 natuur- RN ster ft e n-ivU n de niet gegeven , volgends het bericht van den II. gefchiedfehryver , moet worden toegekend. Begeert men de wyze te zien , op welke die berekening door den Heer wiekens en anderen gemaakt is, en tevens eene grondige wederlegging van meer andere bedenkingen, tegen het verhaal dier gebeurtenis in de Gewyde fchriften , te lezen : men kan, onder anderen, het vertoog van den Heer ïh. stackhoüse over den Zondvloed raadplegen; hetwelkeook in het I. Deel der Bybelverklaaring van m. henry [v] gevonden word: en daarmede vergclyken het onderzoek van den Hooggel. Heer van hamels veld : Of in de befchryving van den zondvloed ook ongerymdheden voorkomen [ z ] ? De Voorgegevene onmooglykhcid, dat menfchen en dieren, wegens gebrek aan lucht, op die hoogte konden in het leven blyven , waarin het verhaal vair mos es de arke plaatst, en foortgelyke bedenkingen , verdienen in 't geheel geene aanmerking: daar immers elk weet:, dat met de verheffing der wateren, oo!: uc lucht, of dampkring, van zelve nie^e opwaaids r/zen moest; en vervolgend: met het afnemen der wateren wederom daalen, en van zelve tot de hoogte, daaraan eigen, gebragt worden. < Van [yl Pag. 401-436. |z] In zynen Bytil vir/tdigï: V. ÜL HoofdiL X. $ i.  strvdig met de openbaaring. || Van niet veel meerder belang is de fchynzwaarigheid, met welke inzonderheid s. tyssot de patöt, onder den aangenomen' naam van j a q u e s massè, plag te fchermen : waardoor het leer(luk van de op/landing dar dooden, en het algemeene oordeel, eene handtastclyke ongerymdhcid met zich brengen zoude. Zyne (telling, welks hy, volgends het berigt van den Heer lesz, met veel vertrouwen beweert, is deze: dat de geheele oppervlakte der aarde niet eens groot genoeg zyn Zoude., dat alle menfchen, die ooit geleefd hebben, f echts daarop zouden kunnen /laan, om het vonnis van den Rechter aantehooren : daar immers de onbetwistlyke uitrekeningen de klaarblyklykfte ongegrondheid, zoo wel als de verregaande onbefchaamdheid, van zulk een voorgeven overtuigend hebben aangetoond: zoo dat de aarde zelfs verfchcidene millioenen jaaren zoude moeten gcltaan hebben, eer aan alle de menfchen, welken ooit op dezelve geleefd hebben, eene gefchikte lbanplaats ontbreken zoude [aaj. Deze en foortgelykc bedenkingen, welken door anderen reeds overvloedig beantwoordt zyn, ftap ik daarom fpoedig, of geheel ftilzvvygcnd, voorby: bedenkingen, waarmede men op de openbaaD 2 ring, [aal Men zie den, Heeri.ESZ, tfanrbsid -jun dn Ciriiie/jrun Qeiiitiitwi: pag. 39, 40. en JfflJ, 4*4 cn rulgenden.  52 NATUUR- EN STERREN- KUNÖE NIET ring, of fommige leerftukken van den Christelyken Godsdienst, is aangevallen, doch welken in zulken, die dezelven voortbrengen, niet zelden onkunde in eene of andere tak van wetenfehappen, gebrek aan oordeel, of wel aan genoegfaamc kennis van dc leer der openbaaring, aan den dag leggen: gelyk ik reeds, by eene andere gelegenheid, aan verfchcidenen van U, Myne Heeren! deed opmerken. Voorzeker, is 'er iets, 't gene in die ftuk door de ondervinding bevestigd word , het is dit gezegde van den beroemden bacon, ter bedoelde plaats door my bygebragt: „ De wvs„geerte, wanneerze niet dan oppervlakkig, of „ren halve, geleerd word, leidt de menfchen van „God af; maar zy leidt dezulken, die haar gron„ dig lecren kennen, tot God [ bb ] ". Van meer gewigt zyn andere zwaarigheden , welken de ivysgeerte , inzonderheid dc natuur' kunde, tegen de openbaaring fchynt aan de hand te geven: b. v. tegen den ouderdom van de ixiaereld, volgends bet verbaal van moses: ■ tegen [M] In myne Verhandeling ter beantwoording van eenige zwaarigheden, uit dc befeboHwing der natuur afgeleidt, e. z. v. voorgelezen in het Middclburgfehe Departement van het Zecufche Geno. ti'chap; zynde de derde van het eerfte Deel m; fier Godgeleerde e. z. v. Verhandelingen. Men zie bladz. 351—i>53. [ het gebed van jo sua. Dan-tegen deze en nieuwere bedenkingen, ontleend uit de brandende bergen,, en het verhaal van den Kanunnik rectpero, in de Reis van brydone, nopens de lava's j van .den F.tna, heb ik eene afzondcrlyke Verhandeling opgcftcld: welke ik eerstdaags, mee de.^efehouwing van het werk der Sthepping, volgends het-verhaal van m.osbs, hoop medetcdcelen [ccj : en hetwelkc ons nu te lang zoude ophouden. Ln eiiieve, Myne Heeren! wat bedenking kan een .Chrhten hebben tegen de beoefening der natuurkunde, waartoe zelfs de II. Schriften den rcdclykcn mensch telkens opfporen; gelyk myn zeer geëerde Ambtgenoot, de Hooggeleerde Meer ballot,, nog maar onlangs .in zyne Redevoering, opzettelyk over die ftof gehouden [dd], zeer dqidelyk en overvloedig heeft aangetoond : weshalve ik -her overtollig rekenen zoude, die ftuk hier verder aantedringen. , . , /. D 3 Mis- cn zoon 1701. zynd« de laatfte in het vorige Deel van myne Gedgc.'ecrde e. z. v. Verhandelingen , zoo aanltonds reeds aangehaald.,/ [(Uil 't-j^., ; . i>'.,", ■, >.// c * .<»>> 'fir'-'''i f. * [dd] De Phylices jludio, Cbriftiano pietctem virttitemque celent!, qufd et ipf.ie S. tiflantur hitterat, dignitfimt, eique perutili: 1789. welke Rcdivotridg, ook in het Nederduitsch vertaald, is uitgegeven: Middelt). i79«  54 NATUUR- EN STERREN-KUN DE NIET Misfchien echter zal iemand hier nog deze zwaarigheid inbrengen. Schynt niet evenwel de manier van philofopheren , welke men in deze dagen houdt, in den grond Gods byzondere voorzienigheid tegen te fpreken ? van welke ons toch de openbaaring zulke duidelyke bewyzen en fprekende voorbeelden opgeeft?- Immers, wat zal 'er van die geduurige onderhouding en befïuuring der waereld door God worden, indien" het waar is, het gene de philofophen fteeds beweren van de natuurwetten : het onderling verband van zaaken: of de betrekking welken zy tot eikanderen hebben:—— en de orde, in welke alles moet afloopen ? ja, daar elk waar Christen gaarne erkent, dat de wetenfehap, zelfs van de verborgen fe geheimnisfen, zonder Godzaligheid', by God van geene waarde is: daar fchynt het gene de wysgeerte, inzonderheid de natuurkunde, en de cmmologie , hier aan de hand geven, juist zeer gefehikt, om een' van de allervoornaamlte pligten der Godzaligheid weg te nemen, namelyk het gebed tot God , waarop - de geopenbaarde Godsdienst zoo fterk en geduurig aandringt, en waarvan zy , die wegens hunne godvruchtigheid in den Bybel geprezen worden, zoo zeer hun werk maakten. Want, is alles aan zekere natuurwetten verbonden; moet alles, zoo in de lichaamlyke wac-  STRVDIG MET DE O P É N B A A RIN G.' 55 wacreld, als hy wezens met verftand begaafd, gefchieden en afloopcn, naar zekere vastilcllingen; of eene daaraan eens vastgeftelde orde: wat zuilen dan gebeden' bqatcn? zal dan Gód die orde: verbreken? of ten gevalle ;van den-mensch, telkens mirakelen doen? zal Hy, om aan de begeerte van één fchépfei te voldoen; regen dc vastgeftelde natuurwetten handelen ? of die orde, zoo al niet geheel verbreken , immers in onderfebeidene byzonderheden , door eenen onmiddclyken en almagtigen invloed, voor een' tyd opfchóïtenf het gene men immers redelyker wyze denken moet ,' dat, zoo het ooit gebeurt, -echter zeer zeldfaam en niet dan om de gewigdgfte redenen voorvalt!. En indien, dit alles zoo is-, -zoude", het dan: niét even eens zyn, of men niet, dan al, bidt? en zoude het niet moeten i gehouden worden voor een blyk van groote vermetelheid , by: iemand {J die zoo veel opheeft met de wetten der natuur',! en het daarvoor in waarheid houdt, dat 'er zulk eene fehoone orde van God in de lichaamlyke en zedclyke waereld is vastgefteld; indien hy zich verbeeld-.. de, door zyn gebed te kunnen te wèeg brengen, dat het eeuwige en almagtige Opperwezen, door I het daarftcllen, om zoo te fpreken, van een wonderwerk , aan zyne begeerte, al werd die nog zoo ernftig en by herhaaling voorgcftcld, voldoen zoude? D 4 Ik  5t" natuur- en Sf erren-kunde niet Ik beken, zulke bedenkingen hebben fchyn van gewigt ; maar, wél ingezien zynde, ook niet meer dan fchyn. Om, vóór het fluiten van dit Hoofd ftuk, nog met één woord daarop te antwoorden, herinner ik vooraf, dat ik reeds heb te kennen gegeven, niet aantenemen, om alle byzondere ftelfels van wysgeerte met alle byzonderheden in de Godlyke openbaaring overeentebrengen, zoo min als de byzonderc gevoelens van fommige Godgeleerden. ■ Ook fta ik gaame toe,-dat men over verfeheidene ftukken der openbaaring , inzonderheid over de verborgenheden van Gods Wezen, eigenfehappen, en de wyze van zyne werken, te diep philofopberen kan, en. dikwyls te diep phïlofopheert. De zaak zelve, het 6n, gelyk men het noemt', te weten , en tevens; op overtuigende gronden aantenemen, dat zulks geene ongerymdheid. in zich bevatte, moet ons in vele gevallen genoeg zyn. Hoe veel is 'er in zaaken, die ons daaglyks voorkomen, waarvan wy het boe (foor,) niet ten volle begrypen. Maar komen wy met onze'.pèilofipbifebe naavorfchingen tot God en Godlyke zaaken , wy worden al fpoedig gewaar, hoogten niet te beftygen, diepten niet te doorgronden; wy eindige fchepfels kunnen onmooglyk, tot de volmaaktheid toe , den Oneindigcn en Almagtigen kennen. En dc fchranderfte zelf word hier al rasch  9trydig met de openbaaring. 37 rasch 'gewaar: dac hy in die onoverzienlyke zee, enkel mee het compas der reden , zich niet te diep mag waagen, zonder het grootfte gevaar van mistezeilen, ja zeer verre van den waaren cours afteraaken. God is gtyct! .dit is ten dezen aanzien de eindpaal van alle • onze redeneringen en naavorfchingen : God is groot , en vjy hegrypen Hem niet! . . * k",'-3 kffabófcsd; Ks?r.\- !»&; noofa hUr>:a\j »b jpJ» Het is 'er ondertusfehen zoo verre af, dat eene gezonde wysgeerte de leer der pToorzienigbeid den bodem zoude inflaan , of het gebed wegnemen: dat integendeel de reden de leer der Voorzienigheid bevestigt; en dc bctaamlykheid, zoo wel als dc noodzaaklykheid, van het gebed, voor een redclyk fchcpfel, zeer duidelyk beweert. Kantte zich de wysgeerte tegen dé leer' vafi eene Godlyke voorzienigheid aan, eene voorzienigheid, welke altoos, naar dé gcflrcngfle regels van goedheid, wyshcid, en rechtvaardigheid, word uitgeoefend: welk een fchroomlyk monfter ware zulk eene wysgeerte voor het'menschdom? ftrydig niet alleen tegen de Godlyke. openbaaring, maar tegen het genoegfaam algemcone gevoel der menfchen! Hoe weinig zoude het vcrfchillen, tot wegneming van allen waaren troost, zoo wel als tot wering van alle Godsdienftige eerbied; de D 5 God-  58 N ATÜ-Uft.-' EN STERItEN-K.UNDE NIET (Godheid zelve te lochenen, of: ré beweren, dat "er geene wyze, goede, en rechtvaardige Voorzienigheid ware, ter onderhouding en beibuuring der \vaereld? - - Maar gelukkig is dit gants 'anders! -Is 'er een God, een wys zoowel^als -magtig wezen, die deze waereld heeft voortgebrag^t;: en is '.er niets onredelyker of belachlykcr, dan het voorgeven, dat de waereld door een niets bedoelend geval, of wel. door eene verftandclöozc oorzaak',: of natuur, 'in die vetfbaazende voortreflykheid , en fchoone orde-, js voortgekomen iti daar moet dan noodwendig eene wyze. en magtige:.Voorzicnigheid zyn, om alles in die orde te onderhouden, en td bclhmren; en het 'zotide' geene mindere'ongerymd^ heid zyn, de 'inftandhouding van.alles.,- de voortr duuring' der orde, den zeer geregelden loop der dingen,' welken , zoo wel in «dc -.zed'elyke als natuurlyke waereld, de bewyzeft: vah.eene gadelooze magt en .ondoorgrondclyke wysheid ten toon fpreiden, of.raah het wufte geval, of wel aan een zeker noodlot, of delbloote natuur, .zonder den geftadigen invloed van een almagtig vermogen , waarin het den-grond van deszelfs beltaan heeft, te willen toefchryvén! '-•Dit leert dc reden ten klaarftc aan elk redelyk fchcpfcl. Eh het gene het licht der reden aan  strydig met de openbaaring. 59 aan elk inboezem:, bevestigt de openbaaring overvloedig. Die dit uitvoerig wil bevestigd; en eené Godlyke voorzienigheid, ook uit het gene de reden zeer duidelyk- aan elk leert, wil betoogd zien: leze het tweede Deel van lel and s Redevoeringen [ee], en hy zal zich der moeite hieraan befteedt geenszins beklaagen. Indedaad, de Bybel en reden bewyzen ook hier aan elkander de' gewigtigfte dienden: het gene de een leert, ftaaft en bekrachtigt de - andere. En behalve de duidelykfte verklaaringen hieromtrent in de H. Schriften , hebben: de ■'.gefchiederiisfetf, ' welken' in den Bybel zyn opgetëekend, dit vooruit boven anderen, dat zy in het vernaaien der lotgevallen van Israël en andere Volken (voor zoo verre derzei ver gefchiedenisfen óp die van herjéodfche volk eenigc betrekking hadden ) telkens de voorzienige hand des Allerhoogften , ik vvif zeggen, ' de gewrochten van een goed, wys, en rechtvaardig, beftuur van het Opperwezen daarin doen opmerkenf Ik onderzoek thans niet, of, en in hoeverre de fielfels van, fommige wysgeeren, en hunne byzondere manier van philofopheren, tot het Hellen van een fataiismus, eene zekere noodlottige uit- [«] In het Nederduitsch uitgegeren tt Rotter* 1771. p. 1-350,  6*0 NATUUR.-, £N' STERR-N-KKN-OE NIET uitkomst van alles het gene 'er in de waereld gebeurt, aanleiding geve. Dit is ten minde blyk,baar., du ook .zulke wysgeeren, welken het door my bedoelde lïclfcl: van, wysgeerte zyn:toegedaan', dc verdenking van, zulk , een fatalhmm van hetzelve • zoeken,, afteweren in- welken, twist ik my met inlaat. Dit.ondeimsfdicn is zeker, en. da? erkent elk ppmerkend wysgeer„..in -de fchoonffe orde word het gantfehc famcnftel van de waereld bewaard, en in ftand, gehouden. . .Men kan, noch wil, ontkennen.,, dat de zaaken in het groote heel-, al gcmeenlyk. in eenen bedendigca loop, en vtjfe gends vastgeftelde wptccn, overcenkomflig het'gene inen. de natuur, der .dingen noemt,,' plegen te gebeuren. Maar welk-rechtaardig wysgeer zal zulk* d;aarom aan eene-blinde noodzaakdykheid, of een noodwendig verband ■ van naniüdyke oorzaaken, onqfhanglyh van den-wil cn dc beftuuring van het Opperwezen, toefchryven? dit ware immers ten hoogde ongerymd \ zal de -blinde en -verftandcioozet natuur dan, zoo al niet zich zelve regels voorfchryven, die tpn minde, zonder ihljpim IL van aftewyken, van zich zelve., cv op de verwonderlykde wyze, op den duur blyvcij volgen? Indedaad, zoo te denken ofte willen philofopheren , if] D. II. i. Lttfrede p. 8,  STRYDIC MfcT'DR openbaaring. 6t ren, ware wczenlyk hetzelfde , gelyk de Meer L e l a ft d ergens [in - de aangehaalde 'Redevoeringen doet opmerken, als of men zeide: dat ''erin bet geheel geene bef'tering van wysheid en verftand in de dingen der waereld plaats had, juist omdat in alles- orde flandgreep , en alles volgends beferidige en wyze regels befierd werd [ ff"]. Veel redelyker en edeler denkt een waar wysgeer op deze wyze : welke eene fehoone orde heerscht 'er beftendig in 'het geheele famenftel der waereld! De gedaante der natuur, zoo groot, zoo verhaazend, blyft niet alleen beftendig in wezen; maar, hoe zeer ook uit tallooze deelen en verfchillende wezens beftaande, word alles met eene wonderbaare geregeldheid beftuurd : en werkt, lchoon onwetende, mede ter bevordering van het groote doeleinde van den Maak er, en fpreidt voor 'i oog van elk, die daarop acht geeft, de groot* fte voortreflykheid ten toon. Moe' duidelyk biykt daaruit het geduurige toczigt , het opperbeftuur, en de beftendige invloed van zulk een Wezen , aan hetwelke noch eene verbaazende wysheid , -noch eene gadelooze almagt, ontbreken moet. . Uitmuntend is de Verhandeling van den Abt jeri'salem Igg] , werwaards ik mynen lezer wy- tgg] tKin-rbeid van im GvSsditnst: D, l. Verh.tV. p. 79. en volgi  6a natuur* en sterren-künde niet •wyze: daar men zien zal, hoe de daadelyke in* vloed der Godlyke almagt,, geenszins ftrydig is met het gene de fchranderfte wysgeercn ons omtrent zekere vastgeftelde natuurwetten, altoos overccnftemmcnde met de Godlyke wyshéid, doen opmerken 5 terwyl by de orde, welke men Waarneemt in het zedelyke beftuur der waereld , de vryheid der menschlyke bedryven niets benadeeld word, of eenigszins benadeelen kan aan het vertrouwen op Gods byzondere voorzienigheid , of eenige oefening, welke de Godsdienst voorfchryft; veel min een ernftig en godvruchtig gebed, in den geopenbaarden Godsdienst geduurig aangeprezen; zonder dat hier ook, zelfs naar het wysgecrig ftelfel, hetwelke hy aanneemt, eene uitzondering van dc eenmaal uitgekozene orde der waereld, eene opheffing van haare wyze wetten, ecnig wonderwerk of verandering in de Godlyke bepaalingen , zouden vereischt worden [bl/]. Trouwens, dat het ftelfel van de beste waereld, gelyk men het noemt, en de daarin vastgeftelde orde, de gebe* den, of derzelver kracht, niet uitfluite, hebben ook zelfs de Heeren bilfinger, canzius, en ook de Ridder jo. dav. michaêlis [«], op- [M] Men leze inzonderheid bladz. tot en volj. [ij] In ctmpent!. Titel, dogma'. % 147.  STRYDIG met DE openbaaring. 6"$ opzettelyk willen aantoonen : als welken beweren, dat iets, hetvvelke du bet beste, is, zoodanig met zyn zoude, indien het in eene andere orde, en zonder tusfchenkomst der gebeden, daargeiteld of beraamd was. Waarmede men vergelyke het gene de Heer ch. bonnet, in zyné Naavorfebingen over het Christendom, en by die gelegenheid ook de Heer lavater, fchreven, om dat flelfcl van het fatalismus geheel vry te pleiten , en de kracht en nuttigheid der gebeden , zoo wel als de vj onderwerken, Waarvan ons de openbaaring bericht geeft, ten volle met hetzelve overeentebrengen [ kk ]. Doch begeert men de tioodzaaklykbeid en nuttigheid van het gebed , op vvysgeerige gronden, op önderfcheidene wyzen, en enkel uit de reden, krachtig en uitvoerig betoogd te zien , men bediene zich vooral Van de fchoone Verhandeling van den Heer c h r i stof. frider. schott: waarin de hoog/ie iwodzaaklykheid en nuttigheid van het gebed uit de reden word aangedrongen : door den zeer beroemden Hoogleeraar m. tydeman uitgegeven [//] , waarop ik , om deze Verhande- ' % O*] Bladz. ii6--iii. van de Nederduitfche uitgave, en aldaar Voornaamlyk de eanteekening op bladz. 118. en volg. . [//] In het Syntagma Ditftrmthnum ai Philufopbiam mtmUn yr* tintnsiumt p. 379. feqq.  6*4 NATUUR- EN STERREN-RUNDE NtET ling niet te lang te maaken, thans alleenlyk my beroepen zal: alwaar ook de plaatfen uit de Di* luciiationes van bilfinger , en de Difcipli* nae mor aks van canzius , voor die dezelve op dit ftuk begeert opteflaan , zyn aangeteekend [ mm ]. Het gezegde is genoeg, om den Christen te doen zien, dat ook van die zyde, uit de vast' gefielde orde, of wyze natuurwetten, geen gevaar is voor de achtbaarheid der openbaaring, of voor de voornaamfte pligtcn van den Godsdienst: daar de grootfte wysgeeren die pligtcn ook uit de reden ten- fterkfte aandringen ; cn zelfs de zoodanigen , welker aangenomen ftelfel wel de meeste bedenking in dit opzigt zoude baaren, en dien het echter aan geen verfland of doorzigt ontbreekt, om ftrydigheden, indien 'er waren, te ontdekken, den Christelyken Godsdienst zeer fterk aankleven, en den Christen, ook ten aanzien van die voomaame byzonderheid der openbaaring, volkomen gerust ftcllen. Waarlyk, de achtbaarheid van de openbaaring, welke de Christenen eerbiedigen , rust op al te heg^m] Pag. 40a. In myne Leemde ter epem'ttg *sn den Bybel, federt uit- ge-  strydig met de openbaaring. 6*5 hegte grondzuilen , dan dat zy eenige aanvallen Van de zyde der gezonde wysgeerte zoude behoeven te fchfoomen. De waare wysgeerte erkent al te wel de redclykheid, de duchtigheid, der beWyzen van haaren hemelfchen oorfprong. Ongeloovigen mogen laffe fchenfcryen hebben voorgebragt; verfocilyke lastertaal, of armhartige tegenbedenkingen , hebben uitgeitooten; en zich den fraaijen naam van lieden van vernuft, ja van wys- geeren, aangemaatigd hebben : ■ waare wysgee- ren lacchen met de zoodanigen! Welke kinderachtige en bclachlyke misdagen zyn niet meermaalen, door mannen des kundig, aan den grootften voorvechter van dat foort van menfchen, tot zyne befchaaming onder het oog gebragt! Nimmer heeft ook cenig philofooph, of die het waande te zyn, de grootc bewyzen van de waarheid1 des Christcndoms, en van de redclykheid der gronden waarop dc openbaaring rust, van welken ik', by eene andere gelegenheid, 'tcene en andere een weinig uitgewerkt heb voorgedraagen [»«], wederlegd, en omvergellooten. Is eenig vrygeest, die zich verbeeldt een philofooph te zyn, daartoe inftaat, hy toone het tegendeel : hy wcdcrlprcke het werk van ccnen n oE ës- gegeven by p. Gillissen en zoon: zynde de eerfte der Qttl~ geleerde e. z.; v. Verhandelingen in het vorige I. Deel.  66* natuur- en sterren-kun de niet össelt: hy wcderlegge den derden van roustans Brieven [oo]: en toone dat by dien buiten de waarheid fchreef; of wel hy werpe zelf die fundamenten met het geheele gebouw omverre; dan eerst zal hy triumph mogen blaazen over zyne overwinning. Ongezoutene fpottcfnyen, laffe, of zelfs aardige kwinkflagén, doen, zoo lang dit niet gefchiedt is, hier zeer weinig af: noch ook deze of gene tcgenbedenking , al ware het Zelfs eene of andere zwaarigheid, tegen eenige byzonderheid in het boek der openbaaring voorgebragt, waarop niet voldoende kon geantwoordt worden: hoedanigen, zoo veel ik weet, nog nimmer , en zeker niet tegen de hoofdzaak van het Christendom , den hoofdinhoud der Christelyke openbaaring, gemaakt zyn. Wat een of ander genaamd philofoophje moge in \ werk ftcllcn, geeft weinig bekommering. Met allen grond mag de Heer roustan zeggen [pp]'- „Eene openbaa„ ring , onderfchraagd door zoo vele bewyzen , „ zegepraalende over zoo vele vyartden, eeuwen, „en hinderpaalen , kan niet bezwyken voor de „pogingen van eenigen, die in hunne eigen ver- „ beelding wysgeeren zyrt Zoo „ lang [ooi I" welken brief de Heer roustan beweert, dat de «mgeloovigcn, nooit, de groote bewyzen voor de waarheid des Christendoms hebben wederlegd, of omvergeftooten.  STRYDIG MET DE O P E N E A A Rl IV Gé &f „ lang de reden op aarde fchynfel geeft , zal de „voortreflykheid, de zuiverheid, en de fchoon„ heid , van onZen allerheiligltcn Godsdienst ge„ keild en gevoeld worden. Zoo lang zullen 'er „leerlingen zyh", ("ook zelfs onder de grootfte wysgceren, en de fchranderfte Vernuften,) „die her. „zich eene eer rekenen denzclven te belyden'. Maar, daar dit zoo is, erkenne men aan den anderen kant, met joecherüs en anderen, de nuttigheid eerter welgegronde wysgeerte ; men leggc ingewortelde vooroordeelen af; en men houde het daarvoor ^ dat het niet dc waare , maar een valfchelyk genaamde, philofophie is, waartegen de openbaaring waarfchuwt, en waarvan wy ons te onthouden hebben. Laaten verfcheidene kerkvaders hevig hebben uitgevaren tegen de wysgeerte; weinigen van dezelven hadden zelfs niet dc eerfte proef daarvan, velen wisten naauwlyks regt, 'wat wysgeerte ware. Laaten de Platonifche , de Stoïfcbe , de Ariftotelifche, wysgeerte e enen fchadelyken invloed 'm dien tyd gemaakt hebben, op fommige leerftukken der openbaaring; en de vermenging van de, E 2 zcl- [ppl Pag. .5, 96,  ó~8 natuur- EN sterren-kun de niet zelve met de leer der Christenen, aanleiding • gegeven hebben tot velerlei wanbegrippen : rrien onderfcheide flechts eene waare wysgeerte van de valschlyk zoogenaamde; het rechte gebruik van het misbruik. En waren 'er ooit menfchen, en zynze 'er nog, van fnoode gevoelens, en een ongebonden gedrag , onder zulken , die zich philofophen noemen, en waarvan mooglyk ccnigen ten rechte dien naam draagen, ook ten aanzien van eenen en anderen tak van wysgeerte : dezen had men een allen tyde onder de zulken, die zich Christenen noemen, en zelfs de leer der openbaaring hielpen verdedigen tegen de aanvallen van anderen. Men bcfluite hieruit dan niets nadeeligs omtrent de waare wysgeerte , zoo min als men zulks, met ecnigc billykheid, doen zoude omtrent de openbaaring zelve. Men onderfcheide van dezulken eenen pascal, eenen newton, eenen nieuwe n t yt , eenen mu s s chen br oek, en andere zeer geoefende wysgceren, welker werken altoos hoogachting zullen blyven behouden , zoo lang gezond verftand iets in de waereld zal te zeggen hebben ; en die immers hunne fchranderheid en wysgcerige kundigheden zelfs tot handhaaving der openbaaring beiteedden, of met zulk een pryzenswaardig oogmerk zich in dc wysgeerte, en het fchry-  . «trydig met de openbaaring. 69 fchryven hunner treflyke werken, onledig hielden, ("gelyk de grootc musschenbroek onder anderen, in het flot der Foorrede van zyne Beginj'elen der Natuurkunde, te kennen geeft,) „ op„ dat men den almagtigen en oneindigwyzen God „ uit de gefchapene lichaamen van het heelal , „ en dcrzelver eigenfehappen, klaar leere- kennen; „ en opdat men Hem kennende uit al zyne magt „verbeeriyke" . i oclq ior! o - i ,: : .ftfo 91 .ocrlog ^blaïli^ioov bcr! ;.v.A, ..,^v\-vcsx\ 'èssb E 3 HOOFD-  fb -natuur* ÉN STÉRREN'KUNDË NIEÏ Hoofdstuk i i i. boD rmyv.'; ;!> as hdjul n ■ nsB nèm k;j„ .IcborI iod n«y ironiowLÜ > '', Idg ->ï> j?oM 3S-nc bedenking van gewigt blyft 'er nog overig. Dfr beantwoording van dezelve zal my aart* leiding geven, om het plan, 't welke ik my in deze Verhandeling had voorgefteld, geheel te volvoeren. Ik moet namelyk nog betogen, dat iemand, met de wysgeerigfte, met de verhevenftc en uitgebreidfte, denkbeelden van het Opperwezen vervuld, tevens de leer der openbaaring van harte gelooven, en in den volften nadruk, in den iterkften zin van het woord, een waarachtig Christen zyn kan! De bedenking namelyk is deze: „ Welke zeldfaame denkbeelden vormen zich de hedendaag„ fche wysgeeren van de onbegryplyke uitgebreid» „ heid van het gantfche heelal ? van de grootheid, — „ den verbaazenden affland, de meenigte, der „ hemelbollen ! zoo vele zonnen! wae- ,,reldilelfels! bewoonbaare , ja zeer waar» „ fchynlyk bewoonde planeten, cornet en, zoo „die tot ons, als tot de ontelbaare meenigte van Miig overige zcnncftelfeJs, behoorenj Eene » bvl-  STRYDIG MET DE OPENBAAR.INC..''.' Jl „ befëhouwing, wanfb'y deze aarde eene zeer geringe „ flip word van het verbaazende zonnedek, ja byna „ uit het oog verdwynt, en als het ware in hef iüet „ wegzinkt! Hoe is nu zulk gevoelen overeente^ brengen'met het gene ons de openbaaring bericht, ^aangaande dé. groöte, en, buiten zulke, uitge„ breide denkbeelden-.van de werken der Godly„ ke almagt , reeds byna- ongeloollyke gebeurte„nisfen, welken op die zoo geringe--flip', van dat ,i, onnieetbaare gebouw van God zyn voorgeval>, len : voorgevallen tot heil van eenige menfchen, .welken zulk eéne . geringe figuur op het „toonccl van het groote heelal maaken"? Want immers, moet men gciooven het gene; de fterrenkundigc wysgecren ons berichten , dan heeft niet' -alleen onze aarde eenen jaarlykfehen omloop om de zon, maar ook eene daaglykfche> omwenteling om haare eigen as. Doch, het gene ik nu voornamelyk bedoelc, dan zyn de hemelfche lichaamen in eenen onbegryplyken aflland van ons verwyderd, en hebben, hoe klein zy ons door dien afftand ook toefchynen, eene ongeloofl.yks grootte: dan is de planeet Jupiter omtrent duizendmaal grooter ( wat de inhoud betreft, ) dan deze aardbol ; en de Zon honderdduizendmaal grooter dan Jupiter, en derhalve een rail* lioenmaal grooter dan dc aarde. En zyn do t 4 **" be-  f% NATUUR- EN STERRE N-KUNDE NIET berekeningen, welken men hier maakt, eonigszins gegrondt, dan zoude b. v. een kogel, uit een ftuk gefchut met eenen onverminderden vaart voortfnellende , meer dan vyfentwintig jaaren noodig hebben, eer dezelve, van onzen aardbol, den af- lland tot de zon zoude bereikt hebben. En in welk een' afftand zyn dan Jupiter! Saturnusl de nog maar. onlangs aan ons bekend geworden Uramis! En wat heeft deze afftand te beduiden by die der 'vaste fterren van onze aarde, of wel van de zon, het middelpunt van ons planeetge/lel: Waarvan de afftand, zelfs van die, welke nog het naaste by ons is, in 't geheel niet kan Berekend worden ! Dan, zyn deze fterren zonnen gelyk de onze: zonnen, welken tot verlichting, verwarming, en andere einden, dienen voor derzclver planeten en byplaneten , die naar de hoogfte waarfchynlykheid , fchoon wy dezelven van onzen aardbol niet zién kunnen, zich om dezelven bewegen; gelyk 'er, naar 't gene men thans zeker weet, ten minfte achttien, Uranus mede gerekend, om onze zon loopen [qq]: dan ifistjfao. VMvaty 9b, li csb : anooi;] «vni [f?] Dan geeft men niet eens een' wachter ïan Mars, die cassini daarby meent te hebben waargenomen. Dan rekent men voor Saturnus niet meer dan de vyf hekenden , fchoon het voorlang reeds waarfchynlyk voorkwam, uit den afftand des verftcn wachters van den planeet, honderdduizend millioenen van waerelden, ontelbaare planee'tgeftellen, allen in eenen onbegryplyk verren afftand Van elkandercn -verwydcrd: en die, gelyk groote philofophen beweren, allen in eene zeer goede orde, verband, en betrekking, met en op eikanderen ftaan, en te famen het groote gebouw van het heelal uitmaaken. Maar hoe gering word, by deze befchouwing. en redeneering der philofophen , onze aardbol, en de mensch op denzelven: die als een wormtje daarop kruipt ! Zonde de groote Scheppervan dat onafmeetlyke geheelal Zich op die wyzede belangens van den mensch aantrekken, als de Schrift leert'!- -hebben die berichten der wysgeeren grond , wie kan daarmede overeenbrengen het f ss) HooiUft. V. handelende lian bet getal der cometen: p. jj,  ■f6 NATÜURr. EN sterren-kunde niet :het getuigenis b. v. van den Mecre christus Joh. III : 16.. Alzoo lief beeft God de waereld gebad, dat Hy _.Zynen ,eeniggeboren Zoon gegeven beeft,, opdat .e. zi v(. Wie kan dan byna den A.poftel .gelooven,.. als hy omtrent den almagtigea Schepper van dit verbaazende kunstgebouw, dit groote tooneel der wonderen van magt en wysheid, zegt: Hy heeft Zynen eeniggeboren' Zoon niet ge/paard, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven [ttj; ; overgegeven,'namelyk in den dood, in den fmaadelyken en vervloekten kruisdood; en dat blootelyk. om. eenigen der zondige kinderen van adam, die tegen dat Opperwezen zwaarlyk gezondigd hadden, nog te behouden ? Zoude zulk een wysgeer, .die: deze dingen fielt, tevens met zyn hart .zulk.-, eene i Christengeloofsbelydenis kunnen doen: „Ik geloof in GOD den Vader, den; j,almagtigen Schepper des hemels en der aarde: — „Ik geloof in je.sus. christus, Zynen eenig„ geboren' Zoon* onzen Heere: die ontvangen is „ van den H. Geest; geboren qit de maagd m a„ri.a; die geleden heeft, gekruist is, geflorven, „en begraaven :".? Is het wel gelooflyk , dat diezelfde perfoon, die de Christen belydt den Zoon te zyn van dien God, die dit geheelal ge- fcha- Ram, VIII : 3;.  strydig met de openbaaring. 77 fchapcn heeft, en van welken pa u lus verklaart, dat Hy GOD is, boven al te pryzen in de eeuvcigheid [ tin ] , de menschlyke natuur uit eene vrouw aangenomen hebbendé , in dezelve , Volgends de berichten der Euangelic-gefchiedfchryveren, na het ondergaan van zoo veel grievenden hoon , fmaad, en fmerten, op Golgotha zulk eenen vervloekten dood zoude gcltorven zyn! dat zulk een ondoorgrondlyk wonder zoude gefchiedt zyn tot behoudenis van eenige menfchen op deze aarde, welke veel kleiner is dan fommige andere planeten van hetzelfde zonneftelfel: -— op deze aarde, welker geheel verlies onmerkbaar zyn zoude , onder de mcenigvuldigc waereldcn; en nog minder zoude te beduiden hebben-, met opziet tot het groote Godsgebouw, dan een droppel aan een' emmer, of een ftofje aan eene wecgfchaal: — op deze aarde, een klein gedeelte van ons zonneftelfel, hetwelke, in het geheel genomen, niet meer dan eene flip moet zyn, in vergelyking van -andere hemellichten: hetwelke in fommige fteifcls als eene fter van meerdere of mindere grootte bcïchomvd word; eh in anderen, die verder af zyn, door wezens , welken (ten aanzien van het zintuig des gezigts) eveneens als wy mogten bewerktuigd zyn, niet eens zoude worden waargenomen! De [<.'*] Rim. ix : s.  ?-8 natuur- en stèrren-kundê ttttf De tegenwerping, welke uit dc waardigheid van den Perfoon, dien Wy gelooven den Middelaar en Verlosfer te zyn van menfchen, die zulk een gering en onaanmerklyk deel der Schepping fchynen uictemaaken, tegen de openbaaring en den Godsdienst der Christenen, word afgeleidt, is reeds kortlyk, fchoon voldoende, door Dr, cl arke beantwoordt, in zyne Bewyzen voor den natuur* lyken en geopenbaarden Godsdienst [vv]. Maar is echter de zwaarighcid niet gewigtig, wanneer men die eenigszins in haare kracht, gelyk ik heb getracht te doen, zich voorftelt? moet dezelve den philofooph niet geweldig in den weg fiaan , vooral thans, federt men namelyk van tyd tot tyd zulke aanmerklyke vorderingen in de fterrenkunde, en de befchouwing van het groote tooneel der na* tuur, gemaakt heeft? altans zyn zulke wysgeeren niet gevaarlyk voorden geopenbaarden Godsdienst? brengen zy zich niet met grond deswegens by den Christen in verdenking? en is het niet vermoedelyk, dat menfchen, welken op die wyze over den hemelloop, de fterren , en het groote heel* al philofopheren, hoe zeer zy ons daardoor tot de onbegryplyke grootheid van het Opperwezen trachten opteleiden, echter weinig van den Godsdienst der IV] !n deszelFs Verhandelingen ever Gods bejlaan en eigenfebap$en, e. z. v. D. ii. bladz. 109-300.  STRYDIG MET DE CTPENB AARING. Jt\ der Christenen., of derzelver zoozeer geëerbiedigde openbaaring gelooven? Immers zoo dachten voornaame mannen onder de Christenen: die daarom de vorderingen, welken men federt eenigcn tyd in de befchonwing der hemelen • en fterrenkunde gemaakt had; immers zulk eene wyze van philofophcren over dc onbegryplyke uitgebreidheid van de Godlyke werken, als nadcelig voor de achtbaarheid der Godlyke openbaaring befchouwden. Dit fchynt de Heer erich pontoppidan [otcu] niet duister te bedoelen, als hy, tot de oorzaaken van het toenemende ongeloof, niet flechts brengt: dat men in onze dagen aan de wysgeerte al te veel krachten toefchryft, om allerhande waarheden te ontdekken, en de gronden waarop zy rusten aantetooncn:- maar ook vervolgends, onder de oorzaaken van het ongeloof, die leeraars telt, welken ons leeren, om dingen in de II. Schrift te zoeken, die daarin niet te vinden zyn, cn die daarop begrippen bouwen, waartoe ons het Godlyke Woord niet als een grondflag gegeven is: als waardoor zoo wel het woord van God, als deszelfs dienaaren, hun gezag en aanzien verliezen: met aanhaaling juist van deze woorden uit de Hifi, de £«*] Ktgdt f,r marhtUi to dt Mfttkfi fehdz. c en 7.  8ö NATUUR- EN STËRREN-KUNDE NIËT de TAcad. R. de Berlin , Tom. VI. p. 6. die enkel op de hemelloopkunde betrekking hebben: '„ Si un aftronome habïïe démontre, malgré j o„ s u É , que la terre & tous les globes célefes, „ toument autour du foleil, il faut ou mleux „calculer que fat\ ou fouffrir que la terre tour„ ne". Dat is: volgends de vertaaling die daarby word opgegeven: „ wanneer een bekwaam flerreh„ kundige tegen [ of, in weerwil van ] j o s u a be„toogt, dat de aarde en alle andere dwaalderren „ zich om de zon bewegen, dan moet men, of bc„ ter rekenen dan hy, of toeflaan, dat de aarde „ zich beweegt". Van zulk eene bekommering was ook de Heer jaquelot niet vry; gelyk duidelyk te zien is in het Voorbericht van deszelfs Kort betoog van de waarheid des Christelyken Godsdiensts [xx~\: alwaar hy zich dus uitlaat over de groote vordering, welke hy erkent, dat men in die eeuw in- kunflen en wetenfehappen gedaan heeft: „ Ondertusfchen heeft men reden om te „twyfelcn , of de Godsdienst uit al dit naauw„keurige onderzoek groot voordeel getrokken, en „niet veel meer hierdoor verloren , dan aange- „wonnen, heeft: de hemelloopkunce ver- „bystert de reden en inbeelding door de denk- „ becl- [jrxj Vertaald door F. halma, en gevoegd achter het levia van 6pinosa, door bayle: Utr. 1711. bladz. i2ó--I28,  Ftrydig mIt bi openbaarinö. êï ;; beelden, die zy ons van de byna oneindige uif3), breiding van'tgeheelal, en de onmeetbare grootte j,"der fterren geeft i die ons ais vonkjes van den h hemel toeflikkéren. Dc aarde verdwynt tot niet i ;, wanneer iheh bemerkt, dat de tusfctiënftand dér ;, fterren door honderdduizenden mylen word gé;, teld; en dat de mistelling van drie of vier millioénen in de rekening omtrent zoo veel is, als ;, of men zich vier of vyf fchreden , iti de afme* ;, ting van eene halve myl, öf daar ömftre'eks, op ,; het oog vergiste. Wanneer men op deze on;; meetlykheid dcf Waereld denkt, weet mennaauwfelyks; wat plaats deze aarde beflaat. Het is eene ;, flip; 't is een niet: 't gene de Godsdienst echter ;, Wil dat voor het vöorhaamfte deel van 't geheelal j ;, dat het meeste van den Schepper is begunftigd y $, en het ecnigfte^ dat Hy met Zyne genade eri doorïuchdgftc Wonderen heeft vereerd , zal gehou-' h den worden"; — Met dit alles wil hy hti deze' ivctenfehap niet in verachting brengen; want dus Vervolgt die ernflige verdediger van het Christendom een weinig verder: „ overzulks kan men *,van de wetenfehappen zeggen) datzè het verft fcnd té ver innemen \ en te veel naa haar be-> ^ leid doeri zwenken: myn Oögmerk is niét om haar ji teWerachtén of aftekcurefi; maar; met reden hebbe fj men toetezien, datze in 't verftand geene &nfc* F ^ bmfa  04 NATUUR- ÊN STERREN-KUNÖE NÏEÏ „beelden voortdrukken , die voor den GodsdicnS. „rtadeelig en verderflyk zyn". En welke denkbeelden zyn dit ? welken anders, volgends het beloop van die redenecring, dan dezulken, welken die verbaazende grootheid van 't gcllcclal betreffen , en welken de verbeterde fterrenkunde aan de hand geeft? Wat zal ik nu tot handhaavïng van dc eer en het gezag der openbaaring, of wel ter wegneming van de verdenking, welke door deze zwaarigheid op de wysgeerte Valt, tegen dc geopperde bedenkingen inbrengen? Zal ik my voor het ftelfel van ptolomaeus in de weer ftellen , of ten minfte in eenig onderzoek treden, wat 'er misfchien voor hetzelve nog zoude kunnen worden voorgebragt? Zal ik twyfelingen inboezemen omtrent de verbaazende uitgebreidheid van 't heelal; dc grootheid, of de bewoonbaarheid der planeten ontkennen ? of zal ik zwaarigheden inbrengen tegen de ontelbaare meenigte, den onbegryplyken afftand, der vaste fterren; of wel de waarfchynlykheid tcgenfpreken, dat om dezelven weder andere bollen draaijen, op welken zy (als zoo vele zonnen ) licht, Warmte, cn andere invloeden, verfpreiden? Maar dit zoude niet edelmoedig zyn: vele redenen ftellen de daaglykfchc omwenteling cn de jaar.f  Ftrydig met de openbaaring. jj£ jaarlykfche beweging der aarde, en die der óverige planeten van ons zonneftelfel, om de zon , thans genoegfaam buiten twyfel. En wat de vaste Herren betreft, welken, fchoon zy ook zekere onderfcheidenè foortenvan beweging hebben, echter'( gelyk wy weten) gcwoonlyk zoo genoemd worden met betrekking tot de planeten en conïeten, die geftadig, met betrekking tot eikanderen en andere hcmelfchc lichaainen van plaats en fland veranderen: dezen hebben zekerlyk eenen onmeetbaarcn afftand van onzen aardbol j en dus eene verbaazende grootte, welke dió van de zon ten minde fchynt te evenaarert ; anders konden zy onmooglyk van onze aarde door ons gezien Worden: in zoo verre ( zoo onmeetlyk is deze afdand) dat de geheele diameter, of middellyn, des jaarlykfchen loopkrings van onzen aardbol, volgens de naauwkeurigde waarnemingen, met de beste verrckykers en teleféopett gedaan, niet alleen geen het allerminde verfchilih de grootheid van dezelven, zelfs niet van zulken, die vermöedclyk onder de vaste fterren den naasten ftahd by ons zonneftelfel hebben, maar zelfs ih 't geheel geene paralaxh, of verfchllzigt geven: dat is te zeggen, dat 'er in die zod aanmerkelyk verfchillende ftanden, en verplaatsingen van den aardbol op zynen loopkring, geen het minfte verfchil te bemerken is in den hoek, welken zulk eene pier met denzclven of eene andere fter F a maakt ^  #1 NATUUR- EN STERRÈN-KUNDE NIËT maakt; ja ook, dat twee fterren , van welke plaats op den wandelkring der aarde men dezelven" ook bcfchoüwt, voor het oog van den rtaaUwkcurigftcn waarnemer geene verandering hoegenaamd vcrtoonen, ïn den Ichynbaaren afdand , Welken zy mét betrekking tot eikanderen hebben: en gelyk het is met de grootheid en dén afftand, zoo is het ook met derzelver ontelbaare' nïeenigtc. Het is waar, aan hét bloote oog vértöoncn zich wel zoo velen niet:' en men heeft Opgemerkt, dat het getal van die, welken zich dus voor' het oog verroonen, waarlyk veel kleiner is, dan men zich in den eerften oprïag verbeelden zoude: echter dit is zeker, derzelver getal is onnaarékcnbaar f welk eene meenigte doet ztch op, ter plaatfe daar men naauwlyks eene ccnigc fier gewaar word, als men flechts den hemel befchöu'wt door een zoogenaamd katoog, of eenen vcrhelderenden nagtkyker, die het bylicht Weert? gantfché kluften van fterren, en als het ware n'og eén andere IVageri, een andere öriorij een andere Artes', of Taurus, heb ik zelf m'eermaaIen ten duidelykfte drfardoor waargenomen: geheeld kluften gelterntens, of verzamelingen vart fterren, door derizelveh gezien, die voor het bloote oog geheel onzigtbaar waren; eene gëhccïc meenigte al-1 teert in dc Fleiades of het zoogenoemde zevert-* geUérhts: en ik meen, dat men '«f alleen in het besr-  STRVniG MET DE OPENBAARING. 85 heerlyke llerrenbeeld van Orion omtrent tweeduizend telt. Ook is het bekend, dat de groote fterrenkundige de lacaille eene lyst van omtrent tienduizend vaste Herren heeft ontworpen , door hem op Cabo de goede .hoop waargenomen aan het zuiderhaifrond des hemels, welken zich nimmer boven onzen gezichteinder vertooncn. Opdat ik nu niet fpreke van de onderfcheidene reeds o :tdekte ncvelfterren, waarvan fommigen, door goede telefcopen waargenomen, duidelyk genoeg deden zien, dat zy verzamelingen • waren van vaste fterren:. noch ook van den bekenden melkweg, naar het uitwendige aanzien die bleekwitte ftreep, welke by heldere nachten zich altoos aan den fterrenhe-, mei met dezelfde gedaante en in dezelfde hemel teekenen vertoont: eene ftreck zoo hoog aan den hemel, dat alle planeten daaronder doorgaan : ten overtuigenden bewyze, om niets anders bytebrengen, dat dezelve niet tot de luchtverhevelingen, maar veeleer tot den jlerrenhemel, behoort : welke melkweg, hoe zeer men ook onder fterrenkundigen verfchillen moge over de waare en naaste oorzaak van deszelfs witten glans, echter vry algemeen, ja, Zoo veel ik weet, van alle fterrenkundigen, voor een talloos heir van vaste fterren word gehouden, welken men, met dc beste foort van kykers, by duizenden daarin waarneemt. By welk F 3 &  Sfj NATUUR- EN STERREN-KUNDE NIET alles nog komt, dat de eindpaalen van het groote heelal ons ten eenemaale onbekend zyn. Geen fterveling, die zich in deze befchouwing als een fiofje, als een niet, verliest, heeft dezelven ons immer kunnen aanwyzen. Hoe groot is dan mooglyk, of liever zeer waarfchynlyk, nog het getal der vaste Herren in de verbaazende uitgeftrektheid van 't geheclal, die zich ook zelfs door de meest verhelderende en vergrootende glazen aan het fcherpziendfte oog nimmer vertoonen? die mogelyk het getal, met het bloote oog, en door telefcopen, te zien, duizendenmaalcn te bovengaan ? Gaarne geve ik dit alles toe ! De befchouwing daarvan boezemt aan den geringen fterveling de diepfle eerbied in voor Hem, die aan dat alles het aanwezen gaf, en alle de byzondere werkftukken Zyner Almagt in die verbaazende orde {telde! En is die ontelbaare meenigte van vaste fterren, naar de hoogde waarfchynlykheid, een verbaazend aantal zonnen van zoo vele onderfcheidene waereldftelfels , gelyk onder anderen de overeenkomst van dezelven met onze zon, en de blykbaare redenen, dat zy voor ons waereldftelfel niet alleen, of ook niet voornamelyk, gefchapen zyn, met grond doen vermoeden : dan hebben wy die millioenen comeetwaerelden van cien Heer merian (terwyl ik dc gegrondheid Of  STRYDIG MET DE 0PÈNBAARING. 87 of ongegrondheid van die gewaagde gedachte aan dc beoordecling van zulken, die in dit ftuk kundiger zyn dan ik, gaarne wil ovcrlaaten,) niet eensnoodig, om ons eene tallooze meenigte, om ons duizenden, honderdduizenden, waerclden, bollen, grooter, kleiner, dan onze aarde; anderen wederom meer gelyk aan dezelve, voortedellen: en ons met Önzen' geheelcn aardbol, als een gering ftofdccltje, onder dc verbaazende werken van den Almagugen geheel te verliezen. Waarom zoude ik dan toch de gedaane waarnemingen , of de redeneringen met eenen zeer grootcn trap van waarfchynlykheid daarop gebouwd, verdacht maaken? of iemand voorinnemen tegen eene wetcnfchap, welker vorderingen zulke verhevene denkbeelden inboezemen van de oneindige magt en wyshcid van het ceuwiggezegende Opperwezen? Dit trouwens mogt eenigen invloed maaken op het hart van een' ecnvoudigen Christen, die niets weet van de hemelloop- of fterren-kunde, fchoon het tevens zyne vooroordeelen tegen de wysgeerte en wysgeeren, in plaats van die te verminderen, fterken zoude: maar zulks zoude weinig afdoen by lieden van meerdere kundigheid, by voornaame en geoefende philojophen. Ja konde men de Godlyke openbaaring, en derzelver leerftukken, op geene andere wyze tegen zulke bedenkingen verdedigen, F 4 dan  ?8 NATUUR- EN STERREN-KUNQE N|E-? dan dppr zaaken, welken in de fterrenkunde yoof zeker of ten hoogfte waarfchynelyk gehouden wor* den , te willen lochenen of in verdenking te brengen, cn daardoor op eenmaal alle verdere vordering in die verhevene en Godverheerlykende wetenfchap by den Christen aftefnyden; het ware te vreezen (Jat men in de daad dc achtbaarheid van de openbaaring> by geoefende en denkende verftanden, veej meer fchadelyk dan voordeelig zyn zoude! En in de daad, het ware grootlyks te bedroeven , indien de vorderingen en verbeteringen van zulk eene verhevene wetenfchap, als de hemelloop- of fterren-kunde is, uit derzelver aard iets toebragt tot benadeeling vap de achtbaarheid der openbaaring en bevordering van aihëütery of* deïstery; of dat Christenen, door zulk eene be-. kommcring , gefterkt werden in hunne vooroordeelen tegtn eene wetenfchap, welke den mensch zulk een uitgebreid nut aanbrengt. Hoe nuttig toch is dezelve onder anderen voor de berekening der tyden: niet Hechts in het gemeene leven voor de zeevaart; ja ook voor zulken, die op het land wonen, en zich aan het berekenen van de uuren des nachts, uit den ftand of de hoogte der gefterntens, gewend hebben: maar ook voor gelees m\ Voor gefchiedkundigen? Elk van dczel- ycrj  ISTRyBÏG MET DE OPENEAARING. 89 yen weet., wat voordeel de berekening van den zont en maancirkel hebbe: waaruit, benevens den Roomschen Indictiekrehs, de zoo nuttige Jidiafinfche periode is famengefteld. Eene uitvinding den grooten scaliger waardig!-— En boven dit, heeft niet de bevinding reeds geleerd, dat het naagaan der zonnejaaren van vorige eeuwen, door fterrenkundigen gedaan, waarin zons- of maansverduisteringen hebben moeten voorvallen, veel licht aan het bepaalen der tyden van fommige gebeurtenisfen gegeven hebbe? Ik weet wel, die verfchynfels blyven dezelfden, het zy men het ftelfel van ptolomaeus, copernicus, of ook dat van tycho brahó (hoeverward het ook in den eerften opflag fchynen moge) omhelst; of wat denkbeelden men zich ook van het uitgebreide gcheelal vormt: doch een wysgeer, die vooral de nuttigheid van dezen tak befchouwt, en elk die voor denzelven achting heeft, zoude niet gaarne zien, dat men uit de leer van het Christendom vooroordeelen tegen denzelven inboezemde; of de beoefening en voordgang van eene zoo nuttige en verhevene wetenfchap, als kon-, dc dezelve uit haaren aard voor den Godsdienst ■nadeelig zyn, onder Christenen ccnigszinspoogde ?e ftremmen. F 3 Jam-  pO NATUUR- EN STERREN-KUN TE NIET Jammer zoude het zyn, bleven zulke vooroor» deelcn tegen deze en andere wetenfehappen (land grypen ! Dc fchadelyke invloed van dezelven verfpreidde zich , helaas! te zeer over het Christendom in vorige tyden, welken onder de benaamingen van yzeren cn looden eeuwen bekend zyn; toen men de beoefening van kunften en wetenfehappen als nadeclig voor de Godsvrucht aanzag; en de Wysgeerte verbannen wérd uit alle de kweekicholen, welken onder het beftüür der kerkelyken ftonden. Maar hoe ellendig was ook de gcfteldheid der kerke in die dagen,' Ongelukkig zoude het zyn, als wy, in deze meer verlichte eeuw, zulke gedachten ook omtrent de beoefening der hemelloop- en flerren-kunde plaats gaven. Treurig zag het 'er uit met den'Godsdienst van jesus christus, als een verftandig mensch, die denzelven belydt, in goeden ernst, cn op goede gronden, geloofde, dat eene eenige van de fchoonc kunften en wetenfehappen , uit haar en aard, voor denzelven nadceIig ware: vooral zulk eene, welke den menfeh tot de befchouwing der oneindige heerlykheid van zynen Schepper, cn de uitnemende grootheid van Zyne werken, ten fterkfte opleidt! Maar, gelukkig, juist is het tegendeel waarachtig: niet alleen munt de Godsdienst der Christenen oneindig uit in fchoonhcid en aanneemlykheid boven de  STRYDIG MET DE OPENBAARING, 91 dwaaze gevoelens der meeste heidenen omtrent hun-= ne godheden; maar alles wat dezelve leert kan den geftrengften toets eener gezonde wysgeerte, der verhevenfte en uitgebreidfte begrippen van God cn Zyne werken, zeer gemaklyk doorflaan: waarover, zelfs in verfcheidene opzigten, waardig zyn gelezen te worden, de verweerfchriftcn van fommige Christen-Oudvaders in vroegere eeuwen. Gelukkig, dat wy thans zulke tyden niet meer beleven, waarin iemand gevaar loopt, om ontzet te worden van zyne kerkelyke bediening, om dat hy de ftoutheid heeft van antipodes, of tegenvoeters, op den aardbol te beweren! ja, waarin men be- grypt, dat het ftelfel van copernicus( hoe gcvaarlyk te voren voor den'grooten galilei);' ja zelfs, dat de vele waereldcn, met den Christelyken Godsdienst, en de achtbaarheid der Godlyke openbaaring, zeer we] beftaanbaar zyn! Men kweeke dan van deze zyde geene vooroordeelen meer aan tegen de wysgeerte, of tegen de openbaaring en den Godsdienst der Christenen: voornaamë Godgeleerden, yverige voorftaanders van den Godsdienst der Christenen, maaken thans, al federt Lange, geene zwaarigheid om daarvoor uittekomen. Ik fprcek niet eens van den godvruchtigen Heer hervey, en anderen van elders: ik kan my ook zelfs hier op voornaamë mannen in Nederland beroepen! Vry  NATUUR- EN STERRENKUNDE NTE_? Vry uitvoerig is, op het voetfpoor van den Heer Fon.tenelle, dit ftuk behandeld, waarfchynlyk gemaakt, en ecnigc zwaarigheden tegen die ge» dachte weggenomen, door den zeerkundigen en. zeerbelczenen Haagfchen Kcrkleeraar, den Heer p* nieuwland, in zyne Philofophifcbe bedenkingen ever het eeuwigdurend toenemen in kennisje [yy]: vooral leze men op dit ftuk hu vertoog van zekeren philalethes [zz] , ter dier gelegenheid uitgekomen, en aan den Heer nieuwland opgedragen , inzonderheid het vierde Hoofdftufc, zynde eene uitweiding over bet gene het famenfel der. vele waerelden betreft: , en behelzende onder anderen eene nadere uitbreiding der argumenten of bewysredenen over dit ftuk, door den geleerden HeersTAPFER, in zyne grondlegging van den waaren Godsdienst, opgegeven. ■ Dan: qm in eene zaak,die naauwlyksbewys behoeft voor zulken,. die eenigszins gemcenfaam zyn met Godgeleerde fchriften van allerlei Christenkerkgenootfchappen, niet verder uitteweiden : zal ik flechts «enige, regels hier by voegen uit het fchoone .yznzl :.:[>.: h ,«;;fiffc m-Asxm,nwmhdO•:.-::V*rs»:. lyyj In zyne Letterkundige Verlustigingen D. I, Hoofd*. xvi. § % \_zz~] Over de gelukzaligheid van bet toekomende leven, derzelver trapsioyze vordering en aanwas, ter bevestiging en opheldering van M  8trydig MET de OPENBAARÏNÖ. «J£ Vers, over Gods wysbeid, van den bekenden Chris* tendichter, den fchranderen j. e. voet [ab]i j,bê zon, én maan, en aarde, én verdere plaiiétèn* „ Zyn niet voor ons alleen gebouwd: 4, En 'tfterrenheir, dat gy wilt lampjes heetcn, »Wyl gy zyn ftandplaats zoo oneindig hoog befchonwé j 5, Zyn zonnen, die als de onze op haar planeten lichten „In 'tonbegrensde ryk, dat de Almagt zich wou ftichten! „Men miste de aarde niet, fchoonze in 'tgeheel verdween: „Ze is mooglyk "tminfte van dc brallende tooneelen, „ Waarop de Wysheid wou met vatbre geesten fpelen, „In wier verheffing al Haar glans het ftc-rksc verfchecni Daar nu bekende en yvcrige voorftanders van dö Öpcnbaaring en haare leer op deze wyze denken ^ en niet fchroomen zulks voor hunne medechristenen aan den dag te leggen, moet dit aan dert eenen kant Wysgeeren zulke denkbeelden inboezemen, dat geoefende Christenen, die men vertrou'-< wen möet dat de leer der openbaaring kennen, het daarvoor houden, dat, welke verhevene'begrippen, ^fe'tgene In deze fiof, en tevens wegens de vete waerelden, heredene'trd is doof den WelKenv, Hr. p. nieuwland: 's Hagc ïj'ééV lfl>2 Sticbteljke gedishten t II. O. p. Hf.  94 NATUUR- en sTÈRREN-kÜNÖfe nIËÏ pen, welke uitgebreide denkbeelden men ook mee* ne te moeten voeden van het geheeld, van God" en zyne werken, zulks geenszins ftrydig is tegcri den geopenbaarden Godsdienst: en aan den anderen kant eenvoudige Christenen aanfporen, oht hunne vooroordeelen tegen die wysgeeren, wclkert zoo uitgebreid van God en zyne werken denken, en die onze aarde als een planeet van ons zonneftelfel, en als een ftofje in het groote heelal, befchou^ wen, eens ten eenenmaale afteleggen. Trouwens hoe zoude zulk eene Godverheerlykende beoefening ; hoe zouden de vorderingen in zulk eene verhevene wetenfchap, cenigszins fhyden kunnen met den van God geopenbaarden Godsdienst? daar in het Boek der openbaaring zelve, meermaalon alle redelyke fchepfelen tot den lof van God uit de werken der natuur, inzonderheid uit de befchouwing der hcmelfche lichaamen, zoo krachtig worden op* gewekt. Wanneer b. v. een Godgcwydc dichter [ac] dus opzingt: Looft Hem zon en maan! looft Hem alle gy lichtende fterren / e. z. v. wat zegt dat anders, dan dat de redelyke fchepfcls verpligt zyn, om zich, zoo veel hunne mfïandigheden maar cenigszins toelaatcn, fleeds bezig te houden met dc befchouwing van zon, maan, en O] re CXtVMi %  STRYDIG MET DÉ OPENBAARING. Of} cn fterren: ter ootmoedige erkentenis cn verheffing van Gods heerlyke deugden, als van 's Hoogftcn vvysheid, goedheid, en almagt, welken daarin allerwegen, cn op het hclderfte, uitblinken? ■ Verre van daar, dat die befchonwing cenigszins gevaarlyk zoude zyn voor den geopenbaarden Godsdienst , of dat dezelve vryheid geven zoude om hieromtrent onopmerkfaam te verkeeren, worden wy zelfs ten nadruklykfte verpligt, om onze oogeu omboog te (Taan, en te zien, IVie alle deze dingen gefchapen heeft [ad]: om, namelyk, het oneindige alvermogen van den Schepper en Onderhouder van het heelal daaruit optemerken , - verhevene gedachten van Hem te vormen , ! en dien grootmagtigen God, ook zelfs in de zwaarfte ongelegenheden cn gevaaren, tot onze toevlugc en vertrouwen te ftcllen! Godvruchtige betrachtingen van een' Christen, welken immers natuurivker wyze veel krachtiger en overvloediger kunnen plaats hebben, naa maate men, aangefpoord door zulke cn andere aanmaaningen, welken overal in de openbaaring te vinden zyn, op zékere of zeer waarfchynlyke gronden, tc dieper in de verbaazende grootheid van de werken der Godlyke almagt, ter verheerlyking van den Schepper cn Beftuurder van alles, zoekt intedringen! Maar: {adj Jef. XL : zS..  5>§ NAfüUR- EN STÉRREX-KUNdE tiiè'f Maar, wat ook anderen dachten, en welke fifgi gebreide denkbeelden van zoo vele waerelden, Xi waereldflelfels, fommigen, die zich Christcnwysgeeren noemen, bok hebben mogen: blyft echter' niet in den grortd de voorgeilelde zwaarigheid nog dezelfde ? Zoude mén niet byna zeggen moeten : dc aarde , ert de mensch op dezelve is dan te gering, dat zulk een oneindig Wezen, hetwelke dat önmeetbaare heelal voortbragt, zich dien gerifigeh nërvelirig óp deze aarde zoo zeer zoude aantrekken^ datHy, volgens de düidelyke verklaaring van Jesus ( Joh. III: ï6.) Zynen eeniggeboren' Zooii zonde gegeven hebben , tot zulke einden als wy zoó aanftorids vernamen ? En is het niet te' Vreezen, ja met veel Waarfchynlykheid te vermoeden, dat Vele Wysgccrcn in onze dagen op die wyze denken, cn uit dien hoofde niet Veel achting voor de openbaaring hebben ? Gaarne, óf liever'ongaarne, wil ik töcdaan, dat er onder ztifke'wysgeereh, by het toenemende Ongeloof aan de Godlyke openbaaring, deïsten, mooglyk' óok zelfs heimlyke atheïsten, gevonden worden i ^~ Eft tevens wil ik erkcfinen, dat zulke begrippen, by misbruik of Onkunde van de openbaarring, ten minfteby gebrek aan doorzigt, ook eenige aanleiding daartoe kunnen gegeven hebben. Maar dit beweer ik ten fterkfre^ dat hier gecne waav ië  STrVdIÜ met öe ÖPÈNSAArInÓ. ff fc ftrydigheid tusfchen het eene en het andere } dat is tusfchen de leer der openbaaring, en het gene de wysgeerte hier, op hoogstwaarfehynlyke gronden, aan de hand geeft, gevonden word. Ik wil nu niet eens onderzoeken, of de openbaaring, fchoon niet gefchréven óm den mensch in byzonderheden van natuur- of fterren-kunde té befeneh, ons in het geheel geene aanleiding ge* ven zoude, óm aanmeer bewoonbaare of bewoonde waereldklootefl, dart onzd aardbol, te denken^ — misfehiert zoude iets van dien aard zyn optemaaken uit het gene paulüs te Athene, onder mee? andere dingen , verkondigde j Hand. XVII: 26-, dat god (die de waereld gefchapeft heeft, en alles wat daarin is, zynde een Heer des Hemels in der Aarde , volgends het vórige 24. vers) uit éénen bloede het gantfche ge/lacht der menfchen gemaakt heeft, om op den geheeleit aardbo~ dem te wonen: welke laatlle wóórden, om op den gebeeleh aardbodem te wonen, aanièniand, die dezelven leest, kunnen voorkomen, als zynde hierby gelleld ter onderfcheiding van andere redelyke fchcpfelen in het heelal, welken niet uit dat ééne bloed Waren voörtgefpfatert. -*»-» En waar zyn dan die fchepfelen te zoeken? waar anders, dan in de andere gewesten van het groote gebouw des Seheppers: in de andere waerelden : in de overi-» G ge  $8 NATUUR- EN STERREN-KUNDE NlET ge planeten, welken 'er, buiren deze aarde, \% het onmeetbaare ruim des hemels ( welke in tegen* overftelling van de aarde voorkwam vers 24.) gevonden worden ? —- Ik ga geheel voorby* andere plaatfen uit den Bybel„ in de zoo braks reeds aangehaalde Letterverlustigingen van den Heer nieuwland bygebragt , welken anderszins wél 'der overweging waardig zyn. Het is genoeg, daar de openbaaring andere oogmerken had, betreklyk tot des Heercn geestlyk koningryk, dat niets daarin voorkomt, 'tgene metfterrenkundige waarnemingen, of eene gezonde wysgeerte daarop gebouwd, ftrydig is ; en wederom niets in den gcheelcn omtrek der wysgeerte, 'tgene tegen den Christelyken Godsdienst aanloopt, of het gezag van de openbaariug ondermynt! En dit heeft ook geenszins plaats in die gedagte nopens de verbaazende meenigte der bewoonbaare, of wel bewoonde, waerelden:—- noch in iets,'t welke de iïerren-kundige Waarnemingen aan de hand geven, hoe zeer ook fommigen zich met cenigert fchyn van gegrondheid daarover bekommerden. Immers, opdat ik dit nu nog kortlyk, doch echter overtuigend, poge aantetoonen: Welke uitgebreide begrippen men zich ook vormen moge van-Gods werken in de natuur: -— de gronden (  stkYbid Met dé öpènbAAkiNG. ésn , waarop men de openbaaring omhelst, en volgends dezelve in Gods Zoon gelooft , zyn en hlyven onveranderlyk dezelfden. Die Godsdienst moet dus zyne waarheid, en de Christelyke open• baarirtg haare achtbaarheid, behouden, zoo lang de gronden, waarop dezelve fust, niet worden omvcrgeftooten. - Het is zoo, het gehcelal is verbaazcnd groot. Daar moge op dc millioenen comeetvjaereldeit van merian al vry wat bedenking vallen, cn zelfs al eenigé duizenden, of honderdduizenden, daarvan afgetrokken kunnen worden : andere philofophen mogen ook hier wat al tc veel aan eene losfe verbeelding, of aan gewaagde gisfingen, hebben toegegeven i men moge Zelfs aan ■ alle deze comeetwaerelden in dit ftelfel haar affcheid geven, welker bewoners zckerlyk al zonderling moesten bewerktuigd zyn, om (in zulk een* Ihellen vaart) de öndraaglykfte hitte, of deonuitfpreeklykfte köude, in derzelver naaste of veïftd ftanden van de zon , (perihella en aphelia, ) te kunnen verduuren: daar blyft echter, dit erken ik , en ik erken het niet een byzondet genoegen, op vry voldoende grondert nog een aantal overig van bcwoonbaare planeten: zoo in dit; als mooglyk, of waarfehynlyk, ook in andere zonneltelfelsi Maar wat zwaarigheid! dit groote G a gc*  IOO natuur- en sterren-kude niet' gebouw is het kunstwerkftuk van den AllerhoogIkn , een voonbrengfel van den Almagtigeny van den Oneiftdigcn ! Denkbeelden, welken ons hec boek der opcnbaaring zelf telkens en ten fterklle van het Opperwezen , als den Schepper der waereld, inboezemt! Naar waarheid zege de Heer hervey ergens in zynen Sterrenhemel : „ Het is der handen werk van den onbe•>* gryplyken God , die volmaakt is in kennis en „ magtig in vermogen, wiens naam, wiens natuur, „en al wiens werken, groot en wonderbaar zyn, „die even gemaklyk aan tienduizend waerelden, ,, als aan een' enkelen korrel graans, het Wezen en „bcfkvan geeft". Indien wy hierop let.cn, indien wy ons het onbegryplyke van Gods wezen cn werken voordellen, dan zal die verbaazende grootheid van het geheelal, en het gene wy uk de openbaaring vernemen omtrent het gene God op deze aarde, een Zeer klein gedeelte van Zyne werken, tot grootmaakbig van zynen Naam onder redelyke wezens, doen wilde , zckerlyk onze verwondering wel opwekken, maar ons geloof niet te boven gaan. Nemen wy hierby in aanmerking , dat, ge* iyk niemand no^ ondernomen heeft, omhetgeml e»  strydig met de openbaaring» lor «n de grootheid van Gods werken uittefpreken; zoo ook geen fterveling is , die zeggen zal , waartoe die allen dienen : of welken de byzondcre einden zyn, waartoe de Almagt van het Opperwezen dezelven voortbragt! Het is waar, de rechtftreekfche bedoeling van alle die hemelfche lichaamen fchynt, duidelyk genoeg, zich niet tot ons, in dc eerfte plaats, te bepaalcn: zy fchynen voor dezen aardbol, welke uit het groote getal, dat wy zien kunnen , wegens den onmeetlyken afftand flechts eenig flaauw licht trekt, niet alléén gefcha- pcn te zyn!—— Sommigen zien wy nooit: - anderen kennen wy nu, en zien dezelven duidelyk door matige kykers: — maar onze voorvaders wisten niets daarvan ! Zelfs de wachters van ju pi ter zyn maar in het laatfle der vorige eeuw ontdekt. Sommigen dier verbaazende hemelbollen zag men eenen korten tyd, cn als m het vetfchiet: gelyk inzonderheid merkwaardig is omtrent die lichtende fier van de eerfte grootte, welke in het jaar 1571. cenige maanden, met een' fchoonen glans, in het fterrenbeeld van cassiopea Zich vertoonde, doch al fpoedig aan 't gezigt van de bewoners dezer aarde zich onttrok: en federt zich niet meer aan dezelven vertoond heeft. Vele anderen worden van dezen aardbol nimmer waargenomen. Gcreedlyk en bülyk bcfluiten wy uit G 3 het  102 NATUUR- EN STERREN-KUNDE NIET het eene en andere, dat de redelyke fchepfels op onzen aardkloot niet bekwaam zyn, om (in dezen ftaat) de magt, en wysheid, met één woord den grooten luister, van den Schepper daarin naar behooren te ontdekken. Maar wie zal met dit alles zeggen , waartoe zy thans dienen, of wat daarin woont ? Dit kunnen wy ligtlyk naagaan : in de overige bollen van ons zonneftelfel moeten het wezens zyn, anders bewerktuigd; lichaamen, welken in natuur en gelteldheid aanmerk-: lyk van de onzen verfchiilen. Ondraaglyk moet de hitte zyn in Mercurius: —— onuitfprceklyk de koude in Saturnus; en al onze bevatting tebovengaande in de onlangs ontdekte George-^ fier of Uranm, of hoe men dezelve ook anders mogt willen noemen. Zullen wy dan op grond van iets, waarvan wy zoo weinig weten, eene zaak verwerpen, welke wy, gelyk ik onlangs (by eene andere gelegenheid) overtuigend meene bewezen te hebbende], op de dugtigfte gronden, en volgends eene klaarblyklyk van God gegevenc openbaaring, gelooven? Kan men zulks van een' verftandigen wys*geer vermoeden? En, fchoon het m dezen {iaat der onvolmaaktheid zoozy: weten wy, in wat betrek* In myne federt uitgekomenc Leerrede ter opening van den gjt'M, zynde de eerfte in het vorige Deel van gódgeleerd* p, y, Verhandelingen,  STRVDIG MET DE OPENS AARIN6. !0* trekking deze aarde met derzelver bewoners ftaat rot de andere hemelbollen, ten aanzien van de toekomende ccüwen'? of wat, met opzigt tot den ftaat der gelukzaligen, na dezen tyd aan ons hieromtrent nog zal bekend worden ? Wie zal zeggen, welke betrekking de Vcrlosfing, door den God-' lyken jesus voor zondige menfchen te weeg gebragt, op dc andere waerclden heeft? wie ons berieht geven , of diezelfde gezegende Perfoon zich niet ook daar tot dergclyke, of tot andere, gewigtige einden vertoond heeft?-— Maar het zy zoo, dat hiervan niets waar is: deze onze'aarde is, met ons zonneftelfel, een gedeelte uit het groote werkftuk van Gods handen. Zy behoort vvczenlyk daartoe. 1 Werd zy gemist, hoe zeer zulks uit andere zonnefïehels niet eens merkbaar zyn zoude , dit vak echter van de Schepping was ledig: en zy heeft misfehien , met die veranderingen welken'zy naar de leer der opehbaaring, eens zal ondergaan, eene zeergewigtige, cn mooglykdcgewigtigfte, betrekking tot het gantfehc heelal, eene voornaamë plaats in het voor ons onoverzieplyke en ondoorgrondlyke plan van den wyzen Bouwmeester der waereld • Altans van geênen uit die allen weten wy met eenige zekerheid', dat zulk een uitftckend bewys van Gods heerlykheid daarop gevonden word, als Hy op deze aarde gegeven G 4 heeft,  Ï04 natuur- en sterrenkunde niet heeft, in de zending van Zynen Zoon, tot zaligheid Zyner fchepfelen, die door de zonde ?qo grootlyks. bedorven waren: en welk uitnemend bewys van God.* lyke goedheid en genade zqo zeer ftrekf, om den luister, de verheerlyking, van alle Gods deugden onder redelyke wezens te bevorderen- Het kan zeer wel zyn, dat deze onze, door den zondenval zoo-, zeer verbasterde, aardbol, aan denwelken God Zyn eenigen en geliefden Zoon gefchonken heeft, gelyk de Heer nieuwland zich uitdrukt, onder het aantal van Gods ontelbaare huishoudingen, het geringde en flechtfte foort van fchepfelen bevat, om wek leen te recht te brengen zoodanig een Middelaar, als de Heiland is, moest afgevaardigd worden! En het is zeker, dat zulk een begrip het werk der Verlosfing, hierop deze aarde te weeg gebragt, door Hem, die het beeld is van den onzienlyken God, ïn een allerheerlykst en verbaazend daglicht ftelt.— Maar het is ook mooglyk, d^t dezelve, met de menfchen die daarop wonen , een der voornaamfle gedeelten uitmaakt in de fchakel der wezens, door God voortgebragt, volgends het groote oogmerk en het onnaagaanbaare plan der wyduitgeflrekte gefchaapenheid. Misfchien openbaart zich dit voor de gezaligden nader en zeer duidelyk in het toekomende leven ! Immers, welk wysgeer, of welk Christen, zal beweren, da? alle die wac,*  STRYDIG MET DE OPENBAARING, 10:$ reldftelfels flechts voor een' korten tyd van wei*, n'tge eeuwen gefchapen zyn? wie durven ftaande houden , dat de gewigtigfte en doorlugtigfte einden van dezelven, in het toekomende leven,, wanneer alle fcbynbaare wanorde, welke zich nu in de werken van den Oneindigen aan onze bekrompene verftandep moge voordoen, zal zyn weggenomen, met veel duidelyker voor elks oog zullen zyn aan den dag gelegd ? Misfchien verlustigen zich de gezaligden dan in de befchouwing van des Heeren heerlykheid, ook in de andere waerejden | Ja misfchien heeft elk gezaligde van dezen aardbol een goed deel in het beftuur over dezelven : ~~— voornaamë heiligen , over eene waereld; over een geheel waereldftelfej! Wy weten immers, dat zekere orde, rang, en ondergefchiktheid, niet ftrydig is met den ftaat eener volkomene gelukzaaligheid,—* ja met de hoogfte wysheid en orde zeer juist overeenftemt, —n Wy weten iets van de verbaazende fnejheid des lichts, gefteld zynde dat het lichtgevende deekjens zyn, die uit de lichtende lichaamcn voortftraalen: wy ontdekken de onberekenbaare (helheid van het electrit\e vuur: en zoude het dan onmooglyk zyn voqr den Almagtigen, om aan onze lichaamen, na de opftanding, en de aanmerklyke veranderingen wel-r C * ken  io6 natuur- en S t er RE N-K l'NPE niet ken dezelven dan ondergaan zullen, zulk eene gefteldheid en moogl'yke fnelbeid te geven, welke gefehikt is, om door de fynfte vloeiftof, of zelfs door een zeker ydel, immers door de onmeetbaare ruimte , zich van den eenen planeet naar den anderen ,- van het eene wacreldftelfei marhet andere, te begeven; om m die allen ter ver-. heerlyking van derzelver gróoten Maaker cn Gpperbeftuurder, ter bereiking van het groots oogmerk van den Opperheer, hetwelke op deze aarde door den eeuwiggezegenden Heiland bevorderd werd, gezamcnlyk werkfaam te zyn? Wat ftrydigheid', vraag ik, is 'er nu in zulke' denkbeelden ? ©f is dan dit groote gebouw alleen gemaakt voor dezen tyd? Geen Christen, geen' wysgeer, zal dit nellen; of, indien men al zoo bekrompen dagt, immer kunnen bewyzen. Grootfche denkbeelden waarlyk heeft de Heer lavater , in zyneUitzigten in de eeuwigheid,1 van den toekomenden (laat, van het gebruik der andere waereldffelfels, voor de gezaligden. En moöglyk zyn die denkbeelden zeer gering by het gene dan zyn zal. Het is niet geopenbaard, wat wy zyn zullen.' Niets is 'er intusfehen vart het gene hy voorlïelt, omtrent den ftaat der ge-lükzaligheid, of het kan waarheid zyn: niets dat' tegen de opmbaaring of reden aanloopt. Dus" mag.  strydig met de 0penbaarin0. I07 mag een Christen denken! Volgends lavater geeft de openbaaring zelve daartoe zeer vele aanleiding : en dus heeft men terftond reeds een voornaam gebruik voor de overige waerelden, een der heerlykfte en heilrykfte einden van dezelven, met opzigt zelfs tot dezen aardbol, en de redelyke fchepfels op denzelven : tot welker gelukzaligheid de Heer en Koning van dat groote heelal Zynen Zoon in de waereld zond, en God dus geopenbaard werd in bet vleescb / Wyders fta ik toe : verbaazend en onmeetbaar is dit gantfche famenftel van zoo vele onderfcheidcne hemelbollen. Aanmerklyk is de grootheid van fommigen dier lichaamen, in vergelyking van onzen aardbol, of andere fchepfelen. En hiernaa zyn wy niet zelden gewoon ons de grootheid van het Opperwezen voorteftellen: en in zeker opzigt met grond. Immers die onnaagaanbaare grootheid van het geheelal doet ons vit de fchepfelen verft aan des lieer en eeuwige' kracht en Godlykheid. Evenwel,, wat is cigenlyk groot of klein : wat anders dan betreklyke benaamingen ? En wat kan men in den uitgebreidften zin'groot noemen voor het oneindige Alvermogen! God is, dit weten wy, in zich- zel-  ï©8 natuur- en sterren-kunde nik* zelve de Allerhoogfle, de Almagtige, de Onün* dige. Dit was, dit zoude Hy geweest en ge» bleven zyn, al had het Hem behaagd geenen van die verbaazende hemelbollen voontebrengen: 1 al was 'er, om zoo te fpreken, niets voortgebragc dan onze kleine aardbol: —— ja al had Hy ook die niet eens gefchapen. Nu heeft Hy flechts Zyne oneindige grootheid en hcerlykheid willen ten toon fpreiden voor redelyke wezens , die ook zeiven door Zyne almagt werden voortgebragt. Dezen, het is waar, moeten nu, als in verrukking, daarover uitroepen, als zy maar ©enigszins bedaard acht daarop Haan: „Hoe groot zyn uwe werken 6 heere! „ Gy hebt die allen met wysheid gemaakt!" Maar welke uitgebreide begrippen men zich ook vormen moge van die groote werken, elk echter, die rcdclyk denkt van de Godheid, en flechts cenigszins overeenkomfHgmet eene voor ons flervelingen onnaadenklyke en volflrckt onbevatbaare Oneindigheid, zal gaarne toegeven, dat die allen, en nog veel meer, dan immer eenigszins tot onze kennis kwamen, of wy kortzigtige fehepfelcn ons kunnen voor den geest brengen , zeer ligtelyk konden voortgebragt worden , op welke eene wyze dan ook, door het oneindige Alvermogen van Hem, Wiens wenk alles moet eerbiedigen: Die, door ccncn voor ons geheel onverftaanbaaren in- Vloed»  strydig tëgen dè openb aarin"g. Vloed, maar /preek, en het is "er; flechts gebiedt, en het ftaat 'er! En fchoon wy nu onze aandacht byzonder bepaalen by de grootheid van Gods werken, de uitgebreidheid van 't geheelal: wat is dit alles voor den Oneindigcn ? cn openbaart zich Zyne heerlykhèid ook niet in de klein/ie dingen, zoo wel als in de groot/len? Welke doörlugtige bewyzen van Gods eeuwige wyshcid en alvermogen, vallen 'er voor ons waartenemen en te bewonderen, zoo wel in het oneindig kleine, om het eens zoo tiittedrukken, als in het oneindig groote? Leggen wy het telefcoop neder, en nemen wy daarvoor het microfeoop in de hand, daar openbaaren zich aan ons oog nieuwe tooneelen van wonderen, nieuwe aardbollen, nieuwe waercldftelfels, waarin diertjes leven en zich bewegen, van eene onbegryplyke, van eene onnaadenklyke, kleinheid; zelfs eenigen miliioenenmaalcn kleiner dan de inhoud van eenen zandkorrel: die op dergelyk eene wyze bewerktuigd zyn; hunne leden, deelen, ingewanden, omloop van vogten, hebben; door voedfel onderhouden worden ; voortteelen; als de oliphanten, of nog andere groot ere dieren der aarde. Wat zegt dan hier toch groot of klein ten aanzien van het Godlyke alvermogen? ten aanzien van Hem, Wiens doordringend oog, terwyl het alle die verbaazende zonnen cn talryke waereldklooten gadeflaat, en in eene  ÜÓ NATUUR- ÈN STERREN-KUNDE NIÉf geregelde orde houdt, tevens die onbegryplyk kleine fchepfelen waarneemt, en voor dezelven zorgty Welken het fcherpziendlte oog, verflerkt door alles wat de kunst vermag, nog haauwlyks ooit te zien kan krygen ? -— Voör een kloot- of rader-diertje is eene zeer kleine hoeveelheid gootwaters een geheele oceaan: ja, wat zeg ik, een zandkorrel van eene matige grootte $ of een kleine waterdroppel, is voor het klcinftc diertje van lèeuwenhoek een waereldftclfel. —— En * het gene by ons een heerlyk waereldftelfel is, is by den one'indigen God als een droppel aan eenen emmer, cn een /lofje aan eene weegfchaall Zullen wy dan zwaarigheden maaken tegen het gene wy op dugtige gronden aannemen, als eene openbaaring van God aan redelyke menfchen op deze aarde gegeven , om dingen die voor ons onbegryplyk zyn? iets, het welke immers zoo wel in het onnaadenklyk kleine, als in het onoverzieiv lyk groote, plaats vindt. En wie doorziet in alles de wyze einden ; wie doorgrondt de groote oogmerken, van den Almagtigen? Wie kent ten volle de werken van den Oneindigcn? zoo dat hy daarop redelyker Wyze zwaarigheden bouwen kan, tegen eene openbaaring, welke zeer blykbaare bewyzen draagt van eene meer dan menschlyke wyshcid, ja van eene Godlyke her- ■komsE ?  STRYbtG MET DE OPÉNBAARINé. ttt komst? de werken van dien God: by wien (gelyk de Heer merian zich ergens [af] kragrig uitdrukt naa onze denkbeelden, fchoon misfchien nog maar flaauw met betrekking tot de waarheid der zaak ) „ by wien de bekende melki,iveg" (beftaande naa alle waarfchynlykheid uit ontelbaare en ongcmecene zonnellelfcls) „ niet „grooter is dan de fiauk van cetfe vlieg , of het „ klcinfre bloedvaatje van den kleinften water„ worm" ? Een waar wysgeer immers belacht, en beklaagt tevens, de vermetelheid in den bediller van Gods Werken, den Houten beoordeelaar Zyner daden, Voor wien het voortbrengen van dc geringde mug of vlieg een mirakel zyn zoude. En daar dit dan alles zoo is, gelyk wy zagen, Waarom zoude dan een doorgeoefend wysgeer niet tevens een ongeveinsd Christen, en een waar hoogfehatter der Godlyke openbaaring, waarvan de achtbaarheid op zulke dugtige gronden rust, wezen kunnen? fchoon 'er dan dingen in voorkomen, en [af] In het Aanhangfel op het ftraks reeds aangehaalde werk'Jen, Gods oneindige grootheid , e. z. V. of Srtet Jibniwigtueil der natuur; bladz. 33>I.  'Hz NATU'UR- ËN S^ÈRREtf-kÜNDÈ fcfiïf en noodwendig in moeten voorkomen, welkert by niet volkomen doörgrbndch kan christopMilus is eert mart van fmaak, éeti liefhebber der Wetenfehappen, een beoefenaar Vait natuur- eh fterren-kuhde, eeri groot philofooph: inaar hy is tevens een hoogachter van de openbaaring, eh met één wobrd eëri bprécht Christen. Geplaatst in den rang van Gods redelyke fchepfefelen, acht hy zich ten duurfïe verpligt, om den grooten Schepper vari het heelal, voor wich zyne ziel de dlépffó eerbied koestert, iri Zyne werken te kennen en te verheëflykeh! Kan 'er een nédriger en ootmoediger Christen zyn dan christophi11 s 1 die , by de aandachtige befchouwing van Gods groote Werken ^ ih zyne eigene oogen, by de Godheid vergeleken , minder word dan het klcinfte en Verachtlykltè diertje, hetwelke men b.v. ' in de bcdorvene fpyze aantreft? Kan iemand, met Volkofrieher overreding dan hy , die taal van dat Godverheerlykende nachtgezicht de zyne maaken: Als ik Uwen hemel aanzie, het werk Uwer vingeren; de maan en de fterren j welken Gy bereidt hebt: [ag~] Veel ook kan tocli Euangelisch waar zyn, hetwelke buiten den kring der menschlyke wysbegeerte ligt; en veel kanphilafapbhch uitgemaakt febynen, hetwelke door het Euangelie tegenspreken word: e. z. v. zegt ds Heer j. j.< stols ten rechte t \ »3  STRYDIG MËT DE OPENBAARING. IT3 Jsebt: wat is de mensch, dat Gy zyner gedenkt; en de zoon des menfchen, datGy hem bezoekt? [ah] Hoe meer deze man met zyne gedagcen de verbaazende tooneelen van dit groote heelal doorwandelt, zoo veel te meer word ook de oneindige Majeftek van den Schepper aan hem openbaar. Deze, gevoegd by de overweging van zytie geringheid, en de erkentenis van zyne veelvuldige gebreken, fchynt hem, ja ! een fchrikverwekkend ontzag inteboezemen voor dat hooge en heilige Opperwezen: maar bcfpeurt hy te¬ vens overal in de werken der natuur de overvloedige bewyzen der Godlyke goedheid, en vestigt hy daarby zyn oog op het troostvolle Euangelie; ziet hy op den Heere christus, Zyn* dicrbaaren perfoon, verhevene waardigheid, en de oogmerken van Zyne komst in de waereld, in de gelykheid van het zondige vleesch: dan erkent hy daarin een uieftekend bewys van gadelooze barmhartigheid en genade! Liefde en eerbied voor dat grootmagtige en liefderyke Opperwezen, nemen by hem het geheele H hart Sn zyn Sewyt en verlegging van let daêdlyke beflaan tv ie vierbin. gen der boozt geesten: uit het Hoogduiyeh vertaald in de If. Ned. £W. D. ii. Mengeiiv. bl. l6l. {„ij Pf. VIII: 4. 5.  114 NATUUR- EN STERRE.N-kunde NIEtt ! hart ;in. En 'hoe zeer zich ook zyner zonden bewust, vertrouwt hy door het .geloof op.,den Heers cu ristvs,. die in de w.aereld kwam om de zondaaren zalig te maaken; op de barmhartigheid van dien God, die de waereld zoo lief had, dat Hy Zynen eeniggeboren" Zoon gegeven heeft, op dat een iegelyk, die in Hem gelooft , niet verderven maar het eeuwig-leven hebbe. Geloof, hoop, en liefde, maaken de ziel van zynen Godsdienst uit. -Hierdoor aangefpoord op bet pad der deugd, dient hy den oneindigen, den grootmagtigen, God -met eene willige ziel. Hy dient Hem nu, zoo wel blymoedig als gezet; Hy dient Hem naauwkeurig tevens en met vreugde, " En daar hy van harte vertrouwt cp zulk eenen Zah'gmaaker-, : dien God heeft opgewekt, en aan wien Hy hecrlykheid gegeven heeft, op dat ons geloof, ook. onze hoop, op Gód zyn zoude, zoo^ roemt hy met een blyd vooruiczigt in de hope der hecrlykhcid. .' . Met dit alles is en blyft christophilus een waar wysgeer, zynde een man van een. doordringend verftand en eenen1 rustigen geest: die zelf durft denken , op zaaken doordenken; en die,zjch zelve altoos, mistrouwende , en nooit .denmoéd verliezende, befehemvt, overweegt, onderzoekt, zonder vooroordeel, zonder drift', zónder ~ . is. *' ' •-ver-'  STRYDIG MET DE OPËNBA ARISJQ. tl§ Verzotheid op de fchepfelen van zyne eigene verbeelding , of die van anderen. Hy is een we' zenlyk wysgeer , dien grootfchen naam recht waardig [ 'at ].' Intusfchen behoudt hy dezelfde verhevene begrippen van Gods verbaazende werken: "waartegen "ook geen leerftuk ftrydt inde openbaaring, welke by als GödTyk eerbiedigt. Allerwegc, zoo wel ïn de werken der natuur, als in het gene hem zyn Bybel' bericht, ziet hyhet onnaagaanbaare van Gods "Werken en handelingen, zoo wel als het onbegryplyke v?n Zyn Wezen voor eindige verftanden, ten toon gefpreidt. De Christelyke Godsdienst (hiervan is by, God Zy geloofd! ten volle overtuigd ) kan den geftrengften toets van het gezonde veritand doorftaan. Hoe meer hy' peinst, en onbevooroordeeld de gronden overweegt, op welken dezelve rust, hoe krachtiger Jiy in dit gewigtige'ftuk bevestigd word: of fchoon by zyne naavorfchingen omtrent het Opperwezen en Zyne werken, het befluit van alles wezen moet; 'God is groot, en wy begrypen Plem niet!. En terwyl hy zich gedurig oefent in de Godlyke Openbaaring, zet hy, naa zyne gelegenheid, het H 2 on- f_fl«] Zoo drukt zich de Heer castillon uit, in zyne tee« kening van eenen ivysgccr: in het U. Deel der Verhandelingen del Qedgcleuiin Gtiwtfehafi ysq den Heer tz ii.sk,: bladz. 6,  Xi6 NATUUR- EN STSRREN-KUNDE NIET onderzoek, omtrent de werken der natuur, ook naarftig voort, en geenszins fluit hy de oogen voor het licht, het welke eene gezonde wysgeerte, eene thans zoo grootlyks verbeterde natuur- en fierren-kunde, verfpreidt over de werken van den Almagtigen. Met verbaazing befchouwt deze Christenwysgeer de feboone orde in de natuur:-— dc juiste wetten en regels , waaraan zich in den gewoonen weg alles bindt met de groorfle naaukeurigheid. Nimmer, dan met eene diepe verwondering over Gods wyshcid en almagt, kan hy agt geven op de vires centrales , dat is op de middelpuntvliedende, en tevens aantrekkende, kracht der hemelfche lichaamen in ons planeetgeflel, waardoor dezelven in de geregeldfie orde voortloopen, zich verwyderen , of nader tot dc zon komen, zonder zich onderling te verdringen , of immer tegen eikanderen aan te flooten. Hoe word zyne ziel verrukt, en als weggevoerd in eene Godverhcerlykende verwondering, als hy by de naaukcurigfle opmerkingen hier gewaar word, dat de fnelheid der hemelfche lichaamen, in hunne loopkringen , zeer juist geëvenredigd is aan derzelver onderfcheidene afflandcn van de zon: ja dac do' voortgang van één én hetzelfde lichaam in ttó-éUfsViV.-,..-, ' i . ,. ,ï- .. . u, . . • -*i ,jj ,ir:sW 'At«t«i «ïaH 09b J3*Y il:-.iV.i»v.ti) t»>' _>  STRYDIG MËT DE O?ENBAARING. 117 deszelfs uitmiddelpuntigen loopkring juist evenredig is aan zynen afdand van de zon op onderfcheidene tyden ; zoo dat de areae of pleinen , Welken zy, uit het middelpunt, waarom zy loopen, tot derzelver omloopcirkel befchryvcn, op alle plaatfen van denzelven juist evenredig ;-yn met de tyden, welken daartoe gebruikt worden; terwyl echter de plaats van den voortgang, of (om klaarder te fpreken ) het fegment van den cirkel, het welke zulk een lichaam doorloopt, juist vergroot of verkleind word, naar "den meerderen of minderen afdand van de zon. Het is waar, heft hy, by eenen helderen fterrenhemel, zyne oogen naar denzelven op, dan bemerkt hy eene fchynbaare verwardheid in den lóóp van die flonkerende hemellichten: maar hy begrypt zeer wel, dat diezelfde bollen, uit een ander oogpunt befchouwd , zich veel geregélder in hunnen loop vertoonen kunnen. Wie zal hem zeggen , waar de plaats is van de hoogfte gelukzaligheid, welke de Bybel by uitftek den hemel noemt? Maar wat ongerymdheid, wat tegenftrydigheid is 'er in, dat men zich die, naar 't grootfche begrip van hedendaagfche pbilofophen, verbeelde in het algemeene middelpunt van alle de zonncftelfels, of (zoo gy dit liever wilt) de H 3 on>  Il8 NATUUR- EN STERREN-RUNDE NIET ónderfcheidene ftelfels van zonneftelfelen [aki, alwaar de hooge Godheid Deszelfs verhevene Majeffeit op het allerheerlykfte ten toon fpreidt, en waaruit al Gods werken zich in de gcregeldftc orde, en verrukkelyklie fchoonheid, aan het oog van een' ieder vertooncn zullen. ' Maar hoe dit ook zyn moge , onder alles, dat ciiristophilus zeker weet, roept hy by zich. zelve meennaalen uit, by zulke 1 waarnemingen als ik daareven meldde: „Hoe wys, hoe magfig is », dat Wezen, het welke der natuur deze en andere „ wetten gaf" j .u'jS ïjb (»«v i-f!'düfi- u j'ivf i' ' i Onder alles, wat hy befchouwt, eerbiedigt hy de magt en grootheid 'van Hem , die door één enkel het zy zoo! aan alles wezen,' beweging, orde, cn leven, gaf. Hy eerbiedigt de voort-" duurende zorg van dien grooten Schepper , Die, door Zynen verborgen' invloed, dit alles in ftand r en Dit is de gedagte van den Heer thomas wsight, voorgefteld en beweerd in deszelfs Original tbeory of the univerfe: lond. 1750. Men vergelyke, om zich eenfg begrip te vor- men van het heelal, volgends dat uitgebreide en verhevene denk- • beeld, de xxxi. en xxxii. flaaten, In welks midden het dan nier. onfedclyk fchynt, met Dr. young, zich den heerlyken troon van God, om het dus uittedrukken, of den voomaamen luister van het on- ' begryplyke Opperwezen, voor te Hellen. Daar ik het Er.gelscb zoo volkomen niet magtig ben , om een werk van dien aard, als het gemelde van den Heer wright, grondig te verftaan , het» ~ ik-ray bediend van eea beknopty uittrekfel in het Hederdvitscb, my  STRYDIG BIKT DE OPEN BA ARING. I l£ en in orde houdt. En het is die God, aan wiens wys, magtig, goedertieren, ja- vadérlyk, bèfhiür, myri Christen-wysgeer, i.i voor- en tceen-fpoed , ja zelfs- by het verfcheidcn uit dezé waereld , zyri lot met dankbaarheid en onderwerping gerustlyk toevertrouwt. Zoo' kan zyn hart by zulk eene befehouwing van de natuur zich zelve en zynen- Medechristen volvroolyk toezingen: r „Schoon Cod zich wilde aan wetten binden,' „Zelfs in 't befttuir der Iosfe winden,, ' „Vermindert dit Zyn magt noch eer: „Natuur, wier onvei-brcckbre wetten ■ „Noch mensch, noch engel, kan verzetten, „Knielt voor Hem, als haar Opperheer. „Men wantrouw dan aan andre krachten! „Van Hem alleen is hulp té wachten: „Elk mensch beveel aan Hem zyn'loc: CV „Hy is de. Werker aller wondren.,,. „Bekend hier boven en van ondrc.i: „Zyn eernaam is de. Sterke God: H 4 Nó livy voor eenigen tyd medegedeeld door de vriendelyke hand van wylen mynen zeer kundigen vriend , _den onder ons zeer nuttigen; Beer K toiiiit: wiens verlies het Natuurkundige' gezelfchap; en anderen, by welken hy zich door de genégene mededeeling zyner (meest door eigene oefening vcrkrcgcnc ) kundigheden , fteeds verdicnftelyk maakte; billyk betreuren. Naa dc hier opgegeven gedagte fchynt ook de Heer lavater wel heen te willen , in zyne Wtzigteu in de eeuwigheid, Br. XI. Doch elk begrypt, dat zulk een ftelfel niet hoogcr dan, ten meeste genomen, als eene waarfchynlyke, immers ni£t ftrydige, gisfiug, kan worden opgegeven. {«/] J. e. voet Stichtel. Gedichten! D. Ui p. S53- v. 257-  120 natuur- en sterren-kunde nset Nu fpoede ik naa her einde van dit hoofdftuk, en daarmede ook van deze geheele Verhandeling. Indien men dezen Godsdienst van een' Christen vergelykt met de redenlooze denkbeelden, welken de Heidenen hadden van hunnen Jupyn: als men ziet, wat de Godsdienst van jesus christus, overal daar dezelve ingang vond, heeft te weeg gebragt; en daar en boven, hoe de duidelyke berichten der openbaaring zoo vele fchynbaare wanorde in het zedelyke beftuur der waereld wegneemen: zal dan nu de waare wysgeerte de openbaaring kunnen met den voet ftooten. Immers, hoe verre het de hedcndaagfche philofophie ook brengt, zy heeft het, met opzigt tot de bcftuuring der Voorzienigheid, zy heeft het, ter verklaaring van het zedelyke beftuur der waereld, en van het herftel der zedelyke wanorde, nog niet gebragt tot de hoogte van deze vatbaare en uitlokkende philofophie, welke hier, gelyk de Heer ch. bonnet zich uitdrukt \_am~\, onder de gemeenzaamfte fchilderyen , de hoogstverhevene waarheden leerr. Dit behoort tot den aard der hemelfche leer van de Godlyke openbaaring: waarover de braave gellert in zynen Christen niet onaardig zingt: „Vraag lam'] Naavtrfebingin e. z. V. p. 233, *34 O?] Tc weten dsRedeo.  STRYDIG met DE OPENBAARING. I2T ytVraeg haar [«»] zoo God deez'aard regeert hoe 'tkan gebeuren, „Dat dikwyls de ondeugd juicht; dat wy de deugd zien treuren? „De Reden zwygt! Vraag dit den Godsdienst: deze toont, „Dat God het goede en kwaade inde andre waereld loont! Ik vraag dan hier, ten befluite, met den Heer „bonnet: zal dan de waare philofophie ontveinzen kunnen, wat zy al aan den Godsdienst verschuldigd is? Zal zy haaren roem Hellen in hec „toebrengen van afbreuk aan denzelven, welken zy „weten zoude, dat op haar eigen hoofd zoude „ t' huis komen \ao~\ ? " Is 'er iemand nog zoo vermetel en onbezonnen , den zoodanigen voer ik nu gerust deze taal te gemoet, uit het begin van gellert's Christen [ap]. „Gy, die den Christen finaadt! weet ge iets in zyne leere, ,,'t Geen met de Reden ftrydt, en God niet ftrekt tot eere? „Verdient die leer uw haat, verdient ze uw fchimp en fpot? „Toont ons volmaakter heil, en een volmaakter God, „Dan ons de Schrift doet zien: kom toon ons fchooner pligten; „Meer aandrang, om ons fteeds naar Gods bevel te richten; h 5 „Meer Naavorfchingen e. Z. v. p. 295. [«ƒ>] Welk fchoonc Huk gevoegd is achter zyne Fabelen , en tertcjfels, ia Nederduitfche verfen gevolgd: p. 132. e. z. v.  t£3 NATTHTR- EN STERREN-RUNDE NIET „Meer deugd tot zelf beftuur en nut van 't algemeen; .„Meer troost, als wy voor God ter vierfcliaar moeten treSn $ „Meer licht, als.ons begrip mct.twyfcling moet kampen; „Meer grootheid in geluk; meer ziclenkalïnte in rampen. ■ „Breng ons een leer voor 't oog, die beter voor ons waakt; „Öns meer gerust,, meer wys, en meerder deugdfaam maakt: "„'k Zal als bc-fpottenswaardj met u, de Schaft dan doemen; -„Haar woorden menfcbtlyh > en .de uwen Godlyk noemen. „Vertoon ons zuil; een leer: zoo neen, wees'dan voortaan „Een Christen, zoo ge oprecht dc waarheid voor wilt ftaarv Vrees anders, dat uw hart, om zyn gebreken .te eeren, . jjDien GOD niet kenden wil, dien zyn Cezanten eereu!" En aan de andere zyde vraag ik den wankelmoedigen Christen, met de woorden van denzelWcn BONNErf^]: „zal'de waare' Göds„ dicn-;c zich op haare beurt tegen de philofophier „verzetten, en den gewigtigen dienst, welken zy „van dezelve kan hebben, vergeten? " . .Immers zoo verre is het 'er af, oat de wysgeerte, of eenige tak van dezelve; dat ook de beoefening der natuur- en fterren-kunde, den Christelyken Godsdienst zoude benadeelen, of eenigen inbreuk maaken op de eerbied, welke men der Godlyke openbaaring fchuldig is : dat integendeel de waare wysgeerte de openbaaring bevestigt. S_«i] In de Kaavorfchingen: ter aangehaalde plaats.  ,£ T R Y DIG MET DE O P E.N.B AARING.. I23, Vesrigt, en eene uitgebreide beoefening van den waaren Godsdienst ook door de natuur- en fterren-kunde, en de verhevene begrippen, welken zy ons van het Opperwezen inboezemen, grootlyks bevorderd word. Daar, juist deze den Christen de verdienden van zynen Godlyken Verlosfer, in nog veel uitftekcnder licht, cn (zoo wel ais de onbeperkte grootheid van hec heelal )■ ticnduizcn Ima^en grooter en heerlyker doen befcnouwen, dan ooit te voren. Heeft niet daartoe de Ilecre christus, die hemclfche Afgezant, zich in de. menschlyke natuur zoo diep vernederd ? is | iy daartoe niet weder uittermaate verhoogd? en, word daartoe niet aan zondige menfchen, volgends de openbaaring en het gevoelen van alle denkende Christenen, door 's Hemels gunst dat heil verkondigd: opdat zy zich hier ftecds zouden vinden aangefpoord tqt den lof en de verheerlyking van hunnen grootcn Schepper en Weldoener? En wie is beter gefehikt, om God te verheerlyken, volgends des Heilands oogmerk, ook in de werken der natuur, dan een Christen, die : door vlytige en Godvruchtige naafpooring, zich van Gods groote werken de uitgebreidde kun- [ digheden heeft verkregen?, Wie beter in Maat, om God, volgends.den pligt van eenen Christen, over alle Zyne werken, en dus ook de werken j . a der  Ï24 NATUUR- EN STERREN-RUNDE Nie* der natuur, waarin Zyne Almagt, Wysheid* Goedheid, en Majefleh, zoo heerlyk uitblinken,' den verfchuldigden lof en eer te geven ? en her oneindige Opperwezen, met een hart vervuld van eerbiedige verwondering, op het voorbeeld der hemellingen, (volgends Openb. IV: ri.) toe te' juichen: "Gy Heere zyt waardig te ontvangen de heetiykheid, en de eer , en de kracht. Want' Gy hebt alle dingen gefchapen: en door Uwenwil zynze, en zynze gefchapen! Ja welk hart, dat waarlyk aangedaan is met eene oprechte'" zucht om Gods werken te kennen, en Hem daarover te verheerlyken, zal niet zyne hoogachtingvoor onzen gezegenden Zaligmaaker voelen ry-zen? zyne liefde tot Hem ten fterkfte gewaar worden? als hy, by het bevinden van het gebrekkige zyner kennis van al het gefchapene, 200 wel als van het bekrompene zyner vermogens, om God hier, naar zynen wensch , en ook ' naar den eisch der zaak, te verheerlyken, zich ' voor den geest brengt, dat hy, een eindig, i» zich zelve een zondig, fchepfel het aan de verdienflen van den Godlyken jesus, Die door het Euangelie het leven en dé onverderftykheid heeft aan 't licht gebragt; dat hy het aan de gunst, genade, en den zegen, van dien weldadigen Zaligmaaker alleen te danken heeft, dat hy nu, mee rechte kif*-  iTRYPIG MET DE OPENBAARING. I25 iinderlyke aandoeningen voor zulk een' groocen God en Vader, zich in de befchouwing van Zyne verbaazende werken mag verlustigen! ■ en dat hy , met zoo velen zyner medemenfchen op de waereld, die met hem in dat voorrecht deelden, of immer deelen zullen , aan onzen eeuwiggezegenden en Godlyken jesus, dien grooten Verlosfcr van fchuldige zondaaren, zonder Wiens tusfchenkomst het geheele menschdom in de ellendigfte gefleldheid was, alleen verfchuldigd is, dat hy nu, God ongeveinsd naar Zyn voorfchrift dienende , leven mag in die gegronde verwachting, om eens (na dezen) God , het dienenswaardige Opperwezen, meer volmaakt in Zyne werken te kennen , en Hem daarover eeuwig te verheerlyken: wanneer zyne gebrekkige kennis zal volmaakt worden; alle fchynbaare wanorde verdwynen; en de wyze oogmerken van het Godlyke Opperwezen, zich vólkernen zullen ontwikkelen!   n