^VQ OS. HE y^jmmjANB&cjm jeugd. A3IS TERDAM BT lKHÖIi!EB.OP. 1781.   op qv%f g tttb tas x n 5. €^ 6i aïmma al) c cl ef gliij tl ui 11 o p crr s f t 11 v^v xj 2. AB CD EK GHIJKX,MlSr OP Q1ST ITT¥XY Z. abc defg h ij kl m n o £ sjt u v wx yz. AJiCBKF&HIJKL MN OP QR STUVWXTZ. a éc^ e^y/iy/cYm ?iOf>y r-j>/t u o > w. vy z.  Ak£erma?t, het nutfte werk wordt van u verricht: Alles, wat ons voedt en dekt, z <&h Bb Elk,die in eene Stad woont, en 'er byzonder toe behoort, de grootfte Heer zo wel, als de mindere Man, is een Burger van die Stad.— Elke Stad is als een groot Huisgezin, waarin ieder arbeidzaam en vreedzaam moet leeven en alles willig doen, of laaten, wat de Wetten gebieden , of verbieden. Daarenboven moet elk Nederlandsch Burger altyd gezind en bereid zyn om zyne Stad te helpen befchermen. Daartoe moet hy zich van zyne Jeugd af aan, zo veel als mogelyk is, oefenen en bekwaam maaken. Alle Kinderen, van wat ftand ook, moeten zo vroeg, als mogelyk is, leeren dat zy ook aankoomende Burgen en Burge. resfen zyn. De lust om met het fnaphaantje te fpeelen moet in de Knaapjes aangekweekt worden. De Meisjes moeten vermaak fcheppen in zulk een fpel te zien. .(In het plaatje wordt een deel van het Amfterdamsche Stadhuis en van den Dam verbeeld. Eene Compagnie Burgers trekt 'er op. De Jongetjes leeren doen zo als hunne Vaders.)  Cyjférmeester, leer de Kunst, hoe men telt in 't kort. Kindren,leert dan hoe een groot uit veel kleintjes wordt. Cf Cc Cyfferen is eigehlyk niet anders, dan op eene verkorte wyze tellen. De Cyfferkunst is min of meer allernoodigst voor elk mensch door zyn geheel leven, en inzonderheid voor den Koopman. — Onder 't Cyfferen ziet men geduurig hoe uit de kleine getallen de groote getallen óntftaan. Wilt gy goed huishouden, denk dan altoos dat veele kleintjes een groot maaken. De groote huishoudelyke grondregel is daarom ook deze: richt alles zodanig in, dat gy in den kortjlen tyd en met de minfte moeite uw "werk op de leste wyze kunt verrichten. Dit noemen de huishoudelyke Nederlanders een goed overleg. Aldus zal men met het minfte verlies van tyd en kragten zyne dagelykfche bézigheden doen. Die oogenblikken zyn immers verlooren , en die kragten vruchtloos verfpild, welke volgens een goed overleg onnoodig zyn; en veele kleintjes maaken een groot. (De Cyffermeester vraagt hoeveel tweemaal vyfis. —» Een Jon. getje fteekt de vyf vingers op. Een ander telt by zich zeiven enz.)  Dyk ea.Duine.ri hoeden t Land tegenftorm en vloed, Degen tegen 'syyands magt; Deugd houdt alles goed. 6 t^Ö Dd Tot behoud van ons Vaderland wordt höofdzakelyk gevorderd, I. dat het behoed worde tegen het Water, II. dat het befchermd worde tegen den Vyand. De Dyken moeten zeer zorgvuldig onderhouden worden. De Duinen moeten, zo veel als mogelyk is, beplant worden; oridat zy door den wind niet wegftuiven. — Het Krygsvolk moet voltallig, welgeoefend, getrouw en moedig zyn; en de Schutteryen mede welgeoefend, getrouw en moedig.*—Zonder Deugd moet dit alles vervallen of zeer gebrekkig blyven: want naar maate de Deugdinons Land vermindert, verminderen ook alle die hoedanigheden , zonder welke de vereischte fchatten, (wisfelvallig geluk uitgezonderd, ) noch gewonnen noch goed hefteed kunnen worden.— Ernst, Trouw, Oplettendheid, Arbeidzaamheid, Spaarzaamheidj Gezondheid , Volkrykheid; dit alles vervalt zonder Deugd. Deugd is „ eene Jtandvastige geneigdheid om alles te doen, wat „ êen verpligt is te doen ", Zy wordt hier vooronderfteld o*V ecnigzins verbeeld in 't yverig arbeiden aan den Dyk. 4 3  <£B e Ee De Eendragt of eensgezindheid is de eerde Vaderlandfche Deugd. Daarom verkoozen onze Voor - ouders ook zulk een Wapen en zulk eene jeerryke en algemeene Zinfpreuk. „ Kinderen moeten eendragtig leeven. 'Er moet Eendragt heerfchen tusfchen Vader en Moeder, tusfchen een geheel Huisgezin, tusfchen een geheel Maagfchap, tusfchen de Gebuuren, tus. fchen alle de Inwooners eener Stad of Plaats, tusfchen Regenten en Onderdaanen. Dus alleen kan een Huisgezin, eene Maagfchap, eene Stad of Landftreek recht gelukkig zyn". „ Eendragt moet 'er heerfchen tusfchen de Steden en Dorpen in elke Provintie, en tusfchen alle de zeven Provintien. Dan eerst kan ons geheele Vaderland recht bloeijen, en vermogend en aanzienlyk zyn ". Dit alles kan ons Wapen ons overal herinneren: want men vindt het overal. (Veele fchouders draagen hier éénen last. Veele pilaaren één gebouw. De Kindertjes fpeelen eendragtig rondom het Standbeeld. De Staaten gaan naar de eendragtige Vergadering.) JSendragt is onze eerfLe Deugd, is ons dierfte pand: Daar door bloeit elk Hnissrezin, en het panucheLand.  Fruit, die ryp is, is u go ed ; doch gebruik met maat: Zo ge onmaatig iets gebruikt, doet ook't goede u kwaad. ff' Ff De rype Fruiten zyn zó gezond, dat zelfs doorgaans, niet zo zeer 's men fchen voeding, als wel zyne gezondheid het hoofd - oogmerk des schepper s ten aanzien derzei ve fchynt te zyn. Ook zyn dezelve zeer begeerlyk voor het oog. Zelfs heeft de algoede schepper der Natuur aan die Fruiten, die 't gezondfte zyn, ook de aantreklykfte gedaante gegeeven. — Eene rype Kers of Aardbézie tusfchen groene verfche bladeren hangend, of een ryp trosje Aalbéziè'n, is 'er iets begeerlyker voor het oog, of gezonder, vooral in een Land, gelyk het onze is ? Het zelfde is waar van de meeste Appelen en Teeren enz. •— En elk Land brengt die Fruiten natuurlyk en het overvloedigfte voort, die voor hetzelve het gezondfte zyn, eh, let wel! juist in dat jaargety, waarin zy het noodigfte zyn. De algemeene zedeles der Maatigheid moet geene oorzaak zyn van eene fchraale uitdeeling, vooral van de Fruiten des voorzomers, die een waar bloedzuiverend en verfrisfchend middel zyn. Zörgt Hechts dat uw Kind niet te veel op eenmaal gebruike.  God is van dit alles Heer.-Alles wat gjr zie t, Aarde, Hemel/tgantsch Heelal niaakte God uit niet. <Ö$ Gg Gód is onzichtbaar en onbegryplyk voor ons. Vit het aanwezen der zichtbaare Waereld 'jewyst men allerzekerst het aanwezen van éénen god. Doch de algemeene erkentenis van die gewigtigfte waarheid behoeft zelfs niet eens eenen grooten omflag van bewys. Zy is der redelyke natuure van den Mensch byzonder eigen en als ingefchapen. ,, Alles wat ik zie, 't Heelal komt van god en hoort aan god toe. god onderhoudt en beftiert het Heelal. ■— god is een Wezen, dat in magt en verftand alle onze begrippen oneindig te bovei: gaat. —g o d is Heer en Meester van ons leven; Hy kan het ons laaten behouden, of Hy kan het ons afneemen naar zyn welgevallen.— god laat a'.les groeijen,wat noodig is om gezond ea gelukkig te leeven. — g od weetalles, zelfs alle onze gedagten"enz. - Deeze waarheden zal een kind, dat goed opgevoed wordt, terftond aanneemen en dies te gelukkiger, naar maate men de leerwyze van deeze twee plaatjes, en van dc tweede , derde en vierde Lees - oefening, verftandiger weet te volgen.  God is van dit alles Heer.-Leer Lier welkeen goed, Wys en magüg Heer Hy is,dien gy dienen moet . <6s Gg Gons oneindige Wysheid en Goedheid ftraalt door !n al het gefchapene, in het kleinfte ding zo wel als in het grootfte. Doch nergens is gods Almagt verbaazender dan in 'tGeftarnte. Men telt reeds veele duizende vaste Starren. Doch zy zyn ontelbaar ,endekleinftederzichtbaareiseene menigte maaiengrooter dan onze geheele Aardkloot, dieevenwel 72CO uuren in zynen omirek heeft. Zulk een verbaazcnd groot en heerlyk Heelal heeft God uit niet gefchapen, en blyft het onderhouden en beftieren. Welk een ontzaglyk en heerlyk Opperwezen moet god dan wel zyn! God is volftrekt Heer en Bezitter van 't Heelal; om dat Hy het gemaakt heeft; en wy zyn ontwyfelbaar verpligt Hem te dienen, om dat wy oorfpronglyk en ontwyfelbaar zyne onderdaa•nen zyn: wy hooren Hem immers in alle opzichten toe, en zyn altyd en in alle opzichten af hanglyk van Hem. De g'odsdienst beftaat daarin, dat wy god als den op. perften Heer van 't Heelal erkennen en zynen wil doen. god ivil niets dan 't geene waarlyk heilzaam is voor 't Menschdonn  £>[) Hh De Haring maakt niet alleen nog eenen aanmerklyken tak van onzen Koophandel uit ; maar ook hebben veele duizende mentenen of geheel of gedeeltelyk hun bellaan van deszelfs visfchery en vertiering. — Eene groote menigte Scheepsvolk, de Haringkakers, de Haringpakkers, de Verkoopers in 't klein, de Rederyen , de Scbeeps-timmerlieden, de Nettenmaakers, de Kuipers enz., alle deeze lieden hebben hun voordeel van den Haring. Om de groote bézigheden en winden van de Haringvisfchc. ry wordt dezelve de groote visfehery genaamd, daar in tegendeel de Walvischvangst de kleine visfehery heet. De gezbutene Haring is een gezonde en fmaakelyke visch. De Hollandfche Haring wordt tot nog toe buitenslands voor den hesten gehouden; doch, daar deszelfs vertiering buitenslands geduurig afneemt, moeten wy dan niet zulk een treffend verlies op alle mogelyke wyzen zoeken te herftellen ? (In het plaatje worden inkomende Haringbuizen verbeelde De Haven is ten naastenby die van Enkhuizen.) Haring, Kind, al is hy klein, geeft ons groot gewin: Daarvan leeft in 't Vaderland menig huisgezin.  9fi li Van den Indiaan , of uit zyn Land hebben wy die goederen , welke tot nog toe onzen voordeeügften Koophandel uitmasken;en onder die goederen zyn de Thee en de Speceryen de voornaamfte. De bloei der oost-en west-indische maatschapi'yen is ailernaauwst verknogt met liet geheele welvaaren van onzen Staat, en is een zeer voornaam dëel daarvan..— Welk eene uiterftè-bezorgdheid moeten wy dan niet hebben voor de veiligheid van onze Indifche Bezittingen en voor de goede verftandhouding met de Indifche Volken! (De voorgrond van het plaatje is een klein gedeelte van Onrust, een Eiland, waar de Compagnie haare Werf en groote Pakhui! zen heeft. Van Onrust ziet men de Hoofdftad batavia en deszelfs Reede juist zo liggen gelyk in het plaatje. Men ziet 'er een gezelfchap van voornaame Javaanen en Chineefen met hun gevolg, die met een fpeeljagtje van Batavia naar Onmsi, gekoomen zyn; iets, datdikwyls gebeurt.) Indiaan , men haalt by u Thee en Specery; Daarvan bloeit Batavia's ryke Maatfchappy.  Jeugd, gy ziet u zelve hier. Leer by deze print , Welke fpelen 't nutfte zyn voor een tfeêrlands kind. 6Jj Jj 't Is de aart der Jeugd, of het vloeit uit haare natwirlyke gei fieldheid, dat zy gaarne fpeelt. Zelfs het jong Gedierte be- vvyst dit ontwyfelbaar. Men wil volflrekt iets onnatuurlyks, zo men wil dat een gezond Kind lang ftil zal zitten, of eene ernftige bezigheid hebben, die een lang ftil-zitten vordert; en geen grooter, geen verderflyker misgreep is 'erin de opvoeding, dan onnatuurlyke dingen te vergen. t De Gezondheid en groeijende llerkte zyn de hoofdoogmerken , waarom de alwyze schepper de lust tot fpeelen zo natuurlyk eigen gemaakt heeft aan de Jeugd. Men vcege hieiby, dat het Spel leerzaam kan zyn, dat het overeenkomen moet met ds natuur- en burgerlyke gefteldheid van eenen Staat, en tevens zeer gelukkig medewerken kan tot de vorming van den ver« eischtcn Nederlandfchen Smaak en Land-aart, en men zal zeer ligt pinden, welke Spelen het nutfte zyn voor de Nederlandfchs feugd. Zie meer over dit gewigtig ftuk in het nader Onderricht. (Tien foorten van Kinderfpelen zyn in dit plaatje zichtbaar.)  ïtli Kt Dé Koe is het nuttigde dier van ons Land. Haare MêJfc is een der gezondfte en fmaaklykfte voedfelen. Van den Kaas»' handel bloeit byna geheel Noordholland, en Friesland voornaamlyk van den Boterhandel. Met haaren Mest worden de ak« kers en tuinen en weiden vruchtbaar gemaakt. Geflagt zynde, is haar Vieesch eene algemeene en zeer voedfaame fpys. Van het Smeer maakt men Kaarfen. Van de Huid maakt men Leder. Van het Hair maakt men Zitkusfens, Matrasfen en Vloerkleeden; ook dient het in den Scheepsbouw te. gen de Wormknaaging. Van de Beenderen maakt men Knoopen*; Van de Hoornen maakt men Kammen , Kookers, Lym. Mee één woord, alwat van de Koe komt, is goed. Dit vreedzaam en allernuttigst dier eet flechts gras, drinkt water, en geeft zulk eenen overvloed van voedfaame, fmaaklyke en Kaas en Boter bevattende Melk. — Let mede op het grooi en laaghangend lyf van de Koe, en verwonder u over de aan> bidlyke Wysheid en Goedheid des scheppers. t Koet/e geeft ons melk enroom; en het eet flechts gras. Alles wat van 'XiKoetje komt, komt den mensch te pas .  Ztxxe* draagt de rykfte Heer, en ook de armfte man Denk toe memg mensch de kost daarby winnen kan. %ï LI Het Linnen wordt van Vlas gemaakt. Het Vlas is de fehil van den halm eener plante, die ook Vlas genaamd wordt. Veele' zulke halmen geplukt , in bosfeltjes gebonden en gedroogd, worden gebroken om 'er de bloote fchil van te hebben. Die fchil geklopt, door den hékel verder gezuiverd en in zeer fyne draadjes verdeeld, wordt gefponnen tot garen. Dat garen wordt geweeven. Dat weeffel heet Linnen, en wordt gebleekt. (Alle deeze bezigheden vindt men in het plaatje.) De Akkerman, de Lieden, die 't Vlas breeken en hékelen , de Spinfters, de Weevers, de Bleekers, de Kooplieden, de Winkeliers.de Naaifters,de Kleêrmaakers, ^e Waschvrouwen, eh wie kan alle de menfchen optellen, die of geheel of ten deele hun beftaan hebben van het Linnen l 'Er is niets dat algemeener gebruikt wordt dan het Linnen. Van welk uiterst aanbelang is het dan niet voor ons Land, dat wy onze eigene Linnens bereiden, en zorg draagen, dat de Hol. landfche Linnens buitenslands den voorrang blyven behouden?  Aioeder heeft u ook zo lief, O zv is zo goed! Zie hoe teder aan haar hart zy het Kindje voedt. Ifêm Mm ïs 'er ietSj dat de waareMoeder zó eigenaartig kenmerkt, en. dat voor haare natuurlyke tederheid zó zoet is, als het zoogen, van haar Kroost ? Is 'er iets in de geheele Natuur, dat het oog, van eenen rechtfchapenen Vader zó aanminnig kan ftreelen, als zyne lieve Vrouw met haar teder Kindje aan haaren boezem ? —i ,, Vrouw!...gyzytgefchapenomuw Kroost te zoogen. Welk eene verantwoording by den schepper, zo gy, buiten dea dringendften nood, hetzelve aan eenen vreemden boezem overgaaft! — Ook zoudt gy daardoor uw Kiad ontflaan van die tederfte pligten, die elk Kind aan zyne Moeder, door welke het gezoogd wierdt, in het byzonder fchuldig is. — Ook lydt het Welzyn der Maatfchappy pnbedenklyk veel nadeel door zulk, eene onnatuurlyke gewoonte. Menig Kind van den gemeenen, man wordt immers daardoor van zyne natuurlyke Voedfter beroofd ; menig huwelyk , menig huisgezin min of meer bedot;, ven, zowel onder den minderen als voornaamen ftand."—* (In het plaajje ziet men tevens de toekomende MaedsrA - y s2  Neerland is uw Vaderland. Veilig woont ge 'er irf. Als gy groot zyt, hebt gy daar ook uw huisgezin. lltt Nn Het Fereenigde Nederland is myn Vaderland (moet het Kind leeren) en niet .n?chts de eens of andere Provintie. Alle de zeven Provintijn met de aangrenzende Landen, die daartoe be» hooren, moeten begreejjen we:den onder het woord Vaderland: alle maaken zy immers te faam één aanzienlyk Gemeenebest uit. god zal 'er ons> veilig in baten woonen, zo lang wy behoorlyk zorg draagen voor de Dyken en Duinen; zo lang wy eene vereischte Zee-en Landmagt hebben en in goeden ftaat houden; zo lang wy door een nyver, fpaarzaam, of, metéén woord, deugdzaam leven, al het geen daartoe noodig is, blyven bezitten. In elk Nederlandsen Kind moet de Vaderlands-liefde zodaanig aangekweekt worden, dat het altyd zyn Vaderland boven alle andere Landen verkieze, en vroeg den heilzaamen wensch leere vormen van 'er ook eens, gelyk zyn Vader en Moeder, eenhuisgezin te hebben, en dus van 'er te trouwen en een eerlyk beroep waarteneemen. De VH.Provintien zyn Gelderland, holland enz.in't.plaatje.  Olie perst in.eh.Mer uit Zaad, elders uit d' Olyf. Kind, er is geen ding bekend van zo groot geryf. I <ÜÜ Oo O/itf perfen wy uit raap.of vlas-of hennipzaad. Onder twee groote Molenileenen , die naast malkander overeind ftaan en aldus ronddraaijen, wordt dat Zaad verpletterd. Dan wordt dat verpletterde Zaad in eene yzere pan heet gemaakt, in kleine wollene zakjes gedaan, tusfchen eenen omflag van leder gelegd, in de pers gezet, en door het geduurig neêrfchieten van zwaare balken de Olie 'er uitgeflaagen. (Dit alles is in het plaatje aangeduid.) Men brandt Olie in Lampen en Lantaarens. De Zeep is niet anders dan gekookte Olie met potasch. Voeg hierby de Olieverf, zo noodzakelyk in ons Land, en dat meest alle Kunften en Handwerken zouden moeten ililftaan by gebrek van Olie; en oordeel uit dit alles, of 'er wel iets van grooter geryf in ons Land is dan de Olie. In andere Landen, waar geen Zaad groeit, perst men Olie uit verfcheidene boomvruchten , waaronder de OlyVen de voornaamfte zyn. De Olyf-of Boom-olie is mede in ons LanJ êene zeer algemeene behoefte. * %  Prykt de vindingryke Kunst ergens meer danhier i Van de onnutfte vodden zelfs maakt men 't nut jPajoiar. m pp Welk Kind , dat dit boekje in de hand heeft, zal niet verwonderd ftaan op het hboren, dat hetzelve en meest alle Papier van verfleetene linne vodden gemaakt is ? Allerlei vodden worden door 't gehcele land verzameld en naar de Papiermolens gebragt. Daar worden zy eerst door eenigs vrouwtjes in fyne en groovere foorten gefchciden. Dan wordt elke foortdoor eenen zeer kunftig famengeftelden Molen tot eene pap verbryfeld. Die pap wordt op een vierkantig raam, dat van fyne koperdraadjes zeefswyze gemaakt is, opgefchept. Dan wordt dat raam omgekeerd op een wollen dékentje. Daarover wordt dan wederom een ander dékentje gelegd, en op dat dékentje wederom het volgende raam omgekeerd. Dan wordt die hoop dékentjes, met het natte Papier 'er tusfchen , in eene pers gezet. Dan wordt blad voor blad verlegd en gedroogd. (Dit alles vindt ■men.in 't plaatje.) Dan wordt het gelymd, en wederom geperst, eos wederom gedroogd. Dan wordt het door andere vrouwtje* genopt, en eindelyk in boeken en riemen verdeeld.  Yoei , Quakzalyer.' als een zot -veilt gy uwe Waar! Foei! bedriegtge uit vuil gewin dus de onnooz'le Scha-ar.! €iq Qq Iemand , die in een gezelfchap veel ophef maakt van zichzelven, mishaagt doorgaans , al fpralte hy ook louter waarheid; en de Quakzalver Haat openlyk op eene fchouwplaats vata het zönderbaare zyner Artfeny en van zyne fchier wonderdaadi- ge geneezingen onbefchaamd te fchreeuwen Het ergfle van alles is, daf zulke menfehen zeer wel weeten hoe weinig hunne zaaken eigenlyk te beduiden hebben, en dat hun gepoch meest logen is. Zy zouden immers anders geene Landloopers behoeven te zyn. Houding, en gebaarden, en kleeding, en hume vertoonplaats, en hun gantsch gevolg bewyzen immers genoeg wat zy zyn , en welk een vertrouwen zy ftellen op de onkunde van den grooten hoop. Evenwel fchaart zich de groote hoop rondom den Quakzalver, hoort hem met verwondering aan, en waagt zyne gezondheid' enkel en alleen op het gezag van een meest leugenachtig gepoch. Is dit dan niet eene zeer beklaaglyke onkunde in den gemeenen man? Is 't niet godloos daar misbruik van te maaken * £4  ■«*> „ Tl ,. xiZ |v i De onverfaagde Fierheid van eenen Ruiter te paard, of, om algemeener te fpreeken, van het Krygsvolk, zou zeer belagchelyk zyn, zo zy geen ander oogmerk had, dan om eene fchoone vertooning te maaken. Doch wanneer zy voortfpruit uit een manmoedig opzet om het Land, waaraan men trouw gezwooren heeft, te verdeedigen; dan is zy eene zeer edele hoedanigheid. De geheele Exercitie , waarvan dit plaatje een gedeelte vertoont, 20u, buiten 't groot oogmerk van het Land te verdeedigen befchouwd,louternutlooze kwelling fchynen. Daarom moet zelfs de minfte man weeten, dat alles wat hy leert, en waarinhyzich geduurig moet oefenen, zulk een gewigtig en heerlyk oogmerk heeft, 't Is eene der eerfte pligten van de Officieren hunne onderhoorige manfchap daarvan behoorlyk te onderrichten. De Onverfaagdheid is de grondilag van alle Oorlogs - dapperheid. Doch zy beftaat geenszins in eene blinde onverfchilligheid voor 't leven; maar daarin , dat men, vol van liefdevoor zyn leven, pligtshalvenden dood zeiven durve braveeren. Huiters, zit voor 't Vaderland onverfaagd te paard; Komt deVyand, cuyfthem weg met pistool en zwaard.  Schip met Neêrlandsfiere Vlag, hoede StraudenE.ee, En geleid de Koopmans -vloot vry en vrank door zee. &f Ss I. Oorhgfchepin moeten wy houden om onze Zeegrenzen te beveiligen, gelyk wy eene Landmagt moeten houden om onz« Landgrenzen te beveiligen. II. Oorlogschepen moeten wy vooral houden om onzen Koophandel te beveiligen.— Onze Koopvaardy door de vier Waerelddeelen kan met alle haare Verbonden geene blyvende veiligheid hebben zonder 't blyvend gezag van Oorlogfchepen,en zonder zulke inrichtingen in ons Land, volgens welke wy altoos gereed zyn eene vereischte Oorlogsvloot in Zee te brengen. Onze Zeemagtis de eigenlyke waar burg onzer Landmagt: want wy kunnen geene Landmagt onderhouden zonder Koophandel , en onze Zeemagt is deeenigfte veiligheid van onzen Koophandel. Oorlogschepen '. Oorlogfchepen '■ moesten daarom de Nederland, fche Moeders haaren Kinderen zelfs in de wieg leeren roepen. —* Eene vaste Zeemagtis, naast onze vaste Landmagt, het eenigfis middel om het aanweezen en welvaaren van ons geheel GöUiesas-" frest op eenen onwrikbaaren grond te vestigen.  Ct Tt Turf is een zeer verwarmende, fchoone, duurzaame en fa onze Luchtftreek zeer gezonde brand. Het is zeker, dat wy een deel van den grond van ons Land geduurig verbranden , en dat door de toeneemende overdaad thans meer Turf verflonden wordt dan in fpaarzamere tyden. 't Is mede zeker, dat noch de hooge, noch de laage Veénen wederom aangroeijen, of ten minften is die aangroei van geen belang Uit dit alles volgt immers dat de Turf van jaar tot jaar moet verminderen. Zouden wy dan niet trachten die vermindering te vergoeden door Houtplantingen ? Meest alle onze Duinen, en veele andere tot akkers of weiden ongefchikte gronden,zyn immers ook zeer gefchiktvoor Houtplantingen. Maar als wy dan eens de uitgedolvene landen niet indykten, en uitmaalden; zou dit dan ook al niet een zeer fchadelyk en gevaarlyk verzuim zyn ? In uitgedolvene waterpoelen en moerasfer! kunnen immers geene menfehen woonen: en in de Volkrykheiè beftaat het vermogen van eenen Staat. Turf is vaderlandfche brand; ftook toch niet te veel. Van den grond,"waarop gy-woont,is de Turfeen deel.  't Uur vervliegt, en elk is één.Denk dititeeds en leer, Dat gy't-wél belteeden moet: want het komt nooit -weer. t\\\ Uu Elk Uur is één van het onbekende getal, dat onzen leeftyd zal uitmaaken. Willen wy dien wél befteeden; (en wie zou dit ten minften niet willen?) dan moeten wy niet flechts op de dagen acht geeven, maar ook op de Uitren, ja zelfs op de oogeublikken: want veele oogenblikken worden Uwen, veele Uuren dagen, maanden, jaaren. — God gunt ons niet één levensuur om het te verwaarloozen. Geen Mensch kan één eenig Uur verwaarloozen zonder zyn eigen, zyns Naastens, zyns Vaderlands nadeel. Werk', zeide een beroemd Keizer, als hy eenen luijaarJ zag, werk mensch, anders fterft 'er iemand van honger'. In geen Land is het wél befteeden des tyds van zulk een groot aanbelang als in ons Land. Ook is 'er niets.dat de gezondheid en de goede zeden zo wel bewaart onder een Volk, als eene geduurige nuttige bézigheid. — Leert dan den Kinderen vroeg de noodzakelykheid van het wél befteeden des tyds. Leert hen vroeg de beroemde Zinfpreuk van onzen onfterflyken huig de g r o© $s ' Het Uur vervliegt, >< >■>  Vader heeft u lief myn kind :'t is uw be ste Vriend Benk,als kyiets weig'ren moet, dat het u niet dient. 33 Vit Èy den Vader, als het Hoofd des Huisgezins, berust inzonderheid het oppergezag over de Opvoeding, of ten minnen in eenen veel hoogeren trap dan by de Moeder: want de Natuur ftelt tusfchen de Moeder en de Kinderen eene gemeenzaamheid, welke daartoe veel te groot en te teder is. Daarvandaan is het, dat de Moeder, wanneer zy gebiedt, of wederitreeft, of dreigt, meest alle haare ftrengheid op het Vaderlyk gezag laat te huis komen. Ook leert mede de algemeene ondervinding dat doorgaans de opvoeding min of meer mislukt, waar geen Vaderlyk gezag plaats heeft. Derhalven moet de naam Vader by de Kinderen een ontwyfelbaar en tevens onwederftaanbaar oppergezag influiten , en dies te meer naar maate zy minder vatbaar zyn voor redeneer ing. Maar ongelukkig! zo de huislyke Wetgeever willekeurige bevelen geeft, of willekeurige ftrengheid oefent. ■— De naam Vader moet tevens het denkbeeld influiten van besten Vriend, van tederhartigften en vcrftandigften Hoeder en Verzorger.  De Wol wordt alle jaaren eenmaal van de Schaapen ge. fchooren. Men maakt 'er Lakens van, en ontelbaare andere Stoffen, en allerlei Dékens en Kousfen en Hoeden enz.; allemaal zulke dingen, die hier te lande niemand kan ontbeeren. —■ Van welk een groot nut is dan de Wol niet ? en hoe veel duizend Kooplieden en Winkeliers Jeeven niet in ons Land van het vertier der Wollene Waaren? Maar hoeveel honderd duizend Menfchen kunnen ook niet de kost winnen door zulke Waaren te vervaardigen? door het wolfpinnen, door het weeven,en vollen, en verwen, endroogfcheeren en alles wat daartoe behoort; door hethoeden-maaken, door het kousfen - breijen, enz. Hoeveel honderd duizend Menfchen meer zouden 'er dan nog in ons Land leeven kunnen , zo wy meer gebruik bleeven maaken van de Wollene Waaren, en zo wy voor ons eigen gebruik geene andere kogten ais zulke, die in ons Land goed vervaardigd worden, of dan zouden kunnen worden? c Wbl, die't vreedfaam Schaapje dekt, geelt aanldein en groot, Als ze 'er afgefchooren is, kleederen en bi-ood.  Zie JVarilijVjo] dalboozeWyf. Foei wal oog, wat lip! Lélyk zytge ook, zytge boos, lélyk als JCa?ttipp'. Ut Xx Xantippe, een Wyf uit den ouden tyd, was zeer berucht om haaren knorrigen en boozen aart. Haar naam blyft nog de bynaam van alle booze en knorrige Wyven. In de prent, die hier aan een knorrig Kind voorgehouden wordt, zyn de vaste trekken van eene Xantippe, dat is, van een boos en knorrig Wyf verbeeld. Geen hartstocht mismaakt 's menfchen aangezicht affchuuwlyker dan de knorrige misnoegdheid, en vooral de boosaartige toorn; en 't is vooral de Vrouw, die zich voor de aanwenning van eenen knorrigen en toornigen aart moet wagten. Om zeer gewigtige redenenbefchonk de alwyze schepper haar by uitnemendheid met een tederer en bevalliger gelaat. Zy moet haar teder Kroost op haaren fchoot en aan haar hart opvoeden, 't Is haar gelaat waarop het zuigend Kindje geduurigftaart, dat het het eerfte kent, en waarin het het hoogfte belang ftelt Eene Moeder van eenen knorrigen en grimmigen aart is een afgryslyk ding in de Opvoeding. Bezie eens met nadenken de gezichten van die beklagenswaardige bloedjes, d ie zulk eene ongelukkige Moeder hebben.  WV Yy De Yzer-aarde, of Yzer-erts, wordt diep uit de Aarde gedolven, en door 't vuur gefmolten en gezuiverd, en dan heeft men Yzer. Dat Yzer, nog verder gefmeed en hard gemaakt,wordt Staal genaamd. Geen Hout kan 'er gekapt of gezaagd,geen Steen gehouwen, geen Huis, geen Schip, geen Sluis, geen Brug gebouwd worden zon. der het gebruik van Yzer. Geen Hembd, geen Kleed, geen één ftuk Huisraad, geen één Werktuig kan 'er gemaakt worden zonder het gebruik van Yzer. Al ons Jagt-en Krygsgereedfchap, Snaphaanen, Degens, Kanonnen ,enz., alle deeze dingen zyn of geheel, of gedeeltelyk van Yzer, of kunnen zonder yzere Werktuigen niet vervaardigd worden. Met één woord, wy kunnen ons leven en goed noch onderhouden, noch verdédigen, noch veraangenaamen zonder het overvloedig gebruik van Yzer. Is dan hetnutvan het Yzer niet verbaazend? — En welk eene me.' nigte menfchen zou 'er dan wederom niet nog meer. in ons Land kunnen leeven, zo wygeen gewerkt Yzer gebruikten, dan 't geen in ons Land goed vervaardigd wordt, of zou kunnen worden? C a 2teer is iet mitst Metaal. Ieder bezigt dit, Waar men hakt, of bouwt, of zeilt, maait, of ploegt, offpit.  Zout geeft fmaak aan alle ipys; Zeep -vrascht alles rein. Kind, denk datVerftand enDeugd ook zonoodig zyn. Zout en Zfep doen denzelfden algemeenen dienst in 't Hg. ehaamlyke, dien verstand en dbugd in 't zedelyke doen. Ons zedelyk leven, 't geen zonder verst'and en deugd niet dan laf en morfig kan zyn.krygt immers alle zyne waare aangenaamheid en zuiverheid enkel en alleen door verstand en deugd. Het vaderlandsch A-B begon met den Akkerbouw, het begin van allemenschlyke bezigheden. Het eindigt hier met twee algemeene ligchaamlyke behoeften, wier geduurig gebruik ons geduurig kan herinneren die twee algemeene zedelyke behoeften, zonder welke alle menschlyke bezigheden en voorrechten moeten vervallen. Akkerbouw, Burger-vryheid en Veiligheid, goede Huishouding, Eendragt, Gezondheid, Godsdienst, en alle de andere voornaame Bronnen van het Nederlandfche Welvaaren, met één woord, ons geheele Vaderland moet vervallen met het verval van verstand enoEuoD. — Aan dengrooten wensch om onder gods hulpe dezelve algemeener en beter voortteplanten en te bevestigen is dit Boekje zyn gantfchen Oorfprong verfchuldigd.  EERSTE BEGINSELS VAN HET CYFFEREN EN VAN ALLE KUNSTEN en HANDWERKEN.  JO. JO. 2_ nuraf., jo, .. ï's .. 20. j _ ??ia & & J& & # É' J^li* # & iS.* 4. 3! 8. jo. Ji. j+. jó". J8. 20.1.9. JZ. 36. J8. w. 24. *7- 3". ±f/ J.^ i2*fi5/ i5/ 15/15/ 2* 22* j6. 20. ï+. »8. 31. jfi. 40- 25 30- 35- «• 36. 42. 48. 54. 60.149- 50- 10.72. So.1^. 90. jjoo.    SPEL- en LEES-OEFENINGËN.   ^==^=^ 3 ALGEMEENE VERKLAARING der LETTEREN. a e i o u Deeze vyf zyn de Hoofdletters. Zy moorden Klinkers of Klank-letters genaamd, omdat zy alleen eenen klank en de andere Letters wlflrekt geenen hebben, en geene Lettergreep kunnen uitmaaken zonder deeze. Het leeren van een Kind moest altoos beginnen met deeze vyf Letteren. Als het die recht kent, dan moet men maar eene van de andere 'er vóór ofagter plaat/en, gelyk op de volgende bladzyde te zien is, en dan zal het aldus de andere Letters veel beter leeren, en terfiond reeds eenig denkbeeld krygen van eene Lettergreep. bcdfghjklmnp be cc de cf ge ha je ka el em en pe q r s t v w x Z qu er es te ve we ex ze Deeze twintig zyn de andere Letters. Zy voorden Medeklinkers genaamd, omdat zy met de Klinkers klinkende derzelver klank op eene byzondere ivyze bepaalen, naar maate zy of vóór of agter ftaan. By voorbeeld: f agter a is af,- f vóór a is fa, enz. op de volgende bladzyde. De rechte uitfpraak van elke Letter, en de byzondere klanken van de e, van de i en van de o moet een Kind leeren door mondelyk onderwys. Zie het nader Onderricht tot het vereischt gebruik van het VADERLANDSCH ABC BOEK. a 2  4 cc—^|g==g^> EERSTE SPEL-OEFENING. (*) Ef. f. — af ef if of uf. — Fa fe f7. El. 1. - S el il ol ul. - La le li. Era. m — amemiraomura. — 'Ma me mi. En. n. — an en in on un. — Na ne ni. Er. r. — ar er ir or ur. — Ra re ri. Es. s. — as es is os us. — Sa fe fï. Ex. x. — ax ex ix ox ux. — Xa xe xi. Be. b. — ba be bi bo bu. — Ab eb ib. De. d. — da de di do du. — Ad ed id* Ge. g. - ga ge gi go gu. - Ag eg ig. Je. j - ja je ji jo ju. - Ha. h. — ha he hi ho hu. — Ach ech. Ka. k. — ka ke ki ko ku. — Ak ek ik. Pe. p. — pa pe pi po pu. — Ap ep ip. Qu. q. — qua que qui quo. Te. t. — ta te ti to tu. — At et it. Ve. v. — va ve vi vo vu. — We. w — wa we wi wo wu. Ze. z. — za ze zi zo zu. — Az ez iz. (*) Zie het nader Onderricht. — Houd geen Kind tegen zynen vil hier op met deeze betékcnlooze Lettergreepen.  TWEEDE SPEL-OEFENING. C) aa, aal, ftaal; aap, flaap. ee. eend, eelt; heer, leer. ie. (meest voor ii) iet, niet; bier, flier. 00. oog, boog; oor, hoor. uu- ■—1— uur, duur, muur, vuur. Ct) ai , aai.- — baai, haai, kaai, taai. au, aau. — dau, pau. (daauw, paauw) ei. hei, mei; klein, rein. y of ij (voor ei) by, ry; byl, ryl. eu. deur, geur; reuk, kreuk. . eeu. leeu,meeu. (leeuw, meeuw) oe. —-— hoe, koe; hoen, zoen. ou. — oud, hout; vrou, trou. ui. —■— uil, muil; huis, muis. ieu. nieu, kieu. (nieuw, kieuw) 001. 1 ooit, nooit; hooi, ftrooi. oei. boei, moei, bloei, groei. (*) Een voorbeeld van de verdubbeling der klinker en en van lettergreepen, die uit meer dan twee letteren beft aan. (f) Een voorbeeld van lettergreepen , waarin eene vermenging is van twee of drie ondèrfch'eïdeêe klanken, a 3  Gebruik van het hier naast Maande Plaatje. l.Kan het Kind dan ruit zien, hoe zeer de onderfcheidene foorten van AB malkanderen gelyken. i. Kan het op cer.e aangenaame wyze ecu woord leeren fpellen en leezen. Het ziet een beeldje, dat het doorgaans kent en noemen kan , en het vtmft het zelfde woord, dat het noemt, onder het beeldje ftaan. De letters van dat woord zeggende en tc famen uitfpreekende , fpelt en leest het reeds dat woord. 3. Oefent het zich te gelyk in de verdubbeling der kliukeren en in de t.vee- en drie ■ klanken wel uit te fpreeken, 4. Ziet en leert het verlier hoe in de woorden, die het vanzelven door de beeldjes weet , yerfcheidene medeklinkers te famen met ééne greep van den mond uitgefproken worden. Noodige Aanmerking. Eene Lettergreep is ééne of meer letteren , die ah met ééne greep van den mond of van de fpraakdcelcn gegreepen en op eenmaal uitgefproken worden. — Zo veel lettergreepen als een woord Heeft, even zo veel nieuwe gr e epen of poogingen moet de mond doen om het zelve uit te fpreeken. Men kan geen Kind vooraf beduiden hoe veel letters het te famen grypen en op eenmaal uit fpreeken moet in een woord, dat meer dan ééne lettergreep heeft; en dit is ook de voor naarst reden, waarom het fpellen doorgaans zo langwylig en onaangenaam is. Om dit algemeen ongemak voor te koomen ,heb ik liet plaatje en de cerfte [pelen lees-oefening zó uitgedagt, dat byua alle de woorden van ééne lettergreep zyn. Dus moet het Kind noodwendig elk woord te gelyk fpellen en leezen. In de overi. ge fpel- en lees - oefeningen zyn de lettergreepen door ft reepjes afgedeeld. Op deeze wyze dagt ik best liet mociiyke en walglyke der lang'vylige fpel-gewoonte mede te gemoet te koomen: want ik zou toch vruchtloos zulk eene verouderde gewoonte hier tegevfpreekeu.   EERSTE SPEL- en LEES-OEFENING. (*) bp. f~VW. m. lip-letters. Brood en Bier is fpys en drank; Hy, die dit niet lust, is krank. Pot en Pan en Put en Pomp; Hy, die dit niet fpek, is lomp. Fruit wast op de boo-men, knaap; Vlas op het Land en Wol op het Schaap, Melk, die kaas en bo-ter geeft, Tel eens wie wel daar van leeft, £ fch.» Z, tand-letters. Slak, gy draagt uw huis en pak. Schip, gy zeilt langs ftrand en klip. Zwaan, gy zwemt en vliegt, wy gaan, (*) Men vindt hier de Medeklinkers verdeeld volgens de Spraakdeelen. — Men leere het Kind hier verder 1. de vaste en onderfcheidenlyke uitfpraak dier letteren. 2. de famenvoeging van twee of meer Medeklinkeren in eene lettergreep, — Zie het nader Onderricht. /  dt. 1, n. r. tong-létters. Duim houd vast; vinger tast. Tong-je lik; keelt-je flik. Licht en lucht , dag en vlucht. Naald en draad maakt den naad. Rorn - rom - dom zegt de trom. g. j. k. gehemelte-létters. m ^tt <£Iag öreefit rag. We f&twb mint breuaö. ®t fcat fcöuutot nat. ll. keel-letter.' Houd het Hoofd recht, als gy gaat, En zie voor u op de ftraat. Heb de Hand fnel aan den Hoed, Als. u er-gens ie-mand groet. Buig u heusch en geef de Hand, Dan blyft gy ge-ëerd in 't Land, * 5  10 c*3— • ^f^l r» TWEEDE SPEL- en LEES-OEFENING. Va-der en Moe-der heb-ben my zeer lief, en zy zor-gen al-tyd voor my. Ik ben een Kind, en een Kind weet weinig wat het moet doen of laa-ten. Va-der en Moe-der wee-ten wat ik moet doen of laa-ten, en zy zeggen het my. Ik moet al-tyd gaar-ne doen wat Va-der en Moe-der zeg-gen. Ik moet al-le men-fchen lief heb-ben. Ik mag nie-mand kwaad doen: want ik had ook -niet gaar-ne dat my iemand kwaad dee-de. Een Kind moet nooit knor-rig zyn; maar het moet al-toos wel te vre-den zyn. Een Kind moet vro-lyk zyn : het mag zin-gen en fprin-gen ; maar het moet nie-mand daar me-de las-tig val-len. Wei-doen en vro-lyk zyn is het bes-te ding op aarde.  DERDE SPEL- en LEES-OEFENING. De Meis-jes fpee-len met pop-jes, De Knaap-jes met hun-ne fnap-haant-jes. Ons Miet-je had lic-vcr een wieg-je; Ons Jant-je had He-ver een paard-je. Myn zus-je fpringt in het touwt-je; Myn broert-jc rydt op het ftok-je. Col-let-jc plukt lie-ver een bloemt-je; En Wimp-je maakt lie-ver een tuintje. Een Meis-jc zegt bc-ter wat fraai is ; Een Knaap-je zegt be-ter wat goed is. Als zus-je groot is, helpt het Moe-der; Als broert-je groot is, helpt het Va-der. Ik zing, ik fpring, ik dans, ik lagch, En ben ik moe, dan flaap ik. Ik eet, ik drink den gant-fchen dag, En ben ik lui, dan gaap ik. Foei! een lief kind moet nooit lui zyn. Een lui mensch is ook een morfig mensch. Een mor-fig mensch is ook een le-lyk mensch.  VIERDE SPEL- en LEES-OEFENING. De Kat maauwt. De Hond blaft en jankt. Het Paard briescht en hin-nikt. De Koe loeit en brult. Het Schaap-je blaet. Het Kip-je ka-kelt en preu-telt. Het Vo-gelt-je piept en fluit. Het eerst-ge-bo-ren Kind-je kreunt. Het wigt-je fta-melt en leert fpree-ken. De Mensch fpreekt en is ge-bo-ren om te lee-ren fpree-ken. Een Kind moet dui-de-lyk en aan-genaam lee-ren fpree-ken. Men leert fpree-ken om an-de-ren te kunnen zeg-gen wat men denkt. Spreek al-toos zo als gy denkt. Als ie-mand niet fpreekt zo als hy denkt, dan liegt en be-driegt hy. Lie-gen en be-drie-gen is een zeer' groot kwaad.  J3 VYFDE SPEL- en LEES-OEFENING. Als gy ie-mand iets be-looft, dan wilt gy dat hy vcr-trou-we, dat gy het ook zult doen. Men mag nooit iets be-loo-ven dan met een vast voor-nee-men om woord te hou-den. Daar-om, eer gy be-looft, be-denkt eerst • wel, of gy het ook kunt of moogt doen. Wat gy niet kunt of moogt doen, dat moogt gy ook nooit be-loo-ven. Een Kind moet al-toos te vre-den zyn met het geen men hem geeft. Men geeft niets aan een Kind, dan in de mee-ning dat het goed voor hem is. Als het niet goed voor hem zou zyn, dan mag men het hem niet laa-ten hou-den. Foei! dat zyn zeer lé-ly-ke Kin-de-ren, die met fchreeu-wen of an-de-re kuuren ie-mand trach-ten te dwin-gen om hun-nen wil te kry-gen. typ q^-^cy»  14 - ZESDE SPEL- en LEES-OEFENING. Neen , nooit mag een Kind ge-bie-den of ei-fchen : het kan im-mers niets heb-ben zon-dcr de goed-heid van an-de-ren. Wan-necr een Kind gaar-ne iets had, dan moet het al-tyd be-leefd vraa-gen, en te vre-den zyn, als men het hem wei-gert. Als men hem het ge-vraag-de toe-ftaat of geeft, dan moet het dank-baar zyn. Men is dank-baar, als men. ie-mands goed-heid er-kent, en hem daar voor ook gaar-ne ee-nen dienst wil doen. Welk ee-nc zorg en lief-de heb-ben de Ou-ders niet ge-duu-rig voor hun Kind! En als de Ou-ders eens oud en zwak worden , zou het dan ook niet al-le mo-gely-ke zorg en lief-de voor hun heb-ben? Een on-dank-baar mensch is het lelyk-fte en flegfefté ding , dat op den Aard-bo-dem kan lee-ven.  *B O* 15 ZEVENDE SPEL- en LEES-OEFENING. Ap-pels, Pee-ren , Prui-men en Kersfen was-fen op hoo-ge boo-men; ook de Kas-tah-jes en Noo-ten ; ook de A-bri-koos, en Per-fik,enMoer-bé-zie. De Aal-bé-zie, de Kruis-bé-zie en Fraamboos, en blaau-we bé-zie wast op klei-ne boomt-jes of ftrui-ken. De Druif wast op ee-nen ftruik, die zeer lan-ge ran-ken fchiet en langs de muu-ren op-ge-leid kan wor-den. De Aard-bé-zie wast op een kruid, dat langs de aar-de met klei-ne rank-jes kruipt, en o-ver-al wor-telt-jes fchiet. Al-le Boo-men en Strui-ken en Plan-ten zui-gen met hun-ne wor-tels hun voed-fel uit de aar-de en groei-jen dus. Zon-der re-gen, en daauw, en de warmte van de Zon zou niets kon-nen groei-jen of ryp wor-den.  AGTSTE SPEL- en LEES-OEFENING; Een Kind moet nooit den-ken dat het veel weet ; maar het moet al-tyd den-ken dat het veel moet lee-ren. Zon-der op-let-tend-heid kan geen mensch iets lee - ren. Als men iets zegt aan een Kind, en het luis-tert dan wel toe; of als men hem iets laat zien, en het be-kykt het dan wel; zulk een Kind is een op-let-tend Kind. Wanneer men ü iets, dat gy be-gry-pen kunt, dui-de-lyk leert; dan is het uwe ei-ge-ne fchuld , zo gy het niet weet: want Ndan zyt gy niet op-lettend ge-weest. Een op-let-tend Kind zal in ee-nert kor-ten tyd en met wei-nig moeite zeer veel lee-ren. Maar een Kind, dat niet op-let-tend tfj zal met veel moei-te en in ee-nen lan-gen tyd wei-nig of niets lee-ren. Wilt  Wilt gy een ver-ftan-dig en braaf mensch wor-den, dan moet gy al-tyd wel op-let-ten, als braa-ve en ver-ftandi-ge men-fchen u iets zeg-gen. Spreekt ie-mand tot u , dan moet gy ftil zyn, niet fut-fe-len, hem vriende-lyk aan-zien en wel toe-luis-te-ren. Vraagt li ie-mand iets, dan moet gy duide-lyk en op-recht ant-woor-den. Gy be-hoeft u des-we-gen niet te fchaamen, dat gy iets niet weet of ver* keerd be-gree-pen hebt. Maar gy zoudt li moe-ten fchaa-men, zo gy dan niet be-ter wil-det lee-ren. Zo gy er-gens heen gingt en ie-mand tl zei-de, dat gy op ee-nen ver-keer-den weg waart; wat zotidt gy dan doen ? Een Kind kan nooit te veel vraa*gen: want door veel vraa-gen en wel toehüs-te-ren wordt men wys. tyta 'ttf*—era h  18 t^=^S^=c^ NEGENDE SPEL- en LEES-OEFENING. (Het Kind vraagt.) Waar zal ik woo-nen als ik groot ben ? A. In uw Vaderland, dat is, in dat land, waarin gy geboren zyt} en waarin gy uwen Vader en Moeder hebt. Hoe heet dat Land? A. Uw Vaderland heet het vereenig de nederland. Waar zal ik daar er-gens woo-nen ? A. Hier, waar gy nu woont, of in eene andere Stad of Dorp. Wat is ee-ne Stad? A. Gaa eens met iemand dódr of rondom eene Stad en zie het. Wat is een Dorp? A. Gaa eens in een Dorp en zie het. Zyn 'er vee-le Ste-den en Dor-pen in het ver-ee-nig-de ne-der-land? A. Ja wel zeer veele. Wien hoort het ver-ee-nig-de ne-der- land toe? A. Het hoort toe aan de lieden, die daarin woonen.  ^^=<5sa lp Hoe hee-ten de lie-den,die daarin woo-nen? A. Die lieden heeten Nederlanders. Wat moe-ten de Ne-der-lan-ders doen? A. Zy moeten eendragtig met malkanderen leeven; zy moeten malkanderen lief hebben', zy moeten malkanderen in alles helpen, en zy moeten vlytig arbeiden. Moet ik dan ook ar-bei-den? A. Wy arbeiden nog voor u; gy kunt nog niet arbeiden; maar gy kunt leeren om naderhand, als een braaf mensch ook te kunnen arbeiden. Moe-ten al-Ie men-ichen ar-bei-den? A. Ja wel, zeker moeten alle menfchen arbeiden. Die dit kunnen doen, en het niet doen, zyn luije menfchen; en alle luije menfchen zyn zeer flegte, zeer lélyke menfchen; al waren zy ook de rykfte van het Land. Waarom moeten alle menfchen arbeiden? A. Dit zult gy naderhand leeren , en nog veele andere dingen, die gy nu nog niet wel zoudt kunnen begrypen. — Houd dit voor vastt dat alle menfchen, die arbeiden kunnen, tok arbeiden moeten. h 2  ao «o——ere» TIENDE SPEL- en LEES-OEFENING. Men zegt dat een Kind van zeven jaaren reeds weeten moet wat goed en kwaad is. Al wat waarlyk nuttig is, is ook goed; al wat waarlyk onnut of fchadelyk is, is ook kwaad. Een mensch doet eene goede daad, als hy iets doet, dat waarlyk nuttig is voor hem, en dat ten minften niet fchadelyk is voor andere braave menfchen. Doch een mensch doet eene zeer kwaade daad , als zyne daad fchadelyk is voor hem of voor andere menfchen. Als gy iets doet , het geen voor u waarlyk goed is; dat is dan ook goed voor uw geheel Vaderland , ja, voor alle menfchen. Als gy iets doet dat voor u waarlyk kwaad is ; dat is dan ook kwaad voor uw Vaderland en voor alle menfchen. Geen mensch mag eene kwaade daad doen.  ZIN-SCIIEID-TEKENS, > 5 : •- O j &v dit flreepje houdt men een klein weinigje op. \ by dit gedipt flreepje houdt men wat langer op. • by deeze twee flipjes houdt men mede wat langer op. • by dit flipje is de groote ophouding. • — by dit geflipt lyntje is de grootfte ophouding vóór eenen nieuwen regel. (Zie het nader Onderricht.) tusfchen zulke twee boogjes of haakjes wordt doorgaans eene ingelaschte opheh dering of uitzondering geplaatst. ZIN-TEKENS. ?! .... » is het vraag-téken. ! is het verwonderings- of opwekkings - téken. ., .. met deeze flipjes geeft men doorgaans te kennen, dat de rede plotslyk gebroken moet worden, of dat de Leezer nog iets moet denken , het geen niet uitgedrukt Jlaat met woorden. b 3  2* 6*5- ^^=ffl^ KORT ONDERRICHT OM GOED TE LEEZEN. Een Kind, dat tot hiertoe gevorderd is, en elke oefening beboorlyk herhaald heeft , zal dezelve nu reeds vry vaardig beginnen te leezen, en zal nu met zekere fcbreden in de Leeskunst kunnen voortgaan. Over de wyze van berbaalen wordt in het nader Onderricht gehandeld. Hier fcbeen het my toe de rechte plaats te zyn voor eenige algemeene regels om goed te leezen. algemeene regels om goed te leezen. eerste regel. Men moet niets verkeerd leezen; dat is, men moet lettcrlyk elk woord leezen zo als het'er fiaat. (Zie de laatfte aanmerk, op bladz. i.) tweede regel. Men moet duidelyk en met eene klaare Item leezen; dat is, men moet alle lettergreepen en elk woord klaar en onderfcheidenlyk uitfpreeken. Deeze zyn de twee voornaame regels, welke men met een Kind in de eerfte, tweede en derde fpelling sn leezing van elke oefening meest in het oog moet houden; maar in de verdere herhaalingen moet het ■Kind daarenboven allengs nog de volgende regels leerën waarnemen.  derde regel. Men moet vloeibaar leezen; dat is, men moet nooit in het midden van een woord of van eenen zin af brecken, of aanftooten, of ophouden. vierde regel. Men moet verftaanbaar leezen; dat is, men moet alles duidelyk en klaar uitipreeken, cn alles te famen leezen, wat te famen geleezen moet worden. Dit laatfte wordt aangeduid door byzondere tekenen, welke menderhalven eenigzins moet kennen. Zie dezelve op bladz. 21. en in het nader Onderricht. Om recht verftaanbaar te leezen dient men ook zekerlyk eenigzins te verftaan wat men leest ; en juist daarom zyn deeze oefeningen ook zoo eenvoudig en in zulk eene allengskens opklimmende fchikking ingericht. vyfde regel. Men moet aangenaam leezen; dat is , niet tc hard en niet te ftil; niet te fchielyk en niet te langzaam; niet flaaperig, niet binnensmonds, niet eentoonig, niet zingend; maar opgewekt; met eene klaarc ftem, levendig cn met dien nadruk cn die veranderingen van toon, welke met den aart der zaaken, die men leest, overcenkoomcn. Met één woord, men moet zo leezen gelyk men natuurlyk fpreekt. Anders is immers de toon van vraagen, anders die van vertellen, anders die van zich te verwonderen, anders die van gebieden , anders die van bidden of verzoeken, enz. b 4  24 e*7t===~^5==<^5 't Is vooral ten aanzien van deezen geheelen vyfden Regel, dat 'er een algemeen gebrek onder ons beerscht. Be onaangenaamheid in het leezen ontftaat uit verfcbeidene oorzaaken. Ik zal f echts de twee volgende bier noemen. i. daar uit, dat men duidelyk meent te leezen, wanneer men alle lettergreepen en elk woord min of meer even lang of nadruklyk uitfpreekt. Aldus leest men doorgaans in de Kerken en in meest alle onze Kinderfcboolen. Doch zulk eene leezing ftrydt geheel en al tegen den aart van onze taal. Geen mensch fpreekt immers zo. i. daar uit, dat men meest alle woorden en zindeelen op den zelfden toon uitfpreekt , of wel met eene altyd gelyke verheffing of daaling, zonder op den zin der woorden te letten; waardoor dan ook de geheele leezing eene foort van eentoonig en walgelyk gezang wordt, zonder nadruk, zonder gevoel , en dus min of meer zonder verftaanbaarheid. — Men moet, hoe hard men ook leeze, evenwel altyd die veranderingen van toon hebben, die men in de dagelykfcbe famenleeving beeft , wanneer men natuurlyk fpreekt. Zie hiervan meer in bet nader Onderricht.  VERDERE LEES-OEFENINGEN.   EERSTE LEES-OEFENING. Iemand is volmaakt heer en meester van zich zeiven, wanneer niemand over zyn doen of laaten iets te zeggen heeft. Als zo iemand iets maakt, dat hoort hem dan ook volmaakt toe. Dan kan hy zeggen: dat is volftrekt myn; en dan mag het hem niemand afneemen. Al wat aan iemand volmaakt toebehoort, daar mede kan hy doen, of daar aan kan hy gebieden of verbieden wat hy wil; te weeten, als hy heer en meester is van zich zeiven: doch let wel! hy mag nooit iets kwaads willen; en hoe verftandiger en braaver hy is, dies te minder kan hy ook iets kwaads willen. Geen Kind kan heer en meester zyn van zich zeiven. Het Haat altyd onder het gebied van zyne Ouders , of van andere menfchen , die over hem gefield zyn. Het moet altyd gaarne hunnen wil doen, en het moet vertrouwen, dat alles, wat zy hem zeggen of beveelen, zeer goed voor hem is. Gy zult naderhand leeren , wanneer en in hoe verre elk volwasfen mensch heer en meester van zich zeiven is, of kan zyn.  28 ^==^^==cn» TWEEDE LEES-OEFENING. Als een oplettend Kind rondom zich ziet, dan kan het overal zeer veel leeren. Het zal dan eene menigte dingen zien, die de menfchen gemaakt hebben. De Huizen, het Huisraad en allerlei Gereedfchap , waarmede de menfchen werken, — Schepen, Molens, Sluizen, Bruggen, Dyken, — Steden, Dorpen; alle deeze dingen hebben de menfchen gemaakt. Als de mensch iets maakt, clan moet hy altyd iets hebben, waarvan of waaruit hy het maakt. Aarde, Steen, Hout, Yzer en allerlei Metaal , — Wol, Vlas, Katoen, Zyde enz. zyn de voornaame werkltoffen, waaruit de menfchen ontelbaare dingen maaken. En deeze werkftoffen kan geene menschlyke kunst voortbrengen. Verder. • Daar is overal eene ontelbaare menigte dingen, die geene menschlyke kunst kan voortbrengen; als Boomen, Struiken, Kruiden en Planten met duizenderlei Bloemen.  sas ^g=GU> Sp Een oplettend Kind bemerkt dat alle deeze dingen groeijen, en dus een zeker leven hebben; maar dat zy evenwel geen gevoel of befef van iets hebben, en zich niet beweegen konnen van de eene plaats naar de andere: waar zy ftaan daar liaan zy. Verder. Buiten op het Land, en zelfs in de Steden, ziet een oplettend Kind nog daarenboven allerlei Gedierten. Het kan zeer ligt waarneemen, dat alle Dieren niet alleen lecven en groeijen, en zich beweegen van de eene plaats naar de andere, maar dat zy ook een gevoel hebben. Een Kind, dat eenigen tyd opmerkfaam geweest is, zal de volgende foorten van Gedierten kunnen optellen. I. Het viervoetig Gedierte , als Paarden, Koeijen , Schaapen , Honden , Katten , Haazen, enz. II. Het gevleugeld Gedierte , als Hoenders, Eenden, Ganzen , Zwaanen , Duiven en allerlei andere Vogels, die op de boomen zitten en hoog door de lucht konnen vliegen. » III. Het Water-gedierte, als Visfchen, Mosfels, enz. IV. Allerlei kruipend Gedierte, als Rupfen, Slakken, Spinnen, en veele foorten van Wormen. V. Dan nog eene ontelbaare menigte kleinere Diertjes met vleugelen, als Kapellen, Muggen, Vliegen, Springhaanen, enz.  30 C^=^^=C>9 Verder. Let nu eens op het kleinfte plantje, of bloemtje, of diertje. Is dit niet een verwonderlyk ding? En 'er is zulk eene ontelbaare menigte! en elk ding, het kleinfte zo wel als het grootfte, is zo onbefchryflyk kunftig famengeiteld; en in alles is zulk eene onnafpeurlyke verfcheidenheid, en zulk eene heerlyke fchoonheid! en alles is zo wyslyk en heilzaam ingericht ! By voorbeeld, om flechts een gemeen plantje langs den weg te noemen; let maar eens op het aartig zaad-kopje van eene uitgebloeide paardenbloem. Dit plantje is ccn der allergezondfte kruiden voor menfchen en dieren; en zie eens! elk zaadje heeft ook een pluisje als een vleugeltje, om door den wind overal verfpreid te worden. Zo zyn 'er duizend voorbeelden zelfs onder de gemeenfte dingen. Als een opmerkfaam Kind op zulke dingen let, zou het zich dan niet moeten verwonderen? Verder. En als een Kind dan nog eens weeten konde, hoe wonderlyk kunftig zyn eigen ligchaam famengefteld is, en hoe voortreflyk de Mensch is boven al het andere Gedierte , en waarin die voortreflykheid beftaat; dan zou het nog al meer verwonderd zyn, en veel meer vraagen dan het nu nog zou konnen begrypen.  Verder. Maar zie eens boven u om hoog in de opene heldere lucht ! Zie daar eens by dag die fchoone gloedende Zon, waarvan al het daglicht komt, en zonder welke niets zou kunnen groeijen of leëven ! Zie eens des avonds die zilverblanke Maan en alle die ontelbaare menigte Starren! En als gy dan nog eens wist, welke verbaazend-groote en heerlyke gevaarten die Zon en die Maan en alle die duizende Starren zyn; dan zoudt gy nog al meer verbaasd lïaan, en nog al minder begrypen konnen al het geene verHandige menfchen u zouden konnen zeggen. Verder. Hemel en Aarde, en al wat daar in of daar op is, heet met één wot?J de waereld; of het heel au Het heelal is zo verbaazend groot, en zo verwonderlyk famengefteld, en zo heerlyk, dat het alle onze begrippen verre te boven gaat. Verder.  3a f*-: - j^:—cv DERDE LEES-OEFENING. Als gy eens een zeer groot en heerlyk Paleis zaagt, waarin alles verwonderlyk fchoon en wyslyk was ingericht; als gy dan eens aan den eenen of anderen knegt, die u dat Paleis zien liet, vroegt: „ wie heeft toch dit heerlyk ge„ bouw gemaakt, en daarin alles zo fchoon en „ wyslyk ingericht en geplaatst?" en als die knegt u dan eens zeide: „ Onnoozel Kind! niemand heeft dit Paleis ge„ maakt. Het heeft geenen Bouwmeester gehad. „ Het is van zeiven zonder iemands toedoen „ ontftaan. Alle die Behangfels, en Spiegels, „ en Tafels, cn Stoelen, alle die kunftige Schil,, deryen en Beelden zyn 'er van zeiven in ge„ groeid of voor den dag gekoomen ". Wat zoudt gy dan wel van zulk een dwaas antwoord moeten denken? Zoudt gy niet denken dat die knegt of een zinloos mensch was, of dat hy u uit eene i nnme aartigheid iets wilde wys maaken, of wel dat hy u met eene leugen zogt te bedriegen? Maar welk een ontzaglyk groot en heerlyk gebouw is het heelal niet? — Alle de Paleizen , of Steden, of, met één woord, al wat de menfchen op deezen Aardbodem gemaakt hebben, of nog zouden kunnen maaken, komt in geene de minfte aanmerking by het heelal. Verder.  ——g* 33 Verder. (Zie daar, lief Kind! tot dus verre zult gy alles tamelyk wel verftaan hebben. Doch nu zyc gy tot zulke allergewigtigfle waarheden genaderd , waarvan zelfs een Kind van twaalf of veertien jaaren nog maar zeer weinig duidelyke kennis kan hebben. Men is evenwel verpligt de Jeugd, zo vroeg als mogelyk, tot de eerbiedige erkentenis van zulke allerheilzaamlte Waarheden op te leiden; en dit is de reden, waarom gy hier nu nog iets verder zult zien en leezen. Ja wel zekerlyk moogt gy zelfs met uw zevende of agtlle jaar hier iets van die allerheer- lykfle dingen zien en leezen. Gy moet het geleezene meermalen overleezen. Gy moet het onthouden. Gy moet met uwe Ouders en Meesters of andere verllandige menfchen dikwyls 'er over fpreeken. Gy zult de zekerheid van al 't geen gy nu reeds als waar en ontwyfelbaar moet aanneemen , duidelyker leeren inzien, naar maate gy ouder wordt en in kennis toeneemt. Kind!.... het zyn allergewigtigfle Waarheden , die gy nu leezen zult, — Waarheden, die van alle menfchen op den geheelen Aardbodem altyd erkend moeten worden.) Verder. e   * $et betfiaa^enb gjoot cn fieeitfnfi hek lal " & J geeft eenen iUSaafiec / eenen oppetften ^auto* * ^ meestee en ©nberfiauöec / b(e in USagt en 39er* ^ ^ ftanb alle onje fiegiippen onelnbig te öobcn gaat. # * * * ©ie SCïmagtfge en SCïtopse ^automeegtet # * t foo|bt god genaamb; en 'ec té maat één * * god, en lp onsicitfiaac en onöeg2npïnfi. ,'* ■ ■ *■ ~ ' ^ god geeft alleg oo^angïufi gemaafit; $ * en god té be eenigfte/ bte jnnen oo^fpmng & $ aan nietg uetfcfiulblgb © . & * god té be eenigfte / ble fiet onfiegjoplnfi * * becmogen fiteft om teté te maaften sonbec eeni? . 1 ge toetfiftof/ toaacuit fiet maalit. * sóo*. bat god fet$ maafite/ raag'et bol* * ftcefit niet£ ban god alleen. * * * J god maafite becfiaïben fiet onafmeetöaat * ^ gjiot heelal, jnnbet bat 'ec etgrn£ ietp * $ mag/ tjoaattiit fietjelije maafite. — ©eeje * * GPoblpfie baab noemt men Scheppen, (bat té ^ aan iets het geen te moren niet was. het eerfte * aanwezen geeven;) en baatban geeft god & * oofi benfieetlnnen naam ban SCHEPPER. ♦ ^ ^ $ bem/ ble beeje ©obltjfie baabfitg^pen fian, # $ * , - Verder. ^ * , #  %6 «^2===ïf^£g=c=aG<«-« O ! daar zyn zo veele dingen hier rondom ons op den Aardbodem, die wy dagelyks zien, en die evenwel zelfs de fchranderfle mensch niet in alles nagaan of begrypen kan. Vraag eens den fchranderften man, hoe uit een appel-korreltje of een zaadje een groote boom of eene plant groeit. Hy zal u moeten bekennen, dat hy dit niet in alles nagaan of begrypen kan. Zie eens welk eene menigte vruchten van allerlei fmaak en gedaante in eenen tuin uit denzelfden grond groeijen ! Zelfs voor den fchranderften mensch is het grootendeels onbegryplyk, hoe die zo gcfchicdcn kan, en echter gcfchiedt het. Wie zal ons zeggen, waarom de vingers aan onze handen juist maar zo lang groeijen en nooit langer ? Wie zal ons uitleggen hoe onze oogen zien, of hoe onze ooren hooren? Aldus is 'er eene menigte kleinere zaaken rondom ons en in ons ligchaam, die geen mensch nagaan of begrypen kan. Hoe zouden wy dan GODS almagtige daaden begrypen kunnen ? Zou 't niet dwaasheid zyn die te willen begrypen? Schep eens den grooten Oceaan in eenen vingerhoed !  VIERDE LEES-OEFENING. Een Kind, dat oplettend geweest is, zal nu zeer wél deeze groote vraagen beantwoorden kunnen. Wien behoort het heelal? (V) Waarom behoort het heelal aan GOD? of waarom is G O D volmaakt Heer en Meester van 't heelal? (b) Waarom is GOD volmaakt Heer en Meester van alle Menfchen en van alles, wat zy hebben ? (c) Waarom moeten de menfchen G O D in alles gehoorzaamen, dat is, zynen wil doen? (d) 00 Aan GOD. (F) Omdat GOD het gefchapen, dat is, uit niet ge. maakt heeft. — GOD is immers volmaakt onaf hanglok. Dit fluit in dat Hy volflrekt Heer en Meester is van zichzelven , dus ook van alle zyne daaden, dus ook van alles wat Hy maakt. (De overtuiging van de waarheid: ik heb het gemaakt, en daarom hoort het my toe, is den mensch als aangeboren.') CO Omdat alle menfchen met alles, wat zy hebben , tot het heelal behoor cn; en 'er is geen ding in het gantsch heelal, het geen niet zynen eerflen oorfprong, en zyne{ verdere onderhouding van GOD heeft, en dat der kalven niet volmaakt zou toebehoor en aan GOD. (jf) Omdat GOD hun opperfte Heer en Meester is De overreeding dat men zynen Heer en Meester moet gehoorzaamen juist deswegen, omdat hy Heer en Meester is, is wederom als aangeboren: (wam het denkbeeld van lieer en Meester brengt met zich, als een noodwendig gevolg, het denkbeeld van onderwerping en gehoorzaamheid.) c 3  $8 *E g^^easoo VYFDE LEES-OEFENING. Daar is geene groocere, geene heilzaaraere waarheid dan deeze: men moet GOD gehoorzaamen, dat is, zynen wil doen: want als alle menfchen overal en altyd GO D S wil gedaan hadden en nog deeden , dan zou niet één ongelukkig mensch op den geheelen Aardbodem zijn. GOD wil immers niets van ons, dan het geen nuttig en heilzaam is voor ons en voor alle menfchen. Gy hebt reeds geleerd dat alle daaden goed zyn, die waarlyk nuttig zyn. — Zekerlyk moet gy alle zulke daaden doen, zo gy u als een redelyk mensch wilt gedraagen; zo gy gezond en vergenoegd wilt lèeven. Maar nu ziet gy nog eene andere en grootere reden, waarom gy altyd zulke daaden moet doen. GOD, onze Opperheer, wil dat wy geene andere daaden doen, dan die waarlyk heilzaam en nuttig zyn: en wy moeten GODS wil gehoorzaamen. Ziet gy nu wel de allergrootlTe reden, waarom gy altoos goed en nooit kwaad moogt doenV 't Is om dat GOD, de opperfte Heer van het heelal, het zo wil. GOD is een allerbeste, maar tevens ook een alleröntzaglykite Opperheer: denk nu eens welè ■een yslyk kwaad het is G O D S wil niet te doen! cs.u w&t. .-O*  ZESDE LEES-OEFENING. WET, PLIGT, DEUGD deeze drie zeer gewigtige dingen hooren de Kinderen geduurig noemen; en alle menfchen "moeten duidelyke denkbeelden daarvan hebben. Eene WET is „ een Gebod of Bevel y dm da menfchen moeten gehoorzaamen ". Dus zyn alle de Geboden van GOD ook Godlyke Wetten. (Gy zult naderhand leeren dat 'er ook menschlyke Wetten zyn, en dat dezelve nooit moeten ftryden met de Godlyke Wetten.) Een PLIGT is „ eene daad, die door eene Wet geboden is". Duo zyn alle goede daaden ook te gelyk Pligten: want van alle goede daaden heeft GOD gebooden dat zy gepleegd, dat is, geduurig gedaan zouden worden. En wat zou dan wel dat fchoone woord betékenen , dat gy nu misfchien reeds voor lang zult gehoord hebben, namelyk het woord DEUGD ? Het woord DEUGD betékent „ eene ftandyasiige geneigdheid om zyne Pligten te doen Wilt gy gezond en vergenoegd leeven, dan moet gy deugdzaam leeven; dat is, dan moetgy alle uwe Pligten gaarne doen ; dat is, dan moet gy GODS Wetten gehoorzaamen, dat is, dan moet gy G O D dienen. c 4.  4° «gsr-ggjjjfc^M ja ZEVENDE LEES-OEFENING. (Over Godsdienst in 't algemeen.') Een Kind van 7 of 8 jaaren heeft doorgaans reeds leeren bidden, en gehoord, dat alle menfchen dit moeten doen en in de Kerk gaan: want dat men aldus GOD dient,en dat alle menfchen, zelfs de Kinderen, G O D moeten dienen. Een leerzaam en braaf kind zal dan ook nu wel iets meer daarvan willen weeten. Wy dienen GOD, „ wanneer wy uit eerbied en liefde voor Hem, als voor onzen ópperPen Heer en Weldoener, alles gaarne en yverig doen, wat Hy nns gp.hooden heeft". Wy moeten noodwendig en altyd GOD dienen: want GOD is en blyft noodwendig, en altyd, en in alle opzichten onze opperfte Heer. Alle menfchen moeten dagelyks in hunne huizen GOD bidden, en ook in de Kerk gaan om gezamenlyk, als onderdaanen van eenen zelfden Opperheer,GOD te dienen. Deezen Godsdienst noemt men den opzettelyken of plegtigen Godsdienst; omdat hy opzettelyk en plegtig gefchiedt, en aldus afgezonderd is van onze dagelykfche bézigheden. Maar alle menfchen moeten ook met hunne dagelykfche bézigheden, dat is, met al hun doen en laaten GOD dienen. En deezen Godsdienst kan men den geftadigen en min plegtigen Godsdienst noemen.  Ais eens een Kind gewoon was aan zyne Ouders te zeggen: „ myn lieve Vader en Moe„ der, ik weet dat ik u gehoorzaamen moet, „ en dat ik alles van uwe goedheid heb, en „ dat gy het altoos wél met my meent; daar„ om wil ik ook altyd yverig uwen wil doen." En als ondertusfchen dat zelfde Kind den geheelen dag weinig of niet aan zulk eene belofte dagt, en den wil van zyne lieve Ouders niet deede; wat dunkt u ? zou dat wel een braaf Kind zyn ? Als een mensch des morgens, des middags en des avonds een gebed las of van buiten opzeide; als hy des zondags vlytig te Kerk ging, en voorts de geheele week weinig of niet aan GO D dagt, en zo leefde als of hem aan GODS Wil weinig of niet gelegen lag; wat dunkt u? zou die mensch wel een goed onderdaan van GOD zyn? Al wie in zyn gebed zegt, dat hy G O D, zynen opperften Heer, in alles wenscht te gehoorzaamen, en dan evenwel in zyn dagelyksch leven zulks weinig of niet betoont; zulk een mensch is immers een leugenaar. Gy zult naderhand leeren, welke droevige onheilen zulk een mensch ,zich door zyn ongehoorzaam en liegend leven noodwendig op den hals haalt. * 5  49 BetrefFende den Godsdienst zult gy naderhand* nog zeer veele waarheden leeren, die de menfchen door eigen nadenken kunnen weeten. Maar dan zult gy nog eenige andere Godlyke waarheden leeren, die geen mensch zou hebben kunnen weeten, indien GOD zelf ze niet geopenbaard had. ■Die Godlyke waarheden ftaan duidelyk befchreeven in dat allervoortreflykfte boek, het geen den naam draagt van B Y B E L. Gy zult naderhand duidelyk leeren, waarom dit overheerlyk boek de HEILIGE SCHRIFT,of GODS WOORD, of de GODLYKE OPENBAARING genaamd wordt. In dit Godlyk Boek wordt ons alles geleerd, wat wy weeten moeten om gelukkig te leeven en te lterven. Wy leeven gelukkig, wanneer wy altyd doen wat GOD gebooden heeft, en laaten wat GOD verbooden heeft: want dan doen of laaten wy juist al dat geene, dat ons heilzaam is te doen of te laaten; en dan kunnen wy vast vertrouwen , dat wy aan den Almagtigen en Algoeden Opperheer van 't heelal aangenaam zyn; en zouden wy dan niet gelukkig leeven? Wy flerven gelukkig, dat is zalig, wanneer wy na onzen dood als getrouwe onderdaanen by den Opperheer van 't heelal gunftig ontfangen worden om met Hem eeuwig, dat is, onophoudelyk te leeven.  Hoe wy recht in ftaat kunnen zyn om gelukkig, dat is, overeenkomftig GODS wetten te leeven, en vooral hoe wy zalig fterven kunnen, deeze allergewigtigfle dingen zult gy naderhand verder leeren. Kind, prent toch de volgende groote waarheid Voor altoos in uw hart. Zy is zó gewigtig, dat GOD zelf ons dezelve overal in zyn heilig Woord geduurig herhaalt en op allerlei wyzen onder 't oog brengt. Die groote waarheid is deeze: „ Sflï fiet öfbbcn en te ïtecfi Baan [fioe noobjafie* „ lp fiet oofi anberg?uté toeejen moae] totl bolfttefit „ nietg ;eggen/en té leugenncfitig / 30 fietgemoeb niet „ oprecfit té/ en 50 men niet alp een tyaaf en nuttig „ mengcfi in-be toaerelb leeft; bat té/ 30 men niet „ al jnn boen en laaten naat GODS toetten joefit „ mte cicfiten/ en alle mtbbelen gaatne geömtëtom „ baattoe in ftaat tejnn."  44 i^^^pKw AGTSTE LEES-OEFENING, (Over het bidden.') Wanneer wy GOD bidden, „ dan fpreeken wy „ ootmoedig tot GOD, als onzen Opperheer, om ,, Hem iets te verzoeken, of om Hem voor V „ goede, dat Hy ons laat genieten, te danken, ,, of om Hem iets te belooven." Alle menfchen moeten GOD bidden: want GOD is Heer en Meester van alles. Zonder GODS wil zou geen mensch leeven kunnen,of gezond zyn , of eenige aangenaamheid in de waereld hebben. Alle menfchen moeten dit geduurig erkennen; en dit doen zy, wanneer zy ootmoedig om al het noodige verzoeken, en als GOD dit fchenkt, Hem onophoudelyk daarvoor danken. Daar zyn vooral twee dingen, om welke men voor zichzelven altyd vrylyk durft bidden: om een verlicht v erfland, en om een deugdzaam hart. Vooral moet men ook in 't byzonder bidden voor zyne lieve Ouders en Vrienden, en voor zyn Vaderland. Voorts zal een verftandig en deugdzaam mensch altyd zeer omzichtig om eenig byzonder waereldsch geluk bidden; en nooit dan met deeze byvoeging: ais het met uwen wyzen Raad beftaan kan.  Zelfs een Kind kan zeer ligt nagaan hoe men bidden moet. Het denke maar eens hoe oplettend en eerbiedig men tot een voornaam waereWsch Heer fpreekt, wanneer men hem iets verzoekt, of hem voor eene weldaad dankt. Maar welk een ontzaglyk Opperheer is GOD! Daar zyn veele, ja zeer veele Kinderen, die zeer oneerbiedig, zonder de minfte voorbereiding of oplettendheid, een gebed, dat zy van buiten geleerd hebben, opzeggen, en dikwyls half flaapendc, of zo midden uit allerlei geklap, of zelfs uit gekyf komende. — Kan 'er wel iets onbetaamelyker zyn? Zulke Kinderen zyn zeer te beklaagen. Eer gy begint te bidden , fluit dan uwe oogen eerbiedig roe, opdat uwe aandagt door niets verhinderd worde; en denk dan eerst een oogenblik ftil by uzelven, eer dat gy nog begint te bidden, wat gy zult doen, welk eenen ontzaglyken Heer gy zult aanfpreeken. — Zulk eene eerbiedige ftilte moet altyd voorafgaan, eer gy begint te bidden. Uw gebed moet altyd beginnen met de ootmoedigfte erkentenis, dat G O D de Opperheer is van 't heelal en dus ook van u. Heb dit altyd vóór en onder het bidden'in uwe gedagten; dan zult gy altyd met ontzag en eerbied bidden. Als gy dit niet in uwe gedagten hebt ; dan moogt gy volftrekt niet bidden.  46 «^=^^«^ Wanneer eens een Kind iets gedaan hadt tegen den wil van zyne lieve Ouders; wat zou het dan moeten doen? A. Om vergeevinge vraagen , en beterfchap belooven. Maar dan zou het ook tevens tegen den wil van GOD gedaan hebben: en wat zou zulk een Kind dan wel ten aanzien van GOD moeten doen ? A. Ook GOD om vergeevinge fineeken en beterfchap belooven op de allerootmoedigfle en oprechtfïe wyze. Vraag het eens aan uwe Ouders of Meesters, op wat wyze GOD ons wil vergeevinge fchenken; en als gy nog niet wél kunt verllaan het geen zy u zeggen; denk dan, dat gy het naderhand beter zult leeren verllaan.  NEGENDE LEES-OEFENING. (Over de Waardy der menfchen.') Wat is het beste? A. Dat in alle opzichten het nuttigde is. Wat is het flechtfte? A. Dat in alle opzichten het fchadelykfte is. Welk mensch zou dan wel de beste mensch zyn, en welk mensch zou de flechtfte zyn? Welk mensch zou het meeste waardig zyn, dat hy van zynen evenmensen geëerd en bemind wierde ? Een mensch die zeer ryk is , in een groot en prachtig huis woont, koets en paarden houdt, en zich van veele menfchen kan laaten dienen, zou zulk een mensch daarom eigenlyk wel beter zyn dan andere menfchen? A. Neen zeker niet. En als zulk een mensch niet verllandig en deugdzaam is, dan kan hy een zeer flecht en gevaarlyk mensch zyn , ja veel Hechter en gevaarlyker dan een gemeene deugniet, die langs ftraat loopt: want dan kan hy veel meer en veel grooter kwaad doen. Is  48 t/&==*2g&==&> Is het dan niet eene zeer fchoone zaak ryk te zyn? A. Ja wel, wanneer men zyn geld en goed op eene eerlyke wyze heeft, en wanneer men 'er zo van leeft, dat men zich zeiven geen kwaad doet, en ook geen kwaad veroorzaakt in het land, waarin men leeft. Wanneer men ryk is, dan kan men ook zeer veel goed doen aan andere menfchen. Als men heer en meester is van zyn geld, mag men dan met zyn geld niet doen wat men wil ? A. Men mag nooit iets kwaads willen; en hoe verflandiger en braaver men is, dies te minder kan men ook iets kwaads willen. Wanneer een ryk mensch jaarlyks veel geld verteert, zou hy dan kwaad doen? A. Neen; en de rykc lieden moeten ook veel geld verteeren: want daardoor komen veele Ambagtslieden en Dag-looners aan de kost. Maar daaruit volgt niet, dat zy hunnen overvloed tot bederf van zichzelven, van hunnen evenmensch en van het Vaderland zouden moeten of mogen verteeren. Dit drieërlei kwaad heeft altyd te gelyk plaats; hoewel veele onkundige menfchen het terftond niet inzien. Een  •s===2£gè====>ïw 49 Een' onkundig mensch, die veel geld heeft, is gelyk aan een Kind, dat een bloot mes in de hand heeft, en 'er mede door het huis loopt. Ja zulk een mensch is dikwyls nog veel erger: want men kan hem zyn gevaarlyk geld zo niet afneemen; men kan niet anders doen dan hem tegen het misbruik vermaancn, en dit helpt doorgaans weinig. Een ryk en onkundig mensch verbeeldt zich gemeenlyk, dat hy meer is dan andere menfchen , of dat het hem verkleinen zou naar zyns gelyken te hoor en ; daarom flaat hy den goeden raad van anderen doorgaans in den wind; en veracht fomtyds nog wel denzei ven. Zo gevaarlyk is de domme inbeelding van zichzelven by een onkundig ryk mensch , en zy is nseest altyd by hem. Daar zyn ook fomtyds ryke menfchen, die gantsch niet onkundig zyn, en die zich evenwel op hunnen rykdom, of ook wel op hunne afkomst veel inbeelden. — Is dit niet jammer van zulke menfchen ? Alle Kinderen van ryke en aanzienlyke Ouderen ftaan geduurig bloot om tot zulk eene gevaarlyke inbeelding te vervallen; daarom moeten zy , zo vroeg als mogelyk is, duidelyk leeren « waarin fa Waardy van den mensch befiaat. Daaraan is zeer veel geleegen, vooral in ons Land. i  5o. io—sa^==s^ De Waardy van den mensch kan niet beftaan in zyn geld: want het geld is immers niet de mensch zelf. Zy kan ook niet daarin beftaan, #at by van aanzienlyke afkomst is: want zyne Ouders of Voorouders zyn immers wederom niet hy zelf; en een Prins, die een deugniet is, is zelfs een veel onwaardiger en verachtlyker mensch,dan een Bédelaar, die een deugniet is. Zeg eens , wat zoudt gy wel by uzelven denken van een Heeren-Kind uit uwe buurt, dat als een trotsch gekje over ftraat ging , en dat zich verbeeldde meer te zyn dan andere braave Kinderen, omdat zyn Vader een groot Heer is, of omdat het ryker gekleed is dan gy, en met eenen dienstbode kan gaan? — Verdiende zulk een trotfche beuling niet, dat niemand voor hem uit den weg ging, en dat ieder hem met den vinger nawees, en toeriep: „Foei gy trotfche „ knapzak! wat verbeeldt gy u toch wel bo„ ven een arm Kind? Kan het arm Kind hel„ pen, dat het geene ryke Ouders^heeft, of „ dat zyn Vader geen groot Heer is?" . . . . Als men een hovaardig of onvriendelyk Kind ziet, dan denkt men doorgaans niet veel goeds van zyne Ouders. Wilt gy dat men veel goeds van uwe lieve Ouders denke; wees dan altyd nederig en vriendelyk jegens alle menfchen. Alle ryke Ouders moeten hunnen kinderen de volgende zeer gewigtige Waarheden ter deege inprenten.  „ Een arbeidzaame Boer, of Schipper , of „ Winkelier, of Ambagcsman , of Daglooner, „ die met moeite het eerlyk ftukje brood voor „ zyne lieve vrouw en kinderen verdient, is een „ zeer eerwaardig mensch. — Het zou zeer „ dwaas en fchandelyk zyn, als een Heeren-kind ,, den braaven Gemeenen Man of zyne Kin„ deren met de minfte klcinachting of verné- „ dering aanzage. Al wierdt gy ook de „ grootfte Heer van het geheele Vaderland , „ gy moet altyd denken, dat de braave Gcmee„ 11e Man zo goed is als gy. — Gy moet „ hem altyd als uwen lieven Landgenoot, ja „ zelfs als uwen Medebroeder, op zyn oud - ne„ derlandsch gemeenzaam , en minzaam, en op„ recht de hand gecven; al ware hy dan ook nog „ zo boersch en onbefchaafd: want de braave „ Lieden, die door ruuwen en zwaaren arbeid „ dagelyks het eerlyk ftukje brood moeten win„ nen , hebben noch geld, noch tyd , noch „ gelegenheid om complimenten te leeren. — „ En, ei lieve! wat nut doen toch eigenlyk da „ complimenten aan het lieve Vaderland"? „ mt menfcfien gnn be negte/ en tebeng maat" „ bis bat gn fiet meegte seëerb en öemtob mojben/ „ ble fiet ojaaffte ;ön ; bat 1$/ bic alle fiunrie „ pifgten fiet get^outofte goefien maat te neemen: „ mant jullie menfefien gijn be nuttigde faoo' fiurt „ iSabecïanb/ en gijn baarbaoj oofi be aet^outofte en „ tteffte onöetbaanen ban GOD, ben opueïften fêeet ,-, ban fiet heelal." ■ i 2  52 «^5=====^^^===^ TWEE EENVOUDIGE GRONDSCfIETSJES van dé STAATSGESTELDHEID onzes VADERLANDS. eerste grond schetsje. Het v e r e e n i g d e Nederland, ons Vaderland, is een vry groote omtrek lands met alles, wat 'er in behoort. Het beftaat hoofdzakelyk uit ze ven provinciën, dat is, Gewesten of Landfchappen. (Zie 't kaartje op Letter N.) Elke provincie is wederom een ruime omtrek lands. — Onder den naam van Provincie worden ook doorgaans haare Ingezétenen begreepen. Elke provincie hoort dcelswyze toe aan haare Ingezetenen. Deeze verdeelen zich in Huisgezinnen , en in elke provincie zyn eenige duizend Huisgezinnen. Elke provincie is als één groot algemeen Huisgezin , dat uit alle die duizende kleine byzondere Huisgezinnen famengefteld is. Zelfs het kleinfte Huisgezin kan niet beftaan of gelukkig zyn zonder bchoorlyk opzicht. Daarom hebben de Ingezetenen van elke provincie eeaigen hunner verftaadigfte en deugdfaamfte Mannen verkooren en aangefteld om het opzicht tc hebben over hen allen, dat is, om over hen allen tc regeeren. Dit doen zy nog, of moeten alle geduurig getékend worden hetzelve nog te doen. f In de Steden worden die aangeftelde Mannen de magistraat of dc regeering genaamd. Ook zyn 'er zulke aangeftelde Mannen op het Platte Land; en alle die Mannen voeren den Hoogaanzienlyken Naam van heeren staaten der provincie. (Zie bl. 58.) Vermits die heeren staaten aangefteld zyn om hethoogeopzicht te voeren over hunne provincie; daarom draagen zy te famen ook den luisterryken Naam van HOOGE OVERHEID hunner provincie.  Een leerzaam Kind, dat met zyne verfiandige Ouders of Meesters het voorgaande behoorlyk geleezen en herhaald heeft, zal 'er genoeg van begreepen hebben om nu de volgende zeer gewigtige Vraageri te kunnen beantwoorden. Wien behooren de zeven vereenigde provinciën? (fl) Wie regeert over de Ingezétenen van elke provincie? of wie is de HOOGE OVERHEID van elke provincie? (V) Wie heeft aan de heeren staaten van elke provincie de hooge Magt gegeevcn om over hunne provincie te regeer en? CO Waarom hebben de Ingezétenen zulk eene hooge Magt aan eenigen hunner Mede-ingezétenen gegeeven? (d~) OO Elke pr o v i n c i e hoort deelswyze in eigendom toe aan haare Ingezétenen. (O De heeren staaten van elke provincie. CO De Ingezétenen van elke provincie hebben hunnen heeren staaten & hooge Magt gegeeven, en hebben zich aldus verpligt om hunnen heeren staaten te gehoorzaamen. (d) Omdatzy anders onmogelyk veilig en gelukkig met eikanderen zouden kunnen leeven, en elk mensch is natuurlyk, (dat is uit zyne natuurlyke betrekking tot G O D , en tot zyn eigen en zyns naastens welzyn,) verpligt alles te doen, wat noodig is om veilig en gelukkig te leevui. d 3  54 '«b —cn» ("Elk verftandig Nederlander weet wel genoegfaam in 't algemeen, wat hy als een braaf Ingczéten doen of laaten moet. Doch in zulk een groot Huisgezin, als eene provincie is, zyn veelerlei byzondere dingen te doen of te laaten, die elk Ingezeten niet zou kunnen weeten. De HOOGE OVERHEID is voornaamlyk aangefteld om alle zulke dingen geduurig te onderzoeken, en duidelyke Voorfchriften "daarvan op te Hellen, en door het geheele Land bekend te maaken. Die duidelyke Vwfcbriften worden WE TT EN genaamd, en deeze WE TTENzyn c^enlyk óic MENSCHLYKE WETTEN, welke gy hier vooren leerde , dat nooit moeten ftryden met de GOD L TK E WETTEN. Zie hier eene groote Waarheid, die elk Kind by toeneemende KeTvnTs ter deegé moet leeren verdaan. „ Ws be WETTEN der HOOGE OVER„ HEID jijn eigenïp niet nnöerp Dan oeberftanbfge/ „ dat té/ betplifitc5M ban aïïe begnse;tten«i. Sa „ öfü elft Snoekten flereefienb moet tooien ;elf allt „ be WETTEN gemaafit te fienficn/ We ftu ge* „ ftaojsaamen moet." Derhalven als iemand de WETTEN'van zyn Land voorbcdachtlyk overtreedt, dan is hy een fnoode bedrieger, die alle "zyne Landgenooteu in hun rechtmaatig vertrouwen tc" leur Helt en beledigt. — Dan is hy verder ongetrouw en ongehoorzaam aan de HOOGE ÓVÉRHEiD van zyn Land , en aan GOD de OPPERSTE OVERHEID van het Heelal. Alk deeze groote Waarheden moet gy naderhand duidelyk leeren verfhian, en waarom de HOOGE OVERHEID ook de vrceslyke Magt heeft en hebben moet om zulk eenen fuooden bedrieger teftraficu, ja, des noüds, zelfs met den dood te ftraüen.)  »7==£t|g=G>* 55 tweede gr o nd schetsje. Elke der zeven provinciën heeft haare eigene HOOGE OVERHEID. — Doch die zeven OVERHEDEN, of (want dit is het zelfde) die zeven provinciën hebben zich by eene zeer merkwaardige Gebeurtenis vóór ruim twee honderd jaaren met eikanderen vereenigd, onder de vaste belofte en verzekering om ten reutmgrn Dage/ dat is altoos, .vereenigd te blyven, en voel zodanig vereenigd te blyven, afs of ;n maat ééne jjDiobincte hiaten / en om malkanderen als oprechte Vrienden en Broederen oprecht en broederlyk in alles by te fiaan met lof/ goeö en tiloeD. Eene diergclyke onderlinge belofte en verzékerïng wordt een Verbond genaamd; en dit Verbond der zeven provinciën is eene der gewigtigite Gebeuitenisfen op deezen Aardbodem : want daardoor zyn de zeven provinciën als te famen gebonden en aldus tot één Land geworden, en niet alleen te famen zeer magtig en aanzienlyk , maar ook haar eigen Heer en Meester; dat is zodanig, dat zy onder geene OVERHEID van eeuig ander Land Haan, maar alleen onder die OVERHEDEN, welke zy zichzelvc uit haare eigene Ingezétenen verkiezen en aanftellen. Dit is dat groote Verbond der zeven provinciën, liet welk de unie (dat is Vereeniging) en wel dc UNIE VAN UTRECHT genaamd wordt; omdat het te Utrecht geflootêh is.— Sedert die groote Vereeniging hebben de zeven provinciën den beroemden Naam gevoerd van het v e r e e n i g d e nederland, of de v er e e n i gd e n e d e rlanden, of de zeven v e r e e nig d e provinciën. d 4  56* ^gg^^ro Dit groote v e r li o n d is eene der gewigtigfte en heiligde dingen van ons Vaderland: want daardoor is het tot een vry en onafhanglyk Land geworden , cn daardoor kan het alleen daande blyven. Daarom moet elk Heer, die in de eene of andere Hooge Regeering aangedcld wordt , altyd vooraf zwceren (dat is, plegtiglyk voor den Alwcetenden GOD belooven) nooit iets te zullen denken of doen tot nadeel van dat groote verhoed. Toen de OVERHEDEN der zeven provinciën zich aldus met malkandcren voor altoos vereenigd en verbonden hadden, hebben zy tevens een aanzienlyk Téken vastgedcld, het geen Haar en allen Ingezetenen zulk eene gewigtigc vereeniginG geduurig kon voor oogen houden. Dat aanzienlyk Téken is een overeind ftaande Leeuw met eenen Bundel van Zeven Pylen in den linker Klaauw, en een uitgetrokken Zwaard in den rechter, en by dit aanzienlyk Téken deeze zeer gewigtige Zinfpreuk: EENDRAGT MAAKT MAGT. Dit Téken met zyne Zinfpreuk is het Wapen der ■vereenigd e nederland e n. Zie hetzelve tOt een verheven Gcdenktékcn opgericht op letter E. Die Zeven Vcrcenigde O V E R11E D E N tc famen genomen worden genoemd de staaten genera a l , dat is de Algemeene Staaten der Vereenigde Nederlanden.— Hun luisterrykcEernaam is n o o g m o- g e n d e heeren staaten generaal der vereenigde n e d e r l a nd e n. (Hoogmogende, dat is l-.ooge Magt hebbende, of HOOGE O VE R.HE ID zyn.de Heeren enz.)  Deeze Zeven Vereenigde OVERHEDEN zyn verpligt altyd met eikanderen eendragtig te raadpleegen over het Welzyn van het vereenigde Nederland. Doch vermits het niet mogelyk is, dat alle die Zeven OVERHEDEN te (amen komen; daarom hebben zy het volgende middel vastgefteld. De OVERHEID van ieder provincie zendt eenige Heeren uit haare Vergadering naar den Haage om daar eenigen tyd te blyven. Die Gezanten worden Gedeputeerden, dat is, Afgevaardigden genaamd. Dus zyn 'er altyd Afgevaardigden uit de OVERHEID van elke provincie by elkanderen in den Haage, die malkandcren altyd kunnen zien en fpreeken , cn die dagelyks eene plegtige Vergadering in den Haage houden. — Deeze Vergadering draagt den luisterryken Naam van vergadering der hoogmogende heeren staaten generaal der vereenigde nederlanden. Deeze Vergadering is de aanzienlykfte in ons Vaderland: want daarin worden alle deszelfs ZEVEN OVERHEDEN als tegenwoordig gerekend, en alles, wat van deeze Vergadering beraamd en beflooten wordt, is beraamd en beflooten van alle die ZEVEN OVERHEDEN, dat is van het gcheele Vaderland, hetgeen daar als tegenwoordig gerekend wordt. Ja Kind, „ fiet gefieeïe ©acetïanb [bat i§/ affe be $ereenigbe ^ebetlanbetg ] toojbt in bie fiooooan* Slenïnlie fëecgadeting aïtpb ató tegentooojbfg gete* fienb; en dit is wederom eene van die allergewigtigfle Waarheden , die gy naderhand duidelyk moet leeren verfhall. i 5  Onder alle de heeren staaten der zeven provinciën is de prins van oranje de voornaamfte en aanzienlykfte Heer. Daarom en om meer andere redenen hebben de heep, en staaten den prins van o ra nj e aangefteld om uit hunnen Naam en op hun Gezag zeer veele groote Lands-zaaken te befchikken en uit te voeren. Omdat hy dit alles doet in Jlede van de heeren s t a a t e n , dat is, van de HOOGE OVERHEDEN des Vaderlands , daarom draagt hy den hoogen Eernaam van stadhouder, dat is, Stedehouder. Ook is hy door de HOOGE OVERHEDEN des Vaderlands aangefteld tot Opperften Bevelhebber over onze Krygsmagten, onder de hooge Eernaamen van kapitein generaal en admiraal, dat is , Opper-bevelhebbcr over oazc Land- en Zeemagt. Van alle deeze groote Zaaken moet men de Nederjandfche Jeugd by toeneemende kennis de rechte en duidelyke denkbeelden geeveri. (Bladz. 52. téken f „ Deeze Mannen worden verkooren gedeeltelyk uit de aanzien„ Jykfte en gegoedite Bezitters van Landgoederen, dewelke „ de Ingezétenen van liet platte Land reprefemeereii, gemeenlyk onder den naam v.tn edelen en riddïrschat; gedeeltelyk uit de eerlte en rekkelykfte Burgeren der Steden onder de benaaming van vjioedscdai1 of 9, magistraat. En aüe deeze Perfoonen , of derzelvet „ Afgevaardigden te famen genoomen en veigaderd zynde, „ voeren den lioogsanzien yken naam van heeren staa- „ ten der provincie. Met deeze uitvoeriger befchryvmg geliefne een der voornaamjle regenten in de provincie h otUKi) dit Vaderlandsch A - B Boekje te vereeren; aan ■welken Achtbaaren Heer deeze Grondfchetsjes en de volgend vyf Grond-waarheden , vóór dat dezelve afgedrukt wierden, mede ter leproevinge en keurt gezonden geveest zyn- — Het geëerd Publiek kan uil deeze eene byzon terheii (wn zou 'er nog v>y meer kunnen noemen) genoeg afleiden met welke uiterfle zorgen dit geheel Boekje nut alleen door deszelfs blanker vervaardigd, maar ook door yerfeheidene aanz'icnlyke en be. Ttiitnde Mannen getoetst en gekeurd is, en welk een gerust vertrouwen liet derhülven [tellen km op de echtheid van deszelfs Inhoud.)  jgSAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAgg, < > ♦C VYF VADERLANDSCHE > < > < GROND-WAARHEDEN. > 5 > ♦c > iïoodig Is om de vereisclue Las- V. ^ , Öeib fit in alle Die ©aö«* Jr %r fnoer, of de groote toetsfteen lanöfclic ©eugtirn uitblinken/ i(T zyn van alle, ja zelfs van de „ Die fjlilinc ATOcÖrburgcrs ert ï byzonde;fte Wetten en Befchik- STligfjetnitn itl Ijlin ÖOjbf* JT "KL kingen der staaten van elke „ tftl". "]V   De Plaatjes van het vaderlandsch A-B boek zyn geïnventeerd door den AncJeur zeiven , en voor hem verder geordineerd en getékend door P. Wagenaar den Jongen , wiens fraaije Ordinantie- en Penfeel - kunst by alle Kenner en reeds den verdienden lof begint te verwerven. ([De Papiermaakery op letter P, het Gedenkteken en de twee Draagertjes op letter de Figuurtjes op bladzyde 7, en de Ornamentjes van het eerfte A-B blad zyn getékend door eene andere hand. ) De Plaatjes zyn voor den Auéïeur gegraveerd doof de volgende Kunftenaars. A, B, D, G (de dag), I (Indiaan) , K, L, O, P, S, W, Y en liet Plaatje op pag. 7. door L. Brasfer. F, J (Jeugd) T, U, X, Z, door N. van der Meer Junior. G (de nagt) M, N, Q, door C. Bogerts. C, E, H, R, V, door C. Brouwer. De Grondbeginzels van alle Kunjlen en Handwerken door eenen byzonderen Liefhebber dier zaaken. Het Heel-Al door B. de Bakker. De Tytel, het A - B, de Vaarsjes onder de Plaatjes, de Cyffers en andere letters of woorden , als mede het Kaartje op letter N, zyn gefneden door den Kaart- en Letterfnyder J. Condet. De Hout -fneedjes boven en onderden Letterdruk zyn gemaakt door H. Numan.