RUDIMENT ^A, O F GRONDEN DER NEDEHDUITSCHE SPRAAKE; UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPP IJ; TO T NUT VAN 'T ALGEMEEN. tl IEIJDEN, DEfENTER en UTRECHT, bij D. du MORTIER en ZOON, J. H. de LANG E, en O. T. van PADDENBURG en ZOON. m d c c x c i x.   BERICHT; Jf~f. 'et fchrijven eener zuivere Neder* aunjche Taaie is, zonder twijfel, een vereischte in eiken Schrijver, en een fieraad onzer Vaderlandfche jeugd. Te lang wierd dit bij onze Natie verwaarloosd, waar door fommige lieden zelfs in den waan fcheenen gekomen te zijn, dat onze zachtvloeiënde en woordenrijke moederfpraake, aan geene regelen gebonden ware. Geheel anders dacht onze Maatfchappij deswegen: zij bekroonde eene Nederduitfche Grammatica van l. van bolhuis, en gaf vervolgens tweern aaien eene Rudimenta, of Beknopte Spraakkunst, als Prijsvraage, op, zonder echter daar door in de gelegenheid te komen, om eene der daar op ingezondens Verhandelingen te kunnen bekroonen. De Algemeens Vergadering van den jaar 1797'* oordeelende %dat eene hernieuwde opgaave van deeze floffe, de bereiking van derzelver nuttig oogmerk alleen vertraagde, droeg  iv amstrlpam den 27. van Hooimaand 1799. droeg, om die reden, de bezorging van eene Nederduitfche Rudimenta aan Hoofdbeftuurers op, welke eene Commisfie uit hun midden benoemd heb ende, deeze laatfle geleegenheidgevonden heeft, om een reeds vervaardigd werk jen van g' van . v a r 1 k , Schoolhouder alhier, volgens haar ontwerp gefchikt. en door den Schrijver-onder haar op • zicht, tot eene Rudimenta gevormd ,• aan diezs Maatfchappij aan te bieden: welke thans het Eer/Ie Stukjen, in hetwelk de P^egelen on:' zer Spraake allen voorkomen, i.i het licht, doet treeden, met den wensch, dat hetzelve veelen van het opkomend geflachte in (laat zal [lellen, om het volgend tweede Stukjen , dat enkel tot oefening van fpraakkundi' ge Leerlingengefchreeven is, met vrugt, en volgens het oogmerk, waar toe hetzelve is opgefteld, te kunnen gebruiken, . Op last der MaatfchappPg,  VOORBERICHT van d e sj S C H R IJ V E R. c de kennis onzer moeder fpraake eene nuttige zaak is, —en da: men dezelve reeds in de fchoolen moet onderwijzen, zal door niemand in twijfel worden getrokken. — Dan, daar de meeste, hoewel anders fraaie , Nederduitfche Tpraakkunsten ongefchikt zijn, ui: hoofde van derzei ver breedvoerigheid, om door Kinderen begreepen te worden, zoo wierd een beknopter werkjen, de Gronden deezer fpraake in zich bevattende, te recht, fintslangen tijd, begeerd. Ter voldoening aan die begeerte zijn deeze Lesfen opgefteld. Met dezelven is inzonderheid bedoeld, om de, anders zoo i é, las*  lastige, Regelen der Nederduicfche fpr.iake zoo gemaklijk als doenlijk ware voor te (tellen: ten dien einde is ook deftijl, zoo veel mooglijk, naar de yatbaarheid der Kinderen gefchikt; alles wat maar naar overtolligheid geleek is weggelaaten; en alleen de Gronden der Nederduitfche fpraake zijn daar in zoodanig voorgefreld, dat de Leerlingen, na dit boekjen wel begreepen te hebben, met vrugt, andere uitgebreider Taalkundig* boeken zullen kunnen leezen, — Dit eerste Stukjen wordt door een tweede gevolgd, het welk eene fchets van opftellen behelst, om door de leerlingen te worden overgelchreeven, en tevens de Spel - en Taal* fouten, die daar in met opzet, doch ordenlijk, gemaakt zijn, te verbeteren. Dit leert, gelijk ieder des kundige weet, zeer feberp, om dat de Leerlingen daar door verpligt worden, het geen zij te vooren geleerd hebben wel te onthouden, of geduurig weder na te zien. — Dit is dan zoo veel als eene herhaaling van het eerde Stukjen, of liever, het befchouwende, werkdaadig uitoefenen; het geen zeer nuttig is, om hm alles in het geheugen te prenten. Men  Men geeve dan dit boekjen alleen zulke kinderen iö handen, die reeds in het leezen zoo verre gevorderd zijn , dat zij met verftand en oordeel kunnen leezen. — En op dat het gevoeglijk in één Jaar zoude kunnen afgehandeld worden, laate men hen ieder week ééne afdeeling , of les , zaaklijk, en niet woordelijk, van buiten leeren; handelende de Onderwijzer met hun één of twee uuren, op den bepaalden dag in elke week, over die les, welke zij die week geleerd hebben : om hun de daar in voorkomende zaak, ofzaaken, met bijvoeging en vermeerdering van voorbeelden nog duidelijker en bevatlijker te maaken. Intusfchen leere men hen de verbuiging der buigbaare woorden, en laate hen uit de bijgevoegde lijst dagelijks dén of twee woorden verbuigen, zoo lang, tot zij daar zoo ervaaren in zijn, dat zij het zonder gebreken kunnen doen; — vervolgens laate men hen de werkwoorden vervoegen; ■—— en, zoo dra zij dit ook zonder gebreken doen, laate men hen, eindelijk, de, in het tweede Stukjen voorkomende, met opzet flecht gefpelde voorbeelden of opilellen, overfchrijvea. — Zie vat  g£3 RU- Zie daar het g3ene ik gemeend hebbe omtrent het gebruik van dit werkjen, vooraf, te moeten berichten. — Verder wenfchende, Hat er zoo veel nut uit deeze lesfen getrokken mag worden, dat het de ontluikende geestvermogens der Jeugd, met opzicht tot het wél kennen onzer moederfpraake, meer en meer doe ontwikkelen; den lust aanwakkere tot een naarstig onderzoek in uitgebreider opgeftelde boeken; en dit werkjen daar door iets moge toebrengen tot het algemeenb nut. En mooge dit bewaarheid worden, dan ^al dit mijn meeste loon en blijdfchap zijn.  RUDIMENT 4? o r GRONDEN BKR NEDE R.DUÏTSCHE SPRAAKE, I. LES. Over de Spraakkunst in V algemeeni Spraakkunst Is de kunst, om naar dei» aart van de taal te fpreelcen en te fchrijven. Om eene taal goed te kennen, moet mei» twee zaaken leeren; als i. goed fpellen en leezen naar den rechten klank; a." goed fpellen era fchrijven naar den aart, eigenfchap ,en .bijzoa» dere betekenis van de woorden. Tot het fpellen en leezen wordt verëischts ï. eene kennis der letteren; 2. de iamenvoeging van letteren tot lettergreepen; 3. de woo.rde.gi duidelijk te kunnen leezen ,en begrijpen, Dit alles wordt, ten opzichte van de Ne* derduitfch.c Taal, .duidelijk geleerd in het fSpel- en Leesboc jzn\ de Trap der Jeugd, jen de Vcrh.iii.aelmg over het kunstmaatig fepzen: allen uirgègeeyen door de Maat* ,4 jfchap*  ft GRONDEN DER fchappij: tot nut van V algemeen, en daarom onnoodig hier weder herhaald te worden. Om onze Taal goed te fpellen en te fchrijven, moet men i. niet te veel, noch te weinig letters gebruiken: maar op den aart of afleiding van de 'woorden letten ; en daarom moet men, uwig Getal. — Enkelvouwig en Meervouwig zijn woorden of uitdrukkingen , in de Spraakkunst gebruïklijk, Een woord is enkelvouwig als het eén perfoon, of zaak betekent; b. v. Man, Vrouw, Kind, 'Boom, Huis enz.: —- en men noemt een woord meervouwig, als het meer dan één perfoon of zaak betekent; b. v. Mannen, Vrouwen, Kinderen, Boomen, Huizen enz. Naamvallen zijn 'er zes, en die noemt men: i. de werker; 2. de e i (t e n a a k ; 3. de ontvanger; 4. de l ij b é k ; 5. de ïofhoorer; 6. de u e rver, Wat den aart of oorzaak van decze woordea of hunne naam en betreft, hiervan in 't vervolg nader. V. LES. Over de Lidwoorden. De lidwoorden worden doorgaans vóór het Naamwoord gefield, en geeven deszelfs geflacht, getal en naamval te kennen; men verdeelt dezelven in befaaler.de en niet hepadlende. — De bef aaiende Lidwoorden zijn: De en Het; de niet bepaalende: Een en Eene. De Lidwoorden ondergaan, door de buiging in de onderfcheidene naamvallen, de volgende veranderingen. A 3 He i  S c r o r d e n dek Jitt hepaalend Lidwoord. d r. Manlijk Gejlacht. Eenvoudig. Meervouwig. Werk. De • W. De JJ»£. Des, of van den E. Der, of van de 0«/y. Oen, of aan den 0. Den, of aan de Lid. Den De Tóch. — T. — Derv. Van den. D. Van de Vrouwlijk Gejlacht. Eenv. Meerv. Werk. De W. De Der, of van de E. Der, of van -de 0«'v. Der, of aan de O. Aan de, of dca De L. De - T. - Dcrv. Van de, of der D. Van de HET. Onzijdig Gejlacht. Eenv. '' Meerv» Werk. Het W. De Eig. Van het, of des E. Der, of van def Oiitv. Aan het, of den 0. Aan de, of den Lijd. Het L. De •Joch. — T. — Df van eenen E. Van O. Eenen, of aan eenen O. Aan , L. Eenen _ L. — T. - T. - D. Van eenen Van EENE. ' Vrouwlijk Gejlacht. Eenv. Meery. W. Eene — E. Eener, of van eene E. Van O. Eene, aan eene, of O. Aan eener L. Eene Z. — T. - f• - Z>. Van eene , of eener D. Van EEN. Onzijdig Gejlacht. Eenv. • Meery. W. Een /F. — E. Eens, of van eenen E. Van 0. Een,aaneen,ofeenen 0. Aan 1. Een Z. — T. - 2'- D. Van een, of eenen D. Van Ai VI. LES.  t" O ft O N D E N BEI V h L E S. Over de Zelfflandige Naamwoorden in V algemeen. Ëen Zelfstandig naamwoord is eert •woord, dat een perfoon, of eene zaak te kennen geeft, en voor'twelk men altijd de woordjens: De, Het, Een of Eene kan plaatfen; bij voorb. de Man, de Vrowv, het Kind, eet, Vader, eene i.oedheid, enz en dat wijders met een Werkwoord eenen goeden zin uitmaakt; als: de 'Boer werkt, de Meid ichuurt., het Kind fpcelt, enz. Men noemt een Zelfflandig Naam ■ oord manlijk, wanneer het gebruik wil, dat men voor het zelve plaatfe de Lichvoordjens de of Een t— Men nöe'mt het mo> w; ij k . wanneer mea voor het zelve plaatfen moet, De of iicne; en on z. j n i c., wanneer de woordjens Hei of Een voor het zelve moeten geplaatst worden. De Zelfflandige Naamwoorden maaken in het algemeen hun meervouwig, door achter het en« kelvouwig woord En te zetten; bij voorb. Enkelv. Meert. boom. bóomen. paard. paarden. bord. borden. ding. • dingen. leerling. leerlingen. sterveling, stervelingen. Sommigen, echter, maaken hun meervouwig met de bijvoeging van s achter het eenvoud; als: Vader, Vaders; Broeder, Broeders; en tot dee- zen  NEDERDU1TSCHE SPRAAKE. 9 2en behooren alle de verklein - naamen ; als % Mannetjen, Mannetjcns; Bandjen, Bandjens, enz. Dewijl de Zelfflandige Naamwoorden van drie geflachten zijn, zo zijn er ook drie naambuigingen ; en daar ieder geflacbt twee getallen heeft, als het Enkel-en Meetvomvig, zoo. heeft ieder dier naambuigingen ook twee getallen. Eenige voorbeelden van verbuiging der Zelfflandioe Naamwoorden , zal het best ter opheldering ftrekkcn van de befchrïjvingen, in deeze en de voorige lesfen vervat. VII. LES. Voorbeelden van de verbuiging der Zelfflandige Naamwoorden. Verbuiging van het Zelffiandig Naamwoord bhoedek, tot een voorbeeld voor de manlijke woorden. Ènkelvouwig. Meervouwig. T "W. de Broeder ■ ~W.de Broeders E. des Broeders, o£van E. der Broederen, of den Broeder van de Broeders O. aan den Broeder, O. aan de Broederen, of den Broeder of den Broederen L. den Broeder L. de Broeders T. 6 Broeder T. 6 Broeders D. van den Broeder D. van de Broeders A 5 Ves-  XO GRONDEN DEK Verbuiging van het Zelfftandig Naamwoord zuster, tot een voorbeeld voor de vrouwlijke woorden. Enkelvouwig. Meervouwig. W. de Zuster W. de Zusters E. van de, of der Zus- E. van de Zusters, of ter der Zusteren O. aan de Zuster O. aan de-, of der Zusteren. L. de Zuster L. de Zusters T. 6 Zuster T. 6 Zusters D. van de Zuster D. van de Zusters Verbuiging van het Zelfftandig Naamwoord deksel, tot een voorbeeld voor de onzijdige woorden. Enkelvouwig. Meervouwig. W.het dek/cl ~W.de dek/els E. van het dek/el, of E. van de dek/els, of i des dek/els der dekfelen O. aan het dekfel ^ O. aan de, of den dek- Jelen L. het dekfel L. de dek/els T. 6 dekfel T. 6 dek/els D van het dekfel D. van de dekfels Ver-  hedezduitsche spraake. ix Verbuiging van het Zelfftandig Naamwoord man , met hetöLidwoord e* n, tot een voorbeeld voor de manlijke woorden. Enkelvouwig. Meervouwig, W. een Man w- * ] E. van eenen Man, E. van of eens Mans O. aan eenen, of'eenen O. V Mannen Man + L. !fc»^ Man L. I T. * T. * I D. Van eenen Man D. Vö« J Verbuiging van het Zelfftandig Naamwoord vrouw, met het Lidwoord eene, tot een voorbedd voor de vrouw, lijke woorden. Enkelvouwig. Meervouwig. W.eene Vrouw W. * *) Ë. y«« e-» f aan eeneeerlijke en aan de eerljke Vrouw 'lof'eener eerlijke en der eerlijke Vrouwe L. eene eerlijke en de eerlijke Vrouw T. * en 3 eerlijke Vrouw D. van eene eerlijke en van de eerlijke Vrouw Ver ■  NEDERDU1TSCHE SPRAAK E. 15 Verbuiging van een Bijvoeglijk Naamwoord, als het Zelfftandig Naamwoord onzijdig is. Enkelvouwig. W. een eerlijk en het eerlijke Kind E. van een eerlijk en van het eerlijke Kind O. aan een eerlijk en aan het eerlijke Kind L. een eerlijk en het eerlijke Kind T. * en 6 eerlijk Kind D. van een eerlijk en van het eerlijke Kind Verbuiging van een Bijvoeglijk Naamwoord, als het'Zelfftandig Naamwoord meervouwig is in alle geflachten. W. * eerlijke en de eerlijke "1 „ rvan de eerlijke \ E. van eerhjke ^{0? der eerU/ic | _ de eerlijke ; „„„„ O. aan eerlijke ™{0Ucr eerlijke \w™ L. * eerlijke en "«fa  so «RONDEN der Verbuiging van de Vóórnaarnwoorden mijn en uw. Manlijk Enkelvouwig. W. mijn Vader W. uw Broeder •r* f van mijnen Vader $ van uwenBroeder of mijns Vaders ' l ofuws Broed rs Caan mijnen Va- Kaan unen Broe- O. 1 der. O. «J det L of mijnen Vader ( of uwen k roeder L. mijmn Vader L. uwen Broeder T. mijn Vader T. * Broeder 1). ra» mijnen Vader D. ra» «j^c» Broeder Vrouwlijk Enkelvouwig. W. mijne Moeder W. uwe Moeder -p \ van mijne , f va» t/J+'C, of / of'mijner 'Moeder ' l wwer Moeder j-v fört» mijne, q 5 «wc, of 1. of mijner Moeder i uwer Moeder L. «m/wc Moeder L. Moeder T. m//«c Moeder T. * Moeder D. ra» «yrec Moeder D. ra» «wc Moeder Meervouwig voor beide Geflachten. W. «#M en wc W^,,5rWw f ra» >»r/»e J ra» uwe M ^ z * \ of mijner * of uwer \ - ^ O. \a™mj]ne en \af mVe\ Penven , of ^ l ofver lof «r wdke >e]fa L. m;;«c en uwe N w men Ook T. »V« en d- heefti D. van mitnt en ra» uwe j " Ver-  nederdtjitsche SPRAAKE. *8 Verbuiging van de Fóór naamwoorden ons en hun. Manlijk Enkelvouwig. W. onze en hun Dienaar r C van hunnen Die' E. 5 T en \ < Ofonzes 2 of huns Dienaars r' taan hunnen Die- O. > Z °nZen ^ \ y-^oï onzen lof hunnen Dienaar L. «zze» en hunnen Dienaar T. o»2« en * X). ra» ö»ze» en vanhunnenDienaar Vrouwlijk Enkelvouwig. W. o«z« en hunne Dienaares C f ra» hunne Die- j. J ra« onze ^ naares ' y> of o»2er l of hunner Die- V naaresfe •C C ««» D/e- J . Van dien jongen koopman. . B A XÏIX LES.  BA GROLDEN t> E R XIII- LES. Over de Werkwoorden in het algemeen. ■ Een werkwoord is een veranderlijk woord, dar een bedrijf of werking te kennen geeft. — Elkleevend fchepfelis altijd inwerking. Men kan, ren minften, aan hetzelve altijd, in welke berrekking men zich hetzelve voorftelle, eenicverhande' werkzaamheid toefchrijven. Men bepaale zich tot den mensch: hij is nooit een oogenblik ftü; hij doet altijd iets, het zij met het ligchaam, het zij met den geest; en de woorden, welke dan die werking uitdrukken, kunnen met recht werkwoorden genoemd worden: zoo zijn b. v, danfen , hezen , fchrijven, adem hiaten enz. werkwoorden. Deeze Werkwoorden worden in vijf föorten verdeeld, als bedrijvende, lijdende , onzijdige, wederkeerige en anperfoonlijke werkwoorden. B e d u ij v k n d e werkwoorden betekenen het ledrijf of de werking van een perfoon of zaak b. v. beminnen, haat en, ffraffen, draagen enz, L ij d e n ü e werkwoorden duiden het lijden aan van dien, welke het- voorwerp van bewerking is, b. v. bemind, geftraft, gedraagen worden. Onzijdige werkwoorden zijn dezulken , waar bij men het woord worden niet kan plaatfen ; als gaan, jlaapen, zuchten, enz. want men kan niet- zeggen gegaan worden, gcjlaa*. pen worden enz. Wederkeertoe werkwoorden zijn dez-uli ken, die pp denzelfden perfoon, die werkt, we-. dei-?  hederduitsche spraake. 25 derkeeren b. v. zich vleien, zich bedriegen, zich wasfchen, zich bezeeren, enz. _ Onpersoonlijke werkwoorden zijn die, welke alleen in den derden perfoon vervoegd worden, b. v. Smarten, Berouwen, Spijten, Sneeuwen , Vriezen , Hagelen , Donderen , enz. Deeze -werkwoorden nu, zijn aan zeer veele veranderingen onderworpen; en deeze verandering noemt men vervoeging of tijdvoeging. Bij de Vervoeging der Werkwoorden moet men drie zaaken in acht neemen, i Wijzen, a Tijden,^ 3 Perfoonen. XIV. L E S. Vervelg van de Werkwoorden. Over de wijzen. De Nederduitfche taal heeft vier wijzen, op welken eene* zaak voorgefteld, of van dezelve gefproken kan worden; te weeten: 1 de onbepaalde Wijs. 2. de aantoonende Wijs, 3. de gebiedende wijs. 4. de aanvoegende wijs. De Onbepaalde wijs is die, welke het werkwoord voorftelt, in eenen algemeenen zin, ponder bepaaling van tijd of perfoon, als: Leer en, Speciën, Spreeken, enz. De Aantoonende wijs, toont de daad, door het werkwoord uitgedrukt, rechtftreeks aan, B 5 »»-.  s6" gronden der zonder aftehangen van eenige voorafgaande woorden; als: ik kg,•., ik heb geleerd, ik zat ieeren, de kinderen zijn gehoorzaam. De Gebiedende wijs worde gebruikt, wanneer men iemand iets gebie it. of verzoekt, Qt tot iets opwekt en vermaant b. v. kinderen leert uwe lesfen; zijt gehoorzaam aan uwen Meeiter; enz De Aanvorgende wijs is die, welke de daad, door het werkwoord uitgedrukt, niet rechtftreeks aantoont, en afhangt van eenige v )orafgaande woorden, ais: Ik wenschte, dat gij, uwe lesfen iperdeti ik ïpreek, op dat ik gehoord worde. XV. LES. Over de tijden. Doormiddel der tijden, in de werkwoorden, u jne" Wt den üid W£ln"eer eene zaak is gebeurd: nu kan eene zaak gebeuren in eenen tijd, die reeds-voorbij is, of die- werkelijk nog is, of die toekomend is; derhalven zijn er, eigenlijk gefprooken, maar drie tijden; te weeten: de tegenwoordige, de voorleedene% en de toekomende; om zich echter met meêr naauwkeurigneid te kunnen uitdrukken, heeft men in de vervoeging der werkwoorden de volgende tilden aangenomen, als: " I. De tegenwoordige tijd. ! . a. De onvolmaakt voorledene tijd. 3. De volmaakt voorledene tijd. • 4. Meer dan volmaakt voorledene tijd. , §, De toekomende tijd, • - i 3 De 1  NEDERDÜITSGHE SPRAAKE. 2? De tegenwoordige tijd, ftelt eene zaak voor, welke gefehiedtin het zelfde oogenbhk waar n men fnreekt — als: ik leer mijne les, dat is te SenP; Ï leer nu, op het oogenbhk, waar "ie t^aaT^ledene tijd ftelt eene zaak voor, die voorbij is, op den tijd, waar in men fpreekt, maar die nog niet geheel voorbij is, als- ik leerde deeze week zeer naarftig. Wij beelden deezen zomer dikwijls te lamen. ^De volmaakt voorledene tijd , ftelt eene; zaaK voor, die gefchied is, in een' tijd, die geheel voorbij is, als: wij hebben gisteren eene wan- delSUetTan volmaakt voorledene^, betekent dat eene zaak geëindigd was, met alleen op den S waar in men fpreekt, maar pok op den S d, waar van men fpreekt; als: Ik had mijne les reeds geleerd toen zij in huis kwamen De toekomende tijd, geeft eene zaak te kennen die gefchieden zal in eenen tijd, die nog piet is, als: Ik zal morgen eene wandeling doen. XVI. LES. Over de Perfoonen, en de vervoeging der werkwoorden. ■ Alvoofens tot de vervoeging over te gaan, dient men te. weeten,, dat men in de tijden der werkwoorden drie Perfoonen heeft, als de jserfte, de ivseede, en de. M.de. De eerfte Perfoon is die, welke fpreekt, als: ik leer, wij leer en. De tweede is die, tot wien Kien fpreekt, als: gij leert, ^ijl. leert.pt  »S 6ronden der derde is die, van wien men fpreekt, als: hij ofz»7 Ieeen,ofzb>r^//* Wij verf ellen dat wij verteden gijl. vertelt dat gijl. vertellet zij vertellen dat zij- verteUm Onvolmaakt voorledene tijd. ik vertelde dat ik vertelde gi) ver.eldet dat gij verteldet hij, men, of zij vertelde dathii.men.ofziiwr/^ wij vertelden dat wij vertelln gijl verteldet dat gijl. ve: teldet nj verteld» dat zij vertelden ) \  HEDE&DUItSCHE SPRAAtB. OO Volmaakt voorledene tijd. ik heb ^ dat ik hebbe *) gij hebt | « dat gij hebbet , s hij, men, of zij heeft L 3. dathij,men,ofzijhebbe ■wij hebben j §. dat wij hebben j g. gijl. hebt ! • dat gijl. hebt '. • zij hebben j dat zij hebben j Meer dan volmaakt voorledene tijd." ik had ") dat ik hadde ") gij hadt ! dat gij haddet j hij, men, of zij had i 3 dathij,men,ofzij hadde L 5. wij hadden f g. dat wij hadden [ |. gijl. hadt dar gijl, hadt \* zij hadden J dat zij hadden j Toekomende tijd. ik zal *) dat ik zoude 1 gij zult j £ dat gij zoudet I § hij, men, of zij zal! 5. dathij,men,ofzijzoude i 3. wij zullen fi|dar wii zouden , { ^ gijl. zult. i ? dat gijl. zoudet | ? zij zullen j dat zij zouden J Gebiedende wijze. Onbepaalde wijze. vertel Tegenw tijd vertellen hij vertelle Voorledene tijd. verteld vertelt gijl. hebben, dat zij vertellen Toek, tijd. zullen ver¬ tellen. Deel- ik heb gij hebt hij, men, of zij heeft wij hebben gijl. hebt zij hebben  gO C r O N D E N DER Deelwoorden. Tegenw. tijd. vertellende. Voorl. tijd. verteld hebbende. Toek. tijd. zullende vertellen. Men merke hier bij aan: dat in den toekomenden tijd van de bijvoegende wijze «ij zoudet, enz. de lange uitfpraak dikwils verkort wordt: ik zou, gij zoudt, hij zou, wij zouden, gijl zoudt, zij zouden. Ook laat men het woordjen dat daar af, wanneer 'er volflxekt de woordjens doch of maar op volgen b. v. ik zou het wel vertellen, doch, of maar, ik weet het niet meer. Wij zouden het u wel vertellen, d o c h of maar, wij vreezen, dat gij niet zult zwijgen. En ten aanzien van dcGebiedtnde wijze moet men opmerken, dat men ook wel ze^t: laat mij, laat hem, laat ons, laat hen, of haar vertellen. Of in 't meervouwig laatet mij, hem, ons, hen, of haar vertellen: — maar dan is het de Gebiedende Wijze van hetWerkw. Laaten, en niet van het Werkw, vertellen. En, laat ons, of laaten wjj vertellen, of dan jen (in het Fransch con. tons of dan/ons) is eigenlijk geene Gebiedende: maar veel eer eene Aanmoedigende wijze. XVIÏ.  KEDKRDUITSCHE SPR&AKE. Jï XVII. LES. Vervoeging of Tijdvoeging van het IVerkw. STRAFFEN. Aantoonende wijze. Bijvoegende wijze.. Tegenwoordige tijd. ten /.ij dat ik ftraffe. ik ftraf ■ ten jgj dat gij gij .«Va/f , .. „ tenzij dat hij, men, of hij, men, of zij flrafl zij wij ftrafen tetl z;j dat wij ]maffen gijl. y?r«/* ten z\\ dat gijl /?r^r zij ftraf en ten zjj dat zij ftrafen Onvolmaakt voorledene tijd- mits dat ik ftrafte ik /frWf mits dat gil' ftraftct gij ftraftet mits dat hij', men, of hij, men, of zij ftrafte £a wij y?r^« mits dat wij >?;«/*■«• gul. ftraj'set mits dat gi]M zij y?rö//tf« mits dat zij y?,-^eB Volmaakt voorledene tijd. ik heb geftraft, enz. om dat ik hebbe geftraft, enz. Meer dan volmaakt voorledene tijd ik had geftraft, enz. och dat ik hadde geftraft enz. Toekomende tijd. ik zal ftraf en, enz. ik zoude ftraf en, enz. Ge«  £3 gronden der Gebiedende wijze. Onbepaalde wijze. ftraf Tegenw.tijdy?r zij wwïfe/z bemind dat zij bemind worden. Onvolmaakt Voorledene tijd. ik gifertf dat ik ^e/Pr*/* w/W det ^ dat hij befpot \% hijzal- l^st zoude A ^ £ .. rS§ dat wij befpot\^.;% wij zullen {*|. zo/dei f? l"»^ dat gijl. befpot 8» g^-zult a| "S zoude! . I dat zij ^/?)o/2o«zij zullen j . j Gebiedende wijze. Onbepaalde wijze. word of wccj getocht Tegenw. tijd bemind hij worde of hij z/>' worden geacht Voorl tijd. bemind ge wordt geacht of worden zijn geacht Toek. tijd bemind dat 2Z>' gctfcfo worden. zullen woraen. Deelwoorden. Tegenw. tijd geftraft wordende of zijnde. Voorl. tijd. geftraft geworden of geweest zijnde. Toek. tijd. geflraft zullende worden of zijn. C S XXI. LES.  $3 g a o n d e r der. XXI. LES. Van de Onzijdige en Wcderkeerigé Werkwoorden* De Onzijdige Werkwoorden worden even ëens vervoegd als de Bedrijvende b.v.tkgaa, ik fl.iap, gij zuehttc, wij hebben gcflanpen, gijl. hadt gedroomd zij zullen zuchten ; behalven èenïge Werkwoorden welke in den Volmaakt Vöorlcdenen ti d mee het .hulp voord zijn vervoegd worden, b. v, ik ben ontwaakt, gij zijt gekomen. hij is gejlorven, enz en in den Meer dan Volm. Voorl. mfijd, ik was gekoKien, gij waart gegaan , hij was ingetreeden , enz. — Het gebruik leert zulks als van zelve. Vervoeging van het JVedcrkeerig Werkwoord ZICH BEZiEREN. Aantoonende wijze. Bijvoegende wijze. Tegenwoordige tijd. ik bezeer mij dat ik m?j bezecre gij bezeert ü dat gij u cczeetct hij bi zeert z I c lï dat hij zich bezceve Wij bezeer en ons dat wij ons bezeer cn gijl. bezeert u dat gijl. u bezeerct zij bezeer lH zich dat zij zich bezeer cn. Onvolmaakt Voorledene tijd. "a bezeerde uijj, enz. dat ik mij bezeerde \ ' Vol-.  ned e rdu.it s che spra&es. 3J> Volmaakt Voorledene tijd. ik heb mij bezeerd, dat ik mij hebbe beenz; zeerd, enz. Meer dan Volmaakt Voorledene tijd. ik had mij bezeerd, dat ik mij hadde beenz. zeerd, enz. Toekomendetijd. ik zal mij bezeer en, dat ik mij zoude beenz. zeeren, enz. Gebiedende wijze. Onbepaalde wijze. Van het Werkwoord zich kleeden. Tegenw. tijd zich kleed u kleeden hij, of zij kleede zich Voorl. tijd zich gekleedt gijl. u kleed hebben dat zij zich kleeden Toek. tijd zich 2»/^ len^ kleeden. Deelwoorden. Tegenw. tijd. zich bezeerendc of kleedende Voorl. tijd. zich bezeerd of gekleed hebbende Toek. tijd. zich zullende bezeer en of kleeden. C a XXII. LES.  40 GRONDEN t> E R XXII. L E S. Qver de Onperfoonlijke, Werkwoorden en eenige aanmerkingen op da Werkwoorden in het algemeen. Nu nog een woord over dat foort van Werkwoorden , welke meu onpersoonlijke Werkwoorden noemt. Otiptrfoonlijke Werkwoorden zijn Werkwoorden, waarbij geene perfoonen te pas komen, en eene werking aanduiden, die door' een ménsen niet gedaan kan worden, en daarom OnjterfapnHjk genoemd, b. v. regenen, hagelen ., fnctiiwon, enz — Zie hier hunne vervoeging: Het regent, het hagelde, het heeft ge•vrooren , het had gefneeuwd, het zal waaien , dat het regene, dat' het waaide of woei, dat het hebbe gevrooren, dat het hadde gehageld,, het zoude fneeuwen. Van deuzelfden aart zijn ook de woorden: fpijten, herouwen, en dergelijken , b. v. Het Jpijt mij, het berouwde «, het heeft ons vermaakt, het had hen verveeld, Het zal hen bedroeven., dat het mij. niet fpifte, ach! dat het u nooit berouwde, enz. Vee]en der Werkwoorden zijn te famen gefteld, of i, uit een Zelfftandig'Naamwoord'en p Pij woord", en een Werkwoord,' of 2. uit een Voorzeif 1 en een Werkwoord. Van het cerfte foort zijn dankzeggen, raadgaven, enz. Van h-t tweede foort, aanz'ge-n, toegeevcn, enz. ook bedekken, gekidenï' ■ " ' Som-  NTSDER Ü OITSCHE S»«.A-A.BSK. ff Sommigen degzer te faroengeftclde Werkwoorden zijn weder fcheid - of onfcheidbaar. — Men noemt de zoodanigen fcheidbaar tusfchen dewelken men het woordjen te kan plaatfen — en onfcheidbaar, wanneer men zulks niet kan doen, b. v. " Scheidbaar, zijn dankzeggen, toegeeven, om dat men zeggen kan dank -te- zeggen , toe-tégeeven. Onfcheidbaar, zijn bedekken, geleiden, om dat men niet zeggen kan be-ie- dekken , ge -teleiden. ' In de vervoeging der fcheidbaar e te famert' geflelde Werkwoorden, komt het naam- bijwoord of voorzetfel, als de niet te famengeflelde tijden, achter het werkwoord, b. v. Ik 'zeg dank, gif geeft toe; komende in de vervoeging ,met de voorgaande genoégfaara overeen. k Maar de onfeheidbaare maaken altijd met het Werkwoord één woord uit, b. v. Ik bedek, gij geleidt. " Het gebeurt fomtijds, dat een famsngefteld Werkwoord zoo wel fcheidbaar als onfcheidbaar is: doch als dan zijn het woorden van verfchillende betekenis, b. v. Onfcheidbaar. Scheidbaar. Voldoen, iemand bc- Voldoen, iets dat niet taaien, ik voldoe, ik vol is, aanvullen, ik voldeed. doe vol, ik (leedvol. Onderhouden, voor Onderhouden , iets het betaal en van iets beletten boven te ko- zorgen, ik onderhoud, men, ik houd onder, ik. onderhield, enz. ik hteld onder, enz. C 5 Ea  42 gronden DER En op deeze woorden moet men naauwkeurig acht geeven, om zich .niet verkeerd uit te drukken. XXIII. LES. Over de Deelwoorden. Deelwoorden, zijn woorden, die de werking of het lijden van een perfoon of zaak te kennen geeven, b. v. Ik ging, wandelend e , naar mijne buitenplaats, zag de beestjens in 't veld huppelende en springende voor mij heen ^ weiden, verder voortgegaan zijnde., hoorde ik de vogeltjens zingende en k w e e l f. n D E ter mijner vervro/ijkinge ; —■ en eindelijk u-ierd ik door mijne beminde begkoet, omhels», en op eene aangenaame ververfching onthaald. Uit deeze vertelling, kan men de bedrijvende en lijdende of anders gezegd de tegenwoordige en voorlccdene deelwoorden, zeer gemaklïjtc onderfcb.ciden. De bedrijvende Deelwoorden, zijn onveranderlijk: maar zo is het met de lijdende niet gcSegcn; wanneer deeze bij Zelfftandige Naamwoorden worden gevoegd, zijn zij ook gelijk die, aan verandering of verbuiging onderworpen ; en dat zo wel als deeze in gejlacht, getal en naamval, b. v.: e^-riEMiivD man, eet.e beminde vrouw, een gestraft kind, een vermoeid reiziger, eene cewenschte zaak, een gezadeld paard, vermoeide mannen, ge za del de paarden ; — ik heb er,"  nederdu1tsche spraake. 43 onlangs eenen vermoeiden reiziger gelicrbergd. — De Deelwoorden worden dus bijna verboogen als de Bijvoeglijke Naamwooiden. En uk deeze verbuiging kan men ook altijd weeten of men het Deelwoord mét een d of t moet fluiten: want, vermits men in het Vrouwelijke en ook in het Meervouwige achter de o of t eene E moet voegen, zoo regelt dat van zelve de. fpelling; immers zal men niet zeggen beminte , beflrafte, 'iermoeite, enz. dat zoude 'al te ftrijdig en wanluidend tevens zijn. Lijst van Werkwoorden, om, ter verdere oefening, te vervoegen, waar van hier vóór gefproken is. Dezelve is in drie kolommen verdeeld: de eerfte kolom toont de onbepaalde wijze der Werkwoorden aan; — de tweede kolom de onvolmaakt voorledene tijd; en de derde kolom de deelwoorden. Onbep. wijze. Onv. voorl. tijd. Deelwoorden. tellen telde geteld braaken braakte gebraakt dooden doodde gedood praaten praatte gepraat belooven beloofde beloofd wenfehen wenschte gewenschc } gezet bouwen bouwde gebouwd zouten zoutte \ gezouten laa»  *H «RONDEN DER laaden leiden lijden lijmen fnuiten bieden verliezen vinden fmelten geeven gencezen flaapen draagen ontvangen loope i roepen breeken werpen denken brengen koopen zoeken fterven aandoen zich aankleeden zich inbeelden regenen dooien laadde leidde leed lijmde fnoot bood verloor vond fmolt gaf genas fliep droeg ontving liep riep brak wierp dacht bragt kocht zocht ftierf Ik deed aan inkleedde mij aan Ik beeldde mij in regende dooide gelaaden geleid geleeden gelijmd gefnooten gebooden vcrlooren gevonden gef nolten gegeev.'n gencezen gefiaapeó gedraagen ontvangen geloopen geroepen 'gebrooken geworpen gedacht gebragt gekocht gezocht geftorven aangedaan aangekleed ingebeeld geregend gedooid . Als men nu de eerfte kolom befchouwt zal het fchijnen, dat men zoo veele voorbeelden niet noodig hebbe; — maar befchouwt  NEDERDUITSCHE SPRAAKE. 45 fchouvït men de tweede en derde kolom, dan zal men bekennen, niet gedacht te hebben dat 'er zoo veele afwijkingen in de werkwoorden plaats hebben; en dus zien, dat de lijst, ter handleiding en oefening niet . te groot is. XXIV. LES. Van de onveranderlijks woorden. Nü zijn er nog vier foortcn van woorden of taaldeelen , als het b ij w o oïdjvoegw o o r d ; het voorzetsel en het tos&chenwerpsel Deeze woorden of taaldeelen zijn onvetanderlhk , dat is , zij kunnen niet verboogen worden , even gelijk de zelfflandige of bijvoeglijke naamwoorden; - behalven eemge bijwoorden , en wel die, welken veel op de Bijvoeglijke Naamwoorden gelijken; de zoodaaniCen worden door de trappen van vergelijking veranderd: bij voorb. Ik fchrijf ooe»; fchrijft beter; hij fchrijft het best. j a tï fpreekt w ij s l i j k e r en dihk fpree.it het w j j s- '"^mnu de bijwoorden te onderfcheiden, heeft men maar op te letten dat, gelijk de bijvoeglijke Naamwoorden dienen, om de hoedanigheid der zclfllandine Naamwoorden aanteduiden, en uit dien hoofde altijd met elkander-gejfiard gaan, even zoo de bijwoorden ook dienen, om aanteduiden, heedaiJg) wanneer, en waar iets ver-  4<5 GRONDEN DER richt of bedreeven wordt; en dus, om die zelfde reden, ook altijd van een werkwoord vergezeld zijn. De voortzet/els dienen voornaamelijk, om de betrekking, welke twee dingen of zaaken tot elkander hebben, aan te duiden; bij voorb. voor de deur, achter de rerk, ik lees met vrugt, enz. De voorzetfels hebben altijd een Naam • of Werkwoord achter zich, hetwelk in den tweeden, derden, vierden, of zesden naamval ftaat; daarom onderfcheidt men de voorzetfels naar den naamval bij denwelken zij komen. De Voegwoorden , dienen voornaamelijk, om de betrekking van de eene rede op de andere aanteduiden; — zij zijn de draaden welke de eene rede aan de andere knoopen; b. v. en, ook nog, maar, want, offchoon, alhoewel, dewijl, naardien, indien. Men verdeelt de voegwoorden naar hunne betekenis; als: famenbindende, ver haaiende, voorwaardelijke , enz. De Tusjchcmverpfels dienen alleen om zekere gewaarwordingen , en aandoeningen der ziel uitteérukken; als: ach! ol hollal God dank, heéaasl enz. Daar in de eerfte Les, onder anderen, gezegd is, dat, om de Nederduitfche Taal goed te fpellen en te fchrijven men een toereikend denkbeeld van de verbuiging en vervoeging moest hebben: En dit nu,' ter aanleiding tot verdere oefening, genoegzaam, gegeeven is — kan men, met vrucht, overgaan om de woorden juist te leeren fpellen : ten dien einde volgt hier eerst eene aanwijzing van het gebruik van iedere letter ia  nederduitsche 5praake. 47 in het bijzonder; als dan die van het gebruik der buigbaare of veranderlijke, en zulks, zoo door haare overeenkomst met en betrekking tot elkander, als door de beheerfching, die zij «ver elkander hebben. —— < Om nu over het gebruik van ieder letter in het bijzonder tc handelen, is het eigenaartig, dat a deeerfte zij, met dewelke men beginne: doch vooraf zij men indachtig,, dat in de volgende lesfen,. over het gebruik der letteren , alleen over de fncllmg van zoodanige woorden wordt gehandeld, waarvan de uitfpraak bijna gelijk ismaar die in de /peiling en betekenis verfchillen. XXV. LES. ,y Over de Letter A. Met ééne a fpelt men in het meervouwige alle woorden , die in het enkelvoudige met ééns a gefpeld worden; b. v. paden afgeleid van het enkelv. pad bladen - è blad vaten — vat als mede vader , kabel, fabel enz. om de kortheid te betrachten. Met twee a a fpelt men alle woorden, die in het enkelvQUwige met twee aa gefpeld worden , b. v.  48 GRONDEN DER En fommigc woorden fpelt men niet alleen naar afleiding uit het enkclvouwige: maar men let ook op de verfchülende betekenis ;b. v« maaken 1 f maak zaaken I Afgeleid van de I zfak, tadCZ enkelvouwige } fa<*. Iraadcn . WQordl,n - 1 braad ■ „praaien \ J praat laaten J i iaaf dagen "1 r ,' dalen raden dal, . , namen Als het m rad-> md gaven het Enkel- nam zagen 'vuuwigebe- J j* «•avwi I wordt van wollen/lof tfM flotwoordvan een gebed\ daagen 1 daalen daal raaden I Als het in r« 1 f aêlmoes vraa- bedelen gen bedeelen giften geeven uit bekers ■ bekeren drinken zijne zonden bekeeren ï nalaaten beteren I , J beter worden \ Betekent or met teer be~ beieeren L wordt afge-^ Jlrijken leving leid vaQ van bevangen beeving fchudding leken bekennen beeken water bceken bevelen van bevel leveelen gebieden VeZe" 'ictnr11^" weezen of zijn 1 weeskinderen, weezen J *• Ten aanzien van de letter I. heeft men drie biizondrr^tdtT, optemerken, als: i dat zij kon van geluid is in de woorden zich, mcht. zt/t, zifer.- timmer, bitter, en in alle woorden ot lettergreepen, waar zij d» laatfte letter met  KEDERDUITSCHE SP3AAKE. $t is: — maar lang als zij de laatfte letter in eene Lettergreep is,b.v.in Ma-ri-d, 1-ta-li-in, Da-ni-ël, Di-a-na, enz. 2. Dat zij in woorden van lange uitfpraak niet door zich zelve, maar door de letter k verlengd wordt: b. v. tien, zien, mieren, liegen, bedriegen, enz. 3. Dat men naauwkeurig moet opletten, om haar niet met den Medeklinker J te verwarren ; vermits het onderfcheid zeer groot is: ali blijkt uit de woorden 1/adc en Jacob. xxvrr. les. Over de Letter O en U. pe letter O heeft drieërlei klank: als helder, dof, en lang, of wel hoog o? zwaar. O.is helder, in fiof, kok, hol, golf, volkkop, vos, zot, enz. rP« 1SLd0fS ? m,°f* M> W/> "°!f> fchop, bos, bofch, bot, enz. O is lang, hoog of zwaar, als zij evep als A en I eene lettergreep 'fluit; men zie dit in de woorden o-yen. bo-ven, go. den', mogen, mo len. zo-mer, vogel, enz. Vervolgens fpelt men, door afleiding uit het enkelvouwige, de volgende Woorden, aldus: D a iö  5a e R O N D E N DER toornen "I f boom hoorcn 1 hoor knoopen I Afgeleid van knoop hopen {» het Enkel- . hop rooken i vouwige. rook gaden God oerlogen i oorlog» De volgende woorden verfchillen in fpelling en in betekenis: Slooten , komt van floot of graft. Sloten '— van Jlot. Looten, betekent lot werpen. 4 Loten, komt van lot, fcheut, Kooper, betekent een die koopt. Koper, is een bekend metaal. Zoo, betekent dus of aldus. Zo ■ indien of als. Zoó, is eene Zode gras. 'Kr zijn ook nog woorden, die even eens gefpeld: doch verfchillend uitgefprooken worden, want dol betekent krankzinnig, dól een roeipen ; bol betekent zacht of hoog, ból een kloot; bot betekent onfeherp , of ook een yisch; bót geeven , betekent ruimte vieren. In deeze woorden is het nuttig, dat men de fcherpe o dus tekent: Qó), om het wangeluid jn het leezen weg te neemen. De letter U is kort van uitfpraak in de woorden lub, dubbel, vullen', lang van uitfpraak als zij op zich zelve alleen ftaat; — en door afleiding uit het enkelvouwige fpelt men muur en, duuren , van muur en duur. — Ook moet men opletten, om de letter U niet  NEDERDOI TSCHE SPRAAKF. 53 niet met het bezittelijk vóórnaamwoord UW te verwarren: want hoewel dit in de uitfpraak bijna gelijk is, verfchilt haare betekenis zeer veel, gelijk hierna geleerd zal worden. XXVIII. L E S. Over de Y, IJ en EI. Van de letter Y heeft men drie zaaken op te merken als: 1. Dat de oprechte Y geene Nederduitfche maar eene vreemde letter is: en daarom ook niet dan in vreemde woorden mag gebruikt worden, als in Cyrus, Syllabe , Synode, Cyprus, Tvoor, Egypte, Nysjbp, Pyrrus, Pyramide, en dan klinkt zij als of er ftont Cirus, Egipte, Sinode,. Hts fep , Ivoor enz. 2. -Dat de IJ, welke in het Nederduitschgebezigd en voor eene letter deezer taaie aangete-' kend wordt, zoo zeer. geen''klinkletter, als wel eene verlengde I is, en dus als twee I J behoorde gefchreevcn en uitgefprooken .te wor-. den; b. v. miin in plaats van mijn, ziin in plaats van zijn: Doch men keurt deeze fchrijfwijze te recht, af, om. dat dezelve :te ligt aanleiding geeft, om de twee II met ;de Ü te verwarren; het is.om deeze reden,, dat men wel de twee L behoudt: doch de tweede wat langer, enals een J fchrijft, hetwelk deeze gedaante ( ij, 'IJ ) «aaakt. insli asb bib noaat-/.- ■ ■'■•u** D 3 Ia'  54 GRONDEN DER In fommige oorden van ons Vaderland (zoo als in het voormalig Gelderland en Ovc-r/j'sfèl) behoudt men de oorfpronglijke klank deezer verdubbelde I, in de, uitfpraak; fpreekende men daar, b. v. de woordjens mijn en zijn uit als mien en zien. 3. Dat vermits deeze letter bijna overal in ons Vaderland, als ei wordt uitgefprooken, men naauwkeurig behoort optcletten, dat men ée IJ dan ook niet met EI verwarre. Ten einde hier voor zorge te' draagen, lette men op den volgenden regel, om IJ wel te ge-, bruiken. Met IJ fchrijft men 1. Alle Werkwoorden, die den klank in den Voor* ledenen tijd verliezen, en veranderen in EE, b. v. Bedrijven 1 f Ik bedreef blijven gij bleeft di ij ven hij dreef grijpen wij greepen kijken Waar van zij keeken lijden in den lk.leed nijgen > Voorle- J Zi3..neeS ontbijten denentjjd W1J ontbeette]' prijzen komt J wij preczen rijden zij reeden fohrijven ik fchreef hij weet of ver* wijten weet zwijgen J L zij zweeg. Schrijft riven met IJ die woorden, welke (byevvcl W aen Voorredenen tijd den klank %*'~ te*  KEDERDUITSCHE sp ra aki. 55 behoudende^) van Naamwoorden zijn afgaleid. Voorbeelden. Bedijken 1 f Dijk f , bedijkte bcniiden I Af nijd $ benijdede £i,Velcn leid van fiz?l™Z kwijlen 161V Wijl gekwijlde lijmen fNaam- l Him T > «lij'mde fP'Jzen den *° fplJsd<ï verrijken Jrijk £ verrijkte verwijden J' i.wijd L verwijded» XXIX. L E S. Vervolg der a8/fo Ter voorkoming deezer ftraks gezegde verwarring, maake men zich ook bekend met den volgenden regel; om EI wel te gebruiken. Met EI fchrijft men : i. Alle Werkwoorden, die den klank in den Voorledenen tijd behouden, b. v als men van eifchen fpreekt in den Voorledenen tijd, dan zegt men ik eischte en niet ik eesch. D a Voor*  5<5 GRONDEN DES ; .-.'.'Voorbeelden tot oefening. Arbeiden "j Deeze woor- fik arbeidde bereiden den met KI,.) ik bereidde dreigen omdat zij in ' gij drefcdet eindigen ' | den Voor- i gij eindigdet leiden * ledenen tijd \ hij leidde peilen ? hunnen < zij peilde reiken klank van men reikte fpreidea EI behou- wij fpreiddea veinzen ' den, en men gijl. veinsdet zeilen j zegt dus ^zij zeilden. a. Alle Naamwoorden,, die in heid en Jet eindigen, als wijsheid, matigheid, gerechtigheid, bctaamïijkheid, enz. ' Ailerlei, Generlei, ^drieërlei, enz. Men zal met nut het volgend Bjstjert van woorden, die in de meeste oordenvan ons -Vaderland fchijnbaar althands, gelijkluidend zijn in de uitfpraak, doch in betekenis verfchillen , ter oefeninc kunnnen raadpleegen. De verfchillende betekenis deezer woorden wordt door de lpelling onderfcheidea, — Dezelve zijn: Woor- (*) In het voormaalig Gewest Friesland weet meQ eloor de uitfpraak deeze woorden zeer wel van elkand'-r te oaJorfchtiden Het gefchiedt, ten naasten bi], $ocr achter de / vaa ei, nog de doffe klank vau *i.ne. e is voegen, na e,euoeg als of men eie uufpr»';..  NE DERDUIT SCHE SPRAAK.E, 5? Woorden met IJ. Vijlen, betekent ijzer fcherp ofglad maaken. lijden, betekent verdraagen mijden, bet. vermijden pijlen, bet. fchiet of vuurpijlen verrijken, bet. zijne bezittingen met geld of goed vermeerderen. nijgen, bet. een meisjens groet rijzen, bet. in de hoogte gaan berijden , bet. op een paard of ander dier te rijden bijten, bet. gaten in het ijs, of her fomtijds gebruiklijkWerkwoord;bijtten, gaten in het ijs maaken. XXX. LES. Over de Medeklinkers in het algemeen, en de letters B, P en D, T. in het hijzonder. Daar ten aanzien van het gebruik van fommlge medeklinkers geen twijfel in het geheel be■llaat, aangezien men dezelvcn door de uitfpraak D 5 'ge- li oorden met EI. Veilen, betekent Ver» koopen leiden , iemand gelei* den meiden, bet. Dienstmeiden peilen, bet. diepte mee> ten verreiken, bet- te hoog of te wijd reiken neigen, bet. tot iets geneegen zijn reizen, bet. zich van de eene plaats naar de andere begeeven bereiden, bet. gereed maaken beiten, bet. met de tanden bciten.  5$ «RONDEN DER gemaklijk kan onderfcheiden, is het niet noodi» hier, over deeze letteren handelende, bij allen deaelven ffil te ftaan; immers 'er beftaat <*een kunst in het wel en goed gebruiken van de K L, M, N, R, of W? Eenige van dezelven vereifchen, echter, eene nadere overweeging, ten einde men derzelver gebruik en dienst duidelijk leere bevatten. Het zijn die, welke men onderfcheidt in zachte enfcherpe medeklinkers, of die men ook wel verwante letters is gewoon te noemen. En dat zijn dan die Medeklinkers, welke veel met elkander overeenkomen in de uitfpraak, en nogthans veel verfchillen in de betekenis deiwoorden als B en P; - D en T; - G en CH; — V en F; — Z en S waar van de eerfte zacht en de laatfte fcherp zijn. . Om nu omtrent het gebruik der zachte en fcherpe medeklinkers zeker te zijn lette men op de volgende regelen: I. Op de uitfpraak; — 2 op de aflleiding uit net meervouwige, en 3. op de verfchillende betekenis. Het een en ander zal hier het best door het opgeeven van voorbeelden bevat worden. Het gebruik van B of P, aan het''begin van een woord of lettergreep wordt gemaklijk door de uitfpraak beflist b. y. baal of paal, best of pest; — en aan het einde van een woord of lettergreep wordt het gebruik door uitfpraak, afleiding, of verfchillende betekenis beflischt b. v. Met B fluit men Krab Met P fluit men mee▼an Krabben. krap van meekrappen Slab van Slabben Slap van Slappe Krsb  NEDER DU IT S C H E SPRA&KE» 59 Kreb beteekent paar- Krip beteekent zeker denkreb Rouwgaas Tob van Tobben Top van Toppen Sehub van Schubben. Schop van Schoppen, enz. D en T zijn ook gemaklijk door de uitfpraak te onderfcheiden, als een woord of lettergreep daar mede begint b. v. dak of tak, dier of tier, dollen of tollen enz. Doch, om zeker te zijn, of een woord of lettergreep, met D dan wel met T behoort geflooten te worden heeft men noodïg te letten: i. Op de afleiding b. v. tiand i (nant nauucu goed goet g af deeling; c . -ë > eigenlijk • o g .3 waar*/ -ya/z g £ .Sj» LatijnfchenX %j\ ;o | graat £ graaa graaten iteew van een c rt ^ nood ° n00t nooden Verlegenheid g noot g nood » n0OK„ ILegelteken q  6o GRONDEN DER De Gebieden- II ,S",... den, cjo/tf^- SI ,g ïj gen - | 5■ ■ | Gebiedende f | j j "| 1 *j Atf g I I * « [ woord laa- Bi . J> ^ ' ten, ,?ƒ/W s „ jy' [' Wcrkwoord 2, -S laaten toe g laaten, o/ ö laaten, ader laaten. J i ( ■ •< I ermr_ 2. Op de verfchillende betekenis: want Aard bet. eene ftof, daar men in zaait Aart — inborst of geneigdheid. Wand — de muur. Want — een handfehoen, of redegevend woord, enz to De letters D en T zijn ook van eenen bijzon deren dienst bij het vervoegen der werkwoorden, en ftrekken daar in ter aanwijzing van de verfchillende tijden. De volgende les" hevar daar toe eenen aanwijzenden regel. XXXI  BÏEDERDÜT rsCHE SPRAAKE. XXXI. LES. Vervolg der voorgaande over de letteren ü en T. De T is altijd een fluitletter, dat is, wordt aan het einde des woords gebruikt, in de woorden van den tweeden en derden perfoon des tegenwoordigen tijds, in het enkelvouwige, en van den tweeden perfoon daar van in het meervouwige. Hij is dit in den tweeden perfoon enkel ' en meervouwig, van den onvolmaakt voorledenen tijd; en 'in de gebiedende wijze in het meervouwige. Ter opheldering dienen de volgende voorbeelden, duidelijkheidshalve genomen van werkwoorden , hier voor reeds tot voorbeelden van vervoeging, of tijdvoeging gegeeven. Men bepaale zich tot de werkwoorden vertellen en beminnen. Men ziet, dat men i. in den tegenwoordigen tiid den tweeden en derden perfoon van het enkelvouwige en den tweeden van het meervouwige dan met T fluit, als: gij , hij, zij, of men vertelt of bemint. a. In den onvolmaakten voorledenen tijd alleen den tweeden perfoon als enkel gij, en meervouwig gijl. verteldet, bemindet. 3. In de gebiedende wijze alleen in het meervouwige: want in het enkelvouwige is het vertel, of bemin : doch in het meervouwige vertelt, bemint b. v. jan vertel of bemin mij; kinderen vertelt, bemint mij, ons, hem, hen, haar. Het Deelwoord fluit men altijd met D als ik heb, of had vertelD, beminD, gevuajigD enz. Deeze fpelling gaat beftendig zeker in alle werkwoorden, welke geen t of d in de onbepaalde wijze hebben: behalven in de  6r GRONDEN DER de Deelwoorden, zoo als men ziet in het werkw Men; want daar wordt het Deelwoord met I geilooten: doch, wanneer men flechts eene E achter het Deelwoord voegt wijst dit den we* als van zelve, dat men daar geen D gebruiken moet; gelijk m de 28. Les, bij de Deelwoorden reeds geleerd is.. Wat de fpelling met DT aangaat, die vloeit uit dezelfde regelen voort, en wordt alleen veroorzaakt als er in de werkwoorden ééne D m de onbepaalde wijze is, b. v. gij, hij, zij of, men andwoordt, vindt, WOrdt, houdt .doodt, enz. m den tegenwoordigen tijd, en, gij vondt, gij wterdt, gij hieldt, enz. in den onvolmaakt voorledenen tijd, komende van de onbepaalde wijze andwoorden, vinden, worden, houden dooden; en wanneer men twijfelt, of men noodig nebbe de T te gebruiken, nèeme men ter beproeving, een werkwoord, in welks onbepaalde wijze geen D noch T gevonden wordt gelijk b. v.loopen, beminnen, vertellen en vergelijke dat met zodanig een in welks onbepaalde wijze D of T voorkomen, zo als lij. den, heden: en bevindende, gelijk men ™i dat 1,1 den tegenwoordigen tijd,-in den twee den en derden perfoon enkelvouwig p„ a tweeden meervouwig, gelijk hier voo'r vertel:maar>vertelt ' hij > ^ hij 7 °f floop ——. loopt gij J  NEDERDUITSCHE srRAAKE, 63 hij 7 of Sbemin: maar bemint glJ En dus ook niet of >lijd: maar lijdt gij > hij 7 of >bied: biedt, gij ^ en zulks, om dat de D zo veel is als een wortel letter; welke oorfpronglijk tot het woord behoort: maar de T in die woorden dient, juist, om den tweeden en derden perfoon onderfc'heidenlijk aantewijzen. — en zo vervolgens. XXXII. LES. Nadere aanwijzing van het bijzonder en verfchillend gebruik van DD, en TT. Twee DD of TT, gebruikt men in den onvol/naakt voorledenen tijd van die werkwoorden , welke in de onbepaalde wijze reeds één D of T hebben , en haaren klank in deti voor* ledenen tijd behouden, geliik men ziet in de werkwoorden andwoorden en haaten: — want wanneer men zich in den tegenwoordigen tijd wil uitdrukken gebruikt men flechts één d of t b. v. wij andwoor - den , wij. haa-ten enz dus betekent ééne d of t, dat wij zulks dan, op dat zelfde tijdftip, doen. Eu isx den voorledenen tijd gebruikt men twee DD  64 gronden der DD of TT: b. v. wij andwoord-den, zit haat-ten enz • dus betekenen twee D D of TT, dat-zulks reeds gefchied is, en dat die tijd voorbij is. n naT^CGr » de^^/^ wijze reeds twee D of\T T «Jn» dan fchrijft raen in den genwoordigen tijd: wij wij wi/-ff» wi) zet-ten, en in den voorledenen tijd: wiï r«tó«fc», wij vatteden, wij «««fo, enz: ten zij de welluidenheid zulks verbiede, en dat de voorleden tijd reeds duidelijk uit denfamenhang der rede blijkt: dan fchrijft men, wel eens even als in den tegenwoordigen tijd: b v ' Toen wij gijleren langs de vest wandelden, vtel er een man in het water; wij vatten hem btj zijnen rek; redden hem uit het water • en zetten hem op een fioel bij het vuur, in plaats van, gelijk het nogthans behoort te zijn: wij vatteden, wij reddeden; wij zetteden Zie hier nog een algemeen voorbeeld, om het gebruik van de T. wel te leeren onderfcheiden • Gij wordt van hem bemind, en daarom raadt of zegt hij U: gij mo e T goeden m o e D houden, om uwen vijand overwinnen; doch zonder deugd deijgT gij daar niet toe, — Gijleren praatten wii te famen; toen zeide hij: zie eens hoe die zweeD z weeT. Jk andwoordde hem' dat komt, dat hij zoo raD geloopen heeft, om dien ra! te vangen. XXXIII,  NËfJEROUITSCHB SPP.AAKE. xxx r. LES. Üver de Letters G en CH — V en F* en inzonderheid over het onderfcheid Htsfchen G en CH. Als men naauwkeurig op de uitfpraak let, dan hoort men duidelijk, dat voegen, zeggen, jaagen veel zachter uitgefprookeh worden dan juichen, huichelen, lochenen enz. daarom fpelt men, door afleiding, voeg, zeg, jaag met G; en juich, huichelaar enz. met CH. — Er zijn ook wóórden, die in uitfpraak bijna gelijk zijn: maar in betekenis verfchillen; als Agt eeri getal Acht van achten dog of dogge, een hond ^0^degeevend digt geflooten dicht 'een vers of rijm hog bijvoeging of ver- , meerdering noch eene ontkenning ligt iets, dat niet zwaar is licht helder of klaar geflagt of gedood gejlacht manlijk, of ö J ö ö vrouwhjk gelag of drinkgeld gelach eenvrolijk gejuich wagt van wagteh wacht van waaken. En in het algemeen gebruikt men CH in alle woorden, die fcherp uitgefprooken worden b. v. gedacht, kracht, nacht, wacht enz: mits^ dat de afleiding daar niet tegen ftrijde: want al zijn fommige woorden dan eens fcherp van uitfpraak, men moet de afleiding niet verwaarloozen b. v. mdgt met g, want dat wórdt afc geleid van mogen; gebragt van brengen; eri Éeer anderen. E Eih*  6(5 G R 0 N O E IT DER Eindelijk, CH wordt ook dikwijls als K uitgefprooken; doch niet anders, dan in woorden l van Griekfchén afkomst als Christin, Chris tof el, Choor, 'Chaos, en meer anderen, welke men dikwijls uitfpreekt en fchrijft Kristus, Kristofel, Koor, Ka'ös, enz. C H behoort als eene te famen gefielde letter onzer taaie aangemerkt, en ook uitgefprooken te worden , dat is, met écn en niet met twee klanken,, of zelfklinkers; dus, CHe en niet Ce Ha. zoo als men de kinderen gewoonlijk laat fpellen. De V en F worden het best onderfcheiden door te letten, wanneer men een woord zal uitfpreeken, of fchrijven, 1. Op de uitfpraak, als vrouw, vraag, fraai, fontein, enz. 2. Op de verfchillende betekenis als: vaam ea faam, vel en fel, vier en fier , vouwt en fout, enz. Op deeeze twee zaaken moet men zeer naauwkeurig acht geeven, of men zoude zich ligt vergisfen: want F wordt dikwijls zacht uitgefprooken, als het volgend woord met eene klinkletter begint, b. v. lof en dank leest men als of er ftond: lowcndank. — Integendeel klinkt de V fcherp, als 'er eene fcherpe medeklinker vooraf gaat: want men fchrijft afvaar en , ont' vangen, ont- vonken, juf- vrouw, en men leest als of die woorden met f gefpeld waren, b. v. af aar en, ontfangen C*)» ontfonken, jufrouw , het welk niet goed gefpeld (*\ Sommigen hebben wel de gewoonte dit woord du? te fchrijven naar den klank: doch het deugt niet, dewijl het van vangen komt en de V das oorfpronglijk tot het woord behoort.  NE DERDUIT SCH E SPRAAKE. 07 ipeld is j — daaroirt, moet men wel letten", op liet woord, of de lettergreep alleen, en ïliet op een famengcfteld woord, of 'reden, Vervolgens ftelt men tot eenen vasten regel, dat de V .te zacht is, om een woord of lettergreep te fluiten, en daarom altijd met F in het. enkelvouwige moet eindigen, waar mèn anders in het meervouwige de V moet gebruiken ^ b. v.- graf, brief, dief, fchrijf (*); enz. XXXII. LES. Over de Letters S en Z, C, Q en X. Om de S en Z té onderfbheiden moet men de zelfde regelen in acht neemen, als bij V en F geleerd zijn, dat is, dat men, om een woord te beginnen, moei Jctten: I. Op de uitfpraak, welke het meest al zeer duidelijk beflist, of men S, dan Z moet ge- ^ bruiken. b. v. in de woorden Zuigen en Suiker , Zolder en Sollen, Zingen en Sisfen. 2 Op de verfchillende betekenis: want Zaai en Zullen zijn van eene gcheele andere betekenis dan Saai en Sullen; wijders, dat de 2£ zoo min als, V om haare zachtheid een fluitletter kan zijn: dat derhalveri de S in haare plaats moet gefteld worden, ,b. v. huis, laas, — glas, enz. — Dus moet men in zoodanige woorden van den regel van afleiding afzien, en op de uitfpraak letten: want hoewel men in het meervouwige fchrijft, b. v. graven, dieven, huizen, baar /zen, (*) Dit noemt men: da V wordt wellaidenheids-' kalven met F verwisfeld.  63 «RONDEN DER zen. glazen enz. met V en Z, evenwel fchrijft men in het enkelvouwige graf, dief, ia-rs, glas enz. met F en S: dewijl, zoo als reeds gezegd is, de V en Z te zacht zijn, om als fluitletteren van een woord of lettergreep gebruikt te kuniaen worden. Wat de Letters C, Q, X en IJ. aangaat., deeze zijn eigenlijk vreemde letters, die tot dè zuivere Nederduitfche taal niet behooren, en die wij wel konden misfen; inzonderheid de Q en X: want veel beter fchrijft men kwaad en kwellen met kw, dan met qu ook beter zulks, rijksvorst, met ks dan met x. Over de Ij is reeds breedvoerig in de XXVIII. Les gefprooken. — En wat de C aangaat, die gebruiken wij, om bij de H te voegen , om daar door een fcherper geluid dan de G heeft, te verkrijgen, en als zood nig moet men CH -als een letter op zich zeiven, of eene famengeftelde letter, befchottwen , gelijk dit reeds in de XXXI. Les geleerd is. Wij behouden alleen die vreemde letters nog. om 'er eenigeuitheemfehe woorden mede te fpellen, b.v.Qjiinquagefima , Ouintus, Xerxes, Xantippe, Claudius en meêr anderen. — Ook gebruikt men de C en Q in woorden, die uit eene andere Taal ontleend zijn, ert echter door veelen als Nederduitfchen aangemerkt worden, b. v. o£toher, comedie, content, catalogus, quitantie, quantiteit enz. — Eindelijk gebruikt men die nog in eigen naamen, die van het latijn afkomftig zijn: als Cornelis, Casparus, Catharina enz. Wij , gebruiken ook nog eene fpelling met P H, T H, RH enTIE: doch ook niet dan ara  NEDERDUÏTSCHE SPRAAKE. 6ö in woorden van uitheemfchen oorfprong b. v. PHARAÖ, BHARlSüëN, THH1PHÜN, 1HHODOOR, MATIHLUS,. KORINTHEN Mijn, Rhotie, Satisfactie, Notitie, Qucstie enz deeze en dergelijke woorden moet men meest door het gebruik leeren ; bij gevolg komt het 'er alleen op aan, om al die vreemde woorden van de Nederduitfche wel te onderfcheiden, ten dien einde moet men er toch iets van leeren. - . , Dit, ondertusfehen, houde men m het oog, dat wanneer men vreemde of uitheemfche woorden wil fchrijven, en in zijne redenen iuvleoten, men dit dan behoort te doen naar den aart dier taaie, waar van zij afkomftig zijn , en in die fpellirig, welke hun toebehoortMen maakt zich belagchlijk dopr hier in te misfen. Dan men legge zich immer toe, ten einde ook ten deezen aanziene niet uitgelagchen te worden, om zijne eigene 'taal, om het Nederduitsch, goed te fpreeken en te fchrijven, en daar mede, daar die taal rijk genoeg is, om alle de denkbeelden, die wij vormen, uittedrukken , alles althans in en met dezelve te fchrijven, wat wij begeeren aan elkander medetedeelen. XXXIII. LES. Over de woordvoeging in het algemeen. Door Woordvoeging verfïaat men: 1. De overeenkomst der woorden met be* trekking tot elkander.. .E 3 2. i^o  70 O h o n D'-'WW: d.e r -' i. De belieerfckidg, ', dié zij over elkander hebben; 8M Al 3. De fchikking derwoorden, ieder op zijne rechte plaats. De overeenkomst Atv woorden beftaat hierin: dat alle woorden, welke bij het Zelfftandig Naamwoord geplaatst worden, of daar betrekking op hebben, ook met het Zelfftandig Naamwoord moeten overeenkomen in gefhcht, getal en naamval; dat is te zeggen als het Zelfftandig Naamwoord Mank-k' is \ dan'moet' het Lidwoord het Bijvoeglijk Naamwoord of het Vóórnaamwoord', ook Manlijk zijn: — en is het Zelfftandig Naamwoord Viouwlijk dan moeten de andere woorden ook Vrouwlijk zijn. h. v. Een.goed man , eene goeds vrou.v, mijn 'tneester bemint ■mijnen vlijtige» broeder, zoo Hvel ah mijne vlijtige zuster. —■ Zoo is het bok met het Enk:-foottwlge'"en het Meernouwige' gelegen; even zoo als- het Zelfftandig Naamwoord is moeten de andere woorden'ook zijn: En in de buigingen hebben wij reeds gezien, hoe het Zcltftandig Naamwoord met dè andere woorden overeenkomt' in Naamval: b. v. in "den Werker fchrijft men -een coeo Meester en in den Lijder eenen goeden Meester. ■ 1 TTf" De Werkwoorden 'komen met de''Zelfftandige Naamwoorden overeen in getal,'dat is: als het '■ Zelfftandig NaamVoord ' Enbih>(wwig. is moet het Werkwoord .ook Enkelvouwig zijn, en is het Zelfftandig Naamwoord Meervouwig dan moet liet Wtrkwoord QoYMeervM'vig zijn, •b. v. ik tfckrif, de lil:;.ter hopt,' 'het kind [peelt; en in het Mecneuwige, — wij fchrijven; de ■Alec.q;rs hopen; de kjndtren fpcelcn. Men zegt pok  KEDERDUITSCHE SPRAAKE. ?I eok JAN loopt en pikter loopt; maar beter TAN en pieter hopen. De Deelwoorden volgen dezelfde regelen al* de Bijvoeglijke Naamwoorden. XXXIV. 'LES. Over de beheerfching der woorden, of wel over het onderfcheiden gebruik van den werker en lijder in het algemeen ; en van de Lidwoorden de en den in het bijzonder. • Tot een goed begrip van de befcheerfching der woorden is het* noodig,eerst en terftonü over het gebruik van het hdwoordjen de te fpreeken. Men gebruikt het zelve: ■■■,. i Als de Zelfflandige Naamwoorden Vrouwlijk zi]n, en dan gebruikt men het zoo wel in het Enkelvouwige als Meervouwige. . s Als de Zelfflandige Naamwoorden Meervouwig zijn zoo wel in het Manlijk als Vrouw- ^S^In^en werker j-van het Manlijk ge- fi£lHet gebruik van het woordjen ÖRN volgt als van'zelve uit de bovenflaande regelen: dat is, men gebruikt het wbÖrd]errL^N met andër|, dan in'den lijder van het Man lijk Lnkelvouwï, maar Jaar toe is noodig, dat men de Naamvallen, naamlijk Ata Werker en den ||-  fl «ronden der rffr, wel weete te onderfcheiden, en dat te met ongemaklyk; de naamen Werker en Tt)aer topnen dit reeds aan, derhalven fpreekt als vS zelve dat, als een perfoon of zaak iets d™ of werkt, men dan den Werker, en dus h" woordjen DE gebruik?;. en als een perfoon of zaak iets hjdt, of bewerkt wordt, d^men dan den Lijder en dus het woordjen Pen, -cbruike Om nu den Werker en den /WSSr te vinden, behoeve men flech^ ondervrSigender wijze, Wie te plaatfen voor het^Werkwoord en men of wat achter hetzelve, en het andwoord op het eerfte zal den Werker en dat 0p het laatfte den Lijder aanwijzen, b v K ™der teDEK bmaven zoon, « v M ?aVe ™m tert ',en goeden vader ; d k Meester prijst den vlijtigen jongen, maar veracht den traagen; dus5zal' dé Wi/*™ yoffg« den liefhebben, maar ü E /rj£ ge zal den ifl/^/er v:r achten. Wanneer men vraagender wijze zegt: wie bemint den braayen Zoon? wie eert den goï den Fader? w,e prijst den vlijtigen jongen? wie zal den meester liefhebben? zal men vinden, dat het is d e goede vader, DE SSlv^' °J Vlljt¥ '0«M*è& waar uit dan blijkt, dat de goede vader, de braave ' zoon, de meester, de vlijtige, de werkers zijn der werkwoorden beminnïn, heren, prijzen en liefhebben. K ' c'V^i Wanneer men vraagender wijze, wien of wie voor perfoonen, of wat voor zaaken, achter het werkwoord plaatfe, zal het andwoord den Lijder aanwijzen, b. v.de goede y ^ 7ert J, %'j ^f" Z°T Le *oq£ Z>ll T, h ■fen30C^» vader. De meester prijst, wien i den vlijtigen jongen, enz. XXX vl  jSEDERDUITSCHE SPRAAKE. 73 XXXV. LES. Over het gebruik van de, den, een, eene; eene voordzetting van de voorgaande Les» Men gebruikt het woordjen den ook in do andere naamvallen, gelijk blijkt in de verbuiging van het Manlijk Enkelvouwig: maar dan ftaan de woordjens van of aan daar vóór, of, ten minften men kan hen daar vóór plaatfen, of onderftelt dezelven daarbij: b. v. Ik zal het den Meester zeggen; ik heb het s» e n jonden afgenoomen. In plaats van, of gelijk men ook kan zeggen, en wel eigenlijk behoort te zeggen: Ik zal het aan den Meester zeggen, ik heb het van den jongen afgenoomen. Hier uit volgt wederom, dat, als het Zelfftandig Naamwoord Manlijk Enkelvouwig is, men altijd het woordjen den gebruikt, behalven in den Werker. Hier boven is geleerd, dat in den Lijder, altijd het woordjen den gebruikt wordt: men moet, echter, op deezen regel eene kleine uitzondering in acht neemen; deeze is, dat, als er een woord bijftaat, het welk reeds eene lijding aanduidt, men dan het woordjen d e en niet den gebruikt, b. v. de man is bemind, d e jongen wordt geflaagen. Deeze woorden man en jongen fchijnen wel in den Lijder te ftaan; doch wanneer men na ziet, het geen op het einde van de voorgaande les gezegd is, zal men vinden, fatman en jongen, indedaad werE 5 kers  £4 , C R q n d e ïf DER fers zijn, b. v. men ,vraage , w1 e. is btmind'ï wie wordt geflctagen? zöo" zal men vinden, dat het is dé man cn de jongen; welke woorden, dqrhalven., werkers eij -.geenszins Lijders zijn. Om < dip zelfde reden moet men fchrijven en zeggen:' de Burger'N. 'N. is fchuldfg of d e Burger N. N. .wordt verzocht enz. en niet den Burger gelijk veel gefchiedt door de zulken,-dle. der. taaie niet kundig zijn. . .Mep .gebruikt in het VrouwlijTi gejlacht en in het Manlijk Meetyauwig altijd het woordjen de, en'in'het Manlijk Enkelvotiwig altijd het' woordjen den, ' behalven ïn den Werker. 'Wat het onderfcheiden gebruik, der woorden eer., eene en èènen" betreft; ^ Men gebruikt in den Werker van, hét Manlijk Enkelvouwig.'h'et woord ee n,', b. v. een 'bock , f en man ,' enz. b. y. ee« goed meester Wordt bemind, een kwaade jongen wórdt geJlrafi enz. gelijk ook in het onzijdig gejlacht in .alle Naamvallen; indien men niet in een' Verheven' ftiil fchrijft, \\, v. 'een kind, een huis, 'enz. '' Men gebruikt, het woordjen eene in het Trcmvlifi gcflaclit, 'in alle Naamvallen zonder 'uitzondering, met bijvoeging van de Voorzetjes van en aan} doch wanneer men die VoorzïdpTs'niet bezit.,.,zegt men in den tweeden en 'derden' naamval'ih het Enkelvouwig eener. Men gebruikt altijd, het woord 'kenen in het Manlijk g'P.acht in alle naamvallen, behalven in den Werker,,'b. v. een goed knecht eert, een e n goeden baas; Ook niet wanneer het in-mcêr genoemde uitzondering 'valt. **** ' - 1 \ XXXVI,  K E D E RD CITSCHE SÏRAAKÏ. XXXVI. L E S. Over het onderfcheitkn gebruik van de voorden, mij, mijn, mjjne en mijnen. Men moet vooral opmerken, dat mij, een perfoonlijk vóórnaamwoord zijnde, altijd den perfoon uitdrukt, en niet verandert, en dat mijn altijd eene bezitting uitdrukt- en m zijne verbuiging verandert, b. v. Hij heeft mij mijn boek afgenomen. — Geeft mij het geld van mijnen broeder, of mijnks broeders. Dit zelfde onderfcheid heeft ook plaats tusfchen U en rw: ik zal TJ'mv fpeelgoed geeven; wij zullen U de boeken van uwen broeder geeven. . T7J, De letter U is een pIrsoonlijk Vóórnaamvoord, en het woord uw .een bezitte n d Vóc> naamwtord; om hier in niet te, dwaalen heeft 'men maar opteletten, of men tegen eenen perfoon, of dat -men van zijne bezitting fpreekt: — fpreekt men tegen eenen per/oen dan .debruikt men eene enkele ü, b. v. Ik zeg u % waarheid; vraagt hij u om een boek? Ik heb 'u gehoord; zij zullen u niet ver ftaan; enz. ' En fpreekt men van iets, het welk aan den perfoon, tegen wien men fpreekt, toebehoort, dan gebruikt men uw, b. v. uw Vader,, uw boek, uw loojd, vvj Jpraak, uw hoed, enz, Wat aangaat het onderfcheid tusfehen dc woorden uw, uwe, uwen, uwer, vnmvs, dit is bij de verbuiging der Vóórnaamwoordcri reeds Pirfl ° v • Mea  ■76 ©RONDEN BER Men gebruikt het woord mijn in het manJiik en onzijdig gedacht in den Werker en fomtijds in den Lij Ier van het Enkelvouwige, even als het woord e e n. Het woord m ij n ë wordt gebruikt: i. In het Vrouwlijk gejlacht, zoo wel En' kelvouwig als Meervouwig, b. v. m ij n e Moeder , mijne Zusters. a. In het Manlijk Meervouwig, b. v. mijne Vaders, m ■ j n e Broeders. 1 Het woord m ij n a n gebruikt men: in het Manlijk Enkelvouwig, in den Lijder en ook in de andere naamvallen, fomtijds met bijvoeging van de woorden van en aan; fomtijds ook met weglaating van die woorden, b. v mijn Vader gaf m ij n e n broeder een mooi boek; mijn broeder bedankte mijnen vader niet, en daarom nam mijn vader het Mijnen broeder wsér af, en gaf het aan mijnen neef. Vermits de overige Vóórnaamwoorden allen deeze zelfde regelen volgen, zoo is het niet noodig daar over nu meêr in het bijzonder, te fpreeken: het zal genoeg en van nut zijn eenige voorbeelden daar van optegeeven, waar over de Leerling dan kan ondervraagd worden, waarom die woorden zoo, en niet anders gefpeld worden. Zie hier dezelven. Uwe zuster bemint haaren of zijnen broeder z 'j v e dochter bemint onzen broeder- mijM broeder wordt door üws nicht bemind, of uwe nicht bemint mijnen broeder. uw zoon geeft hunnen zoon niets vooruit. en hun zoon geeft uwen zoon niets vooruit. der- M ij N broeder wordt door ü w s nicht bemind, of uwe nicht bemint mijnen broeder. uw zoon geeft hunnen zoon niets vooruit. en^puN zoon geeft uwen zoon niets vooruit.  nederduits che spraake. 77 zitne zooncn wandelen met uwe dochteren, en hunne dochters wandelen met onzs zoonen, enz. XXXVII. LES. Over de woordjens eens , eener , van eenen, van eene. Het onderfcheiden gebruik van de woorden eens, eener, van kenen en van eene beftaat hier in, dat de woorden eens en eener alleen in den Eigenaar gebruikt worden ; daar de woorden vaN eenen en van ekne in beiden, dat is, zoo wel in den Eigenaar, als in den Derver gebruikt worden. —■ Om nu deeze twee naamvallen van elkander te onderfcheiden heeft men flechts op het volgende te letten. — In den Eigenaar is het Zelfftandig Naamwoord altijd door een ander Zelfftandig Naamwoord verzeld, of anders, in den Eigenaar is de eene Zelfflandige zaak, bezitter van de andere Zelfflandige zaak, welke door die Zelfflandige woorden, die elkander verzeilen, uitgedrukt worden; het geen in den Derver zoo niet is; ook is de Derver altijd door een Werkvoord verzeld. Onder deeze regelen kunnen nu alle Vóórnaamwoorden betrokken worden, vermits zij allen als het woord ken verboogen worden: gelijk in de XL en XII. Les over de verbuigingen geleerd is. Zie hier nog eenige voorbeelden, waar over men den Leerling kan ondervraagen tot welk gejlacht, getal of naamval zij behooren, Ds  7? «RONDEN B E B De zorg van den Vader {des Vaders), de ' liefde van de Moeder (der Moeders), het «oed gezegd zijn als: jan bedriegt zich,mietjsn %leedt zicïi, wanneer zulks met de wsare betekenis flechts overeen komt: want, jan bedriegt hem, mietjen kleedt haar ,. betekent, dat zij dat eenen anderen doen ; jan bedriegt zich, mietjes kleedt zich, betekent, 'dat zij zich zeiven bedriegen of kleeden en niet eenen anderen. I» de woorden haar en heu2 is geen wezenlijk onderfcheid geleegen; dat zijn maar verfchillende tongvallen, of het is eene verkieslijke fpelling, heur is vanlaater uitvinding dan haar, en mogelijk gekozen, om dat haar veel in den klank heeft'van hair Cbetekenende het hoofdhair) zoo als dat woord gewoonlijk wordt uitgefprooken. Men gebruikt die woorden als de perfoonen of 'zaaken, die de bewerking ondergaan, Vrouwlijk zijn, zonder onderfcheid van getal of naamval, b. v. gaa haar of heur zien. Zeg aan haar of h e ü r , dat ik een brief van haar of heur verwagt. Het woord hem laat zich gemaklijk bepaalen: want dat gebruikt men, als de werking op één manlijk perfoon nederkomt b. v. Ik geef hem , gij kent hem, hij vroeg, afvraagde hem, ^ wij zochten hem, zij bedriegen hem,-— bij ge- ' Tolg, altijd hem. De  Öö GRONDEN DER De woorden hun en hen gebruikt men als de werking op meêr manlijke perfoonen, of zaaken nederkomt, en dus in het manlijk weervi b. v. Het was een Paard van hun zeiven, ik geef hun, hij vraagde hun, ik ken hen, hij zocht hen, wij ïeenen v a n h u n, zij bedriegen hen. Men ziet uit deeze voorbeelden, dat hen, in deezer voege, alleen in den Lijder wordt gebruikt, en hun in den Eigenaar, Ontvanger en Derver. Anderen fchrijven altijd , in allen de hier Voorgenoemde naamvallen, hen, en zulks, om hun, gelijk het hier is, perfoonlijk, niet *tc verwarren met hun bezitlijk. Men zie in de XI. Les over de Bezitlijkc Vóórnaamwoorden. Men moet, ondertusfehen, altijd wel opletten op het onderfcheid tusfehen het perfoonlijk en bezitlijk hun,even gelijk als tusfehen hetperfoonlijk en bezitlijk haar, vooral in woorden van het onzijdig geflacht, dewijl daar bij het bezitltjk hun en haar niet verbogen wordt, b. v. hun bosch verflrckt hun tot vermaak, haar bosch verfchaft haar houts genoeg» XXXIX. L E S. Over de woorden als en dan. Wanneer men twee zaaken met elkander vergelijkt, gebruikt men daar toe de woorden als of dan. Men gebruikt het woord als: wanneer twee zaaken met elkander vergeleeken en gelijk gefteld worden, b. v. zoo groot als gij, zoo wit als fneeuw, moedig als een Leeuw, hard AL3  neberduitschk SFRAAKE. !.ƒ als fteen; of ook, wanneer ten aanzien vaa twee of meerder zaaken, door ontkenning wordt aangetoond, dat zij elkander niet gelijk zijn, b. v. Hij is zo groot niet als gij; het linnen is zoo wit niet als fneeuw, enz. n, het woord dan wordt gebruikt, wanneer men twee zaaken met elkander vergelijkt door tegenstelling of bij vergrooting, b v, niemand is grooter dan hij, die zich zeiven overwint; wat is witter dan fneeuw? wie is moediger dan een leeuw? ftaal is harder dan fteen. Deeze tegenrtellinjj maakt men ook door het bij woordjen meer of Oneerder, en dus zegt men zeer goed: wij allen weeten zoo veel niet als de Meester: want de Meester weet meer dan wij allen. XL. LES. Over het gebruik der Hoofdletters', Men gebruikt de Hoofd- of Trekletters: I. Bij bet begin van iederen volzin, a. Bij iederen nieuwen regel in dicht. 3. Bij eigen naamen, van Menfchen, Steden, Dorpen, Zeeën, Rivieren, enz. 4. Bij kunstwoorden, als Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid, Geneeskunde, enz. 4. Bij de naamen van groote waardigheden en kunstenaars. 6. Bij woorden daar de nadruk van den zin op valt. Ten_ aanzien van alle andere woorden moet men zich, in het fchrijven van het gebruik deezer letteren onthouden, om dat dezelve te plaatfen vooraan, of in het midden van woorF den,  «RONDEN DER den, welke van geen bijzondere betekenis, of nadruk zijn, eene wanftallige gedaante en houding aan het gefchrift geeft. Men beö'ordeele ds waarde van deezen regel uit het. volgend voorbeeld: Een Dom, lui en Boos Hartig Meusch wordt Van ieder Een veracht; moet veel Al Wanneer Hij Oud Wordt een kommer Lijk leven Leiden, met Verfcheurde Klederen looPen , of tok wel Met den bedelZak omzwerven. XLI. LES. Over de Lees - of Zintekens» Wat het gebruik van de Lees- of Zintekens aangaat, het zoude noodig en ook hier de plaats zijn, om desaangaande genoegzaam uitvoerig onderwijs te geeven, ware het niet, dat daar over reeds, op eene bevatlijke en niet min be. vallige wijze, was gehandeld, in de Verhandeling over het Kunstmaatig Leezen, uitgegeeven door de maatschappij tot nut van 'talgxmeen ; daarin wordt derzelver gebruik (voor zoo verre zulks het leezen aangaat) duidelijk geleerd; dat is, voor zoo verre, dat men die tekens en derzelver gebruik leere kenne als zij reeds geplaatst zijn. Doch om dezelven al fchrijvende wél te lieren plaatfen, daar toe zijn niet alleen taalkundige, maar ook redenkundige regelen noodig; en daar toe is dit werkjen niet gefchikt. Genoeg zal het bij deezen zijn, met terugwijzing op de hier boven genoemde Verhandeling, de gebruiklijke Lees- of Zinteekens hier op te noemen. Het eerfte, 'c welk in aanmerking komt, is i. liet  MEDKR DUITS «Ht SP.RAAKE. Sg» I. Het korte rustteken of de Comma, das getekend £,]. 2- Het langer rustteken, of de Comma puntt; dus getekend [;]. 3. Het derde het teken van volflrekte rust, waarmede een volzin geflooten wordt; da punEt genoemd [.]. 4. De Dubbele punt} [:] een teken niet alleen van langer rust dan de Comma punól: maar ook dienende, o'm toonverandering aanteduiden, waarom het voor de woorden maar, doch en •want geplaatst wordt; en vervolgens ook gebruikt wordt, om te plaatfen vpor eenige woorden uit den eenen of anderen fchrijver aangehaald, of welke de befchrijving van iets bevatten. 5. Het Vetwonderings teken, dus [!J getekend en achter eene uitroep geplaatst 6. Het Fraag-teken alleen achter eene vraag gebezigd [_?]. Behalven deeze komen nog te pas: het teken van inlasfing fl — dat van tusfchenredeuO — het koppelteken [ - ]. Het deelteken £ ■•} gebruikt, wanneer in een woord twee klinkletters naast elkander komen, die ieder op zich zeiven moeten uitgefproken worden; en als dan boven da tweede letter geplaatst. —De dubbele Comma ] dienende, om eene rede van belang, van een an« der ontleend, aanteduiden. Het teken van fcherpe toon [éj dat van zwaar en toon — dat van den omgeboogen toon f_ ê ] en eindelijk de, in fom- mige gevallen gebruiklijke wagttekens. [ ~\ waar bij men nog voegen kan de fomtijds gebruiklijke flippen [.... ] als beletfel tekenen of tekenen van zinsafhreeking; benevens het afdeelingsteken, of de Paragraaf [ § ]. — Allen breeder behandeld in meergenoemde Verhandeling. F 2 XLIÏ.  ?4 « R O H » E N DEK XLII. LES. Over het afkappings, of wegneemings* teken» Behalven alle de in de ^voorige Les opgenoemde Schrijftekenen is 'er nog een, waar* van zeer veel gebruik in het fchrijven wordt gemaakt: en dat vooral in de Dichtkunst van eenen zeer grooten dienst is: dit is het afkappings-, afwendings- of'wegneem ings- teken, het welk de gedaante heeft van het korte rust-teken of de Comma [_']. . Dit teken wordt zeer veel gebruikt in de plaats van een of meer letteren, die men voor of achter een woord of lettergreep weglaat om daar door welluidendheid of verkorting te betrachten , en wordt als dan boven aan voor of achter de letter geplaatst, voor of van achter dewelke eene létter is weggenomen, b, v. 'Er, 'k zal, V huis, t land, 'smorgens, 'satonds, 's lands, dit *s 't; in plaats van: daar, ik zal, het huis, het land, des morgens , des avonds, des lands, dit is het. •— als ook t''huis. el'aard', voor te huis, de aurde, en een', mijn', een', hurm', haar', in plaats van eene of eenen', mijne of wijnen; hunne of hunnen enz. Nu zoude nog het derde deel der woordvoeging, ter behandelinge , volgen, naamelijk: de /ehikking der woorden , op derzelver rechte plaats: doch eigenlijk gezegd behoort het onderwijs daar vah niet tot de eerfle beginfelen der Ipraake. Let is een on-  NEDKS.DUITSCHE SPRAAK!. 85 onderwijs, waarbij liet oordeel bijzonder te pas komt, en het welk volgen moet na den afloop, niet alleen van het geen in dit Leerboekjen vervat is, maar zelfs na of bij een goed grammaticaal onderwijs. Het is echter een onderwijs, het welk met opzicht tot onze Nederduitfche Taal vooral noodzaaklijk is; en hetwelk, offchoon het niet vermaaklijk moge zijn, en dus voor de jeugd, die de gronden der taaie leert, verveelend is, nooit behoort verzuimd te worden, wanneer men deeze taal naar regelen en tot in de mees? te volkomenheid wil onderwijzen.