1204 D E GEROOFDE HAIR-LOK, ï> O O P» Am POF E. E 38    D E GEROOFDE H A I R - L O L   D E G E 11 O O V 13 E A . 1} O ï E . Iii liet Veelei-duits et o-evol ij a . loosjks, r.z. ^viu c c x c i .  m  D E GEROOFDE I I A I R - L O IC EERSTE ZANG. 'kZing, wat bekediging, door liefde loos beleid, Wat zwaare twist ontftond door enkle dartelheid: Mijn Zang zoekt dubbel eer; door elk te zijn geleezen En door belinde's mond en hart te zijn gepreezen, Het onderwerp is kleen; doch 'k vind mij wel geflaagd, Zoo mij haar invloed fterkt en elk mijn Zang behaagt, A Wel,  a DE GEROOFDE IIAIRLOK. # Welaan dan Zanggodin ! doe ons de reden hooren, Waarom een Edel Lord een Schoone kon verftooren, En de oorzaak, die aan elk nog tot verbaazing ftrekt, Des afkeers, dien een lord heeft bij een maagd verwekt. Durfde ooit een fterveling zig zoo vermeetel toonen; Kon zulke een woede ooit in een fchoonc boezem woonen. Reeds floop door 't wit gordijn een ftraal van helderlicht, En opende pogen, daar de glans der zon voor zwicht: Het mopsje kon 't niet meer in 't zachte nestje düuren, En die door min niet (liep ontwaakte na elf uuren : Reeds raakt de muil den grond, reeds gaf de bel geluid, 't Gedrukt orloge-floeg zijn zilvren klanken uit. De Zon fchiep in zijn goud en cél-gcftecnte vonken; Bel inde lag nog in het zachte dons gezonken, Terwijl een vvond'rc droom rondom haar hfcenen zweeft, Die heur gelei-geest naar haar bed geroepen heeft. Een Jonglfaig fciiooner als ooit een haar kon bekooreii, Die zelfs in (kap heur wang deed met een blosje glooren, Lel  De geroofde iiair- lok. 3 Lei zijnen ichoonen mond al fluistrend aan heur oor, Eu zeide haar, zoo 't fcheen, deez' vleijende aanfpraak voor, Vol zaaken , die zij nooit geweeten had voor deezen , Die met verwondering van elk zal zijn geleezen: „ Bevallig meisje! — dat met recht aan elk behaagt, „ Voor wicn de Macht der lucht een' hcil'gen eerbied draagt. „ Zoo ge ooit vertrouwt, op 't geen uw voedfters u verkondden , „ Of 't geen het papen-brein weleer heeft uitgevonden; „ Van Eunjers , dansfende in het licht der halve maan, „ Van zilvren ronden, die in 't gras getrokken ftaan, „ Of maagden, die, verrukt, zig op 't bezoek beroemen „ Van Engelen, vercierd met goud en hemel-bloemen. „ Hoor en geloof: - erken u zelve - en uw waardij. „ Dat thans uw oog niet meer op aard gevestigd zij. Een reeks van waarheen, van 't gezond verfcheiden, „ Zijn Hechts geopenbaard aan kindren eil aan meiden, „ En word hun glans al eens door twijfelaars verdoofd, „ Zij is bij Ichoonen en onnoozclen geloofd. A 2 9, Weet,  4 DE GEROOFDE HAIR-LOK.* j, Weet, dat, in groot getal, de geesten u omringen, „ Een luchtige corlogs-macht der laager hemel-kringen; „ Onzichtbaar volgen ze u waar ge ook uw voeten zet, „ Zij darttien om u heen in Schouwburg en Zalet. „ Aanfchouw dien ftoet, gereed tot uwe diénst-betrachting, „ En zie op uw twee knechts en rijtuig met verachting. Gelijk gij heden zijt dus waren wij voorheen, „ Gehuld in vrouwlijk fchoon en lieve aanminnighecn, Doch wij zijn, zachtkcns aan het aardsch verblijf onttoogen, „ Van hier, op wieken, naar het rijk der lucht gevloogcn. „ Denk niet, wanneer een vrouw hier 't licht des leevens derft, „ Dat dan heure ijdelhcid op eenmaal met haar fterft. ,, Neen duizend ijdelhcên bctoovren nog de zinnen. „ Zij zal, fchoon zij niet fpeelt, de kaarten blijven minnen! „ 't Vermaak dat zij in haar vergulde koets genoot, (*) „ De drift naar 't omber -fpel, herleeft weêr naa heur dood. „ \\rant (*) Qjia gratia currutn /Irmorumque fuit viyis, qua ctira nheiites Puscere equos, eadem feqttitur» tellurt repostos. viro. /En. VI.  hZ GEROOFDE BAIR-LOK. 5 >, Want als een fchoone fterft, in 'tprilfte van heur keven", „ Zal zig de ziel weêr naar heur oorfprong heen begeevèn, „ De geest der driftigen, behoudend haar natuur „ Als Salamander, rijst in luchtig hemel-vuur. „ Eene ongevoelige zal in het water zinken, „ Om met de Nympheii daar nog fmaaklijk thee te drinken. „ De ftijve prude blijft als Gnomc alhier beneên „ En fpookt, om kwaad te doen, nog over 't aardrijk heen. „ Coquette's zullen zig naar 't ruim der lucht bcgecven, „ Als Sylphes op en neêr door zijne ruimte zweeven. „ Weet, dat zij, die zoo 't fchijnt, haar roem in kuischheid vind, „ En mannen haat en vlied, door Sylphes word bemind. „ Want Geesten, van de wet van de natuur ontflagen, „ Verandren van geflacht en vorm naar welbehaagen. „ Wat houdt een teed're maagd, in al heur zuiverheid, „ Als ze op 't gemaskerd bal word naar den dans geleid, „ Beveiligd voor de hand van een vermeet'len pronker. „ Zijn fchoonheid bij den dag, zijn fltiistren bij den donker? A 3 S«hoon  6 DE GEROOFDE HAIR-LOK. ,, Schoon tijd, klecdij en plaats verliefde tochten kweekt, Die 't fnaaren-fpel verzacht, de dartlc dans ontitcckt; ,, "t Is flechts heur Sylphe, 't welk de hemellingcn weeten, ,, Doch die hier eerbaarheid op aarde word geheeten. 'Er zijn ook Juffers, die te trotsch op ijdel fchoon, „ Door Gnome's zijn om-armd haar hovaardij ten loon. „ Decs doen hun trotsheid en verwaandheid hooger fteigren, ,, Als zij zich zien bemind en wederliefde weigren. „ Dan word haar leeriig brein met ijdle hoop gevoed „ Op Ridders, Pairs en Lords, en al dien weidfehen Moet, Die door ftar, orde, kruis, of kouss Doch wat het zijn zal, blijft nog een verborgenheid, „ Geef dan mijn raad gehoor, gebruik voorzichtigheid. „ Lief meisje! dit is 't al, dat ik u kan ontdekken. „ Wacht u voor mannen, laat u dit tot raad verftrekken." Hij zweeg: Bijou, wien thans de llaap tot last verftrekt, Sprong op, en heeft de Schoone, al likkende, opgewekt; Toen, (als wij het gerucht, hoe valsch, gelooven moogen) Sloegt ge op een billet doux, belinde! 't eerst uwe oogen. Naauw laast gij, wonden — vuur — en . . . uw bekoorlijkheên. Of't gantfche nacht-gezicht, hoe treffende ook, verdween. Nu ftond de kapdisch reeds ontdekt en opgeflaagen, Waar zïlvren vaten in verborgen orde lagen, Eerst bid de Schoone, in 't wit gehuld, die Goden aan, Waar onder Zuiverheid, Juweelen, Opfchik ftaan: Een hemelsch beeld ftaat, in den fpiegel, voor haare oogen, 't Welk zig al vleiend naar heur hoofd heeft toegeboogen. Haare onder-priesterin treed nu naar 't outer heen, Verricht, met diep ontzag, de heiige plechtigheên Def  DE GEROOFDE II A I R - L O K. 9 Der opfchik; nu vertoont zig al wat fraaalc kan ftreelen ïn fchatten t' zaam vergaard, uit alle waereld-deelen. Zij zoekt met groote moeite uit alles 't prachtigftc uit, En dekt de fchoone Maagd, met deezen rijken buit. Deez' kiste ontfluit gefteent van d' Indus met veel kleuren. Uit gindfche doos vcrfpreidt Arabië al zijn geuren. 't Carct en 't blankst ijvoor, dat ooit van 't Oosten kwam, Vormt hier een' hagel-witt' of een' geplektcn kam. Een heir van fpeiden (trekt zig uit in brecde rijen Om bijbels, billet-doux, blankcrzel, vodderijen. Nu geeft elk oogenblik heur meer bevalligheid. Het liefde lachje ligt om heurcn mond gefpreid. Zij ziet haar fchoonen blos, bij trappen, zig verhoogen, Een helder vonkje blinkt in heurc aanminnige oogen. Een heir van geesten zweeft vol ijver om haar heen, Die krult heur hair omhoog, deez' ftrijkt het naar beneén, Daar andren haar fourreau en gaazen halsdoek plooijen, En Betty roemt op ;t werk dat zij voor haar voltooijcn. A5 DE  D E GEROOFDE H A I R - L O IL TWEEDE ZANG. G dijk de Schepping met een fchooner luister glimt, Wanneer de gulden Zon in 't gloorend Oosten klimt; Zoo deed belinde, 't beeld van haare gulden flraalen, De boorden van den Theems door haare fchoonheid praaien. De  DE GEROOFDE HAIR-LOK. « Dc Britfchc jeugd blonk fraai gekleed rondom haar heen, Doch 't oog van ieder was gevest op haar alleen. Haar boezem was half bloot, een kruis blonk op het middent Dat Jood en Heiden blij zou kusfehen en aanbidden, Daar men in eiken blik een geest vol -lecven las, Die vlug als 't oog, maar ook zoo onbeftendig was. Ze is vriend'lijk zonder een met haare gunst te kroonen, Zij weigert dikwerf, zonder echter eens te hoonen. Haar fchoonheid treft, gelijk de zon, een groot getal Bcwondraars, fchijneude als het zonlicht op hun all'. Laat zachtheid, goedheid, vrij van waan, ten dekzel ftrekkea Van feilen, (zoo een Schoone ooit feilen heeft te dekken,) Want, valt een vrouwelijk gebrek haar foms ten deel, Vergeet men 't niet, wanneer men haar aanfehouwt, geheel? Dees Nymf, om harten van de jonglingfchap te vangen, Had, van heur jeugdig hoofd, twee bruine lokken hangen. Waarvan elk, even-eens zig golvend, nederilrekt, En haare?} fchoonen hals, zoo blank als marmer, dekt, Een  ia DE GEROOFDE II AIR-LOK. Een doolhof, dat de min doet voor haar flaaven groeijent De fierfte harten zijn gekneld in zachte boeijen. Een firik van hairen houd de vlugge lijster vast. Do >r hairen fnoeren vindt zig 't visfchen heir verrast. Twee lokken kunnen ons zo vaak ten net verftrekkcu, Een Schoone kan ons met een enkel hairtje trekken. Een ftout Baron zag deeze lokken ftaarend aan, Hij zag ze - en wenschte - en poogt naar heur bezit te ftaan , Bcfluit te winnen, en bedenkt, langs welke wegen, 't Zij door geweld of list dien buit kan zijn verkreegcn. Het fcheelt geen minnaar, die naar een verovring tracht, Of hij zijn flim beleid in 't werk ftelle of zijn kracht. Hij had het Hemelrijk en al zijn Mogenlieden, Reeds, eer de zon verrees, eerbiedig aangebeden, Vooral de Min > voor wie een outer was gebouwd Van tweemaal zes Romans, zeer fraaij vercierd met goud. Waarop een handfchoe en drie kousfcbanden lagen, Alle eer-tropheen der Min, behaald in vroegre dagen.. Hij  DE GEROOFDE HAIR - LOK. 13 Mij ftcekt zijn offerhand met minne-briefjes aan; Drie liefde - tochten doen het vuur in vlammen flaan. 1 Nu valt hij ne£r, en bid, met oogen, die fchier branden, Dat ras die buit mag zijn en blijven in zijn handen. De Goden Hemden de eene helft van zijne bcê, Doch de andre voert de wind door 't ijdel luchtruim meê. Nu was 't gefchilderd Jacht reeds veilig voortgevaaren; Het zonlicht maalde 't op de kabbelende baaren; Terwijl een fraaij muziek ten heldren hemel fnelt, En menig teedre toon, op 't zilvren ftroomnat, fmelt. 1 Terwijl het windje, langs de traage golfjes fpeelde, En 't fcheen, dat alles in belindes blijdfchap deelde; Alleen ar 1 ël niet: - Belaan met zorg en fmart, Voelt hij d' aanftaanden ramp hem drukken op het hart. De Macht der lucht is reeds, op zijn bevel, verfcheeuen. Dat vlugge hemel-heir vliegt om de zeilen hcenen. Dees blaast een amber-geur door mast en touwen heen, Dat aan . den fterveling een westewindje fcheen; Daar  14 DE GEROOFDE HAIR-LOK. Daar andren darden, in de heldre zonnedraalen, Op vlinder-wieken, of in gulden wolken daalcn; Doorluchte Vormen (veel te fijn voor ons gezicht) Van vloeibre wezens, half ontbonden in het licht; Hun kleederen, die los rondom hun heencn zwceven , Zijn uit het glinftrend vlies.des morgendaauws geweevcn, Gedoopt in de eêlfte verw der zuivre hemelkring, Waar 't licht vermaak vind in geftaage mengeling, Wijl zijne draaien daar de fchoonde hoofdverw fcheppen, Gedacg verandrend, naar dat zij hun wiekjes reppen. ARiëL, die op 't goud der mastknop thans verfcheen, Riep, als hun opperhoofd, zijn benden om hem heen; En fprak, zijn wieken, die, met fchccmrcnd purper praaien, Wijd oop'nende in het licht der heldre zonne-draalcn: „ Gij hemel-geesten! geeft uw opperhoofd gehoor! „ Dat Eunjer, Elvc, Spook, Gelei-geest, Dffimon hoor! ,, Gij kent uw fphecren; en gij weet ook welke plichten, Elk uwer naar zijn wet voor eeuwig moet verrichten. „ Een  DE GEROOFDE HAIR-LOK. 15 „ Een deel moet fteeds ia 't vuur der hoogfte luchtftreek zijn, Een ander bakert zig en blinkt in aonnefchijn. 3, En andrcn moeten de geltaarte hemel-bollen, 0 Of 't dwaal gefternte door het perkloos ijdel rollen , „ Daar minderen die Harren, volgen, die, bencen „ De maan, verfchieten door het nevlig duister heen; Of mist en dampen in.verdikte luchten zuigen; „ Of hunne wieken in den boog des regens buigen; „ Of gieren in den florm, die door den winter loeit; .,, Of regen vormen, die 't ontluikend veld befproeit. De taak van andrcn is, op aard de ftervelingen „ Te leiden op hun weg, in al hun handelingen, „ Hun opperhoofden isj der volkren zorg geboón , „ Met godlijk wapentuig befchermen ze Englands troon. „ Doch onze bezigheid is Schoonen te behoeden „ (Een werk vermaaklijk en vol eer!) voor tegenfpoeden, „ De ligte poeier te beveilgen voor den wind „ En zorg te draagen dat zijn geur geen uitkomst vind. » Of  16 DE GEROOFDE HAIR-LOK. Of fchoone kleuren uit een lente-bloem te haaien, „ Uit regenboogen, eer ze in drupjes nederdaalen, „ Een vocht te perfen, dat hun fchoone hairen krult, 3, Hun glans verhoogt en hen met zuivrer lucht vervult. „ Wij doen hun, zelfs in flaap , in 't hoofd gedachten waaien , ,, Om een Echarpe of een Baigneufe te verfraaijen. „ Ik zie, dat, eer dees Dag zig naar heur avond neigt, ,, Een voorwerp onzer zorg door onheil word gedreigd , „ Of't in geweld of list bcftaa, kan ik niet gisfen , „ Het noodlot hult zulks nog in eeuwge duisternisfen. „ Of zij de wetten van Diana breeken zal, „ Dan of haar fraaij fervies moet breeken door een val; „ Of men haar eer, of haar fourreau bevlekt zal hceten, „ Dan of ze een masquerade of bid-uur zal vergeeten; „ Of zij haar hart of haar Collier verliezen zal, „ Dan of Bijou door 't lot veroordeeld is ten val. „ Wilt u dan , Geesten! elk naar zijnen post begeeven. „ Laat Zephyrette fleeds om haaren waaijer zweeven. „ En  DE GEROOFDE II A I R - L O K. 17 „ En gij, Brriïante! geef op de orlietten acht. „ Dat Momentilk bij haar uur-werk hou de wachr. „ Crispiïïa zal heur hair met haare wieken dekken, 0, En ik ARië l zal Bijou ten fchutgecst (trekken. „ Dat vijftig geesten, mij bekend in hun waardij, „ De wacht der rokken, op het llrcngst, bevolen zij. „ Dit zeven-vouwdig fcliild is vaak te zwak gefcheenen, Trots zijnen hoepel-rok van taaije walvis-beenen; „ Vormt dus een fterke kring, rondom den zïlvren rand , ■„ En dek den omtrek, door uw zorg, aan allen kant. ,, Indien een geest zijn post verlaat, of deeze- plichten , „ Hem voorgefchreevcn , niet met ijver zal verrichten, „ Zal hij gevoelen, dat mijn toorn zijn misdrijf wreekt „ In 't fpeldc-kusfen, waar hem priem bij priem doorfteekt, Of 't naaüw verblijf van een odeiir-ües zal hem prangen; „ Of eeuwen lang zal hij in een frifecr-kam hangen. ,, Gom of Pommade zal, hem hindrendc in zijn vlucht; „ Zijn zijden wieken t' zaam doen klccven in de lucht. B » Aluin,  IS DE GEROOFDE H AIR-LOK. „ Aluin, en al wat bloed tot demping kan verftrekken, „ Zal hem, gelijk een bloem , die dort, in dén doen trekken. Of als Ldom zij hij op het rad gezet, „ Wiens omloop ratelend de Koffij-booncn plet. „ Hij zal in 't.kookcnd fchuim der Chocolade gloeien, „ Of zig al rillend in het glinstrend ijs zien boeien. Hij zweeg: het geesten-dom begaf zig naar bencen, En zweefde in kring bij kring rondom bel inde heen. Een deel begaf zig in de krullen van beur hairen, Daar anderen vol zorg om de orlietten waaren, En elk al lidderend naar zijn bedemming fnelt, Eu, vol van angst, den ramp verbeid, door 't lot voorfpehL DE  D E GEROOFDE H A I R - L O K. DERDE ZANG. a Omringd van velden, eeuwig groen als paradijzen, Van waar de fiere Theems zijn toorens op ziet-rijzen, Is pracht en fchoonheid in een grootsch gebouw vereend, Het welk van Hampton zijn' verheeven naam ontleent. B 2 Hier  4o DE GEROOFDE «AIR-LOK. Hier ziet men Englands Raad de hooge vierfcbaar fpannen, En vonnis yellen over Schóonen en Tijrannen. Hier, vorstelijke Anna, Koningin der waereld-zee, Kwaamt gij fomtijds om Raad en fomtijds ook om - Thee. Hier wilde zig de ftoet der fchoone Jeugd vermaaken ïn de aangenaame geur der buiten-lucht te fmaakcn. Tenvljl zij bij elkaér Veel leerzaame uuren Ileet, Bij haar, die 't bal gaf, en die 't laatst vifltes deed. De een prees de daaden van de Britfche Koninginne; En de ander 't fraaij ecran van zekere graavinne, Een derde kent de taal van hand, van hart, van oog, Terwijl bij ieder woord een goede naam vervloog. Joujou of waaijer, bij gebrek aan beuzclingcn, Vervult den traagen tijd, met lachen, fpeeleo, zingen. De zon, nu dadend van het punt des middags heen, Schoot, in een fchuinfche lijn, zijn braaien naar bencön. De honger doet den Raad een rijp beleid vergeeten: De booswicht hangt, om dat zijn rechter moet gaan eeüen.  DE GEROOFDE. II AIR.-LOK. 2* De koopman keert naar huis van zijne winst voldaan. Men zag het Jufferfchap reeds van de kap-diseh gaan. Nu brand belin.de, die de zucht naar roem doet gloeien, Om een paar Ridders 'aan heur zege-koets te bocijen., 't Is 'tOmbcrfpel, dat beider lot beflisfen moet,. Terwijl: een trotfche hoop heur boezem gloeien doet. Drie benden zijn gereed het ftrijden te beginnen ; Elke is een negen-tal gelijk de Zanggodinnen. Zij fpreid haar ftrijders uit.— De Macht, die heur bewaart.,. Daalt ncfir, en zet zig elk op eene hooge kaart. 't Behaagde aricl naar een matador te inclien, Terwijl hem de andrcn, elk naar zijnen ftaat, verzeilen... (Want geesten, denkende aan hun voorig zclfs-bclang, Zijn, als de- vrouwen, zeer gezet op eer en rang.) Zie nu! - Vier koningen , met aehtbre weezenstrekken,,. Wier ruige knevels diep ontzag bij ieder wekken; En vier vorftinnen, waar van elk een bloem vertoont1, *t Beeld van denrzachten aart, die 't vrouwlijk hart bewoont;; Ba Vier  22 DE GEROOFDE II A I R L O K. Vier boeren, zwaar gegord, met mutzen op de hoofden, Wier helbaard en gevest een fterke hulp beloofden, En verdre troeven, onderfcheiden van geflacht, Vcrtoonen op het veld, een ftrijdbaare oorlogs-macht. Belinde zag in 't fpel, wier hulp zij zou behoeven, En zeide „Schoppen troef!" en Schoppen waren troeven! Nu dreef de fchoone Maagd haar bruine matadoors, Gelijk aan hoofden van het heir des zwarten moors. Spadille keerde 't eerst van 't groene Hag-vcld weder, En wierp twee helden, door zijn Herken arm, ter neder. Manlik volgt hem, die ook wonderen verricht, Wijl een paar troeven voor zijn fiere blikken zwicht. En Basta, wien het lot niet met zijn gunst vereerde, Wijl hij Hechts een gemcene en eene troef verheerde. In volle Majefteit, met cenen grijzen baard, Verfchijnt der Schoppen vorst, met een ontzaglijk zwaard. Zijn linkervoet alleen ontdekt zig aan onze oogen, Zijn rechterzijde is met zijn' bonten rok omtoogen. De-  DE GEROOFDE II A I R - L O K. *3 De ftoute boer, die hem durft daagen in het veld, Ligt door de felle wraak des Konings neergeveld; Die zelfde hooge boer, die vorften en vorfcinnen, Ja ganfehc legers in 't fcharwenzlcn kan verwinnen, Hoe keert des oorlogs kans? is van zijn macht beroofd, Thans overwonnen door der Schoppen opper-hoofJ. Dus moest elk leger voor belinde's helden zwichten; Doch nu fcheen 't lot zijn gunst naar den Baron te richten. Zijn dappere Amazoon rukt nu het flagveld in, Des Schoppen konings jonge en fiere gcmaalin. . Der Klaavren dwingland moest haar nu ten offer vallen, In fpijt zijn's woesten aarts en zijn hovaardig brallen; Helaas! wat baat hem nu zijn koninglijke kroon, Dat hij, die reus, zoo plomp zijn leden fpreid ten toon, Eu zijne tabbaart hem met ftaatie naa laat flecpen, En de eenigfte is, wiens hand een vvaereld heeft omgrecpen; Nu voerde de Baron een hcir van ruiten aan , Wier groote koning met borduur-werk is beladn , B 4 Wiens  H DE GEROOFDE I I A I R - L O K. Wiens oogen zig alleen ter rechter zijde wenden, Zijn Egaê vliegt met hem langs doorgefnccde benden, ' Daar is het groen tapijt, met lijken als bezaaid, Van klaver, ruit en hart, door hun ter ncêr gemaaid, Die, onder een gemengd , een juist tafrccl vcrtooncij, Hoe de Aziaaten en Afrijkês zwarte zooncn, Met andre natiën verbijtten! hcenen vliên, Als zij hun heir vcrflrooid en overwonnen zien 3 Veel volkrcn, in klecdij en verw verfchillend, vallen. Op bergen dooden, 't zelfde noodlot treft hun allen. Nu fielt der ruiten boer zijn fnoode listen in Het werk, cn wint, 0 fchand ! der harten koningin. Dit doet het blosje van be lindes wang verdwijnen Door doodelijkcn angst fcheen haar gelaat te kwijnen, Daar zij zig, fiddcrend voor 't naderend verdriet, Bedroogen, in heur hoop , nabij Codille ziet. Doch nu, gelijk als vaak in lands en ftaats belangeny Moet, aan een enklen trek, het lot van allen hangen. Ecg,  DE GEROOFDE HAIR-LQK. *5 Een harten-aas treed op: de koning'.vol van min Treurde om het droef gemis van zijne koningin, Nu vliegt hij heen! de wraak bezielt zijn rasfe fchreden, Eu 't aas ligt op den grond, door zijnen voet vertreeden;. De Schoone juicht, nu zij zoo roemrijk zegepraalt, Dat water bosch en veld den blijden galm herhaalt. o Stervelingen! altijd blind op uwe wegen Tc ras vermetel of te ras ter neêr gezcegen 1 Ras zult ge zien, dat u het wuft geluk verlaat, Ras zal dccs blijde dag voor eeuwig zijn gehaat-. Zie daar een fraai] Japans Servies op tafel zetten! Hoor 't raat'lend molenwerk de kollij-rboonen pletten;: Men (leekt op 't fraaij verlakt altaar een lampjen aan , De vuurge geesten doen de vlam naar boven (laan; Men ziet het geurig vocht uit zilvren kraanen vloeijcn y Het doet al rookend het Japanfche kopje gloeijen; Een drank, die 't middag-maal nog uit te rekken fcheen. Straks vliegt het gcestcn-heir rondom de linde heen.. B 5 De  aG DE GEROOFDE HAIR-LOK. De een tracht een koeltje in 't vocht, terwijl zij drinkt, te wekken, Daar andren haare pof met hunne wiekjes dekken. De koffij (die zoo vaak den Staats-man wijsheid bied, En maakt, dat hij op eens door alles heenen ziet:) Zend nieuwe listen, om de fchoone Lok te winnen , In dampen op naar des Barons geflecpen zinnen. Vermeetel Jongeling! - gij gaat te ver. - laat aft Vrees, vrees der Goden wraak - gedenk aan Scylla's flraf, Met pluimen overdekt, heeft zij, als vogel moeten De lucht doorklieven, om voor NiztlS hair te boeten. Maar als het mcuschlijk hart door zucht tot kwaaddoen brandt, Hoe fchielijk vind het dan geen werktuig voor de hand. Juist trok bevallige Clarisfe uit zijne fchede Een glinstrend Wapentuig met eene dubblc fnede. Zoo fion den Juffers, in Romans, hun Ridders bij, En gorden hun, ten ftrijd, bet blinkend zwaard op zij. Hij nam het werktuig aan, met eerbied neêrgeboogen, En Hak het de einden van ziju vingeren in de oogen. Hij  DE GEROOFDE H AIR - LOK. 2? Hij opent het, treed ftil belinde's ftoel omheen, Die , over 't geurig vocht, het hoofd boog naar benefin, 'Er kwamen om de Lok ontelbre geesten zweeven, Wier wieken, beurt om beurt, het hair naar achter drceven. Ja driewerf trokken zij baar orliette op zij, Driewerf zag ze om, de Pair trad driewerf nader bij! 't Was op dit oogenblik, dat bange AiiiëL trachtte Den grond te peilen van heur maagdlijke gedachte. Daar hij in 't ruikertje op haar keurs verborgen lag, En ieder denkbeeld in haar hart verrijzen zag , Ziet hij, befpeurende haar diepile ziels-gcpeinzcn , Een' minnaar in heur hart, in fpijt van al heur veinzen. Verbaasd, verwonderd voelt bij zijne macht gevlucht, Zwicht voor het noodlot, en verlaat heur met een' zucht. Nu deed de Pair de Lok op 't fcherp van 't fchaartje glijden.. Hij opent het, nu drukt hij 't toe, om ze af te fnijden Een ongelukkig geest vloog juist 'er tusfehen heen; En 't Werktuig, daar 't zig floot, fiieed juist dien geest in tween».- (Doch  *8 DE GEROOFDE II A I R - L O K. (Doch 't lichaam uit de lucht, al houwt men 'er door heeiien, Kan in een oogenblik zig weêr te zaam vereenen.) De punten fluiten zig! - Nu is 't aanminnigs! hoofd Van zijn geliefde Lok voor de eeuwigheid beroofd. Daar derft het tintiend vonkje in haare kwijnende oogen , En de akeligfle gil vliegt naar de hemel-boogen. Niet naarder is de kreet, die door het Iucht-ruim zweeft, Als fchoot-hond of gemaal den laatflen doodfnik geeft. Als China's porcelein dort van een hoogte neder, En keert tot blinkend gruis, en bonte Aecntjes weder. „ Dat men een zege-krans" riep de overwinnaar uit: „ Mij.om den fchedel vleij! mijne is de rijke buit! „ Zoo lang het voglcn heir, door 'tlucht-ruim heen zal zweeven,, „ Zoo- lang de visfchen in 't rivier-nat zullen lecven, „ Zoo lang een Schoone gaarn' in prachtig rijtuig rijd , „ Zoo lang een tedrc kusch een oude maagd verblijd, „ Zoo lang men aan een Schoone een' minne -brief zal fchrijven, „. Zoo lang zal mijnen naam. eu roem bevestigd blijven. Al  DE GEROOFDE IIA I R - L O K. 20 Al wat de tijd ontziet, valt, door het daal ter neer, Mensch en gedenk-zuil bukt voor 't glinstrend krijgs-gewcer. Het daal kan werken van de goden zelfs verdrooijen, Het maakte duivcnd puin van 't vorstelijke Trooijcn. 't Verwoest de glorij van het menschdom in bet rond En hecht de boogen der verwinning tot den grond. Wat wonder is het dan ? 0 roem van Englands Schoonen! Dat ook het daal zijn macht moet aan uw lokken toonen. DE  D E GEROOFDE H A I R - L O K. VIERDE ZANG. Nu zat de fchoone Maagd, belaan met zorg en fmart; Een heimelijke drift ontgloeide in 't angstig hart: Geen jeugdig vorst, die zig in ftrijd moest overgeeven , Geen oude Maagden, die haar fchoonheid overlceven, Geen  DE GEROOFDE HAIR-LOL 31 Geen teedre minnaar, als zijn hoop verdwijnt in niet, Geen oude Juffer, die zig kuschjcs weigren ziet, Geen dwingelanden, die op 't doodbed wroeging lijden, Zelfs Cynthia, als zij haar mantel af ziet glijden, Gevoelen zulk een angst en doodelijk verdriet, Als gij, b 1; l 1 n d e ! nu ge uw hair gefehonden ziet. Wanneer de geesten, vol van droefheid, heenen vloogea, En droeve ariè'e haar verliet met wecnende oogen, Vloog Umbriel een duistre, en de allerfnoodftc geest, Waar immer 't daglicht door bezoedeld is geweest, Naar zijn geliefde plaats het middelpunt der aarde, Van waar hij naar 't verblijf der Grilzucht heenen waarde. Daar vliegt de Gnomc op zijne vaalc vlerken heen, In damp gehuld, totdat hem 't aklig hol verfcheen. Geen zuivre lente-lucht is in dces plaats te vinden, Zij word geftaag beroerd door buijige ooste-wiuden; Hier, in een duistre grot, met rots bij rots omringd, Waar door geen enkle ftraal van 't lieve zonlicht dringt,  g» DE GEROOFDE HAIR-LOL Ligt Gril-zucht eenzaam, op een ibmber bed, te zuchten, Omringd van hoofd-pijn ziekte en fmart en ongenüchten. Twee kamer-juffers (laan 'er bij, gelijk in (laat, Doch zeer verfehiilende in gedaante en in gelaat; De eenc is Kvvaadaartigheid, met reeds vergrijsde hairen, In 't zwart gehuld, gelijk een maagd van hooge jaaren; Een menigte gebeên, voor morgen, middag, nacht, Die zij, gelijk bet fchijnt, met grooten ernst betracht, Zijn in haar dorre hand om d' evenmensch te (lichten j Doch in haar ncus-doek fchuilt een aantal hekeldichten) Gemaaktheid de andere, op wier ziekelijk gelaat De lieve blos van achttien jaar te glooren (laat, Zij zwijmt met groote zwier; haar hoogmoed doet beur kwijnen; Heur hoofd hangt (leeds op zij, haar blanke lippenfchijneu Tc lispen, zij bedekt van fmart zig door 't gordijn, Op 't donzig kusfen, zoo door krankheid als door fchijn» Hier waaren fchimmen rond zwart, als in ïpookwoeftijnen, Of helder, g'lijk ze een Non op 't bed des doods verfehijnen. Nu  DE GEROOFDE HAIR-LOK; 33 Nu is 't een krijgsman, voor wiens harnas 'tbuskruid zwicht, Dan zijn bet fpooken, Hangen, graven, blêekblaauw licht. Dan is 't een gulden zee, dan hemelfche tooneclen, Crijflal-gewclvcn, die het oog der Englen flreelen. Terwijl een groot getal, aan alle zijden zweeft, Van woirdre dingen, die zij vreemd veranderd heeft. Een thee-pöt flond alhier, als leevend voor haare oogen, De rechterarm was naar den ronden buik geboogen, De linker flrekté zig fchuins naar den hemel uit, Om d' cenen vormt zig 'tsoor, om d' andrcn groeit de tuit: Een pan flapt, als wel eer de drie voet, door dces ilreeken, Hier zucht een olij-kan, en gans-pastijen fprceken. Een man word zwanger; ftrijd decs godheid hem dit op4 Een juffer, hier een vies, fchreeuwt luidkeels om een flöri. De fnoode Gnome flapt door decze bijflre fchaaren, Zijn hand omvat een tak van frisfche hertstong-blaaren< „ 0 Hekzen-koningin" fpfali hij ,, bij elk geëerd, „ Die meisjes van vijftien tot vijftig jaar regeert,  34 DE GEROOFDE II A I R - L Ü IC. En haar vapeurs of geest fclienkt naar uw welbehaagen , „ Opftijgingen verwekt of dichterlijke viaageil. „ Verfchillend werkend naar gefleltcnis en tijd, ,, Bij de eenc doctores, bij de and'rc rijmifter zijt. Die fiere Maagden dwingt bezoeken uit te flellen; „ En fijnen doet, ia toorn, naar 't bidvertrekje fnelleu j ,, Weet, dat een Maagd", die u veracht, op aarde leeft, ,, En hartelijke vreugd aan duizend andfen geeft. „ Ach! zoo uw Gnomc ooit een bevalligheid deed kwijnen, „ Of on een fchoon gelaat de pokjes deed verfchijneni „ En mirme-blosjes wekte op een gerimpeld vel, „ Of wanhoop inblies, door't verliezen van een fpel, „ Zoo 'k ooit een hoofd deed door gewaande hoornen jeu1 en, „ Een bed verzold heb of een tabcUkr d*sd kreuken , „ Zoo ik ooit achterdocht op onfchuld heb verwekt, „ Of 't fraaije kapzel van een prude uit eengerekt. „ Zoo 'k ooit een fchoothond heb het leevenslicht onttoogen , In fpijt des traanenvloeds uit twee aanminnige ©ogen. ., Ver-  DE GEROOFDE IIA I R - L O K; & Verhoor mij! - Geef bel inde een grievend zielverdriet* s, Treft dit, zoo ras 't haar treft, de halve waereld niet?" Hij zweeg: het fcheen als of de Grilzucht zig verftoorde Om zijne bede, daar zij nochtans hem verhoorde , Terwijl ze een' woudreu zak, met bei haar handen bind, Gelijk aan dien, waar in ulysses eens den wind Befloot, zij ftort hier in de kracht van vrouwen-longen, Als zuchten, drift, gefchrèenw , en een gevecht van tongen. Zij vult daar bij een zak met fchrik, die zwijmen doet, Met tedre zorgen, falie fmart en traanenvloed. De Gnome aanvaart het blijde , en uit haar oog verdwecnen, Vliegt hij' naar 't licht des dags op loome vlerken heenen. Waar hij de Schoone in haar t hal est ris armen vond. Heur hair was los, haar oog ziet woedend in het rond. Hij fcheurtzijn vollen zak, haar boven 't hoofd, aan (lukken* Dit deed een hel-gcfpuisterflond daar heenen rukken. Belix de blaakt van toorn, die meer dan mënsthlijk is, En door t ii a l e s t r i s taal niet uit te dooven is* G 2 ,, Eleni  86 DE GEHOOFDE II A I R L O Iw „ Eletidig Meisje" riep ze en wrong heur blanke handen, fElendig Meisje! riepen Hamptons lust-waranden.) „ Hebt gij reeds achttien jaar met zulk een glans gepraald , „ Helaas! hoe diep zijt gij op deezen dag gedaald. „ "Was 't hierom, dat gij zulk een teedre zorg moest draagen, „ Dat hair-naaldj kam en fpeld fleeds in gereedheid lagen: Was 't hierom dat ge uw Lok om papillotten wond, ,, En haar zoo vaak , met een frifeer-kam , krulde in 't rond; ., Ycrgecfsch is 't, dat ge uw hoofd met zijden netjes dekte, ,, En dat ge uw hair met lood vaak naar beneden rekte. ,, Zult Gij gedoogen, o geduchte Hemel-goón! ,, Dat dccs vermeetle dus mijn Lokken ftelt ten toon. „ Tot ijdcl fpceltuig en vermaak voor laage zotten ? t, Helaas! hoe zullen nu de juffers met u (potten! „ o Eer ! verbied dit toch , daar ons geheel gedacht Geluk, vermaak en deugd opoffert aan uw macht; „ Mij dunkt, ik zie alreeds uw oog door traancn zwellen, „ Ik hoor wat ijslijkheên ze alom van u'vertellen; „ Zij  DE GEROOFDE HA I R - L O K, 3? „ Zij allen zien voor eenc ontwijde Schoone u aan; „ En, door 'r gerucht alleen, is al uw roem vergaan. „ Hoe zal dees droeve fmart uw hulpeloos doen kwijnen. ,, Het zal een fchande zijn, Hechts uw vriendin te fchijncn! „ En zal dan deezc Lok, deeze onwaardeerbre Lok, ,, Die golvende, om mijn hals eiks oogen tut zig trok , ,, In eencn gouden ring, om deeze vingers draaijen, „ Waar haar 't Krijftal en eêl-gePcceute zal verfraaijen, „ Neen! dat veel eer het gras in Lustwaranden groei. ,, Dat eer het roosjen in het hart des winters bloei, ,, Eer zal natuur, verkeerd in beur beftendige orden, ,, En water, lucht en zee, weêr dc eerfte Chaos worden. Zij zweeg : daar zij vol toorn naar plu 131 haar ridder vloog, Wien zij tot wraak van haare kostbre Lok bewoog; lieer pluim (op rotting knop en ambre doos vermetel) Rees, niet een grooten zwier, van zijn fluwcelen zetel, En met een ernltig oog, doch onbedacht gelaat, Ontlluit hij eerst zijn doos en teen terftond den (iaat C 3. Do  33 DE GEROOFDE H A I R * L O IC, Der zaak cn voer dus uit: „ Mijn Heer! wat zal dit weczen? Geef hier de Lok! - verdomd! — gij moet beleefder weezen! Geef hier de Lok! - 't is meer dan fpotternij! - geer bier .. % 3, Ik bid . . . bij zweeg cn nam een fnuïfje, met veel zvder! „ Het fpijt mij" fprak de Pair" meer dan u is geblecken, Dat hij, die zoo wel fpreekt, altijd vergeefsch zal fpreeken. 5, 't Is bij decs Lok, decs Lok, zoo heilig, dat ik zweer! „ (Die met dit bruine hair, zoo fchoon ! zig nimmermeer 5, Vcrecnen zal, van 't hoofd, zoo vol bevalligheden, Waar aan zij achttien jaar gegroeid beeft, afgefneedeir) „ Dat, men ze tot de lucht mijn adem zal ontvliên, ,, Altijd aan deeze hand, die ze verwon, zal zien. 5, Hij zweeg: vermetel op zijn roemrijk zegevieren , 5, En deed zijn' fchooncn buit om zijne vitigren zwieren, Maar Umbribl, die fteeds door zucht tot kwaaddoen gloeit, Ereekt thans de vies, waar uit een broom van zorgen vloeit, Men zie de fchoone Maagd in droefheid nu verfchijnen, Terwijl beur oogen, vol van traanen, teder kwijnen, Haar  DE GEROOFDE II A I R - L O EL 39 Haar hoofd hangt peinzend neêr op heur gevoelig hart : Zij zucht, ziet op, en fbreckt deez' woorden, vol van fmart: „ Moet ik de'es droeven dag, met recht, niet eeuwig haateu, ,, Waar op mijn hoofd wicrd door zijn' fchoone Lok verlaaten! „ Ach ! hoe gelukkig zou mijn jeugd daar heenenvliên, „ Had Hechts mijn oog het hof van Hampton nooit gezien. „ Doch ik ben de eerfte Maagd niet die dus wicrd verraaden , „ Door liefde tot vermaak met rampen overlaaden! ,, Ik had veel beter, onbewonderd, heen geleefd, In een bar eiland, dat niet één bewooner heeft! „ En moest mijn fchoon aldaar den roem van 't menschdom derven, ,, 't Zou bloeien als een roosje, in een woestijn, cn fterven! ,, Ach wat bewoog mij toch met Lords hier heen te gaan? ,, Had ik veel liever mijn gebeden t' huis gedaan ! „ Dit was't, 't geen mij reeds vroeg veel droeve tekens zeiden, ,, 'kVoelde, uit mijn hand, de doos vol moesjes driewerf glijden. „ Mijn Lorre fprak niet, en een ftuip beving mijn hond; Daar 't Oostersch Porcelein van zelfs te dreunen Hond! C 4 Een  40 DE GEROOFDE II A I R -LOK» „ Een geest voorzeide, dat een zwaare ramp hing boven „ Mijn hoofd, in droomen, die ik moet te laat gcloovcn! „ Zie de overblijfzels dan van mijn beleedigd hair. „ Mijn hand rukke uit, al 't geen ontzien is, door uw fchaar, „ Van deeze lokken, die zig golvend nederftrekten , „ En mijnen blanken hals, met bruine krullen, dekten, ,, Ziet de ccne, die ge alleen wanftalüg hangen doet, „ In 't lot van and re reeds zijn noodlot te gemoct. „ Zij hangt nu krulloos neêr, en fchijnt uw fchaar te wachten. Moet uw vcrmeetlc hand ook niet naar deeze trachten? „ Ach waarom waart gij niet te vreên met ander hair, „ Dat minder zichtbaar was, als deeze Lok, barbaar!" DE  D E GEROOFDE I I A I R - L O IC V IJ F D E ZANG. Dus fprak ze : een traantje daalde neer uit ieders oogen; En echter bleef de Pair door 't noodlot onbevvoogen! Terwijl thalestris hem vergeefsch te treffen waagt! Wie kan iets doen, waarin bel inde zelf niet flaagt? C 5 Trouw-  4« DE GEROOFDE II A I R - L O K« Trouwlooze ascanides was niet zoo wel te moede Toen anna fmeekte, cn zijn verliefde bido woedde; Waar op claris sa, die door fchoonheid elk verwon, Haar waaijcr opende, en heur aanfpraak dus begon: „ Waarop meet zig ons fchoon geflacht het meest beroemen? ., En zig der wijzen trek , der dwaazen dronkleus noemen; „ Waarom zijn wc Englcn? - cn als Engten aangebcén? „ Y\Taarom is 't fraaist uit aard cn zee rondom ons heen? „ Waarom moet vaak een reeks van fraaije Jonkers fnellen „ Om onze koets cn ons, waar dat wij gaan, verzeilen? „ Hoe ijdel is deeze eerbewijzing? - als verftand, , Niet al, wat fchoonheid wint, door wijsheid boud in Rand? ,, Zoo dat een wijze zegt, als we een Balcon betreeden, „ Heur deugd is ruim zoo fchoon, als beur bevalligheden! „ Wanneer een dag kleedij, een bal tot 's morgens vroeg „ De kinderpokjes weerde of de ouderdom verjoeg? „ Wie zou dan niet al wat huishoudlijk is verachten? „ Wie zou zijn keven lang een ecnig werk fetrachte:i? „ Geen  DE GEROOFDE H AIR. - L O K. 45 „ Geen heilige wicrd ooit door moesje of lonk onteerd! „ Het was geen zonde, dat men daaglijks zig ƒ'ardeert, ,, Doch wijl het zwakke fchoon in 't einde moet vervallen, (Want geblanket of niet; één noodlot treft ons allen.} ,, En zij, dit 't huwlijk vliet, als meisje fterVen moet; ,, Wat blijft ons over? — dan dat we ons vermoogen goed Gebruiken, cn wanneer wij immer iets verliezen, ,, Veeleer de zachtheid dan de dolle drift verkiezen. ,, Geloof mij dan, mijn lief, indien ge mij bemint, Dat goedheid driewerf meer dan ijdel fchelden wint; Vergeefsch is al de kracht van onze aanminnige oogen, Zij treft de zinnen, deugd beeft op de ziel vermoogen! Zij zweeg: haar taal wierd door geen handgeklap geroemd; Terwijl thALESTRIS haar een flijve Prude noemt, En riep: te veld! te veld! men moet dien hoon niet lijden, Fluks vliegt zij fnel gelijk een bükzem naar het flrijden. Daar elk aan weerzij zig tot d' aanval vaardig maakt, De waaijers klappen, ficcpen rnisfehen, 't keurslijf kraakt! Daar  44 D E GEROOFDE II A I R - L O K. Daar rijst het krijgs-gefchrei van helden cn heldinnen, In hoog cn laagen toon, naar 's hemels blaauwe tinnen. Het wapentuig in hunne hand is ongewoon, Zij vreezen gcenc wond cn ftrijden als de goön. Zoo kon Homerus eer de goden^- ftrijden maaken, Eu hemel-harten door des menschdoms toorn doen blaakcn. Dus doet hij pal las met den trotfehen mavors liaan ! De ganfche olijmpus heft een' naaren noou-krect aan; De hemel beeft alom, de blikzemfchichten gloeien, De blaauwe Zee-god ftormt: zijn holle golven loeien; De toorcus waggelen, terwijl de fidderende aard Splijt, dat het geestendom met fchrik op 't daglicht Haart, Klapwiekende Umbricl zat, juichende om het ftrijden, Zig, op een kaarskroon, in zijn zege te verblijden. Het fcheldend twisten maakt de fnoode geesten blij, Zij zien 't verwoed gevecht, cn liaan de ftrijders bij. Wanneer tiialestius, door de fchaaren heen ge vlo ogen, De dood aan ellen too;:dc in haare dreigende oogen, Ver-  DE GEROOFDE HAIR-LOK. 4S Verging een pronker, en een waanwijze in 't gedrang, Daar de eene in leenfpreuk Meent cn de ander in gezang: ,, o Wreede 'k heb een wond door u te zien gekrecgen" Riep dapper wit naast zijnen ftocl op de aard gezeegen; Sir fopling floeg een blik, vol droefheid, naar omhoog.Zijn laatlte reden was, „ Hoe doodlijk is dit oog"! — Dus was 't, Mesander! dat uw bloemenrijke boorden De hagelwitte zwaan bij 't fterfuur zingen hoorden! Wanneer clarissa voor de kracht van pluim bezweek Kwam ciiLoë in, die, met dén blik, hem nederkeek: Zij glimlacht, blij, dat zij haar vijand had doen fneeven, Doch deeze zelfde lach deed Jonker pluim bcrlecven. Nu hing jupyn zijn fchaal aan 's hemels breeden boog; Waarin hij JufFren- hair en geest van mannen woog. Zeer lang moest de evenaar dan heen dan weder dwaalen,Doch eindlijk zag hij 't hair 't vcrfland naar boven haaien! Toen was de Schoone in 't eind den lieren Pair genaakt, Terwijl haar tintlend oog van dolle woede blaakt, Hij  DE GEHOOFDE II A I R - L O Ki Hij durft zig in het ongelijk gevecht begeeven, En wenscht niets meer dan - op zijn vijanden te fneevcn, Doch dcezen, fchoon begaafd, met mannelijke kracht, Bracht haare vinger cn haar duim in haare macht, Waar in ze een greepje fnuif toevallig had genoomeu; Dit wierp ze in 'tneusgat, waar zijne adem door moet koonien* Fluks fchiet een Gnome toe, die haar ontwerp voltooit, En ieder greintje op een gevoelig puntje ftrooit. Nu ziet men traanen, langs zijn wangen, aederziuken $ Nu hoort men zijn genies door 't hoog gewelfzei klinken. Vermeetle ! wacht uw ftraf (riep ze uit) en beef voor mij!.... Fluks trok ze een moord-geweer, een moord-piïem van heur zij, Heur over-grootvaêr had ze, in lang verlopen daagen, Drie ringen zijnde, om zijnen achtbren hals gedraagen Men fmolt hen, naa zijn dood, te zaamen, en men klonk Een ring er uit, die aan zijn weduws rouw-kleed blonk + Die, daar naa tot een fluit met bellen wierd gefiaagen, Een klinkend fpcclmig voor eelinde's kindfche dagen! Dat  DE GEROOFDE II A I R - L O K. 47 Dat tot ecu hair-naald voor éelinde's moeder wicrd, Die nu belinüe's hoofd en bruine lokken fiert. „ Roem op mijn neerlaag niet!" (dus riep hij) ftaak uw brallen, Een ander zal u, eens zoo laag, als ik, doen vallen. „ Denk niet dat ooit de dood mijn trotschhcid beeveu doet, „ Ik vrees Hechts, dat ik u dan achterhalen moet. „ Ach laat (veel liever dan me een fteek in 't hart te geeven ) Mij blaaken door de min , doch blaakcn — in mijn lceven." Zij fchreeuwt al woedend uit: ,, geef hier de Lok terftond." De weergalm riep, met haar, ,, geef hier de Lok terftond." Neen fiere othello! niet zoo hevig was uw woede, Toen ge uwen neusdoek miste en overfpel vermoedde. Men zag vaak hoe 't ontwerp der eerzucht word gefluit* Verwinnaars twisten en verliezen hunnen buit! Zoo ziet men thans ook elk vergeefsch, in alle hoeken, De Lok, door list geroofd, met fmart gewonnen, zoeken! Geen sterfeing zij met zulk een schoonen buit vereerdJ Dus was 't befluit der goön, dat nooit om 't menschdom keert. Men  as de geroofde hair-loê Men dacht eerst dat zij was naar 't maanlicht opgcvloogen, Waar al, wat men verliest op aard, is heen getoogen; De geest eens Iiclds rust daar in eenc vaas; cn die Eens pronkers vult daar eene Snuifdoos of Etui. IIoc vaak is daar de gift der ftervenden gevonden, Met minnaars ccden, aan een zijden lint gebonden. Des Hooflings woord is, met der erfgenaamen klacht,. Der Ilecren lach, 't gebed der zieken, bier gebragt. Geloof mijn zangfter dan! - de Lok is opgevloogen (Slechts dichters konden 't zien) naar 's hemels blaauwe boogcti.(Zoo rees de ftichter van oud Rome, lang voorheen, Ten hemel op, voor 't oog van iuioculus alleen.) Terftond is ze, als een Har, in 't avond-rood vcrfchccnen, En fleepte een lange reeks van hairen met zich heenen: De Syjphen floegen haar in al heur luister gaê, En volgden dartelend haar, door het luchtruim, naa, Zelfs beren ic e's Lok verfpreidde aan 's hemels transfeny Toen zij naar boven rees, niet half zoo heldre glansfen; De  DE GEROOFDE HAIR-LOK. 49 De groote waereld zal haar vaak, in 't wand'len, zien, En met een fraaij muziek heur ftraalen hulde biên. Een minnaar zal haar, in de wester-hemelftreeken, Voor venus groeten en om zeegnend' invloed fmeeken. Ma gin 0 zal haar zien, door galilei's oog, Vol luister praaien aan den heldren hemel-boog. De dweeper zal uit haare wondre komst voorfpellen, Dat Jood en Antichrist ras naar hun einde fnellen. Treur dan, 0 Schoone! om uw Geroofde Hair-Lok niet, Die, gij, in 't ftarrcn-heir, zoo heerlijk blinken ziet! Aan de and'rc krullen, die om uwen fchedel zweeven, Word nooit die eer, die deeze Lok geniet, gegceven. Als 't oog zijn laatfte zege in 't eind verworven heeft, En gij naa 't winnen van ontelbre harten fneeft; Wanneer dier Zonnen glans, die thans zoo helder fchijuen, Gelijk zij eenmaal moet, zal in het ff of verdwijnen, Heeft mijne Zangfter 11 vereeuwigd door de faam : Het tintlcnd itarren-heir pronkt met belisde's naam!   Bij den Uitgeever deezes zijn mede te bekomen: Bellamjj, Jeugdige Gezangen en nagelaaten Gedichten, 2de Druk, . . . . ƒ 2 - 12 - : J. v. Dijk, Gedichten. . . . . - 2 - 10 - : gr. pap. . . . . . - 3 - 10 - Kabinet van mode en smaak iüe Deel. met afgez. pi. in groen Canon Post pap. - 4 - ia - : kl. Med. - 7 - 15 - .pap. Vclin -14 - 8 - -• 2de Deel van No. 8—12. - 3 - : - .• fel. Med. - 5 - : pap. Vclin - 9 - : - : (word voortgezet) Loosjes, Meualkas. . . . . . - : - 12 - : Minnezangen en Jeugdige Gedichten, 2de Druk. . . . . . - 1 - 4 - : gr. pap. . . . . - 1 - 16 - .• Vlngt van II. de Groot, Burgerfpil. - : - 8 - : gr. pap. . . . . . - : - 15 - .- Scntimentecle . . . - : - 4 - -• gr- - : - 11 - : — Mcnzikof, Trcuifpcl . . . - : - 8 - gr. pap I - : - .- Slag bij Niemvpoort, en Emiliavan Nasfau - 1 - 10 - : — Roosje, met Plaaten. . . - 2 - 10 - : gr. pap. . . . . . - 3 - 10 - .• Watergeuzen 1 - 10 • ." Toneeïóefeningen 8vo. 2 Deelen . - 3 - : - gr. pap - 4 - 8 - : —— Frank van Borfelen en Jacoba van Beijeren, 2de Druk met pl. . . . . - 3 - 12 - : -Zevental Muzykflukjes tot Frank van Borfelen en Jacoba van Beijeren . . . - 2 - 8 - : Tn 8vo. in Carton . . . . - 2 - 10 - : Meissner, Bianka Capcllo, 2 Deelen, met plaaten - 3 - 12 - : gr- pap 5 - 8 - : Moens, Dichtkundige en Profaïfchc Mengelwerken . - 2 - : - : gr. pap. . • * - 3 - s - • Tooneelen in Parijs, 2 Deelen. . . - 1 - 8 - : Als mede de volgende Portraiten: Portrait van f. baane . . - : - 10 - : Graaf een yowsky . . . - : - 10 - : 1 — w. b in gle y, in 't Caractervan Ritmeester al'gcz. mee het bijfchrifc - 3 - 10 - : afgez. zonder 2 . 16 - : Proefd. —■— letters - I - 10 - : met het bijfchrift - 1 - 16 - : ordinaire druk - 1 . : . ; ■— — j. van dyk, Proefd. . . . - 1 - 10 - : ordinaire druk . - 1 - : - : ■ ■ —■ leopold II. Proefd. zonder letters . - 2 - : - : ordinaire . . . - 1 - ; - : Shiloueth van r. moens . . . . - : - 8 - :