PRIJSVERHANDELINGEN OP DE V R A A G E: Welke zijn de beste middelen, om den minvermogenden Burger met den inhoud des Bijbels meer en meSr bekend te maaken ? UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. TE AMSTELDAM, bij HARMANOS KEIJZER, CORNELIS de VRIES, e n HENDRIK van MUNSTER. 1798.   BERICHT. Is de Bijbel het belangrijkfte en nuttigfle Boek, dat men allen lieden, zonder onderfcheid, ter leezinge kan aanraaden, wie zal dan twijfelen of de meerdere kennisfe aan denzelven, moet ook aanleiding geeven, om meerder nut bij deszelfs leezeren te jlichten: en moet allen menfchenvrienden aanraaden, om alle de beletfelen, zo mogelijk, te helpen uit den weg ruimen, ten einde dat belangrijk boek ook op het hart van den minvermogenden Burger, den behoorlijken invloed verkrijge. De Maatfchappij was overtuigd, van het nut en de (lichting , welke door het leezen van den Bijbel verkreegen wordt: zij was tevens overtuigd, dat 'er hinderpaalen waren, welken den minvermogenden Burger [beletteden, om den inhoud van dat Boek volledig te kunnen kennen : zij bejloot derhalven reeds in den pare 1795. de Vraage op te geeven, welken aan het hoofd van dit Werk gevonden wordt: en het was uit zes ingekomen Verhandelingen, dat, op de Jaarlijkfche Vergadering van het jaar 17971 de twee Andwoorden, welken hier mede in het licht treeden , metde Gouden en Zilveren Medaille bekroond wierden : ztfnde de Schrijver van de tweede, naamelijk albert beekhuijs, toen reeds overleden. * 1 De  De Maatfchappij wenscht niets vuuriger, dan, dat de in deeze Verhandelingen aangavoerde, en andere middelen, mogen [trekken, ter bereiking van dat nuttig oogmerk, dat zij altijd op het oog heeft gehad, naamelijk, om den minvermogenden Burger, ook door het kezen van den Bijbel, te verlichten; en die verlichting, door goede daaden te doen achter volgen. Op last der Maatfchappij: Amfterdam, &5 van Zomermaand, 1798. A N D-  AND WOORD OP DE VRAAG: Welke zijn de beste middelen, om den minvermogenden Burger met den inhoud des Bijbels meer en meer bekend te maaken ? DOOR JOHANNES HEPvMANÜS KROM, Predikant te Loenen, AAN WIEN DE GOUDEN EERPENNING IS TOE GEWEZEN.   I^eeze vraag der Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen , is buiten allen twijfel hoogst belangrijk: geen boek, dat zo veel nut gedaan heeft en nog dagelijks doet, en voordaan nog doen kan, als onze Bijbel. Dit boek is "in i§ders handen, en in het algemeen in eene zeer hooge achting. Geen huisgezin, hoe arm dan ook, of men vindt 'er eenen Bijbel , en geen leeraar van den Godsdienst althans, die het eenen minvermogenden zou durven weigeren. Het is onmogelijk, dit boek door eenig ander uit de huisgezinnen der Christenen te verdringen; de eerbied voor hetzelve is te diep geworteld; men leest daar in op gezette tiiden; voor duizenden menfehen is de Bijbel in fommige omftandigheden de toevlugt, in de zulken , wanneer het hart geopend, voor goede indrukfelen het vatbaarst is , bij het denken aan God en den dood, enz. en een enkel woord uit den Bijbel doet bij verre de rceesten veel meer af, dan alles , wat men in jaaren beredeneeren en fchrijven kan. Dit boek, zo algemeen bekend en in zulk eene algemeene achting, beter te doen verftaan, en alzo nuttiger te maaken aan den minvermogenden Burger; is het doel der Maatfchappij; en welk menfehenvriend zal haare pooging wraaken ? Al had men voor den Bijbel zulk een eerbied niet: al hield men denzelven flechts voor een maatig bruikbaar A 2 boek;  C 4 ) boek, toch zou men wenfchen, dat onze mcdemensch, die hem hoogacht, 'er al dat nut van trok, welk het hem mogt kunnen geeven Het is toch buiten allen twijfel, door dit boek wordt zeer veel goeds gefticht, zeer veel kwaads, verhinderd, en kon nog zeer veel meer gefticht, zeer veel meer verhinderd worden. Maar e!k, die den Bijbei kent en hoogacht, zo als ik, wien hij zo onuitfpreekelijk dierbaar is, zegent uwe pooging, geachte Maatfchappij! met al zijn hart Ik durf mij, echter, niet belooven, dat ik uwe vraag volledig zal beandwoorden , zij is moeielijk : het mislukken uwer pooging in het voorig jaar toont dit duidelijk genoeg: trouwens, ieder waardig leeraar van den Godsdienst deed zich zèlven deeze vraag al lang en meer dan eens, dacht daar op en werkt daarop met al zijn magt: en toch is deezc uwe vraag nog maar al te noodig. Ik zal dan mijne krachten beproeven, en kan ik niet alles doen, toch zal ik trachten iets te doen : terwi.1 ik Goi zal bidden, dat het mij of eenigen anderen fchrijver moge gelukken, zo al niet de beste , immers recht goede en gefchikte middelen op te geeven; dat ik deeze middelen mag zien en helpen beproeven, en die dan ook beproefd mag vinden. Nuttig te zijn is mij veel meer waardig dan alle roem. Ik wil eenvouwig zijn. Zal de gemeene man ooit vorderen in B jbelkennis, hij moet daar lust toe hebben, en zich zeiven daar toe moeite willen geeven: hein.daar toe opte- wek-  5 ) wekken en den weg aan te wijzen is het eerfte middel , en vooral dan pügt. Dit doe ik in de eerfte afdeeling van dit ldein gefchrift. In de tweede zal ik beproeven, of ik aan kan wijzen, wat men nog voor hem zou kunnen doen, ter bereiking van dit groote doel. De eerfte afdeeling fchrijf ik geheel en alleen voor den minvermogenden Burger. Ik wijs hem aan, hoe aangelegen de inhoud van den Bijbel voor hem is; dat de kennis daar van niet buiten zijn vermogen is — dat de oefening in den Bijbel voor hem aangenaam, ja vermaakljjk is — en dat het zijn onvermijdelijke pligt is, alle zijne krachten daar toe aantewenden. Dit is de inhoud van het eerfte Hoofdftuk. In het tweede fpreek ik van de algemeene onkunde in den Bijbel, zoek de oorzaaken daar van na te gaan, en hoe hij die verhelpen kan, en tracht den eenvouwigen man aantewijzen, hoe hij zich voor zichzeJven en de zijnen in den Bijbel oefenen moet. De tweede afdeeling is meer bijzonder voor u, Geachte Maatfchappij! en voor den meer geöefenden menfehenvriend. Daar in tracht ik aan te wijzen, op welk eene wijze en door wien men deezen pligt den minvermogenden aangenaamer en gemaklijker maaken kan. Hier kon ik korter zijn; maar wil toch ook zo eenvouwig fchrijven, dat de onkundige mij begrijpen kan ; alzo tot deeze middelen worde voorbereid, dezelve verlange en niet, door vooroordeelen verblind, het goede, dat men voor hem doen wil, tegen iverke. A 3 EER-  C 6 ) EERSTE AFDEELING. EERSTE HOOFDSTUK. Jk ben volkomen overtuigd, mijne 'waarde Vrienden, uit den minvermogenden Burgerftand!datgij niet veele boeken koopen kunt, en dat gij ook den tijd niet hebt, om lang aan één en veel te leezèn. Gij moet den ganfchen dag arbeiden, om uw brood te winnen — vermoeid van uwen arbeid hebt gij verademing en rust noodig, en zelfs van tijd tot tijd een vrolijk uur. Ik weet daar te boven, als gij in den Bijbel leest, ter kerk gaat, en aandachtig naar uwen leeraar luiftert, dat het u onmooglijk is, alles te begrijpen, veel min alles te onthouden. Gij allen hebt evenwel eenen Bijbel, en dit is het voortrefFelijkfte boek; lang aan één behoeft gij 'er niet in te leezen; dit zou zelfs niet goed zijn; ik wil ook niet, dat gij ieder uur, het welk gij van uwen arbeid over hebt, daar toe belleden zult, daar zie ik in het geheel- geen heil in. Maar gij leest 'er toch dikwijls in, bijna alle dagen, en fchikt 'er vooral een gedeelte van den zondag toe; gij wilt 'er ook nog wel een gedeelte van de lange winter avonden toe belïeeden - vooral om uwe kinderen te onderrichten. Daar ben ik zeer mede te vreden, en ik wil alleen uit liefde tot u beproeven, of ik u niet leeren kau, dit een en'ander met meer vermaak te doen en  ( 7 ) en tot meerder nut van u en de uwen. ïk weet wel, alles kunt gij niet begrijpen noch onthouden; doch hoe meer gij begrijpt en onthoudt, hoe meer voordeel en genoegen gij daar van hebben zult. En als ik u nu eens leeren kon, niet alleen met meer vermaak voor u zeiven te leezen, maar ook door en onder het leezen uwe vrouw en kinderen niet alleen te leeren, rmiar ooi; wezenlijk te vermaaken; zo dat zij telkens al verblijd waren , als gij den Bijbel in de hand naamt, of hen daar uit iets verhaalen wilt, dan zoudt gij mij gewis bedanken, dat ik dit kleine boekjen voor u had opgefteld. De Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen vraagt naar de beste middelen om u meer en meer bekend te maaken met den inhoud des Bijbels: ik heb daar over nagedacht; doch het is vooral noodig, dat gij meer met den inhoud des Bijbels bekend worden wilt. Zonder dit kan noch die Maatfchappij, noch iemand op de waereld, hier in iets voor u doen. Gij zeiven moet u met ernst daar op toeleggen. Ik wil u daar toe opwekken en u zeggen, hoe gij den Bijbel leezen moet. Hoe zou ik mij verblijden, als dit kleine gefchrifc u aan-' genaam en nuttig was; want ik heb u hartelijk lief; daarom bid ik God, dat hij mij het noodig doorzicht en de noodige wijsheid geeve, opdat ik recht goed en eenvouwig,en bevattelijk fchrijvè , en dat hij deeze mijne poogingen voor ulieden zegene. 'Er zi^ veele meniehen, die den Bijbel leezen, zonder recht te weeten waarom V zij doen A 4 het  C s ) het, maar het is hen toch onaangenaam era lastig; daarom laaten zij het al dikwijls na, en zouden het nog meer nalaaten, zo zij niet geloofden, dat dit zondig en fchandelijk was. Ik wil daarom eens kort zeggen, waarom wij allen den Bijbel vooral leezen moeten. Niets is voor ons zo belangrijk, mijne lieve Vrienden! dan eenige kennis van God. Wij moeten nocdzaaklijk weeten, wat wij van Hem verwagten kunnen, en hoe wij het moeten aanleggen , om Hem te behaagen. Wij hangen van God, die ons gefchapen heeft, ieder oogenblik af; zonder of tegen Hem kunnen wij niets verrichten , en alles wat wij hebben, al krijgen wij het door onze eigene naarftigbeid of door andere menfchen, zouden wij zonder Hem niet verkrijgen kunnen; denkt'er maar op na, alles komt van God; ons geluk of ongeluk is, derhalven, in zijne hand, en zonder zijne gunst kunnen wij ons niets goeds belooven. Nu gevoelt ieder mensch van tijd tot tijd zekere ongerustheid, en die komt daar van daan, dat hij vast gelooft, al kan hij dan dit zo duidelijk niet beredeneeren, dat zijn gedrag niet recht goed is, dat God daar niet volkomen mede te vreden zijn kan: dit gevoelen zelfs de beste menfchen geduurig, en dit maakt, dat wij met vrees en fchrik aan God denken. Wij weeten allen, dat wij eenmaal lterven moeten, wij hebben een zeker voorgevoel, dat wij ons gedrag aan hem zullen moeten verandwoorden, en dat Hij met ons handelen zal naar waarheid en recht; dit ■ maakt  ( 9 > maakt de gedachte aan den dood, die op zich zeiven al niet aangenaam is, geduurig zo akelig. Het is waar, wij ontvangen dagelijks zeer veele weldaaden van God; en dit bewijst ons, dat Hij ons het goede gunt, en ons gaarne weldoet: dan dit kan ons toch met volkomen gerust ftellen; wij gevoeien dat dit onze verpligting zo veel te grooter maakt, om in alles zijnen wil te doen; en ais onsgeweten ons pijnigt bij de gedachte aan het uur van rekenfchap, dan is de gedachte aan Gods liefde, fomtijds, eene zeer ontzachlijke gedachten. Daar te boven: hoe kort is ons leven, en met hoe veele onaangenaamheden verzeld! onze toertand is wel zeer beklagenswaardig, indien wij geen zeker uitzicht hebben op een leven na dit leven, op eene gelukkige eeuwigheid. Nog iets: wij zien dagelijks zo veele bewijzen van de Lrodlijke wijsheid; wij zijn geduurig verlegen,wat wij doen of laaten moeten, en hebben al dikwijls berouw over het gene wij in overijling ol uit onkunde deeden: hoe gelukkig is het voor ons, dat het Opperwezen,het welk volmaakt in wüsheid is , obs wil onderrichten; hoe onuitfpreekliik dierbaar moet ons dan dit boek zijn, waar in God zelve ons laat aanwijzen, hoe wij in onzen wandel ons hoeden kunnen voor dwaaling en naberouw. Wij moeten, immers, zulk een boek gedurig in handen hebben, en liever met alles, dan met deszelfs aangelegenen inhoud onbekend zijn. Ik zou 'er nog al vrij wat meer kunnen bijvoegen; dan ik heb genoeg gezegd, om u den Bijbel zeer belangrijk te maakenrde Bijbel  C io ) is althands zulk een boek; daar kunt gij niet nan twijfelfin gij hebt den Christelijken Godsdienst beleden, en houdt u bij de Christenen ; daarom mag ik immers van u allen vooronderftellen, dat dit bij u geen bewijs benoett. Indien iemand uwer, intusfchen, hier nog aan twijfelen mogt, dien bid ik ernlng, dat hij toch indenke, hoe zeer hij zekerheid noodig heeft, nope:is dit gewigtig ituk. Het is meer dan tijd , dat hij nader onderzoek doe ; deeze verhandeling is niet gelchikt, ten betooge der hooger waarde van onzen Bijbel, hoe gemaklijk anders dit betoog ook weezen zou. Hij geeve zijne twijfelingen vrijmoedig op aan zijnen leeraar of eenig ander kundig vriend, en zo het hem 'om waarheid te doen is, houde ik mij verzekerd, dat hij fpoedig overtuigd zal zijn. Voor zo iemand is het geduurig leezen en overweegen van den Bijbel toch ook zeer" noodzaakhjk men moet eene zaak grondig kennen , eer men die verwerpt, en vooral eene zaak van dat gewigt, welke door zo veele braave en verftandige menfchen voor eene ontwijfelbaare waarheid gehouden wordt. Men zegge niet rook veele braave en verftandige menichen doen het tegendeel; want dit zij eens zo des te noodzaaklijker wordt dan een grondig onderzoek, wij moeten toch uit onze eigene oogen zien. Het zou zeer ongelukkig zijn, mijne waarde Vrienden ! bijaldien de inhoud van dit boek uw begrip te boven ginge ; indien het gemeen menfchenverftand den zin daar van met vatten konde; maar daar toe veel beleezen- heü  ( TI ) heid, of eene buitensemeene fchranderheidV waar'mede maar weinigen begaafd zijn, vereischt wierd. Doch, tot mijne blijdlcbnp, kan ik u het tegendeel verzekeren. Men moet, ik erken het, den Biibel met aandacht leezen, en over het geleezene nadenken, zal men 'er eenig nut van trekken; doch dit heeft dat boek met alle anderen, die tot leering gefchreven zijn, gemeen; en al moest men bij het leezen van den Bijbel zich nu eenige meerdere moeite geeven, het aan gelegene'' van deszelfs inhoud zou die moeite rijkelijk beloonen. Het eene gedeelte van den Bijbel is ipoediger en gemaklijker te begrijpen dan het andere, doch het eene is voor u ook noodiger dan het ander. 'Er zal u ook in dit boek het een en ander voorkomen, dat gij wel verftaat, waar van gij de meening, bij een bedaard nadenken wel duidelijk ge voelt, terwijl de zaak zelve u toch duifter en onbegnjplijk blijft: dan dit hebt gij met de geleerdfte en fchranderfte mannen gemeen. En hieromtrent wil ik u den raad van een zeer verftandig en godvruchtig man (i) mededeelen: „ Doet oprechtlijk onderzoek naar den „ zin en meening van de H. Schrift; en „ vindt gij dit of dat leerftuk, het geen an'., deren daar in meenen te vinden, daar in ', niet, gelooft dan, dat uwe onkunde of ' dwaaling, bijaldien gij aan dezelve geen fchuld hebt, u nooit ten kwaade kan ge„ duid worden; doch vindt gij 'er hetzelve ,, in, (i) lesz, Praktisch Dogmat. & 151.  ( Ifl ) in, wacht u dan, daar gij de menschlijke „ onvolkomenheid kent, dat gij eene waar„ heid , door Godlijk gezag geftaafd en „ aanbevolen, zoudt verwerpen, al is zij „ dan wat moeielijk te bevatten en niet bo„ ven alle bedenkingen." 'Er is verlchil onder de Christenen, of de H. Schrift klaar of duider is; in deeze verhandeling , welke voor alle Christenen gefchreven wordt, mag ik daaromtrent geen partij kiezen; het is ook tamelijk onverfchillig voor den leezer, hoe ik daar over denke. Dan hierin zal het ieder Christen met mij wel eens zijn.- de Schrift is voor den opmerkzaamen en waarheid lievenden leezer in dat alles, wat hij voornaamelijk wecten moet, verftaanbaar genoeg; gelijk het voor hem wenfchelijk is, meer en meer bekend te worden met den inhoud des Bijbels, zo kan hij ook dagelijks hier in vorderen, zo wel door eigene oefening als door de hulp en voorlichting van anderen. Dit wil ik kortlijk aanwijzen. Wie en hoe God is, zegt ons de Bijbel duidelijk genoeg, wat Hij met ons voor heeft, wat Hij van ons wil gedaan hebben, en hoe wij dat doen moeten. Dit is voor ieder mensch het noodigfte en gewigtigfte. De Bijbel vooronderftelt en leert niet Hechts eenen God,die zich met den mensch bemoeit; maar het is ook in denzelven zeer duidelijk , dat Hij den mensch niet tot een zo kort leven beltemd heeft, als hem hier op de waereld te beurt valt. Die onzichtbaare God des Bijbels is ons altijd nabij, ziet ons al. tijd,  C 13 ) tijd, weet alle dingen, geeft op allesnaauwkeuria acht, werkt in alles onmerkbaar, regelt alles. Deeze God is alles magt,g,boven allen wijs en onbegrijpelijk goed. Hij ziet evenwel de kwaaden met geene goede oogen aan; doch heeft veel geduld, brengt ons gaarne tot verbetering, fpaart daar toe geene vermaaningen, ernftige bedreigingen noch uitneemende gunstbewijzen. Dit alles en nog zeer veel meer vinden wij m den Bijbel, op menigvuldige plaatfen. Het ftaat daar ook niet maar als zo veele leerftellinsen • maar wij zien bij het leezen van den Bijbel God werken en handelen; zo_dat wij voelen en tasten kunnen, hoe Hij is. Wij zien zijne beftuuring, zijnen invloed 111 alles, dat Hij overal is, alles weet en alles vermag, enz. Wij zien Hem menfchen behandelen, ftraffen, beloonen, vergeeven, en wat ik 'er al meer zou kunnen bijvoegen. De leer des Bijbels nopens God komt in denzelven niet voor als een famenftel van leerbegrippen, door menigvuldige gefchiedemslen en voorbeelden opgehelderd: maar de ganlche Bijbel is, om zo te ipreken, gefchiedems; het verhaal gaat eenvouwig zijnen gang; de leer wordt, intusfehen, ook- door den ailereenvouwigften gevoeld, en valt terftond een ieder in het oog. Hoe wij leeven moeten? de zedeleer, is in den Bijbel mede even duidelijk. Liefde tot God en den naasten is de inhoud van alle zedelijke voorichriften, en het bevel daar toe vinden wij meer dan eens met zo veele woorden. Doch dit is het. niet al: wij vinden dit voornaame, alles bevattende ge-  C 41 ) gebod op duizende gevallen toegepast, zo eeivouwig, zo bevattelijk, dat het maar weinig moeite kost, al vindt men nu of dan geen bijzonder voorlchrift, de toepasfing daar van op alle mogelijke gevallen te vinden; een oplettend Bijbelleezer zal hier maar zelden verlegen zijn. Nog op eene andere wijze kunnen wij een aantal pligten uit den Bijbel leeren; hij is, naamehjk, vol voorbeelden, vol gefchïedenisfen; deeze leeren ons de daaden, fom-i:ds zelve de gedachten, van de allerbraaffte menfchen. Daar uit leeren wij gemaklik, en als van zei ven, wat Gode aangenaam of onaangenaam, wat deugd en ondeugd is. Ook zijn de voorbeelden van kwaade menfchen bijzonder leerzaam; uit dezelven zien wij de ondeugd in alle haareaffchuuwlijkheid; hoe men daar toe komt, en van langzaamer hand daarin al verder voordgaat , en wat daar van toch eindelijk de ïchroomlijke gevolgen zijn Vooral is de gefchiedenis van jesus onbeicnnjnijk leerzaam: eens vooral weeten wij toch, dat alles, wat Hij gedaan heeft, wel gedaan is, en dat wij, zijn voorbeeld volgende, nimmer kunnen mistasten. Deeze gefchiedenis is ons zo eenvouwig en duidelijk befchreven; jesus is altijd zich zeiven gelijk, want Hij handelt naar vaste grondregels; wij zien Hem in zo veele gewoone en ongewoone gevallen, en daar onder de moeielijkften, als wii ons maar recht bekend maaken met zijn character, uit zijne gefchiedenis , en ons zeiven maar telkens afViaagen: hoe zou nu jesus in dit of dat geval han-  ( 15 ) handelen? zal het ons niet moeielijk vallen, onzen pligt te weeten. Een boek, daar het een en ander zo bij herhaaling in voorkomt, en dat op zo veeleilei wijzen , kan men waarlijk niet onverftaanbaar, niet moeielijk noemen : de eene of andere omftandigheid, deeze of geene uitdrukking moge hier of daar wat duifter zijn; men leeze door, — het een zal het ander ophelderen. Het is waar, het werd in voor ons geheel vreemde taaien befchreven, en in een land, waar in men geheel andere zeden en gebruiken had; doch het is voor ons overgezet, zo dat wij het in onze eigene taal kunnen leezen. Men moge dan hier of daar een verouderd woord , eene moeielijke woordvoeging, eene duiftere uitdrukking vinden, die overzettingen zijn toch zo geheel en al flecht niet; als men aandachtig leest, zal men den zin in leer en pligt, doorgaands althands, duidelijk vinden. Ik herhaal het geen ik zeide: al was het, dat men zich bij het leezen van den Bijbel eenige meerdere moeite geeven moest dan van een ander nutt g boek, het aangelegene van deszelfs inhoud zou die moeite rijkelijk vergoeden; en, dit durf ik 'er wel gerust bijvoegen, het vermaak, dat men daar bij ondervinden zal. Het verdient onze opmerking, dat dit boek, hoe dikwijls men het ook geleezen hebbe, telkens met een nieuw vermaak gelezen wordt; dat verllandige en geleerde mannen het nog geduurig op nieuw in de hand neemen, en betuigen, dat zij het met het zelfde, ja met nog grooter,genoegen leezen;'er telkens nog iet nieuws  C 16 ) nieuws in vinden, dat zij 'er te vnoren niet in hadden opgemerkt,en het voor geen geld in de waerel i voor al hun leven zouden willen misfen Deeze ondervinding kan niet tegengefproken worden met eenigen fchijn van grond, en zij, die het met verftand en oordeel leezen , zullen dezelve voorzeker bewaarheid vmden. , 'Er is ook in de daad niets te bedenken, waar naar wij met meer reden nieuwsgierig zjjn , en waar mede een redelijk fchepfel zich, om zo te ipreeken, als niet verzadigen kan, dan dat, waarvan ons de Bijhei onderricht: de toon, waarin de Bijbel gefchreven is, heeft, althands voor mij, iets hart inneemends; de gefchiedenisfen zijn zo belangrijk, en worden op zulk eene wijze verhaald , dat de weetiust telkens bij vernieuwing gaande wordt: dit en de verfcheidenheid en afwisfeling houdt de aandacht levendig; en ik ontmoet telkens zo veel, dat zo roerend fchoon is, zo natuurlijk eenvouwig, dat ik bijna zeggen zou , men moet wel niets ter waereld met genoegen kunnen leezen, zo men in het leezen van den Bijbel geen vermaak vindt. Van dit vermaak zou men zich berooven , zo men meende tot het hoofdoogmerk van den Bijbel, onze leering en verbetering , een ander nuttig boek, even goed en beter te kunnen gebruiken, en zich daar bij nog zeer bedriegen. Wij moeten toch met onze eigene oogen zien , wat ons God in den Bijbei leert, en geenszins door die van anderen. De ondervinding leert het ook : niet een gefchrift, hoe uitmuntend ook, kan  C 17 ) kan daar bijhaalen; en zij die eenig ander boek ter hunner onderrichting kiezen en volgen, vervallen tot veele buitenfpoorige denkbeelden, en niets beteekenende dweeperijen. Daar te boven, meer dan eens beveelt ons God in den Bijbel, dat wij zijn woord zullen leezen en onderzoeken: daartoe gaf Hij het aan ons; dit doet toch alles af — menkanimmers zijnen raad, zijn bevel, niet verbeteren. Behalven de kennis, welke wij uit den Bijbel erlangen, nopens God en onzen pligt, is dit boek zeer leezenswaardig: wij heb&en in hetzelve de oudfte en eerfte gefchiedenis der waereld, en in het bjzonder vrij breedvoerig de belangrijke gefchiedenis van dat zo bijzonder volk, de Jooden; den oorfprong van het menschdom; de trapswijze ontwikkeling zijner vermogens;op zichzelven fchoone en belangrijke verhaalen; recht aartige raadfelen en vergelijkingen; geestrijke en puntige fpreuken; levendige "en verhevene teekeningen, de zonderïinglte en \vonderdaadig!tegebeurtenisleti,en,heeft men fmaakin de fchoone dichtkunst, de oudfte en roerendlte dichtftukken. — Men leest 'er ook veel van de zeden en gebruiken, en den land aart van vreemde en bil ons onbekende volken, enz. Wij oefenen en befchaaven ons verftand, en, het geen nog meêr is, uitmuntender boek voor het hart dan de Bijbel is 'er niet bekend. Dat wij God moeten liefhebben en vertrouwen, bij voorbeeld, en hoe wij dit moeten doen, leert ons de Bijbel; en daar bij toont hij B ons,  C 18 ) ons God zo als Hii is ; en ongemerkt boezemt Hij ons deeze liefde in, en ontvonkt dezelve. Ongeroerd kunnen wij onmogelijk God, op den duur, den mensch zien behandelen, zijne woorden hooren, zijne daaden leezen ! en zo doet de Bijbel in allen opzichte; ons hart wordt met affchuw vervuld tegen de boosheid. Hij predikt ons niet alleen de deugd: maar, daar hij ons dezelve zo beminnelijk teekent, vormt hij, om zo te fpreeken, ons hart voor dezelve: nu wordt deeze, dan geene hartstocht gewekt, terwijl die allen tot gehoorzaamheid dringen. Zo veele voorbeelden wekken onzen naarijver, het gevoel voor het waare en goede wordt fterk gezuiverd; en zeer natuurlijk is de wensch, bij het lezen van den Bijbel, om zo te worden, als de Bijbel ons maaken wil. En voelt men deezen weldaadigen invloed , welk vermaak zal dan bij het leezen van den Bijbel haaien kunnen! Na dit alles; na dat ik u heb aangewezen, hoe hoogstgewigtig, ja allernoodzaaklijkst de Bijbel voor u is ; na u te hebben aangewezen, dat gij denzelvenverftaankunt, bij een weinig oefening, en het doen van eenige moeite, althands voor zo ver gij de kennis daarvan in uwen kring behoeft; na u te hebben aangewezen, dat deeze oefening in den Bijbel u niet alleen zeer veel nut, maar veel waarachtig vermaak zal geeven — is het, na dit alles, nu nog noodig, dat ik'er u toe aanzette, door 'er bij te voegen, dat het uwe onvermijdelijke pligt is? De zaaken, welken de Bijbel bevat, zijn voor u van het hoog;-.  ( 19 ) ho^t belang; God Onderricht u , door den Bijbel; Hij beveelt u : onderzoekt de fehrif. ten; — en gij zoudt u daaraan onttrekken! De raad, het ernftig aanmaanen, het voorbeeld van de verftandigfte en braaffte menfchen, zou u niet aanzetten! — het voorbeeld van jesus, die reeds in zijne jeugd, in den tempel, zijne Bijbelkennis toonde; dien wij telkens inde Sijnagogevinden,en blijken van zijne kunde hooren geeven, als Hem het wetboek werd overgegeeven; die geduurig, in zeer veele gevallen, toonde te wceten, wat de fehrift zegtl — Zoudt gij aan uwe verpligting nog één oogenblik kunnen twijfelen? Gij zijt het u zei ven, uwe echtgenooten, uwe kinderen, die gij voorgaan, die gij onderrichten moet, ten duursten verpligt. — Maar het is genoeg, mijne Vrienden ! niemand uwer zal aarzelen ; niemand uwer aan zijne verpligting twijfeleo. TWEEDE HOOFDSTUK. Ik geloof wel gaarne, dat een aantal mijner Landgenooten uit den minvermogenden burgerftand dat alles, wat ik hun hiervooren gezegd heb, reeds lang met volle overtuiging wisten, en zich daarom vlijtig in den Biibel oefenden: maar is het evenwel niet waar. mijne lieve vrienden! het is 'er ver van daan, dat gij alles wat gij leest, zoudt kunnen onthouden; en gij verlangt daarom B a nu,  ( 20 ) nu, wat ik u zal kunnen zeggen, dat uwe vlijtige oefening in den Bijbel nuttiger voor u maaken kan. Zij, die het minst van allen in den Bijbel leezen, zijn daar natuurlijk alleronkundigst in; doch het is indedaad toch ook waar, 'er zijn veele menfchen, die dit Boek wel degelijk en vlijtig leezen, en die evenwel daar zeer weinig uit kunnen navertellen, om dat zij zeer weinig verftaan van het geene zij leezen, en bijna niets onthouden. De zulken onder u, die hier ook voor zich zeiven zo zeer geen onderricht behoeven, zullen dit toch aan anderen gaarne gunnen, en ook mogelijk nog het een en ander aantreffen, dat ook hun van nut is, al leerde het iemand ook maar, hoe hij zijnen mingeöefenden buurman, of vriend, in het vriendlijke in het Bijbel leezen onderrichten kan, wat hij hem raaden moet. Ik heb eene gedurige gelegenheid, om met menfchen uit den minvermogenden Burgerftand, over den Godsdienst en den Bijbel te fpreeken, en zie daar door bijna dagelijks, hoe weinig, en hoe verkeerd de Bijbel begrepen wordt, ook door zulke menfchen, die denzelven dagelijks leezen. Ik vinde geduurig zulke wanbegrippen en verwarde denkbeelden, dat ik verbaasd ftaa, hoe de Bijbel toch zo kan miskend worden: zo menige duidelijke tekst,zo menige roerende belangrijke plaats, die men zeggen zou , dat een ieder oogenblik treffen moest, was voor veelen,die ik ontmoette, en den Bijbel naarftfg leezen, om zo te fpreken, ongehoord en nieuw. Dit heb ik zelfs omtrent zeer beken-  C ) kende gefchiedenisfen opgemerkt, en ik ben door ondervinding overtuigd, dat veele menfchen naauwlijks in ftaat zijn, om eenig verflag te doen van jesus levensloop, ja zelfs van zijne lijdensgefchiedenis, offchoon. die hun jaarlijks gepredikt wordt, en zij geenen kerkgang overflaan. Alle Leeraars van den Godsdienst, zo wel in de grootfte en aanzienlijkfte fteden als op het platte land, zien en betreuren deeze beklaaglijke onkunde: en dat men dan nog meent te weeten, het allereenvouwigfte in den Bijbel, wordt dikwijls zo verkeerd opgevat,juist tegen de duidelijke meening aan. Het zou weinig moeite kosten, over deeze jammerlijke onkunde in het breede uittewei* cfen, en bijna ongelooflijke Haaien daarvan optegeeven , welke in menigte voorhanden zijn; doch waartoe zou dit dienenV De Maatfchappij: tot Nut van V Algemeen, ziet en erkent dit kwaad; zij vraagt naar geene meerdere bewijzen, maar naar middelen om hetzelve te verhelpen. Ik heb de bronnen van dit kwaad, zo veel ik kon, nagefpoord; ik zal ze u aanwijzen, en op deeze wijze zal de verbetering zeer veel gemaklijker zijn. Het moet een ieder onbegrijpelijk voorkomen, dat ook zij, die den Bijbel dagelijks leezen, daarin zo onkundig zijn: gebrek aan opvoeding, aan befchaaving van het verftand, doet daar zeker zeer veel toe; maar waarom vindt men deeze onkunde ook bij hen, die in andere opzichten fchranderheid genoeg aan den dag leggen? Het is of hun verftand alleen voor den Bijbel ftomp is. Het B 3 is  is waar, het hart van den mensch is zeer ingenomen door het waereldfche; maar hoe men daar ook over denke, het is zonderling, dat een verftaanbaar, en zo onderhoudend en aangenaam Boek, zo weinig wordt gekend en begrepen; het is toch zonderling, dat oolc zulken.. die waarlijk niet alleen aan de waerelcl en het tegenwoordige denken, daarin zo onkundig zijn: en ik wilde wel eens weten,waarom men den zin van den Bijbel met een gezond verftand niet zou kunnen bevatten ï Ik heb het tegendeel in het voorgaand Hoofdftuk overvloedig aangewezen. Ik dacht, in de eerfte plaats, en dit ontken ik niet, met eenigen angst aan de overzetting van den Bijbel, welke de gemeene man doorgaands gebruiken moet. Hoe toch zou het mogelijk zijn, fpoedig eene betere te verzorgen ï en al was 'er eene voorhanden, hoe kieeg men die in algemeen gebruik? hoe zou het den gemeenen man bevallen, zijnen Huisbijbel, de erve zijner vaderen, tegen eenen anderen te verruilen V Zijn Huisbijbel is hem als een oudvriend, dien hij als zodanig hoogacht; en van waar zou hij het geld daartoe bekomen? Een nieuwe Bijbel is toch voor veelen uit den minvermogenden Burgerftand eene zeer aanmerklijke onkoste. En hoe zou men eene nieuwe overzetting vervaardigen, ten genoegen van allen ? Welk eene twetdragt , welke onbroederlijke twisten tuslchen broeders zag ik hier vooruit! hoe zou zich de kettermaaker aangorden! en welk eene magt zou het bijgeloof, het vooroordeel, de domheid, en  en wat niet al, fpoedig genoeg op de been hebben! Maar ik verblijde mij zeer, dat ik met volle overtuiging zeggen kan, dat de gewoone overzetting bruikbaar genoeg is, hoe zeer ik u wel eene betere zou gunnen. Zij is van gebreken, ik erken het, gewis niet vrij te pleiten; hier en daar is zij, om niet meêr te zeggen, ftroef en onduidelijk , al te woordelijk, en in onze westerfcbe landen , nu en dan, onverstaanbaar genoeg; doch zij is echter de groote hinderpaal der Bijbelkennis niet. Zij heeft ook haare in het oogloopende fchoonheden ; de duistere plaatfen zijn niet van dat aanbelang, en niet zo menigvuldig, dat de hoofdbedoeling daardoor onverftaanbaar wordt; het woordelijke van dezelve heeft ook zijn nut; en, ik weet het, dat geene,dat voor een meêrgeöefenden fomtijds ftootend is, is dit daarom altijd voor u niet, mijne waarde vrienden, uit den minvermogenden Burgerttand! Ik durf ook wel zeggen, dat de gewoone overzetting eene uitneemende waarde heeft; en ik kan oprecht betuigen , dat zij mij dikwijls meêr roert en treft, dan de nieuwere overzettingen der grootfte mannen» Waartoe dan ook (dit wil ik wel gelooven) de gemeenzaame vroege omgang met mijnen Huisbijbel,en de indruk,die dezelve dikwijls bij mij maakte, veel zal bijdraagen. Gij zult waarlijk niet veel nadeel hebben door de gebreken van uwe Bijbeloverzetting, zo gij het vooroordeel maar vaaren laat, dat zij onverbeterlijk is, en niet teritond eene verbetering verwerpt, welke gij in het B 4 een  '( =4 ) een of ander gefchrift aantreft, of van uwen Leeraar,of eenig ander kundig vriend, u gezegd wordt. Het is toch zeker, finds den tijd, dat uwe overzetting vervaardigd werd, is onze taal veel veranderd, en ook zijn de geleerden veel gevorderd in de kennis van de oude taaien, en de zeden en gebruiken van die vreemde landen, waarin de Bijbel gefchreven is. Als gij dan ook in dit opzicht hier of daar eene leering vindt, tracht die dan te onthouden, en maakt 'er uw gebruik van in uw huisgezin. Zo gij fchrijven kunt, moogt gij het ook wel opteekenen, om 'er dan bij geleegenheid met eenen vriend eens over te fpreeken, en het ook te beter te onthouden; en is de zin van fommige woorden onder het leezen u wat duister, vraagt 'er dan vriimoedig naar,aanden een of anderen van uwe bekenden, die meerder kunde hebben, en meerder overzettingen en boeken leezen kunnen. Op deeze wijze kunt gij, zonder fchaade, uwe overzetting blijven gebruiken, en niemand zal het u kwaalijk ncemen, dat, als gij het een of ander niet verftaat, dat gij het, door anderen te vraagen, zoekt te leeren verdaan. Dit ware indedaad onre. delijk. Daar ik van de bronnen der onkunde in den Bijbel, onderden minvermogenden Burgerftand, fpreeke, durf ik waarlijk niet ten eenenmaale zwijgen van het verachten en van het fpotten met den Bijbel en den Godsdienst. Dit is helaas! nu al zo veele jaaren bij fommige Grooten in zwang geweest: het was  C *5 ) was al een geruimen tijd in gezelfchappen van fommige welopgevoede menfchen- eene zonde tegen de wellevendheid, een woord van jesus Christus , en in 't geheel van den Bijbel te fpreeken; maar vloeken en fpotten, het belagchelijk maaken vanden Bijbel daarentegen, aartigen aangenaam; zo dat'er maar al te veel reden is om te vreezen, dat fommige dienstboden daar aan gewoon werden, het voor fraai begonden te houden , en mede leerden lagchen over het geene niet belagchelijk is, cn deeze zo dwaaze en fchandelijke gewoonte naderhand in hunne huisgezinnen hebben ingevoerd, althans het leezen van,het Ipreeken over den Bijbel voor iets laags en fchandelijks houden. Godvruchtige en verftandige mannen klaagen daar over, en ik vrees, maar al te veel naar waarheid. Intusfchen, Gode zij dank! dit kwaad is bij verre na nog niet algemeen; het zedelijk gevoel fpreekt nog al te luid bij den minvermogenden ; en ik zou de meesten uwer, mijne lieve vrienden! voorzeker onrecht doen, zo ik u daarvan verdacht. Ik zal 'er daarom ook niet langer bij ftilftaan ; doch ik moest u waarfchuwen; het gevaar van verleiding wordt ook in dit opzicht hoe langer hoe grooter: ik bid u daarom, bij alles wat u dierbaar is, zijt op uwe hoede ! Reclue kunde in den Bijbel, en een verftandig onderzoek is, voorzeker, het beste behoedmiddel. Eerst en vooral dan: veele menfchen uit den minvermogenden Burgerftand kunnen in het geheel niet leezen; dit is indedaad B 5 jam-  ( 26 ) jammerlijk! Doch geen zwaarigheid, mijn lieve vrienden! gij hebt nog gelegenheid: jets niet te kennen, is zo fchandelijk niet; maar iets niet te willen leeren, dit zou indedaad ten hoogden fchandelijk zijn. Veelen uwer denken misfchien.- dit gaat mij niet aan; ik kan finds lange leezen. Maar misfchien gaat dit u al te zeer aan, mijn lieve vrienden ! want niet te kunnen leezen, en met goed te kunnen leezen, is nagenoeg hetzelfde. Ik weet het zeer zeker: veele menfchen, die zich inbeelden dat zij zeer goed kunnen leezen, doen dit zo, dat het om het even is of zij het doen dan niet. Veelen, ik hoorde het menigmaal, leezen zo in éènen adem weg, zonder eenige acht te flaan op de zinfnijding- teekens; leezen geheel iets anders als 'er daat: brodden voor brooden; géégeten in plaats van gegeeten; be~ teeren in plaats van béteren; en dan vooral, wanneer zij in den Bijbel leezen, op zulk eenen jammerhartigen toon, dien fommigen nog zo fraai vinden, dat het waarlijk onmogelijk is, dat zij iets kunnen begrijpen. Vraagt uzelven daarom telkens af, mijne vrienden! of gij wel verdaat het geen gij leest V En vat gij telkens den zin niet, onderzoekt dan toch, hoe vreemd u dit ook moge voorkomen, of gij wel goed kunt leezen; vraagt het den een of anderen uwer meergeöefende vrienden, die u, als gij het hem maar verzoekt, voorzeker met veel vermaak, en om niet, al dat gebrekkige in uw leezen zal aanwijzen, en in korten tijd leeren verbeteren. Het is voldrekt noodzaaklijk, zo gij iets van het geen  C *7 ) geen gij leest onthouden zult, dat gij goed en zelfs vaardig leezen kunt; kost u dit nog moeite, moet gij op het leezen als leezen nog letten, gij zult weinig begrijpen van den zin, en nog minder onthouden; want onze ziel kan maar één denkbeeld te gelijk bevatten; onze aandacht zich flechts bij ééne zaak bepaalen; wij kunnen maar één ding te gelijk doen. Dit brengt mij van zelve tot het tweede, dat ik als een zeer voornaame bron der beklaagelijke onkunde in den Bijbel befchouw: het onaandachtig, geheel en al onopmerkzaam leezen. Men denkt bij het leezen aan geheel iets anders; waarom leest men dan toch, en welk nut kan men 'er van hebben ? liet is waar, men kan aan den eenen of anderen arbeid zo gewend zijn, het een of ander niet zeer moeilijk handwerk, bij voorbeeld, dat men bij hetzelve, zonder eenig nadeel, nog aan geheel iets anders denken, en zelfs iets leezen of met aandacht hooren leezen kan; evenwel dat werk, dat wij daar onder verrichten, moet ons dan zo eigen zijn, dat wij 'er ter waereld geen opmerkzaamheid bij behoeven te hebben; anders zal het nimmer goedgaan: ook dan nog zal de beste fomtijds een misdag hebben, en zo dra hij dien merkt, zo dra dat werk eenige aandacht vereischt, zal hij niets meer hebben aan het geene hij hoort leezen. Dit alles is zo duidelijk, en wordt door de ondervinding daaglijks zo fterk bevestigd, dat het geen verder bewijs behoeft. De meeste menfchen zijn in deezen zeer te beklaagen; men  C 28 J men heeft het leezen zo geleerd, even of men opzettelijk leeren wilden zonder eenige aandacht te leezen: men leerde het leezen zelve wel in boeken, die ver boven ons begrip waren, en niets werd 'er gedaan, om onze aandacht te vestigen op den zin der woorden; zo leert men vlug en vaardig leezen, zonder eenige aandacht ; het leezen zelve wordt ons zo eigen , als eenig gemaklijk handwerk ; zo moet het ook worden; doch dan moest men ons ook gewennen, om geheel en alleen aan den zin van het geene men leest te denken. Intusfchen, daar ons dit niet geleerd wordt, zo wordt het ons eene gewoonte, en als eene tweede natuur, van het öogenblik aan, dat ons het leezen geen moeite meêr veroorzaakt, onze gedachten overal te laaten zwerven. Dit wasvoorheen de fout in meest alle, en is het nu nog in veele fchoolen. — Wij hoopen, dat onze kinderen hierin gelukkiger zullen zijn, cn wij hebben grond voor deeze hoop. De Maatfchappij: tot Nut van V Algemeen heeft reeds zeer veel ter verbetering in deezen ge. daan, werkt daar nog aanhoudend toe, en van hooger hand verwagten wij krachtdaadige maatregelen ter verbeetering der fchoolen door ons geheele land. Intusfchen, lieve vrienden !het is hoogst no odzaaklijk, dat gij deeze kwaade gewoonte aflegt; gij moet daartoe alle uwe poogingen aanwenden, gij moet uwe aandacht eenig en alleen bepaalen bij het geene gij leest, en intusfchen aan niets anders denken. Het zal u, vooral in het  ( 29 ) het begin, zeer veel moeite kosten, doch die moet u niet affchrikken; het komt toch niet op leezen aan, maar op begrijpen en onthouden. . „ ... Vraagt u zeiven, derhal ven, telkens bn uw leezen af, of gij wel verftaat, het geen gij leest ? Herleest het anders oogenblikhjk — doet uw boek van tijd tot tijd eens toe, en vraagt u of gij het niet alleen begrepen hebt, maar of gii het ook onthouden hebt? Leest daarom in het begin Hechts weinig-, het is toch beer weinig en goed te leezen, dan veel, en niets te bevatten, niets te onthouden: dit is erger dan in 't geheel niet te leezen; het is niet anders dan eene ijdele bezigheid, volftrekt nutteloos tijdverkwisten. Zo zult gij van langzaamerhand u deeze fchaadelijke gewoonte ontwennen, en met nut en waar vermaak ook in uwen Bijbel leezen. Van alle de boeken is het de Bijbel zeker, welke het allerminst met aandacht wordt geleezen; en dit heeft natuurlijk deeze reeden: men neemt het noch tot zijne leering, noch tot vermaak in handen; men leest het enkel, om dat men meent, dat dit onze pligt is. Ik heb u in het voorige Hoofdftuk aangewezen, waarom wij in den Bijbel leezen moeten — ter leering en ter verbetering geen verftandig mensch doet iets zonder oogmerk. Gij moet u vooral niet verbeelden dat gij door het leezen in den Bijbel God'e eenen dienst doet, dat dit op zichzelven Gode aangenaam is. Hoe! zult gij zeggen , kan men daaraan twijfelen ? Laat ik er & een  C 30 ) een oogenblik bij ftilftaan. Wanneer een vader aan zijn kind fchriftelijk, op dat het dit toch ter deeg onthouden zou, onderrichting en goede lesTen geeft, dan is het zeker den Vader aangenaam, dat hij zijn kind dit gefchrift geduurig leezen en herleezen ziet. Maar als het kind nu meende zijnen vader eenen dienst te doen, als het dit onderricht maar las, en 'er niets van begreep, niets van onthield, en 'er zich in 't geheel niet naar gedroeg, zou dit den vader aangenaam zijn ? Heeft hij het daarom gegeeven? Als een heer aan zijnen knecht eène lijst in handen geeft, waarop zijn werk voor iederen dag ftaat aangerekend, zal het dien heer aangenaam zijn , dat zijn knecht die lijst dagelijks leest,en intusfchen nooit zijn werk onthoudt, nooit zijne voorfchriften naakomt? Kan men zijne fchuldeifchers dienst doen, door het geduurig naleezen hunner reekeningen, zonder eenen penning aftedoenv'Gi: gevoelt nu, het leezen van den Bijbel is Gods oogmerk niet, maar Hechts een middel tot zijn oogmerk; hij wil, dat wij door het leezen van den Bijbel wijzer en beter zullen worden, en in zo verre alleen is 't Hem aangenaam! Veele menfchen zijn juist in het tegengelteld begrip, en achten daarom het leezen van den Bijbel verre boven de beoefening; veroorloven zich alles, denken weinig aan God en zijnen goeden wil, maar leezen hunne taak in den bijbel daaglijks, en denken nu dat dit Gode aangenaam is; ja zij zijn in hunne oogen beter dan andere menfchen, en fpreeken van dezelven met verachting, offchoon die  ( 3i ) die dikwijls zeer veel beeter leeven, en veet naauwgezetter zijn, om hun gedrag naar den wil van God te regelen Nog dwaazer is het indedaad, zich intebeelden, dat men door het leezen van eenige hoofdftukken in den Bijbel zijne kwaade daaden weder goed zou maaken, en om zo te ipreeken, de reekening met God te vereffenen. Van waar komen toch veele menfchen aan dit denkbeeld ? — Als ons geweeten ons befchuldigt, zij, ja, wel de Bijbel ons een toevlugt ; doch niet om hetzelve gerust te ftellen; maar hij zal ons aanwijzen, op welk eene wijze wij het bevredigen kunnen: niet door het leezen van eenige hoofdftukken , maar door den goeden en weibehaaglijken wil van God te betrachten. Doet dit dwaaze denkbeeld verre van u; het is zuurdees* iém Gaat ik deeze uitdrukking uit de Heilige Schrift overneemen) waarvan een weinig het geheele deeg verzuurt. Het volgt van zelve uit dit ftraksgenoemde wanbegrip, dat veelen mijner waarde Christenen het volmaakt om 't even houden , wat zij in den Bijbel leezen, en in het geheel geen keuze doen; in het geheel geene bijzondere aandacht vestigen op die gedeeltens van den Bijbel, die zij het best verftaan, en het meest, ja daaglijks gebruiken kunnen; zij leezen even dikwijls en met dezelfde vlijt de gellachtregisters , de moeiëlijkfte Godfpraaken, ja het Hooglied van sawmon, waarvan zij niets bevatten kunnen, als de zo roerende vernaaien, de Gefchiedenis en Bergpredikatie van onzen jesus. Dit is  ( 32 ) is indedaad geen de minde oorzaak van hun weinig vorderen in Bijbelkennis. Doch daaromtrent wil ik u, zo veel ik kan, zo ftraks ten besten raaden. Ik meen ook duidelik te hebben opgemerkt, dat een verkeerd begrip van de Godlijkheid der Heilige Schrift, welke alle Christenen erkennen, veeier uwer, lieve vrienden! •zeer nadeelig is. Gij meent, de Bibel is geen boek zo als andere boeken; de woorden beteekenen in den Bijbel niet het geene zij in den gewoonen omgang beteekenen; maar 'er moet in ieder woord, in iedere gefchiedenis iets geheimzinnigs, iets Godlijks verborgen zijn: dit maakt, dat gij den duidelijken zin, de fchoone eenvouwige leering over het hoofd ziet, en bijna niets in den Bijbel leert, om dat gij meent, dat 'erdiepzinnige verborgene dingen in moeten gevonden worden. De ondervinding heeft mij dit meêr dan eens geleerd; en nog niet zeer lang geleeden trof ik eenen man aan, indedaad anders niet onkundig en fchrander genoeg, die zich niet wilde laaten overtuigen , dat het zo eenvouwig gefchrevene boek van ruth, eene gefchiedenis van dien tijd, ter onzer leering voor ons bewaard, was; de man geloofde vastelijk, dat hij bij deeze gefchiedenis aan jesus denken moest; het kon wel weezen, dat 'er zo iets ware voorgevallen, doch het boek had hoogere bedoeling, en boas beteekende christus, enz. Was het wel wonder, dat die man weinig leering uit zijn Bijbelleezen trok? Lieve vrienden 1 de Bijbel is een Boek, dat God  C 33 ) God voor menfchen, door menfchen heeft laaten befchrijven; leest het als zodaanig; het is in eene menfcheliike taal befchreven, en de woorden daarin hebben den eenvouwigen, gewoonen, zin. Wij krijgen 'er, ja, wel onderricht in over geestelijke dingen, die ons noodig te weeten zijn: maar deeze zijn voor ons menfchen, menfchelijk gefchreven. De Bijbel geeft ons nergens aanleiding, dat wij naar eenen Geestelijken zin zouden moeten zoeken. Hier bij komt nu nog, bij een aantal Christenen, het kwaalijk begrijpen der leer van het Kerkgenootfchap, waartoe zij behooren. Kennis, zeggen zij, kan ons niet zalig maaken; het baat ons niet, al geeven wij ons nog zo veel moeite, om den Bi'beï te verdaan en naar deszelfs voorfchriften te leeven, enz. Gij, die zo redeneert, begrijpt de leer, die gij belijdt, gansch verkeerd, lieve vrienden! geen éène Christengezindheid is 'er, die beweert, dat het onderzoeken en kennen der H. Schrift nutteloos zou zijn. Ik erken wel, dat fommige onvoorzichtige uitdrukkingen van deeze en geene leeraaren u tot dit denkbeeld aanleiding kunnen gegeeven hebben; ik weet wel dat fommige welmeenende, maar doodonkundige menfchen, het opzetli k aankweeken: maar het blijft toch eene groove dwaaling ; en deeze dwaaling neemt allen moed en lusten weg. De mensch is immers rede;;magtig, de Bijbel vol leermg, raad en troost. Dit zal u ieder Leeraar duidelijk leuren en aanwijzen. De Christen, die zijnen liijbel heeft en leeC zen  ( 34 ) zen kan, heeft onuitfpreeklijk vee! vooruit* boven eenen onverlichten Heiden. Wij mo.ten ook , mijne lieve vrienden, zullen wij recht kundig worden in den Bijbel, tegen alle zelfsbedrog zeer zorgvuldig op onze hoede zijn; anders vindt men in den Bijbel niet zelden juist het tegendeel van het geene hij ons wil leeren. Dit fchijnt zonderling; maar het geene wij begeeren, zien wij dikwijls, al Raat 'er zelfs geen letter van, en het geene ons lastig en onaangenaam is, zien wij over het hoofd, al ftaat het 'er met zo veele woorden duidelijk: met andere woorden: wij_ leggen den Bijbel uit, niet naar deszelfs zin en meening; maar naar onze wenfehen en begeerten. Het gaat ons,bij het letven van den Bijbel, dikwijls, als het iemand gaat, die niet geheel en al de partij, die hij is toegedaan, om zo te fpreeken, vergeet, bij Let leezen van een Nieuwspapier in onze dagen: het geene ten voordeele van zijne partij verftrekt, merkt hij op: ja hij vindt het dikwijls, waar 'er geen fchijn of fchaduw van voorhanden is ; het geene daar tegen ftrijdt. flaat hij over, en vat dat ter goeder trouw, indedaad door zijne wenfehen bedrogen, niet zelden verkeerdelijk op, houdt het nadeelige voor goed en voordeelig. Onze hartstochten, onze begeerten moeten zw;jgen. bij het leezen van den Bijbel, op dat wij aan denzei ven geenen zin hechten, die met dezelven het meeste overeenkomt, en wij moeten integendeel uit den Bijbel leeren, hoe wij die regelen en beperken moeten. Het moet ons niet gaan, als dien landman, die bij het lee-  ( 35 ) ïeezefi van den Bijbel zijne geldzucht invloed gaf', en door dezelve bedroogen, uit de fclioone gelijkenis van jesus over de talenten, en uit zijn woord tot den luiè'n dienst-1 knecht; Gij hadt mijn geld den wis/daar-en kunnen geeven, dan had ik het met woeker kunnen te rug eifchen, afleidde i dat hij niemand geld zonder interest leenen mogt. Misfchien bedriegen ons niet zelden onze hartstogten bij het leezen van den Bijbel, van tijd tot tijd, even zeer: hier tegen moeten wij zorgvuldig waaken. Het moet ten opzichte der geloofsen zedenleer bij ons zijn, als wij den Bijbel leezen: Spreek heer! uw dienstknecht hoort! op dat wij onzen wil naar den zijnen leeren regelen en verbeteren. 'Er zijn indedaad algemeene hulpmiddelen, ook voor den minvermogenden burger, uis hunnen aart ter vermeerdering van Bijbelkennis zeer gefchikt,in welken nog wel veel verbeterd kan worden; doch die nu zelve, zo als zij zijn, met meerder nut konden gebruikt worden; en het fmart mij, dat ik dezelve , daar zij zo Hecht gebruikt worden * onder de bronnen der onkunde in den Bijbel eene plaats moet geeven. Het misbruik is het, intusfchen, alleen, dat dezelve naadeelig maakt. Reeds vroeg maakt men in de fchoolen kennis met den Bijbel,leert dien leezen, en ontvangt in denzelven ten minften eenig onderricht: dan dit onderwijs is , vrees ik, in de meefte fchoolen van dien aart,dat het beter zou zijn, indien het wierde afgefchaft; ja fommige Schoolmeesters zou ik volftrekt verbieden, G 3 öo^t  ( sfi ) o >it een woord over den Bijbel in hun fchool te fpreelen. Nooit zou ik den Bijbel, of de Euangehën laaten gebruiken, als een leerb ekorfl het leezen te leeren. Men leest dit kostelijke boek, helaas! maar al te veel, zonder op den zin te letten;men behoeft de kinderen dit niet reeds zo vroeg gewend te maaken. Het woordelijk van buiten leeren van geheele Hoofdftukken keur ik ten hoogiTen af: dit doet men in fommige fchoolen. Het heugt mij, hoe ik, naauwlijks zeven jaaren oud, een Hoofdftuk uit micha leeren moest, waarvan ik niets begrijpen kon, en nu zelfs is het mij zeer bezwaarlijk om dit Ilonfdftuk met aandacht nateleezen; eene mijrer medefchoolieren had, bij gelegenheid van den Pinkfterdag, Hand. II. moeten leeren, en met zo veel nut, dat zij,eenigen tijd daar na,aan haare moeder vroeg, toen zij eens een bijzonder foort van hoenders zag, of dat nu Medcrs waren ? Gij moet het daarom nimmer dulden, dat uwe kinderen zulke dingen, die zij niet begrijpen kunnen, van buiten leeren ; zulke ftukken blijven hun juist daar door, al hun leven, duister. Eené gefchiedenis of zedenles , welke zij volkomen begrijpen, mogen zij leeren; maar ik weet toch niet, waarom dat w. ordelijk weezen moet. Indedaad het heeft geen nut , en is zelfs , niet volkomen begjepen, zeer nadeelig. Het onderwijs in den Godsdienst, door eenen kundigen Leeraar, is tot het \erkrijgen Van Bijbelkennis uitmuntend gefchikt: doch ook hier van zie ik weinig vuigten. Zeg mij oprecht, mijne lieve vrienden ! zijt gij, door  ( 37 ) door uw zogenoemd te leeren gaan, wel veel in de kennis van den Bijbel gevorderd'? Waarlijk het verwondert mij niet; gij had daar bij geen oogmerk, om uit den Bijbel denoodige waarheden des geloofs en der zeden te leeren; gij wildet die eenigli ik leeren uit uw leerboek;misfchien deedt gij niets meêr, dan hetzelve woordelijk van buiten leeren, zonder u om den zin' der woorden te bekommeten; althands gij zocht de daarin voorkomende fchriftuurtekften maar zelden in den Bijbel op, om die in hunnen famenhang nategaan, en te zien, of zij waarlijk dat leerden, wat uw Boek daaruit had afgeleid: gij leerdet misfchien uw boekjen goed verdaan, doch gebruiktet den Bi,bel daar bij enkel als een tuighuis, waarin gij wapenen zocht tegen een ieder, die van een ander gevoelen was dan uwe fchrijver; gelukkiger nog zo in uw Vraagénboek niet veele fchriftuurteksten geheel ten onpas en verkeerd zijn bj'gebra> Ga gij voort, gelijk gij begonnen hebt, en gij zult ook ter vermeerdeung van Bijbelkennis zeer veel goeds lHchten; en eenmaal zal uw loon toch groot zijn. Hij, die geen enkelen droppel water onbeloond laat, ziet uw oogmerk en alle uwe poogingen ; gij kunt op zi nen zegen hopen. De liihei-overzetting van Profr. van hamelsveld is indedaad eenvouwig, en wie zou ontkennen dat het wel te wenfehen ware , dat een aantal menfchen uit den minvermogenden Burgerftand zich dezelve konden aanfehaffen; al is het dan ook, dat men zich met alle zijne uitleggingen, en hier en daar ook met de overzetting zelve met vereeni en kan. Ik voor mij althands geloof, dat deeze overzetting den gemeenen man den Bijbel aangenaamer dan gewoonlijk en met meer nut zou doen leezen. Toen het Nieuwe Testament ten einde was , dacht deze geleerde JVlan aaneen plan van infehrijving, en hoopte op de onderfteuning van waare menfchen- en gods- O) Na dat ik deeze verhandeling reeds ter overfchrijving had verzonden, zie ik, dat door eene prijsvraag, opgegeeven tegens 1798, volgends mijn plan , reeds aan deezen mijnen wensch voldaan is, behelzende: Een mdruklijk betoog, dat ongodsdienstigheid de bron zij van tijdelijk en eeuwig ongeluk : Gods. dienstigheid, integendeel,de bron van tijdelijk en eeuwig geluk; beiden voorge/ield en aangedrongen naar de vatbaarheid van mingeöefenden, in een aantal treffende tafereelen, ontleend zo uit de gejcliiedenis, als uit de da. gelijkjche ervaaring. Waarop ik eene voldoende ver. handeling, verlangend, te gemoet zie.  C 62 ) godsdienst - vrienden, ten einde dit zijn werk ook te kunnen uit^eeven met eene avte Duitfche letter, opzettelijk voor minvermogenden. Dit las ik in de Voorreden ; doch ik heb daar niets meer van vernomen. Zouden niet een aantal menfcbenvrien-len , een aantal uwer Leden, voor zich zeiven daamp willen inteekenen ; alleen op dat dit werk voordgang hadde, en al/.o voor den minvermogenden verkrijgbaar werde? Ik zou dit nuttig vinden — of misfchien weet iemand onder u nog eene betere, eene nog meer voor den gemeenen man bereeken.de Bijbel-overzetting in eene andere taal, die men dan in de onze overbrengen en alzo den gemeenen man verzorgen kon. Om dat men alles niet kan doen, daarom moet men niet ftil zitten , maar toch doen wat men kan. Gij hebt reeds veel gedaan, geachte Maatfchappij ! en nog veel meer mag men van u, en van een aantal van uwe waardige Leden, hoopen. Ieder menfchenvriend ilaa de hand aan t werk; ééne enkele opheldering van eene moeielijke plaats , hier öf daar in één uwer fchriften voor den minvermogenden Burger , zal toch bij duizenden verlichting werken. Hoe zeer ik, wegens het menigvuldig misbruik, dat ik ken, nogmaals zeg, dat ik wel wenscbte , dat het gebruik van den Bijbel in fommige fchoolen geheel verboden werd, zo is het toch zeer duidelijk, dat het misbruik geenszins het gebruik wegneemt, en dat een verftandig Schoolmeester der Bijbelkennisfe, bij de jeugd, zeer voordeelig weezen kan. Maar voor-  C 63 ) vooral herhaal ik het nu hier voor iederen Schoolmeester : De Bipel moet nooit gebruikt worden om 'er het leezen uit te leeren ; men heeft daar andere, veel gefchikter leerboeken toe ; wanneer en waar de Bijbel ook in handen wordt genomen, het moet altijd zijn met oogmerk, om met alle aandacht te letten op deszelfs zin en meening. Nooit moet men in de fchoolen den Bij el bij vervolg leezeni alleen het gefchiedkundig gedeelte van denzelven, en deeze en geene 1'preuk of zedeles, is voor de jeugd gefchikt : nooit moet iets uit den Bijbel voorgeleezen worden, het geen de jeugd niet begrijpen kan; veel minder zo iets van buiten geleerd, nog minder daar toe ooit het kind door draf gedwongen worden. IMjbelgefchiedenis worde door den meester verhaald , dit zij, als 't ware, meer een uur van vermaak dan van leering; de meester vertelle den kinderen het roerendfte en meest voor hen bereekende uit den Bijbel ; doe hen dan, daar over naar hunne vatbaarheid met hen praatende, in den Bijbel leezen; beproeve geduurig wat zij onthouden hebben, en kome hun geheugen te hulp; zonder eenigen dwang zullen veelen zeer veel onthouden. Hij pasfe vooral daarop, dat de kinderen hem niet woordelijk leeren nazeggen; maar overtuige zich bij iedere proef, wat zij onthielden,—dat zij den zin begrepen; hij geeve hen ook geene taak op, om woord lijk van buiten te leeren; maar werke er eeniglijk op, dat zij in bijbelgefchiedenis fmaak krijgen; daar leering uit haaien en dezelve onthouden. Ik wil tot een voorbeeld (hoe zeer ik gaarne geloof,'  C H ) loof, dat veele Schoolmeesters dit niet behoeven) eene bladzijde nflchrijven uit j. l. ewald ueber Prediger befchaftigung und Prediger betragen , 3 Heft. p. 184. i ij geeft eerst eene proef, hoe een Schoolmeester ten platten lande de kinderen eene bijbelfche gefchiedenis vertellen moet, en heeft daar toe Lucas II gekozen. Hoe eenvouwig fchoon de wijze van verrellen van ewald ook zij, wil ik toch kortheidshalven het verhaal zelve hier niet invlechten; maar nu geeft hij deeze vraagen op, welke men over deeze gefchiedenis aan kinderen doen kan: „ Nu, kinderen! hebt gij het „ onthouden ? Hoe heette die magtige Kei„ zer , die ook over de Jooden te gebieden „ had V Wat was zijn bevel ? Wat „ moesten dan nu ook de Jooden doen ? > „ en hoe ging dat bij de Jooden; waar moes„ ten zij naar toe gaan, om zich te laaten op„ fchrijven? — Waar moesten maria en jo„ seph dan naar toe gaan ? — Waarom V — „ woonden zij dan daar niet ? — En wat ge„ beurde hen daar? — In wat huis kwam „ Maria in de kraam? — Hoe zo dat? — „ Waar leide zij haar kind daar in ? — Wist „ daar dan niemand, welk een zonderling kind „ dat was ? — Heeft God het dan niemand „ laaten zeggen ? — Was het bij dag of in „ den nacht, toen zij die boodfehap kregen? „ — En hoe ging dat toe ? — Hoe waren „ de Herders gelteld, toen zij dat licht en „ dien Engel zagen ? — Maar wat zeide de „ Engel V — Waarom moesten zij zo blijde ,, zijnV — Zouden zij het zelve niet zien? — „ Bleef die Engel maar alleen bij hen ? Wat dee-  C 65 ) ft dèéden die andere engelen? Wat zeiden l, die ? — En toen de engelen weg waren , „ welk voorneemen namen toen de herders ? „ Deeden zij het ook ? — En vonden zij „ maria en het kind ? — Vertelden zij „ niets van de engelen ? En wat dachten 5, die menfchen wel, aan welken zij het ver„ telden? —. Hoe was maria daar bij te „ moede ? — Hadden de engelen ook niet gezegd, dat het zo gaan zou? enz Een ieder uwer', (voegt "hij 'er bij") die de „ gefchiedenis recht verftaat, en maar op „ de and woorden van de kinderen let, kan „ zeer zeker, ten alien tijde, even goed als ,, ik, zulke vraagen doen, en ik ben verze,, kerd^dat, als de gefchiedenis goed verteli „ is, de kinderen de meesten dee/.er vraagen „ op het oogenblik zeer goed zullen beand„ woorden. Een paar woorden wil ik nog voor de fchoolmeesters van hem affchrijven: „ i.) Als de kinderen een naam van een ,, mensch of eene plaats niet onthouden heb„ ben, moet gij hen die maar terftond zeg„ gen: juist zulke kinderen, die het aar«„ dachtigst naar de hoofdzaak luisteren, „ vergeeten de naamen het allermeest, a. > p Komt 'er in eene gefchiedenis iets voor „ van hoererij , echtbreuk , of iets dierge„ lijks, vertelt dat maar zeer kort; vraagt „ daar ook niet nader over: maar vermijdt „ dat; doch zo, dat de kinderen niet bemer„ ken, dat 'er iets in ligt, dat gij voor hen ,i verbergen wilt. 3.) Als gij hen iets kwaads „ van is aak , jakob, david of andere BijE „ bel-  ( 66 ) „ bel-heiligen verhaalt, zo zegt den kinde5, ren, dat zij niet denken moeten, dat zo „ iets goed is, om dat deeze,anders zobraa„ ve, menfchen dat gedaan hebben : maar „ zegt liever recht uit, dat het zeer kwaad „ was: doch herinnert hen dan ook, dat zij „ God geloofd en gehoorzaamd hebben ia „ zeer moeielijke gevallen, en voegt'er bij, „ dat het daarom was, dat zij Gode behaag„ den, en in geenen deelen, om het kwaade „ dat zij fomtijds deeden. Maar wacht u, „ voor het overige, om lange aanmerkingen „ en vermaaningen bij de gefchiedenis, die „ gij verhaalt, te voegen; dat verveelt de „ kinderen, en maakt, dat zij de gefchiede„ nis zelve nu ook met geen rechte aandacht „ meer aanhooren. Zo dra gij de gefchiede„ nis verteld hebt, zo begint hen daar over „ te vraagen ; 'er zullen 'er verfcheidene „ zijn , die reeds zeer veel onthouden heb„ hen. Laat hen dit dan op hunne wiize „ zo plat en eenvouwig uitdrukken , als zij „ willen; dat doet 'er niets .toe. In tegen„ deel, dat is veel beter dan dat zij het in „ zeer fraaije woorden van buiten opzeiden; „ want dan verftaan het de kinderen niet. „ Het geen zij niet weeten, moet gij hun „ zeggen, of hen op den weg helpen, om „ het zich te herinneren, zo goed gij kunt. „ Daags daaraan herhaalt gij dezelfde ge„ fchiedenis nog eens met hen; zegt hen, „ dat zij dezelve te huis nog eens met aan„ dacht moeten naleezen., en dan zult gij „ zelve zien, hoe fpoedig zij daar recht me„ de bekend zullen worden, enz." Het  C 67 ) Het is vooral de leeraar van tien Godsdienst, die zeer veel doen kan, en ook werkelijk doet, tot verbreiding van het licht van Bijbelkennis onder den minvermogenden burger. Gij zijt het vooral, die dit boekjen begeerig in de hand zult neemen , om te zien, wat het u in deezen leeren kan. Het voegt mij, voorzeker, weinig ulieden lesfen voor te fchrijven; doch komt dit gefchrift ooit in uwe handen , zo ontvangt gij het van de waardige Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen: ook wil ik geene lesfen geeven; doch daar het hier behoort, eenvouwig mijne gedachten opgeeven, hoe gij meerder en beter ter bevordering van Bijbelkennis zoudt kunnen werken, dan fommigen uwer thands nog doen, en geeve flechts zo veel ik kan, u eenen welmeenenden raad. Indien 'er iets op eene meefterachtige wijze door mij gezegd wordt, is dit onweetend en geheel tegen mijn oogmerk. — Een is onze meester van wien wij allen leeren moeten: en wel gaarne geloof ik, dat veelen onder u allen, wat ik zeggen zal, zeer veel beter zouden kunnen zeggen, dan ik; misfchien veel gebrekkigs zien, en 'er althands nog meer zouden kunnen bijvoegen. Deezen fmeek ik dan, dat zij toch ook geeven, wat zij hebben, op dat de een den anderen voorlichte, en allen alzo op de beste wijze famenwerken tot het groote doel! Ik heb de bronnen der zo heerfchende onkunde in den Bijbel opgefpeurd, en zo naauwkeurig ik kon in de voorige Afdeeling opgegeeven; zij verdienen de aandacht voorli a al  C vol aanwijzing en raad ; hoe hij prediken^ met den eenvouwigen man omgaan; hoe hij de jeugd onderwijzen moet; goede voorbedden, roerende opwekkingen, enz. Welk een weldaadig gefchenk zou zulk een boek voor menigen Leeraar van den Godsdienst ; en door hem voor zijne geheele gemeente zijn! Gij telt onder uwe Leden waardige Leeraars van onderfcheidene Christen genootfchappen; en daar te boven een aantal kundige en godvruchtige mannen ! edele menfchenvrienden ! gij kondt tot een grooten zegen zijn ! 'En gij , Leeraars van den Godsdienst! (tegen de zulken , onder u , die hier van hunne in jedaad geringe befolding fpreeken , en die daar om meenen reeds genoeg te doen, wil ik geen enkel woord verliezen; maar u bedoel ik , die gaarne al uwe krachten infpant, en wien het weinige nut, dat gi] doet, de grootfte fmart is; gij allen , mijne lieve Broeders ! laat ons den moed niet verliezen ! Ik weet, wat een Leeraar waagt , wanneer hij het betreden pad verlaat , en meer, of op eene andere wijze, werken wil; al gefchiedt deeze afwijking van eene oude gewoonte ook nog zo voorzichtig, zij is niet zelden de moeder van veel tegenttand en veel verdriet. Ik weet wat al onheil, onverbeterlijke domheid en liefdelooze argwaan u kunnen berokkenen ; ik ken den fmaak van den onkundigen, en weet, welken Leeraar hii doorgaands aangaapt. Dan wat zult gij uwen en mijnen Heer and woorden, in den dag zijner openbaaring, wanneer uwe gemeente zijn dierbaar woord zoo weinig kent, en F 5 ê1!  C 90 ) gij niet alles gedaan hebt, wat in uw vermogen was ? Ik voor mij mis veel liever een handvol eer en toejuiching, de lieve rust en het uitzicht op een of andere bevordering , dan dat mij eene zoo ontzagchelijke zwaare verandwoording wagten zou ! Het is waar , wie onzer kan zich zeiven voldoen ! wij konden toch meêr en beter werken! wij zien zo weinig vrugt op alle onze poogingen : als wij doen wat wij kunnen, al gelukt het ons maar bij enkelden, hoe vrolijk zal ons dan zijn genadig oog in het uur van rekenfchap aanlagchen: „ Meest allen," zegt ons sander, „die door talenten , oogrner„ ken en handelingen uitmunten, worden, ,, helaas!door lijden en vervolgingen, in kor,, ten tijd, zo kleinmoedig en vreesachtig „ gemaakt, dat zij zeiven hun plan opgeeven ; „ geen woord meer van verbetering in 'tge„ zelfchap van hunne broederen zich laaten „ ontvallen , en God danken , wanneer zij' „ ergens in eene vreedzame nutte zich voor „ heimelijke aanvallen en kettermaakers kun„ ncn verbergen."' Laat ons in allen gevalle dit nimmer doen, mijne Broeders! maar naar deezen braaven fchrijver hooren : ,, Volgt," zegt hij , „ de Godlijke ftem, maar rekent „ niet op lof of dankbaarheid ; doch rust u „ toe tot lijdzaamheid, en verwagt alles „ van eene andere waereld!" Het loon, lieve Broeders ! dat u de waereld fchuldig blijft, kunt gij van uwen Heer zeker verwagten. Zonder,Bijbelkennis merkt gij , vordert gij toch zeker niets: 't is waar, Bijbelkennis is niet alles, waar op wij raoe.eu werken; maai  ( 9* ) maar jesus zegt toch met zo veele woorden , dat in de goede aarde valt, zijn deezen , die h*t woord gehoord hebbende, het zelve in een goed en eerlijk hart bewaaren, Luk. VIII: 15. ''Het'woord hooren, zegt tocii wel zeker het te verftaan, het te kennen *, het te bewaar en, _ zegt buiten twijfel ook, het te onthouden. Hier in zijn wij het voorzeker allen eens ; hier op willen wij dan werken 1 Ziet daar, wat ik te zeggen wist, geachte Maatfchappij ! Hij, die alles zegenen moet, zegene uwe — en ook mijne poogingen, ter bevordering der kennis van Hem en Zijn dierbaar Woord,onder den minvermogenden Burger! Hij geeve, dat ook deeze uwe poogingen wel gelukken ! Laat ons goeddoende niet vertraagen,want te zijner tijd zullen wij maaien, zoo wij niet verjlappen. Galat. VI: 9.   AND WOORD op de VRAAG: Welke zijn de beste middelen, om den minvermogenden Burger met den inhoud des Bijbels meêr en meêr bekend te maaken? door ALBERT BEEKHUIJS, In deszelfs leven , Predikant te Schellingwoude, aan wien de ZILVEREN EERPENNING is toegewezen.   HET BELOOP DEEZER VERHANDELING. — • ■ Verpligt met allen ijver de beste middelen bij de hand te neemen, om de onkunde, omtrent den inbond des Bijbels, welke men , niettegenltaande de poogingen ter algemeener bekendmaaking van denzelven aangewend, nog bij den minvermogenden ziet plaats hebben, wegteneemen, en hem. meêr en meêr met het geen dit boek bevat, bekend te maaken; gaat men zien wat 'er ter bereiking van dit oogmerk het best zou kunnen gedaan worden. Eerste deel. Om dit te ontdekken onderzoekt men' eerst, hoe het kome, dat'er, niettegenftaande het in 't werk gefielde, om den Bijbel voor 't algemeen bruikbaar te maaken, nogthans geene zo volleedige kennis van deszelts inhoud bij den minvermogenden gevonden worde als men wel zoude tyenfcheu. Bij welk onderzoek blijkt : A. Dat zulks niet toekomt bij eene verkeerde keuza in de middelen , door welke men het algemeen met den Bijbel-inhoud trachtte bekend te maaken ; als ziinde het daar toe gekozen middel niet alleen niet ongetchikt, maar ook het eeni- • ge gepaste: B. Dat zulks ook eigenlijk niet toekomt bü den minvermogenden; als die wel niet geheel vrij is vin gebreken, nadeelig voor de goede uitwerking van het gebruikte middel; maar echter vooral ver-.  verhinderd wordt, om door zijnen Bi'bel tot kennis te komen , door de onverftaanbaarheid welke dezelve voor hem heeft. C. Dat het deezen vooral hapert aan de duisterheid der gemeene overzetting. Tweede deel. Hierop wijst men aan, wat het best te doen, om den minvermogenden meêr en meêr met den Bijbel-inhoud bekend te maaken: A. En toont, dat 'er niets anders meêr op is, dan hem eene betere overzetting te verfchafien, Dcrzelver voornaamfte vereischten aangewezen hebbende, B. Houdt men zich bezig , met de overweeging, op welk eene wijze zulk eene overzetting het best zou kunnen worden da'argefteld; waardoor men geleid wordt tot het mededeelen van een plan, gefchikt om bij de raadpleegingen, welke 'er zouden moeten plaats hebben, om tot de dadelijke volbrenging van den aangeprezenen maatregel te befluiten , ten grondilag gelegd te worden; op dat dezelve onmiddelijk een' aanvang mogten kunnen neemen, en met het beste gevolg ten einde gebragt worden. NB. Op de laatfte bladzijden ftaan eenige nota's naar welke , door de talletters , hier en daar in de Verhandeling tusfchen ( ) gefteld, gewezen wordt. GE-  GEËERDE LEDEN DER MAATSCHAPPIJ: TOT NUTVAN'T ALGEMEEN ! (O CtocI heeft ons, in den Bijbel, eene verzameling van fchriften bezorgd, die, hoewel voor de tijdgenooten van derzelver Schrijveren eerst vervaardigd, en daarom veelal naar derzelver bijzondere behoefien gefchikt, nogthans de eenige bronnen zijn, waar uit wij kennis kunnen verkrijgen, van het geen hij, in voorige eeuwen, door opzettelijk van hem aangeftelde Dienaaren, rot nut der menfchen liet prediken en fchrijven. Hij, de Vader van allen , die door de nakomelingfchap van abraham , alle gedachten der aarde wilde zegenen, (G van onzen tijd beletten, dit oude, in eene vreemde taal gefchreven, boek zelve met vrugt te leezen , en door dit leezen zo wel tot de' voor hem noodige kennis van deszelfs inhoud te komen, als zijne geleerde tijdgenooten , uit den weg geruimd: — en hem het pad gebaand, om zo veel van de in den Bijbel vervatte wij-heid, als hij immer door de mededeelzaamheid z jner kundiger broederen had kunnen verkrijgen uit de bron zelve te haaien; -want de H; Schriften zijn oorl'pronghjk niet opgefteld voor beden van een befchaafd verftand en groote geleerdneid flechts, maar voor het algemeen. Gij gevoelt te duidelijk , wat het zij te werken, tot Nut van 't Algemeen, dan dat gij dit oogmerk des al^emeenen Vaders, in het laaten opftellen van fchriften, voor allerlei ftanden van menlchen in het gemeen nuttig,en van eenen hoogst belangrijken inhoud, zoudt kunnen nrskennen. Anders, zou ik mij, ter nadere ftaving van mijn zeggen, beroepen kunnen, op de in dezelve heerfchende wijze van voordragt, en ook veele plaatfen uit deeze fchriften zelve kunnen aanvoeren , welke dit uogmerk duid ijk te kennen geeven: zo wijst, bh vooroeelcl, tesus zijne tijdgenooten naar mos es en de Profeeten, als waar zij het alles afdoende  onderricht ter behoorlijke regeling van hun gedrag konden vinden, (Luc. XVI: 29;) — zo houden de brieven der Apostelen aan bijzondere Gemeenten , fteeds aan alle de Leden van deeze Gemeenten , QRom. i: 7, I Kor. I: i> a Kor. I: 1.) enz., welke toch niet allen geoefende geleerde lieden waren, (iKor.I: a6, Matth XI: 25;) z'j verklaaren te fchrijven niet alleen voor mannen, maar ook voor kinderen in het Christendom, (1 Kor. III: 1, a. 1 h>etr. II: a. 1 Joh. Ii: 10;) zich opzetlijk van eene geleerde voordragt te onthouden , om de Christlijke leer niet onnut te maaken, (r Kor. I: 17.) Ten zij dan deeze, door den Heiligen Geest beftuurde, Schrijvers het doel geheel en al misten, moet de Bijbel, die tot een Volksboek werd aangelegd, alzo zijn opgelleld, dat niet alleen lieden van een befchaafd verftand en groote geleerdheid, maar ook de gemeene man, denzelven met vrugt kan leezen; en dus, daar de natuurlijke vatbaarheid der menfchen neg wel dezelfde zal zijn als eertijds, ook nog met vrugt kan leezen , indien het boek zelve nog in zijn geheel is, en hij met dat geen, waar van de kennis bij dit boek vooronderfteld wordt, met de taal, de fpreekwijzen in het zelve gebezigd , de gelteldheid der landen , de perfoonen , de godsdienilige en burgerlijke gebruiken , zeden en gevoelens, waar van in het zelve gefproken wordt, zo wel bekend is als het algemeen van dien tijd. Gemis van deeze kundigheden, en onvolkomenheid des Bijbels, ziju derhalven de eenige hindwpaalen , welke den gemeenen man G 3 van  ( 102 ) van onzen tijd kunnen beletten, om dit boek zelve met vrugt te leezen. — Onvolkomenheid des Bijbels komt bier weinig in aanmerking ; want dit boek is nog genoegzaam in zijn geheel om met vrugt geleezen te kunnen worden. Geheel zonder fouten hadden ook de tijdgenooten van deszelfs opftelleren het zelve niet, zo min als wij een boek van onzen tijd , en nogthans gebruikten zij het zelve met vrugt. De weinige zinftoorende fouten daarenboven , welke in de , doorgaands met groote zorgvuldigheid gemaakte, affchriften , inflopen , kunnen (dank zij de goede Voorzienigheid , voor de veelvuldige hulpmiddelen om dezelve te herftellen, en het aanhoudend ijverig gebruik dezer middelen door deskundigen) veelal verbeterd , dus in de overzetting vermijd worden. En indien men van deeze of geene plaats, de waare leezing niet mogt kunnen ontdekken, zo is dit een gebrek , het welk den gemeenen man niet meer hindert dan den geleerden, het welk in de bekendmaaking der H. Schriften, bij wijze van overzetting , geene grootere zvvaarigheid baart , dan in eenige andere manier van onderrichting; want eene onherftelbaare plaats kan de geleerde zo min volkomen leezen in den oorfpronglijken tekst, als de ongeleerde in deszelfs overzetting; derzelver inhoud kan op geenerlei wijze worden bekend gemaakt ; blijft den gemeenen man omtrent dezelve in het duistere, de geleerde verllaat haar misfchien ook verkeerd. Geleerden en ongeleerden ftaan , bij eene overzetting,ten opzicht der leemten, welken in  C 103 5 in den Bijbel mogten zijn , op denzelfden voet: en de verhindering, welke dezelve aan het nuttig gebruik des Bijbels zouden kunnen te weeg brengen , wordt door overzetting tot zo verre uit den weg geruimd, dat de &gemeene man , wat deeze hinderpaal betreft , even goed den Bijbel zelve met vrugt kan leezen , en door dit leezen tot de voor hem noodige kennis van deszelfs inlioud komen, als zijn geleerde tijdgenoot. Even volkomen wordt, door middel van overzetting, met bijgevoegde ophelderende aanmerkingen, de andere hinderpaal, het gemis naamelijk van die kundigheden, welke bij het opftellen van den Bijbel in deszelfs leezers veronderfteld worden , de onkunde van taal, zeden, oevoelens, enz. weggenomen: want door de overzetting wordt het geen in eene vreemde taal gezegd was , herhaald in de moedertaal; dus is de zwaarigheid, uit de onkunde der taal ontftaande , geheel weg, en de aanmerkingen helderen het overige, dat duisterheid baart, op. — Ik weet wel, dat ook den Geleerden , alles , wat in het opftellen des Bijbels bij deszelfs leezers als bekend vooronderfteld wordt, niet even goed bekend is, als den menfchen die deszelfs eerlte uitgaave beleefden ; maar dit is wederom een gebrek, dat den gemeenen man niet meêr hindert dan den Geleerden,het welk in de bekendmaaking der heilige Schriften, bij wijze van overzetting , geene grootere zwaarigheid baart, dan in eenige andere manier van onderrichting. Want, dat de Geleerden onkundig zijn van het een of ander, tot verftand van zeker ge* G4 deel-  C 104 ) deelte des Bijbels noodig , veroorzaakt, dat zij zodanig gedeelte niet verftaan , en bijgevolge ook in de onmogelijkheid zijn, om iemand met den inhoud van zodanig een gedeelte bekend te maaken, op hoedanig eene wijze ook. Blijft zodanig een gedeelte duister voor den gemeenen man in de overzetting, verftaat hij hot misfchien verkeerd, het is insgelijks duister voor den geleerden in het oorfpronglijke, en doet hem misfchien eene ketterij in de waereld brengen. Maar alles wat de geleerde verftaat, kan hij ook door overzetting of aanmerkingen verllaanbaar maaken. Ook de andere hinderpaal dan, waar door de gemeene man belet zou worden, om den Bijbel met vrugt te leezen , wordt door overzetting en ophelderende aanmerkingen zo volkomen weggenomen, dat hij, wat deeze hinderpaal betreft, den Bijbel even goed met vrugt kan leezen , en door dit leezen tot de voor hem noodige kennis van deszelfs inhoud komen, als zijn geleerde tijdgenoot — Daar nu deeze be de hinderpaalen de eenigen z jn, welke den gemeenen man van onzen tijd kunnen beletten , om den Bijhei zelve, zo wel met vrugt te leezen , als men hem oudtijds met vrugt kon leezen, zo blijkt de waarheid van het geen ik zo even zeide: dat, naamelijk, door middel van overzetting met bijgevoegde ophelderende aanmerkingen, alle hindei paaien, welke den gemeenen man van onzen tijd beletten , dit oude boek zelve met vrugt te leezen , en door dit leezen, zo wel tot de voor hem noodige I ennis van deszelfs inhoud te komen, als de geleerden van zijnen tijd,  ( 105 ) tijd, worden weggenomen, en hij in de gelegenheid gefield, om zo veel (3) van de in den Bijbel vervatte waarheid, als hij immer door de mededeelzaamheid van deskundigen had kunnen verkrijgen, uit de bron zelve te haaien. — Zo dat men geenen ongeichikten weg ter algemeene bekendmaaking van den inhoud des Bijbels infloeg, toen men dit door middel van overzetting en ophelderende aanmerkingen trachtte te doen. Geenen ongefchikten weg doeg men alzo in: maar ook den eenigen bruikbaaren. Mondelinge mededeeling van den inhoud der Heilige Schrift gaat althans , uit hoofde van het klein getal der geenen , die deeze fchriften, zo als zij oorfpronghjk zijn uitgegeeven,wel verftaan; — uit hoofde van het groot aantal der geenen, die met derzelver inhoud moeten bekend gemaakt worden; — uit hoofde van derzelver te groote uitvoerigheid, om van eene mondlijke voordragt genoegzaam onthouden te kunnen worden, niet aan. Men mag bij monde den een' en anderen'kunnen opwekken, om dit boek te leezen, hen voorlopig eenigen fmaak van de daar m verhandelde zaaken kunnen geeven; — hier en daar eene zwarigheid voor hen uit den weg kunnen ruimen , deezen en geenen kunnen voorthelpen; mondelijk onderricht mag een bijkomend hulpmiddel ter bevordering yan Bijbelkennis zijn, maar het algemeen met deszelfs inhoud eigenlijk bekend te maaken, kan , om de genoemde redenen , niet dan fchriftelijk ge felheden. En wat kan men dan beter doen bij lchtiïG 5 ten,  ( io6 ) ten, wier inhoud zo belangrijk is , aan wier naauwkeurige voordragt dus zo veel gelegen is, dan deeze fchriften zelve leer- en verftaanbaar te maaken ? Of zou het dienstiger zijn, dat de geleerden , na dat zij voor zich zelf de Heilige Schrift oplettend geleezen , en derzelver inhoud wel gevat hadden, denzei ven , kort en klaar, met hunne eigene woorden, bij wijze van een zaaklijk uittrekfel, of kort begrip aan het algemeen mededeelden?— Ditfchijnt zeker, in den eerften opflag, een zeer gefchikt middel , om den ongeöefenden, met het in dit boek geleerde bekend te maaken ; kortheid en klaarheid te zamen vereenigende. _ Doch bij een weinig nadenken, ontmoet men hier in eene, naar het mij voorkomt, onoverkomelijke zwaarigheid. Elk zodanig uittrekfel maaker toch , zal, het geen hij voor den voornaamen inhoud van dit boek houdt , vernaaien , zo als hij het verllaat; hij moet in zijne opgaave zijn oordeel volgen. Maar, wie verzekert den geenen, voor wien dit uittrekfel gefchikt is, dat deszelfs maaker fteeds met opletrenheid heeft toegez'en ? — dat hij niets belangrijks heeft weggelaaten ? — dat hij niet, door het een of ander vooroordeel verblind , verkeerd gezien heeft V — dat hij niet ter kwaader trouwe gehandeld heeft V Men vergenoegt zich daarom , indien het om iemands waare mecning te doen is, nimmer gaarn met een uittrekfel; maar geeft en vordert altoos , of het oorfpronglijke, of eene naauwkeurige overzetting van het oorfpronglijke. En hoe zou iemand z ch met  (107 ) met een uittrekfel kunnen vergenoegen, bij een boek , 'aan welks waaren inhoud een ieder zo veel gelegen is , en over welks waaren inhoud, in veele bijzonderheden, de gevoelens zo wijd uit een loopen! Men denRe maar aan de famenftellen ,of korte begrippen van de hoofdwaarheden der geopenbaarde Godsdienstleer , om over de waardij van zodanig een uittrekzel te oordeelen. Maar wat zoude het zijn , indien men een woordlijk uittrekfel uit den Bijbel maakte , en deszelfs belangrijke gedeelten geheel overname, met weglaating van hetgeen ons zo niet meer aangaat ? — „ Daar toch de Heilige Schrijvers voor hunne Tijdgenooten, en niet voor de nakomelingfchap, - voor de Inwooners van deeze en geene Gewesten,- en niet voor de geheele Christenheid fchreven, zo kon het niet anders zijn, of 'er moest veel in hunne fchriften voorkomen, het welk behoorde tot de Lieden voor welke zij fchreven, en voor ons geheel ongepast is; waarom, zegt men, (*) een uittrekfel, waar door al dit voor ons ongepaste_ werd weggelaaten , eene zeer wenschüjke zaak zou zijn." — Doch, naar mijn oordeel is . om die zelfde reden , een woordlijk uittrekfel , met behouding Van de waare meening der Schrijveren in die gedeelten, weiken men in het uittrekfel zou plaatfen, geheel onmooglijk. - Immers , daar de Heilige Schrijvers voor hunne Tijdgenooten, en niet voor de na- (*; doederlein, Inftit. Thcal. Christ. prolog. p. 98. edit. 4.  C 108 ) nakomelingfchap , voor de Inwooners van deeze en geene Gewesten , en niet voor de geheele Christenheid fchreven , zo kon het niet anders, of zij hadden in hunne gefchriften fleeds het oog, op de bijzondere omftandigheden, gevoelens, en dwaalingen der menfchen aan welken zij fchreven; dus hetgeen zij fchreven wel in die bijzondere omftandigheden gepast , uit dat bijzonder oogpunt gezien, waar en juist was, maar geenzins gepast en juist in allerlei omtlandigheden : wanneer men nu alles, wat de bijzondere omftandigheden, gevoelens, en oogmerken der Scarijveren kenmerkt , weglaat, en het als dan overlchietende woordlijk opgeeft, gelijk dit bij een uittrekfel zou gefchieden : zo zal men , het geen zij op bijzondere omftandigheden en gevoelens gezegd hebben, tot algemeene, op lieden van allerlei omftandigheden en gevoelens pasfende, waarheden maaken ; alles uit zijn verband rukkende, hen allerlei ongerijmdheden doen zeggen. Zo zou ik in de manier van eenen uittrekfelmaaker, met goed fatzoen als Bijbeüeere, kunnen opgeeven : Zalig zift gif armen , want uwe is het Koningrijk ücr Hemelen; zalig zijt gif die nu hongert, want gif zult verzadigd worden; zalig zift gif die nu weent. want gij zult lagchen. Maar wee u , gij rijken , want gif hebt uwen troost weg; wee u die verzadigd zijt, want gif zult hongeren; wee u die nu lagcht, want gij zult treuren en wecnen. En gijlieden vraagt niet wat git eet en , wat gij drinken zult; enx weest niet wankelmoedig, want alle deeze dingen zoeken de volkeren der waereld, maar uw Va.  C 109 ) Vader wet dat gij deeze dingen behoeft; maar zoekt het rijk Gods, en alle deeze dingen zullen ti toegeworpen worden : verkoopt het geen rij hebt, en geeft aÜmocsfen; werkt niet om de fpijze die vergaat, maar om de ft*J' d" blijft in het eeuwige leven." (Luc. VI: *o. Xil. 20 Toh. VI.) of: „ Wit befluiten dan dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd w >dt, zonder de werken der wet: ziet gij- dan nu dat de mensch uit de werken gerechtvaardigd wordt, en niet alleen uit het geloof. (Rom. 111: a8. Tacob. II: 24.) of: „ Alle zielen zij aan de masten over haar gefield onderworpen; want daar en is geene magt dan van God, alzo dat die hem tegen de magl fielt, de ordinantie Gods weder/laat; door het geloof werd moses, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijne ouders verborgen, en zij en vreesden het gebod des Koniugs niet; door het geloof heeft moses Ëgijpten verhaten, nie,t vreczende den loom des Konïngsr (Rom. XIII. Hebr, XI. vergeleken Rigt. UI: 1) Doch der voorbeelden zou geen einde zijn. - Lo ik mii niet bedrieg, vertoont zich hier in de Godlijke wijsheid, dat hij tot ons onderwijs eene verzameling van fchriften beftemde, (immers de Heilige Schriften, hoewel door derzelver Schrijvers voor hunne I ïidgenooten eerst vervaardigd, zijn door God ook voor ons beftemd, gelijk ik in 't begtn dezer Verhandeling getracht heb aan te toonen) die, eeduurende veele Eeuwen , door zeer verfchillende perfoonen, met zeer verfchillende oogmerken , op zeer verfchillende plaatfen, aan zeer verfchillende menfchen gefchreven  C "O ) zijn;en niet tot onze onderrichtingééne Verhandeling, of volledig famenftel, bevattende het pit en merg der godsdienftige waarheden, thans in den Bijbel , onder veele andere zaaken verfpreid , liet opftellen. Want, behalven dat op deeze van God verkozene wijze , ons niet flechts eenige weinige geheel algemeene grondbeginfels, hoedanige een algemeen famenftel alleen had kunnen bevatten: maar ook de manier op welke wij dezelve moeten ontwikkelen, en op bijzondere gevallen toepasfen, met de grootlte duidlijkheid geleerd werd ; behalven dat op deeze wijze de waarheden zelve, welke God tot de verfte tijden wilde overbrengen, van zeer onderfcheidene tijden, uit allerlei oogpunten, en dus met de hoogstmooglijkfte naauwkeurigheid werden voorgetteld ; het welk, bij gebrek van eene algemeene en onveranderlijke taal , hoedanige men voor de hoegrootheden in de Algebra gebruikt, in een doorloopend lamenftel niet mooglijk was geweest; en het welk , nu het gefchied is, volftrekt alle verduistering der bijzondere oogpunten en wijzigingen van de gezegdens der Schrijveren , — alle verandering van bijzondere in algemeene waarheden, dewelke bij een uittrekfel zou gefchieden, verbiedt, gelijk wij reeds zagen; behalven veele andere voordeelen, welke deeze handelwijze Gods kan hebben , zo werd ook door deeze maatregelen, het onnavolgbaar merk van echtheid op deeze verzameling gedrukt. — Eene op zich zelven ftaande Verhandeling van algemeene waarheden te verdichten was mogelijk, maar geen  C in ) neen bedrieger kon zulke verfchiilende Hukken, als waar uit de Bijbel beftaat, verforen, met naauwkeurige inachtneming van alle die kleinigheden , welken het bijzonder character der tijden, der Schrijveren,der lieden aan welken de fchriften houden, kenmerken; zodanige verfiering zou een werk voor God, geenszins voor eenen mensch zijn. Dit gevoelt de gemeene man, wanneer hij[den Bijbel leest en verftaat; of fchoon hij het niet beredeneere, i althans men kan hem dit, zonder grooten toeftel van geleerdheid, doen gevoelen ' en hij houdt zich volkomen overtuigd van de echtheid deezes Boeks, welke hem een waarborg is voor de geloofwaardigheid der daar in verhaalde gebeurenislen , voor hem de gronden van het godhjk gezag der daar in voorgedekte leer ; met dat gevolg, dat hij dezelve als Godhjk eerbiedigt. - Zelfs de gemeenzaame groetenislen op het einde der Brieven; een verzoek om den reismantel, die te Trom bij carpus gebleven was, met de Boeken, inzonderheid de Iergamenten mede te neemen. fa Ttm. IV: 13.; verwekken natuurlijk bij den Lezer het denkbeeld: deeze fchriften zijn echt, en zijn uit dit oogpunt , ook nog van belang. — Welk eene dwaasheid zou het dan zijn, een uittrekfel te vervaardigen, om, als het ware, opzettelijk deeze merken van echtheid te verduisteren , en het boek te verlammen ? — zo is dan alles niet aanftonds overtalhg in den Bijbel; en voorts van geen belang, dat niet eenige geloofs- of zedeleer bevat, en, gelijk men het noemt,ftichtlijk is! Voorwaar  C na ) ik verwonder mij grootlijks, hoe verftandige mannen in dit begrip kunnen (taan; en uit dien hoofde aanraaden, om, met weglaatinge van al het gefchiedkundige , dat. 'tot het Joodfche Volk , of anderen van dien tijd behoort, alleen dat te behouden , waar in eenige voornaame waarheid van onzen Godsdienst wordt voorgelteld. (*) Naar mijn begrip althans zou men zo den Bijbel niet weinig bederven, wiens gefchiedverhaaien den gemeenen man uitlokken om denzelven te leeren ; hem, die niet allerlei Boeken bij der hand heeft, eenen fmaak geeven van de algemeene waereldgefchiedenis ; voor hem eene rijke bron zijn van mensch- en wereldkennis ; in hem de natuurlijke zucht tot vrijheid, in hem moed, en dapperheid, krachtdaadig aan kweeken, meer dan een i gander ge fehrift, hoe ook genaamd; kort, deeze (lukken welke de Duitfchers willen weg hebben , maaken, in mijn oog , den Bijbel tot het volmaakfte algemeene Leerboek van den mensch. God wil geene goede, onnoozele zielen, maar braave verlichte, wakkere, bruikbaare mannen van ons vormen. Voor alle dingen moeten wij de Joodfche Gefchiedenisfen en Volksliederen behouden, die, behalven het reeds ge. zegde, ook, althans naar mim oordeel, (lukken behelzen van de aliereerfle noodzaaklijkheid m het godsdienftige; en wel in dat boven alles belangrijke ftuk der Godsdienstleer Gods voorzienigheid over alle dingen; eené waaren D0EDSRLE5N, /. c. prokg. p. i46. edis. gi.  C "3 ) waarheid, van welke God door zijne geheel bijzondere handelwijze met de J°°den een» vooral de menfchen heeft willen overtuigen, die op andere plaatfen.geleerd,, maai' door de daaPdzaaken, die wij in de gefchiedboeken der Jooden vinden opgetekend , bewezen wordt: al ware het hierom alleen, zo zouden mij de boeken der koningen encHaonijken onfchatbaar zijn. —.En wie zou nu, indien men evenwel een uittreklel w kle maaken, bepaalen,wat weg moet vallen, wat blijven? doederlein zou aan de gefchiedboeken der Jooden, met de volksliederen hun affcheid geeven, en ik, of zo men liever eene partij voor doederlein wil genoemd hebben, MiCHAëLis,C) zou zeggen, deeze moeten wii thans behouden. Ook het hooglied zou deeze doen wegvallen , en ik zou dit geienntt, uit aanmerking van het geen daaromtrent door van vloten gezegd is , niet gaarne misfen: Ik wil maar zeggen, dat men het nimmer zou kunnen eens worden, wat weg moest vallen; waarom zulk een werk (dat niet ongelukkig is) nimmer wel zou ilaagen. Hoe zou ook de gemeene man zich overtuigen, dat 'er niets was uitgelaaten, het welk hem ter behoorlijke beftuuring van zijn gedrag noodig of nuttig was te weeten ? - eene zwarigheid, welke het woordlijk uittrekfel niet minder dan het zaakhjke drukt. Misfchien meent men echter door zulk een ding voortekomen, dat de gemeene man, eene verkeerde keuze doe bij het leezen van den (*) Or. Ex. Bibl. 3 D. pag 66. H  C "4 ) Bijbel, en hem alleen dat te doen leezen, wat nuttig voor hem is. Maar wat is nuttig voor hem? Dit zal hij zelf beter dan iemand anders voor hem kunnen uitzoeken, indien h'j het boek maar verftaan kan, en verftaanbaarer zal men hem het zelve zeker niet maaken, door eenige ftukken en brokken uit hun verband gefcheurd, bij een te plaatfen. — Heeft hij, bij voorbeeld,nog weinig godsdienftigen fmaak: hij zal mooglijk esther leezen; dit gevalt hem : hij zoekt meer gefchiedenislen; leest die van den Zondvloed, abraham, josef enz. en krijgt ongemerkt zodanige indrukken van deugd en der vreeze Gods, dat hij ook andere ftukken met genoegen begint te leezen. Had men voor hem uitgezegden geene dan, zogenoemde, ftichtlijke gedeelten hem in handen gegeeven : Hij had het lastige boek weggeworpen, en was onverbeterd gebleven. „ Wanneer God naar het oordeel der menfchen eene dwaasheid begaat, is deeze dwaasheid Gods grootere wijsheid, dan men immer bij eenen mensch vond.1' Behalven dat: zo men door een uittrekfel verkeerde keus in het leezen wilde voorkomen, zou men waarlijk geen tot dit oogmerk ondienstiger kunnen uitzoeken, dan die gedeelten, welken men niet geleezen wil. de hebben, weg te laaten uit den Bijbel, dien men dan den lieden in handen gaf. Of kurt men zo weinig de geiiartheid der menfchen, dat men van derzelver trachten naar het verbodene niet weetv Dit kwaad moet op eene andere wijze verhulpen worden, gejjjk ons in het vervolg wel nader zal blijken. Om  C «5 ) Om nu niet te zeggen, dat al was al het geene ik tegen een uittrekfel aanmerkte, onwaar, en zo iets de nuttigde zaak van de waereld, men nogtans daarvan zou moeten afzien, om dat de gemeene man zulks als eene verminking van den Bijbel zou befehouwen, en nimmer 'er toe te brengen zijn om het te gebruiken. Aan een uittrekfel is dus hoegenaamd niet te denken. Men zou ook nog kunnen denken om de ongeleerden met den Bijbel bekend te maaken door middel van omfehrijving, navolging of hoe men eene voordragt der zaaken bij welke men zich aan de wijze van voorHel, in het oorfpronglijkc gebruikt, niet bindt, maar vrijelijk zijnen eigenen ftijl gebruikt, anders noemen moge. Doch dit zou weJerom aan dezelfde zwaarigheden onderworpen zijn, welke wij zagen, dat een zaukelijk uittrekfel drukt. Zodanige omfehrijving toch behelst niet het boek zelf, maar het boek zo als de omfehrijver hetzelve verftaat; — niet het boek zelf, maar des omfchrijvers verklaaring van hetzelve. En wie , vraag ik dan ook hier, verzekert nu den geenen voor wien deeze omfehrijving gefchikt is, dat derzelver maaker fteeds met oplettendheid heeft toegezien ? — dat hij niets belangrijks heeft overgeflaagen ?— dat hij niet, door het een of ander vooroordeel verblind, verkeerd heeft gezien ? —* dat hij niet ter kwaader trouwe gehandeld heeft ? Hier bij komt het groot verlies, dat de inwendige kenmerken van echtheid alzo zouden lijden; het omllagtige en kostbaare van zodanig een werk, waar door het H z un  ( n6 ) onc-efchikt zou zijn voor dea minvermogenden- Doch niemand (laat, zo veel ik weet, in bedenken om deeze manier boven die van overzetting te verkiezen: waarom het genoeg zal zijn volledigheidshalven, een enkeld woord van dezelve gefprooken te hebben. Meer wegen zijn 'er , zoveel ik kan zien, niet mooglijk, om ongeleerden fchriftlijk bekend te maaken met den inhoud eenes boeks, het welk gefchreven is , in eene vreemde taal, en dat, als zodanig, onverftaanbaar voor hen is. Men moet toch , zo iets willende doen, kiezen het onverftaanbaar boek, of geheel aan hen voortedraagen, of niet geheel. Verkiest men het eerfte, dan moet men de wijze van voordel, in het oorfpronglijke gebruikt, zo na mooglijk volgen, dat is overzetten; waar bij dan ophelderende aanmerkingen te pas kunnen komen; — of de wijze van voordel in het oorfpronglijke gebruikt niet volgende , evenwel, zal men anders gezegd worden, deszelfs inhoud op te geeven, en geen nieuw werkte leeveren, de denkbeelden in het oorfpronglijke voorhanden uitdrukken, dat is omfchrijven. Verkiest men het laatde, dan is 'er, zal men den begeerden inhoud mededeelen, niets anders op, dan den geest des boeks voorteftellen; of, met de woorden van deszelfs Schrijver, dat is door een woordelijk uittrekfel: of, met andere woorden, dat is door een zaaklijk uittrekfel. — Daar 'er dan geen meer wegen mooglijk zijn, dan deeze vier; en wij gezien hebben, dat die, welken onze vaders ïnlloegen met ongefchikt is; maar de drie anderen in ons ö " ge-  ( "7 ) geval niet kunnen gebruikt worden: zo blijkt, dat 'er niets anders in deeze zaak kan gedaan worden, dan het geen door onze vaders is in 't werk gefield ; die, door eene overzetting te vervaardigen, met bijgevoegde aanmerkingen , ter opheldering van het geen door de overzetting niet duidlijk genoeg wierd, hebben gepoogd den Bijbel verftaanbaar te maaken, alzo den eenigen bruikbaaren weg ter algemeene bekendmaaking van deszelfs inhoud, Maande: Denzelfden weg, welken men voor de tijden van jesus reeds ten opzicht van de H. S. der Israëliten gebruikte ; van welken ook jesus noch zijne Apostelen zijn afgeweken: aan welken men geduurende alle volgende Eeuwen, bij alle volken, zich gehouden heeft, twee perfoonen uitgezonderd, die uittrekfels maakten, van welken het eene met meer aanwezig en het andere naauwlijks bij naam bekend is den zelfden weg langs welken ook luther. het licht der waarheid aanbragt; den zelfden, die zeer beroemde Mannen tot op heden bewandelen! De middelen, welken men gebruikte ter daarflelling van algemeene Bijbelkennis, zija derhal ven geenzins de onrechte, maar de alleen gepaste. Hapert het dan bij den minvermogenden, dat hij, hoewel hem de H. Schriften leesbaar zijn gemaakt, nogthans zo weinig met derzelver inhoud bekend is? Heeft (*) Dokderl, /. c .p. m. 47. # 3  ( "8 ) Bezit hy, mogelyk, dezelve niet? maar geene fchriften zijn zo algemeen verfpreid dan deeze ; en 'er wordt onder de minvermogenden in ons Vaderland, voor zo verre zij het leezen van dezelve niet ftrijdig keuren met hun geloof (4) niet ligt een huisgezin zo arm, zo min leerzuchtig gevonden, het welk geenen Bijbel bezit. Kan hij dan niet leezen? — leezen? ja! zelden althans zal men eene huishouding aantreffen, waar niet een van allen deeze kunst verftaat: maar verjlaanbaar leezen, zo dat de Leezer zelf, en de geenen die hem hooren, begrijpen kunnen hetgeen hij leest, is een andere zaak ! waaromtrent ik met wester (*) geloof, dat het bij niet weinigen maar al te flecht gefteld is. Zeker eene groote hinderpaal voor de bevordering van kennis onder deeze foort van menfchen , welke ik evenwel in ons tegenwoordig onderzoek niet noodig oordeel verder in aanmerking te neemen, aangezien de poogingen, die 'er ter verbetering van het fchoolwezen of daadelijk aangewend worden, of voortaan ftaan aangewend te woiden, openbaar de eenige middelen zijn, om het kwaad, voor zo ver het hier mogt fchuilen weg te neemen; dus het overtallig zou zijn ons bij hetzelve thans nog langer op te houden. Doch hier fchort het hem niet alleen, want veelen, die leezen kunnen, zijn evenwel onkundig van den inhoud des Bijbels. Leezen zij dan den Bijbel niet ? mooglijk heeft hier verzuim plaats: en zulks, of uit gebrek van (*/ Prijsverhandeling, bl. 7, 8.  ( "9 ) van allen leeslust, of uit eenen bijzonderen tegenzin in den Bijbel. Lieden, die in het geheel geenen leeslust hebben, zijn omtrend voor u, wat kranken, die niets willen inneemen voor den Geneesmeester zijn : wat zult gij aan hen doen ? —Zij leezen zelfs den Bijbel niet, hoewel dit anders voor een goed werk bij den gemeenen man gehouden worde! zullen zij uwe fchriften leezen? wij moeten de zodanigen aan God en hunne verftandige vrienden bevolen laaten: dat zij hen, die geheel door zorgen of waereldfche beflommeringen zijn ingenomen, van de dwaasheid der geheele verwaarloozing van hunnen geest, van de ijdelheid der zorgen overtuigen , hen wier geest door nood of zwaarer arbeid wordt ter nedergedrukt een ruimer beftaan bezorgen ; hen , die al flaapende hunnen tijd doorbrengen, den broodkorf wat hooger hangen; door honger wakker maaken ; tot 'arbeid en overleg noodzaaken; alzo hunne vadzigheid verdrijven; de nuttigheid van kunde doen bemerken, en langzamerhand tot leezen brengen. Het eenige , dat mij toefcbijnt hier van het algemeen gedaan te kunnen worden, is, werk te verfchaffen voor den gemeenen man; naarftigheid, kunde, bekwaamheid aan te moedigen; inzonderheid moet men, daar zij, die eens geenen leeslust hebben, bezwaarlijk te redden zijn, werken door de opvoeding, dat 'er zodanige flaaven of vadzige lieden niet beftaan , maar werkzaamheid tevens en kennrs tot eene behoefte gemaakt worden: alles wederom dingen, H 4 waar  C ™° ) waar op reeds de algemeene oplettenheid; gevestigd is; zo dat ook dit gebrek in ons tegenwoordig onderzoek niec verder in aanmerking komt. — 'Er zijn ook, die gretig leezen wat van hunnen fmaak is, doch weinig of niet in den Bijbel. Misfchien om dat zij afkeerig zijn van de deugd, die met den Bijbel in eene zo naauwe verbintenis ftaat, dat hun afkeer van het goede hen ook niet toelaat dit boek te zien. „ Dit is de oorzaak van der menfchen ongeluk, dat zij de duisternis liever hebben dan het licht, uit hoofde van hunne booze werken." Braave vrienden moeten de genezing van de zodanigen bij de hand neemen; het algemeen heeft voor hen geenen raad: want, gelijk zij den Bijbel haat'en, zo zullen zij alles ter zijde leggen wat naar deszelfs inhoud zweemt. Het eenige dat hier in door de Maatfchappij gedaan kan worden , de beginfelen, naamelijk van dit kwaad bij de jeugd, door eene goede opvoeding te bevorderen , en deugdkweekende gefchriften voor de kinderen daar te hellen , wordt reeds in het werk gefield. — Misfchien ook zijn fommigen alleen bevooroordeeld tegen den Bijbel, uit hoofde van de onwaardige zeden en begrippen, welke zij bij lieden, die voorgeeven hoogachters van denzelven te zijn, aantreffen; van deezen bij zich zelf tot den Bijbel bclluitende. Voor deezen zal een enkele wenk, hoedanige thans in allerlei fchriften genoeg voorkomt , en welke elk verftandige, die de zodanige ontmoet, kan herhaalen, dat naamelijk de Bijbel eene  ( iii ) eene betere vroomheid leert, dan die der Schriftgeleerden en der Farifeën , en zo zeer als eenig boek, bidzusters, en allerlei foort van lieden, die de vroomheid in iets anders, dan in een oprecht braaf gedrag ftellen, doorftriikt, genoeg zijn. — Sommigen ook leezen niet gaarn in den Bijbel wegens eenen tegenzin in denzei ven, welken zij onder geene woorden brengen kunnen; het boek ftaat hen tecren zodra zij het maar zien. Zij wierden, naamenlijk, in hunne jeugd, door onverftandige ouders en leermeesters gedwongen, om tegen heug en meug in denzelven te leezen, uuren achtereen,terwijl hunne makkers fpeelden tot vermoeiing toe, onder onophoudelijke beftraffingen van wegen hunne ijdelheid, mogelijk ook tot ftraf nog eenige hoofddeelen meêr te leezen of van buiten te leeren, dan gewoonlijk,' enz. Behalven het geen hunne verftandige vrienden hier, door het mededeelen van zulke gefchriften, waarin het een of ander Bijbel gefchiedverhaal, bijzonder dat van t o s e f ; uitlokkend wordt voorgefteld; opgevolgd door geichriften, waarin veele gebeurtenisfen des Bijbels behandeld worden, zo als de« gedenkwaardigheden van het leven van 1 e s u s , de gefchiedenis der Israëliten , door i t. hess; en eindlijk be floten met eene nieuwe overzetting des Bijbels , bij welke de grootte,de band, de letter, de inrichting, de woorden zelve niets gemeens hebben, met de gehaate plaag hunner jongheid , en dus de onaangenaame denkbeelden, als alleen aan het uiterlijke van den ouden Bijbel verbonden, niet zullen opkomen; vooral, wanneer zij den H 5 fmaak  C 122 ) fmaak van deszelfs inhoud weg hebben: behalven, zeg ik, zodanige poogingen hunner verftandige vrienden, om ben te geneezen, is hier voor de Maatfchappij niets anders te doen, dan het verwekken van zulk eenen tegenzin, bij de opvoeding der kinderen, tegen te gaan; gelijk grootendeels gefchiedt, door de fchriften,ter verbetering van de opvoeding, welke de ouders, diesaangaande onderwijzen, en hen meêr op hunne hoede zullen doen zijn, om, terwijl zij poogen zichzelven te (lichten, en hunne kinderen tot het goede op te leiden , dezelve door vooringenomenheid niet geheel te bederven. Alleen deeze lesfen der opvoedings - fchriften, zullen weinig ingang vinden bij zulke ouders, die dit leezen niet zo zeer laaten verrichten tot onderwijs en (lichting, dan wel, om dat zij zulks als een goed, en Gode welbehaaglijk werk befchouwen: en daarom hen, die hen dit, ten opzichte hunner kin 'eren wilden ontraaden, veeleer als vijanden van den Bijbel zullen haaten , dan naar hunnen raad hooren. Waarlijk, dit denkbeeld over de deugdzaamheid van het Bijbelleezen , is vrij algemeen onder den gemeenen man! en daarom geloof ik niet, dat wij zijne gebrekkige kennis van den inhoud des Bijbels, eigenlijk in het niet leezen van dit Boek te zoeken hebben: althans , 'er valt omtrent dit niet leezen, niets meèr te zeggen, dan, dat het noodig is met allen ijver te volharden in de poogingen, ter verbetering van opvoeding en fchoolwezen, ter bevordering van verlichting en deugd,als zijnde zulks het eenige , dat daar tegen kan worden in het werk gefteld. Laat  C 123 ) Laat ons dan hier bij niet langer ftil ftaan, maar liever gaan zien, hoe het toekome, dat de gemeene man , hoewel hij in den Bijbel leest, — mogelijk véél in denzelven leest, en ook 'het leezen wel zo veel verftaat, dat hij begrijpen kan wat hij leest, (want van hen, die niet verftaanbaar kunnen leezen , is reeds gefproken) nochtans niet meêr van deszelfs inhoud weet? Indien iemand verftaanbr.ar leezen kan, — ook daadelijk een boek leest, en evenwel met deszelfs inhoud niet bekend is, dan fchort dit aan zijne opmerkzaamheid, of aan het boek zelf. Zijn de Bijbelleczers onopmerkziam ? — Opmerkzaamheid ij een eigenaar;ig gevolg van bclangneming : en leezen, althans herhaald leezen,vooronderfteltbelangneeming: een bock, waarin men geen belang ftelt, leest men niet, maar laat het, zo dra men het kent, als van geen belang , liggen : dus kan men bij het menigvuldig en vrij algemeen leezen van den Bijbel onder den gemeenen man, kwalijk eene algemeene belangloosheid omtrent denzelven, in deeze foort van menfchen vooronderftellen; kwalijk dus gelooven,dat zo veele lieden bij hunne belangneeming in dit boek, echter in deszelfs leezing opmerkzaam zouden zijn. —■ Doch laat ons zien, welke verfchijnfelen zich bij den leezer van den Bijbel opdoen. — Hoe zeer het leezen in den Bijbel, door den gemeenen man verricht, belangneeming aanwijze , en opmerkzaamheid doe verwagten, vinden wij evenwel onlochenbaare bewijzen van onopmerkzaamheid of onverfchilligheid, omtrent de zaaken die hij leest, wanneer wij zien,  C 124 ) zien, dat hij weinig of geene keus maakt, welk gedeelte van den Bijbel hij gaat leezen, dikwijls leezende zo als het boek maar openvalt; bij een onweder, mogelijk, de oude geflachtlijsten der Jooden. Waarom dan leest hij, indien hij niet begeert op te merken ? — om dat hij meent, dat het leezen in den Bijbel, een goed,Gode behaaglijk, werk is: dit denkbeeld doet hem belang dellen in het leezen van dit Boek, offchoon hij onverfchillig zij omtrent deszelfs inhoud, en niet opmerke. Werkeloosheid evenwel, is voor den menfche'ijken geest een pijnbank : den geest der leezers wordt , door middel der woorden , die hij ziet en hoort, aanleiding gegeeven, om zich bezig ie houden met de zaaken, door dezelve beteekend; en elke aanleiding tot werkzaamheid, grijpt de rustelooze geest aan, om te werken: wonder dan, dat dezelve zulks in dit geval niet doet, en weigert zich onder het leezen bezig te houden , met het geen geleezen wordt V De geest houdt zich middelerwijl onleedig met andere zaaken. Maar in dit denken over andere zaaken, wordt hij door het leezen onophoudelijk geftoord; daar hij geduurig de afleiding, door de woorden, welken hij ziet en hoort, verwekt, moet tegenftand bieden, en alzo niet volgens zijnen wensch kan voortwerken: dit moet hem zeer verveelend zijn ? Voorzeker! hij verblijdt zich de moeiëlijke taak, welke hij zich in het leezen van den Bijbel had voorgeiteld,te hebben afgedaan. Wonder dan, dat hij zich deeze taak opzetlijk lastig maakt, door, ender het leezen, om andere zaaken te denken!  C i*5 5 ken! Waarom maakt hij ze zich niet aangenaam , door zich bezig te houden, met de denkbeelden, welken zijn leezen hem aanbiedt? Hü kan zich met dezelve niet bezig houden, anders zou hij, daar dit het leezen van een lastig, in een aangenaam werk zou veranderen, zulks gewisfelijk doen. - En dat: of, om dat de denkbeelden, welke zijn leezen hem aanbiedt, hem mishaagen ; of, om dat zijn leSen hem geene denk&eelden van een'g aanbelang aanbiedt : want, gaf zm leezen hem denkbeelden , die hem ook behaagden, zo zou hij 'er zich mede bezig houden. — Geen genoegen te vinden in de denkbeelden, welken men door het leezen m den B pel verkrijgt, is, geen genoegen te vinden in den inhoud des Bijbels, hef welk kennis aan deszelfs inhoud veronderftelt: met welke meêr of min duidelijke kennis, de waan, dat men met het werktuiglijk leezen, een goed, en Gode behaaglijk, werk doet, weinig beftaanbaar is: haat men den inhoud des Bijbels, men zal hem eerder geheel laten liggen, dan God willen dienen met hem te leezen; dewijl de zodanigen zich zelf zeggen, dat God meêr eischt, dan dit leezen. Ook zullen deezen, zo zij nog leezen, niet leezen zo als het valt, maar de hen ontrusten Je gedee ten vermijden, en bij voorbeeld andere gedeelten leezen — Dus de afkeerigheid van den inhoud des Bijbels, de grondoorzaak van de onopmerkzaamheid der Bijbelleezeren niet is. Derhalven moet het ander geval hier plaats hebben, dat, naamelijk, zijn leezen hem geene denkbeelden van eenig aanbelang, aanbiedt:  ( 126 ) dat is (indien anders de Bijbel met de daad belangrijke zaaken behelst, en geen beuzelachtig gefchrift is,) dat de Bijbel onverftaanbaar ol duister voor hem is. Waarlijk, hier uit kan men het geheele verfchijnfel van het door onopmerkzaamheid verveelend Bijbelleezen, om God te behaagen, verklaaren. — Lieden, begeerig 0m goed te doen, en God te behagen, vraagden om raad. Het leezen van den Bijbel werd hun aangeprezen. Zij gingen, begeerig naar raad, en dus niet zonder opmerkzaamheid, aan het leezen ; maar ziet, zij konden 'er niet van begrijpen, hoe zij ook hunne aandacht infpanden ? Zij klaagden hunnen nood, en kregen tot andwoord: „ naarling in den Bijbel leezen , en bidden om verlichting," zij beproefden het dan bij herhaaling , zonder den gewenschten uitflag ; en hunne aandacht verminderde bij elke verlichte proef: zij leezen ondertusfchen, daar Bijbdlc&zcn fchéering en inflag was van elken raad, dien zij hoorden, voort, om ter gerustftclling van hun geweeten , den gegeven raad te volbrengen; en leezen nu,öten landen geheel zonder opmerking, daar toch dit een goed werk was: daarom nu ook zonder eenige keus, zo als het viel; zij leezen toch in den Bijbei. Welk denkbeeld, eens uit de onverftaanbaarheid des Bijbels ontftaan zijnde, nu wederkeerig den Bijbel onverllWnbaarer maakte : doordien het den natuurlijken aandrang om op te merken, ten einde niet geheel nutteloos te leezen, verminderde; dewijl, volgens her zelve, het leezen niet geueei nutteloos was , fchoon men 'er niets van  C 127 ) van begreep : door dien bet, zonder eenige keuze of plan, dikwijls die gedeelten deed leezen, waaraan men zonder kennis van den overigen inhoud, weinig heeft : doordien het aanleiding gaf, om de kinderen van j'ongs af, tot onaandachtig leezen te gewennen, hen ook den Bijbel tegen te maaken; van welk door geene opvoeding - fchriften te geneezen, boven aangewezen, kwaad, wij dan nu hier de grondoorzaak vinden. —Uit dezelfde oorzaak (.onverftaanbaarheid des Bijbels) welke de genoemde gebreken doet ontftaan , laat het zich insgelijks verklaaren, dat veele menfchen bij voorkeur, den welfpreekenden jesajas leezen, hoewel zij hem niet begrijpen: want deszelfs verheevene uitdrukkingen , klinken hun nog al aartig in de ooren, en verlchaffen hun eenig vermaak;welk klein vermaak, van hunne ooren en verbeelding, een weinig te kittelen , zij verkiezen boven een veel grooter vermaak, dat hun de kennis van den belangrijken inhoud des Bijbels zou aanbrengen, !.eene in fchijn, onmogelijke keus?) om dat z;j door het leezen van den Bijbels, deszelfs inhoud niet leeren kennen , dewijl zij hem niet verftaan; en dus nog liever verklaren het kleine genoegen, dat uit zekere verheevene uitdrukkingen ontftaat, mede te neemen, dan in 't geheel geen genoegen te fmaken (eene zeer natuurlijke keusV; zeker dit gretig aazen op een zo gering genoegen, als uit het leezen van verheevene woorden ontftaat, toont eenen geest aan, die gebrek aan vocdfel heeft; en dus, buiten twijfel, zich bezig zou houden met de belangrijke zaaken in  C 128 ) in den Bijbel vervat, indien de woorden, welke hij bij het leezen , hoort en ziet, hem, daarvan eenig denkbeeld geeven: bewijst derhalven dat de Bijbel voor deeze lieden duister en onverstaanbaar is. (5) — Deeze zelfde oorzaak vertoont zich al mede in eene andere verkeerdheid, welke 'er bij veele Bijbel leezers gevonden wordt, dat men, zonder zich aan 1'amenhang of oogmerk te bekreunen , eenige bijzondere uitdrukkingen dat doet zeggen, wat men bij zich zelfs gewaar wordt, alles gelijk men het noemt , vergeestelijkende. Gelijk geleerde lieden , die gedeelten, welken zij niet begrijpen, vergeestelijkten, zo doet ook de gemeene man, om dezelfde reden. Hij had een hoog denkbeeld van de nuttigheid deezes Boeks; hij leest, doch zonder het te begrijpen. Evenwel wilde hij gaarne iets denken , bij het geen hij las; en meende ook iets te moeten denken, bij het geen hij las, indien hij een goed leezer zou zijn ; aangezien de Bijbel voor de rechte leezer zeer veritaanbaar was. Hij pijnigde zich dan , en 'er kwamen hem, bij het leezen, zulke denkbeelden , wier beelden, in het een of ander opzicht, gelijkheid hadden met de woorden, welken hij las , voor den geest; deeze merkte hij nu aan als door hem, in het geen hij las, gevonden : welk eene blijdfcbap ! juist wat hij hadt gedacht, leerde ook de Bijbel! Nu hadt hij de verlichting! den geest'! en ging, eens op deezen weg gekomen zijnde, met reuzen fchreeden voort. De een leerde den anderen: men moest dit Boek niet leezen gelijk andere boeken; ö, neenl  C 129 ) neen ! dan was liet een gefloten boek; maar bidden om verlichting, om den geest, en zich door denzelven laaten leiden. Met eene fterk ingefpannene, doch geheel verdraaide aandacht zette men zich tot leezen: zo zag men hoornen voor menfchen aan, en haalde, zo men meende, uit de Schrift, een drom van denkbeelden , het eene moeijelijker dan het andere. Had men den Bijbel begrepen, men zou niet bij denzelven aan het droomen gegaan zijn. Deeze zelfde oorzaak ligt 'er ten grond, wanneer braave , en van verftand geenzins misdeelde lieden , het leezen in den Bijbel verzuimen. Zij hebben geenen lust om te leeren wat zij niet verftaan ; daarom zij flechts in zeer weinige gedeelten fmaak vinden, welke zij , door het herhaalde leeren , bijna van buiten kennende, zeer zeldzaam meer leezen; terwijl zij de overige zeer belangrijke, doch voor hen onverftaanbaare gedeelten , nimmer inzien. Gelijk dan ook niet weinigen zich beklaagen, dat zij dit boek niet beter begrijpen kunnen ; en gretig zijn naar alles, wat zij meenen, dat hen opheldering kan geeven. Uit al het welk ik meen te mogen beiluiten , dat de befchouwfng der meest heerfchende gebreken bij de Bi belleczers zelven doet zien , dat, gelijk men naauwiijks, bij eene zo algemeene belangneeming in den Bijbel , als deszelfs algemeene leezing van den gemeenen man aantoont, onopmerkzaamheid voor de groote en eerfte oorzaak van de geringe kennis des Bijbelinhouds kan houden ; alzo ook indedaad niet onopmerkzaamheid, flechte ftijl in het leezen enzv. — de oorzaaken zijn van de I on-  C 130 ) onkunde, maar de onverftaanbaarheid des Bijbels de groote algemeene oorzaak van de gebreken in het Bijbellezen is, en de weinige kennis van deszelfs inhoud bij de Bijbelleezers. Dat men dan, hoewel in den Bijbel kezende , nogthans met deszelfs inhoud niet meer bekend is ,fchort aan het boek, dat men leest zelf: het is niet verftaanbaar genoeg. Men heeft het, derhalven, niet verftaanbaar genoeg overgezet, of niet op eene voldoende wijze opgehelderd, of is mogelijk in beiderlei opzicht in gebreken gebleven: want wij hebb'en, in de eerfte afdeeling,gezien, dat alle hinderpaalen , welke den gemeenen man van onzen tid beletten, dit oorfpronglijk duidhjk, doch door tijdverloop voor hem duister geworden boek zelve met vrugt te leezen, en door dit leezen, zo wel tot de voor hem noodige kennis van deszelfs inhoud te komen, als zijne geleerde Tijdgenooten,door middel van overzetting met bijgevoegde ophelderende aanmerkingen kunnen worden uit den weg geruimd; zo dat de onverftaanbaarheid van den door onzen gemeenen man gebruikten Bijbel, geen, bij alle overzetting onvermijdlijk, noodzaaklijk kwaad zij, maar alleen een gebrek van die klaarheid in de algemeen gebruikte overzetting, welke dezelve zoude kunnen hebben. Imiedaad zo min een deskundige zal ontkennen, dat de gemeene nederlandfche overzetting , haaren maakeren , de kunde van hunnen tijd in aanmerking genomen zijnde, eer aandoet, zo openbaar is het, dat dezelve die  C i3i ) die duidlijkheid mist, welke zij zou kunnen hebben: zo , om dat men veele plaatfen niet verftond , en dus ook niet verftaanbaar kon overzetten, als, om dat men bet eigenaartige der Hebreeuwfche en Griekfche zegswijzen, zo veel maar immer mooglijk was , in de overzetting behield, en dus wel Nederlandfche woorden in plaats der Hebreeuwfche en Griekfche, maar geenzins Nederlandfche taal in plaats der oorfpronglijke (lelde; en alzo de volftrekte onkunde van den gemeenen man in de oorfpronglijke taal niet verhielp,maar genoegzaam het geheele boek duister voor hem liet. — 't Is waar, men voegde 'er op den rand ophelderende aanmerkingen bij ; doch deeze alleen bij de uitgaaven in folio en groot quarto : uitgaaven van zodanige groo:te, dat zij de geheele tafel van den minvermogenden beilaan , en geene ruimte overlaaten voor het ontbijt of andere huisli ke zaakeni dus ongefchikt om van hem, die zich met op zijn gemak voor zijnen leezenaav tot leezen kan zetten, maar dit in het hoekjen van den gemeenen haart, bij het overig gezin, moet doen , gebruikt te worden ; geli.k men ze dan ook bij hen, die ze bezitten , doorgaans op eenen leezenaar, in het beste vertrek te pronk ziet liggen, <-n in een Bij elt en .zonder randtekeningen ziet leezen. Hier komt bij, dat ook deeze uitgaaven met randtekeningen voor den minvermogenden onder den gemeenen man te kostbaar zijn, en daarom bij de zodanigen niet eens gevonden worden. Deeze hebben dus ter opheldering niets, dan mislchien eenige, zo genoemde, verklaarmI a gen,  C 132 ) gen, over den een of anderen tekst, hoofdftuk of boek des Bijbels , (welke hen meer nut zouden doen onder den koffijketel dan wanneer zij ze leezen,)en het mondeling onderwijs in de predikatiën en catechifatiën. Dit mondelijk onderwijs is , wordt het behoorlijk ingericht , een zeer nuttig hulpmiddel, om het Bijbelleezen levendig te houden, aantemoedigen ,den gemeenen man eenigen fmaak te geeven van den inhoud des Bijbels, met de daarin voorkomende zaaken , meer of min bekend te maaken, en tot deszelfs leezingvoortebereiden: en zou daar toe nog meer dienstbaar kunnen gemaakt worden, wanneer onze overzetting minder verklaaring noodig had; als wanneer men in de predikatiën zo veel meer zou kunnen afdoen, als men minder ter opheldering der overzetting te zeggen had, en (dat van meer belang is ,) in de catechifatiën den Bijbel zelf de plaats der gewoone leerboel'jens doen vervangen , door , na de leerlingen eenige denkbeelden van dit boek gegeeven te hebben, met hen de voornaamfte plaatfen van hetzelve door te leezen;daar uit de waarheden van onzen Godsdienst te doen erkennen, en te gelijker tijd hen op den weg te helpen, om hetzelve met vrugt op zich zelf te gebruiken. Een nuttig hulpmiddel ter bevordering van Bijbelkennis is het mondelijk onderwijs, vooral bij eene goede overzetting; maar het is geheel onvoldoende, om de onkunde van den gemeenen man, aangaande vreemde zeden , gebruiken , gevoelens, enz. — zodanig weg te nemen, dat hij nu te huis zich zelf met kezen kan voorthelpen; aan-  ( 133 ) aangezien'er noch tijd is om den geheelen Bijbel met hem doorteloopen , noch hij, indien dit ook konde gefchieden , alles van eens hooren zou kunnen onthouden; —geheel onvoldoende derhalven , om de plaats van ophelderende aanmerkingen te vervangen ; deszelfs nuttigheid hangt van de meerder of mindere verftaanbaarheid des Bijbels zelve af: en de zogenaamde gemeenen man kan ophelderen, de aanmerkingen bij zijnen Bijbel geenzins misfen. — Thans heeft hij ze niet, om bovengenoemde redenen ; doch , zo hij ook die , welke in de grootere uitgaaven onzer overzetting gevonden worden , had en gebruikte , zou hij evenwel, of fchoon ze hem hier en daar eenigen dienst zouden doen , geene voldoende opheldering verkrijgen ; zij zijn niet in den rechten, voor den gemeenen man gepasten, toon opgefteld, gebrekkig ook uit hoofde der gebrekkige kennis, en de vooroordeelen van dien tijd, niet dat wat zij zouden wenfehen — Dit een en ander wat ik aangaande de duisterheid onzer overzetting, en het onvoldoende der randtekeningen gezegd heb , met voorbeelden te llaaven, zal wel niet noodig zijn. Immers toonen de nieuwe overzettingen en aanmerkingen het onvoldoende der oude ! men neeme zelf de proef, en leeze, bij voorbeeld, job, in onzen folio Bijbel, met de randtekeningen 'er bij , zo men 'er iets van begriipt : maar men leeze het zelfde gefchrift in de overzetting van michaelis, vertaald door de perïoncher , of voor al in die van h. a. schultens; en men zal het , te vooren geheel onverftaanbaare I 3 boek,  ( 134 ) boek,met genoegen leezen, als ware het hetzelfde niet: raadpleegt men hunne aanmerkingen 'er bij , men zal zeggen, nu begrijp ik het. Tot een bewijs van het geen ik zeide. Ziet daar dan den oorfprong van de onverftaanbaarheid des Bijbels! De groote oorzaak , zo als wij gezien hebben , dat de gemeene man , bij zijne algemeene hoogachting en leezing van dit boek, nogthans zo weinig met deszelfs inhoud, bekend is ; het fchort hem aan onze overzetting. Nu is de vraag : Wat zal men lest doen , o,-« den minvermogenden met den inhoud des Bijbels meer en meer bekend te maaken, van zelf beandwoord ! Men moet eene betere overzetting voor hem maaken. — Overzetting toch, met bijgevoegde ophelderende aanmerkingen , hebben wij gezien , is het eenige bruikbaare middel om het algemeen met den inhoud des Bijbels bekend Te maaken : dus wij niet in bedenken hebben te ftaan, of wij door een ander middel, door een uittrekfel bij voorbeeld, misfchien ook beter ons oogmerk ten opzicht van den Bijbel zouden kunnen bereiken maar genoodzaakt zijn den van ouds gebruikten weg me ie te bewandelen, en door middel van overzetting te werken. Maar , indien wij door het zelfde middel , dat ónze voorvaders ge-' bruikten, moeten werken , zo kunnen wij, om  C i35 ) om beter dan zij te flaagen, mets anders doen, dan die gebreken en hinderpaalen, welken deszelfs gewenschte uitwerking tot hier toe beletteden , uit den weg te ruimen. Daar wij nu bij den minvermogenden wel eenige dingen ontdekten, hinderlijk voor de goede uitwerking der aangewende poogingen , ter daarftelling van Bijbelkennis ; doch de eigenlijke oorzaak zijner gebrekkige kennis ons gebleken is gelegen te zijn in de onverftaanbaarheid dier overzettinge, welke men hem in handen gaf; en wij ook gezien hebben, dat 'er tegen de, bij den minvermogenden plaats hebbende, hinderpaalen, voor de goede uitwerking der bij de hand genomene middelen , om hem met den Bijbel bekend te maken, reeds zodanige maatregelen genomen worden, dat wij geene betere kunnen uitdenken: zo volgt, dat 'er, behalven het onvermoeid volharden in de reeds bij de hand genomen maatregelen ter verrichting, niets anders voor ons overfchiet, dan de eigenlijke oorzaak van het kwaad, gelegen in de onverftaanbaarheid der overzetting, (welk gebrek men tot nu toe, met betrekking tot den minvermogenden , onaangeroerd gelaaten heeft,) uit den weg te ruimen. Eene betere overzetting te maaken is dan het eenige wat wij doen kunnen. Maar dit eenige is ook van de grootfte noodzaaklijkheid! zonder dit te doen is al de overige arbeid, welke 'er ondernomen wordt ter vatbaarmaking van den minvermogenden voor het onderwijs des Bijbels, genoegzaam vruateloos. Wat toch zal het baaten , al ver13 I4, fchaf-  C i3<5 ) fehafte men aan ieder perfoon eenen Bijbel: al leerde men hen allen verftaanbaar leezen ; al roeide men bij allen alle lusteloosheid tot onderzoek uit; al bragt men allen, met de oprechtfte begeerte om wijzer te worden, aan het leezen,indien zij het boek, dat zij leezen met kunnen verftaan ? — zullen zij als dan door dit ijverig leezen met deszelfs inhoud bekend worden ? zij zullen tot die gebreken vervallen, welken wij uit het ijverig leezen van het on verftaan baare boek zagen voortvloeien , en, wel verre van kundige geloovigen , geestlijke droomers worden. Neemt men daarentegen, de groote algemeene oorzaak der onkunde in den Bijhei, de onverftaanbaarheid van deszelfs overzetting, weg; verlchafr men den minvermogenden eene verftaanl-.aarer overzetting ; zo moet, daar de oorzaak is weggenomen , het gevolg natuurlijk ophouden. Zo veelen der minvermogenden , als tegenwoordig werk maaken van den Bijbel te leezen, zullen als dan denzelven verftaan en dus noodzaakhjk met deszelfs inhoud bekend worden ; het groot aantal leezers, dat 'er reeds gevonden wordt bij het on verftaan baa-e boek, zal aanmerkhjk toeneemen , en althans daadchjk vermeerderd worden met alle de zodanigen als nu dit boek veronachtzaamen , om dat zij het niet begrijpen : voor den verftan digen menlchenvriend is als dan de weg geoaand , om in zijnen kring het leezen van dit boek hartelijk aantemoedigen, het welk hij nu niet dan flaauwlijk kan doen, daar hem, zo dra hij hier van Ipreeken wil, de gedachte bekruipt : „ wat zal het veel batten of dee-  C i37 ) deeze lieden al leezen, daar »ij het toch niet begrijpen kunnenl" — Zij, die aan het leezen geraaken , zullen, daar zij nu het voortreffelijke van dit boek bemerken, hunnen huisgenooten, buuren en bekenden, deszelfs leezing aanprijzen; alles , wat leezen kan en wil , zal aan het leezen gaan, en tot kennis der waarheid komen ; alles , wat door het aanhoudend werken, op wakkeiheid, op verbetering van opvoeding en fchoolonderwijs, tot gebruik van zijn verftand komt, en leezen leert, zal met den inhoud des Bijbels bekend worden: en daar blijft niemand buiten het bereik van dit onderricht, dan hij, wien men tot geen befchaafdheid kan brengen ; dat is , men bereikt op deeze wijze zijn doel zo volkomen , als het zelve bereikt kan worden. Gelijk wij dan ook deezen weg reeds van overlang, ten opzichte van meêrvermogenden, door eenen michaelis, hamelsveld en anderen, zien ingeflagen, die door nieuwe overzettingen den inhoud des Bijbels meêr bekend trachtten te maaken. Wij moeten dan den minvermogenden eene betere overzetting,dan hij tot nog toe heeft, verfchaffen : dat is eene overzetting — zo veel ons mogelijk zal zijn, gezuiverd van de onnaauwkeurigheden der gemeene Nederlandfche ; het zij ontftaan uit fouten in de bij dezelve gebruikte uitgaaven van het oorfpronglijke ; het zij uit gebrek van taal of oudheidkennis ; uit misvatting, of zekere vooroordeelen, den overzetteren eigen , of uit welke andere oorzaak ook : gezuiverd , inzonderheid, van het eigenaartige, en daarom I 5 voor  C 138 ) voor onzen gemeenen man onverftaanbaare, der Hebreeuwfche en Griekfche zegswijzen, en woordvoegingen, waar van de naauwkeurige uitdrukking eene zo groote duisterhe;d over het geheele boek verfpreidt. Het NederlanJsch taaleigen in acht te neemen , en, met vermijding van zegswijzen , die voor laag , en met de deftigheid des boeks ftrijdende, zouden gehouden worden, de meest verftaanbaare uitdrukkingen te gebruiken, moet eene der voornaamfte zorgen zijn. — Eene overzetting, voorzien , 1. met een eenvouwig, kort en bondig voorbericht , of inleiding , geheel bereekend voor de vatbaarheid en behoeften van den gemeenen man, en gefchikt, om hem te berichten, wanneer, waar, door hoedanige lieden , met welke oogmerken, dit boek is opgefteld; hoe wij 'er aan gekomen zijn; ten einde hem te doen begrijpen hoedanig eene verzameling van fchriften hem hier in handen gegeeven wordt; hem voortobereiden, om dezelve uit het rechte oogpunt te befchouwen , op dat hij niet geheel ais een vreemdeling aan het leezen ga. Het veroorzaakt toch eene groote duisterheid, wansicer men van tijd, plaats, hoedanigheid , oogmerk des Schrijvers , hoegenaamd niets weet; vooral bij een boek , dat zo oud, en van eenen zo bijzonderen inhoud is, als de Bijbel. De Tijdgenooten der Bijbel fchrijveren wisten dit een en ander van zelf; onzen lieden moet hier van vooraf bericht gegeeven worden, op dat zij althans meêr of mm in die oude tijden te huis, en zo veel mogelijk in de omftandigheden der toen lee-  ( 139 ) leevenden verplaatst zijn, voordat zij met leezen beainnen - fl. Behalven zodanig een voorbeficht zou ik eene kleine kaart noodzaakhg oordeelen voor den gemeenen man, waar uit hij , in het ruuwe, de gedegenheid dei m deeze fchriften meest benoemde landen en p aTfen ten opzicht van eikanderen en ons Nederland kan zien - met bijgevende korte, eenvouwige aanwijzing, waartoe hem deeze primdient , en hoe hij dezelve moet gebruiken. Wanneer hij ziet, hier wormen wij; daar is dat Egijpu», waar de Israeliten zo moesten lijden 5 hier de Roode Zee , door wïke zij togen; hier de Woestijnen , waar Si zo lang zwierven; hier de Zoutzte, waar Sodom lag ; hier Kanaan, van waar deeze fchriften grootendeels afkomftig zijn - hier /eSm, waar jesus zo veel.leed; hier Korinthen , hier Romen , aan wier inwooneren paülus deeze brieven Ichreef, enz. - Wanneer hij , zeg ik , dit alles kan'zien, dan is het als of 'er fchillen van zijne oogen vallen, alles wordt hem begrijplijker, gemeenzamer , "natuurlijker: eene Kaart is bijdeeze^Schnf, ten geheel onmisbaar. — 3- Nog moet teeze overzetting voorzien zijn, met meer voldoende en melr juiste ophelderende aanmerkingen der bijzondere plaatfen, dan de randtekeningen des Staatcn Bhbeis; met aanmerkingen , in dewelken (leeds het oog gehoudenis op de vatbaarheid en behoefte van den gemeenen man; waarin men geene godgeleerde kundigheden , maar alleen gemeen gezond me 1fchenverftand bij den leezer voorondeiftelt , waar in alles verklaard wordt, wat hij met.  C HO ) of verkeerd zou verftaan, voor zo ver men hem zulks voldoende meent te kunnen verklaaren; doch bij die grootere of kleinere gedeelten, welke de verklaarer of in 't geheel niet verftaat, of waar over hij nog geen zeer waarfchijnlijk, waar gevoelen voor zich zeiven heeft, zou ik eenvouwig ftellen: „Dit „boek, of,deeze hoofddeelen, of, deeze ver„zen,verftaat men nog niet recht."—Zonder den leezer met geleerde gisfingen of veelerlei gevoelens op te houden. — De gemeene man heeft weinig aan eene opgaave van gevoelens, waar uit hij niet in ftaat is het waare te kiezen, — waar onder misfchien het waare nog niet eens gevonden wordt ; en men wint,door dit overtallige weg te laaten, zeer veel plaats uit, daar deeze geleerdheid de meeste ruimte weg neemt. Terwijl hij alzo ook eenen wenk ontvangt, om zich bij zodanige plaatfen niet op te houden, en alzo tot eene goede keuze in bet leezen ongemerkt geholpen wordt. — Eindlijk zou ik het raadzaam oordeelen,overzetting en aanmerkingen onaffcheidlijk aan eikanderen te verbinden; op dat men niet, om de goedkoop alleen , de overzetting zich aanfchaffe, en daar door het bedoelde oogmerk Hechts ten halve bereikt worde : om welke reden, zo we! als gemaks- en duidelijkheidshalven , ik de aanmerkingen telkens op elke bladzijde onder den tekst , en niet achter aan te famen, zou plaatfen. Dat men geen groot folio formaat moet verkiezen; en men, voor alle dingen, moet zorg draagen, dat de prijs van het boek  ( H* ) boek niet te hoog zij voor den minvermogenden , zijn dingen, die van zeiven fpreeken. Maar zo gemaklijk als het is te zeggen, wat 'er moet geleideden, is het niet dit daadelijk ten uitvoer te brengen ! Indedaad moest zodanig eene overzetting van grondsop gemaakt worden. Daar zou voor ulieden niets overfchieten, dan derzelver hooge noodzaaklijkheid aantetoonen, en geduldig af:ewagten , of zich te eeniger tijd iemand over den gemeenen man ontfermde, want... Doch ik behoef de zwaarigheden , welke hier in zouden zijn , niet ter baan te brengen. Daar 'er toch reeds veel in dit vak gedaan is, en het niet ontbreekt aan overzettingen en aanmerkingen , die , zo zij al niet geheel aan de bovengenoemde vereischten voldoen, nogthans grootendeels het geen ons aan de gemeene Nederlandfche overzetting ontbrak, verhelpen ; — zo zou het, mijn bedunkens, niet wel overlegd zijn, geheel van vooren aan te beginnen , al konde men dit des noods doen : als waar door men zich het werk alleen moeielijk zou maken , en , even daar door, bezwaarlijker, om het goed te volvoeren. Men moet beginnen, waar anderen het gelaaten hebben;zo bewaart men zijne krachten alle , alleen om te verbeteren en te volmaaken ; en brengt het, natuurlijkerwijze, veel verder, dan of men van voren aan begon. Ik meen dan, dat het raadzaam is, ter daarJtelling van eenen voor den gemeenen man ge-  ( 14= ) gefchikten Bijbel , den arbeid van michaëus , of dien ik , in deeze zaak het eerst had moeten noemen , van van hamelsveld ten grondflag te leggen. Ten grondflag te leggen, of zal ik liever zeggen, over te neemen.?— zeker, in de overzettinge des laatstgenoemden is niet alleen de meerdere kunde deezer Eeuw,ter verbetering van de onnauwkeurigheden der Ouden, gebruikt; maar ook oozetlijk dat groote gebrek voor den gemeenen man in de gemeene overzetting , eene naauwkeurige navolging der taaieigens van den oprfpronglijken tekst, verholpen ; terwijl de Inleidingen en bijgevoegde aanmerkingen voor ongeleerden , eene meer voldoende opheldering geeven dan dé randtekeningen des zogenoemden Staaten Bijpds: en ik zou het hier mede. wel voor eerst, willen doen , indien niet de hooge prijs deezes uitgebreiden werks, het zelve voor den minvermogenden onverkrijgbaar, en alzo onnut maakte. Men zou wel op de gedachte kunnen vallen, om deeze zwaarigheid uit den weg te ruimen, door toevlugt te neementot de milJdaadigheid onzer rijke Landgenooten, en een Fonds te (lichten , om dit werk voor eene kleinigheid te kunnen geeven. — Doch hoedanig een Fonds, dat toereikend zou zijn, om zodanig een werk voor 4 a 5 guldens aan zo veele minvermogenden te kunnen verkoopen ! Men rekene de twee millioenen Inwooners van ons land op 500,000 huisgezinnen, en (lelie een vierde van deezen, of flechts 100,000 huishoudingen, onder de geenen , aan welke men dit werk voor ƒ5-:-: zou moeten verkoopen , dan zou men  C i43 ) men (daar dit boek meer dan ƒ 50 ■ : - : kost) niet minder dan vier millioenen noodig hebben, om aan elke huishouding Hechts één Exemplaar te bezorgen. Vier millioenen in eenen tijd die zo veele noodzaaklijke uitgaaven heeft! Daar bij zou men moeten voorkomen, dat meervermogenden, die eenigzins den vollen prijs betaalen kunnen , dit werk voor den verminderden prijs niet konden koopen: of men zou, zo wel de tegenwoordige Uitgeevers , als de minvermogenden berooven : eene moeielijke taak ! te moeielijker, om dat men, naarmaate men dezelve zorgvuldig trachtte te volbrengen , naar die maate veele edelaartige, doch minvermogende lieden, zou doen aarfelen, om zich van de algemeene liefdaadigheid te bedienen; als kunnende alzo ligt het voorkomen eener vcrnederende aêlmóes aanneemen. — De zuinigheid althans eischt , dat men, alvorens tot de algemeene milddaadigheid toevlugt te neemen, het werk zelf zo min kostbaar maake, als het, behoudens de bedoelde nuttigheid, zijn kan : want elke gulden , die men zo uitwint, is voor andere nuttige oogmerken befpaard, en een ftap gevorderd in de groote zaak , welke men zich voorftelt. Zo ik mij niet geheel bedrieg, kunnen hier, om nog niet te fpreekea van papier en wijze van drukken, etlijke guldens uitgewonnen worden, door de_inleidingen en aanmerkingen opzetlijk interichten voor den mingeöefenden , naar het geen daar van boven gezegd is; alle behandeling van gefchillen , waar van hij niet weet, alle opgaave van meêr gevoelens ; alle gisfmgen over  ( 144 ) over duistere plaatfen weg te laaten : waar door men het boek niet alleen niets zal verminderen, maar zelfs dienstiger maaken tot het bedoelde oogmerk , en te gelijk voorkomen, dat men den Uitgeeveren van het oorfprongelijke geene fchade doet; aangezien de weetgierigheid van hen , die dit kunnen koopen , niet voldaan is met bij eene zwaare plaats te leezen : „ deeze verftaat men nog „ niet recht," — „ dit boek is tot nog toe onverklaarbaar." enz. deeze zullen altoos aan het groote werk de voorkeur geeven, en het blijven koopen als te voeren. Het is dus, naar mijn oogmerk , het best, niet het werk van ham els veld over te neemen, maar het zelve alleen ten grondflag te leggen , bij den arbeid, welke men voor den minvermogenden wil ondernemen; gelijk een plan van een gefchrift, het welk men zodanig handelt en verbetert, als men oordeelt noodig te zijn ter bereiking van zijne oogmerken. De prijs van het boek noodzaakt ons om verandering te maaken, in de ftukken, die tot opheldering dienen ; de meerder bruikbaarheid, welke het zelve hier door zal hebben voor den gemeenen man , raadt dit aan. — Maar hoe zal men handelen met de overzetting zelve ? Ik twijffel niet of van hamf.lsveld zou, bij eene herziening van zijnen arbeid , nog veel verbeteren; en ook alzo nog veel, dat verbeterd konde worden, overlaaten.— Deeze kundige man heeft zeker het belangrijkfte, dat in dit vak gefchre>en was,geraudpieegd; maar één'kan toch niet alles weeten, — niet al-  C 145 ) alle immer met dezelfde oplettenbeid beöordeelen, nog minder (waarop het hier evenwel niet weinig aankomt) allen even gelukkig uitdrukken. Is 'er niets belangrijks na de uitgaave van het werk van van hamelsveld in het licht gekomen ? Er is althans nog eene fchat van aanmerkingen verborgen, voor het oog van het algemeen, in de harzenen, en nooit uitgegeevène papieren van bijzondere perfoonen. Of zouden 'er, bij voorbeeld , onder de Predikanten geene weezen, die, bij hun geduurig arbeiden in de Heilige Schrift, de rechte meening eener zinfneede vonden , tot dus ver in geene openbaare Schriften bekend gemaakt"? — den rechten zin eener plaatfe in het een of ander boek aangewezen vonden, door van hamelsveld overgezien ? — de juiste nederlandfche, algemeen verftaanbaare uitdrukking vonden, aan van hamelsveld niet ingevallenV Gefield, elk predikant had maar eenmaal in zijne geheele leven het geluk gehad van zodanige ontdekking te doen, zo was dit, indien elk zijn ééntjen inlecverde, reeds eenige honderden plaatfen verbeterd. Welk eene fchat, alleen van de Predikanten nog maar! zou men dezelve, daar toch alles van nieuws moet gedrukt worden, ongebruikt laaten V neen voorwaar! Er moet ten nutte van het algemeen eene algemeene fchatting geheven worden; elk moet het zijne toebrengen, om. overzetting en aanmerkingen te volmaaken. Zo zal dit werk eene volmaaktheid verkrijgen, door den arbeid van eenen man nimmer te bereiken. — K Doch  C 146 ) Doch,dit is geen werk, dat op de gewoone wijze (als eene prijsvraag; kan behandeld worden. Gefteld toch, men gaf het zelve tot eene prijsvraag op ; A., naar den prijs willende dingen,noodigt nu alle de kundigen uit, om hunne verbeterende aanmerkingen daar en daar te willen zenden, ten einde hem ;n ftaat te Hellen, aan den Bijbel, voorden gemeenen man, de hoogst mogelijke volmaaktheid te geeven; e^ne dergelijke uitnoodiginggefchiedt'er van B; nog eene van C , aan wien van de drie zal het algemeen zijne aanmerkingen zenden ? Aan den bekwaamden. Zij moeten zich dan bekend maaken : bekend geworden zijnde, del ik in A. het meestcn vertrouwen; en zend aan deezen mijne toeiaagen. een ander zendt het zijne aan B.; een'ander aan C : noch A., noch B., noch C. krijgen alles, maar ieder van hen wat, tot groot nadeel van het werk; voor het welk alzo twee derden, der van het algemeen geleeverde verbeteringen, verloren zijn. B. en C. deeze nadeeiige gevolgen, bij het leezen der uitnoodiging van A., reeds bevroedende , zien mogelijk van hun voorneemen, om naar den prijs te dingen, al; zo zal alles aan A komen : maar deeze^ is ongelukkig voor dat werk niet opgewasfen; alles wordt Verbroddeld, —de prijs kan hem nie toegewezen worden; zijne aanzienlijke verfchotten, en, dat meer is, ook de aan hem toegezondene aanmerkingen zijn verloren! ik acht het onnoodig dit in zijne fchadeliike gevolgen verder te beredeneeren, of van andere z.vaarigheden te fpreeken. Bij wijze van prijsvraag kan  C 147 ) kin dit niet behandeld worden. Ëen of rrïeéf bekwaame lieden moeten het inzamelen der Verbeteringen , het beöordeelen der opgegeeVene verbeteringen, met één woord, alles» wat 'er te doen zij, om de krachten van allen , ter bereiking der bedoelde inrichting en verbetering des Bijbels van van hamelsveld, te vereenigen en te beftuuren, geheel voor hunne.rekening neemen. Vooru zelfwas het bewaard deezen zeer belangrijken arbeid te verrichten. Of zoudt gij kunnen ftil zitten» wanneer 'er iets tot nut van den gemeenen man te doen is ? — zelf ftil zitten bij uwe taak* en van anderen vergen, dat zij dezelve volvoeren v Deeze vraagen behoeven voorwaar geen andwoord. Ter volbrenging dan van deezen arbeid» bied ik u het volgende aan, als een plan* gefchikt, om, bij aldiengijhet tot dus verreberedeneerde bondig oordeelt, en volgens het zelve wilt te werk gaan, tot een grond* flag te (trekken van uwe raadpleegingen over de wijze op welke gij den gemeenen man» eenen , voor hem meêr bruikbaaren BijbeL zult verfchaffen. ^6) P L A N. De Maatfchappij beflotert hebbende ;deö gemeenen man eene duidhjker overzetting * met bijgevoegde meêr voldoende ophelderingen, dan hij tot nog toe bezit , te verfchaffen, verzoekt, ten einde dit werk worde opgedraagen aan Lieden, wier kunde, gelijkheid van denkensaart, gelegenheid van woonplaats, eri Ka  C '43 ) andere omftandigheden hem in (laat (lellen« om deezen arbeid op de beste wijze te volbrengen , haar Hoofdbelluur ; om eene Naamlijst te maaken van agt perfoonen, voor de helft genomen uit de beide Amflerdamfchc Departementen, voor de helft, naar goedvinden, uit de Amflerdamfchc of de aan Amfterdam paaiende Departementen, doch niet verder gaande dtn Leijden en Utrecht, om deeze naamlijst te verzenden naar de Departementen, ten einde door dezelve goedgekeurd, of, het zij geheel,het zij gedeeltelijk, verworpen te worden; om, in het laatfte geval, voor de met meerderheid afgekeurden, wederom zo veele andere perfoonen ter goedkeuring aan de Departementen aan te bieden, tot zo lang 'er een getal van agt perfoonen, de goedkeuring van de meerderheid der Departementen; hebben weggedraagen, om als dan uit agt perfoonen, vier te benoemen, ten einde hetgeen 'er omtrent zodanige overzetting te doen zal zijn te verrichten; en bijaldien een of meer van deeze verkorenen bedankte, of anders wegvielen, dezelver plaats uit de nog overige vier te vervullen, of, zo 'er ook alzo re kort kwaamen, wederom van nieuws, het dubbeltal der ontbreekenden aan de Departementen voorteftellen, ten einde daar uit de ledige plaats aantevullen, (leeds zorgdraagende dat het viertal vol blijve, tot het werk voleindigd zal zijn. . Aan ieder der vier leden deezer Commisfie zal een Exemplaar van het werk van van hamelsveld, als zijnde dit de grondflag, van het werk der Maatfchappij, met wit pa-  ( 149 ) papier, voor zo ver de overzetting en aanmerkingen gaan, in quarto,doorichooten, door de Maatfchappij worden ter hand gefteld. — Vooraan, in ieder Exemplaar, zal door den algemeenen Secretaris gefchreven worden, met welk oogmerk het zelve aan N. N. door de Maatfchappij wordt ter hand gefteld. — Elk Lid zal zijn Exemplaar, na het ten einde gebragte werk, in vollen eigendom behouden. , , Daar men eerst den tekst moet hebben, voor dat men'er aanmerkingen op kan maaken, zal de Commisfie haar werk beginnen met de overzetting te herzien, en deeze eerst afdoen. — Om zich den arbeid niet onnoodig te verzwaaren, en den zei ven met den meesten fpoed voort te zetten, zal zij den Bijbel in zesdeelenverdeelen en voor de inzameling der verbeteringen van elk gedeelte, den tijd van twee maanden bepaalen; alzo dat de verbeteringen, welke het -algemeen wil leeveren, over den geheelen Bijbel in één jaar zijn ingekomen. Zij zal, naamens de Maatfchappij, eenen ieder dringend verzoeken, om zodanige veranderingen,als hij oordeelt te kunnen ftrekken ter verbetering der overzetting van van hamelsveld, voor den gemeenen man, het zij in juistheid het zij in verftaanbaarheid van uitdrukking te willen zenden aan dien perfoon;enbij deeze uitnoodiging duidelijk bekend maaken, dat men niet alles op eens verzoekt, maar van vooren aan wil beginnen,en de verbeteringen, bij voorbeeld, in de boeken van moses en josua, verwagt in die twee maanden ; in Kichtcren tot de Profeeten; in K 3 de  twee volgen:1e maanden, enz. — Dat Lid, aan het welk dc verbeteringen door het algemeen gezonden worden, beoordeelt daadeïijk elke inkomende verbetering, en tekent dezelve, in zijn Exemplaar van van hamelsveld, op zijne plaats aan, bijaldien hij ze voor eene verbetering houdt; of, zo hij ze voor geene verbetering houdt, in een bijzonder boek, het welk hem tot een Register verdrekt van het geen hij afkeurt: waar na hij het ingekomen gefchrift zendt aan dat Lid, het welk in orde op hem volgt, zullende de Leden onder eikanderen bepaalen, wie de eerde, de tweede, de derde, de vierde zal weezen;) deeze handelt, gelijk ook de derde en vierde op dezelfde wijze als de eerde. — Niemand der Leden zal eene der in» komende aanmerkingen langer bij zich mogen houden, dan den tijd van twee maanden, alzo dat na verloop van agt maanden, federt het begin des werks, al het ingekoniene over het eerde zesde gedeelte, in handen van het vierde Lid zij, en deeze dit na verloop van tien maanden, federt het begin, moet hebben afgedaan. — Als dan komen de Leden bijeen, om over de voorgelLgene veranderingen in het eerde zesde gedeelte, hun gevoelen te zeggen, en vast te dellen hoe de overzetting van dit gedeelte zal zijn. Indien de demmen over zekere voorgedelde verandering eenpaarig zijn dan is zulks daadelijk afgedaan: indien men verfchüt, zo zal men gerst eikanderen hooren, en daar na met meerderheid bellisfen: Indien de meerderheid 'wel voor verandering is, maar drie Leden piet  ( i5i ) niet eenftemmig zijn hoedanige veran'ering men behoort te maaken, dan zal de gedrukte tekst onvermderd blijven, als mede ïngevalle de (temmen (toeken. Men houdt, zo als van zelve (preekt, naauwkeurige aantekening van de bellotene veranderingen, op zulk eene wijze als men zulks best zal oordeelen. Na verloop van twee andere maanden komt men wederom bijeen, om op dezelfde wijze met het tweede zesde gedeelte des Bijbels te handelen: en zo vaart men, van twee maanden tot twee maanden, voort, tot dat het werk is afgedaan. - Hierop zal de Commisfie, alle de door haar vastgeftelde veranderingen, naar orde der plaatfen tot dewelken zij behooren, alzo laaten drukken, dat daar uit, in vergelijking met de overzetting van van hamelsveld, voor de geenen, die, vervolgens, zich op de bijkomende ophelderende aanmerkingen willen toeleggen, duidlijk kunne binken, tot welken tekst zij -ophelderingen moeten leeveren.— De ingekomene (lukken zelve ZP1 zij alle aan haare plaatsvervangers ter hand (lellen, ten einde door deezen, voor zo ver deeze (lukken eenige uitlegkundige waarde hebben, en derzelver zenders de uitcaave niet verboden , met bijvoeging der handtekening, welke men onder dezelve vindt, zo fpoedig mogelijk, voor rekening der Maatfchappij, op de voor haar en den kooper voordeeligfte wijze, te worden uiteegeevm. — Het geld, Öat van deeze uitgaave der veranderingen in den tekst, en der oorfpronglijke (tukken overfchiet, wordt K 4 door  door den algemeenen penningmeester afzonderlijk bewaard, om daar van, althans vooreerst, de tot de overzetting vereischte onkosten, zo als de vier Exemplaaren van van hamels-vel d"s Bijbel, briefvragten, enz. goed te maaken. — < Wanneer de veranderingen, in de overzetting bepaald, het licht zien, zal dezelve Commisfie, op foortgelijke wijze als van de overzetting gezegd is, het vereischte voorbericht, en de bijzondere ophelderende aanmerkingen daar ftellen: alzo naamenlijk; — Dat zij alle deskundigen uitnoodige, ten eer'fiert, om binnen een Jaar, een voor den gemeenen man ter inleiding gefchikt voorbericht, met een, gelijk bij prijsvraagen, getekend en verzegeld billet, waar in de naam der Schrijvers, aan dat adies te zenden: ten tweeden om, in dergelijke tijdperken als bij de overzetting plaats hadden, insgelijks te zenden indien men iets, voor den ongeöefcnden ter opheldering noodzaakhjks heeft, door van hamelsveld, die voor meêr befchaafden fchreef, als bekend weggelaaten; het zij oorfpronglijke gedachten, het zij van anderen, wie zij ook mogen zijn, overgenomen; als mede, indien men iets korters , of meêr verftaan baars, dan het door van hamelsveld aangemerkte, of iets, dat befiisfend is, waar deeze twijfelachtig fpreekt, en meêr gevoelens opgeeft, of over het geheel eenige verbetering, meent te kunnen leeveren : al het welk de Leden der Commisfie beöordeelen, aantekenen, en rond zenden, gelijk met de verbeteringen der overzetting gefchiedde. ln- tus-  ( 153 ) tusfchen dat zij hier mede bezig zijn, ziet ieder van hen dat gedeelte, waar over hij de aanmerkingen van het algemeen gehad, en voor zich beoordeeld heeft, en merkt aan, wat zijnens bedunkens weg moet vallen: — waar bij hij niet alleen let op zulke aanmerkingen van van hamelsveld. als, uit hoofde van de in dezelve vooronderftelde te hooge kundigheden voor den ongeöefenden, of, uit hoofde, dat zij eene opgaave behelzen van verfchillende gisfingen, of, uit hoofde van haare onwaarlchijnlijkheid, in het werk, waar mede men bezig is, geene plaats kunnen vinden : maar ook op enkele zinfneden , of woorden, in de over het geheel bruikbaare oude en nieuws ingezondene aanneemenswaardige ophelderingen, welke naar zijn oordeel^ zonder fchade zouden kunnen uitgelaaten, of op eene korter wijze uitgedrukt en vergoed worden. Weinige woorden maaken eenen regel, weinige regels eene bladzijde, weinige bladzijden een vel; en ieder vel minder is een heele ftap nader aan het groote doel; waarom één woord te kunnen uitwinnen voor de Commisfie zeer belangrijk moet zijn. — Na dat het laatfte Lid alzo gereed geworden is met het eerst behandelde gedeelte komen de Leden bijeen, om de ophelderende aanmerkingen voor een gedeelte vast te ftellen. De meerderheid beOist, des noods, over de noodzaaklijkheid of overalligheid van zekere aanmerking ; als mede over de verstaanbaarheid van eenige verandering, die men, kortheids of klaarheidshalven in zekere aanmerking voorftelt te maaken: maar indien, K 5 in  C 154 ) een van deeze twee gevallen, de (temmen (laken , zo zal, in het eerfte geval, de aanmerking als noodzaaklijk worden aangemerkt, en,in het laatfte geval,de voorgeftelde verandering geen plaats hebben. Voor het overige mag niets eene plaats in de aanmerking krijgen of behouden, het welk men niet eenpaarg, voor, naar alle waarfchijnlijkheid, juist en bondig houdt. Van twee tot twee maanden hervat men de famenkomften,totdat het werk is afgedaan. — Wanneer het eerfte Lid , voor zich, met de aanmerkingen gedaan heeft, zal _ hij beginnen met de ingekomene voorberichten te onderzoeken, en dezelven met twee maanden verzenden aan den tweeden, enz. om, wanneer de laatfte dezelve den bepaalden tijd gehad heeft, nu ook hier (als zijnde als dan de van twee tot twee maanden voortgezette raadpleegingen over de aanmerkingen ten einde gelopen,) met meerderheid te befluiten ; zullende de Commisfie de magt hebben, om het besc gekeurde, uit de overigen te vohinaken, mits met eenpaarigbeid.De billetten derafgekeurde voorberichten zullen ongeopend verbrand worden. — Wanneer het eetfte Lid, voor zich, de ingekomene voorbetichten beoordeeld heeft,zal hij de vasrge(lelJe aanmerkingen, ter opheldering van het Oude Testament, herzien, vooral met dat oogmerk, of in dezelve ook nog, zonder nadeel, eenige bekorting zou kunnen gemaakt worden. Wanneer het tweede Lid, voor zich, de ingekomene voorberichten beoordeeld heeft, zal hij, met dat zelve oog. merk, de aanmerkingen ter opheldering van het  ( i55 ) het Nieuwe Testament vastgeftekl, herzien. Wanneer het derde Lid, voor zich, de ingekomene voorberichten, beoordeeld heeft, zal hij eene lijst vervaardigen, van de naamen de1' geenen, wier voorbericht, kaart, en aanmerkingen geplaatst zin; met opgaave, zo veel doenlijk, achter ieders naam van de plaatfen, wier opheldering aan deezen behoort, en bijgevoegde dankbetuiging aan het algemeen, voor de genomene moeite. En wanneer nu ook het vierde Lid, de ingekomene voorberichten beoordeeld heeft, en men dus, volgends het voorgaande Artijkel, bijeenkomt, om over dezelven te bellis fen, zo zal ieder der drie eerfte Leden, tevens verflag doen, van het hun afzonderlijk opgedraagen werk; het zelve aan het oordeel zijner Medeleden onderwerpen, en de uitfpraak der meerderheid van die drie, aan de welken door den vierden de voordragt gefchiedt, in alle gevalien, beflisfer.d zijn. Het derde Lid zal toezien, dat, zo 'erbij deeze gelegenheid nog eenige aanmerking geheel verworpen . wierde, hij de plaats, waartoe dezelve behoort, op zijne lijst doorfchrappe. Offchoon het herzien der aanmerkingen, aan het eerfte en tweede Lid bijzonder is aanbevolen, blijft evenwel ieder Lid verpligt, elke bekorting weke hij mogt meenen ergens te kunnen maaken als nog in deeze laatfte lamenkomst zijpen Medeleden voor te ttel en. Het maaken eindlijk van een kaarten, met de aanwijzing hoe het zelve te gebruiken, zou men aan een der Leien van de Maatfchappij kunnen opdraagen, indien :er piet mogelijk reeds een ge?  C 156 ) gefchikt kaartjen voorhanden is; wanneer het alleen op de verklaaring zal aankomen, die men uit den Thuringer Bode , (Nederd. Vert. D. II. bl. 81) bijna zou kunnen overneemen : Het blijve aan de zorg der Commisfie bevolen, dit kaartjen , met deszelfs verklaaring, op de eene of andere wijze daar te ftellen. — Wanneer de Commisfie alzo alles in gereedheid beefr, zal zij, geholpen, indien zij zulks verkiest, door zodanige Leden der Maatfchappij, als met haar overleg door het Hoofdbeftuur, daar toe zuilen verzocht en gevolmagtigd worden, de uitgaave van het werk bezorgen — Bij dezelve zal men alles vermijden, wat het boek flechts duurder zou maaken , zonder het voor den gemeenen man nuttiger te doen zijn; eene letter uitkiezen, zo klein als zij, zonder een middelmaatig goed gezicht te pijnigen, kan zijn; zo veel op eene bladzijde doen drukken als 'er op liaan kan; het best-koop bruikbaar papier bézigen; en het daarop, zo veei zulks immer mooglijk zij, aanleggen, dat men, wanneer de kosten van het drukken eerst betaald zijn, het boek, ingenaaid, fchadeloos voor eenen den min vermogenden betaalbaaren prijs fdat is voor iets meêr dan een gewoone Octavo Bijbel kost, want deezen kan hij koopen, gelijk de ondervinding leert, en iets meêr mag hij wel kosten, uit hoofde der waarheid, „ wat duur „is, is het best".) voor eenen Ducaat (7), bij voorbeeld, kunne leeveren.— Het boek zal gedrukt worden voor rekening der Maatfchappij. — Ten einde de Maatfchappij in ftaat  < 157 ) ftaat zij, eene zo groote oplaage te doen, als 'erbij dit boek vereischt wordt, zal men het zelve eerst uitgeeven bij intekening. — De Leden der Maatfchappij zien ten opzicht van dit werk, zo wel als ten opzicht van de uitgave der tot verbetering der overzetting ingekomene Hukken, waar van boven gefproken is , af van hun recht om alle werken, die door de Maatfchappij worden _ uitgegeeven, voor niet te ontvangen. — Bij het openen der intekening zal mm,ten eerjicn opgeeven, h 'e veel men denkt, dat het werk, ten naastenbij, den intekenaaren zal te (taan komen; in het maaken van welke begrooting men in aanmerking neemt: dat de kosten van den geheelen druk alleen op die Exemplaaren moeten komen, welken bij intekening worden uitgegeeven, zo dat men door deezen alle onkosten van het drukken betaald krijge en dat 'er, daarenboven, eene ordentlijke winst overfehiete , ter daarftelling van een fonds, waar uit men het doen eener zo groote oplaage goed maakt,en in (laat is zijn crediet te handhaaven. Ten tweeden, verder zal men bekend maaken, dat men, wanneer het werk is afgedrukt, niet alle de Exemplaaren, waarop ingetekend is, te gelijk, maar bij gedeelten zal afleeveren; alzo dat de eerlte afleever.ng gefchiede met allen mooglijken Ipoed, de tweede één maand na de eerde, de derde, vierde, vijfde en zesde, telkens één maand laater; — dat zij, die het boek aandonds begeeren, voor deeze fpoedige bediening, tot voordeel van het fonds der uitgaave, boven den gewoonen prijs zullen moeten  C 158 ) ten betaalen ƒ5:5:- die van de tweede af* kevering / 4:-: die van de derde ff.-: die Van de vierde ƒ 3 .• •: die van de vijfde fi: -: en men daarom ieder intekenaar verzoekt op te geeven, van welke afleevering hij verkiest; als mede ten derde , op welk foort van papier hij zijn Exemplaar wil gedrukt hebben, het welk men volkomen in zijn keur ftelt, mits hij, het geen het boek, uit hoofde van het door hem-gekozen papier, duurder wordt, dan hetzelve op het door de uitgeevers voor het zelve beffemde papier is, dubbel betaale tot voordeel van het fonds der uitgaave — De lijst der Intekenaaren zal, met bijvoeging van welk foort van papier* en welke afleveenng ieder verkozen heeft, in druk worden uitgegeeven; zo wel om de voorllanders deezer onderneeming te doen kennen, als, om de Commisfie in (laat te ftellen, zich wegens het fonds der uitgaave volkomen te verandwoorden. — De intekenaars alleen verkrijgen, in hunne Exemplaaren, de lijst van de naamen der geenen, die tot de volmaaking van dit werk het hunne toegebragt hepben; waar van boven- melding gemaakt is — Wanneer de intekening ge lo* ten is , maakt men een' overdag, hoe veel gelds daar van zal overfchieten, en drukt, verder (alles in aanmerking genomen hebbende, wat bij zodanige onderneeming in aanmerking komt, vooral ook het geen in het volgende artikel zal gezegd Worden) zo veel duizenden Exemplaaren over,als men noodig denkt te hebben , of in- ftaat is te bekostigen. — Terftond ; na de laatfte afleevering aan  C i59 > aan de intekenaaren, begint men aan elk het boek te verkoopen, doch zonder de bovengenoemde lijst der geenen, die aan het werk gearbeid hebben, en echter voor den vollen prijs, dien de Intekenaars voor hunne Exemplaaren, op gemeen papier betaalen; hier mede houdt men , naarmaate de aftrek is, twee, drie, of vier maanden aan: na verloop van dewelken men den prijs zo veel vermindert, als de meergenoemde lijst en de onkosten voor het drukken, voor elk Exemplaar bedraagen, en verkoopt tot deezen verminderden pri s, de nog overige maanden van het jaar, óf ook ietjs langer, naar maate de aanhoudende aftrek, of toeftand van het fonds der uitgaave zulks aanraaden. [Onderwi 1 men zo de meêrvermogenden en meestweetgierigen van allerlei foort onder den gemeenen man voorziet, ten einde een fonds te verkijgen, om de onderneeming te kunnen goedmaalcen, gewent de minstver mogende, en meestöevooroordeelde foort van menfchen aan het gerucht deezer nieuwe overzetting, en zij legt de voor deeze lieden doorgaans onaangenaame nieuwheid af, terwijl de zodanigen'ondcr hen, welken, aanftonds z.^ met den tijd eenen nieuwen druk des Bijbels te bekostigen, of ook, zo men hier toe te veel mogt hebben, andere maatregelen ter verlichting door te zetten,bii voorbeeld, jaarlijks eenige goede Schoolmeesters aan te kweeken. Heeft men niet volkomen kunnen ilaagen in zijne poogingen om het boek zo min kostbaar te maaken als het diende te zijn, moet men het voor nog minderen prijs verkoopen, dan hét nloote papier kost, zo ziet men, hoe veele Evemplaajen men dan, uit hoofde der overwinst *