TAEEE.EEE DER NEDERLANDSCHE GESCHIEDENISSENEERSTE DEEL.   TAFEREEL der ALGEMEENE GESCHIEDENISSEN van de VERÉÉNIGDE NEDERLANDEN, gevolgd naar 't fransch van den heere XD\J. M. C E R I S I E R. Li TG l * ■} EERSTE DEEL, Beginnende met de aankomst der Batavieren, en eindigende met het jfaar 1354. Te UTRECHT, bij B. WILD. MDCCLXXXVIl.   TO O M S Ell JG T. len, de meeften , zullen vreemd opzien, wanneer zij , den Tijtel deezes Werks leezcnde, op denzclven vinden , naar V Frdnsch gevolgdï daar wij van de Vaderlandfche Gefchiedenisfen zo veele Boeken hebben, uit welverfneede Neder* Auitfche pennen gevloeid. Wij erkennen de" rechtmaatigheid dier Verwonderinge , en rekenen ons verpligt, voortekomen , dac dezelve in geene Verfmaading verandere. Niets beters kunnen wij, ten dien einde, doen', dan, uit de breede Voorreden des Franfchen Schrijvers, niet noodig geheel te vercaalen, den aanleg en aart van dit Werk te doen kennen , eit vervolgens reden te geeven van onze verkiezing, om het zelve in 't Nederduitsch natevolgen , en verflag van onzen arbeid, daar aan befteed. De Heer A. M. Cërisier , de Franfche Schrijver , hadt eerst ten oogmerke, een uïttrekzel der Vaderlandfche Hijiorie van den Grooten Wagenaar te maaken, of dat geheele Werk te vertaaien: doch, onder het bearbeiden, kreeg hij een ander inzien, en kon de zugt, om een Werk , op een nieuw, op zijn eigen Plan ingerigt, te vervaardigen , niet wederfkan , een Plan veel uitgerïrekcer  IV VOORD ERIGT. dan dat van den beroemden Wagenaar , als die zich bepaalde, om, ten opzi^te der Geichiedenis„ fen vóór de verééniging der Zeven Landfchap„ pen, bijzonderlijk de Gefchiedenisfen van Hol„ land te ontvouwen, en die der andere Land„ fchappen alleen maar, in zo verre zij gemeen fc hap „ met, of invloed op de HollandfcheGefchledems„ fen hebben (*)." Verre, zeer verre is onze Schrijver van Wagenaar den verdienden lof niet te geeven, zo decze hem anders, naar verdienden, kan worden toegemecten. „ Zijn Werk," 't zijn de eigen woorden van den Heer „ Cerisier , overtreft, buiten twijfiel, dat van allen, „ die het zelfde onderwerp, vóór hem, behandelden. „ Nauwkeurigheid, diepe Nafpeuring, Onpartij„ digheid, Klaarheid, Smaak, Cicrlijkhcid van „ Taal en juistheid van Oordeel maaken het „ Charattcr uit van dien bewonderingswaardi„ gen Gefchicdbocker. Hij fchilderc alles met „ natuurlijke verwen. Zelden geefc hij zich toe „ in het maaken van aanmerkingen : doch hij ., weet de zaaken in zulk een licht voorteftellen, „ als best in ftaat is, om ze in den geest der Leezeren te doen geboren worden. Wanneer hij, , enkele kceren, ons zijne bedenkingen mededeelt, „ fpijt het ons, dat het Plan, 'c geen hij zich hadc „ voor- (*) WA6ENAAR. Voorr. voor 't I. Deel der Faderl. Hifi. bl. 3-  VOOR E ERIGT. „ voor^cfleld, hem belette , ons meermaalen op „ dezelven te cnthaalen. Deeze Schrijver is de „ Leidsman, wiens voetftappen ik met het meefte „ vertrouwen gevolgd heb. Hij zou mij als Gids „ nog meer te fladc gekomen weezen, indien hij, „ ten opzigte van de Oude Gefchiedenis , zich ,, niet aan Holland bepaald , en zich breeder, tot „ de andere Landfchappen, uitgelaaten hadt. „ De uiterfte zorgvuldigheid , met welke hij de „ Schrijvers en Oorfpronglijke (lukken aanhaalt, „ heeft mij gelegenheid gegeeven , om dezelven „ vaardig te kunnen naflaan en raadpleegeu. Doch „ het Plan , van 't zijne verfchillende , door mij „ ontworpen, maakte het mij onmogelijk hem al„ toos te volgen. Wanneer ik van hem afwijk, „ of mij inlaat tot nafpeuringen , door hem on„ aangeroerd gelasten , vermeerder ik de Aanhaa„ lingen : en als ik de Oorfpronglijke Stukken nier „ kon magtig worden, heb ik zijne Aanhaalingen ,, overgenomen." Verder van zijn uitgeftrèkter Plan fpreekende, verklaart de Heer Cerisier , „ Holland, waai' „ toe , gelijk gezegd is, de Heer Wagenaar zich „ bijzonder bepaalt , is, in de daad , het voor„ naamfte Landfchap onder de Veréênigde Gewes„ ten, doch maakt, met dit alles, een Lid uit „ van een Groot Lichaam : dc andere Gewesten * 3 ver.  VI VOORBERIGT. s, verdienen mede gekend re worden ; dewijl zij „ niet alleen elk hunne onafhangliike Oppermo„ genheid behouden , maar ook in hun Staatsbe„ ft.uur en Wetten weezenlijke verfchillendheden „ hebben. De voordragt van zo vei le Onder. werpen en ondcrfcheidene Gebeurtcnisfen kon \ niet anders dan moeilijk weezen. Bezwaarlijk „ viel het, zo veele draaden , dat ik mij dus uit" drukke, te verzamelen, zonder ze te verwarren : ■ zo veele voorwerpen , met orde , juistheid en , gaarheid, voorteftellen, en, door gepaste over\ gangen , den geest van tafereel tot tafereel te •: gdeiden, en die verfcheidenheid zelve vermaakjij i: en leerzaam te doen worden. Ik heb niets, wat in mijn vermogen was, verzuimd , om mijn \, Werk van aangelegenheid te doen worden. De Afdeelingen in 't zelve zijn gefchikt, om de Or9, de te bewaren en de Tijdperken te merktekenen. '„ De tijtel van Tafereel zou mij veele vrijheden , ve.porlooid hebben, waar van ik geen gebruik ?, maakte. „ 'c Is bove: al aan 't einde van elke Regeering, dat ik , om den draad des Gefchiedverhaals niet l] telkens aftebreeken,als onder ééngezigtpuntverzameld heb dies, 't welk betrekking heeft tot de Zeden, de Gewocntens, de Wetten en Gevoe" lens, u& Beginsels des Regts, de nieuwe OntB r' ' ' M dek-  VOORBERIGT. vu „ dekkingen en Groote Mannen. Ik zou kunnen „ mis hebben; doch ik geloof , dac het van veel „ meer aangelegenheid is, teleezenvan een'EnAs'„ mus, de Groot , een' Brandt enz., dan van $ de Zoonen enKleinzoonen van deezen of geenen "„ Vorst, wiens eerzugt de Volken benadeelde, „ die verlicht wterden door de kundigheden van „ groote Mannen. Met vermaak hebben wij al„ les bijgebragc, 't geen (trekken kon , om eenig „ licht te verfpreiden op het vermogen deezer Ge„ westen buiten 's lands, op het StaatsbelW van „ binnen, op de Wetgevende Magt , de Inkom„ (ten en de verkiezing der Overheden. Het fcheen '„ ons toe, dat de bijzonderheden, tot deHandves„ ten en Voorregxen der Steden behoorende , dik1- wijl over 't hoofd gezien , noodig waren in agt „ genomen te worden, ten rechten vertornde van „ de groote Gebeurtenisfen, tot welken zij gelegenheid gaven. Daarënboven is het werktuig " des Staacsbeftuurszozamengefteld, dat men geen rad 'er uit kan neemen, of't zelve verplaatzen, zonder het geheel van ftel te helpen. Meer dan " de meefte Schrijvers, die de Nederlandfche Ge"„ fchiedenüfen te boek (telden , hebben wij ons * opgehouden met die, Friesland raaken : dewijl ,' dezelven ons, fchoon min algemeen bekend, l dubbel wectenswaardig voorkwamen. " ' * 4 „Om  vin VOÖRBERIGT. „ Om mijn Werk'van te uicgeftrekter nutheid „ te maaken , heb ik mij wel willen verledigen, (til te Haan op eenige (hikken der Gefchiedenis„ fe, waar in deeze Landen met hunne Nabuur,, volken deelden, bovenal , wanneer ik in derzcl„ ver Gefchiedboekeren , ten dien ópzigte,.mis„ (lagen ontdekte, Veele bijzonderheden heb ik „ bijéén verzameld ; welken mij. voorkwamen ge„ fchikt te zijn tot voorkoming van dwaalingén, ,y waar in de zodanigen , die van de■ Veréènigde. „ Nederlanden gewaagen, niet zelden vervallen. . „ Wijdloopige Gefchiedenisfen bauren niet min „ affchriks, door den hoogen prijs, op welken zij „ te (laan komen, dan door de uitvoerigheid : ze ,, zijn, om deeze tweevoudige reden , boven hcc „ bereik eeniger groote menigte Burgeren , voor welken, nogthans, dekennis der Burgerlijke en ,, Staatkundige Omwentelirgen hunsVaderlandszeer ,, noodzaaklijkis. Veelen zijn, om dit dubbel „ ongemak te ontgaan, in tegenövergeftelde uiter» (lens geloopen. Deezen hebben Korte Begrippen, ,, goed of kwaad bijééngebragt , gegeeven , gee,, nen Verzamelingen gemaakt van de treffendfte ,, voorvallen en de zonderlingfte gebruiken, welken ,, zij uit de Jaarboeken der Volken opzamelden. „ Beiden misten zij even zeer het doel der Ge„ fchiedeuisfe,'het aantoonen, naamlijk, van den „ fa-  VOORBERIGT. i» • „ famenhang der uitkomften met de oorzaaken, en „ van de beginzelen der grootheid of het verval „ der Staaten, de eerstgemelden dooreenetegroo„ te beknoptheid , cn de laststgenoemden door „ mangel aan orde en fchikking. Vermids, daar,, enboven , de Gefchiedenis. eens Volks altoos ,, veele onderfcheide Gewesren betreft , verwagc „ elk, in dezelven, gevallen te zullen ontmoeten, ,, in welken zijn Vaderlijke grond cenig deel „ heeft. De overlevering heeft 'er hem 't een en „ ander van ter hand gefield , hij weet eenige „ trekken, en verwagt dezelven, door het penceel „ der Gefchiedkunde , opgehaald en gekleurd te „ zien. Zal hij niet in verzoeking komen , om, „ wanneer hij zijne verwagting deerlijk te leur ge„ Held ziet , het Boek , met verontwaardiging, „ wegtefmijten ? 't Is waar, de Gefchiedenis kan „ over alle voorvallen niet uitweiden : doch zij „ moet, als ze van eenig gewigt zijn , de geheu„ genis daar van verleevendigen. Hij, die in een „ rijken oogst niets meer doet dan eenige koornairen opzamelen, is de Verzamelaar niet vaneen „ Kort Begrip. Indien hij , door het getrouw „ voordraagen van 'tgeen ten eenigen tijde gebeurd „ is, geene voorwerpen van opmerking en verge•„ lijking kan opleveren, doet hij vergeeffchen ar„ beid. Hij is geen Kortbegripfchrijver, maar * 5 „ een  ; VOORBERIGT. » een Verminker. Een goed Kórt Begrip moet |; veele zaaken in weinig woorden bevatten. Kundigheden, ten halve verkreegen , ftrekken alleen om Neuswijzen in de Maatfchappij te verwekken , om de Menfchen zo trots als oppervlak" kig, en tot onbevoegde Regters, te maaken. Cs Gefchiedenis moet de Voorvallen niet aan de Gebruiken, noch de Gebruiken aan de Voorvallen " opofferen, maar de eenen door de anderen op» Z helderen. Wanneer de Gevallen wel gekoo^ % zen zijn, kunnen ze dikwijls de Zeden en de Wer[; ten eens Volks toelichten. 1 Is in deeze ont1; vouwingen, vol verfcheidenheid, wel dooréén Ü gemengd, en tegen elkander overgefteld , dat ', ieder een' rijken voorraad vindt van overweegii> " pen vanlcsfen, betrekkelijk -tot zijn pWgfl en l belang: hij kan in deezen fphgel het beeld zien van zijne dwaasheden, van zijne gebreken, van „ zijn eigen hart. M Met één woord, de Werken, die doorgaans den naam van Gefchiedenisfen draagen , zijn zo " omflagtig , en de Korte Begrippen meestal zo " dor en maager, dat ik de vactllappen vandeezea " noch van geenen heb durven drukken. Ik heb l een' middelweg gekoozen: aan mijn Werk een " anderen Tijtel gegceven , den Tijtel van Tave" reel. Het noemen van een .wijdltrebkenden gc-  V O Ö R B E R I G T. xï S3 zigtëinder biedt de grootfte verfcheideüheid aan: „ men kan lachende velden, hoog uitfteekende ber„ gen, ftroomer» en becken, daar in brengen. En, „ daar kleindere voorwerpen , wel verre van nut„ looste weesen,dikwijls dienen om de grooteren bet te doen .affleeken, en zonder dezelven de „ Schilderij noch nauwkeurig noch naar waarheid ,, zou zijn , heb ik niet zelden eene menigte van 3, zeer verfchiilende gevallen bijéén verzameld, maar die , hoe verfcheiden ook , gefchikt wa„ ren om de kleurmengingen, noodig totheivoeglijk afbeelden der tijden , menfehen en zaaken, opteleveren. Dit wijdltrekkend Plan heeft f, mij gebragt tot ontvouwingen en het bijbrengen „ van gevallen, weken mij geenzins dunken zulke „ kleinigheden te zijn , als zij misfehien aan andeij ren zullen toefchijneh. „ Verrigtingen , van weinig beduidenis voor Vreemdelingen , heb ik moeten te boek ftellen; „ doch ik fchrijf meest ten dienfte van den Neder„ lander. Elk Burger, die dit kleine Hoekje We„ relds bewoont , welks lotgevallen ik ophaale, herinnert zich altoos met geestvervoering de ge., fchillen, de krijgsbedrijven, de rampen en voor\, deelen , waar van het ten tooneel verftrekte. 5) Groote Koningrijken hebben groote belangen, '% alleen volvoerd door eenige weinige aanzienlijke „ Staats.  xii VOORRERLGT. „ Staatsperfoonen. Het Volk, altoos weinig ge„ rekend , deelt enkel in de lasten en de gevaaren „ der krijgsverrigtingen, en wel verre van ze ter „ hai te te neemen, moet het dezelven met onver„ ichilligheid befchouwvn, ik had bijkans gefchree„ ven, met afgrijzen het oog ilaan op die treuri„ ge gebeurtenisfen, die bloedige veldflagen , die „ verwoefte Landen, die topneelen van verdelging, ,„ roof en moord, de uitwerkzels eencr ongebrei„ delde eerzugt, welken hun dikwijls op 't verlies „ van eer, en altoos op fchade aan goed en bked „ te liaan komen. Het Volk, integendeel , van „ welks Gefchiedenisfen ik een Tafereel maak, is •„ klein, woont digt in één, en maakt, om zo te „ fpreeken, flegts één Gezin uit, verdeeld in zc„ ven Takken , die elkander onderling kennen, „ die allen deelen in rijkdom en armoede, het kan „ niet , zonder een hartftreelcnd genoegen , de trekken nagaan, die hun in de geheugenis her„ roepen Voorouders en Medeburgers , als mede „ de Lotgevallen en Omwentelingen, waar van zij heden de aangenaame vrugten fmaaken. ?) Dikwijls heeft men gezegd, dateene Gefchie.„ denismet een edelen zwier, deftigheid en grootsheid moet gefchreeven worden: doch,mijns oordeels, is Waarheid, wat het gebeurde betreft en Klaarheiden den llijl, het voornaamlle, waar op „ een  VOORBERIGT. xm „ een Gefchiedfchrijver zich hebbe toeteleggen. „ Menigmaal gebeurt het, dat eene valfche kiesheid, „ die de ooren van zommigen fchroomt te kwet„ zen,zekere gevallen zo bedekt voorftelt, dat ze „ niet meer kenbaar zijn. Het dekkleed, daar over „ verfpreid, is zo weinig doorzigtig, dat men 'er ,, niet door heen kan zien. Bij voorbeeld, van het „ Zedenbederf fpreekende, brengt men veelal ge,, meene plaatzen bij, die bijkans op alle Eeu„ wen, op alle Landen pasfen. Eén enkel ge„ val leert meer: het doet ons niet zelden de ge„ fteltenis der tijden en der Menfchen kennen. „ In de verlichte Eeuw, welke wij beleeven , moet „ alles, wat Waar is, aan den dag gelegd worden. „ Wanneer de Stijl noch laag noch kruipend is, „ en men zorg draagc, om gevallen bijtebrengen, „ die het tooneel genoegzaam verwisfelen , be„ hoeft men de verbeeldingskragt niet te ontftel„ len. Hoe menigmaal gebeurt het,dat men,ee„ ne zaak, op eene onbepaalde wijze, voordraagen„ de, door die laakbaare agcerhoudenheid , iets „ verkeerds of het erglte doet denken? In 'Ü 't algemeen hebben wij 'er ons meer op tdege„ legd,om waar, dan om cierlijk, te fchrijven, en „ ons bevlijtigd, oude zaaken in het treiTendfte dag„ licht tc doen voorkomen. " „ De Gefchiedenis is geene gaanderij, met Por„ traiten behangen-, maar eene beweegende Schil- „ de-  *iv VOORBERIGT, „ dcrij, waar in de Perfcnnen zich in hunne werk* zaamheden vertoonen. Het groote kunstgeheirrl „ bellaat hier in, dat men ze voordek in een ver* „ fchiet,allerbekwaamst om denLeezer te onder„ wijzen, te doen denken. Hij wil niet, dat meri „ hem alle moeite van denken ontneeme: doch „ 'er zijn gevallen, waar in hij het geenzins wraa„ ke de aanmerkingen te vinden, die den Gefchied„ fchrijver ter penne uitvloeiden; dewijl zij een nieu„ wen glans bijzetten aanGebeurtenisfen, die de Geu fchiedboeker dieper doordagt heeft dan zijn Lee„ zer. Hij durtt, egter, niet dan zeldzaam, de heim„ lijke roerzeis des harte doorgronden , en doet „ het alleen, om de oorzaaken der gebeurtenisfen „ te ontwikkelen, en hij fchroomc niet, ze met een „ zwarte koole te tekenen, wanneer hij het met „ genoegzaamen grond kan doen. Men moest „ wel zeer krankhoofdig weezen, als men zich „ verbeeldde, dat Staatslieden noit iets anders dan „ 't Welzijn van den Staat op 't oog hadden„ Eenige hedendaagfche Schrijvers hebben, zeer „ ten onrechte, het Tacitus euvel geduidt, dat „ hij ons de Charafters van zommige Perfoonen „ met zo leelijke verwen fchiidert. Integendeel „ ftrekt de affchrik, welken hij ons van de on-> „ deugd inboezemt, door die affchuwlijke trekken, „ en het genoegen, veroorzaakt door zijne tegen5J overgeftelde afbeelding van de eenvoudige Zeden  VOORBERIGT. f; óerGermaaven, om de welgeplaatstheid van zijn „ hart en de braafheid van zijne ziele te doenken„ nen. Zo ras men nu een ongunstigen uitleg geeft „ aan de oogmerken der Menfchen, volgt daaruit „ niet altoos • dat men ze naar eigen hartsgefteltenis„ fe beoordeelt. Veeleer zal dit moeten toegefchree„ ven worden aan rechtfchaapenheid van hart, en „ een verftand, door Menschkunde verlicht. Hoo„ ren wij, in den daaglijkfchen ommegang niet, „ hoe zelfs onkundigen zekere bedrijven aan (leg. te beweegredenen, met veel gronds, toeken„ nen ? De Wijsgeer leert zijne ziel vrij te houden „ van de haatlijke ondeugden, welken hij bij ande\ ren, in al derzelverwanftaltigheid en rampzalige " gevolgen, ondekt. Hij weet, dat men zich, „ door van de grondbeginzelen eener (lipte Zede\ kunde aftewijken, ongetwijfeld , eene menigte onheilen op den halze laadt; hij weet, dat deugd „ het noodzaaklijkbeginzel van geluk is Bat- " ten twijrTel ftrekt ook de Godsdienst tot een ftcrke drijfveer ter Deugdsbetragting. De Ge„ fclüedfchrijver, altoos verpHgt dien te eerbie"„ den, kan, nogthans, zal hij de Waarheid ge, trouw blijven, niet nalaaten den heilzaamen, of '■') verdervendeninvloed daarvan, op de begrippen „ en handelingen, te vermelden', naar gelangedezelve wel of kwaalijk gebruikt worde. " De  XVI VOOPvBERIG T. „ De oordeelkundige Baijle heeft verfcheide » lieren aangemerkt, dat men, van de oorfprongf, lijkc(lukken 'c minst afwijkende, gevaar loopt, „ om ze andere dan de bedoelde dingen te doen „ zeggen, 't Is bekend, dat alle gebeurtenisfen en derzelver omftandigheden niet even waar zijn. n zien' gdfe in oriZe dagen, dezelfde daaden „ met wezenlijke verfchillendheden verhaald. En p, de Gefchiedenis aan zo veele misllaagen , aan „ eene twijfFeling, zo dikwijls gegrond, blootget» Held zijnde, heeft men te meer reden, om zich „ met eene nauwgezette (liptheid aan de oorfprong„ lijke(lukken te houden; ten einde men, het weit zenlij k waare niet verhaalende, ten minsten het „ waarfchijnlijkste boeke. Waarom zich vrijheden „ veroorloofd, die geen ander beginzel hebben dan „ luiheid, agdoosheid , of de dwaaze zugt, om „ dezelfde zaaken niet te zeggen, welken een ander „ verhaald heeft? Het kan gebeuren , dat defchik„ king der zaaken op eene andere wijze dezelven ce „ aangelegener maake. Is die gebeurtenis niet be„ ter, zo als ik die gefchikt heb? betuigde eenGe„ fchiedfehrijver der voorgaande Eeuwe. Maar „ de Romans van Vertot en S. Rcal zijn geene „ Gefchiedenisfen. Overtuigd, dat de Getrouwheid w de eerde pligt is eens Gefchiedfchrijvers, heb ik „ niets verzuimd, om de Schrijvers, door mij gebruikt,  VOORBERIGT. xvn bruikt, wel'te verdaan, en in alle eenvoudig„ heid, derzelver meening uittedrukken. „ Ik moet niet vergeeten te melden, dat ik, „ tot het vervaardigen van mijn werk, veel hulps „ gehad heb van Schriften, ten tijde dat de Heer „ Wagenaar zijne Vaderlandfche Hi/lorie op» (telde, nog onüitgegeeven. " Van deezen geeft de Heer Cerisier eenigzins ce» ne lijst in zijne Voorreden, en erkent ook zijne verpligting voor de onderrigtingen, van den Heer Pieter Paulus ontvangen, als mede den vriendlijken bijdand der Utrecktfche Hoogleeraar'en, zijne Vraagbaaken. Doch daar deeze Schrijvers aangehaald en hunne Werken genoemd worden, is het onnoodig, hier van een breed berigt tegeeven, te meer onnoodig; dewijl 'er, na de Franfche Uitgaave , nog andere Werken, tot Opheldering van 's Lands„Gefchiedenisfen, zijn uitgegeeven, van welken wij in onze Naavolging gebruik maakten Genoeg hebben wij overgenomen uit de Voorreden onzes Schrijvers, om den aanleg en aart van dit Werk te doen kennen. Volgens mijne belofte moet ik nog een woord zeggen , om reden te geeven van onze verkiezing, om dit Werk in 't Neder'duitsoh naate volgen,, en verflag van onzen arbeid, daar aan bedeed. Met veel genoegen laazen wij de twee eerde * * Dee-  XVIII VOORBERIGT. Deelcn; een zelfde voldoening, bemerkten wij, fchonken zij aan kundigen, onder onze Bekenden. Doch wij dagten nimmer de hand aan dit Werk te Haan. Op 't onverwagtst, deedt de Boekhandelaar Wii.d ons den Voorflag van hetzelve te vertaaien. Ik overwoog dien, en bragt 'er mijne zwarigheden op in, bijzonder aandringende, hoe ik hier endaar misdagen had opgemerkt, door den Schrijver uit verhaasting begaan, of die op rekening moesten gefteld worden, dat hij een Vreemdeling was, en daarom in hem verfchoonelijk, fchoon het, egter, vlekken in het Werk bleeven. Deeze hoofdzwaarigheid ruimde de Boekhandelaar uit den weg, met aan mij te fcbrijven, „dat ik mij niet juist aan de „ Vertaaling of den Text behoefde te houden, „ maar dat ik het hier en daar, zonder zelfs een „ noot te maaken, kon verbeteren, en daar toe „ ruime permisfie hadt ". Dit verlof des Boekhandelaars, omtrent het Werk eens nog leevenden Schrijvers, was groot, en 'er zichgvan te bedienen, zonder den Schrijver zeiven te raadpleegen, dagt mij te veel vrijheids genomen. Middelerwijl ontving ik eenen allervriendlijkften Brief van den Heer Cerisier , waar in hij de gegeevene ruimte des Boekhandelaars zo wijd uitftrekt', als met mogelijkheid omtrent eenig werk kan gedaan worden, ten dot fchrijvende: „ Ik weet dat het Tafereel, op  VOORBERIGT. xt* h öp die wijze bearbeid, bijkans niet meer hec mijne zal weezen; doch ik laat 'er U alle eer ,, van, en behou alleen voor mij de eer van u deó weg gebaand te hebben. " De grootfte zwaarighcid was mij dusonmomen} en fchoon bewust, dat dit mijnen arbeid merkelijk verzwaarde, en het Naavolgen op dien voet, als ik 't mij hadt voorgefteld, meer naar eigen werk dan Vertaaien geleek, getroostte ik mij zulks, om mijnen Vaderlanderen een Werk té befchikken, 't geen,op zulk een uitgcftrektPlan ingcrigt,in wei* nig Boekdeelen, zo veel zaaks zou behelzen Denkt niet, Leezers, dat ik hier eene lofreden zal aanvangen , of den Schrijver een eerekroott vlegten. Men hieldt gewis dien lof verdagt, en hadt reden, om te vermoeden, dat wij ons zeiven met dien krans wilden opcieren. Dat vreemden ons en onzen arbeid prijzen! In de daad dit hebben zij het Werk van den Heer Ceiusisr gedaan. Wij mogen ons hier beroepen op de twee beste Boekbeoordelingen, welken thans in ons Vaderland, van tijd tot tijd, uitkomen. De Heeren Schrijvers der Vaderlandfche Letteroefeningen, bij de aankondiging der Twee eerfte Deelen des Oorfpronglijken Works, het Plan van den Heer Cerisier opgegeeven hebbende, vellen dit gunstig oordcel. Lit het thans in licht ge- * * a krag-  XX. VOORBERIGT. bragte kan men duidelijk bemerken, dat de Jutheur niet ongefchikt is voor de taak , welke hij op zich genomen heeft. Eene oplettende en oordeelkundige leezing van vroege en laatere Schriften, vaar onder ook verfcheiden, die, na het opfeilen der Vaderlandfche Hiftorie, eerst gemeen gemaakt zijn, heeft hem in flaat geft'el'd, om zijn ontwerp met alle naauwkeurigheid uittevoeren. In V voordraagen der Gefchiedenisfen, in V mede deelen van aanmerkingen over dezelven, daar ze te pasfe komen , en in V gewag maaken van deeze en geene bijzonderheden, raakende het Staatsbewind, de Stedelijke Voorregten, de Zeden der Natie, derzelver beroemde Mannen, en wat meer van die natuur zij, houdt hij alleszins eene regelmaatige fchikking, geeft blijken van een welwikkend oordeel, en toont ten klaarste, dat hij V V op toelegt, om fteeds onpartijdig te fchrijven. Wij hebben dit alles, onder• hef doorblader-en deezer twee Deelen ,zo duidelijk bemerkt, dat het ons noope, om de leezing deezer ontvouwingevan's Landsgefchiedenisfe aanteprijzen: zo om het verband van de Gefchiedenisfen onzer onderfcheidene Gewesten beter nategaan,als om nopens etlijke bijzonderheden van dezelven nog nader onderrigting of meerder verzekering te erlangen. Men zal, V zij min of meer geöeffend in V Lands Hifiot "ie, dat Ge- fchrift  VOORBERIGT. XXI fchrift met te meer genoegen kunnen kezen, om dat de Schrijver vrij juist een middelweg gehouden heeft, tusfchen een Kort Begrip en eene uitvoerige 'Hiflorie. Ervaar en Leezers zien dus terftond de algemeene kundigheden, die ze met een vlugtig oog kunnen over kopen, en vinden hier en daar bijzonderheden en aanmerkingen, die hun oplettend gezigt bepaalen. Minkundigen zullen zich niet flooren aan een droog verhaal, nochverr veeld worden door eene uitvoerigheid, ■welke niet voor hun gefchikt is, maar, met vermaak, een beknopt leerzaam voorfiel van V Lands gefchiedenisfen, met gepaste aanmerkingen doorvlogten, hun medegedeeld vinden. Zij, die een Kort Begrip geleezen hebben, zullen, hei beloop van dit Ce fchrift nagaande, hunne denkbeelden niet alleen verleevendigen, maar ook nu en dan ophelderen of ver[lerken. Het is dus, gelijk de Autheur het, niet oneigen, noemt, un Tableau of Tafereel, dat ons V Lands gefchiedenisfen, in een maatig befïek, met leevendige kleuren maalt , en de gewigtigfls bijzonderheden in zodanig een geztgtspunt plaatst, dat ze de cogen van meer en min ervaaren, op eene bevallige wijze, kunnen treffen (*> De (*) Hedendaagfche Vaderl. Letteroefeningen VII. D. J. St. bl. 170. &c. * * 3  XXII VOORBERIGT. De Heeren Schrijvers der Algemune Bibliothe laaten zich , in hun Berigt van de twee Eerde Deelen, dus hooren. Ze zijn met veel kundigheid en oerdeel gefchreeven. De Vaderlandfche Hiflorie van den Heer Waoenaar is de grond/lag van 7 werk; en hoe zou het anders kunnen zijn ? Maar, federt Wagenaar begon te fchrijven, zijn zeer veele flukken nader overwogen, eenige oude Gedenk/lukken uhgegeeven. en niet weinige aanmerkingen tot verbetcringe voorgedragen ; van welke allen deze Franfche Schrijver, de HeerCe.risier, zig,met oordeel, heeft weeten te bedienen. V Is ook bekend, dat de Heer Wagenaar zig vooral heeft toegelegd, om de Hiforie van Hollands te befchrijven, terwijl hij minder agt gejlaagen heeft op bijzondere omftandigheden , de overige Gewesten der Nederlanden betreffende. Dit gebrek heeft deeze Schrijver ook tragten te vervullen: hoewel van dezen zijnen arbeid wat groot wordt opgegeeven, in vergelijking van V geen door hem is uitgevoerd- Over V geheel genomen, is dit Werk de beste Hiforie der Veréénigde Nederlanden, die men heeft; en de Uittrekzels of Verkortingen, die men van de Vaderlandfche Hiforie van Wagenaar , niet lang geleden, gemaakt heeft, komen 'er niet mede in vergelijking/. V Was nogthans te wenfehen geweest, dat de Heer Cerisier > in  VOORBERIGT. xwil zijnen Stijl en taal, de fierlijkheid en zuiverheid^ meerhadde in agtgenomen; doch deswege heeft hij zig, wegens zijne jonkheid en lange afwezenheid mi zijn Vaderland, voldoende verfchoond. De ma^ vier, waarop hij verhaalt, en de zaaken die hij voordraagt, zijn zeerwelgekoozen, en de laatjlen zo geleerd als beknopt verhandeld, om een gepast 'denkbeeld van de Zeden, van de Staatkunde, van dc Wetten, van de Charaïiers enz. dier tijden te geeven; zo dat dit werk niet alleen voor andere Volken, maar zelfs voor'de Nederlanderen, aanmerkelijk is, en zeer waardig geleezen ie worden^. Deeze aanprijzende Aankondigingen wekten mijnen lust nog meer op, en gaven een fpoorflag aan mijnen ijver. Bedongen hebbende, niet overhaast te worden, en zo veel tijds, als 't mij goeddagt, tot het Werk te neemen, heb ik mijn best gedaan, om het zo goed uittevoeren, ais mij mo- Cf) Algeméén Bihliotheilt. I. Deel. bl. 689. £90- Eens foor'tgelijke gunstige aanprijzin? vindt men van dit Werk, in icHamkourg nsuw Zeiluvg Diens/ag 14April 1778 • »Dee„ ze getuiginisfen," fchrijft de Heer Ölmmer , met vollen regt> in't (lot zijns Voorberigts van Tom III. „ zij" teoyer „ in (laat, om mij te troosten wegens de beöordeeling in 't ., AUntkly Review, tiaar men mij beoordeelt, zonder mij ge„ leezen te hebben, en behandelt, als of de Oorlogtusfche» „ Frwkrijk en Engeland reeds verklaard was." ** 4.  XXIV VOORBERIGT. mogelijk was , en het aangeweeze gebrek in de laarstbijgebragce beoordeeling tragten te vergoeden. Wat de Taal en Stijl deezer Naavolginge betreft, deeze, vertrouwen wij, zullen beiden voor de rechtrriaatige berisping , ten opzigte van het Franjche Werk gedaan, beveiligd weezen ; zo niet , wij hebben de voldoenende verfchooningen geenzins van onzen Voorganger, nog jongheid, nog uitlandigheid, kunnen, in ons geval, om vergiffenis pleiten. Dan wij mogten zo menigmaal reeds de goedkeuring onzer Landgenoor.cn , ten dien opzigte, wegdraagen, dat wij des geen' merkelijkenichroora gevoelen. Van de verleende ruime vrijheid, met betrekking tot het Oorfpronglijk Werk, hebben wij ons bediend. Wie de moeite wil neemen, om onze Naavolging daar mede te vergelijken, zal zulks, ten duidelijkfte, ontdekken. Noodloos en verveer lend zou het weezen, de mindere en meerdere afwijkingen aantewijzen. Naa de Uitgave der eerfte Deelen van het Franfche Werk, in den jaare 1777,kreegen wij, uit de vlijtige en nauwkeurige handen van verfcheide Bcoeffenaaren der Vaderlandfche Gefchiedenisfen, Hukken, die onze Voorganger niet hadt kunnen raadpleegen: wij hebben, ^o veel ip ons was, zulks gedaan, en daar door eene föeefdere volkomenheid aan onzen arbeid gegee- yerj  VOORBERIGT. xxv ven. De uitlaatingen zijn minder dan de aanvullingen , en betreffen voornaamlijk aanmerkingen van den Heer Cerisier omtrent Franfche Schrijvers, of de zulken, die alleen voor den Franfchen Leezer gefchikt en voor den Nederduitfchen van geen dienst in 't minste waren. Zo weinig aan het oorfpronglijke bepaald, hebben wij onze pen te onbelemmerder kunnen voeren; nogthans Helden wij dezelve in zo verre perk, dat het Tafereel het Tafereel van den Heer Cerisier bleeve: de Hoofdbeelden , de Hoofdvoorwerpen zijn altoos dezelfden; kleindere beelden, mindere Voorwerpen, zijn 'er uitgelaaten, of ingebragt, meer op den voorgrond of verder in 't verfchiet geplaatst ; dan de kleuren gelijken doorgaans genoeg op elkander. , Oordeelen zommigen de verfchillendheden te groot, om het ééne voor een Origineel en het ander voor eene Copij te houden: wij hebben onsniet verbonden eene Copij te leveren; en men merke onze Naavolging dan liever aan als eene Wedergade. Geene Leezers , geene Boekbeoordeelaars, zullen ons, zo wij hoopen, eene Vrijheid betwisten, door den Schrijver van het Oorfpronglijke ons gegee- ven, ons gegeeven, op eene wijze zo verplig- tsnd en in zulk een fmaak, dat ze de edele denkwijze onzes Voorgangers aan den dag leggen, en toonen, dat het hem om Waarheid en Onpartijdigheid te doen is. * * 5 Zeer  XXVI VOORBERIGT. Zeer verre is lier 'er ondertusfchen af , dat wij die Tafereel als volmaakt aanprijzen: het zal zijn deel hebben aan de gebreken, die alle vrugten der Penne aankleeven. Wegens dezelven verzoeken wij verfchooning, ze zijn 'er, onzes ondanks, ingefloopen, en, bij het nazien, in overgebleeven. Ontvangt, mijne Landsgenooten , dit Werk, Oorfpronglijk wel van eene Franfche pen , doch yerduitfcht op eenen trant, die 't zelve , onzes agtens, geheel Landeigen maakt. Het bijgebragte, vertrouwen wij, is genoegzaam , om de rechtmaat-g gaande geworden Verwondering , bij 't leezen des Tijtels, te doen bedaaren, en te wegete brengen , dat dezelve in geene Verfmaading verandere. Dit uittewerken was het eenig doel , 't geen wij, met het fchrijven van dit Voorberigt, beoogden; en hebben wij niets meer te zeggen , dan dat de Vertaaling des Tweeden Deels reeds verre gevorderd is. Dat uwe goedkeuring ons in den arbeid bemoedige ; dat het Vertier aan 't oogmerk des Boekhandelaars beantwoorde , dat het leezen bovenal ftrekke, om de denkbeelden van Vrijheid, den rechtaarten Nederlander altoos dierbaar, leevendig en wakker te houden , en eene zuivere Liefde tot het gezegend Land onzer inwooninge te verwekken en te veruerken. / IN-  XXV1% INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. EERSTE BOEK. DE VEllééNIGDE LANDSCHAPPEN, VOOR DEM ÏNVAL DER ROMEINEN, EN ONDER DE ROMEINEN. EERSTE AFDEELING. De Nederlanden , voor den Inval der Romeinen, JEiZrifgstegt der Kimbren en Teutonen. De Batten fif Batavieren hemagtigen het Eiland, ■waaraan zij hunnen naam gesven. Befchrijving van het Eiland der Batavieren. Oude Zeden. Kleeding. Huizen. De Vrouwen trekken mede . ten krijg. Huwlijken. Begraafnisplegtigheden. Godsdienst. Priesters [en Barden of Dichters. Schouwfpelen. Volkse vergaderingen , Kmingen of Opperhoofden. D& IVetgeevende Magt. TWEEDE AFDEELINGDe Nederlanden onder de Romeinen. Verbond der Batavieren met de Romeinen. Batavifche Hulpbenden in dienst van Cesar. Onder de Lijfwagten aangenomen. Het Eiland Jét Batavieren v/ordt een verzamelplaats der Leger magt van Dru- sus.  xxviu INHOUD. shs. De Friezen te ohdtrgebragtt Vcrmeefleringen wwTiberius. Overwinning van Arminius o/Quintilius Varus behaald. Germaanfche Lijftvagtcn afgedankt en weder aangenomen. Z)ar M. Ie Marq. ds S. SuvioN, in de Voorrede, (t) Tacit. Uh. IV. c. 13. A 3 Voor «1 Romeinen.  6 GESCHIEDENIS Voor de Romeinen, Oude Zeden. Nederlanden. De Friezen verdeeld in groote en kleine, zahëti zich ook op hetzelfde tooneelvertooucn. Zij befloegën de Landschappen Friesland, Ovtrijsfél, Groningen en Ommelanden. Welk een Volk! wanneer men overweegt, dat het bijkans het eenige is, 't geen in Europa zijne vrijheid, zijn naam, en een gedeelte zijns Lands behouden beeft. Schoon de geheele Landftreek, ter flinke hand van den eigenlijk gezegden Rhijn gelegen, aan de Galliërs fchijnt toebehoord te hebben, en het Overrkijnfche Land aan Nederduitschland, valt er geen twijfel aan, of de Inwoonders waren allen Duitfchers of Germaanen van herkomlte. Zij hadden dezelfde zoden, gebruiken , taal, en dikwijls naam en belangen gemeen. Zij waren groot van lijTsgelraltc, fterk gefpierd, dik en kloek; blaauwe oogen fchittcrden in 't woest gelaad. Bekwaamer om koude dan hettete verdragen, om hengerdan fmerteuitteftaan, orn de vermocijenisfe van den oorlog en de jagt te verduuren, dan om zich tot den landbouw enhandwerklijke kunft.cn te fchikken, zogten zij, 't geen de Natuur hun niet gereedlijk verfebafte , door 't geweld der wapenen te bemagtigen. Het Dobbelfpcl, 't welk de hoop flreelt met een goed , op 't oogenblik te verkrijgen, viel zeer in hun' (maak en beantwoordde aan hunne ledige lecvenswijzc in vredes tijd : Zij verliepen 'er zich zo verre in,dat ze hunne vrijheid aan den dobbelkans waagden. Zij (keten den tijd, als zij buiten oorlog waren, in llaapen , icestbouden, en fterk drinken, waaruit zomwijien bloedige twisten ontftoiuleu. Kin»  der. NEDERLANDEN. 7 Kinderen der Natuure zijnde, verfchafte deeze 1 Moeder hun Kleeding. Een beestehuid, van voo- | ren vast gehegt met een doorn of een knoop, dek- . te een gedeelte des lichaams. De vermogendften droegen zo naauwlluitende kleederen, dat hunne lichaamen als in een doos waren opgeflooten, en alle leden daar door heen puilden. De Vrouwen waren van de Mannen in Kleeding niet onderfcheiden, dan door een linnen hoofddoek met purperverwige {treepen. In haare onfchuld lieten zij hals,borst en armen, uit fchaamte bij bedorven er volken bedekt, geheel bloot. Schoon de Germaanen zeer rosagtig of goudgeel hair hadden, maakten zij die kleur nog fterker, door ze met een afnekzel te verwen: zij vlogtten hunne hairlokken en bonden ze op het hoofd zamen. Dit zonderling optooiztl voegde hun zo wel, dat het de wulpfche oogen der Romeinen bekoorde. Zommige Jongelingen lieten hair en baard zo lang groeijen , tot zij eenen vijand geveld hadden. Waar zij eene bron, een bosch, een veld , en boven al eene hoogte, die hun , ten tijde van overllrooming , ten Vliedberge kon dienen, aantroffen , floegcn zij een houten hut op, met een klein omheind erf voorzien. Halfwoeste volken verftonden weinig van de Kunften, die Menfchen verwijfder maaken, terwijl zij hun befchaaven. ( * ) De noodzaakelijke kunsten (*) De Germaanen. waaren van de fchrijf kunst niet te A 4 eeue- Voor. Dl Romeinen. Kleeding. Huizen.  s GESCHIEDENIS .VoÓR be Romeinen. eenemaale onkundig. Wanneer Tacitus De Mor. Germ. c. XIX,de kuiichheidderGermaanfchebrouwen verheffende, getuigt, dat zij het geheim der Letteren {\fecreta Littera,^ rum) niet verftondeu , is het blijkbaar , dat hij daar mede het oog hebbe op den heiralijken en ongeoorloofden minnehandel, tusfchen de beide fexen door minnebrieven voortgezet. Het blijkt, dat de Kelten, onder welken volksnaam men eertijds bijkans alle IVcstcrfeite volken begreep, de fchrijfkunst verftonden. De vrugten des vernuft? der oude Noordfche volken, de Edda der Tslanderen, en andere Runifche Dicht ft ukken, de verzen vanOssi an , fehijnen deeze waainecmin'g te verfterken. De gefchiedenis der Batavieren gewaagt van Brieven, niet alleen aan Civilis, maar ook aan de Fri/óns of Friezen, gefchreeven, Tacit Hift. Lib. IV. C. 32. 75. 99. Men denkt ook, dac de Germaan en , voor de aankomst der Romeinen, zich van Runifche Letteren bedienden. Dat de oude Germaanen fchrijven konden, wordt breed beweerd door den Heer van Wijn in de Nieuwe Bijdrag. II. D. bl. 18S — 22S., doch ontkend door Pelloutier Hift. des Celles L. II. ch. 10., en den Heer Ippius in de Verhand, van hetGr»nitigfche Gcnootfch. I. D. bl. 335- ten des lcévens lieten zij -gemeenlijk over aan flaaven, vrijgemaakten, vrouwen en Grijsaarts. De Opvoeding bepaalde zich tot het aankweeken van moed en het harden des lichaams. Van de vroegfre kindsheid werd hun oorlogszugt, onverfchrokkenheid in den Itrijd, en veragting des doods, ingeboezemd j de lichaams oelFeningeii gaven Merkte en  der NEDERLANDEN. S en rapheid aan de leden. Met een' fterken arm en wisfe hand wisten zij , van verre en van nabij» zich van hunne FrameFs of fpeeren te bedienen, een werpfpiets met kragt te werpen, en deeze wapentuigen in den ftrijd met allen voordeel te gebruiken: zij zwommen in volle wapenrusting defnelftroomendc Rivieren over, zonder uit hunne gelederen te wijken. Maar vermids hunne Paarden noch fchoon noch ihel waren , en altoos vooruit liepen, zonder afgerigtte zijn op zwenken en wenden, maakte het voetvolk de voornaamlte fterkte hunner Legerbenden uit. Wanneer zij zïg in üagorde fchaarden, plaatften zij de Vrouwen en Kinderen agter aan, om door gefchreeuw en gehuil, ondereen gemengd, de dapperheid der vegtenden op te wekken en te onderlkunen ; men zag Vrouwen, Moeders, Dogters, zich op het ftrijdveld waagen, de gewonden weghaalen, verbinden en oppasfen. Dikwijls fpoorden zij de vlugtenden aan, om tot het gevegt weder te keeren, en bragten dus het haait tot de overwinning toe. Wie bevroedt niet, dat zodanige belangen, zodanige getuigen, de Mannen in Helden moesten herfckëppen , en hoe men te vergeefs een dergelijke geestdrift verwagt in die doenieten, bezoldigd door een onbekend Heer, werktuiglijk voorttrekkende, en zonder eenige andere drijfveer, dan het bevel van een Opperhoofd, die hun als werktuigen ter flagtbank brengt, of ten roof aanvoert. Voor de twintig jaar. te trouwen werd eenefehanA 5 de Voor db Romeinen. De Vrouwen trekken mede te» krijg.  io GESCHIEDENIS Voor de Romeinen. Huwlijken. de gerekend: doch men verzuimde geenzins om jonge lieden van gelijken ouderdom en grootte te doen paaren. Het Huwlijk werd in tegenwoordigheid iét wederzijdfche Ouderen geflooten. De Man ichonk zijne aanftaande vrouwe eene Huwlijks gaave, betraande in een koppel osfen, een opgetoomd paard, een zwaard, een werpfpiets en fchild. Zij vereerde, van haar' kant, ook eenig wapentuig. Deeze fpreekende tekens leerden dë vrouw, zichf boven haare fexe te verheffen, in het lot haars Egtgenoots te deelen, in oorlog, in vrede, in leeven en fterven. Eu dewijl zij zig gemaklijk den noodigen voorraad konden verfchaffen, van de melken 't vleesch hunner beesten, van de vrugten en het wild der bosfchen, van pap, met wilde haver en garst gekookt, van een drank,met garst of ander graan gebrouwen, fchroomden zij niet voor het vermenigvuldigen hunner kinderen,die nooit door vreemde Minnen , maar door de eige Moeders gezoogd werden. De Begraafnisplegtigheden droegen blijk van dezelfde eenvoudigheid. De Lijken der voomaamfte • Mannen werden op een hoogen houtmijt verbrand, met de Wapenrusting, die zij gedraagen hadden; zomtijds werd ook hun paard aan de v.ammen opgeofferd. Een aardhoop, eene graszoode dekte de asch. De Vrouwen eerden den Overledenen met haar gehuil, de Mannen door eene ftilzwijgende maar diepgaande rouwe. Dwars door den nevel der verdichzelen, die de waarheid misvormt , ontdekken wij bij de Germaanen, even Be graafnispleg- tlgtltfüerj1 godsdienst.  der NEDERLANDEN. n even als bij de Kelten en Galliërs, het denkbeeld ^ eens Opperden Gods, den Oorfprong en Onderhou- r der aller dingen. Met weet zelfs, dat.zij in de vroegfte tijden , noch Tempels noch Afgodsbeelden hadden, het ongerijmd achtende de Godheid af te beelden, of binnen Tempel muuren te beuuiten. Zij begaven zich inde fomberfte en digtffe bosfehen, Tempels van ongekorven hout, gelijk Hoofdt ze aartig noemt, bij zekere Boomen, die zij voor heilig hielden; daar bragten zij hunne offeranden toe, en vermengden . zomtijds Menfchen bloed met dat der andere Offerdieren. Het is niet waarfchijnlijk, dat de Germaanen, behalven de Zon, de Maan en het Vuur, daadlijk beftaande weezens, dezelfde Goden als de Romeinen gehad hebben. Hun Woden verfchilde, "zelfs van den vermaarden Odin der Schandinavieren ', die, eerst wegens zijne heldendeugd vergood, vervolgens voor den Opperften God erkend werd, bijkans op dezelfde wijze, als de Befchermheiligen van Napels en Compostelle zeer ligt den rang van Oppergoden zouden beklimmen, liet men de zaak aan de Monniken en het gemeen over. (*) Woden,Odin, God , waren misfehien algemeene naamen van gelijke betekenis,om de Godheid aan te duiden. Wat er ook zijn moge van de duistere en verwarde Godgeleerdheid AevNoordfche volken, het gaat vast, dat, bij de aankomst der Romeinen, eenige overeenkomsten, tusfchen de voorwerpen van den'eerdienst dier ' . .2 k • 'beide (*) Encicl. Art. Polith. /oor db Romeinen.  ia GESCHIEDENIS Voor nE romeinen. Priesters en Barden of Dichters. Schouwfpelen. beide volken, het denkbeeld ter baanegebragtheelt, dat zij dezelfde Goden eerden: allengskens gewende men zich, om ze met elkander te verwarren, en om er de dagen der weeke naar te benoemen, wanneer het gebruik ftand greep, om den tijd in zeven dagen te verdeden. Het is, over zulks, geenzins vreemd, dat men op het Eiland Wakheren de overbüjfzels van Romeinfche Afgoden gevonden hebbe, als van een Jupiter, met den Blixem gewapend, van een Neptunus, van eenen Hercules, en van eenige audere onbekenden, als de Nehalennia en Bururina. Zij betoonden diepen eerbied voor zekere Priesters: deezen werden in de duisterde en moeilijktte zaaken geraadpleegd , en men hieldt hunne antwoorden voor Godfpraaken. —— De Barden waren hunne Dichters, zij deunden den lof der Heldea op en hunne gedenkzangen der Nakomelingfchappe overgeleverd hielden den helden moed wakker. Uit de verfchilknde toonen, op welke deeze oorlogs zangen werden aangeheeven, op 't oogenblik des ftrijds, maakte men gunstige of ongundigc voorfpcllingen. Zij ontleenden ook voorbeduidzels uit het geluid en de vlagt der Vogelen, uit het hinniken van Paarden, in de geheiligde bosfehen gehouden, als mede uit het gevolg des tweegevegts, tusfchen een hunner foldaaten en een gevangenen des vijaiids. Ue Jongelingen vertoonden zomwijleu een vreemd Schouwfpcl,doch gclijkaartig aan hunne woeste zééën. Zij fnrongen naakt te midden in eene plaats vol  der NEDERLANDEN. 13 vol fpeeren en zwaarden. De behendigheid bef/tandt daar in, dat zij zich niet kwetfren-, zich genoeg beloond rekenende, wanneer zij de aanfehoiiwers vermaakt hadden. DeOppermogenheid berustte in de Volksvergaderingen. Daar huldigden de Edele en Vrije lieden hunne Krijgsoverfien en Koningen ia, door dezelven op een fchild te zetten en op de fchouwderen te beuren. Daar koozen zij hunne Regters en Honderdmannen, om , in de onderfehcide gewesten , het regt te handhaven. Op deeze Landdagen, ten befcemden tijde ■Van nieuwe of volle maan gehouden, verhandelde men de zaaken des Vredes en desOorlogs. Zij werden met algemeene ftemmen beflist: men gaf dezelve door het fchudden en klinken der wapenen, of weigerde door een morrend gedruisch. Elk verfcheen 'er gewapend. Wanneer de Jongelingen zekeren ouderdom bereikt hadden, werden zij op dezelven toegelaaten. Zij ontvingen daar terftondeen fpeer en fchild: 'deeze ftrekten hen ten teken van manbaarheid, en verhieven hun tot Leden van den Staat. Zij gebruikten veelal den naam van Koning en Opperhoofd door elkander. Doch welke ook de tijtel ware, hij was, de zaak wel ingezien zijnde, niets meer dan de voornaamlle Burger; zijn gezag was oudergefchikt aan den wil der algemeene Vergaderinge en hij maakte zich gehaat, zo ras hij de paaien zijner magt wilde overfchrijden. De geichillen aan de Opperregters der Landfchap» pen, Voor de Romeinen. Volksvergaderingen. Koningen of Opperhoofden,  GESCHIEDENIS Voor de Romeinen. De WetjteevendeMagt. pen, of de Onderregters der Vlekken en Dorpen, ter beflisfing overgelaaten, hongen niet lang aan den fpijker; ze werden, zonder kosten, in 'topen veld, den zelfden dag, afgedaan. Geen vervcelende pleitgedingen, geen befehreeve Wetten, hadden hier plaats; maar duidelijke, bekende, ftandvastige gebruiken , naar de zeden des volks gefchikt. Tacitus fchrijft den Batavieren eene meerderheid van moed toe boven alle de andere Germaanen. ; Deeze roem beveiligde hun niet voor de blaakende heerfehzugt der Romeinen. De Vermeesteraar der Galliërs hadt de eer van hun Bondgenootfchap, of liever hunne onderwerping te ontvangen. TJVEE'  teER NEDERLANDEN. 15 TWEEDE AFDEELING. De Vereenigcïe Nederlanden onder de Romeinen. ^Bijkans alle nabuurvolken der Batavieren, Me. napiers, Morinen, Eburonen, Ubiers, Sicambren, Up.peten, Tencteren, hadden de ichielijke voortgangen van Cesar niet kunnen (tuiten. De fchrik volgde hem allerwegen, en men denkt, dat op een tijd, wanneer de Steden en de Volken den Overwinnaar, uit alle oorden, gezanten zonden, om den vrede te fmeeken, en gijzelaars, volgens gewoonte, aantebieden, de Batavieren een bondgenootfchap met de Romeinen (boten. Zij maakten toen als 't ware een gedeelte des Keizerrijks uit, wel onderworpen, doch zich volgens eigen wetten belruurende, ontheven van alle fchatting, ten krijgsdienst geroepen, en met een (chijn van onafhanglijkheid vereerd, itrecden zij onder de Romeinfche Standaarden, om krijgsroem te behaalen, terwijl de Galliërs nog worftelden met het verdeedigen hunner vrijheid. De Batavieren, oorlogzugtig en reeds, gelijk alle Germaanen, gewoon in vreemden krijgsdienst te treeden, begaven zich gewillig onder de vaandels der Romeinen. Hunne Hulpbenden, naderhand zo beroemd, hielpen Cesar Groot-Brittanje bemagtigen, den opftand der L^buronen, Eduen en Ar vemen dempen , en den zegen in Spanje behaalen op de krijgsaiagt van zijnen Mededinger Pompejus , aangevoerd door Verbond der Batavierenmet de Romeinen. Bctavifche Hulpbenden in dienst van Cesak.  f5 GESCHIEDENIS Onder de Romeinen. door Petrejus en Afranius. Hunne Ruiterij bragt een zeer groot voordeel toe omtrent Durazzo in Albanië. 7A\ gaven blijk van hunne dapperheid in het bemagtigen, en van hunne roofzugt in het plunderen van Gomfi. In de Pharfalifche vlakte vielen hunne Voetbenden met zo veel geweld op de Ruiterij van Pompejus aan, dat deeze, op de Keurbenden nederftortende, eene algemeene vlugt veroorzaakte. Cezar , den moord van zijnen doorlugtigen Mededinger willende wreeken, zag zijne Batavifche en Germanifche Hulpbenden zwemmende over eene Puvier, welker overtocht men hen betwistte, doortrekken , en den weg baanen tot eene overwinning, die de bcmagtiging van geheel Egypte ten gevolge hadt. De Batavieren, beroemd geworden door dapperheid en trouwe, zagen zich aangenomen in de lijfwagt van Augustus. Men .gelooft zelfs, dat zij tegen Antonius ftreeden en deel hadden, in de overwinningen, die,-ten voordcele des tweeden Keizers, het lot des Rijks beflistcn. Deeze Vorst, het ontwerp beraamd hebbende, om de Germaanen te onder te brengen , en hun Land tot een Wingewest des Romeinfchen Rijks te maaken, vertrouwde deezen gewigtigen Krijgstocht aan Drusus , den Zoon zijner Vrouwe. Het Eiland der Batavieren de verzamelplaats der Krijgsbenden geworden zijnde, deedt de Veldheer, 't zij om de gevaarlijke werkloosheid des foldaats te voorkoomen, :t zij om zich eenen weg naar Friesland en de Noordzee Onder de Lijfwagten aangenomen. Het Eiland der Bataviemnvordteen verzamelplaats der Legermagt van Drusus.  der NEDERLANDEN. 17 zee te baanen, tot nog aan de Romeinen onbekend, eene Gragt delven, die den Rhijn en den Tsfel vereenigt niet verre van Doesburg, eene Stad, wier grondvesting aan .hem wordt toegefchreeven. Men meent, dat hij nog twee andere Gragten gegraaven bebbé, op den Rhijn uitkomende, naamlijk de Does boven en de Vliet beneden Leijden, beiden tot Viaardingen loopende. Zekerder gaat het, dat hij, in de Landen der Sueven, Ufipetcn en Sicambren g-evallen, dezelven geheel verwoestte. Vervolgens naar de Noord-zee gewend, en waarfehijnlijk de Flevo overgetrokken zijnde , bragt hij de Friefen, ten oosten van de Zuider-zee gelegen, te onder, en maakte hun fchattingfchuldig aan het Roomfche Rijk. Van daar drong hij door demoerasfen heen na de Kauchen , die Oostfriesland bewoonden en andere daar omltreeks gelegene Landfchappen ; doch de aannaderende winter deedt hem na Rome wederkeeren. In 't volgende jaar kwam hij te rug, eri onderwierp de Uftpeten, ook dreef hij de Cherufcen eer in hunne moerasfen, dan hij ze verwon. Zijn naam deedt de Barbaaren beeven , die, op zijne aannadering,zich verlirooiden, of onder zijn juk bukten, wanneer de dood hem wegrukte op een tijd, dat hij zich gereed maakte om de eer eener zegepraal te genieten. Tieerius zijn Broeder , verdagt van zijn dood door vergif verhaast te hebben, volgde hem op, en de Germaanen, door krijgslisten aangevallen en verdeeld door 't wantrouwen en de jalouzij, B die Ondier de Romeinen, De Frié> Jen te onder gebragc. Vermee(leringenVan 1'IBBJUUS.  18 GESCHIEDENIS Omder de Romeinen. Overwinning van Arminius cp Quin- t1lius Va rus behaald. 'tjaar 8. Germaartfche Lijfwagtenafgedankt en weder aangeno• men, die de nieuwe Veldheer behendig onder hunne Hoofden wist te verwekken, waren gedwongen zich te onderwerpen, en hunne Landen werden bijkans een fchattinggeevend Wingewest des Rijks. De Kaninefaten, een Volk, in taal, in oorfprong en heldenaart den Batavieren gelijkende, en dezelfde landftreekeh bewoonende, zich den haat der Romeinen op den hals gelaaden hebbende, werden door den zelfden Veldheer aangetast en overwonnen. Quntilitjs Varus zijn Opvolger wedervoer een geheel ander lot. Men merkt op, dat de haatlijke Geregtshoven, die hij onder de Germaanen oprigtte, en de langduurige pleitgedingen der Romeinfche Regtsgeleerdheid, waaraan hij ze, als een ^verwonnen volk, wilde onderwerpen, hun dermaata tegen de heerfchappij der Romeinen verbitterden, dat zij, tot opftand verwekt en aangevoerd door het Hoofd óeïCherufcen, naderhand vermaard geworden onder den naam van Arminius , de Romeinfche Keurbenden, in het bosch van Teutoberg, tegenwoordig Wensfeld geheeten, aanvielen, omzetten, en drie derzelven zodanig verfloegen , dat er.naauwlijks een enkel man de flagting ontkwam. Vrees beving toen de harten, en de grootfte verflaagenheid greep dezelven aan. Augustus kon zijne fmert niet maatigen; verfcheide maanden lang liep hij, als zinneloos, met het hoofd tegen de muuren van zijn paleis, eii eischte met woest wanhoopig ge. fchreeuw de verflaagene Keurbenden weder. Men kon geen Germaan zien zonder te beeven: en ont- wa-  der NEDERLANDEN. 19 wapende alle hunne Benden, welken zich te Rome bevonden, en die der Batavieren vervielen, buiten twijfel, in dezelfde ongenade. Wat hier van ook zijn moge, zo de eenen als de anderen werden welhaast weder aangenomen, en, weinig jaaren naa dat Tiberius den Keizerlijken Throon beklom, zondt hij eene Keurbende van Germanifche Lijfwagten, en waarfchijnlijk van Batavieren, in Pannonie, waar zijn zoon een opftand zou dempen. Ondertusfchen wreekte Germanicus zoon van Drusus , in Germanie getrokken, de nederlaag deiKeurbenden , en wischte de fchande uit, die deswegen den Romeinfchen naam aankleefde. Hij zette zijne overwinningen voort aan den anderen kant des Rhijns. Hij drong door tot het flagveld, 't geen, zes jaaren geleden, zo veel Romeinsch bloed dronk. (*) Daar aanfchouwden zij de uitgebleekte beenderen en de verftrooide brokken der verflaagenen, de ge• brooke wapenrustingen, de fchonken der gedoodde paarden en de hoofden, aan de omftaande boomen genageld. In 't omgelegen bosch zag men altaaren, voor welken de Hoofd en Honderdmannen gellacht waren. Men verzamelde alle de beenderen, en Germanicus delfde eerst aan den kuil, waarin men dezelven, onder een droevig lijkmisbaar,begroef. Een flag, in welken de Legermagt van Arminius die der Romeinen opwoog, het gevaar eener overfiroominge, 't geen de Krijgsbenden van Cecinna dreigde (*) Lingüet. Hist. Rev.Emp. Rom. I. 107. B 2. Onder de Romeinen. ~~~ï£~ De Germaanendoor Germa^ nicus > verjonnen.  so GESCHIEDENIS Onder n& Romeinen. Agrippina bemoedigtde benden op het Eiland der Batavieten gele gerd. de langs de Dijken, onlangs door L. Domitius gemaakt in de moerasfen der Landfchappen, thans onder den naam van Drente en Twente bekend, van den oever des Rhijns tot den Eems en de Wezer* konden den voortgang der Romeinfche wapenen niet fluiten: de Germaanen, vervoerd door eene dolle vermetelheid, waagden het de Romeinen in hunne verfchansfingen aan te tasten; zij werden te rug gedreeven, en de flachting hieldt aan, zo lang de kragt of de dag het gehengde. Arminius hadt zijne behoudenis aan eene verhaaste vlugt dank te weeten. Wanneer de uitflag van. dit gevegt nog niet bekend was, liep 'er een gerugt, doordringende tot op het Eiland der Batavieren, waar zich eene Romeinfche bezetting bevondt, dat de Germaanen zich gereed maakten om, gewapender hand, de Galliërs aan te vallen. Men fprak reeds van de brug, door Drusus bij Gelduba , omtrend het tegenwoordig Dorp Gelb of Geldub, over den Rhijn gebouwd, af te • breeken: toen Aorippina , de waardige Echt- en moedige Tochtgenoot van Germanicus, zich aan 't hoofd der krijgsbenden plaatfte, dezelven doorhaare welfpreekenheid te rug hieldt, en hun moed opwakkerde door haare heufchheid, zorg en gunstbetooningen (*). Ï£ (*) Deeze Prinfes, of eene andera Agrippina , hadc een Paleis doen bouwen, 't welk de .kaart van Peutinger. twee mijlen van Legden plaatst. Men verwart dit wel met het wapenhuis Britten bij Katwijk , welks grond- flages  der NEDERLANDEN. ai Middelerwijl kwam de overwinnende Germani- < .cus van zijnen krijgstogt te rugge, den Eems tot den mond afvaarende. Maar ten einde zijne vloot te gemaklijker op de wattige zee mogte vlotten, gaf hij . twee keurbenden aan Vitellius , om ze den landweg langs te voeren. Hij trok in den beginne gelukkig voort; maar een hardenoordewind, gepaard met den hoogloopenden vloed, daar het evennagts tijd i was, wanneer de zee het hoogst zwelt, overviel de voorttrekkende keurbenden. „ De landen", om mij hier van Tacitus woorden, naar Hoofts overzetting, te bedienen, „ liepen vol: zee, ftrand, „ veld hadden één aanfchijn: noch konden de wee„ ke van de harde, de ondiepe van de diepe plaatzen „ onderfcheiden worden: zij werden geveld van de „ golven, ingeflokt van de maalftroomen: beesten, pakken, doode lichaamen dreeven tusfchen beiden „ en hun voor de borst" (f). In zo deerlijk een toe" ftand, waar geen onderfcheid was tusfchen den dapperen en den blooden, geraakte Vitellius eindelijk op eene hoogte, en verzamelde daar het overfchot zijner keurlingen, die 'er zonder vuur, met naakte en verzeerde lichaamen, eenen rampzaligen fiagen nog gezien worden, wanneer de zee, die 't zelve in gezwolgen heeft, zeer laag ebt. Men zie hier van eene afbeelding in J. L. F. V. Berkiieij's Natuurlijke Hift. van Holland L Deel. 463. (t) TaciTüS Jaarb. B. I. H. 70. B 3 Onder, de Romeinen. De Keurbenden ia gevaar van tusfchen de Fleva eo de Zee om te komen.  aa GESCHIEDENIS Onder de Romeinen. De Romeinenvertasten liet Kiland der Batavier--r Friefen, Deeze was de laatfte krijgstogt van Germanicus, in deeze Gewesten. Men weet hoe hij, door den agterdogügen Tiüerius na Rome opontboden werdt; hoe de vreugdebetuigingen en toejuichingen, waarmede Rome zijne zegepraal vereerde, de wreede ijverzugt diens Dwinglands nog bet deeden opblaaken ; als mede , hoe die Held in den bloei zijns leevens omkwam , in het hartgrievend denkbeeld dat hij vergeeven was. Men wil, dat deeze Prins, digt bij Leyden, eene School opgerigt hebbe , om de Bataaffche jfonglingfchap in de Taal en de Zeden der Romeinen telaaten onderwijzen. Dit is een trek van de diepe ftaatkunde dier werelddwingeren. Zij wisten, dat woeste volken of Barbaaren , om ze in toom te houden, moesten befchaafd worden; dat bet onmogelijk was hun de vrijheid te ontweldigen, zonder hun kundigheden in te boezemen. De heerfchappij der Romeinen vcraartte dikwijls in eene ondraagelijke overheerfching: dit beproefden de Friefen , door Drusus overwonnen, en verpligt om ter fchattinge een zeker aantal Osfenhuiden te leveren , daar zij niets anders geeven konden. OlenMius hun Landvoogd, zonder agt te flaan op de kleinte van hun Vee, vorderde van hun Huiden, in groote gelijk aan die der wilde Beesten in hunne bosfehen zwervende. Men begon, om hun de betaling af te knevelen , de beesten en vervolgens de landen te entneemen , en dwong hun eindelijk vrouwen en kinderen afteltaan. De Friefen beklaagden zich over dee-  der NEDERLANDEN. 2 5 deeze mishandeling, doch te vergeefsch: wanhoop deedt hun muiten en de wapens opvatten: de fchattingvorderaars werden gegreepen en opgehangen; en zij vervolgden den Landvoogd tot in het Kasteel van Flevus, 't geen men denkt dat op het Eiland Grind gedaan heeft. Apronius , Landvoogd van Neder - Germanie, kwam den Romeinen te hulp met een Leger, beftaande uit Germaanen, Kaninefaten en misfchien Batavieren. Zijn geheele krijgsmagt werd verdagen: negen honderd Romeinen fneuvelden in het bosch Baduhenna, 't geen, zo men wil, in de Zevenwolden, omtrent drie mijlen van de Zuiderzee, (*) gelegen was, Terwijl de Raad voor zich zeiven vreesde, en op niets anders bedagt was, dan om ftandbeelden op te rigten voor den verdelgenden Dwingeland, terwijl Tiberius geen Veldheer durfde benoemen, om deezen hoon te wreeken , wedergalmde geheel Germanie' van den naam en lof der Friefen. Caligula, zoon van Germanicus, hadt zijn vader op de Germaanfche Krijgstochten vergezeld, en zijne jeugd in de Nederlanden te midden der veldlegeringen gefleeten. Drie jaaren naa dat hij den Romeinfchen Rijkszetel beklom , kreeg hij het in den zin At Batavieren te bezoeken, om onder hun volk te \ wer- (*) De Zuiderzee is hetzelfde Meir, 't geen wij, in navolging der Romeinen, den naam van Flevo gegeven hebben. B 5 / Onder, de Romeinen. Zij ver- breeken het juk. Belachlijke Tocht van Caligula na het Eiland der Batavieren.  Onder de Romeinen, 26 GESCHIEDENIS werven , en zijne lijfvvagt voltallig te maaken. Bij hun vertoonde hij een droevig fchouwfpel van de ongehoordfte buitenfpoorigheden. De zoon van een der Britfche Koningen, door zijnen Vader uit dat Rijkverdreeven, bijCaligula gekomen zijnde, om diens befcherming aftefmeeken, gaf men voor, dat alle Britten den Keizer hulde beweezen hadden: en, zo men wil , werd de Burgt van Agrippina den voortvlugtigen Prins ter verbiijfplaatze gefchonken, waar van dezelve nog den naam van het Huis te Britten draagt. Caligula deedt verfcheide benden van zijne Lijfwagten den Rhijn overtrekken, en hij toog tegen dezelven op, als of het zijne vijanden waren; en zo ras zij, gehoorzaam aan de ontvangene bevelen , terug weeken , op de aannadering huns zeldzaamen vijands, liet hij een Zegeteken oprigten, ter gedagtenisfe eener zo belachlijke Overwinninge. In deeze trekken van dwaasheid, aan den eenen, van flaaffche onderwerping, aan den anderen kant, is niets, waarover wij ons behoeven te bevreemden. De keizer was, gelijk bekend is, beroerd van zinnen, en de loontrekkende krijgslieden , wier beroep het mede brengt, dat zij hun bloed verkoopen, kennen geene andere eer, dan te gehoorzaamen aan den Heer, die hun betaalt, 't Is derhalven niet ongelooflijk, dat, op zijn bevel, de Keurbenden en de Hulptroepen zich in flagorde fchaarden, om den Oceaan tebevegten, en, op het gegeeven teken, de fchnlpen verzamelden als den buit des overwonnen vijands. Vervolgens werd er een Tooren. opgerigt, om een zo roemrjke krijgsver- rig-  der NEDERLANDEN. *7 rïgting in de geheugenis te beween, en men heeft fterke reden om te vermoeden, dat het dezelfde is, waar van men, bijlaag water, nog eenige overblijfzels ontdekt, op eene plaats veel hooger dan Britten -gelegen. Deeze diende tot een baak der fchepen, die den mond des Rhfjns invoeren. Caligula den doodlijken flag ondergaan hebbende, dien elk Dwingland, toen ten tijde, moest verwagten , was Rome gefchikt en gereed om de oude vrijheid te herkrijgen, wanneer diePretoriaatifcheknjg&knegten, deeze Germaanfche en Bataaffche Lijfwagt, aan de Keizers verknogt, dewijl van dezelven hunbeftaan afhing, Claudius tot Keizer uitriepen, en de Vorstenmoorders van kant hielpen. De Romeinen , gewoon onder het juk gekromd te gaan, zich niet eensllagtotdie grootheid van ziel kunnende verheffen, welke de vrijheid medebrengt en handhaaft, bewilligden ligtlijk, en ontvingen een Oppervorst vande Barbaa: en. Deeze was Claudius , Oom des vermoorden Keizers. _l_ De Batavieren volgden hun op een' krijgstocht tegen de Britten, en, aangevoerd door Claudius Civilis , verbaasden zij dermaate den vijand, met zwemmende de Rivieren overtetrekken, dat de Romeinen zeer gemaklijk de overwinning wegdroegen. DeKauchen rigtten in dien tijd veele rooverijen aan in Neder-Germanie. Onder het geleide van Gannascus, een Kaninefaat, die langen tijd in de Romeinfche Legers gediend had, bemanden zij ligte vaartuigen en verftoorden de kusten, boven al die van Gallie, waar zij Onder, de Romeinen. De Ba- tavifche Lijfwagt wreekt den dood van Caligula , en verheft Claudius tot Keizer ~ 4i De Batavierenin Engeland. Zeerooverijender Kanchen.  Onder de Romeinen. De Friefen on derworpen. Graft tusfchen Rhijn en Maas. $S GESCHIEDENIS zij veel buits en weinig wederftands vonden. Corbulo , een der uitmuntendlte Legerhoofden, die Rome toen hadt , wapende fchielijk verfcheide drieriemde galeijen en andere fchepen, leverde den Zeerooveren flag, en dwong hun Opperhoofd in de vlugt zijn heil te zoeken. ' De Friefen zeiven, hoe fier en trots, naa hunne overwinning op Apronius bevogten , werden met vreeze vervuld', als zij het lot hunner nabuuren, de Kauchen, zagen. Zij daadigden met Corbvlo, en leverden hem gijzelaars over. De Romein gaf hun akkers om te bebouwen , Helde een Raad , Wetten en Overheden aan : zelfs ftigtte hij een Kafteel om hun in toom te houden. En vermits dit Legerhoofd zich toen digt bij de plaats vondt , waar thans Groningen ligt, en deeze ftand recht gefchikt was tot eene fterkte, en dewijl men, in deeze ftad, doorflaande overeenkomden ontdekt met het oude Staatsbeftuur en de Wetten van Rome , wordt Corbulo voor den Grondvester en Wetgeever dier Stad gehouden. Men kan ondertusfchen niet wel begrijpen , hoe deeze Romein tijds genoeg gehad hebbe, om eene nieuwe Regeeringsforra bij de Barbaaren in te voeren : naardemaal hij , kort daar naa , geheel Germanie tot opftand verwekt hebbende, door Gannascus op eene verraadlijke wijze het keven te be. neemen, van den Keizer bevel kreeg, om de bezettingen weder aan deeze zijde van den Rhijn te brengen. Om door vadzige ledigheid den krijgsman niet te laaten bederven , en den fcheepvaarendeu de moeilijk-  der NEDERLANDEN. tf tijkheden eenes gevaarlijken tochts over een oügeffuime zee te doen vermijden (*), deedt Corbulo-, de voetftappen van Drusus drukkende, eene Graft graaven tusfchen Maas en Rhijn , welker loop niet meer bekend is. Paulinus Pompejus kwam vervolgens op het Eiland der Batavieren, en door dien zelfden prikkel van eerzugt gedreeven , voltrok hij den Dijk, zestig jaaren te vooren door Drusus begonnen , (trekkende dien waarfchijnlijk langs den flinker oever des Rhijns uit tot aan Katwijk, om de overftroomingen dier Riviere te voorkomen. De langduurige bedrijfloosheid, die men zints eenigen tijd befpeurde in de Legerbenden , doorgaans volijverig bezig om vijandlijkheden af te weeren of aan te vangen, deedt een gerugt ontftaan , dat den Stadhouderen bevel gegeeven was, om tegen den vijand niet op te trekken. De Friezen, oordeelende zich van deeze gelegenheid te moeten bedien eu,deeden de jeugd door bosfchen en moerasfen, en den onftrijdbaren ouderdom doorde meiren' trekken, om zich neer te flaan in de landen , die men ledig en ten behoeve der foldaaten liggen liet. Zij hadden reeds huizen gebouwd , zaad in den akker, als in va- (*) Bij Tacitus ftaat, qua incerta maris vetarentur. Blijkbaar moet men vitarentur leezen. Dit is veel duidelijker Latijn , dit levert een veel natuurlijker zin op, en is veel gefcliikter, om het oogmerk uit te drukken van het graaven eener Graft , niet verre van eene zee, door Taci- s befchreven als violentius cetera mart. ' Dnder de ROmeinen* De Dijk van Drusus voltooid. 5° De Friefen maatigen zich eecige Landen aan.  Onder de Romeinen. Een Gezandfchap te Rome, Zij moeten het ingenomen land ruimen. Bemagtiging van Mcna. So GESCHIEDENIS vaderlijken grond, geworpen, wanneer Dubius Avitus , Opvolger van Pauunus , dervvaards gezonden werd met lasr, om deezen nieuwen Bewoonderen aan te zeggen, dat zij na hunne oude woonlteden moesten te rug keeren , of van den Keizer nieuwe verwerven. Verritus en Malorix , die dat volk toen regeerden, zo verre de Germaanen zich laaien heheerfchen , keurden het raadzaamst en veiligst na Rome te trekken. Zij vervoegden zich derwaards, en wagtende tot zij toegang bij Nero verworven, gingen zij in den Schouwburg van Pompejus. Eeni. ge vreemdelingen , aan hunne uitheemfehe kleeding kenbaar, in de zetels der Raadsheerenzittende, trokken al hunne aandagt; zij vroegen na de rede eener zo roemrijke onderfcheidinge: „Deeze zijn," gaf een Romein ten antwoord, „ onze braaflte en getrouwde „ Vrienden." Waar op de Friezen terftond betuigden , Gij hebt geen Frienden, die in trouwe en dapperheid de Germaanen overtreffen ! en zij namen, dit gezegd hebbende , plaats bij de Raadsheeren. Deeze Duitfche rondheid fmaakte en werd aangezien voor het uitwerkzel eens loflijken naijvers. Nero fchonk aan de twee Afgevaardigden het Burgerregt, doch weigerde hunnen Landgenootenhet bezit der verzogte Landen: en dewijl- zij dezelven noode ontruimden, werden 'ereenige Hulpruitersopgezonden , die de halttarrigtten verfloegen of gevangen namen. Onze Batavieren waren , naar allen fchijn , die Hulpruiters. Men vindt ze desgelijks in 't gevolg van  der NEDERLANDEN. 31 van Suetontijs Paulinus , bij het bemagtigen van het Eiland Mona, het tegenwoordig Anglefey, toen de wijkplaats van zeer veele Britten, het voornaamite verblijf der Druïden, en een onthoud der Overlooperen. Het Wangediogt , wiens naam een wisfelwoord van gelijke betekenis als Wreedheid geworden is, Nero , hadt de Germaanfche en Bataaffche Lijp■wagten met al zijn vertrouwen vereerd. Deezen waren de volvoerders zijner wreedheden. Zints dertien jaaren zugtte Rome onder de Dwinglandij , en de Wingewesten waren de tooneelen van de fehreeuwendfte rooverijën en afpersfingen. De onderdrukking hadt in 't eerst de Galliërs tot opftand verwekt. YiNDEX , een Edelman diens Volks, bevondt zich wei naast aan 't hoofd eener talrijke partije. Virgimus Rufus trok tegen hun op met de Keurbenden, de Bataaffche Ruiterij en andere Germaanfche Huipil De twee Legerhoofden verftonden zich met elkander in een mondgefprek, en maakten zich gereed tegen den vijand des Menschdoms: wanneer de beide Legers, onkundig van die fchikkinge, zonder bevel af te wagten, flag leverden. De nederlaag der Galliërs herftelde de wankelende zaaken van Nero niet. De haat, door zijne misdrijven ingeboezemd , was te diep geworteld. Acht Bataaffche Benden, uit Groot- Brittan je gekomen , de partij van Galba , reeds in Spanje voor Keizer uitgeroepen , gekoozen hebbende, was deeze afval beflislend. Nero , voor vijand zijns Vaderlands verklaard , door Irak zich zeiven. Gal- Onder de Ro- meinbn. De Batavierendienstvaardigvoor Nero. Zij helpen de Galliërs te onderbrengen. Acht Benden verldaa- ren zich tegen Nero.  3* GESCHIEDENIS Onder de Romeinen. De Batavierenmisnoegd op Gal- ba. De Ba. taafjchc Lijfwagten afgedankt. Hoogmoed en invloed der BataaffcheLegerbenden. Galba , eenige heillooze gevolgen ontdekkende* ontdaan uit de geichillen , tusfchen de gemelde acht Bataaffche Benden en het veertiende Legioen gereezen , vèrzondt deeze hoogmoedige Hulptroepen na Groot-Brittanje. In het doortrekken van Germanie en van hun Vaderland, befpeurden zij overal een misnoegen tegen den Keizer , die hun verftooken hadt van den roof, welken de overwinning , op de Galliërs bevogten , hun hadt doen venvagteu. Het kwellend denkbeeld van zulk een verlies niet kunnende verkroppen, waren zij de eerden , die , bij den aanvang des jaars, haldarrig weigerden den Eed voor iemand anders dan den Raad en het Romeinfche Folk af te leggen. Zij bevolen zelfs aan de Pretoriaanfche Lijfwagt, uit hun Volk bedaande, van hunnen wege te verklaaren, dat een Keizer , in Spanje tot die waardigheid verheven , hun mishaagde , en dat zij tot de verkiezing van eenen anderen zouden treeden. De Lijfwagt werd terdond afgedankt, en zonder bezolding heen gezonden; dit belette niet, dat de Keizer, gevloekt wegens zijne gierigheid, korten tijd daarna werd omgebragt. Men ziet, in de Burgeroorlogen, ontdookendoor het dingen na den Rijkstroon tusfchen Otho en Vitellius, welk een overmeederenden invloed de Bataaffche Krijgsbenden in de Legers en in het Rijk gehad hebben, 't Is bekend, dat, wanneer een Soldaat zijne kragt kent, het niet meer mogelijk is hem te bedwingen : dus fchroornden ook de Batavieren niet te zeggen, dat het lot des oorlogsin hunne hand dondt,.  der NEDERLANDEN. 33 ftond. Vast gaat het, dat, zo lang zij nietsbeflooten hadden, alle de overigen in twijffel bleeven hangen, dus zij, zich voor Vitellius verklaarende, hem eenen grooten aanhang, en eindelijk de Rijkskroon, verzorgden. De Romeinfche Keurbenden zagen de trotfche magt dier Barbaaren met leede oogen aan: meer dan ééns fiondenzij op't punt, om de onderlinge oneenigheden, door het bloed, te wederzijden geltort, uittewisfchen. Maar eene netelige eri hachlijke omftandigheid drong de Romeinen, aan de Batavieren een loflijk getuigenis te geeven. De veldheer Valens , deeze altoos 011rustigen en oproerigen willende beteugelen , oordeelde bier toe het beste middel, hun te verfpreiden en een gedeelte weg te zenden. Op deeze tijding waren de Bondgenooten verflaagen; de Keurbenden riepen beevenduit, dat men hun, 'in 't aannaderen van een-> veldfag, in V gezigt des vijands, de braafjle Oorlogshelden niet moest ontneemen, die Oudelingen, zo dikmaals Overwinnaars, en de flerkfte fteunzels des Legers. " De Batavieren fchootcn niet te kort bij bet denkbeeld, 't geen men van hunne dapperheid hadt opgevat. Hun drift verfmaadde het gebruik van vaartuigen en bruggen, als het op 't overtrekken van Rivieren aankwam. Zij wierpen er zich in, als in hun element, zij ftreeden in 't zelve, en de Po was het tooneelvaneen gevegt, waarop dtOthoniaanen, verwonderd, dat zij hunne fchuiten, door deeze fterke zwemmers, weggevoerd en 't onderstboven geworpen zagen, hun fchandelijk den ftrijd gewonnen gaC ven, Onder de Romeinen. Hunne gelen illen met de Keurbenden. Loflijk getuigenis hun gegeeven. Zeldzaame ftrijd in de Pö.  34 GESCHIEDENIS Onder de Ro- mïinen. ven, en dit niet nieuwe fiagveld lieten. De Bataaffche Ruiterij', aangevoerd door Alphenus Varus, baande, korten tijd daarna, den weg-tot een' ftrijd, in welken 't vijandliik Leger eene volkomene nederlaag kreeg: en floeg daarop Otho wanhoopig de handen aan zijn eigen leeven. DER*  der NEDERLANDEN, 35 DERDE- AFDEELING. DClaudius Civilis. e Batavieren waren, door het ontzaglijk Bondgenootfchap der Romeinen, nog rjiet verdrukt. Zints meer dan eene eeuw, dat zij zich vereenigd vonden ■ met deeze gevaarlijke Mogenheid, hadden zij niets anders gedaan, dan wapentuigen foldaaten te verfcbafferi, die altoos de voornaamften huns eigen Volks tot opperhoofden hadden. Een deezer deedt zich reeds vroegtijds bij uitllek kennen, door zijne dapperheid en krijgsbekwaamheden. Hij bezat een fchranderder vernuft en een doordringender oordeel, dan men gewoonlijk bij de Barbaaren aantreft. Claudius Civilis, die, fchoon uit Koninglijken Bloede gefprooten, en fchoon hij vijf en twintig jaaren onder' de Romeinfche Adelaaren gediend hadt, niet te min der Romeinfche wreedheid ten doele ftondt. Zijri Broeder hadt hij daar door zien fneuvelen. In eigen perfoon geketend aan Nero gezonden, herkreeg hij zijne vrijheid niet , voor dat Gal ba het Rijksbeftuur aanvaardde, en was dezelve alleen verfcbuldigd aan de vrees, dat de flraffe hem aangedaan zijne Landgenooten, thans gedugt geworden, zou verbitteren* Vervolgens hadt hij veel moeite, om zich te onttrek-. ken aan de woede der Keurbenden, die, van zijnen wraakzugtigen aart en Vindingrijken geest overtuigd1, trotslijk zijn hoofd gevorderd hadden. Van dien tijd af was Civilis op allerlei ontwerpen Van wraak bë* C « ei,ien afgefla*" gen. Zij her- ftellen hun verlies. Civilis besreeft zich op het Eiland der Batavieren. De dijk van Drusus afgebroken.  ga GESCHIEDENIS Claudius Civilis. heen helde. Hier door is de kil des Rhijnftrooms zo zeer verminderd, tusfchen het Eiland en Germanie , dat ze een en hetzelfde vaste land fcheenen. Vier aanvallen tegen vier bijzondere Legerplaatzen der Romeinen, te weeten Arenacum, Batavodurum , Grinnes, en Fada, over welker ligging de Oudheidkundigen het verre van eens zijn, ftrekten veel eer, om de dapperheid van Civilis te toonen, dan tot blijken van zijn krijgsgeluk. De Germaanen, ontdekt hebbende, dat Cerialis , naa het bezigtigen der Legerplaatzen, met weinig behoedzaamheid den Rhijn afzakte, overvielen, door eenen zeer donkeren nagt begunstigd , zijn gevolg : zij vermeesterden zelfs de hoofdgalei, doch krecgen den veldheer niet, die aan 't boord van eene andere, in minvermaak, den nagt doorgebragt hebbende, half llaapende en half naakt, 's vijands handen ontkwam. Tusfchen beide de Partijen viel niets meer voor, 't welk onze bijzondere optekening verdient. Cerialis , wanhoopende een vijand te onder te brengen , die door nederlaagen niet te verflaan was, deedt zijn best, om de gemoederen der Bondgenooten van hem te vervreemden. Op het Eiland gekomen zijnde , voerde hij allerwegen de verwoesting met zich om, doch fpaarde, volgens een oude krijgslist, de hoerai en akkers van Civilis. De Bondgenooten , reeds eenen bloedigcn enverdervenden oorlog moede, zogten voorwendzels, om de wapens neder te leggen. Zij lieten zich gercedlijk in den gefpanncn fttik vangen, en zagen Civilis aan als een dolleman , verderr- lijk Cerialis verrast. Geheime onderhandelingen van Cerialis.  der. NEDERLANDEN. 51 lijk voor het vaderland, 't gen hij aan zijne bijzonde veetc opofferde. Civilis, onderligt van deeze . gevaarlijke trouwloosheden, en zelf des eigen wederfpoeds zat, leemte, ligt het oor aan onderhandelingen. Hij verzogt een mondgefprek met Cerialis. Dit werd gehouden op een brug over de Nabalia (thans de Tsfel,) waar van een boog was afgebroken. Schoon het verhaal van Tacitus hier te kort fchiet, in de opgaave van de (tukken des verdrags, lijdt het geen twijffel, of de Batavieren herkrcegen hunne oude voorregten. Deeze zelfde Gefchiedfchrijver vermeldt elders, dat de Batavieren bij de Romeinen de eer des alouden Bondgenootfchaps behielden, dat zij zich niet lieten drukken door belastingen, of door fchatting-gaarderen knevelen, maar, vrij van lasten en opbrengingen , alleen ten krijgsdienst manfchap leverden. In deezer voege kreegende Romeinen de overhand, die welgeregelde en vereenigde krijgsbenden nietontflaan kan op vijanden, eer dapper dan ten krijg afgerigt, en verdeeld, gelijk altoos de Legermagten zijn uit onderfcheide volken zameiigefleld. Men befpeurt in Civilis alle de hoedanigheden van een Held, en een Staatsman: vernuft, (toutmoedigheid, geduld, bekwaamheid in den krijg en in onderhandelingen. Maar ontdekken wij teffens in hem met eenigen van hunne gebreken ? Eene fierheid, die hem vijanden in zijn eigen geflagt berokkende, eene ijverzugt, welke hem aanzette, om Legerhoofden , die zich door al te fchitterende hoedanigheden deedea uitmunten, van D 2 hem Claudius Civilis. Vrede tuslchea de Romeinenen Batavieren. Charafter van Civilis.  5= GESCHIEDENIS CtAU- dius Civilis. Vergelijking van het oude en nieuwe Land. hem te verwijderen , en eene we gering om met de Galliers eene zaak van beider belang te maaken. Hadt hij dan eene andere eerzugt,dan om zijn vaderland te bevrijden? Opmerkenswaardig is het, dat wij die zelfde verdenking vernieuwd vinden, in laatere tijden, tegen nieuwe Civilissen , naa het doen der gelukkiglie poogingen, in bijkans gelijke omfrandigheden. Wanneer wij in opmerking neemen, dat de Volken , welker gefchiedenis wij te boek ftellen, zints meer dan eene eeuw, zo veele foldaaten voor en tegen de Romeinen opleverden, kan men niet twijffelen, of hunne Landen moeten van Inwoonderen overgevloeid hebben. Eene overvloedige vischvangfr, talrijke kudden, verfcliaften hun ruime middelen van levensonderhoud, en bevorderden de bevolking. Men hadt er weinig lieden. Men weet, dat de Germaanen dezelve aanzagen als gevangenisfen. Daarenboven was de eenige, waar van wij in deezen oorlog gewag vinden , buiten het Eiland. De belegeringen werden tegen Bouwlieden of Legerplaatzen gevoerd. Elk volk, (men telde er meer dan tien, zo binnen als buiten het Eiland,) door moerasfen en bosfehen omringd, leverde talrijke zwermen uit. Indien Tacitus weder op de wereld verfcheen, zou hij, het oog op een Land flaande, waar de lieden gezaaijd fchijnen, waar de kunst het allerfchadelijkst element, tot nut en cieraaad van verfcheide Landfchappen, heeft weeten te bekeeren, datfehrikbaarenden woeste land, welks voorkomen het oog afmatte, welks ge-  der. NEDERLANDEN. 53 grond hij, als ongehavend en tot het bebouwen cmgefchikt befchrijft, hier kunnen vinden? Maar de Inwoonders befchouwende, zo vervuld meteenen edelen affchrik van allen flaaffchen dwang, zou hij niet kunnen nalaaten, de Aframmelingen der Batavieren te herkennen. Deeze volken komen ons vervolgens niet anders voor,dan als de ijverigfte hulpbenden der Romeinen, die zij eertijds beftreeden. Zij volgden Agricola op zijne krijgstochten na Groot-Brittanje; zij bragten het hunne toe , om de vermeestering van 't geheele Eiland, als mede van Mona, te voltrekken, Keizer Adrianus , de Opvolger van Trajanus, bediende zich van hunne Ruiterij op zijn'krijgstocht na het Oosten. De (toutmoedigheid der Batavieren, in gewapend, te paard zittende, den Donau zwemmende over te trekken, verfprcidde zulk een fchrik onder de wederfpannige Pannoniers, dat zij zich wel haast onderwierpen. Suidas gewaagt van zekeren Soranus, een Batavier, die, een pijl om hoog gefchooten hebbende, terffond een tweeden deedt affnorren, met zulk eene wisheid, dat hij den eerften in tweën fpleet. De Keizer was hier over dermaate voldaan, dat hij voor dien bekwaamen Boogfchutter een grafteken liet ftigten, met een opfchrift, 't welk aan de volgende gedachten de behendigheid diens Batavier! vermelde, welke eerverwonderenswaardigdan nut was. (*) Een ander gedenkteken, veel roemee*) Anthal. Latina Lib. II. Epigr. ii8. p. 249. D 3 Onder de Romeinen. Vermees- teringen van Agricola. 79 De Batavierenzwemmen den Dunau over. 120 Behendigheidvan den Bataaf, fchen BoogfchutterSoranus Matkt '*"" van Adridnus.  54 GESCHIEDENIS Onder de Romeinen. Wegen door de Romeinen aangelegd- Onclerfcheidingder BataaffcheKriigsbend.cn. 127 Wapenplaats van $epti Blius Se- verus- Cara- CATXA. ia roemrijker voor het volk, welksfoldaatenhij zozeer agtte, was eene Markt, die deeze zelfde Adrianus ' deedt bouwen op het Eiland der Batavieren, waar de koophandel fterk bloeide. De Reiskaart van Peutinger noemt dezelve Forum Adriani, of'de Markt van Adrianus, en men'gelooft, dat dezelve, niet verre van het tegenwoordig Dorp Voorburg, gelegen Was. — Ook wordt aan Adrianus, alsmede aan Marcus Aurelius , en Lucius Verus , diens Opvolgeren, het aanleggen of verbeteren van veele open-, baare wegen toegefchreeven. Zelfs heeft men de naamen der twee laatsgemelde Keizeren op eene Mijl- of Grens-paal, in een moeras niet verre van Naaldwijk, gevonden. De Batavieren hielpen de moordenaars van Pertinax ontwapenen. Zij trokken vervolgens de agting van Septimius Severus , en maakten een onderfcheide Keurbende uit, welker Legerhoofden het voorregt hadden, om , evenals de Honderdmannen der Romeinen, Wijngaardftokkcn tot bevelbebberfehaps ftaven te voeren. Verfcheide oudheden heeft men ontdekt, die geen twijffel overlaaten , of Severus heeft zich eenigen tijd op der Batavieren Eiland onthouden. Hij deedt'er een wapenhuis voor de vijftiende Keurbende der Vrijwilligereu ftigten. Caracalla beminde en onderlteunde de foldaaten, werktuigen' en medellanders zijner misdrijven , en vierde met geruftheid bot aan zijne woede, door 't gehccle Keizerriik. De woeste zeden en het oorlogskleed der Germaanen fmaaktcn hem: hij deedt hun de eere  oer. NEDERLANDEN. # cere aan, van hun te agten en zelfs te vreezen. Dikwijls zag men hem even als zij gekleed, en vercierd met een blonde pruik, om hun des te beter te gelijken. Wanneer zij zijn zwak ontdekt hadden, wisten zij er zich van te bedienen, en veel geld van hem te trekken, 't Is bekend , dat de Batavieren onder de Germaanen gerekend wierden. Misfchien hadden zij, onder dien naam, ook deel aan denopfland, die Keizer Alexander Severus deedt omkomen. D 4 TWEE Onder de Ro- meimen.  56 GESCHIEDENIS TWEEDE BOEK. DE FRANKEN , DE SAXEN EN DE FRIESEN. EERSTE AFDEEL ING. Oorfprongder Uittochtenvan vreemde Volken, om de Romeinfchemagt te fnuiken, De Franken en de Saxen. M en heeft zeer onderfcheide verondcrfte'lingen uitgedagt, wegens de uittochten der Barbaaren. Het zal mogelijk niet geheel onnut wezen , dat wij ons een oogenblik ophouden bij eene omwenteling, die/'t geheele gelaad van Europa deedt veranderen, en waar in de Landen, welker gefchiedenis wij be-' fchrijven , zo veel deels gehad hebben. De Romeinen, na eene algemeene Opperheerlchappij over de geheele wereld dingende, hitften de geheele wereld tegen zich op. De Germaanen waren van alle Volken , die zij onder het juk zogten te brengen , bezwaariijkst te overwinnen, en de eerften om oorlogsverbondfehappen te vormen ? tot het afweeren der overheerfchinge. Zij hadden , onder Civilis , gezien , welke fchokken ?ij konden toebrengen aan een Rijk, verzwakt doordeszelfsuitgebreidheid, endoor partiifchappen van een gereeten. De vreeslijke nederlaagen, dogr hun geleeden, fchrikten hun niet af. De  der. NEDERLANDEN. 57 De bevveegingen hunner bondgenootfchappen deeden hunne Noordfche nabuuren ontwaaken. Zij bragten alle de Volken aan den Rhijn , aan de Ehe, aan den Donau, voorts die aan den Weixel, de Natz, en omftreeks de Baltifche Zee, in rep en roere. De Wandaalen vonden den weg gebaand door de Qtiaden, en fchoon de eerfte invallen liegt afliepen, waren zij, die den flag ontkwamen, dermaate verrukt door de rijkdommen, de gemakken, en de fchoonelugtftreek der Romeinfche Wingewesten, dat zij hun jammerzalig en bevrooren Vaderland leerden veragten ; en tuk op roof geworden, zogten zij zich neder te flaan op plaatzen, van waar zij hunne frrooperijen te gemaklijker konden aanvangen en voortzetten. Zij vonden deezen in de Landfchappen der Germaanen, wier bloem des volks door de Romeinen verdelgd, of'in andere verbintenisfen getreeden was. Zij, die wooningen ontbraken , gingen verbintenisfen aan, bezielden en onderfchraagden dezelven. Ondertusfchentrokdezugt, om buiten 's lands te trekken, van tijd tot tijd meer de overhand krijgende, eene menigte van kleine Volken , zo arm als krijgshaftig. De Gothen kwamen naa de Wandaalen , de Hunnen en Allaanen (*) volgden hun op als de baaren der zee. Het (*) Deezen waren de Tartaaren van onzen tijd, dezelfde Volken, wier overwinningen die van Aeexander of de Romeinen verre overtreffen. Een hedendaagfche Wijsgeer beeft voorfpeld, dat diezwervende Jloopen ons en Rusland 'zullen oveimeefteren. 't Gaat vaft, dat Volken, die, door D 5 de De Fr amken en Saxen..  53 GESCHIEDENIS De Franken en Saxen. Het Colosfusbeeld der Romeinfche Magt, naa ee» nigen tijd de geweldige en herhaalde aanvallen wederllaan te hebben, waggelde en Hortte neder. De fchoonfte en zuidlijkfle Landfchappen werden vermeefterd door de woestfte en noordlijkfte Volken. Europa onderging eene verandering!in Zeden, Wetten en Taal. Deeze omwenteling was , ondertusfchen, min merkbaar in onze Landfchappen, fchoon ze aan veelvuldige invallen blootftonden; dewijl de vermeelleraars , Franken, Saxers en Friezen , allen Volken waren, afkomftig uit dezelfde Landffreeken van Germanie (*). De de (trengheid der lugtftreeke, fterk van lichaam en onderneemziek van aart zijn, wier werkzaame en zwervende leevenswijze hun , tot onverfchrokken aanvallen, bekwaam maakt, veel vooruit hebben op Volken , door rust verzwakt en door de kunften befchaafd. In ftede van Menfchen hebben wij, naar het 3enkbeeld van Rousseau , nietj anders dan verfterkte Steden en Gefchut , om wederftand te bieden aan Oorlogshelden , die de groote muur vmChitia en de befchanfte doorlaaten van het Gebergte Caucafus niet hebben kunnen wederftaan. En de Moscoviters, het eenig Volk , in ftaat, om die omwenteling voor teko-» men, zullen zich daar toe onbekwaam maaken , en verhaasten dezelve, door zich meer en meer te befchaaven. (*) De Heer Mr. Laurens Pjèter van de Spiegel heeft deeze waarneeming in 't breede uitgewerkt, in een Snikje, getijteld: Verhandeling over den Oorfprong en Hh-  der NEDERLANDEN. 5? De Franken, door welken naam eene zamenvoe- I ging van Overrhijnfche Germaanen fchijnt aangeduid j te worden, met elkander vereenigd, eerst door trek tot vrijheid, vervolgens door begeerte op buit , en ; naderhand door zugt om vermeefteringen te maaken, , ondernamen het, waarfchijnlijk vermengd met eenige • kleine Volken ui» het Noorden, op de Wingewesten des Rijks aan te vallen. Deezen , toen van dén gereeten door de regeeringloosheid eens volflrekten krijgsbeftuurs , waren niets anders dan tooneelen van bloedftorting. In een tijdsbeltek van flegts zeven jaaren, zag men er dertig, onder den naam van de Dertig Dwingelanden in de Gefchiedenis bekend, na de Keizerlijke Kroon dingen, en, de een vroeger, de ander laater, verdwijnen. De Romeinfche naam klonk niet langer ontzaglijk in de ooren der Barbaaren. Zij befprongen en bemagtigden welhaast de grensplaatzen. Men fielt den eerften inval ótv Franken in Gallië bijkans gelijktijdig met den rampfpoedigen krijgstocht van Valerianus tegen de Perfen. Batavie was toen een gedeelte hunner vastigheden, of als een li'd des Bondgenootfchaps, of als eene vermeesterde plaats. Men denkt, dat dezelfde Franken Posthumus, den Hiflorie der Vaderlandfche Rechten , inzonderheid in Holland en Zeeland : een zeer keurig en wel opgeteld Werk* waar in ik den fleutel gevonden heb van eenige zeer duifterc gevallen in de Gefchiedenisfen. DeFran- ken en Saxen. Eerfte verbintenisfen def Franken. Zij zetten zich in Batavie ter neder» 260  6o GESCHIEDENIS De Farn- ken en Saxen. Posthumus door de Barbaarengeholpen. OnderHeewingen en NederJaagender Franken. •75 )>oor Probus te onder- \ gebragt. 1 { ( \ . den beroemdften en bekwaamden van de Dertig Dwingelanden , die zo fchielijk te voorfchijn traden en weder verdweenen , ondersteunden. Hij deedt legerplaatzen en frerktens op den Overrhijnfchen grond bouwen. Nog zijn van zijne Gedenkpenningen voorhanden , waar op men ziet, dat de Barbaaren de zodanigen, welken zij toegedaan waren,wisten te beminnen en te dienen. De Franken verdubbelden hunne poogingen, om in het Rijk door te dringen. Zij moeten reeds zeer gedugt geweest zijn ; dewijl een klein voordeel , op hun bevogten door Aurëlianus , vervolgens met de Keizerlijke waardigheid bekleed , doch toen flegts Bevelhebber over eene Keurbende, gelegenheid gaf tot een liedje , waar in de foldaaten zich beroemden, duizend Franken en duizend Sarmaaten te gelijk verflangen te hebben. Het blijkt niet, dat hunne zwervende hoopen zich in groote lichaamen verzamelden. . Hoe veele overwinningen heeft dan Probus op hun niet moeten behaalen, indien hij , 2o men wil, viermaal honderd duizend Germaanen verllaagen 'nebbe ? Zij moeten zeer fchielijk overrompelende Vermecfteraars geweest zijn ; dewijl zij zich van meer dan zestig Steden in Gallië meefter gemaakt hadden: doch zij werden 'er fchielijk uit verjaagd. Teruggedreeven tot in hunne moerasfen en ontoeganglijke wijkplaatzen, dwong Probus hun, overde» Rhijn te blijven , de landen te bebouwen, (in de daad de moeilijkje arbeid, dien men Volken * gewoon van den roof te leeven, kan opleggen ,) ichat- ting  der NEDERLANDEN. 61 ring te betaalen , hulpbenden aan de Romeinen te ] leveren , en de Rijksgrenzen tegen de invallen van J de andere Barbaaren te bewaaken. De Franken, verpligt, zich weder na het Eiland < der Batavieren te begeeven , bragten daar hunnen : rustloozen en onderneemvollen aart mede. De gele- , genheid hunner woonplaatze geeft reden, om te ver- : moeden , dat zij 'c waren , die , zonder agt te flaan op de trouw der verbonden , onder de regeering van Probus , verfcheide fchepen op den Rhijn in brand (laken. Zij lieten het hierbij niet berusten. Zich meelier gemaakt hebbende van een goed aantal Vaartuigen, (levenden zij den Oceaan in , en zeilden tot in Spanje , waar zij Terragone plonderdeu. Voorts met volle zeilen naar Sicilië vaarende , bemagtigden en verdelgden zij Syracufe. Eindelijk keerden deeze ftoutmoedige waaghalzen , na de geheele kust van Jfrica en Lyhië ontrust te hebben> zonder het lijden van eenig aanmerkelijk nadeel, van deezen verbaazenden fcheepstocht te rug,.landende, door een mond des Rhijnjlrooms , op het Eiland der Batavieren. De buit, op deeze zeerooverijenbehaald , wekte de begeerte hunner Landgenooten en Nabuuren op. De Saxen, die oorfpronglijk over de Elve woonden , en zich langs de Noordzee uitgebreid hadden, in de Landen der Kauchen en Friezen , vervoegden zich bij deeze nieuwe Zeefchuimcrs. Zich aan boord begeevende van kleine fcheepen , van hout gemaakt en met osfenhuideu overtrokken, doorkruisten zij, zon- DeFraw* jen en Saxen. VerbaazendeScheepstocht eenigerFrankifche Zeero«vtren. De" Saxen vereenigen zich met hun.  él GESCHIEDENIS DsFraN' KEN EN Saxen. Overwinningen vau Maximi- ANUS Op de Franken. 284 Caeausius met de Franken en Saxen in bondgenootfchap. 287 zonder weer of wind te ontzien, de Brittannifche Zee. Wij zullen hun welhaast meefter zien van Friesland en bemagtigers van Engeland. Alle de grenzen van het Rijk werden even zeer gedreigd. Diogleïianus , bevroedende, hoe het onmogelijk was voor een enkel Opperhoofd, alles te dekken , hadt in Maximianus den man gevonden , bekwaam om hem te helpen, zonder hem in den weg te zijn. Deeze vipl op de Germaanen aan, en bragt eene deerlijlje flachting te wege. De Franken werden weer overwonnen , en genoodzaakt den vrede te verzoeken. Hij bevestigde in 't Koninglijk gezag hunnen Koning Gennobon, die, gelijk men denkt, in Batavie woonde. Veelen hunner voerde hij 'over na de Landen der Nervien en Treveren; hij gaf hun Romein fche Wetten en akkers om te bearbeiden , hun tellens bij eede verpligtende, de Wingewesten des Rijks niet weder te ontrusten. Hij liet aan Carausius , een' Menapier , eene Vloot, om de Kust te bewaakeu, en jagt te maaken op de Frankifche en Saxifche Zeefchuimers. Carausius verrijkte zich, de Vrijbuiters niet aantastende, dan wanneer hij verzekerd was, dat zij rijk vau buit voorzien waren. Dan , voor 's Keizers wraak dugtende, vertrok hij na Groot-Brittanje , waarde Franken , zijne medeltanciers , voor 't nieerendeel Batavie verlaaten hebbende , hem voor'Keizer uitriepen. Constantius Chlorus , door Diocleïianus tot Cezar aangefteld, trok terftond meteen Leger en Scheepsvloot na Batavie , toen in 't bezit van  ja NEDERLANDEN. 63 van verfcheide Frankifche Volken. Veele duizenden werden er gevangen genomen , verjaagd of gedood. Even als wolken door een ftormwind van den eenen oord des dampkrings tot den anderen gejaagd , en door eenen tegenwind e-ven vaardig weder te ruggedreeven worden, zo werden de Barbaaren, die, van het Noorden na het Zuiden, van het Oosten na het Westen, kwamen, toen door den honger en het zwaard aangevallen, verftrooid, of zij begaven zich in de ontoeganglijkfte wijkplaatzen. Batavie werd toen hunne wijkplaats, of liever hun prooij. Constantius zette hun na, en zuiverde het Land van de Zwervers , die het overlrroomden. I lij bragt een groot gedeelte om hals. Veelen voerde hij weg , en, dewijl de nabijgelegenheid der Zee hun tot zeerooverij aanzette, bragt hij ze in de Landen , thans bekend onder de naameu van Beauvais, Champagne en Picardie. Men zag toen , om mij van de uitdrukking eens Lofredenaars te bedienen , alle deeze Barbaaren de Landen-bouwen en Kudden weiden , om de Romeinen te voeden. De Chamaven, die een Stam van Franken fchijnen uitgemaakt te hebben , en een ftreek Lands tusfchen den Rhijn en Tsfel, zich tot de Zee toe uittrekkende , bewoonden , werden ook te ondergebragt, en bebouwden het aardrijk voor de zelfde Heeren, gelijk ook de Friezen en andere Volken. Constantinus , naa de dood zijns Vaders Constantius , den Rijkszetel beklommen hebbende, zag DeFranken en Saxen. Constantiusverdrijft de FrankifcheLegermagtenuit Batavie, en onderwerpt de Chamavcs en Friezen.  64 GESCHIEDENIS DeFR anken en Saxen. Inval en nederlaag èex Fr arken , hun door Con- STANTJ- iwjs toegebragc. 306. zag men deBrucïeren, de Chamaven, deCherufcen^ de rangionen , de Tubanten, allen Volken , die in of omftreeks Batavie woonden , met de Aleman* nen zamenfpannen, en, onder den algemeenen naam van Franken, zich toerusten , om de Wingewesten des Keizerlijks te pionderen , • naa dat zij , volgens het oude volksgebruik der Germaanen , twee Koningen of Opperhoofden gekooren hadden. Zij maakten zich gereed , om den Rhijn over te trekken, wanneer Constantinus zich op den tegen-oever vertoonde. Deeze onverwagte verfchijnmg van het Romeinfche Leger verwekte fchrik onder de Barbaaren; zij durfden den overtocht nietonderneemen, en fcheidden van één. Constantinus niet te vrede met eene, zo gemaklijk behaalde, overwinning , en zich, naar de hcerfchende denkbeelden van dien tijd, verbeeldende , dat zijne zegepraal veel roemrijker zou wezen, wanneer dezelve bloedig was , veinsde een hertocht , en liet een gedeelte zijner Krijgsmagt over- den Rhijn in eene hinderlaage. Deeze trouwloosheid gelukte. -De Franken-, overrompeld door een' fchielijken aanval, werden in grooten getale gevangen genomen, of gedood , de kudden vee onthalst, of medegevoerd, en de woonfteden verbrand (*). De Jongelingen, te woest , om flaaven, en te verdagt, om onder het Krijgsvolk opgefchreeven te worden, deedt de Overwinnaar, benevens de twee Koningen , Ascaricus en Regasius, in den Schouw- (*) ƒƒ/»'. des Bas tmp. I. 70.  der NEDERLANDEN. 65 Schouwburg te Trier den wilden beesten voorwerpen. : De moed, ondertusfchen , deezer ongehikkige Slachtofferen verbaasde de toekijkers, die zich met hetaanfchouwen der ftraffe, hun aangedaan, vermaakten. Men zag hun den dood in den mond loopen , en eene onverfchrokkenheid toonen, tusfchen de tanden en in de klauwen der woeste dieren, die hun verfcheurden, zonder hun een fchreeuw aftepersfen. Dusdanig ■was de heldhaftigheid dier Barbaaren, zo bekwaam om wreedheden te lijden, als om [ze anderen aantedoen. Men ziet, in dit geval, de beroemde Romeinen van alle menschlijkheid ontbloot: en Eusebius heeft zich niet gefchaamd, Constantinus den zagtmoediglten en goedhartigften van alle menfchen te noemen! Om de grenzen tegen wreede ftrooperijen te wapenen, herftelde Constantin-us de fter'ktens, reeds langs den Rhijn tot aan den Oceaan gebouwd, en lag 'er bezetting in; ook hieldt hij eene welgewapende Vloot in zee. Als toen deedt noch het ijs in den winter, noch de droogte in den zomer, meer vreezen , dat men de Barbaaren den Rhijn zou zien overtrekken. De Franken gingen zelfs een nauw verbond met de Romeinen aan. Dit duurde niet lang; De eerfte Christen Keizer, de onvoorzigtigheid gehad hebbende, van den Rijkszetel na 't Oosten overtebrengen, en het Rijk daarenboven te verzwakken, door 't zelve onder zijne drie1 Zoonen te verdeelen, befprongen de Barbaaren, met des te meer ftoutmoedighcids en geluks, alle de grenzen van het Westen. De Franken, digt bij zse, en E bij DeFran- ken en Saxen, De g^erizen van óenR'n'jn in ftaat van tegenweergeiieid. Invallen der Franken.  66 GESCHIEDENIS Df.Fran- ken en Saxen. Krijgstochtenvan Julianus. Onderzoek na de herkomst der Saïiers. bij gevolge in Batavia, woonende, waren onder deezen de allerverfchriklijkften. Zij doorzeilden den Oceaan, met zo veel onverfchrokkenheids, als zij te land voorttrokken; zij lieten niet af, als zij overwonnen, de vlugtenden te vervolgen, en, wanneer men dagt, hun op de vlugt geflaagen te hebben, den ftrijd te hervatten. Constans toog tegen hun ten velde; doch er is alle reden, om te gelooven, dat hij hun, veeleer door geld dan door magt, onderwierp. De Barbaaren hadden omtrent vijftig Steden langs den Rhijn ingenomen , geplonderd en verwoest; wanneer Constantinus Julianus na GoJlie zondt; deeze Prins deedt, allerwegen, de Romeinfche Adelaaren zegevieren. In eene bloedige overwinning, bij Argemoratum ([Straatsburg) op de Alemannen bevogten, vinden wij gewag vaneen vleugel Batavieren , als ontzaglijke hulpbenden gebezigd, en wonder gcfchikt, om, indien uiterften nood, dienst te doen. Vervolgens zien wij den Overwinnaar na de kust van Bat avia trekken, en, in twee fterktens aan de Maas, zes honderd Franken belegeren, die hij niet te onderbragt, dan door ze uittehongeren, en naa een beleg van vier en vijftig dagen. (*) In het grondgebied onzer verëenigde Landfchappen ontmoeten wij hier, voorden eersten keer, de gators. Zou men, zonder hun te doen komen van de Sa/a in Frankenland, of van den Tsfel of Sah in Overysfil, den naamsüorfprong van dit volk niet kunnen viu- (?) Mr. Le Beau Hift. du Bas Emp. als boven.  dek. NEDERLAND E N. 67 Vinden , in het woord zaah (Sale), 't welk bij de Grieken, wier taal nu gemeenzaamer geworden was, door het verplaatzen van den Rijkszetel in 't Oosten, de Zee betckeiil. De gewoonte, zegt Ammianus , heeft bun dien naam doen krijgen; misfehien om ze te onderfcheiden van de Ripuariers, die de oevers der Rivieren bewoonden. Deeze gisfing is te waarfchijnlijker, dewijl deeze Saliers geene anderen zijn dan de Franken, die, volgens Libanius, de zee met dezelfde onverfchrokkenheid bezeilden, als zij ten lande voorttrokken (f): zij zijn dezelfden, die Eumenius plaatst in een land, 't welknauwlijksden naam van Land verdient. „In de daad", fchrijfthij, buitentwijffel fpreekende van Zeeland, ,, de Schelde „ omringt het, en kromt zich rondsom 't zelve in „ verfcheide bogten ,, en van Holland gewaagende , „ de Rhijn houdt het in beide zijne armen gevat; „ dit land is dermaate vau water doortrokken, dat „ de vaste plekken onder de voeten fchudden. " (§) Men moet, derhalven , in Batavia en Toxandria , de wieg zoeken der grondvesteren van de Franfche Monarchij, en het is daar misfehien, dat zij de wet, onder (f) Mr. L. P. van de Spiegel Verhandeling over den Oorfprong en de Historie der vaderlandfche Regten. (§) Hier uit blijkt, dat zonder de toevlugt te neemen tot de Normannen , de natuurlijke ligging aan Holland en Zeeland den naam geeft, de eerste van de laagheid des lauds, vol holligheden , ontleend, en de tweede afgenomen van de ligging rondsom in Zee. E * DeFra ken en Saxen.  « GESCHIEDENIS DeFran- ken en Saxen. Julianus trekt tegen de Saliert en de Chamaven- op. 359 . der den naam van de Salifihe bekend, gemaakt hebben. Zij hadden tot nabimren de Chamaven, die over den Rhijn, niet verre van den mond dier Riviere, woonden. Het blijkt, dat zo de eenen als de anderen, tot op het grondgebied der Romeinen, waren voortgetrokken. Daarenboven konden die twee volken, meesters van de oevers en de vaart der Riviere, de fchepen met graan gelaaden, die Julianus uit GrootBrittanje liet komen, om aan den Rhijn onder de honger lijdende Volken uit te deelen , ophouden. Men floeg voor, om den vrijen doortocht van de Barbaaren te koopen; Julianus verwierp deezën voorQag met verontwaardiging; hij rukte voort , en trok in aller ijl tegen hun op, om ze te verdrijven , ofte onderwerpen. De Saliers, verfchrikt, vaardigden gezanten tot hem af, om hem den vrede te verzoeken en aantebieden. Julianus hoorde hun , gaf hoop en gefchenken; maar zette tevens zijn' tocht voort, en vertoonde zich te midden van hun land, wanneer zij het minst vcrwagtten. Dt Saliers, toen niet gereed ter verdeediginge, en verbaasd op het gezigt van een ontzaglijk Leger, vielen den Vorst te voet, onderwierpen zich, hunne Vrouwen en Kinderen tot gijzelaars geevende. De Chamaven werden zo ligt niet tot reden gebragt. Zij verdeelden zich in kleine hoopen, die 's nagts op 't verzamelen van voorraad uitgingen, en zich over dag in 't digt'st der hostenen vertehoolen. Deeze üroopers waren buiten het bereik van ge-  der NEDERLANDEN. 69 geregelde krijgsbenden; doch een Frank, Ciiarif.tto genaamd, een Man van meer dangewoonekloeke geftalte en buiten gemeenen moed, boodt zijn dienst aan. Veele Barbaaren waren reeds door hem verflaagen. Hij nam met zich eene menigte zijner Landgenooten , gelijk hij, kundig van de wijze, waarop de vijanden legerden, en van de middelen, om hun te verrasfen. Hij drong tot hun op 't onverwagtst in den nagt door, terwijl zijne krijgsbenden over dag, bij alle toegangen in hinderlaagen gelegd, allen,.die hun in handen vielen , afmaakten, of gevangen namen. De ongelukkige Chamaven vreesden, dat zij geheel zouden verdelgd worden; zij namen de toevlugt tot de goedertierenheid des Romeinfchen Feldheers. Julianus eifchte den Zoon huns Konings tot gijzelaar. Op dit woord weergalmde de lugt van 't gefchreeuw en gejammer der Chamaven; de Vader riep met een' flern door fnikken afgebrooken, dat zijn Zoon door het zwaard der Romeinen geveld was. Deeze vertooning deedt Julianus traanen ftorten. Hij liet terftond den jongen Prins, dien men voor dood hieldt, doch die gevangen was, ten voorfchijn brengen. De Barbaaren ftonden vanverbaafdheid, vreugd en verwondering geheel opgetoogen. Julianus \vas in hun oog niet langer een vermeesteraar, met het zwaard gewapend, om hun volk te verdelgen, of te dwingen, maar een weldqender; zij vielen voor hem neder. Julianus, hunne onderwerping aangenomen e'n beloften gekreegen hebbende, dat zij de verbintenisfen, met de Romeinen aangegaan, E 3 niet DeFran- ken en Saxen.  GESCHIEDENIS BeFran hen EN Saxen. De At- tuarien te ondergebragt. 360 De BataaffcheBenden geheel op de zijne van Julianus. niet weder zouden verbreeken, hieldt den jongen Prins bij zich, betuigende, hem te zullen behandelen naar den rang, waarin hij gebooren was. Hij vorderde alleen de Moeder van den jongen Prins tot een onderpand der gedaane belaften. (*) De Attuarien, een Frankifch Volk, 't welk Gelderland en het Graafïchap Zutphen bewoonde, en gewoon was, de kusten der Galliërs te verwoesten , werd het volgend jaar te ondergebragt. De overwinning volgde Julianus op de hielen. Hij zegt zelf, dat hij de Chamaven verjaagd , eene verbaazende menigte Vrouwen, Kinderen en Beesten ontweldigt heeft; dat hij, op vier krijgstochten over den Rhijn, de Barbaaren behandelde, gelijk een Jaager het wild gedierte. Het Eiland der Batavieren begon zijnen naam te verliezen. Het leverde flegts hulpbenden aan de Romeinen , 't zij van de oude 't zij van de nieuwe Bewoonders. Men ziet hun in den fleep van Julianus, met de Herulen en Galliërs, de grootfte kragt zijns legers uitmaaken. Hij hadt hun eene ongelooflijke verknogtheid aan zijn perfoon weeten inteboezemen. Constantius hun opontbooden hebbende, wilden zij (*) Wij hebben, in dit (luk, liet verhaal gevolgd van den Heer Le Beau IIia. du Bas Emp. II. 473. Hetfcheen ons toe , dat hij zeer verfchiliende verhaalen volmaakt met elkander deedt overeeu Hemmen. De Heer Huidecoper heeft gelijk : de Qju/dcn , dieZoziMus liicrin 't fpel brengt, moeten aan den oever des Donaus gelaatcn worden. Mel. SroK. I. 10.  ber NEDERLANDE. 7i z\\ Julianus niet verhaten, bijbrengende, dat zij, op voorwaarden van nimmer de Alpen overtetrek- ken , den krijgsdienst aanvaard hadden. Zij fpeelden, buiten'twijffel, de grootfte rol in deopdrift der Soldaaten, die Julianus voor Keizer uitriepen, en hieven hem opeen fchild, naar de wijze der oude Germaanen. Zij lieten hunne genegenheid voor hem tot het toppunt van woede klimmen. Te Sirmie in Tannonie velden zij Lucillianus , die hun de verkiezing van Jovianus, zijn Schoonzoon, en den dood van Julianus bekend maakte. De fchrik voor den naam van deezen Prins hadr de Barbaaren, zo lang hij leefde, in bedwang gehouden: zij kwamen, toen hij ge;iorven was, van alle kanten voor den dag. Jovianus bekleedde korten tijd den Keizerlijken zetel. Valentinianus , diens Opvolger, vondt overal de Barbaaren ten opftand gereed: zij durfden zelfs klaagen, dat men hun geringer gefchenken, dan naar gewoonte, gaf. Charietto, die toen ten tijde, onderden naam van Graaf, beide de Germanien beheersebte, kreeg lust, om tegen de Germaanen optetrekken, en hunne invallen voortekomen. Maar hij werd verrast. De Barbaaren vielen met geweld op het leger der Romeinenzm, verHoegen 't zelve, en drceveu 't geheel op de vlugt De Batavieren bezweeken te deezer gelegenheid, zij waren de eerften in 't wijken. Zij verboren zelfs hun krijgsteken, 't welk, onder een luidaigtig vreugdegefchreeuw, in de. legerplaats der Barbaarsn gebragt en als een alierroemrijkst zegeteken bewaard E 4 .werd. DeFran- ken en Saxen. 3ó3 Bewee- gingen óerOverr hijnfche Barbaaren. 36ó Vlugt der Bataaf frhe hulpbenden en der Rome 1 run.  7* GESCHIEDENIS DeFrakt HEN EN Saxen. Be BataHcrengfftraft en vergif fen s bewégzen.- De Saxen, Over deeze trouwlooze lafhartigheid der hulpbenden was de Keizer grootlijks geftoord. In de Legerplaats gekomen zijnde, deedt hij hun de fmertendfte verwijten, en beval, om hun de grootffefchande aantedoen, dat de wapens hun ontnomen, en zij als geringe flaaven zouden verkogt worden. Deeze fmaadlijke vernedering maakte den diepffen indruk op het hart der Batavieren. Zij fmeekten om genade, beloovende, de fchandvlek , die hun aaunkleefde, in 't bloed der vijanden te zullen uitvvisfen. Valentinianüs betoonde zich niet onverbiddelijk ,en de Batavieren hielden hun woord. Zij waren de eerften, die op een Frankifche Bende, niet verre van Mets, aanvielen, en ze bijkans geheel verfioegen : en, eenigen tijd daar naa, ontweldigden zij den Barbaaren hun Veldteken, 't geen zij zich haddenlaatenontneemen. De Saxen bewoonden oorfpronglijk Jutland. Ptolomèus, die in de tweede Eeuw leefde, vandeVolr ken , die langs de Noordzee woonden, lpreekende, plaatst de Friefen aan deeze zijde van de Eems, de kleine Kauchen tusfchen de Eems en de fVezer, de groote Kauchen tusfchen de Wezer en de Elve; en over de Elve, in de Landen, tegenwoordig Holftein en Sleeswijk geheeten, de Saxen. Deezen hadden , van onheuglijke tijden her, zich doen kennen als itoute zeeroovers. Zij lieten vervolgens hunne nabuurentoe tot dat zelfde bedrijf, 'tgeen zij voor zeer edel aanzagen : en zij hebben, als de (ïerkften, of als vermeesteraars, hun naam aan veele volken, aan deeze zijde van de Elve, gegeeven. Dus vindt men hun in  dhr NEDERLAND E. 7S pa de, als toen ontoeganglijke, moerasfcn der Kauchen en Friezen, en ontmoet ze in het binnenfte gedeelte van en omltreeks Batavie. Hunne veelvuldige Invallen derden zelfs de tegenovereen gelegene kusten van Gal/ie- en Groot-Brittan je, waar zij veelvuldig landden, den naam krijgen van de Saxijche Kusten. Hunne verbintenis en die devFranken fchijnt, voor eenigen tijd, de naamen van alle de andere volken, die onze vereenigde Gewesten bewoonden, verzwolgen te hebben. Men wil zelfs, dat al het Land, beneden Nieuwmegen tot de Schelde, Neder-Saxen genoemd is. De zeer Oordeelkundige Heer Huïjdecoper he'eft deeze Helling wcclerlegd. Ondertusfchen valt 'er geen twijllël aan, of de mededinging deezer twee vermogende Bondgenootfehappen moet dezelven, tot wederzijdfche vijandlijkheden , aangezet hebben. Het fchijnt zelfs, dat de een dikwijls gedeeltens van het grondgebied van den anderen vermeesterde. Maar men vindt ze altoos vereenigd, wanneer het te doen was, om de* Zee door vrijbuiten onveilig te maaken. TiiEODOsics, Vader van Theodosius denGrooten, die Keizer werd, naa dat hij, met behulp der Batavifche Ruiterbenden, de firooperijen der Barbaaren, die het binnenfte gedeelte van Groot-Brittanje ontrustten, belet hadt, wilde de Zee van Zeefchuimers zuiveren. Hij maakte er jagt op, en verdelgde een groot gedeelte. Voorts viel hij op hunne landen aan , als mede op die der Franken, tusfchen de Neder-Rhijn en Wezel woonagtig, en richtte overal verwoesting aan. E 5 De DeFran- ken en Saxen- Theodosius verwinnaarder Frankifdie en Saxifche zeeroovereu.  74 GESCHIEDENIS DeFran- ken en Saxen. Nieuwe ftrooperijenóerFranken en Saxen • 370 De Franken en begonnen welhaast op nieuw hunne frrooperijen en wreedheden. De laatstgemelden voeren rnet ligte vaartuigen den Rhijn öp, beIfopkten de grenzen der Romeinen, en ileepten, mia dezelven geplonderd te hebben, den buit in hunne bijkans ongenaakbaare moerasfen. De GraafNannenus kon hunnen heftigen aanval niet wederftaan. De Veldheer Severus trok niet een talrijk leger tegen hun op. Met gezigt hiervan vervulde de Saxen rnet fchrik, zij fnieekten om vrede, en leverden een gedeelte hunner jonge manfehap , om onder de krijgsbenden der Romeinen ingefrooken te worden: terwijl anderen , op de trouw der gemaakte verbintenisfen afgaande , zonder vrees zonder agterdogt, na hunne huizen keerden. Doch wat deeden de Romeinen'? Zijn vaardigden eene ficrke bende af, om hun eene hinderlaage te leggen in eene valei. De vcrraadlijke toeleg gelukte maar al te zeer: alle de Saxen fneuvelden,dan niet zonder hun leevcn ten duurften verkogt te hebben. „ Het is zeer partijdig ", roept Ammianu3 uit , „ dusdanig een-krijgsbedrijf trouwloos te „ noemen. Stond het niet vrij, zich van eene guns,K tige omftandigheid te bedienen, en een hoop Roo„ vers te verdelgen ? " Zulk eene verdediging is den Romeinen van dien tijd waardig, als wier daaden, voorheen ftout en heldhaftig, thans, om zo te fpreeken, gebrandmerkt waren met het teken van zwakheid en lafhartigheid. Van deezen aart waren de krijgsbedrijven der Legermagten van Valentinianus. Ondertusfchen vondt  der NEDERLAND E. 75 vondt deeze Vorst de Batavieren altoos gereed, om nieuwe loflaurieren te behaalen , en de gedagtenis hunner voorgaande vlugt uittewisfen. 'Eenigen tijd tevoorenhadthij zich tot hun vervoegd, om wraak te neemen op de Alemannen, die te Sultz, aan den Nekker, op een fcherpe rots gelegerd, zijn beltaan gebraveerd , en hem zeiven met het zwaard vervolgd hadden. In den nagt beklauterden de Batavieren dm top diens bergs, met touwen enhaaken, kreegenalle de Barbaaren tegen zich, en veroorzaakten eene afwending, door welker behulp de Romeinen, van de anderen zijde opklimmende, den vijand verrasten, die bijkans te eenemaal over den kling gejaagd werd. Men vindt de Batavifche Hulpbenden ook in den 'Thracifchen Oorlog tegen de Gothen. Doch hun naam verdwijnt in de onlusten, die op den dood van Theodosjus den Grooten volgden. Onder Honorius , vestigden zich veelen hunner oude en nieuwe benden in Gallie , in. Italië en in het Oosten, waar zij gelegerd werden. Men wil, dat zij hun naam nagelaaten hebben aan Batavie, een Stad \anRhetie, als mede aan de Stad Pasfau, doorzommigen Patavi of Batavia geheeten, gelegen, daalde Donauw en de /««zamenloopen. Hun Vaderland heeft nauwlijks een gedeelte van zijn naam kunnen behouden, te weeten in de tegenwoordige Betuwe. De weinige oude inwoonders, daar overgebleven , vermengden zich onder de nieuwe volken. Theodosius hadt, ondanks zijne uitfteckende bekwaamheden, de Barbaaren nauwlijks van de grenzen DeFkan- ken en Saxen. Laatfte krijgstochtender BataaffcheHulpbenden. 395 _ Invallen der Barbaaren.  ?6 GESCHIEDENIS DeFran- KEl\ en Saxen, Naa dit deel der Gefchiedenisfe, met alle mogelijke aaudagt en geduld, overvvoogen te hebben, dunkt het mij zen kunnen verwijderen. Het is, overzulks, niet tebevreemdep, dat zij , naa zijnen dood, in het binnenfte des Rijks drongen , zelfs fchoon Stilico ze 'er niet ingevoerd hadt. Alle volken geraakten onderéén vermengd, enmenftaat verbaasd, te zien , dat alle de Landen van Europa, of geheel ontvolkt, of overftroomd wierden door menfehen , uit andere gewesten herkomftig. Hoe zullen wij, te midden van deeze deerlijke verwarring , het lot onzer Vereenigde Gewesten ontwarren? Men wil, dat zij ook ten prooije (bekten aan de Barbaaren, dat de Wandaalen , de Alaanen , de Sueven , en de Sclaaven zich daar nederfloegen; doch men heeft geene bewijzen voor dien inval, maar, in tegendeel, reden om te gelooven, dat het weinig aantrekkend voorkomen deezer Landen dezelven behoedde, tegen de overftroommg der vreemde volken, die zich liever onder zagter lugt,en in bekooreüjker landen, nederfloegen. De Franken en Saxen waren de lieden niet, om zoo ligt hunne bezittingen te ruimen. Opgekweekt in den fchoot der oude en woede vrijheid, hadden zij die ruftigheid van lichaam en kloekheid van ziel behouden ,'tmangel waaraan andere volken, verzwakt en ontzenuwd door eene lahgduurige verdrukking, buiten (laat (lelt, om zich te verdeedigentegen ftoutmoedige en krijgshaftige volken , die , derzelver zwakheid kennende , daar op aanvallen,en zeteonderbrengen.  der. NEDERLANDEN. 7? mij klaarblijklijk, dat men geene reden heeft, om te ontkennen, maar, in tegendeel, veele reden, om vast te ftellen, dat de Fereenigde Gewesten, door dit geheele tijdperk heen, verdeeld geweest zijn, tusfchen de twee groote Bondgenootfchappen der Franken en Saxen, door den loop des Rhijns ten naaften bij van één gefcheiden , zonder dat wij in ftaat zijn , met zekerheid, de nette grenzen te bepaalen ; dewijl de eenen dikwijls Volkplantingen op het grondgebied der anderen hadden • zulks dient, om te verklaaren, 't geen de oude Kronijkfchrijvers vermelden , dat de Saxen zich, beneden Nieuwmegen tot de Schelde, zouden nedergeflaagen hebben. Deeze waarneeming Word bekragtigd, wanneer wij zien , dat de Friezen welhaast die zelfde Landen vermeefterden , doch de vastigheid, die zij daar kreegen , te danken hadden aan de uittochten der Franken na GaU'të , en der Saxen na Engeland. Deeze aanmerking verfpreidt veel lichts over de oude Gefchiedenis. Lieden , die oordeelen, dat alle fchreeden, die ons inde Gcfchienis een flap nader aan de waarheid doen komen, hoog te fchatten zijn , zullen mij dit dankweeten. De toedemming van andere Leezers zal mij zeer ftreelen ; doch men kan aan aller fmaak niet voldoen ! Rome kon zichzelve niet verdeedigen , en was dus bij lange niet in ftaat, om hulp aan de Wingewesten toe te fchikken. Onder de Volken, die , door hunne Opperheeren verlaaten , zich zeiven beftuurden, muntte het Gemeenebest der Armorichen uit. Dit be- DeFran- ken en Saxen. 't Lot der Verée nigdcGt' westen in dat tijdperk. Het Gemeenebest der Armorichen. 4ii.  7S GESCHIEDENIS DeFran- ken en Saxen. Clodio , Koning óerFranka ii. 433 befloeg het tegenwoordig Breiagne, en ftrekte zich veel wijder langs den zeekant uit. Wanneer wii leezen , dat deeze vereeniging aangegaan wierd ter gemeene verdeediging , om de fchiïklijke invallen der Barbaaren te wederftaan ; dat zij de Landvoogdenen Overheden, door de Romeinen aangefteld, verdreef, en na geene voorflagen , om tot de afhanglijkheid weder te keeren , wilde luifteren, zou men bijkans denken , de verandering der Regeéringe over de Nederlanden , in de zestiende Eeuw , te leezen ! De Gefchiedenis van de eerfte Koningen der Franken is zeer onzeker. Het blijkt, dat zij, ia den be. ginue , niets meer waren dan Legerhoofden , onder' welken het Volk zich vervoegde, als 'er krijgsverrigtingen moeiten volvoerd worden. Elk Volk verkoor 'er één: doch, dewijl deeze menigte van Bevelhebbcren niets anders, dan eene deerlijke verdeeldheid, onder hun kon te wege brengen, verzamelden zij zich onder een enkel Legerhoofd: en aan deeze vereeniging zijn ze hunnen' beftendigeu voorfpoed en ftandhoudende bezitting in Gallië verfchuldigd. Clodio is de eerfte, van wien wij iets met egtheid weetcn. Hij hieldt zijn verblijf te Dispargum, op de grenzen van Tongren , welke Stad men voor dezelfde houdt met Biest , aan den Demer, in Brabant. Het is waarfchijnlijk, duToxandria of Brabandde plaats geweest hebbe, waar de Franken de Salifche Wët opiteideri, die, in den beginne , niets anders was, dan eene verzameling van Volksgebrui. ken-  der NEDERLANDEN. 79 Jten (*). Dit was het middelpunt huns Rijks. De geleerde Heer Freret heeft tragten te bewijzen, dat het Rijk der Franken, toen ten tijde, alle de Landen Da Franken en Saxen. begreep , die thans Holland, Zeeland ; Brakand, Vlaanderen , Henegouwen , de Landen en Steeden van Kamerijk en Arras, uitmaaken (f). 't Was in de vlakte der laatstgemelde Stad, dat Clodio , op een tijd, dat zijn geheele Leeger een Bruiloftsfeest vierde, overvallen, en met een groot gedeelte zijns Adels , gedood wierd. Het blijkt niet, dat de Franken , naa dien ilag, beroofd zijn, van 't geen zij in Gallie bezaten. De Britten, onafhankelijk geworden, naa dat zij door de flaavemij der Romeinen gefnuikt , en den moed benoomen waaren, konden hunne vrijheid niet {taande houden, noch de woeste invallen der Schotten en Pieten afweeren. Zij hadden de onvoorzigtige lafhartigheid, om deZeeroovers, die ,zints meer dan anderhalve eeuw, hunne Kusten beftookten, te hulp te roepen. De vijanden der Britten konden het veld niet houden tegen den moed en de krijgsbedreevenbeid der Saxen; doch dc Britten ontdekten al te laat, dat zij, in ftede van Verlosfers, lieden tot zich gelokt hadden, die geene andere Wetten kenden , dan die (*) L. P. v, d. Spiegel Verhandeling over den Oorfprong en Hiflorie der Vaderlandfche Regten, bl. 50. (f) Freret Obfervations contre ï'Auteur du nouveau fyfleme, le P. Daniël.  »o GESCHIEDENIS DeFran- ken en Saxen. 466 die de heerszugt en 't belang bun voorfchreeven. De Saxen, aangelokt door de zagtheid der lugtilreeke, en de vrugtbaarheid des gronds , noodigdcn hunne landgenooten uit, hun te komen helpen, en de vermeeltering, welke zij op 't oog hadden, met hun te deelen. Deeze werd hun eenigen tijd betwist. Horsa zelve, een hunner Opperhoofden , fnctivclde in eenfiag; maar Hengist, diens Broeder, desgelijks nieuwe verfterkingen ontvangende van de Volken, die van den mond des Rhijns tot Jutland woonden, werd het grootfle gedeelte der oude Britten eerlang verdelgd, uitgedreeven, of in flaavernij gebragt. Van dien tijd af, fchrijft Robertson (*), zijn'er geene voetftappen der Inllellingen, vóór de vermeeftering gemaakt, overgeblecven; alles, zeden, wetten, lfaatsbeftuur en taal, veranderde, liet is bekend, dat de Engelfcfien, vervolgens, langen tijd den Saxifchen tongval behouden hebben. Wij zullen welhaast hunne Zendelingen in Friesland zien landen , en zich daar in hunne eigene taal doen verdaan. De taal der Franken was dezelfde. In den jaare DXCVII. vergezelden verfcheide Franfche Bisfchoppen, niet alleen als Mede-arbeiders , maar als Tolken, Augustinus na Engeland. Deeze gelijkheid van fpraake bewijst omvederfpreeklijk , dat de Bemagtigers der Galliërs en der Britten voor een groot ge- C) Robertson Hift. van Karei, den V. , II. Deel bl. 5.  der NEDERLANDEN. Si gedeelte uit de Fereenigde Gewesten waren voortgeIprooten, en dat de Fereenigde Gewesten als toen bezeten wierden door de twee groote Bondgenootfchappen, de Saxen en de Franken , beiden dezelfde taal fpreekende (*). O De oude bezittingen in, en de koophandel der Engelfchejn op Frankrijk, hebben , 't is waar, in de tegenwoordige Engelfche taal veel meer woorden vau het hedendaagsch Fransch, dan van eenige andere taal, ingevoerd. Maar men kan, uit overgenomen en toegeëigende woorden , de verwantfehap der Taaien niet opmaaken : men moet tot de oorfpronglijke woorden , de woordbuigingen en woordvoegingen komen. In dit licht bifchouwd , is de Engelfeite Taal oorfpronglijk de Oud-duitfihe. Het valt ook den DuitfcherenveeUigtev, den Engelfeken Tongval leleeren, dan den Franfchen. Y TWEE- De Franken en Saxen.  8s GESCHIEDENIS TIVEEDE AFDEEL INC. De Friezen komen weder op 't cooneel. de franken en de friesen. - JLn deezer voege hebben de Saxen , die Friesland - bewoonden, de een naa den anderen , Groot-Britc tanje geplunderd. Een groot gedeelte der Friezen, die den naam van het groote Verbond hadden aangenomen , ftaaken derwaards over. Van hier hebben veele Gefchiedfchrijvers geene zwarigheid gemaakt, om te zeggen, dat de Engelfchenvan de Friezen afdamden. Deeze uittocht ging vergezeld met de opmerkenswaardigfte gevolgen. De weinige Friezen , die hunnen ouden naam behouden hadden bleeven geenzins in gebreke , om dien met meer lmfters te doen herleeven. Men geeft zelfs voor, dat zij de Saxen uit het gantfche Land verdreeven , en hun hetKafteel/Fi//,^, vervolgens bij den naam van Utrecht bekend, ontweldigd hebben- Friesland ftrekte zich allengskens uit langs de Noordzee , van de Elve tot den Rhijn, en van de Maas tot de Schelde. De Saxen trokken na het Noorden en het Zuiden: men vondt ze aandeoerers van delVezer , van de£/ve\ en zelfs digt bij den Rhijn, rondsom Friesland. Dikwijls treffen wij hun aan, met de Friezen in een verbond , om zich te verzetten tegen hunnen alg^meenen vijand, de Franfchen. Dks  der NEDERLANDEN. §3 Dus waren de Fereenigde Gewesten op nieuw verdeeld tusfchen twee Volken, door den Rhijn van een gefcheiden , de Friezen én de Franken. De Saxifche Zeefchuimers onderftonden eene landing in GalJië. De Franken waren toen Bondgenooten der Romeinen. Hun Koning Childerik viel op de Roovers aan , die in Hukken gehouwen en verltrooid werden. De Franken tastten, vervolgens , de Eilanden der Saxen aan: waarfchijnlijk dezelfden, die Ptolomeus aan den mond der Elve plaatst. Zij werden vermeefterd , en de Inwoonders verpligt, zich aan Childerik te onderwerpen. Terwijl de Keizers in het Oosten de rol van Godgeleerden fpeelden, en zich met niet anders, dan met gefchillen over den Godsdienst, bezig hielden, ftrekte Rome en het Westen ten prooi der Barbaaren. Even gelijk de lugiverhevelingen , naa derzelver verdwijning , nog eenige indrukzels van verbaasdheid, onder het bijgeloovig volk, overlaaten, zo verblindde de enkele naam van Rome nog veelen. En als of de Overwinnaars van Italië de regten des Rijks geërfd hadden, zag men de Franken en de Saxen zich bij de Gothen vervoegen , veeleer, om eene foort van regt op de veroverde Landen te verkrijgen, dan om een verdrag aan te gaan. Men vondt ook, in eenige Landfchappen , Landvoogden, die zich Bevelhebbers der Romeinen noemden. Zodanig iemand was de ongelukkige Slagrius. De Zoon en Opvolger van Childerik, Clovis, Koning der SalifcheFranken, ©verwon hem, deedt hem het hoofd afhouwen, en F 2 nam De Franken en Friezen. De Eilandender Saxen door de Friezen bemagtigd. Toeftand van het WesterbchRijk. Clovis overw "nt SiAGRIUS. 4«6  GESCHIEDENIS DeFran ken enFriezen. 491 Slag 'bij Zulpik, 49 ver» moord. f1*  der NEDERLANDEN. xoi hadden, op eene verfchriklijke wijze, deedt omko- '. men. Theobald , zijn Kleinzoon , werd , fchoon 1 nog een kind, tot Groothofmeelter benoemd. Maar zo ras Pepijn , eenige maanden daar naa , door den dood was weggerukt, nam zijne Weduwe, Plech" truda , als Voogdesfe van Theobald , het bewind der drie Rijken in handen. -—■ Maar , wel haast moede, om langer onder de heerfchappij eener Vrouwe te liaan, verwekten zij eenen opfland , en koozen tot Groothofmeelter Rainfroi of Raganfrid » die, in Carel Martel een Mededinger vindende, zo ontzaglijk door zijne goboorte, (hij was" een Natuurlijke Zoon van Pepijn, en kon hem, naar 't gebruik dier tijden, opvolgen ,) als door zijnen heldenmoed , eene verbintenis aanging met Radboud , anderzins tegen bet geheele gedacht van Pepijn,een ingewortelden haat voedende. Carel , niet verre van Keulen de Friezen ontmoetende , kreeg de nederlaage , en een groot gedeelte zijner Soldaaten fneuvelde. Rainfroi ging aan 't hoofd der Krijgsmagt van Chilperik den II na het Ardenner Woud. Dit befloeg toen een gedeelte van Vlaanderen, van Luxemburg , van Gelderland en Braband: men wil , dat het Sonien Bosch, bij Brusfel, 'er nog een overblijfzel van is. Rainfroi doortrok hetzelve, en vervoegde zich bij de overwinnende Friezen. Terwijl de vereen'gde Krijgsbenden het land doorzwierven , en, onvoorzigtig , zich te veel van elkandcren verwijderden, viel Carel eensflags op hun aan , bij Amblef, niet G 3 verre DeFran- ïen en Friezen~~7»5 Radboud overwint Carel. 716 De Friezen verrast eu overwoanens-  GESCHIEDENIS DeFr \n- ke« en Friezen. De Bc- keermg van Rao- BOOO mislukt. 719 verre van de Abdij van Stablo , in Luikerland: zij werden geheel verllaagen. Deeze overwinning was beflisfcnd. Naa deezen tijd maakte zich Carel Martel , door heldenmoed en voorzigtig beleid, binnen kort, meefter van den Staat, even als zijn Vader geweest was. Radboud moest zich onderwerpen , en men denkt, dat hij beloofde den Christelijken Godsdienst te zullen omhelzen. Wolfran , Bisfchop van Sens, reisde na Friesland. De Apoltolifche arbeid deezes Kerkvoogds ging voorlpoedig: eene verbaazende menigte-kwam tot hem , om gedoopt te worden. De Koning zelf, wiens eigen Zoon men onder de Bekeerelingen telde , boodt zich aan , om den doop te ontvangen. Reeds hadt hij den eenen voet in de Doopvonte. gezet, als hij, zich fchielijk omkecrende, Wolfran vroeg, „ welk het lot was zijner door„ lugtige Voorvaderen, vóór hem geftorven ? " Zijn ze ongedoopt geftorven , " antwoordde de Kerkvoogd, ,, dan moet gij ze ongetwijfieldverloo„ ren rekenen." Hier op haalde Radboud den voet uit de Doopvome, betuigende: „ ik wil liever, tmet „ mijne Voorouderen, in het volkrijk Paradijs van „ Wodan weczen , dan, met een hand vol Christe. „ nen, in den Hemel!" Wtolfran ging heen , en Radboud , reeds eenige jaaren aan eene lleepende kwaaie gczukkeld hebbende , ftierf drie dagen naa dit voorval. De Kronijkfchrijvers van dien tijd doen deezen dood voorkomen, als het werk van den Duivel , en dien boozen geest, gelijk doorgaans, ftrij-  der NEDERLANDEN. 103 firijdig met zijne eigene belangen handelen (*). I Het Euangeüe zegepraalde, vervolgens , aan alle * kanten, op de Afgoderij: de omvergeworpe Kerken werden, herbouwd, en Willebrordus. lag de grond- \ Hagen van den Bisfchoplijken Stoel van Utrecht, \ thans het middelpunt dier Zendinge geworden. De ' milddaadigheid van Carel bragt niet weinig toe,om deezen optcluiftercn. Hij fchonk , in den jaare DCCXX1I, aan een Kloolter , binnen Utrecht gebouwd, alle de inkomffen der Koninglijke Schatkiste, en, in en omftreeks de Stad, ia 't bijzonder de Weide van Graveringen , het Dorp of het Kafteel Fethnai, met alle.de Wooningen, Landerijen, Hutten, Huizen, Dienftknegten cn Lijfeigenen, als me,de de Bosfchen, Boomen, Wateren, Vaarten, benevens het Vee met-de Veehoeders van beiderlei fexe. ^rts! . .. n .• • m* mü •:. ta & (*) De Hoogleeraar Kluit , beweezen hebbende , dat Wolfran niet in Friesland geweest is , dan in don pare DCLXXXIV, en te Fontanelle , indeujaare DCCXC1II, ftierf, houdt den Doop van Koning Radboud , of't geen ' verhaald wordt daar bij voorgevallen te weezen, voor een verdichtzet, doch gist, dat, daar de verdichtzels tog altoos ecnigen grond hebben, men aan Radboud , in dén jaare DCCX1X geftorven, toegefehreevéri hèbbe , 't geen met eenen ande ren Radboud of Richold , in 'c jaar DCCXXVÜl, gebeurde , die desgelijks gezegd wordt, den voet uit de Doopvonte terug getrokken te hebben. Zie zijne Hi/hria Cri tica CtmitatusHalfondi* & Zeelandi*, Tom. h P. II. G 4 DeFran- ken en Friezen. Giften aan de Kerk van Utrecht. 722  104 GESCHIEDENIS DlFhan- KFiN' EN Do Giftbrief houdt in, dat dit gefchiedde, otn de zonden te boeten en den hemel te verdienen. In eenen anderen Giftbrief , waar in aan de Kerk te Utrecht, toegewijd aan den Zaligmaaker en de Heilige Maagd, alle de verbeurd verklaarde Goederen van Everard, in de Betuwe , gefchonken werden , hoort men 's Hemels vloek uitdonderen over elk, die zich daar tegen zou willen verzetten: in de veroordeeling wordt de ftraffe, Datiian en Abyram overgekomen, den zodanigen toegewenfcht: de aarde mogt zich opfpleiten cnhenleevendenverflinden (*). Hieruit blijkt, dat de Bisfchoppen, behalven het Burgerlijk en Kerkh'jk Rechtsgebied , door deeze -Giften , onbepaalde Regten kreegen over de Perfoouen, die men hun als kudden Vee's overdroeg; dit Relde hun in ftaat,om zich ongevoelig tot die hoogte van magt optehelfen, waar mede wij bun vervolgens zullen bekleed zien. In deeze dagen begreep eene Landhoeve , behalven de onroerende Goederen, de Beeften en Slaaven,die 'er de grootfte waarte aan bijzetten. Terwijl de dapperheid van Carel MaHtel Frankrijk ewEuropa befchutte tegen de wapenen der Turken, die reeds alle de zuidelijkeLandfchappcn, van het Py reneefche tot het Alpifche Gebergte, vermeeflerd hadden, bedienden zich de Friezen van deeze afwending, om zich te vereenigen onder Poppo , den Opvolger fan Raduoud. De beweegredenen tot hunneu opftand zijn onbekend. Misfehien verbeeldden zich deezen, ;ot geestdrijvens toe, voorltanders der vrijheid , dat men (*; Heda. 28. 30. Opftortd der Friezen onder Pop po. 732  öer NEDERLANDEN. 105 men hun, door het Christendom , een juk op den halze zogt te leggen; misfehien hebben zij, ongerust over den vreeslijken aanwas der Franfche Magt,volgens de oude gewoonte der Germaanen , zich op de grenzen begeeven , en overal verfchriklijke vijandhjlcheden gepleegd. Wat hier van ook zijn moge; Carel Martel toog terftond tegen bun op , en gaf een nieuw blijk van zijne bekwaamheid in krijgszaaken, oordeelende, zo onhandelbaare Volken niet te kunnen temmen , dan door den oorlog in 'thartbuns Lands tc voeren. Een welgewapende Vloot zeilde langs de Kusten ten ooften van de Zuiderzee , door het Meir, Borndiep gcheetcn, tusfchen Oostergo en Westergo, waarde zee, voor het maaken der Dijken, dieper landwaardsin loopende , waarfchijnlijk twee Schier-eilanden vormde, aan welken de Schrijvers van dien tijd den naam van Eilanden geeven. De Friezen, niet in ftaat, om den hevigen aanval van een zo wel beftuurd Leger te wederftaan, werden , van alle kanten , bloedig beftreeden. Porpo fneuvelde met de wapens in de vuist. Voorts doortrokken de Overwinnaars het geheele Land, met het moordend zwaard in de eene. en met brandltigtcnde flambouwen in de andere hand, keerden de Tempels en de Afgodsbeelden om, rooiden de geheiligde Uosfchen uit, 'en begaven zich, alle de Volken tot onderwerping genoodzaakt hebbende , met rijken buit btlaaden, na hunne Schepen. Deeze omwenteling ltrekte zeer ten voordcelc van de prediking der Euangelicleere ; doch WilleekorG 5 dus DeFranken en Friezen. De Friezen verfiaagen. 73*  10Ö GESCHIEDENIS DeFrarken en Friezen. Ofterfte Wil van Wh.le- broriws. 737 Dood v-tn Martel. ?4« dus leefde niet lang genoeg,om 'er devrugten vante aaufchouwen. Hij ftierf, het volgende jaar , in de Abdije van Eptemach, bij Trier , door Irmina , Dogter van Dagobert, gedicht. . De L'iterlte Wij deezes Zendelings toont , dat zijn arbeid op deeze wereld niet onbeloond gebleeven is. De uitgcftrekte Heerlijkheden , groote Landerijen , geheele Dorpen, cn de Tolregten in Gelderland,. Braband., en boven al in Holland, welken bij aan zijn geliefd KIootter te Epternach maakte, ftrekken ten betoone van de Godsvrugt dier Eeuwe, en van de belangloosheid der Bekeerdercn. Carel Mak tel flierf, zonder den naam van Koning te hebben durven aanneemeu , naa, vijfentwintig jaaren lang, oppermagtig geheerscht te hebben, den naam van een dapper en ftaatkundig Vorst naalaatende. De Geestlijken, van wier overgrqotegoer deren hij zomtijds aan zijne Soldaaten, Legerhoofden en Rijksgrooten gefchonken hadt, hebben over hem geen zo gunltig oordeel geltreeken. Mogen wij hun gelooven, dan was hij een Dwingeland; hij werd naar lichaam en ziel veroordeeld: want, zijn graf geopend zijnde , vondt men 'er eenen fchrikbjken Draak in , die'er meteenen vreeslijken Itank uitkwam. Men hadt hem ook , buiten twijiTel in een gezigt, door de Duivelen in de hel zien pijnigen: Ondertusfchen was, bij zijn afllerveu, zijn gezag zo wel gevestigd, dat zijne twee Zoons, Caroloman en Pepijn, zonder de minfte tegenfpraak te ontmoeten, het Franfche Rijk met elkander deeklen. Win-  der NEDERLANDE N. 107 Winfrid was een Engelfche of Schotfche M011- I nik, die zijne prediking in Friesland begonnen, en * zich, eenigen tijd, te Wijk te Duurjlede onthouden ■ hadt. Van daar na Utrecht getrokken , beftondt hij, ( vrugtloos , Koning PvAodoud te bekeeren. Geheel , Duitschland werd, vervolgens , bet tooneel, waar op Winfrid zijnen ijver vertoonde. Hij deedt verfcheide tochten na Rome, voor welken Zetel'bij den grootften eerbied betoonde (*) , die ook niet onvergolden bleef. Paus Gregorius de II. benoemde hem tot algemeencn Herder van geheel Duitschland en Bisfchop , onder den tijtel van Bonifacius. Paus Zacoarias droeg hem den Aartsbisfchoplijken Zetel van Mentz. op; terwijl hij hem ook tot Primaat van Qermanie en Belgium aanffelde. Pepijn hem gelast hebbende, de Kerk van Utrecht, naa den dood van Wiu.ebror.dus , van eenen.Bisfchop te voorzien, hadt hij Grecorius van Trier , uit Koninglijken bloede gefprooten, tot die waardigheid ingewijd. De Brieven, van en aan Bonifacius gefchreeven. toonen, dat het getal'der Christenen ,\n deeze LandH-rceken, klein was, in vergelijking van het getal der Ongeloovigen. En welk eene Christenheid! Men zag de Priefters nu eens, op de wijze der Christenen, doopen , dan weder bezig, met Bokken en Stieren voor de lleidenfche Godheden te flachten. Menathetvleesch der (*) Zie breeder van deezer. Bonifacius Mosiiemis Kerkelijke Gefchiedenis, III-Deel, bl. 81 enz. DeFr anken en Friezen. Winfrid en Bonifacius. 74i Staat des Christendoms in Friesland. i  DeFran- ken en FlUËZEN. 108 GESCHIEDENIS . der Ollerdieren, waanende,het zelve door het teken van het Kruis te heiligen : zelfs vondt men Christe' nen, die hunne Slaaven verkogten , om tot gruwzaame MenfchenöITers te (trekken. Als een verfoeilijk misdrijf wordt hun ook ten laste gelegd , dat zij Paardenvleesch en rauw Spek aten." Het getal der Pnelteren was klein: en deezen waren aan de verregaandfte buitenfpooriglieden , en het openbaar houden van Bijzitten, verflaafd. 'Er was een Priefter , onkundig genoeg, om te doopen in nomine Patria, Fiha ty Spiritus fancli, in plaats van , in nomine Patns, Filii & Spiritus fancli ; doch Bonifacius hadt de infchiklijkheid, om alle dus gedoopten teherdoopen, onder het behoorlijk uitfpreeken van de woorden , bij die Plegtigheid in gebruik. Te vergeefsch zogt men dePrieltcrs en de Bisfchoppen aftetrekkenvandejagt, als eene bezigheid,zeer (trijdig met de zedigheid eens Kerklijken: veelelï hunner wogen zelfs ten oorloge tegen de Christenen , zo wel als tegen de Ongdoovigen. Paus Zacharias maakte geene zwaarighcid , om aan dit fchandvolle gedrag de overwinningen, welke de Heidenen, van tijd tot tijd, op de Christenen behaalden, toetefchri;. ven. Eenige heromzwerveude Priefiers verrigtten het werk hunner Bedieninge , zonder wettig geordend , of door de Bisfchoppen aangefteld, te zijn. Drie Ketterfche Leeraars, Adaleert, Clemens en Sajison, verfpreidden nieuwe Leerdellingen en geestdrijvende gevoelens. Bonifacius deedt, om deeze misbruiken te hervormen , en deeze dwaalingen te we-  der. NEDERLANDEN. 109 wederfpreeken, dezelven, op verfcheide Nationale Kerkvergaderingen , waar hij altoos de plaats van Voorzitter bekleedde , aantasten en veroordeelen. (*) EpUt. Danieus intcr Bonif, LXVII. 79, 8o. De Frun- ken en Friezen. De dwaalingen vervielen door haare eigene ongerijmdheid ; dqch de misbruiken hadden te diepe wortels gefchooten, om, binnen korten tijd, uitgerooid te kunnen worden. Van den anderen kant, benaarftigde zichBoNiFACius» om door overtuiging Aankomelingen te maaken. Daniël, Bisfchop van Winchester, draagt hem, in een zijner Brieven , verfcheide raadgeevingen, op dit (tuk, voor , onder meer andere betuigende : „ Slaat aan „ de Afgodendienaaren de Gefiachtrekening hun„ ner Goden toe. Vraagt hun vervolgens, of die „ Goden de Scheppers der wereld zijn kunnen? of ,, zij de een den ander hebben voortgebjagt ? Waar „ deeze Goden hebben kunnen huisvesten voor de „ Schepping? Waarom, dewijl wij hun offerden, „ om tijdlijke goederen te verwerven, zij zich in zulk „ eenen armoedgen (iaat bevonden; daarde Christenen „ landerijen, rijk in koorn,oiie, wijn en alle andere foor„ ten van voortbrengzelen des akkers bezaten! Doet „ hun opmerken de groote uitgeftrektheid der Chris„ ten wereld, in vergelijking met welke, zij zo weinig „ betekenden, dat hun Godsdienst , voorheen de „ heerfchende, te ondergebragt was na de Prediking „ van het Euangelie ? " (*) Dergelijk (lag van redenen klemden buiten twijffel bij de Barbaaren, en hiel-  110 GESCHIEDENIS De Franken em Friezen. DsSaxen en de Friezen overwonnen. 743 744 hielden hun opgetoogen, tot dat de gewoonte, de eenige beheerfcheresfe van zulke volken , hun het Christendom deedt aankleeven. Doch welk eene redenkonst kon men verwagten, irieene Eeuw, waarin de Drukkunst nog niet uitgevonden, en de fchaarsheid van Pergament groot was, en het klein getal van Uitfchrijveren de Boeken zo duur en zeldzaam maakte , dat een Priester nauwlijks een Bijbel kon krijgen. Bonifacius mogt eene plaats onder de eerste vernuften dier Eeuwe bekleeden ; hij was, egter, de Man, die Virgilius , een zendeling in Germanie , aanklaagde, en deedt veroordeelen; om dat hij (telde, dat er Menfchen gevonden wierden, op het gedeelte des aardkloots, tegen over 't geen wij bewoonen, of het beltaan der tegenvoeteren beweerde. Terwijl een gedeelte van het Noorden , nauwlijks voor de helft, het Christlijk Geloof omhelsd hadt, bleef het overige gedeelte nog gantschënal gedompeld in de duisternisfen des Heidendoms. Tot déeze laatsten behoorden de Saxen, altoos onverduldig, om het juk der Franfchen te draagen. Overwonnen door Caroloman , verbondt Diderik of Dirk, hun Opperhoofd, rich vervolgens met Radboud , Heer van NederFriesland, Broeder van Gondebald , den Opvolger ran Adgillius, Broeder van Poppo, van wien wij ïierboven gewaagden. De twee Koningen, Pepijn ;n Caroloman, alle hunne krijgsmagt bijéén verzaneld hebbende, toogen tegen de twee wederfpanni*e Volken op. De overwinning, door de Franfchen bevogteu, was een der volkomenltc Het kan niet;  der NEDERLANDEN. ut niet anders weezen, of de Friezen hebben een verdrag met de Franfchen geflooten: dewijl zij, na dat C/Ar'olömAN van 't Rijksbevvind afltaud gedaan, en zich in het Klooster van den Berg Casfin als Monnik begeeven hadt, onder de Franfche vaandelen ftreeden, en het hunne toebragten aan eene overwinning, waarin de Saxen, die meer dan dertig Kerken in het Bisdom van Bonifacius verbrand hadden , nedergeveld of krijgsgevangen gemaakt werden. Vuur en zwaard verdelgden hun Land: een groot aantaal liet zich doopen, om den dood of de flaavernij te ontgaan. Pepijn ,bijgenaamd de Korte , ziende, dat al het gezag in zijn perfoön alleen berustte, onderilondt het, den ouden eerbied, dien de Franfchen bewaard hadden voor het bloed hunner eerste Koningen, te vernietigen. Hij verzekerde zich eerst van de toeftemming der Rijksgrooten, en wist alle de Geestlijken op zijne zijde overtehaalen, met hun een gedeelte der goederen, hun door zijnen vader ontnomen, wedertegeeven. De Paus , wiens beflisfende uitfpraak veel gewigts heeft op den geest der menigte, verklaard hebbende, dat hij, die het Gezag hadt, ook den Tijtel behoorde te voeren, werd Childerik den III, den laatsten Koning uit het bloed van Clovis, de kruin gefchooren, en hij, benevens zijn Zoon, ineen Klooster geftooken.' Pepijn liet zich ftaatlijk voorKomr.g uitroepen , en de beroemde Bonifacius, die de groote drijfveer geweest was van deeze Rijksomwcntcling, zalfde hem in de Kerk van Soisfons. Ziet daar het eerste voorbeeld eens Konings van Frankrijk, die ziel DeFkan- ken en Friezen. De Friezen ftrijderi voor d; Franfchen. pepijn voor Koning verklaard en gezalfd dooi' Bonifacius. 75*  Ut GESCHIEDENIS DeFran ken en Friezen. Gefchil wegens het Regtsge bied over het Bisdom vau Utrecht. zich, even als de Koningen van Israël, liet zalven. Zeer gefchikt was deezezalving, om bijgeloov'ge Volken eenen Godsdienstigen Eerbied in te boezemen. In deezer roege ging de oude en heldhaftige gewoonte, om deKom'ngen intehuldigen , door hun op een fchild het Leger rond te draagen, verlooren (*). Ziet daar ook „ het ,, zaadbeginzel van die krankzinnigheid des hoog„ moeds, welke de Geestlijken zo veele aanllagen „ op de tijdlijke magt heeft doen beftaan. Dewijl „ de Bisfchoppen, door de Kroon op des Vorsten ,, hoofd te zetten, dezelve van Gous wegefcheenen „ tegeeven, gaven zij voor, die ook te kunnen we-„ neemen, over hunne Vorsten te mogen oordeelen , ,» en befclukkingtemaaken. Zij waren niet langer ne„ derige Herders, zedig, op houten banken, met „ een waschkaarsin de hand, in hunnevergaderin„ gen nederzittende; zij vertoonden zich als nieti„ we Mogenheden, met den banblixem gewapend, „ trots op de onlusten en beroertens, welken zij in „ den ftaat verwekten, en, zich de eersten in den Hc„ mei oordeelende, traaden zij de fchepters met een ,, trotfchen voet, en deelden ze naar hun welgeval,, Ien uit. (*). De Geestlijken maakten, alstoen, geene zwaarigheid, om zich in de neteligfte Staa'.szaaken te mengen. Eenigen tijd geleden, hadt Bonifacius, door zijne welfprekendheid, eene geheele vergadtring van Bisfchop? (*) Es/ais Hist. fur Paris. II. 103. (*_) Fleüri Hist. Eccl. Disc. 4. 10. 11.  der NEDERLANDEN. 113 fchoppen overgehaald, om aan Pepijn een gedeelte der Kerklijke goederen tot onderhoud der krijgsbenden afteftaan. Hij wist, hoe veel's Vorsten gunst en invloed kon toebrengen aan den opgang zijner predikinge: dan hij toonde , niet min gelteld te weezen op zijn geestlijk regt, in een gefchil tusfchen hem en Hildegarius, Bisfchop van Keulen, wegens het Bisdom van Utrecht, waar over zij beiden het regtsgebied wilden voeren. Men is onkundig van den uitflag deezes gefchils; doch, na den dood der beide Partijen, werd de Stoel van Utrecht aan denAartsbisfchop van Keulen onderworpen. Ondertusfchen was de voortplanting van het Euangeliede heerfchende zugt van Bonifacius. Vervoerd door eenen ijver, welks vuur een zeer hooge ouderdom niet kon verdooven, ondernam hij eene nieuwe zending in Friesland. De opgang, dien hij maakte, verwekte groote onrust bij de voorftanders van den voorvaderlijken Godsdienst. Bonifacius, op zekeren dag bij Dokkum gelegerd, vervvagtte de nieuwgedoopten, om hun de handen opteleggen, wanneer een hoop ongeloovige Friezen hem, en zijne reisgenooten, ten onverwagtlte overviel. De heilige Bonifacius hadt, 't zij om een ruw volk door den toeftel inteneemen , 't zij om zich te befchutten in een onbekend en barbaarsch land, 't zij gedreeven door de praalzugt, toen algemeen eigen aan de rijke Kerkvoogden, in zijn gevolg een fleep van tenten en krijgslieden. Eenigen wilden geweld met geweld keeren; maar, overmand door het aantal, leedenzij H den DeFran» ken en Friezen. Laatste zending van Bonifaciusin Friesland, ea zijn dood.  ii4 GESCHIEDENIS DeFran- kïn en Friezen, 754 den marteldood, daar de woedende menigte aanviel op de Geestlijken, door Bonifacius tot lijden vermaand. Drieënvijftig van de zijnen fneuvelden nevens hem: onder deezen telt men zekerenEoBAN, die geoordeeld wordt een Bisfchop van Utrecht geweest te hebben. Alles, wat in de legerplaats en aan 't boord der fchepen was, werd eenprooij der Barbaaren tuk op roof, en in eenige koffers niets dan boeken gevonden hebbende, welk er gebruik zij niet kenden of verfmaadden, fmeeten zij dezelven in een poel, of verftrooiden ze langs het veld. Men wil nogthans, dat 'er drie wedergcvonden, geborgen, en met het lichaam van Bonifacius gebragt zijn na de Abdij van Fulda, welke hij in Hesfenland gelhcht hadt Deeze Abdij, in den aanvange niets meer dan eene Kerk met riet gedekt, is tegenwoordig een Vorstendom; men moet een Edelman weezen, om 'er Monnik te worden; de Abt is, ziftte langen tijd, oppermagtig, en naa het jaar MDCCLllI met de Bisfchoplijke waardigheid bekleed. (*). De Christenen dier Landftreeke wreekten den dood van Bonifacius op het lfrengste. Een derBelbuurderen van Oost-frankrijk aan 't hoofd hebbende, trokken zij de Lauwers over, verwoestten de landen der Ongeloovigen, en bragten allen, die hunne handen met dien moord bezoedeld hadden, om 'tleeven, Vrouwen, Kinderen en Slaaven ten buit maakende' Men (*) Annal de f Empire i. 12.  der NEDERLANDEN. 115 Men wil ook, dat Radboud de II., die, in deeze dagen , de Friezen bewesten de Lauwert regeerde, verdagt, van deel gehad te hebben in deeze vervolging, het wreekend zwaard niet ontkwam, dan door na Jutland te vlugten. H a DER- DeFran- ken en Friezen.  li6 GESCHIEDENIS DERDE BOEK. Carel de Groote en de Normannen* EERSTE AFDEELING. DcSaxen door Carel den Grooten overwonnen. Carel de Groote. IPepijn liet alle zijne Staaten naa aan zijne twee Zoonen. Carel, vervolgens in de Gefchiedenisfen bekend onder den naam van Carel den Grooten, door den fchielijken dood zijns Broeders Caroloman , alleen meester van het geheele Rijk geworden zijnde, trok op tegen de Saxen, die zijn Vader, voor de derde keer, overwonnen, en eene fchatting van drie honderd Paarden opgelegd hadt, doch altoos gereed waren, om, zo ras de Overwinnaar ten lande was uitgcweeken, het opgelegd jukaftefchudden. Hunne Legerplaats te Heresbnrg werd verrr.eesterd, hun Afgod Ivmenfeul, of de Zuil van Irmen, verde'gd, en al het land tot aan de Wezer afgeloopen; en zij vonden zich genooddwangd, tebukkeu, en twaalf gijzelaars te leveren. Welhaast greepen zij, wederom, de wapens aan. Elk jaar aanfehouwde nieuwe opftanden en invallen Nu eens overwinnenden, dikwijls geflaagen, namen zij de toevlugt tot den Doop, om het hart hunner verwinnaaren te lenigen; doch zij verbraken even gereed Opftanden der Saxen.  der NEDERLANDEN.' 117 reed de gelegde banden, herftelden hunne Afgoden, < en ftroopten de grenzen, zo ras de krijgsbenden uit hunne nabuurfchap zich verwijderd hadden. Friesland was ook het tooneel hunner wreedheden. Men wil, dat zij, door Koning Radboud, in het Rijksgebied van diens Broeder Gundebold gevoerd, de grootfte barbaarfchheden pleegden , op alle plaatzen, waar zij den voet zetteden. Zij trokken voort tot den Rhijn , verwoesttenen verbrandden de Stad Deventer, en (Taken de Kerk in denbrand. Eenezwaare nederlaage, welke zij aan den boord des Eiderfirooms leeden, (trekte alleen, om hun verdelgende oorlogswoede , voor eenigen tijd , optefchorten. ' Widekind, de voornaamlte hunner Opperhoofden, vuurig van aart , onverfchrokken en vrugtbaar in krijgsvonden , deedt eerlang het vuur des opftands weder opblaaken. De Kerken, die men in hunne landen hadt beginnen te bouwen, werden nedergeworpen, de Zendelingen uitgedreeven of gedood. Willihad , die eenigen tijd te vooren het Euangelie gepredikt hadt in Oost-friesland', en vervolgens door Carel in Saxenland gezonden was, waar hij de kerk van Bremen beftuurde, ontkwam hunne vervolgzieke woede niet, dan door na Friesland de wijk te neemen (*). Carel zondt een Leger op hun af, QÖ- (*) Willihad bij de Fn'ezer. over de Lauwers gekomen zijnde, wilden eenigen hemdooden als een Godloozen , die legende Goden fprak : anderen, veel redelijker, verklaarden: wij zien, dat deeze Mensch aan geene misdaad fchuldig is, H 3 eu Carel r>f. Groote. Friesland verwoest. 779  Carel de Groote. wien de maakers van Gefchiedkundige gisfingen, aangemerkt hebben, als een Voorvader der oude Hollandfche Graaven , die, gelijk bekend is, den naam van Dirk voerden. Widekind gaf hun bij de hoogte Sontal eene volkomene nederlaage. Zo lang Cav. el alleen te Itrijden hadt met flegt gewapende, en nog Ikgterafgerigte, Barbaaren, wier onvermijdelijkenedcrlaagen dienden, om den roem zijner wapenen te verhellen, hadt hij nimmer nagelaaten, hun genade te bewijzen. Doch een (lag, zo treffende, ontftak in zijn boeen wij wetenniet, of de Godsdienst, dien bij predikt, nJet van God kome. Laat ons door 't lot beproeven , of wij hem moeten ombrengen , dan heenen zenden. Het lot viel gunstig voor hem uit; en de Barbaaren , geraadpleegd hebbende, lieten hem vertrekken ■ Van daar kwam hij in Drente, waar de Ongeloovigen hem met ftokflagen mishandelden: een hunner vyilde hem hei hoofd afhouwen ; doch het zwaard doorfneedt alleen, zonder hun verdei eenig leed te doen , de koord, waaraan hij een heilig Overbüjfzel om zijn hals droeg. De Barbaaren, verfteld over dat wonder, lieten hem benevens zijne Reisgenooten trekken. Fi.EURiLiv. 44. 15. Van deezen t*rt zijn de wonderen dier eeuwe ! heeft men zich wel te verwonderen, dat zij zq weinig eerbieds den Barbaaren inboezemden, datC.u rel, geene andere wonderwerkers kunnende zenden, zich van het zwaard en doodftrafdreigende wetten moest bedienen, om Bekeerelingen te maaken.? 118 GESCHIEDENIS onder drie zijner voornaamste Legerhoofden. Dit werd gc[lcrktdoorzekerenGraaf,THEODORiK of Dirk ,  der NEDERLANDEN. 119 boezem bet vuur van haat en wraak. Hij trok in eigen Perfoon tegen den vijand ten velde, fchrik en wanhoop onder dien verfpreidende. Widekjnd nam devlugt; doch de overwinnende Vorst deedt, op éénen dag, vierduizend Saxen, rtFerden aan den oe¬ ver van de Wezer, onthalzen. Deeze bloedgierige veroordeeling diende alleen, om den haat der Ongeloovigen tegen Carel en diens Godsdienst te fterker aanrezetten, en ten hoogsten top te voeren. De Friezen, waaifchijnlijk die van Oostergo, kreegen des te meer affchriks van eenen Godsdienst, dien zij aanmerkten als een werktuig, waarvan men zich alleen bediende, om hun onder het juk te brengen. Zij liepen ten wapen, ltrektenhunne woede tot het Flie uit, wierpen de Kerken om verre, en verdreeven de Zendelingen; onder deezen bevond zich zekere Ludger, die, te Utrecht ten kerkdienst opgekweekt zijnde, zich na Dokkum begeeven hadt, waar hij nu, zedert zeven jaaren, het Euangelie verkondigde. Carel de Groote, van deezen opltand verwittigd , zondt zijn Zoon Carel tegen de Saxen, in Weftphalen , terwijl bij, noordwaards aanrukte, en in de Landen tusfchen de Elve en de Sala, door de Saxen en Friezen bewoond, hunne dorpen en gehuchten verbrandende. De overwinning vergezelde de wapenen van Vader en Zoon. Carel de Groote ontnam, de overwonnenen [Tranende, hun het regt op 't vaderlijk erfdeel, dat is, de kinderen konden de goederen hunner ouderen niet krijgen % H 4 z0"" Carei. de Groote. De Friezen oproerig en met de Saxen vei bonden. ~7^o Overwonnenen geftraft.  Carel de Gkooie. Tot het Christendom overgehaald. 7*5 iao GESCHIEDENIS zonder de toeftemming, die den Vorst hun kon weigeren , en de bezittingen aan anderen fchenken. Widekind, in 't einde, ziende, dat alle zijne poogingen onmagtigwaren, omdezieltoogende vrijheid der oude Germaanen voor geheel bezwijken te behoeden, leende het oor aan de voorllagen van Carel den Grooten , dien hij teJttigni fprak, waar hij zich ook liet doopen. Dit gaf een zwaarenfchok aan 't Heidendom; een groot aantal Saxen, door dit voorbeeld overgehaald, omhelsde den Christlijken Godsdienst. Om deezen te beter te vestigen in die Afgodifche Iandfireeken, werden overal fchoolen opgericht , en Bisfchoppen aangefteld. De oude Friezen en de Saxen deeden, volgens het getuigenis van eenen gelijktijdigen fchrijver, den beroemden Alcuinus, belijdenis van het Christendom, deezen door beloften , geenen door vreeze daartoe overgehaald (*_). Een Saxisch Dichter roept uit: „ O onuitfpreeklijke 5, genade des Heeren , die hun den doorlugtigen „ Carel tot Leermeester gaf, die de Volken dwong, „ om, huns ondanks, behouden te worden!" In den jaare DCCLXXX, hadt men, in eene Verdragshandeling, de doodftraf vastgefteld tegen allen, die weigerden, zich te laaten doopen, of in de Vasten vleesch aten. De C) Wat men te oordeelen hebbe over de bekeeringen, door Carel den Grooten te wege gebragt, leert ons Mosheim, i„ 2ijne Kerklijke Gefchiedenisfen. III. Deel bl. $6. enz.  dhr. NEDERLANDEN. 121 De oorlogen tegen de Saxen waren de eenigen niet, waarin Carel de Groote krijgslauwrieren behaalde. Hij maakte, in dien tijd, een einde aan het Koningrijk der Lombarden in Italië, en trok na Spanje, om een' Saraceensch Vorst op den Troon te herftellen. Een krijgstocht, vermaard door de nederlaagezijner achterhoede, te Roncevaitx, waar de beroemde Roland het leeven liet, en, volgens het berigt vanTüRPiNus, desgelijksGundebold ,Koning der Friezen, die zevenduizend uitgeleeze mannen aanvoerde , fneuvelde. Hij werd als een Martelaar geëerd, en te Belin begraaven. Vervolgens hebben de Friezen het hunne toegebragt aan de overwinningen, door de Franfchen behaald. Zij booden Garel den Grooten bijftand, om de Wilzen, eene foort van Schaven, tusfchen de Elve en den Eider woonagtig, te ondertebrengen. In den oorlog, door dien Vorft tegen de Hunnen of de HungaareH gevoerd, ontmoeten wij de Friezen, de Saxen en Thuringers, onder dezelfde vaandelen, aangevoerd door Graaf Dirk. Het Franfche Leger zogt de vijanden op, enverfloegze tot over de Inn, toog in hun land, en verfpreidde de verwoesting tot aan^de Rivier de Raab, alle de fterktens flegtende , en keerde weder, met zeer rijken buitbelaaden. Deeze zelfde Dirk, trok in 't volgende jaar, mei nieuwgeworve manfehap, na het Land der Rhinftri. 't welk , men denkt, dat gelegen was, in het tegenwoordig Graaffchap Emden en Oldenburg. De Saxen. die het Christendom verzaakt, en zich heimlijkmetdt ft 5 Hun Carel de Groote. Gundebold Koning van Frieslandüieuvelt. De Friezen helpen de Franfchen, in het te onderbrengen der IVilzen. En der Hunnen. 791 : Graaf , Dirk verrast in het Land der 1 Rhinftri. ' ~~793  ï22 GESCHIEDENIS CrVK*i.de Groote. Einde des Ooi logs tesen de Saxen en Friezen. 794 Carel de Groó'te Keizer. Hunnen verbonden hadden, vielen eensflags aan op het Leger, 't geen, zonder kwaad te vreezen , voorttrok , en vernoegen 't zelve , omtrent de Wezer. Carel de Groote ontving de tijding deezer gebcurtemsfe i« een hachlijk oogenblik; dezelve vermeerderde, buiten tvvijffel, zijne finert wegens de mislukking van het begonnen ontwerp, om den Oceaan met de Zwarte Zee te vereenigen, door een Kanaal van gemeenlchap tusfchen den Rhijn en texxDonauw. Aan den Oorlog tegen de Hunnen een einde gemaakt, en hun de fchattenontweldigd hebbende, die hunne voorvaders den Romeinen ontroofden, kwam hij weder in Saxenland, en bragt, zonder llag of iloot, de inwoonders tot onderwerping. - Vervolgens iraaken zij het hoofd weder op, en verbonden zich met de Friezen; doch leeden zo veele nederlaagcn, dat zij, ten laatflen, na eenen , zo men wil drieëndertigjaarigen oorlog , de wapens afleiden! Dan het verlies van zo veel bloeds hadt hun niet geheel tot bedaaren gebragt. Om het weder opftaaa geheel te voorkomen, werd de bloem des Volks uitgebannen, tienduizend hunner in Zmtzerland en baanderen veiilïooid; en hun landkreegen èt Jbroditen, eene foort van Sclaaven, een zagtaarüg en getrouw Volk. Carel de Groote, den Paus te Rome te hulpe gekomen zijnde, werd, door dien Opperpriester, tot Keizer gekroond, en uitgeroepen met toejuiching des garttfehen Volks. De Keizerlijke magt in 't Westen, zints den dood van Acgustulus vernietigd, kwam' dus  der. NEDERLANDEN. 123 dus weder ten voorfchijn. Wij zullen welhaast zien, hoe de verdeeling der Staaten onder de Zoonen der Oppervoren , hoe de affcheiding der Leenen onder de groote Leenheeren, het gebouw van deeze fehiclijke en verbaazende magt deedt inllorten, zo dat ?er nauwlijks eene fchaduw van de eerste grootheid is overgeblecven, in'het Lichaam desDuitfchen Rijks, nog in weezen. Carel de Groote werd dowN.b cephorus, Keizerin het Oosten, erkend, en men perkte de grensfcheidingcn tusfchen de twee Rijken af. Bij zijne intrcedc in Rome gingen hem de Franfche, Saxifche en Friefche Studenten, voor welken hij Schotden, in die Stad, hadt opgerigt, te gemoed met ontrolde vaandels en baanderrollen, hem, onder het zingen van ©eeftlijke gezangen, inhaalende. Het Rijk van Carel den Grooten overtrof, m magt en uitgeürektheid, alle de Vorftendomuieu, tot dien tijd in de wereld bekend. Hij zwaaide, den fc-herter over alle de Volken, van de Elve tot in het hPrt' van Calabrie, en van Oost - duitschhmd tot den Ebro in Spanje. ■ Het gevaar der Rijksvcrdeelinge, die, onder de Koningen van den eerllen Stam, zo, veel beeken bloeds hadt doen (troomen, kon eenen Man van zulk een doorzigt, als Carel den Grooten , niet onbekend zijn. Ondcrtusfchen verdeelde die Vorst, 't zij door gewoonte, uit hoofde van de oudheid eerwaardig, 't zij door vaderlijke tederheid, kzij doornoodzaaklijkheid, omeenen Staat , al te uitgeftrekt voor Cdnc Monarchie , te fplitzen , ge- drec- Carei.de Groote. Verdeeh»g des Rijks.  «4 GESCHIEDENIS Carel de Groote. Invallen der Dee. nen, of Norwannen. 807 ■ dreeven, alle zijne bezittingen onder zijne drie Zoo' nen. Deeze voorzorg kon de ftrooperijen der Deenen of • Normannen niet wederbouden. Die oude Bondge. nootcn Atv Saxen, en hunne helpers in d e voorgaande oorlogen , hadden , in hunne bevroorene wijkplaatzen, de zodanigen ontvangen, die, fchuw van een vreemd juk, nimmer den hals kromden onder de hecrfchappij , 0f den Godsdienst der Franfchen. Haat en wraakzugt deedt aller harten gloeien. De Normannen en Saxen, aangevoerd door Koning Godefrid , vielen eerst op de Landen der Abroditen, buiten twijffel, om dat zij het oude grondgebied der Saxen in bezit hadden. De Graaven, die deeze doldriftiger! wilden beteugelen , werden op de vlugt gedreeven, het Land werd te ondergebragt, cnRerik, eene Koopflad , ter plunderinge overgeleverd. » Doch, zo ras zij verftonden , dat de jonge Carel aan wien Saxe en Friesland was ten deele gevallen, tot verdeediging zijner Staaten optrok, maakten zij fchielijk veel buits bijéén te zamelen, en lieten hunne vermeelreringen aan hem over. Vervolgens bouwden zij eenen muur op den Noordlijken oever van den Eider; zij traden zelfs tot eene Vredehandeling, welker zamenkomften zij weldra afbraken. - Om deeze gedugte ftroopers te bedwingen , Itigtte men, aan den Eider de Sterkte Esfesfeld, zo men meent, het tegenwoordig Itzekoe, in Holftein. De Deenen, dus ten Lande afgeflaagen , baanden zich eenen anderen weg , die hun veel onderneem- zie- 880  der N EDÈRLANDEN. 1*5 zieker en vreeslijker maakte. De Oceaan was Iran element. Gewoon aan (tormen en zeegevaaren, za¬ gen zij dezelven met blijdfcbap het hoofd cpfteeken, zij wenschten zich geluk, als zij tegen de woest opgeruide baaren te worltelen hadden, en in ftaat waren , om, op tijden, wanneer elk zich beveiligd waande tegen de vrees eener landinge, de Landen , welke zij wilden plunderen, te overvallen. De Zeerooverj was bij hun , eveii als bij hunne Voorvaderen , een eerlijk en winstgcevend beroep. Zij konden , daarenboven , geen gunfüger gelegenheid uitkiezen , om buit te behaalen. Carel de Groote hadt, naa zijne Onderdaanen verrijkt te hebben met den roof der Hunnen, den Landbouw en deKunfienonder hun aangemoedigd. De Koophandel , die daar van de vrugt is, deedt, in een uitgeftrekt Rijk , de rijkdommen, en de onderfcheide voortbrengzels der verfchillende Landfchappen , vertieren. Witlam , bij den mond der Maaze , Wijk te Duurftede en Tiel bloeiden door den Koophandel. De Friezen, onder welken naam men de Volken begreep, die zich in. het grondgebied der Fereenigde Nederlanden hadden neergeflaagen , dreeven toen een Herken handel. Hunne Paarden , wollen en linnen Stoffen, waren, als tegenwoordig, fterk getrokken. Men weet,hoe Carel de Groote , op Pafcha, gewoon was, aan elk zijner Onder - bevelhebberen Friefche kleederen te fchenken. Hij zondt zelfs aan verfcheide vreemde Vorten Friejche veelverwige Mantels. Zirts de tijden der Romeinen hadt men , in deeze Landen, reeds Carel he Groote.  Carel de Groote. De Deere n vallen in Friesland. Iio (*) Misfehien is dit dezelfde naam als Theodorik , of Dirk. GESCHIEDENIS reeds openbaar* Markten gehouden , en Carel de Groote Helde 'er nog meer aan, op verfcheide plaatzen , in zijn Rijk. Friesland was , door deszelfs HggiSg, en de (trekking der Kusten , zeer blootgefteld aan de invallen der Deenen. Dervvaards (tuurden zij, van den beginne , hun koers. Godefrid beftookte, met eene Vloot van twee honderd zeilen , de Eilanden op de Friefeke Kust. Deeze werden deerlijk'geplunderd. De Normannen , vervolgens , Up 't vaste land ontfcheept, verdeelden zich in drie hoopen; elk deezer viel op een Leger der Friezen aan, die aan alle kanten verilaagen werden , niettegenftaande de dapperheid van Rereic of Herik (*), die, toen ten tijde s over Friesland, onder den tijtel van Hertog , bet bevel voerde. De Overwinnaar , zich eene fchatting van honderd ponden zilvers hebbende doen betaalen, vierde zijner eerzugt zo verre den teugel, dat hij zich als Oppervorst van Friesland aanmerkte. Zelfs gaf hij voor, dat al het Land hem van regtswege toekwam , dewijl hij , naar men voor. geeft, van 's Moeders zijde, de kleinzoon was van Koning Radboud. Hij drong door tot aan den Moezel , dreigende , die rivier te zullen opvaaren , en Carel den Grooten, in zijne hoofdftad Aken, te doen bceven. Men wil, dat deeze Vorst, verbaasd over  eer NEDERLANDEN. 127 over de ftoutheid dier Zeerooveren , zich niet kon wederhouden,vanklaagcndeuitteboezemen : ,, Wat zullen die Barbaaren , ftotit genoeg , om, bij mijn „ leeven, de Kusten van mijn Rijk te beltooken, „ naa mijnen dood niet beftaan ! " -— Men maakte van alle kanten toebereidzels : een ontzaglijk Leger verzamelde zich bij den mond der Lippe ; ee. 11e talrijke Vloot moest van Gent na Boulogne ftevenen , wanneer men ontdekte, dat de Roovers, ontzet van bunnen Aanvoerder , die , zo eenigen willen , door zijn Zoon, en, gelijk anderen beweeren, door een zijner Lijfwagten, gedood was , in groote wanorde de vlugt genomen hadden. Vervolgens trof men een Vredeverdrag met Hemming , Neef en Opvolger van Gobefrid. De Afgezanten der beide Mogenheden hielden een mondgefprek aan den oever van den Eiderftroom , die bepaald werd , de grensfcheiding der twee Staaten te zullen weezen. De Jutten , hieiöp in veelvuldige burgeroorlogen ingewikkeld, vonden geene gelegenkek! , dan veele jaaren daar naa , om de gemaakte verbintenis te verbreeken. Maar, om de ftrooperijen der Normannen te voorkomen , hieldt men in den mond der rivieren , en langs de kusten, kleine Vlooten , altoos gewapend, en gereed, om de landingen afteweeren. Boulogne was de voornaame verzamelplaats voor die van het Noorden: de oude vuurbaak, door den tijd verwoest, werd daar herfteld. Carel de Groote ftierf, indenjaareDCCCXIV, naa Carel de Groote. De Nor- mam-en ontruimenFriesland. Vrede, met Hem* mins geflooteu. Zeemagt.  Carel de Groote nerfr. 814 Staat der Nederlanden. x*8 GESCHIEDENIS naa dat hij Lodewijk , den eenigen Zoon , hem overgebleven, tot Rijksgenoot aangenomen, bij zijn leeven gekroond , en tot zijn Opvolger verklaard hadt. De Regeering deezes Keizers is een der grootffe voorwerpen, die zich opdoen in de Gefchiedenis der Westerfche Volken. De Staatkundige en Burgerlijke toeltand onzer Landfchappen , in dat gewigtig tijdperk, verdient, zorgvuldig van ons nagegaan te worden: dewijl men daar in den oorfprong vindt van verfcheide Wetten en Gebruiken , nog iu zwang. Landsgesteltenis , Gebruiken, en Gewoontens. Het blijkt, dat Friesland, zelfs onder de Regeering der Franfchen, zich van de Wezer tot de Schelde uitürekte. Het was verdeeld in Oost- en Westfriesland , door het Viie vanéén gefcheiden. Het overtrof dus iu grootte de Landen, thans onderden naam van de Vereenigde Nederlanden bekend ; het begreep daarenboven veel lands, door het water, en, inzonderheid , door de Zuiderzee , zints ingezwolgen. Een Land, bewoond door veele op zichzelven ftaande Volken , door moerasfcn , meiren en bosfchen, vanéén gefcheiden, was ongetwijfeld verdeeld in Landftrecken , die elk haaren bijzonderen naam voerden : de Franken waren 'er meelter van door het regt der overvvinninge: doch alle de Inwoonders gmgen onder den naam van Friezen , bijkans op dezelfde  du NEDERLANDEN. 1119 zelfde wijze, als men tegenwoordig de Ingezetenen der Zeven Provinciën, in 't algemeen , met den naam van Hollanden benoemt. Utrecht, Wijk te Duurftede , Vlaardingen , Rhijnsburg, of Keenenhurg , waren, zo wel als Dokknm , Steden van Friesland. Nieuwmegen fchijnt, ondertusfchen, tot Oostenrijk behoord te hebben. Deeze Stad bevondt zich toert in eenen zeer bloeienden ftaat. Carel de Groote , verrukt door de fchoone ligging en den vrugtbaaren grond, daaromftrceks, hadt 'er een heerlijk Paleis doen bouwen , waar hij een groot gedeelte van den Winter, of het Voorjaar, fleet. Friesland, voorheen beheerfcht door eenen Koüling, werd, onder de Franfchen , een Hertogdom, van hun Rijk afhanglijk. Men gaf deezen naam niet dan aan een wijduitgeltrekt Land, doorgaans in veeIe Graaffchappen verdeeld. Zodanigen waren, inde middel-eeuwen, de Veluwe en de Betuwe. De Hertog en de Graaven voerden bevel over de Legers, deeden regtfpraaken , en hieven fchattingen. Doch men hebbe gcenzins te denken, dat deeze drie hoedanigheden , in dezelfde Perfoonen veréénigd , het Staatsbeftuur eigendunklijker maakten, 't Is bekend, hoe, onder Carel den Grooten , de zaaken in Algemeene Vergaderingen werden afgedaan (*), waar (*) Deeze Vergaderingen droegen den naam van Champs de Mars en Champs de May: om dat men ze in de Maanden Maart en May , naar de oude gewoonte der CerJ, iriaa. Carel de Groote. Staatsbeftuur.  Carel öe Groote. 130 GESCHIEDENIS , waar op de Vorst niet anders deedt, dan de zaak voorltellen, en de ftemmen opneemen ; waar de Baronnen, de Bisfchoppen, en het Volk zelf, dat is, het lichaam der Vrije Lieden , het regt hadden , te verfchijnen, 't zij in perfoon, of door hunne plaatsbekleders, en waar de Wetten niet uitgegeeven werden , dan met aller toelremming (*). Op de bijzondere Vergaderingen van elk -Landfchap zaten de Hertog en de Graaven voor , doch deeden nimmer alleen , 't zij in Staats- of Burgerzaaken , uitfpraak. Behalven dat zij elkander hielpen, hadden zij tot Medeltanders mindere Amptenaaren , die, onder verfcheide benaamingen, als Ra-tchimburgii, Scabini en Centenarii , bekend , voor de veiligheid en rust der Burgeren waakten. Wat tde inkomiten , belastingen en de regten van mannen, in 't open Veld hieldt , waar eene vlakte groot genoeg was, om de menigte, die regt hadt tot het hij woonen derzelven, te bevatten. Men volgde dit zelfde gebruik in de bijzondere Bijeenkomften en Landfchappen, waar men Regtfpraak deedt, Wetten maakte, of affchafce, of verklaarde; alles gefchiedde in 't open Veld. Van dea. ze oude gewoonte zijn in die Zanden nog eenige voetftappen overgebleeven. De Friezen vergaderden , in de veergilde Eeuwe, bij Aurik , in Oost ■ frieslandonder een rermaarden Boom , den Upftalboom geheeten , die den ïaarn gegeeven heeft aan Wetten, in het Friefche Wetboek ïeplaatst. C) Hifi. van Carel dsn V. II. Deel, bl. 252. atfi.  der NEDERLANDEN. i?,t van den Vorst op Vrije Lieden betreft, deezen waren zo eenvoudig, dat men 'er niet ligt misbruik van kon maaken. Zij beftonden in vrugt van eigene goederen , in geldboeten , in tollen , in vrije giften , in het leveren van paarden en wagens , wanneer zijne Amptenaaren , ten diende van het algemeen uitgezonden , het land doortrokken. De Wetten voorkwamen, in de Geregtshoven , de misbruiken: en, om de Hofbedienden nog omzigtiger in hun gedrag te maaken, zondt de Oppervorst, viermaal 's jaars, in de Landfchappen zijne Koninglijke Afgevaardigden (Misfi Dominici) als reizende Regtcrs, die de appellen en klagten ontvingen , en, wanneer de zaak de uitgeftrektheid van hunnen last , om dezelve attedoen, overtrof , bragten zij dezelve ter befiisfmge voor de groote Koninglijke Zittingen, dat is, in het Parlement, Mallum Imperaloris geheeten. Wanneer de Hertog , of de Graaven , met Vrije Lieden , die zij alleen mogten werven , ten oorlog toogen, hadden zij Luitenants, die het Regterampt waarnamen , tot dat de veldtocht geëindigd was: want dan werden alle de Krijgslieden afgedankt , en elk keerde na huis. De Hertogen en Graaven werden door den Koning benoemd en aangefteld. Zij beloofden , bij hunne inhuldiging, het Rijk getrouw te zijn , de Volken, aan hun beftuur toevertrouwd , volgens derzelver Wetten en Gebruiken te regeeren , de Geestlijken, de Weduwen en de Weezen te befchermen, deGeldmiddeleu te heffen en de Overtreders te ftraffen. I a Deeze Carel dB Groote. Belastingen en Schattingen. Magt der Hertogen en Giaavcn.  13* GESCHIEDENIS Carel de Groote. Straffen. Wetten. Deeze Straffen betonden bijkans allen in boeten. UzFriesfche wetten toonen ons,met welk eene naukeurigheid elke misdaad op prijs getold was, naar gelange van de zwaarte, den rang desovertreedërsen des beledigden. Men boette moord, roof, brandftichting, fchennis,en allerlei foorten van lijf en goed belediging, met geld. Een vadermoorder werd tot het misfen zijner Erfènisfe veroordeeld. Een Tempelfchender werd tertond na den oever der zee gebragt, de ooren afgéfneeden, de heimlijke deelen ontnomen, en gedood ten zoen der Goden, wier Tempel hij gefchonden hadt. (*) Het blijkt niet, dat de Germaanfche volken , behalven de verraaders, die zij ophingen, en de Bloohartigen, die zij in het water verdronken, eenige doodtoaf tegen andere overtreedërs vastgefteld hadden. Die geen geld tot het betaalen der Boeten bezaten, kogten zich vrij met vee, graanen, honig, wapens, honden en paarden, vogels op de jagt afgerigt, of landen te geeven. Men moet waarfchijnlijk tot den tijd van Carel: den Grooten brengen het in ordefchikken der Ftïesfche wetten, 't zij dezodanigeu, die men nog bewaart, in de oude Landtaal.gefchreeven, 't zij, die in 'tLatijn gebragt zijn, bij welken de geleerden des Lands, Wil- (*) Het blijkt, dat, onder de Rfeuwlings bekeerde Volken, eenigen nogbverWijfzeli van de Heidenfche Bijgelooyighedea benieiden , deeze wet wordt misleiden enkel aangehaald alf :en oud , doch toen afgefchafï, gebruik.  der NEDERLANDEN. l$3 Willemarus & Saxmundus bijvoegfels gemaakt hebben. Het lijdt geen twijffel, of de Ripuarifche Salifche wetten hebben ook eenig gezag gehad in de Nederlanden, als mede de Capitularien, of Instellingen van Carel den Grooten , dat is, de Bevelen , opgefteld in de groote vergaderingen, over alle ftukken, het Staats, het Burgerlijk & Kerklijk beltuur raakende. Deeze onderfcheide verzamelingen maakten, toen ten tijde, het wetboek uit, en be« grèepen de vaste fchikking, op het beltuur der NePierlanden. Het is buiten tegenfpraak, dat de Oordeel-proeven bij de Friezen, in gebruik waren, wanneer de bewijzen voor de misdaad onbraken , ol te kort ïchooteh-. Men heeft hunne wetten flegts te doorloopen, om 'er veele voorbeelden van aantetreffen. Wanneer een Eed het ftuk niet kon befüsfen, beval men hetTweegevegt, niet twijtfelende, of God fchonk de overwinning aan den geenen, wiens zaak regtvaardlg was. De koud-water-proeve beltondt daar in , dat de befchuldigde gedompeld wierd in een kuip vol waters; indien hij zonk , was hij onfchuldig, indien hij dreef, keurde men hem fchuldig. In de heet-water-proeve, moest de aangeklaagde den arm fteeken in kokend water, om een gewijde ring van den bodem eens vats te krijgen. Zomtijds werd de befchuldigde veroordeeld, om een gloeiend ijzer in de hand te neemen, of blootsvoets over brandende kooien te gaan. Carel de Groote zelfs hadt, om allen twist tusfchen zijne Zoonen, onder welken hij zijn Rijk verdeelde, I 3 19 Carelde Groote. Oordeelproeven.  134 [GESCHIEDENIS Oret. de CROOTE. Aanmerkingenover de Wetten der Friezen. baaren. Wij hebben reeds gezien, hoe een en dezelfde Vorst het een en ander Volk het regt op de Vaderlijke erfenis ontnam. Het blijkt, derhalven, dat bij,in het Vredeverdrag,met'hunaangegaan,hun van allen cijns ontflaande, dat is, van de fchatting, die de flaaven betaalden, (de overwinning hadt hun Slaavcn gemaakt,) en hun vergunnende te leeven, en zich Vrijen te noemen, het blijkt, zeg ik, dat zij met de Franfchen een en hetzelfde Folk uitmaakten. De Keizer hadt alleen ten oogmerke, om Volken, die niet konden vergeeten , dat zijMemchen waren, niet tot het uiterflen te drijven, daar zij zich veeleer zouden hebben laaten uitrooijen, dan van hunne vrijheid bcrooven. Het verdient, in de daad, onze opmerking, dat, gelijk de beroemde Montbsquieubetuigt van alle Volken, die toen hunne oude gebruiken tot een Wetboek maakten, men in die der Friezen eene oorfpronglijke ruwheid vindt, en eene geestneiging ziet heerfchen, door geen anderen geest te ondergebragt. De Bijeenvoegers hebben 'er weinig verandering in gemaakt;om dat de Volken altoos in Germanie bleeveu. Tjun te voorkomen, in geval van gefchil, de Kruis-proeve bevolen , hier in beftaande, dat hij,die de armen, den langden tijd, kruis wijze uitgeltrekt hieldt, geoordeeld werd, gebjk te hebben. Men heeft, zegt de lieerde Montesquieu, de V etten der Saxen en Friezen flegts te leezen, om te ontdekken, dat ze door Overwinnaars gegeeven zijn. In de Wetten der Saxen befpeurt men hardigheden, welken men niet aantreft in andere Wetboeken der Bar-  der NEDERLANDEN- 133 Hun Godsdienst , daarentegen , was veranderd. Tempels, Afgoden, gewijde Bosfchen, waren allen afgebrooken en omvergeworpen. Onder de Christenen van die dagen waren de Friezen zeer aan de Kerk van Rome gehegt. Zij behielden ouder zien nog eenige overblijfzels van het Heidendom ; het leedt langen tijd, eerdeezen geheel konden uitgerooid worden. In het onderwijs der Schooien en m de Kerkplegtigheden volgde men den trant der Roomfcke Kerke. De Kerk van Utrecht was de Hoofdkerk des geheelen Lands. De Bisfchop beifuurde dezelve : de Stad was een Koninglijke Stad (f,lla Regiaj. Men telde 'er reeds een volgreeks van zeven Kerkvoogden. Haare magt en rijkdom groeiden, van dag tot dag, aan. Cab-ed de Groote hadt, in den jaare DCCLXXVÏÏ, aan Aleericus , den vierden Bisfchop , het Dorp Dfidunn, met verre van de Eem , gefchonken , met de weidlanden, bosfchen, wooningen, flaaven , roerende en onroerende goederen, door den Graave Wiggert bezeten; als mede de Kerk van Ubkirika, boven Duurftede met honderd roeden lands daar rondsom, een Eiland, door den Rhijn en de Lek gevormd , vier bosfchen , aan wederzijden van de Eem gelegen en de tollen op de Lek. Dezelfde Keizer poogde ook de Tienden vastteftellen; doch, wel verre aat men konne bewijzen , dat deze als eene noodwendige fchatting is opgelegd, blijkt bet, dat Lodewijk de Godvrugtige , de voorgaande giften bekragtigcnde, 'er als een gunst bijvoegt, de jenden I 4 Cabeldï Groote. Godsdienst»  Carel de Groote. TWEE- *36 GESCHIEDENIS tekenen, der landen, der tollen, der koopbaren, en van alles, wat tot de Landskasfe behoorde. t Was de Staatkunde der Franfche Koningen, om de B.sfchoppen, bij verafgelegene Volken, .die zich genegen toonden, het juk aftewerpen , rijk en vermogend te maaken. Zij begreepcn , dat zij in het buigzaam en onderwerplijk Charaéter der Geestlij. ken , door weldaaden aan hun verknogt , weinig gedugte Leenmannen vonden , die teffens gefchikt waren om, door den invloed van den Godsdienst, de Volken in onderdaanigheid en dienstbaar te houden. Welhaast zullen wij zien, hoe de omnandigheden aan deeze nederige Kerkvoogden gelegenheid gaven, om zich zomtijds de oppermagt aantemaatigen.  PER NEDERLANDEN. 137 TWEEDE AFDEELING De Nor mannen. et is eene gewigtige aanmerking, dat de Franken, naa dat zij hunne heerfchappij in Gallie gevestigd hadden , bijkans altoos overwinnaars waren, in hunne buitenlandfche oorlogen. Men zou bijkans zeggen , dat zij de Friezen en Saxen alleen eenige kleine overwinningen op hun lieten behaalen, om een fchoonfchijnender voorwendzcl te hebben, tot hunne volkomene te onderbrenging. Carel de Groote gaf aan dat Rijk, 't welk, gelijk wij zullen zien, de zaadenvan tweedragt en verval in den fchoot koefterde, den luisterrijkffen glans, en tellens eene vast en uitgeftrektheid, die de laatlte naakomelingfchap zal doen verfteld liaan. Maar de werking van twee beginzels, die het Roomfche Rijk verwoest hadden, te weeten, de aanval eens buitenlandfchen vijands, en de inwendige verdeeldheden, deeden welhaast dit Rijk waggelen, en een Gebouw, 't welkfiaande gebleevenwas door de buitengemeene kragt van de hand, die het opgerigt en zamengevoegd hadt, inftorten. En , door een zeer opmerkenswaardig beloop der zaaken, werd het grondgebied der Ferèènigde Nederlanden het eerft van 't Rijk van Carel den Grooten afgefcheui d, gelijk het eerft dat der Romeinen afhandig gemaakt I 5 was  13* GESCHIEDENIS ue iv orhannen. De Friezen herlïeïd in het regt der Vaderlijkeerfenisfe. 814 Heriold een Deemfch Prins. ~*Ï5~ 817 E21 826 was (*). De overeenkomst tusfchen beiden wordt nog treffender, als men bedenkt, dat de Opvolgers van Cesar en die van Carel den Grooten , zom_ wijlen, naa de affcheiding, in die landen kwamen, en 'er langen tijd regt behielden. De goedertierenheid van Lodewijk den GodvrugTrcEN was, in den aanvange, den Friezen hoogft heilzaam: zij traden weder in het regt op de vaderlijke Erfenis, door Carel den Grooten hun ontnomen. Maar dezelfde goedertierenheid, in flappe toegeevenheid veraartende, werkte ten hunnen nadeelc. Heriold, een dier kleine Prinsfen, die toen aan geene zijde van de Elve regeerden, door de Zoonen van Godefrid uit Jutland verdreeven zijnde, nam zijne toevlugt tot den Keizer: deeze verheugd, dar hij eene geleegenheid aantrof, om Volken, die geen grooter vermaak kenden, dan de Zee onveilig te maaken, en de Kuiten te befiooken, wanneer zij niets anders te doen hadden, verdeeld te houden, ontving Heriold met open armen. Zelfs deedt hij verfcheide poogingen,-om hem op den Throon te herHellen ; doch zonder vrugt. Deeze voortvlugtige Prins zich, vervolgens , met Thora, zijne Egtgenoote, zijne twee Zoonen Godefrid en Rudolph , zijne twee Broederen Roruk en Hemming , en een groot getal Deenen, hebbende laaten doopen , gaf de Keizer aan Heriold het Leen van Wijk te Duur/rede, en aan Roruk een Graaffchap en eenige Leenen in Ken- n'm (*) Zie boven bl. 59.  der NEDERLANDEN. 139 tiin, waarf<&ijnUjk'Kennemërland. Het fchijnt, dat Hemming ook eenig gezag op het Eiiand Walcheren hekomen hebbe. Aan Heriold werd tot verblijfplaats gegeeven het Graaffchap Rhiuftri', of Rufiingerland, in Friesland , aan de Wezer , ten einde hij, ter eerfte gelegenheid, te gemald ijker in zijne Staaten zou kunnen vallen, en, des noods, eene gefchjkte en zekere wijkplaats hebben. Heriold, vervolgens, met hulpbenden des Keizers in Jutland gekomen zijnde, hieldt zich daar eenigen tijd ftaande, doch werd weldra, benevens de Zendelingen, die hij medegenomen hadt, om het Geloof te prediken , uitgedreeven. Zonder vrugt liet de Keizer eenige voorflagen van vrede doen; Heriold hadt, ftaande de onderhandelingen , eenige gehuchten , aan zijne Landgenooten toebehoorende, tragten inbrand te zetten; men viel op de Keizerlijken aan en verdreef ze ; vervolgens zonden zij afgevaardigden, om den Keizer te bevredigen, die, vreezende zulke vijanden zich op den hals te fchennen , zeer gereed, 't geen zij ter hunner verfchooning inbragten, aannam. Het is zeer waarfchijnlijk, dat Heriold , hier op, te Duurftede zijn verblijf nam, 't welk, binnenkort, de ongelukkige Inwoonders van Friesland in de rampen, welke wij nu moeten vermelden, dompelde. Terwijl Lodewijk de Godvrugtige , of liever de Slappe, door zijne wijfelende verdeelingen, de Nederlanden, nu aan deezen, dan aan geenen zijner Kinderen , overdroeg, en deezen, fchoon dikwijls veréénigd, om hunnen Vader aantevallen en te ontthroo- nen, De Normannen. 3-8 . Invallen der Norwannen. 834  <4& GESCHIEDENIS Dri JVor- mannen. Walcheren , Duur ft C' de &c. ingenomen en verwoest. ~«37 nen, altoos verdeeld waren, om het Rijk van dén te lcheurcn, en het onderst boven te wenen. den zich de Normannen van deeze regeeringloosheid, om hunne wreede (trooperijen, op nieuw, te beginnen. Met eene Vloot van dertien Kaapers den Rhijn ingeloopen zijnde, die toen zich nog bij Katwijk ontfaftte, verwoestten zij het omgelegen land, voeren den Stroom op, en Utrecht, eene Stad, aan de beide oevers des Rhijns gebouwd, voorbij gevaaren zijnde, kwamen zij te Duurftede. Deeze Stad, toen ten tijde, volgens het berigt der Kronijken, een groote Handelftad zijnde, werd geplunderd, in brand geftooken, en veele Inwoonders lieten het leeven , en veelen verboren hunne vrijheid, voor flaaven weggevoerd wordende. De Normannen, ff out geworden , door dit eerde geluk, herhaalden, twee agteréén volgende jaaren, dezelfde ftrooperijen; een gedeelte van Frieslaad werd, zo wel als Duurftede, telkens het bloedig tooneel hunner woeste invallen. De Keizer, ziende, dat de plegtigfte verbonden zwakke banden waren, om Barbaaren, gewoon met de trouwe der heiligde eeden te fpeelen , te beteugelen, nam de toevlugt tot eeir gelcbikter middel, om hun in bedwang te houden. Hij bezette de kuiten met krijgsbenden. Het leedt niet lang, of de Normannen daagden op. Zij bezagen alle de fterktens met een nauwkeurig en greetigoog, en vindende, dat die van Walcheren zwakft en minftbewaakt waren , deeden zij daar eene landing. Men hadt eenen zo fchielijken inval niet voorzien, en het viel den Rooveren dus  der NEDERLANDEN. 141 dus ligt, het geheele land met bloed en brand te vervul- : len. De Graaf Eghard en Hemming, Broeder van 1 Heriold , fneuvelden. Vervolgens de Schelde opvaa de A\'dcr* lauden. zien worden, de eene bijdeUdelermeer, en de ander - tusfchen Arnhem en PFageningen, wordt toegefchreeven aan deeze Barbaaren, van waar zij nog den naam van Hunne Schansfen draagen. Hendrik de Vogelaar was toen Keizer van Duhschland. Graaf Dirk de I(, wil men, dat, in zijnen dienst, onder den Zwaiifchen Standaart geftreeden hebbe. Voorts werd 'er een negenjaarig befhrod met de Barbaaren geflooten. Men weet, dat die Keizer groot vermaak fchiep, m den Adel met Ren- en Steekfpelen te oefenen. Indien het waarheid zij, dat hij 'er een gaf, waarop omtrent duizend Edelen ten voorfchijn traden, is het waarfchijnlijk, dat de Graaven, die over onze onderfcheide Landfchappen het gebied voerden, zich ook daarlieten vinden. De oude Gefchiedenisfen vermelden , dat Dirk de II, op een derzelven, onder de Rijksgraaveu uitfiak. Men gelooft ook, dat hij ingewikkeld geweest is in de ncdeiiaage van Gizelbert , Hertog van de beide Lotharingen, die de partij van Prins Hendrik tegen den Keizer Otho, zijn Broeder, gekoozen hadt. Op dit tijdperk, bepaalt men de'volkomene verééniging van het Grondgebied der Feréénigde Landfchappen met de Opperlcenheerfchappij des Keizerlijks. De Giften van uitgeiTrekte Landfchappen en Koninglijke regten , toen door de Keizers gefchonken, llrekken tot duidelijke blijken van hun\)pperleenhcerfchappij. Behalven de Giften aan den Bisfchop van Utrecht, hier bovenvermeld, vinden wij, dat Keizer Otho, in den jaare DCCCCL , zijne goede-  der. NEDERLANDEN. 171 deren ,in de Velmve geleegen , aan de Kerk "Sn Angar fclionk (*). In de jaare DCCCCLXVIII, gaf hij het Land van Urk aan het Klooster te Elten. In 't jaar DCCCCLXX, bevestigde hij de gifte, die WiCHMAN, Graaf van Ameland, gedaan hadt aan de Kurk van denzelfden naam, In den jaare DCCCCLXXXV, droeg Otho de lil. bij eene Giftbrieve, gedagtekend te Nieuwmegen, aan zijnen getrouwen Graaf Dirk , den eigendom over. van alles, wat hij voorheen als een Leen- en Vrugtgêbruiker bezat (f). Schoon ons, in deeze vergunning, veele barbaarfcbenaamenvoorkomen, blijkt het nogthans, dat ze zeer ftrekte,.om de Statten der Graaven te vergróo.'tèn. Dergelijke voorbeelden van de Magt der Keizeren , in alle oi.ze ■ Landfchappen, doen zich bij menigte op, in de Ge- fchiednis der Middel Eeuwe. 't ls vreemd, dat beroemde geleerden, als een GkoTius,cen SciuvERiusen anderen, misfehien door een kwalijk begreepe Vaderlandsliefde vervoerd, deeze Leenhoorighcjd geoordeeld hebben , té-moeten ontkennen , als of'er grond was, om te vreezen, dat eene Inftelling, welker ongerijmdheid algemeen erkend en, bijkans overal., afgdchaft is, eenig nadeel zou kun- ■ ften toebrengen aan de tegenwoordige Gesteltenis der VerèèmgdeNedcrlanden, (leum mie op de onwiaakbaare regten der Naiuure, zo gelukkig zo bondig ontdekt (*) Falke Codex Corb. (t) Fries/. Charter Boek. Dirk de tl. 968 97° 9*5  Dirk de II. Het is, door de oude tijden met de nieuwe te vergelijken, door de ongerijmde enregeringloozcgebruiken overtcficllcn tegen de Wetten, door rede en billijkheid voorgefchreeven , dat de Hollanders leeren zich met eenen nieuwen ijver vasttehouden aan bet heilig bolwerk eener Vrijheid, voor zo veelvliits en zweets en bloeds gekogt, en diede eenigegrondilag geworden is van hun geluk. Wij hebben niets gezegd en zullen niets ophaalen van de meer dan twijffelagtige Krijgstochten van Dirk de II. tegen de Wefl-Friezen, door de Kronijkfchrijvcrs befchuldigd van een opftand, zonder dat men ziet, hoe het regtsgebied des Graave zich over hun uitftrekte. Men wil, dat Dirk den II, bij gelegenheid der mishandelingen, door deeze vermeende Oproerigcn den Gecst- O Zie L. B. de Meerman Dhf. Jur. Puil. inaug de Solutione vinculi, quod olim fuit inter S,K. Imperium &FaderatiBelgiiProvincias,en de, Hoogleeraars Kl uit's Inm,dings.Rede over'/ Recht, V wtkdè Nederlanders ge. had hebben , om hunnen wettigen Forft en HeerPhilips AV van Spanje afiezweeren. A!s mede zijn Brief aan de Schrijvers der Algem. Faderl. Letteroef. I. Deel. II. St. bl. 625. 172 GESCHIEDENIS dekt Dit Gefchiedkundig gefchil fchijnt thans aan den bevestigenden kant beflist. Men vindt dit Huk in den grond onderzogt en betoogd door den Heer Meerman , en nader opgehelderd door den Heer Kluit (*).  oer NEDERLANDEN. i?3 Geestlijken te Egtnond aangedaan, wier Klooster door DlRK zijnen Voorzaat gefticht was, Benedictijner Monni- de II. ken in hunne plaats ftelde. Hij zag den laatsten dag op den 6 van Bloeimaand des Jaars DCCCCLXXXIX , en werd in de Kloosterkerk te Egmond begraaven. Ar.-;  m GESCHIEDENIS 9*9 Oorlog niet de Westfriezen. 991 A r n 0 u d. V ^JTiïaaf Arnocd wordt gezegd, zijnen Vader opgevolgd te weezen, zonder noodig gehad te hebben, door den Keizer zich in het Graaffchap te doen bevestigen. Zints dit tijdperk,febijnenonzeonderfcheide Landfchappen elk bijzondere Gezinnen uitgemaakt te hebben, die zomtijds. deerlijk met elkander overhoop lagen , omar van geene buitenlandfche omwentelingen iets te lijden hadden. Graaf Arnouo noemde zich een Vrij Leenman en Lid des D.uitfchen Rijks, en toonde die waardigheid te bezitten, met zich, in den aanvang des jaars DCCCCXC, te Maagdenburg , op een Renfpel, onder de Rijksvorften te vertoonen. De Ktonijkfchrijvers vermelden, dat de West-friezen, opgeftookt door den Utrechtfchen Kerkvoogd Vol kma rus , weigerden hulde te doen aan Arnoud. In den naazomèr, trok de Graaf, met een talrijk Leger, na hun Land: dit lag , ten dien tijde , als afgefcheiden ; de meiren en moerasfen maasten het bijkans orftoeganglijk voor den vijand. Het Leger, zich onthoudende op eene plaats, waar tegenwoordig he Dorp fVjnkel ligt , verfmagtte fchier van dorst, dewijl het water was uitgedroogd. Iu deezen uiterifeu nood , zeggen de Kronijkfchrijvers ^ die onzen Arnou» doorgaans afbeelden als een Godsdienftig Man, ja een Heilig, dat hij zich in den gebede begaf,  der NEDERLANDEN. 175 gsf, en door openbaaring een waterwel van zoetwa- . ter ontdekte, waar mede het geheele Leger den dorst leschte. ■ Zijn ftrijd tegen de West - friezen Haagde zo gelukkig niet. Zij drongen in zijne verfchansfingen, verfrrooiden zijne krijgsnvagt , en hij zelve werd afgemaakt. Dit was het einde van den Graaf, dien eenige Kronijken den Gentenaar noemen ; om dat hij , van 's Moeders zijde , het Burggraaffchap van Gent bezat, 't welk hij naaliet aan zijn' oudfien Zoon Adelbert , wiens naakomelingen 't zelve in bezit hielden tot het midden der Twaalfde Eeuwe. Men hebbe zich geenzins te verwonderen, dat de Kloofterlingen van Egmond, in hunne Kronijken, aan deezen Graaf wonderwerken toefchrijyen , hem een Heilig en een Martelaar noemen: want hij begiftigde hunne Kerk met wijduitgeftrekte bezittingen te Leiden, te Vlaardingen, te Bergen, te Kastricum, te Velzen, te Voorhout en te Noordwijk. Arnoud hadt nog twee Zoonen , Siwaard , of Sicco , en Dirk. De laatstgenoemde volgde hem op in de Graaflijke waardigheid over het grondgebied , 't welk vervolgens den naam van Holland droeg. Diri Arnoud1 dood. 993  *?<5 GESCHIEDENIS Dirk de III. . -Dirk de III. hadt, bi] 's Vaders dood, nauwlijks twaalf jaaren bereikt, Ludgarde, zijne Moeder , die men wil dat de Zuster geweest zij der Egtgenoote van Keizer Hendrik den H., kreeg het Regentes- en de Voogdijfchap. De Friezen dagten hun voordeel te doen met deeze minderjaarigheid desGraave, om zich in hunne onafhanglijkheid te handhaaven; maar de Keizer, eene Vloot uitgerust hebbende ter hulpe van Lutgarde, dwong deeze dieoproerigen tot onderwerping. Naa den dood derRegentesfe ftaken zij op nieuw het muitend hoofd boven. De jonge Graaf wierf een magtig Leger, om hun te bedwingen. Bc Friezen, bemerkende, dat de verbintenis met den Keizer den Graaf te over in ftaat ftelde, om zijns Vaders dood ten feliten te wreeken , kwamen tot een verdrag, bij 't welk zij zich verbonden , om de Tienden hunner jaarlijkfche inkomften tebetaalen, en hem, op hunne eigene kosten, in den krijg te dienen , zo dikwijls hij zulks vorderde. De Graaf beloofde, van zijn'kant, den dood zijns Vaders ongeilraft te zullen laaten. 't Zij de'waare geest des Christendom, die- zagtmoedigheid en verdraagzaamheid ademt, indenieuwlings bekeerde Deenen , dien dorst na menfchenbloed, die zugt tot ontvolking en roof, verminderd hadt, ïvelke de fchiïkiijke leèrrtellingen van Odin voorheen der- Friezen te onder gebragt. Laatfte invallen der Normannen.  dik. NEDERLANDEN. 177 dermaate vermeerderden j 't zij dat Zij zich uitgeput vonden door de uittochten, niet min verderflijk voor hun eigen Land, dan voor de gewesten, waar zij verfcheenen ; zij pleegden niet meer die onverwante en fchielijk opeenvolgende drooperijën , welken een gedeelte van Europa verdelgd hadden. Nogthans voeren zij, in den jaare MIX, de Maas op , plunderden en verwoestten de Koopftad Thiel, en fpaarden , fchoon zij Christenen waren, het Kloofter van St. Walburg niet, gedicht en begiftigd door Walcer , Graaf van Teifterbant. Maar, op het eerde gerugt , dat Godefrid , Voogd vün Gelderland * Balderik, Graaf van Kleef, en Unroch , Graaf van Teifterband , tegen hun met de krijgsmagt des Lands in optocht waren, begaven zij zich fcheep in groote haast, den behaalden buit medeneemende. — Wanneer zij, in het volgende jaar , weder opdaagden, ontmoetten zij zoveel wederdands, en de voor*' ' deelen , welken zij behaalden, kwamen hun zo duur te daan, dat zij, tot aan Utrecht genaderd, het beleg niet durfden waagert. En de Bisfchop Ansfrid, de onbeleefdheid gehad hebbende , om hun den ingang in de Stad te weigeren, dien zij, volgens hun voorgeeven, alleen verzogten, om 'er hunnen Godsdienst te verrigten , trokken zij heen , en daakten, vervolgens, hunne, maar al te zeer gevoelde, Landingen. BaldriR , die door zijnen betoonden moed tegen de Normannen, door de zorge, welke hij droeg, om Utrecht te verderken en optecieren , daar verdietiM de Dirk de nr. 1005 Ut recht.  175 GESCHIEDENIS Dirk t)£ UI, Het GraaffchapTeijlerbiiKi. de het Opperbevel te voeren , liet , in den jaare DCCCCLXXVII , zijne waardigheid aan VolkmaRus, den XVI. Bisfchop. Op Volkmarus volgde, in den jaare DCCCCXCI1I, Boudewijn , en op deezen, in het jaar DCCCCXCIV, Ansfrid. Eer hij zich van zijne Vrouwe deedt fcheiden, omdenKerkhjken ftaat te aanvaarden , was hij Graaf van Leuven en Hui geweest: hij bezat zelfs eenige landerijen in het Graaflchap Teifterbant. Aan zijne Kerke het hij het grootite gedeelte naa van zijne uitgeftrekte goederen, en, bovenal, die gelegen waren in het Graaffchap Teifterbant. Het blijkt , dat, naa den dood van Walger, Broeder van Dirk den I, dit Graaffchap , door Keizerlijke giften , verdeeld is. Raduoüd, Zoon van VValcer., hadt'er een gedeelte van bezeten, 't welk vervolgens aan de Kerk van Utrecht werd gefchonken. Een andere Zoon van Walcer , Poppo geheeten , hadt daar ook eenige bezittingen. Zints den tijd van Ansfrid , fchijnt Unroch, ofHt'NERiK, zijn Neef, dat Graaffchap beItuurd te hebben, tot dat Adkluold , de Opvolger van Ansfrid , den Keizer Conraaü wist te beweegen , om het aan zijne Kerk overtedraagen. Men wil, dat het toen in zich bevatte de Thielerwaard, de Bommelerwaard, en de Landen van Kuilenburg, Viancn, Ar keiHemden en Altcna, tot aan de oude Maas. Graaf'Dirk de UI. hadt op dit Graaflchap het regt van Opvolging. Een gedeelte daar van grensde aan zijne eigene Landen. Van hier de heftige twisten en bloe-  »2r NEDERLANDEN. iff ■ bloedige oorlogen, die tusfchen de Hollanders en de ] Utrechtfchen ontftonden. De Bisfchop wilde zich 1 het uitfluitend Jagtregt toeëigenen, inliet Bosch van Merwede, en de Visfcherij overal in de Maas en de 1 Waal: de Bisfchop van Luik en van Trier, en ver- ] fcheide andere Kerklijke Heeren, maakten eisch op t dit zelfde voorregt. Dirk de III. fprak geen woord; \ maar deedt , om zijn erfregt te doen geiden , eene ; Sterkte bouwen , ter plaatze van het oude Durfos* De ligging hier van deedt een groot aantal Friezen (want deeze was nog de naam der Onderdaanen van Dirk den III.) zich daar te nederflaan: dit was het beginzel van Dordrecht, een der oudfte Steden van Holland, die in de Vergadering der Staaten tot he- ' den den eerften rang behouden heeft. Dirk de III , in deezer voege voorzien hebbende in de verzekering zijner eifchen, deedt een nieuwen flap ter onafhanglijkheid. Zonder door den Keizer daar toe magt ontvangen te hebben , vorderde hij tollen van alle de koopmanfchappen, die beide de Rivieren op- en afgingen. Dit nieuw beflaan verwekte onrust bij alle de Kooplieden. Die van Tinei vervoegden zich bij den Keizer, hem verklaarende, dat zij, indien hij hunnen ,, Handel niet onthief vau een dergelijk beletzel, „ geene goederen na Engeland konden fcheepen, „ noch de Engelfchen beweegen , om met hun te ,, handelen, en dat zij welhaast buiten ftaat zouden „ weezen, hem. de gewoone lasten optebrengen." Deeze klagten, cn bovenal het gefchreeuw der GeestM 2 lij- Dm* de 111. Oorsprongder Oorlogentusfchen oen Graaf en den Bisfchop. Dordrechtgebouwd» 1015 Klagten tegen Dirk den III.  iSo GESCHIEDENIS Dmit de III. Groote overwin ningen door Dirk den III behaald. lijken, bewoogen den Keizer; hij gaf last aan den Utrechtfchen Bisfchop Adelf.old , en Godefrid, Hertog van Lotharingen, als tweeden Leenheer des Graave aangemerkt , om Dordrecht te flegten. De Bisfchoppen van Keulen en Luik hadden bevel, om, met hunne krijgsmagt , deezen heirtocht te onder* ichraagen. Onder alle Kerkvoogden, die, vooreen tijd, den heiligen Mijter nederlagen, om den Krijgsmans-helm optezetten, was die van Utrecht, niet zonder reden, de verwoedde : Dirk Bavo , Markgraaf van Bodegrare, zijn Leenman , door hem gelast in Heiland te vallen , was met de zijnen verdreeven, en de Kerkvoogd, deezen flag willende herflellen, hadt moeten zien, dat zijne'eigene Krijgsmagt door Dirk d-en III verflaagen"wierd; zijne Hovelingen en Ridders fneuvelden voor 't gr'ootfte gedeelte , en de Hollandfche Graaf 'voegde alle de landen ten oosten van den Rhijn, aan den kant van Bodegrave, bij zijne Staaten. Godefrid, Hertog van Lotharingen , was aan 't hoofd der Bondgenooten. Schoon zijn Leger veel gefchikter was, om te land, dan te water', te vegten, deedt hij, nogthans , eene groote Vloot toerusten, en de Waal afzakken. De brug van Giesfen overweldigd hebbende, voer hij dzMerwe op, en zette, in 't gezigt van Dordrecht, voet aan land. De Ingezetenen der omliggende plaatzen hadden nauwlijks , tijd, om hunne wooningen te verhaten en in het Kafteel te vlugten. Al het land was, 't zij om het Kaftcel te ontoeganglijker voor 'den vijand te maken, 't zij  öer. NEDERLANDEN. 181 zij om den afloop der wateren te bevorderen , met kanaalen doorfneeden. Te midden der moerasfen zag men hier en daar eenige hoogfens: op één deezer verhief zich de Sterkte , de droeve oorzaak des oorlogs. Van daar konden de Friezen alle de beweegingen des Vijands gadeflaan, en volgens dezelven hunne maatregels neemen. Dit was eene veilige wijkplaats , waar in men hun niet kon dwingen. Godeïrid , geen ander middel ziende , vaardigde eenige ligte benden af, met last, om op de verfchansflngen aantevallen , wijkend te vegten , zo ras zij wederftand vonden, en dus de Friezen in 't open veld te lokken. Dirk de HL ontdekte de beraamde krijgslist, en bediende 'er zich van ten zijnen voordeele. Een gedeelte zijner Krijgslieden gefchikt hebbende, em den Vijand het hoofd te bieden , kwam bij dien van een anderen kant bezetten. De flag was heftig en fchriklijk. De Lotharingen werden ingeflooten en verflaagen. Die't ontkwamen,bragten in de Legerplaats niets dan wanötde en fchrik. Het trouwloos geroep van eenen onbekenden , die fchreeuwde Vliedt! vliedt ! vermeerderde de ontfteltenisfe , en joeg de geheele Legerplaats eene ijdelc vrees aan. De verllaagenheid werd algemeen, en alles nam hals over hoofd de vlugt. Die [zich digtst bij de Rivier bevonden, poogden, waadende en zwemmende, de vaartuigen te bereiken , van welken eenigen, te zwaar belaaden, zonken. Veelen der vlugtenden, door hunne wapenrusting en harnasfen belemmerd , bleeven in den modder fteeken ," en alle die onverfchrokke HelMj . „dens Dirk de III.  Di;k »t LU, De fttejche Zoovers , den hals afrteeken." Die de ichepen bereikt hadden, poogden met ITerk roeijen den Irootn te breekt. —. Dirk de III, bemerkende dat de Bisfchop van Utrecht hen door dit nnddel ontkwam , vaardigde de Bezetting van DorMeent at, om de vlugtenden natezetten. De flag^8 begon op nieuw: de rivieren en vaarten werden «e bloed geverwd, en de wegen met lijken bezaaid. GoormuD zelf, gewond, viel in handen des Overwmnaars , die hem welhaast ontflocgj, onder belofte , dat hij zijn best zou doen, om de verzoening met den Keizer te bewerken. Deeze nederlaag koste het leeven aan de Luikfche en Kamerijkfche benden : Graaven, Ridders en Geestlijken moei, het daar laaten. De Bisfchop Ditmards fpreekt van deezen flag niet dan met traanen in de oogen. Hi herhaalt de verwenfehingen , en (tapelt ze on dén en tegen den Graaf, dien hij een vervloekt jongelJ noemt, en tegen het Land, door hem een verfgtljjk Edand geheeten; hij bedient zich van de vloeten door David over den Berg Gilboa uitgefprooken' Men oordeelde, den vinger van Öod m&vreS lijken ramp te ontdekken. Alle de Geichiedboekers van dlen d verkJaaren eenpaai..g5 ^ ipeld was door een vuurkleurigen Staartftar en het ?** GESCHIEDENIS » den," roept de Monnik Alpert , een Gefchiediehnjver van dien tijd, uit, „ lieten zich , Oonge" ^°°rd ve*hijnzel! als ftandbcelden , door de  der NEDERLANDEN. 1I3 De Utrechtfche Bisschop was genoodzaakt, vreede te maaken. Graaf Dirk de HL bleef in zijne bezittingen, waarfcbijnlijk onder het Leenheerfchap de* 'Kerkvoogd*. Men vindt zijn naam op eene lijst der Leenmannen des Bisfchops van Utrecht. Het lijdt geen twijffel, of dieBisfcbop was toenoe maetigfte Leenheer in de Nederlanden. Maar dat de Hertog van Braband, de Graaven van Vlaanderen, van Holland , van Gelderland, van Zutphen , en, met één woord, alle de andere kleine Heeren deezer Landfchappen, ten dien tijde, Leenmannen van den Bisfchop zouden geweest zijn , dunkt m,j geenzins waarfchijnlijk. Ook fchijnt de lijst van alle die voorgewende Leenen van Adelbold f of opgefteld door Ligheid ofeerzugt, of veranderd , of van laater tijd DiRR de III. wordt daar in Graaf van Holland geheeten , fchoon alle befcheiden dier tijden getuiL dat zijn Land niet bekend was, dan onder den naam van een gedeelte van Friesland Op den Rijksdag, in den jaare MXXIV, waar „„ onder de Riksvórften verfeheen, die Conraad , Hertog van Frankenland, tot Keizer verkooren, wordt hemden nwun van D«i van Frieseand gegeeve,., deezen voert hij ook oP eene andere Bijeenkomst, m net jaar MXXX, te Hirtsfeld gehouden. Dit vobrregt was veelg-ooter, dan de waardigheid , hem op de gedagteüjst gegeeven, naamlijk die van Groot-Maar/-«des Bisfchops van Utrecht, in welke hoedanigheid hij alleen de eer hadt , om het zwaard bij de Inhuldiging te draagen , en den teugel van M 4 't paard Dirk de Hl. Eifchen des Bisfchopsvan Utrecht. 1024. 1039  Dirk de lij. SlKKO , Broeder »*n üjrk, ï84 GESCHIEDENIS 't P^rd te honden , al, de Kerkvoogd m Sikko, Broeder van Dirk DEN Hf, hadr de D ^trouwd van «keren Go2EWiJN, die FrieJnd <- verlaaten hadt, om zich tt Eaftrichem , in neder te zetten. Dit Huwelijk, zeker «er ongclyk, vermeerderde de onéénigheid , reeds tusfchen de twee Broeders gereezen. Zij verzoen«Ja emdehjk met elkander. Sikko behieldt, zo lang h.J leefde, het beftuur over Kennemerland en Wesl fr^and Hij Ket tW£e ^ eerden Heer van Bredere* en ft**»*,,, enGodefrid, Heer vau Luxemburg. Zints^de vroegtte eeuwen des Ohriste^m^ waren de fór/>^« gewoon, met eene foort van Godsdienlhge eerbiedenisfe, de Landen te bezoeken , in welkende verbaazende Wonderen, die tengrondflage van hunnen Godsdienst flrekten , waren voorgevallen. Eene Bedevaart na, zo verre gelegene, gewesten kon met gedaan worden, dan met veel moeiteen onder veel gevaars. Mct den tijd werd het volbrengen daar van aangezien als een middel, om bijkans alle jonden uittewisfchen. Deeze Godsdienflige geestdrift wakkerde geweldig op, omtrent het afloopen der Piende Eeuwe, door de vrees voor \ jongfle Oor. ^l,d,e elk beving (*> En , fchoon, naa de omwenteling van duizend jaaren , het werpldflelzel in de O Robertson Hij}. Van Cawe den V. I. Deel bi *** M06WM^^C^Wm.,lII.Deel,W Oorfprongder Bedevaarten.  der. NEDERLANDEN. 185 de oude fchikking bleef, was de ijver der Bedevaartgangeren niet verkoeld: men hadt nog voor veele overtreedingen te boeten , en was dom genoeg , om M 5 Dirk. de verzoening langs dien weg te zoeken. DeKalifs, toen zij Paleftina in bezit hadden, kantten zich niet aan tegen deeze Bedevaarten. Zij merkten ze aan als de bron van een voordeeligen handel, welke veel gouds en ztlvers in hunne Staaten bragt, in verwisfeling van eenige oude overblijfzels en gewijde beuzehngen. Daarënboven was Rome, 't welk zou hebben kunnen deelen in de Godvrugtige bezoeken der B.edevaartgangeren , door ze na de Begraafplaatzen der Apostelen te lokken , toen een Tooneel geworden van de verregaandfte ongebondenheden , waar het leeven der Mannen, en de eer der Vrouwen, die met Godsdienltige oogmerken derwaards toogen, beiden gevaar liepen. Deeze Godsdienltige geestdrift vervoerde Graaf Dirk den III. gereedlijk , als hij, door den vreede ,en den dood zijns Broeders , de handen geheel ruim hadt. Hij ving , derhalven, eene Bedevaart na het Heilige Land ?cm. Wat hem voorts wedervoer, is ons onbekend , behalven dat hij wederkeerde, en, den zevenëntwintigften van Bloeimaand des jaars MXXXIX , ovcrleedt. Hij liet twee Zoonen naa. Van zijnen Opvolger , Dirk den IV , zullen wij voorts fpreeken. Dirk Dt IJL Dirk dk III. trekt na het Heilige Land.  186 GESCHIEDENIS Dirk ra IV. Graaf. Utreeht Dirk de IV. D e oudeKronijkfchrijverstasten, buitentwijffel, mis, als zij deezen Prins in 't bezit van Oost-FriesW Hellen; het blijkt, dat hij alleen over Kennemerlanden Weft-Fricsland het bewind gevoerd hebbe. Egte befcheiden toonen, dat de krijgshaftige Adelbold, met niet min ijvers, dan zijne Voorzaaten, zijn voordeel hadt weeten te doen met de godvrugtige édelmoedigheid der Keizeren. Het Graaffchap Drente werd hem opgedraagen en toegeweezen. In de gifte des Graaffchaps Teisterh*nt laat Conraad de II. zich in deezer voege hooren, „ Wij twijffe„ len niet, of het is voor onze zondige zielen eene „ allervoordeeJigfte zaak, de tijdlijke goederen der „ Kerklijken te vermeerderen, en hunne Perfooncn „ tot de aanzienlijkfle waardigheden te verheffen, „ hierin het heilzaam en beftendig voorbeeld onzer „ Voorgangeren volgende, die, door dergelijke God„ vrugtige werken, gezien hebben, dat hunne Magt „ bloeide (*), en, 't geen meer zegt, die door dit mid- (*) De Keizers verhieven altoos de Bisfchoppen, om hun tegen over de Ileeren te Hellen; zij bevonden er zich wel bij, wanneer die twee Lichaamen verdeeld waren, doch kwaal ijk, als zij zich veréénigden. Ann. de f Empire Art. (iONRAB If.  der NEDERLANDEN. 187 „ middel het genot des Eeuwigen Levens verwor- „ ven hebben (*). " Hoe magtiger dc Bisfchop-' pen werden, hoe meer gefchillen hunne waardigheid veroorzaakte. Hunne opvolging, die nieterflijkkon weezen, gaf gelegenheid tot kuiperijen, daar de eifchen vermenigvuldigden. Naa den dood van Adelbold, in den jaare MXXVII, konden de Kapittels, aan welken de Benoeming eens nieuwen Bisfchops ftondt, elkander niet verdaan ; hierop begaf zich Keizer Conraad na Utrecht, om dit gefchil te be. flisfen. De Keizerin, ten dien tijde zwanger, vergezelde haaren Egtgenoot; de baarensnood overviel haar te Oosterbeek. Het huis eens Priesters, Bernulf geheeten , werd het gefchikde voor haar gevonden; zij nam 'er haar intrek, en verloste van eenen Zoon. Conraad , door dit voorval verblijd en verrukt, floegterdond het oog op Bernulf, en fchonk hem de Inhuldiging met den Staf en den Ring, volgens de gewoonte, zo Heda fchrijft, die alle Keizers, naa Carel den Grooten, gevolgd hadden (f). U* trecht was dus eene Keizerlijke Stad, en de Keizers waren 'er de Opperhoofden. Zij kwamen'er dikwijls, om de groote Feesten te vieren. Conraad was daar, in 't jaar MXXXIX, verfcheencn , om het Pinxter- feest (*) Heda. p. 114. (f) Heda. p. n 8. Over deeze Inhuldiging en de Oorlogen , hieruit ontftaan, verdient bovenal geleezen te worden Mosheim lierklijk Gtfchieoetiïs IV. D. bl. 110 enz. Dirk DEiV.  Drai de IV. Giften •an den Bisfchop van Utrecht. 1040 Oorfprongder Oorlogen tusfchen de Flaaminge en de Hollanders. Gefchil over de Zeeuwfche Eilanden, i*45 den (*) W*nuxLiif.deNeXUFeudJTland.iut.&Zeel«nd< i38 GESCHIEDENIS feestte houden, hij eindigde in die Stad zijne dagen, en werd in de St. Marlens Kerk begraaven. _ Van hier de groote giften, door Hendrik den III, zijn Zoon en Opvolger, aan de Bisfchoppen van U/r^gefchonken,voornaamlijk beftaande in Landerijen, zo omftreeks Groningen, 't geen toen flegts een Gehucht was, als in het Graaffchap Drente. Vlaanderen werd, zints omtrent twee eeuwen, beheerscht door Graaven, Leenmannen der Koningen van Frankrijk. Mén wil, dat het, in oude tijden, één en het zelfde vaste land met Zeeland uitmaakte, t geen, gelijk wij boven gezien hebben, beurtlings door de Batavieren, de Franken, de Friezen en de Normannen werd ingenomen. Het blijkt, dat eenigen d.er Eilanden, in den jaare MVII, door Keizer Hendrik gefchonken wierden aan Boudewijn den IV, Graaf van Vlaanderen, en tot dit tijkperk hebbe men waarfchijnlijk te brengen de Bondgenootfchaphjke Verééniging van een gedeelte van Zeeland met Vlaanderen . (*). De G,aaven yan maakten eisch op de Eilanden bewesten de Schelde De twist met de Vlaamingen liepzo hoog, dat Bod dewijn de V, i„ den jaare MXLV, een inval in Friesland deedt, en , volgens 't verhaal der Kronijken, naa allerwegen gezegepraald te hebben, na zijn Gewest wederkeerde. Niet alleen werden de Landen van Graaf Dirk  tin NEDERLANDEN. i*o den IV, maar ook Utrecht, door de Gcfchiedfchrij- I vers van dien tijd aangemerkt, als deelen van Friesland (*). De Keizer,zich na de laatstgemelde Stad I begeeven hebbende, nam, buiten twijffel, aangezet , door den Bisfchop, die gelegenheid waar, om Dord- I recht te belegeren. Verfcheide Kerkvoogden waren tot dien Heirtocht opöntbooden. Men vindt aangetekend, dat die van Luik, Waso genaamd, weinig aan krijgsbedrijven gewoon, lang draalde, niet dan beevendnaderde, en, om zijn geheiligdePerfoonmm bloot te (tellen aan de fchennis der ongewijden, zich Iteeds in defagterhoede fchuil hieldt: ter ftrafie hier van, werd hij tot de boete van drie honderd ponden Zilvers verweezen. De Geestlijken konden met beter in hun zwak aangetast worden : de andere Krijgsbenden, voor't meerendeel door Bisfchoppen aangevoerd, kweeten zich met zo veel dapperheids, dat niet alleen Dordrecht, maar ook Keenenburg en Vlaardingen, waarvan Dirk Mark- of Grensgraaf genaamd word, moesten bukken, én aan den Bisfchop van Utrecht overgingen. Graaf Dirk den IV. was op niets anders bedagt, dan om met geweld te herkrijgen, 't geen hem door geweld ontnomen was. Hij vondt in Godefrid, Hertog van Nadar-Lotharingen, door den zelfden Vorft van zijne waardigheid beroofd, een Medegenoot, even als hij, door wraakzugt en belang gepnk- keld f*) Herman, Ctntraü- An. 1046. Dirk de IV. De Keizerbeoorlogt Graaf Dirk den IV. IO46 Dirk verbindt ziek met den Hertog van Lttharingen.  15» GESCHIEDENIS Dirk de IV. 't Paleis xeNieuwmtgenverbrand. Scheepftrijd,waar in de Keizer de ne derlage krijgt. 1047 keld. Een zelfde gevoelige geraaktheid veréénlgde hun; zij verbonden zich, alles te waagen, om hunne overweldigde Staaten weder te krijgen. Hun krijgs- togt was zo geweldig als fchielijk i De Hertog trok rechtfïreeks na Nieuwmegen, een Keizerlijke Stad, vermeesterde dezelve, en Hak het Paleis, door Carel den Grooten gebouwd, in brand. De Graaf, liep met ligte benden de Janden der nabijgelegene Bisfchoppen af; en die der Bisfchoppen van Utrecht en Luik bleeven, ongetwijfeld, niet vrij van zijne ftrooperijen. De Keizer , grootlijks verbitterd , maakte zulke ontzaglijke krijgstoerustingen, dat de Hertog zich onderwierp , waarop al de krijgsmacht zich tegen ■ Graaf Dirk den IV". wendde. De Keizer, zegt een oud Gefchiedbocker (*), was reeds te Rhijnsburg en Vlaardingen, door hem twee Ilerke Steden van Friesland geheeten, gekomen, wanneer een hooge watervloed den dijk der Maaze doorbrak. In één oogenblik werd de geheele Legerplaats, met de gantfche krijgstoerusting, in de overweldigende golven begraaven. Ten nauwen rioóde wist Hendrik met zijne krijgslieden zich te bergen. Een gedeelte zijner fchepen bleef door derzelver zwaarte zitten de anderen, flegt toegerust, vielen gereed ten prooije aan de Soldaaten van Dirk den IV, die in ligte vaartuigen , even gefchikt om aantevallen, te vegtcn en te (*) Lamb. ScuAi-NABURGEwis An. 1047.  BKR NEDERLANDEN. 191 te wijken, gcfcheept, zich meesterlijk wisten te bedienen van een element, zo heilloos voor hunnen vijand. Op deeze wijze herkreeg Graaf Dirk de IV. alle de plaatzen, hem ontnomen. In 't volgende jaar, •bevondt hij zich op een Steekfpel te Luik, waar hij, bij. ongeluk, den Broeder des Aardsbisfcheps \m Keulen, dcrmaatekwetfte, dat hij dood nederviel. De Vrienden des ongelukkigen Ridders namen dit zo euvel, dat zij op 't gevolg van den Graaf aanvielen , en twee zijner Bastaard - broeders afmaakten. Een verhaaste vlugt redde Graaf Dirks leeven. Hij kwam te Dordrecht met een hart, brandende van wraak, en deedt terftond de vlam fteekenin verfcheide Luikfche en Keulfche koopvaarders, die zich ter dier Stede bevonden. Hij vorderde zwaare belastingen van de Kooplieden deezer twee Bisfchoppen, en verboodt zijnen Onderdaanen, eenigen handel met hun te drijven. Het Bisfchoplijk Bondgenootfchap greep weder Hand. Dordrecht werd belegerd; de belegeraars, door het ijs begunff igd, en door de verraderij veeier Edelen geholpen, maakten zich meester van die Stad, Graaf Dirk de IV. hadt 'er eenige aanhangers behouden , en, door list van Geraud van Putten, daar binnen gekomen, viel hij met zijne Soldaaten op de vijanden en verraaders aan. De Straaten dreevenvan blQ,ed. Die zich met de vlugt konden redden, rekenden het een geluk, de Stad aan den ouden Eigenaar te mogen overleveren. Deeze vermeestering was voor den Verooveraar zo ongelukkig als fchielijk. Dirk de IV. SteeVfpei te Luik. 1048 Dordrecht genomen ea hernomen.  i?2 GESCHIEDENIS Dirk m IV. Graaf Dirk jreHood. 1049 h}]<' De dag zijner overwinninge werd ras van dien zijns doods gevolgd: op de wallen wandelende, fchoot eenA^w/Éw^ruiteen huis, waar hij zich verltooken hadt, op den Graaf, en trof hem met een vergiftigden pijl: .aan welke wonde hij, drie dagen daarnaa, op den veertienden van Louwmaand des jaars MXLIX, overleedt. De (baat, ia welke den Graaf dit ongeluk trof, draagt nog den naamvaa de Graaven-Straaf.  der. NEDERLANDEN. 193 Floris deI. oit was Graaf Dirk de fV. getrouwd geweest. Het fchijnt, dat het gerugt van zijn dood de vijanden bemoedigde, om weder te keeren, en dac zij zich omftreeks Dordrecht, toen Flaardingerland geheeten , nederzetten: doch welhaast werden zij verdreeven door Godefrid , Hertog van Lotharingen. De nieuwe Vermeesteraar hadt deezen krijgstocht zeker ondernomen, tenvoordeele van den Broeder en Opvolger zijns ouden Bondgenoots. Wij ontmoeten ook Floris den I, als Heer van 't gantfche Land , die tollen van de voorbijgevoerde koopmaufchappen invorderde. Het is niet dan al te waar, dat de Gefchiedenis dikwijls niets anders oplevert dan een Tafereel van misdaaden en eijslijkheden. De vreedzaame en geruste Landltreeken fchijnen geene ftofi'e tot het opvullen der jaarboeken opteleveren. Dit doet ons deuken , dat Gelderland, zints den jaare DCCCCXXXV1I, geregeerd door Godefrid , Wiciiard den II, Mengosus en Wiking, vrij gelukkig geweest hebbe: naardemaal de Gefchiedenisfen ons deeze Vorfien befchrijven als 'er alleen opgefteld, om den Hemel te verdienen, door Godsdienstige en weinig bekende dichtingen. De kring huns bewinds was, daarenboven , zo beperkt, dat zij misfehien geen eerzugtigen toeleg durfden waagen. Wijking hadt twee ZooN nea Geldê>- lam).  104 GESCHIEDENIS Floris d: I. Willem Bisfchop van Utree kt. I°54 Floris Overwinnaar. nen. De oudde volgde zijn' Vader op , onder den naam van Wjchard den III. Willem, Bisfchop van Utrecht, wordt ons afgefchilderd , als pprlogzugtig en onverfchrokken, buiten tegenfpraak , van vvegc zijne bekwaamheid en genegenheid, om anderen te doen oorlogen: want bij heeft altoos zorge gedraagea, om zich zeiven aan de hitte des gevegts niet bloot te dellen. Het Keizerrijk was toen in handen eener Vrouwe Agnes, Moeder van den jongen Hendrik den IV. 't Viel den Kerkvoogd niet zwaar, eene heirvaart te bewerken, die elk uitnoodigde , om Graaf Floris op 't lijf te vallen. - De benden der Bisfchoppen van Keulen, Luik, met die der Graaven vau Leuven, Kuik en Brandenburg, verddnigden zich; Wie hard de III, Voogd vau Gelderland, kwam voor zijnen Broeder in de wapenen. Dit vreeslijk Bondgenootfchap kwam Friesland als een vloed overdroomen. Floris de I, buiten daat, om dit geweld met geweld te keeren , nam zijne toevlugt tot een krijgslist: hij deedt in de toegangen na Dordrecht, tegen welke Stad alle de krijgstoerustingen gerigt waren , kuilen graaven en deezen met teenen horden , aarde, en dunne graszoodeu beleggen. De Ruiterij tics vijands , die den voortocht hadt, dortte terdond in deeze verraadelijke dieptens : de agter aankomenden verpletterden de voorden door hunnen val. Graaf Floris de I. viel met de zijnen, kundig van de landsgeiteitenisfe, aan op den vijand, reeds door wanorde en verbaasdheid overwonnen. ■ De  der NEDERLANDEN. 195 De flachting was fchriklijk aan den eenen, en de overwinning volkomen aan den anderen kant. Wichard en de Graaf van -Leuven werden krijgsgevangen, en betaalden een zwaar losgeld. Vier jaaren laater, waren de Aardsbisfchop van Keulen , de Markgraaf van Brandenburg, de Graaf van Kuik en eenige anderen, bcdagt, om de fchandvlek deezer nederlaage uittewisfen, en zich op Graaf Floris den li te wreeken. Deeze, thans beter in ftaat, , ^-"^ hoe hij alle de banbhxems van het t0£1) 2Q verfd -be,aeh,ljk,ophenilosIieti Ll dee2 ;J c ^ toebiagten, zag men d dat reeds verfcheide Leenmannen des Keizerrijk» deeze zelfde bewoordingen gebruikten, om daar mede aanteduiden, dat zij van niemand , dan het Opperweezen, alhingen.  dek NEDERLANDEN. 207 Floris de II, bijgenaamd de Vette. H t doen van Kruisvaarten wekte, ten dien dage, den geest op van alle de Christenen in 't Westen. Deeze godvrugtige drift, gefprooten uit de Bedevaarten , en allengskens meer en meer ontftooken, door de aanhoudende klagten der Bedevaartgangeren over de mishandelingen der Ongeloovigen , borst in volle vlam uit onder Paus Urbanus den II, en werd fterk aangeblaazen door de geestdriftwekkende en vuurige welfpreekenheid van Petrus den Heremiet, een dweepiigtigen Monnik uit Picardije. Naa zijne wederkomst uit Paleftina, doorzwierf hij Stad bij Stad , Land bij Land, de Vorften en het Volk opwekkende tot tiet aangorden der wapenen , om den Makome, daanen de heilige plaatzen te ontweldigen (*). Het lijdt gecntwijlfel, of deeze geestbefmetting üoeg tot de Nederlanden over. Robert de Fries, Graaf van Vlaanderen, hadt eene Bedevaart w&Jerufalem gedaan, en Alexius .Comnenus , Keizer van Conftantinopole, aan Robert, zijn Zoon en Opvolger, gcfchreven, dat hij al zijne Krijgsmagt moest verzamelen , (*) Zie over deeze Kruistochten bovenal Robertson Hifi. van Carel den V. L Deel , bl. 45 enz. ais meda JMoshèimsKerklijke Gefchiedenis, IV.Deel,bl. 11 enz. DeKruis' vaarten.  aoS GESCHIEDENIS Floris Gcvol • gen der Kruisvaarten. melen, om den Christenen, in 't Oosten, te hulp te komen, en den Ongcloovigen het Heilige Graf afhandig te maaken. Oude Kronijken noemen onder de Kruisvaarders veele Zeeuwfche en Friefche Heeren (*). Een Schrijver van de Vijftiende Eeuvve (f) vermeldt ook, volgens de algemeen loopende maare, de naamen van veele Hollandfche Edelen. Kinde. ren, Grijsaarts, Handwerkslieden, en Kunflenaars begaven zich in menigte ten Kruistocht; de berooiden en armen , om hunne fchuldëifchers te ontwijken ; want zij konden , zich daar toe aangcgcevcn hebbende, wegens geene fchulden gemaand worden; veele Edelen lieten zich verrukken door de fcbittcrende hoop , om rijke vastigheden in het Oosten te verkrijgen ; niet weinigen ftreefden derwaards-, cm blijk van dapperheid te gceven; en allen , in 't algemeen , om hunne misdaaden uittewisfen door ecu Krijgstocht, zo zeer ftrookende met de krijgshaftige gcaarthcid dier Ecuwe, en, wanneer zijfneuvelden, regelregt hemelwaards te gaan : een volkomen Aflaat ftelde de poort daar van open voor allen, die op deezen heiligen Krijgstocht omkwamen. Terwijl wij reden hebben, om de ontvolking, door deeze dolzinnige Oorlogen, met den naam van heililigen vereerd, in Europa veroorzaakt, te betreuren, kun» (*) Uü. EmiwsRer. Frif. An. 1009. Reigerss. Oren. Zeel. II. Deel, 32. dj J0AN A Lsm. Lib. XV. Cap. 9,  der NEDERLANDEN. 2.09 kunnen wij niet nalaaten te erkennen , dat zij eenen zeer heilzamen invloed hadden op het Burgerlijk Benuur en den ftaat des Eigendpms. Bijzondere veete en erflijke wraakvorderingen, natuurlijk onder nog onbefchaafde Voïken , waren diepgeworteld bij de Friezen. In hunne Wetten vindt men van geen vergoeding of bijleggen gewag, gelijk in die van anders Barbaaren , om daar door de dolle wraak, welke alle Gezinnen, als zij zich beledigd rekenden , konden eifchen , te bedwingen of te verijdelen (*). Hij, op wien men zich wilde wreeken, hadt alleen het regt, om niet vermoord te worden in zijn Huis , of wanneer hij na de Kerkende Regtbank ging, of van daar kwam. Graaf' Egivert , gelijk wij vervolgenszullen zien, maakte eenige bepaalingen op de tweegevegten en de wettige moorden. Bij de prediking der Kruisvaarten werd verbooden, gcwclddaadige handen te flaan aan iemand , die zich ter Kruisvaarte hadt aangegeeven. Lijfeigenen, die moeds genoeg bezaten, om deeze roeklooze uittochten te volgen, verkreegen hunne vrijheid. Te deezer oorzaake werden veele Landen ter bebouwinge gefchonken aan Vrije heden, die daarvoor een billijk loon vorderden, en, in gevalle van weigering, de üitfpraak der Wetten te hulp riepen. Terwijl de Edelen, om de kosten tot zulk een verren Krijgstocht goed te maaken, hunne erflanden voor een laagen prijs verkogten, kwa- (*) LeS. Frif. 2. Ad. 1. O Feorm de II.  ai© GESCHIEDENIS Floris df. II. kwamen wijduitgeftrekte landerijen in handen der vlij* tigfte Inwoonderen , die geen deel in de Kruistochten namen : veelen verwierven zelfs den Adeldom, door het koopen van Leenen, Burgten en Heerlijkheden van Edelen, die hun' naam in de Wocftijnen van Jlfie gingen begraaven. Het meerendeel der voortijds bloeiende Kooplieden was verwoest door Normannen, of verdelgd door Watervloeden; doch zo ras men ten raade werd , om.zich te fcheepe na het Heilige Land te begeeven , ftak de Zeevaart, het lang nedergeboogen hoofd op, en de plaatzen, ter uitrusting van Vlooten welgelegen , werden met Inwoonderen vervuld. Het aanzien der Steden wiesch met derzelver volkrijkheid en fchatten. Wij zullen welhaast ontdekken , hoe zij Voorregten, Vrijdommen en Handvesten verwierven. Dit is het tijdperk van de hcrleeving des Koophandels , welks trapswijze vorderingen allengskens de barbaarschheid verdreevcn, de Regtsgeleerdheid gezuiverd , en de Vrijheid herfteld hebben ; de Vrijheid , welker lieven naam wijjniet te dikwijls kunnen ophaalen; dewijl dezelve nog eene harsfenfchim is voor veelen, aan de Slaavernij zo gewoQn, als de Tochtgenooten van Ulisses aan hunne gedaantverwisfeling. Tot den tijd der Kruistochten wordt het gebruik der Wapenfchilden gebragt. Men wil , dat deeze fiere Helden , zich onderling niet kunnende onderkennen , daar zij allen eveneens geharnasd waren, den vond bedagten, om deeze onderfcheidende kenmerken op de zijden hunner wapenen te zetten. Uit deea  der NEDERLANDEN, tn deeze Oorlogen fprooten desgelijks de Hospitaalers, de Tempeliers en de TeutoonCche Ridders. jpe- rufalem werd in den jaare MXC1X bemagtigd : Godefried van Bouillon werd de eertijtel van Koning opgedraagen, dien hij nederig afïïoeg ; fchoon hij het bewind te Jerufalem aannaai , waar iu hij werd opgevolgd door zijnen Broeder Balduin, die , zonder marren , den tijtel van Koning aanvaardde. Maar deeze kleine vermeeffering hield flegts tachtig jaaren ftaud ; fchoon zij Europa op millioenen van Inwoonderen te daan kwam. Men vindt niet, dat de eerfte vloed der Kruisvaarte één der groote Leenheeren onzer Landfchappen medegefleept hebbe. Elk hunner bleef in 't vreedzaam bezit zijner Staaten. Otho van Nassau , die de eerde den naam van Graaf van Gelderland voert, kogt de Veluwe van Godekried van^Bouillon , aan wier. een Utrechts Bisfchop dezelve haat afgedaan. Floris de II, Graaf van Holland , was niet min op den vrede gedeld. Hij venferkte zijne magt door eene Huwelijksverbintenis met Petronella , Dogter des Heraigs van Saxen. Dit was het vierde Huwelijk tusfchen deeze twee Huizen , die , beiden foortgelijke belangen hebbende , daar toe werden opgewekt. Door deeze vermaagfehappingen kreegen zij een algemeen vermogen, 't welk hun in daatdelde, om de maatregelen des Keizers, dikwijls op hunne verkleining of ondergang bedagt, te verijdelen. Floris de II. verloor nimmer zijne belangen uit het ooge. De tijdsömdandigheden veranderd zijude, O 2 zag Fr.oRis de II. Otüo VAN Nassau , eertla Graai'van Gelder, land. logj, Floris de II. trouwt Petró- nella van Saxen.  212 G E'S C II I E D E N I S Tf.oris se II. Zeeland. De Ketter Tan- chehjm , of Tan- SEMüï, zag men hem met Keizer Hendrik den V. veréénigd, om den Opvolger van Robert den Vries te ontthroonen. De Krijgstocht mislukte ; de Keizer floot een verdrag met den Graave van Vlaanderen. Daar is 'er , die denken , dat de Zeeuwfche Eilanden, ten westen der Schelde , toen aan Graaf Floris den II. zijn opgedraagen: wij vinden met de daad, dat de Graaven van Holland, omtrent zestig jaaren daar naa, ze als bij opvolging bezaten, als een afhanglijk Leen van Vlaanderen. Omtrent dien zelfden tijd , verwekte een afgezet Priefler, of, zo de meeflen willen , een Leekebroeder, Tanciielijn geheeten, hij komt ook voor onder den naam van Tandemus , in de Nederlanden liet weinig opfchüddings, zijne Leer in Antwerpen, Brugge, in 't Bischdom van Utrecht en in Zeeland verfpreidcnde. Rijk en zwierig gekleed , vergezeld van drie duizend gewapenden , gereed om elk , die hem durfde tegenfpreeken, van kantte helpen, doortrok hij deeze gewesten, en maakte eene menigte van Aankomeliiigen , die hem allerwegen volgden , en het water, waar mede die zeldzaame Heilig zich gewasfen hadt, dronken. . De Leer, door hem gepredikt, ftreelde den haat, dien kundigen en onkundigen , door alle tijden heen , gevoed hebben tegen de Kerklijken, als zij rijk, magtig, en daar door bedorven geworden waren. Hij wederfprak de nuttigheid des Avondmaals , het betaalen van Tienden, de waardigheid der Bisfchoppen en Priefleren. De Geestlijken werden met fchrik bevangen. Hadden  der NEDERLANDEN. 213 den zij zich openlijk tegen hem verzet, 'er zou geen middel geweest zijn tegen een Ketter , zo fterk befchut en befcKermd. Een Priefter pntfloeg hun van alle vrees ; hij bragt deezen Invoerder van nieuwigheden eenen doodlijken flag toe, wanneer hij, onvergezeld, fcheep ging. Ligt valt bet te raamen , dat die fchiiderij , ons door de Monniken van deezen Geestdrijver gegeeven , geenzins iu 't voordceligst licht komt. Kan men geloven, dat Mannen en Moeders hem gefmeekt zouden hebben , om , in hunne tegenwoordigheid , hunne Vrouwen en Dogters op het fchendigst te gebruiken ? 't Is waar , de Geestdrijverij of het Bijgeloof kunnen , op een verbaazende wijze, den geest verblinden : doch is het, in een ftuk, zo teder en zo kiesch , mogelijk voor 's me:ifchen geest, eensflags, tot die maate, dweepend en bijgeloovig te worden ? Floris de II, beteugelde , vóór zijn fterven, de fchraapzugt der Kloofterlingen van Egmond. Hij omnam hun een regt op de Begraafiiisfen, 't welk zij de Burgers vau Alkmaar deeden betaalen ; doch bij bekragtigde het gebruik, om de. Tienden te heffen van de Vrugten en het Vee. Het oorfpronglijk ftuk van dit Voorregt is nog in weezen, en wordt voor het oudfte gehouden , 't welk betrekking heeft tot de Steden vau Holland of West-friesland. Alzins ontdekken wij inFLOtus den LI. een'Vorst, op het uitbreiden zijner Voorregten gefteld, en 't is, in geenen deele, te bevreemden, dat dusdanig een handel te^eti de Edelen des Lmds onrust baarde. O 3 Mea Floris be II.  £i4 GESCHIEDENIS Floris dl II; Voorval tusfchen Fl.ORIS den ll.en ile-i) FriefchcnEdelman Galama. 1108 D*K Men verhaalt, (want wij willen voor de egtheid des gevals geenzins iniraan,) dat, als Floris op de jagt drie jagihonden , dtn Friefchen Edelman Galama toebehoorende , denzelven hadt doen ontneemen, deeze, in toorn öhtftooken, uitriep : „ Men noeme „ mij niet meer een Vrije Fries, indien ik dit ongewroo„ ken laate !" Korten tijd daar na zocht hijdendoorlügtigen Belediger op, en ontmoette hem. Met uitgewogen zijdgeweer viel hij aan, en kwetfte 'sGraaven arm. Doch deeze wraak kwam hem op 't leevcn te ftaan: de Knegten van Floris, terltond toefchietende, maakten hem af. Floris de II. was verre van belangloosheid. Ruloph , Abt van St. 'fFruijen , die hem tot Scheidsman genomen hadt in een gefchil met den Bisfchop van Utrecht, die zich de Kerk van Albury hadt toegeëigend, drukt de kosten, welken hij in deeze zaak hadt moeten doen , dus geestig uit: „ Üfoadt s, zilveren koorden noodig, om onzen zwaarlijvigen „ en rijken Graaf uit Holland te trekken, en een ha„ mervan't zelfde metaal, om deonbuigzaamehard„ heid des Kerkvoogds te leenigen."  der. NEDERLANDEN. «5 Dirk de VI. ]0)irk de, VT. was deoudfte der drie Zoonen van Floris den II, in den jaare MCXXII. overleden. Hij werd, fchoon nog jong, tot 's Vaders Opvolger benoemd; en zijne minderjaarigheid zou zo onrustig geweest hebben, als dia»zijns Grootvaders, hadt de kloekmoedigheid van Pf.tronella, zijne Moeder, die Regentesfe geworden was, den teugel der regeeringe niet in handen gehouden. Zij fchroomde niet, zich tegen Keizer Hendrik den V. aantekanten, die werk genoeg vondt, om haar, tot het erkennen der AfhaHglijkheid van hetRijk, te beweegen. Conraad de II. hadt, ten voordeele der Inwoonderen van Staveren, de affchaffing van het Tweegevegt des Oordeels , door Graaf Egbert gedaan, bekragtigd. Volgens een Giftbrief des jaars MCXVIII, zou men zich te vrede houden met de geldboete , die een doodflager moest betaalen (*)'• Wat de gewoonte betrof, om de Huizen aftebreeken en te verbranden; deeze kon, geen ftand grijpen, dan tegen hem, die een eigenlijken Moord begaan, zijn Meester of een Gijzelaar van kant geholpen, of het lichaam des vermoorden verborgen hadt (f). Ook zou men zorge draagen", om de Bloedverwanten des .fchuldigen te fpaareu. De aardsbisfchop van Keulen (♦) Friesl. Charterboek. (■\) Leg. Fris. 20. O 4 Dirk DE VI. Ui Ui! 1134 Wet aan de Stad Staveren gegeevea.  216* GESCHIEDENIS Dirk de VI. Opland te Utrecht* nuf "25 Jen fprak den Geestlijken vloek uit tegen de overtreeders, en beroofde hun van het voorregt van in de Kerken eene vrijplaats te vinden. De oude Kronijken verbeelden ons Staveren, als eene zeer'volkrijke Stad, en fterk bïoeijende door den Koophandel. Deeze wet fchijnt niet wel te ftrooken met die ingebeelde grootheid: zou men in eene groote Stad zq ligt toegedaan hebben, den brand in de Huizen te fteeken? • Die zelfde Keizer, in den'jaare MCXXÏII, te Utrécht gekomen zijnde, ontftondt 'er een twist tusfchen de Inwoonden en de Bedienden van 't Hof. 't Is hoogst waarfchijnlijk, dat de Hovelingen , die, door alle tijden heen , zo trots geweest zijn bij het Volk , als kruipende bij hunnen Heer , de eerfte opftookers waren. Van hoonende bejegeningen kwam men tot verdere baldadigheden, en tot een gevegt, waar in veel bloeds geftprt werd, en verfcheide Burgers omkwamen. Bisfchop Gondebald , verdagt van deel gehad te hebben aan den opftand, werd gegr.eepen en betaalde eene zwaare boete. De Keizer nam , even als zijne voorzaaten en Opvolgers, den tijtel van Kanunnik des Capittelsvan St.Marten aan (*). Hij ónderhiddt tweePriefters, Dm in zijne plaats dienst te doen (f). In den jaare V1CXXV. overleedt hij te Utrecht, en zijn overfebot werd in het Choor der St. Martens Kerke begraa- yen« (*) Heda 150. (t) 148.  der NEDERLANDEN. 217 ven. Bisfchop Gondebald overleefde hem fiechts drie jaaren, en was de eerfte, die van den Paus vrijheid verkreeg, om den mijter te draagen. Voordeelig voor de Hollanderen was de verheffing van Lotharius den II. tot de Keizerlijke waardigheid ; deeze Hertog van Saxen was Oom van Graaf Dirk den VI. Als toen hielden de vijandfehappen, die reeds meer dan eene eeuw lang, tusfchen onze Graaven en de Keizers gewoeld hadden, op. De Bisfchop van Utrecht verloor het meest bij die verandering. De Graaffchappen Oostergo en Westergo werden hem ontnomen en aan de Graaven van Holland overgedraagen; eene ijdele en wankele Gifte, indien het waarheid is, gelijk men des geen twijffel kaïi koeftcren, dat zo de een als de ander zelden in ftaat was, om dergelijke, gemakbj'k verleende , giften te doen gelden. Carel dk Groote, Graafvarf Vlaanderen, zonder Naazaaten deeze waereld verlaaten hebbende, verwekte de ftaatzugt veele mededingers naa zijne opengevallene waardigheid. De Graaf van Holland bragt voor zijn regt ten bewij.ee in de Egtverbintenis van Robert den Fries met Geertruiü. Om eenig 'gewigt en kleur te geeven aan zo zwakke redenen fpilde Petronella veel gelds. Maar, toen de Vlaamingen het geld voor hunne ftemme hadden, wees Lodewijk de VI, Koning van Frankrijk, als Opperleenheer, dit Graaffchap roe aan Willem Cliton, zusters zoon des laarsten Graafs.. Dirk. de VI, meerderjaarig ge worden zijnde, onh O 5 brafe 1127 Dirk de VI. Oostergi en Westergo aan den Graaf van Holland g£- geeven. Eerzngt van Ps- tronella.  Dirk ee VI. Floris deZwa rte. Rroeder det Graaven, ftaat: tegen hem op. Tocht na ll'ejï- fries- ii 32 *i8 GESCHIEDENIS brak het aan geen vijanden. Floris, zijn Broeder, bijgenaamd de Zwarte , bezat de 1'chittercnde begaafdheden , en volkbehaagendë Zeden, die de Grooten inneemen eii de Menigte beleezen. De jalóufij tusfchen de twee Broeders hadt zich reeds vroegtijdig vertoond, en in tegenwoordigheid haarer Moeder vielen 'er niet zelden gefchillen voor. 't Was omtrent deezen tijd, dat delVeftfriezen opftonden, daar toe aangehitft, of door de Utrechtfchen, of dooide Ooft'-friezen, of eindelijk door Floris , zeer geneegen , om, ten koste zijns Broeders, een afzonderlijke magt opterigten. Weft-friesland was, gelijk wij reeds hebben aangemerkt , niet genaakbaar, dan in de droogte des Zomers, of's Winters over ijs. De winter van den jaare MCXXXÏI was zeer ftreng. De wegen waren hard en het ijs fterk genoeg, dm een leger te draag'érï. Met deeze voordeden trok Dirk de VI. na Wèftfrieüand. De Inwoonders , te zwak om hem wederftand te bicden , namen hunne huizen , hutten en vlekken verlaateride, de vlugt na de nog ontoeganglijkde plaatzen. De Hollanders, ten platten lande alles verwoest hebbende, keerden na Alkmaar , een' grooten buit van kleederen, koeijen, paarden en gevangenen, met zich voerende. De Weftfrieztn, door wanhoep vervoerd , noodigden Floris, om zich aan hun hoofd te ftellen. Onder zijn bevelhebberfchap beftookten zij het Hol.andfche grondgebied. Deeze vijandlijkheden , die op wreedheden en fchriklijke wraakneemingen, zo van  ber. NEDERLANDEN, aio van den eenen als van den anderen kant, nitliepen, 1 duurden eenen geruimen tijd. Alkmaar werd ingenomen, geplunderd, de Kerk en de Huizen op de Markt in de afche gelegd. In 't einde vervoegden zich de Kennemers, verbitterd door de knevelaarijen der Graaven, bij de IVeflfriezen. Zij erkenden Floris voor hunnen Heer, daaken den brand in de kafteelen en de Lultplaatzen, die de graaven in Kennemerland en bovenal te Haarlem hadden. 't Was een zonderlinge gewoonte bij èeWeflfriezen, om hunne krijgstochten met zonne ondergang te eindigen. Met het vallen van den avond begaaven zij zich fchielijk na huis. Naa den nagt gerust aande zijde hunner Huisvrouwen doorgebragt te hebben, begonnen zij, zo ras de zon ter kimme rees, opnieuw hunne krijgsverrigtingen (*). Dit was volkomen op de wijze eeniger wilden. De Kennemers, die dezelfde voorzorg niet droegen, werden, naa dat hunne Bondgenooten hun gewoone nagtwijk genomen hadden, door Graaf Dirk den VI, zo heftig aangevallen , dat zij genoodzaakt waren, voor hem te bukken. Deeze llandhoudende, en beurtwisfelende invallen en ftrooperijen, twee jaaren geduurd hebbende, kwam de Keizer, moede, dat zijne Neeven elkander plaagden en verdierven, met zijn gezag tusfchen beiden. De twee Broeders beloofden, het voorledene te zullen (*) Anal. Mat. II. 45o. Dirk de VI. Zonder- linge ge woon te AttfFeft, friezen. Einde des Oorlogs.  420 GESCHIEDENIS DlKR de VI. Dood van Floris den Zwarten. len vergcctcn, cn elk hunner behicldt de Landen, welken hij bezat. Floris voerde niet lang het bewind over IVef-friesland. Liefde en Staatzugt berokkenden zijn ondergang. Hij wilde Haoewig, ddnige Dogter en dénige Erfgenaame des lieeren van Rechem, in het Land van der Mark , trouwen. Haar Voogd , Herman, Heer van Arendsberg, de Heer Kuik en de Bisfchop van Utrecht, kantten zich tegen deeze Egtverbintenis aan. De Utrechtfchen, zelden met hun- "37 Van de Ms»t der Keizeren h>er ten Lande. nen Bisfchop te vrede, dreeven hem uit, naa Floris in hunne Stad ingehaald te hebben. Deeze maakte 'er zijne Wapenplaats van, en deedt van daar wreede invallen op de landen zijner vijanden. De Heeren van Arendsberg en Kuik, niet in Ihiat om geweld met geweld te keeren, namen detoevlugttot list, en, Floris eene hinderlaage gelegd hebbende, doorftaaken zij hem, op de jagt, te Abtftede. De moordenaars werden in den Rijksban gedaan en hunne Landen verbeurd verklaard, die zijniet, voor het jaar 1137, onder eene nieuwe Rcgeeriug, wederkreegen» Wanneer wij in opmerking neemen de geringe magt, welke de Keizers hadden in hunne Duiifche cn Italiaanfche Staaten, onder hunne 011 _ middelijke Opperheerfchappij ftaande, zal men mogelijk vraagen, hoe zij, in onzeLandfehappen, genoegzaame magt konden behouden, om, ten allen tijde , Baar hun welgevallen, zeer groote Leenen van den eenen eigenaar op den anderen overtedraagen ? Het was, om dat die kleine Leenmannen der Nederlanden ja-  der. NEDERLANDEN.. &tt jalours omtrent elkander waren, en van deeze veranderingen voordeel hoopten te trekken: hadden zij elkander verftaan, 't was uit geweest met het Keizerlijk gezag. Dus zien wij, dat Conraad de 1H. de gifte zijns Voorzaats aan de Graaven van Holland fiuri ontnam, en den Bisfchoppen van Utrecht hunne oude regten op Oostergo en Westergo weder fchonk. Deeze gifte was zonder wijffel oorzaak van de vijandlijkheden, die de Hollanders tegen de Utrechtfchen aanvingen. Dirk haalde Otho , Graaf van Benthem , zijn Schoonbroeder, over, om den eerften inval in Drenthe te doen. Dit Graaffchap was, zints den jaare DCCCCXLV, agteréénvolgend,geregcerddoorEvERiiARD,BALDERiK en Temmo; De Keizers, Otho de I, Hendrik de IL en Conraad de II, veroorloofden den Bisfchoppen, in 't zelve te jaagen. Hendrik de III. fchonk hun reële landerijen in die ftreeken. Zij verkreegen eindelijk, in den jaare MXLYT, eene ftaatlijke gifte van geheel het Graaffchap, naa den dood van Hertog Gozelin. In gevolge daar van , oefenden zij hun gezag, en kwamen te Groningen, 't weik 'cr toen 'een gedeelte van uitmaakte, om regtsfpraake te doen en Voorftanders* aantedellen , die in hunne plaats regeerden. De Groningers droegen, niet dan met ongeduld , dit priesterlijk juk ,• in den jaare MCXXX VIII, bedienden zij zich van de afweezigheid des bisfchops Herbert, toen na Rome getoögen, en verfterkten de Kerk van St. Walburg. Herbert, wedergekeerd zijnde, viel hun aan, overwon ze, en deedt hun Dirk deYL Oostergi en IFestergo aart Utrecht wedergegeven. 113* Het Graaf fchap Drenthe»  Dirk be VI. Utrecht belegerd en veriosi door de bedreigingenvan den Ban. u 39 lat GESCHIEDENIS bun, nevens bet opbrengen eener goede geldboete» zweeren, dat zij vervolgens nimmer Kerken tot fierktens zouden maaken , dat zij, zonder daartoe bekomen verlof, tot verdeedigtng hunner Stad, toorens, muurcn , noch poorten , zouden bouwen. Herbert gaf, naderhand, het Burggraaffchap van Groningen en de Kaftelnije van Koeverden aan Lefforb en Luoolf , zijne twee Broeders. De Groningers waren bedwongen, doch niet onderdrukt. In dit tijdtgewrichte, trok Otho in Drenthe met zijne krijgsmagt, om de Ingezetenen ten opftand te verwekken. Maar geflaagen en gevangen genoomen zijnde, belegerde Graaf Dirk de VI. Utrecht , om hem te verlosfen. Hij flondt gereed, om een algemeenen ftorm te loopen; wanneer de Bisfchop, geen kans ziende, om, met de wapenendeezestijds, het dreigend onheil aftewceren, als Prieltcr ten voorfchijn tradt. In Bisfciioplijken gewaade uitgedoscht, van den gantfehen Boet zijner Geestlijkheid vergezeld kwam hij ter poaite uit, met een boek in de hand, gereed om den kerklijken banblixem over zijne vijanden uittefchieten. Op ditonverwagt gezigt, op dit istig bedriegend voorkomen, werd de Soldaat, reeds vaardig, om den ftormladderopteklimmen, door killen fchrik wederhouden. Graaf Dirk, geloovende, dat 's hemels wraak hem boven 't hoofd hing, viel neder voor de voeten des Mans, dien hij geloofde, daar over de befchikking te hebben. Zo bevreesd, wierp hij zijn fchild neder , toog zijn wapenrusting uit, met blooten hoofde en ongefchoeid, vergiffenis fmee > kci>>  der NEDERLANDEN. 4.23 kende. Alle de kronijken draagen getuigenis van dit voorval, 'er bijvoegende , dat de Kerkvoogd den Graaf opbeurde, hem den kus des vredes, en zijn Schoonbroeder weder gaf, alsmede, dat, zints dien tijd, de verzoening tusfchen beide de partijen ftand hieldt. Deeze gebeurtenis, wat oek de Heer Huidecoper daarvan zegge , behelst niets onwaarfchijnlijks, maar ftrookt volkomen met de heerfchende denkbeelden dier eeuwe , en toont ons, met welk een dikken blinddoek, eens ftandgegreepen hebbende gevoelens de oogen van Volk en Vorlt kunnen blinden. De gevolgen van den ban waren toen alierverfchriklijklt, zelfs ten opzigte vau het burgerlijke. Een Gebannen was een verfoeilijk wangedrocht in de oogen van het bijgeloovig volk. Zijn gczelfchap werd als de pest gelchuwdj de Koning, de Heer, de Egtgenoot, de Vader, ja de Mensch, die onder ditaffchuwlijk vonnis zugtte, verbeurden alle hunne voordeden, de wettige eifchen der Natuur, en de voorregten der Maatfchappije (*): die met hem gemeenfchap hieldt, verviel daar door onder den Ban: die met deezen wederom gemeenfchap hadt, trof hetzelfde lot, en zo met de overigen, in eene oneindige opvolging: wat van des verbannenen tafel kwam, werd verbrand. Vreemd en verbaazend is het, in deeze Eeuwe , van een CD Zie MosHEi.M. Kerklijke Gefchiedenis. III. Deel, bl. »5' Dirk de V. Uittocht*  424 GESCHIEDENIS Drilt ue VI. een Volk te hooren, Obroditen geheeten , door den Dirk i>è VI. doet een Kruistocht. 114Ö Geweldige indringing vr.11 IIl'.rman tan HOORN op den BisfchoplijkenSto ;1 vati Ui, echt. Hertog van Saxen en den. Markgraaf van Brandenburg, van omfireeks de Elve verdreeven. Men wil, dat onder de nieuwe Bevolkers deezer ontvolkte landen zich Friezen, Utrechtfchen en Hollanders bevonden. Graaf Dirk de VI. liet zich, door de dwaasheid der Kfühvaariefèn, vervoeren. Op zijne reizederwaards door Rome trekkende, verwierf hij van Paus ÏNNCCENTlus den LI, een lastbrief, waar bij de Abdijen van Egmond en Rhijnshurg van het geestlijk Rcgtsgebied des Bisfchops van Utrecht ontheeven, en onmiddelijk aan den Heiligen Stoel onderworpen wierden, onder verband eener jaarlijkfche erkentenis van vier fcheHiiigen, Friefche munt. In deezer voege vermeerderde de Paus zijn gezag ten koste der Bisfchoppen. Te Rhijnshurgwas een Vrouwen Klooster gedicht door de Gravinne Petronella. De Zwarte Nonnen, deezen naam droegen de Klooster-zusters , waren zeer beroemd; want zij konden leezen en zingen, ten dien dage, meer dan gemeene bekwaamheden van eene zonderlinge verdienste. Keizer Conraad hadt, in 't jaar MCXLV, aan de Kanunniken der twee Kapittelen van Utrecht het uhfluitenden voïdrekt regt, om zich een Kerkvoogd te kiezen, overgegecven: hunne verkiezing goldt voor dien tijd niet , dan door de bekragtiging des Keizers. De kuiperijen werden daar door te talrijker, de omkoopingen fterker, en deeze beiden te verderflijker. Herbert, in den jaare MCL, gedorven zijnde ,  der NEDERLANDEN. 125 de, wilden de nabüinige Vorflen, Hendrik Graaf van Gelderland, de Graaven van Holland en Kleef, de verkiezing doen vallen op Herman van Hoorn, Prevoost van 'St. jfei'onimus te Keulen: zij haalden zelfs den Keizer over, om hem intehuldigen (*). Maar de Ingezetenen van Utrechten Deventer hadden hun harr en ftem gegeeven aan Frederik, Zoon van "Graaf Aoolf. Het volk werd weldra met ccneheftige geestvervoering bevangen. De Utrechtfchen dreeven Herman ter Stad uit, en wijdden Fredeuik met de grootfte ftaatlij in. De zaak werd voor 's Keizers Regtbank gebragt, die zich toen te Nieuwmegen bevondt. De veroordeelde Utrechtfchen beriepen zich op den Paus. Maar de Graaf van Holland , gewapender hand binnen Utrecht gekomen, zijnde, deedt door middel des Adels, welk dezelfde Partij was toegedaan, Herman op den Bisfchop- lijken Zetel plaatzen Frederik. de I, naa den dood van Conraad, Keizer geworden, hadt, buiten lwijffel, geld noodig, als hij in 't hoofd kreeg, de Utrechtfchen van oproerigheid tegen zijnen Voorzaat te beschuldigen, en tot eene geldboete te verwijzen. Het blijkt, ondertusfchen, dat deeze opftand gegrond was: naardemaal Herman van Hoorn, een laffe en laagc ziel in zijn beduur laatende blijken , zich welhaast blootgefteld zag aan de verfm'aading zijner gedwongene ünderdaanen (f). Zijne on- (*) Otto Fris. Gejl. Fred. I. 62. & feqq. £t) Heda. 169. P Di»^ deVL  Mé GESCHIEDE N I S Dirk de VI. Inval derDregter Friezen. Dirk onbekwaamheid dompelde het geheele Bisdom in de onlusten van regeringloosheid. Zo gevaarlijk is het een Volk een Meester te gewen, dien het wraakt! zo waar is het, dat, wanneer het op het kiezen eens Vorften aankomt, het Vojk meest altoos blijkt de beste keurmeester te ziin! De Dregter Friezen bedienden zich van de verwarring, waar in deeze onednigheden de Nederlanden gebragt hadden. Zij verdelgden, volgens de oude gewoonte der Barbaaren , hunne Voorvaders, de Landen hunner Nabuuren. Kennemerland ftrekte ten tooneele hunner verwoestingen, tot dat de Ingezetenen van Haarlem, en die omftreeks Osdorp woonden, op hun aanvielen, negen honderd hun* ner vijanden op 't llagveld decden blijven, er. de overigen iiet bind ruimen.  der NEDERLANDEN, za? Floris de III. J^irk de VI, die den vijfden van Oogtsmaand des jaars MCLVII overleedt , had zich dikwijls op de Rijksdagen , als een Prins des Rijks, vertoond (*). Floris de III, een zijner drie Zoonen, zijn Opvolger, verfcheen ook, met den Bisfchop van Utrecht, beiden als Prinfen des Rijks , op eenen Rijksdag, in den jaare MCLVill, te Rocaille , iu Italië', gehouden (f). Men fziet desgelijks de naamtekening Van Floris den III', met den tijtel Graaf van Holland, onder de vredehandeling, met den Koning van Sicilië, in den jaare MCLXXVII, gellooten (§). Floris de III. hadt het vertrouweu van Keizer Frederik gewonnen ; doch van alle tekens der Keizerlijke toegenegenheid haalde geen hem meer vijanden op den halze, dan het verlof, om te Geervliet, aan de Maas, cen'tolopterichten. Menhebbe hier in aanmerking te neemen, dat de Keizerlijke vergunning tot het oprichten van tollen noodzaaklijk gekeurd was, op de derde Lateraanfc.he Kerkvergadering. Geer- (*) Johann. Vind. Litt. Tom. II. 115. (t) Gold. Cett/l. Imp. Torn. III. 334. (§) Tom. III. 358, 35P. P 2 Dood van Diiut den VI. "57 Florij de III. Tol te Geervliet.  «8 GESCHIEDENIS Fr.ows n III. Do Vlaamingenftaan tegen hem op, en zegepraalen. Geervliet lag in het Land van Putten , door een wijd vaarwater vanbet Land van /^/«afgezonderd. Deeze zelfde doortogt fchcidde Bolland van Zeeland af. Het Land van Foorne werd aangemerkt als een bijzonder Regtsgebied , of het maakte een gedeelte van Z eland uit. PelorIm , Broeder van Floris den III, was 'er toen Heer van, onderden tijtel van Burggraaf van Zeeland. Men vindt egter niet, dat de Tol van Geervliet onder hem ftondt. Deeze nieuwe Tol belemmerde de Fiaamingen des te meer, daar hun Koophandel , van dag tot dag , toenam, en zij, door deezen weg na Holland te neemen, den Dordrechtfchen Tol misvoeren. Het fchijnt, dat de Hollanders ook eenige Zeemagt begonnen te krijgen; jalours tegen hunne mededingende Nabiuiren, merkt men op, dat hunne fchepen, den Oceaan bevaarende, aan den Koophandel der Fiaamingen groote .nadeelen hadden toegebragt (*). Philip, Regent van Flaanderen , geduurende het afweezen van zijn Vader Dirk, deedt eene Scheepsvloot uitrusten, om op de Hollanders pgt te maaken. Hij trok, ten zelfden tijde, in eigen perfoon , met een Leger, na het Land van Waas , toen in 't bezit der Hollanderen, verdreef den Bevelhebber, en verkreeg , het ganfche Land afgeloopen hebbende , een grooten buit, benevens een veibaazcnd aantal gevangenen (f). Ook maakte hij het Graaflchap Aaht den (*) OiiDF.Gii Chr. de Fland. Ch. LXXVI. 131. (t) Meijerus ad Ann. 1157.  ftEfc NEDERLANDEN. 229 den Hollander en afhandig. Men voegt 'er bij, dat een Vonnis der Baronnen het Hoilandsch Zeeland verbeurd verklaarde ten voordeele van den Opperleenheer, den Graaf van Vlaanderen (*). Floris de III. maakte, buiten twijffel, fchikking, om deezen onverwagten inval te wrecken. Reeds hadt hij een verdrag getroffen met de Dregter en West-friezen, en een magtige Vloot uitgerust, onder voorwendsel, om Ada , Dogter van Hendrik, Koning van Schotland, die hij trouwde, uit dat Rijk te haaien, wanneer andere omftaane onlusten hem, ten zelfden tijde, elders heen riepen. Wij hebben gezien , dat de Bisfchop Herbert aan Lefford , zijnen Broeder , het Burggraaffchap van Groningen gaf. Lefford liet geen ander kroost naa , dan eene Dogter, aan een Westfaalsch Edelman getrouwd, wier Kinderen de waardigheid huns Grootvaders zich toeeigenden. De Neeven des Overledenen maakten 'er eisch op , als een Manlijk Leen, cn Godefried van Rhenen, toen Bisfchop van Utrecht, wilde, dat dit Burggraaffchap tot zijn Bisdom, waar van het vervreemd was , moest wedergeren. De Kerkvoogd liet het bij geene bloote te- rugëifchen berusten. De Kleinzoons van Lef- 1 ?ord, den bijftand van Hendrik, Graave van Gelier land, verzogt hebbende, onder belofte van hem , Foor Opperheer te zullen erkennen , belegerde de ' Bis- ; (*) Chron. de Fland. Cap. LUI, P 3 Floris de III. 1161 Onlusten te Groningen. Hendrik, Graaf van Gelderland,vermee[tert Groningen.  ajo GESCHIEDENIS Floris pe HL Graaf Floris de III. en de Bisfchop van Utrechtkomen, ten opzichte\m Friesland , overeen. Bisfchop Groningen , en nam de Stad in. Graaf Hendrik, kwam tot ontzet , en maakte het Gom* fried zo bang, dat hij het gelukkig rekende , 'tgevaar door een fluipswijze aftogt te ontkomen , en zich in de armen des Graaven van Hollands mogen werpen. Floris de III. belegerde , pp zijne beurt, de hervvonne Stad Groningen: doch zij werd zo [doekmoedig verdeedigd , dat de Bisfchop zich genoodzaakt vondt , van zijn ontwerp aftezien , bij wijze van fchadevergoeding drie honderd Marken Zilvcrs bctaalende. 't Is zeer waarfchijnlijk , dat Graaf Floris de III, niet zonder baatzoekeude oogmerken , zich in deezen krijg inwikkelde ; en men denkt , dat deeze verbintenis aanleiding gaf tot een Verdrag , met betrekking tot de Graaffchappen Oostergo en Westergo. Keizer Frederik , in den jaare MCLXXV, te Utrecht gekomen zijnde , ging men , onder zijne bcfcherming , de volgende voorwaarden aan : „ De ,, Graaf en de Bisfchop (temmen overéén , om in 't ,, vriendlijke de inkomften van.Friesland te deelen,, ,, Zij zullen te gader een Bevelhebber benoemen, ,, wiens verkiezing de Keizer zal-bekragtigcn ; zij „ zuilen beiden een A^oué of Foorjlander hebben „ (*). De Bisfchop en de Graaf zullen op de Ver„ gaderingen vanMaij, bij elkander komende , in „ hun gevolg niet meer dan dertig Mannen mede- „ {ken? (*; Heda irt.  der K E D E R L A N D g N. £31 „ brengen. De acht eerfte wecken zullen den Graave toekomen, om op de rijdlijke zaaken dc noo„ dige fchikkiugcn tc maaken ; de acht laat Hen aan „ den Bisfchop, om het noodige in het Kerküjkc tc „ bezorgen. De Graaf moet, ten dieufte van den 3, Kerkvoogd, krijgsvolk, oorlogstuig, en een leger3, plaats houden, waar in dc Bisfchop zijn Kapel, „ zijn voorraad en keuken Lebbe , om ih te kunnen a, komen, wanneer het hem behaage." Op deeze wijze werd het tijdlijke efiist.  S3a GESCHIEDENIS Ff.ORIS DE III. Aanmerking wegens den Oorlog tHsfijhen de VlaatHjngtnen Hollanders, Nabuur niet naliet, daar aan een vrijën loop te geeven (*). In gevolge' hier van werd bevolen —vooreerst , dat men, om de wateren , die Utrecht onderzetteden , eenen,vrijën loop te doen nccinen, een graft zou graaven in de Landen van Noda , tegenwoordig Neude, op de grenzen van Gelderland, tusfchen den Rhjjn en de Zuiderzee. ■ Ten tweeden, dat de oude Dam tc Duurftede in ftand zou gehouden worden. —~ Ten derden, dat de Dam, door Floris, in dc Steekter-polder , bij Swammerdam, aangelegd, zou worden weggenomen. Uit dit Verdrag kan men opmanken , dat de mond des Rhijns , bij Katwijk , toen reeds bijkans of geheel geilooten was. AVij zullen niets aantekenen van een Oorlog tusfchen de Fiaamingen en Hollanders. De Flaamfche Gefchiedboeken , die des gewaagen , blijven geenzins in gebreke, om, in hun breed verhaal, dc Hollanders door hunne Langenooten te laaten verdaan. Zij hebben 'er nog meer bij verzonnen; wil men hun gclooven, dan werd Graaf Floris de JII. gevangen genomen, en na Brugge gevoerd, tot dat hij , eene langduurige gevangenisfe moede , in 't einde de nadeeligfte en vernederendde vcorflagen aannam. De Heer Huidecoper fchijnt ons betoogd te hebben, dat dit verhaal voldrekt verdicht is (f); wie lust heeft, deeze gebeurtenisfen omwikkeld te zien , lee- ze (*) Heda 181. (t) Melis Stoke, I. 519 enz.  der NEDERLANDEN. *33 ze de oordeelkundige aanmerkingen over dit ftuk der Gefchiedenisl'e, in de reeds meermaal door ons aangehaalde Verhandeling over het Leenverband'tusfchen Vlaanderen en Zeeland (*). Geloofwaardiger zijn, bij ongeluk , de verhaalen der wreede vijancilijkheden , door de West-friezen en de Haarlemen , tegen elkander gepleegd. De laatstgemelden, in toorn ontftooken door het herdenken aan een oud gefchil , llooten een Verbond met andere Kennemers , cn vielen , onverwagt, aan op het Dorp Sehagen , waar zij alles te vuur en te zwaarde verdelgden. De West-friezen wreekten zich met geen minder barbaarschheid , Alkmaar plunderende en verbrandende. Hier ter.ltede verdeedigden zich tachtig Burgers, tot dat zij allen fneuvelden. Graaf FlorIs de 111 , eenigen tijd daar naa, tegen deeze dolwocdenden ten velde getrokken , zag den bloem zijns jeugdigen Adels omkomen; deezen,door voorbaarige drift vervoerd , in 't hart des Lands ingedrongen , werden daar omzet en afgemaakt. Die ronds* (*) De Schrijver, de Heer Pieter Paulus, heeft zich met !of bekend gemaakt door zijn Werkje , Het Nut der Stadhouderlijke Regcering, en zijne Verklaaring der Unie van Utrecht. Men ftaat, dezelven leezende , met rede verftcld , dat men in een'Heer, die, dezelven fchrijvende, den ouderdom van vierentwintig jaaren nog niet bereikt hadt, de geleerdheid eens Grijsaarts, en de bondigheid en vrijheideens Staatkundigen en Gemeenebestgezindcn Wijsgeer* aantreft. P 5 Floris de III. Oorlogen met de Westfriezen. 1169  «34 GESCHIEDENIS Ff.oRts DE lil. Over- ftroomin- gen. rondsom Alkmaar woonden , flaagdeu gelukkiger. Door eenige Edellieden aangevoerd, beteugelden zij de geduurige invallen dier wreedc Üverwinneren, yerfloegen ze, bun noodzaakende, de behoudenis in hunne mocrasfige landen te zoeken. Een algemeen treffend onheil deedt dc bijzondere vijandlijkhedeii ophouden , en wendde de aandagt van alle de Partijen op écu allerdroevigst voorwerp, Friesland, Holland, Utrecht, was alleen bedagt op de verwoellïngeii, door geweldige en opeenvolgende overfrroomingeii veroorzaakt. De f'chriklijklte viel voor in dc Herfstmaand des zeer heetcn jaars MCLXX, De Zee dreigde alle lauden met een gewis verderf. In de gragten van Utrecht ving men Zcevisch. Geheel Friesland, omftrecks Staxeren, lag onder. Dc Kennemers veriooren hun Vee , en hadden nauwlijks tijds genoeg, om lijf berging voor zicbzelycn te vinden op de daaken hunner wooningen , waar zij van kommer cn gebrek zouden hebben moeten vergaan, indien de edelmoedige Inwoonde!s van DUmen hun niet te hulp gekomen waren , met vaartuigen die ellendiger! van de huizen af haaiende, Doe aangenaam en troostrijk is het, te midden van dc barbaarschheden en rampen, die bij a'anhoudéiihqd onzer penna fcbrijflblle verfchalTen , eene billijke daad vau meuschlievenheid te mogen optekenen | Indien nu en dan een treffende trek van Rleniehelijkhiyd zich niet opdeed:, zou men veeiügt denken, dat wij het verhaal te bock Helden van een Volk , 't welk dc Menschlijkheid hadt uitgewogen, Go-  der NEDERLANDS N. 535 Godefrïed van Riienen ftiérf, den roem nalaatende , dat hij een ftoutmoedig en onverfcbrokken Kerkvoogd geweest was (*), Hij droeg 'er roem op, dat hij geen gevaar vreesde , en zich nietfchaamde, voor de belangen zijner Kerke teitrijden : hij oordeelde daar toe verpligt te weezen. Vier Kalleden op de Grenzen werden door hem gebouwd; Horst, in dc Vehtwe, tegen de Gelderfchen ; Volknhoven, in Overijsfel, tegen de Friezen ; Montfeort tegen de Hollanders, cn {Voerden tegen Egf.ert , Heer van /Imftel. Deeze hadt met den Bisfchop boogloopende gefchillcn over de Tienden : hij werd genoodzaakt , aan St. Mart en, dat is aan den Opperbjsfchop, de helft zijnereifchen afteftaan, en hem hulde te bewijzen. Amflerdam bcfiondt nog niet: het fchijnt, dat men den naam van Amftel aan de Heerlijkheid van Egbert gegeeven heeft, zonder dat men wcete, of hij een Kafteel of Dorp van dien naam gehad hebbe. Boudewijn van Holland , Broeder van Graaf Floris den III, werd, in den jaare MCLXXVIII, op den Bisfchoplijken Zetel van Utrecht verhecven. De nauwe bloedvcrvvantfchap des Graafs en des Bisfchops bevestigde den vrede tusfchen de Hollanders en de Stichtfchcn. Verc'e'iiigd door de banden der Natuure , vodden zij zich ook , door eene gelijke vlaag van Staarszugc, gedreeven , en zogten gebruik te maaken van hunne zamengevoegde magt. Zijdee- den, fT) Heda 17*. Fr.onij de IU. Charafter en verrig. fmgen van GodefrïedvanRheken. Zijn twist met den Heer vaij Amftel. Boudewijn van Hor. land, Bisfchop van U' trecht. II7S  236 GESCHIEDENIS Floris de III. Krijgstochtenin Friesland. 1 179 118 2 1184 Gelderland, den een inval in Friesland, doch werden geflagen en teruggedreeven. • , Eenigen tijd daar naa rukte Floris de III, met een fterk Leger , in Westfriéir land, en verbrandde de twee Dorpen , Winkelen . Nieuwdorp, De Friezen kwamen , wraaknee- Hieftde, in Kennemerland; doch moeden zulks met ' het lecven boeten. Twee jaaren laater, waag¬ de Floris de III. het, anderwerf, Friesland te bedooken; en, naa de Eilanden, Texel en Weringen, vermeederd te hebben, vorderde hij van de overwonnenen eene fchatting van vier duizend Marken Zilvers, eene fom, die niet geweldig groot is, wanneer dezelve, gelijk de Heer Huidecoper berekent (*), drie duizend Guldens Hollands geld beloopt, doch veel was, dien tijd in aanmerking genomen zijnde, en zwaar drukkende voor lieden, die zo kortlings de fchade van opeenvolgende Watervloeden geleden hadden. Hendrik van Nassau, hadt in den jaare MCLXX zijn Zoon Gerard tot Opvolger gehad; deeze regeerde Oechts tien jaaren, zijne Staaten aan Otho den II, zijn' Broeder, overlaatendc. Men mag zeggen, dat dit het tijdperk is, waar in Gelderland, reeds magtig geworden , door de toevoeging der Graaffchappcn van de Fehnve en Zutphen, zich onder het beduur vindende van een moedig , bekwaam cn eerzugtig Vord, op 't onverwagst, en als éénsilags, uit de duisternis opdaagde, en. onder de andere (*) Melis Stoke, I. 529.  der. NEDERLANDEN. 257 re Gewesten der Nederlanden uitftak. Otho maakte eenen aanvang met zich van geheel Emmerik, 't geen hij voorheen flegts half, en met den Bisfchop van Utrecht in gemeenfchap, bezat, meester te maaken. De Keizer vervolgens te Ments gekomen zijnde, fchoot Otho de II. hem eene groote fomme gelds op, en kogt, om zo te fpreeken, het bevelhebberfchap des Kafteels en een gedeelte des Tols te Nieuwmtgen , hem opgedraagen, naa dat hij hulde beweezen hadt aan het Keizerrijk. De bezitting van de Veluwe fcheen nog onvast en wankel. Wij hebben hierboven gezien , hoe dit Graaffchap als een Leen verkogt wierd door den Hertog van Brahand of liever van Neder-Lotharingen, aan Hendrik, Graaf van Gelderland. Hoe wonder vreemd is het beloop der Leenregeeringe! De Hertogen van Brahand waren verpligt, aan de Kerk te Utrecht hulde te doen van een Leen, 't geen zij aan een ander afgeltaan hadden , onder dezelfde voorwaarde; en, om dat de Hertog Hendrik, in den jaare MCLXXVIII, ten tijde dat Gerard de II. Gelderland beftuurde, die pligtpleegingen vergeeten had, verklaarde Bisfchop Boudewijn de Veluwe verbeurd, en nam dezelve met openbaar geweld in. Gerard belegerde, om zich te wreeken, terltond Deventer, eene Stad, (*) deels aan den Bisfchop gefchohken door den Koning Ziventibold, in denjaareDCCCXC, en geheel door Keizer Hendrik den III, in het jaar MXLVI. De vijand- (*) Heda. 63. 123. F'.ORIS DE III.  23S GESCHIEDENIS Floris de III. ii 86 1187 vijandlijkheden werden niet geHaakt, dan door tusfchenkomst van Keizer Frederik. Naa den dood van Gerard, borsten zij onder Otho d*en II, met vernieuwde woede, Iferker uit. De Bisfchop deedt weder een inval in de Veluwe ; en 'er viel tusfchen de Gelderfchen en Stkhtfchen eei bloedig gevegt voor. —_ In den jaare MCLXXXVI, hervatte de Bisfchop, onderüeimd door de Graaven van Holland en van Kleeft zijne aanfiagen op de Graaffchappen de Veluwe en Zutphen, verbrandde 'er veele Dorpen, en bragt een grooten buit binnen Deventer. Othi, de II. .verzamelde tcrltond zijne Bondgenooten, nam drie duizend krijgsknegten in foldije, en belegerde de Stad, waar in de roof, zijnen Onderdaanen ontweldigd, opdcngeftapeld lag. De zaak werd voör 's Keizers Regtbank gebragt. Otho de II. bleef, tot nader goedvinden, bezitter van de Velw we. Het geding werd niet beflist, voor 't jaar MCXCI, onder de Regeering van Hendrik, den VI, die het bezit van de Veluwe aan den Graaf van Gelderland toewees, en de Leeniii'ianglijkhcid aan de Kerk vau Utrecht, alles onverminderd de regten der Hertogen van Brahand; naardemaal Otho, in twee laatere brieven, zich Leenman des Hertogs noemt (*). De Graaven van Gelderland en Holland vertrokken , in 't gevolg van Keizer Frederik den I, na Palefti- na, (*) MiRtcus Don. Bel. Lib II. Cap. LXXXIV. en Lib. I. Cap. LXXXt. iu Tom. I Oper. Difs. p. 565. 401.  der NEDERLANDEN. 239 fia. Deeze kruistocht werd op nieuw gepredikt; dewijl de vermaarde Saladw, Sultan van Egijpte, de Stad jlerufalem hadt ingenomen. Het voorbeeld onzer twee Graaven trok in de daad een groot aantal Ingezetenen der Nederlanden in deezen dwaazcn lieirvaart. Het Leger, befiaandeuit vijftien duizend Kruisvaarders , trok den Ilellespont over, floeg tot twee keeren de Griel-en, die hun den doortocht betwistten , en twee maaien den Sultan van Jconïè. Frederik wendde zich na dc heilige Stad, enüond op 't punt, om die den ongeloovigen te ontweldigen; wanneer hij, gantsch bezweet, zich in eene rivier, die men agt de Cijdnus geweest te hebben, baadde, \ welk hem het leeven kostte. Graaf Floris overleefde hem korten tijd: eene geweldige ziekte rukte hem, binnen weinig dagen, weg, en zijn lichaam werdte^fwr/ocVê, niet verre van het Graf des Keizers , begraaven. Het Leger, door vermoeienis, gebrek en ziekte afgemat, was tot op achtduizend krijgslieden verminderd. Wij zullen eerlang zien , dat de Graaf van Gelderland het geluk hadt van wedertekeeren.. Dirk Florii de HL De Graaf van Hollandfneuvelt op een tocht na 't Heilige Land.  *4° GESCHIEDENIS DtKK DE VII. poogt, te vergeefsch,de Leenhon ig beid van VIaan deren af tefchuddcn. Oorlogen met zijn Broeder en de Fiaamingen. Dirk de VII. jff^j)iï eveugemelde Kruistocht was heilloos voor veele Vorften. Philip , Graaf van Vlaanderen, kwam mede in denzelven om , en , daar hij geene Kinderen naaliet , veroorzaakte zijn dood oproerige zamenfpanningefi in Vlaanderen. Dirk de VII, Zoon en Opvolger van Floris, Graaf van Holland, zag dit aan als eene gunltige gelegenheid , om het Opperleenheeifchap van Vlaanderen, wat de Landen ten westen der Schelde betrof, anefchuuden. Hij ging Keizer Hendrik den VI. zien, en boodt aan, die vau nem alleen als een Leen te willen houden. De Keizer, reeds voorgekomen, weigerde zulks, cn Dirk werd verpligt, dc gewoone hulda te doen aan Boudewijn, Schoonbroeder en Opvolger van Philip. Willem , Broeder des Graaven van Holland, hadt ongelukkig dien Kruistocht vergezeld, waar van zijn Vader ten flachtöffer ftrekte. Bij zijne wederkomfte geraakte hij in onmin met zijnen Broeder , en (rookte, doorzijn misnoegden geest, dc Dregt'er-Friezen op, die altoos gedaagene vijanden der Graaven waren. Welras namen de vijandlijfeheden eenen aanvang, en Dirk de VII. hadt reeds een Leger op de been gebragt tegen deeze aanvallers, als hij vernam, dat het Eiland Walcheren ingenomen was door de Vlaamingen, buiten twijffel, verbitterd wegens de har  3BER NEDERLANDEN, 141 harde knevelarijen , waar mede men hunnen Koophandel bij den Geervlietfchen Tol bezwaarde , hun Zomtijds noodzaakende tien, in fte.Ie van vijf, ten honderd te betaalen. Dirk de VII. hing niet in twijffel, hij wendde zich terftond tegen zijne gedugtfle vijanden , aan zijne Vrouwe Aleid een deel krijgsbenden gelaaten hebbende , Om de PFest- friezen te beteugelen. Deeze Graavin paarde met de kunst van overreden den heldenmoed. En, 't geen nog bet te verwonderen is , in haare fexe, beftaat hier in, dat zij, onder een geestdrijvend en bijgeloovig volk , eene iferkte van geest betoonde , die zich boven haare eeuwe verhief, en de verfmaading der vooroordeelen, tot roekloosheid toe, doorzette. Zich bij Egmond nedergeflaagen hebbende , liet zij de Krijgsbenden , naar welgevallen , leeven van de goederen der Kloosterlingen, De Monnik Meerhout , een ooggetuige , ge. ft een bejammerend verhaal van deeze gebeurtemsfe (*). De levensvoorraad des Kloofters werd , naar zijn berigt, van den tienden van Oogstmaand tot den twaalfden van Wijnmaand, verteerd en verflonden met eens krijgsmans greetigheid en brooddronkenheid. De Graavin zelve nam, onder voorwendzel van bij den Heiligen Albreciit een bezoek afteleggen, haar' intrek in het Klooster, waar zij , elf dagen lang , niet alleen een onvergoedbaar nadeel veroorzaakte , door op (*) Mat. Anal. II. 481. Q Dirk m VIL  241 GESCHIEDENIS Dirk be VII. _' 195 ÜefVest friezen door A- LKID O- verwonuen. De Vlaa- liiingen door Dirk den VII. gellaagen. de kosten, welke zij maakte, en haare afpersfingen; maar, daarenboven, eene fchrikiijke fchande aandeedt aan de Klooster - orde. De Monniken , tot de ' fireogfte onthouding., ten aanzien van de Vrouwen, yerpligt , werden in hunne Godsdienstverrigtingen geftoord, en genoodzaakt, Ireeds onder de oogen te hebben de Hof-juffrouwen en anderen, in het gevolg der Graavinne, die , zonder iets in 't minde te ontzien , in alle de vertrekken der gewijde plaatze uiten ingingen. De Gefchiedfchrijver twijfelt in geenen deele, of dit gedrag heeft den toorn ontllooken van den Heilig, wiens Dienaaren derwijze mishandeld waren. Deeze vertoonde zich , egter niet in den Krijgstocht, tot welken men uitgetoogen was. De Graavin, zo ijverig als ltaatkundig, wist, onder de hand, het meerendeel der West-friezen te winnen, en aan zich te verbinden. Zij trok, vervolgens, tegen haaren Schoonbroeder op , die , door zijne Krijgslieden verhaten , zich gelukkig rekende , dat bijzijn leeven , door de vlugt en het wijken in de ontoeganglijklte plaatzen, redde. Dirk de VII. behaalde, in Zeeland, niet minder krijgseere. Hij verfloeg de Vlaamingen, en dreef ze uit Walcheren. De beide Egtgenooten ontmoetten elkander , met oorlogslaurieren bekranst. Al het Gezin kwam te Egmond, om deel te ncemen in eene zo roemrijke zegepraal. De drie Oomen van den Graaf, Boudewijn , Bisfchop van Utrecht , Dirk , Provoost van den Dom, en ütiio, Graaf van Benthem} zogten die vreugd volkomen en zuiver te maaken,  der NEDERLANDE N £43 ken, door hunne Neeven te bevredigen. Willem werdt te Haarlem ontboden, waar zijne Bloedverwanten zich bijéén bevonden. Hij verwierf een jaargeld van drie honderd ponden op den Tol van Geervliet en den afftand der Regten op Ooftergo en Westergo , die de Graaven met zo veel moeite deeden gelden (*). Willem vertrok terftond na Oost-friesland. Dirk de VII, die den oproerigen aart en geestdrijvende drift der Friezen voor hunne vrijheid kende, hadt gerecdlijk afftand gedaan van Regten, welke hij dagt, dat men nooit zou kunnen handhaaven. Hij vondt zich bedroogcn. De Friezen , fteeds te onvrede over alle vreemde beheerfching, toonden zich min ingenomen tegen een Vorst, die geen andere Staaten bezat, dan de hunnen. Daarenboven, Willem aanziende als een vijand der Hollandfche Graaven, en een Veldheer noodig hebbende, om'wederItand te bieden aan een lastigen Nabuur , ontvingen zij hunnen nieuwen Opnetheer met opene armen. Hendrik de Kraan , Graaf van Kuinder, hadt, op de grenzen, een Slot gebouwd, waar in hij zich onthieldt, om Friesldnd te ontrusten, endathemter wijkplaats diende, wanneer hij zich te zwakbevondt. Willem deedt een ander, bij Oosterzee , oprigten, waar uit hij zijn Vijand hut hoofd kon bieden. Van tijd (*) Zie Kluit Hifi. Crit. Comité Hoïl. & Zeel. Tom. I. P. It. Q * Dirk db VIL Wir.LEM. wordt Graaf" vaa Friesland.  «44 GESCHIEDENIS Dirk de vit Onlusten in Drenthe. tijd tot tijd vielen 'er verfcheiden heftige gevegreö tusfchen de beide Partijen voor. De Kraan, ineen flag, ten laatlïen , vijfhonderd mannen verlooren hebbende , was genoodzaakt de vlugt te kiezen, en zijn Slot werd terftond verdelgd. Drenthe was ook, door bloedige onlusten , vanééngereeten. Floris van Vorenborch, Kastelein van Koeverden, zich, door zijne geldgierigheid, het misnoegen des P.isfchops op den halze gelanden hebbende, was afgezet , en zijne waardigheid overgedraagen op Gizelbert Postekijn , een Hollandfchen Edelman , en naderhand aan den Graave van Benthem. De Ingezetenen van Drenthe , opgeffookt door den Stiefzoon van Vorenborch , vatteden de wapens op: die van Groifingen, mede aangezet door den geest des opftands , bragten den Stedevoogd, die hun , in 's Bisfchops naam, beltuurde, omhals. De Bisfchoplijke inkomften werden aangetast, en na Twente overgevoerd , Koeverden en de Voorburgt van het Kafteel verbrand. De Bisfchop en zijn Broeder, Otho van Benthem, wreekten zich niet minder door de verwoesting, welke zij in Drenthe aanrigtten. Otho , Graaf van 'Gelderland , zijne be. middeling aangeboden hebbende, zag de Gijzelaars, aan den Bisfchop gezonden , vastgehouden. Tusfchen de Utrechtfchen en Drenthenaars viel een (lag voor, of een gevegt, waar in de overwonnen Bisfchop dertig manneu liet: hier uit mogen wij opmaaken, dat deeze oorlogen niet veel meer waren dan tirdoperijën van eenige zwervende Krijgslieden , in haast  ï>er nederlanden. 245 haast gewnrveii. Vervolgens viel de Bisfchop in de Veluwe , waar hij alles te vuur en te zwaard verdelgde. De Graaf van Gelderland nam des wraake , door veele Sterktens in Overijsfel te verwoesten, en Deventer te belegeren. De vijandlijkheden hadden nog geen einde, wanneer het tooneel eenflags veranderde, en geen min verfchriklijke vertooningen opleverde.] Boudewijn , Bisfchop van Utrecht, in den jaare MCXCVI. overleden zijnde, dompelde de kuiperijen van Dirk , Broeder des overledenen , onderfchraagd door den Graaf van Bolland, en die van Arnoud van Deventer, onderlteund door Otho , Graaf van Gelderland, het geheele land in nieuwe onlusten. De twee mededingers, werden ten raade, na Rome te gaan, om hunne klagten, voor 's Pausfen regtbank inteleveren. Terwijl de Heilige Vader eerst Aunoud, die tei?07# Zeel.Tom. I P II R 2 Ada. Vetmees, teringen van van Loon. 1204  a6o GESCHIEDENIS Ada. Teilingen en Philip van Wassenaar in Rhijnland. De twee laatstgemelden bouwden toen de Kafteelen van ten Busfche aan de Vegt,vm Zwadenburg, thans Zwammerdam, aan den Rhijn, en van Boskoop aan de Gouwe. Deezer wijze gelegerd, oordeelden zij de vijandlijkheden te kunnen aanvangen. Wouter voerde de Kennemers aan, op het grondgebied des Heeren vam Amstel , wien zijne verknogtheid aan den Graave van Loon duur te daan kwam. Zijn Kafteel werd afgebrand, zijn land onder water gezet, en van alles, wat men kon mede neemen, beroofd. De Bisfchop van Utrecht tastte terflond deeze aanvallers aan, vermeesterde ten Busfche, en, 't geen men nog nimmer van de Utrechtfchen, in oorlogstijden, gezien hadt, zij trokken tot Leyden voort. Daar voegde zich het leger van van Loon, naa geheel Zuid-holland te ondergebragt te hebben, bij dat des kerkvoogds; en zij vielen, met veréénde magt, in Kennemerland, de Ingezetenen aan zich onderwerpende; zij moesten vijf honderd marken betaalen, cn het afbranden eenigcr Sloten, uit wraak in vlam geftooken, dulden. De Vlaamingen, aangezet door de belofte, dat zij ontheven zouden zijn van den Geerrlietfchen Tol, koozen de zijde van van Loon. De inval, door hun in Zeeland gedaan, was zo Houten moedig beleid, dat Willem ten nauwen noode tijds genoeg hadt, om zich onder de vodden en netten eens visfchers te verbergen. Uit de overmeestering fproot verdrukking, uit de ver-  dicr NEDERLANDEN. sfJi verdrukking opftand, en in 't einde bet hcrftcl der bijkans wanhoopige zaaken van Willem. \>e Fiaamingen, hunne behaalde overwinning misbruikende, zagen zich éénsflags aangevallen, en door de Eilanders , te fier om een vreemd juk te dulden, genoodzaakt, de wijk tc neemem Dc maare hier van bezielde de Hollanders met nieuwen moed. - Dc nederlaag der Kennemeren, die, op nieuw oproerig, aangerukt waren met die blinde drift, eigen aan alle volken, in burgerkrijgen ingewikkeld, vertraagde de komst.van Willem in Holland ijjet. Men zag toen een fpreekend voorbeeld, hoe zwak de Heerfchappij desgeweldsis, en hoe een Opperhoofd, door het Volk goedgekeurd, vreeslijk is, dan zelfs, wanneer zijn mededinger eene veel talrijker krijgsmagt hebbe. Van alle kanten liep men toe, om zich onderde vaandels van den nieuw gelanden Prins te begeeven. Zijn Leger groeide oogfchijnlijk aan. DeezeVerbaazende en fchroomlijke zamenloop veroorzaakte een dicpgaanden fchrik, in het hart van alle de zangverbondenen , te Voorfchooten gelegerd. Veldheer, Overften en Soldaat, namen, inde uiterfte wanorde, de vlugt. Wapenen, tenten, voorraad en kostbaare huisderaaden, lieten zij alles agter. De Hollanders (freeden niet, zij vervolgden alleen. De Vrouwen zei ven, die zo vedmoeds hebben regende moedloozen , betoon, den haaren ijver voor 't Vaderland, met allen, die zij konden magtig worden, te doodeu. R- 3 Wil Adi. De zaaken van Willem neemen een keer tengoede.  2ö2 GESCHIEDENIS Verdras. met de Ui vechtP Iïoö Willem de I. -jD^' vijandlijkheden duurden nog eenigen tijd tüsfclien de Hollanders en de Utrechtfchen. De Bisfchop maakte 'zich zelfs meefter van Dordrecht. Willem gaf eindelijk zijne toedemming tot een Verdrag , in 't welk hij zich" voor Leenman des Kerkvocgds verklaarde, en de oude verbindtenisfen verriei.wde. Wij zullen niets reppen van een' nieuwen Krijgstocht, door de Fiaamingen tegen Zeeland ondernomen , noch van een Verdrag , waar bij Willem, eene vreemde zaak in de daad! alle zijne regten en alle zijne bezittingen aan van Loon afdaat;, noch ook van eene beroeping op eene reize m Rome,dooi Willem gedaan. Deeze gebeurtenisfen, 't zij ze verdicht zijn, gelijk de meermaals aangehaalde oordeelkundige Huidecoper wil (*) , 't zij ze egt zijn , doch duifter , gelijk de verdandige Wagenaar ze voorftelt, maakten geene verandering in de zaaken : dewijl wij niet zien , dat Willem , naa den vrede, met den Utrechtfchen Bisfchop geflooten , iets het minde van zijne Staaten verlooren hebbe. Het was, ongetwijfeld, om zich te verzekeren van den bijdand eens magtigen Nabuurs , dat van Loon en (*) Melis Stoke, II. 151 enz.  der NEDERLANDEN. aSj en Willem , elk op hunne beurt, met de Vorften van Engeland eene foort van Leenverbindtenis aangin-. gen. Willem beloofde den Koning , vijfentwintig Mannen van wapenen (*) te zullen leveren, en hem meer dan duizend Soldaaten, naar eisch der omftandigheden, te laaten werven in Hollanden Zeeland (f). Ziet bier het eerfte voorbeeld eener verbindtenisfe tusfchen Engelanden de Landen, welker Gefchiedenis wij te boek Hellen : dezelve was voor deze Landen noch loflijk, noch voordeelig. Men weet, dat de Pausfen, ten dien dage, fchoon in Rome van allen gezag verftooken , de Vorften van Europa deederi beeven. Innocentius de III, een heerschzugtig Kerkhoofd, durfde, om de bclachlijkllc gefchiüen, Jan, Koning van Engeland, in den ban doen, en verltooken verklaaren van deszelfs Koninglijke waardigheid , welke bij aan Philip , Koning van Frankrijk, aanboodt. Zeldzaam werdt dit aanbod eens Koningrijks afgeflaagen. 't Was te vergeefsch , dat de mishandelde Koning, lafhartig, vergiffenis kogt, door zijne Kroon aan den Heiligen Stoel te onderwerpen. De Franfchen zetten hunnen tocht voort, en (*) Een Man van wapenen betekende, in deeze da^en, een Edelman, geharnast, en te paarde, nevens zijnen Stoet, die ongelijk van grootte was, doch, gemeenlijk, uit tien Ruiters, behalven de Voetknegten , beftondt. Du Clos, Hift, de Louis XI. Tom. I. p. 16, (t) *d{t. publ. Angh I. 54. R4 Willem DE I. Verbind' tenisfen met Engeland. 1213  &64 GESCHIEDENIS WiLLEM d£ I. Oorlog tegen de Franfihen, m I2I4_ cn oncfcbeepten hunne Krijgsmagt op het Eiland. De Fiaamingen en Hollanden verklaarden zich voor den Engelfchen Font. Men zag deeze twee Volken, een nieuw verfchijnzel 1 onder dezelfde vaandelen optrekken. De^«/cA*« betoonden, volgens gewoonte, in 't eerst hunne vuurigheid , doch bezweeken naderhand. Zij-vermeenerden veele Steden in Flaanderen, doch verlooren ze even fchielijk: hunne Scheep» vloot , eêr talrijk , dan welgefchikt en beftuurd, werd geflaagen door de veréénigde Vloot der Hollanders en Engelfchen. — De wraak , die de Franfchen, in het volgende jaar, namen, was volkomen. Bij Bovines, een klein Dorp, tusfchen Rijsfel en Doornik , behaalde Philip , Koning van Frankrijk , eene allerroemrijkiie overwinning op Keizer Otho. Het Keizerlijk Leger, beftaande uit Duit/eken, Englfchen, Hollanders en Friezen, werdt op de vlugt gedreeven , en veelen geraakten krijgsgevangen. De Graaf van Holland zelf viel in handen der Franfchen, en werd, met den Graaf van Flaanderen, aan handen en voeten met ketenen be. laden , volgens het woest gebruik dier tijden , na Parijs gevoerd (*) Het verblijf in Frankrijk hadt eene kragtdaadige uitwerking op den geest van Graaf Willem. Hij betaalde een groot losgeld, en noest belooven, de wapenen niet meer tegen de O, r-erwinnaars te zullen voeren, cn zijn volgende ge, drag (*) Mf,ve&, #d 4nn. 1214.  der NEDERLANDEN. 265 drag geeft reden, om te gelooven , dat hij zich geheel aan hen verbondt. Immers hij hielp hen tegen de Engelfchen in een' vruchtloozen krijgstocht, dien zijn, eenigen tijd daar naa, derwaards deeden, Wanneer de Engelfche Grooten, Lodewijk, Zoon van Philip , ingeroepen hadden, om Koning Jan te ontthroonen (*). De Kruisvaarten, tegen de Mahomethaanen ingerigt, waren nadeelig geworden voor de Grieken. Beevende wegens het gevaar van, ten allen oogenblikke , door hunne _Staaten , nieuw geworvene Legers van Kruisvaarders te zien trekken , hadden de Keizers van Conftantinopole hun zo verbitterd door zo fchreëuwende verraaderijen , dat men eensflags de zijde koos , om een Kruisvaart aantevangen tegen de trouwloozen. De Grieken , op den wapenhandel niet afgerigt , noch in de kunst des oorlogs bedreeven, werden welhaast overwonnen en te ondergebragt. Conftantinopole viel in de handen der Westerfchen. Boudewijn, Graaf van Vlaanderen, werdt'er voor Keizer uitgeroepen. Hendrik, zijn Broeder, en Petrus de Courtenay , uit het Koninglijk Huis van Frankrijk voortgefprooten , hadden nauwlijks tijd om hem optevolgen , en bezit te neemen van een' Throon, zo onvast en waggelenden. . Paus Honorius liet toen een' Kruistocht prediken, en zijne Afgezanten tot in onze Gewesten doorga (*} Meïer. ad Ann. 1215. R5 Willem de 1. Graaf Willem in Verbond niet de Franfchen. Nieuwe Kruisvaart. 1217  2Ó6 GESCHIEDENIS Willem m L Otho I. en Orno H, J3ïs-fchoppenvan Utrecht. Graaf Willem de I. trekt na Paleftina. gedrongen zijnde , werd de Kruistocht aanvaard door Graaf Willem en den Bisfchop van Utrecht. Deeze laatstgenoemde was Otho de li; want Otho de f, zijn Voorzaat, is alleen meldenswaardig, om dat hij tot den Bisfchoplijken Zetel benoemd was, flegts vierentwintig jaaren bereikt hebbende , en op zijne reize na Rome, werwaards hij benen toog, om mondig verklaard te worden , het leven eindigde (*). Graaf Willem de l. zeilde , op den negenëntwintigften van Bloeimaand, met twaalf Schepen uit •de Maas. Een groot aantal der Inwoonderen van onze Landfchappen vergezelden hem op dien dwaazen tocht (f). Hunne Vloot, met 'die der Engelfchen verédnigd, was nauw in volle zee, of 'er Hak een geweldige ftorm op, die hun noodzaakte , in Frankrijk binnen te loopen, van waar zij, met den eerden goeden wind , vertrokken , en te Lisfabon ten anker kwamen. Tegenwinden hielden hun op: en de Bisfchop dier Stad wendde al zijne welfpreekenheid aan , om de Legerhoofden te beweegen, dat zij, in ftede van na 't Heilige Land te trekken, liever Portugal en Spanje zouden zuiveren van de Saraceenen. Dit voorftel vondt geen ingang bij het ■meerendeel der Christen Krijgsmagt; doch Willem, fchoon van de meefte Friezen verhaten , die hem weigerden te volgen, leende den Portugeezen zijnen bij- (*) Heda. Eeka. (.t) Mat. Annal. II. 16 enz.  üiiK. NEDERLANDEN. «67 Lijfland. In den jaare MCXL1X , hadden de Friezen , veréénigd met verfcheide andere Volken , vau de boorden des Rhijns, der Main , en van de Wezer, reeds, ten voordeele van Koning Alphonsus, Lisfabon den Moor en ontweldigd. Thans maakten zich de Hollanders meeiter yan de fterkte Alcafar, eene vermeeltering , welke de Portugeezen in ftaat ftelde, om zich te ontdaan van eene haatlijke belasting van honderd Christen Slaaven, die zij alle jaaren aan den Koning van Marokko moeiten opbrengen. Graaf Willem de I. zette niefeêr , dan in de Lente des volgenden jaars MCCXVIII, zijne reis voort, en kwam , omtrent Pafcha , voor Si. Jan dAcre of Acron, eene Stad Sxs. Paleftinü. Hier vervoegden zich bij hem de Friezen, die, naa hem verhaten te hebben, door ftorm gedreeven weraen op de Kusten van Spanje, daar zij, een gunftigen wind afwagtende, zich ook onledig hielden met op de Saraceenen los te gaan : zij hadden op hunne reis" groot verlies geleden. Damiate, aan den oostlijken oever des Nijls en vijf mijlen van zee gelegen, hieldt men , van wege de ligging, voor den fleutel van Egijpte, enteroorzaake van de fchatten enfterkte^ voor eene wel roem-' rijke, doch moeilijke vermeeltering (*). Tegen deeze Stad zogt Joannes , Graaf van Brienne, die den tijtel van Koning van Jeruzalem droeg, de magt der Ból- (*) Mart. & Dus. Thef. III. col- 289. Willem de I. 1218 Beleg en bemagcijing van Damiate.  a68 G ES C H I E D E N I S Willem de I. Verrigtingender Hollauderenen F«>xen ;in Affè. C) Ouv. ƒƒ//?. Z>*w. 1414 & feq. Hollanders en i*/^» te doen aanrukken. Wolken van pijlen , hagelbuien van fteenen , hoozen vau Grieksch vuur, door de Ongeloovigen verwekt, dceden, in een zo Iangduurig als hardnekkig beleg, veele dappere Christenen {heuvelen. Zij begonnen hier door een wederzin te krijgen tegen dit beleg , wanneer Meefter Olivier van Keulen , een volvuurig IJveraar , die de Kruisvaart in de Nederlanden gepredikt hadt, eenige Friezen overhaalde, om een houten Kasteel op twee zamenverbondene Koggefchepen te vervaardigen (*). De kloekmoedigften gingen daarin, en, min blootgefteld aan de vijanden , naderden zij een der tferkfte toorens, befprongen dien, en maakten 'er zich meefier van : waar op zij aan het Leger den toevoer, 't zelve door deezen tooren belet , weder bezorgden , en een vrije vaart kreegen. Eindelijk verlieten de Saraceenen , naa eene verdediging van dertien maanden, de Stad. De Christenen hielden dez.elve niet langer dan tweeëntwintig maanden. Zij werd, vervolgens, nogmaals bemaatigd door Lodewijr den IX, Koning van Frankrijk doch zij viel bijkans zo fchielijk weder in de magt der Saraceenen, die dezelve geheel verdelgden. De Inwoonders van Haarlem draagen 'erroem op, dat zij tot deeze vermeeltering zeer veel toegebragt hebben, door met een fchip, welks voortleven met een zaag voorzien was, een zwaare keten, die de haven floot,  der NEDERLANDEN. "6$ floot, aan [tukken te zeilen (*). De Kinderen pleegen ter dier Stede, ten tijde van Hadrianus Junius, op Nieuwjaarsdag, fcheepjes op (tokkenrondtedraagen; en nog hangen 'er,tot gedagtenls van dit voorval, in de Groote Kerk, Scheepjes met twee Kafteelen, door een keten aanéén verbonden: voortijds hebben'er zeker gehangen, die meer na de Koggefchepenvan dien tijd geleeken, dan de tegen woordigen, die na nieuwer fcheepsbouwkunde gemaakt en met gefchut voorzien zijn. Ook luiden'er,'s avonds ten negen uuren, klokjes , Damiaten of Damiaatjes geheeten, welken men wil, dat in die bemagtiging veroverd zijn. Ook beweeren zommigen, dat de Stad hier door het Zwaard en 't Kruis in 't Wapen gekreegen hebbe (f). De Friezen van Dokhum betwisten den Haarlemfchen Poorters deeze roemrijke vinding. In Itede van een Weerhaan op hun Kerktoren , hebben zij een Schip, met een Zaag gewapend (§). Wat 'er van alle die vertellingen ook zijn moge, alle de gedenkltukken dier Eeuwe wijzen uit, dat bijkans geen Volk de Friezen evenaarde, in het kloekmoedig voeren dier heilige Oorlogen. Meelter Olivier , Paus Honorius de III. en Keizer Frederik de II , verhellen hunne Godvrugtige koenheid hemelhoog, en noodigen hun uit, (*) Joan. a Leid. Lib. XVHI. Cap. XX. (f) Wat men van dit alles te houden hebbe , zegt ons in 't breede de geleerde van Oosten de Bruin , in zijne Gefchiedenis der Stad Haarlem, I. Deel, bl.37 enz. (S) Idsjnga Staats-Regt, 12ö. Willem deL  willem de I. 27» GESCHIEDENIS uit, om zich door nieuwe krijgsverrigtingen nog beroemder te maaken (*). De Vrouwen zeiven vervoegden zich, zonder ondcrfcheid van rang, en met. eene fmaadlijke fchennis van de fchaamte en eerbaarheid der Sexe , bij deeze zinnelooze Kruisvaarten. In den jaare MCCLX, deedt Broeder Thomas , in eenen Brief aan de Friezen (f), alle mogelijke weer, om de Friezinnen aftemaanen van zich ten Kruis» tochte te begeeven , „ om dat," gelijk hij zegt, „ de Kruisvaarders, door de boosaartigheid des Dui„ veis , altoos gereed, om de Zielen te verleiden, in „ de voorgaande oorlogen hoererij en overfpel be„ gaan hebben met de Vrouwen van uw Land." Deeze wijze raadgeevingen vonden , zo 't fchijnt, geen ingang. Wanneer Acron , in den jaare MCCXCI, door de Ongeloovigen werd bemagtigd , bevonden zich in die Stad veele Ettropifche Vïomvm van het eerde aanzien. Zij zwierven, weenende en wanhoopig, langs de rivier, trokken het bah' uit,en wierpen haare kostbaarfte cicraaden weg (§). Zij zogten de Christen Schippers , die voorbij voeren, door fmeeken te beweegen , haar aan boord ,te nee. men. Vrugtlooze klagteu ! De Schepen, dooreen ftorm overvallen , konden naauwlijks het geweld der haarenwederttaan. „ Behoedt ons," riepen deeze ongelukkige Juffrouwen, ,, behoedt ons! en, indien „ het ( *) Frieslands Charterboek, 86 - 90. (t) - - - - - 95- ■ (_$) Idslnga Staats-Regt, 123.  der N E D E R L A N n E N. 27* „ het bezit onzer bekoorlijkheden 11 kan treffen, „ kiest , die u het meest behaagen, zijn tot uwen „ dienst." Doch, 't geen min aanlfootlijk en onzer opmerking meer waardig- is, beftaat hier in , dat de Friezen , op alle de Kruistochten, zich vertoonen, als fteeds onafhanglijk onder hunne eigen Bevelhebbers , een blijk, dat zij aan geen vreemden Vorst onderworpen waren ; zij ontvingen geene bevelen, dan van den Paus. Willem de I. vondt , naa zijne wederkomst uit Paleflina , zijne Staatcn in rust, en zij bleevendaar in tot zijnen dood, die, omtrent twee jaareu laater, öp den vierden van Sprokkelmaand des jaars MCCXXII, voorviel. Hij bezat al het Land tusfchen Heidenzee, dat is van den mond der Maaze , waar. fchijnlijk van de plaats, waar tegenwoordig de frroom Van Heide, of heCSluifcke Gat, vloeit, tot de haalvers (*> Wat de Zeeuwfche Eilanden betreft, die hij niet bezat, het fchijnt, dat hij het gezag da'ar oVer met de Vlaamingen gedeeld hebbe (f). Van • hem en de Gravinne Joanna van Vlaanderen heb- 1 •ben de Inwoonders van Middelburg hunne oudite ' Voorregtsbrieven. Deeze zijn waardige itukken der \ Oudheid: dewijl men 'er eene fchets inzietdertoenmaalige Regtsgeleerdheid en Pvegeering, als mede de eerfte flappen der oude Frjefche Barbaarsheid tot de befchaafdheid. Daarenboven zijn die , weinig tijds laa- <*) Disf, dc nexu Feud. Zeel. & Fland. p.43&feq. (t) Aki. p. 55'. Willem de K Willem de I. fterfc. 122a SVetten, :e Midielby.rgregeeren.  Willem de I. S7* GESCHIEDENIS laater aan andere Steden van Holland en Zeeland gegeeven, op den zelfden voet ingerigt. „ Op het vegten , „ verminken, kwetzen, flaau, en fchelden ; op de ,, vredebreuk; op het.wederftaan van Schepenen, die „ vrede gemaakt of vounis geveld hadden ; op het ,, veragten van den ban; op het aanneemen van wape„ nen met een kwaad oogmerk , buiten of binnen de „ Stad, bij nagt of bij dage; op het verkoopen van ,, bedorven Wijn en op andere misdaaden, worden ,, geldboeten gefield, ten behoeve des Graave en der „ Stad, en zomtijds ook ten behoeve der Schepe,, nen. Zommigen worden dubbel, doch gecnen meer ,, dan vierdubbel geboet. , Elk moet voor „ Schepenen te regt ftaan. Zo iemand , gedaagd „ zijnde, niet verlchijnt, wordt hij tegen den eer,, den Regtdag gedagvaard, en , zo hij agterblijft, ,, of verfchijnende zich aan 't vonnis niet onder„ werpt, wordt hij gebannen en zijn goed verbeurd ,, verklaard. Schout , of Schepenen , eenen klaa„ ger regt weigerende, mogen, voor dat zulks ver„ beterd zij , nergens ;vierlchaar over fpannen. ,, Schepenen, door den Schout, op den eed , ver,, maand zijnde, mogen geen vonnis weigeren. Een ,, Burger , met een Buitenman verfchil hebbende, „ moet hem voor Schepenen der Stad daagen, en, ,, verfchijnti bij , hij moet een Burger tot borg del„ len. Van alle zaaken, die door den Schout niet „ afgedaan kunnen worden , valt beroep op den ,, Graave, die daar over met Schepenen te regt zit. „ Drie mannen geeven getuigenis wegens een gefchil, „ ter  per. NEDERLANDEN. S73 >, ter waarde van één Pond: wegens gewigtigerzaa„ ken, Schepenen, op den Eed van drie Oogge», tuigen. Niemand mag getuigen, dan die in de „ Stad gehuisd en gehoofd is , en fchot betaalt. „ Alle opdragt van Landen en Huizen moet voor „ Schepenen gefchieden. Het beduur der Goede,, ren van Onmondigen mag door niemand aanvaard s, worden , of hij moet Schepenen tot borg dellen. Zo een Buitenman tegen een Burger gevogten „ heeft, moeten Schout en Schepenen-hem zoeken „ te bevredigen. En, zo hij weigert zich te onder„ werpen, moeten zij de Stads Klok doen kleppen, „ en alle Burgers doen uittrekken, omhemtedwhr i, gen. Die de Klok trekt, buiten gemeene bewil„ liging, en die, op het trekken van de Klok, niet -„ verfchijnt, zijn breukfchuldig. Buitenluiden, in Middelburg gevogten hebbende , moeten voor „ Schepenen te regte ftaan , en worden gebannen, „ zo zij het weigeren. Een Middelburger , eenen „ anderen Heer, dan den Graaf, verkiezende, ver„ beurt tien Pond aan den Graave , en één aan de „ Stad. En over' dit geval behoudt de Graaf het „ oordeel aan zich. Ook doet hij Regt over ge„ fchillen tusfchen Buitenluiden en Burgers, op het „ berigt van Schepenen. Geen Middelburger mag „ in de Graaffchappen van Vlaanderen en Holland „ vastgehouden worden, dan om eigen misdaad "(*). Wij (*) BOXHORN op ReIGERSB. I, \%tf.\ S ) Wn.LEM ue I.  Willem de I. Flo. *74 GESCHIEDENIS Wij hebben, dus verre, niet veel meer gedaan , dan eene Schets gegeeven van de langduurige kindsheid eens nog onbefehaafden Volks. Ik Wijffel zeer, of het, onder dc Romeinen cn onder Carel den Grooten, eenige denkbeelden van geregelde Staat- en Burger-regeerkundc verkrecgen hebbe. Te vergeefsch predikte het Euangelk aan 't zelve, langen tijd, de begingzels der Menschlievendheid. 's Volks woeste aart kon eene zo eenvoudige en tellens verheevene Zedelecre niet aanueemen; het omhelsde de LecrfMlingen, om dat het veel gemaklijker valt, belijdenis van geloof te doen, dan Zeden te hervormen. Van hier die Godsdienstige verwoedheden, waar in zo veele Menfchen beulen waren of tot flachtoffers Itrckten. Met den tijd werden de Steden vcelvuldiger, volkrijker, en van meer aanbckmgs; zij ontdekten de onontbeerlijke behoefte der Regtsgelcerdheid, bekwaam om Wetten te gecven, de goede orde vasttefiellen en de Zeden te befchaavcn, metéén woord, om alles te doen, wat dient tot de veiligheid van veele ver, éénde Burgeren, 't Is noodig hier aantemerken, dat het handhaaven dier keuren en Voorregten beéédigd wierd , cn dat Graaf Willem , ten dien zelfden tijde, de Inwoondcrs van Dordrecht ontüagen verklaarde van allen krijgstocht ea bede (*). (*) Balen. bl. 400.  Düt NEDERLANDEN. 2-5 Floris de IV. TF JLloiusdk IV. volgde, als Graaf van Holland, zijnen Vader op, flegts den ouderdom van omtrent twaalf jaaren beklommen hebbende , waarfchijnlijk onder de voogdij des Graave van Gelderland, zijnen Moederlijken Oom j en 't leedt niet lang, of hij Wikkelde den minderjaarigen Graaf in een oorlog, dien hij tegen de Utrechtfchen voerde. Gehard db III. was, in den jaare MCCIV, zijnen VaderO rno den II. in hetGraaflijk bewind overG«M?rland opgevolgd. Dij deedt zich kennen, door Godsdienstige Gedichten te bouvven,en bloedige krijgstochten te voeren. In den jaarcMCCXH, toog hij, ten voordeele des Hertogs van Brahand, zijn Schoonvader, tegen de Luikenaars ten velde (*). De gevolgen van deezen krijg waren voor de laatltgemelden allcrverdcrflijklL Kun Stad werd, op Hemelvaartsdag, inganomen; de Overwinnaars pleegden 'er allerlei baldadigheden cn fchennisfen. De huizen en kerken werden geplunderd en verwoest. Vrouwen,Maagden,Nonnen, bleeven niet beveiligd voor de woede des bloedgierigen en ongebonden foldaats. Te vergeefscb. zwaaide dc Bisfchop den banblixem over de vijanden. Het gefchil werd niet beilist, dan door bemiddeling vau den Paus , die dc Luikenaars bevestigde in (*) Knippe.mj. Lib. II. Cap. IX. p. 75. S 2 hnn- Florjs de IV. 1222, Gelder*, land. Gerard de UI.  S76 GESCHIEDENIS Fr.oms pe IV. Oorlog tusfchen de £/- t'rechtfchen en de Gel- derfchcn 1224 hunne omifhanglijkheid van het Rijk ; deeze hadt ter oorzaake van die hcillooze vijandlijkheden geItrekt. Welhaast ontftondcn 'er andere onlusten, binnen onze gewesten. Het fchijnt, dat de Utrechtfchen en Gelderfchcu elkander verbitterd hadden, door wederzijdfche af knevelingen. De Inwoonders van Sal_ land Hortten de bitterfte klagten uit tegen den Bis■ fchop Otho (*), die tweemaal 'sjaars zijne paarden in hunne velden liet weiden. Elk vatte vuur, en, volgens het regt der Volken, 't welk den ftrijd gehengt, wanneer zij door geene andere middelen elkander verftaan kunnen, begon dc Bisfchop van U trecht-den Veldtocht. Onderftcund door zijnen Broeder Herman van Lippe en door den Bisfchop van Munfttr, bemagtigde hij Salland, van alle kanten 't zelve tc vuur en zwaard aanvallende: de Kafreelen Voorfl en Boekhorft vielen hem in handen. Maar de Gelderfchen wreekten zich in het volgende jaar. Zij verdreeven 's Bisfchops bende, terwijl ecu deel huns Legers, met de Hollanderen vetéénigd t het lufthuis des Kerkvoogds en de Burgt van 't Gein in brand ftaaken. De krijg werd eindelijk geffaakt; vermoeienis en wederzij d-fche verliezen hadden reeds de geesten tot bedaaren gebragt, wanneer 's Pausfcn Afgezant, zich als middelaar aanbiedende, dc twistende partijen verzoende, tot eene nieuwe gelegenheid, om den oorlog te hervatten, zich opdeedt. Het (*) Beka in Onio II. p- 69.  D2R NEDERLANDEN. 277 Hetleedt maar weinig tijds, of deeze boodt zicb aan, en bragt een deerlijk onheil over de Volken, toen onder dezelfde vaandelen veréénigd. Egbert , Burggraaf van Groningen, was in onmin geraakt met de Gelekxingen , het rijklte en vermogendfte geflagt in de Stad. De twist liep zo hoog tusfchen de beide partijen, dat zij, op de markt, handgemeen werden , en elkander een bloedigen flag leverden. De Gelekkingen,overwonnen, riepenRudolph, den Kaffelein van Koeverden, te hulp. De Bisfchop van Utrecht khoottoe, om den vrede te herflellen, doch vrngtloos (*). Rudolpii tastte Egeert aan in zijn Kafteel Glumme, 't welk hij bemagtigde en verdelgde. Egüert, zich in Friesland geborgen, en daar eenig krijgsvolk geworven hebbende, kwam als Overwinnaar weder in Groningen. De Bisfchop bleef niet Ril zitten. Dij haalde op zijne zijde over den Graaf van Gelderland, die in eigen perfoon optrok; de Graaven van Holland en Kleef zonden hem manfchap. De Bondgenooten wendden hunne krijgsverrigtingen tegen Rubolpii , en legerden zich in het moeras Antn , niet verre van Koeverden. Vertrouwende op hun aantal, en bovenal op de aflaaten, welken de Bis fchop hun met de milddadigffe hand verleende \ twijffelden zij in geenen deele, overwinnaars te zullen weezen vau een vijand, zo veel minder in getal, en 'tgeen meer was, met alle bedenklijke vervloekingen verweezen. Zij venden zich deerlijk bedroogen. Ge» C J Anon, de reb. Traj. 12. i7. & feqq, s3 ■ * Flobis de IV. Onlusten in Groningen. ■  Floms de IV. De Bis fchop van U- . trecht geilaagen en afgemaakt. 1226 De Verkiezingvan Wilbrandtot Bisfchopvan Utreeht. 5178 GESCHIEDENIS Gebukt onder het gewigteenerzwaarc wapenrusting, konden zij met geene vlugheid altoos zich (baande houden op een losfen grond,of fterkeen wiyfeHagen toebrengen. De IJrentfcfo Benden,ligt gewapend, ligt gekleed, richtten eene fchielijke •Ilachting aan, van verre met pijlen lansen van nabij met het zwaard vcgtende. Verbaazend groot was de wanorde in het 'Btsfchoplijk Leger. Veelen der vlugtenden {'moorden in de moerasfen, of kwamen in 't watt* om. Dc Bisfchop zelf viel in 's vijands handen, die hem m .'t het zwaard het priesterlijk fcheerzcl van den kruin, en door het breeken zijns harsfenpans het lecven benamen , zijn lichaam op de wreed Ite wijze verminkende. Zou dan de Soldaat, in de eerfte dronkenfehap des voorfpoeds een bloedgierig gedrogt geworden, vermaak fcheppen, in met een toomlooze woede dat geen te verfmaaden, 't welk hij voorheen met bijgeloovigen eerbied eerde? Of zou hij zich wel verbeeld hebben, de heiligfchennis te ontgaan, door den Kerkvoogd het Teken tcbeneemen, waar aan zij de onfehendbaarheid zijns charakters toefchreevcn ? De Graaf van Gelderland en Gijsbrecht, lieer van Am/iel, kwamen 'ervan af met wonden, en 't verlies hunner vrijheid. Geen pen is in ftaat, de ontfteltenis uittedrukken, door dit droevig nieuws te Utrecht veroorzaakt. De jonge Graaf, Floris de IV, vervoegde zich derwaards, toen de Geestlijken tot het kiezen van eenen nieuwen Bisfchop zouden treeden. Gerard en Gijsbrecht, op hun woord van eer, voor eenigen tijd uit de gevan-  p8R NEDERLANDEN 279 vsngenis onttogen, lieten zich in armftoelen op dc vergaderplaats brengen. Hier haalden zij, 't zijdoor hartroerende klagten, 't zij door het vertooncn hunner bekomene wonden , de Kicsheeren over, om Wilbrand, Bisfchop van Paderhorn, door zijne krijgsbedreevenheid en geluk vermaard, Bisfchop te verklaaren. Wilbrand, met vergunning van den Paus op den Utrechtfchen Zetel overgebragr, aanvaardde zijn ampt, met de wapenen der Kerke re wenden m gen R.udolp;i, over wien hij den vloek uitdonderde (*). Vervolgens trok hij in Drenthe, en verwierf dé vrijheid der twee Gevangenen, aan wier invloed hij zijne verkiezing te danken had. De vijandlijkheden duurden nog een geruimen tijd. Rudolpii werd gevangen, en, het Volk diens dood met woest gefchreeuw geëischt hebbende, liet bij zijn leeven op 1 Flos» db IV. liet rau. Voorts werden de Ingezetenen van 7Jre^,teoiidergebragt,veroordeeld,om eene boete van dertig duizend Marken te bet'aalen, enomflreeks Zwolle ten Nonnenklooster te dichten. Deeze inrigting was zeker geen middel, om de geledene fchade ann menlchen te herftellen. Gerar.d , Graaf van Gelderland ging wijzer te werk; hij het overal aaukundigen, dat de vreemdelingen, die zich in de Veluwe, door den oorlog van volk ontbloot, wilden nederzetten, behalven andere voorregten, een gedeelte hunner naalaatenfchap aan hunne badaarden konden maa- (*) Nart: Hift. Au!t. ine. S 4 DeSren- tenaars teondergebragt.  Floris dUY. ITeir^anrt tegen de Friezen van Stade gepre" dikt. 123+ *8o GESCHIEDENIS maaken (*). Deeze zelfde Gerard flierf, in den jaare MCCXXIX, zijne Staaten overlaatende aan zijn Zoon, Otho den lil. En in het jaar MCCXXXIII. werd een andere Otho de III , Broeder van Graaf Floris den IV, op den Utrechtfchen Bisfchoplijken Zetel verheevcn. Stade, eene Stad, gelegen tusfchen Friesland en Saxen, durfde , ten dien tijde , wederftand bieden aan den Bisfchop van Breinen , die haar aan zijne Wetten wilde onderwerpen, en tot het betalen der Tienden dwingen (f). De Ingezetenen van dit grondgebied werden onder de Friezen gerekend, en hadden zich , zints lang, door hunne liefde tot de vrijheid , doen kennen, 't Is opmerkelijk , dat een Klooitcr-gefchiedfchrijver de waare oorzaaken deezes krijgs niet durft vermelden (§). Hij zegt , dat een Pricfter, op Pafcha, van eene aanzienlijke Vrouwe flegts een klein Blikje gelds ontvangen hebbende , haar 't zelve , in Bede van den gewijden Ouwel , in den mond lag. De verbitterde Egtgenoot verwekte eenen opfland , waar in de Pricfter omkwam. Volkomen vast gaat het, dat de Bisfchop de Ingezetenen voor Ketters verklaarde, verbande, en een heirvaart tegen hun liet prediken. Binnen kort werden de Stadingen met de zwaarfte en ongeriimdfte misdaaden betigt. Men vcripreidde , dat zij, wan- (*) Pont. 130. (t) Bitter de Pago Stade, 17. (§) Wilh. Proc. Mat. Ann. II. 501.  der NEDERLANDEN. 281 wanneer iemand bij hun kwam, hem eerst een groote Padde te kusfen gaven , en voorts een leelijk geraamte, waar op die Perfoon, in één oogenblik, zo koud ais ijs werd, en alle de artijkelen des geloofs loochende (*). Men lag hun ten laste de oude en reeds lang verfleetene verwijten, in verfcheide tijden tegen de Ketters ter baane gebragt (f); het houden, naamlijk, van nagtvergaderingen, waar de Mannenen Vrouwen, de lichtenuitgedompt hebbende, zich onderling vermengden, gruvvlijkheden, ook den Al~ bigenfen in Frankrijk verweeten ; en de Inqaifitie, toen in die zelfde Landen gebooren , deedt 'er duizenden dier ongelukkigen omkomen , geloovende, Gode eenen aangenaamen dienst te doen (§). Conraad , een Dominicaan van Marpurg , hadt reeds, in de Nederlanden , die fchriklijke regtsvorderingen der Inquifitie aangevangen, en veelen der zo*» genaamde Ketters doen verbranden. In die omftandigheden ftelde Paus Gregorius de IX. den hemel open voor allen , die de Stadingers gingen vermoorden. De heirvaartpredikende Monniken bezogten den Rhijnkant, en zogten overal het vuur der geestdrijverije te ontfteeken. Het haperde niet aan den ijver van twee deezer bloedgierige Apostelen , die te sip. pingadam, in Friesland, niet wel ontvangen werden, dat men in dat Gewest ook geene vervolging aan- (*) Rain. p 1035. (+_) God. Mon. Ann. 1233. S 5 Florts du IV.  Flomi db IV. Ft.oris de 1V.op een (leekfpel verKoord. cSa GESCHIEDENIS aanrigtte. De Graaven van Gelderland en Kleef rukten met krijgsbenden aan. De Hollanders rustten, zo men wil, driehonderd Schepen uit , waar mede zij met hun Graaf de IVezer opvoeren. 'Er zijn geen fchrikiijkcr krijgsheiren , dan die zich verbeelden , dat zij, overwinnende, de zaakvan God doen zegepraalen, en, fneuvelende, de martelkroon wegdraagen. De Stadingers ondervonden dit maar al te duidelijk. Zij werden overwonnen , en verfcheide duizenden fneuvelden (*). De Graaf van Holland zette eenige overgeblevenen in Friesland m , waar zij allen omkwamen , benevens een aantal Friezen, die het gewaagd, hadden , hun te hulpe te komen '(f). Feoris de IV. overleefde niet lang deeze droeve zegepraal. liij verfcheen , door den Graave van -Clermont uitgenoodigd, opeen Steckfpel te CorIrië. in Picardije. Zijne vlugheid, zijne jeugd, zijne bevallige houding, verwekten in de jonge Gravinne van Clermont iterkcr aandoeningen', dan die van verwondering (§). Haar oogllag, haar loffpraaken, verraadden de beweegingen van haar hart. De oude Graaf van Clermont, door minnenijd geprikkeld, maakte eenige Ridders op zijr.c zijde te krijgen , ea viel met hun aan op zijnen nog onfchuldigen Medeminnaar, hem, op eene laage wijze , vermoeit (*) Corn. Zan. Ann. ir.34. (i) God. Mon- Ann. 1233. CSJ Boxh. op Reig. II. 6j.  der NEDERLANDEN. 283 moordende. Haatlijk was deeze aanval en manflag. De Graaf van Kleef, wreekte den dood zijns Vriends, den trouwloozen daar aan opofferende. Hier doet zich eene bedroevende aanmerking op, naamlijk, dat van alle Prinsfen , aan weiken deeze gevaarlijke Spelen het leeven kostte, (meerdan twintig worden 'er opgeteld ,) die uit den Huize van Holland dc ongelukkigften waren. In een tijdbeflek van vijfentwintig jaaren trof dit lot aan drie; Floris den IV, in 't jaar MCCXXXV; zijn Broeder Willem , in 't jaar MCCXXXVIII; en Floris den V, in 'tjaar MCCLVIII. Zonder van Dirk den IV, te fpreeken, die niet vermoord zou geworden hebben, ware het niet geweest, van wege zeker voorval, op een Steekfpel. Floris de IV.  a!?4 GESCHIEDENIS Willem de II. Die den naam van Roomsch Koning droeg. i*35 Sraat var Friesland. AJ/e minderjaarigheid van Graaf Willem den % die, bij zijns Vaders dood , flegts zes jaaren oud was, verliep onder de Voogdijfchap zijns Ooms, den Bisfchop van Utrecht, in diepe rust. De Kerkvoogd hadt, eer hij den geestlijken ftaat omhelsde, Friesland bezeten; doch bij zijne inhuldiging tot den Bisfchoplijken Stoel, denkt men, dat hij 't zelve overleverde aan Graaf Floris , zijnen Broeder. Het fchijnt , dat de Friezen, ter gelegenheid van den dood diens Graave , het juk der Graaven afwierpen. 'Er is aangetekend (*) , dat Willem de II, in den jaare MCCXXXIX , pooging doende , om zich daar te laaten huldigen, door eendervoornaamfte Heeren , Sikko Siardema , omtckoopen , dit antwoord ontving : „ Magtige Koning , gij doet „ vergeeffche moeite. Meent gij, dat ik , om mij „ zclven cn mijn Gcflacht tc verheffen , 'er in zal toeftemmen , om mijn Vaderland te verraaden, ,, en onze Naakomclingen te berpovcn van die Vrij„ heid, welke onze Voorvaders dierbaarder dan alle „ be- (*) Friesland' Charterboek, 95.  ber NEDERLANDEN. 285 „ bezittingen gekeurd hebben ? Neen , mijn hart „ is op geen rijkdom en eerloosheid gefield. Vaar „ wel ! Zend mij niet meer van uwe Brieven : dit „ is de laatfte geWeest, dien ik van u ontvangen „ zal." Dit is de Bijl van eenen Gemeenebcstgezinden. Jammer, in de daad, dat deeze Brief zulk eene in 't oog loopende misflag, ten opzigte van den tijd , behelst. Ik geloof, en wij zullen welhaast zien, dat Friesland, toen ten tijde, vrij was; doch Willem de II. is niet voor het jaar MCCXLVH. tot Roomsch Koning verkooren. En hij heeft, eerst in den jaare MCCXLVIII, de Friezen bevestigd in de Voorregten, welken zij verklaarden, van Carel den Grooten ontvangen te hebben (*). Het plan, om de Keizers te vernederen, en hunne magt te beperken, fcheen bij de RoomfchePmslen zo onveranderlijk bepaald, dat, toen Keizer Frederik de LI, die langen tijd ten doel van hunne woede ge- 1 ftaan hadt, de verhelling van een zijner geliefd- 1 fte Onderdaanen hoorde , tot die hem des geluk wenschte deeze taal voerde : ,, De Cardinaal van ,, Fiesque was mijn Vriend ; maar Innocentius ,, de IV. zal mijn ergfte Vijand wezen!" Eene voorfpelling, door de uitkomst , ten vollen bekragtigd. Frederik de II. werdt met den blixem des Vaticaans getroffen , en van 't Rijk vervallen verklaard. De Paus beval den Duitfchen Bisfchoppen ee- (*) Frieslands Charterboek, 94. WlM EM de II Willem de II. tot Roomsck Koning verkooren. 1247  Willem ee li. Voordeeleu, dooc Willem den II. behaald, en nodeelen, door hem geleden. (*) Mat. Paius. ad Ann. 1245. 1S6 GESCHIEDENIS eenen anderen Keizer te kiezen (*). Hendrik, Landgraaf van Thuringen , aanvaardde , niet dan met wederzin, de Keizerlijke waardigheid, regeerde korten tijd , en flierf, van alles niets anders overhoudende , behalven den fpotnaam van Koning der Priejlsrcn. Haco , Koning van Noorwegen , de Hertog van Brahand , en de Graaf van Gelderland, weigerden dc Keizerlijke Kroon aanteneemen. Men wil, dat de Hertog, in Graaf Willem den II, zijn Neef en Nabuur , een woeligen aart bemerkende , ten raade wierdt, om eene ftaatszugt, voor welker gevolgen hij vreesde, elders werk te verfchaffeu. Hij haalde den jongen Graaf over, om zich, den derden van Wijnmaand des jaarsMCCXLVII, voor Roomsch Koning te laaten uitroepen. 'sPaufen Afgezant lloeg hem, korten tijd daar naa , te Keulen , Ridder. Willem de II. liet het beltuur des Graafichaps in handen zijns Broeders. Hij maakte zich meelter van Werden, van waar bij voorttrok na Aken, waar hij gekroond moest worden. Ondertusfchen hadt de Paus, door magt van geld, want de Ailaateii waren niet genoeg , en door het prediken der Monniken, die tegen Fredeiuk uitvoeren , eenige voorfhnders van den Hollandfchen Keizer verworven. Deeze liet geene middelen onbeproefd, om geld en volk te verzamelen , ten einde zich in zijne waardigheid te haudhaaven. Overal deelde hij giften uit, die, buiten  «er NEDERLANDEN. 2S7 ten twijffd, wel betaald werden. Hij verpandde, voor zestienduizend Marken Zilvers, Nieuwmcgen aan Otho den 111, Graaf vau Gelderland (*), aan welk Landfehap die Stad, voorheen eene vrije Kei-, zerhjke Stad geweest zijnde , altoos gehegt bleef. Een groot getal Inwoonders der Nederlanden, gereed om na Palsftina te trekken, werden van hunne gedaane gelofte ontflaagen, dezelfde Aflaaten verhoopende, als in dc Kruisvaarten tegen de Saraceenen, wanneer zij Graaf Willem den II , in het beleg van Aken, hielpen. De Friezen worden gezegd het meest toegebragr te hebben tot het vermeefteren dier Stad, dezelve onder water zettende doormiddel van een dam, welke al het water, van de omliggende bergen afllroomende , opftopte. Op den achttienden van Wijnmaand des jaars MCCXLVIII, werd hij daar gekroond. Met deeze vermeeltering namen de voordeden, van Willem den II. behaald^ bijkans een einde. Terwijl hij zijne kragten fpilde in het langduurig beleg van Kelzerswaard , herllelde Conraad de IV , de Zoon en Opvolger van Frederik den II, bet geleden verlies, bedonderde te vergeefseh; alle de poogingen van den Paus, om de Partij van Willem den II. te Ibjven, mislukten. Deeze Vorst zag zich genoodzaakt, na zijne Staatcn terug te keeren, misfehien eenigen troost vindende iu de Egtverbintenisfe met Elizabetu , Dugter van Otho, Hertog van Brunr.cijk. Fiaan* C) Heda 208, Willem de 1L Gekroond, 124S lij»  GESCHIEDENIS Willem de II. In Oorlag met Vlaanderen. lasa Vlaanderen werd toen beheerscht door Margaretha, ouder den naam van Zwarte Margriet in de Nederlandfche Kronijken bekend, Dogter van Boudewijn den IX. Eer zij Gravinne werd, hadt zij bij Bochard van Avennes twee Zoonen, Jan en Boudewijn. In een tweede Huwlijk met Willem van Dampierre , kreeg zij drie Zoonen, Wil-lem, Guij en Jan. De eerde Egtverbintenis werd, op de Lateraanfche Kerkvergadering, in den jaare MCCXV, voor onwettig verklaard, uit hoofde van te groote navervvautfehap in den bloede; vanAvennes was daarenboven,eer hij dit Huwelijk aanging, tot een Geedlijken geordend geweest. Hier uit reezen hoogloopende en bloedige gefchillen tusfchen de kinderen , uit die twee Huwelijken gefprootcn. Elk eisebte zijne Moeder optevolgen, zoo ras zij zou geftorven weezen. . Lodewijk de IX, Koning vau Frankrijk, tot Scheidsman benoemd, hadiVlaanderen toegeweezen aan Willem van Dampierre, en dienegouwen aan Jan van Avennes. Deeze laatftgemelde, ziende, dat zijne Moeder genegen was, zijne Broeders van het tweede Bedde te begunstigen en voortetrekken, vervoegde zich bij Willem den II, Graaf van Holland: hij hadt in 't beleg van Aken blijken van dapperheid gegeeven, cn wist de vriendfchap van den Roomsch Koning te winnen, wiens Zuster Aleid hij trouwde. Graaf Willem de IL deedt nog meer voor zijn Vriend, hij deedt alle de Leenhouders des Rijks verfchijneu, firn hulde of Leenverheffing te doen, cu Maegaretha, gelijk men  der Nederlanden. s»3_p Uien wel voorzien hadt, niet opgekomen zijnde, werd alles, wat zij van het Rijk bezat, verbeurdverklaard. Jan van Avennes werd terftond tot Graaf van Namen gehuldigd, kreeg de landen van Aalst en Waas, de vierAmbagten,en in 't kort alles, wat aan dc Schelde gelegen was. Margaretha verfterkte zich van alle kanten. Zij vorderde van Koning Willem de Leenhulde, welke ■ hij als Graaf van Holland aan Vlaanderen moest doen, van wege (*) de Zeeuwfche Eilanden Bewester' fchelde. Willem, trots op zijne nieuwe waardigheid, oordeelde zich te vernederen, met eenige afhanglijkheid te erkennen aan haar, wier Opperleenheer hij dagt te wezen. De middelen van verzoening, door haar aangeboden, waren flegts valftrikken, doch voor het fcherpziend oog der Hollanderen en Zeeuwen niet verborgem Floris, Broeder des Graave, legerde zich met eenige krijgsbenden op Walcheren. Het Vlaamfche Leger hadt voor, eenen onverwag- ten (*) Daniël III- 137. Vellij V. 217. durven zeggen, .dat zij de Leenhulde niet alleen eifchte van Holland, welke de Graaven niet weigerden,maar wegens Zeeland, waar toe zij zich niet gehouden rekenden. Zij hadden juist het tegendeel moeten beweeren. Holland is nimmer een leen van Vlaanderen geweest: dit was, gelijk het geheele beloop onzer gefchiedenisfe uitwijst, Zeeland. Dus begaan' groote fchrijvers lompe misdagen, als zij, van buitenlandfclie zaaken fpreekende, zich de moeite niet geven, om oorfpronglijke Hukken in te zien. T Willem de II, Nederlaag der Vlaamingen.  Willem »£ II. Krijgstocht van Karel van Anjou in Waande ren. J254- (*) Will. Proc ad an. 1240. sjjo GESCHIEDENIS ten inval te doen, doch werd geheel vei flaagen. Zeer veelen geraakten krijgsgevangen, en onder deezen Gi;ij van Dampierre, de Bevelhebber in dij beftaan. Willem de II. kreeg tijding van de behaalde overwinning , als hij te Arncmuhïen aan land flapte. Na het flagveïd in aller ijl optrekkende , ontmoette bij 't geheele land door de zwervende verwonnehngen, van alles beroofd, alleen lijfsgena fmeekende. Willem Rondt hun allen toe , t' huiswaards te keeren. Margaretma, door deezen fchrikkelijken fchok tot vertwijfeldheid gedreeven, vaardigde terftond een gezantfehap af aan Carel van Anjou, Broeder des Konings van Fankrijk. Door wraake verblind, beloofde zij aan haaren wreeker, alle de regten van Jan van Avennes tc zullen aftlaan. Cu.el, wiens cerzugt hem verfcheurde, verzamelde in haast eenige krijgsbenden, vloog na Henegouwen, nam verfcheide Kafteclen in, en bemagtigde Falencijn, waarvan Willem zich zeer onlangs, voor zijnen fchoonbroeder, meester gemaakt hadt. (*) Deeze krijsvoorfpoed was kortftondig. Willem de II, met een talrijk leger gerugfteund, daagde Carel tot een gcregelden veldflag uit op de heide van Afche in Braband. De uitdaaging werd aanvaard. De Hertog van Anjou beroemde zich, dat hij binnen kort de overwinning zou behaalen op den Water Koning: met deezen fpot- naam  der NEDERLANDEN. 291 naam zijnen vijand befcbimpende. Docb nauwlijks hadt hij vernomen, dat deeze hem, ter beftemdcr plaatze , wagtte, of hij verfchool zich in Valencijn. Zich in die Had, kort daar op belegerd, niet veilig rekenende, hadt hij alleen moeds genoeg, om de vlugt te neemenrhij ging in dilte door,en borg zich 'mFranhijk. Te vergeefs zoek ik hier den Held, vervolgens zo beroemd , door Koning Conradin overwonnen te hebben. Ik zie alleen een Prins,zo bloode als eerzugtig, die , een Overweldiger geworden zijnde, het hoofd eens ongelukkigen vorsts deedt afhouwen (t). Graaf Willem de II, geen wederftand tegen zijne overwinnende wapenen meer vindende, verplïgtte de Gravinne van Vlaanderen, afftand van Henegouwen te doen, ten voordeele van Avennes, Willem den II. trok, na het gelukkig voleindigen van deezen krijg, na Geneve, waarde Paus hem de Keizerlijke kroon wilde opzetten. Ongetwijffeld is het op deeze reize geweest, dat hij aan den Huize van Maurlenm en Savoie de inhuldiging gaf van Turin, van Montcalier , en van verfcheide andere Leenen, vergunningen, die hetzelveinffaatflelden, om zich te verheffen toe de hoogte , welke het thans beklommen heeft (*). Door Duitfchland trekkende, verklaarde Willem , dat hij daar met groote genegenheid ontvangen wierd. Doch, de zaken eenen anderen (t) Vei.LIJ. V. 451. (*j Aim. deïEwp. an. 1254. T a Willem de II. Lasufle poogiagen van Willem dea II. om zich te handha* ven.  figa GESCHIEDENIS Willem de II. Onlusten in Ut'rechti«55« ren keer genomen hebbende, begaf hij zich na U. trecht, 't welk een tooneel werd van omwentelingen, die wij nu moeten te bock Hellen. Otho de III. in den jaare MCCXLIX overleden zijnde, werd Gozewijn van Amftel op den Bisfchoplijken zetel geplaatst, die welhaast, 't zij uk hoofde van onbekwaamheid, 't zij om dat zijn geflacht haatlijk was in de oogen van Koning Willem, afgezet werd. Hendrik van Planden, die hem opvolgde, vondt zich terftond befprongen door Gijshuecht van Amftel, Broeder van Gozewijn en door H ërman van Woerden De Graaf van Gelderland zich bij hun gevoegd hebbende , werd de Bisfchop, van alle kanten, gedreigd. De Bisfchop bleef overwinnaar van alle die, tegen hem opgekomene, partijen. De Heeren van Amftel en Woerden zeiven vielen in zijne handen, en werden niet gcflaakt, dan op de voorbede van Graaf Willem (f) 'Er reezen eenige vijandlijkheden tusfchen de Gelderfchen en Utrechtfchen. De Bisfchop viel in de Veluwe, en behaalde 'er buits genoeg, om aan de Vegt het Slot Vreeland te bouwen,'t welk den Bisfchop beveiligde tegen dc invallen der Amftelaaren. De Vrede werd in 't einde getroffen. Gijsbrecht vernederde zich, om met vijfhonderd zijner aanhangcren, blootsvoets en (legt gekleed, <3en Bisfchop, in de Domkerk, vergifuis te komen vraa- (*) Beka 87. (f) Beka po,  öer. NEDERLANDEN. 293 vraagen, en hem trouwe als zijnen Opperleenheer te zweeren. (*) Gaaf Willem, ten deezen tijde te Utrecht gekomen, en met de Geestlijken fpreekende over zijne reis na Italië, kreeg een zwaaren Reen na 't hoofd u» de hand eens Onverlaars , die zich terftond wegpakte,en nooit bekend werd. (f) De Prins, die zich bij de Burgers hadt weeten bemind te maaken, en hun verfcheide voorregten gefchonken hadt, voeldezich zeer gebelgd over dit beftaan, en gaf de Bad de icliuld; dezelve haare ondankbaarheid verwijtende verbet hij woedende de vesten , en dreigde, van deeze euveldaad wraak te zullen neemen. fj) ^ De opffand der West-friezen voorkwam de volvoering van dit opzet. Deezen,onverduldig, om langer het juk der Graaven te draagen, en tot geestdrii- i vens toe op hunne vrijheid gefield, bertookten en ' verwoestten de landen hunner nabuuren. Men hadt, om hun te breidelen, in den jaare MCCLII het Kafteel van Heemskerk gebouwd. Zij waren fc't jaar MCCLlV,in een fcheepftrijd overwonnen by welken men wil, dat zij vijf duizend man verboren. De iterkte Toorenburg, ten oosten van Alkmaar, werd desgelijksgefticht, om hen te bedwingen. Niets was magtig hunne woestheid te dempen. Willem de II. toog tegen hun op. Hij kwam in 't midden (?) Analec Belg. UI. 324. Ta" (t) Beka 50. Heda. 209, aio. Vier jaaren laater verkreegen die vmïFbrmer desgelijks eenige voorregten : om dat zij aan den Graave veele Friezen hadden overgeleverd (f). Aleid keurde deeze krijgsverrig-, tiugen niet goed. Dit haalde haar, buiten twijtfcl, den haat der Edelen en der Graaven op den halze. Zij kreeg lust, om met haare Kinderen Holland te ruimen, en begaf zich na den Graaf van Henegouwen, haaren Oudlten Zoon. Floris de V, in den Jaare MCCLXXVK, opeen iteekfpel te 's Hertogenbofch verfcheenen zijnde, kweet 1 zich zodapper, datJ^n, Hertog van Brabaud(§), hem < den 1 (*) Friesl. Charter Boek- 95. (f) Friesl. Charter Boek. 120. C§) Deze was de beroemdfte en onverfchrokkendfte (teekfpeelervsn zijn tijd. Op meer dan zeventig Tournooijfpeelen hadt hij zich vertoond; zo gemeen waren in die dagen deeze barbaaifche verlustigingen. Niet verre van St. Onintin hadt hij een veld gekogt, waar hij zijne buuren nodigde, om zich te oeflënen. \n den jaare MCCXCII. «rekte hij ten uachtöffer van ergeren onbetembaaren lust 1 V • Floris de V. 1277 Floris de V. tot den Ridderflandverfiee- ven. 137Ï  3*5 GESCHIEDENIS Fr.rmrs DA V. Krijt» tooit na fVest. friesland 1232. den Ridderftand waardig oordeelde, tot welken hij ook, met de gebruïklijke plegtigheden, werd ingehuldigd. Om de eer des Ridderfchaps te handhaaven, en zijn krijgsmoed aan de Reeds vijandlijke ÏVest-friezen te koelen, verzamelde hij, in den jaare MCCLXXX1I, zijne geheele legerrnagt, om hun, waar 't mogelijk, te ondertebrengen. De ondervinding hadt hem geleerd, hoe gevaarlijk het was, hun ten lande te beRooken, en,over Alkmaar,'tegen hun optetrekken; des liet hij eene Vloot toerusten, om met dezelve deZui* der-zee overteReeken, en aan de zuidzijde van Dreg* terland te landen. De landing gefchiedde te IVijdencs, waar hij, of om de Friezen in toom te houden, of des noods zich van een veilige wijkplaats te verzekeren , terRond alles gereed maakte tot het bouwen van een (lot. Doch het werk was nauw aangevangen, of de vijanden verfcheenen in flagörde. Hierop viel 'er een hevig gevegt voor, in 't welk de Friezen verflaageu en verRrooid werden. Graaf Floris voegde zich aan 't hoofd veeier edelen, zweefde van dorp tot dorp, overal fchrik en verwoesting aanbrengende. Hoogtwmtde genaderd zijnde, waaromltreeks zijn Vader vermoord was, deedt het herdenken daar aan het vuur der wraake in zijn gemoed met nieuwe felheid branden, en zogt hij het te dooven door het haatlijk bloed der ingezetenen. Dan een Grijsaart, om zijn leeven te behouden , verbrak deu eed, waarbij de Friezen gezegd worden zich verbonden te hebben, om het graf des Konings niet te ontdekken, en wees de plaats  her NEDERLANDEN. g§* plaats aan. GraafFLORis was hieroverdermaate verheugd, dat hijtcrlrond alle verdere Achting verbrodt. De teedere aandoeningen van kinderliefde vermeeüerden zijne ziele en demp-en de ziedende wraak. 1 lij het het koud gebeente opdelven, reinigen, na 71/7 A delburg voeren, en met vee! prachts ter aerde beitelJen. Zozeer was hij fa zp ibhik metdeeze ontdekmgl dat hij, inde eerste vervoering zijner vreugde, aan Eduard koning van Engeland een brieflehreef, vermeldende, dat hij niet alleen zijne doodvijanden, de Friezen, een cn andermaal geOaagen en overwonnen, maar ook, 't geen hij dierbaarder dan alle goederen der wereld agtte, het lijk zijns Vauers wedergevonden hadt (?>; Deeze nederlaage der Friezen gaf den Graave gelegenheid, om het Slot te Wijdenestc voltrekken , en met de noodige bezetting te voorzien. Meerma'alen waagden het de Friezen, als zij de handencenigzins ruimer gekreegen hadden , deeze Sterkte te bdtormen, doch vrugtloos en met veel verlies. Dat hij ze niet geheel temde, hebbe men toetefchrijven aan andere bezigheden, die hem onledig bielden.1 Floris de V. zogt de vriendfehap van dea EngeFchen Koning Eduard ,- om den Koophandel, msfehen dat Rijk en deeze Landen gedreevcii , uitte':etden. (*) Deeze brief word nog in den Tour te Londen bewaard , Act. Publ. Angf. Tom. I. p. II. 212. V a Ft.ORB D£ V. KoophandelWet Engeland,  3*8 GESCHIEDENIS Floris m V. Verbond met En ■ geland. den (*). De Hollanders en Zeeuwen voerden veele Koopmanfchappen in Engeland , haalden van daar Wolle, om te bewerken, en Zilver, om te munten: want men bearbeidde toen de Goud- en Zilvermijnen op dat Eiland (t). Van tijd tot tijd reezen 'er nogthans gelchillen tusfchen de Kooplieden deezer Landen en die van Engeland. Eduard de I, ingevolge van eenen oorlog tegen de Vlaamingen, den uitvoer van Wolle na het vaste land verbooden hebbende , voelden de Zeeuwen den drukkenden last diens verbods. Door wraak geprikkeld , doorkruisten zij de Zee met Kapers, en bragten aan de Kooplieden, te Londen, gevoelige fc'iade toe. In den jaare MCCLXXV, werden de beide Volken bevredigd ; doch het liep aan tot het jaar MCCLXXX, eer de Zeeuwen een vrijen handel op Engeland dreeven. De beide Vorften droegen elkander zo veel vrienufchap toe, dat zij handelden over eene Egtverbinteuisfe tusfchen Alphonsus , Zoon van Eduard , en Margarktiia , 's Graave Dogter, en wel op deeze voorwaarden , door den Graaf ontworpen , en te Westnutnfter getekend: ,, Floris de V. gaf aan zijne Dogter de helft zijner „ Landen ten Huwelijk. Bij ontlrentenisfe van een „ manlijk oir, zou zij de andere helft erven. Inge,, vaf e zij Zusters hadt , moest de Koning , uit 's ,, Vaders naalaatenfchap, aan deeze een Bruidfchat „ toeCO Acl. Publ. Angl. Tom. I. P. II. p. 152 , 187. Qt) Als boven, Tom. II. P. IV. p. 30.  mr NEDERLANDEN. 329 „ toeleggen, gefebikt naar haaren rang. Ook zou „ de Graavinne Beatrix , naa 's Graaven dood, „ door den Koning van een genoegzaam inkomen „ voorzien worden: terflond op de voltrekking des „ Huwelijks, zou het hooge Paar in het bezit gefield „ worden van zulk een gedeelte des Lands , als de „ Koning zou goedvinden , die de fterküe Steden „ cn de beste Piaatzen mogt kiezen; mits de Graaf „ de inkomfien daar van, tot zijnen dood toe, zou blijven trekken. In gevalle van minderjaarigheid, „ zou de Koning het Regentfchap hebben. Hij „ kon ook, naa de Trouwverbintenis , zijn Zoon „ in alle de Staatcn des Graave laaten inhuldigen, „ door de Edelen en de Gcmeentens der goede Steden. „ De Graaf zou alles aanwenden, om het tegemvoor„ dige Verdrag, door den Koning van Duitschland, „ of ten minlTen door de Rijits - Keurvorllen , te „ doen goedkeuren." Hoe vleiende deeze voorwaarden voor den Koning mogten wcezen , las men ten flot deeze uitdrukking , welke alles onvast en Wijfelend maakte : Maar indien de Wetten en Gewoonten deezer Landen niet gedoogen , dat deeze 0verêenkomst fland grijpe , zal alles voor ongedaan gehouden worden (*). Men ziet in dit Verdrag duidelijk, welk eene magt de Wetten , de Gemeenten en de Edelen hadden , en hoe omzigtig de Graaven zich, omtrent het Rijk, gedroegen. De (*) A£t. Publ. Angl. Tom. I. P. II. p. i94. v3 Florm DE V.  33° GESCHIEDENIS Fi.ORIS DE V. Staat des Keizer rijles. Heiland, door den Keizer, gun verfcheideper', lonen, gefchonVon, De dood van Koning Willem was oorzaak geweest van eene lange 'f usfehenregeering , of liever Regeeringloosheid, in Duitschland. Eene Partij hadt Alphonsus, Koning van Cafliït'è, gekoozen, die'er nooit bezit vau nam: eene andere liet de keus vallen op Richard , Broeder des Konings van Engeland(*) : deeze , onder'leund door de Bisfchoppen van Keulen , Luik, Utrecht, enden Graaf van' Holland', was , in den jaare MCCLVII , door Holland na Duitschland getrokken, doch niet in ftaat, om zijne regten te handhaaven. Het Rijk bleef dus zonder Opperhoofd, tot dat Rudolph , Graaf van Habsburg, uit den Huize van Ooftenrijk afdammende, in den jaare MCCLXX1II , cle Keizerlijke waardigheid verkreeg, cn dat Huis den grootfleii luider bijzette. Het blijkt, dat deeze Keizer niet veel agtings aan den Zoon van Koning Willem toegedraagen hebbe. In den jaare MCCLXXVI, gaf hij, ten zelfden tijde, aan Jan van Aveisnes, Graaf van Henegouwen , aan Herman , Graaf van Hennenberg , aan; Margaretha , diens Vrouwe, en aan Boppo, diens Zoon , het Graaffchap van Holland, in gevalle Graaf Floris , zonder wettig Naakroost, overleedt. De befcheiden wijzen onwederfprecklijk uit, dat het Graaffchap van Holland, en de andere Bezittingen van Graaf Floris den V, Leenen des Keizers en van het Keizerrijk waren. Jan van Avënnf.s hadt regt op Holland , door zijne Moeder Aleide; Herman, door zijne Egtgenoote Marga- re- (*) N. Triveti. Ann. ad ann. 1245.  ber NEDERLANDEN. 331 retha ; beiden waren zij Dogters van Floris den IV, en Zusters van Koning Willem Deeze dubbele weggaave is zeer beftaan baar met degelteltemsfe, waar in zich de Keizer bevondt , en met zijn Characler. Om eene weezenliike magt in handen te krijgen , verkogt hij zeer gereed de oudlte regten, wanneer dezelve alleen in Eertijtels beftonden. Üus bevestigde hij , in den jaare MCCLXXXI , Jan van Henegouwen in 't bezit der Landen van Waas, van Aalst, van de vier Ambagten en de Landen, aan de Schelde gelegen , en bekragtigde tevens de gifte deezer Landen aan Jan van Avennes. Het was daarom niet zonder reden, dat Graaf Flor is de V, in het Verdrag met Engeland , van de toellemmiug des Rijks fprak , eene toeüemming , op welke bij weinig mogt rekenen; terwijl de verdere, bovengemelde, voorwaarden de geheele Verbintenis van kragt beroofden. Dan dit Verdrag moest nog meer verandering on- , dergaan. Floris den V. werd een Zoon geboo- 1 ren, Jan geheeten, zijn natuurlijke en wettige Erf- i genaam. Fen nieuw Verdrag greep hier op, in den b jaare MCCLXXXLV, plaats tusfchen den Koningen \ den Graaf. De jonge Ilollandfche Prins moest aan 't Engelfehe Hof opgevoed worden , tot den ouderdom , dat hij in ftaat was, eene van 's Konings Dogteren te trouwen. De dood van Alphonsus , Koning (*) Mart. & Dur.,1. 1153, H54, V4 Floris : m V.j 1 Verdrag, ter gelegenheidder gewone/an Jan. 1284  S3a GESCHIEDENIS Floris de V. ning Edimros Zoon , en van Margaretha , 's Graave Dogter , gaf aanleiding tot andere onderhall? delingen. In den jaare MCCLXXXVI, vertrokken Steven, Deken der Kerke van Utrecht , Geaard van Wateringen , en MeeBer Simon , een Geestlijke , na Engeland. De Artijkelen , vooraf, te Haarlem, opgeftcld , hielden in: DatEnzABETH „ den Hollandfchen Prins zou trouwen, en de Ko,, ning haar ten Huwelijk gecven vijftigduizend pon,, den zwarten Tournois: tienduizend daar van zou* ,, den 'er betaald worden , als Jan in Engeland kwam; tienduizend, wanneer hij zeven jaaren oud ,, was; en dertigduizend bij dc voltrekking van het „ Huwelijk (*). De Graaf verbondt zich alsdan der Bruid eenen Biuidfchat van zesduizend ponden, „ en aan beiden tienduizend ponden , tot hun on„ derhoud, tocteleggen. Hij verbondt, tot het vol? „ brengen hier van , zijne roerende en onroerende „ goederen , en onderwierp zich , in gevalle van „ verbreeking , aan den Pauslijken ban. Tot vol? „ brcuging dier Artijkelen zou Engeland, de Graaf ,, van Vlaanderen , en de Hertog van Brahand, ,, met openbaar geweld, de Hollanders en Zeeuwen ,, kunnen dwingen ; deeze zouden de Borgen we„ zen van het Verdrag , door den Koning en den „ Graaf bezwooren (f). Pc CO Act. Publ. Angl. Tom. I. P. II. p. 634, -39. (f) Als boven, Tom. L P. III. p. 3.  der NEDERLANDEN. 333 De Engelfche Afgezanten, die, te Ilaerlem, met Graaf Floris in onderhandeling, over dit (tuk, geweest waren, hadden ook een beftand getroffen tusfchen den Graave van Holland en Reinoud , Graaf van Gelderland. Deeze hadt tot Moeder eene Nigt des Konings van Frankrijk. Hij was, in den jaare MCCLX\IX, zijn' Vader, Otho den lil , opgevolgd. Hij trouwde de Dogter of de Zuster des tlertogs van Limburg , en dit Hertogdom was hem, voor een gedeelte, bij erfenisfe , te beurt gevallen, Dit althans gaf hij voor. Ondertusfchen werd zijn regt daar op, in den jaare MCCLXXXIV , betwist door Jan den I, Hertog van Braband. Het fchijnt, dat de Graaf van Holland den Hertog met zijne wapenen onderdeund, en dat Reinoud eenige vermceIferingen in het betwiste Land gemaakt hebbe. In den jaare MCCLXXXV, aanvaarde Floris de V. het beftand, waarvan wij fpraaken. Eduard de I. 20gt eenen volkomen Vrede te bewerken tusfchen de twee Mededingers. Hij flaagde niet (*). De vijéndhjkheden duurden verfcheide jaaren. In den jaare MCCLXXXVilL verzamelden zij beiden al hunne iriigsmagt, en leverden elkander een' zwaaren flag bij Woeringen , waar Reinoud overwonnen vvcrdt , gewond en gevangen genomen (f). Eerst tien maanden daar naa herkreeg hij zijne vrijheid, door bemiddeling (*) ASt. Puil. Angi. Tom, I. P. II. 232, 234, i Graavenhage, begiftigende, Gijsurecht van Amfté tot die waardigheid , van hem ingefteld (*) , eene Ridder-orde, welke niet lang Hand hieldt, maar met den Stichter uiritierf. Het Orde-teken beflondt uit een gouden Ridderlijken Halsketen , bezet met fchulpen, en een afhangenden gedenkpenning , op welken de afbeelding des Befchermheiligs zich vertoonde. Floris Bi V. tloris de V. verloor de volkomene te onderbrenging der West-friezen niet uit het oog. Hijbediende zich, om dat doel te befchietefl , van eene gelegenheid , zo droevig in zichzelve , als hem voordeelig. Twee geweldige Stormen , dc één woedende op den zeventienden van Wintermaand desjaarsMCCLXXX VI, en de ander op den vijfden van Sprokkelmaand des' volgenden jaars, hadden het zeewater geweldig hoog op en over de landen heen gejaagd, en m®dFriesland, ten oosten van de Zuiderzee , gantsch bedolven. Zeeland was, behalven Walcheren enWolfaartsdijk, geheel door de golven overdekt. Westfriesland trof dezelfde ramp: eene menigte der Inwoonderen liet in den waternood het leeven (f). Van deeze plaage waren zij nog niet verlost, toen Graaf Floris, met eenige platboomde, welgewapende, vaartuigen , Dirk van Brederode , over de Zuiderzee op hun afzondt. De Friezen, geweekeu op de hoogtens, waar hunne meefte wooningen gebouwd waren, (S) Miraei Don. Bel. Tom. I. Oper. Dip. 441. (*) Mat. Ann. 531. Vermee- fiering ymWestfrieslaud.  33» GESCHIEDENIS Floris de V. 1 "SS (*) Onsen. Klerk, bl. 157. ren, vonden zich, door het nog hoog gezwollen water vaneen gefcheiden, buiten ftaat, om zich bijeen te voegen , cn een leger te verzamelen: Vaartuigen, om den vijand te Water tegenftand te bieden, hadden zij niet* De Hollandfche Vloot vöer van Dorp tot Dorp , alle de Inwoonders, den een naa den ander, noozaakende, den Graaf voor Heer van Friesland te erkennen. Wanneer het water geweeken was, begaf zich Fjloris , met een talrijk leger , na Westfriesland. Vier iterke Kafteelen werden door hem gebouwd ; een te M.edenbllk, 't welk nog in vveezen is, om den toegang na Dregterland , te water , open te houden; een bij Alkmaar, op de grenzen van Kennemerland, Nieuwendorp of Nieuwenbmg geheeten; een derde, Middelburg genaamd, niet verre van daar; en,eindelijk , Eemgenburg , aan de oostzijde der Zijpe, toen nog onbedijkr. ; dit gaf den Hollanderen een 0pen weg na de nu vermeellerde (treek en. Met den aanvang des jaars MCCLXXXVfil, vaardigden de meelie Westfnefche Dorpen hunne Gezanten af tot den Graaf, die zich te Toorenburg ontbieldt, om met hem den vrede tc fluiten. „ Zij be„ loofden den Graave onderdaanig te zuilen weezen, „ op zijn bevel ter heirvaart te trekken, Tienden en Vroourchuld aan hem te betaaleu, en te dulden, „ dat 'er alömme , in hun gewest, gemeene wegen „ aangelegd wierden (*)." De Dregtenaars verzoenden zich insgelijks , twee maanden laater , met Flo-  der NEDERLANDEN. 339 Floris den V, die zich toen in 's Graavenhage bevondt, bijkans op dezelfde voorwaarden als de West* friezen; hem, daarenboven, nog de vrijheid verleenende „ om overal, waar bij het magt goedvinden,, „ in hun Land Burgten en Vesten te maaken (*)." Medenblik kreeg van hem Stadsgeregtigheden en Tolvrijheid. Floris de V. liet 'er geid munten : men bewaart nog eenige (tukjes, ten dien tijde, daargeflaagen (f). De Graaven hadden reeds , een geruimen tijd geleden, van ditvoorregt zich bediend. In de oude Handvesten van Haarlem , Dordrecht en Alkmaar, vindt men gewag van Hollandfche Ponden en Hollandfche Schellingen. Deeze te onderbrenging der Westfriezen bemoedigde, zo men wil, Floris den V, om de Zuiderzee evertefteeken , en de Friezen , beoosten het Fik, desgelijks voor zich te doen bukken. Te Staveren , welke Stad hij, kort naa zijne landing , in handen kreeg , het hij zich als Landheer huldigen. Nog wordt 'er een Affchrift bewaard van de Voorregten, ter dier gelegenheid door hem aan deeze Stad gefchonken (§). De redenen , ingebragt, om de egtheid dier beide gebeurtenisfen in twijffel te trekken, fchijnen zeer zwak. Ondertuslchen kunnen wij met volkomene zekerheid aantekenen , dat het Regtsgebied der Graaven, in Friesland, zich niet wijd uitgeltrekt hebbe. (*) Handvefl, van Dregterl. bl. 48. C1) - - - van Mcdenbl. bl. 1. CS) Frieslands Charterb. 122. 131. Floris de V. Bijzonderhedenvan/>-|«land.  34° GESCHIEDENIS Fi.osig de V. Zamen- zweering tier Zeeuwfche Edelen tegen Floris den V. hebbe, Keizer PvUdolpii hadt, in den jaare MCCXC, aan Reinoud, Graaf van Gelderland, geheel Oostfriesland, van het VHe tot de Eems, afgedaan, eene gifte, negen jaaren laater bekragtigd door Keizer Albert ; fchoon het geheel niet blijke , dat Reinoud eenige poogingen gedaan hebbe, om eene gifte daadlijk te verkrijgen , die veel gemaklijker van de Keizers verworven, dan in bezit genomen kon worden (*). Naa het vermeelteren der West-friezen , werdt 's Graave magt , van dag tot dag, gedugter voorde Edelen. Die van Zeeland, in'tbijzonder, betaalden met zeer grooten wederzin , den Vierden Penning van hunne iiikomften, 't welk voornaamlijk de Edelen drukte. De Heeren van Borselen en Renesse , voorheen zeer tegen elkander verbitterd , verZoenden, om, met eenpaarig overleg, de Vrijheid der Edelen te handhaaven. Eenige Hollanders namen greetig deel in deeze verbintenisfe. Te zamen vervoegden zij zich bij Guy, Graaf van Vlaanderen , hem vleiende met de hoope , om Zeeland ten westen der Schelde te herkrijgen (f). Graaf Floius de V, hier van de weet krijgende, voorzag alle de gevolgen van deeze (tappen der Edelen ; doch , zich verlaatende op de gunst der Steden, geheel aan zijne belangen verbonden, uit hooide van de Voorregten en Vrij- (*) Frieslands Charterboek, 125. 131. (+) Mat. Ann. 537.  dir. NEDERLANDEN. 341 Vrijdommen , aan dezelven gefchonken , bekreunde hij zich al hun woelen zeer luttel (*). Vorften, door Raatzugt gedreeven, flaan geen agt op regtvaardigheid , noch neemen de banden van bloedverwantlchap in opmerking. Guy maakte terRond toeruRingen tegen Floris , zijn Schoonzoon: want hij was, daarenboven, op de Hollanders gebeeten, om dat zij , in den jaare MCCL1I, met Jan van Avennes , Graaf van Henegouwen, eene verbintenis tegen den Graaf van Vlaanderen hadden aangegaan (f). Floris de V. zondt, 't zij om den Aanvaller aftefchrikken, door zijne Dogter en Kleinzoon tegen hem te weere te Rellen , 't zij om de gedreigde Zeeuwen moed inteboezemen , zijne Vrouwe Beatrix en zijn Zoon Jan, nog een kind, na Middelburg. Dit voorkwam den inval der Vlaamingen in geenen deele. De Burgers van Middelburg, hunne Stad, langen tijd, met eene verwonderenswaardige dapperheid, verdeedigd hebbende, vreesden in 't eind te zullen moeten bukken, en zich overgelaaten te zien aan roof- en plunderzugt, entraden daarop met de Vlaamingen in onderhandeling. Zij beloofden de overgaave , op zekeren beRemden dag, indien 'er geen ontzet kwam. Doch Floris de V, korten tijd daar naa, met eene aanzienlijkeVlooteop de (*> V. n. Wall Handv. van Dord. Van Oosten dé Bruin Befch. van Haarl. I. Deel, bl. l8y. (t) Mart. & D«r. E 1137. Floriï de V. Inval der Vlaamingenin Zeeland. X  34* GESCHIEDENIS Fl.oris be V. Floris de V. verraadlijkgevangen. de hoogte van Zierikzee verfchijnende , grecpen de Middelburgers nieuwen moed. Jan de I, en niet Jan de II, Hertog van Braband, boodt zich aan als Middelaar tusfchen de twee Graaven. De Vlaamingen braken het beleg op, en Floris de V. dankte zijne Krijgsmagt af. De Hertog wist hem zelfs overtehaalen, om, inperfoon, na Biervliet te gaan, en daar een vriendlijk mondgefprek met zijnen Schoonvader te houden (*). Jan verbondt zich voor het vrijgeleide des Graa • ve. Floris de V. trok terftond derwaards. Dan nauwlijks hadt bij den voet binnen Biervliet gezet, of hij werdt gevangen genomen. „ Helaas ! " riep hij uit, ,, ik ben verraaden! " De Hertog hadt ondertusfchen gehandeld met al de braafheid eens rechtfchaapcn Ridders. Dit verwijt, en de trouwlooze aanllag, tot welken hij de tonfchuldige gelegenheid gegeeven hadt, griefde hem op het gevoeligst. Hij vervoegde zich bij den Graaf van Vlaanderen , die toonde zo onverbiddelijk te zijn, als hij laag geweest was. De Hertog kon het ontflag zijns vriends niet verwerven, dan met zich, in zijne plaats, gevangen te geeven. Floris de V, geblaakt zijnde , begaf zich terftond na Zeeland , en herltelde den Vrede , met de Edelen eene verzoening treffende. De Hertog herkreeg zijne vrijheid niet dan door het betaalen van een groot losgeld (f)« Dit was al de vrugt, die (*) Mat. Ann. 532. (f) Eindh. ChroH. van Zeel. 251.  der N Ë D E R L A N D E N. 343 die de Flaamfche Graaf trok van zijnen krijgstocht en trouwloozen handel: men voegt 'er nog bij , op het getuigenis eens ouden Kronijkfchrijvers.dat F1.0Ris de V, in de gevangenis, verpfigt wierd voor het Eiland Wakheren leenhulde te doen. Dit was niets zeldzaams noch onwettigs (*). Verfcheide jaaren laater, maakten de Vlaamingen nieuwe oorlogs-toebereidzels. Floris de V. zonet een talrijk Leger, 'twelk de Kust, van Flifingen tot Zoutelande, bezette. De Fiaamingen durfden niet verder dan tot Kadzand voorttrekken. Hier deeden de Friezen, thans bij het Leger der Hollanderen gevoegd, eenen inval, en behaalden veel buks, terwijl Jan van Renesse een Flaamfche Haven, Sluis, in brand frak (f). Dan de Fiaamingen, eene groote Scheepsvloot bijeen gebragt hebbende, ftaaken over na Zuidbeveland, en, te Baarland ontfeheept, liepen zij, zonder tegenweer te ontmoeten , dit gewest af, alömme roof en moord met zich omvoerende. De Hollanders , ten getale van driehonderd, door Doedijn van Everinoen en de Borselens aangevoerd, vielen, van twee kanten , op de Fiaamingen aan, die, op den eerden flag , terug deinsden. Veelen verdronken, daar zij, zwemmende,de fchepen meenden te bereiken. Die op het Eiland blecven, weiden verflaagen of gevangen. De voor» naam- (*) Nex. Zeel. int. &> Fl. p. 72. (tj) Huidec. Mïlis Stoke, II. 53Ö. X 2 Floris de V. Verdere Oorlog niet de P/*avi in gen. 1295  3*+ GESCHIEDENIS Floris de V. Staat deezer Landen , ten opzi,Jte van En geland. Koophandelmet dit 'Rijk. naamffe Gevangenen kreegen, voor het geld , hunne vrijheid; de overigen werden, van alles beroofd, na huis gezonden. Het verlies der Vlaamingen, ter dezer gelegenheid, wordt op dertienhonderd man begroot, en benam hen den lust, om, voor eerst, eene zo heillooze landing te waagen. Voor het behaalen deezer laatfte overwinninge, waren 'er verfcheide optekenenswaardige zaaken voorgevallen , die, uit hoofde van het verband , 't welk zij met elkander hebben , verdienen tevens voorgedraagen te worden; ten einde wij den draad derGefchiedenisfe te onafgebrookener mogen volgen. Het Verdrag, in den jaare MCCLXXXV, geflooten , levert een tijdmerk op van eene nauwe verbintenis tuifcheu Holland en Engeland. In dit Rijk werdt 's Graave Zoon , Jan , opgevoed , tot hij de vereischte jaaren, om met de Engelfche Prinfesfe Mar- ©aretha te trouwen, zou bereikt hebben. . De Koophandel tusfchen die beide Volken begon hoe langs hoe meer te bloeien. Eduard de I. begunftigde Dordrecht met het Stapelregt der Engelfche Wolle; ter,dier Stede dreef men toen, ter zee en langs de rivieren , Herken handel in Wijn, Graanen, Zout, Ijzer, Hout, Lakens, en andere Waaren (*). Die zelfde Vorst verleende ook volkomen vrijheid van de Haringvangst, op de Engelfche Kusten, aan de Hollanders , Zeeuwen en Friezen (t), die,zo't fchijnt, met (*) Van de Wall, 18. 49. pp. (t) A£t. Puil. Angl. Tom. I. P. III. 149.  der NEDERLANDEN. 325 met hunne eigene Schepen handelden : want Eduard de f. drukt zich, in eenen Brief aan Keizer Adolph in deezer voege uit : „ De Havens en Kusten van „ Holland zijn zo groot en zo bekend niet aan onze „ Zeebeden, als die van Vlaanderen (*). De opengevalle Throon van Schotland trok het Raatzugtig oog van drie , die 'er eisch op maakten. Onder deezen telde men Graaf Floris den V: hij Bak zelfs na Engeland'over, om zijne regten te doen gelden, en was de eerde , die, op de Vergadering te Berwich, zijn eisch voordroeg, hier op gegrond, dat hij de Agterkleinzoon was van Ada , Egtgenoote van Floris den Ilf, en Dogter van David, Koning van Schotland. Hij (leunde niet minder op de vriendfchap van Koning Eduard den I , dien de Schotten tot Scheidsman verkooren hadden , in wiens uitfpraak zij zouden berusten : eene onvoorzigtigheid, die bijkans den doodlleek gaf aan Schotlands onaflianglijkheid (f). Het hing eenigen tijd in tvvijfFel: eindelijk viel de keus op Jan Baliol , die , onder de Mededingers, in de bloedverwantfchap, der Kroone het naaste was , en bovenal Eduard den I. meest behaagde (§). De Hollandfche Kronijkfchrijvers verroep (*} Act. Publ. Angl, Tom. I. P. III. iSr, Ct) Robertson Gefchied. van Schotland, I. D. bl. 12. (§).--- als bov. 14. Rijm. Tom.I. pag. ioó". Alle de Onderhandelingen , dit gewigtig (tuk betreffende, gefchiedden in 't Fransch. Hbme ff ijl. v. Engel. II. i0f. Dalrymprs Ann. ofScotl. X3 Floris os V. Floris de V. ftaat na den Schot- fchen Throon.  346 GESCHIEDENIS Floris pe V. Oorzaaken der onmin met Engeland. (*) Melis Stoke, b!. 110. 114. (f) Meijer. Ann. 1296. melden, dat Graaf Floris van zijnen eisch afftand deedt; doch niet zonder daar voor eene aanzienlijke fomme gelds te ontvangen. Bezwaarlijk valt het vergoeden van 't gemis eener Kroone. Dit voorval kon niet nalaaten den vriendfchapsband tusfchen Koning Eduard oen I. en Graaf Floris den V. te veizwakken. Delaatstgemelde was ook op den eerstgenoemden niet weinig te onvrede, om dat deeze geweigerd hadt den Hollanderen hulp te verkenen, toen de Fiaamingen mZeeland vielen (*). Eduard de I, een ftaatzugtig en door- fleepen Vorst , in den Graave van Flaanderen een allergefchiktst Bondgenoot vindende tegen de Franfchen , zjine vijanden, zogt hen door alle middelen aan zijne belangen te verbinden (f). Hij floot het Huwelijk tusfchen Philippine van Flaanderen , 's Graave Dogter, met Eduard, den vermocdehjken Erfgenaam der Engelfche Kroone. Hij deed Guij, voor rekening van Reinoud , Graaf van Gelderland, honderd duizend Ponden zwarten ïournois betaalen, en verpligtte dus beiden. De Wolftapel, onlangs aan Dordrecht verleend , werd verlegd na Brugge en Mechelen, ondanks alle de klagten der eerstgemelde Stad , die hier door groote fchade leedt, en denzelven, in het jaar MCCCXIII, weder zogt te krijgen. Hadt de Gefchiedfchrijver Velly deeze bijzonderheden geweeten, hij zou de roerzeis [ontdekt hebben, die  ber NEDERLANDEN 347 die den Hollandfcken Graaf van de Engelfchen wendig maakten (*). Floris de V, eenige Edelen , op welken hij zich meest verliet , uitgekoozen hebbende , vertrok, in Louwmaand des jaars MCCXCVI, met hun na Parijs. Hier ging hij met Philip den Schoonen, Koning van Frankrijk, een Verbond aan , waar in hij beloofde , uitgenomen aanvallender wijze , tegen den Keizer en tegen den Koning van Engeland; want deezen vreesde hij met rede; den Koning van Frankrijk te zullen verdeedigen als zlja' Man: eene uitdrukking , alleen de verpligting aanduidende, welke hij aanging, om hem ten diende te daan, mits de Koning hem 's jaarlijks vierduizend Ponden Tournois betaalde , en ééns vijfentwintig duizend daarenboven (f). De Franfchen zouden ook vrij in de Staaten des Graave mogen komen , om zich van Schepen, Krijgsvoorraad en Levensmiddelen te voorzien; dit wijst uit, dat de Koophandel toen in de Nederlanden zeer bloeide. Wanneer men de verfchillende en ingewikkelde vernaaien der gelijktijdige Schrijveren nauwkeurig inziet, en aandagtig overweegt, valt het ligt te ontdekken , dat deeze verbintenis met Frankrijk den weg baande tot den ondergang van Graaf Floris. Koning Eduakü de I. kon , op het hooren der tijding (*) Velly Hift. de France, VII. 87. (t) Corps Dipl. Tom. I. P. I. 295. X + Floris de V. Verbond, door Floris den V. met Frank') rijk aangegaan. Oorzaak van het ongeluk van Floris den V.  32l GESCHIEDENIS Fi.okiï Waarom de Edelen op hein geheetenwaren. ding van dit Verbond, zijne gramfcbap niet bedwingen. Deeze liet den Graaf weeten, dat hij , indien dit Verbond met Philip niet verbrooken wierd, zijn Zoon Jan in Engeland in hegtenis zou houden. „ Gij kunt, " antwoordde Graaf Floris , „ met ,, mijn Zoon, daar hij in uwe handen is , naar wel„ gevallen handelen; doch ik heb, wat mij betreft, „ beflooten, in mijne genomene maatregelen geene „ verandering te maken"(*). De Engelfche Vorst, hier door nog bet in toorn blaakende, bleef geenzins in gebreke, om Jongkheer Jan , ten zijnen Hove opgevoed , inteboezemen , hoe verregaande zijns Vaders onverfcbilligheid omtrent hem was ; en het viel hem ligt, een kind van dertien jaaren te doen toeftemmcn in den aanflag , toen beraamd, en zich van Floris, zijnen Vader, meefter te maaken. De vcrffandhouding van Eduard den I. in de Nederlanden hadt hem ten vollen onderrigt , hoe veele Edelen omtrent den Graaf dagten. De voornaamfte misnoegden waren Gerard van Velzen, Gijsr.recht van Amstel , Jan van Heusden , Herman van Woerden , bij welken zich voegden Arend van Benskoop , Gerard van Kraaienhorst , Willem van Teilingen , Willem van zaanden , hugo van baarland , kostijn van Boternisse , en verfcheide anderen. De Kronijkfchrijver Melis Stoke , die onder de Regeering van Floris den V. zijn Werk begon , verzekert, uit (*) Spiegel Hift. 201. veele  »er NEDERLANDEN. 3,9 veele perfoonen van rang vernomen te hebben , dat WoLFERD VAN BoRSELEN en Jan VAN ReNESSE kennis van deezen toeleg, en dien goedgekeurd hadden : niettegen(taande de eerstgenoemde met den Graave, i„ den jaare MCCXC VI, nog eeneplegtige Verbintenis floot., en de laatstgemelde het Verbond met Frankrijk getekend en gezegeld hadt. . Gerard van Velzen was , buiten twijflel, over Graaf Floris gebelgd, omdat deeze zijn Neef Ian, te Leiden, veroordeeld hadt, en doen onthoofden' wegens eenen mandag , begaan aan iemand , met' wen hij verzoend fcheen (*). Als men op gerugtenen vermoedens, meer dan op bewijzen , afgaat, kwam'er een andere reden van het hoogstgaand misnoegen bij , hier in beftaande , dat de Graaf de Vrouw van Velzen gewelddaadig zouverkragt hebben. Wat hier van zijn moge , vast gaat het, dat Graaf Floris praal, weelde en dartelheid ten Hove hadt ingevoerd. De Jufferfchap werd (leeds genoodlgd, om deel te neemen in de groote Feeften en Staatiijke Jagtpartijën, die hij gaf (f). Hij was' zeer op de Sexe verflingerd , en fpaarde niets , om naare genegenheid te winnen. Hij hadt de Dogter van Jan van Heus den gefchonden (§), en bij haar een'Zoon verwekt, naderhand, in 'sLandsgefchie. de- (*) Spiegel Hift. 203, (t) Beka, 98. (§) Scrjv. Oud Bat. 2;$. X5 Floris DE V.  Floris de V. 35» GESCHIEDENIS denisfen, bekend onder den naam van Witte vat* Haamstede; een tweede Natuurlijke Zoon, Dirk., was hem gebooren uit Catharina , Weduwe des Heeren van Voorne , eene beroemde Schoonheid van haar tijd, welke bij met het Huis te Teilingen, op het pragtigst en kostbaarst vercierd, befchonken hadt (*). Het lijdt geen twijffel, of zulk een gedrag maakte den Adel ongerust en bekommerd over de eer van hunne Vrouwen enDogters: want men was toen zo verre niet verbasterd, om eer te Hellen in eene aanzienlijke fcbandvlekke. Nog andere oorzaaken bragten het haare toe , om de Edelen tegen den Graaf te ontfreeken. Niet zonder beeven konden zij hun Gezag verminderd zien, door de Voorregten , aan de Gemeente gefchonken : zij aanfehouwden, met die zelfde aandoening, de koenheid , waar mede Graaf Floris het Regt handhaafde, ïtrijdig met hunne denkbeelden van onafhanglijkheid : want, gelijk de Kronijkfchrijvers vermelden , hadt elk Overtreder, wie hij ook wezen mogt, te dugten (f). De Edelman en de geringde Burger werden met dezelfde ftrengheid en onpartijdigheid geoordeeld (§). Fioris de V. deedt zijn gezag en dat der Wetten van allen, zonder onderfcheid , even zeer ontzien (* *). Een Schrijver, die een halve eeuw (*) Mat. Ann. 110. (f) Ann. Mat. II. 535- (§) Goud. Chron. 70. C**J Melis Stoke in Floris de V.  der. NEDERLANDEN. 351 eeuw lanter fchrcef, voegt 'er bij, dat Floris , ten dien zelfden tijde, veertig der gegoedlte Burgeren tot den Adeiüand verhief (*), 't welk niet onwaarfchijnlijk is , en zeer moest ftrekken, om de Edelen nog meer tegen hem te verbitteren. Eindelijk wijzen de zekerde befcheiden en een Brief van Koning Eduard den I , aan Keizer Adolph , uit , dat Floris in verdenking viel, van ten oogmerke te hebben , om Witte van Haamstede , zijnen Natuurlijken Zoon, dien hij teder beminde , tot Erfgenaam en Opvolger te verklaaren (f) , met voorbijgang van zijn' wettigen Zoon Jan , aan de Engelfche Kroon zo goed als vermaagfehapt , althans in de magt des Konings, nu zo zeer zijn vijand, als voorheen zijn vriend. In deeze omftandigheden , op een' tijd , dat alle die zaaden van verbitteringen als rijp geworden waren, kwam Jan van Kunt , die geheel in de belangen van Eduard dun L was, en van dien Koning, die hem zijn Neef noemde , tweeduizend Ponden 's jaarlijks voor zijne dienden trok, herwaardsover, en deelde de geheime oogmerken des Konings van Engeland aan de Edelen mede (§). Tusfchen de Huizen van Holland en van Kuik zat een diep gewortelde veete , ter oorzaake van het voorgevallene onder (*) N. Trivet An. 1296. p. 287. (t) Acl. Publ. Angl. Tom. I. P. III. iée. (§) Als boven, 145. Floris de V. Jan van Kuik, het hoofd eener zamenzweering.  Floris} de v. Van verklaart Floris den V. den oorlog. 33» GESCHIEDENIS der Floris den I. (*). Te Bergen op den Zoom werd, onder zeker voorwendzel, eene bijeenkomst aangelegd, waar Velzen, Hlusden , Amstkl en Woerden zich lieten vinden. Kuik verzekerde hun van de toeftemming van Koning Eduard en Jongkheer Jan , van den bijftand des Hertogs van Brahand en des Graave van Vlaanderen (f). Op eene andere zamenkomst, tcKamerijk, met den aanvang des jaars MCCXCVI. gehouden , waar zich de Hertog van Brahand, de Bisfchop van Durham, en twee Afgezanten bevonden, om te handelen overeen Beftand tusfchen Frankrijk en Engeland , wist de Heer van Kuik en andere misnoegde Edelen te bcr werken, „ dat men Graaf Floris den V. zou zoe„ ken te ligten, na Engeland overtevoeren, hem „ daar, zijn leeven lang, gevangen te houden , en „ zijn Zoon Jan, in zijne plaats , tot het Graaflijk „ Bewind te verheffen (§)." Van Kuik deedt, om deezen toeleg eenigzints te bedekken, en het beftooken werk eenen glimp te geeven, als Leenman van Brahand, Graaf Floris den V. den oorlog verklaaren. Een Prielter bragt den Brief. De Graaf van Holland, in dit alles niets befpeurende, dan een kinderagrig gezwets, begon luidkeels, op het leezen van deezen Brief, te lachen, zeggende: „ Welaan! geen mensch zal 'er in Hel „ land (*) Zie hiet boven. bl. 195. vt) A&. Püil. Angl. T. I. P. III. p. 168. 172. (§) Beka 98,  der NEDERLANDEN. 333 „ land blijven, zo ik 'er door Kuik moet worder „ uitgejaagd." Op dit zeggen begon dePriefter var angst te zidderen, zich verbeeldende, dat hij de gebragte boodfchap met zijn leeven zou moeten boe ten. Floris Helde hem gerust, en gaf hem een vrijgeleide , met last, om hem behouden overtebrengen tot den genen, die hem gezonden hadt. Gijsbrecht van Amstel hadt beloofd , vergoeding te zullen doen aan de Maagen der zodanigen , die gefneuveld waren in den opftand, door hem verwekt. In den Zomer des jaars MCCXCVT , begaf zich Graaf Floris de V. na Utrecht, waar van Amstel en Woerden veroordeeld werden tot het betaalen van vijfhonderd Ponden aan die van Zullen. De Graaf toonde zich edelmoedig genoeg, om vierhonderd Ponden optefchieten (*), Maar is eene nieuwe weldaad magtig , in 't hart] der Grooten, de gevoeligheid eeneroude veete wegteneemen? Men wil zelfs, dat Willem , Zoon van Wouter den V, Heer van Mechelen , nu zeer onlangs tot Bisfchop van Utrecht gekoozen, deeze zamenzweering begunltigde. Het meerendeel der Zamengezwoorenen hadt zich ] hinnen Utrecht, of daar omftreeks , begeeven, eene i gunftige gelegenheid tot het volvoeren des beraam- 1 den aanflags afwagtende. Men verhaalt, dat de Graaf, gereed ftaande, om zich aan tafel te zetten, door eene fchamele Vrouw een Briefje ontving, van ■ dceC) Spiegel Hifloriaal, bl. soa. Floris 1 de V. Gelegenheid tot het wegvoerenvan den Graaf. Floris de V.gerangen.  354 GESCHIEDENIS Floris be V. deezen inhoud: ,, Konings Zoon! Doorlugtige Prins! „ gedenk aan de voorfpelling des Pruldichters: De ,, Man mijnes vredes, op wien ik vertrouwde , die mijn brood at, heeft de verzenen groothj'ks tegen „ mij verheeven (*)." Hij floeg dit in den wind. On<3ertusfchen hadden de Zamengezwoorenen gewapende lieden, in drie hinderlagen buiten de ftad, gelegd. Amstel tradt daar op in 't vertrek, waar de Graaf, volgens gewoonte, naa het eeten,eenfiaapje nam, en berigtte hem, dat de Heeren hem wagtten, om op de vogeljagt te gaan. Floris was hier toe terftond bereid, en vertrok met Jan van Avennes, Zoon des Graave van Henegouwen, Gerard vanVoorne, en eenige bedienden. Een half uur buiten'dc Stad, de Pegt langs gereeden zijnde, kwam Amstel , met verfcheide Edelen, onder welken zich Velzen en Woerden bevonden , uit eene hinderlage ten voorfchijn. De laatstgemelde greep 's Graave paard bij den toom , met deeze woorden: ,, Uwe hooge fprongen hebben uit, uw hoogmoed „ zal ons niet langer ringelöoren , gij zijt, of het u „ lief of leed zij, onze gevangen!" Arend van Benskoop rukte den Valk van 's Graave hand , met bijvoeging, „Gij zult hem niet meer noodig hebben.'* Floris hieldt dit alles voor fpel, tot dat Woerden hem uit den dut hielp, met een ftraf gelaat zweerende, „ dat bij Holland voor altoos moest vaarwel zeg„ gen." De Graaf floeg terftond de hand aan zijn zwaard. (*) Beka 08.  der NEDERLANDEN. 355 zwaard. Doch Velzen , het zijne reeds uitgetoogeT hebbende, dreigde hem te doorfteeken , indien hij den minden wederftand boodt. Een van's Graave bedienden hadt de kloekmoedighe.d , om zich voor zijn Meefler te weer te (lellen; doch werd doodlijk gewond. Avennes en Voorne renden fpoorflags na Utrecht: en Floris werdt na het Slot van Muiden, aan de Fegt , niet verre van de Zuiderzee , gevoerd, waar men hem op eene (champereen harde wijze behandelde, allerlei verdrietlijkheden en fmerten aandeedt, der getergde wraake botvierende. Het gerugt deezer gevangenneeminge trof, als een donderllag, de Edelen , die het met hem hielden; doch, in 't bijzonder, verwekte het eene groote verilaagenheid bij de Gemeente in de Steden en ten platten lande , eene verflaagenheid, die weihaas tin woede verkeerde. De Kennemers, de Waterlanders, en bovenal de West-friezen , kwamen terftond op de been en te wapen, en trokken op het Muider-Slot aan, de Zuiderzee met hunne vaartuigen, daar omftreeks kruisli-nde , bedekkende. Schoon het hun aan werktuigen tot den aanval mangelde, en de meeften eenen Aanvoerder misten, maakten zij een gedugt vertoon in 't oog der bewaakeren van den Graaf. Te vergeefsch lieten de Zamengezwooreuen hun een afgeperst bevel des Graave , om aftetrekken, zien. Deeze trek was te lomp, om de onkundigften te bedriegen. Dus geen open ziende, om hem te water wegtevoeren , beflooten zij het te land te doen, en hem na Vlaanderen of Brahand te brengen, Zij zetten hem, met Floris de V. Men tragt hem te verlosten.  33<5 GESCHIEDENIS Flöru be V. Moord van Floris »en V. meteen' ruwen rok bekleed, den mond met een bandfchoen geflopt, de handen en yoeten gebonden hebbende , op een paard. Om zich aan 't oog der menigte , die allerwegen zich , tot 's Graave verlosfinge opdeedt, te onttrekken , koozen de Zamengezwoorenendeotiaebaandfte en moerasfigfte ftreeken. Tot Muiderberg genaderd, ontmoette Velzen, die vooruitreedt, om te zien, of 'er ook iets kwaads brouwde , dc Inwoonders van Naar den. Op de vraag, ,, wat zij zogten?" kreeg bij vlot ten antwoord „ Onzen Graaf." Velzen rendde met losfcn teugel na de Zamengezwoorenen. Zij konden tegen het naderend aantal, om deii Graaf te ontzetten , zich niet verdeedigen , en fielden zich, wanneer zij hem loslieten, bloot aan zijne, zo zeer getergde, wraake. Dit deedt hun een fchielijk befluit neemen , om tot het uiterfie met hem te komen, 't geen hunne voorgaande handelingen uitwijzen , dat zij liever hadden willen ontgaan. Velzen trok zijn zwaard, het met beide de handen omhoog heffende, met oogmerk, om 's Graave hoofd te klooven: doch het paard, door de beweeging van het uitgetoogeu zwaard verfchrikt, fprong ter zijde tilt in een floot, en de flag, op 't hoofd gemunt, tref de handen , en nam ze beiden weg. Velzen ,hier mede niet voldaan , fieeg van zijn paard, en bragt den Graave, in het water , nog verfcheide wonden töe. Deanderen, hem, als'tware, de eer benijdende van alleen den Graaf afgemaakt te hebben, doorftaaken hem, na het trof, zo dat die van Naar den, hem  der NEDERLANDEN. 337 hem zieltoogende of dood vindende, meer dan twintig wonden telden. De Moordenaars namen terltond de vlugt, en verlieten het Land, waar den gelooft, dat zij, of ten minllen de meelren hunner , nimmer weder den voet gezet hebben. Velzen bevondi zich in geen gering gevaar: zijn paard , waar van hij affteeg, om den Graaf te wisfer te treilen, was hem ontloopen; doch, op dat van een zijner knegten gefprongen zijnde, kwam hij 'er met ééiie wonde af, èn vloodt na zijn Slot Kroonenburg. Met lijk des afgemaakten Graafs werd door die van Maarden uit het water gehaald, gereinigd, gebalzemd , na Alkmaar. gevoerd, en daar begraaven; vervolgens is het van daar gehaald, en te Rhijnshurg ter aarde befteld: alleen is bet ingewand te Alkmaar gebleeven in een fteenen kist, die nog in het Choor der Groote Kerke gezien wordt. Graaf Willem de III. deedt, ter gedagtenisfe van Floris den V , in den jaare MCCCXXiV, op de plaats, waar de moord gefchiedde, eene Kapel dichten. Deeze werd gepleegd op den zevenëntwintigiten of achtëntwintiglten vau Zomermaand des jaars MCCXCVL De Graaf was in het fterkfte zijns levens; hij hadt den ouderdom van drieënveertig jaaren bereikt, toen hij dus moorddaadig, tot onüitwischbaare fchande van allen, die 'er deel in hadden, werd afgemaakt. Floris deV. van Flo- iis ue.m V. Floris de V. overtrof alle zijne Voorzaaten in magt en gezag. Hij was de eerde, die zich , in jaar MCCXCI, Graaf van Holland en Zeeland , en Y f[eer  S3§ GESCHIEDENIS Floris db V. (*) Ilandv, van Dord. 55. Mieris Groot Ch. Boek 516. 534. Heer van Friesland noemdi (*). Gelukkig ; hadt hij de Staatkunde bezeten , om zich te maatigcn , en te nauwe verbintenisfen met Vorflen , hem in vermogen en rijkdom verre overtreffende, te vermijden. Geen Graaf befchonk de goede Gemeente met zo veele en zo ruime Voorrcgten , geen Graaf droeg meer de liefde der Landzaal en weg. Hij bezat een verheven vernuft, een regtvaardig hart ; hij neigde meer tot het groote , het pragtige, dan tot het laagkruipende eener, opftreeken afgerigte, Staatkunde, die toen voet begon te krijgen. Van ontrouw hieldt hij niemand verdagt , en voorzag dus de treckeu der boosheid niet; zelfs op het oogenblik , dat zij zich ontdekten bij het verraadlijk vatten , wilde hij het beste denken. Zijn hoogst prijs waarde onkreukbaarheid, in het hnndliaavcn des Regts, maakte zijn Staatsbeituur gunltig voor het Volk. Trekken van wraakzugt doen zich in zijn gedrag op , die fmaaken naar de woestheid der eeuwe en het regt des oorlogs, toen nog zo vol wreedheden. Wat zijn zwak voor de fchoone Scxe betreft, het zwak van zo veele Groote Mannen , dit zou men kunnen verfchoonen , met bijtebreugen, dat een Prins, even als zo veelen zijner Onderdaanen, gevoelig mag weezen voor de bekoorlijkheden der Jufi-'eifchappe, indien de goede Zeden niet voor de iteunpijlaareu van een' Staat moeiten gehouden worden, en het voorbeeld der Vorften niet  der NEDERLANDE N. 339 niet van eenen zo zeer befmettenden enhfilloozen aart Sn dc gevolgen was Dc hoogfte roem van Floris den V. is bier in gelegen, en daar na te nreeven behoorde de ccrzugt van alle Vorften te weezen, dat bij door zijne Onderdaanen wierd aangezien alsdenVeroorzaaker van hunne Vrijheid, den Befchermer hunner Voorregten, en den Hen-teller der Wetten. Dit denkbeeld, om het juk der flaavernijc te verbreeken, om der Gemeente meer magts te verleeMM, en die der Edelen te verminderen, thans de algemeene geestneiging der Opperhoofden indeAW, moesten inrichten. Deezen, in gefchrifte opgeReld „ en bijééngebragt , maakten van de Regtsgeleerd„ heid eene Weetenfchnp, niet te verkrijgen dan door „ eene geregelde letteröefTening en eene langduurige „ ervaarnis in dc handelingen der verfchillende Ge- richlshoven. De Edelen, die voorheen regtfpraak „ deeden, hadden noch tijd, noch lust, noch be„ kwaamheid , om zich met een werk te belasten, „ daar veel hoofdbreekens en moeite aan vast was, ,, en 't geen zo weinig Rrookte met de bezigUedcn ,' ,, die zij aanzagen als voeglijk voor hunnen rang. ,, Zij verlieten de plaatzen, die zij in de Gerichts„ boven befloegen , waar hunne onkunde hun aan „ veriigtiug blootftelde. En niet alleen de geregt„ lijke uitfpraaken over Rukken, welken het onder„ werp van het geding uitmaakten , maar het gant„ fche beRuur van alles , wat tot een Regtsgcding „ behoorde, werd overgeiaaten aan Lieden, die in „ de kennis der Wetten zich bijzonder geöeiTeiid „ hadden." „Mcufchcn van een zekeren rang, die dagelnka ,, van hunne Medeburgeren geraadpleegd werden, ,., en aan wier uitfpraaken, over dc gewigtigRe zaa- ken deslcevcns, zij zich onderwierpen, moesten „ natuurlijk in de Maatlchappij, aanzien en gezag „ verwerven. Ook verkreegen zijEcrtijiels, welken „ tot dien tijd toe, waren aangezien alsgefchiktebe- loo-  der NEDERLANDEN. 367 looniiigen voor krijgsdeugden. De Ampten van de „ hoogde waardigheid cn het opperde vermogen ,, werden aan hun toevertrouwd. Dus werd'er, onder de lecken, ecue nieuwe aanzienlijke Be„ dicning ingevoerd, en behalven het voeren dep „ wapenen voor allcrloflijkst gehouden " (*). De Adel en Ridderftand.waren voorden Regtsgeleerder» verkrijgbaar. Miles Jufiithe en Miles Lit eralus waren even agtbaare Eertijtels (f). Eindelijk drekten de aart en de beginzels van het Kerklijk Regt, waarin men bepaalde wetten, getuigen en Beroepingen hadt, om de menfehen een afkeer te doen krijgen vau de geregtshandeJingen, onder de Leenregeeringe in gebruik, toen alles door geweld, of door het lot, beilist wierd. Men kan niet twijffelen, of in die eeuwen, welken men de Regeering dei; Prielteren mag heeten, werd het Kerklijk regt gemaklijk ingevoerd in een Land, waar van de Bisfchop van Utrecht een gedeelte bezat, waar de Monniken en de Geestlijken zo veel magts hadden, als hun in ftaat ff elde, om zich het gezag der wereldlijke Regtbanken te onttrekken. Ten dien zelfden tijde werd het Kerklijk Regt door gantfeh Eurnpa gcleeraard. Puii.ippus a Leidis , een Hollander, bekleedde het ampr (*) Robertson Hist. van Carel den F. I. Deel. bl.iii. 7.'e ook Montesquieu Ej'pr. des Loix. Lib. XXVIII. Chap. 42. 4t) Robertson Hist. van Carel Jen F. II. D. bl. 19$. Jan de !. Invloed van het kerklijk; regt.  3Ó8 GESCHIEDENIS Jan de I. ampt van Hbógleeraaf in die weetenfchap, te Parijs, in denjaare MCCCLXIX. (*) Dat meer is, de Graaven konden zelfs, onder bedreiging van den ban, geen Kerklijken laaten vatten. De Kerkhjke Regtbanken droegen den naam van Conftftorien ; de Regters werden Provifores, of Verzorgers, en de Deurwaarders, Kosters geheeten (f). 't Zal niet ondienftig zijn hier op te merken, dat de oudlte Lastbrieven en Hantvesten eene zeer treffende gelijkformigheid hebben met de wetten der Franken en der Friezen, zo in 't geen den regterlijken vorm als in 't geen de orde en ftijl betreft. Zij werden, gelijk de inftellingen (Capitularien) ,onderzogt in de Algemeene vergaderingen, in den Raad in orde gebragt, en moeiten in de vroegfte tijden door de Edelen, en vervolgens door de Steden , zo wel als door den Graave, goedgekeurd worden. De Graaf kon het volk niet dwingen , om zijne lastbrieven te ontvangen, noch ook de Gemeentens, uitgenomen die van Friesland, wetten maaken, zonder toeflemming des Graave (§). In de oude Charter van Zeeland, zegt de Voogd Floris : „ ik heb aan alle de Edelen toegedaan deeze „ wet te verkiezen, welke wij en de Heer van Voorne ,, bekragtigen." De Graven en Baljuwen waren verpligt het onderhouden van Charters, die de kragt van eene Wet hadden, te bezweeren. VIJF- (*) Mm. p. 153. (j) Van der Spiegel. Vadert. Regt. III. (§} Ckarter-Boek. II. 48. IV. 105. 225. 43^. 549.  eer NEDERLANDEN. 3^9 VIJFDE BOEK. De Graaven uit het Huis van Henegouwen. Jan de II. JFJolland, bijkans een tijdperk van vierhonderd jaaren , door Prinfen , uit zijn eigen Volk gefprooten , beheerscht geweest zijnde , viel nu in handen van vreemden. En wij zullen zien , hoe 't zelve, in de helft van dat tijdsbettek, uit den Huize van Henegouwen , in dat van Beheren en Bourgonje overging , en, eindelijk, tot dat van Oostenrijk , om daar van gefcheiden te worden , door eene omwenteling, die daaraan de Onaf hanglijkheid fchonk, welke het tot op deezen dag geniet. Behalven dat het Regentfchap eenigzins een trap ter Opvolging ware, hadt Jan van Henegouwen het naaBe regt van bloedverwantfchap, als Zoon van Aleide , Zuster van Floris den IV. (*). Derhalven werdt hijs C) Mart. & Dur, I. 1284. A a Jan de II, van Henegouwen,voor Graaf uitgeroepen. T2P5T  37® GESCHIEDENIS hij, bij zijne wederkomfte uit Frankrijk , waar hij een verdeedigend cn bclchadigend Verbond met Puilip den Schoonen geflooten hadt, door de Edelen en dc Gemeente met open armen ontvangen. Hij ging na de Steden Dordrecht, Haarlem , Delft .Leiden en Alkmaar, die hem clen eed van trouwe deeden , cn , bij bezegelde Brieven, voor hunnen Landsheer erkenden (*). Het is zeer te vermoeden , dat de Graaf, overcenkomftig met de gewoonte , zints altoos in agt genomen , ook het houden der Stads Voorregten bezwooren hebbe. Zeeland was vol misnoegden. Dit gewest ftrekte ter wijkplaats aan de Medeftanders van van Borselen en der zodanigen, die men dagt deel gehad te hebben aan den moord van Graaf Floris den V Jan van Renesse, die tot dclaatstgemelden behoorde, onder de voorgaande Regeering gebannen, zogt den zoen te treffen met Jan den II. Maar , geen Borgen kunnende vinden , vertrok hij na Zeeland, en kreeg welhaast, zich met de van Borselens verdduigd hebbende , eenen grooten aanhang. Behalven Zierikzee, was het geheele Eiland Schouwen aan hem onderworpen. Vergeefsch zondt Jan dl 11. eene talrijke Vloot derwaards : deeze werd , deels door Itorm vernield , deels door den vijand genomen. Guij , 's Graave Broeder , die 't bevel over dezelve voerde , viel zelf in hunne handen , en werd niet ontflaagen, dan bij uitwisfeling tegen de Zoonen van (*) Mieris II. i enz. ]m de II. Onlusten in Zee. hnj. 1300  der NEDERLANDEN 371 Van van Borselen, die Graaf Jan gevangen hieldt, voor den Koning van Frankrijk , door wien zij reeds , een geruimen tijd geleden , krijgsgevangen gemaakt waren. De Vlaamingen , zich tegen de Franfchen niet kunnende verdeedigen, waren buiten itaat, om de Oproerigen te onderfteunen. De Koning Frankrijk zogt, vrugtioos, eenen vrede te bewerken. Renesse vervoegde zich bij den Keizer, ten Hovc, bewecrende, dat Holland aan het Rijk vervallen, eu Jan de IL niets meer dan een Overweldiger was. Hij maakte den Keizer diets, dat hij zich alleen aan 't hoofd eens Legers te vertoonen hadt, als wanneer de Edelen en de Steden niet in gebreke zouden blijven, om zich voor de voeten huns Opperleenheers nedertewerpen. De Keizer verzamelde terftond eene krijgsmagt te Keulen; en zondt, heimlijk, Brieven aan de Steden in Holland en Zeeland. Hij begaf zich na Niemvmegen, en daagde den Graaf, onder toezegging van vrijgeleide. Jan de II. kwam zelf, met zijn eigen vrijgeleide Hollandfche Krijgsbenden, naamlijk, die een fterker Leger, dan dat van Albrecht den I, uitmaakten. Hij ging fcheep , voer de Waal op, mNieuwmegen. De Keizerfehen, die begonden aftezakken , trokken terug tot Kraanenburg. De Graaf ontfeheepte zijne manfcLap bij Nieumnegen ; zij fchaarden zich zelfs in llagörde, wanneer AVigbald, Aardsbisfchop van Keulen, zich als Middelaar opdeedt. De Keizer beloofde „ Jan den II. in het vrije bezit zijner Aa 2 Staa- Jan de II. Opfchuddingenvan Re» nessb. De ffetserafgeiveezen.  372 GESCHIEDENIS Jan de II. Zeeland geplunderd en te ondergebragt. 1301 Onlusten in Utrecht. 1 \ , „ Staaten te zullen laaten, mits hij dezelven van hem „ ten leen ontving." Deeze vuorilag hieldt de majeIteit des Rijks ongefchouden. Het Verdrag werdt op den vijftienden vau Oogstmaand des jaarsMCCC. geflooten. Terwijl de Zeelanders, onkundig van dit Verdrag, toefchooten, om zich met de Keizerfchen te veréénigen, liet de Graaf van Holland hunne Eilanden verwoeften, door Witte van Haamstede , en zijn Zoon Jan , Graaf van Ooftervant. Deeze laatstgemelde behandelde de Gevangenen zo wreed, dat hem dc bijnaam van Jan zondek, genade naaging. De Zeeuwfche Vloot geraakte , vervolgens!, verftrooid , en men maakte zich meefter van Schoonhoven, dewijl de Heet daar van het met de wederfpannigen hieldt. . . In 't einde dankte de Graaf, denkende alles bevredigd te hebben , zijn krijgsvolk af, itelde het bewind van Zeeland'in handen van zijn Zoon Jan, en dat over Holland in die van Guy , zijnen Broeder, zelf na Henegouwen vertrekkende. Renesse dagt eene gunltige gelegenheid gebooren.te zien, om eene landing in Zuidbeveland te doen, hij floeg het beleg voor Ter Gocs, waar zijn Leger geheel verllaagen en genoodzaakt wierd , om , mee groot verlies s na Vlaanderen te trekken. De Bisfchop van Utrecht behieldt beftendig zijnen onrustigen aart. Gehaat door zijne Onderdaanen, vervolgd door dc Edelen, die hem langen tijd gevangen gehouden hadden, hadt hij zich eindelijk mRewe begeeven , om afftand vau zijn Bisdom te doen. Dc  der. NEDERLAND E N. De Paus, Bonifacius de VIII, weigerde zulks; hij beval zelfs den Bisfchop van Munfler, dien ongelukkigen Kerkvoogd te hulp te komen, die welhaast in deeze Landen opdaagde. Met een Leger , in allcrbaastin Overijsfel verzameld, vertoonde bij zich voor Utrecht: de poorten werden voor hem geflooten. Voorts viel hij in de Landen van Amftel en Woef *»» die toen> o»der de leenheffiug aan het Bisdom, aan 's Graaven Broeder behoorden. Deeze was Guy van Avennes , zich toen in Zeeland bevindende, waar zijne tegenwoordigheid noodig was rot het bedwingen van een Volk, maar al te zeer ter muiterijc genegen. De Edelen en dc Steden van Ihihnd wierven terftond manfchap, om de oogmerken eens Kerkvoogds , door zugt tot vermeefteringcn geheel vervoerd, tegenftand te bieden. Bij Hoogewoerd leverden zij hem een allerbloedigften llag, in welken de zege lang in twijffel hing Tot tweekeeren , rechtte de Bisfchop eene groote Ilagting aan, iu de f gelederen zijner vijanden (*); niemand durfde , uit ê hoofde van zijn geheiligd Cbaracter, de handen aan hem (laan: doch, voor de derdemaal weder aanvallende , werdt hij van zijn paard geworpen , en gedood door een Boer, die zijn misdrijf, volgens het getuigenis eens gelijktijdigen Gefchiedfchrijvers, niet dan door eene langduurige boetedoening kon vergoeden? Het Leger des Bisfchops raakte verftrooid ; doch, (*) Beea. 103. Aa 3 373 Jan de II. De Bisfchopgedood.  374 GESCHIEDENIS Jan de II. Citrv van Henegou wen oii den Zetel te Utricht verheeven. ' j Oorlog roet de Flaa- viingen. ' 1302 , ter gedagtenisfe van het dooden des Kcrkvoogds, plaatfte men op het flagveld een Kruis, voor den tijd der Hervorminge daar nog te zien. Terftond kwam de Graaf van Holland uit Henegouwen, om zijn Broeder Guy op den Utrechtfchen Zetel te heffen. Zijn gezag nam veelen der Kiesheeren in: doch een gedeelte verklaarde zich voor ADOLni van Waldek, dien men 'm Overijsfel erkende ; hij moest echter welhaast voor eenen, hem te magtigen, Mededinger wijken. Guy bevlijtigde zich, vervolgens , om de verloopen zaaken des Bisdoms te herftellen. Geduurcnde de zestien jaaren zijner Bisfehopüjke Regeeringe, leefden de Hollanders en U- irechtfehen in vrede en de nauwfte verbintenis. ! Jan de U, volgens zijne gewoonte, na zijn Graaffchap Henegouwen wedergekeerd zijnde , hadt het beduur over Holland opgedraagen aan zijn' Zoon, den Graave van Ooflervant , die , korten tijd daar naa, fneuvelde, als hij tegen dc Fiaamingen ftreedt, in den ongclukkigen flag bij Kortrijk. Holland hadt toen geen' anderen Bcfchermhecr dan Willem, 's Graave derden Zoon, die Zeeland niet kon verhaten , waar de verdeeldheden eer gefmoord dan uitgedoofd waren. Hierop vielen de Fiaamingen in Henegouwen, en verm ee derden Lesfines. Graaf Jan bewoog, om den vijand van zijne Landen te verwijderen , zijn Zoon Willem, om Flaanderen aantetasten, welks grenzen verwoest werden. Willem zo onvoorzigtig geweest hebbende , om zijn krijgsvolk aftedanken, brug-  der NEDERLANDEN. 375 bragten de Vlaamingen, daar toe opgewekt door de Zeeuwfche Ballingen , aangevoerd door Guy , den Zoon huns Graafs , veele fchepen in zee. Doch, binnen kort, (telde Willem zich in Baat , om bun met een aanzienlijke Vloot tegen te trekken , wanneer eene ftilte hem noodzaakte te Jrnemuideè h:teloopen. De wind veranderde vervolgens ; doch Willem, zijne ontfcheepte troepen niet aan boord kunnende krijgen, werd naagezer, en te Veere overwonnen , door de Vlaamingen, die, oplaveerende, en tusfchen de Eilanden heen zeilende , den wind, die uit het Noorden woei, gewonnen en At Hollandfche Vlobt bereikt hadden. Willem hadt nauwlijks tijd, om zich te Middelburg te bergen; daar belegerd door de Vlaamingen, • Was hij verpligt te daadigen, op voorwaarde, dat hij '. leeven en vrijheid behieldt. Men zegt, dat Guy hem zou hebben doen gevangen houden , indien Renesse, die eene grootmoedige ziel bezat, hen al Jan de II. de lehande van zulk een laaghartig bedrijf niet hadt voor oogen gehouden. ' Ondertusfchen deedt Guy , ftrijdig met de voorwaarden der overgaave, de vestingwerken der Stad flegten, cn hieldt een vee! grooter getal Gijzelaars , dan beftemd was. Mecfter zijnde van het Eiland Walcheren , ontfcheepte hij zijne krijgsmagt op Schouwen , om Zierikzee, Werwaards Willem gevlugt was, tebemagtigen. Maar de Burgers, gewaarfchuwd, deeden eenen zo kloekmoedigen uitval, dat het groótlte gedeelte van het Vlaamfche Leger iheuvelde , ofin't water omkwam. Aa 4 Gut Felef? van Zierikzee. '3°3 Middelburgsvergejeeven.  S7ö GESCHIEDENIS Jan de II. Voordeelig Verding'voorAt Vlaamingen, T^'N DE II. wordt ziek. De y.'uamingenyerklaaren den Oorlog. f304 Guy Haagde veel gelukkiger in Holland , waar de geduurige afweezlgheid des Graave, de laatfte nederlaage , en de afkeer der Hollanderen en Henegouweren van elkander, de ecrstgemelden van de toenmaalige Regeering wendig gemaakt hadt. Met één woord , op de aankomst der Vlaamingen, fcheen alle moed uitgedoofd. Graaf Jan , zich toen in 't Land bevindende, floot met hun een verdrag. Hij Rondt aan Guy geheel Zeeland af tot aan de Maas, de Stad Zierikzee alleen uitgezonderd: hij verleende aan alle de Kooplieden , uitgenomen aan dc Gebannenen, de vrijheid, om in Holland te komen en handel te drijven. In gevalle van vredebreuk , zou men geene vijandlijkbeden aanvangen, dan vier maanden naa het vcrklaaren des oorlogs. Men kan niet lang gerust weezen op de trouwe eens verdrags, met eenen eerzugtigen en onrustigen Nabuur geflootcn. Dezelfde Vlatiming, Guy , Zoon des ouden Graafs Guy , toen in Frankrijk gevangen , verdaan hebbende , dat de Graaf van Holland door eene gevaarlijke ziekte was aangetast, verklaarde hem den oorlog. Jan de U. gaf, eer hij herflel in zijn geboorteland ging zoeken , het beltuur over Holland aan zijnen Zoon Willem , met toeltemming van de Edelen en dc Steden , die welhaast hun ijver voor het algemeene welweezen deeden blijken; de Edelen, 't geen zelden gezien was , verbonden zich , op eigen kosten te dienen : en de Gemeentens verdubbelden het, aantal der krijgsknegten. De Utrechtfchen , aangevoerd door hunnen Bisfchop t  der. NEDERLANDEN. 377 fchop, alsmede de Kennemers en West-friezen, vervoegden zich bij de Hollanders, te Zierlkzee gelegerd. Men verhief, ten dien dage, en vóór en naa het leveren van een' flag , lieden tot dc Ridderlijke waardigheid. Willem verleende, om, ineen zo hachlijk tijdgewrichie , den krijgsmoed der zijnen, hem zo noodig, optewekken, achtenveertig Edelen van zijn gevolg die krijgsörde. De Vlaamingen legerden zich , onder het geleide van Guy en van Reinesse , op Du'veland. De Hollanders , waarfchijnlijk vervoerd door een vermetel vertrouwen, ontfchcepten daar desgelijks. Willem zogt hun aftemaanen van een' roekloozen aanval , doch niets kon hun wederhouden van den vijand optczoeken, die, hun , door een voorgewende hertocht, dieper iu 't land ingewikkeld hebbende , op hunne agterInede aanviel, en deeze op de vlugt floeg. De wanorde verfpreidde zich door het gantfche Leger: het flagvcld werdt bezaaid met de lijken vecler Edelen, de Bisfchop van Utrecht bleef gevangen , cn Willem wist ter nauwernood het zwaard der Fiaamingen te ontkomen, door na Zi-erikz.ee te vlugten. De gevolgen deezer nederlaage waren allcrdeerf jklt. Dc Overwinnaar begaf zich terftond na Noordholland , 't geen toen al het Land tusfchen de Maas en Kennemerland begreep. De voorfpoed zijner wapenen, fteeds onder het beleid van Renesse , joeg den fchrik in de mcefte Steden. Delft , Leiden, Gouda , Schiedam en Schoonhoven openden de poorten voor de Fiaamingen. Dordrecht cn Haarlem alleen Aa 5 ga- Jande II« Willem door de Vlaamingenoverwonnen, Noordhollandbemag:igd.  3?8 GESCHIEDENIS Jan de II. Tocht des Her to dulphs Klooftcr verfchecn zelf met verfcheide Afgevaardigden te Haarlem , en deeden hulde aan den Graaf, hem de magt verleenende , om „ voortaan 9, Schouten , Schepenen , en andere Regters in „ Friesland aantefteller:." Men wil , dat zij toen Willem den III. een oud Gefchrift vertoond hebben, waar in vermeld Ronden de plegtiglieden, met welken de Graaven van Holland, oudtijds, in Friesland , beooften de Zuiderzee , ontvangen werden, liet hieldt, onder anderen, in, „ dat de Graaf ope„ ne Brieven moest toonen, gezegeld door den Ko„ ning van Dultschland; bij zijne komst allen Inge„ zetcnen een' goeden en vasten vrede geeven; van „, Staveren na zijn Land , Hofland genaamd , in „ Kempenesfe gelegen , verreizen ; van Kempenesfe „ na Aldanen gaan ; van Aldanen na Vroonakker, „ bij den Groenendaal, waar elk voor hem verfchij„ nen zal. Hier zullen vier van de voornaamRen en „ édelen hem [op een Schild] van de aarde om„ hoog herren; en men zal hem, vervolgens, altoos „ voor Heer erkennen. Voorts zal de Graaf hier „ te regt zitten, over allerlei gefchillen , misdaaden Cc 4 „ ea DE III.  4o3 GESCHIEDENIS Willem de III. tervloed, in den jaare MCCCXXXIV, die de Friezen inzonderheid trof, lag de Graaf eene belasting Verdrag met Engeland, 1334 „ en verraaderijen, binnen den Lande voorgevallen, „ en , naar het oordeel zijner mannen , uitfpraak „ doen (*)." Willem de III. liet niet agtcrwege, 't geen kon Itrekken,om zijne magt in Friesland te vestigen. Hij ftelde overal Grietmannen, Schouten en andere Amptenaaren aan. Hij liet zich niet alleen erkennen in de Steden en de Landfchappen, maar ook door bijzondere perfoonen (f). Te wel afgerigt in flaatkunde, om niet te wceten hoe noodig het is, in den beginne , het juk te verzagten voor Volken, altoos naijverig ten opzigte van hunne vrijheid , zogt hij ze met zagtheid aan de hand te doen gaan , en noemt ze menigmaal zijne Vrienden. Naa een geweldigen Wa- van twee Penningen op elk Morgen lands in Iünnemerland, welk Gewest min fcheen geleden te hebben: en dit deedt hij, overmids den nood in Fries-, la;id(S). De herhaalde aanvallen van het Voeteuvel, de fchijnbaare nadering des doods, konden in Willem den lil. dc zugt, om zich in buitenlandfche zaaken te (teeken, niet uitdooven. Zijn Schoonzoon, Eduallo de III, Koning vau Engeland, vervoerd door eene ftaatzugt, welke noch de regtvaardigheid tot (*) Friesl. Cbartcrb. 135. (|) Friesl. Ghanferb. 136 192. (§) Handw van Kennemerl. bl. 8.  ber NEDERLANDEN 409 tot grondlfeun , noch nut ten voorwerpe hadt , befloot, Philip van Valois, Koning van Frankrijk, Graaf WiLLEMS Schoonbroeder, van den throon te bonzen (*). Eouard de III. was, van 's Moeders zijde, Kleinzoon des laatst overleden Konings; Philip was flegts een Neef; maar een ftandhoudend gebruik, de grondwet des Rijks , volgens welke de Vrouwen , cn die van de Vrouwlijke zijde afltarnmen, van den Throon geweerd zijn, een gerustnegenjaarig bezit , de ingewikkelde toeftemming des Mededingers (t), en eindelijk het beste en meest geldende regt, de algemeene erkentenis des Volks, hadden Philip, die van de Manlijke zijde kwam, op den Throon gezet en bevestigd. Eduard, beflooten hebbende zijne eifchen te doen gelden' fpaarde geen moeite, om zich Bondgenooten te verfchalTen, bovenal in de Nederlanden. Blij ontdekte eerst zijn toeleg aan den Graaf van Holland, zijn' Schoonvader , dien hij te gereeder overhaalde , dewijl deeze verftoord was tegen Philip , die één zijner Dogteren aan een' Zoon des Hertogs van Brahand uitgehuwelijkt, en daardoor het beraamde Huwelijk van dien Prins met 's Graave vierde Dogter, Elizaisetii, omver geflpoten hadt. „ Onder voor' „ wendzel van de grenzen des Rijks tegen Frank- „ rijk (*) Hüme II. 334- 3=9- (+) Hij hadi, in den jaare MCCCXXIX, hulde, wegeus Guijenne, gedaan aan Philip, ais aan zijnen q leenheer. Cc 5 Willem de III.  4io GESCHIEDENIS WlTXEM DE III. Dond van Graaf Wh.i.em pen III. 1337 Zijn Cha. rafter. „ rijk te zullen verdeedigen, verbonden zich Graaf „ Willem en zijn Zoon , aan wien bij het Graaf„ fchap van Zeeland hadt opgedraagen , om elk dui„ zend man en meer aan den Koning van Engeland „ te zullen leveren (*)." Willem de III. overleefde deeze gemaakte verbintenis , voor welker naakomen zijn Zoon zich verbonden hadt, nauwlijks twee wceken : de dood rukte hem te Valenchljn weg, in Zomermaand des jaars MCCCXXX VII, Nimmer was Holland beftuurd door een Graaf, zo afgerigt op de kunst , om zijn gezag uittebreiden. Hij beveiligde Holland altoos tegen de aanvallen der Vlaamingen en Brakanderen, De Keizer, de Koningen van Frankrijk en Engeland waren zijne Bondgenooten. Hij bragt de Friezen te onder, en hieldt de Utrechtfchen in een'ftaat van afhanglijkheid. Ondertusfehen fchijnt hij, fchoon de Goede bijgenaamd, eer gevreesd dan bemind geweest tc zijn. Zijn veelvuldig verblijf in Henegouwen fmaakte niet. Een Schrijver van dien tijd drukt zich, ten deezen aanzicne, in den finaak dier eeuwe, dus uit : " Het , ware te wenfehen, dat dc Graaf het vrugtdraagend Holland zo dikwijls niet verliet, om Hene" gouwen, 't welk alleen bloemen voortbrengt , te " bezoeken \ dat hij bet voorbeeld van Jacoc volg- ' de, die zich meer ophieldt bij deVrugtbaareLea, " dan bij de fchoone Rachel," Nog vrijer laat die zelfde Schrijver zich hooren ov;r de Itrengheden, door (*) AB. PM- Angl. Tom. lil V- III. 168. 16».  der NEDERLANDEN 4n door den Graaf in liet Bisdom gepleegd: hij vertoont den Kerkvoogd als een Man, 'die zich liever wilde „ arm maaken, dan dulden, dat zijneSchaapen van „ vreemden gcfchooren en den muilen der Wolven ,, voorgeworpen wierden." Hij vaart voort , en zegt: " die zelfde frrengheid maakt den Graaf niet „ alleen draf baar voor den Kerklijkan Regter; maar „ hem, met al zijnen aanhang, zo bij zich niet be„ keert, onderhevig aan de Helfche ftraffen." Van de uitdrijving van 's Graave Schouten uit Staveren gefprookcn hebbende, vermaant hij den Graaf, "zich „ voortaan niet te zeer met de zaaken van anderen „ te bemoeien , en de Kerklijken in rust te laaten, „ indien hij de veröordeeïing iu de andere wereld „ ontgaan wilde (*)." Het blijkt ook van elders niet, dat Willem de lil. de gunst der Geestlijken zogt. In tegendeel gaf hij, in den jaare MCCCXXVIII, een verbod, om eenige Landen , Ambagten of Tienden aan Kerklijken of Monniken te verkoopen , als die, in zulke handen, vrij van belasting, overgaande, zijne inkomlten verminderden (f). Dusdanig een Bevelfchrift was ten hoogden noodig in een' tijd, dat de Geestlijken zo veel lands aan zich trokken : men wil, dat zij in Friesland twee derden der landerijen bezaten. Bedrijven, als de opgenoemde, waren niet gefchikt, om hem van de Geestlijkbeid den bijnaam van den Goeden te doen verwerven : misfehien heeft hij (*; Will. Proc. (10 Mat. 4mu Tom. Willem de III, j  4» GESCHIEDENIS Willem de til. Schets van het Siaatsbeftuur. hij deezen verkreegen , door een voorgenoomen, doch gelukkig ohyolvoerd gebleeven , Kruistocht na het Heilige Land. Marinus Sanuto , een Vcnctiaan, hadt hem deezen in 't hoofd gebragt, en hem een Boek opgedraa ten over de middelen , om het Heilige Land te winnen cn te behouden (*). De Burgerlijke Vrijheid des Voiks, de Voorregten van den Adel en de Geestlijkheid, hadden eenigen tijd te vooren, ten tegenwigt van de. magt der Graaven gediend: doch, dewijl dit tegenwigt niet beltendig was, noch op vaste gronden van wederwerking fteunde, hadt het aangroeiend vermogen van Willem den JU. den evenaar aan de zijde der eigendunkiijkc Ilegceringe doen overfiaan. Vermids men de rechte grensperken, noch de zekere regels der Oppermogenhcid kende, Bonden deeze onderfcheide magten tegen elkander over, en elk derzelvcn hadt op haare beurt de overhand, naar gelange de omftandigheden gunftiger of ongunftiger liepen. De veelvuldige uitlandigheden van den Oppervorst fcheenen zomwijlen de Onderzaaten aan hunne onafhanglijkhcid over te laaten: meermaalen weigerden zijbijftand, en gaven tekenen van vrijheid. Dus hebben wij gezien, dat de Gelderfchen , door de zwakheid van hunnen Graaf, zich alles aanmaatigden, hem trotslijk tegenfpraaken , beftreeden en afzetten. Wij ontmoeten, op eene zeer treffende wijze, alle de kenmerken van zuivere Volksrcgeering, of van Oosler- fcha (*) Mar. Sanut. Epifl. p, 298. 2519. 30a.  »eii NEDERLANDEN. 413 /^EigendunklijkeHeerfchappij; en het is, in gevolge van de beginzelen dier beide Regeeringsvormen, dat da- Edelen nauwlijks, ten tooneele komen. En misfehien heeft men, ten einde zij niet geheelenaï in 't vergeet mogten geraaken, toen een Naamlijst der Edelen opgedeld. Willem de III. Desgelijks zien wij, overeenkomflig met de grondbeginzelen der volftrekte Afiatifche Oppermagt, het hoofd des gcringfren Onderdaans befchut, en dat der Grooten deeds in gevaar (*). Schoon de onhandigheden van het dralfén eens Baljuws eenigzins verdicht fchijnen, is het geval, in den grond der zaake, overeenkomdig met de gebruiken dier tijden en met die onverbiddelijke onpartijdigheid , welke geen verfchil maakt tusfchen Grooterf en Geringen, welke in Willem den III. gepreezen wordt. De gebeurtenis zelve heeft zich , naar luid der vernaaien, dus toegedraagen. In Kennemerland, of gelijk anderen willen, Zuidholland, hadt een Boer eene Koe, die zeer veel melks gaf, en genoeg, om alleenzijn talrijk huisgezin het noodige zuivel te verfchaflèn; van deeze Koe fprak men in de geheele landdreeke, als eene, wier wedergade niet bekend was. Dc Baljuw, een' dit* ontmenschte Landbcftuurderen , die, om dat zijver re buiten het oog des Meesters zijn , meenen deBur gers, inzonderheid de armen en de geringen, te mogen onderdrukken, wist middel te vinden, om den fchamelen Landman deeze Koe te ontneemen. De Boer, ^.n „ troost( ) Montesq. Efpr. des Leix. VIII. ?. Voorval tusfchen een Boer en een Baljuw-  Willem DE III. 414 GESCHIEDENIS troostloos wegens dit verlies, bragt zijne klagte daar over in te Frdenchyn, waar de Graaf ziek lag. De Baljuw werd tei Hond, benevens den Schout van Dordrecht*^ zijn Neef, ten Hove opontboden, enoogenbliklijk verweezen, om de fchaade aan den Klager ruim en rijklijk te vergoeden. „ Dan ," voegde de Graaf 'er nevens, de Arme Boer is voldaan, doch het 5, Regt niet: de Onderdrukker, die de bezitting eens „ Burgers zich toegeëigend en den eigendom eens „ arrnëri mans niet ontzien heeft, moet zijn misdrijf „ met den dood boeten. " De Graaf haalde zelf bet zwaard uit de fchede , gaf het den Scherprechter, die den Baljuw, in 's Graave kamer , daar hij te bedde lag, bet hoofd afhieuw. Het hoofd en de romp werden na Dordrecht gebragt,en alledeBaljuwen en Schouten kreegen last, om de begraafnis bijtewoonen (*). 't Is bekend, dat de oude Opperhoofden der Germaanen , in burgerlijke en in krijgszaaken, de uitvoerende magt hadden , en dikwijls in eigen perfoon dezelve verrigtten. Met den aanvang der Twaalfde Eeuwe zag men 'er nog een treffend voorbeeld van in de Nederlanden. Boudewijn de VII, Graaf van Flaanderen, deedt twaalf Edelen, die de Kooplieden beroofd en geweldaadig behandeld hadden, vatten. Zij werden allen in eene groote zaal gebragt, en moesten op een hooge bankklimmen, met een koord om den hals , vastgemaakt aan de zoldering. Wanneer (*) Gouchch Kronijkje. bl. pS. Bal. Hord. 725' ^59-  her NEDERLANDEN. 415 «eer du alles gereed was, kwam de Graaf zelf, en fchopte de bank om verre, waarop de misdaadigen tuslchen hemel en aarde hangen bleeven (*). Men zou noch verfcheide Haaltjes kunnen bijbrengen, die lijzen, dat de Graaven in de Nederlanden de wetgeevende, de Regtfpreekende en Strafvoerende magt niet alleen bezaten, waar ook dikwijls oelenden. (t) Idsinca Staatsr. 174. Wil. Willem de III.  •4i6 GESCHIEDENIS Willem de IV. WlELEM DE IV. ■verbindt zich met Engeland. Reinoud de II. Graaf van Geldtrland. ]0)i:.eze Vorft droeg reeds den Tijtel van Graaf van Zeeland, wanneer hij, omtrent negentien jaaren bereikt hebbende, in de Graaffchappen van Henegouwen en Holland, zijnen Vader opvolgde, dien hij beloofd hadt de Verbintenisfen, met Engeland'^Angcgaan, geftand tc zullen doen. Hij hieldt zijn woord, op voorwaarde , in een nader verdrag, op den twaalfden van Hooimaand des jaarsMCCCXXXVllI, vastgelleld, dat Eduard de 111. van den Keizer den tijtel van Rijks - Stedehouder verwierf: deezen verkreeg hij gereed, door bemiddeling zijner Vrouwe, Zuster der Keizerinne, en bovenal door eenige agterItallen te betaalen, en groote beloften te doen. De meeste andere Nederlandfche Vorften, door deezen tijtel verblind, en door de onderhandelingen der Graaven van Holland bewoogen, of verlokt doorliet goud en de toezeggingen van Eduard den III, traoen in t zelfde Verbond. Een der beroemdIten onder deezen was de Graaf van Gelderland, Reinoud de II, bijgenaamd de Zwarte, die Eleonora, Zuster van Eduard den III, ter vrouwe hadt (*). Behalven deezen band van Bloedverwantlchap, mag deeze Vorft aan den Koning van Engeland door an- dc- (*) Act. Puil. Angl. Tom. II. P. III, p. i/9- -77*  der Nederlanden. 417 dcre overéénkomften verward gerekend worden. Beiden hadden zij hunnen Vader beftreeden en onttbroond, zonder dat een zo aanftootlijk gedrag de liefde der Landzaaten, ten hunnen opzigte , deedt verflauwen. Beiden bevestigden zij den vrede in hunne Staaten , deeden hun perfoonlijk gezag toeneemen, en maakten zich gevreesd bij hunne nabuuren en vijanden. Zints den jaare MCCCXXVII, was Reinoud , in 't gevolg van den Keizer, na Italië getoogen, die toen de Griekfchen en den Paus beoorloogde , aan 't hoofd der Gibelhnen, en eene menigte Monniken in den ban gedaan, om dat zij beweerd hadden, dat hun Kap fcherppuntig moest weezen, en de fpijs en drank hun niet in wettigen eigendom toekwam (*> , Reinoud de II, weldraa in zijne Staaten terug geroepen, behaalde eene zeer bloedige overwinning op AêZuikenaars, tegen zijn'Neef Adolph, hunnen Bisfchop , opgeftaan, en dwong hun tot onderwerping In den jaare MCCCXXXII maakte hij zich , ter gelegenheid van eenen oorlog* met den Hertog van Brahand, meeffer van de Stad Thiel, welke hij voor altoos aan Gelderland verbondt. Het Kafteel van Vollenhoven , 't welk hem ten deele gevallen was, in de verdeeling des Bisdoms met den Graave van Holland, veroorzaakte een bloedigen twist met de Friezen. Zij befchuldigden de, Gelderfche bezetting van ftrooperii'en en verwoe- ftin- (*) dnn. dt FEmp, en ï^?. d d Wiuex DE IV.  4iS GESCHIEDENIS Willem m IV. Hingen, in hunne Landen aangerigt. Van hier hoogloopende wederzijdfche vijandlijkheden. Het blijkt uit de klagren, door de Friezen bij den Graaf van Holland ingeleverd, dat zij tekortfchooten. „Wan,, neer," zeggen zij, „ alle onze ledemaatenin ton„ gen veranderden, Zouden wij nog niet in ftaat zijn, „ om uittefpreeken de verwoeftingen, de brandftich„ tingen, de moorden, door den Graaf Reinoud „ gepleegd (*)." Ondertusfchen werdt Gel¬ derland, van dag tot dag , inwendig magtiger , en voor de nabuuren vreeslijker. Te vooren niet bekend , dan door eenige Verbintenisfen , en drooperijen op de grenzen, werdt nu het Bondgenootfchap van Gelderland gezogt door groote Vorften , en het hadt invloed op de gewigtigde omwentelingen. Het gelukkig uitwerkzel , buiten twijffel, van het aanmoedigen des Koophandels , de bron des rijkdoms, dien de Graaf met rijklijkheid fpilde , om Eeitijtels te koopen, en in 't bezit vau uitgcftrekter Landen te geraaken. Het verfehaffen van geld heeft zeker Keizer Lodewijü bewoogen, om het Graaffchap van Gelderland tot een Hertogdom te verheffen. De plegiigheid gefchiedde te Fiankfort, op den negentienden van Lentemaand des jaars MCCCXXXIX. De opene Brieven houden in , dat Reinoud , uit aanmerking van zijne Koninglijke afkomst, van zijue onwankelbaare trouwe , en de dienden , aan het Rijk bcwee- zcn, (*} Pont. 223. Friesl. Chgrterb. 102. Gelderland tot een Hertogdomverheven. 1339  DER NEDERLANDEN. 4J9 Si Cn te bCWij'Z£n ' t0t Hm°£ ~™ Prhn deS Hethgen Rijks verklaard werdt, bcfchonken met Het voorregt, om zich vier Amptcnaarui te verki^en een Hofmeefler, een Marfchalk, een Kamerdienaar en een SW^fcr, op voorwaarde , dat de Hertog en diens ©pvöJgers altoos aan het Rijk onrierwo.pen en getrouw zouden blijven. Ook kreegen zij hetR-t, om geld te munten van het zelfde gewigt eff^aarde als dat der Edele Graaven van Henegouwen en Hol /*»<ƒ,.die, gelijk wij hier boven gezien hebben, ree.s voor lang dit Regt bezaten (•). Eindelijk werdt den nieuwen Hertog het voorregt verleend, om den Keizer, als de plegtigluid het vorderde , den Rijksmantel omtehangen en de Kroon op 't hoofd te metten (f). Men vindt egter niet, dat Rei™ m li. of zijne Opvolgers ooit bier van gebruik gemaakt hebben, noch ook van den afftand, hem ,dric dagen laater , gedaan , op de Keizerlijke regten en mkomften in Oost-friesland; fchoon hij daar voorde verbaazende fomme van veertigduizend Marken betaalde (§). Hertog Reinoud vervoegde zich welhaast , benevens den Graaf van Holland , bij Koning Eduakd M, die den veldtocht opende met het beleg van Kamerrjk, een beleg, \ geen hij verpligt was opte- i r*\ -7 ^ree- r C j Zie hier boven bl 318. Ct) Geld. Plae. Boek, I. D. bl.,. Froissart, Vol. I P- 38. (S) Friesl. Chartert, ip*. Dd % Willem de IV. De Graaf van I/olland gaat na de Faanfchë zijde over.  4so GESCHIEDENIS Willem ] be IV. Ilij keert tot de Engelfcicnweder. breeken. De Bondgenooten vielen, vervolgens, in Picardije; doch de Graaf van Holland weigerde derwaards te volgen, bijbrengende, zich alleenverpligt te hebben, om op den bodem des Duitfchen Rijks, en dus niet in Frankrijk, te dienen (*). Eduard ontveinsde eerst zijn misnoegen , doch gaf des eerlang de duidelijkfte blijken , met zijne krijgsbenden door Henegouwen te laaten trekken, waar zij veel balddaadighcid pleegden. De Graaf (loof op in arren moede: hij trok , oogenbliklijk , met vijfhonderd Specren na Vironfosfe , de legerplaats des Konings vau Frankrijk, waar bij met open armen ontvangen werdt (f). Naa verfcheide heen- en wedertochten , bevonden de twee Legers zich bij elkander; doch het kwam tot geen hoofdtrelTcn. In het volgende jaar , hadden dc Inwoonders van Haspere, eene kleine Stad in Henegouwen, de ftoutheid, om, zonder daar toe eenig bevel te ontvangen, in het Kamerijkfche te ftroopen. De Franfchen namen des wraak, en een afgezondene krijgsbende lag Haspere in asfehe. De verftoorde Graaf beriep , te Bergen in Henegouwen, den Raad van Henegouwen, Holland en Zeeland. Hier befloot men , de Franfchen te beoorlogen; de Abt van St. Crispijn bragt de Oorlogsverklaaring aan den Koning van Frankrijk , die tot antwoord gaf, " dat de Graaf van He„ negouwen, zijn Neef, een Zot was." Doch (*) Froissart.VoI.1. 37,43. Nangii Chr. adAn. 1340. (t; - - - - . 45-  der. NEDERLANDEN. AÏI Doch die Zot wreekte zich , door de Franfche Grenzen te ontrusten en te plunderen : maar , van wraakzugt blind, trok hij na Duitschland en Engeland, om hulpe, ten einde hij de opening des veldtochts mogt verhaaften , en liet Henegouwen blootgelteld aan de woede der Franfcheu, die 'er de deer. lijkfte verwoeffingen aanrichtten. Eduard, inden Zeedag voor Sluis in Vlaanderen op de Franfchen gezegepraald hebbende, veréénigde al de krijgsmagt zijner Bondgenooten te Vilkvorden, waar zkh ook Graaf Willem bevondt (*). Te vergeefsch belegerde het veréénigd Leg'Cr St.Omer en Doornik: de Franfchen wederltonden allerwegen den aanval. wc- Cl) Eroissart. Vol. t 62, Dd 3 Willem de IV. JoANNA van va- lois bewerkt een beftand. 1341 Middelerwijle boodt zich Joanna van Valois, Gravinne Weduwe van Holland, Zuster van Philip , Schoonmoeder van Eduard , Moeder van Willem , tot Middelaresfe aan. Zij zag met het uiterfte hartzeer, aan den eenen kant, haar Zoon eu Schoonzoon , en , aan den anderen , haaren Broeder, gewapend tot elkanders bederf. Het gelukte haar , tusfchen deeze krijgvoerende Mogenheden, een beftand van negen maanden te fluiten. Deeze Vorltin, dit werk volvoerd hebbende , begaf zich, 't zij moede van zo veel krijgs, tusfchen zo naabcftaande Bloedvrienden , en allen nan haar zo nauw verwant, gezien te hebben , 't zij van de  Willem de IV. Zonderling geval van Reinoudden II, (*) Froissart. Vol. I. 72- 74. Nangii Chron. ad Ann. 1341. 45a GESCHIEDENIS wereldfche ijdelheden aflceerig, in de Abdy vanFontanelle, bij Falenchi\n (*). Dit was het einde van twee Veldtochten , waartoe de Hollanders, de Zeeuwen en de Gelderfchen zich haclcen laaten inwikkelen , meer door den oorlogszugtigen aart hunner Graaven , dan door eigen neiging of ftaatsbelang. De Hertog van Gelderland bevlijtigde zich op niets erndiger , dan op het verfterken zijner Grenzen en het winnen van da agting en genegenheid zijner onderdaanen, door het fchenken van Voorregten en het betoonen van gunstbewijzen. Van deezen Reinoud wordt het volgende eenigzins romanesk geval verhaald. Verfcheide verkoorne Raadsheeren hadden hem , op 't gelaad der Hertoginne, eenige tekens doen opmerken , en , in gevolge daar van, eene Egtfcbeiding bewerkt. Men hieldt haar, naamlijk, verdagt van melaatsheid, eene kwaal , toen vrij algemeen , en eene vrugt der buitenfpoorige Kruistochten na het Heilige Land; dezelve deedt voornaamlijk de huid aan , die bedekkende met witte dikke korden, doormengd metpuisten yan veelerlei kleuren. Op zekeren dag, dat de Hertog in 't midden van den Raad zat, omringd door de voornaamden van zijn Hof, vertoonde zich de Hertogin , op 't onverwagtst, voor hem. Zij hadt niets aan 't lijf, dan een dunne borstrok , en daar  naa NEDERLANDEN. 443 daar over een' langen mantel. Zij liet haare kleede- • ren vallen tot den middel, en toonde een blank,rein en gezond vel. Alle de aanfchouwers hielden het oog gevestigd op dit aandoenlijk voorwerp. Zij hadden deernis , en de Hertog zelve berouw van zijne voorbaarigheid : hij verzoende met zijne Egtgenoote, en ftierf, korten tijd daar naa , te Arnhem , in den jaare MCCCXLI1I, aan de gevolgen van een' val. Graaf Willem de IV, buiten twijffel, aangezet door zijnen krijgshaftigen aart, verhit door de geestvervoering dier tijden , en niet min opgewekt door den ijver,om den Koophandel zijner onderdanenop de Oostzee te bclchermen , welker Kusten toen bewoond en onveilig gemaakt werden door Roovers, trok tegen de ongeloovige Lithauwers op. Wel verre van zijne Godvrugtige of nuttige oogmerken te kunnen volvoeren, werdt zijne aagebooden hulp van de hand geweezen door den Grootmeelter der Diiitfche Ridderorde (*). Hij keerde weder , en was gelukkiger in het bedtijden der St-chtfchen. iNaa den dood van Jan van Diest, in den jaare MCCCXLI, hadt de Paus, de benoeming van een' Bisfchop aan zich behouden hebbende , Nicolaas de Caputio, een'edelen Romein, tot die waardig, heid verheeven 3 doch deeze , met den Kardinaalshoed befchonken, bedankte voor dit Bisdom in dat zelfde O Alb. Arg. ad Ann. 1345. Dd 4 Willem de IV. Willem DE IV. trekt op tegen de Litnau. wers. Onlusten te Utrecht.  454 GESCHIEDENIS Willem pzlV. 134-3 Utrecht door Willem pen IV. belegerd. zelfde jaar, naa te Perouje in Italië een Leerplaats in de Godgeleerdheid en het Regt opgericht, en een vrije Beurs voor twee Utrechtfchc K vcekeliugen daar bezorgd te hebben (*), Jan van Arkiïl , dien de Graaf van Holland gaarne met her Bisdom befchonken zag, bevondt zich,ten dien dage,aan het Pauslijk Hof, te Avignon, en verwierf gereed van den Paus de Bulle der aanftelliuge tot het bekleeden van den Utrechtfchen Zetel. De ijver van deezen nieuwen Kerkvoogd , om de verwarde en bezwaarde zaaken des Bisdoms te herftellen , verdient ten hoogden gepreezen te worden. In twee jaaren wist bij het zo verre te brengen, dat hij verfcheide verpande Sleten wederkreeg, als mede geheel Overijsfel, aan den Graaf van Gelderland verpand. Dc Bisfchop, voorts zijne inkomflen willende bezuinigen , veranderde zijne hofhouding, en ging teGrenohleleeven, het wereldlijk bewind des Bisdoms in handen laateude van Rouert van Arkel, zijn Broeder. Graaf Willem de IV, zich van deeze omftandiglieid tragtende te bedienen , ter voldoening zijner heerschzugtige oogmerken , of zijn oud Voorregt van Regent des Stichts , geduurende het openftaan des Bisfchoplijken Zetels, hem opgedraagen en door den Keizer bekragtigd, willende doen gelden, belegerde Utrecht. Reeds hadt hij zwaare aanvallen op de Stad gedaan , en , wel verre van zich te laaten affchrikken door eene hem toegebragte wonde , zette Beka- ijl-  dhr NEDERLANDEN. 425 te hij het beleg met allen ernst voort , wanneer de Bisfchop, uit Grenokle gekomen , een Beftand verwierf door bemiddeling van Jan van Beaumont, 's Graave Oom. Doch Graaf Willem bewilligde hier in niet dan op voorwaarde , dat vierhonderd Burgers, ongegord, blootshoofds en barrevoets, op de kniëen neêrgeboogen , hem voor zijne tent om vergiffenis fmeekten (*). De Graaf van Holland, zo zeer gefteld op het doen van krijgstochten, als nalaatig iu het ftaatsbeftuur, bediende zich van het Leger, 't geen hij nu op de been hadt, om de Friezen , die, tegen hem verbitterd over eenige fchattingen, de ophaalers derzelven mishandeld hadden, tot onderwerping te brengen. Hij ftak de Zuiderzee in met eene talrijke Vloote , die door het ongeftuime Herfstweer veel leedt en verftrooid werd. Jan van Beaumont landde eerst omftreeks Staveren ; en , niet genoeg bedenkende, dat hij alleen eene bende afgematte, en door de zecgevaaren lustlooze, krijgsknegten bij zich hadt, viel hij met veel drifts op de Friezen aan, die, fris en in orde gefchaard , de Hollanders eenen zo heftigen Willem m IV. Hij trekt tegen de Friezen op. Krijgt de nederlaage, en fteuvelt. wederltand booden, dat 'er veelen op 't llagvcld biceven , en de rest de vlugt nam. De Graaf, omtrent dien zelfden tijd aan land geftapt, liet zich door dergelijk eene losheid vervoeren, en, geen tijd neemende, om zijn volk bijédntebrengen, liet hij het, ver. ftrooid, (*) ï&vr. Ann. Tom. V. p. 359. Dd 5  4«-Ö GESCHIEDENIS Willem de IV. Sehriklij. ke wraak, nceming der Gravinne. Charaftcr vau Willem den IV. drooid, blootgefteld aan dc Friezen, die, uit hunne fchuilhoeken ten voorfchijn komende, eene deerlijke flachting aanrichtten. De Graal' zelf fneuvelde in 't hevigst van den ftrijd , op den zes of zevenëntvvintigftcn van Herfstmaand des jaars MCCCXLV. Deeze bloedige nedeilaage kwam den Hollanderen op drieduizend en zevenhonderd man te (taan: veele Hollandfche, Zeeuw fche en HenegOttwfcke Edelen lieten hier het leeven. Jan van Beaumont hadt zijne behoudenis te danken aan zijnen Schildknaap, die hem, tegen zijn zin, in een vaartuig hielp (*). De maare van deezen ongelukkigen uitflag verwekte in gantsch Holland en Zeeland een' diepen rouw. De verüaagenheid was algemeen. De Gravinne deedt , in de eerfte vervoering haarer gramfchap, alle de Goederen, welke de Friezen in Holland hadden, verbeurd vcrklaaren. Zij zondt na het Eiland Marken , 't geen zij eertijds, voor de helft, aan de Friefche Monniken hadt afgedaan , eene bende krijgsvolk, die, het Klooster aan de wraakzugt der Gravinne opofferende, hetzelve in brand daaken, en alle de ongelukkige Kloofterlingeu in de Zuiderzee verdronken (*). Willem oe IV. betoonde, geduurendezijnekortduurende Regeering, geene bekwaamheid in Staatszaaken. 't ls waar, zijne On ierdaanen verkreegen eenige nieuwe Voorregten, en werden in de ouden hertteld; doch zij hadden dezelve dankteweeten aan de (*) Froissart. Vol. I- p. 122. (t) Mat. Anal. V. 258.  der NEDERLANDEN. 427 de onbekwaamheid des Graafs en zijne dolle krijg* zngt, aan welke hij alles opofferde. Niets , dan de trek lot oorlog , en geene bekwaamheid tot het voeren daar van bezittende, meende hij de Volken, die mn Vader hadt weeten te beteugelen, te onderbrengen. Maar hij ïheuvelde in het best zijns leevens, door, onvoorzigtig, de aanflagen van zijn Vader, op de vrijheid der Friezen gemaakt, te willen doordrijven. Men beeft opgemerkt, dat deeze Graaf de eerfte was, die, om een grooter aantal perfoonen aan zieh te verpügten , dc kwaade Leenen welke aan de Graaflijkheid verdierven , verdeeld waar uit veele gefchillen over de Heeren - regten ree' Amflerdam was éen der Steden, die het meefte voordeel trok van de geldbehoefte, waarin Gra f Willem de IV. ziehftak, door zijne krijgsva ren. Onder de Voorregten , welken de^e S ad wettigde wijze, Z1j„ die van den jaare MCCCXT II de merkvvaardigden. Men vindtin dezelven de oud» boeten der Barbaaifche Volken op Moord LZe Vredebreuk, Vegterij en Huisbraak, alsni „diea ntreft m de UPflalboomfche ^ yan ™ Voor het uitfteeken van een oog, het vernainken va eehand, van een voet, betaalde men tien Pond En fchoon de doodftraf toen op eenige plaatzen t ' gen Moordenaars vastgefteld was , Li^te" Willem DE IV. Opkomst van Amflerdam,  Willem be. IV. 428 GESCHIEDENIS dezelve niet algemeen geweest te zijn , dan naa de burgerlijke Oorlogen , ongetwijfeld om de veelvuldige moorden , toen gepleegd , te voorkomen. Het blijkt, dat Amflerdam toen nog eene kleine Stad en in haar eerfte opkomen was , dewijl 'er in deeze Handvest gelast wordt, " dat men in gefchillen, ,, die de Schepenen niet wisten te beflisfen , na „ Haarlem , of ergens anders binnen den Lande, ,, zou gaan , waar zich kundiger Regters bevon„ den (*)." De woestheid dier tijden kunnen wij afneemen uit de ftraffen , gefield op het rooven, branden , en het maaken van gevangenen buiten de Stad, waar toe de Burgers meenden regt te hebben. Amflerdam, welks beginzels zeer gering en duifter zijn, fchoon één der nieuwfte Steden , hadt, naa het afbranden der Toorens en houten Bruggen, in de onlusten, die op den dood van Graaf Floius den V. volgden,eenigzins adem gehaald, onder het beltuur van Guy , Bisfchop van Utrecht, die 'er verfcheide Voorregten aan verleende. Het flrekte zeelten voordeele dier Stad, dat zij in handen kwam der Graaven van Holland , toen in 't bezit van Westfriesland. Haare ligging aan den Amftel, die door Sluizen, gelegd in den Dam, welke aan de Stad den naam fchonk, gemeenfehap hadt met een inham der Zuiderzee, het Te geheeten, vestigde daar Handelen Scheepvaart. Wanneer de Zuiderzee toenam, en nieuwe monden kreeg, of de ouden wijder werden, begonnen (*3 Handv, van Amft. bl, 2.  der. NEDERLANDEN. 429 "cn deeze bronnen van welvaart rijker te flroomen. Dordrecht, behalven dat liet te digt bij Antwerpen lag, mogt niet op tegen de mededinging eener Stad, veel geieeder en beter tot- den Noordfchen Handel gelegen (*). In't algemeen hadden de Imvöonders deezer Landfchappen zich beroemd gemaakt door de Zeevaart, welke nu, zinrs het gebruik van bet Zeekompas, in het tweede jaar deezer Eeuwe in Italië uitgevonden (*), zeer groote vorderingen maakte. HunScheepvaart maakte hun beroemd bij de Venetiaanen, toen zo vermaard door den Handel op het Oosten, van waar zij alle voortbrengzels der Indien krcegen. Marinus Sanuto, een Fenetlaansch Schrijver van dien tijd, verhief de, Friezen, Hollanders en Zeeuwen, van wege hunne bekwaamheid iu de Scheepvaart, ter Zee en op de Rivieren, en betuigt, dat veelen hunner zich te Venetië hadden te nedergezet (*). In 't einde richtten de Italiaanen, toen onder den naam van Lombarden bekend, in deeze Landen, even als in andere Staaten, Han'delgenootichappen op, met zeer ukgeftrekte voorregten befchonken. Zij zetten zich te Leyden, en bovenal te Dordrecht, neder (f). Zij waren , gelijk bekend is, de Handelaars en Bankiers van geheel Europa. Het (*) Zie Wagenaar Gefchiedenis van Amfl. . i\) Robertson Gejch. van America. I. D. bl. 60. 61. (§) M. Sanuto. Sec. Fid, Crucis p. 72. 73. (*"-) Derd. Priv. bl. 18b. Wit eem pe IV. Sraat des Koophandels.  43° GESCHIEDENIS WlT.LF.U DE IV. Mar» (*) Robertson Hift. van Carel tien f. II. D. bl. ai6, (§) Dord. Priv. 197. Het Geld werd in hunne handen niet alleen een teken van de waarde der Koopmanfchappen, maar tevens zelfs een voorwerp van den Koophandel ($_). De eerde Waren, van hier uitgevoerd, beftonden buiten twijffel in Linnens, van onheuglijke tijden, beroemd. De Lakens, gemaakt van Engelfche Wolle, de Scheepsbehoeften, de Haring en andere Visch , maakten andere takken des Handels uit. Staveren en Dordrecht hadden , zo wel als Bruggen en Antwerpen, voorraadverzamelplaatzen tot het opleggen der Noordfche goederen. De fchatten , door den noesten Handel binnen gellcept, bragten weelde voort, waar tegen de Regeering van Dordrecht Keuren maakte, in welken, onder anderen, den Burgeren verhoeden wordt, Pelterijen te draagen, een cieraad, ten dien dage alleen voor Heeren van den eerden rang gefchikt (*). De Koophandel, die de vermogens der ziele ontwikkelt, mededeehng van denkbeelden te wege brengt, betrekkingen en behoeften ontdekt, zou, buiten twijffel, eenen gelukkigen invloed gehad hebben op de nog ruwe Zeden, indien de inlandfche Oorlogen, die welhaast, en op dien ze'fdentijd, in de onderfcheide Landfchappen ontbinden, de Volken niet in de oude barbaarschheid gedompeld hadden.  der NEDERLANDEN. 431 Margareet. W iLtEM dé IV. zonder Kinderen overleden zynde, kon men , de oude Landsgefchiedenisfen raadje ce;^"^ wei anders vooruitzien, dan de vericlmklnkheden van tweefpalt en burgerkrijg. De Ingezetenen van Dordrecht meenden zich voordien naderenden ftorm te beveiligen, door het manken van «™e ^kkingen. Zij delden twee buitengewoone Amptenaars aan , om bpzigt te hebben over herbeftuur der Stad, en het bezorgen van de zaaken der Weduwen en Weezen (*). De fiaafz . Edüard , Koning van Engeland, liet geene middelen van onderhandeling onbeproefd, om eene zo rijkeerfenisfe of geheel, of ten minsten ren deele, voor zyne Vtouwe te verwerven. JV]aar de Landzaaten hadden alle reden, om vooringenomen te weezen te gen de Engelfchen en derzelver heerfchappije, zint, den moord van Graaf Floris den V. en de Re-ce rmg van Jam den I. De Keizerin Margareet brV de klemmende bewijzen voor haar regt ter Opvoiging in t midden. Zij was de oudde Zuster de, over,edenen Graafs. En dewijl Holland, Henegouwen Zeeland ^ Friesland werden aangemerkt als deelen ^ Dulden Rijks, §af Keizer Lodew^ de V. de Inhuldiging deezer Gewesten aan zijne (*) Dord. Priv. ,97. ^ De regten vau Margareetdoor den Keizer: bekragtigd.  43* GESCHIEDENIS Mar- careet. Margareetingehuldigd. Zij is mild in het verkenenvan voor regten. Egtgenoot. Hij deedt meer , en verklaarde , dat deeze vier Landfchappen niet van den anderen gefcheiden konden worden; eene fchikking, blijkbaar ingerigt, om de eifchen der Engelfchen te voorkomen. (*) Margareet ging terftond eene verbintenis aart met den Koning van Frankrijk, wiens belang het eischte, de Baatzugtigè ontwerpen vau Eduard te dwarsboomen. Bevreesd van In de handen der Engelfchen te zullen vallen, trok zij door Lotharingen en Frankrijk na Henegouwen, waar zij voor Gravinne erkend werdt, onder voorwaarde, „ van niets „ uit's Lands inkomsten te zullen genieten, voor dat „ de fchulden van haaren Broeder, Graaf Willem, „ betaald waren (f). Voorts-trok zij na Holland i de vrees voor Koning Eduard zette haar aan tot het doen van flappen, haar nadeclig; zij wilde de genegenheid der Landzaaten aan zich verbinden. Deezen bedienden zich van deeze gelegenheid , om eenige wijdftrekkende voorwaarden te bedingen, bij het erkennen van haar Graaflijk bewind. Zij deeden de nieuwe Gravin voor zich en haare Naakomclingen belooven, „ geen Oorlog te zullen beginnen buiten „ de paaien van Holland, Zeelanden Friesland, dm „ bij goeddunken der Ridderen en Knaapen en „ der goede Steden van Holland; of, in gevalle zij „ het deedt, zou niemand gehouden weezen, haatte (*) Beka 119. Mat. Anal. Tom. UI. 234(_f) Ale. Arg. ai an. 134Ó.  «er NEDERLANDEN. 433 te dienen dan uit gunst en vrijwillig (*). De Stéden Amflerdam , Ötidéwater en Woerden , werden voor altoos met het Graaffchap van Holland veréénigd. Buiten tWifiTcï kon Eduard, toei! de handen vól werks hel bende met Frankrijk te beoorlogen, en geflreeld door de gunfrigde voorüitzigten , zijne eifchen op Holland flegts zwak doeri gelden. Marga: eet , overal voor Gravin erkend zijnde, trok na Beijeren, haaren Egtgènoot, den Keizer, te hulpe, dien de Paus een nieuwen Mededinger verwekt hadt Mar- GAREETj Zii ftelc haar Zoon W11.1.RM tot O11 derregent aan. in Carel , Zoon des Konings van Baheeme. Zij liet het beduur deezer Landen in handen van haaren tweeden Zoóu, Hertog Willem, door den Keizer reeds tot Opvolger zijner Moeder benoemd. Hij was, om te onbekender , en dus voor de Engelfchen veiliger te zijn , in knegtsgewaad herwaarts gekomen , en nam alleen den tijtel aan van Verekider der Graaffchappen van Holland en Zeeland (f). Edn der eerde zaaken, door Margareet bezorgd , was het bevredigen des Bisfchops van Utrecht en het fluiten van een tweejaarig bedand met dee- (*) V Gioet PlacaatUek , V. Deel , bl. 713. in ver. fcheide Handvesten van 't jaar 1346. Voorregten, die zs zeer de Oppermagt bepaalden, waren, buiten twijffel, het uitwerkzel van verhaafting , en werden ook binnen kort herroepen. Zie v. d. Wall Dord. Priy. 201. Ct) Albeut Argent. ad Ann. 134$. £ e Oorlog] met de Utrechtfchen.  434 GESCHIEDENIS deezen Kerkvoogd. Zo ras 't zelve geëindigd was, oordeelde bij , zich te moeten bedienen van de afweezigheid derGravinne, en het nog nie'; gevestigd gezag des jongen Wjllems , om wraak Ce neemen van de verougelijkingen , hem door de Hollanders aangedaan. Hij verzamelde krijgsvolk, en deedt de Inwoonders- vau Emmenes, die zich, in denjongfixn Oorlog , aan 't Bisfchoplijk beduur onttrokken en aan dat der Hollanderen onderworpen hadden, terwijl zij zich den naam van Oosthollanders gaven, tot de oude gehoorzaamheid wederkeeren. Hij zett: zijne overwinningen op den Hollandfchen bodem , oM , en gaf het bemagtigd Oudewater aan roof en " teu prooije. Deeze inval was geheel onver«ppgt Willem bragt. om denzelven te ftuiten, een raïrijk; Leger op de been, en doeg het neder bij . .Schooi:i oven , naar 't gebruik dier tijden , den Bis>i een veld.iag uitdaagendc. Dewijl deeze den is , en ten voorbedde van dusdanige ige kan ('rekken , zullen wij dien met de .oprlpronglijke fpelling plaatzem ■ ,, Eenen Ecifamigen Vader in Gode Heeren Janvan Arkel, BisfchoptotUtrecht. Willem, „ Hertoghe van Beijeren, Palaysgrave van den RU ■, ve; beidende ter Graeflicheyden' van Henegouu Van Holland, van Zeeland, en ter Heerlic'ï* hcyt van Friesland, wi doenu te weeten , dat wi . nrit deu onfen komen zijn tote Hopenesfe, beghe„ rende'jegens u, uwe Stadt van Utrecht, endean„ dere uwen Hulperen ten ftridene, omme het groo- „ tc  der NEDERLANDEN. 435 ;, te onrecht, dat ohs gefchiet is, van u en van den „ uwen, rnit roeve ende mit brande, binnen onf'en palen, ende want het beter ware op eenen dach „ becort, danne dattet arme ltiden op alle zideri 3, uitgelden foudcn, fo begheren wi dat ghi,opden „ dach van morgen ofte in Dmxdage naatte comen„ de ten langden, tusfchen Ifelfteyne ende Jutfaes s „ ilriden wilt, ende bier of goede ghifele en feker„ heit teghevene, an beiden ziden, ende wat ghi „ hier toe doen wilt, dat wilt ons met uwen opene „ brieve in uwer Stat fegelen befeghelt, zonder niar„ ren overfchriven," enz. (*) Deeze uitdaaging werd aanvaard; en 'er volgde een hevige flag, waar in de Hollanders de nederlaage ontvingen. Hierop trof men eene wapenfchorsfing , die tot Sé. Martensdag des jaars MCCCL. moest duuren. De Bisfchop, fchoon overwinnaar , vondt zijne magt dermaate verzwakt , zijne fchatkist zodanig uitgeput, dat hij het raadzaam oordeelde meteen kleinen hofltoet fia Rome te trdcken , het wereldlijk beftuur des Bisdoms in de handen van zes Edelen Jaatende. MARGAREET. De fchielijk e dood vau Lodewijk den V, door eene beroerte op 't onverwagtst uit die Ieeven ge rukt,en de verandering, daar door,in haare zaaken gemaakt, deedt Margareet dugten , dat de nieuwe Keizer, Carel de IV, de heerschziigtige poogingen der Engelfchen mogt onderfchraagen. Daar- eii. (*) Mat. ad Anopym. de reb- Ultra], p ip/. Ee x IWarga- BEEt ftaat haare regten af aan haaren Zoon. 'H9  436 GESCHIEDENIS RTa», careet. Zij herneemt het Landsbeftuur. J35<» Willem doet zich op nieuw Toor Graaf erkennen. .enboven werd zij gedrongen door het geduurig aanhouden van Willem, en befloot, in 't einde, Hol. land, Zeeland en Friesland geheel aan hem aftefiaan. Dc-Brieven, hier toe behoorende , gaf zij te Munchen in Beijeren; Dordrecht, Middelburg , Zier ikzee , Geertruidenberg, Leiden , Delft, Haarlem , Amflerdam cn Oudewater, en veele Edelen bezegelden d^clven (*). De Keizerin behieldt voor zich alleen Henegouwen , met een jaargeld , haaren rang voegende , en geëvenreedigd aan den gedaanen af. ftanJ. Willem nam terftond den tijrel aan van G aafvan Holland en Zeeland, en lieer van Friesland, en werd in veele Steden ingehuldigd (f). Niet lang ftondt zijn gezag. Margareet , geene . genoegzaame verzekering van het tocgeltaane jaargeld, en geene betaaling altoos krijgende', begaf zich ..na Holland, waar zij Willem noodzaakte het aanvaarde Laudsbeltuur mede aan haar afteltaan. Zelfs fchijnt zij haaren oudlten Zoon Lodewijr daar aan eenig deel te hebben willen geeven , ten diens voordeele Willem beroovende (§). Deeze fcheen voor het opkomend Staats-onweer te zwigten; maar, dewijl men niet gemaklijkafbrand doet van een reeds in handen hebbend bewind, hadt hij zorg gedraagen, om zijne partij niet geheel van fteun (*) Gr. Plac. Boek, III. D.bl. i. Mat. Anal.Tom. V. ï>.- 56i. (f) Bal. Dord. 740. (§) Alb. Aroent. ad Ann 13 51.  der NEDERLANDEN. 437 deun beroofd te laaten. Veele Edelen en Steden wilden noode onder de heerfchappffe eener Vrouwe Haan. Het getal der misnoegden nam welhaast dermaate toe, dat de jonge Prins, op hun aanraaden, zich na Gornichen vervoegde, waar die van Delft anderen voorgingen, in hem tot Graaf te huldigen (*). Zijn aanhang, van dag tot dag, aangroeiende, dreef de vrees Margareet toevlugt te neemen tot haaren ouden vijand, den Koning van Engeland, dien zij op haare zijde overhaalde, door het doen der voordeeligde aanbiedingen, zo zeer ftrookendc met zijne beerschzugt. Ondertusfchen blies de geest van Partijfcbap het hart der Landzaaten aan, en onfiak eene tweefpalt, die, in hevigheid en duurzaamheid, alie voorige verdeeldheden hier ten Lande, verre overtrof. De Aan- ' hangers van Hertog Willem ftaan bekend onder den naam van Kabeljaauwfchen, die van Margareet worden Hoekfchen genoemd. De rede van deeze benaamingen fchijnt daarin gezogt te moeten worden , dat de eerden zich vergeleeken bij dien bekenden Zeevisch op onze kusten, welk de kleinderen verflindt ; terwijl de laatden met toefpeeling daar op den naam van Hoekfchen vcrkooren, ontleend van den Hoek, het vischtuig, waar mofle men gewoon is de Kabeljaamven te vangen. Dc verregaande partijdigheid draalde door in ?t gewaad: roode Mutzen ftrek- C) Joh, a Leijdis Lib. XXIX. Cap. 17. E e 3 Margareet. Oorfprongder Hoek' fchen en Kabelja au wfchcn.  43ö GESCHIEDENIS? Mar- careet. Utrecht, /che Onlusten. ftrekten ten kenmerk der Hoekfchen, de Kahcljaauw* fchen droegen roode Bonnetten. Men wil ook, dat de partij, die in de geftaadig voorvallende gevegten, de overhand hadt, den bol uit de muts des overwonnenen fneedt; een bedrijf, met den naam van den lever uitfnijden beftempeld (*). Door een bijzonder qqgeluk heerschte in Utrecht reeds van voor eenigen tijd twee partijen, de Lichtenbergen en Gonterlings. De laatttgenoemden fcheencn bijzonder ingenomen tegen het gezag des Bisfchops. Zij beltreeden hem zelfs, en kreegen, buiten twij&el, de nederlaage: dewijl zij eene zwaare ftraffe moesten lijden. Meer dan tachtig wcderfpannelingen werden gebannen; veelen kwamen door beuls handen om (f). Deeze voorbeeldlijke Itraföefeningèn dempten den geest der muiterije niet. Maar al tc wel onderrigt, dat de Bisfchop over hun geen dan een ondergefchikt gezag hadt, van den Keizer afhanglijk, fchijnt het Volk en de Edelen onder deezen dekmantel hunnen onrustigen en oproerigen aart bedekt te hebben. Zij floegen alle de bedrijven des Bisfchops met het naauwkeurigst oog gade, uit vrceze,dat hij de perken zijns gezags zou te buiten gaan. Deeze rusdoozezugt tor onaf hanglijkheid aan den eenen, deeze trek tot overheerfching aan den anderen kant moest de wijdsrgaapende verdeeldheden hervoortbrengen. In den jaare MCCCXLIX, be- (*) Beverw. Dordr b. 309. (j) Mat. An. III. 604. Dejureglad. 495. Heda. 252.  der NEDERLANDEN. 43? beriepen zij zich op den Keizer overeen vonnis,doo" den Bisfchop geftrceken. De Edelen, d< or den I tog van Gelderland opderfteund, namen vervde us openlijk de wapens op tegen hunnen Kerkvoogd. Zij weigerden yolftrekt afftand te doen van de EferfeJijke goederen, aan hun verpand of toevertrouwd. Arnoud,Heer van Tsfelftein ,\vas de eerde , die den Bandaart des oproers plantte. De Bisfchop was Genoodzaakt krijgsvolk te werven. Hij viel op de wederfpannelingen aan , en benauwde hun , den een na den ander, dermaate in de Sloten, waar zij zich gelegerd hadden, dat zij het binnen kon gewonnen moesten geeven. Veelen werden gebannen, met verbeurtverklaaring hunner goederen: de overiaen moesten vergiffenis komen fmeeken. Wij zullen hier na zien, hoe deezen door verraad toonden, welk een vuur van wraakzugt tegen den Bisfchop in hun boezem fmeulde'. De overtlaande kwaal der Partijfehappe vertoonde zich, op geen min fchriklijke en fchandvolle tooneelen, in Gelderland. Reinoud de III, Zoon en Opvolger van Reinoud den II, was van een vadzigen aart en bekrompen veiiland. Zijn Broeder Eduaud, integendeel, werkzaam, ftoutmoedig, en ftaatzugtig. Niet zonder den gevoeligften weedom zag hij zich ontbloot van een bewind, 't welk de geboorte, als bij misdag, zijnen Broeder gefchonken hadt; hij liet niets onbeproefd, om deezen misdag te verbeteren. De Gelderfche Steden fcheenen den naderenden ftaatsörkaau te voorzien, Zij traden in ecu E e 4 pu. Mar- ' gare et1349 De Burgerkrijgvan Bronkhoh'st en Hek eren, in Gel dtrlani.  44° GESCHIEDENIS MarPAREür. onderling verbond, bij 't welk zij zich verpligtten, elkander te onderfteunen tegen alles , wat eenigen, fchok kon geeven aan het handhaaven der Voorregten en het bedienen des Regts. Alle de Steden maakten één Bondgenootfchap uit : en Nieuwmegen deedt zelfs, in den jaare MCCCXLIV, deStadsvoorregten bevestigen en bezweeren. Van de twee aanzienlijklte Genachten in Gelderland, Hekeren en Bronkiiorst , die elk hunnen aanhang hadden , deelden de eerstgemelden , met voorbijgang van de laatstgenoemden, diep in de gunst van Hertog Reinoud. De Bronkuorsten, van het Hof verwijderd, en vervuld met dien geest van naijver, welke altoos bij de Grooten heerscht, vervoegden zich bij Eduais.d, dien zij zeer genegen vonden, om zijnen Broeder het hertoglijk bewind te ontweldigen. Geheel Gelderland was welhaast in twee partijen verdeeld. De band, die alle de Steden ten gemeenen beste yeréénigd hadt , werd verbrooken. De Steden, de Dorpen, de Sloten, koozen, tot hun eigen verderf, de ééne en de andere zijde. Het verhaal der moorden, verwoestingen , geweldenaarijen en wreedheden, Baande deeze onlusten, gepleegd, is allprverfchriklijkst. Het menschhjk oog wendt. zich af van zo droeve tooneelen, als zich toen ppdeeden. De velden, de bosfchen, de rivieren, de iteden, vertoonden niets anders dan de overblijfzels van volvoerde wraak en barbaarschheid: leevenlo:v.e rom-, pen en brokken van Burgers, opgehangen, verdronken, gedood, verbrand, door andere Burgers, zag men . 'i in  der NEDERLANDEN 441 in de bostellen, op de velden, op de ftraaten, op de wegen, en bij de rivieren. Eenige trekken zullen ons de woede dier partijen, ten dien tijde, affchildereu. De Aanhangers des Hertogs, de Stad Thiel ftormenderhand bemagtigd hebbende, verbrandden de Kerk van St.-Walburg, met hónderd veerrig perfoonen, die in dezelve gevlugt waren. OpPaaschdag, vervolgden zij édn hunner tegenpartijen, Emmerik van Drujjtrn geheeten, tot in een Kapelle, waar hij lijf berging gezogt hadt. Bij 't Altaar meende de ongelukkige eene veilige fchuilplaats tevindeh, in de armen des Priesters, die hem met de Gewijde Hoftie, als een veilig fchild, bedekte; doch hij Bloest niettemin, door de hand zijner woedende vervolgeren fneeven, die het Altaar met bloed bezoedelden. Eduard, van zijn kant, vijfentwintig Soldaaten eener bezettinge, die het met zijn Broeder hieldt, opgeligr hebbende, gaf in koelen bloede last, dat zij allen onthoofd zouden worden. Hunne hoofden werden ten toon gelteld op een berg, niet verre van Nieuwmegen , die den naam van den Hoojdberg behouden beeft. Deeze Burgerkrijg, met zo veel fchriklijfc heids gepaard, werd, zeer oneigen, dcFrije Oorlog geheel en (*). Margareet. in Holland, blaakte het vuur van Burgerkrijg met de heviglle vlammen, tusfchen de Hoekfiheti en Kabslfaauwfvhen, welker oorfprong wij hier boven vermeld (*) Pont, Hik. Gil. Lib. VII. p. 261 277. | Teschemaser Ann, II. 515. Ee 5 Woede der Hoekfchen en Kabelja au w Jc 'ten, in Holland. 1359  442 GESCHIEDENIS Mar- r gareet. ^ Buskruid ' in den | Oorlog ] gebiuikt. 1 ] i Margareet wint een Zeedag. Verbond der Kitbeiitiaitvfjciien tegen Margareet. meld hebben. In het eerfte jaar van die tweefpalt, verdelgden de Kabeljaauwfchen zeventien Sloten der Hoekfchen. In deezen twist van Burger tegen Burger, bediende men zich hier ten Lande, zo veel men kan ontdekken, de eerfte keer van Buskruid (*); in Frankrijk hadt men 'er, zints het jaar MCCCXXXV, gebruik van gemaakt, en wel 't eerst in 't beleg des Kalteels van Puyguillaume, in Auvtrgne (f). Wij zullen vervolgens zien, hoe deeze heülooze nieuwe vond, door tijd cn vlijt tot meerder volkomenheid gebragt, het krijgsweezen van geheel Europa veranderde , en invloed hadt op dat van' den Staat. Margareet verzamelde, in 't volgende jaar, eene Vloot, uit Engelfchen, Henegouwers en Zeeuwen befiaande , bij Fccre , op het Eiland Walcheren. Hertog Willem met de Hollandfche Vloot derwaarts gelievend zijnde, leedc het niet lang, of zij geraakten handgemeen ; en, na eenen bloedigen zeedag, waar in van wederzijden veel volks fueuvelde, verklaarde zich de overwinning voor de Moeder, en de jonge Hertog was genoodzaakt,na Holland de wijk te neemen (§). Wel verre dat deeze nederlaage zijn Aanhang verminderde in getal, of deezen tot bedaaren bragt, wist hij veele Edelen en Steden overtehaalen tot het aangaan eens verbonds, bij 't welk zij plegtig beloof, den (*) Wagenaar Faderl. H0. III. bl. 3 9. (f} Vellij VIII. 450. (§) Beka. Matth. Tom. III. p- 4oS»  der. NEDERLANDEN. 443 den de Begunstigers van Maroareet uit den Lande te zullen weeren. Ten deezen tijde benoemde Hertog Willem zijnen Broeder Alerechï tot zijnen Opvolger, indien hij zonder wettige Kinderen overleedt (*). Hij telde onder zijnen Aanhang de Steden Dordrecht, Delft, Leyden, Haarlem, Amflerdam, Alkmaar, Medenblik, Oudewater, Geert ruidenherg, Schiedam, Rotterdam, en Vlaardingen, als mede alle de Steden van Weflfriesland en Waterland (*). De Heeren en Knaapen van Arkel, van Eomond, van Waterland, van Heemskerk, van Wateringen , van Molenaar , van Bloemenstein van Kuilenburg, van Noordeloos en van Tololsen , hielden mede zijne Partij. De Hoekfchen hadden een groot aantal Edelen aan hun hoofd; doch van de Steden, die den Hoekfchen begunftigden, worden 'er geenen genoemd. Men denkt dat Jan van Beaumont, Oom van Margareet,de Steden Gouda en Schoonhoven, over welken hij Heer was, onzijdig hieldt. ! Mar. . garset. I Hertog Willem vondt welhaast gelegenheid, om de geledene fcliade te vernaaien. Niet verre van den Briele, viel 'er een tweede fcheepftrijd voor, waar in hij zijne Moeder de nederlaage gaf: de Engelfche Vlootvoogd en verfcheide lloflandfche Edelen verlooren in denzelven het leeven. Margareet hadt nauw tijd,om zich,met het overfehot der Vloo- (*) Groot PI. Boek. III, 2. bl. 4. Cf) Boxii. op Veld 181. Blac. Boek. III. 3. Margaueet verliest een ' tweeden fcheep. ;trijd.  444 GESCHIEDENIS gareet. Verdrag tusfchen Mueder en Zoon. 1354 Dood v'tfllRTARBAREEr. te, in Engeland te bergen, waar zij 's Konings bemiddeling verzogt. Willem ffak, eenigen rijd daar naa, na Engeland over , waar hij met Mactkld, Dogter van Hendrik, van Lancaster , in den egt tradt. Koning Eduard, geen kans ziende , om de gefchillen tusfchen Moeder en Zoon te befiisfen , gaf dat Buk in handen van Jan van Beaumont en Walraven van Luxemburg , die het tot dit befluit bragten: ,, Dat Hertog Willem zijne Moeder om ,, vergiffenis zou fmeeken , die zij hem , van haaren „ kant , op eene vriendlijke wijze, moest veiiee„ nen ," en op nieuw afftand doen van Holland, „ Zeeland en Friesland; uit welke Gewesten zij een „ jaarlijks inkomen zou trekken, en, voor haarlee„ ven , het Graaffchap dienegouwen behouden (*)." —— Hertog Willem kondigde hier op eene algemeene fchuld-ontheffing aan van allen dooddag, roof, brand, fchatting, gevangenisfe, brecken van huizen en vesten , in den oorlog tusfchen hem en zijne Moeder (f). Dan Margareet, door hartzeer afgemat, overleefde deezen zoen niet lang, cn zag te Valenchijn , werwaards zij zich begeeveu hadt, op den dertigften van Herfstmaand des jaars MCCCLV, haaren laatfteu dag (*). In deezer voege berokkende de Dogter cn Egtge- noot (*) Cr. Plac. Boek , III. D. bl. 4. (+) Handv. v. Amfi. bl. 4. van Alkm, bl. lij (§) Valbenaar. bl, S7.  der NEDERLANDEN. 445 noot van twee der daatkundigde Vorften , aan zich zelve overgelaaten, door eene opeenvolging van verkeerde flappen, haar eigen ramp. De zonderlingde vcrfchijnzels in haar.-lecven zijn, dat haare Voorregten, aan da.Steden verleend, haar vijanden verwekten; dat de gunden , haaren Zoon gefehonken, hem ondankbaar maakten , dat zij door behaalde 0verwinningen niet in magt toenam, en , naa de eerde nederlaage , het hoofd niet weder kon opbeuren. Zij drekt ten gedenkteken, dat de gunstbetooningen dikwijls eer de uitwerkzels zijn van zwakbartigheid, dan van een edelaartig hart en welverlicht verdand. Daarenboven maakt in eene eerst ontworpe en nog ongefchokte Staatsgedeltem's, waar in de Volken alleen na vrijheid haaken , zonder te weeten wat zij hunnen Heer fchuldig zijn, de meerderheid des Oppervorsts al zijn gezag uit. Haare zwakheid ontdekte zig te meer voor het fcherpziend oog der Burgeren , daar zij verpligt was zich tot hun te vervoegen , en , om de dringendde behoeften vervuld te krijgen, zich als 't ware met hun te verddnigen. Te. genwoordig zijn de Vorden , zelfs die , welker gezag binnen de engdc perken omfchreeven is, op een grooten afihnd van het volk verwijderd, en zij houden zich zo verre buiten hun kring , dat de mantel der welvoeglijkheid hunne perfuoniijke gebreken zo wel bedekt, dat zij, zonder des aan fmaad of eenige onheufche bejegening blootgedeld te weezen , zwak en dwaas kunnen zijn. De Staatsdienaars , die elk hun aangewezen post bekleeden , voeren alles uit: men Mar- •■ GAREET- Aanmerkingenop de Regeerinir van Margareet.  445 GESCHIEDENIS Margareet. men kent 'geen Vorften dan die , wier verftand de beletzelen der pligtplèeging verbreekt , die in eigen perfoon regeercn , of wier vermeefterzieke geest de wereld in rep en roere ftelt. Maar, ten dien dage, was de zwakheid eener Vorstlijke Perfonaadie des te gevaarlijker , om dat alle Burgers zich nog in dat hacbüjk tijdsgewricht bevonden, 't welk de overgang uitmaakt van de Slaavernij tot de Vrijheid , van de Barbaarschheid tót de Befchaafdheid, van de Onkunde tot de Weetenfchap , van de Armoede tot den Rijkdom , cn van de Eenvoudigheid tot de Weelde. De Koophandel en de verleende Vrijheden hadden, daarenboven, in den dienst verandering te wege gebragt , zo gunftig voor den Onderdaan, als nadeelig voor den Vorst. Terwijl te vooren de Vrijman een Soldaat was, verpligt om' het Vaderland , op eigen kosten , te dienen , hadt men tegenwoordig loontrekkende Krijgslieden , en de Vorften konden geen krijg voeren, zonder zich in fchulden te fteeken. Deeze inftelling was, buiten twrjffel ,het uitwerkzel van vlijt, in den grondder zaake niets anders dan het meefte winst aanbrengend gebruik des tijds. Daar dus de Graaven verpligt waren nieuwe kosten te maaken, zonder het te durven beftaan, om eene nieuwe foört van belasting opteleggen, groeiden de Steden allengskens aan in welvaart en volkrijkheid., Vgeen teffens wasdom gaf aan moed en vrijheids - min. Men merkc, eindelijk, op, dat elke Stad zich aanmerkte als een omifhangiijke Staat , vrede of oorlog maaken- de, Staatsveranderingen.  der NEDERLANDEN 447 •de , zonder zich omtrent anderen te bekommeren. De Jaarboeken van alle Voiken zijn vervuld met het fchriklijk verhaal eener Pestziekte, waar van de Celchiedenisfen weinig weergaden opleveren. Uit het Noorden van Afte verfpreidde zich die bennet, ting aliengskens door alle Staaten van Europa, allerwegen dood en venvoefiing medevoerende. In Friesland konden de leevenden ten nauwernoode de geftorvenen begraaven. De Klooftere, ichadelijke broeinesten, waar in, tegen alle wetten der Natuur en der Rede , de Mentenen zich opëenboopen en nutloos voor de wereld maaken, leeden 'c meest. In het Kloofter Klaar kamp alleen werden meer dan tweehonderd Monniken door de Pest weggerukt (*). Om deezen toorn des Hemels afte wenden, liet zich de vrees tot bijgeloovigheden vervoeren. Men herbouwde, in Friesland, veele Kloofters , door den tijd vervallen. In de Steden en op het land zwierf" een aanhang van Geesfelaaren, die , tot den middel naakt , zich tijfterden met koorden , voorzien met ijzeren haakjes en knoopen , om des te treffender wonden toetebrengen , onder dit ftreng bedrijf uitroepende , dat dit getehiedde , om de zonden der Wereld uittewi.sfchen. De Vrouwen , wier veibeelding hgt getroffen en verhit wordt, vervoegden zich bij die geestdrijvende bende. Ondertustehen deeden de Kerklijke Banvonnisfen , en de ftraffen van den We- (*) Vossius Ang.X. 118. Pont. 200. Ravikga Oostfr, Chron, 12. Mar- GAttLKT. Pestziekte. Geestdrijverijder Geesfelaaren,  44S UESCHIEDENIS der N2SDERLANDFN. Margareet. Wereldlijken' arm , en bovenal de algemeene veraè> ting , deeze onzinnigen welhaast verdwijnen , die men zeker de vrijheid zou verleend hebben , om zich , volgens de dwaasheid dier tijden , aangenaam bij Gode te maaken , door zichzelven leed en pijn aantedoen, als zij het niet beftaan hadden die geesfeiing omtrent anderen te werk te [tellen, en indien hunne Genootfchappen niet veranderd waren in oproerige zamenrottingen. Deeze beweegenisfen waren als zo veele voorloopers van de burgerlijke Onlusten , welker voorfpel wij flegts belchouwd hebben, maar wier befmetting, van het ééne in het andere Gewest overgeflagen, ze allen tot tooneelen van regeeringloosheid en verfchriklijkheden maakten. Zo belchreienswaardig en kwaadfpellend waren de tijden,. in welken de Regee* ring van het Buijersche Huis begon. EINDE des EERSTEN DEELS.