VERHANDELINGEN UIT G E GE EVEN DOOR. DÊ MAATS CHAPPIJ: TOT NUT PAN 'T ALGEMEEN.   Te AMS TE1BAM, bij H. KEIJZER , A. FOKKE S.z. en C. tte "VRIES.   INHOUD van dit DERDE DEEL. i. u. s p oel s t r a en p. we ij l a n d, over de wijze, om de Jeugd, reeds in de Schooien, tot gezellige Deugden op te leiden. a. j. h. floii, over het Verband tusfchen de Deugd en het Geluk. 3. j. van maanbn, adz. over de Zedelijke Verbeteringen in den Koophandel, de Ambagten, Kunficn en Nccringen. 4. j. h. Ft.oh en a. van dam, over de Theorie van jlrafen en bcloonen in de Schooien. 5. HENDRIK WESTER en CARI, GOT- LtEB horstig, over de gebreken in de Burgerfchoolen.   VERHANDELINGEN over de beste wijze om de jeugd , reeds in de SCHOOLEN, tot GEZELLIGE DEUGDEN OPTE LEIDEN. UITGEGEEVEN DOOR DE MAAT SCHAPPIJ: TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN. TWEEDE DRUK. Te A M S T E L D A M, lij HERMANUS KEIJZER, CORNs. de VRIES, e n HENDRIK van MUNSTER. 1/98.   Maatfchappij vindt zich verpligt; ten aanzien dezer Verhandelingen te herhaaien het geen zij wegens dezelve in het Programma bericht heeft, naamlijk, dat dezelve, wat Tiaar e verdienfte betrof, nagenoeg gelijk flonden; doch dat echter, bij meerderheid van flemmen, op de JaarUjkfche Jlgemeene Vergadering* de Gouden Eerpenning aan de eer/Ie en de Zilveren aan de tweede Verhandeling is toegeweezen. * a Dit  Dit is alles, wat de Maatfchappij noodig achtte, te berichten , terwijl zij van harte wenscht,dat dr Stukjen voor het Schoolweezen eene nuttige bijdraagen zijn zal.  ANDWOORD OP DE VRAAG: j, Welke zijn de beste middelen om , reeds in de Schooien, de kinderen tot gezellige „ deugden op te leiden?" DOOR. BERNARDUS SPOELSTRAj AAN WIEN DE GOUDEN EERPENNING IS TOEGEWEEZEN,   §• *. CjTezellige deugden onder het menschdnm aan te kweeken is van groot belang. „ De grootfle ft&raad welke een mensch kan bt zitten, is in deugden uit te munten, en wel in zul" ke, die der Maatfchappijë voordeel aanbrengen ; — Gemeenfchappelijke deugden , welker weerkeerige werking , de /leun is van een gemcenebest." Zulke deugden worden in de opgegeevene vraage bedoeld 5 en hier toe kan men brengen: ■ Rechtvaardigheid, oprechthei i, dienstvaardigheid, mededeelzaamheid, vriendelijkheid, nederigheid, vertrouwelijkheid, jlandvastigheid, vaderlandiliefde , dankbaarheid, enz. §.2. Zal het ons vaderland , zal het ieder mensch in het zelve, wel gaan, dan zijn deze deugden onontbeerlijk; de kinderen moeten dus vooral daartoe opgeleid worden: — maar welke mag wel de reden zijn, dat deze Maatfchap'piJ bepaaldelijk, eene opgaaf, der beste middelen' begeert, om de kinderen tot die deugden, in db schooien op te leiden? zoude het met zijn, om dat deze plaatfen, op de zeden dts volks, den grootflen invloed nebben? — ja. Zijn dan, over het algemeen be- ïehouwd, onze fchoolen, niet tegenftaande g'roote mannen zich verledigd hebben, goede voorfchriften, ten dezen opzichte te Reeven, nog niet in dien gewenschten ftand?—i neen:— hier aan is gewis nog veel te verbeeteren; bijzonder kan men in deze dagen , waar-. , A 4 \*  ( 8 ) ïn de zeden der Nederlanders, zo zichtbaar' bedorven zijn, hierin niet te oplettend te werk gaan; — ja, worden de poogingen, om de kinderen tot deugsbetrachting op -te leiden , niet verdubbeld, 'er is gegronde vrees, dat het aankoomende gedacht,zo veel te meer zal uufteeken in ondeugden , als het erger zeden dan hunne vaderen, ten voorbedde zal hebben. Het werk in de fchoolen is om de kinderen de noodige kundigheid van leezen , fchnjven, enz. te leeren; maar het allervoornaam fte is, d:at onder dit werk, hunne harten voor de deugd gevormd worden: zij moeten reeds in de fclioolen tot werkelijke deugdsbeöefening opgeleid worden. Het gaat echter zo zecker niet, dat ierier ichoolnieester, dit laatHe, bij zijn onderwijs, genoegzaam onder het oog houdt; de Boeken die het best gefchikt zijn, om in dit vak kundigheid te verlpreiden , zijn meestal nieuw, kostbaar en niet algemeen genoeg in hunne handen. i: 3- Men vraagt wel eens, zijn de fchoolen — meer nuttig, of meer fchadèlijl; ?—eene zonderlinge vraage! zal misfehien deze en gene zeggen ! (lelt men echter vast, dat het voornaamfte oogmerk is aldaar in deugden goede zeden opgeruid te worden, en ziet men in tegendeel, dat de kinderen , door het verkeeren in de fchoolen , niet zelden uitgeleerd worden in liegen en andere laage guitenftreeken; dat er weinig, of geheel niet, aan de verbeetering van hun hart gewerkt wordt; maar datze,in tegendeel, door voorbeelden van veelerlei aart , menigerlei ge» brek overneeuien ; zo zal deze vraag, nog al van  < 9 ) van eenige betekenis zijn. Men kan hier over naleezen , locke, over de Opvoeding der Kinderen § 70 en volgende. Antwoordt men nu over het algemeen op deze vraag: de fchoolen zijn onontbeerlijk, dan volgt dat dezelven zo vetl mogelijk van dezen grooten vlek moeten gezuiverd worden; op datze door eene verftandige inrichting mogen worden, Kweekfchoolen van deugd en Godsvrugt. — Dat de kundigheid in dezen uitgebreid, de beste middelen tot dit einde opgenoemd, en meer algemeen zouden bekend worden , is dus een oogmerk dezer Maatl'chappij waardig. §4. Door eene gezellige famenlceving moet de eena mensch den anderen tot nut en vermaak dienen: dit is een oogmerk van God, die hun het leven gaf: wanneer men, met eenige oplettendheid'^ jonge kinderen gade flaat,ontdekt men, dat zij, zelfs in de allervroegfte jeugd, zich gaarne verroaaken in gezelfchap van kinderen', zij eenieten blijdfehap, en die hen omringen zijn vrolijk, — ongelukkig zijn 'er dingen in de waereld, meestal uit eene te ver gedreevene eigenliefde herkomftig, die dezen natuurlijken trek niet weinig ontluisteren; de hen bedervende voorbeelden van baatzucht, wreedheid, begeerlijkheid en ontrouw zijn algemeen, na maate de kinderen ouder worden, vindt men ook in hun meerdere kwaadwilligheid, mindere oprechtheid: hunne ongeregelde eigenliefde zet hen aan tot hoogmoed en gering achting van anderen; en dit maakt hen minder gefchikt, tot eenen vriendelijken en gezelligen omgang. — Na maate nu deze afwij- - A 5 king  C tb ) King geringer is, bezitten de kinderen van des" Jeugd af, ook meerdere zachtmoedigheid, oprechtheid, en minder wreedheid en baatzucht, en men arbeidt ook met zo veel te minder moeite, en gelukkiger gevolg, aan hunne opVoeding; het character van den mensch, zijne manier van denken en handelen, Wordt in de vroeglfe jeugd gevormd; verkrijgt een jong kind van 2 qf 3 jaar, kwaade heblijkheeden, wordt 'er niet"met alle n iarftigheid , aan zijne, voor kwaade indrukfelen zeer vatbaare, ziel gewerkt, het zaad van verdorvenheid zal zich weeüg voortplanten , en 'er zal naaderhand veel moeite aan vast zijn , om zulk een kind den weg ter deugd te doen intreeden. — Niets ïs dus van meer belang, dan om in dezen vroeg te beginnen, onafgebroken aan te hou* den, en zich met allen ernst te wagren, orrr kwaade voorbeelden , aan zuigelingen of tedere kindeien, te geeven. — Ouders moeten, met alle naarltigheid, in de verdere jaaren letten, dat de kindéren bewanrd blijven, voor het pleegen van grove misdaaden; want behalven dntze de ziel bederven, zo maaken daar en boven, zwaare gepleegde zonden,den mensch minder vrolijk en opgeruimd, gevolgelijk minder gefchikt voor eene gezellige verkeering. §• 5- Zullen de kinderen in de fchoolen tot gezellige deugden opgeleid worden, het is dan de pligt der ouderen hun van de vroeglte jeugd af, eene opvoeding te bezorgen , die hier toe leidende is: zij moeten de kinderei na hunne waarde fchatten, met behoedzaamheid hunne eigene gebreken voor dezelve bedekken , oprecht  C n ) recht en vriendelijk met malkander, en ook met hunne medemenfchen omgaan; zich veelmaalen met hun kroost, in liefderijke en leerzaame gefprekken bezig houden, ernftige beftrarringen , met vriendlijke vermaaningen paaren : met veel zorge bedagt zijn, dat hunne kinderen oprechtheid, zo in daaden als woor. den betrachten; geene wreedheeden aan anderen zelfs niet aan redenlooze dieren, pleeeen, niet onder hun huisgezin toelaaten, die door een kwaad voorbeeld, hunne kinderen zouden bederven: — en alleszins in de opvoeding beöogen, dat zij voor zich zeiven en anderen gelukkig zijn; gefchiedt zulks, gewisfelijk zal 'er in de fchoolen, met vrucht kunnen gewerkt worden, om de kinderen tot gezellige deugden op te leiden. In het aanwijzen der middelen, om het onderwijs hier toe te fchikken, komt in aanmerking: /. De vereischtens in den Onderwijzer. II. Ue fchikking der fchool. lil. Het Onderwijs , en IV. Het Beltuur. §• 6. i. De vereischtens in den Onderwijzer. Deze zijn veele, de volgende zijn wel de voornaamfte: i. Dat hij een verftandig man zij, die een grondig begrip heeft, van het gene hij moet onderwijzen. ü. Dat hij deugdzaam zij en zijne zwakheeden weete te verbergen. 3. Hij moet zijn onderwijs op eene gezellige manier inrichten, en de bekwaamheid 0 heb-  C ia ) hebben, om zijne onderrichtingen te doen voor* koomen , als de raadgeevingen van een vriend. 4. Dat hij een groote maate van geduld weete te oefenen. 5. Dat hij (trikt rechtvaardig het eene kind gelijk het andere behandele: na maate echter dat de kinderen jong zijn, moet hij ze wegens hun gebrek aan oordeel, onder be* dwang en tucht houden, in tegendeel zo biart de heerschzucht en ftrengheid,niet dan nadeel, bij de zulken, die hunne eigene reden kunnen gebruiken. 6. Dat hij geftrengheeden met vriendelijke vermaaningen paare,dat de tuchtiging nimmer wreed, maar vaderlijk zij, en nooit plaats heb. Je , dan naa volkoomen overtuiging vanlchuld. S- 7- Deze vereischtens en nog meerdere, zijn in een fchoolhouder noodzaakelijk.- uit het gene wij gezegd hebben, en nog zullen zeggen, al ware zulks geene erkende waarheid, blijkt genoegzaam, dat de post van fchoolmeester gewigtig is, — een gefchikt meester is een hoofdvereischte in eene fchool, zonder welke de kinderen aldaar, met geene mogelijkheid, tot gezellige deugden kunnen opgeleid worden, en hierom zal ik, door eenige aanmerkingen te plaatfen, dat gedeelte nog iets uitbreiden. Veele peribonen die zich tot deze bediening aanbieden en geplaatst worden, zijn daar toe ongefchikt, en hebben dikwerf geen begrip van de bekwaamheeden die 'er toe vereischt worden; dit is gewis voor de befchaaving der zeden ongelukkig! Maar al te veel , heeft toet volgende plaats, wanneer een jonge knaap, eene  C 13 ) «ene gladde keel of flerke item heeft, dan ombueekt het doorgaands niet aan lieden , die de ouderen raaden, hem tot eenen meester te maaken, men laat hem één of twee jaar langer dan de gewoone tijd, ter lchool gaan: hier leert hij fraaije letters maaken , doch verfpilt zijnen meesten tijd, om de handigheid te bekoomen, van, door trekken en krullen, zijne fchriften zeldzaam te kunnen verfieren; fhier in toch wordt de voornaame kunst van een en meester dikwerf gereken dte beftaan !) hij leert ook een weinig cijfferen: en hoewel flegts 18 jaaren oud, fchat hij zich tot dezen post bekwaam, — en folliciteert allerwegen: — fraaije, met allerlei kunstjens vervaardigde fchriften, een fterke Item, ziet daar hec gene hem fpoedig, in de denkbeelden van dezen of genen verkiezer, tot eenen kundigen meester maakt: dit zijnze die vervolgends hunnen zoon, en anderen, tot dit ampt opleiden. — In het aanftellen van meesters, moet gewis meer gezien worden op hun gedrag, en de noodige kundigheid , om dat der jeugd te regelen, als wel op bekwaamheid in het fchrijven en pfalmzingen, want dat deze, hoewel zeer noodige kunlten, minder invloed hebben op het geluk des volks, als wel de befchaaving der zeden, is buiten tegenfpraak, — en het is toch zeldzaam, dat een meester, wegens zijne gefchiktheid tot dit laatfie, vermaard wordt! Maar hoe worden deeze gebreken het best verholpen ? Men moet naar middelen omzien die te wege brengen, dat zulks meer algemeen besreepen wordt; de meesters moeten door kundige mannen enderzogt worden: de tractementen, of hetinkoomen, voor dit werk , moe.  C n ) moeten over het algemeen vergroot worden, vooral in zulke tijden, wanneer de levensmiddelen op eenen hoogen prijs zijn; hier uit zal volgen, dar 'er meer van den gegoeden burftand, die hunne kindereu gefchikter kunnen laaten onderwijzen, tot dezen post worden opgekweekt: het ware misfchien goed, dat 'er iemand een examen voor fchoolmeesters opltel? de, al hadde zulks geene andere nuttigheid, dan dat hier door de menfehen , meer algemeen, kennis van deze vereischtens erlangden: waren die meer algemeen bekend; moest men een ftrikt onderzoek ondergaan, ook in kundigheeden, waar aan men gewoonlijk niet denkt; hadde men door gunst van de Regeering, een foort van Hooge School, daar deze kundigheeden onderweezen wierden, of eenige voornaame tot dit einde gefchikte fchoolen, men zoude meer bekwaame voorwerpen tot dezen helangrïjken post aankweeken. Die deze"ltof opzettelijk in het breede wil betoogd zien, leeze de Prijsverhandeling door de Heeren krom, enz. over de verbetering der fchoolen , uitgegeeven door het Zecuwsch Gcnootfchap der IVcetcnfchappen , in 1781. Een werk dat van alle meesters, en die zich daar toe bekwaam trachten te maaken, behoorde geleezen te worden. //. De fchikking der fchool. §• 8- 1 Het onderwijs moet zonder luidrugtig geraas gefchieden. 2. Het getal der kinderen, moet niet te groot  ( 15 ) groot zijn, aan 50 heeft één meester overvloedig werk is het getal daar boven , dan hjndert bet onaffchek'baar geraas der kinderen, te veel het gezellig onderwijs, het gene niet dan door groote ftrengheid kan belet worden, (en dit is aftekeuren) ook kan zulks maar gedeeltelijk, door het toevoegen van eenen ondermeester voorgekoomen worden. 3. De meester moet zijn fchooJ in kbsfen verdeelen , en ieder klasfe moet door het zelfde te leeren , eene kleine gemeenfehap vormen , dit*is, wel aangelegd, van veel nut, vooral, wanneer men het plan, door de Heeren krom en van der palm, in de gemelde verhandelingen, gelieve te volgen: zulk een gefchikte verdeeling, maakt het onderwijs gemakkelijk ; de goedkeuring of belooning, kan evenrediger gefchieden , het is meer gelchikt om den naijver op te wekken, enz. 4. Het is ook om deze en andere reden van veel dienst, dat de fchoolen meer ruimte dan gewoonlfk bevatten. 5. Het is voordeelig dat een meester van zijn fchool weere kinderen, die door kwaade opvoeding van hunne ouders, of anderszins grootelijks bedorven zijn , kan zulks (gelijk dikwerf het geval-is) niet gefchieden, hij moet op den zulken oplettende zijn, hen door liefderijke vermaaningen trachten te. winnen, en door hunne gebreken in derzelver gevolgen ten toon te (tellen, 'er anderen voor zoeken te bewaaren. Ziet hier over verder de meerge melde prijsverhandelingen. UI. Het Onderwijs. §• SU  ( 16 ) §• 9- Men moet de Kinderen zo vroeg doenlijk is, eenig denkbeeld van een Opperwezen, door eigene redeneering doen verkrijgen; deze eerfte waarheid , is al zeer vroeg rer regeling van hun gedrag van groot nut, maar, zo ergens, hier komt de regel ter fneede: - Het eenvou. dige is het kenmerk van het waarel — Zij moeten onderweezen worden in de waarheeden van den Godsdienst; maar in geene andere, dan die na hunne vatbaarheid "gefchikt , en waar uit ligtelijk eenige heilzaame gevolgen af te leiden zijn; men kan onderflellen dat een kind van 6 jaaren oud, maar niet wel vroeger, zich eenig denkbeeld van eenen Almagtigen maaker kan voorllellen; men zal kinren van dezen ouderdom, bij het befchouwen van Gods werken, dikwijls hooren vraagen; wie heeft dit gemaakt? deze gelegenheid moet men niet verzuimen, om hen ,'bij trappen, Gods wijsheid, almagt en goedheid te doen opmerken : in deze tedere jaaren entwijke men hunne verdere vraagen , over het Goddelijke wezen, enz. Het onderwijs in deze, en in andere verhevene waarheeden , gelijk ook in alle te famen hangende waarheeden , moet men uitftellen , tot dat de ziel des kinds, tot aaneenhangend denken rijp begint te worden; — men zoeke alleenlijk het cerlle denkbeeld van God, zo veel doenlijk te verflerken, door hunne eigene redenkaveling te befluuren, men kan hen reeds zeer fpoedig doen bevatten, dat zij dien goeden God, die hun alles geeft, verpligc zijn te dienen, en te gehoorzaamen."— Meuleere hen, van tijd tot tijd , het onderfcheid tusfehen goed en kwaad in zijne gevolgen kennen; uit het  C 17 5 jiet een en ander, zullen zij als van zelveri befluiten, dat God het goede wille beloonen en het kwaade haate en ftrafFe. Ik Item gaarne toe, dat dit in de eerde plaats het werk der ouderen is, vèrftandige lieden zen^ den ongaarne hun kroost onder vreemd opzicht, ten zij vooiaf deze grondwaarheeden geplant zijn; anderen echter maaken hier minder werk van , en laaten het zelve voor de meesteres, of den meester over; en deze moeten dus genoegzaame bekwaamheid hebben om die waarheeden op de beste wijze den kinderen bevattelijk te maken en op te helderen. — Met het klimmen hunner jaaren, moet men deze eerde waarheeden uitbreiden, en van trap tot trap met hun opklimmen. Men kieze een kinder vraagboekjen uit, eror.derwijze hen met klaarheid; men houde onvermoeid aan , om hen bij alle voegzaame gelegenheeden te doen bevatten , dat het betrachten van Gods Wetun, hoogstnoodzaakeljk is; dat God den onderhouder van Zijne geboden lief heeft, en hem in en naa dit leven gelukkig maakt; —■ men onderhoude hen vervolgends veel, over de Tafelen der Goddelijke Wet; voornaamelijk over die geboJen, die meest fegtsftreeks op hun gedrag betrekking hebben ; _ men leide hen , als tot de verhevende waarheeden , waar toe zij door hunne verkregene kundigheeden zijn voorbereid, nu op, tot de kennis van Christus, als de Zoon van God, en den Hoogden Weldoener der dervelingen ; dje _ gelijk' Hij de zaligheid voor zondaaren verworven heeft, — alzo ook het uitmuttendfte voorbeeld van gezellige deugd, in zijn voor-, b;eld,heeft nagelaateu. — Begrijpt een kind of  C 18 ) jongeling de waarheeden van den Christelijker! Godsdienst in derzei ver famenhang, deze bevatting zal den grootften invloed nebben op zijn gedrag, — het is het beste middel, da! ten zeekerften werkt om de kinderen deugdzaam te doen zi n ; het gefchïktfte om gezellige deugden te kweeken ; — worden daar en tegen deze ailergewigtigfte waarheeden, niet boven alles ingeprent, de kinderen mogen dan in andere weetenfchappen aanwinnen, nimmer zullen zij vorderen in Christelijke deugd en zeden, 'er is geringe hoop dat ze immer nuttige leden in de famenleeving zullen worden. — Of men nu in diervoegen, in de meeste fchoolen handele; of men zich wel éèrlvbudig bij het voornaarne het voor kinderen gelchiktffe bepaale; of men zich wel niet te veel werk geeve, om de kinderen, met moeite, voor hun ottverltaanbaare, of de wederleggende Godgeleerdheid betreffende, lesfen te doen aanleren, laat ik aan andere ter bcllisfmge; —"gefchiedt echter dit laatfte niet met alle befcheidenheid, zeeker is het, dat het dan gefchikt is , om het hart der jeugd te bederven, partijdigheid te kweeken, en her tegenftelde van gezellige deugden uit te werken. §• 10 Naa het onderwijs in den Godsdienst, waar bij men ook dient te voegen het onderricht in de Biji-elfche Gefchiedenisfen , waar uit zo veeIe nuttige voorbeelden en vermaaningen tot alle gezellige deugden kunnen afgeleid worden , komt, in de tweede plaats, in aanmerking het onderwijs in de zedekunde; dit gaat, hand aart hand, met het eerfte gepaardj de dienst aan hst'  het Opperwezen , onze verpligfing aan Hem, moet tot gevolg hebben, het betrachten van deplig:en, die op onze naasten betrekking hebben; — en dit zijn die gezellige deugden, die tot heil der Maatfchappij onontbeerlijk zijn. — Een 1'choolboekjen, waar in deze deugden beknoptelijk genoemd, oml'chreeven, en door een wel uitgeköoozen verhaal, bij iedere deugd of tegengeltelde ondeugd, aan de kinderen.klaat worden voorgefteld , is hier toe van veel dienst; zulk een werkjen diende in een aangenaame ge. leidelijken trant, na de vatbaarheid der jeugd, opgebeld, en vooreen geringen prijs verkrijgbaar te zijn. — En aan zulke werkjens, voor de jeugd gefchreeven, die den eenen min, den anderen meer, hier aan voldoen, is thands geen gebiek; een meester behoort de kundigheid te bezitten, om er eene uit te kiezen; dit boekjen is voor d^fe, en weder een ander, voor gene fchool, hJF gevoeglijkst: ik^maatig mij geen genoegzaam' gezag aan, om *tt hier eeii register van te geeven; — zoekt iemand voor weinig geld, eene verzaamePJrg van werkjens, voor hein zelveti, en ook hier toe, voor de jeugd gefchikt, wij vleijen ons, dat deze Maatfchappij hem daar toe reeds gelegenheid verleent en verder zal verkenen. §• Tn zulk een werkjen moet de meester op eenen gezetten*"tijd in zijne fchool onderwijzen; bij'kleine nfdeelingen kan hij het de kinde« ren buiten het boek doen opzeggen ; zich fchikkende na hunne vatbaarheid en jaaren, en liever weinig in eens, dan te veel gelijk afdoen; het komt in dezen 'er

-  C 20 ) ondervraagingen toetfe, of men met verdane?^ dan flegts bij de (leur leere; bevindt men heè laatfte , men laate 'er van af, plaatfe de zulkeu' onder laagere klasfen of laatc ben liet lesjen in her boekjeu vooorleezen. Is nu zulk een werkjen, door herhaaling, den kinderen eigen geworden, dan is de onderwijzer in de gelegenheid om op dezen grondflag, goede voortgang te maaken. — Hij leere hen duidelijk bevaiten, wat het is Rechtvaardig, Mededeelzaam, Dankbaar, enz. te zijii, waarom zij deze deugden moeten oefenen, en wat nut dezelve der famenleeving aanbrengen. — Hij fchikke zijn onderwijs, niet flegts door hen woordelijk te onderrichten, of het zedekmidig fchoolboekjen letterlijk te verklaaren , maar door hen in het geval te brengen om van nader bij te zien, en als te gevoelen. ,, Om ziel ,, en zedekundige begrippen , voor kinderen, op„ tehelderen en ze voorhen begrijpelijk te maa,, ken, zijn 'er verfcheidene middel.n, waar „ van het eene beter dan het andere is. Aller,, zeekerst bereikt men zijn doelwit, wanneer ,, men ze allen, het eene naa hei andere, ge,, buikt, om de jonge ziel in verfcheidene rei„ zen, van verfcheidene zijden, en langs zeer „ verfcheidene wegen, tot een en het zelfde ,, doel te geleiden, 't welk haar daardoor zo „ veel te bekender en onvergeetbaarer moet ,, worden. Deze middelen zijn de volgende: „ i. Men kan enkel woordelijk verklaaren; — dit is de flegtfte en minst uitwerkende „ handelwijze van allen, voornaamlijk, wan,, neer men daar mede begint, De leeraar van „ doorzicht bedient zich ten laatften , of al*. leenlijk dan van deze leerwijze , wanneer „ hij  ( 31 > „ hij in 't geheel geene gelegenheid tot eene 9, andere heeft. ,. 2. Men kan dergelijke denkbeelden in zin„ 'üjke vertegenwoordigingen , fchilderijen , prenten, enz, voordellen , en ze door de , kinderen daar van af laaten trekken. ' , 3. Men kan ze door waare of verdiehte "'voorbeelden van anderen, welken men voor " de jonge ziel bevallig en aangenaam heeft ' weeten te maaken, tot eene zekeren trap , van bevatlijkheid verheffen, maar nog veel " beter door zodanige voorbeelden, welke uit " het eigene ondervindings-magazijn der jonge kinderziel zelve ontleend zijn. "„ 4. Eindelijk (en deze is buiten allen ,, twijffel de beste leerwijze van allen) kan ,, men de jonge ziel, door allerlei ligt uitte- vindene aanleidingen , zelve in het geval brengen, om dat gene te doen , of te on> „ dervinden, 't welk men ten oogmerk heeft „ haar begrijpelijk te maaken, zo dat de leer,, aar haar dan llegts behoeft te errinneren, ,, om in zich zeiven in te keeren, ten einde dat gene te leezen, 'c welk men haar lee* „ ren wilde."(*) § 12. De bekwaamheid van den meester zal hier veel moeten afdoen; een man echter die eenig oordeel bezit, al zijn zijne kundigheeden niet overvloedig, heeft, in deze dagen, waar in men onvermoeid voor de jeugd fcbrijft, ruime gelegenheid om voor zijne fchooliereu aangenaam? gn bereide Itof tot dit onderwijs te verzame- lerj ,'*■) Campe, ZhlkunU Wr kinderen, in de voor: e Je, ' B 3  ( 22 ) len: maakt hij op gepaste tijden hier van het noodige gebruik, werkt hij door een vriendlijken en gezelligen omgang, op het hart der kinderen door zijn voorbeeld, gewis zijn arbeid zal een goed gevolg hebben. Daar nu het onderwijs in den Godsdienst en zedekunde, de voornaamste drijfveer is om de kinderen tot gezellige deugden, en liefde tot hunne medemenfchen te bewegen, zo moet ■ e meester dit met allen ijver, als een Ruk van het grootst aanbelang behartigen : zeeker is 'er veel verftand en beleid noodig, om tot het hart der kinderen te fpreeken , maar om deze reden, moet hij zich met vlijt oefenen, in de kennis van 's rnenfchen ziel: het gemelde werkjen van campij, zal hem hier op den weg kunnen leiden; dit of een diergelijk werk, dient hij niet flegts te leezen, maar door beoefening zich eigen te manken; doet hij zulks , het zal hem van een ongemeen nut zijn; hij zal'er ligtelijk gevolgen uit afleiden, die hem dagelijks van grooten dienst zijn: door de kinderen in deze weetenfehap te onderwijzen, zal hij hen met zich zeiven bekend maaken, en een zeer noodig werk verrichten, waar aan ongelukkig te weinig gedagt wordt; een werk h welk het onderwijs in de verhevene waarheeden van den Godsdienst moet voorgaan. „ Hoe zal men bij voorbeeld, een waar en waardig begrip „ van God, van zijne geestelijk-beid, van zijn „ oneindig verftand, van zijren heiligen wil „ van allé zijne, daar uit voortvloeijènde on?, dergefchikte eigenfehappen . verwekken 9, ponder e rst de noodzaakeli'kfte voorafgaan' de begrippen, aangaande het wezen en de , j» ei-  C 2s ) „ eigenfchappen der menfchelijke ziel, openI's gelegd te hebben." §• 13- De keuze van fchoolboeken, waar in de kinderen fpellen en leezen, moet vallen op zulke werkjens, die het aangenaame met het nuttige ■paaren; die eene, voor kinderen bevattelijke, zedekunde leeren ; geeft men hun iets om na te fcbrijven, en neemt men, gelijk al veel het gebruik is , zulks uit den Bijbel, het is zeer prijsfeliik ï maar men kieze met oordeel, zulke gedeelten uit, die voor de kinderen verltaanbaar zijn, en op hun gedrag betrekking hebben ; door dit nafchrijven, kan men de kinderen, zonder dat het hun moeite geeve, eenige voornrame waarheeden , den Godsdienst en Zedekunde betreffende , diep in het geheugen prenten : ook hieruit kan een verftandig meester gekendworden. • IV. Het Beftuur. Nanuwkeurig dient op het gedrag en de zeden der fehoolieren gelet te worden , salomo zegt ,, Zijt heerstig om het aangeztchte uwer ' , fchaahen te kennen r zet uw harte op de kudde." (*) Het geiie hier aan een Herder , omtrent zijne kudde wordt aangepreezen , is ook voor eenen geleider der jeugd van groot belang : de onderfcheidene geaarthcid der kin» deren maakt dit ft uk ten uitterften noodzaakeli'k ; zij zijn , volgends hunne ongelijke neigingen , vatbaar voor ongelijk* ondeugden. — b Het  ( n ) Het letten op de zeden der kinderen, is gewis; een ftuk van zeer veel aangelegenheid j - dit dient zich niet alleen te bepaalen binnen het fchool, maar ook, zo veel mogelijk , daar buiten; werken de cudirs hier, volgends hunnen pligt, met den meester te faunen, men zaS veel ongeregeldheid, welke, tot bederf van de jeugd, op de ftraaten gepleegd wordt, kunnen verhoeden; — dan zullen zij niet in de uuren van uitfpanuing, die tot een leerzaam einde kunnen beftuurd worden, door eene bandelooze vrijheid, aan zich zeiven overgtlaaten worden ; maar verpügt zijn, ook hier van rekenfchap te geeven: — gewis hebben hier in de kostlchoolen veel vooruit, het onafgebrooken opzicht aldaar, en het regelen van de uitfpanningen, maaken dezelve belangrijk. §• i& Schoon het zorgen voor de zuiverheid van lighaam en kleeding der kinderen , alléén het werk der ouderen is, zo dient toch de meester het zijne toe te brengen', dat zo veel, na de gelegenheid der fchool mogelijk is, in dezelve geene haveloosheid onder de kinderen plaats hebbe: dit ftoort de gezelligheid, boezemt andere kinder een afkeer vopr den zulken in, en is voor den eenen zo wel als den anderen uaadeeKg. rr Ouders dienden ook hier om, voor de zuiverheid hunne,- kinderen te zorgen, gegoede lieden , minder dezerve re doen uitmunten in kleedcpragi, dan wei in vooibeeldige reinheid. $. ió. Om in eene School de kinderen tot gezellige deugden op te leiden, is noodig dat de meeste* zorg draage, dat de kinderen onderling  C 25 ) Kng elkander oprecht en vriendelijk behande. Jen: oprechtheid toch in woorden en daaden, ftrekt ten grondflag van Gezelligheid, en door gepaste vriendelijkheid wordt de verkeering veraangenaamd: het is nuttig dat de kinderen leeren de een den anderen ten dienste te zijn, hier toe is in de School gelegenheid, men kan het ééne kind dit werk, eenen anderen iets anders, tot hun algemeen nut, tot zijne taak geeven; hier door kan orde en flilte in de School bevorderd worden; hier uit kunnen zij duidelijk leeren elkanders lasten te draagen 5 wanneer men de kinderen op hun voedfel, kleeding, enz. wijst, kan men hun lpoedig doen begrijpen, dat de eene mensch den anderen noodig heeft, dat het ook hierom hun pligt is voor anderen te werken, aan anderen nuttig te zijn; dat het van hun belang is, dat de menfehen aan hun hunne vriendelijkheid bewijzen; en willen zij deze genieten, dat dan andere menfehen ook aanlpraak op de hunne hebben: — deze wederkeerige behoeften verbinden de menfehen aan elkander, en verftrekken ten fteun van het maatfchappijelijk leven: — deze gewigtige waarheid moeten de kinde-* ren begrijpen: — een meester hange, fraai gefchreeven, in zijne fchool aan den wand, het uitmuntend gezegde van den Zaligmaaker: Al-, les wat gij wilt dat « de menfehen zullen doen ; doe gij hen ook alzo ! (*) S. 17. Gezellige deugden moeten niet flegts geleerd, maar, zo ver doenlijk is in oefening tgebragt vvor- O Mat, -. -12. B 5  C 26 ) worden: dit is het allervoornaamfte; de kin? deren moeten niet alleen den weg kennen 8 maar dien ook leeren bewandelen: dit mag men wel bijzonder noemen, de kinderen tot gezel? Hge deugden op de leiden: hier komt voornaamlijk te pas, dat een meester van zijne fchoolieren hoog geacht worde , en hun onbepaald vertrouwen bezitte , zonder dit zal hij hier in niet veel vorderen, — geftrengheeden kunnen hier toe niet gebruikt worden; zijn voorbeeld, zijne vaderlijke onderrichtingen, zijne kundigheid en beleid, om in te dringen , in de zielen zijner leerlingen, zullen hier alles moeten afdoen. — Hij moet de daaden der kinderen, zo wel goede als kwaade rechtvaardig en met liefde beoordeelen; doch de laatfle maar enkele keeren geheel openlijk, — De verfchillen tusfchen de kinderen , geeven hem mede overvloedige gelegenheeden om hen , door wel gewoge uitfpraaken, op te leiden tot rechtvaardig beoordeelen. — Wordt 'er eene goede en prijsfelijke daad, door eenen fchoc? lier verrigt, men brenge den zeiven onder het oog, dat men heeft opgemerkt, wat hij gedaan heeft, geeve hem een vereerend blijk van goedkeuring, prijze deze daad anderen ter navolgimie aan, en paare zulks met het verhaalen van foortgelijke gebeurenisfen ; met aan te tonnen, wat gevolgen de goede daaden hebben: gewis, wanneer men dit met aangenaamheid weet te behandelen , zo zal een enkel geval, eenen gewensctitettindruk bij de kindederen te wege brengen : — men moet hun zoeken bevatbaar te maaken , dat de deugd om heure eigene fchoonheid verdient bemind te worden; dat het betrachten van gezellige deug-  C ) deugden, met hun eigen belang ftrookt; dat ?er, zonder dezelve, geen beftendig geluk mogelijk is — 'Er zijn menigvuldige gelegenheeden in een fchool, om de oprechtheid der kinderen ter toetfe te brengen, en te be.'lnuren; om hun medelijden op te wekken; hunne ftandvastighéid te beloonen, en hen dus leerende, anderen door hunne daadeu aan te moedigen. §• 18. Onze fchoolen beftaan doorgaands uit kinderen van beiderlei gedacht, 0 k hier mede kan een kundig meester voordeel doen: de verkeering onderling is, reeds vroeg, geen onverfchillige zaak , ze is gefchikt om zag:e zeden te kweeken; een meester moet de betrekkingen tusfchen jongens en meisjens, onder het oi»g houden; door alle vuilheid in woorden en daaden, af te keuren , leide hij hen op tot eerbaarheid ; de jongens gewenne hij om haar die van het andere gedacht zijn, met onderfchei linge en toegeeflijkheid te behandelen; hij ftraffe de daaden van geweld aan haar gepleegd , met verzwaaring: na maate de kinderen oud zijn, vereischt dit beftuur meer of minder oplettendheid; doch meestal meer, dan men gwoon is daar aan te belleeden. §• 19 Maar welke behandeling is nu ter bevorder ring van iedere deugd, of ter beteugeling van iedere voorkomende ondeugd de beste V Hier kan men een vertoog fchrijvcn, waar in veele herhaalingen zouden moeten voorkoomen —• De onderfcheidene geaartheid der kinderen , waar na de behandeling moet gefchikt'.worden; de veelvuldige gevallen; de aanleidingen tot het  C 28 ) het goede en kwaade, en meer andere zaaken, maaken in dit werk veele verfcheidenheeden , doch die alle hier op moeten uitkoomen, dat de deugd verftandig aangemoedigd en na waarheid in het beminnelijklle en helderde licht geplaatst worde; en dat daar tegen, de ondeugden , in derzelver afl'chuwelijke gevolgen, met, nadruk en grooten ernst, worden verfoeid en beieugeld: — wanneer een meester dit bij alle gelcgenbeeden onder het oog houdt, en hier na zijne behandeling, met bedaardheid en liefde, weet in te richten,zal hij, zonder dat hij 3n kleinigheeden behoeft voorgelicht te Worden , het al zeer verre brengen : — ik zal dus, (daar ik geen oogmerk moet hebben, tot eene uitvoerige verhandeling) dit gedeelte volledig genoeg behandelen; wanneer ik tot eenige Itaaltjens het volgende plaatfe: §. 20. Een zeer leelijk kwaad orjder kinderen, voornaamelijk die in de fchoolen verkeeren, heerichende, is, het fpreekcn van Logeritaal, waar niet zelden hardnekkigheid mede gepaard gaar; om nu dit kwaad, zo veel doenlijk, uitten.eijtn, zoude ik raaden tot eene langzaam werkende ftraf; enkele keeren, wanneer eene boosaartige hardnekkigheid, eene geweldige ftraf noopzaakclijk maakt, uitgezonderd. Wanneer een kind zich aan opzettelijk liegen fchuklig maakt, bchandele men den overtuigden leugenaar, met groote verüehtinge; geeve hem een afgezonderde plaats; raade de overige fchoolieren, met hem geen omgang te houden; houde hem bij het uitgang der kindeien wat langer in de fchool, ten einde hem uit verfmaading,als een kind  ( * .9 ) kind voor anderen fchaadelijk, altezonderen; kat-' zijn naam op de agter zijde, van een aan den muur hangend bord, fchrijven, wiens voorzijde praalt, met naamen van kinderen, die in de een of andere goede daad hebben uitgemunt, of iets diergelijks: in de eerste dagen maake men hier in geene verandering, al doet de leugenaar de beste beloften; men beduide hem, dat men in zijne woorden geen vertrouwen kan ftellen.* men kanover het haatelijke van deze ondeugd fpreeken , eenige gevallen van leugenaars verhaalen, het kind eenigen tijd met wantrouwen behandelen, enz. zulke , of eene diergelijke behandeling , zal ,zoo het kind niet zeer bedorven is, al dikwijls gewenscht uitvallen; boven al, wanneer in ongunst bij den meester te zijn, nog al bij de kinderen van eenige betekenis is. — ,, De ,, eer en fchande zijn verre weg de fcherpfte ,, fpooren voor de ziel, wanneer ze den fmaak ,, daar van heeft gekreegen; als ge eensin ,, uwe kinderen kunt brengen, een liefde tot ,, de eer, en een begrip van fchaamte of fchan,, de, dan hebt ge de regte beginfelen in hen ,, geplant, die geduurig zullen aanwasfen, en ,, hen tot het goede buigen... Om het gevoel ,, van eer of fchande dieper indruk te doen ,, verwerven , en kragtiger te maaken , zal „ men altijd de eer met aangenaame, en de „ fchande met onaangenaame dingen vergezel„ fchap laaien gaan." (*) Maar, (hoe nuttig het ook zij, de jeugd op dezen weg te leiden, zo is echter de drijfveêr der eerzucht, waar door men het hart tot loffelijke bedrijven wil in beweeging brengen, een gevaarlijke drijfveêr Lockïj Opvjeding der Kinderen, p. 64 .  C 3ö ) veer in de handen van veelcn; geduurig den kinderen voor te preêken , hoe fraai het is anderen te overtreffen, enz. dit heet jonge harten niet voor het goede, maar voor den roem enz. gevoelig maaken; een waarlijk ongelukkig middel, het geen den hoogmoed baart en voedt: — men moet jonge harten aanprikkelen, om alk-s op de loffelijkfte en volmaaktlte wijze te doen; doch niet met oogmerk om anderen te overtreffen, dezelve beneeden zich te laaten, maar op dat zij daar door Gods welbchaagen en de liefde der braaven mogen verdienen. Dat men dan wel het hart der jeugd tot eerzucht aanfpoore; maar zich teffens wagte voor dezen gevaarlijken klip. Ik wijze op gellert. (*> §• ai. De kinderen zijn dikwijls zeer verkwistende, hier gait onachtzaamheid mede gepaart; dit rs een gebrek dat de meester moet trachten te beteugelen; hij moet toezicht houden, dat 'er geene onnoodige uitgaaven in of omtrent het fchool plaats hebben , dat de kinderen hunne boeken met behoedzaamheid gebruiken , dat zij leeren hun fchrijTtiereedfch.ip in de nettte orde te houden ; —- dit gebrek heeft meer invloed op hunne deugdzaamheid , dan men doorgaands denkt ; de verkwisting en onachtzaamheid, in de kindsheid aangeleerd, zijn befroettelijke ondeugden, voor den jongeling ge*' vaarlijk „ en voor den man hoogst ongelukkig. Men moet hen gewennen weinige behoeften te hebben; dit maakt hen gefchikt om de wegen Van voor- en tegenfpoed met een eenpaarig gemoed te bewandelen. De dagelijkfche ge- woo- (*) Zedelesffn, p. 533. en völgendei  woone middelen, om de kinderen tot fpaarzaamheid en netheid, gelijk ook tot andere deugden op te leiden, zijn, het voorbeeld en de raadgeevingen van den meester, naauwkeuri"opzicht, goedkeurig van goed, berisping van kwaad gedrag. §• 22. Ontdekt men in hun gierigheid, dien wortel van alle kwaad, deze ondeugd trachte men door redenkaveling te boven te komen; de ouders moeten hier, gelijk in veele andere gevalien, met den meester te famen arbeiden , zonder dit is het werk vruchteloos: — men moet hun de regte waarde der dingen doen opmerken; hun beduiden, dat de rijkdommen geene kragtige opmerkingen, geene ernftige bekommering waardig zijn; dat zij fpaarzaam moeten zijn, zonder die deugd tot een mantel voor de gierigheid te maaken. —- Zijn zij onrechtvaardig, verrijken zij zich met het goed van anderen, men behandele hen met groote verontwaardiging : zij zullen, overtuigd zijnde , doorgands geredelijk tot teruggeeving willen overgaan; maar men belette zulks , en noodzaake hen , dit onrechtvaardig verkreegen goed eenigen tijd te moeten behouden; dit zaUiun dan tot eenen last vallen, en fomtijds in ftaat zijn, zoo deze ondeugd geene wortelen heeft gefchooten, om 'er hen in het toekomende voor te bewaaren. §• 23. De kinderen worden het best tot rechtvaardigheid opgeleid, door het voorbeeld van den meester; dit is het fterkfle middel. — Gij allen die met kinderen omgaat, en bijzonder gij  ( 3' 5 gij onderwijzers en geleiders der jeugd, die cte middelen , waar na de Maatfchappij vraagt, moet gebruiken, laaten geene verkeerde inzichten u immer bewecgen, om het eene kind her andere Voor te trekken; een meester zie toe, dat hij den behoef tigen fchoolier , uit oorzaake zijner armoede , niet yerdrukke, of eenigzins mishandele; dit is niet alleen zeer onbermhartig, —• maar het heeft ook naadeehge gevolgen voor zijn gezag, de kinderen zijn in ftaat' meer te beoordeelen dan men denkt, — een arm kind, dat hierom veracht wordt, zal den meester haaten, zijne woorden zullen geenen invloed bij hem hebben; een kind dat, om den rijkdom enz. van zijne ouderen, gunftig wordtaangezien, verheft zich op een niets, en wordt hoogmoedig, andere kinderen merken het zwak van den meester, en kennen hem als onrechtvaardig, — een zeer kwaad voorbeeld voor allen: rechtvaardigheid is eene der voornaamfte gezellige deugden; de vrede en rust der Maat' jchappij, is op dezelve gegrond; maak u zeiven dus door onrechtvaardigheid voor de jeugd niet fchadelijk, laat deze edele deugd diep in uwe zielen ingedrukt zijn l §• 24. Wil men de kinderen tot medelijden en me» dedeelzaamheid opleiden, een behoeftig fchoolier is doorgaands voor handen, hier kan men de kinderen op wijzen; men ftelle hun de behoeften van dit kind voor oogen; hoe dar liet zelve naauwliiks door zijne ouderen van het noodwendige kan verzorgd worden; men mas* ke verftandige aakmerkingen over de goederen' dezes levens: zelden zal een meester de eerfte Ie-  ( 33 ) behoeven te zijn, om de kinderen omtrent de» zen fchoolier mededeelzaam te doen zijn; brave ouders van zulke weldaadige kinders, zullen zich verheugen, dat hun kroost, deze deugd reeds in hunne jeugd oefent, en zullen 'er hen toe aanmoedigen: nimmer worde een kind zo kort gehouden, dat hij niet een penningsken tot eenige weldaad zoude kunnen beiteeden. Zulk een behoeftig kind zal niet ongevoelig, maar dankbaar zijn: ■ hier in is hij weder voor anderen nuttig Dit zijn gelegenheeden, waar van een meester zich moet bedienen -, dit zijn kleinigheeden, die groote gevolgen kunnen te wege brengen. §• 25. Éen meester dient op fommige tijden de kinderen rekenfchnp van hunne daaden aftevorderen: dit is op zich zeiven niet alleen van groote nuttigheid, maar het is ook een gefchikt middel, om hun te leeren, dat zij dagelijks zich zeiven onderzoeken; kan men hen hier toe opleiden, het zal hun tot veel voordeel dienen: zonder aanhoudende beproeving en geduurig onderzoek, zullen zij niet, dan met trage fchreeden, op het pad der deugd vorderen: deze herhaalde befchouwingen zullen ook kunnen dienen, om hen meer duidelijke en gegronde kennis van hunne pligten te doen verkrijgen; een mensch dient reeds vroeg te weeten hoe deze pligten in den eeuwigen heiligen wil der Godheid zijn gegrond; hoe voortreffelijk zij met onze natuur, met onze innerlijke en uiterlijke gelukzaligheid, en met de welvaart van het gantfche menfchelijk genacht overeenftemmen. Heeft C een;  ( 34 ) een meester de vereischte gaaven om dit gedeelte van zijn werk te volbrengen , werkende ouders tot dit zelfde einde eenftemmig mede, bet geluk der kinderen zal 'er gewis door bevorderd worden. §. 26. In fommige plaatfen van ons Vaderland, gefchieden fomtijds opzettelijke Piedikatiën voor de kinderen; men moet toellaan, dat de gewoone Leerredenen niet zeer gefchikt voor de jeugd kunnen zijn; men brengd doorgaands de kinderen in de Kerk; doch maar weinige, die onder 10 of 12 jaaren oud zijn, zijn 'er tot groot nut, de tijd is voor hun verveelende; zij gewennen 'er alleen met het lighaam te zijn ; een gebrek dat hun in den verderen leeftijd veel moeite kost om te boven te koomen: om deze reden hebben anderen dit gebruik, om jonge kinderen in de kerk te brengen, afgekeurd: (*) wanneer de Heeren Predikanten, zich hier mede meer algemeen geliefden te belasten, zouden zij, boven hunne Catechizatien , nog een heilzaam werk voor de jeugd doen; de gemelde en andere redenen die men aanvoert zouden vervallen: zulke Predikatiën konden, in groote (reden , waar verfcheidene kerken zijn, eiken zondag, in de kleine plaatfen, op fommige tijden gefchieden; het zoude grootelijks ter bevordering van kennis, deuqd en goede zeden dienen; het kon niet misfen, of deze plaatfen, zouden door kinderen van andere Christen gezintheedeu, gelijk het geval in onze fchoolen is, bezogt worden, ook daar door ware eene meerdere gemeen» (*) Hoil: Speet: IV. tl p. 609.  ( 35 ) meenfehappelijkheid, onder de fchoolieren, te brengen; het» zoude dienen om Christelijke liefde, verdraagzaamheid en eensgezindheid te kweeken: de meesters konden hunne leerlingen hier onder hun opzicht heen leiden (een oud gebruik, waar van men genoegzaam geheel is afgegaan) zij zelve konden hier hun voordeel doen, met het geen zij hoorden, tot een leiddraad, voor hun fchool- onderwijs te doen dienen ; en het zoude dus , zoo al niet regtsftreeks, immers van ter zijden , om meer dan ééne reden, mede werken, om de fchoolieren tot liefde, eenigheid en gezellige deugden op te leiden. §• *7- Niets is in een fchon] voor een meester meer lastig (immers dus behoorde het te zijn) dan de geftadige tuchtiging; niets is 'er ook, waardoor hij meer in gevaar is, de achting der kinderen te verliezen; en de bevestiging dezer deugd is zeer noodig zal men gezellige liefde bevorderen; flegts eene te zwaare of onrechtvaardige kastijding, is daar toe genoeg , de kinderen hebben in dit geval eene algemeene oplettendheid ; wanneer men nu door andere wegen , de ondeugden kan tegengaan , is zulks volftrekt verkiesfeiijker, ltraffen, die op de fchaasite werken, zullen wel aangelegd , al veel in plaats van (lagen kunnen gebruikt worden; en dit middel, daar de kinderen het minder wreed zullen achten, zal, wanneer 'er goede vermaaningen mede gepaart-gaan, meest altijd van beter gevolg zijn, en minder verwijdering te wege brengen. Niet> is naadeeliger voor het beftuur, dan hier in den C a ieg»  C 36 ) regten weg te misfen; en eene tegengeftelde allervoorzichtigfte behandeling, is een der beste middelen, om de kinderen tot zagtmoedigheid, liefde en rechtvaardigheid op te leiden, de handelwijze, omtrent de daaden der kinderen , heeft groottn invloed op de gefleldheid van hunnen gee:t 1 en na dat deze is, zijn ook zijne werkingen. Misdaaden, welke geen zedelijk kwaad behelzen, moeten nimmer geftrafd worden, als zulke die het hart der jeugd bederven• gebrek aan vlijt, of kleine misdaaden uit onachtzaamheid , of de leevendigheid der kinderen voortkoomende, dienen niet dan door onthoudinge , van het geene hun aangenaam is, geboet te worden, om rechtvaardige ftrarfen, die op de zitl werken, gepaste belooningen, zonder dat de kinderen tot eene fchadelijke hoogmoed overhellen, uit te denken, mag de meester zich wel veel werk geeven: —- hij moet zo veel doenlijk is, zulke ftraffen uitkiezen, die den fchoolier tot verootmoediging brengen , en eerst, naa dat dit oogmerk bereikt is, ophouden'. deze zijn de beste. §. 28. 'Er moet minder geftrafd, en meer beloond worden; dit is iets, dat in het algemeen niet genoeg onder het oog wordt gehouden; die eenigzins met den mensch bekend is, die met jonge menfehen heeft omgegaan, en wien de handelwijze in fommige fchoolen bekend is, zal zuks moeten toeftaan : ■■ eene belooning ter regter tijd, wekt eenen edelen naijver^ weinige kwaaddoeners, die in het openbaar geflagen worden, itrekt zulks ter ver-  C 37 ) «rbeteringe, dit diende gewis eenige opmer» kinge te baaren, bij hen die jonge menlchen beltuuren. ~ Maar, zegt men, „ de belooniugen zijn kostbaar, een meester ontfangt hier voor geene vergoeding;" het zij zo; verftandige ouders, die niet te zeer door behoefte gedrukt worden, zullen niet dan met Wijd» fchap, iets boven het fchoolgeld betaalen, voor het gene, tot belooning van hunne kinderen gefchonken is: maar 'er zijn ook belooniugen, die onkostbaar zijn; de kinderen zijn met kleinigheeden te winnen. — Ik heb een meester gekend, die de gewoonte hadt, nu en dan, bij zijne naamiddag wandeling, dezen of genen fchooüer mede te neemen, en zulk een, door aangenaame en leerzaame vertellingen , al gaande door de velden , zoda. hig te vtrmaaken, dat hij door het fchenken van deze gunst, waarnaar de kinderen bij uir. ftek begeerig waren, genoegzaam zijne fchoo regeerde. In de volgende § zal ik het een enander opnoemen dat men tot belooning kan doen dienen. §• W- Hier toe prijs ik aan , om in of aan de fchool, een klein vertrekjen, of affchutfel, te masken, met meerdere gerijflijkheid voorzien , en door Prenten, Landkaarten, of iets diergelijks, aangenaam opgefchikt; hetgeen ,met een deur, raam en open vak, zo kon gefclukt worden, dat de meester bij de hand, en het bedrijf in het zelve, voor hem zichtbaar ware; waar in men om den naijver op te wekken, aot belooning, zodaanige leerlingen plaatste, èie. in naarstigheid, bijzonder in goede zeden, C 3 u.it'  ( S8 ) uitftaken: fa groote fchoolen, waar men één of meer ondermeesters moet hebben ■> kun men geduurende een gedeelte va:i den fchooU tijd, hier zulk eenen meester plaaifen; dooi eene meerdere vrijheid van leerzaarne gefprekken toe te ftaan, door een gemeeiaaamer verkeering, was h:er goede gelegenheid, om hen in gezellige deugden te oefenen ; dit zoude gewis als een plaats van eer en vermaak, door de kinderen zeer begeerd worden, het zoude meer ten goede werken, dan de tuchtiging met een ftraf aangevoerde plak. Een bijkoomend nut ware, dat men hier dezen en genen kon plaatfen, die in afgetrokkene weetenfchappen onderweezen wierden ; ik meen dat zulk een vertrekjen, ook om deze reden * yoor groote fchoolen onontbeerlijk is. Is de ruimte hier toe, in, noch bij de fchool te vinden , men kan een foortgelijk middel iu het werk ftellen; men kieze het aangenaamfte gedeelte in de fchool uit, en plaatze daar eene tafel, met prentenboeken . enz. voorzien: trien noeme dit de plaats van eer.' en geeve ze ter belooning aan den deugdzaamen. De meester kan een verzameling van werkjens, yoor de jeugd gefchreeven, bij de hand hebben, neemt eens hij koope, van tijd cotrijd de werkjens, die deze Maatfchappij voor dezel! ve uitgeeft, dit zal den behoehifi(ten meester weinig bezwaaren ; andere, die minder bekrompen Kunnen leeven, zal de uitgaaf tot een douziju boekjens daar boven , niet verarmen • tot een belooning voor iets goeds, kan de meester de vrijheid geeven , dat zulk een fchoolier het een of ander werkjen voor een uurtjen ter leezitig hebbe. Een verzameling van boekea voor de jeugd gefchreeven,  ( 39 ) ven , aan eene fchool te geeven, of bij uiterften wil naa te laaten, is wel zeldzaam, doch niet te min zeer prijsfelijk! §• 30- Ten befluite herhaal ik, dat men door gefchikt onderwijs, én voorzichtig beltuur, maar voornaamelijk door goede voorbeelden , de kinderen op het pad der deugd moet leider,. Het onderwijs moet gepast, en eenvoudig zijn, het verhaalen van gebeurenisfeu moet het voor de kinderen belangrijk en aangenaam maaken; de beftuuring of opleiding tot deugdsbeoefening, moet vaderlijk zijn, liefde eii genegenheid ter bevordering van het geluk der kinderen, moet 'er zichtbaar in uitblinken , en de wederkeerige liefde der fchoolicren ten gevolge hebben; een rechtvaardig, zagtmoedig, vriendelijk, eenpaarig en alleszins voorbeeldig gedrag is de beste bekragtiging; de kinderen , ja alle menfehen , heven meest na voorbeelden: zijn zij van der jeugd af gewend, in oprechiigheid te wandelen , zij zullen zeeker wandelen (*), zijn zij dientsvaardig omtrent ieder, niet hoog gevoelende van zich zeiven, maar nederig van geest; hebben zij geleerd, zich te waapenen met ftandvastigheid en geduld; zijn zij gevoelig voor de ellenden hunner medemenfehen, vriendelijk , openhartig en vertrouwelijk in hunnen omgang, en bezitten zij daar te boven eene dankbaare en erkentelijke ziel; zij zullen tot een zegen op de aarde zijn! zijn zij hoogachters van God en zijnen dienst, betrachters van (*) Spreuk. X. vs. 9. C 4  ( 4« ) van zedelijke deugden, zij zullen ook gezelii? ge rnenfcheu zijn, die, door deugden te beoefenen, hunnen naasten (lichten. Gij allen aan welken in de fchoolen het beduur der jeugd is toebetrouwd, zet uw harte op uw werk, het is een groot een gewigtig werk; doet het niet tlegts om bezoldiging, maar voornaamelijk om uwes naasten heil te bevorderen: betracht gij uwenpligt, uw arbeid zal grootelijks dienen om den welvaart der natie te bevorderen. Edele zielen zullen uw nuttig werk beloonen, en ——■ God zal u en de uwen zegenen.  AND WOORD OP O E VRAAG: , Welke zijn de beste middelen om, reeds in „ de Schooien, de kinderen tot gezellige „ deugden op te leiden?" DOOR PETRUS WEILAND; AAN WIEN DE ZILVEREN EERPENNING IS TOEGEWEEZEN»   INLEIDING. D aar de beandwoording der opgegeeven vraag, volgends derzelver inhoud, niet zo zeer aan den laageren burgerkring, als wel, hoofdzaakelijk, aan Leermeesters moet gerikt zijn, wien het opzicht over kinderen, in fchoolen, is toevertrouwd, kan de behandeling van dit onderwerp niet wel in dien gemeenzaamen ftijl, en ia die platte bewoordingen voorgedraagen worden , welken dt Maatfchappij tot nut van het algemeen, anderzins, met recht vordert; wanneer men voor ouders, en wel voor geheel ongeoefende menfehen uit den laageren burgerkring, of voorkinderen, fchrijvende, als ware het, met hun moet fpreeken. Want hoe flegt het, over het algemeen , met de onderwijzers der jeugd, in de Nederlandfche fchoolen, ten aanzien van den gewigtigen en zo noodzaakelijken post, dien zij bekleeden, gefchapen zij, zou het egter te vernederend voor derzelver orde zijn, hen met gemeene, onweetende werklieden, of met kinderen, ge» lijk te itellen, en hen als zodanigen te behandelen. Het heeft mij, bij het inzien der vraag, aanftonds, toegefcheenen, dat, in het tegenwoordige geval, noodzaakelijk , eene uitzondering op den algemeenen, door de Maatfchappij, tot dus ver, met het beste oogmerk voorgeftaaneu en gevolgden regel, moet gemaakt worden ; vooral, wanneer men , gelijk ik billijk mag vooronderttellen, eene aanwijzing voor zul-  ( 44 ) zulke fchoolen verlangt, die uit een gemengde» hoop kinderen, van verfchillenden rang en aart, beftaan; terwijl men egter zijn voordragt zodanig kan en moet inrigten , dat zij voor allerlei fchoolen, van welke natuur ook, zowel voor zulke, waar in alleen aanzienelijke kinderen , als voor zulke , waar in alleen kinderen uit den laageren burgerkring onderweezen en, in zekeren zin, opgevoed worden, nuttig kan weezen. Misfchien is de onzeekerheid, welke, ten dezen aanzien, de regte bedoeling der Maatfchappije ware, en het vooruitzicht , of de ondervinding van de moeilijkheid, welke in dit geval aan eene gemeenzaame en alleenlijk voor den gemeenen man ingerigte fchrijfwijze, natuurlijk gehecht is, misfchien is deze oorzaak geweest , dat de opgehangen prijsftof niet eerer is behandeld geworden. Doch, hoe dit zij, de vraag, door de Maatfchappij gedaan, fchijnt mij te belangrijk, te gewigtig, om geheel onbeandwoord te bli jven ; en daarom waag ik het, eenige, zoo ik mij niet bedriege, tot het voorgeftelde onderwerp behoorende, bedenkingen , ter neder te ftellen. Het is eene zeer bekende zaak, dat'er veeIe woorden zijn, welken, na de gefreldheid der zaaken, waartoe zij gebruikt worden, zeer verfchillende betekenisfen hebben. Tot deze woorden behoort, ongetwijfeld, ook het woord deugd of deugden , dat niet zelden als een eigenfchap van niet vrije fchepfelen gebezigd wordt, fchoon het, in eenen eigenlijken zin, alleen op vrije wezens betrekking heeft en derzelver inwendige zedelijke goede gefteldheid aanduidt. Dit  ( 45 ) Dit laatfte heeft plaats in opzicht tot de menfehen, zo dra 'er van de deugd, als deugd, gefproken wordt; hoewel het oordeel over den inwendigen toeftand van anderen , in de meeste gevallen , eene ten uitertten moeilijke en tedere zaak is; zo dat het menschlijk gezelfchap zig zeerwel te vreden houdt, wanneer zijne Medeleden zig (legts goed na het uiterlijke,] dat is , na algemeen aengenomen grondftellingen , gedraajen, en derzelver handelingen aan de gemeenfchaplijke rusten welvaart niet hinderen ; terwijl men met den genen niet alleen te vreden is, maar hem zelfs als deugdzaam prijst en eert, wiens gedrag, handelingen Voordbrengt , welken voor de verbindtenis van grooter en kleiner gezelfchappen aangenaam en nuttig zijn. Dit geldt hoofdzaakelijk ten aanzien van volwasfche menfehen , die het tijdvak der opvoe- dinge reeds lang voorbij getreeden zijn. Geheel anders moet men de zaak befchouwen, wanneer 'er van de opvoeding der kinderengefpro* ken wordt, dewijl men als dan-niet alleen op het menfchelijke gezelfchap, maar ook en voornamelijk , op het waare geluk van iederen enkelen perfoon moet letten. Om alle misvatting voortekoomen, en ieder in ftaat te {lellen , om over de waarde en gefchiktheid der middelen , welken ik aan de hand zal geeven , wel te kunnen oordeelen, moetik, voor alle dingen, het begrip van gezellige deugden, in het algemeen, bepaalen , en den waaren zin derzelve, zo als die in de opgegeeve vraag, na mijn inzien, ligt opgefloten , eenigzins nader tragten te ontwikkelen. — Onder gezellige deugden lpn men derhalven, in-  ( 46 ) in het algemeen, zulk een gedrag der menfehen jegens elkander verfhian, waardoor het leven van een' ieder, in zover het een deel des gemeenfchaplijken levens is , aangenaam gemaakt , en dus het gemeenfchaplijk genoegen, fcn, even daar door het gemeenfchaplijk geluk bevorderd wordt. In dezen zin bevatten gezellige deugden al dat gene in zig, 't welk de Godsdienst van Jefus en de reden ten aanzien van de gedragingen der menfehen jegens elkander, leeren en voorfchrijven, en 't welk op den geheel eenvoudigen, en gevoelbaar waaren grondregel neêikomt: f geen gij wilt, dat u de menfehen zullen doen, doet gij hen ook alzo; — 0f geh'jk Christus zig hier over, met anderewoorden uitdrukt: hebt uwen naasten lief, als u zeU ven; en hierin loopen alle de pligten faamen welken wij onzen medemenfehen fchuldig zijn! Doch , in eenen anderen zin, kan men ook onder gezellige deugden alleen dat gene verffaan 't welk men anders met een enkel woord, naamlijk welgemanierdheid, of welleevendheid pleegt uittedrukken , en waardoormen zig ook ' in het gemeenfchaphjke leven, aangenaam en geacht kan maaken; zonder eigenlijk, in den grond befchouwd , een daadelijk goed, opreat en weldenkend mensch te Weezen. Want iemand kan zeer vriendelijk, welleevend, infchiklijk, fpraakzaam , en, derhalven aangenaam , doch daarbij egter vlasch dubbelhartig, agterhoudend, enz.zijn. Gelijk, aan den anderen kant, veel goede , braave , weldenkende menfehen een zeker uiterlijk voorkomen Kunnen hebben, 't welk mishaagt, zo dat i\\ niet veel goeds kunnen ftigten, dewijl zij zig bij ande-  C 47 ) anderen niet aangenaam weeten te maaken, en men niet gaarne met hun te doen heeft; ja, die zelfs, bij een zeer goed en deugdzaam hart, verfcheiden kleine, oppervlakkige, doch even daarom in de oogen vallende, gebreken kunnen hebben, waardoor zij zig zeiven en anderen dikwerf fchade en verdriet veroor- zaaken. > De laatfte foort van menfehen beandwoordt, zo min als de eerfte, noch aan de beftemming des menschlijken geflachts, noch aan de oogmerken des Christendoms. Want betreffende het gedrag en de denkwijze der menfehen, die ter bevorderingen en aankweekinge van het geluk der menfehen bevorderd wordt, hier omtrend is de leer der reden en ondervindinge ook de leer van den Godsdienst, en komt hierop neder: „ Menfehen zoekt niet alleen* lijk een fhwendig — maar ook een uiterlijk goed character te verkrijgen, dat is, zoekt niet alleenlijk uwen geest en uw hart te verbeeteren , maar gebruikt ook de kragten van uwen geest, en de neigingen van uw hart, tot nut, genoegen en verbetering van uwe medemenfchen." —1— En dit, naamelijk de vorming van een uiterlijk goed character, welks grondflag een inwendig goed character is, moet de eerfte en voornaamlte bedoeling bij de zedelijke opvoeding der jeugd weezen. De gantfche vraag komt derhalven hierop uit: welke zijn de beste middelen , dat is, hoe moet men het aanvangen —- wat hebben leermeesters te doen en te laaten, om den kinderen zulk eene denkwijze inteboezemen, dat zij, reeds in de kinderenmaatfehappij, dat geen beginnen te zijn, 't welk zij, bij meergevorderde*  C 48 ) de jaafen , in het menfchlijk gezeirchap moeten weezen , naamelijk waardige medeleden der Maatlchappije, menfehen, die een edel hart bezitten —— menfehen, die vrij van kinderagtige trotschheid, van hartknaagenden nijd , van rampzalige wraakzucht, van dwaaze eigenzinnigheid en van morrende gemelijkheid j hunne medemenfehen hartelijk liefhebben die hun genoegen daarin zoeken en vinden, dat zij hun 's naasrens genoegen , nut en welvaart bevorderen. —- Naa deze korte verklaaring en bepaaling van hec hoofddenkbeeld en den zin, welken ik in de opgegeeven vraag meen te vinden, wil ik mijne poogingen te werk (rellen, om de beste middelen optezoeken en medetedeelen, door welker behoorlijke aanwendig zulke heilzaame oogmerken kunnen en moeten bereikt worden. • §• 1. Zodra wij van eene openbaare fchool fpreeken, verbeelden wij ons eene plaats, alwaar' een groot of klein getal van kinderen aan het opzicht en de zorg van één of meer Leermeesteren wordt toevertrouwd, rr>et oogmerk en in de hoop, dat de kinderen, niet alleen ten aanzien van hun verltand, maar ook in opzicht tot hun hart, behoorlijk zullen gevormd worden. Doch, hoe is het mogelijk, ver- fcheiden kinderen , die in jaaren, vatbaarheeden, neigingen en «gewoonten zo zeer van eikanderen verfchillen, allen, ten gelijken tijde, wel te vormen, zolang een Leeraar ieder zijner kinderen niet wel en grondig kent?' ■-1 ■- immers, van waar komt'het, dat meri zo  C 49 ) zo weinig wel opgevoedde kinderen van beiderlei genacht de fchoolen ziet veriaaten ? Van waar anders dan dat zij niet wel behandeld worden, en dit komt weder hootdzaakeliik daar uit voort, dat de minfte Leermeesters zig de moeite geeven , of de kunst verftaan , ieder enkel kind naauwkeurig te leeren kennen, en daarom allen uit het zelfde oogpunt befchouwen en op dezelfde wijze behandelen; maar ook om die reden even zo ongelukkig in hunne verwachting moeten zijn, als een fchoenmaaker zou moeten weezen, die tien paar fchoenen voor tien perfoonen van verlchillende grootte, op één en dezelfde leest wilde maaken. Zonder ons met het onderzoek naar den oorfprong van het zedelijk kwaad bij kinderen intelaaten, merken wij flegts één ding aan, 't welk geen bewijs in het geheel behoeft, dewijl het door de algemeene ondervinding beweezen wordt, naamehjk, dat onderfcheiden kinderen een' gantsch verfchillenden aanleg tot dat gene wat wij zedelijk goed en kwaad noemen, mede ter waere d brengen: verder, dat deze natuurlijke aanleg, in het vervolg , verbeterd of veffliminerd wordt na dat de kinderen het geluk of ongeluk hebben van door verftandige, goede, of door onverftandige en flegte ouderen opgekweekt te worden Want na mate verfcheiden omftandrgheeden famenwerken, kunnen ioedaartige kinders weldra boosaartig , en boosaartige weder ■ °^fr°ftaindigeë Leermeesters hebben derhalveti bii de kinderen, die hunner zorge zijn toe ver» uouwd, hoofdzakelijk hierop te letten :  C 50 ) a. Wat voor eene natuurlijke gefchiktheid of gefteldheid zij hebben, dat is; wat bij hunne denkwijze en bij hun doen en laaten, het werk der natuur zij. b. Wat aan hun , door eene goede of flegte opvoeding, of door goede of kwaade voorbeelden, welken zij aan vokvasfen menfehen, of kinderen, gezien of gehoord hebben, verbeterd of verergerd ig geworden. Deze kennis van de goede en flegte zijde der kinderen, en bijzonder van de uitwerk-* felen hunner geaartheid en hunner geliefkoosde neigingen, moet voor den Leeraar, die geen enkel huurling, maar wien het tevens ernst is, aan de waare verbetering zijner kweekelingen te arbeiden, eene ordelijke oefening, Ja zij moet de eerfte géwigtige bezigheid van eenen opvoeder weezen. Is zij dit niet: houdt men, gelijk gemeenlijk pleegt te gefchieden^ deze belangrijke zaak Voor eene kleinigheid, dan kan men, bij de zedelijke opvoeding der kinderen, even zo min gelukkig llaageu , als een Arts, die zijn Leiders wil herftellen , zonder de oorzaak hunner ziekten onderzogt te hebben, of wel zonder die ziekten zelve te kennen. Dit zal geen verftandig Arts doen; veelmeer zal hij zig alle moeite geeven niet alleen, om de ongefteldheeden zelve' maar ook, zoveel mooglijk, derzelver oorzaaken te leeren kennen, om zijne voorfchriften na ieders behoeften te kunnen inrigten, en even zo moet een Leermeester en Oövoeder het aanleggen, die, in dit geval, niet anders dan als een zedelijke Geneesheer kan befchouwd worden; hij moet niet alleen de gebreken der kinderen leeren kennen, maar zig daar  C 51 ) daar hoofd zaakèli jk op toeleggen, om den grond, en denkwijze waar uit die ontftaan, te ontdekken, om, in alle gevallen , die middelen te kunnen aanwenden , welken p den grond der gebreken werken. Hier bij egter moet hij niet vergeeten, dat eenige enkele gebreken nog niet het gantfche chaiacter uitmaaken, en men derhalven, bij het neemen zijner maatregelen, niet flegts de bijzondere gebreken der kinderen, maar derzelv^r ganti'che bekende character voor oogen moet hebben. , ,11 De noodzaakelijkheid van dat gene t welk ik tot dus vei re beweerd heb, blijkt ons , onder anaeren, zeer duidelijk daar uit, dat dikwerf, twee of meer kinderen , eenen het zeilde gebrek hebben, terwijl ieder van hen op eene bijzondere wijze in dezen behoort behandeld te wor en, en wel na de verfchiilendheid van de o .rzaaken hunner gebreken. Bijvoorbeeld: wij zulien ons drie kinderenver eelden , wip le m p 1 e, t e r en samue l. Alle drie zijn eigenzinnig; maar de oor-rak daarvan is zeer verfchil'eiid. De eigenzinnigheid van wille bi ©mitiat uit een te hoog gevoelen van zig zeiven en uit de verbeelding, dat hij altoos gelid? "heeft. De eigenzinnigheid van pieteh is het uhwerkfel 'ijner nuaurlijke trotschheid en onvriendelijkheid. En dat samuel eigenzinnig is. is een gevolg van de vveeke opvoe-. dU-i", welke hij in zijn.r ouderen huis gehad heeft, waar alles regt en goed was, wat het lieve zoontien fprak en deedt, al. ware het ook nog zo verkeerd, nog zo ftrafbaar. Wanneer nu een leermeester, die altoos in zekeren zin, ook als zedelijk opvoeder moet D a Dfr*  C 52 ) befchouwd worden, deze drie knaanen ™ eene gelijke wijze wilde behandelen, om h2 van hun gebrek te geneezen, dan zoude he? hem zeekerhjk bij twee van dezelven, en misfchien wel bij al e drie, mislukken terwT tS'Jfr brner va» la"g"amerhanJd; verbetera kan worden , wanneer de leermeester de verfchillende bronnen van het gebrek kent en befiraffingen in 't oog houdt. . Het is derhalven eene zeekere waarheid, dat 2!g toeteleggen op de kennis van de kinderen de eerde en voornaamfte bezigheid van eenen leermeester moet weezen. Heeft hij hét h er in, eens , tot eene zekere hoogte gebrast dan js hij| m Haat, om zijn onderrigtingg „' de™ Sn .m,a ff Zljne verma»ni"gerf, belooningen en ftraffen, en in het algemeen zUn gantsch gedrag, na de bijzondere behoefte? der hem toebetrouwde kinderen interichten. //. JdndJeren reeds ^ de fchoolen tot gezellige deugden opgeleid worden , dan moet doorgaands daar mede een aanvang gemaakt worden, dat men een goeden en dmjLamen grondflag pooge te leggen, ter verbetering van het gantfche handelende kind. £n defe moet gelegd worden door Reden , Natuur en Godsdienst. _ Door redenlijkVvoorfteï! lmgen, wanneer zij na het Character der enkele voorwerpen ingericht zijn, wordt, ter» minflen van tijd tot tijd, het zedelijkgevoel opgewekt en verfterkt. _ De natuur Wedt den Leermeester duizend voorwerpen aan waardoor hij zijne kweekelingenaaTgWolg: trek-  C 53 > trekkingen kan gewennen, die op de natuur .en de overeenkomst der dingen gegrond zijn, om hen te overtuigen, dat, in de zedelijke zo wel als in de natuurlijke waereld , de uitwerkfels met de oorzaaken in een noodzaakelijk verband ftaan. ~- Dan de reden en de natuur kunnen geen duurzaamen grondilag tot de zedelijke verbetering derkiuderen voordbrengen , wanneer men daarmede geen redenlijk onderwijs in eenen redenlijken Godsdienst verbinde. Alleen hierdoor kan het hart van jonge menfehen waarlijk goed gevormd en verëdeld worden. Doch men moet dat geen ïedenlijk onderwijs in eenen redenlijken Godsdienst noemen, wanneer men de kinderen veel van buiten laat leeren, en wel, grootendeels nog, uit godgeleerde boeken, die veelligt reeds voor eenige honderd jaaren gefchreeven zijn, of, wanneer het nieuwe leerboeken zijn , waar in nog de oude zuurdeesfem der onweetendheid , des bijgeloofs, of ten minften van zeer veele vooroordeelen, voorhanden is. — Ook heeft men van eene drooge vermaaning tot deugd en Godsvrucht, fchoon die ook dagelijks herhaald worde, weinig wezenlijk nut te wachten, en het alkrminfte dan, wanneer men, door geftrengheid en geweld, den eigenlijken loop van het natuurlijke doen eii laaten bij de kinderen tragt te ftremmen , waardoor men volftrekt niets anders, dan gemaaktheid, fchijnheiligheid en huigchelaarij voordbrengt, en de kinderen in een veel ongelukkiger toeftand brengt , dan zij mooglijk zouden weezen, wanneer zij niets van den Godsdienst gehoord hadden. — Wil men, door den GodsD 3 die«sta  e 54. ) dienst, op kinderen werken dm «,>...' j zelve veel meer, dan he! e"kdu-er!^ t geheugen z,jn j dan moet men hun nn « ■ gemaklike wijze, beirriShft m,?v' P eene vens voor oogen fiel en JPï ds P e" te" nerken van God o ntren ï Ie Vi,V?r i °°,gfcn, deels, en wel inz&ideIlei? bellemming der menfehen Z ' bco3e den Godsdienst va1 Tpf,,."" pZ Cht tot rtiicLii net wezen nke van rl,^, ir verheven zedeleer voordragen, om et. S waarword ngen en «,Jt , ele 8e" hen te verwekken, ^nïïS2SD?,bJ te overtillen Hnr ^1 aaardoor, juist, der merifcS ^0^1^^ dienst is ; dat e»ter n L . f "S g"dszelfverhetering „een1 meKSch? HnrS?eb-nJ? endienst gelukt d« Gods. i" zijne Godsdienstig ón e »;, rmCester» voorbeeld van Tefus a< Hfrw,Jz,"Pcn» het wijsften Leerar./d r nienfehen gr°°tften en even als hijV he? Shth,? v;o!gen» wezen onder het heel d va, fi' boögfte wijsften vader voordellen e h J***0 en zeggen: kinderen gelijk: uwe n' V°r'rbe£ld» geluk altijd verlangen ïfi UiV te bevorderen en f'bevestigen* !5 '"«^ alleen om u regt Jfi 'jn' ge% Hemeirche Vader, e„* én? -1' g°Êde 1Lve Wanneer een leermeester', op deze wijze, . dea'  ( 55 ) nodsdienst voordraagt, dan, voorzeeker, fullen z ine poogingen niet vruchteloos wee- invloed op de bevordermge dei gezellige gSèd» voor de kinderen vervaardigd en ,a de fcnoolen in gevoerd worden. Men h ef , wel is waar, in geen land en by ene Godidienftige . <£« «£ brek aan gebedenboeken te klaagen, maar de beoordeling van i^^^ Stt van het gtootfte gedeelte) laat ik aan ïeoer Spa iï.dig, verftandig Christen over. Zo veel ten minkn is weker, dat die genen d zi. van gebedenboeken moeten bedienen, dikwert in het «eheel geene keus weeten te doen, n aar ie ts Te vreden zijnals zij v™"»**? opgezegd hebben, al 1S het, voor£etloverige, ook nog zo onverftaanbaar, nog zo ongefcnikt yoor hunne bijzondere gefteldheid |jaar het nu ? In eene zo gewigtige zaak met volwasfen Christenen nog zo liegt ge leid is zo zal men zig niet zeer verwonderen, dat, S'tóSeï, of, l« geheel geene gebed - leXgebServoordkninderen moeten op eene vatten uitdrukkingen, moeten noodzaakehjk ^  C 5< ) ^g, in her Vniec„\^ ee„ £tbe»rWe,k« cn deugdzaam* gezindheidGod«,»g 'even men moet ook «SdÏÏ£ g bedenTe^; maar ken tegen deze en gene Jffi We]J«gt zijn, of deze mS" ^ J'eugd den ten voorwerpe hebbfn n'J ud-Cre de"gleermeeater wel toe*,™i d«„?? ü by moct de Jf..pbed laate bidden" WelJ nn ^ ki"dJuist dehjken toeftand het meeVrn °P/«zelfs ze- leermeester de kunst S„fflen' dat ieder «ittearukken) van ze f e r/ÏÏ/1^ eens deren zelf te Jeeren bidri™, J 'dden> en an" het verkieslijk™ z t^ ^Zouude d" veïfchnften overtallig maaken gebeds vo°rhet gebed, 0p dezTof "'^ Wordt nu kinderen nuttigen heffen g WlJze ' voor de »en voornaan^^ d»n moet opgewekte goede ge^ JZHJ °rgCn' dat de gewaarwordingen Eïï "gen ni" "eg's door daaden/uiterTvVrtooTen. V00ral > ///. «SS, f ts ^itffj"** » egter nog de deugd zelve nT.? maaken zij derhalve^ ook , Zo lar!g *S "fle^ *«M,e2 "haten uiterlijk bewijzen ^J' d°.°r do«» zeoelijke waarde Dit S V? ei^en^ke ^nzien van gezeJlfie deu«L 'ornaame^ ten b°ven dien , alleen on heS' W3nrbij het» «•Wen aankomt. P 1 gedrag en de han! Het  ( 57 ) Het is derhalven zeer noodzaakelijk, maar ook tevens een der beste en werkzaamfte middelen bij jonge lieden, om de flegte eigenfchappen , of natuurlijke neigingen , gelijk de kwaade gewoonten, welken tegen de gezellige deugden aangerigt zijn, uitterooijen , en eene gelukkige gemoedsverandering voortbrengen —- het is, zeg ik, zeer noodzaakelijk, dat ieder kind, in het bijzonder, in de voor hem noodwendige deugd, vlijtig geoefend worde, bij voorbeeld: de eigenzinnige in de gehoorzaamheid ■ de trotfche in de nedrigheid de ongevoelige in de medelijdenheid — de gierige in de mededeelzaamheid ■ de wraakzuchtige in de verzoenlijkheid de oploopende in de zachtmoedigheid , enz. enz. Een ervaaren leermeester moet de gelegenheid tot zulke deugdoefeningen zelf weeten te maaken; en boven dien bieden zig, in eene fchool, vast jeder oogenblik, zulke gtlegenheeden van zeiven aan, welken men flegts goed gebruiken en aanwenden moet, om zijne oogmerken te bereiken. Ik moet hier, in- tusfchen, eene voorzichtigheid aanbeveelen , wier verwaarloozing gewigtige gevolgen heeft. Er zijn naamelijk voorbeelden genoeg, dat kinderen aangenomen of natuurlijke gebreken af. gelegd hebben ; maar in plaats van in het midden van >twee uiterften te blijven , van langzaamerhand op een' anderen doolweg geraakt zijn, welke even verr' van die goede eigenfchap , welke wij deugd noemen , verwijderd was, als hun eerfte afgelegde gebrek. — Zo is het, bij voorbeeld, eene zeer gewigtige en loflijke zaak, kinderen medelijden inteboezemen, bij het ongeluk en de fmert van anderen. D 5 Maar  C 58 ) Maar het gevoel van medelijden moet, na het voorfchrift der reden , zekere grenzen hebben welken het met verre moet overlchrijden , wanneer men jonge perioonen niet aan het gevaar wil blootftellen van week, laf en moedeloos te worden. Want de ondervinding leert, dat er menfehen zijn, die eenen gewonden dood bloeden — eenen in 't waater gevallen verdrinken en eenen halfdooden , die llegts op eenige hulp wacht, zouden laaten Kerven, alleenlijk om dat hun al te gevoelig hare hen verhindert , de handen uitteüeeken , en hunnen phgt tot hulp en redding van anderen te vervullen. Zo is de verzoenlijkheid eene zeer fchoonc en noodzaakelijke deugd, en verdient deihalve, dat kinderen, vooral zulken. die ter aankweekinge van vijandlijke gezinnheeden geneed zijn, daartoe opgeleid en daarin geoefend worden; nogihans moet men daarbij weitoezien, dat de opgewekte en aangekweekt- vredelievendheid niet in flaaffche ' toegeeflijkheid aan den wil van anderen ontaane. Over het algemeen moet een leermeester in dit ftuk , de kunst verdaan, van de natuurlijke overhelling tot ondeugd aftejeiden , en der jeugdige ziele zulk eene rigting te geeven, dat de verlangde deugd veroorzaakt worde ponderhet eene gebrek voor het andere te verwisfelen, dat tegen het eerfte over ftast. Als een hulpmidi el ter bevorderinge der zo noodige oefen.ng in gezellige deugden, voeg jk hier nog bij goede kinder-liederen en kin* der-fchouwfpelen. Bei. en kunnen, zowel tot siut als tot vermaak der kinderen ftrekken , wan-  ( 59 ) wanneer zij door verftandige kindervrienden vervaardigd en gebruikt worden. Bij deze gelegenheid moet ik eenen hartelijken wensch uiten, welke waarfchijnhjk, zo als honderd andere, enkel een wensch blijven zal: . Het ware namelijk zeer te wenfchen , dat in ieder land een bijzondere Opvoeding, maatfchappij ge'dicht wierde, om m t gemeenfchaplijke kragten voor de behoeften der jeugd, en in her bijzonder voor die eener goede zedelijke vorming van dezelve te zorgen. De Medeleden van zulk een Maatfchappij moesten niet alleen verltandige en weldenkende mannen zijn , maar zij moesten ook een goed doorzicht hebben in de manier, waarop kinderen het natuurlijkst, en derhalven het best, behandeld worden. Het moest hun voornaamst oogmerk zijn, zowel boeken, behelpende weetenfehappeu , als zedekuimige fchriften , tot ge. bruik in de fchoolen , te vervaardigen. Van zulke mannen konde men dan goede en nuttige gebeden voor kinderen verwa.chten , welker noodzaakelijkheid ik reeds getoond heb. Ook zouden zij zulke goede zedelijke liederen kunnen famenrtellen, welker reg e gebruik op de gezellige deugden geeuen gering-n invioed zoude hebben* bijzonder, wanneer de daarin vervatte onderwerpen goed, dat is, op eene ligte en aangenaame wijze behandeld wierdeu. Tot zodanige onderwerpen reken ik bij voorbeeld een lied, behelzende de vriendfehap, dankbaarheid , te vredenhcid of vergenoegdheid., vrolijkheid, vredelievendheid, het geluk des gezelhgen levens, enz. enz. Geen minder nut zou men van zulke kinderfchouwfpelen mogen verwachten, welke met bij-  C 60 ) bijzondere zorgvuldigheid en voorzicht;*!,.:,* voor kinderen vervaardigd wierden! T\£ wel, om gewigtige redenen, niet Veer d^ voor, dat men den kinderen zeiven ifate fnee len; maar, aan de andere zijde, verwaS ilr ook, in onze dagen, geeneVeriSpiIe Woam daï ik fchouwfpelen als een middel tot gezXft deugden aanprijze. Alle verftandige menfcS zijn het, tegenwoordig, daarin eens m,e"lche« zonder voordeel, ja nfet' naS ze ?s', den bh" bel en met nut tooneelftukken fin 1 ezeS" Dat de voorgedraagen zaak, £eliik *\L .» , zaaken, heure be/aalingen heS fs natuur' lijk; waarom ik 'er, teeeliik h*\,„ natuuf' bijgevoegd heb , dat df't'o wf^ voor kinderen met zorgvuldigheid en voorzichtk heid gefchreeven moeten wee?™ v, "l£lcnuS» derllef derhalven , da de ftukke'n L^T"' opzettelijk voor kinderen gSaa'kt, ma r ook" dat enkel k.nder . characters daarin voorêefteld worden; dewijl het onnoodig is, eiï zeffsle vaarhjk kan worden , kinderen met veele fe breken van volwasfen perfoonen bekÏÏd *£ Maar zijn de handelende perfoonen kinderen dan kan men derzelver gewoone gebreken niet alleen belagchehjk maaken, maar ook aher ei gevolgen daaruit laaten ontftaan, we ken die genen, die met zodanige gebreken behebt "ifn des te meer tot opmerkzaamheid op hun zei* ™'ra.I0t Slenken over hunneP denk. e„ handelwijze zullen opleiden ; hoe meer kindereï gewoon zijn om zulke verdichte gebeurteSs fen en derzelver gevolgen, als geichied undS waar, aanteneemen. Dan, hoe goed en noodxaakehjk het zij, gebrekelijke characters tt ont~  C 61 ) ontwikkelen, is het nogthands raadzaam, het erootfte gedeelte der kinderen als weldenkend en welhandelend vooiteftellen, om hun het fchoone , edele en lofwaardige , regt zichbaar en eevoelbaar te maaken. Een hoofdvoordeel hierbij zal ongetwijfeld daaruit ontftaan, wanneer men, aan het einde van een ftuk, de bepaaling van de zedelijke waarde der voorgeftelde kinderen op het oordeel der kinderen zeiven laate aankomen. Op déze wijze gewent men hen, niet llegts eenige enkele, maar verfcheiden handelingen, in verband met elkander, zig voorteltellen, en tevens over het oogmerk en de beweeggronden des handelenden , en over den invloed, dien zijn gedrag op het geluk en ongeluk van anderen, en op dat van hem zeiven heeft, naatedenken. Daar bij heeft een leermeester immer geleeenheid , om vriendfchaplijke en toepasfehjke aanmerkingen te maaken, en wel op een' tijd, wanneer zijne kweekelingen meer dan anders voorbereid zijn, om dezelve met opmerkzaamheid aantehooren , waardoor de kragt der waarheid op hunne harten kan en zal werken; fchoon de leeraar alleenlijk voor hun vermaak en genoegen fchijnt gezorgd te hebben. Dat derhalven zulk eene oefening, welke in* tusfehen flegts als eene leesoefening ter uitbreidinge der kennis inde moedertaal befchouwd en voorgedraagen kan worden, een goed raiddel kan weezen, ter bevorderinge van gezellige deugden, bij kinderen, en dat zij, wanneer de zaak wel behandeld wordt, zodanig een goed middel natuurlijk zal weezen, ziet elk genoegzaam in, die over dit onderwerp verder wil en kan naadenken. IV»  t 61 } IV. Daar 'er geene opcnbaare fchool zonder allé beloomng en firaf kan plaars hebben, en deze en gene u et de opvoeding der kinderen, als middelen tot derzelver zedeli^e verbeter n» in een uaauw verband itaan , 20 komt bet al' leen op de hoedanigheid dezer belooningen en taffen aan - gelijk ook op de wijze , waa " op zij aangewend worden. Beide belooningen en ftraffen zijn vruchteloos en zeer fchaadeIflk, wanneer zij meer op den wil des onderwijzers, dan op de natuur der zaake zelve gegrond zijn. De doorgaande ondervinding bel vestigt het meer dan te veel, dat men de kinderen , door (haffen, (legts nog meer in hunne gebreken verhardt, in plaats van hun dtzelven af te .vennen zodra zi, op eene verkeeide wijze geftrafd worden, het welk toch een bijna algemeen gebrek bij ouders en leermeesters is; dewijl zij vedal waanen, dat het wezenlijke der ftraffen in natuurlijk, onaangenaame gewaarwordingen gelegen is. Het is waar dat dezen, in fommige gevallen , noodzaakelijk zijn ; naamelijk wanneer zij als onmid.telnaire of middelbaare gevolgen der misdaad kunnen hefebouwd worden - doch zulke gevallen zijn (legts zeldzaam; en meestal zijn de onaangenaame lighaamlijke gewaarwordingen, welken de kinderen ondervinden ftellige (pcfiiive) (haffen der ouderen en leer! meesteren. Doch juist deze ftraffen worden zeer dikwerf voor de geflraften fchadelijk en moeten derhalven, zo veel mogelijk, vermiid worden. J En, zo is het ook met de belooningen gelegen ; zij worden zeer dikwijls voor het kind l das  C 63 ) dat beloond wordt, nadeelig; bijzonder, wanneer zij ontijdig, en zo: der keuze uitgedeeld worden. — wilde men, bij voorbeeld , eenen ong.hoorzaamen, eigenzinnigen jongen, wanneer hij eindelijk, fchoon eerst naa veele vermaaningen , en altoos nog met tegenzin, zijn' pligt dóet, met blijken van goedkeuringe befooiien, — zou dat niet zeer fchadehjk voor hem worden V zou hij zijne eigenzinnigheid niet als een middel beginnen te befchouwen, om d;t en dat, 't welk hij verlangt, te bekomen * zou hij derhalve niet zeer zeeker in zijn gebrek geltijfd, in plaats van verbeterd, worden; daar hij belooning ontving, waar hij geene beloouiug in het geheel verdiende ? Over het geheel moeten kinderen niet, of alleen in zeer weinige merkwaardige gevallen, daarom beloond worden, dat zij deze en gene gebreken nu en dan naalaaten. Stellige belooningen moeten alleenlijk op ftellige goede handelingen volgen ; en dan , wanneer die belooningen, voor het overige, wel uitgekozen en aangewend worden, zalmen den beloonden in het goede verfterken, en anderen ter naavolginge opwekken. —■ Naa deze korte algemeene waarheeden te hebben voorgedragen, zal ik verder aantoonen, hoe belooningen en ftraffen, in de fchoolen, zeer nuUk, en tot daadelijke hulpmiddelen, ter bevorderinge van gezellige deugden, kunnen gemaakt worden. Liefde en eer zijn, ontegenzeglijk , zoo niet de eenige, ten minllen egter de kragtigftedrijfveêren der menfchelijke handelingen. De kiem daartoe ligt reeds in de tedere zielen der kinderen , zo dat ouders en leermeesters zig de bes-  C 64 ) beste gevolgen van hunne opvoeding kunnen belooven, wanneer zij de kunst wel verftalï van deze kiem, dit beginfel, niet a iLToDte' Wekken maar bet zelve ook op eeï^ tot hun oogmerk dienft.ge wijze aantewendenDiIS. fte gelchiedt dan, wanneer liefde en eer £ grondllag van de inrigting en uitdeeling derhe! looningen en ftraffen worden. fin„!^L is deze inrigting enuitdeeling mogehïke•en ln J zaakelijker, dan in eene o?enSa% ffchoole al-" Z\7uT ^]i"S van kinderen welker verfcheidenheid van character voor den leer meester een middel moet worden om d l , voorbeeld der flegten , hu^ die b«e?zi£'den lust tot gehjke gebreken te benemen" en don'rS voorbeeld der braaven, deflegten tè verbïere" Ik geloof niet, dat eene inrigting b«ej en fch.e ijker het eigenlijk bedoelde8 oogmerk kaS bereiken, dan die , waarbij me„ een gfZlsfrs? of-tafel van verdienftcn ,gebruik, welke hef r on *igt op de zeden der kinderen, en derhalSfr.' ook natuurlijk op gezellige deugde.' heeft Dan eer ik eene korte befchrijving daarvan rnafke ' moet ik een punt aanroeren, dat mii ■ toefchijnt fchoon mij ookVne feSofSSJ Zij, m weike zelfs eens daaraan gedag wordr Ik ge*oof, naamehjk, dat geen leermee^ met recht beloonen of ftraffei!1 kan ten 2 de daaden , welken be oond of eeftrafd Jt K worden, met ftellige wetten overSmme?3 ' ftrijden. Men heeft, wel is waar?voTïof wasfen menfehen , misfchien , te ved ftelTw wetten, doch daartegen, in openbaare fSj! len, voor kinderen, over het geheel geene" zo dat dezen, in zekere gevallen^ wel of kwa lijk kunnen handelen, zonder het 7e wceten, voor  £ 6$ 5 ▼oor dat de leermeester zijne goed — of afkeuring daarover te kennen geeft, En echter is het eene bekende zaak, dat de zedelijkheid der daaden alleenlijk op de overeenitemming met erkende wetten gegrond is. En hier uit trek ik dit gevolg, dat het niet alleen nuttig J maar ook noodzaakehjk is, dat er een alaemeen wetboek voor kinderen, die een zekeren ouderdom bereikt hebben, tot gebruik der openbaare fchoolen , vervaardigd worde Dat gedeelte van zodanig een wetboek welk tot ons tegenwoordig onderwerp behoort , moest derhal ven die ftof in zig bevatten, welke heure betrekking op gezellige deugden heeft ' en dus die wetten benelzen, welken een re'gtmatig gedrag der kinderen , bij voorbeeld omtrend ouders, leermeesters, medeleerlineen, vrienden, vijanden, armen, ongelukkigen , en eindelijk , omtrend alle menfehen, zonder onderfcheid, voorfchrijven Daar men bij kinderen zoveel mogelijk: al. ipn fchiin eener willekeurige, of wel flaaflche ÏSiandeling moet vermijden, zal het zeer goed ;5n dat de wetten op zulk eene wijze famen3e"ld worden , dat den kinderen aanftonds Preiver grond in de oogen valle ; bij voorS . dewijl de leermeesters voor het wezenisuTp best hunner leerlingen zorgen, en zig dus alle moeite geeven óm hen verftan^g, deugdzaam en gelukkig te maaken, zo moeten Xalven de kinderen hunnen leermeester gede 1™ viin En daarom wordt het u , ^Sn .een wet voorgefchreeven en bevolen uwen leermeesters in alles de gewilligde gehoorzaamheid te bewijzen of om nog; ïeengvoorbeeld te geeve^n : „ Nadien kinderen  C 66 ) door liegen anderen bedriegen, en, om dÉ gebrek, bij toeneemenden ouderdom, niet alleen van alie regtfchapm menfehen veracht worden, maar zig, daafdöor, ook aan vederlei gevaar en fchande Mootvtellen, zo wordt om deze reden, al het liegen ernlliglijk verbo? den, geluk het u, kindereu! mits deze tot een wet gemaakt wordt, zodra men u beveelt te fpreeken, ó wanneet gij van zeiven wilt fpreeken _ mets anders , dan de waarheid te zeggen. Dat de wetten, op deze wijze, veelmeer werking op de kinderen moeten doen, wanneer hun flegrs drooge wetten worden voorgeleezen , kan en zal ieder Hatelijk inzien , die met de natuur der menfehen, en biibekend A" kinderen' ee™g2tos Dit wetboek moest den kinderen, bij hunne intrede ui het fchool, voorgeleezen w.rden. Bovendien, moest, in ieder jaar, één dag bepaald zijn, waarop, in alle fchoolen, de wetten, op eene plegtige wijze, openlijk wierden voorgeleezen; waarbij de leermeesters eene aanfpraak aan de kinderen konden doen welke op derzelver bijzondere pefteldheid toe! paslehjk was; waardoor zeekerlijk veel goeds kon geftigt worden. — Wierden nu zulke wetten, op zulk eene wijze , bekend gemaakt, dan zou ook het, in veele gevallen, fchadehjke denkbeeld verdwijnen, als of de bloote willekeur, of wel de driften des leermeesters de beloonugen ea ftraffen, gelijk ook derzei! yer verfchillende wijzen en trappen, bepaalden Veelmeer zouden de kinderen dan duidelijk inzien, dat alleen de overeenftemming hun.   TAFEL VAN HET ZEDELIJK GEDRAG DER LEERLINGEN. f - I | Willem N, , Karei N. " , ^ TT ±-L^ L r±ZZ:7~~~ _ll I |7 f - - ï— ~Ltr — I ± U i » i »sj . — . j _ll /• I ^~ I ft I I ~ — I  C 67 ) hunner daaden met de wetten, en Jüs ook de overeenftemming hunner gezindb.eed en, den leermeester bewoog, om zo, en met an« bevoel "uuvan zedelijkheid, ja, ik mag wel zeggendeze overtuiging van de aangenaame engonaangenaame gevolgen van goede g flegte gezindheeden en daaden, m»,, mif, door niets zo «er bevorderd worden als3'door eene bovengemelde gedragstafe, van wier inrigting ik eene proef «algeeyen , fchoon ieder leermeester ™J£"*ot. goedvinden kan inngten : _ De«^ ver groo ^ te hangt van het getal der j"n0"_ 2ebruilc Tf/'kleene fchrijfletters, als fj'/'^t duiden, na deze inrigung, de tekens der wee Upii • de «roote of capitaale letters,_ ais a. w. M enz' de tekens der maand, welke de fom vtn de tekenVder voorgaande weekej u.tm.Jj ken, en waarvan de nadere bepaalmg m het wetboek behoort ; terwijl het van zewen fnreekt. dat men eder kind , bij zijne mtre t £het fchSol, niet alleen de1 wetten maar ook de inrigting der gedragstafel moet bekend maaken; deels om de daarop geftelde tekens Ss op zigzelven als belooningen of * gl'omnu het onderfcheid der verfchillende tetatogi de"te in yog loopender te maa-  ( 63 3 ken, is het goed, dat dezelven met verfchik lende couleuren gemaakt worden ; bij voorbeeld , flegt en zeer /legt msx zwart — mid« denmaatig met rood — en goed en best met groen. Deze en dergelijke kleinigheeden hebben , gelijk men uit de ondervinding weet eene grooter nuttigheid, dan men zig wel oppervlakkig zoude voordellen. Maar nu ontftaat de vraag: waarvan hangen de tekens der weeken af, daar eene week uit verfcheiden dagen beftaat ? Noch het geheugen , noch de willekeur des leermeesters kan hier een hoofdzaak uitmaaken , wanneer de zaak wel behandeld worden , en den leerling geregtigheid wedervaren zal. Het is daarom Snvermijdlnk noodzaakelijk, dat ieder leermeester een bijzonder dagboek houde, waarin het gedrag van ieder fchoolier, aan liet einde van eiken dag, worde opgefchreeven, en waaruit ■aan het einde der week, volgends het gehou! den gedrag der kinderen, de tekens der weeken «pgemaakt worden , gelijk uit de tekens der weeken die der maand worden opgemaakt. Verfcheidenleermeesters,die van dezen voorflag niets mogten hooren of kezen , zullen waarschijnlijk denken: „ dat zulk eene inrigting hun veel te veel moeite zou veroorzaaken; — dat men naauwlijks voor de moeite betaald wordt, welke men thands reeds aan de kinderen heeft; dat zij derhalven zulke bezwaarende meuwigheeden niet kunnen aanneemen. I Dat veele onderwijzers en opvoeders der jeugd gegronde reden hebben, om over hun «legt inkomen te klaagen, weet ik zeer wel Doch ik kan mij hier niet over eene zaak uit» laa-^  C 69 ) i.«r»n welke hoe rechtvaardig die ook zij, egter eigennj». ^ de büS. ^^riSterMiTwr^Dg der kinte ^ldd^Iei;erte" leidtnL van dezelven tot ge, Suiïe deugen rgehaJdeld wordt. Mijn gezellige aeu0ueii, & de K£ ïeSe enking^n kan g?even, beftaat in dt Seenen en zeer bekenden grondregel : * JKult fimem, velkt etiam meduffitfk „ qm vu» J ?s ; H{t ^ modzaakehjk dat Mj die het einde ml ook de middden moet ml- ''vooronderfteld, dat men de yoorgedraagen iniddelenTagte in 't werk te ftellen , zo word Sr bevorderbige en bevestiginge van een ge, ,5kkira:evoU3 nog gevorderd dat, ten nunteu alle jaaren eens een openbaar .plegtig, Txlmen gehouden worde. . En du zal met a f ' ? 7PPker 00 de vlijt, maar ook voorken SS ol l" «?drag der kinderen, en dus Sfd^Sle deugden, eenen aanmerk; ^^lènn^ï'nderftelt zeekerlijk een 1 'f w ar de Regenten de opvoeding der a"jJf aleene weinig beteekenende zaak, JC"fr fl?s eet voor di fiat alleszins gewigtig Si?: befcSwen In het eertte geval zal zttH ik memhd zig veel met de verbetering ie fchoolen inlaaten, maar in het laatftegefa zo veel te meer. Vlier zal men het allesXs de: m >eite waardig achten, alle middelen ketenden, om de leermeesters in hunnen a f t o derfteunen, hen aantemoedigen en irftaat te ftellen, om de gemeenfchapluke wenfchen van overheeden en ouders te vervulli 3  C 70 ) S '• natne,ijk de ReSenten van eene ilad of Provnit.e , zullen derhalven ligteliik kunnen befluiten eene fchoolcommufie te be rfoeraen (welke veellig't met de bovengenoemde Opvoeding-Maatfchappij zou kunnen verbonden worden) wier b35U. ondïï ande- fthnnl ht S WnGZen' J"'1^ in ieder Ichool, het voorgeflagen examen te houden Deze comm.sfie konde dan oog-en ooreeuS van de aangewende vlijt der^iödS"^! en zig van derzelver zedelijk gedrag door dé lijst, of tafel, doen oveï tuigen; en hiernaa niet alleen hunne woordelijke goedkeuring en afkeuring te kennen ™evcn, maar ook opzetliik daartoe bepaalde prijzen en gefchenken uitdeden. - Hoe kra "hi moeten met zulke plegtige handelingen oP&df voornemens en gedragingen der kinderen wer! ZZh ,bljzond?,r ' wanneer men daarbij nog SS' ook n,oest hebbS/dal de vaders of voogden derzelven bij het evamen ook tegenwoordig waren, terwijl deze, Sbnben°kome fM ^„heid^zoudS nebben, om, door vermaanen en beJoonen bpaagl^ b£Sten hBnn« V. onSee™ VT" P°°fde 'lk de beste m!d^len optegeeven, door welker gebruik en aanwen, dmg ,0 we het mwéndige *,< uiwendiw der ieeriing.n m zoverre bet beide zedelijk is en derhalven ook derzelver gezel*» «drie tSS ÏÏÏ Ik heb Wer" door egï ien ir nl-enders, Seda?.n' d™ wanneer ik eenen «ranken, die rmj na de beste middelen ter  C 7ï ) ter bevorderinge zijner gezondheid vmgt , «dwoordde: hier, in oezen Apotheek, z n S beste geneesmiddelen voor handen, gebruik dezelven, en gij zult rasch de heilzaame werS daarvan ondervinden. - Mijn kranke vrnd zal natuurlijk zeggen: het is niet geIX, dat in dezen of genen winkel goede geHeelmiddelen gevonden werden, door welker goede keuze en evenredige vermenging, het kwaad uit mijn üghaam verdreeven , en:ikdus «zord gemaakt kan worden, 'er moet ook teS zijn, die het wel uitkiezen en evenredig ?«menTn der geneesmiddelen n den grond ïertofe Zonder dezen iemand s het even zoveel als of i'er geene geneesmiddelen voorhanden zijnj ja nog meer, wanneer deze iemand tteen verltandig man is, ware het befer niets te gebruiken, dan zal het kwaad tnV Qeets een natuurlijk kwaad blijven, en niet door kunst , naamelijk door. eene verkeerde behandeling, nog meer verergerd wor- dCWatirdgenlijk, door deze gelijkenis, wil zeseen, zal ieder ligtlijk, zonder nadere verklaaring, kunnen opmaaken. Dan, waarom zou ik niet met duidlijke woorden zeggen, dat men ter verbeteringe van de zedelijke na« tuur der menfehen, even zulke gefchikte mannen noodig heeft, als men vordert, wanneer het op de verbetering van de Phijfifche natuur der menfehen aankomt. Nog meer; hoe zeekerder het is, dat gene ver boven deze te fchatten is, daar zij ontegenfpreekhjk het gewiettafte en edelfte deel des menfehen , ot veelmeer den gantfehen eigenlijken mensch Uitmaakt > — hoe zeekerder dit is, met des E 4 ^®  Cr») U meer grond zou men verwagten, dat mem inzonderheid ten aanzien der vorming en ver! betering van den zedelijken mensch, op eoe- de , bekvvaame werktuigen naamelijk op gefchikte en ervaaren leermeesters zoude zien. — Bij de tegenwoordige gefteldheid van veele landen, namelijk, alwaar de Overheid zig weiJiig of met over de opvoeding der jeugd bekommert : — alwaar ten hoogden perfoonen die vol vooroordeelen, ten aanzien van derl Godsdienst, en dikwerf geheel onërvaaren in de eigenlijke opvoedingskunst zijn, no* den rneesten invloed op de inrigting der fchoolen hebben : ~ alwaar de leermeesters meenigmaal niet eens het noodzaakelijkst onderhoud vinden alwaar zij dikwijls, zelfs door de ouders der kinderen , die aan hun onderwijs toebetrouwd zijn, ten minften door veele zogenoemde aanzienlijke lieden, met yerachtine aangezien en behandeld worden; bij zulk ee ne gefteldheid, zeg ik, is het in 't geheet niet te verwonderen, dat in verfcheiden landen en Provintien, het getal van waardige efi gelchikte leermeesteren zo gering is — , dat menigmaal, zelfs, in aanzienlijke'fted-n perfoonen ter vorming van de jeugd gebruikt worden, die zelfs niet eens een begrip van de wezenlijke Rukken dezer vorming hebben Hoe noodzaakelijk is het derhalven (om alle verdere bewijzen onaangeroerd te laaien) dat men als het eerfte en allerbeste onder die middelen, door welken men de jeugd reeds m de fchoolen, tot gezellige deugden kan opleiden , naar regtfchapen leermeesters uitzie — «"ar mannen, die zeiven een verlicht verHand s  C 73 ) «om! zeiven een goed hart bez itten dfe dwScS =n ondervinding in de behande- SnV van kinderen hebben die de ge- ïeiliee deugden niet alleen leeren, maar ook felle beoefenen, en dus door hun voorbeeld, gowel als door hnnne woorden, leeren. Gelukkige kinderen, die aan zulke handen worden toevertrouwd! Gelukkige ouders, die zulke leermeesters voor hunne kinderen zoeken en vinden / - Die zig vriendfchappelnk, ten we van hun dierbaar kroost met zulke leermees eren verëenigeu, zig met derzelver goede grondregelen bekend maaken, ter uitvoerinse van dezelven medewerken, en dus met hïn in oogmerk, in middelen en in aanwending van dezelven overeenkomen < — Mogten deze uitroepingen tog meer dan geheimen wenfchen van een' menfchenvnend zi n, d e geen grooter geluk kent dan - getuige vin het toeneemend geluk zijner medemenfchen te weezen!