VERHANDELINGEN UITCEGEEVEN DOOR DE M A A T S C H A P P IJ: TOTNUTVAN'7 ALGEMEEN,   Te AMSTERDAM, lm H« KE IJ ZE II, A. ÏÜKKE S.z. en C. tle VRIES.   tot dit TWEEDE DEEL behooren: ,, De Verhandelingen over den Braaven Man, door de Heeren J. Wigeri cn D. Boing. 9. De Pügten van Handvverksl. en Dienstboden, door den Heer D. Boing. 3. De Verhandeling over de Landeigen goede en kwaade Zeden , door den Heer D. v a w Himioopen. 4, De Brief aan de Schoolhouderen in Nederland, door den Heer D. Boing.   SCHETS VAN DEN BRAAVEN MAN JN 'T GEMEEN BURGERLIJK LEVEN. UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT FANT ALGEMEEN. v . TWEEDE DRUK. TE ANLSTELDAM, | en 1 CORNELIS de VRIES,   ANDWOORD O P D E VRAAG, Wie is de Braaven Man in V gemeen Burgerlijk leven* DOOR JOHAOTES WIGERI, A. L. M. 6f Phil. Dr. Aan wien de GOUDEN EERPENNING is toegeweezen.   AND WOORD OP D E VRAAG: ' Wie is de Braave Man in V gemeen Burgerlijk leven? I. Inleiding, verklaarende den grondjlag der plichten, 1lTe% eene Burger fchuldig is aan den anderen; benevenïde vraag, hier omtrent voorgelleld,en de orde in debeandwording te volgen. §• »* Waarom het noodzaakelijk is. dat de Menfchen bij malkanderen Leeven. SSeTÓv^ n weS te hulp komt , de zoo wel als de andere van die hu P voordeel, gemak, en genoegen heeft Zoude gij niet in eenen droevigen ftaat z jn indien li eens alleen in de waereld «aart? Zoude | het niet onaangenaam vinden, alsW nooic het beeld van een mensen kondt zien, dan  ( 4 ) door uw eigen fchaduw in 't water te bp» fchouwen; als gij aan niemand eens vertellen kondt, wat u fmart of verblijde; als gij alles TÓor u zeken doen moest , geene handreikin > liad-t, en als gij in ziekten noch hulp, noch troost , en tegen het wild gedierte geene befcherming hadt van andere Menfchen ! ó zeSr gij» dat ware allerellendigst! mij dunkt he v/are beter dood te zijn, dan zoo te leeven. Regt zoo, mijne Vrienden ! maar als 'er nu nog eens meer Menfchen waren, en gij met dezelve geenèrleie verbindtenis hadt, ware uw Haar dan wel heterV ö Neen; want hoe zeer gij dan ook gel< genheid magt hebben , om nu en dan eens uws gelijken, dat is een mensch te zien , zoude uw ftaat wel verre van daar door te beter te worden, te onveiliger zijn; immers van Menfchen zonder wetten , zonder opvoeding, zonder eenige onderlinge verbindtenis , zeudt gij dan daarenboven ook nog veel kwaads te vreezen hebben. Gij begrijpt derhalven klaar , dat het, om uwe gedachten eens aan anderen te kunnen uitflor ten , handreiking in uwe behoeften te hebben, veilig te zijn tegen wilde dieren, en tegen het geweld van booze menfchen , voor u nodig is , dat andere menfchen, met u in eene zekere veröcniging of gezelligheid keven; maar dit zelfde begrijpen andere menfchen ook , en daar door is veroorzaakt, dat wij onderling in Huisgezinnen , Hurgerlchap» pen-en Volkeren, ja dat alle befchaarde Volkeren ook, ojs dat zij naar goede orde en tot * de meeste nuttigheid met eikanderen te werk gaan, als tot één lighaam verëcnigd zijn, om;  ( 5 ) fcoo door gezamentlijke krachten en vermogens dé meeste veiligheid , gemak en genoegen voor elk in 't bijzonder te wege te brengen. Waarom wij elkanders geluk zoeken moeten, en de oorfprong der plichten daaruit. Hoe beter het nu alle menfchen in 't gemeen gaat, hoe beter zij dit einde ook voor eikanderen bereiken kuunen; want die ziek, zwak , moedeloos, verdrietig is, kan zoo veel goed aan andereu niet doen, dan wanneer hij beter gefield ware. Gij begrijpt derhalven , dat elk mensen zoo veel in hem is, zorgen moet, dat het anderen welgaa, en dat hij ook met zijne krachten en vermogens de grootfte veiligheid , gemak en genoegens aan anderen moet bezorgen, wil hij die over en weder ook voor zich van hun verwachten : Maar het geen iemand doen moet, noemt men zijnen plicht; dus moeten 'er plichten zijn, welke het cenc Volk aan 'c andere verfchuldigd is; doch voor de nakoming van deeze moeten zij, die hec gantfche Volk verbeelden, dat is de Overheden, in de eerfle plaats zorgen, daar moeten ook olichten zijn, welke bijzondere Burgerfchappen, tot een zelfde volk bshoorende, zo als het AmfterdamschBurgerfchap bij voorbeeld, en hecHaarlemsch, tot eikanderen hebben, en deezen moeten weder in'tgemeen bezorgd worden door de Regeeringen dier Burgerfchappen; daar moeten plichten zijn, die elk bijzonder mensch aan zijne huisgenooten, kinders , medeburgers, landgenooten en vreemden verfchuldigd is te volbrengen , op dat het groote einde van A3  C 6- ) algemeen geluk en veiligheid onder de mentenen , zoo verre mogelijk is, bereikt worde. §. 2. Het oogmerk deezer Verhandeling. Daar is in de Vercenigde Nederlanden eene zeer rnenschheven.de Maatfchappij van menfchen welke zich aan elkanderen verbonden hebben, om, door onderlinge toelage van een ftuivertjen gelds door elk der Leden, en door vereemgd gebruik van hun verftand en kennis, hun best te doen dat de gemeene lieden van hun Vaderland, die niet veel geld en riid hebben, om groote boeken te kezen, zo verftandig en deugdzaam mogten gemaakt worden, ais mogehjk is; zij bevorderen daar door het belang nog van veek andere menfchen; want hoe verftandiger en deugdzaamer de gemeene burgers en ingezetenen zijn , hoe meeT geónHgCn°fgen' voordeel> en veiligheid zij lfJrl TS kunnen ^ebrengen, deeze Maat fchapp-j heeft reeds door het uitgeeven van verfche.de kleine boekjens , welken gij goedkoo? bekomen kunt, den roem wegeedraagen, dï zij zeer wel weet, hoe dat goede oogmerk best bejaagd wordt; het is derhal ven voor u zeer der moeite waardig , om de fchriften van het le I \l eCZei' Cn 3 3fs « 00k ™dc, dat deEl S™ fCdC, ZOeken' U d:iar ™' « fchikipnU het oogmerk, waartoe andere menfchen zich met u in eene famenkeving SeewLhibben'-te beter te beantwooS «Jen, waar door g,j ook te meer dienst we-  C 7 ) der van hun verwachten raoogt. Nu, daar die Maatfchapoij de wet niet Hellen wil aan Regenten, en zij reeds reeds twee Boekjens neetc uitgegeeven over de wijze , waar op ouders zich omtrent hunne kinderen te gedraagen hebben, en dus een zeer voornaam deel voorgcüeld van de huisfelijke plichten ; wenschte nu dit Uezelfchap u ook te hulp te komen in de kennisfe dier gezellige plichten, welke Burgers aan Burgers verfchuldigd zijn, en vroeg om die reden een andwoord op deeze vraage: Wie is de braave Man in 't gemeen Burgerlijk leven ? Om dan dat and woord te leveren, fchreef ik, met het zelfde oogmerk, waarmede het die vraag deedt, het Boekjen, 't welk ik u hier aanbiede; Leest het, om 'er wijzer en beter door ie worden. §. » Wat wij door Burgers en door het burgerlijke leven ver [laan. Als wij hier van Burgers fpreeken, verdaan wij daar door juist geene menfchen, die het groot- klein - of algemeen burgerrecht in eene ftad sekogt hebben , of gebooren, en gebleeven zijn in eene ftad, waarin hunne ouders dit recht hadden, en waar in zij het dus cxk uit kracht hunner geboorte bezitten; neen, wij verdaan hier door een Burger elk, die maar een ingezeten is van een Land, en daar in zijne lasten of fchot en lot betaalt, die mee dat Land, en deszelfs Volk, dus zoo verbonden is, dat hem aan de welvaart van dat A 4  C 8 ) Land vrij wat gelegen ligt, en die de vijanden van dat Land, als zijne vijanden moet befchouwen. Het Burgerlijk leven is dan de omgang, verëeniging en verrichtingen , welke zulke Ingezetenen met eikanderen hebben , hunne wijze van te zamen in hun Land te leeven, en omtrent eikanderen te handelen. Wat een braaf Man hier zeggen wil. s En de vraag is, wie nu als een braaf Man, dat is in 't gemeen als een braaf mensch mee zijne ingezetenen in 't zelfde land te zamen leeft, en omtrent hen handelt? Wel, denkt gij, dit is ligtelijk te beantwoorden; die op een eerlijke wijze zijn brood wint, is daar een braaf Man. Ja dit behoort 'er zeekerlijk toe; indien gij dit antwoordt, zijt gij al zoo onnozel niet , als zommige wijsneuzen wel denken : maar zijn eigen brood op eene eerlijke wijze te winnen , vereischt toch nog wat verklaariug, en dan kan men ook nog vraagen : waar om is dezulke een braaf Man in 't burgerlijke leven, en wordt 'er nog niet wat meer gevorderd in eenen braaven Burger ? Wees zoo goed leest, als gij en tijd en aandacht hebt, dit boekjen nog wat verder, het zal u mogelijk nog wat klaarer begrippengeeven van alles, wat in een bra^f Man in 't burgerlijk leven plaats heeft. Welke lieden , mag ik u dit eens vraagen, noemt men in 't gemeen braaf? wel, zegt gij, een Jongen, die zijne Ouders en Meesters gehoorzaam is, die, als hij in de fchool , of op zijn ambagt is, wel en ijverig leert ea  C 9 ) werkt, en geene guiten (Tukken uitvoert, is een braave Jongen: een Vrouw die zindelijk en niet onmatig vies is, die op haar huishouden goed acht geeft, haare kinderen wel opvoedt, en haaren MIan in alle eerlijke dingen zoekt te behaagen, is eene braave Vrouw; en een Soldaat die net is op klederen en wapenen, zuinig leeft van zijne bezoldinge, niemand overlast • doet of aarjftoot geeft, zijne wachten en exercitiën wel waarneemt, zijne officieren gehoorzaamt, en dapper *oor zijn land vecht, als 't vereischt wordt, is een braaf Soldaat. Wel nu, in dit gevoelen ben ik ook, en zoude men dan niet in 't gemeen kunnen zeggen , dat elk in zijnen ftaat en post een braaf Mensch is, die maar doet het geen daar in zijn plicht is? hier op zegt gij volmondig, ja; ik ook. Zoo zal dan een braaf Mensch in 'e burgerlijk leven iemand zijn , die in zijna t'zamenleeving en handelingen met hun, die zijne mede - Ingezetenen in 't zelfde land zijn, zijnen plicht betracht. Hier iD zult gij 'took met mij eens zijn; en die dat best doet, zegt gij, is de braaffte Man voor zijne Medeburgers , en ik zegge 'er ja toe. §• 4. Wat men door plichten ver ftaat. Maar nu nog tusfehen ons een woordjen van plichten omtrent onze Medeburgers: wat zijn tog plichten? nu, dit kunt gij juist zoo klaar niet zeggen ; ik zal u helpen. Plicht is al dat geen, 't welk iemand doen of laaten moet, A 5  C io ) zoó hij zich niet aan de rechtvaardige beftxaffingen vin zijn geweeten, van God, of Menfchen wil blooiftellen , of anders die hoedanigheid van ons doen of laaten, waar door het de meeste nuttigheid aan ons zei ven, en andere menfchen doen kan ; want van plichten omtrent God fpreeken wij hier zoo zeer nu niet. Waarom wij meer verplichtingen aan Medeburgers dan aan vreemden hebben. Gij weet nu, lieve Leezers! dat God in den beginne twee menfchen gefchapen heeft, Adam en Rva, en dat alle andere Menfchen daar uit zijn voordgefprooten Gij erkent met mij, dat daarom ook alle menfchen eikanderen , ah liefhebbende broeders en zusters, elk naar zijnen ftaat, behandelen moesten. Daar is ook geen mensch, die het gebruik van zijn verftand heeft, of hij kan aan andere menichen nuttig zijn , maar, ei lieve, mijn VriendenI welke nuttigheid kunt gij doen aan menfchen , die in Oostindiën woonen ? gij kunt , ja voor hun iets vervaardigen, 't welk de koopman , of een ander daar heenen tot gebruik van die inwooners zendt: maar hoe weinig is dit, in vergelijking van de diensten, die gij alle dagen , en bijna alle uuren aan uwe landgenooten doen kunt, en de zender van zulke waaren naar zeer vreemde landen heeft 'er doorgaands de eerfte nuttigheid van; en kunt gij ook wel, zoo veel en zoo dikwijls hulp verwagten van iemand, die in Oostindiën is, als van uwe landgenooten, uw ftad-of dorpsgenooten, of als van uwen buurman ? wat vraag! denkt gij —-  C ii ) wie is zot genoeg, om daar ja op te antwoorden! — Nu, neem het mij niet kwaalijk, ik nebbe 'er nog iets anders mede voor, namelijk dit, dat het dan ook uw plicht is deeze menfchen meer voorteftaan dan vreemde volkeren, en dat uit deeze gelegenheid, van elkander meer en fchielijker hulp toetebrengen , de plichten van cenen burger omtrent het land zijner inwooning voordvloejen , tot welke hij daar en boven verbonden wordt, door dien hij in een land woonende , met dat inwoonen zelve te kennen geeft, dat hij het geluk van dat land zal voordaan. Gij begrijpt , dat ik zeggen wil, het geluk van de inwooners van dat land; want het land wordt niet gelukkig. Woont gij nu onder een volk, waar onder gij gebooren en opgevoed zijt, dan hebt gij reeds van uwe kindsheid af, talloos veele dienden en weldaaden van dat volk genooten, en oneindig veel meer, dan gij zelfs weet; gij zijt dan ook aan de gewoonten en zeden van dat volk zoo zeer gewend, en hebt zoo veele vrienden , en misfchien bloedverwanten, onder dat volk, dat het u onder een ander volk geheel niet wel bevallen zoude , en daar komt het ook van daan, dat men het nergens zoo goed vindt als in zijn eigen land. Gij begrijpt egter wel, dat het zot zoude zijn, vreemde volkeren en landen te verachten , even als of het nergens goed konde zijn , dan in uw vaderland ; gij hebt vaele dienden van andere daaten en uitlandfche landen, die ons de voordbrengfels van hunne kunst en arbeid tegen de onze mededeelen, en daarom  ( 12 ) moet gij weldoen aan allen, maar meest aan uwe medeburgers. §■ S- Wie onze Medeburgers al zijn. Wij moeten ons bürgcrfcbap niet te naauw bepaalen ; want, hoe zeer wij meest kunnen weldoen aan den genen , die naast bij ons woonen, als onze buuren , en mede ingezetenen van dezelfde ftad en dorp, begrijpt gij egter wel , dat de bloei en welftand van de eene plaats mede afhangt van de welvaart van de andere. Als gij dorpelingen, uwe waaren in de ftad ten verkoop brengt, moet het die ftad welgaan, als gij 'er een goeden prijs voor onvangen wilt, en uit de ftad weer het nodige naar huis brengen; dan moet men in die ftad daar ook overvloed genoeg van hebben, en in dezelve moeten werklieden zijn , die gereed maaken het gene gij nodig hebt. En wilt gij, ftedelingen,de voordbrengfels van des landmans werk genieten , dan moeten 'er zulke landlieden zijn , en zij welvaart genoeg hebben , om voor u werkzsam te zijn , en dan kunt gij ook weder uwe voordbrengfels aan hun flijten; dus hangen ïn dit, en in duizend andere dingen, fteden en dorpen van elkander, en de eene ftad van de andere af; dus zijn , mijne lieve Landgenooten 1 alle, die met u in het zelfde land woonen , U'.ve medeburgers, en daar de welvaart van de eene Provincie en Gewest afhangt van de welvaart van de andereJ zijn alle inwooners van de vereenigde Nederlanden, en van de daar me-  C 13 ) de verbondene landen , uwe medeburgers, fchoon zij, die naast onder uw bereik zijn , en dooreaandsch u omringen, de eerde voorwerpen uwer burgerlijke verplichtingen zijn. §■ «• Verdeeling van dit Stukjen. Hoe nu de menfchen beter met elkander leeven, zoo veel meer dienst hebben zij van elkander , en zoo veel te gewilliger zullen zij zijn, om onderlinge huip re bewijzen; dus zal daardoor het oogmerk, waarom zij in volkeren en burgerlchnppen vereenigd zijn , best bereikt worden. Maar hoe leeven wij nu best met eikanderen ? Deeze vraag kan men kort beantwoorden, als wij namelijk omtrent onze medeburgers zoo doen, als wij rcdtnlijker wijze wenfehen dat zij omtrent ons zullen doen. Maar denkt nu eens, waar omtrent gij wenfehen zoudt, dat uwe Medeburgers jegens u wel dee- den?: wel nu gij kunt dit alles zoo niet opnoemen. Maar wat dunkt u , als zij eens uw genoegen, goeden naam, en voordeel in alles behartigden en voorftonden, in zoo verre dit met het"genoegen, den goeden naam. en het voordeel van alle uwe goede medeburgers beftaan kan, zoude het dan niet wel zijn? gij zoudt hier op zekerlijk ja antwoorden, indien gij mij wel verfïondt, ma3r nu zullen u misfchien twee zwaarigheden in den zin komen ; want mogelijk denkt gij, zij moesten, als ik in ongelukken kwam, mij ook willen bijltaan, vreedzaam met mij leeven, ook voor mij wil"  C 14 ) Jen werken , als ik voor hun werk, en diergelijke dingen meer: rechr zoo, mijne Vrienden! maar dat alles, en nog veel meer, is begreepen onder het behartigen en voorftaan van uw genoegen, goeden naam, en voordeel; en nu gij dit begrijpt, zullen wij het in dit opzicht wel eens zijn. Maar gij denkt misfchien nog , waarom moeten die dingen door mij behartigd en voorgedaan worden, in zoo verre dit met htt genoegen , den goeden naam en voordeel van alle mijne goede Medeburgers overeen komt? doch gij zult dit rasch begrijpen, als gij bedenkt, dat andere menfchen zoo wel, als gij gelukkig wenschtcn te zijn, en dat men uwe goede medeburgers onrecht doen zoude, als men u iets toevoegde , 't welk hun toekwam ; of u eenig aanzien gaf, 't welk op hunne fchade en gevaar zoude kunnen uitloopen; als men u, bij voorbeeld, eens de eere deede van u liurgemeeiter van Amfterdam te maaken, zoudt gij denken daar bekwaam toe te zijn ? En zoude die ftad door onbekwaame Regenten niet veel nadeel lijden? en als men u de Lands fchatkist eens tot een gefchenk gaf, zouden dan uwe medeburgers wel uit dezelve beveiligd kunnen woreien , en de ambtenaaren hunne betaaling krijgen? immers neen! en zoude het ook wel rechc zijn , als men, om eene misdaad van u te bedekken , cenen ocfchuldigen daar van de fchuld gaf ? gij begrijpt , zoo wel als ik , dat dit niet zijn moet; en derhalven zult gij nu niet meer tegen de bepaaling hebben ,' welke ik gemaakt" heb , van het gene gij van uwe medeburgers zoudt  ( 15 ) mogen verwachten; en van 't gene gij derhalven ook op uw beurt aan hun verplicht zijt. Ik zal dan de gezellige plichten , welke burgers aan burgersj verfchuldigd zijn, tot deeze drie foorten brergen, en u voordellen, wat wij aan het genoegen, den goeden naam , en tot voordeel onzer medeburgers behooren te bewijzen, indien wij anders braave bui gei s zijn willen. Eer ik nu de volgende hoofdllukken aanvange, wil ik den Leezer zeggen, dat hij telkens als hij bij zulk een teeken , als hicrtusfchen haakskens [ § J ftaat, gekomen is , en vermoeid is van Kezen, het beek wat kan ncderleggen, zonder dat de zin kwalijk zal afgebrooken zijn. I I. Over de gezellige plichten, welken burgers aan burgers verfchuldigd zijn, ter bevordering van derzelver genoegen. § Eendracht. Hoe gij, mijn waarde Leezers! meer bedenkt, dat gij ongelukkig zijn zoudt, als gij geenerleije gemeenfehap of omgang met andere menfchen hadt, en dat uwe veiligheid grootendeels afhangt van eene onderlinge vereeniging tor een volk, hoe het u gemakkelijker vallen zal uwe plichten jegens uwe medeburgers te ver\uilen, vooral  ( 16 ) daar deeze plichten de band der maatfchappij en de oorfprong van onze veiligheid zijn. Bedenkt hier bij wel, dat zij dezelfde ingefchapen neigingen hebben, als gij, en dat zij zoowel met u m vereeniging tot ee,i volk leeven , om düar door gelukkiger te zijn, dan als ze elk op zich zeiven leeven moesten, zoo wel als gij uiüt hun daar toe in zulk eene vereeniging leeft. Hoe meer wij dan elkanders genoegens bevorderen, hoe beter wij aan 't oogmerk onzer te famenleeving beantwoorden , en hoe gemakkelijker het ons valt, met eikanderen te doen te hebben. Het eerfte, 't welk hier dan in aanmerking komt, is dan wij in eendracht met eikanderen moeten te famenleeveu met alle menfchen, die niet ten kwaaden tegen ons zouden willen famenfpannen, en dat niet flegts met eene uiterlijke vertoöninge, maar van harten. Wat anders dan eendracht heeft dit land vrij gemaakt van de onderdrukkingen, welke ons de Spanjaarden aan deeden? Roomfchen en Onröomfchen ftemden met eikanderen overeen, om deczen dwingeland tegen te gaan , en het gemeene heil en bloei van 't land te bevorderen; hierdoor zijn wij tot een vrij en groot volk geworden ; en gij weet wel, dat het wapen van dit Gemeènebest een Leeuw is, die zevenvastgebonden pijlen in den eenen poot houdt, en een zwaard in den anderen, en dat daar omheen, op de Guldens en Drieguldens, en andere munt, in 't Latijn Haar Eendracht maakt Macht; dat wil dan zeggen, dat zoo lang dezeven Provinciën, en bijzondere leden rierzelve, henevens de inwooners, eendrachtig zijn, zij zich met hunne macht  C 17 ) die door het zwaard verbeeld wordt , beveiligen kunnen. Ook weet gij nog wel, wat nadeelen onze medeburgers elkanderen in deeze laatftc twee jaaren , hebben toegebragt, en hoe ongelukkig is dit! De lieden, die uit ons land gegaan zijn, kunnen ons geen hulp meer toebrengen, en de goederen, die bedorven zijn, kunnen niemand meer van dienst weezen , dus is daar door onze ftaat zeer verzwakt. Maar misfchien zegt gij, ik kan toch niet helpen, dat ik anders denke, dan andere lieden , en zij kunnen niet helpen, dat zij anders denken, dan ik: hoe kunnen wij dan eendrachtig zijn? maar mijne vrienden! begrijpt gij nier,dat 'er toch meer dingen zijn , waarin gij gelijk denkt, dan waar in gij verfchilt met uwe medeburgers? En dat ons verfchil in manier van denken, daarom geen haat en nijd behoeft te veroorzaaken ? alle menfchen verfchillen wel in 't een of ander van eikanderen , maar behoeven ze daarom elkanderen te haaten , en te mishandelen? Dit zult gij immers niet willen zeggen : ja maar, zegt gij, dat zijn geene Sta3ts zaaken! maar wat hebt gij, mijne lieve vrienden! u met het Staatsrecht te bemoeijen? houdt u maar buiten degefchillen van de Grooten; en benaar jligt u, om fiil te zijn en uwe eigen dingen te doen , gij kunt ook wel eens , als de omftandigheden zulks vereifchen , uwe gevoelens met zedigheid en vriendelijkheid zeggen , maar behoeft daarom het harnas voor dezelve niet aan te trekken, eer u zulks worde opgelegd van de hooge Overheid; veel min behoeft gij daarom oproerige beweegingen en plunderingen te begunftigen of te bedrijven. Vreemde volkeren zijn elkanderen dikwijls B  ( 18 > •vijandig en voeren bloedige oorlogen tegea elkander : maar mei fchen , die het zelfde Jand, en dezelfde hooge Overheid hebben, moeren maar één hart en ziele zijn. En deeze eendracht moet niet verbrooken worden , om dat de eene mensch boven den anderen verheven is; want gelijk in 't menfehe-fijk hghaam geen tweedracht is, om dar het eene hd aanzienlijker is , dan het andere, maar het hooft de voeten van noden heeft, zoo wel als de voeten het hoofd nodig hebben ; zoo moet 'er ook, omdat de eene burger aanzienlijker is, dan de andere, geen tweedracht in de famenleving ontftaan , en zoo hebben ook de aanzienlijken en de onaanzienlijken eikanderen van noden. Menigmaal wordt ons de eendracht in de H Schrift aanbevolen, als Eph. 14: 3, Phü. 2: 2, 1 Pet. 3:8; en God gebiedt daar over zijnen zegen, Pf. 118: 3. de Eendracht is ons zoo noudzaakehjk, dat de fcheimen haar zelfs tot hunne boosheid notiig hebben; en als wij ons met eikanderen vercenigen, kunnen wij meer doen , dan een mersch alleen; en het is zoo wel aangenaam voor ons , als voor andere menfchen, dat wij niet hun de deugd aankweeken en beoefenen. Tweedracht baart krakeelen , procesfen, moorden, dieverijen, oor'ogen ; zij verftoort in de ziel alle rust, en ontlteekt een vuur vae fmart.  §. 2. Vreedzaamheid* Maar, mijne waarde Landgenooten! gij begrijpt ligtelijk dat gij niet lang in eendracht met uwe medeburgers leeven zult, ten zij gij van een vreedzaamen aart zijt, of ten minften alles, wat tot vrede dienen kan , voorftaat en behartigt ; gij behoeft daartoe alle menfchen niet voor goed te keuren, noch als uwe dagelijkfche vrienden te behandelen. Maar, zult gij vraagen , wat moet ik dan doen ? gij moet hier toe niemand, uit inwendigen haat of toorn, ftuursch, forsch, verfmaadend , wreed, of ftraf bejegenen, het geen een ander zegt en doet, met toegeeflijkheidbefchouwen, en het niet ten ergften duiden; gij moet begrijpen , dat 'er maar weinige beledigingen zijn , die de dienften, welke gij van uwe medeburgers hebt, overtreffen: gij moet hunnen goeden naam door geenen vuilen laster trachten te bekladden , ( zie Hoofd. 3. §. 3.) noch hen in winst goed of bloed benadeelen; de verbintenisfen , die gij gemaakt hebt, na komen , en uwe beloften houden, de grootschheid in 't fpreeken en de hevige drift, om uw uiterst recht te zoeken , afftaan, nooit bedilzuchtig handelen s en in 't berispen of tegenfpreeken zagtmoedigheid paaren bij ernst, als deeze Iaatfte nodig is. — Gij moet, om vreedzaam te zijn, de onfchadelijke zwakheden van uwe medemenfchen, hunne gemelijkheid en onftuimige vlaagen ten besten duiden, nooit met de ongeval» ku van anderen den fpot drijven, in oneenigr fi 2  C 50 ) heden niet weigeren de middelen ter verzoening in te flaan , en daar toe niet te fterk op uwe eigen gevoelens of op uw uiterst belang gefield zijn, veel min van tijd tot tijd de geleden ordelijken ophaalen , maar liever wat toegeeven , u niet door hoogmoed laaten weêrhouden om de minde te zijn , of eerst aanzoek tot vriendfchap te doen, denverkeerden zagtmoedig, maar tevens erndig beantwoorden. — Wij moeten ons daar toe in middelmaatige dingen naar den tijd en omdandigheden fchikken, en van geenen wederllreevenden inborst zijn , waar door men altijd de gevoelens van anderen zoekt te dwarsboomen. Dan veele van deeze dingen zullen wij nog nader behandelen. Maar een regt vreedzaam mensen zoekt ook de gefchillen , welke zijne medeburgers onderling hebben, in der minne bij te leggen, als hij eenige bijzondere betrekkingen op hen heeft, gebruikende daar toe de gefchiktde vermaaningen , raadgeevingen, bemiddelingen , en dus is hij verre van een twistdooker te zijn. Voorbeeld van 't nadeelig twistjlooken. Van K a r f t den Stouten , wordt verhaald , dat zijn Vader door kwaadaartige oorblaazers tegen hem opgemaakt, hem zien noch hooren wilde, en den Adel verboodt met hem te verkeeren , ja hem beroofde van alle zijne goederen, edoch dat eindelijk de twist werdt bijgelegd door Karel van Bourgondien, waar op hem de toegang tot zijnen Vader weder toegedaan werdt, hij zich v-oor den zei ven ter aarde wierp, en van zijnen Vader opge-  C 21 ) heven en omhelsd werdt_, onder het Horten veeier craanen van medelijden. Redenen tot Vreedzaamheid. De vijandfchappen hebben alle die kwaade gevolgen, welke de tweedracht voordbrengt: maar de vreedzaamheid maakr ons en anderen het leven genoeglijk, en hulpvaardig jegens eikanderen, en verbindt de maatfchappij, zonder welke wij gezien hebben, dat de menfchen zoo ongelukkig zijn zouden , en zij wordt ons in de H. Schrift zeer fterk aaneepreezen, Pf, 34: 13 > 14> 'J- Mac- 5: 9» Rom. 12: 16, 17. Jac. 4: 1, 2. Om deeze vreedzaamheid te bezitten, moet gij u vooral toeleggen om wel te vreden te zijn over u zeiven; want anders zoekt men zijn ongenoegen over zich zei ven op andere menfchen te wreeken, en is men korfelig en verdrietig, en daardoor ligt geraakt. Geen Religiehaat. Ook moeten verfchillende gevoelens over den Godsdienst de eendracht en vreedzaamheid tusfchen ons, als burgers, niet verftooren. Religiehaat deedt in 'tjaar 1747. veele huizen van roomschgezinden plunderen uit argwaan, dat zij zich over het inneemen van Bergen op den Zoom verheugden , en zoo verzwakte men Immers onzen Staat nog meer, B3  C 22 ) §• 3 Toegeevenheid. Gij hebt uit het eerfte Hoofdftuk wel be* greepen, waarde Leezers.' dat het ongelukkig joude ZIJn alleen op deeze waereld temSeten ™ili' Z°Udt daa.r,om geen lusc hebbcn tot zulk eene eenzaamheid: al is het ook, dat het eenige ongemakken heeft , en men iets van J.jne natuurde vrijheid moet afftaan, als meS tot een volk met andere menfchen vereenizd Js, men moet zich dit derhalven getroosten Tziin hA>r00terr Tëdük is a,leen °P ™£ vein "h menfchen zljn toch niet van het /elfde humeur, noch hebben eene gelijkeodvceding, of evenveel verftand, ijver' kracht van geesr kunde, e„ vriende! jkhéid; gi wee wel, dat als alle menfchen gelijk waren , ZU allen eenen weg zouden loopen* en dan was het,mmers nog erger. Daar zal u dus wel dar* hnT6 medebUrgerS tcgendaan: maar denkt, dat hun ook wel iets in u tegenftaat, dat aii mogehjk in hunnen ftaat zijnde, roe erge? daC,?d,00k onze gebrelfen v8er. draagt, dat wij dikwijls iet tegen de menfchen nn,bhP ' °midat ZIJ bt"ter ziJ'n> da" "ij; en ons best zoeken, en dat wij uit dien hoofde, «>is ons iets in onze medeburgers tegenftaat 'oegeevenheid gebruiken moeten, niet om god-' n° rfV" hun S°ed te kem-en, of met onverfcbilkge oogen aan te zien , of tegen ons geweeten te handelen, en flecht's te bedoelen pnncT V" 1f gUDSt Van anderen «aan; want de gunst der braaven is maar alleen den mensch.  ( 23 ) ter eere: maar deeze toegevenheid is alleet overzefteld tegen het geene men eigenzin lgheid'en ftijfhoofdigheid noemt, tegen eenen korfeligen en kwalijkneemenden aart. Deeze toegevenheid maakt ons verdraagzaam en infcbikkelijk «oor de gebreken, zwakheden , gewoonten en begrippen van andere menfchen, zonder nogthans het kwaadegoed te keuren of te begunfbgen , en zit wordt ons aangepreezen i Cor. 13: 7. en Gal. 6: 1, 2. Zü bevordert ongemeen het genoegen en gemak der famenleeving, wijl de tegen overgeftelde ondeugden zeer ongemakkelijk voor ons zeiven, en verdrietig voor anderen zijn. Deeze toegeevenheid leert ons onk alle wraakzucht af te leggen, als wij verongelijkt zijn, alzoo zulks doorgaandsch meer uit onkunde en onvoorzichtigheid, dan uit kwaaoaartigheid voorkomt en de verongelijker zich zeiven reeds onteert: wilden wij alle verongelijkingen betaald zetten, wij zouden ons ui eene geduuri 'e onrust vinden en daar door meer op nieuw de wraakzucht van anderen verwekken, 't welk ons nieuwe beleedigiugen zoude op den hals haaien. Schadelijk voorbeeld van het tegendeel. Dit ondervondt devriefche edelman Galama. Graaf Floris de II. hadt hem namelijk drie Jagthonden doen ontneemen: galama ontmoetede den Graaf op de jagt, fprak hemonbezuisd aan over dat ongelijk , en toen hij des wegen berispt werdt, wondde hii ijlings den Graaf in den arm, wiens knecri- ' J & B 4  C 84 3 ten op hem aanvielen en hem van het leven beroofden. Ik wil wel niet zeggen, dac de Edelman zijn recht niet hadt mogen vonrftaan; maar hij hadr dit met meer icfchikkelijkheid en bedaardheid moeten doen. Infchikkeljjkheid leert ons dus ook fcheldwoorden tegen onze medeburgers te vermijden, die hun de famenleeving met ons bitter rruaken, en ons zeiven verraaden , als onbefchofte, kwaalijk opgevoede, of doldriftige lieden; waar van ik nog iet nader in het volgend Hoofdüuk zeggen moet. § 4- Deelneeming in elkanders welfland. Zijn wij tot een Volk met eikanderen vereenigd, om daardoor meer veiligheid, gemak en geluk te genieten, hier op heeft dan de eene burger naar zijnen ftand zoo veel aanfpraak als de andere, en daarom moeten wij hartelijk deel necmen in elkanders welftand en tezenfpoed. ° Gij hebt zeekerlijk achting voor de H Schrift; daar Ieezen wij, Rom. 12: iy. Verblijd timet den blijden en weent met den weenenden fiet geefc or s een innerlijk genoegen, als andere mentenen zoo omtrent ons doen, het is waarlijk of ons genoegen daar door grooter wordt, en of het onze ftnarre verligt; het is ons aangenaam, als andere menfchen zich onze zaaken aantrekken, als zij ons in onze elJenden bezoeken, vertroosten, bijftaan, als zij in onze onfchuldige tegenheden onze voor-  C 25 ) fpraak en tot hulp zijn, en met de daad alles in 't werk ftellen, wat hun mogelijk is, om dezelve te verligten; zulks is ook aangenaam aan onze medeburgers, en daarom moeten wij het in 't werk' ftellen , dan beantwoorden wij aan 't oogmerk onzer famenleeving. Voorbeeld hier van. Sterker voorbeeld van deelneeming eens burgers in de rampen van zijnen medeburger kenne ik in de gefchiedenisfen van ons vaderland niet, dan dat van Philips Sidnei, een zeer aanzienlijk jongman, officier in den flag bij Warnsfeld. Deeze door de Spanjaards doodelijk gewond , lag zieltoogende en fmachtende van dorst op het flagveld; men bragt hem een fles met water, hij wees die van de hand, en wilde ze aangeboden hebben aan eenen armen foldaat, in den zelfden toeHand bij hem liggende, zeggende, geef dien Man te drinken, hij is meer te heklaagen dan ik. Plichten deezer deelneeming. Uitdien hoofde, dit is van zelve klaar, moeten wij boven alle dingen trachten onzer Medeburgeren leven, gezondheid, beftaan en vrolijkheid te bevorderen, zoo veel in ons is, en alle gedienftigheid aan hun bewijzen, die soed is. Wij kunnen tot dit alles een zeer gefchikt middel in 't werk ftellen, hoewel in zommige gevallen meer vereischt wordt; maar het middel, 't welk ik bedoelde, is, dat wij, als B J  ( 20 ) 't in ons vermogen is , andere menfchen nuttigen , en hun voordeeligfn arbeid verfchaff n. Veele werkbaazen en 'fakrikeurs doen hier cenen onbegrijpelijken dienst aan den burgerHaat; en zoo gij, mijn Waarde Lcezers.' onder zulk eenen uwen kost wint, hebt gij veel reden om hoogachting voor hem te hebben. Dan hier uit volgen ook zeer veele ardere verplichtingen voor eiken burger van wat ftand ook, als bij voorbeeld, het geeven van aalmoesfen aan de waare armen, als men wat beeft, en onze huishouding het toelaat. Die armen zijn toch ook in den burgerftaat, om dezelven, daar wij kunnen, te helpen, en van dezelven hu'pe te ontvangen; zij hebben met ons dezelfde behoeftens, en zijn van één bloed met ons . en daarom moet men ze gaarne en met vriendelijkheid geeven, vooral aan zieken en ouden, en hier in moeten wij zoo verre gaan , dat wij, 't geene wij volftrekt nodig hebben, liever zouden willen afftaan, dan een mensch door gebrek te zien omkomen. In plaatfen, waar in de armen door hunner handen werk kunnen onderhouden worden, mag men het echter eerder voor een misdaad dan plicht houden , dat men de gemeene bedelaars door het geeven van kleine giften in een lui leven doet voordgaan. Uitmuntend voorbeeld deezer deelneeming. Wij moeten verdrukte ellendigen met alle mogelijke middelen, zorg en raad te hulp komen, en nooit deelneemen, om zulke ellendigen mede voor een wrijfpaal te houden. Ik  C 27 ) moet u hier iets verhaalen van een beste burgeres, fchoon zij niet meer dan eene dienstmaagd was, die voor andere dienstboden tot een goed voorbeeld moet dienen; en daarom ook in de hiflorie van ons Vaderland met naam en toenaam ftaat aangeteekend. Zij was Elsje van Hodwf.n[Ng. Haar Heer was onwettig tot eene eeuwige gevangenis op Locveftein , veroordeeld; werdt daar in een kist geflooten door zijne Huisvrouw, (§. Q.) om hem, als of 'er boeken in waren, zoo weg te voeren en op vrije voeten te ftellen, die kist werdt geftelei onder de zorg van de gemelde dienstmaagd; zij, om den ongelukkigen te redden, gebruikte alle de fnedigheid van haaren geest (waar mede zij rijkelijk begaafd was) om te zorgen, dat niemand argwaan opvatte, als of 'er een mensen in de kist zat, en tevens dat men de kist niet omkeerde of ruuw met dezelve te werk ging; of op dezelve ging zitten of trommelen, (gelijk een Officier in 't overvaaren begon te doen;) of dat niemand den togt door het fleutelgat, ter ademhaling , belette; of dat men te zwakke plank nam, om *er de kist over te fchuiven van 't fchip aan den wal, 't welk zij alles voortreffelijk uitvoerde, meest onder voorgeeven, dat 'er brekende waar in de kist was; en zij is daar na zoo gezegend, dat zij met eenen even getrouwen knecht van haaren > Heer ge- » huuwd zijnde, naderhand eene zeer fatzoenlijke jufvrouw werdt, nu zoude men haar, naar haar rang, Mevrouw genoemd hebben.  ( 28 ) Hoe verre deeze deelneeming gaan mtet. Zelfs kunnen 'er gevallen zijn , waar in een goed burger verplicht is, zijn leven voor zijne medeburgers in gevaar te Rellen , bij voorbeeld, als onze medeburgers onvermijdelijk dood zijn, ten zij wij ons in een kleiner doodsgevaar begeeven, dan waar in zij zijn; gelijk een man die zich in 't water begeeft, om een kind daar uit te redden; iemand, die, daar toe geroepen zijnde, naar een perfoon gaat, die met eene befmettelijke ziekte bezocht is, en welke zijne hulp ten hoogden nodig heeft; en vooral moet een of weinige menfchen het leven waagen ter behoudenis van veele anderen, of, als zulks zijne omdandigheid of beroep in de waereid medebrengen, voor de behoudenis van den geheelen daat: want hoe zullen wij anders met verëenigde krachten voor onze onderlinge veiligheid zorgen, zoo niet elk burger. als de omdandigheden hem daar toe roepen, zich rot dat einde aan gevaaren wil b'ootdellen; en juist daarom zijn wij onder befcherminge der maatfehappij, op dat wij met alle mogelijke middelen ook haar en alle haare leden belchermeu zouden. Edel voorbeeld hier van. Hier aan beantwoordde Jan van Schaffelaaï' en agt of negentien Soldaten, met welken hij bij het inneemen van Barneveld ,zich in de kerk en tooien geworpen en verderkt hadt, op eer,e voortreffelijke wijze. Zij hier in famen door de Amersfooiders in den Hoek-  C 29 ) fchen en Kabbeljauwfchen tweefpalt , belegerd, in het uiterfte gebragt zijnde, wilden hunne vijanden hun geen genadebewijzen, ten zij de Soldaten Jan van Schaffelaar uit de kloks - gaaten wierpen; dan dezen wilden hun leven tot zulk een fchandelijken prijs niet koopen. Maar Schajfelaar den onverzoenlijken haat zijner vijanden kennende , klom op den toren , en zeide: Mannen ik moet eens fierven , ik wil u in geen last Irengen; toen zette hij de handen in de zijde, fprong naar beneden , viel niet dood, maar zijne vijanden vermoordden hem. Zoo zorgt hier de eene Burger den anderen te ipaaren, ten koste van den dood zeiven; en dat was immers braaf! gij voelt dit zelfs wel, mijne Leezers! Wij moeten dus in 't algemeen alles zoeken voortekomen , en af te wenden , wat het leven van iemand onzer medeburgers in gevaar kan brengen , wijl niets zijn genoegeu meer hinderen kan. Daar onder behoort, iemand te tergen, te kwetfen of te verminken, of ook zich zeiven of anderen tegen hem optehitfen. ( Zie hier tegen een voorbeeld Cap. i. §. i. ) §• J. Tegen Pleitziekte. Een vreedzaam mensch kan geen liefhebber van pleitzaaken tegen zijne medeburgers zijn. JMen moet echter zijne eere verdedigen, wanneer men anders nutteloos voer onze medemenfehen worden zoude; want een eerloos  ( 30 ) mensch kan men noch eenig ambt, noch goede* ren, noch werk toe vertrouwen. Ook mag men zijne bezittingen tegen onrechtvaerdige men4 fchen in "t gerecht verdedigen. Evenwel beweere ik, dat men alle pleitzaaken moet vermijden , zoo lang men kan, al moest men daar ook iets bij lijden; want hoe verdrietig is de langduurigheid en vitterijen; hoe groot het gevaar , en de kostbaarheid; hoe lastig de zielskwellingen en vijandfchappen der rechtgedin. gen, en al het geene hier tegen niet kan opweegen , moet nooit een onderwerp of reden van pleitgedingen zijn; dus moet men nooit om een beuzeling pleiten, en ook niet zonder goed vooruitzicht, of ook niet, als dezaaken anders kunnen vereffend worden; allegefchillen , en daar onder de pleitzaaken, maaken eene verdeeldheid tusfchen de menfchen ; en hoe beter wij met eikanderen vereenigd zijn , hoe meer dienst wij eikanderen kunnen en willen doen, en hoe aaugenaamer ons en anderen de famenleeving is. Tegen liet overdraagen eens anders woorden. Het overdraagen van eens anders woorden aan eenen derden , dien dezelve kunnen aangaan , is dik wils zeer nadeelig en ffrijdig tegen het genoegen van onze medeburgers; daarom moeten wij het vermijden , ten zij men ziet dat iemand , waar op wij eenige betrekking hebben > wordt ten toon gefield, en hij zulks door verbetering van zijn gedrag kan wegncemen; of ook , ten zij wij door het bekend maaken van eenig nadeelig ontwerp, 'c welk  C 3i ) te onrecht gefmeed is, het zelve kunnen voorkomen. Het is zeker, dat aanbrengers, buiten deeze gevallen, doorgaands kwaadaartige menfchen zijn, die gaarne anderen benadeelen , of ons leed eens willen doen hoorén, of vleijers, wtlke zich op die wijze bij ons willen doen voorkomen, een groot deel neemende in onze belangen; zij verwekken niets dan haat tegen den geenen, wiens woorden zij overdraagen; en dit is zoo wel onaangenaam voorden haater, als den gehaatten. §. ff. Oprechtheid. Daar kan, dit begrijpt gij ligtelijk waarde Leezers! naauwlijks iecs weezen, 't welk noodzaakelijker is , om met eikanderen in eene Maatfchappij te leeven, dan dat de eene burger op den ander ftaat kan maaken ; want wat hebben wij anders aan elkanders woorden , beloften, verkeering en bijwooning: daarom moet een goed burger de waarheid lief hebben, en dezelve in en buiten rechtszaaken fpreeken; zoo wij op elkanders woorden niet af kunnen, is het te vergeefsch, dat Wij ze hooren; en hoe zoude 'er eendracht kunnen gevonden worden , als wij eikanderen bedriegen. Ik vertrouw van u, mijne Leezers 1 dat gij de regel weet, dat men alle waarheid niet behoeft te zeggen; als men 'er niet toegeroepen wordt, of anderen aan eene waarheid niet gelegen ligt. Als het vernaaien van eene waarheid meer fchadelijk zijn zonde voor den bur-  C 32 ) gerftaat dan voórdeelig, moeten wij van dezelve zwijgen. Tegen Vleierij. Daar wordt dan allezins oprechtheid van burgers jegens eikanderen gevorderd : Vleijers zijn zeer fchadelijke burgers; want men Kan in t geheel niet op hen afgaan. Alles wat zij doen en fpreeken , is flechts, om zich te lchikken naar den aart en genegenheden des genen, dien zij zoeken te behaa'gen, zij maaken hem wijs, dat hij is, het geen hij niet is; zij noemen zijne zonden, deugden, en maaken dus, dat hij zich bevoegd, ja verplicht acht, om op die flegte wijze nog verder voord te gaan; en daardoor wordt hij dikwijls voor zijne medeburgers en den ftaat zeer fchadelijk. ün dewijl men zeer veele vleijers vindc, is het voor eiken burger noodzaakelijk , tegen hen op zijne hoede te zijn, en zijne eigen daaden naar Gods wetten te beoordeelen. Oprechtheid doet ons alle bedriegerijen, vermommingen, en veinzerijen haaten, en laat ons niet toe, dat wij ons als bijzondere vrienden van zulken onzer medeburgers gelaaten, met welken wij wel in eendracht leeven kunnen, maar juist niet als met onze bijzondere Vrienden in onze harten overeenkomen ; zij laat ook generleije flinkfche ilreeken toe. Woordliouden. Ook moet men zijn woord en beloften houden ; want hierop fteuotue gebeele vereeniging, die  C 33 ) die wij met malkanderen hebben; wij moeten de vervulling der gedaane beloften van eikanderen kunnen verwagten , of hebben geene reden, om op onderlinge hulp te hoopen; maar veel eer, om geduurig in vreeze te leeven, wijl wij dan nergens (laat op maaken kunnen; hec fpreekt hier^ook van zelve, dat ik niet wil zeggen, dat iemand, die in eenen kwaaden luim of uit losheid eene belofte gedaan heeft, wei. ke hij niet kan uitvoeren, zonder eene onrechtvaerdigbeid te pleegen , tot het volbrengen van dezelve bevoegd is. Voorbeelden hier ra»» Wegens deeze deugd van woordhouder waren vooral onze VoorouJers beroemd ; men vindt 'er een allerdoorluchtigst voorbeeld van in Al bert Beiling, Slotvoogd van Schoonhoven , die , toen de ftad en het kafteel iit handen van Vrouw j acoba van Beijekew viel, door haar uitgefloten werdt buiten di voorwaarde, aan de bezetting toegedaan, dac men aan allen het leven en de vrijheid laatea zoude. Albert Beiling verzogt toen cenigen tiid vrij te mogen reizen, tot bezorging zijner zaaken voor zijnen dood, en beloofde , dat hij na verloop van den zelven zoude weder komen , hieldt zijn woord, en werdt leevend in de Aarde bedolven. Op gelijke wijze handelde de Nederlandfche Predikant Hambroek, toen hij van de Chineezen gevangen zijnde, gezonden werdt naat het Fort Zeeland , om het tot overgiave te ieweegen, op belofte dat hij daar ma zoutte C  C 34 ) weder komen onder zijner Vijanden ma»t< onder welke ook z-jne Vrouw en twee Kinderen gevangen waren; hij riedt de bezetting de overgave af, en zij, benevens twee Doch* ters, die hij nog in 't Fort hadt, verzochten Item, toch niet terug te keeren; hij ging echter Heen, en werdt van de Chineezen gedood. §• 7- Betaamelijke verkeering met onze Medeburg;rs< Burgers, die nabij onder elkanders bereik woonen, behporen ook eenige onderlinge verkering te houden , bij bekwaame gelegenheden , tot elkanders en anderen nuttigheid; want oit verbindt de Burgerlijke fnamenleeving «erker; echter moeten de bezoeken niet te dikwijls ol kostbaar zijn ; met allerlije Menfchen behoeft men daarom geen gemeenzamer omgang te hebben, daar zijn maar al te veel ilegte licdeni in de waereld, en al te veel kwaade geze.fehappen die zorgvuldig moeten vermijd Worden, gelnkookdekwaaderedenwisfelingen, als.onkuifche reden, oneerlijke dubbelzinnigheden, Hekelachtige voordellen, ergernisfen aan iemands Godsdiènftige begrippen, lateringen van anderen, en verheffingen van ons zei ven, ,r''f hn i ü dir'gen "lastig voor onzê medeburgers, en onze verkeering met hun moet zoo wel aangenaam, a/s nuttig zijn; en t ? CJUnk,Cr ,m'j ' daC wjj 00k al ^ "et ü I Be«Hchap onder onze medeburgers gtkoozen hebben, als wij de verkeerins mee hun moeten gaande houden door betTpeJ,  C V ) 't welk ons en hun den tijd voor nuttige dïtlgen en gefprekken berooft > dikwijls een crond van gefchillen wordt, en ons aanzet, om hun geld te begceren, zonder dat wij er hun eeni* gen dienst voor doen; ook vindt ik het fmaaóelijk voor iemand, dat men hem het fpel voorflaat; want dat is zoo veel gezegd , als dat wij niet veel aan zijne gefprekken hebben» Beleefdheid. Het geeft een groot genoegen aan onze me* deburgers, als wij hun beleefdheid bewijzen, waar van de toegeeflijkheid, van welke ik reeds gehandeld hebbe, een zeer groot gedeelte uitmaakt , en de beleefdheid doet ons anderen , niet bewijzen van achting, behandelen , zoo vet met hunnen ftaat en omftandigheeden overéén* komt, en zij leert in ons gedrag ons fchikken naar het geene in gebruik en eerlijk is, en vereischc wordt in onze omftandigheden, zonder nogtans ons met vleijerij of ijdele woraen op te "houden» De regte beleefdheid is zoo wel een pliüt van eenen Christen , als van eenen goeden "burger, wijl de H. Schrift van ons eischt, dat wij bedenken en betrachten het geënt een iegelijk aangenaam zijn kan. Nederigheid. Tot deeze beleefdheid is niemand onbekwa» mer dan een trotsch mensch; ook kan het niet dan zeer onaangenaam zijn voor onze medeburgers s als wij alleen met ons zeiven ingenomen zijn, o^ de bekwaamheeden van anderen geen prys ÏM» C 2  C 3<5 ) len, en willen,dat wij overal eenegronte vertooning moeten maaken: Nederigheid is daarom wel degelijk een burgerlijke plicht; zij doet ons ons zeiven niet boven onzen ftaat verhtffeo, noch ons beroemen over bekwaamheden, welke wij niet bezitten; zij doet ons de fmaadhedcn, welke ons aangedaan worden, gemakkelijker dragen ; leert ons onze feilen verbeteren, die orrs ter kennisfe komen; bewaart ons voor bedilzucht ; leert ons den geenen, dien wij beledigd hebben, genoegdoening geeven; deeze deugd brengt derhalven ten groot gemak toe aan ons z.elven ,en dient zeer tot de vermeerdering van het ge/ioegen van allen, die maar iets met ons te doen hebben. §. 8. Dankbaarheid aan Weldoeners. Ook is het voor 't genoegen der famenleeving noodzakelyk, dat men aan zyne weldoeners behoorlijke dankbaarheid betoune; gebrek van deeze deugd is oorzaak, dat de burgers el•kandtren veel minder dienden bewijzen, dan zij anders zouden kunnea doen; want daar zynflechts weinige menfchen, die het goede, 'c welk zij anderen gedaan hebben , terdond uit hunne gedachten zetten, hoewel ik u , mijne leezers! dit zeer aanraade, op dat gy re minder verJrict moogt hebben, als gy kwalijk beloond wordt; wij moeten wel geene diensten doen op hoope van vergeldidge; maar om dat zij een band en verplichting der JVlaatfcbappij zijn: echter zijn 'er weinige menfchen, die niet te ïug gehouden  C 37 ) worden in hunne dienstbetooningen, als zij zien hoe dezelve doorgaands ondankbaar beandwoord worden ; dus moeten wij, om hen daar toe omtrend ons zclven en anderen gewillig te doen zijn, de genooten weldaadenin gedachten houden , onzen weldoener bedanken , hem die trachten te vergelden , ja zoo 't mogelijk is meer goed te doen, dan hij gedaan heeft, bem boven al geen goed met kwaad beloonen; echter moeten wij onze weldoeners niet als baatzuchtig befchouwen, die flechts eene goede vergelding verwagten, want dan zullen wij hen niet lief hebben , maar het denkbeeld hunner weldaaden zal ons dan lastig worden. Wanneer wij eene ontvangen weldaad niet of ondankbaar beandwoorJen , zullen wij een groot deel der genoegens onzer onderlinge faa» inenleevinge verliezen , wijl een ondankbaar mensch gehaat en benijd wordt, en maar weinige menfchen lust zullen hebben , om hem wel te doen; en gij hebt reeds geleezen, dat wij even daarom tot een volk vereenigü zijn, om eikanderen dicnflen te doen, en wederdienften te ontvangen. §• 9. Eerbaarheid. Hoe zeer verdorven menfchen de zonde van onkuisheid weeten te verfchoonen, ja voor fpel en jok te houden, is 'er echter geene, die verderfelijker voor den burgerftaac en ftrijdiger regen het genoegen van uwe medeburgers is , dan deeze; de vrouwen cn dochters uwer medeburgers, e 3  ( 38 ) liet zij ze van bekenden of van onbekenden zijn, het zij ze van bijzondere vrienden zijn of niet, moeten heilig zijn in uwe oogen. Door eene ontugtige verkeeringe met eene ongehuwde dochter, wordt alle fchaamtein u en haar uitgebluscht, alle zedelijkheid, eerbaarheid , en Godsdienst verbannen, en gij beide met fchande overlaaden , aanleiding gegeven tot kindermoord, tot de verfchrikkehjkfte mishandeling , en godlooste opvoeding van de onfchuldige, onechte kinderkens, tot valfche eeden, cm uw eigen kroost voor een hoeren kind te' Verklaarcn ; door onteeringe eener dochter wordt het hart haarer ouderen doorwond, die dikwijls daarom van verdriet derven; hoererij overlaadt het land met flegte, kwalijk opgevoede burgers, die al dikwijls aan galg of rad fterven. Zijt gij getrouwd, dan wordt deeze fnoodheul nog verfoeilijker, — foeii de zo zuivere liefde van eene echte vrouw te verwisfelen met het vuile zwadder eener hoere — zich san trouwloosheid en meineed fchuldig te maakt, n, daar men voor God in zijnen "Heiligen Tempel, of voor de geheiligde vierfchaar, trouw beloofd heeft, — uwe huisvrouw heeft toch haaren Vader en Moeder verlaaten voor U, om onder uwe tederheid en befcherming gelukkig te leeven; dus verdient zij zulk eene beïchimping niet van u , zoudt gij het goed en genoegen, 't welk gij haar verfchuldigd zijt ,;nn vreemden, aan hoeren, fchenken / haar de vernederendfte gevoelens geeven van haare ichoonbeid en bevalligheden, den vloek, en ichandehjke ziekeen over u, uwe vrouwe, en gefiagt brengen? en een tijran worden over «weech!genoute,iüplaats van een befchermer?  C 3° ) Onderneemt iemand het echte bed van zijnen naasten te verontreinigen, hij verbreekt alle wetten van eerlijkheid en goed vertrouwen, verliest alle beginfels van rechvaerdigheid en befcheidenheid, plant onechte kinderen in het huis van zijnen medeburger, voor welken de echte mari zorgen moet; (telt hem bloot aan de befpotting der waereld, aan alle inwendige fmarten en uitwendige rampen van een verdeelde huishoudinge, en een altoos duurende onrust van »t geweeten , uit wrevel oorfprongelijk , aizoo hij de liefde zijner vrouwe van hem aftrekten de man ook alle liefde tot haar verliest. Daar en booven verbreekt zulk eene getrouwde vrouw de allerheiligfte beloften , bluschc alle fchaamte uit, moet tot de grootfte ongebondheid, redenloosheid en beestachtigheid vervallen zijn, als zij zulk eene fchenddaad begaat bedrijft zij de grootfte ondankbaarheid en verraad , tegen haaren man, onderhouder en befchermer, die den dood voor haar tarten zoude, en in al haar lijden deelt; zij plaatst zijne zorge verkeerdelijk voor haarehoerekinders-, en verkrijgt hijagterdochtop baare eerbaarheid, hij zal dikwijls zijn gantfche huisgezin, ook zijne eigen kinders verwaarloozen, wijl hij aan dezelver echtheid twijfelen zal: en dit doet het grootfte nadeel aan den burgerftaat. Voorbeelden van Huwelijkstrouw. Van eene overfpeelige vrouw kan nimmer waare hulp en trouw, in andere zaaken zelfs, gewagt worden; geene trouwe, zoo als tot lof van eene echtgënoote van eenen der Heeren vaa C 4  ( 4o ) oud Haarlem anngeieckend ftaat, welke, toen Imr man zich met het Kasteel op genade en ongenade den vijanden moest overgeeven, bedong, dat zij op eenmaal haare kleinodiën uit het Kasteel rrtogt draagen , en daarop haaren man in een maale floot, hem weg voerde en alles verliet. Geen minder treffend voorbeeld levert ons TvIaria van Reigersbergfn , huisvrouw van dengrooten Hugo de Groot, die verkoos met haaren man in de naare gevangenis van Locveftein te leeven , en eindelijk middel vondt, om hem met een kist, die men voorgaf boeken te bevatten, daar te doen uitdraagen , terwijl zij zelve 'er in opgeflooten bleef, tartende alle rampen , die haar in dien tijd van verbitteringe deswegens mogten aangedaan worden : dus moet een goed burger voor al een eerbaar en kuis man zijn , anders ontvolkt hij den burgerflaat cn brengt 'cr geene of flegte burgers iü. Ontrouw geftraft. Van Waminger, den Heer van Egmond, Jeezen wij, dat hij P i r t e r van R e n e s s e eenen Edelman, bij zijne Vrouw Catrijn, dochter van den Hertog van Gloucester, te bed vindende, die beiden doorlbk, en zulk eene daad werdt niemand voor een moord aangereekend, wegens de gruwelijkheid van het feit. §. 10. Elk moet een nuttig Ambagt of Post hebben. Gij begrijpt wel, mijne Leezers dat de menfchen elk het hunne moeten toebrengen in deo  C 4i > burgevfraat, indien het geheele volk gelukkig; zijn zal, even gelijk in het mejjfchelijk lighaam elk deel het zijne doen moet, om het geheele lighaam in ftand te houden, te dienen, en naar onzen wil te doen werken, met de oogen zien wij, met deooren booren wij,, met den mond eeren wij, en daar is géén deel san het menfchelijke lighaam, of het doet zijnen dienst aan ons; en naar maate elk deel beter gefteld is, kan het ons van meer nuttigheid zijn ; zoo moet ook niemand onder een volk zijn, die daar onder niet een zeker beroep of bezigheid heeft, tot nuttigheid van andere menfchen en daardoor van het geheel volk. Een rentenier, die niet anders van zijn geld doet, dan eeten, drinken, en zich kleden, die alleen voor zich zeiven leeft, is met alle zijne fchatten , pragt, en gemak, een veragtelijk fchepfel; en als gij, mijne Leezers, een nuttig ambagt oefent, al zijt gij alleen knegt in hetzelve, zijt gij veel achtenswaardiger, dan zulk een. Een braaf burger is dan ook een man, die onder ons volk èen zeker ambagt, bedrijf, ambt of post heeft, daar bekwaam toe is, en zijne bekwaamheid naar* ftig gebruikt. Zoo moet ook eene Huisvrouw, als zij eene brave burgeres zijn zal, haar huishouden naarftig en met overleg en zuinigheid, naar haaren ftaat, waarneemen. Ik weet wel, dat de meefte menfchen Hechts werken , om de kost te winnen voor zich en de hunnen, en om de nuttigheid voor hunne medeburgers weinig denken: maar ik weec pok, dat niemand hun geld voor hun werk itQUdc willen geeven, als bij 'er niet eepig ge.. C S  C 42 ) mak of genoegen van trok, en ik raade u, onder uw werk dikwijls te bedenken, war. nuttigheid gij met hetzelve aan andere menfchen toebrengt, want dan zult gij het mee veel meer vermaak doen, dan wanneer gij het alleen als uwe kostwinning befchouwt. Maar gij moet u dan in uw ambagt of werk ook meer en meer bekwaam zoeken te maaken , en daar toe bij uwe eigen zaak blijven; daar is niet véél goeds te wagten van lieden, die hun eigen ambagt verlaaten, en een ander, daar zij niet toe opgeleid zijn, aanvaarden, of die dan het eene dan het andere werk bij de hand neemen; zoo verlaaten zij dikwijls het geene hun voordeelig en voor hunne medeburgers nuttig was, om bedorven werk in een ander handwerk te maaken. Foei 1 dat zijn lieden van twaalf ambagten en dertien ongelukken , die op het laatst aan de armenkas komen ; en daar behoort een man, die eer in zijn hart heeft, zich aftehouden, zo lang hij niet ftokoud, of door ongefteldheid onbekwaam is tot werken. Om ook in den ouden of zieken dag iets te hebben, moet gij in uw handwerk en post ijverig zijn, want dan heeft eik, 'c zij een baas, *t zij een patroon, gaarn met u te doen , en zo kunt gij een ftuivertjen opleggen; ook is een ijverig mensch veel vergenoegder en gezonder door den. tijd, dan een luiaart, en hij doec veel goed aan zijne medeburgers. En moet elk burger iets nuttigs voor den burgerflaat verrichten, dan moet ook een goed burger zijne kinders een goe dan onze medeburgers te befc-huldigen van gebreken of misdaaden , kwaade gefprekken , en oogmerken, waaraan zij geen deel hebben , en die hen in een hatelijk licht ftellen, het zij men hunne daaden of woorden verdraaie, of ze niet in den zin zegge, waarin ze gefproken zijn , het zij men fpotfchriften of prenten maake of verbreide , de zulken doen al het kwaad, 't welk wij in de vorige §. gezegd hebben , dat de agterklappers doen , zo dikwijls zij ingang vinden ; ja zij doen nog erger, dewijl er geene reden ter waereld is om hunne medeburgers zoo te bcnadec* Ion : waarom men ook de zodanige in rechten vervolgen kan , 't welk hen en andere aan de hoogfte ongenoegens bloot ftelt, en het is een dier zeven dingen , welke Salomon zegt, dat God haat, Spr. 6: io. voegt hier by, dat zulk een burger alle vertrouwen bij zijne me» demenfeheu verliest, dat elk hem haat , en vliedt, en dat hij den band der onderlinge vereëniginge en eensgezindheid onder de menfchen breekt.  C 47 ) §• 4- Tegen Scheldwoorden. Het is ten hoogden ftrijdig tegen de eere van onze medeburgers, dat men fcheldwoorden en verwijtingen tegen hen uitbraakt, de H. Schrift wraakt dit wanbedrijf ten fterkften, nis Mat. 5: 52. 1 Pet. 2; 23. enz.; en de vreedzaamheid, welke wij Hoofd. 2. §. 2. hebben aanbevolen, verbiedt het zelfde uit haarc eigene natuur, en leert ons,zelfs geene fcbeldwoorden met fcheldwoorden tebeandwoorden, en hoe noodzaaklijk deeze vreedzaamheid zij, als iemand een braaf burger zijn zal, is ons daar gebleekep. Men kan iemand met zagtmoedigheid beter ten goede veranderen, dan met kwaade bejegeningen : die fcheldwoorden gebruikt, wordt maar veracht of weder gefcholden, en dan gaat het doorgaandsch van kwaad tot erger; daarenboven zijn de fcheldwoorden meestal enkele lastertaal, en zijn zij 't al niet, zij zijn althans niet beter, dan agterklap; en dikwijls hebben onze medeburgers zich al lang verbeterd van bet kwaad , 't welk hun verweeten wordt; en misfehien waren de omitandigheden zoo, dat zij juist moesten doen, 't geen wij hun ten kwaaden duiden; en dan zijn de fcheldwoorden louter onrechtvatrdigheden, die de goede orde in den burgerftaat omkeeren; eene verachtelijke behandeling van onze medeburgers, fmaadende gebaarden omtrend hen, het weigeren der burgerlijke beleefdheid aan hun, dit alles verfchilt maar neer weinig van fcheldwoorden *n is fomtijds erger dan deezen.  C 43 ) 5. 5- Vdfche Befchuldigingm. Nog verder gaat dit kwaad, als iemand zijne medeburgers in rechten befchuldigt van iets, waar aan hij hun niet fchuldig kent, of anderzins in rechten eenig valsch getuigenis geeft; daar het de plicht van eiken goeden burger is, voor iemand; die onfchuldig is, en zich toch in gevaar van fchande of veroordeeling bevindt, op te komen : valfche getuigen of befchuldigers brengen de rechters in verplichting om onIchuldige menfchen als fchuldige te ftraffen, wijl men in rechten op twee of drie onwraakbaare getuigen moet afgaan; en het ergfle is, dat niemand zich tegen zulke booswigten wapenen kan; want wie kan altoos eenen valfchen getuigen of befchuldiger in rechten bewijzen, dat hij blijken van eerloosheid gegeeven heeft. Men kan iemand op geene ergere wijze lasteren, dan door zulk eene befchuldiiiing; en als de vierfchaar niet meer heilig blijft voor het misbruik der lasteraars en liefdeloozen, waar zal men dan zijn recht zoeken , waar veiligheid vinden? God hadt, om valfchebefchuldigingen engetuigenisfen in rechten voor te komen, bevolen dat zij, die zich daar aan fchuldig maakten, zouden geftraft worden, gelijk men den fjeenen zouden gedaan hebben, dien zij valfchejjk betigten, wanneer zij fchuldig bevonden ■waren, Deut. ly: iö> 17, 18, iy. Veti  ( 49 ) Verjchrikkelijke gebeurtenis hier door» Van zulk eene fchenddaad vinden wij een allerverfchrikkelijkst voorbeeld in onze vaderJandfche gefchiedenisfen, in den verfoeilijken Willem Tichelaar, die, bij 'c leven van Wiel km den III, Heelmeester waste Piershill; deeze befchuldigde den eerlijken Cor f e lis de Wit. Burgemeester der ftad Dordrecht . hoogloffelijker gedachtenis , van eene t'famenzweering tegen 's Prinfen leven; en toen deeze twee getuigen hadt \oor zijne onfchuld , boodt Tichelaar aan, zich tegen de Wit te laaten pijnigen, en de Rechters waren wreed genoeg, om, zonder eenig bewijs, o e Wit, die de grootfte diensten aan ons gedaan hadt, te laaten pijnigen, die dit drie uuren lang, op de hevigfte wijze, onderging , doch zijne onfchuld (taande hieldt en zijne rechters onder de pijnen voor Gods rechterftocl daagde r maar Tichelaar leedt niets; men verklaarde de Wit vervallen van alle zijne ambten , en bande hem uit Holland en Westfriesland, zonder eenige misdaad in zijne (entende te melden , dewijl men volftrekt niets op hem vinden konde. Tichelaar, hier op uic het.gevangenhuis gegaan zijnde, hkfte het volk op, om de Wit van kant te maaken. Zijn broeder Jan, een even voortreffelijk Heer, als Cornet.is, werdt bij hem ontboden door eenen leugenaar , die voorgaf dat Cornelis hem wenschte te fpreeken ia de gevangenis: intusfehen hitfte Tichelaar met nog een ander booswicht bet volk op, om de beide broeders nu te famen te dooden, D  C jo ) waar op het graauw in de gevangenis drong, de broeders van de trappen afftiec, met de kolven der fnaphaanen floeg, hen naar het Groene zoodjen fleurde, op de gruuwzaamfte wijze vermoorde , en hunne naakte lijken zoo mishandelde , dat het fchandelijk is te zeggen. Zie dit was het werk van eenen valfchen befchuldiger, maar die ook , na den dood van Willem den 111, van allen veracht werdt, in zijnen hoogen ouderdom door den Haag op krukken liep bedelen , tot een afgrijzen van elk was, en van geen fatfoenlijk mensen, die hem kende, iets ontving om zijnen honger te (tillen. §. ff. De eer onzer medeburgers voor/laan. Daar ons blijkt van welk een groot aanbelang een goede naam voor den mensch is, zal een braaf burger de eer van zijne medeburgers voorftaan , zoo veel hij kan en mag, daar toe zal hij hunne gebreken, die verborgen zijn, niet, zonder dringenden nood, openbaar maaken, en worden ze verteld, die trachten te verfchoonen , en in de beste vouw te brengen ; hij zal de eer van onfchuldige afwezigen verdeedigen, als ze beledigd wordt; het gefprek van 't kwaadfpreeken trachten af te wenden , door iets beters ter baan te brengen. Men moet nooit eenig welbehaagen, noch met onze woorden , noch met onze gebaarden in het kwaadfpreeken van anderen laaten blijken, nooit anderen al fchertfentje hefpotte-  C 51 ) lijk ten toon ftellen; het kwaade, 't welk ons van onze medeburgers gezegd wordt, niet garen hooren, veel minder weder over vertellen, aan anderen; onze medeburgers, zoo wij eenige naauwe betrekking op, of kennis aan hun hebben, waarfchuwen wegens alles, wat hunne eer krenken kan. Men moet aan de kwaadfpreekers weigeren gehoor te geeven, en hun gedrag verachtelijk behandelen. Onrecht hier omtrent herftellen. Wij moeten de eer van onze medeburgers herftellen en hun genoegdoening geeven, indien wij onbedagt door laster hun te'naa gekomen zijn, of hen onverdiend, en zonder noodzaak, in hunne eer gekrenkt hebben, en heeft men dit openlijk gedaan , dan moet men hun openlijk herftelling geeven; of is 't bij fommige menfchen gefchied, dan moet men hen bij de zelfde menfchen wederom eeren. Immers alle deeze dingen eischt de rechtvaardigheid van ons, het belang, 'c welk onze medeburgers bij eenen goeden naam hebben, en de diensten, die wij zelve van hun hebben, kunnen , indien zij in goede achtiug zijn, vorderen , dat wij hunne eer voorftaan zoo veel wij kunnen. Verrichting van dien aart. Een zeer treffend voorbeeld van 't belang 'c welk de Regeering zelve ftelt in de eer van bijzondere perfoonen, en dus de verplichting kan toonen, om zulken, die door ons onteerd D 2  C 58 ) zijn , berftellMg te geven, hebben wij ;n Ha «men Coops, F ledder us, die, ie Steen wijk opgehangen en onder de galg begraven zijnde, daar na onfehuidig geacht werdt, uit dien hoofde opgegraven , en zoo plechtig voor eerlijk verklaard werdt, dat men het vaandel over zijne kist zwaaide , en hem met de grootfte eerbewijzing en Hatelijkheid naar de kerk voerde, en aldaar begroef, alles door tusfchenkomst van Prins Willem den IV. I V. Over de gezellige plichten, welke burgers aan burgers fchuldig zijn, ter bevordering van elkanders voordeel en Welvaart. % l. Noodzaakelijkheid van geraflelijk 't zijne te bezitten. Hoofd. 2. §. toonde ik u, W. L., dat, Cn mClk een decl rno,J!:cn neemen in den welftand en tegenfpoed onzer medeburgers hij, die dit regt aanmerkt, zal niet onrechtvaardig zijn omtrent den welvaart en de bezittingen zijner medeburgers; het gene zij bezitten, moetfen wij onderftellen, dat hun wettig eigendom is ; en als wij 'e' geen recht van cifchen op hebben, Haat het aan ons niet te onderzoeken, of zij het al of niet behouden moeten.  C 53 ) Tndien elk het zijne niet gerustelijk bezitren kan, wie zal dan willen werken, om de kost, klederen, en voorraad voor zich en den zijnen te verkrijgen, en hoe zal het dan gaan in de waereld ? dan is het immers maar best datelk alleen tracflte te blijven, en zich zoo ver van andere menfchen afzondere, als hem mogelijk is ; en dus gaat de faamenleving , die zoo noodzaakfjijk is voor onze veiligheid en gemak (gelijk blijkt uit Hoofd. I. §. i.) verkoren , en dan zal ook de eene mensen den onderen geen' dienst meer doen; want als de Uouwboer niet veilig is voor zijne graanen, zal hij ze niet teeltn, om den Veemelker daar van te voorzien, en op zijn beurt van deezen zijn zuivel weder in te wisfclen ; want hij weet niet of men hem zijne graanen zal laaten behouden , tot dat hij de zuivel ingewisfeld heeft , en dan ook weer nier, of hij dit laatfle wel behouden zal: en wat heeft de metzelaar, timmerman, kleêrmaaker enz. aan zijn werk, als hij zijn loon niet ontvangt, of dat ontvangen hebbende, niet behouden kan, tot dat hij 'er brood en andere noodwendigheeden voor gekogt heef. ? Algemeene regel. Rechtvaardigheid. Gij begrijpt zeer wel, mijn W. L., dat ik u de rechtvaardigheid omtrent de goederen en winlten uwer medeburgers wil aanbevelen: en wanneer behartigt gij dieï immers dan, wanneer gij uwe medeburgers daar omtrent behandelt, zoo als gij met reden wenfehen kunt, dat men u daar omtrent behandele, of het D 3  ( 54 ) geen hetzelfde is , dat gij elk doet en laat toekomen en behouden, het gene het zijne «s, en hetzelve zoo veel in u is, , befchermt. Edoch gij eischc met recht van mij, dat ik de plichten, welken een braaf burger, uithoofde dezer rechvaardigheid, aan zijne medeburgers bewijzen moet, wat naauwkeuriger openlegge. Inu uit zal ik ook terftond doen. §■ 2. Uitgebreide plichten der rechtvaardigheid. Schurken en gauwdieven zijn niet gewoon zulke boekjens te leezen, als dit is; voor grooten en geleerden fchrijve ik nu niet: maar voor gemeene burgers van mijn vaderland, die hunne plichten wel wenfehen te kennen, en te beoefenen omtrent hunne medeburgers. Nu dan gij, mijne LeezersJ hebt vrij wat in 't oog te houden en te betrachten om rechtvaardig te zijn. Rechtvaardigheid van eenen ambagtsman. Misfchien zijt gij een ambagtsman, dien dit werkjen eerst m de handen komt : nu dan begrijpt gij wel, dat gij gaarne, en te recht, zoo veel en zoo goede waaren voor uw geld wilt hebben, als u toekomt; zoudt gij dan, zoo gij arbeiders in uw werk hadt, ook niet begeeren, dat zij goed werk maakten en den tijd wel waarnamen? dus zal een braaf burger , in eens anders werk zijnde, noch dagdieven, uoch het werk flkgc makken, of bederven:  ( 55 ) aan beiden kunnen zij, die bij dagloon werken, zich fchuldig maaken, maar 't laatfte % alt meest in zulken, die bij 't ftuk arbeiden. Maakt gij als ambagtsman goederen , om ze zelf te verkoopen, denk, dat gij dan als een braaf man niet anders , dan goede of fterke waaren naar den prijs verkoopen moet; want anders voldoet gij niet aan 't oogmerk van den burgerftaat, 't welk is eikanderen alle mogelijke hulp en gerijf toe te brengen, en op den duur gaat het met den eerlijken ambagtsman best. Gij kent het fpreekwoord: .goede waar trekt vijands geld. Rechtvaardigheid van eenen koopman. Of misfehien hebt gij eenige koopmanfehap bij de hand : is dit uw geval , bedenk dan eens, hoe men liefst te doen heeft met menfchen , die ons eerlijk behandelen , hoe de fchelmen zelfs eene zekere eerlijkheid onderling moeten in acht neemen, zoo ze eikanderen in hunne fchelmftukken zullen blijven bijftaan ; en hoe dus ook een goed burger , zal hij de famenleeving met zijne medeburgers bevorderen , hen eerlijk moet behandelen. Zoudt gij zelf ook gaarne willen, dat men tot uwe fchade gebruik maakte van uwe onkunde aan zekere waaren en derzelver prijzen, om u te bedriegen? dat men flegts voor zijne waaren van unam, wat men konde bedingen, al was het ook verre boven de markt? of dat men u de eene waar voor de andere, kwaade of flegce, in plaats van goede , in de hand D 4  C 5<5 ) flopte, of u met valsch geld betaalde? of a met een maat, die te klein, met een elle, die te kort, met een gewigt. dat te ligt was, de gekogte goederen uitfloeg? of uwe verkogte goederen met te groote elle of maate en te zwaar gewigt voor zich inmat ? immers neen : gij zegt, met zulke menfchen wil ik niet te doen hebben; men kan geen ftaar maaken op hun woord, en op hunne behulpzaamheid; want zij bedriegen ons met beide; zoo verbreken zij dan oen band , cie ons vereënigt. Wordt hun met gelijk , zoo gij een braaf burger zijn wilt. Wel foei , zegt gij , dat zijn dieven, en ik ben geen dief; nu dat wil ik ook met van u denken, maar ik moet voor allerlene menfchen fchrijven, en toonen, wat met braafheid in 't burgerlijk leven al en niet beltaan kan; en het is wel waar, dat ik ftraks zejde, voor fchclmen en gaudieven niet te fchrijven, om dat deeze zulke boekjes niet leesten: maar gij zoudt misfehien niet gclooven, dat er menfchen zijn, die alle deeze zo terflond gemelde fchurke- ftukken voor befleepenheid op de negotie uitventen, en evenwel dac is zoo. Pleitten van dienstboden en daglooners omtrent anderer goederen. Zijn rer onder mijne Leezers dienstboden, cok deeze moeten in dit, gelijk in andere opzichten denken, dat ze burgers van den Staat zijn, en brave burgers zijn moeten: wel nu dan, zoo gij eens heer of vrouw over eenen knecht of meid waart, zoudt.gij wel gaarne Lebben, dat men met uwe huiseieraaden iue-  ( 57 ) kefoos omfprong, dat men maar, tot overtolligheid toe, van uwe fpijze of drank afnam, en dezelve dikwijls verwaarloosde of nutteloos, weg wierp ; dat men uit uw huis of tuin, zonder uw weetcn, het een of ander aan zijne bloedvrienden of aan vreemden, om vrienden te maaken, wegnam of het verkogt of weggaf , om er eens buitens huis plaizier voor te hebbenV gij zegt zekerlijk neen, want het was mijn goéd dan, en ik zoude het mrsfchien zoo nodig hebben als brood; en als ik het al niet nodig had, wilde ik toch weeten , waar het bleef; want zoo de eene mij eens dit, de ander dat, afhaalde , konde ik haast van rijk arm worden. Nu, zo denken er ook uwe hceren en vrouwen over; en indien gij dan deeze dingen doet, zullen zij u niet gaaren in hunnen dienst houden, gij zult dus geene nuttigheid , maar nadeel in de famenlevinge kunnen doen, en derhal ven een flegt burger zijn. I Jc wil niet van u denken , dat gij daadelijk het goed van uwen heer of vrouw u zeiven zoudt toeeigenen, of daar geld voor naar u ftrijken, Maar mijne Vrienden en Vriendinnen! die andere opgetelde ftukken zijn ook dieverijen, het gaat ligt van kwaad tot erger , daarom wacht u van diergelijke oneerlijke bedrijven ; in \ begin zult gij misfchjen met veel tegenzin een klein nadeel uwen Heer of Vrouw toebrengen : maar zo gij het dan evenwel doet, zult gij eindelijk uaan grovere dieverijen niet ftooren. Indien gij nu of dan als daglooner in iemands dienst zijt ; moet gij om dezelfde reden , even zo eerlijk omtrent zijne gosderea  ( 5» ) te werk gaan, als of gij daar in dagelijkfchen dienst waart. Rechtvaardigheid van Ambtenaars. ' Misfchien treft mijn boekjen ook Leezers aan, die in eenig ambt zijn ; fommige van deeze hebben een vast inkomen, en als zij dan hunne plichten niet behoorlijk vervullen, fteelen zij het geld, 't welk zij trekken, alzo zij de voorwaarde niet vervullen , waar op zij het ontvangen, en zijn gelijk deambagtslieden,die dagdieven. Maar daar zijn ambten , waarin men fommige menfchen ftelt , op dat elk het zijne verkrijgen zoude , zodanige zin , bij voorbeeld taxeerders, de weegers in de ftads waag, korenmeeters, turfmectcrs of turftonfters, en veele diergelijke beambten , deeze zijn dieven, als ze zich laaten omkoopen door geld, gunst, of vriendfchap, om eenen kooper of verkooper te kortte doen, en dit wordt niet zelden nog verzwaard, door dat de meesten van hun eenen eed moeten doen , om elk eerlijk te behandelen : Foei dat zijn flegte burgers, zij zijn aangefteld om elk het zijne te geeven, en zij zijn bewerkers van eene ailergrootfte onrechtvaardigheid. Elk begrijpt wel, dat het regtftreekfche dieverij is, als zij van de waaren , aan hun tot billijke verdeelinge of opgave ter hand gefield, voor zich zeiven weg iteelen.  f 59 ) §• 3- Geen armen te kort doen, door hopen onder de waarde. Een braaf burger koopt nooit onder de waarde, van menfchen, die uit armoede hunne goederen verkoopen moeten : wilt gij hun de goederen niet betaalen, geeft hun dan iets, zo gij kunt, tot verligting van hun gebrek; meent niet, dat u iets meer toekomt van die armen, om dat gij hen met uw geld zo grootelijks gerijft; want de barmhartigheid beweegt eenen braaven burger , om zulke armen liever wat te veel, dan te weinig, te geeven, voor hunne goederen; als gij van arme lieden onder de waarde koopt, verzwaart gij veel eer hunne nooden, dan dat gij die verligt , wijl zij een eerlijk man tot hunne waaren hadden kunneh aantreffen , die hen niet befteelen zoude; woeker winften zijn altijd fchadeüjk voor uwe Medeburgers ; maar zijn er wreed bij, als gij ze van armen neemt , Ezech. 18: 12, 13. Spreuk. 2 : 22, 23. En zij, die zulke arme lieden voor te gering loon in hunne diensten neemen, om dat de nood de zodanige dringt, om maar iets, al is het ook veel te weinig, te bedingen, doen niet beter ; voeg hier zulke bij, die den armen daglooner of dienstboode in fpijze of nodige rust bekorten of onbehoorlijk zwaar en te veel werk van hun afvorderen. Jac. 5: 14.. Geen braaf burger is zulke eene laage ziel dat hij zich zoude veinzen arm te zijn, daar hij het niet is, om daar door aalmoefen te ontvangen en bij een te zamelen, wijl de  C 60 ) bermhartigheid zijner medeburgers , die aan waare armen moest uitdeden , en hij deeze dus beftcclt , wijl zij niet kunnen ontvangen 't geen aan den onwaardigen gegeeven is. Tegen Sluiken en?,. Een braaf burger (luikt niet; want behalven dat het geld , 't welk wij aan het land betaalen, dient, om zulke dingen te onderhouden en te bekostigen, daar onze Vrijheid, veilig, beid, ja geheel ons land van afhangt, als daar is het krijgsvolk, de rechtbanken, de dijken, (luizen enz. En de duiker dus het zijne niet toe brengt tot dingen, daar hij zelf het genot van heeft , en waartoe hij zich dilzwijgend verbonden heeft mede het zijne toe te brengen, wijl hij er ook zijn voordcel en veiligheid door heeft; behalven dac, zegge ik, berooft hij ook zijne medeburgers, door dat zij meer moeten opbrengen het geene de duikers te rug houden, en hij de geflooken waaren voor minder verkoopen kan , daar andere zulke waaren, waar van zij de inpost betaald hebben , zo goedkoop niet geeven kunnen , en. dus onderkruipt hij hunnen koophandel, en hij heefc minder winden nodig , omdat hij door zijn deelen minder betaalt. Tegen Diefheelers. Een braaf burger is nooit anderen in deelen behulpzaam, veel min verleidt hij er hen toe; hij neemt geen deel aan den winst, die van geftolen goederen komt; hij houdt gee-  C 61 ) ïic dienstboden aan , om van hun goederen te ontvangen , welke zij uit de huizen van hunne Heeren en Vrouwen wegdragen , en wil niets aanneemen, waar omtrent hij zulk eenen argwaan heeft, hij verheelt en koopt geene goederen, welke hij weet of denkt dat geftolen zijn; maar als hij het geftolene weet, bezorgt hij het den regten eigenaar weder, zo 'c hem mogelijk is. Tegen fpeelen om geld. Speelen om geld kan zeer fchadelijk uitvalJen voor uw huisgezin , en ais gij iets van belang wint, is het zeer fchadelijk voor het huisgezin of beftaan van hem, die het verliest: een braaf burger neemt geen' winst van zijne medeburgers, of deeze moeten-, door het geen bij voor hun doet of aan hun verkoopt een gemak of genoegen genieten, 't welk aan dien winst beantwoordt; want fchoon iemand zot genoeg is, om zijn geld van het lot of van eene nuttelooze behendigheid of flimheid te laaten afhangen; dit geeft u geene vrijheid, om met zijne zotheid uw voordeel te doen, en dat even weinig, als om een zinneloos mensch zijn geld aftchaalen; want de fpeeler is in dat opzicht ook gek. Als gij dit regt begrijpt, zult gij van zelfs wel bezeffen, dat valsch fpeelen nog veel onregtvaaruiger is. ö Hoe veele verborgen zuchtingen worden er geflaakt, hoe mocijelijke bezuinigingen gevorderd, om het geld, dat door fpeelen verlooren is! zouut gij daar de oorzaak van wilica zijn?  C «2 ) Wat in de hoogde armoede te doen. Maar zal iemand zeggen , wat moet een arm mensen doen, als het gebrek naar de keel bijr ? hij moet door arbeid iets trachten te verdienen ; maar zult gij zeggen, wat te doen als hij geen werk kan krijgen ? dit heeft zelden plaats, als hij een braaf burger is: maar als het evenwel plaats heeft? dan moet zulk een arme, in de fteden, daar werkhuizen zijn, zich bij de voogden van dezelve vervoegen, en verzoeken dat deeze hem dagelijks in dienst willen neemen : en heeft hij daar geen gelegenheid toe, wat dan? dan blijft 'er niets voor hem over, dan zich bij de arme voogden te vervoegen, dat deeze hem te hulp komen. Tegen laage Jlreeken. Een braaf burger wil noch zijne medeburgers noch den ftaat onder eenig voorwendfel benadeelen , hij verfoeit en wacht zich van alle die laage {treeken, welke fchelmen alleen kunnen uitdenken , om anderen in hunne wettige bezittingen te verkorten. §• 4. Over interest en woeker. Ik denke wel niet, dat dit boekjen in handen van veele menfchen zal komen, welker omftandigheden toelaaten woeker-winsten te doen mex hunne bezittingen , alzoo dit meest kan vallen in perfoonen , die ten minften redenJijk  C 63 ) wel gegoed zijn, en das dieper doorwrochte boeken leezen kunnen: maar of'er iemand onder mijne leezers mogt voorkomen, wiens omHandigheden dit misdrijf toelieten, wil ik hetzelve niet met ftilzwijgen voorbij gaan. Reeds zeide ik 'er in §. 3. iets van. Een braaf burger mag zeker gewin neemen van 't geld, 't welk hij uitleent aan perfoonen, die daar mede eenig voordeel of gewin meen en te doen,- want het is billijk, dat hij, die voordeel van ons geld trekt, ook ons een deel van dat voordeel geeft; of zoude men zijn goed moeten uitleenen en in gevaar ftellen, alleen op dat een ander zich daar mede verrijken zoude , en ons daar geen deel van geeven ? en of men waaren opdoet, om ze met voordeel te verkoopen, of zijn geld bewaart , om het tot voordeel uittezetten, is in den grond hetzelfde, want waaren zijn gelds waardij. Maar een braaf burger houdt de maat in zijne geldwinningen van het uitgeleende, het zij hij de wetten in deezen zorgvuldig gehoorzaamt , als zij 'er zijn , en 'er wel onder, maar nooit overgaat, als hij met behoeftigen te doen heeft, of met iemand die rijk genoeg is, maar eens gered moet worden; het"zij hij altoos de billijkheid raadpleegt, hij doet in deeze geen gewin met den hoogen nood van behoeftige menfchen , die in laagen rang leeven ; want dit is niet beter, dan van de armen onder de waarde koopen: maar als hij het misfen kan, leent -hij aan de zulke zonder interest en eischt het zonder hoogen nood niet weder, eer de arme het gemakkelijk geeven kan;  Een braaf burger neemt nooit iets te pand, *c welk de geen, aan wien hij geld leent, niet misfen kan , om zich te kleeden of te onderhouden , als zijn hemd , gereedfehap , of even noodzaakelijke dingen, en heeft hij iets, 't welk de andere misfen kan te pand , hij is redcnlijk omtrent den tijd , in welken het pand bet zijne zoude worden ; en hij behoudt hec zelve niet voor een prijs, die onder de waarde is; §• 5- Wedergeeving van het te onrecht bezetene. Nog behoort onder de plichten, welke burgers aan burgers fchuldig zijn, de wedergeeving van 't gene men onrechtvaardig verkreegen heeft , en Ivan 't gene men weet met met recht te bezitten. Zoo handelden onze Staaten , zoo handelde de Griffier Counelis Aarzen, omtrent bet jaar 1Ó07. Jan Nijen zocht toen onzen Griffier uit naam van den Spaanfchen Veldoverften aan, tot het bevorderen van eenen vrede of ftilftand van wapenen tusfehen die Gemeenebest en Spanjen, en beloofde hem daar toe vijftig duizend kroonen: ja boodt hem daar van een fchriftelijk blijk , en eenen diamant van geene kleine waarde voor zijne Huisvrouw aan: de Griffier weigerde eenigen tijd de gefchenken te aanvaarden, doch ten laatsten nam hij, om best wil voor ons land, het eenen ander aan, maar ontdekte zijn wedervaaren aan de twee eerlte ambtcuaaren van  C 6S ) onzen flant, en vervolgens aan de ftaaten, die het een en ander Helden in handen van hunnen fchatbewaarer Joris de Bie, een man van beproefde trouwe; doch beide naderhand, met een verwijt wegens deezen handel, weder ter hand deeden ftellen aan Lo de wijk Verreiken, die de bekragtiging van den ftilftand van wapenen aan de Aartshertoginne, welke den Koning van Spanjen toen in de overige Nederlandfche Provinciën vertegenwoordigde, overbragt. Zoo laat een braaf burger iets van waarde, het geene hij gevonden heeft, omroepen, daar hij denkt, dat de perfoon, die het verlooren heeft, zich waarfchijnelijk bevindt; en komt hem daar door, of anderzins, ter kennisle, wij het verlooren heeft, hij geeft het dien, ris den regten eigenaar, weder: hij geeft op gettelden tijd weder, 't geen hij tot zoo lang ontvaDgen heeft; hij houdt niet 't geen hij, bij verreekerjing of andere dwaling, te veel ontvangen heeft; veel meer geeft hij weder, het gene hij voormaals, toen hij niet braaf was, iemand door geweld, list, of onachtzaamheid ontvreemd heeft; hij herftelc het onrecht, waarin hij de hand gehad heeft, zoo verre het hem mogelijk is; hij geeft zoo mogelijk het goed zelf, of anderzins den prijs van hetzelve met de intresjen zoo ras mooselijk is weder; echter maakt hij juist zich zeiven niet bekend, als een, die voormaals zulk eene misdaad bedreef; een kruijer, fchipper, en fomtijds een Christen • leeraar kan hier toe het middel zijn, en een weldenkend burger geeft dit weeder, of aan hem, van wien hij  ( 66 ■) het zich heeft toegeëigend, of als deeze geftorven is, aan deszelfs wettige erfgenamen. of als hij re kort gekomen is, aan zijne ichulcjcifchers; en als hij onmogelijk kan nagaan, wie het moet weder ontvangen, geeft hij het aan de armen, en dit wordt in den braaven burger vcreischt, om dat zijne medeburgers recht hebben , op 't gene hij te onrecht bezit, en om dat de braave burger niet kan verdraagen , dat hij iets in eigendom zoude hebben, 't welk hem niet toekomt; zelfs zal de braave burger om die reden, het goed, t wrik hij geërfd heeft, in zoo verre hij weet de geftorvene hetzelve onrechtvaerdig verkreegen heeft, dat, of de waarde, zoo her, goed zelve vervreemd is, weder geeven aan den regten eigenaar, of deszelfs erven, indien hij weet of kan uitvorsfehen, wien het toekomt! veel meer doet hij zulks, wanneer hij weerens iets gekocht heeft, 't welk hij wist, of met grond vermoedde, dat geftooJen was. §• 6. Elkanders fchaade afkeeren. Eindelijk een goed burger fielt alle zijne vermogens in 't werk. om de fchade van zijne medeburgers aftekeereu, en hun voordeel, zo veel redenlijk en billijk is, te bevorderen; zoo veel redenlijk en billijk is, zegge ik, want niemand mag des eenen voordcel bevorderen, ten kosten van eens derden wettig recht, of door onrecht vaerdige handelingen omtrend zich zeiven te pleegeD.  C 67 ) Als gii iets voor u zei ven weet, 't we'k u grootelijks tot voordeel zoude kunnen weezen, fielt gij niet terftond alles in 't werk, 't welk u hetzelve zoude kunnen doen erlangen, en 't welk gij gefchikt acht, om het nadeel van u aftewenden, en als gij zulks iets zelf niet opgemerkt hadt, zoude het u niet aangenaam zijn, indien andere, die het geweeten hadden, u zulks hadden bekend gemaak, of ook zonder uwe kennis in uw voordeel voorzagen. Nu daartoe leeven wij famen als een eenig volk, met eikanderen, op dat de een dat goed aan den anderen doe, 't welk hij naar redenlijkheid en billijkheid wenfehen zoude, dat aan hem gefchiede, want op die wijze betoonen wij aan malkander de nodige hulp. Als gij dan, om een voorbeeld te geeven, ziet dat uwe medeburgers huis of goed in gevaar is, door vuur, water, eenen overhellenden zwakken fchoorlteen, ongedierte , verrottinge of iets anders, gedreigd wordt, om verteerd , bedorven , of verminderd te worden , moet gij er hem voor waarfchuwen, en zoo veel in u is, dat gevaar afwenden. Kunt gij, zonder uw groot nadeel, hem een weezenlijk voordeel doen, denkt, dat gij van hem verwagten zoudt, dat bij zulks voor u dede, en doe ook zo. Woont gij in een gehuurd huis, gebruik: het met die voorzichtigheid, dat de eigenaar noch door u, noch door den uwen, fchade lijde ; zeg hem in tijds die kleine ongemakken, welke groot nadeel aan de huizen kunnen toebrengen , als ze niet in tijds voorzien worden : en ontzie u niet; zo uwe tijd en om-; E 2  ( 68 ) ftandigheeden het toelaaten ,eens een fpijket voor hem te liaan, en drijf hem op geene noodelooze onkosten; doe zulks ma alles wat gij van uwe medeburgers in gebruik moogt hèbbeD. Uitmuntend voorbeeld van fchade • voorkoming. Hier verdient een zeker Zee Kapitein, in den jaare 1748 te Amftcrdam cp de Nicuwezijds Voorburgwal in woonende bij eenen kleer■iraakcr, vooral genoemd te worden; een Zweed, met nog twee oproerige perfoonen, kwamen op eenen avond, toen men 's daags veel huizen geplunderd hadt, aan zijn huis, om ook daar de plundering, onder een zeker nietsbeauidend voorwendfel aantevangen; doch de Zee-Kapitein verhinderde hen zoo lang, tot dat de'Kleermaaker uit het huis geloopen, om eenige burgers ter hulp te roepen, met dezelven fpoedig te rag keerde; deeze fchoten onder het volk, 't welk toen al fterk vermeerderd was; twee fchuldigen werden gekwetst; en zoo behieldt de Kapitein het huis en goed van zijnen huiswaard. Medeburgers bcgunfligen. Eindelijk begunftigt uwe medeburgers met slles wat gij kunt, koopt van geene vreemden , het gerje gij even goed en goedkoop van hun bekomen kunt; want hoe beter het hun gaat, hoe beter zij u helpen kunnen, en 'hoe minder zij ten uwen lasten komen .zullen.  ( 69 ) V. BESLUIT. Ziet daar, mijne waarde medeburgers! wk de brave Man is in het gemeen burgerlijk leven, hij namelijk, die deze gezellige pligten, welke burgers aan burgers verfchuiuigd zijn, vervult. In welke G-odsdienftige begrippen gij ook zijn moogt, en tot welke gezindheid gij ooic uitwendig behoort, gij zult alle deze voorfchriften, als gegrond op de goede orde, en het belang der menfchelijke Tarnenleevinge, moeten goedkeuren: En daar de Christelijke Godsdienst van ons eischt, dat wij najagen al wat eerlijk , al wat regtvaerdig , al wat rein, al wat lieflijk is, al watweüuidt, zo daar eenige deugd, zo daar eenige lof is, Phil. 4: 8. zult gij ligtelijk begrijpen , dat wij goede burgers zijn moeten, zullen wij goede Christenen zijn, en dat dus ook onze hoope op da genietingc van alle de zalige voorrechten van onzen Godsdienst, met de nauwgezette pogingen , om deeze pligten te vervullen, in een onvermijdelijk verband ftaat. Gij begrijpt in tusfehen wel, dat het 'er verre af is, dat dit üukjen een volledig famenftel van alle de Christelijke pligten zoude behelzen; neen, mijn oogmerk was alleen kort en klaar aantewijzen wat burgers aan maikanderen verfchuldigd zijn. En zoo gij daar in door dit ftukjen behoorlijk zult onderlicht zijn, zal ik aan de vraage, welke ik onE3  C 70 ) dernasi te beantwoorden, voldaan hebban ,* immers zij eischte niet, dat ik u zoude toenen, wat een menseh aan God, aan zichzelven, aan vreemdelingen, of aan Perfoonen, welke op hem in nog nadere betrekkinge «aan, dan in 't gemeen zijne medeburgers noch ook wat burgers aan hunne Overheden verfchuldigd zij,- ondertusfehen wensch ik van harten , dat gij tevens door dit mijn lenrijven moogt aangefpoord worden ter veryullmge van dezelve, bedenkt daartoe hoe aangenaam eene famenleeving het zijn zoude, waar in alle menfchen zich als zulke braave burgers gedroegen ;hoe vriendelijk, vreedzaam, hulpvaardig, zoude de verkeering zijn ? hoe vrij zoude men van zorge voor bedrog, verongeJijkmgen, lasteringen zijn? men zoude eenpang, ais leden van één lighaam, te famenwerken, om de algemeene rust en veiligheid te bewaaren Ja maar, denkt gij misfehien, wat baat het, ais de een zoo wil en de ander niet ? wel mij. gelijk het kwaaddoen zelden bij één mensen Wijrr, zoo is het ook met het goede,- de voorbeelden werken zeer fterk op alle mentenen,- alsgij dan wel doet, zult gij anderen ter naavolgrng trekken j de 'goedkeuring, die zij voor u gevoelen, zal den kwaaden befcFiaamd maaken, en hen te veel eerbied voor u inboezemen , om u kwaad te doen; en g,j hebt hSchnM? andr"eo?.k doen, uzelveu niet te van Sn f"' dat g'J oorzaak van de rampen van den Staat en van de uwe zijt, en en zult altoos den roem hebben, diei g?%«*  C 71 ) dient; gij hebt geleezen met welken roem brave menfchen, ook fomtijds na hunnen dood, al waren ze maar geringe lieden geweest, vereerd worden ; en gij weet toch wei, dat er geene braave burgerij zijn kan , of de bijzondere burgers moeten braaf zijn ; als dan elk zich omfchuldigt, boe kan dan het ganfche volk vcrbceterd worden ? Maar het is bijna nooit zoo ongelukkig gelteld onder een voik, en in ons land weet ik niet, dat er ooit een tijd geweest is, waarin iemand met recht konde zeggen, daar is geen braaf burger , dan ik alleen, of ik met nog weinigen, die nauwiijks te ontdekken zijn: wij hebben er altoos nog veelen gehad, die deeze pligten liefhadden en voorltonden ; en in de verwardfte tijden, waar in ons Vaderland geweest is, hebben deoproerigen zelve nog altijd begrcepen, dat eens alles tot goede orde moest weder keeren; het aanftellen der Gecommitteerden of Doelisten; was in het jaar 1748. zelfs daar een blijk van. En fchoon ook de braaven de minfte in getal mogten zijn, zullen zij egter door de goede order, welke zij onderhouden, en door hunne welberaaden handelingen de fterkfte worden, en de flegten onder hen moeten bukken, en ten minden uitwendig zien raar hunne voorfchriften gedraagen; gij dan, mijne waarde Leezers 1 doet dit liever met gewilligheid, dewijl u de braafheid dan aangenaam, gemakkelijk en nuttig zijn zal. Laat dat beginlel, waarmede ik deze Verhandeling aanving, altijd u ten regel zijn, namelijk dat de menfchen tot volkeren vereenigd zijn, om elkander te helpen en te beveiligen, en dat E 4  C 72 ) dit, zonder de vervullinge van de gezellige pligten, onmdogelijk is, dat voords onze medeburgers ons meer zullen kunnen weldoen en bcfchermen , nanr maate zij meer welvaart, rust en geluk genieten, en dus naar maate wij hen daartoe meer behulpzaam zijn; dat zij zich omtrcrdons beter gedraagen , wanneer zij meer goeds van ons te wagten hebben; en op dat dit te fterker in uw geheugen blijve, tekene ik deeze verhandeling met de zinfpreuk: Bevorder uw eigen waar geluk, en gij zult een braaf burger zijn. .  TWEEDE ANDWOORD OP DE VRAAG: Wie is de Braave Man in V gemeen Bur~ gerlijk leven P DOOR. DIRK BOING, Aan wien de ZILVEREN EERPENNING is tocccweezen.   WAARDE LEEZER Öraafheid is de nuttigfte, de voortreffelijkfte, de noodzaakelijkfte aller deugden in de menfchelijke famenleeving. Zij gaat hand aan hand mee eerlijkheid, getrouwheid, oprechtheid, rnenschlievendheid, vroomheid, waarheid, en dergelijke deugden. Zij fpruit voord uit liefde tot God en den Naaften. Waar zij heerscht, worde hét onderling geluk bevorderd , en gevestigd. Gelukkig! driewerf gelukkig dat gemeenebest, die maatfehappij, dat huisgezin, die verkeering, waar elk deelgenoot zich beijvert om braaf te zijn ! maar, waar geene braafheid gevonden werdt, kwijnt welvaart, en op alle onze onderneemingen rust de vloek des Heeren. Rampzalig! ja driemaal rampzaalig is zulk eene maatfehappij! Gelijk elke deugd haar eigen waarde heeft, zo heeft ook de braafheid de haare. Door haar wordt het geluk van den medemensen bevorderd, terwijl zij tevredenheid, met gerustheid des gemoeds, in het hart en op her. gelaat haarer beoefenaaren verfprcidt. Wie heeft ooit een braave daad verricht, en geene zagte kalmte in zijne ziele ondervonden ? Hec  C 7* ) voordeel en gewin mogen in andere verrichtingen (lork fpreefcende weezen; maar in de beoefening der braafheid behooren zij te zwijgen. Braafheid moet om haar zelfs wille gevolgd , geëerbiedigd worden, 't Is onze plicht, nog meer , 't is ons voorrecht braafheid te kunnen beoefenen. Dit zijn wij verplicht als menfchen, nog meer als Christenen. Welk een voorrecht is het braaf te kunnen zijn, dat is: met een open hart voor het oog des iilzienden te wandelen, Hem tot een getuige van onze oprechtheid en welgezindheid santeroepen, en met een open hart insgelijks niet onzen medebroeder te verkecren, met hem, als hand aan hand, op de reis naar de eeuwigheid voordtegaau, en elkanders raad, en hulp en bijftand, te vraagen en aantebieden ! In welk een paradijs van genoeglijkheden zoude de waereld veranderen , daar wij nu zo menigwerf, zo veel kroms, zo veel tegenflrijdigs," zoveel onaangeraams, zo veel list, zo veel ondankbaarheid, zo veel trouwloosheid, aantreffen en beklaagen, indien braafheid hec doel van haare bewooneren ware! Door braafheid is ons, weleer zo gezegend, gemenebest, uit de geringde bcginfelen tot eene onmeetelijke hoogte geklommen. Debraafheid is van zulk tenen edelen aart, dat zij zelfs haare vijanden op haar doet verlieven ; zij is een licht gelijk, 't welk de boosheid, hoe toomloos ook, vergeefs tracht uicteblusfehen, zij is ontzag verwekkende voor haare tegenkanteren. De geweetenloosheid eu lastering moéten al vrij fterk in hec  c ?? y kwaad gevorderd zijn, indien zij haar, zonder bloozen, kunnen naderen: maar wie durft men meerder vrijmoedigheid, voor hec oog haarer belaageren verfchjjnen, dan de braafheid? Gelijk een befchuldigepd geweten , een ftreng rechter, ja, een heul is; zo is hij, die braaf en zich geen kwaad bewust is , bedaard , ja al moest hij voor den onrechtvaardigften rechter, tegen valfche aanklagers, verfchijnen , dan nog kan hij getuigen : mijn Rechter is in den Hemel, mijn getuigen is boven in de wolken , mijn geweren knaagt mij niet l Dat menig trotfche rijkaart zich verblijde in zijnen rijkdom , terwijl eene groote menigte hem den naam van onderdrukker geeft, wat baat hem al zijn overvloed ? maar laat een gering burger in zijnen kring braaf heid beoefenen, wiens toeftand is dan begeerlijker? waarlijk, één (H'Ie traan, die een beweldadigde bij het affterven des Üillen burgers Hort, is onvergelijkelijk dierlnarer, dan de loftuitingen van homierd vleijers aan den disch des rijkaarts; de laatfte zijn losfe nuttelooze klanken, maar de traan des eerften , blinkt en blijft in de eeuwigheid, braafheid! wie zoude niet wenfehen, u te kennen, u te betrachten !. . . . Ach! dat wij 'er altoos op uit waren om haar te beoefenen! Ach! dat wij bij elke daad, die wij bedrijven, ons afvraagden : is de daad, die ik thans doe, braaf? kan ik ze voor God , voor de waereld, voor mij zei ven verand woorden ? behoef ik ze mij met te fchaamen op den grooten oordeelsdag ? Dus handelende zoude regt braaf, zoude een Christen betamende,  C 78 ) gehandeld zijn , dan welk fterveling gevoelt niet zijn onvermogen , en hoe noodzaaklijk hij de onderfteuning, den invloed des Boogllen nodig hebbe? Deeze zijn door het aanroepen van God te verkrijgen; hebt gij, mijn leezer! begeerte naar braafheid, fmeek dan op deeze of dergelijke wijze in het GEBED. Volzalig God ! ik gevoel mijne verplichting; om in alle oprechtheid voor uw aangezicht, om braaf, om deugdzaam, te wandelen; dan, de verleidingen zijn menigvuldig, om mij van uwe geboden aftetrekken, en om ondeugend te worden. Mijn waar belang is daar in gelegen , om naar uwe goedkeuring te jaagen , om mijnen naasten als mij zei ven te beminnen, om met hun zoo te handelen, als ik wensch dat zij met mij handelen; marr ik moet met fchaamte belijden ,. dat ik niet altijd zo oprecht, zo braaf, zo edel, met hun bandele, als ik wel behoorde te doen: gelijk in veelen mijner verplichtingen , zo fehiet ik ook in deeze verre te kort. Mijn tijdelijk belang verdooft dikwerf de ftcm van mijn geweeten , en maakt mij voor u fchuldig aan onwaarheid en bedrog. Hoe dikwerf verfpil ik den tijd , dien ik werkzaam of ten nutte van mijnen naasten had kunnen beiteeden! war ben ik zomtijds nalaatig in het vervullen mijner beloften. Hoe menigmaalen maak ik mij fchuldig aan lastering , door de daaden van anderen in een valsch licht te plaatfen, ©f door hunne onfchuldig belaagde eer niet te  ( 79 J verdedigen , of door hunne gebreken te vergrnoten. Hoe dikwerf houde ik mijne hulp tien noodlijdenden te rugge ! en zorg alleen voor mijne eigene belangeus, terwijl ik die van anderen geheel uit het oog verlieze! ö Heere! indien gij, om mijn verzuim en misdrijf, mee mij in een ftreng gericht wildet treeden, zoude ik uwe ftrarTe moeten eerbiedigen: maar uwe goedertierenheid is onmeetbaar om de liefde uwes Zoons. Vergeef, ach! vergeef mij om zijnen wille, alle mijne zonden, en fchenk mij uwen geest tot verlichting en tot heiliging; behoed mij voor alle verzoekingen, en, zoo het uwe wil is, mij aan mij zei ven te doen kenbaar worden, fchenk mij dan kracht , om tegen mijne geestelijke vijanden te flrijden, en ze, door u gefterkt, te overwinnen. Druk mij mijne verplichting, om oprecht, om getrouw, om braaf met mijne medemenfchen te handelen, altijd diep in 't hart, op dat ik mij in alle de voorvallen deezes levens , mijner roeping waardig moge gedraagen. Bewerk ook mijne medemenfchen door denzelfden geest van liefde en goedwilligheid , op dat hun loflijk voorbeeld mij ter naarvolging wekke, en zij, en ik, eenftemmig mogen medewerken , tot bevorl dering onzer belangens; ten einde wij hier in uwe vreeze leeven , en eindelijk verwaardigd worden, om het genaderijk loon der braafheid in ruime maate in te oogden. Amen.  C 8o ) Wie is de braave man in het gemeen burgerlijk leven? Hij, die in de bijzondere betrekkingen, waar m hij ftaat, getrouw is aan zijne waare verplichting, In tleeze korte befchrijving, is het karadter eenes braaven mans in het gemeen burgerlijk leven, opgeflooten. Wat behoort cu zulk een braaf man te betrachten ? Voor eerst: Een braaf man tracht zijne, plichten te kennen. Ten tweeden : Een braaf man handelt oprecht. Ten derden : Een braaf man is een man van eer. Ten vierden: Een braaf man is getrouw aan zijne beloften. Ten vijfden: Een braaf man tracht het geluk van zijn medemensen te bevorderen. Zijne braafheid is werkzaam, ze is algemeen, ze is onbaatzuchtig. Laat ons ieder deezer ftukken afzonderlijk befchouwen. Een braaf man tracht zijne plichten te kennen. Hoe noodzaakelijk dit vereischte tot eenen braaven man behoore, kan ik niet beter dan met de eigen woo:den van den onfterfeüjken Gelleet, onder het oog miiner leezeren brengen. Dit is ziine taal: ,, Tot een dui„ delijk en gegrond begrip van onze plichten, behooren zoo wel zuivere denkbeelden als  C 81 } ,„ fterke bewijzen en drangredenen. Indien ik' „ niec weet, waar toe ik verbonden ben; in" dien mij deugd en ondeugd meer naar deri „ naam dan volgens haare natuur en kenteke- nen bekend zijn ; indien ik de dwaalende „ begrippen , welke onze verbeelding en ons „ hart zich meestal van plicht en deugd ont„ werpen (voornamelijk ons hart , dat alles ,, fchuwt, wat deszelfs neigingen beteugelt;) „ indien ik deeze begrippen niet kan wederf, leggen ; indien mijn verftand niet van de „ fchoonheid en overtreffelijkheid der wetten j „ door de deugd ons voorgefchreeven , over„ tuigd is , hoe zal ik dan het voorneemen in „ mij zei ven ontftceken om ze na te komen? hoe mijn hart de krachten bekomen , die ,, 'er tot die nakoming vereischt worden ? „ Men ftelle zich derhalven , zijne plichten ,, dikwerf, met hunne beginfelen, waar uit zij „ voordvloeijen en in hun verheven waarde i, voor; dat is: men zoeke zich zeiven leven„ dig te overtuigen, hoe deze plichten in den „ eeuwigen heiligen wil der Godheid zijn ge.,, grond , en hoe voortreffelijk zij met onze „ natuur , met onze innerlijke en uiterlijke „ gelukzaligheid , en met de welvaard van „ hec ganfche menfchelijke gedacht overeen,, fteramen Ik weet wel, dat de deugd, en düs ook de beoefening der braafheid , van zulk eenen edelen aart is, dar zij zich zei ven aanprijst; dac zij ontzagwekkende is voor ieder een, dieflechtö redelijk det.kt, ja 1 van zulken , die het fcheemerlicht der reden naauwlijks kennen; dan welke uitmuntende daaden van deugd en braaf heidj F *  C 82 ) er oo t geoefend worden door louter toeval of bedreeven zijn door onverlichte of biige! loovige volken, het is onbetwistbaar zefer dat tot de rechte beoefening der braafheid' wordt. Om ons hier van te overtuigen be. hoeven W1J Hechts te overweegen : dat alle daaden die braaf fchijnen, niet braaf znn• da? erin de betrachting deezer edele deugd? zom tnds bijoogmerken plaats grijpen, die opeen? al haaren glans verdoovenVJac het gevoel de? rnenfchhjkheid ,. dat op zich zeiven goed is niet zelden alleen, 'er de aanfpooring S- en dus als een fchielijk opwellende drift ooieen flags yerdwynt En men ftelle da • egen de wijduitgeftrektheid deezer deugd: de edele bronnen, waar uit zij behoort voord te loéjen,de veelvuldige beletfelen, die haare b-oefe mng belemmeren: en de roerfels en beweeSngen onzer z,ele, en men zal wel ras ovmfi worden: dat gelijk deeze voortreffelijked55 nooit genoeg kan betracht, zij ookTooit ! noeg kan gekend worden. g v?%?Jti"ckeTï hV] v°orbee!d, in dat gedeelte den grenst, draagen den algemeenen naam aar, de inboorelingen dier ftreeken gegeven te weeren, dien van wilden. Deeze Wilden nogtans ftceken uit door onbedorvenheid v5 zeden: dieverij en ontrouw zij?bij hun ge" heel onbekend: alle verbinteni ferwelke % «^5flk.eeD verneven getuigenis, en dat van Wilden' maar, zouden deSbedrijven deeze"  C 83 ) menfchen niet oneindig verhevener zijn, wailneer dezelve voordvloeiden uit een edelaartig gemoed, dat bezef van deugd en plicht had, waarheid en valschheid wist te onderfcheiden? Braafheid is de grondflag van ons tijdelijk heil, van onze eeuwige gelukzaligheid. Ou* deugend jegens onze medemenfchen te handelen ° berooft ons van wezenlijk geluk , zoo wel hier, als na dit leven. Wie dan nog twijfele , of de kennis van onze verplichting, om braafheid te oefenen, al, dan niet,noodzaakelijk is, die beproeve zich zelvenr, of hij deeze deugd in haaren oorfprong, m haare fchoonhei J, in haare voortreffelijkheid en andere hoedaanigheden , recht kenne : of hn door haare kennis zijne daaden beftuure ? of hij in alle de voorvallen deezes levens haar ter leidsvrouwe verkieze? of hij niet aanhoudend aanmoediging ter haarer gehoorzaaming behoeve , en of hij zonder de geduurige herinnering aan zijne verplichting, altoos flandvastig en onbezweken zij, om alle aanlokfelen , alle listige verleidingen tot voordeel of aardsch genot te kunnen verfmaaden , tegen het behouden van een onbefmet geweeten, en daar bij fchade te lijden? wie doet dit alles zonder zijne plichten van braafheid recht te kennen? • Deeze kennis wordt nog noodzaakelijker, om dat zij ons de waardij dier edele deugd altoos vertegenwoordigt , onze braafheid moet met al» leen aan onze vrienden, zij moet ook aan onze vijanden beweezen worden, zij moet gefchieden als voor het oog van den Ajomtegenwoordigen, hij zij getuigen onzer daaden! Stellen wij belang, dat wij als getrouwe oaF 2  C 84 ) derdaanen, met den eernaam van gehoorzaams rowooners, betijteld worden; dit flrekt toch ten bewny.e, dat wij aan onzen eed getrouw zijn, ons niet aan muiterij of oproer fchuldig maaien; hoe meer belang bchooren wij dan te {tellen, om van den Koning der Koningen, met den eertijtel van braaven begiftigd tc worden ; want welke waardij toch neefc de tijdelijke en ras voord vluchtige lof bij de goedkeuring des Hoogltenl deeze waardij wordt nog vergroot om dat wij door de beoefening van braat hejd aan het oogmerk van ons beftaan voldoen, dat was onder anderen ook, om het heil onzes naasten zo veel mogelijk te bevorderen , dit gefchiedt door onze braafheid: en, ot dit nog niet genoeg waare, ons eigen geluk bevorderen wij dan, wanneer wij uat van anacren bevorderen. Ik zal hier niet gewaagen , van eene genaderijke vergelding hier namaals, van de alles te boven gaande belooning, die het deel zal worden der geenen , die hier m oprechtheid en braafheid gewandeld hebben • maar alleen van den Adeldom, waar toe wij door de oefening van braafheid verheven worden. Alle de plichten , die ons voorgefcbreeven worden, eifchen braafheid. Dit te toonen uit ce plichten, die wij Gode fchuldig zijn , is buiten ons tegenwoordig bedek: maar die welden wij onzen naasten fchuldig zijn, vorderen als om ftrijd braafheid. Door nu hier aan te gehoorzamen , verkrijgen wij eenen rang, eene hoogheid. Immers wij worden geroepen , om neilig te zijn, gelijk hij die ons geroepen heeft. Heilig iSi om in allen onzen wande] heilig te  C 8; ) weezen ; om barmhertigheid te oefenen , gelijk als onze Hemelfche Vader barmhartig is , en wat dies meer is, deeze roeping volgeude, onftraflijk in deeze waereld leevénde , ontvangen , verkrijgen wij eene gelijkheid aan den Eeuwigen, en hoe kunnen wij hooger toppunt van eer beklimmen! wat immer grootheid moge heeten, dit heet waare grootheid. Dit is op aarde een Hemelling te zijn, dit is door voortreffelijke daaden , zich voor de eeuwigheid rijp te maaken, zich bekwaam te maaken voor Goddelijke, voor duurzaarne vergenocgens; kan men zich nu wel verbeelden, dat, indien ons flegts het flaauwe redenlicht beflraalt, indien wij naauwlijks ouze verplichting tot deugdbetragting kennen, dat wij dan dat edel, dat fijn gevoel zouden ontwaaren, 't welk wij nu ondervinden , dat altoos op de beoefening der deugd volgt ? v/ie zal dit durven {taande houden'? dat'men dan de waare deugd erkenne, waar men haar ook aantreffe; maar zich tevens opwekke, om van haare beoefening de rechte waardij te (maaken, de kennis van onze verplichting uittebreiden en te vermeerderen. Onze braafheid moet Godsdienstig zijn, met andere woorden, in onze deugdbetrachting moeten wij God vereeren; en, hoe kunnen wij dit doen, zonder dat Wezen aller wezens, in zijne voortreffelijke eigenfehappen , werken en weldaaden te kennen? en door die kennis ons' te overtuigen , dat wij zijne behoeftige en afhanglijke fchepfelen zijn? zijn wij hier van overtuigd, dan leeren wij ook, dat ons geluk met dat van onzen medemensen verbonden is„ Dit mooge een wonderfpreuk in de ooren der  ( 85 ) aanzienelijken deezer waerefd fchjinen th zich verbeeldende geheel onafhnngclijk te zijn zij is nograns waarachtig Wie ziec met opmerking, den pas gebooren zuigeling, en het groeijend knaapjen, en wordt niet gedrongen om te belijden, dat beide de ongelukkigfte der ichepfelen zouden zijn, indien zij niet gekoesterd , gekweekt, verzorgd en voor tallooze gevaaren beveiligd worden? Wat baat den rijkaart een overvloed van aardlche fchatten , indien geen rnindre hand zijn disch met fpijs en drank vervuld, en welk nut zoude de arbeidsman, van al zijn zwoegen en zwecten hebben , indien geen vermogenden hem zijnen arbeid voldeeden ? dit Jn c breede te toonen, zoude een verhandeling op zich zelvcn uitmaaken. 't Gezegde is •genoegzaam, om den denkenden leezer ter handleiding te dienen, om ook hier in den weg der aanbiddelijke Voorzienigheid te bewonderen , dat aile de leden der menfchelijke faa^menleeving, als zoo veele raderen zijnaantemerken, die het groote uurwerk der faamenleeving aan den gang moeten houden , en is dit zoo, gelijk hec doorniemand van gezonde herfenen kan ontkend worden, hoe moet ons dit mee cot braafheid , tot daadvaardige mensch levendheid aanfpooren! maar hoe noodzaakelyk is ons ten dien einde de kennis van onzen plicht! wij allen, zonder eenig onderfcheid , wceten, dat wij ter onzer onderhouding fpijs en drank nodig hebben: maar Biet alle menfchen weeten die, gelijk zij het behoorden te weeten,, dat is, ten nutte hunnes  ( 87 ) naasten. Ach! dat de daagelijkfche ondervinding hier niet voor mij getuigde! Hoe gereed is men doorgaans met zijne weigering! wat al aanbeveelingen heeft men noodig, om in de gunste der aanzienelijken te geraaken, en die genietende , wat al omzichtigheid wordt 'er vereischt om dezelve niet te verliezen. Hoe dikwils zien we ons in onze verwagting, die op de toezegging van anderen gegrond was, te leur gefield! Ik weet het, veele rijke en magtige deezer aarde, breeken den armen hun brood, en onttrekken den noodlijdenden hunne hulpe niet: maar ik weet ook, ter befchaaming van meenig aanzienelijken en rijken , dat zij geen waar befef van nooddruftigheid hebben, dat zij doof zijn voor de ftemme des klaagers, onaandoenlijk voor hun geween. Wat al kragt van welïpreekendheid moet 'er aangewend worden, om een karigen tot een milden geever te vormen. Hadden zij, die door den Opperbeftuurer van dit ondermaanfche^rijk met tijdelijke middelen zijn gezegend,, of'zij die in andere opzigten door de milde hand van God boven anderen hunner medemenfchen , zijn bcweldaadigd, recht befef van den zegen, dien zij genieten , hoe moeft hen dit tot welda'adigheid, tot menschlievendheid aanfpooren. Alle menfchen toch ziju kinderen van denzelfden vader, alle onder het oog van dezelfde voorzienigheid, alle geroepen tot dezelfde zaligheid. Tijdelijk heil is geen wezenlijk heil, want het is kortftondig, wij hebben het niet langer, dan voor dit leeven: rijken en armen worden naden dood aan dezelfde verrotting overgegeeven: die het' 4  C 01 ) ; den rijk j.ss kan morgen tor. den bedelzak se> Pragt woruon. De kennis van deeze'en dergelijke waarheéden moest ieder een aanfpoareo, op voordeel te doen met het voorrecht, pat hij boven anderen geniet, zich door wel te «oen, fchatten in de eeuwigheid re vérgaderen, nier m beftaac de waare plichtsbetrachting, of zouden wij boven anderen bedeeld kunnen zijn, en eenen armen van koude kunnen zien verkleumen en bijna fterven , zonder hem te verwarmen, ren nietuenken, zoo arm, zoo behoeftig nad ik kunnen zjjn , jn(jjen m,jn hemelfche VV per mij nier boven hem verhepven had , cn Kleedde en warmde? zouden wij kennis van de plicht van braafheid kunnen hebben, en een Bedroefden kunnen zien, zonder hem te troosten en opteheuren: of eenen onfchuldig vervolgden zonder hem bij te (laan, en 'er niet dij denken ; dat ik thans in geene bijzonder penaauwde omstandigheden ben, niet op. «ine al te drukkende wijze Jijde of gepiaagd worde , neb ik aan de bewaarende hand des Af goeden te danken. Wat ben ik meer dan de allerongeJukkigften ? en zoude deeze gedachten wel leedig en onvruchtbaarkunnen blijven? .gewislelijk, dit moet ons aanfpooren, tot nedrigheid , tot' dankbaarheid , tot braaf heid en pienschhevendheid. Hoe zouden wij ons boven onze Natuurga riootcn kunnen verhellen, daar hec voorrecht, dat wij boven hen genieten, Hechts een geleend voorrecht is, en dat onze verplichting zelfs vermeerdert ? Hoe zouden wij tot ondeugd jcunnen unfpatten.daar wij door duizend mangen, tot de deugd der dankbaarheid en wcdei>  C 89 ) liefde geroepen worden? Hoe zouden wij de eerbiedwaardige braafheid kunnen verwaarloos zen, daar wij zoo gaarne van onze medemenfchen wenfehen braaf behandeld te worden? Welk eene edle deugd is de menschlievendheid ! wij noemen haar de zuil, het cieraad, den wellust der rnenfchelijke famenleeving, en deeze zouden wij kennen , en haar niet betrachten ! de fchoonheid der deugd te kennen, en de noodzaakelijkheid, om haar te berrach? ten, in te zien, en nogtans weigerig te zijn, met volvaardig gezind te zijn, om haar te beoe» fenen, is dubbele zonde, dan waare het beter haaren glans niet te kennen, dan denzelven te kennen, en echter ontrouw te worden in de betrachcing onzer duurfte belangens: de Godsdienst, het Christendom, de liefde des naasten , roepen ons toe; menfchen, christenen, van wat ftaat gij ook zijt, beoefent braaf heidl leert uwe plichten, om deeze deugd recht te betrachten, kennen: Zoo min bet voor waarheid houden eener zaake, zonder overtuiging, ons baat, zo min voordeel brengt het ons aan, de deugd van braafheid om haare voortreffelijkheid Hechts te bewonderen, zonder onze verplichting, en de bron, waar uit zij behoor t voord te vloeien, te kennen. Deeze te kennen bij haare beoefening , is het waare weezen, de ziel der deugd. Hoe hoogcr wij op den trap der Godzaligheid zijn geklommen, uit des te edeler grondbeginfel zijn wij werkzaam, en hoe verder wij in de kennis der waare wijsheid vorderen, hoe meer wij door onzen glans anderen kunnen, voorlichten.  C 90 ) Een braaf man trachte dan zijne plichten, die hij aan God , aan zijnen naasten, en aan zich zeiven verfchuldigd is, te kennen, in de bijzondere betrekkingen waar in hij verkeert Deeze bijzondere betrekkingen hier op te geeven, zonde mij te verre van de hoofdzaak aftrekken, en misfehien de aandacht mijner leezers te veel vcrmoeijën. Elk, die waarlijk lust heeft om zich te oefenen in zijne verplichtingen , om waarlijk wijs te worden, en zijne plichten te kennen, heeft hier toe overvloedige gelegenheid; immers de wet des Heeren leert ons, wat wij te doen en te laaten hebben, en welke uitmuntende lesfen zün uit den mond der waarheid gevloeid , volgens de aantekening van Matth. Hoofdftuk 5, 6, 7 J de Zendbrieven van Paulus en Jacobus behelzen de verhevenfte Levensregels, en eindelijk, van welkeen uitftekende nuttigheid is de bijwooning van den openbaaren Godsdienst.' wie is 'er die vatbaar is voor de kragt der waarheid , die gevoel heeft van zijne behoeftigheid, en belang ltelt in de bevoordering van zijnen weezenlijken welftand , die door alle deeze hulpmiddelen met wort opgewekt en aangefpoort, om dezelve bij de hand te neemen , en ze zich ten nutte te maaken! Een braaf man handelt oprecht. < Valschheid is de haatelijklTe aller ondeugden m de faamenleeving; oprechtheid daarentegen is de bemmnelijkfte aller deugden. List, bevi1!i'erii' wantrouwen, kwaadfpreekendnied, laltering, verraad, zijn de voorbreng»  C 91 ) fels der valsheid , en met een de pellen, die de famenleeving vergiftigen : maar de oprechtheid , het echte kenmerk eens braaven mans, verfpreidt als 't waare overal een geur van lieflijkheid en vergenoegen. Men ontmoete den valfchen, en welk eene achterhoudendheid, welk eene gemaakt vriendelijkheid, welk een fchijn van welvoeglijkheid, zal het opmerkzaan oog ontdekken, dan, naauwlijks verneemt hij,dat wij zijne hulp noodig hebben, of eenflags neemen alle blijken van welleevenheid een einde , en hij verlangt maar van ons lastig bezoek ontflaagen te worden; maar de oprechte is altoos zich zeiven gelijk, de ernst, de ftatige maar tevens gulhartige ernst ftaat op zijn gelaat getekend, hij bewijst ons geene achtingdie hij ons niet waardig keurt, zonder omweegen is zijn ja, ja! en zijn neen, neen! wie mijner leezeren kiest niet liever de onopgefmukte waarheid, voor de leugen ? den oprechten voor den valfchen. Zo min licht en duifternis kunnen vereenigd worden, zo min kan valschheid met braafheid gepaard gaan, de loftuigingen des valfchen, zijn als de fneeuwvlokken in 't voorjaar, en zijne vriendfehap en genegenheid zijn priemen, om ons op hec gevoeligst te treffen. Welk een afkeer moet deeze overweeging tegen alle valscheid in ons verwekken, en hoe achtenswaardig moet ons de oprechtheid worden , deeze toch zal tot in de eeuwigheid bloejjen, maar geene verrotten. Wie gevoelt lust te hebben, om een braaf man te zijn, die toone in het gezellige leven zijne geaartheid door oprechtheid- Hij trachte, zich deeze voortreffelijk deugd geheel eigen te  C 92 ) maaken, en in alle zijn handelingen de gerechtig, heid na te jagen. Worden ooit de wisfelvaliigneeden deezes levens verzoet, 'c is door de Jierrinnering van zich aan geene valschheid te hebben fchuldig gemaakt, door geene knaaging in het geweeten te gevoelen, door de ftille toejuiching der edeldenkenden te ontvangen, en boven al door het blijmoedig uitzicht op eene nimmer eindigende heerlijkheid. Vriendfchap is geen vriendfchap, zonder oprechtigheid; hierom is de vriendfchap eenes braaven mans van eene onfchatbaare waarde. Dit hebben alle verftandige fchrijvers, die over de vriendfchap ooit gedicht of gefchreven hebben, altoos aangenomen. Wat toch is vriendfchap zonder oprechtheid ? Is zij wel anders, dan de omhelzing eensjoabs, die ons in de ontmoeting den dolk in 't harte (loot ? Ach beleefden wij nog die gelukkige dagen, waarin de vriendfchap, in haare rechte betekenis, gekend , geëerbiedigd en beoefend wierd! Dan wie de vriendfchap ook ontluifteren mooge' de braave, de oprechte man houdt haar in (land ' en, zo lang 'er getrouwen gevonden worden zal zij niet alleen beftaan, maar onder derzulken opzicht groeiën en bloeijen. Valschheid kan n Sel4enheH Sb ÏS'fcta* Wii' de S adeld°"> aiJt ■ ' oezlcren> maakt ons zorgvuldig nm  C 97 ) eereloosheid, maakc ons ieverig en waakzaam, en de veiligheid, die we in ons binnenlte hebben, en waar op de fcherpgefpitfte pijlen der lastering affluiten, doet ons geene moeite ontzien, om den luider van eenen goeden naam, boven alles waardig en dierbaar te fchatten, en dien te behouden. Wat zou voor een weldenkend mensch vermogend genoeg weezen, om hem zijne eer te ontneemen ? zou het. een hand vol goud zijn ? maar wat zijn aardlcne voordcelen , hoe groot, bij het gemis eener deugd, die door God en de engelen, door alle braave menfchen en door ons geweeten gepreezen wordt? of zou een kortftondig genot van aardfchen wellust van zulk eene waardij voor ons zijn, dat wij om deszelfs wille een fchendnaam in den tijd, en de rampzaligheid in de eeuwigheid zouden wenfehen ïntcwachten' neen! de man van eer vermijdt alles, wat zelfs aanleiding zoude kunnen geeven om zijne eer te waagen. In zijnen koophandel waagt hij met meer, dan dat hij bij deszelfs verlies eerlijk zoude kunnen blijven. In zijne verteering en uitfpanning rekent hij met zijn inkomtten. In zijne winning wagt hij zich voor woekeren. In zijne handteering en neering is hij ieverig,, In zijn maat en gewigt is hij rechtvaardig. Hij geeft vol vaardig het bedongen loon. Mee één woord , hij toont door zijn geheel gedrag, den voortreffelijken naam , eens mans van eer waardig te zijn. Zoo voorzichtig, zoo behoedzaam, zoo op. merkzaam hij is, om zijne eigene eer niet te verwaarloozen, zoo ieverig is hij ook omtrena de eer van anderen; dat de lastering haar gal G  C 98 ) vrij uitbraake op de blanke onfchuld, én haar fmaade en befchimpe; de man van eer zal ze verdedigen, hij kent de gulden fpreuk; om met anderen zoo te handelen, als hij in foortgelijk geval wenscht, dat men met hem handele; dit maakt hem moedig , om voor de beladerde onfchuld uit te komen. De waarheid is hem te dierbaar , dan dat hij haar niet, zoude laaten gelden. Hij weet, dat 'er een tijd van fpreeken , en een tijd van zwijgen is. Nimmer deinst de lastering meer befchaamd te rug, dan wanneer zij door den man van eer wederfprooken wordt. Hoe nuttig is de man van eer hrde faamenleving! zijne aanmoediging en voorbeeld zijn de fterkfle middelen ter zijner naarvolging. Hij verzuimt geene geleegenheid om de waare boven de valfche eer in het helderst daglicht te plaatfen , en daar tegen de eereloosheid met akelige verwen aftemaalen. Veel, en veelerleije dingen zijn 'er, helaas! in de faamenleeving, die tegen de ftrikte eerlijkheid ftrijden , en die daarom door ieder, die 'er prijs op fielt, om den naam van eenen man van eer te hebben, noch goedgekeurd, noch gevolgd kunnen worden. Wanneer men de wol in eenen ftortregen aflevert, om dezelve dus zwaarer ter waag te brengen; wanneer men de ruwe zijde, door water 'er in te doen zijgen, verzwaart; wanneer men goudsbloemen voor fafraan verkoopt; wanneer men goede met valfche waaren vermengt; wanneer men koopgoederen niet volgens het monfler levert; wanneer men in eens anderen dienst is, dien tijd niet behoorlijk arbeidende waar-  C 99 ) neemt; wanneer men door valfche munt zijnen naasten bedriegt ; wanneer men het bedongen loon weigert; wanneer men zich verrijkt door de onkunde der onnozelheid; wanneer men zijne voorrechten , om minvermoogenden te drukken, misbruikt; wanneer men deeze en dergelijke (lukken, die tot in het oneindige zoudeu kunnen opgeteld worden, bedrijft; zoude men dan nog kunnen waanen den naafm van eenen eerlijken man, van eenen braaven man te kunnen waardig zijn ? neen! die zich dit verbeeldt, kent zijne verplichting niet, weet niet wat een eerlijk, wat een braaf man betaamt! men moge deeze genoemde en andere misdaaden bemantelen , zoo veel men wil, zij zijn in de oogen des Heiligen, kunstgreepen om openbaare dieverij te bedekken, en niet minder ftrafbaar, dan deeze. Ach! was de vindingrijkheid meer tot de oefening der deugd, dan tot die der ondeugd werkzaam, hoe veel meer zoude dan de eerde betracht, en de tweede naagelaacen worden 1 üe man van eer, de braave man, wacht zich niet alleen voor alle kwaad:'5maar ook voor den fchijn des kwaads. Dit maakt hem opmerkzaam in zijne verkeering. Hij weet dat hij als een gezellig wcezen, zich niet van allen omgang met menfchen kan of mag afzonderen , ja dat hij 't gezelfchap van ondeugenden niet moet verlaaten, indien hij fterkte en ftandvastigheid genoeg heeft, om 'er niet mede befmet te worden, en het loflijk oogmerk heeft, om door zijn voorbeeld en reden, de boosdoeneren op den weg der gerechtigheid , op het pad des leevens te leiden, anders beG 2  C 100 ) taamt het hem niet, om de minfïe gemeenzaamheid met de kinderen der waereld te oefenen. Eene aanhoudende verkeering met hun, die het onrecht indrinken als water , is het gereedfte middel, om zondige gefprekken , gewoonten en hebhjkheden te leeren : maar onze goede naam , moet 'er ook zeker door lijden. Hier geldt het fpreekwoord; met wien men verkeert, wordt men geëerd. Dat'dan elk, die zijnen goeden naam wenscht in acht te neemen, de voorzichtigheid betrachte 1 Een braaf man is getrouw aan zijn belofte. Braafheid is geen braafheid zonder getrouwheid. De kenfchets eens braaven mans is, dat, al heeft hij gezwooren tot zijne fchade, hij evenwel niet verandert- Van de Batavieren ftaat ter hunner eeuwiger eere aangeteekend , dat zij uitmuntende waren, in oordeel en fehranderheid, in openhartig - en herbergzaamheid en kuisheid, en ook in trouwe. Willen wij braave manuen, echte Nederlanders '4jn, dat wij dan in alle de genoemde deugden, boven andere volken trachten uittemunten, en vooral ook in gecrouwheid. Wij behooren , als wij iets belooven, te weeten, wat wij belooven, op dat wij, na onze gedaane belofte, ons dezelve niet behoeven te berouwen. De eed , de plechtige aanroeping van den naam des Allerhoogften ; moet boven al heilig weezen ; zich in deezen aan ontrouw fchuldig te maaken, is eene fchrikkeiijke zonde. Wenscht gij een voorbeeld van bijna ongelooflijke getrouwheid te zien, bepaal dan uwen  C ioi ) aandacht bij dat van Mbrecht Beüing, hij werd veroordeeld, om leevende in de aarde bedolven te worden; dan, voor af verkreeg hij verlof, tot het befchikken zijner zaaken, en na dit gedaan te hebben, keerde hij als een andere Regulus, ter bcftcmder tijd weder, wanneer het vonnis aan hem uitgevoerd werdt. Onze Nederlandfche Natie, mag op zulk eenen Regulus nog eens zich beroemen, bij de belegering van Formoza, gebruikte Coxinga, een Chinees Zeefchuimer, den Predikant Hambroek , wiens vrouw en twee kinderen hij gevangen had genomen, om de belegerden tot overgaaf aan te maanen, met bedreiging van hem anders te zullen dooden. Hij, op bevel van den Chinees, onder beloften van weder te keeren , maar met vermaan aan het Fort, om zich over te geeven, daar been gezonden, kwam 'er binnen, en riedt de overgaaf niet alleen af; maar maande de belegerden goeden moed te houden. Men befloot dan zich te blijven verdeedigen , en wilde den braaven Hambroek houden. Twee zijner dochteren daar zijnde , wierpen zich aan 's vaders voeten , omhelsden deszelfs knieën , en baden hem, onder het jammerlijkst gehuil, niet van haar te vertrekken : maar hij, zijns woords, aan Coxinga gegeeven, getrouw, rukte zich uit derzelver armen , zeggende : mijne vrouw, mijne andere kinderen en veele mijner landgecooten zijn nog gevangen; God verhoede, dat ik hun leeven iu gevaar zoude brengen , om het mijne te redden! ik heb mijn woord, van weder te zullen keei en, gegeeven: ik moet d:c houden, en zal het een geluk achten, wanr.eer G 3  ( 102 ) ik ten flagtoffer mijner broederen geofferd worde ! hier op keerde hij naa 's vijands legerplaats terug. 't*ort, geen ontzet van Batavia te hoopen hebbende, gaf zich vervolgeus op eerlijke voorwaarden over: dan vijfhonderd gevangenen, in verdenking eener faamenzweeririg gevallen , werden daarna ter dood gebragt, gelijk ook de braave Hambroek, wien men eerst gefpaard had. Wie roept hier niet met mij uit: welk eene getrouwheid' Ik zal hier nog een voorbeeld bij voegen, van den weergaloozen Pieter Adriaansz van de Wrf-ff, deeze zeide in den jongden nood , bij de belegering van Lcyden, tegen den misnoegden hoop , die 'er op aandrong om de ftad over te geeven: Ik heb een eed gedaan, voor 't vaderland en aan deeze ftad; door de hulp van den Geevcr alles goeds hoop ik dien dandvastiglijk te houden. Spijs heb ik niet, fterven moet ik eens; hoe, is mij om 't eevenzo mijn lichaam u dienen kan, fcheurt het onbefchroomd van één, en deelt het zo ver het ftrekken mag: ik ben wel getroost! zodanig eene rustige taal, die een' groocen Burgemeester kenfehets , en nooit dan met aandoening kan herdacht werden, deedt de onver^enoegden, met fchaamte weggaan. Zulke voorbeelden zijn van een onberekenbaare waarde voor anderen , die dezelven vernemen. Als de hoofden des volks zoo getrouw aan hunne beloften, aan hunnen eed zijn, zouden dan de onderzaaten, ontrouw en meintedig kunnen worden V wat baat het , dat wij anderen beloften van getrouwheid doen, hen van onze welgezindheid ten hunnen op-  C 103 ) Eichte verzokeren , of ons door eenen eed, toe deezen of geenen dienst of plicht verbinden , indien wij niet voorneemens zijn, de gedaane beloften of den eed te houden; of, indien wij dit al voorneemens geweest zijn, maar echter, in de beproeving van onze trouw, trouwloos worden ? Zoo gij eene belofte doet, zoo laat niet af dezelve te houden , het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft, en 't niet houdt. In gevallen van beproevingen moet onze getrouwheid het allermeest blijken. Behalven de zonde, waar aan men zich voo* God fchuldig maakt door ontrouw aan zijne beloften , zijnen eed te worden , is zulk een trouwlooze, een pest in de menfchelijke faamenleeving. Op zijne belofte, op zijne verbinding aan ons, noemden wij hem- onzen vriend , een voorftander van ons belang., een vertrouweling van onze geheimen, een bewerker van ons geluk ; en — naauwlijks fchijnt onze heilzon te zullen taanen, naauwlijks dreigen ons rampen of tegenfpoeden , naauwlijks hangen gevaaren boven ons hoofd, treffen ons ziekten of ander lijden van dit wisfelvallig leven,of onze vermeende vriend, de vriend van onzen welftand , de vriend van onze geneugtens, keert ons den nek toe, en dat nu, nu wij zijne hulp wel het allermeeste noodig hadden, en dat nu, nu hij proeven, kennelijke, zichtbaare proeven van zijne gehechtheid aan ons , geeven moest. Wat baat zulk een vriendfchap! zulk een verzekering van getrouwheid! geen wonder, dat het woord vriendIchap en getrouwheid in de gezelfchappen der waereld op aller lippen zweeft , dewijl men G 4  C 104 ) zich verbeeld, dat vriendfchap en getrouwheid, alleen geleegen zijn in plichtplegingen en wellevendheden in famenkoinden , aangelegd om de vermaaken deezes levens onderling te deelen, en dat men zo fchaars de kennelijke blijken van vriendfchap en getrouwheid aantreft! geneel anders is de getrouwheid der braaven: zij vergroot onzen rampfpoed niet, maar verbetert dien. Wij vinden ons door de eerden jammerlijk bedroogen; wij meenden wezenlijke dienstbetooningen aan te treffen , en, toen wij ze dachten aan te grijpen, vonden wij flechcs wind of fchaduw" Zoo misleidende het niet vervullen onzer gedaane belofte, in de famenleving , is, zoo god - onteerende is het ook , ontrouw aan onzen eed te worden. Was het belooven van getrouwheid in eenen post, of het verkrijgen van eenig ambt, of de bejaaging van eenige eer, of voordeel, of iets dergelijks, de reden , waarom wij eenen beloovenden eed deeden?En dachten wij niet tevens, dat deeze eed als aan God zeiven gedaan wierdt, en dat wij ten duurden verbonden zijn, dien te houden , en zijn wij onachtzaam genoeg, dit te vergeeten, of boos genoeg, om de item van ons geweeten te fmooren , daar wij bij de eerfte gelegenheid, wanneer belang, of hsc, of vleierij ons aanfpooren, om ons den eed te onttrekken, geheel uit het oog verliezen, dat wij dien in de tegenwoordigheid des Alomtegenwoordigen gedaan hebben, cn dat wij, door die daad, onze vrijheid aan hem hebben afgedaan; gewisfelijk! men rekke de Goddelijke langmoedigheid zoo lang mogelijk: maar hij, die in den  Hfemel woont, laat zich niet ftraffeloos hoouen. Hier. komt nog bij, dat de Overheid, of hij, ten wiens behoeven wij gezwooren hebben , door onze ontrouwheid wordt te leur gefteld. Wat behoorde heiliger te zijn, dan de eed ? zonder denzelven zijn wij als menfchen, als burgers , als christenen tot alle redelijke plichten, die Wet en Euangelie voorfchrijven, verbonden; hoe veel te meer nog, als wij den Alwetenden tot een getuigen onzer welgezindheid aanroepen? Men zegge niet: dat men den eed uit nood gedaan hebbe, noch voere het gewoone fpreekwoord aan: Een af gedwongeneed, is God leed, of de ftelling, dat een belovende eed niet zo duchtig is, als een bevestigende. Die dus onbezonnen met dep eed fpeelen. behooren eerst hunne ftelling met onwrikbaare bewijzen te bevestigen. Waar leest men die onderfcheiding in het gewijd Bijbelboek? Men hoorede uitfpraakeenes koninglijken dichters; Heere wie zal verkeeren, in uwe tente ? wie zal woonen op den berg uwer heiligheid? — hij, die niet verandert, al heeft hij tot zijne fchade gezvwen. Hieruit volgt, uit kracht van tegenftelling, dat hij, die verandert, wanneer hij tot zijne fchade mogt gezwooren hebben, niet zal verkeeren in de tente des Heeren, niet zal woonen op den berg zijner heiligheid: dat is, dat hij geen gunfteling van God zal zijn: en welk aandenken is ontzettender 1 G J  C ioö ) Een braaf man tracht het geluk van zijn' medemensch te bevorderen; zijne braafheid is werkzaam, ze is algemeen, ze is onbaatzuchtig. Deeze drie {tukken zijn over waardig, ieder van nader bij, overwoogen te worden. Een braaf man tracht het geluk van zijn' medemensch te bevorderen, door tot dat einde, naar zijn vermogen, werkzaam te zijn. De Alwijze Voorzienigheid is wonderbaar in haare bedeelingen. Aan deezen gaf zij vlugheid van oordeel, rijpheid van gedachten, fchanderheid en ingefpannen ernst; geenen beichonk zij met tijdelijke middelen, met eer, aanzien, rang en rijkdom; anderen wederom met fterk gefpierde leden , gezondheid en ligchaamskragten, en wederom nog anderen met andere voortrefljkheden: alles met geen ander oogmerk, dan om, gelijk in eene fchets van een braaf man, nooit genoeg kan herinnerd worden, dan om in de bijzondere betrekkingen, waar in wij ftaan, getrouw te zijn, aan onze verplichting. Wat baat, wat voordeel heeft de maatfehappij , waar van wij leden zijn, 'er bij, dat wij bij ons zeiven overtuigd zijn, van de noodzaakelijkheid, om onze plichten te leeren kennen, en dat wij door deze kennis ons verzekeren, dat wij, om braave mannen in het burgerlijke leven te zijn, oprecht, eerlijk en getrouw moeten wezen ; indien wij die kennis, die overtuiging in ons hart opfluiten, en 'er niet werk-  C 107 ) zaam mede zijn? AI heeft mijn nabuur zijne fchuuren vol mee kooren, of mijn landheer overvloed van fchatten, of mijn leeraar een grooren voorraad van geleerdheid, indien elk van hun dien zegen voor zich zei ven houdt, en 'er mij niets van mededeelt, zijn alle deeze voorrechten mij onnut. Ieder dan, die den naam van braaf wenscht te hebben, zij werkzaam met zijne vermogens ten nutte van anderen! Wij moeten door daadvaardigheid, welwillendheid, trouwhartigheid en andere onaffcheidbaare vereischtens der braafheid, de gevoelens onzer zielen zichtbaar aan den dag leggen, niet om 'er mede tè fchitteren, maar om ze te doen kenbaar worden, om te doen blijken, wie wij zijn. Wat baat u mijne oprechtheid, indien ik u alle gelegenheid onthoude, om 'er behoorlijk gebruik van te maaken ? zoo min als u mijne valschheid kan fchaden, indien ik 'er nimmer ten uwe nadeele gebruik van maake, even min kan u mijn werklooze oprechtheid voordeel aanbrengen. Wij moeten door de oefening van billijkheid, rechtmaatigheid en dergelijke deugden, toonen, dat wij geene doode, geene nuttelooze leden van het hgchaam der maatlchappij, waar toe wij behooren , zijn, en hier toe zijn alle menfchen zonder onderfcheid in ftaat; wel is waar, de een meer als de andere: maar alle menfchen, van den koning af tot den geringften daglooner toe, zijn in de gelegenheid, om werkzaam te zijn in braafheid. Hoe meer men bedeeld is mee de goederen des geluks, hoe meer men in de mogelijkheid gefield is, om dezelve tot nutti.  t 108 ) ge eindens te befteeden, en evenwél is de braafheid der geringe burgeren meer lofwaardig , dan die der rijken, die der laatften kan fchitterender zijn, dan die der eerften, maar doorgaans is die van den gerneenen burger of landman, edeler. Een man, die van zijn eerfte jeugd af aan in vermaaken en genoegens deezes levens is opgevoed en groot geworden, en wien in rijpere jaaren rijkdom en aanzien zijn ter beurt gevallen , weet niet, dan bij naam, dat iemand armoede of gebrek kan lijden, te meer als hij verzuimd is in zijne opvoeding, en geene indrukken van waare Godsdienftigheid heeft, hij is das doof voor de ftemme des klaagers, onaandoenlijk voor hun geween, en deeze gevoelloosheid wordt nog vergrooc, wanneer hij van eenen vrekkigen a?rt is: maar menfchen van eenen minderen (tand, kunnen zeiven menigmaalen in gelegenheden zijn geweest, waarin zij hulp van anderen hoogst nodig hadden. Door eigen ondervinding wceten zij, wat het te zeggen is, behoeftig te zijn, en hulp te erlangen. Zien zij hunnen meuenmensch met onheilen kampen, misfehien denzelfden, waarmede zij te vooren wel eens geworftekl hebben, dan kan het voor eene edele gevoelvolle ziel niet anders zijn, of zij gevoelen op het tederfte de onheilen, de rampen, die hunne medebroederen drukken, en zij wenden alle middelen aan, om thans zo te handelen , gelijk zij, toen zij in ongelegenheden waren , gewenscht hebben , dat met hun gehandeld wierdt. Eene mindere weldaadigheid kan eene groocere in waarde overtreffen. W.noeer een landman zich in een jaar tijds van.al zijn vee be>  ( 109 ) roofd ziet, is het eene lofwaardige daad, dat de landheer hem een jaar huur fcheukt, en hem dus den tijd geeft, om zijne fchade te herwinnen : maar is de weldaadigheld niet grooter, wanneer een landman, zich van alles berooft! ziende en van elk verftooten, zijnen mede-landman edelmoedig genoeg vindt, om zijnen verachten enverftnaaden gebuur met zijn geheel gezin tot zich te neemen, hem zijne wooning ten herberg, hem fpijs en drank te geeven ? Hoe verre overtreft de laatfte werkzaame liefde, de eerfte.J wat lijdt een fchatrijk landheer bij een jaar huur te mitfen, daar een arme landman zich, zonder eenig uitzicht op belooning of vergelding, de nooddruftigen ontfermtl ja! goeddoende landgenooten, uwe lofwaardige daaden komen niet minder in aanmerking, dan die van de eerfte aanzienlijken des lands. Ja !gij kunt in de gelegenheid zijn, om in edelmoedigheid uwe rijkere natuurgenooten te overtreffen. Gij kunt bewijzen, werkdaadige bewijzen van uwe deugdzaamheid, van uwe braafheid, ook in den kleenen kring, waar in ge u gefteld vindt, aan den dag leggen, 't moet u in de beoefening derzelven dan niet te rugge houden, dat zij zoo breed niet worden uitgemeecen, dan die van de magtigên der aarde! neen! het volbrengen van uwen plicht en de pooging, om door edele daaden de Godheid hoe lange hoe nader te komen, gaat de loffpraak eener geheele waereld verre te boven. Wie dan den naam van een braaf man wil waardig zijn, zij werkzaam om het geluk zijns mèdcnmensch, au veel in hem is, te bevorderen!  C no ) Hoe edel is het oprechtheid, eerlijkheid, trouw, omtrend anderen te beoefenen! Eene eenzaame arme vrouw was eens de oorzaak, dat een matroos, die van een geftrand fchip op Texel fpoelde, daar men hem voor dood hieldt, en gereed was, om hem bij de andere aangefpoelde lijken, in den gedolven kuil te werpen, weder als 't waare een nieuw leven bekwam. Zij zag met al het gevoel der menfchelijkheid de deerniswaardige gevolgea van eenen orkaan, die in éénea nacht omtrend zeventig fchepen vernjeld. of befchadigd had, en het talloos aantal drenkelingen daar door een prooi der woedende golven geworden, en met dat gevoel wenscht zij, al was 't maar éénen dier ongelukkigen, te kunnen redden, en de voorzienigheid fchenkt haar, haaren wensch. Zij ziet eenen jongeling, die in haar oog, zieltoogendefcheen ; deeze is niet dood, zeide zij, laat mij beproeven of ik hem niet weder kan doen bekomen; zij nam hem in haar huis, verwarmde hem, en tot haar onuitfpreekelijkeblijdfchap, loosde hij eenen zucht, en met een had zij de belooning haarer werkzaamheid en daadvaardige braafheid, zij gaf hem vervolgens fpijs en drank en kleeding, zo veel haare armoede gedoogde, en hij reisde naar Amfterdam, waar hij na verfcheidene reizen op de West gedaan te hehben, thans als een welgegoed koopman nog leevende is, en van allen die hem kennen, bemind wordt. En, fchoon deeze gebeurtenis wei vijftig jaaren geleedenis, heeft derzelver herinnering hem menigwerf een traan van dankbaarheid , en aan de bewaarende hand der voorzienigheid, en aaa  C ni ) ^edelmoedige weldoenfter ten oogen uitge- 't Is mijne Leezeren te versch in geheugen wat de kloekmoedige, de alles te bovenfaau! de kloekmoedige Woltemade, ten fpijt der loeiende winden en bruifchende golven, beftondt, om zijnen natuurgenooten, die op het wrak van een verongelukt oost-indisch fchip, alle oogeublikken, zonder hulp, den dood te eemoed traden, te redden; hoe hij, door huln van zijn paard, ruim twintig fchipbreukehWn aan land bragt; en hoe hij eindelijk zelf, toen hij anderen reddede, inde wateren fmoorde Ach! wie gevoelt hier niet het tederst, het hartelijkst mededogen! 6 God! hoe wonderbaarzen uwe wegen! zo lang Cabo de Goede Hoon in weezen is, zo lang er menfchelijkheid is zij die pleks gronds, waar op de verloste manfchap aan land flapte, door middel van hunnen verloiTer, een geduurig gedenkteken van het weergadeloos werkzaam vermoogen der braafheid, en leere ons, Woltemade naar te volgen, indien het de nood vereischt. Onder de voorbeelden van werkzaame braafheid, verdienen de gebroeders Narrebout en Eousfard voor al in aanmerking te komen De gefchiedenis heeft beiden der\ergeceS onttrokken. Deeze verhandeling is niet sefchikt voor eene breedvoerige befchrijvin? hunner menschlievendheid. Ik zal dezelve flecht* ter loops aanfffppen. w Betreffende de werkzaame braafheid der broeders Narrebout te Vlisfingen; Frans Narrebout had naauwlijks eenige geruchten gehoord, dat er een fchip op deRasfe vastzit  C in ) en.,w.erf5 ?r vervolgens nader van overtuigd. of hij wekt zijn broeder Jmü, zijn neef Jan Pod, en ander fcheepsvolk op, om te beproeven, of zij m ftaat zouden zijn, om de ongelukkigen te kunnen redden. In welk een gevaar het vastzittend fchip was, is daar uit op te maaken, dat een engelschman 300 guinies dorst vraigen, om 'ernaar toe te vaaren en dat het vaartuig der O. I. Compagnie, ten dier tijde te Vlisfingen liggende, dit geheel weigerde. Dan dit, in plaats van den moed der zeebouweren te verdooven, wekt denzelven des te derker op. Zij wachten den bekwaamften tijd, in "het holfte van den nacht af Hun eigen leven is hun niet te dierbaar om' dat van anderen te redden; hunne redenen, die dit bevestigen, zijn aandoenelijk. Zij ftevenen, blaakende van edelmoedigheid , zeewaards, en van twee uuren des nachts, tot zes uuren des morgens, met de woedende golven en bulderende winden gewordeld te hebben , hebben zij met behulp van hun wel toe gerust vaartuig het genoegen, het wrak te naderen. De eerde belooning van hunne iever waaren 4 pcrfoonen, die zij van den dood verlosten ; maar hoe verbaazend groot zagen zii dezelve vervolgens vermeerderd, toen zii al het levendig volk, dat op het verongelukte fchip was, behouden aan land bragten Wiens hart gloeit niet op het verneemen zulker werkzaame mecschlievendheid, op de daadvaardige braafheid dier waardige dervelingen, die het grootfte levensgevaar dorsten tarten, en onder al het gedruisch en de branding eener woedende zee hunne harten  ( «3 ) opende voor de ftemme der menfchlijkheid» bij den jammer en het bang gekerm van ongelukkigen ! Dan 'c zijn de gebroeders Narrebout niet alleen, die met gevaar van hun eigen leven dat van andere rèddeden; ik heb ook den lofwaardigen In wooner van Dieppe, den franfchen Bousjard genoemd. Ook deeze zeeloots heeft zijn leven onverfchrokken, en menschlievend in gevaar gcfteld, om agt franfche fchepeiingen van een in ftuk gebrooken vaartuig te redden. Men zag van de wal, de woedende zee en het uiterst levensgevaar dier ongelukkigen, en niemand onder allen had moed, om derwaards heen te (levenen , of hen anderzins te redden. Bousfard alleen deed recht aan 't gevoel van zijn hart, en begreep het ontwerp, om derwaards tegen de zee in te ftuuren, en die fchepeiingen het eind van een touw te geeven , door middel van het welk hij ze allen hoopte te redden. Alle zijne vrienden ftellen hem het gevaar dier onderneeming voor oogen: —- in zijn huisgezin vreest men den besten man, en den tederften vader nimmer te zullen wederzien: ter naauwernood rukt hij zich nog los uic hunne armen, vliegt derwaards, en florc tegen al de branding der ftuivende wateren in. Meer dan eens wordt hij door wind en ftorm te rug gevoerd, en weer aan ftrand geworpen; dan de tegenftand maakt hem fiechcs moediger, en zijn menfchehjk hart wordt dies te onbeweeglijker voor alle de fmeekingen van zijne vrienden. —- Nu hoort of ziet hij uieis» dau 't geroep dier ongelukkigen.  ( tH ) een gelukkig * J*» Spelingen één voor fcheen men hem vl t' i ' Meer dan ec"s nefehier uLêïïtt'kL I tSt t?Z]Cn> en ZI> Maar neen, 0 ", *ulIen bezwijken, te, en zijne mafSgt£iï^(^n "i"6» h"rderfchepelin/E fn- ï' herleeven . bij ieÊindelijk tïrmgffiƒ n.,eu^s gered ziet. - dem, en nu Jra?E*Ï^S^ bo* dmzend WliwilS^^X». «t traanen, die de menfrMr^,,•■lPec edeIe doet, omring-n yfflfafcheid al^n florten wonderende"vadSM^^"^ te 'er ons eeniden oefonn ?C ?ft°''ie fchenkc Deeze was oP d«fn Sn ? J» Scha^r: twintig ruiters enVS ^e geveld met ren, fprakmen: zich wel bu Ll, Ünk Waa" lenovergeevep: dochd»hH J erd,'ag te wiï" felaar zeer gébeeteS tS" Cge.raars' °P war, cn eischïdar h' ? Cr gecn 00rci «es toren a■ teSceden d00r^de k,'jk"gatetl worden: dit weiSn ï ,Tde Slorpen gemunt was, klom ÖD den ' °P „ fpitsbrpedérs & moei tooh Züi wil u in geenen b«SSLtoch„cens «erven, ik den in de zijde? zéttende gr 5 foen de h™naar beneeden, e? viel^J9'0^ W •rerdc cerftoadafgem at ^ d°üd' ffla9  C "5 ) gelden heeft men gelegenheid, om zijne braafheid, zo grootsch, zo verheven, zo als in de gemelde voorbeelden, te laacen blijken ; dan , gelijk een ondeugend mensch geduurig middelen uitdenkt, om zijne booze oogmerken te bewerkstelligen en uittevoeren , even zo is ook een braaf mensCh in ft iat, om iers goeds, iets nuttigs te doen. Wij kunnen edel van ziel zijn \ en geheel niet in ftaat, om aan onze verlangens, zo als wij wel wensehtcn, te voldoen, "indien wij niet bedeeld zijn met de goederen des geluks, kunnen wij ze anderen niet uitdeden; wij kunnen, ons geheel leven door, niet geroepen zijn,om uitfteekende blijken onzer braafheid te bewijzen, of, zo wij 'er al toe geroepen worden, kan de uitvoering onze krachten te boven gaan. Maar als wij eene rechte bevatting hebben , van den plicht, ons door den Zaaligmaaker voorgefchreeven, om ons licht voor den menfchen te laaten fchijnen, op dat-zij onze goede werken zien ; dan is elk, bij zij, wie hij zij, in de gelegenheid om werkzaam braaf te kunnen zijn. Men Helle zich de waereld voor, zoals zij is, en cc verplichtingen, die op ons, als menfchen, rusten: en ziedaar een ruim veld, om werkzaame braafheid te kunnen beoefenen; Edelmoedigheid, troost, infpiaaken van hoop, kloekmoedigheid, bevrediging, voor» fpraak, raad, medelijden, en dergelijke deugden, zijn alle hulpmiddelen , waar door wij onze werkzaame braafneid kunnen doen blijken. Indien wij werkzaam braaf in het gezellig leven zijn» dan zijn wij niet alleen oprcCiic» H 2  verzuirner of vSchre ^ ^ "iet fft*M de« maar w,j bev!iSr?o„! M ,deD dienst, de verzoenelijkS ft" W'J niet flecht* der zelfswrai^da'n w,, tfCn het ÜIiedeJe de misdrijven onze? hei,H rReeven barte»jk maar w,j v„Jgen de /es i?„6erS nietr,alleeni raar om wel te doen ,L " g/°°tL'n Zedelee- verwaarloosde oDvot-d.no V . ■ Z!e" W' de «echts met fcnSde L„ * k,"dCfen nit* les en voorbeeld Si °gen aa,n; maae d°or re verpIichdnJ a£ n7iJ' we,k eene duu™*n%d%^^. om de ftanden te drogen ™g de-!tugdige verwenschte vrucS'voTd re T* Ujd ge' kunnen wij niet hoorenTn r brengen: dan ™j de on/cbulonzef „«ï00^^11» wanne<* ren, hem als "c S. SpT° hfJOren beiastezien afrukken,' maar wii T" Z'Jn's hüofd waarheid uit, én rt£„ > J .ko0len Vüor de men: dan 'zien ïf I¥teM« verftomvriend onzes haïte-nJ', lf beweeg^s den derwaardigheden ï'e 01 nmP«* en we. door raad'enhulp afcW n)aar Wende« te redden: dan breek? ! ^l" aan> om op de befchouwiS van ' niec allee°» troosteloozen, deVrV e" bed,oefden of baars betreurt nf rilg liS Van iets di^ ^'■flelt; rnaar'w^ deefen"1" t5ie,ï-WeUT*  C 117 ) biedigen, en oog en hart ten Hemel heften: in 't kort, wij toonen dan , dat wij waardige medeleden van de menfchelijke faamenleeving zijn. In onverwachte gevallen komende, blijkt allermeest wie, en war wij zijn. Wanneer de braafheid in ons hart woont, kan men, eer men het weet, eene blinkende daad verrichten : daar in tegendeel, wanneer wij geen waar gevoel van braafheid hebben, of deeze voortreffeliike deugd, flechts in befpiegeling, niet in praclijk kennen, de lchoonfte gelegenheid, om haar te beoefenen, ongemerkt voorbij gaat. Zoude de klerk Dederiks, nabij de plaats der vergadering der Staaten van Holland wandelende, wel hebben kunnen denken, dat hij op dat tijdftip in de gelegenheid zoude ger;>aken, om het leven van den Heer Francais Terejtijn van Halewijn te redden? niets minder dan dit! genoemde Heer komt uit de vergadering van Holland, en wordt dooreenen niet onbekenden Hagenaar b;j de keel gegreepen, en met een gedreigd, terwijl 150 man van de lijfwacht dit aan/.ien, zonder zich te roeren: dit ontvonkt al den moed van den klerk Dederiks, en , met behulp van eenige anderen, ontzet hij den Heer van Halewijn. Zoude hij, minder braafheid in zijn hart hebbende, zich zo overwachts wel zo kloekmoedig gedraagen hebben? onze dagen lecren ons, dat foortgelijke werkzaame braafheid niet uitgedoofd is: maar ach! hoe wenfcbelijk waare het, dat na het voorval met den Heer van Hale. wijn deeze deugd niet op foortgelijke wijs had behoeven gezien te worden! H3  ( H8 ) £m braaf man tracht het geluk van zijnen «iedemer,:ch te bevorderen, Lr zijne braaf beid algemeen te doen zijn. ■ Wanneer wij den naam van een braaf man m het burgeVhjfc leven, wenfehen waS »e zijn, moet onze braafheid armeen Sr? Da„ hebben wij geene vrijheid! ÏTjeSS K n'CC' °"dfu^nd te handelen. Hoe ede? hoe voortreffehjlc, hoe Goddelijk zijn deïwé' fnsferln zi?nnFaan *?■CCU Wig WfS P/ }n /IJn EVaf,?el,um' en die van Apostel brief aan den Romeinen > (S 1- ,* om onze naasren te benadeeien, bij ons laaten heerfchen; want roef fPdachten zondigen wij zo welis met m «e woorden en daaden hoe veêl te rrnndïr" t an mogen wij met de daad iets verriden ^«fchade onzes naasten zoude'kuS hraafheW L\- , ' dlcn W'J» door onze b™ a de k ImLWa^,d moge" ^ald heb! Dtn, ai üe kalmte, die wij in ons seweerer, bef peuren na >t verrichten van Ke dal fcrS? ftt? w^e"oomen wannee 3 i,J wTtSTe^ tedvens ondeu^d m ocztn gcheelen levenswandel, trachten vol-  C 119 ) maakt te zijn, gelijk onze Vader, die in de Hemelen is, volmaakt is. Hoe algemeen is God in zijne liefde! een heilig Apostel weet geen andere woorden , uit de volheid van zijn hart, bij de overwecung derzelve voord te brengen , dan uitteroepen : God'. God is lief del de bewijzen hier van zijn in de natuur en in de genaade zo veel, dat 'er eeuwigheden vereischt worden, om dezelve naa te fpooren en te verheffen. Hoe algemeen is de liefde van j e z u s ! zijne omwandeling op deeze waereld is een keten van liefde. Wie was 'er van derzelver algemeenheid uitgeflooten! Zo algemeen de liefde Gods en die van den Heiland"is, zo algemeen moet ook onze braafheid zijn, dan eerst toonen wij echte navolgers des Hoogden, waare belijders van den waaren Godsdienst te zijn. De mond der waarheid leert ons in den medelijdenden Samaritaan, hoe wij in voorkomende gevallen moeten handelen, en, de hier voor opgegeeven voorbeelden van werkzaame braafheid toonen overvloedig, hoe poodzaakelijk de algemeene beofening dezer deugd is. Immers hoe weinig braafheid zoude 'er bedreeven worden, indien wij dezelve alleen beweczen aau onzen naasten, bloedverwanten, en onder dezulken aan hun, aan wien wij de grootfte verplichting meenden te hebben, of aan hun, aan wien wij voor zekere welda;:d dankbaarheid verfchuldigd waren, enz. neen! zo deeden, de arme weduw op Texel, de gebroeders Narrebout te Vlisfingen, de trouwhartige Botisfardy de held Woltemade, en zo H 4  ( 120 ) veele anderen, wier naameninde Hemelen zijn opgefchreeven ; zo deeden waare menfchen\nenden niet. Ieder gelegenheid,dieonsvoorkomt, om braafheid te kunnen doen, is eene aanklopping, aan ons hart om hetzelve te openen, en om braafheid te moeten doen. Al de vermogens, die wij hebben, fpooren ons tot aJgcmeene braafheid. De Algoedheid fchonk zeons alleen, om'er nuttig mede te zijn. Wij hebben niets dan geleend goed. Alles behoort den Vader aller menfchen toe. Het vermogen om kranken hij te ftaan, om treurigen op te beuren, om noodlijdenden te helpen, om armen aalmoefen uittedeelen, is alles, alles van God. Wij zijn de hand, die zijne zegeningen ontvangen, en tevens het mfddet, om diVzo te belteeden, dat wij ten geenen grooten dage, als getrouwe rentmeefters, 'er rekenfchap van kunnen geeven. Het loon, het genadig loon op de beoefening, en de fchrikwekkende draf op de nalating deralgemeene braafheid, volgens Matth. 25., is de opmerking aller menfchen waardig. JHet eerfte is een eeuwig wel, het laatite een eeuwig wee. Een eeuwig wee zal de itraf der geenen zijn, niet om hunne goddeloosheid en hemeltergende ondeugden; maar om dat zij hongerigen gezien en niet gcfpijst, dorfhgen, en niet gedrenkt, naakten, en niet gekleed, kranken en gevangenen gezien, en her* met bezocht hebben. Kan men ïterker aanfpo. ring tot algemeene braafheid begeeren ?  C 121 ) Een braaf Man, tracht het geluk van zijnen medenmertsch te bevorderen, door in zijne braafheid onbaatzuchtig te zijn. Dat wij tot bevordering van onzen tijdelijken welftand alles doen, wat met een goed geweeten beflaanbaar is, is plichtmaatig: dat wij onze vermogens uitbreiden en naar waare eere ftreeven, is lofwaardig; maar om voortreffelijke daaden te doen , met geen ander oogmerk, dan om 'er ons zelfsbelang door te bevorderen , is onëdel, laaghartig , of kan ftrafwaardig zijn Zal onze braafheid van den rechten aart zijn , dan moet zij kenmerken van deugd hebben , wij moeten bij derzelver beoefening edele oogmerken, geen eigenbaat bedoelen. Had de kloekmoedige dienstmaagd van den grooten Hugo de Groot , alleen om voordeels wille, het haare toegebragt, om haaren Heer uit zijnen kerker te flaaken, haaren daad zou evenwel lofwaardig wezen; maar nu zijdiedeed, zonder uitzicht op belooning, en met gevaar van haar leven , nu verdient zij, met volle recht, oen lof van elk, die onbaatzuchtige braafheid eerbiedigt , nu verdient zij, gelijk zij waarlijk is, vereeuwigd te worden. Ik behoef hier de onbaatzuchtigheid in het gedrag, van Bousjard, Woltemade, en anderen, niet weder te herhaalen; hunne bedrijven, om de woedende golven te tarten, ter bereiking van het edelfte oogmerk, zijn ontegenzeggeiijke- bewijzen. Eén ander foort van braafheid blinkt door}  ( 122 ) ki het gedrag van Elius, een beroemd eondfmït en muntmeester, bekend, onder den naam van •Lol\J' d1ee,z1e.heefl: °P eiRen kosten een groot aantal ongelukkigen, die ten behoeve des Ko- St-^l" Xrankrijk verkogc waare". 'n hunne vrijneid herfteld, van het noodige voorzien, en weder naar hun land laaten keeren, of als zii verkoozen bij hem te blijven, in den ChristeJiJKen Godsdienst laaten onderwijzen, en hen eer als broeders, dan als flaaven, behandeld. bi] de belegering van Zutphen, wierdt Phim&idnei, vegtende tegen eenSpaanfche bende bij Warnfeld dermaate gewond, dat hij 'er het leeven bij verloor. Zijn medelijden in zijne jongfte oogenblikken was zo groot, dat hij op t flagveld liggende, gewond en verftnachtende van dorst, toen men hem een fles met water bragt, dezelve van de hand wees, en wijzende op een Soldaat, die zich in den zelfden toeitand bevond, zeide: geef dien man te drinkt»: hij is meer te beklaagen dan ik. Dit is onbaatzuchtige braafheid, dit is edelmoedige .braafheid! & Toen voor vijftig jaaren de blikfem in den ot. Jans tooren te Arnhem floeg, was 'er, belialven een gemeen Soldaat, niemand die moeds genoeg had om te beproeven, om den brand te kunnen blusfchen; dan deeze roemwaardige, deeze braave onbaatzuchtige man; zijn naam verdient der vergetelheid onttrokken, Jan Morel, deedt wonderen van vlugheid, hij beklom degevaarlijkftefteilte, cn bluschte, door middel van liet hem toegevoerde water, den brand, werd hem geheel meester, en behoedde dus daar door misfchien een goed gedeelte der ftad voor de ver-  C 123 ) nieling der vlammen, en , na dit gedaan te hebben . antwoorde hij op de vraag: wat hij begeerde? niets! hij oordeelde flechts zich van zijnen plicht gekweeten te hebben; dan men was erkentelijk genoeg, om hem een vaandrigs plaats aantebieden, die hij eerst weigerde, doch vervolgens aannam, en zich zijnen post zo waardig gedroeg, dat het door iemand van geboorte niet kon verbeterd worden. Hij is tien jaaren na deeze gebeurtenis in een flag tegen de Franfchen gefneuveld. Onbaatzuchtige braafheid is beweegenloos haarer belijdenis getrouw. Anneke van den Hove, dienstmaagd te Bruxel, werdt, om de ftand vastige aankleving van den hervormde Godsdienst, of dien der doopsgezinden, leevende in de aarde bedolven. Wanneer Heldenmoed door onbaatzuchtige braafheid wordt aangevuurd, ziet men wonderen van kloekmoedigheid gebeuren. Herman de Ruiter, een Osfenkooper van 's Hertogenbosch, in monniks gewaad vermond, en van drie andere vergezeld, overrompelde Loeveftein, en bragt vier en twintig man daar in. Alva, vergramd over deeze koene daad, zondt drie honderd Spanjaards af, om vijf en twintig lieden te belegeren. Deeze volvoerden het bevel , drongen door een gemaakte bres daar binnen, en vielen den Houten de Ruiter aan, die, na eene lange verdediging, niet meer vermogende , het vuur in het buskruid ftak, en dus zich zei ven, en zijne vijanden in de lucht liet fpringen. Alva ftond verbaasd, over 's Mans koenheid, en de Natie verheugde zich, dat 'er nog waaren, die ftoute aanflagen durfden onde-r-  C 124 ) neemen. Dat voorbeeld hoopte men, zoude anderen ten voorbedde (trekken, ten minften behoeden °Sheid' " ZUli?e bCDarde tijdtn Onbaatzuchtige braafheid wordt kenbaar door trouwhartigheid. Een fpaansch Soldaat ftorm geloopen hebbende, bij de overgaaf der Stad inaarlem, en tot zijne tent te rug gekeerd, miste zijnen broeder; daar op zich met een rondas gedekt hebbende, keerde hij weder tot de bres ; wentelde de lijken, die 'er nog waren, onder al het fchieten, om en om, vond einde' JJJk zijnen broeder nog leevende, maar zwaar gewond; ontnam hem de wapenen om hem Ugter te maaken; torfte, fchoon dooreen kogel net roffen, hem op de rug en droeg hem tot m de legerplaats. Gelukkig voor beiden, de wonden waren niet doodelijk. De gefchiedenis heeft ons nog een allernaarvo gens waardigst voorbeeld van algemeene, van onbaatzuchtige, van edelmoedig menfchenliefde opgetekend en daar door de naam van den weldenkende Leeraar, A. van Royen,Pre, dikant teNoordwijkaan Zee,vereeuwigd. Deze lofwaardige man , toen het Engelsch Oost. mdicsch fchip, de Generaal Barker , op onze kust «randde, bragt alles wat hij kon bij, om de lchipbreukelingen te doen redden H;| zag een hunner op een ftuk houts bijkans moeder naakt aandrijveti, en in groot gev aar om ten emde kragten , te bezwijken, en begaf zich zeiven inzee hem te gemotte, reddede hem, dekte zijne naaktheid, deed hem aan zijn huis te bedde brengen , en verkwikte den door koude verftijfden Zeeman, die een noodhulp van een  C I4J ) loots bleek te zijn. Ajn de wakkerheid van deezen Menfchenvriend, hadden de ongelukkigen, die zich op het wrak bevonJen, hunne voorfpoedige, en gelukkige behoudenis, naast de Voorzienigheid, grootelijks te danken. Hij boodt, toen het fchip ftrandde, uit eigen beurs, aan, de onkosten te betaalen, als men flechts één of meer Pinken , aan laag water kon brengen; doch zulks kon toen niet gefchieden, en wanneer men dit hulpmiddel vervolgens in 't werk delde, begaf hij zich aan boord van een der Pinken , bemoedigde zijne Dorpelingen, om zich van de pligten der menschlievendheid te kwijten, zij deeden het, en bragten omtrend honderd perfoonen, die den dood' oogenfchijnlijk te gemoete zagen, aan land. Het verdere hier bij voorgevallene is te vinden in de vaderlandfche Hidorie, ten vervolge van die van Wagenaar, in het derde deel. Baatzucht, laaghartige baatzucht, vergiftigt de edelfte bedrijveu, wanneer een vermogend man vertrouwen in eenen anderen fielt, die in ongelegenheden is geraakt, en des rijken hulp noodig heeft,is het, ja, lofwaardig,als de medelijdende overvloed, den behoeftigen onderlleunt; dit is beantwoorden aan het oogmerk, waartoe God den een boven den anderen verheven heeft: maar telde de mild - bedeelde rijkaart zijne penningen uit, tot eenen onmaatigen winst, om zich dus te verrijken, met de behoeftigheid des nooddruftigen, wie zal hem dan prijzen? Hij verdient dan, in plaats van onze toejuiching, onze hoogde verachting. Hec oogmerk des rijken was dan geenfiuts anderen, maar zich zeiven te vetrijken.  f 126 ) Wanneer een handwerksman of gemeen arbeider door neerialoosheid , of andere tegenlooper.de omftandigheden, werkeloos wordt , is het lofwaardig, dat een vermogend koopman, e en werkeloozen m zijnen dienst neemt: maar ooet hij dit, om z1Ch zeiven te bevoordeelen, door beknibbeling uitzuiging en onderdruk! S;;:;;rj;:nde^ Wat helpt jat baat het denmensch, dat hij de geneeewaereld wint, en fchade lijdt aan z ine vele! Naar maate onze betrekkingen in dit leven zijn, naar die maate zal ook onze verantwoording ten geenen dage wezen. Ongelukkig w arrn!ehZ!JnC ^kkl^ > oeftemming, waartoe h.j op deeze waereld geplaatst is , uit het oog verliest; h,j mag gewisfehjk bij a zijnen overvloed arm heeten: al is zijn geheel Iaven eenaanëenlchakelingvan tijdelijke vermaaken, die hij met zijnen vjeijeren deelt, zijn geweeten zal toch eenmaal ontwaaken en wie ™JX°\)dScfchrTf' zic!> zon^r verfchrikking voordellen! Ik zwijge van ziin lot iii de eeuwigheid. Deszelfs aandenken g t a le bi fchnjving te boven. Gelukkig gij, die door de hand der Voorzienigheid, in zulk eenen toeftand zijt geplaatst dat g„ niet te hoogen trap bekleedt , om met te kunnen duizelen, of te verachtelijk zijt, om u tot fteeien te moeten overgeeve». iv,'n], ;r ent;;irmüedc ^ hii is een naarftig en optettend huisvader, vlijtig in het waarntmen der antidelen van zijn beftaan. Ontdekt hij in zijne huisvrouw gebreken — ij zoekt die met zagtzinnigheid en beleid te ei oueren, hij verdraagt haare zwakheden geiuldig brengt haar de nodige hulp toe, en '.oruert de huislijke vrede op alle mogelijke wijzen, vertrouwende., dat God met zijnen aegen zal wonen, daar de vrede huisvest. ■ uW^rten des huwelijks poogt hij in alle SnhfSd en oprechtheid te onderhui , wSta^SSfï dCn fchandeliJ'ken echtbreuk weiken hij befcboiwt, als eene gevaarlijke mis! hani?n J Z,ch z,eh'e J"uist gefebikt, om alle ; V'vn raaa^ehapPij te verbreken, rust er* «tis van zijn buis te verwijderen.  ( 135 > Ongelukkig helaas! is het, dat deze misdaad die de grootfte belediging is, welke man of vrouw eikanderen kunnen aandoen , onder het tegenwoordig gedacht zoo zeer in zwang gaat, dat het voor fommigen zelf geene fchande meer fchijnt te zijn , zich daarop openlijk té beroemen. Hoe zeer zijn wij ten dezen opzigte niet van onze voorvaders verbasterd , van welke de gefchiedfchrijvers verzekeren , dat zij in da ftriktfte kuisheid leefden, en dat de huwelijkstrouw onder hun zoo ongefchonden bewaard bleef, dat de voorbeelden van overfpel zeldzaam , ja zeer zeldzaam gevonden worden ( * ). Wordt het huwelijk eens braven mans me» kinderen gezegend — hij draagt vooral zorg voor derzelver goede en deugdzame opvoeding , vormt hunne kneedbaare harten tot deugd, en onderwijst of laat hen onderwijze» in alle nodige wetenffchappen , zoo veel zijn vermogen en de middelen van zijn beftaan toelaten , ten einde zij opgewasfen zijnde hun eigen brood eten, en hunne medeburgers met tot last maar tot voordeel verftrekken mogen. Hij leert hun alle burgerlijke en godsdienstige plichten , ten einde hen dus tot nuttige leden der maatfehappij opteleiden, en van zijn kant zoo veel mogelijk toetebrengen, om dezelven te doenftrekken tot nut en fieraad vaa hun vaderland. Altijd behoudt hij in hunne tegenwoordigheid zijn vaderlijk gezag — gaat zijne kmde- (') Ziet Cl;arakterkunde der Vadert. UefchiedeniJ j «. öeei, p. 62. I 4  ( ï3« ) ren met goede voorbeelden voor, en beflrafc hen, daar de noodzakelijkheid het vordert, maar zoo, dat zijne beftraffingen nooit met drift verzeld gaan, en altijd ftrekken tot verbeterjDltVin -hurt "atuurliik charakter. Als huisvader draagt hij zorg, dat de verteringen zijne inkomlten niet te Doven gaan, en dat er, zoo het mogelijk is, iets overig blnve, om te dienen, tot een toevlugt in den dag des kwaads, wanneer het Gode behagen niogt, hem, of de zijnen, met wederwaardigheden van ziektens of andere rampen „te be- Gelijk hij aan den eenen kant zorge draagt, dat zijne winften behoorlijk inkomen , zoo verzuimt hij aan de anderen kant niet, dat zijne fchuldeifchers ter behoorlijker tijd voldaan worden, op dat hij dus in ftaat zij, eene luiste balans van ontvangst en uitgave optemaken, en ZIjne fchuldeifchers in de aangename gelegenheid ftelie , om hunnen koophandel voort te zetten , en de vrugten van hunnen arbeid op zijn tijd te plukken. Laat zijn beftaan toe, dat hij, tot verlistine van den huislijken arbeid, dienstboden aanlchaf te, ruj is met rorsch, maar vriendelijken minzaam tegen hen , nimmer zal hij hen met fcheL woorden bejegenen, maar zoekt ook hunne gebreken op de zagtfte wijzen te verbeteren — hij befchouwt hen, als zijne natuurgenoten, die dcor een min gunftig lot tot den ftand der dienstbaarheid gebragt zijn , en daarom kwijt hij zich omtrend hun van alle M ^eJhciCCÜ T des niec te min maakt Hij zich met huu met te gemeenzaam, om  ( 137 ) geene aanleiding te geeven, dat zijne bevelen foms niet geëerbiedigd of min fpoedig gehoorzaamd worden —— hier in dus houdt hij den wijzen middenweg zoo, dat hij zijn gezag bewaare, en tevens de genegenheid zijner dienstboden benoude, hunnen dienst voor hun aangenaam en voor zich zeiven voordelig maake. Niet minder voorbeeldig is zijn gedrag ten opzigte van zijne medeburgers, die niet tot hec getal zijner huisgenoten behoren. Is hij als huisvader verplicht de zuinigheid te betrachten, geenzints echter verdient hij den naam van gierigaart — integendeel deelt hij van zijnen overvloed rijkelijk mede, tot onderfteuning en verkwikking van zijnen armen medemensen — hij befchouwt zich flegts als Rentmeester, door God gefield over zijne tijdelijke goederen, om dezelven mede tot nut van anderen, tot aankweking van nuttige kunsten , tot bloei en welzijn van zijn vaderland te gebruiken. Altijd gereed, om zijne brave medeburgers de benodigde hulpe toe te brengen, is hij de veilige toevlugt voor weduwen en wezen, en een getrouw onderfteuner der ongelukkigen, zonder zijne weldaden immer aan iemand tot verwijt te doen ftrekken. In alle omftandigheden is hij een getrouw vriend — hij vertroost zijne vrienden in droefheid, beurt hen op in tegenfpoed, deelc hartelijk in hunne rampen, vermeerdert hun genoegen, vermindert hunne fmerten, en opent, zoo hem dit mooglijk is, de deur tot derzelver verheffing en tijdelijk welvaren. •—. Voor alle de fchatten der waereld zoude hij 1 5  C 138 ) de plichten der vriendfchap niet fchendenj maar zoekt integendeel dezelven op alle mogelijke wijze aantekweken en duurzaam te tnaken, aan den eenen kant door hec bewijzen van weldaden, die hij befchouwt als het ciinent der burgerlijke famenleving, en aan den anderen kant door het vermijden der ondank* baarheid, die hij houdt voor de verwoefter der weldaaden. Zoo getrouw hij is voor zijne vrienden, zoo edelmoedig is hij omtrend zijne vijanden, wier misdaden hij vergeeft, en zoo veel mogelijk vergeet; echter zoo, dat hij zich de on^ trouw van anderen ten nutte maakt, en omtrend de zodanigen in het vervolg met voorzigtigheid te werk ga» Zijn de beledigingen fomtijds van dien aart, dat zijne gefchonde eer eene gcëvenredigde voldoening vordert, ook dan beftuurt de Gods. dienst en edelmoedigheid zijne handelingen zodanig, dat uit geheel zijn gedrag blijke, dat geen wraakzugt, geen heerschlust, geene verwaandheid , maar het belang van zijne eer en de handhaving van zijnen goeden naam, die hem dierbaarder is dan zijn leven, de eenigfte drijfveêren zijn , die hem tot verdediging van zijn gefchonde eer aanfporen ; fteeds gedagcig aan de woorden van Paulus, daar hij ons vermaant, om eikanderen te verdragen en te vergeven, zo wij eenige klagten hebben, gelijkerwijs als Christus ons vergeven heeft. In alle 'gevallen houdt hij de gulden les voor ogen, die nimmer te veel in onze gedagcen wfn kan, om zijnen evenmensch zodanig te be*  C *3£> ) handelen, als hij zelfs, in zijne plaats zijnde, wenfehen zoude behandeld te worden. Zijne gefprekken zijn altijd een voorbeeld van zijne ingetogenheid en zedigheid , nimmer ftrijdende niet den eerbied, dien hij aan het Opperwezen, of met de plichten, die hij omtrend zijnen evenmenscb fchuldig is. Zijne verkregen kundigheden wendt hij aan tot onderrichting en lering van zijne medeburgers, het zij hij door leerzaame gefprekken hunne harten trachte te verbeteren of door nuttige gefchriften hunne bekwaamheid pooge te vermeerderen, zonder dat hij ooit zijne tong of zijn pen zoude misbruiken ter verdediging der fchuldigen, tot bezwaar der onfchuldigen, ter verdraaing des rechts, of ter belediging van zijnen evenmensch. Hij is beleefd en vriendelijk jegens allen, zoo wel jegens de geenen, die boven hem verheven , als die beneden hem geplaatst zijn, oordelende , dat de eerstgenoemden reden hebben, om deze burgerlijke plichtpleging van hem te verwagten, en dat de laatften door dezelve opgebeurd en vervrolijkt worden. — des niet te min is zijne ziel te verheven, om door lage vleierij of laffe onderwerping de gunsr der groten te bedelen:—neen, ten dezen opzigte houdt hij ook den wijzen middenweg, zonder iemand te beledigen, zonder iemand te vleien, of tegen de infpraak van zijn hart te verheffen. Hij eerbiedigt zijne wettige Overheden, met dankbaarheid erkennende de moeite en zorgen, die zij ten nutte van het algemeen aanwenden ; hij gehoorzaamt hunne bevelen, zoo lang die niet tegen de Goddelijke wetten aanlopen of  C 140 ) firydig zijn met de rechten des volks. Hij is een vriend van rust, en goede orde; en een vijand van alle oproerige bewegingen. Hij is een beminnaar van zijn vaderland , een getrouw voorftander van deszelfs vrijheid en onfchendbare voorrechten, welke hij ten koste van zijn goed, ja ten koste van zijn leven , verdedigen zoude. En in de daad, was 'er eene deugd, die den cederlandfchen burger fteeds van de oudfte tijden af aan kenmerkte, het was voorzeker deze. — Hoe heerlijk blonk dezelve, om van geen ouder tijden te gewagen, niet uit, toen onze voorvaders, lang getergd door de heerschzugt van Karei en zijnen ontmenschten zoon Philips, eindelijk tot den uiterften trap van toorn vervoerd, het flaaffche juk der dwingelandij affchuddeden, met een moed en ftandvastigheid, die geen weergaê kende 1 — IJsIijke bloedplacaten , opgerichte moordfehavotten waren zoo min, als de wreedfte ftrafoeffening, in ftaat, om bij hen een iever te verdoven , waar toe hen de rechten der natuur en de liefde tot de vrijheid aanfpoorden. Om uit duizende voorbeelden van vaderlandsliefde flegts één bij te brengen, het geen de uitftekendfte daden der oude volken, die zoo zeer geroemd worden , evenaart, en met die van Curtius volkomen gelijk te ftellen is, behoeven wij onzen aandagt flegts te bepalen, op dien heldhaftigen Soldaat, in het turffchip van Prins JMaurits, waar mede Breda werd ingenomen, welke door de ongemakken der reize verkout geworden zijnde, onder de wal van Breda  C 141 ) tot hoesten genoodzaakt, uit vreze, dat hij van de fpaanfche bezetting gehoord, en de aanflag dus zoude ontdekt worden, zijne fpitsbroeders vcrzogt, dat ze hem liever wilden doodfteeken, dan dat door zijn toedoen een voornemen van zoo veel gewigt voor den ftaat zoude veriedeld worden. Alle deze maatfchappelijke deugden verfiert de brave man, door het wel waarneemen van het beroep, waar in hij door de Goddelijke voorzienigheid geplaatst is —- en dit is eene aanmerking, die algemeen is, en zijne betrekking heeft op alle ftanden in de waereld. Is hij geroepen tot de Raadzaal, om als Regent het volk te belturen, hij gedraagt zich in dien post overeenkomftig de regelen eener zuivere eerlijkheid hij befchouwt zich niet als een Heer , die naar zijne willekeur over het volk, als over zijne flaven, heerfchen kan, en van welken hij niet dan eene ftille gehoorzaamheid , nederige onderwerping en eeneu bukkenden eerbied verwagt —> neen veeleer befchouwt hij zich zeiven als een vader , en de burgers als zijue kinderen, wier belangens hij waarneemen , wier voorfpoed hij bevorderen , wier veiligheid en rust hij bewaren moet. Hij draagt zorg voor de handhaving van 's volks vrijheid en duurgekogte voorrechten , welken hij befchouwt als een eigendom der burgeren in hec algemeen, waar van hem de bewaring en de verdediging is aanbevolen, en waar toe hij zich door plechtigen eede verbonden heeft. Hij doet recht tusfchen den man en zijuen  C 142 ) naasten, zonder aanzien van perfoon , n3ar het voorfchrift der wetten, die hij bezworen heeft, en naar de uitfpraak van zijn geweten. _ Het welzijn des volk3 is zfjn hoogde wet, zijne eenigfte bedoeling, zonder dat een hatelijk eigenbelang zijne daden beiture, of zijn gedrag regele, zoo, dat hij bij het nederleggen van zijnen post of bij het eindigen van zijn leven, met een oprecht gemoed kan uitroepen — wiens os heb ik genomen, wiens ezel heb ik geftolen? Met genoegen beloont hij de deugd der braven , met leedwezen ftraft hij de ondeugden der godlozen hij draagt zorg voor dè opvoeding der jeugd , de eenige hope Van eene gelukkige nakomclingfchap richt fehoolen op, daar zij tot deugd en geleerdheid wordt opgeleid, en rekent het een zijner voornaamfte plichten, om alle goede fchikkingen ter harer leiding en verbetering daar te ftellen en in ftand te houden. Hij befchouwt zich, als een voorganger des volks, vermijdende zorgvuldig alles, wat aanleiding toe kwaad, of ter voortzetting der alles verzwakkende weelde geven kan., Hij begunftigc, door zijnen invloed, alle kunsten en wetenfehappen hij beteugelt zoo wel den blinden ijver der vervolgzugt, als de godlozefchennis van den openbaren eerdienst. — Godsdienst, wijsheid, orde, deugd en gerechtigheid worden van hem gehandhaafd,als de vaste grondzuilen van den welvaart van een gezegend vaderland. Wetende , dat het welzijn des lands mede aan zijne zorge is toevertrouwd , brengt hij  ( 143 ) Tan "zijnen kant alles toe, om den bloei en de voortzetting van den Koophandel te befcher* men, dien hij befchouwt, als de zenuw van den Staat, en de overvloedige bronwel om 's Lands Schat - kisten met rijkdommen optevullen, daar en tegen alles werende, het geen aan denzelven eenig nadeel of eenige belemmering zoude kunnen toebrengen met één woord hij is zagt zonder zwakheid; meêdogend, zonder lafheid; rechtvaardig, onwrikbaar indebetrachting van zijnen plicht, onkwetsbaar voor de verleidende aanvallen van het goud, vol goede trouw, oprechtheid en eerlijkheid. Kan het zodanigen Regent wel immer misien , om als een braaf burgervader van allo weldenkende ingezetenen geroemd en hoog gefchat te worden? neen, zoo lang de deugd geeerbiedigd, en de ftaat niet geheel bedorven is, zal hij fteeds het beminde voorwerp wezen van 's volks liefde en dankbare toegene- genheid. , Maar, wanneer het volk door tweedragt verdeeld, door partijfchappen vervoerd , en deszelfs oordeel door listige belangzoekers bedorven wordt, is dikwils de deugdzaamfte, de braaffle Regent niet veilig voor den laster en de vervolging der Godloos- 5 -Z T Treft hem ook dit ongeluk der tijden, hij verdraagt het met eene taaije lijdzaamheid, en blijft, met dat al, onbeweeglijk ,? 5eiï rots in het midden der baren, zijn plicht betrachten , zonder ter rechter of ter flinker zijde aftewijken, overtuigd, dat hij, naar de infpraak van zijn geweten, overeenkomftig de wetten handelt, en met verzaking van all» «agenbelang, alleen het duurzaam geluk des  ( 144 ) volks beoogt, «onder zich door eenige laakbare inzigten te laaten vervoeren. Geen toorn echter, geene wraakzugt rijst deswegens in zijn eerlijk hart; maar, van zijne goede oogmerken overtuigd, troost hij zich met zijn gerusc geweeten, en met het heuchelijk vooruitzigt, dat het einde eens zijne deugd kronen en zijne eerlijkheid aan den dag leggen zal , zonder dat hij door dreigementen "van een aangevuurd gemeen, of door den nijd der belangzoekende groten in zijne plichtsbetrachting wankelen zoude. Wordt hij intusfchen overtuigd, dat hij, fchoon onfchuldig, als een eerlijk man gedwaald heeft , gelijk daar voor het menfchelijk verftand vatbaar is, geen hoogmoed, geene ontijdige verwaandheid belet hem zulks openlijk te belijden, zijne voorige misflagen te erkennen en van dezelve te rug te keren. Errare humanum eflt Sed revocare gradum ■ Hoe opus , hic labor ejl. Is hij een koopman, de goede trouw, een deugd, door welke onze voorouders over geheel de waereld zijn beroemd geweest, en door welke zij ons vaderland van een geringen ftaat tot een der aanzienelijkfte republieken der waereld hebben doen opgroeijen, is de rigtfnoer , naar welke hij zijn handel inricht. Nimmer zoude hij met zijn voorweten iemand iets afknevelen, 't geen hij niet fchul* dig is te betalen , of zich voeden met het brood der ongerechtigheid, doorweekt met het zweet zijner arme medeburgers, nooit zoude  ( 145 ) hij zich door woeker of bedrog verrijken , of zijn vermogen vestigen op de puinhopen vaa een anders welvaren. Hij onderkruipt zijne medehandelaren met; maar poogt hun door de deugd zijner koopwaren , en in eerlijkheid, is het mogelijk , voor bij te ftreven, veel minder maakt hij een onbetamelijk misbruik van die middelen, die uitgevonden zijn, om den koopman des te veiliger zijn handel te doen drijven, en te verzekeren tegen alle mogelijke fchaden , welke hem in eens veel ligt van alle zijne fchatten zouden kunnen beroven [ de asfurantie]. Hec ware te wenfehen, dat 'er in ons vaderland geene gevonden wierden, welke zich aan die misdaad hebben fchuldig gemaakt , eene misdaad, die alleen gefchikt is , om alle vertrouwen om te keren, en die daarom met de zwaarfte ftraffe behoorde geftraft te worden. De eerlijkheid toch is de ziel van den koophandel , en zonder deze moet dezelve natuurlijk verzwakken , en , toe ondergang van ons vaderland, naar eerlijker oorden verhuizen. Met genoegen brengt hij de lasten op, die van zijne Koopwaren tot onderhoud van het vaderland, en zelf tot beveiliging van zijn handel , moeten betaald worden. " Misfchien is 'er geene zaak in ons gemeenebest, daar meerder tegen gezondigd wordt, dan deae; en hos fchaudelijk zulks in de daad ook wezen moge, fchijnt die misdaad echter onder dezodanmente behoren , die door het gebruik reeds gewettigd zijn , en waar van de gewoonte de fchande neelc weggenomen. , „ „ik duc, «gt men, gel i ik een ander i en men 2C  C H<5 ) fchflrt zich allengs tot bedrijven , tegen weftö het geweten wel dra ophoudt zich te verzet ten , fchoon dezelve meestal niet zonder over* rredmg van een duurgezworen eed kunnen ter uitvoer gebragt worden. 1 u 't Is hier de zaak niet te onderzoeken, waar uit deze imsdaad voornamentlijk haaren oor p oï zijn aangcfligen, zoo, dat de Koopman, die zeker z.jne groote moeite en de veel vu d fee fchatten, welke h.j gedurig m de waagffirt Helt, met eene aanzienlijke winst moet blffif zien, genoodzaakt is daartoe zijn toevfiStS nemen; dan of dezelve aan andere redenen is toe te fchrijven - Wenfchelijk ware he "da 'S Lands hooge Overheid, ter wegneming \an zoo vele valfche eeden, en tot beteugS vaï bedrog, dit flut door des kundigen n dcr he onderzoeken en op een beter voet brengen, op dat dus 'j Lands inkomen vermeerderd, en de koopman m ftaat gebeld wierdt, zijn handel met meer gerustheid en met minder gevaar voort te zetten. s*-va Zijn foberen ftaat verdraagt hij geduldig, zonder, door murmureren tegen zijnen Schepper, zich zei ven en zijne huisgenoten het leven onaangenaam of verdrietig te maken. Nooit zal hij zich, hoe hoog de armoede ook moge klimmen, tot dieverij of andere oneerlijke K 3  daden , tot nadeel gvan anderen of tot bederf van zijn vaderland' laten verleiden. Niets is hem te moeijlijk, geen arbeid te zwaar, zoo het hem maar geld verfchaft, om op eene eerlijke wijze zich zeiven en zijn huisgezin te voeden en te onderhouden. Met één woord — hij is juist het tegenovergeftelde vau die ambagtsmannen, welke doo? den Heer le Noble worden afgefchilderd , als dronkaarts, en onbefchofte menfchen, bereid om voor geld alles te doen, zonder onderfcheid of het eerlijk of oneerlijk is, zijnde altijd nijdig op huns gelijken, baldadig en oproerig , terwijl het eigenbelang fteeds de eeniglie drijfveer is van alle hunne daden. Da veniam fcriptis, quorum non gh* ria nobis tyujja, fed utilitas qfficiumque fuiL O VIDo  D E PLIGTEN VAN HAND WERKS-LIEDEN E N DIENSTBOODEN. ÜITGEGEEVEN DOOR DE MAAT S C H A P P IJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN; TWEEDE DRUK. _____ Te A M S T E L D A M, èij IIERMANUS KEIJZER, CORNs. de VRlE§; e* n HENDRIK van MUNSTER,"  te'  BERICHT. Het' aanhoudend vertier van de Werken der Maatfehappij het noodzaakelijk gemaakt hebbende , een nieuwen druk van de Priis~ verhandelingen van den Burger dirk boing, behelzende de Pligten van Handwerkslieden en Dienstbooden, te doen vervaardigen , zo verfchijnen dezelve weder met den wensch, dat zij een groot getal Leezers en Leczeresfen mogen vinden j in wek ken zij den lust mogen aanwakkeren en * 2 ogt  onderhouden, om, in alle opzichten en betreh kingen, hunnen pligt te betrachten. Op last der Maatfchappijej Amfteldam, den I2den van Graimaand, 1799. AND.  AND WOORD OP p E VRAAG: Welkt pligten moeten Handwerks - litden ten aanzien van de getrouwheid in hunnen arbeid waarneemen? DOOR PUK BOING, AAN WIEN OS ZILVEREN EERPENNING I» TOKÖBWXJtZïN.   1 N H O U D. I. Inleiding. 1. Schets van de nuttigheid van den Handwerksman. 2. De bedoeling der Maatfehappij, 'in de voorgefielde vraage. II. Be andwoordingder vraag ze l v e. Ho of dit. i, Waar in getoond wordt, welke « pligten van getrouwheid Handwerk-lieden in hunnen Arbeid jegens God hebben waarteneemén; afgeleidvooreerst, uit hetbejluur der Goddelijke Voorzienigheid, en ten anderen uit den pligt der Handwerkslieden, om de goedkeuring des Hoogfien op hunnen arbeid tot zich te trekken. Hoofd, a, Handelende over de pligten van getrouwheid, die Handwerks ■ lieden, in hunnen arbeid, jegens hunne medemenfehen hebben waar tcneemen, eerst als bevelgecvende,en vervolgens als bevel ontvangende. A 4 Hoofdft.  W, *  ( 18 ) . De pligten van Handwerklieden ah bevel eee. vende zi/n: 5 A Bescheidenheiden onderdaanigheidjegens hunne meerderen. ö De Aiwijze WaerddbeRuurer heeft het zo gelcbikt, uat er Aanzienelijken . Kooplieden , en Handwerkslieden, in de maatfehappij zouden weezen Deeze orde moeten wij gehooizaame», De aanzienelijken en deJ koopheden hebben recht , om de eerbiediging van den Handwerksman te vcrwagten, dewijl hij zo„" der hen niet eetende zoude kunnen- blijven. Hij vvi.te zich zeiven zijnen val, wanneer hij door norschheid, fchampere reden, of hoos' moed Zlch de begunmging der verhe | boven hem onwaardig maakt. Zij , onder de Handwerkslieden, die knegten hebben, vor- JS'tlTS* Van,hen eene betaamlijkeondergefchikiheidi en deeze zijn zij ook aan hunne gebiedende Heeren verfchuldigd. Dan bchalven den pligt van befcheidenheid des Handwerksman, jegens zijnen meerderen, is bit denzelfden pligt ook verfchuldigd, B Jegens zijnen minderen of bedienden Men Helle zich den Handwerksman voor ais in ftaat zijnde, om ter voordzetting zifns werks een of meer knegten te kunnen aan 't werk zetten; dan eischt de pligt van getrouwheid van hem: Foor «r«,dat hij zulk een knegt, of zulke knegten kieze , van welker getrouwheid hij zich met eemgen grond kan verzekerd houden, op dat hij door onbedachtzaamheid in deeze keus zich niet te laat moge beklaagen, dewijl hij daar door zich zeiven in de gelegenheid zoudkunnen brengen, om ongetrouw te moeten worden  ( '9 ) den, of, door zijner knegten fclmld, in verdenking van ontrouw te kunnen geraaken. Ten tweeden , een Meefter, die de pligten van getrouwheid in zijnen arbeid waarneemt, zal zijne knegten ook naar hunne verdienden beloonen. Hij ga nimmer flaapen met het zweet en bloed der geenen , die in zijnen dienst zijn, en door welker vlijt zijn vermt gen aanwast. Hij denke, hoe hij in voorige dagen te moede was, toen hij nog knegt zijnde, een al te winzuchtigen meefter diende,,'die hem, als 't ware j' .het bloed ten nagelen uitperste. Hij overweege, hoe gevaarlijk een al te fobere belooning zij; hoe hij door zijne kaarigheid zijne knegten ligtelijk tot dieverij zoude * kunnen vervoeren, en dus zelf de oorzaak worden van den vloek op zijn Huis, en de ftraf der dieverij op anderen gebragt te hebben. Nog eens, hij bezeffe de noodzaakelijkheid, om zijne knegten te houden; zij zijn de middelen tot zijn bellaan; door hen niet behoorlijk te vergelden, of hun loon in te houden, moeten zij naar eene andere gelegenheid omzien, en dus berooft hij zich'-van hunnen dient-t tot z'jne eigen fchade. Ten derden, de pligt van getrouwheid in den arbeid eischt van den Handswerksman, dathij zijne knegten met menschlievendheid behandele, hunne trouw met wedertrouw vergelde. Een heerschzuchtig, en alleen.naar eigen belang luistrend meester, bekreunt zich niet of weinig aan de beoefening van waare Christenpligten ; hij acht zijne bedienden als flaaven , en", daar hem de minst verdienende knegt de aangenaamfte is , veiftoot hij om een beuzeling eenen, die de zuil van zijn beftaan was; hij 13 2 volgt  C =0 > volgt geenen anderen regel, dan zijne teu*ellooze driften, die immer door 't bejmgen naar voordeel voorJgefluuvvd worden. De vriend des menschdoms en der deugd daar tegen ziet zijne knegten aan als kinderen van den zelfden Vader; als voorwerpen, die zijn °-eluk bevorderen, en welker geluk hij wederkeeng ook verpligt is te bevorderen; hij bedekt hunne geringe gebreken met den mantel der liefde, uit bezef van zijn gebrek en hij tracht hunne grove feilen door onderwijs met befcheidenheid gepaard , te verbeteren! Zij, die zich voor minder loon bij hem aanbieden, worden door hem als onderkruiper', veracht, dewijl zij dit doen met hetonëdeloogmerk, om anderen van hunne kostwinning te berooven. Door dus de pogingen der kwalükgezinden te verijdelen, en de trouw en den dienst zijner dienstbaaren mét wedertrouw te vergelden , voldoet hij aan zijnen pligt, en lmaakt daar door alle die genoegens, welke uit betrachting van denzelven voorvloeien. C De pligt van getrouwheid in den arbeid vordert van den arbeidsman , dat hij zijne gedaane belofte houde. Hij is ontrouw in zijn woord, wanneer hij het aan hem bedelde werk, niet op den bepaalden tijd, of niet naar de opgaave der beftelling, levert. In het eerde geval maakt hij zich den naam eenes onopkttenden, traagen, luiaards,en in het tweede, dien van misleider, waardig. Wil de Handwerksman getrouw zijn in zijnen arbeidjegens zijne medemenfchen, hij maake zijn werk liever voor dan naa den bepaalden tijd af. Wie weet hoe veel fchade hij door zijne vertraaging kan te weeg brengen, en, al ware dit zo niet, zo  ( ai ) zo moet het getuigenis van op zrn woord te • kunuen ftaat maaken, hem ten prikkel ftrekken , om den naam eenes' vlijtigen zich met de daad waardig te maaken. Dan, onvoorziene toevallen kunnen hem beletten, buiten zijne fchuld, zijn woord te houden. Maar wanneer hij zich zo ver vergeet, om een minder hoedanigheid van werk te leeveren dan hij beloofd heeft, maakt hij zich het vertrouwen geheel onwaardig , en , zo hij ooit een goeden naam mogt gehad hebben, verbeurt hij denzelven. De pligt in, die Handwerkslieden, in den dienst^ van anderen zijnde, moeten waarneemen, zijn: A Het voordeel hunner meefteren zo te behartigen , als zij zouden wenfehen dat het hunne behartigd wierdt, indien zij zich in hunnes meelters plaats bevonden. Knegten moeten de bevelen hunner meefteren aanneetnen en gehoorzaamen; dit gebiedt de wet der Natuur en.der Openbaaring, ten ware hun zulke bevelen gegeeven wierden, die met deeze wetten ftrijdende waren: dan moeten zij meer gehoorzaam zijn den wil des Hoogden , dan dien van menfchen. Welk eene tegendrijdigheid zoude men aantreffen, indien deeze niet wierdt in acht genomen ! en welk een lieflijke famenftemming openbaart zich door haare waarneeming! Is 'teen daalen wet: eert, dien eere behoort, een getrouw knegt zal 'dezelve ook gehoorzaamen, zich befchouwen als den afhangeling zijns meeders : dit zal hem bewaaren voor trotschheid en laatdunkenheid , en hem zijnen dienst en werk doen verrichten, niet door oogendienst om menfchen te behaazen, maar met eenvouwigheid des harten, • ' c j en  C 23 ) en in de vrceze Gods, tot wien hij zijne toevlug* neemt, en Hem verheerlijkt, dat Hij door Zijne voorzienigheid in de gelegenheid is gefield, om het brood dér onfchuld te kunnen eeten, en hijzonder , dar hem de kragtcn verleend worden, om het werk, dat hij verricht, uit te houden. B Getrouwheid in den dienst van anderen eischr,den tijd wel waar te neemen. De meeHerneemt knegten , om te werken ; hieraan niet voldoende, zijn zij dagdieven, die den tijd hunnen meefter ontfleelen. Zulk een gedrag is ten allen tij le vèróordeelenswaardig, mnar bijzonder van den Handwerksman; meestal is zün werkloon bepaald, en wanneer zijn knegt naar den tijd, niet naar het afgemaakte werk, betaald wordt, en hij een luiaart is, moet 'er de meester zeker fchade bij lijden : een knegt, die dus ten nadeele zijnes meesters werkt verdient verftooten te worden. C. Knegten, die den naam van getrouwen in den dienst hunnes meesters begeerefi waardig te zijn, mogen den dienst niet verlaaten, zonder gewigtige reden-; hun gedrag-is onverandwoordelijk,wanneer zij dit doen in gevallen en omftandigheden, waar in zij hunnen meester van den meesten dienst zouden kunnen zijn , en zij, dit bemerkende , hem om gro >ter bcloomng,dan zij waardig zijn, dwingen. Dat zulke knegten eens beproeven , of zij, in foortgelijk geval, zn zouden wenfehen hèhandeld te worden, gelijk zij nu handelen; en deze beproeving zal hen befchaamen en veroordeelen en zo ik wensch, ter verbetering gedijen ' ' DER-  ( 23 ) DERDE HOOFDSTUK. Waar in getoond wordt, welke pligten van getrouwheid Handwerkslieden in hunnen arbe'.d, jegens zich zeiven, hebben waar te neemen. De pligten , die Handwerkslieden , ten aanzien van de getrouwheid in hunnen arbeid jegens zich zeiven, moeten betrachten, kunnen tot twee hoofdfoorten gebragt worden. Zij moeten hunnen tijdelijken en eeuwigen wel/land tragten te bevorderen : deeze pligten verdienen wel eene nadere overweeging. Handwerkslieden moeten hunnen tiflelijken wel/land tragten te bevorderen. Wie heeft ooit zjn eigen vleesch gehaat ? wie heeft geen liefde tot zich zeiven? en is dit zo? hoe ongepast fchijnt dan de aanmerking, ter betooging onzer verplig'ing, om onzen welftand te bevorderen V — Hoe wenschlijk ware het, dat 'er van alle handwerkslieden konde getuigenis gegeeven worden, dat zij langs de gepastlle wegen hunnen tijdelijken welftand , zo veel in hun is,bevorderden; dan zoude mijne aanmerking ongegrond en overbodig weezen. Dan, het gedrag van veele handwerkslieden maakt.de overvveeging van hunne verpligting' allernoodzaakelijkst. Indien de M a a t s c h a ppij tot nul. van 't algemeen dit niet. mede hadt ingezien, zoude zij deeze vraag niet ter beandwoording hebben opgegeeven. li 4 Hoort,  C H ) Hoort, mijne waarde Leezers! wat een waardig Leeraar, de uitmuntende Martinht, nog onlangs van het verval der Fabrieken gefchrceven heeft: „ 'er zijn drie boofd,, gebreken, die het verval der Fabrijken be„ vorderen; voor eerst, dat het werkvolk te ,, veel vooroordeel heeft, tegen eene hetere 3, wijze van werken , welke vreemden hebben „ aangenomen. De Heer A le n s oo n te Lei/. „ tien bedacht een nieuw werktuig, in den „ lmaak van h^t engelsch, voor zijne Droog,, icheerders; maar het volk liep, inhetdruk„ fie van den tijd, weg en kwam nietweérom ,, voor dat men plegtig verzekerd hadt, het ■„ zelve niet te zullen invoeren: ook hebben „ zommige gilden wetten , die de werkmanieï ,, welke de labrikeurs moeten volgen, bepaa' „ ien; des durft niemand eenige verbetering „ waagen Ten tweeden, befchuldigt men de „ Kooplieden en Commisfionarisfen van een al ,, te groote winzucht. En .eindelijk, de natie' „ is lchandehjk bezet met eene verregaande „ zucht naar nicuwheeden, die anderelanden, „ door hunne nieuw bedachte moden , zeer wel in het onze weeten aan te kweeken rVj " Men p eese hier bij raad met de ondervinding van zulke koopheden, die menigwerf af hanglük zijn van handwerkslieden, en men zal welra* overtuigd worden, hoe noodzaakelijk hetzij" dat er middelen beraamd worden, om naarij- ver 00 Overgenomen uit eene Verhandeling van o bren!m„ brandis, behelzende eene vèrgelijWoi va„ den Koophandel en de Fabrieken der Engclfcben. met Z der Neocrlandcren; geplaatst in deszelfs r.ii,hndtch kÏ tuft van kaophanielen Zccy*art,cm. Stuk H. Bkd^.-jjCenz  ver in onze handwerkslieden te ontfieeken, op dat zij met de daad hunne verpligïing, tter bevordering van hunne belangen, leereii betrachten. Onze nabuuren, de Engelfchen, gaan ons hier in metrasfche fchreden voor. Waarom zijn wij hen niet voor uit, of volgen wij hen niet, waar zij volgenswaardig zijn? Is 't Voor onze Natie minder mogelijk, ieis nieuws uit te vinden, dan voor cle haare? Wij hebben, 't is waar, die aanmoedigingen niet, die zij hebben; maar indien wij die hadden, zouden wij dan onze logheid, traagheid, verkleefdheid aan 't oude geheel verdrijven? dit was wenfchelijk; maar hij, die veel in ons land met handwerkslieden heeft omgegaan, zal met mij moeten belijden.- 't is niet waarfchijnlijk. 't- Ontbreekt onze handwerkslieden niet geheel aan aanmoedigingen: maar hunne eigenzinnigheid verijdelt veelal der braaven pogingen ten hunnen nutte. Hoe lofrijk en voordeelig zoude ondertusfchen een tegeiiovergelteld gedrag weezen! In zijn beroep niet naar verbetering te ftaan, is ontrouw met zich zeiven gehandeld , veroorzaakt verflapping, doet onze welvaart kwijnen, en eindelijk geheel fterven. De naarijver gluurt en tuurt dan op den ondergang van deezen en geenen, en bewerkt door verlchillende wegens zijne belangen. De edele naarijver is 'er op uit, nieuwe ontdekkingen te doen, kunsten uit te vorfchen,onderkruipingen van kwalijk gezin den te voorkomen , ons voor fchade te hoeden, ftaande te doen blijven, en ons geluk te voltooijen. De' Handwerksman bevordert dikwerf zijn eigen val, dewijl hij, bij zijn werk, tevens B 5 koop-  ( »6 ) koopman wordt; hij levert zijn werk aan den Burger voor den zelfden prijs, dien hij gewoon is van den winkelier te ontvangen: hij bedenkt niet, dat hij een ondeifcheid behoorde te maaken, of hij reeds jaaren agtcr een voor denzelfden koopman heeft gewerkt, of voor den Burger eens of twee maaien in zijn geheel leven, en dat de laatfte hem hierom meer behoorde te betaalen, dan hij bij zijnen winkelier of koopman ontvangt. Oudertusfchen moet de koopman hem om deeze reden tot vermindering van prijs, voor zich, aanfpooren en, dit niet gelukkende, andere middelen bi] de hand neemen ; na lang zoekens vindt hij een weg, om van elders foortgelijk werk tot minder prijs te leveren, dan hij gewoon was te betaalen: wie is nu de oorzaak van den valdes Mandwerksmans? hij zelve! hadt hij werkman gebleeven, of aan particulieren zijn werk tot een hoogeren prijs, dan aan den Koopman , geleverd, de Koopman zoude niet in de noodzakelijkheid gebragt zijn, naar elders om te zien, en liever zijne Stadgenoten, dan vreemden, begunftïgd hebben. Kan zulk een Handwerksman gezegd worden, getrouwjegens zich zeiven in zijnen arbeid gehandeld te hebben ? Even gelijk hij, door zijn werk te laag in prijs te ftellen, zijnen val bewerkt, zo gefchiedt dit ook, door een te hoogen prijs te vorderen, ten zii hij een kunstenaar is, die zulke dingen werkt of famenftek , die door kenn eren bewonderd worden , dan heeft'er eene bijzondere vrijheid plaats: uitmuntende bekwaamheden verdienen uitmuntende belooningen; anders is het altijd zijn pligt, cm in zijne verdiensten, den middenweg te bewande- Jen,  C a7 ) len , liever niet gewerkt, dan met fchade; maar liever tot een maatigen prijs gewerkt,en een goeden naam behouden, dan te veel gewonnen op eens, en zich den naam van woekeraar waardig te maaken. Dat Handwerkslieden ten agteren genaken, is .veelal hun eigen fchuld. Schrik hier niet, braave Handwerksman! die, van den vroegen morgen tot den laaten avond, bedg zijt om voor.u en uw gezin te werken , en die , bij al uw zwoegen en zweeten, zorgen en werken , naauwlijks zo veel verdient, dat gij elk het zijne kunt geeven.Schrik ook gij hier niet, die door gebrek aan arbeid,- ondanks alle uwe pooaingen, thans ledig zit. Eindelijk, febrik gij hier ook niet, die genoegzaam werk hebt, maar die door wederwaardigheden geflingerd, thans buiten ftaat zijt, om ondanks al uw werken het hoofd boven te houden, daar misfchien uw echtgenoote, of kinderen, of ouders met krankheden worstelen, die uwe vermogens geheel verwoesten. Neen ! u bedoelde ik niet. Gij hebt, hoe zwaar thans gedrukt, hoop, grond van hoop, op de Algoede Voorzienigheid; zij zalgewisl'elijkuwen weg eens voorfpoedig maaken. Thans hebt gij die blijmoedige gewaarwording, die de genieting van den grootften-rijkdom niet geeft, wanneer dezelve oneerlijk verkreegen is , dat namentlijk uw geweeten u niet van ontrouw befchuldigt. Deeze blijmoedige gewaarwording is bij geene fchatten, hoe groot, hoe aanzienlijk óok, ooit te vergelijken. Dan evenwel Teert de droevige ervaring, dat veele Handwerks-lieden ten agteren. geraaken door hun eigen fclmM, 't zij dat zij zich aan tijdver-  ( 28 ) verzuim, 'of Traagheid, of aan nuttelooze en ongeoorloofde verkwisting fchuldig maaken. Ik heb een Schoenmaker gekend, die met vijf knegts werkte , en zo veel te doen had, als hij afkon, en die even wel'arm is geworden , en dat zonder verliezen of aanmerkelijke wederwaardigheden. Hoe kwam hij dan tot zijn val? zal mogelijk hier mijn Leezer vraagen: maakte hij dan flegt werk? Neen! Hij werdt arm, om dat hij te veel te doen hadr. Kan men door te veel te doen te hebben arm worden? Ja! wanneer men geen behoorlijk acht op zijne dingen ilaat, wanneer men niet op zijne zaaken let, wanneer men door te veel voordeel onveffchillig wordt , wanneer men befcheidenheid en betaamlijken eerbied voor den meerderen, dien men bedient , uit het oog verliest; zo ging het den Schoenmaker, van wien ik thans handele: hij maakte goed werk en tot een behoorelijken prijs; maar dit was zijne fout: hij leverde het niet op den bepaalden lijd, hij nam de beftelling, die men hem deedt, aan, en beloofde tegen dien of dien dag zoude hij de fchoenen te buis zenden ; zij werden verwagt, maar kwamen niet; men vroeg hem naar dè reden, en hij bepaalde weder een'andren tijd; die verfcheen weder, en met hetzelfde gevolg als de voorigen. Dit deedt hem van tijd tot tijd zijne kalanten verliezen , en dit verliezen zoude nog zo ras niet gevolgd zijn, behandelde hij dezelve met behoorlijke achting; maar deeze niet kennende, moest hij allengs verminderen, en hij is, zo als ik hier boven zeide, daar hij door orde op zijne zaaken te ftellen, door belang in zijnen welvaart te neemen , een gegoed burger hadt  C *9 ) hadt kunnen zijn, in tegendeel arm geltorven. Js het wel te gelooven, dat een Handwerksman, die gebrek aan werk heeft, die behoeftig is, die vrouw en kind heeft en gezond is, is het wel te gelooven, dat zulk een Werkman, lui, traag, vadfig, nalaatig, onoplettend genoeg is , om een werk, dat hij in een uur ti jds zoude kunnen maaken , te laaten liggen, vier dagen te laaten liggen, zonder'er aan te beginnen , fchoon hij dagelijks door den eigenaar-'er toe aangemaand wordt, die, na te lang getergd geduld, het ongedaan wederom moet vraagen, en ongedaan wederom ontvangt ? Is dit wel te gelooven? De ondervinding bewaarheidt het ; anders zoude men het voor ongelooflijk houden. Verwaarloozen zulke en dergelijke Handwerkslieden niet geheel den pligt van getrouwheid jegens zich zeiven ? Nuttelooze en ongeoorloofde verkwisting , is eene andere reden, waardoor Handwerkslieden ten agteren geraaken. Het gemeen fpreek woord is.- maak uwe teering naar uwe neering; dit opvolgende, zal men niet ligt ten agteren geraaken. Moet men, verftandig handelende, den tijd in acht neemen, men moet het ook met zijne vermogens doen, dit is de pligt van alle menfchen, maar allerbijzonderst vau Handwerkslieden. Wanneer de Koopman eene enkele reis fchade lijdt, deert hem de flag niet treffende, om dat hij in de gelegenheid, in de dagelijkfe gelegenheid is, om de geledene fchade weder te winnen: maar wat hoop heeft de Handwerksman, die van eene bepaalde fom eene geheele week moet teereti, en  ( 30 ) en misfchien vrouw en kinderen moet voède ? Wierd het nutteloos geldverkwisten regt ingezien, hoe veel zoude 'er hefbaard, hoe veel bezuinigd kunnen worden ! Hoe menig Handwerksman is 'er, die op eenen Zondag meer verfpilt dan hij in een geheele week verdient! en is dit getrouw jegens zich zeiven gehandeld ? Wij misgunnen u, nuttige leden der famenleeving ! braave , weldenkende , werkzaame handwerkslieden ! wij misgunnen u geene gepaste uitfpanning; maar'wij misgunnen u geldverfpilling, wij misgunnen u de bronnen"van uw ongeluk. Handwerkslieden, bedenkt eens, bedenkt met aandacht, of de verteering, die gij ter uwer uitfpanning neemt, wel kan opweegeu, tegen het vermaak, dat gij u 'er door aandoer. Gij zegt: na eene geheele week gearbeid tehebben , is het u niet te misgunnen, dat gij u des Zondags vervrolijkt. Maar waarin, mag ik uvraagen, beftaat uwe vervrolijking? op eenen ichoonen Zomerlehen dag de buitenlucht in te ademen, na dat gij den Openbaaren Godsdienst hebt bijgewoond, is nuttig, is pligtmaatig. Bewondert, terwijl gij den hof der natuur bewandelt, de goedertierenheid van den Schepper der natuur; alle zijne werken toch verkondigen u zijne alles overldimmende liefde; alles van het grasjen af tot den eikenboom, vertelt zijne wonderen: maar heeft de befchouwing der natuur u wel opgeleid tot haaren formeerder? of zijt jtij niet veel meer onaandoenelijk voor dezelve? ziet gij de keurigfte bloemen niet meest al met onverfchillige oogen ? maakt u  ( 30 ■ u de gewoonte, om bloemen te zien, niet indrukkeloós voor derzelver fchoonheid ? wat nuttigheid hebt gij dus doende van uwe wandeling? zij mag u vermoeijing, zij kan u geen verkwikking of verademing veroorzaaken. Maar gij zegt: op deeze wijze vervrolijkt gij u nier. Deedt gij dit, zij was n ten minden onkostbaar; maar neen! gij handelt ontrouw tegen u zeiven, wanneer gij in 't jaagen naar vermaaken, uwe vermogens belteedt aan nuttelooze en ongeoorloofde verkwisting, aan drank en fpel en beuzelachtig vermaak. Ik ben geen te tlreng Zedenmeefler, om u den wijn te onthouden, indien gij denzelven betaalen kunt, en hij u niet fchaadlijk is, om u eenig fpel tot eene uitfpanning te verbieden, of u de Kolfbaan, tot eene vermaaklijke beweeging gefchikt, ongeoorloofd voorteftelkn; maar indien gij den wijn onmaatig inzwelgt, uw ligchaam bederft, uwe vermogens verdouipt, uwe verdienden van een week op éénen'dag verteert, hoe ontrouw handelt gij dan tegen u zeiven ! of wanneer gij het kaartfpel tot een dobbelfpel maakt, uw verbeelding verhit en verliezen op verliezen lijdt, hoe ontrouw handelt gij dan tegen u zeiven! of wanneer gij om gelag kolft, en u 't kolffpel nader aan 't harte ligt, dan uw beroep; als gij meer fmaak vindt, om'den bal, uüren achter een, nateloopen , dan in de bevordering van uw waar belang, en gij dus , aan dat anders onfchuldig tijdverdrijf, uw tijd en voordeel opoffert, hoe ontrouw handelt gij dan tegen u zeiven! Die zich dan wenscht te bevrijden van de wroegingen; die men lijdt, wanneer men door eigen fchuld ten achteren raakt, die wagte zich  C 32 ) zich voor de opgegeeven en andere beletfelen, die zijnen voorl'poed verhinderen, en hem eenen weg tot jammer en ellende baanen. Hij ftreeve naar vermaaken, die onfchuldig en onkostbaar zijn; de eerde moeten den toets van den Godsdienst, en de tweede dien van 't tijdelijk vermoogen kunnen doordaan : en kunnen zij dit, welaan, Handwerkslieden ! verlustigt u dan , in het goede, ^t u gefchonken wordt: want de aarde is volman de goedertierenheid des Heeren! Dat Handwerkslieden verpligt zijn, deugdzaam werk te maaken , behoef ïk hier niet weder te herhaalen; dan, 't is hier de plaats, om, bij 't geen ik reeds bij een verdandige tijdsberekening heb opgegeeven, nogaantemerken, dat gelijk 'er een tijd tot arbeid is, 'er ook een is om te rusten, 't Is te vergeefs, vroeg op te daan, en laat te arbeiden zonder den zegen des Heeren. Men arbeide dan om te leeven, maar men leeve niet om te arbeiden. Even gelijk een Letteroefenaar, door te veel lezens en peinzens, de vermogens van zijnen ' geest- verdompt, even zo kan de Handwerksman door te lang aster één, door te aanhoudend, te werken, de kragten zijnes ligchaams uitputten , en dus ook hier door ontrouw tegen zich zeiven worden. Handwerkslieden moeten hunnen eeuwigen wel/land ïn hunnen arbeid tragten - te bevorderen. Wij menfchen leeven flechts hier een korten tijd,  ( 33 ) tijd* ons waare vaderland is hier boven, bfiS ïterfuur is vast aannaderende; maar de tijd v. anneer, is onzelc r. Naar maate wij wel of kwalijk geleefd hebben , hebben wij eene genadige belooning of rechtvaardige ftraffen te hoöpen of te vreezen. Deeze en diergelijke bedenkingen moeten ons aanfpooren, om, terwijl wij voor ons tijdelijk onderhoud zorgen, ook te arbeiden, om de fpijze, die niet vergaat, maar die blijft, tot in het eeuwige leven.. Gods woord leert ons , wat wij moeten doen en laaten , om deelgenooteil der eindelooze gelukzaligheid te worden; en onze eigen ondervinding, indien wij Hechts aan de infpraak van ons hart willert gehoor geeven, overtuigt ons, dat4 naar maate wij vorderen in de beoefening van waare deugd, wij losfer van de aarde en meer gelijkvormig aan onze waare beflemming wor* den'. Onze eeuwige welftand wordt in onzen albeid bevorderd, wanneer wij berusten in de Goddelijke fchikkingen, ltrikt eerlijk in alleonze verrichtingen handelen. De dienst des Heeren moet niet lijden bij den dienst \an menfchen; de openbaare Godsdienst mag niet nagelaaten Woeden,, om des te wer.kzaatr.er in zijn beroep te zijn. Een groot Zedenkundige' heeft opgemerkt, dat een Rustdag, werkende doorgebragt , dikwijs van een onvoordeelige We°k gevolgd wordt. Het is eene fraaije les, gevolgd door eene krachtige drangreden: Denk aan uw einde, en gij zult nimmer kwaad doen; dan, 't is niet minder waar, dat, indien wij ons de God' ïieid, gelijk zij waarlijk is^ als geduurig alom tegenwoordig voordellen , wij ons dan ook van C vee*  C 34 ) veele zonden, en-bijzonder van ontrouw en onrechtvaardigheid in onzen arbeid, zullen wagten. De voorftelling hier van hoedde jos e p h voor onkuischheid: wij fchaamen ons, voor de oogen der menfchen , onze booze daaden te doen: en zouden wij ons dan niet fchaamen voor den Alweetenden; voor Hem die beide ligchaam en ziel kan verderven in de helle'? Het denken aan God, als het beste aller wezens, is een allerbeminnelijk (Ie pligt; in Hem (och leeven wij, beweegen wij ons en zijn wij.^ Welgelukzalig is de man, die den Heere vreest; die grooten lust heeft in zijne geboden. Het ge (lachte der oprechten zalgezegendworden* Zijne gerechtigheid beftaat in eeuwigheid! BESLUIT. Hoe vrijwerkende wij ook zijn, wij mogen ons aan de pligten van getrouwheid in onzen arbeid met onttrekken. Neen, wij moeten als Handwerks-heden , dezelve waarneemen wil len wij niet als werkers der ongerechtigheid" gehaat worden Zijn wij dan tan aarK magten en overheden gehoorzaamheid verfchu! digd . hoe veel te meer aan Hem, die Koning aller Koningen en Heer aller Heeren is ? Mnf boven dien, onze gehoorzaamheid heeft eene dubbele beloonmg: hier fchenkt ze ons een blank geweeten, en namaals, door den Verlosfer, het deelgenootfcbap der zaligheid Her Christendom moet niet alleen beleden, het moet ook beleefd worden; dit gefchiedtdoorlietbe• - ' and-  <: 35 ) aanboorden aan onze pligten: gelukk g hij, die dezelve kent, nog gelukkiger hij, die de. zelve betracht. Nu kent gij, waarde Leezer! de pligten, die gij als Arbeidsman ten aanzien van de getrouwheid van uw beroep hebt waarteneemen. Zijt gij van derzelver noodzanklijkheid, nuttigheid en billijkheid overtuigd? laat deeze overtuiging niet ledig bij u zijn. Het bezef, dat gij in den weg der Aanbiddelijke Voorzienigheid verkeert, moet u op haar doen uitzien en hoopen; en vermijden, alles, wat tegen haar voorlchriften ftrijdig is. Uit het bevel, om God boven al en den naasten a's ons zeiven te beminnen , vloeien alle onze overige pligten geregeld voord. Wenfehen wij toe te neemen in waare deugd, ons te wapenen tegen alle verzoekingen ; dat wij dan geduurig nieuwe voorneemens vormen om den Heere welbehaaglijk te wandelen, en ieviig en aanhoudend bidden, dan zullen wij eene vastheid in ons karakter verkrijgen, en de beoefening der deugd zal ons dan geen mocijelijk, maar een aangenaam wérk zijn. Hedreigt ons dan tegenfpoed; wij zul en 'er de vaderhand des Albeftuurers in eerbiedigen , bewust, dat wij niet zullen verzogt worden, boven ons vermoffen; en worden 'er roozen op onze paden geftrooid, lacht ons de beminnelijke vooifpoed vrolijk toe, wij zullen met dankbaarheid, zonder hoogmoedig of opgeblazen te worden, de zegeningen ons toegefbrt, ontvangen; eindelijk' zullen wij, na hier onzen loop geëindigd en het geloof behouden te hebben, onze hoop, ons geloof verwislelen in aanfehonwen. C a Dit  C 36 ) Dit fchenke ons God, de Vader van onzeto Heer en Zaligmaker, Jesus Christus, die geloofd zij tot in eeuwigheid! om nuttig te zijn,  ANDWOORD OP DE VRAAG: Welke pligten behoren Huisknegten en Dienstmaagden, omtrend God, omtrend hunne Heeren en Vrouwen , en zich zeiven , te beoefenen ? DOOR DJ t K BOING, AAN WIEN DE ZILVEREN EERPENNING IS T OEGEWEEZEK.   I N H O U D. deezer VERHANDELING. Inleiding. x. H o o f d d. Welke pligten moeten Huiskneg. ten en Dienstmaagden, omtrend God, beoc' fenen P i. Zij moeten den Oppcrbeftuurer van hun lot verheerlijken. a. Zij moeten den pligt des gebeds aanhoudend waarneemen. 3. Zij moeten op God betrouwen. 4. En yoor Hem welbehaagelijk wandelen. a. H O 0 F d D. Welke pligten moeten Huiskneg. ten en Dienstmaagden, omtrend hunne Heeren en Vrouwen, beoefenend 1. Zij moeten hun ontzag en eerbied bewijzen. 2. Gehoorzaamheid en onderwerping. 3. Getrouwheid. • ' „ C 4 Dee*  Deeze getrouwheid moet werkzaam zijn a) Omtrend de perfoonen hunner Heeren en Vrouwen. b) Omtrend derzeher goederen. c) En omtrend derzeher goeden naam. 3. Hoofdd. Welke pligten moet en Huiskneg. ten en Dienstmaagden omtrend zich zeken beoefenen ? Zij moeten hunne waare belangen door de gefchihfle middelen bevorderen. IN-  I N L E I D I N'G, HuiSKNEGTEN EN DIENSTMAAGDEN ! Indien dit gefchrift u ooit in handen komt, koopt dan zo veel tijd uit, om het te leezen. Uwe Heeren en Vrouwen, indien zij de bevordering van uw geluk hartelijk wenfehen , zullen u gaarne zo veel tijd gunnen; ja! u misfehien dit boekjen, buiten uwe kosten, aanbieden. Het is ten uwen nutte gefchreven. De opfteller bedoelde tevredenheid in uw hart te Horten, u gefchikte Dienstboden te maaken, en uw tijdelijk en eeuwig heil te doen toeneemen. Indien hem dit gelukt, dan acht hij zijne moeite dubbel beloond. Verleent hem uwe aandacht, uwe opmerkzaamheid, en, terwijl gij uwe pligten leest, beproeft u, of gij dezelven wel ooit zo befchouwd hebt, en zo neen? of gij de, zeiven goedkéurt en wenscht te beoefenen ; is dit uwe begeerte, roept dan God aan, om uw hart te openen, op dat gij de kragt der waarheid aan uwe ziele moogt ondervinden. De vraag, hier voorgefteld , is drieledig, en, ingevolge hiervan , zal het andwoord drie hoofddeelen behelzen. C s EER-  C 42 ) EERSTE HOOFDDEEL. Welke Pligten moeten Huhknegten en Dienstmaagden, omtrend God, beoefenen ? 1. H'nis knegt en en Dienstmaagden moeten den Opperbeftuurer van hun lot verheerlijken, voor den ftand, waarin zij, door zijne Voorzienigheid , zijn geplaatst. Zij genieten uitneemende weldaaden, boven duizenden hunner Natuurgenooten. Zij zijn wel knegten en dienstmaagden, maar geene flaaven en flaavinnen. Zij genieten misfchien veele vrijheden , en fmaaken veele genoegens. Hunne Heeren en Vrouwen hebben dikwerf zwaare verliezen geleden , met drukkende rampen gekampt, met bange tegenheden geworsreld, of hebben nog dreigende gevaaren te duchten; voor diergelijke wederwaardigheden zijn zij onvatbaar. Het hoogadelijk huis ftaat meer voor loeiende ftormwinden bloot gefield, dan de nederige boeren - Hulp. Van eene hooge (teilte vallende, kwest men zich veelal gevaarlijker, dan gelijksgrond vallende. Zij eeten het brood zonder kommer, en drinken hunnen drank van goeder harte. Hoe verre is hun lot, boven dat van den zwoegenden en ftaêg naar meer rijkdom llreevenden vrek, verheven; zijne ontevredenheid wordt nooit vervuld, en zij leggen hun hoofd des avonds gerust en zonder zorgen neder, en ontwaken des morgens met blijmoedigheid en vrede. Mogelijk treft hun het lijden van deezen tijd; dan, dit heb» ben  ( 43 ) ben zij met den allerrijkften gemeen. Wie leeft 'er op den geheelen aardbodem, dien geene onheilen ooit of ooit bejegenen ? zelfs den heiligften aller menfchen, Jezus Christus, troffen de angstbaerende, de fchrikwekkendfte folteringen. Dan, Huisknegten en Dienstmaagden nebben ook dit met den allerrijkften gemeen, dat zij met hen deelen mogen in defchatten des Euangeliums. Ook voor hen, zo wel als voor den magtigften der aarde, worden de middelen der genade, Gods woord en de Sacramenten, verkondigd,en uitgedeeld; ook zij , worden ernftig en aanhoudend genodigd tot de heilfchatten, door j ez us verworven en aangebragt, en om namaals bezitters der eeuwige hemelfche goederen te worden. Ook zij kunnen zich opbeuren en vertroosten, met de hope, dat zij, na hun versheiden, misfchien boven duizende Rijkaarts zullen verbeven worden. Welk een voorrecht! welk een pligt, om God te verheerlijken! 2. Huisknegten en Dienstmaagden moeten den fligt des Gebeds aanhoudend waarnemen; hier toe zijn zij niet minder, dan om God te loven, verbonden; en welk een edele pligt, of liever, welk een heerlijk voorrecht is dit! Mogelijk zijn zij in den . dienst van onheufche, onbefcheiden Heeren en Vrouwen; hun treffen misfchien veele onaangenaamheden; zij hebben, mogelijk, weinig toegang tot hunne Heeren en Vrouwen; oneenigheden met hunne mededienstboden , en andere lasten maaken hen den dienst bitter: maar, wat onheilen, wat onaangenaamheden, zouden hen 't Gebed doen verzuimen? doen verzuimen! Neen! Nood leert bidden. Toen hun Heiland in de bangrte uure zij-:  ( 44 ) zijnes 1'ydens was, badt hij te ernftiger: dit is ook hun pligt in 't lijden ; dit voorbeeld belmoren zij naatevolgen. Door het Gebed hebben zij den vrijen toegang tot den throon der genade. Door het Gebed worden de grootfte bezwaaren , zo niet overwonnen, althans zeeker gelenigd. Door het Gebed, kan de armfte dienstbode zich gelijk ftellen met den magtigften Monarch; zij beiden zijn voor God, ah een druppel aan den emmer, en als een Hof jen aan de weegfchaal; zij hebben beiden, geduurig, genade en ontferming van nooden. Maar, Huisknegten en Dienstmaagden kunnen zich in een voordeeligen dienst bevinden, alles kan hun als 't ware medelopen, om hun het leven aangenaam te maaken : maar ook dan is hun het Gebed allernoodzakelijkst; dan ftaan zij als op eene hoogte, om ligt te kunnen duizelen , of als op glad ijs, om ligt te kunnen vallen ; en dus hebban zij bewarende en bevestigende genade, kragt en ouder fteuning ten hoogften nodig; deeze zijn door het Gebed te verkrijgen. Oordeelt dan, of Huisknegten en Dienstmaagden in 't beoefenen hunner verpligting, omtrend God, het Gebed niet behoren waarteneemen ? 3. Huisknegten en Dienstmaagden moeten, in hunne verpligting omtrend God, ook op Hem betrouwen. Tot dat einde moeten zij, zo veel hun de gelegenheid gefchonken wordt, Hem in zijne aanbiddelijke deugden en verheven eigenfehappen leeren kennen. Hij toch is het waardig voorwerp van vertrouwen van de einden der aarde, en dus ook het hunne. Bij Hem geldt gen aanzien des perfoons, maar die Hem vreest en recht doet, vindt bij Hem wel-  ( 45 ) welgevallen. Gelijk 't een uitmuntend voorrecht is, Hem te mogen aanbidden, zo is'tooit geen minder voorrecht, op Hem te mogen vertrouwen. Wat zijtr aardlche vorflen ? hoe welwillend ook, zij zijn nogtans menigwerf onvermogend, om ons te kunnen ,of te grillig, om ons te willen helpen: maar bij God is altijd hulp, Hij (telt zijne vertrouwelingen in hunne verwagting nimmer te leur. Wie heeft ooit vergeefs op Hem betrouwd ? Werdt joseph, fchoon als een flaaf verkogt en in de gevangenis geworpen, wel van Hem vergeten? In den nood wordt het vertrouwen recht beproefd. Zo lang wij in voorfpoed leeven, zijn wij onkundig aangaande de gegrondheid van ons vertrouwen. Door het vuur wordt het goud beproefd, en door tegenheden leeren wij best ons zeiven kennen. Wulpfche Dienstboden leeren nimmer de waardij van goede diensten beter kennen , dan bij ongenadige Heerenen Vrouwen. Wanneer zij dan buiten de geuieenfchap van God en Christus leeven, ftaan zij voor alle onheilen bloot; maar, hebben zij grond om op God te vertrouwen, Hem hunne nooden aan te beveelen, zich aan zijne beftuuring over te geeven , dan wordt alles ligt en helder; als liefhebbers van Hem en zijnen dienst, moeten alle dingen, ook de rampen, de wederwaardigheden van dit leven, hun ten besten dienen. 4. Huisknegten en Dienstmaagden zijn verpligt, om welbehagelijk voor God te wandelen, en hoe langs hoe meer toe te neemen in deugd en heiligheid. Hunne verheerlijking en dankzeggingen aan God, hunne gebeden en fmeek.ingen tot hem opgezonden, kunnen lippenwerk, waar  C 46 ) waar aan het hart geen deel heeft, zijn, ja! onrein en dus walgelijk voor Hem; hun vertrouwen kan zonder eenigen grond zijn: de* mensch ziet aan 't geen voor oogen is, maar de Heere ziet het harte aan. Onze godsdienflige verrigtingen moeten alle voordvloeïen uit een godvrujtig gemoed, uit eene edele ziel, waar in geene valschheid is. Oprechtheid, zuiverheid des harte, lust en iever tot alles wat lieflijk is, en wel luidt, zijn aangenaam in de oogen van God. Zij, die zijne gunst tot zich willen trekken, moeten hem ten dienfte leeven, en naar (tig gebruik maaken van alle die gelegenheden, die hen daar toe leiden, of dezelven tragten optefporen, en daar tegen alle gelegenheden vlieden, die hun van hunne verpligting kunnen verwijderen of aftrekken, 't Moet hunne hoogffe begeerte , lust en ijver zijn , om zijne geboden te leeren kennen, om naar dezelven hunnen weg in te richten De liefde tot God is de voornaamfte van alle 'de geboden, en het tweede is aan dit gelijk: gij zult uwen naasten liefhebben als uw zeiven. Aan de liefde voor onze naasten kunnen wij toetzen, of wij God liefhebben. Indien wij onzen naasten niet lief hebben, hen niet zodanig behandelen, als wij wederkeerig van hun zouden wenfehen behandeld te worden, is zulks een bewijs, dat wij nog geene waare Christenen zijn, en dus buiten de gemeenfehap van Christus leeven. En wat is rampzaliger? Die zegt, dat hij in hem is, die moet wandelen, _ gelijk Hij gewandeld heeft. Zalig zij, die zijne woorden Zworen en bewaar en. Zalig zii, die rein van harten zijn, want zij zullen God-zien. Huisknegten en Dienstmaagden zijn, 29  ( +7 ) zo wel als alle andere menfchen, verpligt tot eenen heiligen levenswandel, niet alleen uit liefde en gehoorzaamheid aan God en ten bewijze hunner dankbaarheid; niet alleen om dat zij dus hun eigen geluk bevorderen, en zich vatbaar maaken voor wenzenlijke geneugten: maar ook, om tot voorbeelden van anderen te dienen. Zij kunnen in huisgezinnen zijn, waar veele dienstboden zich bevinden, en waar zij, om hunne Godsdiendigheid, als lichten zijn aantemerken onder een krom en verdraaid geflacht. Zulk een Huisgezin heb ik eens gezien ; 'er waren twaalf Dienstboden. Het middageeten werdt opgedischt, ouder de losbandiglte redenen , onder het uitflaan van gruwelijke bordeeltaal , zonder zich voor mij, die , bij een zekere gelegendheid, verzogt werdt,om in de keuken te^wagten, tot de Heer en Mevrouw gegeten hadden, te fchamen. Men fchikte in de grootfte wanorde aan tafel, men viel als beesten aan 't eeten, en onder de twaalf perfoonen was 'er (lechts één , die God om zegen over de fpijze aanriep. Zie daar een voorbeeld, wiens Godvrucht ten minden zo veel invloed op den geheelen kring hadt, dat men zich zo lang inhield, als hij badt; en dit doet mij vertrouwen, dat in Huisgezinnen, waar het minder ruuw toegaat, het voorbeeld van een' godvruchtigen Dienstknegt of Dienstmaagd, van uitgebreider nut zoude kunnen weezen. Huisknegten en Dienstmaagden! denkt niet te laag van uwen toedand, ook gij kunt middelen in de hand der Goddelijke Voorzienigheid zim, om. den Hemel met inwoneren te vermeerderen; Uw voorbeeld kan wekken en trek-  (.45 ) trekken. Gij,kunt uw licht laten fchifnen, op dat uwe Mededienstbodeh uwe goede werken zien, en uwen Vidcr, die in de Hemelen isH verheerlijken. Maar zo pligtmatig' zulk een gedrag is, zo ftrafwaardig is een ondeugend voorbeeld; daar door maakt gij u /elven rampzalig, en ten geenen dage zal uwe ramp» zaligheid vergroot worden, wanneer zij, die door uw voorbeeld zijn verleid geworden, voor den Rechter van Hemel en Aarde tegen u zullen getuigen, u hunnen jauimerftaat zuK len wijten.' TWEEDE HOOFDDEEL. Welke pligten moeten Huisknegten en Dienst* maagden omtrend hunne Heeren en Vrouwen beoefenend, 1. Ontzach en eerbied. Alle ziele zij de magt, over haar gefield onderdanig, dit bevel feldt ten allen tijde. Heeren en Vrouwen hebben aanfpraak op den dienst hunner Huiskneeteu en Dienstmaagden. Dat de knegten met vreeze onderdanig zouden zijn hunnen Heeren, niet alleen den goeden en befcheiden, maar ook den har. den; Ah is de vermaaning van een heilig Ano^ tel. Wie is in Haat een tafreel te fche'tren van de verwarring, die 'er in de Huisgezinnen' zoude ftandgrijpen, indien de pligt van ontzach en eerbied wierd uit het oog verlooren'. Is de les van befcheidenheid allen menfchen aanbevolen , hoe veel te meer moet zij  C 49 ) zij in acht'worden genomen, van dienstboden, omtrend hunne Heeren en Vrouwen? niets past hun minder dan onheufche bejegening dan onbezonnen drift den ruimen teueel te vieren; en geen pligt is noodzaakelijker, meer gegrond op de wet der natuur,meer overeenkomftig tot inftandhouding eener geregelde orde, dan die van eerbied en ontzach voor den meerderen; dit tegen te fpreeken, is niet minder , dan alle recht en billijkheid uit de menfchelijke Maatfehappij te verbannen. t. Gehoorzaamheid en onderwerping, zijn geen mindere noodzaakelijke verpligtingen der Huisknegten en Dienstmaagden omtrend hunne Heeren en Vrouwen, terwijl zij in het opvolgen hunner bevelen altoos in het oog moeten_ houden, dat men Gode meer gehoorzaamheid moet bewijzen dan den menfchen. Zij zouden meer voordeel of eer kunnen bejaagen door de opvolging der bevelen van godloze Heeren of Vrouwen ; bevelen, die ftrijdende waren of met de wet van God, of met die van de hooge Overheid; maar dan moeten zij geen oogenblik zich beraden om hunne Heeren en Vrouwen niet ten wille te zijn. Zo min een weldenkend Krijgsman zich beraadt, of hij, om een hand vol goud, ongetrouw zoude wenfeiieu te worden aan zijnen dutirgeftaafden eed , en liever minder voordeel bij een gerust geweten, dan wroegend naberouw bij de begunstiging der trouwloozen, verkiest, even zo min moeten Huisknegten en Dienstmaagden aarzelen om niet altoos de wet Gods boven die van menfchen te achten. Redelijke bevelen ener ge grond op recht en billijkheid, moeten zijzonD der  C So ) der eenige tegenftreving volgen. Zij moetes dit niet doen uit vreze, dat zij, anders handelende, zich de ongunst en ftraffe hunner Heeren en Vrouwen waardig zouden maken; ook niet met oogmerk, om menfchen te behaagen, door vleierij en oogendienst: maar uit erkentenis van hunne-verpligting aanGod, door wiens voorzienigheid zij zich in dezen post gefteld achten, en zich daarom verbonden rekenen, zich in denzelven van hunnen pligt te kwijten, in Zijne vreeze en in eenvouwigheid des harten. Zo gehoorzaam en onverwerpelijk in den dienst te verkeeren, is beandwoorden aan zijne beftemming, en zal gewisfelijk agtervolgd worden , met de toejuiching der 'braaven: maar nog meer met de goedkeuring van God. ' 3. Getrouwheid is ook eene der verpligtingen, die Huisknegten en Dienstmaagden omtrend hunne Heeren en Vrouwen moeten uitoefenenen. Deze deugd is allernaauwst aan de vorige verbonden , zij zijn niets van waardij zonder deze. Stelt u, mijne Lezers! het ontzach en de gehoorzaamheid der minderen omtrend hunne meerderen voor, zonder vereenigd te zijn met getrouwheid, maar met valschheid. wat zullen dan de beste deugden uitwerken? wat zeg ik! hoe fchadelijk zullen zij niet worden ! Getrouwheid wordt geboren uit de Liefde, en God zelf is Liefje; hoe meer wij getrouw zijn, hoe nader wij de Godheid evenaaren. De getrouwheid van Huisknegten en Dienstmaagden omtrend hunne Heeren en Vrouwen, moet werkzaam omtrend hunne Perfoonen, hunne goederen, en hunne eer wezen. Vooreerst: (a) Om-  C 5i ) (a) Omtrend hunne Perfoonenx zij moetefi, die in gevaar zijn de, ze trachten teredden, en, door alle mogelijke middelen , die, des noods, poogen te verdedigen, hen in hunne behoeften te hulpe komen, en, wanneer hun onheilen boven het hoofd hangen, die trachten te verdrijven, en hen het leven, zo veel hun mogelijk is , aangenaam te maaken. Wanneer zij in de gelegenheid zijn, om geheimen, of zaaken die elk niet nuttig zijn te weten, of welker verbreiding in eenig opzicht fchadelijk voor hunne Heeren. of Vrouwen zoude kunnen zijn, te verneemen, betaamt hun alle mogelijke voorzichtigheid en geheimhouding, al ware het tot hunne fchade: de fchandelijkheid van een tegenovergedeld gedrag kan niet te fterk getekend, niet genoeg afgekeurd worden. In de vaderlandfche gefchiedenis is ons een uitmuntend voorbeeld van getrouwheid, die van eene Dienstmaagd jegens haren Heer, bewaard; gij merkt, ik doel op de roemwaardige Dienstmaagd van den waereldberoemden Hugo de Groot. Deze heldin van getrouwheid, met name Elsje van H ouwe ning, ontzag noch haar goed, noch haar leven, om haaren Heer in veiligheid te ftellen; dat alle dienstbaren zich aan haar fpiegelen, en fchoon hun nooit zulk een proef van getrouwheid zal gegeeven worden, zij kunnen uit de voorgedekte leeren , dat de getrouwheid niet moet beftaan in pligtplegingen, en beloften, maar in daadvaardigheid, in werkzaame dienstbetoningen. (b) De Getrouwheid der Huisknegten en Dienstmaagden moet ook blijken, omtrend de goederen hunner Heeren en Vrouwen; dit ge- D 2 fchiedt  C 5* ) fchiedt doör dezelve, zo veeel in hua is , te vermeerderen en voor vermindering en verval te bewaren, en fluit in, dat zulks door eerlijke middelen gefchiede. Zij moeten hun Voordeel zo veel mogelijk bevorderen, en hunne belangen nimmer verwaarlozen. Als het opzicht over 't huishouden hun is aanbetrouwd, moeren zij den tijd niet verkwisten; niets laaten bederven, dat ten nutte had kunnen gebruikt worden. Deze aanmerking veroordeelt dus ten ftrengften het gedrag dier Dienstboden, die velerieiie listige middelen in 't werk Hellen, om op eene onmerkbare wijze te deelen; dit gefchiedt door veelerleijé middelen, 't zij door ten nadele hunner Heeren en Vrouwen alles ten duurden te betaalen, om daar door de vriendfchap der verkoperen tot zich te trekken; 't zij, door de fpaarzaamheid geheel uit het oog te verliezen; 't zij, door onoplettendheid enbefchadi. gingen aan dingen, die anders langer hadden kunnen gebruikt worden; 't zij door meer in rekening te brengen, dan zij uirgeeven ; 't zij door beknibbeling des verkopers, en om dat afgeknibbelde voor zich te behouden, en wat dies meer zij: altemaal verrigtingen, die tegen de deugd van getrouwheid ftrijden , en die bij Christen Dienstboden niet behoorden bekend te zijn. Huisknegten en Dienstmaagden! het is niet genoeg, dat gij, om den naam van getrouw te hebben, nimmer kisten of kasten hebt opengebroken, nimmer het u aanbetrouwde geld t'zoek gemaakt of verminderd hebr; neen ! misfchien hadt gij daar geen gelegenheid toe, zonder als een openbare dief gekend te worden: maar weet, dat  C 53 ) dat indien uw naam gedeeltelijk of geheel in de zo evengemelde optelling van cntivuvrheden gefpeld wordt, gij zo fitafhaar zijt, als de openbare fteeler; of is de dieverij door list verfchonelijker, dan die door geweld gefchiedt? zou de openbare dief in uw plaats zijnde, wel een dief zijn? de gevallen leeren best, wie men is; dit zal ik u door een voorbeeld ophelderen : een knegt boodt zijnen dienst aan zekeren Heer , en deze vroeg hem, onder anderen, of hij trouw was? de knegt andwoorde , dit niet te weeten, hij zeide, nog nimmer in de beproeving geweest te zijn, om ontrouw te kunnen worden. Dit andvvoord beviel den Heer; de knegt kwam in zijnen dienst, en de Heer befpeurde geen ontrouw in hem. Na eenige maanden , tot wederzijds genoegen, met elkander verkeerd te hebben, werdt de Heer onverwagtS van zijn Comptoir geroepen, juist toen hij bezig was, om duka» ten te tellen. H'j ging naar btnedtn, en geheel vergetende, wat hij onder handen hadt, beveelt hij zijn knegt, een zeker boek van het Comptoir te halen; deze daar komende ziet een gantfchen berg van dukaten; nimmer hadt hij 'er zó veel bij een gezien, hoe lagchen zij hem aan', zijn begeerte wordt gaande 1 hij grijpt toe , en met een roept de (tem van zijn geweten: ,, dit is het uwe niet, dit moogt gij niet aanraaken ," hij deinst te rug, bevende en ontroerd vliegt hij tot zijnen onvoorzichtigen meester en zegt: ,, voorheen vroegt gij mij, of ik trouw ware, en ik wist het niet: maar nu hebt gij mij in de gelegenheid gebragt, om ontrouw te kunnen worden; maar ik ben, God dank! (laande gebleven! D 3 (c)  C 5* ) 00 De Getrouwheid van Huisknegten en Dienstmaagden moet ook ftrekken, om den goeden naam hunner Heeren en Vrouwen te bewaar en, of bezwalkt zijnde ,te verdedigen. Zij moeten hunne gebreken met den mantel der Jietde bedekken , en zich wel wagten , dezelve ruchtbaar te maaken , uit aanmerking der fchacehjkheid eener verfpreiding van een gedrag, dat niet in allen deele aan de regelen van rechtmatigheid en verpligting beandwoordt; dewijl dn ligt oorzaak van derzelver gehelen ondergang kan worden: en hoe ligt kunnen zij zich hier in vergisten, en dus tegen hunnen wil onwaarheid uitftrooien? ja! al maakten hunne Heeren en Vrouwen zich aan ontrouw fchuldig, dan nog hebben gij geen recht, die ontrouw uit te bazuinen: en hoe veel minder dan in hunne onkunde, de deugdzaamheid te belasteren ? Ja, deze getrouwheid moeten zij behouden ichoon zij zulk eenen dienst verlaaten: —nimmer moeten zij denken, dat het verlaten van een dienst hun recht of vrijheid geeft, hunnen voorigen H»er of Vrouw te bepraaten • — daar door zouden zij zich zeiven hatelijk in de oogen van braaven maken. Hoe weeten zij alle de oorzaaken, waar uit hunne gedragingen voordvloeiën ? De getrouwheid eischt van hun, de eer te handhaven der oenen, weker brood zij eeten of genoten hebben. Ik behoef hier niet bij te voegen, dat grove feilen geene verdediging verdienen ; brave Huisknegten en Maagden zullen zich ook wel wagten, ten zij zulks door overijling gefchied ware, om m den dienst van godvergeten «eeren en Vrouwen in te treden; het betaamt  C ss ) taamt hun, even als alle andere Christenen, tim dtn rok niet aan teraakcn,dicvanhttvleesch befmet is: roet andere woorden, om elke gelegenheid ie fchuwen, die aanleiding tot zondigen zoude kunnen geeven. DERDE HOOFDDEEL. Welke pligten moeten Huisknegten en Dienst, maagden, omtrend zich zeiven,beoefenen1? Zij moeten hunne waare belangen door degefchiktjle middelen bevorderen; dit eisfchen zelfliefde , en het oogmerk, waar toe zij op deze waereld geplaatst zijn. Hunne hoofdzorg betreft den welftand van dit, en de blijde hoop op een eeuwig zalig leven. Aangaande de bevordering van het eerfte, zijn zij verbonden, den voordee igften dienst op te fpooren, mits niet fhrijdende, tegen bet twede. Dat wij voor eene eeuwigheid gefchapen zijn, moet nimmer uit het oog ve/lóoren worden. Zij kunnen in huishoudingen geraaken, waar zij veel voordelen genieten, maar, onder het beduur van goddeloze Heeren en Vrouwen; of daar mededienstboden van een (legt karakter zijn , waar zij bij aonhoudenheid het onrecht zien indrinken als water, en zij door voorbeelden en verzoekingen gedurig in de gelegenheid gebragt worden, om hunne onfchuld te verliezen en daar door te zondigen; of wanneer zij hunnen getrouwen dienst met ondank beloond zien , en dagelijks dobberen in een zee van onrust D 4 en  C 56 ) en verdrietelijkheden, onverdiende berispingen en bedraffmgen, zelfs over de geringde en niet noemenswaardige beuzelingen; of wanneer hun de tijd ter waarneeming van den openbaren Godsdienst geweigerd wordt. Deze en foortgelijke verhinderingen, om hun waar geluk te bevorderen, moeten hun alle voordeden dpen verzaaken. Welke voordelen, hoe aanzienlijk ook,kunnen opweegen bij de rust des gewetens, bij het welgevallen van den Schepper van Hemel en Aarde? Huisknegten en Dienstmaagden! indien gij in zulke omftandigheden verkeert, zijt gij verpligt uwe dienden te verlaaten; maar doet dit metbefcheidenheid en vergeldt geen kwaad met kwaad. Het deugdenbeeld van Christus moet in alle de wederwaardigheden dezes levens kenbaar worden. Toont, door welken geest gij gedreven wordt, 't Is niet onmogelijk, dat üw voorbeeld indruk maake op uwe Heeren en Vrouwen, en al wordt gij dit niet gewaar, u,uit de gelegenheid tot zondigen gefcheurd te hebben, dort levensbalfem in de ziel, baart waare vergenoègens. Bezeft uw geluk, gijl die in eenen dienst zijt, waar uwe Heeren en Vrouwen u het bedongen loon, fpijs, drank, behoorelijke uitfpanningen, tijd en gelegenheid, om in eenzaamheid en in 't openbaar God te verheerelijken, geven. Bezeft, erkent dit uw geluk ! benijdt de grooten der aarde hun meerder vermogen niet. Weest te vreeden in uwen toedand. Mort niet tegen de goddelijke fchikking. Haakt niet naar verandering , zonder den wenk der Voorzienigheid, en in kennelijke verzekering, dat gij u zult verbeteren, en werkt dus uw zelfs zaligheid uit met vreczen en beven- Staar,  ( 57 > Staat pal, wanneer gij in verzoekingen geraakt, gij kunnen veel, fterk en aanhoudende zijn; maar, wat is 'er niet te overwinnen, door onvermoeid te ftrijden, te bidden? wie was in fterker verzoeking dan joseph? en hoe manmoedig wist hij de listige aanflagen der onkuischheid te ontduiken! hoe kragtig zijn de drangredenen, om de zonden te ontvlieden! Ach! dat alle Huisknegten en Dienstmaagden de deugd, om ftandvastig en getrouw te zijn aan hunne verpligting, zich altoos mogten voordellen: dat zij dus tot zich zeiven fpraken: ,, God is alomtegenwoor- dig, Hij ziet, Hij kent mij; Hijkeutmijne gedachten , eer zij nog geboren zijn. Zou,, de ik, in de tegenwoordigheid van mijne tij- delijke Heeren en Vrouwen, mij wel dur„ ven verftouten, om hunne wetten te over„ treden , opzettelijk mij tegen hen te be,, zondigen? en zoude ik dit dan durven doen ,, tegen het Wezen aller wezens, tegen Hem, bij wien de magtigfte waerelddwinger min„ der dan een niet is? tegen Hem, die beide „ ligchaam en ziel kan verderven in de hel„ le? Wat zal het te zeggen zijn, voor den ,, geduchtften Rechter van leevenden en dooden, „ met een zelf befchuldigend geweten , dat mij ,, aanklaagt en veroordeelt, als een verwaar„ lozer der hoogfte goeddadigheid, te ver3, fchijnen, en tot de rampzaligheid verwezen te worden! ' — God is alomtegenwoordig; ,, H'j kent de opregtheid van mijn hart, hoe „ ievrig ik wensch, om onfchuldig voor hem te wandelen. Hij weet de rgrootheid der „ verzoekingen, waar voor ik bloot fta, de s, Wrikken, die mij gelegd worde-n; maar kent D 5 „ ook  C 53 j „ ook mijne geringe kragt, en hoort de „ verzuchtingen, die ik tot Hem, om hulp „ en onderfteuning, opzende. Hij zal mij,dit „ vertrouwe ik, niet laaten verzocht worden, boven mijn vermogen. Hij is de liefde zelve. „ Hij heeft zijnen eenig geboren Zoon ook „ voor mij in den dood gegeeven, om mij „ te verlosfen, en om zijn eigendom in le« „ ven en nerven te zijn: en zoude ik tegen „ dezen Besten aller vaderen zondigen , „ en een eigendom van den vorst der duis„ ternis worden ? Neen ! mijn Verlosfer „ is God! hij werkt in mij het willen , „ en het werken, naar zijn welbehagen. 5, Mijn waare Vaderland is hier boven, en „ terwijl ik in deze vreemdelingfchap om- zwerve, zij mijn wandel reeds in de He„ melen, van waar ik mijnen Heiland met „ verlangen te gemoet zie, om door Hem, „ voor zijnen Vader, in den geduchtften al„ Ier dagen, onberispelijk gefield te wor„ den l** Ach! dat alle Huisknegten en Dienstmaagden, om ftandvastig en getrouw te zijn aan hunne verpligting, zich geduurig met deze en diergelijke bedenkingen bezig hielder.! hieruit zouden bronnen van wezenlijk heil voordvloeijen.. Welk een gerctiikte regeling zouden zij dan in de huisgezinnen beoefenen! hoe nuttig voor de famenleeving en zich zeiven handelen ! en daar zij den godsdienst nis een hoofdpligt achten, hoe gemaklijk zouden zij hunne overige mindere, maar nogthans noodzaakelijke verpligtingen , verrichten! Zouden zij dan niet de ledigheid, diê met recht een duivels oorpeuluw genoemd wordt j  C 59 ) wordt,om haare gevaarlijkheid, fchuwen, en de arbeidzaamheid, waar toe zij geroepen zijn, en die zo heilzaam voor onze gezondheid is, behartigen ? Zouden zij dan niet de nadeeligheid der verkwisting inzien, en fpaarzaamheid van gierigheid leren onderfcheiden, den hoogmoed en praalzucht verachten, en de nedrigheid beminnen," de leugen yerfoeijen, en de beminnenswaardige waarheid omhelzen? Ja! dat zouden zij: en ach! dat onder andere middelen, ook deze Verhandeling hier toe dienstig zij, is de wensch van den Schrijver. De tekening eener godvruchtige Dienstmaagd van de uitmuntende Dichteres A. Deken-is overwaardig om hier overgenomen te worden, daar zij grootdeels ook op de Dienstknegten toepaslijk is. Zie hier dezelve, ten befluite dezer Verhandeling: De braave eüsebia, reeds in haar' lente tijd, Met lichaam, ziel en geest haar' Maaker toegewijd; In rampfpoed opgebragt, ten diensthren ftaat gebooren, Kefloot dien kring, waartoe God zelf haar hadt( verkooren, Ilbe laag, in veeier oog, hij is of fchijnen mag, liegt groot te maaken door een loffelijk gedrag. 'k Den hier, (dus dachtze,) alleen geplaatst om vroom teleeven. Ik mee: mijn' kring, mijn kr'rig moet mij geen luister geeven. Geen dienstbaaiheid is laag, dan die der zonde, en hij, Die zijnen Maaker dient; is maar alleen tcgt vrij. Dus zuiver dachtze, en, van Godsvrees geheel doordrongen? Betrachtte zij haar' p'igt met vlijt en ongedwongen, En deedt het werk, 'c welk baar Gods hand hadt opgeleid. AU in liet licht geplaatst der tegenwoordigheid . Van  C 6o ) Van 't onbegrijpelijk en alvervullend Weren. Zij heiligde alles, door in alles God te vreezen , Eb *t minde huislijk werk, door haare hand verricht, Veranderde in een daad vin Godsdienst en van pligt. Oprecht van hart en vreemd van laage en valfche flreeken Zou fteeds haar zuivre mond de taal van 't harte fpreeken En op bet naauwst verknocht aan de onverzetbre trouw Zogt zij eenvoudig, in den dienst van Heer en Vronw, Den Zoon van God, haar' Heer en Meester, te behangen. Geen ftugge of ftoute t„al, geen rmirmureerend klaagen, Geene onvemoegde zucht, zelfs geen oavriendüjkwoord. Of fluifterend gemor werdc uit haar' mond gel,oord. Eerbiedig, vriendlijk en bezachtzaam in haar reden; Oplettende op haar hart: beminlijk in haar zeden; Een minnares van vrede; een vijandin van twist, Heeft ze op het pad der deugd, moedwillens ,nooit gemist. Oneerlijk gewin kon nooit in 't minst haar ftreelen; Traaghartig tijdverzuim, was naar haar oordeel, fteelen. Zij, fchoon meêdoogend en gulhartig van gemoed, Was nimmer gastvrij van baar Vrouws of Meesters goed; En onervaren in de kunst van listig fluiken Zoti zij voor. zich het beste en kostuaarst nooit gebruiken: Die dit beftond, was, naar haar denkbeeld, pantsch niet vrij Van laagen fnoep'ust en verborgen dieverij. Nooit zou haar groote.ziel in eedier toorn ontbranden, Dan als de lasterzucht'den naam zocht aanteranden Der zulken , in wier dienst zij pligt en voordeel vondt : Dan lag de Godsvrucht zelv' haar woorden in den mond Om, zonder vrees voor 'r geen ook and ren moogen zeggen, De fnnode logencaal grootmoedig te weerleggen ; En de agterklap, ren blijk hoe veel de deugd vermag, De twistzieke agteiklau vciftomde, als hij haar zag, Zii ■ ;■ '■.■:< '" ■ ■ ,.■ I  C 61 ) ffij zocht met heel haar hart den vrede te bewaaren, Doch, naar de aloude wet, alleen töt aan de altanren: Die zelf ten koste van de deugd den vrede zocht, Hadt, dacht zij, deezen fchat, hoe groot, te duur gekocht. Dus heeft zij zich getrouw van haaren pligt gekweeten; Voor God gewandeld met een rein en blij geweten. Van waereldwijzen wel vérfmaad, befpot, belacht, Maar van haar' Heiland en haar' Vader hooggeacht. In haaren dtenstbren Haat, zo vol gewoel en zorgen, Lag fchooner werk voor haar, en eedier dienst verborgen. De waereld, die alleen maar op 't uïtwendig ziet, Merkte in dat fchi'jnbaar laag, haar waare hoogheid niet Maar 't opgeklaard gezicht der zuivre hemellingen, Bekwaam gemaakt om door 't uitwendig heen te dringen, Zag dat haar edle geest, geheel van zonden vrij*, Alreeds gefchikt was tot der zaalgen maatfehappij; Waarom ze op 's Heilands last, haar vroomezielontflaakre, Vergeestelijkte en voor den Hemel dienstbaar maakte. Nu leeft zij zalig, in de ftoorcloosfle rust, En, nog op deugdzaam werk en liefde- dierst belust, Is mogelijk, in een van 's Hemels oefenfchoolen, De zorg voor *t geestlijk kroost haar toezicht aanbevoolen. Dan, wat men gisfen moog' van haar gelukkig lot. Zij werkt al rustende, en rust werkzaam in haar' God. MET EEN GOED OOGMERK.   VERHANDELING over de LANDËIGENE GOEDE en K WA A D E Z M JD JE 2T DER WEDERLANDEREN, UlTGEGEEVEN DOOR DE MA A T S C H A P P IJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. Te A M STE LD AM, bij HARMANUS KEIJZER, A. FÜKKE, simonsz. en C ORNE LIS de VRIES Boekverkoopers. MDCCXCI.   AND WOORD OP DE VRAAG: Welke zijn ie landeigen goede, en welke de land. eigen kwaadc zeden van den minvermogenden en laageren Burgerkring in ons Vaderland? hoedanig kunnen de eerstgemelde best aangekweekt en voor verbastering bewaard, en de laatfie uitgeroeid worden ? DOOR DIRK VAN HINJLOQPEN- AAN WIEN DE GOUDEN EERPENNING IS TOEGE WEEZEN.   WAARDE MEDEBURGERS! , "T^e Menschlievende Vaderlandfehe Maat, \Jr fchappij; Tot nut van *t Algemeen , , heeft deze bovenftaaude gewigtige vraag , voorgefteld, zeker met het beste oogmerk, , om ons daar door meêr gemeenzaam te maa, ken, met de kennis onzer eigen zeden, en , wel voornamelijk om de hvaade zeden, die , wij, door vooroordeel misleid, in ons zeiven , niet altijd kunnen ontdekken, en welke ten , nadeele van ons zeiven, onze medeburgers, , en ons Vaderland , bij ons werken, te leeren , tegen gaan; en is het bij ons nog mogelijk, , dat de lust tot het kwaad niet te veel ver, mogen in onze harten heeft verkregen, dan , misfchien kan dit kwaad geheel bij ons uitge, roeid, en van onzen JNederlandfchen grond verwijderd worden; om dus volgens't voordel , dezer Menfchenvrienden, werkzaam te wor, den, om de goede zeden meêr bij ons aan se , kwceken, en die, welke wij reeds bezitten. , voor verbastering te leeren bewaaren. , Het is met dit zelfde goede voorneernen, , dat ik voor u, mijne Landgenooten.' zal trach, ten deze vraag te beandwooiden, en daar bij, , door voorbeelden uit onze Volks • historie , u aantoonen, dat de beoefening van Godsdienst en Deugd, en de betrachting van goede ze9 den, niet alleen * altijd nuttig is geweest , voor de betrachters, voor ons Menfchen zeiP 2 van;  C 214 ) , ven; maai-, nog van veel grooter belang , als wij forntijds denken; want het geheele , voh geniet d„ar van de voordeden , en , 's Larids algemeene welvaart hangt daar van , af. , Hoe dikwijls, zeggen wij onderling, als , onze moed is nedergeflagen, door algerneene , rampen van (tonnen, watervloeden, oorlo, gen, ziekten van menfchen en vee enz: , is onzer zonden fchuld, het kwaad neemt bij , ons de overhand, wij waren te dar- , tel, te brooddronken , _ God ftraft ons, , God jlraft het land , wie weet welke , onhetlcn ons nog boven H hoofd zweeven ? — , zoo fpreeken wij dan, en'zoo zijn dan de , uitwerkl'els van onze eigen bewustheid de , herinnering van 't kwaade, en het nalaaten , vau het goede. Dat wij ook hier in niec , mis hebben, overtuigt ons de ƒ/: fchrift , daar zien wij de Jooden, het volk van God , zclven, als het de kwaade zeden aanhing , door algemeene volks - rampen en onheilen , getuchtigd en geltraft; wij zien in de oude , historiën, de Grieken en Romeinen, zoo , lang zij eenvomvig, oprecht en deugdzaam , leefden, groot worden, en hunne landen , bloeien; maar, zoo ras hadden ze niet de , deugd en goede zeden verlaaten, en weelde , vergezelfchapt met alle kwaad, onder hen , laaien heerfchen, of wij zien die zelfde vol, ken rampzalig worden, uit hunnen bloei ter , neder (torten, en eindelijk tot het Niet we, derkeeren. , In de Openbaaring van God, zien wij , dat zijne geboden en wetten, van de men' fch en-  C 215 ) fchen deugdbetrachting en beoefening van ' goede zeden eisfehen , met waarfchouwing , dat ' het Land en Volk niet wél zal gaan, waar ' men 't goede verzaakt, en 't kwaade aan- 5 hangt. Ziet daar dan uil alle deze ' voo'rfehrlften, de nuttigheid , noodzaaklijk, heid, en de veelvuldige redenen, die de , Edele voordelleren bewoogen hebben ,om de, ze voorftaande vraag aan het Nederlandsche Volk ter beandwoording op te geeven. ,'Ik zal nu tot Hun Ed : vooru, mijne Me- , deburgers! fpreeken; ik zal mij in alles , tot het eenvouwige bepaalen : dit laatfre , eischt de Maaifch'appij , om daar door, bij , minvermogenden, minkundigen , meer nuttig , te zijn, en 't heil en nut van 't algemeen, , te bevoorderen. Alëer ik overga, om, naar mijne gedachten , dit voordel behoorlijk te beandwoorden, zal ik. bij wijze van Inleiding, dit volgende ko'rtelijk voor af laaten gaan: Om de landeigene zeden van een Volk na te gaan en te fchetfen, denk ik, dat men voor af behoort te onderzoeken of dit Volk een vast Qharacter heeft gehad , en of hetzelve in 't verloop der Eeuwen , bedendig is gebleeven , of eenige verandering heeft ondergaan? Als ook , of hetzelve bloot ftaat voor den invloed en indrukfelen van andere Volks zeden en gewoonten. Hier toe heb ik noodig, dit Volk van hunne eerde beginfelen na te fpooren, en de Historie kortelijk te overzien. Onze Oude Historie is duider, en wij weeten weinig van dezelve, om 'er met grond van zekerheid op te kunnen betrouwen; het P 3 eenigst  C si6) eenigst werk, waar op wij nog eenigen ftk» ku„„en maaken, ,s de beroemde Romeinfche Historie - fchnjver tacitus, wiens befchrijving: van 't character eude zeden der oude Batten bij de meesten erkend voor onze eerite vóórouderen, mij zal dienen om den grondilag dezer verhandeling te leggen tacitus roemt 't character en de zeden der Batten, en fpreekt van hun, als van een volk, bij het welk aangebooren hst tot vrijheid heerschtc; waar aan dapperheid, oordeel en natuurlijk yerftand, niet Konden ontzegd worden \ gastvrijheid omtrend alle menfchen, kuischheid en vergenoeging met ééne vrouw deugden die toen ter tijd bij de Romeinen niet méér beoefend werden, waren hunne eenvouwige zeden. Over/pel en woeker waren hun geheel onbekend: daar tegen vermeldt hij hunne kwaade zeden te dier tijd te beflaan in beminnaars te zijn van ftempsucht, /laapl tut-ea leedtghetd; en, buiten oorlog, met hunne nabuuren zijnde , liefhebbers van de fagt en alle woeste vermaaken. Eenigen tijd na die befchrijving van tacitus, bevinden wij, dat de zeden meer befchaafd zijn geworden , door den omgan? met de Romewen: 't volk verkreeg meer fust voor werkzaamheid, verbeterde zijn fchecpsbouw, vtsfehertjen en zeevaart. Zij hadden mede door de Romeinen het leggen van dijken geleerd, om hun land 's winters voor t overvloeien van 't zee-en rivier-water te beveiligen; hier door verbeterden zij hunnen fandsèouw^ verkregen eenigen handel, kennisfe van geld, en gelijk het lot is der meerder be. fchaaf-  fchaafde natiën, leerden ze hier door, dat hen nog veele behoeften ontbraken; en dit werdt de drijfveêr van meerdere nijverheid. Laatere tijdperken, geduurende de duiltere tusichentijden onzer historie, geeven ons weinige kenmerken van de zeden onzer Natie tot aan de negende eeuw toe; alleen zeggen zij ons, dat deze landen, geduurende dien tijd, geftadig bloot Honden voor de invallen en verwoestingen van nog veel woefter volken , dan deze Natie: maar wij zien, bij het uiteinde reeds van de negende eeuw, (waar mede onze fchriiveren de. historiën onses lands beginnen) tamelijke /leden, vlekken, vermeerdering van inwooners, handel, zeevaart en handwerken hier te lande in bloei: de reden hier voor is gemaklijk te ontdekken ,'slands gelegenheid heeft die zelve woeste invalleren doen vereenigen met de reeds aan 't land natuurlijk geworden zijnde inwooners , door derzelver zeden en gewoonten (zoo als van agteren blijkt) aan te neemen. De allerharde invallers , de Franken, meer befchaafd dan de voorigen , en reeds een geregelder Regeeringsvorm hebbende, dan deze Natie , voerden hier te lande , in naam van hunne koningen , de graafelijke regeering in, verfpreidden het licht des christelijken Godsdiensts, die, hoe eenvouwig in de leerwijze, en met duifterbeid omzwagteld in de uitvoering, echter ernftig en met vüjt door de zendelingen werdt voordgeplant; van dien tijd af aan verzagtte in het algemeen de zeden looze woestheid, en werkzaamheid nam hand over hand toe in Nederland ; zeevaart , koophandel en fabrieken klommen fpoedig tot zulk eene hoogte, dat 'er P 4. maar  C 218 3 Naïe*™*,?- eeuw5" «opdig waren, om deze iNatie, na dien tijd berekend, rijk en vermo- rU>n hier va" ^ in Vorlfé™'h dC dr,ft >n be§eerte Viin 6'oote w' ? hanne menigvuldige gevoerde oorbgen,om door fcbfln van recht, meesters over dit land en deszelfs bewooners te worden: muigen daar van , zijn i„ die tijden de aanmerkelijke fommen en de daar voor verkregen voorrechten , die dit volk aan de beden hunner graayen (*) betaald hebben. Doch deze aangroei van rijkdom, en bloei des koophandels, den kuiter en de magt der hoven hunner graaven vermeerderende, opende ook de deur voor nieuwe kwaade zeden , voorheen bij 't volk onbekeno ; niet alle derzelver gevolgen, &frackt, verkwisting, overdaad er?geveinsd, heid nopen daar binnen, en geen wonder, het hof maakte edelheden, * deelde leengoede. ren utt en du alles ten kosten van bur¬ ger en landman; en, van derzelver werkzaamheid leevende, bragten ze, door dezeden der weelde aanteneemen , dezelve i„ 't volk over. Doch, met al dien invloed der vorften en edelen, «en wij op het einde der Graafelijke regering, dat Neêrlands volk de hoofdtrekken van zijn charakter heeft blijven bebou- uf"f 1T TnV0mvig6 en oprechte Godvrucht bleef aller harten bezielen, van daar hun trek naar meerdere verlichting. Oprechte rondborftigheid en eerlijkheid waren overal beroemd • van daar dat het woord van een nederlandcr' bij *^^r^:M*wn ***** * ■»*  C «9 ) bij de kooplieden buiten 's lands genoeg was9 om alle vertrouwen te verkrijgen. De gemeens burger en landman waren ijverig en lustig in 't waarneemen van hunne handwerken en pligten; van daar, dat door de ganfche waereld de ned erlandjche voorbrengfelen gretig gezocht werden. Hunne zugt tot vrijheid bleef hen immer bij, fchoon fomtijds onder dwang en verdrukking ; — deze natuurlijke zielsdrift fchijnt bij de Natie nooit uitgebluscht te kunnen worden, hoe grooter de dwang en verdrukking hen perften, hoe geweldiger de opftanden waren onder de graafelijke regeeringen: 't is waar, zij waren fomtijds niet vrij te fpreeken van losbandigheid en wreedheid, doch waar toe kan een verdrukt en getergd volk, bij het welk de vrijheid, als het hoogde goed, gefchat wordt, niet overflaan? De laatlte opdand, welke dit land tot eene Republiek maakte, was wel de geweldigde. Vrijheid van een ieders geweeten, en afkeer van alle dwangmiddelen en afpersfingen waren daar in de beerfchende grondtrekken van het eendemmig character onzer voorouderen; ■ naauwelijks hadt de magtige Koning van Spanjen tegen deze beginfelen, 'in dit land, gehandeld, of elk was met ééne zugt, met één vuur bezield, om zijne Vrijheid te herwinnen, haarddeden en altaaren voor den dwang te befchermen, en door dezen moed en de dandvastigheid des volks, werden, na tachtig jaaren ftrijds, hunne geweldenaars en verdrukkers , hunne Bondgenooten. , Ziet daar, waarde Landgenooten ! bij wij, ze Van inleiding, het charakter onzer voor? 5 , va-  ( 220 ) , vaderen in 't kort gefchetst; ik heb geraadpleegd met de onfterflijken Historie-Schrij, vers, pieter.cornehsz. hooft en , huco de. giïoot; heb hunne gezegden van 't Nedeiiandsch charakter en zeden, be' vestigd gevonden door de buitenlandfche , Schrijvers, strada, templis en meer anderen; wij zien hier uit, dat bij ' 't veranderen der tijden en 't wentelen der eeuwen, de Hoofdtrekken des charakters onzer natie, en de daar uit voordvloeiënde \ zeden, beftendig zijn bewaard gebleven. Na dezen grondilag gelegd te hebben, zal ik overgaan om te beandwoorden aan 't eerfte gedeelte der voorgeftelde vraage : welke zijn de landeigen goede , en welke de landeigen kwaade zeden, van den min, yermogenden en logeren Burgerkring in ons , Vaderland? Dit genoemde eerfte gedeelte blijkr van zelf, tweeledig te zijn: het eerfte lid zal moeten inhouden eene befchrijving der landeigen goede zeden, en 't tweede lid moet eene fchetfe zijn van de landeigen kwaade zeden, van de minvermogende Burgerij in ons Vaderland. Onze goede zeden, zi^n feden de eerfte tijden zekerlijk veel verbeterd, doch ook weder veel verbasterd. De aanmerkelijkfle verbetering inde negende eeuw, toen. met de komst der Franken, de zagte (traalen van den christelijken Godsdienst hier te lande zich verfpreidden , en de heidenfche afgoderij en duisterheid deed verdwijnen , gelijk ik , in mijne inleiding , gezegd hebbe. De christelijke Godsdienst, hoe eenvouwig in dien  ( *2Ï ) dien tijd , werdt eene der zedelijke deugden yaa het volk, ze werden ernstig daar aan gehegt, en dewijlze van natuurkuischleefden en tot gastvrijheid overhelden, werdt dit land een zameiplaats van Geestelijken, zoo als men bewijzen kan, uit de groote menigte van kloosters, welke voor heen hier te lande geweest zijn. Dus hebben reeds, van die vroege tijden af, onze vóórouderen in godsdienstigheid uitgemunt, dit getuigen ons alle historiefchrijvers: zomtij Is lloeg hunne Godsdienst wel eens tot dw&epzugt en onverdraagzaamheid over, doch dit kwam uit onkunde, men meende gode een dienst te doen door te vervolgen : meerder verlichtte tijden hebben 't gezond verltand doen werken , meer onderzoeklust en daar door meerdere kennisfe opgeleverd; van hier, dat, bij de kundige Christenen in ons land, ook meerdere verdraagzaamheid en algemene christelijke liefde wordt geoefend. Eenvouwige werkzaame Godyragt, vindt men nog 't meest inden midden- en gemeenen Burgerkring, onder alle christelijke gezindheden in ons land : gave God, dat wij dit getuigenis ook van de laaglfe klasfe in ons Vaderland mogten afleggen ! doch wij zullen nader gelegenheid hebben, om dit te onderzoeken. Door eene geregelde Regeering , na de komst der Franken , werdt ieder meêr zeker geiteld van in zijn eigendom en bezitting'te zullen befchermd worden: en dus behoefde men toen niet gefladig met het zwaard gereed te ftaan, om huis en hof tegen eiken aanvaller te moeten verdedigen : van hier, dat bij de natie over 't algemeen, minder wreedheid, minder zugt tot  C 222 ) tot oorlogen, en meerdere zagthcid en werkzaamheid ontftondt, welke goede zeden, in den gemeenen burgerkring, bij de meesten cn besten hebben blijven ftandhouden en volkszeden zijn geworden. Uit zagthcid oncfproot mededoogen, en dit heeft altijd plaats gehad in Nederland, en hetzelve is nog niet geheel uit de harten van onzen gemeenen burgerkring geweken: geen eleudige zal men in onze ftraaten zien fraarte lijden, of ieder een is vaardig de behulpzaame hand te bieden, en iets ter verzachting des lijdenden aan te brengen: geen misdaadiger wordt door den Rechter, hoe rechtvaardig en welverdiend, ter doodftraffe overgeleverd, of ieder beklaagt hem, en elk is over zijne misdaad en ongeluk hartelijk aangedaan , geen dier zal men zelfs, door toeval, in 't water zien vallen , of het gevestigde mededoogen doet ieder ter hulpe fnellen. De deugd van Volks - dapperheid heeft in onzen Burgerkring altijd uitgeblonken, dit is algemeen bekend, want wie is zoo onkundig in onze Historiën en heeft daar in niet leeren kennen, den braaven piet hein, den dapperen marten tromp, den grooten de ruiter, den kundigen vleertmAn, den ftouten Lands Kapitein jan vanamstel, een boeren zoon van Schijndel, een dorp in de Meierij van 's Hertogenbosch: en wie kent, in onzen leeftijd , niet de Helden zoutman en van kins bergen? alle "mannen uit den Burgerkring in ons Vaderland, en welke geen van allen reden hadden zich te beroemen op de eer der adelijke kwar- tie-  C 223) tieren hunner voorouderen, maar, zoo veel t* meer op hunne eigen deugd en dapperheid. Dapperheid in den laageren Burgerkring! hoe menigmaal zijn niet de burgers en landzaaten, in den oorlog der Graaven, te velde gebragt, zelfs medegevoerd inde kruistochten naar 't heilig land, en hebben dikwijls de overwinning op hunne tegenpartijders weggedraagen: ieder ftad hadt, in die tijden, zijne banier, waar onder de burgers ter heirvaart togen, en de landzaaten werden opgeroepen door hunne Edele Heeren. > Hoe dikwijls hebben Spaanfchen, Engelfchen en Franfchcn, de dapperheid en ftoutheid onzer landeigen zeelied-n ondervonden? Van bij de dapperheid tevens jlandvastig te zijn, heeft onze Natie, in den burgerlijken kring, veelmaalen blijken gegeeven: immers, het zijn Burgers geweest, die, in de hardnekkiae en langduurige belegeringen van Leyden, Alkmaar en Haarl.m, hunne haardfteden zoo jlandvastig en dapper verdedigd hebben ? — het zijn immers Burgers geweest, die, den verwoeden aanval der Franfchen, in 1673, °P Aardenburg, zoo jlandvastig als dapper, hebben afgeflagen ? welk een deel hebben niet de Burgers gehad te dier tijd , bij 't ver» dedigen van Groningen , in 't bel^g van de Munfterfche en Keulfche legermagt ? en kunnen wij zelve bij onzen tijd niet nog getuigenis geeven van 't Jlandvastig en kloekmoedig gedrag van veelen onzer mede Burgeren in den felsten aanval der Engelfchen op Doggersbank gehouden ? Stoutmoedigheidhïer van vinden wij voorbeelden bij.senenschouten, lemaire en van n60 rd t,  ( 22+ ) koordt, die met nederlandfche fchepen langs onbereisde wateren, ftoutelijk den aard! kloot om zeilden. Heemskerk en willem barends, ondernamen, niet afgefchrikt door eene vruchtelooze onderneming, ten tweedenmaale , om, door het ijs bij de noordpool, naar de Oost- Indien te 'ftevenen Liefhebbers der Vrijheid te zijn , behoort voorzeker onder de bijzonder kenmerkende zeden onzer Landgenooten; maar de waare liefhebbers der vrijheid, die de inrichting onzes gemeenenbests kundig zijn, de wetten gehoorzaamen, als 't de nood vordert en de pligt van burger 't vereischt, alle eigenbelang ter zijde Hellen, hunne medeburgers als hunne broederen aanmerken ; zulke liefhebbers der Vrijheid , zeg ik , moet men bij ons meest vinden in den midden en gegoeden Burgerkringde laagere of gemeene burger roept ook wel Vrijheid \ maar verHaat hier door toomelooze Vrijheid , anders gezegd , ongebondenheid. Grootmoedigheid, hier van is onze landaart ook niet geheel ontbloot; hij, die het leven van onzen grooten de ruiter ^eleezen heeft, kent zekerlijk die grootmoedige daad van ons gemeene zeevolk. In de hette van een der bloedigfte zeedagen,werdt een van 's vijands branders te vergeefs gefpild en door onze zeelieden vernield ,'t fcheepsvolk van dezen brander borg zich in de boor, maar dezelve kon , door wind en ftroom verhinderd, niet onder 't kanon van de ruiters fchip weg komen; onze matroozen weezen elkander de onmacht hunner vijanden aan, doch de geenen, die aan 't gefchut werkzaam waren en ken fpoedig konden ver-  ( 225 ) vernielen; zeiden: , laat ze vaar en, zij kunnen , ons toch geen kwaad meer toebrengen'. Getrouwheid in woord en daaden. Van deze deugd zal ik ook eenige weinige voorbeelden uk onze Historiën opgeeven: , alb recht EEiLiNG was, in den tijd , der Hoekfche en Kabeljnauwfche verdeeldheden , flotvoogd te fchoonhoven; de belegeraars , , te lang opgehouden hebbende met de_ over, gave, werdt hij naar de ruwe woestheid van , dien tijd, ter dood veroordeeld; waar op hij , één maand uititel verzogt ter befcbikking zij, ner noodige zaaken; men vergunde hem zijn , verzoek, en beilinc: hieldt zijn woord, , kwam te rug , en 't doodvonnis werdt aan , hem voltrokken'. , antonius hambroek, Leeraar op 't eiland Formoza in de oost-Indien, door de , Chineefche rovers, benevens nog eenige Ne, derlanders, gevangen genomen zijnde; werdt , door hen, op zijn woord van eer, vergund in 't Fort Zeelandia, bij zijne dogters en an, dere landgenooten , te gaan en tevens gelast , den kommandant en bezetting tot de over, gaave aan te maanen , . en daarna bij den vij, and te rug te keereu: maar men befloot in 't , Fort, ook op zijn aanraaden, zich te ver, deedigen en men wilde den braaven Predi, kant beweegen daar te bijven; zijne dogters , en goede vrienden fmeekten en baden hem; , doch niets konde hem overhaalen , God , verhoede dit (zeide hij) dat- ik mijn woord , zoude breeken en daar door het leven mij9 ner medegevangenen in gevaar bren- , gen'.  C 2jö ) » fen>'.. Htf lll-e]dt: ook zij" woord, en gine , dus zijnen dood te gemoet.' * Omtrend de getrouwheid in daaden, dient ook gedagt te worden aan eenfoldaat, bij de verrasung van Breda in 't turffchip verborgenwelke zwaar verkouden zijnde en Merk hoes' tende, zich zeiven wilde doorlteeken, om dus zijne makkers voor de ontdekking te bewaaren, en de onderneeming niet te leur te doen gaan Algemeene naarfligheid en werkzaame zeden zijn der Ned, rlandlche Natie altijd eigen geweest; getuigen daar van zijn, zoo veele uitgemaalen en bedijkte waterplasfen en meiren • zoo veel daar door aangewonnen vruchtbaar! landen; zoo veele vermeerderingen van buitenlaudfche bezittingen, van handel en icheeps- Kunftig naar/lig en werkzaam fe ziin w» ren altijd deelen van 't zedenlijk chardctèr onzer Lnndgenooten: geen eenig gewest des waerelds heeft zoo veele kunstschilders en be roemde tekenaars voordgebragt, ais Nederland" ik zal nog maar eenige voorbeelden optellen " van mannen die uit den burgerbrand , door werkzaamheid en oefening tot den hoogften rang zijn opgeklommen en hunnen roem daar door aan de vergetelheid ontrukt hebben , Een werkzaame adriaan, burger van , Utrecht, werdt leermeelter van de„%Zm , keizer ka rel de V. en eindelijk tof Paus , en algemeen opperhoofd der kerk verheven , Een Rotterdamfchen Erasmus, de werk s zaamfte en grootfte geleerde van zijnen tiid, vyiens roem en naam zoo lang zal duuren' , als geleerde werkzaamheid op de waereld , zal  ï sal geëerd en in achting gehouden wor- ' ^Een adam silo, eerst gouddraadtrekker te Amfteldam , verhief zich , door oefe\ ning en werkzaamheid in kunften, uit den l laagen burgerkring tot onderwijzer van Czaai peter den o r o ot e n , in de Theorie ' der fcheeps-bouwkunde: zijn werkzaam ver' nuft hadt hem eerst op de gedachten gebragt, om te beproeven of hij ook boden en tin' nen pijpen voor disteleer-ketels en fonteinen ' konde trekken, en deze kunst gelukte hem • zo volkomen, dat hij naaderhand de pijpen. 3 voor de waterwerken der koninglijke tuinen ' in Vrankrijk , heeft getrokken :-vervolgends. ' onderzocht hij, om fnij-roeden voor de flu' weel fabrieken te maaken, en dit gelukte hem 5 weder zo fchoon, dat zijne fnij - roeden dié l der Engelfchen overtroffen. — Iets van de teken-en wiskunst verftaande, oefende hij ' zich tusfchen beide in het fchilderen vart ' fchepen en in de Theorie der fcheeps-bouw' kunde: in zee en fchepen te fchilderen werdt hij een vrij goed meester; maar in de Theorie derfcheeps-bouw-kunst werdt hij groot; ' zo dat, gelijk ik boven gezegd hebbe, hij den beroemden Czaar peter onder zijne ' leerlingèn telde: ter uitfpanning maakte • hij goede vioolen, en fleep de glazen voor 5 verrekijkers én telefeopen, dié hij ook zelve konde te faamen ftellen. Eenvouwige zuinigheid, ongekunflelde zedig. Md, behoorden altijd onder die zeden, welke plaats vonden in de harten der Nederlanders; v Q tin  C 223 j één voorbeeld uit de historie bewijst zulks 2euoeg: ' ° , Toen de fpaanfche afgezanten, ter fluiiine , van het twaalfjaarig beftand, naar 's Hagf , reisden, zagen ze onderweg een gering vaar, tuig, waar int eenige mannen aan wal ftap, ten, die hunnen maaltijd deeden met brood , kaas en een dronk biers, waarfchiiulijk wal , ren eenige eerbewijzingen, die men aan hen , deedt , oorzaak dat de fpaanfche gezanten , vroegen, welke lieden dit waren? men ant> woordde hen: „afgevaardigden des volks, „ 0$e naar sllage gaan, om in de vergadering, „der fiaaten zitting te neemen": met verwon, derde oogen Haarden de afgezanten op de, ze volksvaderen, en een van hen berste uit • , tegen zulk een volk kan onze Koning zeen , oorlog voeren! ° ö Mededeelzaamheid aan armen en behoefteen was altijd en is nog, eene der grootfte zeie- lijke deugden dezes volks. deze deu°-d bezitten de harten van grooten en kleinen • getuigen daar van zijn de menigvuldige inrichtingen in deze landen, alwaar de behoeftige gelpiist en gekleed wordt. Ik behoeve immers hier van geene voorbeelden bij te brengen het zal genoeg zijn, dat ik de woorden van een Engelfchen fchrijver, over dit onderwerp bezige: Hunne liefdaadigheid f>n onze , Natie fpreekende) is van zulk een voorzor, genden aart, dat, door het te keer zaan der , invoering van gebrek en ellende in hun land, , bh]kt, dat zij zo verre verheven is, boven ds , menschlievendheid die iemand van armoede , bevrijdt,ah de bekwaamheid, die onheilen voor. komt  C 229 ) , komt, verheven is beven die welke dezelve , her/lelt. , Ziet daar, mijne Medeburgers! het eeifte , lid der vraag: welke zijn de landeigen goede , zeden? voor u gefchetst, en door voorbeel, den uit onze Lands-historicn geftaafd; 't is , waar, ik heb mij niet altijd in deze voor, beelden binnen den omtrek van den gemee, nen Burgerkring kunnen houden; maar men , vindt zo fchaarsch de daaden van den gemee, nen burger geboekt; want die men boekt moeten , al zeer uitmuntende weezen ; en dit is de re, den, waar om ik mijne voorbeelden fomtijds , uit het midden van den Burgerftand en fom, tijds uit hoogere rangen heb moeten over, neemen. II. Nu zal ik overgaan tot het tweede lid der vraag: welke zijn de landeigene kwaade zeden , van den minvermogenden en laageren Burger' kring in ons Vaderland? De aloude t a ci t us , wiens befchrijving der zeden onzer eerfte voorvaderen ik tot een grondflag gelegd heb, fchildert hen reeds in dien vroegen tijd, af, als Beminnaars van Jlempzucht (dat is, dronkenfehap) van flaap, lui-en ledigheid, overdreven liefhebbers van de jagt en alle woeste vermaaken. laaten wij onderzoeken of die gebreken nog beftendig zijn gebleven in Nederland; en hier toe zal waarlijk niet veel navorfching noodig weezen; immers, wat het eerstgenoemde gebrek van Jlempzucht of dronkenfehap aangaat, wij zien Q 2, dat  C 23° ) dat deze hoofdkwaal in de zeden van tZJSS^A BuÏPrkring . J» zelfs in den middenftand der burgers , niet alleen blijft ltandhouden maar nog dagelijks meer en meer toeneemt: dit behoeft immers geen breedvoef rig bewijs? wie, d.e flegts gelegenheid heeft om m onzen minvermogenden Burgerkring met handwerks- en arbeidslieden om 'te gaan ziet met van den uchtend tot den avond hit khandehjk misbruik en de verkwisting van hun geld, ,n fterke dranken ? en wie, die hen in hunne wooning of huishouding kan befchouwen , 0f des zondags in de herbergen kan nagaan, ziet niet dikwijls den arbeidsman het geheele verdiende weekgeld in éénen dag verzuipen en verbrasfen? Wie geheugt den laatften Engelfchen Oorlog, en weet niet, dat, door de opkomst van 't gebrek der Neutraals vladen naa eene lange en droeve ftihe in den handel en zeevaart, eene algemeene drukte ontftondt? dat er toen fchepen en bootsvolk ter bemanning derzelven , te kort kwamen? dat toen een bevaaren matroos dertig en me£r guldens smaands (t geen nooit te vooren gehoord was) kon verdienen ; maar welk nut deedt Ht ' werden zi, daar door rijker? genooten hunne vrouwen en kinderen daar van meer , dan te vooren toen ze twaalf guldens ('t gewoone maandgeld in tijd van vrede) verdienden s neen zij verbrasten nu meer , zij Z00pen zich meer dronken, verteerden meer geld in fleste huizen eii bij flegte vrouwlieden, en wat was 't facit { zij bleeven even zo arm als te vooren. In dien zelfden tijd verdienden die genen, welke  C C3i ) welke aan den bouw en toerusting der fchepen werkten, mede veel grooter daggelden dan ook te vooren: fommigen tot 50 a 60 duivers 's daags. Doch, hoe brooddronken en hoe losbandig zag men veelen onder hen dit gewonnen geld verteeren en verzuipen ! Ieder, die met de laage of behoeftige klasfe omes volks bekend is , en gelegenheid heeft om in dienst der kerken onzer Christelijke gezindheeden , van nabij hunne leevenswijze te zien , en de oorzaaken der armoede te onderzoeken , heeft ook ras ontdekt, Cat het grootst deel van gebrek, behoefte en ziekten, meest al oorfprong heeft uit luiheid en flempzucht. Arme en behoeftige Medeburgers, die door den mensch, door den Christen met mededogen , met deelneeming in hunnen ongelukkigen toeftand moesten befchouwd worden, die recht hadden op de liefde-gaven van hunne meer gegoede Landgenooten, maaken dikwerf, door hun gedrag, de mededeelzaamheid zelve, kaarig, en de aandoenlijke harten ongevoelig; want , wie kan onverfchillig zien, dat menfchen in armoede gedompeld, de liefde-giften, die hen ter onderfteuning en tot gebruik voor veele dagen zijn gegeeven, in één dag op eene onnutte wijze doorbrengen ? en dit gebeurt (God betere liet !) bij veelen maar al te dikwijls. Luiheid en lust tot ledigheid blijft bij veelen onzer niet alleen plaats behouden, maar vermeerdert nog dagelijks, en heerscht, onder den minvermogenden Hand onzes volks, thands veel fterker dan voor een panr eeuwen: van daar zo veele klagten bij de fabnkeurs over Q 3 de  C 232 ) de luiheid en traagheid van ons werkvolk: van daar ook ten deeie het verval van meest alle onze weevenjën en handwerken; van daar tegenwoordig zo veele noodlijdenden en behoefden onder den laagen Burgerftand ; van daar eindelijk , de domheid en weinige bekwaamheid bij den gemeenen man: de meestenonder hen kennen noch beoefenen den Godsdienst zelfs niet meer, dan tot hunne zlnnelijke behoefte noodig is: bij Godsdienstoefening behoort men te denkeu, en dit wordt hen belet door de luiheid: de meestei onJeï hen weeten niets meer van 't onderfcheid der Christebjke geztndten, dan de benaamingen; Zij zijn in eene zekere gezindte gedoopt, doen in hun jongen ujd, volgends zekere gebruiken" bil die gezindte eene belijdenis, op dat, als z °zichr IS"?Z1'jn 6n de "°°d dri"gt Zij zich tot de armverzorgers kunnen begee! ven om daar door. onderfland te genieten : Bekhouwt men hen in hunne burgerüike kundigheden , dan weeten ze bijna ffi? van de historie onzes Vaderlands, niets van 'si nds gelegenheid , inrichting of regeeringswiize mets van Burgerlijke voorrechten en verpiigtmgen; want hunne luiheid doet hen alle onderhoek lastig vallen en liever onweetend ke- Geheel anders is het bij de Engelfche Natie geiteld , —-— daar kent de gemeene Burger zyn Vaderland, . daar%erk est 1 "T ,b£Ste„ oordeeI' ^ vertegen woo dil gers in de volks- vergaderingen, —L hij weet zijne voorrechten en laat zich daar van door niemand ontzetten: — hij gevoelt, dat ïij ecu  C 233 ) een vrije Brit gebocren is: maar bij ons, ó Nederlanders ! hebben veelen een kwalijk begrip van onze wetten, van onze voorrechten, van ons gemeenebest, en kennen niet eens de verpli£tingen aan onze medeburgers, noch aan ons Vaderland. Liefhebbers van de jagt en alle woeste vermaaken, noemt tacitus de eerste bewooneren dezer Landen; wat het eer¬ fte betreft, de jagt namelijk, 'er waren, in die onbefchaafde tijden, geen gefchikter noch mannelijker tijdverdrijven voor dit volk, dan de jagt; 't is waar, de jagt is een wreed vermaak , doch zij verfchafte aan hen gedeeltelijk hun onderhoud, zo als ook nog heden ten dage veele wilde volken, voor 't grootst gedeelte, door dezelve moeten leeven,en, ten anderen, zij Iterkte hunne kloekmoedigheid, deedt hen ongevoelig worden voor den naadeeligen invloed van 't ilegte weder, en maakte hen gemeenzaam met het oorlogsbedrijf : maar thands is bij ons gemeen die groote jagtlust verdoofd, door ftrenge placaaten is alle jagt, op ftraffe van boete en gevangenis , verbooden, alleen is aan de grooten vrijgelaaten dit vermaak te oefenen; doch de zucht daar toe is bij 't gemeen nog zo fterk gebleeven, dat veelen van hen met fchuitjens, en van geweer voorzien, uitgaan om vogelen te fchieten , of met de angelroede geheele dagen te visfchen, en alzo hun tijd, in nietsbetekenende werkzaamheid, lui door te brengen, en hunnen arbeid en kostwinning te verzuimen. Ik heb hier boven gezegd , dat de jagt een v/reed vermaak is, en dit is zeeker; want een Q 4 drift  C 234) drift om onfchuldige dieren te dooden uit vermaak , is wreedheid; JJuitenlandfche fchrijvers hebben ons fomtijds van wreedheid befchul«hgd , en ik durve niet onderneemen , onze Natie daar van geheel vrij te pleiten; want die de wreedheeden nagaat , bij en naa het vermoorden van Graaf kloris den vijfden, en ten tijde der Hoekfehen en Kabeljaauwfchen. door de twee partijen aan elkander gepleegd, als ook bij het ombrengen van wol f aart van borselen, en in laatere tijden, toen de zogenoemde Bosch-geuzen de kloosters plunderden en fomtijds de Monniken neus en ooren alfneeden;alsmen hij^/*/%c«,deSpaanfche krijgsgevangen officieren door treslong, Ziet opgehangen ; als men bij den Briel, ons nog de boomen aanwijst, waar aan men, uit wederwraak, de Spaanfche gevangenen heeft gedood; als uien in f beleg van Haarlem, tien gevangenen van den vijand, de hoofden afgehouwen , in een ton gekuipt ziet, met 't opfchrift: voor de tiende penning', en over den wal aan de belegeraarstoegevvorpen;als men, xnNoordholland, eenens oNoij ,eene allerwreedlte, zogenoemde , rechtspleegmg ziet houden , daar de menschheid I pij de ennnering dier daad, nog van fiddert, Zal men 't geen wreedheid noemen, als ons (cheepsvolk , bij de overwinning op de Spaankneu , de gevangenen aan elkander bindt en in zee werpi ? . ls 't vreemd dat TEM. p l e onze Natie van wreedheid befchuldigt ? daar hij , bij zijnen tijd , de gebroeders dj -W17\T' die 20 vee' dienften aan 't Vader4ïna hadden beweezen, zo vreeslijk zag verboorden : . komen wij verder; in dez? eeuw  C *35 ) eeuw zien wij ons nog beklad met de afgrijfeJijke moord der Cliineefen in 1740, op Balayia, daar zo veele duizende zielen moesten boeten voor eenige weinige misdaadigen, en de flaeht-offers worden van woest geweld en willekeurige magt. Men zal mij hier kunnen tegenwerpen, dat alle deze daaden gepleegd zijn , naa dat het vplk langen tijd tot woede was getergd, in de hitte des oorlogs, toen aller harten vervuld waren met woedenden wraaklust ; 't kan zijn! maar bij een volk, dat roem wil dntagen op zagtinrtig — en meuscblievendheid in hunne zeden, behoorde men zodanige daaden niet in hunne historie te vinden. Losbandigheid zo zeer verknocht aan wreedheid, is maar, helaas! te veel ingeworteld in het laagere deel onzer natie, en de oorzaak van veele hunner fchandelijke en flegte misdrijven: 't is waar wij hebben hier voor gezien , dat mededogendheid en grootmoedigheid onder onze goede volks zeden plaats hebben, maar ons gemeen flaat tevens zeer ligt tot losbandigheid over, zo dra het daar toe door eene vermeende oorzaak gedreven, of, door het misbruik van Herken drank aangevuurd wordt, dan zijn de uitwerkfelen hunner losbandigheid geweldig: getuigen zijn daar van de grootlte fpoo'rloosheeden welken wij geduurende onzen leeftijd daar van zijn ontwaar geworden. Verkwistzucht en ruwe onbeschaafdheid , de gevolgen van losbandigheid; worden onzen gemeenen burgerkring, bij alle buitenlanders toegekend; hoe kan 't ook anders zijn, bij algemeene liefhebbers van dronkenfehap, wreedheid Q 5 en  C 236 ) en losbandigheid, of ze worden ongevoelig voor de deugden van fpaarzaainheid en burgerlijke welleevendheid en vervallen tot de tegenovergeftelde flegte zeden van verkwisting en onbefchaafdheid. Van daar ook hunne algemeene babbelzucht en kwaadfpreekendheid , die zo verre gaat, dat ze niet alleen van hunne hoogere medeburgers, van hun ie weldoeners , maar zelfs van hunn's gelijken , van hunne medemakkers in 't kwaade, geftadig achterklappen en kwaadfpreeken, en daardoor zelfs altijd met een geest van wantrouwen en nijdigheid , onderling verkeeren. , Ik zal de befchrijving der goede en kwaade , zeden van den gemeenen burgerkring onzer , natie, hier bij afbreeken. Ik hoop mijne , Mede - nederlauders ! dat ik genoeg gezegd , hebbe, om het goede, waar in onze natie , altijd heeft uitgeblonken en 't welk nog door , al het kwaade heen fchijnt, in u, door voor, beelden, te doen aanwakkeren; en daar te, gen het kwaade, dat ik voor u ten toon ge, fteld heb, ten einde gij het kennen zoudt, , nevens den lust daartoe, uit uwe harten te , verdrijven : dus zal ik nu overgaan, ter be, andwoording van het tweede gedeelte der , voorgelrelde vraag: hoedanig kunnen de , eerstgcmelde (goede zeden) best aangekweekt , en voor verbastering bewaard, en de iaat. , fle (kwaade zeden) uitgeroeid worden ? III. ' Wij hebben in het voorig verhandelde gezien , dat waarlijk goede zeden in den gemee-  ( 237 ) meenen burgerkring, tot heden, hoe zeer verminderd , nog plaats blijven behouden : ik denke, dat de voorbeelden, hier voorgedraagen of eenige andere fchriften , welke de volksdeugden onder ons fchetfen, geen genoegzaamen invloed zullen bewerken bij 't volk zelf, en daar door aan het goede oogmerk der edele voorftelleren niet zullen kunnen voldoen. Mijns bedunkens wordt 'er thands meer vereischt, om de goede zeden bij ons aan te kweeken ; de Natie is reeds te zeer verbasterd , de gemeene burgerkring leest niet, en denkt niet meer, dan alleen aan kwaade zinnelijke bedrijven: (gave God! dat wij niet noodjg hadden, dit hier aan te voeren; maar de uitvverkfelen bewijzen , helaas ! ons gezegde) men moet dus andere hulpmiddelen uitdenken, die krachtdaadiger kunnen werken; men heeft hulp uoodig van 's lands Regeering en van de algemeene geestelijkheid; deze hooge ftanden (met eerbied gefproken) moeten met de heilzaame oogmerken onzer Maatfehappij mede werken — zonder de oefening van 't gezach der Regeering , of zonder den invloed van den geestelijken ftand, kan in veele Hukken van een plan.ter verbeetering der zeden van den gemeenen burger, niet getreeden worden. Ik zal dit met één voorbeeld aantoonen: onderftelt, men vroeg, hoe de deugd van dapperheid, alleen ter befcherming van 't vaderland, en bij 't volk weder aangekweekt kon worden ? en het andwoord zal niets, dan alleen een verhaal van gebeurde zaaken zijn, die de weinige hoop van herftelling dier deugd, bij de Natie, geheel doen verliezen; immers toen deze landen  C 53»; deni voor eenige weinige jaaren, een oorlag met Keizer josephus, te dugten hadden! en eenen inval van zijne troepen vreesden! deeden de vaderen onzes lands, alle de bur! gers en landzaaten te wapen roepen, om eigen haard lieden en altaaren te beic hermen hertrouwende men toen ter tijd het land en de lieden met aan de bewaaring van enkel vreemde foldemers; onze regeering gaf toen door hun gezach en gemanifesteerde orde, blijken, dat een vrij gemeenebest ook best bewaard was, tegen buitenlandsch geweld , door vriie gewapende burgers en landzaaten: maar men heruenke, welk eene tegenkanting dit gevonden heeft. Insgelijks zal ik die zedelijke deugd .de zucht tot vrijheid, maar even aanroeren, ook deze peitaat niet meer bij onzen gemeenen burgerkring ; ik heb hier boven reeds aangetoond, hoe waare denkbeelden van vrijheid , vaderlands! liefde en kennis van burgerlijke wetten en voorrechten geen plaats vinden bij onzen Gemeenen man, en dat zij door hunne daaden toonen te gelooven , dat zucht tot vrijheid oest betoond wordt, door losbandige en ongebonden zeden , door wraakzucht en wreedheid aan hunne medeburgers ie oefenen. MisIchien worden door opwekking van godvrucht werkzaamheid, zuinige eenvouwighejd en on! r.cntheid, hunne oogen geopend en de'deugd onzer eerfte voorouderen wederom in hunne harten gevestigd; maar dan ook is 'er eerst boop, dat waare vrijheid, vrede en verdraagzaamheid eens regt bij hen gekend , en zij vatbaar zullen worden voor dit leerde'! fel,  C *39 ) fel, 't welk alle beminnaars der vrijheid in een gemeenebest, in hunne harten behooreh te prenten, raamlijk: Onderwerping aan de burgerlijke wetten ; gehoorzaamheid aan derzelver handhaavcrs; liefde en verdraagzaamheid omtrend zijne medeburgers te oefenen; geldt het iemands eer, voorrechten of bezittingen, daar voor in de bres te fpringen en voor anderen, als voor zich zeiven te handelen', in 't kort, dit alles is ook liefde voor het vaderland. Verbeetering in Godsdienfitgheid, herltel tot de eenvouwige godsvrucht onzer vóórouderen, is misfchien nog wel mogelijk , maar ook zeer bezwaarlijk : ik heb gezegd, dat het verval van deti godsdienst bij den gemeenen man grootdeeis veroorzaakt wordt, door luiheid, dronkenfehap en den daar uitvalgenden lust tot losbandigheid; men mag hier bij voegen, door eene flegte opvoeding der kinderen. Het voorbeeld , dat de ouders aan hunne kinderen geeven, door het dagelijksch vloeken en zweeren, onderling kijven en liaan, maakt zodanige indrukken bij de kinderen, die in rijpere jaaren nimmer uitgewischt kunnen worden, maar den grond leggen voor 't grooter bederf der zeden van het volgend geflacht Tot deze verbeetering kan de algemeene geestelijkheid veel nuts aanbrengen: vergeeft mij, ó voorgangers en geleiders der Christenen , dat ik hier ééne aanmerking op uwe leerwijze zal voordraagen ! Sedert eenige jaaren hebben de meesten der Leeraaren, in hunne leerredenen, zich vrij algemeen toegelegd om de befchouwende ftuk-  C 240 ) ftukken tot den godsdienst behoorende, hairfijn uit te pluizen, en fomtijds bovennatuurkundig te verhandelen: ik beken, dat zulks voor geoefende Christenen niet onnut is, en hen meer kundig, en fterker in de betrachting des godsdiensts kan doen worden; maar, door altijd , zo geleerd te prediken, wordt onze gemeene man , te onvveetend zijnde, uit de kerk gehouden. -—— Hoorde hij fomtijds eene leerrede over de Christelijke pligten leerde men hem, meer algemeen, hoe wij aan God, als onzer aller vader, ons befiaan en welvaart verfchuldigd aijnr; hoe wij daar voor verpligt zijn,Gode alle helde en dankbaarheid te bewijzen , hoe wij zulks dagelijks moeten toonen , door eerlijk eu oprecht te leeven en te handelen; onze medeburgers , of onze evennaasten te beminnen als ons zeiven; lteeds arbeidzaam te weezen ten besten van ons huisgezin; onze kinderen eene deugdzaame en Christelijke opvoeding te geeven; hoererije, dronkenfchap en alle andere ondeugden te vermijden, op dat wij aangenaam kunnen worden bij dien God, die overal tegenwoordig is, die onze innigfte gedachten weet, en door zijnen Zoon , den gezegenden Jefus, beloofd heeft, dat wij dan het Koningrijk der Hemelen beërven, welk een heilrijke indruk zoude dit op zijn gemoed maaken? nog eens, wierde 'er dus dikwijls zó eenvouwig en hartelijk voor den gemeenen man gepredikt, dan zouden wij ons, denk ik, mogen vleien , dat zulks invloed zoude hebben, en de onkundigen, die zo fchaarsch den openbaaren godsdienst bij woonen , of die zoo  ( 341 ) zoo ze 'er al bij tegenwoordig zijn, ondet eene geleerde leerrede in flaap vallen, wederom naar de kerken zoude lokken, opmerkzaam op hunne beftemmiig doen worden, hunne pligten met vreugde leeren uitoefenen, en godsdienst en godvrucht met lust doen betrachten. Leeraaren! (ik verftaa door dit naamwoord leer aar en, geleiders, onderwijzers, van alle christelijke gezindten,) die, op 't voorbeeld van den menschlievenden Jefus, menfchenvrienden zijt, gij kunt mij deze welmeenende aanmerking niet ten kwaade duiden! Zuinigheid kan, door de indrukfelen der verbetering van waare godvrucht, wel algemeen weder aangekweekt, maar in deze tijden niet wel geheel verbeterd worden; want zo lang Nederland, Nederland is geweest, heeft bij den vermogenden burger, de invloed der weelde, pracht, verkwisting en mode ziekte, zó fterk niec geheerscht, dan in den tegenwoordigen tijd; het voorbeeld van de vermogenden wordt door den middenftand, en dezen wederom door den laageren burger gevolgd. Kwaade voorbeelden verwekken kwaade zeden. Ons dienden thands in 't algemeen zodanige voorbeelden, als de fpaanfche gezanten in hun tijd, bij de regeerers dezes volks ondervonden: konden wij nog eenen eerden minister toonen, die 's avonds uit der ftaaten vergadering komende, te voet, alleen door een knegt met een toorts voorgegaan , naar zijn huis ging: of eenen admiraal de ruiter, aanwijzen, in een koopmans huis woonende, zonder rijtuig te houden, en flegts  C 242) flegts door édn knegt bediend wordende ? Zulke voorbeelden in hooger ftand, zouden bij den laageren iets afdoen en men zou dan misfchien hoopen k unnen, dat deze voor ons vaderland zo noodzaaklijke deugd, de zuinigheid naamlijk, zoüde wederkeeren, en, door de ondervinding van deszelfs nut aan haare beoefenaars, onder ons bewaard blijven. Kunsten en werkzaamheid, krijgen nog dagelijks in ons land de beste aanmoediging door de Ed. Maatfehappij des oeconomifchen taks ; doch om de bijzondere zo zeer verwaarloosde werkzaame zeden, bij den gemeenen man weder aan te kweeken én voor de natie van een goed gevolg te doen worden, behoorde een ander plan te werken. De meeste behoeftigen , die aan de armenkasfen zich aangeeven, behelpen zich veeltijds, uit luiheid, met de klagten van gebrek aan werk, en hier door ook, over gebrek aan inkomften, zonder het welk zij geen beftaan kunnen hebben; *t laatfte is waar, de¬ wijl de oorzaaken van hunne behoefte, meestentijds door de armverzorgers zo moeilijk zijn te ontdekken, geeft men hen geld, brood, kleederen en men laat hunne kinderen, op kosten der gemeenten, fchoolgaan: en wat is het gevolg hier van? eene menigte van huishoudingen , voor al in de groote fteden , worden genoegzaam geheel onnut voor de burgerlijke maatfehappij, want vader en moeder leeven lui en gerust op hun inkomen en vergeeten eindelijk geheel om naar werk te zoeken ; de kinderen gaan fchool en leeren aldaar allerlei fielten-Hukken van elkander;veel goeds kunnen ze  ( a43 ) ze bijna op deze fchoolen, niet leeren; want het is niet wel mogelijk, dat 'er in de fchoolen in groote fteden, waar fomtijds twee a drie honderd kinderen fchool gaan , door één of twee meesters, behoorlijk 'onderwijs gegeeven of toezicht op de kinderen kan gehouden worden ; en op zulk eene wijze worden de aalmoesfen , voor 't algemeen welzijn der maatfehappij , fchoon met een goed oogmerk , vruchteloos verfpild. Om dit misbruik der aalmoesfen voor te komen, de vaders en moeders arbeid te bezorgen , de kinderen werkwaame zeden in te prenten en daar en boven in eenige kundigheeden te onderwijzen , was, mijns bedunkens, het beste middel, dat men het armengeld befteedde, om werkplaatfen aan te leggen , werkplaatfen waar alle armen en behoeftigen , ouden en jongen,ja, zelfs kreupelen en gebrekkigen, ieder na zijne vermogens , arbeiden konden, en voor hunnen arbeid geld, brood en klederen bekomen; daar door zou men beandwoordea aan de voorfchriften in de heilige bladeren, waarin de mensch gefchikt wordt om te arbeiden, en waar gezegd wordt: , in 't zweet uwes , aangezicht* zult gij uw brood eeten.' en waar nog den luiaart wordt toegevoegd: , ga tot de Mieren gij luiaart en wordt wijs.1 —- daar en boven zou men hier door de beste inrichting in de burgerlijke Maatfehappij bevorderen , waar in geen lid onnut mag weezen, maar ieder, hoe gering ook, mede moet werken ten beste van 't geheel. Vraagt men , hoe zullen wij dat aanleggen? wat zullen wij afbriceeren ? zo wi;ze ik hen tot den WdEerw'. R Heer  C 244 ) lieer ris te Boom, daar kan men een foortgehjk plan, in zijn volle werking, befchouwen en het model daar na neemen. De Diaconiën behoeven geen geld te winnen en s jaarlijks op te leggen , dus is 'er geene reden om te vreezen, dat door zulk een werkzaam plan, hunne fondfen zouden lijden of agter uit gaan; misfchien was het, in tegendeel, wel mogelijk, dat die fom , welke ter verbetering der werkzaamheid wierdt gebruikt naa eenige jaaren, geheel niet zoude bevonden worden verminderd te zijn. Cij zodanige opterichtenc weikplaatfen konde men ook een gedeelte van het gebouw afzonderen, alwaar de kinderen door meesters dagelijks^ een paar uuren , wierden onderweezen in den Godsdienst, het leezen en fchrijven. Het nut, dat de uitvoering van zulk een plan , aan 't algemeen, zoude toebrengen fchijnt mij toe zeer groot te vveezen: het zou de werkzaamheid bij 't gemeene volk bevoor- deren; de luiaans affchrikken , om de armverzorgers , door een voorgewend gebrek aan werk, te misleiden; want ze zouden aldaar voor hun brood moeten arbeiden ; het zou de kinderen van jongs af aan leeren', dat de mensch tot een arbeidzaam leven gefchikt is; het zou hen van de llraaten houden en beletten zo veele guiten ftukken te pleegen. Ziet daar het weinige, dat, na mijne 'gedagten , nog eenige overgeblevene goede zeden in den gemeenen burgerkring, zoude kunnen aankweeken , herftelleh en voor verbastering kunnen bewaaren. Nu ga ik over om eenige middelen voor te Rel.  ( 245 ) ftellen, die, mijns oordeels , zouden kunnen dienen , om de kwaade zeden, zoo niet in het tegenwoordig, dan in het volgend gedacht, geheel bij ons uit te roeien en van onzen vaderlandfchen grond te verwijderen. Da middelen , die vooral onze opmerking tot zich moeten trekken , zijn in de eerde plaats: de verbetering in het onderwijs - en de opvoeding der jeugd. Ik zal mij hier in alleen flegts bepaalen, tot de verbetering in de manier van het onderwijs en tot de onderwijzers zelve; alzo mij bewust is, dat deze Ed : Maatfehappij van menfehenvrienden , reeds alle middelen heeft aangewend en veele Ichriften aan de natie heeft gefchonken, waar in de beste wijze van opvoeding, door kundige en geleerde mannen is gefchetst en volgends verltandig voorgefchreeven regelen tot heil van de gemeene burger jeugd krachtig is aangedrongen : ik kan die voorfchriften niet verbeteren; maar ik kan alleen daar bij aanmerken, dat, zoo 'er van die fchoone voorfchriften , bij 't onderwijs, geen meer gebruik, dan tot heden, in 't algemeen gemaakt wordt, dezelve nimmer zullen doordringen ter plaatfe hunner beltemmmg, naamlijk tot den gemeenen burgerkring. 't is beklaaglijk, onze gemeene lieden zo zeer van de goede zeden verbasterd te zien! geen lust bij hen te verneemen, om die werkjens te leezen , noch veel minder om die te koopen ! men koopt liever zedelooze ftraatliedjens , ontuchtige boekjens, of Herken drank voor 't geld; dus denke ik, dat 'er een anderen weg.rngeflagén moet worden, om den gemeenen man langzaam R 2 op  C H6j op te leiden en vóór te bereiden ter Ieezirrg en beoefening va„ die voorfchriften ter opvoeding; en deze weg is, vooraf 't onderwijs der jeugd te verbeteren. Ik heb hier boven gezegd: dat, zoomen bij onze Christelijke armverzorgers, tot het ftichten van werkplaatfen voor de behoeftigen, geliefde over te gaan, men in de daar bij geplaatlte fchoolen, aan de kinderen zulke werkïf.°? tot P»jzen zoude kunnen uitdeelen , die dus de ouders in handen zouden komen; men zou de Spel-en Leesboekjens in de ichoolen zelve kunnen gebruiken en de VolksJiedjens uitdeelen om onder den arbeid, (waar onder de gemeene man, meesttijds zingt) te worden gezongen; — dus zouden ouders en kinderen, die nuttige werkjens, riet alleen zeer gemaklijk in handen krijgen , maar ook , al werkende en zingende, daar mede gemeenzaam worden en eene verbeterde zedekunde verkrijgen. Om, ten aanzienen der onderwijzing in 't algemeen ter verbetering der goede en ter uitroeijing der kwaade zeden in den laagcn bur* gerkring in ons vaderland, met vrucht te kunnen voortwerken, dient men de hindernisfen uit den weg te ruimen , en vooraf de onderwijzers zelve te verbeteren. Ik zal met de befchouvving dier onderwijzers beginnen: In het groot en volkrijk Amfleldam, dat eene menigte van onderwijzers , anders gezegd l'choolmeesters , voor den gemeenen burgerfland, binnen zijne wallen heeft, waar van veelen en wél de meesten, zich zeiven tot dit beroep heb-  ( 247) hebben opgeworpen , zonder eenige andere roeping daar toe gehad te hebben , dan het gebrek en de behoefte van eene betere kostwinning, zien wij zulke meesters dit beroep oefenen , die op zijn best, maatig fchrijven en rekenen kunnen ; veelen bevindt men zonder kun ie van de gronden der fpel- en taalkunst; zonder behoorlijke kunde van redenlijk onderwijs . en nog veel minder onderricht van de onderfcheiden vatbaarheeden en hartstochten der kinderen, hun (tok en plak zijn de eenigite barbaarfche kunstmiddelen, waar door zij hunne leerlingen 't gebrekkig onderwijs indrij. ven. In de andere fteden o;izes lands, is het niet veel beter met het onderwijs gefield ; fchoon, in de meeste derzelven , nog een examen , bij nieuw aangeftelde fchoolmeesters, plaats heeft; doch waar in beltaat zodanig een examen? men vordert niet, dat deze meesters zo veel als bekwbam is , menschkunde bezitten , om de gemoedsdriften der kinderen ten besten op te leiden en te beftuuren , en hun onderwijs na de vatbaarheid hun. ner jonge leerlingen te richten ; neen, men geeft den Meester een fom te berekenen , uit Bartjens of van Lints , men bezichtigt een door hem best befchreven blaadjen; men laat hem een Hoofdftuk in den Bijbel leezen; doet hij dit alles met eene meesterlijke deftigheid . ziet daar! dan wordt den man, met volle ruimte, het zo gewigtig ambt, van onderwijzer der jeugd , toeaeweezen. Op dezelfde wijze gaat het ten platte lande, behalven dat de Wel Edele Heer van 't dorp, fomtijds zijnen knegt, of wien zijn Wel Ed : R 3 an-  ( »48 ) anders tot zulk eene bediening gelieft te fchik^ ken, vooraf den Examinatoren aanbeveelt en wie durft dan, in 't onderzoek, zulk 'eene hooge aanbeveeling tegenlpreeken ? en ook is t toch maar voor de boeren! Is 't nu mogelijk, dat door zulke gebrekkige onderwijzers, bekwaame leerlingen en redenlijke menfchen, in de BurgerMaatfchappij kunnen aangekweekt worden? ja, hoe is het mooglijk , om zo lang de gemeene burgerkring met geene meer kundige onderwijzers voorzien is, ooit de kwaade zeden in dezen kring, geheel uit te kunnen roei jen ? In dit gebrekkige, oogenhliklijk eene verandering te bewerken, en andereen betere onderwijzers aan de kinderen onzer medeburgers te bezorgen , is volltrekt onmogelijk; doch een aanvang ter verbetering te maaken , daar mede aanhoudend bij gedeelten voord te gaan en dus eindelijk ter volmaaktheid te komen' is mijnes bedunkens, zeer wel mogelijk. ' Om te beginnen, dienden 'er in 'ieder onzer ProvintiEn , ten minden één of meer eollesiën van Examinatoren aangebreid te worden: deze aanftelling zoude dienen te gefchieden op last der (haten van ieder Provintie , onder wier befcherming ook deze collegiën zouden behooren te zijn: dezelve dienden dan faam^efteld te worden uit redenlijke, onpartijdige, braave tn gegoede burgers, van onderfcheiden Christelijke gezindten, en niet ontbloot van kunde en burgerlijke weetenfehappen; niet onderhoong of verphgt aan eenige kerk• lands-of ftads dienften; niet af bangelijk van eenige Edele Heeren oi Vrouwen, en dus in 't geheel niet vat-  ( 249 ) vatbaar voor eenige aanbeveelingen van gunst. Zulke mannen moesten, uit overtuiging, hoe zeer het welzijn en de verbetering van het grootlïe deel der natie hier van afhange, even zo als de armverzorgers , zulk een nuttigen dienst, uit liefde tot het welzijn hunner medemenfchen, aanvaarden. Zodanig een collegie Hand grijpende, moest ieder , die eenige roeping tot het onderwijzen der jeugd gevoelde,'t zij zijn voorneemen ware zig in de ftad of ten platten lande, neder te zetten, vooraf zich aandienen en aan een redenlijk onderzoek onderwerpen : zulk een voorwerp zoude moeten voorzien zijn met getuigenis van goed gedrag , en dan diende het onderzoek bepaald te worden omtrend zij. ne kennis in de Taal-en Spelkunst , Schrijf-en Rekenkunst en vooral ook in de Menschkuir de; dit is te zeggen; dat, bij het onderzoek omtrent deze laatfte kundigheid zoude moeten blijken , of hij in ftaat ware, de vatbaarheeden der kinderen te onderfcheiden, hunne hartstochten behoorlijk te beftuuren, het onderwijs daarna te regelen en hen dus op te leiden tot goede Christenen en nuttige leden der Maatfehappij. Niet onnut maar noodig zoude het ook zijn, indien ieder onderwijzer eene redenlijken kennis onzer Landsgeschiedenis en volkszeden bezate. Wat den Godsdienst aanbelangt, men konde voords zulk een perfoou zenden bij een Leeraar zijner gezindte, die, naa het onderzoek wegens zijne kunde in den Christelijken Godsdienst, daar van een getuigfehrift aan het genoemde Collegie zoude moeten geeven, en R 4 dus  C 250 ) dus alles wel bevonden zijnde, zouden de Examinatoren een algemeen getuigfchrift voor den nieuwe fchoolmeester moeten oplrellen en hem daar mede verëeren. De meesters nu, die met zulk een getuigfchrift voorzien waren, behoorden voor 't overige, noch in de fteden, noch in dorpen, aan geen verder onderzoek onderworpen tc weezen, maar als beproefde perfoonen, bij vacature, véór anderen, aangenomen, en alle anderen, zonder getuigfchriften, van de hand gewezen te worden. Zulk een meester, dus gefchikt bevonden voor dit gewigtig beroep , zal en moet bij alle menfchen, die ecnigzints redenlijk oordeelen des te meer vertrouwen vinden dan anderen, dewijl ze door het fcherp onderzoek, overtuigd worden, dat deze man de waare onderwijzer van hun kroost zijn zal. Ik weet dat op dit plan , zeer gegronde tegenwerpingen zijn te maaken; doch ik zal, zo veel mij mogelijk is, ook dezen trachten uit den weg te ruimen. De voornaamfte tegenwerping is deze : , wan, neer 'er Collegiën van Examinatoren plaats , hadden, dan zouden 'er misfchien zeer weini, ge menfchen gevonden worden, die lust kree, gen om onderwijzers of Schoolmeesters te , worden en zich aan zulk een ftreng onder- , zoek te onderwerpen. Ik andwoorde: dat dit juist de uitwerking is , die men door die plan bedoelen en ook daar van verwachten moet; want dan ook zouden 'er minder gebrekkige onderwijzers , minder aankweekers van kwaade zeden bij de gemeene burger Jeugd voorkomen ; en al wierde dan het getal van  C 251 ) van beste onderwijzers wat kleiner, dit gebrek zoude zeer ligtelijk te verhelpen zijn : die zelfde goede beproefde onderwijzers, konden immers fpoedig weder in hunne ondermeesters, goede en bekwaame onderwijzers aankweeken? ten anderen zijn 'er ook nog genoeg kundige Mannen in ons Land , die voor eene behoorlijke belooning, genegen en ook in ftaat zullen zijn , om een groot getal van gefehikte jonge lieden kundig te maaken en tot bekwaame Schoolmeesters, die met alle de noodige.vereischten voorzien zouden weezen , op te leiden. Maar dan zal men ligt weder vraagen: , Waar , zal men de kosten vinden , tot zulk eene , gewigtige onderneeming' ? Dit ftem ik toe, is weinet bezwaarlijks! deel, dat bij dit plan in aanmerking komt. Laaten wij zien of het mogelijk is , ook deze zwarigheid te overwinnen. Ik heb reeds hier boven gezegd, dat, zonder last en invloed van de Staaten , dat is de eerste en hoogste overheid onzer Landen, men niet wel kan beginnen te werken ter verbetering van het onderwijs: laat ons nu eens onderftellen , dat de overheid heure toeftemming hier toe gave en door heure bevelen medewerkte. Zal men dan niet (met reden) mogen verwachten , dat de Befchermers en Handhavers van Godsdienst en goede orde, ook genegen zullen weezen om eenige weinige penningen af te zonderen , ter belooning van zulke mannen , die , door 't aankweeken van goede onderwijzers , het Heil der geheele Natie en bijzonder van den gemeenen Burger , zouden bevorderen ? R 5 Bo'  Boven dit alles is 'er nog een flaauwe fchijn van hoop in de zaak zelve ; bekomt men, tot deze inrichting, de toeltemming en befcherming van de Hooge Overheid , doch niet derzelver onderfteuning ; dan zouden immers zulke onderwijzers, die door het Collegie van Examinatoren aangelteld waren, hunne belooning van hunne kweekelingen zeiven kunnen erlangen ; want , wie zou niet gaarne eenig geld willen uitgeeven , om daar voor het onderwijs tot eene goede broodwinning te bekomen: en ten laatsten is 'er misfchien nog één middel^ over , het welk hier in bellaat : het Wel Edele Zeeuwfche Genootfchap heeft reeds voor eenige Jaaren , een Prijsvraag uitgefchreven , over de verbetering der Schooien en Schoolmeesters; dit bewijst, dat die Wel Ed: Beftuurers, het nut dezer verbetering , als heilzaam voor de natie hebben befchouwd , doch hier bij fchijnt het gebleven te zijn, misfchien uit gebrek van hulp of verdere aanfpooring. .Thands werkt weder de talrijke Maatfehappij tot nut van 't algemeen, over een foortgelijk onderwerp , zoo nu zulke twee aanzienlijke Genootfchappen, welke beiden het nut van 't algemeen beöogen , eens met elkander in onderhandeling wilden treeden over dit allerbelangrijkst ftuk , was 'er dan geene waarfchijnlijkheid , dat men , door wederzijdfche hulp en overweeging, de zvvaarigheeden zoude kunnen oplosfen en middelen ter uitvoering en werking van dit plan zoude kunnen vinden en aanbrengen , en dus eindelijk het groote mi heilzaame werk: de verbetering der onderwijl  C 253 ) wijzers der Nederlandfche Jeugd, eene gevestigde inrichting doen verkrijgen? De middelen ter verbetering der onderwijzers voorgeïteld hebbende, ga ik over om aan te toonen , dat de middelen welke men tot het onderwijs zelve gebruikt, noodzaaklijk mede dienden verbeterd te worden. Voor eerst, zal ik aanmerken , dat men in alle Schooien met het gebed begint en meesttijds met het Pfalm- gezang eindigt. Dit gebruik, voor en naa de gewoone Schooloefeningen, is zeer goed: maar, men bedient zich daar toe , van gebeden die zeer oud zijn, zo in bewoording , ftijl , als fpelling; men zingt Pfalmen*zonder onderfcheid, die, of te verheven zijn voor de denkbeelden der Kinderen, of die de menigvuldige Krijgsdaaden en overwinningen van David vermelden ; alles dus onverftaanbaar yoor eene onbedrcvene, onkundige Jeugd; en dit is oorzaak, dat de kinderen deze Godsdienstige verrichtingen geheel zonder oplettenheid oefenen ; als Papegaaien leeren naaklappen, en van 't School ontflagen zijnde, ras weder vergeeten , zo dat dezelve alzo geen 't minste nut tot hun zedelijk gedrag bijbrengen. Zulke Schoolgebeden, dienden in een Idaaren, eenvouwigen, ftijl, en volgends de tegenwoordige fpelling, opgelteld te zijn ; de inhoud diende vóór alles , bevattelijk voor kinderen. God voor te ftellen, als onze algemeene Liefderijke Vader, de Befiuurer van alles wat zichtbaar en onzichtbaar voor onze oogen is ; de overal tegenwoordige befchouwer van alle onze werken ; zelfs van onze verborgendfte gedagten; de belooner van onze goe-  C «54 ) goede- of ftraffer van onze kwaade daaden • de Helper en OnderhW van alle goeTmcS aITo d!ï hem- °m bij'ftand aanroepen, en". Als op deze wijze de gewoone Schooleebeden Mgengt wierden, komt het mij voor, JJ22 't menigvuld.ge herhaalen, derielve, Skeïï drukfelen in de harten der kinderen zouden e weeg gebragt worden, die hen liefde e„ cl! ting voor het opperwezen en affchrik van 't kwaade kunnen inboezemen: . uit de Pfalmen, kan men alleen zulke verkiezen en ge! bruiken om te zingen, welke aanfpooring tot goede zedelijke daaden bevatten, of n en ka, liedeêntf S^1;2 ^Z™' (bif voorbeeld d 7i« tweeden moesten de kinderen op de Scnoolen ,„ zekere klasfen gefchikt en ver- frMkr °rdf; alS' d,e eerste klas,'e moest gefchikt worden voor 't fpellen en leezen : de tweede, voor 't Leezen en Schrijven! en de derde, voor 'r leezen, fchrijven en rekenen • hier zoude men kunnen bijvoegen voor een vierde klasfe meer gefchikt Voor kinderen van den midden Burgerftand , 't onderwijs in het Winkeliers Koopman, — en Itlliaansch Boekhouden :_ het fpreekt van zeiven, dat de tusfchentijd b,j deze leerwijze, moest gefchikt worden tot onderwijs in den Godsdienst. Jn de derde plaats, zullen de boeken, die tot het onderwijs gebezigd worden, veranderd en verheterd moeten worden ; dit is zeer ee uiaklijk te doen , bij voorbeeld : men laat thands den kinderen leezen , 7 geflachte Adams, de Historie Davids , de fpreuken Salomons en ioortgelijken , waarvan de jeugd weinig of geen  C 255 ) geen nut beeft; want zij kan die niet verflaan, noch begrijpen ; zij verkrijgt geen denkbeeld van den famenhang der gewijde gefchiedenis ; waarom geeft men hen den Bijbel zeiven niet in handen ,en daarbij de noodige onderrichting? of waarom bezigt men niet, in de plaats der bovengenoemde Schoolboekjens, de nuttige werkjens van den Eerw. schouten en wigeri, ever het beftaan vm God en de Goddelijkheid der H. Schriften? Dat de jeugd, de waereldlijke historiën en onzes lands-regeeringswijze en beftaan, leere kennen, is zeer nuttig; maar zeer onnut is daar toe het gebruik der oude chronijkjem of der Franfche Tirannij, zulke boekjens waar door geheel verkeerde richtingen aan de jonge harten gegeeven worden, moesten geheel uit de fchoolen verbannen zijn; wij hebben goede fchoolboekjens genoeg, als daar zijn: goede verkorte Historiën onzes vaderlands , Befchrijving van Amjleldam , Vaderlandsch A. B. Boek, Leeslesjens, Nederlandfche deugden, en meer anderen. In de land-of dorp fchoolen, behoorde mede eene geheele verandering in de leerwijze plaacs te hebben , op denzelfden voet als in de ftads fchoolen, uitgezonderd dat men in acht diende te neemen, de verbeteringen welke voorgeteld worden in 't ontworpen Schoolboek voor de landjeugd, door de Ed: Maatfehappij yan den landbouw. Op deze voorgeltelde wijze, zoude mijnes oordeels, kunnen gewerkt worden, om in het opkomend geflacht, de goede zeden aan te kweeken, en dezelve, in gevolge der verlichting, door  ( 256 ) door 't onderwijs verkregen, voor verlastering beftendig bij ons bewaard, en het kwaad bin! nen onze landpaalen, in zo verre 't den mensch mogelijk is, uitgeroeid kunnen wurden. Nu diene ik nog iets te zeggen, wegens eenige verbetering, tot het bedoelde einde , van onze mede landgenooten, in het gemeene burgerlijke leven : doch deze verbeteringen hangen flegts in zo verre van ons af, dat wij niet meer in dezelve kunnen te weeg brengen dan eenige nuttige voordellen te ontwerpen' die alleen werkftellig gemaakt kunnen worden, door het gezag en vermogen van onze Hooge Overheid en Magidraaten. Deze voordellen zouden hier in kunnen beftaan. 1. Te verbieden, het zingen en uitventen , langs ftraaten en wegen van alle flegte en Godlooze liedjens, die de zeden van den gemeenen burger verbasteren en de driften der jonge lieden tot ontucht en losbandigheid aanzetten. 2. Te ordonneeren , de zedelooze klugten en onnutte vertellingen uit de almanakken weg te laaten. de geheel fchandelijke en zeden verpestende van die foort, (die men thands in de openbaare nieuwspapieren aanprijst, met bewoordingen die een deugdzaam mensch, van fchaamte doen bloozen) ten drengden te verbieden. \ almanakken komen in ieders handen ; wanneer dezelve wierden aangevuld met uittrekfelen van deugdzaame historiën , anecdotes en levensbefchrijvingen van braave mannen, zedelijke gezangen enz. zouden ze van veel  C*S7) veel nut in den gemeenen burgerkring kunnen weezen. 3. Renovatie der plakkaaten , wegens het ligtvaardig vloeken , zweeren en misbruiken van Gods H: naam, langs de ftraaten en op openbaare plaatfen, welk misbruik , bij de natie hoe langs hoe meer inkankert. 4 Om het onmaatig misbruik van den wijn en llerke dranken, voor te komen, zoude misfchien een veel zwaarer impost op derzelver confumptie, van nut krinnen zijn. 5. Om 's zondags de afleiding tot het bijwoonen des openbaaien godsdiensts, zo veel mogelijk zij, tegen te gaan, zoude een verbod van het kaatfen, kolven, tappen of gelag zetten, vóór 'snaamiddags naa vier uuren, dit goede oogmerk kunnen bevorderen. Doch alle zodanige maatregelen ter aankweeking van goede zeden in den gemeenen burgerkring, moeten aan de wijsheid en het oordeel onzer lands beftuureren aanbevolen blijven. 'Nog eens, als hier bij alle leeraaren, evenveel tot welke Christelijke gezindte zij behooren, door hunnen invloed bij de menfchen; de overheid door heur gezag , en de befchouwende Genootfchappen door uitvorfching der zedekundige verbeteringen, verëenigd gelieven famen te werken tot heil van hunne medeburgers, dan is 'er waarlijk hoop, dat nog eens de zo zeer reeds ingewortelde kwaade zeden, Zullen verminderen en uitgeroeid worden, de goede zeden aangekweekt, en de oude oprechte vaderlandfche deugden bij 't volk van Nederland weder zullen herleeven, en dit volk we-  C 258) Weder geacht en gepreezen worden bij alle volken des waerelds. , Ik zal hier mede eindigen, en alleen, voor voor u, mijne waarde landgtnooten en medeburgers! tot meerderen aandrang van mijne voorige gezegdens, nog kortelijk aantoonen: dat het zeeker is, dat het geluk en heil yan eenen ftaat, gebouwd wordt op de deugd en goede zeden van het volk; hier toe kan de aloude beroemde ftaat van Komen, ons ten , onwraakbaar bewijs verftrekken; want, toen , de maat van ongerechtigheeden vol was;toen , het volk in 't kwaad uitftak, boven alle vol, ken der aarde, toen men onbefchroomd allerleië ondeugden en wanbedrijven dorst plee, gen; toen werdt die vorftinne der waereld, 3 het flachtoffer van 's volks begaanne'misdaa, den : eerst verloor dat gemeenebest zijne f vrijheid en daar naa verwoesteden vreemde , volken, den geheelen ftaat. , Toen Athencn bloeide , waren ook de volkszeden deugdzaam, en het kwaad hadt , weinig invloed onder hen; maar zo dra de , ondeugden bij 't volk toenamen, ontftonden , 'er oproeren, onrechtvaardigheeden en aller, leië flegte zeden, die oorzaak werden van , hun onherftelbaar bederf en het te gronde , gaan van het geheele gemeenebest. zeker beroemd fchrijver zegt: ,, niemand kan gezegd worden regt gelukkig te zijn, „ dan hij wiens daaden alle voortkomen uit den zuiveren grond van waare deugd; ,, welke de voornaamfte fleun en vastigheid is van ieders bijzonder geluk , en waar „ op 't welzijn van eenen Jlaat moet ge- „ bouwd  ( 259 ) bouwd zijn, zal dezelve Jlandvastig en onbe' weegltjk blijven". Gij ziet hier duidelijk , waarde medeburgers ! in deze voorbeelden, dat, zoo wij menfchen de paden der deugd verlaaten , tot die der ondeugd overgaan - en aldus de kwaade zeden moedwillig bij ons laaten inwortelen, ' dat dan ons burgerlijk heil, waar toe wij, ' als leden en broeders in de menschhjke maat9 fchappij, een onwederlpreeklijk recht op el' kander hebben , geen oogenblik beftendig ot 9 bij ons verzeekerd is, en blijft men, niet ' teenfta»nde alle vermaaningen en voorgeftel' de° hulpmiddelen van waare menfehenvnen9 den , doof voor 't goede en ftandvastig vol' harden in 't kwaad, dam bederft men zich ' zeiven niet alleen, maar ook zijne mede' burgers, en eindelijk ten laatften, 't geheele , gemeenebest. . , Lieve landgenootenl ood wil immers beftendig het tijdelijk en eeuwig geluk aller menfchen! Hij heeft ons daar van verzee' kerd, in de zending en door het getuigenis 9 van zijnen zoon jesus christus;—■ waarom wilt gij, even als't oude Jeruialem , zijne voorfchriften verachten; de zedelesien van jesus verwerpen; de deugd niet oefenen? en zulke kwaade zeden beminnen, die ' ten uiterften verderf lijk zijn voor lighaamen * zjelV Keerc weder, 't is nog tijd 1 9 laaten wij ons verbeteren, na de voorbeel, den der deugden en goede zeden onzer voorouderen 1 'met die te oefenen , is ons land groot gewordeu. • Keert weder . tot hunne eenvouvvige Godsvrucht, trouw, " S » kuu«  ( a6o ) kuisheid en naarftigheid; dan zal god ons weder als zijn volk, met een goedgunftig oog befchouwen; dan zullen welvaart en eendracht bij ons herleeven; en wij zullen zichtbaar befpeuren, dat de gevolgen der deugdsbetrachting zijn: geluk en vergenoegdheid in onze bedrijven, en een algemeen vertrouwen en zegen in onzen handel en arbeid,, bij alle volken.?  aan de S CHOOLHOUDEK.EM i n NEDERLAND, uit gegeeven door de MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN'T ALGEMEEN. Te AMSTELDAM, bij HARMANUS KEIJZER, A. FOKKE , simonsz. e n CORNELIS de VRIES, Boekverkooper?. 17 lijk opgroeijen en vruchten draagen. Niet alleen dat ge uwe fchoolieren, door Lid dezer Maatfehappij te worden, met den waaren Christelijken Godsdienst bekend maakt, en daar door deszelfs uitbreiding bevordert, maar gij bereikt dus nog een ander oogmerk, om de ouders dier kinderen ook met de Maatfehappij bekend te maaken, en mede van haare vruchten te doen inzamelen. Hoe gemakkelijk zal 't u vallen, om der Maatfehappijë eenen wezenlijken dienst te doen, te weeten , de verfpreiding van haare uitkomende ftukken te helpen bevorderen. Hoe nutteloos de uitgave derzelver is, indien zij niet verfpreid worden, is u bekend. Behoef ik u hier toe wel kragtig aan te fpooX 3 ren?  ren? Bedenkt flegts het edelaartig doel der Maatfehappij, dat het uw belang en eer behoort te zijn, om de uitbreiding van den waaren Christelijken Godsdienst op alle mogelijke wijzen te helpen bevorderen, en dat dit, en door uwe deelneeming, en door haare werken, met vrucht onder den gemeenen man te brengen, gefchiedt, en gij acht dunkt mij alles, wat ik hier meer zoude kunnen bijvoegen , overtollig. 6. Liefde tot bevordering vaneens anderi wezenlijk heil is de laatfle drangreden, die ik u voor/lel, om u tot bevordering vanhet heilzaame oogmerk der Maatfehappij aan te moedigen. Door wezenlijk heil, verfta ik de rust des Gewetens, den vrede met God , en de hoop op eene zalige onfterffelijkheid. Dit wezenlijk heil, wordt , wel is waar, door alle middelen der genade verwekt of bevestigd; maar de Maatfehappij' legt 'er zig bijzonder op toe , om dit in deze diepvervallene eeuw, aan het verftand van den gemeenen man te brengen. Wanneer gij hem met opmerkzaamheid befchouwt, zult gij hem onkundig van zijn waar belang , en vreesachtig voor den dood, vinden. En gij, Mijne Heere»! kunt een werktuig in de hand van den Almaatigen zijn, om het wezenlijk heil van anderen, uwe mede Christenen , te bevorderen, hen te doen vraagen : waar toe leef ik op deze waereld? wat is mi ne beftemming? ik ben voor de eeuwigheid gefcliapen, maar leef ik voor de Eeuwigheid? de tijd van mijn affcheid is onzeeker, wanneer? maar kan ik hem zonder verfchrikking, afwagten? eindelijk ben ik rijp voor  ( -99 ) voor den Hemel? van welk belang zijn deze vraagen! En'gijkunt met voordeel medewerken om onzen medechristenen uit den laagen burgerfland te leeren hoe die te beandwoorden, en dus hier hen, hunnen weg gemoedigd doen wandelen, om eindelijk de kroone des levens in het onverdetflijk licht deelagtig te worden. Kunt gij, kunnen alle brave Christenen, door gepaste middelen dus medewerken om de waereld met Godvruchtige, werkz ame Menfchen, en den Hemel met zalige burgers te voorzien, en is de Maatfehappij tot nut van 't Algemeen onleedig om deze oogmerken te bereiken, wat behoef ik u dan nog meer aan te moedigen, om tot de? zelve toe te treeden en tot bereiking van haare heilzaame oogmerken medetewerken. 'k Heb nu mijn taak volbragt, de uitkomst zal leeren, hoe ik gedaagd ben. Worden deze brieven waardiggekeurd om u ónder de oogengebragt te worden, dan zal ik wenfehen dat door dezelve, het doel der Maatfehappij, bereikt worde. Ik deed, door hoop geftreeld , eene pooging 1