REIS DOOR DE OOSTINDIËN.   REIS DOOR MADAGASCAR EN DE OOSTINDIËN. DOOR DEN HEER, ROCHON, lid van dc Academieè'n der Wetenfchappen van Parijs en Petersburg,Sterrekundige van de Franfche Zeemagt.Op» , zigter van het Natuurkundig Kabinet des Konings van Frankrijk, enz. Uit het Fransch vertaald. Te DORDRECHT, Bij DE LEEUW en KRAP. mdccxciii.   I N H O Ü D VAN HET WERK. Inleiding, behelzende eene befchrijving van de oude zeevaart door de Aziatifehe Zeeën; betrekking tusfchea Madagascar en de eilanden van Frankrijk en Bourbon; befchrijving van de twee laatfte; brandende berg op het eiland van Bourbon; lotgevallen der volkplantingen op deze eilanden ; bericht van de orkaanen welke op het eiland van Frankrijk woeden, en voorzorgen tegen derzelver verwoestingen te nemen; tegenwoordige ftaat van dit eiland enz. . , bladz. i—-xlvüj» Befchrijving van het eiland Madagascar in 't gemeen. . . r _» 3J; ' van het zuidelijk gedeelte dezes eilands. . . Z2—i^ *— van het noordoostelijk gedeelte van 't zelve. . 135—231 Aanmerkingen over het noordelijk gedeelte tan Madagascar. , «32—244 Be*  * : r tf 2r o u v. Befchrijving van verfcheiden Boomen en Heestergewasfen, die in het Noordelijke gedeelte van Madagascar groeijen, en--door- den fchrijver op het eiland van Frankrijk gebragt zijn. . . bladz. Befchrijving van Cochinchina. # BijvoQgfel tot de Indifche Planten.- ; . Befchrijving van deuf kokosboom bebouwd, maar de kust was vischrijk, en het land overdekt met fchildpadden van eene buitengewoone grootte. In den eerften tijd leefden de colonisten van visfchen, fchildpadden , rijst, aardappelen en eene zekere indiaanfche broodplant (*). Zij hadden onderling het gebruik van rundvleesch verboden, om dat zij het grootfte belang in hec behoud van hunne kleine kudde hadden. Toen het jaargetijde gunftig werd, plantte men 'er fuiker-rotting, en men zaaide 'er graanen. De eerfte inoogftingen gingen de verwagting te boven, en weldra was het goe4 gevolg der volkplanting niet meer twijffelr ach- f*) Tgname.  INLEIDING. xt «chtig. Het leven der oude Aartsvaderen leverd geen waarachtiger tafereel van geluk, altijd onaffcheidelijk aan den mensch, wan. neer hij den ftaat der natuur herneemd, en leefd onder eenen gunftigen hemel, in onfchuld en werkzaamheid. De bewooners van Bourbon gebruikten den fuiker-rotting om een gistend likeur te maken. De eilanders van Madagascar hadden hen het bereiden van dezen drank geleerd , die, mijns bedunkens, de voorkeur verdiend boven de goede Cijder van Normandie. Het is jammer dat een likeur,zo nuttig,niet langer dan vier en twintig uuren na de uitgisting kan duuren. De kleine kudde hoorn- en wolvee, van Madagascar na Bourbon gebragt, verre van 'er te verminderen, nam op dezen nieuwen grond weldra in talrijkheid aanmerklijk toe. Deze dieren vonden in de bosfchen, waarmede het eiland bedekt is, fmaaklijke, voedzaame en gezonde kruiden, terwijl zij in de lütgeftrekte weiden genoeglijk graasden. Toen de|bewooners van Bourbon zeker waren van hun  Xtz INLEIDING. hun onderhoud, door een goeden landbouw, de hoofdbron en de medgezel van alle rijkdommen , bedachten zij dat de Koffij, in vervolg van tijd, tusfchen hun eiland en Europa een tak van handel konde worden; zij deden in 1718 van Mokka en Oudan jonge planten van Koffijboomen komen. De eilanders bedrogen zich niet in hunne verwagting. Deze fpruiten, met zorg geplant en met vlijt aangekweekt, gaven in weinig jaaren eenen rijkdom van deze vrugt; en het eiland Bourbon werd voor de Oostindifche Maatfchappij eene aanmerklijke handelplaats. Terwijl de kleine franfche vólkplanting op het eiland Bourbon dus in voorfpoedtoenam, was die der Hollanders, op het eiland van Frankrijk gefticht, in kommer en kwijning. Het is mij onbekend waarom de Hollanders zich in dit eiland, dat zij Mauritius noemden, nedergezet hebben. Ik weet alleenlijk dat zij 'er zich beklaagden over het ongemak dat hen de muizen en ratten aandeden. Zij kozen in 1712 de partij van deze geheele volkplanting op het eiland Mauritius te ontruimen,  INLEIDING. tm men, om zich aan de Kaap der goede Hoop te; vestigen. MeiV, begrijpt iigtlijk, hoe verre eene groote ftichting aan het vaste land te verkiezen is boven een kleih afgelegen eiland. De bewooners van Bourbon zagen zonder verdriet het vertrek der Hóllanderen; — zij namen het befluit de ledige plaatfen van deze bezitting te vervullen. Het eiland van Frankrijk heeft twee goede havens; het is niet verder dan 34 mijlen van dat van Bourbon; de lucht is 'er gezond; het is wel minder vrugtbaar fen van minder uitgeftrektheid dan dat van Bourbon , maar deze nadeelen worden vergoed door zijne havens, en om dat het boven den wind legd. De Franfche Indifche Maatfchappij nam in 1734 het befluit om 'er aanmerklijke bezittingen aan te leggen; de zorg hier over werd toebetrouwd aan den beroemden Mahé de Ia Bourdonnaïs. La Bourdonnais, geboren om menfehen te bevelen , dewijl hij wist, en hen te leeren kennen, en zich te doen gehoorzamen, ftevende naar deze afgelegen landftreeken, alwaar hij een zo goed beftuur- der,  xiv INLEIDING* der, als op de reis een handig zeeman was. Men is aan hem, en aan niemand anders, de hospitalen, de bruggen en de magazijnen verfchuldigd. Kortom,al het nuttige, wat nog heden ten dage beitaat, is het werk van dezen te recht beroemden man: la Bourdonnais had genoegzaam uitgeftrekte kundigheden in die werktuiglijke wetenfchappen, welke het meeste tot onze behoeften van dienst zijn. Dikwerf zag men hem, bij het opkomen van den dageraad j aan het hoofd der arbeiders, met den kruiwagen rijden, het truweel en den pasfer gebruiken , met het enkele oog* merk, om de voordeelen en de bewerking van alles in de kleenfte bijzonderheden te leeren kennen, en ten algemeenen nutte aan te wenden. Na het voorbeeld, door hem zelfs gegeven , was het moeilijk dat iemand zich durfde onttrekken, om uit al zijn vermogen aan de bevordering der algemeene zaak mede te werken. — Alles wat hij ontworp, alles wat hij ondernam ten nutte der volkplanting, had ook, door deze zijne handelwijze, geduurende twaalf jaaren dat zijn beltuur duurde, het bes«  INLEIDING. .tv beste gevolg. Het is ook aai dezen beftuurder dat men de noordwestlijke haven te danken heeft. Een ander, minder verlicht, zou rhisfchien de zuidoostlijke de voorkeur gegeven hebben, om dat deze grooter en gemak, lijker is. Maar dees bekwame zeeman kende, meer dan iemand, de onberekenbare voordeelen van eene haven onder den wind. Bij de algemeene windltreeken zijn de havens onder den wind de eenige gefchikte tot eene gemaklijke verdediging bij eenen aanval van den vijand, dewijl men dan altoos de fchepen moet inwinden om ze in de haven te krijgen; om dezelfde rede is de wind altoos gunftig om de haven uit te zeilen, een tweede voordeel, dat, fchoon minder dan het eerfte, niet te verwaarlozen is. De aankweking van graanen flaagt het bes. te op het eiland van Frankrijk; de landerijen leveren van tijd tot tijd jaarlijks eenen oogst van tarw en maïs, gemeenlijk turks koorn genoemd; de wam'oc, die door den Heer de la Bourdonnais uit Brafil hier gebragt werd, is thans het gewoon voedzel der zwarten. De  XVI INLEIDING. De gedurige behoeften der fchepen en der eskaders hebben de vermeerdering van het hoorn- en wolvee benadeeld. Het eiland brengd echter een uitmuntend gras voort, dat uit de aarde ontfpruit als de regentijd fcegind; de groeitijd van dit gras duurd drie maanden. De inwooners doen met dezen tijd hun voordeel om de kudden te doen grazen; maar die tijd ten einde zijnde, blijft niets over dan een foort van ftroo , veel te hard tot voedzel ,der beesten: dit ftroo is 20 droog, dat de minfte vonk 'er den brand in fteekt, en dit vuur is zo iterk, dat het in een ogenblik een verbazenden voortgang,bij felles wat onder den wind is, maakt; zo dat 'er geen de minfte mogelijkheid is deszelfs uitwerkzelen ergens te fluiten. Deze groote ongevallen verflinden fomtijds de bosfchen, die in de nabuurfchap van dien brand liggen. Wanneer deze ramp plaats heeft, verlaten de kudden de weiden en gaan zich in de bos. fchen voeden. Toen de Portugeezen dit eiland ontdek. t«n> was het land overdekt met bosfchen tot  INLEIDING, xvii tot aan de toppen der gebergten. Het geheele eiland was een enkel bosch, pronkende met de fchoonfte boomen. Men onderfcheidde 'er verfcheiden gedachten van palm» bambou , ebbenhout, biesbosfchen voor de fchoonfte matten van allerlei foort, den takamak, het riekende hout, en eene menigte van de kostbaarfte boomen. In den eerftentijd, dat dit eiland bewoond werdt, maakte men alles tot vlakten door het vuur. Het zou verftandig geweest zijn, houttuinen van afftand tot afftand gelaten te hebben. De regens, die in de warme landen zo noodzakelijk zijn om de aarde vrugtbaar te maken, vallen bijna nooit in de vlakten; want het zijn de bosfchen die de regenbuijen aantrekken en de vogten impompen; behalven dat, hebben hierdoor de bebouwde landen geen befchutting tegen de hevigheid van den wind. De vlakten, geopend zonder overleg en zonder regel, hebben een nog veel grooter kwaad gedaan. De verheven, met hout bewasfen heuvels, die bij de haven ftonden, en dezelve tegen de * * woe-  xvirf INLEIDING. woede der winden verdedigden, zijn tot aan hunne toppen ontbloot. De kruinen der gebergten zijn dor geworden: de groeizame grond is in de valleijen gezonken: men heeft die groote boomen afgekapt of verbrand, welke ten tijde dat het eiland niet bewoond werdt, de aarde beveiligden tegen deze geduchte inftortingen. Van daar zijn de watervallen gekomen, en het voornaamfle gedeelte van de afgevallen aardhoopen heeft de haven gevuld. Thans is dus dezelve voor de fchepen niet meer de veilige ankerplaats tegen den aanval van de groote zee en der hevige winden. Men was derhalven, door eene uitgemaakte on* vborzigtigheid en om het voorbijgaand belang der eerfte colonisten, in het geval van eene haven te verliezen, die men aanmerkt als het-eenige bolwerk van onze kragten en de gëmaklijkfte ftapelplaats van den Indifchen handel. De HeerdeTromelin, oudfeheepskapitein, een Officier, zo vrugtbaar in uitvindingen'als bedreven en ervaren in alle deelen van zijne Kunst, bevond dat het kwaad niet zonder hulp-  INLEIDING. xtï nepmiddel was; maar het was hoog tijd dit Middel te werk te (tellen. De Heer Poivre was, op dit ijd lip, Intendant van de eilanden van Frankrijk en Bourbon. Dees achtingwaardige man, kennende alle voordeden des ontwerps van den Heer de ïromelin, be« gaf zich naar den Heer de Steinaure, een Officier, algemeen geacht om zijne bekwaamheden en deugden en die den post van Gouverneur waarnam, om uit naam de Volkplanting, aan den Hertog de Praslin, destijdsMinister der Marine, te verzoeken, de prompte uitvoering van een plan, dat aan het eiland van Frankrijk eene veilige haven zoude ge.' ven, waar de fchepen zeker tegen de ftormen zouden zijn. Zodra tot den arbeid aan deze verbetering fcevel kwam , bevlijtigde zich de Heer de Tromelin terftond, om de watervallen af te leiden , door dijken en kanaalen, die dienden om de menigte waters te verzamelen en het naar zee te leiden, agter om het eiland, naar de Tonnelier, in eene plaats waar de ontlastingen geen het minste nadeel konden doen. ** a Dit  xx INLEIDING. Dit werk was zonder twijffel van de uitef» fte noodzakelijkheid. De zuivering der haven, of wel die van de guil in bet midden derzeive kon vervolgens zonder tegenftand, ter bekwamer tijd ondernomen worden. Het plan van den Heer de Tromelin was niet enkel bepaald tot het diepen der haven, en om het aan (lijken derzei ve te verhinderen. Dees Officier had nog veel nieuwere en uitgeftrekter bedoelingen. Hij had opgemerkt dat de guil der haven vereenigd was met eene wijde kom, beveiligd voor de hevigfte ftormen. Deze kom , bekend onder den naam Trou Fanfaron, heeft in haare lengte drie hondert vademen. Haare wijdte is zestig va. demen, en haare diepte in 't midden gaat niet boven de tien voeten ; zij moest dus eene diepte van vijf en twintig voeten verkrijgen, om haar in Haat te Hellen tot eene ankerplaats voor de grootfte fchepen. Alleenlijk met twee waterdiepers, bediend door vier pomp- fchuiten waren ia zes iaaren> de vier hon- C*) Gabarres a clapet; pramen, waar men water  INLEIDING. xxi hondert voeten in 't vierkant, welke de kom ondiep maakten, opgebaggerd en weggevoerd. Dan, de uitdieping was hier het eenige nodige werk niet. De ingang van de kom was gefloten door eene koraalbank, waarvan de opruiming moeilijk en kostbaar voorkwam. Deze zwarigheid wederlneld den Heer de Tromelin niet. Een naauw* keurig onderzoek naar de uitgeftrektheid van deze bank en eene menigte peilingen, alk zeer kort bij elkander, hadden zijne gedachten over dit onderwerp verlicht. Door middel van het buskruid en uitdelvingen , gedaan op eenen zekeren afftand van het middenpunt der uitberfting, verbrak hij onder water dat gedeelte der bank, het welk de vaart der fchepen belette. 'Er is geene rots, die de uitzettende kragt van eenen veerkragtigen vloed kan weder* ftaan, wanneer de Ingenieur, die 'er gebruik van maakt, door uitgravingen, gedaan kan Jaten inlopen, en het vervolgens weêr uitpompen, om ze te doen rijzen. r 3  xx.n INLEID IN G. daan op behoorlijke afftanden, de vereeniging der beweging weet te beletten, om dus het juiste gedeelte kragt aan de masfa te geven. Het is in de daad te bewonderen , dat men zich zo weinig van het buskruid bediend tot de verbrijzeling der rotzen onder water; want 'er is geen kragt zo flerk en zo min kostbaar, indien ze Hechts door kundig© heden beltuurd word, Zo het vernuftige middel, om onder water cc arbeiden, door den Heer Coulomb uitgevonden, aan den Heer Tromelin bekend konde geweest zijn, is het zeker dat dces bekwname Officier zich van hetzelve bediend zoude hebben, en deze groote proeve zou de ingenieurs, belast met het maken van aflei-, dende werken in onze havens, verlicht heb- Wanneer men groote waterwerken onderïieemd, in landen die van tijd tot tijd aan woedende winden en onweders zijn bJootgeHeld, moet men, zo veel mogelijk, de te lamenvoeging en de gezwindheid in de uit. Voeringe in acht nemen, om daar door den groo»  INLEIDING, ry..- grooten wederftand van wind en water het hoofd te kunnen bieden. Men moet getuige van zulk een onweder geweest zijn, als in dezeftreeken kan woeden , om zich een denkbeeld van dit ontzachlijk verfchijnfel te kunnen vormen. De orkaan is bijna altijd vergezeld van regen , donder en aardbeving. De dampkring is in vuurj de winden woeden met eene vereenigde kragt van alle zijden; —'- zulk een orkaan is een foort van hoos, die dat gedeelte van den grond fchijnd te bedreigen, waar hij nedervalt; ten minsten onder deze gedaante weten de zeelieden haar te ontwijken, en dikwerf blijven de fchepen in eene kalmte, terwijl op eenen kleenen afftand de orkaanen hunne hevigfte verwoestingen sanregten. Als de woede van den wind op het hevigfte is, wederftaat niets hare kragt; de grootfte hoornen worden uit den grond gerukt; de huizen, hoe fterk gebouwd, worden omverre geworpen ; noch de zwaarte van de an. kers, noch de fterkte van de kabelsnoch de goede ankergrond is meer inftaat om de ** 4 tofr  laav INLEIDING. legging der fchepen te verzekeren; de wind valt hen in de zijde, en verbrijzeld hen, eer zij zelfs ten gronde gaan. Ten tijde van het onwcder der maand Februari] 1771 veroorzaakte mij de fchielijke daling van de kwik in den barometer ongerustheid voor zulk eene geduchte gebeurtenis, zo wel als den Heer Poivre. Des avonds ten vier uuren verzogt de Heer Poivre den Kapitein van de haven bij hem. Dees Ofïï-cier, die ooggetuigen van den orkaan van 1761 geweest was, vonden wij in 't geheel niet getroffen over het verfchil van den barometer, dat ons zo veel bewees; hij zeide veel zekerder voortekens te hebben: vieren* twintig uuren, voor het orweder, hernam hij, komen de zwarten van de bergen af, om het aantekondigen. Ondertusfchen belliste de ondergang der zonne bij mij de maatregelen, die genomen konden worden, om zo veel mogelijk de zekere uitwerkzels van deze verfchriklijke rampen te verhoeden. De aandrang van den Heer Poivre en mijne waarnemingen waren niet in ftaat om denKa-  INLEIDING. *T9 I pitein te bewegen. Wij moesten den volkomen zonnenondergang afwagten: de lucht was geheel helder; maar de kwik zonk tot in de buis van den barometer: de avond was fchoon. De Kapitein van de haven , die langen tijd op oostindifche fchepen gediend had, verliet ons, zeer vergenoegd en volkomen verzekerd tegen de rampen, door welke hij bedreigd werdt; hij dacht ons in verlegenheid gebragt te hebben over ons belang ftellen in de verandering van een weerglas. Zeldzaam zal men de halftarrigheid verwinnen van een' man, die, niet dan de praktijk van zijne zaak kennende, beheerscht wordt door het vooroordeel, dat de theorie volftrekt nutloos is. Dit foort van menfchen is, ongelukkig, niet dan al te talrijk; en gewisfelijk, zij die 'er zich op toeleiden, om aan te toonen dat zulke onkundige en bevooroordeelde bevelhebbers altoos onheilen veroorzaakt hebben en nog daaglijks veroorzaken , zouden aan de menschheid eenen we-1 menlijken dienst doen. De orkaan begon ten zeven uuren des ** $ avonds,  jxw INLEIDING. avonds, een uur na zonnenondergang. Voor' negen uuren waren alle de fchepen op de kust geworpen, uitgezonderd het fluitfchip de Ambulante, en eene kleine corvette, le Veri' Galant genaamd. De fluit was door een dwarrelwind in volle zee gejaagd, en de corvette, door een kabel aan het fluitfchip. vastgehecht, werdt door hetzelve medegeüeept. De Ambulante, zonder zeilen, zonder ïoer, en zonder levensmiddelen, even min voor het fcheepsvolk als voor een Regiment Jeren, dat 'er was ingefcheept, was geduurende meer dan twaalf uuren aan de woede de? Winden overgelaten ; de veranderingen van den wind deden het rondom het eiland zwerven, en wierpen het eindelijk, als door een wonderwerk, op het eenigfte gedeelte van de kust waar de manfchap in zulk een geducht onweder zich konde redden. Het geen dez© Onheilen het treffendfte maakt is de onmooglijkheid om elkander op eenigerlei wijze hulp te kunnen bieden; men moet onbeweeglijk blijven fitten te midden van de puinhopen, die ons  ■ INLEID ING, xxvii pmnngen, en zijn lot wagten , zonder eenige mogelijkheid om het te voorzien ofte verhoeden. De woede van den wind, d> kragt der nedervallende ftroomen verbieden u den uittrek uit uwe wijkplaats, of uit de plaats waar ge u bevind. De orkaan duurde agttien uuren, zonder tusfchenpozing met eene gelijke woede; de regen, de donder, de blikfemftraalen verminderden de kragt van den wind niet; maar de kwik, die vijf en twintig lijnen gedaald was, bleef geduurende eenige minuten ftilftaan; weinig tijds daar na rees zij, waarna de dwarrelwinden ophielden , en de wind eenen meer vasten ftreek nam; eindlijk, ten zes uuren des avonds werd het mogelijk hulp aan de ongelukkige fchipbreukelingen te verleenen. In deze verfchriklijke omftandigheden heeft de mensch, gedrukt onder hetzwaaxe juk van den uiterften nood, bijna alle ge. waarwording verloren ; hij verwagt in eene ibort van bedwelming den flag die hem zal nedervellen; hij verdraagd ftilzwijgend de. rampen die h.em drukken ea dreigen. Na 4&  xxvm INLEIDING. dezen orkaan waren eenige dagen de hande* lingen met verfchillende gedeelten van het eiland afgebroken door de redergeworpen boomen en de menigte waters welke alle wegen onbruikbaar maakten ; drie weken verlie* pen 'er, eer men tijding van de Ambulante had, welke fchipbreuk geleden had op eene plaats dieniet verder dan zes mijlen, van PortLouis is gelegen; men moest de uiterfte middelen in 't werk flellen, om de fchepen die 't minfte geleden hadden zeilvaardig te maken , en het was de fleer de Tromelin, die dezen gewigtigcn dienst aan de volkplanting en den koophandel deed. Hij deed in allen haast het grootile deel dezer fchepen naar Madagascar varen, om 'er levensmiddelen en voorraad van allerlei foort te haaien. In de. ze ongelukkige omftandighedcn blinkt de bekwaamheid van eenen doorzichtigen en op» Jettenden beftuurder ten ftcrkften uit. De Heer Poivre, die in den loop van zijn be* wind zo veel oordeel ;ils kunde had doea blijken, had de voorzigtigheid gehad verfcheiden fchepen aan de Kaap de goede Hoop te  INLEIDING. xxix- te'doen overwinteren. Deze fchepen, on» derrigt van den ramp van het eiland van Frankrijk , bragten nog meer onderftand ; deze middelen behielden de colonie; zij kwamen op de reede, weinig tijds na den tweeden orcaan, waar van de nieuwe verwoestingen de hoop en den moed der onge* lukkige colonisten geheel zouden nedergefia* gen hebben. De fchadens, die de fchepen in de haven , door de woede der golven en de fterkte van den wind, bij dezen laatilen orkaan leden, waren veel geringer dan die bij den eerften. De verandering van den barometer kondigde het gevaar aan, en elk haastte zich om in zijne zekerheid te voorzien. Zo de verdienften van den Heer Poivre minder bekend waren, zoude ik mij genoopt vinden om aan zijne nagedachtnis die fchatting des lofs te geven, welke tlkmensch verfchuidigd is aan dat kleen getal mannen, die, door hunne plaats, de weldoeners van het menschjom geweest zijn; mijn haft gevoelt daar toe te meer aanhang, daar hij mij m ;t 4e*  xxx INLEIDING. de tederfte vriendfchap vereerde Maa^ tiet leven van dezen uitmuntenden man is befchreven door den Heer Dupont, rheet dan ik in flaat om aan de nagedachtenis van dezen vooi beeldigen beftuurder recht te doem Daar en boven, ik ben geen man van letteren; hiervan zal men zich genoeg overtuigd vinden door het gebrek aan regelmaat en orde in alles wat ik gefchreven heb. Ik heb aldus, door het uitgeven van dit werk, alleenlijk aan het oogmerk om nuttig te zijn willen beantwoorden. Door den fmaak van mijne tederfte jeugd overgegeven aan de ftudie der flipte wetenfchappen, is de kunst van opftellen mij geheel en al vreemd: de veele en lange reizen, die ik door de verfcheiden oorden van den Aardkloot gedaan heb, gaven mij misfchien eenige menfchenkennis, maar hoe meer men hen kend, hoe meer men tegen den eerwaardigen last van hen te geleiden en te beftuuren op ziet. De ijver met welke de Heer Poivre voor den Landbouw bezield was, deed hem aan de  I[N LEIDING, xxï* d& colonisten onwaardeerbaare voordeefeft in de aankweeking der graanen bezorgen. Dë magazijnen waren altoos wel voorzién , om dat hij tot eene eerfte voorwaar de maak te, dat de betalingen in de voordbrengfelen der natuur moesten gefchieden. De prijs van het brood onderging dus zeldzaam merklijke veranderingen. De Heer Poivre, willende de volkplanting," aan zijne zorgen betrouwd, verrijken met alle nuttige voordbrengfelen van de vier waerelddeelen, bezorgde zich den eigendom van den grooten tuin van Monplaifir. Hij wilde zelfs de uitheemfche planten aankweken en! aan de luchtftreek gewennen. Hij gaf het eerfte voorbeeld van een grond te ondermij. nen,om de onkruiden tot den wortel uit te roojen en door deze kunstbewerking verzekerd te zijn van het goed gevolg zijner plantingen. Niemand zal thans ontkennen dat het de Heer Poivre alleen is,aan wien de Franfchen de muskaatnoot en den kruidnagel te danken hebben; en deze weldaad, die oogenbliklijk voor  xxxii -INLEIDING. g voor Frankrijk eenen nieuwen tak van koophandel opend, zal gewisfelijk niet vergeten worden. Men is hem daarenboven nog den broodboom en de drooge rijst van CocMnchina verfchuldigd. Kortom, zijn tuin van Monplaiflr befluit eene menigte uitmuntende planten , waar van de Heer Ceré, zijn vriend en de mijne, ons eene naauwkeurige befchrijving heeft gegeven. Aan den Heer Ceré is werklijk het opzigt over dezen fchat bevolen, en voorzeker kan het Bewind der colonien geen keus van een' bekwamer en yveriger aankweeker der voordbrengzelen doen. Ik heb wegens de eilanden van Frankrijk en Bourbon na genoeg alles,gezegd , wat 'er van diend geweten te worden. De bergen van het eiland van Frankrijk zijn niet zeer verheven; de hoogfte is niet hoger dan vierhondert zes en twintig roeden. Men kent 'er geene vergiftige dieren dan de fcorpioenen en de duizendbeenen. Men kan deze eilanden, om de gezondheid der luchtftreek, met de gelukkige eilanden vergelijken,  INLEIDING, xxxiil ken. Maar deze eilanden zijn van de Irtdi. fche zee gefcheiden door eenen archipel , bezaaid met banken en klippen; een der voornaamfte oogmerken van mijn reis was de aanwijzing van deze hinderpaalen. Ook aan den Heer Poivre hebben de zeevaarenden deze gewigtige naarfporingen te danken. De fchepen, die van het eiland van Frankrijk naar de Indien ftevenen, waren genoodzaakt , in de twee pasfaatwinden, eenen langen omweg te nemen, om in den archipel de eilanden en klippen, aan 't noorden van het eiland van Frankrijk gelegen, te mijdenZo lang de waare ligging van deze gevaarlijke plaatfen onbekend ware, was 'er weinig zekerheid voor een eskader om eenen korteren weg te nemen. Ten zuiden van de linie, van den agtften graad lengte tot den agt en twintigften , regeeren het geheele jaar de zuidooste winden. Van den agtften graad tot de evennachtslinie vertoond zich de zuidwestpasfaat in April, en houd aan tot in October , wanneer de we^tpasfaat haar opvolgt. Ten noorden van de linie Lwitaat juist het te*: gendeel. *** Wan*  ïxxiv INLEIDING. Wanneer men van het eiland van Frankrijk aaar het Zuiden vertrekt, ontmoet men, in het gunftige jaargetijde, de noordlijkfte punt van Madagascar, en varende tusfchen hetlaage van Patrona en de Amiranten, pasfeerd men de linie op den vijf. en twintigften graad lengte; en, vindende in 't Noorden de westpasfaat, vaart men de Maldives door, tusfchen Keloé enShewilpar, vervolgens land men te Cochin. Het overige der reis is flechts eene kustvaart. De fchepen, die in het ongunftige jaarge» tijde van het eiland van Frankrijk naar Pondicherij vertrekken, zijn verpligt eenen veel langeren omweg te neemen; zij treffen de veranderlijke winden tot den 36ften graad Zuiderbreedte , waar na zij hunne vaart inrigten om de evennachtslinie te pasfeeren op den 85ften graad. Zo de vollediger kennis van dezen archipel in de beide jaargetijden eenen regteren weg toelaat, durf ik mij vleijen eenig deel te hebben in dezen dienst, aan de zeevaart bewezen, om dat ik de eerfte geweest ben die, door fterrekundige waarnemingen, de ligging der  INLEIDING. Xxxv der voornaamfte gevaaren heb aangewezen. Hoe weinig men in de zeevaartkunde ervaren zij,men zal gevoelen dat deze foort van naarfporingen met onophoudelijke gevaren vergezeld gaan. De voornaamfte punten, welke ik heb aangewezen, zijn de eilanden Se. cheyles, de laagte van Corgados, Salha de Maha, het eiland Diégo-Garcia, en de eilanden van Adu. Het eiland Secheyles heeft eene zeer goeda haven; het is gelegen onder den 4den graad» 38 min. zuiderbreedte, en op 53 gr. I5minlengte, ten oosten van Parijs. Dit eiland is overdekt met hout tot aan den top van het gebergte. Men vind 'er in overvloed zeefchildpadden van driehondert ponden. In 1769, wanneer ik 'er eene maand doorbragt,om 'er,met de uiterfte naauwkeurigheid, de ligging van waar te nemen, waren Secheyles en de bijgelegen eilanden Hechts bewoond door monfterachtige krokodillen; maar federt heeft men 'er eene kleine bezitting opgericht, waar men muskaatnooten en kruidnagelen plant. In een van deze eilanden, dat men het Palm-eiland genoemd heeft, vind men eenen boom, *** 2. die  xxxvi INLEIDING. die de beroemde vrugt, bekend onder den naam van Kokos der Maldivifche eilanden, of zee - kokos draagt. Men leest 'er de befchrijving van in het vervolg der planten van Madagascar. Ik moet flechts in deeze Inleiding melding maken van de voorwerpen die m'rj het meeste getroffen hebben. De haven van DiegoGarcia, bij voorbeeld; — het gezicht van het eiland is zeer aangenaam; wij oordeelden deszelfs omtrek twaalf mijlen te zijn; zijne gedaante gelijkt naar een hoefijzer: het heeft in zijne meeste breedte niet meer dan een vierde mijl; ondertusfchen is de grond verheven genoeg, om te dienen tot eene kade en ter be« fchutting van een wijde kom, die zelfs talrijke vlooten kan bergen; deze kom heeft eene genoegzaame diepte, en de uitmuntende haven 4 heeft twee ingangen aan 't noorden, ik heb 'er de ligging van bepaald op 7 gr. 14 min. zuiderbreedte, en 65 gr. lengte ten oosten van Parijs. Wat de klippen waarmede dezen archipel bezet is betreft, deze zijn nog niet alle bekend. De oude kaarten van den Heer d'Apres wijzen dezelve niet aan. Dezen zeevaartkun. di.  INLEIDING, xxxvtt digen ontbrak een weinig van dien geest van onderfcheiding, zo nodig tot de volmaking van zeekaarten. Ik fpreek uit kunde van de oorzaak; de verzameling kaarten van bet eiland van Frankrijk is vol met aantekeningen van mijne hand, alwaar ik aanwijs dat hij Artove met Agalega, en Corgados met St. Brandon verward heeft, behalven;dat 'er in zijne papie* ren verfchillende plans van deze eilanden en klippen zijn, en eene menigte minder in 't ooglopende feilen. Ik heb ze met alle mooglijke zorg aangewezen. Omtrent voorwerpen, die van zo veel gewicht voor het behoud van den zeeman zijn, moet men niets ontzien, dat tot volmaking van de zeevaartkunde dienflig kan zijn. Maar zo ik den Heer d'Apres met een weinig geftrengheid behandele, het gefchied altoos behoudens den welverdienden lof aan zijn' yver en zijn verlangen om zijnen arbeid nuttig te maken. Dees zeevaartkundige kon niet meer vorderen vaneen' man, die flechts de zaken befchouwd, en de perfoonen aan eene zijde field. Daarenboven, daar ik op het punt geweest ben van fchipbreuk te lijden op Corgados, daar het dezen zeevaart*** 3 te  mreviir INLEIDING. tundigen behaagt heeft Corgados met St. Brandon te verwarren , daar de platte grond van Corgados door de fchepen de Charles en de Elizabeth was medegebragt, daar die van St. Brandon gedrukt is in den En» gelfchen Lootsman, was het dan niet van jnijn pligt aan te wijzen dat deze twee gevaarlijke klippen wezendlijk in vorm en lengte verfchillen, te meer daar zij 50 mijlen van elkander liggen ? Corgados heeft de gedaante van eene halve maan, St. Brandon verbeeld een'gelijkzijdigen driehoek. De Heer d'Apres, deze twee gevaarlijke plaatfen verwarrende, heeft haar op zijne kaart eene middelmatige legging gegeven, zonder andere beweegredenen , dan dat hij ze op de oude kaarten op dezelfde breedte gevonden had. Eene val* fche Helling, en wel eene zodanige, die den voorzigtigften loots onkundig maakt van den weg, dien hij moet nemen om deze'gevaaren te ontwijken! Op den gedenkwaardigen dag der pasfage van Venus over de fchijf der Zon, in de maand Junij 1769, heb ik de gewigtige waarneming van den loop dezer fter niet kunnen maken, hos  INLEIDING. xxxïK hoe zeer de lucht klaar en zuiver was; om dat de corvette, waarop ik mij bevond, op het punt was van fchipbreuk op Corgados te lijden: wij moesten of vergaan, of door verdubbeling van zeil,in eenen harden wind, dia zulks anders niet zoude toelaten, de ooste» lijkfte punt van deze vcrfchriklijke klip ontwijken; men moet dus toeilemmen dat ik, na dit voorval, de deugd der kaarten aan den Heer d'Apres met alle reden moest mistrouwen. Ik kan hier in geen meer uitweidingen over den archipel, die de Indien van 'teiland van Frankrijk fcheid,treden,maar ik durf Maande houden dat het nodig is deze zeeëngte te kennen, alvorens men onderneemt meer regelregt te vaaren. Deze geregelder vaarten zijn niet nieuw; de oude zeelieden hebben dezelve geweten; de kennis der winden en het be« fchouwen der kaarten wezen hun dezelven aan. Eene langere verhandeling zou dus vreemd worden aan het onderwerp dat ik mij voorflel te behandelen. Het fchip de Heareux, vertrokken den 30 Augustus 1769 van het eiland van Frankrijfe *** 4 «aar-  INLEIDING. naar Bengalen, ontmoette,op een tijdflip dat het zulks minst wagtte, de eilanden van Jan de Nove. De Kapitein wilde onder den wind dezelve voorbijzeilen , en daardoor de gevaren ontwijken die hem omringden. De eilanden voorbij zijn de, rigtte hij zijn koers Noord Noord Oost, met oogmerk om daardoor zijn togt eenige dagen te verkorten. Hij begreep geen middel te moeten verzui* men om zijne aankomst te Bengalen te vervroegen , dewijl het jaargetijde reeds verre gevorderd was. Maar op dezen weg werdt Jhetfchip, te midden in den nagt, geworpen op lage gronden, die het geene hoop tot redding lieten. Deze gronden waren omringd door een keten blinde klippen, die de angften vermeerderden: alle pogingen waren vrugtloos, en het fchip was op 't ogenblik van^te vergaan toen de Kapitein het anker wierp, op eene wijze dat hij kon hoopen op eenen hoo» gen grond fchipbreuk te zullen lijden. Dit gelukte, en het fcheepsvolk kon ten minllen het einde van den nacht in het wand afwagten. De dageraad kondigde hen eenen zo .wanhopigen iftaat niet aan; des morgens ten half  INLEIDING. xu half zeven zagen zij in 't verfchiet eene klei» ne zandplaat. Al het fcheepsvolk begaf zich van tijd tot tijd daarheen , door de kano , die de Kapitein, in 'c eerfte ogenblik van gevaar, te water had doen brengen. Maar deze zandplaat was flechts eene vlakte die de zee bij laag water droog liet. In deze verdrietige neerflagtigheid zag de Kapitein geene andere toevlugt dan zijne kano te zenden naar de kusten van Afrika, om daar redding te zoeken. De ongelukkigen, die de«. zen togt ondernamen,vonden, agt uuren na hun vertrek eene rots, die zij Vile de Provi* dence noemden. Deze rots was niet geheel en al woest; zij vonden 'er water, zeefchild.' padden en kokosboomen. Negen man van de kano bleven 'er , terwijl twee moedige knaapen het ondernamen de zandplaat weder op te zoeken, waar het overige der fchepelingen gevlugt was, deszelfs redding wagtende. Hun verlangen was te dringerder, daar zij het tijdftip voor zich zagen van door den vloed, die nu alle oogenblikken de ge. vreesde hoogte ftond te bereiken , overHelpt te worden. De kano was drie dagen 5 op  XLir INLEIDING. op weg eer zij hier aankwam: zij was niet in ftaat om alle de rampfpoedigen te bergen. Men beholp zich met een vlot, dat van de Sakken van 't fchip werd te zamen gevoegd; men gaf het de vereischte grootte om 'er levensmiddelen en bouwftoffen tot verzorging en bouwing van eene groote floep op te bergen; dit vlot werdt door de kano tot aan Vüe de Providence gevoerd. Het volk van het verongelukte fchip bleef twee maanden op deze rots, om 'er eene floep van 25 voeten te bouwen, met welke hetzelve eindelijk het geluk had behouden op Ma. dagascar te landen. Men had Vüe Pn* vidence waarg-enomen op 9 graden 5 minuten breedte en 49 graden lengte, en men fchatte deszelfs ligging, met betrekking tot het ei« land van Frankrijk, Noord - Noord - West, eenige graaden ten Westen. De Heer Moreau , Kapitein van de Favon, afgezonden van 't eiland van Frankrijk naar Narfapour, den 9 Februarij 1759» ont* moette den 26 Maart van het zelfde jaar de eilanden Adu. Hij nam 'er de breedte waar vaa 5 graden 6 minuten zuid; zijne bere. ke-  INLEIDING, xi.ii» fcening gaf hem 66 graden lengte, ten oosten van den middaglijn van Parijs. Hij zond 'er aan land eene kano , die hij genood, zaakt was te verlaten om dat, daar hij de moeije niet had kunnen vinden, de flroomen, die hem met veel hevigheid naar het westen dreven, zijn fchip Onder den wind deden vallen. Dees Kapitein heefc mij gezegd dat hij, zes mijlen ten zuiden van deze eilanden, een bank gevonden heeft, waarop een' goeden grond was, en dat hij vergeeffche po» gingen had aangewend om zijne kano weder te bekomen. Het volk van de kano beftond in drie blanken en vijf Indiaanen. De Heer Uiviere, die de kano beftuurde , voer deze eilanden om, zonder eene plaats te vinden, waar de ontfcheping gemaklijk konde gefcbieden. Middelerwijl zijn fchip zedert twee da« gen uit het oog verloren hebbende, befloot hij eene poging te doen om te landen aan een klein eiland, dat nog geen mijl omtreks had» en hij ontfcheepte daar met de grootfte moeite. Deze eilanden zijn twaalf in getal; zij zijn vereenigd door eene kleene zeeëngte, die, bij laag water, het overgaan van het eene op het andere toelaat, De  Xi>iv INLEIDING. De Heer Riviere erkend dat zij eene baaij uitmaken , waar van de omtrek zes mijlen kan zijn. De weg om 'er in te komen is aan de westzijde; hij heeft ze gediept en 'er dertig vademen gevonden. Deze baaij, welke naar eenen cirkel gelijkt, heeft in haar midden eene bijna vierkante bank van omtrent een vierde mijl omtreks. Op deze bank vind men veele oesters en visfchen. Deze eilanden zijn laag, en overdekt met kokosboomen. Het volk van de kano leefde 'er drie maanden van vogelen, visfchen, oesters en kokosnoten. Men vind 'er noch water, noch fchildpadden. : Wanneer de bijlen, die hen tot het hakken der Kokosboomen dienden, verlieten waren, nam de Heer Riviere het befluit zich naar de kust van Malabar te begeven, fchoon hij noch kaart noch kompas had. Hij deed zijne kano met kokosnooten laaden , en ging dcheep met de twee blanken. De Indiaanen maakten een vlot, dat zij in hunne taal Cati ■ Maron noemen; de kano moest hetzelve fleepen; vijf of zes mijlen na dat zij het land uit het .oog verloren hadden, kregen zij ken»  INLEIDING, xur kennis aan een' hoogen grond. Eenige dagen na hun vertrek overftroomde de hooge zee het vlot. De blanken deeden den Heer Riviere den voorflag om de Indiaanen te verlaten , om dat de kano zeer klein was; doch dees Officier verwierp met verachting dit voorftel. Hij nam de ongelukkige Indiaanen in de kano, fchoon hij Hechts voor dertien dagen levensmiddelen had. Hij landde gelukkig te Cranganor bij Calicut, agt en twintig dagen na zijn vertrek van de eilanden Adu. Het is moeilijk de gevaaren en ongemakken, welke hij op dezen togt uitftond, te befchrij» ven; ondertusfchen verdient het edelmoedig en menschlievend gedrag van dezen Officier indedaad den grootften lof. Het Zand Eiland (*) werdt in het jaar 172a ontdekt door den Kapitein de la Feuillée, met het fchip de Diane. Het zelve is plat en heeft niet meer dan een vierde mijl omtreks. Men heeft aan de beide Noord - en Zuid-einden van hetzelve drinkbaar water op vijftien voeten diepte gevonden. Het fchip de. C*) Piste de Saites  ilvi INLEIDING. de Utile, Kapitein de la Fargue, leed 'er fchipbreuk in 1761. De Officiers en het overige fcheepsvolk, dat meestendeels uit zwarten beftond, ontvlugtten op dit kleine eiland. Zij bouwden in den tijd van zes maanden eene Hoep, waar in de blanken zich be« gaven: deze landden gelukkig te St. Marie op het eiland Madagascar. De zwarten bleven op deze klip , te vergeefsch de hulp van hunne blanke fcheepsgezellen wagtende. Elk, die eenig gevoel van menfchelijkheid heeft, beeft op de gedachte, dat men deze arme zwarten dus ellendig kon doen omkomen, zonder zelfs eenige poging te doen om hen te redden! De corvette la Dauphine, gecommandeerd door den Heer de Tromelin, Scheepsluitenant, broeder van dien, waar van we reeds gefproken hebben , trof den 29 November 1776. het Zand-eiland aan. Hij wist alle hinderpalen, welke de nadering van deze ge. vaarlijke klip beletteden, te overwinnen, en hij had het geluk de treurige overblijfzels van het fcheepsvolk der Utile op het eiland van frankrijk te brengen. Tachtig zwarten of ne->  INLEIDING. xLvit negerinnertjsraren omgekomen; de een door ziekten, de ander door te beproeven om zich met vlotten te redden. Zeven, negerinnen hadden geduurende vijftien jaar wederftand geboden aan alle de geftrengheden van den rampfpoedigften Haat dien men zich kan verbeelden. Het hoogfte gedeelte van deze klip is vijftien voeten boven de oppervlakte der zee verheven. Zij heeft zes hondert voeten lengte en drie hondert voeten breedte. De zwarten hadden van de wrakken van 't fchip een foort van huisje gebouwd, dat zij overdekten met de fchilden der zeefchildpadden. De veders der vogelen, kunftiglijk door da negerinnen te famengehecht dienden hen tot een foort van dekzel. Het eiland is voorts volftrekt woest; men heeft 'er geene wijk. plaats voor de woedende zee, in den tijd der onweders. De zeven negerinnen, die aan al. Ie de vereenigde rampen van den honger en het ijslijkfte gebrek nog ontkomen waren, verhaalden dat zij vijf vaartuigen gezien had' den, waarvan verfcheiden vrugtloospoogdra aan de plaats van hare ballingfchap te landen. Het kleine fchip la Santerslle had, door ver- fchei-  sxvïir INLEIDING. fcheiden pogingen, haar de meeste hoop van verlosfing gegeven, want de kano van dit vaartuig, zeker in de vrees van op deze klip te zullen vergaan, waar zij reeds met veele moeite geland was, verwijderde zich fchielijk, en wel met zo veele overhaasting, dat een matroos op het eiland bleef. {Dees man , het fiagtoffer van zijnen moed zijne menschlievendheid, zich van zijne medgezellen ziende verlaten, koos de wanhopige partij van met een vlot Madagascar te zoeken. Hij begaf Zich op dit ellendige vaartuig met drie zwarten en drie negerinnen, twee maanden voor de aankomst van de corvette la Dauphine. Heb ik de vrijheid genomen, in deze Inleiding eene verhandeling te geeven over de ei« landen van Frankrijk en Bourbon en over den archipel, bezaaid met !klippen, die ten noorden van deze eilanden legd, het gefchiedde, zo als ik reeds heb aangemerkt, om aan de zeelieden de hoognoodzakelijke aanwijzing te doen van de hinderpalen die zij te overwinnen hebben, zo zij in het ongunftige jaargetijde] eenen korten weg naar de kust van Coromandel willen nemen. REIS  REIS D © O R DE OOSTÏNDIËN. beschrijving. Van het eilanp madagascar. IHIet eiland Madagascar heeft de hebzucht der Europeaanen opgewekt^ zoo dra het ongelukkig genoeg was een weinig bij hen bekend te zijn. Zijne uitgebreidheid , de rijkheid van zijnen grond en de onderfcheidenheid zijner voortbrengfelen fcheenen der natie, die hetzelve overwinnen zoude, voorregten in den koophandel aan te bieden , die men zich niet zoude veroorloofd hebben te verwaarloozen* Gelukkig heeft de ongezondheid der lucht het tot heden voor het juk' dier befchaafde volken bevrijd, die de onrechtvaardige en barbaarfche begeerte hebben, om A oa*  a REIS DOOR DE onder hunne heerfehappij alle volken te verflaaven, die zij wild genoemd hebben om dat zij de zeden en gebruiken der Europeaanen niet bezitten. Daar is niet e'éné e'e'nige dier befchaafde natiën , die zich beroemen kan eenig gering belang van den koophandel aan de heilige beginfelen van de wet der natuur opgeoilert te hebben. Alle hebben zij onrechtvaardig en barbaarsch. geweest; bijnaar alle hebben het daal, het vuur, de verwoesting in de plaatfen gevoerd naar welke de hoop tot winst hen gelokt had. Moesten zij dan vergeten dat de grond op welken die wilden leeven, aan dezen toebehoord, gelijk die op welken wij leeven aan ons toekoomd ? De Europeaanen zouden wezenlijker en beftendiger voordeden van dit eiland getrokken hebben, indien zij zich bezig gehouden hadden om hun«e kunsten en hunne nijverheid in dié ftreeken te voeren die van dezelve verftooken zijn. Deeze gefchenken zouden niet vruchtloos geweest hebben, en de koophandel zou weldra ondervonden hebben hoe zeer dit zagt en zoo menschlievend middel te verkiezen is, boven de onrechtvaardige en wreede middelen van welke men gebruik heeft: gemaakt om de pngelukkige inwooners der landen, die eenig nieuw voorwerp van rijkdom aanboden, te onderwerpen. Het eiland Madagascar wierd in 't jaar 1506 door  OOSTINDIËN. § door Laurens Almeyda cndekt; maar het was aan de Perfen en de Arabieren, fints onheuglijke tijdén, oHder-deswiaam van Sarandib bekend. Alphonzo Albukerke gelaste Ruij Pereira dij Conthintho, om 'er het inwendige gedeelten van je gaan bezoeken. Dees Generaal gebood san Tristan d'Acunha om het door te reizen, en 'er de vsornaamfte hoeken van te verhoogen. Het eiland is in agtentwintig provintien verdeeld, welke zijn: Anos/IJ, Manapani, het dat van Amboula, Vohil&ban , Watte, ManahoU, Tcondra , Etomampo , Adchïmousfij , Erengdranes, Vohitz - Jtnghombes, Manacarongha, Mantatane, ^Antaveres, Ghalemboule, Tamétaye, Sahaveh, Voulou- Voulou, Andafoutchij, Manghabcij , Adcimoutchij, Mandrareij, Ampatre, Caremboule, Mahafalkij', Houlouyeij, Sivah , Tyand' rhou% Machicores. Toen de Portugeezen de ontdekking van Madagascar deeden, wilden zij het eiland St. Laurens neemen. De Franfchen noemden het onder de regering van Henrik de IV. het eiland Dauphine. Maar fchoon zijn waare naam Madecasfe zij, is het echter meer algemeen ondef den naam van Madagascar bekend. Dit groot eiland is, volgens veele geleerde Aardrijkskundigen, het Cernévzn Plinius, en het Menuthiasde van Ptolomeus. Zijne ligging is bijnaar Noord-Noord• Oost5 Al «13  4 REIS DOOR DE en Zuid-Zuid-West. Zijne bepaaling in de' breedte is de 12de en de aófte graad. Men kan de oppervlakte van dat eiland, zoo beroemd door de vruchtbaarheid van zijnen grond en de onderfcheidenheid zijner voortbrengselen op sloo millioenen goede mergen lands begrooten. Madagascar word in alle zijne deelen door ftroomen, door groote rivieren , vooral door kleene beeken befproeid, die hunnen oorfprong nemen aan den voet dier lange keeten van bergen, die de kust van het Zuiden van die van het Westen feheid. De twee hoogfte bergen van het eiland zijn fagagora in het Noorden , en Botistmene in het Zuiden. Deeze bergen befluiten in hunnen fchoot zeer kostbaare bergftoffen en zéér veele andere belangrijke dingen die men in het hart der aarde fteeds vind. De reiziger, die met oogmerk om zich te onderrigten voor de eerfte maal de wilde en bergachtige landen doortrekt, welke door heuvelen en dalen afgefneden zijn, waar de na. ïuur, aan haare natuurlijke vruchtbaarheid overgelaaten , de zeldzaamfte en verfchillendfte voortbrengzelen aanbied,kan zich van den fchrik en de verwondering niet vvederhouden, dien het, gezicht dier afgronden, welkers kruinen door groote boomen, zoo oud als de waareld, gekroond worden, in hem verwekt. Zijne verwondering vermeerderd op het hooren van het geweld dier groote watervallen welke ongenaakbaar zijn. Maar  OOSTINDIEN. 5 Maar aan deeze waarlijk 'Schilderachtige doelt vreeslijke voorwerpen volgen altoos veldgezichten , aangenaame heuvels, dalen, in welke de voortteeling der planten nimmer doordeonge. fteldheid en de wisfelvalligheden der jaargetijden verhinderd word. Het oog befchouwd met genoegen die uitgeftrekte Savannes, welke talrijke kudde runderen en woldieren voeden. De rijst en aardappel-velden leveren ook nog een fchouwtoneel op, het welk ten hoogden belangrijk is. Men ziet eenen bloeiëndenlandbouw,van welken de natuur bijnaar alleen alle de onkosten draagt. De gelukkige bewooners van Madagascar bevogtigen het aardrijk niet met hun zweet, zij bewegen het nauwlijks met het houweel, en dees landbouw voldoet. Zij maaken, op kleene afftanden, gaten waarin zij eenige graanen rijst werpen, die zij door middël van den voet met aarden overdekken : maar het geen de buitengemeene vruchtbaarheid van den grond klaar bewijst, is dat een land , dus bezaaid zijnde, honderd voor één voortbrengt. De bosfchen leveren eene verwonderlijke verfcheidenheid van zeer fchoone boomen op, als palmboomen van alle foorten, verwhout-boomen , ebbenhoutboomen, leedjes - rottingboomen van eene verbazende dikte, en Oranje en Ci. troenboomen. Het hout, het welk tot de bouwing en het mastwerk der Schepen kan dienen, is 'er nïet A 3 min-  6 REIS DOOR DE minder gemeen, dan dat het welk men tot het timmeren en het Schrijnwerken gebruikt. Flacourt zegt, bladz. 27a. dat hij in 1650 tweeën vijftigduizend Aloëboomen, maar van eene uitmuntende goede foort, naar Frankrijk zond. De ■Geneeskundigen noemen het hout agallochum, en de Portugeezen noemen het arendshout. Deeze meenigte van boomen en heestergewasfen ftaan in het midden van een overvloed van andere lagere planten. Men vind in de bosfchen agarik en kampernoeljes welker koleuren fterk en fraai zijn, en die een aangenaamen fmaak hebben. De Madagascars noemen die Hoiatzij weten die, welke niet Schadelijk voor de gezondheid zijn, zeer wel te onde Scheiden. Men verzamelt 'er ook nog gommen en zeer nuttige foorten van harsten. i-Jet melkachtige fap, het welk de inwoonerj uit de boomen trekken, die zij Singu&re noemen, brengt, door zich te ftremmen , die wonderlijke zelfftan. digheid voort, welke bij de Natuurkundigen onder den naam van Gom Mastiek bekend is. Men is in deeze laatfte tijden zoo ver gekomen om de opSpannende kracht deezer harstachtige gom tot het nut der kunsten te doen dienen. De Heelkunde heeft 'er zelfs reeds, voor de volmaaJcing der tentijzers en der verbanden,, eenig voordeel van getrokken. — Maar het is daarenboven klaarblijklijk dat men deeze kostbaare Gom  OOSTINDIËN. 1 Gom tot verfcheide andere gebruiken kan bezigen. / De geheele oppervlakte der bosfchen is met planten , den kruidkundigen onbekend, overdekt ; de eene zijn welriekend en behooren tot de geneeskunde, en eenige andere zijn voor de verwerij gefchikt. Het vlas, een foort van hennip, het welk dat van Europa in fterkte en langte overtreft; het fuikerriet; de was; onderfcheidene foorten van honing; de tabak ; de indigo; de witte peper; de gomlak; de barnlteen; de grauwe amber; verfcheide zijde doffen en de woUen zouden, fints lang voorwerpen van koophandel geweest zijn, die Madagascar in overvloed opgeleverd zou hebben, indien de Europeaanen, zedert dat zij op dat eiland verkeeren, hun werk gemaakt hadden om onder de inwooners de kundigheden te verbreiden, die hun noodzaaklijk zoude zijn om de onderfcheidene zelfstandigheden die ik opgenoemd heb , te bereiden en hunne waarde te geeven. De onvermoeidfte Kruidkundige zou nauwlijks, in den loop van een langduurig leven, de Natuurlijke Historie der planten kunnen affchetfen, die in de onderfcheidene deelen van dat eiland, welks uitgebreidheid in de breedte verfcheide luchtftreeken omvat, voortkomen. Alle de onderzoekingen die zouden ftrekken om ons de voortbrengzelen van Madagascar te doen A 4 ken-  *? REIS DOOR DE kennen, zouden niet minder nuttig voor den koophandel als voor de vorderingen onzer kunsten en manufaktuüren zijn. Daar zijn voorzeker op de oppervlakte van den •aardbol weinig landen waar de Zeeman overvloediger en met minder kosten, ververfchingen van alle foorten vind. Het is in het binnendfte der groote baaij van Antongil dat de heer Mahe de la Bourdonnais, met zoo veel fnedig overleg als werkzaamheid, de ongelukken en de wanorden die aan zijne vloot gekomen waren, wist te herftellen. Zonderde hulpmiddelen, die hij zich daar bezorgde, zou dees bekwaame Zeeman mooglijk buiten ftaat geweest hebben om het op Zee te houden, en om in de Indien die groote vorderingen te maa* ken die zijne nagedachtenis beroemd hebben gemaakt. Het langduurig verblijf het welk de heer de la Bourdonnais in de baaij van Antongil hield, om zijne Schepen te herftellen, die volmaakt onttakeld waren, deed hem geduurende zijn geheele leven fpijt voeden dat hij de voortbreagfelen van Madagascar, ftaande dat hij Gouverneur der eilanden van Frankrijk en Bourbon was, niet beter gekend had. Die beroemde man begreep hoe nuttig dit groot eiland kon wezen voor de Colonie die hij beftuurd had. Het fcheepsbouwhout, de pek, de traan, het? ,zoiit van alle foorten» de indigo, de tabak, de  © O S T I. N D 1 E N. 9 rie toebereidfelen der linnens, der hennippen, de wollen , de onderfcheidene foorten van zijden^ fcheenen hem voorwerpen van Koophandel van het grootfte gewigt. Hij bewonderde de handige wijze op welke de Madagascarfche Vrouwen die fchoone iluijers vlegten, die hun tot kleeding dienen. De eene zijn met de vezelen van bladen van raven gemaakt. De anderen, die meer door de inwon, ners geacht, maar minder door de Européaanen gezocht worden, zijn uit zijde en wollen te faamen gefteld. De heer de la Bourdonnais was niet minder verwonderd over de wijze op welke die volken het ijxer en andere metaalen fmelten en fmeden: maar hij ftelde nog meer belang in die, op welke zij kleene kabels vlegten, die zij voor de walvischvangst en voor het vastleggen hunner prauwen fchikken. Hij hoopte dat de natuurlijke handigheid dier inwooneren, en hun fmaak voorde werktuiglij. ke kunsten de mooglijkheid zouden daarftellen om op dit eiland verfcheide takken van koophandel, nuttig voor Europa en voor onze Coloniën van de eilanden van Frankrijk en Bourbon, in te voeren. Hij ftelde zich voor de Bewindhebbers der Indifche Compagnie over te haaien om manufaftuuren van zeildoek, fmidsfen, fmelthuizen, enlijnbaanen te doen oprigten. De bevolking van Madagascar is aanmerklijk genoeg A £ om  io REIS DOOR DE om van dergelijke inrigtingen eenen goeden uitflag te doen hoopen. Daar en boven is het een land waar de arbeid en de eerfte ftoffe op een zeer laage prijs zijn. Het was niet te vreezen dat de heer de la Bourdonnais het bewind der Compagnie in groote uitgaaven wilde ftorten, door pragtige magazijnen en gebouwen te maaken: hij wilde in tegendeel dat men zoo wijs zoude zijn om de eenvoudigheid en de Spaarzaamheid der Madagascaren in het opbouwen hunner huizen te volgen. Niets , zoude inderdaad verderflijker zijn, dan in die wilde ftreeken gebouwen op te rigten, gelijk aan die welke bij ons voor dergelijke werkhuizen in gebruik zijn. Het is maar al te gemeen in Europa dat men nuttige inrigtingen ziet kwijnen, en zelfs zomwijl den ondergang der ondernemeren naar zich ziet liepen , om dat zij de onvoorzichtigheid gehad hebben van zich door eene pragtige bouwing weg te laaten voeren , die bijnaar altoos nutloos voor het voornaamfte onderwerp van hun plan is. Men kan voorzeker op geenerlei wijze den arbeid dier volken bij dien der Europeaanen vergelijken.; men kan zelfs niet nauwkeuriglijk het ontzaglijk tijdverlies bereekenen dat de plompheid hunner gereedfchappen en de gebreklijkheid hunner handwerken hun te weeg brengt. De wilde kend, gelijk wij, het voorregt van de verdeeling van het werk niet» het welk aan ieder mensch  OOSTINDIÊN. iï mensch in het bijzonder den hoogften trap vaa bekwaamheid geeft,voor welken hij vatbaar is, en die daarenboven nog den tijd uitfpaard die men altoos verliest door van het eene werk aan een ander over te gaan. Maar wanneer men oog« getuigen is geweest van de vermoeijende pogingen der Wilden, en van hun geduld om in de gemeende kunsten te (lagen, dan kan men niet nalaa'-en dat gevoel van erkentnis te voeden, het welk de zulken die onder ons zich alleen aan de volmaaking der kunsten en manufaftuuren wijden, waardig zijn. De uitvinding van het kousfen maaken, de laatere ontdekking van de fpinning van het katoen, door de werktuigen van Manchester, hebben in deeze twee foorten van arbeid eene groote omwenteling te weeg gebragt. Noch het breiden, noch de fpinning met de hand kan voortaan in vergelijk komen met de werken, die door middel deezer werktuigen gemaakt worden. Ëuropéaanen, die in deeze afgelegene landdreeken reist! deeld aan deeze volken die gij wild noemd, uwe kundigheden en uwe verlichtinge mede. Maakt het u tot een plicht en tot eene wet om hen die rechtvaerdigheid, die gelijkheid, die genegenheid te betoonen, die tus. fchen wezens van de zelfde foort heerfchen moeten: de verlichtingen uwer eeuw veroorloven u niet om langer deeze heilige plichten te miskennen. Vergeet de uitgebreide verplichtingen niet* die  ,2 .REIS DOOR DE die gij zeiven aan eenige kundigheden hebt, welke uwe voorouders onbekend waren. Gij zijt aan dezelve de fpoedige vorderingen verfchuldigd die gij in de nauwkeurige wetenfchappen en in de nuttige kunsten gemaakt hebt. De vohnaaking der rede heeft op het geluk -der menfchen een invloed, die de bekwaamde drogredenaar niet kan loogchenen. De verlichtingen zijn voortaan alleen vatbaar voor aangroeij.ing, en de mensch word des te beter en gelukkiger naar maaten hij meer verlicht is: want welk ftelfel kan gevaarlijker en valfcher zijn, dan dat het welk een tegenovergefteld beginfel ten grondflag zoude hebben ? Zou men tegen kunnen fpreeken dat eene zorgvuldige opvoeding aan eenige Madagascaren gegeven, die men weder naar hun Vaderland zoude zenden, zoo dra zij eene volmaakte kennis van den arbeid onzer manufscluuren zouden verkregen hebben, eene groote weldaad, aan die uitgebreide landftreeken bewezen, zoude zijn? Maar om deeze weldaad volmaakt te maaken zou men moeten trachten om die jonge inwooners voor dien geest van ligtzinnigheid te behoeden, die Europa, en inzonderheid Frankrijk verwoest. De Madagascaren moeten vooral in hun eiland het zaad dier vernielende plaag niet brengen, die alle nuttige arbeidzaamheid verdoofd, en over geheele volken onberekenbaare rampen uitftort. Het is in de groote Hoofdlieden dat deeze plaag zich vooral - ' doet  0OSTINDIË N. is doet gevoelen. Millioenen menfehen fterVen op het platte land van armoede en afgematheid," terwijl rijke en vermogende lieden geene waardij hegten dan aan de aangenaame begaafdheden en aan de kunsten der pragt. De dolle zucht die de werklooze menfehen voor de nutlooste en veelal voor de allerfchaadlijkfte dingen betoonen, is zoodaanig algemeen, dat zij thands geheel ophoud ons verwondering te baaren. Wat toch heeft dan Europa het geen zoo roemenswaardig is, dat het zich kan veroorloven, om het overige der aarde te verachten? Dat het zijne zeden en wetten overwege, het zal dan bevinden dat het nog nauwlijks uit den {laat van barbaarschheid gekomen is; en de verlichtfte mannen kunnen het tijdvak of den Hond niet voorzien waar in de fchranderfte natie van die befpotlijke vooroordeelen zal ontflagen zijn, die den nuttigen arbeid verdooven,en geen belang hegten dan aan fchadelijke, of voor het minst nutlooze voorwerpen. De inwooners van Madagascar noemen zich zonder onderfcheid Madagascaren, of Madecasers. Zij hebben over het algemeen eene voordeelige. houding, en eene meer dan middelmaatige geftalte. De koleur van hun vel is onderfcheiden; de eene velksbende is donker zwart, de andere zijn flegts bruin, andere* weder hebben eene koperachtige koleur: de koleur van het gtootfte gedeelte is olijfachtig. Al- ;  «4 REIS DOOR DE AHe die zwart zijn hebben wolachtig.haïr, gelijk de Negers van de kust van Afrika. Zij die van de koleur der Indiaanen en der mulatterszijn, hebben hethair niet meerder gekroesd dan de Europeaanen. Hun neus is niet plat; hun. voorhooft is breed en hoog; hunne lippen zijn niet breed en dik , eindlijk alle de trekken van hun gelaat zijn regelmaatig en minzaam. Deeze Volken duiden over het algemeen in hunne wezenstrekken eene bizondere gcaartheid van oprechtheid en gevalligheid aan. Zij tonen nimmer eenige begeerte om iets te leeren, dan dingen van de uitterfte noodzaaklijkheid, en deeze begeerte is nog altoos maatig. De kundigheden die overweging vorderen zijn hun geheel, ja meer dan onverfchillig. Eene natuurlijke onbezorgdheid en eene algemeene ongevoeligheid maakt alles wat aandacht vereischt onverdraaglijk voor hun. Maatig, lugtig, en vlug zijnde brengen zij het grootfte gedeelte van hun leeven, met te flaapen en zich te vermaaken, door. De Madagascar, is,gelijk de Wilde, zonder ondeugden en zonder deugden; het tegenwoordige is alles voor hem: hij is voor geene foort van voorzorg vatbaar, en hij kan zelfs niet begrijpen dat 'er menfehen op aarde zijn die zich over het toekomende ontrusten. Deze inwooners zijn vrije" wezens, welker hart gerust, en welker ligchaam gezond is. De mensch is zoodaanig gezind, dat hij die, 't zij in het zedelij. ke,  OOSTINDIËN. jS fce, 't zij in het natuurkundige, het ongeluk heeft om aan hem te denken, bijnaar altoos in een ftaat van ziekte is. Inderdaad wanneer men eene goede gefteldheid heeft, hegt men weinig woorden aan het voorregt dat men ten dien opzichte bijnaar boven alle anderen zijn's gelijken heeft. Qnze rampen, indien ik mij dus kan uitdruk, ken, zijn voor ons, en onze vermaaken voor de uitwendige voorwerpen die ons dezelve verfchaffen. De mensch is een goed , gevoelig, medelijdend fchepfel, en het is onze gefteldheid die ons onwederftaanlijk neigd om hen die wij zien lijden te onderfteunen. Het is deeze gelukkige geneigdheid die,om dus te zeggen, in ieder bie. zonder fchepfel de liefde voor zich zelve verdoovende, te gelijkertijd bij de volken die in den natuurftaat leeven, de plaats der Wetten ên der Deugden bekleed. Zij is het die den Herken Wilden wederhoud om het weérlooze kind, of den gebreklijken grijsaart zijn beftaan te ontnemen > zelfs dan, wanneer hij, om het zich te verfchaffen zich aan gevaaren en vermoeijingen bloot moet ftellen; het is eindlijk aan deeze onfchatbaare gezindheid, dat de Wilde den afkeer dien hij gevoeld om zijn's gelijken te fchaden verfchuldigd is ; en dit natuurlijk onwillig gevoel is gelukkig onafhanglijk van de beginfelen der opvoeding. De Madagascar is, gelijk de Wilde, volftrekt meester om te doen het geen hem behaagt; geen  ïö REIS DOOR DE"1 geen dwang, geene hinderpaal lreetend zijné" vrijheid ; hij gaat, hij bedrijft, hij doet het geen hij wil, uitgezonderd het geen aan andere fchaden kan; Het is nimmer eenig Madagascar in 't hoofd gekomen om over de gedachten of daaden van wie het ook zijn mag te heerfchem Ieder bijzonder fchepfel heeft zijne wijze van zijn die hem eigen is, zonder dat zijn gebuur zich immer geraaden vind om hem daar over lastig te vallen, noch zelfs om 'er zich over bezig te houden. Deeze volken zijn hier in veel wijzer dart de Europeaanen, die de wreede uitzinnigheid hebben van te willen,dat alle de volken der aarde zich naar hunne gebruiken, naar hunne gewoonten, en zelfs naar hunne vooroordeelen zullen fchikken. Is de Wilde dan zoo te beklagen?Zijn'erveelen onder hun die te onvreeden zijn over hun lot ? en voegd het ons wel om den natuurftaat te verachten? Zijn wij niet omringd door menfehen die, warsch van hun beftaan, het vervloeken en 'er zich van trachten te berooven? — De wilde bepaald zijne zorgen, zijne begeerten om zich dat geene te verfchalTen het geen volftrekt tot zijn beftaan noodzaaklijk is? hij fmaakt in vrede het genot van het geen de natuur hem fchenkt; hij verdraagt ftilzwijgend de rampen die van demenschlijkheid onaffcheidlijk zijn. Het gedrag van den befchaafden mensch is zoo redelijk niet. De pragt en de leediglieid ileepen he«  ÖQSTINDlÈN. Ï7 Item in die iedele en valfche vermaakén, die fteeds voleinden in nieuwe ellenden op hem te> laaden. Toomlooze driften en iedele begeerten leiden hem onophoudelijk van den weg des geluks : hij die dien zoekt vind hem nimmer; het geluk beftaat, en kan niet anders beftaan dan bij ons zelve, en in het goed gebruik dat wij van onze rede maaken. Indien de Wilden zoo ongelukkig waren als wij veronderftellen, om dat zij alle die overtolligheden op welken wij zoo veel prijs ftellen niet kennen, of verachten, waarom zouden zij dan weigeren onze zeden, onze gebruiken en onze wetten aan te nemen? „ Van der Stel, Gouverneur van de Kaap-de ,i Goede Hoop, een Hottentot, die nog inda j, jaaren der kindschheid was , genomen heb,, bende deed hem in de gebruiken van Europa opvoeden. Men kleedde hem zeep „ rijk ; men deed hem verfcheiden taaien lee» „ ren, en zijne ^vorderingen beantwoordden vol„ maakt aan de zorgen die, men voor zijne opa voeding nam. Van der Stel, veel hoopende J} van zijn verftand, zond hem met een Gommis4, faris - Generaal naar de Indien , die hem in de „ zaaken der Compagnie nuttiglijk gebruikte; Dees Hottentot kwam na den dood van den „ Comarisfaris op de Kaap de Goede Hoop we. i, der. Weinige dagen na zijne'terugkomst nam ï, hij, bij gelegenheid van een bezoek, dat hij B „ bij  x8 REIS DOOR DE bij eenige Hottentotten, zijne bloedverwanten, „ afleide, het befluit, om zich van zijne Europi„ fche fieraaden te ontdoen, ten einde zich 9, met eene fchaapenvagt te omhangen. Hij keer„ de in deeze nieuwe toerusting weder naar van „ der Stel, belast met een pak waar in zijne „ oude kleederen waren; en terwijl hij den ,, Gouverneur dezelve aanbood, hield hij deeze „ redevoering tot hem: — gelief de goedheid „ te hebben, Mijnheer, in acht te neemen, dat „ ik voor altoos van deeze kleding afftand doe; „ mijn befluit is,om in den godsdienst, de gebrui„ ken en manieren mijner voorouderen te Ie„ ven en te fterven. De eenigfte gunst die ik „ van u verzoek is,dat gij mij den halsband en ,, den fabel laat behouden, die ik draage: ik „ zal die bewaaren uit liefde voor u. . Terftond , zonder het antwoord van den Gouverneur af te wagten nam hij de vlugt, en men zag hem nimmer weder op de Kaap," ( Historie der Reizen, ƒ deel.) Deeze voorbeelden zijn niet zeldzaam, en ila zou'er verfcheiden, juist gelijken, onder de Madagascaren kunnen opnoemen. Het eiland Madagascar is in een groot getal volksverzamelingen verdeeld. Men acht, dat de bevolking van dit eiland op vier milliöenen inwooners kan gefchat worden; maar deeze berekening is noch juist, noch in den tegenwoordigen ftaat van dat eiland, dat in maatfchappijën, de eene van dean- de-  OOSTINDIËN. Ij dere onderfcheiden, verdeeld is, mooglijk. Elke maatfchappij bewoond de landftreek,die haar gevald, en beftuurd zich onderling door haare gebruiken. Eene volksverzameling is uit verfcheiden dorpen te faamgefteld, die alle een bijzander Opperhoofd hebben. Dit Opperhoofd is zomwijlen verkieslijk , doch gemeenlijk erflijk» De landereijen zijn 'er niet verdeeld; zij be. hooren aan hen die de moeite nemen om dezelven te bebouwen. Deze menfehen kennen noch lleutel noch flor. De behoefte bepaald het uur van hunnen maaltijd. Gemeenlijk echter ziet men hen om tien uuren des morgens het middagmaal , en om vier uuren des namiddags het avondmaal houden. Hunne fpijs beftaat in een zeer witte rijst, die lugt en zeer gaar is, en die zij met een krachtig fap van vleesch of visch begieten: dit fap is toebereid met piment, met gember, met fafFraan en met eenige welriekende kruiden. Deze eenvoudige fpijzen worden in bladen van raven opgediend; zij maaken van deze bladen lepels, bordenen Schotels. Dit vaatwerk i TE VAN MADAGASCAR. ïïet gedeelte van Madagascar waar het fort Dauphin gelegen is, is wel bevolkt. Bijna alle de dorpen zijn op hoogten gelegen, en door twee reien fterke palisfaden, die op de wijze van teenwerk gemaakt zijn, omringd. Van binnen is eene borstwering van gebaande aarde die vier voeten hoog is; dikke bambous (*),. die op vijf voeten afitand van malkander geplaatst, en fterk ih den grond geheid zijn, maaken eene foort van fchietgaten uit, die tot de verdediging dier dorpen dienen, van welke fommige ook nog door eene gragt verfterkt zijn, die tien voeten breedte en zes diepte heeft. De woonplaats van het Opperhoofd noemdmen den dunak. De dona'< vervat drie of vier groote hutten in zich, door eene bijzondere omfingeling befloten. Het Opperhoofd houd daar altoos jr.et zijne vrouwen en kinderen zijne verblijfplaats. Eer.igc ü;tavcn bewaaken dag en nacht de deuren van den donak. De 09 Itidiesch riet.  OOSTINDIËN. 33 De Opperhoofden gaan altoos gewapend met een fnaphaan en met een heilagen ftok, waar van het einde door een kleene kwast van koejen- hairverfiert is. Zij draagen een muts van rood linnen. Het is vooral door de koleur hunner muts dat men hen van hunse onderdaanen onderfcheiden kan. Het gezag dezer Opperhoofden is zeer bepaald; in de provintie van Carcanösfi, echter, worden de landerijen: geacht aan de Opperhoofden te be. hooren , die dezelve aan hunne onderdaanen uitdeelen, om die te bebouwen en te beplanten; zij vorderen eene zekere fchatting, die men in de taal van het land faenfa noemd. Den Volken uit de provintie van Carcanosfie is ■de fchrijfkunst niet geheel onbekend ; zij hebben zelfs eenige gefchiedenis - boeken in de madecasfche taal; maar hunne geleerden, die zij Ombi~ asces noemen, bedienen zich niet dan van de arabifche letteren. Zij hebben verhandelingen over de Geneeskunde, over de Waarzeggerij, en over de Wigchelarij. De Ombiasfes zijn te gelijk tovenaars en geneeskundigen. De meest beroemdfte komen uit de provintie van Matane ; het is in dat land dat de toverkunst in allen haaren luister bewaard is. De Mataners zijn door de andere Madagascaren gevreesd, wijl zij in die loogenachtige kunst uitmunten. De Ombiasfes geeven in de openbaare fchoolen onderwijs in de Waarzeggerij en in de Wigche* larij. De fchrijfkunst is zeker door de ArabieB 4 ren  *4 REIS DOOR. DE ren in dat land gebragt, die het, driehonderd jaaren geleden, overmeesterd hebben. Het papier word in het dal van Amboult gemaakt: men trekt het yan de Papijrus Nilotka, die de Ma- . dagascarcn Sanga • fanga noemen. Men ligt behendiglijk de tweede fchors van dien boom; men verdeeld die in zeer dunne plaaten; men befproeid ze met water: deeze plaaten, bevochtigd en op sillerlei v;ijze over malkander gekruisd zijnde , worden fterk gedrukt. Men doed ze vervolgens koken in eene fterke loog van asfche; men ftoot ^e in een groot mortier van hout om ze tot deeg te maaken. Deze deeg wordt, op raameu van jamboes, op de wijze van roosters gemaakt, ruim gewasfen en met water begoten, om 'er al het onzuivere van weg te nemen. Wanneer deeze verïigting geëindigd is, legt men de bladen in de zon te dioogen, en men beftrijkt ze met een afkookfel van rijstwater ,dat men in demadekasfche taal, ranoupan noemd. Dit papier is een weinig geelachtig; maar ivanneer het wel beftreken is, zuigt het den inkt niet in. De pennen van welken zich deeze inw.ooners bedienen zijn van bambou gemaakt. De inkt van welken zij gebruik maaken, trekken zij met kokend water van het afkook, fel van den fchors eens booms, dien men arandrato noemd. Dees inkt is een weinig minder zwart dan die van welken wij ons bedienen j doch hij is in den aart glinsterender. De  OOSTINDIËN. 25 De Arabifche taal beeft eenige vorderingen in het Noord-Westelijk gedeelte van bet eiland Madagascar gemaakt. Men weet dat de Arabifche Vorsten langs de kust van Afrika groote Staaten gevormd hebben, het geen, volgens de Aardrijkskundigen, met de Koningrijken van Monomotapa en van Mono. Emugi, overeenkomt. Deze Vorsten ,in Afrika en in de aangrenzende eilanden overgeb.-agt zijnde, hebben hun oud Vaderland niet vergeten. Zij drijven een koophandel, die inderdaad van weinig gewigt is, met Eden, Mascate en met de kusten van Abisfinie : zij hebben zelfs op de rivier Bombétoque, onder het eiland van Madagascar, een foort van kleenen ftapel opgerigü die hun diend om zich door het eiland te verfpreiden, en 'er den koophandel te drijven. Het is daar door; dat zij 'er toe gekomen zijn om hunne taal onder die volken in te voeren en 'er eenige trekken van het Mahomettaansch geloof onder te laaten. Er beftond eertijds tusfchen de Arabieren en de Portugeezen der Indien een haat en verbittering, die alleen gegrond was op den iever die deeze beide natiën voor hunnen Godsdienst hebben. De Arabieren van Comora en van Madagascar hebben op de bezittingen der Portugeezen aan de Kust van Afrika, herhaalde ftrooperijën gedaan , die aan dezelve het grootfte nadeel toegebragt hebben : Zij zijn zelfs zoo ver gekomen om 'er eenige van te ver-i ïi 5 aie-  i6 REIS DOOR DE nietigen. Maar dees haat is uitgebluscht toen de verzwakking van het vermogen der Portugeezen de gelegenheid om hen te fchaden z-eldzaamer heeft gemaakt. Men wilde, twintig jaaren geleden, te Goa van deeze ophouding van vijandlijkheden gebruik maaken door te Madagascar op de Caap SaintSebastiaan eene portugeesche bezitting te vormen. Het oogmerk van dat geftigt was alleen godsdienstig. De Portugeezen dachten meer om 'er eene godsdienftige zending», dan om 'er een Comptoir op te rigten; maar dit ontwerp Haagde in het geheel niet. De Heer Bosfe, inwooner van Bourbon, heeft de droevige overblijffelen van dat geftigt gezien. Het is te verwonderen dat het Mahomettismus geen meer voortgang in dat eiland heeft ge. maakt, waar in de Arabieren zoo veel verkeerd hebben; echter, indien men 'er de befnijdenis, de onthouding van het varkens vleesch, en eenige geringe oeffeningen, die op het gedrag dier volken zeer weinig invloed hebben, niet van uitzonderd , dan kan men zeggen dat de afftammelingen der Arabieren zelve de grondbeginfelen hunner godsdienftige gevoelens uit het oog verlooren hebben. Zij gelooven niet aan het beftaan van een ander leven; zij ftellen, gelijk de Manicheën , twee beginfelen; het eene oppermagtiglijk goed, het ander ten uitterste boos. Zij vervoegen zich nimmer in hunne gebeden tot het  OOSTIND1ËN. a? het eerfte, maar zijn ten hoogften bevreesd voor het tweede. Zij voiharden fteeds in het hunnen eerbied en offerhanden te wijden. Het eiland Madagascar is zoo nabuurig aan de kust van Afrika, dat het natuurlijk is zijne bevolking aan dat uitgeftrekte land toe te fchrijven; maar alle de gedachten zijn thands zoovermengd, dat men te vergeefsch zou trachten om 'er de onderfcheidenheid van te befchrijven. Men herkend zeer gemaklijk op dat eiland het foort der wezendlijke negers; dat, het welk van de blanken afkom , is zoo gemaklijk niet te onderfcheiden. De blanken, die de provintiën van AnosG en Carcanosfi bewoonen, hebben den waan dat zij van Imina, de moeder van Mahomet, afftammen. Zij hebben den naam van Zafferahimini aangenomen. De blanken die Tamatave, Foulepointe » Nosfi-Hibrahim, en de baai van Antongil bewoonen, zijn , de eene van de oude Zeeroovers de andere van de Jooden afkomftig, het is daar» om dat zij zich Zoffé - Hibrahim, dat is te zeggen, afftammelingen van Abraham, doen noemen. Eindlijk is 'er eene derde foort van blanken, die zeggen dat zij door den Kalief van Mekka naar Madagascar gezonden zijn, om de Madagascaren in de geheimen der natuur en in den Mahomettaanfchen godsdienst te onderwijzen. Dees bedriegers hebben zich van de provintie Matanane meester gemaakt, na dat zij 'er de Zafferaminies, die  *S REIS DOOR DE die dezelve regeerden, uit verjaagd en vermoord rudden. Men noemd ze Zaffe-Cafimambou ? hunne koleur is taanachtiger dan die der andere b'. anken, en hun beroep beftaat in onderrigting te geeven in het lezen en fchrijven der arabifche taaie. Inde provintiën van Anosfi en van Carcanosfi, gelouven de ZafFéraminies dat zij van de zandachtige boorden van Mekka oorfprong'ijk zijn. Men noemd hen om deeze reden, Ontampasfemalaas, en men verdeeld hen in drie foorten, de Rhoandrians, de Anacandrians, en de Ontzatfies. De eerfte en de meest onderfcheidendftev foort, is. die der Rhoandrians. De lieden van die foort hebben zich het voorrecht aangemaand om de dieren te dooden. Onder de wilde volken, onder de volken die van de jagt beftaan, is her handwerk van Vleeschhouwer bijnaar altoos aanzienlijk. De Rhoandrians zijn de grooten van het land, en het is altoos uit deeze foort dat men de Opperhoofden verkiest. D.e Anacandrians (lammen van de Rhoandrians en van eene Vrouwe uit minder rang af; het is om deeze reden dat zij met de Rhoandrians de eer en het voordeel deelen om. voor de andere inwooners de dieren te Aagten , die tot hun beftaan noodzaaklijk zijn. De Ontzatfies zijn in den laastgenoemden rang der Ontampasfemacaas geplaatst, maar genieten geene bijzondere pnderfcheiding; het zijn gemeen-  OOSTINDIEN. 25 meenlijk dappere foldaaten, die wel kunnen vegten, fteenen en pijlen werpen, en die gemeenlijk hunnen tijd doorbrengen met danfen j fpelen,. flaapen , en met zich te vermaaken. Zij leeren reeds in hunne eerste kindsheid eenige liedjes , die zedekundige lesfen of fabelen over hunnen oorfprong vervatten. De zwarte inwooners zijn-in vier foorten verdeeld, de Foadziries, de Lahavohits, de Ontzoads en de Endeves. Men verzekerd dat de Voadzieries van de oude Opperhoofden van het eiland afdammen; hunne bezittingen in flaaven en in vee zijn gemeenlijk zeer aanmerklijk. Zij mogen verfcheiden dorpen bezitten. Dei Voadziries moeten onder deze volken in zeer groot aanzien geweest hebben, dewijl zij in weerwil van het despotisme der Arabieren , die de provintie van Anosfie overwonnen , het recht behouden hebben , om de dieren te dooden, die aan hunne onderdaanen toebehooren, wanneer zij niet in de tegenwoordigheid van een' Rhoandrian of van een' Anacandriaö zijn. De Lahavohits zijn op verre na zoo vermogend niet als de Voadziries. Zij mogen nimmer meer dan één dorp bezitten; cn welke ook hunnen rijkdom in vee zij, kunnen zij zich nimmer van de plicht ontdaan om een Rhoandrian of een Anacandrian te doen haaien om de dieren, die hun en hunnen onderdaanen ten voedfel moeten dienen, te keelen. Het  30 REIS DOOR DE Het geflacht der OntzoSas volgt onmidlijk op dat der Lohavohits van welke zij de naaste bloedverwanten zijn: maar zij genieten geene de minste voorrechten, noch hebben geen het minst gezag. De Endeves zijn flaaven van oorfprong: dees naam betekend in de madecasfche taal een verhoren mensch. De Madagascaren hebben over hunnen oorfprong eene fabel die wel overeenkomt met de verdeeling die wij van de onderfcheidenegeflachten gegeeven hebben. Zij, welke onder deeze inwooneren eenige ervaarenheid bezitten, verhaalen dat de Schep, per van hemel en aarde, uit het lichaam van den eersten mensch geduurende dat hij Hiep zeven vrouwen nam, deeze zijn de moeders der on« derfcheidene geflachten. Het geflacht der Rhoandrians is uit den eersten jnensch, en uit de vrouw die uit zijne herfenen gevormd is, gefprooten. De moeder der Anacandrians en die der Ontzoaas zijn van zulk een edelen oorfprong niet; de eene is van den hals en de andere van den linker fchouder afkomftig. Het geflacht der Voadzieris is zijne geboorte aan den eerft.cn mensch, en aan de vrouw die* geduurende dat hij in een diepen flaap lag, uit zijne regter zijde voortgekomen is, verfchuldigd. De moeder der Lohaviths en der Ontzaas komt van de dije en van het vet der beenen; maar  OOSTINDIËN, 3* maar de afkomst der Ondeves is laager: men doet die van de zooien der voeten afkomen. Het is ongetwijffeld zeer droevig, om onder de volken, die de groote provintie van Anosfie bewoonen, zulke belachlijke fabelen over de ongelijkheid der rangen te vinden. Wilden, die geen broeders willen zijn, en e'én gemeenen oorfprong verwerpen, welk eene jammerlijke dwaasheid ! Dit foort van wonder, kan geen uitleg vinden dan in de verovering die door de Arabieren, voorouders der Rhoandrians, op Madagascar behaald is. Dat vreemd geflacht heeft overal waar het zich verfpreid heeft de voetftap. pen der droevigfte bijgeloovigheden gelaaten. De Rhoandrians zijn tegenwoordig flegts twintig huisgezinnen fterk. Daar beftaan 'er nergens dan alleen in de provintie van Anosfie, en men heeft reden om te hoopen dat het eiland eindlijk verlost zal wezen van het juk en van de regering dier overwinnaaren, die het door eenige Mahometaanfche gebruiken verwoest en vergif, tigd hebben. De Madagascaren hebben zich aan de Rhoandrians niet dan als vrije onderdaanen, ondenvor. pen. Men ziet hen volgens hunnen wil van Opperhoofd veranderen: zij kunnen zich bij ieder,die hun het geluk en de veiligheid verzekerd, vervoegen. Zij zijn te dapper om zich aan een fchandelijk juk te onderwerpen, maar hunne buitenmaatigq ligtgeloovigheid fchaad dik.  J| R E ï S D O O R D È dikwerf, zonder dat zij het kunnen bemerken i , aan hunne vrijheid en aan den uitflag hunner ondernemingen. - Hoe toch zoudën deeze volken, die nog in de örkfre duisternis gedompeld zijn, zich voor de bèyrregê'rijëri der Ombiasfes kunnen wagten, tcvvijl <"e mèest verlichte volken nog daaglijks ' inr 1r.»:!ichelaars en kwakzalvers bedroogen : ? Het fchijnd dat de mensch noodig j om zich door herfenfehimmeh te laateri « - ei hearfchen. Zelden is de rede Merk genoeg bm hem, tot eene zekere hoogte,voor die zucht tot het wonde,baarlijke, die hém dikwerf in dë befpotlij''fle dwaalingen fleept, te behoeden , en, zoo hij, bij de befchaafde volken, diefchaadlijké neigingen zomwiil kunstiglijk weet te verbergen, is dit alleen om dat hij zich zijner zwakheid fchaamt. De Madagascaren uit de provintie van Anosfie' zijn vlug, vrolijk, gevoelig, erkentlijk , erf niet ontbloot van begrip en bekwaamheid. Zij beminnen de vrouwen zeer fterk; zij zijfi in hun bijzijn nimmer treurig : hunne voornaamfte bezigheid beftaat ;in aan die kunne te' behaagen: Zij verwerft in dat land, meer dan in eenig ander, dien eerbied en die onderfcheidingen, die zoo billijk, als voor het geluk der' zamenleeving noodwendig zijn. De man beveelt 'er nimmer als een willekeurig tijran, en de vrouw gehoorzaamt 'er nimmer als ftavin; de ever-  ÖÖSTINDlËN. 33 overwigt der magt held zelfs tiaar den kant' der fexe : deeze regering is die der bevalligheid, zagtaartigheid , en fchoonheid; want de koleur uitgezonderd, zijn de Madacasfche vrouwen zeer fchoon, haare gedaante is rijzig, de trekken van haar gelaat zijn aangenaam en kiesch ;zij hebben eene fijne huid, glinfterende witte tanden, den grond der oogen fchoon blaauw, en den appel fchitterend bruin. De veelwijverij is niet zeldzaam bij dè rijken en de opperhoofden; zij huwen echter maar ëe'ne vrouw op eene wettige wijze; de andere zijn als bijzitten bekend. Dit gebruik heeft te Madagascar geene droevige gevolgen; alle deze vrouwen leven onderling wel te vreden ; daarenboven heeft de echtfcheiding plaats, zoo dikwerf de huwlijksband aan den man of vrouw mishaagt; maar wannéér zij van eikanderen' af gaan , geeveh zij van beide zijden de huwelijksgift weder, Men ftraft te Madagascar het overfpel als een diefftal; ook eerbiedigen die volken ten uiteriten den huwlijken ftaat. Zij WJiarfchouwen de vreemdlingen om hunne vrouwen te eerbiedigen, maar zij bieden hen hunne dochters aan, en Hellen 'er zelfs eene eer in, wanneer zij daar kinderen van krijgen. Men kend de getrouwde vrouwen aan hunne hairen, die op den kruin van het hoofd opgebonden, en op de wijze van een ruiker bloemen gevtogten zijn ; de ongehuwden laaten die los over de fchouders hangen. Deeze mannen C zijn  54 REIS DOOR DE zijn altoos wel te vreden bij hunne vrouwen: haare tegenwoordigheid maakt hen vrolijk ; zoo dra zij ze gewaar worden beginnen zij te zingen en te dansfen ; zij herhaalen beftendiglijk dat zij de onaangenaamheden des levens verdrijven. De Madagascarfche vrouwen fcln'jnen gelukkig, en zijn fteeds in een goed humeur. Haare levendige, kortswijlige en beftendige geaartheid behaagd den Europeaanen inzonderheid. Geduurende dat de Madagascaren ten ftrijd zijn, houden hunne vrouwen niet op den geheelen dag, en zelfs een groot gedeelte van den nacht met zingen en dansfen door te brengen: zij gelooven dat deeze dansfen haare echtgenoo. ten aanvuuren , en hunne kracht en dapperheid vermeerderen. Zij geeven zich nauwlijks den tijd om hun maal te gebruiken. Wanneer het oorlog ten einde is, vergaderen zij zich bij het ondergaan der zon; het dansfen en zingen begint fteeds op eene bruifchende wijze onder het geluid van verfcheiden inftrumenten. Hunne gezangen zijn loftuitingen of fchimpredenen, en het heeft mij altoos toegefchenen dat de aanfchouwers 'er veel belang in ftelden. Deeze fpelenzijn nuttige lesfen; men roemt 'er de grootfche daaden, en men befpot 'er de belagchelijke. Zoo dra eene vrouw bemerkt dat haare gezondheid door de verkeering met de Europeaanen befmet is, verwijderd zij zich van deze vrolijke vergaderingen , om ftekelige fchertfen te ontgaan, en zich  OOSTINDIKN. zich door de Ombiasfes of geneeskundigen van het land te doen geneezen. Dit gebruik belet dat de venusziekte in dit eiland dezelfde voortgang maakt als in Europa: daarenboven hebben de Ombiasfes voor deeze ziekte een middel gevonden, het welk men zegt ten uitterften heilzaam te zijn: ik herinner mij den naam van den plant, van welken zij zich bedienen, niet meer; maar ik weet dat het blad naar dat der Philaria gelijkt. Die Artfen bevelen de zieken om die te kauwen en in te flikken, blijvende bij afwisfeling op den rug ofopdenbuikin eene horizontaale rigting leggen; de zieke moet door geene dekking bezwaart worden; en ten einde de doorfhaaiing niet. belemmerd worde , moet zij door een lterk en helder vuur, geduurende al den tijd van de werking van het geneesmiddel, omringd zijn. De verzameling der ziekte komt gemeenlijk aan de voetzooien ; de verzweering, welke zich daar vormd, heeft zelden flegte gevolgen. Men draagt fteeds zorge dat de hitte van het vuur de zieke niet hindert. Deeze wilde volken weten zich dus gelukkiger en in minder tijd dan wij van deeze plaag te verlosfen, welke wij bij hun gebragt hebben, en die zoo veel verwoesting onder ons aanrigt. Het grootfte gedeelte der reizigers fchijnt, in plaats van die wilden te beklaagen, om dat zij de Europeaanen gekend hebben, behaagen te fcheppen in hen met alle foorten van laster te overlaC a den.  3<5 REIS DOOR DE den. Op deze wijze heeft rrien hen bijnaar altoos voor de gastvrijheid , die zij zoo edelmoediglijk en zoo vrijwilliglijk betoond hebben, beloond. Leest Flacourt; gij zoud geloven dat de Madagascar de boosaartigfte, de bedrieglijkfte en dé Jaagde aller menfehen is". Hij fchroomd niet u te verzekeren , dat bij die inwooriers de wraak en het verraad voor deugden , en het mededoogen en de erkentenis' voor zwakheden doorgaan: maar deeze dwaaze redeneringen kunnen alleen invloed hebben op hem, die met Rousfeau den mensch in zijn' oorfproriglijken ftaat niet nagefpeurd heeft. In der daad, [hoe kan hij, die zonder dwang dé bewegingen der natuur volgd, verdorven en boos zijn ? Wanneer eene geweldige drift oppermagtiglijk den befchaafden mensch gebied, dan Horten zijne verlangens, meer getergd dan voldaan, hem in eenen afgrond, waar uit al de kracht der rede hem niet trekken kan. Maar de wilde ondervind, daar hij in zijne vermaaken de neigingen zijner zinnen volgd , niets' dergelijks. In alle landftreeken waar de mensch Vrij, en de ongelijkheid der rangen zondermerklijke verfcheidenheid is, daar is de rijkdom van élk bijzonder mensch de rijkdom van den grond,' en de grond behoort aan de geheele waereld. Wat 'cr ook de reizigers van mogen zeggen , men vind geené flegte zeden dan alleen in d^n ftaat van befchaafdheid. De moeilijkheid om aan zijne neigingen te voldoen leid den mensch van den  OOSTÏNDIÉN. sf den weg af, die de natuur hem voorgefchreven heeft: eene kwalijk beftuurde opvoeding, verderflijkevoorbeelden, onderfcheidene belangen, ïjdele begeerten, gedwongene behoeften vernederen in onze oogen de menfchelijke natuur zoo verre, dat zulks zelfs eenige bovennatuurkundigen overreed heeft dat wij met eene geheime neiging tot de ondeugd gebooren worden. De natuurlijke mensch, zegt Hobbes, is een ondeugend kind. Verwerpen wij zulk een jammerlijk denkbeeld , en befchouwen wij in ons gelijken goede en medelijdende wezens. Ik heb met eenige naauwkeurigheid de geaartheid en de gebruiken der inwooneren van Madagascar onderzogt; ik heb onderfcheidene maaien hunne vergaderingen bijgewoond, in welke zij over gewigtige zaaken handelden; ik heb hunne dansfen, hunne fpellen, hunne vreugdebedrijven gevolgd, en ik heb in hen die verftandige wederhoudqnheid gevonden , die hen voor die fchaadlijke uitterften , yoor die ondeugden welke onder de befchaafde natien zoo algemeen zjjn, behoed. Ik was toen wel is waar , nog zeer jong , dan dat mijne opmerkingen van eenig gewigt zouden zijn, maar indien mijne ondervinding niet gefchikt is om vertrouwen in te boezemen, fmeek ik den lezer om nog meer den aart der zaake in aanmerking te neemen, dan de vernaaien dier menfehen die, zonder grondbeginfelen en zonder onderrigting , %vaanen dat zij het recht bezitten om als meesters C 3 - ver  38 REIS DOOR DE over de inwooneren van eene vreemde waereld te bevelen. Indien de Madagascaren fomwijl het bedrog te werk gefield hebben, dan heeft de tijrannnij der Europeaanen hen daar toe genooodzaakt: de zwakke heeft anders geen wapentuig om den fterken wederftand te bieden. Kunnen die volken zich anders tegen ons gefchut en onze bajonetten verdedigen? Zij zijn zonder verlichting en zonder hulpmiddelen, en wij maaken, om hen voor onze eigenzinnigheden te doen bukken, misbruik van hunne zwakheid ; zij ontvangen van ons barbaarfche behandelingen, in vergelding der gastvrijheid die zij ons zoo edelmoediglijk vergunnen ; en wij noemen hen verraders en laf hartigen, wanneer wij hen door overmaat van wreedheid dwingen om het juk te verbreeken, door het welk wij goedvinden hen te drukken. Deeze treurige waarheden zijn door den val der onderfcheidene bezittingen, die de Europeaanen getracht hebben op Madagascar op te rigten, maar al te klaar bewezen. De Kapitein Picault verkreeg in 1632 voor zich en zijne bondgenooten het uitfluitend recht om den koophandel op Madagascar te drijven. Het was ook in het zelfde tijdvak dat de bezitneming van dit eiland door geregiftreerde lastbrieven (*) aan (*) Lmrss patentes.  OOSTINDIÊN. 39 aan eene vermoogende maatfchappij toegedaan wierd. Pronis wierd gelast om uit naam des Konings dat eiland in bezit te nemen , en hij had bevel om 'er op eene vruchtbaare plaats, die verdedigd kon worden en een' gemaklijken en zekeren toegang had, eene bezitting te vormen. Hii verkoos het dorp Manghefia, het welk aan het uitterlte van de proviufie Larianosfe' ter breedte van 24 graaden 30 minuten gelegen is. Deeze plaats fcheen hem toe de oogmerken te moeten vervullen die men zich voorgefteld had ; de talrijke kudden hoorndieren, die deeze ftreek omringen, en de vruchtbaare velden van rijst en aardappelen, lieten in hem geene de minfte ongerustheid omtrent het voedfel over. Eene bevaarbaare rivier, die haaren oorfprongaan de voet van den berg Silvia neemt, befproeid daar velden van eene ontzaglijke uitgebreidheid ; bosfchen van fchrijnwerks- en fcheepsbouwhout zijn nabij zeer gelegene werven ; de haven is volmaakt voor den ruimfchootfchen wind bevrijd, door het kleene eiland St. Luce. Nauwlijks was Pronis te Manghefia gevestigd, of de Kapitein Réfimont bragt hem van Frankrijk zeventig mannen om zijne kleene Colonie te verfterken ; maar de ongezondheid der lucht deed in den tijd van eene maand het derde gedeelte der Franfchen omkomen. Pronis wierd gelast om, in weerwille van de voordeden der C 4 lig-  4o REIS DOOK DE ligging die bij daar vond, deeze eerfte bezitting te verlaatcn. Hij trok in overijling met de overblijffelen zijner kleene Colonie op het fchiereiland Tholangar, waar de lucht gezonder is. Tholangar ligt op 25 graaden breedte. Dit fchiereiland word op eene onbemerkbaare wijze breeder, het is zeer maklijk om het door fchanfen en pallifaden te fluiten, die het voor de ondernemingen der inwooneren dekken. De fterkte die men 'er opgerigt heeft beftrijkt de reede; haare hoogte boven de vlakte der zee is honderd en vijftig voeten: de vijand, die zich op den ankergrond mogt bevinden , zou niet lang het vuur der batterijen die de zee beftrijken , kunnen wederftaan. Eene fteile en door de branding der zee omringde kust, maakt 'er de landing moeilijk ; en de toegang der fterkte zou volftrekt onmooglijk zijn, indien men 'er eenige goede vestingwerken bijvoegde. Deeze fterkte het fort Dauphin genaamd, is eene langwerpig vierkant omringd door goede muuren met kalk en zand gebouwd en door een uitmuntend ciment overdekt: men heeft noodloos geacht om het van den kant der reede te fluiten. De ankergrond is zeer vast; een fchip zou eerder zijne kabels breeken, dan van zijne ankers drijven ; maar de ruimfchootfche wind en vooral de aanhoudende en llerke zeewinden uit het noordwesten doen de fchepen die in deeze uitheemfche reede, welker opening ten zuiden door de kaap Ravenate, cn ten  O Q S T! I N D I E N. 4i ten noorden door den punt van Itapère bepaald is, ten anker leggen, zeer veel lijden. De mond der fchoone rivier van Fanshère, die haaren oorfprong aan den voet der hooge bergen van Manghabeij neemd, is twee mijlen van de fterkte Dauphin, en zeer nabij de kaap Ravenate. De wateren dier rivier voeden een grooteh kom, die door de inwooneren het meir van Amboule genoemd word: dit meir heeft vijf duizend roeden omtrek, tegen eene middelmaatige diepte van veertig voeten. Het meir van Amboule zoude eene fchoone haven zijn, indien het kanaal, waar door het aan de zee raakt, niet dikwerf door drijfzand geftopt wierd. Daar zijn ftonden in walken men groote vaartuigen in dien uitgeftrekten kom zoude kunnen doen komen ; maar deeze zijn zeldzaam : eene fpoedige aanwas der rivier zou met geweld de zandbank, die door den vloed en den wind daaglijks aan haaren mond vermeerderd word, moeten te rug drijven. Deeze verzamelingen van zand vormen zich op die plaatfen waar de ftroom van de rivier evenredig is aan de kracht van den vloed der zee. Het zou misfchien niet onmooglijk zijn om den doortogt van die verftopping te ontlasten, en die zandbaar te verdrijven, die aan de vaartuigen den ingang dier fchoone haven belet. Men zou, op een' behoorlijken afftand, en volgens eene rigting die door zorgvuldige opmerC 5 kin-  43 REIS DOOR DE kingen, op de plaats zelve gemaakt, alleen aangeduid kunnen worden , eenige oude rompen van vaartuigen, met ballast gelaaden, in den grond moeten doen zinken. Deeze verzinkingen zouden als de kern der baar zijn , die zich voorzeker door de daaglnkfehc opwerping van het zand der zee daar vormen zou. Zoo dra deeze voorafgaande bewerking volbragt zoude wezen , zou men moeten wagten tot die verzaamelingen van zand een weinig Sterk geworden waren, alvorens het water der rivier op te fluiten, ten einde het te dwingen om, wanneer een Spoedige aanwas 'er de hoeveelheid van vermeerderd , de uitwerking eener groeté fchutlluis voort te brengen. De dam, die men gebruiken zou om het water te wederllaan, zou van zelve moeten kunnen breken ; dan zou het geweld van den Stroom ongetwijfeld den mond der rivier Schoon, enden ingang van het meir bruikbaar maaken. Alle de middelen om een dam in de zee temaaken zijn voor het oogmerk dat wij ons voordellen, goed: wij hebben alleen de voorkeur aan de oude rompen van Schepen gegeevert, om dat dit middel ons het gemaklijkfle, het Spoedigfle en het minst kpstbaarfte voorkwam. Daarenboven kan eene beproeving van dien aart niet misSen om nuttig en leerzaam te zijn, welk 'er ook het gevolg van zijn moge. Gezonken Schepen zijn door de zorg die men draagt om 'er alle de deelen van te zaamen te binden, zulke onzaglijke groote en fter-  OOST INDIEN. 43 iïerke ligchaamen , dat het mij onmooglijk toefchijnd, om hen door dammen en andere werken die den fchok der zee verduuren , ligchaamen in plaats te ftellen die meer gefchikt zijii om het geweld der baaren te wederftaan. De rivier van Fanshère is in eene 'engte van vijftien of twintig mijlen bevaarbaar. De werken die tot de volmaaking haarer fcheepvaart vereischt worden zijn niet aanmerklijk. De punt van Itapére, die in het noorden van de fterkte Dauphin is , fluit in het zuidlijk gedeelte de groote baai van Loucar. Het eiland St. Clair befchut het voor den ruimfchootfen wind. Dit eiland belet dat de kleene rivier van Itapère, gelijk die van Fanshère belemmerd kan worden. De haven is onder den wind van het eiland : de zeelieden bezoeken zelden deezen ankergrond -, om dat de baaij van Loucar met klippen bezaaid is. Het Schiereiland Tholanger was voor den goeden uitflag van de bezitting van Pronis des te gunftiger, om dat het rijke en vruchtbaare dal van Amboule en de nabijheid van verfcheidene bevaarbaare rivieren, geen de minfte zwarigheid over de middelen om zich onderhoud te verfchaffen , over laaten: ijzer- en ftaalmijnen van zeer goede foort, hennippen , hatften , pek , fchrijnwerks- en fpeepsbouwhout, dit alles zijn voordeden die deeze plaats opleverd, en die geen  44 REIS DOOR DE geen fchander en verlicht bewind zich immer zoude veroorloofd hebben te verwaarloozen. Maar Pronis was een mensch zonder verdienden , en ontbloot van alle nijverheid. De ledigheid in welke hij, en ook de Franfchen die onder zijne bevelen ftonden, leefden , Hortte de Colonie in alle die wanorden, die door deeze pest gemeenlijk voortgcbragt worden. De geest van ©proerigheid volgde aan de toomloosheid op : wel haast gaven zij, die aan hun opperhoofd onderwerping en gehoorzaamheid verfchuldigd waren, hem ketenen. Zijne ilavernij duurde zes maanden, Pronis, nauwlijks uit zijne gevangenis gered zijnde , door een vaartuig, het welk hem uit Frankrijk den voorraad bezorgde dien hij het meest noodig had, maakte zich op nieuw aan eene misdaad fchuldig, door aan van der Mester , Gouverneur van Maurice, heden ile de France , de de ongelukkige Madagascaren te verkoopen, die in den dienst der bezittinge waren. Het geen de verontwaardiging der inwooneren ten hoogden top deed rijzen , was dat 'er zich onder de gevangenen zestien vrouwen van het geflacht der Lohaviths bevonden. Zoo dra de maatfehappij van dit berispenswaardig gedrag onderrigt was, trok zij haaren last aan dat opperhoofd gegeeven, weder in. Flacourt wierd verkozen om zijne plaats te vervullen; maar hij kwam niet op het fort Dauphine, dan op het laast van December 1648. Flacourt heeft ons een  ÓÖSTINDIËN. 45 ten omftandig verhaal gegeeven van het geen 'ér onder zijne beftuuring voorgevallen is. Dus kan ik mij ontilaan van het waarlijk treurig tafereel der onrechtvaardigheden en geweldenarijen door dien Gouverneur op die ongelukkige ihwooners gepleegd , te maaien. Het was in het jaar 1661 dat hij veertigFranfchen, gevolgd door gewapende zwarten, afzond, om de vruchtbaare landftreek van Fanshère té verwoesten en te verbranden. De wijze op welke dat hoofd de gastvrijheid fchorid, die hem op zulk eene edel. moedige wijze vergund was , kan in eene verlichte eeuw geene verdedigers vinden. Het komt mij voor, dat voortaan elk mensch die ilegts eenige gevoelens van rechtvaerdigheid en menschlievendheid heeft, veel eerder zal verkiezen om eenen vreemden grond te ontvlugten, en van alle de voorrechten van den koophandel af te ftaan , dan het barbaarsch gedrag van dien Gouverneur naar te volgen. In plaats van die volken met ketenen te overlaaden, moesten wij hun onze verlichtingen en onze kunde mededeelen, Menfehen die in de duisternisfen gedompeld i en door de overmagt onzer wapenen befchroomd gemaakt zijn , kunnen ongetwijffeld het juk niet ontgaan, het welk wij goed vinden hen op te leggen; maar welk recht is onrechtvaerdiger dan dat van het geweld? en hou zouden wij heden wilde volken van verraderij durven befchuldigen , die, warsch van onze dwing- lan-  46 REIS DOOR DB ïandïj en wreedheid, getracht hebben, om zich over dezelve te wreken. Indien Flacourt zich beter dan Pronis wist te doen gehoorzamen van de Franfchen die onder zijne bevelen ftonden, zoo deed hij echter niet blijken dat hij beter dan deze de gronden van het natuurlijk recht verftond: hij wa,s cr.rechtvaerdig en wreed jegens volken, die , ejg naars van den grond zijnde, hem de wet hadden beknoren te ftellen, in plaats van die te ontv gen. Laaten wij de befchrijving, die Flacoutt.Qns.Van Madagascar heeft gegeeven, den geer.en over, die moed zullen hebben om die te lezen, en zien wij of zijne opvolgers minder on> menschlijk geweest hebben. De fterkte Dauphin wierd in den jaare icj55 verbrand, en niet weder opgerigt dan in 1Ó63. Chamargou, die 'er in dien tijd Gouverneur van was, zond la Cafe dm kondfehap van dat gedeelte van het eiland te nemen, het welk ten noorden van het land der Matatones gelegen is. La Cafe kweet zich met zeer veel fnedigheid van deezen last. Het zal mooglijk dienftig zijn om hier het characler van dien man te doen kennen, wiens nagedachtenis bij die volken nog beroemd is. La Cafe was zijn krijgsnaam , le Vacher die van 2ijn geflacht, en de plaats zijner geboorte Roehelle. Bij de komst van la Cafe op de fterkte Dauphin , hadden de Franfchen bij de inwooners geene de minfte achting; de bezitting deezer fterkte was, na groote onkosten te weeg  OOSTINDIEN. 4} weeg gebragt te hebben , in eenen kwijnende jammerlijken ftaat. La Cafe ondernam om den roem van den r.aam Franschma n tel erftellen en te verheffen : het gelukte hem ; eene groote meenigte van overwinningen deden hem den bijnaam van Dian Pousfc verwerven. De Madagascaren konden hein geen grooter eer aandoen ; want Dian Pousfe was denaam van een opperhoofd die eertijds het eiland had overwonnen, en wiens nagedachtnis nog door de bewooners geëerbiedigd word. De Franfchen waren de eenigfte die der dapperheid en het goed gedrag van la Cafe geen recht deeden. De Gouverneur van de fterkte Dauphin, naarijverig op den roem dien hij verworven had, door met zoo veel bekwaamheid de moeilijke bevelen te volvoeren met welken hij hem belast had, weigerde hem vergelding en bevordering. Het opperhoofd van de provinfie Amboule, Dian-Rasfitate genaamd, maakte van het billijk misnoegen van la Cafe gebruik, om hem bij zich te trekken. Vijf Franfchen volgden, hem en verlieten de fterkte Dauphin. DianNong , dochter van Dian - Rasfitate, door eene hevige liefde voor la Cafe ingenomen zijnde » bood hem haare hand met de toeftemminghaares vaders aan. Dit opperhoofd, reeds oud en gebrekkig zijnde, had op den rand zijnes grafs het genoegen om het geluk zijner onderdaanen vast te ftellen i door zijn fchoonzoon volftrekt meester  48 REIS DOOR ÖÉ ter over de rijke en vruchtbaare provintie vari Amboule te maaken. La Cafe, weigerde, toéri hij Dian-Nong huwde dén tijtel en de eer die in flat land aan de oppermagt verknocht zijn : hij wilde dat men in hem niets befchouwde als den eerden onderdaan zijner vrouw, die bij den dood haares vaders als Vorftinne verklaard wierd. La Cafe, bemind door Dian-Nong, die, bij een gelaat vol van bekoorlijkheden , eene groote dapperheid én de zeldzaamfte begaafdheden voegden; bemind en geacht van zijne verwanten en van de Ambonlezeri welke hij ten vader ftrekte, la Cafe, zegge ik, kon' niets anders dan magtlooze wenfchen doen voor de bezitting dér Franfchen op de fterkte Dauphin. Het was hem niet geoorloofd zijne landgenoóten die hij wist dat in de uitterfte ellende waren te hulp te komen. Chamargou had zijn hoofd op prijs gefteld, gelijk ook die der vijf Franfchen die hem naar Amboule gevolgd waren. De nabuurige hoofden der üérkten, ten uitterften verbitterd zijnde, dat men op het leven durfdé toeleggen van een man voor welken zij den grootHen eerbied hadden, weigerde algemeen om onderftand te bezorgen. Eene volftrekte nooddruftigheid voegde zich bij koortfen en ziekten, die het getal der Franfchen tot tachtig menfehengebragt hadden. Onze bezitting op de fterkte Dauphin was op het punt van eene volftrekte verwoesting ,' toen de aankomst van een fchip* waar over Ker- ca*'  Ö Ö ^ T I N D I H. 49 cadis, een Bretoné edelman het bevel voerde, alle de rampen deed ophouden , door welke deze Colonie getroffen was. De wanorde en verwarring hadden ohophoudélijk bij de Franfchen geheerscht fints zij op Madagascar gevestigd waren. De inwooners haatten hen, en begonnen hen zelfs te verachten. Onze tijrannij had hén oproerig doen worden, maar Onze inwendige verdeeldheden hadden hen die gevoelens van vrees doen verliezen , die demagt onzer wapeneri hen eerst ingeboezemd hadden. De Kapitein Kercadio begreep dat de onderftand dien hij van Frankrijk gébragt had, van geen langen duur kon wezen. Dees brave Officier, die noch de vooroordeelen van zijnen ftaat, noch de hartvochtigheid van zijn beroep bezat, oordeelde noodzaaklijk Chamargoü aan té zétten om zich met la Cafe te bevredigen. Hij toonde hem aan, dat hij eenen man, die door zijn huwlijk met Dian* Nong niet alleen den volftrekten meester der provintie van x\mboule, maar daarenboven den Souvcrein van het geheele eiland Madagascar geworden was , niet meer als zijn ohderhootigen aan kondé merken. Inderdaad, welke hérsiënloosheid kon fchaadelijker gevolgen voor de Franfchen hebben, dan die van dat hoofd eener zieltoogende Colonie, die op eene koppige wijze bleef volharden, om een man, die zoo vermoogend als geacht was, en die hem met één woord kon verbrijzelen, als een muitling te behandelen. KerD ca*  «O REIS DOOR DE cadio, wanhoopend, dat zijne redenen geen den minften invloed op den vooringenomen en verbitterden geest van Chamargou hadden, vervoegde zich bij een kundig Advocaat die zich , door een zeer buitengewoon toeval op zijn fchip bevond , en bad hem met nadruk en als zijn vriend, om alle zijne begaafdheden te werk te Hellen , ten einde dien Gouverneur over zijne waare belangen en die der Colonie welke hem toebetrouwd was, te verlichten. Indien dees Advocaat in deeze moeilijke onderneming Haagde, was hij zulks minder aan zijne welfprekenheid verfchuldigd, dan aan de eer, die hij genoot van bij den Maarfchalk delaMeilleraije bekend te zijn, endoordeezen voorgeftaan te worden. Zoo dra hij Chamargou deed hooren dat hij zich niet kon ontflaan om aan den Maarfchalk rekenfchap van de ongelukken en jnooglijk van het verlies der flerkte Dauphin te geeven , wierd die Gouverneur , die tot hier toe zoo fier en zoo onhandelbaar geweest was, die den honger en den. dood trotfeerde, en die ■aan de zugt om zich te wreeken de droevige overblijffelen der ongelukkige Colonie, die hem aanbetrouwd was , zou opgeofferd hebben, befchroomd en vreesachtig. Hij deed Kercadio fmeeken, om hem zijne hoofdigheid te vergeven, en deed alle foorten van pogingen om hem te overhaalen, dat hij hem met la Cafe bevredigen zoude, terwijl hij zich reeds vooraf onderwierp om  OOSTÏNDIËN. Si om alle de herftellingen te geeven, die men van hem vorderen zoude. Kercadio trok naar Amboule , vergezeld van den Advokaat, De onderhandeling met welke hij belast was, onderging noch moeilijkheid noch vertraaging. La Cafe verachtte de ijdele pogingen zijner vijanden : die achtenswaardige man had geen grooter verlangen dan dat van aan zijne landgenooten nuttig te zijn. Hij ijlde tot hunne hulp, zoo dra hem dit vergund wierd. De vrede en overvloed volgden hem op de fterkte Dauphin. Zoo lang men zich naar zijnen raad regelde hielden de wanorde en de ellenden op , om die bezitting te doen kwijnen. Dian-Nong betoonde zich niet minder edelmoedig dan haar gemaal. Maar zoodaanig is het yermoogen der deugd » daar was geen e'e'n Franschman die zich niet waar¬ lijk getroffen gevoelde , over den heldhaftiger* moed deezer vrouw , die genoeg vermogen op zich zelve had, om alle herinnering van de rampen, haaren echtgenoot aangedaan , te verdooven: zij volgde die zagte neiging , of liever die ingefchapene behoefte, die den mensch aanzet om zijnes gelijken te onderfteunen , wanneer hij getuige van zijnen rampfpoed is. De Advokaat deelde met zijnen vriend Kercadio het genoegen van den vrede'en den overvloed op de fterkte Dauphin herfteld te hebben j dit genoegen deed hem echter deverfoejenswaardige P * liaï  REIS DOORDE list niet vergeten , die hem aan zijnen ftaat en aan zijne geliefde ftudiën onttrokken had. Hij dwaalde lints verfcheidene jaaren , op eene onftuime zee: hij doorliep afgelegene landftreeken die hij noch belang, noch begeerte had om te bezoeken. Zijne wenfchen, die alleen naar zijn vaderland gerigt waren, konden niet volbragt worden, dan na het gevolg van nieuwe vermoeijingen. Het bitter herdenken aan het misbruik, dat men van zijn vertrouwen had gemaakt, om hem der wanhoop te leveren, verzwaarde nog de geftrengheid van zijn lot. Gij, die zoo dikwerf door valfchcn fchijn en door het misleidend uitterlijke dier bedriegers die op uwe ligtgelovigheid hun geluk gronden, misleid word! dat deeze gefchiedenis u nuttig zij, en u voor het ongeluk behoede, van u oAVQorzichtiglijk aan die trouwlooze menfehen over te geeven, welke u, zonder u te kennen alleen, vleien en liefkoozen, om een belang, dat uw hoogmoed u niet toelaat te befpeuren! Onze Advocaat, gelast zijnde, het bevel tea uitvoer te brengen, dat zijne verwanten verzogt en verkregen hadden , om namentlijk zijn broeder, om redenen Van wangedrag, naar Madagascar te zenden, had de onvoorzichtigheid gehad zich te Nantes aan een dier gedienftige mannen te betrouwen, die de verraderlijke begaaftheid bezitten , om den vreemdelingen vertrouwen in te boezemen, en 'er hun voordeel mede te  OOSTINDIËN. 53 te doen. Dees gedienftige man vond zeer aartig om den Advocaat te doen infchepen en den broeder te laaten ontfnappen; door dit dubbel bedrog maakte hij zich meester van beider beurs. Het fchijnt de Voorzienigheid behaagt te hebben, om aan deezen rechtsgeleerden die wreede iïraf op te leggen, ten 'einde te toonen, dat het nimmer geoorloofd is zich-'van de ftrikte in achtneming van de regels der rechtvaerdigheid te ver? wijderen, dan zelfs wanneer de beweegoorzaak 'er van prijslijk is, en 'er voor den mensch, die men wil verbeteren voordeden uit fpruiten moeten. Op het einde der laaste eeuw, wilde men tot wat prijs het ook zijn mogt, de Coloniën bevolken ; men was noch moeilijk noch kiesch, ten opzichte der middelen hier toe, men ligte zomwijl -djor list, doch meestentijds door geweld de jonge lieden op, die men van een liegt gedrag befchuldigde, zelden doorgrondde men de oorzaa, ken der klagten die tegen hen ingebngt wierden, en deeze geheime inquifitie heeft ongctwijffeld veele flagtoffers gemaakt. Echter hebben de meesten onzer Coloniën eenige voordeden van dees gedwongene uitwijkingen getrokken. De verbannenen fcheenen, door van luchtftreek te veranderen , hunne ondeugden te verlaaten ; deeze uitwerking kan alleen verwondering baaren aan lieden die niet gewoon zijn te overwegen. Men begrijpt dat de overvloeden de vrijD 3 he'd  54 REIS DOOR DE heid deeze verandering te weeg hebben moeten brengen. In een befchaafd land worden de driften door den dwang en de wederhpudinggetergd, maar in een vrij en vruchtbaar land verliezen de fchenders der maatfchaplijke orde welhaast alle "hunne misdaadige neigingen. Is 'er een gelukkiger en vrijer land op den ■aardbodem dan dat der Vereenigde Staaten van Amerika? de rechten van ieder bijzonder mensch zijn 'er heilig: ongelukkig hij, die dezelve zou. «lurven aanranden ; men zou hem , hoe vermogend hij ook mogt wezen, als een vijand van het Vaderland behandelen. De deugden, de kundigheden, de begaafdheden en de nijverheid, verwerven in die heilrijke landftreeken het onderfcheidendst onthaal. De fchadelijke voorrechten, de ijdcleonderfcheidihgen hebben daar, gelijk in Europa geene diepe wortelen gefchooten; men vind 'er weinig ongelijkheid: men wil 'er geene erkennen, dan die welke natuurlijk uit de meerderheid van kim« digheden en begaafdheden fpruit. De uitoefFening der wet heeft gelijke magt op hem die beveelt en op hem die gehoorzaamt; de rechtvaerdigheid is voor allen gelijk. De wellevendheid word 'er nimmer in de plaats der billijkheid gefield. De talrijkfle foort van burgeren word door geene dwaaze vooroordeelen verlaagd, die in Europa ieder mensch zoo ten cnvreden maaken op zijnen ftaat, dat hij altoos poogt om dien te ver- an-  O O S T I N 0 1 Ë N, 5£ anderen. De pligt om aan de algemeene bedieningen mede te werken , beeft 'er nimmer den fchijn eener Schandvlek gehad. Mogt dit voorbeeld de verlichte volken van Europa verwonderen , en hun leeren dat de oorzaak van alle wanorde, in die buitenmaatige ongelijkheid van rijkdommen en raagt huist, die de meesten aanzet, om zelfs tot de misdaadigfle middelen ia 't werk te (lellen , ten einde zich uit de verne-i dering en verachting .te trekken, in welke verwoestende vooroordeelen hen florten. Zij dia noch begaafdheden noch kunde bezitten, gebruik ken de laagheid, de dienstbaarheid , de vleierij» de logen én de trouwloosheid om zich boven huns gelijken te verheffen. Het is ongetwijffeld zedelijk onmooglijk , dat de rijkdom , de geboorte, de verhevene bedieningen bij de befchaafde natiën geen voor", recht zouden geeven, aan hun die 'er mede bekleed zijn: het is onmooglijk, dat de arme, in verfcheidene betrekkingen niet afhanglijk zij van den rijken ; maar indien de wet geflreng voor den eenen en magteloos voor den anderen is; indien de ondeugd zich durft vertoonen, zonder de verachting en dé verontwaardiging op te wekken; indien zij zelfs tot den hoogflen trap van grootheid en magt een veel zekerder geleide is, dan dé vereeniging der grootfle bekwaamheden , dan is de wijze genoodzaakt om dö een* zaamheid te zoeken, ten einde zich aari dekwelD 4 li??  y« REISPpORDE lingen te onttrekken; dan hoord het vojk, de deugd warsch zijnde, wijl deeze zich tegen deszelfs geluk kant, de Item van het geweten niet meer, die door den oppermagtigen kreet van het belang gefmoord word : het befchouwd alles wat boven zich is met wangunftige oogen ; het verliest dc liefde voor zijn's gelijken; het voleind in de onfchuld en den arbeid te verachten. Moet meri dan verwonderd zijn, dat ip zulk eene verkeerde orde vanzaaken, de arme, meer gedrukt onder de fchande en de armoede , dan verblind door de ijdele genotten van den rijkdom en den val.fchen luister der pragt, in de ondeugd, en in Jiet misdrijf een middel zoekt om zijn lot draaglijker te maaken ? Kan hij door de vrees der ilraffe wederhquden worden , wanneer alle de ^ogenblikken zijns levens eene foltering zijn , «vanneer hij gedwongen is' zijn beftaan te vervloeken ? Indien deeze Schadelijke wanorden dezelfde verwoestingen "op het platte land aanïigtte als in de fteden, welker pragt en volkrijkheid men zoo dwaaslijk roemt, dan zou de aarde wel haast onvruchtbaar, en de landbouw verlaaten worden : maar' het werkzaam leeven der landlieden, de eenvoudigheid hunner neigingen en zeden, en nog meer de uitgebreidheid der,' dorpen, hunnen afftand, die geene menigvuldige en talrijke vergaderingen toelaat, wederhouden den voortgang van het verderf. Dit bevind zich vooral iq het midden dier groote hoofdlieden waar  OpSTIND.IÊN. 57 waar zijn vergif, door de onderfcheidene belangen van eene menigte, bij een vergaderde menfehen , geroemd wordende , zich verfpreid en alle de rangen der Maatfchappij vergiftigd. De misdaaden zijn de onvermijdbaare gevolgen en de zekere tekens eener flegte Conftitutie. Het is noodzaaklijk en dringend noodzaakJijk, alles wat den mensch van zijne plichten aftrekt te verbeteren en te; hervormen , om hem niet de verachting maar de liefde voor zijnes gelijken in te boezemen; om hem tq bewijzen dat zijn belang vordert, en dat 'er zelfs zijn geluk aan hangd, dat hij nimmer een ander fchaad. Het is niet door de fchavotten te vermeerderen dat gij tot dit heilzaam oogmerk geraakeu zult: dit barbaarsch en onvoldoende middel word nog daarenboven dikwerf onrechtyaerdig, wanneer door eene algemeene verdorvenheid van alle regel, van alle beginfel, de oogfchijnlijke voorfpoedvan den flegten mensch dien ongelukkigen verleid en weggefleeptheeft, die in folteringen, bekwaam om ziddering en fchrik in de harten der wreedfte tijgers te verwekken , misdaaden gaat boeten, die de vrucht der verblindingen,, en der jammerlijke beguichelingen zijn, voor welke de opvoeding hem niet heeft kunnen beveiligen. Wie is de verlichte mensch, die, eenig gevoel van rechtvaardigheid en menschlievenheid hebbende , niet met mededoogen aangedaan is, yoor die ellendige flagtofters der verdorvenheid, P s die  58 REIS DOOR DE die altoos onder eene groote verzameling vart menfehen heerscht, wanneer de wetten, die hen beftuuren , noch de noodzaaklijke kracht, noch de wijsheid hebben om 'er de orde te handhaven. Kan in dat geval de deugdzame rechter medogenloos zijn gelijk de wet? en verwijt hem zelfs wanneer hij een misdaadigen veroordeeld,zijne rede zijne geftrengheid niet ? Datmendegevangenisfen opene, en men zal zien'dat de misdadigers die door het wanbedrijf daar gebragt zijn, bijnaar alle indie plaats van ellende en fmart geworpen zijn , om oorzaaken die niet beftaan in die landen waar de •mensch in vrede het volle genot zijner vrijheid -fmaakt. Eenbondgenoodfchap, hoe ook genaamd, heeft zonder tegenfpreken hét recht om alle de geenen die 'er de orde van ontrusten uit zijnen boezem te verbannen ; maar kan het zich over de bijzondere leden, die het zelve uitmaaken , het recht van leven en dood aanmaatigen? Deeze vraag is ongetwijfleld ten fterkften betwist ge. worden; maar is zij opgelost ? De Marquis Beccaria, in zijn uitmuntend werk over deftraffenen misdaaden, zegt: „ Het komt mij voor, zeer „ tegenftrijdig te zijn, dat de wetten , die niets „ anders zijn, dan de uitdrukking van den alge„ meenen wil, die den moord verfoeid en ftraft, „ 'er zelf eenen begaan; en dat zij, om de bur* „ gers van den moord te wederhouden, zelve „ eenen openbaaren moord bevelen. Welke „ zijn  oostindiSn. 59 „ zijn de waare en de nuttige wetten?" voegd Beccaria 'er bij : „ het zijn die welken een; „ ieder zou willen voordellen en gehoorzaaimen. „ Hij onderzoekt of de ftrafFen aan de misdaa„ den geëvenredigd moeten worden, — of de „ doodftraf nuttig en noodzaaklijk voor de vei„ ligheid der Maatfchappij zij: hij merkt op, dat a, die overvloed van ftraffen de menfehen nim„ mer beter gemaakt heeft. Volgens dien be„ roemden Auteur is de dood van een fchelm „ een minvermogender breidel tegen de ondeugd» n dart het aanhoudend en langduurend voor„ beeld van een mensch die, van zijne vrijheid „ berooft, en genoodzaakt is , om door den ar„ beid zijnes geheelen levens, de fchade te ver„ goeden, die hij der Maatfchappij toegebragt „ heeft: in 't eind , dé doodftraf is veel eer een „ oorlog eener geheele natie tegen eenen burger » „ dan een recht." Indien het niet noodig is dat ik met meerder uitgebreidheid de grondbeginfelen van den Marquis Beccaria over de misdaaden en ftraften ontwikkeie , is het nog minder belangrijk dat ik mij hier in eené lange en moeilijke redenering over zulk een gewigtig onderwerp inlaate. Het is mij genoeg op te merken , dat het eenigile beginfel het welk niet tegengefproken kan wórden, dat is, hetwelk aan eene Maatfchappij, om 'teven welke, het recht geeft om die geen  echter onder het gewigt van den invloed zijner tegenpartij , hij ftierf gevangen op het kasteel van Saumur. La Haije, wiens gezag onbepaald was, befloot om zich van dejopperhoofden, die hem hinderlijk waren, te ontdoen: hij ftelde aan Chamargou en La Cafe voor, om het oorlog aan Dian Ramousftije , die hem geen hulde was komen bewijzen, te verklaaren. Dit opperhoofd was denaaste ge-buur uer Franfchen. Men gelaste hem om ■alle de wapenen, die hij van de Franfchen had, naar de fterkte te doen wederzenden. Men begrijpt dat eene volftrekte weigering fpoedig op doezen eisch volgde. La Haije beval aan Chamargou en aan La Cafe om Dian Ramousfaije in zijn dorp te belegeren: zij hadden onder hunne bevelen zeven honderd Franfchen en zes honderd Ma.  OOSTINDIËN, fr Madagascaren. Dees aanval gelukte niet; de verdediging van Dian Ramousfaije was zoo dapper, dat de Franfchen gedwongen waren te rug te trekken. Dees nederlaag kwam voor als niet natuurlijk te zijn: men dacht dat Chamargou, te onvreden zijnde van flegts de tweede te zijn in dat land, waar hij altoos de eerfte geweest was , niet weinig mede gewerkt had om deeze onderneeming te doen mislukken, van welke men de onrechtvaerdigheid niet eens had willen verbergen. Hoe dit ook zij, La Haije was zoodanig nedergeflagen door den ilegten uitflag zijner eerfte onderneeming , dat hij het befluit nam om de fterkte Dauphin te verlaaten, en zijne raagt naar Suratte te voeren, na alvoorens het eiland van Mascarenhas, fints ik de Bourbon genaamd , bezogt te hebben. De eigenliefde van dien Generaal was ten uiterften gekwest, daar hij gevoelde dat alle de uitgeftrektheid zijner magt niet genoegzaam was om Chamargou, die boven hem het voorrecht der plaatslijke kundigheden had, te beletten, om naar zijn gevallen, door heimelijke Ipringvederen de verrigtingen, die hij zou willen ondernemen, te doen mislukken. Indien de bezitting der fterkte Dauphin zoo lang, in weerwil van de verfoeilijke beftuuring der opperhoofden, in ftand heeft kunnen blijven, is dit alleen door den naam van La Cafe, die de Madagascaren in de af hanglijkheid van eene zoo llegte Coa-  78 REIS DOOR DE Conflitutie heeft weten te houden. De nagedachtenis van dien waarlijk buitengemeenen man bij deze inwooners is nog in grooten eerbied: zijne dapperheid, gevoegd bij de zeldzaamfte begaafdheden , en vooral bij de verbintenis die hij met hen , door zijn huwlijk met Dian Nong, gemaakt had, boezemden hen zoo veel ontzags in, dat het niet dan na zijnen dood was , dat alle de opperhoofden zich tegen het droevig overlchot der Franfche fortuinzoekers, welker kortftondig geluk altoos door den grootften tegenfpoed gevolgd wierd, vereenigden. La Cafe had voorzeker al te krijgszuchtige neigingen, en dit is eene vlek voor zijne nagedachtenis. Maar bijnaar alle volken hebben eene zekere trek tot die verwoestende plaag, die de fchoonfte gewesten des aardrijks vernield, , en den menfehen duizend maaien meerder rampen verwekt, dan alle dc andere plaagen te faamen. Wie is hij, die de zucht tot roem niet dikwerf in eene dronkenfehap Hort, die alle gevoelens.van billijkheid en menschlievendheid verdoofd ? Het is zeer moeilijk, dat het gedrag eens dapperen krijgsmans in allen opzichten dat eens wijzen zij; en uit dit laaste oogpunt befchouwd zijnde, zou het zeer onredelijk zijn om een geftreng oordeel te vellen over alle de daaden, van hem, die te Madagascar zijne natie de meeste eer aangedaan heeft. Chamargou overleefde La Cafe weinig tijds ^ het  OOSTINDIËN. 79 het was La Bretefche die hem in het bevel der bezitting opvolgde. La Bretefche was de fchoonzoon van La Cafe; maar hij had noch de begaafdheden , noch de achting die zijn fchoonvader bezat. Hij zag dat hij indeonmooglijkheid was om in het midden der onlusten en verdeeldheden die tusfchen de Franfchen en de inwooners heerschten, zijn gezag te handhaven ; hij maakte gebruik van een fchip het welk naar Surate voer , om zich daarin met het overige zijner familie in te fchepen : verfcheide zendelingen en eenige Franfchen volgden zijn voorbeeld; maar naauwlijks was het fchip onder zeil» of men wierd op het land een teken van nood gewaar. Terftond deed de Kapitein zijne floepen in zee brengen ; hij redde alle de ongelukkigen, welke aan de omhalsbrenging der Franfchen hadden kunnen ontfnappen, en nam hen aan den voet der fterkte. Deeze moorden waren door Dian Ramousfaije en door de andere nabuurige opperhoofden onzer bezitting bevolen geweest. Dus was eindelijk het jammerlijk uiteinde eener Colonie , die zeer bloeijend en voor den koophandel nuttig zoude geworden zijn, indien zij, die dezelve beftuurd hebben, niet alle middelen gebruikt hadden om den Franfchen naam affchuwlijk te maaken, bij die volken , die van natuur zagtaartig , menschlievend en gastvrij zijn. Onder de onderfcheidene gedenkftukken, welke mij  80 REIS DOOR DE mij tot het te zamenftellen der gefchiedenis onzer eerfte bezittingen in het zuidelijk gedeelte van MadagfiH-ar gediend hebben, moet ik vooral een löflijk getuigenis gcevcn van een handfehrift het welk mij duor den ticcre de Maiesterbe ter hand is gefteld. De lieer Robert was door dc Zeeroovers genomen geworden, die hem naar Madagascar gevoerd hadden. Hij was daar verfcheiden jaaren gebleven, die hij nutiiglijk gebruikt had om de voomaamfte provinticn van dat beroemde eiland te doorreizen, en 'er de voortbrengfelen van te leeren kennen. Het ontwerp van den Heer Robert had ten oogmerk om de rijkdommen die de Zeerovers in het noorden van Madagascar verfpreid hadden, geduurende dat deeze landftrek hen tot eene fch uilplaats gediend had, te verzamelen. Maar dit ontwerp, van het welk de vruchten mooglijk de onkosten niet zouden vergoed hebben, is niet ten uitvoer gebragt. Wij vinden geene aanmerkenswaardige bezittingen meer, dan die welke in deeze laaste tijden van tijd tot tijd gevormd zijn, de eene in het zuidelijk gedeelte door den Heere de Modave, een bekwaam'officier en een fchrander man, de andere in het noordelijk gedeelte door den Grave de Bonowski. Ik was op Pik de France , toen de heer de Modave in 1768 uit naam des Konings de beftuuring der fterkte Dauphins in handen was gaan nemen. De Hertog van Praslin was in die»  .O O S T I N D I Ë N. 81 dien tijd Minister der zeezaaken ; hij had het ontwerp, hem door den Heer de Modave aangeboden, goedgekeurd. Ik geloof dat het belangrijk kan zijn, hier de memorie van den Minister, bij de oprigting dier bezitting aangeboden, mede te deelen. MEMORIE VAN DEN HEERE DE MODAVE. „ Tj ik deFrance kan, gelijk onze Antilles, onze „ koopwaren gebruiken en ons in ruiling voort„ brengfelen geeven, die ons ontbreken: het is „ eene rust- en vervet fchingplaats voor de fche„ pen en de toerustingen die tot onzen koophan* „ del in Azia gebruikt worden. Het is ook nog „ een middel van mngt om dien koophandel te „ befchermen en om ons in de Indien te verdedigen. „ De vereeniging van zoo veele voordeelen heeft „ veelen doen denken dat het deze Colonie van alle " onze bezittingen aan geene zijde der zee, die * was, in welke onze regeering het meeste be- lang moest ftellen: maar wanneer men agter„ eenvolgende alle de gezichtpunten befchouwd, uit welke /' ik de France zoo aanmerkelijk „ toegefcheenen heeft, dan ziet men dat het van „ alle kanten in dien ftaat van onvolmaaktheid is die „ ons zou noodzaaken om aan deszelfs nuttigheid „ te twijffelen, indien het bepaald was bij dat „ geene, het welk het door zich zeiven en door „ zijne tegenwoordige omftandigheden is. InderF „ daad  keis Door de daad File de France uit het eerfte oogpunt, etï „ als een middel van ruiling befchouwd , is in „ het minfte niet belangrijk C*3 i het heeft bij„ na niets om aan Europa of Azia te geeven; „ het zou daarenboven zijne vervoerbaare koop„ waaren niet kunnen vermeerderen , dan door * zich op meer belangrijke voorwerpen te be„ paaien; het zou nietsbeduidend voor de zee„ lieden, het zou niets betekenen voor het on„ derhoud der troupen , voor welke dit kleene „ eiland nimmer genoegzaam zou zijn, zelfs dan w niet wanneer zijnen landbouw geheel voor de v graanen en het voedfel aangeleid wierd. „ V ile de France, reeds zoo afhanglijk door „ de ongenoegzaamheid en de gebreklijkheid van ,8 zijnen oogst en zijne graanen, heeft ook ten opzichte der fterkte een wezendlijk gebrek: al de arbeid dier Colonie is aan flaaven opge„ dragen; zijne bevolking is flegt. Gelukkig ^ kunnen alle die gebreken door eene bezitting op „ Madagascar weggenomen worden, en dar» „ word het noodzaakelijk dit te ondernemen. „ Deeze onderneming fchijnt gemaklijk te zullen w gelukken; de onkosten zullen middelmaatig en w het nut verbazende zijn. « De (*) De invoering der fpecerijen, die men aan den icver van derr liter t>oivre verfcbuldigd is, is voortaan een gewigtige tak van den koophandel , die den Heer de Modave in den tijd waar ia lij deeze memorie ftlireef niet bekend zijn geweest.  O O S T I N D I E N. *3 „ De voorwerpen, welke men van Madagascar „ trekken kan , zijn tot in het oneindige onder9 fcheiden; dat eiland vereenigd in zich de voort„ brengfelen der beide luchtftreken; het kan in „ overvloed aan den koophandel van Azia en Eup ropa , de wol, de zijde , de gommen , alle „ foorten van druiven, den grauwen amber, hét » ebbenhout, het verwhout, de hennip , het „ vlas, het beste ijzer, alle de metaalen , zelfs to het goud, opleveren: men kan 'er, nuttiger dan „ ergens anders, alle de ftoffen der Indien berei„ den. De uitgebreidheid dezer bijzonderheden „ zou ook nog , met de rijst en hetkooren, al „ het noodig onderhoud voor de land- en zee „ troupen verzekeren, welke de regeering op „ Pile de France zoude willen onderhouden. Bij „ alle deeze voorwerpen moet men nog hetzout, „ het leder en de fmeer voegen. „ De zeevaart kan tusfchen dat eiland en Madagascar,'met eenige voorzorg, in alle tijden „ verzekerd zijn. De verbintenis tusfchen deeze v twee eilanden is dus noodzaaklijk en natuur„ lijk. De rijkdom en fterkte van Pile de Franc* „ hangen van Madagascar af, en de voorgeftelde „ bezitting zou voor Pile de Franee zeer gemak„ lijk uit te voeren en in ftand te houden zijn. „ Het is niet noodig om voor deeze overwin„ ning escaders en troupen te zenden , noch om I, 'er met groote onkosten eene geheele Maat„ fchappij naar toe te voeren ; betere wapenen, F 2 „ be-  84 REIS DOOR DE „ betere middelen zouden ons deeze bezitting „ zonder onkosten geeven ; het is alleen door » het vermogen van goede voorbeelden, zuivere » zeden , door eene goede regeringwijze en door „ den godsdienst, dat men zich voorfteld Madam gascar te overwinnen : de Maatfchappij is 'er „ gevormd ; men behoeft die flegts tot ons te „ trekken en volgens onze inzichten te beftuuren, „ die geene hinderpaalen kunnen ontmoeten, dewijl „ de Madecasfchers 'er zelfs, door de nuttigheid „ der wederzijdfche ruiling, belang bij heb» ben. „ Zoo dra ik op de fterkte Dauphin geves» tigd zal zijn , hebbende onder mijne bevelen „ een detachement troupen tot de bewaking „ der fterkte en de veiligheid der Franfchen ge„ fchikt, zal ik geduurende zes maanden het „ inwendige van het land doorreizen; want men „ moet de fterkte Dauphin niet als de beste be„ zitting aanmerken : men vind drie mijlen van „ daar in het zuiden deezer fterkte de fchoone „ rivier van Fanshère, van welke de vloed „ twintig mijlen in het land voor kleene vaar„ tuigen bevaarbaar is: zij vormd boven haaren „ mond een kom van vijftien honderd roeden „ wijdte, waar van de diepte nimmer onder de „ tien vademen is. „ Deze kom komt aan de zee uit door een kanaal „ van 25 a 30 roeden, door den ftroom van het n water, daar gegraven; en dit kanaal geeft in het „ droog-  OOSTINDIËN. «5 -„ droogde jaargetijde een doorgang aan de „ grootfle floepen. Met een weinig arbeids zou „ dees kom de fchoonfte haven der waereld kun» nen worden ; en het fchijnt dat men zich te „ Fanshère zou moeten vestigen. „ Na dat men, met toedemming van de lieden „ van het land , het camp overgebragt zoude „ hebben , zou men het garnizoen behooren te „ verdubbelen, men zou dan eenige werklieden „ voor den eerden arbeid noodig hebben. Men „ zou aan verfcheidene huisgezinnen landen uit„ deelen, en dezelve niet dan door vrije lieden „ doen bebouwen. „ Onze veiligheid in het land, en de magt die. „ voor de bezitting zelve en voor Pile de France „ verkregen moet worden, laaten aan de ontwor„ pene Colonie niet toe om flaaven in haaren „ dienst te nemen; maar de inboorlingen van het „ land fzouden, mits men hun betaaling gave „ gebruikt kunnen worden; en met de gemak^ lijkheid om zich van den ploeg te bedienen, „ zou het mooglijk zijn om-wel rasch, enmetmin„ der kosten dan op Pile de France een zeer uit„ gebreiden landbouw met een kleen getal Colo„ nisten te hebben. „ Men zou , in de plaats een magazijn vol bran' dewijn, blauwelijwaten, glazekoraalen, fnuis„ felarijen en lugte doffen van Frankrijk moeten w hebben. „ De eerfte twintig woningen zouden het F 3 t, g*-:  86 REIS DOOR DE geluk der bezitting verzekeren, en inhettweew de jaar zal het gemaklijk zijn om verfcheidene „ anderen te vormen. „ Geduurende de twee eerfte jaaren zou men, » om zoo te zeggen , de bezitting flegts beproe» ven; en om die te vestigen, zou men mid» delen beraamen , noodzaaklijk tot de bouwing „ eener fterkte , die men in het derde jaar zal „ oprigten, meer voor de waardigheid van den » Commandant, dan om 'er zich door raagt te » handhaven. Het is Pile de France, het is de „ toegenegenheid der inboorlingen van het land „ die de wezendlijke veiligheid der bezitting * moeten uitmaaken. Met deeze twee grondbe„ ginfelen, zou de voorgcftelde fterkte opgerigt m kunnen worden, zonder dat de nieuwe Colonie » daar door aan 't wankelen gebragt wierd. „ L'ile de France onder den wind van het ei„ land Madagascar gelegen , zal altoos in ftaat M zijn cm de nieuwe Colonie te verdedigen. „ De onkosten der onderneming zijn zoo middel» maatig als de nuttigheid uitgebreid; de onkos- * ten ten opzichte der troupen is niets, dewijl zij „ een gedeelte van hetgarnifoen van PiledeFran„ ce uitmaaken, waar hun onderhoud kostbaarer n zou zijn. Ten opzichte der gebouwen welke » opgeregt moeten worden; tot deeze zijn flegts „ een kleen getal werklieden noodig, die , door u middel eene geringe belooning , binnen weinig » tijds het noodzaaklijk werk zullen verrigten, « en  ÖOSTÏNDIËN. 87 „ en deeze uitgaaf zal wel ras vergoed worden, „ door het overfchot der verkooping van ver„ fcheidene goederen, die men door de bezitting „ zelve zal kunnen hebben, en die tot deeze te„ rugbetaalingen Zullen gefchikt zijn. „ Dus zullen alle deze gebouwen den Koning „ blijven toebehooren, zonder dat hunne oprig- ting van de fondfen die naar File de France ge„ zonden zijn, genomen zullen worden. „ De eenigfte vermeerdering van uitgaave die „ de voorgeftelde bezitting bij den ftaat der on„ kosten van File de France, en F ik de Bourbon „ zal voegen, zal voor de officiers en de bedien„ den der bezitting zijn ; en deeze fom zal niet aanmerklijk zijn , want zij bedraagt geen veer„ tig duizend liyres, ik fchat op 33,348 livres de „ onderfcheidene werktuigen enkoopmanfchappeii „ die uit de magazijnen van Fik de France voor „ deeze nieuwe Colonie, van welke de Minister p mij de beftuuring toebetrouwd heeft, getrokv ken zullen worden." £ Dusdanig is de memorie, die ten grondflag heeft gediend aan de bezitting der Franfchen op de fterkte Dauphin, onder de regering vandenHeere de Modave. Indien de uitflag deezer nieuwe onderneming niét beantwoord heeft aan de hoop, met welke de Minister zich gevleid had, is dit om dat alle Coloniè'n, die niet op het geluk en de onderrigting der volken , bij welken men zich. F 4 tracht  88 REIS DOOR DE tracht te vestigen , gegrond zijn ,< nimmer iets anders dan een hersfemfchimmig geluk zullen hebben. Het zijn geene fpldaaten, maar ambagtslieden, landbouwers, dat werkzaame en onderrigte lieden zijn , die men bij die volken moet vestigen. Men moet niet vergeten dat de overeenkomden der Wilden met de Europeaanen, in allen opzichten, gelijk zijn, aan die welke kinderen met fchrandere lieden zouden maaken; en dewijl de verbonden, tot hier toe met de Madagascaren gemaakt, klaarblijklijkzoodaanig zijn, zou het ten hoogden onrechtvaerdig wezen zich daar van, tegen de belangen dier inwooneren, te bedienen. Het zijn niet dan botte of flegte menfehen die eenige waardij aan zulke befpotlijk bedrieglijke verbonden kunnen hegten, Gij hebt door list, en door hun die met geweld te ontrukken , gunden van de ligtgeloovige bewooners dier vreemde landen verkregen, ' en om dat zij het gevaar, waar aan zij zich bloot delden, door u met goedheid en edelmoedigheid te ontvangen, niet voorzagen, wild gij alles, tot zelfs hunne weldaaden tegen hen aanwenden , gij wild 'er u een recht van maaken om hen te onderdrukken en aan uwe beheerfching te onderwerpen. Indien groote belangen van koophandel u te Madagascar roepen, omhelsd dan billijker en menschlievender grondbcginfelen. Verkiest, om uwe bezittingen te vormen, landbouwers en ambagslieden. Zij, die het Charaftcr der  OOSTINDIEN. 89 der Madagascaren kennen, zullen geen vrees voeden over het onthaal dier inwooneren voor lieden welker maatig en werkzaam leven den overvloed aanbrengt en de ondeugd verband. Het bebouwen der landen door de ploeg, en eene meenigte van oeffenende kundigheden, zouden die volken gevoelens van erkentenis en eerbied inboezemen. Indië bied u eene menigte ambagtslieden en bekwaame weevers aan , welke die fchoone en vaste koleuren aan de katoene lijwaten weten te geeven, die dezelve van alle handeldrijvende volken doen zoeken. De koleurgeevende ftoffen, die van het fap der planten getrokken worden , hebben in onze. koude landftreeken , dezelfde glans, en eigenfchap niet als in de brandende landen der verzengde luchtftreek. De vruchten onzer tuinen zijn, wanneer zij aan leiboomen Haan, niet gekoleurd, dan op dat gedeelte het welk onmiddelijk aan de ftraalen der. zon blootgefteld is. Wij hebben geene bijtende wateren, die op zulk eene fterke en onveranderlijke wijze de koleuren op de katoene lijwaaten drukken , als het afgetrokke fap van den vijgenboom van Adam, dien wij Banaanboom noemen. De Indiaanen munten ook uit in het bereiden van zijde ftoffen. Verfcheidene provinciën vart het eiland Madagascar zouden overvloedige oogften dier Icostbaare zelfftandjgheid opleveren.F 5 Een  || REIS DOOR DE Een zoo gewigtige tak van koophandel is des te minder te verwaarloozen , wijl de Madagascaren van het zuidlijk gedeelte die weten te bereiden en te weeven om 'er kleederen van te maaken. Ik heb in den omtrek van de baaij van An? tingil vier onderfcheidenene foorten van zijwormen gevonden, die zeer goede zijde geeven. De Madagascaren duiden die onder de vier volgende benaamingen uit. De Andévé is een zijworm die bijnaar gelijk is aan die welke in de zuidelijke provinciën van Frankrijk, de fchoonfte zijde geeven. T)stAndó' vontaqua, een andere zij worm, kleener dan de eerstgenoemde, geeft eene fijnere en al zoo fraaije zijde als die, welke van China komt. De boom, die Anacau genaamd word, is in zekere getijden van het jaar met kleene zijwormenoverdekt, die, aan draaden hangende, zich aan de bladen en takken van dien boom vasthegten. De zijde welke men van die zijwormen trekt is ongemeen fterk en fijn ; maar om deze te haspelen en tot een goed gebruik te maaken, zou men de zijwormen voor de vuiligheid moeten behoeden, welke van de takken en de bladen valt. Deeze zijwormen zijn onder den naam van de Andd-anacau bekend. De vierde zoort van zijworm kan niet onthaspeld worden. De Madagascaren noemen dien de Andé - Sar aha ;■ hij heeft den vorm van een zak,  O05TINDIËN* 9% zak, die verfcheidene honderde kleene zijwor* men vervar. De wollen van Madagascar zijn fchoon. De inwooners trekken 'er geen het minfte voordeel van. De Indiaanen zouden hun kunnen leeren om die te bereiden, en wel haast zou men hurt een nieuwen* tak van koophandel van eene groote belangrijkheid verfchuldigd zijn. Daar is geen reiziger, die deze fchoone wolle ftoffen niet kend welke te Bengale onder den naam van Schawe bekend zijn. De Muzelmannen maaken 'er tulbanden van. Deze ftof kost, wanneer zij met de fuperfijne wol der fchaapen van Cachemire bereid is, niet minder dan honderd pistoolen de el. Een zoo bovenmaatige prijs moet den geenen , dien de geringe waarde der eerfte ftoffen, enden laagen prijs der werkhand in de Indien bekend is verwondering baren. Het is echter met vrij lompe werktuigen dat het den Indiaan handiger en geduldiger dan de Europeaan gelukt om deeze kostbaare ftoffen te weeven. Indien Frankrijk in het vèrvolg van tijd met Indie en China, in den rijken koophandel der zijde ftoffen , der wollen en der gekoleurde lijwaten wilde deelen, denk ik, en veele kundige lieden zijn van mijn gevoelen , dat zulk eene onderneming niet onmooglijk is, door op Madagascar, volgens goede grondbeginfelen, eene Colonie van Indiaanfche weevers te vormen, die ori-  Oi REIS D[OOR DE onder de befcherming der eilanden van Frankrijk en Bourbon zou zijn. Maar men zou 'er te gelijkertijd de beroemde werktuigen van Manchester moeten invoeren, om de wol en het katoen in het grof en fijn te kaarden en fpinnen; want alsdan zou de kunst van de bereiding der lijwaaten alleen tot het handwerk van weever bepaald zijn ; en de Indiaanfche weevers bezitten voorzeker eene alombekende meerderheid ■boven de Europeaanfche. Zulk eene getuigenis frrekt niet om onzen arbeid te verachten. Ik be.grijp klaar hoe dwaas het zoude zijn om de ah jées der bewooneren van den boord der Ganges met onze groote manufadtuuren gelijk te dellen; dit waren de voortbrengfelen van de handigheid en het geduld met die van het vernuft evenre. dige- De arbeid van den Indiaan is niet alleen bij het handwerk van weever bepaald; hij verftaat taamiijk wel den landbouw ; hij weet de indigo en de fuiker te bereiden. De potaarde verkrijgt onder zijne handen zeer verfcheiden en wonderlijke vormen: het Indiesch aardewerk is zelfs zeer geacht in Europa. De Indiaan is in de kunst van het diamantflijpen niet minder bekwaam dan de Chinees ; hij bediend zich om de hardde fteenen te klooven en te booren van den fpath adamantin , tot dof vergruist en met olie doorweekt: hij doet deeze zelfdandigheid, die in de Indien niet kostbaar, e»  O O S T I N D I E N. 9s en in Europa weinig bekend is, tot dezelfde gebruiken dienen als de diamant - poeder. De Indiaan weet ook den bambou te bewerken ; hij maakt van denzei venpapier, huisfieraaden,rosbaaxen, en faazen om water in te doen. Dees boom is een foort van dik riet; 'er iTroomd uit zijne kwasten eene foort van fuiker, die door deoosterfche volken zeer geacht word. Dit riet heeft tot honderd voeten hoogten ; de hardheid en lugtheid van zijn hout doen het tot eene oneindigheid van gebruiken dienen. Zij, die in Europa met eenige onderfcheidingde werktuiglijke kunsten oeffenen, zouden van de Aziatifche volken verfcheidene behandelingen kunnen leeren, van welke zij groote voordeden zouden kunnen trekken. De oorfprong van den borax is ons niet wel bekend. Men heeft mij te Pondicherij verzekerd, dat dit zout, zoo noodzaaklijk om de^fmelting der metaalengemaklijk te maaken, geen te zaamgefteld zout was , maar dat men het uit de mijnen van Auzengabad trok. De Heer de Lasfonne, eerfte Geneeskundige desKonings en lid van de Academie der Weetenfchappen, had mij inzonderheid gelast om betreklijk dit onderwerp onderzoekingen te doen. Zij zijn, in weerwil mijner poogingen van weinig vrucht geweest. De goud- en zilverwerken,, die van draadwerk gemaakt zijn , bewijzen ook aan onze bekwaamde kunftenaaren, dat de Indiaanen de metaalen zeer kunftig weten te be- weii  94 REIS DOOR' DÉ werken. Maar zonder hier verder over den arbeid dier volken uit te wijden, bewijst het geert ik 'er van gezegd hebbe genoeg, dat eene Colonie van Indiaanen, te Madagascar opgerigt, eene onderneeming zou zijn die een verligt volk wel waardig is. De Indiaan zal Madagascar boven zijn vaderland keuren ; hij zal ongetwijffeld liever onder eene luchtftreek, die overéénkomt met de zijne, en op een vruchtbaar eiland, waar hij in vrede en het vol genot der vrijheid zal fmaaken, voor zich zeiven werken, dan ten voordeele van denMogol een veld te beploegen, hetwelk zijnen voorouders door de verfoeilijkfte roofzucht ontnomen is; hij zal door zijn voorbeeld den goeden Madagascar tot den arbeid noopen, en hij zal door zijne nijverheid de Colonie tot een hoogen trap van voorfpoed brengen. De rijkdom eener natie is nimmer iets anders, dan de vrucht van den arbeid : dus blijft'ergeen Werkzaam burger in de ledigheid en armoede , dan om dat de natie haare wezendlijke belangen miskend, of verwaarloosd: een werkzaame koophandel doet niet alleen veele nuttige en onderfcheidene bezigheden geboren worden; maar hij maakt werken noodzaaklijk welkers voordeden onberekenbaar zijn; zoodaanige zijn voornaamentlijk de wegen; de volmaaking van de bevaarbaarheid der rivieren; de t' zaamenvloeijing der ca-naalen; de droogmaakingen ; het wieden en be- plan-  OOSTINDIÉN. 05 planten der kruinen en afhellingen van de bergen Wij kunnen het niet genoeg herhaalen; het is op de barre en hooge landen , dat de bosfchen het meeste nut doen, dewijl zij in die rigting de landen beletten om zich te ontblooten, de overftroomingen wederhouden, en de rivieren voor verftoppingen beveiligen. Maar indien gij fpoedig uwe bezittingen tot een trap van volmaaktheid wilt brengen, brengt dan veel fpaarzaamheid in den arbeid; Held in de plaats van de krachten van den mensch die der dieren; maakt gebruik van de gangen der lucht, van de vallingen van het water , verwaarloosd geene dier bewegende krachten die in menigte over de oppervlakten der aarde verfpreid zijn. In weerwil van de onverfchilligheid en minachting, die het meeste gedeelte der menfehen voor de werktuiglijke kunften betoond, is de wetenfchap, die haar ten grondflag diend, niet te min edel en noodzaaklijk. Kan men haar beneden de ijdele redeneeringen of traage hersfenfehimmen ftellen van den mensch-, die , door hoogmoed aangepord, zich in navorfchingen verliest, welke voor zijne behoeften nutloos, en boven de bevatting van zijn zwak begrip verheven zijn? Indien de nuttigheid der werktuiglijke kunften niet tegengefproken kan worden ; indien het gebruik dier vernuftig uitgevondene werktuigen, die in den meesten arbeid zoo veel fpaarzaamheid brengen , eene bron van rijkdom en voorfpoed is,  REIS DO ORDE is, waarom ziet men dan in eenige befchaafde landen, dat het volk geheel onkundig is van de groote voorrechten die daar uit fpruiten ? waarom befchouwen zij die fomwijl als de werktuigen hunner ellenden? is het aan dit teken niet dat men kan bemerken dat de koophandel eener natie werkloos is; dit teken is niet dubbelzinnig, en wanneer de oefFeningen, die (trekken om de werkhand te fpaaren , wanorden veroorzaaken , dan moet men daar uit befluiten dat zij, die regeren, noch kunde noch bekwaamheden hebben. Hoe dit ook zij, het nadeel dat uit de fpaarzaamheid van den arbeid fpruit , is kortftondig, en het nut dat men 'er van trekt, aanhoudend. Indien eene natie haare belangen genoeg verftond om onder voorwendfel dat zij nadeel doen, de ontdekkingen met welke de werktuiglijke kunften zich verrijkt hebben, te verwerpen, zou zij zich daar door flegts verarmen: want hoe zou zij de mededinging kunnen volhouden met de nabuurige natiën, die zich volgens een tegenovergefteld beginfel gedragen, voor het overige fpreken wij niet dan van de Coloniën, en deeze hinderpaalen zijn in de landen, die door de flaavernij bevlekt zijn, niet te duchten. De flaaf zal die kunstige werktuigen die een groot aantal armen opwegen niet verbrijzelen ; hij zal dat geen , het welk ftrekt om het gewigt zijner ketenen te verligten, niet te rug ftooten. Voorwaar, indien de flavernij alle gevoel en alle denkenskracht niet verdoofd ,  OOSTIND1ËN. # doofd, zal hij elke uitvinding, elke oeffening die hem in zijne ellende vertroost, als eene weldaad der godheid aanmerken. Dat de vrienden van het menschdotn zich dan vereenigen o'm in de Coloniè'n alle foorten van landbouw, kunften en handwerken te brengen en te begunftigen; dat zij niet fchroomen om 'er de werktuigen te vermeerderen, en 'er gebruik te maken van die veelvermogende werkzaamheid, van welke het menschlijk vernuft zich meester heeft weten te maaken. Zij} die zich in vrije en befchaafde landen beklagen, dat deze groote middelen zelfs het vermogen hebben om eene meenigte handen nutloos te maaken, moeten voor het minst derzelveroppermagtigen invloed op de Coloniè'n, waar men door' dezelve den arm van den Haaf minder noodzaaklijk voor zijnen meester maakt, toe Hemmen; zij zullen ten minften bekennen dat deze vermogende uitvoerders, en fterke dieren, met behulp van een werktuig, voordeelig in de plaats der Haven gebruikt kunnen worden. Zooftemt het bijzonder belang der Colonisten met de beginfelen van rechtvaerdigheid en menschlievenheid overeen, om den vernuftigen arbeid in hunne Woonplaatfen te bevorderen. Deeze nieuwe orde van zaaken moetongetwijffeldde flavernij langzaamerhand vernietigen ; maar deeze omwenteling zal verftandig, bedaard, eri, inéén woord, zoodaanig zijn als men dezelveWehfcheri kan. Elk ander middel kan eene volftrekte verwoesting naar zich lleepen. G Ori-  98 REIS DOOR DE Onder de verfchillende werktuigen die men op de Coloniën moet trachten in te voeren, kan men vooral de dampwerktuigen noemen. De dampwerktuigen, zoodanig als zij tegenivoordig nog in de meeste mijnen gebruikt worden, beftaan in een' grooten ketel dien men door alle foorten van brandbaarc ftoffen heet kan maaken. De damp van het kookend water, welke uit den ketel komt, dringt in den zuiger der pomp , en verheft zich door het vermogen zijner uitzettende kracht. Wanneer de zuiger der pomp tot zijn hoogden graad van verheffing is, dan fluit zich de gemeenfchap, die 'er tusfchen den damp, welke zich uit den ketel verheft, en tusfchen de buis of het ligchaam der pomp is; maar ter zelfder tijd veroorzaakt eene infpuiting van koud water het luchtledige, door fpoedig den damp te verdikken, die het hol der buis vervuld; het is op dien ftond dat de zwaarte der uitwendige lucht den zuiger noodzaakt om te daalen. Men weet dat de beweging der kleppen en kraanen, die de gemeenfchap tusfchen den damp en het infpuitend water openen en fluiten, altoos door de beweging van den zuiger verwekt worden. De Marquis van Worcester was de eerde die, in het jaar 1663, zeide , dat men door middel van den damp van kookend water, het water tot eene zeer aanmerklijke hoogte kon doen rijzen, door beurtlings twee kraanen te draaijen. Volgens dit berigt maakte Saverij in 1700 een dampwerktuig open-  OOSTINDIËN. §>* openbaar, van het welk hij voorgaf de uitvinder te ziin. Men vind de befchrijving daarvan in de natuurkundige verhandeling van den Heere Desaugulliers. Papin bood, bijna ter zelfder tijd , een werktuig van eene dergelijke uitwerking aan; maar Neucqmen en Cawleij , de eerfte een ijzerverkoper, en de tweede een glazenmaaker, voegden bij de uitvinding van Sayerij een nieuwen trap van volmaaktheid. Het werktuig van Neucomen, (want het verkreeg den naam van dien bekwaamen kunftenaar,) wierd in verfcheidene mijnen voor de uitputting der wateren gebruikt, en het word het nog. De beroemde werktuigkundige Walt is in deezen laatften tijd zoo ver gekomen om het dampwerktuig tot den hoogden trap van volmaaktheid te brengen. Het ligchaam van zijn werktuig is van eene buis van gegoten ijzer gevormd; een bekleedfel van wol bedekt het uitwendige gedeelte der buis; deze buis is aan het.bovenfte gedeelte door een doorboord dekfel, om den koker van den zuiger daar door te laaten kómen , luchtdigt geilof ten. Deze koker beweegt zich in een krop, met hennip bekleed, door fchroeven gefloten, en door een damprfng omcingeld, ten einde de uitwendige lucht niet in het ligchaam der pomp kan dringen. Wanneer de damp, die zich uit den ketel verheft het hol der buis vervuld , en evenredig op Ga het'  ioo REIS DOOR DE liet bovenfte en onderfïe gedeelte van den zuiger drukt, dan blijft in dien evenredigen ftaat van de uitzettende kracht van den damp, de zuiger op zijne rusting' van verheffing; maar dit opfpannend vogt verliest in zeer weinig tijds trapsgewijze zijne veerkracht, 'tzij in het opperfte, 'tzij in het onderfte gedeelte van den zuiger. In deeze uitmuntende famenftelling blijft de werking van den damp en zijne afftrooming aan houden: want zoo dra de onderfchepping van het water op het onderfte gedeelte van den zuiger plaats heeft, en dat de infpuiting van het koud waterde luchtledigheid onder den zuiger bewerkt, dan doet de opfpannende kracht van den damp, dan op den zuiger drukkende, dien daalen, en wijl men vervolgens de gemeenfchap van den damp met het bovenfte gedeelte onderfchept, en het onderfte herfteld, kan het niet misfen of de zuiger moet met dezelfde kracht weder rijzen, indien men het ledige door de infpuiting van koud water in het opperfte gedeelte van den zuiger, veroorzaakt. Dusdanig is de nog geheel nieuwe volmaaking die door de Heeren Walt en Bolton aan de vuurmachines gegeeven is; die, welke wij in Frankrijk volgens de eerfte volmaaking dier werktuigkundigen hebben, bewerken alleen het luchtledige in het onderfte gedeelte van den zuiger, en niet ia het bovenfte gedeelte. In deeze te faamenftelling hebben de Heeren Walt en Bolton voornaamlijk ten oogmerk gehad, om het ligchaam der pomp  OOSTINDIÈN. 101 pomp, dat den damp ontvangt, te beletten dat het koud worde: het is daarom dat zij de bewerking van den damp boven die van het gewigt der uitwendige lucht verkozen hebben ; en ten einde het infpuitend water de buis niet koud zou maaken door de luchtledigheid te veroorzaaken, hebben zij eene bijzondere pijp gebruikt, die gemeenfchap heeft met de buis, en zij hebben deeze pijp verdikker genoemd; het is in dit gedeelte dat het infpuiting water jkomt. Ten einde de herftelling van den damp in den oogenblik der infpuiting nog maklijker te maaken , hebben zij 'er eene kleene pomp bij gevoegd , die alleen gefchikt is om de luchtledigheid in den verdikker te maaken. Het is ook door eene zeer eenvoudige en welbekende bewerking , dat men 'er toe kan komen, om de vuurmachine te regelen, en om, door middel van dezelve de rondloopende beweging te maaken. Men bediend zich ten dien einde van een wiel van een grooten omtrek en een ontzaglijke zwaarte, met welk de zuiger van de vuurmachine, door hoekswijsgebogene en gebrokene hefboomen de rondloopende beweging mededeelt, op eene juist gelijke wijze als die, welke door middel van den voet het fpinwiel doet draaijen. In de gewoonlijke ufines moet het wiel, het welk ten rigter ftrekt, twintig voeten middellijns hebben, en weegt vier of vijf duizend ponden. Het minfte gedeelte van dit ontzaglijk gewigt is G 3 in  ioz REIS DOOR DE in den omtrek gebragt, ten einde de werking van den flinger des te gelijkvormiger zoude zijn. Dat ik in alle deeze deelen treede is om dat het belangrijk kan zijn de laaste volmaakingen, aan deeze nuttige machine toegebragt, te doen kennen, ten einde 'er het gebruik, niet alleen onder ons, maar ook in de Coloniè'n van te verbreiden. Indien deeze bewegende kracht door de Colonisten in de molens, die dienen om de fuikerrotting uit te persfen aangenomen wierd, hoe veele duizende llaaven , tot buitenmaatige vermoeijingen gedoemd, zouden 'er door dit middel niet verligt worden! De fuikerrotting is een foort van riet het welk zich tot eene hoogte van tien voeten verheft; zijne meest gewoonlijke dikte is van drie duim, het is met eene fchors overdekt, die eene fponsachtige zelfftandigheid in zich befluit: het is op tusfehenruimten van vijf duimen door leedjes afgebroken , zijn nam is met bloemen gekroond, gelijk aan die van het gemeen riet. Deze plant word in verfcheiden landftreeken van Azia en Afrika gekweekt; alle landen zijn haar niet even dienftig; zij bloeit het weligst op een' lugten en uitgeflrekten grond. De plantagien van den fuiker rotting vorderen geenen zwaaren arbeid; het is voldoende dat men op een afftand van drie voeten van malkander vooren in de aarde maake, die zes duimen diep, tegen een voet breed moeten zijn. Men legt de rot-  O O S T I N D I Ë N. 103 rottingen daar in de breedte in, en overdekt die met aarde : op elk lid fchiet het takken uit, welke eerst na den tijd van agttien maanden tot rijpheid komen , wanneer men die fnijden moet. In de eerfte maand dat de tak uitfchiet, trekt men 'er het kwaade groen af; maar dees arbeid houd op, zoo dra de rotting gevormd is. Zoo dra de rottingen gefneden zijn, fpruiten 'er nieuwe takken uit, die na het verloop van vijftien maanden eene nieuwe fnede aanbieden, die flegts de helft der eerfte opleverd. Het gebrek aan handen, om het land weder te beplanten kan alleen den eigenaar wederhouden om van zijne plantagie niet meer dan twee oogften te vorderen. Na het fnijden van den fuikerrotting volgd terftond de uitpersflng. Deeze bewerking vorderd een langduurigen arbeid in den nacht, want het fap van den rotting word zuur, indien het langer dan vier en twintig uuren in den verlaatbak blijft, die diend om het in den eerften uitwaasfemings ketel te draagen : uit dien eerften ketel giet men het opvolglijk in andere ketels over , dus zonder tijdverlies vervolgende tot het ten vollen gekookt is. Men zuiverd de fuiker van het honingachtige fap, dat haar van haare witheid en hardheid berooft, door in den laatften ketel eene fterke loog van hout, asfche en ongeleschte kalk te gieten. Het is zeer gemaklijk te begrijpen dat dat geen, het welk meest de flaaven, die G 4 tot  Ï04 REIS DOOR DE tot deezen arbeid gefchikt zijn, verligten zou 3 voornaamenlijk van de uitwerking van den moolen afhangt. Hoe fpoediger het fap afgetrokken zou wezen, hoe minder tijds het arbeiden in den nacht, het welk hunne gezondheid zoo nadeeb'g is , zou duuren. Dus moet men niet nalaaten om -aan de fuiker moolens al de kracht en werkzaamheid bij te zetten, die mooglijkis; en het is voorzeker door geene rauilezelen, nog door krachtlooze watervallingen dat men zulk een wenschlijk oogmerk bereiken kan. De inzichten van belang komen hier met de beginfelen vanmenschlievenheid overeen, om de Colonisten aan te zetten , dat zij in hunne moolens het gebruik van de vuurmachine in voeren. Het houtachtige gedeelte van den fuiker rotting onder den naam van bagasfe bekend , is meer dan voldoende om de overkoking van den ketel van de vuurmachine en van alle de andere ketels, die tot de bewerkingen der fuiker vereischt worden, te onderhouden. Om den Colonist nog volmaakter van de nuttigheid der vuurmachine te overtuigen , zal ik aantoonen dat het zelfs te Parijs in de gemeenIte werken, zeer veel uithaald. Wanneer in die Hoofdftad de vragt fteenkoolen van twee duizend vijf honderd ponden zwaar, op den prijs van Vierenvijftig üy&t is, dan fchat de Heer Perrier lid van de Academie der Wetenfchappen, wiens berekeningen ons ten grondflag dienen, flegts op zes  OOSTINDIÈN. 105 zes duivers het gebruik der kooien, die noodzaaklijk zijn, om eene bewegende kracht te veroorzaaken, evenredig aan die van een paard geduurende agt uuren, en doende eene aanhoudende werking van bijnaar vijfenzeventig ponden. En daar de arbeid van den mensch flegts het zevende gedeelte van dien van een paard bedraagt, fpruit hier uit dat het dagwerk van een mensch vervuld word door het gebruik van tien penningen kolen : maar in het meeste gedeelte der Colonien, waar het hout en de andere brandftoffen, gelijk bij voorbeeld de bagasfe, volftrekt niets kosten, waarom zou men daar verzuimen om eene machine, van zulk een groot aanbelang, dat zij eene meenigte armen fpaard, in gebruik te brengen ? De vviurmachine is aan geene ontftelling onderworpen , Wanneer zij fterk in een gemaakt js; men kan haar met groot gemak, overal waar de nood zulks vereischt, vervoeren; men kan haar met weinig onkosten vestigen; en het vorderd jnhen, die haar te werk ftellen flegts een algemeen begrip. Zij is aan geene rustinen onderworpen , die in den arbeid merklijke nadeelen veroorzaaken. Dit werktuig kan ook nog, inplaatfen waar het water ongezond is, van een nuttig gebruik zijn , door voor den drank der menfehen in overvloed overgehaald water te verfchaffen, het geen men weet dat altoos gezond en drinkbaar is, wanneer het met lucht vervuld is. G 5 Wan-  ioö REIS DOOR DE Wanneer men zich een weinig met de uitwerkingen en de voordeden van de vuurmachine bezig heeft gehouden, dan verwondert men zich niet meer , dat bekwaame werktuigkundigen, haare bewegende kragt, in weerwil van den hoogen prijs der brandftoffen, boven het zoo dikwerf veranderlijke en fchaadlijke van de ftroomen en watervallen gekeurd hebben. Indedaad de meeste ftroomen van het water ondergaan bij aanhoudenheid door de droogten en door de regenvlaagen veranderingen. De watervallen maaken voorraadfchuuren en fluizen noodig, die rivieren verftoppen welke bevaarbaar zouden kunnen zijn, en die ook uitgeftrekte landerijen overftroomen, die zeer kostlijk voor den landbouw zijn; de afkeringen van het water brengen ook daarenboven op het platte land, door het ftilftaande water, den oorfprong der pestziekten , die het in den zomer en den herfst verwoesten. Indien men bij alle deze zwaarigheden nog de dikwijls noodzaaklijke en kostbaare herftellingen der kaaden, der fluizen en der werken onder het water voegd , en men 'er het gevaar onder begrijpt , waar in men fteeds is, om door eene fpoedige overftrooming , of door eene fpoedige losbreking van het ijs, in eene oogenblik ufines van een zeer grooten prijs te zien vernietigen , dan zal men de redenen begrijpen, waarom de Heeren Walt en Bolton, de beroemdfte werktuig.  O O S T I N D I Ë N. 107 tuigkundigen van Europa, de bewegende kracht van de vuurmachine , boven die van de ure-omen en watervallen, zelfs voor het maaien der graanen, gekeurd hebben. Het is op de boorden van den 'iheems dat men nabij de brug van'Black -Friars , die groote ufene ziet, die men The Albion mils genaamd heeft, waar twee vuurmachines dag en nacht zestig paaren molenfteenen van zes voeten middellijn, in beweging brengen. Duizend zakken meel zijn het voortbrengzel dier moolens; een ontzaglijk voort, brengfel het geen voldoende is om een derde gedeelte der inwoonders van de ftad Londen te voeden. Vier ftel andere molenfteenen rusten alleen , om gebild en nagezien te worden, en om * altoos klaar te zijn, om andere die afgefleten zijn te vervangen, zonder dat de beweging der ufme afgebroken worde. Voorzeker , indien deeze groote onderneming den uitflag heeft die men 'er van verwagten moet, zal zij een groote weldaad voor de menschlijkheid zijn, door ons aan te fpooren om zelfs uit belang die watermolens af te fchaffen die de ziekten en de verwoesting op het platte land voeren. De Heer Perrier heeft zich beijverd om in Frankrijk het voorbeeld van de Heeren Walt en Bolton te volgen, door te Parijs, nabij het arfenaal een moolen van de» zelfde zoort op te rigten. Nauwlijks is hij voleindigd geweest, of hij heeft de ftad Parijs tot een groot hulpmiddel geftrekti maar het geen'er vooral  io8 REIS DOOR DE al de nuttigheid van aangetoond heeft, is het ftilftaan van het grootfte gedeelte der moolens , veroorzaakt door het ijs en de aanhoudende ftrenge koude van het jaar 1788. Men heeft wel bejammerd , dat die bekwaame werktuigkundige zich in zijne onderneming bij eenen enkelen molenfleen bepaald heeft: maar hij kon toen de onfchatbaare voordeden niet vaorzien, die door den aart der omftandigheden uit de oprigting eener ufme moest fpruiten , waar van het oogmerk alleen beftond om de nuttigheid der onderneming van de Heeren Walt en Bolton te kennen en te bewaarheden. Daar hij, door gebrek aan tijd, geen meerder uitgebreidheid aan zijne onderneming kon geeven, heeft hij zich tot eene daaglijkfche voortbrenging van zestig mudden maaling, Parijsfche maat, bepaald gezien. Het is in tijdflippen van nood dat menfehen van een oppervlakkig verftand, eindelijk de waardij van het vernuft leeren kennen; in alle andere tijden worden de belangrijkfte voorwerpen veelal aan ijdele verkiezingen opgeofferd: een oppermagtige noodzaaklijkheid moet hen, om zoo te zeggen, dwingen om 'er hunne aandacht op te vestigen. Maar waarom toch hebben diezelfde menfehen, die met hun oppervlakkig oordeel een zoo grooten invloed hebben, eene heimelijke neiging om zonder onderfcheid en zonder eenige kunde alles wat van den vreemdeling komt te prijzen, endoor onbefcheidene loftuitingen, de moede-  OOSTINDIËN. 109 deloosheid, onder die bekwaame kunftenaars te brengen, die in ftaat zijn om met voordeel de mededinging met vreemde kunftenaaren uit te houden? Hebben zij dan geene'manufactuuren, geene foorten van vernuftigen arbeid die roemenswaardig zijn ? Onze tapijtwerken uit de Gabelins, de tapijten der Savonnerie, de rijke ftoffen van Lijon , de fijne lakens van Louviers, de glans en beftendigheid onzer verwfappen, de tekeningen , de kiefche fmaak, die de werken onzer kunftenaaren kenteekend; de fchoone porceleinen van Seves, de groote glazen van Saint Gobin,', en eene oneindigheid van andere manufactuuren min of meerder belangrijk, bewijzen. dunkt mij , op eene beflisfende wijze dat het Frankrijk aan geen vernuften ontbreekt. Wil men die jammerhartige verachters onzer kunsten tot ftilzwijgen brengen, men vraage hun dan welke de vorderingen dier kunften zouden zijn , indien zij vrij waren , en aangemoedigd wierden , en indien een dwaas vooroordeel de geenen die 'er mooglijk door hunne opvoeding het meest toe gefchiktzijn, niet verbood om zich aan derzelver beoefening over te geeven. De verlichte mensch veracht niets dan'het i geen fchaadlijk of nutloos is: hij eerbiedigd elk I beroep dat, der Maatfchappij voordeelig is; hij • weet dat de werkeloosheid de eenigfte bron vaa 1 ondeugd en ellende is; hij zugt, daar hij een meei nigte handen in de ledigheid ziet houden , door dat  ito RE IS' D' OOR D È dat befpotlijk vooroordeel , het welk belet dat menfehen van eene zekere foort in hunne perfoneele eigenfehappen een middel om te beftaan, en om hun Vaderland te verrijken, kunnen vinden. Maar, dit vooroordeel dat, onderdemeeste befchaafde-natiën , aan den koophandel het grootfte "gedeelte van zijne werkzaamheid beneemd, en dat, zonder dat men zulks gewaar fchijnt te worden, de waare oorzaak onzer rampen en ellenden is, beftaat gelukkig .op de Coloniën niet : het is daarom dat men 'er groote voordeden van mag hoopen, indien men 'er toekomt, om 'onze kundigheden in afgelegene ftreeken te voeren. De vruchtbaare grond van Madagascar, de oneindig kostbaare voortbrengselen in den fchoot 'van dit beroemde eiland befloten, zouden ongetwijffeld aan de nijverheid middelen aanbieden om eenen koophandel op te rigten , waar van de werkzaamheid en uitgebreidheid geene paaien heeft. Mij dunkt dat het onder dit oogpunt is dat men voortaan de bezittingen, die men op Madagascar zou willen vormen, befchouwen moet. Hoe wel de Heer de Modave nader bij dit oogmerk is gekomen dan zijne voorgangers, ziet men echter uit zijne Memorie, dat zijne inzichten niet op duurzaame grondflagen, en die gefchikt waren om de bezitting die hij gelast was te vormen, langen tijd bloeijende en gelukkig te maaken , gevestigd waren. Dit was ook het gevoelen van den Heer Poivre : die billijk be-  O O S T I N D I Ë N. Mi. beroemde man had, geduurende verfcheidene jaaren de bezittingen van Frankrijk aan geene zijde der Kaap de goede Hoop wijslijk beftuurd.;. hij had zig een langen tijd te Madagascar opgehouden, om deszelfs voortbrengfelen te leerenkennen, en men begrijpt van hoe veel gewigt hetgevoelen van den man, door zijne kundigheden en deugden onderfcheiden, zijn moet. Het is aan zijnen onvermoeilijken ijver dat Frankrijk wel haast het voorrecht verfchuldigd zal zijn van met Holland, den rijken koophandel der fpecerijen te deelen. Indien deeze weldaad door de toekomende genachten niet vergeten word, zullende wederwaardigheden , welke; die deugdzaame burger ondergaan heeft, zijne nagedachtenis des te achtenswaardiger maaken. Steeds brandende voor de vorderingen der kundigheden en der nuttige onderzoekingen, heeft hij nimmer de gelegenheid om de onderrigtingen te verbreiden, laaten ontglippen : hij merkte het als een van de eerfte pligten eenes Bewindhebbers aan, om allen in wien hij wezendlijk nuttige begaafdheden vond door den naijver op te wekken. Hij deed vooral die van den beroemden Commerfon nuttig zijn. Die geleerde Natuurkundige had de Heer de Bougainville op zijne reis rondom'de waereld vergezeld , hij had eene ontzaglijke verzaameling van planten, en van alle de voorwerpen van de natuurlijke historie der landen welken hij doorreist had , verzaameld. De betrekkingen zijner reis  «3 REIS DOOR DE reis boden een aantal belangrijke bezigheden aan. De Heer de Commerfon was wel verzekerd dat wanneer hij zich onmiddelijk naar Frankrijk begaf, zijn nuttige en moeilijke arbeid niet zonder belooning zou blijven. Maar alle deeze voordeelen verloor hij uit het oog, zoo dra hij wist dat de Heer Poivre verlangde , om hen tot het verkrijgen van nieuwe kundigheden te werk te Hellen. Na de natuurlijke historie van de eilanden van Frankrijk en Bourbon uitgeput te hebben , ging hij in het jaar 1769 naar Madagascar over. De Heer de Modave, Gouverneur van de fterkte Dauphin , bezorgde hem goede middelen om der wetenfchappen nieuwe diensten te bewijzen. Hoe zeer moet men niet bejammeren dat zulke belangrijke werken verfpreid of verboren zijn geraakt, fia den dood van dien onvermoeilijken man , die aan de wetenfchappen ontrukt is in het tijdftip waar in hij in vrede de vruchten zijner nut* tige onderzoekingen ging fmaaken. Ik heb ooggetuige van de verwonderlijke werkzaamheid diens geleerden geweest, die bijna den geheelen nacht doorbragt met de planten of andere voortbrengfelen , die hij onder eene brandende luchtftreek verzaameld had , te befchrijven en te bereiden. Ik twijffel of wel eenig Natuurkundige meer ijver en uitgebreider kunde heeft doen blijken. Maar wat blijft ons thans van de zoo uitgebreide verzaameling overig, die hij ons van »* ile de France met des te groote r genoegen vertoon-  0'OSTINDIÊN. 113 toonde, wijl zij hem de grootfte moeite gekost had j niets, of bijna niets. Ik beroep mij op het getuigenis van den Heer de Jusfieu, die de goedheid heeft gehad mij alles , wat men zich Van de overblijffelen dier ontzaglijk uitgebreide onderzoekingen heeft kunnen bezorgen, mede te deelen. Deze treurige overblijffelen van den moeijelijken arbeid eens geleerden, die zeer veel onderfcheiding verworven had, behelzen niets dan uitleggingen over eenige planten, door Flacourt in zijne Gefchiedenis van Madagascar befchreven. De eenigfte belangrijke aantekening betreft de Quimosfen. Ik zal die overfchrijven, en 'er eene kleene memorie van den Heere de Modave, betreklijk het zelfde onderwerp bijvoegen. „ De beminnaars van het wonderbaarlijke, die „ het ons ongetwijffeld niet wel genomen zouden? „ hebben, dat wij de gewaande reusachtige ge» „ ftalten der Patagons tot zes voeten hoogten ge„ bragt hebben, zullen mooglijk, tot vergelding» „ een gedacht van Dwergen aannemen, het welk tot het tegenovergedelde uiterde vervald. Ik; „ bedoel hier , om van die halve menfehen te „ fpreeken , die het inwendige gedeelte van het „ eiland Madagascar bewoonen, en die daar eene „ aanmerkelijke natie vormen, zij wordenQuimos „ of Kimos, in de Madecasfche taal genaamd. De „ natuur en onderfcheidene eigenfehappen dier „ kleene menfehen bedaat in blank, of ten min„ ften taanachtiger van koleur te zijn, dan alles H „ de  ïi4 R JEIS DÖOR DE è de andere bekende zwarten; in zeer lange arn men te hebben, zoodanig dat de hand aan de „ knie kan reiken, zonder dat het ligchaam zich n behoeft te buigen; en bij de vrouwen in „ nauwlijks hunne kunne door den boezem aan „ te duiden, uitgezonderd in de tijden dat zij „ zuigende zijn; en dan nog, wil men verzeke-4 ren, dat de meeste hun toevlugt tot de koejen„ melk moeten neemen, om hunne jonggeboor,, nen te voeden. Wat de inwendige hoedaanig„ heden aangaat, in deeze wegen die Quiraos te„ gen de Madecasfchers op , die men weet dat „ zeer vernuftig en bekwaam zijn , hoewel de „ grootfte traagheid hun eigen is ; maar men verzekerd dat de Quimos veel werkzaamer, en „ ook veel manmoediger zijn ; zoo dat, hunne g dappeiheid , indien ik mij dus uit kan druk. „ ken, tweemaal zoo groot zijnde als hunne ge„ daante, zij nimmer door hunne nabuuren over„ wonnen zijn , die dikwerf hevige twist met i, hun hebben. Schoon zij door ongelijke magt ^ en wapenen aangerand wierden, (want zij heb» ben het gebruik van het kruid en het fchietgeweer „ niet, gelijk hunne vijanden) hebben zij altoos „ dapper gevochten en zich in hunne rotfen vrij M- weten te houden, de moeilijkheid om hen in é dezelve aan te vallen, heeft voorzeker veel tot „ hun behoud bijgebragt. Zij beftaan 'er van „onderfcheidene vruchten, van rijst, groenten^ g en wortelen, en kweeken 'er een groot aantal „ die-  OOSTIND IËN. tlS „ dieren op (runderen met knobbels en fchaapen » met dikke ftaarten) van welken zij ook voor ,, een gedeelte hun onderhoud bekomen. Zij hou„ den geene verkeering met de onderfcheidene „ Castres der Madagascaren, van welke zij om„ ringd zijn, noch door den koophandel, nocü „op eenige andere wijze, hoe ook genaamd, wijl zij al wat hun noodig is van den grond „ trekken dien zij bezitten. Daar het onderwerp „ van alle de kleene oorlogen, die 'er onder hen „ en de andere bewooners van het eilandontftaan, „ is, dat zij malkander wederzijdsch eenig vee of „ eenige flaaven ontnemen , bevrijd dekleenheid „ onzer Quimos hen voor de laatste belediging: „ zij weten zich, uit liefde tot den vrede, te „ getroosten om de eerfte tot een zeker punt te „ verdragen, dat is te zeggen, wanneer zij van „ de hoogte hunner bergen eenige geduchte „ macht, in het dal zien aannaderen, dan ver„ kiezen zij uit zich zeiven , aan den ingang „ der engten , die men door moet trekken om „ hen te naderen , eenig gedeelte van dert „ overvloed hunner kudden te plaatfen , het „ welk, zeggen zij, gaarne door hun aan de be„ hoeften hunner oudfte broeders opgeofferd „ word; maar zij voegen hier te zelfder tijd de „ betuiging bij, van ten allerhevigften te zullen „ vegten , indien men gewapender hand verder ^ op hunnen grond durfd dringen; een bewijs dat m het noch uit een gevoel van onvermogen, nocli H 2 „uit  u6 REIS D O O R' D ff „ uit lafhartigheid is, dat zij hunne gefchen-* „ ken vooraf doen gaan. Hunne wapenen be„ ftaan in de pijl en fcbigt, die zij met de uiter5, fte naauwkeurigheid weten te werpen : men „ zegt dat, indien zij met de Europeaanen in gefprek konden komen, waar toe zij groote be" „ geerte hebben, en zij 'er geweeren en krijgs,, behoeften van krijgen konden, zij dan gaarne van ,, het verdedigen tot het aanvallen tegen hunne ,., nabuuren- zouden overgaan, die alsdan zich „ mooglijk wel gelukkig zouden mogen achten, ,, indien zij den vrede konden houden. „ Drie dagreizens van de fterkte Dauphin is„ eene plaats, waar' de lieden van het land met „ zeer veel genoegen een aantal kleene bergjes „ of hoogten van aarde, op de wijze van graven „ aantoonen, die zij verzekeren hunnen oorfprong „ verfchuldigd te zijn aan eene groote ilachting, „ onder de Quimos aangerigt, die door hunne „ voorvaderen op het vlakke veld verflagen wier„ den (*>. Hoe dit ook zij, deeze volftandige „ overlevering in die ftreeken , gelijk ook een „ algemeen denkbeeld, over geheel MadagascaE „ van het nog tegenwoordig aanzien der Qui- mos verfpreid, dit alles laat niet toe dat men ovei (*) Het verwonderd mij dat de Heer de Commeribn niet gewacht heeft , dit te, bewaarheden door een weinig diep onder iseze bergjes te doen graven.  ÖöSTINDIËN. 117 „ over de waarheid van een groot gedeelte van „ het geen men hier van verhaald twijffel zoude voe„ den. Het is verwonderlijk dat alles, wat men „ van die natie weet, alleen door deberigtenhun„ ner nabuuren verzaameldis; dat men nog geene , M op de plaats zelve gemaakte opmerkingen, heeft; „ en dat nog niemand, 'tzij de Gonverneur van de „ eilanden Frankrijk en Bourbon ,'t zij de bijzondere Bevelhebbers van onderfcheidene bezittingen „ die wij op Madagascar gehad hebben, niet on„ dernamen om in het inwendige van het land „ te dringen, met oogmerk om deeze ontdekking „ bij zoo veele andere te voegen , die men te „ gelijker zou hebben kunnen doen. De zaak M is onlangs'beproefd doch vruchtloos. „ Om weder tot onze Quimos te komen: ik „ kan als ooggetuige bevestigen, dat op de reis w die ik naar de fterkte Dauphin op het einde „ van het jaar 1770 gedaan heb , de Heer de „ Graaf de Modave, laatste Gouverneur van de „ zelve, die mij reeds een gedeelte zijner opmer„ kingen medegedeeld had, mij eindelijk het ge„ noegen verfchafte om mij onder zijne flaaven „ eene Quimosfe vrouw te doen zien, van om„ trent dertig jaaren oud , en drie voet zeven w duim lang, welker koleur in de daad van de K lichtfte tint was, die ik onder de bpwooneren „, van dat eiland gevonden heb: ik merkte op, dat „ zij in haare kleene geftalte grof van leden was, j» niet gelijkende naar de kleene zwakke menschH 3 „ je«  ïi8 REIS DOOR DE „ ]és , maar veel eer in haare deelen aan eene s, vrouwe van eene gewoonlijke gedaante, doch „ flegts minder in de lengte ; dat haare armen in „ de daad lang waren, en zonder buiging van „ het ligchaam aan de kniefchijf konde reiken; „ dat haare hairen kort en wolachtig, de wer „ zenstrekken vrij goed , meer naar de Europe„ aanfche dan naar de Madacasfche gelijkende „ waren; dat zij uit gewoonte een lagchend voor- „ komen , een zagtaartig en infchiklijk humeur, „ uit haar gedrag te oordeelen, en een gezond oor„ deel had; wat de borften aangaat, van deeze „ vond men niets dan de tepels ; maar deeze „ eenige opmerking is wel verre van voldoende s, te zijn, om eene uitzondering op de algemeene „ wet der natuur vast te ftellen. „ Eindelijk , weinig tijds voor ons vertrek , 5J zette de zugt om haare vrijheid te hervinden, „ zoo wel als de vrees voor eene aannaderende „ ihfcheping, onze kleene flavinne aan, om inde „ bosfchen te vlugten. „ Alles overwogen , befluit ik , Chet is fteeds ■ de Heer de Commerfon die fpreekt) met aan w die nieuwe afdaaling van het menschlijk geflacht M te gelooven, die zijne eigen kenteekenen, zo „ wel als zijne eigen zeden heeft. „ De vermindering van geftalte, met betreks, king totden Laplander, daalt bijnaar af, gelijk van „ den Laplander op den Quimos: beide bewoonen w koudere lucb.tftreeken , en de hoogfte bergen der  OOSTINDIËN. 119 „ der aarde. Die van Madagascar, waardeQui. mos woonen, hebben agt a negen honderd roe„ den hoogte boven de oppervlakte der zee. .„ De planten die uit de natuur op deeze groote s, hoogten groeijen, fchijnen flegtsmisgewasfente „ zijn, gelijk de pijnboom, de berkenboom, en zoo „ veele andere, die van den rang der boomen tot dien der .geringde heestergewasfen overgaan , „ alleen om dat zij Alpicoles, dat is te zeggen, „ bewooners van de hoogde bergen geworden „zijn." Ik zal bij dit uittrekfel der Memorie van den Heer de Commerfon over de Quimos, een kleen gefchrift van de Heer de Modave over het zelfde onderwerp voegen. „ Toen ik in September 1768 op de derkte Dauphin kwam, gaf men mij eene memorie over, die vrij flegt opgefteld was, over een zonderling volk, in de Madacasfche taaie Quimos genaamd, dat het middengedeelte van het eiland Madagascar, ter breedte van az graaden, bewoond. Ik had 'er meer maaien van hooren fpreken, maar zoo verward , dat ik bijna geen de minde aandacht had geflagen op eene zaak, die wel waardig is om, verklaard te worden. Het komt hier op een volk van Dwergen aan, levende in maatfchappij, wordende door een opperhoofd beduurd, en door burgerlijke wetten befchermd. Ik had ia de befchrijving van Flacourt wel H 4 eene  120 REIS DOOR PS eene pasfagie gevonden, die op die natiezinfpeelde , maar deeze had geen de minfte indruk op mij gemaakt, wijl Flacourt het beftaan van dat volk van dwergen als eene fabel verwerpt, door de herrau-fpeelers uitgevonden; die herrau-fpeelers zijn potfemaakers en wezendlijke kwakzalvers , die hun leeven ftijten met dwaaze historiën te zingen en befpottelijke vertellingen te doen. .Flacourt noemd die kleene menfehen Pigmeën, en vermengd hunne gefchiedenis met die van een zoo • genaamd geflacht van reuzen, dat, volgens de verzekering der oude overlevering van Madagascar, eertijds op dat eiland groote verwoestingen aangerigt heeft. Flacourt verhaald, volgens de herrau. fpeelers, dat de Pigmeën eertijds in het land van Anosfij een inval deeden > van waar zij door de Etanos, die de inboorlingen van dat land zijn, te rug gedreven wierden. De Etanos omringden de Pigmeën op den boord der rivier van Itapère en bragten ze allen om: vervolgens rigtten zij daar een aantal fteenen op, om ten grafplaats aan hunne vijanden, en ten gedenkteken van de zegepraal, die zij op hen,behaald hadden, te ftrekken. Na op de fterkte Dauphin en in den omtrek alle mooglijke onderregtingen ingewonnen te hebben, befloot, ik twee maanden geleden, om eenige van mijn volk tot de ontdekking van het land der Pigmeën uit te zenden. De befchrijving dier onderwe-  O O S TINDIËN. iai neming is in mijn dagverhaal vervat: zij was geheel vruchtloos door de ontrouw en den geringen moed onzer gidfen. Maar ik heb 'er ten minften het voordeel uit getrokken om mij te verzekeren dat 'er wezendlijk eene natie van dwergen beftaat, die een gedeelte van dat eiland bewoond. Dit volk word Qiiimos of Kimos genaamd : de gewoonlijke, geftalte der mannen is van drie voeten zeven duim ; zij dragen een langen en afgeronden baard: de geftalte der vrouwen is, eenigp duimen kleener dan die der mannen. De Quimos zijn dik en gedrongen; de koleur van hunne huid zweemd meer naar het blanke dan die der andere inwooneren, en hunne hairen zijn kort en wolachtig." Zij fmeden het ftaal en het ijzer, waar van zij fpeeren en fchigten maaken. Dit zijn. de eenigfte wapenen, van welken zij zich bedienen om zich tegen hunne vijanden te verdedigen « die zomwijl trachten om hen hun vee te ontrooven. Zoo dra zij troupen van vreemdelingen gewaar worden, die zich gereed maaken omhun land door te trekken, binden zij osfen aan boomen , en voegen 'er anderen voorraad bij, teneinde die vreemdelingen op hunne grenzen middelen van beftaan zouden vinden. Maar indien deze vreemdelingen de voorzichtigheid niet hebben hen in vrede te Iaaten, en zich met de gefchenken, die in dergelijke gevallen gebruiklijk zijn , te vergenoegen, dan weeten die kleene , Hj' Qui-  III REIS DOOR DE Oüimos zich 'ten allerhevigften te verdedigen, en met geweld die geenen te rug te drijven , die de verraetenheid hebben om, hunnes ondanks, in het dal te willen dringen dat zij bewoonen eq waar van de toegang moeilijk is. Remouzai, die in rang van Kapitein , den Vader van het opperhoofd Maimbou in de twee ongelukkige krijgsvcrrigtingcn volgde , die hij tegen die volken ondernam, om hen een gedeelte hunner kudden te ontrooven , en die vervolgens op de fterkte Dauphin te verkoopën, heeft mij gezegd, dat hij zijn behoud alleen verfchul'digd was aan de bijzondere kennis, die hij van 'de hooge en fteile bergen had, welke hun dal omringen. Remouzoi was verfcheidene maaien bij de Quimos geweest: de Vader van Maimbouhad hem'voor gids genomen, toen hij waagde om hen aan te randen. De eerfte inval gelukte in het •geheel niet; maar de tweede had nog veel jammerlijker gevolgen. De broeder van Maimbou wierd daar bij gedood; zijn kleen leger op de vlucht gedreven, en het getal van hen, die aan de vervolging der Pigmeën ontkwamen, was zeer gering. Hoe veel moeite ik ook aangewend heb, is het mij echter onmooglijk geweest om iemand buiten Remouzai te vinden, die mij van deeze twee invallen eenig nauwkeurig berigt heeft kunnen geeven; Maimbou , met wienik, wegens de voorraads verzorging der fterkte Dauphin, groote betrekkingen  O OSTINDIËN. iaS gen heb gehad, was in de jaaren niet, om zijnen Vader op dien krijgstogt te kunnen vergezellen , maar hij had zulk een afkeer tegen de Quimos verkregen, dat hij woedende wierd wanneer ik 'er hem van fprak. Hij wilde mij overhaalen -om dat geflacht van apen uit te delgen , (want hij noemde hun nimmer, dan bij deeze beledigende benaaming). Een opperhoofd der Mahafallcs, een land dat digt bij de baaij van St. Augustijn ligt, die bij een van denabuurige opperhoofden der fterkte kwam, om zijde en andere koopmanfchappen tegen osfen te verruilen, zeide, in het bijzijn van eene mijner officieren , dat hij dikwijls in het land der Quimos geweest !was, dat hij zelfs den oorlog tegen hen gevoerd had. ■Dit opperhoofd voegde 'er bij , dat die natie fints èecigè jaaren zeer gekweld wierd door de nabijgelegene volketr, en men verfcheidene dorpen van hun verbrand had. Hij beroemde zich ook dat hij een Quimos en eene Quimosfe bezat van omtrent twintig a vijfentwintig jaar, en ik heb reden om te hoopen dat hij de beloften, die hij aan mijne officieren deed, om ze mij te zenden, naar zal komen. Volgens de berigten van dat opperhoofd, en volgens die van Remouzai moet ik gelooven, dat het dal der Quimos zeer rijk in vee en in alle foorten van onderhoud is. Deze kleene menfehen zijn werkzaam, en goede landbouwers. Het opperhoofd der Quimos bezit een volftrekter en meer ge.  tH REIS DOOR DE geëerbiedigd gezag, dan de andere opperhoofden der onderfcheidene ftreken van Madagascar. Ik heb de grootte van her dal dat zij bewoonen niet te weren kunnen komen; ik weet alleen dat het door zeer hooge bergen omringd is, en dat zijne ligging, met betrekking tot de fterkte Dauphin, ten Noord- Westen op zestig mijlen afftand is. Het land der Matatanes bepaald het zelve in't Westelijk gedeelte. Hunne dorpen zijn op kleene bergen gelegen, die des te moeilijker te beklimmen zijn, wijl zij de hinderpaalen, diedeaannar dering tot dezelve beletten , nog vermeerderd hebben. Het opperhoofd der Mahafalles en Remouzai zijn het betreklijk twee zaaken, die opheldering verdienen, niet eens. Het algemeen denkbeeld der Madagascaren is , dat de Quimosfe vrouwen geene borsten hebben , en hunne kinderen met koeijen- melk voeden. Men voegd 'er bij dat zij aan de maandftonden niet onderhevig zijn, dat op dien tijd hun vel bloedachtig rood word. Remouzai heeft mij verzekerd dat dit gevoelen waar ïs; maar het opperhoofd der Mahafalles wederfpreekt het : dus moet men voor het minst zijn oordeel opfchorten, en zeer omzichtig zijn om zijn geloof aan dergelijke verfchijnfelen te hegten, die zich zoo verre van de algemeene regelen fchijnen af te zonderen, waneeer zij zich over een zeker getal wezens uitftrekken. Ik heb mij eene Quimosfe vrouw bezorgd, die in het oorlog seni-  OOSTINDÏÉN. 125 eenige jaaren geleden genomen is, door een opperhoofd van de Provintie van Mandrarei: deeze Vrouw is van eene groote geftalte, in vergelijking van die, welke men aan de vrouwen van haar land toefchrijft ; zij is echter maar drie voet zeven duim lang : haar ouderdom is van 30 a 32 jaaren; haare armen zijn zeer lang, en haare handen gelijken veel naar de pooten van een aap: de tepel (laat zoo digt aan den boezem, zonder eenige fchijn van een borst, als die van het magerfte mansperzoon. Mijne kleene Quimosfe was bij haare aankomst op de fterkte Dauphin verfchriklijk mager ; maar fmts zij haare verilindende eetlust kan verzadigen word zij vet, en ik geloof dat wanneer zij in haaren natuurlijkeu ftaat zal wezen, de trekken van haar gelaat wel Waardig zullen zijn om nauwkeurig opgemerkt te worden. Het opperhoofd, dat mij deeze Quimosfe verkoft heeft, heeft mij gezegd dat een zij1 ner vrienden een Quimos bij zich heeft, en ai ; zou doen, wat hem mooglijk was om mij dien te zenden. Indien de onderneming die ik, twee maanden geleden, gedaan heb, beter gelukt ware, zoude : ik voorzeker deze gelegenheid niet voorbijhebben laaten gaan, om twee dier Pigmeën van I beide fexe naar Frankrijk te zenden. Ik zal : mooglijk in het vervolg gelukkiger zijn: het is < voorzeker geen groot wonder om in zulk eenuit• gebreid en ontzaglijk land als het groote eiland vaa  126 REIS DOOR DÉ van Madagascar, welk oppervlakte verfcheidene luchtftreeken en zeer verfchillende voortbrengfelen vervat, dwergen te ontmoeten; maar een wezendlijk geflacht van de Pigmeën in maatfchappij levende , is een verfchijnlél dat men niet ftilzwijgend voorbij mag gaan." Bij het verhaal van de Heeren de Modave en de Commerfon kan men dat van een officier voegen , die een Quimos bekomen had , en dien , volgens het geen hij mij zelfs gezegd heeft, naar Frankrijk wilde zenden; maar de Hecr de Suriville, die het fchip commandeerde, waar op hij ingefcheept was, weigerde om hem dit te vergunnen. Heeft men, na zulke fpreekende bewijzen , geen reden om verwonderd te wezen, dat Flacourt het beftaan dier volken als een fabel aanmerkt ? Dat men eindelijk ophoude om tegen bewezene waarheden het gezag van dien mart te ftellen, die in allen opzichten door zijnen on« verzoenlijken haat jegens de Madagascaren verdacht moet voorkomen. De inwooners van Madagascar zijn niet verdorven en zinloos , om dat hunne zeden met de onzen ftrijden, en om dat zij vermaak fcheppen in op de onderfcheidene deelen van hun ligchaam wonderlijke figuuren te trekken. De zeden en de gebruiken verfchilleri volgens de luchtftreken: overal vind de mensch genoegen in zich op duizenderlei wijzen te mismaaken; de Indiaan rekt zich de ooren uit; de Chi- deelen van hun ligchaam wonderlijke figuuren te  OOSTINDIËN. ia? Chinees verplet zich den neus, en maakt zich het voorhoofd plat; en wanneer men zich bij dergelijke beuzelachtige dwaasheden op wil houden, dan zal de befchaafde mensch mooglijk ten dien opzichte nog onverftandiger voorkomen dan de wilden. De bewooners van Madagascar zijn geen fchelmen en bedriegers, om dat wij bevinden dat zij de flagtoffers der jammerlijkfte vooroordeelen en der droevigft-e bijgelovigheden zijn» Daar is op de geheele oppervlakte van den aardbol geene bewoonde ftreek, die haare herfenfchimmen en fabelen niet heeft; overal ziet men den mensch de geesten oproepen, zich op het vermoogen der toovermiddelen betrouwen , en èen befpotlijk geloof hegten aan de dwaasheden der voorfpellende ftarrekunde. Het is voorzeker in de befchaafde landen niet, dat deeze zinloosheden het minfte onheil veroorzaakt hebben , wanneer het bijgeloof zich bij de .menigvuldige ondeugden der talrijke maatfchappijen voegd, dan verkrijgt deszelfs vergif daar door des te meerder kracht. Laaten wij aan Flacourt de zorg om de droevige fchilderij van de bijgeloovige gebruiken der Madagascaren te malen; dit onderwerp bied den lezer geen e'éne nuttige les aan. Moet men verwonderd zijn, dat een zwak en gevoelig wezen, het welk reeds bij de geboorte door een groot aantal gebreken en fmerten aangetast word, geduurende hei; kortftondig beftaan van  ï*8 REIS D O Ö R D E Van zijn onbegrijplijk beftaan, over de oorzaaken der rampen, die hem overlaaden, doold? moet men zich verwonderen dat de wilde, in de beguicheling eener verwarde verbeeldingkracht, tot alle foorten van hersfenfchimmen toevlucht neemt om zich aan de gevaaren, door welke hij zich ziet bedreigen, te onttrekken ? De orkaanen verwoesten het veld, dat hij beploegd heeft; de blikfem treft de hut, die hij voor zich bouwde ; en het aardrijk Jplijt zich onder zijne voeten, enverzwelgd, door beroerende en verfchriklijk'e bewegingen in een oogenblik uitgebreide landftreeken. Zal de Madagascar in het midden van zoo veeier verwoestingen gevoelloos, en een koel aanfchouwer dier rampen blijven? Neen, ongetwijffeld, hoe minder hij verlicht zal zijn, hoe fterker zijne verbeelding door fchrik getroffen zal worden : hij zal die groote fchokken, die het aardrijk met eene volftrekte verwoesting fchijnen te dreigen, aan den toorn van het onzichtbaar wezen, waar door het bcftuurd word, toefchrijven; hij zal trachten om het door gebeden en offeranden te bevredigen, en zich in den eerdienst dien hij der godheid verfchuldigd is bedriegende ; zal hij in zijne beguicheling allerlei foorten van dwaaze, beuzelachtige en dikwijls bloedige oeffeningen uitdenken. Het is alleen door de uitwerking van dien geest van buitenfpoorigheid, waar van geen één eenig volk vrij is, dat de Madagascaren ons mis-*  Ö O S T I N D I Ë N, ia§ sriisdaadiger voorkomen dan de Canriibaalen « Wanneer zij, door het misdaadigfte bijgeloof, dé joriggeboornè kinderen aan de verfcheuring dér wilde dieren ten prooi geeven, volgens debeflisfing der Ombiasfes. Deze bedriegers flaan de Herren gade , en veroordeelen de zuigelingen om het leven te verliezen, wanneer dé dag hunner geboorte geoordeelt word een ongelukkige dag te zijn. De maanden van Maart en April, delaasteweek van elke maand, alle de woensdagen, alle de vrijdagen van het jaar zijn dageri Van veroordeeling; dus word, geduurende bijna dé helft van het jaar, de bevolking van Madagascar in zijnen oorfprong aangetast. Plet onmenscblhk vonnis der-Ombiasfes word niet altoos ter uitvoer gebragt; minder bijgeloovige en tederer Vaders doen dikwerf door getrouwe diehaaren die ongelukkige en fchuldelooze flagtoffers, welke in deopënbaare bosfchen ten prooi gelegd worden , weg voeren; zij doen die in 't geheim opvoeden, en verjaagen door offeranden de boósaartigheid der fier, die hunne geboorte beheerscht heeft. Maar fchuiven wij het gordijn Voor eene afgrijslijkheid, waar van de natuur gruwt: waarom kon ik voor de eer der menschheid zulk een misdaadig gebruik niet bedekken ! Tot welke verkeerde dingen is de onwetende en bijgeloovige mensch niet bekwaam. De maat onzer dwaalingen is, indien ik mij dus durve uitdrukken, die I on*  <"S° REIS DOOR DE onzer rampen; de onwetenheid verzwaart die, de verlichtingen verdrijven die ; de mensch is wel nieuw op het land dat hij bewoont, of dat land heeft groote omwentelingen ondergaan; want indien men flegts overweegt hoe gering het licht is, dat de meest verlichte natiën beftraald , kan men dan onze nog diepe onkunde ontveinzen, en niet erkennen dat wij nog nauwlijksuitdenCahos gekomen zijn? Alles wat den bekwaamde mensch weet, is zoo weinig, dat het, in waarheid, alleen aan ligtzinnige en oppervlakkige verftanden geoorloofd kan zijn , zich daar op te beroemen. De vrees, echter, om onze vorderingen in de zedekundige en natuurkundige wetenfchappen te veel te verheffen, moet ons niet onrechtvaardig jegens onze eeuw doen zijn. De rechten van den mensch zijn heden beter bekend; de oorzaaken derfchrikverwekkendfte verfchijnfelen zijn geen verborgenheid meer; onze vorderingen in de nauwkeurige wetenfchappen hebben geheimen aan ons ontdekt, die de natuur boven het vermogen van ons zwak begrip fcheen gefield te hebben. De weg, dien men in de onderzoekingen moet volgen, is thands bepaald ; hij die dien zal willen betreden, behoeft niet te vreezen dat hij zal dooien: de paaien van het waarfchijnlijke , van het twijffelachtige, van het zekere, rusten op onvervvrikbaare gronden. De waarheid is niet, gelijk de dwaaling, voor een aantal vormen vatbaar, zij jg ttaar ééne,-en zij ontglipt niet aan hem die haar met  OOSTINDIEN. 13.Ï met een oprecht hart en een juist verdand zoekt; maar zij ontvlugt die ligtzinnige menfehen welke alleen waarde hegten aan dingen die zij geheel niet bezitten. Die verbasterde verdanden achten flegts die overvloedigheden , dietenvoedfel (trekken aan de pragt en den hoogmoed; hun belang vorderd ook dat zij niets anders achten en zoeken, dan de drogredenen die gefchikt zijn om. voor de oogen der menigte de fchadelijke gevolgen hunner gevaarlijke verkiezingen te verbergen. Die verdorven menfehen, vol van vooroordeelen ,. welker dwaasheid alleen verborgen; word door den valfchen luister die hem omringd , (tellen de verachting in de plaats dec menschlievenheid. De verlaate rede , heefc geen den minden invloed op hunne daaden: met een bedrieglijk voorkomen, gevallige manieren, eene geveinsde minzaamheid , eene zorgvuldige opmerkzaamheid om de modes, de gebruiken ert de algemeene gevoelensnaa te bootfen, kan men» met goed gevolg voor zijn eigenbelang, alles wac het heiligde onder de menfehen is , aanranden; men kan de pragt, de zwelgerij en de laagde flavernij vergoden; wie onzer is niet dikwerf geuiige, dier gevaarlijke drogredenen geweest, welke om zoo te zeggen , de ondeugden, de fchaadelijkde vooroordeelen , in deugden veranderen? Voorwaar! zulke verdorvene harten, zulke valfche verdanden zijn voor altoos uithetheiligdom der wetenfchappen gebannen. Hij, die vrijmoedig I 3 be-  13* REIS DOOR DÉ bekend dat hij niets weet, is nader bij het bezit der kundigheden, dan het grootfte gedeelte dier verwaande fchepfelen, die , daar zij naauwlijks zelfs een oppervlakkig denkbeeld der dingen hebben, over de moeilijkfte, over de meest in. gewikkeldfte onderwerpen fpreken en bellisfen, zonder door het bezef van hun onvermogen eenigzins opgehouden te worden. Geduurende mijn verblijf op Madagascar heb ik niet opgehouden om den aart en de bekwaamheid dier inwooneren te beproeven , waar door ik altoos heb bevonden, dat het niet moeilijk zoude wezen om hun juiste denkbeelden over onze wetenfchappen in te boezemen. Ik heb redenen gehad om mij te verwonderen over degemaklijkheid, met welke zij de algemeene oorzaaken der voornaamfte verfchijnfelen, die hen het meest ontrusten of verbaazen moesten, begrepen. Indien men een weinig in de ftudie der naauwkeurige wetenfchappen gevorderd is , dan weet men den weg dien men moet volgen om die te verbreiden ; is het niet door dien weg te volgen, dat Europa bijna op eens uit een ftaat die nog erger dan die der onwetenheid was, gekomen is? Het is aan dien jheilzaamen weg dat men den val dier ijdele on. «icrrigting, die de menfehen niets anders dan dwaalingen en beuzelachtigheden leerd, verfchuldigd is. Maar, om 'er nog meerder voordeden van te trekken, moet de vrees, die doch\ex der onkunde en de onuitputlijke bron der doo-  OÖSTINDIËN. 133 dooling, van de oppervlakte der aarde verbannen worden; zij moet wederkeeren tot haar Niet, waar uit zij alleen tot het ongeluk van het menschlijk geflacht geiproten is. Heeft zij dan in alle de harten zulke diepe wortelen gefchoten, dat het onmooglijk is om 'er die uit te rukken? Waand men dat het zoo moeilijk zij om de Wilden te overreden dat de groote verwoestingen een noodzaaklijk gevolg van de wet der beweging zijn? Zal de Natuurkundige, door middel der afleiders, naar zijn welgevallen, het vuur des hemelsr beftuuren? Zal hij uit de wolken, door het behulp dier vliegers de eleclrique ftof putten die 'er in befloten is, zonder dat de ooggetuigen dier beflisfende waarnemingen de nuttigheid van de beftudeering der Natuur erkennen? Dit ziende, zal de Wilde ophouden, zich over het achtbaar geluid van den donder te ontrusten; dan zal hij, wanneer de oorzaak daar van hein onbekend is, oordeelen dat zij den Natuurkundigen, 'die 'er zich meester van heeft weten te maaken, niet vreemd is; en dit denkbeeld is genoeg om hem van zijne vrees te ontheffen. Het zal even zoo met de uitwerkingen derorkaanen, en der aardbevingen zijn, indien men hem in de zelfltandigheden, die hem gemeenzaam bekend zijn, natuurlijke ontbrandingen, beroerende bewegingen, en uitwerkingen, welke in alle opzichten met deeze gelijk.zijn, aantoont. Men moet niet waanen dat hst verftand van den mensch zoo bepaald is, I s dan  134 REI'S DOOR DE dat het geene redeneeringen, die zelfs vrij ingewikkeld zijn, kan bevatten, wanneer zij op de ondervinding gegrond zijn. Ik begrijp dat in de befchaafde landen eene onnoemlijke meenigte, die alleen met de zorg voor haar beftaan, door eenen aanhoudenden arbeid en door eene gewei, dige oeffening, bezig gehouden word, den tijd niet heeft om de overdrevene gevoelens, die men haar in de prilfte jeugd reeds inprent, te rug te drijven: maar de wilde volken, bewooners van vruchtbaare ftreeken, zijn niet in dit geval; zij zijn leergierig, zij hebben den tijd om zich te onderrigten, en deeze voorrechten zal men hen voorzeker niet willen betwisten. VAN  OOSTINDIÈ'N. 135 VAN HET NOORDOOSTELIJK GEDEELTE VAN MADAGASCAR» J-Jet noordoostelijk gedeelte van het eiland Madagascar is het rijke magazijn der Cóloniën van de Is/es de France & de Bourbon. De meestbezogte havens zijn Foülepointe, Sainte Marie en de baaij van Antongil. Het is op deeze drie plaatfen dat de Franfchen getracht hebben bezittingen te vormen» Een Soldaat van de Maatfchappij der Indien, wiens bijnaam FJgarne was, gaf mij zeer nuttige berigten over de be« zittingen der Forbans in die ftreeken. Dees man had zich bij de inwooners weten bemind te maaken, door een langduurig verblijf, van welke de Bewindhebbing van de Is les de France & de Bourbon een geruimen tijd groote voordeelen heeft getrokken. Het was bij hem dat ik eenige oppervlakkige denkbeelden van het karafter , de zeden en de voortbrengfelen van het Noordoostelijk gedeelte van Madagascar verkrijgen kon. De bewooners dier kust zijn nog beter en menschlievender dan die der provintie van Carcanosfij: die goede lieden bedienen zich noch van grendels, noch van floten, en houden zich vreden met hunne huizen door middel van takI 4 ker*  Ï36* MIS DOOR DE ken of doornen te fluiten: Zij zouden dezelve dus laten, al waren zij ook met rijkdommen vervuld, zonder eenige vrees te hebben dat men hun zal befteelen; hunne huizen zijn echter niets anders dan een faamenweeffel van bladen en matten , die men zonder eenige moeite kan omverwerpen. De Zeeroovers welke de Indische zeëu ftrooptten , ontrust zijnde over de geduchte toebereidfelen, die men maakte om een einde aan hunne ftrooperijén te Hellen, namen de vlugt op de Noordoostelijke kust van Madagascar» Het fchijnd dat zij hunne eerde bezitting op het eiland van Nosfij Hibrahim vormden, door de Franfchen Ste Marie genoemd. Eene der uiterften van dat eiland is elf mijlen van Foulepointe; het ander uiterfte ftrekt zich in het Noorden tot aan de opening van de boog van Antongil uit. Het gelukte de zeeroovers om de vriendfchap der inwooneren te winnen, door verbintenisfen met hun te maaken. Men is mooglijk verwonderd dat menfehen van zulk een fchandelijk beroep geene llegtere nagedachtenis gelaaten hebben ; maar dat vreemde land was voor hun en hunne kinderen een nieuw vaderland geworden, zij hadden 'er de zeden en de gebruiken van aangenomen. Daar en boven is het in die vruchtbaare en, in alle foorten van beftaan,rijke landitrecken, bijna onmooglijk om eenig voordeel te vinden in het aanranden van eens anders ei- £en- '  O O S T I N D I E N. 13? gendom, dewijl dèeenigfte rijkdom dier volken, die van den grond namelijk bijna zonder onderfeheid aan alle de inwooneren toebehoort. Het is dus niet te verwonderen dat zeeroovers, die bijna beftendig in deze wijkplaats kwamen om hunne fchepen te herftellen en van levensmiddelen te yoorzien, een gunftig onthaal van de Madagascaren genoten , daar zij hunnen overvloed met deze deelden. Zij vergeleken het gedrag dier elen« digen met dat van het volk van verfcheidene Europeaanfche fchepen, en de vergelijking was voorzeker niet tot voordeel der laasten, die zich meer dan eens met geweld ververfchingen bezorgd hadden, door het plegen van ongehoorde geweldenarijen, door hunne dorpen te verbranden, of door hun fchietgeweerte vernielen , wanneer zij vonden dat men zich niet genoeg fpoedde om hun osfen, hoenderen en rijst te bezorgen. Men begrijpt dat naa zulke geweldenarijen het gezicht van een Europeaansch fchip een teken van fchrik en onheil voor die inwooners was. De bewooners van Foulepointe geheugd het nog, dat, in het begin deezer eeuw, het volk van een Europeaansch fchip eene meenigte inwoonders onder eene tent lokte; zoo ras zij vol was ftorte.heti timmerwerk der tent in, en door deeze verfoeilijke list, maakte men zich gemaklijk meester van een aantal menfehen, die •men tot flaaven maakte. Indien het ons geoorloofd ware dergelijke misdaaden flilzwijgend I 5 voor-  138 REIS DOOR DE voorbij te gaan, zouden wij echter nog denken dat het nuttig ware 'er gewag van te maaken, ten einde te toonen, hoe veel rampen en wreedheden de Europeaanen, die ons voorgegaan zijn, voor ons uit te wislchen hebben gelaaten. De zeeroovers vervolgde hunne flrooperijën niet goed gevolg, tot in het jaar 1711; maafr in dit tijdvak vereenigden zich verfcheide natiën, die over het ontzaglijk verlies dat de koophandel onderging, ontrust waren, om de Indifche zee van de onderdrukking dier geduchte tijrannen te Verlosfen, welke zich van een groot fchip, waarop de Graaf de Receira en de Aartsbisfchop van Goa waren, meester gemaakt hadden, en den zelfden dag een fchip van dertig Hukken kanon bemagtigd hadden. Deezen rijken buit verkregen zij voor Pile de Bourbon. De Zeeroovers, die ervaaren en trotschophun geluk waren, boden een langduurigen en verschriklijken tegenfland. Men moest hen een flerke magt tegen Hellen, door geftrenge flraffen affchrikken, en hen, in weerwil van groote gevaaren, tot aan hunne verblijfplaats vervolgen, en noodzaaken om hunne fchepen te verbranden. Deeze waren de geflrenge middelen van welke men zich bediende om de Indifche zee van die flroopers te zuiveren, welke haar vergiftigden, zints Vasco de Gama voor de Europeaanfche fchepen den weg naar de Indien gebaand had. Het volftrekt verlies van de zeemagt der roovers liet hen  OOS TINDIËN. jS£ hen niet toe, den Koophandel te onderdrukken, en uit de elendige bezittingen te komen, welke zij zich op Sainte Marie, een eiland dat nabuurigen onder de afhanglijkheid van dat van Madagascar is, gevormd hadden. Deze fchelmen, gedwongen om van een dooiend en rondzwervend leven af te zien, kenfchetflen zich door nieuwe wanbedrijven. Daar zij hun fchandlijk beroep niet meer konden oeffenen in een land waar alle de eigendommen vermengd zijn, en zij te kleen in getal waren om de inwooners te kunnen overheerfchen, zou men denken dat hun geen andermicL' del om te fchaaden meer over kon blijven, dan dat van onder die volken de toorts der twee» dracht te ontfteeken; maar zij hadden zich eenvoudiglijk bepaald om onder de Madagascaren oorlogen en verdeeldheden op te wekken; dit vuur zou wezendlijk uitgedoofd zijn geworden, en zoo de kalmte de inwooners verlicht had, zouden zij zeker niet in gebreke zijn gebleven om Zeeroovers aan te vallen en zich over hunne ontrouw te wreeken. Het was dus voor het gevolg hunner verderflijke inzichten, noodzaaklijk om het oorlog voor die volken nuttig te maaken. Het verkoopen der gevangenen, dat is te zeggen, de flaavenhandel vervulde het dubbel oogmerk voor hun, om de verdeeldheden onder de Madagascaren te vermeerderen en aan te houden, en zich daar door nieuwe middelen aan te fchaffen, om zich te verrijken, om zich te  ïip REIS DOOR DB te doen aanzoeken en befchermen door de Europeaanfche volken, die dien verfoeijenswaardigen en tegen alle beginfelen van menschlievendheid en deugd ftrijdenden handel begunstigde. Het is door dit nieuwe wanbedrijf, dat de Zeeroovers hunne flrooperijën geëindigd hebben; eene misdaad, die heden het eiland Madagascar nog verwoest. Die vernielende plaag heeft zints het tijdftip haarer geboorte niet een enkelen oogenblik opgehouden om in werkzaamheid toe te nemen. Het is niet minder moeilijk om 'er het einde van te voorzien dan om 'er de verwoestingen van te berekenen. Van alle de misdaaden, van alle de wanorden, door de Forbans te weeg gebragt, is de allergrootfte voorzeker, die van op Madagascar den flaavenhandel ingevoerd te hebben. Ik zou mijne pen denken te befmetten, indien ik het verfchriklijk fchilderij der geweldaadige wreed-heden, en der fchandlijke listen van welken zij zich bedienden, wilde fchilderen. De flaavenhandel is eene des te affchuwlijker inflelling, wijl de rampen, die zij verwekt, nauwlijks begrepen kunnen worden door hun die 'er de voordeden van trekken. Het fchijnd dat er eene langduuri. ge overweging noodig zij, om te ontdekken, dat de vrijheid aan den aart en aan de waardigheid van den mensch eigen is, en dat het eene overmaat van onrechtvaerdigheid is, om, indien ik mij dus uit kan drukken, van hem eene koopwaar ie.  ÖOSTÏNÖlËN. i4t ■ie maaken. Indien deeze waarheid geen indruk genoeg maakt op de befchaafde natiën, om hen tot het verbannen der ilavernij te noodzaaken, hoe kan men zich dan vleijen,dat zij door Wilden, die in de duisternis der onwetenheid gedompelt zijn, begrepen zal worden? Men kan dus niet verwonderd zijn dat de Madagascaren * verbaasd over de voordeden, die zij bij aanhoudenheid van het verkoopen der flaaven trekken, nog eenige erkentenis voor die eerlooze fchepfelen behouden, aan welken zij waanen -het grootfte gedeelte hunner rijkdommen verfchuldigd te zijn. Eer die roovers zich onder hun gevestigd hadden, bezaten de hoorn- en woldieren geen de minfte waarde; de rijst en andere voorraad-middelen hadden geen prijs, dan dien welke, het de zeelieden behaagde daar op te ftellen: het fchijnd zelfs [dat zij , geduurende den tijd hunner zeerooverijën, in de dronkenfchap en in de losbandigheid, bij de terugkomst van eiken togt* de voordeden kwamen doorbrengen, die zij op de zelve behaald hadden. Het gebrek aan'voorzorg is onder menfehen, die aan een zwervend en verkwistend leven gewoon zijn, niet vreemd; de buitenmaatige gulheid dier fchelmen heeft niets verwonderingswaardings in zich; maar daar zij altoos meer geveinsd dan verkwistend waren, moet men zich niet verwonderen dat zij zorgvuldig in acht ge- no-  .4* REIS DOOR- DE nomen hebben om de onzuivere bron, uit welke zij hunne rijkdommen putten, voor die inwoonej-en te verbergen. Dit was mooglijk het eenig-fle punt, waar omtrent zij gedwongen waren voorzichtigheid te gebruiken, uit vrees van den haat dier volken op zich te laden, die zij om hun belang ontzien moesten. Het afgrijslijk en nutloos verhaal hunner fchandelijke rooverijën zou de vrees en ontroering in die ftreeken, waar de minften dier misdaaden met den dood geüraft wierden, verfpreid hebben. Men twijffele niet , of, de Madagascaren zouden zulke gevaarlijke gasten verdelgd hebben, indien zij hunne flegte geneigdheden gekend hadden ; maar daar hunne nagedachtenis bij die volken niet vervloekt is, en in hunnen geest geene indrukfcleti hunner eerloosheid overig heeft gelaaten, moet het zeker waar zijn, dat zij hen duor eene groote geveinsdheid en een bedrieglijk voorkomen van toegenegenheid en vertrouwen misleid hebben. En hoe toch zouden wilde menfehen bekwaam genoeg hebben kunnen zijn , om fchelmen te doorgronden en te ontmaskeren, die reeds van hunne vroege jeugd in de logen en in het bedrog geoeffend waren, vooral •wanneer die fchelmen belang hadden om de ondeugden met welken zij befmet waren , voor hun te verbergen? Wij bekennen dat dit de eenigfte uitleg is, die ons te vreden kan itellen, na de vergeeffche poo-  O O S T I N D I Ë N. J4i poogingen, die wij op de plaatzen aangewend hebben, om de wezendlijke oorzaak dier toegenegenheid, ik durf zelfs zeggen van dien eerbied» te ontdekken, die de Madagascaren voor de na, gedachtenis dier eerlooze roovers hebben. In den tijd , waarin de zeeroovers alleen bezig waren om de Indifche zee onvrij te maaken, konden zij geene wanorden op Madagascar veroorzaaken; hun verblijf op dat eiland Was altoos van weinig duur; dewijl zij daarenboven fpoedig hunne fchepen herftellen, en zich voorraad bezorgen moesten, konden zij niet denken om de onrust en de verdeeldheid onder dat volk te zaaijen, het welk zich daar over in hunne afwezenheid op hunne vrouwen en kinderen had kunnen wreeken, en hunne bezittingen had kunnen vernielen ; en het was flegts bij tusfchenpoozen,. dat zij zich aan alle de uiterften der dronkenfchap en der losbandigheid konden overgeeven. Maar zoo dra zij gedwongen waren om van hun fchand-lijk beroep af te zien, volgden zij eene geheele andere levenswijs: zij vestigden hunne aandacht op de middelen om een gedeelten der rijkdomme die zij onvoorzichtiglijk verkwist hadden, weder te bekomen, en op die, welke hun de befcherming der Europeaanen bezorgen kon, door deezen eenen tak van Koophandel te openen, van welken zij al. Ie de uitgebreidheid en belangrijkheid kenden. Het zijn deze fchelmen, die de eerfte inftellers van het verkoopen der flaaven in het Noordoostelijk ge-  Ï44 REIS DÖORDË deelte van Madagascar zijn. Allé de overleveringen van het land bevestigen dit, en la Rigorne heeft ons dit medeverzekerd, Hètwas alleen door onrust en verdeeldheden, dat het die roovers, omtrend in het jaar 1722 gelukte, om den afkeer der Madagascaren tegen deezen affchuwlijken handel te overwinnen. Verfcheidehe Europeaanfche fchepen hadden voor dat tijdvak te vergeefsch alle poogingen aangewend, om hen tot het verkoopen hunner flaaven en misdaadigers te ovèrhaalen. Hunne onderhandelingen over dit onderwerp, waren, wel verre van eenigzins te gelukken, met verontwaardiging van de hand gewezen, ert fomtijds, wanneer men 'ergeweld of list onder mengde, op eene verfchriklijke wijze geftraft. De zeeroovers kenden de dappere geaartheid der Madagascaren te wel, om van de zelfde middelen gebruik té maaken; zij begreepen, dat zij te kleen in getal waren om hert te onderwerpen of omtrent eenen Koophandel, van welken zij een afkeer hadden, de wet te Hellen. Het minde geweld ten dien opzichten zou hunnen ondergang en nog veel zekerder dien hunner vrouwen en kinderen te weeg gebragt hebben. De veiligfte weg derhalve * om tot huil oogmerk te geraaken was, onder die volken de toorts der tweedragt te ontfleken, om van hunne inwendige oorlogen gebruikte maaken, en hert over te haaien om zich van hunne gevangenen te ontdoen, die hen voorzeker door het groot getal tos  OOSTÏPÏDIËN. 'ï45 tót een last moeste worden. Maar in het midden van alle deeze Wanorden was het vöor hunne inzichten en veiligheid ten hoogften belangrijk óm hunne betrekkingen met de twee partijen in ftand te houden en de rol van bemiddelaars te fpeleri. Zij moesten daarenboven eene gelegenheid, of ten minften een aanneemlijk voorwendfel afwagten, om dit gruwlijk overleg ten uitvoer te brengen. Hunne verwagting wierd niet lang te leur gefteld. De Bethalimènérs,eén volk, dat het inwendige van het land bewoont, hadden hunne dorperi verlaaten en waren in groote meenigtèh naar de plaats, welke door de Zeerooveren bewoond wierd, afgezakt, met het oogmerk,om zich verfchillende koopwaaren te bezorgen, van welken zij de nuttigheid en het gemak begreepen. Zij zogten vooral de fchoone Indifche lijwaten, de Mazulipatnamfche doeken, de neteldoeken en eenige andere min of meerder kostbaare koopmanfchappen. De bewooners van de oevers der Zee, onder den haam van Antavarrés en Manivoulozen bekend, zagen hen met een waar genoegen. Zij zouden gedacht hebben dat Zij de gastvrijheid en toegenegenheid, die zij voor de Zeeroovers hadden, zoudengefchonden hébben, indien zij de minfte hindernis in den koophandel van het vee en de levensmiddelen van alle föorten, die tot den voorraad hunner fchépen noodig waren, veroorzaakt hadden. K De  I4 REIS DOOR DB De Bethalinièners zijn fpaarzaamer en dapperder volken dan de Antavarres en de Manivoulozen: Zoo dra zij zagen dat de bron van den rijkdom der Zeerooveren, door de volftrekte verwoesting hunner zeemagt, geflopt was, maakten zij zich gereed om met den rijken buit dien zij verzameld hadden, naar hunne dorpen te trekken De Antavarres en de Manivouloizen zouden zich tegen hun vertrek niet verzet hebben, indien de Zeeroovers de uiterfte poogingen niet aangewend hadden om die volken aan 't muiten te brengen, door hen te zeggen dat die kostbaare koopwaren, de vruchten van hunne moeiten en verknochtheid voor de Forbans, voor altoos verlooren wasren, indien zij wilden dulden dat men die vervoeren, en in het inwendige van het land verfpreiden zoude. Het is dus dat, na een lang. duurigen wederftand, alleen gegrond op den eerbied dien men der gastvrijheid verfchuldigd is, de Antavarres en de Manivoulozen zich lieten overhaalen, en in een onrechtvaardigen oorlog geïleept wierden. Dees wreede oorlog was de oorzaak van allen, die thans het Noordoostelijk gedeelte van Madagascar nog verwoesten. Voor dien tijd leefde die volken in vrede, en de geringe verdeeldheden, die zij al mogten gehad hebben en die onaffcheidlijk van de faamenlevingenzijn, waren nimmer langduurend, en lieten geen de minfte verbittering na. De Zeeroovers bezaten de listigheid om in de legers der Anta- var-  O O S T 1 3tf D I Ë N. i4f varras en der Manïvoulozen niet te verfchijnen, zonder echter te willen veinzen dat zij onzijdig waren, want zij verkorten tot een zeer hoogen prijs wapenen en krijgsbehoeften aan hunne vrienden de, Antavarres en de Manivoulois; maar terwijl zij dezelfde hulp aan de Bethaliméners Weigerden , gaven zij hen in 't heimelijk den valfchen raad, om hunne gevangenen tegen wapenen en krijgsbehoeften te verwisfelen, met een fchip het welk van Foulepointe gekomen was. De Bethaliméners, ten uiterften verbitterd zijnde over de geweldaadigheden, van welke de Antavarres en de Manivoulozen zich ten hunnen opzichten bedienden, volgden met blijdfchap dien raad. Zij hadden, door zich manmoedig te verdedigen , een groot getal hunner vijanden gevan. gen genomen: deze gevangnen waren hun tot eenen last, en zij verkregen , door dezelve te verkokopen de wapenen , die tot hunne verdediging vereischt wierden. • De Bethaliméners dankten de Zeerooveren voor het middel, dat zij hun aangewezen hadden om de Antavarres en de Manivoulozen hunne onrechtvaerdigheid te doen berouwen, door aan hun Bethaliméners genoeg krijgsbehoeften te verfchaifën ,om den vijand.bevreesd te maaken; zij vonden zich daarvan nu zelfs beter voorzien dan deezen, die, van toen af aan, zich niet meer tegen hun vertrek konden ftellen. Die zelfde Madagascaren, welke fteeds den onverwinlijkften afK a keer  I4S RËIS DOOR DE keer voor het verkoopen der gevangnen betoond hadden , veranderde toen eensflags van grondbeginzelen ten dien opzichte Dit alles echter veroorzaakte, dat die volken ons voor menfcheneeters aanzagen. De poogingen welke de Europeaanen onophoudelijk aangewend hadden, om zich door list of geweld flaaven te bezorgen, hadden niet weinig toegebragt om hen in dit voor ons Zoo beledigend denkbeeld te bevestigen. De vijanden der blanken, waar van het getal niet gering was, vonden behagen in deezen fchandlijken laster te bekrachtigen, en men durft verzekeren dat die van geflacht tot geflacht overgebragt is, en heden nog beftaat; Indien 'er middelen zijn om deeze vernederende befchuldiging te vernietigen, is dat, van met de bijzonderfte zorg eenige jonge Madagascaren te doen opbrengen, en hen vervolgens weder naar hun vaderland re zenden, voorzeker een der beste. Wanneer onze zeden, onze kunsten en nijverheid hen bekend zullen zijn, dan zullen zij geheel andere denkbeelden van ons voeden. Daarenboven is dit de grootfte weldaad, die men aan die landftreeken bewijzen kan. Indien men flegts een weinig zijne aandacht op de heilzaame gevolgen van een dergelijk middel wil vestigen, zal men reden vinden om verwonderd te zijn,dat men zoo lang verzuimd heeft daar van gebruik te maaken. Indien wij ons veroorlooven , die lange aaneen-  00ST1NDIËN. 149 eenfchakeling van oorlogen, welke zints dat tijdperk onophoudelijk het Noordoostelijk gedeelte van Madagascar verwoest hebben, ftilzwijgende voorbij te gaan, kunnen wij echter niet nalaaten op te merken, dat de Zeeroovers alleen het oorlogsvuur onder die volken ontdoken hebben, terwijl zij , door hunne listigheid, te zelfder tijd de toegenegenheid der Antavarres, der Manavoulozen, en der Bethaliméners wisten te verwerven. Van toen af achtten de Europeaanen het niet beneden zich, hunne befcherraing te zoeken. De openbaare verkooping der Haven ftrekte den haat en der wraakzugt ten voedzel; deeze twee vereenigde plaagen hebben geene. paaien, die hunne verwoesting zullen doen ophouden, dan de volftrekte ontvolking van een beroemd eiland. Hoe veele flagtoffers zijn 'er aan de onverzaadlijke gierigheid van eenige roovers niet opgeofferd geworden! Rechtvaardige en mededoogende menfehen, befchouwd hoe veele misdaan en hoe veel bloeds het gekost heeft om uwe Koloniën tot dien trap van voorfpoed te brengen, van welken gij daaglijks de meeste voordeelen hoort vergrooten, even of die kortftondige voorfpoed niet meer in fchijn dan in waarheid beftond , dewijl de overvloed van een kleen getal niet anders ge- ■ grond is, dan op de ellende en de flavernij de/ gseenigte.. K5 %  150 REIS DOOR DE De flavenhandel was, na dat hij tot de vestiging van de magt der Zeerooveren geftrekthad, voor hunne kinderen ook niet nutloos, Tamfimalo wiens moederde dochter van een vermoogend opperhoofd , en wiens vader een door zijne list en ftrooperijën beroemd Zeeroover was, maakte zich, na den dood diens vaders, meester van de'oppermagt; niet eene eenige buitengewoone gebeurtenis heeft zijne regering gekentekend ; zijne nagedachtenis word echter nog door die volken geëerd, en zijne asfche rust zints het jaar 1745, in het welk hij overleden is, te Sainte [Marie Z'j Zoon Jan Harre volgde hem op; maar zijne magt was meer bepaald, en zijn liegt gedrag maakte dat hij van zijne onderdaanen veracht wierd. Hij bepaalde Foulepointe tot de plaats zijns verblijfs, en liet het beftuur van Sainte Malie aan zijne moeder en zuster over, welke laaste onder den naam van Betie bekend is. Weinig tijds na den dood van Tamfimalo vormde de Indifche Maatfchappij eene bezining op Sainte Marie De heer Gosfe wierd gelast om dat eiland uit naam der Maatfchippij in bezitting te neemen. De Heer Gosfe deed zich in deeze plegtigheid door Bétie dochter van Tarfimalo en weduwe van Jan Harre, vergezellen. Deeze eer kwam volgens de gebruiken van het land i de weduwe van Tamfimalo toe, wier ofpeïmagtbekend was. Deze trotfche en heerschzugti- ge  ÖOSTINDIÈN. 151 ge vrouw achte zich over dit foort van onachtzaamheid en verontwaardiging, welk Gosfe in die omdandigheden voor haaren rang betoonde, ten hoogden beledigd; zij zwoer zich daar over te zullen wreeken.' Gosfe verachtte geduurende eenen Jangen tijd den toorn dier vrouwe: dit gedrag was niet voorzichtig, en kon vroeg of laat groote onheilen voor de bezitting bewerken,die hem toebetrouwd was. Befmetlijke ziekten en aanhoudende koortfe ftortte deze Kolonie geduurende het najaar in eene kwijning en verzwakking. Het beduur van File de France moest jaarlijks nieuwe volksbenden zenden, om het aanmerklijk verlies te herdellen, dat door de ongezondheid van dat eiland veroorzaakt wierd. De fterfte was in het najaar zoo groot, dat men het van toen af aan den naam van de Grafplaats der Franfchen gaf. Het is waar, dat men de grootde zorg droeg om op die ongezonde plaatst niets anders dan lieden te zenden, wier verlies geen het minste' leedwezen kon verwekken. Indien Gosfe de behoorlijke achting aan de Weduwe van Tafimalo niet bewees bleef hij. echter, volgens het geen men verzekerd, niet in gebreke, om alle middelen aati. te wenden, ten einden aan Bètie te behaagen. Dit bekoorlijk meisje voegde bij een bevallige gedaante zeer veel minzaamheid; de inwooners hadden voor haar meer toegenegenheid dan voor haare moeder. Bétie was niet ongevoelig voor de verli 4 knogt-  15* REIS DOOR DB knogtheid welk Gosfe haar betoonde; zij deed meer dan eens de fchaadlijke ontwerpen, die haare moeder» tegen de Franfche fmeedde, mislukken: maar haar ijver had eindelijk paaien, dié zij bij geene mooglijkheid overfchreden kon. De Weduwe van Tamfimalo , befchuldigde Gosfe, van de rijkdommen, die in de grafplaats van haar Gemaal befloten waren , weggevoert te hebben. Deeze befchuldiging, het zij waar ofvalsch, verwekte zodaanig eene gisting, dat de ondergang der Franfchen terftond onwederroeplijk beiloten was. De inwooners vielen de bezitting aan, ftaken die in den brand, en bragten zonder onderfcheid alle de Franfchen om. Zoo dra deeze jammerlijke gebeurtenis, die in 1754 in den uchtendftond van Kersdag gebeurde, op/V/, Zie  ïóo REIS DOOR DE Zie hier," zeide hij, „de voorwaarden door „ de Kooplieden van Foulepointe voorgefchre„ ven: De bak rijst zal verminderd worden, wan,, neer de blanken zullen trachten, wanneer ,, die gemeeten word, de rijst op te laaden, „ door onder tegen den bak te Haan en 'er dus „ de hoeveelheid van te vermeerderen ; zij zul„ len niet meer dulden, dat de maat opgehoopt; „ worde, gelijk voorheen." Deeze opmerking deed de vergadering glimlagchen. „ Men zal geen os meer in ruiling geeven, „ tegen een oud geweer; men zal een goed fol„ daaten geweer vorderen. De vadem blauw lijwaat zal op de oude „ maat genomen worden. „ De bambou met kruid zal vermeerderd worden , „ zoo dat drie bambous de laading voor honderd „ fnaphaanfchoten zulleh inhouden. „ De lieden van Foulepointe die als marmitet dat is te zeggen als bedienden aan de blanken , verknocht zijn, züllen voor eene belooning !) van dertig dagen dienst een geweer ontfan-, De redenaar zich tot de Hoofden en de vergadering wendende, zeide: „ Is dit uwen volftrek, ten wil niet?" Waar op het ja van alle kanten weergalmde, vermengd door een geroep van lof en goedkeuring. Zoo dra dit gedruis voorbij was, riep de rede- naar  O O S T I N D I Ê N. i6l jnet eene donderende (lemme uit: ,, La Bigorne! gij hoord de begeerte der Palabre ; ?, het is de wet der Hoofden, het is de wil van „ het volk, dat met de blanken handeld. Leg ,, aan uwe meester alles wat ik gezegd heb wel „ uit, indien zij deeze /voorwaarden aanvaar„ den, zullen wij het verdrag door eeneplegtige „ offerande bevestigen; indien zij die niet aanvaarden, kunnen zij vertrekken, wij hebben ,, geene leevensmiddelen meer aan hun te gee„ ven." La Bigorne vertaalde, van woord tot woord , aan den Heer Poivre de redevoering welke wij hier medegedeeld hebben. Dees moest al zijn gezag te werk (tellen ten einde hem te wederhouden om den redenaar de heftigheid zijner verhandeling te verwijten. La Bigorne was niet gewoon om met zoo weinig onderfcheiding door die volken behandeld te worden. Deeze les kwam hem des te geftrenger voor, wijl men hem die in het bijzijn van officiers, die met het vertrouwen der Maatfchappij vereerd waren, gaf. De Heer Poivre zag in het tegendeel den ernst dier Wilden: met veel genoegen, de kracht en de gegrondheid hunner redenen verbaasden hem; maar, daar hij met de belangens der Maatfchappij belast was, kon hij aan den gewoonen prijs der waaren niets veranderen. Hij gelastte La Bigorne om dit der vergadering voor oogen te houden, en haar te gelijker tijd te L ver.  16* REIS DOOR DE verzekeren, dat de Kooplieden van Foulepointe terftond op een edelmoedige wijze voor alles wat zij geleverd hadden betaald zoude worden Hij vergezelde alle deeze beloften met de verpligtendfte uitdrukkingen, en met alles wat het meest gefchikt was om de aandoening der Hoofden op te wekken. Hij predikte hun de een. dracht en den vrede aan, terwijl hij hen vrienden en broeders noemde: hij deed hen begrijpen, dat alle de blanken die dezelfde gevoelens endezelfde achting niet voor hun zouden voeden , de algemeene verontwaardiging op zich zouden laaden. De redevoering van den Heer Poivre in de Madecasfche taal door La Bigorne uitgefproken, fcheen meer indruk op den redenaar dan op de vergadering te maaken; het was zelfs alleen door zijne aanraading dat het verdrag met toejuiching doorgrhg. Het fluiten van dit verdrag was geene zaak daar weinig belang in gefteld kon worden. De behoefte der fchepen was dringend: Zij moesten daaglijks drie osfen, en rijst voor het onderhoud van zes honderd man hebben. Het verdrag wierd plegtiglijk gefloten : de redenaar keelde het flagtoffer, verzamelde het bloed in een aarden vaas, mengde daar onder zeewater, fpaanfche peper, vuurlleenen die gedampt en tot poeder gemaakt waren, een weinig aarde en buskruid, met tafia of brandewijn van fuikerriet hefproeid. Twee loode kogels diende hem omdat mengfel door een te roeren , en 'er een drank van  O O S T I N D 1 Ë W. i5g van te maaken; hij bad den duivel dien in ver. gift te veranderen voor hem,die,'er Van gedronken hebbende, zijn eed zou durven breeken. Hij nam vervolgens twee lanfen of fagaijen, van welken hij het ijzer in dien drank doopte, terwijl Jan Harre 'er eenige droppels van over de aarde verfpreide. De redenaar hield in de rechte hand een més» en na eerst den God der blanken, en vervolgens, dien der Zwarten aangeroepen te hebben, fmeekn te hij hen met luider ftemme om in aller harten * den vrede, de vriendfchap, de eendracht ea de goede trouw te doen heerfchen. Oogenbliklijk op het ijzer der twee fchigteiv die hij in den drank gedompeld had, met zijn mes flaande, uitte hij verfchriklijke verwenfchingen en vervloekingen tegen de fchenders» van het verdrag. „ Indien de blanken hunnén eed fchehden, „ moge dees drank hen ten vergif ftrekken, dat „ de orkaanen,die met het woedendst geweld uit , de vier hoeken der waereld barsten, op hun-» ,i ne fchepen vallen; dat zij door de golven ver„ zwolgen worden; dat de ligchaamen dier flegte „ menfehen door de monfters, die de afgronden „ der zee bewoonen verfcheurd worden ! „ Hoor, Jan Harre, hoor wel naar de ver,i moogende ftem van den geest die mij bezield; ,, indien de bewooners van Folepointe laag en ,* boosaartig genoeg zijn, om dit plegtig verdrag. L 2 te  154 REIS DOOR DE », te fchenden, dat dees drank hun dan ten „ vergift ftrekke ; dat zij door het ftaal hunner vijanden omkomen; dat zij den wreedften dood „ fterven, en hunne verpeste ligchaamen, den -, krokodillen ten voedfel ftrekken! „ Moet de onzichtbaare geest die deeze verga5» dering bezield niet gewrooken worden? moet ,» hij de meinecdigers niet ftraffen, wijl hij hun,, ne eeden ontfangt? Alle menfehen, blank of 5> zwart, zijn gelijk voor hem; alle zijn zij aan „ zijnen opperften wil onderworpen; hij eischt » van ons allen de zelfde getrouwheid, de zelf», de oprechtheid, op ftraffen die voor allen even geftreng, even vreeslijk zijn." De redenaar, wien naam Rabefin was, herhaalde driemaal deeze verfchriklijke vervloekingen, met zoo veel gewelds in gebaarden en in woorden, dat zij op de vergadering eenen indruk maakten, die onmooglijk te befchrijven is. Het was in dien ftaat van fchrik en verwarring, dat Jan Harre en de andere Hoofden met eene beevende hand in een blad van raven een goeden lepel van dien walglijken drank namen, en dien, onder het maaken van verfchriklijke bewegingen, inzwolgen. Hun voorbeeld wierd door het grootfte gedeelte van hun, die de vergadering bijwoonden gevolgd. Eenige Franfchen alleen vergenoegden zich om flegts den fchijn te doen in weerwil der fterke drangredenen van L* Bi-  OOSTINDIÊN. 163 Bigorne, die ongetwijfeld geloofde dat deeze onvermaaklijke grap, zoo niet voor den goeden uitflag, ten minden voor de zekerheid van het verdrag noodzaaklijk was. Rabefln ging vervolgens tot het opofferen des flachtofferen over; een groot feest, gevolgd door dans, muziek en fpel, floot op eene bruifchende doch zeer vrolijke wijze deze beroemde Palabre. Ik heb dezelve bij voorkeur befchreven, boven die» Welke ik zelfs bijgewoond heb, alleen om dat men 'er over gewigtiger belangen gehandeld had. Ik geloof hier door het eenigfte oogmerk, dat ik mij voorgefteld heb, vervuld te hebben, dat namentlijk van, door deeze korte befchrijving eene lugte fchets van het character en van de wonderlijke gebruiken dier volken te geeven. Deeze fchets is genoeg voor den leezer, die meer tracht zich te onderrigten, dan zich met alle de elendige kleenigheden te vermaaken , van welke de ernftigste zaaken, meest al, niet alleen op Madagascar, maar ook in de meest befchaafdfte landen vergezeld gaan. Rabefin had de begaafdheid öm zijne gelaatstrekken volgens zijne' begeerten te kunnen veranderen ; zijne redenen, die fteeds overeenkomende met zijne gebaarden waren, hadden al den ichijn der overtuiging; de kunst om de geeneit die het minst voor geestvervoering vatbaar :Z'ijn, op te winden, en de allerkoelfte aan te vuuren, was hem niet onbekend. L3 Is  m REI? P O-OR PP Is het niet verwonderlijk dat een wilde tot -zulk eenen hoogen trap dier bedrieglijke kunst .heeft bezeten, van welke de redenaars der befchaafde natieè'n dikwerf een zoo gevaarlijk misbruik maaken? Wist Rabefin dat, om de zinnen •te beguichelen, de taal van het hart altoos boven die der rede te verkiezen is? Hoe toch had hij geleerd om van die heimlijke neiging, welke ons de voorfpellingen en ijdele herfenfchimmen doet .beminnen , gebruik te maaken P Welk eene magt oefenen die valfche zwetfers of bekwaame kwak: talvers niet over de meenigte, die, 't zij uit belang 't zij uit eene woedende zugt om zich te on-derfcheiden, alle pooging aanwenden om de ichaadlijkfte dwaalingen onder de fchoonfte'koleuren te verbergen. Het valfche, dat uit zijp -.natuur voor eene meenigte t' faamenltellingen vatbaar is, kan zich onder een aantal vormen verbergen; maar de waarheid heeft dit gevaar* Jijk voorrecht niet} zij heeft flegts ée'ne wijze van zijn, en het is haar yerlaagen en haar heure ikracht ontnemen , wanneer men haar tracht te verfieren. Cato wilde dat men die beroemde en Jj.ekwaame drongredenaaren uit Rome zoude ver'jaagen. Wij zijn in het gevoelen diens grooten mans; de rede heeft nimmer een geduchter vijand gehad; alle gisting, alle opvijzeling der driften is nimmer zonder gevaar, zelfs dan niet wanneer zij nuttige inzichten ten oogmerk heeft: maar wanneer zij fchaadlijke ontwerpen, tracht uit te wer-  00 STINDI EN. ïöf werken, dan zijn de rampen welken zij te weeg kan hrengen onberekenbaar. Deeze uitfpraak kan echter alleen de zulken betreffen, die, daar zij de meenigte zoeken te misleiden, alle middelen aangrijpen om dit oogmerk te bereiken. Het vonnis zou te geftreng zijn, indien het de waare welfprekenheid, dat is te zeggen, die verhevene begaafdheid, die te gelijker tijd de overreding en de overtuiging in de harten der verlichte menfehen voerd, niet eerbiedigde. De waare welfprekenheid is de bekooring der wijzen , en eene der vermoogendfte beweegraderen van het geluk. De klaarheid, de juistheid, de fierlijkheid en de kracht zijn haare voornaamfte eigenfehappen. De wezendlijk welfprekende mensch ontleend geen. vreemde hulp ; hij weet dat alles wat niet fterk en wel gevoeld word, nimmer kragtiglijk uitgedrukt kan worden: hij veracht en verwerpt alle die fchitterende bijvoegzels, die kunstiglijk bijgebragt worden, en alleen dienen om aan de dwaaling, zoo niet meer gewigt, ten minsten den fchijn en fomwijl zelfs den luister der waarheid te geeven. Rabefin was zeer beroemd; zijn zedelijk character beantwoorde echter niet aan zijne begaafdheden; reeds in zijne prilfte jeugd, door zijne betrekkingen met de blanken bedorven zijnde, ftond hij voor den listigften en gevaarlijkften bedrieger bekend. La Bigorne, die beter dan iemand anders, zijne ondeugden en zijnen invloed op de inwo«L 4 ners.  tfó REI'S DOOR DE ners van Foulepointe kende, was genoodzaakt om hem in het openbaar niet alleen alle foort van onderfcheiding en achting te betoonen , maar zelfs om hem in het geheim door aanzienlijke gefchenken in zijn belang te winnen. Het was door dit middel alleen dat hij tot zijn oogmerk kon geraaken ; elk ander zou mislukc, en hem in gevaar gefteld hebben. De menfehen die voor de verleiding onvatbaar zijn, zijn niet algemeen. Befchaafde volken, vleid u niet; gij hebt ten dien opzichte geen het minfte voorrecht boven de wilde volken. Het grootfte gedeelte uwer redenaaren bootst met meer kunst, maar mooglijk met een minder bedrieglijk voorkomen, onzen Rabefin naar, die listiglijk tot zijn eigen voordeel de belangen yerkoft, van welke men waande dat hij de ijvengfte verdediger was. Zou men niet gedacht hebben dat hij ten fterkften tegen het commercie-verdrag was, dat de agenten van de Maatfchappij der Indien met de kooplieden van Foulepointe wilden fluiten?en volgens het overhaaste en onverwagte fluiten van dit verdrag, kon men reedlijker wijze 'er alleen Jan - Harre en de an; dere Hoofden van befchuldigen, wijl men deeze een rijk gefchenk gaf. Maar La Bigorne, die over de redevoering van Rabefin ten hoogften verbitterd was, bleef niet in gebreken om aan den Heer Poivre te ontdekken, dat alle zijne poogingen te vergeefsch zouden hebben geweest, in-  OOSTINDIËN. 169 indien, voor dat de Falabre vergaderd was, die redenaar, die door gefchenken gewonnen was, niet plegtiglijk toegeftemd had in alles wat buiten het weten van Jan ■ Harre en de andere Hoofden, befloten was. Deeze zaak is wel aanmerkingswaardig, wanneer zij bij wilden gefchied, bij welke de goede trouw, en nog veel meer de vrees om plegtige eeden te fchenden, aan ieder bijzonder wezen de ftrikfte inachtneeming van alles wat befloten is, onder de geftrengfte ftraffen, oplegt. Des anderen daags na het fluiten van het verdrag, was de markt van Foulepointe overvloediglijk voorzien: de fchepen beijverden zich om hunne voorraadsverzorging te voleindigen, en zij deden dit ook fpoedig en met weinig kosten. De Heer Poivre gaf, in Frankrijk gekomen zijnde, een goed getuigenis van La Bigorne. La Bigorne was toen op Foulepointe niets anders dan tolk; maar op de aanbeveling van den Heer Poivre, wierd hij gelast om in de geheele uitgebreidheid van Madagascar, onder het bewind van Pile de France, alle de zaaken, die betreklijk tot den koophandel of de voorraadsverzorging der fchepen waren, te beftuuren. Men had alle reden om over die keus te vrede te zijn. La Bigorne gedroeg zich verftandig en wel, tot in het jaar 176a, in het welk hij naar Pile de France te rug geroepen wierd, om dat hij den oorlog tegen Jan Harre gevoerd had. Men verzekerd, dat hij alle mooglijke poogingen aangewend had, L 5 om  tf« REIS DOOR DE om den vrede op Foulepointe ftaande te houden, maar dat hij niet na had kunnen nalaaten, om opentlijkverfchciden raagtige Hoofden te onderfteunen die bondgenooten der Franfchen waren, en die reden hadden om zich over de knevelarijen en geweldaadigheden van Jan Harre te beklagen, wiens geneigdheid tpt de ondeugden en de losbandigheid daaglijksch meer en meer toenamen. De Hoofden, die de vijanden van Jan Harre waren, vereenigden zich? om La Bigorne tot het aanvaarden van het bevel hunner legers over te haaien. Die dappere Soldaat gaf zich aan hunne aanzoekingen niet over u dan op eene voorwaarde die aan Wilden een weinig vreemd moest voorkomen: hij verklaarde opentlijk, dat, wanneer hij het bevel van het leger op zich nam, hij de ■noodzaaklijke voorzorg zou gebruiken, om zich nimmer aan het vuur van den vijand bloot te ftellen, wijl zijn verlies volftrekt dat der dappere krijgslieden, die onder zijne ftandaarden zouden ftrijden, naar zich zou liepen. Een Generaal, die, zijne dapperheid den teugel vierende , zich mede in het gevegt laat flepen, en daar deel in neemt, is geen meester meer om zijne magt op de voordeeligfte wijze te gebruiken; het leger is alsdan zonder Hoofd; de wanorde maakt zich volftrekt meester van de ftrijdenden, en het toeval alleen bellist den zegepraal. Ik weet niet of de Madagascaren door de redenen van La Bigorne overreed waren. Volken die  QOSTI.NDIKN. xjl die geene ondergefchiktheid kennen, en die zelfs de voordeden, die fteeds uit eene volmaakte orde en overeenkomst moeten fpruiten, niet konden bevatten, moesten voorzeker denken, dat de Generaal La Bigorne meer bekwaamheid dan onvertzaagdheid bezat: Zij fchikten zich echter onder zijne vaanen, na eenige tekens van verwondering en verbaasdheid getoond te hebben. La Bigorne deed hen eenige zeer eenvoudige krijgsoefeningen verrigten, en hen onderworpen en gereed vindende om zijne bevelen ftiptelijk naar te komen, trok hij naar den vijand; toen de twee legers in het gezicht van den ander waren, hernieuwde hij het bevel om het gevegt niet te beginnen, alvorens hij het teeken gegeeven had. Het leger van Jan Harre was veel talrijker en fterker dan het zijne, maar de pofitie van het leger van La Bigorne verzekerde hem de overwinning, indien Jan Harre durfde ondernemen om hem aan te randen. Jan Harre was niet bekwaam genoeg om van de ongunftigheid zijner pofitie te oordeelen; hij viel het vijandlijk leger met geweld aan, maar hij wierd op zulk eene verfchrik» lijke wijze te rug gedreven, dat hij zijn behoud alleen in de vlugt kon vinden. Dus wierd Jan Harre, die tot hier toe den onoverwinlijken genoemd wierd, alleen door de fchikkingen van iemand, die niet in het gevegt verfcheen, en die zelfs op een zekeren afftand van de plaats van het gevegt was, overwonnen. Jan  iji REIS D-0 ö R DE Jan Harre daar na te weten gekomen zijnde", dat La Bigorne het leger, waardoor hij overwonnen was, bevolen had, zeide: Hoe kon ik mij verdedigen tegen den onzichtbaaren geest eens? blanken, die mij aanrandde? maar, om 'ér mij over te wreeken, zal ik Foulepointe verhaten, en naar de baaij van Antongil trekken. Mijne verwijdering van deeze haven zal de kooplieden van Foulepointe ontrusten; de markten zullen niet meer voorzien zijn; de Hoofden van La Bigorne zullen hem naar Pile de France te rug roepen ; en dus mijne verwijdering van Foulepointe mij het genoegen verfchaffen dat ik welhaast van mijnen geduchtften vijand zal ontflagen wezen. Het geen Jan Harre voorfpelde wierd fpoedig volbragt. Zijne nederlaag had Foulepointe met rouw vervuld; zijne verwijdering deed volftrekt allen koophandel ophouden. Eenige Hoofden, vrienden van La Bigorne, deeden vergeeffche poogingen om leevensmiddelen op de markten te brengen, de kooplieden van Foulepointe ftelden 'er zich uit alle hunne magt tegen. De franfche fchepen , welke in die haven ververfchingen kwamen haaien, waren, na alles aangewend te hebben, om den vrede en de eendracht onder die volken te herftellen, genoodzaakt om zich in den jammerlijkften ftaat naar/V/tf de France tebe. geeven, terwijl zij aan de eerfte benodigdheden gebrek hadden. Op hunne algemeene klachten wierd La Bigorne te rug geroepen en afgedankt; mca  OOSTINDIËN. 17J men verzekerd echter» dat hij niet fchuldig was, en dat weinig menfehen in zijne plaats zoo lang de buitenfpoorige geweldenarijen van Jan Harre geduld zouden hebben. Ik wil het gaarne gelooven; maar zijn gedrag zal fteeds berisplijk voorkomen aan hun, die niet denken dat men regelen voor kan fchrijven, en wetten kan geeven op een' vreemden grond. Hoe dit ook zij , het vertrek van La Bigorne bragt Jan Harre weder op Foulepointe; men ontfing hem daar veel beter dan hij immer had kunne hoopen, en de koophandel hernam fpoedig zijne oude werkzaamheid. Deeze onmaatige vreugde was van geen duur. De toorts der tweedracht was niet uitgebluscht, de haat en de verdeeldheden gaven die voedfel: eindlijk, na eene langduurige aaneenfchakeling van oorlogen wierd het eiland Madagascar van dien geduchten en woelzieken vijand verlost, die noch met zijne bondgenooten, noch met zijne onderdaanen in vrede kon leeven. Jan Harre wierd in 1767 door de Manivoulois gedood ; en zijne nagelaatene goederen en bezittingen ftrekten meestendeels om zijn vijanden te verrijken, en hunne magt te vergrooten. Zijn Zoon Tavi was flegts van een kleen gedeelte der bezittingen zijns vaders erfgenaam : hij was te jong om zich niet te vrede te houden met het geen men de goedheid had hem te geeven. Wij zullen van de regeering van Tayi niet fpre*  Ï74 REIS DOOR DË fpreken, hoewel wij de gelegenheid hebben gehad om hem van nabij te kennen; maar dit Opperhoofd zonder bekwaamheid en zonder natuurlijk verftand, heeft niets verrigt, dat belangrijk genoeg is om waardig te kunnen zijn dat wij 'er ons mede bezig houden. Bij den dood van Jan Harre, kwamen de Hes de France cs5 de Bourbon niet meer aan de Maatfchappij der Indien toe. De Koning had die hernomen, en den Heer Poivre tot opzichter dier Colonie benoemd. Van toen af vond La Bigorne geene hinderpaalenmeer, om wéder te Foulepointe te komen, waar zijne tegenwoordigheid door de omdandigheden ten hoogden nuttig wierd. Bij zijne aankomst ontving hij van die volken de vleijendde teekens van achting en vriendfchap. De groote roem van oprechtheid en begaafdheid, Welke hij te vooren onder de inwooners genooten had, maakte hem de beflisfer van alle hunne gefchillen; hij herdelde de rust in het Noordlijk gedeelte van Madagascar, en den Heer Poivre kon niet anders doen dan zijn goed gedrag ten hoogden roemen. Ik kan verzekeren dat hij dit verdiende: ik heb hem in 't bijzonder leeren kennen, op eene reis die ik te Madagascar in 1768: gedaan heb. De Heer Poivre wilde zich voor zijnen beroemden tuin van Montplaifir, hederf bekend onder den naam van Jardin botanique dit Rot, a File de France, de zeldzaamde en de nuttigde planten van Madagascar bezorgen* Den Heer  OOSTINDIËN. 17$ Heer Poivre die mij met zijne vrienfchap en zijn vertrouwen vereerde ,liet het oog op mij val!en,om hem deeze kostbaare verzaamling te bezorgen; hij kon voorzeker geen rijker gefchenk geeven aan de Colonie , die aan zijn toeverzicht betrouwd was. Die ervarene bewindhebber liet nimmer een fchip vertrekken, zonderden kapitein, of eenige kundige officieren te gelasten, om hem de onderfcheidene voortbrengfelen der landftreeken, die zij door moesten reizen, mede te brengen. Zijn verzoek was fteeds door eene onderrichting vergezeld. Het is hier door dat de tuin van Montplaifir onder zijne handen de rijkfte boom - en plantkweekerij is geworden, die ergens bekend is, wijl zij de kostlijkfte planten der vier waerelddeelen ber Huit. Bij mijne aankomst te Foulepointe, vond ik La Bigorne niet; dit jammerde mij des te meer, dewijl hij last had om mij alle middelen te bezorgen om het oogmerk mijner zending te volvoeren. Het was echter eerst na den omtrek van Foulepointe bezogt te hebben, dat ik mij te Mananharre, een dorp het welk tusfchen den ingang van de groote baaij van Antongil gelegen is, bij. hem vervoegde. Toen ik mij daar heen begaf, bezigtigde ik het eiland Sainte Marie, waar ik zoo lang bleef als noodig was, om deszelfs onderfcheidene voortbrengfelen na te fpeuren. Ik kwam te Mananharre eerst agt dagen na mijn vertrek van Foulepointe aan. La Bigorne ontving mij  176 RÉIS DOOR DE mij op de minzaamfte wijze: hij deelde mij verfcheidene onderrichtingen mede, van welke ik hier flegts zeer korte uittrekfels heb kunnen geeven; het is met hem dat ik de belangrijkfte plaatfen, die nabij de groote baaij van Antongil leggen , bezogt heb; het is met hem dat ik die verwonderlijke fteengroeven van rots kristal heb gezien, welks ontzaglijke klompen bijna fabelachtig moeten voorkomen. Maar laaten wij ons niet van ons oogmerk verwijderen, en voleinden, om xekenfchap te geeven van de bezittingen, die door de Franfchen in het Noordlijk gedeelte van Madagascar gevormd zijn. Het is door die, welke aan de zorg van den Graaf Benyouski toebetrouwd is geweest, dat wij dat geen, 't welk ons het aanmerkingwaardigfte voorgekomen is, zullen befluiten. Deeze groote bezitting, die onder het ministerie van den Heer de Boijnes opgerigt is, kostte ontzaglijk veel, had geen het minfte goed gevolg, en eindigde op eene zeer treurige wijze. Benyouski is te veel beroemd geweest, om te kunnen denken dat het nutloos zoude zijn, zijne voornaamfte gevallen bekend te maaken. Maar ten einde, betreklijk dit onderwerp, niets te waagen, zullen wij hier de Memorie, die hij op File 3e France aan de Heeren Bewind, hebberen overgaf, affchrijven. Deeze Memorie wierd op die Colonie overvloediglijk genoeg veripreid, om mij gelegenheid tot het bekomen derzei-  OÖSTIMDIËN. 177 zelve te geeven. Ik heb niet op mij genomen om 'er eenige de minde verbeteringen in te maaken, dewijl ik denk dat het zeer belangrijk is dien doutmoedigen man, Wiens fchandlijke beroemdheid aan Frankrijk millioenen gelds gekost , en op Madagascar nieuwe rampen berokkend heeft, onder alle betrekkingen te doen kennen. B R. I É F Van den Baron d'aladar, thans onder den naam van benyouski, of Gouverneur van Me de France, bekende !» ÏVlet hetgrootrte vermaak, en met den ijver „ die mij de zucht en de geneigdheid, om u te „ dienen, inboezemen, voldoe ik aan het geen ï, gij van mij vorderd. „ Een gebooren Hongaar, uit het aanzienlijs Ü Huis der Baronnen van Benyouski zijnde, dien i, ik iri rang van Generaal in de legers der Kei,, zerinne onze Vordinne. Mijn vader was üft ,, den dam van Aladar de XIII., en mijne moeder „ uit die der Graaven van Reraij gefprooten; ik j, ben derhalven van Poolfcheii afkomst. „ De Koning van Poolen, Keurvorst van Saxen', ,; overleeden en z'ijn Koningrijk overweldigd i, zijnde, trok ik naar Warfchou , om de belari** ■ ii gen'  iyS REIS DOOR DE *> gen van een Vorst, in het midden van de „ onlusten en van den ondergang der beroemde in,1 (tellingen en der eerlte leden van den Staat, „ te verdedigen. Een heimlijk bevel had alle „ de Grooten van het rijk gevangen doen nee- men. Dewijl ik tot de partij van den Prins - Bis„ fchop van Krakou en tot die der andere Mag„ naaten behoorde, eischte men, op bevel van „ den Prins Repnin, Minister van Rusland, dat „ men zich van mij verzekeren zoude. Van dit „ oogmerk onderricht zijnde, begaf ik mij in „ aller ijl naar een vriend van den Prins Radzi„ vil, wien ik om befcherming verzogt. Ik „ bleef daar tot op de algemeene verklaaring der „ Confe'deratie van Bar, bij welke ik, doordien „ ik door den Maarfchalk Pulawskij op dezelve gevraagd was, ook te gelijker tijd in die van „ Krakau, onder het bevel van den Maarfchalk „ de Czarnowskij, trad. Als Officier in het regi,, ment van Castres ontfangen zijnde, wierd ik „ door de Moskoviten, die Krakau genoome» ,, hadden, gevangen gemaakt. Ik koft mij voor „ eene fom van 2000 dukaatea vrij; vervolgens „ trad ik weder in de Confederatie van Bar, „ waar ik, na den rang van Colonel en Generaal „ verkregen te hebben, de wapenen tegen de „ Moskoviten, onder het bevel van Fortalitij- Svaniecz, opnam, enden vijand lloeg, gelijk „ de a£ten der Confe'deratie bewijzen. De ,, vijanden verjaagd zijnde, kreeg ik bevel om „ naar  OOSTINDIËN. 179 ,, naar Turkijen te trekken met den Heer Pu,, lauskij. De Bacha van Natolie en Chotijn „ ontfing mij minzaam, en gaf mij onderftand in „ troepen en geld, waarmede ik terftond naar „ Poolen over ging, en nabij de Pruth een flag „ tegen de Moscoviten leverde, in welken ik „ gekwetst en gevangen wierd. Men bragt mij „ naar Riovic, waar ik den Maarfchalk Czar„ noskij, den Graaf Potoskij en den jongen Pu,, larskij met 3000 mannen vond. Eindlijk naar Cazan vervoerd wordende, pasfeerde ik door „ Nezin en Tuta; en deed, door middel eens „ Chirurgijns, dat een Duitfcher was, aan zijne „ Eminentie den Prins-Bisfchop van Krakau» „ die te Kaluga was, een brief toekomen, in „ welken ik hem van mijnongeluk meldingdeed. „ De Gouverneur van Cazan, de Heer Guasnin „ Samarni, gaf aan mij, gelijk aan alle de anderen, de vrijheid om in de ftad te gaan, waar „ het mij beliefde. „ Den 15 Augustus 1769 zag ik een Rusfisch „ Officier tot mij naderen, die mij in 't geheim eenige brieven ter hand fielden, met bevel „ om die naar Kaluga te brengen. Na hier ,, over met de voornaamften geraadpleegd, en „ hun gevoelen hier over gehoord te hebben, „ ontfnapte ik uit Cazan, aan den Gouverneur ,, voorgeevende dat ik eene brandende begeerte „ had om de kopermijnen te zien, en ik kwam „ gelukkig te Kaluga, met behulp van den CoM a lo-  ï8o REIS BOOR DÉ ,, lonel Bochemétrieuw, Bevelhebber van For„ talitij, die de partij der gevangenen toegedaan ,, was. Ik was aangefteld om bijzonderlijk met de „ Prinfen en de Magnaaten te handelen. Daar „ wierd befloten, dat ik, mij tot eenige expe„ ditiën bepaalende, naar Petersburg zou ver„ trekken. Ik begaf mij zelf, zonder eenig uit„ ftel, te Quorfum, en in het huis van den Co3, lonel Soacfek kwartier nemende, voleindigde „ ik de expeditie, volgens mijne verbintenisfen. 5, Op het punt ftaande om naar Cazan te rug te ^, keeren, wierd ik, op last der Keizerinne van s, Rusland, aangehouden; en daar men omtrend s, mijne geheime vlugt geen het minfte zeker berigt had, zond men mij gevangen naar Ka9, luga, waar ik weder bij de Prinfen gevoegd j, wierd. „ De vriendfchap van den Commandant verworven hebbende, maakten wij een verbond, „ bij het welk wij ons, met behulp van Tuga ,, naar Poolen moesten begeeven: de Comman„ dant had reeds alles tot onze ontvlugting ge„ reed gemaakt, toen 'er op den iS Oétober 1769 „ een Officier, van de wagt te Petersburg, aankwam, met bevel om den Commandant gevan„ gen te nemen, maar dees voorkwam den Offi„ cier, door hem te dooden, en koos zijne vei„ ligheid in de vlugt, terwijl hij ons allen ge„ vangen liet. Wij wierden den zelfden dag met „ ketenen belaaden, en naar Petersburg gevoerd , „ waar  OOST1NDIËN. i8f; ,« waar het mij van toen af aan onmooglijk was „ om van mijne andere metgezellen in het onge„ luk eenig berigt te krijgen. Men floot mij in „ de geheime gevangnis van Fortalitij. Eindlijk. „ den vierden dag genoodzaakt zijnde om voor „ Orlow en Czernichew te verfchijnen, wierd ik op verfcheidene punten ondervraagd. Niets „ uit mijne vraagen, en veel minder uit hunne „ dreigementen , hebbende kunnen trekken; be„ loofde men mij, uit naam der Keizerinne, „ genade, indien ik haar getrouwheid wilde „ zweeren, en de geheimen, met welken ik be„ last was, ontdekte. Daar ik noch het een noch het ander wilde» geleide men mij weder „ naar de gevangnis, van waar ik, door middel „ eens Officiers , aan den Prins Lobkowitz» „ Lieuténant van zijne Majesteit, een brief zond; „ maar ik ontfing geen antwoord. Weinige „ dagen daar na voor de Commisfie verfchenen „ zijnde, gebruikten men geweld om mij het; „ volgende te doen fchrijven en tekenen. „ Jk Ondergetekende beken, dat ik niet alleen „ mijne banden heb zoeken te verbreken, maar „ dat ik ook een moord begaan heb, en mij fchul„ dig heb gemaakt aan, lasteringen jegens haam Keizerlijke Majesteit, en indien mijn vonnis „ door de uitwerking van de natuurlijke goedaar~ „ tigheid haarer Majesteit ycrzagt mogt worden, „ verbind ik mij bij deeze, oni, na mijne vrijheid M 3 het*  iS2 REIS DOOR DE „ herkregen te hebben, nimmer een voet op de „ landen te zetten die aan het gebied haar er Ma„ jesteit onderworpen zijn, en om nog veel minder immer de wapenen tegen haar te voeren. Te Petersburg, den 21 November, I769- De Baron maurits augustus alabar, Generaalder eerfte Conféderatie. „ Na dit getekend te hebben, wierd ik weder „ in zekerheid gefteld, en zag, eindlijk, op den ,, 24 November, omtrent middernagt, een Offi,, cier tot mij naderen, die aan het hoofd van 28 s, mannen, mij, na dat hij mij de ketens aan de „ voeten gekneld had, in eene kar wierp. Wij „ namen den weg naar Moskow. Ik had ook „ voor medgezel in mijn ongeluk den Majoor „ Vijnblat. Voor alle voedfel tot water en brood „ veroordeeld zijnde, trokken wij door Nizney, „ Kuzmodem Jansko'y en Solichanszky, waar ,, wij eenige dagen bleven om reden der onge„ fteldheid van den Officier, dié gelast was om „ ons te geleiden. Op den 28 December van „ het zelfde jaar, zeide mij een foldaat dat hij, „ vijf posten van daar, eenige gerechtsdienaars had gezien, die eenige lieden vervoerde, wel- ,, ke  OOSTINDIËN. x8$ „ ke op zékeren afftand gebleven waren. Daar H zij zich in onze nabuurfchap bevonden, ver„ langde zij ten allerfterkfte om Heden te mogen „ zien, die, gelijk zij, ongelukkig waren, en „ zij overhaalde hunnen Officier, omhenftaande „ dennagt,tot ons te geleiden. Ik herkende toen fl, den doorluchtiger Prins-Bisfchup van Krakau; zijne traanen beletten hem om te fpreeken; „ men ftond ons niet toe om lang bij elkander te ,, blijven, en men fcheidde ons. Wij lagen den „ weg tot Fobolsk, hoofdftad van Siberië, te ,, faamen, doch in onderfcheiden rijtuigen, af, „ Wij bleven daar weinig tijds. Wij toogen de „ woeftijnen van Tartarië door, wordende door „ honden voortgetrokken, zonder eenig berigt „ van het overige der waereld te hebben. Wij „ leeden zeer veel van den honger, en vonden, „ na Siberië doorgetrokken te zijn, Officiers „ van verfcheide natiën, die verbannen wa? „ ren. Eindlijk, op den a Meij 1770, kwa„ men wij aan de haven van Ochozk. Ple'niste.„ re, die deeze ftad commandeerde, ontfing ons „ minzaam. Korten tijd daar na kwamen 'er „ twee Rusfifche Officiers, welke zeide, dat zij „, wagten van hunne Hoogheden de gevangene Prinfen te Caluga waren, lk maakte vriend„ fchap met hun. Op den 3 September van het „ zelfde jaar fcheepte men ons in, en wij reisden ,, naar de haven van Bolfao. Den 24 December ontfing ik door een koopman, die mij dien zelf M 4 »» ter  i&4 REIS DOOR DE " ., ter hand ftelde, een brief van den Bisfchop „ van Krakau. Hij melde mij de vervoering der s» Prinfen in het Noorden van Tartariè', tegen s> over Anadijo, en dat eene bende Rusfifche fol„ daaten zich tot een opftand gereed maakte, is om hen in vrijheid te ftellen. Ik fchrcef aan „ den Majoor Vynblat, om hem te onderrichten ,, van het geen hem te doen ftond om ons allen », in vrijheid te ftellen. Van mijn kant verwierf „ ik de vriendfchap van den Officier Gurefinim, die beftendig bij mij bleef; hij verfchafte mij tf niet alleen de middelen om te ontvlugten, „ maar hij opende mij zelfs zijne beurs. Onze ,, zaaken waren in deezen ftaat, toen 'er twee „ Rusfifche Officiers bij ons kwamen, die ge9, bannen waren, en mij zeiden, dat 'er digt bij „ ons een gevangene was, die mét de uiterfte „ zorgvuldigheid bewaakt wierd, die men ge„ loofde van zeer grooten rang te zijn, en.die „ fints zeven jaar in de boeijcn was. Niemand 9, kon mij ten zijnen opzichte voldoende be„ rjgten geeven, men meldde ons alleen dat hij 3, van een ouderdom van tien of elf jaaren was: j, dat hij aan de bewaaking eens ouden Officiers „ tocbetrouwd was, die ten fterkften naar dea ftond zijner verlösfing verlangde. Van toen af aanfmeedde ik het ontwerp om de vriendfchap 5» van dien Officier te winnen, die zeer gereed a, het oor aan mijne voorftellen leende. Hij ar ontdekte mij den naam van den gevangenen,, tt s» die  UÖSTIN DIË N. i%5 ,, die in de daad van eene doorluchtige geboorte 3, was: wij beraamden te faamen het ontwerp on,, zer ontvlugting, en wij verbonden ons bij „ eede om alles te ondernemen, ten einde het te doen gelukken. Het was op den 25 Maart „ dat wij met behulp der Godheid onze vrijheid ,, ten kosten van ons bloed verwerven moesten. „ Daar ik de eenigfte was, die mij op de beftuu„ ring van een; fchip verftond , wierd ik tot ,, Hoofd der onderneming benoemd. De famen- ^wering wierd op den 21 April ontdekt,, de Commandant deed mij des nagts voor de twee?, demaal opvatten, en wilde mij in eene andere „ plaats voeren. Mijne medebroeders, over dien „ onverwagten flag ontfteld zijnde, kwamen mii „ den 2j5 zien, en fmeekten mij om hen bij te „ ftaan. De zaak viel mij maklijk. De Lieute,, nant, die de wagtbij mij had, had in het heim„ lijk wapens in zijn huis doen brengen,1 en „ deelde die onder mijne medebroeders uit,' aan „ welker hoofd, ik mij op den nagt van den 27 „ van de fterkte meester maakte: de Comman„ dant wierd, met eenige anderen gedood. Daar was flegts een kleen getal der mijnen s dat ge« „ kwest wierd, doch in het minst niet gevaar„ lijk. Des anderen daags 's morgens wilde de „ foldaaten en de Cofakken gewapender hand in de ftad van Bolfao komen, van welke de in„ wooners reeds bij de tweede en derde losfing 1 i, van ons geweer, zich op den 29 April overM s „ ga-,  X8 verlaaten. Geen eene plaats van het Noorden is voor die boosaartige rotkoorfen vrij. Die wreede ziekten rigten niet alle jaar de zelfde verwoestingen aan; hun geweld en iangduurigheid fchijnt van den ftreek van den wind af te hangen. Wanneer hij lang uit het Noorden blaast, is het kwaad op zijn hoogfte. Daar zijn weinige menfehen die fterk genoeg zijn om den invloed van dien gevaarlijken wind te kunnen wederftaan , die in die ftreeken niet bekend is, dan in de maanden van October tot in die van Meij. Benyouski kon voorzeker geene juiste denkbeelden , geene nauwkeurige onderrichtingen over den trap van ongezondheid van Madagascar heb-  *q£ REIS DOOR DE hebben; echter is het te denken dat de ongezondheid van dat eiland hem niet geheel onbekend was, dewijl hij eenigen tijd op Mede France doorgebragt had; wij hebben zelfs gezien dat hij toen het voornemen had om de bewindhebbing 'er van te verzoeken. Maar die man, die gewoon was om alle foort van gevaar te trotfeeren, fcheen niet te gelooven dat dees hinderpaal in ftaat was óm het gelukken eener voortduurende bezitting te beletten. Hoe dit zij, Benyouski komt aan de baaij van Antongil, omringd door eene militaire vertooning, die in ftaat was om de inwooners ontzag in te boezemen. De foldaaten van zijn legioen droegen ontzaglijke fabels; hun gordel was door piftoolen omringd;het fcheen dat hunne wapenen hun helm en hunne uniformen uitgedagt waren om de vrees en fchrik onder die inwooners te verfpreiden. Zoo dra hij aan land gekomen is neemt hij plegtiglijk bezitting van het eiland; hij doet- *er zich. Gouverneur-Generaal van noemen: vervolgens ontwerpt hij het plan van verfcheide fterkten, en neemd voor, om zich bij de Madagascaren geducht te maaken; hij wil hen overwinnen en onderwerpen. Zijne ontwer. pen hebben noch de rechtvaerdigheid ten grondflag, noch de plaatslijke kundigheden ten geleide. Weldra wierd hij de alom gevloekte tijran dier ftreeken; hij doet de Madagascaren het oorlog aan, en oeffend alle foorten vari wreed- aar-  ÖOSTINDÏËN. fng Hartigheden. De inwooners,ontfteld zijnde, vlugten naar het inwendigfte gedeelte van het land; alle koophandel houd op; Benyouski is verhaten , en men geeft hem op de geheele uitgebreidheid van Madagascar den bijnaam van den flegten blanken. Het was ongetwijffeld wel te voorzien, dat eene bezitting, door Benyouski opgerigt, in het minfte niet flaagen zou, maar zulk een uitflag zou met reden verwondering kunnen baaren, indien het wangedrag en de zedeloosheid van dien gelukzoeker onbekend had kunnen blijven; Benyouski met een onbepaald gezag bekleed: zie daar iets dat alle menfehen, die een gezond verftand bezitten, verbaasd; zie daar iets dat alle denkbeelden omver werpt; het is in eene verlichte eeuw, dat men zich dus betrouwd, dat : men zich dus van eenen vreemdeling bediend, wiens daaden meer dan verdacht zijn; het is hier. door dat verfcheiden millioenen voor een valsch en» onvoorzigtig vooruitzigt opgeofferd zijn geworden. Wat kon hier uit fpruiten ? groote rampen voor Pile de France, en nog grootere voor Ma-, dagascar. Het eenvoudig voorftel der zaaken is de geftrengfte berisping van het onvoorzigtig vertrou* wen, 't welk men aan dien gelukzoeker vergund heeft. De Heer Poivre is 'er voor zeker niet ; fchuldig aan-; daar zijn geene poogingen, welke hij niet aangewend heeft om het gevaar der ver- ' leiding te voorkomen. Hog»  ftoö REIS DOOR DE Hooren wij een zeer onderfcheiden Officief, die met alle reden den grootften roem geniet. Dat ik hem niet noem, is om dat zijn afWezendheid mij belet hem daar toe de vrijheid te vraagen. Die Officier had de Heeren de Belcombe en Chevreau, in hunne opnemingen van de bezittingen van Benyouski te Madagascar, vergezeld. „ Ik kwam op den 17 September 1776 te Foulei, pointe, (Het is die Officier die fpreekt.) De „ bevolking der dorpen, die nabij de haven zijn, waren op de helft verminderd; bloedige oor£ logen hadden het geheele land verwoest; de „ öogften waren vernietigd geworden, en de t, landbouw verlaaten, zodanig dat wij ons nauw„ lijks drie honderd ponden rijst konden bezorgen. „ Het gebrek aan anderen voorraad deed zich ook „ reeds gevoelen. Mijne verwondering was bui■é ten maaten. Ik was drie jaaren te vooren op „ de zelfde plaats gekomen ; de koophandel en ^ de landbouw waren toen in eenen bloeijenden „ ftaat, en de markten overvloediglijk voorzien; tien groote fchepen vonden eene volmaakte >} laading rijst, zonder dat deeze, ten uiterfte noodzaaklijke waar, van waarde of prijs ver„ meerderde. Deeze ontzaglijke voorraadsvern zorging was alleen voor Me de France gefchikt, „ het welk door drie agtereenvolgehde orkaanen in een' zoo droevigen ftaat was gefteld, dat „ men met recht reden had om zich over dien te • ont-  O O S T ï N D I Ë N. 20* „ ontrusten. AI den oogst was weg; een ver-. .„ fchriklijk gebrek aan levensmiddelen, het onverM mijdbaar gevolg van dergelijke plaagen, be„ dreeg die Colonie: men begon 'er zelfs de „ geftrengheid reeds van te gevoelen, toen de „ fpoedige aankomst der tien fchepen met rijst „ geladen, reeds in de eerfte oogenblikken van ,, behoeften den angst bedaarden. Zoo in deeze „ .omftandigheid gelijk ih veele andere, Me dc „ France door Foulepointe behouden is, men „ kon 'er voor het vervolg de zelfde hoop niet „ meer van verwagten. De landen waren onbe„ bouwd, de koophandel vernietigd. De willekeurige regering van Benyouski had de vrees „ over het geheele eiland verfpreid. De Mada„ gascaren, geheel terneder geflagen zijnde, wa„ ren van de boorden der zee gevlugt en in het „ binnenfte der landen getrokkea. „ Den Heer de Belcombe riep Yavi, Opper„ hoofd van Foulepointe, en verfcheide andere „ Hoofden uit den omtrek bij een: hij vroeg „ hen of zij reden hadden om zich te beklagen „ over de Franfchen, en vooral over de vijftien „ foldaaten van het legioen van Benyouski die „ de haven van Foulepointe bewaakte. Hun ant„ woord was nietopregt; die Hoofden vreesden „ voorzeker dat hunne klagten tot een voorwend„ fel van nieuwe onderdrukkingen zouden ftrek„ ken. Zij bepaalden zich om de vrijheid van „ den koophandel te vraagen. De Heer de Bel-  io8 R Ë I S DÓÓR DE „ Belcombe verzekerde aan Yavi en aan de an„ dere Hoofden dat de Franfche foldaaten alleen op Madagascar waren om de vrijheid der Mart dagascaren te beveiligen; hij vermaande hen " om hunne landen te bebouwen, en met hunne nabuuren in vrede te leeven. De Heer „ Chevreau deed de opfchrijving van de goedert ren des Konings, en den Heer de Belcombe , gaf, voor zijn vertrek naar de baaij van Antongil , aan den Officier die het detachement commandeerde, de ftrikfte bevelen om de ondergefchiktheid onder zijn volk te handhaven, en „ de vrees en ontfteltenis dier volken fpoedig te „ doen ophouden. „ De Heeren de Belcombe en Chevreau „ hielden flegts een kort verblijf op Foulepointe. Het voornaamfte oogmerk hunner zending be„ trof de bezitting van Benyouski op de baaij van Antongil. Zij begaven zich dérwaards. De „ Heer de Belcombe deed zich aan het hoofd der. „ troepen als Infpeóleur der Franfche bezittingen „ op Madagascar, erkennen. „ Ik volgde de Heeren de Belcombe en Che„ vreau. Ik was afgezonden en had last van het „ Gouvernement van l'ile de France, om alle de „ deelen hunner infpeclie te volgen. „ De vermetenheid van Benyouski verwonder. „ de mij zoodanig dat ik het niet uitkan drukken. „ Hij ontving eerst den Heer Chevreau op eene * trotfche.en ik durf zelfs zeggen eubefchofte wijze. „ De  OOST1NDIËW. 209 i, De Heer de Belcombe fcheen wel voldaan >i over den militairenftand der plaats, welke „ Benyouski tot zijne voornaamfte bezining l verkozen had, en welke door hem den naam ,, van Louisbourg gegeeven was. Maar zoo de> ze plaats gemaklijk ter verdediging is, zoo „ kenne ik 'er ook geene, die natter en onge,, zonder zou kunnen zijn. „ Louisbourg is op een punt van het land gele„ gen, die honderden vijftig roeden ver in zee fteekt; de grond der magazijnen en der huizen te is, in tijden van hooge vloeden, nauwlijks vier » voeten boven de oppervlakte der wateren ver4, heven, en het is nog door dempingen dat men B 'er toe gekomen is om hem die hoogte te doen - verkrijgen. Het geheele aangrenzende land is „ een moerasgrond, die, wanneer de zee hoog „ is, door dezelve overftroomd word; de fterkte, die Louisbourg befchermd en verdedigd, beftaat „ uit drie bolwerken, elk bolwerk is van een ftuk „ kanon voorzien. Deeze fterkte is van hout en L op heiwerk gebouwd. Ik durf verzekeren, dat „ de magazijnen, de fterkten en de huizen reeds ■„ herbouwd moeten worden, bijna al het hout „ is door de vogtigheid verrot. De punt land,op „ welke Louisbourg gebouwd is, komt aan da eene zijde aan de haven Choifeuil uit. Deeze # haven is goed, en kan verfcheiden groote n fchepen inhouden» Eene groote en fchoone J} rivier, door de Madagascaren Linguebate ge0 „ noemd,  aio REIS DOOR. DÉ 9, noemd, voleindigd om aan deeze punt land de U gedaante van een fchiereiland te geeven. De 9, rivier Linguebate is aan haaren mond negentig ,, roeden breed, zij is bevaarbaar, ik heb in „ mijne floep haaren loop meer dan zeven mij„ len ver gevolgd. Op dien afftand heeft zij nog meer dan vijf en zeventig roeden breedte. „ Op de boord dier rivier heeft Benyouski ver„ fcheidene fterkten geftigt, van welke de aan„ merkenswaardigfte, op zijn best gefchat, in „ fterkte gelijk is met die welke Louisbourg be„ fchermd. De rivier van Linguebate heeft geen ,, vier voeten kisting aan haaren mond; maar „ hoe meerder men tot haaren oorfprong naderd „ hoe meerder de kisting vermeerderd. Ik heb, ,, toen ik den loop dier rivier volgde, met ver„ rukking die lagchende velden befchouwd, „ welker onderfcheidene vertooningen een we,, zendlijk belangrijk toneel opleveren. „ Ik kwam eindlijk met de Heerea de Belcom„ been Chevreau aan eene plaats, door Benyouski „ het gezonde Dal genaamd. Wij hadden, van Louisbourg af tot op deeze plaats, verfcheidene 1, kleene fterkten en vijftien dorpen bezigtigd. ,, Benyouski had de gelukkige legging dier we„ zendlijk woeste plaats ten hoogften geroemd, „ maar wij vonden haare benaaming geheel on„ eigen. Het gezonde dal fcheen ons toe eene ,-, zeer ongezonde plaats te zijn, omringd door ^-bergen, welker ontzaglijke hoogten den nevel « OF'  OOSTINDIË N. ctiï b ophouden en denzelven tot regen verdikken. De Heer de Belcombe wees Benyouski de „ nadeelen van dien post aan. Hoewel zij on- wederfpreeklijk waren, wilde Benyouski de„ zelve echter niet erkennen. Het was te ver- geefsch dat men hem de onderfcheidene hol,, ten der bergen toonde, welker engten on„ mooglijk te befchermen waren: hij volhardde „ hardnekkiglijk in te geloven dat die post ,, minder voor aanranding bloot ftond, dan die van Louisbourg. Hij wilde, dat eene kleene „ batterij, die hij de fterkte Augustijn noemde, „ en die op den kruin eens bergs, die den vorm ,, van een fuikerbrood had, gelegen was, zou „ dienen om zijne bezitting op zulk eene wijze „ te befchermen en te verdedigen, dat de vijan„ den, hoe hunne magt ook ware, dezelve niet' „ konden genaaken; ik klom op deeze fchoone „ fterkte, door middel van een ilegten trap, die „ honderd en vijftig treden hoog was \ de fterk-' ,, te beftaat uit een vierkant van vier rd omringd door pallisfaden, die volmaakt'verrot „ waren ; vier driepohdèrs maakte het geduchte „ gefchut uit, het welk van den eenen kant de „ vaart van de rivier Linguebate moest be„ fchermen, en van den anderen de groote be,, zitting moest doen ontzien,, die hij zichvoor„ ftclde aan den voet dier fterkte op te rigten, ,, en aan welke hij reeds den naam Van Stad yan „ het Gezonde Dal had gegeVea. © % * Da*  REIS DOOR D È „ Deeze ftad beftond, toen wij dezelve gezieö », hebben, uit een magazijn van50 tegen 30 voet, 5, en twee andere kleendere huizen, het eene voor een zieken-huiS', en het ander voor eene barak. De Heer de Belcombe vroeg in mijn bijzijn „ aan Benyouski, of hij niets anders aan hem te vr vertoonen had? Benyouski antwoordde, zonder eenigzins onthust te zijn 5 mijne fterkten be„ fchermen de vaart der ontzaglijke rivier van „ Linguebate; de vrije loop dier rivier maakt „ mij volftrekten meester van de omleggende 5, landen. Heb ik hier door aan Frankrijk geen „ grooten drenst bewezen? Kon men, met de „ middelen en de magt, die onder mijn opzicht „ ftonden, iets meer verwagten? Zou iemand „ anders in mijne plaats iets meer gedaan heb„ ben? Zou hij zoo veel gedaan hebben? De ,, Heer de Belcombe glimlachte, en zeide tot hem; „ mijn Heer de Gouverneur, gij hebt aan den „ Minister der Zeemagt gemeld, dat gij op dee,, ze plaats, welke gij het Gezonde Dal hebt. ,v genoemd, de grondllagen eener groote ftad „ gelegen had. Waar is toch deeze ftad? wat „ is 'er van haar geworden? is zij verdvveenen, „ want ik zie hier niets dan eenige ellendige „ hutten? „ Het antwoord, 't welk Benyouski op deeze „ moeilijke vraagen gaf, was, dat de middelen „ hem ontbroken hadden. Mijne vesting, voeg„ de hij 'er bij, heeft mij meer gekost dan ik ■>■> ge-  ÖÖSTIND I Ë N. ii§ „, gedagt had; ik heb mij eerst met de veiligheid 3, der ftad bezig moeten houden, van welke ik s, u het ontwerp zal laaten zien. Dit ontwerp is „ geene herfenfchim; ik zal het ten uitvoer bren,, gen zoo ras ik genoegzaame fondfen in handen „ heb om het te ondernemen. „ Maar uwe vesting, zeide de Heer de Bel„ combe, is eene ellendige kleene batterij, ,„ welke van alle kanten door de bergen, „ die haar omringen, beftreken kan worden; „ die batterij van vier drieponders, op den kruin „ van een ftomp geplaatst, kan 't oogmerk, '6 .,, welk gij u voorgefteld hebt, niet vervullen. Voor het overige, ik ben, op bevel des Mi,„ nisters, uit Frankrijk gekomen, om uwe wer„ ken te bezichtigen, en ik kan niet nalaaten om „ u mijne aanmerkingen mede tc deelen; ftaa „ mij toe, u nog eene niet min belangrijke vraag „ te doen: waar is die groote weg van Louis„ bourg naar Bombetoc? Ik bid u dat gij mij in „ ftaat fteld om van dit alles aan den Minister .„ rekenfchap te kunnen doen. Gij hebt hem „ met de grootfte uitgebreidheid de voordeden hier van voorgefteld; gij hebt hem aangeduid „ dat deeze gemeenfchap van de Westelijke kust „ op de Oostelijke, u, om zoo te zeggen, over ,', de kust van Afrika moet doen heerfchen, wijl „ de haven van Bombetoc alleen door de breedte „ van het kanaal van Mozambique van de kust ttt van Afrika afgefcheden is. Die wilde landen, O 3 ,i doos  a/4 REIS DOOR DB „ door hooge bergen afgefneden, die bosfchen, s, die rivieren, hebben aan dat ontwerp niet tot » hinderpaalen géftrekt: zie daar iets dat mij » verbaasd, en ten hoogften verwonderd! « Dees weg is ontworpen, antwoordde Benyous5, ki; men kan mij ten djen aanzien niets tegen* werken. Ik zal u den wegwijzer en de lei,, ding, welke men volgen moet, om dien keten s, van bergen, die de kust van het Oosten van » die van het Westen fcheid, over te komen, „ iaaten zien: men moet den hoogen berg van » Vigagora in het Zuiden laaten leggen, en, op * eenige veranderingen na, den weg volgen,die door i, de inwooneren gebruikt word, wanneer zij van. „ de kust van Bombetoc na de baaij van Antonw gil komen. Het is ongetwijffeld noodzaaklijk » eenige werken te beginnen, ten einde den weg „ bruikbaarder te maaken; het tegenwoordig „ jaargetijde en de omftandigheden in welke ik mij M tegenswoordig, ten opzichten der inwooneren, „ bevinde, laaten mij niet toe om mij'thands met , deeze zaaken bezig te houden; maar indien gij „ dien weg wild volgen, zal ik u vergezellen, en gij zult dan zelve zien hoe weinig moeite het „mij zal kosten om de hinderpaalen te over,, winnen. M De Heer de Belcombe had noch den tijd , noch de lust om, het eiland Madagascar over. w trekkende, eene moeilijke en lange reis te on* demonen; hij oordeelde dat Benyouski hem M die  O O S T I N D I Ë N. 215 ,, die vraag flegts deed, om dat hij zeker was „ dat zij door eene -weigering zou beantwoord ,, worden. De Heer de Belcombe achtte „ nodig hem te zeggen, dat hij was ge„ komen om de gemaakte, en niet om de ont,, worpene werken te bezigtigen. Terftond tot „ iets anders overgaande, vraagde hij hem, „ waarom hij opgehouden had om, volgens ge- woonte, runderen en rijst naar Pik de France „ te zenden. De oorlogen die ik tegen de inwoo9, ners heb moeten uithouden, zeide Benyouski, hebben mij van de noodzaaklijkfte voorraads„ verzorgingen berooft en berooven mij daar he„ den nog van. Hoe kan ik in dergelijk eene omftandigheid naar Pile de France middelen „ van beftaan zenden? Gij begrijpt de onmoog- lijkheid daar van. Het is mij even gemaklijk „ om mij omtrent de oorlogen, die ik ondernomen „ heb te verdedigen. Ik roep een Palabre bij „ een, ik ftel de inwoneren eenige fchikkingen „ voor, die hun voordeelig zijn; zij weigeren „ zich daar toe niet alleen, maar die vermetele „ Hoofden dreigen mij: zij doen meer, het te„ ken om mij te dooden is gegeeven; verfchei- dene geweeren gaan te gelijk op mij los. Ik „ ontkoom als bij mirakel aan dit groot gevaar ; „ ten dapperften door mijne foldaaten onderfteund „ zijnde, 'verdrijf ik die menigten, en jaag hert s, door eenige kanonfchoten, die ik van de fterk5, te doe geejen , den fchrik aan. Ik eisch ver0 ij ss vo!s  aiö REIS DOOR DE „ volgens opentlijk de koppen dier Hoofden, die „ op eene plegtige vergadering op mijn leven,, hebben durven toeleggen; men weigerd mij: die. Ik roep de Sambariven, inwoners die de ,, boorden der rivier van Manaharre bewoonen ,, tot mijne hulp: vijfhonderd hunner krijgslie„ den voegen zich onder "mijne ftandaarden, ea „ helpen mij, om mijne-gevaarlijke nabuuren te „ ftraften en te onderwerpen. Gedwongen zijn» „ de om mij den vrede af tefmeeken, worden de „ overeenkomlten van het verdrag bepaald en „ vastgelleld, in eene groote Cabar anders Pa. ,, labre genaamd. De gewoonlijke plegtigheden „ ziin in acht genomen ; ik heb de Sambariven} „ bij hun vertrek beloond; ik heb hun mijne „ befcherming beloofd, en hen verzekerd dat ilt „ hen tegen de ondernemingen hunner vijanden „ zoude handhaven;, ik heb hen aangefpoord. om het land te bebouwen, en daar door fpoe- dig de rampen te. herftellen, die door onze „ verdeeldheden veroorzaakt waren. Die ram„ pen zijn groot; het land is verwoest; de mees„ te dorpen leveren niets meer op dan aschber,,-gen; de landen zijn onbebouwd gebleven en „ de hongersnood is het noodwendig gevolg dier wanorden geweest. Maar de kalmte en de rust „ zullen van nu af aan herboren worden; de in. „ wooners vreesachtiger en onderworpener zijn„ de, zullen zich met den landbouw bezig houv den; zij zullen de ongelukken, die zij zich, door  O O S T I N D I È s.; M) „ door hunne affchuwlijke en misdaadige zaa„ mcnzweringen, tegen een man die zich weet „ te doen vreezen en eerbiedigen, op den hals „ geladen hebben, herftellen. Het gezag, met „ het welke ik bekleed ben, zal in mijne handen „ nimmer wankelende zijn; het zal nimmer in „ gevaar gefteld worden; ik zal gehoorzaamd „ worden. Elk krijgsman moet mijne beginfelen „ goedkeuren en omhelzen: de blanken moeten „ nimmer op de genegenheid der zwarten ftaat „ maaken; zij moeten zich zelfs niet vernederen, „ oni naar dezelve te trachten; ik ben een vreem„ deling, en dit is eene reden te meer, om mij, „ tot het doen eerbiedigen der Franfche vlag, ,, aan te zetten. Mijne bewindhebbing zal aan dezelve dien trap van gewigt geeven, welke „ de zwakheid mijner voorgangeren haar hadden „ doen verliezen. Zodanig was ten naasten bij „ de zin der redevoering van Benyouski. Hij ,, voegde 'er alle foorten van laster enfcheld„ woorden tegen die volken bij; hij fchetfte ons hun charafter onder de zwartfte en valschfte koleuren af. „ Wij oordeelden dat de volftrekte behoefte „ van levensmiddelen de eenige rede was, die „ hem tot het üuiten van den vrede had overreed. „ .De haat en de onverzoenlijkheid diens wraak„ zuchtigenmanshaddenzich alleen door de drin„ gendfte omftandigheden laaten buigen. Den i, Heer de Belcombe was hier over teji uiterften O 5 „ ojitr  2iS REIS DOOR DE „ ontrust; hij trachte aan Benyouski billijker en „ menschlievender gevoelens in te boezemen, „ en hoewel hij van de nutloosheid zijner ver,, maaningen en poogingen om den vrede duur«> zaam te maaken overtuigd was, vond hij ech„ ter goed, om, bij zijne terugkomst van Louis„ bourg, een nieuw verdrag te maaken- ten „ einde de inwooners van Madagascar van de „ vredelievende gevoelens, van welke hij we„ zendlijk doordrongen was, te overtuigen. Benyouski wederftreefde ten Iterkften het, ontwerp van den Heer de Belcombe, om, naamentlijk op nieuw, de inwoners te verga„ deren, ten einde het vredeverdrag te bevesm tigen. Hij wilde bewijzen dat het houden van „ die palabre van moeilijkheden vergezeld ging; „ maar zijne pogingen waren te vergeefsch. De 9, vergadering wierd op den tweeden Oclober 1776 ^, gehouden; zij was niet talrijk; zes Hoofden „ en honderd vijftig inwoners maakte dezelve * uit. De Heer de Belcombe vernieuwde het „ vredeverdrag, vermaande hen om hunne Ian,, den te bebouwen, en alle onderwerp van on„ derlinge verdeeldheid te vermijden; hij ver„ zekerde hun dat de bezitting der Franfchen „ op de baaij van Antongil niets anders ten „ oogmerk had dan de verzekering van hun geluk „ en rust. Gij zult, voegde hij 'er bij, het overvloedige uwer koopwaaren aan de Frans? fchen verkoopen, en zij zullen u befchermen. » Gij  OOSTINDIEN. aig 9, Gij kunt u voortaan gerust aan den landbouw en koophandel overgeeven. Men moet aan den Heere de Belcombe recht doen: hij verzuim„ de niets om het goede vertrouwen en de eendracht te herftellen: maar alle hoop van voor? ,, fpoed was herfenfchimmig, zoo lang de bezit,, ting der Franfchen door Benyouski geregeerd „ moest worden. Ook bleven de inwoners on? ,, beweeglijk, en fcheenen voor alle de bewij„ zen van vriendfchap, voor alle de verzekerin,, gen van toegenegenheid, die men hen trachte „ in te boezemen, ongevoelig. Benyouski fcheen „ mij toe zeer te onvrede te zijn over die ioort ,, van afkeuring, welke men voor zijn gedrag „ betoonde: zij was klaar. Den Heer de Bel„ combe wilde niet dat zij twijffelachtig was, of „ miskend wierd; hij fcheen hem echter de on9, derfcheidingen en de achting te betoonen die noodzaaklijk waren om de ondergefchiktheid „ te handhaven. Voor ons vertrek van Madams gascar had ik een gefprek met Benyouski, ,, over het weinige nut, dat Frankrijk van de be„ zitting der Franfchen aan de baaij van Antonp gil trekken kon. Gij hebt gelijk, zeide hij „ tot mij, maar eene les van twee millioenen is „ niet te duur om aan uwe natie te leeren, dat „ men mij eene zeemagt met twee millioenen, om jaarlijks te hefteden, had moeten geeven; „ dan had ik, wanneer men mij elk jaar zes honj, derdman fecruten had gezondé», ia den tijd „ n$' van  %po REIS DOOR DE van twintig jaaren eene bloeijende en geduch. ,, te Colonie gegrond. Ik wierp hem tegen, dat ,, het land ongezond was, en wel zoo ongezond „ dat 'er van zes man vijf ftierven. Hij zeide „ mij, dat aanmerklijke zuiveringen, in het „ gunftige jaargetijde gemaakt, hen voor die „ ziekten beveiligden: daarenboven is het Ge„ zonde Dal, wat de Heer de Belcombe daar ,, van ook moge zeggen, eene gezonde plaats. ,, Indien ik reeds veele manfchappen verboren „ heb, en indien de tagtig die mij nog overig „ blijven, ziek, of pas herfteld zijn, zoo is het „ aan de oorlogen, die ik genoodzaakt heb ge„ weest tegen de inwoners te voeren, en nog meer ^ aan mijn verblijf op Louisbourg, dat men den „ wezendlijk droevigen toeftand, in welken gij „ mij vind, toe moet fchrijven. Buitendien is „ het ook altoos gemaklijker om op den vijand ,, eene Colonie te veroveren, dan om 'er eene te vormen. Hier in (temde ik met hem over„ een , en ik verliet hem metsde grootfte verwon„ dering over het vertrouwen, dat men in Frank„ rijk aan de ontwerpen diens vreemdelings vet> „ gund had. „ Bij onze aankomst op Vil& de France begon „ die Colonie reeds gebrek aan voorraad te krij„ gen. De onderftand van Madagascar ontbrak „ haar volftrekt. Men moest fchepen naar de Kaap de Goede Hoop zenden, en de ernftigfte „ klagten kwamen van alle kanten te voorfchijn, om  O O S T I N D I Ê N, &*% j, om het minifterie omtrent het wangedrag van. „ Benyouski te verlichten. Het dagverhaal van het welk ik hier een uittrekfel heb gegeeven, bewijst dat de bezitting, die men aan de baaij van Antongil gevormd had, bij geene mooglijkheid in ftand gehouden kon worden. Bij de infpeftie van den Heer de Belcombe was de Heer de Boynes geen Minister der zeemagt meer. De Heer Turgot was hem opgevolgd. Onder het minifterie eens wijzen kon eene bezitting niet in ftand blijven. Men deed te vergeef* fche poogingen om het onweder af te keeren: (want de kwakzalvers wierden overal voorgedaan,) het vonnis wierd uitgefproken,en dat hetzelve eerst onder het minifterie van zijnen opvolger ten uitvoer gebragt wierd, was om dat de Heer Turgot niet lang genoeg aan het beftuur der zeemagt bleef, om zich in het bijzonder met dat gedeelte zijner bewindhebbing bezig te houden. Die beroemde man, die door de vereeniging der grootfte bekwaamheden boven zijne eeuw verheven was, was door den Heere Poivre onderrigt, dat Benyouski een' gevaarlijke gelukzoeker was,, die zich tot een plaag en den tijran der inwoneren van Madagascar gemaakt had. Ik was toen reeds van mijne reizen te rug. Ik verneem dat Benyouski het eiland Madagascar overwonnen heeft. Ik hoor zijne dapperheid en zijne bekwaamheid roemen. Men verzekerd mij dat hij de-.  fla» RÉIS' DÓÓR D Ë {leden en vestingen heeft gebouwd, en dat hij een' grooten weg gemaakt heeft om van Louisbourg naar Bombetoque te kunnen komen; en alle die ij dele droomen worden errtftig verbreid, eri verwerven zoo veel geloofs,datzij het onderwerp en de verwondering der hoofdftad worden. Meri ftaat nauwlijks toe dat iemand 'er de zekerheid van in twijffel trekke. De Heer Poivre zag zich genoodzaakt om zelfs de vernietiging dier befpotlijke fabelen te onderneemen. Ingevolge hier van komt Benyouski, in ongunst geraakt ,te Parijs; hij bevestigd alle de gerugten die men, betreklijk zijne luifterrijke daaden op Madagascar, verbreid heeft 5 hij beklaagd zich over de Onrechtvaerdigheid van het bewind van Pils de France ê eindlijk het gelukt hem, zoo niet om zich te rechtvaerdigen, ten minften om nieuwe vergeldingen te verkrijgen. Hij weet zich bij den Heer Franklin in te dringen, en zich door dien beroemden man vriendlijk te doen ontfangen en zelfs aanzoeken. Deeze zaak is waar, ik heb 'er ooggetuigen van geweest; ik heb mij zelve niet te verwijten, dat ik den Heer Franklin onkundig heb gelaten van het geene mij, met opzicht tot dien gelukzoeker, bekend was. Benyouski fteekt naar Amerika over; nauwlijks is hij 'er aangeland of hij ontwerpt, op nieuw, om zich van Madagascar meester te maaken. Zijn ontwerp word ten uitvoer gebragt; hij begeeft zich op een Amerikaans fchip naar de baaij van Antongil. Het  OOSTINDIËN. ai£ Het oogmerk van dien krijgstocht is mij onbekends maar ik weet dat de Heer Souillac, Gouverneur van File tle France, op den 9 Meij 1786 het vaartuig la Louifa, door den Heere Burggraaf de La Croix gecommandeerd, afzond om zich tegen de ondernemingen van Benyouski te ftellen. Hij deed een detachement, beftaande uit zestig mannen van het regiment van Pondicherij, onder de bevelen van den Heere Larcher, Kapitein der infanterij, infchepen. La Louifa ankerde voor Foulepointe, op den 17 derzelfde maand. De Heer Mayeur, Chef van. den togt, fcheepte zich op dat vaartuig in, ten einde aan den Heere Larcher alle onderrigtingen mede te kunnen deelen, welke hij nodig had om zich tegen de onderneming van Benyouski te ftellen. Men was bewust dat hij zich te Angoncij, een dorp het welk ten Noorden van de baaij van Antongil ligt, van een magazijn, het welk den Koning toebehoorde, meester gemaakt had. Zoo dra de Heer Burggraaf de" La Croix zich van eenige ververfching, die hem nodig was, voorzien had, verliet hij die haven om zicht naar Angoncij te begeeven. Hij kwam 'er den 23 derzelve maand, maar in plaats van in de baaij te ankeren, van welke de nadering moeilijk, en de legging op de kaarten zeer gebrek kig is, verkoos hij, anderhalve mijl van del kust, in de baaij van de Oostkaap, nabuurig aan die van Angoncij, te ankeren. Zoo dra m  m RÉIS DOOR DE het fchip in veiligheid was, maakte de Heef Larcher zich gereed om de landing ter uitvoer te brengen. Welgewapende floepen, van twee (lukken kanon voorzien, begaven zich naar eene piaats van het ftrand, welker nadering geene hinderpaalen bood; maar op het oogenblik der ontfcheping liet een fchot van de troepen van Benyouski geen de minfte t wijffel over, omtrent de vijandelijke voornemens van dien gelukzoeker. Eenige kanonfchoten verdreven de vijanden. Men zag hen weder in de bosfchen trekken; zoo dra zij verdwenen waren wierd de landing zonder eenige verhindering en in ;orde volbragt. De Heer Larcher wilde aan het hoofd zijner troepen onmiddelijk naar de bezitting van Benyouski trekken ; hij wilde zich niet in digte bosfchen waagen, van waar het hem onmooglijk zou hebben geweest van zijn gefchut gebruik te maaken. De inwoners, die hem tot gidfen ftrekten, geleid, den hem langs eenen meer gebaanden weg, doch die onoverwinlijke hinderpaalen zou hebben gehad, indien hij bewaakt en verdedigd ware geweest. Hij moest vijf moeraspoelen en een flegte brug van 90 voeten lang overtrekken, alvorens hij aan de bezitting van Benyouski naderde. Men begrijpt zeer ligt dat de Heer Larcher dezen weg niet verkozen zou hebben indien hij de gevaaren van denzelven gekend hadde; maar Benyouski zelve was zoo weinig bevreesd 3 dat men door dien moei-  ÖOSTINDIËN. moeilijken weg tot hem zoude komen, dat hij verzuimd had om de brug, die 'er den toegang mooglijk van maakte, te doen afbreken. Dit verzuim van den kant van iemand, die een aanval Wagtte, is in de daad onbegrijplijk; want men wist, federt dat hij opentlijk gezegd heeft: De lieden van Foulepointe zullen mij zeer fpoedig óm teruggave van het magazijn, waarvan ik mij meester gemaakt heb, komen vraagen; zij zullen mij hier door groot genoegen aandoen, wijl zij mij dan van de moeiten bevrijden om hun te Fou» lepointe te gaan aanranden. Zoo dra de Heer Larcher met zijn gefchut de brug over getrokken was, hoorde hij duidlijk de beweging der fchatisgraverert. Weinig tijds daarna kwam de patroelje, die op kundfehap uitge* zonden was, melden, dat zij eene roode vlag zag; dit is het gewoone teken . van oorlog op dat eiland. Ter ftond gaf dé Heer Larcher Bevel tot het vifiteeren der geweeren, en maakte zich gereed om in orde van batalje naar den vijand te trekken. Men wierd vijftig huizen gewaar* die geregeld geplaatst waren, van welke 'er e'e'n was dat grooter en hooger was dan de andere. Men oordeelde dat dit van Benyouski ware;men zag de fterkte noch niet, zij wierd dour een kleen gedeelte van een bosch verborgen. Zoo dra men dezelve kon onderfcheideu, zag men omtrent honderd mannen zich in aller ijl daaf naar toe begeeven. p Dee*  %tó REIS DOOR D Ê Deeze fterkte op eene hoogte gelegen, door goede palisladen omringd, wierd door tWee ftukken, vierponders, en door eenige kleene ftukjes, verdedigd. Benyouski begon op de Franfchen te fchieten, zoo dra hij hen op honderd roeden afftand dacht te zijn. De eerfte kanonfchoot was met gefchutkogels, de tweede met fchroot, de derde met geweerkogels: deeze drie kanonfchoten wierden door een hevig vuur van den kant der infanterij vergezeld. In weerwil van het vuur van dit gefchut, nade'rde het detachement van Pondicherij fteeds in goede orde. Toen de bevelhebbende Officier zich op een' behoorlijken afftand van den vijand meende te zijn, beval hij om op Benyouski te fchieten. Het eerfte fchot was beflisfend. Benyouski, door eeri kogel in de borst geraakt zijnde, gaf den geest, in den oogenblik waarin hij een kanon, met fchroot geladen, af wilde branden. Gelukkig vatte het kruid geen vuur. De losftng van een ftuk, met fchroot gevuld, zou voor zeker in ftaat hebben geweest om de grootfte wanorde te veroorzaaken; ware het fchot afgegaan, dan zoude het zeer twijffelachtig hebben geftaan of de Franfchen hunne onderneming niet zouden hebben zien mislukken. Zij waren in eene omftandigheid, in welke zij moesten overwinnen of omkomen 5 alle middelen om onderfteund te worden waren hun benomen, en men had wel gezorgd dat alle hoop om weder op hun fchip te komen ver-  ÖÖSTINDIÈN. ia? Verijdeld was. Terftond, na den dood van Benyouski, gaf de fterkte zich op genade over. Het grootfte gedeelte der inwoners redde zich door over de pallisfaden te fpringen Mentrachte niet om hen te wederhouden. Het oogmerk der zending was vervuld; de Heer Larcher had nauwkeurige bevelen om de inwoners menschlievend te behandelen. Èenige Madagascaren voegde zich bij de blanken, wierpen hunne geweerea neder, en gaven zich gevangen. Men ftelde hen terftond in volle vrijheid. Deeze edelmoedige han» tielwijs zette het Opperhoofd van Angoncij aan, om den vrede te verzoeken, en zich onder de befcherming der Franfchen te begeeven. Hij bood den Heere Larcher èene oude Portugeefche vrouw en de Baronnesfe d'Adecheins aan; deeze laatfte was de weduwe eens Officiers, die benyouski naar Madagascar gevolgd was, Dee^etwee vrouwen hadden bij dat Opperhoofd hun toevlugt genomen, het was alleen op hunne aanhoudende verzoeken dat hij hen in handen der Franfchen ftelde. Dit Opperhoofd beklaagde zich tcn uiterften over de tijrannij van Benyouski; hij voegde 'er bij - dat hij over die vrugibaare ftreeken met een ijzeren fcepter geregeerd had 5 hij ontrukte door geweld, hij vernietigde door vrees de voortbrengfelen der nijverheid» Hij verzwaarde onophoudelijk de lasten, door welke hij goedvond hen te drukken. De meestgeëerbiedigfte gewoonten en gebruiken ondergingen onder dien affchuwlnken P * tij-  ia8 REIS DOOR DE tijran de beledigendfte overtredingen. De vergeeffche klagten der inwoneren wierden met de grootfte wreedaartigheid afgeflagen» Door hen als flaaveri te handelen, door hen het fchandlijkst juk te doen draagen, wilde men hen , tot zelfs de hoop om immer hunne vrijheid weder te verwerven, doen verliezen. Deze volken waren aan zijne eigenzinnigheden onderworpen : zijne ontembaare vermetenheid, zijne listen, en, nog meer dan dit alles , zijne oploopendheid van characler hadden hem den volftrekten aanheerfcher van Madagascar gemaakt. Hij bereidde zich" reeds om de Franfchen teverjaagen, en zich daar toe zelfs van hunne eigene weldaaden te bedienen. Edelmoedige, maar voor de verleiding te ligt Vatbaare natie, houd op, u aan die gevaarlijke geestvervoering over te leveren, die u zoo veele rampen veroorzaakt heeft. Herinner u, dat de Madagascaren u nog kunnen verwijten, dat gij hun land aan de roofzugt en tijrannij eens gelukzoekers geleverd hebt, die in allen opzichten het vertrouwen, met het welk gij hem vereerde, onwaardig was. Gïj hebt aan dien vreemdeling verfcheiden millioenen en groote belangen betrouwd; gij hebt hem vergeldingen en eerbewijzingen gefchonken, die gij aan uwe ijverigfte verdedigers alleen vergunnen moest. Welke erkentenis heeft hij u daar voor bewezen ? Hij heeft de wapenen tegen u opgevat; hij heeft op uwe troepen gefchoten, hij heeft uwe magazijnen geplunderd} in-  OOSTINDIËN. sa? indien de onbedagtzaamheid en de onvoorzigtigheid niet in alle zijne daaden geheerscht hadden, zou het hem gelukt hebben om u allen handel, alle betrekkingen met Madagascar af te fnijden. De Madagascaren, door inwendige oorlogen uitgeput, hadden onder de beheerfching van Benyouski bijna alle hunne goede hoedanig heden verloren: zij waren niets meer dan laage ilaaven,aan de eigenzinnigheden eens wreeden en onhandeibaaren barbaars onderworpen. Onder zijne beftuuring waren de landerijen onbebouwd, gebleven , de landbouw verlaaten, en de koophandel vernietigd zijnde, had de onvruchtbaarheid zich over die, eertijds zoo vruchtbaare ftreeken, verfpreid. Die listige gelukzoeker had den haat en het zaad van verdeeldheid onder de inwoners verfpreid, bij de onbefchaamdheid en de kwakzalverij voegde hij eene trotfche en verontwaardigende houding, ten einde de menigte te bedriegen en ontzag in. te boezemen. Onder de trekken, van den hoogmoed en valschaartigheid, befpeurdemen nog daarenboven een wreedaartig uitzigt, dat bekwaam was om den ftout•anoedigften befcbroomd te maaken. De gebeurtenisfen zijns levens zijn niets anders dan eene aaneenfchakeling van misdaaden en bedriegerijen; en zijn dood niets anders dan de billijkfte ftraf yoor een fchandlijk verraad. Men moest of Madagascar van het juk van dien tijran verlosfen * P 3 of  33© REI® DOOR DB of van de Coloniën van les Hes de France &j? de. Bourbon afzien. Deze wilde volken hadden noch de nodige kunde noch de kragt om hunne verlooren vrijheid door zich zelve weder te kunnen verkrijgen: en hoe toch zouden zij zich voor de (frikken hebben kunnen hoeden, of boe uit dezelven hebben Jtunnen ontfnappen, welke hij van alle kante» listig voor hun gefpreid had? Dees algemeenen Vijand had hen onderling weeten te verdeelen. Daarenboven waren wij door onze geestvervoering oorzaak van de rampen die zij ondergingen» en dus vorderde de rechtvaerdigheid en de billijkheid van ons, dat wij hen te hulp kwamen, fchoon zelfs het belang van onzen koophandel 'er ©ns de wet niet toe gegeeven had. Maar wij hebben reeds aangetoond dat Me de France, Biet betrekking tot het onderhoud, zeer af hanglijk is van het Noordlijk gedeelte van Madagascar, en het is 'er zefs, in tijden van gebrek, geheel afhanglijk van. Als dan bied de Kaap de Goede Hoop niets dan kostbaare, verafgelegene, onzekere, en in alle opzichten onvoldoende hulpmiddelen aan. Het was dus voorzeker te wenfchen dat men in dat gedeelte bepaalde en beftendige bezittingen konde vormen; «jaar wij hebben aangetoond dat de ongezondheid der lucht daar toe eene hinderpaal is, die men uiet zqu kunnen overwinnen, zopder het leven vaa  OOSTINDIËN. SS! van een aantal menfehen op te offeren. Maar van de maand Meij tot in die van October kan men zonder gevaar deze ftreeken bezoeken; en dit is de gunftigfte tijd voor den koophandeli het is die van den oogst en yan alle foorten van levensmiddelen. ?4 AAK-  *5» REIS DOOR DE AANMERKINGEN OVER. HET NOORDEI/IJ IC GEDEELTE VAN MADA6ASCAR. Ï~ïet Noordlijke gedeelte van Madagascar is in alle foorten van voortbrengfelen veel vruchtbaarer dan het Zuidlijke. En om deeze rede vaaren 'er ook veel meer Europeaanfche fchepen op: het inwendige der landen is echter nog bijna geheel onbezogt, en ik heb te vergeefsch getracht om op Pile de France berichten in te winnen, die mij in ftaat konden ftellen om 'er eene befchrijving van te maaken. La Bigorne heeft mij omtrent dit onderwerp niets anders dan onzekere en oppervlakkige denkbeelden kunnen geeven, van welke het mij niet wel mooglijk was gebruik te maaken. Ik heb echter door het geen hij mij heeft opgegeeven, te Manaharre eene kleene memorie opgefteld, die fints aan Benyouski ten grondflag heeft geftrekt, om het opngten eener bezitting aan den voet van de baaij van Antongil voor te ftellen; in deeze memorie vind men den wegwijzer der inwoners, die zich van Bombetoque naar de baaij van Antongil be-  O0STINDIËW. geeven. Dees wegwijzer heeft niets opmerkenswaardigs dan de tallooze hinderpaalen, die men op deezen weg ontmoet. Dat het den Madagascaren gelukt om die te overwinnen, is om dat zij veel vlugger, en veel meer aan fterke vermoeijingen gewoon zijn dan de meeste Europeaanen. De hooge bergen van Vigagora, die men over moet trekken, bieden, bij eiken ftap, moeilijkheden aan, die bekwaam zouden zijn om menfchen, die aan deze foorten van gevaaren zelfs het meeste gewoon waren, af te fchrikken. Hij, die zich in de noodzaaklijkheid zou bevinden, om zulk eene moeilijke reis te ondernemen, zou zeer voorzigtig handelen, indien hij zich van koorden en ftaaken voorzag, om de fteilfte plaatfen over te komen. Ik weet bij ondervinding hoe nuttig deeze voorzorgen zijn, en ik heb 'er, meer. dan eens, in bet gebergte reizenden, met goed gevolg gebruik van gemaakt. Wanneer ik mij door afgronden omringd zag, ftelde een dun koord, door mijne gidfen vastgehouden, mijne verbeelding-gerust, en maakte mij den toegang tot de fteihïe plaatfen gemaklijk. De zijde koorden zijn bovea de hennippe te keuren, om dat zij fterker- en ligter zijn. De Heer Franklin heeft voorgefteld om den vlierger te gebruiken, ten einde het overkomen van eene rivier, die een fnellen ftioom heeft, gemaklijker te maaken. Dit middel is ongetwijffeld in zekere omftandjgheden voor lieden die zwemmen, kunnen P 5 nut-  a34 REIS DOOR DE nuttig, maar zij, die deze nuttige kunst nie^ magtig zijn, kunnen, door middel van groote bambous, aan een koord vastgemaakt, vrij fnelle ftrooraen overkomen, wanneer zij inwoners van het land tot hunnen dienst hebben, die fterk zijn en goed zwemmen kunnen, en deeze hen door die eenvoudige tc-ebereidfelen helpen, om hea van den eenen tot den anderen kant der rivier te trekken. Met voorzigtigheid en overleg kan de mensch groote hinderpaalen te boven komen: daar beftaan 'er weinige die voor zijn vernuft te groot zijn, wanneer hij ter goeder uur geleerd heeft om die foorten van moeilijkheden te overwinnen. In de bosfchen ftrekthet kompas hem ten gids, overal elders bied de werktuigkunde hem middelen , om aan de gevaaren der moeilijkfte omftandigheden te ontkomen. Deeze middelen zijn naar maate der omftandigheden onderfcheiden; en het is hier de plaats niet om over dit onderwerp uit te wijden. Wij zullen, dit artijkel eindigende, opmerken, dat een foort van hangmat, gelijk aan die, van welke men zich in de Coloniën tot het vervoeren der vrouwen en kinderen bediend; ten uiterfte nuttig zoude wezen voor hun die in deeze wilde ftreeken reizen. Maar deeze hangmat moet ligt zijn, en het water moet 'er niet door kunnen dringen. Deeze twee voorwaarden zijn gemaklijk te vervullen, door een foort van fterk lijwaat te nemen, met eene vernis van gom elasticq^.ïn lijn -olie ontbonden, beftreken. Het is deze  O O S T I N D I È N. 235 deeze vernis, welke diend om de ontbrandbaarc lucht in de luchtbollen te houden. Als dan kan deze hangmat niet alleen tot een bed dienen, wanneer men het in een' boom hangt, maar men kan 'er dan ook gebruik van maaken, om zich, in geval van onpaslijkheid, door middel van een bambou, van de eene plaats naar de andere te doen voeren, en om dat het doek door de vernis voor het water ondoordringbaar is, word de hangmat daar door eene wezendlijke prauw, van welke het gemak en de voordeden duidlijk te bevatten zijn, ik behoef mij dus niet bezig te houden om 'er de nuttigheid van aan te toonen. In het Noordlijk gedeelte van Madagascar is de plaats , welke door de Europeaanen het mees» te bezogt word, Foulepointe genaamd. De inwooners hebben die Veulo-youlo genoemd. De have van Foulepointe is door klippen gevormd, die de zee breeken en de fchepen voor de groote golven bevrijden. De banken, die de haven uitmaken, zijn zeer punt- en hoekachtig; de hoogfte gronden hebben bij laagen vloed voor het minst 33 voet water. De klip is van koraal, zij ligt aan den eenen kant aan het groote land vast, en ftrekt zich tot in het Noordoosten uit, terwijl de kust zich naar het Noord - Noordwesten heen ftrekt. De ingang der haven ziet op het Noorden: de breedte van het zeegat is omtrend 25 roeden; de diepte der dokken is bijna ook zoo veel j zij kunnen  a$6 REIS DOOR DE nen ieder tien groote fchepen inhouden, die, het een naast het ander op een grond van 30 a 35 voeten kunnen ankeren. De ankergrond is goed, maar in den wintertijd word het zeegat zomwijlen door een bank van drijvend zand verftopt en gefloten, doch deze word verdreven zoo dra de Zuidooste winden aan de Noordlijke winden en aan' de ftilten volgen. De zee vloeid, bij hoog water, niet meer dan vier of vijf voet: dan vertoond zich de klip bloot. Men vind 'er mos , zeeplanten, zwarte koraalen, zeekwabben, zeeïnfecten en fchelpen, die door hunne onderfcheidene vormen en de fchoonheid hunner koleuren tot verfiering in de kabinetten va:i zeldzaamheden ftrekken. De ingang der rivier is door planten omringd, aan welke zich oesters, die zeer kiesch van frnaak zijn, vasthegten: deze oesters vormen daar tritzen, die eene waarlijk wondere en bijzondere gedaanten uitmaaken: op een' kleenen afftand, van de piaatfen, die door de zee bedekt worden, vind men aderen van een foort van zand dat niet van den zelfden aart is als dat der plaaten, en hetwelk eene halve glaswording fchijnd ondergaan te. hebben. Dit zand is met brooze en halfgebroken^ fteenen, en eene oneindigheid kleene ftukjes natuurlijk glas doormengd. De waarnemingen, welke ik op Foulepointe gemaakt heb, geeven mij 170 40' 20- voor zijne breedte en 47p 20' voor zijne lengte. Geduurende mijn verblijf is de ther-  OOSTINDIËN. «37 thermometer niet boven den 27 graad van de verdeeling van Réaumur gerezen, en hij is nimmer beneden den vijftienden graad gezakt. De barometer heeft flegts kleene veranderingen ondergaan, en altoos tusfchen 26 duim 2, lijnen en 28 duim 5 lijnen geftaan. De fchepen kunnen te Foulepointe voor eenen geringen prijs en in overvloed alle foorten van voorraad verkrijgen; de markten zijn rijklijk voorzien wanneer de koophandel door de Europeaanen niet belemmerd of belet word. Sints eenige jaaren hebben de lieden van Foulepointe geen jonge geitenhokken of varkens willen verkoopen. Een zeker grijsaard, die eenige mijlen van de haven af woond, en voor een' bekwaam tovenaar bekend ftaat, heeft hen den koophandel dier nuttige dieren verboden. Die Ombias zag hun door de grootfte rampen bedreigen, indien hij niet trachtte om het geflacht dier onreine dieren bij hen te verdelgen ; doch dit vonnis belet niet dat de Europeaanen zich dezelven in de bergen kunnen bezorgen, waar men die bij geheele kudden vind. Het zou weinig moeite kosten om dit lastige bijgeloof bij die inwoners te vernietigen. De dorpen, die de bevolking van Foulepointe uitmaaken, zijn niet zeer aanmerklijk ; pallisfaden van knuppelftokken ftrekken hen ter verdediging: deze dorpen zijn verfpreid, en voor het groofte gedeelte op de afhelling van heuveis gebouwd. Een aantal nuttige boomen over- fcha»  i38 REIS DOOR DE fchaduwen dezelve op eene alleraangenaamfte wijze. In het raidden der kokosboomen, der bambous , der orange- der citroen- der wilde vijgen- en der! banaanboomen, welkers vruchten door de Europeaanen zeer gewild worden, onderfcheid men de raven, een foort van dadelboom, die alleen op Madagascar bekend is. Dees boom verheft zich tot eene zeer aantnerklijke hoogte ; zijn ftronk kan toebereid en gegeten worden; zijn fchors is hard, en zijn vezelachtig en onverderflijk hout diend voor het betimmeren der huizen, van welke de wanden en de affchutfels gevormd worden, door deze ribben zijner bladeren kunftiglijk te faamen gevoegd en gebonden: die ribben zijn zoo fterk als hout en zoo buigzaam als leder. Het blad diend den inwoneren tot dekking; deeze dekking duurd lang, en is boven ons dekftroo te keuren. De Madagascaren' maaken ook hunne borden» hunne fchotels en hunne kopjes van bladen van raven. Dit foort van vaatwerk is fteeds fchoon, maar het word altoos maar eens gebruikt. Onder het vliesachtige bekleedfel, het welk de bloem diens booms bedekt, vind men eene gom, die een zeer aangenaamen fmaak heeft, en die men voor honing zoude nemen. Het is niet te verwonderen dat de Madagascaren zich van alle kanten trachten te omringen door een boom. die hen zoo nuttig is; men kau 'er  ÖÓSTINDÏËN, 33! 'erheelebreedeen zeer goede deelen van maaken, wanneer men hem van den eenen kant in zijne geheel e lengte open kloofd, men moet deze planken, wanneer zij gekloofd zijn, terftond in orde ftellen. Be landerijen, die rondom Foulepointe liggen* zijn rijk in weigrond en in kudden. Wanneer men de fchoone rivier van Onglebeij volgd, moet men zich verwonderen als men haar zich op eenmaal, omtrend twee honderd roeden van haaren mond, in het zand ziet verliezen. Die vischrijke en met watervogelen bedekte rivier is op fommige plaatfen zeer diep, en op fommige zeer breed. De prauwen kunnen die meer dan twintig mijlen ver opvaaren. Het is jammer dat die rivier, gelijk alle rivieren van Madagascar, met monftereufe krokodillen vervuld is: wanneer men langs den kant van het water gaat, ziet men, op hunne verfchijning, den onverfchrokkendften inwoner door den fchrik aangedaan: men moet voorzorgen gebruiken, om het gevaar van door die gevaarlijke gedrochten aangerand te worden, die menfehen en dieren aanvallen, te voorkomen. Ik heb door een dier monfters een' os zien wegliepen en verllinden. Het geen de aangenaamheid der rivieren van Madagascar uitmaakt, maakt hen ook gevaarlijk. De boomen en de planten, die hunne boorden bedekken, ftrekken ten fchuilplaats dier geduchte dieren. Wanneer men zich eenige mijlen van Foute* poin-  ï4b REIS D Ö O R DE" pointe verwijderd, en de hooge bergen van Anibotisméne naderd, verheft zich de grond. Dé heuvels befchermen de dalen en velden voor den wind. De warmte ftrekt dan niet meer ten last, dewijl het land hooger en meer met boomen overfchaduwd is: het land, daar minder bebouwd zijn Je, word woester eri wilder. De inwoonders boeden daar hunhe kudden niet; maar laaten die zonder geleider en zonder eenige belemmering loopen. De velden zijn in het binnendfte der dalen. Eene menigte beeken, die kromten én bogten volgen, welke des te aangenaamer zijn, om dat de natuur alleen hen gevormd heeft, befproeijen die, en maaken hen vruchtbaar. De koleur der bloemen is daar fchooner en onderfcheidener dan bij ons. Eenè menigte boomen, zonder kunst, zonder overeenkomst geplaatst, m?' .een het fchouwtoneel dier plaats, vol bekoorlijkheden en belangrijkheid, uit. Eenige mijlen verder veranderd het toneel; het land word daar bergachtig. Een bekwaam fchilder zou zich in de keus van het fchilderachtigfte landfehap niet kunnen bepaalen; zijne verbeeldingskragt, welke in alle die fchoonheden der natuur zou dwaalen en befluitloos worden, zou hem de vrije uitoeffening zijner kunst niet meer overlaaten; hij zou geen enkele ftap kunnen doen, zonder dat eene fpoedige en onverwagte verandering hem de fchoonfte tafereelen en de be-  t) O 3 T I N D I Ë N. jgl tjelangvijkfte gezichten opleverd. Maar indieri gij, zonder u op te houden om het geheel dieE lagchende velden nauwkeurig te befchouwen , u toelegd bm derzelver voortbrengfelen naar te fpeuren, dan bied zich eene uitgebreide en wezendlijk nuttige loopbaan aan: een ontzaglijke menigte planten, in overvloed verfpreid, leverei! zich aan'uwe onderzoekingen op. Gij zult zes foorten van welonderfcheiden rijst befchouwen; gij zult "er garst van eene uitmuntende fchoonheid, en tien foorten van ignames (*> vinden, van welke fommigen de dikte ëenec dije hebben, en die alle voor het voedfel dec menfehen en dieren nuttig zijn. Maar buiten deze planten , die eenige zorg, eenige aankweeking; vorderen, zult gij eene menigte planten vinden» die volftrekt wild zijn, en welke door de inwonereht fatigiiits genoemd worden. De fanghit heeft de dikte van een mensch , van eenen kiesfehen fmaak , en heeft eene roodachtige fchorschv Meh verzekerd dat zij te gelijker tijd aan de behoefte van deri dorst en aan die van den honger, voldoet; zij is afdrijvend en verteerd zeer gernaklijk. Mén kan 'er zich ook onderfcheidene foorten! vin CO Plant, welke in Amerika groeid, eü den ievroontflgf iïOor Lrood diend. a  R Ê t S D O O R D E Vari knollen, erten en boonen van een zeer aangenaamen finaak bezorgen. De Vervattes gelijken naar den kapperboom, en Ibloeijen even als deze. In elke fchil is eene kleene erwt befloten, van de grootte als eene pelerwt. Deze peulachtige plant verheft zich zoo hoog als 'een kerfenboom: met zijne bladen voed men in fommige inwendige Provinciën de zijwormen. Wanneer gij die velden verlaat, wanneer gij die aangenaame dalen begeeft , om in uitgejftrekte bosfen te dringen, die ten verblijfplaatfe van eene menigte wilde dieren ftrekken, dan word uwe verbeelding door eene andere foort van fchoonheden overmeesterd. Eene diepe eenzaamïieid, eene koelte, welke u in die brandende luchtftreeken verwondering moet baaren ; de echo's, die van rondomme van het geloei der dieïen wedergalmen— dit allesleverd u nieuwe aangenaamheden op: maar deze foort van aangenaamheden behaagen elk niet even veel; zij fchijnen bijzonder gefchikt voor characters, die in eene zagte treurigheid gedompeld zijn. Indien men echter voor de fchoonheden der naiuur flegts eenigzins gevoelig is , zal men die ontzaglijk hooge en dikke boomen, onder welke « Fetersbé zich vooral onderfcheid, fteeds met .«ene foort van verrukking befchouwen. Zij, die de fludie der mineraalen, boven die «er planten keuren, zullen in de hooge bergen ^an Ambotisrnéne genoeg vinden, om hunne vet- kie«  öüSTINDIËrr. a4§ kiezing te voldoen. Men zal 'er ontzaglijke blokken rotskristal aantreffen; zommige reeds tot kristal geworden, anderen, die geen de minfte regelmatige gedaante fchijnen aangenomen te hebben ; verfcheidene hebben fchorls en andere vreemde ligchaameri in zich befloten: de fchorls, welke door de natuurkundigen het meeste gezogt worden, zijn, als ook de grenaaten en de aanduidingen van tinmijnen, die door de inwonereri *toule-foutchefine genaamd worden, in die bergeri niet vreemd. De beste foort vad ijzermijnen zijn in overvloed over de geheele oppervlakte van dat land verfpreid. De Madagascaren maaken deze 'ï>ergftof in ftukken en fijn, en ftellen die turfchen vier fteenen, die met potaarde omftrekeri zijn, op hoopen; zij bedienen zich van eene dubbele houte pomp, in plaats van een blaasbalk» om het vuur meer kracht bij te zetten: één uuc |s genoeg om het metaal tot fmelting te brengen i het ijzer dat van deze bewerking voortkomt iS' zagt en buigzaam, en'er'is geen beter bekendDaar zijn ongetwijffeld nog andere mijnen, maar: bm zich tot het onderzoek derzelve over te geeven, moet men noch moeite noch arbeid ontzien» Deze foorten van rijkdommen zijn ih het hart det aarde befloten. Om 'er die uit te haaien worden 'ergravingen en een moeilijken arbeid gevorderds daarenboven is de toegang tot de bergen 'van Ambotisméne bijna onmooglijk voor de Europeaanen. Hunne kruinen bieden fteilten en afQ % grefr  M4 REIS DOOR D Ê gronden aan, die de aannadering tot dezelve beletten : de hoogfte dier bergen is 900 roeden bo-Ven de oppervlakte der zee verheven ; hij gelijkt in zijne gedaante naar den tafelberg, die door alle -de reizigers, welke op de Kaap de Goede Hoop geweest .hebben, befchreven is. Wij kunnen niets dan deze oppervlakkige fchets van de raineraale rijkdommen van Madagascar geeven ; daar zijn 'er in de oneindige onderfchei.dene voortbrengfelen van dat eiland Veel wezendi lijkere. Die voortbrengfelen hangen alleen vatt den aart en de vruchtbaarheid van den grond af. ! Wij zullen hier de befchrijving der planten geeven , die wij op Pile de France aan den Heer Poivre gebragt hebben. BE-  O O S T I N D I Ê N. zfö BESCHRIJVING Van verfcheidcne Boomen , Heestergewas/en W Planten, die in het Noordlijke gedeelte van , Madagascar groeijen, en welke ik op hes' einde van het jaar 1768 op 1'ile de France gebragt heb, J)e MaJao-manghit is een groote boom, wiens fchors bruin, de ftam recht, en het hout wit is. Zijn fap, het welk eerst wit is, word in de lucht rood, gelijk bloed. De bladen van dien boom hebben eene aangenaame en welriekende geur. De vrucht is een foort van muskaadnoot. De? Madagascaren fchrijven aan deeze noot dezelfde* deugden toe, die wij aan de wezendlijke muskaadnoot toefchrijven. Rarabé". De Rarabé is een wilde muskaadboom,; die grooter en fraaijer is dan de Malao-manghit. Hij brengt eene muskaadnoot voort, uit welke de Madagascaren een zeer welriekende olie trekken; zij vrijven 'er zich het ligchaam en de hairen mede. Dees olie is zeer dienftigr om de koude dampen te Verdrijven, en inwendig gebruikt wordende ftrekt zij tot verfterking der maag. Q S ^  REIS D O O R D E ï^achi bachi. De Bachi-bachiboom gelijkt naat. de Rarabe'; zijne bladen en zijne vruchten verfchillen 'er weinig van. Men vind dien boom op hooge plaatfen. De fchil, de noot, en haare foelie zijn zeer welriekende. T^arha-horac. De Rharha horac is een we-, zendlijk wilde muskaadboom. De flam van dien boom is dik, zijne takken digt. Hij bloeit het weligst op een nattigen en moerasachtigen grond. De Fourningo ■ mena • rabou, eene groote duif, is zeer begeerig naar de vrucht van dien muskaadboom; na zij 'er de foelie var^ verteerd heeft, verfpreid zij de noot over het geheele eiland. 'Rovend- Sara. Van alle de muskaadboomen van " Madagascar, is de Ravend-Sara zonder tegenfpreken, die, welke den aandacht der Kruidkundigen het meeste gevestigd heeft. De vereenigde geuren van den Kruidnagel, van de Kaneel en den Mu.scaad, verfchillen weinig van den aangenaamen reuk,dien men,door middel der distilleering, uit de bladen van den RavendSara trekt. Deze bladen geeven eenen wezendlijken olie, die meer geacht word dan die welke men uit den Kruidnagel trekt» De koks gebruiken in de Indien dien olie in ragouts bij voorkeur boven andere fpecerijen. De Ravend-Sara is een kostbaare boom, hij groeit ^et beste op vogtige plaatfen, zonder dat een étsidSR grond hem echter volftrekt nadeeiig zij:  OOSTIN.DIËN. Q4? dees boom word dik en vol van takken: zijn piramiedschwijze kruin is wel van bladen voorzien; het hout is wit, zonder eenigen reuk, hard en zwaar, maar de fchors verfpreid een fterke geur. De vruchtvan den Ravend-Sara iseenewezendlijke noot, doch aan de twee eindens plat. De reuk deezernoot, en die van haare fchil, is minder fterk en geeven minder geur van zich dan het blad, maar, volgens mijn gevoelen , is die reuk: aangenaamer. Harama. De Harama is den dikften en hoogfte boom van het geheele land van Foulepointe. Het is wit hout, waarvan het hart roodachtig fchijnt. Wanneer hij volmaakt zijnen groei verkregen heeft, ontdoet hij zich alle jaar van zijne uitwendige fchors, die grijs en zwaar is; de ftam van dien boom is glad en heeft geene takken dan aan zijnen kruin, maar deze is wel van bladeren voorzien,en zijn lommer,dat hein tot eene kroon ftrekt, maakt een aangenaam gezicht. De minfte opening, in dien boom gemaakt leyerd in overvloed een witten en zeer welriekende harst op. De Madagascarfche vrouwen maaken daar eene pap van, waar mede zij zich het aangezicht wrijven , om het vel glad en frisch te houden. Wanneer men dien harst brand, gaat 'er eea reuk van op,die gelijk is aan dien van wierook. Q 4  ftó REIS DOOR DE De vrucht van den Harama is eene noot, yffl welke de fchil alleen welriekend is. Jjtaben. Die boom groeid in dé zandachtige landen aan den boord der zee; hij verheft zich tot eene zeer aanmerklijke hoogte. Zijn hard en roodachtig hout is voor het fchrijnwerk gèfchikh De vrucht van den Laben heeft de form en de grootte van eène olijf; de amandel, die 'er in belloten is, is wit, olieachtig, eq .. aangenaam van fmaak. 'foüralia De Fouraha is een der fchoonfte boomen, en een van de nuttigde voortbrengzelen der warme landen; het is, na den Tec, de beste boom die 'er voor den fcheepsbouw in de Indien is. Ik kan hem niet beter vergelijken dan met den Tacamaca van de Hts de France en de. Bourbon ; hij leverd gelijk dees laafte eene groenkoleurige zalf pp, die zeer heilzaam is yqor het geneezen van wonden. De boom is dik, lommerrijk, overladen met dikke takken , en door zijne wonderlijke hoogte zeer uitmurj» . teqd. f v t .... Tcvartna. De Tevartna. bied in het midden van het bosch al de evenredigheid der kunst aan; hij fchijnd voorbedagtlijk in eene pieramiede van zeven verdiepingen gehakt te zijn , zijne digte takken , die hqrizontaalsgewijze rondsom een' gladden en regten ftronk gefchikt zijn, geeven hem eene geheel bijzondere gedaante» ' 'r ' - Het  QOSTÏNDïÈk '0 Hét is mooglijk Voor de verfiering de fchoonfte boom die 'er bekend is, flintchy. Dees boom die de gemeende is van alle die zich in de bosfchen van Foulepointe doen opmerken, is gefchikt om Allées te maaken , om dat zijn kruin zeer bladrijk is ; hij gelijkt naar den pruimboom, en verheft zich tot dezelfde hoogte ; zijn hout is rood en zeer voor het fchrijnwerk gefchikt ; de fchors is glad en blank, de bladeren breed en fchoon groen, , M y . ,s 3e Senchij, de Mangues de Jacquet, de Ceros% de Citroenen de Orangeappeis, en de Bananas eri andere vruchten die aan het land bijzonder eigen zijn. Zij hebben veel Peper, udreque en Bétel. De Areque maakt den grootften rijkdom van verfcheidene Provinciën uit, de Cochinchineezen. verkoopen 'er jaarlijks eene groote hoeveelheid van aan de Chineezen die dezelve bij hun komen haaien. Die volken hebben veel katoen; maat zij weten 'er geen fraei lijwaat van te maaken ; zij kweeken de moerbezieboomen aari, en voeden de zijwormen. Zij maaken van hunne zijden flegte ftoffen. Zij flaagen alleen in het maaken van eenige fatijnen. De ongebleekte zijde word 'er tegen 2oo Quans de Cochinchineefche voet, min of meer» volgens de jaaren, verkoft;zij hebben zonder tegenfpreeken de beste fuiker Van éelndiin; dit artikel alleen doet ontzaglijke fommen van de Chineezen in hun land komen, wijl de Chineesfche Kooplieden te Faifo voor Canton en Japon fuiker bij hun komen laden, waarop deze meer dan 400 percent winnen. De beste fuiker word tegen 4 quans de Cochinchineefche voet verkoft; zij word bijnaar in de geheele Provinciën Cham, nabij Faifo gemaakt. Zij wagten geen drie jaaren om het riet te fnijden. Zij zaamelen alle jaaren op het einde van den herfst hunnen oogst in. Van alle de graanen, die wij in Europa hebben, hebben de Cochinchineezen anders niet dan Jaet Turkfche graan,- zij hebben nochtarw,noch rog-  2?o REIS DOOR DE fögge, noch gerst; het land is ook zeer arm ia peulvruchten; ongetwijffeld dewijl zij flegte tuinlieden zijn. Hun land weigerd hen bijna alles het geen onze pottagie uitmaakt, LANDBOUW. De Cochinchineezen bedienen zich voor de bebouwing hunner landen niet anders dan van den BuffeL Dit dier is fterker dan de Os, en houd zich in het ilijk hunner rijstvelden beter ftaande. Zij hebben veel osfen die kleen, mager en bijnaar nutloos zijn; zij hebben geen fchaapen, en hunne vleeschhallen zijn flegt voorzien. Zij zijn daarentegen rijk in gevogelte ; de hoenderen eenden en duiven zijn in overvloed voor een geringen prijs op de markten te krijgen ; het wild krijgd men 'er bijna voor niet. Het volk leeft 'er omtrend van niets anders dan van visch, die 'er zeer goed en in overvloed is.' De rivieren en de zee zijn 'ér zeer vischrijk. KOOPHANDEL. Wat den Koophandel van het land aangaat, de Cochinchineezen zijn noch rijke, noch bekwaame Kooplieden. Zij hebben buitenlandsch geen Koophandel gedreeven dan met de Chineezen en de Japponneezen. Deeze laasten hebben hun fints 25 jaar op bevel van hunnen Vorst, die aan zij  O O S T I N D I É' N. 271 zijné onderdaanen verbood orn buiten het Koningrijk te gaan, verlaaten. Het zelfde verbod heeft in Cochinchina ook plaats gehad; het is daar doot dat de Cochinchineezen genoodzaakt zijn gedweest om zich met de waaren,die de Chineezen hun wilden brengen, te vrede te houden. Het fcheeld veel, dat de Cochinchineezen zoo listig zouden zijn als de Chineezendeeze laasten kunnen hun gemaklijk bedriegen. De Koopwaaren die hun van China toekomen zijn gemeenlijk Toutemague, rood,geel en witkoper; thee , porcelijn, geborduurde ftoffen, droogerijen en medicijnen van allerhande foorten, als rhebarber farafijnskruid , genfin , groote echelidoine, kruiderijen, en ik weet niet hoe veeIe foorten van wortelen, van welke de Chineezen veel aflevering hebben. Zij brengen 'er daar en boven eene groote hoeveelheid papier, dat bij het begraven hunner dooden dient, gekoleurd en verguld papier voor de afgoden en de offerhanden, en ook eenig nankin; buiten dit alle foorten van verwen als vermiljoen, azuur, oprement, hennippe en katoene lijwaat. De Sommes of de fchepen van Hognam komen met allerhande foorten van aarde potten en vaatwerken voor de keuken geladen, van welke zij veele en eene zeer fpoedige aflevering hebben. De Sommes die van de oostelijke kust van China of van Emoij of Nienpo komen, brengen: fomwijl koopwaaren f%n.yapan mede: deze koopwaaren worden voordes-  »74 REIS DOOR DE deelig verkoft, vooral het roode koper en delem* metten der fabels. De Sommes die van de kust van Camboge en van Sian komen, brengen Ca/in, bewerkt koper; droogerijen, en pelswerk enz. mede. De Koopwaren die de Chineezen van Cochinchina trekken, zijn het goud, het yvoor, het arendshout, de kandij-fuiker, het hout om te verwen en te beplakken, de peper, de muskes, zekere foort van gezoute visch, vogelnesten, en de droogerijen welke de Cochinchineezen uit de bergen trekken,. gelijk de Rhinoceros, de guttegom enz. De Sommes van Siam nemen in wedervergelding goud , fuiker, en paarden mede , deeze zijn te Cochinchina zeer goed koop. Zie hier op welk eene wijze de Chineezen den Koophandel in Cochinchina drijven; zoo dra zij in het gezicht der haven komen , vinden zij Cochinchineesfche matroozen die hen binneleiden ; die matroozen zijn de bedienden der Mandarijnen. Zij hebben bevel om zich fteeds gereed te houden ten einde den vreemdelingen het binnenkomen det haven maklijk te maaken. Na geankerd te hebben komt de Kapitein met eenige Officieren aan land en gaat op het hof een algemeene lijst brengen van alle zijne Koopwaaren, en den Koning de gefchenken aanbieden. Men moet wel in acht nemen, dat in dat land alle verbonden en alle andere belangrijke verrigtingen met het geeven van gefchenken eindigen en beginnen; het  O O S T I N D I É' N. **73 liet is dus zeer belangrijk dat men van de zoo« daanigen als aan den Koning kunnen behaagen voorzien is; dewijl hij, wanneer hij wel te vrede is, de fchepen van het betaalen van het ankergeld vrij fpreekt; dit ankergeld is vrij aanmerklijk; het word gefchat naar maate van de waardij of de hoeveelheid der koopwaaren, die het fchip in heeft. De chineezen betaalen, volgens eene oude tollijst die den prijs van alle de fcoopmanfcbappen bepaald, ïo percent. De Kapitein van het Hof gekomen zijnde , komt het fchip Ontlaaden, en doet alle de waaien in zijne factorij brengen. Het is daar dat de Mandarijns, die tot het ontfangen der tolrechten gelast zijn, de goederen komen onderzoekeny met oogmerk om te zien of 'er iets bijzonders onder is het welk den Koning of den eerften Mandarijnen van zijn Koningrijk aangenaam zouda kunnen zijn: deze tollenaars geeven eene lijst over van het geen zij gaerne zouden willen koopen* Indien 'er onder de goederen eenige dingen gevonden worden, die op de lijst ftaan, doen zij die afzonderen en maaken met den Kapitein eene overeenkomst omtrend den prijs, die voor dien tijd zich met een briefje te vrede moet houden op het welk eerst drie maanden na den tijd betaaling gedaan word. Alvoorens dit onderzoek mag de koopman niets verkoopen; hij moet wel zorgen om op de lijst, die hij bij zijne aankomst den Koning aanbied, niets te vergeeten van alles S wa.,  s?4 REIS DOOR DE waf.'er in zijn fchip is, dewijl, indien'er bij het onderzoek van den tollenaar iets gevonden wierd dat op die lijst niet ftond , de Mandarijn hem moeilijkheden aan zou kunnen doen. Hij moet ook eenige gefchenken aan den minister geeven, alsmede aan den tollenaar , die in Cochinchina een groot en vermogend Mandarijn is ; men noemd hem Onlaibotao. Wat de verkooping hunner goederen aangaat, de Chineezen vervoegen zich daar toe bij de Mandarijnen , die gaarne kooplieden willen zijn , wanneer 'er iets te winnen is; deze koopen, het geen het aanmerklijkfte en het kostbaarfte is. Voor goederen van minder waarde zijn 'er vrouwen, op welke men zich betrouwen kan, en die den koophandel zeer wel verftaan, welk zich elk,mits eene kleene belooning; met of één of twee aandeelen belasten. Een Europeaansch Kapitein zou, in dat land komende, zeer gemaklijk rijke christen - kooplieden vinden, die hem zouden helpen. GELD en waarde van het Goud en Zihcr. De-verkofte koopmanfehappen worden in goud of zilver, maar dikwijls en zelfs meestal in Cacha letaald, de Cache is het eenigfte geld van het land. Men rijgd die op de Chineefche v. ijs bij malkander; elke draad of koord is uit 600 Caclus, te  O O S T I N D I É' N. 'af 5 ie faam gefield, die met malkander een Qtian bédraagen; dat Qtian word in 10 tienes of masfas verdeeld, die elk 6b Caches bédraagen. Zij heb. ben noch ftuivers noch Cmdouins onder de tienè. Men rekend onder de Qj.'an bij Caches; men rekend bij Choue, en het Cïtoue maakt 10 Ojiaris of 6000 Caches; dus is de Quan of Taël van Cochinchina niet meer dan 6 masfes van China; dfe sfe is het tiende gedeelte van den Taël; bïj gevolg maakt de Taël van China één O;7^ BÜfll en 40 Caches van Cochinchina. Het goud ch zilver zijn koopmanfchappen bij hun ; zij hebben geen den minsten bepaalden prijs, en zijn 'er goed of duur koop , volgens de hoeveeVlhréïr4 welke de Chineezen 'er jaarh'jksch van bij hun brengen. Zij kennen den prijs onzer piastèrfc niet; zij fmelten die en maaken ze tot brooden, en het brood het welk 15 piasters bedraagt heeft geduurenden een langen tijd 22 a 23 Quans waardig geweest, Kcden zijn zij flegts op 17 of co s en de Chineezen laaten echter niet na,om 'er aan te voeren. Zij hebben 'er dikwijls een voordeel op, dat zij in China niet zouden hebben, waar de piaster niét meer dan omtrend 200 Caches waardig is, daar zij'er in Cochinchina ten minsten 300 voor krijgen. Iliigevolg brengen zij liever geld dan andere koopmanfchappen die zij met moeite zouden verkoopen , en op welke zij niets zouden winnen, dewijl hunne grootfte voor» deelen minder in de koopmanfchappen beftaan, § 2 di«  07Ö REIS DOOR DE die zij in Cochinchina brengen, dan in die welke zij uit dat Jand medeneemen. Het goud daalt en rijst op gelijke wijze in prijs volgens het getal der koopers. In den tijd, dat de Chineefche fommes aankomen zou men het op de markt zelden tegen minder dan 130 quans kunnen bekomen; tegen dat de fommes vertrekken rijst het tot 150, maar indien men (taande den wintertijd koopt, dat is te zeggen van de eerfte maan tot op het einden van het jaar der Cochinchinee. zen, het welk met onze maanden van October, November, en December, tot in die van 8 Maart van het volgende jaar overeenkomt, dan zou men het voor 110 en zelfs voor 100 kunnen hebben: en voor hun,die in het land bekend zijn,zijn 'er middelen om het tegen nog minder prijs te bekomen. MAATEN EN GEWIGTEN. De maat, van welke de Cochinchineezen zich bedienen, om te koopen en te verkoopen, bedraagt omtrend twee onzer voeten van ia duim; zij noemen die thioe; deze maat is bij gevolg op een halven duim naar de helft kleener dan onze el, en 6 pontes 4 Condorins grooter dan de Cove der Chineezen. Daar is geene andere maat uitgezonderd voor de rijst die de arme lieden alleen bij maat koopen , en welke maat omtrend zes Cochinchineefche ponden bedraagt. Hun pond is 14 oneen zwaarer dan het onze, en 10 zvvaarer  OOSTINDIËN. 277 dan dat der Chineezen het welk omtrend 20 Franfche oneen bedraagt; het is dus 30 oneen. Daar zijn zekere koopmanfchappen in het land, die verboden zijn, dat is te zeggen, die de Koning alleen het recht aan zich behouden heeft om te verkoopen, gelijk het yvoor en het CalembaeüLUX. Men kan deze twee artiekels niet koopen dan van den Koning alleen; indien men ze van eenig bijZonder perfoon koft, zou men gevaar loopen om zich in eene netelige zaak te wikkelen. Alle de goederen in het algemeen welke die ook zijn mogen, 't zij men die van den Koning of van iemand anders koopt, betaalen geen de minste rechten ; men fcheept die in wanneer» hoe? en waar men verkiest, ZEEHAVENS. Daar zijn in Cochinchina verfcheide havens. De aanmerklijkfte is die welke door de Portugezen Faifo en door de Cochinchineezen tloyan genaamd word; zij is in de provincie van Cnam op den 16 graad min eenige minuten geleegen, en is eenige dagen reizens van het Hof. De haven is diep en de fchepen zijn 'et in veiligheid; zij is zeer gemaklijk voor de kooplieden , hunne fchepen kunnen digt bij de factorijen ankeren. Haar ingang is niet moeilijk; het is eene groote rivier, die de provincie van Cham doorloopt, en van de bergen van Laos afkomt. Faifo is de S 3 fetfi  ♦$78 REIS DOOR DE beste Koopftad van Conchinchina; daar 2ijn altoos bijna 6aoo Chineezen , die groote kooplieden zijn; zij zijn in het land getrouwt,en betaalen fchatting aan den Koning. Daar zijn ;ook twee kerken, eene der vaders Jefuiten van Porii'gal, de andere van de Franciskaners van Spanje. De gouverneur der provincie woond eene mijl van da, r, op eene plaats die Reta genaamd word, en langs de rivier ligt; het is daar, dat de Franfche zendelingen eene kerk hebben. $i/Ien vind wanneer men te Faifo aankomt zoo veele Faftm ijen te huur als men begeerd ; de grootfte kosten gemeenlijk ico piasters voor den geheelen tijd van den oogst. 'Er is in de provincie van Quinhin eene an. dere haven Nuoeman genaamd, het welk haven van zout water betekend. Deze haven is goed, veiüg en word veel bezogt, maar echter veel minder* dan die van Faijo. Zï\ is niet gemaklijk, dewijl zij ver van het Hof verwijderd is,naar het welk de Kapitein noodzaaklijk veele leizen , moet doen ; zij is 'er zes groote dagreizens van af. Zij zou echter. gemaklijk zijn voor fchepen, die niets anders dan zij., en ardequin zouden willen laaden, dewijl men die twee artiekels meest op deze plaats vind. Daar zijn verfcheide andere kleene havens vooral, in Nanlang, maar zij zijn noch diep noch veilig.genoeg voor groote fchepen; de Chineezen zelfs komen 'er niet in om dat zij te veel van het Hof verwijderd zijn. KOOP;  OOSTINDIËN. 27? KOOPHANDEL VAN EUROPA in Cochinchina. Wat den koophandel aangaat dien de Europeaan nenin Cochinchina zouden kunnen voeien; het is uit het reeds aangevoerde gemaklijk te begrijpen, welke de waaren zijn, die zij, 't zij om in China,'t zij om in de Indien, of in Europa zelfs te voeren, 'er van zouden kunnen trekken. De groote moeilijkheid beftaat in de keus der goederen, welke men 'er naar toe zou moeten brengen, waaromtrend men het volgende zou kun- nen aanmerken. De Conchineezen hebben groote denkbeelden en veele achting voor alles wat uit Europa komt. 'Er zijn veel dingen die in Frankrijk geen de minste waarde bezitten en die in dat land zeer kostbaar zijn. Alle foorten van fnuisterijen, glaazewerken , eenige lugte ftoffen van eene fraaije koleur (rood bij voorbeeld; zouden wel verkoft worden. Men zou een' goeden aftrek in alle foorten van wapenen die in Europa gemaakt zün vinden, vooral in de Iemmetten van fabels volgens een modél van het land gemaakt; alle foort van gefteente, van den diamant of tot den Rhijnfteen toe, worden zeer duur aan den Koning en aan de Mandarijnen verkoft. Deze vraagen ook veel naar goud, en zilverdraad; men zou op deeze ar-* tikels honderd ten honderd winnen; maar men S 4 zott  zSo REIS DOOR DE zou 'er geene groote hoeveelheid van moeten aanvoeren. Het geele koper word ten minsten tegen 4 Quans de chineefche voet verkoft; dus meen ik dat 'er op die artikels iets te winnen Z'm weezen. Men kan 'er ook zwavel naar toe brengen, die 'er zeer duur betaald word, droogerijen en medicijnen gelijk Kina, die zij volmaakt wel kennen, Genfin van Canada, en andere Europeaanfche droogerijen. Wij hebben in Frankrijk nog veele andere koopmanfchappen , doch die voor de Cochinchineezen te duur zijn ; men zou 'er echter eene kleene hoeveelheid van mede kunnen neemen, die wel verkoft zou worden ; dit zouden bij voorbeeld eenige Hukken Lijonfche ftof met goude en zilvere bloemen zijn; de Co. chinchineezen bedienen zich daar van om beurfen voor den bétel en den tabak te maaken zij doen voor een groot gedeelten hunnen rijkdom beftaan in verfcheidene wel vergulde beurfen te hebben. Men zou ook eenige ftukken fcharlaken, eenige tapijten, gelijk PerüaEnfcheen eenige ftukken doek van Bretanje kunnen invoeren. Onder de fnuisterijen zou men de brafeletten en oorringen van fpinsbek niet moeten vergeeten , ik twijffel niet of zouden een aantal andere dingen zijn, die in dat Jand een goeden aftrek zouden hebben; maar de ondervinding alleen kan dit leeren. Wanneer de Europeaanen 'er fchepe met onderfcheidene foorten van goederen geladen, naar toe gezonden zullen hebben, dan zulle»  ODSTINDIÊN. &Sl len zij best door hun zeiven weeten wat voor de Cochinchineezen het meeste gefchikt is. Indien men befloot om een Europeaansch fchip naar Cochinchina te zenden, zou men, gelijk ik reeds gezegd hebbe , 'er gefchenken voor den Koning naar toe moeten voeren , anders loopt men gevaar om liegt ontfangen te worden. En de gefchenken welken den Koning het meest behaagen zouden, zijn glaazen, horologies, gefteenten, goude en zilvere gewevene ftoffen , fraaje ftukken van kristal, eenige werken van de optica, als tooverlantaarens, Cijlinders, Tclescoopen en andere mechanike werken, gelijk orgels die alleen fpeelen enz. wollen en andere tapijten. Zie daar ten naastenbij het geen den Koning ge. vallen zoude, die zeer weetgierig en van een goeden fmaak is. -Hij bemind de dingen die van Europa komen, en verkiest de nuttige boven de aangenaame. De gefchenken voor de Mandarijns moeten van minder waarde, hoewel van de zelfde foort zijn; zij moeten volgens ieders waardigheid uitgedeeld worden. Men zou gevaar loopen om vijanden te maaken indien men in de verdeeling der gefchenken twee Mandarijns van onderfcheide orde, gelijk ftelde. Buiten de voordeden welke de coloniè'n van Frankrijk uit den Koophandel van Cochinchina kunnen nekken , 't zij door 'er te gaan om voor de kust of voor China te laaden, waar door zij veel zouden kunnea winagfl » kar» S 5 men  Ei8s REIS DOOR DE men in Cochinchina nog voordeelen van een' anderen aart vinden, die kostlijker en wezendlijker zullen" voorkomen aan hun die het waar belang -eener colonie en het geen haar nuttig is kennen: buiten den koophandel zou men van dat land werklieden voor de fuiker en de zijdeweverij, als ook timmerlieden kunnen trekken; dit laaste Voordeel fchijnt mij toe van gewigt genoeg te Zijn ; om opmerking te verdienen. Ik waan niet dat ik door deeze korte befchrijving Cochinchina in den grond zal doen kennen; jk heb flegts ter loops dat geene aan willen flippen wat men hoog noodzaaklijk weeten moest, indien men denkt dat her nuttig is om in het vervolg met die verafgelegene ftreeken be. trekkingen van koophandel te maaken. BIJ-  OOSTINDIËN. 283 B IJ VOEGSEL. TOT DE INDISCHE PLANTEN. Qnbax-e. Boom die eene gom geeft, gelijk do : Arabifche gom. 'Bontou. Boom wiens wortel geelachtig is; hij wast aan den kant van het water; zijne bladen zijn digt en (laan aan paaren. Voïa marang. Heesters welker fchors den buikloop tegengaat. yuendrang. Een foort van Galenga. Afd. Dikke Polipode welker zaad gegeeten word. Tabourounangat. Bétel. . Vua - rozan. Voua-asfwi. slmpelantghi. Aangenaame plant; zij groeid tot op de hoogte van een voet. Sondi fa-fat. Plant die aan den boord der zee gevonden word. De'Madagascaren wrijven zich het ligchaam met de bladen van deeze plant wanneer zij vermoeid zijn : die foorten van wrijvingen maaken hunfrischen vlug. Zij zeggen dat de bladen van den Sondi- fa- fat onbe- derü  aS.4 RÉIS DOOR DE derflijk zijn; men gebruikt ze met goed gevolg voor de wonden. Vognin* d'osong. Heesterachtige plant, welker blad naar dat der lelie gelijkt. De tijd in welken deeze plant bloeit, duid, de walvisvangst aan. Zij bloeit in Julij. De voortleven der praauwea welken voor de walvisvangst gefchikt zijn, worden met groote ruikers van de bloemen dezer plant verfiert. Azimcna. Zeer aangenaame heester; haar kruia is digt met bladen gefierd, die zeer fchoon ea groen zijn; haare bloem verfpreid een zeerfrisfchen reuk: zij verheft zich tot de hoogte van vier voeten. Tculon - gouala. Heester welker welriekende bladen den Madagascaren tot het maaken van oorringen dienen; zij verheft zich tot de hoogte van vier voeten; haare vrucht is bitterj olieachtig en welriekend. Voua - azigne is den hoogflen en rechtften boom van het geheele eiland Madagascar. Hi| overtreft de andere boomen ver in hoogte; zijn hout is geel, hard en zwaar, en word tot de bouwing der huizen, en gemeenlijk tot het maaken van de kielen hunner prauwen gebruikt; de harst, die uit dien boom vloeid, laf geel gelijk de amber, maar zij is kleeverig en zonder reuk. De Madagascaren trekken uit deezen kostlijken boom een olie die zeer klaar is,en een aangenaamen fmaak heeft;wannéér''  OOSTlNDIÈN. a8*> neer hij versch is; deze olie met rijst vermengd zijnde, maakt hij dat voedfel des te aangenaamer, en het is dus dat de meeste inwooners hem bereiden. Twgmonnam. Boom,die op den kruin der bergen wast; zijn rood of geel bruin hout dient voor Jiet fchrijnwerken en om fagaijen te maaken; het is ftug en zwaar. ydlian Stlan. Boom, die twaalf voeten hoog is ; zijn ftam die met groote doorens omzet is, js regt, zijne bladen zijn zeer fchoon groen, en hebben vier duimen en een halven lengten tegen twee en een halven breedte , maar zijn kruin is door een digt en juist rond lommer gekroond. De ringduif is zeer heet op de vruchten van den Vohan-Siian; zijne gedaante is zeer bijzonder. Touloue. Heester die als een doornbosch op alle foorten van gronden groeit; de vrucht dier ' heester is onder den naam van Madagascarfche aardbezie bekend; de fmaak dier aardbezie is aangenaam. De Europeaanen maaken 'er, ge. lijk ook de Madagascaren, veel werks van. youa-Sévirantou. Heester die als een doornbos tot de hoogte van zes a zeven voeten groeid ; haar hout is wit, zij groeid gemeenlijk in het zand. Chifontfui. Schoone heester welker ftam regt en zonder bladen is; haar kruin is rond en lommerrijk,  sSÖ REIS DOOR D B Fitignere. Een foort van wilde Vijgenboom die door 'er eene opening in te maaken, een melkachtig vogt geeft; dit vogt word , wanneer het ftremd , een wezendlijke elastike harst , gelijk die "Hke uit de Caouteouc irroomd.De M'd' gascaren maaken 'er toortfen van, die zonder lemmet branden en vrij goed -Jicht geeven, wanneer zij met dezelve des nachts op de visvangst gnan : Öfi wijngeest doet deezenharst in het minst niet aan , maar hij is in dunne lucht en in lijnolie ontbindbaar. Andere vetachtige en olieachtige zeïflïandigheden doen hem ook merklijk aan. De vijgenboom verheft zich tot de hoogte van twintig voeten ; zijn blad is agt duimen lang, tegen vier breed ; zijne vrucht gelijkt naar eene ronde vijg; deze vrucht is vol kleene zaadjes; de Madagascaren eeten deeze viig'gaerne ; voor mij ik heb die zuur en brandig gevonden. Wanneer mende flesfen en andere vaazen, die de Peruviaanen met de gom elastik maaken, een weinig opmerkzaam befchouwd, dan begrijpt mén hoe gemaklijk het is, om aan deeze zelfstandigheid een form te geeven die ten uitersten nuttig is voor de heelkundige óperatien ; de fondeerricmen, de verbanden met gom elastiek gemaakt bieden groote voordeden aan.' Maar die zelfftandigheid ontbonden in lijnolie of inde dunne lucht, verliest voor een grdot ge-  OOSTINDIÉN. itf gedeelte haare opfpanflende kracht: in dien ftaat is zij vooral goed, om zijde en gaaren doek mede te beftrijken , om het voor het water en de lucht ondoordringbaar te maaken. Het is dus dat de Heer Bernard , in deeze laaste tijden de gom. élastiek tot een aantal gebruiken heeft doen dienen, van welke de opnoeming hier te lang zoude zijn; 'er blijft mij nog overig om op te merken dat de Chineezen zints langen tijd den elastieken harst weetal* te ombinden en hem onderfcheidene formen kunnen geeven, van welke de aanmerklijkfte«Mi kleene bal is, die volmaakt naar een bal vair amber gelijkt. Bagncts. Plant uit welke men op MadagasëW den waaren Indigo trekt; de inwooners trek* ken die vervv door eene zeer eenvoudige bewerking ; zij zetten de bladen en de takken wanneer de plant begint te bloeijen in water te trekken, na deeze verrot zijn verkrijgt het water eene lichte paerfche koleur, Zoo dra deeze koleur donker is geworden, haalt men 'er de bladen en de takken uk; men giet in het gekoleurde water eene zekere hoeveelheid olie; men giet wanneer het gezonken is, het water zagtjes af. Het overblijvende in de fchaduw gedroogd zijnde , leverd eene fchoonen Indigo op. De Heer de la Marck heeft mij doen op. perken dat de Ravendfas geen nootmuskaatboom,  aö* HEI S DO O R DE boom, maar een eigen foort, een bagotophijlIum was. Cjuss. Gen. p. 431). De Intchij, is volgens het gevoelen van dien bekwaamen kruidkundigen een Courbaril - hij. menaja. Antafara is ook volgens dien geleerden een foort van tabernasmontana. De Filao is de Cafuarina van Forfter en van Linneus den Zoon. Vua-thirié , eindelijk, is de Pandamus. . In de opnoeming, die ik van de planten en boomen van Madagascar gedaan heb, heb ik noch van de Ananasfen, van de Watermeloenen, van de witte Peper, van de Bananes, van de Indisfche Safraan, van de grooteh. Waterkers, van de Gember , van het Eerenprijs • kruid, van de Vefuaire, van het porfelein, van de Bafdicum, van de Aster, van de Brede, van ten Gentiaanwortel, van den Linzenboom , van den Papijrus der ouden,Sanga-Sanga genaamd;noch van den Nenuphar, enz. enz. gefproken. Wat de onderfcheidene dieren, die op Madagascar gevonden worden, aangaat, Flacourt heeft mij betreklijk dit onderwerp niets gewigtigs te eeggen gelaaten. BË»  O O S T I N D ICÊ N. »8P B E S C II R U V I N G Van eenen Palmboon die eene bijzondere en in de Indien zeer bekende vrucht draagt: hij is onder den naam van Koeos der Maldavifrhe eilanden, békend» De Palmboom, die de vrucht draagt,welke onder den naam van Koeos der Mahlivifche eilanden of Zee Koeos bekend is,verheft zich tot eene hoogte vanveertigof vijftig voeten. Zijnkruin isdooruen of twaalf takken, geflert, die elk twintig voeten lang zijn. Die fchoone boom heeft de gedaante van een waajer; men kan hem onder de leibooxnenrangfehikken; ieder dier g^ote ta^a £ op een fteel van zes voeten lengte , deze ïteei jn den omtrek afgerond. Uit den okfel der bladen fpruit een vlies dat zich in takken verdeeld, welke takken in kleene bloemtjes eindigen. Het hout deezer bloem Ieverd,rijp wordende, een bolronde vrucht vanagt lïen duimen middellijns op. De fchil der vrucht is dik, verachtig, gelijk die der gemeene *bcos, de gedaante dier Koeos is wonderlijk; het binnendfte der noot is van een melkachtig fap vervuld, het welk bitter en onaangenaam van fmaak is; de ftam van dien buitengemeenen boom verfchild in form weinig van den Koeosboom. Hij is harder en dikker. Het Palmeiland T 1 *5  fyQ REIS DOOR DE OOSTINDIËN. is met deze foort van palmboom overdekt, zonder dat hij op de omliggende eilanden of zelfs op eenige andere plaats bekend is: volgens deeze opmerking is het waarfchijnlijk dat de nooten van \ die foort van palmboom, welke bij toeval bij de Maldiven gevonden worden, van het Palmeiland komen,hoewel deze eilanden omtrend drie •honderd mijlen van elkander leggen. Deeze. opmerking is nuttig om, de rigting van den ftroom dier ftreeken te leeren kennen. De Indiaanen fchrijven groote geneeskundige deugden aan deze noot toe, welke bij de kruidkundigenonder den naam van Nux Medicah<±en& ■ is. De Aziatifche geneeskundigen zeggen dat deeze noot een middel tegen den feheurbuik is, en dat zij de venusziekten volmaakt geneest;zij befchouwen ook haare fchil als een magtig tegengif. De Indiaanfche Vorsten doen 'er kopjes van maaken, die altoos min of meer met goudofkostbaare gefteenten verfiert zijn. Deze Kocosfen zijn door sgeheel Azia zoo gezogt dat het vopr den jaare 17^9, de tijd hunner ontdekking, niet ■ zeldzaam was , hen voor tien duizend ljvres van ons geld te zien verkoopen. EINDE.