VERHANDELINGEN ÜITGEOEEVEN DOOR DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ, TOT NUT VAN ? ALGEMEEN     INHOUD van dit ZESDE DEEL. 1. p. feenstra, over de Middelen, om den ijver en werkzaamheid, bij den minvermogenden Burger, op te Wekken. 2. j. clarisse, nadrukkelijk betoog, dat Ongodsdienftigheid de bron is van tijdelijk en eeuwig ongeluk; Godsdienfiigheid integendeel, de bron van tijdelijk en eeuwig geluk. 3. j. w. statius muller, w. bec- kering enj. van ouwerkerk de vries, over het Bidden en Danken der Kinderen.   PRIJSVERHANDELING OVER DE BESTE MIDDELEN, OM DEN IJVER EN WERKZAAMHEID BIJ DEN MINVERMOGENDEN BURGER OPTE WEKKEN. UITGECEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. TE AMSTELDA M, bij HARMANUS KEIJZER, CORNELIi de VRIES, £ n HENDRIK van MUNSTER. V LETTEIIK. /   BERICHT. In een Land, het welk alleen door den vliit zijner bewooneren , tot eenen aanmerkelijke n trap van welvaart is opgeklommen , en ook aile.cn door den algemeenen vlijt der ingezetenen kan blijven bejlaan; in eemn tijd, in welken alle poogingen der burgeren moeten jlrtkken, om den algemeenen last te helpen verligten, en de bijna geheel uitgeputte Armenkasfin, zo niet weder aan te vullen, ten minjlen dezdven niet verder door ongepaste uitgaaven aan luië Le~ diggangers, te drukken; konde het aan het cog der Maatfchappij■. tot nut van 't Algemeen , niet ontglippen, dat nog dagelijks veele fchaamtelooze lediggangers voordvaaren, om hun geheel beflaan alleen van den vlijt en ijver hunner ijverige Medeburgers, te trekken; terwijl zij, zich luttel bekreunenden aan de Vaderlandfche welvaart, den minfltn lust fhijnen te gevoelen, om mede eens hunne handen aan het werk te flaan, en zo veel mogelijk, zicli» zeiven en hunne huisgezinnen, het noodig voed' fel en dskftl te bezorgen. Ter beteugeling van dee.ze fchaamtelooze handelwijze , gaf de Maatfchappij in den jaare 1795, deeze Prijsvraage op: „ Daar Luiheid „en Schaamteloosheid, veelal, de oorzaaken zijn „dat de Armen-kasfen, dagelijks, door nieuwe lasten gedrukt en uitgeput worden ; wat middel „is 'er, om den ijver en werkzaamheid bij den „minvermogenden Burger optewekken? en hos kan men best eene edele eerzucht in hemontflee„ken en onderhouden P" en bekroonde den x^den van Oogstmaand, des Jaars gehaam zijn, zal geen indruk maaken ,althands geen ijver ten goede wekken, bij denzulken, die gewoon was in rijkdom, pracht, 'fraaije manieren, adelijke geboorte,of in ligchaamskracht, geest van Ipottenlistige vindingen, en dergelijken , de hoogfte eere te ftellen. Hij , die om zijne innige waarde , als een edel fchepfel, zich zeiven achting toedraagt, zal ook vatbaar zijn voor het gevoel van eere, hem, als gedraagende zich overeenkomfhg zijn edele üatuur bewezen ; hem zal fmarten de blaam, als mensch hem aangewreven , maar ftreelen de lof, die hem roemt en verheft , als waardig eene plaatfe onder de edelfte menfchen. Daaro-m , al wat den mensch zijne natuur leert kennen, en de waarde van zijn wezen, zijne beftemming — gevoelen, zal zijne ziele verheffen tot een edel gevoel van innige waarde, —tot eene edele zucht der alleen waare eer. Om behaagen te vinden , en deel te zoeken aan de eere en den lof van onze natuurgenooten , moeten wij 2. Aan hunne zedelijke achting en goed gevoelen eerst belang en waarde hechten. Immers, dat onkundigen en ongevoeligen , die wij weeten onsniet te kunnen beöordeelen . — dat fchepfels , die wij zeiven in het m'mst niet achten, ons eeren en prijzen, dit zal nimmer een belangrijk aanzien hebben, ~ nimmer kunnen ontlletken, — doen ontvlammen dien edelen moed, die alle vermogens in werking brengt , om door lofwaardige daaden tiutemunten. Streelend is het gevoel van achting en eere , ö + ons  ons toekomende van hen , dte wij als bevoegde rechters in dit vak befchouwen , wijl wij door zuik een gnnftig oordeel in waarde rijzen, 't geen niet dan uiterst aangenaam en genoeglijk kan zijn. Streelend is het gevoel van achting en toegenegendheid , welige ons bewezen wordt , van zulke wegens, aan wier hulpe en medewerking , of ongunst en tegenliand , ons ter bereiking van geluk , zeer veel gelegen ligt. Het welbehaagen en de gunde van het opperfle Weezen tot zich te mogen trekken, is daarom het toppunt onzer wenfchen. Hij, die de achting verwierf, van een magtig Vorst , werd weleer van veelen gelukkig gefchat, van veelen benijd. Indien wij van on/e • medemenfchen , in het algemeen , gelooven , dat zij over de waarde van ons en onzen wandel kunnen oorieeJen, dan zijn zij reeds getuigen van aanbelang , in wier tegenwoordigheid wij op onze hoede , voor wier minachting wij bevreesd , ft\ wier gunden wij gaarne hoog geplaatst zijn. Indien wij, daarenboven, befeflën , dat van goed of kwaad gevoelen onzer me ejnenfchen jegens ons, het genoegen en geluk onzer volgende dagen vrij veel zal afhangen, dan wordt hunne achting, of ongunftig vonnis, voor ons eene zaak van het grootfte belang, en eene zeer krachiige aaufpooring tot "het zoeken van eere , door eeoen algemeen geSc'iten wandel. Wijl wij nu onze medemenfchen, in het ge* ineen , als zülke belangrijke getuigen , als. wezens , van dewelkcn ons geluk zeer veel afhangt,  C 57 ) hangt, moeten befchouwen , zo dra wij hen als even edele , veihevene , met denzelfden uitmuntenden aanleg begiftigde fchepfels , met ons zeiven erkennen; zo zij flechts iedereen wel onderricht, gevoelig omtrent de waarde van den mensch , en ieder zal door eene edele eerzucht worden aangevuurd, om bij het hender menschlijke wezens , eere ,■ aanzien en gunden te verwerven. Wie het beste, het gunstigst denkt over de innige voortreffelijkheid der menfchen -, met toepasflng op zich zeiven, en zijne naasten,zal het meest eene edele eerzucht voeden , het hartelijkst naar algemeene achting ijveren. 3. Doch de kracht en duurzaamheid van zulk eene eerzucht, zal niet Hechts van eenen redelijken aanleg afhangen, maar vooral ook daar van , dat de gelegenheid gunstiger of ongunstiger zij, om door een waardig gedrag eere en achting te verwerven. Iemand achte zich zeiven, en fcnatre zeer hoog het goed gevoelen zijnes naasten, dit zal hem niet aanvunren tot eenen edelen wandel, uit begeerte naar eere; wanneer hij vooruitziet , dat niet braafheid en deugd, maar andere gaaven den weg baanen ter verkrijging van aanzien en eere ; of dat zijn (tand niet blinkend genoeg zij,in de oogen der menfchen kinderen, om te mogen hoopen, dat zij hem zien , zijne edelaartigheid merken, hem eere bewijzen zullen. Niet het gezond verfhnd , niet een onpartijdig oordeel , maar een algemeen gevoelen, eene heerfchende geest van ieder tijdperk, befliste , veelal , bij de talrijkfte fchaaren , D 5 over  ( 58 ) over de waarde der dingen , naar dewelken wietd uitgedeeld de eer of de fchande. Zal nu het uitzicht op achting den menfche beweegen tot edele daaden, zo moet het algemeen gevoelen, de geest der eeuwe, vooraf zich ten voordéele der braafheid verklaard, en den edelften mensch de fchoonfte eerekroon toegezegd hebben ; welk eene eeuwe ten dien einde zou moeten verfchillen van de meeste eeuwen , daar in , dat eere werd uitgedeeld aan waare deugd, en dat deeze eere niet (lechts voor eenige bevoorrechte ftanden , bewaard , maar voor iederen menfche , in welk loc ook geplaatst, verkrijgbaar was. Naarmaate eene behoorlijke kennis en gevoel van 's menfchen waarde meerder verfpreid, en den edelften mensch, de hooglle eer te zekerder zij befchooren , zal edele eerzucht de waereld met een ruimer aantal fchoone daaden verfieren. Naarmaate de mensch minder geacht , en braafheid minder geëerd wordt , zal eer en fchande krachteloozer, de mensch omtrent alles goeds en edels fchaamteloozer worden. i. Zou ook de man, die den mensch waardeert , alleen naar zijne min of meêr adelijke geboorte; of zou ook de onwetende , die in den mensch geene meerdere voortreffelijkheid, als in een dier , befchouwd, zich fchaamen over bedrijven , die den edelen mensch onteeren ? Immers, even min als de Wilde , die geen denkbeeld heeft van eerbaarheid , in het bedekken des ligchaams , zich zal fchaamen over zijne naaktheid; of oordeelt men, dat deeze vergelijking geen proef kan houden, om  ( 59 3 om dat 'er onder befchaafde christen volken , nimmer eene zo voldrekte onkunde en ongevoeligheid, omtrent de eigenlijke waarde van den mensch zal plaats vinden ; zo fchijnen wij toch , op goeden grond , te mogen beweeren, dat, aan den eenen kant, het hooge denkbeeld , de vooringenomenheid met , de v-rkleefdheid aan aardfche voorrechten; en, aan den anderen kant , een laag ongunftig denkbeeld van zich zeiven, gewisfelijk, zal baaren en aankweeken, eene groote onverfchilligheid , ongevoeligheid, omtrent dat geen, wat den mensch,als edel fchepfel belchouwd, zijne eigenlijke verhevene waarde zoude bijzetten. Zo wij de ondervinding raadpleegen, zullen wij, onzes oordeels, bevinden, dat men aan deeze oorzaaken moet toekennen, een groot deel, althands, der Schaamteloosheid, en dat,naarmaate tijdelijke begeerten , of onkunde en vooringenomenheid , 's menfchen waarde meêr verdonkerden , ook de fchaamteloosheid grooter is geworden. 2. En voor wien toch zou men zich fchaamen? Hoe zou eerzucht ons weêrhouden van onwaardige , en aanfpooren tot waardige bedrijven, wanneer men op het menschdom nederziet, als nietswaardigen, als blinde , verdoolde , verdorvene fchepfelen, wier oordeel en verüand zelf bedorven, aan wier gunden of ongunllen ons niet het minde geleegen zij ? Wanneer men foms met verbaasdheid aanfchouwde , hoe zommigen , onbefchaamd , den volke voorliegen , de tastbaarde onwaarheden, als recht en waar, opleggen durfden ; dan toch zal men daar in moeten erkennen, de  c 60 ;> de uitwerkfels eener trotfche hooggevoeligheid, die zich zelveh alleen eert en"anderen niet acht; en hoe zal men kunnen verklaaren, de fchaamteloosheid der zulken , die voor het oog hunner medemenfchen het liederlijkfte leven leiden,— de fchandelijkfle daaden ,onbefchroomd, bedrijven durven, zo men niet daarbij aanneemt, dat zij althans voor hunne medemenfchen geene de minde achting voeden, en dus aan hunne goed- of afkeuring, lof of berisping, geheel geene waarde hechten. Al wat het menschdom in onze oogen verlaagt, maakt de eere tot een harfenfchim, die geen zoekenswaard is ; verlamt de edele eerzucht, en zet de deur voor fchaamteloosheid meêr en meer open. 3. Wat zou edele eerzucht meêr verdooven, wat onverfchilligheid, omtrent eer en fchande — de fchaamteloosheid, meer bevorderen, dan zulk eene inrichting of gefteldheid, van zaaken, dat waare verdienden, geenzins, met eere en aanzien bekroond, of dat eere en achting niet dan aan eenige bevoorrechte (landen uitgedeeld worden. Is de eere niet voor braafheid en deugd te vinden , zo gaat het befef en gevjel van 's menfchen waarde , redelijke achting voor zichzelven en anderen , en daar mede de vatbaarheid en zucht voor waare eer verboren ; eene geheele verderving der edele eerzucht , voldrekte ongevoeligheid, en fchaamteloosheid, zal heerlchen, bij zulk een volk, of zodanig eenen (land des volks , waar de prijs der eere ntet aan het einde der loopbaan van braaiheid en deugd, voor den overwinnaar is  ( 61 ) k opgehangen ; niemand zal zich om dien «prijs beijveren, niemand ter verkrijging daar van zijne vermogens tot edele bedrijven kunnen infpannen. Van aiies wat wij in dit deel, misfchien omflagtig genoeg, beredeneerd hebben, luidt het kort befluit aldus: De werkzaamheid van een en ander volk is afhanglijk, van het luchtgeflel , waar onder,— van devrugtbaarheid des gronds,waar op —zij woonen, en van de maate der behoeften , waar aan, zij gewoon of verbonden zijn. Maar zal bij eenig volk eene, naar deszelfs omllandigheden , edele werkzaamheid heerfchen, zo moet het aldus bij hetzelve gefield zijn: i. Door opvoeding moet ieder van jongs ( aan tot een werkzaam leven gewend worden. a. Alles, moet, zo veel mooglijk, den arbeid als aangenaam en genoeglijk aanprijzen; gemak en leedigheid, als lastig en pijnlijk-, afkeuren. 3. De werkzaame moet altijd werken, en, door vlijt, zijn behoorlijk onderhoud, kunnen vinden. 4. Rijkdom, naar ieders ftand bereekend , aanzien en eere, moeten door werkzaamheid, nimmer door ledigheid en gemak , kunnen verkregen worden. 5. Al zulke redenen, die de werkzaamheid als eene rreilige pligt ons opleggen, en aanprijzen, moeten ieder een grondig bekend, fteeds levendig, voor den geest zijn. Ieder gebrek, het welk, omtrent deeze begin-  ( 62 ) ginfelen bij een volk, of ftand heerfchende is, zal luiheid baaren en opkweeken. Edele eerzucht zal leeven en werken, bij het volk,welks leden, vatbaar zijnde voor het gevoel der waare eer,dien prijs op den rechten weg kunnen vinden. Hier toe is oerhalven nodig: dat 1. Iedereen zich zeiven eene redelijke achting, die fteunt op zijne innige voortreflijkheid , toedraage; dat hij ook 2. Zijne medemenfchen behoorlijk achtende, in hunne goedkeuring en hoogachting belang Helle; en 3. Vastlijk vertrouwen mag, de'zo waardige eere, en achting, door, overè'enkomitig zijne edele natuur, te leeven en te handelen, zal kunnen verwerven. Zullende ook, waar het tegendeel van dit alles plaatfe vindt, onverfchilligheid omtrent eere en fchande, fchaamteloosheid, woonen. Deeze beginfels nu toepasfende op den ftand der minvermogenden, en nagaande, welke deezer beginfels in leven en werking, welke verflapt, verwaarloosd, of verftorven zijn, zullen wij, naar ons inzien, de oorzaaken der heerfchende luiheid, en fchaamteloosheid, en den rechten weg tot opwekking van werkzaamheid en edelen eerzucht vinden. I I. Wanneer wij den toeftand der Nederland» fche Natie befchouwen , met opzicht tot de uitwendige oorzaaken , die de werkzaamheid of traagheid eens Volks vrij veel bettemmen; met  ( 63 ) met opzichte tot het climaat of Iuchtsgefïeld heid , waar onder, den grond waar cm 2iï woont; zo vindt men gegronde aanleiding om uit deeze naatuurkundige oorzaaken bij d| Nederlanders, over ha geheel genomen eene groote maate van vlijt en industrie té verwagten. Immers, „ Wat ons climaat betreft , (.zeggen wij „ met den manmoedigen verdediger van de „ Hollandfche Natie (*).) Beha!ven de ne,, velen , welke onzen dampkring , door de „ laagte van het land, en de veelheid van „ her. water , fomwijlen verdikken , is het buiten alle tegenlpraak, dat wij een gemaa» tigde en gezonde luchtflreek bewoonen„ (de Zeeuwlché eilanden, en zominne daar „ aan grenzende plaatfen misfehien uitgezon„ derdO eene luchtflreek, welke de Inwoo„ ners noch aan eene te firenge en langduu „ rige koude, noch aan eene onverdraaglijke „ hitte b ootfteld. Hier door is het bloed „ der Inboorelmgen , zo min de verdikking „ en traagheid der Noordfche Volkeren als „ de verdunning en fnelhéid der meêr Zuid„ waards liggende Natiën , onderhevig • de „ middenmaat vindt hier plaats: waar door „ de traage loomheid , en eene onderneeaiende kloekheid , en de overijlende fnelte in „ eene zekere bedaarde houding en °efteld„ heid van ligchaam en ziel veranderd wordt. „ Deeze gemaatigdheid maakt de Nederian„ ders handelbaar, en bekwaam om zich naar „ alles te voegen; alles te ondergaan , en in al- (*) Engblberts, bladz. ïg,  ( 64 ) „ alle oeffeningen van kunst en geleerdheid wel te flaagen." Heeft ons Vaderland, als aan de zee moeten ontroofd worden , zal men den grond , dien wij bewoonen , nimmer onder de vruatbaaren tellen; wordt 'er groote moeite, zwaare arbeid vereischt, om den grond vrugtbaar te maaken, die dan nog , bij lang naa niet, de bewooners deezer landen het hoogstnoodig voedfel kan verzorgen ; zo leerde de ftiefmoederlijke grond haare bewooners, door noeste vlijt en ijver, voor hem zei ven zorgen. Het is daarom ook , dat de beroemde Engelfche Schrijvers d. hu me en w. temple, de kloekheid en handel der Nederlanders geheelijk hebben toegefchreven aan de noodzaaklijkheid , daar z:j onder liggen , en het gebrek , waar aan zij anders zouden moeten kwijnen , in een land , het welk zonder nijvere Ingezetenen niet bewoonbaar zou*» de zijn. Ons Vaderland zodaanig gelegen lijnde , dat, zal het zelve zijne Ingezetenen draaglijk doen beflaan, of liever gelukkig maaken, algemeene nijverheid , koopbedrif, enz. daar in moeten huisvesten , zo moest hirr uit natuurlijk bij de landzaaten eene heerfchende werkzaamheid en industrie geboren worden ; van hier dan ook, dat onze Natie fteeds den naam en roem heeft gehad , van zeer vlijtig, naarllig en arbei-'zaam te zijn (*). Het ongunstige der natuur,maakte en noodzaakte de vroegfte bewooners deezer landen tot (*) Zillesen, Nederland, Deel N. bladz. 2r.  ( é5 j Idt werkzaamheid; zo dat, hoe körtfWi-dé* tijden van rust waren, moesten zij, van jaaren' en visfchen geen genoegzaam beftaan vindefide, zich voeden en onderhouden, van het geen hun vernuft aan de hand gaf, het zij door hunne v.sfcherijen zo uittebreiden, dat zij het overvloedige daar van aan hunne na= buuren konden overdoen, verruilen of verkoo-r pen of dat zij zich op den fcheepsbouw toelegden voor hun zelfs en andere natiën; en,< Waarfchtjuhjk , zijn dit wel de vonrnaarnilé takken geweest waar mede hunne handel begort te bloeien. Hoe zij zich vervolgens Reeds gekweeten hebben , blijkt uit de wonderbare ho.-g.e van rijkdom, aanzien, en magt, tot welke du kleine volk, op eenen niet zeer gunftigen bodem, zich heeft verheven; zo dat uit hunne gefchiedenis 4 vergeleken met die van andere volken, blijken kan, hoe juist Roüssbao, weleer, eens opmerkte, dat iri het algemeen de volken van het noorden * meerder industrie (vlijt met vinding gepaard) bezitten, dan de volken van het zuiden, orri dat zij minder kunnen nalaaten , werkzaam erf vindingrijk te zijn ; eVen als of de natuur dusde zaaken hedt willen vereffenen, geevende aan de geesten de vrugtbaarhetd , welke zij aan den grond weigerde.- Onder dezelve^uitwendige omftandïgbeden'# zou men b,j de Nederlanders over het geheel ,nog de oude nijverheid mogen verwagten, xë meêr^wiil z,j nu federt lanse hadden tewed -ijveren met andere volken , die met herr ïiaar den zelfden prijs dingende , de verkrijging, bezwaarden, en dus den ijver insgelijks ver-& dtttr  C 66 ) dubbelen moesten; tot welke mftandhouding of veriterking der aêloude werkzaamheid, ooK. fcheen te moeten medewerken, die fterke vermeerdering van behoeften, dat het volk zicti allengskens aan meerdere zaaken, tot onderhoud en genoegen des le/ens gewennende, eindelijk veel meerdere behoeften kreeg, dan de mensch van de natuur ontvangen, of de vroegere bewooner deezer gewesten gekend heeft. — Toen voor eenige jaaren zeker bngelschman , naar zijnen denktrant, eene fchette ontwierp van het nationaal character des Nederlandfchen volks, zeide hij onder anderen: in het algemeen fchijnt bij hen al wat naar/ „ hartstngt of begeerte zweemt , mtge„ bluscht, zucht tot winst, alleen uitgezon, derd." .. , Hoort men het oordeel der fchnjveren deezer eeuwe, zij weeten nauwlijks woorden te vinden , om fterk genoeg af te fchilderen , hoe zeer de tegenwoordige Nederlanders, van de eenvouwige leefwijze der vroegere bewooners deezer gewesten afgeweken, en door ongetemde begeerten tot ontelbre dwaaze nieuwigheden verleid zijn. — Zonder ons bij deeze, zo zeer verfchillende, vonnisfen optehouden ; kunnen wij, zonder iemands tegenfpraak te vreezen te hebben, omtrent den tegenwoordigen tijd zeggen: Dat, daar het volk niet meêr voldaan was, met de eenvouwige grootheid van voorgaande tijden, hetzelve zijnen toevlugt heeft senomsn, tot ontelbaare nieuwe vindingen , van voedfel, dekfel , leefwijs, en uitfpanningen; al het welk, ongetwijfeld, meerde-  C tfte verlichting, en befchaavingdien nog „nier heeft kunnen veradelen." Ditwaar zijnde dan zal men niet kunnen berekenen ,het goede, dat verhinderd — het kwaad, dat aangekweekt dopj deezen geest; de vrugtbaare grond van Zij, onzalig bijgeloof,) en het hardnekkingfle yooorordeel. Hoe zeer noodig het zij de opleiding der kipperen te verbeeteren, hoe veel ten dien eiq. Oharacterkunde bladz. Igf,  C 73 ) pinde verholpen , en veranderd moer worv den, bleek zo duidelijk uit deeze befchou» wing, dat zulks ter plaatfe, daar wij van <'» middelen zullen fpreeken, vooral eene nadereonvouwing verdient. 2. Om bij den jongeling, die de waereld intreedt, en vervolgens bij elkeen de werkzaamheid te bevorderen, moet alles, zo veel mogelijk, zodanig zijn ingericht, dat het den behoorlijken arbeid als aangenaam, en ge» notglijk, annprijze; gemak en ledigheid, als lastig'en pijnlijk , verooideele. Volgends de inrichting en gefleldheid van 's menfchen natuur, is dit volkomen waar , dat eene maatige werkzaamheid een bron is van genoegen, even zeer als ledigheid, de oorfprong is van vervetting, en veKdriet. Is nu alles, indedaad, ingericht, om deeze denkwijze bij den minvermogenden inteprenten , en fteeds te verlevendigen? Hoe gaarne zouden wij dit met een volmondig ja willen beandwoorden: maar, als wij de ondeivinding raadpleegen, zal een droevig neen ons andwoord moeten zijn. Immers, waar is het School, in het welke zij worden onderwezen, omtrend het geen, voor hunne natuur, voor ligchaam en ziel, natuurlijk het best, gezondst, genoeg;ijk.st zij? Waar viudt men dezulken , die aangaande hunne natuur, het waare wezen van genoegen, en geluk,eenig beflaanbaar denkbeeld hebben? Indien hunne denkwijze hun gedrag beduurr, zal het tot ledigheid meestal uitloopen; want ^eer veeier denkwijze komt hier op neêr: ?, Volgends Gods oosmerk, wierden de menr E 5 as f-hen  C 74 ) „ fcben hier óp aarde geplaatst in een Paradijs, waar zij, zonder de minste moeite, te doen, alles wat noodig was rijkelijk zoude „ gevonden, en dus in geduurige ruste en ,, volle overvloed, geleefd hebben! maar wijl „ de voorouders zondigden , tegen God, zo „ wierden zij uit het Paradijs verdreven , en den man, inzonderheid, tot ftraffe op„ gelegd, oat hij voortaan zoude moeten ar,, beiden, op dat de nu vervloekte grond, „ hem zijn onderhoudt mogt verfchaffen". Van waar wij dus ook den arbeid als een ]asr een ftraf befchouwen moeten. In znlk eene denkwijze, die natuurlijk eene i tegenzin verwekt tegen het werkzaaroe leven, vinden zij zich gelterkt, door de dwaaze gewoonte, dat bij, die ftraf verdiende, moet" arbeiden , en hij, die beloond zal worden, rust en uidoanning geniet; het welk niet Hechts in de huisgezinnen,— in dewerkplaatlen van bijzondere meesters, — plaats heeft, maar zelfs ook in de Maatfchappij, daar de misdaadjger , vaak, tot zwaaren arbeid, als eene ftraffe wordt gedoemd, en hij, die zich wel kweet, of een groote daad verrichte, met rijke gefchenken , penfioen, of een gemaklijk en veel geevend ambt begiftigd, — beloond werdt. Volgends deeze aanleiding üellen zich nu ook de meesten voor, den toeltand van een ander leven, als of hij, die'zich hier het meeste bevlijtigde, daar de meeste , znchtfte rust, als het grootfte geluk, genieten zal. Met zulk een denkbeeld treeden zij nu de waereld in, en ziet! aan deezen kant vinden zij  C 75 ) zij nieuwe aanprijzingen der ruste en ledigheid, nieuwe vloek - vonnisfen over den arbeid. Immers, de keurfteen , waaraan, door het algemeen , de waarde van ieders ftand getoest wordt; is; het gemaklijke, het min werkzaame van eiken ftand. Daaglijks hebben nu de minbegoedigden voor oogen, het voorbeeld der veele rijken en begoedigden , die in ledigheid, uitfpanningen, en vermaaken hun lust zoeken; het voorbeeld van een talloos aantal ledig-gangers, en ftraatflijpers ; dagelijks zien zij , wat. al uitvindingen 'er zijn,om gemaklijk door de waereld te komen; de lange Heep van bidders , die alles infpannen, om een ambtjen te bekomen, waar van zij gemaklijk zullen kunnen leeven. Ook het denkbeeld van het lastige van den arbeid, het aangenaame van gemak, wordt geduurig verleevendigd, door het voorbeeld der ontelbaare luije bedienden , die zich ftaêg voor hun oog vertoonen; bedienden van ftad en ftaat, door een bedorven beftuur tot een onbehoorlijk aantal vermeerderd; bedienden van weelderige rijken, ook federt lange tot een ongelooflijk getal vermeenigvuldigd. Zou het ons, na dit alles, nog verwonderen , dat 'er luiheid onder de minbegoedigden ontftaan, en voord geplant zij? Zullen wij den minvermogenden, alleen den fchuld daarvan wijten; of wie ziet niet dat zij, in dit geval, vrij veel lijdelijk waren ? Terwijl 'er geenzins gezorgd was , dat hunne kennis en oordeel behoorlijk geoefend en ge-  C ?6 ) gefcherpt wierd ; heeft men hun voorgehouden gen tafreel der verleiding. Willen wij opklimmen tot de voornaame bron van deeze dwaalmg.wij zullenze vinden in de wedde, door dewelke wij verftaan Ie gehechtheid der menfchen, aan zodanige voorwerpen, welken zij ter voldoening hunner natuurlijke behoeften niet noodig hadden; dus gehechtheid aan overtalligheden, zodanig, dat zij nu dezelve niet konden miófen, zonder aan hun geluk fchade te lijden. Zo lang immers de menfchen niets meer eischten tot hun genoeglijk leven , dan de voldoening hunner natuurlijke behoeften , kon het hen niet in gedachte komen, in eene dergelijke ledigheid, en een onnatuurlijk gemak, hunne lust en vreugd te zotken; maar toen overvloed en rijkdom, als een bijzonder goed, begonnen geacht en gezocht te worden, wilde ook hij, die in het bezit van ruime geiuks goederen geraakte, boven zijne min begoedigde medemenfchen iets vooruit hebben, — uitmunten', en, onder anderen, wierd dit weldra daarin gezocht, dat, terwijl elkander arbeiden moest, hij konde ledig gaan, en zijn vermaak in iets anders zoeken; aldus wierd het denkbeeld van gemak , als een wenschlijk goed, geboren; en toen hij, die ledigheid genoot , daardoor uitfpanningen zocht, en deeze allengskens aangenaatner wierden, verhoogde zulks ki zijne oogen de waarde des oemaks; du nu dit voorbeeld ook anderen wekte, en dit denkbeeld van de hoogere tot de— Doch eene algemeene aanmerking zij hier gegund. Hartelijke lust en waare ijver tot nutte werkzaamheid, kan alleenlijk woonen in het hart, het welk vergenoegd, vrolijk is, en goede verheugende uitzichten heeft. Treurigheid, neerflagtigheid, drukkende toeftand , Haat lust en vlijt ter neder. — Om den mensch aantefpooren, opteleiden tot eene, gaarne getrouwe, vlijtige-beleeving zijner pligten , zou men zijnen (tand op aarde ,— zijne vermogens;, — de pligten zelve, en de toekomst hem fteeds, met de lieflijkfte kleuren moeten affchetzen, en in de aangenaamfte, meest be. koorende gedaante voor oogen houden. Intusfchen fchijnen zeer veele leeraars, en onderwijzers van den godsdienst, juist eenen tegengedelden regel te hebben aangenomen; immers in hunne taal , dien zij meest al voeren, is deeze waereld, een traanendal', een jammerdal, een rampwoestijn , waar in de mensch  ( 97 ) intnsch fteeds moet beevcn, vreezen, zuchten , treuren: de mensch, een elenJig, rampzalig tot alle goede werk , onvermogend fchtp/el] God een vreeslijk, opperheer , voor toj *(«ir« en wraake wij altoos moeten [Meren; die in donder en ftormwinden zijne verbolgenheid toont; Godsdienst een Zsrt ons opgelegd, welken wij onmagtig zijn te draagen , waar onder wij gebukt en gekromd moeten gaan; de dood en toekomst, vreeslijk, wijl niemand van Gods gunfte en zijne zaligheid eenige zekerheid kan hebben, als zullende het oordeel gaat; , naar maate God zulks van eeuwigheid beflooten heeft. Alles elende. Lieve leezer! hoe "gij anders ook denkt! hier toch moet gij het nederdrukkende, ontmoedigende , van zulk eene leerwijs gevoelen, wanneer de minvermogende, die meestal de gaave van beproeving niet heeft, in een afgelegen hoek der kerk verwezen, in treurige afzondering, van tijd tot tijd, zulk eene droevige leer hoort prediken, verlaat hij niet opgebeurd, niet bemoedigd, maar ter nedergellagen , en treurig, die plaats, en gaat telkens zuchtend aan den arbeid, of blijft in eene moedelooze houding de uttterfte elende afwagten. Alzo belluiten wij uit alle bedenkingen , dat ook het denkbeeld van phgt, dat ook de edele Godsdienst, bijlang na niet uitgewerkt hebbe, het goede, het welk men daar van anders te recht verwagten mogte. En nu verwondere het niemand', dat zo menig minvermogende, van jongs aan verwaarloosd, do »r ontelbaare heerfchende misbruiken weerhouden, ontmoedigd, verleid, G ver-  ( 9« ) verraaden, den arbeid gaarne fchuuwt, en in de ledigheid zijn grootfte wellust vondt, en zich uit de armenkas liet fpijzen. Zou men hoopen en verwagten, dat het gevoel van fchaamte en fchande, en de zucht tot eer eti achting, hen hier van weêrhouden, en tot een beter gedrag aangefpoord zoude hebben? Voorwaar wien zou het na al het befchouwde nog verbaazeu, dat dit gevoel niet werkzaam, maar veel eêr verdoofd , vernietigd ware ? i. Welke redenlijke hoogachting, voor hun zeiven, zoudt gij met recht verwagten, bij menfchen , die omtrent de waarde hunner natuure, de waarde van hunnen ftand, nimmer behoorlijk onderwezen ; die door weelde , itaatkunde, en godsdienstige leeringen, fteeds vernederd; buiten den kring van geachte eerwaardige wezens geweerd; door nood , behoefte en overmagt, tot de laaglte dienstbaarheid of flavernij verlaagd, die door allen, die boven hun in rang of vermogen uitftaken , met minachting befchouwd en behandeld; en eindelijk door het verleidend voorbeeld eener weelderige waereld, door de haatelijklte onderl'cheidingen , in kerk, en burgerftaat, voor alle gevoel van eigene waarde, als mensch, burger, of Christen, volftrekt omvatbaar gemaak wierden? 2. En op welken grond zullen wij verwagten , dat zij over anderen , over hunne medemenfchen, gunstiger, dan over hun zeiven denken, aan de minachting, of goedkeuring hunner naasten, eene belangrijke waarde heg«en zouden? n.. Zij  C 99 3 Zij toch, die omtrent de waarde van deff mensch, als reedenlijk, denkend fchepfd, — omtrent het achtingwaardige van een braaf gearag, met wel onderwezen : maar geleerd zijn over het mensclidom in het gemeen, als diep vervallen en verdorven, een zeer ongunstig gevoelen te koesteren; zij, die de minachting en verfmaading van veelen , daaglijks, ondervinden; die Iooslijk aangevoerd, en op' ge tookt worden , hunne natuurgenooten , zelfs uikwijls de braafften daar van, om bij' zondere gevoelens, omtrent godsdienst, en ftaatzaaken te haaten, te vloeken, te verdoemen; en alleen hunne medeflanders te eeren; hoe zouden zij 0p de goedkeuring of afkeuring hunner meedemenfehen, ten opzichte van zedelijkheid, eenigen prijs flellenf En 3- Indien zij eere zoeken, zullen zij zich dan oegeeven op den weg van braafheid en deugd, waaropfedert lange de goedkeuring, de achting van het algemeen geenszins te vinden was? Zo lang het andere Handen nietten fchande gedijdt, dat zij zich der ledigheid en het leiden van een gemaklijk, werkloos , losbandig, weelJng, leven toewijden, en zich, dikwerf! ten koste van het algemeen , voeden en verzorgen; zo lang lediggangers geduld, geacht verzorgd, en bedelaars toegelaaten worden, kan het met in hen opkomen, zich hunner werkeloosheid en luiheid, als iets fchadehjks te fchaamen; edele eerzucht zal dan eerst opleeven , en hen tot werkzaam, iieid, en een braaf gedrag aanfpooren, wanneer de minvermogenden, door behoorlijk onderwijs opgeleid , tot eene redelijke achting G a V8a  ( 100 } van zich zeiven en hunne medemenfchen, alle ftanden zien ijveren, en alleen en altijd eere en achting zien te beurt vallen , aan hen, die ijveren, om door een werkzaam, braat , edel, gedrag,gelijk te worden, ja uitmunten, boven hunne medemenfchen en medeburge- " Ziet daar eene reeks van bedenkingen, over den toeftand des Nederlandfchen volks , ten opzichte van werkzaamheid en eerzucht. Indien wij niet vreesden, den leezer ichnk: Hik te zullen verveelen , zouden wi] hier bi] no* zeer veele dergelijke bedenkingen kunnen voegen. Eene bedenking echter, die op al het gezegde vrij veel betrekking heelt meenen wij niet te mogen voorbij gaan. Naame- h]\los zeer wij het allernuttigst keuren, een ftaand leger te onderhouden ten dieiifte van den ftaat, zo lang de geest van onverheer. fchiilg de vorftcn der aarde beziele , hoe zeer wij ook den braaven krijgsman, die z.jn bloed en leven veil heeft voor het behoud des vaderlands, met de inmgfte hoogachting vereeren, meenen wij, echter, temogen vast. «ellen , dat eene krijgsmagt, die grooter is, dan de nood des lands vordert, eenen vrij nadeeligen invloed oefent , op den geest vooral der minvermogenden des volles. Immers te zien, dat de Lands febatten op eene noodeloze, overtallige wijze verfp.ld worden; verzwakt de algemeetie ijve^jooj den bloei en welvaart des lands. Wijl m v eedes tijd de foldaat, en, vooral de officier .weinig of niet doet voor zijne inkom  C 10! ) ften ; geeft het zien dier talrijke benden ligt eene ergernis en kwaaden indruk,in een land, het welk door nijverheid moet beftaan. Met het doel van hen, die eene groote krijgsmagt hier te lande (taande hielden, ftrookte het best, dat vreemdelingen in den dienst bevorderd wierden, die dus ten koste van den ltaat, hun leeven lang, dikwijls, zondereenig nut te doen, onderhouden wierden. Eere is het waare beginfel van dapperheid; en eere behoort den" braaven krijgsman. Maar zal niet het gevolg van een groote krijgsmagt zijn, dat, daar onder veele ongefchikte voorwerpen, Nederlanders en vreemdelingen, vermengd, en bevorderd worden ; die met eene dwaaze trotschheid op hun kleed bezield, met minachting op den vrijen burger neder» zien ? Zal dit niet der eerzucht eene "Verkeerde richting geeven, —der edele liefde tot eere haar beste kracht beneemen ? vooral, wanneer het den luiaart altoos vrijftaat zich onder de krijgsbanier te fchaaren, en daar door aanfpraak op achting te verwerven? Waar zal dan de braave vlijtige werkman, achting, — eere vinden? Van eenen andren kant, ontrekt ook de foldaatenltand, veele handen aan nuttiger arbeid; zet, als het ware, de deur open, tot een achteloos, losbandig, leven, wijl deeze toevlugt voor den minvermogenden veelal open blijft; brengt vrij veel toe, tot bederf der oude vaderlandfche zeden, en wanneer de talrijkheid der benden, de gagie tot eene kleine loon doet inkrimpen, zo lijdt dit geen huuwlijk, — de ftaat krijgt een groot bezwaar, door onechte kinderen , en door den afgeleefden, O 3 oii»  C 102 ) ongeieerdsn, tot gee.11 bedrijf ervaaren, foldaat, die veel al een vreemdeiing was; en is bij getrouwt , zo komen ook eene arme vrouw , en zeer behoeftige , dikwerf zeer verwilderde, kinderen ten laste van het algemeen. Zou niet, om kort te gaan, door het houden van eene talrijke krijgsmagt, de voorfpoed, de nijverheid, de geest, de denkwijzen, .en het gedrag der natie, vooral, in de laagere klasfcn vrij veel nadeel kunnen lijden, of reeds geleeden hebben ? De waarde deezer bedenkingen aan u, leezerioverlaatende, haasten wij ons uit het beredeneerde , dit belhiit optemaaken. Dat 'er onder het Nederlandfche volk, zeer veele misbruiken, gebreken, kwaade gewoonten, verkeerde inrichtingen, plaats hebben; waar door de beginf-ls van werkzaamheid, en edele eerzucht, voor al, ten opzichte der minvermogenden, verdoofd, verlamd, belemmerd, het een méér, het ander min, onbruikbaar gemaakt zijn; en alzo , tot de geboorte en opgroei van Luiheid en Schaamteloosheid gelegenheid gegeeven, ja maar al te ruim voedfel verfchaft is. Alles nu, wat de beginfelen van ijver en eerzucht drukt, en belemmert, uit dén weg te ruimen; en alles, wat dezelve heriiellen, en de noodige kracht tot de beste werking geeven kan, te bevorderen, in trein en werking te brengen; zou dit niet het waare, eenige, middel zijn, om de vereischte werkzaamheid, en elele eerliefde, bij den miuvermo genden, optewekken, en te onderhouden? Dat  ( 103 ) Dat wij hier aan nu eenige oogenbükkea nadenkens toewijden. III. „ Indien, ter opwekking van ijver en edele eerzucht, onder den minvermogenden, eerst alle misbruiken moeten weggeruimd, ingefloopene gebreken verholpen, en dus de drijC veeren in volle kracht herfteld worden, zo zal dit werk zeer omflagtig worden." Ge» islijk mijne leezers! maar zou 'er ter herijking van het ware doel een korteren weg zijn ? ° _ Toen het voor handen zijnde vöorflel werd uitgefchreven, was misschien het oogmerk, dat, zonder eene verveelende herinnering , van oude, zeer bekende, klagten, over heerfchende misbruiken, flechts zouden worden gevonden, en opgegeeven, zekere nieuwe middelen, of prikkels, waar door luien en fchaamteloozen opgewekt, ja alle minvermogenden opgewonden, opgevoerd zouden worden, tot eene edele zelfsverheffing , zo dat zij de boeien van luiën fchaamteloosheid verbreekende, met eenen edelen ijver, tot nutten arbeid,en het bejaagen van waare eere en achting bezield, edel denkende, edel handelende menfchen, werden. Het kan zijn,dat 'er middelen konden worden uitgevonden, om alzo den geest des volks op te winden, en voor eene poos tot edele of "oute daaden te verheffen: Het is, althans, bekend, hoe vorften en priesters, nu en dan de volkeren hebben weeten optevoeren, te G 4 ver-  ( 104 ) verheffen tot het ftoutmoedig onderneemen, van zulke bedrijven, waar in de aanvoerers hun eigen voordeel of grootheid bedoelden, thans was 'er ook misfchien , wel gelegeheid, om alzo, door gepaste middelen, het volk eenen nieuwen geest, een nieuw leven inteblaazen; maar indien het uitvinden van zulke prikkels het oogmerk ware geweest, en zulks in de daad gelukte; wij kunnen niet geluoven dat, zo lang het oude, diep gewortelde, onkruid, niet met wortel en tak worde uitgeluid, van de fierkfte prikkels een duurzaam goed gevolg te hoopen zij. Gelijk men , zegt m e r c i e r , (*) op onbewoonde eilanden de oude bosfchen moet verbranden, om den dampkring te zuiveren, en de befmette uitwaasfemingen te verdrijven, die in de diepte der bosfchen blijven hangen, zo moet men ook, alvoorens goede wetten inteftellen, en daar van duurzaam heil te hoopen, de flechte gewoonte,de oude dwaasheden, gebrekkige wetten, zuiveren. Wanneer men een volk al voor eene poos door nieuwe inrichtingen opwindt, en werkzaam maakt, zullen toch de oude aangeleerde gebreken , welhaast hunnen ijver helmetten en de verderflijke dampen der oude misbrui' ken en flechte wetten hen, welhaast, weder ongezond maaken en doen kwijnen. Ziet men niet het levendig voorbeeld daar van in deze dagen? Patriotisme bezielde een groot deel des volks; was eene krachtige fpoore 4*) Het Jaar 3440, Deel III, bjadz. 178.  C 105 ) re tot werkzaamheid en ijver tegen de verdrukking; was, derhalven, een middel waar door de geest des volks opgewonden, opgeneven was; van zulk een eedele verheffing zou men de beste gevolgen , ten opzichte van hun volgend gedrag verwagten, maar dunkt u, dat nu reeds, terwijl het vuur nog gloeit, de uitkomst daar aan beandwoordt? Zag men niet de oude aangeleerde misbruiken , kwaade gewoonten, dra weder door het kleed der Vaderlandsliefde heen blinken? Patriotisme behoort elks gedrag zodanig te beftuuren, als tot het meeste heil van het Algemeen gedij&n kan. Het moest dus vooral elk een, voor goede zeden , de welvaart des huisgezins, leeren zorgen; alle onmaatigheid, losbandigheid, verwaarloozing van eigen zaa! ken, nutteioozen lediggang, eigen belang, eigen grootheid, leeren verzaaken. . Maar bij dezulken, nia?r men ftelt' denzei ven oor„ deelkundig paaien. Een verlicht en eerlijk (*; Het Jaar 2440, Deol I, bkdz. 171 H  „ man heeft het opz'cht, op dat evenwigt, „ en fluit den uitvoer, als het te veel naar „ eene zijde overhelt. Onze landen zijn zo „ wel bebouwd , de ftaat van landbouwen is zo zeer in aanzien gekomen, de orde en „ vrijheid heerfchcn zo zeer in onze velden, „ dat zo eenig vermogend man , zijn ambt „ misbruikte , om ?nonopolic te begaan, de „ Justitie, die zich boven de paleizen ver„ heft, zijne vermetelheid zoude beteuge„ len, enz." Ter voorkoming van de onmaatige duurte der leefmiddelen , zou ook misfchien zeer dienstig zijn, elke maatregel, die beperkte de weelde, de al te ruime verkwisting der noodwendigheden , bij de meêr gegoeden en rijken. , .. , Dat door zulk eene weelde, de prijs der waren ftijgc, en duurte en armoede baart, lijdt geenen twijfel. De rijken, zegt mercier, hongeren , door hunne overdaad, hen uit", die niet rijk zijn. Dan hier tegen gepaste middelen te beraamen , zal misfchien niet wel doenlijk , noch met de vrijheid beftaanbaar zijn. Doch, terwijl men verbetering, ten deezen opz;chte meest moet verwagten , van de gewoeden zelve, zal men voor het opkomend gedacht, het best zorgen tegen de onmaatige verfpitling , door hen meer en meêr goede zeden, van jongs aan,in te prenten, en zal vrijheid van handel en werk, gelijkheid van rechten , waarfchijnlijk, eens het gevolg hebben , dat de een niet meer zo onmeetlijke fchatten vergadert, terwijl de ander naauwe- lijks  C "5 ) lijks brood kan vinden: maar de eeluks-eoederen, in beter evenredigheid verdeeld , als dan elk een ordenlijk beftaan geeven zullen. Alle vermeerdering van rijkdom in een land, zegt de beroemde r> hume, (*) welke niet beftaat in vermeerdering van geld, doet alles rijzen, behalven de dagloonen, die met geld moeten worden betaald, waaruit die Schrijver het gevolg trekt, dat, hoe 'meerder papieren van geldswaarde, gelijk obligaten, in een land komen, de rijkdom over het geheel grooter, alles duurder, maar door de ichaarsheid van geld, de arbeider niet beter betaald, en dus hoe langer zo meer gedrukt, en uitgemergeld wordr. JJeeze a mmerking, over welkers waarde wij niet beflisfen, verdient althans de aandacht van hen, die als Volksbeftuurers, voor allen en een ieders welvaart wakken, — zorgen moeten. Kon het eens daar heen worden gebra ter voorkoming der bedelaarij opgeevende , dat allen die zich daar aan fcruildïg maakten, in werkhuizen zouden worden opgeiloten, en maakende zich zei. ven vervolgens eene tegenwerping van waar men de kosten , vooral, tot zulke huizen zoude vinden , geeft daar op deeze merkwaardige opheldering. „Volgens eene maatige berekening worden jaarlijks. alleen in Amfterdam, aan aalmoes"fen weggegeeven, of weggeworpen, driemaal honderd duizend guldens, volgens deeze lom een overilag maakende over geheel de Republiek, (*; Calkobn, apl. bladz. 28.  bliek, zou 'er, met de bedelaarr optehefFen, eene aanmerkelijke fom befpaard . en daar mede zeker veel meer nut gedaan kunnen worden." Misfchien denkt iemand , dat lediggang en bedelaarij gevoeglijk zou kunnen worden te keer gegaan, door bedreiging en ftraf van eerloosheid , welke ftraf is, een teken der afkeuring van het algemeen (*; ; die eenen Burger zijn aanzien en zijn vertrouwen , dat de Maatfchappij in hem ftelde, ontneemt, en hem die broederfchap, die onder lieden van denzelfden ftaat plaats vindt, doet verliezen. _ Dan eer zulk eene ftraf iets goeds konde uitwerken, ter verdelging van ledig gaan en bédelen , zo zoude eerst het Volk over 't geheel omtrent het onwaardige daar van eensdenkend , en voor 't gevoel van eere en oneere vatbaar moeten zijn; wijl men nu meent dit bij een groot deel geen plaats te hebben, zou de eerloosheid,als nog, geen ftraf zijn : te meêr het getal der luiaards en be. delaars is nog te groot; de eerloosheid, die op een groot getal Perfoonen te geli;k valt, verliest haare kracht, wijl het groot getal de fchande wegneemt. Zullen verder alle goede fchikkingen, ter weering van den ledinggang, eenen goeden indruk maaken bij het Volk,zo moet vooral het beftuur daarin voorgaan, dat zij het tot dus ver veel te groot getal van Lands en Stadsbedienden, waar onder veelen, die weinig O Beccaria, Misd. tn Straf., bladz. 68.  ( ia« ) of niets te doen hebben, zo veel moogelijk vcrmindere; dat voortaan ieder post behoorlijk; werkzaam gemnakt, en niemand meêr dannoodzaaklijk zij, in bediening geplaatst worde ; waartoe ook b'jzonder dienftg zoude zijn bet veranderen der belastingen, die toch onevenredig zijn, en veel omflag vereislchen. Onder welke artjkel misfchien ook moet betrokken worden, de krijgsmacht. waarbij te voren een onbehoorlijk getal officieren, op groote naamen en groote gagics onderhouden wierden ; het getal van welke, en misfchien ook dat der krijgslieden van den Staat, eene zeer aanmerkelijke vermindering behoorde te ondergaan. Dooi- zulk een maatregel zal niet flechts der luiheid,ook aan deezen kant, de pas afgefneeden , maar ook het Volk geen rede van misnoegen , maar een goed opwekkend voorbeeld, om zich tot werkzaamheid te fchikken, gegeeven worden. Ook hier, Medeburgers in 't gemeen ! zal het beter of minder gelukken, van zu'ke inrichtingen , ten algemeene beste, vrij veel van uwe medewerking of tegentlreeving afhangen. Wenscht gij, dat de Staat bloeien, dat het allen in den Lande wel gaa- zo moet gij ook wenfchen en ijveren, dat ledigheid en bedelaarij worde tegengegaan, ja verbannen. Geeft gij , rijken en vermogenden 1 werk aan veele handen, uw naam zij daar voor gezegend; maar,geeft gij rijkelijk brood aan hen,die het niet verdienen,— aan vleijers,— aan eenen grooten hoop luije bedienden,die al-  ( l«7 ) alleen (trekken om uwen ftaat te vergrooten, zo kweekt gij tevens luiheid aan,enuwehuizen zijn een lokaas, het welk veelen van het arbeiden aftrekt en afkeerig maakt. Zijt gij milddaadig jegens den armen en noodlijdenden , God zegene u daar voor Maar zijt gij mild jegens eiken luiaart, die onbefchaamd genoeg is den huichelenden bedelaar te fpeelen, ziet ! in ftede van u te kwijten, van den pligt der menschlievende weldaadigheid , verfpilt gij uwe gaaven, die den armen zouden verkwikt hebben ; en gij hoe welmeenende, werkt mede tot ondeugd en zedenloosheid, meêr dan tot het heil uwer natuurgenooten. Het is niet, Medeburgers! dat ik, door deeze aanmerkingen, u zoude zoeken wars te maaken , van de liefdaadigheid, dien gij voorheen aan anderen, het zij door eenen gemaklijken dienst, het zij door liefdegaaven betoondet, ö neen! Niemand is in mijn oog meêr benijdenswaardig , dan hij , die zijnen naasten weldoen, ongelukkigen helpen en verkwikken kan. Geen gelukkiger lot dan dat van job (, *), die van zich zeiven daarom te recht zeide : „ Als een oor mij hoorde , „ zo hield het mij gelukzalig ; als een oog „ mij zag , zo getuigde het van mij; want „ ik bevrijdde den elendigen, die riep; den „ wees, en, die geen helper had ; de „ zegen des geenen , die verloeren ging, „ Cdie reeds aan het zinken was, maar door „ mij nog tijdig geholpen wierd,) kwam op O Job. XXIX. n. " miJ*  C ia8 ) „ mij, en het hart der weduwe deed ik vro „ lijk zingen " Maar, om waarlijk te helpen hen , die het noodig hebben en verdienen , moeten de handen ineen geflaag;en; dus zal de luiaart iafgeweerd , tot werk gewezen, en de noodlijdenden recht edelmoedig verzorgd worden. Waar deeze fchikkingen tot Hand komen, daar is de grond tot werkzaamheid bereid. Wil men nu vlijt en ijver verder aanmoe. digen en onderhouden , zo zorge men : d Dat werkzaamheid, zo veel mogelijk, aangenaam , en genoeglijk gemaakt worde, waartoe vooral dienftig zoude zijn, het oprichten van een Fonds, van het welk reeds voorheen een ontwerp gevormd , en in de N. Bijdragen tot Menfchelijk Geluk, in het l!te Deel, 4de Stuk, bladz. 13, enz. te vinden is. Beter hadden wii misfchien gedaan , met bier van reeds, onder een voorig artikel, te gewaagen, doch het zal ook hier zeer goed plaats vinden. Dit Fonds zoude voorrtaamlijk (trekken, om: 1. Aan behoeftigen, dien het met aan lust,' maar aan werk mangelt , gelegenheid of ltoffen tut werk te geeven. a. Aan braave Ambachtslieden , een renteloos opfchot, ter bevordering zijner zaaken, te doen. 3 Om hen, die zonder fchuld in vervallen ftaat «eraakt zijn , weder op den been en in ftand te helpen 4. Aan zieken verkwikking en geneesmiddelen te bezorgen. 5- Be-  C 129 ) 5. Belooning en gereedfchap aan hen, die iets nuttigs willen leeren, te verfchvff-n. 6. Behoeftige kinderen eene goede opvoeding, en 7. Onderwijs in fchoolen en handwerken, te bezorgen. (* > Gezweegen zijnde van de redenen, waarom weleer aan de oprichters van zulk een fonds, belet zij, de za'igheid van liet weldoen, ten deezen opzichte, te [maaken; b*feffen wij alien, dat zulk een plan, van onderfteuning, thans geen tegen tand, ontmoeten: maar uitneemend dienftig zijn zou, naardien de minvermogenden daar in ziende, hoe men eiken vliitigen onder hen hoog acht, en voor zijn beftaan, alle zorge draagt, daar door ongetwijfeld opgebeurd, en met het heuchlijkst uitzicht, tot een werkzaam leven aangefpoord , gelijk ook moedeloosheid, verflaauvving , dringende nood , en werkloosheid, uitneemend voorkomen zoude worden. Hoe meêr alles in de Maatfchappij het aanzien hebbe, van algemeene werkzaamheid, des teaangenaamer, genoeglijker zal den minvermogenden zijn arbeid zijn. Daarom : Gij; die in 't be'.tuur des lands geplaatst zijt, wilt gij de arbeidzaame klasfe, geen luiheid, maar vlijt en nijverheid, waar door alleen de ftaat bloeien kan , inboezemen; verwijdert niet Hechts van u.het talloos heir van led.ggaande bedienden, maar zorg voortaan, (*) Zie van laar, over de Naarftigheid, bladz. 208. I  C 130 ) aan, dat alle noodelooze omflag vermijd; dat kunsten,handwerken ,koophandel en zeevaart, en vooral de landbouw, belchermd, bevorderd, aangemoedigd worden. Van u allen, die boven de klasfe der minvermogenden zijt verheven!—van uw voorbeeld , zal het zeer veel afhangen, of de arbeidzaamheid, als eene aangenaamebezigheid, of als een last aangemerkt zal worden. Andren te zien ledig gaan, wekke telkens zucht tot ledigheid, verdriet in den arbeid; als alles rondsom werkzaam is, dan wordt de ledigheid zelfs min of meêr pijnlijk , het werken aangenaam. Zouden wij, Medeburgers ! die dit weeten, zouden wij ftaêg, alle vermogens infpanöen, om een gemaklijk leven te verwerven, vrij van alle zorge, en moeite; en tevens begeêren, dat de minvermogende , die buiten aien reeds minder genot van de waereld en haare goederen heeft, al c zijne dagen aan een onafgebroken arbeid vlijtig toewijde. Indien wij, der rede en der natuur willen gehoor verkenen, wij zullen met ëlkandreri onzen tijd, aan nuttig werk bedeeden, de een den ander met een goed voorbeeld voor gaande; om ook met eikanderen, het waare, volle, genot der uitfpanningen en van 't verinaak te genieten. In een Haat, waar de nijvere werkzaamheid zal worden aangemoedigd, moet voor alles worden in acht genomen, dat geene eigenfehap van masgfehap, vriendfehap, partij of fecte, volltiekt geene eigenithap, hoe ge-  C 131 ) genaamd, dan alleen vetdienften, een braaf werkzaam leven aanfpraak geeve, op bevordering en begunflriging. Toen men te voorenallerle;je voorwerpen, die Hechts vleijers,of partijz eken waren, begundigde, gaf men den doodueek aan alle nijver- en vlijtigheid. Menfchen, die eigentlijk geene verdiende ,— die zelfs hunne zaaken verwaarloosd en verzuimd,—daar door zich zeiven,in den grond geboord hadden, wierden ook nu wel eens begunlligd, om dat zij braaf den boventoon fchreeuwden in de heerfchende gefchifen. Hier, en voor altiid eene vaste bepaaling te maaken, dat alleen, verdienden bekroond woiden, is te blijkbaar noodzaaklijk, dan dat zulks bijzonderen aandrang behoeve. Niet, dat wij willen beweeren, dat een kundig, braaf, vlijtig handwerksman, ju st moet bevorderd worden, tot eene ruime winst-geevende post, die geheel buiten zijn vak ligt; integendeel, oordelende, dat zulks zo veel doenlijk be boort vermijd te worden , wilden wij, dat ieder in zijn dand en beroep, door beituurers en burgers in 't gemeen , voortgeholpen, bevorderd, begundigd worde. Waartoe, zeker, is 't Hechts ernst, overvloedige gelegenheid zal voorhanden zijn. Om werkzaamheid verder te verheffen, zou niet ondienftig zijn, dat het wetboek des lands, nevens de middelen tegen ledigheid en luihed, aanlpooring gaf, belooning toewees, aan braaven en vlijtigen. Dan, wijl hier over reeds een woord gezegd is , en I 3 . JüL-  C ) JELGERSMA, in zijne Verhandeling over da Naarftigheid, uitvoeriger gefproken heeft, zou het overbodig zijn, hier op ftil te traan. Alleen kunnen wij niet nalaaten aantemerken, dat, daar hij, die niets meêr doet, dan 't geen wet en pligt van hem vorderen , eigenlijk geene vergelding verdient, boven de voordeden, die zijn werk aanbrengt; bijzondere belooning alleen moest toegewezen worden aan bijzondre vlijt , aan buitengewoonc poogingen, zo dat hij, die met een goed voorbeeld voorgaat, zich boven z'jns gelijken, door werkzaamheid verheft, alleen beloning verdient, met welke uittedcelen men vervolgens zeer voorzichtig te werk moet gaan ; op dat niet het volk in den waan geraake, als of ieder, die zijn pligt betrachte , aanfpraak mogt maaken op bijzondre vergelding. Beloonirgen in geld, moeten fchaars uitgedeeld worden, wil zij anders, licht hebzucht en gierigheid baaren. De beste belooning is eer, aanzien, algemeene achting, en daaruit van zelfs voortvloeiende gunfte, toegenegenheid van menfchen. De eer, de algemeene achting, heeft het vermoogen, om onze ziel tot een zekeren trap van verhevenheid optebeurcn, zo dat, al wat fchande aanbrengt, affchuuwlijk, al wat eere geeft, beminlijk en begeerlijk is, in onze oogen. Om van de eer, in het tegenwoordig geval, alle nut te trekken, heeft men te zorgen , dat ieder vatbaar zij voor het gevoel van eere, als een belooning, die toegewezen  C 133 ) zen wordt, aan braave, vlijtige, werkzaame menfchen; en voor fchande, als eene ftraf, den luiaart, die zich met eens andrens brood voedt, opgelegd; en dat als dan den vlijtigen , de behoorlijke eer bewezen worde, en den luiaart de gepaste fchande en oneer wedervaare. Dus vinden wij ons van zelf geleid, tot nadenken, hoe eene edele eerzucht bij den minvermogenden te ontfteeken , en te onderhouden. Wijl onderwijs, verlichting en opvoeding, als de laatfte middelen ter bevordering van werkzaamheid, even zeer betrekking' hebben op de eerzucht; zo zullen wij, om in geene noodelooze herhaaling, die in zulk eene Verhandeling zo bezwaarlijk te vermijden is, te vervallen, het behandelen dier onderwerpen uitfte'len, tot dat wij eerst, gelijk de andre ftellige middelen tot ijver, alzo ook, die tot eerzucht, kortelïjk nagegaan hebben. 1. De eerzucht bij den minvermogenden te wijzigen tot het edel einde, dat zij hen tot een edel braaf gedrag aanfpoore, zou minder zorg en moeite vorderen, indien niet ftaatkunde, weelde en zedenloosheid, den weg vrij wat onbruikbaar hadden gemaakt. Dan, bij fommigen is de eer, de achting van 't algemeen, een harfenfchim, naar andrens meening, hecht zij alleen op tijdelijke voordeden. 'Er is dus meerder zorge nodig, om de vooröordeelen te verdrijven, en het waare gevoel van edele eer optewekkcn. Denkt misfchien iemand zo ongunftig, over I 3 de  ( 134 ) de minvermogende burgers, in 't gemeen , dat lui meene, ten opzichte van eene edele eerzucht, weinig of niets bij hen uitgevoerd te kunnen worden; wij andwoorden hem met de woorden van den menschlievenden KNIGGE : daar hij zegt: (*) „ het is wel „ waar, dat de meeste menfchen tot Üavernij „ fchiinen geboren te wetzen ; en dat eene „ edele, waarlijk verhevene denkwijze en ge„ voel, het erfdeel van maar zeer weinigen v geworden is Laat ons, intusfchen den „ grond van deeze waarheid, niet zoo zeer zoeken in de natuurlijke vermo,ee?ns, als „ wel veel me.r in de manier van opvoe„ ding, en in onze door weelde en despotis„ mus, bedorven tijden; daar uit ontftaat „ eene onnoemelijke menigte van behoeften, „ die ons van anderen afhanglijk maaken; de „ aanhoudende poogingen, om te verwerven „ en te genieten, baart laage hartstogten, noodzaakt ons door bedelen en kruipen, dat geen te erlangen, wat wij tot ons be„ ftaan noodig oordeelen, in plaats dat maatig„ heid en vergenoegdheid, de bronnen zijn v;-n deugd en vrijheid." Dit alzo zijnde, is thans eerst de rechte tijd geboien, om een edeler geest van liefde tot waare eer, zelfs bij de zogenaamde laagfte klasfe van burgers optewekken. Men beginne dit werk, (tj gelijk wij reeds boven te kennen gaven, met vernietiging C) Verk. met Menfch. Deel. I. bladz. ft) Biadz. ii 8.  C i35 ) ging van alle gevorderde eere , die niet op verdiende (leunt. Verder: a. Men verkondige en vereere openlijk , de Rechten van den Mensch en Burger, gelijk dit reeds is gedaan; ziet! alzo verdwijnt van zelve alle ingebeelde grootheid, voorrang en aanzien; elk mensch krijgt een denkbeeld van eene, hem eigene waarde, afgezonderd van alle tijdljke voorrechten en onderlcheidingen. Hi:,die te voren een niets was, in zijn eigen oogen , en dus om eere of fchande zich weinig bekommerde, vindt zich nu als mensch, als burger, in den zelfden rang, met alle zijne te vooren zo hoogverhevene, natuurgenooten ; hij wordt even zeer. hoedanig ook anders zijne ftaat zij , een wezen van aanbelang; ziet ! deeze openli ke fchikking legt den besten grond, tot het diep gevoel van eere of fchande. De arbeidsman gevoelt zich genoopt.zijne waarde tebefchermen; hij belëft, dat niemand hem, als of hij minder ware, mag verachten, verdrukken, ot fmaadhjk behandelen. Zietdaar hem vatbaar voor 't gevoel van eer, welk gevoel in hem gefterkt zal worden, door alle zulke inrichtingen, welken hem als een wezen van belang, aan zich zelf doen kennen; zullende hij daarom leeren denken, gelijk epaminondas, c ; die, van veldheer verlaagd, tot de laagfte bediening: naamelijk het toezicht op de reinheid der ftraaten, en het onderhouden van ftads rioolen , deeze bediening getrouw- liik (*) Anacharsis, enz. Deel II. bladz. 34 I 4  ( 136 ) lijk waarnam, «eggende: dat men de menfchen niet moet beöordeelen - naar de posten die zij bekleden, maar de posten naar hen, die zé vervullen. Zij, die tot dus verre leevende, in eene fl.iaffche afhanglijkheid, en zuchtende onder minachting en dringende behoeftigheid, niet va-baar waven, voor het gevoel van eigene redel jke waarde, zullen door deeze of dergelijke uitterlijke pmftandigheden , als thans in óns vaderland plaats hebben, opgewekt, en tot eene edele geestverheffing opgeleid worden; en naarmate voortaan de inrichting van het ftaatsbeltuur, en; het gedrag der burgeren, in 't gemeen, aan de vastgeftelde beginfelen , van vrijheid en gelijkheid, volkomener beantwoorden, zal dit zo nuttig gevoel, bij meerderen opgewekt, gevoed en gefterkt worden. Staatsgefteldheid en beftuur,erkenne fteeds de waaide en het recht van ieder een, als mensch en burger, zonder invloed van oude rang, geboorte, vermogen, of geloof. Voor ieders rechten, welvaart, worde met gelijke vlijt gezorgd. En Dit worde, in het burgerlijk leven, insgelijks als een heilige pligt erkend en opgevolgd, alzo leert elk zich zeiven achten; en b. Door even deeze maatregelen en inrichtingen, in de achting en goedkeuring van andren, in eere en aanzien, behoorlijk belang ftellen. Wezens, die in onze oogen niets waardigen zijii, of bij weiken wij veracht, of welker achting of verachting, voor ons volftrekt nut-  C 137 ) nutteloos zijn, kunnen ons nooit uitlokken, om eere te begeeren of te zoeken. Maar leder wezen, aan het welk eene eigene, met de onze gelijke, waarde, van mensch en burger wordt toegekend, is reeds een getuige van aanbelang, in onze oogen; wij befchouwen zijne achting als iets wenlchelijks; zijn wij bij dat wezen ook als eigen waardige voorwerpen erkend, dit verfterkt reeds het belang, der eere; en merken wij, dat zijne achting ons nuttig en noodig zij, dan bezielt ons de eerzucht, en geeft lust en moed tot het onderneemen, en uitvoeren van zulke zaaken, waardoor wij meenen, die zogewenschte eere te zullen verwerven. Volgens de tegenswoordige inrichtingen van zaaken, wordt dus iedereen, als mensch en burger, een getuige van ons gedrag; wiens tegenwoordigheid wij eerbiedigen ; wiens achting ons behaagt; wiens fmaad wij vreezen; wiens goedkeuring wij zoeken. In eene republiek, is het algemeen gevoelen, de richter van ons gedrag; van wiens uitfpraak onze rust, heil, welvaart en genoegen, vrij veel afhangt. De beflisfende volkftem is daar een voorwerp, van het uitterfte belang; de eere, de algemeene achting, een goed van zeer groote waarde; daar is de fchoole der eerzucht. c. Is, op deeze wijze de eerzucht ontvonkt, en tegen derzelver verdooving, en voor de verfterking gezorgd, dan zie men flechts toe, dezelve op edele voorwerpen te leiden; tot edele daaden te wijzigen: en edele eerzucht, zal meêr en meêr opleeven, en I 5 van  C 138 3 van de grootfte nuttigheid in de Maatfehap. pije worden. Nadat de ondervinding genoeg aam heeft geleerd, hoe de eerzucht, de vo ken in beweeging gebragt, tot wondre bedrijven opgewonden , — hoe de doorzichtige vorst en de looze priester, zuh hier van menigmaal tot zijn bij onder oogmerk bediend heeft; zo befeffen wij allen: dat van deeze zucht het beste gebruik kan worden gemaakt; door naamlijk den geenen,die zijn gedrag inricht, volgens het groote oogmerk, dat bevorderd zal worden, met eere en achting te bekroonen, en hem, die den tegengeftelden weg uv ftaat, eene behoorlijke afkeuring en minachting ten deel toetefchikken. Door innerlijke tekenen, immers, wordt 's volks aandacht gewekt en gewijzigd. Hoe zeer wij ook befeffen, dat het openlijk afkeuren van de gangen van anders leevenden, niet, dan langzaam, den geest dés volks zodanig zal wijzigen, dat het, door een edel gedrag, eere zal zoeken, meenen wij echter, dat deeze weg, als de eene waare weg, die rechtsreeks tot het doel leidt,ingeflagen nioet worden; zullende ook het voorgeftëkie werk, te minder moeilijk zijn in deezen tijd, die door groote, algemeene, veranderingen, die, zo wij hoopen tot aller heil zullen gedijen, bijzonder gekenmerkt wordt. is het oogmerk om den minvermogenden in t gemeen, daar heen te geleiden, dat hij door vrees voor fchande, van een lui, losbandig leven, en het noodeloos bezwaaren , der armenkasfen weerhouden , en door zucht naar  ( 139 ) naar eer, tot werkzaamheid, en het zclfsverzorgen van eigen onderhoud, aangefpoord worde; zo brenge men flechts in werking, de middelen ter bevordering, der werkzaamheid voorgefchreven ; deeze zullen tevens de eerzucht vrij veel uitlokken, en gaande maaken. Vernietiging van alle oude voorrechten,— oprechte, bhjkbaare zorge voor 't welzijn van allen; met bijzondre toepasfing op den braaven en vlijtigen — begunftiging,— bevordering alleen, van den nijveren, werkzaam, en met voorbijgang van alle anderen, deeze en diergelijke 1'chikkingen, maaken reeds den ijver en vlijt tot een voorwerp van achting , tot een punt van eer; wanneer het wetboek, hierbij eenen nieuwen aandrang voegt, door wetten, ter beteugeling der luiheid, ter bemoediging der naarftigheid; hieromtrent maatregelen van verzeekeren neemende , gelijk pok omtrent, het beftuur der armenkazen, wordende de beftuurers gemagtigd en gelast, elk een die onderftand begeert, naar zijn werk te vraagen, en naar bevind van zaaken te behandelen; zo krijgen de begrepen van edele eer en fchande een nieuw leven. Een hooger viugt, neemen bijzondre maatregelen, ter openbaare verëering van den werkzaamen, en ter befchaaming van den luiaart; een zeker foort van jaarlijksch of ti,dlijk onderzoek, omtrent ieders gedrag, met openlijke bekendmaaking van beide uitterften, zou hier mislchien zeer veel nuts kunnen werken. Gelijk zeker zo menig andere fchik- king,  C 140 3 king, tot welke vooral een doorzichtig beftuur genoegzaame gelegenheid zal vinden. Toen eens bij de Spartaanen, een goed voorftel wierd gedaan, door een man van flecht gedrag,hield de Raad daarop een diep ftilzwijgen ;maar liet, des anderen daags,door een deugdzaam man .hetzelfde voorftel doen; en nam daarop een gunstig, zeer verëerend befluit. Is het flechts ernst, bij het beftuur, en de burgeren in 't gemeen; willen zij Hechts, de handen in één daan , zo zal zich hier, gelijk, tot bevordering van alle goede werken, overvloedige gelegenheid aanbieden; weshalven wij hier van afltappen met den wensch: dat deeze, zo heilzaame, eensgezinde , wcrkzaame goedwilligheid, dra haaren zegen over Nederland verfpreide. •£• #, ■& Zullen, intusfchen,de nu opgenoemde Heilige middelen, indedaad, ftrekken ter duurzaame bevordering, van ijver en edele eerzucht bij den minvermogenden; zal men daarvan beftendig heil verwagten; zij moeten , vooral, gefteund, gevoed en geholpen worden, door de toeneemende verlichting van verftand, vermeerdering van kennis, bij die zo nuttige klasfe van menfchen. Redelijke kennis en overtuiging der waarheid, moeten zijn de beginfels van' het beftendig goed gedrag van redelijke fchepfels; het gevoel van eigene waarde, het gevoel van het fchandelijk of 1'choone onzer daaden; het befef van recht en  ( I4i ) en pligt, kan , ja, door uitterlijke teekenen en inrichtingen, door voorbeeld en verkeering, eenigszins worden ingeprent: maar, op die grond is nimmer ftandvastigheid of juistheid te wagren; op redelijke overtuiging berust de waare, beftendige, zich zelfs gelijke, deugd. Heeft men wel eens getracht, het volk dom en blind te houden; dit had bijzondere uitzichten; het waare algemeene welzijn eischt waare algemeene verlichting. Meent misfchien iemand, dat wij van die zo noodzakelijke verlichting, eerder moesten gefproken hebben , wij oordeelden, dat de groote hoop des volks, thans nog, beter, fpoediger, zekerder te leiden zij, door uitterlijke fchikkingen, dan door verlichting; dat, indien men met verlichting wilde beginnen, en al het andere laaten wagten, de natie eer te gronde gegaan, dan de tijd des heils genaderd zoude zijn; te meêr: zo lang alles op den ouden voet bleef, had men te vreezen, dat vooröordeelen, allen invloed der reden zouden weêrhouden. Nu eerst de omftandigheden beter geregeld; het volk daar door eenigszins geleid, en bere:d zijnde; zal het voor overtuiging en waarheid vatbaarer, en de uitterlijke toettand, de ondervinding van beterfchap, tot het welgelukken der verlichting, zeer bevorderlijk zijn. Terwijl men, derhalven, zich ijverig bevlijtige, de opgegeevene maatregelen in werking te brengen, beginne men een gepast onderwijs, daar bijtevoegen, zullende het een het ander helpen. Uit juist gefchreven hebbende, leezen wij , met  met innige voldoen;ng , dat ook zij, die zich thans aan het ontwerpen eener nieuwe ftaatsregeling geplaatst vinden, ook reeds aan het belangrijke van publiek onderwijs gedacht hebben; zijnde daartoe betrekkit, het voorftel, om volks leeraars, behalven, en buiten de gewoone leeraars van den godsdienst, te verkiezen, die voor het volk voorleezingen zouden houden, over de te bepaalene onderwerpen. Dit onderwijs, voor zo ver wij daar van, thans met betrekking tot ons onderwerp, te ïpreeken hebben, zou onzes erachtens moeten gaan: ' i. Over de natuurkundige gefteldheid , de neigingen en vermogens van's menfchen ligchaam en ziel. Het fpreekt van zeiven, dat dit onderwijs zeer eenvouwig, duidlijk, met vermijding van diepzinnige befpiegelingen , en allen noodeloozen omllag, gehouden moet worden; zullende dan uitneemend kunnen ftrekken, om den mensch met zichzelven nader bekend te maaken. Door dit onderwijs zou hij leeren , wat tot de aankweeking, bevordering, en in ftandhouding van de gezondheid, en fterkte des ligchaams vereischt wierd, wat als nadeclig vermijd behoorde te worden. Hier zou zich reeds een werkzaam, maatig leven, ten fterkften aanprijzen; alle onmaatigheid, luie werkeloosheid, uuitenfpoorigheid, in het opvolgen der driften, in haare nadeelige affchuuwelijke gevolgen, voor zijn oog geteekend ftaan. Wan,  C 143 ) Wanneer de mensch beter bekend wierd met de menigerleië edele vermogens van ligchaam en ziel, zo zou hij gevoelen, wat hij al zou kunnen verrichten; het gevoel zijner krachten wekt natuurlijk moed, lust en ijver, om daar mede werkzaam te zijn ; dan verdwijnt reeds die harsfenfchimmige leere, als of de mensch eigenlijk tot rust en gemak beftemd, als of het werken hem als een last en ftraf opgelegd was ; ledigheid begint hem als lastig en verdrietig; werkzaamheid als aangenaam; het verrichten van veele groote daaden, als een wenfcheiijke zaak, het voorbijftreeven van andren, als een zeer genoeglijk werk in de oogen te blinken. Helde>4r en fterker zal dit licht worden , door den mensch verder voortehouden. De neigingen en begeerte, die hem natuurlijk eigen zijn, met zorgvuldige afzondering van die ongeregelde wenlchen, die hem door opvoeding, verkeering en gewoonte aangeleerd zijn. ö Immers zijn de neigingen, eigenlijk da drij veêren van werkzaamheid, zo heeft men Hechts de eigene behoeften en begeerten van den mensch , uit den baijerc van verwarring, ten voorfchijn en in vrijheid te ftellen,en het eerfte gevolg zal zijn, dat de mensch zelf eene hartelijke begeerte, eenen fteiken, innigen, aandrang gevoelt tot werken, ten einde zijne neigingen, de zogewenschte voldoening te verfchatlen. h Wanneer zulke onderrichtingen eenigen indruk gemaakt, en den grond tot goed redelijk  C ï44 ) lijk, gedrag gelegd hebben, dan volgt van zelve: 2. Dat men verder de eigene waarde, beftemming en het waar gelid* van den mensch na-Ier ontwikkele, en duidlijk bepaale. ö ! We.ke fchoone onderwerpen ! hoe bitter is de onkunde, hoe jammerlijk zijn de vooröordeelen, die hieromtrent heerfchen. Welk eene fchande voor het menschdom; dat, na zo veele eeuwen, zo menig een, nog zo jammerlijk onweetend is, omtrent het geen, hij het eerst moest weeten, en de grondflag van ziin gedrag en leven behoorde te weezen. Verftand, vrijheid, werkzaamheid, geftadig toeneemende volmaaktheid , ontterliijkheid , een kind van God, een wezen van aangeleegenheid, in den rei der gefchapene dingen; het hoofd der aardfche fchepping! — ö Mensch! hoe uitneemend is uwe waarde; hoe heerlijk uwe beftemming; hoe groot zal uw geluk zijn, indien gij daaraan beandwoordt. Denkt en beandwoordt lteeds hier aan, Medeburgers! leert uwe onkundige, bevooroordeelde natuurgenooten , hunne waarde, hun waar gelu'.t kennen, gij zult aldus fieraaden, weldoeners van het menschdom worden. 3. Vervolgens ontdekke men, den mensch aan zich zeiven, als burger eener Maatfchappij , met bijvoeging der betrekkingen, waarin hij geplaatst, der pligten , tot welker waarneeming hij verbonden is, en van den invloed welken zijn gedrag zal hebben, op het heil en de welvaart van het algemeen. Men moet volftrekt het volk onkundig houden, van hun waar belang, voor hun ver-  C 145 ) verbergen, den ftaat, om alle gevoel van waarde en eere, — van fchaamte en ijver, den mensch natuurlijk eigen, uittedooven of te verbasteren. Leer den volken in 't gemeen, kennen, het eigenlik beftaan en leven eener Maatfchappij; leer hen kennen, de oorfprongen des bederfs,de bronnen van voorfpoed; doe hen befeffen, hoe elk de voordeden der Maatfchappij genietende, ook daaraan veel verfchuldigd is; leer hen de wetten en inzettingen als regelen van recht en wijsheid, kennen. Langs deezen weg, zult gij kundige, braave burgers vormen, die met allen i;ver voor 's lands heilftaat waaken, en elk óm het zeerst, ijveren de algemeene goedkeuring, de grootfte eere, als verdienstrijk burger re verwerven. 3. Voegt men nu hier bij, de gezonde leere van den Godsdienst, zo als hij den menfchen verder opleidt, — juiste regelen voqrfchrijft, en door veele redenen denjvrachtigften aandrang en aimfpooring verfchaft, ter voikomene beandwoording aan zi ne beftemining; ter juiste volbrenging zijner pligten; ter bevordering van het hoogfte geluk voor z ch en zijne naasten, ziet! dan lijdt het geen twijfel; of dit geheele onderwijs, van het welk wij eene zeer onvolkomene fchetfe gaven,zal, zo het flechts wel ingericht wordt, den uitneemendften dienst bewijzen; den minvermogenden, ook in betere omftandigheden geplaatst, met ijver en edele eerzucht vei vullen. En zo lang Hechts geene misbruiken, deeze maatregelen belemmeren, heeft ïuen van deeze goede beginzels, door opvoeK ding,  d'nsr, , en voorbeeld en verkeering, voortgeplant, de duurzaamfte, edelfte, uitwerkfels te wagten Wijl 'er bij dit alles, intusfchen, zeer veel afhangt van hen, die als volksleeraars, of predikers van den godsdienst, het volk zullen onderwijzen, en verlichten•> heeft men vooral toetezien, dat tot dien post, niet dan verftandigc, kundige, en vooral, braave mannen gekozen worden. Zeer juist zijn ook deeze en andere vereischten opgegeeven, in het ontwerp van verandering en verbetering der voorgedraagene Conlfitutie, waar bij wij alleen znllen voegen, deeze fchetfe van waardige Leeraars - (*) „ De posten van Leeraars, worden niet „ gegeeven dan aan mannen, die den ouder„ dom van veertig jaaren bereikt hebben. Om dat het dan eerst is, dat de onftuimi„ ge hartstochten uitgebluscht worden; en „ dat de reden, zo traag in den mensch, haar ,, vreedzaam vermogen oefent; hun voor„ beeldlijk leven , ' vertoont den hoogften ,, graad van menfehelijke deugd; zii zijn „ het, die de bedrukten troosten, die den ,, ongelukkigen op eenen goedertierenen God wijzen, welke over hen waakt, en die „ hunnen ft/tijd aanziet, om hen eenmaal te „ vergelden. Zij zoeken de armoede op, a, die onder den mantel der fchaamte verbor„ gen is, en brengen haar onderftand toe, „ zonder haar te doen bloozen. Zij verzoe„ nen de geesten, die oneenig zijn, door hen £*) JtfEticiE.i, ?44o, D.'el I» bladz. 121  ( 147 ) hen- woorden van zachtmoedigheid en vteg5, de, toetebrengen. De fierfte vijanden om„ heizen eikanderen in hunne tegenwoordig„ heid, en hunne vertederde harten zijn niet „ meêr verbitterd. In het kort, zij oefenen „alle de.-pligten uit, van mannen, die in „ den naam des Heeren durven fpreeken, 0, enz." Meerdere middelen ter opwekking en onderhouding van werkzaamheid en edele eerzucht zijn, ons niet voor den geest gekomen. Hoe gebrekkig ook ons voorftel moge weezen , meenen wij evenwel te mogen Hellen, dat zo deeze maatregelen, behoorlijk iii het werk gefteld en begunftigd worden, daar? van de beste uitwerkfels zullen ten voor fchijn komen. En mogt het eens gelukken , dat alduS de heerfchende gebreken verbeeterd; dat ijver en eerzucht de beftendige drifveêrefl werden , van het gedrag der thans leevende minvermogenden; zo zou men ook voor het toekomend gedacht, en den toekomftigen ftaat des vaderlands , de heuchelijkfte uitzichten hebben. Immers , hoe zeer de uitflag van de beste poogingen ter verbetering en volmaaking der opvoeding, afhangt van den wil, de gezindheid, en kunde der ouderen, heeft de droevige ondervinding, maar al te vaak, geleerd: zo fiechts de ouderen en het gemeen, door de werking der, nu voorgefehrevene middelen , verlichte , kundige 9 welgezinde, welleevende ouders werden; mogt men van de kinderen, door hen opgevoed * te recht, alles goeds verwagten. Ka ÖVfgf  ( 148 ) Over de opvoeding zelve, is reeds zeer veel, en nog onlangs door jelgersma en van laar, in hunne Verhandelingen, over de Naarfiigheid, gefchreven. Weshalven wij noudeiooze moeite zouden doen, over dat onderwerp, hoe belangrijk anderszins, breed uitteweiden. Met de volgende korte bedenkingen zullen wij, derhalven, aan onze Verhandeling een ein 'e maaken. "Wanneer men alleen zorgt voor de opvoeding der minvermogende kinderen, en de andere burgers, vooral de rijken, ten opzichte hunner kinderen, niet dezelfde zorge gebruiken, zo zal de genomene moeite, meestd, zeer weinig baaten. Het menschdom, door dwaaze trotschheid van eengefcheurd, is zeer naauw verbonden. Voor eene, en vooral , voor de meest afhanglijke klasfe te willen zorgen , zal niets 1 aaten, wijl het voorbeeld en de kwaade flappen en ongetemde lusten, der hoogere ftanden, dra alles weder bederven. , . . Een werkzaam leven. en het beiaagen van edele eere, zij ailen , zonder onderfc eidt van jongs aan geleerd en ingeprent. Opvoed ng en gewoonte zullen hen daaraan verbinden, en de verlichting des verftands, met het onderwijs , en de jaaten toeneemende, zal hen daar in verlterken en bevestigen. Bijzondere voorfchriften, zijn in het leerftelfel van opvoeding , van camfe te vm- dtDe minvermogende ouders zullen, indien aii welwillend, behoorlijk verlicht zijn, hun1 ne  C 149 ) fte kinderen, vroegtijdig,een of ander nuttig handwerk laaten leeren; niet, om zo vroeg door ftrenge bepaaling, iets te verdienen , maar flechts in de kunst grondig onderwezen, vaardig en handig te worden; zij zullen de keus vrij veel aan het kind overlaaten, of a'thans met zijne vermogens oplettend te raade gaan; van laar. zal hen ook hier in kunnen voorlichten. (*) Kinderen, die van jongs aan verdrukt, dikwijls , voor dom, onhandig, onleerzaam, ongeïchikt, uitgekreeten worden, zullen zelden eene edele eerzucht leeren voeden; om welke edele nutte zucht optewekken, moet men de kinderen goede gedachten, van zich zeiven geeven, het goede en fchoone, en de deugd met verrukking afteekenen, en vooral geduurig op het voorbeeld van groote mannen wijzen ; daar van met alle lof en eerbied fp eeken; dus wordt het vuur der eerzucht ontvonkt , en voortaan wel gewijzigd, en geleid zijnde, een onuitputbre bron van de edelfte daaden. *"-y* ..•'.%/ Zie daar, Medeburgers! aan u voorgedraagen, wat ik over het opgegeven voorftel had te zeggen; ontvangt met toegeeflijkheid, «en gefchrift, 't welk, door kortheid des tijds, niet heeft kunnen meer volwrogt en befchaafd worden. Iudien de middelen, door mij voorgeflaagen, bruiker Prijsverhandeling over dat ontwerp. K 3  ( i5o ) bruikbaar mogfen bevonden worden; leest dan-, bid ik u, leest en herleest het eerfte ftuk van dit gefchrift, en gij zult, zo ik hoop, het belangrijke der zaaken levendig gevoelen, en derhalven, tot bewerkftelliging van alle goede middelen, van harte gaarne het uwe toebrengen. Aan alle onze Medeburgers! als allen hier in betrokken, mogen wij toevoegen, deeze woorden van een bekend fchrijver: ,, God „ wil uw tijdüjk, zo wel als uw eeuwig ge.,, luk; hij heeft 'er behaagen in, en doet al„ les daartoe medewerken. Eischt gij, dat „ een daadlijke ondervinding dit bekrachti„ ge, welaan! kleeft de voorouderlijke be„ ginfelen aan; gevoelt u allen door eenen „ geest gedreeven ; gedraagt u, naar de ,, voorfchriften van den godsdienst! houdt „ uwe beftemming geduurig in alle uwe be„ drijven voor oogeni verricht niets, dan „ 't geen aan die beftemming beandwoordt! „ de ondervinding zal aan uwen eisch vol ,, doen; onze aanmerkingen bevestigen, en 't „ geluk zal het loon uwer bedrijven, de „ ziel der Maatfchappij zijn." God geeve, dat het eerlang alzo onder ons gefield worde! dan zal ook eens zijn, 't geen tot dus ver niet was; dan zal men elkandren, met Verwondering en vreugde, over den gelukkigtten toeftand, toeroepen: - Rijken en armen ontmoeten eikanderen I