im D 7   RVVWE PROEF OVER HET WERKTVIGLIIKE mr DICHTKVNDE;   RVVWE PROEF OVER. HET WERKTVIGLIIKE der DI.CHTKVNDE, ten osdiizqih aan het genootschap, gfNST fTORDT DOOK. ARBEID VMRKREEGEN, opgeds.aagen. L E J D B S Bh IOAN. van THOIR i 7 9 6.   VOORBERICHT, WAARDE MEDEBVRGERS, GE ACflTE KVNSTBROEDERS! JJ et is mii niet onbekend, dat den meestenen voomaamftenDichteren fpoedig en ligt zoo yeel van het werktuiglijke der dichtkunde bekend is, als zii tot het opflellen van hunne dichtftukken behoeven. Veelen hunner bepaalen zich daarom bii die maate, en onderzoeken niet verder, iaa zommigen vinden het overtollig, vooral verveelend, zich in koude en drooge letterkunde en kleinheeden dieper intelaaten» Met eenigen fchïin van recht achten zii verkiesliiker zich alleen door het leezen der groote voorbeelden te laat en leiden en vervoeren. Van de zulken kan ik mii niet belooven, dat zii miine Proeve met oplettendheid, veel min met genoegen, zullen gadejlaan. Om nu niet te fpreeken van de gronden voor een gevoelen, ftriidig met het miine; vleiie ik  VOORB ERICHT. ik mii niet te min, dat er onder V, miins . gelichte, broeders, ten min/Ie letterkundigen zullen gevonden worden, dis het van belang voor aankomende dichters zullen oordeelen, dat men over de vahchlieïd of waarheid nriinêr voorgemelde reegelen beflisfe. Voor het overigelis miin eigentliik en voornaam oogmerk, geenszins V allen met veelal bekende geringheeden, maar alleen dezulken onder F te onderhouden, die, van alle kennis van Grieksch, en zelfs Latiin, ontbloot, evenwel een denkbeeld van de dichtmaat der ouden verlangen te hebben; welk denkbeeld, ik vermeene, dat hun, ten zii'op eene dergeliike wiize , als de miine, ontvouwd, fchier vnmogellïk is te erlangen. Van deezen, der halven is het, dat ik eenïgs nieuwsgierigheid verwachte; iaa verdere, niet alleen om hst vermaak van onder rechten, maar ook om door hunne vraagen te ontdekken , waar ik iets noodzaakeiiiks mogt overgejlagen, of niet bevatteliik genoeg uitgedrukt hebben, I N-  I N H O V D. 'EERSTE AFDEELING. }Ae HO OFDSTVK. De toon maakt den reegel in de Gemeene Dichtkunde bl. I Ilde HO OFDSTVK, Klitnverzen, S lilde HOOFDSTVIC, . JDaalyerzen i? IV'ds HOOFDSTVIC. Gefchiedenis van hei Gemeette Dicht. . . 21 TWEEDE AFDKELING. Oerjptong en Aart van het ÉLiim. ... 26 DERDE AFDEELING. Ite HOOFDSTVK. Inleiding tot het Komtdicht 37 lid- HOOFDSTVK. dlgemeene reegels over de hoegrootheid der greepen 39 Ill'le HOOFDSTVK. Over de Voeten, *. . . ..... 43 IWe HOOFDSTVK. Over de Maat. . 45  I N H O V D. V^e HOOFDSTVK, Kiifmaat . • . 46 Vide HOOFDSTVK. Loopmaat • « . i 51 VIIcle HOOFDSTVK, Vingermaat» 55 VUIle HOOFDSTVK. Weerflagmaat . 63 IX'lc HOOFDSTVK. Loopkiivermaat. . « ^ 65 Xde HOOFDSTVK. Kiifloopermaat 66 Xlde HOOFDSTVK. Tönifihe - van - kort - maat 67 Xllde HOOFDSTVK. Tónifche van - lang-maaï , 6$ XlIIde HOOFDSTVK. Verfcheiclene foorten van Maaten. ... 70 XlVdc HOOFDSTVK. Be fluit van het Komt dicht. . . . , . 76 VIERDE AFDEELING. Qemeen-konstdicht 80 VIT WEIDINGEN Over de letter Y 90 Over de langwerpige J. ..... . 93 Over eenige dubbele klinkers 9S RVV-  RVV WE PROEF over het ' WERKTVIGLIIKE der DICHTKVNDÉ4 EERSTE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTVK. D e natuur, der menfchen fpraak vormende, héefc biina aan iider woord in de taaien een klemtoon gegeeven; en eigentliik niet meer dan één'; dat is een accent, hetwelk, volgens de grootften onder oude en ionge wiisgeeren, de ziel van het woord uitmaakt; als in gemór, gedru/sck op de laatfte lettergreep ; in daken, lénte op de voorlaatfte. Deeze klemtoon is aan iider van denzelfden landaart, hoe ongeletterd hü ook zii, altiid van zelf" bekend, fchooh niet altiid doorhem opgemerkt;niemand, hoe onkundig, lomp of onbefchaafd ookj kan er zich in bedriegen, of zondigt er ooit telgen in de uitfpraak* Te onrecht ftelt o li vet in ziinê Profodï Franc. bl. 387, 388 deeze vraag, of er woorden in het Fransch ziin , die een fchellen of* doffen toon hebben, als twiifelachtig voor, eri als moeilük om te onderzoeken of te beproeven* A Eéiv?  * EERSTE AFDEELING Echter is de klemtoon in verfchillende taaien met dezelfde- als welke van verfchillende reegelen e„ gronden, zeer dücwiils van den uitgang des woords afhangt: Sookrdtees in het Grieksch, Sécrates in het Latiin,. Socrate in het Fransch, So. krant in het Hollandse!). Het wel opvolgen van den klemtoon in de uitbraak is van zoo veel belang, en zoo noodwendig, dat men door hem kwaaliik te plaatzen of doorgaands elkander geheel niet, of zomtiids vlak verkeerd verftaat. Het eerfte zal men bemerken, als evgémor in plaats van gemót gezegd wordt; het laatfte, als men zegt béken in plaats van bekén. Hit yerfchil van toon maakt eene der voornaamfie zwaarigheeden voor een vreemdeling in het aanleeren en fpreeken eener andere taal; en van daar, dat wij zoo ligt en onbefcheiden een 'X ranschman uitlagch.cn;, De zeldzaamheid of onmogelijkheid , dat de landaart teegen den toon fpreeke , is oorzaak, dat geen Schriiver in eenige taaie, terwiil dezelve leeft en bloeit, de toonen uitdrukke en fchriive, of oudtiids gefchreeven hebbe. Des niet teegenftaande is het fchrüven der toonen in de Griekfche taal zeer oud, hebbende, tot een onbedenkeliik nut, nu om en bü de twintig eeuwen plaats gehad. In het Latiin is het gebruik van dit fchrüven ons onbekend, en hebben ons de oude letterkundigen alleen de reegels bewaard. In de nieuwe taaien vinde ik tot miine gvoote verwondering dit onderwerp door niemand met btftemming of naauwkeurigheid verhandeld.  EERSTE IIOODSÏVK* 3 deld. Vtnthmi I, 2 bi. 223, Mèonen V, bl. 2.3, Stiil, Reftaut I,i bl. 13, XV, bl. 47=; GoUfched ilte en 3de Hoofdft. Cramer, P«ï/ó», A7«/* in ziitïfl hitst vanzelfjkmd. naamw. lett. Ybl. 636 en veeIe anderen hebben in hunne Spraakkonllen hoog en laag met lang en kort, of de tooncn verward met zeekere onderfcheidingsteckens, welke men vooral om woorden van dezelfde fpelling, doch van verfchillende betcekenis, te onderkennen, en dubbelzinnigheid te miiüen , of ook om eenige verfcheidenheid van klank aan eenen klinker te geeven , of om ecne zaametrekking aan te duiden, het zii in de Latünfche, het zii in de leevenda taaien, beezigt; en dac zomtiids op lettergrecpen, waarop de toon niet vak; b. v. in het Latiin do&è, geleerdelijk, niet 0 dode, 0 geleerde; ê'om traciüs voor den ouden tecler, enhtraêluis, teegengefteld aan andere naamvallen contraEtus: bii de Italiaancn amo ik bemin, amt hit beminde; t en, è is: bii de Frahfchcn fermeté, té mént é, légere; rèpondre antwoorden, repondre weder etteren leggen; vdtre zaamegetrokken van vostre, intetét van interest; matin morgen, mdtitt bulhond;. fur veilig , zaamegetrokken uit feur van fecuxus, oi> derfcheiden van fur op: in het Engelsch recórd verfchillend van Rétord: bii de 'Hollanders, zulke ten minfte, die geene dubbele klinkers willen fchrüven, bekèn om te onderfcheiden van béken; het régent van regént. Van geliiken aart, als de onderfcheidingsteekens^ is ook het teeken van büzonderen nadruk; waar door de woorden zomtiids als twee fëherpe toe A 4 n«n  4 EERSTE AFDEELING nen fchiinen re kriigen; bii voorbeeld in geleerd en ongeleerd* neem, dat over de kunde van een onbekenden gefprooken worde , en dat ik, het gezegde maar half verdaan hebbende, vraage, of die man voor gèléerd of voor ongeleerd wordt oppegeeVen. Eet komt mii een ongelukkig toeval voor, dat deeze ftreepics iuist dezelfden ziin, als waarmede men de toonen aanduidt; waarfchünlük veroorzaakt door dat men geene andere teekens voor handen vond, of verzinnen kon. In het algemeen gefproken , komt in woorden van meer dan ééne lettergreep de waare klemtoon, waardoor ik den feherpen- of hoofd-toon verfta, bii de Romeinen nooit op de laatfte greep; maar of op de voorlaatfte bént/s, fdclus, móres, confëetos; of op de voorvoorlaatfte, dat is de derde greep van het eind des woords, fdcere, téndere, véniens: in het Grieksch op de laatfte banis ; of op de voorlaatfte tonos; of op de voorvoorlaat te dnthroopos: in het Neerduitsch gehad, verminkt; hoóren, béter , bekeéren; wandelen, békeren: eveneens in het Hoogduitsch gewdlt, wohln; fas/en, fégen; zaerilichfte, tügenden, féligen: en in het Italiaansch abilitd, fmcerita , benché; benedétto; batté/imö , comincere , benisfimo: in het Fransen op de laarfte, herós, cheidl, tombé, recevo/r, concoiuir; op de voorlaatfte tèmbe, rappèrtent, fuivhs; nooit, indien ik het wel heb, op de voorvoorlaatfte. Verder, dan op de derde greep van achteren, vermeen ik, dat in geene taal de fcherpe toon gaat,  EERSTE HOOFDSTVK. 5 gaat, of wegens den aart des menfcheliiken fpreektuigs gaan kan. De zeekerfte en algemeenst erkende kracht van >deezen klemtoon is, dat dezelve den klinker en lettergreep, waarop de ftem hem plaatst, verheffe of verhooge, meer doe uitkomen en klinken, dan de overige greepen. Van deeze verheffing is de eerfte gevoelige uitwerking voor het gehoor, in woorden of eene rede, eene beurtelingfche riizing en daaling der lettergreepen. Deeze beweeging is de eerfte oorzaak van allen zang en kadans. De zang en kadans is het verder, die het gevoelig geftel van den dichter gaande maakt, ziin bloed fneller en met meer aandrang door de aderen iaagt, ziin geest verleevendigc, hem de taal der driften, dat is, met meer nadruk en door beelden , doet fpreeken, in één woord, die weezentliik het dichten fchept. Zal men mii nu te gemoet voeren: de afwisfelende riizing en daaling der toonen , dus ook de zang en kadans, hebben zoo wel plaats in ondicht en gemeen gefprek, als in het dicht, waarom doen zii dan in het ondicht niet dezelfde uitwerking? Ik antwoorde , dat ik het daarziin derzelfde oorzaaken in ondicht niet ontkenne : maar in ondicht is de riizuag en daaling , en daaling en riizing aan geene lettergreep of vaste plaats verbonden; maar in allen opzichte ongereegeld. £n luist deeze reegelmaatigheid is het alleen, A 3 die  6 EERSTE AFDEELING die het dicht van het ondicht onderfcheidt; ze beiden kenmerkt ; beider grenzen beperkt , en eindpaalen vastftek. Wié weet niet , dat de fchoone Venus van Apellcs in de natuur niet beftondt? niet te min had de fchilder iideren trek van eene Griekin waarllik ontleend, en het geheel uit aller 1'choonheden te zaarrie gefield. Dit is het werk der kous:, Wat heef: de mu/iik voortrcfleliiks, dat Biet in het aangenaaide van de menfehenftem is ins'.-i'chaapeii? is daarom ccnig mensch zonder kunst volmaakt muzikan t ? De eerile dichters, of, zoo ge wik, de Muzikanten , hebben de eigeufchap der riizing in de patuurliike fpraak opgemerkt, en er voordeel mede weeten te doen. De onderfcheidende recgelmatigheid des dichts bëftaat dan in het algemeen en voornaamentliik in de gezette en bepaalde opvolging der riizing en daaling. Dus verre zou dit in ondicht ook plaats kunnen hebben; ichoon hetzelve er onpatuurlük 'en gezocht door zou worden, Alhoewel het nu altiid het ftreelcndst voor het oor is, dat de riizing en daaling der toonen zich door een geheelcn versreegel, zonder op eenige greep te misfèn of te wankelen, reegclmatig opvolgt ; maaltt deeze fierliikheid en welluidentheid in dicht zclven geenszins eene wet; zelf, door er zich al te naauwgezet aan te houden, zou men wel iets centoonigs krijgen , vooral ziin dichtvermogen al te veel binden, en dwingen, en zich de zaak buiten noodzaak al te bezwaarliik niaa-*  EERSTE HOOFDSTVK. 7 manken. In zoo verre kan men ook uit de fiine opmerking van hütokcoper Proev. H- B. v. 1089 bl. 403 volgg. over de hooge en hoogcrc toonen, niet als' wet, maar als bevordering van bevallige welluidendheid mogeliik cenig nut trekken; doch vooral niet minder uit de waarneemingen der Kunstgenooten nil volentibvs ardvvm over het gebruik der Toonen. Maar de tweede reegelmatigheid , dat men naamentliik op zeekere vaste plaatzen niet alleen altiid het hoog of laag naauwkeurig zette; maar ook, om die bepaaling meer te doen merken, het woord telkens aldaar eindige, en na geliik-afloopende lengten de Hem, niet door het fchrüven of door de zin- en rust-teekenen, maar door de weeromkomende kadans doe afbreeken , eene ongevoelige poos rusten; en dus leden of versreegels maake; dit, zeg ik, wordt onnatuurliik, oneigen, alleronwaarfchiinliikst voor ondicht; het gros zou dusdaanig een' gemaakten fpreeker in den daagliikfehen ommegang niet willen dulden, geen rechter eenen redenaar voor de balii. Dit is door Mimikanten, dus verre van dichters niets verfchillendén, verzonnen; dit is inderdaad, het geen dicht van ondicht affcheidt. Deeze laatfte bepaaling onderfcheidt ook de enkele kadansfen, die in het oneindige kunnen voortloopen, van vers-kadansfen, die beüoten moeten ziin. De voorgaande aanmerkingen verdeden, als van zelf de ganfche dichtkunde in tweeërleie loort; de ééne, waarin het laage vooiafgaat, het hooA 4. Se  * EERSTE HOOFDSTVK. ge volgt; de andere, waarin het hooge eerst, en het laage achter ftaat. Verder geeven die opmerkingen over beide foorten der dichtkunde eenige reegelen aan de handt, welke ik nu zal trachten te bepaalen, optebelde» ren en te bevestigen. Evenwel dus te verftaan, dat ik alleen meene te Iprèeken van de «gonnamfla wet, die nooit van eenig dichter raag of kan overtreeden worden; die het dicht zoo 'wel van ondicht, als de eene foort van dicht van de andere onderfcheidt en kenmerkt; daar tastende andere veieischten, welke ik niet ontkenne, maaï nu niet voorneemens ben te verhandelen. TWEEDE HOOFDSTVK. Ik maak een aanvang met die foort, bii alle volken verre weg de gemecnzaamfte, waarin deverheffing achter Haat; en met voorige letterminnaars noem ik dezelve klimmende De kadans zoekt en vindt men door de letter-, greepen, twee aan twee op te neemen en te tellen, iider derzeive beurtelings neerdrukkende of verhefEnde, De eerfte rcegcl zii: In verzen van een oneffen getal greepen moet de kien, toon altiid'op de voorlaatfte greep ft aan. Klemtoon hebben , of op eene greep naan of  TWEEDE HOOFDSTVK. 9 vallen, verfta ik dus, dat, als men het woord uit den zaamehang van het vers neeme en in ondicht zette , de toon van het gewoone gefprek zich op dezelfde greep bevinde, als waarop de kadans hem in het vers plaatst. De tweede reegel: Het vers, dat een effen getal lettergreepen bevat, mag den klemtoon nooit op de voorlaatfte greep hebben. Deeze reegel ook gaat in de taaien algemeen door. In het Grieksch moet het vers den toon op de laatfte of voorvoorlaatfte greep laaten hoo;• n . 1 het Latiin op de voorvoorlaatfte alleen, ten zi; de laatfte greep op zich zelve een heel woord uitmaake., aan het welk men alsdan, om geen woord zon.Ier een fcherpen toon te laaten, een klemtoon geeft; in het Neerduitsch , Hoogduitsch, Fransen en Engelsch op de laatfte, hoe zeer de beste dichters hier wel tegen zondigen. Onder het leezen der voorbeelden zii men indagtig, dat de versreegels hier gebruikt worden, als op hun einde geene gelijkluidendheid hebbenden jjpet voorige of volgende verzen. Voorbeelden der beide reegelen]:] In viif greepen ; poot lRs d. bl. 21: Naar flrand gedreéven. In ondicht immers fpreekt men eveneens uit gedreéven , als in dit aangehaald dicht; niet gé* dreeven, of gedreevèn. In plaats van gedreéven A 5 zet  io EERSTE AFDEELING zet eens in het vers van poot zwémmenden, beftaanbaar voor den zin en het getal der greepen; de kadans is veranderd, het vers verdorven, zachariae UI band bl. 92: Das lacst fïch hoeren. tasso Aminta A. I Se. 1 p. 27: O miferéf/ol la fare p. 190: Ce font des drmes. milton T. III p. 156: Ton gave me, hrèther ? In een vers van zes lettergreepcn; in het Latiin atta bii Dl omedes bl. 487, 42: Exfultat plduipcs. vondel in Giisbrecht bl. 41: liet edelst, dat natuur. in ondicht fpreekt men ccvcneens uit natuur, als in dit aangehaald dicht; niet natuur. gleim bl. 60 : Vnd Deutschland frey getracht. maliierbe bl. I47 : Imploren-t vos autèls. milton Pfal. IV T. IV p. 74: Thou did/l me difentkrdl. Zeeven greepen. in het Grieksch sophson bii apollonivs dyscolvs bl. 422 B: Ti tu egoon poiéoo? bii  TWEEDE HOOFDSTVK. n bii demetrivs §. 156, gevoegd bii evstat 111 v s over de Iüas E, 385 bl. 4"6: Heeraclees! eepidkes, He ton patera pnigoon. Latiin; atta bij diomedes bl. 4^7» 41: Dat urine eftis aürum? vondel Gebroed, van Theb. bl. 31: Vak zoete Zangerinnen. hagedorn 3de D. bl. 55: Vntl hof et trost und ghkcke. petrarca Canz. IV, 130: Che non ben fi ripénte. tasso Aminta A. i Sc. i p« af: Stimi dunque nemtco 11 menton de l'agnélla? malherbe bl. 145 *. O.' Beauté nonpareille. milton Com. T. 3. p. 150: Of oitr unowned ftjler. In agt greepen. ambrosivs in de Kerkelijke Dichters van fabricivs bl. 809: O rex, acteme dómiue, Return créator ómnium, Qju er as ante faécula, Semper cum patre filius. vondel Giisbr. bl. 30: Zii ziet ze vuil van bleet bemorst. hagedorn bl. 9: Dem winde giebst du fein gewicht. mal-  » EERSTE AFDEELING malherbe bl. 11 : Eft de fonfrir fans murmurér. milton Com. T. 3 p. 14c: Hts glowing axk doth allaii. Neegen. van merken- Verfch.Gedicht.bl. 168: Folfchoonc Friiheid, aangebèden. Hagedorn III d. bl. 82: D'tefs lehrt ans eine wahrheit fiisfen, raci ne Cantiq. 3 : Mon die u, quelle g tier re cruêlïe! milton Licid. T. IV p. 16: Sweet bird, that [hum?ft the noife of fóllii. Tien greepen. In zoo veele heeft livivs andronïcvs bii prisciaan bl. 712, 14 in ziin bliifpel PóTiimetra of Feelmaat deeze foort van verzen befchimpt: Omnes fint denis verft fillabh. dat is : alle \_hunne~] verzen beft aan uit tien lettergreepen. De ouden zeiden zoo wel verft in den teelcr, iSsverfüs. Wel is waar, dat pvtschivs op den verkeerden naam van levivï daar heeft uitgegeeven : Omnes funt denis filiabis vérfi. welke orde van woorden miinen reegel zoude oroverftooten. Maar den éerften waaren dichter der Romeinen, denzelfden die hun een denkbeeld van maat, en het voorbeeld van blii- en treurfpel en heldendicht gaf, was het niet onbekend, dat het in  TWEEDE PIOOFDSTVK. 13 in Grieksch en Roomsen dicht eene fierliikheid is het zelfftandig naamwoord van het biivoeglük door een tusfehenkomend woord te fcheiden. poot Deel I bl. ai: Ziin dootrust nam, beklaagt met droef misbaar. hagedorn Moral. Gedicht, bl. 2,1: Schoen wie das licht , und reich wie die natür. malherbe L. IV p. ioq: Est refolu de fe hiftifiér. milton Parad, lost I, 32: For one reflraint, lords of the world befides ? Wli« first feduc'd them to that foul revólt? en dus ziin geheel heldendicht door. In het eeifte aangehaalde vers fchiint in den eerften opflag de toon wel op de voorlaatfte greep te vallen; maar men merke op, dat de Engelfchen, en zii alleen, meen ik, niet naar het waar getal der greepen in de woorden, maar flechts naar des uitfpraak , en den toon gewoon ziin te dichten. Geen befchaafd volk heeft; in ziin dicht zoo veel van de gemeene fpraak behouden, als de Engelfchen ; bii voorbeeld, de domme greepen op het einde reekenen zii niet; de Franfchen wel, fchoon deezen dezelve in de gemeene fpraak eeven min uitfpreeken, als de Engelfchen. greii in ziine voorrede voor het boek der Spreuken toont de werking en noodzaakliikheid van den toon in deeze verzen van pope uit de opdracht der gedichten van parnsll: For  14 EERSTE AFDEELING For htm (hou ofthast bid the world atténd, Pleas'd to forget the ftatesman in the friénd. door dezelven eens dus om te zetten: Thou hast oft bid the world attend for htm, Pleas'd in the friend to forget the ftatesman. Elf. poot ifte d. bl. 34: Wie kan V getal van uwe deugden noemen? hagedorn ifte d. bl. 136.: Horaz, mein freund, mein lehrer, mein begléiter, petrarca Canz. XI, 1: Spirto gentil, che quelle membra réggi. in II Petrarchista: Qiiesta Phenice de Paurata phima, Purpurea vefta d' un ceruleo lémbo , Sparfo di rofe i bel li humeri ré la; Nuovo habito, e bellezza unica e fJla : Deposto havea 1'iifita leggiadria, Le perk, e Ie ghirlande, e i panni allégri. Vedi quant' arte dora, e"m perla, e' nóstra L''habito eletto, e mat non visto altróue, E le chiome hofavolte in perle e,n gémme. tasso Aminta A. II Sc. i p. 45: Ma, quale e cofi femplice fanciülla, Che ufcita da le fasce, non apprénda Varte del pater bella, e del piacére? "Welke verre weg de voornaamfte trant der Italiaanen uitmaakt. malherbe 5de B. bl. 157: Loin de mon front foier.t ces palmes commiïnes! Twaalf  TWEEDE HOOFDSTVK. 15 Twaalf greepen. Een onbekende van de tiende eeuw: O tu, qu'i fervas armis ifta móenia. vondel Giisbr. bl. 3: En, was 't om mii alleen, het waar een klein verdriét. hagedorn Moral. Ged. bl. 58: O nein! er blieb gewifs der weisheit zu getreü. racine Androm. v. 3: Et deia fon courroux femble s'etre adoucl. voltaire Henr. I, 8: Repans fur mes ecrits ta forpe et ta clarté. Driiden Threnod. Aug. T. I p. 10a: No racks could make the ftubbom maladii tonféfs. Dertien, poot I d. bl. 37: Niet fpoedig hadt vertroost; 'k waar van den druk verflónden. hagedorn II d. bl. 13: Vnd durft e durch gewalt gefets und recht vernichten. racine Cantiq. III d. bl. 297: Envain ie parlerois le langage des dnges. voltaire Henr. I, 6: " Et fut de fes fuièts le vainqueur et le pére. Veerden, driiden Threnod. Aug. T. Ip.i 12: '27x rous'd, and with a new ftrong nerve the fpear alreadii fhdkes. Viif-  i6 EERSTE AFDEELING Viiftien. psellvs, een Griek van de elfde eeuw, in ziine omfchriiving van het Hooglied v. 7: 'En haploufterais léxefi kai katamaxeuménais. en aan het einde: Politikois ephrdfamen, hoos dunaton, en filchoïs. in ziin kort begrip der wetten v. 6: Hothen egoo foi ta polld tou logou funopsifas. in welk werkie van een anderhalf duizend verzen psillvs niet van deeze reegels afgaat, zoo min als tzetzes in een veel grooter getal. Deeze verzen van viiftien greepen beftaan uit twee leden; het eerfte lid van agt, het tweede van zeeven greepen; wordende iider lid altiid door het eind van het woord beiloten. Wie ziet dus niet, dat hun eerfte lid miinen tweeden reegel bewiist ? dat naamentliik in klimverzen van effene greepen de toon nooit op de voorlaatfte , maar in het Grieksch fteeds op de voorvoorlaatfte of laatfte, valt.  I? DERDE HOOFDSTVK. j\. Is tic klemtoon niet achter ftaa't, maar vooral* gaat, kan men de verzen daaleirda noemen; tot wier reegels ik rtu overgaa. Deezen ziin inderdaad niets anders, dan het te* genovergeftelde der reegels van de Klimverzen. Naamefitiiik: Eerfte reegel i ■ In verzen van onejftene greepen mag de kient* toon nooit op de voorlaatfte greep ft aan, Kaamentliik dc toon moet in het Grieksch, Neder* duitsch, Hoogduitsch en Engelsen op de laatfte, of ook wel op de' voorvoorlaatfte ; in het Latiin op de voorvoorlaatfte alleen, ten zii het laatfte woord maar écne greep heeft; in het Fransch al* tiid op de laatfte vallen. Tweede reegel: Het vers, dat een effen getal lettergreepen bevat, moet in alle taaien den klemt «on op de voorlaatfte greep hebben. paaiend vers van viif greepen. poot I D> bl. 158i Tot de zoete min, B GLKIMf  18 EERSTE AFDEELlNG, cliim I D. bl. 87: Werde Sicgcréim! deshovlier.es II D. bl. 99: Ten conferveral , Tant qtte ie vivral. milton Gom. T. 3 p. 147: Gentle vlllager. driiden Cecil. T. 2 p. 236: And mortal aldrms. Van zes greepen. bii mvratorivs in züne Disfèrtt. bl. 700: In exemplum data. vondel Feniciaans. Gebroed, bl. 27: Schoon bebloemde kanten. cleim I D. bl. 149: Ehe fie verwélken. MALHIÏBE VdC B. bl. 145: Inutiles drmes. skiidèn Song. T. '2 p. 243: So matchlefs a blispng. ) . ' . % ■ ■ ■ Van zeeven greepen. hartman in Bibliotheek Maxima Patr. D. 27 bl. 517: Dies ifta cólitur. cleim I D. bl. 152: Bit t et er, für fein gehóer. poot I D. bl. 235: Van miin Kloripe bifiaan.  DERDE HOOFDSTVK. i$ racine Cantiq. bl. 304: Sa. veritable grande tin Milton Com. T. 3 p. 141: Come, Jet us our rites begin. Van agt: Lduda , .Sion, falvatêrem. poot I D. bl. 131: 'k Had miin oogen pas gelóken. hagedorn I D. bl. 110: Vhd von worfèn kam's zu fchlaêgen". xaqine Cantiq. bl. 300: La mort n'a rien, q'ui Fetónne. driiden Tears of Amyn. T. 2 p. 238: On a bank, bef de a wilJoW. Van tien. qvinavt: Ce beau iour ne permet qifa l'aurdré. Van elf. driiden Ladii's fong T. a p. 241: Whtn Pan,and bis fon^andfair Sjrinx, rctürtii Van twaalf, in het Grieksch ioan van da Mas)tvs bii fabricivs Biblioth. Gr. V D. bl. 1685 Tou foofai Chrifton tous propepifleukótas, Epei kritees dikaios buparchei mónos, Kai paas, ho toutooi pifteujas, ouk olettai: Ba «S  ao EERSTE AFDEELING. en in omtrent veertig volgende reegels. Hier erinnere men zich , dat de circonflex ,. dat is de omgebogen of zaamgezette toon, den icherpen altiid in zich bevat. Viiftien. een onbekende bii ATtr.ivs bl. 2,680, 18: Confulto producit éum, quo fit impudèntior. laberivs, denkelük deeze foort van verzen op het oog hebbende, bii priscianvs bl. 712, t2, volgens de leezing, die stephanvs in ziine Fragmenten der Dichters uit een beter handfehrift aanhaalt op bl. 141 : Ver forum, non NumsrSrum , numero ftudühnus. En ambrosivs in eene omfchriiving, die haare verdrenften heeft, van den ]ttea brief van pavlvs aan de Thesfalonicenfen v. 1 bii beda over de versmaaten bl. 2380: Appaiebit repen tl na dies magna dómini, Fur obfturd re/ut nócte improvifos óccupavs, In tremen do die iudicl. pie -er hvis'nga bakker op de lente: Zingt en fpringt: de lieve lênte keert te rug;, de winter vlügt. Zesien. avgvstiin IX D. begin: Cmnes, qui gaudetis pdce, modo v'erUrn iudiedte. Abundantia peccaiorum fokt jratres conturbdre. VIER*  KI VIERDE HOOFDSTVK. D e foort van Dichtkunde, waarvan ik tot nog toe gefprokeri heb , is naar miin Öizien de oudfte; als mogeliik bii de volken te geliik met hunne taal gebooren en opgekweekt zonder veel kunst, meest door het vermaak der ooren en des menfchen natuurliike neiging tot kadans. Men behoeft zich dus geene moeite te geeven, om derzelver overlevering door de eene natte tot de andere te bewiizen. Het oudfte dicht uit de verloopene eeuwen, dat tot ons gekomen is , meen ik te ziin het boek van ioe ; alsviiftien eeuwen voor Christus tellende. Dat nu in de oude Hcbreeuwfche liederen de greepen niet gewogen of gemeeten , maar ge:eld werden; en de voornaamfte konst hunner dichtkunde alleen in het reegelen des toons beftond; daar in ftemmen met elkander in uit het midden der vierde eeuw ivliaan , de geestigfte en geleerdfte der Keizeren, bii cyrillvs B. VII bl. aai; het boek Cosri, voor duizend iaairen gefchreeven, deel a §. 69—73 , aan welk boek Cosri zich in hun oordeel over dit onderwerp fchiinen gehouden te hebben de Ioodfche letterkundigen, als Rabbi'mosche ben ciiabib bii Gomaar in ziine opdragt van Davids Lier bl. 10, en anderen bii BVXTOkF in ziine voorrede op Cosri van B 3 bl. x  aa EERSTE AFDEELING. bl. 407—431, alwaar op 415 op de accenten uitdrukkelijk wordt aangedrongen; stevchvs, geleerd bisfchqp , bii Gomaar; sc.uigee., de zoon, pp de voorrede van uieronymvs over Eufeb. bl. 7; cappellvs over Davidis Lira bl. 693; pA sa vb on over Pers. I, 93 bl. 133; vossivs de Art. Poët. Confl.it. p.! 13 §. 2, II Art. Gram. c. 36 p. 235, V ïnft. Orat. 5 |. 1 bl. 329; le clerc BibHoth, Vniv. T» IX bl. 221; rovmioNT in de Memoires de Litterat. del'Acadera, T. IV bl. 469 ; mvratori Disfert. 40 bl. 670 A; en, wiens wiis mii het naast aan de waarheid fchiint te komen, franc, hare in ziine voorrede over de Rfalmen, bl. a, alwaar hij verfcheidene verzen, djkwiils van agt greepen, met letters fchriift, die ik bjiua leezen kan, bl. 3 §. 1 yolgg. §. 8, en bl. 27; Christivs de Saturn. Carm, bl. 26; thomas xdwards voorrede voor de dichterlijke boeken des ouden Testam. hoofd. 2 bl. 13 in de noot, bl. 15, hoofd. 2 bl. =6, bl. 32. 34 in de noot, bL 88 in de noot, bl. 185, en in ziin brief aa . '.üwth §. 4 bl. 7 §. 18. :<4. 25. De toon valt bii de Hebreeën altiid op de laatfte ; zelden , en met dan om Wizondere reden, pp de voorlaatfte greep ; volgens nic. wilhel. fGHROSDER Inft. Ling. Het», bl. 9 n. XVIII. Vit welk alles men kan opmaaken , dat'de Hebreeuwfche verzen het naast aan ongerecgelde Franfchen , vers in egnliers, moeten gekomen ziin. Van alie de oude Grieklehe poeren, oneirdig in JKtale, uic yrii wat meet , dun bonderderleie tran»  VIERDE HOOFDSTVK. *3 «anten ter hunner befchikking hadden , hebben wii geene gedcnkftukken van voorgemelde foort, voorzoo verre ik weet, over, behalven alleen van sophron ruim vier eeuwen voor het begin onzer tiidreekening; en deeze beezigde denkeliik geene anderen. Van deezen sophron maakte plato zoo veel werk, las hem zoo vliitig, dat hii, over de tagtig iaaren oud, op geen ander kusf'en, dan sophrons werken, ziin godliik hoofd ter eeuwige ruste nederleide. Deed plato zulks, verrukt door sophrons verstram? geenszins; maar om dat hii aan de Mimi, ofpotzemaakers, van dien Syracufaan ziine characterkunde verfchuldigd was. Dat sophron echter de eenige bii de Grieken niet geweest is, die in deeze foort gedicht heeft, meen ik allerwaarfchiinliikst te ziin uit het geen gezegd wordt over terentiaan v. 1633 bl. 172. In Italiën klimt de oudheid deczer verzen tot aan de fabelachtige tiiden of de eeuw van Saturnus op; dat is omtrent elfhonderd iaaren voor onze tiidreekening. Van dien tiid af ziin er voorzeker in dien oord veele gezangen of verzen gemaakt , die om die rede Saturnifchen genoemd ziin. laa in geen andere foort hebben de Romeinen gedicht tot aan de zesde eeuw van den opbouw hunner ftad, of tot aan twee en een halve eeuw voor Christus geboorte. Zie den Commentaarie over terentiaan v. 1653 p. 175 volgg., waar ter plaatze men verder aantoont, dat, alhoewel andronicvs de Romeinen in hunne zssde eeuw een veel kundiger en voortreffelüB 4 ke?  H EERSTE AFDEELING, ker dicht geleerd had, zii toch na diert tiid Wet opgehouden hebben zich van het Satumifebe *e.bedienen ; waarover horativs in hunne JgttlC-, onze eerfte eeuw klaagt briev.il h.i , >6oi>aar m . hoe meer. de befchaafdheid en fmaak dei Oneken en Romeinen afnam; des te fterker m #t Saturnjsch dicht het hoofd weder op, ?n behield ten hatrte biina alleen het veld. Vit onze vierde eeuw worden voorbeelden daar van opgegeeysd, van grecorivs van Nazianzum en A m b r o s j v s; uit de zesde, zevende, cn agtfte eeuw voorbeeluen van andeien; uit de agtfte, van BI, »a cn ioan van damask; uit de negende .van photivs; uit de elfde, van xoa*, bis* fchop der Euchaïten, cn psellvs; uit de twaalf, de var, manasses, tzetzes, balsamo; uit de dertiende, van arseni vs; en uit de veertiendg, van siciPnoiT!. Omtrent welken tiid dit dicht in het Grieksch en Latiin heeft opgehouden m voor andere foorten plaats gemaakt het ualiaansch, i, het onder den naam vaB veifi jaolt, aangehouden en voortgezet; in de genoemde. eeuw door petrarca in 11 petrar c/mta; omtrent 1530 door lvdovicvs ala, manxvs; omtrent 1565 door tasso in ziin Am.ntas; in het. midden der zeeventiende eeuw m het Engelsen ' door milton; en wordt nu door yeelen bii ons onder den naam van blanke verzen beoeffend. De overbliifzels der ouden toonen allen, dat na dat zu aan eene bekwaamere dichtkunde kennis' ee» kreeftq hadden , zii de meergemelde foort v% dicht  VIERDE HOOFDSTVK. 45 dicht bepaalden tot kluchten, mimen of nabootzers , gezangen of liedies; in één woord tot hec geen eigentliik voor het gros, de meenigte en het gemeene volk gefchikt was, en dus ook in deszelfs ftiii en taal opgefteld; vooral op het feest van satvrnvs, wanneer ter nuttige erinnering van der menfchen aangeboorne geliikheid, de heeren hunne flaaven bedienden; verder tot landvermaaken, drinkliederen , pasquilleties, boerteriien der foldaaten op de triumphftaatfies enz. Zie over terentiaan v. 1633 bl. 177 VOlgg. Deeze gemeenheid van taal is ook de voornaame rede , waarom men onder de laatere Grieken en Latiinen, die dit dicht gebruikt hebben, zoo veele Geestelijken of Kerkvaders vindt. Deezen naamentliik, vooral het gros, en ongeletterd gemeen, tot het omhelzen van den nieuwen godsdienst aanzettenden, fchikten zich in alles naar de uitdrukking van het volk, van fchippers en visfehers, eveneens als in hunne preeken, in ondicht en in de ' provinciën gehouden. Dus ziet men avgvstiin op het einde der vierde eeuw in Africa, niet fchrüven, maar voor de vuist preeken floriet in plaats van florebït, poenitemini, attropare, hoe flos, hoe ros enz. Zie erasmvs op Arnob. over de Pfalm. bl. i, dv- cangï glos sar. VOOIT. num. 57—62. Het dicht, welk ik beoog, werd, indien ik mii niet bedriege, reeds door plato Wett. it bl. 669 e. genoemd rhythmen zonder rede; dat is, kadansfen zonder evenredigheid der letteren. Met wien in de befchrüving der rhythmen van gemee* B 5 ne  *ó EERSTE AFDEELING, ne dichters volmaakt overeenllemmen victorï* nvs bl. 1955 en beda bl, 2380 in de Grammatici van pvtschivs. Zekere rhythmen en leden noemt het een letterkundige in een handfchrift bii montfavcon Biblioth. T. 1 p. 1053 a. Enkel rhythmen tegen het midden der derde eeuw herodiaan Vilde boek bl. 80 b. uitgaaf van Aldus. Welke algeineene benaaming van rhythmen of kadansfen, mii voorkomt, dat door den loop van tiid aan de verhandelde foort van rhythmen biizonderliik en bii uitneemendheid is toegëeigend; vooral toen andere kadansfen voor het dicht in onbruik waren, en alle andere foort van dicht allengskens afnam. TWEEDE AFDEELING, EERSTE HOOFDSTVK. Deeze benaaming van rhythmen brengt mii al» van zelf tot het verhandelen van zekeren vorm derzelfde verzenfoort, vooral van dcszelfs oorfprong, welks vorms geboorte en opkomst, of zelfs voortgang, ik gis, dat niet zeer verre van de derde eeuw verwiiderd is geweest; en ziinen naam, dien hii nog heeden in alle taaien draagt, van de foort van verzen, die toen het meest in fmaak en zwang ge.  EERSTE HOOFDSTVK. *7 geraakten , rhythmen naamentliik, hoewel eerst langen tiid daarna, gekreegen heeft. • Te weeten in de verzen, waar van ik de hoofdwet opgegeeven en geftaafd heb, hebben wii kunnen opmerken, dat bii alle volken, behalven de Romeinen, de kiimverzen in de effene., de daalyerzen in de onefFene feegels, den klemtoon op de laatfte greep hebben. Het is waarfchiinliik, dat dit ook waar geweest is bii de Hebreeën , bii wie fchier in iider woord de toon op d- laatfte viel. Dat vooral de laatfte greep des reegels in dicht de wet ftelt, is ook daarom in de natuur der zaake gegrond, om dat iuist deeze greep, het eind des lids of reegels bepaalende, het dicht van ondicht onderfcheidt. Want tusfehen verfcheidenc versreegels moet altiid noodwendig zekere evenredigheid in getal van greepen, pf in kort - of langheid van periode plaats hebben, als bii voorbeeld van het effene tot het oneffene. In welke wet het dicht van het ondicht niet alleen verfchilt; maar zelfs met het zelve volkomen ftriidig is; zoo dat het geene het weezen des dichts uitmaakt, voor de welfpreekendheid in ondicht eene ondraageliike fout is. Hoe na. anderszins gemeene verzen aan het ondicht komen, en door geliikheid ligt bedriegen, bliikt onder anderen daar uit, dat verfcheidenc van die ik uit het Grieksch en Latiin heb aangehaald, door de overfchiiivers zonder onderfcheiding van leden gefchreeven ziinde, veele eeuwen lang door de Geleerden voor ondicht gelcezen ziin. Geen wonder dan, dat deeze laatfte greep der ree- 'gela  ft8 TWEEDE AFDEELING, gels den Hebreeën in bet oog viel , en door hun oor werd opgemeikt. Was de fmaak der Afmanen zoo zuiver geweest, als die der Grieken en Röbriiers; zoo zouden zii het bii die opmerking gelaaten hebber:; en, zich aan de geliikluidendueid van twee of drie reegcls niet Hoorenden, dezelve niet gezogt, en, zoo veel mogeliik, vermeenigvuidigd hebben. Men moét dit evenwel aan de Oosterfche-volken toegeev-n, en bekennen, dat, hoe ongereegelder of hoe ongeliiker in grootte de vevsreegels ziin, zü des'te engemakkeliiker de een van den anderen kunnen onderfcheiden worden, en hoe meer dus eene geliikluidendheid kan fchünen te pasiè te komen. Her is ook niet de peliikluiciendhcid op zich zelve, die de fout in den fmaak en welfpreekendheid uitmaakt. De beste Grieken en Romeinen hebben dezelve mede zeer dikwiils gebruikt, doch nooit meer, dan in twee, of, op het hoogst, drie reegels na elkander. De fout beftaat in de vo.ortduuring, welke onnamurliik en gezogt is. Men moet in tegendeel zoo veel verfcheidenheid, als mogeliik is, in de rede zoeken te brengen, zegt cicero, om dat in alle dingen de gcliikvormigheid de moeder der verzadiging is. Maar neen; om het eind van den versreegel de» te fterker te doen hooren, om dus het eene lid van het volgend te gemakliiker en vaster te onderfcheiden , hebben de Hebreeën zich met de kracht en uitwerking van den toon niet vergenoegd; maar daar nevens eene geliikvermigheid van klank te hulp geroepen. Da$  EERSTE HOOFDSTVK- *9 Dat nu bii de Hebreeën en aangrenzende volken die gelijkluidendheid in de laatfte greep in der daad gebruikt werd, is een gevoelen, wdk ik, die geen Hebreenwsch verftaa, aangcnoomea heb van Rabbi samvel aben tibbon' bü bvxtorf voorrede op Cosri bl. 430, 431; van stevchvs bii gomaar in ziine opdracht van Davids Lier bl. 10; van scaligkr op Eufeb, bl. 7; van casavbonvs over Perf. I, 93 bl. 133; van le clerc Biblioth. Vniv. T. X bl. 219 volgg.; van hvktivs in de Huetiana bl. 184 volgg.; van mvratorivs Di^f. 40 bl. 670. 68acta. Zie over terentiaan v. 1633 bl. 4o8 % waar vervolgens uit de 8^, 9tlc* en ictfe eeuwen Latiinfche riimen aangehaald worden. In de helft der elfde riimde de monnik otiilonvs ; maar klaagde toch, dat men toen te veel riimde. Te weeten, fchoon de onberiimde gemeene pocziie nog veele eeuwen na deezen tiid heeft voortgeduurd; fchiint echter vooral zcdert de ^ eeuw de geriimde de overhand behaald te hebben; en de meeste volken van Europa naar het voorbeeld der Latiinfche rümen der monniken, die overal den godsdienst voortplantten, iider in hunne taal gemeene verzen beriimd te hebben, vooral in Ita-< liën, Provence en geheel Frankriik, wanneer de oude Romeinfche taal voor de Romanifcbe def Franken plaats maakte ; in Dukschlarid büzondej; tegen het afloopen der 9de eeuw, als otfrieö in hoogduitfche rümen de Euangelieri overzette; zoo dat het riim eindcliik de Christenwaereld als overftroomde, en zoo algemeen werd, dat riim en verftand omtrent het zelfde beteekendei c 3 fata-  36 TWEEDE AFDEELING, bliikens het Franfche fpreekwoord, over iets, dat in het geheel niet annneerneliik is: il n'y a ni rime, ni raifon. het heeft zin, noch flot; en al, wat niet gedimd was, voor plomp, onverftandig, onredeliik, aanftootelük of ongerijmd gehouden werd; alle dicht vooral riim genoemd, en tegen ondicht overgeftcld; zoo als bij milton, de voornaamfte zeker, die in onriim gedicht heeft, Parad. loft. I, 16: Things unattempted yet in profe er rhyme. waar zeker rhyme niet riim, maar dicht beteekent. De nieuwe Grieken fchiinen het riim veel laater en fpaarzaamer aangenomen te hebben. Bii hen vertolkte ciiymnvs daarin het oude Testament, en zenvs omtrent 1519 den Kikkerfbriid van homeer. Zie over terentiaan bl. 213. DER-  3? DERDE AFDEEL1NG. EERSTE HOOFDSTVK. Inleiding tot het Konstdicht, S choon dan het gemeene dicht het oudfte is; als door de Natuur zelve onmiddeliik, biina geheel zonder konst, gevormd zoo wel-, als uitgedagt: zoo hebben echter de Grieken reeds zeer vroeg een gansch anderen weg ingeflagen. Naamentliik hunne oudfte Dichters, tevens Muzikanten ziinden, hebben, de zangkonst te baat neemenden , derzelver grondbeginzcls en wetten op de letteren en greepen toegepast; waar door zii «en dicht gefchaapen hebben, welk eene geduurige muziik is; en het welk, fchoon met oneindig veel konst de Natuur zelve nabootzende, veeltiids niets anders dan enkele natuur fchiint te ziin. Het is ruim dertien eeuwen voor Christus, dat linvs , de leermeester van orphevs, gezegd wordt de rhythmen, dat is kadansfen, en den zang uitgevonden te hebben, volgens diodorvs III,66. Hier is óptemerken , dat de oude Griekfche en Latiinfche fchriivers, ook de Micrici of Maatkundigen , met het woord rhythmen of numeri, alleen en op zich zei ven gebeezigd, altiid in het C 3 oog  '38 DERDE AFDEEL ING, oog hebben lang en kort; dat is, van taal en woorden fpreekende, rhythmen met rede of evenredigheid der greepen onder eikanderen, dit zou men ligt met een honderd voorbeelden ku:.nen flaaven. iaa ik meen, dat zii het nooit m tenen anderen zin gebruikt hebben. Het konstdicht neemt wel het gemeene dicht tot zb'n model, en bootst het na; ook wel ziiüen toon? maai* het konstdichi dwingt den toon, maakt hem nooit tot ziine wet; zondigt veeleer dikwerf ongeltraft tegen dcnzelven. De toon is aan iider Onkundigen bii alle volken bekend en eigen; zoo als ik te vooren heb aangevoerd. Maar het gros, de ongeletterden, bii Grieken en Romeinen had geen begrip van waarè rhythmen of zarigkofistigè kadansfen ; evenmin als nu de menigte bii de hedendaagfche natiën. Deeze kennis heeft niemand, dan die haar geleerd heeft bli de kunstenaars. En nogthans is het de Natuur, die het oordeel over allen lang en kort der geluiden zoo wel, als over de hööge en laage, of fchelle en dóffe toonen der klanken , in 's menfehen ooren geplaatst heef. Dit is zaakeliik eene opmerking van cicero in ziin Orator-c. 51 §. 173. Daar het derhalve müne vcornaamfte, zoo niet eeuige bedoeling is , heden müne ongelludeerde hvndgenaoten een denkbeeld te geeven van de Gviekfchc , of Zangkonftige , dichtkunde ; komt hei er vooral op aan, klaarliik aan te duiden, wat men door lang en kort te verftaaii hebbc. Voor het overige, fchoon het konstdicht zeer uitgebreid is, fteunt hetzelve om zijne reegelmaa-  TWEEDE HOOFDSTVK. 39 tigheid, in het algemeen, op Cechts weinige, en zeer bcvatbaare, reegelen. TWEEDE HOOFDSTVK. ' Jlgemeene reegels over de hoegrootheid der greepen. I_/ kng of kort is niet ier« opgeraapt» en willekeurige ; of het geen van den aart of eigenfehap van deeze of geene. taaie afhangt: maar iets, dat mede in de eeuwige, vaste, wetten, der Natuur, en de geftekiheid van aller menfehen zintuigen en fpraakleden zimen grond heeft; zonder .dat ik aiien verfchil in or.derfcheidene taaien wil uitfluiten. Lang of kort duidt, ook niet iets bepaalds aan; maar.flechts iets betvekkeliiks: bii vooroeeld, als ik zeg, dat eene greep lang of kort is, is de meering niet, dat ik of ééne of twee feconden noodig heb om haar uit te fpreeken; maar, om dat ik tot het uitbrengen van de greep fleeds meer tiids noodig heb, dan om te te noemen, zeg ik dat te kort, en fleeds lang is; eenigermaate zoo als de heele of halve nooten in de muziik, hoe zeer dé muzikanten de evenredigheid naauwgezetter afmeeten, dan de dichters. C 4 De  4° DER-DE AFDEELING, De oude muzikanten woegen alle letters van e™e greep ; daar door fteld,n zii de eene lange geep langer, dan eene andere lange. Maar de dichters weegen a!leen den en dc { die op den klinker volgen, vefwaarloozenden de enters, die voor den klinker ftaan; en erkennen aücen eene korte greep, eene togj, en eene fa mune welke nu als lang, dan als kort gebruikt wordt, Het teeken van eene korte is „, yan eene lange —. P^f afmeeting der greepen noemen de Maatkuodigen Hoegrootheid, Quantitcit. Aan eene korte greep Ithriiven zii éénen tiid/ tempo, toe; als zii ftE?efffl»r kan voórtgebraj worden. ö n Aan eene lange twee tiiden, tempi; als zii langer* voortduunng vèréfschts • Nu komt het 'er op aan te onderfcheiden, welke ^eepen meer, welke minder voortduuring in dé uiupraak wegneemen. Om niet met afgetrokken befpiegelingen te verveelen, fpoede ik tot de reegeks. " I. Aan de Medeklinkers, welken op zich zelvezonder klinker niet kunnen beflaan, is iider een halve lijd toegekend. De klinkers éïgerith'ik maaken den grond en Weel -dhikheid)ZOo welal, bevallig ya„™ II,  TWEEDE HOOFDSTVK. 4* I t Iider klinker in het algemeen heeft oorfpronkeliik éénen tiid; meestal niet meer; en is dus kort. Vit deeze twee reegels volgt, dat de greep ie kort is, als hebbende maar éénen tiid, dien van ziinen klinker e- Dat vat kort is, als hebbende maar anderhalven tiid. Dat vee lang is, hebbende twee tiiden, van ieder e éénen. Dat vast lang is, door haar éénen tiid van den klinker, en haar twee halve tiiden van twee medeklinkers. » Deeze laatfte wiize, als een klinker lang wordt door twee volgende medeklinkers, is wel de gemeenzaamfte; en wordt bii uitneemendheid de flelling genoemd. In dicht, iaa zelf in welfpreekend ondicht, worden de letters, en de greepen , niet meer afzonderliik, maar volgens haar verband met haare naasten befchouwd en bereekend. Dus heeft de Helling mede plaats, wanneer de tweede medeklinker het begin maakt van een volgend woord; als bii voorbeeld de korte vat laug wordt in het zeggen vat kuipen. Iaa de Grieken neemen nog de ftelling in acht, wanneer zelfs beide de medeklinkers het volgend woord beginnen , als te fp in moeirs. s?aaren ; de Romeinen echter maar zeldzaam, en in biiC s zon-  i% DERDE zondere gevallen; liet welk eenigu Geleerden de zwd.ke fteUing noemen.' De repgd der (telling beeft evenwel eene «uitzondering; te weeten, als de tweede medeklinker eene der fmeltletters, /. ni, ê, ir, is; in welk geval de voorgaande korte klinker niet vast lang, maar ge neen wordt; als de voorlaatfte in Atlas, befljkt enz. Lange klinkers of tweeklanken worden ook altiid gemeen bii de Gieken j, wanneer er een derdeklinker op volgt; bii de Romeinen enkele kecren, b» v. zou, als er ooit op volgt; bii de Grieken zomtiids meer dan twee klinkers; als Ilias A, 15: Cnru/hoQi a/na fceejptro. ten bljike, dat de klinkers in bunnen oorfprong zeer kort ziin: cn geen wonder; de klinkers ziin bloote geluiden, en hebben om utt^cbragt te worden biina geene hulp der fpraakleden, als tanden of lippen, noodig. De recgel van de kortheid der klinkers wordt dan niet o mv ergo Ho 0 ten, als men dcezen of geenen eens lang gemaakt vindt, zonder dat men er rede van kan geevcn. Gemeen is ook de laatfte greep van een vers» reegel. , ,,, De H is eer een geblaas, dan eene letter; haar. wordt biina nooit eenige kracht toegekend. De verdere uitzonderingen van de geseeven reegels ziin niet menigvuldig. Zomtiids ziin zii enkel fchiinbaar; als b. v. de laatfte in Hymen kan in gee-  AFDEEL I-N G. 43 geene taal kort ziin, fchoon zii maar anderhalven tiid fchiint te hebben, wiil zii in het Grieksch twee en een hal ven tiid heeft, Hymeen; het geen mii voorkomt in het algemeen dikwiils plaats te moeten hebben met de klinkers, die uit eene andere taal lang tot ons komen, als a in natuur van het Latiinfcbe natura; myn van den Hoogduitfchen tweeklank in mein. DERDE HOOFDSTVK. Over 'de Voeten. V it de kadans van zaamengevoegde greepen, niet minder dan twee, niet meerder dan drie, wordt een voet cebooren; die meestal of van die kadans ziinen naam ontleent, of van het onderwerp, daar die kadans voor gefchikt is, fchoon ook wel van volken, wie deeze of geene kadans uitfteekcnd geviel. Want bii het getal, niet van greepen, maar van voeten, die door hunne zaamenvoeging het vers doen gaan, meeten de Grieken hunne verzen af. Tweegreepige Voeten: Pyrrhichiër, of Tweekort v, o boven. Offeraar burgers. Kliver o — gedood. Looper — u fpndten. Dris-  44 DERDE Dricgreepige: - Rakere u tJ u betere„, Molosfer eendrachtig. Vinger — u u hinderen. Weerflag o _ ^/«t/. Weersziikort 0 _ v tirannen. Weersziilang n,a„deknd. Bacchiër __0 AiasArA. Tcgenbaccher u gehinderd. Dubbele Voeten: Aanzetter o o o u gebeteren. Tweeofferaar onderfcheidend. Tweekiiver » - «, _ beminnelijkst. Tweelooper - o _ o vreemdelingen. Kiiflooper u „ behandelde. Loopkiiver ~ o' „ _ onbegeleid. loniër van kort 0 u begeleidend. . Ioniër van lang 0 0 milddaadiger. ' Paeoniër i - v o'. ji afgebroken. 'Paeoniër 2 o _ ^ 0 gewilliger'. ■■ Paeoniër 3 „ u _ „ begeleider. 'Paeoniër 4 o ^ u - bewaterend. Eens-en-een-derde 1 o onherftelbaar. Eens-en-een-derde 2 _„ opgewaardeerd. Eens-en-een-derde 3 milddaadigheid. Eens-en-een-derde 4 0 oproerig ft en. VIER-  AFDEELING. 45 VIERDE HOOFDSTVK. Over de Maat, li) én voet alleen brengt geene foort van vers voort; iaa zelfs geene maat, dan flechts in de vingerige verzen. Tweevoeten maakcn eene volkomene maat, waarmede de Grieken de verzen afmeeten. Indien er ééne greep aan de maat ontbreekt, is zii onvolkomen; indien twee, overonvolkomen. Indien er boven de maat ééne greep overfchiet, noemt men ze overvolkomen. De versmaaten erlangen haare naamen vooral van haare voeten; ook wel van haar onderwerp; en van haare uitvinders of gebruikers. In het befchriiven derzelve zal ik veelal het Centimetrum, dat konstftukie, van servivs vertaaien. Oneffen plaatzen noemt men de eerfte, derde en vervolgens; effen, de tweede, vierde, zesde, enz. VHF»  46 DERDE AFDEEL ING, VIIFDE HOOFDSTVK. Kiifmaat. D e Kiifmaaten dulden op de oneffene plaatzen vüfdcrlci voeten, een Küver, Driekort, Offeraar, Vinger, Weerflag; maar op de effen niet dan een Küver of Driekort, en in de bliifpeelen ook een 5 Weerflag. De laatfte plaats heeft altiid eeneti Küver. De i"e a'ristophanische, beftaande uit eene overvolkomene eenmaat, bevat van viif tot zes greepen , van zeeven tot neegen tiiden; als: 10 Op hooge bergen. Het welk zoo na op de klimviifgreep, miin eerfte voorbeeld van het gemeene dicht, gevormd is, dat hetzelve ook hier voor het konstdicht had kunnen dienen: !j Naar //rand gedreéven. En niet min volmaaktliik het Franfche: Ce font des armes. De  VIIFDE HOOFDSTVK. 47 De evripidische beftaat uit eene overonvolkomene tweemaat, als in de Gedichten van Koenraad Goddaeus bl. 69: Wat dreigt ■■mii hooge trots? Wat wast ze dapper aan? 5 of bl. 113: De lust van uw gemoed. Malherbe V-goden en hun fchepperi Dav,  ZESDE HOOFDSTVK. 53 Dsv. Iac. van Lennep: Kunt ge , Laura, kunt ge Daphnit haaten ? Quand de nos amours la fouvsnance. De ftte archilochische is onvolkomen drie- 5 maat: Van de rust en van de liefde weet de Nacht. Quand de nos amours la fouvenance plait. De Ifte s0otadische is volkomen driemaat: Niil betrekt weer drooge landen; lustig op weg! 10 Dav. Iac. van Lennep: Liefde voert te wreede toortzen. 00 ze branden ! Quand de nos amours la fouvenance charme. De Ilde sapphische is overvolkomen driemaat; Blinke I geel goud.; j) fchitt're / 'diamant: // ja fchoone / vrouw bef/haagt, Dav. Iac. van Lennep: Goud, robiinen , ziitge glansriik; toch bii lda niet. Qiiand de nas amours la tendre fouvenance plait. De IlJe sootadjsche is oyeronvolkomen vier- cg maat: Thraciër, Proknee betreurt in zang nog uwe misdaad Quand de nos amours la tendre fouvenance charme. D 3 I>s  04 DERDE De II / Zang u be-f l laagen P rj(- simoonidische is volkomen viifrnnat: Jrcxdiie, uw roem j ieugdige / Partheno/paeus is, f Dav. iac. van Lennep; É$ Zoude dit ooft, te gering, me behoren y onaartige?- Da  ZEEVENDE HOOFDSTVK. 57 De choerilische is overvolkomen viifmaat: 'T aartige meisie bekranst zich het hoofd met wiingaard rank. De heldenmaat is onvolkomen zesmaat: Wanden zingt men, kriig, trompetten, Homerus, op 5 uw maat. Italiaansch; Claud. Tolomei: Quefta per affetto tenerhfima lettera mando. Fransch; Steven Pasquier Recher. de la France VII, 12: 10 Plus ie requiers, et plus ie me tiens fur d'etre refttfs. of: Plus ie demande, etplus ie me tiens fur, qiïon me refufe. Hoogduitseh: Vnd Ifaac fchertzet mit feinem weibe, Rebecea. *S Koenraad Gesner bü God. bi. 12: Es- macht alleinig der glaub die g iaubige feelig. Hungaarsch, bii welken landaart het konstdicht even algemeen begreepen en aangenaam is, als het gemeene: 20 Nyarba mijkor iob/ban Fe/bus pak/ Szep tt'ize f lobban. Nog eens Neerduitsch; Goddaeus, die eenige honderde voorbeelden geeft, bl. t : Schrandere ver/landen; naardien ik konde bemerken , Dat met gunste behaald was miin onriime gedicht- 25 . zei, Waarin nog thans maar tweeder lei foort e gebruikt was. Zoo fel ik hier weer voor zulk flag bij meerdere formen, »a Op verfcheide manier en maat van Griek f che Pöeeten. D 5 Reis  ?8 DERDE AFDEEL IN G, Reiz vertaaling van de Ilias in zijn Delg. Grace. bl. 564: Zing nu. Kalïinpee, drnzveaaren wrok van Achilles, Die duizend rampen verwekte bii alle de Grieken, 5 En meenig kriigsman, uit edelen huize geboren, Veel te vroegtiidig deed fneuvelen in de gevechten, enz. Piet. Leon. van de Kasteele: Heeft ziin ittigdige zang Euroop oud Romen herinnerd ; 10 En verlangt Natuur , dat hii eens in zeege - ge» zangen 'T heil der volkeren eer', bii het eind der laat/ie. overheerfching. Dit vers, het eenvouwdigfte , als Hechts uit twee. 15 derlei voeten beftaandc , is tevens het Ichoonfte en volmaaktfte van allen ; de zcegepraal van Homeer en VirgM-; aan het welk, indien ik zeide, dat de menfchen en wiisheid en fmaak verfchuldigd ziin , men mii nu wel zou kunnen uitlag- fto chen, daar men voor ruim twintig eeuwen niets buitengemeens inmiin gezegde zou bemerkt hebben. Het edele van dit vers, en biina van dit alleen, bii uirnccmendhcid de zesmaat genaamd, ligt hier in, dat onder het opzeggen de ftem gedwongen. »5 worde alle de létters en greepen zoodaanig te verbinder, dat, voor zoo vcire de zin dit niet belet, de geheele versreegel in éénen adem worde uitgefproken, en niet dan een enkel woord fchiine. Deeze voortreffeliike éigenfehap verkrijgt men door 50 de Sniiding, of Caefuur, welke vierderlei is. De  ZEEVENDE HOOFDSTVK. 5$> De eerfte en voornaamfte fniiding is de Viifhalvige „ wanneer na de twee eerfte voeten eene greep overbliive,welke greep het einde zii van een woord; als: Voegt de Ba/taaffcbe 77/bvl. Dit affnüdzêl van viif half voet en verdeelt de 5 geheele zesmaat, die 2.4 .tiiden heeft, in twee affniidzels , waar van het eerfte tot het laatfte ftaat a'.s 10 tot 14. De tweede Tniiding is de Zeevenhalvige, wanneer na de drie eerfte voeten eene greep overbliive, if en het einde van oen woord maake: Voegt de Ealiaciffche Tijbid ver/xwr. Volgens deeze heeft het eerfte affniidzel 14, het laatfte 10 tiiden. De. derde heet Derdehoperfche, wannser in den 15 derden voet een Looper valt, die het vgoqrd eindige: De eerfien in / alk ^/westen. Deeze deelt het vers in 11 en 13. De Vierdelooperfche is, als de Looper , het woord eindigende, in den vierden voet valt, en 20 den reegel in 15 en 9 tiiden verdeelt. Piet. Leon. van de Kasteele: 'K bid Je u, / grootfte, ge/bied mi ^/ringen. De twee Looperfche fniidingen ziin bii de - Romeinen veel zeldzaamer, dan bii de Grieken; de 05 Vierde vooral, zonder biikomst der anderen, ontmoet men maar zeer weinig bii beide die volken. Zomtiids, fchoon niet dikwiils bii de ouden, ziet jmen de fmelting, in plaatze van de fniiding, de woorden zaaivenhegien. God. bl itp: 30 J)er worjmenfpihil ofé on/zuirere/bii stère / drek ziin. ■V' /' Dit  6o DERDE AFDEEL ING, Dit vers is eigentliik zonder fniiding; want of, de viircic halfvoet, is niet het eind van het woord ofte, zoo als te, welk in het volgend on fmelt; om welke rede of nu voor het einde ge5 nomen wordt. Zoo in de Ilias E, 384. 552. 899; Aen. I, 359 enz. Het geen de oude Heldendichters dan voor .alle dingen het meest vermiidden, was het verdeelen van hun vers in twee gelüke deelen of leden, to iider van 12 tiiden; waardoor het vers in het midden vancengefcheiden wordt door eene rust, . welke altiid het tegenovergeftelde is, en het ftriidtge uitwerkt van fniiding. Rust en fncde ziin in de gemeene Kiifverzen van *5 12 of 13 greepen verward door Pels Dichtk. v. 205, 1-6 bl. 9; door Nil Vol. Ard. Gebr. der Accent, bl. 25; Restaut bl. 530; door andereu; en langen tiid door Huydecoper; zie deezes Proeve II B. v. 705 bl. 323 , v. 1089 bl. 402 , XV, co 1164: doch deeze, naderhand door zich zelvcn volkomen te recht gcbragt, wordt te onpas tegengcfproken door Lclyveld op bl. 323 en 421 volgg. die ziine beflisfsngen niet op de beginzelen der Maatkunde, hem onbekend, gegrond heeft, 55 Het onderfcbeid van rust en fneede was reeds zeer goed bepaald door Verwcr in ziine Idea Linguae Belg. cap. 20. De groote Boileau zelfheeft zich hier over niet naauwkeurig uitgedrukt, Art, Pcët. v. 105: 30 Qjie touioürs dans vos vers Ie fins, coupant les mots, Sufpende rhemtftiche, en marqué le repos. Het is niet de zin, maar de aart van het vers, dio  ZEEVENDE HOOFDSTVK. Gt die hetzelve deelt. Snede valt altiid in een voer, rust altiid na denzelven. Rust in het midden van een heldenvers is, als bii God. bl. 117: Fan 't verflage gemoed over /// uw langduurige kwaaien. 5 Al waren in zulk een vers de fnüdtngen, vonden de ouden het echter zoo onaanneemeliik, dat, als men onder duizenden eens één in hunne Heldendichten ontmoet, zii het door een fluitteeken, punft, of fcheidteekcn, comma, in het leezen voor het 1» oor onmerkbaar maakten, zie Homeer II. Z, 399; Virgiel II Aen. 566. Zoodaanig een reegel van twee geliike leden noemen zii bii uitneemendheid gedeeld; en achten hem zoo weinig gefchikt voor ernst of deftig- 15 beid, dat zii hem alleen aan het bezingen van den dartelftcn en fpringendften der goden toegewiid, en met ziinen naam Priapus gedoopt hebben. Priaapen zonder fmelting zoo wel, als zonder fniiding: 24 Als zii dan vergaderd /// waren, zei de Pilatus. geloof ik niet, dat ooit in eenig oud heldendicht gebruikt ziin, behalvcn misfchien een enkel door den grooten Ennius, die onder de eerften was, welken bii de Romeinen het gemeene dicht te- aj gen het zangkonstige verwisfeld hebben. Eene andere uitwerking van de fniiding is, dat men nu en dan den overgebleeven halfvoet, als hii eene korte greep is, voor lang mag neemen; hetwelk de Grieken dikwiils, de Romeinen zich 3^ zeldzaamer veroorloofd hebben. Reiz bl. 564: Tenprooi / verftrek/TZN aan/ raaven,gieren en honden. VELD-  D E R D li veldmaat is onvolkomen zesmaat; doch indiervoege, dat de vierde voet een woord eindige: Veldzang / zingt men / best op 't / rietie der / herderen / op '/ land. 5 Ifte iBYcisciiE is volkomen zesmaat: Dit bragt htm lot zoo mede. maar mii luit nu te hoor en; en. Dav. Iac. van Lennep: Ion geren , op nu , te velde, te velde, 10 gedienstige iongeren ! Vde alkmanische is overvolkomen zesmaat: Dit bragt hun lot zoo mede. maar mii lust nu te hoorcn; en ik. Dav. Iac. van Lennep: 15 Breng me gebloemt, te bekoorlike maagd; mi de roos bi de teeli gepaard! 4 iiclc steesichorische is onvolkomen zee venmaat : Dit bragt hun lot zoo mede. maar mii lust mf *° te hoor en; en ik zal. \ IL-'e ibycische is volkomen zeevenmaat: Dit bragt hun lot zoo mede. maar mii lust nu té hooren; en ik zal het. lilde ibycische is overvolkomen zeevenmaat r *5- Dit bragt / hun lot I zoo mede. f maar mii / lust nu tt I hoeren; en / ik zal het j hier. AGT*  AFDEELING. 63 A GTS TE HOOFDSTVK. Weerjlagmaat. D e Weefflagfche maaten bedaar) voornaament» Hik uit den Weerflag ; ontfangen echter menigvuldig den Offeraar, zeldzaam den Aanzetter; meermaal den Vinger, vooral in de bHifpekn; en dikwiils wordt de laatfte greep, als zii over- 5 fchiet, in twee korten opgelost. De trinicische, of misfehien de phrynichische, beftaat uit volkomen eenmaat: O wat is / de vlam heet! // «HORrscHE is overvolkomen eenmaat: 10 Kom ik hem / te gemoed, // dan ! Fe aristophanische is overonvolkomen tweemaat: De bevalJige Cal//liopee. / De spreekwoordige is onvolkomen twee- 1$ maat: Pas op, eer / Fenus, Aag'th\ // u genaa/ke. Jft* 1  64 DERDE AFDEELING, Iite pindarische is volkomen tweemaat. God. bl. 25 op lofeph: Boven anjdere viel // hem dub/beid recht. // j I Langen fingerchen, oder trochiem munde! Du, beiim himmtli von kelner feinen fprache, 15 Du, des• pr as fiers aas Formraé gelichte, Witst in diefer previnz fuer fichoen gehalten? Vnsre Lesbia wird mit dir vergllchen? O iahrhumlc: 1, wie du mm und albern bist du! Drie Sapphifèhe, gevolgd van eene Adoonifche,heeft Ha Cramer jfte boek 3de" gedicht: Wem fich, 0 gottfmiin geist zu dir erhebet, Dich fiuchet, dich zu finden fich belirebet, Sa miicfis er nicht an eitclkeiten denkeu; Dich muefis er denken! Ramler ït ged, van Katul: Mein Aurel und Fur hts, ihr gefinehrten, Eures f.cundes, ging' er auch bis zum Ganges , Ging1 er ans Eoifiche meer, das fernher Braufiend den. flrand pèitscht* Drie.  AFDEELING. Drie Asklcopiadeïfche met een Giycoonifche, geloof ik, dat Klopftock heeft willen fchrüven, naar het voorbeeld van Horatius I Od. 15, in ziine opdragt der Mesfiade: Wekken koenig der gott ueber die koenige 3 Mit einweihenden bliek, als er gebohren ward, Sak von koken olymp; diefer wird menfehenfreund Seiin, und vater des vaterlands. De dichters onzer dagen beezigen ook veel het Alkaïsch. Bilderdyk Verlustig, bl. 97: ift O edel voorwerp onzer bedoelingen, Volfckoone deugd! maar zwaar ter betrachtinge 1 Wat is het fchoon voor u te flerven! 'T aakTigfte, gruuwzaamfte wee te liiden! Bii welke voorbeelden ik mii in deczen verkieze ij te bepaalen; voor anderen overlaatende meerder naagebootfte maaten te verzaamelen. Te weeten het was miin voorueemen niet deeze ftof te voldingen; maar ilechts aan zoogenaamde ongeleerden den weg tot de kennis der Griekfche ao dichtmaat te openen, en tot het afmeeten van de Mesfiade van Klopftock. EIND. F s  reï|  9* VIT WEIDING lprek voorkwamen; nooit in Latiinfcbe woorden, zie Probus bl. 1390, ao, Terentiaan v. 135, Diomeedesbl. 421, 7, Prifciaan bl. 540, bl. 513 , 45. In zulke woorden zelfs, die door het meenigvul5 dig gebi-uik als met het burgerrecht der Romeiafche taaie begiftigd waren , verplaatsen zii der Grieken upfilön door hunne enkele /', als in uAij , filva; enz. zoo als nog de opfchrifteji op Romeinfche fteenen en ,dc oudlle handfciiriften uitwiii° zen. Iïooger gezag verbeelde ik mii, dat voor deeze letter 3' niet te vinden is; en dat men dezelve wel rcisfen kan, of ten minfte met de Romeinen haar gebruik behoort tc bepaalen tot eenige, 15 min gebruiklüke, Grieklche woorden. Veelen dier woorden viude ik zeer goed opgegeeven door Zeiidelaar, Spraakkonst bl. 56. doch in een enkel heeft hii zich bedroogen, als cither van wQxpa,'. iivoor is geen Grieksch, maar febiint Fransch. zeer verdacht B-o zün mii zime Myfénen; want, ziin het inwooners van Campanic, dan moeten zii in alle taaien met i gefchreeven worden: doch misfehien wilde hii Mycéne fchrüven. ik zie mede geene zwaarigheid om Iperen en Ivica te fpellen. *5 Kwaaliik vinde ik in het uitmuntend woordenboek van Richelet de i in plaats van y in de woorden kydraulique, hydre, hydrocéle, hydrographie, hydromel, hydropique5 hydropijit, hydroftatique, hygrometre, hymen, hymne, hyperhole, hypochondre, 40 kypocrijie, hypoflafe, hypotheque, hypotheje, hypotypojc, hysfipe, hyftcrique; en op eene omgekeerde wdze gezondigd in Hypiatriquc in plaats van hippiatrlque. Ia  OVER D E Y. «$ In alle de overige woorden, komt mii voor, dat twee letters, ii, de y zoo wel, als ij, volkomen kunnen en behooren te verplaatzen; en wel in de overige hedcndaagfche taaien ruim zoo gemakliik , als in ons landfchap, Holland, en in Engeland, 5 fchoon ook daar de iiitfpraak der y niets andars is, dan eene verbuiging van klank derzelfde twee ii; van hoedaanige verlcheidenheid van klank andere klinkers mede Riet overal vrii ziin. Ue Italiaan en gebruiken dezelve, zoo ik meen, niet eens in de iö Griekfche woorden, als Hibla, Eimcnéo, hiperloie, mirto. enz. fchoon misfchien ten onrechte, ten minfte niet overeenkomstig met de wiisheid hunner voorouderen. tt* Vmveïding, over de langwerpige J. 15 et niet minder recht vermeene ik de langwerpige J, j, te verwerpen. Deeze is niet ouder, dan de zeventiende of zestiende eeuw. In den Hollandfchen Biibel van 1477 vinde ik altiid iacob, ioannes, ionathan enz. 20 Wat haar vermogen betreft, de klinker i, aan het begin van eene greep ftaande, wanneer op dezelve een tweede klinker volgt, wordt in de gemeene fpraak bii de volken doorgaans medeklinker, zoo als bii ons in iagt, iuk enz. Van de Oos- 25 ter-  $1 VI TWEIDIN.Ó terfche taaien fpreeke ik niet. Van de Grieken j om dat wii van hun gemeen dicht weinig overhebben, is dit moeiliiker te bevviizen. Ik twiifel echter nier, of men zal er nog veele ken5' teekens van kunnen opfp'ooren. Mii komen nu voor de hand Ammianus in het IVJc Boek der Griekfche. Anthologie hoofdd. 28, 3, het 58afte, 5851c en 589^ biifchrift in Brunck's Anal. T. 3 bl. 13a, 1; 135, 1; £74 275, alwaar Oppianus, 10 Iiiïiami, Poüiaims en Claudianus iider maar drie greepen hebben, op geliike wiize, als in het biifchrift op de Pandecten otfiXov lovoTii/Meffc &vót£ re%v-Jyrcpro tv\voe , ' *Hv px T'pt^oyixwis psyxZxp icdfit KxpiBxstXiff. 15 vergeliik Suidas op 'ASgvix bi. 55. in gemeene ïamben Demetrius Zenus: ■ B>.c'-j/ êsè.f TVf'J xSivdx, xxi v.xwyixicrj'jq. Zie Martinus Crufius in Turcograec. lib. 2 p. 193. het welk volmaakt overeenkomt met vindemiator ao bii Ilorar. I Serm. VII, 30; Scantiniam bii Aufon. Enigr. 8S, 4, luftinianns bii Corippus I, 251; en met der Franfchen gemeene uitfpraak, die van diable twee greepen maakt; en met inahentt* ble; bii ons Italiaan, hvellaadie enz.- 45 Edoch, wiil biina alle onze overbliifzels de? Griekfche poëzii konstdicht ziin, waarin de dichters aan iidere letter haare biizondere waarde gaven, en eene wet aan de uitfpraak voorfchreeven, is dit de oorzaak, dat de Letterkundigen voor reegel  OVER DE J. 95 gel opgeeven, dat in het Giïeksch de t nooit medeklinker wordt. In het Latiin daarentegen, even als in de nieuwerwetfche taaien, is het de reegfcl, en biir.a algemeen, dat de /, eene greep met een tweeden kliri- 5 ker beginnende, medeklinker wordt; en de uitzondering, volgens welke zii klinker bliift, biina alleen Voor de Griekfche woorden. Zoo fterk zelfs hielden de Romeinen aan dien reegol der gemeene fpraak, dat zii, fchoon hunne ganfche ïö dichtkunde op de leest der Grieken fchoeienden, echter in dit geval niet dan zelden van hunnen recgel afgingen; en dan nog die woorden veelal op tweeêrleie wiizen, of op de Griekfche of op de Latiinfche, in hun konstdicht gebruikten. 1? Voorbeelden des reegels ziin in het Latiin iaeeo, ianua, keur, Iovis, enz. in het Fransch iadis, iaillir, ialoupe, enz. in het Holiandsch iaa, iagt, tak, iaar, iok, enz. muiter He, Normandiie. Voorbeelden der uitzondering ziin in het Latiin ao de Griekfche woorden lacchm, Idtyfus, ïambus, lautbc, Iapetüt, Iapygia , lupus , Iafon, ïafpis , Jö, ïo, locafta, I'ölaus, I'ólcos, Tóle, ïènia, Jota, Iulus, ïynx; en alle dergeliike Griekfche eigen naamen; en het Latiinfche Ham bii Terent. An- 2.5 dr. L 1, 144. In het Fransch; alle de Griekfche naamen, welken ik in het Latiin aangehaald heb; fchoon in zommigen derzelven het bederf reeds de overhand bekomen heeft, als in jfocaste. Evenwel lebenden 3^ de Franfchen nog de $ van den volgenden klinker in de woorden lacht, idiet, ïambe , 'ieufe, 'iota. Ia  p6 VITWEIDING In het Hollandsch; alle de boven aangehaalde Griekfche naamen; welke, ik niet denk, dat men zal beweeren, dat in Hollandsch dicht met een i medeklinker behooren uitgefproken te worden. 5 Dit zou ziin de deur van onze taal voor klinkers, voor meerderen klank of welluidendheid, te willen fluiten , waarvan zii door andere misbruiken reeds te zeer beroofd wordt. De fchiinbaarfte rede, die aangevoerd wordt, om to voor de /, klinkór of medeklinker, iider eene biizondere figuur te beezigen, is de gemakliikheid van derzelvcr onderfchciding voor den leezer. Deeze ontkenne ik wel niet volkomen; ik zou- 15 de dezelve goedkeuren, indien zii algemeen doorging, en niet aan zwaarigheeden onderhecvig was. Maar ik zie niet, waarom de leczers, die tot voor drie eeuwen het in de Westerfche taaien met ééne figuur der i gedaan hebben, zich daar niet so nog gevoegliik bii zouden kunnen beparden. Daarenboven hoe zal men dan handelen met de Griekfche naamen , dat voornaamfle toebereidzel van alle rede. De verwaavloozing van dit onderwerp maakt, dat men reeds in nauwkeurige drukken »5 vindt Jok; enz. ondertusfchen kan men het woord met die fchriiving onmoogliik met ziine drie greepen uitfpreeken, JSlèi want het gaat vast, dat een medeklinker, J, alleen nooit eene greep kan uitntaaken. ijo Mü ziin op dat onderwerp meer zwaarigheeden voorgekomen; waarvan ik er nog ééne zal aanhaalen. De  OVER DE J. 97 De Romeinen volgen wel in het algemeen den reegel, dat de / medeklinker, tusfchen twee klinkers gefield ziinde, eenen voorgaanden klinker lang maakt, als in munt enz. Echter niet zoo ftandvastigliik, dat zii niet zomtiids die i volgens haa- ^ ren oorfprongliiken aart als klinker bliiven aanmerken, en om die rede twee klinkers zelfs, of eenen tweeklank, die dan eenen derden klinker voorafgaan, kort laaten; zoo als in biiagus, qua* driiugus; zie Voffius Profod. bl. 119, Terentiaan 10 v. 453 , Trochaisch: Indé vertunt kanc in v\tx faepè diphthongon Gr Alt. Indien men in deeze woord?n de tweede i tot eenen medeklinker maakt, bijugus, quadrijugus, Graijus, zoo als de naauwkeurigfte woordenboeken 13 dezelven aanduiden, dan is het onmogeliik, dat de voorgaande greep kort bliive; maar, indien men de tweede / bii de voorige greep voegt, en klinker laat, bii-ugus, kan een of meer klinkers, of een tweeklank, door eenen volgenden klinker kort 0.0 1 gemaakt worden. De langwerpige J, of wel I medeklinker, ongepast geplaatst, belet ookhet geblaas of de adfpiratie vooraan letters, daar het behoort, te doen hooren; anders zouden de Franfchen van het Griek- 2 gr. 8. Broes Leerrede over Phil. 1: 10., 1795- gr- 8- Aanmerkingen overliet Euangelium vanMattheus, é proeven gr. 8. Emilia de Varmont, 1792. 3 dèelen 8.. Emmeline , door Charlotte Smith , 1792- 1 2 deelen met plaaten gr. 8. Fabelen voor het Vrouwlijk Geflacht, 1790- 8. De la Flotte Hiftorifche Reisbefchrijving naar Indiën, en Befchrijving van CormandeLenz.naer. Aantekeningen, en plaaten gr. 8. Gorgy's Werken, 8 deelen [met fraaijeplaatjsns , 8. Hrftorifche Aantekeningen van de beroemde Abtdij de la Trappe, gevolgd vaneen Heldendicht over hetzelve onderwerp, Rott. 1793- gr- 8J. Huxhani Geneeswijze der onderfcheiden foorten van Koortl'en en Kinderpokjes, op nieuwe en zekere gronden voorgedragen, 1794. gr. 8. J. P. Klein en Vrouwe A Klein Oden en Gedichten, Leyd 1786. 2 deeltjes zeer fraai op postpap. gedrukt 8. , . dezelve op Muziek gecomponeerd door C. F. Rnppe. Korte Bei chnj vingen der Heilige Waarheden, ten dienste der Hervormde Nederl. Jeugd, Leyd. 1792. 8. Lotgevallen van Lidorie, 1795. 2 deelen met pi. 8. Lot-  Lotgevailen van VicioiTne, 1795. 2 deelen metpl. 8". • ■ Blancay, 2 deelen met plaaten 8. Nieuwe Sentimenteele Reizen, 2 deelen 8. Klein Magazijn voor jonge Kinderen , door J. Hanway , met plaaten 12. F. van Mieris Handresten, Privilegiën, Rechten, Vrijheden enz. der Stad Leyden, folio. ■Osfians Gezangen in Profa, door den Baron de Hareld, 1793. zindelijk op postpapier gedrukt 8. C. Palisfot Belangrijke Voorliellingen over eenige Godsdienst-Gevoelens, ibid. 1792. 8. ■Reisfragmenten en Anecdoten, Auift. 1795. ï. C. F. Ruppe Oden en Gedichten, Muziek voor de Zang, Clavier, Fiool en Fluit. F. J. Voltelen over het Dierlijk Magnetismus, met een Voorbericht van , en vertaald door Dr. Veirac , Leyd. 1791. gr. 8. De Weg ter Gelukzaligheid den Jongen Lieden gebaand door eenen hunner beste Vrienden, Leyd. 1793- gr. 8. De -nieuwe franfche en nederduitfche Taalmeester tot onderwijs in beide taaien , door E. Felix , Amft. 1794- 8. L. Wachler algemeene gefchiedenis der Letterkunde voor de fludeerende' Jeugd, en alle Letterminnaarer, op de pers.