605 B 2    REDEVOERING OVER HET DIE R L IJ K MAGNETISMUS.   REDEVOERING VAN •FLG30S JACOBUS VQÏLTElLEN-j HOOGLEERAAR IN DE GENEES- EN SCHEIKUNDE, OVER HET DIERLIJK MAGNETISMUSj OPENLIJK UITGESPROOKEN, BIJ HET PLECHTIG WEDERLEGGEN VAN DEN POST VAN RECTOR MAGNIFÏCÜè VAN 's LANDS HOOGE SCHOOLE TE LEYDEN, Den vin. van Sprokkelmaand MDccxct. Uit HET LATIJN VERTAALD EN MET EEN VOORBERICHT VERMEERDERD DOOR JOHANNES V Ë I R A C5 Medicinae Doctor enz. enz. te Rotterdam. TE L E T D E N, Bij HENDRIK MO STER T, m d c e x e u  JUVENALIS. Quae tam fefla dies, ut cejfet prodere furem, Perfidiam, fraudes, atque omni ex crimine lucrum Qttaejitum, & portos gladio velpyxide nummos? * * 4- iV// (rit ulterius, quod noftris moribus eddaï Pojleritas.  VOORBERICHT VAN D ë N VERTALER. JEI^ belang van het onderwerp en de inrichting der Redevoering van den Hoogleeraar Voltelen, hebben mij tot de Vertaling derzelve aangefpoort. Mogt mijn werk geen oneer doen aan den lof, welken mijn hooggeachte Vriend, met zijne regl tijdige keuze , bij waare kunstrichterert Verworven heeft! — Dan over dien lof uittewijden zou zijn Hooggeleerden even min behagen , als hij weinig rede i heeft, om zich hunner , welke zijnen welverdienden roem gaarn zoude bezwalken', te bekreunen. * 2 Eens  C iv ; Eene bykomettde rede, waarom men deeze vertaling des te nuttiger , zo niet te noodzaaklijker geoordeeld heeft, ten gebruike van het Algemeen, zijn de onlangs genoomen proeven van de Mesmeriaanfche Betasting binnen deze ft ad, waaromtrent ook de Heer Voltelen, in zijne Foorrede , eenige nadere inlichting verlangt. Het zal dus, vertrouw ik, zijn Hooggeleerden en den overigen Leezeren niet ongevallig zijn, hiervan een allezins onpartijdig en getrouw ver/lag te erlangen. Een geweeze Fransch Officier, zich de Niphond noemende, hield met anderen , in Louwmaand dezes jaars , een gefprek over de algemeene vloeiftoffe en het Magnetismus. Die man r ftout op de onfeilbaarheid der kunstbewerking.  C v ) king, welke hij met alle magt, Joch met befcheidenheid en onbaatzuchtigheid', verdedigde, gaf met eene voorinneemende wellevendheid, zijn verlangen te kennen, om zijne flelling openlijk met de daad te /laven; begeerende ten dien einde, dat men hem iemand zoude aanwijzen, welke door de gewoone geneeskunde, onherflelbaar geoordeelt werdt. Zulk een voorwerp meende men gevonden te hebben in zekere Barbara van Nout, in het Weeshuis deezer jlad onderhouden wordende en inwoonende. Zij was, zedert dertien jaren, aan geweldige ftuiptrekkingen en andere toevallen van een ongeregeld zenuwgejlel onderhevig. Zy had van tijd tot tijd meer of min hevige aanvallen en nu, in haar en ouderdom van $1 jaar en, tevens eenen ongemeen gezwollen buik : * 3 om-  C vi ) omflandigheden , welke alle aangewende^ middelen hadden te leur gefield. Hoewel zij, fomtijds eenige weken of maanden, zelfs éénmaal een gansch jaar, van den hoogften graad der trekkingen vrij bleef, was zij echter altijd zoo aandoenlijk, dat een onverwagte fcheut, trommelfag, of iets van minder belang, de geweldigfle tegennatuurlijke bewegingen veroorzaakte. Met toeftemming der Ileeren Regenten van gemelde Godshuis, wierd de behandeling aangevangen den %Wm der zeiver maand , dagelijks twee- of meermaalen hervat, en de genezing , den lóf^n van Sprokkelmaand, zo bij monde van den Heer Niphond als van Barbara o/Bartje zelve, volbragt verklaard. De  C vu } De manier, op welke de Heer Niphond te werk ging, kwam, zoo veel men daar over uitwendig oordeelen kan , nagenoeg over een , met het geen nopens de wijze dezer betasting in de Redevoering gezegt wordt , eenige kleinigheden uitgezonderd. De proefneemer plaatfte zich op een (loei over Bartje, welker hoofd tegen een bedkusfen fteunde: hij voegde zijne kniën en voeten tegen die der lijderesfe: toen wreef de Heer Niphond , dan de eene, dan de andere hand derzelve tusfchen zijne han* den : vervolgens werd haare linkerhand door de rechterhand van eenen helper vastgehouden, wanneer Bartje vriendelijk verzogt werdt zich nu van allen aftezonderen, welke met haar in geene betrekking flonden, en haare denkbeelden op niets, buiten haar, te vestigen. * a Ni-  C vih ) Niphond ftreek voords zagtjens, met beide handen, het aangezicht, de fchou-. ders, de borst, den buik, de zijden en dijen der lijder esfe, het geen zoo lang herhaald werdt, tot dat zij in eene zagte bedwelming geraakte. Men gaf hier aan den naam van magnctifchen flaap. Indien deze bedwelming niet. fpoedig ge-, tioeg gelukte , dan \ fcheen de beftrijking meer bovenwaar ds gericht te worden ;■ doch, was zij in tegendeel te fterk, en was.het aangezicht rood en opgezet, dan fcheen de wrijving in eene andere richting bepaald te worden. In dezen ftaat meestal een uur, iets: korter of langer doorgebragt hebbende, herkreeg Barbara alle haare zinnelijke vermogens, en vertrok gelijk zij gekoonien was.  C a ) De vragen, op welken Niphond of iemand anders een antwoord begeerde, werden gedaan door den medewerker of den ge enen, welke hem bij de hand hield, en daar door gezegt wierdt, mede in rapport te ftaan. Wanneer de helper het Fransch van den Heer Niphond gebrekkig vertolkte, of den waar en zin niet vattede, kreeg hij of geen antwoord, of niet het antwoord, 't welk met de vraag bedoeld wierd. Deed iemand buiten het rapport de vraag , dan fcheen Barbara niets te hoor en, hoewel het tegendeel, ten minfte éénmaal, is opgemerkt. De antwoorden waren niet altijd evenbondig , echter veeltijds kort , fommigen zeer gepast, zo dat zij den toehooreren in eene verbazende verwondering bragten; anderen daar tegen waren, naar mijne ge* 5 dach-  C * ) dachten, zeer algemeen, en eenigen vrij ongerijmd. Doorgaands werdt eene proeve genoomen tnet drie romertjes gevuld met rooden wijn en water, een van welken door den Heer Niphond gemagnetifeerd werdt, dat is, hij nam hetzelve in de eene hand; hield en lewoog, eenige oogenblikken, de palm van de andere hand op en rondom de kelk, waarna hij eenige tikken onder tegen het voetjluk deed. Hoe ook het fchenkhlad gedraaid of de romertjes geplaatst werden, nimmer mislukte het, of Bartje koos even hetzelvde, hetwelk door Niphond bewerkt was. Zij voor/pelde het tijd/lip van haare ontwaking, het geen ook bijna altijd ftiptelijk vervuld werdt: doch ik meen te heb' ben  C xi yj ben opgemerkt, dat de proefneemer nu en dan op zijn horologie zag, en zijne betasting, tegen den bepaalden tijd, eene, eenigzins andere, richting gaf. Onder dezen, zo genaamden flaap, bepaalde de lijderes het getal der aanfchouweren, en welke fexe de meerderheid uitmaakte ; en hierin dwaalde zij ook niet. Zij verhaalde , dat zij zich in een en zeer aangenaamen en verlichten flaat bevond , dat zij alle wenschlijke genoeglijkheden [maakte; zij zeide, zichzelven in" wendig geheel te befchouwen; zij befchreef echter zeer oppervlakkig de holligheden der borst; zij zag, onder anderen, dat haar hart met. geen vlies omvat, en dat zij van eene aanmerklijke verzweering des tnid-  middenrifs zo volkomen geneezen was , dat er niets aan mangelde. Zij /prak fomtijds zeer ftaauw en fcheen eenigzins benaauwd; hetwelk zij dan aan de eene , dan aan eene andere oorzaak ioefchreef. De Heer Niphond gelastte haar te fchreijen, zonder zig intehouden ; waarna de traanen langs Bartjes wangen biggelden , en de oorzaak der bekommering, volgens haar berigt, opgeruimd was. Zoo ras was de zinnenberoving niet geJlaakt, of de lij der es was volkomen welvarend, en vlug; doch zij verklaarde alsdan 'niets van het voorgaande te weeten, zich niet te herinneren wijn gedronken noch gefmaakt te hebben, maar dat zij dagt, uit eenen flaap ontwaakt te zijn. Som-  C xiii '} Somtijds echter befpeurde zij eenige b> zwaardheid der ademhaaling, loomheid in fommige [pieren of traagheid in de onderjle ledenmaten. In dat geval deed de Heer Niphond eenigen ftreeken benedenwaar ds langs de voeten der iijderes[e, en hij maakte even zulke bewegingen, als of hij een dunne dampkring wegjoeg, en in een hoek van het vertrek [meet. Deze zijn de voomaamjle omflandigheden , welken ik heb gezien, of die mij door geloofwaardige getuigen verhaald zijn. Een omflandiger bericht zoude in het kort beftek eener Voorrede niet wel voeglijk zijn. Dit nu alles zig aldus toedraagende, is het dan wel te verwonderen, Lezer! dat elke proefneming de nieuwsgierigheid vermeerderde? en dat men eindelijk mid- ae*  C «v ) tieten moest bermmen, om den verbazen- den toeloop te bepalen? Het wonderdadige dezer geneeswijze, de nooit gehoorde , de nimmer geziene verfchijnfels geduurende Bartjes zinnen -beroving , de onbegrijplijke zelfs - bewustheid en 'het verftandsv er mogen in die verrukking, haare raadgevingen, haare voorzeggingen enz. enz. werden de algemeene onderwer' pen der gefprekken , en lokten ook verfcheidene aanzienlijke vreemdelingen herwaards. Elk toonde zich verrukt door de wonderen van 't Magnetismus : fommigen vermoedden bedrog : anderen begreepen , dat eene wezenlijke zaak met eenen kwakzalver achtigen zwier en opgefmuktheid om■zwagteld was: yeele zijn nog zoo fterk in hun geloof, dat de voorzigtigheid niet tv er al gedooge , om eenige tegenbeden- kin-  C xv 5 kingen te maken: eenige weinigen, die de zaak van eenen anderen kant befchouwen, gis/en, of de waare grond dezer konst-bewerking niet wel een heimelijke aan/lag op den zuiveren Euangelifchen Godsdienst zijn konde; en dezen verlangen naar een zedelijk gefprek met Barbara onder haare verrukking. Doch in 't algemeeu is men zodanig met dit wonder ingenoomen , dat men de dwalingen van Barbara , hoe blijkbaar dezelven ook zijn moogen, liever aan het jlomp begrip der toehoor der en, dan aan haare onkunde toefehrijve. Wat zeg ik? het is zoo verre gekoomen, dat fommigen, die anders liever den tijd verbeiden; dat anderen , die zig niet gemaklijk laten blinddoeken; dat zulken, die, op eene onpartijdige en oordeelkundige wijze, het waare van het valfche , het wezenlijke van het  ■ % xvi ) het fchijnbaare tragten te fchiften, doof gezag of door de ftelligfte verzekeringen,, bijna gedwongen worden , om, in dit geval , hunne anderftnts prijzenswaardige gewoonte te laten vaaren. Men zou zich echter bedriegen, indien men waande , dat het ftelzel der algêmeene vloeiftojfe en Mesmers voorwendfels, bij alle verftandigen ingang vonden. Wanneer ik mij ook niet gaarne als een bejlisfer van den waaren aart en van de ■werkwijze dezer kunstgreep , met haar toebehoor en, zoude willen aangemerkt hebben , en wanneer ik alle rermoede van bedrog^ ten aanzien der lijderesfe, nopens de wezenlijkheid haar er ziekte, ditmaal ter zijde felle , dan vinde ik mij verplicht, te moeten erkennen, dat Bartje ,  £ XVII ) tje, bij de laat ft e openbaare proefneeming in Sprokkelmaand, de piftoolfchotten en trommel/lagen, fchoon die lang te voren verwagt werden, zonder eenigen fchïjn van aandoening deed en hoorde j dat zij toen geene tekenen van ongefteldheid had, en tot heden volkomen gezond is. ~~ Maar,wat voords volgen zal, en of de flaapfpraak, als een onder field gevolg der zogenaamde zinnen - beroving, met het geen onder dezelve gehoord en gezien werd, waarlijk aan een kunftig beftuur der Mesmeriaanfche algemeene vloei'ftoffe moet worden toegefchreven, dan of dit aan de verhitte verbeelding, aan eene geestvervoering, aan eene kunftig bewerkte drukking der hersfenen, of aan vrijfterziekte, opftijgingen en aandoeningen te wijten zij, alsmede of de verrukking geheel of fleehts * * ge-  C XVII l ) gedeeltlijk zij, behoudens fommige vermogens, dit alles blijve voor rekening van hen, welke daaromtrent gezind zullen zijn iets fielligs te bepaaien, terwijl ik over zaken van dien aart geen pleitgeding begeere. Liever verlang ik met den Hoogleeraar Voltelen, dat een waarlijk doorzichtig en onbevooroordeeld man ons een juist dagverhaal en opgave van den waar en toedragt van dit, zoo veel gerucht makend, geval verzot ge, en tevens- metbondige bewijzen toone, dat de Rotterdamfche proefneming het. vermogen van bet Magnetismus, op Mesmers wonderfpreuken gevestigd, in de daad bekragtigd heeft; dat daarin geen zweem van onnoodig bijwerk, van bedrog, guichelfpel, noch Kwalzalverij te vinden was ; of dat ('/ geen fommigen vreezen ) geen hei-  c m ) heimelijke aan/lag op den gezuiverden' Godsdienst, door zulk foort van Artfen, bedoeld worde. — Of zou zulk eene openlijke en ge/laafde opgave de oogen niet verlichten van zulken, die ondanks al wat zij zagen en hoorden, even halftarrig blijven? Zou het hen niet verjlommen, welke met iegenredenen van allerleien aart, een hulpmiddel, zo heilzaam voor 't Menschdom s dwarsboomen? Zou het niet een aantal mherjlelbaare flagtoffers van weerbarftige ziekten en gebreken, van dooven, blin* den, ftommen, dwaazen, zenuwzieke fukkelaars, van zulken, die onder de vaale Vrijjlerziekte elendig kwijnen > naaf Mesmers Godjpraaken lokken?—- Welk een aantal levende getuigen en toonbeelden had men dan niet van deze jlreelende geneeswijze te wagtenl Men vreeze nimmer ** 2. voor  voor edelaartige Artzen. ■— Deze zouden zulk foort van lijderen even zo gretig ter genezing aanbieden, als zij de bewerking daarvan zouden bewonderen. Aan anderen behoefde men zich luttel te bekreunen. Wat van dit alles zijn mooge, ik wagt van Niphonds geneeswijze, en van Bartjes onderftelde herfelling, één heilzaam gevolg. De Heer en Regenten van 't genoemde Godshuis, niets ernftiger bedoelende , dan het geluk der, hun aanvertrouwden, Weezen, hebben met de daad getoond, dat zij, ter volbrenging van hunnen plicht, eene proefneming, welke, naar deze Redevoering te oordeelen, voorkomt niet geheel vrij van bedenklijkheden te zijn, liever wilden toeflaan, dan, uit eene  Q xxi ) eene Joort van naauwgezetheid', in hunnen post nalaatig te fchijnen. Dit geeft hoop, dat diezelfde Heeren, en andere Bejluurders van foortgelijke Huizen, de Inenting der Kinder - Ziekte, welker geoorloofdheid en voordeel op duidelijke en plichtmatige gronden fteunt, ja! binnen deze Stad, door den braven Nahuis en anderen, van den Kanfel openlijk is aangeprezen, in het vervolg, niet .flechts zullen toeflaan, maar zelfs den Geneesheeren, indien zij anders daartoe niet gezind waren , tot die heilzaame en billijke Kunstbewerking aanmoedigen. — De rede, de ondervinding , het belang der Weezen, het gedrag der Regenten ten aanzien van het Magnetismus, alles billijkt dit vooruitzicht. ** 3 Men  ( XXII ) Men erkent nu ten minften, geloof ikê dat de onbepaalde drift ten voordeele eener zaak, welker waar wezen in het duifter ligt, en het overhaaftig befluit ten voor* Heele van der zeiver wonderdadigheid, een 'bedarend middel nodig had. — Ik hoop, dat deze Redevoering daartoe dienftig zijn zal. Des Redenaars -zin heb ik overal getragt te behouden, echter, zo veel ik kon, gezorgd, om mij voor eene ftroeve navolging te wagten. Veel-ligt heb ik niet overal de kragt van het oorfpronglijke uitgedrukt, of den nadruk, aan een goeden Latijnfchen ftijl eigen, in het Nederlandsch kunnen overbrengen: Doch ik heb te veel vertrouwen op der Lezeren goedwilligheid,■ dan dat ik vreezen zoude, dat zij dit bijna  C xxiii ) pa onvermijdelijk 'gebrek in aanmerking ■mijner bereidwilligheid, om hen te. die* nen, met zouden willen verfchoonen. Op eene of andere plaats is , ter opheldering of wél ook ■ tot .beter., verf and den zaak, eene kleine Aanmerking gevoegd, mij door den Heere Voltelen zeiven aan de hand gegeeven. > ' Treft mijne poging haar doel, dan zal zij medewerken ter jluitinge van overhaastige befluiteni en mijns. Landgenoot en zullen niets bepaaïen, voor dat de aart en het nut van het Magnetismus duidelijk en deugdfaam zal bewezen, en wij allen deswege nader verlicht zullen zijn. Bat wij , intusfchen, ervaar en Kunstbroeders J in de handhaving der gegronde en  C XÏIV ) en waare Geneeskunde > tot duurzaam nut der Kr anken, met eenpaarigen ijver voortvaar en! Rede en ondervinding zullen toch eeuwig over fchijnwonderen en het blind vooroordeel de overhand behouden. ROTTERDAM den 15. April 1791. VOOR-  VOORREDE. jL})ö Redèvoering, weïkè ik ter voldoening aan wet en gewoonte hebbe gehouden, verfchijnt thans in het licht, niet flegts op aandrang van Hun, die dezelve met een gunftig oordeel vereerd hebben, en wier genegenheid te - mij - waards ik in dezen gaarne erkenne; maar ook, om te voldoen aan het algemeen verlangen j t welk de voorftelling eëner nieuwe zaake, die ook nu in ons Vaderland heeft beginnen gerucht te maaken, hade -opgewekt. Eijzonderlijk echter heb ik tot eene fpoedige uitgave befloten, uit hoofd© vari het voorbeeld eèner wondër=A btè  C * ) baare genezing, 't welk thans op ieders tonge is. Immers, (moet ik zeggen, tegen hoop of tegen verwachting, want, hoe weinig ik zulks hebbe vooruitgezien, kan men ligtelijk uit het flot mijner Redevoering opmaaken) in deeze zelvde dagen heeft het dierlijk Magnetismus zich in de nabuurige Stad Rotterdam niet flegts bekend gemaakt, maar ook door zijne zonderlinge uitwerkzelen zeer veele , zelfs niet onaanzienelijke, begunftigers en bewonderaars verworven. Zonder over dit geval, naar welks juifle befchrijving en bevestiging verlangd wordt, als nog mijn oordeel te vellen, heb ik echter beflooten, hoe eer hoe liever mijne gedachte over deeze foort van geneeswijze medetedeelen, ten einde vooral mijne leerlingen hier omtrent zich gezonde begrippen leeren vormen, en toezien, om  C 3 ) óm niet (volgens 't geen Cicero wegens de kunftenarijen der Sterrekijkeren ergens zegt) in het waardeeren van de werking des dierlijken Magnetismus, het bedriegelijk oordeel der zintuigen te vol' gen^ waar zij alleen met reden en verfland moejlen raad keven. Meent ondertusfchen iemand, dat ik het groote onderwerp niet uitvoerig genoeg behandeld hebbe, deeze bedenke, dat mijne taak eene Redevoering en niet eene Ver* handeling vorderde. Begeert men echter eene breedvoeriger voorftelling en nauwkeuriger beoordeeling van het dierlijk Magnetismus, men begeve zich tot de bijna ontelbaare zo Vroegere als latere gefchriften, welke hier toe voor handen , en waar van de voornaamften deeze zijn: A ft ft  C 4 ) P. A. T. Paracelsi Oper. omm Genev. 1658. J. B. He lm o nt de Magnet. vulner. Curat. in Oper. omn. T. I. Lugd. i66j. A. Kirchkr de arte Magnet. Rom. 1654. W. Maxwell Medicina Magnet. Francof. 1679. Schreiben über die Magnetkur von H. A. Mesmer Wien 1775. Mesmer Abhandl. über die Entdeck. d. thier. Magnet. 1781. Precis hiftorique des faits relatifs au Magnet. Animal., par M. Mesmer Lond. 1781. Obfervations fur le Magnet. Animal., par M. d'Eslon Paris 1780. Thouret Recherches & doutes fur le Magnetisme Anim. Paris 1784. Rapport des Gommis fair es chargés, par te  C 5 ) le Rot, de t examen du Magnet. Anim. —■ Rapport des Commisf. de la Soc. R. de Médec. — Expofê des expêriences, qui ont ètè faites fur le Magnet. Anim., la h rAcad. de Sc., par M. Bailly. —Paris 1784. Rêflexions impartiales fur le Magn. Anim. faites après la publicat. du Rapport &c. Gen. 1784. L'Antimagnetisme, ou origine, progr., dêcadence, renouvellement, & rèfutation du Magn. Anim. Lond. 1784. Berlinifche Monatfchrift 1785—* 1787. Der Magnetist v. C. L. Hoffmann 1787. W. Josephi über den thier. Magnet. Braunschw. 1788. Briefwechfel zwifchen Scherb und Rah n über die htilkrdfte des thierifchen Magnet. Zurich 1787. & 1788. A 3 Rahw  C a > Rahn über .Sympathie und Magnet is* mus mit Anmerk* vön Tab o.'r Heidelb. 1789. E. Gmelin über d. thier. Magnetism. — Und neue Unterfuchurigen . über 4. thier. Magnet. Tubing. 1787. me, dan 't geen nieuw, ongewoon of wonderbaar is; dat men niet flegts in zij-, lie zeden en geheele levenswijze, maar ook in de Kunffcen en Wetenfchappen alles verachte wat eenvouwig, ligt verkrijgbaar, en waarlijk goed is, terwijl men daarentegen dat geene, wat flegts fchijn , of voor de meenigte iet behaaglijks , iet bevalligs heeft, ieverig naarjaagt? welk een en ander ten gevolge moet hebben, dat de befchouwing of beoeffening zelfs der. beste zaken niet. zelden onrijpe, zo al eenige, vruchten, voortbrenge, of weldra ontaarte in beuzelarij, en iedel kinderfpel; Ja, dat die zelvde ligtzinnigheid, daar, waar geene gelegenheid is tot vinding of verandering , zelve dagelijks iet vreemds verzin-, ne, of het oude met een bevalligen fchijn van nieuwigheid weete optetooijen. Dus ziet  ziet men hier eenen tweeden Icarus met fteilen vlucht ten hemel Hijgen, om door een roemruchtig voorbeeld van roekeloosheid zijnen naam te vereeuwigen: daar eenen anderen, die met behulp der gelaatkunde (eene wetenfchap, die, onder zekere bepaalingen, waarlijk nuttig is) niet flegts de zeden en inborst der menfchen uit hun houding, oogen, gelaat en voorhoofd heeft leeren kennen, maar zelfs den aart en de neiging van een vlieg, een popjen in hunne trekken ontdekt. —— Ginds wederom verfchijnen Buikfprekers, en elders opgewekte Slaapwandelaars ten toneele, Wat zeg ik? heeft niet deeze zelvde Wijsgetrige eeuw al het belachelijke, het dolle, het verfoeilijke , wat wel eer domme ligtgeloovigheld, gedroch- t<2-  C 13 ) telijk bijgeloof, onzinnige dweperij, of de woede der Bacchanten vertoond heeft, thans op nieuw ter baane gebragt; toverzangen, bezweeringen , betoveringen, Amulet en (*), Talismanen (*), befcherm-engelen, goede en kwade geellen ? Ja, werdt niet zelfs nog in het jaar 1749. Maria Renault, een geeftelijke Doch- (*) (*) Men.is genoodzaakt geweest in de Vertaaling deeze beide Kunst-woorden te houden, die, zeer bekend ia de Taal der bijgeloovigheid, door eene omfchrijving naauwlijks verftaanbaar zouden zijn geweest. Amulet en zija zodanige voorbehoed-middelen, die, 't zij om of aan den hals of op den borst gehangen, *t zij met zich gedragen, geloofd worden, hen, die 'er zich van bedienen, voor het gevreesde kwaad of ongemak te beveiligen. Talismanen , eene benaaming 20 wel als de zaak zelve uit het Oosten afkomftig, zijn ftukken van't een of ander gefmolten Metaal, waarop beeldtenisfen gegraveerd zijn, in verband ftaande met «ene bepaalde gefteltenis der Hemels-teekenen en Planketen ; naar welker heerfchende kragt of vooronderftelde hoedanigheden de Talismanen hunne betoverende uitwerking moeten doen.  Dochter, van toverij befchuldigd, en te Wurtzburg verbrand! De Oudheid moge haare Helden ge„had hebben, eenen Apollonius van Tyane , eenen Alexander , denzelvden , •welken Lu ci anus zo geeflig heeft ten toon gefield; ook ons ontbreekt bet niet aan beruchte en iloute Voorgangers, een Abt de la Bourlie, Ga/sner, Caglhftro, Graaf de Saint -Germain, Swedenburg, en andere zinneloozc Uitvinders eener raazende wijsheid. Dit alles intusfehen zoude meer onze befpotting dan wel verontwaardiging verdienen , indien het flegts gefchikt ware, om een ligtzinnig Gemeen te misleiden, de Viouwtjes inteneemen, of de aandagt van  C 15 ■) van Halfgeleerden te winnen. Edoch, wien moet het niet ter harte gaan, wanneer hij beroemde Mannen, Mannen van verftand en geleerdheid, van dit zelvden euvel befmet, en door de dwaasheid dezer eeuwe ziet medegefleept? Wien, om nu van anderen te zwijgen,; wien is het onbekend, hoe de anderzints zo verdienftelijke Weener Hoogleeraar en Geneeskundige de Haen zwak genoeg geweest is, om, over weinige jaaren, de Verdediging van Tovenaars en Spooken op zich te neemen (*)? Wie zou kunnen gelooven, dat in onze dagen een beroemde Lavater zich zodanig door de fchijnwonderen van den eerloozen be- drie- (*) In L. de Magia Lipfia 1775.  C lts ) dfïeger Gassner heeftlaatenbegüiöhe* len, dat hij dien fnooden met diepen eerbied dus aanfpreeke: o Gassner, ik weet, dat ik onwaardig ben om aan een man Gods te fchrijven; [preek, Knegt des Heer en, en ik zal hoor en (f)? En (t) Volgens verhaal van Josephi über Thier. Magnetism. Doch, daar ik, niet dan met een zekër fmertelijk gevoel, deeze bijzonderheid wegens den beroemden Lavater hebbe aangehaald, alleen, om mijnen Toehoorderen, door zulk een uitftekend voorbeeld, de kracht der befmetting te fterker voor öogente Hellen, geevt het mij, aan den anderen kant, thans een wezenlijk genoegen, deeze vlek, als 't ware, te mogen uitwisfchen, en te gelijk in dien zelvden Man eene tegenovergeftelde proeve te kunnen geeven, hoe weinig dit foort van bedwelming beftand zij tegen den toets van gezond verftand, of oprechte waarheidsliefde. Mij is naamelijk, fedcrt de uitgave deezer Redevoering, van goede hand bericht, dat die zelvde Lavater thans van dit zo veel geruchtmaakende Wondergeloof, zo wel als van de Magnetifche eitelkeiten (deeze zijn 'sMans eigene woorden) geheel is te rug gekoomen, en Mesmer beiden en Gassner voor openbaare Bedriegers houdt, terwijl ook  C i7 ) En deeze ongelukkige befmetting wordt te gevaarlijker, zo dra. zij. zich uitftrekke tot Kunften en Wetenfchappen, welke zich niet blootelijk tot befpiegelingen bepaalen, maar die het werkdaadige ten doel en ten grondflage hebben. Ja; ten dezen aanzien leert eene treurige ondervinding eiken rechtfchapen Kunstbeoeffenaar, welk een vruchtbaar en fchadelijk kroost, door de drift naar nieuwigheden , de onvoorzichtige volgzucht van anderen, of het bcdriegelijke oordeel vari overijlde redekavelingen, dagelijks gebooren, opgevoed en gekoefterd worden. Van hier die verbazende menigte van ön- ook zijne Echtgen'oote, van welke ik hier na in mijne Redevoering fpreeke, en aan wie ik hier even gaarne recht doe, het Magnetismus heeft laaten vaaren. B  C 18 3 onnauwkeurige of verkeerdelijk beoordeelde waarncemingen en proeven, voor al in Natuur- en Schei-kunde : van hier zo veel beuzelagtigs en ongerijmds, zo "veel twijffelachtigs en onzekers, zelfs onder de matdgfte uitvindingen, welke men aan de fchranderheid dezer ceuwe verfchuldigd is: van hier in de Ziektekunde en Practijk zelve zo veele roekeloze gisfmgen beurtelings gebooren en vernietigd zo veele onvoorzichtige leerftellingen ~ in de Artzenijkunde zo veele geneesmiddelen - welke niets ter aanprijzinge hebben dan hunne nieuwheid, kostbaarheid, de inbeelding, of de mode, zo dat wijtot de dagen van Plinius fchijnen wedergekeerd, in welken hij zeide : Daar de natuur alleen zulke middelen vordert, •welke alomme voorhanden, ligtelijk te vinden, zonder kosten te verkrijgen zijn, en zelfs  ( 19 ) zelfs onder de gewoone fpijzen voorkoo* men , heeft naderhand het bedrog en de iedelheid der menfchen zulke omfagtige winkels aangelegd, waarin men voor elk als V ware het leven veil heeft ; ftraks maakt men den grootf en ophef van de zonderling/ie famenftellingen en mengfels; Arabie en Indie wordt ter hulp geroepen, en voor een kleenen wond zoekt men het middel aan de Roode Zee (*). Het een en ander, tot hier toe door mij terloops aangevoerd, zoude gemakkelijk door kracht van bewijzen en voorbeelden vollediger kunnen worden opgehelderd , indien ik niet begreep den tijd te moeten in het oog houden, te meer, , daar (♦) Hifi. Nat. XXIVf i. B 2  ( 2o ) daar het onderwerp , 't welk ik voor de Redevoering van dezen dag hebbe uitgekozen, de waarheid mijner gezegden door een nieuw voorbeeld zal flaaven. Ik zal naamlijk handelen over de dierlijke Zeilsteenkracht (^Magnetismus Animalis•) , dat heerlijke en bijna Goddelijke Geneesmiddel onzer Eeuwe, een middel, Toehoorders ! 't welk misfchien wel, naar uwen fmaak en denkwijze , hier luttel goedkeuring vinden zal, maar echter door u zo wel als mij gewisfelijkmoet geoordeeld worden,meer dan eenig ander, gefchikt te zijn naar den geest dezer Eeuwe. Wel aan, Toehoorders! leent mij gunltige ooren en harten, en vereert hem, die hier niet uit eigene beweging of verkiezing, maar alleen op den harden eisch van nooddwang is voorge-  ( *1 } getreden, met goetfwillige infchikkelijkheid. Reeds van de vrocgfte tijden af hebben onkunde en bijgeloof den Zeilfleen vermaard gemaakt. De Arabieren, Chaldeers en Egijptenaaren, zeer overgegeven aan toverijen, wisten zich van denzelven met goeden uitflag m hunne kunften te bedienen, en waren vrij algemeen van gevoelen , dat door deszelvs kracht de geheimfte fchuilhoeken des harte geopend werden, het verborgene ontdekt, en grootmoedigheid, dapperheid, vriendfchap, trouwe , eendracht , konden gebooren of verflerkt worden; ja zelfs dorften zich vleijen, van, door dit ééne hulpmiddel, jeugdige krachten en eene bloeijende gezondheid tot in een hoogen ouderdom te kunnen bewaaren. Van hier B 3 dat  C 22 ) dat dezelve allengs *bij de Geneeskunde in gebruik geraakt, en uit kracht van verfcheidene proefnemingen , meer op inbeelding can op waarheid gevestigd, door eenen Avicenna, Diofcorides , PHnius, Paiilus Acgineta , en anderen , als een krachtdadig middel tegen de waterzucht, z Ndfi a lig : d o rrg?est;'gheid , miltzucht en gebreken der co^cn is aangeprezen. VervQlgens , na dat Serapio de verwonderlijke kracht van den Zeilfleen, bijzonderlijk ter genezinge van wonden en verzweeringen had bekend gemaakt, zoo zelfs , dat de punt van een mes, waar aan.deeze kracht was medegedeeld, niet flegts zonder pijn, maar ook zonder het minjfte teken van kwetzing natelaaten, de huid en fpieren kon doordringen, lleeg deeze roem ten toppunt, bijzonderlijk  c *3 5 lijk onder de loftuitingen van Ilalij Abbas, Marcellus, Albertus Magnus, Paracelfus, Marboldus, Borellus, en anderen , die zich dorlicn beroemen , door den Magneet alleen, onder verfchilïende bereiding, van zout, olie, Ojiint- esfentie of Elixir, het ganfche heir van kwaaien , als door een onverwinnelijk. wapentuig , te kunnen bedwingen. Onder de verfchilïende wijzen echter, op welken gewoonlijk dit middel gebezigd werdt, oordeelde men niet eene zo krachtig dan door den fijnen Magnetifchen poeder, op de manier van een zalf of plcifter, tegen de beledigde deelen te plaatfen, eene kunstbewerking, welke, uit hoofde der kracht van aantrekking zo wel als hechting , door zonderlinge voorbeelden van genezing is berucht geB 4 wor-  ( 24 ) worden. Zodanig was het geval van dien Praagfchen Landman , die , na dat hij (volgens verhaal van Oswaldus Crollius) meermaalen zijn kunst vertoond had van een mesje inteflikken, en vervolgens weer door de keel te ontlasten, het ongeluk had van het zelve wat te diep door te zwelgen en in de maag te krijgen, van waar het echter, na een verblijf van zeven weken, onder de medewerking van een Herken Magnetifchen pleifter, gezegd wordt gelukkiglijk te zijn uitgefneden. Van gelijken aart is een tweede geval, ten zelfden tijde in Pruisfen gebeurd, waar van Becker ons het verhaal geeft, en 't welk onder het aanwenden dcrzelvde middelen, dezelvde gewenschte uitkomst hadt; — een geval, dat, zo het mis*  C 25 ) rnisfchien bij iemand uwer eenige twijfeling mochte vinden, genoegzaam geftaavd wordt door 's mans eigene beeltenisfe, welke op verfcheidene Ontleedkamers, gelijk ook op die onzer Academie, den nieuwsgierigen dagelijks vertoond wordt: en wie , mijne Toehoorders ! wie zal zich, na zo veele fpreekendc voorbeelden van genezing, verwonderen, dat de Magnetifche pleifters en zalven (ach waren deeze de eenigen van-dien flempel!) ook nu nog in onze Artzenijwinkcls plaats vinden. Edoch, na dat de Kunften en Wetenfchappen van dien Alchimistifchen droesfem gezuiverd begonnen te worden, en eene gezondere Wijsbegeerte geleerd heeft, de dingen op derzelvcr waaren prijs te Hellen, hebben ook deeze fabelB s ach-  C ad ) achtige overleveringen plaats gemaakt voor betere begrippen, en is door reden zo wel als ondervinding het rechte gebruik dezes geneesmiddels aangewezen: dus wordt het op tweeërleijen grond aangeprezen , naamelijk en van wege den ijzerachtigen aart, en uit hoofde der bijzondere cigenfchap , van ijzer aan te trekken en weg te ftooten. Dan, daar het, ten opzichte der eerstgemelde hoedanigheid, zekerlijk voor andere ftoffen zwichten moet, is het ook maar bijzonderlijk uit kracht der laatHe alleen in fommige gevallen dienftig gekeurd, gelijk men leest, dat Hildanus, Kerkringius, en Morgagni, ftukjes hamerflag , welke in het Hoornvlies waren gefprongen, door den Zeillteen gelukkiglijk uit het oog hebben getrokken. En  ( 27 ) ' En hier mede verviel dit middel allengs in vergetelheid, doch niet dan om ftraks daarna met nieuwen luiflcr ten toneele te verfchijnen. In het begin, naamelijk, dezer Eeuwe, wanneer de verfchijnzelen der Eleóbriciteit de aandacht des Natuurkundigen geheel bezig hielden, en men de heilzaame werking van deeze op het menfchelijke lichaam beproefd hadde, werdt ook de zeillteen, als uit kracht van onderling verband , op nieuw ter baane gebragt; de oude Magnetifche wonderen, reeds voor lang uit het geheugen geraakt, werden uit het ftof des tijds opgedolven, en onder den fchoonen fchijn van nieuwheid in zwang gebragt, terwijl niet flegts Genees- maar ook Natuurkundigen, Klarich, Web er, Hallman, Reichel, de Har* fu, le Noble, en anderen, als uit eenen monde de bijna wonderdadige Geneeskracht  C 28 ) kracht des Zeilftecns alomme poogden te verheffen ; eene kracht, volgens hun niet alleen gefchikt, om den hevigften tandpijn te verdrijven, de buikneepen te verzagten , het wee der podagra te flillen, der hijgende borst lucht te geeven, en alle foort van ftuip of kramptrekkingen te bedwingen , maar zelfs om den fteken blinden het gezicht weder te geven; en dit alles niet flegts door den Magnetifchen fteen zeiven, als waar van het gebruik, in veele gevallen , wegens deszelvs grootte en gewigt moeilijk , of wegens den prijs te kostbaar zoude zijn , maar door kleene ijzere werktuigen van onderfcheidene gedaante, als ringen, ketens, gespen, of dergelijken, waar aan de Zeilfleenkracht werdt medegedeeld, en in wier famenftelling zo wel als kunstmatig gebruik, bijzonderlijk heeft uitgemunt de be-  beroemde Weener Starrekundige, Heil, die ook zelf geen onledig aanfchouwer was der Magnetifche genezingen. Ten zelvden tijde nu (in het jaar 1774.) was ook te Weenden zekere Mesmer, een niet ongeleerd man , van fchoone gedaante , en bevalligen ommegang, die, zo het fchijnt , door de jongde proefneemingen van Heil opgewekt, zich flraks geheel aan deeze geneeswijze overgaf, en, zijne kunst zo veel mogelijk trachtende uittebreiden, op eigene kosten een Gasthuis deedt aanleggen , waar in de zieken alleen door den Magnetifchen toeHel genezen werden; met dit gevolg, dat hij wel dra eene breede lijst in het licht gaf van verfcheidene merkwaardige proefnemingen, ter dier plaatze met den besten uitflag verricht, en door het getui-  C 30 ) tuigenis van Heil en anderen geflaavd. Ook ontbrak het niet aan baatzuchtigen en driftige voorfhnders van nieuwigheden, welke deeze aangenaame en gemakkelijke geneeswijze gretiglijk aannamen, en de proeven van Mesmer dagelijks met anderen vermeerderden, allen gefchikt, om de wonderbaare uitwerkzelen van het Magnetismus ten hemel te verheffen. Anderen echter^ welke geleerd hadden zich voor de misleiding der verbeelding te hoeden, en de dingen in beuren waaren aart te befchouwen , begrepen weldra, welk een prijs men te Hellen hadde op deze uitbundige lofTpraaken : Heil zelf, door liefde tot de waarheid gedrongen, oordeelde te moeten zorg dragen, dat zijne getuigenisfen, in deeze zaak gegeven , niet misduid of verkeerdelijk be-  C 3i ) beoordeeld werden , en hij langs dien weg een deelgenoot mochte fchijnen van Mesmers kwakzalverijen ja, 't geen meer is, de Academie van Berlin, welks oordeel Mesmer zelf ftóutelijk had durven inroepen, maakte geene zwarigheid te verklaaren, dat, zo al de opgegevene gevallen behoorlijk geftaavd waren, het 'er echter verre van daan zoude zijn, dat derzelver oplosfing in het Magnetismus moest gezogt worden — eene uitfprake, aan welke Klinkosch, Ingenhousz, en andere weldenkende mannen geredelijk hun zegel hingen. . Mesmer intusfehen, hoe meer dit alles den voortgang zijner kunst fcheen te belemmeren , werdt des te driftiger in derzelver handhavinge; zijne moed klom als 't ware met den tegenftand zijner vij-  C 32 ) Vijanden , en 't zij door de kracht des vooroordeels weggefleept, 't zij door baatzucht verblind, liet hij niets onbeproefd , om het dreigend gevaar aftewenden. Hij bcfloot dan nu de aangevoerde tegenwerpingen te beantwoorden , en ont> wierp eene proeve van zijn ftelzel, waarin hij trachtte aantetoonen, dat de grond van deeze zonderlinge Magnetifche werking, niet zo zeer in den Zeilfleen zeiven , als wel in het menfchelijk lighaam te zoeken is. Hij beweerde naamelijk, dat in alle dieren , maar bijzonderlijk in den mensch, huisvest eene zekere kracht, van boven nedergedaald , en door beurtelingfche toe- en afvloeijinge in geftadige beweging : eene zeer fijne luchtftofFe , van wel-  C 33 ) ! welke het beginzel des levens afhange, en door welks gepast beduur verfcheidene uitwerkzelen in het lichaam kunnen worden voortgebracht. -— En, daar hij in het menfchelijk lichaam zekere hoedanigheden meende te ontdekken, welke met den Zeilfteen eenige overeenkomst hebben, noemde hij deeze kracht het dierlijk Magnetismus. Om nu dit zijn ftelzel alle mogelijke waarfchijnelijkheid bijtezetten, poogde hij met daadelijke voorbeelden te bewijzen , dat , door de toppen der vingers over verfcheidene lichaams - deelen te beweegen , niet flegts verfchilïende aandoeningen veroorzaakt werden, maar ook door deeze zelvde kunstgreep, mits behendig en naar eisch vesricht, de genezing van veele hardnekkige C kwaa-  C 34 ) kwaaien gelukkig konde bewerkt worden. Zeer noodlottig echter was voor hem de uitkomst dezer proefnemingen. Immers , na dat hij zich beroemd hadde, zekere jonge Dochter, met naame Paradies, toen ter tijd te Weenen en door gansch Duitschland, wegens haare muficale gaven, beroemd, doch, helaas! blind gebooren , het gezicht te hebben wedergegeven, 't geen reeds lang te vooren Storck en Barth , door alle andere middelen, vrugteloos beproefd hadden — na dat hij zelfs deeze wonderbaare genezing openlijk had willen bevestigen, door zijne lijderesfe, in het bijzijn eener talrijke fchaare , de verfchilïende couleuren onderfcheidenlijk te doen aanwijzen — bleek het eindelijk, dat die gewaan-  C 35 ) waande onderfcheiding geheel van Mesmers tegenwoordigheid afhing — eene ontdekking, welke dan ook ten gevolge had, dat hij, van het bedrog overtuigd, weldra een Keizerlijk bevel kreeg , om binnen twaalf uuren uit JVeenen te vertrekken. 't Was 'er echter zo verre van daan', dat deeze ongelukkige en f^handclijkc uitkomst van zaken hem konde bewegen het ingetreden fpoor te^verhaten, dat hij integendeel befloot met nieuwen moed zijnen weg te vervolgen, en elders zijn geluk te beproeven Hier toe nu fcheen hij geene gunftigere plaats te kunnen kiezen dan het wijde en luilterrijke toneel van Parijs , als waar ieder gelegenheid vindt eene groote rol te fpeelen, welke zich door gewaande geheimen, of de ver- C 2 tOO-  C 36 ) tooning van nieuwigheden kunftiglijk naar den geest der eeuwe weet te fchikken — een toneel dus, juist gefchikt om ook in eenen Mesmer de hoop op beteren uitflag te ontftcken. Hier nu neemt eigenlijk het meest beroemde tijdvak des Dierlijken Magnetismus zijnen aanvang; want, daar het zelve tot dus verre meer de vertooning had gemaakt van loutere kwakzalverij , dan wel van eene wetenfehap, op redelijke gronden gevestigd , kwam 'er thans eindelijk, in korte fpreuken, een geheel ftelzel (*) voorden dag, — allezints hoogdravend, diepzinnig, en bijzonderlijk gefchikt , (*) Zie Memoire de la découverte du Magnétisme anlmal. Geneve 1774. en Précis hlftorlque des faits relatlfs au Magnétisme anlmal, par Mr. Mesmer. Londres 1781. Verg. Thouret Recherches & doittes fur le Magnétisme anlmal Paris 1784.  C 37 ) fchikt, om door nieuwheid en eenen duiïlerenfpreektrant gerucht te maaien, maar met dit alles zodanig, dat kundigen 'er niets in vonden dan de opgewarmde dubbelzinnige en vreemde leerftellingen van Paracelfus enIIelmo?itius.Hoeveelkrachtsintusfchen Mesmer aan deeze zijne wetenfchappelijke (Sckptifica) vertooning van geleerdH hcid en fchranderheid ookmochte toe - eigenen, indien al niet ter overtuiging van echte Wijsgeeren, althans van dezulken, die wijs willen zijn boven de menigte, en juist daarom alles, wat duifter of boven het gemeen bereik is, voorftaan en bewonderen, had hij echter door ondervinding geleerd, dat zulke middelen, welke de zinnen aandoen, van oneindig fterkeren invloed zijn. Het kwam 'er dus op aan, om den verkreegen roem door daaden te vestigen; weshalven hij, na eenige deelC 3 ge-  C 33 ) genooten aangenomen, en zijnen geheimen te hebben ingelijfd, eene gepaste plaats uitkoos , om elk te ontvangen, welke genegen ware de heilzaame werking van het Dierlijk Magnetismus te beproeven, hoedanigen 'er in grooten getale, van alle kanten , toevloeiden , die door de nieuwheid der zake, en het gerucht eener zo wonderbaaie geneeswijze , dagelijks hier toe werden uitgelokt. In het midden van een ruim vertrek , was geplaatst eene ronde eikenhoute tobbe , anderhalf voet hoog , en geüooten met een dekzcl, dat doorboord was met gaten, door welken ijzere, gebogene en be$veegbaare ftaven liepen. De kring der zieken was rondsom deeze tobbe gezeten, elk voorzien van een Haaf jen, om, des nodig zijnde, aan het zieke deel gebragt te  C 39 ) te worden. Allen waren aan eikanderen verbonden door een gemeen touw of koord, om het middenlijf heengeflingerd , terwijl de een des anderen duim, tusfchen den duim en voorftcn vinger, lievig vast hield. Intusfchen werdt het oor geflreeld door ftem en fpeeltuig , terwijl voorts eene diepe fcilte heerschte in de plaatze zelve, die, door het affnijden der lichtltraalen, bijna duifccr was gemaakt. Op deeze wijze werdt het Dierlijk Magnetismus in werking gebragt, en wel te kragtdadigcr, naar mate met meerdere kunst, volgens de richting der polen 3 de ijzere (laaf of ook wel de vinger over het voorr hoofd, de oogen, denhals, en de beledigde deelen bewogen werdt. 'Er was ook nog een min omflagtige wijze, om C 4 den  C 40 3 den zieken dit geneesmiddel toetedienen. Hij naamelijk, dien de kunstverrichting was toevertrouwd, plaatfte zijne hand op de bovenbuikzijde, met de vingers geftrekt naar den navel, daalde vervolgens met deeze zijne hand , onder eene zachte drukking , neder langs den Onderbuik, lendenen en liezen, en wreef of kittelde deeze deelen op die wijze, fomtijds uuren lang, — eene bewerking, die men manipulatie of betasting noemt. Denkt echter niet, Toehoorders! dat met dit iedel fpel de geheele zo veel vermogende werking van het Dierlijk Magnetismus ten einde liep: neen, 'er volgr den verbazende verfchijnzelcn , en wel geheel onderfcheiden naar den verfchillcnden toeiland , ouderdom of kunne der lijders. Som-  C 41 3 ' Sommigen voelden zich weldra onpasfelijk 3 kregen eene ongewoone hitte, werden benauwd of begonnen te zweeten — anderen te hoelïen , zelfs met bloedige fluimen; anderen wederom werden aangetast door pijnen in verfcheidene deelen des lighaams: de meeften vielen in krampen ftuiptrekkingen, vergezeld van zonderlinge verdraaijingen der leden, onder onmatig gelach, gezang of gefchrei, welk alles eindelijk van eene flauwte en algemeene magteloosheid gevolgd werdt: deeze geweldige toeftand draagt derr naam van Crifis , en is doorgaans het gunftig voorteken eener gelukkige genezing, welker volkomene bewerking echter in de meefte gevallen zeer veel tijds vordert. Zo dra zich de opgenoemde verfchijnC 5 ze  C 42 ) zelen flegts op eene plaatze vertoonden , deelden zij zich ook gemakkelijk aan anderen mede , bijzonderlijk onder de vrouwen, die doorgaans het grootfte getal der zieken uitmaakten. 'Er waren echter eenige weinigen, op welken het Magnetismus volftrckt geene werking deedt; en deezen, wier tegenwoordigheid geoordeeld werdt een ongunftigen invloed te hebben op anderen, noemde Mesmer Tegenzeilfteen - krachtige ( Antimagnetici'j. Intusfchen hield deeze • zaak, waar van het gerucht zich fpoedig aiomine verfpreidde, en dagelijks toenam , de aandacht van ieder bezig Het Gemeen, bij het welke , fchaars , oordeel kunde of de geest van onderfcheiding te vinden is, flondt verbaasd en in bijgelovige verwondering opgetogen: de vrouwtjes, de gewoone Keur - meeltresfeu van al wat fchoon mag hee-  C 43 ) heeten, en doorgaands geneigd zich de kennis van het geheime of wonderbaare aantematigen , namen de verdediging dezer heilige verborgenheid op zich : en de aaitige Franfche Filofoofjes waren wellevend genoeg , om derzelver uitfpraak in dezen te eerbiedigen. Veele Geneesheeren, ziende, welk een rijken bron van voordeel deeze nieuwe kunst voor hen geopend had, wilden zich tegen den fmaak der tijden niet verzetten: kundigen alleen, die geleerd hadden wat fcherper te zien , befchouwden het geheele werk als loutere kwakzalverij. Het zal u echter geenzints bevreemden, Toehoorders! dat, onder zo veele en zo aanzienelijke befchermers, het Dierlijk Magnetismus dagelijks meer en meer veld won, en zich, als met opge- fte-  C 44 ) Heken hoofde , verhief boven de vooroordeelen van haare vijanden, dat is, van alle rechtfchapene Wijsgeeren. Ja , zo fnel was deszelfs aanwas , dat 'er niet flegts in Frankrijk, maar ook in veele andere plaatfen van Europa, tot welke de befmetting was overgeflagen, verfcheidene Genootfchappen werden opgericht, onder den naam van Harmonische, hoedanigen 'er thans veertig geteld worden , in welken te famen meer dan vier duizend zogenoemde Gewijden, (Adepïj cn onder deezen mannen van naam, die allen, met vereende krachten, de verhevene leere van het Dierlijk Magnetismus voortplanten (*}. 't Kon (*) Zie Jrchiv. fur Magnetismus und Somnambulismus 3 ft. Strats burg 1787.  C 45 ) 't Kon echter niet wel misfen, of te midden van deezen drom zonderlinge Wijsgeeren, fchoon allen op dezelvde zaak bedagt, moest ook weldra de verbeelding, die vruchtbaare dochter van een weeldrig vernuft , eene verfcheidenheid van gevoelens ter wereld brengen. 'Er zijn'er naamelijk geweest, en ook de zulken zijn 'er nog, die, zich vleijende den aart van het Dierlijk Magnetismus dieper intezien, beweerd, en zich zeiven, of voor het minst anderen, hebben willen diets maaken , dat deszelvs kracht zich niet blootelijk bepaalt tot enkel lighaamelijke werkingen , maar ook haar vermogen oeffent op het harte. Doch hij, die met vrucht van dit geneesmiddel zal gebruik maaken, moet niet anders zijn dan rein van gemoed, een beminnaar van waarheid en deugd , bezield door den geest van  ( 4* ) van goedwilligheid en de' warmde liefde jegens zijnen naasten , verheven boven alle begeerte naar de iedelheden dezes levens, een waar vriend van godsdienst en goede trouw. Gewis, eene voortreffelijke en heilzaame zaak, indien zij maar ergens te vinden zij! Hij nu, die zo is toegerust, hij kan door eene zekere overeenftemming Qharmonia~) en gelijkheid van aandoeningen (fympathia) het gebied voeren over den geest van anderen, en mag zich beroemen alle ziekten te kunnen geneczen. Uit deeze fchoole zijn voortgekomen de Slaapwandelaars , de Slaap/prekers, en Verlichten (Illuminatie of Klaar-zienden. En hier begint een nieuw tijdvak van het Dierlijk Magnetismus, waar in aan deszelvs werking, om haare wonderdadige kracht met nog meerderen luider te doen fchitteren, eindelijk is  ( 47 ) is toegekend de Magnetifche Slaap , in de tale der kunst, Desorganifatie genoemd. Zij naamelijk, die op eene behoorlijke wijze zijn gemagnetifeem(men vergunne mij voor eene nieuwe zaak een nieuw woord te gebruiken) zij worden, de een wat vroeger, de ander wat laater, door eenen zeer liefelijken flaap bevangen, die hen als met een onuitfprekelijk gevoel van Avellust overltort , en welks begin, duuring, en einde de Zieke zelf vooraf juiftehjk weet te bepaalen. Terwijl zij indezen Haat, met geflotene oogleden en van niets bewust, allefmts eenen flaapenden gelijk fchijnen, zien en onderfcheiden zij echter alles, wat rondsom hen is; hooren; antwoorden op gedaane vragen; lezen; wandelen rond ; ja, 't geen  C 48 ) geen meer is , verkrijgen de gave der waarzegginge; wijzen de verborgene oorzaaken aan, de zitplaatze en de uitkomst der ziekte, niet flegts ten opzichte van zich zeiven, maar ook omtrent anderen; gevende gepaste hulpmiddelen op; bepaalen, welke plaatfe des lighaams de manipulatie vordere, en voelen zich, onder dit alles, uit een beginfel van dankbaarheid, gedrongen tot eene meer dan broederlijke liefde jegens hunnen Geneesheer , als den bewerker hunnes heils, 6 Voortreffelijke kracht van Desorgatifatie, rijke bron van allerleije wellust en vermaak ! ö wonderbaar vermogen van het Dierlijk Magnetismus! Indedaad, hoe dieper ik dit alles met verbazing inzie , des te meer ftoffe vinde ik  C 49 ) Ik om mijn lot te betreuren. Wat zeg ik mijn lot? Neen —• het-lot van allen, dié niet mij deii ouden leertrant volgen, -—maar bijzonderlijk ook het lot van ü, geliefde Medebroeders ! die hier uwen noesten arbeid der Geneeskunde toewijdt, en welken wij niet anders weeteh medetedeelen, als die langdraadige en moeièlijke kunst, die , naar de onveranderlijke wetten der Natuur ingericht, de lesfcri van eenen Hippocrates ten grondllag heeft; terwijl integendeel zij , die deri geheimen van het Dierlijk Magnetismus 'zijn ingewijd, met luttel moeite, in weinig tijds, dat is, volgens den wensen van Asclepiades, fpoedig, zeker, en op eenë aangenaame wijze met vol vertrouwën dë Geneeskunst 'mogen uitoeffenen. —- Ëeh voorrecht waarlijk, zo gewichtig, dat men misfchièn met ernst daar op zoude mogen D W  ( 5o ) bedacht worden, of het niet ten uwen nutte, zo wel als ter handhavinge van den luifter dezer Hooge Schole, dienftig zoude zijn, den eenen of anderen, met genoegzaam vertrouwen op zijne eigene kundigheden in dezen vervuld, zulk een nieuwen post aantebevelen; en ik twijfele geen oogenblik , of 'er zullen ook naar deeze waardigheid trotfche, waanwijze , en onbefchaamde mededingers gevonden worden, 't Is waar, dus wordt onze geheele orde , ja ook de ganfche Geneeskunst, in haaren wijden ommevang , met eenen doodelijken flag bedreigd : —• maar wie , door waare zucht voor U , voor de belangen dei1 kunst, voor den bloei dezer Schole bezield, wie zoude dezen flag niet veel liever willen verhaaften, dan afwenden? Edoch, vermits, naar het oordeel van Cice-  C Si ) ro, (*) in alles een ligtvaardige toejlemming zo wel als dooling fchandelijk is, zor fchijnt het, bijzonderlijk hier, waar het niets minder geldt dan leven en gezondheid, van het hoogst belang te zijn, de duiftere fchuilhoeken van dit wondervol geheim intedringen, de geloofwaardigheid der gevallen te toetzen, en, wat 'er kunne worden tegen ingebracht, na te vorfchen. — Zonder dit immers loopt mem gevaar , om of aan eene geheel valfche, of aan eene niet genoeg gekende zaak zijne toeftemming te geven, of om door eerloos bedrog, door vrouwelijk bijgeloof te worden weggefleept. Laaten wij derhalven inde eerlle plaats zien, wat men te geloven hebbe , van dit nieuw zo krachtig ge-. <*) De Divin. I. —4. D 2  C 52 5 geneesmiddel en deszelvs wonderbaare uitwerkzelen. 't Geen in de Genees- en Natuurkunde meermaalen pleegt te gebeuren, —— dit naamelijk ■—< dat alles, wat onder den fchoonen fchijn eener nieuwigheid wordt voorgedragen , niet alleen gretiglijk worde aangenomen , maar ook weldra, terwijl het de aandacht en verwondering van weetgierigen tot zich trekt, rijke ftoffe geeve tot diepe navorfchingen, eer men van de zaak zelve nog volkomen zeker zij ; dit ook mag men van het Dierlijk Magnetismus zeggen. Immers, terwijl het zelve reeds in de voorige Eeuw niet flegts onder Wijsgeeren en Geneeskundigen, maar ook onder Godgeleerden , een onderwerp was van hevige gefchillen en fcherpe twisten, zo dat fom-  ( 53 ) fommigen de Magnetifche wonderen uit natuurlijke oorzaaken wilden opgelost hebben, anderen wederom, deeze Hoffelijke Wijsbegeerte wantrouwende, en meer geneigd tot bovennatuurkundige fpitsvindigheden, den duivel de hoofdrol toekenden , gaf niet eene der partijen zich de moeite, om de waarheid der gevallen te onderzoeken: (*) en zo zijn ook heden die geenen , welke zich afflooven met het befchouwen en beoordeelen van de uitwerkzelen des Dierlijken Magnetismus., luttel bekommerd omtrent de bewijzen voor het beftaan der zaak zelve. Doch, (*) Ziet de Voorrede van den beroemden Hahn voor Schillings werk de Lepra, alwaar hij met Tiet Dierlijk Magnetismus, naar zijne gewoonte, geeffig fchertst. D 3  C 54 ) Doch, bijaldien wij ons met ernst op dit onderzoek bevlijtigen , en de oorzaak van zo groote verfchijnfelen, zo als zij ons door meellers der kunst zeiven wordt opgegeven , met vereischte aandacht in overweging neemen, dan kan men gewisfelijkverzekeren, dat bns niets dan fprookjes verteld worden, en dat de geheele zaak (gelijk Cicero (*) weleer nopens zekere foort van waarzeggerij gezegd heeft) eene bedriegelijke uitvinding is, of om 'er voordeel mede te doen, of om het bijgeloof te voeden, of om de dooling voortteplanten. Dit mijn gevoelen fpruit echter geenZints voort uit onkunde , 't zij wegens den (*) De Divinat. II. — 41.  C 55 ) den aart dier Magnetifche kracht, 't zij wegens het grondbeginzel, waar op zij rust, 't zij wegens de wijze, waar op zij moet bewerkt worden, — gelijk fommigen boosaartiglijk voorwenden , dat veelal plaats heeft. Immers, fchoon ik openhartig belijde , dat ik van dit alles niets weete, ben ik evenwel noch ftijfzinnig noch ligtvaardig genoeg, om de kracht en werking te loochenen van alles, waar van ik de reden niet doorgronden kan, even als of iet gemeenzaamer ware dan onkunde van deeze foort. Neen maar, dit eifche ik, dat de zaak zelve, welker geloof ons wordt afgevergd , aan haare eigene en vaste verfchijnzelen kunne gekend worden, en tot dien trap van zekerheid gebragt worde, welke waarheid en reden vorderen. Daar nu het Dierlijk Magnetismus nimmer dien trap bereikt D 4 heb-  C 56 ) hebbe, en het wezenlijk beftaan der oiv: derftelde algemeene vloeiftoffe tot hier toe op geenerhande wijze, noch door de zintuigen ontdekt , noch zelfs door de uitwerkzelen waarfchijnelijk heeft kunnen gemaakt worden; gelijk de beroemde Leden van de Koninglijke Maatfchappij der Wetenfchappen te Parijs, zo wel als van de Geneeskundige Faculteit aldaar, door den Koning tot het onderzoek van Mesmers leere benoemd , en allen mannen van geleerdheid en uitrekende ver-? dieaften, (*) geene zwarigheid gemaakt hebben openlijk te verklaaren; wie dan, , wan- (*) Immers deze Leden waren B. Franklin, Majault, le Rol, Sallin-, Bailly, cPArcet, de Bory-, Guillotln, en Lavoifier. Met het verflag, door deeze Heeren gedaan, en nu onlangs mede in onze. tale bekend geworden, verdient ook vergeleken te worden de zeer vcrdienftelijke arbeid van onzen Vaderlandfchen Hoog-  C 57 ) wanneer hij hoort, dat deeze Geheimmeefters zich beroemen, die zelvde fijne {toffe volkomen onder hun bedwang te hebben, zo zelfs, dat zij naar hun goedvinden en bevel op eenen aanmerkelijken afftand werke, en gedienflig luiftere naar de leiding of ftrekking der vingeren over de deelen des lighaams, wie zal dan de vermetele grootfpraak dier zwetfers niet belachen, of wie zich niet verwonderen over de ligtgelovigheid der menigte, dwaas genoeg, om geloof te flaan aan de wonderb.aare uitwerkzelen der zogenaamde leeraar, den beroemden Heere J. ff. van Swinden, een arbeid, die den fchrijver in ons Nederland te meer eer doet, om dat de beoordeeling van den Heer van Swinden alle anderen in tijd is voorgegaan, en voor geene der volgenden in naauwkeurigheid behoeft te wijken: ze is te vinden in zijne Réflexions fur le Magnétisme Anlmal, & fur le fijftème de Mr. Meswer, geplaatst in een Recueil de Memoires fur ï'Analogie de rElectricité du Magnétisme: Tomé Seesnd. D 5  C 58 ) de Desorganifatie , door de enkele aanraking en betasting des lighaams ? uitwerkzelen , waar van nimmer te vooren eenig fterveling iets gevoeld heeft, fchoon, in den loop van verfcheidene Eeuwen, duizenden hunne verfchilïende wonden lieten drukken, wrijven , of betasten. O ongelooflijke zinneloosheid ! Ja maar, zeggen de geoeffenden , vergeefs poogt gij deeze kracht in werking te brengen, indien gij de wijze , hoe ? niet weet. Maar wie is 'er, die zodanig van de dwalingen der onkundige menigte afhangt, dat hij zich door deze roekelooze verdichtzels van een hersfenloos brein laate beguichclen, en deze geheime kunst, als van den Hemel afgedaald , aan eenen Mesmer alleen toekenne? Doch — waar toe langer gcfchermd met  C 59 ) met fchaduwen en fchimmen. ?— Het verborgene is ontdekt, het bedrog blijkbaar, en de geheele zaak openbaar. De fpreekende voorbeelden zijn voorhanden, hoé men meer dan eens de klucht volgens affpraak gefpeeld hebbe. Dus is het gebeurd , volgens verhaal van Murraij, (*) dat, toen zekere kwakzalver van deeze foort aan een Geneeskundigen van buiten 's lands eene proeve wilde geven zijner bekwaamheid , de vrouw , die hij door loon had omgekocht, afgemat door antwoorden en gemaakte ftuiptrekkingen, in het bijzijn des vreemdelings, dien zij waande reeds vertrokken te zijn, haaren meefter gansch ontijdig vroeg, of zij nu haast van het fpel een einde konde maaken. Welk (*) De lande Magnetimi fic dl&i Animalis Whigud pag. 15,  C 6° ) Welk een loon Mesmer voor zijne fchandelijke bedriegerij te Weenen ontvangen hebbe, heeft hier boven de gefchiedenis der beroemde Paradies geleerd : ook hebben de gewaande flaapfprekers niet altijd hunnen rol zo net gefpeeld, dat niet nu en dan hunne kunstjes zijn ontdekt geworden. Dus ging het met Lavaters Echtgenote, welke het niemand zal verwonderen dat ook bij de nieuwe fecle der Illuminès is aangenomen; zij, naamelijk, had mede op zekeren tijd het einde van haarenMagnetifchen flaap, met het gewoon vertrouwen, voorfpeld , doch buiten haar weten was de uurwijzer , tegen over haar bed geplaatst , heimelijk omgezet : en wat was het gevolg ? dit, dat de gewaande Prophetesfe ontwaakte, niet op het juifte en  en door haar bepaalde tijdftip, maar op deuure, haar verkeerdelijk als zodanig, door den zandloper aangewezen. (*) Niet zelden ook bedient men zich vaii kunïïenarijen, die, ja, een onkundig gemeen kunnen beguichelen, maar den verftandigen ftraks in het oog loopen. Van dezen aart zijn die belemmerde ademhalingen , hijgingen, bezwijmingen, hoeften en foortgelijken , allen opzettelijk veroorzaakt, en alleen de natuurlijke gevolgen van eenen Hinkende zwaveldamp, ontvlambaare lucht, of den Phosphorus en foortgelijken, heimelijk door het vertrek verfpreid. (f) Ja , wie kent alle de bijzondere kunstgrepen , door deeze foort (*) Zie Jofephi aangeh. Werk, pag. 26, (10 tdntimagnétimt, Londr. 1784.  C 62 } foort van menfchen tot hunne fchandelij- ke oogmeiken gebezigd, ten deele reeds voor lang als tovermiddelen bij de Oofterfche volkeren in gebruik, en dus ook zeer gefchikt om het gochelfpel van het Dierlijk Magneüsmus nieuwen luifter bijtezetten. Nog ééne bijzonderheid, en gij zult, 7,0 ik vertrouwe, niets meer ter ftaving begeeren. Zij is deeze: dat de beroemde Geneeskundige Hofman te Ments eene belooning van honderd Ducaten heeft uitgeloovd voor den geenen, die met ontwijfelbaare, en door hem zeiven voor te fchrijvene proeven, het wezenlijk beftaan van het Dierlijk Magneüsmus zoude kunnen bewijzen; doch dat niet één van alle deeze kwakzalvers moeds genoeg gehad heeft om naar dien prijs te din-  C dingen, en langs dezen weg den betwistten roem zijner kunst te handhaven. Denkt echter niet, geëerde Toehoorders! fchoon alles, wat ik U tot hier toe liebbe voorgefteld, zuivere waarheid zij, en de iedelheid der kunst van deeze onbeschaamde menfchen overvloediglijk bewijze, denkt niet, dat ik hierom alle die uitwerkzelen, welke hetgochelfpel van't Dier* lijk Magneüsmus ten gevolge heeft gehad , zonder eenige onderfcheiding, voor louter bedrog houde, en onder de verdichtzelen .plaatfe: — neen, dit verbiedt de geloof, waardigheid der berichten, door het gezag van zo veele en zo aanzienelijke getuigen bekrachtigd: en men kan aan den eenen kant zeer wel derzelver waarheid hulde doen, fchoon men aan den anderen kant de opgegevene gevallen uit een gansch ander gezigts-punt befchouwe, en uit  C h ) uit geheel andere gronden meene t# moeten oplosfen. Wien immers is het onbekend , doof welk een nauwen band ziel en lichaam tö famen verbonden zijn, en welk een wederzij dfche invloed uit deeze verwonderlijke verbintenisfe voortvloeïe ? wien is het onbekend, welke zonderlinge veranderingen een ongefteld lighaam in de ziel kunne veroorzaaken, en, wederkeerig, welke verbazende uitwerkzelen eene beroerde ziel in het lighaam të weeg brehge , of hoe niet zelden de kracht der verbeeldinge alleen den mensch omtrent zijne eigene gewaarwordingen misleide, en het verftand zelf kunne benevelen. — Wie nog twijfele, deeze overtuige zich uit de geleerde en doorwrochte Redevoering, weleer van deze zelvde plaatse  C 65 ) ge door een zeer beroemd man (*) uitgefproken. Indien *er zich derhalven bij fommige menfchen, na de bewerking van het Dierlijk Magnetismus, eenige vreemde verfchijnzelen opdoen , kunnen deeze geenzints worden befchouwd als bijzondere uitwerkzelen dier beuzelagtige kunst: neen maar, zij moeten veeleer worden toegefchreven aan hartstochtelijke aandoeningen, aan de kracht der verbeelding, aan eene valfche overtuiging, die alleen het gevolg is van verbaasdheid en beguicheling, aan dweepzieke ligtgelovigheid, of eindelijk aan geheel lighaamelijke oorzaken , (*) Gaubius in twee Academifche Redevoeringen dg Regimine mentis, quod Medicorum eft, E  C ben? hartkloppingen, benauwdheden, diepe zuchten, beving, verdraaijing der leden, en eene volftrekte wanorde in de geheele dierlijke huishouding? zaagt gij dan nimmer eene vrouw onder den aanval van opftij gingen , of kent gij haare beeltenisfe niet, met zo natuurlijke verwen door den uitmuntenden Sij'denham afgemaald ? hoe uit geringe oorzaaken fomtijds de hevigfte fchokken naar den geest zo wel als naar het lighaam gebooren worden? uit een onaangenaamen flank 3  C $9 ) fhnk, uit een aangejaagden fchrik wegens een voorbijloopend muisje, ofopfpringende kikvorsch, of uit éenige andere gemoedsbeweging ! hoe zij, al rillende enknarsfende, door haare kwaal worde aangegrepen, en ftraks, onder het opzetten der ingewanden , van buik en borst, tot naar de keele toe, heftiglijk hoest, braakt, met geweld winden oprispt, door verfchrikkelijke ftuiptrekkingen , niet ongelijk aan die der vallende ziekte , wordt aangetast, en met meer dan vrouwelijke krachten de geweldigfle pogingen doet, zo dat zij ter nauwer nood door de hulp der omftanders kunne bedwongen worden; hoe zij intusfehen eenige verwarde en afgebrooke woorden uitgilt , zich zelve jammerlijk op de borst flaat, nu eens in onmatig gelach uitberst, en dan weder in traanen weg-fmelt, alles, onder het E 3 ge-  C 70 ) gevoel der fcherpfte pijnen in verfcheidenc deelen , maar vooral onder den wreedften ziele-angst, zo dat zij nog meer naar den geest dan naar het lighaam lij de. Dat gclijkfoortige toevallen ook niet zelden bij, zenuwzieke mannen van een fijn en teder geitel plaats hebben, is te algemeen bekend , om eenig nader bewijs te behoeven. Hoe nu! erkent gij ock hier de wonderen van het Dierlijk Mügnctismus ? t- En deeze bedwelming werkt des te gemakkelijker en kragtiger, naar mate het lighaam, door jaaren, temperament, levenswijze, zo wel als door ongefteldheid, meer gefchikt is om in beweging gebracht en aangedaan te worden, of ook naar mate  C 7i 3 mate zij door voorbeelden fneller medegedeeld en bevorderd worde. Van hier dat, zo dra'er flegts één uit den neder: zittenden kring in de zogenaamde crifis valt, weldra alle de overigen op het enkel gezicht, als door eene befmetting j in denz^lvden Haat gebragt worden. Deeze is die zonderlinge navolging, die als een foort van ziekte kan aangemerkt worden, die overgang van aandoeningen, welke onder de menfchen plaats heeft, en welker aart of kracht door de rede nimmer verklaard of opgelost, maar wier uitwerkzel algemeen . bekend , en door dagelijkfche voorbeelden zeker is. Het fcheel - zien der kinderen fpruit dikwils alleen uit deeze oorzaak voort: — het gaapen van den eenen doet ook den anderen gaapen, en in lagchen of fchreijen befpeurt men eene gelijkfoortige overeenE 4 Item-  ( 72 ) ftemming. Van hier het zeggen van Horatius: wilt gij mij traanen doen florten, dat dan eerst de uwen vloeijen. Wordt nu deeze natuurlijke neiging ter navolging door krachtiger hulpmiddelen opgewekt , vereenigt zich met haar het vuur eener levendige en verhitte verbeelding, en komen 'er andere, hier boven reeds opgetelde , oorzaken bij, — gewis , het uitwerkzel zal naar evenredigheid fterker zijn, en de geheele mensch als 'c ware worden medegefleept, zo dat ook zij, die te vooren eene ongekreukte gezondheid genoten, voor befmettingen van dezen aart niet beveiligd zijn. Dus maakt Lorrij, een beroemd Fransch (*) De Melancholia Tom. I. pag. 64.  C 73 ) Fransch Geneeskundige, gewag van eene vrouw, die voor haare oogen haare dienstmaagd in een put had zien fpringen, en door dit treurig fchouwfpel zodanig getroffen was, dat zij, zo vaak haar een put of kuil onder het oog viel, flraks, als in weerwil van zich zelve , en onder eenen innerlijken ftrijd , gedwongen werdt zich in denzelven nederteftorten, en ook dadelijk met een gil derwaarts vloog, doch niet, zonder te gelijk de aanwezigen te fmeeken , haar door alle mogelijke middelen te rug te houden, 't Is bekend , hoe, in het Haarlemfche Weeshuis, een foort van vallende ziekte geheerscht heeft, welker toevallen van het eenen kind aan het anderen op het enkel gezicht werden medegedeeld, en waar van de verdere voortgang, volgens raad van Boerhaave, gefluit is, door de E 5 fchrik-  ( 74 ) fchrikbaarende bedreiging met een gloeijend ijzer. (*) Ook verbaalt Nicole, (f ) dat de Nonnen van zeker kloofler, de r eene na de andere door toevallen van. .opftijgingen aangetast, in het hevigfte der'kwale, allen het gejol der katten nabootften. Uit dezelvde bronnen kan men ook afleiden, die verfchillende ftuipagtige bewegingen, beving der leden, verdraaiingen des lighaams , gillingen , en wat van dien aart meer zij , welke met het begin dezer eeuwe, onder de bewoners der Cevennes , en in de Provincie van Fi- (*) A. Ka au Boer have lm pet. faciens diStum Hipp. P"g- 355- (|) Naturalisme des convulfions Tom. II.  C 75 ) Vivarais, vervolgens in Frankenland, ja eindelijk ook in ons Vaderland zijn waargenomen , en welke het ligtgelovig gemeen , indien al niet aan het Dierlijk Magneüsmus, ten minften aan bovennatuurlijke oorzaken meende te moeten toefchrijven , even of hij, die de menfchelijke zintuigen verkoren heeft, met Goddelijkebegunftigdware. Neen, — alles uitgevonden door het fnood bedrog van eerlooze menfchen, aangekweekt door dweperij , en verfpreid door de kracht van het voorbeeld! Edoch, misfchien denkt wel iemand, dat onze aangevoerde redenen, indien zij al mogen gelden omtrent de gewoone uitwerkzelen der groote en zo omflagtige kunstbewerking , echter geenzints van gelijke kracht kunnen geoordeeld worden;, ter  C 76 ) ter verklaring der eenvoudigere geneeswijze , onder den naam van betasting {manipulatie') bekend, veel min nog ter oplosfing van het wonderbaare der Desorganifatie en fiaspwandeling. Maar, wie , bid ik , wie uwer kan zich verbeelden, dat vrouwen, met het fijnst gevoel en de hoogfte aandoenelijkheid bedeeld, onder het behandelen dier allergcvoeligfle deelen niet geweldig zullen worden aangedaan, terwijl de kunflenaar, met een peinzend gelaat, en de oogeii ftijf gevestigd op de lijderesfe, nu eens met een ligte en kittelende, dan weder met eene drukkende hand, van het hoofd tot de borst, over den buik, rondsom den navel, en langs de liezen de deelen wrijvt of ftreelt, en, door knie aan knie, voet aan voet te zetten , zich als met haar vereenigt ? ik zwijge nu nog van de aan-  C 77 ) aandoening der fchaamte , welke iedere eerlijke vrouw , onder deeze proeve, natuurlijk treffen moet. Ook ontbreekt het niet aan uitwerkzelen , geheel van lighaamelijken oorfprong , welke die zelvde behandeling, door haare werking op het zenuwgefrel , te weeg brengt, en zelfs aan de verst afgelegene zintuigen mededeelt; eene fterkere beweging in de gewrevene deelen; de opwekking en meer gelijkmatige verfpreiding der levenskrachten; hitte; zwelling; eene fnellere omloop der vochten; een vermeerderde uitwaasfeming; een zeker aangenaam gevoel, onder het welk de geest wordt afgetrokken van lastige gewaarwordingen ; eene verzagting van pijn; en eene zoete fluimering. Hier van daan, dat de weekeen wellustige Afiatifche volkeren op deeze wrijvingen hoogelijk verflingerd zijn; en, hoe  C 78 3 hoe menigmaalen zien wij niet de tedere moeders haare fchreijende wichtjes, door eene zachte kitteling des hoofds, zoetelijk in flaap ftreelen? zelfs is eene vrouwe te Mentz, door eene kunstgreep van deeze foort beroemd geworden, daar zij door langduurige oefening geleerd had, de kinderen enkel door wrijving van het hoofdhair , en dus op een veel veiliger wijze dan door bedwelmende flaapmiddelen, in eene aangenaame rust te brengen. Ja de ondervinding leert, dat dit zelv de bedrijf wel eens van kwade uitwerkzelen kan gevolgd wTörden, indien men 'er te lang mede aanhoudt, of onvoorzigtiglijk in te werk te gaat. Zo kan eene te fterke kitteling, uit jok gedaan, een onwilligen lach en ftuiptrekkende bewegingen voortbrengen; ook vindt men aan-  C 79 ) aangetekend, dat het krijgsvolk , door Lodewyk den Veertienden, ter bekeering der ketters uitgezonden, zich, hier toe, van het kittelen onder de voet bediend heeft — (* ) indedaad een zonderling middel van overtuiging! Welk een en ander, zo ik mij niet bedriege, ten volle bewijst, dat 'er ook in de zogenoemde Manipulatie niets is, 't welk niet uit geheel natuurlijke en bekende oorzaken kan worden opgelost (fj. Wat (*) Murray op de aangehaalde plaatze pag. 18. (f) Dat dit ook geene nieuwe wijze van genezing is , leeren wij uit Pech/in, in zijne Obferv. Phyf. med. Hamb. 1691. lib. 3. waar hij in de dcrtigfle Waarneeming, welke ten opfchrift heeft: de heilzaam: werking van de betasting met de handen, verfcheidert voorbeelden hier van aanvoert. Ook worden ter zelvde plaatfe, inde 31de Waarneeming, wonderbaare genezingen bijgebragt, door de enkele aanraking met de hand verrigt, zo in Engeland als in Ierland, door eenen  C 80 ) Wat eindelijk betreft den Haat van verrukking of de zogenoemde Desorganifatie; indien alles, wat nopens de kracht en uitwerkzelen hier van verhaald wordt, door duchtige bewijzen geftaavd ware, zoude 'er mdedaad ten voordeele van het Dier- eenen Greatrakes, een Dweper ; genezingen , waar mede een geheel boek gevuld is, in liet Engelsch in den jaare 1666. uitgegeven, onder dezen titel : Va* Jentin Greatrakes Esq. of Afane in the Countij of Waterford, in the Kingdom of Ir/and, famous for curing feveral difeafes and diftemperes, by the stroak of nis hand only. Door het woord Manipula¬ tie of betasting, in deeze Redevoering gebruikt, wordt, wel is waar, in de allcreerfte plaats en voorBamenlijk vcrltaan die beftriiking of bevoeling, die den Lijder zelve plaatfelijk aanraakt, doch echter niet uitgeflooten die bijzondere wijze, welke men naderhand in plaatze der eerfte heeft ingevoerd, om de oppervlakte van 't Lichaam zelve niet aanteraaken; eene geneeswijze, die, zo zij de natuurlijke gevoelens van een eerbaar gemoed zomtijds minder kwetst, aan den anderen kant een fterker bewijs fchijnt optekeveren van den rol, dien de verbeeldingskragt in dit alles fpeelt, gelijk bij het Verflag van de Leden der Academie te Parijs reeds te recht is aangemerkt.  I ( li ) Dierlijk Magnettsmus niets kunnen wór* den bijgebragt , of meer der verwonderinge waardig, of meer gefchikt ter be-i vordering eener algemeene overtuiging, of moeilijker om begrepen en opgelost te kunnen worden: — doch, daar de meeiten dier verhaalen tastbaare blijken van bedrog en dooling , of verkeerde oordeelvellingen met zich brengen, zoude het overtollig zijn ons hier met derzelver breedvoerig onderzoek bezig te houden* Meent echter iemand, dat de volftrekte ontkenning van het Somnambulismus, en van de overige gewoone verfchijnzelen der Desorganifatie, een weinig te onbedagt of ligtvaardig zoude zijn, daar 'er voor het een en ander zo veele geloofwaardige getuigenisfen voor handeil zijn; dat deezé F fcielï  C 8* ) zich hoede voor valfche redekaveling, of een overhaast befluit , en niet onvoorzigtiglijk iets toekenne aan het Dierlijk Magneüsmus, waarvan dereden in gansch andere oorzaken te zoeken is. Er is immers, wie zal dit durven lochenen ? er is fomtijds iets in de werkingen van 's menfchen geest, zo geheel afwijkende van deszelfs gewoone werk-vermogen , dat de verschijnzelen ons bijna ongelooflijk moeten voorkoomen, en het Scherpzinnigst verftand er als voor ftille ftaa , fchoon men op gronden van waarfchijnlijkheid moge vermoeden , dat de oorfprong bijna altoos in lighaamelijke oorzaken huisvest. Dus moeten wij ons verwonderen over de fpoedige veranderingen, welke eene zwakke Haat des lighaams niet zelden ia  C 83 ) iïi de zielsvermogens te weeg brengt, bi] menfchen , die uit eene diepe bezwijming te rug koomen, door zwaare koortfen zijn aangetast, of aan zenuwziekten onderhevig zijn , fomtijds zelfs ook bij ftervenden ; veranderingen , van zo bijzonderen aart, dat men fommigen, die te vooren (lomp van geest , zwak van begrip , of wel geheel gek waren, in dien veranderden ftaat 5' met verftand , ongewoone geleerdheid , welfpreekendheid, en Scherpzinnigheid heeft hooren redekavelen , ja wat meer is , toekomftige dingen voorfpellem Zo vindt men reeds bij Aretceus (*) aangetekend , dat menfchen, die met eene heete koorts wor- (*) De cauffis & fign, morb. acut. L. II» cap. 4» F 2  C 84 ) worstelen, fomtijds eene gevestigde geestgefteldheid bezitten, zuivere en onbelemmerde gewaarwordingen verkrijgen, een fcherp verfland, en de gave der voorzegginge , waardoor zij eerst een voorgevoel hebben van hun eigen fterfuur, vervolgens den omftanderen toekomende zaken aankondigen, en dus in de daad proprieten worden , wier voorfpellingen, tot elks verbazinge, naderhand door de uitkomst ten vollen bekrachtigd zijn. Men verhaalt van een meisje, aan zinvang onderhevig, dat zij onder den aanval dier kwale , met zeer veel nadruk, en verftandiger dan zij anderfints gewoon vas, redekavelde, de zeden der aanwezigen , onder verbloemde namen, wel fcherpelijk hekelde, zong, lachte, door het  C 8S ) het vertrek omwandelde, en alle.hinderpalen wist te mijden (*). Een ander en der opmerkinge dubbel waardig verhaal vinden wij bij Lorry: Een Meisje, omtrent tien jaar en oud, viel dagelijks langzamerhand in ftuiptrekkingen, welke eenige uur en duurden, en waarbij zij, op den grond uitgeftrekt, geheel buiten het gebruik der zintuiglijke vermogens, zonder eenige tusfchenpozing zo [nel /prak, dat men ter nauwer nood haare ftem konde volgen. Zij zelve intusfchen hoorde of voelde niets, maar den draad van haar gefprek onafgebroken volgende , droeg, zelfs met eene welfprekendheid, die boven haare jaar en was, zeer ge- (*) Zie de Mem. de FAcad. R. des Scienc. de Paris A. 1742. F 3  C 86" ) gezonde denkbeelden voor, en bediende zich hierbij van woorden, haar en ouderdom doorgaans onbekend, en in het getneene leven buiten gebruik. De zorgvuldige moeder Meldt jleeds de hand op het voorhoofd der ongelukkige Lijder esfe, en deeze drukking fcheen haar eenige verligting te geven ? naardien zij, met het wegneem en dier hand, firaks eenen nieuwen aanval kreeg, en den loop van het begonnen gejprek afbrak, door haare moeder op denzelvden toon bittere verwijten en fcheldwoorden toetegrauwen. In dit alles was dit bijzonder opmerkelijk, dat, zo dra eene andere vrouw tot het drukken van het voorhoofd haare hand leende , die noch harder noch ruuwer was, de ftniptrekkingen even fierk bleven, het getier tegen de moeder aanhield, en het een en Qnder niet verminderde, voor dat de moeder  ( *7 ) der haaren voorigen {land weder hadt aangenomen. Na eenige uuren weder bijgekomen , verrees de Lijder esfe, geheel zonder eenige bewustheid van het voorgevallene , en keerde jlraks te rug tot die befchroomde ftilzwijgendheid, welke haar, buiten deeze aanvallen, eigen was ( * ). Eene jonge Vrouw werdt, na ongeregelde fionden, door eene Zenuwziekte aangetast; zij viel in flauwte, zonder eenige heftige beweging van ftuiptrekkingen, maar /prak, eerst met eene meer of min belemmerde fprake, naderhand met eene duidelijke en onderfcheidene ftemme, den eenen of anderen der omftanderen aan, zag hem, floeg zelfs de geringften zijner ge- baar- (*) Aangeh. plaats, bl. 76. F 4  baarden gade, hieldt met hem, in zeep gezonde en verflandige taal, een gefprek over aller leije zaken, maar zag buiten hem niemand anders, of hoorde niemand, hoe flerk ook fchreeuwende. — Deeze aan-, vallen duurden een geheel uur; dien gantfchen tijd zag zij met geopende en verwijderde oogen rond, maar zag niets, dan alleen dien, met wien zij /prak; haare gebaarden firookten volkomen met haare redenen. Eindelijk viel zij in eene /lui-, mering van eenige minuten, en, bij het ontwaken uit deeze, dacht zij ge/lapen te hebben, zonder dat haar eenig denkbeeld, gevoel, of herinnering van het ge-, beurde was bijgebleven (/*). Wilt (*) Ter zeiver plaatze, bl. 78,  ( 8P ) Wilt gij meer voorbeelden, Toehoorders! zij zijn in menigte voorhanden bij 01. Borrichius, Pomme, Seze, Els-, rier en anderen ; doch ik vreeze, dat mij eer uw geduld dan wel de voorraad Van ftoffe begeven zoude. Wanneer men nu dit alles met aandacht overweegt, en het oog vestigt op eene zo groote gedaante -verwisfeling van den geest, te weeg gebragt door zo. onderscheidene en zo geheime oorzaken, welke aan het lighaam ge ene fchijnbaare verandering geven, dan die zich alleen door deeze ongelteldheid van ziel ken^ nen laat : wanneer men bedenkt, hoe de Oollerfche Volkeren , die over het geheel van een zeer warm geitel zijn , door verichillende middelen, plegtighe-; 4en , gezangen, dansfen, helklinkende F $ trom--  C 90 ) trommelen en cijmbalen, en luidruchtig gefchrei , de verbeeldingskracht als in verrukking brengen, en zich zeiven met de levendigfte denkbeelden vervullen, zo dat zij zich inbeelden met hemeliche geesten te verkeeren, den omftanderen, als door eene goddelijke ingevinge, toekomende dingen voorfpellen , en eindelijk in fluipagtige bewegingen vallen: wanneer men eindelijk bij dit alles voegt, hoe het heulfap, ( Opium,) de Ganfcho, (het zaad van eene Malabarifche plant,) de toverzalven, en andere kunstmiddelen, bij de Indiaanen in gebruik, in ftaat zijn om de zogenoemde vreemde gezichten, verrukkingen, geestvervoeringen , en gelijkfoortige verfchijnzelen der Desorganifatie voorttebrengen; waarom toch zoude men dan ligtvaardiglijk Zijn toevlugt neemen tot de wonderen van het  het Dierlijk Magneüsmus ? zij mogen zo yeel bekoorlijks hebben als men wille: zif mogen geholpen of gefchraagd worden door woorden, fpreuken, maatgeluiden en ge* zangen: •— nooit moeten wij gezag bijzetten of geloof geven aan verdichtzelen, welke , deels blijkbaar verzonnen, deels ligtvaardiglijk voortgeplant, nimmer voor iemand van een middenmatig ver/land, hoe veel minder nog voor den doorzichtigen y danneemelijk gemaakt zijn Laaten wij intusfchen, ge-eerde Toehoorders ! laaten wij ons verheugen, ja ons zeiven geluk wenfchen, dat, hoe diep helaas! de verbastering der zeden alom- (*) Cicero de Divin. £.11, C. $$,  ( 92 ) alomme is doorgedrongen, hoe zeer de drift van navolging thans ieder beheerfche, kluiftere, ilingere, dat echter de befmetting van het Dierlijk Magneüsmus zich nog niet tot ons Vaderland hebbe uitgeftrekt, en de beginfclen van ontfteking, welke zich in de Nabuurfchap (*) begonnen te openbaaren, en den weldenkenden deden beeven, fpoedig gefmoord zijn. Och dat zij voor eeuwig mogen gefmoord zijn, en wij dus fteeds bevrijd blijven van een kwaad, dat voor lichaam en geest beiden te verderflijker is, naar mate te gemakkelijker, onder den fchijn van een geneesmiddel, her. verborgen gif wordt ingegeeven; een gif, dat, door zijne werking op het zenuwgeftel, de ge- (*) In 's Gravenhage.  C 93 ) gevoeligheid boven haare peil verheft,' en als tot eene ziekte maakt, de verbeeldingskracht ontfteekt en verwildert, de hartstochten boven mate in beweging brengt, en eindelijk , op verfchillende wijzen, de zeden bedervt! Dit zo zijnde, ge-achte Medebroeders! gij, Jongelingen, der Geneeskunde toegewijd! dit alles zo zijnde, vinde ik weinig reden, om den Voorflanderen van het Dierlijk Magneüsmus .langer hunne geheimen te benijden. Laat hen, die, gelijk de natuur Hechts één , het leven één, de gezondheid één is , zo ook zich verbeelden, dat er maar ééne ziekte, maar één geneesmiddel is, laat hen den lof en den roem van deeze zo heerlijke verkorte Geneeskunde voor zichzelven houden. Ons  C 94 ) Ons voegt het, met ter zijde Helling en verachting van de bedriegerijen en de baatzucht der Gochelfpelers, de waardigheid der echte kunst te handhaven, doof pp eene eerlijke wijze nuttig te zijn; daar toch niets nuttig is, dat ook niet eerlijk zij: ons voegt het, onder het geleiden van reden en ondervinding alleen, alle verdichtfelen en vooroordeelen te verbannen, en de Natuur in haare werking ieverig natefpooren: zo, geloovt mij, zo blijvt het gezag van Hippocrates, het vertrouwen op Boer/wave, zo blijvt de kracht en de orde der Natuur tot aan het emde der eeuwen ongefchonden! Dus, ge-eerde Toehoorders! aan de plegtigheicl van deezen dag voldaan, en den laatden plicht, aan de hoogde Academifche waardigheid verknocht, naar ver- mo-  C 95 ) mogen volbragt hebbende , dus fchijne ik thans mijnen gewigtigen post te mogen nederleggen. Denkt echter, indien ik hiermede nog eenige weinige oogenblikken toeve, denkt niet, dat ik, door den glans der waardigheid verblind, of door valfche eerzucht vervoerd, den perfoon, door mij bekleed, met moeite aflegge; neen - hoe aanzienelijk, hoe belangrijk deeze ook wezen moge, voele ik nogthans de waarheid van 't geen de beroemde Gerlacus Scheltinga reeds over vijf-en-veertig jaaren ter dezer plaatfe gezegd heeft: " dat hij, welke meent, om zich zeiven wille, en als ter bevordering van zijn eigen genoegen, dien post te moeten begeer en, niet door eene wijze keuze gedreven, maar veel eer door eene dwaaze drift en den geest van ligt- zin-  C 9