ANTWOORD GESCHRIFT VAN DEN Hr. J. C., OVER HET FORMULIER EN DE BULLE UNIGENITUS. OP HET   ANTWOORD op het GESCHRIF T van den Heer J. C. r. p&. Tot Titel voerende: Rechtmatigheid van het Formulier van Alexander VII. en van de Built Unigenitus van Ceemens XI. Met een Aanhangzel behelzende: i°. Een Uittrekzel uit een onlangs uitgegeven Werk aan zyne Keizerlyke Majejleit JOSEPH II. opgedraagen. 2°. Een Schriftje van een, Bijfchop in de Keizerlyke Staaten, met den titel: HET SPOOK DER JANSENISTER? ONTDEKT: beide in het Latyn en Nederduitfch. 3°. Een Uittrekzel uit eene HOOGDUITSCHE BIBLIOTHEEK. Nullam caufam & Suspicionem reperire potuerunt, eb quöd fidelis ejjet , êf omnis culpa & fajp'icio non inveniretur in eo. Zy konden geen reden vinden om hem verdagt te ^snaaken. om dat hy trouw was, en buiten alle '}Jsliüld en kwaad vermoeden. Daniël VI. 4. y Te Amsterdam, By J. Verlem, Boekverkoper in de Warmoesftraat. MDCCLXXXIV.   VOORBERIGT. Zommigen zullen zig miflchien verwonderen dat dit Antwoord op het Schrift van den Hr. J. C. niet eerder is uitgekomen, en dat men dus zoo lang gevvagt heeft, tot dat zyn Schrift, al binnen het eerfte jaar van deszelfs uitgave, reeds, om zyne eige woorden te gebruiken (*), in vergetelheid geraakt was.Blay_ De redenen dezer vertraaginge zyn, i°. dat35. zï= men hier en daar hoorde dat het Schrift van indien Hr. van verftandige luiden, zelfs onder de zynen, niet veel geagt wierd: miiTchien om dat zy het aanmerkten als weinig bekwaam om wel onderregten Apellanten te overtuigen enz. 2°. dat de Onzen dat Werkje aanzagen als niets anders in het wezentlykfte behelzende , dan eene herhaalinge van oude en verlieten Argumenten, honderdmaalen beantwoord en wederlegt, welke derhalven geen nieuw Antwoord verdienden. En inderdaad, meeft alle de redeneeringen waar mede de Hr. J. C. de Regtmatigkeid van het Formulier van Alexander VIL en van de Bulle Unigenitus van Clemens XI. tragt te bewyzen, zyn al over lang tot ftof vermaalt in byna ontelbaare Boeken in de Franfche en Nederduitfche taaien, en inzonderheid in de laafte, door den Geleerden Hr. Vlaming, dezelve Schryver die zig zoo beroemd gemaakt heeft onder den naam van Zeelander. Hier by kwam nog een derde reden waarom men het onnodig agte op dit Schrift van den Hr. J. C. te antwoorden, namelyk, dat men door eene langs ondervinding geleerd heeft, dat die van de party der Heeren Zendelingen niets lezen van het gene 'er van hunne tegen* 3 par-  vi VOORBERIGT. Bladz. 32- zie bladz. IOC). party uitkomt; het word hen zelfs verboden, of zorgvuldig afgeraaden. Het is hun zoo min geöorlofd de Boeken van de Heeren der Cleregie te lezen , als in hunne Kerken te gaan, zelfs niet eens uit nieuwsgierigheid. Dit heeft zyn reden; want kwamen zy nu en dan in hunne Kerken, en zagen zy aldaar alle de Kerkelyke Dienften verrigten op dezeive wyze als by alle andere Catholyken, zonder het minfte onderfcheid, dan mogten zy een al te gunftig gevoelen der zoo genaamde Janfenifien krygen: lazen zy daarenboven hu ne Boeken, dan was de gewaande verleiding grooter, en byna onvermydelyk; dan kregen zy gewis meer ligt wegens zaaken, weike men hen vertoont en voor houd als zoo fyn, dar, zoo als de Hr. J. C. zig uitdrukt zy boven het gemeen begrip gelegen zyn. Al te veel verligting is nadeelig aan de blinde gehoorzaamheid; daarom heeft ook altyd de Divan in Turkyen alle foorten van Boeken, uitgenomen den Alkoran enz. als ook de opregting eener Boek-Drukkery verboden. De Inquïfitie volgde ook voor heen dezelve grondregel in Spanje en Portugal, alwaar men voor 130. jaaren de Boeken der infaame Cajviften met Privilegie drukte en herdrukte, en ook ongehindert mogt lezen, terwyl een Leek veel moeite had om zelfs het Nieuwe Tejiament van Jefus Chrifius te mogen lezen ; en als hy het zonder Schriftelyke permisfie las, wierd hy aanftonds na de gevankenis der Inquifitie gefleept, moefl daarna by de Godsdienftige plegtigheid van een Auto da Fè te pronk Haan , of als een verdagte altemets eene veel zwaardere ftraffe ondergaan. De Leeken dan die tot de party der Heeren Zen-  VOORBERIGT. VII Zendelingen behooren niets mogende of durvende lezen van het gene van onzen kant uitgegeven word, waar toe zoude tog een Antwoord op het Gefchrift van den Hr. J. C. gedient hebben? Want als men een Boek uitgeeft over zulke Kerkgefchillen, moet men eenige redenen hebben van te hoopen dat het nuttin zal zyn zelfs voor luiden van beide partyen ,■ om namelyk de eenen te verligten, en de anderen te verfterken. Het eerfte konden wy ons niet beloven, zoo lang onze Boeken een verboden vrugt zyn voor die Leeken. Het tweede wierd zoo hoognodig niet geagt, om dat de Onzen onderregt genoeg zynde , 'er geen gevaar was dat zy zig zouden laaten misleiden door de redeneeringen van den Hr. J. C. want zy bezitten meer oordeel als zyn ver¬ zonnen Apellantje. Het verveelt (*) hen ook niet, gelyk dat Mannetje, in de verdediging onzer zaake ingewikkeld te zyn ; want zoo lang 'er geen tydelyke belangen en menfehelyke in- zigten onder Ipeelen, zullen het 1'ormuiter, nog deszelfs Eed, nog de Bulle Unigenitus, iemand wanhoopig maaken. De Onzen weeten dat de waarheid niets van haare heiligheid , zekerheid en agtbaarheid verheft, al word zy, gelyk ten tyde der Ariaanen enz. van een Paus als Liberius verlaaten, van veele andere ontkend, beftreden en vervolgd, en van zeer weinigen verdedigt. Dan moeften ook fchier alle de Chriftenen wanhoopig geworden zyn in de 300. eerfte jaaren van het Chriftendom, als de Apoftelen en hunne opvolgers in het openbaar gegeeffeld, gefteenigt en ter dood gebragt wierden. Wat zoude het dat Apellantje toen verveelt hebben zoo lang, op vrede te * 4 hoo¬ rn Zie jladz. 47- 48. enz.  (*>• Bladz. 7 tn 31. zie bladz. 57- <="z. vin VOORBERIGT. hoopen, zonder geen vrede te zien! Dan zoude hy gewis, niet fchier, maar ten eenemaal wanhoopig geworden zyn. Neen, de Onzen weeten, zoo als de H. Augufiinus zegt, datChriftus van zyne Difcipelen vordert Defenfionem, non vittoriam, kloekheid in het verdedigen der waarheid, en niet de overwinning: gelyk hy ook van de Harders maar alleen verëifcht curam non curationem, veel zorg en arbeid voor dè Zaligheid der zielen, maar niet de geneezing derzelven. God alleen kan de waarheid doen zegepraalen, gelyk hy ook alleen de zielen kan genezen en bekeeren. En van den anderen kant de Argumenten van den Hr. J. C. zyn zoo verleidende niet, als oppervlakkige lezers in den eerften opflag zouden kunnen denken. Al bezit men geen groote geleerdheid, een lezer van een goed oordeel bemerkt aanftonds, dat de geheele Cramery yan dien Hr. hier op gegrond is, namelyk dat de Apellanten verdagt zyn van kwaade leere. Die verdagtheid is, volgens hem, de oorzaak geweejt van het Formulier en van de Bulle; die verdagtheid word verders vermeerdert, volgens hem wederom, door de weigering der Apellanten om het eerlle te ondertekenen, en om de tweede aan te nemen. Vraagd men hem nu van welke kwaade leere hy de Apellanten verdagt houd, dan is hy buiten ftaat om het zelfs duidelyk uit te drukken, want hy weet niet anders te zeggen, dan dat wy verdagt zyn van den zin van Janfenhts te houden. Vraagd men hem verders wat hy door den zin van Janferaus verjlaatl hy zal antwoorden (*) niet de zin van Calvin of enig ander. Leeft en herleeft zyn Eoekje, dit is al het ligt dat hy aan den Le-  VOORBERIGT. ïx Lezer geeft wegens die gewigtige en lange twift, en waarop hy de Regtmatigheid van .Formulier en Bulle gebouwt heeft. Zyne geheele Cramery zal U niets anders opleveren, dan lolfe redeneeringen en kwaalyk bygebragte voorbeelden, om te bewyzen, dat men bloote verdagte menfchen mag veroordeelen, zonder hen te hooren: de Kerke, zegt hy bladz. 185. « (zulke verdagt en) dien eerbied niet fchuldig (*). Zoo dat men op alle zyne verdere aan- haa- C*) Hadden wy in ons Antwoord na de kortheid niet getrngt, zoo zouden wy die onbezonne taal van den Hr. t. c. naar verdienden wederlege, en met een de onbetaamelykheid van het gedrag van Cleiftcns XI. aangetoonc hebben, die volftandig geweigert heeft en den VaderQuenel te hooren, en eene Uitlsgginge zyner Bulle te geven. Edog wy kunnen niet nalaaten hier aan te haaien het gene VII. der voornaamfte Biffchopen van Vrankryk fchreven aan den opvolger van Clemens XI. op den H. Stoel, namelyk aan Innocentius XIII. „ Is dan de Bulle Unigeni„ tui van meerder gezag als het Concilie van Trenten in „ zyne Leerdukken? Nogtans dit Concilie bied aan {Sejj. „ 25. Cap. UltimO nodige verklaaringen te zullen geven, indien 'er over zyne Befluiten eenig gefchil ontdaaf; en " het zet den Paus aan, om, indien het nodig was,' zelfs " een Algemeene Kerkvergadering daar toe te beroepen. " Zoude men wel eene zoodanige verklaaringe en uit" leg^inge aan de openbaare Ketters zelfs weigeren, in" dien zy die vraagden? God gave! (zeiden verders die " Biflchoppen) dat zy zulke uitleggingen vroegen, wel' ke het Concilie van Trente van zelfs aanbood.... Wat " verkeerden handel! Men weigert nu aan CatholykeBis. " fchoppen, het gene een Algemeen Concilie aan open. ',' baarè Ketters aangeboden heeft. De Opdclders der Bul" le, Qde Jefuiten) vonden hun baat in die handel, en " men is in deze zaak naar hun zin en wenfeh te werkge„ gaan. De nieuwigheid vrce/l het ligt, om dat zy van „ haare zwakheid overtuigt is. Een Decreet dat met bedrog bekomen is, kan niet anders gehandhaaft wor„ den, dan met het verdooven van alledemmen, die het * c „ bedrog  X VOORBERIGT. c*) Libr. de duabus anï. mab. no- „ bedrog voor den dag zouden brengen. De lydzaamheid „ van die Biflchoppen (eerfle Aannemers der Bulle) wierd " ï°u!ans deze wei'éering nier overwonnen. Zy „ hebben veele jaaren aangehouden: een uitlegging der „ Bulie door vu uiige gebeden van Clement XL verzoet „•By hun verzoek kwam nog het Koninglyk gezag: maar nog de Gezant des Konings, nog het verzoek dér Bis„ fchoppen hebben oit eenig ingang by den Paus kunnen „ krygen. Wat een vreemd Decreet moet dan de Bulle „ Unigenitus zyn, die met zu!ke vreemde wapenen moet „ gehandhaaft worden! — Veele Vranfche Bifichoppen „ hebben de Bulle aangenomen volgens hunne uitleggin„ gen, anderen hebben tot een Algemeen Concilie beroe„ pen: maar zy alle komen eenpaarlyk hier in overeen, „ lchoon langs verfcheide wegen, dat zy wezentlvke ge' " S^ïï. ^ fo.ucen in de Bulle ontdekken. Het zal Uwe „ Heiligheid niet onbekend zyn, dat die Bulle een byna „ A,geweene tegenfpraak in geheel Vrankryk geleden vuirh- u ' e" mladz. 37-  *u VOORBERIGT, (?) Blntlz. .17, Zie bladz, 136. TCt) lom. 2. Col. 1559- zig in zyn geheel Gefchrift om het Formulier en de Bulle te verdedigen, dan om ons te overtuigen dat wy met reden verdagt zyn. Hy fchynt zelfs wat verlegen met die twee Stukken ; daarom befmeert hy dat bitter koekje, om zoo te fpreken, met wat honing, om net des te zoeter te doen inzwelgen; en zeggende (*) dat het gevoelen van voorige Schryvers, (zyne voorgangers,) hem niet aangaat, fchynt hy genade en pardon te vraagen voor hunne groove onwetendheid of kwaadaardigheid, of hy levert hen alle aan de verontwaardiging der nakomelingen over. Dien lof hebben wy aan den Hr. J. C. 00 zyn plaats gegeven, en zullen hem blyven geven, dat hy ons in zyn Gefchrift behandelt heeft, wegens eenige gewigtige punten, met meer kennis vanjdewaare Godsgeleerdheid, als zyne Voorgangers. Hy plyt ons vry van ketter y3 om dat hy weet dat 'er wat anders vereifcht wordt om iemand voor een Ketter te houden, dan eene woefte befchuldiging van kettcry, en omdat hy ook weet dat geen een Paus ons als Ketters verklaard heeft. Meer kennis van de waare Godsgeleerdheid hebbende, heeft hy ook niet opentlyk -durven zeggen dat wy Scheiirmaakers en huiten de Kerk zyn. Hy zal waarfchynelyk welweeten, dat 'er ook wat anders vereifcht word om iemand als Scheurmaker en huiten de Kerk aan te merken, dan eene opfchorting van Kerkelyk hejiier, en eene ontzegging van Kerkelyke Gemeenfchap van de kant der Paufen. Hy zal b. v. weeten wat Pater Labbe verhaalt (f) „ dat de Paus Zozimus op „ de valfche befchuldiging van Pelagius en »> tekjlius, den Biffchop van Arles (Hekos) , „ en  VOORBERIGT. xm „ en ook Lazarus, Biffchop vanAix, van het " Priefterfchap opfchorte, en ook van alle " Kerkclyke Gemeenfchap affneed:" maar dat nog de Africaanfche Kerk, nog die van Arles, toen ter tyd, en de geheele Kerk daarna, eenige agt op die Excommunicatie hebben gegeven en die twee gemelde Biflchoppen voor zeer'eoedeCatholyken hebben gehouden; jaa, de H Auguftinus noemde hen, na dit vonnis van Paus Zozimus, Heilige en Catholyke Broeders. De H. Paus Leo fneed ook van zyne Gemeenfchap den H. Hilarius van Arles, en beroofde hem van zyn Metropolitaanfch Regt. En het blykt niet, zegt de Geleerde en oordeelkundige Tillemont (*), dat de H. Leo ooit den H. Hilarius herfteld heeft in zyne Kerkelyke Gemeenfchap. De geheele Kerk heeft nogtans den H. Hilarius als een der heiligde Bisfchoppen van de Oudheid erkend, en als een Heilig in het openbaar geëerd. Meer diergelyke voorbeelden zouden wy kunnen aannaaien: de Hr. J. C. zal ze wel weeten, en daarom heeft hy zig wel gewagt van opzettelyk te zeggen, dat wy buiten de waare Kerk van Chrifius zyn. Hieruit kan men dan zien dat wy zeer goe de redenen hadden om op het Gefchrift van den Hr. J. C. niet te antwoorden, dewyl hy ons dus verdedigt wegens de gewigtigfte punten. Zommigen (en de Schryver van dit Antwoord was onder dat getal) oordeelden nogtans dat het zyne nuttigheid kon hebben dat men 'er iets tegen uitgaf, omdat alle de Lezers niet in ftaat zyn om zyne toeflemmingen enz., nog zyne verkeerde redeneeringen op andere plaat- fen, CO rom. KV. Art. KVIU. cn !UX.  * iv VOORBERIGT. Bladz. 109. fen, en byzonderlyk zyn geduurig zelfitryd, aan te merken: dat veelen, ziende dat 'er een Boek tegen ons uitgekomen was, daar uit, zonder het Boek zelfs eens te lezen of te verftaan, zouden befluiten dat die Schryver ons bondig in het ongelyk gefield had, byzonderlyk als wy het onbeantwoord lieten. Dit laatfte is inderdaad gebeurd, zoo als men gehoord heeft. De Schryver van dit Antwoord had eerft ecnige Bemerkingen op het papier gezet voor zyn eige gebruik, zonder een vaft befiuit genomen te hebben om ze door den druk gemeen te maaken; want 1°. hy wilt, gelyk de Hr. J. zeer wel bemerkt (*), dat het vooroordeel meefl al de overtuiging te leur fielt, en dat men gemeenelyk, in weerwil van redenen, blyft denken zoo als men altyd gedagt heeft: dit heeft nog meer plaats ten aanzien van veelen anderen, die nog by het vooroordeel de onwetendheid voegen, en die in zulke gefchillen byna alsRegters tuiTchen twee Schry vers willen zitten, daar zy milTchien buiten ftaat zouden zyn, om op de gemeende vraagen van den Ca'teclmmus te antwoorden, en 2°. de Schryver wilde ook alles vermyden wat aanleiding kon geven tot nieuwe giftingen in de gemoederen der Catholyken hier te lande. Maar gelezen hebbende in de Haarlemfclte Courant van den 21 November laatftleden eene nieuwe Advertentie van het Gefchrift van den Hr, J. C., zoo meenden zommigen dat die Heer ons tot fchryven wilde uittarten. Kort daarna vernam men dat eenige Zeianti, groote leveraars of Devotarijfen, dit Werk van den Hr. J. C. hemelhoog verheften, en als onbeantwoord, jaa als onbeantwoordelyk uitventen i toen oordeelden veelen der genen, die eerft  VOORBERIGT. xv eerft van gevoelen waren geweeft dat men 'er niets tegen moeffc uitgeven, dat wy ons in het zelve geval bevonden als de H. Hilarius : Ulterius tacere, diffidentice Jignum non modeflice: (*) dat is, langer te zwygen zoude nu een teken zyn dat men zyne zaaken mistrouwt, en weinigen zouden ons flilzwygen aan zedigheid toefchryven. Hier by kwam nog, dat, zoo als men reden heeft van het te denken, een of meer van de Heeren Zendelingen zig van de hand van eenen Leek heeft bedient, om eenige onzer Heeren door een eerfte zeer onbeleefde Brief tot eene Conferentie te dagvaarden, en daarna door eene tweede, dog beter opgeftelde Brief, tot zulke een Conferentie te praamen, welke Conferentie die Leek als Regter zoude by woonen,. om zelf te oordeelen wie zyne zaak beter zoude bepleiten, en dus te kunnen zien, wie van de twee partyen gelyk had. Ieder een begrypt aanftonds, dat men zig belachelyk had gemaakt, by aldien men de regtvaardigheid zyner zaake deet afhangen van het oordeel van een Mannetje, dat zelfs niet in ftaat is om een Brief van 10. regels in ordere te fchry ven. Neen, wy hebben bekwaamere Regters onzer zaake verkooren, namelyk het Public. Indien die Perfoon dan regtzinnig de waarheid zoekt, hy kan dat ons Gefchrift lezen, want het is gantfch niet'boven het gemeen begrip gelegen. Hy zal het ook met meer vrugt kunnen lezen, als een Conferentie bywoonen; want in zoo eene Conferentie kan men zeer ligtelyk het een of het andere niet wel opvatten en ook vergeeten: daar men integendeel een Gefchrift meer dan eens kan lezen, de opwerpingen en de Antwoorden wikken, de Boeken na- n Jbt. :ontr. Zonp.  xvi VOORBERIGT. nazien welke men aanwyft, en alles met meer bedaardheid overwegen, als in zulke eene Conferentie gelyk die welke men voorftelde, en od welke men zig zoo beroemt, als of wy voor den dag niet dorften komen. Van dien tyd af dat men dit hoorde, begon de Schryver van dit Antwoord, op het verzoek van eenige goede vrienden, zie toe te leggen om zyne Bemerkingen in ordere te bren gen, om ze te laaten drukken. En daarom is dit antwoord niet eerder uitee komen daar is weinig aangelegen of het vroeger of laater te voorfchyn komt, als het maar goed ^bondig en voldoenende is, volgens het bekende fpreekwoord: fat citu ft fat bené Of het nu zoo volvoert is, laaten wy aan het oordeel van befcheide lezers over. Wegens het Aanhangzel agtêr ons Antwoord, verzenden wy na het.Berigt dat wy aldaarvoorgeplaast hebben. Wy twyfelen niet of men zal dat Aanhangzel met genoegen lezen , en het gelezen hebbende bekennen, dat die Werkjes geen natuurlyker plaats konden vinden, alsagter dit ons Antwoord op het Gefchrift van den Hr. j. C.  INLEIDING. Behelzende een Korte Schets van het Geschrift van den Uk j. C. over het Formulier van Alexander VII, ÉTi over de Bulle Unigenitüs van Clémens XI. VErwonderlyk is aan veele Perfoonen voor* gekomen het uitgeven van het Schriftje van den Hr. J. C., over ftoffen daar honderd© Boeken en Boekjes over gefchreven zyn. Die Hr. kan daar toe byzondere redenen gehad hebben, mogelyk in de verbeeldinge van het nog beter en kunftiger te doen, dan het ton nog toe gedaan was. Is hy in die verbeeldinge geweeft, zoo is het een teken Van eene meer als gemeene laatdunkendheid; want zyn Schriftje is in het weZendlykfte een van de minfte, die van Zynen kant over die ftoffen zyn uitgegeven, en die van ons van overlang tot ftof vermaalen zyn. Men vindt wel, eri dien lof zullen wy hem geven > meer beleefd^ heid in zyne handelwyze, als in eenen Pief maft enz., maar niet meer bondigheid in zyne be» wyzen, en wel zoo veel zelfsftryd. Men zoude, om dezen nieuwen Kampveg* ter met korte woorden te wederleggen, dit alleen maar behoeven te vraagen, het welk een Leek, die over de gefchillen wegens het Formulier en de Bulle wat gelezen heeft, vroeg aan iemand, die hem het Schriftje van den A Hf,  C * ) ,\J,C; JW» als het uitgegeven was: „ Heeft de Hr. J. C. de Brieven van den Hr. „ Vlaming tegen Fierman wederlegt? Wel » neen, antwoorde de andere, hy neemt die >, moeite niet, hy noemt hem zelfs niet eens s, m zyn geheele Schrift. Als het zoo gele„ gen is, zeide de Leek, dan is het een prul, „ dan heeft hy vergeeffche moeite gedaan. „ Laat hy eerft die Brieven beantwoorden „ dan zal ik zyn Schrift leezen; maar dat zal „ hem, en honderden zyns gelyken, zoo on„ mogelyk zyn, als het aan eenen Fierman, „ aan den vermaarden Profeffor van den Ho„ nert, en aan alle de Gereformeerden onmo„ gelyk geweeft is, op de Werken van dien 3, geleerden Schryver te antwoorden." Maar wat reden die Hr. ook mag gehad hebben, om zyn Schrift uit te geven, blyft het nog wonderlyk, dat hy het in zoo ongunltige pmftandigheden uitgegeven heeft, name- y j^j °P dien a,s de Catholyke Mogendheden zig zoo opentlyk tegen het Formulier en de Bulle verklaaren. De Hr. J. C. had dan groote redenen gehad om 'er in dezen tyd dood ftü van te zwygen, in de pkatze van ze nu nog, daar zy overal als dood worden aangemerkt, te verdedigen. Wonderlyk is het waarlyk, dat daar Zyne Keizerlyke Maiefteit in alle zyne Staaten, en byzonderlyk in de Catholyke Nederlanden, verbied van Formulier en Bulle te fpreken, men in Plolland een Gefchrift durft uitgeven, met den titel van liegtmatigheid van het Formulier en van de BulJe. En hoe armhartig word dat uitgevoerd? van den hT^C?' 5*f Van het Schriftj; Hy  ( 3 ) Hy verzind van het begin af tot het einde toe eenen Harfensmannetje, het welk hy een Apdlant noemd, en dat wy ook in het vervolg '-zyn Apellantje zullen noemen. Dat Mannetje doet hy fchryven en opwerpzelen doen. Had hy hem doen fpreken gelyk de Apellanten fpreken in hunne Schriften , dan was 't onvcrfchiUig geweeft op wat wyze hy hunne opwerpingen beantwoord had: maar hy doet hem fpreken zoo als hy 't goedvind. Zulks is voorëerft heel voorzigtig; want daar door ontdoet men zig van de moeite om de grootfte zwaarigheden en de kragtigfte opwerpzelen voor te ftellen, en ze te beantwoorden. Men antwoord op die wyze alleenlyk op het gene men zig zeiven vraagd en voorfteld, en niet op het wezendlyke. Daar toe verheft men een party zoo geleerd als men zelfs is. Zoo eenen goeden hals kan men gemakkelyker over» reden, dan geleerde Boeken beantwoorden, daar 'hy zig ook wel voor zal wagten. Hoe opus hk labor. Óok erken ik in zyn verzonnen Harfensmannetje geen Apellant. Het is dan op de zwaarigheden van dit zyn ingebeeld Apellantje, dat de Hr. J. C. antwoord zoo góed als hy kan, en door de ongerymdfte grondregels en redeneeringen welke een verlegen menfeh kan bedenken. Dat Appellant-je is egter leerzaam genoeg, om, niet tegenftaande eenige goede opwerpingen die hy doet, alle deze antwoorden, zoo ellendig als zy zyn, voor goede munte aan te nemen, en dus bekeerd' hy eindelyk dat harfenspoppetje; niet met het zelfde een eenige Geloofs-artiket te doen geloven, welken het niet geloofd A 2 had;  ( 4 ) had: of met het zelfde een eenige dwaalinge te doen verzaaken, welke het niet verzaakt had; ö neen! Waar komt dan heel de bekeeringe van dat gewaande Apellantje op uit ? Hier op: dat het zig eindelyk verbeeld, heel veilig het Formulier te kunnen bezweeren en de Bulle Unigenitus te kunnen aannemen. Is dat niet al een aardige bekeeringe, daar'heel zyn Boekje op.uitloopt, terwyl het Apellantje nog fchynt overreed te blyven, dat de Regten van onze Bisdommen beftaan, 'en de geweldige handelwyzen van 't Roomfche Hof, daar tegen, fchreeuwende onregtvaardigheden zyn ? Want, van dit ons derde gefchil, wegens de Regten van het Capittel van Utrecht en Haarlem, rept de Hr. J. C. geen een woordje, 't welk vry wat opmerkinge, zoo by de zynen als by de onzen maakt. Indien de Hr. J. C. in zyne Bedieninge geen andere en betere Bekeerlingen maakt, is hy waarlyk te beklaagen. Egter tot zulk eene klugtige bekeeringe gebruikt hy vry wat kunfrjes. Hy fpreekt lang van het Formulier, zonder van deszelfs Eed te reppen ; even eens als of het maar op eene enkele ondertekeninge aankwam. En, als hy eindelyk tot dien verfchrikkelyken Eed komt, daar hy het zeer kort over maakt, verzuikerd hy ze kragtig,_om ze het Apellantje zoet te •maaken. Het is maar, zegt hy, om het gene hy de Kerke noemt, te verzekeren dat men regt-gelovig is. Eveneens, als of daar toe zoo eene fchrikkelyke en vermetele Eed nodig was, daar geen voorbeeld van te vinden is. Zommigen zullen mogelyk denken dat zulks  ( 5 ) zulks wat erger dan een kunftje is, en zouden miffchien daar aan eene andere benaaminge willen geven. Een ander kunftje gebruikt die Heer omtrent dat zelve Formulier. By gebrek van de eigen gedoemde en afgezworene V. Stellingen uit het Boek van Janfenius aan te haaien, welke hy wel weet dat 'er niet in ftaan, niet tegenftaande de herhaalde verzekeringen der Jefuiten, en niettegenftaande het Formulier zelfs zulks medebrengt, zoo haalt hy eenige texten uit Janfenius aan, die geenzins de V. Stellingen behelzen, maar uit welken hy ze op eene onregtzinnige wyze tragt te fpinnen, (bladz. 72—83). Dat is van overlang het gewoonlyk loopje geworden, om de onkundigen te bedwelmen en te bedriegen, en om zyne eigene onmagt en armoede te bedekken. Waarom zoo gehandelt, indien de eigen Stellingen, welke men in den zin van Janfenius afzweerd, in zyn Boek ftaan? Waarom dan die Stellingenwélke men uit armoede en om zyne fchande te dekken, in de plaatze dér V. Stellingen aanhaald, niet gedoemt ? Waarom vreemde Stellingen gedoemt, op den naam van Janfenius, die in zyn Boek niet ftaan, en welke hy nooit gefchreven heeft, zoo als men het nu moet bekennen? Ook is 't wederom onzeker, of de zin in welken de Hr. J. C. de Texten van Janfenius wringd, de egte zin van Janfenius is: daar over zoude men wederom een nieuwe twift aanvangen. Hy gebruikt wegens de Bulle Unigenitus wederom andere kunftjes. Hy vertoond by tuffchenbeurten vérfcheide doolingen, en dan A 3 haald  C 6 ) haalcUry ook by tuflchenpoozingen vérfcheide der 101. gedoemde Stellingen aan, (bladz. 142. enz.) en geeft aan zyn Apellantje te verftaan, dat die Stellingen, dezelfde doolingen behelzen, welke men gedroomt heeft; fchoön het honderdraaalsn op eene omvederfprekelyke wyze besvezen is-, dat 'er in den natuurleken zin der 101. Stellingen, geen een van die doolingen bevat is., welke hy voorgeeft 'er in befloten .te wezen; en alhoewel men honderd maaien betoond heeft, dat die gewaande doo. ïingen loutere fchimmen zyn, uitgedagt door den meeriten nood. der genen, die ze aan de 101. .stellingen toegefchrevefi hebben. Heeft dan de Hr. J. C. de vermaarde /»Jimitan Pajiarale der 40 Franfche Biflchoppen niet gelezen, en de geleerde Bemerkingen die darr tegen zyn uitgekomen ? Daar, in die Stukken, zoude hy gezien hebben, hoe die 40 Biflchoppen hebben moeten zweeten, om eene kwaaJen zin 111 de 101. Stellingen te vinden: een zin , heel vervreemd van dien, welken dè 101. Stellingen infenfu obvio hebben: een zin tegen, welken de Vader Oiiesnel geprotegeerd heeft. Maar deze Biflchoppen zagen geen anderen kans om de.Bulle aan te nemen, en om daar door den Koning Lodewyk XIV of beter gezegd, den Jefuit Tellier, tebehaagen- Wv hebben , zeide in die t-yd een van die Biflchoppen, drie Maanden lang de Bulle over den Doopvond gehouden, om ze op die wyze Chnflen te maaken , en om ze te kunnen aannemen, want, nog de Vader, nog de Peter van dat kind, wilden antwoorden op de vraagen die hen gedaan wierden, wegens het Ge* JOQ-  ( 7 ) loove dat het kind beleed. Ja, zeide een andere van die 40 Biflchoppen, wy hebben dus het Geloove behouden, ten_ koften van de goede trouwe of van de regtzinnigheid: Nous a»ons confervé la foi, aux dépends de la bonnefd. Dat is, zy hadden tegen alle regtzinnigheid kwaade zinnen aan de 101. Stellingen geo-even , welke zy in hun gemoed willen daar aa? ftryd'ig te wezen. Nog meer, de Kardinal de Bijfy, een der grootfte helden der Bulle, heeft zelve verklaard, dat de Bijfchoppen zdfs, geen onderfcheiden, of hejlïpt gelove kinnen hebben van de kwaadheid van ieder der ui. Stellingen, nogte van de toepajfinge der bmaaminge op elke byzondere ftellinge, dien zy zou verdienen (*). Wat zekerheid heeft de Hr. J. C. dan van den zin der iqi. Stellagen? Al wat hy daar van zegt, is niets d;n loffe klank, en wildzang zonder zin. Hoe aardig ontmaakt hy zig van de verniethge van het Formulier en van de Bulle Unigenius , door zyne KeizerlykeMajefteit? Het zyn hi, volgens hem, zoo veel als verlieten Wettei, welke den Eed van het Formulier en de aameminge der Bulle niet meer zoo nodig maakei, ah te vooren, (bladz. 229.) Men behefd 'er nu geen byzonder werk meer van te maken, (bladz. 230.) zoo dat men tegenwoordi reeds onnut en onnodig agt daar langer werk vn te maaken-, (bladz. 231.) en nogthans wil h , dat hy zelve en anderen daar aan verbondh zyn. Hoe komt dat met verouderde en ver- (*) Inftrutl. Paj?. de 1728. pag. 212. A 4  ( 8 ) ver/let ene Wetten, om zig van verdagtheid van ketterye te zuiveren , overeen ? Klugtig is zyn voorgeven, en groover fpreekt hy zig zeiven tegen, bladz. 228, daar hy zegt dat de Apellanten den Keizer fchynei aangezogt te hebben, om die twee Stukken, (Bulle en Formulier") uit den weg te hebben. El bladz. 230. zegt hy, dat 'er in de Landei 's Keizers geen tegenfpreekers tegen Formuliir en Bulle3 dat is, geen Janfeniften meer zyc. En egter fchynen zy dien Vorjl aangezogt e hebben om die twee Stukken uit den weg te kry, gen. Mooije vertellingen! Waren 'er ook mogelyk geen zogenaamds Janfeniften in Vrankryk, als de Koning Lodiwyk XV, met toeftemming van den geleerden Paus BenediStus KW, eene eeuwigduurence ftilzwygendheid over de Bulle opleide? Le Hr. J. C. die zoo voorzigtig fchynt als de Reitemeefter van het H. Evangelie, zwygt daar dood ftil van. Wy zullen hem op 't einde vat Ons Gefchrift een geleerd Man, en ook eei groote Biffchop in de Keizerlyke Staaten aajwyzen, die wel zeker zogenaamde Janfenïftn moeten zyn, en die zelfs zedert de affchaffime van het Formulier en Bulle 'm de Keizerly'e Staaten wel opentlyk hebben durven optomen, om het Spook der Janfenifterye, gel;k de Biffchop het noemd, belagchelyk en bfpottelyk te maaken (*). B- (*) Zie agter ons Schrift een uittrekzel van een t> roemd Werk, en het Werkje van dien BifTchop in 't 1,1 lyn en in 't Nederduitfch,  ( 9 y Befpottelyk, jaa heel ongerymd is het gene men in zyn Gefchrift leeft, daar hy den grooten opgang van het Molinijlendom, door geheel de Wereld verfpreid, toefchryft aan den tegenjiand der Apellanten tegen het zelfde. Dat heeft hy nogtans zyn Apellantje wysgemaakt, bladz- 228 en 229. Maar wat menfch van een gezond oordeel zoude zoo eenen grol geloven? Het is even zoo mooi, of liever zoo ongerymd, als of hy ons zeide: dat de tegenftand van den H. Athanafius, van den H. Hilarius, van den H. Martinus en andere Doorlugtige en H. H. Mannen tegen het Ariaandom, de oorzaak is geweeft van den fchroomelyken en beweenelyken voortgang, welken de Ariaanen gedaan hebben. Dat de tegenftand van de H. H. Augustinus, Profper en Fulgentius, tegen het Pelagiaandom geboden, de oorzaak geweeft is van den grooten voortgang van de Pelagiaanfche ketterye: (dat dorft ook Molina zeggen, gelyk wy het in het vervolg zullen doen zien.} Het zelfde zouden wy kunnen aanmerken wegens het Monothelitendom, en wegens den tegenftand die de H. H. Vaders en Doorlugtige en geleerde Mannen altoos tegen de Ketteryen ieboden hebben. Hoe moet de bezworen Eed. van het Formulier onzen Man verblind hebben om zulk eene wonder ftelhnge en zulk een gedrogt te fchryven! Wat Verdedigers hebben het Formulier en Bulle ! Maar het is nog vry wat erger dan kunftjes te gebruiken, valfche en verfoeijelyke ftellingen te leeren, die de geheele Godsdienft om verre werpen, en het Geloove ten eenemaA A 5 on«  C 19. ) onzeker maaken, gelyk myn Hr. bladz. 147. gedaan heeft, daar hyzegt: dat men letterlyk Catholyke Stellingen veröordeelenuozT. En op de zelfde bladz. haald hy een voorbeeld van eene Geloofsbelydeniffe der Ariaanen aan, die wel in zig zelve Catholyk was, maar die alle Catholyke waarheden niet uitdrukte, gelyk toen ter tyd noodig was, ter oorzaake van de Anaanfche Kettery. Want die Biflchoppen die door de Ariaanen verraft wierden, veroordeelden niet deze Catholyke Stellinge: de Zoone Godts is in alles gelyk aan den Vader; neenmaar zy herriepen hunne ondertekeniuge van die ftelhnge, om dat die ftelling, door de uitlaatinge van het woord dmoufion , niet alles uitdrukte, waar over men in gefchil was met de Ariaanen, om dat de Ariaanen meenden, of wilden doen geloven, dat deze Biffchoppen door hunne ondertekeninge, de medezelfflandiglieid van den Zoon met den Vader gelochent hadden. Deze Biffchoppen beweenden hunne onvoorzigtigheid, maar zy veroordeelden daarom niet de waarheid van die ftellinge, welken zy ondertekend hadden: die ftelling was Catholyk, en bleef Catholyk; maar zy herriepen hunne ondertekeninge, om dat de Ariaanen bedriegelyk een andere zin gaven aan die ondertekeninge, om dat die ftelling, die andere waarheid van het Catholyk Geloove niet behelsde, die toen van de Ariaanen gelochend wierd, te weeten: des Zoons medezelffiandigheid met den Vader. Wat eene redenering uit zulk een voorbeeld te willen befluiten dat men letterlyk Catholyke Stellingen mag en moet veröordeelen! Was de Hr. J. C. wel by zyne zin-  ( ii )■ * zinnen als hy die woorden fchreef ? Eindelylq, om hier voorby te gaan zyne dubbelzinnige vraagen, zyne'valfche onderftelhngen, en andere groove gebreken van zyn Schrift, fpeeld hy alom, van het begin tot het einde toe,, met een gewaanèe.agterdogt eü-verdagthetd van Ketterye. Dat is zyn groot wapentuig, en de fpil, waarop bykans geheel zyne Cramerye draaid. Het zyn de ver dagten, en de ver dagten alleen , van wien men den Eed van 't Formulier, en de aanneminge der Bulle afvergt. Hv kan zoo wel weten als hy zynen naam kend, dat de Tefuiten niet Jlegts verdagt zyn geweeft. van Ketterye, maar dat zy de fchnomeiyxjte Ketteryen in de.Kefke verfpreid hebben, die 'er ooit geweeft zyn. En wie heeft 'er ooit, ik zeg niet van alle de Catholyken, maar vin alle de Leden van de Sociëteit zelve, en van de genen die als fpeciaale vrienden der jeluiten bekend waren, de .afzweeringe van die openbaar-e Ketteryen verëifcht? De Ur.Nanning vraagt maar wegens een.eenige van die ketteryen, of zulke, welke, ze I eeraaren ook Christenen zyn ? en hy durfde niet eens te kennen geven, dat het dejefuiten waren, daar hy van fprak (*). i<£h men zal van gewaande verdagten een dubbelzinnige en fchrikbaare Eed afvergen, en 'er zig van affcheuren, om dat zy dien Eed met willen doen, terwyl men niets heeft afgevergt van alle de Jefuiten, om de ketteryen van hunne (♦) Op het Evang. van den XVII. Zondag na Pinkfler, hladz. 8.  Medeleden te doemen? Waarom zulke tweederleye gewigten gebruikt? Merkt Myn Hr. ook niet, dat hy genoegzaam alle zyne voorgangers met zyne gewaande verdachtheid tot leugenaars maakt, en als zoodamgen veroordeeld, en zig zelfs by zyne Leezers, die iets van die gefchillen geleezen hebben, verdacht en hefpottelyk maakt? Immers zulke Perfoonen weten wel, dat men ons eenen geheelen hoop Lutherfche en Caïvinifche dwaahngen heeft opgetygd (*); dat de Hooggeleerde van Vilfieren ons zeer net en niet minder dan twaalf dwaalingen heeft ten Iafte gelegd, en dat anderen ons in blaauwe Boekjes, onder het Volk kwaadaardiglyk verfpreid, van eene menigte ketteryen en dwaalingen hebben befchuldigd, die nu, volgens den Hr. J. C. zelfs, op eene enkele verdachtheid uitkomen. Wat moeten dan de Leezers denken van alle die andere bittere en onregtzinnige Schryvers, of van den Hr. J. C. zelve ? Zyne voorgangers waren dan alle infaame Leugenaars en Lafteraars, nademaal Myn Hr. ons maar voor enkele verdachten houd. Een teken , ja een bewys, dat niet een eenige van die Schryvers ons van een eenige dwaalinge heeft kunnen overtuigen. Met de gewaande verdachtheid van Myn Hr. zal het niet beter gaan. Het zyn zulke aanmerkingen, die vatbaar zyn voor elk een, die voorgemelde Vrienden bewogen hebben, om my te verzoeken, myne Bemerkingen over het Gefchrift van den Hr. J. C (*) Zie Dujardin in zyn Aangewezen vergif.  ( 13 ) J. C. tot dïenfte van het Gemeen in het ligt te geven. De opmerkende en befcheide Leezers zullen ook zien, dat geheel de Nuntiusfche Aanhang zig door duizend Eeden van die gewaande verdachtheid, hen zeiven niet hebben kunnen bevryden, naardien men van allen van dien Aanhang het Formulier blyft afëifchen te bezweeren. — Die Aanhang moet dan, volgens de gronden van den Hr. J. C. altoos verdagt blyven: want het is aan de ver dagten alleen, zegt hy bladz. 229. voorgefchreven, namelyk, het Formulier te bezweeren. Maar hoe wankelbaar hy is wegens die gewaande verdagtheid, daar de Apellanten door hunne regtzinnige verklaaringen zig beter van gezuiverd hebben, dan de Nuntiusfche Aanhang door alle hunne Eeden, blykt byzonder bladz. 35, daar hy zegt: al waart gy luiden niet meer verdacht van eenige dwaalleer, gy egt er nog verpligt zoudt kunnen worden van uwe Overigheit tot de ondertekening, (hy moeft zeggen tot den Eed) van het Formulier. Waar toe dan het geheele Schrift door met die gewaande agterdogt en verdagtleit gefchermt? Hier werpt hy zelf die gewaande agterdogt omverre. Met een woord, op die wyze, op welke de Hr. J. C. het Formulier en de Bulle getragt heeft te regtmatigen, kan hy de flegtfte Stukken der Wereld regtmatigen. Hy kan op die wyze zwart, wit, en krom, regt maaken. Zoo dat men hem geduurig deze woorden van den H. Auguftinus, die wonder wel op hem palTen, zoude kunnen te gemoed voeren: O Hominem fe.  ( 14 ) fecurum de negligentia generis humani, ad occultandas deceptiones Jiias! Zie hier een Menfch, die zig geruft op de nalaatigheid der Menfchen verlaat, denkende dat zy de moeite •niet zullen nemen van zyne bedriegeryen te ontdekken. Edog het gene wy hier in het kort hebben aangemerkt, zullen wy nu wat breedvoeriger aantocnen in de Bemerkingen, welke wy over ieder van deze aangewezene punten zullen maaken. Wy zullen dit Schriftje verdeelen gelyk dat van Myn Hr. J. G, in Twee Deelen. In het Eerste Deel zullen wy fpreken van het Formulier, en in het Tweede van de Bulle Unigenitus. Waarna wy zullen laaten Volgen: i. Een uittrekzel uit een Werk onlangs in het ligt gegeven, en aan Zyne KeizerlykeMajefteitopgedraagen: 2. Het Schriftje tot titel voerende: Speclrum Janfenifmi ieteclum: 't Spook van de 'Janfenifterye onttlekt, door den Hoogwaardigften en Doorlugtigen Heere van Spaur, Vorft van het Roomfche Ryk, en Biffchop van.Sekouw, in het ligt gegeven in het jaar 1782. Wy zullen alle fcherpe uitdrukkingen vermyden, gelyk 't Schryvers betaamd die niets anders bedoelen dan de waarheid voor te draagen en te verdeedigen. Moeten wy eens een hard woordje gebruiken, het zal zyn, om dat de Hr. J. C. 'er ons als toe dwingd, en om dat het gewigt der zaake het verêiicht. Dus wenfchen wy met den H. Auguftinus, „ dat God ons de Genade doe, „ dat wy hier toe niets anders dan met een s, Geeft van vrede mogen bezield zyn, die met I  < *5 ) „ met geen andere bewegingen, als die van „ Liefde is aangedaan, en die geen andere „ belangen heeft als die van Jefus ChrKlus, „ en geen andere begeertens als de Zaligheid 3, onzes Naaftens (*)." (*) S. Aug. Contra Epift. Fnnd. EERSTE  ( ) EERSTE DEEL o v ë r het FORMULIER. Eer wy ieder Brief van den Hr. J. C. wederleggen , zal het niet ondienftig zyn, dat wy een Hoofdftuk laaten voorafgaan, om den Leezer in ftaat te Hellen, om wegens dit ons gefchil te oordeelen, en zelfs om onze verdere Bemerkingen over de redeneeringen van den Hr. J. C. beter te kunnen verftaan. EERSTE HOOFDSTUK. Al jiemden wy alles toe, het welk de Hr. J. C. zyn Apellantje wilt doen geloven, namelyk, dat de Apellanten van Ketterye Verdagt zyn, en al wat hy ons ten lajie legt; zoo zoude nogtans ^ Eed van het Formulier bedrieglyk of vermetel zyn: en gevolglyk het Formulier niet regtmatig, maar onregtmatig wezen. 1. TNdien wy met voorige Verdedigers van X het Formulier te doen hadden, dieftaande hielden., dat niet alleen de Kerk, maar ook  ( i7 ) ook zelfs de Paus, in feiten onfeilbaar zyn» zoo zouden wy eerft moeten bewyzen, dat geen van tweè'n waar is, gelyk meermaals zoo klaar bewezen is, dat de Hr.J. C. zig over die nieuwe uitgevonden dwaalingen, om het Formulier te verdedigen, fehynt te fchaamem Dus befpaard hy ons die moeite. Wy pryzen hier volmondig en met genoegen zyne opregtheid, want (*) hy belyd opentlyk , dat de Kerk niet onfeilbaar is in feiten ; en die Hr. neemt zelfs de moeite om zulks te bewyzen. Zeker niet als of zyn Apellantje of wy daar aan twyf» felden, maar waarfchynelyk voor zyn eigen volk, dat daar omtrent verkeerd, door voorgaande Schryvers, onderregt was; of om dat 'er geen een Godsgeleerde is die zulks ffcaande houd. Was hy nu maar zo gelukkig geweeft van te zien, het gene zyne Voorgangers zeer wel gevoelden, namelyk, dat indien de Kerk nog Paus niet onfeilbaar zyn in feiten, men zulke feiten niet kan bezweeren, zonder eene be* driegelyke of vermetele eed te doen; dan zou» de hy het Formulier en deszelfs eed niet getragt hebben te regtmatigen, en wy zouden daar over met hem geen difput gehad hebben* De vermaarde Hr. Fenelon Aarts-Biffchop vart Kameryk, die de onfeilbaarheid der Kerke irt feiten beweerde, ziende dat men.zélfs te RoA men dit loochende, had de opregtigheid vaii te zeggen: dat indien de Kerk niet onfeilbaar wad (*) Wy zouden meermaalen die beleefdheid aan heiri bewyzen, daar hy ons meer toegeeft, dan anderen ge* daan hebben, indien hy zyne Markt daar na niet Wedef ophaalde. B  ( i8 ) was in feiten, de ondertekening van het Formulier onregtvaardig was. Ach! of de Hr. J. C. ook die regtmaatigheid en opregtheid gehad had ! van wat een draayingen en wringingen zoude hy bevryd gebleven zyn? en wat lof zoude hy verdiend hebben! Maar hy wiltfchoon heel de Kerk in zulke feiten feilbaar is, dat men egter veilig den eed van het Formulier, waar in twee feiten begrepen zyn, kan doen. Die twee feiten zyn i° dac de V. berugte Stellingen in het Boek van Janfenius ftaan: en 2° den zin, welken Janfenius zoude beoogt hebben. Want, zoo luid de eed van het Formulier: Ik ondergefehreven onderwerpe myaan de Apolftolifche Lonflitutien der Roomfche Paufen, Innoceniius den X., gedagtekent den 31. Mey 1653., en aan dien van Alexander den VIL, gedagtekent den 16. Oéïober 1656., en de V, fiellingen getrokken uit het Boek van Cornelius Janfenius, genaaint Augushntjs , verwerpe en doeme ik in den zelfden zin, dien d' Auteur beoogt heeft, gelyk de Apofiülifche ftoel door de gemelde Conflitutien die veroordeelt heeft: zoo zweere ik, en zoo moet my God helpen en deze zyne Heilige Evangeliën. Waar door men duidelyk zweerd, i°. dat de V. Hellingen, uit het Boek van Janfenius, voor titel voerende Anguflinus, getrokken zyn: en men zweerd 20. die Hellingen af, in den zin van Jarferius, of die door hem be'óogt is. Ex Janfemi Libro excerptas, et in fcnfu ab-eodem AuÈtore intento... damnatas. Nu het is een feit, of Janfenius die V. Stellingen gefchreven heeft. Een feit daar van het begin van het Formulier af over getwift is, en het welk nu genoegzaam beleden word, niet  ( 19 ) niet waar te wezen, althans voor zoo verre dat die V. Stellingen in queftle niet bewoordelyk in het Boek van Janfenius ftaan, zoo als Myn Hr. zelf bladz. 27 belyd, zeggende , dat die Stellingen niEt van woord tot woord uit het Boek van Janfenius getrokken waren. Daar nogtans heel de wereld door Stellingen uit een Boek getrokken, verftaat, Stellingen die bewoordelyk in dat Boek te vinden zyn. Maar laat het feit zoo onzeker wezen als men wilt: 't is een enkel feit, waar omtrent volgens Myn Hr. zelve, de geheele Kerk niet onfeilbaar is (bladz. 38.) Dog welke is de zin welken Janfenius in die Stellingen zoude beoogt hebben? Is het de eerft voorkomenden kwaaden zin, of is het den zin der Doodwerkende genade, naar welken; volgens de Hr. J. C. zelf bladz. 19, zy kunnen gedraaid worden? Of is het eene andere zin? Wat men verkieze, het blyft altyd een feit, welken zin Janfenius zoude beoogd hebben. _ De Man was al 20. jaaren dood eer zyn Boek in het ligt kwam. De Kerk is wegens dat feit ook feilbaar • men gaat dan in de bezwecringe van het Formulier op een feilbaar gezag af De Hr J- C. haald vérfcheide Perfoonen of 1 Schriften aan, die veroordeeld zyn geworden, en welke Perfoonen en Schriften men evenwel van doolingen heeft vrygefproken of verdeedigd. Dan veroordeelde men derhalven die Schriften niet in den zin ab AuStoribus intento. Neen: zo ging men in de Oudheid niet te werk, als Myn Hr. zyne Leezers tragt wys té maaken. Dog laaten wy eens onderftellen dat rnen zulke voorbeelden in de Oudheid kon vinden» om dusdanig Formulier te doen bezweeren; zoude • B 2 die  ( 20 ) die Hr, den volgenden eed daar in begreepen, van vermetelheid durven vryfpreken? „ Ik i, ondergefchreven N: N: onderwerpe my „ aan de Conftitutie der Roomfche Paufen, 3, der Conciliën, en de Stellingen getrokken „ uit het Boek van Origenes, van The- ödoretus, van Theodorus en Ybas, uit „ de Brieven van Paus Hononius, verwerpe „ en doeme ik in den zelfden zin, dien de Au„ teurs beöogdfhebben, gelyk d' Apoftolifche „ Stoel, de Conciliën en de Conftitutien „ die veroordeeld hebben. Zoo zweere ik, „ enz. " Ik vraag nog eens, of de Hr. J. C. dien eed van vermetelheid durft vryfpreken ? Waarom wilt hy dan dat men den eed van zyn Formulier in de zaak van Janfenius, veilig en zonder vermetel te zweer en3 doen kan ? Het feit van Paus Honorius is honderd maaien waarfchynlyker, dan het feit van Janfenius. Paus Agatho en het i Concilie hebben .de eigene woorden van Honorius uit zyne Schriften aangehaald; de uitdrukkingen van Honorius, daar de ketterye der Monotholiten zeer duidelyk in ftaat, zyn klaarder dan den dag, en nogtans Catholyke Schryvers hebben Honorius van dien fchandvlek vry gefproken, hoewel zyne Brieven overeenkomen met die der andere Kopftukken van het Monotholitendom, en met hunne Ketterye. Deeze Brieven waren ten voordeele van die Ketterye opzettelyk gefchreven, te weten, op dat de Bisfchoppen van het Wellen die zelfde Ketterye zouden Leeraaren. Drie Algemeene Conciliën hebben de Brieven van Honorius veroordeeld, als behelzende de Ketterye der Monotholiten. De  ( 21 ) De Perfoon van Honorius zelf is als eenen Ketter gevloekt. Die Paus heeft wegens dat feit, of de Ketterfche Leere der Monotholiten in zyne Brieven geleerd of niet geleerd zyn, geen voorftanders gehad, dan honderde jaaren daar na. De Schryvers, welke de Hr. i. C. bybrengt, die Honorius van Ketterye ebben tragten vry te fpreken, zyn de eerften geweest, die het, om dat zy voor de Paufelyke onfeilbaarheid waren, ondernomen hebben. Maar wat Honorius in deze zyne Brieven gemeent of niet gemeent heeft, daar hatende, honderd Béllarminuffen zullen my niet ligt wys maaken, dat de ketterye van de Monotholieten niet klaar en duidelyk in de Brieven van Honorius te vinden is. Heel anders is het gelegen met Janfenius en zyn Boek. Honorius fchreef met de Ketters en ten voordeele hunner Ketterye. Janfenius fchreef tegen de Moliniaanfche Ketterye. _ Tegen die Ketterye was zyn geheel Boek mgerigt. Het is van zeer veele geleerde Mannen, van het begin af, duidelyk ontkent, dat Janfenius in dat Boek de V. Stellingen geleerd heeft. Het Boek van Janfenius is nooit volgens de form van het Kerkelyk regt onderzogt. (*") Die het te Romen onderzogt hebben, waren weinigen en meelt Partydigen. Het onderzoek is in zoo een korten tyd afgedaan , (*) De Meefter van liet H. Paleis, daarna bekend onder ■ de naam van den Cardinaal van Sint Clement, verdeedigde dit Boek in een volle vergadering van Cardinaaten , met te bewyzen dat het geen Ketteryen behelsde. Di; gefchiede onder ürbanus VIII. B 3  ( H ) daan, dat raen het Boek , over zulke moeijelyk: Stoffen gêfchreven, nauwelyks in dien korten tyd met de behoorryke aandagt zoude hebben kunnen leezen. De Jefuiten, vyanden van Janfenius, vermogten toen alles te RoDe Paus, en veele Roomfche Hovelingen , w..ren hen boven maaten gunftig. De yoórltanders van Janfenius hebben nooit kun-? nen verwerven, in de ttg:nwoordigheid van hunne Partyè'n, tegen hen gehoord te worden» l): P rfüon yin Janfenius is niet als Ketter . M -:i :an Je V. Stellingen niet .urdci-yk in het Boek van Janfenius aanvv/z.n. De Hr. J. C, en anderen, zoeken OT4$re Texten in het Boek van Janfenius op, om 'er met draaien en wringen de V. Stellingen , ais met geweld, uit te fmeeden. En wel verre van daar, dat die Texten de V. Stekingen behelzen, behelzen zy in het Boek van J.uueniiis eens goede en Catholyke zin, af' E en alles naauwkeurig nagaat. M^ar eens genomen dat de V. Stellingen van woord tot woord (zoo als vermaarde Jefuiten leugenagtig in het begin verzekerd hebben) in het Boek van Janfenius Honden; wie za! ons verzekeren, de Paus nog Kerk daaromtrent niet onfeilbaar zynde, welken zin die Deugclzaame en Geleerde Biffchop daar in beoogd heeft, die al 20, jaaren overleden was, eer zyn Boek uitkwam? Myn Hr. vind 'er eenen adderen zin in, dan meeft alle zyne voorgangers, ja, als de Paus zelf 'er in heeft meintn te wezen. Want veelen, ja allen, beêhben gezeid , dat het de Calvinifche zin was. De Hr. J. C. locchend 't , en wik dat het een anderen zin is , welken hy zelve nauwelyks ■ durft  ( *3 ) durft bepaalen: want hy zegt bladz. 7. dat het de Calvinifche zin niet is, of eenig ander, welken zyn Apellantje aan de Stellingen moet toefchryven, maar den natuurlyken zin. _ En welk is dan tog dien natuurlyken zin, die de zin van Calvin niet is, of eenig ander? Mee groote waarheid zeide dan de Hr. Auguftinus, De utilit. Cred. C. 5- '■ dat het byna onmogelyk is , te verzekeren, welk de waare zin is van eenen Auteur die dood is, door bewysredenen, die klaar genoeg zyn om 'er eenen eed op te wagen. Quibus argumentis mortui hom* nis voluntatemXta colligam, ut de illd jurare po£i?n? Dat is: Door wat voor bewyzen kan ik weten, wat de mening geweest is van eenen Menfch, die dood is, zodanig dat ik 'er eenen Eed op kan wagen ? Het minfte dan dat wy uit de vergelykinge tuffchen Paus Honorius met de zaak van janfenius befluiten moogen, is, dat het feit van Honorius honderd maaien klaarder is dan het feit van Janfenius, en dat men der halven honderd maaien minder eenen Eed zoude mogen wagen ten _opzigte van het feit van Janfenius, als teil opzigte van het feit van Paus Honorius. II. Dog , om het gefchil wegens den eed van het Formulier teffens tot ons voornemen en voordeel onverwinnelyk en klaarder dan den dag te befliflen, verzende ik den Hr. J. C. tot de opmerkingen van den Wydberoemden Biffchop Bossuet , over een gefchrift van den Hr. Claude. Eerfie opmerking , over het antwoord van den FIr. Claude rankende de Aclen , die getrokken zyn uit de tugt der zoo genaamds Gerreformeerden. B 4 Het ge-  C =4 ) Het gefchü tuffchen den grooten Bossuet en Hn Claude was over het Oppergezag der Kerke: of men zig daar zoo volkomentlyk mocfi aan onderwerpen, dat 'er na deszelfs uitfpraake geen onderzoek meer te doen viel , maar elk een yerpligt was zig daar aan volkomentlyk ten onder te geven. Die onderwerpinge wilde de Hr. Claude niet toeftemmen; maar beweerde, dat 'er na die laatfte uitfpraake nog altoos twy-* fel overbleef; zoo dat men, na dat die uitfpraake gedaan was, nog konde en mogte onderzoeken. De Hr. Bossuet praamde dan den Hr. Claude door eenen eed , welken men aan de Nationaale Opperfte Synode der Gereformeerden, by welke de laatfte uitfpraake was, deede , en die aldus luide: „ Wy zweeren dat wy ons „ zullen onderwerpen aan alle het gene dat in uwe Vergaderinge zal befloten worden, „ overreed dat God daar zal voorzitten door 3, zynen H. Geeft, en door zyn Woord. De Groote Bossuet beweerd, en met regt, tegen Hr. Claude, dat men dien eed niet kan doen zonder vermetel te zweeren, ten zy men het Gezag van de Synode voor onfeilbaar houde, aan welke men dien eed doet. Want, na dat de Hr. Bossuet eenige uitvlugten wederleid had, waar door de Gereformeerde Schryvers, en Hr. Claude zelf , dien Eed zogten te verbloemen , te verzagten en te verdraaien, (zoo als de Hr. J. C. ook met zynen eed van het Formulier doet) zegt die Geleerde Biffchop: Eindelyk , om myne redenkavelinge tot weinige woorden te krengen, alle eed moet gegrond zyn op eene zekere en bekende waarheid. Nu, deze belofte,. die gedaan word aan de  ( 25 ) de Nationaale Synode, en bevefiigd word door eenen openbaaren eed van alle de Gereformeerde Kerken: Wy zweeren en beloven uwe befuiten te volgen, '.overreed zynde dat gy wel zult oordeelen; deze belofte, zeg ik, op wat wyze dat men ze draayde, heeft geen zekerheid , ah in eene van deze twee zinnen: De eerfte: wy zweeren en beloven uwe hejluiten te volgen, indien wy bevinden dat gy wel oordeelt: eene zaak in der waarheid die zeer zeker is, maar te gelyk bedrieglyk is, om dat 'er niemand ter wereld is, dien men dit niet zoude kunnen doen. zweeren. De tweede zin is: wy zyn zoo overreed dat gy wel zult oordeelen. datwyzweeren en beloven uwe bejluiten te volgen : in welk geval de eed valsch is, ten zy men ten eenemaalverzekert zy, dat de vergadering, aan welken men dien eed doet, niet kwaalyk kan oordeelen. De zogenaamde Gereformeerden behoeven nu maar te kiezen eenen van deze twee zinnen, waar van de eene een openbaar bedrog is, en de andere , die ook alleen natuurlyk fchynt, vereischt klaarlyk de onfeilbaarheid der. Kerke. En wederom wat laager fpreekt de Hr. Bossuet aldus: Maar om deze belofte te doen, en ze met eede te bevejligen, behoord het dat de Vergadering, aan welke men ze doet, eene Goddelyke belofte hebbe van den byjland des Hei* ligen Geefis ; te weten, dat zy onfeilbaar is : — En nog een weinig lager zegt de Hr. Bossuet wederom: Om dan zonder vermetelheid den eed te kunnen doen, waar van gehandeld word, moet men gegrond zyn op eene volkomen belofte van God , op eene belofte die ons verzekert , zelfs tegen de ongeloB 5 vtS-  yigheden der menfcken , zulke een belofte als Jefus Chrifius aan zyne Kerke doet, als Hy haar onbepaaldelyk en volkomentlyk verzekert', dat de poorten der helle tegen haar niet zullen ver- moogen. Zoo lang als de Gereformeerden hardnekkig zullen loochenen, dat het gezag van- de befluiten der Kerke ge bouwt is op deze belofte , hunnen eed Zal altyd een openbaar bedrog, Of vermetel zyn. Men ziet uit deze Redekavelingen van den Wydberoemden Bossuet, dat hy kragtig, en zoo klaar als den dag vaftfteld, dat men dien eed, daar hy van fpreekt, zonder eedrog of vermetelheid niet kan doen, ten zy de zelfde steune op een onfeilbaar gezag. Zoo is 't insgelyks met den eed van het Formulier gelegen. Men bezweert 'er twee feiten, gelyk wy gezien hebben , die Vol* gens den Hr. j. C. zelf, gelyk hy belyd, op geen onfeilbaar, maar op een feilbaar Gezag fteunen: en dus kan men ook dien eed niet doen, zonder bedrog of vermetelheid. Laat de Hr. j. C. zig hier keeren en wenden waar hy wille, deze redeneeringe zal hem altoos vaftzetten en klemmen: " Men kan den eed van het Formulier niet doen zonder vermetel te zweeren , ten zy die fieune op een ','» onfeilbaar gezag: Nu, de Hr. j. C. be„ lyd zelf dat de Eed van 't Formulier niet „ fteunt op een onfeilbaar gezag: men kan ze dan zonder vermetelheid niet doen. ' Wat de Hr. J. C. tegen zulke klaare, duidelyke en doorllaande redeneeringen zal inbrengen, weet ik niet; maar dit Weet ik zeer wel, dat al het gene hy ingebragt heeft om den  ( 27 I d-n Eed van het Formulier te bewimpelen, te verzuikeren en te verdraayen , armhartig en ellendig is, zoo als wy op zynen tyd hoopen £e vertoonen. En van nu af kan men, uit h t gene wy vertoont hebben, klaar geno g zien, dar zyne voorbeelden, en byz.nderlyk dac wegens de grootte der Sterren onvei-ielvk gebrekkelyk en mal zyn, ja dat zoo g,z g, op welken dien Red gedaan worl, feilbaar is, hetonmogelyx g dat die fyd legtmatïg kan zyn, wat het Boek sn den zin van Jan fenius aangaat. Wv moogen dan van nu af aan zeggen, dat ons gefchii over het For.uuUer en desz dfs Eed reeds gewonnen is, dewyl er niets zeerder is, dan, dat men zulke feiten niet kin bezweren zonder bedrog, of vermetelheid, dewyl zy op geen onfeilbaar Gezagfieuncn. Laaten de Apellanten dan zoo verdagt van Ketterye zyn , als het de Hr. J. C. onderitelt, laat die gewaande verdagtheid der Apellanten de oorzaak zyn van het Formulier, zoo als hy voorgeeft; laat het de heele Kerk zyn, die het Formulier afëifcht, gelyk hy valfchelyk drvff het zal altyd waar blyven, dat men zonder bedrog of vermetelheid den eed van het Formulier niet kan bez-weeren : waar uit dan klaar volgt, dat verre van daar, dat het Formulier van Alexander VIL regtmatig zoude zyn het integendeel het Qnregtmatigfle Stuk is dat men miiTchien ooit gezien heeft. Wat zoude Myn FIr. zeggen van dezen Eed: Ik z-weeren neeme God tot getuige, dat ik doeme de V. Stellingen van Janfenius, in den zin van Janfenius, hoewel ik vafie gehore, enover" " tuigt  ( 28 ) tmgt ben, dat nog ik, nog de Paus , nog de Kerk, nog iemand in de wereld weet, welk den tin van Janfenius geweeft is, eh hoewel ik denke (zie pag. 34.) dat het kan gebeuren dat men Janfenius en zyn Boek van dien kwaaden zm zal kunnen vry pleiten ? Myn Hr zegt be neffens zynen Perman, dat, als men hVBcxk van Janfenius in eenen diitilleer-ketel ftak de V. Stellingen 'er uit zonden komen; en ik zeg, dat, als men het Schrift van den Hr. T. U diitilleerde, 'er zoo eene mooye Eed zou uitkomen. Dog uit het gezeide volgt nog meer, namelyk: dat al het gene de Hr. J. C. in 't werk gefteld heeft om het Formulier te reg*matigen, en om zyn Apellantje wys te maaken, dat men dien fchrikbaren Eed, die op zulke loffe gronden fteunt, als die, daar Myn Hr. ze opdoet ruften, veilig kan doen, onnut ,_ydel, of bedneglyk moet wezen, gelyk ook in t vervolg meer en meer blyken zal. Wy zouden hier mede het gefchil over het rormuher mogen eindigen, zonder eens te treden m de Cramerye van den Hr. J. C om t te regtmatigen, en deszelfs fchrikbaren Eed te doen doorzwelgen. Wy willen egter nog wel verder gaan; en om de zaak meer en meer op te helderen, en in het dagligt te Hellen, de waare oorzaaken van het Formulier gaan vertoonen, onder voorwaarde dat wykort mogen zyn, door dien 'er reeds meer dan te veel. over zulk een ellendig ftuk, dat nergens' toe nut is dan tot begunftiging van de kwaade oogmerken der Jefuitenen Jefuits-gezinden, gefchreven is. De reden waarom wy dit gaan doen, is, dat de H. J. C. wilt, zyn geheel Schrift-  ( 29 ) Schriftje door, dat de oorzaak van het Formulier geweeft is, de Verdagtheid van de zoogenaamde Janfeniften of Apellanten. Dit voorgeven is blaauw, en die Hr. moet wel nog een Vreemdeling in Ifraè'1 zyn, indien hy dit gelooft: hy mift groovelyk daar in, gelyk wy het nu in het kort gaan toonen. TWEEDE HOOFDSTUK. Oorzaaken van het Formulier van Al ex ander VIL T TEt is vaft en zeker, dat de eerfte en JLJL verfte af gelegene oorzaak van het Formulier, en van alle de droevige gefchillen die zedert omtrent 130 jaaren in den fchoot der Catholyke Kerke geheerfcht hebben, geen andere is geweeft, als de Pelagiaanfche Leere van Molina, welke de Leer der Jefuiten geweeft is, en welke men nu de leer der Molinijlen noemt. Alles was in ruft in de Catholyke Kerk, wanneer Molina zyn Boek uitgaf: men fprak overal eenerlye taaie, zeide de vermaarde Dominicaan hemos, toen deze Jefuit de verwarring invoerde. Men moet maar de doorwrogte Werken van Serry en van den Cardinaal de Noris lezen, om te zien hoe Molina de waare eerfte oorzaak is geweeft van alle de beweenelyke rampen welke wy nog bezuuren. Het is zeker en Molina.zelf bekende 't, dat het zamenftelzel zyner Leere nieuw was, en dai 1 Eerfte jorzaak: Je Pclagiaanfcheïwaal-leei van Molina*  ( 3o ) dat zy niet overeenkwam met de Leere van den Hr. Auguftinus. (*) Myn Hr. zal zulks niet loochenen; 't is ook zeker, dat vérfcheide Vergaderingen in Spanjen gehouden, de nieuwe Leere van Molina veroordeelt hebben, en dat in de beroemde Vergaderingen de Auxilüs, die vérfcheide jaaren geduurt hebben, in welke het Boek van Molina grondig ondcrzogt wierd, en in welke Vergaderingen beide de Partyën naar wenfch gehoort wierden , befloten wierd, dat de leer van Molina de heel en halve Pelagiaanfche Leere vernieuwde, dat zyne Leere, bevat in XX. Arti- ke- (*) Molina had reeds bekend dat zyn Zamenfteltzel heel anders was , als dat van de H. H. Augufiïnus en Tho ■ mas. Eftu, zegt hy (Quaeft. XXIII. Art. IV. en V.Disp. I. Memb. 6) bi duo Patres in eam fententiam quant rejicitnus inclinajfent, falva eorum reverentia, qune\illis dehetur maxiwa, admittenda non effet. „ Onder,, fteit zelfs eens dat deze twee Vaders van een ander ge„ voelen zyn geweeft, zoo zeg ik met hun verlof, en met de groote eerbied welke men hen fchuldig is, dat men hen daar in niet moet volgen. "En(Memb.ultimo) Hujus {/htg"Jl:*0 Dottrina plurimos ex-fidelibus.... non Jolum indoéios, jed etiam Docïos mirum in inodum turbavit, ne dicam illius occafione eorum [alutem fuiffc pcriclitatam. Ne enim hujufmodi Doftrina ad hareretit, ha: efi potius Pelagiante ex parte affentiendum putabant. „ Zyne Leering (van den Hr. Auguftinus) heeft vee'e Ge„ loovigen, met alleen onder de eenvoudigen, maar ook „ onder de Geleerden zoodanig gefluit, dat, om hier „ niet te zeggen dat hi'.nne zaligheid daar door in groot „ gtvaar fecbngt wierd, zy ter gefegentheid van dezezy„ ne Leere dtgtén, dat het beter was de zyde der Pela- ginan'che Ka ciye te kiezen. " Met ten wóórd, hy durft zeggen, dat de half- Pelagiaanen nok «e Ketteryen der Pelagiaanen zouden omhelft hebben, hnd Abgullinus regen de eerften niet gefchreven; cn dat het wel te weni'chen was dat hy nok gefchreven had.  ( 3* ) kelen, geoordeeld wierd Pelagiaanfch of'halfPelagiaanfch te wezen. Het zou onnut zyn zulks te bewyzen, vermits het bekend is aan allen, die iets van deze zaake weten. En ik denke niet dat de Hr. J. C., hoe zeer hy ook van ons verfchille in andere zaaken, het zal be- twiffcen. , , ü Maar hy zoude kunnen vragen: hoe kan die dwaalleer van Molina de oorzaak geweeft zyn van het Formulier, het welk zoo veel later in de wereld gekomen is ? Ik antwoord: om dat de Jefuiten uit alle hunne vermogens getragt hebben de Leere van hunnen Molina te doert boven dry ven en zegenpraalen, waar in hert het Formulier byzonder is te hulp gekomen. De Jefuiten hadden den neerlaag gekregen in de Vergaderingen de Auxilüs, waar door hun credïet begon te daalen, en zy aan het waggelen geraakten. Zy hebben dan alle hunne kragten ingefpannen, om den flag, welke hen dreigde, te ontwyken , om zig ftaande te houden, en om hun vallend crediet te herftellen. Dit is hen maar eerft volkomen gelukt door de bekominge van het Formulier. Toen heeft de Sociëteit byzonder het hoofd beginnen op te fteken, en "hunne Molinifche dwaalingen hebben toen voornamelyk fchot beginnen te krygen, cn de overhand bekomen. Zoo dat het teneenemaal zeker is,dat de dwaalleer van Molina , de eerfte oorzaak geweeft is van het Formulier, zonder welke dwaalingen het Formulier nooit in de wereld zoude gekomen zyn. De Hr. J. C. zelf zal my dit wel toeftemmen, aangezien hy wilt dat de tegenftand der Apelanten, tegen deMoliniften ,de oorzaak is geweeft van den grooten voortgang, welken het Mo- li-  ( 32 ) Tweedi oorzaak van her. ïormuJier: de fpaaringe van Molina en van zym dwaalingcn, doe Paulus V. liniftendom gedaan heeft. Het is dan de ge* waande verdagtheid der Apellanten niet, welke oorzaak van het Formulier is, zoo als de Hr. J. C. zyn Apellantje tragt wys te maaken. : II. De Paufen Clemens VIII. en Paulus V., en alle de Hoogleeraars, die in de vermaarde Vergaderingen de Auxilüs het Boek van Molina onderzogt en beoordeeld hebben, zyn overtuigt geweeft, dat de Leere van Molina de heele en halve Pelagiaanfche Leere was. Paus Clemens VIII. zoude over die leere uit'fpraak gedaan, en eene Bulle'er tegen uitgegeven hebben, was zyne dood niet te vroegtydig gebeurt. Myn Hr. mift dan bladz. 226. daar hy wilt, dat, als wy het de Paufen willen wyten, wy het dan eerft Clemens VIII. Paulus V. en alle de volgende moeten wyten. éNeen, wy wyten het aan Clemens VIII. niet, die was te fchielyk overleden; maar wy wyten het aan Paulus V. want onder hem zyn de Virgaderingcn de Auxilüs eerft ten einde gelopen. Hy was het die eene Bulle tegen Molina en zyne Leere hebbende doen opftellen, die Bulle agter den bank wierp (die Bulle die als nog in het Vatikaan bewaard word,) om dat hy, om wereldfche belangen, twift met de Republiek van Venetiè'n gekregen hebbende, de Jefuiten het met dien Paus hielden, zyne zaak verdeedigden, om dat hun belang het mede bragt, en die om zynent wille zig voor eeuwig, by fententie, uit die Republiek lieten verbannen. Toen begunftigde Paulus V. op zyne beurte de Jefuiten (en hy ftaat ook als eenen der grootte begunftigers der Sociëteit in de vernietings Bulle der zelfde aangetekent met de reeds  ( 33 ) reeds opgeftelde Bulle tegen hunnen Confrater Molina niet uit te geven. Dus is 'er niets zekerder dan, dat Paulus V. uit loutere Maatkunde, Molina, zyne leere en de Jefuiten gefpaart heeft. Waar door hy als een tweede oorzaak van hetFormulier kan aangemerkt worden; want had hy ze niet gefpaart, zoo was het van dan af met de Jefuiten en het Moliniftendom gedaan geweeft, en gevolglyk zoude noit het Formulier in de wereld verfchenen zyn. Dat heeft myn Hr. zelf wel gevoelt, dewyl hy op de aangehaalde bladz. 226, zegt, dat als wy het de Paufen willen wyten, wy het dan Paulus V. wyten moeten. Dat doen wy, aanbiddende met een Gods ondoorgrondelyke oordeelen, en deze woorden van Chriftus Matth. XVIII. 7. Necejfe ejl ut veniant Scandala, het is noodzaakelyk dat 'er verergerniffen komen: wy aanbidden met een deze woorden van den Apoftel der Genade i.Cor. XI. 19. oportet hcerefes ejfe: daar moeten Ketteryen zyn, op dat de genen die opregt zyn onder U bekent worden Zoo begrepen 't ook die H. H. Africaanfche BifTchoppen, die om het Geloof in ballingfchap gezonden wierden op het Eiland Sardinië: die H. H. voorftanders en verdeedigers der Genade van Chriftus, die Doorlugtige Leerlingen van den H. Auguftinus, die met zoo veel kragt en Geleerdheid de _ half- Pelagiaanen wederlegt hebben, als zy in hunile Synodale Brief, door de pen van den H. Fulgentius fchreven: „ Broeders, dit moeten wy eerft „ en voor al erkennen , ja, wy twyfelen „ niet of gylieden dit ook weet en erkent, „ dat God dit toelaat (dat 'er dwaalingen ge„ leert en verfpreid worden wegens de GeC „ na-  Derde norzaak van liet Formulier. Dl flilzwygmidlieiflaar! beide dé Partyén opgeleid. m ( || ) nade van Chriftus) om daar door en „ de grootc gaave zyner Genade en zyne „ regtvaardige oordeelen des te meer te doen „ blyken. _ Want die Genade van Chriftus „ word niet gekent, ten zy zy eerft geee„ ven worde. ■ (*). 60 III. Maar wy hebben nog meer op dit ftuk tegen Paulus V. in te brengen, mme;lyk, dat hy zig niet vergenoegde de Jefuiten te Jpaaren, maar dat hy daar en boven aan beide de Partyen, aan de Dominicanen en aan de Jefuiten, de Stilzwygendhcid opleidc Wat zouden dc H. H. Vaders van zulk eenen f n gezcld hebben? Wat zoude de H. Auguftinus b. v. gezeid hebben, had de Paus aan hem en aan de Africaanfche Biffchoppen de ftilzwygendheid opgeleid tegen de Pelagianen en hunne Leere ? De geheele Orde van den H. Dominicus praamde Paulus V. om zyne Bulle tegen Monna uit te geven: andere Geleerde en Aanzienlyke Mannen voegden zig 'er by, om dien Paus te bewegen , dat hy tog de Bulle zoude uitgeven; maar te vergeefs; zy klopten aan eenen doven-mansdeur: de Bulle bleef agter den bank, en is zedert die tyd m het Vaticaan gebleven. Als zulks dc waarheid Gods niet in onregtvaardigheid ten on- C) Ubi primum, Dilecliffimi fratres, debeinus agnofcere, immo vos non ambigimus agnovifTe, adhocdivimtus ilta permitu, ut hinc divin* gratia; virtus documento poffit jndicii roanifeftioris inteiligi: Quando quidem tpja gratia nuliatenus agnoncitur nifi' detur. Episcoporum slfncce in Sardinia exulum Epiftola Synodica de Gratia dei & Ajujitiuo homwis, inter Opera S. 'tin*  ( 35 ) Onder houden is, dan weet ik niet wat het is» Inmiddels won de Ketterfche Leere van Molina veld. De Jefuiten hielden de opgeleide ftüzwygendheid niet; want die hadden zv van Paulus V. doen opleggen om de klagten der Dominicaanen enz. te doen ophouden Zv verdedigden Molina en zyne Leere 'ett verfpreidden ze meer en meer. Zy maakten de Leere van denH. Auguftinus haatelvk door valfche gevolgen , gelyk de Pelaeiaanen gedaan hadden, en het Mo miftenlom maakte dus dagelyks meer voortgang. De Dominicaanen integendeel hielden de opgeleide ftüzwygendheid maar al te veel. Zy ve&apten, en begonnen zelfs de Jeluitfche fpreekwyzen van genoegzaame Genade en van naafle vermoogen te gebruiken ,• alhoewel zy die fpreekwyzen in eenen anderen zin vcrftonden, dan de Jefuiten. Zoo dat, als mén geheel den handel van Paulus V. befchouwd, men jegens hem wel moet zeggen, het gene eertyds een Propheet aan Achab, Koning van Ifraël, zeide: Om dat gy den Man die de dood verdiend had, uit uwe hand hebt 'laaten gaan, zoo zal uw leven voor zyn leven, en uw volk voor zyn volk in fiaan ( ). Paulus is wel eene natuurlyke dood geftoiven» maar hoe veelen zyner Nazaaten zouden lancer eeleeft hebben, had hy de Jefuiten niet sefpaart? En hoe veele zielen zouden ooör Lt vergif der lefuitfche leere van eene ante dood bevryd gebleven zyn? Zulks blykt genoegd uit de vernietings- Bulle der Socie> (*) 3. Kom, 10. Vs. 44. C a  Vierde oorzaak van het Formulier: 't groot creriiet ■ en de gioote C 36- ) teit, waar door zy eindelyk is vernietigd geworden, als hebbende van haare geboorte af, zaaien van twijl en tweedragt onder alle Jlag van menfchen in de Catholyke kerke verfpreid. Niets is 'er dan zekerder, dan, dat ook de opgeleide Jlilzwygendheid den weg gebaand heeft tot het Formulier, en 'er dus als een derde oorzaak van moet aangemerkt worden. Wy zullen fluiten met het gene de Manhaftige Heer Colbert, Biffchop van Montpelhcr, van den handel van Paulus V zeer » A,s Paulus V. gehoor gegeven had aan „ de vertoogen, welke hem gedaan wierden „ om zyne Bulle tegen Molina in het ligt te „ geven, hy zoude aan de Kerke befpaart ,, hebben alle de ellenden, welken zy zedert „ bezuurt heeft; aan de H. Stoel die rrie„ nigte van Decreten, dewelke haar welbe„ haagen voor de Jefuiten heeft voortgebragt; „ aan de Jefuiten het ongeluk van eenen Jlecn „ des aanjloots in Ifraël te wezen ; aan de Ge„ lovigen van beftiert te worden door Men„ fchen, die van den Godsdienft niets anders „ kennen dan het uitwendige, die grondregels „ valige/telt hebben om de zonden teregtvaar„ digen, en die, willende de driften der men„ fchen met het H. Evangelie overëenbren„ gen, niet die driften verbeteren, maar het „ Evangelie vernietigen. " Hoe zeer komt het gene de Doorl. Heer Colbert daar zegt overeen met de vernietings- Bulle der Sociëteit ? IV. Terwylen men dan te vergeefsch te Romen aangedrongen had om de Bulle tegen Molina en zyne Ketterfche Leere te verkrygen, wies de Sociëteit dagelyks aan, verfpreidde zig meer en meer, en wierd door de begunftiging van Paufen en Vorftcn, gelyk uit  C 37 ) uit de vernietings- Bulle bljkt, magtiger enj vreeffelyker. 1 Voeg daar by, dat de grootfte Catholyke J Vorften, en onder anderen de Koning van, Vrankryk , Jefuiten tot Biegtvaders hadden, j Pater Annat was Biegtvader van den Koning: van Vrankryk. Nu, het wasmezen vermaarden Pater Annat en de Jefuit Ferrier , die den grootften Rol in de zaak van het Formulier gefpeelt hebben. Het crediet van de Jefuiten wierd toen enorm. Die beloovers van de Evangelifche armoede , leidden zig met alle kragt toe op de aardfche rykdommen: en de vreeffelyke aanwas der Sociëteit, de begunftiging der Vorften, hunne komfte in de Indien en andere ryke Landfchappen, gaf hen gelegendheid, om goud als flyk te verzamelen, waar toe hen ook niet weinig hielp de groote magt, welke zy aan het Roomfche Hof kregen , 't welk vol Jefuiten, of Jefuitfche Creatuuren wierd. Dat verfchrikkelyk Lighaam der Sociëteit, verfpreid door de geheele wereld ,^ geregeert door een eenig Hoofd, hunnen Generaal te Romen, vermoogend door hunne yffelyke en ontelbaare fchatten, afgerigt op alles, vreefde nu nergens voor, en was bekwaam en ftout genoeg om de fchroomelykfte ftukken te ondernemen. Blyk daar van hunnen toeleg op het leven der Vorften zelve, om van dat der Paufen niet te fpreken. Dewyl zy dan alles, zelfs in 't wereldlyke , vermogten, bykans in de geheimen van alle de Ploven zynde, wat wonder, dat zy ook alles' in het Geeftelyke of Kerkelyke vermogten. De vernietings- Bulle doet zien, dat zy 'er ook alles in vermogcen. C 3 'Per- magt der Jefuiten te Romen ; en hunne kunftgrepen , of bedricgeryën.  ( 3§ ) Terwyi dan de Jefuiten zelfs, verre van de opgeleide ftüzwygendheid te onderhouden, hunne Mohnifche Leere overal indrongen Helden eenige voorftanders der aloude Leere-zig tegen de nieuwe Leere van Molina; en Janfenius, die eenen Deugdzaam en Geleerd Biffchop was, fchreef zynen Auguftinus tegen de Leere van Molina, om het nieuw Siftema van dien Jefuit ten onderften boven te werpen. Daar had hy een dubbeld r^gt toevoor eerft, om, als Biffchop en voorftander der waarheid, de doohngen van Molina te keer te gaan, en de waarheid te verdedigen en te handhaven. Ten tweeden, om dat de opgeleide ftilzwygendheid in de Spaanfche Nederlanden niet aangenomen iynde dezelve hem niet raakte , en hem ook als Biffchop en e m Prins der Kerke niet moeft beletten de doohiige te keer te gaan Dog de Auguftï-. fött van janlenius kwam maar in het ligt 20' ja ren na het oyerlyden van dien Prelaat Als men het ftöhd uit te geven, kregen de TeftMten er den lugt van: en ftelden alles in't rerk om het uitgeven 'sBoeks, dat teo-en hunne Leere was, te beletten. Daar toe fpan- den zy alle hunne intrigues enkragtenin Dog zy konden het niet beletten,. Het Boek' verlclieen voorzien met 56 goedkeuringen yan de deftigfte Aarts - Biffchoppen , Bisïcnoppen en Hoo het zyn de Jefuiten zyne Confraters, tegen welke de Vaders van het Concilie van Trenten zeiden, tot hun tweeden Generaal (Lainez) (prekende: Foras Pelagiani buiten de Pela~ giaanen; het zyn die zelve Jefuiten die van de Pelagiaanfche Kettery overtuigt wierden inde beroemde Vergaderingen de Auxilüs, die, om diverfie te maaken, de verdedigers der Leere van den H. Auguftinus verdagt hebben willen doen houden. Si accufatoribus opus ejl, tales ambio, kunnen wy met den H. Au^rofius zeggen: moeten wy befchuldigt worden, het ftrekt ons tot eer dat wy tot Sefcfauldigera gehad hebben de Leden van een Sociëteit, die zelfs geleert hebben dat men uit een grond-beginzel van Godsdienst de grootfte lalteringen tegen zyne vyanden mogt yer:preiden , als zulks nuttig was om zyne eige eer en goede naam te handhaaven (*) Het is het groot erediet en de groote magtder Jefuiten te Romen, hunne kunftgrepen enz. die de oorzaak van het Formulier geweeft zyn, en geenzins de gewaande verdagtheid der Apellanten, gelyk de Hr. J. C. voorwend, en zoo kinderagtig geduurig herhaalt. Wy vraagen het.aan alle regtmaatige lezers, zouden ooit zulke twisten in de Catholyke Kerke gereezen zyn, indien 'er geen Jefuiten in de wereld waren geweeft? Maarts het voorgeven van deri Hr. J. C. wegens de oorzaaken van het Formulier van alle grond van waarheid ontbloot, niet minder verkeerd zyn alle de redeneringen wel' ke hy op zoo een loffe grond gebouwt heeft; en dit is 't geene wy nu gaan aantoonen door onze Bemerkingen over alle zyne Brieven. B E- 0) Zie Lettres Proyinciales, 15de Brief.  f U J BEMERKINGEN Over den eerften Brief van den Hr. J. C. DOor onze beredeneerde Vertogen zyn de gronden, waar door de Hr. J. C. zyn ellendig Formulier getragt heeft te regtmatigen, zoodanig ondermynt, dat zyn heele losgebouw daar door alleen ten gronde toe moet inftorten. Want, indien het waar is, gelyk het gewis is, dat de oorzaaken van het Formulier die zyn, welken wy vertoont hebben, zoo is 'er de gewaande agterdogt, welken de Hr. J. C. gedroomt heeft, de oorzaak niet van. En, als de Eed van het Formulier,Haande zelfs die gewaande agterdogt, bedriegelyk of vermetel is, zoo als wy onwederleggelyk door de redeneringen en gronden van den grooten Bossuet bewezen hebben, zoo is het 'er zoo verre van daan, dat het Formulier van Alexander VII. zou regtmatig zyn, dat het integendeel het Onregtmatigjte fluk is dat 'er kan wezen. Dit zoo zynde, gelyk het inderdaad is, zoude het onnodig zyn iets meer van het Formulier te zeggen, en wy hadden volle regt om het gene de Hr. J. C. ter Regtmatiginge van het Formulier inbrengt, ten eenemaal over het hoofd te zien. Dog dewyl die Hr. miffchien zoude idaagen, dat wy zyne redeneringen allegader over het hoofd zouden zien: en dat eenvoudige Menfchen miffchien denken zouden, dat 'er nog eenige kragt in ° zy-  ( 45 ) zyne {batige voorgevens en redeneeringen fteekt, alhoewel de Geleerde, en zelfs verftandige Menfchen, al hebben zy geen geleerdheid , wel anders zien ; zoo willen wy den Hr. J. C. dat genoegen nog wel geven, alhoewel het laftig is, zyne voorgevens en redeneringen te vertonen, en 'er onze bedenkingen over mede te deelen. Het fpyt my dat ik genoodzaakt word om veele, op zyn zagtjes gefproken, verkeerde redeneringen van dien Hr. ten toon te flellen: maar daar toe heeft hy ons gepraamt, door zyn Gefchrift, daar hy niets meer mede winnen zal, dan dat onze Vertoogen daar meer en meer door zullen beveiligd worden. Laaten wy dan zien wat hy inbrengt om het Formlier te regtmatigen. Hy begint met zyn Apellantje, daar wy in onze Inleidinge van gefproken hebben, te pryzen, en zig zelf een minnaar der vreede te verklaaren, daar zyn Schrift zoo weinig naar gelykt. Dan doet hy het Apellantje vraagen: hoe de ondertekeninge van het Formulier van Alexander VII., en de aanneeminge van de Bulle Unigenitus overeen kan komen met de veiligheid van een Chrijielyk geweten ? 't Mannetje beloovende, dat als hy hetzelfde zulks aan kan toonen, dat hy, en zyne vrienden, aanftonds zig aan den Apollolifchen Stoel zullen onderwerpen. Hy kan nu uit ons eerfte Hoofdftuk zien, als hy wilt, hoe het met een Chrijielyk gemoed kan overè'nkomen, den Eed van het Formulier te doen: namelyk, volgens de grondregel van den FIr. Bossuet, met bedriegelyk of vermetel te zweeren. Mot  X 46" ) Bladz. 4. doet hy het Apeilantje fchryven: Dog als ik denke op dat Formulier, op die Bulle , dan ben ik fchier wanhopig , en my zelve niet, want ik vinde daar onöverkomelyke zwarigheden, en my dunkt onmogelyk, dat een Chrijielyk geweten zulke Stukken kan aanneetnen of bezweeren. Als de Hr. J. C. ons eerfte Hoofdftuk met aandagt cn met een Chriftelyk gemoed zal gelezen hebben, vertrouwe ik, zai hy in den Eed van het Formulier waarlyk onöverkomelyke zwarigheden vinden zal, daar hy nooit iets bondig op zal antwoorden, fchoon hy waant, niet te zullen zwigten. En als hy eenige regtmatigheid bezit, zal het hem zelf onmoogelyk moeten dunken, dat een Chriftelyk geweten zulk een Stuk kan bezweeren , als het feit van Janfenius. Van de Bulle zullen wy daar na fpreken. Hy heeft aan zyn Apellantje laaten toekomen het werk van den vermaarden Muratori, over het gebruik der Menfchclyke reden in het Stuk van Godsdienft. Wy kennen de Geleerde Werken van Muratori: wy hebben zelfs een groote agting voor dien Man: maar de Hr. J. C. za! niet kwaalyk nemen, dat wy hemoponzebeurte verzenden naar het Werkje: De la Sincérité Chrétienne , gedrukt in het jaar 1727 ; en naar het Tra&aat van den Geleerden Hr. JNicole: Fraitc de la foi humaine. Als de Hr. J. C ooit die werkjes met aandagt leeft, zal hy zelve zien dat een Chriftelyk geweten het Formulier niet kan zweeren. (*) & Hy (*) Hy kan ook nazien den lls.Arnauld. Tom. XXIII, nieuwe druk pag. 212, erjz.  ( 47 ) Hy gaat bladz. 3. en 4. voort met zyn Apeliantje eene taaie te doen voeren, die in 't geheel niet ftrookt met de geftekeniffe van iemand, die in het doen van den Eed van het Formulier ontebovenkomelyke zwarigheden vind, en die het onmogelyk dunkt, dat een Chrjlclyk gemoed, zulk een Stuk kan bezweeren. Want hy doet dat harfens - Apellantje deze wonderlyke taaie voeren: „ Het verveelt my „ in een party ingewikkeld te zyn, daar men „ ons geftadig doet hopen op vrede, en ver„ zoening met den Apoftolifchen Stoel, de„ wyl 'er ondertuffchen niets van komt: van „ het begin _ der fcheuringe af, zoekt onze „ Cleregie die gemeenfchap, en vérfcheide vermaarde Mannen hebben zig 'ermedebe„ moeit , wy waren ook reets verre gevor„ dert onder den Paus Benedictus XIV. door „ het beleic van den Cardinaal Archinto, en „ onze verzoening ftond op een zeer goeden „ voet onder Clemens XIV., dewyl menigte Biffchoppen, verfcheiden Prelaten, eenige „ Cardinaalen, ja zyne Heiligheid zelve, de „ vrede zeer toegedaan was. Zedert de dood „ van dien groten Paus is alles weer verdwe„ nen, en my dunkt reden te hebben van te „ tïvvffelen, of die vrede, welke zekerlyk nu „ verre af is, wel ooit zo naby is geweeft, „ dan men ons heeft willen doen geloven; „ want van Benediétus weten wy, dat hy op „ het laaft van zyn leven tegen ons geweeft ,, is, en in weerwil van onze verklaringen en Geloofsbelydeniffen, ons heeft veröor' „ deelt, en van Clemens, dat hy na vyf jaa„ ren levens nog niets ten onzen voordcJe „ heeft kunnen befluiten. " Zie  ( 48 ) Zie daar de Bekeerling van den Hr. J. C. My dunkt aldaar een inwoonder der Stad Bethulien te hooren ten tyde van deszelfs belegering: het is een wanhopig Menfeh: het' verveelt hem in eene Stad te blyven daar geen hoop van verloffmg is. Wat een aanè'enfchakelinge van ongerymtheden. Het Apellantje is overtuigt dat de Cleregie gelyk heeft: maar om dat het hem verveeld in die zaak ingewikkelt te zyn, begint hy, eer men hem de regtmaatigheid van Formulier en Bulle aangetoont heeft, zyne zwakheid te ontdekken : hy wenfchte uit Bethulien te gaan als hy maar een go^de heenkomft kon vinden. O zulk een overlooper zal niet alleen vriendelykontvangen worden in het leger van Holofernes, maar men zal niét veel moeite hoeven te neemen om hem te doen geloven dat de oorlogtegen Bethulien regtvaardig is: hy is, alëer men het hem wys gemaakt heeft, al gereed om een Eed van getrouwigheid aan Holofernes te doen. Wat eene taaie doet de Hr. J. C. hier zyn Apellantje fpreken ! Wie zoude het verveelen, geioovende in zyne zaak gelyk te hebben en onregtvaardig verdrukt te worden, op vrede te hoopen , al was het zelve gelyk Abraham tegen hoope ? Verveelde 't de eerfte Chriftenen in die lange vervolgingen van meer dan 300. jaaren ? Verveelde het den H. Athanafius 40. jaaren lang de geheele wereld door te zwerven, in ballingfchappen enz ? Vweelde 't de andere verdedigers der Godheid van Chriftus, als zy Keizers en Bisfchoppen tegen hen zoo lange jaaren agter een woedende zagen? Verveelde het de H. Olimpias en alle de trouwe aanhangers van den  ( 49 ) den H. Chryfoftomus, als zy hunnen H. Bisfchop door een faStie van Biffchoppen in een zoo genaamd Concilie zagen veroordeelt, daarna in ballingfchap gezonden, en ais eenen huurling op den Stoel van Conftantinopel door die zelve faftie geplaatft en met geweld aangefteld wierd? Verveelde het hen, den naam van den H. Chryfoftomus in de gebeden uitgefchrapt te zien, en zy als fcheurmaakers gehandelt te worden in den fchoot zelve van de H. Kerke? Verveelde het ook een H. Simphronius enz. enz. enz ? De H, J. C. fchynt ons te willen befchimpen om dat wy, gelyk de eerfte Chriftenen, de H. Athanaüus enz. op vrede hoopen en naar denzelven verlangen. En zedert wanneer is dit een misdaat of eene dwaasheid geworden? Ja wy hoopten dien vrede door het beleid van den vreedzaamcn Cardinaal Archmto, en onder de Regeeringe van den vreedzaamen Benediftus XIV. Al hebben wy maar een goed vriend, een Jonathas aan het Hof, die onze onfchuld bewuft zynde, onze belangen durft befchermen en ter harte nemen , zoo zullen wy hoopen, niet om dat het ons verveeld zóo lang naar den vrede te zugten, ma;r om dat wy den vrede beminnen, en vreeczaamig zyn, zelfs met de genen die den vrede Maten: om dat wy weeten, dat het ook veele van onze Medebroeders in Chriftus, onder de party van den Nuntius zelfs , verveeld zulk eene droevige fcheuring in onze Nederlandfche Kerke te zien. Het verveeld ons en veele Priefters onder hen, te zien het verval van den Catholyken Godsdienft onder een Regeëringslooze beftiering : het verveelt ons D en  C 50 ) en hen de Kerkelyke tugt te zien verflanpen ■ het verveelt ons en hen te zien dat veele hun eige belang, en niet dat van Chriftus zoeken in hunne Bediening: het verveeld alle de waare kinderen van Chriftus Kerke, de geheele wereld door verfpreid, te zien dat de kinderen der Kerke hier te lande malkanderen ft< oten binnen haaren fchoot, gelyk Ezau en Tacob in het Jighaam van Rebecca: het verveeld hen zoo wel als ons, dat de vrede en eendragt onder ons niet heerfchtt liet verveeld ons, om dat wy wenfchten dat alle de Catholyken hier te lande deelagtig wierden aan de Zahgfpreeking des Zaligmakers Matth. V Zalig zyn de vreedzaamigen, want zy zullen Kinderen Godsgenoemt worden. Dat de vrede mislukt is onder Benediétus XIV en onder Clemens XIV, is de fchuld van de Cleregie met, maar van de vyanden der vrede, die genoeg bekend zyn. En waarlyk wat Benediclus XIV aanbelangd, die heeft zig, volgens de getuigenille van Clemens XIV. zelf, in zyne Bulle van de uitrooyinge der Sociëteit, te vergeefs vermoeid om de ruft der Kerke te herftellen. Wat wonder is het dan, dat wy toen den vrede niet bekomen hebben? Wat heeft die groote Paus al gedaan, om de ftoutheid der Jefuiten te beteugelen, byzonderlyk in de zaak van het Boek van den Cardinaal de Noris van de Werken van Bellelli en Berti (*), en om de fcheuringen de weigering der H. H. Sac- ra- tó^K* fP0°k ^ Janfeni^ mtdekt > agter  ( 5i ) ramenten in Vrankryk te doen ophouden? Daarenboven , konden de Jefuiten Clemens XIII. dwingen, gelyk zy gedaan hebben, om hunne afgryzelyke Sociëteit op nieuw goed te keuren, waarom zouden zy Benedicbus XIV. niet hebben kunnen beletten om ons den vrede te geven ? Het is myn Hr. ook niet onbekend dat zy Benedicbus XIIL gedwongenh&bben om de XII. Artikelen van den Cardmaal de Noailles niet goed te keuren. Zoo lang als de Sociëteit in wezen bleef, was 'er met veel kans tot vrede, gelyk nu uit de vernietingsBulle der Sociëteit ten klaarften blykt. _ Benedictus XIV. heeft ons dan den vrede niet kunnen geven, niet tegenftaande de opregtheid onzer Verklaaringen , en de zuiverheid onzer Geloofsbelydeniffen, en zyne goede genegentheid. Dog hy, nog andere Paufen hebben nooit onze Veridaaringen en Geloofsbelydeniffen veroordeeld. , En wat Clemens XIV. aangaat, de Hr. J. C. weet, dat die Deugdzaame en Vredelievende Paus van zins was om. den vrede aan onze Hollandfche Kerke te geven. Dog dat 'er onder dien uitmuntenden en weimenenden Paus niets van dien vrede, welken hy zogt en bedoelde, gekomen is, weet de Hr. J. C. zelf wel, dat het de fchuld der welmeenende Cleregie niet geweeft is, maar wel de al te vroegtydige dood' van dien waarden Opperharder. En dat die waarde Paus niets zou befloten hebben, is een groove onwaarheid, dewyl hy niet alleen van zins was den vrede aan deze Kerke te geven, gelyk iedereen weet, maar hyhad zelfs ook bevel gegeven, om den Agent van de Heeren ö ö D 2 der  ( 52 ; der Cleregie te Romen te hooren. Zie de Nouvel. Eccl. van den 17. Avril 1783. Myn Hr. geeft ook te kennen bladz. 3. dat 'er met Clemens XIV. menigte Biffchoppen, verfcheiden Prelaat en, en eenige Cardinaalen den vrede zeer toegedaan waren. En op de volgende bladz. geeft hy voor, met het zyn Mannetje te doen zeggen, dat wy van alle Biffchoppen verlaaten worden, waar onder niemand voor onze zaak durft uitkomen (*). Waar is dan die menigte van Biffchoppen in die korte jaaren gebleven? Waar zyn die vérfcheide Prelaaten en enige Cardinaalen dan tog heen getrokken? Veele van die zelve Biffchoppen enz. zyn nog in leven t zyn ons niet minder genegen; maar de omftandigheden laaten hen niet toe om opentlyk uit te komen: egter beginnen al eenige het te doen, en 'het is denkelyk dat 'er welhaaft meer uitkomen zullen. Hy en zyn Apellantje fchynen ook' of zeer onkundig, of van een gering oordeel te wezen. Dat gering oordeel fchynt ook hier in mt, datwy, volgens hem, van Paus Alexander VII. af, tot dezen ingefloten, veroordeeld zyn. Dryft hy dan ook den fpot met zyne Leezers! Kan men een lomper en handtaftelke r onwaarheid fchryven ? De fcheunnois hier maar eerft begonnen door de fcheurzugtige Brieven van den Internuntius in het jaar 1708., als de moordaadige Jefuien (zoo worden zy 111 het Placaat genoemd) door hunne Ed. iS?Ay Üfi?" Uittrekze' enz. en het fp^rum, nttjpotk ontdekt, agter ons gefchrift.  ( 53 ) Ed. Groot Mogende uit Holland verbannen wierden, en Alexander VII, is Paus geworden in her jaar 1655. Nu, hoe veele Paulen zyn'er van Alexander VIL af tot Clemens XI. geweeft, die Paus geworden is m h begin dezer eeuwe, en die het vuur van tweedragt hier heelt ontdoken? Onder alle die voorgaande Paufen is 'er niet een eenige die onze Cleregie veroordeek heeft. In tegendeel de DoorL Innocentiussen , zyn fpeciaale vrienden van onze Clereo-ie geweeft. En wat eenige laatere Paufen aanbelangd, die gewaande veroordeelingen zullen waarfchynelyk zien op eenige ellendige Brevetten, die den naam 's Paus gevoerd hebben, die met de grootte onwaarheden beklad waren, of op eene valfche onderftellinge fteunden, in welken niet een enkel woord van Formulier of Bulle gerept wordt, en over welke de yverigfte Jefuitsgezinde moeit befchaamd ftaan. Hoe veele Paufen moet hy dan wel zedert Alexander VII- uitfchrabben i Verders doed hy zyn Apellantje of zyn Bethuliaan zeggen: My dunkt het is niet alleen gevaarlyk, maar zelfs dwaas zo eene wanhopige zaak langer te willen verdedigen: om dat onze Geefielykheid verminderd , de Gemeentens verzwakken, enz. Egter blyft zyn fchimtje die wanhoopige zaak nog verdedigen, tot dat Myn Hr. het laat bezwyken. Maar ziet de Hr. J. C. niet, dat een Ariaan, als hy zoo een harfensmannetje had willen verzinnen, gelyk hy gedaan heeft, de zelfde taaie had kunnen doen voeren, en nog meer daarby, tegen eenRegtgelovigen Catholyk? Verzwakte de Geeftelykheid onder de Orthodoxen, die de waarheid voorftonden, toen nog niet veel meer , D 3 als  ( 54 ) als 'er in vérfcheide Kerkvergaderingen omtrent: den zeiven tyd gehouden, by dezeven honderd Biffchoppen bezweken? Verminderden de Gemeentens toen niet veel meer als men gewapenderhand in de Kerken van'den H. Athanafius en andere BilTchoppen viel en alles met fchrik vervulde ? als men die weinige Biffchoppen , die de waarheid bleven verdedigen, in ballingfchap zond, als men de H. Martinus daarenboven geeffelde? Dagten de H, Athanafius en de zyne daarom dat hunne zaak gcvaarlyk, dwaas en wanhopig De Schriften van Theodorus, van Theodoretus en Ybas zyn het zelfde, dat men de- drie Capittels noemd; maar hy fpreid het hier wat mt, om te fchynen een Formulier of twee meer te hebben. Daarom zoude hy ook gaarne den naam van Formulier geven aan den Brief van Paus Zozimus, aan die van Innocentius I en aan de Kerkregels van de vergadering van mm, om zoo te doen denken, dat het m de Oudheid Formulieren regende. Maar om ruim fchoots te kunnen zeilen, had hy zi'o-tot denmanen moeten wenden, daar hy had Formulieren by den fleet kunnen vinden. Die fpeelden met hunne bedrieglyke Formulieren, gelvk de Internuntiuffen en de Nuntiuflen hier te Lande met de hunne gefpeeid hebben. En waarlyk als hy eene vergelyking had willen maaken met de oude Formulieren en het Formulier dat hy verdedigd, dan zoude de vergelyking met e Anaanfche Formulieren hem hebben kunnen dienen, maar tegen hem zelve. Maar het formulier van Alexander VII. te vergelyken met  ( 67 ) met de gewaande Formulieren, welken hy be* öogd, is zodanig buiten den haak, dat men of onwetende, of onregtzinnig moet weezen, om zulk eene vergelykinge te maaken, Hy heeft zig ook wel gewagt van een eenige van die gewaande Formulieren te vertonen; en hy doet voorzigtig. Elk een zou een onderfcheid zien als tuflehen dag en nagt. Hy wagt zig ook wel om wegens die gewaande Formulieren van eenen Eed te reppen. V. Al het gene wy tot nog toe, uit onzen Schryver hebben aangehaald, bewyst mets ' voor de gewaande regtmatigheid van het Formulier , en deszelfs Eed. Hy fchynt wat nader te komen, met van bladz. J|, af voor te geven, dat de agterdogt van kwaade Leer in de Janfeniften, zoo als hy zig uitdrukt, het Formulier en deszelfs Eed noodzaakelyk en regtmatig maakten. Hier vergeet hy wat hy bladz, 7. had willen geloven, en het gene hy bladz. 10. wel had willen toeftemmen: Dat wy metalie opregtigheit de V. Stellingen, die aan Janfenius worden toegefchreven verwerpen.... Dap wy ze in den zelfden zin veröordeelen , waar in ze van den Paus en Kerk veroordeeld zyn... Dog laaten wy nog verder gaan , en onderftellen, voege hy'erby, dat gy alle, niemand uitgezonden, met de gemoedelykfte opregtheid te werk., gaat f en aldus de V. Stellingen in haren eigen en na* tuurlyken zin vervloekt. Dus moet hy gevolglyk yaftellen, dat wy dan aan geen der Ketteryen, die in die Stellingen bevat zyn, phgug zyn, Maar als men eens heeft vaftgefteld dat iemand niet pligtig is, dan kan men , dan moef men hem niet'verdenken, of verdagt houden, Zie daar de agterdogt, uit zyne eigene toe- ie gewaandeagterdogt, Die rggts matig hel Formulier en deszelfs Eeq list»  ( 6$ ) ftemminge geheel aan duigen, dewyl hv zhl ve omverre werpt, het gene hy eerft vaftgefteld, of ten minfte onderfteld had. Verders hebben wy in ons eerfte Hoofdftuk bewezen] dat al waren de Apellanten verdagt van kwaade Leere, egter de Eed van hit Formulier vermetel zoude zyn Want het komt in dien Eed niet aan op de verdagtheid der Apellanten, ofte op hunne Leere, maar het komt 'er op aan, of Janfenius de V. Stellingen gefchre ven heeft en wat zin hy in die Stellingen, als hy ze gefchreven had, zoude beoogd hebben . Daar ziet de Eed van het Formulié? öp Waar uit van zelfs volgt, dat de gewaande agterdogt van kwaade Leere in de Apellanten het Formulier niet kan regtmatig; maakfn! Zoo dat alle het gene Myn Hr. bybrW, om aan die agterdogt een glim te gevent niets Formulier0" ~jm*fo vanhet Dog die agterdogt zelve is niets anders dan eene onregtvaardige argwaan. Dit blykt int het gene wy m onze Inleidinge van dien 5 terdogt gezeid hebben, uit Lt gene ./^ en dan m onze opmerkingen beoond en uit het gene wy zoo even uit Myn Heer! eigen toeftemminge bewezen hebben Voet daar nu by de menigte van jaaren dat men over het ellendig Formulier getwift heeft de menigte van Boeken, welke daar over in'het jgtMZy,n,FgeVen Van ^erskanten, de na drukkeykfte verklaaringen, door ons gegeven, de opregtheid onzer geduurige betuig, gen,, dat wy de V. Stellingen doemen töift in welken kwaaden zin h^weSS-^1 was er nu natuurlyker, dan, dat 'er^ die lang-  C 69 ) langduurige twift, in die menigte van Boeken , in die verklaaringen , eenige kwaade Leere zoude doorgeftraald hebben , dewyl men als nog de Apellanten verdagt houd? Maar waar zal Myn Hr. in een eenige van die Schriften of Stukken van de Heeren der Cleregie, eenig kwaad Leerlf.uk haaien ? Had hy het kunnen doen, hy zoude het voorzeker niet nagelaaten hebben,- want dan had hy met zyne gewaande verdagtheid niet behoeven te fpelen , dewyl hy dan iets veel kragtigers gehad had. Daarenboven, waar is het ooit gehoort, dat een genoodfchap van Menfchen omtrent honderd jaaren kunnen verdagt blyven, zonder dat men hen iets ter wereld zoude kunnen bewyzen, van datgene , waar over men hen verdagt hield ? Men ziet dan klaar, op hoe veele wyzen die gewaande verdagtheid of agterdogt in rook verdwynt. Dit zal nog op nieuw blyken uit de armoede en ellendige pogingen van den H. J. C. om die gewaande verdagtheid eenigen fchyn voor onkundigen te geven. Laaten wy eens, hooren wat hy inbrengt: Behoorde men niet verlegen te worden, vraagt hy bladz. 17., voor verleiding, daar de voorfianders van Janfenius zo veel werks maakten, ten tyde van Innocentius X, om de V. Stellingen van doeminge te bevryden ? Neen: daar was van dien kant geen verleidinge te vrezen ; die heeft ook van dien kant nooit plaats gehad. Nergens zal hy den kwaaden zin der V. Stellingen door een eenige onzer Schryvers beweerd vinden: allen zullen zy ze verwerpen. De Manhaftige Hr. Colbert, Biffchop van E 3 Mant-  C 7° ) Montpellier, efl de waarde Biffchop van Se* hez betuigen, dat_ men door het middel van het Formulier, niet een eenig Me.nfch gevonden heeft, na eenen twift van 80. jaaren (nu meer dan hondert en dertig) die aan een eenig gedoemd Leerftuk zoude pligtig geweeft zyn. (*) Myn Hr. zelf, gelyk wy gezien hebben , Wilt geloven, dat wy de kwaade Leere , in de V .Stellingen begrepen, verwerpen : daar is dan geen vreeze voor verleidinge. Men vreesde dan, en nietzonder grond, voor de göede leere, indien men de V. Stellingen zonder deri zin te bepdalen zoude doemen, ziod als ook gefchied is: en dit men dus voet aan de Jefuiten zoude geven, om hunné Pelagi aanfche dwaalingen meer en meer de Overhand te doen krygen, zoo als het ook gebeurd is Daar was men voor bevreeft, en met reden. Onze vriend gaat voort met vraagen: flioeji men hen niet verdagt houden, dat zy de dwaalingen, die in die Stellingen vervat waren, Wilden vwrjlaan, dewyl zy 'er zoo Jlerk voor Jlreden ? Die vraag^ is dubbelzinnig en bedrieglyk. Waar ftreden zy voor? Voor de Stellingen, of voor de dwaalingen? Voor geen van beiden. Zy ftreden voor de Stellingen op haar zelve niet, maar voor de bepaalinge van den zin derzelve. Nog minder ftreden zy voor de dwaalingen, int de V. Stellingen begrepen: daar heeft nooit iemand onder de Catholyken voor geftredefi. Hoe zouden zy daar voor ftryden, daar zy den (*) Irt lmrine Atfe van Apel. 171;. pag. 4*  ( 7i ) ckn kwaaden zin der Stellingen eerft van Myn Hr. moeiten leèrèn; want hetis, volgens hem, tn den zin van Calvin niet, of enig ander dat wy de V. Stellingen moeten af zweeren. Myn I Ir. moet dan dien verborgen zin eerft ontdekken; zy konden 'er dan niet voor ftryden. Zoo dut al het gene de Hr. j. C. van den onruft der voorstanders van fanfonius rammeid, geen nader antwoord verdiend; gelyk ook niet, hetgeen hy voorgeeft, van kwalyk fpreken van den Paus, van de Bulle enz. (*) Die Luiden, daar hy van fpreek't, hebben nooit den kwaden zin der V. Stellingen voor hunne Leere aangezien Zy konden dm niet van eerte Leere afftappen, wJken zy nooit gehouden hadden. Nooit hebben zy den kwaoden zm, welken zy, volgens het nieuw Siftema van Myn Hr., niet konden weten, als vyf hoog heilige waarheden aanzien. Al wat Myn Hr. daar van zegt, is eene onrcgtzinnige bcuzelfpraat; want hy wèet dat deze vrienden Vaö Janfenius volmondig do.mdcn den kwaaden zin, welke de Paufen doemden. Laai. hy d'é Kerkelyke Hiftorie van den He ere Raine na zien, en zig fchaamen. Wat lager, bladz. 18. zegt hy: evenwel hlykt het dat zy ze (dè V. Stellingen) ^fwmden 'in haren eigen en natuurlyken zin. En waar uit blykt dat ? Want, zegt hy , was het niet de eigen en natuuriyken zin, welkers doeming zy vreefden, welkers doeming zy tegen- fpra- r*) Moeit men den II. Hilarius v:rdagtbonden, alsliy zelfs den vloek uittprak tegen den Paus Liberius, en hem ienen hdricger noemde?  C 72 ) fpraken? Neen, durven wy zeggen. Neen dat vreesden zy niet. En het was de doeminge van den natuurlyken zin niet, dien zy tegenspraken, vermits zy, gelyk elk een, die Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin doemden , gelyk wy meermaalen bemerkt hebben. Nog al vraagen: Was het niet de eige en natuurïyke Zin, dien de Paus gedoemd heeft? Dat zoude Myn Hr. moeielyk vallen te bewyzen, dewyl hy leerd. dat het de zin van Calvin met is of enig ander. In wat natuurlyken zm heeft dan de Paus de V. Stellingen gedoemd, indien men ze niet doemen moetin den zm van Calvin of enig ander? Nogtans men moet valt onderftellen dat de Paus den zin van Calvin gedoemd had, en daarom heeft ook ieder een zfg aan die doeminge onderworpen. En indien de Hr, J. C. durft zeggen dat de Paufen den zin van Calvin niet gedoemd hebben, dan doet hy eene grooteonëere aan die Paufen. Maar het wierd een andere queftie, of Janfenius die V. Stellingen gefchreven had, en wat dan den zin van Janfenius wa>, en of men met eenen dierbaren Eed mogt bezweren, i". dat die Stellingen uit het Boek van Janfenius, het welk hy tegen de Jefuitfche dwaalingen gefchreven had , getrokken waren: en 20. of men ze kon afzweeren juift in den zin van Janfenius, het welk heel andere zaaken waren. Hy vraagt voort: En is het niet altyd in $en eigen en natuurlyken zin dat men Stellingen doemd of goedkeurd? Jaa, zoo moet het altyd zyn, en wy onderflèilen en gelooven dat de Paus die Stellingen in haren eigen en. na-  ( 73 ) natuurlyken zin gedoemd heeft; dit onder"ftelden en geloofden ook de verdeedigers van Janfenius, namelyk dat die Stellingen in den zin van Calvin gedoemd waren, en daarom doemde men die Stellingen ook. Maar Myn Hr. kan niet ftaande houden, dar. het altyd zoo gebeurd, of hy moet de Bulle Unigenitus verwerpen. Want, als die Balie de iox. Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin doemd, dan is die Bulle onaannemelyk. Waar zal Myn Hr. b. v. dan met deze 91. Stellinge henen ? De vreeze voor eene onugtv aardige Excommunicatie moet ons nooit beletten, van onzen pligt te volbrengen. Wat doemd die Stelling in haren eigen en natuurlyken zin? Hebben alle Mogendheden en de Parlementen van Vrankryk niet begrepen, waar men met de doeminge van die Stellinge henen wilde? Men behoorde dan wel Stellingen, als men ze doemde, in haren eigen en natuurlyken zin te doemen, maar dat gefchied niet altyd, en de Bulle Unigenitus is'ereen duidelyk voorbeeld van, volgens den Hr. J. C. zelve, gelyk wy het hier na zullen zien. Myn Hr. wilt pag I4<5. dat deze woorden ten opzigte van de Allerheiligfte Maagd, Chnfiipara, Moeder van Chriftus, gedoemd zyn. Houd Myn Hr. het daar voor, dat die woorden , of dat woordje (Chriftipara) in haren eigen en natuurlyken zin gedoemd is? Hoe kan Myn Hr. dan nog in de Litane van de H. Maagd lezen: Moeder van Chriftus bid voor ons? Voor wie fchryft Myn Hr.? Wat Perfonaadje wilt hy in onze verligte eeuwe maaken ? Maakt hy gig zeiven niet veel meer dan ons verdagt, E 5 dan  C 74 ) dan zelfs als hy bezig is, om de gewaande verdagtheid van anderen te bewyzen ? Maar zy dagten, zegt hy, dat de eige en natuurïyke zin de Leere der daadwerkende genade behelsde, zo als zy van Auguftinus en Thomas geleerd word. Al wederom mis en bedrog. Dat dagten zy niet: maar zy dagtcn dat die Stellingen naar die Leering wel kunnen gedraaid worden, gelyk Myn Hr. bladz. 19. zelve zegt dat het kan gedaan worden: en zy vreesden, en niet zonder reden, dat de Jefuiten 't op die Leere van de H. H. Auguftinus en Thomas gemunt hadden. Ook is het Schrift in drie Colomnen geen dekmantel om de doeminge der V. Stellingen voor te komen, maar wel, op dat de Paus den zin zoude verklaaren, en uitdrukken, in welken zin hy die Stellingen wilde doemen, Maar als zy nu al die doeming hadden willen voorkomen, van Stellingen, die de Jefuiten zelfs gefmeed hadden, die in geen Roek ter wereld ge vonden wierden,, en welke de vborftanders van Janfenius niet leerden, was dat een misdaad? Is het niet eer een misdaad, dat de Jefuiten de doeminge van Molina voorkomen hebben, waar door het wezentlyke Moliniftendom ontftaan is, en ook alle de troebels en verdeeldheden in de H. Kerke, welke Clemens XIV. in zyne Bulle van deuitroeyinge der Sociëteit vertoond? Was het niet veel eer een misdaad van Paulus V. die kwaade Leere niet gedoemd te hebben, daar alle de elenden, welke de H. Kerk zedert bezuurd heeft, uit zyn voortgekomen? Tot hier toe heeft de Hr. J. C. niets bewezen  ( 75 ) zen voor zyne gewaande regtmatigheid Vart het Formulier en deszelfs Eed. Maar ilu zal het meer blyken als wy na gaan, zegt hy, nas 10. de harde uitdrukkingen, en ongehoorde Leeringen, die de voorjianders van Janfenius in het ligt dorfien geven voor de doeminge, en met het gezag van Janfenius zelfs ftaven. Dog wy zullen eerji, zege hy, de 9 Stellingen voor het oog houden, de hy dan uitfchryft. Wy zul'en ze hier met mlasfchen, dewyl zy bekend, en overal te vinden zyn. Na dat hy dan dé V. Stellingen mtgefchreven heeft, zegthy: Het is genoeg Catholyk te zm om te bezeffen , dat deze Stellingen in hare éigen bewoordingen, tegen de Leeringen der H Kerke, en tegen de overlevering Jiryden, Wybelvden, dat de eerft voorkomenden zin der Stellingen kwaad is, en tegen de Leeringe der II Kerke en der overlevcrmgc ftrydig. Maar of het genoeg M Catholyk te ZVn, om dat te bezeïfen, zoude ik aan twyfelen Ik denk dat 'er zeer veelen den naam van Catholyk hebben , die niet weten wat de Leering der Catholyke Kerke en der overlevering is. Is de Leering dat de Paus de magt heeft om de onderdanen der Mogendheden te ontflaan van den Eed der getrouwheid, de Konineen en Keizers te kunnen a zetten , aan anderen hun Ryk te kunnen geven, dat zy gene impoften of Lallen kunnen opleggen zond af verlof Van den Paus, en andere mooie Leerftukkenin de Bulle in l eena Doiiini bevat, en dat de Paus onfeilbaar is; is dit alles, vraag ik.deLeermge der H. Kerke en der overleveringe? En hoe veele duizende Catholyken zyn 'er, diedeze fchroomclyke Leeringen gehouden hebben? Weeten J vee-  C 76 ) veele zogenaamde Catholyken wat de Leerin. ge der H, Kerke en der overleveringe is? Zoo zullen 'er ook duizenden,zyn, die niet zullen bezeffen, het gene de Hr. J. C. meent te kunnen bezeft worden, als men maar Catholyk is, of den naam heeft dat men het is, Hy zelf fchynt nog niet eens te bezeffen wat kwaade Leere 'er in die Stellingen fteektdewyl, volgens hem, men ze niet moet doemen in den zin van Calvin , nog in enig ander. Het is egter genoeg Catholyk te zyn zegt hy, om te bezeffen enz. Het is genoeg niet ten eenemaal zinneloos te zyn , om te begrypen dat het eene brabeltaal te zeggen"' dat de V. Stellingen niet moeten gedoemd zyn in den zin van Calvin nog enig ander. Maar, zegt hy, dit niettegenftaandc , 'het zyn dezelfde Stellingen , zoo als zy hier leggen die men van de voorjianders van Janfenius beweerde , dat zy Catholyk war en. Neen, maar dit zy volgens Hr. J. C. zelve naar de Catholyke Leer konden gedraaid worden. Dat ze Aimiftinus geleerd hadde. Neen, dat zeide niemand Dat ze Janfenius zelf beweerd hadde. Dat zeiden zy ook niet. Dat hy ze van Auguftinus had overgenomen; waarom zyne vrienden ook ronduit zeiden, dauhet genoeg was de eerfte Stelling te lezen, om te zien, dat men met ze te doemen Auguftinus wilde doemend Alles is hier al wederom ellendig en vol bedrog. Wie waren die die, men, van. de voorjianders van Janfe* nius beweerden dat zy (de Stellingen) Catholyk waren? Wat duiftere brabbeltaal! Al wat men beweerd heeft is, dat de Stellingen naar de Catholyke Leere konden gedraaid worden , (zoo als Myn Hr. zelf een weinig te vporen beie- den  ( 77 > den had, dat gefchieden kan) en, dat de Jefuiten, die vyanden van de Catholyke Leere waren, de doeminge der Stellingen ligtelyk konden doen vallen op den Catholyken zin, naar welken de Stellingen konden gedraaid worden; en zy dus konden voorgeven, indien men de Leeringe niet duidelyk bepaalde, dat dé Catholyke Leere gedoemd was. Nu, het was die Catholyke zin, naar welken de Stellingen kunnen gedraaid worden, volgens de bekenteniffe van Myn Hr. zelve, welken men beweerde , dat de H. Auguftinus en Janfenius geleerd en beweerd hadden, maar geenzins de V. Stellingen , zoo als zy waren, en nog minder in haaren ketterfchen en eerft voorkomenden zin. Wat verders belangd het gene zy ronduit zeiden , wegens de eerfien der V. gedoemde Stellingen , het is waar, dat die Stellinge ten naastenby in eigen bewoordinge in 't Boek van Janfenius ftaat, maar zeer wel bepaald tot eenen Catholyken zin. Dus was het geen wonder, dat zy zeer wel zagen waar de Jefuiten met de doeminge der V. Stellingen henen wilden. Zy willen dat de Leere van Molina regelregt ftrydig was tegen de Leere van den H. Auguftinus; zy wiften dat de Jefuiten niets zoo zeer ter harten hadden, dan de Leere van Molina te doen zegenpraalen, en die van den H. Auguftinus agter den bank tekrygen; zy wiften dat zy altyd hun beft daartoe gedaan hadden; derhalven zagen zy wel, dat het oogmerk' der Jefuiten was, 'door eenen fhrtkfchen draai, de Leere van den H. Auguftinus gedoemd te krygen. Moet men nu daar uit befluiten dat de Apellanten van kwaade Leere verdagt zyn? Een Pelagiaan, een volfla'age Molinift, die  C 73 ) die wel weeten dat hunne Leere tegenftrydig is aan die der Kerke, zullen 'er zulk een befluit uit trekken, om hunne tegenftrydcrs haatelyk te maaken, en om geruftelykhunne eige dwaalingen te verfpreiden (*). Na zoo mooie redeneeringen vraagd hy, bladz. 21, maar moet men hier niet uit opnoemen, dat men aan Auguftinus een andere Leering toefchreef, als die de Thomiften beweer en, om (*) Al van het begin der gefchillen door het Bpek van Molina veroorzaakt, hebben de jefuiten deze lift Uu*Wdagtheidm het werk gefield, om zig van hunne tegenllryders, (de Leerlingen van de H. H. Auguftinus èn Thomas,) t'ontdoen, en om diverüe te maaken, Molina ziende dat zyn Boek reeds door XVI. uitfpraaken van Hooge Schooien en Godsgeleerdeu veroordeeld was in Spanje, als behelzende e^n verargerlyke en Ketterfche Leere, en dat de Opper- Inquilïreur Quiroga zig gereed maakte om zyn Boek insgelyks te brandmerken en te verbieden, begaf zig in perlbon te Madrit, omby den Opper-Inquifiteur eenige Stellingen aan te klaagen , getrokken uit de Boeken van twee üomii.icaanen, Bannes en Zurïel. Een diergeJyke lift hadden ook de Jefuiten reeds vau te vooren gebruikt tegen de Hooge Schoole van Douai, ter gelegenheid van haar Cenfure tegen hunnen Confrater Lessius , haar befchuldigende van de Leere van Calvin tebegunftigen wegens den vrye wille. De Jefuit Ripalda bekend ronduit, dat zyne Sociëteit zig van die lift bediende: „ Ban„ nes, zegt hy, en de meelle zyner Leerlingen, hadden „ den naam van Pelagiaanfche gegeven aan de Leere van „ Molina: de onze, om die benaaming van Pelagiaan. „ jchv van zig af te weeren, gaven de naam van Ca/vi„ tiifche aan de tegenftrydige Leere. " Quiroga liet zig zoo niet om den tuin leiden; hy zeide aan Molina, dat hy zig eerft zeifs moeft zuiveren, eer hy andere befchuldigde. Iiy maakte derhalven alles gereed om Molina te veroordelen, maar hy ftierf kort daarna, en de Jefuiten vonden toen middel om het onderzoek van Molinas Boek van Spanje naar Romen te verplaatfen, 't genei gelegenheid gaf tot het houden van de vermaarde Vergaderingen de Auxilüs.  ( 79 ) om aldus onder den naam van Auguftinus de dwalinge te kunnen leer en? Neen, als deThomiften dezelve leeringe, van den H. Auguftinus geleerd, beweeren, dan moet men dat er niet uit opnemen; maar men moet 'er uit opmaaken , het gene wy 'er zoo even uit opgemaakt hebben. Zy vreesden, en de ondervinding heeft geleerd dat hunne vrees niet ongegrond was, zy vreesden, zeg ik, dat deze nieuwe Pelagiaanen met zulke verzonnen Stellingen wilden doen, het gene hunne voorgangers de Pelagiaanen hadden gedaan ten aanzien van den H. Auguftinus zelve, en van zyne Leere. En in der daad, zoude men niet zeggen dat de H. Profper ons de Pliftorie der V Stellingen yerhaald, als hy de behandeling der Pelagiaanen aldus befchryft? „ .Zommigen, zegt hy, ,, hgbben alle vreeze Gods en de broederlyke „ liefde zoo ter zyde geftelt, dat zy op alder„ hande wyzen onzen goeden naam zoeken ,, te bekladden. Want zy hebben Stellingen ,, verzonnen en opgefteld, vol bedrogs, vol „ van groove leagms en Godslafteringen, „ welke zy zeggen van ons geleerd en ge„ houden te worden, ïr\ dezelve zin in wel„ ke zy die Stellingen fchelmagtig hebben „ opgefteld, en welke zy aan veele luiden „ dan opentlyk, dan heimelyk vertonen, en „ rond laaten gaan, met het boosaardig inzigt om ons haatelyk by de menfehen te „ maaken (*)." Wy verzoeken den Hr. J. C. (*) Quidam Chriftianie ac fraternce pietatis obliti, in tantum exiftimationem nollram quoquo modoftudentlajde. re ut.... Contexunt enim, & qualibus poflunt Scntentih com.  ( 80 ) C. om dit geheel Werkje van den H. Profper, dat niet zeer groot is, met aandagt te leezen. Daar zal hy een wonderlyke overeenkomft zien tulfchen het gedrag van de haaters der Leerè van den H, Augultmus in de V. Eeuw, en fuffchen den handel der Jefuiten zedert de XVI., en byzonderlyk wegens de zaak der V. Stellingen. Het is als of zulk een lift eigen was am de Vyandtn der Leere van den H. Auguftinus raakende de Genade van Chriftus enz. Want dezelve Rol zag men fpeelen van den berugten Pelagiaan Scotus Erigena in de IX. Eeuw. Zie hier wat de H. Pnidentius van dezen ftouten Schryver zeide in het Werk dat hy tegen hem fchreef: „ Wat die derde Kettery aanbe„ langt, welke gy zegt tegenftrydig te zyn „ aan die der Pelagiaanen, daar de groote „ gaave der Genade zoo voorgedraagen en „ gehouden word, als of de vrye wil van den „ menfch daar door ten gronde toe vernietigt „ en ten eenemaal weg gedaan word; van „ zulk een Kettery hebben wy nooit iets ge- „ hoort nog ergens geleezen Maar na ,, lang myne gedagten daar over te hebben „ laaten gaan, en na lang in twyfel geweeft „ te zyn waar Gy (met die gewaande Kettery) „ henen wilde, is het my duidelyk gebleeken, „ dat comprehendunt ineptiffimarum quarumdara blasphemiarum prodigiofa mendacia, eaque oftendenda & ingerenda multis pubiice privatimque circumferunc, ajferentes talia efle in nnjtrn fenfu , qualia diabolico continentur indicuU. Qua; faifó in nos, ad exckandam invidiam, jaftitari &c S. Prüsper in Proef. Refponfionum ad Ob» jeét. Vincentianas.  ( 8i ) „ dat gy daar door niets anders bedoelde dan " om zoo van ter zyde alle de Catholyken „ verdagt te maaken, om dat zy alle eenpaar„ lyk en eenftemmig de Genade Gods zoo „ voordraagen en leeren, dat zy beweeren dat „ de vrye wil van den menfch niets vermag „ om eenig goed werk te doen, zonder de „ hulp van die zelve Genade (*). Op dezelve wyze fprak de Diaken Florus in de IX. Eeuw van den handel van dien zeiven Scotus Erigena: „ deze twiftzoeker, zeide hy, „ zoekt niets anders (door zyne gewaande „ kettery) dan of den H. Auguftinus op een „ bedekte wyze van kettery te befchuldigen, „ om dat hy duidelyk toont en leert, naar dc „ waarheid der H. H, Schrifmuren, dat de „ menfch niet kan zalig worden dan door de „ Genade Gods alleen, en dat de vrye wil „ van den menfch niets tot de eeuwige Zalig„ heid vermag, ten zy die vryen wille door „ de zelve Genade Gods herftelt, geneez.h, „ verligt en verfterkt zy; of (indien hy den „ H. Auguftinus van kettery niet durft be„ fchuldigen) dan wilt hy zeker den naam van '„ ketters geven aan de genen die deze zyne „ Leere houden, met te doen gelooven, dat „ de (*") Tertiam (hjerefrm) quam Pelsgianis contrariam asferis, qua ita Donum Gratia? praedicetur, ut libertas arbitrii funditus eruatur, nee legimus nee audiviraus.... SeO. diu de ea cogitante, & ancipiti fententiè nimirum fliuftuanti, mihi nihil ad te in ea expreffifie occurnt, nifi quod.... omnibusCatholicis.... obliquè derogare voluens, qui omnes, una prorfuis concordique fententia ita Donum Gratis prsedicant, ut abrque e& libertatem orbitru ad novos conatus nihil valere confirment. S. Prudent» UK de Prtedefthiationt C«p. IV. initio, (ontra Scotu»! Erigenam. F  ( S2 ; „ de H, Auguftinus van een geheel ander „ gevoelen geweeft is als zy wegens den vry„ en wille; dat zy de woorden van den H. „ Auguftinus niet regt verftaan ; en dat zy „ dus ter gelegenheid van zyne woorden en „ uitdrukkingen in dwaaling vervallen zyn, „ met dezelve heel anders te verftaan als hy „ ze gefchreven heeft (*). Na de plaatfen van deze drie groote en geleerde Difcipelen van den H. Auguftinus (de H. Frosper, de H. Prudentius en de Diaken Florus, welke laatfte uit naame van de Kerk van Lions fchreef) geleezen te hebben, en het gedrag der Pelagiaanen, haff-Pelagiaanen en van Scotus Erigena met dat der Jefuiten, en der genen die ons van kettery willen doen verdagt houden, vergeleeken hebbende, moet men verwondert ftaan over de groote overeenkomft hunner handelwyze, en dan mag men met de eerfte H. Martelaar van hetChriftendomtot de laatften zeggen: feut Patres vejïri, ita & vos: gelyk uwe Vaders, zoo ook gy luiden. Maar dit zy hier genoeg; laaten wy nu hooren wat de twiftzo:ker van onze dagen nog verders bybrengt om aan zyne gewaande verdagtheid een glim te geven. Nu komen by hem die harde fpreekwyzen te (*) Difputator ifte vel B. Auguftinum latenter quafi hajreticum accufat, eo quód manifeftè, juxta veritatera fcripturarum, fola Dei Gratia oftendat & doceat hominem polTe falvari; nee ad ipfam falutem anernam aliquid humanum arbitrium pofle, nifi per eandem Gratiam fuerlt reformatum, fanatum, illuminatum & roboratum. Aiit certè eos.... ha;reticos vocat, videlicet quafi ille (Auguftinus) non ita de libero arbitrio ienferit, nee ifti refté verba ejus intelligant; & ideo errent ex occafione verborum ejus , dum ea aliter intelligant, quam ille qui fcn'pfit. Florus contra ócottim Erigenam Caj>. IF. initio.  ( 83 ) te voorfchyn, daar wy fteeds van fpraken, welke hy wilt gelykluidende te zyn met de V. Stellingen: een gelylduidendhefd, waarlyk, geiyk aan iemand die zig verbeeld in het gehii der klokken te hooren al wat hy wilt. Daar toe haald hy IX. Schriften aan, uit web ke hy waant die harde fpreekwyzen getrokken te hebben, zonder eenige nadere aanwyzinge van Hoofdftukken of bladzyde. Ik ben niet van zins die IX. Schriften tê doorbladeren, om te zien hoe het met zyne aanhaalingen gelegen is. Hy is by my zoo verdagt, dat ik 'er myne oogen met naar wil wenden. Of al die Schriften voor de doeminge der V. Stellingen gefchreven zyn , gelyk hy voorgeeft, zoude ik aan twyfelen. Dog dat zy zoo het wille. De Pelagiaanen hebben over de ftoffe der Genade uit de Schriften van den H. Auguftinus wel zoo veele en nog veel meer harde fpreekwyzen, volgens hen, vertoont, als hy uit die IX. Schriften aanhaalt. Zal hy, of iemand, daar uit befluiten, dat de H. Auguftinus de dwaalingen gehouden heeft, welke de Pelagiaanen hem toefchreven? (*) Het befluit zoude zeer flegf zyn. Zulke harde fpreekwyzen gingen ook de Pelagiaanen in de Schriften van den H» Auguftinus opraapen, om hem haatelyk te maa* (*) Zie deil H. Prosper Refponpones ad ObjeclioneS Vinccntianas, als ook den Brief van den H. Profper aart den H. Auguftinus, en den Brief van Hilarius aan denzelfden H. Vader. In welke Brieven men zien kan dat zelfs" de ha'.ve Pebginanen deze gevolgen uit de Leere van deii H. Auguftinus trokken: dat de vermaaningen en predica* tien onnut waren ; dat zy de Men/eken loom en onvm fchillig maakte} ja zelfs tot wanhdopQ aanleidt.  ( 84 ) maaken. De Hr. J. C. kan de werken van den Pelagiaan Julianus naarzien. Hy k n, als het hem luffc, uit alle de H. H. Veders wel zo veel harde fpreekwyzen verzaameïen over vérfcheide Stoffen; zal hy da. r uit durven befmiten, dat de H. H. Vaders die dwaalingen geleerd en gehouden hebben, welke zómmïgen hen, om die harde fpreekwyzen hebben ten laffce gd id ? Dan is 'er geen Schryver in de wereld, aan welke men op die wyze geen dwaalingen zoude kunnen toefchryven. De H. Schriftuur zelfs zal 'er dan niet van bevryd zyn. Neen! om te bewyzen dat iemand eene kwaade leere leert en beweert, moet men zyne redeneeringen ten voorfchyn brengen; men moet zyne redeneeringen en zyn oogmerk doen zien, en uit het verband zyner redeneeringen , bewyzen dat zyne leere kwaad is. Zulks te wilien bewyzen uit hier of daar eene korte fpreuk, of uit he< 1 korte bewoordingen van andere afgetrokken, en mogeiyk nog niet eens getrouwelyk vertoont, is het werk of van onweetenden, of van bedriegers die eene kwaade zaak voor hebben of dryven. Na zoo mooie vertooninge uit IX. Schriften, zonder onderfcheidinge, welke harde fpreuk of woorden van die, of die Schryver is, is hy ftoutmoedig gefcoèg om te vraagen : Zou het wel ooit mogeiyk kunnen wezen, dat een menfch, die hy zyne zinnen is, ontkende, Jat zy 'er ten minjien verdagt van waren? Namelyk , dat zy de F. Stellingen in hare eigen en natuurïyke zin uitdrukkelyk geleerd hebben? Ja, Myn Hr.! Ik onken het wel degelyk. Honderdemaalen is het gebeurd, en het gebeurd nog dagelyks, dat de dwaalgeeffen ee- ' nige  ( 85 ) nige korte en duiftere bewoordingen uit de H. Schriftuure en H. H. Vaders aannaaien, om te beweeren, dat de H. Schrift en de H H. Vaders hunne Leere begunftigen, en van hun gevoelen zyn, daar 'er niets onwaaragtiger is dan dat. Met wat ophef hebben de oude en nieuwe Pelagiaanen eenige duiftere en harde uitdrukkingen van den H. Chryfoftomus aangehaalt, om te toonen dat deze Vader van hun gevoelen was, en om te doen geloven dat de H- Auguftinus de uitvinder was van eene nieuwe Leere wegens de (Genade? En wat hebben andere dwaalgeeftcn niet willen beweeren met eene harde en duistere fpreekwyze van den zeiven H. Chryfoitomus in zyne Brief aan Cefarius? Het is dan horderdemaalen gebeurd , en het gebeurd dagelyks, dat Menfchen, die by hunne zinnen zyn, zig wegens zulke korte en duiftere bewoordingen bedriegen , gelyk Myn Hr. zig bedriegd, en anderen fchynt te willen bedriegen omtrent die 9 Schryvers- Het is niet oneigen aan die zoeken te misleiden, zomtyds toegevende te fchynen: de Man is het ook dikwils: fed timeo DanaosJs? donaferentes: ik betrouwe de Grieken niet, zelfs ook niet als zy gefchenken geven (*). Hier wilt hy ook niets meer vereifchen, dan dat de Apellanten verdagt zyn van kwaade Leere, want dit is genoeg voor. hem, als men het maar geloven wilt, om vaji tejlellen, dat dc Biffchoppen van Vrankryk de gemigtigjle redenen hadden, om de vrienden van Janfenius te verdenken, om van den Paus een vonnis over hst Boek en de Stellingen van Janfenius (die 'er volgens zyne eige belydeuilie- met in ö y 3 ftaan) (*) Virg. Eneid. Lib. 11. 13. 49'  r 85 ) ftaan-) r* vragen, en dat de Paus ook het grootfie regt hadde om het te geven, zelfs met die hy. voeging, dat de Stellingen uit Janfenius Boek (daar zy niet in zyn) waren getrokken, dewyl ie voorjianders van Janfenius hem hunne lee. nnge toefchreven (namelyk de Catholyke Leennge) met zyn gezag [laafden, en uit zyn Boek zelf de texten van den H. Aug^Jlinus haalden om ze te bewyzen. Even als of zy de Leere van den H. Auguftinus niet konden bewyzen, uit den H. Auguftinus zelve, of uit zyne eige woorden. Zal dan de Hr. J. C. nooit iets met opregtigheid benandelen? Als men hem hoort zoude men denken, dat alle de Biffchoppen van Vrankryk de vrienden van Janfenius verdagt hielden van kwaade Leere, daar de Paus zelf hen niet van verdagt hield, en dat de Bisfchoppen van dat Ryk een vonniffe van den Paus over het Boek en de gewaande Stellingen van Janfenius vroegen. Een onkundige Leezer zoude denken, dat die Hr. hier wilt zeggen, dat alle de Biffchoppen van Vrankryk dat vonnis van den Paus verzogten, en het was maar een enkel Jefiiits-Cabaaltje,' die dat vonniffe verzogten, en die door de Jefuiten, gelyk wy gezien hebben, waren opgemaakt. ' Tot nog toe is het ook ongehoort, behab ven by Myn Hr., dat men iemand op enkele verdagtheid veröordeele , en nog minder op verdagtheid van anderen. En egter op die gewaande verdagtheid van anderen, had de Paus het jrootjie regt om het Formulier te geven, zelfs met die byvoeging, dat de Stellingen uit Janjemus Boek waren getrokken, ofzy 'erin fconden of niet. Of Myn Hr. by zyne zinnen  ( 87 ) nen was, als hy dit fchreef, weet ik niet: maar dit weet ik wel, dat het zeer malgeredeneert is, en niets doet om de gewaande verdagtheid, die hier enkelyk onderfteld word, te bewyzen, en om het Formulier te regtmatigen. Zyne redeneeringe is zoo mooi, als of hy zeide: dat de gewaande onderftelde verdagtheid van de vrienden van Janfenius, het grootfte regt gaf, om. over eene onbekende zaak vonnis te geven, en om ieder een te verpligten om zig aan zoo een weergaloos vonnis te onderwerpen. Wat ongerymdheid! Indien wy zoo wilden voortgaan, wat al eene menigte ongerymd heden zouden wy in het Schrift van den Hr. J. C. kunnen opmerken ! Maar wy zullen om de kortheid den'ren. Als zy allen gedaan hadden, zegt hy bladz. 23., als den Hr. Bourzeys, dan had het gedaan geweeft, dan had 'er geen Formulier nodig geweeft. Wat 'er van den Hr. Bomzeys zy , kan nazien die het belieft; maar als de H. Athanafius en alle de voorftanders van de Godheid van Chriftus Ariaanfch geworden waren, was het gedaan geweeft met de waarheid, en de Ariaanfche Formulieren waren niet nodig geweeft voor hen: zoo ook, als alle de voorftanders van de Leere van den H. Auguftinus Molinift geworden waren, dan was°het roet die Leere gedaan geweeft, en het Formulier was ook niet nodig geweeft voor het oogmerk der Molinifteh. Myn Hr. heeft dan Celvk. Maar bewyft dat de gewaande verdagtr-id der Apellanten, of de regtmatigheid van het Formulier? Dit is het gene hy moet bewyzen , niet met te zeggen : als, indien enz. m-ur met de ftukken. F 4. Hef  ( 88 ) Ree vonnis van den Paus is by hem het vonnis v n de Kerk. Hy is egter de Man dien mm niet zal kunnen verwyten, dat hy Paus en Kerk ondereen verward, alhoewel ny het geduurig doet Dan komt hy met twee partyen aan , zoo dat hy nu al aan het deelen komt, waar van de eene, zege hy, romluit bleef beweeren, d de eigen, en natuuHyke zin der Stellingen Cutholyk wa~, en dus het Boek (hy zoude moeten zeggen de Stellingen) van Janfenius ook , en. dat de Paus de Leeringe van Auguftinus en Thomas gedoemd had. Daar moesten dan alle catholyken tegen opkomen. Het jeerfVe is een gnove leugen. Wie heeft ooit geleerd, i at de eigen en natuurïyke zin der Stellingen Catholyk was, daar ze ieder een in h.are natuurlyken openbaaren zin gedoemd had? Als het Boek van Janfenius niet Catholyker is, dan de eigen en natuurïyke zin der Stellingen, zoude het nooit verdeedigd zyn nog ooit kunnen worden, welk laatfte Myn Hr. riogtahs elders (pag. 32 33. 34.) toeftaat, dat by wyle zoude kunnen gefchieden, als 'er geen verdagtheid der Apellanten meer plaats üeeft. Maar de Man verfhat zig zelve niet. Wilt hy ook alle die geleerde voorftanders van Janfenius uitzinnig maaken, met hen te doen zegg;n, dat de H. Auguftinus en Thomas den eigen en natvurlyken kwaaden zin der Stellingen zouden geleerd hebben? Waar zyn ook alle die Catholyken , die 'er tegen op moe/ten komen , daar het geheim der boosheid binnen zoo enge paaien bcfleoten is gebleven, dat 'er honderd duizende Catholyken geweeft syn, en nog zyn, die niet geweten hebben, of  ( So ) of niet wetert, dat 'er zoo een Boek, of zoo een aefch'ü in de wereld is? De andere party, dus gaat hy voort, beweerde- dat de eigen en natuurïyke Z'n Ketters was, te weten, die van Calvin, maar lat de Pa'is bedrogen was in den zeiven aan Janfenius toe te fchryven. Van d la itfte gevoelen, dat de Paus bedrogen was, moet My* Hr ook zyn, die het daar vodi- houd, dat ae Stellingen gedoemd zyn, niet in den zm van Calvin°, of enig ander, En dewyl Myn Hr., egter, fchoon niet in enig ander, er tog nog eenen zin aan wiltfmeden, maakt Myn Hr. nog een derde party uit, welke derde party, die van Myn Hr. is, en welke hy wederom in twee partyen verdeeld, dewyl hy op de eene plaats zegt, niet in den zin van Calvin, of enig ander, (ik geloot niet dat hy veel aanhangers van dit zyn gevoelen zal hebben) en op de andere plaats evenwel eenen anderen zin in de Stellingen wilt vinden. V\ at redeneerder! Verders is het met die van Myn Hrs. gemelde partyen gelegen, gelylc het met hem en zyn Apellantje -gelegen is, namelyk, dat de eene maar in zyne harfens alleen beftaat. Myn Hr. gaat in zyne aardige redeneennge voort: hoe kon het anders wezen, vraagt hy, of men moefi beide deze partyen (die maar ïnzyne harfen beftaan) verdagt blyven houden , dat zy de V. Stellingen in hare eigen en natuurlyken zin (welke eigen en natuurlyken zin hen, volgens hem zelfs, moeite onbekend zyn, (want het was de zin van Calvin niet nog enig ander) bleven verdedigen, en dat het hen om fde onbekende) dwaalingen, en niet om JanK F 5 >  ( 9o ) fenius te doen was. Terwyl Myn Hr. J. O zig in den zin van Janfenius verward,'laaten wy eensjes zien of wy den zin van zyne redeneering zullen kunnen ontwarren. De eene party beweerde ronduit dat de eigen en natuurïyke zin der Stellingen Catholyk was. Zy beweerden dan niet, dat zy Calvinilch was , nog dat de dwaalingen van Calvin , Catholyk waren. In wat eigen en natuurlyken zin beweerden dan die Luiden de V. Stellingen? Ik verftaa 'er niets van. De andere party beweerde, dat den zin der V. Stellingen Calvinifch was. Dat is ze egter volgens Myn Hr. niet; ten minften moeten wy dat van hein denken, want hy zegt dat men de V Stellingen niet moet doemen in den zin van Calvin, nog enig ander. En, alhoewel zy dien Calviniffchen zin veroordeelden, kon het meanders zyn, of zy moeiten ook al verdagt blyven. Waarvan moeften zy dan verdagt zyn? Van de dwaalinge welken Myn Hr in de Stellingen vind, en welken zy niet kenden ? Droomt hy of redeneerd hy ? Egter wilt hy al droomende reden 'er van geven, die al zoo pitoyabel is; want, zegt hy, wie kan de eerfte (party) vry fpreken van agterdogt, terwyl zy den zelfden zin bleven verdeedigen daar wettige Regters verklaard hadden, dat de dwaaling in beftaat ? Wondere orakels! Welke waren die wettige Regters'in het meervoudige getal? Waren het de Jefuiten? Welk is die zin, daar de dwaaling in beftaat ? Het is de zin van de eerfte party niet, want die beweerden volgens den Hr. J C dat de eerfte voorkomende zin Catholyk was. Het is ook die van de andere partye niet: want deze , volgens  ( 91 ) gens hem wederom beweerde, dat de letterlyke zin Calvinifch was, welken de Stellingen , volgens Myn Hr., niet hebben. En evenwel kon het niet anders wezen, of beide die partyen moeften verdagt blyven, want het beliefd Myn Hr. zoo. Is dat niet fnedig? Kan men de gewaande verdagtheid klaarder en kraniger om verre werpen, als hy hier doed? Waar zal Myn Hr. tog eenen grond van zyne gewaande verdagtheid vinden, dan in zyne harfenen ? Egter moeten de vermaarde Mannen van de Sorbonne en van Leuven, vier Raadsluiden van den Paus, de Generaal der Auguftynen, de Meefter van 't Paufelyk Paleis , een zeer Geleerde Dominicaan, nog een tweede Dominicaan, en een Franciscaner, die beweerden dat 'er een Catholyke zin in de Stellingen is, waar naar ze volgens Myn Hr. zelfs gedraaid kunnen worden, onder de verdagten van de eerfte party gerekend worden. Ik zou wel vragen, voor wie hy gefchreven heeft? Wegens de tweede party: Maar ook de gene, vraagd hy, die de F Stellingen in haar eigen en natuurlyken zin veröordeelen , en het vonnis van den Paus wegens de Stellingen aannemen, maar wegens Janfenius Boek weigeren, om dat zy niet willen erkennen dat zy daar in gevonden worden, geven zy niet door zulk een tegenfpraak en ongehoorzaamheid genoegzaame reden aan de gelovigen om henverdagt te houden? Wat arme reden voor zyne gewaande verdagtheid ! Neen zy geven daar door geen de minfte reden van verdagtheid, veel min genoegzaame reden. Zy geven daar door bewys van hunne opregtheid, dewyl zy eene zaak niet wil-  ( 92 ) willen verzekeren, en met Eede verzekeren, die hen onbekend is, en van welke niemandhen bewys fa  ( ïoö ) ge, gelyk dat van Alexander VII. is: ik onder gefchreven N. N. onderwerpe my aan de ApoJlolifche i oiiftitutie der Roomfche Paufen N. N. of Conciliën, en de Stellingen, getrokken uitliet Boek van N. N. verwerpe en doeme ik in den zelfden zin, dien de Auteur beoogd heeft. 'Zoo zwëere ik , en zoo moet my God helpen en deze zyne Heilige Evangeliën. Myn Lir. zegt ook dat het Formulier van Alexander VII. van alle Geeflelyken ondertekend moefi worden; en egter is het van het honderfte deel der Geeftelyken niet afgevergt, en is aan hen onbekend gebleven; hoe lirookt dat? Elders wilt hy dat het van de ver dagten alleen moet bezworen wordm: zyn dan alle Geeftelyken verdagten ? dan is gewis Myn Hr. ook verdagt. Zulks moeft ook volgens hem gefchieden, om alle wegen tot dwaa/inge te fluiten. Daar was het Formulier zeker g een bekwaam middel toe , vermits een bedriegelyke of vermetele Eed, gelyk wy betoond hebben dat de Eed van het Formulier is, daar geen bekwaam middel toe kan zyn ; en ten anderen, om dat het den weg tot de Jefuitfche dwaalingen niet geftuit, maar meer ge* opend heeft. Want het Formulier is niet uitgevonden om alle wegen tot dwaalinge te fluiten, maar om dc Leerlingen van den II. Auguftinus verdagt te maaken, en op dat zy dus de Jefuiten niet zouden fluiten in hetverfpreiden van hunne dwaalingen, in het verfpreiden van hunne nieuwe famenftellzel van Godsdienjl, zoo als de Hr. de Rastignac Aartsbisfchop van Tours zeide in het jaar 1749 Dogdat de gewaande, van Myn Hr. opgeraapte agterdogt van den Heere Arnauld en zynen ge-  ( i°7 ) gewaanden aanhang, dc oorzaak van het Formulier niet geweeft is, maar dat de Jefuiten de oorzaak van het Formulier geweeft zyn, hebben wy in ons tweede Ilooldftuk zonneklaar betoond, en békragtigd door de uitroe yings- Bulle der Sociëteit zelve, m welke alle de twiften en oneenigheden in de Kerke zedert hunne opkomfte ontdaan , hen ten latten geleid worden, en gevolglyk ook de verfchnkkelyke tïviften en oneenigheden door het formulier veroorzaakt. Ook hééft hy geen bewys ter wereld voor zyne gewaande verdagtheid, welken hy opgeraapt heeft, en zedert zoo in zyne harfenen als in die van zyn Mannetje gepikt is. ' Biaa> 32. geeft hy te kennen, dat de zorg voor de kudde 's Heeren, en de vreze dat de gelovigen , onder het voorwendzel van Janfenius onfchuld, bennet zouden worden met dwaalino-cn, welken men volgens hem zelfs met kende, aanleiding gaven tot het Formulier, Als men bezorgt geweeft was voor de kudde «s Heeren, dat die door geen dwaalleer zou befmec worden, dan had men aan de Jefuiten hunne dwaalingen moeten doen doemen, en hen een regtmaiig Formulier, m welke die dwaalingen gedoemd wierden, dóen ondertekenen. Dus is die gewaande bezorgdheid ydel bygebragt, of voorgewend. Myn Hr toont maar of zyne onkunde, of zyne onopregtigheid, en egter durft hy nog vfaa fuiten inwezen was, deze hebben immers het Me- < liniftendom langs de geheele wereld verfpreid;; daar was een Formulier tegen het Moniftendom; ten eenemaal noodzaakelyk geweeft (*). ! Myn Hr. gaat voord: zoo dat indien ook in deze Landen alle gevaar van verleiding uit den, weg gcruimt, en men volkomen verzekerdis van 'de '*) Het h al iet aai'-, digs dat ;lie gewaandeoude Formuliereniuift moeden verryzen, als wanneer zyns Keizerlyke Majefteit bezig was om liet FortnuHtl van Alex» ander VU. en alle d:5 andere FormoÜf' , ren die 'daar uK ; gefprotel! • zyn < W  ( "4 ) doen begraven.Het is oo! iets klug tigs, dat daar Myi Hr. die gewaande oude Formulierendoed verryzen, liy zc evenwel r.llen te fcliuil lioud , zonder c-LMi eenige der zelfden te vertonen. i i ( 1 de regtzinnigheid van allen , gelyk men het is van ; geheel het Wefien in opzigte van de oude dwaa'lingen, dan is 'er niets dat ons belet te zeggen , ulat dit formulier niet meer gevergd zal worden. Wat onze Cleregie aanbelangt, ik kan Myn •Hr. verzekeren dat zy niemand zoeken te verleiden, en dat zy nog oude nog nieuwe dwaa'lingen houden; maar Myn Hr. weet zeer wel dat 'er geen de minde verdagtheid plaats heeft, by voorbeeld ten opzigte van hem zelve : en egter word hier het Formulier gevorderd, zelfs van Myn Hr. en van de zynen. Myn Hr. en de zynen zyn immers een aanhang van Myn Hr. den Nuntius; deze aanhang heeft nu meer dan 70. jaaren lang het Formulier bezworen : de kinderen van dien aanhang komen te fludeeren in Schooien daar geen agterdogt meer te vinden is. Wat verdagtheid van kwaade Leere heeft 'er dan tog op dit ft uk in die ftudenten plaats, die by Party opgevoed zyn, en in hunne Schooien en Collegien ftudeeren ? En egter moeten zy den Eed van bet Formulier doen. Dus moet een van beiden waar wezen: of, dat de geheele aanhang van den Hr. Nuntius, niet tegenftaande de bc zweeringe van het Formulier, verdagt blyft: of, dat men ook van de niet ver dagten het Formulier afëifcht te bezweeren. Maar waarom van den Nuntiufchen aanhang meer in dir geval het Formulier gevergd , dan van de Geeftelykheid van Italien, van het Keizerryk, van Spanjen, Napels, Portugal en andere Werelddeeleh ? Wat geheim is dat? Dus is die verdagtheil, daar Myn Hr. zyn geheele Schriftje door mede fpeeld, een loutere fchim en een dekmantel, om dat hy geen kans  ( H5 ) kans ziet om anders zyn Formulier in fchyn te regtmatigen. En waarlyk, als het waar is, het gene hy bladz 35. zegt, dat de Formulieren meermaalen ook van die genen •wier-den aj'gevergt , die aan de minste (*) agterdogt van dwaalleer niet onderhevig waren, zie ik niet waar toe hy die gewaande agterdogt zoo wilt beweeren , en daar zoo mede fchermt. Hoe kan hy dan ook zoo ftoutmoedig voorgeven, dat als de agterdogt weg genomenis, het Formulier niet meer zal gevergd worden, gelyk hy zoo even fprak ?* Zoö fpreekt Myn Hr. zig zelfs gedurig tegen. Kan 'er wel een klaarder blyk zyn , dat hy eene kwaade zaake dry ft ? Daar zoude dan, en ik denke dat Myn HfL zelf het zoude wenfchen, een middel moeten gevonden worden, om die gewaande agterdogt weg te nemen, buiten de tekeninge of bezweeringe van de twee feiten van het Formulier. Myn Hr. gelieve ons dat middel aan de hand te geven, om eens een einde aan dit verdrietig gefchil, daar hefmaar op eene gewaande verdagtheid aankomt, te maaken. Wat moeten wy doen? De Stellingen, zoo als zy daar leggen, doemen? Dat doen wy. Moeten wy ons geloof klaar en duidelyk belyden? Dat is ook al gedaan, dat zullen wy nog doen, als men het van ons eifcht. Wat meer? Moeten wy betuigen met alle opregtheid, dat ■wy niet een van de kwaade zinnen, welke men aan de V. Stellingen geeft, of kan geVen» (*) En het Formulier word volgens Myn Hr. Zelfs, bladz. 229. den verdagtcn alleen voorgejchreven» DU moet dan een byzonder Formulier zyn! H a  ( "ö ) ven, houden, of leeraaren? Dat is ook al gedaan, dat doen wy ook nu, dat zullen wy nog meer doen, indien men ziüks begeert. Wat dan eindeljk? Moéten wy zweeren dat die V. Stellingen uit het Boek van Janfenius getrokken zyn, en met Eede betuigen, dat wy die Stellingen-doemen in den zin welken Janfenius beoogd heeft, welke zin de zin van Calvin niet is, of enig ander? Dat kan men niet doen, zonder bedrog of vermetelheid , gelyk wy wiskunftig in ons eerfte Hoofdftuk bewezen hebben. Ik kan dan niet zien dat 'er eenig middel is, om ons van de gewaande verdagtheid te zuiveren, en het Formulier uit den weg te krygen, zoo voor ons , als voor Myn Hr. en de zynen zelfs, dan dat die Heeren zig met ons vereenigen om van het Opperhoofd der Kerke een Decreet of Declaratie te verzoeken , behelzende alle de waarheden welke men moet geloovcn en ondertekenen, om voor Catholyk gehouden en erkent te zyn, en om alle verdagtheid te doen ophouden. Dit is, volgens myn gevoelen, het kortfte en het befte middel om de vrede in onze Nederlandfche Kerke te herftellen; zulk een middel (heb ik gehoort) wilde Clemens XIV. in het werk ftellen, om een einde te maaken aan alle die droevige twiften. Aan zoo een heilzaam werk behoorden alle de welmeenenden en vreedzaamigen te arbeiden. Nu zoude men minder hinderpaalen ontmoeten, als voor de vernietiging der Jefuiten, van die zaaijersvan oneenigheden onder de Broeders. Veele Geleerde Mannen, veele uitmuntende Biffchoppen zouden ons de behulpzaame hand bieden: en van wat groot voordeel zoude die vrede zyn voor  ( H7 ) voor den Catholyken Godsdienft in het algemeen , en voor deszelfs byzondere Lidmaaten! Ik hoeve die niet op te tellen, de Hr. J. C. zal ze wel weeten, of ten minfte giffen, bod g_ve dat wy zulke gelukkige tydfcn mogten beleeven ! Dog wy moeten ons onder tutfchen van alle verdagtheid zuiveren ten aanzien van de Hr. J. C, en daarom gaan wy verder zien wat hy nog zegt in zyn gefchrift. Myn Hr. fchynt my in onze gedagten te hulp te komen, als hy zegt bladz. 34- Ja ik zegge nog meer: het kan gebeuren, na verloop van tyd, en wanneer alle gevaar van dwaaling voorbyis, dat Janfenius , en zyn Boek, zo 'er oit redenen zullen wezen, om het te kunnen doen, van dien kwaden zin (van welken kwaaden zin?) zal kunnen vrypleiten, zonder de minste agterdogt te geven van dwaalleer. Is dat niet infchikkelykzyn? Elders, volgens hem, zoo de Stellingen niet bewoordelyk in Janfenius Boek zyn, de verborgen kwaade en Ketterfche zin dier Stellingen ftaan 'er egter in: zoo dat als men dat groot Boek in eenen distilleerketel deed, de V. Stellingen 'er uit zouden komen (*) En evenwel zou men na verloop van tyd Janlenius -en zyn Eoek van dien kwaaden zin (die niet de zin van Calvin of enig ander w) kunnen vrypleiten, zonder de minste acteRdogt te geven van dwaalleer. Dat gaat wel! En waarom nu ook niet ? Als men het -de eene tyd kan vrypleiten zonder gevaar, ja zon- jfj Wy hebben elders gezien wat een Formulier 'er uit zyn Schrift zou komen, als men het in eene diftilleerketel itak. Zie ons I. Hoofdftuk. H 3  C "8 ) zonder het minste gevaar van dwaalleer, zou ik zeggen dat men het altyd zonder gevaar van dwaalleer zou kunnen vrypleiten, en ik denke dat alle Regtsgeleerden, jaa alle redelyke menfchen, daar in zullen overè'enftemmen. Maar Myn Hr. fchynt my in veele Hukken een byzonder gevoelen te hebben, hetwelk niet volgens het gemeen begrip is. Het gene ik uit de reden eeringe van Myn Hr. befluit, is, dat Myn Hr. zig zoo verzekerd niet houd dat het Boek van Janfenius zoo vol dwaalingen is , als hy elders zyn Apellantje wilt wys maaken, en dat Myn Hr. of hier, of elders, onregtzinnig te werk gaat; want bladz. 97. zegt hy dat men het Formulier ondertekenende , men met innerlyke mening moet gevoelen , dat de V. Stellingen in den zin van Janfenius zoo doemwaardig zyn, als zy het zyn in haar eigen bewoordingen. Hier diend nog aangemerkt te worden, zegt hy, dat de Oude Formulieren, (welken Myn Hr. daar na eens zal toonen,) of ondertekeningen van Kerkelyke vonniffen, noit opzettelyk , en nog minder om de gene, die ze tegenjpraken, te begunjligen , afgefchaft zyn ; maar altyd van zelfs door gebrek van tegenfprekers, en gewilligheid van aannemers allenskens in ongewoonte en eindelyk in vergetelheit geraakt vyn Jaa! dat dient wel aangemerkt te worden, hoe Myn Hr. zig zelf verllrikt. De Keizer heeft opzettelyk den Fed van het Formulier verboden, en het Formulier dus agter den bank gefmeten. De Janfeniften fchynen zyne Majeiteit daar toe, volgens Myn Hr., aangezogt te hebben; de Keizer heeft dan daar door de Janfeniften begunfligd; nu, Myn Hr. zegt, dat Formulieren of Ker-  ( H9 ) Kerkehke vonniffen noit opzettelyk, en noo- minder om die gene die ze tegenjpraken te begunjtigen, afgefchaft zmïM heeft nogtans de Keizer gedaan dan de Keizer heeft daar door de tegen/prekers begunfiigd. Indien nu de Hr. J. C. zyne Logica niet vergeeten heeft zal hy moeten toeftemmen dat ons Syllögisms in order is. Dat verdiend zeseral nog verder aangemerkt te worden, hoe Myn Hr zvn Apellantje bladi. 230. wys maakt dat de Paus en de Keizer het Formulier met nodig a>rten by gebrek van tegen/prekers. Waar toe diende dan het opzettelyk verbod des Keizers? Kan Myn Hr. zig ter goeder trouwe verbeelden , dat het met het Formulier in Braband nu gedaan zou geweeft zyn indi«i de Keizer dat verbod niet gegeven had? Met wat gemoed draait Myn Hr. het dan zoo, als ot let Formulier daar by gebrek van tegenfpreekers was vervallen? Dan was 'er immers geen verbod nodig: Per/nadere cupit, credat judceies Apella: hy zoude het ons willen wys maaken, maar laat hem zulke grollen aan anderen gaan vertellen (*). Wederom geeft hy bladz. 229 te kennen, dat het Formulier daar is vervallen, om dat alle Geefielyken in diezelfde plaatzen het. Formulier tot nu toe aangeno■ men hebben, en men niet hoofdy dat zig iemand daar van opentlyk beroept , zo ah wel eer in Vrankryk gefchied is. Wat was er dan al wederom een uitdrukkelyk verbod nodig? Myn Hr gevoeld het wel, maar hy zoekt het eenen draai te geven, om het te verbloemen. Verders, hebben de Heeren Nuntiufche Zende- hn- (*) Horatius Satyr. 5. Libr. I. 100. H 4  ( 120 ) lingen ook tot nog toe het Formulier niet aangenomen? Hoord men dat iemand onder hen zig daar van opentlyk beroept, zoo als wel eer in Vrankryk gefchied is? Hoe komt het dan dat die Heeren nog aan die gewaande Wet verflaaft blyven, en dat Zy nog zoo een vermetele Eed moeten doen? Ik heb Myn Hr ge prezen in het gene daar ik heminpryzenkon en ik ben van zins zulks nog te doen als ik' er de gelegendheid toe zal krygen: maar in zulke dra.ujngen en onregtzinnigheden prvsik Myn Hr met: in hoe te non laudo ? Myn Hr klaagt ergens over eene gewaande onregtzinnigheid onzer Heeren, met te wenfehen dat eene Vergaderinge van Geeftefyken w.u resizmmger was te werk gegaan. Wat bewys heeft hy om die vergadering van onregtzinmgheid tebefchuldigen? Hy moet het bewyzen anders weet de Hr. J. C. wel wat benaaming' men aan zyn zeggen zoude moeten gevm Maar wy hebben wezentlyke reden om over een menigte wezentlyke onregtzinnigheden en losfe beichuldigmgen van een Roomfch Pnefter gelyk Myn Hr. is, teldagen, en ik wenfek-è wel cat hy wat meer regtzinnigheid betoond had; maar daar mede kan men het Formuli-r niet rcgtmatig krygen. Uit het gene Myn Hr. in zynen eerften Brief dus verre gezeid had, trekt hy deze /e volgen i voor eerft, dat al waart gy lieden wet meer verdagt van eenige dwaalleer, gy egter n(Z verphgt zoudt kunnen worden van uwe Overh td tot de ondertekening (en bezweeringe) van let Formuher te weten, om eene oudegeloome * eene hl.yke wet te handhavenen. Hier boven houd de ondertekening van een Formulier op, by  ( 121 ) hy gebrek van ver dagten: nu moet men het Formulier ondertekenen om eene oude gewoonte te handhavenen. Men ziet wel wat ftaat hy zeive op de gewaande verdagtheid maakt. Die verdagtheid, daar hy onophoudeiyk mede fchermt, is dan maar, om het ronduit te zeggen, een voorwendzel, dewyl men tog, alwas 'er geen verdagtheid, evenwel het Formulier zou moeten ondertekenen. Straks was het Formulier , als de verdagtheid ophield, niet meer nodig, en bladz. 229. is het Formulier den ver dagten alleen voor gefchreven , dat itrookt als eenen haspel op den moespot. Die oude gewoonte had immers in Braband ook plaats, daar Myn Hr. wilt dat het Formulier by gebrek van tegenfprekers is te niet gegaan; die oude gewoonte had 'er dan moeten duuren; maar de oudheid van eene kwaade gewoonte, kan niemand tot die gewoonte verpligten. Of nu die oude gewoonte en die gewaande Wet billyk is, kan men afleiden uit ons I Hoofdftuk, en uit het verbod des Keizers. Zyne Keizerlyke Majefteit was die oude gewoonte moede, en daarom heeft hy die oude gewoonte en gewaande Wet afgefchaft. Myn Hr. weet niet wat hy fchryft, om zyn Formulier te regtmatigen : het eene vloekt tegen het andere. Want was 'er een plaats in geheel Europa, dair die oude gewoonte van het Formulier van Alexander VIL mo-eft ge handhaaft worden , het was zeker in Braband, ter oorzaake van de nabuurfchap van Vrankryk en Holland, daar volgens Hr. J. C. de ver dagten nu alleen te vinden zyn. Ten tweden , befluit hy: datfchoon ik die onder (lelling gemaakt hebbe, het egter zoo niet is; (het is dan eene onderftelling in de H 5 lugt,  ( «a ) lugt, die hem nergens toe dienen kan:) dewyl de Paufen, de Biffchoppen, en meefb alle de gelovigen vafb in dat denkbeeld zyn, dat gy onder het voorwenzei van Janfenius, of zyn Boek , de dwaalleer wilt voorjlaan. Wat onwaarhedens zyn hier op eikanderen geftapeld, (want zyne woorden verdienen hier die benaaminge) het is een leugenagtig befluit. Voor eerft, wegens de Paufen, zyn wy hier in de Avignonfche fcheuring, als wanneer 'er twee of drie Paufen te gelyk waren? De Paufen, zegthy, zonder onderfcheid te maken: welke Paufen hebben verklaard dat zy vajl in dat denkbeeld waren ? En zoo zy 'er in waren, hebben zy daar in zoo wel niet kunnen miffen als Myn fJr., die ook anderen in dat denkbeeld zoekt te brengen ? Hebben de Doorl. Innocentiussen dat ook verklaard ? Heeft integendeel Innocentius XII. niet openbaar verboden om iemand van de gewaande Janfenijlerye verdagt te houden, ten zy het geregtelyk bewezen was dat hy een of meer der V. Stellingen gehouden of geleeraard had ? Heeft Myn Hr., of iemand dat bewezen? dat hy dan de bewyzen en degeregtelyke Jcle toone. Waar heeft Clemens XIV. en de tegenwoordige Paus ons voor verdagt verklaard, dat wy onder 't voorwenzei enz. ? toon die verklaaringen. De Biffchoppen, zegt hy, zyn ook in dat denkbeeld. Hy zegt de Biffchoppen, in het algemeen, als of alle Bisfchoppen in dat denkbeeld waren; waar zyn hunne verklaaringen op dit ftuk? Wy zouden veele nog levende Biflchoppen kunnen opnoemen , die zeker in dat denkbeeld niet zyn. Meejl alle gelovigen, voegt hy 'er by: waar is de verklaaringe van milioenen van gelovigen, die  ( 123 ) die ons niet kennen, die van ons nooit gehoord hebben, en die niet weten dat 'er zoo een Formulier, daar wy over twiften, in de wereld is'2 Wat kan er dwaazer en onregtzinnieer bedagt worden, dan dat zulke menfchen ons verdagt houden van dat gene 't welke zy niet kennen, en waar van Myn Hr. wilt dat zy ons verdagt zouden houden? Koomt 'ereen vreemdeling hier in het Land, het zyn de Spionnen der Bulgezinden , die ons by die menfchen eerft verdagt maken. Wel verre dat meeft alle de gelovigen ons verdagt zouden houden, d° Hr T C. zal hier agter twee Geleerde Mannen hooren zeggen, dat de kinderen zelfs overal den' fpot dryven met die gewaande verdagtheid, en met . het fpook der Janfeniftery. Dewyl dan het befluit van Myn Hr. onmannierlyk valfch is, zoo volgt wiskunftig, dat, indien zyn belluit wel afgeleid is, dat gene, waar van het befluit is afgeleid, insgelyks onmannierlykleugenagtig moet zyn , volgens dezen grondregel der redeneerkunde : falfo confequfns, ergo antecedens. Wat Schryver! Moeft zoo een menfch nu in onze eeuw, en dat in zoo eenen tyds omftandigheid in het openbaar fchryven? ten derden, (hier hebben wy nog een extra en weergaloos mooi befluit) dat deze agterdogt de voornaamjle reden geweeft is om het Formulier in te voeren, en u tot de ondertekening te verpligten. Wy zyn niet van zins om te herhaalen, het gene wy reeds bewezen hebben. Wy hebben integendeel gezien, dat die gewaande agterdogt een moutere fchim en een dekmantel is, die Myn Hr. zelt verfcheiden maaien overhoop werpt; en wy hebben in ons II. Hoofdftuk klaarblykelykheel an-  ( 124 ) andere oorzaaken van het Formulier aangewezen, die voldoende zyn. Ook kan geen agterdogt iemand tot de bezweringe van het Formulier verphgten, gelyk uit ons I. Hoofdltik onverwinnelyk gebleken is, alwaar wy bewezen hebben, dat, al waren wy zoo verdagt als het Myn Hr. begeerd, de Eed van het Formulier zonder bedrog of vermetelheid niet kan gezworen worden, wegens de twee feiten die in het zelve begrepen zyn. Hoe pitoyabel nu ook deze zyne gevolgtrekkingen zyn, vertrouwt hy evenwel dat zyn Apellantje de wettigheid derzelve wel ziet Wy zullen hem in dat vertrouwen op zyn harfens Apellantje, dat een regte beuling is, niet Horen; maar wy vertrouwen met grooter regt dat de genen die ons Schrift zullen lezen veel beter zullen zien dat zyne gevolgtrekkingen elendig zyn. Dus voegt hy 'er maar by : dat deze zelve agterdogt de voornaamfte reden is, waarom men uwe Geeftelykheid alle regt van beflier over de gelovigen ontrokken heeft, en zal blyven ontrekken, zo lang als gy door de ondertekening (en bezweering) van het Formulier die agterdogt niet volkomen hebt weggenomen. Neen, myn Hr. gy zyt in het geheim der ongeregtigheid niet ingelaten, en gy verbrod het zelfde. Indien de gewaande agterdocht de voornaamfte reden geweeft is van de onregtvaardige opfchortinge van den Dooii. Heere Codde, van de geweldige innemingc" der Regten onzer Kerken, en van de afgryfelyke fcheurmaakendc daaden, die van uwen kant daar op gevolgd zyn, zoo volgt notoir, en uit uwe eigc bekentenis, dat men geen ketterye nog misdiad aan den Hr. Codde en aan  ( "5 ) aan iemand der Heeren van de Cleregie heeft bewezen, en bygevolg, dat die gewaande berooving van het Regt van befiier, eene krytende onregtvaardigheid is van den kant van het Roomfche Hof, of van de Jefuiten, die ons valfchelyk by dat Hof hebben befchuldigt en verdacht gemaakt, vermids men niemand op enkele verdachtheid mag veröordeclen en van zyn regt berooven: de ore tuo te judico: uit uwe eigen mond oordeel ik u. {Luk. XIX. 22.) want dus moet Myn Hr., of hy wil of niet, het daar voor houden , dat de Roomfche Hovelingen onregtvaardige overweldigers zyn, en dat Myn Hr., en zyne medeZendelingen Scheurmakers zyn. Maar dewyl die o-ewaande agterdocht zelfs een loutere fchim is, door Myn Hr. zelf meermaalen over hoop geworpen door zyne zelfsftryd, gelyk wy gezien hebben, en dat zy ook ftryd tegen het Breve van den Doorl. Innocentius XII., zoo volgd nog, dat de onregtvaardigheid der Jefuiten, van de Roomfche Hovelingen, Internuntiuffen en Nuntiuffen, en van de Heeren Zendelingen, des te onregtvaardiger is, dewyl die onregtvaardigheden maar op eene fchim, en op eene bedrieglyke, voorwendige en gewaande agterdogt fteunt, Verder is het middel, om ons van die gewaande verdagtheid te zuiveren, zelf onregtvaardig, zoo lang als men de ondertekening van het Formulier afvergt zonder onderfcheiding van regt en feit, vermids daar toe een Eed verëifcht word, welken men zonder bedrog of vermetelheid niet doen kan, gelyk wy wiskunftig in ons I. Hoofdftuk uit de gronden van den grooten Biffchop Bossuet bewezen heb-  ( 12* ) hebben. Wat middel dan om zig van eene gewaande verdagtheid te zuiveren ? En dat middel, het welk de Hr. J. C. aanwyft, zoude nog niet eens helpen ; voor eerft, om dat de Nuntiufche aanhang zig door dat middel in eene groote reeks van jaaren, van die verdagtheid niet gezuiverd heeft, gelyk wy gezien hebben ; en ten tweden, al bezworen wy het Formulier, de Roomfche Hovelingen "zouden miffchien onze regtvaardige en beëedigde Regten nog niet erkennen, hoe klaar en onwederfprekelyk dezelve in veele Schriften bewezen, en door de deugdzaamfte en Geleerdfte Gods- en Regtsgeleerden van Europa erkend zyn. Wy laaten den Eed van het Formulier dan, wegens de twee feiten daar inbegreepen , aan de Nuntiufche Zendelingen over, die ter zyner tyde van dien fchromelyken Eed eens rekenfchap zullen moeten geven. Nog een opwerping , door zyn Apellantje voorgefteld, beantwoord, en daar mede ftapt Myn Hr. van zynen I. Brief af, en wy ook. En alhoewel hy tot fpuwens toe in alle de andere Brieven met zyne verdagtheid en agterdogt blyft fpelen, zullen wy 'er hem niet langer in opvolgen, want het zoude den Leezer maar vervelen, en zy is ook genoeg verplet. Wy zullen hem dan daar mede laaten rammelen}, zoo veel het hem beliefd; en wegens zyne overige Brieven over het Formulier zeer kort zyn , dewyl wy wegens het Formulier alles bewezen hebben dat ons nodig is. Laaten wy hem dan nog dit oogenblik hooren: gy zegt, dat gy ww geloof wegens de V. Stellingen duidelyk genoeg wilt verklaren: (dit is meermaals gedaan , en wy zyn bereid om het nog te doen ,) en  ( «7 ) en door openbaare Belydeniffen van uwe gevoelens de gelovigen wilt verzekeren , (dat is ook al gefchied, en wy weigeren niet om het nog wederom te doen; dat men ons maar een Geloofs Belydeniffe voorfchryve:) dat 'er geen gevaar is, nog agterdogt van dwaalleer: (daar mede zou elk redelyk menfch moeten vergenoegd zyn:) maar, zegt hy, wat dan, zo zy alle uwe verklaaringen , belydeniffen ^afzweringen, en Catholyke uitleggingen aan lift, bedrog en ^eveinfiheid toefchryven, om het vergif (dat onbekend is, en in eene gewaande agterdogt zou beftaan) zoo veel gemakkelyker te doen innemen. Agl wat kweld gy my ,gygeveinsde!. Toon het vergif, en toon dat wy het willen doen innemen. Verders: maar wat dan? jaa tog, wat dan ? als men te doen heeft met bedneo-ers en onwetenden, met blinden, vooringenomenen of domme-kragten, of onregtvaardigen ? Moet dan onze zaak van het oordeel van blinden , vooringenomenen dommekragten of onregtvaardige menfchen afhangen? In wat afgrond brengt Myn Hr. zig zelven, en wilt hy ons daar ook ingeleiden? Neen, Myn Hr.! indien die zy, die blinden , niet willen zien , dan moeten zy blinden, domme-kragten en onregtvaardige blyven; onze zaak zal even geregtig blyven, want de geregtigheid derzelve hangt niet af van het verkeert denkbeeld van een hoop onwetenden, en het Formulier zal 'er geen greintje regtmatiger om wezen, al fchryven zy onze verklaringen en Geloofs - Belydeniffen aan lift, bedrog enz. toe Hy gaat op dien mooien trant voord: zv menen gegronde reden te hebben, om u verdagt te  C 123 ) lil ti t an/ ë J if Op een andere plaats hoorden wy hem zeggen, dat men het Formulier, al was ; er geen agterdogt meer, egter zoude moeten ondertekenen om een oude gewoonte te handha'venen. Waar hoorde men lomper zelfs ff ryd! en hy durft nog vraagen: wat kan oit bondig genoeg wezen, om 'er u van te ontrekken? (van de bezweeringe, namelyk, van het Formulier.)  ( i29 ) Hef. De gewaande agterdogt Van die Luider} is zeker niet zeer bondig om ?er ons toe te bewegen. Het fchynt dat Myn Hr. niet weet wat bondige redenen wy hebben , dat zullen wy hem dan hier in het kort zeggen: voöf eerft ons goed Catholyk gelove, het welk doof het Formulier niet beter kan gemaakt worden. Ten tweden : dat men den Eed wegens de twee feiten van het Formulier niet doen kan, Zonder bedrog of vermetelheid, zoo als bewe* zen is. Ten derden: de onnutheid en verderflykheid van zulk een Formulier, waar door de ' Jefuiten en Jefuitsgezinden zoo veele twiften, oneenigheden, oproeren en fcheuringen Verwekt hebben; en ten vierden: om dat wy niet willen met Eede eene zaak verzekeren welke geen fterveling weet^ nog weeten kan, namelyk wat zin Janfenius beoogt heeft in Stellingen welken hy niet gefchreven heeft. Zullen die redenen nu by Myn Hr. bondig genoeg zyn? Ik hoop dat zy het ten minften by anderen zullen wezen. Het gene wy betoogd en beredeneerd hebben , is genoeg om zyne IV. Brieven oVcf het Formulier te verpletteren; dog dewyl hy tot brakens toe onophoudelyk rammeid vanee* ne gewaande verdagtheid, agterdogt en verden* kinge der Apellanten-, zonder een eenige ket* terye te vertonen , waar van hy ze overtuigd dat zy ze houden, zoo moeten wy hem eens* vooral daar op antwoorden. Moet men dan om een enkel argwaan, verdagtheid en ver* denking alles in rep en roer brengen in dé Kerk? By wat regtbank gaat men zoo tewerk? Waar heeft men ooit gezien dat men eenen Burger , om eene enkele verdagtheid alleen, I wen  p Joan, ( 13° ) een boete van eenen fchelling heeft opgeleid Het zyn oewyzen, welken men overal verëifcht om iemand te kunnen veröordeelen. De Hr J. C zal ongetwyfek meer dan eens deze' woorden van Paulus aan zyne toehoorders voorgedragen hebben , om hen een fchroom van alle hgtvaardige en vermetele oordeelen in te boezemen: de liefde denkt geen kwaad: de liefde verbied aan elk een kwaad van iemand te denken, zonder duidelyke bewyzen; hoe veel te meer verbied zy iemand te veröordeelen op een enkele verdagtheid. Wilt men alle verdagtheid wegnemen, dat men zig dan vergenoeg met de opregte verklaaring? zelfs met Eede beveiligt, dat wy de V. Stellingen doemen in aen kwaaden zin, dien zy voordraagen in haare letterlyke bewoordingen. Wy hebben al overlang en dikmaals verklaard dat wy die V. Stellingen doemen, dat wy heel vervreemd zyn van de kwaade Leere die zy behelzen zoo als zy woordeiyk luiden: niemand heelt tot nog toe een eenig Apellant kunnen noemen of aanwyzen , die deze kwaade Leere gehouden engeleert heeft; deHr. T. C. bekent zeJis, dat wy maar verdagt, maarniet voltrekt befchuldigt worden. En na een twift van meer dan 70. jaaren hier te Lande over het Formulier komt de Hr. J. C. heel fbatelyk ons byna dezelve vraage doen, welke de Toodenaan den Zaligmaaker deeden: usaueam tolhs annnam nofram (*) ? Hoe lang zult gy ons gemoed m t.vyfel houden. Op zulk een twyfel van den Hr. J. C. antwoorden wy met LzeiH Smatker: y h£bben Ude **vheid voZV ' gy guj00ft °ns nie£5 wvhebben vooi elk een, in het openbaar, in gedrukte Schrif-  ( I3i ) Schriften en l^^.'jïS honderdmaalen gezeid, datn^r Sy ge- ten, ^gt dxe Hr ne ^ ^ ^ nCn,W^ J Maa welke is dog die zin van van W'f /-T zegt hy, niet de zin van CalJanfenius?' H^^J^ moet ik van zyne .g, <ƒ ENIG ANDB. ^ moet .k;dan ?f V °Stel^ing^fdoemen? Want hy zegt dat ten worden van een kwaade zin beoogt te heb- ïel D e Hr zegt op de eene plaats datwy ons vaïaUe verdaglfeidhouden zuiveren met het CnuUer te ondertekenen; en oP eene and - rp nhats dat wy milTcmen alle Verdagtneia niet 'ten eenemaal zouden doen ophouden nog niet ten^eeuei ^ kamea door onze onderteKenmg. hekenwy dan maaken op zyn zeggen? Jaa,k begn nehet, noit zouden wy zulke menfchen kimïen ver-enoegen. Zoude ook inderdaad eene KnTrtlkening van h« ƒ <™£^ Vrafft hebben, om ons van alle verdagtheid te Seren dan zoo veele verklaringen die wy "hebben?. Nademaal hy ons na^oo klaare Geloofsbe ydemffen als nog verdagt houT, zoozoude hy ook na onzeondertekening X 2»  ( 132 ) van het Formulier kunnen zeggen, datwy niet regtzmnig te werk gaan, dat wy het nie7mee nen, dat wy anders denken als wy fpreken en fehryven En waarlyk, zynwy zoo SSddoS en zoo Godvergetend om tegen ons gemoed zulke Gelooisbelydeniffen te doen als^y gedaan hebben, wat zwaangheid zouden wv al overlang moeten gemaakt hebben, onTher Formulier te ondertekenen, al geloofden wy geen een woord van het gene wy zouden fchvnen te geloven ? ■> ö! Mag ik hier aan den Hr. J. C. zeggenwilt gy eens voor goed een einde maaken aan dat fpel en aan alle die verdrietige twiften tl eerft af uwe kwaade vermoedens, leg af uwf verdenkingen leg af uwe vermetele oordeelt en verdagtheid dan zult gy ons gelovenfah wy U de waarheid zeggen. Dit zeide eertyds de H Auguftinus aan den Pelagiaan JuhanJs Quando ammofitatem qud Unêru vicèris tunr verttatem poteris tenere qud vincêris ' U?' „ gy de boosaardigheid, waar mede gv 7nn „ zwanger gaat, zult afgelegt hebben d,n h zult gy mftaat zyn om'de waarheldte ken. „ nen en U aan dezelve gevangen geven (*$ * J -?r J- ,C-dle ^'^gens toe van ver'dagtheid fpreekt jegens de Apellanten, toom geen lever tegen Luiden die niet alleen verdagt maar zelfs overtuigt zyn geweeft van dwïaï Jeere, van openbaare ketteryen , en die, Ztk Clemens XIII. van den Jefuit Berruyer zffdl in zyn Brevetegen zyn Boek, de\naat der Gpddeloosheïd vervult heeft, met de Co£% van (*) S. Aug. contra Julianum, Lib. VI. C«p. ultimo.  ( 133 ) van Chrijlus zelve te loochenen: van den Hr. J. C. kan men dan zeggen: vexat columbas, dat veniam Corvis: hy onderdrukt de onnozelen, en ftelt de pligtigen op vrye voeten. Wy zouden dat taftbaar kunnen bewyzen, maar de kortheid betragtende, vergenoege my hier voor het tegenwoordig, met den H. J. C. te verzenden naar de beredeneerde vonniffen der twee Hooge Schooien van Leuven en Douay tegen de Jefuiten Leffius en Hamelius , naar de Hifioria Congregationum de Auxilüs, naar de Schriften van den Cardinaal de iVom, van Cowcinna, enz. Laaten wy nu overgaan tot zynen II. Brief. 13 BE-  ( 134 ) BEMERKINGEN Over den tweeden Brief van den Hr. J. C. over het Formulier van Alexander VII. L ^\SU wy de Sevvaande verdagtheid, daar X X de Hr. J. C. van het begin af tot het einde toe, mede fpeeld, overhoop geworpen hebben , en betoont hebben dat de Jefuiten en Jefuitsgezinden meer dan verdagt zyn van dwaalleere, zoo mogen wy het wegens zynen tweeden en volgende Brieven over het Formulier kort maaken, dewyl ons Schrift anders veel te groot zou worden, over ftoffen, die honderde maaien verhandeld zyn. Hy doet zyn Apellantje vraagen, bladz. 37. wat hy tog zegge van het gevoelen van eenige Ge,eerden dezer laatfte eeuwen, dat 'de H. Kerke onfeilbaar is in het vonnijfen ook over byzondere daden, die uit de H. Schriften en Apoftolyke overleveringen niet blykcn, wanneer die daden zo nauw verknogt zyn aan de leeringen, dat zy van elkander niet gefcheulen kunnen worden , zo als het in de zaak van Janfenius is gelegen. Het gene hier gezegd wordt: wanneer die daden enz. en, zo als het in de zaak van Janfenius is gelegen, is 'er te veel en onnut; 't is, zoo als men het tegen den Hr. de Marca betoond heeft, wegens zyn pertinet ad fidem Dog matis, een paradoxe, dat onmogelyk kan beweerd worden. Ook zegt hy zelf op de volgende bladz. dat hy ook niet zien kan, dat het in  ( 135 ) \n de zaak van Janfenius zo gelegen is,te weten: dat de zin der V. Stellingen met den zin van Janfenius Boek zo onafscheidElyk is , dat het, voltrekt gefproken, niet moge yk zou kun- nen weL, daYdie ^^M^WaTren^ heizen en dat zy egter in \t Boek van Janjenms n^ zyn , hoe leker het ook wezen mag dat zy laarin gevonden worden. „^Wnnrteren Veelen zullen zig ongetwyfeld verwonderen over deeze laatfte redeneering van den Hr. J. C want zoo redeneert hy: hoe zeker het ook wien mag dat de V. Stellingen in het Boek van janfenius gevonden worden, ik zegge dat ik niet S kan dat het in de zaak van Janfenius zoo 7 Am Jr vin der V. Stellingen met den kumen wezen , dat die SteHingen vyf J beheren , en dat zy ^wM^^ J^ niusniet zyn. (*) Meent hy waarlyk deA?cUan ten met zulke een verilandige redeneer mg te overtuigen van de regtmatigheid van het or , muiier? Wat bezweerd hy dan, als tty met. "ede verzekerd dat de V Stellingen -t l* Boek van Janfenius getrokken zyn, en datny, fe in den linjW Janfenius doemt mdienhy. denkt,' dat het, volstrekt gesproken mo gelyk zou kunnen wezen dat de V. Stellingen in het Boek van Janfenius niet zyn ? Voor wie fchryft hy dan? Als * V^jl* v' ™f zeker het ook wezen mag dat de Hr. j. . + Brieven gefchreven heeft. tot regtma gmg van het Formulier, ik zie niet, dat, volftrekt Oproken, het niet mogeiyk W^fM> da hv die + Brieven niet gefchreven heel lheïeerfte zeker, het tweede kan, volfireh I 4 & (*) IToe komt dit zegaen overeen met hét gene de Hr. J. C. elders bene ITens zyuen Pierman zegt: dat, als men liet Bock van Jan:('eniu^ in eene dis- ■ tilleer-ke- ■ tel (lak , !de V. Stellingen 'er uit 1 zouden ■ komen? t  c 136 ) gefproken, onmogelyk ook zeker-zyn of men zal de Pyrrhoniaanen in dwaasheid overtreffen. Meer diergelyke fraaiheden vind men in zyn' Gefchrift , welke wy kortheidshalve voorbygaan. Maar laaten wy eens hooren wat hy op de vraage van zyn verftandig Apellantje antwoord : ik zegge, dat my dat gevoelen niet aangaat. En- waarom niet? die Geleerden warcr immers Jefuiten, Jefuits- Formulier- en Bulgezinden. Gaat hem dat niet aan, dat zyne Makkers met zulke dwaalingen, welke veee van hen tot de Paufelyke onfeilbaarheid utftrekten, befmet zyn geweeft? Gaat het htm niet aan , dat die Geleerden daar door de regtmatigheid van het Formulier en Bulle hebben Willen beweeren , 't geen Myn Hr. nu door de gewaande verdagtheid heeft tragten te do er? Het gaat Myn Hr. ook niet aan, dat 'er zoo veele andere dwaalingen en ketteryen o-eleeraart en verfpreid zyn geweeft door honderde Schryvers van de vernietigde Sociëteit, van dc uitvinders en voorftanders van het Formulier : dat gaat hem niet aan, al zyn zy als een peft veroordeeld, a.1 hebben zy zoo meenige zielen verleid: maar wat aangaat onnozelen, die hy zelve van dwaalleer vrypleit, die, volgens hem maar verdagt zyn , dat gaat hem aan , om de pen tégen hen op te vatten en om tegen hen te fchryven. Al hebben de Vaders van het Formulier op vreemde en valfche grondregels gebouwt.om de regtmatigheid van het Formulier te beweeren, dat gaat hem niet aan: maar 't geen hehr ter harte gaat, is, dat men maar het Formulier ondertekene, 't zy men de Kerk en de Paus onfeilbaar agtte in feiten qC nietj, dat gaat hem aan, ondertekent maar. . Die  ( 137 ) Die luiden nogtans die zulke wonderbaare en vreemde grondregels fielden, zagen heel wel, dat men door eene voorgewende verdachtheid die Hukken niet konde regtmatigen; en Myn Hr. ziet wel, dat men zulks door die gewaande onfeilbaarheid in feiten ook niet doen kan, vermits die gewaande onfeilbaarheid een fchim is, gelyk zyne gewaande verdachtheid. Dus veroordeeld Myn Hr. hen, en zy veroordeelen hem: Inhnici nofiri funt Judices: onze vyanden , met malkanderen tegen te fpreeken, fpreeken ons vry. Myn Hr. flemd ons ook bladz. 38. toe: dat de onderfcheiding van regt en daad, op db reden en op de waare Godsgeleerdheid gegrond is. Alhoewel 'er by Myn Hr. een gekrulde fpreuk onder loopt, zoo bedanken wy evenwel Myn Hr. voor zyne bekentenifle. Ik zal niets verbergen van het gene tot Myn Hrs. lof' diend. Hy toont daar door dat hy wat beter de waare Godsgeleerdheid verftaat wegens dat punt, als veelen zyner makkers ; maar hy had dan daar uit moeten befluiten, dat het onredelyk is het Formulier van Alexander VJI. te willen doen ondertekenen, zonder die onderfcheiding van regt en daad, die op de reden en op de waare Godsgeleerdhcid gegrond' is. Myn Hr. ftemd ook toe, dat het vonnis van den Apoflolifchen Stoel wegens de F. Stellingen in den zin van Janfenius in zyn Boek beoogt, wat de daad betreft, te weten: dat de doemwaardige zin der Stellingen in het Boek van Janfenius gevonden word, als een byzondere daad, daar de H. Schriftuur niet van kon melden, nog overlevering getuigen, dan alleen by wyze van voorzegging, niet onfeilbaar, of 1 5 geen  ( 138 ) geen geloof/luk is. Ik ben getroffen door die belydeniffe, ik bedank 'er Myn Hr. wederom voor, en ik wenfchte opregtelyk van harten, dat Myn Hr. volgens die belydeniffe had gezien, dat dan de Eed van het Formulier wegens die daad onregtmatig is, dewyl zonder een. onfeilbaar gezag die Eed niet kan gedaan worden, gelyk wy in ons eerfte Hoofdftuk bewezen hebben, zonder bedrog of vermetelheid. Ik hoop dat als Myn Hr. dat Hoofdftuk zal gelezen hebben, hy het zien en belyden zal, en dan zal ik hem nog,meer pryzen. Nu volgen 'er een deel onnutte vraagen: wanneer heeft de H. Kerke, of de Apoftolifche Stoel ooit gezegt, dat zy over eene byzondere daad onfeilbaar oordeelt? Nergens, daar ik weet. Weinigen zelfs weten befliptelyk wanneer de H. Stoel fpreekt, en ik denk, dat Myn Hr. vry wat moeite zou hebben, om klaar en overtuigend te betoonen, wanneer de H." Stoel fpreekt. Myn Hr. zal aan veelen dienft doen, als hy zulks klaar voor elk een, voldoendend en overtuigend kan doen begrypen. De andere vraagen doen ook niets ter zaake ; alleen merk ik aan, dat, dewyl de Paufen ons niet als Ketters verklaard hebben, gelyk Myn Hr. belyd, hy en de zynen zig dan van ons niet mogten afgefcheurd hebben; en dewyl zy zulks doen, zy dan notoir fcheurmaakers zyn: Bi funt, qui fe fegregant. Men moeft om geen verdagtheid de eenheid breeken , want nooit kan 'er een regtvaardige reden zyn , zegt de H. Auguftinus, om de eenheid te verbreken. Wat zoude deze groote Leeraar gezeid hebben , had hy in het 'Gefchrift van den Hr. J. C. gelezen, dat men eene fchroomelyke fcheü- ring  ( 139 ) ring hier te lande gemaakt heeft op eene loti- ^ZlX^^lU^. 39. en 40. verfcheide vriagen, die ons met aangaan, maar zdken van Myn Hrs. aanhang cue voor de SbZrheid in daaden zyn. Al wat hy verder bladz. 40. en 41. ^gt, Hemmen wy roe' maar, dat de H. Kerke in de aanneming ™an haar vonnis overliet Boek van Janfenius uitsproken, geen onfeibaarheid voorwend en Zen Goddelyk geloof eifckt, komt my wonderfvk gekruld en gedraaid voor. Wanneer heeft de Kerk een vonnis tegen het Boek van Janfenius uitgefproken, welk Boek verre in het Srootfte deel der Kerke onbekend is? Wanneer heeft de Kerke haar vonnis, dat zy nooit geveld heeft, aangenomen? Hoe zou de Kerk dan daaromtrent eene onfeilbaarheid kunnen voorwenden, en een Goddelyk geloove= afeifchen? 't is immers te mal! Het is een Cabaal in de Kerke geweeft, die een vonnis over het Boek hebben weeten te krygen; en het zyn zommigen in de Kerke , die wegens zulke vonniffen een onfeilbaarheid voorgewend hebben en een Goddelyk geloove verëifchten, Mvn Hr weet dat immers wel, maar dat gaat hem niet aan ; de Kerk oordeeld immers niet over onbekende zaaken. . Bladz. 42. met ons vaflgefield hebbende, dat 'er tufTchen Regt en Feit onderfcheïd is, en dat de Kerk over het eerfte onfeilbaar oordeeld, en met over het twede , vraagt hy: wat volgd daar uit9 Dewyl wy nu op de Catechifmus-bank zitten zullen wy antwoorden op de vraagen van Mv'n Hr. Dit volgt voor eerft daar uit: dat men zulke feiten niet moet gelooven als aru1 kels  C Ho ) kels van het Catholyk geloove,- en ten tweede dat men er geen Eed op mag doen, zoo als Myn Hr. nogtans wilt dat men doen moet om zig van verdagtheid te zuiveren. Als zulke gevolgtrekkingen de wetgevende magt overhoop werpen, en de goede ordere^ gelyk Myn Hr voorgeeft, dan weetik hét niet my dunkt dat zy die eerder vaftftellen. Maar Myn Hr fchynt een byzonder oordeed tl hebben. _ Laat hem eerft meer ordere in zVne redeneeringen ftellen, dan zal hy met meer fpSen ^ °rd£re in d£ Kèke kunnen Myn Hr. redeneerd hier ook niet zuiver: hy verduikt zig onder het xvoordje Geloove met genoeg onderfcheidende de Jdeugd des Gelooft, waar door men de van God geooenbaarde waarheden geloofd, en welk geloof zeker gaat, van een Menfchclyk geloove, gelyk men het noemd, in, menfchelyke zaaken : Vv dat er eene Stad Romen, een Conftantinopo-' ' len, enz is. Tot het Godlyk geloove kan men verphgt worden om te gelooven het gene God veropenbaard heeft in zyn H Woord in de Overleveringe, en door de Uitfpraaken der Kerke; maar niet tot het MenfsheM ge. loove altans niet om het te bezweeren. Zou Myn Hr. of wie het zy, my kunnen verphgten, om te geloven en te bezweeren bv voorb oat de Zon een millioen maal groote? is als de aarde, om dat de Sterrekündigen zulks (en met groote reden) meenen, of, als het Myn Hr. zoo wilt, om dat zy het gelo . ven? Waarom wilt hy my dan verpligten om te gelooven en te bezweeren de feiten vanTanfenius? In beide komt maar een menfchelyk ge-  ( I4i ) geloove te pas, gelyk Myn Hr. weet. Hoe is hy dan op dit ftuk zoo onregtzinnig? _ Het gene Myn Hr. van de Koningen en Oppermagten zegt, is geen haair beter ; het is eer eene ontwykinge van het gefchil. Als men in zyn gemoed niet verzekerd zou zyn, dat iemand eenen wettigen Koning, een wettige Overheid was, maar integendeel merkelyke en gewigtige reden van twyfel zou hebben, zoude men, fiaande die twyfel, geen Eed mogen doen, dat die Koning en Overheden wettig was. Maar waar zyn de Koningen en Oppermagten die zoo een Eed verè'ifchen ? Hy brenge eens honderde voorbeelden daar van by, zoo als hy zwetft dat hy doen kan. _ Zy vergenoegen zig dat men hen voor wettig houde, zonder zulks te doen bezweeren, en dat men maar alleen eenen Eed van getrouwheid doe; dit is hen genoeg: meer verè'ifchen zy niet van hunne Onderdaanen , ten zy in zommige maar zeer zeldzaame gevallen, wanneer b. v. iemand opentlyk zoude zeggen of fchryven dat hy daar over twyfelde, of dat men hunne onbetwijlbaare wettigheid in twyfel zoude trekken : en dan zoude men eerft die wettigheid bondig bewyzen. Nu de feiten of daaden, welken men in het Formulier bezweerd, fteunen, volgens de bekenteniffe van Myn Hr., op een feilbaar gezag, en daarenboven zyn'er merkelyke redenen , die zeer gewigtig zyn, om aan die daaden te twyfelen, of om ze zelfs in het geheel met geen menfchelyk gelove (want Goddelyk komt hier niet te pas) te geloven. Zie hier die redenen: i°. om dat het Boek van Janfenius met 56. Goedkeuringen is voorzien geweeft, van de  ( 142 ) de geagtfïe Prelaaten en Geleerdfte Godsgeleerden, die 'er zeker de V. Stellingen niet ingezien hebben, die'er egter, volgens Pater Annat en andere Jefuiten, klaar in te zien waren, enz. totidem verbis, in eigene woorden. 20. Om dat het heele werk tegen Janfenius, het werk van een Jefuitfche Cabaal geweeft is, gelyk uit ons II. Hoofdftuk blykt, en dat het de Jefuiten geweeft zyn, volgens de vernietings-jBulIe zelve, die de Kerk 'er door in t-oebel gefield hebben. 30. Om dat zeer Geleerde Mannen, wiens Geleerdheid, bekwaamheid, deugd en Godvrugt bekend zyn, die daar na het Boek van Janfenius met opzet en aandagt gelezen hebben, betuigen die V. Stellingen daar in niet te hebben kunnen vinden. 4°. Dat 'er van het begin af tot nog toe, en dus zoo eene reeks van jaaren, groote gefchillen onder de Gods^eleerden ontftaan zyn, over den egten zin des Boeks van Janfenius , zonder dat 'er ooit eene algemeene overeenftemminge geweeft is, wegens dien egten zin, Zommigen verftaan door dien zin eene noodzaakende genade (anderen ontkennen dat) die aan den wille 's Menfchen zyne vryheidbeneemd; zoo dat hy geen magt behoude, om aan de genade te kunnen wederftaan. Anderen , gelyk veele Moliniften en Jefuiten, belyde ronduit dat de egte zin van Janfenius niets anders is, dan de kragtdaadige genade, zoo als die van de Auguftiniaanen geleerd word, en zy dry ven, dat het die eige Leering is dien men onder den naam van Janfenius doemd. Dit is gebleeken in de zaak van Bellelli en Berti, daar wy hier na iets van zullen zeggen. Een derde ibort, fchfikkende van dieLeeringe van  ( 143 ) van den H. Auguftinus, door Paufen en Conciliën vaftgefteld, te doemen, en ziende van den anderen kant dat Janfenius zoo menigmaal en zoo opentlyk als iemand ooit gedaan heeft, den vryën wil belyd, en de magt om aan de genade te kunnen wederftaan , verftaan door den zin van Janfenius, ik weet niet wat voor eene zekere middelzoort van Leeringe, die geen noodzaakende genade invoerd, en egter iets meer behelzen zoude dan de gewoonlyke Leere van de kragtdaadige genade. Deze laatften zyn het zelfs nog niet eens in alles, en brengen dat middelzoort van Leeringe op vérfcheide punten , fomtyds ook tot zulke fpitsvinnigheden, dat men ze nauwelyks aan vatten kan, of gelyk Myn Hr. bladz. 32. fpreekt, boven het gemeen begrip gelegen zyn. Myn Hr. zegt zelf ook: niet in den zin van Calvin of enig ander. Dus is 'er geen de minfte overëenftemming, welke de zin van Janfenius zou zyn. Die zin van Janfenius is nog een raadzel. De Hr. J. verftaat daar door iets, een Molinift wat anders : en niemant zegt wat men eigentlyk door dien zin moet verftaan. Hoe kan men dan de Stellingen verzweeren in den zin van Janfenius, dien niemand weet ? Een Janfenift is dan 'een menfch die niet wilt zweeren het gene hy niet weet. . , 50. Gunften, beloften, bedreigingen en vervolgingen zyn 'er van het eerfte begin af in het werk gefteld om het Formulier ondertekend en bezworen te krygen, het welk een flegt teken is , een teken dat het Formulier niet deugd, en gevolglyk een reden om het niet te bezweeren. 60. Om dat men niet heeft kunnen voldoen aan  ( H4 ) aan de menigvuldige en openbaare'beroepingen, welken men gedaan heeft, om de V. Stellingen in het Boek van Janfenius aan te wyzen. 7°. Om de groote verlegendheid waar in zy zig bevinden, die enige poogingen aanwenden om de V. Stellingen in het Boek van Janfenius te toonen, nergens eenen vaften voet kunnende zetten, gelyk in Myn Hr. zelve gebleken is, dewyl hy tot andere Stellingen of Leerfpreuken, jaa, tot zyne eigene redeneringen zyne toevlugt neemt, waar mede hy van bladz. 72. tot 82. bezig is, en dan kan hy 'er maar, als men het gene hy voorgeeft aannam, twee Stellingen van de V., in den eigen en natuurlyken zin, welken hy meend dat '?er in zyn', daar in oorbaarlyk vinden (bladz. 74.) de andere 3. moeten dan met de haairen uit zyne toepaflingen en redêneringen 'er uit gefcheurt worden (bladz. 82. en 83) zonder dat 'er no°" ooit die eigen V. Stellingen uitkomen. Moet men zoo te werk gaan om V. korte Stellingen in een Boek te vinden, daar ze, volgens het openbaar zeggen van Pater Annat en andere Jefuiten, zoo klaar moeften in ftaan, dat eik ze daar zoo klaar kon zien, als men in het voorby gaan een huis ziet, ah men ziet dat het water nat is, en defneeuw wit is? 8°. Om dat men eindelyk belyden moet, dat ten minften vier van die V. Stellingen niet bewoordelyk in het Boek van Janfenius zyn te vinden, gelyk Pierman bladz 16., en Myn Hr. zelf b.adz. 73. doet, daar hy zegt: ik zal dan niet zoo zeer de V. Stellingen uit het Boek kippen, (dit moeit hy doen, als hy kon, maar zulks was hem onmogelyk) het geen anderen meermaalen gedaan hebben, (wie? en wanneer ?  ( H5 ) Waarom heeft de Hr. J. C. hunne aanhaalingen niet uit gefchreven, of ten mmile aangewezen ?) met aan te wyzen, waar de eerfte, die wel de voornaamfte, en in eigen bewoordingen te vinden is, en waar men de vier anderen, die niet ontkend kunnen worden in een naauw . verband met de eerfte te wezen , zoo niet iN woorden, ten minsten '« kragt en zin van woorden uitgedrukt (taan. Wat een omtrek van gekrulde bewoordingen , om niet ronduit te bekennen dat IV. van die V. Stellingen niet in het Boek van Janfenius ftaan ? Hy is op den pynbank, en fpreekt benaawd. Als men de waarheid voor heeft, fpreekt men regt en ronduit-, en men gebruikt dan zulke kromme omwegen niet. Hebben zy aangewezen waar die vier anderen in een naauw verband ftaan , wyft dan die plaatzen aan: want de een verzend my naar dit bladz. van Janfenius Boek, de andere weer op een andere bladz. enz. enz. Als men nu die agt redenen tezamen neemt, zyn die te zamen niet gewigtig en wettig genoeg , om aan de waarheid van die feiten of daden te twyfelen, jaa, om ze voor valfch te houden, en gevolglyk om het Formulier niet te bezweren? Voeg daar nog by het gene wy in ons L Hoofdftuk bewezen hebben , dat men dien Eed niet kan doen zonder bedrog of vermetelheid , om dat hy op een feilbaar gezag fleund. Laaten wy dan nu wederom eene andere onnutte vraag hooren, en die belachelyk is in dit gefchil: wie zal ooit ftaande houden, dat het tot het Geloof behoort, dat deze, of gene Biffchop gedoopt, geweit, en wettig verkoren is, (wie K zou  C Hó" ) zou denken dat iemand zoo gek was, om zoo eene vraage te doen!) dat deze of gene onder de Zaligen behoort, dat Arius , Eunomius , of anderen dwalingen geleert hebben? (en waarom wilt gy dan my verpligten om te zweeren, en met Eede te doen verzekeren dat Janfenius de V. Stellingen gefchreven, en een kwaade zin in dezelve beoogt heeft ? ) Een enkel jota " er niet van te vinden in de Goddelyke openba ar Inge ; maar zou men daarom niet verp ligt wezen, en naar eifch van zaken verpligt kunnen worden, om het aan te nemen en te geloven, (en té bezweren moet 'er by, want het komt hier op eenen Eed aan.) Wat docd tog, bid ik, zoo eene kreupele redeneeringe tot de regtmatiginge van het Formulier? Als het in zig zelfs niet regtmatig is, kart het noit regtmatig worden : maar tot zyn Text. Is 'er in de Openbaaringe geen jota te vinden by voorbeeld, dat Abraham, Ifaac en Jacob in het Ryk der Hemelen zitten? Wat betekenen dan deze woorden van Chriftus: Ook zeg ik U, dat 'er veelen van het Ooflen en Weflen zullen komen, en met Abraham, Ifaac en Jacob aanzitten in het Ryke der Hemelen? Matth. VIII. vs. ii; Waarom hier gefproken van openbaare ketters, Arius, Eunomius enz. ? Is Janfenius dan een ketter? Wie heeft ooit verëifcht te zweeren, dat deze of gene een ketter was? Wie is zoo gek geween, van te doen bezweren, dat deze of gene Biffchop gedoopt, geweit en wettig verkoren is? Wilt Myn Hr. dan zelf de Eed van het Formulier befpottelyk maaken? Zeer.wel, dan werkt Myn Hr. ons in de hand. En waarlyk, is het minder befpottelyk te doen bezweren dat Janfenius  ( f47 ) nius V. Stellingen in zyn Boek heeft, die niemand 'er in kan vinden, en dat Janfenius daar in eenen kwaden zin beoogt heeft, welkcli aan niemand békend is, die de zin van Calvin niet is of ENre ander, dan dat zou zyn, te zweeren dat deze of gene Biffchop gedoopt, ge' weit en wettig verkoren is enz. ? Wat wondere wyze om het Formulier te regtmatigen? Is 'er wel ooit iemand geweeft onder de weigeraars om het Formulier te ondertekenen, die zulke malle dingen bygebragt heeft om het te Onregtmatigenl Indien Myn Hr. een voorbeeld wilde bybrengen, het moeft zodanig wezen gelyk in de zaak van Janfenius: dat iemand zou befchuldigd zyn in zyn Boek vérfcheide ketteryen geleerd te hebben, belloten in bepaalde Stellingen , welken men zou voorgeven in zyn Boek te ftaan, en daar uitgetrokken te wezen, welke Stellingen men, gepraamd zynde, in dat Boek niet kon aantoonen , maar moeft belydeil, het zy regtuit of by omwegen met gekrulde fpreekwyzen, dat zy 'er niet in te vinden waren, en dat de H. Kerk evenwel zou verpligten om te zweeren dat zy uit dat Boek getrokken waren, en dat men die Stellingen , welken men onderftellen moet dubbelzinnig te zyn, moeit afzweren in den zin door den Auteur beoogd, en welken zin niemand wift. Hy kan zyn leven lang naar zoo een dwaas voorbeeld moeken; noit zal hy tonen dat de Kerk zoo eenen gekken Eed verè'ifcht heeft: dus is het alles wild* zang en buiten den haak, wat hy verders tot bladz. 45- zegt. Op die bladz. vraagd hy: de zaak van Jan* fenius, Wat den Zin van zyn Boek betref, of J ' K 2 *l  ( ) behoort tot den Regtbank van Kerke, of niet? Jaa, het behoort 'er toe; maar noit heeft de Kerk uitfpraak gedaan welke den zin der V. Stellingen is, die volgens Myn Hr. den zin van Calvin niet hebben, of om zyne eige woorden te gebruiken, in den zin van Calvin of enig ander van ons niet moeten gedoemt worden: en de Kerk heeft ook noit het Formulier afgeëifcht te bezweren; het zyn maar weinige particulieren in de Kerke, van den Cabaal der Jefuiten, die het verëifcht hebben, vermids het Formulier in geen ander Landfchap der wereld is afgeëifcht, dan in Vrankryk, in Braband en onder de Nuntiufche Zendelingen in ons Land. Daar uit kan men afleiden wat de Hr. J. C. door de Kerk verftaat, daar hy gedurig mede fchermd, namelyk een Cabaal in de Kerke. Myn Hr. verward geduurig Paufen, Stoel en Kerke onder eikanderen; dus zegt hy bladz. 46.: Dog de Kerk is daar niet mede voldaan ' (te weten dat men de Stellingen doemd, en van de feiten ftilzwygd) en zy gebied u openbaar te erkennen het geen zy gevonnifl heeft, zy beveelt, dat gy het ondertekenen zult, (namelyk dat men ook de feiten moet bezweren , want daar komt het hier op aan) en niet by monde alleen, maar ook met de innerlyke meningdes harte gepaart moet gaan. Dit laatfte heeft Clemens XI. verëifcht: die is dan de Kerk Neen, Myn Hr., de Kerk heeft noit het eene nog het andere geboden; het Jefuits-Cabaal m de Kerk heeft uit flingfe oogmerken het geheel fpel berokkend en gedreven. Hy mae als het hem beliefd, deze fraaiheden, en meer anderen, bladz. 47. by hem te vinden, aan den , Kei-  ( 149 ) Keizer fchryven (*), en aan dien Vorft vraagen, waarom hy een Decreet van de Keik heeft durven te niet doen? waarom hy en het Formulier en deszelfs Eed heeft afgefchaft^ En om meer kragt daar by te zetten zoude hy nog aan zyne Keizerlyke Majefteit.kunnen fchryven: dat het wel waar is dat hy bladz. 228. gezeid heeft, dat de Apellantenfchynen zyne Majefteit aangezogt te hebben om Formulier en Bulle in zyne Staaten af te fchaften, maar dat hy, de zaak met wat meer bedaartheid overwegende, een beter reden van die affchaffing gevonden heeft, gelyk hy het ook aangetektiu heeft bladz. 230 , te weten, dat zvnl Majefteit het Formulier en de Bulle uit den weg gedaan heeft by gebrek van tegenfprekers van die twee Stukken in zyne Staaten. Dat derhalven zyn eerfte gevoelen onder de andere Erratas van zyn Schrift moet geplaast worden. Verders, dat hy niet kan ontkennen dat hy bladz. 34. gezeit had: dat het kan gebeuren dat men na verloop van tyd, en wanneer alle gevaar van dwaaling voorby zal zyn, janfenius en zyn Boek van dien kwaden zin zat kunnen vry pleiten, zonder de minfte agterdogt te geven van dwaalleer: dat hy 'er op dezelve bladz. iets by gevoegt had , het gene dient aangemerkt te worden, te weten; dat de Oude Formulieren enz. noit opzettelyk.... 4gef hf zyn, maar altyp als van zelfs door gebrek van tegenfprekers....allengskens in ongewoonte en eindelyk in vergetelheid geraakt zyn: dat hy, (») Zoude de Hr. t C. zyn Schrift in de Keizerlyke Staaten wel hebben durven uitgeven ? K 3  ( I50 ) dat fchryyende vergeten had dat zyne Maielteic opzettelyk het Formulier in het byzonder had afgefchaft, en dus eene zaak gedaan had die noit gedaan was. Wederom, dat hy bekent op bladz. 33. een wenfch voor die affchaffing gedaan te hebben, uitroepende: Ja gave God dat die tyd nog eens komen mogte dat men geen agterdogt van kwade Leering, en dus geen Formulier meer nodig hadde ! Maar dat dit zugtje hem toen in eene bedwelming ontfnapt was, en dat hy het ook aanftonds op 35. bladz. herroepen h;d, met deze woorden, welke hy tot de Apellanten zeide: al waart gy luiden met meer verdagt van eenige dwaalleer, ™ ener nog verpligt zoudt kunnen worden van uwe Overigheid tot dc ondertekening van het Formulier• dit hy 'er aanffconds de reden van gaf, om zig zelve niet tegen te fpreken ; want, zoude hy er by kunnen voegen: ik erinnerde my dit ik 13- regels hoger gezeid had, dat door gebrek van tegen/prekers zulke Formulieren in ongewoonte raaken ; om dit te flaven , heb ik op de zelve bladz. gezeit, dat het kon gebeuren dat men de Apellanten, al waren zy niet meer verdagt, tot de ondertekening van het Formulier zoude kunnen verpligten, om een oude Gewoonte te handhavenen. Nog eene Bermerkfng diende 'er by gevoegt te worden, te weten• dat hoewel hy bladz, 38. en elders toe»eftaan had dat nog de Paus nog de H. Kerk niet onfeilbaar zyn in feiten, dat die feiten geen Geloofspunt zyn, hy nogtans oordeelt dat men de twee feiten van Janfenius moet doen geloven en met eenen Eed betuigen dat men zegeboft; dat hy om die reden overal in zynfchrift het Formulier van Alexander VII. aan de H, Kcr-  ( I5i ) Kerke toefchryfc. Dat dit Formulier dus door zyne aangewende moeite en arbeid een Decreet van de H. Kerk geworden zynde, hy met groote verwondering gezien heeft, dat zyne Majefteit de ondertekening van een Decreet van de H. Kerk in zyne Staaten zoo Cavalierement heeft verboden, als of hy maar gemeene Contrabande goederen verbood. Dat, gelyk hy reeds gezeit had bladz. 24 alle Catholyken verpligt waren om daar tegen op te komen, hy ook daarom, aanftonds na dat verbod, de pen had opgevat. Dat zyne Majefteit hem niet moet opwerpen het gene hy (J. C.) zegt, bh 229. dat Hy met zyne Heiligheid overeengekomen is, zoo als het blykt uit het gene Z. H. aan den Cardinaal van Mechelen fchryft, om de twiften over de Bulle te verbieden: dat hy (J. C.) geen onderdaan zynde van zyne Majefteit, hy aan zul v een verbod niet gehouden is te gehoorzamen ; dat hy derhalven zal blyven twiften over die Bulle; en dat hy de eer heeft van aan zyne Majefteit een Exemplaar van zyn Schrift te zenden, om Hem ten vollen te overtuigen van de Regtmatigheid van dat zelve Formulier, en van die zelve Bulle welke hy afgefchaft heeft. En dan met gedult afwagttn of en wat de Keizer hem zal antwoorden. Maar laaten wy wederom tot zynen text keeren. Geen een van alle die Paufen en Biffchoppen, daar hy van fpreekt bladz. 47. hebben ons, om de weigering van het Formulier te bezweeren, uit hunne gemeenfchap gebannen: laat hem de alHen van die banning ten voorfchyn brengen, om zyn gezegde te bewyzen. Wegens de Paufen ziet hy naar alle gedagten op enige Brevetten die den naam der Paufen voorK 4 droe-  C 152 ) droegen, vol valsheden, maar in welke geen woord of weerwoord van Formulier gerept word, en welkers ban-vonniffen zelfs niet eens gegrond worden op enige kettery of verdagtheid van kettery. Op dezelve bladz. komt hy wederom met Zyne gedroomde verdagtheid te voorfchyn, daar wy wegens het Formulier niet meer van willen fpreken. Maar al was het dat de tegenwoordige Paus oordeelde dat wy wettig verdagt zyn, zyn oordeel zou daar omtrent niet onfeilbaar zyn; en indien zyne Heiligheid eens de zaak wilde onderzoeken, gelyk zyn Doorlugtige voorzaat Innocentius XIÏ. gedaan heeft, zoo twyfele niet of Hy ons zoo zuiver zoude vinden, als wy het waren op het einde van de voorgaande eeuw, en dat 1 ïy alsdan zyne Regeering geen minder luifter zoude byzetten, met zulk een Breve uit te geven als Innocentius XII. om aan elk een nadrukkelyk te verbieden: iemand met de woejte betigting en hatelyke naam van Janfenifi uit te kryten, ten zy eerft bewezen zy (confliterit) dat hy enige der V. Stellingen geleer aart of Jlaande gehouden heeft: jaa in welk Breve hy zelfs niet wilde dat men iemand verdagt hield , ten zy het eerft geregielyk bewezen was dat hy de V. gedoemde Stellingen hield of leeraarde, Wy hebben de Heeren van de Nuntiufche aanhang honderdmaalen uitgedaagd, om te bewyzen dat de Cleregie enige der V. gedoemde Stellingen geleeraard of ftaande gehouden heeft ; niemand heeft op dat beroep voldaan, en Myn Hr. ook niet. Daarenboven moet men niemand op enkele verdagtheid veröordeelen , maar men moet ee»ft de zaak bewyzen. Het komt zeker de  ( 153 ) de Regter toe te oordeelen en niet de pligtige, dat Hemmen wy hem gaarne toe: maar men moet eerft bewyzen dat iemand phgtig is, eer men hem veröordeele; en ieder Biffchop is ook Regter , en niet de Paus alleen. De Biffchoppen zvn niet flegts onderdaanen van den Faus, maar zyne Broeders, Amptgenoten en mede Regters, en te zamen kunnen zy zelfs de Paufen afzetten, gelyk gebeurd is. Dog dit alles doed niets tot de regtmatigheid van het formulier, dat Myn Hr., volgens den titel van zyn Schrift, moeft bewyzen. MynHr. beklad daar veels te veel papier toe, het welk maar een teken van onmagt is. , . Het gene hy hier van bladz. 48. tot het einde van zyn II. Brief wegens de Vrede van Clemens IX. ïnlaft, is onverdraaglyk mal. Wilde hy tegen dien vrede iets inbrengen, dan moeit hy wederleid hebben het gene de Hr. Vlaming tegen Pierman gezegt heeft. Dewy dan de Hr. T. C. onbefchaamd voorgeeft, gelyk Pierman (*), dat die vier vermaarde Biffchoppen het Formulier zuiver hebben ondertekend, gelyk het nu verëifcht word, zullen wy het gene de Hr. Vlaming daar van gezeid heeft hier m lafchten (t): » Na byna vier jaaren zederdde „ op- m Pierman bladz. 2+., en de Hr. j C. bladz 50 enSr. ?r\ De Hr T. C. heeft waarfchynelyk de Relatton de la laix de Clément IX. niet gelezen, nog het gene de Hr Raeine daar van zegt in zyne Hifloire Ecelepafltque, Sant anders zoude het* onvertoonbaar wezen, dat hy Tulk een otópregt denkbeeld van dien vrede gaf. Hoe groot ookhetcredietlndemagt der JeOmen was begreep CU», /r PWgt de Hr. J. C. door eenö verroeieiyke argwaan verdagt van onregtzinnigheid te maheeft. " verdagtheid hem in de harfens gepikt  ( 157 ) „ en zonder uitlegginge ondertekend heb„ ben! " „ Al wat Pierman weet by te brengen om „ aan zoo grove valsheid enigen fchyn te ge„ ven, is dat Clemens IX. in zyn Breve aan, „ de vier Biflchoppen zegt, dat hy noit enige „ uitneming of agterhouding omtrent het Formu,, lier zou aangenomen hebben. Dog ten mins„ ten moeit hy uit de gefchillen over de Bul',j le Unigenitus weten, dat men te Romen ,> gr00t onderfcheid maakt tuffchen eene uit„ neming, agterhouding, of bepaaüng, en tus„ fchen eene enkele uitlegging. Men bepaald „ of men krenkt eene uitfpraak niet, wanneer „ men aan alle haare deelen de fchuldige on- , „ derdanigheid bewyft; dog vérfcheide onderdanigheid volgens de verfcheidenheid der „ ftoffen. Men bepaald of men agterhoud ,\ niets van het ontzag en onderdanigheid „ die men aan het Zesde algemeen Conci„ lie fchuldig is, wanneer men verklaard, \, dat men doemd de doolingen die aldaar '' gedoemd zyn, en dat men wegens zyne ' uitfpraak tegens den Paus Honorius en " deszelfs Brieven, bereid is te bewyzen al" le de eerbiedigheid die aan zulke uitfpraa" ken toekomt. Zoo is dan ook de onderte',\ kening der vier Biflchoppen eigentlyk geen " uitneming, agterhouding of bepaaling van het " Formulier, maar eene wettige en zeer Ca" tholyke uitlegging, die aan de Paufelyke , uitfpraak in alle haare deelen eene opregte " gehoorzaamheid betuigd , dog onderfcheidenlyk, volgens het onderfcheid der ftof" fe ". Daar moeft de Hr. J. C. op geantwoord hebben; maar hy rept 'er geen woordje  C 153 ) je van, en komt te voorfchyn even ftout als Pierman, die ftom gebleven is. Verders, indien Clemens IX. niet meer heeft toegegeven dan Alexander VII. en daar na Clemens XI. waarom zouden die Biffchoppen en anderen dan het Formulier ondertekend hebben? Hoe zou de vrede dan meer als 30. jaaren geduurd hebben? Hoe zou de Doorl. Hr. Codde tot Aarts - Bilfchop van Utrecht zyn ingewyd geworden, niet tegenflaande de weigering om het Formulier zuiver, dat is zonder eene uitlegging wegens het feit te ondertekenen? Wat voorwendzel kon 'er dan geweeft zyn tot het uitgeven van de mooie Bulle vineam Domini, en tot de zuivere ondertekening van het Formulier? Dit alles, en de Bulle vineam Domini zelf, waar doo/de gefchillen wederom vernieuwd zyn, toont aan, dat de zaken onder Clemens IX. niet op den zelf'den voet gebleven waren, maar, dathyen zyne opvolgers tot Clemens XI. toe, tevreden geweeft is, dat men de Stellingen zou doemen , en van het feit ftilzwygen, zonder dat het feit in den Eed begrepen was. De Hr. J. C. ftemt toe bladz. 38. dat de onderfcheiding van regt en daad, op de rede en op de waare Godsgeleerdheid gegrond is. Was het dan een toegift van Clemens IX., dat hy aan de IV. Biffchoppen toeliet een onderfcheid te maaken , het welk op de reden en op de waare Godsgeleerdheid gegrond is? Jaa, zal de Hr. J. C. antwoorden, Clemens IX. heeft niet meer toegegeven, en dat toegevende, verëifchte hy met een dat men 'er het regt en de daad zoude bezweeren zonder onderfcheid. Waar toediende dan zyne toegevendheid? Heeft men dan het ver-  ( 159 ) verlof en de toegevendheid der Paufen nodig om een onderfcheid te maken , het welk op de reden en op de waare Godsgeleerdheid gegrond is ? Dat onderfcheid hadden reeds de XIX, Bisfchoppen gemaakt, die de verdediging der IV. Biffchoppen op zig namen. Indien de zaken op de zelve voet bleven door den vrede van Clemens IX., gelyk de Hr. J. C. zegt, dan had men die vrede niet nodig, dewyl hy zegt dat Alexander VIL het zelve had toegegeven. De waarheid is, dat Alexander noit, tegen alle reden, toegegeven had dat men in de ondertekening van zyn Formulier gewag zoude maken van die onderfcheiding tuJJ'chen regt en daad, die op de reden en op de waare Godsgeleerdheid gegrond is, maar dat Clemens IX, , volgens de gezonde reden en de ware Godsgeleerdheid toegaf , toeftond en liet toe, dat de IV.Biffchoppen gewag zouden maken van die onderfcheiding in hunne ondertekening van het Formulier. Maar gelyk de Jefuiten hun oogmerk nog niet ten volle bereikt hadden door de Bullen van Urbanus VIII., en Innocentius X. en dat zy dus .zig geen ruft gaven tot dat zy het Formulier van Alexander VII. hadden verkregen: alzoo zagen zy alle hunne gedaane moeite verydelt door de vrede van Clemens IX., want zy begrepen zeer wel, dat indien die toegevendheid [van zulk een onderfcheiding te mogen maken) langer geduurd had, 'er geen Janfenift meer in de wereld zou wezen. ' Daar moeiten egter Janfeniften zyn, volgens hunne ftaatkunde, om onder de naam van janfenifiery de leere van den H. Auguftinus te kunnen tegenfpreken, en hun Moünismus te doen boven dry-  ( !*> ) dry ven, en hier in is Clemens XI. hen zeer toegevend geweeft. Maar laaten wy eens onderftellen dat Clemens IX._ niets had toegegeven, dat zelfs de zaaken noit bevredigd geweeft waren, wat zou 'er Myn Hr. om het Formulier te regtvaardigen by winnen? Niet een haair. Hy wilt betonen dat het Formulier van Alexander VII. regtmatig is: zou het veel doen tot de regt' matigheid of onregtmatigheid van het Formulier van Alexander VII., of 'er een ftuk of drie Paufen meer of min voor geweeft zyn ? Was de Sociëteit der Jefuiten daarom beter, om dat zoo veele Paufen die Sociëteit begunftigd hebben ? Is de Bulle in Coena Domini daarom een haair beter, om dat zy zoo veele Paufen tot voorftanders gehad heeft, en dat zy zoo veele jaaren agter een te Romen op WittenDonderdag is afgekundigd geworden ? Zal die Bulle daarom nu een greintje meer gezag in de Kerk krygen, om dat de Hr. Nuntius een Profeffor in het Hollands - Collegie te Leuven heeft aangefteld om ze te doceeren ? Zyn de pretentiè'n van het Roomfche Hof daarom een graad beter, om dat zoo veele Paufen daar voor geweeft zyn, en ze gehandhaafd hebben? Wat zoude'er dan het Formulier by winnen, al waren 'er een Paus twee of drie meer voor geweeft? Zulks kan dan het Formulier niet wettigen. Dit zy hier genoeg over dezen II. Brief. De Leezer wenfcht miffchien , zoo zeer als wy, dat wy het wat kort mogen maken. Laaten wy dan tot den III, Brief overftappen. B E-  ( iSt ) BEMERKINGEN Over den derden Brief van den Hr. J. C. I. -npOt hier toe heeft de Hr. J. C. niet JL bewezen dat het Formulier en deszelfs Eed regtmatig zyn; want, had hy dat gedaan, dan waren zyne twee overige Brieven overtollig. Integendeel blykt uit zyne draayingeft, vreemde redeneeringen en zelfs-ftryd, die in • zyne twee eerfte Brieven uitfchynen, dat het Formulier en 's zelfs Eed Onregtmatig zyn. Zal het hem nu beter lukken in zynen derden Brief, in welke hy wilt betonen dat de V. gedoemde Stellingen waarlyk in het Boek van Janfenius ftaan, en in welke Brief hy oök wilt, dat (alhoewel het na zyne gewaande betoninge eer zeker is, dat de V. gedoemde Stellingen in het Boek van Janfenius niet te vinden zyn, dan dat zy 'er zouden inftaan,) daar hy egter wilt, zeg ik, dat men zig (aan het niet onfeilbaar gezag) moet onderwerpen, om het Formulier te bezweeren? Laaten Wy dit' eens zien, als ook hoe hy zoekt den onkundigen een verkeerd denkbeeld der zaake te geven. Hy verward die twee onderfcheide zaaken ónder eikanderen, want hy begint met zyn gewaand gezag, alhoewel feilbaar volgens hem zelfs, te doen gelden, en mengt zyn elendig bewys, dat de V. Stellingen Ui Janfenius zouden ftaan, tulfchen beiden, eft dan hervat hy zyn gewaand gezag Wederom. L Z»?a  Myn Hf, kan niet bewyzen dat de V. Stellingen in Janfenius zyni \ t 1 1 j ( m ) Zoo een handel is goed om ie verwarren èfl te bedwelmen, maar dat zoeken wy niet. Wy zoeken de klaarheid, de bondigheid en de waarheid, en daarom zullen wy die twee zaaken onderfcheidentlyk behandelen. Wy beginnen dan met zyne gewaande bewyzen dat de V. Stellingen in gueftie in Janfenius zouden zyn. • Ö. Hy gebruikt twee middelen om te bewyzen dat de V. Stellingen in het Boek van Jan.fenius ftaan, daar een eenvoudig middel gé'noeg geweeft was, namelyk, die èigéN V. .Stellingen maar bevvoordelyk uit het Boek van Janfenius uit te fchryven, of te vertaaien, aanvvyzende de bladz. daar men ze kon vinden. Dus vérfchaft ons de groote moeite dien hy infpant een wettig vooroordeel , dat zy 'er niet in ftaan. Zyn eerfte middel is: dat de voorftanders van Janfenius, voor de doeminge van zyn Boek, het zelfs zouden gezeid en beleden hebben: het twede middel beftaat in andere Texten uit het Boek van janfenius aan te haaien, welke geenzins naar de V. korte Stellingen gelyken, en niet die eigen V. Stellingen in quejlie zyn. III. Laaten wy zien hoe hy zig in beide die zaaken gedra-agd. Hy fteld aan den kant: bewyzen dat de Stellingen in Janfenius zyn. Hy zal dan nu hier doen zien, het gene niemand tot nog toe heeft kunnen doen. Wat Man moet dan de Hr. J. C. wel wezen ! daar Pierman zelf genoegzaam beleden heeft, dat zy 'er niet in zyn. Hoor nogtans Myn Hr. bladz. 71. 72. : „ Merk nog wat nader de zaken op , „ en zie de ftukken eens na, die tot den tyd „ van  ( iö3 ) ,i Van Innöcëntius X. behooren (*). Want gy zult bevinden, dat men ten onregte in H twyfel trekt dat die Stellingen in Janfenm, Bolk zyn (en Myn Hr. zelf kan ze er met uithaalen, zoo als het aanftonds zal btyken) 3 dewyl hét zal blyken uit uwe eige Schryvers, (wonderen zullen 'er komen!) zo als uit hét dagverhaal van Saint Amour, vut de " Schriften van Arnauld, vanBourzeis, van ! Wading j welke beide laaften hunne gevoeg " lens plegtiglyk herroepen en zig aan heO " vonnis van den Paus onderworpen hebben; 7 dat zv, en de andere vrienden van Jaiile-^ " nius voor de doeming öpentlyk beweerden * " dat die Stellingen van Janfenius waren, dat " hv ze in haren eigen en natuurlyken znt " geleerd hadde, dat Janfenius dezelve op het kragtigfte hadde bewezen, dat het op " Auguftinus gemunt was, en dat men hem 4 onder dén naam van Auguftinus vervolgde, mie twee laatfte zaken zyn waar, dog bewyzen niets voor Myn Hr.) dat het een ert " dezelfde zaak was, de V. Stellingen in ha» " ren eigen en natuurlyken zin te doemen, en " te doemen Janfenius, als ook Auguftinus. " Als men zulke grove onwaarheden den onkundigen Wilt wys maken, doet men zeer voorziet! e van geen eehen Text uit die Schryver? & te bren|en ; dog het bedrog zal wel haait uit zyn eigen Schrift blyken. Hy ga at.voord i ft zult miffchien zeggen, dat 4iè Luiden t (de1 wagen begint al feheef te gaan) voor ^ *H Men zie dan ons twede Hoofdftuk na, en nog '®& der di Hiftorievan den Hr. Racir.c. Het is wtmoois ftukken te verzenden, waar van men niet een Saó^ffi h £  k 164 .) Stellingen de Leering van Auguftinus ver ftonden wegens de daadwerkende genade, en aldus die Leering aan Janfenius hebben toegefchreven maargy moet ook opmerken, dat zy in hunne Schriften op den zeiven toon fpraken als tanfemus, en met dezelfde hardluidende woorden dat zy dus ook wel voor Leering van Auguftinus (*) en van de daadwerkende Genade konden ver ftaan eene noodzakende Genade, en geen andere erkennen, aan welke men wederftaat Zyn Confciemie fchynt hem te knagen over de grove onwaarheden welke hy zoo even had op het papier gezet daarom doed hy SS Mannetje opwerpen: dat die Luiden voor de V Stellingen, de Leering van den H. Auguftinus verflonden: dat is, om wat klaarder te fpreken, dat zy in de peaatze der V. Stellingen de Leering van den H. Auguftinus verflonden namelyk, dat Janfenius nxet de V Stellin gen, maar de Leering van den H. Augultinu. beweerd hadae, het welk inderdaad waar is Zy hebben de Leennge van den H. AueuflT nus, wegens de daadwerkende Genade a™ Janlemus toegefchreven; zy hebben beweer dat Janfenius uit den H. Auguftinus de daad werkende Genade tegen de Jefuiten , wanden der zelfde, bewezen had. Verfcheeld dat nier oneindig daar van, dat die Luiden zoudengezeid hebben dat de V. Stellingen in haare eigen en natuurlyken zin in Janfenius ftonden'} Maar volgens onzen draayer: kondkn Zy Wei voorde Leering van Auguftinus en van de daadwerkende Ge- (*) Juift dezelve taal als de ftoute SV„/,,, r ■ hier boven bladz. 80, 81, 8a. Er'éf»4- Zie  ( 1*5 ) Genade verftaan, een noodzakende Genade, en geen andere erkennen, aan welke men wederftaat. Nu vervalt hy al tot het kunnen. Hy kan niet alleen bedrieglyk redeneeren, maar hy doed het geduurig: het komt hier op geen kunnen aan, maar op een zyn en op een doen. Hy zoekt die Luiden aanftonds daar na van lift te befchuldigen; maar zoo 'er lift is, zy is by den Hr. J. C.: zyn bedrogblykthier al. Het blykt ook daar uit, dat hy zelfs klaarder als den dag te kennen geeft, dat de V. Stellingen in het Boek van Janfenius niet zyn, dewyl hy ter. plaatze zelfs daar hy ze moeft vertonen, ze niet vertonen kan; en zig op het getuigenis, der vrienden van Janfenius te beroepen, is Zelfs belachelyk. Hoe zouden dan die Mannen , en byzonder de doorgeleerde Hr. Arnauld, gezeid hebben dat de V. Stellingen in het Boek van Janfenius ftonden ? Zulks moeft hy aan de bedrieglyke Jefuiten gelaaten hebben: deze zyn het die gezeit hebben dat de V. Stellingen in Janfenius Boek van woord tot woord ftonden: dus valt zyn eerft gewaand bewys in duigen. IV. vLaaten wy het twede hooren: dog ik vinde my genoopt, zegt hy, om het gezegde van de vrienden van Janfenius te jlaven, en aan te tonen, dat zy waarlyk gelyk hadden met te beweren, dat de Stellingen van Janfenius waren, en dat hy ze uit Auguftinus op het kragtige heeft willen beweren. Zie daar nog eens eene grove onwaarheid tot een inleidinge. Dog dewyl hy zig genoopt vond te betonen dat de vrienden van Janfenius gelyk hadden, met te zeggen (het gene hy hen valfchelyk aanwryft) wie zou dan niet verwagt hebben, dat hier de eigen ' L 3 ' V.  ( i66 ) V. Stellingen uit het Boek van Janfenius zouden ten voorfchyn komen, om het gezegde van de vrienden van Janfenius te Staven? Dog de Leezer zal zig wel bedrogen vinden , alhoewel hy bladz. 71., gelyk wy gezeid hebben, aan den kant fteld : bewyzen dat de Stellingen in Janfenius zyn ; want hy bezwykt al van het begin af, eer hy iets uit Janfenius aanhaalt, en gelykt dus wonder wel naar de kinderen van Ephrem , waar van de Harpzanger Pf. 77. zegt: FiB Ephrem intendentes & mittentes arcum converfi funt in die belli: de kinderen van Ephrem, die zoo fpandden en den boogefchoten keerden den rugge als de krygjlag zyn aanvang nam. Inderdaad , hoor hoe hy zig verfchoond van het gene waar toe hy zig nogtans genoopt vond: het zou zekerlyk, om hier van overtuigd te worden, genoeg zyn den Augustinus van Janfenius te leezen, dog daar zoudt gy veel tegen hebben, al waar het, dat *y 'er tyd en vermogen genoeg toe hadt. Al was het dat zyn Mannetje 'er tyd en vermogen genoee toe had, hy zou ze'er zoo min in vinden als hf zeiver; maar al had zyn Mannetje no om bewys te geVen van het geen zy tot zynen laft zeiden ?Ben wel verzekert dat de Hr. J. C. zulke een Stelling verwerpt en verfoeit: maar my dunkt dat zy uit zynê redeneenng rnoet volgen, als men alles in agt neemt,  ( 175 ) neemt, dat in de zaak in queftie in agt moet genomen worden. Onder die honderden van deftige Godsgeleetden (bladz. 6(5.) die den Hr. Arnauld getuigden (fat die V. Stellingen in Janfenius Boek ftonden) is 'er geen een die het heeft kunnen bewyzen. Wegens al het gene zy te borde gebragt hebben, om een glim aan hun getuigenis te geven, mag men zeggen (Markus XIII. 56.) hunne getuigeniffen waren niet bekwaam. Al waren 'er duizenden zulke getuigen, die gepraamt zynde, buiten ftaat zouden zyn om goed en waar te maken het gene zy getuigen, wel verre dat hun groot getal enige waarfchynelykheid aan hunne befchuldigingen zoude geven, dit zoude voor my integendeel een klaar bewys zyn , dat de daad van welke zy Janfenius befchuldigen, baarblykelyk vals is. De Hr. J. C. maakt bladz. 67. een onderftelling van twee perfoonen enz; en wy zullen hem een andere onderftelling voordraagen: onderftelt eens twee getuigen, deftige Mannen , zelfs met het hoogfte gezag bekleed, die Janfenius befchul* digen de V. Stellingen gefchreven te hebben; de een, namelyk Pater Annat, zegt dat die V. Stellingen totidem verbis, met eige woorden,in Janfenius Boek ftaan: de andere, b. v. de Hr. T. C. fpreekt het tegen, met te belyden dat zy niet bewoordelyk in dat Boek ftaan; al fpraken zy de taal der Engelen: al gingen zy de geheele Oudheid doorfnuffelen, om voorbeelden van onderwerping aan te haaien: al toonden zy met de grootfte Geleerdheid dat men zyne wettige Regters niet mag tegenfpreken: al leiden zy hunne handen op- het hoofd van Janfenius: al getuigden zy met Eede dat de V. Stellingen uit  ( 176 ) uit zyn Boek getrokken zyn: al gaf al het volk hun geloof, ah Ouderlingen en Regteren des volks, zo haalt ik zie dat zy malkanderen te. genfpreken, zoo zoude ik, gelyk de jonge Daniël , tegen de befchuldigers van Suzanna (zie Daniël XIII. Hoofdft.) tot elk van hen twee zeggen: mentitus es in caput tuutn, gy hebt tegen uw eige hoofd geloogen en danbehoorde de geheele Vergadering (der Gelovigen,) op het hooren van zulk een tegenftrydig getuigenis uit de eige mond der befchuldigers, daar uit te befluiten, gelyk^ in het geval van Suzanna, dat Janfenius niet moet pügtig zyn aan de daad daar hy van befchuldigt word, dat die daad baarblykelyk vals is: en een groot gefchreeuw gevende, zouden zy God moeten loven, die de verloffer is der onnozelen die op hem betrouwen. Maar laat ons verder hooren wat de Hr. J. C. nog zegt wegens dat gezag, het welk alleen , volgens hem, de zaak van Janfenius kan beöordeelen, want wegens het Formulier heeft, volgens den Hr. J. C. zelve, byzonderlyk plaats de/ e latynfche fpreuk: jurare in verba magistri. Dat gezag komt uit op eenen Jefuitfche Cabaal. De Jefuiten onder Innocentius X. de doeminge van Janfenius, daar zy het op gemu.r hadden, bekomen hebbende, en van Alexander VII. het Formulier, hebben met hunne creatuuren, welken zy met menigte hadden, de bezweerïnge van dat Formulier doorgedrongen, om daar door hunnen Molina te befchutten en te bevryden, en om zig door dat middel Meefters van de Hooge Schooien, Univerfiteiten, Collegien en Bisdommen te maaken- En alhoewel vérfcheide Paufen niet zeer  ( 177 ) zeer voor het Formulier waren, hebben zy nog* tans het zelfde niet ingetrokken daar men te Romen in deze laatfte eeuwen zelden toekomt. Een blvk hier van is de Bulle in Ccena Domini, uit- alle Ryken verbannen, en welke men alle jaaren op Wkten-Donderdagmetgrooteftaatfie en Sectie, tot de dagen van Clemens XIV. toe, plagt af te kundigen, beftaat men zedert met meer te Romen af te kundigen, egter trekt men dezelfde niet in, hoe abfurd en verfoeyelyk die Bulle wezen mag. Men gebruikt die Bulle als de ge* Wendheid het toelaat; en het fchynt dat de Nuntius van de Heeren Zendelingen een yveraar voor die Bulle in Ccena Domini is, zoo al3 uit de Nieuwspapieren gebleken is, dewyl hy eenen Profeffor te Leuven om die ellendige Bulle te doceeren zou hebben aangebreid, en een nieuwe reglement gemaakt heeft, wegens de magt om van de Cafujfen in die Bulle aan den Paus gereferveerd, aan de Aarts - Priesters te geven f zoo dat de andere Zendelingen die malt alle jaaren zouden moeten verzoeken ( > Men heeft wel in de Courant eenen Profpecj r**, Het is aan veelen vreemd en wonderlyk voorgekoS? dat iuift op die tyd als de Catholyke Mogentheden STvermaardeBulle in Ccena DoMni verwerpen, en desJdftïSfche afkundiging te Rome zelfs hebben doen l J d Nuntius te Br»fel meer aandringt als van ophouden de Nuntius te jj Leemren voor de iUndfche Zendel nge„ die te Leuven ftudeeren Wat "SS mïeten zig dan de andere Naties van de Holl/ndfche Priefters en Catholyken vormen , als zy daarenboven hooren dat ook juift op die tyd als de KeizerhetFor en de Bulle affchaft iri zyne Erflanden, een HolSfche Priefter de pen opvat om de Regtmatigheid.van 5ë twee Stukken te beweeren? Is dan Holland defenuik plaats van hetuitfehot der wereld?  ( m ) Cös gezien van een Werkje dat waarfchynelvk tegen die fchikking van den Hr. Nuntius zou uitkomen, dog het Werkje is nog niet verlenen en. Zoo de Bulle in Ccena Domini in de Schooien der Zendelingen gedoceert word, en dat de Heeren 'Zendelingen in die Schooien onderwezen worden, zoo zou het geen wonder zyn, dat zy zig ook niet genoeg konden verwonderen, dat de Geleerde Hr. Arnauld gefchreven heeft, dat het gezag van den Paus niemand kan verpligien om eene daad aan te nemen of tegeloven , die baarblykelyk vals is, en dat de Heeren Zendelingen dan in dat denkbeeld gebragt wierden, dat dit zeggen een ongerymde Stelhhg is. Wat fchuim vah Leeraars zullen wy dan m óns Land krygen ? Moet dan het uitvaagzei der aarde, om zoo te fpreken, hier henen! Zyn 'er hier nog geen domme-kragten van Leeken genoeg , die zeggen : al zag ik met myne oogen dat de muur wit was, en de Paus zeide dat zy-zwart was, ik zou het geloven? Moeft men dan niet eerder zyn beft doen , om zoo een mooi geloof te beftryden? Wat tyden, wat zeden! Om dan tot het gezag, door Myn Hr. voorgewend, weder te keeren, wat wilt tog het gezag van eene Jefuitfche Cabaal in de zaake van het formulier zeggen, daar honderde Bisichoppen, duizende Priefters en Godsgeleert lifn honderd duizende Leeken in vérfcheide f-andfehappen zig daar mede niet meer bemoeijen, als of zodanig een Formulier niet in de wereld was? Het zyn ook maar alleen een deel Jeluitsgezinde Biffchoppen in Vrankryk, en ue JNuntius van onze Zendelingen, die de he- zwee-  ( 179 ) zweeringe van het Formulier verè'ifchen, En alhoewel de Keizer die bezweeringe van het Formulier verboden heeft, blyft de tegenwoordige Paus dood flilzwygen. Hoe bedrieglyk handeld dan Myn Hr. met geduurig voor te geven, als of de Kerk over het Boek van Janfenius gevonnisd had, en de bezweeringe Van het Formulier verëifchte? Hoe ellendig is ook zyn voorbeeld van de groote der Herren? Als Myn Hr. zulke goede bewyzen bybrengd, dat de V. Stellingen in het Boek van Janfenius fbaan, als de Wysgeéren bybrengen om. te tonen dat de Herren grooter dan de Maan zyn, dan zullen wy ook met het zelfde menfchelyk gelove, dat tog misfen kan , daar naar overhellen, dat de V. Stellingen in Janfenius zyn. Maar waarom tog zyne toevlugt tot de Wysgeeren over het gevoelen van de groote der Herren genomen, daar het maar op eene overhellinge tot hun gevoelen aankomt, en geenzins om dit metEedé te verzekeren? Om met korte woorden op zyn voorbeeld van de grootte der Herren te antwoorden , zouden wy hem maar moeten Vraa* gen, of hy meent dat de Wysgeeren oit zouden gezeit hebben dat de Herren grooter zyn als de Maan, indien nog zy, nog iemand ter wereld Herren in den Hemel gezien had ? Zou-' den de Wysgeeren niet als tyrannen en onregtvaardige menfchen moeten aangemerkt worden, indien zy een blind-gebooren, die noit nog Maan nog eene Herre gezien had, wilden doen zweeren op zyne Zaligheid, dathy., op hun gezag alleen, gelooft dat de Herren grooter zyn als de Maan? Neen, de Wysgeeren zullen ons noit verpligten te zweeren dat de M 3 *U&  ( 1.80 ) Herren grooter zyn als de Maan, hoewel het niet alleen zeer waarfchynelyk, maar genoegzaam zeker zy: maar zy zullen het eerft ons met kragt van redenen doen begrypen, en dan ontegenzeggelyk bewyzen, zonder egter ons te verpligten om het met Eede te bezweeren. Nademaal de Hr. J. C. ons met Philofophifche voorbeelden wilt bewyzen de Regtmatigheid van den Eed van het Formulier, zoo zullen wy hem nog vraagen wat hem dunkt van het volgende Decreet van de Inquijitie van Rome, gedagtekent 22. Juny 1633. e« dus omtrent 20. jaaren vroeger als het Formulier van Alexander VIL en door VII. Cardinaalen ondertekent: „ Te zeggen dat de Zon in het „ centrum der wereld en ten eenemaal onbe„ weegelyk is, zonder plaatfelyke beweeging, „ is een ongerymde en valfche Stelling in goede „ Philofophie, en zelfs Ketterfch, voor zoo veel „ zy tegenftrydig is met de H. Schriftuur. Te „ zeggen dat de Aarde niet geplaats ftaat in „ het centrum der wereld, dat zy niet onbe,, weegelyk is, maar dat zy zelfs dagelyks be„ wogen word, is ook eene ongerymde en valfche „ Stelling in goede Philofophie, en zelfs ten „ minfle Ketterfch in het Geloof, als men ze 3, op zyn Theologifch befchouwt. " Zulk een Decreet verpligte men den vermaarden en ongelukkigen Galileus te ondertekenen, juift uit kragte van zulk een gezag, als de Hr. J. C. wilt doen gelden wegens het Formulier. Men bragt hem dat Decreet in de gevankenis van de Inquifitie, daar men hem provifioneel geftneten had, en alwaar hy, om 'er uit te raaken, de volgende declaratie on-  ( 181 ) ondertekende: „ Ik, Galileus, in den ou„ derdom van 70 jaaren, in perfoon geregtelyk gevangen zynde, op myn knien geboogen, en voor my hebbende de H. H.Cvanleliën, welke ik nu met myne eige handen Faake, afzweere, vervloeke en verfoeie met " een opregte meening en Gelove, (de boven,; gemelde ongerymtheden, dwaahngen en " S7aatenwy tot den Hr. J. C. wederkeeï ren Waar toe dan zulk eene gekke vergelykinee' Myn Hr.weet niet waar mede hy het Formulier regtmatigen zal: van het Boek van Janfenius klimt hy op tot de fterren; wy zyn niet van zins hem in zyne reizen te volgen, en fchoon hv ze zelfs kon meeten, zouden wy derzelver groote op zjrxgezag n^t bezweer n Alles fchynt Myn Hr. goed om zyn ApeHan je, en menfchen van zoo een duo diepgrondige kenniffe , en van zoo een verligt verftand, te bedwelmen, en wat om den tuin te le den, of in een doolhof te brengen. Dan eens willende dat zoo een gezag genoeg is om het t ormulier te bezweeren, en dan eens zoo een, volgens dat het in de Cramerye van MynHr dienftig fchynd. Dan is het gezag van den Paus genoeg* dan van de Kerke dan van veele Geleerdem En bladz. 93- wüt Myn Hr m "lenlwifl niet treden hoe groot dezekerheri weZen moet om een Eed te wagen Edog, hoe, wel hv zegge dat hy in die twijl met wil trehoewel hy op dezelve bladz. nog wel wil onderfieZ datlen noit eenen Eed doen mag tot ZrJekering eener zaake waar over m^n met n^r gezag alleen oordeeld, zoo befteed hy egter zyne 4de Brief om dat menfchelyk gezag alleen^ M 3  ( I$2 > te doen gelden, en om den Eed van het Formulier te regtmatigen , gelyk wy het nu gaan aantonen. BEMERKINGEN Over den vierden Brief van den Hr. J. C. over het Formulier, wegens den Eed. T^Je Hr. J. C. heeft tot hier toe wel eens in jb-^ het voorbygaan van den Eed van het formulier gemeld, dog het is maar eerft in zynen vierden Brief dat hy 'er opzettelyk van lpreekt, en dan nog heel kort. Hy verbeidde zelfs dien Eed tot hier toe, zoo veel hy kon, en gedroeg zig als of het maar oo eene enkele ondertekeninge aankwam, zonder dat 'er eenen Eed mede vermengd was. Dog dewyl het bedrog te klaar en te fchandelyk zou zyn, als hy met opzettelyk van dien Eed fprak zoo komt hy 'er eindelyk op het laaft mede' aan, en dan mengt hy 'er nog verfcheidenzaaken tuffchen. Egter hoewel hy wei weet dat de grootfte zwaarigheid in dien Eed gelegen is zoo ïshy'er nogtans verre het kortfte van allen over. Wy mogen het dan ook, na al het °-ene wy gezeid hebben, over dezen Brief het kort maaken, ons houdende by het voornaamfte, namelyk by den Eed die men doet, als men het Formulier van Alexander VU. ondertekent. Zyne inleidinge om tot dien Eed te komen  ( 183 ) is pitoyabel: hy doed zyn harfens - Apellantje zeggen (bladz. 90. en oi.) dat het niet meer twyfeld of dé-wettige Regters konden en hebben de waarheid geweten wegens de daad van Janfenius. Dat Apellantje heeft reeds groote progreffen in de Orthodoxie,gedaan door de lesfen van den Hr. J. C; voor dezen twyfeldehy nog wat, maar nu, na zulke doorgaande bewyzen als wy gezien-hebben, twyfelt hy met meer of de wettige Regters enz. Het is al. of hy zeide: iemand die deze da.ad (of de Stel-, hngen in Janfenius Boek ftaan) niet weet, rriag egter dezelfde bezweeren. Titius zegt, b. v. dat Mevius, Sempronius vermoord heeft: d'an mag Thomas , die 'er anders niets van weet dan door het zeggen, van Titius , (en die zelfs hoort dat een ander het tegenfpreekt) wel bezweeren dat die daad waar is? Wederom: gy voegt daar by, dat gy zulks niet zoudt durven ontkennen, en dat men hun met liet te loochenen, het fchreimenjle ongelyk aandoet. Denkt Myn Hr. ook dat men het fchreuwenjie ongelyk aandoet aan die wettige Kerkvergaderingen, die wel van hoger gezag zyn als zyne Cabaal, die de Schriften van Origenes , van de drie Capittels en van den Paus Honorius veroordeeld hebben, als men die Schriften van dwaahnge vryfpreekt, en niet zou willen zweeren, dat die dwaalingen in die Schriften bevat zyn? Waarom zou het dan in de zaak van Janfenius een fchreuwend ongelyk zyn , te zeggen dat de Puilen daar in gemiffc hebben, dewyl men nu zelfs te Rome zegt dat de Kerk driemaalen gemijl heeft in de zaak van Paus Honorius?^ Nog al eens zoo eene mooie bekentenis: gy erkent eindelyk, dat het een flraffchuldige misM 4 d.iad  ( 184.) daad en eene onderneming is, eene daad, of gefchiedenis, die van den Stoel van eenheid beflifi is, in twyfel te willen trekken. De Paus is het middelpunt der eenheid, maar is de Paus onfeilbaar ? Jndien de H. Kerk zelfs , volgens Myn Hr. kan miffen wegens daaden, kan de Paus ook daar in niet miffen ? Waarom zou men een feit of daad, die van den Paus beflift is , niet mo> gen zonder misdaad of fnode onderneeminge in twyfel trekken, terwyl men vérfcheide daaden door Algemeene Conciliën beflifi in twyfel trekt ? Of is de Paus , of de H. Stoel, meer onfeilbaar in zulke daaden, dan de Algemeene Conciliën ? Bladz. 38. ftemde Myn Hr. zelf toe, dat het vonnis van den Apojlolifchen Stoel wegens 4e V. Stellingen in den zin van Janfenius in zyn Boek beoogt.... niet onfeilbaar is. En waarom den Stoel hier telkens ingevoerd, en zomtyds ook de Kerk ? Is het om te tonen dat hy Paus, Stoel en Kerk niet onder eikanderen verward , en dat Paus, Stoel en Kerke by hem niet een en het zelfde is ? Niet minder grof en belachelyk maakt hy het op de aangewezen twee bladz. met de klaarfte zelfsftryd welken men oit gezien heeft. Want, bladz. 90. doet hy zyn Mannetje zeggen : dat het overtuigd is, dat Janfenius waarlïk de V. Stellingen geleerd beeft; (daar hy zelfs niet van overtuigd heeft kunnen zyn door de bewyzen van den Hr. J. C'.) en bladz. 91. doet hy zyn Mannetje te kennen geven, dat het een onw-aarheid kan zyn. Wat is 'er nu fh-ydiger, dan overtuigd %é ?yn van eene waarheid, die eene onwaarheid kan 'zyn? dat zegt hier het zelve Mannetje die zqq eyen zeide, dat hy niet meer twyfelde of de Paus  C i85 ) Paus de waarheid geweten had, wegens de daad van Janfenius. Na zoo mooie inleidinge komt hy tot den Eed, dog nog maar in het algemeen. Op tweederlei wyze, zegt hy, kan men eenen Eed doen; (*)... of ziende op de zaak zelve , of op ons gevoelen. Ja, op die tweederlei wyze kan een Eed gedaan worden; maar hier (in het Formulier) is het zoo niet. De zaak_ zelve is daar in den Eed van het Formulier, geimpliceert met het gevoelen van den genen die den Eed doet. De zaak zelve is, dat Janfenius die Stellingen zou gefchreven hebben, en in dezelfde eenen kwaden zin zou heöogd hebben: (het zyn die twee zaaken welke men anders' noemt, de daad, of het feit van Janfenius) en ons gevoelen is., dat die Stellingen doemenswaardig zyn. Dog in het Formulier bezweerd men en de daad en ons gevoelen te gelyk, vermits beide die zaaken in den Eed begrepen zyn, want zoo luid het Formulier: „ Ik ondergefchreven N. N. onderwerpe „ my aan de Apoftolifche Confbitutien der Roomfche Paufen, Innocentius X. gedag„ tekend den 31. Mei 1653., en aan die van , Alexander VII-, gedagtekend den 16. O&o' ber 1656 en de F- Stellingen getrokken uit het " Boek van Cornelius Janfenius, genaamd Au" gustinus, verwerpe en verdoeme ik in den " zelfden zin, dien de Auteur beoogd heeft, ge" lyk de Apoftolifche Stoel door de gemelde " conftitutien die veroordeeld heeft: zoozwee- „ re (*) Anderen zullen mogeiyk zeggen: op drie of vitrderlei, of nog meer wyzen. M 5  ( 186- ) re ik, en zoo moet my God helpen en deze „ zyne Heilige Evangeliën. " Dat is maar een Eed, in welken daad en regt te zamen vermengd zyn. Dus is Myn Heers onderfcheiding tuflchen twee yerfcheiden Eeden hier eene onderfcheiding in de lugt, ten eenemaal onnut, en die geen plaats kan hebben omtrent het Formulier, zoo lang als die onderfcheiding daar niet word uitgedrukt. Wilt Myn Hr. zyne onderfcheidinge van Eeden gebruiken, dan moet hy eerft de daad, dat is, dat Janfenius die Stellingen gefchreven heeft, en dat men ze doemt in den zin van den Auteur beoogd, uit het Formulier fchrabben^ of de onderfcheidinge daar uitdrukken. Het is dan louter bedrog hier voor te geven, gelyk Myn Hr. doed, dat niet de zekerheid van de zaak, maar de waarheid onzer mening het voorwerp van den Eed is. Wat betekenen dan die woorden in de Bulle van Clemens XI., dat de gedoemde zin van Jansenius m de V. Stellingen niet met den mond alleen, maar ook met het hert gedoemd mo.et worden? Is dat niet te zeggen, dat de Eed niet alleen op de doeminge der Stellingen moet vallen, maar ook op het feit, dat ze Janfenius geleerd heeft, en dat men ze doemt in den zin van Janfenius? En waarom doed hy dan zelf zoo eenen onnutten weer, en fteld hy dan zelf zoo magtelooze poogingen tewerk, om de Stellingen in Janfenius te vinden, indien de daad onderfcheiden is van het regt in den Eed van het Formulier. Waar toe danzoo een alarm onder Clemens IX. om die onderfcheiding te verkrygen? Eindelyk komen alle zyne draaijerytn hier op uit, op dat de Gelovigen  ( i87 > gen daar door verzekert zouden wezen, dat gy U aan het vonnis uwer wettige Rechteren onderwerpt , en met hun dezelve gevoelens koefiert. Of gelyk hy bladz, 99. fpreekt : met aan de gelovigen te betuigen , dat 'wy het Catholyk geloof met hun belyden: en, zoo als hy bladz. 95. voorgeeft, niets anders hébben zy (de Paus en Kerk) van de vrienden van Janfenius verëifcht, dan dat zy door de ondertekening van het Formulier enden Eed , die daar gefchied, den H. Stoel verzekeren van hunne onderwerping aan het vonnis van de Kerk. Stoel en Kerk is hier wederom te veel. Maar Paus, Stoel en Kerk mqet geduurig onder een gemengd worden. Zie daar waar die fchrikbaare Eed, zyns bedunkens , op uitkomt , namelyk op eene enkele verzekering dat men Catholyk, of regtgelovig is. Dat is een louter bedrog; want, wanneer heeft de Paus, of zoo hy liever wilt, de H Stoel, oit verklaard dat die Eed niets anders behelsd dan die gewaande verzekering ? Integendeel, het blykt uit het Formulier zelfs, dat de Eed in het zelfde begrepen ook op de daaden ziet, namelyk, dat de Stellingen uit het Boek van Janfenius getrokken zyn, en , dat men die doemd in den zin van Jansenius. Ik laat het gaarne aan het oordeel van alle befcheiden menfchen, en wel voomamelyk aan dat der Regtsgelcerden, of men die feiten of daaden niet in den Eed van het Formulier, zoo als het daar leid, bezweerd. Hy zoekt dan maar de wereld te bedriegen, met op zulke eene wyze den Eed van het Formulier uit te leggen, en dezelfde op die wyze te verfchonen , vermits men op zulk eene wyze alle bedenkelyke Eeden zou kunnen verfchonen , al krielden zy van valsheden. Hy had maar  C 188 ) maar te zeggen: dat men niets anders voor nad, dan zig van onze meninge te verzekeren, en dan zouden wy hem gezeid hebben, dat wy het eens waren, dewyl wy de V. Stellingen regtzinnig doemen in alle de kwaade' zinnen, welke zy ook mogen hebben. Maar indien hy zelf zig waarlyk verbeeld dat dé Led van het Formulier niets anders behelsd, als die verzekering, waarom heeft hy dan onnuttelyk zooveel papiers beklad , om de Stellingen in Janfenius aan te wyzen, en om den zin van Janfenius te ontdekken, vermids dan evenveel zou zyn, of Janfenius die Stellingen gefchreven of niet gefchreven had , en welk den zin van Janfenius zou zyn? Of zou men den Paus, de H. Stoel, de Kerke en de Gelovigen niet kunnen verzekeren van zyn geloove en opregte meninge, met eenvoudielyk de Stellingen te doemen, zonder met eenen te zweeren, dat zy uit het Boek van Janfenius getrokken zyn, en zonder te zweeren , in den zin door_ den Auteur beoogd? Is het noodzaakelyk dat ik zegge dat Janfenius een kwaade (en tot nu toe onbekende) zin beoogd heeft, om Cat.iolyk te zyn ? Ouis locus Innocentice refervatur, zegt de H. Auguftinus (*), fi crimen efl proprium), nefcire crimen alienum? „ Wie zal dan „ ooit onnozel kunnen blyven, indien het tot „ een eige misdaad gerekent word, onkundig „ te zyn wegens de misdaad van een ander? " En met betrek op die daad van Janfenius, mag men met den zeiven H. Vader zeggen: (f) fi (*) S. Jug. Epift. 03. N. 15. Cf; Conti; Creseent. Lib. 3. C. 13,  ( 189 ) fi nee dubitare permittitur, 'quid iniquius? dat is, mag men (aan die daad) niet twyfelen, wat kan 'er onregtvaardiger wezen? fi'permittitur , quid fufficientius? en word het toegelaaten, waarom eifcht men dan nog iets meer? Nobisde ' alienis faltem faclis dubitare permitte: dat is, vergun ons dan ten minfie dat wy mogen twyfelen over de daaden van anderen. Het is dan wel zeker, dat hy noit tot zoo eene blaauwe en vreemde, en zelfs bedriegelyke uitlegginge van den Eed van het Formulier zyne toevlngt zou genomen hebben, indien hy dien Eed anders had kunnen regtmatigen of regtvaardigen: maar daar anderzins geen kans toe ziende, moeft die Eed maar eene verzekering zyn dat men het Catholyk geloove belyd; eene verzekering van onderwerping aan 't vonnis van de Kerke; eene billyke pligtpleging, of, zoo hy het noemd bladz. 99. een plichtbetuiging, en, als ik het mag zeggen, een Compliment. Het was omtrent op dezelfde wyze dat de Proteftantfche Schryvers dien Eed zogten te verbloemen, daar wy in ons Eerfte Hoofdftuk van gefproken hebben: dat men dien Eed doet, om dat men wel moet vermoeden van zulk eene Vergadering; dat zy eene fiuitreden van beleefdheid is; eene conditioncele belofte, enz. Dog de Hr. Bossuet verwerpt alle die 'uitvlugten, en wy verwerpen ook de uitvlugten van den Hr. J. C.; en die verwerpen wy met des te groter bondigheid en regt, door dien, en de vyanden en de vrienden van Janfenius altyd begrepen hebben, en het daar voor hebben gehouden, en van weerskanten daar op hebben aangedrongen, dat de gemelde feiten of daaden in den Eed van 't Formulier begrepen zyn,  ( ipo ) zyn, zoo dat men den Eed van 't Formulier niet zuiver kan zweeren, of men bezweerd ook de daaden. II. Hoe gedraagd zig nu de Hr, J. C. om iaan zyne uitlegginge van dien Eed eenige glim te geven ? Even als een ekfter of bontekraai, die van de eene tak op den anderen fpringt. Hy wilt zelfs onder/lellen, dat men noit een Eed doen mag tot verzekering ener zake, waar over men met het (menfchelyk) gezag alleen oordeeld. Waar toe heeft hy dan zoo veel papiers beklad, om fax. gezag te doen gelden, om daarop den Eed te kunnen doen? Is dat geen twederki gewigt gebruiken? Waar op zal men dan dien Eed doen, als het niet op het menfchelyk gezag mag gefchieden, dewyl hier geen ander dan menfchelyk Gezag is, wegens de twee feiten in het Formulier begrepen (*)? Maar hy wilt, dat wy altyd (zullen) moeten bekennen, dat zulks alleen plaats kan hebben in dc eerfte foort van Eeden, te weten: wanneer de zekerheit of de waarheit van de zaak het onderwerp is van bet zweeren. Maar zoo een zoort van Eed is ook (•) Van dien 2elven aard zyn alle zyne onderftellingen; het zyn maar onderftellingen in de lugt, onderftellingen welke hy zelve het onderfte boven fmyr. Bladz. 38. itemde hy toe dat de onderfcheiding van Regt en daad op de reden en op de ware Godsgeleerdheid 'gegrond is, en bladz. 97. zegt hy, dat de V. Stellingen in den zin van Janfenius zoo doemwaakdig zyn, als zy het zyn in haar eigen bewoordingen 5 en dat, zegt hy, moet men bezweeren, want de Apoftolifche Stoel zal zoo haare vonnijfen en wetten niet laaten te leur {lellen en openbaar befpotten. Kon hy duidelyker tonen, met zulke redeneeringen, dat het Formulier van Alexander FlI, met op dc reden nog op de waare Godsgeleerdheid gegrond  ( ipr ) ook de Eed van 't Formulier. De zekerheid of waarheid van de zaak, namelyk dat Janfenius de' V. Stellingen gefch-even heeft, en dat hy 'er eenen kwaden zin in beoogd heeft, is het voorwerp van den Eed van . .het Formulier; even zo wel als de doeminge van die Stellingen. Wat betekenen anders die woorden, en de V. ftellingen getrokken uit het Boek van Jansknius, genaamd Auguftinus, verwerpe en doeme ik, in den zalfden zin dien de Auteur beoogd heeft ? Is in dien Eed ook de zekerheid of waarheid van de zaak niet begrepen ? wat doen die woorden dan in 't Formulier? fchrab ze 'er dan uit, en laat het Formulier dan begrepen zyn in deze bewoordingen : Ik onder gefchreven N. N. doeme deze onder ft aande V. ftellingen in haaren ■natuurlyken kwaaden eerft-voorkomenden zin. — Laat daar op de Stellingen volgen; daar is geen een Apellant of hy zal de Stellingen doemen, en zoo een Formulier , als gy wilt, bezweeren : daar mede moet dan alle die gewaande verdagtheid verdwynen, en wy zullen het eens zyn aangaande het Formulier. Maar, indien gy zelf, de Paus en de Nuntius, 'met -zulk een Formulier niet te vreeden zyt, wat zal dat dan_ betekenen? Zekerlyk dat de feiten of daaden niet Voor de kool, om zoo te fpre:ken, in 't Formulier uitgedrukt ftaan, maar dat men die ook moet bezweeren, en gevolglyk, dat de Eed ook op de feiten ziet. En waarlyk, waarom heeft men zoo aangedrongen onder Clemens FX. om regt en feit te onderfcheiden, en om het Feit niet te bezweeren? Myn Hr. wilt dat de vier Biffchoppen, daar boven van gefproken is, 't Formulier zuiver  ( 19* ) Ver bezworen hebben, en dat zulks üit egte Stukken zou blyken. Wy lochenen het, en houden flaande, dat uit egte Jlukken, uit hunne ei «-en ondertekeninge in volle Synoden , het tegendeel blykt. Maar indien die Biflchoppen 't Formulier zuiver bezworen hebben, dan hebben zy ook de Feiten bezworen: men heeft dan altyd nodig geagt de feiten te bezweeren. Hoe kan Myn Hr. ons dan nu wys maaken dat' de Eed niet op de feiten ziet, maar dat zy eene enkele yerzekeringe van onderdanigheit, getrouwigheit, gehoorzaamheit behelft, of , dat men Catholyk en regtgeloovig is, «en dat die Eed (wegens de feit en) maarzoo veel is als een billykepligtpleging, dat is eenlouter Compliment (*). Verders, waarom hebben de Jefuiten en de Tefuitsgezinden dan den Vreede van Clemens IX. verftoord? Waarom dan in de Bulle Vineam Domini van Clemens XI. daarop aangedrongen, dat de gedoemde zin van Janfenius in de V. Stellingen niet met den mond alleen, maar ook met het hert gedoemd moeft worden? Nergens anders om, dan om dat zy gewilt hebben dat men ook het feit bezweere: daar is geen andere verdraagelyke reden van te geven. Dat Myn Hr. nu verders bladz. 96. zegt, dat het zyne Heiligheid ook bekend was dat die Biffchoppen onderfcheid maakten tuffchen het regt en de daad enz., ftaan wy hem gaarne toe: dog (*) Al het gene men zoude kunnen beloven, indien men die twee feiten niet wilde doen bezweeren, is, dat men, uit eerbied voor de H. Stoel, die mee feiten niet zoude tegenipreken, dat men daar over zou zwygen, ge]yk de vier Biflchoppen beloofden te zullen doen. Daar mede was Clemens IX. te vrede.  ( Ï93 ) dog dan hebben zy het Formulier niet zuiver ondertekend , gelyk hy het zoekt wys te maaken: zy hebben het ondertekend met te verklaren in Schrift, dat hun Eed op de daaden niet viel. Maar, vraagd hy, hoe konden nu die vier Bisfchoppen zweeren op de zekerheit van dc daad van Janfenius, en hoe kon de Faus zulks van hun eifchen, enz. ? Wy loochenen dat zy op de zekerheid van de daad van Janfenius gezworen hebben, en dat de Paus dit van hun eifclite. Het was inmers zyne Heiligheid hekent dat zv onderfcheid maakten tujfchen het regt en de daad. Noit, zegt hy verders, zal zy (de H. Stoel) 'toelaten dat men zulk eene meineedigheit bedryve j en noit zal zy meer eifchen, dan dat men met regt zinnigheid het Formulier aanneeme en bezwete', dat is, dat men ze door den Eed verzekeren dat wy gevoelen, denken , en menen, ook schoon het niét onfeilbaar is, dat Janfenius de V: Stellingen geleerd heeft. Daar fmyt hy zelve zyne heele redeneering pag. 92.— 94. omverre. ' Nu moet men ook zweeren dat Janfenius de V. Stellingen geleert heeft. Wat meineedigheid zal de H. Stoel noit toelaaten dat men be ■ dryve? Dat men de feiten bezweere? Zulks is onwaar: want dat heeft men voor den vrede van Clemens IX. verëifcht, en ook daarna4 tot heden toe. Indien dat niet verëifcht geweeft was, dan was 'er geen gefchil over geweeft, of het was aanftonds beflift. Myn Hr. gevoeld het wel, daarom moet 'er wat brabbeltaal by, om het te verduifteren. Wat dóed men als men zuiver het Formulier bezweerd ? Dart bezweerd men ook immers de feiten, daar geheel het gefchil overloopt. Wat wil Myn Hr. tog na zoo een langduurigen twift de wereld wys maken? Zouden dan de IV. Biflchoppen het N For-  ( m ) C') Het is ook de groffte onwaarheid welken men kan bedenken. Formulier ondertekent hebben met onderfcheid van regt en daad, en egter gevoelt, gemeent en gelooft hebben dat Janfenius de V- Stellingen geleen had '? D>'t kan niet famen ftaan (*). Men kan het formulier met regt zinnigheid ondertekenen , fmcerè, zóo als Clemens IX. zeide in zyn Breve aan de IV. Biflchoppen, en egter het regt en de daad onderfcheiden, gejyk de IV. Biflchoppen deden, en gelyk Clemens IX. ook wijl dat zy, gelyk ook de XIX. Bisfchoppen, door hunne Ma'ndamenten , of door hunne openbaare verklaringen aan het hoofd van het Formulier gedaan hadden. De zodanigen ondertekenen zelfs het Formulier met meer regtzinnigheid, als die het zuiver, zonder onderfcheid van regt en daad ondertekenen. Clemens IX. eifchte maar dat men de V. Stellingen fincerè, met regtzinnigheid doemde, en hy vergenoegde zig met de eerbiedige,ftüzwygendheid wegens den daad, welke eerbiedigefÜlzwygendheid men ook fmcerè beloofde te zullen onderhouden. Laat de Hr. J. C. lezen de Brieven van de XIX. Biffchoppen aan Clemens IX. en aan den Koning Lodewvk XIV. Uit het verbod om de Additiones van den Aarts - Biffchop van Mechclen by het Formulier te voegen, door Innocentius XII. gegeven, daar hy bladz. gy. ook al niet nauwkeurig van fpreekt, blykt verder, dat de vrede van Clemens IX. medebragt eene eerbiedige ftilzwygendheid wegens het feit, en geenzins dat men het feit moeft bezweeren , maar dat het in den Eed niet begrepen was, die de vier Biflchoppen gedaan hadden. Het gene hy bladz. 98. en een gedeelte van bladz. 99. zegt, is meer dan genoeg beantwoord. Nu  ( 195 ) Nu volgen bladz. 99 - iot. t^e voorbe^ den , welkt hy in vergelykinge fteltmet het Formulier en deszelfs Eed. «W Ar Hr T C. deze twee voorbeelden mei. h d b eSU,om daar mede den Eed van ÖWaaZe en buiten fpooriae verge'ykingfivan ^needigh-id befchuldigen, toen zy den Loning " Hendrik IV., dien zy enige dagen te Voren " niet wilden erkennen voor hunnen wettigen " Koning, ja dien zy openbaar beftreden, Z doo° egenen dierbaren Eed, en onder aar. ™ing van Godsaanbiddelykennaam,voor hunnen Koning, natuurlyken, en wettigen ' Vorft met Hert en Ziel erkenden? Even" wel ik denke niet dat gy beweren zult dat " die wettigheid in de Goddelyke openbarin" % befchreven ftaat, of eene onfeilbaare "zekerheid hadde: integendeel , uit den " voorgaanden tegenftant, en uit de weige" ring van de Jefuiten, en Capueynen, die " cl en Eed niet wilden deen blykt het, dat " de zaak niet volkomen zeker was, en dat " men 'er fterk aan had getwyfelt, ja nog veel kn 'er aan twyfelden. Maar waren zy oaarom niet verpligt, en zonde gy U in zoo " eene geleeernhfid niet verpligt vinden, om ' alleen twyfel ter zyde te (tellen, den Vorft 17 n 2 "  ( IOC ) „ die op den Throon zit voor wettig te er„ kennen, en van deze onderwerping door „ een Eed gctuigeniffe te geven ?" Zie daar zyne redeneennge, in welke hy alles van anderen zegt wat hem beliefd, in het lang uitgefchreven! Wy antwoorden hem dan: deze Hooge Schoole van Parys, met alle haare Leden Ambtenaren, en onderhorigen enz. zyn niet meinëedig geweeft, als zy door een dierbaar en Eed, en onder aanroeping van Gods aanbiddelyken naam, Hendrik IV. voor hunnen Koning, natuurlyken en wettigen Vorft met Hert en Ziel erkenden, indien zy in hun gemoed overtuigd waren, dat hy waarlyk en wezendlyk hunnen wettigen Koning was: maar zy zyn meinëedig geweeft, indien zy het zwoeren zonder het daar voor te houden. Maar, zegt de Hr. J. C. de Hooge Schoole van Paryt kon zulk een Eed van haare Amptenaaren, Leden enz. niet vergen, volgens de redeneennge der zoogenaamde Janfeniften, dewyl de wettigheid van Hendrik IV. in de God. delyke Openbaaring niet befchreven ftaat; integendeel, zegt hy, uit den vorigen tegenftand, en uit de weigering van de Jefuiten en Capucynen, die den Eed niet wilden doen, blykt het dat de zaak niet volkomen zeker was, en dat men'er fterk aan getwyfeld had, ja nog veelen 'er aan twyfelden. Nota bené, De Rector van de Univerfiteit van Parys met de getrouwfte van haare Leden, ftelden een Formulier op, het welk zy wilden ondertekent hebben van alle de Leden, Amptenaren enz. van hun lighaam van de genen die van te voren tegenftand geboden hadden tegen Hendrik IV. en byzonderlyk van de Theologifche Faculteit, want de  ( 197 ) de Sorbonne had zelfs dat verfchrikkelyk Decreet tegen dien Vorft uitgegeven, het ivelk toen van alle de trouwe Onderdaanen, en nu van geheel Europa als verfoeilyk word aangezien, welk Decreet mede bragt: dat ahvie Hendrik IV. zou aanhangen, pligtig aan doodzonde zoude zyn; dat alle de Franfche Onderdaanen verpligt waren te beletten dat die Vorft op den Throon kwam, al wierd hy zelfs Catholyk; en dat alwie tegen hem tot de dood toe zoude Jlryden, de Kroon des Marteldoods zoude verdienen. Dat verfoeilyk Decreet wierd in de Latynfche en Franfche taal gedrukt, naar alle de Steden van het Koningryk gezonden, met eene ftei> ke yermaaning om 'er zyn gedrag na te reguleeren. Zoo dat de heele redeneering van den Hr. J. C. hier op uitkomt: Als de Hooge Schoole van Parys alle haare Leden enz. verpligte om door een dierbaaren Eed Hendrik IV. voor hunnen wettigen Koning ie erkennen, hadden die Leden enz. redenen om aan die wettigheid te twyfelen: i°. uit den vorigen tegenftand, om dat zy, of de meeften onderhen, van te voren tegen Hendrik IV. waren opgeftaan: 2°. uit de weigering der Jefuiten en Capucynen, die den Eed niet wilden doen. Dit maakte, zegt hy, dat de zaak niet volkomen zeker was, zelfs voor degenen die deze wettigheid van Hendrik IV. met een dierbaare Eed erkenden. Uit hun vorigen tegenftand bleek dat de zaak niet volkomen zeker was, en egter moesten zylmet een dierbaare Eed verzekeren, dat^ de zaak volkomen zeker was. Op die wyze kan hy ook den Eed van het Formulier Regtmatigen. Het regt van Hendrik IV. tot de Franfche Kroon was klaar en onbetwiftbaar, en wierd N 3 van  ( 198 ) van niemand gelochend, dewyl hy de mafte Erfgenaam toe den Throonwas; het was alleen maar om zynen Godsdienft dat de factie- van de afgryzelyke Ligue hem de Kroon betwifte. Nu, het is eene onlochenbaare waarheid, dat de Onderdaanen geen regt hebben om tegen hunnen wectigen Souverain op te ftaan, ter oorzaake van zynen Godsdienft. De Apofteien en de eerfte Chriftenen hebben ons dat geleerd door hun voorbeeld. Maar, zal hy zeggen, hadden zy geen reden om aan de wettigheid van het regt van Hendrik I V. tot de Kroon te twyfelen, uit de weigering van de Jefuiten en Capucynen , die dien Eed niet wilden doen ? Neen , zeg ik wederom: om dat oproerige menfchen zig tegen hunnen Souverain aankanten, zal ik daarom het regt van dien Souverein in twyfel trekken? Wat grondregels fteld de Hr. J. C.? Is hy ook voor de verfoeiiyke Leere der Probabiliteitl Op dezelve wyze zou hy ook de Konings moorden kunnen regtvaardigen, of ten minften in twyfel trekken of men ze kan vermoorden, want niet een, maar een menigte Jefuiten hebben geleerd en gefchreven , dat het geoorloofd was in zominne gelegentheden den Koning of Vorft te vermoorden (*). Om dat de Jefuiten zulke Leerftellingen gefchreven hebben, zoude ik dan mogen twyfelen of den Konings moord niet ongeöorlofd was?Zodanig een twyfel zoude zelfs Godloos zyn. Al maakte in zulke tydtn van (») Zie hunne Leerftellingen in ons II. Diel, daar wy verfoeiden tchroomelyke dwaalingen der Tefitken verto «en zuhen, J  ( 199 ) van troebels- en van oproer de Faculteit van Leiden, jaa alle de 1 heolofffche Faculteiten dezer Provinciën en van geheel SSHR* een Decreet als ^ rhonne toen gedaan heeft, tegen de wettige Souveraifen dezer Landen, dat zoude noit aan een trouwe Onderdaan het regt geven van*g<» hen op te ftaan,, nog om f}**™™^ hunner Souveraimteit ^^f\^*^f& d- Leden enz. van die Hooge Schooien wilde nnn^aaken in zoo een onderfteldeomftandigSddfSnfdoS eenen Eed gehoorzaamheid te zweeren aan hunnen wettigen Souverain , en hem voor wettig te erkennen zoo zou men hen maar tot hunnen fligt noodzaken. Zoo dat nog de tegenftand van zomnngen, nog lie gevoelen, nog het voorbeeld van anderen , nog het gezag van wien het zyn mag, my kan omfaan van dtn« vangeho^mh|d. Maar, zegt Myn Hr. ,warenzy metverpligt, (fchoon z, eerft aan de wettigheid van.Hendrik IV. getwyfelt , aa zelfs zig tegen hem verze hadlen, en dus wederfpanlmgen geweeft iZn zoudtgy U ook in zoo eene gelegen^ heid niet verpligt vinden, om allen twyfel ter zyM te fiellen, den Vorft die op den Throon it (*), voor wettig te erkennen , en van deze Onderwerping door een Eed getuigemjje te geven? jaa, (*) Ik weet niet wat deze woorden, ^f^Tl^yl •> Wkenen. De Hooge Schoole van Parys enz. ua 2!?, beteKtueu. j>c iiuwfa v wettigen Koning te erkennen,, maar wierden « '^^^„fontS*- meer konden en dorite» rtoen. 6 N 4  (*) Zoo 40:1de hy .i'ianie \. ,'s maaken dat i'itn óók den Eed van liet Formulier kon doen.lioe inen ook aan de feilen, Wfilkcti men bezweerttv.'jl'e'de, ( 200 ) Jaa, daar toe waren zy van het begin af ven* phgt geweeft. want zy hadden noit geen goede nog wettige reden gehad om aan het rWt van Hendrik IV. tot de Kroon te twyfelen: het was een gemaakte reden, welken zy voorwendden. Twyfelden zy aan het regt van Hendrik IV. en hebben zy hem egter door eenen dierbaaren Eed voor hunnen wettigen Koning erkend, dan zyn zy meinëedig geweeft, want dan hebben zy tegen hun gemoed gezworen: hebben zy allen twyfel toen ter zyde ge [leid, dan waren zy overtuigd van het regt dat Hendrik IV. tot de Kroon had: maar dan waren zy ook te gelyk overtuigd, dat zy ongelyk hadden gehad van daar aan getwyjeld te hebben, en nog grooter ongelyk van tegen hem Qpgefiaan te zyn. Indien nu heel die wonderlyke redeneeringe van den Hr. J. C. wegens het geval van Hendrik IV. eenige zin heeft, zoo komt zy hier op uit, gelyk wy reeds aangemerkt hebben: dat alhoewel de Leden, Amptenaaren enz. van de Hooge Schoole van Parys reden hadden om aan het regt van dien Vorft te twyfelen, zy evenwel verp/igt waren hem onder Eede voor kunnen wettigen Koning te erkennen (*). DieHr fchynt een byzondere kunft te hebben om aan de menlchen te leeren, hoe zy gemoedelyk valfche Eeden kunnen doen. Ik kan niet begrypen hoe de Hr. J. C. zoo onvoorzigtig js geweeft om ons zulk een voorbeeld voor te draagen. Hv noodzaakt my pra van haatelyke en verdriete'fyke zaaken te fpreken, namelyk van de afgryzelyke famenzweermg tegea Hendrik IV., onder den naam van Ligue bekent, en van den Rol welke de Jefuiten  ( ) ten en Capucynen daar in gefpeelt hebben. De Jefuiten zyn immers overal bekent voor oproer^ makers, en Clemens XIV. vertoont hen als zodanigen in de vernietings- Bulle dezer al te vermaarde Sociëteit. Wat de Capucynen aanbelangt, niet zonder reden heeft men hen al over lang den naam van Voetknegten der Jefuiten gegeven. Maar om aan den Hr. J. C. te tonen dat wy zoo onkundig wegens het geval van Hendrik IV. niet zyn als zyn Apellantje, die ootmoedig en leerzaam genoeg is, om zig, zonder de minfte opwerping, door zulk een voorbeeld te laaten overhaalen om het Formulier van Alexander VII. te ondertekenen, zullen wy hem maar vraagen: waarom wilden de Jefuiten en de Capucynen den Eed niet doen om de wettigheid van Hendrik IV. tot de Kroon te erkennen ? Juift om dat zelve gezag niet tegen te fpreken, het welk de Hr. J. C. wilt doen gelden , om ons te tonen dat wy verpligt zyn het Formulier van Alexander VII. te bezweeren : om dat Sixtus V. een fchrikkelyke Bulle in volle Confijtorium voorgelezen, en daarna met de gewoone plegtigheid uitgegeven en afgekundigt had, door XXV. Cardinaalen ondertekend, tegen HendrikIV.; in welke Bulle de Paus met grooten ophef fprak van zyne Paufelyke magt, uitvaarende op een fchrikr kelyke wyzé tegen Hendrik IV., hem, in het byzonder, verklaarende vervallen te zyn van het regt zyner geboorte, en onbekwaam om de Kroon van Vrankryk te erven en te draagen. Wat nog meer is, hy ontnam door zyne gewaande Paufelyke magt aan denzelven Hendrik IV- dat gedeelte van het Koningryk van Navarre, op. het welk die Vorft eenig regt had, N 5 en  ( 203 ) O De Paufen hebben dikvvils getoond milddadige gevers te zyn, van het gene zy niet bezaten :en •nregtvaardigeontnemers der goederen van anderen. en beroofde hem van het Prinsdom van Bearn, het welkhy nu reeds bezat, alle zyne Onderdaanen ontflaagenie van den Eed van getrouwigheid, welke zy hem gedaan hadden (*). Met deze Bulle voorzien, verfkrkten de Jefuiten en Capucynen in het byzonder de party der Ligueurs, dan door hunne oproerige Schriften, dan met uit de Preekftoelen tegen Hendrik IV. uit te vaaren. Hier in wierden zy nog geftyfd na de dood van Sixtus V. door het gedrag van Gregorius XIV. zyn opvolger, die dezelve Ligueurs begunffcigde, hen en geld en Krygsvolk belovende, en die zelfs een Nuntius tot hen afzond met zyne twee vermaarde Monitoriums, om de trouwe Onderdaanen van Hendrik IV. tot opftand op te rokkenen. Alle de Leden van de Univerfiteit hadden het Formulier van den Rcttor ondertekend en bezworen; de Jefuiten en Capucynen alleen weigerden die Eed te doen, en waren ftout en onbefchaamt genoeg, om voor reden van hunne weigering te geven: dat zy eerfi verlof van den Paus daar toe moesten hebben. Schoon voorbeeld ! Als men het Formulier van Alexander VII. bezweert, zegt de Hr. J. C. bladz. 99. zweert men op het bevel van eene Overheid, die van God de magt ontvangen heeft om ons te gebieden : dat zelve argument gebruikten ook de Jefuiten en Capucynen wegens het Formulier van de Paryfche Hooge Schoole; zy weigerden HendriklV. voor hunnen wettigen Koning te erkennen , en dit met een dierbaar Eed te beveftigen, uit gehor zaamheid aan dezelve Overheid, die van God de man ontvangen heeft om ons te gebieden. Dezelve Rol zag mén die zelve Jefuiten en Capucynen weinige jaaren daarna m de Republiek  ( 203 ) bliek van Venetië fpeelen. Alle de andre Geeftelyken hadden zig aan het bevel van hunne Souverain onderworpen; de Jefuiten en Capucynen alleen hadden liever zig tut de Staaten van Venetien te laaten verbannen, dan ongehoorzaam te zyn aan het bevel van die Overheid, die van God de magt ontvangen heep om ons te gebieden. Uit kragt van zulk een argument ondernam de rampzalige Jan Chatel, eenige Maanden na dat de Hooge Schoole van Parys alle haare Leden enz. had willen verpligten om door eenen dierbaare Eed Hendrik IV. voor hunnen wettigen Koning te erkennen, dien Vorft te vermoorden: wantin de ondervraa-ingen die hem gedaan wierden , antwoorde hy: dat hy de Jefuiten zyne Leermeesters had hooren zeggen, dat het geoorloofd was ia, dat het een goed werk zoude wezen,den Konm* te vermoorden; dut hy buiten de Kerk was (om zyne Kettery,) dat men hem met moeft nehoorzaamen, nog voor Koning erkennen, voor dat hy als zodanig door den Paus erkent was. Dit zy hier genoeg wegens dat voorbeeld : hoe onaangenaam het voor my was van zulk een treurfpel te fpreken , de Hr. J. C. heeft my daar toe genoodzaakt (*). De lezer kan r*i Die Hr. kan verders lezen de Hiftoire de la Ligue j-^ L,™r "o iaaren geleden in het ligt uitkwam, de %1'Cè de P'ar'i . in Foüo. Tom. li. Hiftoire de Fran^Z Êelrai Tom. VII. en Abrègé del'Hiftoire Ee%LfiMt van Racinr Tom. IX. pag. 196-255. Daar zal hy zien hot de Jefuit Matthey,de Agent der Ligueurs, z.g reftome gedroeg: de comique Proceflie tc Parys, 111 welke de Caiu V>->> zoo deftig uitmuntten, en ook om welke reden de fe ' it Guiinard wierd opgehangen, eu alle de Jefuiten uit het R)k gebannen, enz. enz.  ( 204 J kan hier uk zien, hoe de Jefuiten metdeFormulieren gefpeelt hebben: dan weigerend- een formulier te bezweeren, het welk eene onbe. twiltbaare waarheid behelsde : dan ieder een willende verpligten om eene daad te bezweeren, die ten minfte zeer twyfelagtig iS) en welke nog zy, nog iemand ter wereld heeft kunnen bewyzen; dus met het gezag der Paufen fpelende zoo als, hunne belangen het mede bragten. De Hr. J C. heeft ook zig welgewagt, om eehe vergelyking tuiTchen den Eed aan Hendrik IV. gedaan, met den Eed van het Formulier te maken; het zou hem ook liegt gelukt hebben, want het verfchil is als tuffchen nagt en dag.Inderdaad:het was i°. klaarblykelykuit het Doopboek alleen, dat Hendrik IV. de eerfte Prins van den bloede, en dus de naafte erfgenaam van de Kroon was. Integendeel de V Stellingen m queftie, welke men bezweeren moet volgens het Formulier dat zy in het Boek van Janfenius flaan, worden 'er, volgens getuigenifle van Party zelf (*) niet bewoordelyk in gevonden, en deydele poogingen welke de Hr. J. C. aangewend heeft, om 'er twee van dezelfden oorbaarlykmaar uit te trekkend den Zin van Janfenius , toonen aan,dat de V. Stellingen in het geheele Boek van Janfenius, zelfs niet in den gewaanden zin te vinden zvn. 2«. Niemand twyfelde of Hendrik IV. als naafte Erfgenaam, regt tot den Kroon had volgens de Confiitutionaale wetten vanhetRyk' zoo dat de twyfeling der gewaande twyfelaars maar C*) Pierman bladz. 16. De Hr. J. C. bladz. 73.  ( 205 ) maar eene gemaakte ehydele twyfeh'nge Was J om dat zy zig inbeelden dat de Gereformeerde Godsdienft, welken Hendrik IV. toen beleed, hem van alle regt tot de Kroon beroofde: daat in dwaalden zy grootelyks. Is het ook zoo gelegen met den gewaanden zin van Janfenius, welken men in de V. Stellingen moet afzweeren ? Geenzins: men twift tot heden toe welken dien gewaanden zin zoit zyn; en ih de plaats dat Myn Hr. als laaft komende ons eenig ligt zou geven, brengt hy ons, gelyk wy gezien hebben, in nog grooter duifterniffen, met voor te geven bladz. 7. en 33. dat men die Stellingen niet moet afzweeren in den zin van Calvin of enig ander. Wat een verfchil is 'er dan niet tuffchen die twee zaaken, namelyk , tuffchen den Eed aan Hendrik IV. gedaan, en tuffchen denEedvan het Formulier! Ook is *er geen twyfel aan de wettigheid van Hendrik IV. in de wereld overgebleven: daar in tegen-* deel alle de Geleerden, nog twyfelen en over de daad der V. Stellingen, en over den zin van Janfenius, en den Eed van het Formulier als onregtmatig aanzien, en daarom is ook die Eed nu van den Keizer afgefchaft. Maar wat aanbelangd de wettige onderdaanigheid en gehoorzaamheid , welke men aan zynen wettige Souverainen zweert, de reden, de Godsdienft en het H. Evangelie (*) leeren my , dat ik hen trouw en gehoorzaamheid fchuldig ben. Zyn 'er onweetenden of oproerigen die tegen hen op- flaan, (*) Matth. XXIF. vs. Si. Rom. XIII. vj. 1. 3. 7. 1. Pet. li. vs. 13. 17.,  X 2o6 ) ftaan , die hunne wettigheid in twyfel trekken; en dreigen zy my om my zelfs in den KérkeIjken ban te doen, indien ik b. v. aan zulke Decreeten als dat der Sarbonne enz. niet gehoorzaame, de vreze voor eene onregtvaardige Excommunicatie moet ons noit beletten van onze pligt te volbrengen (*). Menfchen die zoo eene openbaare en bekende waarheid doemen, mag men met reden verdagt houden. Van den Eed aan Hendrik IV. gedaan,flapt hy over tot zyn tweede voorbeeld , namelyk tot ons Priejierlyk woord, als een Eed, aan de Hooge 0\ erheden dezer Landen gedaan. Het voorbeeld van Hendrik IV. gaat ons beiden ïiiet aan, maar ons Priejierlyk woord, als een Eed, raakt ons beiden, het verdiend derhalven eene byzondere opmerking. Laaten wy dan den Hr. J. C. wederom hooren. „ Gy „ zelfs, Myn Hr., hebt zulke Eeden (gelyk y, die van het Formulier) weleer niet alleen „ goedgekeurd, maar daar ook op aangedron„ gen; want zyt gy het, of uwe voorzaten „ het niet geweeft, die by de Hooge Over„ heden dezer Landen hebt aangehouden , „ dat men de Geeftelyken tot een Eed zou„ de verpligten , dat de Paus van Romen „ de magt niet heeft om onderdaanen van den „ Eed van getrouwheid te ontheffen wegens „ Kettery? Gy wift zeer wel, dat men teRo„ men dat gevoelen wel hadde verdedigt, niet „ als eene Stelling van het Catholyke Geloof, „ maar als eene waarfchynelyke zaak; dat zo „ uw (*) 91. Stellinge door de Bulle. Unigenitus veroordeeld.  ( 207 ) „ uw oogmerk was hen tot eenen Eed tebreri» „ gen van eene zaak, die U bewuft was by „ hun niet onfeilbaar , ja niet zeker te wezen; integendeel waar van zy de valsheid beweerd " hadden, en bygevolg: of gy wilt hen tot „j eenen meineet verpligten, of gy dagre ook dat men in zulke zaken, die van God niet " geopenbaart zyn, zyne twyifelingen afkan " leggen, en met een geruft gemoet zweren dat men dat gevoelen heeft aangenomen, " en altyd zal blyven beweren, het geen'ons '* van de Overheden word voorgedragen? " Al wederom nog iets meer als een deel duiftere en windbrekende woorden, daar men maar weinige klaare had behoeven te gebruiken. Laaten wy ze wat ontvouwen, hoe ongaarn wy ook ons daar toe genoodzaakt vinden , want wy wenfchten, en voor de eer van den Hr. J. C. en voor dien van zyn party, dat hy geen woord van dat voorbeeld gerept had. De Hooge Overheden dezer Landen hadden onzen raad of aandrang niet nodig in deze zaake:" het voorbeeld van den Koning van Vrankryk wegens de IV. berugte artikeh'^, de doeminge van de91. Stellinge, ftraks aangehaald enz., was voor Hunne Edel Groot Mogenden genoeg. • . J Het is niet alleen zeker genoeg dat de Paus de magt niet heeft om de Onderdaanen te on'tJlaan van den Eed van getrouwigheid wegens Kettery enz., dit is eene vafte en zekere waarheid. Nogtans zweeren wy niet eigentlyk, dat de Paus zegt dat hy de magt heeft om de Onderdaanen te ontflaan van den Eed van getrouwigheidwegens Kettery: maar wy zweeren op ons Priester-  { So8 ) terlyk woord, dat wy zulks niet houden, noff dat zullen Leer aar en, maar wel hef tegendeel? Jaa, wy weten zeer wel, dat men dat gevoelen (dat de Paus de magt heeft om Onderdaanen van den Eed van getrouwigheid te ontheffen) te Romen verdedigt heeft, en ook zelfs tot fehande van het Chriftendöm, meermaalen tot afgryzens toe heeft wericftellig gemaakt; maar wy weten niet of men de valsheid van dat gevoelen opentlyk te Romen beweert heeft. Hebben b. v. Gregorius VII. enBonifacius VIIL dat gevoelen verdedigt en beweerd als eene Stelling van het Catholyke Geloof, of als eene waarfchynelyke zaak ? Het gene wy weten, is i. om van veele anderen te zwygen , dat de Jefuit en Cardinaal Bellarminus fat gevoelen opentlyk te Rome verdedigt heeft, zonder dat iemand aldaar iets daar tegen fchreef, en dat zyne Boeken om die reden door beuls handen in Vrankryk verbrand zyn. Wy zweeren ook niet in het byzonder dat deze of gene Paus geloofd heeft, of geloofd, datzyde Onderdaanen om Ketterye kunnen ontflaan van den Eed van getrouwigheid * dat weten wy niet van elk in het byzonder, eii het word ook van ons niet verëifcht'dat wy het geloven en bezweeren. Ik zou, b. v. niet mogen zweeren dat de tegenwoordig ge Paus Pius VI. dat geloofd, om dat ik het met weet. Wat nu aanbelangd, dat ons oogmerk zou geweeft zyn hen tot eenen Eed te brengen van eene zaake, die (ons) bewufi was by len niet onfeilbaar, ja onzeker te wezen, is onwaar : het is ons noit bewufi geweeft dat die zaak by hun onfeilbaar of onzeker was: even min is het ons bewufi dat de Zendelingen hier te Lande 'er de valsheid van beweert hebben; Waar,  ( sop ) Waar, en wanneer ? hebben zy het gedaan ? Zedert de droevige fcheuring onder de Catholyken hier te Lande, weet ik geen Schryver onder de Heeren Zendelingen,die van den Hr. Nuntius afhangen , die opentlyk tegen fatgevoelen gefchreven, en 'er opzettelyk de valsheid van beweerd heeft. Het zyn de Heeren van de Cleregie die 'er dikmaals de valsheid van beweerd hebben, en nog onlangs op de openbaarfte wyze in hunne Vergadering, of in hunConcilie, te Ut' recht gehouden in het jaar 1763. (*). En wat Rome aanbelangt, het is notoir , dat wel verre dat men aldaar de valsheid van dat gevoelen zoude beweerd hebben, dat men zig integendeel daar kragtig tegen de IV. Artikels der Vranfche Kerke heeft aangekant, en dan nog de 91. Stellinge gedoemd heeft, het welk regelregt fh-ydig is aan het gene de Hr. J. C. voorgeeft. Die Stelling te beweeren als een waarfchynelyke zaak, is zelfs flegt genoeg, en wenfchte wel dat de Hr. J. C. eenig verfoeijng getoond had wegens zulke eene voorgewende waarfchynelykheid. Waarom. hebben alle de Parlamenten in Vrankryk, de Biffchoppen en de Regtsgeleerden van dat Ryk zig tegen de Legende van Gregorius VIL zoo fterk aangekant ? Waarom hebben zy die Legende uit de Brevieren laaten doen ? Waarom hebben de Catholyke Mogentheden zig tegen de Canonifatie van den Jefuiten Cardinaal Bellaminus aangekant? enz. enz. Door deze aanmerkingen vallen de gevol- ' gen van Myn Hr. van zelfs in duigen, namelyk (*) Zie Acta & Decreta Syno/ii Cleri Romano Catho. Hei Prov. Ultrajectensis. pag. 103 -200. Edit. in 40. O  ( aio ) ]yk, dat wy iemand tot eenen 'meineed Zouden hebben willen verpligten', of om iets te bezweeren èivmen'nïèt weet' of het waar is. Neen! Wy zyn zeer vervreemd van: iemand tot zulke Eeden - te willen verpligte-n-\ welke wy-verfoeijen, eivzelfs niet doen:;wille'n.' Daarenboven wy zweeren niet, gelyk'reeds gezeid is, dat men dat Lccrd, maar alleen-dW? wfliet niet zuilen Leeren ctiz. Maar met wat gemoed kan de -Hr. J. C. den Eed van het Formulier Vergelyken by óns Priejierlyk woord! Het onderfcheid is wederom groot .en handtaftbaaf.' -Iiï het' eerfte bezweerd men twee ten vrimften zeer onzekere Feiten: en in het tweede betuigd men te 'hóuden, het gene men zeker kan weetën en weet, of men het houd of niet; en men beloofd het gene men zeker, lean weeten en weet ofmen Iv.r wilt doen of niet; want, men weet- of men geloofd of niet geloofd,■■dat- 'de Paus de magt heeft om de Onderdaanen van den -Eed van-getrouwigheid te ontjlaan: men weet of men het tegenftrydige wilt" Leeraaren of niet: mar.r men weet niet dat de V. Stellingen in Janfenius ftaan, en men weet niet wat zin hy in dezelve beoogd heeft. En zulke' ongelyke zaken vergelykt egter de. Hr. J. G. by 'clkshderen. Die Hr. antwoorde daarop wat hem' beliefd, dit is en blyft zeker, dat onze betuiging van ons Priefterlyk woord, als een Eed,''ziet op aan heel de wereld bekende, zekere en ontwyfefbaate dwaalingen van eenige Paufen, of van zommige hunner vleijers, en ons Priefterlyk woord of Eed, behelsd eene verzaakinge van die zelfde dwaalingen. En het is en blyft insgelyks zeker, dat de Eed van het Formulier be-  (1**1 ) behelsd eene verzekeringe onder_ Eede, van ten minften twyfelagtige, om niet te zeggen valfche Feiten (»). Verders vraag ik den Hr. J. C. of hy meent dat men' gemoedelyk op ons Priefterlyk woord, als een Eed, zou kunnen betuigen gemelde gevoelens niet te houden en niet te 'zullen Leeraa- ' ren, 'houdende', "eii hec bly'vende houden met die gevoelens, het'zy'als tot het 'Catholyk Geloove behorende, het zy maar als eene waar-, fchynelyke zaak'! Zegt hy jaa? dan is hy een : elendige'blindeman: 'zegt hy neen? dan is dezaak afgedaan, en heb hem nog maar te vraa- 1 gen: ofzulken , die het Formulier''(f) hetwelk; Vinccntlus Sanciinus afgeëifcht' heeft te bezwoeren , en het welk medebrengt aan te nemen,te belyden en te onderhouden alle de Bullen, der Pausen, ook. dien Eed gemoedelyk kun-' nen doen? Wat wi't hy den. de wereld wys maaken, met den Eed van het formulier by' den Eed aan de Hooge Overheden dezer Lan-' den gedaan te vergelyken ? De Hooge Overheid dézer Landert heeft de be- arfclöE' toGÏ'MH -snsra .an^i , ovb.i gis. mnfoft- (*) Had de Hr. J. C. in het Boek van Janfenius en; in de Boeken zyner verdedigers ', zulke klaare en duidely.' ke bewyzen kunnen vinden, dat hy de V. Stellingen. Jchrcvén en een kwaade Zin in dezelve beoogd heeft. als. wy in ftaat zyn om te bewyzen dat men r.VRomen dat gevoelen (dat de-Pa-trt-de 'magt hccfrom Öhderd.ircn van den Eed van getrouwigheid te ontheffcn~) als ten minfre eene zeer waarfchynelyke zaak verdedigd en beweert heeft, met wat. een ophef zoude hy zyne gewaande agterdogt tegen de' zöog'èiiaamde Janfeniften'. hebben. d.>eii gelden? Meer zal ik Wegens die vergelyking niet zeggen. (D.Men zie over dat fchroómeiyk Formulier ha het derde Deel van de Brieven''van' den 'Hf.'Vtd'tnijlg tegen.Pierman: bladz. 1204- i?oo. O 2  ( 212 ) betuiging en belofte welke men' doet op zyn Priejierlyk woord als een Eed nodig geagt: i°. om dat het zeker is dat men te Romen honderde jaaren lang de gemelde verderffelyke en ruft verftoorende Leere beweerd en ftaande gehouden heeft (*). 2°. Om dat de Nuntiuffen en de Heeren Zendelingen, afhangelingen van het Roomfche Hof zynde, en de eerften zig zederd de door de Jefuiten gemaakte fcheuringe mee de Kerkelyke beftieringe hier te Lande bemoeiende, en_ de anderen ten eenemaal van den Hr. Nuntius afhangende, en op zynen wenk moetende gehoorzaamen, zoo zeer als iemand van die verderffelyke dwaalingen moeften verdagt zyn. En wel verre dat de Hr. J. C. die verdagtheid zoude wegneemen, de wyze op welke hy die zaak voordraagt is maar bekwaam om ze in het oog van veelen te vermeerderen, dewyl hy heel koeltjes zegt, dat het gevoelen dat de Paus de magt heeft om de Onderdaanen van den Eed van getrouwigheid te ontheffen , beweerd wierd , niet als een Stelling van het Catholyk geloove , maar als eene waarfchynelyke zaak. Heeft die Hr. dan voorgenomen zig zelve , zyne mede Prielters en ons allen verdagt te maken by onze Hooge Overheid , als of wy 'dat gevoelen hielden ten minste als eene waarfchynelyke zaak ? Wilden wy zyn voorbeeld navolgen, wat een open veld hadden wy hier om ook met de verdagtheid te fpee- (*) Sixtus V. gaf'er een nieuw voorbeeld van, als hy de Onderdaanen van Hendrik IV, onthefte van hun Eed van getrouwigheid. De Hr. J. C. zal ook wel weeten war 'er voor gevallen is onder Gregotius VIL, Bonifaciin VIII. enz.  ( 213 ) fpeelen wegens de Heeren Zendelingen! en byzonderlyk wegens de genen die zulk een Formulier als dac van Vinccntius Santlinus ondertekenen , belovende alle de Bullen der Paufen te zullen onderhouden! Maar dit zy verre van ons: wy zyn zeer vervreemd van zelfs te denken dat de Hr. J. C. of iemand van de Heeren Zendelingen gelooft, zelfs als eene. waarfchynelyke zaak, dat de Paus zulk eene magt heeft: wy willen integendeel vertrouwen dat zy dat gevoelen verfoeien. Myn Hr. vraagd eindelyk bladz. 102. waar toe die Eeden zouden dienen, zo 'er niemand was, die de zaken, welke beëedigd moeten worden, of in twyfel trok, of tegenfprak? Daar is niemand die in twyfel trekt of zommige Paufen en Roomfche vleijers hebben geleerd, dat de Paus de magt heeft om de Onderdaanen der Vorften van den Eed der getrouwheid te ontheffen. Niemand twyfeld 'er ook aan, of de Roomfche Zendelingen , afhangende van eenen Paufelyken Nuntius, moeften verdagt zyn van die Roomfche Leere, en ook van alle de andere Roomfche hoogdravendheden te houden. De Edele Gr. Mogende Heeren Staaten hebben maar door dien Eed de Zendelingen willen verpligten die Leere niet te houden, nogte te Leeraaren: het komt hier dan op geen twyfel aan, maar op eene belofte, en ook op een pligt. Wy trekken ook niet in twyfel of de V. Stellingen hebben in haar zelve eenen kwaaden zin, welken wy met hart en ziel verwerpen. Maar Myn Hr. fchynt zulks in twyfel te trekken, als hy bladz. 7. en 33. zegt, dat wy die Stellingen niet moeten afzweeren in den zin van Calvin, of enig ander. Wy twyfelen, en niet zonO 3 der  r( • 2n >) der gewig.tige.en doorfiaande redenen,dat Jan» fcnius die Stellingen zou gejchreven hebben, en dat hy een kwaaden zin in derzelfden zou beoogd hebben Nu het is op die twyfelingen dat de Eed van het FormulierJlaat; het zyn die tweedeer t-xyfel-agtige .zaaken, welke .men ons meiEedé 'a\r „oen bezweeren zeker te zyn; en by gevo.g heeft men ons willenvefpligten, door den Eed van het Formulier, die twyfelagtige Feu en ui duaden te bezweeren, 'waar door de verkeerde onderflelling van Myn Hr., als of de Eed van het Formulier niets anders behelsde dan eene verzekering dat men regtgeloovig of Catholyk is, wederom geheel in duigen valt. Wilt Myn Hr. nu weeten Waar toedè Eed van het Formulier gediend heeft ? ik zal het zeggen: om de Moliniaanfche Leer te doen zegenpraalen, om de Jefuiten, in hunnen tyd, meesters van de Hooge Schooien, Academiën , Univerfiteiten, Bisdommen en Paftoryen te maaken; om alle hunne tegenftryders verdagt te doen houden, om des te geruffcer meefters' van het veld te blyven, om dus zonder tegenftand hunne dwaalingen te verfpreiden, eh om daardoor twift, onè'enigheid en fcheuringen volgens de belangens der Jefuiten en van hunnen aanhang te verwekken, gelyk gefchied is. De verdere opwerpingen en antwoorden bladz. 102 — 106. komen hier wegéns Sdsae zaaken niet te pas. De eerfte, rakende den goeden naam van Janfenius, moeft hy opgeworpen hebben daar hy wilde toonen dit de V. Stellingen in het Boek van Janfenius ftaan, het welk hy niet heeft kunnen doen,, alhoewel hy 'er zig genoopt toe vond. Dan zou hy gezien hebben,; dat hy den goeden naam van Janfenius  ( 2i5 ) nius bezwalkte. Dat meest alle de Biffchoppen zig, in de zaak van Janfenius hebben laaten bedriegen, is een grooveca handtaftelykeonwaarheid , want verre, het meefte deel- der Bis-. fchoppen heeft 'er zig,noit mede bemoeid. ] De twede opwerpiug, dat men den zin van. Janfenius niet kai\ veroordeelcn, zonder ook deLeering vandeH-. Jugujlinus en Thomas te doemen, ko:nt hier ook niet te pas, maar kon op die andere piaatzè te.paS gekomen zyn; hi.r kan ze egter dienen qm.zyne armoede wat te dekken, fk antwoord' dan met korte en klaare woorden: indien janfenius dc V. Stellingen geleerd, en den kwaaden zin derzelven beöogdlv-e[t, kan men zeer wel den zin van Janlenius veroordeelen,. zonder de Leere van den H. Jugujlinus ca van den H. Thomas te doemen: maar, als Janfenius in zyn Boek de daadwerkende Genade geleerd heeft,,zoo als de Jefuiten met ons beweeren, dm kan men die Leere niet veroor.de.den, zonder de H. Juguflinus en Thomas,te doemen. Dat is al het antwoord datwy hem wegens het gefchil over bet formulier meer denktn te geven, Wy hebben nu genoeg gezien dat zyne;gewaande 'verdagtheid ,-.- daar hy onöphoudeiyk. mede fchermt niets andere is,:-dan een harfen-, fchim, een fpook en bullebak, nauwlyks bekwaam om kinderen te verfehrh.ken , gelyk. het gezegt word, in het Schriftje, hier agter. Dat hy 'ook de V. Stellingen .me het Boek van Janfenius niet heefckunnèn tooneri, hoewel hy. 'er'zig toe genoopt vond. Hy heeft ook niet eens den zin der V. Stellingen uit het groot Boek van Janfenias kun.nünfméedeni'' deWyl de Texten, welke hy aangehaald heeft, dién, en daarom is het \ ook dat hy dc regtmatigheid van het- Formulier 1 grond I 1 Bladz. 4o. ,41. $2. zie ftie r bovenBladz. 137. enz.  ( 220 ) grond op het gezag van dien Regter: want de heele redenering van den Hr. J. C. over dat onderwerp, komt hier op uit: de daad van Janfenius, of hy de V. Stellingen gefchreven en een kwaade zin in dezelve beoogd heeft, moet ten minfte twyfelagtig zyn voor de Appellanten. Als nu by die twyfelagtigheid het gezag van wettige Regters komt, die ons die daad verzekeren, dan moet men zig aan dat gezag onderwerpen, en die daad geloven en bezweeren: niet, zegt hy, met een Goddelyk Gelove, als of wy die Regters voor onfeilbaar hielden in hunne uitfpraaken wegens zulke daaden; neen, zulk een Goddelyk Gelove is men alleen aan de H. Kerk verfchuldig, omtrent de van God veropenbaarde waarheden, en wegens de waarheden die de Overlevering ons voorhoud te moeten geloven: maar wy moeten die daaden geloven, (gelyk de daad van Janfenius is,) met een menfchelyk gelove, denken, gevoelen en geloven dat die wettige Regters, die uitfpraake gedaan hebben over die daad, de waarheid hebben geweten, en dus zweeren op het bevel van die Regters, op hun gezag, hoewel feilbaar in zulke daaden, dat Janfenius de V. Stellingen geleert, en een kwaden zin in dezelve beoogd heeft. Dit is juift het Syftema van den Hr. de Perefixe, Aarts-Bilfchop van Parys, te willen doen herleven, wegens la fei hnmaine, (het menfchelyk gelove) welk Syftema zoo belachelyk gemaakt wierd in dien tyd, en het welk de Geleerde Hr. Nicole zoo bondig wederleidde. Want-, zeide de Hr. de Perefixe, en zoo redeneerd de Hr. J. C. hoewel niet zoo opentlyk, want hy durft het niet doen, men moet of on-  ( 221 ) onwetend of kwaadaardig zyn, om voor te geven dat men een Goddelyk gelove moet hebben weegns eene Uitfpraake over eene daad. Hy vergenoegde zig dan, wegens de daad van Janfenius, met maar te yerëtfchen dat men die daad zoude geloven met een menfchelyk en Kerkelyk gelove, hetwelk verpligt zyn gevoelen met opregtigheid aan dat van den wettigen Overfien te onderwerpen. Zoo fprak deze Aarts - Biffchop in zyn Mandament van den 8 Juny 1664. „ Maar zoodaanig „ een gevoelen, zegt de Hr. Dnguet, tenaan„ zien van een feit, waar aan men groote reden heeft te twyfelen, fielt ten feilbaar ge„ zag gelyk met een onfeilbaar: men bewyft „ dus aan den menfch eene onderwerpinge, „ welke men aan God alleen fchuldig is. God „ alleen is grooter dan ons verftand, waar van „ hy het ligt is, gelyk hy alleen grooter is „ dan onzen wille, waar van hy het einde „ moet zyn. Ik word pligtig indien ik myn „ verftand onderwerpe aan een ander ligt dan „ het zyne, gelyk ik misdaadig word, als ik „ geheel myne wille aan een andere dandezy„ ne onderwerpe ; en het is my niet meer ge,, oorlooft my te verblinden voor een ander „ gezag, dan my valt te hegten aan een ander ', goed als God." En inderdaad, eene blinde gehoorzaamheid is men aan God alleen verfchuldigt, om dat God alleen ons zoo min kan bedriegen als bedrogen worden. Wy hebben reeds gezien bladsq. 136. wat de Hr. J. C. antwoord op de opwerping van zyn Apellantje, die hem vroeg, wat hy zeide van het gevoelen van enige Geleerden dezer laatfte ecuwen, dat de H. Kerk onfeilbaar is, (in zulke daaden.) Ik zegge, antwoorde hy, dat my dat ge-  ( 222; ) . gevoelen niet aangaat (*). Zy verëifcht ïiict meer dan het menfchelyk gelove, gelyk de Hr. de Perefixe, wegens dè daad of het/^'f van Janfenius; Hier hebben wy dan te doen-met ee'n tegenpafty die op andere gronden bouwt afe zyne of1 onwetende of kwaadaardige voorgangers en makkers. De Hr. J. C, om hier de' .' ' , " ' • ; woor- C) De 'Hr. J. C. mag-zeggen zoo veel als het hém'belieft dat dit gevoelen 'hem-niet aangaat., wy trekken dog, Cli met rqgr, die geyolg uit hun gevoelen en uit het zyue: De voorftandeis van hei-.Goddelyk gelove wegens de daaden i aan welkers Hoofd wy den IIr. de Fenclin plaatzen, zeiden dat'wy .de daad van Janfenius moeften bezweeren , ••u*. -uL-uiitriaic ut» ecu uovaeiyx gezag r anuere .voontanders van het. Foniiulier, zeiden integendeel: dat die daad van Janfenius 'niet''op een Goddelyk, maar alleen'opeen menfchelyk gezag deunde. Zweert dan die daad niet, zeidé de Hr. de Feneion ; gy.tm.ogd nooit zulke tdaaden.be-. zweeren dan op een oufeiibaar gczagn Daar .is geen onfeilbaar ge zag in de Kei k, zeiden de anderen , dan wegens daaden van God veropenbaart, en da daad ysn Janfenius maakt geen deel der Goddclyke''openbaaring. Gy zyt dan /jtanncn enl ovi egtvaardigen,,heivmien de ee-rftp, aisgyde rne-ufchen wik .verplirteu om met Eede eene daad r# ver.' zetèren, die op geen onfeilbaar, maaralleen op een feil.' baar gezag lieimt.. Het is eene grove dwaaling te gfj04 ven,"antwoorden-de tweeden, dat de daad vanjanfeuius moet bezweert worden, als gegrond zynde op een onfeil. baar gezag.^ Dan mag niemand, zeiden wederom de éerften, de Eed'van het Formulier eifchen. Wy, Apellanten , ftemmen dittoe; en danken de Goddelyke Voorzienigheid die ons zulke lellen geeft door den mond onzer vyanden zelfs. Zy allen, hoewel veré'enigt om het Formulier te- doen bezweeren, bouwen die bezweering op valfche gronden, Welke zy van weerskanten omverre werpt-u" Een gedeelte onzer tegenflryders pleit voor ons tegen «het andere; en zy beide leveren ons vice ver/a de wapenen" waarmede wy hen belde verflaan. Leeft daar over: Jufiificationdu fihnce refpeucleux: Déferfe des T/iéo.'ig/ens attaqués par Mr. de Chartres, en Obediëntie creduU vana Relig}0.  ( 223 ") „ wóórden van den Hr. Nicole te gebruiken, ,, heeft daar door een grooten ftap tot dmvre„ de gedaan. Het Goddelyk gelove verlaaten,, *de, en tot het menfchelyk gelove daalende, ,, 't is als of men van den hemel'bp de'aarde ,, nederdaalde; endaar is minder tuffchenrtiim„ te tuffchen het menfchelyk gelove en de eer„ hiedige ftilzwygendheid, welke het'eenigfte „ middel is óm een Waare'vrede vaft tè ffcellen, als 'er was-tuffchen het Goddelyk en dat men- fchelyk gelove, by het welk men zig nu be„ paald. ■ Men zege ons niet meer, gelyk van te voren: gelooft God, die het-feit van „ Janfèniüs aan den Paus veropenbaard heeft," (of die door den mond van den Paus gefproken heeft als hy-het Formulier uitgaf) „maar „ mem zegt ons: gelooft den menfch die aan „ leugen- en feilen onderworpen is,-want de ,, Paus is onze Overfte, onze wettige Regter. Maar dewyl het zeer moeielyk is te begry,, pen ,-"dat menfchen aan leugen en feilen on- derwdrpen, die zelfs niet voorgeven; on„ feilbaar te. zyn, zig het regt kunnen aan,, matigen1 om: zfg door Hun '-gezag 'alleen te ,, doen geloven," (en hoe zy nog anderen kunnen verpligten öm met'een dierbaaren Eed, God tot getuigen te 'nemen,'- èn te zweeren dat Janfenius de V. Stellingen' geleerd en een-kwaden zin in dezelve beüogd heeft, en dat zy dat gevoelen, denken en geloven op hun zeggen en op hun gezag alleen,) ,, zo dat men zelfs ,, niet eens zoude mogen twyfelen aan 'de ,, waarheid van" hunne uitfpraake, hoewel „ (volgens hun zelve) niét onfeilbaar, zoo is „ het zeer waarfchynelyk dat het Ryk van dat „ men-  ( 224 ) „ menfchelyk gelove van geen langen duur „ zal zyn." Inderdaad, dar. Ryk, dat gevoelen van het menfchelyk gelove duurde niet lang. De Jefuiten en hunne creatuuren bragten ons weer van de aarde tot den hemel, en het fchynt dat Clemens XI. die terugreis heeft willen laaten doen door zyne Bulle Vineam Domini. Nu komt de Hr. J. C. ons wederom van den hemel op aarde doen nederdaalen. Hy had reeds, zoo als wy gezien hebben, de oude begraavene Formulieren, gelyk hy het vonnis van het V. Concilie noemt, doen verryzen enz. om de regtmatigheid van het Formulier van Alexander VIL te bewyzen : nu doet hy het hegraaven Syftema van het menfchelyk gelove verryzen tot het zelfde einde. Maar hy durft zelfs daar op niet veel betrouwen; geen vatte voet ergens krygende , hebben wy hem zien vlugten van de eene fchuilplaats naar de andere ; zoo dat hy altemets ook dit zyn menfchelyk gelove en groot gezag verlaat, engrypt een ander middel aan, door eenige zyner voorgangers reeds gebruikt, om de ondertekening van het Formulier te regtmatigen. Zommigen van zyne voorgangers wel ziende dat men of onwetend of kwaadaardig moeft zyn om wegens de feiten van Janfenius een Goddelyk gelove voor te wenden; bemerkende dat men met het menfchelyk gelove agter uit ging, en dat men onmogelyk zoo een fchrikkelyke Eed,z\s die van het Formulier op zulk een menfchelyk en feilbaar gezag kon gronden, wierden op een ander uitweg bedagt, welke niet minder bedriegelyk is als de voorgaande, en  ( 2 25 3 en het welk maar hunne verlegendheid aan-. toond. Zy zeiden dan, dat de, ondertekening en de Eed van het Formulier niet vallen op het feit: dat het feit 'er het voorwerp niet van is: dat het feit in het Formulier belloten is als of het 'er niet in befloten was, zoo dat men het Formulierkan ondertekenen en bezweeren, zonder het feit te geloven. De Hr. J. C. fchynt altemets dit gevoelen te omhelzen, hoewel hy zig zelve tegenfpreekt op andere plaatzen, gelykwy gezien hebben, ons alleen toegevende dat wy dat feit niet gelóven als onfeilbaar. Dit ftelzel dan wierd omhelsd van vérfcheide geagte Perfoonen, die'aan de Leere van den H. Jugujlinus gehegt waren, en die wel gevoelden hoe verderfelyk de grondregels van het Goddelyk gelove waren , en waar henen men ons zoude leiden met het menfchelyk gelove, en met het gezag van Paus, van wettige Regters, van OverJlens, die gelyk onze Schryver zegt, van God de magt ontvangen hebben om ons te gebieden. En waarlyk, hoe gevaarlyk zoude dat Syftema voor de Souverainen en voor hunne Staaten zyn, als men het in de praktyk volgde! „ On„ derftelt eens, zegt de Hr. Nicole , dat men „ het volk ingeboezemt en ingeprent heeft, „ dat het met een menfchelyk en Kerkelyk ge„ love verpligt is, te geloven alles wat de Paus „ en de Bisfchoppen zeggen dat men hen m „ alles moet gehoorzaamen, als zynde onze „ Ov er flens, die van God de magt ontvangen „ hebben om ons te gebieden) dat men hen moet „ gehoorzaamen zelfs in die zaken in welke zy „ kunnen miffen en zig misgrypen, dan is het „ onbetwiftbaar, dat de Kerkelyke Overftens het „ regt zuilen hebben om Koningen af te. zetP „ ten  ( 226 ) „ ten (om hunne Onderdaanen van den Eed van „ getrouwigheid te ontflaan) en om dus hunne Staaten het ohderfte boven te keeren, " Het zyn hier geen onderitellingen in de lugt; onderftelt eens dat wy leefden in zulke tyden a's onder de Regeering van Gregorius VIL van Bonifacius VIII. enz. jaa van Sixtus V. en van Gregorius XIV. ten tyde van de Ligue in Vrankryk , waar zou de Hr. J. C. ons met zyn gezag henen leiden? Het gevoelen van die anderzins geagte Perfoonen , daar wy zoo even van fpraken, is niet minder gevaarlyk en bedriegelyk. indien het geoorloofd is een Formulier te ondertekenen en te bezweeren, in het welk twee feiten befloten zyn, met zig in te beelden, of met voor te geven dat de Eed op die feiten niet ziet, dan kan men alles bezweeren zonder een woordje te geloven van het geen men bezweert. Zulk een Syftema was zeer gemakkelyk. Men leefde dus in rufte, men ontwapende de Jefuiten, men bekwam aanzienelyke Kerkampten, de verdagtheid kon geen vat meer krygen. Dat gevoelen was dan zeer geriefelyk, maar kwam geenzins met de Chriftelyke opregtigheid overeen, nog ook met de eerbied welke men fchuldig is aan de wettige Overftens, dan zelfs als zy ons bevelen iets te doen , dat wy niet vermogen. Men bedriegt malkanderen: de Overftens wei wetende dat zy niet onfeilbaar zyn in zulke feiten , zyn als wreede tyrannen aan te merken, als zy ons willen verpligten te geloven dat zy de waarheid weeten wegens die feiten, en bedriegen de genen welke zy tot zulk een gelove willen verpligten: de Onderdaanen, die feiten bezweerende zonder die te geloven, meenen- de  ( ^ ) de dat hunnen Eed op diefeiten niet ziet, bedns* gen hunne Overftens. En als zy zig inbeelden dat de Eed van het Formulier niet anders is als een pligtplcging, eene verzekering dat wy regtgelovig zyn, doet men zulk een Eed om maar die Verzekering te geVen, al gelooft men de feiten niet, om dat men weet dat de Overftens niet voorgeven die feiten als onfeilbaar te geloven , en om dat men weet dat zy die feiten zelfs; niet eens onfeilbaar kunnen weeten; en op die wyze geeft men een fchandaal en verargerniiTe aan de Gelovigen, die dan de hooge enlaageGeesi telyken als zoo veele Huichelaars aaüzien. Dat Syftema dat zoo veel opgang voordezefi gemaakt heeft in Vrankryk, is overhoop geworpen in veele verdedigfchrifteli van PortRoyal, daarna in de doorwrogte InftrucTionPa* florale van den Biffchop van Montpelliet over! het Fórmulier, en door een Gefchrift van het jaar 1727. tot titel voerende: de la Sincérité Chrétienne. De Jefuiten, die het Formulier met byzondere oogmerken hadden verkregen, hoewel geenzins in hun fchik door den draai welker* men aan deszelfs Eed gaf ,, vonden egter hürt „ rekening hier by, zeide de Hr. Nicole. Het „ is nu 20. Jaaren geleden (hy fchreef dit hl „ het Jaar 1664.) dat zy zoeken Catholyke Gods„ geleerden uit den weg te krygen, ert eelt ,, Kloofter van Religieufen te verdelgen! m „ hen met ontelbaare lafteringen beladen te „ hebben, waar van de befchaamtheid opfiüïi ,, zelve gevallen is (*): geene Goddelyke, nog jj men- O En nu nog veel meer voor het aahgezigt vah biA de wereld, dewyl zy s.\speflen van Kerk en Staat uit dé P „ zekerd." Moeften de verbannen en vernietigde Jefuiten nog verwagten dat een J. G. dat elendig 'Formulier zou komen regtmatigen! Wy hebben gezien hoe pitoyabel hy het heeft uitgevoerd; laaten wy nu zien hoe hy het ander meefterftuk van hunne Staatkunde en booze oogmerken, opk tragt te regtmatigen , namelyk de vermaarde Bulle Unigenitus^ TWEE-  ( 231 ) TWEEDE DEEL OVER DE BULLE UNIGENITUS. Oorzaaken van die Bulle. I WA hebben ons langer als het nodig \ W was «ver het Formulier bezig ge- ■ houden. De menigvuldige verkeerde voor-: gevingen en redeneeringen van den tir. y v*. fyn 'er de oorzaak van geweeft. Dog wegens de Bulle Unigemtus zoeken wy het korc te maaken • i°. om dat men daar over zoo veel gefchreven heeft, dat de Boeken over de Bulle eene groote Bibliotheek zouden uitmaken. Ju om dat die Bulle genoegzaam reeds vernietigd is en nergens van iemand meer afgevergd word, dan alleen maar van de Heeren Nuntiufche Zendelingen hier te lande zonder dat geheel het overige der Kerke in alle Geweften Ier Wereld zig met dat fataal Decreet meer bemoeie, dan of het noit yerfchenen was, ten zv in eenige Bisdommen in Vrankryk, en dat nog in het heimelyk, en als ter fluik, want de Koning Lodewyk XV. heeft verboden om er van te fpreken. 3°- Om dat wy de gewaande p 4 ver' Nog iets *ejens de gewaandevirdagt. heid vooraf.  ( 232 ) Zie hie boven bladz. 82. enz. i i ■\ 1 verdagtheid van Ketterye, daar de Hr. J. C. zyn geheele Schrift door, en dus ook jegens die Bulle mede fpeeld , genoegzaam beantwoord hebben. Die gewaande verdagtheid was elendig wegens het Formulier, dog wegens de Bulle is zy nog elendiger. Want wegens het Formulier bragt hy nog eenige harde bewoordingen by, om aan zyne verdagtheid eenen glim :rte geven; maar wegens zyne geliefde Bulle, die geen beter lot gekregen heeft dan de Bulle in Ccena 'Domini, brengt hy, aangaande de gewaande verdagtheid, de kaalfte en elendigile redenen by, dien mën zou kunnen verzinnen: b. v. dat de Vader Ouenel ten minjlen van de Gelovigen verdagt gehouden wierd van dwaalleer. Hy zou vry wat moeite hebben om een eenige (Gelovige uitgenomen de Jefuiten) aan te wyzen, by wien de Vader Ouenel verdagt was van die dwaalingen, welke men hem nu ten lafte legt, eer de Bulle uitkwam (*). Was hy by de Gelovigen verdagt geweeft, de verbaasdheid en verflagendheid der Gelovigen zou zoo groot en zoo algemeen niet geweeft zyn over de Bulle , als die geweeft is, toen dat fataal Decreet uitkwam. Myn Hr. geeft elders te kennen dat men die verbaasdheid en verflagendheid wat te hoog kan opgeven: dat kan men alles, en Myn Hr. kan dat kunsje zoo wel als iemand; en (*) Hy was zelfs niet verdagt by zyn eigen Overfie, dewyl deze hem aanzette om zyne Aanmerkingen over het Nieuwe Teftament te Schryven: en wat de Gelovigen aanbelangt, deze hadden 40. Jaaren lang zyn Boek met de groottle ftigting gelezen, en dat met zulk een ievèr en vrugt,dat de beroemde Hr. Bojpuet zeide , dat men daarop dez.e woorden Hand. XII. 24. kon toepaffen ; het woord dei lieere wies. aan, en vermenigvuldigde.  ( 233 ) en zyne fpeelinge met de gewaande verdagtheid is 'er een goed bewys van; dog niets is 'er zekerder, dan, dat die verbaasdheid en verflagendheid over de Bulle, geen haair te breed is opgegeven, dewyl de grootfte voorftanders der Bulle het zelfs "beleden hebben (*). Hy (de Vader Quenel) was weerspannig aan de billykjle wetten van de Kerke, te weten, de ondertekening van het Formulier. Myn Hr. kan nu zelf zien, als hywilt, wat billyke wet van de Kerke het Formulier is. Daarenboven Vader Quenel had zekerlyk deel aan den vrede van Clemens IX. die nog niet gebroken was als hy zyn Boek van de Zedelyke Aanmerkingen fchreef , en met vérfcheide _ goedkeuringen van deftige Biffchoppen voorzien, uitgaf. De Kerk heeft ook noit eenige wet wegens het Formulier gemaakt. Met wat gemoed kan Myn Hr. dan den Vader Ouenel doen aanzien als weerfpannig aan de billykfie Wetten- der Kerke ? Maar, hy was allernawwjl verbonden in vriendfchap, en vertrouwen met Arnauld, en andere voorname voorjianders van Janfenius, luiden die verdagt waren de V. Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin Jlaande te houden. Dat gaat mooi ! Met den Hr. Arnauld en andere voorftanders van Janfenius in eene nauwe vriend' fchap en vertrouwen te wezen, was genoeg om den Vader Quenel verdagt te houden van alle die verzonnen kwaade leerftukken, welke men uit de ioi. Stellingen met geweld en ter kwader (*) Zie het eerfte Deel van de Brieven van Vlaming tegen Pierman, Zevende Brief N.i. en 2.hladz. i32-i36.  ( 234 ) der trouwe heeft willen zuigen, en daar niemand voor de Bulle van gedroomt had, Myn Hr. en zyn aanhang ftaat in een nauwe vriendfchap en vertrouwen met den Hr. Nuntius, voorftandcr van alle die Roomfche Hoogdravendheden in de Bulle in Ccena Domini vervat; is zelfs nauwer als anderen aan den Hr. Nuntius verbonden; moet hy ook verdagt gehouden worden van alles te houden en te leeren dat die Bulle voorhoud? Myn Hr. en zyn aanhang is in een nauwe vriendfchap geweeft met de Jefuiten , heeft met hen geheuld en met hen huis gehouden; moet hy ook verdagt zyn van alle die fchroomelyke leeringen en verfoclyke grondregels , om welke zy uit alle Staaten verbannen, en door Clemens XIV. vernietigt zyn geweeft? Moeft ook, b. v. de Hoogwaardigfte Hr. van Neercassel verdagt gehouden worden, om dat hy ook in een allernauwjle vriendfchap leefde met denzei ven Wy. Arnauld? O! zoo oordeelden niet nog de groote en Wydberoemde Bossuet , nog de Vorften en aanzienelykfte Perfoonen van zynen tyd, nog de uitmuntendfte Cardinaalen, Bisfchoppen, Godsgeleerden enz. enz. jaa de Paufen zelve, die de grootfte agting voor dezen waardigen Kerkvoogd (Hr. van Neercaffel) hadden, hoewel zy wel wiften dat hy in een allernauwjle vriendfchap en vertrouwen leefde met den Hr. Arnauld; dat hy een geftadige Briefwiffeling met dien grooten Man onderhield, hem aanporde om zig hier te lande met der woon te komen neerzetten, en hem alle eer en vriendfchap bewees in zyne reizen in ons Holland enz. De Hr. van NeercaJJel dorft zelfs opentlyk tonen de groote  C 235 > te agting welke hy had voor den grooten Arnauld , zelfs wanneer deze in zyn Vaderland vervolgd zynde, een fchuilplaats in vreemde landen moeit zoeken: dit ziet men onder anderen in de menige Brieven welke deze Kerkvoogd met den grooten Bossuet verwiffelde (*) ; zie'er hier eenige ftaaltjes van: Een groot „ Man " fchreef hy aan den Hr. Bossuet den 27. Mey 1681. p de Hr- Arnauld, met wien „ ik BriefwiiTeling houd, heeft my te ken„ nen gegeven dat hy van voornemen is om „ een groote dienft aan de Kerk te doen, met „ het werk van Jurieu (Ja Politique du Clergé „ de France) te wederleggen, en ik vertrouwe „ dat hy het met zoo een uitflag zal volvoe„ ren, dat.... het tot eer en glorie van de „ H. Kerk zal verftrekken. God geve, (ant„ woorde daar op de Hr. Bossuet) dat die Schry„ ver, die met zoo veel kragt en Geleerdheid, „ den (*) Het verdient aangemerkt te worden dathetjuift door middel van den Hr. Arnauld gebeurde, dat de Hr. van Neercafel deze nauwe vriendfchap en Correfpondentie aanging met den Hr. Bofuet; dit vinden wy in een Brief van den Hr. van Neercafel aan den Hr. van PontChateau van den 6. Febr. 1676. alwaar men het volgende leeft:,, In„ dien ik nog niet aan den Hr. Biffchop van Condom ge„ fchreven heb, dit moet aan myn diepe eerbied voordien „ Prelaat toegefchreven worden. Ik dorft door myne Bne„ ven een Bilfchop, zo bezig met zulke nuttige Werken, „ niet ftooren of verftrooyen. Maar ben nu zoo getroffen „ over de vleyende tekenen zynergoedheid, met vvelke hy „ van my fpreekt in zyne Brief aan den Hr. Arnauld, ,, dat ik nu de vryheid durf nemen van hem direct te fchry„ vew" Deze Correfpondentie duurde 10. Jaaren lang, tot aan de dood van den Hr. van Neercafel, die deze zyne eerfte Brief aan den Hr. Bofuet aldus begon : „ Het gene „ Uwe Doorl. zig gswaardigt heeft te fchryven aangaande „ myn Perfoon in UEd. Brief aan den Hr. Arnauld en?.'  ( 23<5 ) „ den Brief van den Hr. Spont tot ftoffe ver„ maalt heeft, ook dat Werk (van Jurieu) „ wederlegge. Verzoeke uwe Hoogwaarde „ om my dat Antwoord mede te deelen, zoo ,, haaft als het in het ligt zal uitgegeven zyn " Dit gefchiede ook eenige Maanden daarna. „ Zende UEd., fchreef de Hr. van NecrcafTei „ aan denzelven Hr. BoJJfuet den 23. Novem-' " 5fr I?8r" de Verdediging (Apologie) van de „ Vranfche Geeftelykheid ? waar van UEd. „ de luifter zyt. Hoewel, ik geenzins twyfele' fi of de Auteur zelve (Hr. Arnauld) die aan „ UEd. zoo mnerlyk gehegt is, UEd. een Exem„ plaar van die Verdediging zal doen toeko„ men, zoo agte het egter myn pligt te zyn „ om UEd. dat Werk te moeten zenden in „ gevalle dat de Auteur zelve dit niet fpoedig „ genoeg doen kon. Deze Verdediging lee„ zende, heb ik met eene blyde aandoenino„ gezien die eerbiedige gevoelens van liefde „ en genegenheid, met welke deze vermaarde „ Schryver zynen Vorft en de Vranfche Kerk „ verdedigt heeft tegen de lafteringen van..'. „ (Jurieu). Zulk een iever moet des te meer „ in dezen Leeraar geprezen worden, dat hy „ 'er de vuungfte bewyzen van geeft in het „ midden der wederwaardigheden , welke hy da„ gclyks bezuurt in een vreemd land, daar hy „ nauwiyks vind waar hy zyn hoofd mag ne„ derleggen." In eene Brief van den 23. Juny 1683. fchreef de Hr. Bossuet het volgende aan den Hr van Neercajfel: „ Wenfche dat alle de andere Schrif„ ten van dien kloeken verdediger (H. Arnauld) „ wyd en zyd , zoo veel mogeiyk is, verfpreid „ worden, dewyl zy van eene greote en zon- „ der-  C 237 ) „ dèrlinge nuttigheid zyn voor de Kerke. Wat ,, myn Perfoon aanbelangt, ik agte het als een „ eer en geluk voor my, tot verdediger gehad „ te hebben zulk een grooten Man,, die met „ zoo een grooten iever, en door zoo een onver„ moeiden arbeid de Kerke verdedigt (*)." Laat nu een misboorüng , die niet waardig is de fchoenriem van eenen Bossuet te ontbinden, nog den grooten Arnauld verdagt houden , en ook de genen die in eene nauwe vriendfchap met hem leefden. Die weinige woorden alleen, van een Man als Bossuet, moeten een Hr. J. C. befchaamen , en zyne heele Gefchrift verpletten. Die luiden, zegt nogtans de Hr. J. C., fprekende van Vader "Quenel en van degenen die allernauwjle verbonden, war en in-vriendfchap en vertrouwen met Arnauld (f)., waren nog verdagt de V. Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin Jlaande te houden,. niet tegenftaande zy het Formulier ondertekend hadden , . volgens de vrede van Clemens IX. Men blyft dan verdagt, al doemt men de V. Stellingen: waar toe dient dan het Formulier? en welke is dan de eigen en natuurlyken zin der V. Stellingen? Die zin zal zeker die zyn, welke Myn Hr. aanwyft, als hy zegt: niet de zin van Calvin of enig ander. Hy (*) Zie Préfnce Hijïoriquc & eritique van de Nieuwe Franfche Druk (te Parys in hec Jaar if 61O van.de Expofition de ld Dottrine de l'Églife "Catholique par. Mr. Bossuet. ' •' ' Cf) De grootfie Mannen van de Eeuw van Lodewyk XIV. Cardinaalen, Biflchoppen,, Philolöphen, .Poëten enz. enz. noemden en fchreven noit den naam van /lrvauld, zonder'er eenige eertitels by te voegen, gelyk wy zoo even den Hr. Boffuet hoorden doen: maar by zoo een Phenix als den Hr. J. C., verdient hier die groote Man zelfs niet eens den naam van Myn Heer.  ( 238 ) Hy maakt het nog flegter: hy (Vader Quenel) was om die of diergelyke redenen (zoo maar in het hondert, om die óf diergelyke redenen) genoodzaakt geworden om zyn Vaderland te verhaten , uit Vrankryk te vlugten, en elders zig tc verbergen. De Hr. Arnauld ook, maar een Bosfuet enz. hielden hem daarom nog zyne befte vrienden niet als verdagt: men ziet ook wel dat de Hr. J. C. geen Bojfuet is. Moeft ook de H. Athanafius by de Gelovigen verdagt gehouden worden, om dat hy dikmaals genoodzaakt was om te vlugten, elders een fchuilplaats te gaan zoeken, zig te verbergen in de Woeftynen, 4 Maanden lang in de Grafftede van zynen Vader te fchuilen ? Zoo zoude een Ariaan gefproken hebben. De Hr. Arnauld en Vader Ouenel vlugten, gelyk de H. Athanafiui, om de" onverzoenbaare haat en de wreede geweldenaryen hunner vyanden te ontwyken; vyanden , zegt de oordeelkundige Abt de la Bletterie, (die als hy de volgende woorden fchreef, de Jefuiten in het oog had, gelyk wy het durven verzekeren, jaa ook met betrek op de vervolgingen der Jefuiten tegen den Hr. Arnauld enz.) vyanden Snedig in redeneeringen, door en door tot kuiperyen en intrigues afgeregt , listige Hoffche vleyers, Meeflers van den Vorft, disponcerende van zyne gunften en ongunjien naar hun welbehagen, onvermoeide Lasteraars., barbaarsche vervolgers (*). On- (*) „ Subtils en raifonnemens, profonds en intrigues , Courtifans délliés, maitres du.Prince, arbitres de la " faveur & de la disgrace, calomniateurs infatigables, barbares perfécuteurs. Hiftoire de VEmpéreur Jovien 11 par Mr. PAbbê de la Blettsrie. Tom. 1. pag. 130.  ( 239 ) Onze Brieffchryver heeft nog wat meer te zeggen: en wat meer is, zegt hy bladz. 124., hy gebruikte in zyn Boek verfcheiden uitdrukkingen, die hem nog meer deden kennen, namelyk Stellingen die alderduidelykfi zyne veragting van de Kerkelyke wetten, gebruiken en firaffen te kennen gaven. Maar. dit zoo zynde, kan men oit anders oordeelen, of zoo een Schryver meent het, en wil de gelovigen verrqjfen, bedriegen en verleiden. Dit zoo zynde, als hec allerduidelykfl was, zou geen verdagtheid van dwaalleer,maar een alderduidelykfi bewys zyn : maar dit zoo niet zynde, kan men noit anders oordeelen, of Myn Hr. wil de eenvoudige gelovigen verrqjfen, bedriegen en verleiden ? Wie zoude oit kunnen geloven dat hy tot bewys van zyn zeggen de 91. Stelling, door de Bulle gedoemt, zou bygebragt hebben? Dat doet hy hier nogtans,_ en ook de 19. volgende. Wy zullen over die 19. Stellingen niet lang redeneeren, dit is al in honderde Boeken gedaan ; ik zal hem maar vragen, waar de Kerkelyke wetten zyn die ons leeren dat de vrees van een onregtvaardige Excomtnunicatie ons moet beletten onzen pligt te volbrengen! Want dus luid de 91. Stellinge door de Bulle Unigenitus gedoemt. De vreze voor een onregtvaardige Excommunicatie moet ons noit beletten van onzen pligt te volbrengen. Ik vraag hem nogmaals of hy durft zeggen dat de vreze van een onregtvaardige Excommunicatie ons moet beletten onzen pligt te volbrengen ? Zegt hy jaa, dan kan hy niet alleen de Bulle, maar ook de Alcoran aannemen. De 40. Vranfche Biflchoppen, eerfte aannemers der Bulle, waren zoo verlegen met de doeming van die 91. Stelling, dat zy in hunne vermaarde Injlrucïion Paflorale rond-  ( 24o ) XXII. 51. ronduit, en om alle verargernifle by de Gelovigen te voorkomen, zeiden: dat die Stelling eene waarheid behelsde, welke men niet kon tegen/preken. Weet hy dan niet, dat 'er niets is dat de Bulle zoo haatelyk by de Oppermagten gemaakt heeft , als de doeming van die 91. Stelling, welke met geen ander oogmerk gedoemt is, dan om de Roomfchepretentien te Canonizeeren ? Was Vader Quenel een veragter der Kerkelyke wetten als hy die Stelling fchreef, wat is dan de Hr. J. C. die deze Stelling doemt, en die nogtans den inhoud van de Kerkelyke wet van zyne mooie Bulle in Ccena Domini afweert, op zyn Priefterlyk woord als een Eed by de Souverainen dezer landen? Tegen wat Kerkelyke wetten, gebruiken of ftraffen ftryd dit deel van dezelve 91 Stelling: Men raakt noit bultende Kerke, zelfs niet als men door de boosheid der menfchen, daarfchynt uit gebannen te zyn, zoo lang als men aan God, aan Jefus Chriftus en aan de Kerke zelve door de liefde gehegt blyft! Die Stelling is exaél waar. Tegen welke Kerkelyke wetten ftryd deze 92. Stelling: Liever'een onregtvaardige Excommunicatie en vervloeking met vrede te verdragen , dan de waarheid te verraden ? Moet men dan liever de waarheid verraden? Zegt hy jaa, de blind-gebooren (zie Joh.IX. Hoofdftuk) wift beter zyn Catechismus als de Hr. en groten Leeraar J, C. 1 Tegen welke Kerkelyke wetten ftryd deze 93. Stelling: Jefus geneefi zomtyds de wonden die de onbezonne haaftigheid der Opperhêrderen bui' ten zyn bevel veroorzaakt; Jefus herftelt het k-gene zy door onbedagte yver affnyden ? (Malchus heeft het ondervonden (*).) Durft Mvn Hr. 'ftaan.  ( Hi ) flaande houden dat zulks nooit gebeurd is? Wat betekenen dan deze woorden van den H. Auguftinus: de Goddelyke Voorzienigheid laat dikwils (Smvs.) toe , dat door geweldige famenfpanningen van vleefchelyke menfchen deugdzaame luiden uit de Chriftelyke vergaderinge verbannen worden (*)••• Deze bekroond de Vader inhetverborgen , die in het verborgen ziet (*). ( Tegen wat Kerk wetten, gebruik of ftraffen i ftryd de 94. Stelling? Niets is 'er dat ergeren' indruk van de Kerke aan haare vyanden geeft,1 dan dat men daar ziet heerfchappy voeren over het gelove der gelovigen, of ook verdeeldheden ziet voeren om zaken, die nog het Gelove, nog de zeden kwetzen. Is die Stelling, zoo als zy daar leid, niet waar ? Wat geven het Formulier en de Bulle al een verargerlyke indruk van de Kerke, zoo aan de Vrygeeften, en hier te Lande aan de Oncatholyken, als ook aan de Grieken in het Ooften en Noorden! Tegen wat Kerkwetten ftryd de 96. Stelling ? God laat toe, dat alle de Mogendheden zig feilen tegen de verkondigers der waarheid, op dat haare overwinning niet zou kunnen toegefchreven worden, dan aan de Goddelyke genade. Is dat niet beide waaragtig ? Heeft God niet met dat inzigt toegelaaten in het begin der Kerke, dat alle <" (*) Dit zag men onder anderen ten opzigte van den H. Athanafius en van de verdedigers der Godheid van Christus : ook ten opzigte van de H. Olimpias en andere Gelovigen van Conftantinopelcn, die als Jcheurmakers wierden gehandelt, ona dat zy getrouw bleven aan hunnen wettigen Harder, den H. Chryfoftomus, welken een faüie van Biffchoppen in een Concilie hadden afgezet, en in ballingsfchap doen zenden. -era teligi- ne 'ap. 6. •ï. 11.  ( 242 ) die Mogendheden zig tegen de verkundigers van het H. Evangelie gefield hebben? Ziet die Stelling daar niet klaarblykelyk op over Werk. XVII. Hoe dikmaals hebben ook de verdedigers van den Chriflelyken Godsdienft, dat kragtig bewys gebruikt, en men gebruikt het nog dagelyks, om te toonen dat de Chriften Godsdienft van Goddelyke inftellinge is, tegen welke de poorten der helle niets zullen vermogen ? Wat betekenen dan deze woorden van God zelve tot Phaaro Exod. IX. 16.: PosüiSte enz.? Daar toe dog heb ik U geftelt, op dat ik myne magt aan U toone, en dat myn naam vermaard worde over het gantfche Aardryk. En wederom XIV. 4. en 17. Glorificabor in Pharaone: ik zal verheerlykt worden in Pharao. Debetis agnoscere ad hoe Divinitus ista permitti , uthinc divince gratice: virtus Documento enz. zie hierboven bladz. 34. Ik vraag Myn Hr. het zelve wegens de overige Stellingen , welke hy hier vertoont. Myn Hr. vergeet die wetten, gebruiken en ftraffen aan te wyzen: maar in de plaatze van die wetten enz. aan te haaien, vraagd hy bladz. 127. Ziet gy hier niet, dat het den Schryver te doen is, om de gelovigen tegen den Stoel van Romen op te rokkenen, en tegen de Biffchoppen, die 'er aan gehoorzamen? Zou de Keizer dat ook zoeken te doen, met en het Formulier en de Bulle te vernietigen? Hy gaat voord: moet men, bedaart en regtzinnig zynde, niet bekennen, dat die Stellingen , zo elk in het byzonder, als alle te gelyk, of gezamentlyk, oproerig en ergerlyk waren, als bekwaam om de gelovigen tot fmaat van Overheden zo burgerlyke, als Kerkelyke aan te zetten? Neen, Myn Hr., dat zien wy niet, en  ( 243 ) en dat hebben de Goedkeurders van dat Boek, en onder «anderen de Wydberoemde Bossuet , niet gezién. Myn Hr. moet dan' byzonder fcherp van gezigt zyn, of andere oogen hebben , waarmede hy ziet. Koning Lodewyk XV. en zyne Keizerlyke Majefteit moeten ook zoo fcherp van gezigt niet geweeft zyn, want anders zou de eerfte, met voorweten, ia, *>n men zeggen, op den raad en met goedkeuringe van den geleerd, n Paus Benedi&m XIV. leen eeuwigduurende Jiilzwygendheid wegens de Bulle opgeleid hebben., en de tweede zou dat fataal Decreet dan niet vernietigd hebben in zyne Staaten. Die groote en Catholyke Vorften zullen wel gezien hebben, dat die gemelde Stellingen met dat oogmerk met gefchreven zyn, dat Myn Hr.; voorgeeft, en het welk maar in de inbeeldinge van Myn Hr. beftaat (*). Wy'hebben integendeel regt om Myn Hr. te vraagen: was Myn Hr. dan nog zoo verblind dat hy niet zag dat het niet de Stellingen zyn die oproerig waren, maar dat het de Jefuiten. zyn, die niet alleen hunne oproerige gevoelens zoeten te doen canonifeeren door die Bulle, maar die ook inderdaat oproerig zyn geweeit, dewyl zoo veele Mogendheden hen als zodanig uit nunne Landen verbannen hebben, en daar de (*) Alle de Parlamenten in Vrankryk hebben zig altyd aangekant tegen de publicatie van Ae Bulle als tegen een tak dat oproerige gevoelens' , en waren derhalven heel vervreemd van te denken., dat de veroordeelde Stellingen oproer,? waren. Het zyrii e verbitterde, gelyk de Paus ook.  ( 2ö3 ) het Boek van den Vader Quenel. Dog alzoo dat Breve van zulke forra was , en zulke lpreekwyzen behelsde, dat men het in Vrankryk niet kon aannemen zonder de vryhcden van die Kerke te kwetzen, zagen de Jefuiten, wel dac zy een ander Vonnis moeften hebben, om de zaak in dat Ryk over te haaien, daar het Boek in de handen van elk eenen was. Dus begonnen zy by den Koning zoo veel te werken, dat hy den Paus verzogt om eene plegtige Bulle tegen het Boek uit te geven, en in het byzonder eenige Stellingen te doemen daar uit getrokken. De Paus zag dat gaarne, het zy om de reeds gemelde redenen, het zy ook om dat zulks hem eene fchoone gelegendheid gaf om het Paufelyk gezag meer en meer in Vrankryk uit te breiden , want de Koning beloofde, dat hy die Bulle door alle de Biffchoppen en Leeraars van zyn Ryk zou doen aannemen (*). De Paus benoemde dan eene Vergadering van 9. Godsgeleerden, hebbende twee Cardinaalen tot voorzitters, om hun oordeel te geven over een groot getal van Stellingen die uit het Boek getrokken waren, en van Vrankryk overgezonden, voornamelyk van des Konings-Biegtvader, den vermaarden Jefuit Tellier (t). On- (*) Dat heeft hy egter niet kunnen doen, want voor eerft, meer dan dertig Biffchoppen weigerden de Bulle aan te nemen , en de overigen niet zonder uitleggingen. (f) Deze Pater Tellier had reeds zyne bekwaamheid rot zulke Meefterftukken getoont, 10. door de vermaarde Fourberie van Douai; want uit de onderfchepte Brief van Pater Faudripont, ziet men dat hy aan het hoofd derze'.ve was. 20. door zyn goddeloos Boek, Défenfe des Chrètiens de la Chine. dat vol is van leugens enz. 30. door de alom bekende zaak van den Abt de Saron. R 4  ( 264 ) Ondertuffchen fchreef de Vader Quenel in het Jaar 1712. eenen Latynfchen Brief aan den Paus, die daarna ook in de Vranfche en Nederduitfche taaie is overgezet. In dien Brief, die vol is van eene nederige en tedere eerbiedigheid voor den Paus, verzoekt hy ootmoediglyk dat "er onder de onderzoekers van zyn Boek en Stellingen gene mogen benoemd worden, die wegens de zweevende gefchillen partydig zyn, en voornamelyk, dat men hem niet ongej oord veroordeele, maar dat men hem de betigtingen en opwerpingen tegens zyn Boek feJiefde mede te deelen, gelyk onder Innocentius II gefchied was. Wat was 'er billyker, dewyl men de grootfte boöswigt hoord, eer men hem veroordeeld ? Hy beloofde zig op het alkrduidelykfte te verklaaren, wegens alles dat zou kunnen duifter of dubbelzinnig fchynen, en te verbeteren, jaa opentlyk te herroepen, zoo hy ergens waarlyk mogt gemift hebben. Deze Brief wierd aan den Paus betrandigd , en te Romen zeer geprezen, maar men bleef by het pryzen, zonder iets te doen wegens zoo billyke en nederige fmeekingen. Noit heeft men hem willen hooren, of iets van de opwerpingen mededeelen ; en egter fpreekt men in de Bulle tegen zynen Perfoon, gelyk men tegen eenen Godlozen zou kunnen fpreken: en wegens de Onderzoekers van zyn Boek, verre van genen dan onpartydige aan te ftellen, benoemde men onder anderen den Jefuit Alfaro en eenige anderen, dien mtn wilt dat zy den Jefuiten en hunne Leeringe byzonder toegedaan waren, als ook de Franciscaan Damascenus,die bet Pelagiaanfche Botkvan Sfondraat had goedgekeurd al§ een heilig en Goddelyk Boek , Sa- crtjm  ( *65 ) crum & divinum opus , en die waarfchynelyk om die goedkeuringe zelve, des te aangenamer was aan Clemens XI. De Vader le Drou, een deftig Godsgeleerde van het Orden der Auguftynen, en Biffchop van Porphyrien, was ook wel eerft tot eenen van de Onderzoekers aangefteld ; maar alzoo hy geduurig zulke Stellingen , welke de Moliniften doemen wilden, zeer geleerdelyk verdedigde, heeft men, om zig van hem te ontmaken, hem onder fchyn van eere naar Luik gezonden, om aldaar Vicaris Generaal te wezen. Onder de twee Cardinaalen , voorzitters der vergaderinge , was Fahroni, in Italiën, in Vrankryk en in Holland by elk een bekend voor zoo Jefuitfch als de Jefuiten zelve; hy was het ook dje onder Clemens XI. alles vermogt; zoo dat al wat de andere Cardinaal (Ferrari) een Dominicaner, tot verdediginge van veele Stellingen zeggen mogt, nauwelvks wierd aangehoord. Ook hebben veelen te'Romen gemeend, dat die goede Cardinaal uit enkele droefheid over heel dat werk der duifterniffe geftorven is. Buiten die twee Cardinaalen wierd het geheim nog aan drie andere medegedeeld, eer de Bulle uitkwam: aan Tolomeï, Jefuit, aan Albani, Neef van den Paus, en aan Ottoboni, die by niemand voor eenen grooten Godsgeleerden te boek ftond. Aldus wierd die vermaarde Bulle Unigenitus uitgegeven. Zie daar de H. Stoel van den Hr. J. C. Zie daar zyne Kerke, die de Bulle heeft uitgegeven! IV. Hoe minder de Doorl. en Deugdzaame Innocentiujfen XI. en XII. de Jefuiten toegedaan waren, hoe meer deze alles m het werk ftelden om na de dood van den laatften eenen R 5 Paus Derde oorzaak van de Bulle: de cegenilrydig-  ( 266 ) heid van het Boek van den Vader, Qjtenel niet de Leere dei Jefuiten. : t j 1 i \ Paus naar hunnen hand te krygen: zulks ge' lukte hen j in de vereffing van Clemens XI. Hy was in hunne Schoole opgekweekt, gelyk wy bemerkt hebben , hunne Leere toegedaan , ■'goedkeurder van het Pelagiaanfche Boek van 'Sfondraat, het welke hy op zyne koften had laaten drukken, hunnen grooten vriend, by wien zy alles vermogten, en op wien zy ftaat konden maaken, dat hy hen en hunne Leeringen zou begunftigen. Hy was daarenboven zeer yveng voor de pretentien van het Roomfche Hof, gelyk onder anderen gebleeken is in zyn verfchil met den Keizer Josephus I. welken hy met den Kerkelyken Ban dreigde. Alle deze hoedanigheden van Clemens XI. waren ook oorzaak van de Bulle ; want had hy de geitel teniffen of de hoedanigheden gehad van zyne twee Doorl. onmiddelyke voorzaaten, jaa zelfs maar die van zyne Nazaaten, de Bulle zou noit in de wereld gekomen zyn. Inderdaad, al in het jaar 1693. onder de Regeeringe van Innocentius XII. hadden de Jefuiten het Boek van de Zedelyke Aanmerkingen te Romen aangeklaagd: dog onder dien vreedzamigen en regtmatigen Paus, ging men zoo ligt niet voort tot het veröordeelen. De aanklagingen en de uittrekzels wierden aan den Vader Quenel medegedeeld: hy gaf 'er zyn Schrifteiyk antwoord op; en men was 'er te Romen zoo wel over voldaan, dat het onderzoek tot voordeel van het Boek uitviel. De'Jefuiten hielden zig voor eenen tyd ftil; dog het Boek daarna nog wordende vereerd met eene openbaare goedkeuringe van den Cardinaal de Noailles, dien zy gantfch niet beminden, en waar door het Boek nog meer voortgang ftond te doen,  doen, gaven zy in Vrankryk dat vinnig Schriftje (*), daar wy van gefproken hebben, 'er tegen uit, dat door Beuls-handen verbrand wierd. Het was by die gelegendheid dat de Groote Bossuet eene verdediging (f) van het Boek fchreef, welke verdediging daarna meermaalen gedrukt is. De fchaamtelooze Jefuiten hervatten egter wederom hunne aanklagingen te Romen: het Boek wierd dan wederom onderzogt, en kwam wederom vry, terwyl het gemelde Jefuitfche Schriftje verboden wierd. Hoe verre was Innocentius dan af van zulk eene Bulle uit te geven; en geen wonder, de Doorl, InnocentiujJ'en kenden de kwaade Leer ftellingen der Jefuiten , waar van Innocentius XI. ook 66. gedoemd heeft , zonder nogtans de Jefuiten te durven noemen, die 'er de Auteurs van waren. Het waren die gedoemde Leerftellingen nogtans welken de Jefuiten op den Throon zogten te brengen; en dewyl het Boek der Zedelyke Aanmerkingen tegen die gedoemde Leerftellingen ftreed, zogten de Jefuiten dat Boek veroordeeld en uit den weg te krygen; daar toe verflrekte toen al hun arbeid. Zoo hadden zy ook gedaan met het Boek van Janfenius, dat opzettelyk tegen de leere van Molina was gefchreven. De Jefuiten ruften niet voor dat zy dat Boek veroordeeld kregen: zoo hier ook; het Boek der Zedelyke Aanmerkingen ftreed tegen hunne kwaade leere; het deed hen een zeer groote (*) Problême Ecclêjiaftique. (t) Jujlification des Réflexions Morales. Dat Boek moeit Myn Hr. lezen, om onderregc te worden. Hy behoefd het zig zeker niet te fchaamen, van zoo een Geleerden Biffchop te leeren. /  { 268 ) groote afbreuk; dus ruften zy niet voor dat zy ook dat Boek hadden doen veroordeelen Dog de V. Stellingen, welke zy voorgaven dat zy bewoordelyk m Janfenius ftonden, hadden zy zelfs verzonnen; maar hier hebben zy inderdaad de 101. Stellingen uit het Boek der Zedelyke Aanmerkingen gekipt,om dat die juifl tegen hunne kwaade leere het klaarfte ftreden, om dus door de doeminge derzelfden hunne leere te doen boven dry ven en zegepraalen, en daar toe had het Formulier hen den weg gebaant. Waarlyk, was de klaare en openbaare zin der 101 Stellingen niet ftrydig geweeft aan de Stellige leere der Jefuiten, noit zou de Bulle in de wereld gekomen zyn. Dit is zoo zeker, dat de Vranfche Biffchoppen , niet tegenftaande het groot gezag en de beloften van Loaewyk XIV. de Bulle niet hebben willen aannemen, dan met groote uitleggingen, om de waarheden welke zy doemde te beveiligen. De tegenftrydigheid dan van de leere der Zedelyke Aanmerkingen, met de kwaade leere der Jefuiten , is ook de voornaamfte oorzaak van de Bulle Unigenitus. Alle deze oorzaaken der Bulle welke wym het kort hebben aangewezen, beftaan ih openbaare feiten , en zyn wat anders als die gewaande verdagtheid van Vader Ouenel, daalde Hr. J. C. van fpreekt. Het is niet om het vermaak te hebben van op het Gefchift van den Hr. J. C. te antwoorden dat wy fchryven ; wy zoeken ook niet alleen ons te verdedigen tegen zyne valfche befchuldigingen, ons oogmerk is ook om aan veele ongeftudeerde luiden een klaar denkbeeld van onze Gefchillen te geven, en daarom zullen wy hier het volgende $. laaten voorafgaan. S- 2.  ( 269 ) Korte Uitlegginge onzer gefchillen over de I, A ls men over eenige zaake twift, diend J-T-Vmen eerft de zaak zelve uit te leggen, om niet in het wild te fchermen: dus zullen wy ons verfchil over de Bulle Unigenitus zoo kort en zoo klaar uitleggen als het mogeiyk is. Dit gefchil komt hoofdzaakelyk hier opuit, of de Bulle goed of kwaad is, dat is: of zy doolingen of waarheden doemd. Is zy goed, dan moet men ze aannemen: is zy kwaad, dan moet men ze verwerpen, met wat gezag zy ook mogt geftaafd zyn; dat is buiten verfchil. Nu, de Bulle is goed en aannemelyk, als de 101. gedoemde Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin, zoo als zy daar leggen, kwaad zyn: en integendeel, de Bulle is kwaad, indien die Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin goed zyn. Met de Jefuiten is ons difput over die Bulle klaar en aanftonds beflift. Zy zeggen ronduit dat de zin der Stellingen klaar en bloot is voor yder een, zoo als de Paus in de Bulle zelve fpreekt; dat het onkruid, dat tuffchen de tarwe gezaait was, nu was byeen geraapt, om de bedriegelyke leering van dat Boek nu eens voor goed onderfcheidentlyker en opentlyker te verklaren, en aan alle ChRistene Gelovigen het verderft'yk onkruid, afgezonderd van de tarwe , met dewelke het bedekt was, als voor hunne oogen open te leggen. De Bulle herhaald ftraks wederom, dat zy op deze wyze, dat is , door het enkel voor- Bulle.  C 270 ) voorhouden der Stellingen, de doolingen derzelfden voor al de Wereld gaat bloot stellen , zoo dat eindelyk alle en een ieder genoodzaakt zal zyn zig aan de na ontdekte enbaarblykelyke waarheid over te geven. Nu, zullen de Jefuiten zeggende klaare en bloote zin der 101. Stellingen is die zin die ftrydig is aan onze Leer - Stellingen : maar onze Leer - Stellingen zyn goed: de Bulle is dan ook goed. De beftryders der Jefuitfche leere, of de Apellanten, zeggen integendeel : de Jefuitfche leere is kwaad: de Bulle is hun werk , de Bulle is dan ook kwaad. Die dan de Jefuitfche leeringe goedkeuren en aannemen, kunnen ©ok de Bulle zuiver aannemen: maar die de Jefuitfche leere verfoeyen, moeten dan ook de Bulle verfoeyen. Dat nu zodanig het gevoelen der Jefuiten omtrent de Bulle is, blykt daar uit, dat zy de Stellingen niet uitleggen , nogte in vreemde zinnen wringen, maar ze naar de ,letter, gelyk zy daar leggen en gedoemd zyn, nemen en doemen, zoo als uit hunne Schriften blykt: zie b. v. het Schrift van Pater Huilenbroek, door den Heere Vlaming aangehaald in zynen VIII. Brief N. XI. bladz 227. enz. II. Dog met de andere aannemers der'Bulle is het heel anders gelegen: deze kunnen in vérfcheide Gallis verdeelt worden. Voor eerft, zeer weinige Biffchoppen hebben het met de Jefuiten of Moliniften gehouden, wegens de zin in welke zy zeggen dat dc 101. Stellingen gedoemt zyn, zoo dat deze in geen aanmermerking koraen, dewyl zy en ftom enbefchaamt zyn gebleven, zoo haaft zy ondernamen te beweeren, dat die 101. Stellingen op haar zelve cn in hare natuurïyke en letterlyke zin gedoemt waren.  ( 27i ) ren. De andere aannemers der Bulle zyn meefr. bekent geweeft in Vrankryk onder den naam van Accommodantcn , dat is infchikkelykcn , om dat zy een middel hadden gevonden, om den Koning te believen, met te gelyk zorg te dragen voor de waarheid, en om hun gemoed, en ook het gemoed der Gelovigen geruft- te ftellen, wegens de doeming van zoo openbaare waarheden , namelyk door middel en onder de Sauvegarde van wydloopige uitleggingen. Deze Accommodanten kenden de Jefuiten en hunne oogmerken, zoo wel als de Apellanten; hadden ook geen beter gevoelen van de Bulle als zy, maar zy dagten dat men zig naar den tyd moeit voegen en fchikken, zoo goed als men kon. Geen een van hen zag die Bulle aan als een Regel des Geloof s , en dit bleek uit hunne verlegentheid om zelfs eene benaaming aan dat fataal Decreet te geven. De eenen, befchouwende deveroordeèling in globo (in het algemeen) van 101. Stellingen zonder bepaaling, zeiden dat die. Bulle een raadzel (énigme) was, niet ongelyk aan die Orakels der Ouden, welke ieder een kon uitleggen gelyk hy wilde; daarom tragten zy eene Chriftelyke uitlegging aan die Bulle te geven. Anderen noemden die Bulle eene Ordonnantie van Kerkelyke tugt (une Loi de Difcipliene) waar door zy verflonden, dat men die zelve gedoemde waarheden moeft blyven verdedigen , maar met andere woorden en uitdrukkingen. Anderen wederom, gelyk de vermaarde Cardinaal de Tencin, noemde die zelve Bulle , zoo ik zyne Franfche uitdrukkingen wel onthouden heb, Une Décifi'on de l'Eglife fur des vérités indéterminées, (eene Uitfpraake der Kerke oyer onbepaalde 'waarheden), welke woorden nogduifter- der  C 272 ) der en onverftaanbaarder waren als het taadzd zelfs het welk hy wilde verklaaren, en welke woorden zoo aardig en zoo dikmaals zyn uitgejouwt geweeft. Om kort te gaan, alle deze Accommodanten, de groote magt en het oogmerk der Jefuiten befchouwende, zeiden dat men die Bulle onder de Sauvegarde van enige uitleggingen moeit aannemen, om des te beter, en zonder verdagt te kunnen gehouden worden, hunne wezentlyke dwaalingen en verfoeilyke leere te kunnen beftryden. De Hr. J. C. die zeer wel weet, zoo als hy zegt bladz. 187. dat deze Accommodante Biffchoppen in Vrankryk op die wyze zyn te werk gegaan, en nog zoo te werk gaan , jaa, mag ik zeggen, die zelfs wel bekende Apellanten _ in de H. Bediening gebruikten in hunne Bisdommen, fchryft dit hun gedrag toe aan toegeventheid alleen, om dat zy niet anders als den vrede in het oog hebben, want, voegt hy 'er by: zoo een zodanig Biffchop meent dat door de Bulle hoog heilige waarheden gedoemt worden, is hy verpligt daar openbaarlyk tegen op te komen: dit eifcht zyne Bediening, en met te zwygen, word hy een Huichelaar. (Hy kan dat fchryven aan de Vranfche Biffchoppen.) De onlangs Overleden Aartsbiffchop van Parys (de Beaumont) was dan de eenige Regtgelovige, en geen Huichelaar, want hy is de eenigfte op den Aardbodem geweeft die maar ronduit dorft zeggen, dat de tegenfirydige Stellingen der 101. door de Bulle gedoemt , hoog heilige waarheden van het Geloof waren. Men antwoordde hem zoo bondig en zoo meefterlyk, dat hy zyn geheel overi < leven lang 'er over flom en befchaamt is gebleven. Dit zy nier genoeg wegens de aannemers der  ( s?3 ) der Bulle in Vrankryk en andere Landfchappen heeft men zig met dat Decreet niet bemoeit. Wat nu de Heeren Zendelingen hier te Lande aangaat, de zaak is met hen heel anders gelegen. Veele onder henjurant in verba Magifirh zyne men de Bulle aan, zonder die te kennen; het is hen genoeg dat die door een Paus is uitgegeven. Hebben zy iets gehoort van|den tegenftand wegens die Bulle in andere Landen, zy menen dat de zoogenaamde Janfeniften alleen zwaarigheid gemaakt hebben om die Bulle aan te nemen. _ Hunne kennis omtrent die zaaken ftrekt zig niet verder als de grenzen dezer VIL Provintien. Anderen onder hen, die iets meer weten (en onder dit getal willen wy wel den Hr. J. C. rekenen,) gevoelen maar al te wel, 'dat da Bulle, als zy de Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin doemt, gelyk de Jefuiten zeggen dat zy doed , de Bulle dan veele Catholyke waarheden doemd; daarom wringen zy de Stellingen in eenen vreemden zin, welken zy den Vader Quenel aanvryven , niet tegenftaande zyne loocheningen, dat hy dien zin gehouden heeft; en dien zelfden gewrongen zin, welke van niemand gehouden word, zouden zy gaarne ook den Apellanten aanvryven , daar zy nogtans weeten, dat de Apellanten die gezogte zinnen niet houden, maar doemen en verwerpen; zoo dat, indien de Bulle die vergezogte zinnen doemde, tegen mannetjes op den muur gefchilderd zoude ftryden. De aannemers der Bulle dan genoodzaakt geworden zynde de Bulle aan te nemen, om de vervolginge te ontwyken enz. en dus in het nauw gefteld zynde, weeten nauwlyks waar zig keeren of wenden. Zy zouden de wereld wel willen doen geloven, dat de gewrongen en vcrge* > S zog*  C 274 ) zogte zinnen, uit nood uitgevonden , de natuurïyke zin der 101. Stellingenis, en in hun gemoed weeten zy beter; blyk daar van is , de uitleggingen zelve der Stellingen, welke men, om de Bulle quafi te kunnen aannemen, gegeven heeft. Want, Stellingen die in haren eigen en natuurlyken zin kwaad zyn, behoefd men niet uit te leggen, om 'er eenen kwaaden zin aan te geven: maar goede Stellingen moet men uitleggen _ en verdraayen , om 'er eenen kwaaden zin uit te fpinnen, gelyk men met de lor. Stellingen gedaan heeft. Dus is de grond van het gefchil over de Bulle Unigenitus tuffchen zommigen van de Heeren Zendelingen en ons, welke de egte zin der ior. Stellingen is, die men gedoemd heeft. Met wie nu het de Hr. J. C. houd, kunnen wy niet zeker bepaalen, want bladz. 18. fielt by als een vafte regel voor , dat men altyd Stellingen doemt in haar eigen en natuurlyken zin : dus moet hy het met de Jefuiten en volilage Moliniflen houden, wegens de doeming der 101. Stellingen. Maar bladz. 128. vraagt hy met een foort van verontwaardiging: zult gy zeggen dat dc Paus die (101.) Stellingen op haar zelve, en in den natuurlyken zin gedoemt heeft? En hy tragt weer op andere plaatfen een anderen als den natuurlyken zin aan die Stellingen te geven; waar uit zoude blyken , dat hy een volmaakte Accommodant is, want dan houd hy het met de Jefuiten , dan met de Vranfche Bisfchoppen: hy weer dus zig na alles te voegen. Maar welk is dog die eigen en natuurlyken zin der 101. Stellingen? Zekerlyk, gelyk de Paus in de Bulle zelf zegt, die op en leid, die naaktelyk ontdekt en ten toon gefield is, die duidelyk en klaar aan de gelovigen vertoond word. Dan moet  ( 275 ) moet het immers gewis dien zin wezen, in welken de Jefuiten de Stellingen verftaan hebben , en geenzins dien gewrongen en uit nood gezogten zin, welken de Vranfche Biffchoppen daar aan gegeven hebben, en de Heeren Zendelingen daar aan geven, (zoo als wy nog gunstig willen ohderftellen, want zy nemen die Bulle aan zuiver, en zonder dat 'er eenig gewag gemaakt worde van uitleggingen, of iets dierge]yks.) Dit zoo zynde, gelyk het waarlyk is, deugd de Bulle niet; want dan doemd zy veele Chriftelyke waarheden : zy is dan met Regtmatig , maar Onregtmatig. III Men gelieve dan aan te merken: i°. dat de goedkeurders van het Boek der Zedelyke Aanmerkingen geen kwaad in het Boek, en dus in de 101. Stellingen uit het zelfde getrokken, gezien hebben. Dus nog de Cardinaal de Noailles, nog de groote Bossuet niet, welke laalte het Boek Schriftelyk heeft verdedigd, en wel zodanig, dat honderde J. C. die verdediging niet zullen wederleggen. 2°. Dat de Gelovigen voor dc doeminge der 101. Stellingen genen kwaaden zin daar in zyn gewaar geworden. 3°. Dat ook de Paus Innocentius XII die vry wat zwaarder weegt dan Clemens XI , 'er ook, met zyne onderzoekers van het Boek, geen kwaaden zin in gevonden heeft. 4°. Dat elk een, zoo haaft de Bulle uitkwam, met de groofte verflagendheid en verbaasdheid over de doeminge der 101. Stellingen was aangedaan, het welk als een geroep was voor de oude Leeringe 111 de Bulle gedoemd, en tegen de dwaalingen door de Bulle begunftïgd. 50. Dat de Vranfche Bisfchoppen zelfs de Bulle niet hebben aangenomen, dan met wydloopige uitleggingen , eeric S a m  C 276- ) in het jaar 1714. en wederom in het jaar 1720. om de gedoemde waarheden eenigzins nog te befchermen : il faut mettre la foi a couvert, zeiden zy, men moet het Geloof in veiligheid itellen. 6°. Dat de Paus tegen die uitleggingen hevig is uitgevaren in zyne Brieven Paftor alis officii, in welke hy die Biffchoppen hekeld, dat zy bejiaan hadden zyne Bulle uit te leggen. 7°. Dat die Bulle niet dan door dwang is aangenomen. 8", Dat de weinige BifTchoppen van andere Landen , welker aanneminge men gebedeld heeft, ze hebben aangenomen zonder onderzoek, en enkelyk op den valfchen grond van de'gewaande Paufelyke onfeilbaarheid. 9°. Dat zelfs op die wyze het derde deel der Bisfchoppen de Bulle niet hebben aangenomen , niet tegenftaande alle pogingen om het getal der aannemers, ten minften door den naam, te vergrooten (*). 10. Dat de uitleggingen der Bulle tegen de borft der yveraars van die Bulle floot: waarom ook de Zendelingen dezelve zuiver , en zonder uitleggingen hebben moeten aannemen. 11°. Dat de uitleggingen, welke men aan de Bulle gegeven heeft, nog verfchillende zyn. 12". Dat de Koning van Vrankryk, Lode- wyk (*) Een zeer bekwaam Godsgdeerde van Tralie heeft nogonlangs tegen den Exjefuit Zaccaria deze gewaande aanneeming van de Bulle Unigenitus door alle de BilTchoppen op nieuw tegengefproken. Hy toont aan, dat de Cardinaal tJï^ u 6 mt- de °nd,ertfkening van veele buirenlandfehe Biffchoppen in Vrankryk wilde pronken, met al zvn iever en aangewende moeite, niet meer als 30. naamen van zulke buitenlandfche Biffchoppen heeft kunnen verwonen ; dat hun getuigenis zelfs ars nul moet aangemerkt worden dewyl zy aiie zeiden die Bulle aangenomen te hebben, om dat zy den Paus voor onfeilbaar hielden.  ( 277 ) wyk XV. nazaat van Lodewyk XIV., op die tyd zelfs als men de aanneming der Bulle nog hevig voortzette, in zyn Ryk een eeuwigduurende Jlilzwygendheid over dezelve heeft opgeleid. 13 '. Dat de Keizer eindelyk de Bulle geheel vernietigt, en verboden heeft de aanneming van dat Decreet af te vorderen. Laat Myn Hr. nu in alle de Kerkelyke GefchiedenilTen een eenig voorbeeld zoeken, daar zulks, en alles te zamen aan een Paufelyk Decreet zou gebeurd zyn, en dat het echter goed zou wezen; jaa, laat hem zelfs tot de Ariaanfche Formulieren gaan: hy zal 'er wel bedrog en afperlïing vinden, maar geenzins alle deze dingen te zamen. Wat moet die Bulle dan een flegt ftuk wezen! En nogtans tragt Myn Hr. nu nog die Bulle te regtmatigen. Laaten wy nu nog ten overvloede eens kortelyk zien en beantwoorden, het geen de Hr. J. C. ter regt matiging van deze zyne geliefde Bulle inbrengt. 5- 3. Korte Bemerkingen over het gene de Hr. J. C. voor de Bulle inbrengt. I. Tn zyne Vc'e Brief, de eerfte over de Bulle, X haald hy de Voor- en Nareden der Bulle aan ,dien hy ook in het lange heeft uitgefchre ven, mogeiyk om zyn Schrift te vergroten, en wat bewyft die Voor- en Nareden der Bulle ? niet anders dan het doelwit van de opftelders derzelfde, met in het wilde 101. Stellingen te doemen, onder een ftuk of 20. kwaade benamingen in het gros, S 3 niet  ( 278 ) niet ongelyk aan eene Sententie, daar men 101. menfchen tot vérfcheide ftraffen zou veröordeelen ,zonder te zeggen of te verklaaren, welken van die twintigderley ftraffen yder ondergaan moJl, het welk eene wonderbaare Sententie zou zyn, en de Beul in gevaar zoude ftellen, van 'er een op te hangen, die maar te pronk moeft ftaan. Dat de Bulle de 101 Stellingen in haren eigen en natuurlyken zin doemd , die open en bloot leid voor ieder een, en die aan eik een klaarblyke'lyk is, fchynt de Hr. J. C. zelfs bladz. 120. te bekennen, daar hy zegt: dat de I'aus door zyne Bulle de verderfelyke doolingen in het Boek ontdekt heeft, en ze den Gelovigen Duidelyk beeft aangewezen, jaa dat de Stellingen zelfs , die in die Bulle gedoemd worden, die dolingen duidelyk genoeg behelzen. Zie daar dan de doolingen in de Stellingen door den Paus duidelyk aangewezen , fchoon zy in het honderd gedoemd zyn. Elk een kan dan die doolingen duidelyk zien (Myn Hr. is dan van een andere gevoelen als de Vranfche BilTchoppen). Waar toe dienen dan alle die uitleggingen der Stellingen, die aanwyzingen van den zin derzelfden, alle die draayingen ? Waar toe dat alles , als de dooling klaarblykelyk is ? Waarfchynelyk om ze te verduifteren, en om ons in een doolhof te brengen. Maar op het ogenblik verandert Myn Hr. van toon, en fpreekt zig zelf tegen; want op dezelve bladz. worden de Stellingen dubbelzinnig , duister en twyfelagtig. Kan men zig klaarder tegenfpreken ? Eerft zyn zy duidelyk, nu zyn zy duifier En zoo zyn Apellantje het met wil bekennen, dat zy dubbelzinnig, duister, twyfelagtig zyn, en ten minften eenen kwaa-  ( 279 ) kwaaden zin kunnen hebben, (hoe wankelbaar fpreekt hy !) zoo zal hy. het hem met geweld van redenen, en met overtuiging af moeten dwingen: hy dwinge het dan eerft zig zeiven af. Dan komt hy met de gewaande verdagtheid van den Vader Quenel aan, daar wy reeds genoeg van gefproken hebben. Hy kan nu zien, als hy niet vrywillig blind is, wie voor verdagt te houden was, den Vader Quenel of de fejuiten. Dan volgen die tien Stellingen, waarvan wy reeds gefproken, en 'ereenigen van vertoond hebben. Zyne opwerpzels en vragen bjadz. 128. 129. hebben wy in de< eerfte §. over de Bulle 'beantwoord. Wy gaan dan over tot zynen tweeden Brief over de Bulle. _ II. Bladz. iqa. en 133- laat hy zyn Mannetje een deel opwerpingen doen, welken hy dan op zyne wyze, dat is, flegter dan eenige van zyne voorgangers, beantwoord. De eerfte opwerping is, gy kunt het nog niet, (zegt gy) van U zelfs ver krygen, om my toe te Jlemmen, dat die Bulle van de Kerke aangenomen is. Deze aanneminge wilt hy dan bewyzen: waardoor* is het met duidelyk te toonen dat alle Biflchoppen die Bulle opentlyk hebben aangenomen? dat zy allegader in den zin der Bulle overeenkomen ! in confanguinitate Doclrince , zoo als Tertuliaan fpreekt QJ.br, de Frcefcript. C. 32.?) niets minder dan dat, maar met arme redentjes. Hoe? vraagd hy, na ruim een halve eeuw zal men nog twifien, of eene Uitfpraak over een Bock , en eenige Stellingen van de Biffchoppen aangenomen word of niet? Wat kragtig bewys! Ja, Myn Hr., veinft maar uwe verwondennge, na een halve eeuw zal men nog twifien of zulke eene Uitfpraak over een Boek, en over eenige Stellingen, Jr S 4 van  ( 28o ) van de Biflchoppen aangenomen is of niet; en daar is groote waarfchynelykheid dat men 'er nergens meer zal over twifien, als in ons arm Holland. De Keizer, en andere Catholyke Mogendheden, willen geen twifien 'meer over die Bulle dulden. De Uitfpraaken, inde BuWein Ccena Domini bevat, zyn van een vry ouder datum als de Bólle Unigenitus, en egter zullen wy wel betwijlen dat die Bulle van de Biffchoppen niet is aangenomen. De Uitfpraaken over de Romeinfche hoogdravendheden zyn ook nog van veel ouder datum, en evenwel zullen wy nog zeggen, dat die van de Biffchoppen niet zyn aangenomen. Waarom zouden wy dan na eene halve eeuwe niet mogen betwiffcen dat de Bulle Unigenitus van de Kerke niet is aangenomen? Dit was, volgens 'onzen held, te verdragen in het begin van den tweefpalt, en daar kon voor en tegen wezen; maar na zo veele jaaren, en zo menigte opvolgers van Paufen en Biffchoppen, hoe kan het wezen, dat deze aanneming nog niet beflifi is ? Het is genoegzaam beflifi, dat die gewaande aanneming noit plaatsgehad heeft: Myn Hr. antwoorde maar eens op de Boeken in welke zulks bewezen is. Daar is opzettelyk een heel Werkje over in onze taaie: dat de Bulle Unigenitus geenzins is aangenomen van de Kerke. Hy kan het bewezen vinden in het Examen Pacifique, daar het onwederleggelyk bewezen is, en in de Brieven tegen Pierman 15* Brief, die het ook onwederfprekelyk bewyft. Wy hebben dan veel meer reden om ons te verwonderen, dat 'er nog over getwifi word, dan hy; te meer, dewyl de Bulle genoegzaam vernietigd is, behalven by de Heeren Zendelingen. Van wien vraagd men  ( 28i ) men ze meer af? Het is 'er immers overal me" de gedaan. . * De Hr. J. C. wilt de Bulle doen aanzien als eene Uitfpraake der Kerke, en dus als een Regel des Geloofs. Hy weet immers wel dat de Koning van Vrankryk, met goedvinden van Benediftus XIV. in zyne Declaratie gezeit heeft, dat de Bulle Unigenitus niet had, nog kan hebben, nog de benaming, nog de Merktekens, nog de uitwerksels van een Regel des Geloofs. Dit word zelfs nu te Romen beleden: zie 'er hier een nieuw bewys;van, in de verklaaring van den onlangs Overledenen Cardinaal Marefofchi, welke hy met zyne eige hand gefchreven en ondertekent had op zyn Exemplaar van het Concilie, te Romen gehouden in het jaar 1725 (*). „ HetCon„ cilie van Rome heeft geenzins de Bulle Um„' genitus erkent voor een Regel des Geloofs: en „ deze benaming is zelfs tegenftrydig, (of komt „ niet overeen) met de veroordeeling van 101. Stellingen in globo (in het algemeen,) het [gene een Regel des Geloofs onzeker zoude " maaken. Deze woorden: wy erkennen haar „ voor C*~) Nullo modo h Concilio Conftitutio Unigenitus agni-. ta eft FideiRegula, cüm id repugnet damnationi 101. Pro. pofuionum 'in globo. quod incertam Fidei Regutam red. deret Sed illa verba: Nos..., tamquam Ftdet Regulam aeno'scimus, addita fuerunt in editione aFrancisco Anto. vio Fini, Episcopo Abellino & Conciln Secretano,deinde Cardinali. Hanc fraudem fabricatam fuifle narrant in/Edibus Tirocinii Societatis ]efu, contra mentem Conciln, & it (ene & impotenti Pontifice, apudquem Fini gratiofus erat, vel non agnitam , vel diffimulatam, tefte Benedtclo XIV. qui Cano. niftaj munere in eo Concilio fungebatur, & plunbus hanc tiiltoriam narravit. * M. Marefuscus. S. R. C. Sccrttarius, S 5  ( 28a ) „ voor een Regel des Geloofs, wierden daar in„ gelafr. en bygevoegt onder het drukken (van „ het Concilie) door Franciscus Antonius Fini, „ Biffchop van Alelino, Secretaris van hetCon„ cihe en daarna Cardinaal. Men zegt dat dit „ bedrog gefmeed wierd in het Novitiaat - Huis „ der Jefuiten , tegen de mening van het Con„ cilie; en dat de Paus, die zeer oud en zwak „ was, en by wien Fini in groote gunfl was, „ geen kennis van dit bedrog gehad heeft, of het „ als onaangemerkt liet begaan. Dit heeft Bene„ diclus XIV. getuigt , die als Canonift het „ Concilie had bygewoont, en die daarna deze „ Anecdote aan veele Perfoonen verhaalt heeft." Men weet dat dezelve Benediclus XIV. Paus geworden zynde, bevel gaf, onder anderen aan den vermaarden en Geleerden Hr. Bottari, onder Bibliothecaris van het Vaticaan, om meer diergelyke getuigeniffen wegens deze bedriegelyke vervalfching door den druk gemeen te maaken , gelyk ook gefchied is. Maar is 'er, vraagd hy nog, een eenige Bisfchop buiten deze Landen, zelfs in Vrankryk, die 'er opentlyk tegen opkomt? Zulks is niet meer nodig; buiten deze Landen en Vrankryk hebben zy zig 'er niet mede gemoeid. Daar is het altyd een dood ftuk geweeft. Maar waarom zyn zy 'er in Vrankryk niet tegen opgekomen, als de Koning de itilzwygendheid wegens de Bulle heeft opgeleid ? Waarom komt men tegen den Keizer niet op? Waarom zwygt het Roomfche Hof? Waarom mag men minder tegen de Bulle zwygen,dan voor de Bulle? Wat reden kan Myn Hr. daar van geven die verdraaglyk is? Hy wilt bladz. 133. dat een Biffchop, die wegens de Bulle zwygt , met ze niet tegen te fpreken,  ( 233 ) gelovende dat zy waarheden doemd, een mare Huiglaar word? Als de Paufen.eri de Biffchoppen geloven , dat de Bulle verderfelyke dwaalineen doemd , wat worden zy dan als zy zwygen , als de Bulle word tegengefproken en vernietigd? Het geen hy verders op bladz. 133. van de aanneming der Biffchoppen zegt, daar hy niet fchynt in te willen treden, en van de BilTchoppen van het Ooften, daar hy groote kenniffe van heeft, is meer te belachen dan te beantwoorden. Dat de Kerk de Bulle niet heeft aangenomen , is zoo voldoende bewezen, dat zulke arme praatjes die bewyzen niet zullen doen waggelen; daar moeten wel andere Mannen toe zyn als eenen J. C. a- ■ ■ III Wegens de goedkeuringen, welke het Boek der Zedelyke Aanmerkingen gehad heeft, antwoord hy: dat dit te kennen geeft, dat het vergif van het zelfde zeer verborgen is, zo dat de bellen zig daar aan kunnen vergrypen: het moeit wel diep verborgen zyn, dat de doorgeleerde en Wydberoemde Bossuet dat vergif niet heeft kunnen ontdekken, en zoo een vergiftig Boek verdedigd heeft : dat vergif moeft zeker wel diep verborgen zitten, dat de Doorl. Innocentius XII. , met de genen die het Boek tot twee maaien toe nauwkeurig onderzogt hebben, dat vergif niet hebben kunnen opdelven (*). Ik voor my, ik houd het hondertmaalen liever met J de O Een der 40. Vranfche Biflchoppen was ook in het iaar 1714. heel verlegen metdie goedkeuringen: ,, ik zie, zeide hy, van den eenen kant Heilige en Geleerde Bis" fchoppen enz. die het Boek goedkeuren en aanpryzen " en van den anderen kant een Paus die het Boek veroor. " deelt: dat maakt geen geringe zwaarigheid. "  C 2S4 ) de uitmuntende Innocentius, met de groote Bossuet en andere deftige en Heilige Goedkeurders van het Boek, dan met Clemens XI. de groote vriend der Jefuiten; en ik denk dat het Clemens XI om een ander vergif te doen geweeft is, dan om het gewaande vergif der 101. Stellingen, namelyk, om de vergiftige Leere der Jefuiten te begunftigen; dat ttrookt vry wat beter: die Paus dagt zelfs, dat de Vranfche Biffchoppen, met alle hunne uitleggingen, zyne Bulle vergiftigd hadden. Dog onze held gaat nog verder: al had de Paus het zelf goedgekeurd (*), dit heivyjl niet meer dat het onberispelyk is, als dat de Schriften van Origenes, de Schriften van Apollinaris, de Brieven van Pelagius, van een groot getal Bisfchoppen en Priejlers onberifpelyk bevonden wierden, en egter vervuld waren met dwaalingen. Arme redeneerder! Ziet gy niet dat men uwe redeneering tegen U kan wederom kaatzen ? De veröordeelinge van het Boek door Clemens XI. ie- (•) De vermaarde en zeer Geleerde Abt Renault te Rome zynde het eerfte jaar van de Paufelyke Regeering van Clemens XI. (in het jaar 1700.) en gehoor by zyne Heiligheid verworven hebbende, vond den Paus bezig met het leezen van het Boek der Zedelyke Aanmerkingen. Zie daar een ko/ielyb Boek, zeide de Paus tot hem: wy nebben niemand hier te Rome die bekwaam zy om zoo te fchry. ven. Het is nogtans dezelve Paus die 13. jaaren daarna dat Boek veroordeelde. Hy had toen het vergif van dat Boek nog niet ontdekt. Dog volgens den Hr. J. C. al had de Paus (Clemens XL zelfs) het goedgekeurd, dat zoude niets bewyzen , dan zoude het de Hr. T. C. wel veroordeelen. Vader Quenel is by hem zoo verdagt, dat de goedkeuring van deszelfs Boek, zelfs door den Paus, niets zoude bewyzen. Dat men hem nu befchuldige van een Pausgezinde te zyn!  ( 285 ) bewyft niet meer dat het Boek niet deugd, als dat de Schriften van den H. Athanafius, van den H. Hilarius en anderen, van den Paus Liberius en van nog grooter getal Biffchoppen en Priesters kwaad bevonden, en echter vervuld waren met de noodzaakelykfte Geloofswaarheden. Waarlylc, heel de handel wegens het Formulier en de Bulle zweemd zodanig naar den handel der Ariaanen en Pelagiaanen, dat men geen voorbeeld in de Oudheid zal vinden dat 'er zoo wel op kan gepaft worden. Wat nu verders zyne voorbeelden aangaat, wat Paus heeft tot tweemaalen toe die Schriften onderzogt tegen de aanklagers, en vrygefproken ? Schaamd hy zig dan niet zulke eene vergelyking te maken? En wat de Schriften van Pelagius belangd, hy weet dat de Paus Zozimus door Pelagius bedrogen wierd, dien de H. Auguftinus de oogen geopend heeft. Dan, in het geval van Paus Zozimus, kon men zeggen, dat zyne goedkeuring van de Leere van Pelagius niets anders bewees, dan dat de Paufen kunnen bedrogen worden : en de val van Paus Liberius bewyft, dat zy de waarheid kunnen verlaaten, en deszelfs verdedigers veroordeelen. Laat hy daar uit befluiten dztClemens XL,die zelfde Pelagiaanfche Leere was toegedaan, des te ligter het Boek der Zedelyke Aanmerkingen heeft kunnen doemen, voor hebbende de Leere van zyn geliefde Sfondratus en der nieuwe Pelagiaanen te begunftigen: dit befluit zoude beter ftrooken. Nog al zulke franjes: te meer blykt dit, als men nadenkt, dat niet alleen de Bulgezinden, zoo als gy luiden ons noemt, maar ook verfcheiden Apellanten zelfs hunne goedkeuringe hebben ingetrokken, en het Boek verboden en veroordeelt heb-  C 286 ) hebben; het geen allerduidelykjl te kennen geeft, dat het niet meer onberifpelyk was, maar dat zy overtuigt waren, dat het gevaarlyk voer de Gelovigen, en verderfyk was geworden, na dat het vergif 'er van was aangewezen. Alles is hier wederom even elendig, bedrieglyk en kreupel. Welke Goedkeurders waren Bulgezinden eer de Bulle eens in de wereld was ? Wat geheim! Wie zyn die verfcheiden Apellanten die hunne goed* keuringe ingetrokken hebben enz.? Myn Hr. zal ze daarna eens noemen, en tonen dat 'er geen vervolging is te werk gefteld, waar door zulke intrekking als niets te rekenen is, en ook dat zy deze intrekking hunner goedkeuringe niet herroepen hebben. Dat geeft nogtans aller duidelykjl te kennen, dat het Boek niet meer onberifpelyk was. Te voren was het dan onberispelyk, maar niet dan na dat eenige door geweld of anderzins tot de aanneminge der Bulle gebragt waren. Kan een wys hoofd zoo elendig redeneeren ? Maar als men nu eens nadenkt, dat veele duizenden, die de Bulle reeds aangenomen hadden , die aanneminge zelfs hebben herroepen, en dat 'er eene eeuwigduurende Jlilzwygendheid wegens de Bulle is opgeleid, en dat dit Decreet nu door zyne Keizerlyke Majefteit vernietigt is, en de Paufen blyven ftilzwygen , als ook deBifTchoppen, blyktdan ook niet aller duidelykjl dat deze geen kans zien om de Bulle te regtmatigen , en dat het Boek van den Vader Quenel wederom onberifpelyk is geworden? Dat zou nog meer dienen te volgen. Onder Innocentius XII. was het Boek onberifpelyk : onder Clemens XI. was het niet meer onberifpelyk. Onder Alexander VII. had Janfenius een kwaden zin beoogd: en bladz 34. zal het kunnen gebeuren dat fanfenius en zyn Boek van dien  ( 287 ) dien kwaden zin vrygepleit worden: en dus zal men volgens den Hr. J. C. van geloof moeten veranderen, zoo dikmaals als men eenfchoon H.... aantrekt. IV. Nog üegter maakt hy het wegens het beroep tot eene algemeene Kerkvergaderinge: van het beroep tot eene algemeene vergadering f zegge ik niets anders, als dat dit het regte middel is, zoo'er na geluifiert wierd, om de twifien te vereeuwigen, de dwaalingen hunnen voortgang te geven, en aldus de verleiders met de Kerk te doen /potten. Het is waarlyk al liegt genoeg gezeid! Als hy niets anders te zeggen had, had hy vry beter ftil gezwegen. Wat yffelyk denkbeeld geeft hy hier van het beroep tot de Algemeene Kerkvergaderingen? als het regte middel om de twifien te vereeuwigen enz., daar de Algemeene Kerkvergaderingen altyd by de H. Paufen, by de H. Vaders en by de Gelovigen zyn aangezien geweeft., als het regté middel, om de twifien te vereffenen, den voortgang der dwaalingen te ftuiten, en de Kerk tegens de fpotternye der verleiders te beveiligen. Waar toe zyn anders de Algemeene Kerkvergaderingen gehouden? Is zulks gefchied om de twifien te vereeuwigen , om de dwaalingen voortgang te geven, om de verleiders met de Kerk te doen /potten ? Hv zegt evenwel nog iets anders: kan men ook iets anders van verwagten, terwyl de ver/preide Kerk reeds geoordeeld heeft ? Zoo 'er iets is om mede te /potten, zoo is het met dit voorgeven, dat de ver/preidc Kerk reeds geoordeeld heeft. Waar is dat oordeel ? wat heeft zy gezeid? wat zegt nu de verfpreide Kerk? Een Hisfchop enz. van Duitfchland zullen het hem zeggen in het aanhangzel agter ons Antwoord. Dat zou wederom op de gewaande aanneminge der Kerke  ( 288 ) Kerke aankomen, daar wy al genoeg over gezeid hebben. Een menfch die zoo afgryzeJyk /preekt van het beroep tot de Algemeene Kerkvergaderingen, verdiend in het geheel geen geloof meer. Hy gaat egter nog voord : of is het oit te denken, dat die zelfde Biffchoppen, die tog in de Vergadering als Regters moeten zitten, van gevoelens zouden veranderen, en die Bulle zouden doemen, die zoo eenparig en plegtig aangenomen hebben. Grove leugens! Waar is die eenpaarige en plegtige aanneminge? Daar zyne nog honderde Biflchoppen die de Bulle noit gezien hebben. Verders is zulks niet veel meer nu te denken wegens de Bulle, als het te denken was wegens de Ariaanfche Formulieren en de Leeraarende Brieven van Paus Honorius ? en egter is het gefchied. Mag Myn Hr. ook niet denken, dat veele Biffchoppen,jaa de Paus zelfs, andere gevoelens hebben als hy? De tydenzyn verandert , en veele zyn ook met de tyd van gevoelens verandert. Myn Hr. rekend immers het ïfilzwygen voor eene toeftemminge: alle de Biffchoppen , en de Paus qok zwygen nu; zy ftemmen dan toe en aan de fiilzwygendheid door Lodewyk XV. opgeleid wegens de Bulle, en aan deszelfs affchaffing door Jofeph II. Dan gaat hy over om op de verflagendheid te antwoorden, welke de Bulle in de gemoederen veroorzaakte, zoo haaft zy te voorfchyn kwam, (een klaar blyk dat zy niet deugde) : dog daar van hebben wy reeds gefproken. Hy wilt hier weer, tegen alle reden aan, uit die verflagendheid , het groot gezag van den Jpofiolifchen Stoel _ (het welk hier in genen deelete pas komt,) befluiten. Het groot gezag van den Jpojlolifchen Stoel  ( m ) Stoel is daar pok byzonderlyk gebleken in het verwerpen van de Bulle in Ccena Domini door alle de Catholyke Mogentheden, en door hunne eenpaarige tcgenfpraak. Blykt dan iemands gezag xxït. de tegenfpraak dien hy lyd? Het gene hy verders hier van de Conciliën zegt, • komt zoo min te pas als de Apoftolifche Stoel. De Bulle is van Clemens XI. en niet van den H. Stoel. Zoo 'er iemand is, die de zaaken niet flegts zoekt in de war te brengen , maar die dezelve geduurig verward en in de war brengd, is hy het. V. Nu wilt hy antwoorden op de zvvaarigheid, wegens de doeminge der Stellingen in het wilde: Gy zegt, dus doed hy zyn Apellantje fpreken, dat het onbetamelyk is eene menigte Stellingen in het algemeen te doemen, en zonder aan elke Stelling zyne benaming te geven; om dat men in zoo een geval niet weet wat men geloven of doemen moet, dat ook van zoo eene handel in de Kerke geen voorbeeld is. Hier op zegge ik, dat ik u zeer gaarne toejlemme, dat het dan gemakkelyker is den zin , die gedoemt word, te verftaan, dat ik ook wel wenfehte, wat my belangt, en wel onï uw ent wille, dat het gefchied was, gelyk het met de V. Stellingen van Janfenius gefchied is. Daar moeft tog weer eene onwaarheid agter aangelapt worden: gelyk het met de V. Stellingen van janfenius gefchied is Waar heeft de Paus den zin van Janfenius verklaard, d-iar tot nog toe over getwifl word?Zoo eene onwaarheid lapt hy 'er maar aan als of het eene, zekere wiffewaarheid was; daar hy zelf bladz. 7. en 33. te kennen geeft, dat de V. Stellingen geenen zin ter wereld hebben: den zin althans van Calvin niet, of enig ander.Van die .algemeene doeming der 10 r. Stellingen T ia  ( 29° ) in het wilde hebben wy reeds gefproken, en de onbetaamelykheid van dien handel bemerkt: Myn Hr. weet zelf nog niet wat benaming, van die menigte, op yder Stelling paft, en welk 'er de gedoemde zin van is, dewyl de Cardinaal de Biffy, die groote voorftander der Bulle, zelf beleed dat de Biffchoppen het niet kunnen weten. Hoe zal Myn Hr. het dan weten ? Dog de Bulle heeft nog een ander gebrek, namelyk dat zy niet verklaard wat zy in ieder Stellinge wilt gedoemd hebben , en wat waarheid men integendeel moet geloven. Dus blyft de twift duuren, om dat men niet weet, in wat zin de Stellingen gedoemd zyn; en dus is zoo een Paufelyk Decreet juift bewaam om de twifien te vereeuwigen , en byzonderlyk om de dwaalingen hunnen voortgang te geven , gelyk het met de dwaalingen der Jefuiten klaar gebleken is. Daar toe hadden zy ook die Bulle doen uitgeven. Myn Hr. doed dan zeer wel van her gaarne toe te fiemmen: maar dan moeft Myn Hr. ook niet op de eene plaats zeggen, dat de zin der Stellingen dubbelzinnig, duifier en twyfelagtig is; en op de andere plaats , dat die zin duidelyk is; en nu hier niet weer te kennen geven, dat die zin zoo klaar en duidelyk niet is. Als de kwaade zin der Stellingen openbaar, klaar en duidelyk was, dan was 'er zoo veel niet aangelegen, of de Paus ze in het honderd en in het wilde veroordeeld had, en of hy 'er den kwaaden zin, in welken zy veroordeeld wierden, uitdrukte of niet: maar als de zin der Stellingen dubbelzinnig, duifier en ttvyfelagtig is, dan is het onbetamelyk dat men den zin niet verklaard in welken men ze doemd: en zulk een dubbelzinnig, dttis-  ( 291 ) duifter, twyfelagtig en onbetamelyk Decreet durft egter de Hr. J. C. aan de H. Kerke toefchryven ! Dog de Jefuiten waren vee! te flim, om te doen verklaaren wat men indexoi. Stellingen doemde : anders had Clemens XI. miffchien gevaren als de Pms Honorius. De voorbeelden van zulke doemingen , welke Myn Hr., naar het voorbeeld zyner voorgangeren, ter verfchoninge zyner Bulle bybrengt, gelden hier niet: de zaaken zyn te ongelyk, zoo als meermaals zonneklaar bewezen is, en zoo als Myn Hr. zelfs, ten minften wegens eenigen, wel gevoeld; want Myn Hr. bekend zelfs bladz. 157. dat als de zin der Stellingen genoegzaam bepaald is, 'er dan geen uitlegging nodig is: zoo is het ook met zyne voorbeelden. Het blyft dan zeker, dat het onbetamelyk is zulke Stellingen op zodanige wyze te doemen. Myn Hr. gelieve verders eens gemoedelyk en met aandagt te lezen de 2. g. van het Eerfte Deel van het Examen Pacifique de ï' accept ation £f du fond de la Bulle. VI, Eindelyk zoekt hy met veel moeite en argliftige draaijeryen op de laafte opwerping, onder die menigte van zyn Apellantje, te antwoorden, hier in beftaande: dat het noit geöorlofd is Stellingen te doemen, die de eigenjlewoorden der H. Schriftuur, en Oudvaderen behelzen. Dit Jlemt hy hem volmondig toe. Daar op maakt hy met veele woorden egter eene bepaalinge, dien hy met veel weiniger had kunnen maaken, en welke wy hem ook toefiemmen. Maar wy Jletnmen hem niet toe, dat men deze Stellinge moet doemen: de Vader is meer dan Chriftus,zonder dezelfde zfi'r te leggen, of zonder denzin te verklaaren in welken men ze doemd ; want die woor- * den hebben dezelve betekeninge, en zyn dezelve genoegzaam als deze vznChïiïïüs Joan XIV. 28: ï 2 de  ( 202 ) de Vader is meerder dan ik. Myn Hr. moet dit Nbekennen, of hy moet zyne volmondige toeJlemminge weer in den hals haaien: zoo reukeloos fchryft hy. Al wat hy hier bladz. 140. en 141 zegt, is buiten den haak in ons gefchil, en niets anders dan wildzang. Hy gevoeld het zelfs wel, dus komt hy wat nader , en doet zig opwerpen: Maar het komt hier niet aan, zegt gy, op een enkele Oudvader, die voor den twift gelceft heeft; Catholyke Stellingen veröordeelen moet , als 'er agterdogt is dat 'er een kwade zin onder fchuild. Aanftonds zullen wy dat mooi je voorbeeld zien. Maar vooraf houd ik tegen hem  ( 3°i ) hem ftaande, dat 'er 'm letterlyk Catholyke Stellingen geen kwaade leer kan fchuilen. En dat derhalven de verdagtheid van de gene die letterlyk Catholyke Stellingen leerd, niet anders dan eene ingebeelde verdagtheid kan zyn (*). Laaten wy nu zyn voorbeeld befchoüwen. Zyn het Stellingen die de Leere der H. Schrift en der Vaderen behelzen ? niets minder als dat; daar komt het nogtans hier op aan, en wel op 101. Stellingen, welke de taal der H. Schrift en der Vaderen behelzen, zoo als hy zelf onderjleld, en in bovengemelde Boeken bewezen is. Welk is dan zyn mooi voorbeeld? 't is een Ariaanfch Formulier, 't weikhy niet eens aanhaald, hyzegt nogtans, dat het volkomen in haaren letterlyken zin Catholyk was. Laaten wy het maar, zonder het te onderzoeken, onderftellen. Dog het enkel woordje Omousion, zegt hy, was 'er uit: dat is te zeggen, het eigen woordje, dat de Ariaanen als de pefl vermyden, en dat zy noit hebben willen ondertekenen. Dus was dat Formulier niet volkomen Catholyk, want het voornaamfte ontbrak 'er aan? Komt het in de 101. Stellingen op een enkel woordje aan ? Hebben de Biffchoppen ooit dat letterlyk Catholyk Formulier gedoemd, gelyk Clemens IX. de 101. Stellingen gedoemd heeft? neen, maar zy hebben het verworpen. Maar waarom hebben zy het verworpen? om dat het woordje Omoufion, dat het voornaamfte van allen was om te praamen, en het welk zy als de peft vermyden, aan het (*) Eene .Stellinge kan letterlek Catholyk zyn , en de Schryver kan dwaalen in de uitlegging welke hy daar aan geeft: dan kan men wel zyne uitlegging veroordeelen, maar niet de letterlyke Catholyke Stellinge.  ( 3°2 ) het Formulier ontbrak. Wat betrek heeft zulks op ons gefchil ? Verders field hy dit voorbeeld zeer bedriegelyk voor, want men zou uit zyn verhaal opvatten , als of die menigte Biffchoppen in het geweldig Concilie van Ritnini heel gewillig °en goedsmoeds dat Formulier ondertekenden, en ftraks berouw kregen: egter is de zaak heel anders gelegen. De Ariaanen fpeelden hunnen rol in dat Concilie van 400 Biffchoppen , gelyk de Jefuiten te Romen hunnen rol gefpeeld hebben ten aanzien van het berugte Formulier en van de vermaarde Bulle Unigenitus. Vleijingen, beloften, Jlrelingen, en eindelyk geweld, wierd 'er in 't werk gefield, om de Bijfchoppen tot de ondertekeninge te brengen, 't welk eindelyk den Ariaanen gelukte. En merkelyken tyd daarna zyn die Biffchoppen _ eerft herkomen ; zoo dat dit voorbeeld geenzins diend voor de Bulle, maar zeer wel tegen dezelve, want zy is ook op dezelfde wyze, dat is , met vleijingen, beloften, bedreigingen en met geweld voortgezet; en dan nog maar in fchyn van het grootfte deel der Vranfche Biffchoppen aangenomen, dewyl zy, met dit alles, de Bulle niet hebben willen aannemen , dan met wydloopige Uitleggingen, om de waarheden, die door dezelve gedoemd worden, te beveiligen. Moet hy niet alle fchaamte afgeleid hebben , om zoo een Ariaanfch voorbeeld by te brengen, dat zoo taftbaar tegen de Bulle diend? Wederom, nog een mooie vraag, bladz. 148, is het dan geöorlofd ene Geloofsbelydeniffe te doemen, daar de allerheiligfie waarheden in ftaan? Daar geen de minfie dwaalinge in te vinden is? enz. Neen, dat is niet geöorlofd; als dat eöorlofdg was, kon men alles doemen; dan was  ( 3°3 ) was 'er geen Geloofsbelydeniffe, hoe klaar zy zyn mogt, nog geen een Boek veilig. En nog is hy moedig genoeg, na zulke wonderfpreuken, te zeggen: ver gelyk nu dit voorbeeld eens met de (101) Stellingen, die gedoemd zyn. Wy willen die vergelyking zeer gaarne doen; wat zal 'er uit volgen? dat de Bulle 101. waarheden doemd, die de Leere der H. Schriftuure en der H. Vaderen behelzen , en dat gevolglyk de Bulle het ondeugenfte ftuk is dat in de Kerkelyke Hiftorie te vinden is. Toond onze Vriend niet wonder wel de Regtmatigheid van zyne geliefde Bulle ? Want hy zal zoo moeten redeneeren: al waren de 101 Stellingen zoo veele allerheilig/Ie waarheden, en in haar letterlyken zin Catholyk, men moet ze doemen, om dat Clemens XI gemeent heeft dat de Schryver iets kwaads voor had, al heeft hy niet willen zeggen wat kwaad hy in den Schryver vermoedde. Na zulke vragen en redeneeringen maakt hy het nog erger: 't Is de gewoonte, zegt hy, van luiden die verrqjfen willen, hunne dwalingen met Catholyke woorden te befiryken, en onder fpreekwyzen en ftellingen van de H. Schriften en Vaderen te verbergen (*), zo dat zy de befte kunnen misleiden. Hier in munt bezonderlyk uit de Schryver der Zedelyke Aanmerkingen, en zyn konft is daar zo groot geweeft, dat hy de goedkeuringe der bekwaamste Biffchoppen voor zyn Bock heeft weten te krygen (f). Wat bekwaamheid moeten dan die weinige en partydige veröordeelders van " dat (*) Hy belyd dan dat de 101. Stellingen fpreekwyzen zyn van de H. Schriften en Fadercn, welke Ipreekwyzen men volgens hem mag doemen: wat is 'er i'chrikkelyker 1 , (f) Hy moeft'er by voegen, van den Paus Innocentius XII.  C 304 ) .dat Boek wel gehad hebben! Wat draai Myn Hr. ook aan de Bulle mag geven, hy kan wel ltaat maaken, dat zyn Boekje de goedkeuringe der bekwaamste Biffchoppen niet zal krygen. Het word nog al mooijer: dog het is eindelyk ontdekt, en toen werd het de pligt van den Jpoftolifehen Stoel en van de andere Harders der Kerke (*), •wilden zy den naam niet dragen van Huurlingen, het kwaad tegen te gaan, en onder wat woorden ook, (al waaren het nog zoo Catholyk) die dwalingen te doemen. Wat dan die bekwaame Biflchoppen geweeft zyn; die het Boek hebben goedgekeurd, en byzonderlyk de groote Bossuet , die het zelfs verdedigd heeft, zal Myn Hr. daar •na eens zeggen. Hy gaat voort: .flor Catholyk zyne uitdrukkingen ook mogen wezen, (die van den Vader Quenel) hoe onwraakbaar de letterlyke zin, zo haajl als men verwittigd wierd van het kwaad oogmerk van den Schryver, (van de Jefuitfche dwaalingen tegen te gaan) die met die zelve uitdrukkingen de dwalinge voorhadde, moesten zyne Stellingen gedoemd worden. Mooie' grondregels, om alles te doemen wat men wil1 Maar waar haaldMyn Hr. die grondregels? waar zyn die goedgekeurd en aangenomen? Ik weet niet dat ik oit een menfch erger en flegter heb hooren wanredeneeren. Want wie heeft oit gezeid dat men Stellingen mag doemen, hoe Catholyk de uitdrukkingen mogen wezen, hoe onwraakbaar s de (*) De Harders der Vranfche Kerke oordeelden dat het hun phgt was in weérwil van Clemens XI. zvne Bulle uit te leggen, om ze dus, ware het mogeiyk, Chritten temaken, want de voorgewende openbaare etter der 101. Stellingen, was zoo openhaar voor hen niet , en Clemens XI. wilde ze hen niet ontdekken.  ( 3°5 ) de letterlyke zin ? Wie kan zig dan Catholyk genoeg uitdrukken? Na zoo mooie inleidinge volgd bladz. 149. zyn laafte voorbeeld, dat de Kerke eene Gelooïsbel-ïdenisse , daar de allerheiligste ■waarheden in ftaan, daar geen de minste dwaalinge in te vinden is, mag , ja moet doemen (*). Welk is nu dat laatfte en doorflaande voorbeeld ? het is dat van Vitalis , om dat hy verdagt wierd de dwaalingen der Apoli'nariften aan te kleven. De Paus Damafus, en andere Bisfchoppen-, waar onder Gregorius van Nazianzen, die het in eene Brief aan Cledonius verhaalt, hadden ook zyne Geloofs belydeniffe goedgekeurd , om dat zy daar niets in vonden dan Catholyke Stellingen, en deze uitdrukkeiyke woorden: zoo wie zegt, dat onze Heer en Zaligmaker " geen ziel, of geeft, afreden,^ of geen begrip „ gehad heeft, die zy vervloekt." Ik vraag Myn Hr., iioe ftout en onbefchaamd hy wezen mag, of hy die Stellinge, zonder enige uitlegginge of verklaaringe, durfd doemen? of hy durft zeggen, dat onze Zaligmaker geen ziel, of geeft, of begrip gehad heeft ? Indien hy het doed, is hy een ketter ;• durft hy het zelfs niet doen, met watger..o~d zoekt hy dan de Chriftenen wys te maaken, dat anderen het, zonder uitlegginge (want daar komt het hier op aan) gedaan hebben ? Al wat hy hier en-op bladz. 150. tot de nieuwe opwerping zegt, zyn dwaalfpraaken en louter be- C) Als die afgryzelyke Stelling waar is, dan is het wonder dat de Paus de 101. Stellingen gedoemd beert : en dan valt 'er niet meer te redeneeren. Myn Hr. heeft niets anders dan die Stellinge nodig, en de Bulle te regtmatigen. Maar dan is 'er «iets zoo flegt, ofhy kan het regtmatigen.  C 3°6 ) bedrog. Zyn Apellantje, van wiens opregthcid hy verzekert is, mag bet hem toejlemmen, maar geen Catholyk die wel onderwezen is, zal hem zyne dwaalfpraaken toejlemmen. VII. Van het gene hy verder in dien VI. Brief rammeid, is my de moeite niet waard om 'er van te fpreken, dewyl hy op het einde van bladz. 154. zelf omverre floot, het gene hy door zyne mooie voorbeelden, en trouwlooze redeneeringen , had tragten te bewyzen; want 't is aldaar dac hy, tegen zyne onderftellinge zegt : zoo wil ik u egter nog toestaan het gene gy beweert , dat de Kerke noit enige woorden, spreekwyzen, en Stellingen doemd, byzonderlyk wanneer zy, of dubbelzinnig zyn, of uit de H. Schriften en Oudvaderen getrokken fchynen te wezen, dan met eene duidelyke verklaring, welken zin zy daar gedoemd wil hebben, op dat de Gelovigen volkomen verwittigt worden , welken zin daar gedoemd is. Waar toe dan zoo veel papier beklad met valfche voorgevingen , met valfche en afgryzelyke grondregels, met verkeerde en kwaalyk bygebragte voorbeelden, daar gy nu zelf de waarheid belyd , zonder door uw Mannetje daar eens toe gepraamd te wezen ? Wat ftaat, beminde lezer, kan men maaken op zulk een wankelbaar menfch, die zelf omverre werpt het gene hy met zoo veel moeite had opgeregt? zyn weerga van zelfs ftryd is 'er nauwlyks te vinden. Waar zyn dan nu de duidelyke verklaaringen van Clemens XI. over den gedoemden zin der ior. Stellingen? Waar zyn ook de duidelyke verklaaringen der Kerke over die zelve gedoemde zin? Als gy dit laatfte toejlaat, fchrab dan uit al wat gy van te voren gefchreven hebt. §• 4.  ( 3°7 ) 5- 4. Vervolg van het gene de Hr. J. C. voor de . Bulle inbrengd in zyne Vilde Brief. I. Tn zyne zevende Brief, de derde over de JL Bulle,hervat hy het gene hy bladz. 154. reeds gezeid had: Maar hier by (by zyne bekentenis van het gene hy gelochend had) bewere ik ook, het geen noit regtzinnig menfch zal kunnen lochenen , dat zulke eene uitlegging of verklaring genoegzaam, ja ten overvloede te ■vinden is in de Bulle zelve, als ook tn andere ftukken voor, en na dezelve, zoo dat de gelovigen ten overvloede kan en moet blyken , welken zin de Paus en de Biffchoppen gedoemd hebben. Ik weet niet of hy zelf weet en verftaat wat hy fchryft; althans hier is het wederom leugenagtig, gebrekkelyk, dubbelzinnig kreupel en zelfs tegenftrydig aan het gene hy van te voren gezegt had. Op zyne beweeringe zal niemand ligt meer ftaat maaken, dewyl hy het gene hy eerft met al zyn vermogen beweerd had, dat van zelfs tegen fpreekt en ontkend, gelyk wy getoond hebben. Dat inde Bulle zelve eene genoegzaame uitlegging of verklaaring te vinden is, in welken zin de 101. Stellingen gedoemd zyn, is eene grove en taftbaare onwaarheid. Zulks blykt uit de Bulle zelfs, die geen de^minfte fchaduwe van uit legging behelll: dit blykt verders hier uit, i°. dat de Vranfche Biffchoppen, zoo haaft de Bulle was uitgekomen, van den Paus uitleggingen en verklaaringen der Bulle verzogt hebben. 2. Dat zy, die niet hebbende kunnen bekomen, zelfs V 2 uit-  ( 3°3 ) uitleggingen en verklaaringen op hunne wyze gegeven hebben. 30. Dat de Cardinaal de Biffy, die in het geheim der Jefuiten was, en dus geen uitlegging der Bulle wilde hebben, zeide opentlyk, gelyk wy gezien hebben , dat de Biffchoppen zelfs den egten zin der Bulle niet konden weten. En 40. dat men tot heden toe over den zin derzelfde getwifl heeft, en nog blyft twiften. Wat de andere flukken belangd , waar zyn de ftukken, uit welken men den zin der Bulle kan zien en weten, voor en eer zy eens was uitgegeven? Wat kan 'er gebrekkelyker en kreupeler wezen ! Aangaande nu de ftukken na. de Bulle, niets is 'er verwarder dan de ftukken der Bulle-aannemers en Bulgezinden op dit ftuk. De Jefuiten hebben de Stellingen uitgeleid in haaren eigen en natuurlyken zin, ftrydig tegen hunne kwaade Leerftukken. Om die kwaade Leerftukken te verdedigen, heeft . men zig meermaals op de Bulle beroepen. Dat wiften, dat zagen reeds de Vranfche Biffchoppen, daarom hebben zy ze uitgeleid (om het geloof te behouden, om de waarheid niet opentlyk te verraaden) in eenen vreemden en gewrongen zin, welken van niemand gehouden word,en zonder zelfs te weten of Clemens XI. die 101. Stellingen in dien zin gedoemd had, welken zy aan de Stellingen gaven ; en deze uitleggingen zyn nog verfchillig de een van den anderen. De LUI. Stelling word, b. v ten minften in agt zinnen uitgele d. (zie het Examen Picafique i. Deel, g. 2. N. IX.) Het blykt dan uit de ftukken na de Bulle, van den kant der Bulgezinden, hoe Vaar de, zin der Stellingen is, dewyl zy in den zin zoo grootelyks verfchiüen! Zoo 'er dan eeni-  ( 3°9 ) eenige uitlegging of verklaaring der Bulle ge ■ noegzaam moet geagt worden, door de ftukken na de Bulle, zoo moeten het de Schriften wezen, die tegen de Bulle gefchreven zyn, en in welke de Stellingen uitgeleid en verklaard worden , gelyk zulks b. v. gedaan word m het meermaals aangewezen Examen Pacifique. Indien Myn Hr. dat Schrift met aandagt leeft, en nog enig gemoed heeft, moet hy overtuigd zyn van de flegtheid der Bulle : anderen kunnen zig voldoen in de Brieven van Vlaming (alias Zeelander) tegen Pierman. II. Wy gaan dan nu tot zynen VII. Brief over. Het gene hy zyn harfenfchim in het begin van dezelfde doet fchryven, is eene aaneenfchaakelinge van ongerymdheden. Hy doet hem voldaan zyn over de Gcloofsbelydenijfe van Ritnini, zoo als hy het Ariaanfche Formulier noemd ,op welke die Geleerde Man noit gedagt bad. Hy zal ook nog veele andere mooie dingen leeren van zynen Meefter, op welke hy noit gedagt ha l. Hy doed hem dan voor eerlt houden , dat men Stellingen, die in haaren letterlyken zin goed zyn, ja eene Geloofsbelydeniffe, daar de dierbaarste waarheden in uitgedrukt ftaan, en daar geen dwaaung hoe genaamt geuit word, kan doemen. Juift het tegendeel van hec gene hy hier zyn fchim doet toeftemmen, had hy zelf onmiddelyk te vooren (bladz I54-) gelochent , * namelyk, dat de Kerk noit eenige woorden, fpreekwyzen en Stellingen doemd, byzonderlyk wanneer zy of dubbelzinnig zyn, of uit de H. Schriften en Oudvaderen getrokken fchynen te wezen , dan met eene duidelyke vekklaaring, welken zin zy daar gedoemd wil hebben. Het zelfde ftemd hy nog eens toe, en gaarne V 3 toe  ( 3i° ) toe bladz. 157.: Ik wil dan gaarne toe-/temmen, dat de Kerke geene woorden, fpreekwyzen of Stellingen, die eenen goeden zin hebben, of van de H. Schriften en Oudv ader en gebruikt zyn, doemd, zonder daar eene uitlegging , of verklaaring by te voegen Zie daar dan een en dezelve zaak eerft opzettelyk beweerd, .tot tweémaalen toe duidelyk, en gaarne toeftemd, en tot tweémaalen wederom ontkend! Wat zelfs ftryd! Zulke verdedigers heeft de Bulle! Mentita efi iniquitasfibi, de boosheid heeft tegen zig zeiven gelogen. III. Dan wilt hy (bladz. 158.) dat de zin der 101. Stellingen genoeg bekend is , zoo dat de Paus dien zin niet behoefde te verklaarerï. Bladz, 134. had de Paus dien zin ten overvloedeverklaart: nu behoefde hy dien zin niet te verklaaren, dewyl die zin genoeg bekend is. Zoo dat, volgens hem, eindelyk alleen onze twift daar in bejlaat, of de zin der ior Stellingen, die van den Paus en Biffchoppen gedoemd is, genoeg bepaald, verklaart en bekent is, zoo dat een ieder der Gelovigen weten kan welken zin en leering dc Kerke daar aan toefchryft, welken zin en kering zy heeft willen doemen. Doch kan men daar nog aan twyfelen, na zoo eenen geruimen tyd, als daar over van beide kanten gefproken, gefchreven en getwifl is! Meent hy dan, om dat 'er zoo een geruimen tyd verlopen is, dat men alles heeft vergeten wat 'erin het jaar 1714. eni72o. gebeurd is, als de Bulle-aannemers zoo twifien over den zin der Bulle? Hier is wederom een babel van verwarrmge; Paus, Biffchoppen en Kerke zyn wederom onder een gemengd. De Kerk heeft de Bulle niet uitgegeven , maar de Paus; de Kerk heeft ze met aangenomen, ook niet uitgeleid of verklaard : de Biffchoppen hebben de  C 3" ) de Bulle niet opgefteld en uitgegeven : de Vranfche Biffchoppen alleen , of liever het grootfte deel derzelfde, hebben 'er uitleggingen over gegeven: de Paus, die de Bulle uitgegeven heeft, heeft 'er noit uitleggingen of verklaringen over gegeven, nog willen geven, alhoewel daartoe van de Vranfche Biffchoppen op het kragtigfte verzogt zynde geworden. Dus is het altyd twyfelagtig gebleven, en blyft het nog, wat leeringe de Paus heeft willen goedkeuren of doemen door zyne Bulle. En Myn Hr. kan nog wel honderd jaaren werk vinden, om te bewyzen , dat de zin , welken hy aan de Bulle geeft, de egte en waare zin is. Clemens XI. uitgever der Bulle, heeft noit den zin willen verklaren: de Vranfche Biffchoppen hebben in hunne uitleggingen eenige zinnen aan de de Stellingen gegeven: dog die uitleggingen zyn ter kwaader trouwe gemaakt, en zyn verfchillende , en Clemens XI. heeft ze niet goedgekeurd , maar integendeel het kwaalyk genomen. De Cardinaal de Biffy betuigd daarenboven, dat de Biffchoppen den egten zin niet hebben kunnen weten. De Jefuiten, die den zin, be- , neffens den Paus, het beft hebben kunnen weten , verftaan de Bulle juift Jlrydig aan de uitleggingen der Vranfche Biffchoppen: wy verftaan de Bulle gelyk de Jefuiten haar verftaan: de Vranfche Biffchoppen hebben de Bulle aangenomen volgens hunne uitleggingen, en niet zoo als zy is; andere annemers hebben ze insgelyks aangenomen zonder dat wy weten of het volgens deze of gene uitleggingen gefchied is: anderen (maar in zeer klein getal, gelyk een Languet en Saleon, zoo als het gebleeken is in de zaak van Bellelli en Berd) hebben ze aanV 4 Se"  ( Si* ) genomen zuiver en zonder uitleggingen. Myn Hr. zelf zegt dat de Stellingen twyfelagtig , duifier, en dubbelzinnig zyn, Hoe weet Myn Hr. dan , dat de zin, welken hy aan de Bulle geeft, die egte en waare zin derzelve is ? Heeft Clemens XI. het hem dan na zyn dood komen zeggen? De Apellanten haaien een goed deel kwaade en verderffelyke Leerfteiüngen der Jefuiten aan, ftrydig tegen dè 101. Stellingen , en beweren klaarblykelyk, uit deze ftrydigheid, dat dc Paus de oude waarheden, die altyd en overal geieerd zyn, door zyne Rulle gedoemd heeft, indien men dezelve in haar natuurlyken zin befchouwt, en dat hy de vertoonde Jefuitfche dwaaiingen heeft willen begimfiigen. Zulks bewyzen zy Ook uit de Bulle zelve, die zegt, dat zy elke Stellinge in het byzonder doemd. Dat zy doemd alle de Stellingen, niet volgens eenen vreemden en verre gezogte zin, maar volgens haare natuurïyke en openbaare betekening, gelyk die doorgaans van, elk een opgevat word. Dat zy uitfpraak doed over de gefchillen die toen in zwang % waren Elk een kan zien waar over die gefchillen liepen, in de Brieven van Montaltius, in de Schriften van den Hr. Arnauld en van den Hr. Nicole, en in de Brieven van den Hr. Vlaming tegen Pierman, en dus ondervinden , dat die gefchillen niet beftonden in die harfenfchitnmen, welke Myn Hr. te berde brengd. Uit die grondregels der Bulle zelve is, klaar aangewezen in de Brieven van den Hr. Vlaming, wat c!e Bulle doemd zco dat Myn Hr. op de allerflegfte, flordigfte en trouweloofte wyze te werk gaat in zyne VII. Brief, daar hy wil bewyzen wat de Bulle doemd. Hy. vertoond ee- ni-  ( 3*3 ) nige harfenfchimmige doolingen, welke van niemand der Apellanten gehouden zyn, en dan haald hy eene menigte van Stellingen, zomtyds 18. of 19. agter eikanderen aan, om uit den ingebeelden klank derzelven zyne ingebeelde doolingen te vinden. Dit is de flegfte wyze van allen, om de gewaande doohngen m de 101. Stellingen te vinden, en om te tonen welke van die Stellingen valfck, bedriegelyk, kwaadluidende-zyn; welke de oor en der Godvrugti Taa dasr word zeIfs nu aan een nieuwe druk van de? Zedelyke Aanmerkingen van Vader Quenel in het Latyn, in Duitschland gearbeid. X 4 B E-  ( 32S ) BEMERKINGEN Over zynen laajlen Brief wegens de Bulle Unigenitus. L T)E Hr' J* C- had reeds in z7nen Vde J->f Brief bladz. 138. en 139. zyn harfenïcrum doen opwerpen, dat de Bulle de leere der H. Vaderen doemde, en dat zulks onge* oorlof d, ja onverdraaglyk was. Hy zelf Hemde daar ook toe, dat bet ongeoorlofd was de woorden der H. Schriftuure en der Oudvaderen te doemen. Dog de opwerping reeds in zyne VdejBrief gedaan, hervat hy hier wederom, om er nu eens voor goed op te antwoorden. Wy hebben reeds, als wy zynen VIIde Brief behandelden, gezien en beantwoord het gene hy daar tegen die opwerpinge inbragt, zoo dat wy het hier tegen dezelve opwerpinge kort zouden hebben kunnen maaken, indien hyniet door eene ontwykinge, de H. Vader., daar laaten de, een fchuilhoek by de /Jugufliniaanen en Thomifien gezogt had. Men zou verwagt hebben dat hy nu hier in den laatften Brief de Texten van de H. Schriftuure, en der H. Vaderen, welken men bygebragt heeft om te tonen dat de ior. gedoemde Stellingen de leere der H. Schrifte en der Oudvaderen behelzen, zou vertoond hebben en dan zoude ondernomen hebben te bewyzen' dat die Stellingen de leere der H. Schriftuur en der H. Vaderen met behelsden, en dat aldus die leere door de Bulle niet gedoemd was. Indien  ( 3*9 ) dien hy niet had zoeken te'misleiden, was dat de regte weg, welken hy had moeten inflaan; maar hy wagt 'er zig wel voor. Al wathy aanhaald, is een eenige Text uit den H. Prosper , en die hy nog zeer magertjes vertaald. Al het overige van zyn antwoord zyn, of vooröordeelen, of onregtzinnigheden, of ontwykingen. Hy gedraagd zig eerft bladz. 200. en 201. of het alleen de leere van den H. Auguftinus en van den H. Thomas was, die men zegt in de Bulle gedoemd te zyn; en men moet zig, volgens hem, verwonderen, dat de Apellanten zoo durven fpreken van Clemens XI. als of hy de leere van die twee Leeraars gedoemd hadde. Wat zal hy dan verwonderd zyn , dat wy Clemens XI. voor eenen begunftiger der Pelagiaanfche gevoelens hebben te boek gefteld? Maar laaten wy zien hoe hy bewyzen wilt dat Clemens XI. de leere van den H. Auguftinus en van den H. Thomas niet gedoemd heeft. Een voornaame Apellant, zegt hy, had aan den CardinaalFebroni gefchreven, dat Clemens XI. 17. of 18. Stellingen geleerd heeft, die volkomen gelyken, zoo niet in woorden , ten minften in den zin, aan die hy in zyne Bulle gedoemd heeft. Daar uit zoude hy dan gaarne doen befluiten, dat Clemens XI. de leere van de H. Auguftinus en Thomas niet gedoemd heeft. . Denkt hy dan dat Clemens XI. met anders heeft kunnen fpreken of Preken, en anders te werk gaan of doen? Weet hy nog niet, dat men nergens de konft van veinzen beter kon leeren, dan in de School der Jefuiten? Daarenboven ziet men wel uit zyne Brieven Paftoralis Officii, hoe weinig agting hy had X 5 voor  ( 33° ) voor het gezag van de H. Auguftinus en Thomas, dewyl hy op de klagten tegen zyne Bulle ingebragt, waarfchouwd : dat die twee Prinsen der Catholyke Schoolen, zoo wel ah andere vermaarde Kerkelyke Schryvers, het altyd hunne pligt geagt hebben van den.Apoftolifchen Stoel te leeren, wat zy moeften geloven, vaft houden en Leeraaren... zoo dat niemand van hen zyn gevoelen tegen het gezag van Petrus (dat is van den Paus) beftond te verdedigen .(*). Was dat niet gezeid: ah ware* het dat myne Bulle de leere van den H. Auguftinus en van den H. Thomas -veroordeelde, gy zoude meer naar my, dan naar die twee Leeraars moeten luifteren, dewyl die twee groote Leeraars, als zy nog leefden, myne Bulle niet zouden durven tegenfpreken ? Indien de Hr. J. C. wil tonen dat de Bulle de leere van den H. Auguftinus en Thomas niet doemd, dan moet hy de Texten, Weiken men uit die groote Leeraars heeft bygebragt om de Stellingen te regtvaardigen, vertonen , en dan bewyzen dat de Stellingen de leere van die H. Mannen niet behelzen. - Alle andere praat is wildzang. Hy gevoeld dat zelf we!, daarom onderneemt hy het niet. Uit zyn mooi befluit uit 17. of iS. Stellingen van Clemens XI. daar hy niet eenen van aanhaald (en welk wy nog op het fchryven van eenen onbekenden Apellant moeten geloven, zonder aanwyzinge van Boek of bladz*van de Werken vanf Clemens XI.) trekt hy nog (*) Hebben de H. Auguftinus en de Aftncaanfche Bisfchoppen ook van de-n Paus Zozimus ge\cen , wat zy moesten gevoelen van Pelagius en Celeflius, en van hunne Ketteryen. .  ( '33i ) nog een elendiger befluit: Hier uit ziet men ook, zegt hy, met hoe veel onregt deze .luiden (d* Apellanten) de ff reuken, of zinnen vanvermaarde Mannen (de H. Vaders) zoeken te vergeleken, en overeen te brengen met die der gedoemde Stellingen , en men vervalt als van zelfs in de agterdogt, (zyn huurpaartje) dat zj op dezelfde wyze te werk gaan met de Texten der H. Schrifte en Vaderen , met wiens eigen wooraen , zoo als zy zeggen, de Stellingen uitgedrukt zyn. Ik moet hem betuigen, dat ik het niet zie; en ik geloof niet dat 'er , behalven hem, een menfch in de wereld is die dat ziet. Hy moet dan andere oogen hebben als andere menfchen. Ily gaat even mooi voord: dewyl wy dit hun . voorgeven meermaalen aangeraakt hebben, en zelfs daar in meer toegevendheid gebruikt hebben, dan nodig was, (zyne bekenteniffen fchyneh hem tegen den borft te zyn) dog dat dienen kan , om aan te tonen, dat het gedrag van de Kerke (dat hier te pas komt als een 5dc rad aan een wagen) ook in de aller er gjle onderftellinge wettig en regtmatig is, (onbezonne taaie!; zoo dunkt my hier de tyd, en plaats te wezen om te onderzoeken, hoe verre hun gezegde waar is, dat de zin der 101. gedoemde Stellingen overeenkomt met den zin, en de woorden der H, Oudvaderen, en moet de eigenjle woorden van deze by alle- Catholyken (uitgenomen de Jefuiten) hoog geagte Mannen (*) uitgedrukt zyn, en f*") Salvd eorum reverentid, zeide Molina van deH. Augujlinus en Thomas in het byzonder fprekende, mei hun verlof gezeid, moet men hun gevoelen niet volgen (wesens de noodzakehkheid der genade en wegens de goedgunflige vetrfthikking.) Fateor fanè,zeide de Jefuit  ( 332 ) en of in dit ftuk niet wederom groot fpreken plaats heeft, daar onwetende menfchen niet naar kunnende onderzoeken, mede tnisleid worden. Tot dat onderzoek is heel wat anders nodig, dan eene korte Text van den H. Prosper te onderzoeken; en als wy niets anders bybragten tot yerdediginge der Stellingen, dan die eenige Text van den H. Prosper, dan zou grootfpre*en Plaats hebben. Maar als men honderde Texten der H. Vaderen bybrengd, gelyk men gedaan heeft, dan heeft geen groot fpreken plaats Vasquez (in prim. part. D. Thoma:, q. 97. c. 3.) fufpecta mihi cfe Tedimonia Prosperi plaats, maar wel zoo als by Myn Hr. geveinftheid, of onwetendheid. De onwetendheid zou ook al heel groot moeten zyn, om zulks niet te kunnen onderzoeken, of om niet te zien, dat men van den eenen kant duizenden Texten bybrengd om de Stellingen te regtvaardigen, en van den anderen kant niets; of dat als men ( het onderneemd, men zig befpottelyk maakt, gelyk aan P. Huilenbrouck gebeurd is, of dat men onregtzinnig te werk gaat, met eerft de Stellingen te verdraayen , gelyk P. Dujardin en anderen gedaan hebben. Dog het zal ftraks wel blyken,hoe het den Hr. J. C. gaan zal met eene vergelykinge van dê Stellingen en Texten der Vaderen te maaken, om te tonen, dat hunne leere in die Stellingen niet gedoemd word, en hoe fchielyk hy die onderneminge zal ontvlugten. Hy gaat vooraf bladz. 203. nog al in zyn nader antwoord, met zulke mooie redeneeringen voord: In zoo verre is dan hun gezegde (der Apellanten) waar wegens den zin der Stellingen , en die der H. Schriften en Vaderen, als zy de 101. Stellingen uit willen leggen in eenen Catholyken zin, en dezelfde draayen tot dien van de Augufliniaanen of Thomiften, (wy moeten hier by de H. Vaders blyven) en op deze wyze is het geen wonder dat zy eene groote menigte Texten hy een kunnen brengen , en daar mede pronken. Neen, Myn Hr., de Bulgezinden moeten de Stellingen verdraayen, willen zy, zonder uitgelachen te worden, Texten uit de H. Schriftuure en Vaders 'er tegen inbrengen: maar wy ftellen de Stellingen ter neder, en haaien duizenden Texten uit de H. Sclrriftuure en uit de H. Vaderen voor dezelfde aan; en het  ( 334- ) het fpringt aanftonds elk in het oog, dat de taaie der Stellingen en die der H. Schrift en Vaderen dezelve is. Wy hebben in de groote Hexaples in 4". de proeve 'er van gegeven , en gy zult het van uwen kant noit beftaan te doen, of gy zult uitgelachen worden, gelyk P. Huilenbrouck. Hy gaat nog even onbefchroomd voord t want dat zelve doed men, en weimet regt, indefchoolen der Augufiiniaanen, en Thomiften (de Auguftiniaanen en Thomiilen zyn dan maar draaijers, volgens den Hr. T. C., hoewel zy met re Stellinge: „ Als God eene ziele wil zalig maaken0, op wat tyd of plaats het zyn mag, de ,\ onfeilbaare uitwerking volgt den wille „ Gods. " Zie hier nu zyne vertaahnge van de plaatze uit den H. Prosper (*): want zoo 'er iemandter wereld is, die hy niet wille, dat verlojl zy, al wat de oppermagt wil word zonder twyfel vervult Volgens den Hr. J. C. is 'er een oneindig onderfcheid tuffchen die twee Stellingen. Waar J '■ zal C*~) Nam fi nemo nsquam etl, qviem non velit efleredenipmm' Hand dubiè impletur quidquid vul: fumma poteltas. Carm. de Ingratü Pars. 11. vs. ia^& 125. Het welk men elders aldus vertaalt vind: Want is bet dat hy (God) begeerd dat alle en yocr menfch verloft worde en bekeerd, de wil deropperma-r. " dien niemand mag verhinderen, word zekeriyk volbrjgt.; Zie verder over die 12. Stellinge bxamen Pacifique.  ( 336 ) zal dat oneindig onderfcheid nu in beftaan? i°. in den zin: de H. Prosper, zegt hy, fpreekt van den volkomen wille van God in het byzonder; en de Vader Quenel van den wille Gods, volgens hem, in het algemeen. Maar voor eerft het bewys ontbreekt by hem van weerskanten ; want hy geeft geen het minde bewys dat de H. Prosper meer van den volkomen^iwïle van God fpreekt, dan de Vader Quenel. In geen van beide Texten daat het woordje volkomen. Dog de H. Prosper en de Vader Quenel moeden beide uitzinnig geweedzyn, indien zy het anders verftonden, dan van den volkomen of abfoluten wille Gods. Het is dan waar, dat de plaats van den H. Prosper van den volkomen wille Gods te verdaan is: maar het is even waar dat 'er ook de Stelling van Vader Quenel van te verdaan is, en ikdaage Myn Hr. uit, om het tegendeel te bewyzen. Waar blyft dan nu het oneindig verfchil in den zin ? Elk een ziet dat 'er geen het minfte verfchil in den zin is en dat hy ook niet bewyit, zelfs niet infehyn^ «lat 'er eenig verfchil is. 2°. Inde bewoordingen. Aan de bewoordingen of uitdrukkingen is weinig gelegen, als de zin dezelve is; maar verfchilJen ook de bewoordingen oneindig? Myn Hr. .fpreekt van vergrooten, dog hier heeft in hem vergrooting plaats: ik vraag elk een, of tuffchen de bewoordingen van den H. Prosper, en de bewoordingen der Stellinge van Vader Ouenel, een oneindig onderfcheid is, het zy in den zin, het zyz'w de bewoordingen? De Hr.J. C. wagtzig ook wel meer zulke ftaaltjes te geven, maar dapt 'er ten eenemaal mede af. Hy zegt wel dat hy den kwaaden zin van den Schryver der Zedelyke Aanmerkingen zou kunnen davtn, en dat  C 33? ) dat hy in meer andere Stellingen, zoo als wëgens het geloof, de lief'de, de vreze, dezelve onregtzinnigheid in het aanhalen van Texten van Vaderen zou kunnen bewyzen; maar hy wagt 'ef zig wel voor; en ik raade het hem ook niet, want zyne eigen onregtzinnigheid > en niet die der Apellanten , zoude meer en meer blyken. Het is zeker geen konft om te Zeigen', dat 'er geen overeenkomft is tuiTehen de Texten van Schriftuure en Vaderen, en die der Stellingen; maar het zoude een konft zyn om het te bewyzen, en Myn Hr. heeft doen blyken, door zynflaaltje, dat hy 'er nog niet kunftig genoeg toe is. Hy ziet 'er ook van af, en wend het fchielyk over eene andere boeg: dus vlugt hy hier fcliandelyk. ÏL Hy vraagd bladz. 205. eerft voor af: zou dan al wie de Stellingen doemd, gezegt kunnen worden, dat hy de gevoelens dier Schryver en (dë H. Vaders) doemd'? Dat zoude zeer wel kunnen gezegt worden, indien men de Bulle zuiver aanneemt, en de 101. Stellingen, zoo als zy luiden en 'in haar natuurlyken zin doemd j want het volgd van zelfs , en Myn Hr: kan het gevolg niet ontwyken, dan met het tegen5 deel te bewyzen,het gene Myn Hn zelfs niet eens onderneemt te doenj Maar, vraagd hy: weten de Apellanten niet beter? Neen: en "Myn Hr. is niet in ftaat om het hen beier te leeren. Zy weten dat Clemens XI. noit heeft willen zeggen in welken1 zin hy die Stellingen gedoemd had, en dat hy integendeel in de Bulle zegt > dat hy ze doemd zoo als zy zyri. Moeften zy niet bekennen? vervolgd hy bladz. 205., dat de V. bërUg'te Stellingen, wélken éigen en ndluurlykeiï HiH; Y mi  ( 338 ) zoo als de Apellanten zelfs zeggen dat zy ze doemen, de Paus rond uit in zyne Bulle verklaart te willen doemen , eene andere leeringe behelzen, als die. van de Augujliniaanen en Thomijlen is? Jaa, de eigen en natuurlyken zin der V. Stellingen is, volgens de Apellanten, een andere leeringe als die van de Augujliniaanen en Tlumüsten (*), maar niet volgens Myn Hr., dewyl men, volgens hem, de V. Stellingen niet moet doemen in den zin van Calvin of enig ander, waar uit zoude volgen, dat zy geen zin ter wereld hebben. Nog al eene vraag: moeten zy niet bekennen, dat die zelfde waarheden en leeringen van H. Schriften tn Vaderen, welken zy zeggen dat door de Bulle gedoemd zyn, in den tyd en onder de oogen van Clemens Al. en volgende Paufen openbaar verdedigd wierden? Die waarheden zyn wel verdedigd %m tyde, maar althans zoo openbaar niet . als mesi het voorgeeft, onder de oogen van Clemens XL Die waarheden zyn onder de oogen van andere Paufen openbaar verdedigd, maar niet door de Jefuiten en door zuivere aannemers der Bulle. Integendeel , de Jefuitfche dwaalingen zyn openbaar verdedigd geweeft onder de oogen van Clemens XL in het Boek van den Jefuit la Fontaine. (Zie het Eerfte Deel van de Brieven van den Hr. Vlaming bladz 339.) Ik vraage het nu van alle lezers, of uit zulke bewyzen, als de Hr. J. C. hier bygebragt heeft, niet wonder wel volgt, dat de Bulle de lee- (♦) Het moeft hier op de leere van de H. Schrifte en van de H. Vaders aankomen; maar daar fcheid Myn Hr. af, en gaat nu fcherraen met de Augu/liniaanen en Tnu. mijlen.  ( 339 ) leere der H. Vaderen niet doemd? De Jefuitfche leere, welke de Bulle begunftigd, wierd veel meer onder de Regeering van Clemens XI. verdedigd , dan de Catholyke leere. De Catholyke leere zal altyd verdedigd Worden; zy wierd ten tyde der Ariaanen verdedigd, hoewel van weinigen, en fchoon zy gedoemd was door dg Ariaanen en het grootfte getal der Biffchoppen : de Catholyke leere wierd insgelyks verdedigd ten tyde der Monotholieten , fchoon zy die leere doemden , en den baas fpeelden irt het Ooflen. Haal de Texten der Vaderen aan > en vergelyk die met de Stellingen, en bewys dan, als gy kunt, dat de leere der Vaderen door de Bulle niet gedoemd is: dit moeft gy hier doen. De waarheid heeft altyd haare verde* digers gehad, en zal ze altoos hebben, het zy in groot, het zy in klein getal: maar word zy daarom niet zomtyds beftreden, in de fchoot zelve der Kerke ? Nu begint hy heel buiten fpoor te loopen* Het eenigjle, zegt hy, dat zy nog zouden kunnen zeggen, is, dat de Schryver niet gemeent heeft, die fchroomelyke dwaalingen te leeren > daar hy van befchuldigt word, en dat de Paus gemijt heeft met ze hem toe te fchryven. Myii Hr. fpreekt geduurig op eene valfche onderftellinge. Clemens XI. .jheeft noit zyne Bulle verklaart: noit gezegt welke dwaalingen hy in dé Stellingen doemde, nog welke dwaalingen hy aan den Schryver toefchreef; hy kan derhalven daar in niet gemijt hebben. Het zyn dé Vranfche Biffchoppen, die eenige dwaalingen aan den Schryver hebben toegefchreven : dezë hebben daar in niet alleen gemijt, maar hebben die dwaalingen aan den Schryver toégefchfeY a »Mf  ( 34° ) ven in weerwil van den Schryver zelve, en tegen zyne verklaaringen. Clemens XI. heeft daarna noit gezegt of die Biffchoppen gem'tfi hadden of niet: integendeel het hen kwalyk genomen dat zy befiaan hadden zyne Bulle uit te leggen. Had Clemens XI. enige dwaalingen aan den Schryver toegefchreven , dan hadden die Biffchoppen hem geen uitlegginge of verklaaringe zyner Bulle behoeven te vraagen : dan hadden zy het ook onnodig geagt zyne Bulle uit te leggen: het is dan de Hr. J. C. die hier grovelyk mijl, of die een verkeerd denkbeeld der zaake zoekt te geven. Maar ook , zegt hy bladz. 206. inzoo eene onder Jlellinge ( al had Clemens XIgemiJl)zou de Bulle nogklaar genoeg wezen, en duidelyk genoeg bewyzen welke dwaalingen zy veroordeeld, wat ook zy van de mening des Schryvers. Een fraai antwoord ! Al had Clemens Xl.gemijl met aan Vader Quenel gevoelens toetefchryven , welken hy niet hadde, in zoo eeneonderflellinge zou de Bulle nog klaar genoeg wezen, en zelfs nog regtmatig, volgens den titel van het Schriftje van den Hr. J. C., daar hy weet dat Clemens XI. noit eenige verklaaringen van zyne Bulle heeft willen geven. Niet alleen onderftelt Hr. J. C. dat die Paus zyne Bulle verklaart heeft, maar ondcrftellende dat hy gemijl had in zyne verklaaringe, dan zoude zyne Bulle nog klaar genoeg zyn. Wie kan zulke bondige bewyzen tegenfpreken ? En wie zoude nog kunnen twyfelen of de Bulle regtmatig is (*) ? Nu (*) Van die-gewaande klaarheid der Bulle, daar geen der Aannemers onder elkanderen in overeenkomen, heb. ben wy genoeg gebroken, en gezien, dat zy maar al te kim  ( 34i ) Nu volgen 'er wederom een deel vraagen. Op de eerfte antwoorden wy, dat het hier op geen onfeilbaarheid aankomt. Het zelve antwoord op de tweede vraage; eene Moraale zekerheid, is ons hier genoeg. Op de derde vraage antwoorden wy, jaa, als het vonnis niet onregtvaardig is. Op de vierde vraage zeggen wy ook jaa , als het bewezen is dat de gene die gevonnift is, een misdaadige is. Op de vyfde vraage antwoorden wy het zelve , in het zelfde geval, van eene waare misdaadige. Uit alle die onderftellingen in de lügt trekt hy dit befluit: derhalven wanneer het blykt dat zoo een misdaadige wettelyk verdagt is\ en de Overheid plegtiglyk geoordeeld heeft, dat hy 'er overvloedige redenen toe gegeven heeft, is het altyd veiliger het vonnis der Overheid aan te nemen, als de verfchoningen van denveroordeel' den. Geheel die redeneering fteunt wederom op eene valfche onderftellinge , namelyk, dat men iemand op enkele verdagtheid, zonder grondige bewyzen, kan en mag veroordeelen. De Hr. J. C. die zyn geheelen Gefchrift daar op gebouwt heeft, heeft die grondregel geleerd in YietWetboek der Turken. Hunne Keizer volgd ftiptelyk die grondregel, als hy zig van iemand wilt ontdoen: op de minfte verdagtheid, zonder nog den befchuldigden of getuigen te hooren, zend hy maar een Janitzaar om den yerdagten te wurgen of de kop af te Haan, zonklaar de leere der H. Schrifte en der H. Vaderen doemd „ en de Jefuitfche dwaalingeu begunftigd. Die Bulle was zeker niet Maar genoeg voor de Vranfche Biflchoppen. Y 3  ( 343 ) zonder verdere; formaliteiten. Maar geen qrdentlyke Regtsbank, daar men volgens Regtsordere te werk gaat, zal iemand op enkele verdagtheid veroordeelen. De Regtsbank van het Roomfche Hof moet dan, volgens hem zelfs , wel een byzondere Regtsbank zyn, daar men op enkele verdagtheid veroordeeld. Myn Hf. doet met zyne verdagtheid, daar hy zyn geheele Schrift door onöphoudelyk mede fpeeld', groote eere aan het Roomfche Hof! Zulke Regtsbanken, die op enkele verdagtheid yeroordeelen, moefb men by de Barbaaren zoeken, of by de Inqnifitien , en zulk gewaand Regt aan hen laaten. Wat bewyft tog onze Man de regtmatigheid der Bulle 'klaar, dewyl die, volgens hem zelfs, op enkele verdagtheid zulke Stellingen doemd! Jaa wat nog meer is, onderftellende dat de Paus gemijt hadJe met eenige dwaalingen aan den Schryver toe te fchryven, dan zoude zyn vonnis nog regtmatig zyn. Hy moeft hier bewyzen, dat de leere der H. Schriften en der H. Oudvaderen niet met de ior. Stellingen overeenkomt, en zie tot wat Paradoxen, ongerymtheden en yalfche onderftellingen hy zyne toevlugt neemt! Na zulke wonderfpreuken is hy nog onverfchrokt genoeg om ftoutmoedig te zeggen: voor- het overige het blykt altyd dat de Bulle geen aloude grontwaarheden van het Chrijiendom doemd, en dat zulks duidelyk genoeg in de Bulle tte zien is. Dat hebben de Vranfche Biffchoppen niet gezien, en wy zeggen dat het tegendeel blykt, en zulks is in de boven aangewezen Schriften onwederleggelyk bewezen. Dan volgen 'er al wederom eene menigte vraagen , daar zyn geheele Schrift van krield , zoo dat men. hem het gemeene fpre.ekwoord mag toe-.  ( 343 ) toevoeren: een gek kan meer vraagen, ah honderd wyzen knnrten beantwoorden. Zyn eerfte vraage fteund wederom op eene vaUcne onderftellin-e, dat de Bulle van alle Biffchoppen der aarde, van alle Hooge fchoolen vah Europa en van alle Geefelyke Ordens aangenomen is. Dus is zyne vraage geen duit waardig De Bulle is op zeen deel na van zoo veele Biflchoppen aangenomen, als de Ariaanfche Formulieren, en de Brieven van Paus Honorius. Alle dief ormuüeren eiiz.zyn egter daarna verworpen : ende Bulle heeft ook reeds overal gedaan, benaiven nog by den Nuntiuflehen aanhang. Geen Bisfchop durft haar opentlyk verdedigen; het is maar in ons arm Holland dat zy nog een mveraar gevonden heeft, en hoe elendig toont hy no^ de regtmatigheid van dit ftuk! • Hy vraagd nog (inonderftelhngedatdeBulle kwaad is) , of dan alle dé Biffchoppen der wereld die van zoo eene Bulle kundfchap kregen, daar niet voor moeften verantwoordcn,cn ofhun« ne ftüzwygendheid geen verradcrye zoude worden En ik vraage hem: of de H. Maagd,de Apostelen, de Difcipelen, Jofeph van Arritmctthea en Nicodemus mogten fiilzwygen , als Chriftus veroordeeld wierd, en of hun ftilzwygen ook verradcrye is geworden ? Of de Biflchoppen toe ftilzweVn op de Brieven van Paus Honorius , verraders geweeft zyn? Of de Paufen, Bisfchoppen en andere Geeftelyken die zelfs de Jefuiten begunftigd , of met hen geheuld hebben, en die kundfchap van hunne verfoeilyke leere sehad hebben, ook verraders geweeft zyn i en eindelyk, of deze Paus, ftilzwygende na het affchaffen van de Bulle en van het Formulier , Y 4 ook  ( 344 ) ook een verrader is (*)? Als Myn Hr. op die vraagen zal geantwoord hebben, zullen wy hem ook antwoorden op de zynen. _ Dan verkleind hy het getal der BiiTchoppen die tegen de Bulle waren, op 4. a 5. die ftonden tegen de vervolginge. Pierman had 'er 13 of 14. gerekend. (De Hr. J. C. verftaat beter de regel derfubftraclie.) Maar de Hr. Vlaming doed zien, dat 'er van het begin der vervolginge af 33. tegen de Balie geftaan hebben (15. Brief bladz. 487. en 488.) Laat hy die Brieven benaarftigen, die zullen hem een ander ligt geven, dan hy heeft, Dan volgen al weer nieuwe vraagen, want het is als of hy Catechismus deed: Maar vind men wel een eenig woord in de gantfche Bulle Unigenitus dat zulks betekend? (dat zy de leere der Vaderen doemd). Neen, dat word daar zoo ruw niet gezegt: dat corft Clemens XI. zoo ronduit niet zeggen; maar de doeming van yder Stelling betekend het. Op de volgende vraage antwoorden wy neen. Ver-. ders vraagd hy: zeggen de Apellanten zelf niet, dat die leeringen (van de Auguftiniaanen en Thomiften) openbaar in de gedoemde Stellingen te vinden zyn, dat zy deze leeringen in haaren natuurlyken zin voordragen ? dat men 'er geen anderen zin kan vinden, zonder de woorden , en haren letterlyken zin gewelt aan te doen ? Jaa, dat (*) Wy bewyzen meer eerann de Paufen als hy, want wy zeggen dat zy bedrogen zyn geweeft door valfche be. fthuldigers; en als wy tot een algemeen Concilie geapelieert hebben, zeggen wy niet anders, dan het gene de jonge Daniël zeide, na de onregtvaardige veroordeeling --an $uzar.T.a; rcclite ad Judicium, keer weder tut het regt, ■ \ - - ■  ( 345 ) dat zeggen de Apellanten, maar het komt hier op de* Augujliniaanen en Thomijlen niet aan, maar of de Bulle de leere der Vaderen doemd: ^ dit moeft hy hier bewyzen: ten dien einde «. moeft hy tonen dat de duizende Texten, welken wy uit de H. Vaders bybrengen, niet bewyzen dat hunne leere in de Bulle gedoemd is. Daar heeft hy een Haaltje van willen geven , gelyk wy gezien hebben , wegens de i2de Stellinge, dog het welk tot zyne eige fchande is uitgevallen; want daar hy zelf voorgeeft dat hy konde betonen, dat Vader Quenel niet van de volkomen, maar van de algemeene wille Gods fpreekt, zoo doet hy het niet. Dit was daar zyn zaak geweeft; hy laat het dan uit loutere onmagt: ook hebben wy gezien dat hy met dat eene Jlaaltje 'er ploffelyks van afftapt, en tot de Augujliniaanen en Thomijlen vlugt, om daar een fchuilhoek te zoeken Hy geeft bladz. 207. en 208. voor, dat de Paus in zyne Bulle verklaard dat de dwaalingen van de 101. Stellingen niet openbaar zyn, dat zy onder eene nagebootjle Godvrugligheid, en onder de Jchorje van Heiligheid verborgen zyn, en den lezer verraft door een zekere fchyn van Godvrtigt, die het^ Boek met den eerften opflag vertoond. Zoo 'er iemand is die zoekt te verraffen onder fchoonfchynende woorden, zoo is het de Hr. J. C.; het zyn geduurig by hem valfche onderftellingen en bedrog. Het gene hy aan den Paus doet zeggen van de Stellingen, is onwaar: de Paus zegt het van het Boek ; maar van de Stellingen zegt hy: dat zy de etter zyn die uit het Boek is getrokken: dat hy de namcte waarheid ontdekt, enz. gelyk wy reeds elders gezien hebben, en ■ y 5 elk  ( 346- ) elk met eigen oogen in de Bulle kan leezen. Hy zelf geeft bladz. 185- te kennen, dat de gelovigen gemakkelyk kunnen zien de dwaalingen welke in de Stellingen gedoemd worden: en hier zegt hy dat de Paus in zyne Bulle verklaart, dat de dwaalingen van de 101. Stellingen niet openbaar zyn enz. zoo dat hy 'er mede ipeeld zoo als het het befte in zyne Kraam diend. Men ziet dan ook hoe hy zig zelf geduurig tegenfpreekt. Bladz. 20Ó". had hy ook gezegd: maar ook in zoo eene onderjlellinge (al had de Paus gemifl) zou de Bulle nog klaar genoeg wezen, en duidelyk genoeg aanwyzen welke dwaalingen zy veroordeeld: en hier wil hy dat de Paus zelfs zoude verklaart hebben inde Bulle, dat de dwaalingen der 101 Stellingen -hikt openbaar zyn. En wederom elders (bladz. 120.) Zegt hy, en wil dat zyn harfensmannetje bekenne, dat verfcheiden der gedoemde Stellingen dubbelzinnig, duister of twyfelagtig zyn. Als menfchen van kenniffe en oordeel zyn Schrift met aandagt lezen, zullen zy verwonderd ftaan > dat een Roomfch Prietter of zoo gek, of Zoo bedrieglyk, en argliftig kan fchryven. Het gene hy dan uit de gewaande en valfchelyk bygebragte verklaaringe van den Paus befluiten wil , op bladz. 208. valt van zelf in duigen. Hy gaat volgens zyne gewoonte, als een Catechizeermeefter, nog al voord met vraagen: de Paus, zegt hy, verklaard ook in zyne Bulle dat hy dwaalingen wil doemen, waar van eenige reeds te voren gedoemd, en andere op nieuws uitgevonden zyn : maar kunnen de gevoelens der Augufliniaanen en Thomiflen daar onder gerekend worden? zyn zy oit van Paufen of van ver-  ( 347 ) vergaderingen gedoemd? Zyn zy miffchien lort voot Clemens XL uitgevonden? wijl de Pausmisfchien niet, dat die gevoelens altyd in de Kerke ièièêri zyn? dat men voor Molinanergens anders leerde (*)? dat ook na Molina meeji alle de hoge fcholén daar de Jefuiten geen Leeraars waren), 'en meejl alle de Geejtelyke ordens die zelve gevoelens met danpryzing verdedigden? Weet Myn Hr. nog niet, dat 'er al veel in zulke Bullen komt, dat maar enkelyk defiylo is? weet hy niet dat die Bulle het werk der Jefuiten is, daar zy die troebels en oneenigheden mede in de Kerke verwekt hebben, en die twifien met de Biffchoppen, met de Wereldlyke Geeftelykheid enz. piet de Hooge ScHoolên, Univerfiteiten, Academiën enz. , daar Clemens XIV. in zyne Bulle vin de uitroeyirtge der Sociëteit van fpreekt ? weet hy niet, dat de Jefuiten de konft van veinzen en bedriegen al beter verftaan hebben dan yemand? weet hy dan niet datdertig duizend Jefuiten verfpreid door heel de wereld, meefters van de voornaamfte Hooge Schooien, een andere leere dreven dan die der Augujliniaanen en Thomijlen, en dat dus hunne leeringe ftrydig met het Orthodoxe gelove , zig over de geheele wereld verfpreid heeft? Kan hy dan niet zién, dat als de Bulle, naar den letter verftaan zynde, de leering der Augujliniaanen eh Thomijlen niet doemd, zy niets doemd dan ingebeelde dwaalingen en Ketteryen, die van niemand beweert worden? Want waar O Hy bekent dan dat men zedert Milina anders leert in de K*rke als de leere van de H. /JuguHinus en Tho. mas; want deze is de leer der Angutiniainen en r«' milten, en de jefuiten hebben deze leer bedreden voor , en. nog veel imetna Molina, en na de Bulle Unigenitus,  C34S ) waar is 'er iemand in de wereld, in wat Boek heeft de Hr J. C. gezien, dat iemand die kwaade Leerltukken ftaande gehouden heeft, welke hy voorgeeft door de Bulle gedoemd te zyn ? Myn Hr. kome dan niet meer met zyne gewaande verdagtheid te voorfchyn, maar toone wie die kwaade Leerftukken geleert heeft, welke hy wilt, dat de Bulle doemd; daar zullen wy hem op vaft houden. Hebben die Geeftelyke ordens hun gevoelen verdedigd, dit hun gevoelen, het welk niet anders is dan de leeringe van de H. Auguftinus en Thomas, jaa van de H Kerk, is ook beftreden geweeft door de Moliniften, en de twift tuifchen die Geeftelyke ordens en de Jefuiten liep niet over harfenfchimmen, maar over de leer van die H. Vaders ; zoo dat de Hr. J. C. of heel onkundig is wegens die zaak, of ter kwaader trouwe fpreekt op het einde van bladz. 208. en opliet begin der volgende. Uit zyn fchuilhoek by die Geeftelyke ordens vlugt hy te rug tot Clemens VIII. en Paulus V. De verfchillen, zegt hy, die 'er onder [de Catholyken zyn wegens de werking der Goddelyke Genade, heeft Clemens XI. volkomen in die ftaat gelaaten daar zy voor en na de vermaarde Vergaderingen onder Clemens VIII, en Paulus V. gehouden over de hulpmiddelen der Goddelyke Genade altyd geweeft zyn. Het was voor eerft liegt genoeg dat Clemens XI. de dwaalingen van Molina over zulke gewigtige ftukken liet verfpreiden , en in dezelve ftaat liet blyven; maar hy heeft het llegter gemaakt, want hy heeft de verderflyke leere van Molina en der Jefuiten begunftigt door zyne Bulle, en dit is zoo waar, dat de Hr. J. C. zelve genoegzaam bekent  ( 349 ) kent bladz. 214. dat by veelen een groot misbruik van die Bulle gemaakt is geweeft; en de ondervinding heeft geleerd, dat de Jefuiten noit het hoofd zoozeer hebben opgeftooken, noit zoo ftout zyn geweeft dan zedert die elendige Bulle. Zy hebben ze niet misbruikt, maar zy hebben 'er het regte gebruik van gemaakt, het welk zy beoogden, als zy zig zoo veel moeite gaven om die te krygen. Onze Brieffchryver moeft hier bewyzen dat de Bulle de leere der H. Schriftuur en der H. Vaders niet doemd, en hy verzend ons na de vergaderingen de Auxilüs, na een tyd daar volgens hem zelve geen yerdagz/zé'zdkonde plaatshebben, dewyl het Boek van Janfenius eerft 40. jaaren daarna uitkwam: hy verzend ons ha die Virgaderingen, in welke de leere van Molina de neerlaag kreeg: waar gelykt dit naar ! Maar het gene my verwonderd , en ik van hem niet verwagt hadde, is dat hy zoekt de Pelagiaanfche leere van Molina te verbloemen, jaa zelfs te verdedigen: het bleek nog niet, ■■ zegt hy bladz. 209. dat de gevoelens der-Moliniften openbaarlyk tegen de H. Schriften en Apojtolifche Overleveringen fireden, en men kon dezelve • volftrekt en binnen haare paaien verdedigen, zonder het Catholyk Geloof te kwetzen. Hy moeit zulke mooie dingen gezegt hebben aan eeni>mos, aan den Aartsbiifchop van Armagh, jaa aan Clemens VUL Want,zegt onze diepgrondige Godsgeleerde; als men van den eene kant de vryheid van den wille behoud, en van de andere kant de noodzakelykheid der inwendige Genade Gods, ook tot het begin van het Geloof... dan is de Catholyke waarheid beveiligt. Kan hy in goeder trouwe zeggen, dat Molina en de Je[uiten beide die zaaken hielden, welke hydaar be-  ( 350 ) befchryft? Waarom wierd dan de leere van Molina in die Vergaderingen als Pelagiaanfche veroordeeld? Jaa van de eene kant, van de kant der Dominicaanen en van Clemens VUL wierd de noodzakelykhcid der inwendige Genade Gods, ook tot het begin van het Catholyk Geloof enz. gehouden, en te gelyk de vryheid van den wille, naar de leere der Kerke: en van de andere kant, van de kant der Jefuiten, wierd alleen de vryheid van den wille gehouden, en zodanig gehouden en beweert, dat zy de nood* zakelykheid der inwendige Genade Gods te niet deden, en vlak uit loochenden, dewyl, gelyk Lemos het hen verweet, zy 'er de blootenaam maar van behielden , terwyl zy 'er de kragt van verloochenden : zie daar de mooie Catholyke waarheid die door de Jefuiten beveiligt wierd. Elk een weet dat het gefchil tuffchen ds Dominicaanen en de Jefuiten over die gewigtige zaaken liep (*) j en onze Schryver durft nog- (*) „ Daar is geen twyfel aan, zeide de Aartsbiflchop „ van Armagh in de Vergaderingen de Auxilüs , of de „ zaak die hier betwift word, tot het Catholyk gelove „ behoort; beide de partyen komen daar in overeen, want „ de eenen (de Dominicaanen) befchuldigen de anderen „ (de Jefuiten) dat hun gevoelen tegenflrydig is aan het „ gene de H. Kerk tegen de Pelagiaanen vaftgefteld heeft; „ en de 'Jefuiten integendeel zeggen, dat de leere der Do. „ minicaanen overeenkomt met de Kettery der Calvinis„ ten." En in zyn Memoriale, aan Paulus V. opgedragen om hem te tonen de noodzakelykheid van een befliffend vonnis, dat is om zyne Bulle tegen Molina uit te geven, zeide hy onder anderen, dat indien men dat niet • en deed, het te vrezen was , dat veelen zulk eene gewigtige waarheid van het Catholyk gelove (als die over welke toen getwilt wierd) als twyfelagtig of als een onverfchillig gevoelen zouden aanzien: Ne V£iUTAS DoBrina fchohe  ( 351 ) nogtans zeggen, dat de twee groote Paufen Clemens VIII. en Paulus V. eindelyk geoordeeld hebben niet noodzakelyk te wezen tiaar overeen beslissend vonnis te geven. Men moet alle fchaamte afgelegt hebben, om dat te zeggen van Clemens VIII. Getuigen alle de Schryvers van die tyd niet eenpaarlyk datdie groote Paus, niet tegenftaande de voorfpraak van Hendrik IV., welke de Jefuiten gebedelt hadden, van voornemen was om eemBulle tegen Molina uit te geven, dat de dag zelfs daar toe van hem bepaalt was', en dat de dood alleen hem belette dat ter uitvoer te brengen ? Was het die zelve Clemens VIII. niet, die in de eerde Vergadering van het vyfde Onderzoek van MoIinas Boek aan de Jefuiten opentlyk verweet, dat zy de leere der H. Vaders verlaaten hadden om fchola Chriftiana in pluribus videatur transformari in incertitudinem opinionum Academie floicee. Lemos en Lanuza insgelyks in hun Memoriale poogden Paulus V. te bewegen om de reeds opgeltelde Bulle uit te geven, en dus een bkflifend vonnis, opdat, zeiden zy, de Gelovigen zouden weeten vat zy van God moeien vragen in hunne gebeden, en waar voor zy hem moeten bedanken: zeggende verders, dat de geheelequestie in deze twee zaaken beftond, welke de H. Angufiinus noemt de grondjlag van het Ckriflengelove ,namelyk, om te weeten wat oe natuur kan, en wat de Genadk van Christus in ons uitwerkt : quia nimirum , zeiden zy met den H, Auguftinus (Epiit. 64. ad Hilar) duo illa ,quid natura ex Adamo contradia poffit, quid Gr at ia in nobis operetur, totius Chiustlin* fidei fundamenta sunt. Reeds van te voren had dezelve Lcmtis gezeid, het gene de ondervinding bewaarheid heeft, dat indien men 'geen br/lij/i-nd vonnis gaf, het re vrezen was, dat men den menfchen een nieuwe Evangede z'tudc p;ee ken: Periculum er at ne novum prttdiraretur populis & gentibus Evangelium.  C 352 ) om veragtelyke Schryvers te volgen (*), en dat zy de Pelagiaanfche Kettery in Gods Kerke zógten in te voeren? Hoe durft dan Hr. J. C. van dien Paus zeggen dat hy geoordeeld heeft niet noodzakelyk te wezen een befijfend vonnis te geven ? Oordeelde ook Paulus V. in het begin dat dit niet noodzakelyk was? en waarom deed hy dan de Bulle tegen Molina opftellenen in gereedheid brengen? Maar om dat deze Paus daarna van gedrag veranderde, en zyne Bulle niet uitgaf, hoewel hy dezelve niet herriep nog veranderde, zoo wil de Hr. J. C. den onkundigen lezer doen geloven, dat geen een van'die Paufen oordeelde dat liet noodzakelyk was een befijfend vonnis te geven, als of zy oordeelden dat de Catholyke waarheid beveiligt was , of dat het de moeite niet waardig was , dat men een befijfend vonnis gaf, om aan de Gelovigen te leeren van wie de Zaligheid komt, of van God alleen, van zyne voorkomende en kragtdaadige Genade die en het willen en het volbrengen uitwerkt naar zyn welbehagen, of van den vrye wille van den menfch, en als of zy ook oordeelden, dat het onverfchülig was, wat men daar omtrent geloofde (f). En (*) Of gelyk de vermaarde Lanuza zegt: fanaticus propriie vertigMs partus : om de droomagtige voortbrengzels van eene geprikte brein te volgen. (f) De Jefuit Hemiquez zelve verweet in een Gefchrift aan zyn Confrater Molina, dat hy naar het voorbeeld der Ketters 'zig boven het gezag der H. Vaders verhefté : dat hy door syne leere eene wyde deur aan de Pe* lagiaanfche Kettery open deet; dat hy laflerlyk fprsk tegen Gods Voorzienigheid; en eindigde zyn Gefchrilt met te zeggen: dat het Botk van Molina noodzakelyk maeji  ( S53 ) Ëh nóg is hy onbefchaamt genoeg, óm zonder onderfcheid te maken tufTchen het gedrag van Clemens VIII. en dat van Paulus V. te zeggen: een kwalykgezinde zal Zeggen, uit Staatkunde , om de Paufelyke magt uit te breiden, oni een Geeflelyke Order te fpaaren, of andere inzigten, die niet nalaten van de waardigfie Harders der Kerke, laffe verr'aders te maken van dó waarheid. Neen, Myn Hr. maar een volflage Molinift, die de waarheid der H. Schriftuur en de leere der H. Vaders tegenfpreekt en verraad, zal ook de waarheid der Hiftorie verdraayen en tegenfpreeken. Jaa, zeggen alle de Schryvers van die tyd, Paulus V. oordeelde noodzakelyk te zyn om een befiffend vonnistegen Molina te geven, zyne Bulle was al gereed, en is nog in wezen in het Vaticaan, wanneer hy verfchil kreeg met de Venetiaanen. De Jefuiten grepen aanftonds deze gelegenheid aan, om de gunll van den Paus te winnen: zy alleen met de Capucynen lieten zig uit de Venetiaanfche Staaten verbannen, om Paulus V- te believen, om hem te helpen in. het uitbreiden ert hand- tHoeft verboden voorden, als zynde vol gevaarlyke ie erin. gen , die den weg tot den Antechrift baanden, doorzyri toeleg om de kragten van 's menschen wille te verheffen, en dat tegen de woorden van Chriftus zelve, tegen de noodzaakelykheid van de hulp zyner Genade, en tegen de leere der goedguhftige PredelTinatie. HJ' voegde *er deze aanmerkingswaardige Bemerking by : indien de leere van Molina beschermt en verdedigd word door magtige en doortrapte menfchen, die toebehoorert of Lidmaaten zyn van eenige Gee/telyké geoordendenj ï,oo zal die lef re de geheele Kerke in groot gevaar brengen , en het verderf van een groot getal Catholyken 'vertor zaakent 7,  ( 354 ) handhavenen van zyne gewaande Paufelyke magt. Toen wilde Paulus V. ook op zyn beurte aan de Jefuiten zyne erkentenisfe toonen: hy kwam hen ook te hulp in de groote naarheid daar zy in waren; toen oordeelde hy. dat hy hen ten eeuwige fchande niet moeit overgeven, met de reeds opgeftelde Bulle tegen Molina uit te geven. Wat de Dominicaanen en veele andere deftige Mannen ook deden om Paulus F. te bewegen, om evenwel die Bulle uit te geven, alles was vrugteloos;'maarniemand twyfelde aan de waare oorzaak van die fchielyke verandering in een Paus, die nog kort te voren de grootlte verontwaardiging tegen de leere van Molina getoont had, en die nu eensklaps, en zonder geen voldoende reden te zeggen, van gedrag veranderde. Niemand twyfelde of Paulus V. zoo te werk ging, om cie Geeflelyke Order der Jefuiten te fpaaren. De Hr. J. C. is zoo blind of zoo vooringenomen, dat hy alle de Hiftorie Schryvers van die tyd durft tegenfpreken, en zoo ftout, dat hy hen hvalykgezinden noemt, om dat zy de zaaken vernaaien zoo als zy inderdaad gebeurt zyn (*). Hy alleen is een regtgezinde, want voegt (*) Onze eerbied voor den II. Stoel moet ons zoo niet verblinden, dat wy geen zwakheid zouden willen erkennen in de genen die 'er op zitten , hoe zigtbaar en openbaar die ook mogten zyn. Daar zyn omftandigheden, daar de belangen van den Godsdienft zelve vereifchen, dat men zorgvuldig den H. Stoel onderfcheide van het Roomfche Hof;^èu men den Perfoon der Paufen onderfcheide, van den Zetel op wélke zy zitten; het /ƒ. gezag met het welk zy bekleed zyn, van het misbruik dat zy 'er van kunnen maaken. Uit gebrek van zulk eene onderfcheiding tus. fchen die twee verfchillige zaaken te maaken, zyn mer. ke.  ( 255 ) voegt hy 'er by: een Catholyk zegt(dzt de leere van Molina door geen bejlijfend vonnis veroordeeld is) om dat het nog niet bleek dat de gevoelens der Molinijlen openbaarlyk tegen de H. Schriften en Apofiolifche overleveringen ftreden. Het had kort te voren gebleken, als Paulus V. de Bulle deed géreed maken; maar een Catholyk gelyk de Hr. J. C. zegt: het bleek nog niet: een Catholyk , gelyk deHr. J. C., zoude nog de leere van Molina kunnen verdedigen, en dat nog volfirekt; maar tog zoo volftrekt niet, maar binnen haare paaien. Wat een Catholyk is hy dan ? zeker van een andere foort als de Augujliniaanen en Thomijlen, jaa als Clemens XIV. wanc kelykc onheilen voor de Kerk voortgesproten. De b^ëri* baare misbruiken, en de openbaare misdagen der Paufen * zyn oorzaak geweeft, dat de Oncatholy ken geen wettigheid in het gezag der Paufen hebben willen erkennen i anderen j enkel en alleen de wettigheid van dat gezag befchouwende, hebben de misbruiken Zelfs van dat gezag gecanonizeert. Ten opzigte dan van die twee onderfcheide zaa* ken, en met betrek op het gedrag van veele Paufen, ert van Paulus V. in het byzonder enz. moet men aan dezö woorden van God (by Jeremias, XV. 10.) gedenken: fi. jcparaveris pretiofum d vili, quafi os mcum erts, indien gy het koftelyke van het flegte fcheid, zult gy als myn mond wezen. De H. Stqel , neffens de H. waardigheid van het zigtbaar Opperhoofd der Harders, verdienen cn» zen diepen eerbied: wy moeten zelfs ieveren voor hunne H. voorregten; maar ons altyd wagten van oit goed te keuren de gebreken en de misdagen, aan welke de menfchelyke zwakheid onderworpen is; want, zegt een Schryver, die geenzins voor kwalykgezinde bydenHn J. C. zal teboek ftaan „degenendieonvoorzigtigenssW^ „ onderfcheid alle de Uitfpraaken (en het gedrag) der Pau„ fen verdedigen, op wat onderwerp het ook mag zyrt» ,, wel verre van het gezag van den Apoflolifchen Stoel te: „ ftaaven, werpen zy het omverre." Melchioh Cak'JS de Loeit Theolog. Lil. V. Cap. V, in fine% Z 3  ( 356 ) want deze vertoont ons in de vernietigings Bulle der Sociëteit de gevoelens der Molinijlen onder een ander oog. Maar waarfchynelyk dat die groote Paus de paaien niet wift binnen de welke een Catholyk kan voljlrekt de leere van Molina en der Jefuiten verdedigen. Wy zouden dezen vreemden Catholyk maar na zyn Catechismus moeten verzenden. Laat hem dan de Schriften van den vermaarden Lemos leezen, en byzonderlyk het Memoridle van dien zelve LemoS, die het meeft gekampt heeft tegen de leere van Molina, die ook den Jefuit V'alentia in volle Vergadering, in de tegenwoordigheid van Clemens Vlïl. overtuigde van tot tweémaalen toe, en dat na eene eerfte waaffchouwinge, eene plaats uit den H. Auguflinus fchandelyk vervalfcht te hebben onder het lezen. Deze Va'lentia, zal onze Catholyk miffchien zeggen, bleef niet binnen de paaien, hy ging wat te verre. Denkt hydan, dat, als men binnen de paaien blyft als men de plaatfen of de Texten der H. Vaders niet opentlyk vervalfcht, gelyk Valentia, men voljlrekt de gevoelens van Molina kan verdedigen, hy leeze dan nog daar by het Requejl van Lanuza, het Gefchrift van den Aartsbiffchop van Armagh aan Paulus V. opgedragen, de Hijloria Congregationum de Auxilüs door Serry, de Werken van den Cardinaal de Noris i van Concinna, van Bellelli en Berti enz. daar zal hy het Catholyk geloof leeren, en met een zien, of een Catholyk de gevoelens der Molinijlen voljlrekt kan verdedigen, en te gelyk een waare Chriften blyven; deze allen zullen hem zeggen, gelyk Clemens VllL met betrek op P'alentia: indien de volftrekte verdedigers der gevoelens van Molina geen andere  ( 357 ) dere Genade van Jefus Chriftus ontvangen, dan die welke zy verdedigen, al blyven zy binnen de onbekende paaien van den Hr. J. C., al dragen zy den naam van Catholyk, zoo zullen zy noit binnen -de paaien van het Ryke Gods ïn den Hemel komen. Dan durft hy nog vraagen: hoe zou Clemens XI.... gevoelens gedoemd hebben, die zyne voorzaten zoo zeer ter harten gingen, en goedgekeurd het gene zyne voorzaten fchenen genegen te we- ~ zen om te doemen? Zedert dat de Balie van Paulus V. agter den bank geraakt is, hebben zommigen zyner nazaaten, b. v. de Doorl. Innocentiujfen, ter harten gehad , de gevoelens der Dominicaanen goed te keuren , en de leere van Molina te keer te gaan. Maar waar toe zoude het hen ook zoozeerter harten gegaan hebben, om dè leere van Molina te doemen, als die leere het CathoJyk geloove niet hvetfte, en als men de gevoelens van Molina voljlrekt kan verdedigen , zoo als hyzoo even zelf voorgaf ? En waarom zoude Clemens XI. zoo wel niet de leere der Dominicaanen en Auguftiniaanen hebben kunnen doemen, als (om van Paus Liberius te. zwygen) zoo veele Ariaanfche Biffchoppen in volle Kerkvergaderingen den H. Athanafius en zyne leere gedoemd hebben! Uit zyn fchuilhoek, daar hy in gevlugt is, blyft hy van verre fchermen in de lugt: zou Clemens XI. zegt hy, als hy de Auguftiniaanen en Thomiften verö'ordeeld liadde , ook met uitdrukkelyk de vermaarde wraking van Loven, de vyf Artikelen van den Geleerden Choifeul, en gezonden aan den Paus /ffe» xander VIL, en meer andere diergelyke ftukken ronduit verboden, verworpen en gedoemd hebbend Maar heeft hy oit zulks ondernomen? Hy moge Z 3 wel  ( 353 ) wel tot Origenes, de 3. Capittels, Paus Hono-. tius enz. gevlugt hebben, dan was hy nog verder van de Bulle af. Het luft my niet hem nader antwoord op zyne loffe vraagen te geven. Hier moeft hy toonen, gelyk wy meermaals gezegt hebben , dat de Bulle de Leere der H. Vader en niet doemd: dog men ziet hoe hy dat bewys ontvlugt (*) Het gene hy bladz. 210., en 212. vraagd, komt op het zélve uit, dat Pierman gevraagd had bladz. 27: de gevoelens derfchole, die men aldaar beweerde , worden 'er die niet tegenwoordig beweerd met eene gelyke vryheid? Myn Hr. kan het antwoord vinden in de i2de Brief van den Geleerden enDeugdzaamen Hr. Vlaming, I. Deel bladz. 353. en 354. Ik vraag hem daar by, hoe het dan komt, dat Benediclus XIII. volgens zyn gegeven woord, de XII. Artikels van den Cardinaal de Noailles niet opentlyk heeft durven goedkeuren? Maar, vraagd hy: W een P-fiius, een Gonet, een Contenfon, een Lemos, een Pontius, een Macedo, een de Noris, een Bellelli , een Berti , en duizent anderen (waarom geen tienduizend) om diergelyke Stellingen oit veroordeeld? Alle die Mannen, en zyne duizend anderen, be- 'J&Jf* d? Pa"s b- * het Formulier der Ariaa- Zlt & f4^ii 200 zeide hy dat zyne meening was de leere der H. Schriftuur, wegens de Godheid van fcSwilde t,tT' "°g d2C hl geen Kerke'?ke Geme™. Cn eeü Biftchop en voorftander de, waarheid:, neen, dat zeide hy niet, maar hv deet het Koen VZt^d\en a!Z°° ka» vL7flï e dln d.°en, al zegt, men het niet..  ( 359 ) bewyzen niets hier ter plaatfe voor den Hr. J. C, maar het gene duidelyk gebleken is, gelyk wy het aanftonds zullen tonen , is, dat de Jefuiten met de ioi. Stellingen te doen veroordeelen, ook te gelyk de leere van die deftige Mannen wilden doen veroordeelen (*). Is een . de Noris, vraagd hy nog ; niet,na herhaalt Onderzoek zyner leeringe tot Cardinaal verheven (t)- En door wien is hy tot Cardinaal ver- he- O Hoe komt het dat de Hr. Nanning door een Zendeling hier te Lande aangerand euaangaklaagd is geweeit om diergelyke Stellingen? ■ f+1 Hv Tpreekt van den Cardinaal de Norts, van het Onderzoek zyner Werken enz. maar hy wagt zig wel om den leezer te onderregten wegens die zaake. Nauwlyks had de Noris zyne UijloHe van de Pelagiaanfche Kettery in het ligt gegeven, of de Jefuiten als «azende tegen dat Werk fchreven, er. bragcen te wege dat de zaak door de Inauifitie te Romen onderzogt wierd. Na een ttreng onderzoek wierd het Boek van de Noris vrygefproken , en kort daarna (in het jaar 1673) voor de tweedemaal gedrukt. Toen hervatten de Jefuiten hunne oude belchuldieineen, klaagden het zelve Boek aan by dezelve Tnqutfjtie, die voor de tweedemaal het Boek onderzogt en vryfprak in het jaar 1676. Men zag duidelyk te Romen , dat de Jefuiten maar zogten om met het Boek van de Norts te doen, celvk zv met het Boek van Janfenius gedaan hadden: maar Innocentius XII. was geen Alexander VII. Innocentius verhief de Noris tot de plaats van onder-Bibliothecaris van het Vaticaan, welke poft gemeenelyk aanleiding geeft tot het Cardinaalaat. Dit verbitterde nog meer de Jefuiten vyanden van de leering van den H. Auguftinus, welke de Noris zoo kragtig verdedigde, als Janfenius gedaan had: zy fchreven dan wederom tegen het Boek van de Noris, uitvaarende tegen deszelfs leere op eene fchnkkelvke wyze. Het Werk wierd dan door hun toedoen voor de derdemaal by de Inquifttie onderzogt en wederom folemneel viygepleit. De Noris wierd toen zelf door Innocentius XII. tot Cardinaal verheven, en fchreef als dan zyne andere Werken tot verdediging der leere van der» Z4 .  ( 3öo ) beven? Door Clemens XI. niet, maar door den vroomen Innocentius XII. doordien zeivenIn- no* ï(W * fiZmsJ e" name!vk de Schriften van drie i«, Ik "1*'' en *»**«•»'. die (lom ble¬ ven. Maar na de dood van den Cardinaal de Norts, in net jaar 1704. voorgevallen, hervatten de Tefuitenopnieuw hunne! oude befchuldigingen. Zy dorften de Werken van dien Cardinaal by de Inquifitic voor de vierdemaal niet aankiaagen, maar hun Pater Co/oma had de ftoutheid van ze een plaats te geven in zyne Bibliotheek der Janfeniften Moeken en dat nog ondar het getal der Ketterfche Boeten, in Spanje dorfttn zy op hun eigen gezag, en buiten weten en nogtans op den naam van de Inquifitie , dezelve Werken in te lallenen (in het jaar 1747) in de Index. onder de verboden Boeken. Edog ziende dat de In■ \ ft°Ut, beflaa" ^genfprafe, en dat Beneditlus AlV. zig de zaak aantrok, wanhoopende van eenig voor, deel van hun bedrog te kunnen behaalen, gaven zv in hunne wanhoop een Gefchrift uit, vol leugens en Ketteryen, onder deze titel: Stellingen van de Noris, in velzee de gedoemde leere van Janfenius en van de nieuwgevonden aan Jen grooten Auguftinus word toegefchreven. Benediflus XIV. met verontwaardiging deze nieuwe aanflag der Jefuiten befchouwende, fchreef in het jaar 1748 eene fch.erpe Brief aan den Spaanfchen Opper Inqui/tteur", 111 welke hy zeide: dat hy nu genoodzaakt was om eindelyk en ten laatfteii hem, te beveelen, om zoo een onbefchaamde vermetelheid te beteugelen, dewyl die befchuh digtng van Janfeniftery, het oude deuntje was dervyan den van de leere van den fi, Auguftinus enz. De zaak draalde nog eenige tyd lang door het vermogen der Jefuiten in Spanje; maar daar kwam eindelyk den 8. Tanuarv 1758. een plegtig Decreet van de Sp^cheInquifitie uit door het welk en de Perfoon en de Werken van den Carl dinaal de Noris ten eenemaal vrygefproken worden • verbiedende daarenboven de Inquiiitie, op ftraffe van Excommunicatie, om zelfs ooit te fpreken op gecnerlev wyze nog van de oude nog van de nieuwe aangewreven, lejchuldtgingen tegen dezen uitmuntenden Cardinaal. Kort daarna wierden de Jefuiten uit dat Ryk verbannen, en zedert de vernietiging der Sociëteit j, 'er geen ba* fchuldiger meer voor den dag, gekomen. •  ( 36i ) nocentius, die hem tegen de Jefuiten zyne befchuldigers befchermd had; door dien zeiven Innocentius die ook den Doorl. Hr. Codde tegen dezelve befchuldigers had befchermt, en na een nauwkeurig en herhaalde Onderzoek 'van zaaken te Romen tweémaalen vryfprak, zeggende , eum inculpabilejn invenïjje in omnibus, dat hy hem in alles onnozel bevonden had. De Cardinaal de Noris was een der Onderzoekers, was ook het meelt over den Hr. Codde voldaan , en dezen Hr. Codde is nogtans daarna Clemens XI. door onregtvaardig, zonder onderzoek , jaa verraderlyk van zyne Bediening opgefchort, dewyl hy hem met een fchyn van vriendfchap den zegen gaf, terwyl hy hem buiten zyn weten veroordeeld en opgefchort had. Heeft Clemens XI. dit gedaan tegen dezen Kerkvoogd om de Jefuiten te behagen, waarom zoude hy dan ook niet ten gevalle derzelve Jefuiten, welken hy boven maaten was toegedaan, zyne elendige Bulle, die nu overal word afgekeurd, hebben kunnen uitgeven? Daar fteekt zeker geen wonder in. Wat nu Bellelli en Berti aangaat, weet ik niet hoe Myn Hr. daar van durft fpreken. Men moet maar lezen wat 'er van de kant van die twee Geleerde Auguftynen , en van de kant hunner beftryders gefchreven is, om zig een regt denkbeeld te vormen van het waare inzigt der Jefuiten, aangaande deinvoeringevan het Formulier en van de Bulle. De leering van deze twee Auguftynen, dewelke geen andere leere is dan die van den H. Auguftinus, was zoo overeenkomende met de leering der Apellanten , dat de vermaarde Heeren Languet en Saloon, groote vrienden, of gelyk zommigen Z 5 zei'  ( 36"* ) zeiden, flaaven der Jefuiten, de Boeken en de leere van Bellelli aanklaagden, by den Geleerden Paus Benediclus XIV., als Ketterfch, en als reeds veroordeeld door Paufelyke Decreeten , en namelyk door het Formulier en door de Bulle Unigenitus. Berti kreeg van dien Paus niet alleen verlof, maar zelfs bevel, om de leere van zynen mede Confrater Bellelli te verdedigen. Zulks deed hy meefterlyk, tonende dat die leere, de leere der Catholyke Kerke was; en bygevolg, dat die leere noit veroordeeld was geweeft door de Kerke, en noit door dezelve kon veroordeeld worden. Indien het zoo is, antwoordden deze twee Jefuitfche en Moliniftifche Aartsbiffchoppen, dan hebben de Janfeniften of de Apellanten gelyk, als zy zeggen, dat de leere der 101. Stellingen de leere is van de H. Kerk: maar, voegden zy 'erby, dewyl de leere van Bellelli dezelve is, als die', welke door de Bulle Unigenitus in de 101. Stellingen veroordeeld is, zoo kan onmogelyk die leere, de leere van de H. Kerk zyn. Het is mis, zeide Berti daar op: de leere van Bellelli, is door de Bulle Unigenitus niet veroordeeld: die leere kan niet veroordeeld worden, het is de leere van de H. Kerk: en hy beweerde het met kragte en bondig. Wat leere heeft men dan veroordeeld, vraagden de Aartsbiffchoppen, door de Bulle Unigenitus? Het is eene andere leere, antwoordde Berti. Neen, antwoordden wederom de AartsbifTchoppen, want de Apellanten keuren de leexevanBellelli goed, en zeggen dat zy geen andere leere houden en verdedigen: en wy moeten hen die getuigemffe geven, dat zy inderdaad geen andere leere houden en voorftaan, als de leere welke men  { 363 ) men vind en leeft in de Werken van Bellelli: de andere leere, welke men hen toefchryft, is een louter verdigtzel, zy zyn 'er geheel vervreemd mn, en men zoude hen onregt doen, en onregtvaardig handelen , indien men hen befchuldigde die andere leere te houden: maarzy houden en beweeren de kragtdaadigheid en de noodzaakelykheid der Genade, de goedgunftige voorfchikkinge enz., op dezèlve wyze als Bellelli. Indien, antwoorde Berti, dat hunne leere is, dan zyn zy geen Ketters, want dit is de leere der Kerke en van den H. Stoel. Het is onmogelyk, hervatten de Aartsbiffchoppen, want, de H. Stoel heeft die leere gedoemd. Abfit, dat zy verre, hernam Berti, noit heeft de H. Stoel die leere gedoemd. De Aartsbiffchoppen: maar de Janfeniften houden geen andere leere, als die welke Bellelli geleen en beweert heeft. Berti: het is die leere niet die veroordeeld is. De Aartsbiffchoppen: welke leere dan ? Berti: de leere der Calviniften enz. (die andere leere welke de Hr. J. C aan de Apellanten toefchryft.) De Aartsbiffchoppen : het is eenè lafiering, welke gy hen ten lafte legt, zy verfoeyen die leere. Eindelyk maakte de Geleerde Benediclus XIV. een einde van die twift, met opentlyk de Schriften van Bellelli en Berti goed te keuren, en met den mond te ftoppen aan de twee Aartsbiffchoppen, die door hun gefchreeuw en getier, door hunne aanklagingen tegen deze twee Auguftynen, zig op de Bulle Unigenitus grondende , dit tot voordeel der Apellanten hebben tewege gebragt: namentlyk. io. Dat het klaar en onwederfprekelyk bewezen is, dat de leeringe der Apellanten, de leeringe der Catholyke Kerk is, volgens de getuigeniffen van Bellelli en Berti, jaa van Bene- dic  ( 3^4 ) dittus XW. zelve, en van de Heeren Languet enSaleon zelfs. Want deze twee Aartsbiffchoppen verklaarende dat de Apellanten dezelve leere hebben als Bellelli en Berti: en Hy bewyzende dat zyne leere, en die van Bellelli, de leere der Kerke is, zoo volgt 'er onwederfprekeiyk uit, dat de leere der Apellanten de leere der Kerke is. 20. Daar uit volgt verders, dat men tenonregte de Apellanten van kwaade leeringe befchuldigd ; want die twee Aartsbiffchoppen geven hen deze getuigeniffe: dat zy zeer vervreemd zyn van de leere, welke men hen toefchryft; dat hen daar mede te befchuldigen, een verdigtzel en eene lajleringe is; dat zy, Aartsbiffchoppen, weten en getuigen , dat zy geen andere leeringe houden, als die, welke Bellelli en Berti verdedigen, en welke (volgens hen) in de Bulle Unigenitus gedoemd is. Inimici noftri funt Judices. (Men leze de Additions aux nouvel. Ecclêfiajl, van het jaar 1753.) Berti heeft de Apellanten geregtvaardigd, wegens de leere welke zy inderdaad houden: en de twee Aartsbiffchoppen hebben insgelyks de Apellanten geregtvaardigd, wegens de leere welke men hen valfchelyk toefchryft. Zie daar, waar de lloute voorgevinge van Myn Hr. op uitkomt! Uit deze gebrekkelyke en ontrouwe voorgevingen befluit Myn Hr. egter kloekelyk (bladz. 212. 213.) het blykt dan tot overdaad toe, dat de Paus de gevoelens der Thomijlen en Augujliniaanen in zyne Bulle niet gedoemd heeft, en het blykt ook, dat de Apellanten met zulks voor te geven, die beklaaglyke onregtzinnigheid niet bet dryven, ais om de genen, die op hun woortgelo- ven,  ( 3*5 ) yen , en zelfs niet kunnen onderzoeken, aan hnnne gehoorzaamheid vajl te houden. Wy hebben regt om integendeel te zeggen, dat het tot overdaad toe blykt, dat het waare inzigt der Jefuiten was, niet alleen de leere der Augujliniaanen en Thomijlen , maar de leere der H. Schrift zelfs en der H. Vaderen door de Bulle gedoemd te krygen: want de befchuldigers van den Cardinaal de Noris, van Bellelli en Berti, die door de Jefuiten in het fpel zyn getreden, beriepen zig op die Bulle Unigenitus, om die Geleerde Mannen te doen veroordeelen. Maar wy hebben genoeg daar over gezeid, en het blykt dus klaarder als den dag dat de Bulgezinden hier te lande de zaaken zoo niet verdraaijen, dan om met die beklaaglyke onregtzinnigheid hun verleid en in fcheuring gewikkeld volk, dat verboden word te onderzoeken, en die hen, als of zy allen onfeilbaar waren,-op hun woord geloven, aan hunne blinde gehoorzaamheiden aan die van den Nuntius vafi te houden. Wat zouden wy hier niet kunnen zeggen van de onbezonne taaie van eenige Zendelingen, om de welmeenende Cleregie haatelyk te maaken, en om dc beklaaglyke fcheuring voort te zetten? Dan waren wy Ketters, en dat nog van het flegtfte foort: nu worden wy maar verdagt gehouden. Dan zeide men dat wy geen Priefters waren: nu weten de domften zelfs het tegendeel. Dit, en veele diergelyke dingen meer, zeide men om het volk te beletten, om zelfs by de Priesters der Cleregie eens te Kerk te gaan, en om dus het volk aan hunne gehoorzaamheid vaft.te houden. Wat hebben ook zommigen van hen we-  ( 36<5 ) wegens de gehoorzaamheid aan den Paus al durven zeggen (*) ? III. Nu word het by hem een verwarde huspot van allerhande zaaken, vliegende van het eene Qp het andere, in de plaatle van te bewyzen het gene de eenigfte zaak moeft zyn, namelyk dat de leerevan de H. Schrifte en van de H. Vaderen in de Bulle niet gedoemd is. Ik zoude gaarne zegt hy bladz. 213., deze gevolgtrekkingen verzwegen hebben, maar het is te openbaar, om het te kunnen verbergen: te weten: het is alom bekent, dat toen hunne vergadering te Utrecht in het jaar 1763. die Stellingen gedoemd heeft, welke van enige beweerd isicrdc : dat de Roomsche Pausen de leeringe der kragtdaadige genade en der goedgunstige predestinatie opzettelyk veroordeeld hebben , vérfcheide Priefters tegen die doeming protefteerden , beweer ende dat het zoo was, en dat zy zulks opentlyk meermaalen gepredikt hadden. Wat ook van dat ge- zeg- (*) By voorbeeld onlangs wagens het verlof geven, van vleefch te eeteiï in de Vallen. Zonder dat verlof geven te willen onderzoeken, men zie maar eens na wat de Hr. Nanning in zyne Ilde. Predicatie over den Veertigdaagfchen Vaften fchryft, II. Deel bladz. 25. en men vergelyke 'er het gedrag van den geheelen Nuntiufchen aanhang • eens mede.' Hy haald aan de klagte van Benediclus XIV. in zyn Breve van den 31. Mey 1741.: „ dat hy met geen „ traanen genoeg heweencn kan, dat de eerwaardige tugt der Vecrtigdaagfchen Vaften geheel ontzenuwd'is. „ En dat de ligtvaaraige en onwettige Difpcnfaticn „ daar van een groote oorzaak zyn, tot droefheid der „ vroome Catholyken, en tot [pot der Ketteren" Wat zoude die waarlyk groote Paus dan nu van den Nuntiufche aanhang zeggen, als hy den fpot der Oncatholyken zag ea hoorde in deze Landen 1  ( 367 ) zegde zy, het is zeker, dat die twee waarheden in de Bulle gedoemd zyn, indien het waar is, het gene de Hr. J. C. zelfs zegt bladz. 18. vr'aagende : is het niet altyd in den eigen en natuurlyken zin dat men Stellingen doemt? Indien het dan zoo is , dan heeft Clemens XI die leeringe gedoemd ; maar wy zeggen niet dat hy het opzettelyk gedaan heeft; want hy heeft noit willen zeggen wat Leeringe hy door zyne Bulle heeft willen veröordeelen. Laat het woord opzettelyk 'er uit, dan hebben die Priesters gelyk gehad. Alwaar zy dan in gemiffc kunnen hebben, is in het woordje opzettelyk : en al wat de Vergaadering daar omtrent gezeid heeft, is, dat de Paus door de Bulle Unigenitus de Leere der kragtdaadige genade en van de goedgunflige verkiezinge niet opzettelyk heeft gedoemd; waar door zy te verftaan gaven , dat, alhoewel Clemens XI. Steliingen gedoemd heeft die deze leeringe behelzen, die Paus nogtans noit gezegt heeft dat hy die leeringe opzettelyk wilde veröordeelen. Alles komt hier dan op het woordje opzettelyk aan. Laaten die Priefters daarin, zoo men het wilt, gemift hebbenhet blyft evenwel waar , dat de Paufen die de Bulle goed zouden gekeurd hebben, zoo min als Clemens XI gezegt hebben wat leere door die Bulle veroordeeld is. De volgende Paufen , zegt Myn Hr. hebben de Bulle goedgckeurt: zy hebben die Bulle niet ingetrokken, zy hebben ze goedgekeurt, gelyk zy de Bulle in Ccena Domini goedgèkeurt hebben. Verders, geloof ik niet, datdie Priefters het woordje opzettelykïn hunne Predicatien gebruikt hebben, waar door de  ( 368 ) ongerymdheden , welke Myn Hr. nen ten lallen legt, van zelfs vervallen. (*) Ik merk wel dat die Vergaadering, in welke zeer veele Jefuitfche en goddelooze dwaalingen opendlyk gedoemd worden, Myn Hr. en de zynen zeer in den weg leid; daarom moeft hy het als een kunitige draayer daar henen draayen: maar ik weet ook wel, wat tegenzin Myn Hr. in die Vergaaderinge mag hebben , dat dezelve geprezen is geweeft van alle geleerde Theologanten, Biffchoppen, Cardinaalen enz. jaa van Clemens XIII. zelve, gelyk een geleerde Schryver betuigt. (Zie hier agter een uittrekzel van zyn Werk.) Hunne getuigenisfen, zullen wel opwegen tegen het gene Myn Hr. volgens zyne gewoone regtzinnigheid', 'er tegen inbrengd : het fpyt hem genoeg dat de (*) Al 't gene wy hier gezegt hebben moet voldoende zyn, zelfs in de onderftelling dat 'er inderdaat zulke een Proteflatle plaatsgehad heeft, want ik heb 'er noit iets van gehoord. De Hr. J. C. heeft misfchien het oog op een klein naamlooze fchriftje, met deeze titel: Vraagen ter leaniwoordinge voor gefield, en eenige weeken na de gehouden Vergaadering aan zommige Paftoors toegezonden; Jn zoo een onderftelling, kan ik hem verzekeren, dat die Vraagen, niet door vérfcheide Priejlers, want geen een noemde zig, maar door den Schryver zelve van hei Précis opgefleld waaren, gelyk hy 't zelfs bekent: verders dat de Perfoon die de gemelde Vraagen uit het Fransch in het Nederduitsch had overgezet, kort daarna zyn leetweezen wegens die door hem gedaane Vertaaling door een gedrukt Briefje bekent maakte, aan die Paftoors aan welke hy die Vraagen gezonden had, zonder egter zig te noemen. Wat meer is, de Schryver van het Précis, die zoo heevig uitgevaaren heeft tegen de Utrtchtfche Ver. gadering, heeft nooit in enige van zyne fchriften iets gezegt van zulke eene Proteflatie, welke hy zeker zonde hebben doen gelden, en met veel ophef aangehaald, indien zoo eene Proteflatie inderdaad gefchied was.  ( 369 ) de gedrukte Act es van die Kerkvergadoringe, zoo eene algemeene goedkeuringe behaald hebben: zulk een lot zal zyn Geichrift niet hebben. Nu volgd 'er eene opwerping volgens zynen trant: zy zullen miffchien zeggen, dat wy van de eene kant de Bulle aannemende, en van de andere de Moliniften beftrydende, niet gevolglyk redeneren. Jaa, Myn Hr., dat gunftig gevoelen hebben wy van Uluiden , dat hoewel Gylieden in een allernaduwfte Vriendfchap geleeft hebt met de Jefuiten , zeer vervreemd zyt van hunne verfoeielyke leere: dat fchoon de Hr. J. C. gezeit heeft, dat men de gevoelens van Molina volftrekt en binnen haare paaien kan verdedigen, wy vertrouwen dat hy dog eene andere leere houd en preekt, als die van Molina, en dat zyne gebeden ook op een andere leeft gefchoeit zyn, als op den leeft der Moliniaanfche gevoelens; dat gunftig gevoelen hebben wy ook van de Heeren Zendelingen , al hebben zy die leere van Molina niet opentlyk beftreden (*) Wy werpen Ulieden op dat Gylied. de Bulle aannemende, en egter de leere aanklevende en pre- (*) De Hr. Nanning fprekende van'de kwaade leere der Jefuiten raakende enkel en alleen het Gebod der liefde, had zelfs niet eens het hart van te zeggen dat 't de Jefuiten waren , die zoo een verfoeilyke leere hielden, als die welken hy vertoond had; en hy vergenoegde zig, met maar te vraagen (.VI. Deel bladz. 8) of n.en geen reden zoude hebben, om aan zulke Leeraars, zelfs den naam van C'iriflenen te betwijlen. Al heeft een mede Zendeling de Leere van den Hr. Nanning aangeklaagd, regen dezelve gefchreven, en zyn Perfoon ook willen verdagt maaken, wy belchuldigen daarom de Heeren Zendelingen, niet van gehegt te zyn aan de Moliniaanfche gevoelens. Aa  ( 37o ) (♦)Hadz 7- prekende, die door de Bulle gedoemt is niet gevolgelyk te werk gaat: wy werpen Ulied. op dat Gylied. bejïrydende, zoo als de Hr. T. c! zegt, de gevoelens der Molinijlen, niet eens opentlyk hebt willen of durven zeggen dat Molina, en de Jefuiten zyne aanhangers, zulke verderffelyke leeringen gehouden en geleeraart hebben: dat Gylied. van de eene kant hen gefpaard hebt, met zelfs niet eens hunnen naam te willen of te durven noemen, hoewel Gylied. hunne leere verwierp en beflreed (in het verborgen), en van den anderen kant geen zwaarigheid,gemaakt hebt, om een Biffchop (Janfenius) te vervloeken en te doemen; hoewel nog Gylied. nog iemand, ter wereld heeft kunnen bewyzen, dat hy de V. Stellingen fchreven , en een kwaaden zin in dezelven beoogt heeft: dat Gylied. dus niet eens den naam deiwelbekende valfche leeraars noemende, en met een dierhaqren eed verzekerende dat Janfenius een kwaade zin beoogt heeft in Stellingen welke hy niet gefchreven heeft Gyl. tweederlei gewigt en maat gebruikt , en niet gevolgelyk te werk gaat. Wy werpen den Hr. J. C. in 't 'byzonder op, dat hy wel willende geloven (*) dat wy met alle opregiheid en regtzinnigheid de V. Stellingen verwerpen... en ons van dwaalleere of kettery vr.yfpreekende, en egter'ons overal in zyn Schrift vertonende als wettiglek verdagt van de leere der V. Stellingen te houden, hy niet gevolgelyk fchryft, niet gevolgelyk redeneert, met gevolgelyk handelt, en nog minder naar de regels der Chriftelyke regtmatigheid en regtvaardigheid te werk gaat. Ook hebben wy in vérfcheide Schriften genoeg bewezen, dat de Bulle de gevoelens der Mo-  ( 37i ) Molinijlen handhaaft. De Hr. J7 C. ftemt zelfs toe (*) dat de Molinijlen zig van deBulle bediend hebben, om hunne verderfelyke; leere te ftaaven, de overhand te doen krygen, en om de leere der Augujliniaanen en Thomijlen te verdrukken', dog daar door hebben de Molinijlen, hoewel door de Bulle fterk geholpen* de gevoelens (of liever de leere der H. Kerke, want het is die leere der H. Kerke welke men moet verftaan door de gevoelens der Augujliniaanen en Thomijlen) niet uit de wereld kunnen brengen, even zoo min als de Anaanlche formulieren en het gedrag van Paus Liberius de leere der H. Kerke, van den H. Athanafius, en van het eerfte Concilie van Mceën mt de wereld gedaan hebben. De waarheid kan wel tegengefprokeri, jaa ook verdrukt, zelfs in de fchoot" der kerke, maar niet uitgeroeit worden • Veritas Domini manet in aternum : de Waarheid des Heere blyft in der eeuwigheid, (f) De verdedigers der Waarheid kunnen ooit verdrukt, als ketters veroordeelt,vandegemeenfchap der Paufen afgefneden worden, (gelyk de H Athanafius door den Paus Liberius) maar daar zullen tog altyd in Gods Kerke verdedigers der Waarheid gevonden worden, al ichynen zv altemets met een Elias te moeten zeggen : derelitlus fum egofolus: ik ben alleen ge- laaten. (i) ' ; , De tmjl tuffchen de Molimften van de eene kant en de Augujliniaanen en Thomijlen van de andere kant, is na de Bulle dezelve gebleven en heeft het zelve onderwerp gehad , als 50 jaaren voor dat het Boek van Janfenius m de wereid kwam; de Hr. J. C. zoude ons nogtans willen wys maaken , dat 'er na het Formulier en de 1 Aa 2 Bmle, !2<5« CU 116. Ct) Vs. 116. (1)3Komn?eXX. 10»  ( 372 ) Bulle, een andere twift is geweeft, als die oude twift over de leere der Molinijlen (*). Dat •, CO Hy gaat te werk byna op dezelve wyze als Pater Jinnat deed wegens de Thomi/ien en hunne leere „ Deze ' „ leere der Thomijlen, zegt Vader Serry, heeft niet alleen „ zeer verfchillende noodlooten moeten ondergaan, maar „ het geloof zelfs van de Thomiften heeft moeten afhan„ gen, van het willekeurig oordeel der menfchen, gelyk „ iemand zeer aardig bemerkt heeft. Als hy (P. Annat) „ te Touloufe een bloote en amptelooze Jefuit was, en „ zyn pen tegen ons (Thomiften) fcherpte in het verdedï„ gen van zyne fcientia media, toen waren wy, volgens >, hem, Kinderen der duijtemiffen, ketters, Calvini„ Jien. Maar als hy op een hooger Theater geklommen „ was in de Hoofdftad, en aan het Hof, om aldaar den „ ftryd te voeren tegen de Janfeniften, toen veranderde „ ons geloof te gelyk met het fortuin van dezen kamp„ vegter: want hoewel wy van gevoelens niet verandert „ waren , zo wierden wy egter eensklaps van Kinderen „ der duiftemisfen, Kinderen des ligts: van Ketters „ Catholyken, Orthodoxen en Hemels breedte verfchil' „ lende van de Calviniften en van de Janfeniften. Zulke „ een groote verandering gefchiedde niet door eenige ver„ dienfien van onzen kant, als of wy van onze gevoe„ lens verandert waren, want niets diergelyks had plaats „ gehad: deze (wonderbaare) verandering kwam ook niet „ uit de Genade van Chriftus, maar alleen uit de gena„, de van Pater Annat. O! ondoorgrondelyk oordeel • het geloof in Chriftus word niet gegeeven en gefchon„ ken , Cvolgens de Moliniften) door de genade van „ Chriftus zelve, maar hangt af van den vryen wil der „ genen die dat geloof willen omhelzen en 'er op denken, „ maar het geloof, dit door de genade van Pater Annat „ gefchonken word, heeft een veel grooter kragt, want her „ heeft te wege gebragt, dat wy, zonder het te willen jaa" „ zonder dat wy 'er op dagten, hui ten ons willen en „ weeten, van Nieuwgezinden Regtgelovigen worden " Hujus varia fortuna, ut quidam non illepide obferva vit , nedum Thomiftarum fortis, fed & fidei ar bi tra fmt. Dum emm Tolef gegeven : deToren van Babel, om te tonen hoe weinig de aannemers der Bulle malkander verftonden, inden zin welken zyaande 101. Stellingen gaven, ik ken een Schryver die 'er een plaats van Profejjor zoude hebben kunnen krygen. Aa 3  ( 374 ) het van alle kanten blykt, dat de Bulle voezendlyke dwaalingen doemd, die van de Moliniften en Auguftiniaanen beftreden worden; en ik weet zelfs niet wat 'er gekker is, als zulks vóór te geven. Dit bleek gancfch niet van alle kanten aan den Hr. J. C. zelve, als hy bladz? 128. zeide , dat men een zwaare lafter den Paus zoude opleggen, als men zeide, dat hy die Stellingen op haar zelve en in den natuurlyken zin gedoemd heeft. Als die Stellingen wezentlyke, jaa ongerymde en openbaare dwaalingen zyn, zoo ais hy zegt, bladz. 195. waarom zoude men ze dan niet mogen doemen op haar zelve, en in den natuurlyken zin? Bleek het ook van alle kanten aan den Hr. J. C. zelve dat die Stellingen wezendlyke, ongerymde en openbaare dwaalingen zyn, als hy met kragt van redenen wilde bewyzen, bladz. 101. dat die Stellingen dubbelzinnig, duister, Of twyfelagtig Zyn, dat Zy ten minste eenen kwaaden zin kunnen hebben ? Hoe blind, hoe onkundig moeten dan de Vranfche Biffchoppen geweeft zyn, dewyl zy aan Clemens XI. eene uitlegging van zyne Bulle vroegm , en die niet kunnende bekomen , zelfs op hun manier die Bulle hebben verklaart? en wat vergeeffche moeite hebben zy dan niet genomen , indien het van alle kanten blykt dat de Bulle wezendlyke, ongerymde en openbaare dwaalingen doemd! Uit de verlegentheid dezer Vranfche Biffchoppen, eerfte aannemers der Bulle, uit de moeite die zy namen om van Clemens XI. zelfs te weten wat hy in die SttïUngenhzA willen doemen, uit hun arbeid om ten minften een kwaade zin te kunnen verzinnen, welke zyaan de Stellingen zouden kunnen geven, om dus die Bulle te kunnen aannemen , uit  ( 375 ) uit dit alles blykt van alle kanten, dat de Bulle «■een ongerymde en openbaare dwaalingen doemd: en als de Bulle dwaalingen doemd, die van de Moliniften en Auguftiniaanen beftreden worden, dan doemd de Bulle geen wezendlyke dwaalingen, maar harfenfchimmen, welke noit een Apellant, of beftryder der Bulle gedroomd, veel minder gehouden of geleeraard heeft, -bewys, Myn Hr., als gykunt, dat de Apellanten oit die dwaalingen geleeraard, welke gy hen onregtzinnig en trouwloos, en dooreen verfoeilyke argwaan ten lafte legt ; anders hebben wy regt om uwe gewaanie verdagtheid voor" eene lafteringe te houden. Verders beftaat zyn lift of zyne misvatting hier in, dat hy hier ter pdaatze gebruikt de woordjes opzettelyk, en cigenfie bewoordingen. Het woordje opzettelyk isgelyk wy gezien hebben , en hy zelf aanhaald, van èe UtrechtJcüe Vergaaderinge verworpen: hoe kanhy het ons dan zonder openbaare onregtzinnigheid tenlafte leggen? En wat zyne eigenfie bewoordingenbetreft, wil hy daar door zeggen, dat de woorden der Stellingen juift van woord tot woord dezelve zyn, als de woorden van de H. Schrift en van de H. Vaderen ? dan redeneerd hy buiten den haak : het is genoeg dat het genoegzaam dezelve fpreekwyzen zyn, en dat zy volkomen den zeiven zin hebben, Waar zoude men eenig Leerftuk vinden, het welk de H. Schrifte en de H. Vaders altyd met juift dezelve bewoordingen uitdrukken? Het is genoeg , dat zy duidelyk dezelve waarheden behelzen en duidelyk te kennen geven. Hy zie dan nu eens, of hy maar reden heeft om de Apellanten te yerwyten, dat zy niet gevolglyk redeneeren. Hy Aa 4 heeft  ( 37<5 ) heeft zelf uiteenige plaatzen van Janfenius twee zyner Stellingen willen bewyzen. Hoe zeer verfchillen die in bewoordingen! Heeft hy daar ook gevolglyk geredeneerd! Nu volgd 'er bladz. 214. een opwerping, die hem geheel in den war jbrengd, en zyne zaak elendig verbrod. Maar waarom hebben de Moliniften uit die Bulle zoo dikwih gelegendheid genomen, om de leeringen van de Auguftiniaanen en Thomijlen teveragten, en hen voor Janfeniften uit tefchelden, zoo zy daar van geen redenen vonden in de Bulle zelve! zyn 'er niet meer onder hen geweeft, die opentlyk beweerden, dat die leeringen in de Bulle gedoemd waren ! hebben zy niet nog in deze laafte jaren , behalven de Noris, eenen Bellelli en Berti, de •waardigfte Mannen voor Janfeniften uitgemaakt, tm dat zy Auguftynen waren, en de Leeringen hunner fcholen verdedigden ! Die opwerpingen zyn goed en van klem: wenfehte wel dat ik het zelve van de antwoorden kon zeggen (*) ? Laat (*) Deze opwerping van den Apellant, en het antwoord van den Hr. J. C. lezende, erinnerde ik my de volgende Anecdote wegens een zeer Geleerde en beroemde Dominicaan, wiens Schriften alom bekend zyn. ProfelTor der Godsgeleerdheid zynde te Romen, voegde hy zig na de gewoonte „ met de onfeilbaarheid der Paufen te leeraaren, en aan zyne Leerlingen voor te houden, hoewel hy geheel anders gevoelde. Een zyner vrienden vroeg hem eens, hoe dit met de regtzinnigheid kon zamen ftaan, dewyl hy buiten zyne Theologifche leden geheel anders fprak wegens die gewaande onfeilbaarheid. „ Jaa, ant„ woordde hy, wy Munniken kunnen niet altyd doen wat „ wy wel wenfehten; maar myne opwerpiugen tegen de „ onfeilbaarheid zyn zoo llerk, zoo kragiig en zoo bondig, „ en myne antwoorden integendeel zoo zwak, zoo elen,, dig en zoo ligt om te wederleggen, dat myne Leerlin„ gen domme Ezels moeten zyn, indien zy die onfeil„ baarheid geloven." Zoude men ook van den Hr. ƒ. C. kun.  ( 377 ) Laaten wy zyne antwoorden hooren: myn eerfte antwoord is, dat dit niets bewyft tegen de Bulle. Zoo dan, de Moliniften hebben mt de Bulle zelve gelegendheid genomen, om de Auguftiniaanen en ïhomiften voor Janfeniften uit te fchelden , de Bulle zelfs tot een bewys byeebragt, zoo als de grootfte held der Bulle, de Biffchop Soijfons enz. dat hunne leere (der Auguftiniaanen) veroordeeld was: dat bewyft, volgens hem, niets tegen de Bulle. My dunkt integendeel, dat zoo een geduurig geroep, op de Bulle een klaar bewys is dat de Bulle ten mmften de Moliniften begunftigd: want indien de Bulle , die gewigtige Leerftukken, die leeringen der Augiftiniaanenen Thomiften niet fcheen te doemen, zouden de Moliniften 'er zig noit op beroepen hebben: en de Apellanten zouden over de Bulle niet geklaagd hebben, als doemende die Leerftukken. Laaten wy nu ook de redenen hooren, waarom dat dit niets bewyft tegen de Bulle: want ik ftelle eens vaft, dat van dezelve (Bulle) een groot misbruik gemaakt word by velen, zal zy daarom niet goet, niet billyk kunnen wezen! Iets kan goed wezen, en een misbruik van gemaakt worden: zulks gefchied dagelyks door het misbruik van goede zaaken. Maar Myn Hr. redeneerd hier wederom, volgens gewoonte, op eene valfche onderftelhnge, namelyk dat de Bulle goed is: zulks moeft eerft bewezen worden. Die luiden maken geen mis- kunnen zeggen, dat zyne opwerpingen tegen het Formu. lier en de Bulle Unigenitus, en in het byzonder deze welke hy zig hier doet, voor de Geleerden zyn, maar dat zyne antwoorden domme Ezels alleen kunnen voldoen ? Aa 5  C 378 ) misbruik van de Bulle, maar zy maaken 'er het regte gebruik van , dat zy beoogd hadden. Hier ziet men immers de eene party die Bulle voor zig regtmatig bybrengende, en de andere over die eigenfte Bulle met regt klaagende. Het zelve antwoord geven wy op zyn vonnis en wet. Hy beroept zig hier op het Vde Concilie: hy gelieve eerft aan te wyzen waar in het misbruik jegens dat Concilie beftaan heeft, en dat dit misbruik het zelve geweeft is, als zyn gewaand misbruik jegens de Bulle, dan zullen wy hem wegens dat voorgewend misbruik nader antwoorden. Maar hy ziet zelf de nietigheid van zyn eerfte antwoord wel, daarom geeft hy 'er nog een tweede, dog het is niet beter, want het komt hier op uit: dat de Paufen op het. beroep van de eene party en op de klagten van de andere , niet gezwegen hebben. Hy beroept zig op Alexander VLI. en op de Innocentiujjen XI. en XII. Niets is. 'er gekker dan zig te beroepen op Paufen, die al geftorven waren voor dat de Bulle in de wereld was, en wanneer zig niemand op die Bulle konde beroepen, en niemand over dezelve kon klagen. Hy kon wel tot den tyd van den H. Gregorius, en zelfs tot den tyd van den H.Leo gevlugt hebben. Dog het gene aardig: is, hier haald hy een Breve van Innocentius aII. tegen zig zeiven aan. Want die heeft op het aller ftrengft verboden „ eenigen blaam te geven aan „ de genen die deze onwrikbaare, en allerveilig„ fte leeringen verdedigen, of iemand voor „ Janfenift uit tefchelden, (jaavm^ te hou„ den) voor en aleer de Apoftolifche Stoel ge,, vonnift hadde over de Stellingen, daar men „ óver zoude twiften, of voor en aleer het „ wet-  ( 379 ) bewezen zoude zyn, dat de befchul" /fi.lder V. Stellingen had/taande ge» Sen" Da raakt hJ Formulier, enniet 'aJMie die toen nog niet in de wereld was. t„to4on/er iel! Hadl>yd»n,eceenen|oe. v s^nA A\p hem waarfchouwde enzeiüe, r ^J S periode, of deze woorden dan hit ÉevevaTlnloeerJius Xtf.. aanhaalenvan het i*> et* ua» di woorden Sn tndeTdat "et *t gebleken of, beweef2' nog minder oit geregtejyk bewezen zy , d£wy of ^ ^ S""»*'»-*'*™*» , °f mooie aanhaalinge wegens de PaSen rtr de Bulle, gaat hy over tot de Paufen B7 de Bulle, Benemus XIII., Clemens XII. T.Tmus XW. en haalt deze woorden aan en Beneaictus axk . r/, . , . - uit een Breve va» Benedictus XIII. . dat ai wie voorteven, A« ab intrinfeco ej7caCi,acdegratuitdLzt „ Veragt met de kloekheid de lafteringen, met welke de „ leere van uwe Order word aangerand, en wel inzonderf „ heid wegens de Daadwerkende Genade enz." Wat hL tekenen wederom deze woorden van dezelven Paus in zvn Breve Pretiosusj Ut autem turbulenti aepertinaees tral quillitati Eccleftx perturbaxores definant Orthodoxam S Thom^ doSlrmam calumniari enz. „ Om de lalierinse'n „ van oproerige menfchen , van die hardnekkige floordr,rs „ van de ruft der Kerke, tegen de Orthodoxe leere van , den H. Thomas te doen ophouden enz." Waren het de Apellanten die de leere der Dominicaanen, of beter eè zegt, de leere van den H. Thomas belaflerdenl Zyn dan d.e twee Brevet van BenediClus XIII. en ook ét Breve van Clemens X I. niet opzettelyk tegen de Jefuiten «S geven, tegen d.e waarlyk oproerige» en ha/dnekkige/toffders van de ruft der Kerke, die zig van de BuülUn?L mtus bedienden om de leere van de H. Augu[tinu?L Thomas te beftryden, en om te doen geloven dat de leere van die twee H. Vaders door de Bulle veZr%T^l Die  ( 38i ) dan nog by (bladz. 220.) dat Clemens XI. in zyne Brieven Paftor alis Officii ook verklaart, dat de gevoelens derfcholen en leeringen, welken zy met de dwaalingen door ons veroordeeld verwarren, opentlyk, en vryelyk inde Catholyke fcholen, zelfs na het uitgaan van onze bovengemelde Conftitutie, onder onze oogen geleerd en verdeedigd worden, en dus ook in geenen deele hoe ook genaamt door dezelve veroordeeld zyn. Zie daar de Verklaaringen van drie Paufen, waar onder ook Clemens XI. is. De lezer bemerkt aanftonds dat zy zig dus verklaaren, ten hoogften wegens twee Leerftukken, en dat zy wegens alle de anderen ftom blyven, zondereen eenige meer te noemen. Wat volgd nu uitdie Verklaaringen? i°. dat de Bulle een verfchrikkelyk voorwerp van twift en oneenigheid is, en oebleven is, zelfs na alle die Verklaaringen. 2U. &dat Clemens XI. met de Jefuiten de oorzaak van alle die twiften en oneenigheden is geweeft, door dien hy noit heeft willen verklaaren , gelyk de andere Paufen ook niet gedaan hebben , wat de Bulle doemd. 30. dat die Verklaaringen de Bulle op zig zelfs niet veranderd hebben, maar haar gelaten hebben het <*ene zy was. 40. dat die Verklaaringen niet konden dienen om de verfchillen te befliffen. En wat Clemens XI. in het byzonder betreft, wy hebben gezien, dat het Boek van den Jefuit la Die Breves zyn dan geen Verklaaringen der Bulle, gelyk de Hr. T. C. uit onwetendheid of bedrog voorwend, om de Apellanten geruit te ftellen, maar waren ingerigt, eelvk men ziet, om de Dominicaanen en Auguftynen nan te moedigen tegen de lafteringen en de ftoutheid der Mjlimften, en om aan deze laaften den mond te floppen.  ( 332 ) la Fontaine, daar wy van gefproken hebben, te Romen gefchreven is geweeft, ter verdediging der Bulle, onder de oogen van dien zeiven Clemens XI. gedrukt in zyne drukkerye en op zyne koften : dat Boek vertoond wat de Bulle doemd, namelyk, den pligt van alle onze Werken tot God te ftuuren : (*) de noodzaakelykheid van de liefde Gods, om hetharte 's Zondaars te bekeeren: dat het lezen der H. Schriftuure voor ongeftudeerden, enz. Wat betekend dan de Ver klaaring van Clemens XI. anders, dan dat hy zoo heeft moeten fpreken om de gemoederen wat te ftillen. En wat de twee andere Paufen aangaat, geen van hun tweè'n, nog hunne opvolgers, zouden zeker de Bulle uitgegeven hebben: maar zy was 'er, men moeft dan de ontrufte gemoederen van zommigen, zoo goed men kon ftillen, en de ftoutheid van andere) Want daar zegt hy onder anderen: dat het geöorlofd en zuiver van alle zonde is, iemand eene menfehelyke liefde toe te draagen , zonder deze op eeniüerhande wyze tot God te ftuuren. Conflitutio Unigenitus propugnata. Tom i. in Prop. 44. pag. 280, 295, 314. Zulke en meer verfoeilyke dingen heeft die Jefuit opentlyk durven fchryven te Rome, kort na de uirgaave van de Bulle Unigenitus, welke Bulle, hy dus onder de oogen van Clemens XI. verklaarde in een geheel andere zin als de Vranfche Biflchoppen die de Bulle aannamen. ClemensXI. liet dus die Jefuit zyne Bulle vcrklaaren, zonder hetkwalyk te nemen, zonder hem tegen te fpreken: liet deze Verklaaringen zyner Bulle in zyne eige Drukkery en op zyne kollen drukken, terwyl hy geen Vcrklaaringe van zyne Bulle aan de Vranfche Biflchoppen» wilde geven; hen integendeel hekelde dat zy betlaan hadden zyne Bulle te Verklaaren, met in zyne Brieven Pafloralis Officii te zeggen, aat dit te doen, was aan een verboden vrugt te raaken , en met eens hen duivende verzenden na de Verklaaringen van den Jefuit la Fontaint.  ( 383 ) deren beteugelen. Zy kenden de Jefuiten, hunne oogmerken en hunne groote magt in de Kerke; dus durfden zy de Bulle niet vernietigen: jaa, Benediftus XIII. durfde zelfs, fchoon hy het beloofd had, de XII. Artikels, in welken de waarheden in de Bulle gedoemd beveiligd waren, niet opentlyk goedkeuren. Dezelfde BenediElus XIII. heeft de Jefuiten met de ftraffe bedreigd, van geen Nieuwelingen in de Sociëteit meer aan te zullen mogen nemen: de Dóorl. Innocentius XI. had het hen finaal verboden: maar geen van beiden kon de Jefuiten beteugelen. En zoude de afgryzelyke Sociëteit weloit vernietigd geworden zyn, hadden de Mogendheden het niet gedaan? Zoo zal het ook gaan met de Bulle: Lodewyk XV. en Jofephus II. hebben het reeds zoo verre gebragt in hunne Staaten. Dus verdienen zyne vraagen bladz: 219. geen antwoord. Het gene hy verders op die bladz. zegt is dubbelzinnig en elendig. Niemand van de opvolgers van Clemens XI. heeft, eigentlyk gefproken, de Bulle goedgekeurd. En zoo Myn Hr. het daar voor wil houden, dat zy de Bulle goedgekeurd hebben, waarom zouden zy dan, als de Bulle kwaad was, gelyk Myn Hr. hier onderfteld, meer verraders wezen, dan zoo veele Paufen, die de kwaade Sociëteit en kwaade Bulle in Ccena Domini zoo plegtig goedgekeurd hebben? Zommigen van hen, en misfchien alle de opvolgers van Clemens XL hadden wel gewenfcht dat die Bulle noit uitgekomen was; en zagen met droefheid dat zy dat onkruid niet konden uitplukken en weg werpen. Dat weet men in het byzonder van Benediclus XIV. Maar, vraagd hy : wie zal zig oit  C 334 ) oit laten voorftaan, dat de hevig/te verdedigers van Auguftinus en Thomas, zoo als byzonder Benedittus XIII. en XIV., die zelve leering gedoemd zouden hebben? Niemand: zy hebben die leering niet gedoemd, maar zy zeggen dat ClemensXI. groote reden gegeven had van te denken, dat hy door zyne Bulle het had willen doen. Ofzelfs,Vervolgd hy, eene Bulle goedgekeurdzouden hebben, daar dezelve ingedoemd was! Zy hebben de Bulle niet eigenclyk goedgekeurd, maar om de gemoederen van zommigen te ftillen, en om de ftoutheid der Jefuiten en Moliniften te beteugelen, hebben zy gezeid, dat de Bulle de twee voorgemelden Leerftukken niet doemde: maar nog Clemens XI., nog iemand van de volgende Paufen heeft oit verklaard nog gezegt, wat dwaalingen de Bulle doemd: dat is altyd' het voorwerp der twiften gebleven. En al ontbrak 'er anders niet aan de Bulle dan dat, alleen zoo was die Bulle nog kwaad genoeg, 'en een Onregtmatig ftuk: en dat zal het altoos blyven', ook na de Verklaaringen van Clemens XI. en van die andere Paufen. Dat gebrek blyft altyd, dat niemand van hen oit verklaard heeft, wat de Bulle doemd: en dus blyft de Bulle een Babel van verwarringe. Onze vraager blyft nog al vraagen ; zoude hier mede (met de Verklaanngen van die tweePaufen) alle agterdogt wegens de mening van Clemens XI. niet moeten verdwynen ? Neen , Myn Hr. die is nog grooter geworden, en ftaat dagelyks te vermeerderen, door het affchaffcn van die Bulle zelve. Moeft ook alle agterdogt wegens de Cleregie hier te lande, na zoo veele, zoo klaare , zoo Catholyye Vjerklaaringen en Geloofsbelydeniffen daar mide wegens  ( 385 ) gens onze mening niet al lang moeten verdwenen zyn ? Blykt het niet, vraagd hy al wederom, volkomen uit het getuigenis zyner Naza* ten , welke zyne mening geweeft is ? Oojt al niet;, zy zeggen wel dat zyne Bulle de twee gemelde Leerftukken niet doemd, maar zy fpreken geen enkel woord wat zyne mening geweeft is: zy ontkenn'en iets, maar zy bekennen niets. Hy gaat voord: wel aan, het blyke nog. niet genoeg. Maar wat dan, zoo hy ook eene openbaare verklaaring des wegens heeft uitgegeven ? Als hy eene openbaare verklaaringe heeft uitgegeven , wat doolingen hy in zyne Bulle doemd, dan zoude die verklaaring van belang zyn maar dat heeft hy niet gedaan : hy heeft alleen maar -gezegt , dat hy gemelde Wee Leerftukken niet heeft willen doemen; die verklaaring betekend dan niets anders, dan het gene wy vertoond hebben; en Myn Hr. kan die duiftere Verklaaringe maar in zynen zak fteken. Het zelve antwoord op zyne volgende vraage: wat dan, zo, hy zulk een voorgeven een kwaadaardige lastering noemt ? Dat zyne Bulle nog deZelve blyft, zonder dat wy weten wat hy dan heeft willen doemen* Maar-wy, welke niemand kan overtuigen van oit iets geleerd te hebben tegenftrydig aan onze Geloofsbelydeniffen , mógen met meer regt zeggen, dat het eënekwaadaardige lastering 19 , dat men ons hogvati kwaade leere befchuldige of verdagt boude. Hy vraagd 'er nog al boven op: zou men dah nog' kunnen beweren, dat zyne mening anders geweeft isi of dat die Bulle tog indien zin moet uitgeiegt worden! Is Myn Hr. zoo dwaas, dat hy vraagd na zaaken die openbaar zyn, die hy zelf ert geheel de wereld weet dat gebeur'd zyfi? 'NieE-të* 6 Bb g*8»  ( 386 ) genftaande de Verklaaring van Clemens XI. cn van de twee anderen gemelde Paufen,welken Myn JHr. té voorfchyn brengt, heeft men beweerd, en blyven beweren, dat hy reden gegeven heeft van te denken, dat zyne mening anders geweeft is, en dat die Bulle tog in dien zin moet uitgeleid worden, in welke hy zegt dat hy de Stellingen gedoemd heeft, namelyk 200 als zy luiden enz. Indien men zulks na de verklaaring yzn Clemens XI. niet beweerd had, waar toe dienden dan de verklaaringen van de andere Paufen nog zoo lang daarna, daar Myn Hr. zig op beroept ? Kende dan de vermaarde Hr. Languet die verklaaring van Clemens XL niet? waarom heeft hy zig dan op zyne Bulle Unigenitus beroepen, om die twee gewigtige Leerftukken in de Schriften van Bellelli en Berti te beftryden? want hy beriep zig niet op de ver klaaring Van Clemens XI., maar op zyne Bulle. Dog dit beroep van Myn Hr. op de duiftere verklaaringe van Clemens XI., ontdekt ons de reden, waarom Myn Hr. zoo fchielyk van de H. Vaders tot de Auguftiniaanen en Thomistcn gevlugt is, namelyk om zig daar teverfchanzen. Hy moeft bewyzen dat de leere der H. Vaderen in de Bulle niet gedoemd was: ten dien einde bragthy alleen maar de I2de Stellinge te voorfchyn, en haalde maar uit alle de H. Vaderen een eenig Text je, en dat nog magertjes en duifter vertaald, uit den H. Prosper alleen by; en onder dien Text bezweek hy nog, gelyk wy gezien hebben, en vlugte oogenblikkelyk tot de Auguftiniaanen en Thomiften, daar hy is blyven fch'uilen en zig verweeren , zoo lang als hy konde, tot dat hy 'er uitgeflagen wierde, gelyk ook gefchied is.- Dus blykt het, dat  C 387 ) dathy zig, om zyne Bulle te regtmatigen, alleen maar verweerender wyze gedraagd, en dat nog elendig. Bladz. 222. valt hy wederom op de Vergadering van Utrecht, welke hem zeer tegen de borft is, om de algemeene goedkeuring die zy verworven heeft, Hy vraagd al wederom, als of hy Catechismus voor zyne kinderen deede, waarom diergelyke verklaaringe van dien Paus in de Vergadering van Utrecht niet gebruikt tegen den Schryver van het Precis die voorgaf, dat de Paufen de leering van Auguftinus en Thomas , in de Bulle Unigenitus opzettelyk gedoemd hadden ? Wy zullen het Myn Hr., volgens ons dunken, met weinige woorden zeggen. ïo. om dat zulks niet nodig was, om dien Schryver te wederleggen: het was genoeg dat zy beweerden dat die Paufen niet opzettelyk di.e leere gedoemd hadden: 20. zy hebben niet aangehaald , het gene Myn Hr. wil dat zy moesten aannaaien, om dat zy in het jaar 17Ó3, niet konden profiteeren van de leffen welke de Hr. J. C. hen 20. jaaren daarna zoude geven; en 3u. om dat niemand, nog de 100. Vranfche Biffchoppen in het jaar 17&0, nog de volgende Paufen, die openbaare verklaaring van Clemens XI. aangehaalt hebben. Dus blykt het genoeg, dat die Vergadering niet onregtzinnig nogte ongerymt is te werk gegaan , want het zelve ver* wyt zoude de Hr. J. C aan de 100. Vranfche Biffchoppen en aan de volgende Paufen kunnen doen; maar het blykt dat de onregtzinnighei den de ongerymdheid van den kant van Myn Hr. is. IV. Nu is 'er by onzen Schryver niets meer overig om de elendige Bulle te regtmatigen , dan een rapfodlum van' waarlyk ongerymde en. B b 2 el-  ( 383 ) ellendige redeneeringen. Hy zegtbladz. 22-. zie daar nu eene duidelyke uitlegging van 'de mening van Clemens XI. Zoo noemt by de woefte' verklaaringe, door den nood afgeperft dat hy twee Leerftukken in zyne Bulle niet doemd zonder van alle de overige te fpreken, en zonder re zeggen wat hy dan doemd. Is dat niet een duidulyke verklaaring ? Hy verteid al voord: zie daar eene uitdrukkelyke onderfcheiding van den zin, dien hy gedoemd ml hébben zonder welke de Apellanten zeggen,, dat zy de Bulle niet kunnen aannemen. Dryft hy dan den fpot met zyne lezers? Waar is 'die uitdrukkelyke onderfcheiding van den zin, welken hy gedoemd wil hebben ? Wat wil hy dan gedoemd .hebben , zoo wegens de twee I eeri-ukken, als wegens alle "de anderen, welk- de Bulle doemd? Waar is'er woord of weerwoord van zulke een onderfcheiding van zin , in die door de nood. afgeperfte verklaaringe ? Nogal diro • hy (Clemens XI.) verklaart opentlyk, dat hydien zm en leering niet heeft willen doemen, dien zy zeggen gedoemd te wezen. Jaa, hy verklaart dat hy d;e gemelde Leerftukken niet gedoemd heeft, maar hy verklaard niet wat leere hv geddemd wil hebben, wegens die twee Leer (lukken. _ Wat betekend dan zyne .verklaaring ? Het is eene verklaaring , die de Bulle even duister laat. Nog al: wat kan men meer eifchen, om een vonnis van de Kerk wegens eenige Stellingen aannemelyk te maken, dan dat wy weten, welke leering daar gedoemd word, en welke voor die doeming btveiigt word? .Hier is Clemens XI. de Kerk. Noit heeft de H. Kerk de Bulle als haar vonnis erkend. Hy gaat voord: of weet men  ( 389 ) men nog niet, -welke dwaalingen het zyn , dit gedoemt worden, (in de Bulle) en welke leeringen .veilig ? Neen: dat weet Myn Hr. zelfs nog niet, en als men den Cardinaal de Biffy geloven mag, kan Myn Hr. het niet weten nog eenig Bilfthop in de wereld. Hy blyft rammelen , en zoekt den lezer van den draad der queftie af te lelden , met wederom tot de Augujliniaanen en Thomijlen te vlugten. Wy weten zeer wel dat de goede leere, in die twee Schooien geleerd is geweeft, en nog geleert word (de Jefuiten en alle hunne Schooien leerden ze niet;) maar zulks bewyft niets voor de Bulle: dit bewyft alleen dat de Bulle de goede leere niet ten eenemaal heeft knnnen verbannen. De Vranfche Biffchoppen zelfs , aannemers der Bulle, hebben getragt door hunne uitleggingen van de Bulle de goede leere te behouden; en hunne eigenfte uitleggingen pleiten tegen de Bulle , en wederfprejten den Hr. J. C, dewyl zy in het jaar 1720. nbg niet wiften wat leeringe Clemens XI. had willen doemen. Zie daar dan, zegt hy bladz. 224., alle die keringen opnieuws bevejtigt. Zie daar, zou ik beter zeggen, de onkunde of het bedrog van den Hr. J. C op nieuws beveftigt. Indien 'er iets bevefligt is, dan zouden het twee Leerftukken zyn, zonder dat men no§ wijl, wat voor leering 'er zelfs ten opzigt van die twje L eerjlukken gedoemd is.En egter durft hy nog vraagen: kan men oit duidelyker aanwyzen wat men gedoemt wil hebben ? Ik zou wel vraagen of het hem in de harfens fcheeld, en of hy allefchaamte afgelegt heeft? Zou men niet duidelyker kunnen aanwyzen wat men in de Bulle goedgekeurd- en wat men gedoemd wil hebben, dan in het wilde te zeggen dat men de Daadwerkende Genade en 'de eeuwige Bb 3 ver-  ( 39° ) vc-vkkzingc niet doemd? Zou men niet duidelyker kunnen verkiaaren, wat de Bulle doemd, dan met geen de minjie verklaaringe daar over te doen? Steekt hy dan den fpot mee de menfchen? Noit heeft Clemens KL zyne Bulle verklaart, noit heeft hy zelfs4e veïklaaringen der Vranfche Biffchoppen goedgekeurt, jaa hy heeft het hun kwalyk genomen, daczy beftaan hadden zyne Bulle te vcihaaren. Ik vreeze dat veele lezers zullen zeggen,dat onze Catechizatie vry wat lang duurt,want daar komt geen einde aan zyne vraagen: bladz. 224.-226. volgen althans wederom een heel regifter. De ApeVanten, zegt hy, hebben altyd gevraagdnaverklaaïingen van de Bulle i verJcheiden Biffchoppen van Vrankryk hebben ze gegeven, daarna tweeen veertig ie ge;yk , eindelyk hmdert; dog dit wai niet genoeg , miffchien om dat zy de mening van Ckmens XI. niet wiften; dan de Paus geeft deze verk'aaring, wat kan menjnec/ doen, als 'er niet an Iers, als verklaaring g'cvraag't word ? Woeste , ontrouwe en zelfs valfche voorgevingen : niet alleen hebben de Apellanten gevraagd^mar de verklaaringe van de Bulle, maar Ook deVranJth'e BUjchoppen aannemers ■ der Bulle; en Myn Hi\ zetf wenfehte elders (bladz. 136.) dat men aan elke Stelling zyne benaminge gegeven had; dat het dan gemakkelyler was den zin die gedoemd word te verftaan: de Paus dan niet willende de Bulle uitleggen, nog verkiaaren wat dwaalingen hy gedoemd wilde hebben, zoo hebben de Vranfche Biffchoppen, ondanks den Paus, zyne Bulle op hunne wyze, gelyk wy elders hebben aangemerkt, verklaart of uitgeleid: niet eerft verftheiden Biffchoppen, zoo als Myn Hr. ontrouwelyk voorgeeft, maar eerft de 40. daarna .100.  ( 39i ) ioo. in het jaar 1720. en dus na de verklaaringe zelve van Clemens XI. welke zy derhalven niet voldoende erkenden, nademaal zy zelis nog .wederom verklaaringen gaven, na zyne• onvoldoende verklaaringe. Daarna zyn 'er nog hier en daar andere uitleggingen der Bulle te voorfchyn gekomen, en alle die uitleggingen zyn verfchillig. Zie daar hoe de gewaanden kwaden zm der 101. Stellingen verklaard is geweeft. LM was zeker niet genoeg, want men heef t getoond, dat alle die uitleggingen loutere bedneg,erye waren. Miffchien, zegt hy, om dat zy de meningvan Clemens XI. niet wijten. Als zy die geweten hadden, dan was het onnodig geweeft dat die Biffchoppen hem gepraamd hadden om uitleggingen te geven, het welk hy noit gedaan heeft; want zyne verklaaring over de twee Leerpunten , heeft geen de minfte gedaante van uitlegginge zyner Bulle: en hadden zy m het laar 1720. dc mening van Clemens XI. geweten, na zyne verklaaring, dan hadden zy zelfs zyne Bulle niet behoeven uit te leggen. Men moet een menfch van zoo groote verblindheid, of van zoo een kleein oordeel wezen, als M n Hr. is, om het zeggen van Clemens XI. voor een verklaaring zyner Bulle uit te yenten. Dan de Paus, ze-j-t hy, geeft deze verklaaring; Wat verklaaring , vraag ik nog eens? Is het die van alle die Biffchoppen, die zoo verfchillende zyn,of yne eige verklaaring? De eerfte zeker niet, en delaafte is in geen tel geweeft zelfs by de Vranfche Biffchoppen in het jaar 1720. als zy de Bulle niet hebben willen aannemen, dan onder de Sauvegarde van hunne eige verklaaringen, welke zy in weerwil van Clemens XL gegeven hebben , zonder zig te kreunen aan zyne Brieven Bb 4 Bafi°'  ( 392 ) Paftoralis Officii, en zonder te weten wat zyne mening geweeft was, als hy zyne Bulle uitgaf. Wat men meer doen kan, hebben wy genoeg te kennen gegeven, namelyk, dat men ons duidelyk zegge war dwaalingen mm gedoemd, en wat men ïg/liptelyk geloofd wil hebben. Dat is duitfeh Mvn H). en UEd kan verzekert zyn, dat alle de Apellanten alsdan bewyzen van hunne O'thodoxn; en r,-grgelovigheid zullen geven. IL' d. kan nu zkn wat men meer doen kan , ■ als cr na verklaaring gevraagd word , en ook wat 'er meer met billykheid kan geëifcht worden. Wy verduijtcren die vcrk'aarjngen niet: wy verzwygen ook niet het gene de Gelovigen het beft vaa den zin der Bvttlc kan onderregien, maar dat doet hier de hr, J C. op eeneonregtzinnige wyze: Hier komt ook al wederom bladz. 225. de gewaande agterdogt tuffchen, by ge- brek van iets Heiligs te kunnen bewyzen: en het geen hy voorgeeft, is een loffc en verfoeilyke argwaan: hy weet zelf wel, dat wy wegens dezweevende gefchillen geen andere leere hebben, dan die der H. Vaderen, en die van de H, Auguftinus en 'Thomas in het byzonder; en hy weet ook wel, dat de Moliniften eene heel andere leere hebben. De Jefuiten moeten althans zyne gewaande regtzinnigen niet zyn. De andere aannemers der Bulle, mogen wel de goede leere houden, maar gaan niet regtzinnig te werk; want de Vranfche Biffchoppen , eerfte aannemers der Bulle zyn uit vreeze voor de Lettres de Cachet, en dus uit nood gedwongen, in de uitleggingen van den zin der Bulle trouwloos te werk gegaan, en komen onder eikanderen niet overeen. Dog zy hebben egter de Bulle niet aangenomen, dan on-  I 393 5 onder de befchutting van hunne uitleggingen. Myn Hr. en de zynen hebben de Bulle: zuiver aangenomen, en b.helpen zig egter (na de zuivere aanneeming der Bulle) met de eene of de andere van die uitleggingen, zonder egter te durven zeggen, gelyk de Vranfche Biffchoppen gedaan hebben , dat zy geenzins de Bulle Zuiver aannémen , maar enkel en alleen volgens hunne uitleggingen, zonder zig te kreunen or hunne uitleggingen overeenkomen met de mening van Clemens XL of niet. Wie zyn nu de regtzinnigen? V. Na al zyn langduurig gerammel raakt hy eindelyk in den maalftroom weg, en verzinkt in den afgrond. Hy was eerft met de verdediging der Bulle op den regten weg, indien zY had kunnen verdedigd worden, als hy wilde betonen dat de Bulle de leere der H.Schnfte en der Vaderen niet doemde: dog ziende dat zulks hem onmogelyk was om te bewyzen , vlugte hy in aller yl Van daar tot de Augujhmaanen en Thomijlen: maar rondom zig wendende, gaat hy nu ten eenemaal fpooreloos, en vervalt tot de taftbaarfte ongerymtheden. Hy doet zig opwerpen: Hoe heeft dan de leering van Molina '(de andere kwaade leeringen der Jefuiten moeften'erbygevoegd worden,) zoo veel opgang gemaakt na het Formulier , en byzonderlyk na de^-Bulle? zyn niet die twee ftukken de oorzaaken geweeft, dat die leering overal ver* fpfeid is, en die der Auguftiniaanen en Taomiften verdrukt? moet men zulks niet aan Clemens XL en volgende Paufen wyten? Hier voeld hy den knoop : elders (•*) ftreden de gevoelens der Moliniften niet openbaarlyk tegen de H Schriften en de ■ Apoftolifche overleveringen, men kon ze zelfs Bb 5 vo1" (*)bhdz. 2oy. zie hier bovenbladz. 34y-  ( 394 > volgens hem, volstrekt en binnen haare paaien verdedigen, zonder het Catholyk Gebofte kwet* zen. Bladz. 226. geeft hy insgelyks te kennen , dat Clemens VlU. en Paulus V. niet hebben kunnen oordeelen dat die gevoelens (der Molinisten) tegen de H. Schriften en overleveringen flrydig zyn: en bladz. 215. antwoordende op de opwerping van zyn Apellantje, dat de Molimfien dikwils uit de Bulle gelegendheid genomen hadden, om de leeringen der Auguftiniaanen en Thomijlen te veragtcn en hen voor Janfeniften uit te fchelden, zegt hy koeltjes, dat de Moliniften een groot misbruik van die Bulle gemaakt hebben. Maar indien de gevoelens der Moliniften niet openbaariyk flryden tegen de H. Schriftuure, indien men ze vvlfirektkan verdedigen zonder bet Catholyk Geloof te kwetzen enz. waarom zoude men hen tot een misdaad rekenen, datzyzig op de Bulle beriepen , om hunne gevoelens te verdedigen? Bladz._ 210. tragt hy te bewyzen (en wy hebben niets tegen die bewyzen te zeggen) dat de goede leere) hy had 'er moeten byvoegen de leere tegertjlrydig aan de gevoelens der Molinisten) overal en opentlyk geleerd word: hier bekent hy dat de leere van Molina veel opgang gemaakt heeft, na het Formulier, en byzonderlyk na de Bulle: dat die kering overal verfpreid is, en die der Auguftiniaanen en Thomijlen verdrukt word; want hy ontkent niet dat de leere van Molina ( veel opgang gemaakt heeft, maar hy ontkent alleen dat die groote opgang van de leetlng van Molina aan Clemens XI. en volgende Paufen moet toegefekreeven worden. Neen, voorzeker , zegt by, men moet hen dien grooten opgang niet toefchryven. Hy weet nogtans dat die leering van Molina noit zoo groot een opgang gemaakt heeft,  ( 395 ) yefH dan na het Formulier en na de Bdler éS'i notoir, het word ook van memand ontkent cn hy zelfs fchynt het toe te ftemmen. Die opgang van de gevoelens wan Molm, en van de kegre der Jefuiten die byzonderlyk plaats lehad heeft, na het Formulier en nog meer na Ietik> moet d,s voorzeker toegefchreven^worden , of aan het Formulier en aan de Bulle, ot aan de nalaatigheid der Paufen d«j terwyl zy een fchim van Ketterye vervolgden lyke dwaalingen hebben laaten verfpreiden, die ook de verfpreiders derzelven onmamerlyk beeunfti-Ihebben, en die noit een Decreet of ktf die gelyks hebben uitgegeven, om opzettelyk de leereMn Molina te veröordeelen of om deszelfs opgang té fluiten, nog om de Jeiuiten te verpliffen om die leere af tezweeren: eene leere die niet begrepen is m verzonn5 Stellingen die nergens in geen Boek, van Catholyke Schryvers te vinden zyn maar m a5ijjjj"j?* kels, welke elk een kan lezen m de Hittorider Vergaderingen de Auxilüs, en in een menigte van andere Boeken. De Hr. J. C. vraagd nogtans bladz. 226., en men gelieve 'er op te letten: de ware oorzaak van den opgang van Molina / (men eelieve 'er by te voegen, en van den yfelyken voortgang der kwaade leere der Jefuiten, verfpreid ongeheel den aardbodem?) Elk menfch van een gezond en befcMeiden oordeel zoude antwoorden, om dacmen hen niet genoeg is te keer ge. gaan: om dat men hen gefpaard en begunftigt heeft, en om dat men met hen geheuld heelt. Maar neen! die Hr., die een ander begrip en een ander oordeel heeft dan het gemeen der menfchen, wil juift het tegendeel. Heus Janfenius, zegt  C 396 ) gemaakt heeft.W as het dan >n>«j dieal co iaaren voor dac zyn Boek uitkwam . oorzaak was dat Molina met zulke eene veragting iprakvanden dugujtmus, en van zyne leering, als hy al fchim pende zeide: Safoi ^BJ reverentid, quce ei debetur maxima, mefsyrc van Molina: het is Janfenius, zegt hy, die oorzaak ts geweeft van den opgang der Pelagiaanfche leere van Molina. Het zyn ook, zegt hy, de voorftanders van Janfenius , Vader Quenel enz. die gelegenheid daartoe gegeven hébben. JMeen (*) Wy hebben hier boven gezien (bladz. 3*1 en m, ï met welke verf naading andere jefuiten gefproken hebben va.i den H. Augufttnui: een Sudrez een MdJdonaf, een Pater Aaam enz. Op Molina en op de andere Jefuiten of Moliniften cue zoo hebben durven fpreken Van den H. Auguftinus mag men wel dan toepallen het geen de h. PresperzeOl van de half Pelagiaanen die hoewel gemagtigder als d« vo:flage Pelagiaanen, egter met geen minder veragtins en rszerny van denzelven H. Auguftinus fpraken, om zvne leere haatelyk te maaken: dignum quip?e eft, ut quorum fequuntur jtntentiam, imitentur injaniam. Vermits' zv de gevoelens der Pelagiaanen volgen, zoo is het nie t 'te verwonderen , jaa het betaamt ook dat zy hunne verwoedheid navolgen. Contra Collat. Cap. XXI. „ Alle de gee„ nen zegt de beroemde BoSSÜET, die maar eenigzinde „ Pelagiaanen bcgunft.gtjiebben, zyn , als door een £. „ tuurlyk gevolg, vyanden van den H. Auguftinusgewor„ den.Vous teux, qui par quelque endroit que cefut ont „ voulu favorifer les Pelagiens, font devenus naturel„ lement les ennemis de S. Auguftm. Defenfe delaTradi„ tion enz. lom. 2. p-g-39. in 80. J  C 397 ) Neen Myn Hr., keer het blad om, en gy zult met alle de Augujliniaanen en Thomijlen, met al de geleerde wereld zeggen : het zyn de Jefuiten, voorjianders, verdeedigers en verfpreiders der leere van Molina , die met het Formulier en de Bulle gewapend, de grootte uoorftanders der leere van den H. Auguftinus eerft verdagt van Kettery gemaakt, hen daarnauitde Sorbonne, uit alle de Hooge Schooien geftooten en verjaagt hebben, ook hunne Boeken hebben willen doen verbieden en veröordeelen, om dus volle vryheid te hebben, en om met meer voortgang die verderflyke leere te ver* fpreiden. Al het geen de Hr. J. C. daar zegt van Janfenius, van zyne leere enz-, is maar een aaneenfchakeling van ongerymtheden. Hy.fchynt egter daar een hooge toon te nemen, en aan Janfenius en aan zyne verdedigers byna het zelve verwyt te willen doen, dat eertyds de godlooze Achab deed aan den Propheet Elias: 'lune es qui conturbas ljraël (*)? ( (*) 3. Konig. XVIII.) Zyt gy de gene niet die Jfraé'l in roere fielt'? Maar met hoe veel regt kunnen wy met Elias antwoorden: ik ben het niet die Jfraël beroert heb, maar gy en het huis uws Vaders, gy die. ...de Baals gevolgt hebt: gy aannemers van Formulier en Bulle, die in plaats van de waarheid ten kofte van goed en bloed te verdedigen, en U tegen de verfpreiding en den voortgang van de verderflyke gevoelens der Molinijlen aan te kanten, U by die zelve Molinijlen gevoegt hebt, hen,ten minftedooruw gedrag, fcheen goed te keuren, hun getal vermeerderden en hen geholpen hebt om de waare Propheeten te vervolgen. Elias wierd befchuldigt Ifraël in roer te  ( 398 ) te Jlcllen, om dat hy zig kloekmoedig aankante tegen de valfche Propheeten: zoo worden ook nu de kloeke verdedigers der leere van den H. Auguftinus befchuldigt, van oorzaak te zyn van den opgang der leere van Molina, en van alle de beroenens welke die leere en deszelfs voorftanders in hetGeeftelyk Israël veroorzaakt hebben. Had een Elias met de 400. valfche Propheeten geheult: had hy een Achab maar laaten begaan, als hy zig zoo onregtvaardig meefter maakte van den Wyngaard van Nabotb, en als hy dezen vroomem Israëliet valfchelyk deed befchuldigen en als een lafteraar deed ombrengen , dan zoude alles in ruft en vrede geweeft zyn in JJraël; dan zouden , volgens de grondregels van den Hr. J. C. de valfche Propheeten zoo een opgang niet gemaakt hebben; en zoo ook, zegt hy hier , noit zouden die gevoelens van Molina zulk een opgang gemaakt hebben, hadden Janfenius en Vader Ouenel de Jefuiten laaten begaan. Hadden insgelyks de Cardinaal de Noris, Serry, Concinna, Bellelli en Berti en de Dominicaanen enz. de leere van Auguftinus niet verdedigt, dit zoude ook geen gelegendheid gegeven hebben om aan te merken, dat de gevoelens van Augtjstinus aanleiding geven tot dwaaling: zulke woorden komt nu de Echo van Molina ons weergalmen (*). Men moeft dan maar Molina, Lejftus, Hkme* (*) Hy durft zoo rond uit niet zeggen, gelyk Molina, dat men de leere van den H. Auguftinus niet moet volgen enz. maar hy fchroomt niet zeer koeltjes te zeggen, dat de Moliniften (waarfchynélyk met een zeker foort vaii regt, want hy voegt 'er niet.by of zy gelyk of ongelyk nadüen) hebben aangemerkt dat de gevoelens van Au- gus-  ( 399 ) Hamelius% Pichon> Berruyer en 30. duizend van hunne Confraters, met alle de infaame Ca/uisten laaten begaan, dan zoude hunne leere noit de overhand gekregen hebben. . Een andere zoude met meer waarheid zeggen: had Paulus V. zyne Bulle tegen de leere van Molina uitgegeven, had men alle de Jefuiten genoodzaakt om die Pelagiaanfche leere af te zweeren, noit zoude Janfenius zyn Boek tegen Molina gefchreven, en de leere van Molina gefluit zynde, zoude noit zulk een opgang gemaakt hebben: dan zouden het Formulier van Alexander VIL nog de Bulle Unigenitus van Clemens XL noit in de wereld verfchenen zyn. Een derde zoude ook met meer regt kunnen zeggen, dat 'er noit verdagte Janjenijten in de wereld zouden geweeft zyn, had Molina zyn Boek niet gefchreven, hadden de Jefuiten de verdedigers der waarheid niet verdagt gemaakt, en te vuur en te zwaard vervolgt (*). . Tot tufïinus aanleiding geven tot dwaaling. 'Du merkten ook de half- Pelagiaanen aan, en de Hr. j. C.zoude dan ock het zelve vervvyt aan den H. Prosper, Fulgentius enz.gedaan hebben, dat hy nu aan de voorftanders van Janfenius doet: dat merkte qok de ftoute Scotus Erigenaan, zie bladz. 79 ' U- dignum quippeft enz. C») Dit zeide onlangs een Geleerd Man, hoewel m eeii anderen zin, en willende toonen dat de Janfeniftery een fchim is, en dat men de zoo genaamde Janfeniften valfchehkl befchuldigt heeft. Die Geleerde Man was de Meefter van het Paufelyk Paleis, Vader Schiara; zie hier het geval: de Cardinaal Albani vroeg hem in het jaar 1779. zyn gevoelen, wegens het Werk van een Exjefuie CZaccaria') in het welk hy bitter tegen de zoo genaamde Janfeniften en de Apellanten uitvoer. Vader Schiara, door den tegenwoordigen Paus zelve tot zulk een aan. zienlyk Ainpt verheven, dorft onder anderen het volgende in fchrifte antwoorden: „ verzoeke uwé Ëmin.ep 'tic om beven al den Schryver te waarfchouwen, cfat >> hy  ( 4oo ) Tot hier toe hebben ook alle de Oppermagten gemeend, dat. men den vyandmoeft te keet gaan en aanr.aft.en, op dat die de overhand niet zoude krygen: maar Myn Hr. heeft daar toe eenen anderen vond uitgedagt, want volgens zyne redeneeringen, moet men den vyand naar laaten begaan, en hem niet aantaften, opdat hy de overhand niet zoude krygen. Tot hier toe hebben alle de Geregtshoven gemeend, dat het regte middel, op dat de dieven, ftruikrovers en moordenaars de overhand niet zouden krygen , was dat men die zoude uitroeyen , dat men ze te keer ging, by den kop,kreeg, en naar ver- „ hy de Apellanten met dejanfrrn/lenmet moet verwarren; „ w„nt ik kan uwe Eminentie verzekeren, dat, als men „de zaaken onderzogt zonder vooróórdeel, en volgens ,, de jlrengfle wetten van eene stipte Godsgeleerd„ heid , er geen Jan/enifl in de heele wereld zoude gè„ vonden worden, gelyk 'ér ook geëïi Apellant zoude ge,, weeft zyn, indien men hen met meer regtzinnigheid „ en minder bitterheid gehandeld had." Sopra tutto perb pregro V. E. ad avvifario a non confondre gli Abellanti coi Cuinfenijli. Iwpercioccbè pr,ffb afiiourarè V. E. cké fe fprtgiuditatamente e fecondo le leggi della piü gittfla fevcritd Theohgiea fi aferveranno le cofe neppure tin hl Gian/enilla fi troverd in toto el mondo; come neppure fifarebbero trovati Apellanti,• ft trattati gli avejjero con piü siKCERna, e con minore acrimonia. Sono di V. E. enz. En tot lof van Pius VI. kan men zeggen dat hy gewilt heeft dat het Werk van den Exjéfuit volgens 'd?n raad en verdere verbeteringen van Vader Schiara zonde gedrukt worden, en anders niet. De Exjéfuit zag toen van zyn Werk af, het welk dus niet gedrukt is geweeft. Zoo dorft die Man te Romen zelfs fpreken onder de oogen vanden tegenwoordige Paus, nog geen 5. jaaren geleden, terwyl een iir. J. C. het domme en onwetend volk wil wys maaken, dat de zoo genaamde Janfenijlen en de Apellanten verdagt zyn van fchroomelyke dwaalden; en zoo verdagt, dat men eene beweenelyke fcheuring met hen moet maaken!  ( 4oi ) verdienden ftrafte: maar deze Hr., uitmuntende in oordeel, heeft een heel ander en gemakkelyker middel gevonden, namelyk, die booswigten maar te laaten begaan, uit vreefe dat, als men ze te keer ging, men hen gelegenheid zou geven om de overhand te krygen. Kan men wel tot een verkeerder begrip ver•vallen ? Zie daar waar toe hy, den regten weg verlaatende, afgedwaald is; Wy hebben reeds getoond, hoe hy zig zelve tegenfpreekt wegens de leere van Molina, geen wonder derhalven dat hy nu tot zulke Paradoxen vervalt wegens den opgang van de gevoelens van die zelve Molinijlen, welke hy elders voorgaf voljlrekt te kunnen verdedigdworden. Ik vraage nu eens aan alle befcheide menfchen, of Molina en zyne leere de overhand zoude gekregen hebben , had Paulus V. Molina en zyne leere gedoemd? Ik vraage, of de godlooze leere der andere Jefuiten de overhand zou gekregen hebben , had men hen eene Bulle of Formulier, ftrydig aan die leere, doen ondertekenen ? Ik vraage of, als men de Sociëteit 80. jaaren vroeger had uitgeroeid, of de door dejefuiten gemaakte fcheuringe hier te lande plaats zoude gehad hebben? Ik vraage eindelyk of, indien de Mogendheden in het denkbeeld van Myn Hr. geweeft waren, zy de Jefuiten uit hunne la'nden zouden verbannen, en of, byaldien Clemens XIV. van zyn dwaalend gevoelen geweeft was, hydie Sociëteit zoude vernietigt hebben? Het moet den Hr J. C. wonder fchynen , dat het in die landen, uit welke de Jefuiten verbannen zyn, niet krield van Jefuiten, en dat na de vernietiging der Sociëteit, 'er geen tien van gelyke of meerdere boosheid zyn opgeCc ftaan.  ( 4°2 ) ftaan. Zie daar de ongerymtheden tot welken hy na al zyn draayen is vervallen. Zyn gewaande agterdogt moet evenwel nog opborrelen, met een wild en woeft getier zeggende: dat die gewaande verdagte luiden niet anders voor hebben en zoeken, dan die Uitfpraaken (Formulier en Bulle) zelfs uit den weg te hebben. Dit is het dat men voorheeft, byzonderlyk in onze dagen. Men zoekt gene verklaaringen of uitleggingen meer van de Bulle, (men zoude ze ook te vergeefs zoeken) dat was in andere tyden hun uitvlugt, (van de Apellanten niet, want zy hebben geweigert de Bulle aan te neemen , zelfs met de verklaaringen , eerft van de 40. en daarna van de 100. Vranfche Biflchoppen hunne mede Amptgenooten en eerfte aannemers der Bulle, die 'er Clemens XI. lang om verzogt hebben, zonder ze te hebben kunnen verkrygen (*). Men wil geen verzekering 1 meer, O De IV. eerfte Apellanten Biffchoppen, en ook de anderen die daarna of zig by hun Appel, vervoegt, of zelfs in het byzonder gcapelleert hebben, zogten gene verklaaringen der Bulle: zy verwierpen de Bulle, om dat die Bulle onaannemelyk was. De 40. andere Biflchoppen die de Bulle aannamen, maar die tog voor de goede leere waren, begonnen eerft in het jaar 1714. een kwaade zin te zoeken en te verzinnen, om dus de 101. Stellingen te kunnen doemen, volgens dien verzonnen zin. In het jaar 1720. ten getalle van 100. deden zy nog meer: zy fielden vn Corps de Doctrine op (zamenftel van leeringe) om daar door de waare en Catholyke leere te beveiligen tegen de Bulle zelve, en tegen de Moliniften. Alle de Apellanten, geen een uitgezonderd, hebben dat Corps de Doctrine goedgekeurd, betuigende gene andere leere te houden, dan die daar in begrepen was. Maar dat Corps de Doctrine veranderde de Bulle niet: de Bulle bleef dezelve. De Apellanten ziende dat Clemens XI. dat Corps de Doctrine «iet goedkeurde, hadden nog meer reden van te denken, dat  ( 403 ) meer, dat de gezonde leer, of de fpreuken der Vaderen in de Bulle niet gedoemd zyn: die is, zegt hy, ten overvloede gegeven. _ (Wy hebben het tegendeel betoond, en gezien hoe fchie]yk, als het op de fpreuken der Vaderen aankwam, hy gevlugt is.) Nu wil men de Bulle zelve, als ook het Formulier te niet hebben, en dat de Paus die twee Jleenen van aanfioot voor onze Apellanten zal qffchaffen , veröordeelen, vervloeken. Dit is het doelwit dat zy te voren ook gezogt, en nu denken te zullen kunnen bereiken Zie daar wat zy nu willen, en waar toe zy den Keizer aarlgezogt fchynen te hebben, en waar in zy zeggen, dat deze Monarch hen begint te begunfligen. Het verwonderd hem zelf zeer, dat zyn vriend daar voor vreesd, dat de befchikkingen van dien Vorjl eenig nadeel aan hunne zaak zouden kunnen doen. Geen wonder, want, volgens zyn diepgrondig oordeel, moeften die befchikkingen het Formulier en de Bulle meer en meer de overhand doen krygen. Dus is het te vrezen. l°. dat door den tegenftand van den Keizer het Formulier en de Bulle de overhand zullen krygen in zyne Staaten: en 2°. dat het Schrift van den Hr. J. C. integendeel grooc nadeel aan het zelve Formulier en Bulle zal toebrengen, en oorzaak zal zyn van den voortgang der Janfeniften. Maar wel verre dat hy zoude vrezen, dat door die befchikkingen van den Keidat men het waarlyk op de goede leere gemunt had , met zulke eene Bulle uit te geven, en bleven derhalven in hun Appel, volharden, des te meer, om dat Zy dat Corps de Do&rine aanzagen ais tegenftrydig met den ge« heelen inhoud der Bulle, jaa als eene fier ke proteflatie tegen de Bulle zelf, gelyk net ook inderdaad is. Cc a  ( 4-4 ) Keizer die ftukken zouden benadeeld worden, hy wil integendeel bladz. 230. dat zy daar door bevejligt worden, en wilt dat de affchaffinge daar van tot een allerbondigfi bewys ftrekke van de billykheid en regtvaardigheid derzelven. Hoorde men wel oit zulke Paradoxen en ongerymtheden , dat de affchaffinge van Formulier en Bulle tot een alderbondigst bewys zoude firekken van de billykheid en regtv aardigheid derzelven ! Zoude zyn eige volk zulke grollen ook geloven, en dit zeggen van Myn Hr. ook als een alderbondigji bewys aanzien? Weet Myn Hr. geen bondiger bewyzen in tej brengen ter regtmatiging van het Formulier en de Bulle? Wy wenfchen 'er hem geluk mede. Hy kan ook, als het hem beliefd, op die wyze, de regtvaardige Sententien tegen de misdaadigen geveld, inbrengen tot een allerbondigfi bewys dat zy onnozel zyn. Moeten wy zulke belachelyke redeneeringen ook wederleggen? neen, zy wederleggen zig zeiven. Het is nogtans met zulke alderbondigjle bewyzen dat hy zyn geleerde Apellantje overreed en bekeerd heeft. In zulke eene bekeeringe ziet men doorftraalen het kies oordeel van den Meester en van den leerling. Dat Mannetje was bladz. 4. fchier wanhoopig en zig zeiven niet :hy vond in het Formulier en in de Bulle onoverkomelyke zwarigheden: maar nu, na zulke alderbondigjle bewyzen, van de billykheid en regtv aardigheid derzelven, al verftaat de Hr. J. C. zig zelve niet :al heeft hy zyne opwerpingen dan toegeftemt, dan geloochend, dat Mannetje is ten volle voldaan, en word eindelyk bekeerd: niet, zoude ik denken , door de alderbondigjle bewyzen van den Hr. J. C, maar om dat het hem reeds bladz. 3. ver-  ( 4°5 ) verveelde in een partye ingewikkeld te zyn, daar niet veele tydelyke voordeelente behaalen zyn. Wy wenfchen Myn Hr. veel geluk met zyn oordeelkundigen en fchier wanhoopigen Bekeerling. Hy doed ook zelfs tegen de intentie van den tegenwoordigenPaus, want, als men hem geloven mag, de Paus heeft aan den Aartsbiffchop van Mechelen gefchreven, dat hy met den Keizer overeengekomen is om de twiften over de Bulle te verbieden. Waarom heeft hy dan nog ondernomen daar over te twiften ? Hy is dan zelf ongehoorzaam. Uit die befchikkingen des Keizers zoude natuurlyk moeten volgen, dat men ons dan wegens die Bulle niet moet lastig vallen; en zoo fcheeh het mogeiyk zeker Hr. Zendeling onlangs begrepen te hebben, die in eene vergaadering .zeide: waarom maaken wy nu fcheuring met de Heeren van de Cleregie? Wat hebt Gyl. op het gedragvan die Heeren, of op hunne leere te zeggen ? Niet met al, antwoordden de anderen; waarom, vervolgde hy, dan nog langer fcheuring gemaakt? De Keizer heeft immers nu Formulier en Bulle afgefchaft, de Apellanten worden voor goede Catholyken in zyne Staaten erkent: wat reden hebben wy dan nog tot fcheuringe ? De een antwoorde : ik zou dan dat volk verliezen; een anderen : ik die luiden ; een derden: en ik die altemaal. Ziet gy niet, zeide hy, dat het maar om uwe eigen belang en eigen beurs te doen is! Het gene hy bladz. 232. uit de Brief va» Beneditlus XIV. aanhaalt wegens de Bulle, komt geheel niet overeen met den draai welken hy aan de befchikkingen des Keizers zoekt te geven '(als of Formulier en Bulle onCc 3 der  ( 4O0- ) der de verlieten wetten moeften gerekend worden in het Keizerryk). Integendeel , dan zoude zyne Keizerlyke Majefteit, door het affchaffen der Bulle, grootelyks in gevaar van zyne Zaligheid zyn. Maar die zelve Brief van Benedicïus XIV. aan de Vranfehe Biffchoppen, van welke Myn Hr. hier gewag maakt, behelsd ook iets dat Myn Hr. zorgvuldig verbergt aan zyn.: lezers, namelyk, dat men de weigeraars van de aanneminge der Bulle niet als Ketter'; nog fcheurmakers moet aanzien, nog behandelen , dan wanneer het geregtelyk bewezen -word, dat zy die gemelde Bulle niet aannemen Uit HAAT en QPjTAND tegen den H. STOEL (*). Daar is geen een Apellant die weigerd die Bulle aan te nemen uit haat en opjland tegen den H.Stoel, maar om dat zy geen Stellingen willen doemen, die in haare letterlyken en natuurlyken zin geloofswaarheden behelzen (f). Op dezelve tyd als die Brief van BenediStus XIV. wierd gefchreven, wierd ook de Declaratie van Lodeyvyk XV opgefteld en uitgegeven, met voorkennijje en toejlemminge, jaa men heeft niet zonder reden gemeend, op aanraadinge van denzelven Benediclus XIV. en daarom dorft die Koning,niet alleen alle fcheurmaakige daaden wegens de Apellanten verbieden, maar ook (*) De Hr. J. C. en de zynen, zyn dan fcheurmakers : want zy icheuren zig af, niet tegengaande het verbod van den Paus. (ip Weet Myn Hr. ook niet wat 'er in de venraaderins der Vranfche Geeftelykheid gebeurde, in het jaar i7?6? Hoe de meefte en de Geleerdfte Biffchoppen uit die zelve Bnel van Bencdiccus XIV. befloten, dat men de H. Sacramenten met moeft weigeren aan de Apellanten ?  ( 407 ) ook opentlyk en uitdrukkelyk in zyne Declaratie zeggen: dat de Bulle Unigenitus niet en had, nog kon hebben de benaminge, nog het merkteken, nog de uitwerkzels van eenen Regel des Geloofs; weshalven hy eene eeuwige ftüzwygendheid in zyn Ryk opleidde wegens de Bulle Unigenitus (*). Is het ook niet meer als kinderagtig en belachelyk, het gene hy bladz. 230. zegt, dat de Keizer het Formulier en de Bulle in haren voorigen ftaat en waarde laat? Als men iztsftren* gelyk verbied, laat men het dan in zynen voorigen ftaat en waarde ? Is de Bulle in Vrankryk ook nog in haaren voorigen ftaat en waarde ? Zoo gegrond is ook het gene hy voorgeeft , dat de Janfeniften in Vrankryk in een zeer klein getal verborgen zyn. Weet hy dan niet, dat alle de Parlamenten van dat Ryk 'altyd voor de zoo genaamde Janfeniften geweeft zyn? dat zy door hunne welfprekende en fterke Vertoogen zig tegen de uitvoeringe der Bulle hebben aangekant , de weigering der H. Sacramenten hebben geftraft, en doen ophouden? dat zy de uitwerkers der verbanninge der Jefuiten uit dat Ryk (*} De Tefuiten waren zoo verzekerd dat Benediflus ^/V. deel gehad had in deze Declaratie , dat zy, die de oorzaak en de belhamers waren van alle de troebels in Vrankryk ter gelegendheid van de Bulle, de ftourheid hadden van te Romen zelfs een Gefchrift uit te geven, met den titel van Twyfelingen, in het welk zy deze benaarmnge van Regel des Geloofs aan de Bulle Unigenitus wederom <*aven. De Geleerde BenediBus XIF. gaf ibevel aan den Vader Patuzzi, om dat ftoutmoedig Gefchrift te wederleggen , gelyk hy ook Meefterlyk deed in zyne geleerde en beroemde Brieven , daar hy onder anderen herhaalde, met toefternminge en op bevel van den Paus, de vervaljchinge van het Roomfch-Concilie door Fini , daar wy Teeds van gefproken hebben. Cc 4  C 408 ) Ryk geweeft zyn? Zedert dat 'er geen lettres de Cachet meer tegen de zoo genaamde Janfeniften gegeven zyn, mogen die Janfeniften^zoo openbaar in Vrankryk verfchynen, als de -Hr. J C.in Holland. En indien deSouverainen dezer landen hen zoo kragtig wilden befchermen als men in Vrankryk gedaan heeft zedert 00 jaaren, zoude men ook hier wel haaft d-fcheuring zien ophouden (*). Het fchynt Myn Hr. ook Tü£2 J?!»Hr' f C' K wontJerIyk in zyne redeneeringen. -uiaciz. 22ö. zegt hy, .dat de zpo genaamde Janfeniften, fchynen zyne Ke.zeriyke Majefteit aangezogU*'hebbeïon h t Formuher en de B^.'le Urigenitus in zyne Staaten te Itn f V g6ne g;:Wi? ""^rfleld dat de Janfeniften lebhen: 1 v nri"^n - »■ 'ntegendael veel ingang mo«en ken Vnrft y m£ ?S W*ffe«>.. magtigen en aanzienlyken Vorft. Maar hier bladz, 23. zyn dezelve Janfeniften zn een zeer klem getél, in de Provintien van Holland en van Utrecht, en ook in een zeer klein getal in Vranl ryk, daar zynog, volgens hem, verbergen zyn. Zulk een Jekte, zoude men zeggen, uit zoo een klein getal va verborgene lu.den beftaande, wel verre van in aanmerking te komen , zouden zelfs niet eens moeten bekend wezen: het zyn nogtans die zelve verborgene en onbekende luiden die Cwaarfchynelyk door eene toovérkunftt den Kei7er fchynen aangezogt te hebben om Formulier en Bulletin zyne Erflanden te verbieden. Hier moet verders de lezer zig ennneren het gene de zelve Hr. J. C. gezegt had bladz. 34- en 35., eene zaak namelyk die nog verdiend aangemerkt te worden dat de Formulieren en Kerkelyke von. mfen nnt opzettelyk en nog minder om de genen die ze tegenfpraken te begunftigen en afgefchaft zyn. Al voor honderd jaaren zeide Caramouel, de vriend ende verdediger der jefuiten, dat de Janfeniften door hun klem getal en gering aanzien de Sociëteit der Jefuiten ■verauijtercn. ha als dezelve Sociëteit voor 20 iaaren tZ dt Cath?'rk,e Mogentheden uit hunne Staaten ver" m+J*frtm door den Paus Clemens XIV. vernfe- Y*t*WJSJt* d* Janfeniften, die alle de Vorften van Eu. ropa.  ( 4°9 ) ook vreemd voor te komen, dat men van de Janfenifterye een /pook maakt (*): en ook dat men voorgeeft dat Formulier en Bulle met de Jefuiten moeten vallen. Dat laafte fchynt hem al zoo ongeloofiyk voor te komen, als hem voor 20. jaaren den' val der Jefuiten, indien men het hem gezeid had, voor zoude gekomen zyn : zy is egter gebeurd. Wat nu de benaminge van /pook aanbelangd , die is van overlang aan de voorgewende Janfenifterye, zoo in Vrankryk als in Duitsland, Holland enz. gegeven Maar het gene Myn Hr. wat vreemd zal voorkomen, is dat hy zelf dat denkbeeld van fpook, wegens de Janfenifterye, zyn heel Schrift door beveftigd, door zyne gewaande verdagtheid en agterdogt, daar hy van het begin af, 'tot het einde en tot walgens toe mede fpeeld. Wy bekennen nogtans dat dit fpook zoo vervaarlyk niet is in zyn Schrift als in de Schriften en in de mond van veelen zyner voorgangers: daar was het een fpook van afgryffelyke Ketteryen: nu beftaat dat fpook alleen in de maginatie en vifioen van agterdogtige en vreesagtige menfchen. Inderdaad, de Heeren van de Cleregie hebben de Bulgezinden honderdmaalen uitgedaagd en beroepen, om hen een eenige doolinge tegen het Catholyk Geloove aan te wyzen, welke zy zouden ftaande houden of leeraaren: het was de poft ropa aangezogt en bewogen hadden, door hun aanzien en vermogen, om die Sociëteit uit te roeien. Oportet mendacem effe memorem; Een leugenaar dient een goed geheugen te hebben, om zig zelve niet tegen te fpreken. (*) Agter ons Schrift zal Myn Hr. niet alleen die bena. tninge vinden maar ook, dat fpook ontdekt, en helaehelyk gemaakt, door een Biffchop van Diiitfchland enz. Cc 5  ( 4io ) poft van Myn Hr. geweeft om zulks te doen; maar dit was hem onmogelyk : want, was hem zulks mogeiyk geweeft, zoo zoude hy zynen toevlugt tot de gewaande agterdogt en verdagtheid niet genomen hebben; want dan was zulks te min geweeft. Hy heeft dan met die gewaande verdagtheid en agterdogt gefpeeld, om eene verfoeyelyke argwaan te verwekken, en om dat hy niet kon bewyzen, dat de Heeren der Cleregie een eenig kwaad Leerftuk hielden. Maar dewyl die gewaande verdagtheid en agterdogt, en die verfoeielyke argwaan zelfs, maar loutere fchimmen zyn, gelyk gebleken is, zop volgd onwederfprekelyk daar uit zelfs, dat de gewaande Janfenijlery , daar men zoo lahg mede ge/pookt heeft , een fantasma, een harfenfchim , een fpook is. Zeker Biffchop in Duitfchland fchreef voor eenige jaaren, dat daar geen kind voor dat fantasma of'fpook meer bang was: en hier zoude men 'er bejaarde luiden mede in een muize hol gejaagd hebben, en miffchien nog jaagen. Raakende nu den val van Bulle en Formulier, die zien wy voor onze oogen. Myn Hr. is genoegzaam op geheel den Aardbodem de eenige openbaare verdediger van die ftukken. Het gebeurd dan juift aan de Bulken aan het Formulier, het gene hy bladz. 230. en 231. van eene kwaade zaak voorgeeft, om ze van de goede te onderfc'heiden, dat de kwaade, hoe ilerk en vreezelyk zy geweeft is, na dat zy opgehelderd is, en ter dege onderzogt, eindelyk verzwakt, en geftadig meer en meer van haare verdedigers verlaaten word. Dit zien wy wegens de Bulle en het Formulier gebeuren, en wel byzonderlyk zedert de vernietiging der Jefuiten. Ieder een weet dat de voorgaande Paus werkte  ( 4ii ) werkte om de vrede in de Kerke te herftellen, ten welken einde hy de Sociëteit der Jefuiten, a!s de ftoorders van dien vrede en de beletters derzelve, vernietigd heeft; betuigende, dat de Kerk tot dien gewenfchte vreede, daar alle welmeenenden naar verlangden, niet konde komen, zoo lang die Sociëteit in fiand bleef. Waar uit volgd, dat de Bulle en het Formulier ook het lot der Jefuiten zullen hebben,'als zynde de voornaamfte dingen , waar door de Jefuiten de Kerke in onrufi en verdeeldheid gebragt hebben, en waar door die verdeeldheid en onrufi hier nog by ons blyft duuren. Het gene dan die Paus zoude uitgevoerd hebben, doed nu zyne Keizerlyke Majefteit in zyne Erflanden: en Myn Hr. komt egter te voorfchyn, om die eigen Jefuitfche ftukken, waar door zy zoo lange jaaren de Kerke ontroerd hebben, door alle de twifien en oneenigheden welken die ftukken verwekt hebben, nu nog te verdedigen, om dus, ware het hem mogeiyk, tegen het verlangen van de befigezinden en welmeenenden aan, de twiften, oneenigheden, en de bedroefde fcheuringe te doen voordduuren. Hy is zelfs zoo voeltneenende, en liefderyk, dat hy ons meefterlyk verklaart bladz. 235. en 235. dat'er voor ons geen verzoeninge te hoopen is, ten zy wy het Formulier ondertekenen, en de Bulle Unigenitus aannemen. Maar waarom tog Myn Hr. zoo ftreng, zoo liefdeloos, zoo fcheurzugtig? als wy nu eens in het Keizerryk waren, zouden wy dan ook, om den vrede te hebben, het Formulier tegen het verbod des Keizers moeten bezweeren en ook de Bulle moeten aannemen? Als wy in Vrankryk waren zoude Myn Hr. ons openbaar van zyne Gemeenfchap dur-  C 412 ) durven affnyden, en ons de H. Sacramenten durven weigeren, om dat wy het Formulier niet willen ondertekenen nog de Bulle aannemen? Kunnen wy dan goed Catholyk zyn onder het gebied des Keizers en in Vrankryk zonder het Formulier te bezweeren en de Bulle aan te nemen, waarom hier niet? Hy kan nu ook zien, of wy zonder grond voorgeven dat met de Jefuiten ook het Formulier en de Bulle moeten te niet gaan, daar hy het een en het andere reeds ziet met hen te niet gaan; en of zulk een voorgeven hier ook te pas komt: en ook het gene die Paters gedaan of gelaten hebben. Hoe! als die Paters door hunne kwaade leere, door de Bulle en het Formulier, de Kerke in roere gefteld hebben , en zoo veele twiften en oneenigheden hebben veroorzaakt , komt dan ons voorgeven hier niet te pas, dat Bulle en Formulier met hen moeten te niet gaan? De reden , welke hy 'er van geeft, is elendig, want, zegt hy bladz. 233. het geloof der Kerke hangd van geen menfchen af. Hebben enigen onder hen kwalyk geleerd, de Paufen hebben hen-niet ontzien, om hunne Stellingen te doemen , en zy hebben gehoorzaamt ofzy zyn geftraft. Niet flegts enigen onder hen hebben kwalyk geleerd, maar de geheele Sociëteit, zulks blykt ten klaarflen uit de gedrukte Pleidooyen der Parlamenten in Vrankryk, byzonderlyk uit die van de Heeren de la Chalotaisen de Monclar, uit de Leerftellingen (Afjertions) dèr Jefuiten, door bevel van het Parlament van Parys gedrukt enz. enz. en eindelyk uit de vernietigins- Bulle der Sociëteit zelve. Dat de Paufen hen niet ontzien hebben, is eene grove onwaarheid, gelyk uit ons Gefchrift heeft gebleken. Myn  ( 413 ) Myn Hr. geeft elders voor, als of de leere der Jefuiten Catholyk genoeg was: hebben de Paufen dan, als zy hunne Stellingen doemden, eene leere gedoemd, die Catholyk genoeg was ? Is de leere Catholyk genoeg, dat men niet verpligt is God te beminnen? is het eene Catholyke leere, dat men niet verpligt is zyne werken ter liefde Gods te doen? dat men niet verpligt is zynen evenmenfch te beminnen enz. ? En verders, waar hebben de Jefuiten oit gehoorzaamt? Hebben zy gehoorzaamt aan de Bullen der Paufen tegenhimne afgodifche plegtigheden'm China? Hebben zy niet van die Bullen geapelleert by een afgodifchen Keizer? Hebben zy gehoor• zaamt aan de beveelen van den Paufelyken Legaat den Cardinaal de Tournon enz. enz. enz ? Wanneer zyn zy oit geftraft, dan van de Wereldlyke Mogendheden, en nu door de vernietigins- Bulle? Meelt alle Paufen immers hebben hen begunftigd of gevreeft, zoo lang de Sociëteit geftaan heeft, fchoon zy genoegzaam van haar begin af Pelagiaanfch geweeft zyn, en de Kerke ontruft hebben, gelyk wederom uit de vernietigins- Bulle der Sociëteit blykt. De Paufen die eenige kwaade Stellingen van die Paters gedoemd hebben, hebben zelfs de Jefuiten niet eens durven noemen. Waar Myn Hr. zig dan keert of wende , het Formulier en de Bulle deugen zoo weinig als de Jefuiten. Men kan het Formulier niet bezweeren zonder bedrog of vermetelheid, gelyk wy in ons Eerfte Deel handtaftelyk bewezen hebben: en men kan de Bulle niet aannemen zonder kwaade trouwe, of zonder de leere der H. Vaderen te doemen, gelyk uit ons Tweede Deel gebleken is. Daar blyft dan niets overig,  ( 414 ) overig, dan te wenfchen dat alle de Catholyken hier te lande dezelve ruft mogen genieten, wegens die twee ftukken, welke zyne Keizerlyke Majefteit, en alle de Catholyken Mogentheden reeds aan alle de Catholyken van hunne Staaten verfchaft hebben. Men ziet immers dat alle de Catholyke Mogendheden zig fchynen te vereenigen, om te beletten dat 'er eenig gebruik meer gemaakt worde van die twee ruft ltoorende ftukken, om dat men nu duidelyk ziet, dat zy nergens toe gedient hebben, dan om de oogmerken der Jefuiten te begunftigen, en om twijl en oneenigheden te verwekken tuffchen de Godsgeleerden en onder de Geloovigen, onder voorwendzel van een fchim van Ketterye, welke niemand tot nu toe heeft kunnen tonen, en nog minder bewyzen. Het tegendeel te willen beweeren in onze dagen , is eene niet minder dwaaze als belachelyke onderneeminge: de menfchen zyn tegenwoordig te verligt om zig door zulke redeneeringen als die van den Hr. J. C. te laaten overreden van de Regtmatigheid van het Formulier en van de Bulle Unigenitus. Voor te geven , gelyk die Hr. doet, dat het door gebrek van tegen/prekers is, dat het Formulier en de Bulle door zyne Keizerlyke Majefteit afgefchaft zyn in zyne Staaten, is, op zyn zagtj es gefproken, een teken dat men zeer onkundig is wegens den toeftand der zaaken in die landen, want noit heeft men daar met zoo veel verfmaadinge en onverfchilligheid van die gefchillen gefproken, als zedert de 10. laatfte jaaren. De Hr. J. C. kan zelve zien in het Aanhangzel hier agter, hoe die drie Schryvers fpreken in gedrukte Boeken (waar van het één aan" zyne Keizerlyke Majefteit zelve is opgedraagen) van de voorge-  ( 415 ) gewende Janjenijlijche Kettery. Elk een, groot en klein, dryft 'er den fpot mede. Men zoude zig nu belachelyk maaken by de Geleerde Wereld, en by de befte Godsgeleerden, indien men wilde beweeren dat zulk een Ketterye oit plaats gehad heeft. Een Formuliers ieveraar en een Bulgezinde worden nu oveTal aangemerkt of als weetnieten, of als blinde ieveraars, die tegen fchimmen fchermen. De vernietiging der berugte Sociëteit der Jefuiten, heeft die omwenteling te weege gebragt. yeele Geleerde Boeken en andere gebeurteniffen hadden wel den weg daar toe gebaant; maar wy durven het zeggen, zonder te vrezen van iemand, |die wat kennis heeft, te zullen tegengesproken worden, by gebrek van magtige voorjianders van Formulier en Bulle, worden nu die twee ftukken reeds als onnuttig aangemerkt, en zullen met ter tyd in vergetenheid geraaken. Hoe zeer ware het dan te wenfchen, dat 'er voor onze landen zulke een fchikkinge gemaakt wierde als die welke de Catholyke Mogendheden in hunne Staaten gemaakt hebben, om ook by ons de ruft, de vrede en de eendragt onder de Catholyken te herflellen, dewyl 'er geen land in de Wereld is, daar en het Formulier ende Bulle zoo eene droevige fcheuringe veroorzaakt hebben, als in deze Provintien. De Hr. J. C. weet zeer wel, dat alle de Catholyke Mogendheden en hunne Geregtshoven, zulke een fcheuringe of voorgekomen hebben in hunne Staaten, of ftreng hebben geftraft door Banniffementen enz. zelfs in die tyd als de Jefuiten door hunne magt en invloed alles in het werk ftelden om de Bulle van ieder een te doen aannemen. Noit hebben zy toegelaaten dat men om die ' Bulle  ( 4iö ) Bulle fcheuringe zoude maaken met een eenig Biffchop, of met eene enkeide Parochie. Hebben de ieveraars van die Bulle de Geeftelyke Gemeenfchap hier en daar willen breken met de Apellanten, noit heeft men hen toegeftaan, dat zy Altaar tegen Altaar zouden opregten! Het is in deze Pro vintien alleen, dat zulke blinde ieveraars dit ongejiraft hebben kunnen doen. Wenfchelyk ware het dan, dat men eindelyk ten laatfte de oogen wilde open doen, en dat 'er een middel kon gevonden worden, om ook hier te lande, een einde te maaken aan die onnutte en verdrietige twiften, en aan die beweenlyke Kerkfcheuringe welke de Jefuiten hebben veroorzaakt. Het befte middel daar toe zoude zyn, dat alle de welmeenenden hier te lande zig vereenigden, om zyne Heiligheid te fineeken om tog die gewenfehte vrede in onze jNederlandfche Kerke te herftellen. Alle de kinderen der vrede behoorden daar toe mede te werken. Mogt 'er een Augustinus onder ons gevonden, of tot ons gezonden worden, die door zyn ïever, door zyne liefde voor de eenheid, en ookdopr zyne wysbeid, beide de partyen wift te bevredigen en te vereenigen, gelyk ten tyde der Donatiften. Laaten wy liever tot dat heilzaam werk met vereenigde kragten arbeiden , dan tegen malkanderen te twiften en te fchryven , vermits dit laatfte nergens anders toe dient, dan om de gemoederen van zommigen hoe langer hoe meer te verbitteren: want wenfehte wel dat de Hr. J. C. ons zoo ontydig niet aangerand had door zyn Gefchrift, en dat Hy liever denzelven weg had ingeflagen, als voor eenige jaaren. Al heb ik geen laft van myne Geeftelyke Overheid, nog van myne Amptge- noo-  ( 417 ) nooten, hunne geftelteniffen zyn my bekent ge« noeg om te kunnen verzekeren dat zy uit een zuiver inzigt voor de vrede, alles wat hun gemoed niet zal kwetzenzullen opofferen, om die vrede te erlangen. Meent de Hr. J. C. inderdaad, dat 'er niets anders in den weg is, dan eene bloote verdagtheid van kwaade leering, laaten wy dan zyne Heiligheid verzoeken dat hy ons eens zegge wat wy moeten gelooven en verwerpen, om dus alle verdagtheid weg te nemen. Het is hier om niets anders te doen, dan om de eenheid onder de Lidmaaten van Chriftus te herftellen; alle menfchelyke inzigten moeten derhalven ter zyde gefield worden, ten einde men niet meer hoore onder ons: ego fum Pauii, ego autem Apolio,ego vero Cephce: ik ben van Paulus, en ik ben van Apollos, en ik van Cephas (*); maar dat 'er geen verdeeldheden onder ons zynde, wy alle volkomentlyk in eenen zin en gevoelen vereenigt, de belangen van Chriftus alleen mogen zoeken. Ik heb het al reeds gezegt, en ik herhaale het nog, indien wy alle van weerskanten ernftig tot de vrede geneigtzyn, veele Aanzienelyke, Geleerde , en Deugdzaame Mannen buitenslands zullen gaarne ons de behulpzaame hand bieden* De» (*) Want op de droevige fcheuring in onze Hol!andfche-= Kerke mogen wv hier toepaflen, het gene de H. Augustinus zeide wegens die fcheuring in de Kerk van Corin. the: Ouamvis non per Impiorum fed per Sanêorum nomina fipfi tarnen impia Schismata f'acicbant\ dat is; hoewel deze Geloovigen zig beroemden, het met geen godlooi menfch, maar met een Heiugen/s houden fjtiet Ce» phas de Prins der Apoftelen) zoo maakten zy zig niettemin piigtig aan eene godLooZe fcheuringe. S. Aug* de Uni&O Baptismo, Caj>. V. n. 7. D d  ( 4iS ) Deze zullen ongetwyfelt door hunne wysheid wel een middel weeten te vinden, om alles voor het beft te fchikken , om alle verdagtheid weg te neemen, en om ons in ftaat te ftellen om duidelyke bewyzen van onzen eerbied voor de H- Stoel te geven, welke H. Stoel wy altyd hebben gehouden, en altyd zullen houden, voor het middelpunt der eenheid in Chriftus Kerke, met welke H. Stoel wy altyd vereenigt zyn geweeft, en door Gods Genade zullen vereenigt blyven. Laaten wy inmiddels aan deze woorden van den Harpzanger gedenken: Ecee quam bonum quam jucundum habitare fratres in unum ƒ Och! hoe goed en genoegelyk is het dat Broeders te zamen eendragtelyk woonen! Gelyk de liefelyke Balzem op het hoofd van Aaron.... Gelyk de daauw van Hertnon, die daar nederdaald op den Berg Sion. Want aldaar (in de eenheid alleen) zend de Heer den zegen af en het leven tot in der eeuwigheid. EINDE. AAN-  AANHANGZEL. B E R I G T. DE Hr. J. C. zoude gaarne willen doen geloven dat 'er in de geheele wereld geen een Biffchop enz. is buiten deze Provincies die het met ons houd, en dat wy by gevolg maar een klein hoopje menfchen zyn, die ten eenemaal afgefneden zyn van Kerkelyke Gemeenfchap met andere Catholyke Priefters en Kerkvoogden. Hy weet nogtans zeer wel, dat wy in Kerkelyke Gemeenfchap zyn geweeft, niet alleen met alle de Vranfche Apellanten Biffchoppen, maar ook met veele andere Bisfchoppen van dat Koningryk, jaa met zulken die de Bulle volgens hunne uitleggingen hadden aangenomen, maar die daarom geen fcheuring met ons maakten, zommige van welken zelfs Priefters gewyd hebben op de Demiffori' aale Brieven van het Utrechtfche Capittel, gelyk ook een Biffchop van Dublin in Ierland al van te vooren gedaan had. Hy kan in de Recueil des Temoignages de Brieven lezen welke de aanzienlykfte Biffchoppen , Prelaaten , Godsgeleerden, Canoniften enz. van geheel Europa aan onze Biffchoppen en Capittel-Heeren gefchreven hebben, tot een teken van Kerkelyke gemeenfchap. Wy zouden die lyftnog kunnen vermeerderen, indien de voorzigtigheid ons toeliet de naamen van veelen nog in leven zynde zulke Biffchoppen en aanzienlyke Perfoonen te noemen, en hunne Brieven bekent te maaken. Om hem egter te toonen , dat de voorftanders ende verdedigers onzer zaake niet binnen de grenzen dezer ProDd 2 vin-  420 AAN H A N G Z E L. vinties beperkt zyn, en dat 'er nog eenigen gevonden worden, die zelfs opentlyk durven uitkomen , zoo zullen wy hem hier vertoonen io. een kort Uittrekzel van een beroemd Werk het welk onlangs door een wel bekende en Ge' leerde Schryver is uitgegeven, en aan zyne Keizerlyke Majefteit Josefh II. opgedraagen onder de Titel van: de Tolerantia Eccléfiaftica& Chili, dat is: van de verdraagzaamheid tn het Kerkelyke en Burgerlyke., waar agter wy zullen plaatfen een ander Schriftje van eenen beroemden Biffchop van Duitfchland, tot Titel voerende: het Spook der Janfeniftery ontdekt, daar deze Geleerde Biffchop duidelyk toond, dat de Geleerde wereld tegenwoordig van de Janfeniftery fpreekt, op dezelve wyze als wy nu in dit ons Antwoord op het Schriftje van den Hr. J. C. gedaan hebben, te weten , als van een lilt door de Jefuiten gebruikt omde Geleerdfte en de Deugdzaamfte Leerlingen van de H. Auguftinus en Thomas verdagt te maaken by de eenvoudigen en ook, gelyk deze Kerkvoogd zegt, by het onwetend Volk. Het zelve zal hy ook vinden in het gene wy daarna zullen zeggen, wegens een ander Schrift met byna denzelven Titel. Indien het waar was dat zyne Keizerlyke Majefteit het Formulier en de Bulle Unigenitus in zyne Staaten vernietigt had, zoo als de Hr. J. C. voorwend om dat 'er geen ver dagten of tegen/brekers aldaar meer te vinden zyn, zoo zoude Hv geenzins toegelaaten hebben, dat men Hem een Werk zoude opdraagen , daar men met klaare en uitdrukkelyke woorden zegt, dat de queftie over Janfenius en Ouenel het geloof niet en raakt; daar nog daarenboven die zelve Bis- fcii op-  AANHANGZEL. 421 fchoppen dezer landen, welke de Hr. J. C. zoo verdagt houd of wik doen houden, bondig en met geleerdheid van alle verdagtheid vrygefproken, en ook hunne zaake opentlyk verdeedigt worden. Laat de Hr. J. C. en anderen met aandagt lezen het weinigje dat wy hem uit dat eerfte Werk gaan vertoonen. Dd 3 U I T-  UITTREKZEL Uit het Weil tot titel voerende: de Verdraagzaamheid in het Kerkelyke en in het Bürgerlyke, aan zyne Keizerlyke Majefteit Joseph II. opgedragen. DE Auteur (*) na eene duidelyke uitlegging gegeven te hebben van het gene men door Verdraagzaamheid moet verftaan , toont hoe de H. Kerk zig altyd gedraagen heeft, zoo ten aanzien der Ketteryen, als ten aanzien der Ketters, het zy deze als nog (*) De Hr. Thaddeus van Trautmanidorf Graaf van het Roomfche Ryk, Cannunik van het Dom.Capittel van Olmuts: die Hr. betuigt zelve dathy dit Werk heeft ondernomen op de aanraading, en zelfs daarin geholpen is geweeft, door twee zeer Geleerde Mannen en Leeraars van de Hooge Schoole van Pa via in Italië, namelyk de Heeren Jofeph ZoLAen Petrus Tamburini ; zoo dat men dat Werk kan aanmerken, als het Werk van drie Auteurs, zeer bekend en aanzienlyke poften bekleedende. Ons Uittrekzel en deszelfs vertaaling was al gedaan, en men was al met het drukken bezig, wanneer wy een Exemplaar bekomen hebben van een ander gedrukte Uittrekzel van het zelve Werk, in het Latyn alleen, het welk Uittrekzel iets meer behelft als het gene wy hier in hét Lityn en in het Nederduitfch vertoonen.  AANHANGZEL. 423 nog binnen haare fchoot waren, het zy datzy zig van haar hadden afgefneden. Hy doet zien, dat haar geeft altyd een geeft van vrede, van zagtmoedigheid en van liefde is geweeft, tegenftrydig aan den geeft der genen, die door een valfche iever gedreven, een goed werk meenen te doen, met hunne dwaalende Broeders , of de genen welke zy als dwaalende aanmerken, uit hunne gemeenfchap af te firyden, en met hardigheid te handelen. Hy haalt ten dien einde vérfcheide voorbeelden uit de Kerkelyke Hiftorie aan, en byzonderlyk het voorbeeld der Africaanfche Biffchoppen, ten opzigte van hun loffelyk gedrag jegens de Donatifien; en by die gelegendheid maakt hy eene vergelyking tuffchen dit hun gedrag, en het gedrag van het Roomfche Hof, ten aanzien van de Utrechtfche Kerk. Dit tegenbeeld is zoo treffelyk, en met zulke levendige verwen en trekken afgefchildert, dat wy raadzaam geoordeelt hebben het hier te moeten plaatfen. Na eerft verhaalt te hebben, wat moeite zig de Catholyke Biffchoppen gaven , om de Donatifien tot de eenheid te doen wederkeeren, hoe veele byzondere en algemeene byeenkomiten zy met hen hielden, en het groot deel D d 4 dat  AANHANGZEL. dat de H. Aügustinus daar in gehad heeft ^ zoo fpr . eJct hy met eenfoort van verrukking van het pryfenswaardig befluit, dat die Africaanfche Biflchoppen namen, uit zugt voor de vrede en voor de eenheid, jaa om ook zelfs alle zwaarigheden en hinderpaalen tot de gewenfchte vereeniging voor te kptneij. Want al eer de vrede tuffchen hen en de Donatifien getroffen was, hadden zy deze fchikking gemaakt, namelyk, dat in die Steden daar Biffchoppen van beide partyen waren, de zaaken aldaar opdenzeiven voet zouden blyven, tot aan de dood van een der twee Biflchoppen; dat 'er dus twee Biffchoppen te gelyk in zulk een Bisdom zouden zyn , en dat men de vereenigde Do*. natifien Biflchoppen niet zoude afzetten. Die fchikking zoude men dan vooraf voordellen, op dat de Donatifien Biflchoppen minder zwaarigheid zouden maaken van zig met de Catholyken te vereenigen, ziende dat zy hunne Bis. fchoppelyke Stoelen en waardigheid zouden behouden, zonder eenige fchade of vermindering. Jaa de Catholyke Biffchoppen deden nog meer , op de aanraading byzonderlyk van den H. Augufiinus; want vrezende dat de Donatifien Biffchoppen daar mede nog niet te vrede mogten zyn, of dat hun volk iets tegen die  AANHANGZEL. 4.25 die eerfte fchikking mogt hebben, zoo namen zy het edelmoedig befluit, om in zulk een geval , zelfs afftand te doen van hunne Bisdommen , en om dus de beftiering derzelven aan de vereenigde Donatifien Biflchoppen alleen over te laaten, indien zy, of hun volk, daar op gefteld waren, en indien men op die prys de vrede en de eendragt konde bekomen. nd s  426 AANHANGZEL. Aiebant enim fe confecratos fuilTe Epifcopos ob populi falutem— Clamabant junitatem efie multö pretiofiorem Epifcopalibus Infulis & Dignicatibus. Videri cuipiam poterit hsec indulgentia modum_ excedere, quas adhibita fuit erga Secbarios omnium fceleftiffimos ac pertinaciilimos. Sed aureis illis temporibus purior charitas animos inflammabat; ac plenius intelligebatur quam pretiofa eflet unitas, & bonis omnibus prseferenda. In eam fententiam lubentes confpirarunt omnes Epifcopi numero trecenti. IX. Hsec quoties mecum animo reputo, toties beata? illius ^Etatis tenen recordatione me totum commoveri fentio. Ac dum oculos converto ad eam agendi rati-. onem quam a 80. circiter annos Romana Curia tenet erga afflictiffimam Ultrajeétenfem Eccleiiam, conciamare cogor:  AANHANGZEL. 42? Want, (zoo gaat de Auteur nu voord,) zy zeiden dat zy Biflchoppen gewyd warenl geweeft voor de Zaligheid van het Volk.. Zv riepen met luider ftemme dat de eenheid fin veel meer ter he-e moeft gaan, en ook koftelyker moeft zyn , als hunne Myters en BilTchoppelyke waardigheid. Men zoude kunnen denken dat deze toegevendheid al te groot was, ten opzigte van Se«ariff«i, die d§ehardnekkigftenendefchelmagtigllen van alle menfchen waren. ^Maar in die gulde tyden zag men de harten (der Biffchoppen) met het vuur der liefde veel meer ontftoken , en men verftond ook veel beter in die tyden als nu, hoe dierbaar de eenheid is, en hoe zy boven alles is te fCAllende Catholyke Biffchopen, ten getalle van drie honderd, namen met volle genoegen, jaa als om ftryd, dat (loffelyk) befluit. f Laaten wy nu hooren hoe deze Schryver dit redraff der Africaanfche Biflchoppen vergelykt met het gedrag van het Hof van Romen ten aanzien van de Utrechtfche Kerk , m het X. Hoofdftuk §. IX-XIII. bladz. 184.) IX Zoo dikmaals als ik op dit (gedrag der wemelde Biffchoppen) denke, zoo gevoele ik mv geheel en al aangedaan, door de zoete en aangenaame herrinneringe van die gelukkige tyMaar als ikmyne oogen flaa op het gedrag van het Roomfche Hof gehouden zedert omtrent 80. iaaren , ten aanzien van de bedrukte Kerke van Utrecht, zoo kan ik my met wederhouden van uit te roepen:  425 aanhangzel; Heu! quantum ab his majorum noftrorum exemplis diftamus! Res tum agebatur cum apertis hsereticis cum fchismaticis, turbulentis ac faótiofis hommibus, qui unitatem fregerant, & Ecclefiam omm fcelerum genere, armis etiam, ccedibusque vexabant. Nunc verö agitur de Epifcopis Ultrajetïenfis Ecclefice, quorum fides integerrima efi, ut ex publicis eorum Monumentis conftat, pra> fertim ex Synodo Ultrajeclenfi typis edita, & ubique vulgata, cui nihil hactenus opponi potuit, vel minimi erroris, & quam Orthodoxen vel ïpfe Clemens XIII. teftatus eft. Agitur de Epifcopis, quorum doclrinse nihil huc ufque objeécum eft vel ab infenfiffimis eorum hoftibus, nifi yaga ühjfanfenismi calumnia, quse jam a pluribus annis confuevit a novarum opinionum patronis impingi ad invidiam conrlandam viris egregiè Catholicis, & antiquce docïrina vindicibus, & quae toties contrita eft & elifa infinitis propemodum faniorum Theologorum lucubrationibus, ac vel ipforum Romanorum Pontificum Decretis , ut mirum fit, quosdam effocetate nofira expudoratce, frontis homines, qui quafi nihil fuper hacre dicfum effec, putidam hanc calummam vetuflate enervatam, fpretam k DocPis, rifu ab indoStis exceptam arrogantiffimè óccalumniofiffimè refricare non definunt.  AANHANGZEL. 429 Ag! hoe zeer verfchillen wy nu van het voorbeeld onzer Voorvaders! Toen had men te doen met openbaare Ketters en fcheurmakers, met onruftige en oproerige menfchen, die de eenheid gebroken hadden , en die de Kerke omruilen en mishandelden door allerhande fchelmeryen, zelfs gewapenderhand en met moorderyen. Maar nu loopt het gefchil over de zaak der Utrcchtfche Biffchoppen, welkers geloof ten eenemaal zuiver is, zoo als het blykt uit hunne openbaare Schriften, en inzonderheid uit het gedrukte Concilie van Utrecht, het welk overal bekend is, tegen het welk men niets tot nu toe heeft kunnen inbrengen, daar men zelfs niet de alderminfte dwaalinge in kan vinden , en het wdk Clemens XIII. zelve getuigt heeft, eene Orthodoxe leere te behelzen. Nu is het om Biffchoppen te doen, tegen welkers leeringe niets tot den huidigen dag toe opgeworpen is geweeft, zelfs niet van hunne gezwoorenfte vyanden, dan die woefte en laster lyke befchuldiging van Janfeniftery, die al zederd ettetyke jaaren de gewoone befchuldiging is geworden in den mond van de voorftanders der nieuwe gevoelens, om Mannen haatelyk te maaken, die volkomelyk Catholyk zyn, £11 verdedigers der aloude leere: eene laftering, die telkens bondig wederlegt en tot ftof vermaalen is, in byna ontelbaare Schriften van de befte Godsgeleerden, jaa in deDecreeten der Paufen zelve; zoo dat men zig moet verwonderen, dat 'er nog in onze tyd zu'ke zoo onbefchaamde menfchen gevonden woroen, die, als of 'er nooit iets daar tegen gefchreven of gezeit was, heel ftoateiyk en fchaamteloos al dezelve lafteilyke befchuldicinge dur-  430 AANHANGZEL. Illud certum eft, quocumque demum modo haec de Janfenismo, Quefnellismo &c. quseftio accipiatur, hanc nihil ad fidem fpeclare; quare certum eft, vel ipfa Roma non diffitente, nullam effe inter ipfam & Epifcopos Ultrajeélenfes in fidei fumma diffentionem. X. Sed his fepofitis quse ad doétrinam pertinent, de jure Ecclefiae Ultrajeétina; controverfia cum Romana Curia orta eft &c. (*) (_*) De lezer zal wel van zelfs bemerken hoe deze Geleerde Schryver den Hr. J. C. tegenfpreekt. De Hr. ]. C. heeft geen een woord gerept, van de Regten der Ürrechtfche en Haarletnfche Capittels : deze Schryver toond dat het heele gefchil tulfchen ons en het Hof van Romen in de twift over die regten alleen beftaat. De Hr. J. C. zegt en herzegt zyn geheele Schrift door, dat wy by de Paufen enz. verdagt zyn van kwaade leere; en deze Schryver zegt hier integendeel: het is zeker, en Romen zelfs spreekt het niet tegen, dat 'er, wat het Gelove aaagaat, geen verschil is tuffchen Romen en de Bisfchoppen van Utrecht. XI. Hanc agendi rationem qui conferet cum ea quam tenuerunt'Africani Epifcopi adverfus Donatiflas, facilè i'ntelliget me non fine ratione dixiffe, nos diflare longiflimè i majorum  AAN H A N G Z E L. 431 ven uitbraaken: eene befchuldiging, die door haare oudheid, verfleten en kragteloos is geworden, welke de Geleerden altyd verf naad hebben, en die nu van het gemeene volk zelfs met veragtinge word uitgelachen. Dit is zeker, op wat wyze men ook het Jan* fenismus, Quefnellismus enz. mag befchouwen, dat deze queftie het Geloove niet eens en raakt; en by gevolg is het ook zeker, en Romen zelfs fpreekt het niet tegen, dat 'er, wat het Geloove aangaat, geen verfchil is tuffchen Romen en de Biffchoppen van Utrecht. X. Maar ter zyde nu ftellende wat de leere aanbelangt, daar is een verfchil ontftaan met het Hof van Romen over de Regten van de Utrechtfche Kerke (*> Dog dewyl de Hr. J. C. in zyn Gefchrift niets gezeit heeft , nog voor nog tegen de Regten van de Utrechtfche en Haarlemfche Capittels, zoo zullen wy ook voor ditmaal niet aanhaalen het gene die zelve Schryver zegt om die Regten te verdedigen; en zullen ons derhalven vergenoegen met dien Hr. en anderen tot het Werk zelve te verzenden, Edog wy kuflnen niet nalaaten hier by te voegen , het gene dezelve Auteur zegt in het flot van zyne verdediging van de Regten der Utrechtfche Kerke, daar hy eigentlyk het bovengemelde tegenbeeld op eene treffelyke wvze affcheft. Al wie nu deze handelwyze (van het Roomfche Hof, wegens de Biffchoppen van Utrecht,) met het gedrag der Africaanfche Biffchoppen ten aanzien der Donatifien ver-  432 AANHANGZE L. noftrorum exemplis. Africa? Epifcopi apertisfimos haereticos ut ad fe pertraherent, follicitè curabant: Romanirepetitis Excommunicationis icbibus Epifcopos egregiè Orthodoxos k fe repellunt. Illi k fe fugientes unitatis & pacis holtes benignè fequebantur, eosque linire & ad concordiam componere fatagebant: ifbi unitatis ac pacis ftudiofilTimos, concordiam enixè petentes, ad januam pulfantes, non folum non audiupt, fed longius rejiciunt. Illi, ut pacem inirent, plures Collationes indixerunt cum Donatiltis, & opem Augulti non femel implorarunt ut paci reftituendse ftuderet : ifti nullam cum Orthodoxis Epifcopis traétationem inire volunt, vel abrumpunt vixinceptam, obfurdefcentes precibus mediaro* rum, ac vel ipforum Principum, per Legatos fiios non femel interpofitis officiis. Illi a fchismate revocare conabantur qui Ca* tholicos Epifcopos a fedibus fuis detruferant, ac per csedes ac vim fibi eas arrogaverant:  AAN HANGZEL. 433 gelykt, zal aanftonds bekennen > nat het niet zon* der reden is dat ik gezegt heb, dat wy hemels breedte verfchillen van het voorbeeld onzer Voorvaderen. Toen zag men de Africaanfche Biflchoppen met een zorgelyke iever hun beft doen om volflage en openbaare Kecters tot zig te trekken: Nu ziet men het Hof van Romen Excommunicatie op Excommunicatie opftapelen tegen zeer regtgelovige Biflchoppen , en hen van zig verftooten. De eerften liepen met de grootfte liefde de vyanden Van den vrede en der eenheid na, zelfs wanneer deze zig van hen verwyderden, en ftelden alles in het werk om hen te verzagten, en allengsjes tot de eendragt te bereiden: het Hof van Rome integendeel wil niet alleen geen gehoor geven aan (Biflchoppen) die niets zoo zeer behartitigen als de vrede en de eenheid, maar ftoot hen zelfs nog verder van de deur, als zy daar komen kloppen, om voor de eendragt te fmeeken De Africaanfche Biflchoppen boden aan, en hebben ook vérfcheide Onderhandelingen met de Donatiften gehouden om den vrede te fluiten , verzogten zelfs meer dan eens de hulp des Keizers, ten einde hy ook die vrede zoude behartigen: nu wil het Hof van Romen in geen Onderhandeling treden met regtgelovige Bis-* fchoppen, of breekt dezelve af als zy nauwelyks begonnen zyn, doof blyvende jegens de gebeden der Bemiddelaars, jaa der Souverainen zélve, die dikmaals hunne goede dienften daar toe door hunne Gezanten aangeboden hebben* De Africaanfche Kerkvoogden lieten nietsl onbeproeft, om menfchen uit de fcheuring te trekken j die veele Catholyke Biflchoppen UÏÉ E e  434 AANHANGZEL. ifti, quantum in ipiis eft, fchisma faceie ab iis aggrediuntur, qui non alienas furripiunt, fed propriam fedem adverfus aiienos tuentur. Demulcebant modis omnibus PrsefulesAfricani fuperbos Canonum violatores, perturbatores Ecclefiaflicse difciplinse & facrilegos Ecclefiarum invafores : exasperant Romani modis omnibus Canonum defenfores , Ecclefiaflicse difciplinse vindices & Eccelfiarum jura originaria tuentes. Illi, ut Donatiftas ad unitatem reducerent vel ipfos Canones violari paffi funt, duosque unius Ecclefise Epifcopos effe permiferunt: iiti a fe feparant, qui fecundum Canones unum. Epifcopum poftulant, ut uni praefit Ecclefise, nee recentes Curiae mores ad verfus antiquam Ecclefise difciplinam longè utiliorem volunt admittere. Illi denique, ut quoquo modo pax fanciretur proprium Epifcopatum dimittere paratiffimi erant: ifti verö nee parcere quidem voluerunt Archiepifcopo Ultrajeétino , qui fe paratum effe dixerat Archjepifcopatum di-  ANHANGZEL. 435 hunne Stoelen verjaagt, en zig in hun plaats met geweld en moorderyen ingedrongen hadden : nu Helt het Hof van Romen alles wat mogeiyk is in het werk, om fcheuring te maaken met Biffchoppen, die geen anders Bisdommen zoeken in te nemen, maar die alleen de regten hunner eige Kerke tegen vreemdelingen verdedigen. De Africaanfche Biffchoppen bedienden zig van alle bedenkelyke middelen om menfchen te verzagten, die trotfelyk de wetten der Kerke fchonden, haare tugt. floorden, en zig met heiligfchenderyen meeffcers der Kerken maakten: en nu het is het Hof van Romen zelfs, die op alderhande wyze (Biffchoppen) ontruft die de Kerkregels verdedigen, voorftanders zyn der Kerkelyke tugt,en der oorfpronkelykeregten der Kerken. De eerfien, om de Donatifien tot de eenheid te doen wederkeeren, gingen zelfs tegen de wetten der Kerke te werk, met toe te laaten dat 'er twee Biffchoppen te gelyk een Bisdom zouden bellieren: het Hof van Romen fnyd nu van zig af de genen, die volgens de wetten der Kerke een Biffchop eifchen om een Bisdom alleen te bellieren, en die de nieuwe pretenfien van het Roomfche Hof weigeren aan te nemen, om dat deze ftrydig zyn met de aloude en verre veel heilzaamer Kerkregels. Met een woord, toen zag men de Africaanfche Biffchoppen, om op wat wyze het ook wezen mogt de vrede te fluiten, zig zeer gewillig en gereed toonen om afiland van hunne Bisdommen te doen: en nu heeft het Hof van Romen geen de minfte agt willen geven op de Ee 2 ■  43r5 AANHANGZE L. nuttere, dummodö fine Ecclefise fuae interim exoptata concordia firmaretur. XII Sed lachryrhabilem illius Ecclefiss Hiftoriam texere animus non eft: nobis fatis eft innuiffe ejusmodi comparationem, ut quoniam occafio fefe obtulit , intelligeremus quantum a primis Ecclefise temporibus diverfus fit zelus, quo flagrabat animus Major um noflrorum , ab eoque plerique setatis noftrse ïnffarnmantur, cum illi toti effent in hsereticis atque fchismaticis ad Ecclefise fidem et unitatem revocandis, plerique verö noflrorum toti vjdeantur in fchismate promovendo, & in iis qui intus font extra Ecclefiam pellendis. Caeterum cogitandum non eft hunceffefpintum Univerfalis Ecclefise , in qua eadem chari tas, eadem moderatio, idemque unitatis fludium, five apud plures, live apud paucos femper perfeverat. Quare etiam nunc agendi ratio, quam Curia Romana tenet adverfus Ultraje£linos, improbaturti muilis tumSacerdotibus, tum Epifcopis oculatioribus ac prudentioribus, qui propterek conditionem illius Ecclefise fummoperè dolent, eique fraternae charitatis plenas Epiftolas ac mutuse communicationis argumenta ad ipfius folatium dederunt, ut conllat ex  AANHANGZEL. 437 aanbieding van den Aartsbiffchop.vanUtrecht, die betuigde bereid te zyn om atftand te doen van zyne Aartsbiffchoppelyke Stoel, mus de gcwenfchte vrede in zyne Kerk , en zonaer deszelfs ondergang mogt beveftigt worden. Maar dewyl wy niet voorneemens zyn om de Hiftorie van den beweenelyken toeitand van die Kerke te fchryven; zoo zal het genoeg zyn, volgens ons inzigt, naademaal de gelegenheid zig hier van zelfs opdeed, darwy deze vergelyking zoo maar m het kort hebben afgefcheft, om met een oogflag te doen zien, het groot verfchil dat 'er is tuffchen onze tyden en die onzer Voorouders, tuffchen den iever met welke zy ontftoken warenen den geeft met welke veelen onder ons bezielt zyn. Onze Voorvaders gaven zig geenruftdeiddenjzig alleen daar op toe,om de Ketters en defcheurmakers tot het Geloof en de eenheid der Kerke te doen weder keeren, en veelen onder ons fchynen integendeel niet anders tezoeken, dan om de fcheuring voort te zetten, en om uit de gemeenfchap der Kerke te verbannen, de genen die in haare fchoot zyn. . Dat men evenwel niet denke dat alle de Lidmaaten der Kerke met zulk eene geeft bezielt zyn: neen, die zelve geeft van liefde, die zelve gematigtheid en zugt voor de eenheid blyft nog voortduuren, het zy in veelen, het zy in een klein getal van haare kinderen. Hierom word nu het gedrag van het Roomfche Hof, ten aanzien van de Aartsbiffchoppen van Utrecht, van veele der verligfte en Geleerdfie Priefters en Bisfchoppen af ge keurt, die ook daarom zeer aangedaan zyn over den toeftand van die Kerke, en die, om deze Aartsbiffchoppen te trooftcn, Ee 3  438 AANHANGZEL. Monumentis ia Iucem editis quae ad M defenfionem Ecclefia illa non ita pridem collegit atque vulgavit. Qua? fanè -cum dico, nollem, ut a plerisque Romanae Curiae (*) affentatoribus fieri folet, me accufari odii animique malevola erga Romanos. Teflem Deum appelio, me haec folum dixiffe tactum dolore cordis intrinfecus, ob infeliciffimam illius Ecclefiae conditionem ac itatum, atque amore ac reverentia duftum erga ipfam Eccleliam Romanam, cui, tanquamunitacis centro,indivulfè adhaereo, femperque adhaerere gloriabor. Cuperem enim vehementiffimè ucipfaCurialium fuorum maculam elueret, eorum fcilicet duritiem emolliret, eosque ad priftina moderationis & charkatis exemplarevocaret. Quod fanè conduceilet non folum ad illius Ecclefiae diü jaótatae tranquillitatem ac pacem, fed etiam ad aedificationem fidelium, ad fcandalum haereticorum removendum, atque ad plenum christianae charitatis triumphum. Ea nunquam ex- (*) Juift dezelve uitdrukking welke de Hr. J. C. gebruikt ten opzigte van zulke Schryvers, zoo ais wy gezien hebben bladz. 209. Het zyn kwaalykgezinde die zoo fpreken van de Paufen en van het Hof van Romen, zeggen gemeenelyk de vleijers van dat Hof: maar een Catholyk gelyk de Hr. J. C. is anders gezind als deliefderyke Africaanfche Biffchoppen, en fpreekt ook wat anders als de Graaf van Trautmansdorf, en als de twee Geleerde Profefforen van de Hooge Schoole van Pavia hier doen: deze zullen dan ongetwyfelt ook eene geut'ft'ingueerde plaats krygen in zyne lange lyft der kwaalykgezinden en der verdagteu.  AANHANGZEL. 439 hen Brieven van Kerkelyke en onderlinge Gemeenfchap, en vol bewystekenen van eene Broederlyke liefde, gefchreven hebben, geiyk het blykt uit de ftukken die nog onlangs.tot verdediging van die Kerk: byeen verzamelt en in het ligt gegeven zyn. Al heb ik my dus in deze zaak uitgelaaten, zoo verzoeke nogtans, dat men my daarom niet aanmerke, gelyk het de gewoonte is by de vleijers van het Hof van Rome, als of ik zoo fprak uit eenige haat, of als een kwaalykgezinde (*) jegens dat zelve Roomfche Hof. Ik neeme God tot getuigen; dat ik uit geen andere beweeging zoo gefproken heb, dan om dat ik met eene innerlyke droefheid des herte ben aangedaan, over den waarlyk ongelukkigen ftaat en toeftand van die Kerk, en ook zelfs uit liefde en eerbied voor den H. Stoel, met welke ik onaffcheidelyk vereenigt ben, als zynde het middelpunt der eenheid, en altyd roemen zal dat ik wil vereenigt blyven. Wenfchte uit den grond des herte, dat het Hof van Romen zelfs eens ondernam de fchandviek zyner Minifters af tewiffchen, dat is, dat men tog hunne hardigheid wat verzagte, en hen deed wederkeeren tot de navolgingswaardige voorbeelden van liefde en van gematigheid onzer Voorvaderen. Zulks zoude ongetwyfelt verftrekken niet alleen tot ruft en vrede van die zoo lang geflingerde Kerke, maar ook tot ftigting der gelovigen, tot wegneeming van de verargerniffe der Ketters , en tot zegenpraaiing der Chriftelyke liefde. Laaten wy noit die gulde fpreuken der H. Vaders vergeeten , welke wy dikmaals hebben ingeEe 4  44o AANHANGZEL. cidant aurea Patrum dióta, qua? faepè inculcavimus: charitatem operire omnia: salütem populi esse primam legem: bonum pacis ac unitatem ohnibus'pr^ferri opor tere.  aanhangzel: ui flampt: dat de liefde allesbedekt: dat de Zaligheid der Zielen de eerste wet moet zyn, en dat alles moet wyken voor de onschatbaare vrede, en voorde onschendb aa re eenhe id.  SPECTRUM JANS ENISMI DETECTUM. h Celfijfimo ac Reverendijfimo S. R. J. Principe Epifcopo Sekovienfi Comitis JOSEPHI PHILIPPI a SPAUR (*). Janfenismi fpeclro, his illuminatis temporibus vix ampliüs pueros terreri Multum iam temporis effluxit ex quo continuus bique de Janfenifmo & Rigoris- (*) Dit Schriftje wierd in het jaar 1771. uitgegeven door den bovengemelde Vorft en Biftchop, en kort daarna ingelaft in het Latynfch Werk tot titel voerende: de Overwinnende liefde Gods, door den H. Auguftinus geleert, en haare overeenkomft met den vryen wille van den menfch; ook in Duitfchland gedrukt in het zelve jaar 1771. Dit Spook der Janfeniftery ontdekt is ook zedert dikmaals herdrukt in het Latyn, en ook in het Iloogduitfeh overgezet en vermeerdert. Wy hebben het dienstig geoordeelt het zelve aan onze Landsgenoten te moeten mede deelen, en hebben het in het Nederduitfch overgezet, gelyk ook het voorgaande Uittrekzel, ten dienfte der genen die geen Latyn verftaan.  HET SPOOK DER JANSENISTERY ONTDEKT. Door den Hoogwaardig ft en en Doorlugtigften Heere en Graaf JOSEPH PHILIPPUS van SPAUR, Biffchop van SEKOUW in STJRIA, en Vorft van t het Roomfche Ryk. Het Spook der Janfeniftery kan in deze onze yerligte tyden ter nauwer nood maar Kinderen verfchrikken. Men heeft al lange jaaren overal en geduurig gefehreeuwd over de Janfeniftery en Rigoriftery (*); jaa uit haat heeft men op eene dolle wyze veele uitmuntende Godsgeleerden met den haatelyken naam van Janfeniften en Rigoriften uitgekreten. Maar hoewel (*) Onder deze benaaming van Rigori/lery en Rigoristen verftaat men de genen die volgens het zeggen van zommigen , harde fpreekwyzen gebruiken wegens de leering der Genade, de eeuwige verkiezinge enz. ,en ook de genen die de ftrengc Zedeleer van het Evangelie leeraaren, en ook volgen in de Bediening, wegens de geftelteniflen met welke men tot de H. H. Sacramenten moet naderen.  444 AANHANGZEL. mo claraor excitatur, odioque & furore infigniarcs Theologi fub odiofo nornine Rigoriftarum & Janferiifiarum traducuntur; hsec accufatio, etfi in communem jam ufum ore Molinijlarum & vulgi ignorantis tranfierit, idea ejus nilvilominus tarnen adeö vaga & indeterminata apud illos eft, ut omninö ignoretur, quid homini cordato ac veritatis amatori agendum fit, ut Janfenifia non fit. Unde ergo, benevole Leftor, jufla Janfenifmi idea defumenda erit? Meo quidem judicio nemo juflam Janfenifmi ideam intra certos fuos limites melius conclufit, quam Summus Pontifex Innocentius XII. in Brevï fuo VI. Februarii anno 1694. ad Flandrise Epifcopos direófo, fequentis tenoris: Fraternitatibus veJlris, quantum in Domino pojfumus , prcefentibus nojlris mandatis injungimus , ne ulla ratione quemquam vaga ijia accufatione , & invidiofo nomine Janfenifmi traduci aut nuncupari ftnatii, nifi eimprius fufpcclum ejjé legitime constiterit aliquam ex V. propofitionibus damnatis docuijje aut tenuijje; nee quemquam fub hoe prestextu repelli ab officiis, muniis, beneficiis, irradibus, ac concionibus habendis, vel aliquacumque funStione Ecclefiafiica permittatis , nifi fervato juris ordine, eam poinam, quee viris alioquin catholicis gravijjima eft , commeruijfe probatumfuerit. Idea igitur Janfenifmi intra cancellos erroris F. propofitionum, quas omn^Catholici damnant, aSummo Pontfice concucluditur. Nemo  AANHANGZEL. 445 deze befchuldiging vry algemeen zy in den mond der Molinijlen en van het onwetend volk, zoo is egter de zin van het woord Janfeniftery by hen zoo woefl, zoo duifier en zoo onbepaald , dat het nog ten eenemaal onbekent is, wat een opregt menfch en minnaar der waarheid doen moet, om voor geen Janfenift gehouden te worden, of te boek te ftaan. Zeg my tog eens, gunflige lezer, waar, of by wien zal men eene duidelyke en beftipte befchryving der Janfeniftery vinden? Volgens myn oordeel heeft niemand de Janfeniftery duidelyker en binnen haare zekerfte bepaalingen befchreven, als zyne Heiligheid de Paus Innocentius XII. in zyn Breve van den 6. February 11594. aan de Biffchoppen van Vlaanderen gefchreven, en van dezen inhoud: Wy hevelen UI. onze Broeders, zoo veel wy in den Heete vermogen, door deze onze tegenwoordige Brieven, dat Gyl. in genen deele toelaat, dat iemand met de woefte en haatelyke naam van Janfenift beklad of benaamd worde , ten zy het eerft wkttiglyk blyke dat hy verdagt is, eenige der V. veroordeelde Stellingen gehouden of geleeraard te hebben; en dat Gyl. onder dat voorwendzei niet zult toelaaten, dat iemand van zyne ampten, bedieningen, waardigheden of Preekampt beroofd worde, of van eenig ander Kerke lyk regt, ten zy het bewezen is , volgens Regtsördere, dat hy die ftrajfe, welke aan een menfch, anderzins Catholyk, zeer zwaar is, verdiend hebben. De Janfeniftery word dan daar door zyne Heiligheid bepaald, als bettaande in de Ketteryen der V. Stellingen, die van alle Catholy-  446 AANHANGZE L. itaque odiofo Janfenifce nomine traduci potelt, nifijuridice conviótus fit, quod aliquam, aut omnes V. propofitiones ab ApoftolicaSede damnatas docuerit, aut tenuerit. Unde iequendo jultam hanc Janfenifmi ideam, ut quis evincat dari feótam aliquam Janfeniftarum , neceffarium erit probare, exiltere numerum aliquem hominum erroribus V. propofitionum condemnatarum adhserentium, qui illas fuftinent, & teftantur fe profiteri hsereticam hanc doótrinam. Haec autem a Summo Pontifice Innocentio XII. clarèltabilita idea, non eft idea illa, quam de Janfenifmo habent Moliniftse, eorumque fequaces. Hi ordinarè pro Janfenifmo affumunt adhasfionem doétrinae SS. Augufiini & Thoma circa praedeftinationem gratuitam, gratiam efficacem necefTariam ad omnes a£tiones chrittianae pietatis, & alia fimilia principia venerandae antiquitatis. Infiftere obügationi indifpenfabili amandi Deum fupra omnes res creatas, referendi ad Deum ut ultimum finem omnes actiones nostras deliberatas cum relatione aliqua actuali, vel faltem virtuali, dare operam aliquam ad introducendam falutarem reverentiam cum qua Chriftiani accedere debeant ad facram Commu-  AANHANGZEL. 447 ken gedoemd worden; waar uit volgd: dat niemand met den haatelyken naam van Janfenift mag beltenrpelt,en als zodadige gehandeld worden, ten zy hy geregtelyk overtuigt geweeft is, dat hy eene of alle de V. Stellingen, die door de Apoftolifche Stoel gedoemd zyn, geleerd of gehouden heeft- Uit deze vafte, nette en bepaalde uitlegging der Janfeniftery volgt wederom, dat zoo iemand wil beweeren dat 'er een zekere fexte van Janfeniften in de Wereld is, de zodanige verpligt is te bewyzen , dat 'er een zeker getal van menfchen gevonden word, die aan de Ketteryen der V. gedoemde Stellingen gehegt zyn, die daarvoor ftryden, en die getuigen dat zy die Ketterfche leere houden. Maar deze duidelyke, en door zyne Heiligheid Innocentius XII. bepaalde betekenis van het woord Janfeniftery, is zeer verfchillend van het denkbeeld, het welk de Moliniften en hunne aanhangers hebben of geven van de Janfeniftery. Deze houden gemeenlyk voor Janfeniftery , de aankleeving aan de leere van den H. Auguftinus en Thomas, wegens de goedgunflige verkiezinge, wegens de kragtdaadige genade, noodzaakelyk tot alle de goede werken van het Chriftelyk leven, en wegens andere diergelyke grondwaarheden van de eerwaarde Oudheid. Want als iemand fterk aandringt op de noodzaakelyke verpligting van God boven alleSchepfelen te beminnen, van alle onze vrye werken tot God,_ als tot het laatfte einde, "daadelyk, of ten minflen zedelyk te ftuuren: als iemand zig bevlytigt om aan de Gelovigen die heüzaame eerbied en dit heilig ontzag in te boeze-  448 AANHANGZEL. nionem, infinuare aÜquid circa rigorem falutarem poenitentiae, circa infufficientiam timoris fervilis, & neceffitatem amoris initialis ad obtinLirdam graciam juftificationis in facramento Poenitentiae; hoe eft, quod apud Moliniftas Janfenifmus appellatur. Si in Morali chriftiana facrofanébaEvangelii fuftines principia, fz te opponis illi modo opinandi, qui ab Alexandro VII. in fuo Decreto anni 1666. contra XhV. laxas Cafuiftarum propofitiones norainabatur: omninö alienus ab Evan* gelica fimplicitate, fanÜorumque Patrwn doclrina; quem ,fi pro reSta regula fideles in praxi fequerentur, ingens eruptura effet chriftiance vitce corruptela. Si vel minimo zelo contra tot opi' niones deftru£lrices Ecclefialticae difciplinae, animarumque feduclrices exardefcis, li nimis frequenter facrofancPa Concilia, SS. Patres, & inter hos maxime S. Auguflinum in alfertionum tuarum confirmationem adducis, fi morum theologiam modo Sanctitati & Majeftati fcientiae huius divinae congruo tracfas, fi non audiatur ex te: ita Diana, ita La Croix, ita Bufenbaum, & alii hujus conditionis authores, fi in tuis decifionibus non te accommodas benignitati Cafuiftarum, id eft, humanae & carnali; uno verbo, fi non profiteris Molinifmum & Probabilifnuin, tune irreparabiliter eris Rigorifta & Janfenifta, uti fuo jam tempore dicebat Cardinalis Bena in una fua epiftola ad Norijium: Qiii non Molinizat, Janfenizat.  AANHANGZEL. 4W men, met welke zy tot de H. Tafel moeten naderen: als hy hen iets voorhoud wegens de heilzaame ftrengheid der boedvaardigheid , wegens de ongenoegzaamheid der flaaffche vreeze, en wegens de noodzaakelykheid van een beginzel van liefde om de heiligmaakende Genade te ontvangen in het H. Sacrament van Penitentie: dit alles word Janfeniften genoemd by de Moliniften. Is 'er iemand die de Heilige grondregels van het H Evangelie wegens de Chriftelyke Zedeleer voorhoud en beweert: die zig aankant tegens die gevoelens, van welke Alexander VIL m zyn Decreet van het jaar 1666. tegen XLV. Stellingen van laxe Cafuiften zeide: dat zy ten eenemaal ftrydig zyn met de Evangelifche eenvoudigheid, en met de leere der 11. Vaders: gevoelens, die, indien zy als eenen vaften re*el van de Gelovigen in de praclyk gevolgd wierden daar uit eene groote bcdorvendheid in het leven en. in de Zeden der Chriftenen zoude fpruiten: indien iemand met de minfte yver zig durft'aankanten tegen zoo veele gevoelens die de Kerkelyke tugt omverre werpen, en tot bederf der Zielen ftrekken: indien iemand te dikwils de H. Conciliën, de H. Vaders, en onder deze byzonderlyk den H. Auguftinus aanhaald tot ftaaving en beveiliging zyner gezegdens: indien hy de Zedelyke Godsgeleerdheid op zoo eene wyze verhandeld, als de Heiligheid en de agtbaarheid van die H. en Goddelyke Weetenfchap verëifcht: indien men hem noit hoo^d zeggen, zoo is het gevoelen van Diana , zoo heeft la Croix gezegt, zoo is ook het gevoelen van Busenbaum, en van meer diergelyke Schryvers  450 AANHANGZEL. Haec, benevole Lector, eft. idea, quam de Janfenifmo per univerfum orbem divulgarunt Mdliniftee. De hac fua idea ultimis his temporibus demonftrationem nobis adeo luculentam fiippeditarunt, ut contradiclionem omninö nullam admittat. Audias, rogo te, fi verum dicam; quales fuerunt Theologi de Rigorifmo & Janfenifmo ab illis accufati? Ab illo tempore, ex quo clamor de Janfeniftno audiri coepit, non obftante violentia, artibus, & potentia horum accufatorum, nunquam adhuc inventa fuit haec fecPa hominum, qui fe voluntariè declararunt reos errorum V. Propofitionum profcriptarum, aut folenniter conviéti fuere illas fuftinuilfe aut defendiffe. _ Tempore exortae haerefis Lutheranse & Calvinianoe invenio copiam librorum, qui ex una parte pppugnanc haerefes iftas; ex altera  AANHANGZEL. 4JI van dat flag: indien iemand in zyne uitfpraaken zig naar de vleijende zagtheid der Cafuifien niet weet te voegen, dac is, naar de vleefchelyke genegendheden der menfchen: met een woord, indien hy zig niet opentlyk verklaart voor het Molinifmus en Probabilis* mus, dan zal de zoodaanige op eene onherflelbaare wyze een Rigorifb en een Janfenifl zyn, gelyk de Cardinaal Bona al in zynen tyd aan den] Vader dc Noris fchreef in eene zyner Brieven: „ Al wie met de Molinijlen niet heuld, „ die kan niet miffen van als Janfenift by hen „ gehouden te worden." Zie daar, gunftige lezer, het denkeeld dat de Moliniften de geheeie Wereld door van de Janfeniftery gegeven hebben. Zy hebben 'er ons in deze laatfte jaaren zoo een blykbaar bewys van gegeven,, dat het geen tegenfpiaak meer kan lyden: want, om 'er o vertuigt van te worden, moet gy maar in agt nemen, wie en welke Godsgeleerden zy van Rigoriftery en Janfeniftery behuldigt hebben? Bemerk verders, dat van de tyde af dat men begonnen heeft zoo te fchreeuwen tegen de Janfeniften, en niet tegenftaande het geweld , de lift en de magt dezer befchuldigers, men noit tot nog toe eene zoodaanige fexte van menfchen heeft gevonden, die opentlyk zouden belyden pligtig te zyn aan de Ketteryen, die in de V. Stellingen gedoemd zyn, of die' geregtelyk over» tuigt zyn geweeft die Stellingen beweert of gehouden te hebben. Ten tyde van de opkomfte van de Lutherfche en Calvinifche Kettery, zie ik Van de eene kant een groot getal Boeken, om die Ff *  452 AANHANGZEL. parte occurrit copia Übrorum, in quibus hserefes iflse defenduntur. Hi Lutheranos & Calviniftas fe effe profitentur , & obcoecacione deplorabili fe tales effe omninö gloriantur, doctrinamqua faam palam aiTerunt. Catholici è contrarie- validé illam oppugnant. Hic itaque vides numerum hominum hoeren" addicforum, ac confequenter feótam aliquam haerericorum, qui a fuis authoribus Lutherani & Calviniftee appellantur. Verüm tempore prestenforum Janfeniftarum video inundari mundum libris, qui es una parte accufationibus Janfenifmi repleti funt; ex altera autem parte vindiciis & apologiis ad refellendas odiofas has accufationes. Audio hos clamare: Janfenifnus, Janfenifmus, totumque mundum huiufcemodi quereüs replere; audio alios è contrariö exclamare: Calumnia , Calumnia, ipfosque palam teftari, quod fincero corde impias V. Propofitiones condemnent, quod alieni lint a doctrina harum Propoficionum , easque cordatè deteftentur; quod denique eorum doét ri na alia non fit, quam antiqua doélrina Auguftiniana & Thomiltica, quae prius jam in poflelïione erat, quam in mundum advenerint eorum accufatores. Video homines iftos recurrere ad facros Ecclefiae Paflores, ad Summos Pontifices que-  AANHANGZEL, 453 Ketteryen te beftryden: en weer een groot getal Boeken van den anderen kant, daar die Ketteryen in beweert en verdeedigt worden. De Schryvers van deze laatften bekennen dat zy Lutheraanen en Calviniften zyn, jaa, door eene beweenelyke verblindheid , roemen zy ronduit zoodaanig te wezen, en beiydcn opentlyk hunne leere. De Catholyken integendeel Hellen zig mannelyk teweer, om die Ketterfche leere te beflryden. Daar ziet gy dan een getal van menfchen die de Kettery zyn toegedaan , en by gevolg eene zekere fexte van Ketters , bekend door den naam van haare eerfte uitvinders, namelyk door den naam van Lutheraanen en Calviniften. Maar ten tyde van de voorgewende Janfeniften , zie ik de Wereld vol Boeken , die van den eene kant vervult zyn metbefchuldigingen van Janfeniftery, en wederom Boeken van den anderen kant behelzende Verdedigingen en Verantwoordingen , om die haatelyke befchuldigingen te wederleggen. Ik hoor de eerften fchreeuwen: Janfeniftery, Janfeniftery , en de geheele Wereld met dat gefchreeuw vervullen: ik hoor de anderen daar tegen roepen: laftering, laftering, en ik hoor hen opentlyk betuigen, dat zy regtzinnig de godlooze V. Stellingen doemen, dat zy vervreemd zyn van de leere dier Stellingen, dat zy dezelfde opregt verfoeijen, en eindelyk dat zy geen andere leere hebben , als de aloude leere van den H. Auguftinus en Thomas, die reeds in het bezit was, eer hunne befchuldigers in de wereld kwamen. Ik zie dat deze luiden hunnen toevlugt nemen tot de Harders der Kerke, en dat zy Ff 3  454 AANHANGZEL. relas fuas deferre, doctrinam quam profitentur exponere, fuprcmum judicium implorare, & auxilium contra oppreffionem & calumniam expetere. Ex hoe igitur concludo, quöd homines ifli Janfenifmum non profiteantur, quöd Janfeniftae effe non veünt. Video ex altera parte Summos Pontifices remonflrationes & querelas opprefforum benignè excipere, & eorum doctrinam innocentem & catholicam dcciarare, formare Brevia & Decreta in commendationem huius doótrinae, animare ejus defenfores ad defpiciendas adverfariorum calumnias fulmnare anathemata contra infames catalogos Janfenifticos, intimare Cenfuras contra omnes quicunque aufi fuerint renovare injuftiffimas huiusmodi accufationes; lego Brevia elogiis, confoiatione & confortatione plena direóta aPontificibus ad praetenfos reos. Infero igitur: ergo Theologi ifti nee volunt effe, nee in veritate funt haeretici Janfeniftae. Et tarnen his non obflantibus contra Theologos iftos femper refufcitatae fuerunt Molimftarum accufationes. Sano folummodo oculo opus eft, ad perlegenda in eorum libris nomina celeberrimorum Auguftinianorum &Thomiftarum ultimorum temporum nigra hac calumnia afperforum; ut taceara centum alios, invenies in iis frequentur Serryum, Norifium, Contenfonium, Concinam, Bcrtium, Bellellium, ornamenta &  AANHANGZEL. 455 hunne klagten komen doen by de Paufen: dar. zy daar eene verklaaring geven van de leere welke zy belyden ; dat zy om eene befliffende Uitlpraakverzoeken, en ombefchermingfmeeken tegen de verdrukking en tegen de belaftering. Hier uit moet ik dan befluiten , dat deze luiden de Janfeniftifche Kettery niet zyn toegedaan , dewyl zy voor Janfeniften niet willen gehouden worden. Ik zie verders dat dePaufen de vertoogen en de klagten der onderdrukten goedgunflig ontvangen , en dat zy hunne leere zuiver en Catholyk verkiaaren; d'at zy Breves en Decreten uitgeven tot aanpryzing dezer leere; dat zy deszelfs verdeedigers aanmoedigen om de lafteringen hunner tegenftryders te veragten; dat zy den vloek uitfpreken tegen de infaame lafter aars der Janfeniften; dat zy met Wraakingen dreigen alle de genen die zulke onregtvaardige befchuldigingcn wederom zullen durven hernieuwen. Ik lees Breves der Paufen vol lofuitingen, trooft en aanmoediging , gefchreven aan de voorgewende pligtigen. Hier uit trek ik dan wederom dit befluit: het blykt dan dat deze Godsgeleerden voor geen ketterfche Janfeniften willen te boek liaan, en dat zy het ook inderdaad niet zyn. Dog dit niet tegenftaande, hebben egter de Moliniften geduurig hunne befchuldigingen hernieuwt en doen herleven tegen dezelve Godsgeleerden. Men moet maar zyne oogen flaan op hunne Boeken; daar zult gy de naamen vinden van de voornaamfte Auguftiniaanen en Thomiften van deze laatfte tyden, welke zy ook als Janfeniften hebben uitgefcholden. Om hier van honderde anderen niet te fpreken, Ff 4  456. AANHANGZEL. Jumina inclytarum fcholarum Auguftinianarum & Thamifticarurn.. Et quod magis mirandum eft, & quam vis fapientiffimus Pontifex Benediétus XIV. defenüonem operum Auguftinianorum Eminentiffimi Cardinalis Noriiii a MoHniftis^ accufatorum & denuntiatorum in fe fufceperit, eaque opera, poft faétum Romae diligentiffimum examen , forma maxime folemni & juridica, declarata fuerint omninö illibata, & ab omni umbra & fufpicione Janfenifmi quam longifïïmè remota, eoufque tarnen audacia accufatorum crevit, ut non deftiterint eam ipfam docbrinam, fuosque defenfores, atro calculo notare, ac editis in lucem operibus Illuftrium authorum Berti, Bellelli , & Concince, aliorumque hos fequentium celeberrimis nominibus denuö rancidam Janfenifmi notam adfpergere. An non ergo fat temporis jam efHuxit, ut tandem homines evigilare, ac intelligere potuiffent ac debuifTent, artem hanc Mo.liniftarum fuiffe , qua adverfarios fuos , quos pondere argumentorum vincere non potuere, calumnia opprimerent?  AANHANGZE L: 457 daar zult gy zeer dikmaals vinden eenen Serry, eenen de Noris, eenen Contenfon, Concinna, Berti, Bellelli, die de luifter en het puik der Schooien van de Auguftiniaanen en Thomijten zyn geweeft. En 't gene ons nog meer moet verwonderen, is, dat alhoewel de zeer Wyze Benediclus XIV, de verdediging van de Werken van den uitmuntenden Cardinaal de Noris op zig genomen had, die niets anders behelsden dan de Leere van den H. Auguftinus, en die egter door de Molinijlen befchuldigd en aangeklaagd waren , jaa, hoewel die Werken, na een (drievoudig) zeer nauwkeurig onderzoek te Romen, op de plegtigfte en geregtelykfte wyze verklaard waren geweeft ten eenemaal zuiver en vry zelfs van alle fchaduwe van verdagtheid wegens Janfeniftery te wezen, zoo is de ftoutheid der Befchuldigers zoo verre gegaan, dat zy niet opgehouden hebben die zelfde Leere van den Cardinaal de Noris en die van deszelfs Verdedigers met die haatelyke naam te bekladden; jaa, met die aloude, verlieten en lafterlyke naam van Janfeniftery, hebben zy ook zoeken te bekladden de gedrukte Werken van den Beroemden Berti, Bellelli en Concinna, en ook van veele andere zeer uitmuntende Schryvers , die het fpoor dezer laatften involgden. Word het dan niet eindelyk tyd dat de menfchen uit hunnen flaap ontwaaken? Konden zy niet al over lang duidelyk zien, dat dit een lift van de Moliniften was, waarvan zy zig bedienden, om dus met eenen hoop van lafteringen de genen te onderdrukken, welke zy met geen kragt van bewyzen konden overwinnen ? Ff 5  458 AANHANGZEL. Nee mihi objicias, quöd Moliniftee ideam Janfenifmi facïo Janfenii afïixerint, quae tertia idea effet a duabus notionibus fupra relatis diftinóta; nam, quin me In hanc quaeftionem immifceam, an pater Concina altius forfan contra Janfenium exclamare potuit, ac re ipfa fecit? An pater Berti plus praeitare potuitin fuo energico opere de Theologicis difciplinis ad fuibinendum factum Janfenii? Quid non in hoe genere pariter diiTeruit Eminentiffimus Norifius? Et tarnen Clariffimi hi authores invidiofd Janfenifmi êf Rigorifimi nota coram omnibus a Moliniflis paffim traducebantur. Si igitur docfrina horum ïheologorum k Janfenismo aliena eft, & hoe non obftante k Molinistis de tali reatu continuo accufata fuit; inde jure meritö hanc condufionem infero: vel Moliniftaj in operibus prsetenforum Janfeniftarum umbram , fpecürum , & chimceram perfecuti funt, vel fub odiofo Janfenifmi nomine non aliam rem intellexerunt, quam doclrinam Auguftinianam & Thomifticam.  AANHANGZEL. 45> Wil my hier niet opwerpen, dat de Molinisten de Janfeniftery doen beftaan in het feit van Janfenius, en dat zy dus door Janfeniftery iets anders verftaan als ik hier boven gezegd heb. Ik zal my in die queftie niet inlaaten • maar kon Vader Concinna harder fchreeuwen en uitvaaren tegen Janfenius, als hy gedaan heeft ? Kon Vader Berti meer doen om het feit van Janfenius te beweeren, als hy gedaan heeft in zyn doorwrogt Werk van de Zedelyke Godsgeleerdheid ? En wat heeft de Uitmuntende Cardinaal de Noris insgelyks over die queftie al niet gefchreven? En nogtans zyn alle deze beroemde Schryvers geduurig en opentlyk door de Moliniften met de haatelyke naamen van Janfeniften en Rigoriften bezwalkt geweeft (*). Dewyl dan de Leere van deze Godsgeleerden zeer vervreemd is van Janfeniftery, en dewyl de Moliniften des niettegenftaande dezelve Leere geduurig van Janfeniftery befchuldigd hebben, %oo heb ik volle regt om daaruit dit volgende befluit te trekken: of deMohnisten hebben in de Boeken der zoogenaamde Janfeniften eene fchaduwe, een Spook en een fchim vervolgd, of zy hebben onder den haatelyken naam van Janfeniftery geene andere Leere (*) Dit is een klaar bewys dat het om heel wat anders te doen was, als om het feit van Janfenius. Men had het op de Leere van de H. Auguftinus en Thomas gemunt. Al hadden deze Geleerde Mannen het Formulier ondertekend, en ook het feit van Janfenius beweert, zoo zyn zy niettemin verdagt gehouden, en ook van Janfeniftery befchuldigd geweeft, enkel en alleen om dat zy de Moliniften beftreden, en de Leere van de H. Auguftinus en Thomas verdedigden.  4-öc. AANHANGZEL. Hinc accufatores ipfi Moliniirae fuo hucufque agendi modo mundum univerfum de yanitate clamoris & accufationum fuarum tandem convicerunt, atque noftris temporibus tandem in meridie collocatum effe gaudemus, quod Cardinalis Aguirre in praefat. Tom I. Concil. Hifp. num. 37. dicebat , Calumnia hujusmodi (Janfenifmi) dunt -linguario oribus quorumdam injeclo coerceri nequit, contemptu aut rifu exfibilanda erit, juxta Mud vetus adagium adv er~ fus convicia injufta: spketa exolescunt ; & iicut evenire folet in terriculamentis, quae fiunt infantibus, quod frequenti nimis ufu taKum fpecfrorum addifcant ea magis è vicino xefpicere, & tandem vanitatem eorum cognofcere, adeoque, ut poftea terrores iftos in jocum & fibilum convertant; fic etiam perpetuis Janfenifmi clamoribus a Moliniftis in omni terra? augulo excitatis, excitata quoque tandem fuit attentio hominum , ut monftrum ac fpeclrum hoe nigris adeo hucufque coloribus depióbum propius infpicerent.  AANHANGZEL- 46r verftaan, dan de Leere van de H. Auguftinus en Thomas. Daar door, door deze hunne handel wyze hebben de Moliniften eindelyk de geheele Wereld overtuigd van de ydelheid van hun gefchreeuw en van hunne befchuldingen; en wy hebben eindelyk en ten laatften het genoegen van zoo klaar als op den helderen middag in onze dagen volbragt te zien, het gene de Cardinaal d'Aguirre zeide in de Voorreden van het eerfte Toom van de Spaanfche Conciliën, No. 37: Deze laflerlyke befchuddiging (van Janfeniftery) die geduurig in den mond van zom viigen is , en welkers tong men niet heeft kunnen bedwingen, zal met ter tyd of verligt, of belachen en uitgejouwd worden, volgens het aloude fpreekwoord, jegens onregtvaardige betigtingen: Uitgejouwde zaaken worden niet oud. Het is hier mede gegaan, gelyk men gemeenlyk ziet omtrent de verfchrikkingen met welke men de Kinderen wil bang maaken ; als men hen al te dikwils van Spooken fpreekt, gewennen zy zig daar aan, en worden met ter tyd ftout genoegom zulke Spooken van naby te willen zien; tn als zy eens de ydelheid van dusdaanige Spooken hebben ontdekt, dan fchrikken zy daarna niet meer voor dezelfden, maar zyn de eerften om ze uit te lachen en te befpotten. Zoo is het ook met de Janfeniftery gegaan; door het geduurig gefchreeuw der Moliniften , overal en in alle de hoeken der Wereld, tegen de Janfeniftery, hebben zy eindelyk de aandagt der menfchen opgewekt, en hen nieuwsgierig gemaakt om dat Spook, het welk men hen met zoo zwarte en leelyke koleuren afgefciiildcrd  4Ö2 AANHANG Z-E L. Ac inde oculatiores effeóti tandem cognoscerent nil aliud fub hac larvd Iatitare, quam artem Moliniftarum, qua difcipulis SS. patrum Auguftini & Ihomce invidiam conflent, atque fuper ruinam doctrinae hujus antiquae erroris trophaeum erigerent; deteéto nunc ftratagemate, & larva ipeélro detraéta, jam rident omnes vaniffimas has accufationes; imö jam in ufum ubique abiit, ut fub" Janfenïftce titulo (licet in feipfojuftè odiofo) digitis monflrentur zelofi defenfores antiquae SS. patrum doctrinae, & moralis Evangelicae. Unde iam videtur vix poffibile, quod bis, quae adduximus, ferio perpenfis, ac in luce tot librorum de hoe argumento jam editorum, aliquis adhuc deceptioni & illufioni tam enormi locus effe queat, imö potius fperandum eft fore, ut illi ipfi tandem rubore fuffundantur, qui ab adverfariis hucufque iibi illudi paffi funt.  AAN HANGZEL. 463 had, van naby te befchouwen, en hebben eindelyk ontdekt, en met hunne eigen oogen gezien, dat 'er onder zoo een vervaarlyk en fchrikkelyk gedrogt en Spook , niets anders fchuilde dan een lift der Moliniften, door welke zy maar zogten de Leerlingen van de H. Vaders Auguftinus en Thomas haatelyk te maaken, om dus de aloude Leere van deze H. Leeraars uit te bannen, en in haare plaatze hunne dwaalingen op den Throon te doen zitten. Maar hun lift en bedrog nu ontdekt zynde, door het wegneemen van het momaangezigt van dat Spook, zoo begint nu ieder een (behal- . ven in ons Holland) den fpot te dry ven met alle hunne ydele befchuldigingen; jaa het is nu overal de gewoonte geworden, dat, zoo haaft: als men van iemand zegt dathy janfenift is, (hoe haatelyk ook die naam in zigzelven mag zyn,) men aanffconds den zoodaanigen aanziet, en als met den vinger aanwyffc , als een y verig voorltander van de aloude Leere der H. Vader&n en van de Zedeleere van het Evangelie. Als men nu met aandagt overweegt al het gene wy hier gezegd hebben, en het gene over deze zaak in het ligt is gegeven in zoo veele gedrukte Boeken, zoo fchynt het byna onmogelyk, dat iemand zig nog langer kan laaten misleiden door zoo een lomp bedrog. Jaa, men heeft meer reden van te hoopen, dat de genen zelfs die tot nu toe zig door deze befchuldigers hebben laaten misleiden, eindelyk met fchaamte overdekt zullen worden.  464 AANHANGZE L. Tot een nieuw bewys dat men tegenwoordig overal van de Janfeniftery en van de zoogenaamde Janfeniften op een heel andere wyze fpreekt als de Hr. J. C. doet, en als hy het de eenvoudigen en onkundigen zoude willen wysmaken, zullen wy hier nog voegen het'geen men leeft in het XXXIII Deel van het Journal in de Hoogduitfche taaie, tot titel voerende: Hoogduitfche Algemeene Bibliotheek, welke te Berlin gedrukt word met Privilegie van den Keizer, van den Koning van Pruijfen, en van den Keurvorft van Saxen. In dat Deel, dut in het jaar 1778 uitkwam, word gefproken, i». van een Libel onder deze titel: De Janfeniften ontmaskerd; en 20. van een dito met deze titel: Befchryving van het Janjenitfche land (*). De Schryvers van dat Journal waarfchouwen den Lezer wegens deze nu overal bekende zaak: „ dat het altyd een vafte Stelregel is geweeft „ van de vernietigde Sociëteit der Jefuiten en „ van deszelfs Leden, om den naam van Ket„ ters te geven aan alle de genen die kloek- „ heids (*) Het eerfte Boekje was een pitoyabel opgewarmde hnspot van het Franfche Libel wegens de vermaarde Vergadering van Bourgjontair.e , het welk door een Arrejl van het Pariament van Parys veroordeelt wierd den 21 April 1758. om door Beuls handen verbrand te worden, als lajlerlyk jegens Bifchoppen, Leeraars enz. die eer en agting waardig zyn, om hunne wel bekende ie ver voor den Cod.dienjl. Dit zelve Libel, het welk de Jefuiten in het Latyn hadden overgezet, wierd ook daarna verboden door de Regeering te Augsburg en te Milaan. Het tweede fchynt ook maar een herhaaling te zyn van het geen de Geleerde Ilr. Arnauld zoo bondig wederleid heeft in het 2de en 15de Hoofdiluk van het 8fte Deel van de Marais 'pratique.  AANHANGZEL. 465 „ heids genoeg hadden om zig tegen hunne „ heerfchzugt, of tegen hunne beiangen, of „ tegen eenig punt van hunne Leering aan te „ kanten: dat zy ten dien .einde hunne Schriften deden verbieden, en hunne Perfoonen „ te vuur en te zwaard vervolgden , zoo veel „ het in hun vermogen was." Tot een voorbeeld hiervan haaien zy aan het gene men Jeeff. op de 14de bladz. van een Gefchrift (*), „ dat de Jefuiten meer dan 60,000 Lettres de Cachet hebben doen uitgeven in Vrankryk te„ gen de zoogenaamde Janfeniften; dat zy op „ eenen dag alleen 100 van de Geleerdfte en, „ Godvrugtigfte Leeraars van de Theologifche Faculteit van Parys hebben doen uitfluiten, en „ dat zy byna op dezelve wyze zyn te werk „ gegaan omtrent alle de andere Hooge Schooien „ van dat Ryk, daar zy geen meefters waren, ,, en dat, onder het ydel voorwcndzel van Jan)- fenijtery, waar mede, zeggen de Schryvers „ van dat Journal, zy de Godsdienftigfte, de ,, Geleerdfte en de vroomfte Mannen bejchuldigden, die anders gevoelden als zy." Die zelve Schryvers „ kunnen niet nalaaten „ hunne verwondering te toonen, hoe het mo3, gelyk is geweeft dat het de Jefuiten gelukt „ is, in zoo een verligt Ryk als Vrankryk, „ om met zoo eene verwoedheid zoo veele ver„ maarde Mannen (f) te doen vervolgen, on- „ der (*) Voor titel voerende: Memorie wegens den beweenelyken ftaat, in welke de Jefuiten de Kerk gebragt hebben, en byzonderlyk in' Vrankryk, in het jaar 1774. te Parys uitgegeven. (f) De alom Vermaarde Heeren Rollin en Pluche zyn onder dat getal geweeft.  4óü A A N H A N G Z E L. „ der den naam van eene ingebeelde Sekte, „ waarvan zy het bejtaan hebben willen bewya, zen door Lasterlyke Schriften , niet min* ,, der infaam, en wel zoo veragtelyk als de twee ,, bovengemelden." Zy waarfehouwen hunne Landsgenooten „ dat zy op hunne hoede moe„ ten zyn tegen den geell van die Sociëteit, „ die hoewel vernietigt, als nog in veele van „ haare voorige Leden leeft, zoo inboorlingen „ als vreemden, die overal verfpreid zyn, en }, die door hunne liften, kuiperyen en Schrif„ ten, dezelve Lasteringen zoeken te doen „ geloof geven in Duitfchland, gelyk zy in Vrankryk enz. gedaan hebben, om dus ook ,-, in Duitfchland die geweldenaryen en troe„ bels in te voeren, van welke men aldaar tot deze laatfte tyden toe bevryd was geweeft (*)•" De Schryvers van die zelve Hoogduitfche Bibliotheek maaken ons bekent „ dat een Ge3, leerde Canunnik vabPassaw, een zeer geleerd „ Man, en zeer goed Catholyk, in het jaar 1776 „ een (_•) Ieder een weet wat de Jefuiten in het werk geftelt hebben, zedert dat de groote Keizerin Koningin Maria Theresia hen het Leeraars-simpt in de Godsgeleerdhcid en Kerkelyke Regten ontnam, en in hun plaats, al eenige jaaren voor hunne Vernietiging, andere Leeraars aanftelde. Deze laaften , die Mannen van verdienften waaren, hebben de Jefuiten willen verdagt maaken van Janfeniftery, hebben' hen den naam van Ketters gegeven enz. enz. Men leeft in dat zelve Journal, dat zy een Liedje hadden op. geftelt, het welk zy in alle de huizen daar zy ingang hadden verfpreidden, en waar van ieder vaars met deze woorden begon: wat is een Janfenift? waar op men antwoordde : een Janfenifl is den Vriend der Calviniften, een hanter van de Geordende Geeflelyken, een vervolger der Wereldlyke: een Mensch die gevoelt als een Godverloochenaar , en die fier ft als een Beeft,  AANHANGZEL. 467 „ een Gefchrift te Regensburg uitgaf, met'den „ titel: De Jansenistery is een Spook maar „ bekwaam om Kindeken te verschrikken (*), „ en in het weik hy zegt: de Janfeniftery is „ een fchim, eene ingebeelde kettery, een ket„ tery die maar in naam beftaat, uitgevonden „ om Kinderen te verfchrikken, dat is, de ,, eenvoudige en weinig onderregte Chriftenen, ,, öm hen te beletten in die Theologifche Scho„ len te gaan ftudeeren, daar men anders leert „ als by de Ex-Jefuiten, en om die Schooien te „ vernielen, indien zulks hun mogeiyk was." Die Canunnik bekend „ dat hy by de Jefuit en opge„ bragt was geweeft, en ook hunne vooroordeelen hadingezoogen; maar, vo"gt hy'er „ by : God in zyne barmhartigheid eenige vroo„ me Biffchoppen aan Duitjchland gegeven heb„ bende, die zig niet minder vermaard ge- „ maakt (*) Dat Gefchrift wierd zoo gretig gelezen, dat men het kort daarna herdrukte voor de tweede maal; want daar kon ieder een zien de reden waarom de Jefuiten vérfcheide Geleerde Mannen in Duitschland hadden zoeken te bezwalken : b. v. de Vrienden van den Hr. Krurogel, Pas* toor te Crems in Ooftenryk, van de Jefuiten niet bemint zynde, kregen den naam van Krurogeïiflen. De Inwoonders van Paffauw zagen ook daarin de reden waarom men hen den naam van Tkunoniflen gaf, namelyk om hunne liefde voor hunnen uitmuntenden en onlterfelyken Vorft en Bilfchop de Hr. van Thun , die de Jefuiten had afgedankt, hen het Leeraars-ampt ontnomen enz, Te Wecnen zelve zouden de Jefuiten onlangs eene nieuwe fekte van Murato» risten opgeregt hebben , had men hen laaten begaan. Met een woord, zeggen de Schryvers van het reeds gemelde Journal van Berlini „ Dit Gefchrift is vol van „ Anscdotes die veele opmerking verdienen, zoo by de „ Catholyken van Duitschland, als by diê van anders „ Naties." (en byzonderlyk by de Catholyken der VU vereenigde Provincies.) Gg 2  46S AANHANGZEL. „ maakt hebben door hun iever en geleert„ heid, als door hunne aankleving aan de goe„ de leere ; en de openbaare Schooien nu „ hervormt zynde, zoo vind men tegenwoor„ dig in het Keizerryk, zelfs onder de Leeken, „ veele Perfoonen, die geenzins meer fchrikken voor die ydele naam van Janfeniftery , enz.", EINDE.  DRUKFEILEN, Bladz. 20, regel 20, $ lees VI. _ 23 j 3j befuiten, lees befluiten? 28, 7» Perman, lees Pierman. „ 30, 14, indeNote, lees adharerent. , . 7, lees Auxilüs, als ook op de volgende bladz. enz. - 34, 5, in de Note, lees ag- nofcitur. 35, laatfte regel, genoegd, lees genoeg ., 30 zal de Lezer wel merken dat de Noten niet aangewezen worden zo als 't behoorde. - ui-- 46, 4, van onder aan, i^ai- tê, lees Traité. 10, zal, lees daf. . , 52, 2, van onder aan, jfc- fuien, lees Jefuiten. - 21, fratenè, lees fraternè. — 27, handtaftelker, lees handt aflelyker. 53, — fchimtje, lees fchim- metje. .(ju, . 7, Jaujenius, lees Janfenius. , <5i, 27, het is geenzins onge- twyffeld, lees het is ongetwyjfeld. ■ 64, 34, lees is te gek. 68, 25, beoont, lees betoont. -, 71, 20, aanzien, lees aangezien. ■ r . 76, 14, lees dat het een brab¬ beltaal is , te zeggen. » — 6, van onder, lees men, die van de Voorftanders. ■ 1 1 80, 12, van, lees aan.  DRUKFEILEN. Bladz. Sr K -- '5, in de Note, doe het woordje ad uit. - 98» 2, van onderen, /» ft». to, lees intento. ——— 112, 17, da, lees daf. 1 117, dat Janfenius, lees dat men Janfenius. —— 118, geraakt vyn, lees geraakt zyn. 1 — 7,prorfus, lees prorJus. • 119- 4s gedaan dan, lees, ge¬ daan, de Keizer heeft dan. - • 22, lees Judceus. ■ 149, 19, lees Errata. . 153, onderfte regel, lees inlafchen. . . 222, bovenfte regel, Zy, lees Hy. . . 239, regel 19, in plaats van 19, lees 10. . 240, 14, afweert, lees afzweert. , 273, eerfte regel, agter het woord Vrankryk , en, lees in. —— regel 6, zyne, men, lees zy nemen. 305, eerfte regel van de Note, lees dan is het geen wonder. ■ ■ - regel 4 ; van de Note, en, lees om ■ . 310, 15, 134, lees T54. < 361, n, agter het woordje daarna, lees door Clemens XI. onregtvaardig. ■ 379? 3, van onder, Clemens XII, lees Clemens XIII. „ 380, —— 11, in de Note, contem- ni..., lees contemnite. . '• 14, lees veragt met kloekheid. 1 3845 1 5> zy zeggen, lees wy zeggen.  DRUKFEILEN. Bladz. 399, 5, van de Note* lees quippè eft. 402, eerfte regel, in de Note,\en ook de, lees en ook veelen van de. 408, regel 8, in de Note, 23 , lees 231. 23, in dezelve Note, doe het woordje en uit. ■ 409, 23, maginatie, lees imagi¬ natie. • — 426, z,junitatem, leesunitatem. • 1 434, 9, Eccelfiarum, leesEccle- fiarum. • 436, —— 9, eoque, lees eo quo. ' ■ 438, —— 6, malevola , lees malevoli. * 3, 2°9 > lees 354. 441, 1 • 2, bique, lees ubique. • 444? eerfte regel, infigniares, lees in- figniores. ■ 446, regel 15, ordinarè, lees ordinariè.   B Y L A A G, Behoorcnde tot pag. 44.0» NA dat het Uittrekzel, hier voor in dit Werkje geplaatft, nevens het Aanhangzel, afgedrukt waren, lazen wy uit een Italiaanfch Kerkelyk Nieuwspapier, onder dert naam van Continuajïone Degli Annali Ecclefiaftici, het welke weekelyks gedrukt word te Florence, de Hoofd- en gewoone RefidentieStad van de Groot-Hertog van Toskanen, en welke met eene vermaarde Hooge Schoole of Univerfiteit praalt, eenige Aanmerkingen, ter gelegentheid van dit Uittrekzel ter neer gefield, en welke wy nuttig geoordeelt hebben om hier afzonderlyk agter dit Werkje by te voegen. In een dezer Nieuwspapieren, No. 21, vau den 24 Mey 1784, onder het artikel Holland, leeft men het volgende: Mogeiyk heeft men, met dit Uittrekzel af* zonderlyk te drukken, het inzigt gehad om onze verdrukte Broeders van de Kerk van Utrecht te vertrooften tegen het fchrikkelyk Banvonnis, door welke het Roomfche Hof zig affcheurd van hen die op 't nauwfte met de Roomfche Stoel, als het middelpunt der Catholyke Eenheid, vereemgd zyn en blyven, het  B Y L A A G. het welke de oproerige Moordenaars (de Jefuiten) gefmeed en aangefloken hebben. Waarlyk zeer trooftelyk is het geval, dat een jong Heer, van zoo eene luifterryke en hooge geboorte, eerft nauwelyks zyne Studiën in het Hongarifch Collegie te Romen geëindigt, en zig begeeven hebbende na Pavia, (de vermaardfte Stad, behalven Milaanen, vercierd met eene vermaarde Hooge School,) terflond een regtmatig en billyk deel neemt, en te gelyk een yder aanzet om deel te nemen in de waare belangens van deze zoo agtbaare (Hollandfche) Kerk; door een uitweidinge (Digreffie) in zyn Werkje van de Burgerlyke en Kerkelyke Verdraagzaamheid te maaken; en dat het zelve onder een gunftig toezigt van Zyne Majefteit, de tegenwoordige allerberoemdfte regeerende Keizer, als ook door de onderfteuninge van de twee vermaarde Profeffbren der Hooge Schoole aldaar ; te weeten, de Heeren Zola en Tamburini, het ligt ziet, en getuigenis geeft met zoo een menigte anderen, van de zuiverheid en opregtheid der Leere, (orthodoxie) en van de Regten der Kerke van Utrecht, die door de Romeinfche dwingelandy de voet op de nek gezet word. Niets  B Y L A A G. Niets is 'er dat meer de oplettendheid van een regtzinnig Chriften gaande kan maaken, en moet treffen, als dat men ih dit Uittrekzel ziet het verfchillende gedrag der Afrikaanfche Biffchoppen omtrent de Donatifien, van het gedrag welke het Roomfche Hof door veele Paufen van het begin dezer Eeuwe, omtrent de Kerk van Utrecht gehouden heeft. Want daar, door het gedrag der Afrikaanfche Biffchoppen, de waare geeft der Kerke doorflraalt, welke is een geeft van zagtzinnigheid, Liefde, Eendragt en Verdraagzaamheid; zoo blykt dan op't allerklaarklaarlte, dat men het gedrag van het Roomfche Hof, omtrent de (Hollandfche) Kerk, niet moet ftellen op rekening van 't gantfche lichaam der Catholyke Kerke, nog dat alle die Decreeten of befluiten van Romen een wezentlyk bdetzel zyn kunnen van met dit dierbaar gedeelte van Gods Kerke gemeenfchap te houden; gelyk ook nog met ter daad veelen van de Franfche, Duitfche, Italiaanfche, en Spaanfche Kerken, waar onder veele Prelaaten en andere Perfoonen van hoogen rang zyn, gemeenfchap blyven houden; en die ook aan den Paus geen blinde, maar een billyke gehoorzaamheid, welke gegrond is op de gezonde reden, en waare Kerktugt, bewyzen. Het  E Y L A A G. Het zoude zeer dienftig zyn dat men in onze taaie (Italiaanfche) deze uitmuntende en gewigtige uitweidinge, (Digreffio) uit het Werkje van den Heere Graaf van Trautmans. iorf, afzonderlyk drukte; om dat by veele Italiaanen de Kerk van Utrecht onbekend is, of om dat zy 'er niets van hooren dan de onregtvaardige en verfoeielyke lafteringe, met welke deze biyfc befchuldigt worden, en waar onder zy tot nog toe moet blyven zugten in de bitterheid van haar gemoed. Evenwel beginnen, omtrent haare zaak, de duifterniffen te verdwynen, en men heeft goede reden van te hoopen, dat de vermaarde Hooge School te Pavia, welke het geluk heeft van ProfeiToren aan 't hoofd te hebben, vol van verdienften, en die zig beroemd maaken door hunne geleerde Werken over Kerkelyke ftoffen, dezelve regtvaardige en billyke ftap doen zal, die de Koninglyke Hooge School van Sienna tot roem van Toskanen gedaan heeft, om na een regtmaatig en onzydig onderzoek wegens den ftaat der Kerk, (Hollandfche) mede brieven van gemeenfchap aan de geeftelyke en wereldlyke gelovigen van de bedrukte Clerefie van Utrecht toe te zenden, waar door men minder zal te vreezen hebben voor verleiding, wel-.  B Y L A A G. welke nog laatft heeft kunnen te weeg brengen het Decreet of befluit van Excommunicatie, door Paus Pius VI. in 't jaar 1778 uitgegeeven; als wanneer de nieuwgewyde Biffchop van Haarlem aan zyne Heiligheid kennis gaf van zyne wydinge, en te gelyk zyne Geloofsbelydenis, en de verzekering van zyne aangekleefdheid aan de H. Stoel toezond, volgens het voorfchrift van Plus IV, zoo als de geleerde Uitgever van het Uittrekzel (Excerptum) bladz. 12, aantekent, en te gelyk verbeterd een kleine misflag van den Hr. Graaf van Trautmansdorf, welke meende, dat 'er twee dergelyke Decreeten van Excommunicatie, door de tegenwoordige Paus uitgegeven waren. Deze Bemerkingen, uit dit Kerkelyk weekblad getrokken, geven i°. een duidelyk bewys dat dit Uittrekzel zeer geroemd en gepreezen wordt, en dat het gevoelen van den Schryver ook het gevoelen van veelen in Italien is, welke de zaak der Utrechtfche Kerk bekend is. 20. Dat deze Bemerkingen een taftbaar bewys geven, tegenftrydig aan vérfcheide Stellingen van de Hr. J. C. b. v. als dat het Formulier en Bulle van de geheele Kerk aangenomen is, of dat nergens zoogenaamde verdagten meer  B Y L A A G. meer zyn dan alleen in de Hollandfche Kerk, dat zig zelf tegenfpreekt door het deel welke men opentlyk neemt in onze zaak, en ons van verdagtheid vry fpreekt. 3°. Dat men niet ontbloot of beroofd is van de uiterlyke gemeenfchap met de Catholyke Kerk, welke trooft wy altoos gehad hebben, doch waaromtrent de voorzigtigheid verëifchte van opentlyk geen gebruik te maaken, gelyk men nu vry doen kan, vermits de tyd geboren fchynt dat men door openbaare Schriften in het hartje van Italien tekenen van uiterlyke gemeenfchap durft geven, gelyk ook elders. 40. Dat men buitens lands heel anders wegens onze Kerk denkt als hier te lande, en dat men daar zyn beft doet om haare verdediging op te noemen, daar men alhier zyn beft doet om alles te verbergen, en de gelovigen valfche denkbeelden in te boezemen, om in de fcheuringe niet geftoort te worden. Wy laaten dc verdere gevolgen die men uit de aangehaalde aanmerkingen zoude kunnen trekken over aan de befcheide en regtzinnige Lezer.