I N . W IJ D I N G S-   MJEJDJEVOJEJ&JWGJEW TER INWIJDING DER VOLBOUWDE TEKENZAAL voor h-et departement der TEKEN KUNDE, en van de GEHOORZAAL en SCHOUWPLAATS voor het departement der NATUURKUNDE, IN HET GEBOUW DER MAATSCHAPPIJË FELIX MEUÏTIS v te amsterdam, ...,,» Gehouden den UX.en xx. November, mdcclxxx1x. door A. BONN, lloogleeraar in de Ontleed- en Heelkunde aan liet Doorluchtige School te Amjlerdam, Honorair Lid dezer Maatfchappijë, enz. Te AMSTERDAM, lij J. C, SEPP en A. FOKKE simonsz. M D C C X C.   den WELEDELEN HEEREN, BESTUUREREN en LEDEN van de departementen DER TEKENKUNDE en der NATUURKUNDE in de maatschappij F E L I X M E R I T I S, * 3 wor.  WORDEN DEZÈ I IN WIJDINGS - REDEVOERINGEN UIT BIJZONDERE HOOGACHT INGE EN ERKENT ENISSE OPGED RAGEN DOOR DEN REDENAAR, AAN  AAN DEN L E Z E R. H oe zeer ijdere nuttige Inftelling, uit haaren aart aanneemlijk, geene aanprijzing fchijne tc behoeven; en eik Lid eener Letter-Maatfchappijë of Kunstgenootfchap , van derzelver waare bedoeling zo verre behoorde overtuigd te zijn, dat hij 'er door aangefpoord wierde,om ter bevordering dier oogmerken het zijne toetebrengen, en in het genot der vruchtgevolgen te deelen; is het echter bijkans eene algemeene gewoonte geworden, de eerftelingen haarer gezellige bijeenkomften ter aanbeveeling en uitnoodiging te befteeden, en de nieuw ontflootene Kweekfchoolen vaa Kennis en Deugd , van Kunften en Weetenfchappen , met meerdere of mindere plegtigheid intewijden. Het kan en moet hierom geene bevreemding geeven, dat eene Maatfchappij, die zich, van haare oprichting af, voorftelde door Verdienflen naar Geluk te ftrecven, door blijd vooruitzicht ge. ftreeld, ook bij den intrek in haar nieuw gcftichc Gebouw, en bij het ontfluiten haarer Gehoorzaalen, de aandoeningen van een zo algemeen genoegen , door geluid van famenftemmende fpeeltuigen * 4 der  vm AAN DEN LEZER. der edele Toonkunst, trachtte uittedrukken , al juichende met haare werkzaamheeden eenen aanvang te maaken, en de inwijding der Oeffen- en Spreekpiaatfen, door gepaste Redevoeringen, aan eenige haarer werkende Leden optedraagen. Eene gunftig opgevatte verwagting van bereidwilligheid en meerdere gewoonheid aan het openbaar redevoeren , was ongetwijffeld de eenige reden, om welke deze Maatfchappij van Verdknften zich daartoe inzonderheid tot eenige haarer honoraire Leden keerde , en , gelijk uit het Voorbericht der eerfte Inwijdings-Redevoering en Aanfpraak,in het voorleden ja^r uitgegeeven blijkt, „ de Commisfarisfen der geheele Maatfchappij den Heer Profesfor van swinden verzocha ten dien post op zich te willen neemen." De Directeuren van het Departement der Letter, kunde verzochten en verwierven het zelfde van den hooggeleerden Heere cras, bij wiens Redevoering, ter inwijding der algemeene Gehoorzaal, op den 7^11 Januarij 1789, ten aanzien der receptie der Heeren van Regeering, Profesforen en verdere aanzienlijke Gasten dezelfde fchikkingen , als bij het inwijden der Muziekzaal plaats hadden , en die plegtigheid mede door een daartoe vervaardigd M uziekftuk geopend en gefloten werdt. DeHeer w. wagtendorp e e km a n, Beftuurend Lid van het Departement van Koophandel, Landbouw, enz. tot eene gelijkeplegtige Redevoering, ter in-  AAN DEN LEZER» rs inleiding der volgende Letteröeffeningen van dat Departement, door deszelfs Medebeftuureren genoodigd 3 voldeedt ook daaraan op den 8^» Januarij. Ten zelfden tijde door Heeren Beftuureren van het Departement der Tekenkunde uitgenoodigd om, bij het openen hunner Tekenzaal, eenen zelfden taak op mij te neemen , aanvaardde ik dit verëerend voorftel met alle bereidwilligheid, en daaraan voldaan hebbende op den 3den November 1789, genoot ik, voor mijne poogingen, meer dan verwagte voldoening in de goedkeuring van zo veele Kunstvrienden , wier betuigingen ik niet anders dan voor ongeveinsd konde houden. Met meerder fchroom, en minder verwagting van eene goede uitkomst bij eene te roekelooze onderneeming, befloot ik, op het herhaald aanzoek der Heeren Direcleuren van het Departement der Natuurkunde, den wensch der gefamenlijke Leden van dat Departement niet te leur te (lellen , maar eenen nieuwen blijk mijner dienstvaardigheid te geeven, door ook, offc hoon hiertoe minder bevoegd en gefchikt dan zo veel andere in Natuurkundige ervarenheid uitmuntende Medeleden , bij het ontfluiten van den halfronden Schouwburg der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, de gefamenlijke Leden en verdere genoodigde Gakten, uit naam der Beftuureren, aldaar te verwellekoomen, en ook die Gehoorzaal intewiiden met eene Redevoering, welke door een niet pindcr keurig Muziekftuk, door den HeerescHMirr op-  ar AAN DEN LEZER. opzetlijk daartoe vervaardigd, en uitgevoerd doof een Rei van muficeerende Leden en Toonkunflenaars , op de Gallereij van deze Schouwplaats tot een Orchest vereenigd, werdt voorgegaan eu vervangen. Naauwlijks echter had ik een begin gemaakt met hcc ontwerpen mijner Inwijdings-Verhandelingen, en het uitwerken van dezelve, of ik zag mij verrast , en , in zeker opzicht , voorgekoomen door de reedsgenoemde Redenaars , mijne veelgeachte /'mbtgenooten : daar de Heer van swi n den, als Wijsgeer en Natuurkundige hiertoe onbetwistbaar her. grootfte recht en betrekking hebbende, door hec optellen der Verdienden en géwigtigfte Ontdekkingen van een newton, kol er en zo veel andere groote Mannen, en de Heer cras, door zijne Verhandeling over het Sclioone ook in betrekking tot de Tekenende Kunften , mij in de noodzaakelijkheid bragten beide mijne eerstontworpen plans te veranderen, ten einde herhaalingen te vermijden ; en mijne keuze nader te bepaalen tot zodanige algemeene onderwerpen, waarvan ik hoopen konde, dat derzelver voordragt , door alle mijne Toehooreren , met eenig genoegen en zonder verveeling zoude aangehoord worden, en die tevens aan de vereischten van Inwijdings.Redevoeringen eenigzins voldoen mogten. Verwisfeling van onderwerpen, hervatte bewerking , door gewigtiger beroep.'bezigheeden telkens  AAN DEN LEZER. xt kens afgebrooken , deeden mij dien letterarbeid eindelijk met eenige verhaasting volvoeren , en gaven hierdoor aanleiding tot eenige onnaauwkeurigheeden, die een geoeffend en fcherpziend oog welligt hier en daar nog zal aantreffen: om welke ik gewenscht had dezelve niet door den druk gemeen te maaken. Ik moest Üit vast befluit evenwel eindelijk opgeeven aan het betuigd verlangen van zo veele Vrienden, maar inzonderheid aan de begeerte der Beftuureren en Leden der Teken- en Natuurkundige Departementen dezer Maatfchappijë, om dezelve te bezitten, en zich daarbij altoos aan de eerfte openftelling der volbouwde Kunst- en Gehoorzaalen te herinneren: aan welke bedoelingen ik gemeend heb dezelve te moeten afftaan. Beide deze Inwijdings-Verhandelingen werden dus, en wel bij elkanderen, door mij ter gemeenmaaking afgeftaan, met geen ander oogmerk, dan waartoe zij door mij waren opgefteld en uitgefprooken, om, ingevolge van derzei ver opfchriften en onderwerpen , het denkbeeld eener voordedige famenwooning en onderlinge betrekking der Kunften en Weetenfchappen, en van het voortreflijk nut eener beoeffening der Teken, en Natuurkunde , boven alle andere minder belangrijke bezigheeden en nietsbeduidende tijdkortingen, door weetlievenden bij eigen overtuiging te doen opvatten of te verleevendigen; inzonderheid ter bevordering der hoofdbedoeling dezer Maatfchappijë bij haare eerfte grondlegging, nuttig te zijn voor zich zei ven en voor  »i AANDEN LEZER. voor geheel de Samenleeving, en door werkfaain^ heid en verdienden geluk en genoegen te bewerken en te doen fmaaken. Indien deze thans uitgegeevene Redevoeringen, bij het leezen derzelve, aan de bereiking van dit oogmerk nog iets meerder mogten kunnen toebrengen, en de aart dezes Genootfchaps ook hierdoor nader bekend wordende, het zelve zich eenen beflendigen aanwinst van aanzienlijke en bekwaame Leden moge voorfpellen en belooven , zal ik zulk eene vervulling mijner hartelijke wenfehen, voor een genoegen reekenen , 't welk ik boven allen lof en dankbetuigingen waardeere. A. B O N N. Den 25 Maart 1790. Bladz, 42. reg. j8. zestiende leest vijftiende.  REDEVOERING T E R INWIJDING DER VOLBOUWDE TEKENZAAL VOOR HET DEPARTEMENT DER TE KEN KUNDE, Gehouden op den III. November MDCCLXXXIX. IN DE MAATSCHAPPIJ F E L I X M E R I T I S.     EDELE GROOT ACHTBAARE, EDELE ACHTBAARE, ZEER GELEERDE, EN ZEER ERVARENE HEEREN! BESCHERMERS, BEGUNSTIGERS EN BEOEFFENAARS VAN KUN. STEN EN WEETENSCHAPPEN! BESTUURERS EN WERKENDE OF BESCHOUWENDE LEDEN DEZER MAATSCHAPPIJ, EN VAN DIT TEKENKUNDIG DEPARTEMENT IN HET BIJZONDER! VEELGEACHTE TOEHOORERS! Indien het voor eene aanneemelijke waarheid mag gehouden worden, die, voor ruim eene halve eeuw geleden, door een der beroemdfte Latïjnfche Redenaars van zijn' tijd en onder onze land- en ftadgenooten, den Hooggeleerden p'oRviLi.E,in eene plegtige Redevoering,aan de doorluchtige Schoole dezer Stad, is betoogd geworden, dat naamelijk: de Koopgod en de Zanggodinnen gelukkig kunnen famenwoonen(*), en het voor (*) j. p. d'osvillï Oratio inauguralis de Mercurii cum Mujis felhi contubernio, Arnfte'asJarai 1730. A 2  4 REDEVOERING. voor Geleerden van zo veel belang is, in eene volkrijke Koopftad en onder Kooplieden te verkeeren, als het den Handelaaren betaamt, de beoeffenaars derWeetenfchappen, niet van hunnen omgang en gcmeenfchap uittefluiten: — indien, zeg ik, dezeftelling, toen door eene deftige vergadering van achtbaare en kundige Mannen met goedkeuring aangehoord, en daarnaa, gemeen gemaakt, aan de beoordeeling der verftandige Naakomelingfchap overgeJaaten, ook nog op heden aller toeftemming moet verdienen, althans , indien men daarvoor overtuigende bewijzen kan bijbrengen: — zo zal het mij, gelijk ik vertrouwe, M. H., wel geoorloofd zijn , die zelfde gedagten, in dit uur, en bij deze gelegenheid, op deze onze maatschappij van verdiensten toetepasfen, en 'er bij tevoegen, „ datApollo en de Vrije Kunften, niet „' alleen met dien zelfden Koopgod, maar tevens „ met de gulle Vriendfehap, eene gelijke en gelukkige verbindtenis, aan deze plaats, aan„ gegaan hebben :" daar zij , bij de opening van die algemeen Kweekfchool van Weeten. fchappen en Kunften, hand aan hand, als gepaard binnen traden, om, onder het verrukkendst choormuzijk, ftaatigiijk verwellekoomd, de hulde der juichende Gezelligheid te ontfangen,en aan den Weetlust enNaarftigheid de ge. wenschfe  REDEVOERING. 5 wenschte gevolgen te voorfpellen , te belooven-i en te verzeekeren. Naa zuik eene voorafgegaane plegtige Inwijding van dit aanzienlijk en kostbaar Gebouw; en het feestvierend openen van de zo luisterrijke Gehoorzaal voor de Zang- en Speeltuigkunften (*) en van deze, voor den Koophandel en den ftoet der Letterkundige Weetenfchappen (**), die ook tot hier toe voor de proefondervindelijke Natuurkunde is opengefteld geworden; naa den vervulden wensch der Leden van alle deze Departementen, om geduurende den voorleden winter reeds hunne werkzaamheeden , binnen deze wanden te hebben kunnen hervatten en voortzetten; ontbrak 'er tot op heden, volgens een even billijk verlangen, dat ook het vertrek voor kunstoeffeningen gcfchikt voltooid wierde; en de Tekenende Ku.nft.en, bij de bezitneeming van haar ver- (*) De Inwijding van het Gebouw cn de Muzijkzaal gefchiedde den 31. Oclober en 1 Nov. 1788, door den Hooggeleerden Heere j. h. van s winden, met eene Redevoering, over het algemeen nut der IFeetenfchappen, fraaije Lette) en en Konjlen. (**) Deze Redevoering is uitgefproken in de algemeene Gehoorzaal der Letterkunde, eaz. A 3  6 REDEVOERING. verblijf, als haare openbaare intrede in dit gebouw, op eene gelijke wijze als de Weetenfchappcn, plegtig begroet wierden. De dag van heden en dit avonduur werden daar toe beftemd, en ik zag mij, op eene zo heufche en verpligtende als onwederftaanbaare wijze , vereerd met de aanbieding en aanbeveeling van eene taak, waarvan ik gaarne was verfchoond gebleven,en die aan een ervaren Kunftenaar, hoedaanige deze Maatfchappij 'er niet weinigen onder baare verdiende! ij ke Leden telt, wcih'gt beter ware toevertrouwd geworden. Eij zulk eene overtuiging en befef mijner mindere bekwaamheeden, ja bijkans geheel onvermogen , gevoel ik mij, op het gezicht eener zo buitengewoone bijeenkomst van de achtbaarfte , gelcerdfte en fchranderfte Mannen, niet weinig getroffen, cn mij eenen fchroom ingeboezemd, dien ik, bij andere gelegenheeden, onder het redevoeren in uwe tegenwoordigheid, niet gevoelde. Daar echter uwe talrijke famenkomst M. H. het bewijs draagt uwer deelnecming in den \'oorfpoed cn bloei dezer Maatfchappij, durf ik het genoegen, het welk ik mij verbeelde daarover  REDEVOERING. f over op uw aller gelaat uitgedrukt te leezen, ook als een gunftig voorteken van uwe toegeevendheid voor deze mijne voordragt befchouwen: daar ik mij haaste, om den werkende en befchouwende Leden van dit Departement , met de volbouwde Tekenzaal geluk te wenfchen! en U allen, M. H. uit naam der Beftuureren , bij deze Inwijding van kunstminnende bijeenkomften te verwellekomen! Ongetwijffcld verwagt Gij van mij iets meerder, dan dat ik den tijd alleen met pligtpleegingen flijteh zoude; en ik gevoel te wel, dat ik daardoor, noch aan uwe verwagting, noch aan mijne zucht voor de Tekenende Kunften voldoen zoude ; maar mij altoos iets te verwijten zou vinden. Denkt evenwel niet, dat ik verwaandheid genoeg bczitte, om buiten het bereik mijner kundigheedea te willen treeden, of mijne voorftellingen met eenigen fcbijn van aangemaatigd gezag te bekleeden, veel minder , mij als kunstrechter te willen opwerpen , om de werken der grootfte Meesters te beoofdcelen ! Wel verre van met ongewijde handen , en zulk een oogmerk, in de heiligdommen der Kunst te willen doordringen, vergenoeg ik mij veel A 4 Hö-  8 REDEVOERING. liever alleenlijk aan den drempel daarvan ftil te ftaan, bij de Lotgevallen, van tijd tot tijd aan de Tekenende Kunften overgekomen, en bij de merkwaardige omftandigheeden, die daar toe aanleiding gaven. De aart en inrichting dezer Maatfchappij, en het onderling verband van dcrzelver onderfcheidene en famenwerkende Huishoudingen, fcheenen mij toe te veroorloven, in deze oogenbhkken DE VOORDEELIGE SAMENWOONING EN ONDERLINGE BETREKKING DER TEKENKUNST MET ANDERE KUNSTEN EN WEETENSCHAPPEN tot een onderwerp mijner verhandeling te neemen ; waar in ik voorheb dezelve, zo kort als mogelijk, te fchetfen, en ons van de waarheid cn waarde daar van op nieuw te overtuigen, met dezelve op dit Gcnootfchap toetepasfen : waartoe ik, mij met uwe aanmoedigende toegevendheid vleijende, uwe aandagt noodige. Daar ik mij ondertusfehen hierbij herinnere, dat ik, in dic° uur, meer voor eene vergadering van Kunstenaars en Kunstvrienden, dan wel voor eenen kring van Wijsgeeren , het woord voere, zij het mij geöorlofd, in het eer-  REDEVOERING. 9 terjle deel mijner verhandeling , mijn onderwerp meerder met woorden te fchilderen, dan te befchrijven. Stelt u dan, M. H. nevens mij, de tekenkunst voor, onder de gedaante, waar onder zij doorgaands gewoon is zich zei ven aftebeeldcn: fielt u haar voor, a!s de edele Dochter van het vindingrijk Vernuft, daar zij, met een bevallig gelaat, opmerkend oog , en alle de onontbeerlijke begaafdheeden van vatbaar verftand, rijp en doordringend oordeel, vast geheugen, leevendige verbeeldingskragt, en taai geduld , op een onwankelbaaren hoekfteen gezeten, het fpitfche tekenkrijt , of de afgepuntte rietpen,met eene vaardige hand en vingeren omvat, gereed houdt, om op het gefpannen doik, of papieren veld, de gedaante, houding , en famenftanden der voorkomende voorwerpen omtctrekken en te fchetfen; door gepaste arfeeringen entoetfen, of aangebragte inëenfmeltende verwen en tinten, het licht en donker uittedrukken; fchijnbaare verhevenheeden te doen rijzen, diepten te doen wijken, natuurlijke rondingen bedrieglijk natcbootfen, door uitgedrukte werkzaamheid en bewegingen , aan het afgemaalde als het leven te geeven , en door kunst te bezielen : ten einde A 5 het  io REDEVOERING, het befchouwend oog te behaagen en te verrukken. Onder zulk eene gedaante en uit zulk een oogpunt de bevallige Tekenkunst befchouvvende, zien wij tevens, dat de Natuur haar ten dicnfle ftaat, en van alle kanten de heerlijkfte tafreelen , ter vernuftige cn kunftige navolging, aanbiedt: maar ook dat alle de Weetenfchappen en Kwijlen zich als om ftrijd beijveren, om haar te gemoete te komen, hulpmiddelen aantebrengcn, en, onder de ftreelendfte aanmoedigingen, de billijkfte wederdienften van haare erkentenis te verwagten. Werwaards de Tekenkunst het oog ook wende, wordt zij ter Natuurbefchouwing genoodigd, en vindt alom voorwerpen, dieniet alleen haare aandacht, door verfcheidenheid, trekken ; maar aan welker navolgende voortelling zij haar kunstvermogen wenscht te beproeven. Het gloeijend morgenrood, de azuure glansfefl van een helderen hemel en blijden middag; het bleek verfpreide maanlicht , of achtbaar donker van fchaduwrijke bosfehen ; vruchtbaareakkers, grazige beemden, bloemrijke velden,  REDEVOERING. n den, weelige landouwen of dorre heiden; barre rot/en , groenend rijzende heuveltoppen, fteile bergen die de döorfchijnende wolken doorbooren ; zachtvloeijende beeken, kabbelende ftroomen, ruifchende watervallen, fchuimende baaren en woedende golven ; opeengepakte en zwangere onweerwolken, loeijende ftormen cn fchitterende blikfemftraalen, van fchorren donder gevolgd, die dood en ondergang dreigen; zijn zo veel aandoénlijke tooneelen der Natuur , die in plaatfe van, als onnavolgbaar, het fchüderend Kunstvermogen aftefchrikken , hetzelve integendeel aanzetten om de gedachtenis daar van , door blijvende gedenkftukken, voor het geheugen tebewaaren en kunffig voorteftellen. De Natuurkünh leert haar niet alleen die vcrbaazchdfte verfcbijnfelen van nader bij kennen ; maar tevens dien taüoozcn en in gedaante zo zeer Verfchillcnden rei van groeijende, loevende en gevoelige wezens, die het onmeetbaar veld van befchouwifig, in onderfcheiden gewesten, ftoffeeren. Dc Natuur wijst haai* inzonderheid op het Mensenbeeld, om daaraan al het eenvoudige maai* verhevene, het evenredige , fchoonc en bevallige optemerken, en aan de navolging daarvan tijd en vlijt te befteeden. Tot  12 REDEVOERING. Tot zulk eene gewaagde onderneeming der Tekenkunst, ziet zij zich, door de gedienftige Meetkunde, pasfer, winkelhaak en paslood aangeboden, ten einde de leden van dat ligchaamlijk kunstgeftel, in alle mogelijke afmectingen, en van den regten ftand meer of minder afwijkende houdingen, juist te bepaalen en uittedrukken. De Gezichtkunde verklaart haar de invalling, buiging en terugkaatfing der lichtftraalen , en de uitwerking daar van op onderfcheidene verlichte voorwerpen. De Doorzichtkunde deelt haar de ontdekking mede van het zogenoemd Oogpunt, en der denkbeeldige lijnen, uit het zelve naar de deelen van elk Tafreel der Natuur getrokken: bij welker verkleinde overbrenging, de Tekenkunst de betrekkelijke hoogten en breedten der voorwerpen, op onderfcheidene afftanden van den voorgrond, of nader aan het wijkend verfchiet, afmeet en voorftelt. De Wiskunde onderfteunt haar in de juistheid van haare berekeningen en gevolgtrekkingen van beredeneerde ondervinding. De  REDEVOERING. 13 De Wijsbegeerte, gewoon alleen het waare verhevene en fchoone te waardeeren, fpoort de Tekenkunst aan, om die zelfde volmaaktheeden in haare gewrochten natevolgen, tebewaaren , ja, ware het mogelijk, de Natuur door haare fcheppende kunst te overtreffen. Zij boezemt haar daar bij eenen afkeer in van al het laage en verachtelijke, van al het wulpfche en dartele: welk laatfte de Zedigheid haar gebiedt, met eenen fluiër van welvoeglijkheid , voor het oog der Onfchuld te bedekken en te verbergen. Van eenen anderen kant zien wij aan de werkzaame Tekenkunst eenen nieuwen voorraad van voorwerpen, ter navolging, aangeboden. De Gezelligheid vvijjt haar op de Samenleeving, en naar de verblijfplaatfen van het huislijk genoegen en het ffcille landleven , of naar de woelige zeeftranden en marktplaatfen : alwaar zij nieuwe famenftanden van werkzaamheid, haarer ftudie waardig, aantreft. De Geschiedkunde ontrolt haare gedenkboeken, waarin zij de lotgevallen der Volken, en de roemrijke daaden van Helden, Staatsmannen en  14 REDEVOERING. en Menfchenvrienden , voor de vergetelheid bewaard, heefc opgetekend. De Oudheidkunde biedt haare opgedolvene fchatten en gedenkftukken der vroegere Eeuwen bereidwillig aan, ter opheldering der gebeurtenisfen: maar niet minder ter navolging en verrijking van hec toeneemend kunstvermogen. De welfpreekende Redekunst doet ook de Tekenkunst met een greetig oor luisteren naar haare Loffpraaken, waai'in zij groote daaden en deugden te lecvendig voor den geest brengt, om niet terflond de Tekenkunst overtehaalen , dezelve door haare kundige hand nog fpreekender uittedrukken. De Dichtkunst, gewoon zich op vleugelen van verbeeldingskragt te verhellen, weet, zo dikwerf zij de fchoonheeden der Natuur, de bevalligheid der Zeden, of den roem der Helden bezingt , haar dichtvuur op den boezem van haare gezellige vriendin en zuster, de Tekenkunst, te doen werken, en in deze eene onwêerftaanbaare begeerte te doen ontbranden, om haaren kunstroem te overtreffen en voorbijtelt, ree ven. De  REDEVOERING. 15 De Gelaatkunde komt haar hiertoe tehulpe, door het aanwijzen der weinige en eenvoudige lijnen, die de uitgedrukte kenmerken zijn van ouderdom,fekfe,gemoedsgefteldheid en geaartheid: die de Welfpreekendheid en Dichtkunst niet dan met veele woorden kunnen omfchrijven: terwijl de Ontleedkunst haar het overige der werktuiglijke ligchaamsbewegingen ontvouwt. De Tooneelkunst, wanneer zij de menfchelijke bedrijven en hartstochten , door houding en gebaarden, voorftelt; biedt haar eene bekwaame gelegenheid aan, om, op ontleedkundige gronden, leven en beweging, tot verwondering, te leeren uitdrukken; De noeste poogingen der lofwaardige Tekenkunst , worden daarenboven niet weinig aangemoedigd , door de voldingendfte aanprijzingen. De Wijsheid fchept behaagen in de voortbrengfelen van haare kunst, wanneer zij de. zelve tot nuttige doeleinden aanwendt. De Godsdienst, die zich nu eens van de werken der Tekenende Kunften bediende, om heiligen  16 REDEVOERING. ligen eerbied inteboezemen; dan eens dezelve, uit hoofde van bijgeloovig misbruik, afkeurde; keurt dezelve echter onberispelijk , wanneer zij gewijde gefchiecienisfen het geheugen poogt inteprentcn. De Zeckkunde bedient zich, met voordeel, van haare zinnebeeldige voorftcllingcn van afgetrokkene waarheeden cn zedelesfcn, tot fpee» Jend onderwijs van ongeocffende veritanden. De Gerechtigheid, daar zij de onzijdige Vier. fchaar fpant, bedoelt door fchilderflukken en halfverheven beeldwerken, van zo vcc!e voorbeelden van rechtvaerdigc bclooningen en ftraffen , deugd voortteplantcn en van ondeugd aftefchrikken. De Tijd verbiedt mij, M. H. hier alle dc aanmoedigingen optenocmen der werktuiglijke en andere Kunftcn , die bij dc vorderingen der Tekenkunst beiang hebben. Indien derhalven deze fchildering uwe aandagt niet vermoeide of mishaagde , vleije ik mij, met uwe toeftemming ; en durf op uwo verdere toegeevendheid hoopen, daar ik het waage, in het tweede deel dezer Redevoering die  REDEVOERING. x/ die zelfde voordeelige famenwooning' en onderlinge betrekking, met bewijzen, die mij de gefchiedenis der Tekenende Kunften aan de hand geeft, te ltaaven. Zoo oud de waercld is, en zo verre 'er Menfchen over den bewoonbaaren Aardbol, door: volkverhuizingen verfpreid, gevonden worden, die , door verwildering , tot eenen woesten natuurftaat zijn afgedaald, of Jangfaam tot eene gezellige faamenleeving zijn opgeklommen, is het ontegenzeglijk: dat de Behoefte, waarmede de Mensch, meer dan eenig dier, worstelt, na maate hij die zoekt te boven te komen, echter voor zijnen ftand en rang van nut wordt, en door het gefchenk der Reden, en het gebruik zijner verftandelijke vermogens, rijkelijk ver. goed wordt cn opgewoogen. Het is niet minder zeeker, dat, gelijk alle Menfcheiijke weetenfehappen, dus ook de kunfien, telkens van geringe beginfelen, niet dan iangfaam zijn opgeklommen tot dien trap van volkomenheid , dien het ons gebeuren mag, haar te zien be< reiken. De Spraak gelijktijdig met de ontwikkeling van Verftand en Reden , door onbegrijpelijke overeenftemming van geesten ligchaam, voortB ' ge-  18 REDEVOERING. gcbragt; en bij de wildftc volken, niet veel beter, dan bij de redenlooze dieren, uit ééntponige en weinig gebogene klanken beftaande; klom bij befchaafde natiën op tot volkomener Taaien, die aan welluidenheid cn regelen werden gebonden. Een ander hulpmiddel om denkbeelden uittedrukken , werdt de uitvinding van zekere Tekens ; die, met eene fcherpe griffie, op boomfchors en bladen ingefneden , of in fteen gehouwen, ter zorgvuldige bewaaring en overlevering aan de Naakomelingfchap werden aanbevolen ; en het is onbetwistbaar aan deze eerfte uitvinding van het menschlijk vernuft, dat de Tekenkunst haaren oorfprong is verfchiüdigd; cn ontftont, toen oplettender Natuurbefchouwing, vordering in Wectenfchap, ge. waagde Kunstoeffening, met vrolijke welvaart en bloeijendenHandel, tevens met de verbaste, ring van waaren en zuiveren Godsdienst tot een' bijgeloovigen en geheimzinnigen, daar toe aanleiding gaven. Ik zal niet ftilftaan bij die Bcwooncrs der eerfte waercld, waarvan ons breedvoerige gefchiedvcrhaalen ontbrceken cn geene over. blijffelen der Tekenende Kunften voor handen zijn;  REDEVOERING. io zijn; en ten aanzien der Phoeniciërs alleenlijk kortclijk aanmerken, dat de blocijende Koophandel cn Kunstwerken der Inwooners vanTp rus en Sidon, waarvan de gewijde bladen gewag maaken, gelijk naaderhand die van Carthago , die van dezelfde Phoeniciërs afdamden, dezelven niet onbekwaam voor de Tekenende Kunften doen onderftellen; terwijl de beroemde winkelman, uit het groot getal werklieden , die van Jeruzalem naar Babel gevanglijk werden weggevoerd, meent te mogen opmaaken, dat ook aldaar de Tekenende Kunfien niet onbekend, noch buiten oeffening geweest zijn. Opmerkingwaardiger is het, dat geloofwaardige Reizigers, in onze dagen , op eenige van het vaste land afgefcheidenEilanden, in de Indifche Zeeën, Torens en Tempels ontdekt hebben, die, van binnen en buiten , met halfverhevene beeldwerken en in ftcengehou. wene dieren en wondergefchiedenislen voorzien , bewijzen draagen van eenige vroegfte Tekenende Kunst; te meerder daar dezelve vergezeld waren van opfchriften , in eene Taal, waar van de letters bij de hedendaagfche Braminen onbekend waren. Deze overblijffels van oude Indifche kunst draagen echter, na de B 2 * be-  REDEVOERING. befchrijvingen van sonnerat, raynalen anderen, de kenmerken van kinderachtigen lmaak , reusachtige gedaante , en overladene verfierfelen: die, ten allen tijde, en bij alle volken , den geringen voortgang van waare kunst, evenredig aan mindere befchaaving, veriaaden (*). De gefchicdenis der Tekenende Kunften leidt ons veel meerder op tot de Egyptenaaren, die, het zij zij dczclvon van dc bewooners van Indien ontvingen, of die zelf uitvonden, ongetwijffcld daar in meerder, offchoon geringe, vorderingen gemaakt hebben. Zo veelc volksgebruiken cn uitvindingen , als daar zijn: het balfemen der Lijken, en vergoden hunner Koningen; hunne beeldwerken, en zo wel geheimzinnige Wijsbegeerte , als Godsdienst; hunne Staatsgcftcldheid en Tijdrekening, met die der Chat (*) Door vergelijking dezer veronderftelde Indifche Kunstgewrochten met die van Perfepolis enz., zoude men bijkans overgehaald worden, om dezelven voor voortbrengfelen der Natuur te houden : daar de geleerde s. s. witte (neber den urfprung der Piramiden in Egypten und der Ruïnen von Perfepolis. Leipf. 1789. 8°.) waarfchijnlijk tracht te manken, dat die zo beroemde gedenknaalden en zuilfchach4 ten niet anders zijn , dan hoopen van Bafalt, en voortbrcngfels der Vulkaanen.  REDEVOERING. 21 Chaideèrs overeenkomftig , pleiten', na het getuigenis van herod,otus en diodorus van Sicilië, voor de vroegere oudheid der Indiaanen, Stamvaders der Ethiopiërs, en dat de Weetenfchappen reeds bij hun biociden, vóór dat het laagere Egypten uit het fiijk des Nylfirooms werdt opgeworpen; terwijl het hoogere Egypten en de Inwooners van Thebais van de Ethiopiërs, en deze wederom van de oude Indiaanen afftamden. pythagoras fcheen zulks mede; te bevestigen, wanneer hij eenen zijner Leerlingen, Apollonius van Tyana, die voorncemens was, zich naar Egypten te begeeven om wijsheid te zoeken , antwoorde: ,, waarom noemt gij haar niet de wijsheid der „ Indiaanen, die dezelve uitvonden, en waar „ van de Egyptenaars flechts aangenoomen vaders zijn" ? 'er bij eene andere gelegenheid van getuigende: „dat hij zijne Wijsbegeerte van de „ Indiaanen verkregen hadt, en zij, de Grie,, ken, die hem dit aangeraaden hadden, zich „ nu fchaamden van die Indiaanen afteftammen, „ om niet voor Ethiopiërs gehouden te wor„ den (*> Dan, (*) p HiLosTRjiT. in vita Apültm. lib. 6. cap. -  REDEVOERING. 2$ Uit Samothracien afkomftig rekenen; is het uit de Gefchiedenisfen genoeg beweezen, dat deze Hetruriërs, of vroegere bewooners van het tegenwoordig Toskaanen, eerder tot eene vredige en bloeijende Staatsgefteldheid geraakten, dan het nabuurig Griekenland ; en hier door met een befchaafder faamenleeving, onderfteund door den handel met de Phoeniciërs, ook de Weetenfchappen en Kunften, zoo niet vroeger, ten minften gelijktijdig met de Grieken zullen aangekweekt hebben. Hunne eerfte Schilderingen en Kunstwerken waren ondertusfchen mede loodlijnige beelden, met bij het ligchaam nederhangende armen en aanëengeflotene dijen, zonder uitgedrukt leven of beweging, met langwerpige eironde hoofden , fpitfe kinnen, platte en fcheef op waards getrokken wenkbraauwcn en oogleden , rechtplooijige en als uitgekamde kleederen : alle bewijzen van gedrongene en flaaffche navolging , zonder eenige veroorloofde vrijheid, of werkende verbeeldingskracht;. Die zelfde Hetruriërs, reeds vóór het bouwen van Rome, tot een rijk en vermogend volk geworden, leverden in laater tijd overblijffelen van hun meerder gevorderd kunstvermogen op, vooral in de menigte van prachtige vaatwerken , waarvan de afbeeldingen door winkelman en caylus, maar in- zon-  30 REDEVOERING, zonderheid door fassieri en hamiltöh zijn uitgegeeven, en waarop niet alleen hieroglyphifche, dat is beeldfpraakige, voorftellingen van hunne Goden, Godsdienst en plechtigheeden, met onderfeheid van kleedingen, huifels en werktuigen gevonden worden , maar tevens allerlei kenfchetfende gelaatstrekken, Lichaamsbewegingen en (tanden, waaronder danfende beelden, en op breede wieken zweevende befchermgeesten, opmerking verdienen. Niettegenftaande deze merkwaardige kunstvordering der Hetruriërs, werdt Griekenland het groot en onvergelijklijk kweekfchool der Tekenende Kunften. De gunftige ligging van dit gedeelte van Europa, onder eene gemaatigde luchtftreek, de fchoonheid van dat gewest, de Gemeenebest-Regeering, door geene Alleenheerfching bepaald, de bloeijendfte Koophandel, de in aanzienklimmende Wijsbegeerte en Rederijkkunst, de befchaaving der zeden, de leerrijke Schouwfpelen, de geopende worstelperken en eerebiedende loopbaanen , de gelegenheid dus tot het befchouwen der naakte Natuur , de naijver van uitheemfche Kunftenaars en Inboorlingen, en de rijke belooningen en aanmoedigingen van vermogende begunftigers: ziet hier, M. H. overvloedige redenen  REDEVOERING. 31 tien en omftandigheeden , waaraan men het voortreffelijke der Tekenkunst bij de Grieken meent te moeten toefchrijven ; en waardoor mijne Helling „ eener gelukkige famenwerking „ en naauwe betrekking van dezelve tot an„ dere Weetenfchappen en Kunften , tevens „ met den Koophandel", zo ik mij vleije, onwederleglijk bevestigd wordt. Dat in deze voordeelige befchrijving eenige grootfpraak opgeflooten ligt, is niet geheel te ontkennen, en kan uit het volgende, in vergelijking met het voorgaande, worden opgemaakt. De beginfelen der Tekenkunst waren ook in Griekenland even eenvoudig en gering. Toen saürias het fchaduwbeeld van zijn paard in het zand omtrok, of de fchoone dochter van debutades dat van haaren minnaar bij het lamplicht tekende, en die Kunftenaar dat omgetrokken vlak met gekleurde aarde aanvulde, het welk den grond der GriekfcheSchilderkunst lag, was dit zelfde reeds lang te vooren bij de Egyptenaaren uitgedacht en geoeffend. Daarenboven lag Hetrurië onder eenen even vruchtbaaren luchtftreek; en het gelaatfchoon was niet een zo algemeen nationaal kenmerk der Grieken, althans na het getuigenis van cicero wanneer hij zegt „ geduu- „ rende  32 REDEVOERING. „ rende zijn verblijf te Athenen, naauwlijks „ eenige fcboone jongelingen gezien te heb„ ben" (*). Het gelaatfchoon der vrouwelijke fekfe was meerder uitfteekend, toen groote en breede oogen, een bijna loodlijnig voorhoofd, vlakke neusrug en kleine mond , met eene bevallige h'chaamsgeftalte , door stoscii, winkelman en MONTFAucoN afgebeeld, voor fchoonheid gerekend werden. Eene leevendige verbeeldingskracht, dat gelukkig natuurgefchenk voor eenen Kunftenaar, waar door hij van het waare en waargenoomene tot het mogelijke opklimt, die vaardige verbeeldingskracht moest bij de Grieken, door voordeelige aanwending op de Tekenende Kunften , dezelven noodzaaklijk onder hen doen bloeijen: inzonderheid toen het oog der kunst van den geheimzinnigen Godsdienst en Starrekunde, zich meerder tot de voorwerpen der faamenleeving wendde; de Dichtkunst, door haare fchilderingen en verdichtfelen, de helden tot heele en halve Goden maakte; en de Tekenende Kunften roem ftelden, in die zelfde gewaande Godheeden in beeldtenisfen, en op gedenkpenningen, of edel gefteenten te vertoo- nen, (*) cicero de nat. Deor. lib. i. c. 28.  REDEVOERING; 33 Tien , van welke navolging der Dichtkunst, door de Schilder- en Beeldhouwkunst, die de Tekenkunst voor haare zoogfter erkennen, de Gefchiedenis ons het bekend voorbeeld opleevert van phidias, die zijnen Jupitert voor den Tempel van Olympus, na de befchrijving van homerus griekfche Verfen vervaardigde ; en van timanthes, die, in navolging van den Treurfpeldichter euripides, het aangezicht van zijnen dgamemnont bij de cfferhande zijner dochter Iphigenia, met eenen fluier dékte* Ten bewijze van de langfaame vordering denTekenkunst bij de Grieken, zal het genoeg zijn hier bij aantemerken, dat, vóór de inftelling der Olympifche ipelen, niet alleen de groote Dichter homerus, maar ook de Beeldhouwkunftenaar dedalüs leefde, en de eerfte was, die aan de ruwe blokken, die Godheeden voorftelden, menfchenboofden en aangezichten maakte, en 'er neederhangende armen , en faarngevoegde beenen , op de wijze der Egyptenaaren , bij voegde. Het was niet dan in een laater tijd, dat gimon van Cleone, verfchillende ftanden aan de hoofden gaf; eumenes de Sexen onderfcheidde; panaemus de gelijkenis in gelaat en houding uitdrukte; par- C r.h.a.-  34 REDEVOERING. rhasius fijnheid van gelaattrckken,bevalligheid van mond , en fierlijke hairvlechten 'er bij voegde; polygnottjs de ïierlijkheid aan de klccding gaf; apollodorus, tevens dichter en fchilder, het penceel uitvondt; zeuxis, na vijf jonge fchoonheeden van Crotona, het bevalligst Ideaal, zijn onverge. lijkelijk beeld van Helena vervaardigde; apelles en protogenes als om ftrijd in kunstijver, zo wel als in edelmoedigheid, uitblonken. Deze allen , en hunne beroemde voorgangers en opvolgers, leefden en bloeiden in die zelfde tijden, waarin een solon en lycurgus, de eerfte te Athenen, de laatfte té Sparte, wetten gaven, en, onder anderen, een thaees, pythagoras en socrates, de wijsbegeerte leerden; toen eene sappho en anacreon, een sophocles, aeschYlus en euripides, de dichtkunst oeffenden; of toen deze door een' plato, aris- toteles, thtjcidydes , aristophanes, archimedes etl euclides Opge- volgd werden. Voegt hier bij , M. H. , de kunstliefde van zeuxis en lysippus, die, niettegenftaande hunnen rang, aanzien en rijkdommen, door eigene kunstoeffening anderen aan-  REDEVOERING. 35- aanmoedigden; terwijl een PERicLEs,als een waar voorftander en befchermer der Tekenende Kunften, met eene ftaatkundige nutbedoeling voor zijn vaderland, de kunftenaars rijklijk beloonde, en met eere befchonk; ja toen de geleerde kunstfchilder pamphilus van Macedoniën , die de Meetkunde voor eenen Kunftenaar onontbeerlijk achtte , een leerfchool te Sicyon ftigtce, en het' zich tot geen geringen roem mogt rekenen , onder zijne kweekelin* gen, eenen apelles voor de kuist gevormd te hebben. Zo onbetwistbaar het is, dat dc Tekenende Kunften met de overige Weetenfchappen, tevens met den Koophandel, eikanderen in de opkomst en bloei van Griekenland vergezeld hebben: is het niet minder waar, dat zij allen in den val en ondergang van hun vaderland deelden. ' Griekenland immers , ten toppunt van aanzien, van handel- en kunstroem opgeklommen , maar daarnaa door binnenlandfche oneenigheeden en burgerkrijg beroerd, of door uitheemsch geweld verwoest wordende, werden ook de Tekenende Kunften genoodzaakt elders eene fchuilplaats te zoeken. Afiën werdt op nieuw eene wijkplaats voor veele Griekfche kunftenaars ; Egypten lokte veele C 2, der-  3*5 REDEVOERING, derzei ven terug, en Alexandrië werdt een twee* de Athenen : terwijl in Griekenland het bederf der zeden het verval der Weetenfchappen en Kunften naa zich fleepte. Niet onaartig drukt zich hier over een beroemd Oudheidkundige, bijna met deze woorden , uit: „ dat, toen ,, de Poëten Hovelingen geworden waren, en, „ als Pedanten, voor Wijsgeeren wilden door» „ gaan , toen hunne Verfen met letterkeer ,, en woordfpeeling gevuld waren , en een j) culimachus en nicander, een „ apollonius vanRhodllS ellLYCOPHRON „ toegejuigd werden, de Weetenfchappen ver„ flaauwden, en de Grièkfche Kunst met de „ Wijsbegeerte van pythagoras en zeno, ,, met welke zij gebloeid hadt, onderging, en „ Griekenland zelve voor de wapenen der „ Romeinen bukken moest" (*). Opmerking waardig is het, dat, terwijl de Romeinen, met de woestheid hunner zeden, en geweld van wapenen, ook hunne ongevoeligheid voor de fchoone kunften, naar Griekenland , Afiën en Egypten overbragten ; zij, tegen hunnen dank, met den fmaak voor Kunften (*) winkelman Hijloke de VArt ches les Anciens, torn. 2, pag, 232, 235.  REDEVOERING. 3? {fen en Weetenfchappen, bij hunne zegepraaien naar Rome wederkeerden. Het was echter voornaamelijk onder de eerfte Keizers, dat Rome een nieuw kweekfchool wcrdt voor Tekenende Kunften: waaraan de overvloed, en de daardoor geboren weelde en pracht , niet weinig toebragten. Onder julius caesar, in wiens leeftijd een cicero, saeustius cn catullus den roem verwierven, dien zij nog verdienen , ontbrak het Rome even min aan eenen vitrtjvius, en andere Beeldhouw- en Bouwkunftenaars. Onder a ugusttjs kon Rome niet alleen op den Gcfchiedfehrijver nepos, den Redenaar porcius, op de uitfteekende Dichters, vïrgi- lius, horatius, tibullus, proper- tius en o vidius, maar ook op de Kunftenaars solon en diogenes van Athenen roem draagen. tiberius, claudius, nero en caligula deeden de fchoonfte kunstftukken , en onder anderen den Avollo en Gladiator, uit Griekenland wegvoeren, vespas 1 anus, titus en domitianus lokten de aldaar overgeblevene Kunftenaars naar Rome, of lieten , in de Griekfche Wingewesten, aan vcrfierfelen voor hunne Tempelen, Paleizen en Eereboogen arbeiden; terwijl een aga- sander, polydorus Cll athenodorus, C 3 den  33 REDEVOERING. den Laöcoön na de befchrijving van homërus vervaardigden; en apollodorus aan eenen zierenden Hercules, waar van de zo bekende als geroemde Torfo, of tronk, nog overig is, arbeidde, trajanus volgde deze voetflappen; terwijl naa hem hadrianus zelf de kunften oeffende en befchermde ; de beide antoninussen haar even zeer beminden 5 en marcus aurelius, door denGriekfchen diognetus in d.,- Wijsbegeerte en Teken, kunst tevens onderwezen, de Kunften door zijn voorbeeld en belooningen niet minder aanmoedigde: tot dat dezelve allencskens in verachting geraakten, en eindelijk het fchool der Tekenende Kunften, door hadrianus te Rome gefticht, onder den zedcnloozen commodus ten gronde ging. Het Christendom, onder constantyn den grooten, meerder opgang maakende, begonden de Kunften, teAthenen, te herleeven, wanneer ook de Welfpreekendheid aldaar op nieuw haare fchoolen opende : maar de verwerping van het veelgodendom kon niet naa. laatcn de kunften in verval te brengen ; offchoon men nog hier en daar Helden en Dichters met ftandbeelden vereerde. Naa  REDEVOERING. 39 Naa datByzanden de zetel van het oostersch Keizerrijk was geworden, verloor Athenen op nieuws zijnen roem; en de woeste Gothen, de laatfte hand aan de verwoesting van Griekenland leggende , lieten , bij het vernielen en omverhaalen der fchoonfte kunstwerken, naauwlijks de reeds ten vuure gedoemde Boekerijen over. Rome onderging herhaalde reizen een zelfd lot, van woesten aanval van barbaarfche volken: waarbij de wanhoop der Romeinen eindelijk zich van de fchoonfte en kostbaarfte ftandbeelden bediende, om de belegeraarsbij het beklimmen der wallen , aftekeeren en te dooden. De gallerij van barberini bezat, volgens winkelman, in zijn' tijd, nog eenen fchoonen flaapenden Boschgod, die dit lot ondergaan hadt , en ten tijde van Paus urbanus den agtften, uit een grafc om het kasteel van Rome werdt opgedolven. De volkomene verwoesting van het oude Rome werdt gevolgd van de vervoering der heerlijkfte metaalen ftandbeelden naar Syracufe en Sicilië, en van daar, door de Saraceenen naar Alexandrië en Conftantinopolen; alwaar, naa de verwoesting daar van, onder balduinus, in de dertiende Eeuw , de Olympifche Jupiter C 4 van  4.o REDEVOERING. van phidias, de Vmus van praxiteles, het beeld der Gelegenheid van lysipptjs, en eene Juno van een ander groot Kunftenaar van Samos , vernield, en de laatfte tot geld verfmolten werden, Het is aan de reeds genoemde Gothen en andere woeste volken, dieltaliën overftroomden, dat men de volgende verbastering der Weetenfchappen, en dus ook der Tekenende Kunften toefchrijft, die, doof den wanfmaak der Middeneeuwen , in Europa niet werdt verbeeterd, even zo min als de goede Zeden; toen een onbezonne geloofsijver, groot en klein, de weetcnfchappeü , kunften en handwerken deedt verlaaten, en de ridderlijke wapenrusting aangespen, om, onder vroomen fchijn, de fchafc. ten van Afiën te gaan rooven. Die zelfde Kruisvaarten bragten ondertusfchen, tegen hun oogmerken, nieuwe voedfelen voor de Weetenfchappen en Kunften naar Europa terug; en het was wederom in kooplieden, gelijk Venetiën, dat de Tekenende Kunften zich eenen nieuwen zetel vestigden; en verder in Italiën, te Pifa, Bologne en Florence, het hoofd met moed weder opftaaken , toen lorenzo de medicis de beste Schilders uit Griekenland derwaards noodigde, en een Teken-Academie ftichte^  REDEVOERING. 41 {lichte. Het Mofaik, te vooren van de Grieken tot de Romeinen, en verder naar Europa gebragt , werdt op nieuws door eenen apollonius te Venetiën bekend gemaakt. H.:t fchüderen met olijverw, in plaats der waterverwen en het waschfchilderen der Ouden, werdt door jan van eyk van Brusfel uitgevonden; gelijk het ftempelfnijden, voor de gedenkpenningen van Paufen en andere groote mannen, door victor pis anijs en victor camelio. Het is hierbij eene niet ongegronde aanmerking van den geleerden büsching, „ dat „ men zich verwonderen moet, dat noch Grie- ken, noch Romeinen, immer op het denk» „ beeld zijn gekomen , om hunne fchriften „ door den druk te vermenigvuldigen , daar „ zij zich toch van zegels, en houten of an„ dere vormen en ftempels bedienden , om „ verheven beeldwerken, op lijkbusfen, lam„ pen en ander vaatwerk te vertoonen" (*). De fpeelkaarten, in de veertiende Eeuw tot tijdverdrijf der Duitfche krijgsbenden uitgedagt , gaven ongetwijffeld de eerfte aanleiding (*) büsching Entmtrf einer gefchichts der ^eichnendefchönen Kunften. Hamburg 1781» 8°. C 5  42 REDEVOERING. ding tot de kunst der houtfneden tekenvormen (**). Het was voor de vijftiende Eeuw onzer tijdrekening bewaard, om, in meer dan een opzicht, eene Eeuw van Hervorming te worden, door de onwaardeerbaare Drukkunst , als een nieuw gefchenk des Hemels: waaromtrent het nabuurig Haarlem reden heeft zijnen grootiten roem aan het keurvorftelijk Maintz te betwisten. De Drukkunst bevorderde niet alleen de vermenigvuldiging der handfehriften , en het verfpreiden en gemeenmaaken van allerlei voortbrengfclen van vroegere en laatere Geleerdheid en nuttige Weetenfchappen ; maar ook op de Tekenende Kunften toegepast, en daar aan dienstbaar gemaakt , de gemeenmaaking der tekenkundige voorbeelden. In de zestiende Eeuw werdt de roem der Geleerdheid opgehouden door het eerwaardig Kerkhoofd van Rome, p i u s den tweeden, en een reeks van andere geleerde Mannen; maar niet minder de lof der Tekenende Kuniten , door eenen raphael de ureino en leonard da (**) ereitkopf Verfach uier den urfprung der Spielkatten. Lcipfich 1781. 4°.  REDEVOERING. 4£ da vinci en andere groote Meesters in Italiën, Spanjen en Duitschland. Terwijl Rome van alle oorden op nieuw Kunftenaars naar zich trok, om de opgedolvene meesterftukken der Oudheid te bewonderen en raadtepleegen , en haare kerken en paleizen met oude en nieuwe kunstwerken verfierde en verrijkte, werdt de groote michel angelo aldaar de Leermeester der SchilderBeeldhouw- en Bouwkundigen; en het is misfchien van dien tijd af, dat men de algemeene Moeder en voedfter der Kunften , die wij, in het begin dezer Verhandeling, als eene bevallige Maagd befchre^en , den uitzonderenden naam van .eigenlijke tekenkunst geeven mogen: daar de vroegere voortbrengfelen van haare tekenpen onbekend , of naauwüjks meer dan omtrek en geringe fchetfen waren ; en 'er, bij de ervarendfte kunstkenners, geene vroegere eigenlijke Tekeningen bekend zijn, dan van de dertiende of 't begin der veertiende Eeuw, in welke alleenlijk regtlijnigc, en geene kruisarfeeringen voorkoomen. De vroegfte Plaatdrukken vertoonen die zelfde eenvoudigheid der Tekeningen, in hout of metaal nagevolgd , tot dat men dc meer- dere  44 REDEVOERING. dere vorderingen der Tekenkunst overnam: waar van, onder de kunstwerken der zestiende Eeuw, aanzienlijke bewijzen gevonden worden; en de Tekenkunst aan den grooten albert durer zeer vee] is verfchuldigd. Het is aan hem, dat zij, inzonderheid de nieuwere grondbeginfclen der evenredigheid, en van het Doorzicht of Perfpeftief, heeft te danken; gelijk de Schilderkunst niet minder verplichting heeft aan zijne beroemde tijdgenooten, wichel angelo, titiaan en cqrre- gio, waar van de eerfte omtrent de Anatomie, de twee Jaatfte aangaande het Colorict, en daarnaa de groote r u b b e n s omtrent het Licht en Bruin , zo veel aan ,de volmaaking der fchildei kunftige uitdrukking toegebragt hebben. Dan, M. II., in welk eenen tijd gefchiedde deze kunstverbeeteringen ? Het was in die zelfde Eeuw van voortduurende Hervorming, waarin een melanchtiion en erasmus onder de Geleerden, copernicus en tycho brahé onder de Starrekundigen, aldrovandus en gesner onder de Natuurkundigen, vesalius en eustach ius onder de Ontleedkundigen , maar vooral een sa nnaz ar jus en tasso, onder. deDichters, uit-  REDEVOERING. 4* uitmuntten , en door hunne alom verfpreide werken tot den verbeeterden fmaak medewerkt ten: daar zij, even gelijk in de dertiende EeuW petrarcha en dante, met de Kunst* fchilders cimabue en giotto, tijdgenooten waren, en de Dichtkunst van den eenen op het kunstvermogen des anderen invloed gehad heeft. De laatst voorledene, zeventiende Eeuw onzer jaartelling, was voor de bevordering en vorderingen der Tekenende Kunften, in famenv/erking met de Weetenfchappen, niet minder gunftig en opmerking waardig. De algemeene zucht tot kennis, bij alle befchaafde en door Koophandel bloeijende Natiën van Europa, tot in de noordelijkfte gewesten van het zelve, ja van daar eindelijk tot in het noordelijk America overgebragt, deedt met het gewenscht gevolg een ander middel uitdenken, het ftichten namelijk der hoogere Kweekfchoolen of Academiën voor de Wijsbegeerte en Letterkundige Weetenfchappen , of waarin de zogenoemde Vrije Kunften, en dus ook de Teken- SchilderBeeldhouw- Boetfeer- en Bouwkunde onderling, of met de Rede- en Dichtkunst, op het naauvvst verbonden werden. Frank:  46 REDEVOERING. Frankrijk ondervondt het eerst de voordeelen van zulk eene inftelling, die de grootfte Meesters aankweekte, waar van de fchrandere testelin (*) ons den voorbeeldigen arbeid, in zijne Redevoeringen en Verantwoordingen aan den grooten colbert, heeft ieeren kennen. Parijs werdt toen een tweede Rome, en wie Uwer, M. R, in deze kunften ervaren, herrinnert zich hier bij niet de verdienden van eenen vouët, le sueur, poussin en co ij pel, maar ook van den uitmuntenden l e b r u n , aan wien de gelaatkundige Tekenkunst zo veel heeft te danken. En wie zoude 'eraan kunnen cn willen twijffelen, dat, behalven eene buitengewoone befcherming, eene loflijke naijver der Geleerden en Kunftenaars tot den bloei der Tekenende Kunften veel toebragt, en de Dichtkunst vooral, door de fchoonfte heldenftukken ten Toneele te voeren , ook het Tekenend kunstvermogen ter navolging uitlokte: waarbij een racine en corneille te wel in ftaat waren, om edel. aartige gevoelens, en fmaak voor het groote, edele en fchoone inteboezemen ; terwijl een molière denationaale leevendigheid en verbeeldingskracht opwekte. En- (*) testelin Sentimens des plus habiles peintres &c Paris 1696. folio.  REDEVOERING, 4? Engeland , offchoon traager in het voortbrengen van groote Mannen voor de Tekenende Kunften , dan voor diepdenkende en verhevene Wijsbegeerte, draagt niet alleen roem op eenen newton, pope en milton, of op eenen addison, shakespear, thomson en andere uitfteekende vernuften; maar heeft zich, ten aanzien der Tekenende Kunften, rijkelijk van het verwijt van traagheid gewrooken , daar het zich, in onze dagen j op eenen west en reynolds verheft, die , om van geene anderen te gewaagen, den verdienden roem van eenen ramsey, hogarth, smith en wille voorbijftreeven. Ween en , Berlijn , Stokholm en Koppenhagen, bevorderden ook aldaar de Tekenende Kunften , door het ftichtcn van dergelijke Kweekfchoolen ; alwaar de beoeffcnaars der Kunften, onder het oog der Vorften, genoodzaakt zijn zich te bevlijtigen, en openbaare bewijzen van hunne werkzaamheid en vorderingen te leeveren, of, gelijk te Parijs en Lon. don, jaarlijks ten toon te ftellen. Met hoe veel verbaazing verneemen wij niet, dat het barre Noorden, zints eene halve eeuw.  4% REDEVOERING, eeuw, niet minder vruchtbaar werdt in voortbrengfelen van Geleerdheid en Kunst, als van kloek beleid en ftandvastige onderneeming t daar Petersburg den roem van Sparte en Athenen, ten gelijken tijde, fchijnt te willen verdienen 1 Het beige u niet, M. H., dat ik zo veel tot roem van vreemde Volken , en tot nog toe niets van den welverdienden lof onzer eigen Landgenooten gewaagde. Het zoude mij veel eerder aan tijd dan aan ftoffe ontbreeken, om, zonder voorïngenoomenheid, zo veel verdienden optetellen, die, ook ten aanzien der Tekenende Kunften, de Nederlandfche Meesters in 't algemeen, en onze, van de Brabandfche Schooien onderfcheiden Inboorlingen, en Ingezetenen onzer vereenigde Gewesten , aan bui teling en verkolje, met goed gevolg geoeffend. Verwierven in de voorgaande Eeuw een bernini, de l'orme, mansart, wren, en schlüter eenen onlterflijken naam door hunne meesterftukken van wel ingerichte Bouwkunst? Ons Vaderland kon op eenen post en JKeyser roem draagen. \ D Wat  5o REDEVOERING. Wat de Schilderkunst betreft, hoe fpreekend een bewijs is het niet van de uitmuntende bekwaamheeden der talrijke groote Meesters, die in de voorledene Eeuw gebloeid hebben, dat alle buitenlandfche Vorften cn andere Grooten, die de kunst om haare bevalligheid en waarde beminnen en hoog fchatten, als om ftrijd naar .de bezicting hunner werken dingen; tot geen gering verwijt \roor onze eigen aanzienlijke cn vermogende Landgenooten, van zich zo veele onwaardeerbaarc Meesterftukken door den Kunsthandel te laaten ontvoeren! Werdt het Brabandfche Schilderfchool beroemd door de meesterftukken van rubbens, van dtk, teniers, Jordaans en anderen? Het getal Hollandfche Meesters was niet minder groot,en hadt geene geringereverdienften, nadien zij , door onderfcheidene keuze van onderwerpen, ieder in zijn foort en fmaak uitmuntten. De ongemeene uitvoerigheid , en het tekenachtige hunner zogenoemde Kabinetftukken, moge aanleiding gegeeven hebben tot het verwijt, „ dat de Hollandfche Meesters, „ uit dien hoofde, geene groote werken tot „ openbaar gebruik konden uitvoeren en lee„ veren" (*): dit onnavolgbaare ftrekte onder- tus- (*) BÜSCHIWG §. 86.  REDEVOERING. 51 tusfchen ten bewijze van hunne even groote bekwaamheeden; terwijl fommigen, ook zonder Rome gezien te hebben , het verhevene van hun kunstpencecl, door groot ere en grootfche Hukken deeden kennen, lucas van le.yden verwierf, bij uitheemfchen , den eernaam van Vader der Hollandfche Schilderkunst; en het fchool van rembrand werdt niet minder beroemd, dan dat van raphaël en michel angelo te Rome, of van rubbens in Braband. Aangaande onze ooirfpronglijke Meesters y wie Uwer , M. H., die ook zonder eenige kunstkennis, alleenlijk tot oogverlustiging, dia Verrukkelijke fchilderftukken en kunsttekeningen befchouwt, wie Uwer ftaat niet opgetogen bij de Watervallen van ruisdaal; de Rhijngezichten van zagtleven; de ftilleZeeën en Zeeftormen van bakhuizen en w. van de velde; de Gebergten ,Bosfchen en Landfchap» pen van berchem, wynants en both; en deMaanefchijnen van vander Neer: bij de Paarden van wouwerman; de Osfendriften van potter; het groot en kiein Vee Van a dr i aan van de velde, berchem en du jardin; het Wild van weenix, en Gevogelte van hondekoeter: bij de D % ge-  52 REDEVOERING. gekorvene Dieren van sibilla merian; de Bloemen en Vruchten van rachel ruysch en van huysum; of de gouden, zilveren en kristallen Vaten van kalf en de heem: die alle na zo veele voorwerpen van Natuur of Kunst, zo naauwkeurig als fpreekend gevolgd werden. Bekoorden U daarentegen, behalven de Afbeeldfels van mie re veld, en Seraphijnen van de wit, meer de famenftanden van gezellige famenleeving? Gij werdt ongetwijfFeld even zeer getroffen door de baaaende Nymphen van poelenburg en ver tan ge; door de Boeren van ostade en teniers, door bedrijven uit het gemecne leeven van jan steen; door de Burgcrgezelfchappen , met fatijnen en fluweelen Kleedingen, van terburg en metzu; de uitvoerigfte Beelden en keurigfte Bij werken, van douw, slingeland, de beide mierissen, en Delftfchen van der meer; of door de vorftelijke Zaaien en Gefchiedenisftukken van lairesse, vander werf en verkolje; de Veldflagen van huchtenburg en wouwerman; de woelige Marktplaatfen van l in gelba cn, en zoudi: ik hier de meesterftukken, die de zaaien van ons Raadhuis vertieren, niet bij- voe»  REDEVOERING. 53 voegen? Hoe anders, dan met aandoening en verrukking, beichouwden Gij allen, M. H., ooit de Basrelieven en gewijde Historieftukken van de wit ; de Schoorfteenftukken van jan lievensz, bol, flink, bronkhorst, van der helst, hondhorst, de keyzer en holsteyn; nevens de Schutters - Gezelfchappen en Wagtmaaltijden van cornelis anthoniszoon, of reeds genoemde Kunstfchilders , die de Kunst- of Krijgsraadzaalen verfieren : om niet tevens breedvoerig gewag te maaken van de beeldhouwkundige Meesterftukken, die artus quellinus voor het zelve vervaardigde! Dan, M. H., waar, en in welk eenen tijd, leefden ook deze laatstgenoemde, in de Tekenende Kunften verdienftelijke Mannen? Was het niet in de dagen van wenfchelijkften voorfpoed en bloeijendften Koophandel, wanneer ook de zugt tot, en beöeffening der verdere Kunften en Weetenfchappen, onder onze Voorvaderen aangekweekt werden; en, op dat ik mij tot onze Geboorte- en Vaderftad alleen bepaale, toen de Doorluchtige Schoole , ter aankweeking van Geleerdheid, en oosters Academie, tot een School der Zeden en voor de Dichtkunst, gefticht werden; toen een achtD 3 baare  54 REDEVOERING. baare spiegel en reaal, schaap en Hi'DDEj tulp en witsen; vossius en barlaeus,francius en.hemsterhuys, brand en smids, commelin en ruysch, onder de geleerdfte Mannen geteld werden; en een coster, vos, anslo, six, pels, verhoek, broek huysen en rotgans, onder andere bekwaame Dichters uitgemunt hebben; of mee één woord, toen, onder dien reeks beroemde Mannen, door wagenaar opgeteld , de achtbaare hooft den eernaam van Nederlandfchen Tacitus verwierf, en de groote vondel dien van Amfterdamfchen Homerus verdiende? Toen, ja toen was het, dat alhier, gelijk te vooren in het zo geroemde Griekenland en te Athenen , Apollo cn de Vrije Kunften , met den Koopgod en Zanggodinnen, tevens met de gezellige Vriendlchap onder Geleerden en Kunftenaars door heilrijke Eendragt aangekweekt, ook die gelukkige tijden voortgebragt en verfierd hebben! En, kan men ten aanzien van het verband en de betrekking tusfehen de Teken- en Dichtkunst fterker bewijs begeeren,dan dat een vondel, willekens, feitema, en die hun hier in gevolgd zijn , de fchilderftukken van groote Nederlandfche Meesters tot onderwerpen hunner zangen koozenj waartegen een luiken, HOE Tj  REDEVOERING. 55 hoet, houbraaken, picart, goe» ree, fokke en punt, de Werken der beroemdfte Historiefchrijvers en Dichters met kunstplaaten opgehelderd en verfierd hebben, tot een navolgicgwaardig voorbeeld voor de grootfte Tekenaars en Kunstgraveerders onzer dagen: in welke "daarenboven de Drukkunst, ter vervaardiging van Kunsttekeningen , tot de hoogfte volmaaktheid fchijnt opgeklommen , door de uitvinding van een onzer kundigfte en ervarenfte Stadgenooten (*). De Eeuw, die wij beleeven, niet ten onrechte de „ Eeuw der Genootfchappen" genoemd, gaf, gelijk elders, ook in ons Gemeenebest, ooirfprong aan van tijd tot tijd vermeenigvuldigde Maatfchappijen : waarin de Weetenfchappen gemeenfchaplijk, of ieder afzonderlijk , behartigd en bevorderd worden; terwijl de Proefondervindelijke Natuurkunde en Dichtkunst de meest begunftigde en beöeffende Takken van bevlijtiging uitmaaken. Was deze onze Vaderftad, reeds van vroegen tjjd, beroemd door zijne liefciaadige Ge- ftich- (*) De Heer c. ploos van amstel, J. Corn. cson. D 4  56 REDEVOERING. (lichten, tot onderhoud van waare Armoede, behoeftige Grijsheid, en ouderlooze Weezen? Stichtte deMenfchenliefde, vóór drieëntwintig jaaren, hier eene Maatfchappij, die,zedert dien tijd, reeds rnccr dan agthonderd belooningen, voor het behoud van even zo veel in het leven herftelde Drenkelingen /heeft uitgedeeld ? Heeft eene andere Maatfchappij van Lctterminnaaren , zedert ruim veertig jaaren door Eendragt cn Vrijheid (*) , met genoegen, itandgchouden ; even gelukkig gevolgd van zo veele Dichrlievende Genootfchappen, die de aloude Rederijkkamers vervangen, cn onder welke een, zijnen dichtroem op Naarftigheid bouwende (**;, voor weinige jaaren een marmeren gedenkteken voorden grooten vondel oprichtte? Het ontbrak in deze Eeuw, ook den Tekenende Kunften, alhier aan geene vlijtige Beoeffenaars, welmeenende Voorflan, ders, ofte achtbaare Befchermers, door wier vlijt, bijftand en toezicht, de vroegere Oeffen. fchoolen der Tekenkunst, eindelijk in eene Academie hervormd werden. De lotgevallen dier zelfde Tekenfchoo], op den (*) Onder de Zinfprcuk: Concordia et Libertate. ( Onder de Zinfprcuk: Düigmticte omnia. ;  REDEVOERING. 57 den vijfcigften verjaardag haarer oprichting, in eene Redevoering gefchetst door den ervaren Teken- cn Bouwkunftenaar (*_) , aan wiens bekroond ontwerp wij ook het wel ingericht Gebouw dezer Maatfchappij en deze be« kwaame Spreekzaal te danken hebben , doen ons met hoogachting aan den beroemden lairessÊ, wandelaar en picart denken, die als grondleggers van zulk een Kweekfchool der Tekenende Kunften kunnen worden aangemerkt ; en die door niet minder beroemdgeworden Kunftenaars, zo in beftuur als oeffening zijn opgevolgd ; onder welke laatften aan eenigenUwer, M. H., de eere toekomt, van Stichters en Grondleggers te zijn , niet alleen van het Tekenkundig Departement, maar ook van geheel deze Maatfchappij van Verdienfien. Gaven eenige der zo even genoemde nutbedoelcnde Stichtingen , hier ter Stede, een naavolgingwaardig gekeurd voorbeeld aan onze magtige en naijverige Nabuuren , ja aan geheel Europa: wat zal ik zeggen, wat mogen wij hoopen en verwagten, van eene Maatfchappij als deze, die, door dit haar Tekenkundig Departement, de hoogere Schooien van de (*) De Heer j. otten hüsi.ï, D 5  58 REDEVOERING. de Tekenende Kunften, te Parijs, London es Bcrlin naitreeft; en, door eenen voorbeeldigen en naauwften band van gezellige vriendfchap onderlinge verplichting en gemeen belang, aan deze plaats , de Tékenkunst en haar gevolg, met de Wijsbegeerte, Natuurkunde, de Fraaije Letteren en Toonkunst, tevens met den Koophandel wist te verbinden, en als tót één werkfaam Ligchaam te vereenigen! Het is deze voorbeeldige , en onbetwistbaar yoordeelige famenwooning en onderlinge betrekking der Tekenkunst met andere Kunften en Weetenfchappen , van welker mogelijkheid , beftaan en waarde, ik vertrouwe, M. H., U, door mijne befchrijving en bijgebragte gefchiedkundige bewijzen , in deze Redevoering, overtuigd te hebben: het is, zeg ik, deze voordeelige verkeering, waarmede ik niet naalaaten kan U allen, maar inzonderheid den Beftuureren en Leden van dit Departement, nogmaals geluk te wenfehen ! Ja, M. H., op dat ik mij in 't bijzonder tot U wende, het is in deze Maatfchappij , en tot nog toe in haar alleen, dat Gij die voldoening kunt vinden, die, zo veel ik weet, nimmer eenig ander, vroeger of laater Kweekfchool der Tekenende Kunften, aan haare Leden heeft gefchonken; om naamelijkU te-  REDEVOERING. 59 tevens in alle die Weetenfchappen te oeffenen, die ten allen tijde, door de grootfte Meesters, als onontbeerlijk voor Schilder-Beeld- enBouwkunftenaars geoordeeld werden ; en die zij niet dan met zeer veel moeite verkregen, of elders zoeken moesten. Het is hier, dat U de belangrijke, maar dikwerf gering geachte Meetkunde, in de eerfte en noodzaaklijke grondbeginfelcn der Doorzichtkunde kan onderwijzen, en uw veiftand geleiden. Het is hier, dat de Wiskunde, door haare berekeningen, ook. uw oordeel kan fcherpen, en op dc geringde kleinigheeden, dikwils van veel belang, oplettend maaken. Het is aan deze plaats, dat de Welfpreekendheid en Rederijkkunst U , door de Oerlijkfte en kragtigfte voorftelüngcn der verhevenfte deugden , zal verrukken ; en de Dichtkunst uwe verbeeldingskracht, op de aandoenlijkfte wijze, in werking brengen, ja, uwe Tekenpen of Kunstpenceel, door dichtvuur bezielen. De Wijsbegeerte zal U hier, gelijk zij reeds be-  óo REDEVOERING. begonnen heeft (*) , eenen edelen fmaak , voor het waare, het fchoone inboezemen. Dc Natuurkunde zal U eerlang in haare nieuwe Gehoorzaal en Schouwburg noodigen, om Uniet alleen de opmcrkingvvaardigfre verfchijnfelen, maar tevens met behulp der Plant- en Ertskunde, of der Schei- en Mengkunst, de natuurlijke voortbrengfelen , ook voor uwe Kunst gefchikt, van naderbij te leeren kennen. De Werktuigkunde zal U aldaar de natuurwetten , die zij opvolgt , met haare uitvindingen en tuig werken, ook voorU van dienst, verklaaren ; en haar ervaren Tolk (**) meer en meer uwe dankbaarc achting verdienen, die Gij begeert hebt, dat ik voor zijne, aan uwe kunftig verlichte Tekenzaal , bewezene dienftcn, hier openlijk zoude betuigen, DeCO Dc Gchoomal der Letterkunde, in welke ook deze Redevoering werdt uitgebroken , was, den ^en Januarij 1780, ingewijd door den Hooggeleerden Heer h. c. cras, met eene Redevoering over eenige verfchillende foorten van het Schoon?, zo in de Natuur, als in de Kunften tnWeetènfchappen, en over de toevalligheeden ,die het gevoel en den indruk van het fchoone dikwils of verfterken of veift.muwen. O') De Heer H. jekzje, A. L. M. Philof. DqÜ.  REDEVOERING. 6t Dewijl ondertusfchen de Ontleedkunde verdient de fakkel der Tekenende Kunften, gelijk die der Genees- en Heelkunst, genoemd te worden : zal ik het mij tot geen geringe eere rekenen, ook uwe kunstöeffeningen daarmede te mogen voorlichten. De Zang- en Speeltuigkunften eindelijk zullen, in haare luisterrijke Gehoorzaal, ook uwen door kunstarbeid vermoeiden geest, zo wel als dien der Wijsgeeren , Letterkundigen, Dichters en Handelaaren, weeklijks vervrolijken, om U uwe werkfaamheeden met nieuwen lust te doen hervatten. Dan , M. H., mogten ook de Schilder- en Beeldhouwkunjlen, met haaren toeftel, en reeds vervaardigde Meesterftukken, de Tekenkunst naar het thans ontfloten Oeffenfchool verzeilen, of ten eenigen tijde volgen! Mogt de daaraan grenzende Kunstzaal, eer. lang voltooid, eene bewaarplaats worden niet alleen der werken van andere groote Meesters , uit kunstliefde aan deze Maatfchappij gefchonken; maar ook van die van zo veele bekwaame Kunftenaars, als zich onder U bevinden ! Mogt  62 REDEVOERING. Mogt eene jaarlijkfche ten toon Helling van zulk een Kunstfchat, niet alleen Vreemden,maar inzonderheid onze eigen Landgenooten herwaards lokken , om zich aan zulke voorbeelden te fpiegelen , en ter navolging aangemoedigd te worden: daar toch dit uw verdienftelijk Oeffenfchool der Tekenkunst eigen' lijk niet gefchikt werdt , om Kweekelingen voor haar opteleiden , maar om reeds gevorderde en elders bekroonde Kunftenaars te ontfangen! Zo zouden uwe leflijke en voorbeeldige poogingen, met die der aanzienlijke Teken-Academie dezer Stad , op de beste wijze kunnen famenwerken, om den ouden roem der AmfieU damfche Teken- en Schilderkunst te doen herleeven: terwijl die zelfde voortzetting uwer kunstöeffeningen, gepaard aan die der overige Departementen dezer Maatfchappij, niet weinig zouden toebrengen , ter vermeerdering •van haaren grootften Lof, den Naam van maatschappij van verdiensten waardig te draagen ; en het geluk der Samenleeving met de daad te bevorderen: waaromtrent zich de hartelijke wenfehen van U allen, M. H. voorzeeker gaarne met de mijne vereenigen!    REDEVOERING TER DER VOLBOUWDE GEHOORZAAL EN SCHOUWPLAATS VOOR HET DEPARTEMENT DER NATUURKUNDE, Gehouden op den XX. November, MDCCLXXXIX. IN DE MAATSCHAPPIJ F E L I X M E R I T I S*   >   ËDELÉ GROOT ACHTBAARE* EDELE ACHTBAARE, ZEER GELEERDE EN ZEER ERVARENE HEEREN! BESCHERMERS, BEMINNAARS EN BEOEFFENA ARS, VAN NUTTIGE WETTENSCHAPPEN EN KUNSTEN! BESTUUR ERS EN LEDEN DEZER BLOEIJENDE MAATSCHAPPIJ, EN IN 'T B IJ ZONDER VAN DIT DEPARTEMENT DER NATUURKUNDE! ZEER GEËERDE TOEHOORERS! O nder de eigenaartige kenmerken dezer Maatfchappij , waar door zij zich van alle de overige Genootfchappen in ons Vaderland, en van alle buitenlandfche hoogere Kweekfchoolen van Weetenfchappen en Kunften onderfcheidt, verdienen onbetwistbaar geteld te worden: dat zij niet op hoog gezag gefticht, noch door eenen reij van enkeld Geleerde Mannen is ontworpen geworden: maar haaren ooirfprong voornaamelijk aan den weetlust en kunstliefde van arbeidzaame Handelaaren en gezellige Menfchenvrienden heeft te danken; en, als een GeA 2 mee-  4 REDEVOERING. mcenebest van Weetenfchappen, van geringe beginielen opgekomen, zich niet tot weeklijkfche , maandelijkfche en jaarlijkfche bijeenkomften-bepaalende , gewoon is haare werkfaamheeden, in eene geregelde orde, dagelijks, bij afwisfeling voorttezetten. & t . , 7 1'T-r: Immers, indien .ik. u, .M. H. bij deze gelegenheid, aan de Inwijding (*) der algemeene Gehoorzaal in ons voorig verblijf j moge herrinneren, en mij tevens bedienen van de niet ongepaste vergelijking van dien Redenaar en Dichter, wien het, nevens een dubbel tiental Stichteren dezer Maatfchappij, niet heeft mogen ge-beuren, dceze blijde dagen met ons te beleeven : indien ik zijne woorden thans de mijne moge maaken, is immers ,, dit Genootfchap, ,, even als een onbekend, en behoeftig Weesken, „door edelmoedige Befchermers en getrouwe „Raadslieden op- en aangenoomen, gehuisvest ,, en verzorgd, van bekwaame en bereidwillige „Leermeesters voorzien,; en, naa eenen naar,,ftig befteeden tijd, van dagclijkfche Letteren Kunstöeffeningen, weekelijksch éénmaal, -; • btoov «p -''f.' 'oo rmssd tb tn: n &i&W9$t4$ (*) Deeze Jnwiiding gefdiiede den 16 Oftober 1782, door wijlen den Heer n. sfili.e, met eene Redevoering ia Dichtmaat.  REDEVOERING. 5 „bij wijze van uitfpanning, door het verruk„ kende der Zang- en Speeltuigkunften opge„beurd, en tot het hervatten der nuttigfte „ werkfaamheeden aangemoedigd' geworden": terwijl die zelfde dagelijkfche afwisfeling van nuttigen en aangenaamen arbeid , deze Maatfchappij te elke rcize , als in een nieuw en even bevallig kleed, deedt te voorfchijn treeden. De wenfchen van dit, boven alle verwachting, binnen weinig jaaren, zo toegenoomen Genootfchap, zijn reeds zo verre vervuld, dat het zelve niet alleen ccne vaste woonftede aan deze plaats heeft gevonden ; maar gehuisvest is, in een zo bekwaam als aanzienlijk gebouw, het welk, na de oogmerken der bijzondere huishoudingen van de met elkandercn verbondene Weetenfchappen en Kunften ingericht , den verwonderden Aanfchouwer en opgetoogen Vreemdeling, niet ten onrechte, dc grootfte vervvagting geeft, van het nut, het welk zulk eene Stichting, ten eenigen tijde, aan Stad en Vaderland zal kunnen en moeten toebrengen : nadien men 'er billijk van onderfteit, dat niet alleen de eerfte Grondleggers, maar ook alle tegenwoordige Leden van zulk eene Maatfchappij , geene andere oogmerken, dan de aankweeking van Kennis en Deugd kunnen bedoeA 3 len,  6 REDEVOERING. len, en daarom het felix meritis, of Gelukkig door Verdienften, tot Zinfpreuk ver» koozen. Naa de plegtige en blijde intrede in dit Gebouw , en de Feestvierende Inwijding der gehoorzaalen voor de Muzyk, Letterkunde, Koop. handel en Tekenkunst, welke twee eerstgenoemde ook geduurende den voorleden winter, voor de Spreekbeurten in dit Departement werden ingeruimd, ontbrak 'er tot op heden, aan den algemeenen wensch der Leden, dat ook deze Schouwburg der Natuurkunde voltooid wierde, en dus de werkfaamheeden der onderfcheidene Departementen , om zo te fpreeken , gelijktijdig , en zonder eikanderen hinder toe te brengen , met eenpaarigen ijver en verdubbelden weetlust mogten voortgezet worden. Vereerd met het bijzonder vertrouwen der Beftuureren en Leden van dit Departement, gelijk van dat der Tekenkunde, waagde ik het eene taak op mij te neemen, die aan grooter Wijsgeer en ervaarener Natuuronderzoeker beter gevoegd hadt, daar ik mij niet vermeete, wijsgeerige kennis en doorzicht genoeg te bezitten, om door eene zo bondige als behaag. Jijke voordragt, van een even gepast als gewig-  REDEVOERING. 7 wigtig onderwerp , bij eene gelegenheid als deze , uwer aller aandacht , M. H. een geheel uur, zonder verveeling bezig te houden. Daar het ons ondertusfchen gebeuren mag, in deze oogenblikken, ook dezen Schouwburg der proefondervindelijke Wijsbegeerte, voor de eerftemaal ontfloten te zien, en dezelve, op eene even plegtige wijze, als de overige Gehoorzaalen intewijden: fpoede ik mij, om mij van eenen aanvertrouden post en aangenaamften pligt te kwijten, naamlijk U allen, die in den bloei en welvaart dezer Maatfchappijë welmeenend deel neemt, en mij thans met uwe talrijke en aanzienlijke tegenwoordigheid wel hebt willen vereeren , met deze Gehoorzaal en Schouwplaats, aan wier fpocdige voltooijing de fchrandere Bouw-en Werkmeesters hunne kunst met roemenswaardigen ijver befteed hebben, geluk te wenfehen; en bij uwe eerfte intrede in dezelve , uit naam der Beftuureren van dit Departement, wellekom te heeten; maar tevens , om U tot de volgende weeklijkfche bijeenkomften, voorlezingen, aanwijzingen en proefneemingen, hartelijk uittenoodigen: op dat dit Kweekfchool van voor de faamenleeving noodzaaklijke kundigheeden vlijA 4 tig  3 REDEVOERING. tig bezogt, cn de reeds verkregen roem van dit allernuttigst Departement der geheele Maatfchappijë , behoudens den welverdienden lof van alle de overigen, meerder en meerder erkend , en verbreid moge worden! Genoot ik reeds meermaalen de eere, uwe weetlievende aandacht te mogen bezig houden, met natuurkundige naarfpooringen, den Mensch betreffende ?hadt ik het genoegen ,dezelven telkens uwe goedkeuring en toegeevcnheid te zien verdienen? het is op heden, dat ik dubbele reden heb, geene mindere infehikkelijkheid, die alleen aanmoediging geeven kan, van u allen te fmeeken, te hoopen cn te verwagten: daar mijn wensch, om in dit uur aan uw verlangen cn verwachting voldoening te geeven, mij lang in onzcekerheid Van keuze omtrend een onderwerp heeft doen omdwaa. len. Deze Maatfchappij zelve eindelijk, in wier bloei en ftandhouding elk onzer geachte Medeleden ongetwijfeld belang fielt, en niet onverfchillig zijn kan, of zij, al ofte niet, in allen opzichte aan haare zinfpreuk voldoe, zo dat onze eenpaarige werkfaamheeden , waarlijk de nrdienften hebben, van ook voor de burgerlijke  REDEVOERING. 9 Bjkë faamenleeving , voor onze huisfelijke belangen , en elks bijzonderen welvaart, gelijk voor deze thans bloeijende Maatfchappij, waar geluk en wezenlijk genoegen aantcbrengen en te bevorderen: deze Maatfchappij zelve en haare Zinfpreuk fchijnen mij toe, een niet ongefchikt en onbehaaglijk onderwerp ter verhandeling aan de hand te geeven , om er U dit uur over te durven en mogen onderhouden : het ver. band tusfehen onze kundigheeden en onze pligten te leeren inzien , bij het fchetfen van het VOORTREFLIJK NUT EENER BEOEFFENING DER PROEFONDERVINDELIJKE NATUURKUNDE, aan welke deze Spreekplaats werdt toegewijd, en waar bij ik uwe aandacht nodige mij te volgen. De natuurlijke ontwikkeling en daadclijkc oeffeningder redenlijke vermogens van denMcnsch, en de overtuigende ftem van het geweeten, het welk zijne goedkeuring alleen hecht aan daaden , die niet het eigen voordeel en belang alleen, maar tevens het algemeen geluk of dat van anderen bevorderen, deeden ten allen tijden de waare Wijsbegeerte voor niet anders dan eene zuivere zucht tot kennis en deugd houden, en haare bcoeffenaaren, bij alle befchaafA 5 de  io REDEVOERING. de volken, eerbied en hoogachting verdienen en verwerven. Die zelfde Wijsbegeerte, uit een ander cn Jeerftellig oogpunt befchouwd,moest zich derhalven ook in twee voornaame deelen onderfcheidcn, die onder de benaamingen van Natuurkennis en Zedekunde, een dubbel veld van befchouvving en beoeffening aan 's Menfchen geest aanboden en open fielden: terwijl een aangebooren trek naar meerder doorzicht en volkomenheid, niet naalaaten kon de zijne afgetrokkene gedagten van het zichtbaare tot het onzichtbaare, en van eene ftoffelijke waereld tot eene onhoffelijke, door bovennatuurkundige befpiegelingen, opteleiden; die wederom op haare beurt,het zedelijke aan het natuur, lijke verbindende , uit de onvermoeide naarfpooringen van het laatfte, en betrachting van het eerfte , de wenschlijkfte voordeden voor de faamenleeving doen voortvloeijen. Staat mij toe U. H. zulk eenen leidraad in dit mijn betoog te volgen, en uwe aandacht, in de eerfte plaats, langs den weg van algemeene Katuurbefchouwing, tot de bijzondere proefondervindelijke naarfpoonng opteleiden, en, bij het onvoldoende eener oppervlakkige kennis, de  REDEVOERING. n de voortreffelijkheid van redeneerend onderzoek, door eigen overtuiging, te doen opmerken. Bij eiken Hap, dien wij op dit Tooneel der waereld doen, worden wij verrukt door duizend wonderen en verfchijnfelen, die ons doen (til ftaan, onze gedachten bezig houden, en wel ras eene begeerte bij ons doen opkoomen om de oorzaaken en redenen dier gebeurtenisTen, cn vertooningen der gedaanfewisfelende Natuur van naderbij te kennen en te doorgronden. De Aarde, die wij.betreeden, en zonder onderrichting, voor de eerfte maal van ons leven opmerkend befchouwen, kan ons niet anders dan als eene wijduitgeftrekte hobbelige vlakte voorkomen; waar van wij dc verhevenheeden en laagtens Bergen en Daalen noemen, zonder derzelver ooirfprong en wording te bezeffen. De Gezichteinder verlengt zich meerder, namaate wij ons verbeelden den uiterften rand dier aardvlakte te naderen. De onmeetbaare waterplasfen en zeeën, die wij aldaar ontmoeten, doen ons vermoeden ook aan de overzijde derzelve wederom vastland te zullen vinden ;  12 REDEVOERING. den;en dit naar alie zijden onderftellende, worden wij daar door naauwiijks tot de gisfing gebragt, om ons de Aarde van eene niet onmogelijke klootswijze gedaante te verbeelden: waar van onze geest zich op het zelfde oogenblik w'enscht te kunnen verzeekeren, in twijfFel hangende, daar hij zich zulk een ontzachlijk gevaarte alsdan aan een enkel niet opgehangen , of door eene onzichtbaar* hand opgehouden, moet voorftcllen , waarvan hij het onbegrijplijke niet weet te verklaaren. Even onkundig zien wij den Hemel aan voor eenen gewelfden boog, of uitfpanfel, fchijnbaar het aard vlak aan allen kanten naderende, des daags met helder azuur bekleed, en des nachts bezaaid met een hcir van ontelbaare flonkerende lichten. Een vervvonderingswaardig onderfcheid doet ons eenige dier Starren op bepaalde afftanden van eikanderen, maarniet altoos aan het zelfde gedeelte des Hemels waarnccmen; wederom anderen, nog onbeftendiger, nu nabij deze, dan bij gene Saamenftanden, vinden; en hier door overgehaald worden, om eenige derzei ve voor vaste Starren te houden, en anderen, minder in getal, maar aanzienlijker in grootte en luister,  REDEVO ER I N G. Eer, dwadlende-te noemen: in onzeekerheid ondertusfchen , of wij ons , met onzen onderftelden Aardbol, door omwenteling beweegen, dan of het uitfpanfel met alle die Hemellichten om onze Aarde rondgedraaid en bewogen wordt. De afftand en het ledig ruim, het welk wij ons hier bij noodzaaklijk moeten verbeelden, zien wij van tijd tot tijd aangevuld met zagtelijk drijvende, of geweldig voortgedrevene, beddingen van verlichte of donkere Wolken, waar van wij het onbekend maakfel alleen afleiden uit de vloeibaare regmlruppelen, ligte fneeuwvlokken,-of . kille ijs- en //ageZklompjens, wier vorming, in het hooger luchtgewest, een raadfel blijft.. . :: Een gloeijeud morgenrood kondigt, aan de eene zijde van den uitgefpannen hemel,het rijzen der Zonne aan , die .na maate zij hooger tot haareri middag klimt,' des te meerder licht en warmte verfpreidt; waarnaa zij in gloed afneemende,. maar fchijnbaar. in grootte aanwinnende , aan het tegenövergefteld gedeelte des Hemels ondergaat en den avond aanbrengt, in haaren fchijnbaaren loop vervangen door een fchijf van bleeker licht, zonder ftraalfchieting; welke  H REDE VOERIN Ö. welke Maan men bij haare gedaantewisfelingen, de zilvere hoornen naar de eene of andere zijde, maar tot verwondering zelden, zoo ooit regt naar boven of onderen ziet fceeren. Van de onmeetbaare affianden dezer beide Hemelhcnten tot derzei ver grootte befluitende, en van hunne ronde fchijfvlakte, in vergelijking met onze Aarde , ook aan dezelve eene bolronde gedaante toekennende, ontftaat er geen geringe twijfeling, of ook dezen, de een om de andere worden bewogen. Nu eens wordt het oog van den befchouwer getroffen, door 't fchoon van eenen veel-kleurigen Boog, waarvan men, zonder uitlegging, alleen opmerkt, dat dezelve aan de rijzende of «aaiende Zon is tegenover geplaatst, en meest, al door regen wordt opgevolgd. Dan eens nadert een onverklaarbaar kegelof trechter-vormig verlengfel der Wolken het Aardrijk of water, en vormt eenen Hoos, die, al wat hij ontmoet, optrekt en voortwerpt. 8oo.'-o$'3fo.o? hfsjImtqv{*"• y*Yt' ü*»rf lïntti (in ' v Hier zijn het loeijende ftormen, van eenen onzichtbaaren, fnelbewoogen, en alles omverwerpenden luchtftroom en Windeni ginds, hoe-  REDEVOERING. ï$ hoekig uitgeflootene en verzengende blikfemftraalen, die van rollende of ratelende donderflagen en daveringen gevolgd worden ; daar beeft het Aardrijk onder onze voeten, of opent Kolken, die, met wijde monden, eenen ftroom van vuur en kooien braaken, bergen doen inftorten of lieden wegzinken : al het welke men , zonder natuurkennis , niet anders dan als tuchtigingen van een ftrafwaardig menschdom opmerkt: evengelijk het zeldfaam verfchijnfel eener Staartftar, of bloedkleurig Noorderlicht , den ongeöeffenden met angst en fchrik voor toekomende onheilen, als eene gewisfe voorfpelling, moet vervullen. Zo veel groote en voorönderftelde wentelende Hemellichten, nevens onze Aarde, vrijelijk en zonder ooit in aanraaking te komen, bewogen, maaken het algemeen JVaereldritim des te ontzachlijker; en de Mensch verliest zich met zijne gedachten in het zelve, bij het verdwijnen van het eerfte denkbeeld,het welk hij zich van eene Aardvlakte ,azuuren Hemel, en Stargewelf vormde. De zucht tot kennis en overdenking blijft echter bij hem voortduuren, terwijl het verftand naar alle kanten uitziet, om door vergelijking, toepasfing en gevolgtrekking, in die Natuurgeheimen doorte- drin-  16 REDEVOERING. dringen, tot het haar gelukt, door behulp der kunst hier in te flaagen. Dan, het is de Hemel en het heir der lichtende cn verlichte Bollen, welke laatfte eene gewaagde gisfing welligt even bewoond als de onze voorfteït, alleen niet, die opmerking en verwondering verdienen, en tot onderzoek en proefondervindelijke naarfpooring moeten aanzetten : neen, de Aarde, ons tot een verblijf gefchonken, biedt, van nader bij, eene eindelooze verfcheidenheid van voorwerpen aan 's Menfchen uitwendige zinnen en bevattincr aan. De voozefchors der Aarde, dien hij betreedt, ontdekt hem een onderfcheid van losfe aarde, korlig zand, vette klai, en harder oergronden, wier beftanddeelen en mengeling hem even onbekend zijn, als die der blinkende, vaste, of vloeibaare metaalen, die de vruchtbaare fchoot der Aarde, door behoefte of hebzucht omgewroet, oplevert. Hier ziet hij gekleurde vochten , tusfehen gedeelde langen van leiaarde opklimmen, en afbeeldfels - van boomwyze takverdeelingen overlaaten ; daar ontmoet hij de indrukfels van de  REDEVOERING. i? de geraamtens van planten en visfchen, of menigvuldige behuizingen van fchelpdieren , waarvan hij deredenen, en wijze van voortbrenging, in het hart der bergen, niet weet uittedenken. Een ander Nacuur-rijk biedt aan zijn befchouwend oog geen minder aangenaam en verrukkend gezicht van duizend wonderen. Eene ontelbaare rei van groeijende en groenende wezens, met hunne wortels in den vrucht* baaren grond vastgehecht, fchiet opwaards met fteng en takken, en ontwikkelt naa eikanderen een vrolijk loof, veelkleurige bloemen, zwellende vruchten en opgefloten zaaden, die, naa het barften der zaadhuizen, of met dezelve, door den vruchtbaaren grond op nieuw ontfangen en gekoesterd, de gedachten en foorten van Boomen, Heesters en Planten, op eene onbegrijplijke wijze doet voortduuren; terwijl de verwondering ces Befchouwers tot vefbaazing opklimt, wanneer hij ziet, hoe eenige dezer gering fchijnendc wezens , de zonderlingfte verfchijnfelen vertoonen , daar zij , op het aanraaken, de gevoelige bladen fchjjnen famentetrekken, aazende gekorvene diertjens tusfchen hunne bladen of bloemdeelen beknellen en gevangen houden, of leevendige en veel-: roetige bloemen draagen. 8 De  tZ REDEVOERING. De Aarde, met zo veel vruchtbaarheid en fchoon verfierd , levert, van eenen anderen kant , niet minder treffende toneelen. Het vaste land, door breede waterplasfin, van onpeilbaare diepte , in zo veel waereldftrooken gedeeld, fnelvlietende Rivieren, en woelende Meeren, leveren eene verfcheidenheid op, die, voor eenen oplettendcn, de oorzaaken der beweeging van elk golf jen merkwaardig maakt: terwijl hij met geen mindere verwondering ziet, hoe overftroomingen , door agtergelaaten flijk , aan dorre zandgronden vruchtbaarheid bijzetten. Elders ziet hij met bevreemding, de hoogfte bergtoppen met een altoosduurend fneeuw bedekt, daar zij, nader aan de zonne, haaren gloed des te fterker, na zijne gedachten , moesten ondervinden.. Nu eens ondervindt hij befmettende dampen, die uit moerasfige gronden oprijzen , in het duister van ontvlamming vergezeld, welke,als een dwaalend licht, den onkundigen fchrik aanbrengt. Dan weder ziet hij die zelfde uitwaasfemingen en dampen , die de aarde met hem als een wijduitgebreiden kring omgeeven, met nieuwe bekoeling gezuiverd, hem vrijer ademhaaiing en merkbaare verkwikking' aanbrengen ; waaromtrent hij geen minder belang heeft  REDEVOERING. 19 heeft den aart en de redenen, voor zijn leven en gezondheid, te kennen. Eene Dierlijke waereld, die, even zozeer als de planten, bij de welgefteldheid van zulk eenen dampkring belang heeft, doet zich aan 'sMenfchen befchouwing op, met geen minder verfchil van rangen, gedachten en foorten van bezielde wezens, en derzelver eigenfchap. pen en vermogens. Met meerder of minder zintuigen bedeeld, met traager of vlugger levenskracht en prikkelbaar gevoel befchonken, zijn de dierlijke wezens hem allen even opmerkingwaardig. Hij wenscht de geringde, en bijkans onzichtbaarc, waaraan hij toch ledemaaten ter beweeging aantreft , vergroot te leeren kennen. Onderfcheiden ligchaamsbeweegingen , die hem op derzelver werktuiglijk doch verborgen maakfel oplettend maaken; het onderfcheid van voedfelen, waardoor het dierlijk leven onderhouden wordt ; de voor het Oog verborgene en wonderbaare fpijsverteering en voeding ; het geheim der voort, teeling , • waar van hij niets anders dan de paaring en het baaren waarneemen kan ; de vernuftig fchijnende handelingen en bedrijven, of zogenoemde kunstdriften, en dierlijke neigingen , door werkfaamheeden opgevolgd; zijn B 2 zo  20 REDEVOERING. zo veele raadfelen en verborgenheeden , dia het menschlijk vernuft uitlokken, om zich op derzelver ontknooping en navorfching toeteleggen. De Mensch w,ordt eindelijk zelf het voorwerp zijner natuurbefchouwing. Met de volkomenfte dierlijke wezens vergeleeken, ondervindt hij, even als deze, een natuurlijken groei zijner ledenmaaten,en de volkomenfte beweeglijkheid derzelve, dezelfde raadfelachtige voeding, zintuiglijke gewaarwording, willekeurige beweeging , opwellende bloeddrift en neigingen. Inwendige zelfbewustheid , ontwikkelde denkkracht, cn redeneering aan fpraak verbonden, overtuigen echter zijnen geest van een verhevener beftaan, en invloed op het werktuiglijk ligchaam: terwijl deszelfs dierlijke huishouding uitwerkfelen en verfchijnfelen oplevert, die, buiten zijne kennis, en zender zijn gevoel, ook aan den wil niet onderworpen, van een ander levensbeginfel fchijnen aftehangen, en de menfchelijke natuur niet minder raadfelachtig maaken, dan al het voorgaande. Zijne beftemming voor eene , niet alleen dierlijke, maar redenlijke Samenwooning met zijn natuurgenooten; het gevoel zijner behoefte; het beproeven zijner krachten,en het gebruikmaaken van  REDEVOERING, at Tan natuurlijke voortbrengfelen, tot bereiking zijner oogmerken en vernuftige uitvindingen; oeffening en navolging, die hij van voorbeelden ontleent en verbeetert; deze zijn ongetwijfeld de aanleidende oorzaaken en omftandigheeden, die den grond der proefondervindelijke Natuurkennis gelegd hebben. De Landbouw, de Jagt en Visfcherij, werden de eerfte hulpmiddelen in den behoeftigen Natuurftaat , noodzaaklijk tot onderhoud van het leven, en om zich voedfel, dekfel en wapenen te bezorgen. Van de voldoening der behoefte, door overvloed tot weelde en pracht opklimmende, leggen zich ook de onbefchaafdite Natiën toe op eenvoudige fieraaden en kunstwerken, die 's menfchen natuurlijke gefchiktheid tot fchrandere uitvindingen kentekenen , en waartoe eene gezellige famenleeving onvermijdelijk moet medewerken. De onverzaadelijke zucht tot uitbreiding van den kring onzer bereikbaare kundigheeden , door vlijtiger nafpooringen , en op ondervinding gebouwde waarheedcn , waaraan de Eeuw, die wij beleeven, dien hoogen trap van Natuurkunde hééft te danken , bevordert dat opgaand licht van kennis, het welk alle nevelen van onkunde en vooröordeelen meerB 3 der  %% REDEVOERING. der en meerder doet opklaaren en verdwijn nen. Het voortreflijk nut eener beoeffening der proefondervindelijke Natuurkunde, moet dan ook terftond algemeene toeftemming verdienen ; het zij wij , door ondervinding , de voordeden daar van reeds hebben leeren kennen; of dat het onvoldoende eener enkeld oppervlakkige befchouwing, ons een verlangen naar meerder opheldering, onderrichting, en handleiding tot eigen onderzoek inboezemt : en het is op dezen grond, dat ik hoope , dat het den ervarenen Uwer, M. H., niet zal mishaagen, dat ik, ter bevordering der prijswaardige oogmerken, met deze Schouwplaats bedoeld, en ter aanmoediging van den weetlust van mingeoeffenden, in het tweede deel mijner Redevoering, van de eerfte beginfelen der Natuurkunde tot de toepasfing derzei ve op de daarmede naauwverbondene en verhevener Weetenfchappen opklimme; en bij het doorloopen van zulk een uitgeftrekt veld van befchouwirg, U aan uwe voorlang verkregene kundighecden, met eenig genoegen, kortelijk moge herinneren! De  EEDEVOERING. 23 De Natuuronderzoeker toetst, in de eerfte plaats , de algemeens eigenfchappen der Ligchaamen. De uitgebreidheid, en derzelver verfchiilende .afmeetingen , waarvan de gedaante afhangt, en die hem opleiden om den inhoud der Ligchaamen meetkundig te bereekenen; de logheid, die aan werkende krachten wederftand biedt, en, zoo zij niet overwonnen wordt, dezelve kan vernietigen; de beweegbaarheid, evenredig aan het logheid overwinnend vermogen; de deelbaarheid, waar door een Ligchaam niet in hoeveelheid verliest, maar m oppervlakte aanwint; de vormbaarheid , waar door het, onder andere omftandigheeden, eene andere gedaante kan aanneemen; de doordringbaarheid, die van het ijler weeffel en famenvoeging der eerfte beftanddeelen afhangt; en de zwaarte , die haaren grond in aantrekking en overwonnen tegenftand fchijnt te hebben, en waardoor een beweeglijker ligchaam door een minder beweeglijk wordt uit den weggeftooten: deze zijn zo veele algemeene hoedanigheeden der Ligchaamen, welker kennis den grond leggen moet tot verdere nafpooringen. Niet minder zijn het de bijzondere eigenfchappen , die wij voornaamlijk door verge, B 4 h'i'  24 REDEVOERING. lijking kennen leeren , en daarom betrekkelijk noemen kunnen ; zodaanige zijn de vastheid, in meerdere aanraaking en opëenpakking der declen gegrond; de vloeibaarheid, die over eikanderen beweeglijke en bolronde deeltjcns doet onderftellen ; de hardheid of zagtheid, die de indrukfelen eener werkende kracht behoudt, of weigert te ontfangen; de buigbaarheid en vatbaarheid voor famendrukking, als lijdende eigenfchappen , tegen werkfaame en zich herlïellende vêerkragt overgefteld ; het ver won dering waardige aantrekkende of afkeerige , waardoor gelijkfoortigc declen door verwandfchappen -tot eikanderen neigen , of daar en tegen ongelijkfoortige zich affiooten : en wat zal ik hier bijvoegen, ten aanzien der nog meer in het oog loopende betrekkelijke eigenfchappen van warmte en koude , droogte en vochtig-, doorfchijnend- en ondoorfchijnendheid, die, bij afwisfeling, in dezelfde ligchaamen plaats grijpende, ons van derzelver doordringbaarheid overtuigen. Het is deze overtuiging , die de natuurlijke ligchaamen, met des te meerder grond in vaste en vloeibaars doet onderfcheiden, en waaromtrent de proef, neemingen ons derzelver overeenkomst, of onderfcheidende kenmerken,onder 'toog brengen. De  REDEVOERING. 2$ De ongewoone Befchouwer, door deze eerfte beginfelen van naauwkeuriger onderzoek bekoord, volgt gereedlijk den wenk der natuurkunde , om ook op de veranderingen der Ligchaamen , en op de onveranderlijke wetten, na welke zij gefchieden, het oog te vestigen. Het geen eene algemeene en oppervlakkige befchouvving hem reeds in liet Geheelal deedt waarneemen , ziet hij nu nader op alle Ligchaamen afzonderlijk toegepast, door onderzoek verklaard, door proefneemingen beweczen, en wiskundig bcreekend. Plaats, beweeging en rust, ruimte , tijd en fnelheid, het onderfcheid van kragt en magt, van werking cn tegenwerking, trekken beurteling , of te famengenoomen , zijne aandagt, doen zijnen weedust toeneemen, en, bij elk verfchijnfel , reeds naar deszelfs betoog en proefondervindelijke bewijzen verlangen. Het onderfcheid van volftrekte en bctreklijke rust en bcweeging, te vooren door hem niet eens opgemerkt ; de ftreeklijn eens bewoogen Ligchaams, om welken hij nimmer gedacht hadt; het gelijkmaatige of ongelijkmaatige, de verhaasting of vertraaging der fnelheid , die hij nimmer van zulk een gewigt zou gehouden hebben: ziet hij nu aan als noodzaakelijkc vereischten, B 5 om  t6 REDEVOERING. om de zo enkelde, als famengeftelde beweegingen der ligchaamen, wel te leeren beöordeelen. Het is door de toepasfing dezer beweegkrachten , en het uitdenken van middelen, waardoor magt en last in evenwigt gebragt, en de laatfte door de eerfte op de gemaklijkfte wijze kan opgewoogen worden, dat de werktuigkunde de oplettenheid des Befchouwers gaande houdt, onder het bijwoonen van proefneemingen, met kunftig famengeftelde Ligchaamen. Onder de eenvoudigfte werktuigen, zijn het : dc waterpasfe Balans, die uit haar aspunt opgehangen , het evenwigt uitdrukt; de drieërleije Hefboow-en, waar van het rustlast- en magtpunt op de mogelijkfte wijze verplaatst worden; het Katrol, waaraan de magt in verfchillende ftrecklijnen kan werken; de Takel, uit meerder katrollen famengefteld, en waardoor ééne koord , over veele fchijven loopende, het gevvigt des lasts zeer gemaklijk overwint ; de Windas, mede gegrond op de werking der hefboomen; het hellend Vlak, zo gefchikt om zwaare ligchaamen door eene geringe magt te bcweegen; de Wig of Beitel, dat eenvoudig en gefchikt werktuig om den famenhang der deelen van vaste ligchaamen te overwin-  REDEVOERING. 27 winnen; De Schroef eindelijk, wier evenwijdige draad, in zijne omflingeringen om de fpil, met de langde- of fpanzijde van een' opgerolden regthoekigen driehoek kan worden vergeleeken: deze zijn zo veele eenvoudige beginfelen der meenigvuldige Rader- Uur- en Molenwerken, als het mensehlijk vernuft, tot nut der Samenleeving, voor de Zeevaart, Koophandel, Kunften en Fabrieken , heeft leeren uitdenken, en daaraan, van tijd tot tijd, meenigvuldige verbeeteringen toebrengen : gelijk bij voorbeeld tot het overwinnen van het grootfte hinder der beweeging, de wrijving der eikanderen raakende, meerdere of mindere ruwe oppervlakten. Van de befchouwing en proefondervindelijke betooging der drukkende magten, tot de niet minder opmerkingwaardige beweegingen der Ligchaamen door eene ingelijfde kracht veroorzaakt, overgaande, leert de ongeöeffende Befchouwer de redenen kennen der verfchijn* felen , die hij bij het daaien van Ligchaamen langs onderfcheidene kromme lijnen en roltrekken waarneemt; of bij de onderfcheidene fchommelingen der Slingers , omtrent den Evenaar, of nader bij de Waereldpoolen, van zo veel gewigts om den tijd aftemeeten, en de  2S REDEVOERING. de zwaartekracht te bepaalen. Nu eens zijn het de brandfnedige ftrecklijnen , van , onder verfchiiiende hoeken , voortgeworpene ligchaamen ; dan eens de aangetrokkene, middenpuntzoekende, of, langs den raaklijn der kringwijze beweeging , middenpuntvliedende krachten ; nu eens wederom de botfing, en de wetten, die zij volgt, bij vêerkrachtelooze en veerkrachtige ligchaamen; dan eens de wederomftuitende en terugkeerende beweegingen: die, voor een dóórdringend ver/land , eene geheele reeks van proefneemingen opleveren. De proefondervindelijke Natuurkunde heeft geen minder voordeel, boven de enkel oppervlakkige en algemeene Natuurkennis, ten aanzien der Vloeiftoffen. Het eerfte opmerkingwaardig verfchijnfel, dat zij leert kennen, is dat der deelbaarheid in kleinere en kleinere, ronde, en tot ineenvloeijing neigende vochtbolletjens: waar van ons de vermenging van ongelijkfoortige vochten, en de omloop van het bloed in de vinnen en ftaart der visfehen overtuigen. Van niet minder gewigt wordt de waterloop kun de bij het nafpooren der Vloeiftoffen , ten aanzien van derzelver zwaarte, druk-  REDEVOERING. 29 drukking , en opklimming tot gelijke hoogten in gemeenfchaphebbende vaten en buizen; maar vooral der zijdelijke persfingen op de wanden der vaten, en onderfcheidene fnelheid en hoeveelheid der vloeiftoffen door verfchillende openingen , en naar verfchillende beftuurde richtingen ; bij welke laatfte men eene onverwagte overeenkomst met de ftreeklijnen der voortgeworpene vaste ligchaamen waarneemt. De water vvèegku nde is het, die, door indompeling , de bijzondere digtheid en betrekkelijke zwaarte, zo wel als de redenen van het zinken of drijven, verklaart; ofte in de gemengde, zo vaste als vloeibaare ligchaamen, de hoeveelheid van elk der onderfcheidene mengfels aantoont en berekent ; terwijl de vernuftig uitgedachte waterweegkundige Balans, en Vochtmeeter , ons de vorderingen der Natuurkunde en verbeeteringen der Werktuigkunde bewijzen. Onder alle de vloeiftoffen is 'er ondertusfchen geen merkwaardiger, dan de Lucht. Hier leert ons de Natuurkunde terftond de eigenlijke zuivere Lucht, van den gemengden Dampkring onderfcheiden; de betrekkelijke zwaarte der  %ó REDEVOERING. der Lucht tot het water, ten minften als t tot iooo waardeeren, en daaruit haare ongemeene ijlheid, en onzichtbaare beftanddeelen beöordeelen. De van alle kanten op het Menschlijk Ligchaam aanpersfende kracht, die gelijk aan 20,000 ponden wordt gerekend; de persfing derzelve op andere ligchaamen , die door de vloeibaare kwik in glafen buizen wordt beweezen; haare merkwaardige famendrukbaare véerkracht, of die van, door warmte uitgezet, ijler en ligter te worden , en door koude weder intekrimpen ; de inmenging onder alle andere vloeiftolfen , ja het dóórdringen der luchtdeeltjens in de meeste vaste ligchaamen ; het verbaazend vermogen haarer ontwikkeling, en neiging tot ontfnapping uit de. zelve; maar tevens, het groot nut der Lucht voor de dierlijke ademhaaling , en groei der planten, tot vorming der geluiden, en onderhouding van vuur en licht : alle deze merkwaardige eigenfchappen der Lucht zijn het,die door de fchoonfte overtuigendfte proeven met de Luchtpomp en daar toe behoorende ftukken, verklaard en beweezen worden; en tot welke bewijzen ook de kunftige Windroers en Fonteinwerken behooren , terwijl het rijzen der Vuurpijlen , Luchtballen en Luchtbollen 'er door verklaard wordt. Alle  REDEVOERING. ftl , Alle deze treffende kunstvertooningen zijn echter verre af van voldoening te geeven aan den geest van onderzoek, die tot de oorzaakendier verfchijnfelen wenscht dóórtedringen; waarbij eene toevallige gelegenheid, met verftand aangegreepen, en met oordeel beftuurd, de Natuur dikwerf gelukkig doet verrasfchen en ontdekken. Zulk een toevallig waarneemen was dat der gis* tende vochten, en het ontfnappen van zichtbaare luchtbellen, welke lucht, in de bronwaters verder nagefpoord, en uit loogzoutige kalkaarde en zuur kunftig voortgebragt, onder den naam van vaste lucht, in ftaat bevonden werdt om vuur uittedooven , dieren te dooden , en planten te doen verwelken. Eene ontvlambaar e lucht, door ontbinding van ijzer en zinc in zeezout en verdund vitrioolzuur, of door middel van een fterkst vitrioolzuur uit den wijngeest, en weder door andere bewerking, uit het dieren- en planten-rijk voortgebragt, en voor de groeijende en bezielde wezens even nadeeb'g; eene , door ontbinding van metaalen in falpeterzuur, daaruit voortgebragte falpeterlucht, een bekwaamst middel om de meerder of mindere zuiverheid des Dampkrings te bepaalen; eene andere, van vuurftof beroofde of zuivers lucht.  32 REDEVOERING. lucht, uit metaalkalken door hette losgemaaktt en die men ook uit de falpeter en andere zelffiaudigbeeden kan bekomen , terwijl zij met de merkwaardige eigenfchap is begaafd , van noodzaaklijk te zijn ter onderhouding van het vuur, en voor het dierlijk leven, maar daarentegen fchadelijk voor den groei der planten: deze alle , maar niet minder de verfchillends vermengingen derzelve Luchten, leveren nieuwe verfchijnfelen op. Dus leeren zij ons, door vermenging van ontvlambaare en zuivere lucht, Water voortbrengen, te vooren voor eene hoofdftoffe gehouden. Nu eens , bij de overbrenging der lucht uit een vasten tot eenen vêerkrachtigen ftaat, dan eens, en nog fterkcr, bij de ontbinding uit dezen, tot eenen vêerkrachteloozen , de aanwezigheid van het lioofdftoflijk Vuur van naderbij kennen, en het zelve als de oorzaak der vcrfchillende luchtfoorten en van andere veerkrachtige ligchaamen aanmerken. Dezelaatfte algemeene hoofdftoffe vindt men in de Natuur onderfcheidcnlijk gewijzigd, en brengt , uit hoofde van dien , verfchillende verfchijnfelen voort , terwijl Licht en Vuur eikanderen in digtheid en fnelheid van ver* fpreiding overtreffen. Warmte , hitte en ont- vlam-  REDEVOERING. 33 vïamming zijn alleen trappen van dat zelfde alverteerend vermogen, in ftaat om vochten uittedampen, de aarde uittedroogen, en beurtelings, door vereeniging of oplosfmg en ontbinding van beftanddeelen, metaalen voorttebrengen, of tot kalken te veranderen. Hier klimt de Waarneemer op tofc de kennis der Zouten, die , na maate der meerdere of mindere inmenging dier zelfde hoofdftoffelijke vuur- en luchtbeginfelen, met opgeloste aarden waterdeelen vereenigd, eene ziltige, heete, wrange of knaagende fcherpte bekoomen, en den grond leggen tot eene zo merkwaardige verfcheidenheid van fmaaken der fchadelooz» of fchadelijke voedfelen en vergiften : waar van wij, door zintuiglijke aandoening der fijngevoelige Tong, verwittigd en gewaarfchouwd worden. Op gelijke wijze dringt het Scheikundig onderzoek dóór in de famenftelling der onderfcheidene Mijnjloffen. Men erkent dus in de Zwavel niet meer het vitrioolzuur, maar wel een beftanddeel van het zelve, het welk, in de vereeniging met de bafis der zuivere Lucht, het vitrioolzuur oplevert. De fcheikundige betrekkingen der verfchilleride zelfftandigheeC den  §4 REDEVOERING. den tot eikanderen, ontdekken hier een nieuw veld van befchouwingen: zodanig is de gewei» dige ontploffing van het Buskruid , welke tot verklaaring dient van de verbaazendeuitbarftingen der vuurfpuwende bergen , en daarmede verknochte fchrikbaarende aardbeevingen en inftortingen. Den fchoot der Aarde en Wateren omwroetende , ontdekte men, aan de meeste Zeeftrandcn, den opmerkingwaardigen Barnfteen, en, nader aan de Poolen, den Magneet, die, hoe zeer in gedaante en zelfftandigheid van eikanderen verfchillende, echter eene onderzoekwaardige overeenkomst van aantrekkend en af> flootend vermogen aanwijzen. Kan men niet ontveinzen, dat de Oudheid reeds eenige kennis aan deze beide voortbrengfelen der Natuur gehad hebbe , toen de eerstgenoemde brandbaare zwavelharst, of EleSirum, tot knoppen aan de rondgevoerde fpinrokken der Griekfche vrouwen diende, als om de afvliegende vlasvlokken weder aantetrekken; terwijl de andere veelvermogende fteen van Hercules, door aantrekking op het ijzer werkte : het is echter zedert laater tijden, en wel in onze dagen, dat men,door nader onderzoek, vergelijkingen toe-  REDEVOERING. % ioepasfing, ook hieromtrent de ontdekking van het groot Natuurgeheim , aangaande één algemeen beginfel van famenftelling, met fnelle fchreeden fchijnt te naderen. Van den Barnfteen immers, tot andere harstachtige Ligchaamen, met befchouwing en proefneemingen opklimmende, deedt men de bijkans ongelooflijke ontdekking , die thans alle Ligchaamen in twee rangen doet onderfcheiden; waarvan de ééne voor opwekking van een aantrekkend en afftootend vermogen , de andere alleen tot geleiding van deze opge wekte 3 ten onrecht genoemde, Barnftcenkracht, verftrekt. Het verwondere U niet, M. H., dat ik deze benaaming der electriciteit in onze taal liefst vermijde, ten einde mingeöeffenden niet in den waan te brengen, als of, in de famenftelling der Eleclrike ligchaamen , de zo bekende Barnfteen den grond en oorzaak dier verfchijnfelen uitmaakte. Neen , het is een veel eenvoudiger beginfel, en doordringende vloeiftof, of mogelijk eene wijziging van het Elementair vuur , welke zo wel aan den Barnfteen , als aan alle andere harst- en glasachtige ligchaamen , dat opvvekbaar verC a mo-  3* REDEVOERING. mogen bijzet ; en door ophooping of berooving het zogenoemd plus en minus voortbrengt, het welk zich altoos in evenwigt zoekt te herftellen, en, door tusfchenkomst van geleidende ligchaamen , van het ééne vatbaare ligchaam tot het andere overgaat; maar daarenboven , opgehoopt zijnde , duidelijk bewijst licht en ontvlamming voorttebrengen , en, door uitzetting en prikkeling der vaste deelen, de doorvloeijing der vochten, en het leven en den groei van dieren en planten te bewerken. Wie wordt niet overtuigd , door de gelijkheid der verfchijnfelen , dat deze veelvermogende Eleftrifche vloeiftof met het hoofdItoflijk Vuur overeenkomst heeft, daar het dezelfde uitwerkingen op brandbaare en fmeltbaare ligchaamen oeffent, en metaalen tot kalk verandert? ja wat meer is, boven allen tegenfpraak, door proeven met den Vlieger genomen, bewijst dat het dezelfde vloeiftof is die den Blikfem voortbrengt, en door de plotfelijke vanëenfcheiding en als trillende beweeging der tegenftandbiedende luchtdeelen van den dampkring, den Donder ten gevolge heeft; waartegen het menschlijk vernuft, door kunftige Geleiders,ons in zeekerheid ftelt,en door een dusdaanige gemakhjke afleiding der Eleftrifche ftoffe uit den dampkring , ons en onze Schee-  REDEVOERING. 37 Scheepen en Gebouwen voor deszelfs vernielende uitwerkingen beveiligt. Vergun mij , M. H. , eer ik hier van afftappe , uwe aandacht nog voor een oogenbük te bepaalen tot het befchouwen der Verhevelingen , die aan den famenloop moeten worden toegefchreeven dezer eleftrifche Vloeiftcuv en onderfcheidene Luchtfoorten : wanneer de uitwaasfemingen en dampen van het aardrijk en water in den dampkring opgeklommen , in het hoogere luchtgewest ontbonden, door nadere verwandfchappen aangetrokken en hereenigd; op onderfcheidene tijden , en onder verfchillende omftandigheedcn, door hette uitgezet, of door koude inééngedrongen, nu eens met minder geweld, na maate der minder tegenftandbiedende laagere Luchtbeddingen , dan eens met eene verfoeide beweegkracht, gelijk aan die van alle vallende ligchaamen, onder de gedaante eener dunne ftofregen of wolkbreuk , ligte fneeuwvlokken of verpletterende hagelfteenen , of onder die van dwarl- en ftormwinden of onw^ersbuijen, losbarften en zich ontlaaden. Het proefondervindelijk kunstvermogen, hoe zeer het eene befchuldiging fchijnt te verdienen, van meer en meer faraengefteld te worden in zijne werkC 3 tui-  38 REDEVOERING. tuigen , verdient veel eer den lof , aan ós werking der Natuur des te nader bij te komen, cn hoop te geeven op nog gewigtiger ontdekkingen , dan waaromtrent men reeds, door de vergevorderde Lucht- en Vuurkennis, zo gelukkig geweest is. 'Er zijn daarenboven duizende van kleine omftandigheeden , betreklijk tot het Huishoudelijke , en voor de Fabrieken , die uit'de zelfde grondbeginfelen kunnen verklaard worden, en van welken het te wenfchen is, dat ze U door dezelfde kundige hand, die 'er reeds een begin van maakte, verder, aan deze plaats, medegedeeld mogen worden.. Het is aan geene mindere vorderingen in Natuurkennis, dat men ook de ontdekking verfchuldigd is, van de verwonderingwaardige en onbegrijpelijke Zeilfteenkracht, aan eene met het hoofdftoffelijk vuur, of Ele&rifche vloeiftof, overeenkomftige oorzaak en grondbeginfel te mogen toefchrijven; daar herhaalde proefneemingen beweezen hebben, dat men door electrieke ontlaadingen in ftaat is ijzeren ftaven met magneetkracht te begaaven , of ten minften, zoo die daar in reeds vooraf aanweezig moet onderfteld worden, dezelve te kunnen opwek» ken  REDEVOERING. s> ken en in werking brengen. Hoe veele nuttige en verrukkende proeven met dezen zonderlingen fteen en zeilfteenkracht kunnen ge. nomen of daar uit afgeleid worden, betreklijk vooral tot de Compasnaalden, zal ook bij andere gelegenheeden , aan deze plaats, uwe aandacht met genoegen kunnen bezig houden. Onder de verfchijnfelen die dc Zeilfteenkracht van de Electriciteit en andere voortbrengfelen van het Elementair vuur onderfcheiden, behoort vooral, dat zich deszelfs uitvloeifels niet, dan door de hoogwijze verfpreiding van het ftaalvijlfel, onder eene zichtbaare gedaante vertoonen ; terwijl de overige zich doen onderkennen door een helder, glanfig, golvend of ftraalfchietend licht, het welk, van de verlichte voorwerpen teruggekaatst, ons Oog treft; van welk aandoenlijk zintuig de omgekeerde beeltenisfen der voorwerpen, zich, op eenen door ontleedkunst verklaarbaaren grond, regt aan onzen geest vertegenwoordigen : en zie hier, M. H., ons geheel ongemerkt overgebragt tot de gezichtkunde, die geenzins het minfte deel der proefondervindelijke Natuurkunde uitmaakt. Het fpiegelend vlak der ftroomen, eene C 4 door-  40 REDEVOERING. doorfchijnende en vergrootende vochtdruppel, het kristal, en glasvocht uit het oog der dieren, veelgedaantige bergkristallen en hoekige ijsfchotfen, gaven welligt de eerfte aanleiding tot de uitvinding van onderfcheidene bolle en holle glafen, veelkleurige kantzuilen, en welke de kunftige werktuigen zijn mogen, die ter vergrooting der kleinfte voorwerpen, ter aanhaaling der verstafftaande Hemellichten, ter naarfpooring der kleuren , en wat dies meer is, uitgevonden en van tijd tot tijd verbeterd werden. Het voor een ongeöeffend Befchouwer ongeloofbaar onderfcheid van evenwijdige , famenkomende of vanè'enwijkende tichtftraaien , met derzelver verfpreiding en terugwerping, van cn naar ijder lichtend of verlicht punt, of het welk zich onder deszelfs bereik bevindt, wordt door de proefneemende Gezichtkunde onwederleglijk en overtuigend bewezen; terwijl de fnelheid van het licht, welke die van eenige andere vloeiftof, ja der Ele&riciteit overtreft, naauwkeurig en ■ wiskundig berekend, den geoeffenden Natuuronderzoeker niet minder dan eenen onërvarenen doet verbaast ftaan.  REDEVOERING. 41 Dé spiecelkunde is het, die de onderfcheidene uitwerking van effene, bolle of holle , gepolijste metaalen of glafen oppervlakten aanwijst en verklaart; terwijl de zogenoemde straalbreekkunde de grondbeginfelen leert, op welken eene der gelukkiglte ontdekkingen gegrond is, die naamelijk, van een ongekleurden lichtftraal, door behulp eener glafen kantzuil, in zeven andere gekleurde te fcheiden, en bij deze verwonderingwaardige kleurfchildering optemerken , hoe een drietal derzelven vast en beftendig is, en de overgangen en famenfmeltingen daarvan de vier overige voortbrengen. Onder de alleröpmerkingwaardigfte verfchijnfelen hier bij is mogelijk dit te rekenen, dat deze verfchillende Kleuren, door onderfcheidene kantzuilen opgevangen, en op ééne vlakte famengebragt, aldaar niet zulk een lichtend wit, gelijk men onderftelt, maar eenen veelkleurigen nevel vertoonen, die, van ter zijden gezien, klaar bewijst dat de ftraalkleuren, tot op onderfcheiden afftanden van dat zelfde vlak, teruggeworpen worden. Het zijn deze ftraalbreekkundige proefneemingen, die het maakfel van den veelkleurigen C 5 2?*.  4<*> REDEVOERING. Regenboog zo overreedend ophelderen; of. fchoon zij minder voldoen om de kleurfchakeeringen op dieren , planten en ertfen te verklaaren, waaromtrent de Natuurkunde, ten zij ik mij bedriege , van eenen anderen kant eene beetere opheldering te verwagten heeft, daar het reeds overtuigend bewezen is, hoe licht en warmte , en dus de Vuurftof, niet alleen op den weeligen groei, maar ook op het oogverkwikkend groen der planten , invloed hebben ; en de fcheikundige vermenging van heldere vochten kleuren oplevert , die, aan geen verfchil van oppervlakte toetefchrijven, door nieuwe bijmengingen wederom verdwijnen , en in een helder ongekleurd vocht onzichtbaar worden, 'Er fchiet mij nog over , met een enkel woord te gewagen van die merkwaardige golvende beweeging des Luchtftrooms van den Dampkring, die door het Gehoor opgevangen, ons een geheel ander foort van gewaarwording van ligchaamlijke eigenfchappen doet verneemen, en ons van den afftand der voorwerpen zo wel , als van derzelver meer of minder klinkende of doffe toonen verwittigt, den ftem met welluidenheid leert buigen, en door den zang alleen,of aan fpeeltuigen gepaard,het gei noe-  REDEVOERIN G. noegen van het gezellig famenleeven vermeerdert. De Natuurkunde verklaart hier wederom menig, anderzins onbegrijpelijk, verfchijnfel; terwijl het de ontleedkunst is, die ten aanzien van dit zintuig niet minder kunftig dan dat van 't oog, en der overige, de proefondervindelijke naarfpooringen en vertoonin» gen kan bevestigen. Met zulk een voorraad van nieuwe en be* komene kundigheeden verrijkt , met zo veel hulpmiddelen en kunftig uitgedachte werktuigen ter verfterking zijner zintuiglijke vermogens gewapend , door wiskundige en beredeneerde opklimming van de eene ontdekte en bevestigde waarheid tot de andere voortftreevende, befchouwt onze eerfte gefchetfte oppervlakkige Waarneemer nu de Natuur met een geheel ander Oog, dan te vooren. Nu verzeekert hij zich , als wel onderwezen Natuurkenner en Starrekundige , dat het ruim Heelal een oneindig getal zonneftelfels bevat, en ijder vaste Star voor het blaakend en koesterend middenpunt van elk derzelve moet gehouden worden. Nu erkent hij de Zon, die hem beftraalt, voor de hoofdplaneet van het waereldftelfel, waartoe ook hij behoort; maar in  44 REDEVOERING. in plaatfe van aan haar eene wenteling ora zij. nen Aardbol toetefchrijven , of haar in het middenpunt van evenwijdige kringen te plaatfen, ftelt hij haar in het eene brandpunt van langronde loopbaanen, waar in de Dwaalftarren zich nu eens in het naaste, dan weder in het verfte punt bevinden , en met verfchillende fnelheid bewcegen. De Aarde in een dergelijken dubbel eivormigen loopkring om deze, en te gelijk om haaren as wentelende, door middenpunttrekkendeen vliedende kracht , in den raaklijn voortgedreven, en tevens door de Zon aangetrokken ziende, waagt hij het aan die zelfde ingelegde beginfelen van aantrekking der poolen naar haar eigen middenpunt, met uitzetting omtrent haaren evenaar , door geftadige omwenteling bevorderd, de knolronde gedaante afteleiden; terwijl óeMaan mede omgevoerd,beh,alven haare eigene wenteling en golvende beweeging, wederom door het zelfde aantrekkend vermogen, even gelijk de zon, of gelijktijdig met dezelve, op het getij der wateren werkt. Het vergelijkend Natuuronderzoek overtuigt hem echter, dat niet altoos dezelfde oorzaaken dezelfde verfchijnfelen en uitwer- felen  REDEVOERING. 4S felen voortbrengen. Die van het ontdaan der Bergen , bij voorbeeld, kan nu eens een zondvloed en overftroomingen zijn, dan eens uitbarfting van onderaardsch vuur, met geweldige braaking van metaaldroesfem; daar de Natuur elders bewijzen oplevert, dat de beftanddeelen der Bergen een korlige granietfteen zijn , die voor de oorfpronglijke aarde fchijnt te moeten gehouden worden ; terwijl weder op andere plaatfen alle deze oorzaaken, tot dezelfde uitkomst, kunnen famenloopen. Op dezelfde te vooren bijgebragte werktuiglijke , waterloop- en fcheikundige gronden , toegepast op alle vaste deelen, gemeenfchaphebbende cellen, holle buizen en bevatte vloeiftoffen, dringen wij door in de verborgenheeden der Plantkennis , om het maakfel den groei, bloei en voortduuring der geflagten te verklaaren, en van de ontleding derzelve , tot die der dierlijke wezens en het ligchaamsmaakfel van den Mensch opteklimmen. Dan, waar zoude ik beginnen, waar eindigen, M, H. indien ik, ook omtrent deze takken der proefondervindelijke Natuurkunde, in bijzonderheeden wilde uitwijden , of flegts de merkwaardigfte voorbeelden aanvoeren, die ik zoude kunnen bijbrengen? Ik  45 REDEVOERING. Ik verzwijg tevens de naamen van zo Veele boven mijne loflpraak verheven groote Manïien, die het licht der Natuurkunde eerst ontftooken, van tijd tot tijd aangevuurd hebben, of het zelve nog op heden aankweeken, en op alle andere Weetenfchappen toepasfen. Ik verzwijg die eerbiedwekkende Naamen met opzet , nadien de verdienden dezer beroemdfte Natuurkundigen, zo uitheemfche als onder onze Landgenooten, door mijnen veelgeachten Ambtgenoot, bij de algemeene Inwijding van dit Gebouw en der Muziekzaal, zijn vermeld geworden. Ik verzwijg die echter voornaamelijk, om niet aan de nederigheid te mishaagen, Of het zedig gelaat te doen bloozen van zo Veele vcrdienftc-Iijke Leden dezer Maatfchappij en van dit Departement , die, door hunnen overmoeiden en voorbeeldigen arbeid, zo veel tot algemeen nut en luister van dezelve toebrengen, als zij, door hunne uitgegcevene fchriften, bij de geleerde waereld hoogagting, roem, en eereprijzen behaalden , en waardig waren tevens door mij genoemd te worden. Maar zal ik wel noodig hebben M. H., hier veel meer bij te voegen, om U van het voortreflijk nut eener beoefening der proefondervindelijke Natuurkunde te overtuigen? Het  REDEVOERING. 47 Het is deze vergevorderde Weetenfchap, die ons verftand verlicht, ons oordeel fcherpt, ons geheugen verrijkt, en onze zucht naar volkomenheid met de leevendigfte aandoening opwakkert; het is die zelfde Weetenfchap, die ons de Natuur op haare regte waarde doet fchatten, en een fpoorflag wordt, ter befchouwinge van gewigtiger onderwerpen van bevlijtiging en betrachting. De natuur is voor het oog des onbevooröordeelden en naadenkenden onderzoekers niet dezelfde, als voor den halven Wijsgeer, Dichter, en Schilder of Beeldhouwkunftenaar. De laatstgenoemden kunnen zich haar niet anders , dan onder de zinnebeeldige gedaante eener vruchtbaare Moeder met een veelvoudigen boezem voorftellen, onder welke perfoonsverbeelding onkunde en bijgeloof haar, hoe mismaakt ook, als eene Godheid aanbaden. De Wijsgeer die, wars van zulk een harsfenfchim, in haar niet dan een verband en beurtelingfche opvolging van oorzaaken en uitwerkfelen, die eikanderen wedervoortbrengcn, befchouwt, vervalt, door afgetrokkene verbeelding, ligtelijk tot gee'ne mindere dwaaling, wanneer hij de Natuur voor niet anders houdt, dan eene toevallige wording der dingen , en fa.  4H REDEVOERING. famenkomst van beftanddeelen in even toevat]ige richtingen bewogen. De onbevooroordeelde Natuuronderzoeker, zoo hij flegts éénmaal met oplettenheid het Geheelal als een éénig voortduurend kunstwerk befchouwt, en de orde, onmogelijk door toeval voortgebragt, erkennen wil, wordt tegens dank gedreven, om eenen eeuwigen Oorzaak en Maaker te eerbiedigen, wiens noodzaakelijk aanweezen, buiten het gefchapene, en overaltegenwoordigheid , zonder ingefloten te zijn, eene ondoorgrondelijke verborgenheid blijft; wiens invloed , den Heidenfchen Wijsgeeren niet onbekend, door hen ziel der waereld genoemd werdt, terwijl het denkbeeld van eene Voorzienigheid, den meer verlichten Christen de onzichtbaare tegenwoordigheid van zulk een Opperwezen aanduidt en bevestigt; daar de Natuur niet dan voor eene verfchiilend gewijzigde , den fchepfelen ingelegde en werkende kracht, aan het beftuur der Voorzienig, heid onderworpen, verdient gehouden te worden. Het kan hierom , ten zij ik mij bedriege, voor eenen mingeöeffenden misleidend worden , bij proefondervindelijk onderzoek alle de  REDEVOERING. 49 de voorkomende verfchijnfelen, en naagefpoorde oorzaaken aan de Natuur, en dus, zoo men deze niet voor eene ingelegde kragt en werk der Godheid houdt, aan het blind Geval toetefchrijven: waardoor de Natuurkunde de gevaarlijkfte weetenfchap zoude worden, en, in plaatfe van aanprijzing, de billijkfte verachting verdienen, om dat zij dus alle zedelijke en godsdienftige beginfelen kan ondermijnen, die zich niet alleen met voordeel aan haar verbinden kunnen, maar uit welk verband van kundigheeden en pligtbetrachtingen, gelijk ik te vooren beweerde , de wenschlijkfte voordeden voor de menfchelijke famenleeving kunnen en moeten voortvloeijen. Naauwlijks immers keert de Mensch van zijne befchouwende en proefondervindelijke Natuurkennis , bij de vergelijking en toepasfing van het aldaar waargenoomene op zijn eigen Ligchaams-mtekfcl, in zijnen boezem te rug, om het oog van aandacht op de vermogens van zijn Geest te vestigen, en op zijne beftemming, en betrekkingen tot dat zelfde weldaadig Opperwezen, tot zijne meerder of minder bedeelde Natuurgenooten, of tot zich zel'ven en de banden van het bloed, maagfchap, famenleeving en levensftand terugtedenken; D of,  50 REDEVOERING, of, indien hij anders vatbaar is, om ook in de zedelijke waercld orde en bertemming als fchcppingsöogmerken te erkennen, en daar uit tot het beftaan en den wil van dien zelfden god, dien hem de Natuur predikt, te befluiten; of hij moet zich door eene drift bezield gevoelen, om ook aldaar, zo wel als in het ftoflijk Heelal , de wegen van Wijsheid en Goedheid naatefpooren, zijne pligten te leeren kennen , en met bereidwilligheid tot derzelver vervulling gedreven te worden; waar bij zijn Zedelijk gevoel, als een redenlijke Natuurdrift, en het Geweeten, aan zijnen boezem alleen eigen, hem ten prikkel worden, om zich zo wel der deugd als der kennis toetewijden, en onder voorlichting eener beetere Zedekunde, dan die der Heidenen, zijn tijdelijk en eeuwig geluk te behartigen, Zoude ik kunnen of durven twijffelen , M. H., of Gij, als Leden dezer Maatfchappij, en onder zulk eene Zinfpreuk vereenigd , met mij in zulk een verband van Kennis en Deugd, en tevens van Geluk en Verdienden zoudt willen toeftemmen : of zoude men daarentegen moeten gelooven, dat het bedoeld geluk hier niet anders dan zinnelijke genoegens en tijdkorting, verdienjlen niet dan ijdele ver-  REDEVOERING. st vertooning, of geheim zelfbelang en zucht om zich boven anderen te verheffen, zijn zouden? Neen, wie deze Maatfchappij, en haare verdienftelijke Leden, uit zulk een oogpunt wilde befchouwen, waar toe Laster en Afgunst alleen in ftaat zijn , zoude haar te veel beleedigen, en onwaardig zijn om hier toegang te, vinden. Een weetlievend Natuurbefchouwer en waar Wijsbegeerige , van zagtcn aart en bedaarde zinnen , en die zich niet op de fterkte van zijnen Geest alleen verlaat, zal , aan deze plaats, telkens eene nieuwe gelegenheid vinden, om zich te overtuigen, dit het nuttigs en genoeglijke zich op eene voordeelige wijze kunnen paaren; terwijl de kundige proefoeemingen, die tot oog- en geestvcrlustiging dienen , tevens niet dan ingelegde kragten en eigenaartige uitwerkingen der gefchapene dingen voordellen; om ons, bij ons zeiven, tot verhevener gedagten en befpiegelingen opteleiden. Indien het ondertusfehen even onwederfpreeklijk is, dat geene geboorte en het af- • dammen van de edelde en aanzienlijkde gedagten, noch het bezit van fchatten en rijkD 2 dom-  52 REDEVOERING. dommeri, die zo vaak tot trotschheid, waan, liefdeloosheid en verkwisting doen neigen; maar de vlijtige navolging van voorouderlijke deugden , kundigheeden en werkfaamheid, die altoos, vooral in ons Vaderland, in vroegere dagen welvaart , zegen en genoegen aanbragten , ook nog aanfpraak kunnen doen maaken op de agting onzer tijdgenooten en naakomelingen ; welk eene drangreden wordt dit niet voor alle de Leden dezer Maat. fchappij, om inzonderheid dezen nutbedoelenden Schouwburg , vóór alle anderen , vlijtig te bezoeken! Gelukkige! driewerf gelukkige Maatfchappij f indien wij allen , als waardige Leden, uwen waaren toem , de bevordering van het algemeen geluk, niet minder dan uwe voortduuring, door onze werkfaamheeden zowel , als door onze wenfehen en onderfteuning, fchraagen cn behartigen! Gelukkige! driewerf gelukkige Leden van dit Genootfchap, en inzonderheid van dit Departement ! indien Gij zulke prijswaardige oogmerken bereikt, en in dien roem, waar toe Gij hier het uwetoebragt, deelende, uwe geöorlofde Eigenliefde en aanmoedigende Eerzucht,  REDEVOERING. 55 zucht, zonder verhovaardiging, geftreeld vindt door het onlaakbaar gevoel, van eenige verdienften te bezitten. Ik, voor mij, zal mij tot geluk en eere rekenen, hier toe te mogen medewerken, indien ook deze mijne Redevoering , ter inwijding van deze Gehoorzaal, uwe goedkeuring, en mijn betoog en wenfchen uwe toeftcmming verdienen: maar niet minder, indien die zelfde Rei van Kunftenaars , die ons , bij onze intrede in deze Schouwplaats, op een zo keurig Muziek, dooreen beroemd Meester voor deze plegtigheid opgefteld, en onder zijn opzicht uitgevoerd, onthaalde, ook thans, daar ik eindige , mijne voordragt met juichende toonen zal willen vervangen 1   Bij de Drukkers dezes is mede te bekomen: a. eonn Descriptio Thcfauri osfium morboforum floviani, 40. . . ƒ 2 : 16 : — Tabula: osfium morboforum, prscipue Thefauri Hoviani. fol, iil fasciculi s 13 : ij : Catechismus der Weetenfchappen. fchoone Kunften en fraaije Letteren, volgends het plan van den beroemden Baron van Bielfeld, uit verfcheidene Schrijvers famengefteld en mee fraaije kunstplaaten en afgezette figuuren verfierd, opgedraagen aan de Maatfchappijë f e l i x m e r i t i s , zes Uitgaven in 8". , . » 12 : 10 : — Verhandelingen voorgelcezen in het Departement: des Koophandels van de Maatfchappijë felix mer'itis, onder den tijtel van Vaderlandsch Kabinet van Koophandel, Zeevaart, Landbouw, Fabrieken,Traficquen enz., bijeenverzameld door g. brender h brand is, drie deelen ia 8°. met plaaten . . « 3 : 12 : —. nieuwen huizen M. D. De Mensch , LicrzanS • , . . - : 6 : — Ver-  Verhandelingen voorgcleczen in het Departement der Letterkunde: De verfcheidene Tijdperken des menfchelijken Levens, in zes Redevoeringen, als: over de Ge* boorte , Kindsheid, Jongelingfchnp, Manlijken Ouderdom , Grijsheiden Dood, 8°. ƒ i : 16 : — Verhandeling over den Lach cn het Lachwekkende; waar in de eigenfehap van den Lach en de middelen, waardoor de fchoone Kunften denzelven opwekken onderzogc worden . * 1 : — : — Verhandeling over de Fortuin , waar in naagefpeurd worde wat de Ouden onder het denkbeeld der Fortuin verftonden, en in hoe verre de Leere des Noodlots zig van ouds over de geheele aarde vcrfpreid heeft, en flegts onder verfchillende benaamingen verborgen is . * — : 16: — Zede en Dichtlicvende Mengelingen , opgedragen aan de Maatfchappijë' felix me rit is, waar agter Lijkzang op Adonis, na her Griekfchc van BiON van Smyrna , met ophelderende aantekeningen . . . s 1 : j : —