VERHANDELINGEN UI TGBGE EVEN DOOR DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT FAN 'T ALGEMEEN.    N KI). LETTKKK  INHOUD VAN DIT ZEVENDE DEEL. 1. g. bakker en w. beekhuis, BttOOg van het ongegronde, onzedelijke en fchadelij'ke der voor oor deelen , omtrend de Waarzeggerijen, Toverijen, Spookerijen, enz. 2. h. w. van der ploeg, het Belang der Waare Volksverlichting. 3. g. benten reddingiu3, Leeshoek voor Landfchoolen, over tle waarde, de voort echten, de beftcmming en de bijzondere pligten van den Boerenjland.   BETOOG, van het ONGEGRONDE, ONZEDELIJKE en SCHADELIJKE der VOOROORDE ELEN, omtrent de WAARZEGGERIJEN, TOVERIJEN, SPOOKERIJEN, i EN VAN ANDERE DAAR MEDE VERBONDENE VOOROOR DEELEN. BENEVENS EENE OPLOSSING DER T WIJFFEL ING EN, DIE TOT STAAVINGVAN DEEZE VOOROORDE ELEN UIT DE HEILIGE SCHRIFT GEWOONLIJK WORDEN BIJGEB RAGT. UITGEGEEVEN DOOR DE BATAAFSCHE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN T ALGEMEEN. Te AMSTELDA M, btf ie Wed. tl ARM. KEIJZER, CORN. de VRIES. e n HENDRIK van MUNSTER. ii d< c c c.   B E R I C H T. Overtuigd dat veele lieden in ons Vaderland, en vooral onder de minvermogenden, in veek opzichten, nog geloof /laan aan Voor [peilingen , Duivelsbezweeringen , Waarzeggerijen , Toverijen en Spookeri/en, welk geloof zeer nadeelig is voor den Godsdienst, de zeden en Tiet maatfchappelijk geluk; zo befoot de Maatfchappi], in derzclver Algemeene Vergadering, gehouden den j6cjen van Oogstmaand, 1797, als Prijslïofe op te geeven, de vraag aan Tiet hoofd van dit werk jen gemeld: en zij had Tiet genoegen, om uit de drie ingekomeneVerhandelingen , de twee hier agter geplaatfien, den i\den van Oogstmaand, 1799,, met de uitgeloofden gouden en 'zilveren Medailles te mogen bekroonen. Het oogmerk der Maatfchappij vooral geflrekt hebbende, om het onzedelijke en fchadelijke van deeze en foortgelijJte vooroordeelen te doen zien, en dat doel algemeen wenfchendc te bevorderen, door de uitgave van deeze beide bekroonde Verhandelingen zal het zelve ten volle bereikt zijn, wanneer * 2. de-  B E R I C H T. dezelve niet alleen veele Leezers vinden, maar voornamelijk zodanigen, die overtuigd door de aangevoerde redet2en, hoe langs hoe meer prijs leeren jlellen op de bevordering van hun eigen geluk , en alle twijfelingen en vooroor' deelen, zo dra mogelijk, veria aten, om enkel op het fpoor der waarheid te wandelen. Op last der Maatfchappije. Amfterdam, den ïiden van Grasmaand, 1800. AND-  BEANDWOORDING DER. V R A A G E: Naardien de vooroordeelen omtrent de waarzegge) ijen, ah mede omtrent de duivels - bezweringen , toovcrijen en fpookerijtn , lij het grootfte gedeelte der menfohen nog niet overwonnen , en evenwel voor Godsdienst, Zeden en Maatfchappehjk geluk aller nadeeli^st zijn; vraagt de Maat/chappij: een bondig, zo veel mogelijk kort, en voor de gemeene vatbaarheid en ter overtuiging van ongeöeffenden, gefchikt betoog, waar in het ongegronde , het onredelijke en het fchadelijke van deeze en andere, hier mede verbondene, votroordeeJen worden aangetoond, en tevens de twijfelingen worden opgelost, die, tot jlaaving van dezelven, uit de Heilige Schrift gewoonlijk worden bijgebragt. DOOR GEMAAND BAKKER, Stads Doctor en Stads Vroedmeester, te Enkhuizen. AAN WIE N DE GOUDEN EERPENNING IS TOECEWEEZEN.   EERSTE GESPREK. JACOB en HENDRIK, vervolgend* DE HEER GOEDHART. hendrik. Hebt gij de Courant geleezen, jacob? tacob. Neen, daar doe ik niet meer aan; het hoofd loopt mij, buiten dien, al genoeg om , van al de naarheid die 'er in de waéreldis; wij beleeven toch veel flechter tijden dan onze voorouders. _ hend. 6 Dat is al naar dat 'gij het neemf, na een goeden tijd volgt een Hechte, en op een Hechte, weêr een betere; alle tijden brengen hun goeds mede, als wij 'er ons maar van weeten te bedienen; hoe menig aangenaam uurtjen hebben wij niet doorgebragt met de lieve boekjens van de m a a t- schappij : tot nut van 't 'al- gemeen! zie, dat hadden onze oude luidiens evenwel niet. jac. Daar hebt gij gelijk in; ftaat er weêr wat van in de Courant V he nd. Ja, dit kwam ik u eigentlijk vertellen: 'er zijn weïter prijsvraagen opgegeeven: onder anderen wil de Maatfchappij een boekjen gemaakt hebben, om de vdóroordeclen A * vart  C 4 ) van Waarzeggers, Tooveraars, Spooken en diergelijk tuig uit de wacreld te helpen. jac. Zoo! dit zal, dunkt mij, toch zoo gemakkelijk niet gaan. hend. Ik weet wel, vriend tacob! dat gij nog al een liefhebber zijt; gij hebt mij eens van dat doodkloppertjen verteld; maar dat is 'er toch voor deeze reis niet recht achter geweest: want gij zijt nog ipnnglevend, en van andere fterfgevallen heb ik ook niet gehoord. jac. Gij fpreekt ook, ofu geen zeetehooogaan kan; al is 'er nu geen doode op gevolgdt wie weet wat 'er nog nader/tand gebeure ' ' f-W; Naderhand ! ja, aïs«gü zoo, wilt; moe? - 2U W1'} 'Cr alIc aan Selooven • JAJC' Mair waarom ftierf dan voorleden jaar de oude kleeremaaker j had het kloppertjen toen ook niet getikt? . hend. Wel dat geloof ik; de man was immers zo oud dat hij met fatzoen niet langer leven kon; hij zou anders van wegen de dooakloppertjens niet geilorven zijn; hij kon er toch geen éën langer hooren. jac. Toen de vrouw van david aan de pokken lag, hoorde zij het wel, en van dat oogenblik verergerde de ziekte hand over hand, en den volgenden dag lag zij 'er al h e nd. Maar het is toch ook zo zeldzaam met, dat iemand aan de kinderziekte Sterft; en denkt gij dan dat davids vrouw nog leven zou, als zij het tikkertjen niet o-e. boord had? ö JAC  ( 5 ) jac. Recht uit gezegt, ik geloof ja. he-nd. Het is ook wel mogelijk. jac. Ha ha! gij ftaat toch ook zo vast niet in uwe ongeloovige fchoenen. hend. "Gij begrijpt mij niet jacois; ik. geloof niet, dat het khpptrtjen de dood van de vrouw voorfpeld heeft; maar ik heb eens gehoord van iemand, die het zeer wel wist, dat een mensch van fchnk en angst' wel fterven kan, vooral wanneer hij reeds ziek ligt: want dan fchrikt men veel eerder; en mogelijk is de ziekte van deze vrouw, die buiten dien reeds gevaarlijk was, dooiden rchrik doodelijk geworden; te meer, daar gij zegt, dat het, van dat ogenblik aan, erger met haar wierd. iac. Wel daaraan heb ik nog nooit gedacht! op zo een wijze kan 'er wel menig een naar de eeuwigheid gaan; ik zou het dan haast voor een geluk rekenen, wat hardhoorend te wezen. , hend. Die inval is zo kwaad niet! evenwel zou het, denk ik, nog beter zijn, als wij ons gehoor behielden, en de vrees voor diergelijke dingen zochten afteleggen : \v«t ik geloof nooit dat het iets kwaads bete- ke,DtAC. fa, was dat waar, dan zou het gekheid zijn "er vrees voor te hebben ; maar zo lang ik niet weet wat het eigenlijk is, ben ik 'er fchrikkig voor. ;!'', i. hend. Ik wenschte wel, dat wij de Verhandeling reeds hadden; daar zou wel wat van in ltaan;.maar dat gebeurt: m het eerste iaar nog niet; en hoe zal het dan dezen  C «O winter met u gaan, tacob? als gij nu weêr een doodkloppertjen of een ander ding hoort, lterft gij nog wel voor uwen tijd. jac. Maar wagt eens; als wij den Heer goedhart verzogren; hij is zo even uitgegaan, en zal denkelijk niet lang wegblijven. T a! daar 1S hii reeds; zoud gij 'hem durven vraagen? j hend. Wel waarom niet? een man, die er zo veel werk van maakt, om alle menlchen nut en vermaak te doen, durf ik in belcheidenheid alles verzoeken. , df' heer goedhart. Gij fchïjnt iets op uw hart te hebben, hendrik? hend. Ik fprak met tacob over het Sj>ookhek/en, dat door onze Maatfchappij zal wtgegeeven worden; wij beklaagden ons,dat het niet oogenblikkelijk gereed was, en wilden van u een diergelijk boek ter leen verzoeken, om dezen winter uit te leeren. GoiiDH. Dat was zeer goed; maar onder de boeken, die voor u tot leezing gefchikt zijn, ken ik 'er niet één, dat daar over bijzonder handelt; daarom doet de Maatfchappij een zeer nuttig werk met over deeze (tof eene vraag uittefchrijven. Maar, terwijl gij niet gaarn zo lang wagten wilt, zou het u niet bevallen, eens een paar avondjens hier over met malkander te fpreeken? jac. Als gij dat wildet, mijnheer, daar door zou ons zeker een groote dienst geïchieden. goedh. Zeer gaarne; maar ik heb dan net recht om u ook een verzoek te doen, en dat beftaat hierin, dat gij met oplettendheid hoort  ( 7 ) hoort en nadenkt, en alles vraagt, wat gij niet klaar genoeg begrijpt. hend. Twijffel daar met aan, mijnheer; als wij dit niet nakwamen, zouden wij ons zeiven de meeste fchade doen. goedh. Gaan wij in huis, en zegt mij wat gij dan nu eigentlijk begeert te weeten. h e n d. Van ffooken , tooveren en waarzeggen, en alles wat de Maatfchappij in een boekjen wil geplaatst hebben. . goedh. Maar waarom wilt gij nu juist hier van, en niet van andere zaaker. booren i hend. Om dat ik dacht dat het nadeelig was, aan al die foort van dingen veel te denken,als wij het rechte daar van niet wisten; en jacob heeft zich eeni gen tijd geleeden een 'fchrik op den hals gehaald. goedh. Waar van fchrikte gij dan, ja* cotbac. Van het tikken aan mijn bedftée: dat beduidt immers een doode. Hendrik zegt wel, dat het gekheid is; maar de meeste menfehen gelooven 'er toch aan, en ik zeg maar, als het geen vóórbeduidmg is, wat is het dan? , . . goedh. Dat zal ik u terftond uitleggen: een man als jacob, die een dollen hond zou aanpakken, heeft zich bang gemaakt voor een klein diertjen ! want anders is het niet: een wijfjens torretjen, dat in een wormcaatien gekroopen, om het mannetjen tot zich te "lokken, met het achterlijf tegen het hout een getik maakt, net als dat van een horlo- Sie,'AC Maar als het anders niet is, hoe JAC. mMl •« ^ ^ kun_  .C 8 3 kunnen de menfchen dit ding dan voor een bode des doods houden ? ™ goedh. Diergelijke vraagen zoud gii bij honderden kunnen doen; de uitvinder van dit voorteken zal misfchien afbee dnS fï*" Van d?n d00d aI« een geraamte, dat op een zandlooper ziet; en zo heeft hij mogelijk gedacht, dat het tikken aan een bedftcde niet anders ware , dan diezelfS &,m, ei2e" Perfb0n' die acbter he bed ftaat te loeren, en, in plaats van den zandlooper, nu eens, voorde verandering, een horlogie in de hand heeft. ö jac. Had ik dat maar eer geweeten, dan zou ik mij veel zorg cn moeite hebben kunnen uitwinnen. n ,wW^h£ Waart, ^' in Pla«s van op "STf tG leUen' maar terftond op het geluid afgegaan, zo zoud gij zelve het beestjen hebben kunnen vinden. Zo dra gii het dus eens weder verneemt, moet gij 'Ir jagt op maaken; maar dit dient ftilletiens en behendig in znn werk te gaan; want als het diertjen u hoort, houdt het zichftil, en begint een poosjen daar na weder te kloppen. Dus ziet gij, jacob, waarop die voorbeduidin^ neerkomt, en zo gaat het met alle de ovërige; weet gij 'er meer diergelijke te beden- d e u.ch onden e n^^o g^e le ^escïirei UfS^Ür^ miSfChien ™ veel goedh. De vraag is: leert de ervaaring dat op het gefchreeuw van deze derS meer men-  C 9 ) menfehen derven, dan wel anders? Neen;dit kan niemand bewijzen; het mag eens een paar reizen gebeurd zijn, dat het huilen van een hond te geliik met een fterfgevai, of het één kort na het ander voorviel; maar dit is nog niet genoeg om den hond voor een waarzegger te houden. Gij zult dikwijls zien dat, wanneer twee gevallen, te gelijk of fchklijkna eikanderen .gebeuren,de menfehen het eene gaarn willen houden voor de oorzaak van het andere, al'fluit bet ook op elkaèr als een tang op een varken, even ais het versjen zegt: Een oud wijf valt bij mnane/chijn, De maan moet daar van oorzaak zijn • Dat [preekt van zelfs, zegt Buurman klaas, Zo /peelde ze al van ouds de baas. en kunt gij eenige geneenfehap vinden tusfchen het derven van een mensen en het gehuil van een beest V jac. De menfehen zeggen wel, dat de honden en vogelen de reuk van een doode al vooraf inden neus hebben, en van blijdfehap huilen, om dat zij een lijk tot hun prooi deuken te krijgen. goedh. De menfehen zeggen zeer veel, dat evenwel niet waar is: zo dit doorging, zouden deeze dieren nog veel gemakkelijker de lugt krijgen van een ligchaam, dat reeds geftorven was; en weet gij wel, welke grappige gevolgen dit hebben moest? dat 'er, bij elke begraving, meer huilende honden en A 5 fchrei-  C 1° ) fchreijende roofvogelen, dan menfehen, achter het hjk zouden gaan. Zo dwaas als die veronderftelhng is, zo weinig bewijsbaar is eene andere , volgens welke fommige menfehen, welke evenwel geene Christerfen zijn, van een Engel des doods fpreeken, die bij den ftervenden zou intreeden, om hem zijne laat* ite uuren te verbitteren: de honden zegden zij, zijn voor dezen Engel geweldig vervaard, en huilen daarom, als zij hem bij iemand in huis zien gaan; doch het één is zo fraai als het ander. hend. Mijnheer zal evenwel niet ontkennen, dat het vallen van spiegels, schilderijen en ander huisraad, wel eens een fierfgeval kan betekenen? Ik heb ten minften daar van een zeer wonderlijk geval geleezen. Zeker man had eenige glazen prefent gekreegen van een vriend, die daarna een verre reis o-jne doen; van tijd tot tijd braken 'er eenige van, tot dat er maar één, een zeer dik zwaar glas, overbleef, en dit kwam van de plank, daar het op ftond, eensklaps met groot geraas naar beneden vallen; en zie daar! binnen zes weeken kreeg men de tijding , dat de vriend op zijne reis over'eden was, lchoon het geval vroeg in den morden voorviel, terwijl 'er geen mensch, geen kat noch hond op de been was. goedh. Maar zou 'er dan volftrekt geene oorzaak te bedenken zijn, waardoor dit glas gevallen is ? j ac. IVlisfchien was 'er wel fijmpathfc tusfehen den reizenden Heer en het glas, dat  ( ii ) dat hem toebehoord had, en dat daarom,"bij zijn fterven, het glas ook niet langer geheel kon blijven. goedh. Gij weet den knoop maar in eens door te hakken, jacob! Maar wanneetik u vraagde, wat gij door fifmpathie verftaat, zoud gij 'er zeker niet op kunnen antwoorden, om dat het een woord is, dat niets betekent. Luister liever eens naar de volgende historie: langen tijd geleden , ik meen in Griekenland, had een man, die voor heel geleerd en verftandig te boek ftond, van een vriend een fchotel met vijgen gekregen. Toen hij die een paar dagen daar na op zijn tafel had, vond hij, datze naar honig fmaakten; wat mogt daar wel de reden van zijn? hij onderzocht naar den boom en naar den grond, waar de vijgen gegroeid waren, maar daar zat het hem niet; hij doorlas alle boeken, die over vijgen gefchreven hadden, doch vond niets van honig; hij vraagt en fchrijft aan zijne vrienden, niemand weet 'er hem oplosfing van te geeven. Eindelijk vraagt hij zijn meid; en toen kwam het uit: de meid had de vijgen bewaard in een pot, daar te vooren honig in geweest was. Wat dunkt u, had de geleerde man het hier wel bij het rechte eind? jac. Wel neen; hij had de meid het allereerst moeten vraagen. goedh. Zo moeten wij ook doen in het uitleggen van alle wonderfchijnende gevallen, en niet beginnen met de allerverfte en duisterfte oorzaaken op te zoeken. hend. Zou evenwel, in dit geval, God niet,  C ia ) niet, door het vallen van het glas, den dood van den man aan zijnen vriend hebben willen bekend maaken? goedh. Ik geloof neen: want waar voor zou het dienen ? Alle middelen en waarfchouwingen, die wij tot ons geluk nodig hebben , zijn ons klaar en duidelijk aangewezen; wij behoeven dus onze toevlugt niet te neemen tot vóórtekenen, waar van niets gelchreeven (laat. Wat nut kon het ook doen, dat de man den dood van zijn vriend te vooren wist? hij wierd die toch naderhand door echte tijdingen wel gewaar; en wanneer God al gewild had, dat wij op diergelijke dingen moesten letten, zou hij ons dit door de H Schrift wel geleerd hebben; daar ons in tegendeel wel uitdrukkelijk bevolen word op geen vogelgefchrcij en dergelijke dingen acht te geeven (*). ö hend. Maar welke uitlegging moeten wij dan geeven aan dit verhaal, en aan veele andere, die in alle opzichten naar voorfpelhngen gelijken, en ook net uitgekomen zijn* goedti. Wanneer gij dergelijke historie teest of hoort verhaalen, zo vraag u zeiven altijd af: 1. Is het wezendlijk en waar gebeurd'9 Zo lang men dit niet weet, is het gekheid'zich het hoold 'er over te breeken, en ik behoef u immers niet te zeggen, dat men veel vertelt , dat in het geheel niet waar, of ten minften zeer opgefierd is. 2. Wees niet gelijk aan den man met de vij- CO Derde Boek van moses, Hoofdft. XIX, vs. 26.  ( 13 ) vijgen, maar beredeneer en onderzoek , en wel, zo het mogelijk is, op de plaats zelve, de waare oorzaak van den val, dien gij dan gemeenlijk ook wel zult vinden. Hoe ligt valt immers een Huk huisraad van boven neêr, door dat een touwtjen verlieten, of een fpijkcr geroest is; door het aanftooten van muizen of andere dieren; door het fchudden van het huis, bij harden wind , of wanneer een rijtuig fnel voorbij riidt, en fomtijds door de heimelijke kwaadaartigheid van menfehen, om van andere nog geringere oorzaaken niet eens te fpreeken. 3. Let wel op, of de tijd van het vóórteken met dien van den dood van hem, dien het aangaat, over een komt: want als de perfoon langen tijd daarna fterf't, ligt 'er in het geheel geen wonder in. 4. Zie wel toe of Ui, die [terft, eigenlijk de man wel is, op wien het teken de naaste betrekking heeft. Wanneer 'er een zogenoemd vóórteken gebeurt, moet men van te vooren kunnen zeggen, wien het gelden zal; anders kan het naderhand toegepast worden op jan, piet, klaas, op het huisgezin, op de gantfche buurt, de gehcele familie en nog veele andere. Wanneer gij dit alles wel overweegt, zult gij de meeste voortekenen gemakkelijk kunnen uitleggen; en zo 'er al een geval zijn raogt» waarvan gij geen reden wist te geeven, denk dan liever, dat het aan uw doorzicht hapert, of dat 'er .eenige zeer toevallige omftandigheden famen loopen , dan dat gij het aan een boven natuurlijke oorzaak of won-  C 14 ) wonderwerk zoud toefchrijven. — Maar vrienden, het word laat; wij zullen dit eelprek eindigen. Evenwel wil ik u nog eerst deze historie mededeelen, waarvan dè errinnering bij aile vóórtekens en fpookerijen wel te pas koomt. Een liefhebber van natuurlijke zeldzaamheden had een versch doodshoofd van een (lagveld gekreegen. Als hij dit op zijn tafel gezet had, begon het zich te beweegen, en wel zo fterk, dat het op den grond viel; hij zette het weêr op zijne plaats, maar het fprong andermaal naar beneden; het iprak dus, dacht hem, van zelfs, dat de Duivel hier zijn fpel onder fpeelde Veele kerkelijke en waereldlijke perfoonen, die geroepen waren om dit wonderwerk te aanfchouwen, geloofden dat dit het hoofd zijn moest van een groot booswicht: waarom de featan , met toelaaring van God , (want zoo 1 preekt men dan gemeenlijk) daar in gevaren was , om alle menfehen een waarfchouwing en affchrik van het kwaade te geeven en dat men dus met gebeden en bezweeringen den boozen Geest moest te keer o-aan. Maar een Veld-Chirurg-jn, bij wien hetlrart en hoold wat meer op de rechte plaats Honden maakte de kop open, en de Duivel Iprone er uit, in de gedaante van een Rat ; ten minften de meesten geloofden, dat de booze Geest zich ineen Pvat veranderd had. De Chirurgijn floeg eindelijk, om hen het tegendeel te bewijzen , deze duivelfche Rat met een Hok dood , en het. hoofd geheel geopend zijnde, vond men dat 'er de hersfenen[uitgevreten [waren. De Rat, fchraal en uitge-  C 15 ) honserd, was door de opening van den hals, in het hoofd gekroopen, en, zich aan de hersfenen dik gevreeten hebbende, had zij 'er niet weder uit kunnen komen. Op dit geval kunt gij nu t'huis de toepufing maaken, en bedenk dan met een, ot gij nog meer vóórtekenen weet, om in het volgend Gefprek behandeld te worden. TWEE-  TWEEDE GESPREK. goedh. Met welk boekien koomt gij daar aanftappen, jacob? jac. Ik heb het meegenomen, om het u eens te laaien zien: het heet Comeetboektm, dat is beichrijving van alle Comeeten of Haart Herren, die zeden twee honderd Jaaren verichenen zijn; met de daarop gevolgde plaagen en oordeelen. . goedh. Zouden dan deze Herren juist altijd plaagen en oordeelen moeten aankondigen ? j a c. Ik zou zeggen, neen, zoo men 'er nog maar één gezien had, die geen ongeluk.? bode was geweest; maar, volgens mijn boekjen, hebben zij alle, tot het kleinfle Herretjen toe, als 'er die verwenschte Haart maar aan was hongersnood, pest, watervloed, oorlog, en aardbeevingen medegebragt. goedh. En waarom moest al dit kwaad uit de Haart voortkomen? jac. Om dat de Haart een roede verbelden een roede betekent Hraffe. goedh. Maar waarom dan ook juist een roede? Als men alleen zijne verbeelding volgt, kan men 'er nog veele andere dingen van maaken. Een kleine inlichting over de eigenfehappen van deze Herren zou u het denkbeeld van ltraffen gemakkelijk doen vergeetcn. he nd.  ( 17 ) hend. Wat is dan eigentlijk die ftaart? goedh. Naar'«He waarfchijnlijkheid is het een damp, veroorzaakt door de onbefchrijfFelijke hitte, waar in de fter zich bevind, wanneer die in óns gezicht, dat is zeer nabij de zon (laat; doch 'er zijn ook comeeten zonder ftaart verfchenen. hend. Het is toch zonderling, dat wij ze zo zeldzaam en zo ongeregeld zien. goed. Dat ze zeldzaam verfchijnen, word veroorzaakt door de verbazend langen weg, dien ze, buiten ons gezigt, te loopen hebben ; en hun loop zal u niet zo ongeregeld toelchijnen, als gij hoort dat iommige fterrekundigen voorfpeld hebben, dat de comeet van het jaar 1682, en 1759 weder verfchijnen zou, het geen ook gebeurd is. Lighaamen, die zo een onzachgeliik wijden kring aflopen, en zo oneindig groot zijn, dat men de lengte van' eenige (taarten op 80,000,000 mijlen begroot heeft, kunnen dus onmogelijk gefchapen zijn, om een klein deel van onze kleine aarde een klein ongelukjen aan te kondigen. Hoe dikwijls gebeuren ook niet hier of daar, als men de gantfche aarde overziet, deeze ongelukken! hoe zeldzaam daar en tegen ziet men de?e iTerren, die tot een veel grooter einde gefchapen zijn, dat ons nog onbekend is! Bij gelegenheid van de verfchijning eener comeet, vraagden eens eenige lieden aan een verllandig man: wat loch-deze verfchrikkelijke fter moest betekenen? Naauwlijks hadden zij dit gezegd, of zijne kinderen kwamen vraaB gen,  C 18 ) gen, welke fchoonc fter dit was? de kinderen hebben gelijk, zeide de man. h e n d. Heb ik niet wel eens gehoord van menfehen, d:e zo ook in zon en maans - verduisteringen VOOlte» kens zogten? goedh. Ja wel; maar met hoe veel recht zij dit doen, kunt gij zelve opmaaken, daar gij weet, dat deze op gezette tijden wederkomen en op een minuut kunnen berekend worden, gelijk de almauach u genoegzaam leert. hend. Welke is de oorzaak dezer verduisteringen ? goedh- Wanneer de Maan, in haaren loop rondom onze aarde, koomt tusfehen de Aarde en de Zon, zo word een gedeelte van de Zon door de Maan voor ons gezicht bedekt, en dus verduisterd. De Aarde daar en tegen, invallende tusfehen Zon en Maan,onderfchept de zonneftraalen, die anders op de Maan zouden vallen; hier door moet de Maan, die uit zich zelve geen licht heeft, noodw ndig verduisteren, en dit noemt men een Maaneclips. jac. Als ik mijn brood moest hebben van het berekenen der Eclipfen, zou het 'er zeker fchraal uitzien. g o e d. De honger zou dan misfehien wel in Maat zijn om het u te leeren, doch het is beter als men de kunst kent, om 'er in nood gebraik van te kunnen maaken; dit was eens van een ongemeenen dienst voor columbus, den eersten ontdekker van Amfika. hend. Bij welke gelegenheid? goedh.  • (( 19 ) goedh. De bewooners van Jamaica weigerden aan hem levensmiddelen te bezorgen, zo dat de groote man gevaar liep van met al zi'n volk om te komen. Deze omftandigheid gebeurde juist daags te vooren, dat 'er een Maaneclips zijn zou; gelukkig had coeu meus die berekend: hij liet de voornaamlten der Indiaanen bij zich roepen, en verhaalde hen, dat zij, over het onthouden van mondbehoeften aan Gods Dienaareu, een groote ftrafFe te wagten hadden, en, tot een teken daar van, zouden zij, den volgenden nacht, de Maan zien opkomen met een toornig en bloedig gelaat. In het eerst iagchte men daar over; maar toen de verduistering werkelijk begon, was 'er een algemeene verbaasdheid, en met veel gekerm en gehuil, verzogt men den Admiraal dat hij God zou bidden» om het teken te doen ophouden. Columbus beloofde dit, en begaf zich inde kajuit, tot op het oogenblik dat hij wist, dat de verduistering ftond te verminderen. Nu kwam hij weêr voor den dag en zeide hen, dat de Maan fchielijk haaren voorigen luister zou herneemen, het geen ook gebeurde, met dat gevolg, dat hij in het vervolg aan niets gebrek iiad. Gij ziet hier uit, hoe gemakkelijk eenvouwige' menfehen kunn n misleid worden: ware dit zo niet; het rijk der fpouken en tooveraars zou lang een einde hebben. jac. Het noorderlicht» , zegt men , kan ook op de waereid al vrij wat kwaad ftooken ? . , , goed u. Het noorderlicht moge invloed J3 a heb-  C 20 ) hebben op weêr "en wind maar dat het de lotgevallen der menfehen zou kunnen beftuuren, is even ver van de waarheid, als het gevoelen van fommige wilden, die gelooven, dat de flikkering van dit licht niet anders is , als het dansfen van de fchimmen hunner overleden vrienden, welke, op dien tijd , in den Hemel een vrolijken avond hebben. J jac. Maar wat is dan het noorderlicht? goedh. Zeer denkelijk is het eene Ekctneke ftof. jac. Ei lieve! Ekctriek! — wat is dat toch ? goedh. Wat eigentlijk Eltctricitcit is, en wat die uitwerken kan, daar over fpreeken wij wel eens nader; voor eerst is het genoeg, dat gij weet dat het Elcctrisch vuur eene ItofFe is. die zich ten allen tijde min of meer m de lucht ophoud, doch het allermeest bij onweêr : want dit word ook alleen door dit vuur verwekt. Gij zult ook wél gehoord hebben, dat men het Elecirisch vuur door werktuigen uit de lucht bij één haaien, en dsar mede veelerlei groote natuur verfchijnfeien in het klein namaaken kan; op deeze manier laat zich het noorderlicht door de Electricitcit ook vrij wel nabootzen, dat ik u bij gelegenheid wel eens zal laaten zien. Men kan ook op eene andere wijze dit licht vertoonen ; doch wij dwaalen te ver van den wc" af. ö hend. De dwaallichten kunnen ons daar weder opbrengengoed 11. Deeze iichtjens worden, waarfchij- ne-  ( ai ) nelijk, gcbooren uit een natuurlijken Phospho. rus of Phosphorifchcn damp. hend. Nu weet ik nog evenveel. goedh. Phosphorus betekent lichtdraager; men geeft uien naam aan alles wat in donker licht geeft, zonder eerst door vuur te zijn aangeftoken. Er zijn veele ftoffen, die voor dit licht vatbaar zijn, gelijk glimmen' de wormen en torren, verrot vleesch en visch, vermolmd hout en andere. jac. Dat men evenwel door die lichtjens op een kwaaden weg gebragt word, heb ik zelve bij ondervinding, terwijl het zeer weinig gefchceld had, of ik was in het water geioopen: hierom noemt men ze ook misfchien Dwaallichten. goedh. Maar wie gelaste u ook om het licht te volgen, in plaats van uw eigen weg te houden? Als gij een Gans had achter nagelopen , zoud gij, veelligt, ook in het water gedwaald hebben, en dan had gij dit dier ook wel een Dwaalvogel kunnen noemen. jac. Waarom loopt het pwa'qll^cht 'de menfehen, die vlugten, achter na , en die het vervolgen, vooruit ? goedh Bij een donsveertjen, dat bij (lil Aveêr in de lucht zweeft, kunt gij hetzelfde waarneemen: de minste beweeging, die gij, door uw loopen, in de lucht maakt, doet het van zijn plaats gaan, en dit is nog zo zwaar niet als een veertjen. jac. Dit komt mij klaar voor; ik begrijp nu ook wel, dat 'er geen reden is om voor die lichten te fchrikken. Maar het ver. B 3 schie-  C ) SCHIETEN VAN STERREN is bij mij altij J akelig. o p e d h. Wat kwaad verwacht gij dan daar van? jac. Ik geloof juist niet, dat het een kwaad voorteken is ; ik vrees 'er ook niet voor, als het maar b;j het verfchieten blijft; maar het zou 'er niet moolj uitzien, als zo een fter eens naar beneden kwam. goed h. Dat geloof ik ook ; maar denkt gij dan in de daad, dat de fterren zo maar eens een. uitftapjen gaan doen ? jac. Ik fpreek gelijk het mij voorkoomt, en zo als alle menfehen zeggen, goed u. Er zijn toch menfehen, die het nog zo erg niet maaken , maar die dit licht aanzien voor het fnuitfel, van de fterren, dat naar beneden valt; want, zeggen ze, als de fterren goed zullen branden", moeten ze , even als andere lichten, nu en dan gcfnoten worden. j a c. Dat is toch wel een raar begrip. goedh. Het Uwe is niet minder Wonderlijk. De Goddelijke wijsheid heeft de lierren gefchapen, om in haare vaste loopkringen voort te gaan, en gij kunt gerust zijn, dal zij daar van nooit zuilen afwijken. Maar het verfchijnfel , waar van wij' fpreeken, word voortgebracht door vette oliachtige dampen, die van de aarde oprijzen, en in de bovenlucht in brand geraaken. Hoe weinig gemeenfehap de tlerren hebben met deze lichten, zult gij begrijpen, als ik u zeg, dat deze Hechts één, of ecu halve mijl boven ons zich vertoonen, daar de fterren duizendmaal- dui-  ( *3 ) duizend millioenen mijlen van onze aarde verwij Aerd zijn. ■ _. Tac. Welk een oneindige affland! Maar hoe is dit mogelijk V zij fchijnen beide op eene hoogte te zijn V . goedh. Zo fchijnthet; doch dit is een nrsleiding van ons gezicht. Wanneer gij op een weg wandelt, daar een ruim uitzicht is, of a's gij in zee ziet, zullen nlle boomen, huizen en fchepen zich op ééne lm, op denzelfden afitand, vertoonen, daar gn nogthans weet, dat dit in de daad met zo is. JHoe veel te gemakkeli ker kan dan het gezicht niet bedriegen op eene zo onnoemelijke hoogte! , , . Als 'er onweder aan de lucht is, ziet men nog andere vlammetjens, meest al op fpi'tfen van torens, toppen van masten en dergelijke hooge plaatzen; men heeft zelts op reis man en paard 'er mede' overdekt gezien, zonder datze eemg nadeel deeden. hend. Welke is de oorzaak van deeze vlammetjens* , „, ... ., goedh. Wederom het Electrtek vuur. Als men in donker met het Eiectrizeer-werktui? bezig is, ziet men overal, vooral aan de fpitfe punten van het metaal, ook dergelijke lichten. Zoud gij wel gelooven,dat zulk een onnozel vlammetjen wel eer iemand het leven gekost heeft? .., hend. Hoe is dit mogelijk, terwijl gij zegt dat het onfchadelijk is? goedh. Luister flechts: in het jaar 1534 wierd johannes f e n uVg, Secretaris des Konings van Denemarken, door een zekeren *wum 6 J3 ^ tob.-  Tnrinr.nnf., Slotvoogd te Kopenhagen, fa> lchuldigd van ongeoorloofde verkeering met een m;i^en, waar van de Koning veel ireld. nu Koningen heeft zo iets gemeenlijk Hechte: gevolgen, ten minsten voor den armen pkborg was het zeer ongelukkig: want de Koning r-elloot hem te laaten ophangen, en belaste zjnen vijand torbenne 'met de uitvoering van dit vonnis. De /oidaat, die 's nachts daar aan bij de Oerechtsplaars de wagt had, zag een vlam boven het hoofd van den gehangenen: lichtiïraalen of vuurvlammen aan het hoofd hadden in oude tijden altijd iets heiligs te beduiden ge ijk men, ook nu nog, de Heiligen met zulke hchtkransfen afgebeeld ziet. De Koning, die, met veele anderen, dit verfchimfel aanfehouwd had, was hierom van oordeel, dat febü ii g onfclmldig was ,doch kon hem geene andere vergoeding geeven dan door zijn lijk af te neemen, en ,mct gm- ' te Itaatüe, in de Hoofdkerk te doen begraven; maar torbennb, die hem befchul. digd had, moest zijn plaats aan de gal? inneemen, en, daar zijn ligchaam geen zoo°heiligen fchijn van zich gaf, bleef hij hangen Ongelukkige tijden voorzeker, als Dwingelanden, op het zien van een vuuivlamraetje;i\ii? plaats van naar gezond verltaiid en recht te luisteren , over 's menfehen leven en eer durven vonnisten ! h e n d. Weet men ook , waar het van daan komt, dat het fomwijlen bloed regent, zo a's ik weieens gehoord heb? jac. BlocdregenenI is dit ooit gebeurd? dat  C *5 ) dat moet eene verfchrikkelijke vertooning maa- ^g'oe nu. Wanneer gij bloed noemt al wat rood is, ja dan is het wel gebeurd; maar gij moet u daarom niet gaan verbeelden, dat het een bloedige plasregen is, waar van de daken en gooten overloopen; ze beftaat alleenlijk in eenige roode druppels, die men vind op de daken, boomen en muuren, en die daarom uit de lucht fchijnen geregend te zijn. Dusdanig verfchijnfel maakte eens eene groote verlegenheid in eene ftad in Frankrijk , alwaar lbmmigen het voor een fpel des Duivels, en anderen voor een zeer kwaad voorteken hielden; maar een kundig man, die bij gevolg met die wondertekenen niet veel ophad, onderzogt het geval, en vond dat deeze druppels voortkwamen van een groote menig'e Injecten: hij zette eenige daar van in een glas, en vertoonde aan zijne onltelde medeburgers , hoe deze diertjens, bij hunne verandering van poppen in vlinders, roode druppen van zich gaven. Dat zommige Infecten, bij hunne verandering, rood vogt uitltorten,heb ik zelve meermaalen waargenomen; het is dus geen teken van bloedvergieten, of een bewijs van Gods toorn, even min als de zogenoemde zwavel reeen , welke geen eigentlijke zwavel is, maar het geel ftof van bloemen, door den wind opgenomen en uitgefpreid. Zoo heeft het, volgens de berichten, fteencn, muizen, kikvorfchen, garnaalen en andere, zelfs groote B 5 vis-  C 25 ) visfchen geregend, welke eerst door een hoos waren opgeheven. T ac. Als ik dit alles zo natuurlijk hoor verklaaren, begin ik toch te denken, dat het geen verftandige menfehen past, op bijgelovige voortekens acht te flaan. goedh. Dat is ook onmogelijk voor elk, die flechts een weinig weet van de Natuurkunde. Gij ziet dus boe nuttig deeze wetenfehap is. al ware het maar alleen tot verbanning van het bijgeloof; en men leert 'er door, dat 'er geen beter middel is om iemand van vooroordeelen te bevrijden, daar hem in de waare gefteldheid der zaaken te onderrichten. jac. Maar waar moeten wij heen met de h ft m e l t e■ k/è-n e n , die in den Bijbel voorkomen? goe dtt. Welke tekenen bedoelt gij ? jac. Een menigte gezichten, welke men in de Prophetiên verhaald vind. Ook leest men in het Boek der Maccabeen van foldaten en ruiters, die in de lucht elkander flagleverden. goe oh. Maar de Prophcten hebben deze tekenen niet met hunne ligchaameihke 00gen gezien, ten minsten op veele plaatzen word uitdrukkelijk gezegd , dat zij die in den geest, met hun verftand, zagen. Maar al ware dit zo niet, dan zouden dit echter wonderen zijn, die op onze n'jden geen betrekking hebben; en het geen gij uit het Boek der Maccabeen verhaalt, wie (laat ons voor de waarheid in? door wie zijn deeze tekenen waargenomen? Door menlchen, die, in hunne verbeelding en ongeluksvrees , mis- fchien  C *7 ) fchien een zwerm trekvogels voor ftrijdende heirlegers hebben aangezien. Zoo hoort men nu nog heden, hier en daar, bijzonder m Duitiehland fpreeken van gevegten en andere verfchijnfelen in de lucht, onder den naam van woedend heir en wilden Jager, alleen door verhuizende kraanvogels veroorzaakt. hend. De Bijbel verbiedt ons veel eer eenige vrees te hebben, voor de tekenen des Hemels, om dat de Heidenen zich daar voor ont- %CttCTl C,5^ goedh. En dit gebod kunnen wij niet overtreeden zonder ongelukkig te worden. 'Er zijn veele zorgen, die ons genoegen verminderen \ zal men nog daar en boven fchrikken voor natuurlijke verfchijnfelen, van welke het een of ander dagelijks voorvalt? dan blijft 'èr geen gerust uur meer overig. Zeker hebben wij veele vóórtekenen overgenomen van de Heidenen, die hun leeveBSledrag en Godsdienst, ja zeifs hun ftaatsbeftuurf daar naar inrichteden; zij geloofden aan veele foorten van gelukt en ongeluks vogelen Wanneer deeze laatfte, welke meestal ravens en diergelijke roofvogelen waren, zich vertoonden, wierd 'er op dien dag nimmer eenig voorneemen ten uitvoer gebracht; de grootfte onderneemingen wierden geftaakt , wanneer hoenders, die daar toe opzettelijk gehouden wierden, weigerde» te vreeten; naderhand wist men, eer het op het opentlijk (*) JEREMIAS Cap. IO VS. 3.  C a8 ) . vreeten aankwam, de hoenders wel eerst den bmk t« vullen, of honger te doen lijden sfl naar het noodig was, om daar door het volk te'blinddoeken, om het tot zijnen wil te krijgern hm donderdag kon de beste ontwerpen, doen in duigen vallen en alles met fehnk vervullen. jac Den fchrik voor het ONWEên kunnen veele menfehen noch niet verzetten g o e o h Dit is evenwel niet natuurlijk" jac. Waarom zijn de menfehen 'er dan zo angstig voor ? goedh. Dit hangt meest af van hunne opvoeding: de kinderen zien immers het onweer met genoegen, zo lang men henilecbts. door woorden of gebaarden, geen vrees daar voor heeft aangejaagd. : jac. Men kan het onweêr toch voor een ftraf rekenen, om dat het ongelukken veroorzaakt en zelfs menfehen doodflaat goedh. Als gij bedaard nadenkt, zult gij vinden, dat die ongelukken evenwel niet dikwijls geoeuren, en zeer zeldzaam valt het voor, dat een mensch door den blixem ce troffen word ; ook was het onweer daarom" noch geen ftraf. Wie houd de Zee voor een ftrat, fchoon een menigte menfehen door de zelve om hals raakt? Of zoud gij het vuur een ftraf durven noemen, om dat het hui zen en menfehen verteert ? jac. Dat is waar; maar van deeze dingen hebben wij aan den anderen kant onze groote voordeden; wij zouden 'er zelfs in 't geheel niet buiten kunnen. goedh. üven min buiten het onweder: zon.  ( 29 ) zonder dit zou de lucht bederven en tot de inademing onbekwaam worden. Als het onweder de lucht niet zuiverde,moest het aardrijk ras ophouden vrugten voort te brengen, en het geen 'er nog mogt overblijven, wierd een prooij van de Infecten, die anders door het onweder gedood worden- Wij mogen dus denken, dat het onweder evenveel nut doet als het water en vuur, en te gelijk minder gevaarlijk is. tac. Minder gevaarlijk? het Water kunnen wij door dijken en dammen evenwel nog van ons liif houden, en het vuur fluit men 's nachts in den doofpot; maar het onweêr kan niemand zo ligt niet ontduiken. goedh. • Nog wél zo gemakkelijk: ^er zijn weinig ongelukken, of God heeft 'er middelen bij gefchikt,om ze te verzachten of af te wceren, als de menfehen maar hun best doen om ze uit te vinden en te gebruiken. Zo verfchaffen ons de Afleiders een genoegzaame veiligheid voor den blixem. jac. Maar de Afleiders, zegt men, zijn niet veel té betrouwen; ze konden wel eens den blixem aantrekken in plaats van afleiden. goedh. Men zegt veel , dat evenwel niet waar is; zo lang de gezonde reden en ondervinding het niet zeggen, doet het nog "lAc.' Hoe worden de Afleiders gemaakt? Mij dunkt, het middel, dat zo een groot kwaad afweeren zal, moet nog al omüachug en kostbaar zijn. goedh. Dat gaat niet door; een gepuntte koperen ftaaf, aan den hoogsten top van het huis, en van daar, langs den muur, tot in den  ( 30 ) den grond, of in het water aflopende, is alles wat tot afweering van den blixem nodig is. _u end. vSommige lieden zrn hang om middelen tegen het önweêr te gebruiken: want, zeggen ze, men mag Gods flaande hand niet afkeeren. g o h d h. Deeze lieden verkeeren in een ongelukkig bijgeloof; maar zulke menfehen rijn het meest al met zich zeiven niet eens. Hij, die het gebruik van een afleider voor zondig houd, zoekt nogthans ziekte, overftrooming, en andere zogenoemde liaande handen, zo veel mogelijk, te ontwijken. De Boer, die weigert zijn rundvee te laaten inenten, en geene middelen wil aanwenden om het te genezen, of de befmeiting, welke hij voor een uitwerkfel van Gods toorn houd, tegen te gaan, en zelfs fcheldt op zijn Buurman die redelijker denkt; diezelfde man zal de muizen, en al wac verder zijnen oogst eenige fchade kan toebrengen, met alle kracht trachten uit te roeijen. j a c. Gij keurt dus de vrees voor het onweder niet goed? goedh. Waarom zou men vreezen voor een verfchijnfel, waar in Gods goedheid zoo zichtbaar uitblinkt V Elk mensch befchouwe, met een bewonderenden eerbied, het onweder, als een teken van Gods alvermogen; terwijl hij, die de werking der Schepping met opmerking gadeflaat, zich dankbaar verheugt over deszelfs gezegende uitwerking, en met erkentenis gebruik maakt van de middelen  ( 3i ) len ter afwending der gevaarlijke uitbarstin- gejAC. Kan men de oorzaak van het onweer wel recht nagaan ? goe oh. Ja wil; het EkctrisökvwUte nnrraik eeliik ik zo even zeide, van tiet Z derlicft S andere hemtlverfchijnfelen, verwekt ook den blixem, wanneer het ini genoegzame hoeveelheid bi] een verzameld is. Alles wat met deze (toffe vervuld is, is van dien aart, dat het fommige andere dingen naar zich trekt, met oogmerk om de Electrifche ftoffe daaraan mede te deelen. Zoo drijven ook de vervulde en de ledige wolken bij elkander, en, als zij nabij genoeg gekomen riin fpringt het Ehlcc'rik vuur van de eene oh 'de andere wolk over; en dit is de blixem. Oogenblikkelijk daar op volgt een geweldige flag, die door de weerkaatfing der wolken herhaald word, en daar door ontltaat dat rammelend geluid dat wij Donder noe- "^d En als wij den (lag niet terftond na het uitfpringen van het vuur hoorcn, dan is de blixem niet zeer nabij. . goed. Juist getroffen. Somtijds is de donderwolk zeer nabij de aarde, en dan ontlast hii zich wel eens op aardfche hgchaam-n, vooral die wat hoog ftaan, als torens, molens, boomen, enz. Al wat de blixem dan raakt, word met ijsfelijk geweld verpletterd, weo-nèfcheurd en gemeenlijk inbrand geftoken. hend. Is het waar, dat men, tot het blusfchen van dit vuur, volftrekt melk noodig heeft?  C 3,2 ) cokdtt Laat u dit niet wijs maaken water is hier toe even gefchikt tot eiken anderen brand; maar om dat de bliiem een gebouw gemeenlijk op verfcheid m plfatfS vereS ^ ^ S Daar men na weet, dat het Electrhrh CTm, enndaf'v^^^kmgheeft aJI a ' 1 ,0>"s gepumte metaalen ftaaven £?,rSnderW°Iki met met geweId doen los barsten maar hem zacbtjens uitzuigen, zo ziet g,j duidelijk het nut van de AflekErs hend Het zal ook wel niet waar zin dat 'erby eiken fag een Uo«c„ na;ir beneeden komt. goe oh. Neen; deeze fteenen, die hier en daar op gegraaven worden, noemt men oók wel donderbeitels j dat zijn Zintuigen, door onze vroeglte voorouierenln den oorlog, of tot offerhanden gebruikt en bit gebrek van ijzer, uit ileen gemaï 'Onkundigen geven dien naam ook wel aan fchuK?vskhen, door overfhooming wel eer op het land geworpen, en als met aarde bede£ te fteen hard geworden- otneivGij weet nu hoe gij uw ligchaam en goederen voor het gevaar van het onwede? kunt beveiligen. Nu moet ik u nog waarfchmnven uwe ziel te bewaaren voorde u, werkS van den blixem. Wanneer gij nament k verneemt dat een mensch daardoor zijn leven of goed verloeren heeft, wagt u dan voor al, mijne vrienden! van te elenken! als of God zijnen toorn onmiddelijk op zoodanig» mensch had uitgeftort; ditJ is £n fchSK en  C 53 ) èn önmcnfchelijk bijgeloof, afkomstig vah de heidenen, die zich hunnen opperften God jupiter. altijd voorftelden, met den blixem in de hand, gereed om dien neder te werpen op elk, die hem Hechts mishaagde. Behalven de opgenoemde vooroordeelen, hebben wij 'er nog andere. Gij zult'weeten, dat veele menfehen een zeker zwak hebben op zomjiige getallen, dl naar deeze hun geluk of rampen berekenen? jac. Ja, maar dit is het oók al, wat ik 'er van weet te zeggen. goedh. De getallen, die veel gerucht altijd gemaakt hebben, zijn de oncvenc, vooral het getal van zéven, dat van drie, en wel bijzonder dat van driemaal 3, of negen. Maar als men nu het heilig getal van negen met negen multipliceert, dan heeft men een-en-tachtig , en negen met zeven vermenigtvuldigt geeft drie-en zestig. Deeze twee jaaren van iemands leven moesten dus, dacht men, noodwendig iet bijzonders beteekenen. Daar 'er evenwel, op dien ouderdom, niet veel bijzonders meer te verwachten was dan de dood, zo belloot men dat de oude lieden in deeze jaaren meer gevaar liepen van nerven, dan in andere* en men noemde ze daarom moordjaaren; jac. Maar is 'er wel eenige reden om daaraan te gelooven? goedh. Dewijl het moordjaar alleenlijk rust op Heidenfche overlevering, en door' de ondervinding volftrekt niet bevestigd wordt, kan men het niet anders dan voor een fabeltjen houden; en gij zult mij immers zeker toeftemmen, dat de ondervinding G leert t  ( 34 ) leert, dat weinige menfehen in het drie-enzestigfte, en zeer weinige in hun een-entaebtigfte jaar fterven. jac. Tot deeze foort van vooroordeelen zal misfehien ook behooren, het met zijn dertienen aan tafel zitten.. hend. Van welke 'er binnen het jaar één trouwt of derft? Nu, dit kan, dunkt mij , zonder wonderwerk ook gemakkelijk gebeuren. goedh. Zo dit al doorging, zou men het evenwel in het geheel niet voor iet zeldzaams kunnen houden. Andere teekenen, gelijk het omvallen van een zoutvat, als een bode van allerlei ongeluk ; het knappen van het vuur, dat geen ander onheil aanwijst, dan dat het vriezen zal: de blinkende stippen aan het kaarslicht, die een brief of gast zouden voorfpellen, en eene menigte andere nietsbecluidende kleinigheden ,zult gij, als al te beuzelachtig, mij wel vergunnen over te flaan. jac. Nog ééne vraag : zou het waar zijn, dat het liochaam van eun vermoord mensch, bij het naderen van den moordenaar, begint te bloeden? goedh. Het is zeker mogelijk, dat een lijk, zo wel van een vermoord als van een natuurlijk geftorven mensch, uit den neus bloedt; het kan dus ook plaats hebben in tegenwoordigheid van den moordenaar: maar dat het dan juist bijzonder gebeuren zou, daar voor vind ik geene reden. JAC  ( 35 ) jac. 'Er moet toch iets zijn. dat tot dit gevoelen aanleiding gegeeven heeft. goedh. Het kan bij toeval gebeurd zijn; misfchien is 'er ook een voorbeeld voorhanden, dat een moordenaar, om dies te beter den fchijn van onfchuld voortewenden, met andere aanfchouwers naar het door hem vermoorde hgchaam is toegelopen; dat daar op het lijk, nadat'er eenig geronnen bloed in den neus los geworden en uitgevallen was, is beginnen te bloeden. De moorder kan daar door ontfteld zijn geworden, het zij door geweetensangst , of"wel uit vrees, dat de doode weêr bij zich zeiven komen en hem ontdekken mogt. Deze fchrk, aan de omftanders zigtbaar geworden,, kan hem vervolgens verraaden en tot bekentenis gebracht hebben, en hier op is het misfchien een algemeene regel geworden ; ten minften men pleeg het voor een bewijs in rechten te gebruiken , onder den naam van Eaarrecht. Voor het overige ziet men klaar, dat het eene uitvinding is uit de tijden van onkunde en bijgeloof; het behoort derhalven tot de vooroordeelen, en wel tot de allerfchadelijkfte , dewijl onl'chuldigen daardoor op de akeligfte wijze om het leven zijn gebracht. Deeze barbaarfche tijden zijn gelukkig voorbij; wij moeten derhalven de overblijfzelen der oude woestheid ook afleggen, op God vertrouwen, en alleen volgens zijn woord en ons gcweeten ons leven regelen. Ca DER-  DERDE GESPREK. h rc n d. Zijn 'er nu geene Vóórtsektntn meer te behandelen? goedh. Wij zullen ten minsten, denk ik» niet nodig hebben 'er meer op te noemen, om u van derzei ver ongegrondheid en fchadelijkheid te overtuigen. Ik zal u liever bekend maaken met een anderen vijand,die te gelijk een van onze beste vrienden is, als wij 'er maar meester over kunnen blijven. Jac. Dat moet dan wel een heimelijk vriend zijn: ik weet ten minden niet,'er ooit iets van befpeurd te hebben. goedh. De heimelijke vrienden ziin ook veeltijds beter dan zij, die de vriendfchap het meest in den mond hebben. De vriend, welken ik bedoel, is de vekbeëldings- kr ac h t. jac. Kunnen wij van zijne werking dan niets gewaar worden'? goe o h. 6 Ja, zeer dikwijls: wanneer gij iemand ziet geeuwen, en daar door ook neiging tot geeuwen gevoelt, is dit niets anders dan een werking van de verbeelding op het ligchaam; het Watertanden, bij het gezicht van fmakelijke fpijzen; het walgen en braaken, bij het zien of hooren verhaalen van onaangenaame zaaken; het flaauw worden, wanneer men bloed ziet: dit alles wordt door de verbeelding veroorzaakt. Door deeze werking is  ( 37 ) 5s een pilletjen broods in ftaat iemand te doen flaapen,of braakingen en andere ontlastingen te verwekken , al naar dat men hem bevorens van de kracht van het pilletjen heeft voorgepraat. Zo nam een boer, die den Doctor niet wel begrepen had, het receptbnef jen in, in plaats van het middel, dat daar op gefchreven ftond, en wierd daardoor geheel ^hTnd1! Mij dunkt, de Doctoren konden, bij het geneezen van ziekten, van de verbeelding dan wel gebruik maaken. goedh Een verftandig Doctor tracht dit ook te doen, fchoon de zieke het meest al niet gewaar word. In het Weeshuis te Haarlem kreegen eens meest alle kinderen door verbeelding de vallende ziekte, en wierden door hetzelfde middel ook weer geneezen. . , „ hend. Hoe ging dat toe/ goedh. 'Er was één kind, dat aan die ziekte fukkelde; alleen door 'er naar te kijken, kreeeen het andere: zo dat zij eindelijk alle te gelijk neêrvielen, wanneer er maar één was, die het toeval kreeg. Al wat men deed, 'er was geen helpen aan; doch Profesfor boerhaven, er bij seroeren zijnde, liet een pot met gloeijende fooien, cn brandijzers daarin, in het vertrek zetten, en gelastte den oppasfers, in tegenwoordigheid van de zieken, om deneerften den nesten, die het toeval krijgen zou, daar m* de te brandmerken. Dit maakte zoodamgen indruk op de verbeelding der kinderen, dat  C 38 ) van dat oogenblik af, niemand door de ziekte meer aangedaan vvierd. J ft éi Nu begrijp ik het voordeel, welk men van de Verbeelding trekken kan. goedh. Maar nu zal ik het blaadjen eens omkec-ren, en u laaten zien, hoe veei nadeel ons deeze vriend kan toebrengen, als wij hem niet behoorlijk in teugel houden. haroun al uaschid, een Arabisch Vorst, wierd eensklaps van droefgeestigheid overvallen: de oorzaak daarvan was\ dat hij, in den droom boven zijn hoofd gezien had een arm met een hand vol aarde; ten zelfden tijd hoorde hij een (tem, welke fprak : Dit is 'h aarde,waarin iiaho ijn zal begraaven worden. Hier op vraagde een andere ftem: waar zal de plaats zijner begraaving zijn? waarop de eerde aritwoorde: te Thoul. De Geneesheer deed zijn best, om den Vorst gerust te ftellen, door hem te zeggen, dat diergelijke droomen op zich zelven. iiiets beteekenden, waarfchouwende hem tevens voor het gevaar dat hij liep, door 'er aan te geloovcn; en raadde hem, door uitfpanmiig, zijne zwaarmoedige gedachten te verdrijven ; het geen eindelijk ook gelukte. Eenigen tijd daar na wierd hij, door een opftand van zijne onderdaanen, genoodzaakt, met zijn krijgsvolk naar de grenzen van het Rijk te trekken. Na dat hij een groot gedeelte van zijn land was door gereisd, kwam hij aan een plaats, waar hij befloot rustdag te houden. Maar hoe groot was zijne ontfteltenis, toen h} hoorde, dat deeze plaats den naam droeg van  C 39 ) vatiTto, welken hij .zo g^*M^ Nu (telde züne verhitte verbeelding nem £s dan den dood voor oogen. Nu bank , Se hij tot zijnen Geneesheer, nu ben tk cmS# ïmufïde plaats .aar van iL gedroomd jw ,n hier zal ik begraven worden p..aiop "^X^enSfk aan vermeesterde zijne dSees igtod hem geheel en al ; zijne zinneS werden verward; geene hulpmiddekn waren in ftaat hem eenige verhgting toe e brenoèn ; zijné onftuim.ge verbeelding , foo>Xze 'drifrige en ontijdige righeid nog meer aangevuurd, putte: zijne levenskrachten uit; hij wierd ziek, fturt en wierd te Thous begaaven. r>im /iet en» boe, uit de fterue verneei dini dief voorfpellingen gebooren worden, Sè men voorgevoelens of ingeevmgen ^mT'nd Gelooft gij dan niet , dat ;er vóórge^oelens zijn, die van God worden m- g&Gol™l. Meent gij eenige redenen daar ^kÏo^GcÏ heeft weleer, door drooMwi-m?e openbaanngen gedaan, en daardoor^'deii5 menfcLn te kennen gegeeven, wat zij te doen hadden.^ gqedh>  ( 40 ) >mtu ka-n ™en niet °ntkennen. Maai dit weker bewijst alleen, dat GoddeHke ïngeevmgen mogelijk zijn, maar niet., dat zo nog heden voorvallen. De tijden zün zeer veranderd ; en lchoon Gods macht wel al-oos dezelfde blijft, zo is echter de wijze, waar! op hij den mensch befhuirt, niet geüik als jn de oude tijden: toen waren de opïnbÏÏ ringen door voorgevoelens noodzakelijk; maar a wat wij nu te weeten en te betichten hebben, is ons, zonder onmiddelijke ingeeving, genoegzaam aangeweezen: h e n d. Kan men dan alle vöórgevoelens natuurlijker wijze verkiaaren? — VUCicns ooiïDM. Indien wij van alle omltandiïheden, die daar mede gepaard gaan, welonderricht waren, zou het misfehfen móogS zijn ; maar hier aan hapert het veel al. Va„ d:en aart is het volgend geval , \ we1k len2ilgtvnnS lfar I7t?° 16 trr \ / ?rS?V^len-, Een fiöroldgiemaJtei, uit Zwtlfcrlojnd geboortig, wierd aan handen en voeten gebonden ° in het kokkin gevonden. Men heeft hem nog eSd uit het water gehaald; doch hij is, weinige uuren daar nt, geftorven , zonder eenhS IS dere woorden gefproken te hebben "dan ' Ah ces coqums! {Ach! die fchurken ') Onder zijne papieren heeft men een briefien gevonden zeer waarfchijnelijk kort vóór zijn' dood gefchreeven, in het fransch ï« 1frnr?,nh°",d: « Ik heb deezen S eeT. „ ïjsfehjken droom gehad: ik heb gedrooind " fn\TC mnneK mii Sevat' gronden er! n in het water geworpen hadden; het is de ,j vier-  C V ) „« vierde maal, dat ik dit in vijf weeken 1, droom ; God behoede mij t" Hier bij vyas nog een ander briefjen, van |den volgenden inhoud:„Indien ik, door eenig ongeluk, het „ leven kwam te verliezen, verzoek ik die , geenen, welke dit briefjen zullen vinden, ' bericht van mijn lot te geeven aan mijnen „ deugdzaamen vader, Raadsheer te Locle, op „ dat hij weete, wat zijnen zoon overgeka„ men is." , „ , . hen o. Dit geval is even wel zeer fterk, ik zou geen kans zien, om, zonder bovennatuurlijke werking, daar van eene uitlegging tc geeven. ' . goedh. Uit de gantfche menigte van dergelijke verhaalen, die al#zeer groot is , weet ik 'er geen, derzclver waarheid onderfteld zijnde, dat fterker is; en bier int kunt gij zien, dat ik niet partijdig handel; maar daarom neem ik juist niet terftond mijne toevlugt tot eene Goddelijke openbaanng. Wanneer wij alle omftandigheden van dit geval wisten , zou ons, veelligt blijken, dat de man zwaarmoedig was; mogelijk heeft hij in dien tijd van een dergelijken moord gehoord, welke bij hem een fterken indruk van vreeze verwekt heeft; en wel met des te meer reden, daar de kostbaarheden in zijnen winkel de roovers konden uitlokken. hend. Maar al vreesde hij daar nu voor, behoefde hij 'er daarom noch met van te droomen. , ..... goed. Als gij u wel bedenkt, zult gij pij ondervinding wel weeten, dat men dikwijls droomt over dat geen, daar men veel om C 5. denkt,  ( 4=> ) denkt. Zo kan ook de droom van dien man een natuurlijk gevolg geweest zijn van de vreeze; en dat hij dit zelfde meer dan ééns droomde , was in het geheel geen wonder, aangezien de flerke aandoening, welke de eerde droom, en de gedurige erinnering daaraan, op zijn zwaarmoedig hart moet gemaakt hebben. En dat eindelijk het ongeval gebeurde, kan bij toeval zo wel hem, als een anderen, getroffen hebben. En wie weet, hoe lang of kort te vooren het gevonden briefjen gefchreeven was? hend. Als gij het niet kwalijk neemt, Mijnheerl moet ik evenwel aanmerken, dat dit geval al zeer wonderlijk is; het wil 'er bij mij nog maar niet in, dat dit zo geheel bij toeval zou gebeurd zijn. goedh. Dit kan ik u zeker niet kwalijk neemen; twij(Telen leid tot onderzoek, en onderzoeken is het beste middel om de waarheid te vinden. Evenwel denk ik niet, dat in deeze zaken een zeer diep onderzoek nodig is. Laat het eens zo zijn, dat God in den mensch fomtijds onmiddelijke voorgevoelens bewerkt, zo zou het echter ten uitenten zeldzaam wezen; en wat hebben wij 'er dan aan, terwijl niemand ons zeggen kan, wanneer het zo, en wanneer het anders zou gelegen zijn; en zo wij dit niet kunnen weeten , zou het dan Gods wijsheid wel groote ter aandoen, ons zulk eene dubbelzinnige bekendmaaking te hebben gegeven? Ik geloof veel liever, dat de Voorzienigheid ons leid door natuurlijke eenvouwige mieldelen, waar op wij meest al te weinig letten. Hoe  C 43 ) Hoe het ook zij, ik raad u ten fterkllen en als uw waare vriend, geloof liever nimmer aan voorgevoelens en ingeevingen, dan dat gij 'er ooit te veel aan zoudt hangen: want de gevolgen kunnen allerverschrikkelijkst zijn. hend. Men kan zo doende zekerlijk een moordenaar van zich zei ven worden. goe oh. Dit is.' het nog niet alles: de ijfelijkfte dweepzugt, die de Snoodfte gruwelen aangericht en maatfchappijè'n verwoest heeft, ontftond het eerst uit het geloot aan Hemelfche ingeevingen. Hier door kwam een man, met naame vol rnkr,op het denkbeeld, dat hij Schielijk zalig worden, en derhalven (terven moest; en ^ om dit oogmerk te bereiken, vermoorde hij een kind. Een ander, j. varmeijer, kreeg des nachts, zo als hij waande,eeneingeeving, dat God den overften hazfeld, welken lui wel eens bezocht, door een fchielijken dood wilde wegrukken, en daar toe geveelde hij zich geroepen. Bij wierd hier m gefterkt door de fabelachtige moordgeschiedenis van judjt h en holoi-hernus, en Stelde zich zeiven in de plaats van iudith, terwijl hij den Overften bij holophernus vergeleek. Na alvoorens in de de kerk een gebed verzocht te hebben voor een kort aanftaande onderneeming, die de eer van God en de welvaart van het gantSche land betrof, (laat hij, denzelfden avond, den Overfte met een bijl het hoofd af, werpt den bijl ergens in een huis en gaat vergenoegd en biddende naar bed. Petrus de k luizenaar voelde" zich, door  -C 44 ) door eene zogenoemde Goddelijke ingeeving, gedrongen, alle de Vorsten aan te fpooref om tochten te onderneemen, ten einde Jcnl. Um en het Heilig land den Saraceenen weder te ontweldigen; hij wist zijn oogmerk te Te. reiken, en aldus wierd de dweeperii van één monnik de oorzaak der vermaarde krnistoch- ïkoT&T uropa 7'000>00°menfche» JAci-,Wel ijsftliik! de ouden hadden we gehjk met hun Spreekwoord, dat de in. beeldmg nog erger is dan de derdendaagfche koorts; 20 veele menfehen zijn 'er door deeze Koorts zeker niet omgekomen. g oedh. Gij brengt mij door uw fpreekwoord daar iets in. gedachten. Weet gij wei dat men door inbeelding de derdendaagfche koorts geneezen kan? Jac. Nu zoekt Mijnheer mij ook wat wijs te maaken! de koorts zou geneezen worden, door een middel dat nog erger is v goedh. Al wat u vreemd voorkoomt, is daarom nog niet ongelooflijk; ten minsten bewezen " ^ ^ InbeeldinS ze£' is wel hend. Ik heb wel eens gehoord van koorts-bezweer en. goedh. Dat is het juist, waar van wii ipreeken. ' he nd. Hoe gaat dat dan in zijn werk ? goedh. Gij begrijpt ligt, dat dit bazweeren bij alle menfenen niet even o-oed uitvalt: de gefchiktfte zieken daar toe^zhn zij, die eene fterke inbeelding hebben en zich wel wat op den mouw willen laaten fpeb  C 45 ) fpelden. De bezweerer heeft dan niet anders te doen, als met een ftemmig gezicht en forfche fpraak, even als of het hem met misfen kan , de koorts te gebieden van nooit weêr te komen,- hoe meer grappen hij daar bij maakt, zonder evenwel zijne detdgheid te verliezen, hoe beter; en wanneer hij alle duivels uit de hel vloeken, braaf de oogen verdraaijen en fcheeve gezichten trekken kan, daar bij allerhande onverftaanbaare wartaal fpreekt en op de deuren fchrijft, dan moet de koorts wel wegblijven: war.t die bezweering maakt dan omtrent denzelfden indruk , als"de brandijzers in het Haarlcmfch& Weeshuis. . , , jac Ik moet 'er wel om lagchen, zo grappig als Mijnheer over die inbeelding praaten kan! men zou anders denken, dat dat koorts-bezweeren een groote kunst moest wezen. goedh. Gij moet ook niet gelooven, dat bet zo heel gemakkelijk is; om dat zodanig uittevoeren als ik u daar zeide,is meer kunst noodig , dan gij wel denken zoud: daar toe behoort een houding, Hem en andere hebbelijkheden, die alle menfehen zeker niet bezitten. 'Er zijn, zo als gij nu begrijpt, nog veele ar.dere manieren, waar op ligchaamelijke ongefteldheden kunnen weggenomen worden, door de inbeelding gaande te maaken; dit kan dan ook geen bijgeloof genoemd worden. Maar men moet vooral op zijne hoede zijn, om Gods Heiligen naam, of andere gewijde zaaken, daarbij niet te misbruiken. j hend.  C 46 ) hjï nd. Moet het ook niet op rekeninr? van de inbeelding gefield wordenY a^èen v te^I1 °/met alIe!-hande teekenen van1 muizen, kersfrn, aardbesfen, en dergelijke dingen op het lijf, ter waereld komt v goedh. Men fpreekt daar zeker veeï van; maar gij hebt nu reeds geleerd, dat daarom met alles waar is. - De uitwerking van iemands verbeelding op zijn eigen ligt haam is geheel iets anders, dan die van eene moeder op de vrugt; uit het maakzel van beiden blijkt ook, dat die werking niet ligt mogelijk zijn kan; doch dit zal ik u bij nadere gelegenheid wel eens uitleggen jac. 'Er moet toch, dunkt mij, zo iets komen?2^ ' ^ mag heC anders van daan Go -ïDii. Ja,waar mogen alle de praat jens van de kraamkamer van daan komen V men wil het met alle geweld zoo hebben,en dan moet het ook wel zoo gebeuren. — Als een vrouw fchnkt van een muis, of lust heeft tot kersten, dan zeggen de menfehen niet van te vooren, die vrouw zal een kind krijgen, dat met een muis of kers getekend is: want dat zou fout kunnen uitkomenm; aar wanneer er aan het kind eenige vlek befpeurd word, dat door een eenvouwig toeval ligt gebeuren kan, dan gaat men eerst aan het onderzoekeu, waar dat teken wel her meest naar gelijkt. Is de vlak eenigzins langwerpig, dan moet het een mms wezen (kop en ftaart kan men er zich wel bij verbeelden) en dan moet de vrouw m haare dragt, of zij 'er iets van weet of niet, zeker van" zo een dier ge- fchrikt  ( 47 ) , fchrikt hebben. En zo is bet met de mismaakte kinderen even het zelfde.- hend. Dat laat zich zeker wel hooren. Waar zou het ook heen , indien 'er zo veele wanfchepfels gebooren wierden, als er wel verbeeldingen en fchrikken bij zwangere vrouwen voorvallen! goedh. Inmsfchen is het zeer te betreuren , dat zodanige vrouw, enkel uit vrees van een monsterachtig kind te zullen voortbrengen, zich zelve ongelukkig maa,ct, zo als de droevige ondervinding ïneermaalen ge- leCNuhebben" wij wel in het lang en breed over de verbeeldingskracht gefprooken; maar dit was ook zeer noodzakelijk. tac. Waarom dat? , g o i' d h. Stel u eens voor, dat gil door twee kaerels aangevallen wierd, van welke de een het huis begon ledig te draagen, terwijl de ander u de oogen digt hield en een doek m den mond ftopte, wien zoudgij dan het eerst aanpakken, den roover of den medehelper? Ac. Dat verttaat zich: den helper; de ander zoude misfchien van zelfs wel aftrekke'oedii- Zo moeten wij nu ook doen: het bijgeloof rooft uw geluk, terwijl de inbeeldig het gezicht verblind, en belet om hulp te° zoeken; dat dit waar is, hebt gij dij het verhaal van de voorgevoelens duidelijk ^hend^'Er zijn toch ook wel voorgevoelens , denk ik, daar de inbeelding mets mede te fchaffen heeft? goedh.  C 48 ) goedh. Weet gij 'er zulke? „»,HE,N.D'-- M'l dunkt' als iemand een voorgevoel krijgt dat een ander fterven zal, en dit komt eens net zo uit, dan kan hij evenwel door de inbeelding niet geftorven zijn. menA °* Cen £6Val is mij J'uist overSekogoedh. Laat ons eens hooren. jac. Ik droomde op een nacht eens heel benaauwd; allerhande lelijke gezichten kwamen mij voor oogen: dan zaten mij de moordenaars achter na; dan was het weêr of alles 2 tiuï en.JvIam Rond: Eindelijk hoorde ik de k ok luiden; dat had nog niet lang geduurd, of daar zag ik een gantfche lijkftaatfe, en mn zeiven, deftig in het zwart, daarachter. Ik wierd geheel onfteld wakker; het lag mij als een fteen op het hart, terwijl het benauwde zweet mij aan alle kanten van hét hjf liep. Lieve hemel i dacht ik, moet 'er nu alweer een lijk weezen? want daags te vooren had ik mijn oom helpen begraaven Mijn vrouw vreesde eerst, of het mijn ei gen begravenis niet wel beduiden moat- maar dit wistik wel beter: want ik kon^mmS hjkVganan tCgelijk hS goe oh. Neen, dat was wat al te druk' maar wat volgde op dien droom 2 jac Ik kon maar niet uitvinden, wien het gelden zou; doch het duurde niet hmï of er ftierf een vrouw in de buurt en ik ging ook mede achter het lijk, net zoo'afe n het in den droom gezien had. S lk goed h«  ( 49 ) goedn. Maar was het wel het lijk van diezelfde vrouw, dat gij in den droom gezien had? jac. Dat kan ik juist niet ontdekken; als ik maar' zo benaauwd niet geweest was, zou ik wel wat beter op de eerfte vriendenpaaren gelet hebben. goedh. Als gij zo benaauwd niet geweest waart, was zeker de droom niet voorgevallen. jac Maar de benaauwdheid kwam eerst na den droom. goedh. Ik geloof dat het recht anders om geweest is; zeg mij eens, hadt gij 's avonds gegeeten? jac ja, ik was op het vriendenmaal geweest. goedh. Gij had zeker wat hartelijker maaltijd gedaan dan anders 's avonds uw gewoonte was, en misfchien wijn daar bij gedronken ; dat was de oorzaak van uwen akeligen droom, fchoon zich de benaauwtheid niet recht openbaarde , vóór dat gij wakker wierd. jac Maar de fpijs, die ik gebruikt bad, zat mij in den buik, en de droom moet toch in het hoofd gezeten hebben. goedh. Even als de ziel, door de verbeelding , op het ligchaam werkt, zo kan ook de ligchaams ongefteldheid de siel wel in beweeging brengen: hebt gij nooit gehoord van de wonderlijke grappen, welke de menfehen hebben, die hipochonder zijn? De één meent> dat hij in een garstkorrel veranderd is, en durft niet uitgaan, zo bang is hij dat de D hoe  C 50 . ) höènders hera zullen oppikken; een ander fioud zijn water op, om geëne overllroo^Ste verwekken; een derde die dikwijls een fchoenmaaker verwenscht had', dm dat tfndS ZF gczanS verveelde, dacht eindelijk toen de man met zingen ophield, dat mj hem met zijn drieftal en al zijn *ereedfchap ingeflokt h<*d en w-s nietz^ *e voor dat dé doctér'heni een braakmiddel ge geeven had; middelerwijl was de fchoenmaake van alles onderricht, en kwam.' onder net hiaaken, voor zijne, voeten vallen: en rj-szq zijn er nog wél'honderd andere kuu- . .jac. Nu; als het deeze lieden evenwel met m den bol' fchorte 1 go'e oh. Dat was toch het geval nietwant va) wjerden geneezen, .alleen door dé ingewanden maar eens . recht fchoon te maaken.. Op dezelfde wijze, kan een zieke!,'k geitel ook voorgevoelens veroorzaaken. Een juffrouw wist altijd twee dagen te vooren dat zij een aanval van ziekte krijgen zou' want dan droomde zij van haaren docter' ichoon zij gezond naar bed gegaan was 11 e n d. Waar kwam dit bij toe 2 goedh. Het kan wel gebeuren dat iemand zich nog wél bevind, fchoon hi LL een ziekte (tof bij zich hééft. In den flaan is het gevoel fijner, om dat de geest d,n ™ veel werkzaamheid niet heeft; daar door kon deeze jufvrouw ook in den droom wel een denkbeeld krijgen van de aanftaande zie' te die zij, wakker zijnde , nog niet gewaar wierd,  C 51 ) wierd, en om dat ziekte en docter wel bij elkander pasfen, zo droomde zij van deezen. he n d. Maar gij hebt ons alleen van droómen gefprooken : zijn 'er gêene voorbeelden van waakende voorgevoelens? • goed h. Ja wel, maar in lang zo veel niet als in den flaap. hend. Waarom dat? goedh. Als gij dit begrijpen zult, moet gij wel opletten. Wanneer iemand wakker is, ziet hij gedurig dingen, die buiten hem zijn; deeze maaken gemeenlijk meer indruk op hem, dan inwendige verbeeldingen: want ats hein. wakker zijnde al eene inbeelding overvalt. zo laat hij die fchielijk weêr vaaren, bm dat hij weet dat het niets anders is dan inbeelding. Maar bij een Slaapenden, die niets ziet, voelt of hoort, vertoonen zich de inbeeldingen, en hij.houdze voor wezendlijke voorwerpen, die buiten hem zijn, om dat hij in den flaap het een van het ander niet onderscheiden kan. Menfehen, die buiten den flaap veele en diepe inbeeldingen hebben, zou men derhalven waakende droomers kunnen noemen. Gij ziet nu genoegzaam, van hoe veele omftandigheden de voorgevoelens afhangen, Zij zijn derhalven niets \vaard, dewijl men 'en in het geheel geen rekening op maaken kan, en hoe gevaarlijk het is, zich op dezelve te "verlaaten,, zal u blijken uit het voorbeeld van den Carthaagfchen veldheer amilcar. Bij gelegenheid dat hij Sijracufe, een ftad in Steilten, belegerde, meende hij in den D s droom,' \  C 52 ) droom , een ftem te hooren, die tot hén zeicte, dat hij den volgenden dag in de ftad net middagmaal zou houden. De Generaal was hier over zeer verblijd, en niettegenttaande er tusfchen de Carthagers en de andere hulptroepen onéénigheid ontftaan was, die üem zeker narieelig zijn moest, begreep hij echter, dat, wilde hij in de ftad zijn, 'er een aanval moest gefchieden Hij kwam 'er ook wel in, maar als krijgsgevangene: de belegerden hadden een uitval gedaan, en zich van het leger en den perzoon van amilc a r meester gemaakt. jac. ö Wat zal die arme man droevig op zijn neus hebben ftaan kijken! goedh. Dit ongeluk was een natuurlijk gevolg van zijn bijgeloof; Had hij, in plaats van j>V een droom te vertrouwen, zijn verftand gebruikt, en het leger weer in orde gebracht,zou hij, misfchen, eenige dagen later, als overwinnaar de ftad hebben binnengetrokken. hend. Dit vind ik eene fchoone les voor alle liefhebbers van voorgevoelens. goedh. Zeer gefchikt ook voor ons, om te leeren, dat wij ons verftand en geweeten moeten raadpleegen om te weeten, of eenig voornemen goed of kwaad, nuttig of nadeelig zij; dit is zekerlijk de fceste weg, veel veiliger dan ons door inbeeldingen, droomen, neêrflagtigheid of opgebeurdheid van geest, te laaten leiden, om eenig werk te ftaaken of door te zetten. Meer heb ik over de voorgevoelens niet te zeggen. hend. Nog eene vraag, eer ik het vergeet:  ( 53 ) geet: van waar koomt het, dat ons iemand dikwijls ontmoet, op het oogenblik dat wij over hem denken of fpreeken, of, zo als het Spreekwoord zegt, als men van den drommel praat, ziet men zijn ftaart reeds? goedh. Bedenk 'er u eens op, of gij zelve, tegen het volgend gefprek, de reden daarvan niet kunt uitvinden. d 3 Vier-  VIERDE GESPREK. Onze vrienden bevonden zich over bet laatste affcheid in geene kleine verlegenheid: De drommel en zijn jlaart lagen hen als een fteen op het hart. j acok was van gedachten, dat het voor züike menfehen, als hij en zijns gelijken, onmogelijk was, om uit zich zelve daar ooit recht achter te komen. Hendrik echter had begrepen , het daar bij niet te moeten laaten zitten. De fijmpatie bij de hand te neemen, was wel het gemakkelijkst; maar jacob had in het eerfte gefprek zich daar mede met kunnen redden: dus was het met dit middel afgedaan. Terwijl nogthans zijn hoofd met anders opleverde, had hij ziin toevlugt tot boeken genomen, en, na lang zoeken, 'er eindelijk iets op gevonden, waar mede hij het gefprek begon. hend. Ik heb uit ïnij zelve den knoop niet kunnen ontwaaren, (dus opende hij deeze ZamenfpraakO maar ik heb 'er een uitlegging van geleezen: ze is verbazend geleerd , maar het geen ik 'er van heb kunnen begrijpen, moet daar op neerkomen, dat wij eerst eie reuk lebben van een vriend, als hij piel ver van ons is ,' dat wij daar door om hem denken, en het dus niet te verwonderen is, als hij eindelijk zelve verfchijnt. Pc schrijver voegt 'er bij, dat wij zelve de jeuk met eens gewaar worden, en daarom zo ftaan  ( 55 > ftaan te kijken, als ons dit geval over- koomt. . . , goedh. Deeze uitlegging vind men -n de meeste boeken; maar hoe voldoet ze u hend. Misfchien dat ik het met recht verftaa; maar de fchrijver. fpreekt alleen van een vriend, dien wij door bekende reuk zouden gewaar worden; en deeze ontmoeting gebeurt toch ook wel met menfehen , die wii maar even kennen- . , ., . go f. oh. Dit is het nog niet alles want het is niet alleen in de open lucht en onder den wind, dat ons de man ontmoet, aan wien wij denken, maar ook in een beüoten kamer zien wij hem voorbij de glazen wandelen; eirhoe zult gij het maaken met menfehen, die in het geheel geen reuk hebben, wien echter deeze ontmoetingen zo wel als anderen gebeuren; . , • , .U ii e n d. Maar hoe zoud gy het dan uitleggen? goedh. Ik houde het eenvouwig voor een toeval: elk denkt het is toch raar, zelfs als deeze ontmoeting in langen tijd flechts éénmaal voorvalt; maar hondertmaal denkt men om iemand, zonder hem nogthans te zien. en hier over verwondert zich geen mensch, fchoon het één in de daad niet meer te bewonderen is dan het ander; deeze manier van vóórweetenfehap koomt dus ook verkeerd uit. Wij gaan nu over tot andere, en wel tot de waarzeggers. _ jac. Ha' ha! krijgen wij dan ook van t.ubeman? D 4 goedh.  C 56 ) goedh. Ook al; maar waarom dan juist van luoeman? j Jac. Om dat hij zeker wel de erootfte meester in die kunst geweest is. .goedh. Nu dan geloof ik, hebt gij hem met recht gekend. Hij was in het geheel geen man van weetenfchap of geleerdheid, gëlijk uit den ftnl der brieven, die hij aan ziine ucken gefchreeven heeft, dikwijls klaar" te zien is. hen o. Hoe is hij dan in de Starrekunde en beneeskonst zo vergekomen ? goedh. Op dezelfde wijze als andere menichen het ver brengen, die het niet verfcheelt wat zij doen, zo 'er maar geld aan te verdienen is. L'udeman kwam te Amfterdam van buitenlands als een vlugteling, was eerst een tijd lan* fchoenmeker, gaf zjch toen voor docter uit, en wierd naderhand Astrohgist of Starrenwigche'aar (*). 6 Jac. Hij heeft evenwel veele menfehen al Heel naauwkeurig de waarheid gezegd- rW toe is evenwel verftand nodig. ' goedh. Ik heb ook niet gezegt dat het hem aan verftand haperde: bij wist wel dat het heel gemakkelijk is het vertrouwen van de menfehen te krijgen, als men maar voor docter fpeelt, en dit was te gelijk reeds had hem ook geleerd, dat de meeste menfehen Csp^Vüi0' GAÜBIUS' Mverfar. varii argument},  C 57 ) fchen zeer ingenomen zijn met liet wonderbaare; daar leide hij dus ook zijn werk naar aan, en had maar alleen het water nodig, om alles te zeggen wat de zieke fcheelde. jac. Dat was toch, dunkt mij, zonder^ groote geleerdheid, niet mogelijk. goedh. Zeer wel! Om u maar in eens een denkbeeld van de zaak te geeven, zoo moet gij weeten, dat de geheele waterkijkcrij, als ze niet door de zieke zelve, of ten minnen door een naauwkeurig bericht vergezeld gaat, niets dan een fijn bedrog is; alles wat uit het gezicht van het water verhaald wordt, laat zich zonder het water even goed zeggen. hend. "Waar door dan? ooedh. De docter weet den brenger van het water aan de praat te houden, en het gefprek zoo te doen draaijen, dat hij eindelijk het een en ander gewaar wordt. Dan caat hij hem met andere woorden weêr vertellen, het geen hij eerst uit zijnen mond vernomen heeft; of de man word door de vrouw, meid of iemand anders eerst uitgehoord, terwijl de docter in een naastgelegen vertrek het gantfche gefprek beluistert jac. Maar als de man in het geheel niet klappen wil? goedh. Dan begint de docter 'er naar te raaden, en te fpreeken van toevallen, die de meeste zieken hebben. Als hij het een of ander maar eens net raakt, ha! dan koomt hij wel verder op den weg. Mist hij eens een enkel toeval van de ziekte, dat hoort men niet eens, en al komt D 5 het  ( 58 ) het bij honderd zieken geheel en al verkeerd uit, dat hindert niets: want bij één heeft hij het geraaden, en daar van wordt maar alleen gefproken. jac. Dat kan 9er toch niet door, dat men zo met de menfehen leeft! o o e d ut Maar bij wien ligt de fchuld anders dan bij de menfehen zelve, daar zij kundige Artzen 'voorbijgaan, om diergelijke wondermannen raad te pleegen ? En h oe menig bekwaam docter, vooral op het plafe land, die anders geen brood zou hebben , word daar door niet in verzoeking gebragt, om, dewijl het toch niet anders zijn kan, de waereld maar mede te helpen bedriegen! — Zo veel nu als de IVonderdocter uit het water ziet, ontdekt de Sterrenwichgelaar uit de planeeten, op dezelfde wijze, door dezelfde bedriegerij; en hier in beltaat nu de kunst van den zo vermaarden ludeman. ii en o. In de boeken van dien'euDraf an liaan evenwel wonderlijke dingen, en die ook naderhand gebeurd zijn! daar kan hij toch op zo eene wiize niet achter gekomen zijn. goedh. Onkundige lieden leezen wartaal, en denken dat het iets buitengemeens is, om dat zij, noch iemand, en de fchn'iver zelve, het niet verftaan. Daarenboven is men, op het hoeren van den naam van l ud e m a n , reeds in de verwachting van wonderen te zullen verneemen. Maar wat zult gij zeggen, als gij hoort, dat ludeman aan deeze boeken geen hand gehad heeft; dat-  ( 59 ) darze niet alleen na zijn dood uitgegeven, maar ook door anderen gefchreven zun. h end. Ja, dat laat zich gemakkelijk vertellen: ma>r gij hebt zelve ons geleerd, dar wij alle praatiens zo maar met moeien goedh. Ik zal u man en paard noemen. t e. kersteman, een man, die niet onnozel was, maar die 'er heel wonderlijk ui omgeleefd heeft, geeft in zijne levensbeichrnving zich zeiven op, als fchnjver van de boeken, die op naam van eudeman zijn U1tgegeeven^ ^ tegen Zel^xn. Maar al is ludeman defchrijver niet, het boek blijft toch hetzelfde; hoe kan kersteman dan die dingen voor ar wcctsn ^ goedh. Wat ftaat 'er dan in die ellendio-e boeken, dat men vóórweteafchap noemen kan* De affchaffing van het Jeluiten genootfchap zou hij voorlpeld hebben. Maar om dit vooruit te zien, behoefde men juist geen toveraar te weezen; ook kon de fchrnver met gerustheid alles voorfpellen: want wat kan het het hem verfcheelen al kwam het niet zo uit ? hij verdiende 'er toch zijn geld mede ; zijn goede naam zou er ook mets door verliezen, want in allen gevalle heette LuXeman toch de fchrijver te Zijn. Gij Ziet dus wel dat tot deeze waarzeggerij geen kunst nod'g is. < tac. Ah men de andere gevallen van lude man ook maar zo verklaaren kon! ■ goed Ho  C 60 ) goedh, Welke gevallen? jac. Wel! hij heeft immers aan menfehen, die hem kwamen vraagen, den da? van hunnen dood net vooruit gezegd? cordh. Aan welke menfehen * jac. Ja dat weet ik niet. 9 gordh. Zo koomt het meest al uit; als er getuigen gevraagd worden,dan is 'er niemand te vinden; en men diende 'er toch wel iets meer van te weeten , eer men het zo maar glad weg kan gelooven. hend. Ik weet 'er ook niets van, dan van hooren zeggen; maar als hij evenwel zulke gevallen gehad heeft, zou dat al heel moeijehjk vallen om uitteleggen. gord h Het is lastig, de reden optezoekeu van een zaak, waarvan de waarheid nog niet eens beweezen is; maar zulke doods - voorzeggingen kunnen wel gebeuren, zonder dat men ze voor een wonder behoeve aan te zien Het is mogelijk, dat hij fomtijds de dood van iemand heeft weetcn te voorzeggen, uit het zien en hooien van deeze en geene omHandigheden , van ziekelijke geftcldheden, ©t van andere dingen : want wie kent alle kunstgrepen van menfehen, die niet anders te dóen hebben, als zich daar op toetele^gen ? ook kan het wel bij toeval gebeuren dat iemand op den bepaalden tijd iterft, en'dan zoud g;j, of jrtcon, den dood wel kunnen voorzeggen. 11en0. Maar bij toeval: hoe is dit molijk. , c 01 d h. Onderftel, gij zijt eens mijnheer de docter en a,uologist; 'er komen, geduurende een  ( 6ï ) een aekeren tijd,honderd menfehen bi] u, om te weeten hoe lang ze nog te keven hebben; gij hebt dan niet anders te doen, dan den tijd van den éénen te bepaalen, bi] voorbeeld op een iaar,dien van een anderen op zestien maanden, van den derden op vijf jaaren en zo vervolgens, al naar dat uw hoofd het opgeeft, denkt gij niet, dat 'er van dit aantal menfehen niet wel ten minsten één op, ot omtrent bij den bepaalden tijd, zou derven? hf.nd. Ja dat geloof ik wel; maar dat was 'er toch maar één. goedh. Dit is ook voor eerst genoeg; van de negen-en-negentig andere zou met eens gefproken worden, en op het gerugt van dien éénen kwamen 'er wel-weêr driehonderd nieuwe, gij zoud een grooten naam maaken en nog rijk worden daarenboven- hend. Dat heb ik nooit zo ingezien; doah het kan op zo eene wijze heel wel aan- ^gqedh, Is het niet genoeg, zo heb ik nog een hulpmiddeltjen aan de hand: als gij. zelf iemand om hals brengt, dan kunt gij toch lin zijnen dood vooruit bepaalen. h*nd. Lieve hemel! dat zal toch nooit gcgoedh.jnWaarom niet? daar toe is niets anders nodig dan flechts geen geweeten te hebben; en dit is immers bij zuIk eene kostwinning niet onmogelijk. tAC Maar evenwel de vrees voor ftraf, men vermoord toch de menfehen zoo maar nkt- o o e d n.  ( 62 ) goedh. Maar zo als ik het meen, kraait er geen haan na; de moord word niet eens ontdekt. jac. Hoe gaat dat dan toe? goedh. Zie eens of gij het niet vinden kunt; denk eens na, waar wij den vorigen avond over gefprooken hebben. hen d. Zou de inbeelding in ftaat zijn dit uitterichten? goe oh. Net getroffen! gij weet, welke Uitwerking de inbeelding heeft op zwakke zielen: en verre de meeste menfehen, die de waarzeggers raadpleegen, hebben zulke zielen. Gij hebt gehoord dat iemand geftorven is door het geloof aan een voorgevoel (■*); de droevige uitwerking van een menfchelijke doodsvoorzegging zal u de volgende gebeurenis leeren. Te Quadijk, in Noordholland, weigerde een zekere c a t ij a n in .-. p ie t e r s een aêlmoes aan eene van die flechte vrouwlieden', welke, even gelijk de hommels bij de bijen, het recht meenen te hebben zich een gedeelte der vrugten van den arbeid van anderen om Godswil toeteeigenen. „ Wat.'zeide d.t undeu„ gend vrouwmensch: gij ontzegt mij een „ aêlmoes, die ik u in Godswil vraag!'maar „ ik zeg u, in naam van dienzelfden (.od, ,, dat gij, over een halfjaar,op dezen zelfden „ dag, daar voor gelhaft zult worden: want ,, gij zult derven en niet langer Jeeven." Catharina lagchte in het eerst over dee- (*) Zie DERDE GESPREK, pag. 36.  ( 63 ) deeze bedre-ging; doch naderhand overdenkende, hoe- ernstig dit haar voorfpeid. was, beó-on zij zich den genoemden dag dikwijls voorden" geest te haaien en 'er voor te fchnk» ken De verbeelding vervolgens allengskens ïlerkcr wordende , terwijl de kracht der reden langs hoe meer verminderde, is zij eindelijk op^dien zelfden dag geftorven, niet door een Goddelijke "ftraf, zo als men zich iomtijds dwaaslijk' verbeeldt: want wat kwaad had zü; begaan, door aan zulke landloopers geen aêlmoes- te geeven? zij had veeleer deugdzaam gehandeld, en Was gehoorzaam geweest aan "de bevelen der overheid , welke verb*ed de luiheid van zulk fiag van men"fche i door aêhnoesfen voedfel te geeven. Dus luid het verhaal, het welk, behalven de bloedfchuld des waarzeggers, u ernnnert het strwdt gevaar van zi n lot vooraf te willen weeten. Du was nu maar een flegt vrouwsperfoon: hoe veel gevaarlijker moest de voorfoelUng niet zijn van een afgerichten Starrenwichgelaars Wiens woorden, gebaarden, houding, kteèdirig, huisraad en alles gefchikt zijn, om vrees en verbaazing in te boeze- n'chf.nd. 'Maar het zal toch zo ligt geen vat hebben op menfehen , die hunne mb'eeldinge meer meester zijn: o o k d h Dat geloof ik ook; maar ik zou evenwel geen mensch durven raaden 'er de woef van te neemen. Al wil iemand van de voorzegging eens niets gelooven, hij zouze toch niet vergeeten; en als die dag naderde * en 'er kwam maar een klein ongelukjen van ziek-  C 64 ) ziekte of diergelijk bij, denk eens bij u zeiven, of het ook indruk maaken zou. ..Jac. Ja, ja, ik zie nu wel, dat 'er met die dingen geen gekfcheeren is. hend. Zijn 'er ook geen wezen/ijk geleerde mannen geweest, die zich met de Starrenvoorzegging opgehouden hebben ? goedh. In vroeger tijd waren 'er eenigen;maar 'er is van hun werk nooit veel bijzonders voor den dag gekoomen: en onder de hedendaagiche Starrekundigen zult gij zeker al zeer weinige horoscooptrekkers vinden. jac. Wat is dat nu voor een woord? goedh. Horoscooptrekker/ betekent, iemands lotgevahen berekenen naar zijn geboorte uur; maar nu wil men 'er ook nog de geboorteplaats en doopnaam bij hebben. hend. Ik denk toch dat men thans veel meer van de Starrekunde weet, dan ooit te vooren, en wanneer men nu van de horoscoop geen werk maakt, zal het denkelijk ook wel meest gtfehied zijn... s goedh. Gij moogt zelf oordeelen; zo er op die kunst rekening te maaken ware, dan moesten menfehen, die op gelijken tijd gebooren zijn, ook gelijke lotgevallen hebben in ele waereld; en hoe veel verfcheelt fomüjds het lot niet van tweelingen? Menfehen , die op gelijke tijden denzelfden dood fterven, moesten dan ook ter gelijker tijd gebooren zijn; en dit kan men toch niet zeggen van hen, die te gelijk in een gevegt fneuvelen, of met een fchip naar den grond gaan. Wat zal de geboorteplaats betekenen ? Een vrouw  C 65 ) vrouw kan immers meest al kraamcn waar zij verkiest. — Een doopnaam kan elk raaf eigen goedvinden aan zijne kinderen geeven; en het geboorteuur doet zeker niet veel ter zaake, daar het dikwijls in de magt der menfehen ftaat, een kind eenige uuren vroeger of laater in de waereld te helpen. — Uns toekomstig lot is dus wel diep voor ons verborgen ^ en wij hebben alle redenen om daar over ten hoogden vergenoegd te zijn. iac. Waarom? , . , goedh. Om'dat deeze kennis ons mets dan nadeel zou berokkenen , zonder eenig geluk aantebrengen. De braave en verftandige man ftelt zijn lot in Gods hand: hij wil 'er mets van weeten ; gaat het hem wel, hij verblijd zich dankbaar, en bekommert zich niet om tegenfpoeden , die nog moeten volgen; en draagt die met geduld, wanneer ze hem treffen. Dewijl hij niet weet hoe lang zijn leven duuren zal , houd hij zich eiken dag tot fterven gereed, en tracht nogthans zijne zaaken zoo te fchikken, dat een lang leven hem niet te onpasfe komt. Hoe zou ook iemandin den grootftenvoorfpoed recht vergenoegd kunnen zin,wanneer hij vooraf wist, dat hij de akeliglte rampen nog te wachten had ? Zou men wel ooit om den dood denken, als men op een kng leven ftaat maaken kon ' en wie zou voor het toekomstige willen zorgen, indien hij wist dat het toch fchieiijk met hem gedaan zou zijn ? hend. Maar de menfehen zullen die voorzeggingen toch zoo zeker niet geloo-/ ven* E goedh.  C 66 ) goedh. Men ffCi00ft al heel gemakkelijk, niet alleen het geen men gaarne wil, maar ook wat men vreest , vooral wanneer het iets wonderlijks is. — In de vijftiende eeuw_ leefde 'er een zeer beroemd Sterrckundige, met naame stoffeer: deeze man, en nog verfchsiden anderen, meenden uit de Starren te kunnen voorzeggen , dat 'er in het jaar 1524 een tweede Watervloed over de waereld komen zou. De roem van zijne geleerdheid was zoo groot, dat bijna niemand aan de gegrondheid der voorfpelling twijffelde; een menigte menfehen, zelfs geleerden en vorsten, zagen dien tijd met fchrik te geruoet ; fommige"lieden lieten zich, gelijk noach, arken bouwen, om op het water te kunnen drijven. — Toen de tijd nabij was, begreepen de arbeidslieden , dat zij niet meer behoefden te werken : want waar toe , dacht hen, zou het dienen V de boer wilde niet zaaijen , om dat, den volgenden zomer, de menfehen het eeten wel zou vergeeten zijn. Eindelijk kwam het verfchrikkelijk jaar aan; maar, in plaats van den ge vreesden Watervloed, had men eene buitengewoone droogte. Zulke ongeluksvogels zijn 'er meer geweest; zelfs in onzen tijd , in het jaar 1774, gebeurde 'er eene bijna diergelijke opfchudding in o.iS vaderland, bijzonder in de Provincie Friesland, veroorzaakt door een boekjen, aldaar uitgekomen , behelzende den vermoedelijken ondergang der waereld op den Slten Maij van dat jaar. Veele lieden hebben zich daar door fchrikken op den hnls gehaald; gelukkig echter 1  C 67 ) ter dat het op dien dag uitmuntend mooi weêr geweest is; indien het zo wel geftormd ea gedonderd had, zouden, waarfchijnelijk, veele menfehen door angst hun leven of gezondheid verlooren hebben. — Nog één voorbeeld van het ligt geloven aan waarzeggers en de akelige gevolgen daar van. Een jonge boer in Noord-Holland had een zoet kapitaaltjen gekregen uit de nalatenfehap van zijn vader. Aan werken niet gewoon , gevolglijk geen liefhebber daar van zijnde , wenschte hij ilechrs met dit geld zijn leven lang rond te mogen fchieten. Terwijl evenwel voor een lang en gemakkelijk leven de fom niet groot genoeg was , verzoekt hij lüdeman hem zijn toekomstig lot te ontdekken. — De bedriegelijke man bepaalde hem zijnen levenstijd, naar welken de jongman voorts zijne jaarlijkfche verteering berekende. De noodlottige dag verfebijnt en gaat voorbij; hier op verlopen eenige weeken, en de man blijft, tot zijne grootde verwondering, inleven en gezond. Intusfchen was alles doorgebragt : dit maakte hem wanhoopig; in den zeifsmoord had hij geen zin ; 'er bleef dus niets overig, daar hij evenwel derven wilde, dan door een zwaare misdaad, onder het, zwaard der gerechtigheid te ■ vervallen. — Nadateenebrandftichting meer dan eens toevallig mislukt was, moest eindelijk een onfchuldig,doorhem dikwijls geliefkoosd, kind het (lagtofi'er worden van zijne dolheid ; waarna hij in het jaar 176Q zijn ongelukkig verwaarloosd leven op het rad geëindigd heeft. El hend.  C w ) hend. Dat is waarlijk een geval om van te beeven ! welk kwaad kan 'er uit die nieuwsgierige ligtgeloovigheid niet al voordkomen ! ik neem mij ook heilig voor, nooit naar het toekomende te vraagen. goedh. Dit verneugt mij ; elk waarzegger, zoo wel de grootiïe Starren Wichelaar, als de elleniigfte kop/enskijker, tracht u te bedriegen , of hij dwaalt zelve ; en in beide gevallen is die kunst niet waardig om -er ons mede op te houden. Al wat wij noodig hebben, kan het verftand en de ondervinding ons leeren ; men moet dus nooit overgaan tot eenigerhande bijgelovige middelen , ook nimmer het lot werpen, gelijk fotnmigen wel doen , ten zij in die enkele gevallen, waarin men volftrekt niet kiezen kan* of die onverfchillig zijn. .1 a c. Het Lot is rechtvaardig, zeggen de menfehen veelal goedh. Maar dat zeggen ze meest, om de moeite van het nadenken uitte winnen. jac. Ik heb eens gehoord van een kwakzalver , die bij elke ziekte, op goed geluk af, een nummer trok, en het middel ingaf, dat daar bij gefchreeven ftond. Hoe raar het zich ook mogt hiaten aanzien, kwam het toch wel eens goed uit: want bij eene vrouw geroepen zijnde, die een brok in de keel was blijven fteeken , trok hij fchielijk een briefjen,en wel nummer is,dat een clijsteer was ; waar over de zieke zoo begon 'te lagchen dat haar de brok uit de keel vloog, en daar mede was zij gered. goedh. Ik heb geleezen van een Rechter  ( 69 ) ter in Frankrijk, die over procesfen gemeenm met de dobbelfteenen uitfpraak deed. De Heidenfche volken , vooral in het Oosten , zijn groote liefhebbers van het Lot te vraagen; wanneer'er iets van belang moet uitgevoerd worden , fteeken zij drie pijlen m lm koker : op de eene Haan de woorden: Mijn Heer heeft mij gelast; op de andere : Mijn Heer heeft mij verboden; en op de deide is in het geheel mets gefchreeven. Als deeze laatfte getrokken word, fteekt_ men hem weêr in de kooker en begint op nieuw, tot zoo lang men een der befchreevene trekt , en naar aanwijzing van die pijlen word het werk ondernomen of uitgelteld ; sii kunt daar van iets vinden in het boelc van ezkchi el, Hoofdft. XXI. vs. ai. Zommige Christenen handelen even onbetamelijk : zij laaten den Bijbel openvallen, om,bij den eerften regel, dien zij in het oog kriipen, te zien wat zij te doen. hebben ; ot zij trekken fpreuken, uit daar toe gemaakte kastjens, terwijl andere met de dobbelfteenen werpen, of de knoopen van bunnen rok tellen. hf nd 'Er zin evenwel in de oude dacen 'groote dingen door het lot ontdekt : want uit het gantfche volk van Israël wierd de rover der verboden goederen daar door aangewezen («). Ook ftaat 'er gefchreeven: Het lot wordt in den fchoot geworpen, maar het beleid daar van is van den Heere(b). c o e d h Uit beide blijkt, dat God machtig (a) Boek van josua, Hoofdft. VII. Q) Spreuken van s alom o, Hoofdft. XVI. vs. 33.  C 7o ) tig is het Lot te beftuuren , en dit ook doen wil, maar alleen dan , wanneer 'er een ver «tanoig gebruik van gemaakt word. Zoo wierpen de Apostelen het Lot, toen zij dch zelve de keuze uit twee perfoonen niet toevertrouwden a). . HuENrrr' 'Er mos^ «1 vroegere tijden toch Waarzeggers geweest zijn , die door hooger macht gedreven wierden ; want wij lezen van eene dienstmaagd, wier waarzeggende geest door ïadlus beltraftwierd, zoo dat die van haar uitging goedh. Zoo dit waar is, dan is 'er nimmer een fpook gezien:, want een liechaamelijk oog kan niets gewaar worden , dat geen hgchaam heeft; dit alles maakt dus de Ipookenjen al vrij onwaarfchijnlijk. hend. De Leerlingen van jesus vreesden evenwel voor fpooken, toen hij bil hen op de zee wandelde O); gelijk 0ok wan- Zl v cheen na ^ne goedh. Gij hebt, zie ik, u al bijvoorraad m ftaat gefteld , om mij tegenwerpingen te maaken : dat is zeer goed? maar het geen gij daar zegt, bewijst alleen, dat deeze Leer ingen ook hunne dwaalingen hadden ; en dit kan immers ook niet misfen, daar zij toch menfehen bleeven ; en de menfehen van dien tijd waren , in dit foort van zaaken , m lang zoo kundig niet als tegenwoordig. 5 hend. Maar wanneer de ervarino- her ook nu nog bevestigde ? goedh. Als dat gebeurt, heb ik niets meer (a) Eua.ng.naar mattheus, Hoofdft.XIV. vs 26 0) Euang. naar lucas, Hoofdft. XXIV.vs. 37.'  ( 75 ) meer te zeggen; dan zal ik de fpooken recht beginnen in waarde te houden. Maar 'er zijn zoo veele omftandigheden, waar door wij kunnen bedrogen worden. dat van de ontallijke 1'pookverhaalen 'er' naauwlijks één de proeve van waare ondervinding zal kunnen doorftaan. Hoe menigmaal worden wij niet misleid door onze eigen zintuigen? hend. Hoe kan dit gefchieden? goedii. Op veelerlei wijzen. "Wanneer, bij voorbeeld , iemand een vuurig fuik hout voor uw gezicht in duister rond draait, en gij wist niet wat het was, zoud gij het dan niet met alle zekérheid voor een itilftaanden kring van vuur houden? Dit noemt men Cene misleiding van het gezicht; daar toe kan medewerken de al te groote afftand. Zoo vertoont zich een vierkante tooren rond, als men hem van verre ziet ; ook zien onderfcheiden menfehen een en het zelfde voorwerp op verfchillende wijzen, naar maate van de verfchillende zijden of gezichtpunten, waar uit zij het befchouwen. Door alle deeze bijzondere oorzaaken word dikwijls de fchaduw van een boom voor een mensch, en een linnen doek, die te droogen hangt, voor een witten geest aangezien ; en deeze misleiding alleen is reeds een bron, waar uit de fpooken bij menigten opwellen. hend. Zou de Inbeelding ook niet iets daar aan toebrengen? goedh. Zeer veel; het één koomt gemeenlijk bij het ander. Stel u eens voorbeen mensch van een levendige verbeelding, 's avonds komende uit een gezelfchap, waar men  C 76 ) men elkander met fpookverteUingen de hersftns njfchjk gevuld heefc; hij glat te bed maar kan met flaapen: want deVpooken rii- ÏZcï^A d°°,r hGt h00fJ' Vfmin te gerucht doet hem beeven, en nu behoeft hii de oogen maar in het vertrek rond te laaten gaan om een ftoel of kapftok voor eeï fpookfel te houden. ~ Het erefte is dat zelfs menfehen, die anders weTSneeret wanneer zich maar eenig bijzonder toeval opdoet, van deezen inbeeldingfchrik niet bevn|d zijn. Een juffrouw ging logeeren bii eene haarer vnendinnen, in een huil, dat op een zeer ouderwetfche manier gebouwd was en inwendig veel had van een klooster. Dit had misfchien aanleiding gegeevcn, dat men wel eens gepraat had van lpookhistorietjens, die daarin zouden voorgevallen zijn ; doch deeze juffrouw, gelijk ook de heer en vrouw van het huis , floegen aan deeze gekheden geen het minste geloof, maar lagchten Hechts daarmede, 's Middags had men haar reeds haar (laapvertrek aangeweezen , benevens een andere piaats, welke zij zomtijds mogt nodig hebben, s Avonds , voor het te bed gaan hier naar zoekende, gaat zij door eene verkeerde deur, welke haar in eene andere kamer brengt; terwijl zij rondom kijkt,om deeze plaats te vinden , valt haar oog op een gkrvengster, dat uitzag naar een binnenvertrek, waarin men eenig, niet gebruikt worT dend, huisraad uit den weg gezet had Met de kaars in de hand nadert zij dit, óm 'er door te zien, maar krijgt een geweldigen fchnk, daar haare eigen gedaante vlak voor haat  C 77 ) haar (laat, en haar ftijf in het aangezicht ziet. Zii behield evenwel nog zoo veele tegenwoordigheid van geest, om, doodboek en waggelende beneden na haare vnendm te Joopen. Men onderzocht de zaak, en vond he even als de jufvrouw verhaald had; met dit onderfcheid echter, dat de heer en vrouw van het huis ook zichzelven zagen, zoo dikwijls zij de proeve herhaalden. Kunt gij begrijpen, wat hier van de oorzaak was? hend. Een fpiegel, denk ik, dien men voor dat das gezet had. ooedI Juist, gij raad dit na dat ik u eerst gezegd heb, dat 'er oud huisraad hier en daar in de kamer ftond; maar dit wist de fufvrouw niet; ook was de ontmoeting zoo Verrasfend, dat het bijna met.msfcn kon,, of de fchrik moest haar treffen. Gelukkig dat het geene bijgeloovige of vreesachtige menfehen waren: anders was 'er zeeker fen fpook-vertelling meer in de waereld ®7?cï' Ik geloof niet dat ik het nog zoo goed zou gemaakt hebben, als die jufvrouw; op zoo eene wijze zou men lchnkken, en al ziin leven genoeg daar aan hebben. goedh. Zelfs zonder eemge bijkomende omftandigheid, hebben mannen van een uitmuntend verftand, en die het beftaan van fpooken volftrektelijk ontkenden, verfchijningen meenen te zien, fchoon het naderhand ten vollen bleek , dat de oorzaak alleen m hunne gefpannen verbeelding te vinden ware. hend. Hoe moet het dan wel gaan met  C 78 ) Jet eindigen der lijkftaatfie, volgens eebruik gcj vro ijk te maaken. MenTad zfch aan ^WSü? de lekkere wii« b™*S fer» ui hPfn-f!f Cn' ,W,anneer cen dienstmeiskeliik^^Jhwteade, de verfchrikkelijk etijdmg bragt, dat haare mevrouw za- èvendeln hTh 7? begraven ™* weder levende in liet bed lag. — Na eenisre raaH Pleging, beiloten de moedigfteonSfdeS n,Ji^gevalie «Verzoeken; zij Itakenlie r^tuiï de kamerdeur, en zagen Kt fchnkbseld maar al te duide ijk Ut "eruït van deeze zaak yérfpreidde zich fpoedtf en bragt een menigte 'menfehen opde fcn" zomraigen hadden het de oude dam Tal S "a"fzie» > d«f e met den Boozen in goede ver? ftf^Si'ftJ^*andercn beüKï maar om ÏTl' a'S een aardslaSteraar 'er maar om te doen ware, om den goeden mam der overledene te bezwalken, rfoe hïï wï SdJf' daCiJC ^n,eak"dWeen h£*Z acan' ea dcwiJ1 de dapper- odieti^oo^f'gen gCSn nader ond^S toenet, zoo verzogt men de bewooneres met geestelijke wapenen uit ziine verfchan. Si? OT' ,Maar ^«ïfchS met hlï fL r? g6daantC la« in he< bed, met haare frasufte muts op, en toonde door haar  ( 79 ) haar fcheef getrokken gezigt en brandende oogen, in het geheel geen zin m dit bezoek te hebben. Evenwel zij moest 'er uit, de bezweering wierd aangevangen; toen men echter het fpook nader bij begon te komen, knarfte het vreeslijk met de tanden, en il_heen zich tot tegenweêr gereed te maaken. Doch dit gezigt was zoo verfchrikkelijk voor de aanvallers , dat elk een goed heen komen zogt ; bij welke gelegenheid menig een op een droevige wijze van de trappen tuimejde. Naauwlijks hadden zij zich in het benedenvertrek weder bij één verzameld , or het fpook kwam ook langzaam de trappen af en trad midden onder de menigte. Een luid gelach vervong nu den ijdelen fchnk en verwarring: want men zag, dat de gewaande Duivel niemand anders was, dan een groote Aap uit een vorstelijk paleis, dat in de buurt ftond. Gewoon zijnde om, benevens alle zijne andere dierlijke kameraads, door de oude Dame, van tijd tot tijd geliefkoosd en lekker onthaald te worden , kwam hij ook op het begravenisuur in het fterfvertrek, en , zijne vriendin daar niet vindende, had hij haare kleederen aangetrokken, en was, na het nuttigen van eene begraaffeniskoek, in het bed gekropen om een middagflaapjen te neemen , waarin hij door het ontijdig bezoek der bezweerderen geftoord wierd. Welken ilaat zal men nu maaken op alle vertellingen van duivel sverfchijningen , daar zoo veele menfehen zich op den klaaren dag met open oogen laaten bedriegen? jac. Dat is waar; maar als de duivel ons  C 80 ) ons evenwel een prooi afwinnen kan, zal hii het niet laaten. . 1 goedh. Dat wil ik u nu eens toetenmen; maar waarom zou hij dan juist op" aarde verfchijnen? . JAC- Om de menfehen een fchrik aan te jaagen ; ik beef ten minsten als ik 'er maar om denk. 1 goedh. Dat koomt , omdat gij van de jeugd aan u den duivel hebt voorgeteld, als een ijsfehjk monster, met boksvoeten , hoornen en een Haart: kortom zoo Jeelijk als de uitfpooriglre verbeelding hem maar fchilderen kan; en ik geloof eerder, indien hij zich vert >onde , dat hij 'er heel mooi en inneemend uitzien zou. Over de gedaante van den Duivel vinden wij in de H. Schrift niets maar wel dat hij meer werkt door list dan door geweld. Hier op ziet het zeggen van paulus, dat hij zich verandert in een Engel des Lichts (+ . Het zou dus in het geheel zijne zaak met zijn , de menfehen een fchrik aan te jaagen, maar wel om hen te vleijen en te verleiden. Waarlijk, mijne vrienden ! men heeft te veel ontzag voor den duivel, en te weinig vertrouwen op het weldadig Opperwezen ! Wanneer wij God iïeeds voor oogen houden en naar zijn gebod ons leven trachten interichten , hebben wij met den duivel weinig te maaken , ten minst«n omtrendziineligchaamelijke verfchijning kunnen wij vrij gerust zijn, wat ook het bijgeloof ons daar van vertellen wil. hend. C) Tweede Brief aan de Corinth. Hoofdft. XI. vs. 14.  ( 8i ) heNt* Zijn 'er niet wel oudvaders" gétveest, die veel tegen den fatam gefchreeven hadden, en welken hij, in het drukst van hun werk, verfchenen is? goe dii. Dat geloof ik! één van hen had zelfs moeds genoeg om hem den inktkoker naar den kop te werpen. Maar hebben deeze menfehen ook geene verbeeldingskracht gehad? niet weinig, denk ik. Als iemand ook dag en nacht zijn hoofd met den duivel breekt, zo moet hij hem eindlijk wel zien, hij mag hem dan verfchijnen of niet. jac. Die oud vaders zullen toch wel meest braave lieden geweest zijn ? goedh. Ik zou niet gaarne aan hunne oprechtheid wiilen twijffelen ; maar zij zijn zelve. door hunne inbeelding misleid geworden. Wie het ook zijn mag* die mij vertellen wil, dat hij den duivel gezien heeft, die moet al veel betere getuigenisfen mede brengen, of ik kan hem niet geloven, in een geval, waarin ik mijne eigen oogen niet betrouwen zou. jac. Gij zult toch niet ontkennen dat de duivel aan onzen Zaligmaker in de woestijn verfcheenen is (*)? goedh. Of de duivel, bij deeze gelegendheid, zigtbaar onder eene menfchelijke gedaante verfcheenen zij,dan of hij jesus, door het inboezemen van zodanige gedachten , hebbe willen verleiden, fchijnt zeer moeijelijk te beflisfehen. Zo gij lust mogt heb- £*") Euanc naar mattheus, Hoofdft.. IV. F  ( 8a ) hebben dit verder te onderzoeken, lees dan het zeer belangri kwerkjen van den Roomschgezinden profesfor ïhaddeus, waar bij gevoegd zijn de gevoelens der Protestanfche Hoogleeraaren less en doderlein ia). Hoe dit ook zijn moge, het doet in ons geval niets af: want ik heb niet gezegd, dat de fatan met geene mogelikheid op aarde verfchijnen kan, of dat het in den tijd der wonderwerken nooit gebeurd is ; maar alken dat wij nu wegens den duivel ons hoofd wel gerust kunnen nederleggen. Wie zal ook willen ontkennen, dat er voorheen Engelen gezien zijn? en evenwel ontmoet men'ze nu niet meer; alle verhaalen van engel en duivelverfchijningen zijn in zo verre gelijk, dat zij uit dezelfde oorzaak voortkoomen, -en 'er dut op beide even weinig rekening kan gemaakt worden. hend. Ik denk ook niet dat de woorden , des heer en engel legert zich rondom de geenen die hem vreezen (b), zo maar naar de letter moeten begrepen worden. goedh. Even weinig als dat de duivel, in eanc ligchamelijke geftalte. zou rondgaan als een briefchende leeuw (V). Het één gezegde is zeer troostrijk voor den mensch, daar het (aj Verklaaring van de gefchiedenis der verzoeking van chkistus eh oplosfing der zwarigheden, die tegen dezelven gemaakt worden. Utrecht en jiïUfierdam. 1791. 8vo. (4) Pfalm XXXIV. vs 18. (c) iierste brief van petrus, Hoofdft. V. vs. 8,  ( 83 ) het hem erinnert aan Gods bewarende voorzienigheid: en waarvoor zou hij dan vreezen? terwijl het ander ons leert, tegen alle kwaade neigingen en verleidingen op onze hoede te zijn. hend. Ik wensch dit ook met al mijn hart, en wil, in nedrigheid, den duivel bever den oorlog aandoen, dan voor hem vreezen; maar het is toch wonderlijk . dat men nu zoo weinig van hem hoort* daar hij in ouden tijd zo veele wonderlijke fprongen gemaakt heeft, zelfs in menfehen en beesten gevaaren is, goedh. Volgens het gevoelen van zeer beroemde en geleerde lieden zou het kunnen zijn , dat de duivel met deeze zoogenoemde Bezetenen niets te doen gehad heeft. Dit word dus opgehelderd: in die dagen had men de dwaaling, van alle buitengewoone rampen en plaagenaan den duivel toetefchrijven; dus wierden krankzinningen , razenden , maanzieken of nachtwandelaars , ook menfehen die een zwaare vallende ziekte hadden, Bezetenen| genoemd ; en dat één of ander dezer ziekten het o-eval was van de besetenen, waar van men leest, kunt gij in de befchrijving duideliik zien. Wanneer nu zoo iemand genezen wierd, (en zulke zwaare ziekten te geneezen was niet gemakkelijk , voor al in dien tijd, wanneer men nog zoo veel met wist van de geneeskunde) dan wierd het voor een wonderwerk gehouden ; en dit noemde men dan den duivel uit het ligchaam uitwerpen. J e s u s genas deeze ongelukkigen door zijne Goddelijke almagt; en dat htj zeh F 2 v6  ( H ) v'è fprak van duivelen uittewerpen, was nodig,om dat niemand anders hem zou verftaan hebben; hij fchikte zich dus hier, gelijk op veele andere plaatfen , naar het volksbegrip. Dit is de verklaaring van veele der geachtlte uitleggers. 'Er zijn echter ook andere, even achtingwaardige mannen, die 'er anders over denken; doch deze zijn van oordeel, dat God op dien tijd , ter meerdere verheerlijking van de magt van onzen verlosfer, den duivel een buitengewoon vermogen gegeeven hebbe : en de Bijbel leert, dat hij gekomen is om de werken des duivels te verbrekend ; (d) en dit zoo zijnde hebben wij 'er nu niet meer mede te maaken. jac. Zouden 'er dan geene bezetenen zijn? goedh. Neen, daar van is geen bewijs voor handen; menfehen, die eenige zeldzaame ziekte hebben, in dezen tijd voor bezetenen aantezien , zou niet verftandig zijn ; en 'zoo 'er iemand gevonden word, die dit van zich zeiven gelooft, die is krankzinnnig en verdient ons medelijden; of hij wil u bedriegen : en iri dat geval kunt gij niet beter doen dan dien duivel met een goede (lok zoo lan* na te rijden, tot gij hem geheel hebt uitge° dreeven; dit is een middel, dat dikwijls goeden dienst gedaan heeft. Behalven engelen, duivelen en gantfche regimenten van geesten der overledenen , hebben wij nog legioenen fpooken en fpookjens van "allerleij foort; regte liefhebbers zullen 'er u een menigte van (O Eerjle brief van johannes , Hoofdft. III. vs. i  C 85 ) van weeten optenoemen : onder anderen behoort hier toe onze Nachtmerrie. jac Hoe benaauwd die is, weet ik by ondervinding. .. goedh. Gij kuntze dan best befchriiven. ,ac. Ik heb het meer dan eens gehad, maar bijna altijd op de zelfde wijze : eerst had ik een' akeligen droom; vervolgens wierd ik fchrikkelijk benaauwd wakker ; het was net of mij iemand op het lijf lag en mij met alle geweld drukte; ik kon geen geluid geeven en ook niet overeind komen; de handen en baenen fcheenen vast gehouden te worden ; dat duurde zo een korten tijd, en toen hield het weder op. hend.. Hebt gij met een paardenkop boven de deur, of uw fchoenen verkeerd voor het bed gezet ? [ac Neen, dat houd ik voor praatjens; ik weet wel niet of de nachtmerrie een mensch of beest of duivel zij, maar ik begrijp wel dat hij, om wegtegaan, mijn fchoenen niet nodig heeft. goiïdh. Menfehen, die met beter weeten, houden de nachtmerrie voor een boozen geest, of voor een jong duiveltjen, dat, in zijne leeriaaren, 'er.al op uit is om ons te piaagen. "Maar het is niets anders dan een misleiding van het gevoel, ontftaande uit ongeregeldheid in den bloedsomloop. Wanneer iemand zeer volbloedig is , 's avonds wat veel eet en drinkt, op den rug, en laag met het hoofd ligt , dan word het bloed in het hoofd en de borst te veel opééngepakt; hier uit ontdaan verfchrikkendc droomen, een • F 3 kramp-  C 86- J krampachtige beklemnfng van de borst, belemmerde ademhaaling en verftijving der lede maten. Gij weet dus, jacob! wat gij doen moet, om het niet weêr te krijgen ; cn zoo' het u overkomt, tracht dan terflrond overeind te rijzen , en wel zonder ergens voor te vreezen; want menfehen, die den duivel in het fpel mengen, hebben het altijd nog erger dan anderen, om dat de fchrik en de angftige verbeelding hen nog benaauwder maakt. Behalven de nachtmerrie, verhaalt men nog van Kaboutermannetjens; dit zouden goedaartige geestjens zijn , die de menfehen , op welke «ij een goede muts hebben, allerhande dienften doen, zelfs het dageli ks werk voor hen waarneemen. Dan hebt gij noch Kobolden, of zoogenoemde Kwelduivels, die zich vermaaken , met in de huizen alle het huisraad van den wand te werpen, en dan te fchateren van lachgen ; Nikkers of lTater geesten, die de menfehen bij zich in het water trekken, of de kinderen gaarn medeneemen en nikkers kinderen in de plaats leggen, en veele andere dwaasheden , tegen welke ik u niet meer zal behoeven te waarfchouwen. h e nd. Waar mag ai dat helfche tuig van fpooken toch wel van daan koomenv cotDo. Gij hebt gezien, hoe weinig rekening wij, in fommige omftandigheden", op onze zintuigen maaken kunnen; gij kent daar bij het groot vermogen der verbeelding. Zou het wel re verwonderen zijn, zoo hier uit alleen fpooker'jen gebooren wierden ? vooral daar men 'er zoo veel van hebben kan als men maar wil, zonder dat ze eén duit kosten.  ( 87 ) ten. Maar buiten deeze zijn 'er nog andere oorzaak» ; in hoe.verre L'B*»"^^ had de hersfenen in de war helpen en tot het zien van fpooken. aanleiding geevenkan, kunt gij opmaaken uit het. volgende verhaal. Een oude vrouw had, veele jaaren achter een de gewoonte alle morgens ten zeven urne: üe mis te gaan hooren, zoo dat m ter meeltal in donker met. een lantaarntjen ter kerke ging. Eens wierd zi] wakker, en het klokjen boorende luiden, nam zij haai l.chi en ging haar'gewooncn weg. In de kerk vond zij niémand; fchoon de kaarfen nog niet waren aangeftooken , was het 'er nogthan* licht genoeg om alles te onderfcheiden; de gezangTordtn, waar op men de l ederen kent, die gezongen zullen worden , waiea ook befchreeven, maar met etteis , die zeer blinkende waren, en die zij niet lezen kon. Terwijl zij daarna zat te kijken, hoorde m op eens rondom achter zich een geftommel , eS zag een menigte witte gedaanten , welke de Kerkdeur in kwamen. Zii wilde been gaan, maar de fpooken hielden haar te rug, In zetteden zich rondom haar neder; voorts • trokken zij elk zijn boek uit den zak,keeken naar het liedbord, en begonnen met een zeer naare en doffe ftem te zingen. Nu zag de vrouw, met welk foort van volk m te doen had: het waren gedaanten van oude en jonge mannen en vrouwen, in allerhande kleeding, waar onder zeer ouderwetfche, maar alfe zagen zij 'er bleek en doodehjk uit. Het gezang geëindigd zijnde, beklom eender geesten den predikftoel, en begon ue lippen, F 4  ( 03 ) de handen en oogen te bewegen, zonder echter eenig geluid te maaken. Weinige mmu. ten daarna verdween hij, en alle andere fpooken pakten zich ook voort, zoo fchielijk als zi] gekomen waren. De oude vrouw ging al bevende naar huis en te bed, hoorde toen de klok twee uuren flaan , en Hiep tot den dag Den gaatlchen dag door was zij zeer ontheld en vermoeid, vaste en bad , doch verhaalde niemand iets van dit geval Den volgenden, gelijk ook den derden, nacht had zij dezelfde ontmoetingen, met eenige kleine veranderingen, en bevond zich toen zoo verzwakt , dat men voor haar leven vreesde. De D eter wierd geroepen , gelijk ook de JJiegtvader; de;ze begreep dat alles een werking des duivels was, het welk door bidden en andere geestelijke middelen moest tegen gegaan worden ; maar de Geneesheer wilde zich over de zaak niet uitlaaien, zonder ze nader onderzocht te hebben , en bedoor cm zelve, met denLeeraar, bij de vrouw te waaken. Omtrent middernacht merkten zij beide dat de zieke fterk zweete, en zeer onrustig in het bed orafprorig; zij (liep vervolgens tot den morgen, maar naauwiijks was zij ontwaakt, of zij begon hevig op de waakers te Ichelden en uittevaaren, om dat zij tegen hunne belofte aan, haar niet uit de kerk gehouden hadden. Nu zag men , dat het llechts droomen geweest waren , door zeer dik bloed en een aandoenelijk zenuwgeltel veroorzaakt; hier op wierd de vrouw door gepaste middelen weder genezen; doch eenigen tijd daarna vond men haar dood in het bed,  C 89 ) bed, naar allen fcbijn door een diergelijken droom plotfelijk geftorven. hend. Zulk een ongeluk kan elk bejegenen ; wat kan men daar tegen doen ? goedh. Alle fpookerijen uit uwe zinnen zetten; wanneer gij dan naderhand, ziekelijk zijnde, angftig droomt • zoo zult gij de reden daar van gemakkelijk ontdekken, en gevolglijk geene bijgelovige , fpookverdrijvende , maar nuttige en gefchikte hulpmiddelen, aanwenden. F 5 ZES-  ZESDE GESPREK. goedh. Onder die zaaken , welke, b'j eenvouwige of bijgeloovige menfehen, veelal aanleiding tot fpookverdichtfelcn geeven, behoort ook de zonderlinge J'ameüloop van eenige toevallige omflandigheden ; fomtijds kan zelfs hier over de verftandige man voor een oogenblik verzet rtaan, dewijl alles het voorkomen van een wonderwerk heeft. Een voorbeeld hier van vindt men in het geval, in het jaar 1778 een Roomsch paftoor in Zwitserland, overgekomen; deezen wierd s'morgens vroeg door zijnen koster bericht,dat de kerk beftolen moest zijn: want dat hij, daarin willende gaan om de klok te luiden, de deuren had open gevonden; waarom hij befloten had te rug te keeren. Daar 'er niet lang geleden in de nabuurfchap andere kerken beroofd waren, floeg de Pastoor ligt geloof aan dit vermoeden van den koster en ging zelve de zaak onderzoeken. Aan den ingang van de kerk vond hij werkelijk tekenen van inbraak; maar binnen komende wierd hij met fchrik bevangen, ziende een man op den grond liggen in zijn bloed gewenteld , en naast hein ,aan de eene zijde, het beeld van den Aartsengel michaö'l, in (lukken gebroken , en aan de andere zijde dat van den duivel,welke op de tanden knarfte. Een weinig bedaard zijnde, zag hij dat de vermoorde de  ( 9i ) de hand had liggen op een lans, die hem dwars door de borst (lak. Nu weet gij dat de Engel MiCHAé'L gewoonlijk word rfge* beeld met een lans in de hand, ftrijdende tegen den duivel. Maar de Priester verwonderde zich het meest, dat een houten fpeer, die daarenboven zeer oud was. dit vreeslijk uitwerkfel had kunnen te wege brengen ; het geval wierd hem echter zeer klaar, toen de koster verhaalde, elat de houten fpeer, eent'gen'tijd geleden, gebrooken was, en dat hij de kling van een degen , welke hij thuis had,' ïn de plaats had gedoken. De eerde fchrik nu over zijnde, ontdekte men verder, dat de roovers , de Sacristie willende openbreken, door dit geweld deeze beelden , welke daar boven geplaatst waren, van hunne voetbanken hadden doen tuimelen , bij welken val de daalen kling een van hen door het hart gevaren was ; waar op waarlchijnliik de aftdere hun oogmerk gedaakt, en zich met de vlugt gered hadden. De Pastoor liet vervolgens de menfehen van het dorp in de kerk roepen, om hen dit fchouwfpel te laaten zien en te verklaaren. jac. Die verklaaring mogt hij, dunkt mij, wel achtergelaten hebben: want als de menfehen het geval voor een wonder hielden, zou dit in hét vervolg alle kerkrovers wel afgefchrikt hebben goedh. Dat kan zijn ; maar men mag het kwaad niet doen om daar door het goede te bewerken , hierom handelde tleeze geestelijke eerlijk en verdandig, dewijl hij het bijgeloof tegen gingjö hend.  C 9* ) hend. Gij hebt ons evenwel verhaald van iemand, die daar Van een zeer nuttig gebruik maakte. jac. ó Ja, van columbus; dit was immers ook een braaf man ? goedh. Evenwel ging hij hier niet regt door zee; maar nood, zegt men, breekt wet; en het is ook de hooge nood alleen, die zoodanige handelwijze eenigzins kan wettigen. Nog eene vertelling: een flecht karei, die bij de menfehen rond ging om zegels te fnijden,en tusfehen beide,zoo hij de'kans klaar zag,iets te fteelen , trad eens met dit zelfde oogmerk in het huis van een heer, die juist op dit oogenblik uit zijn kamer , en de ftraat opging. Daar de vreemdeling zag, dat de kamerdeur niet gefloten was, dacht hem de gelegenheid al te fchoon, om die te laaten voorbijgaan; hij klopte uit voorzorg eens en andermaal , of 'er ook iémand in het vertrek zijn mogt, en opende toen de deur. Maar welk een ijsl'elijke fchrik! de Heer, dien hij op het oogenblik had zien uitgaan, zat in de kamer aan een tafel, hals over kop vlugte de dief het huis uit; maar een ander, die hem, van het begin af, in ftilte waargenomen had, hield hem vast, en tot vermeerdering van zijne verwarring kwam de Heer, dien hij het eerst gezien had, op het zelfde oogenblik weêr terug, omdat hij zich erinnerde, zijne kamer niet gellooten te hebben. De zegelfnijder kwam, behalven den fchrik, met een goed pak (lagen vrij, maar zal denkelijk nu " nog  ( 93 ) rog niet kunnen begrijpen , hoe dit geval eigenlijk in zijn werk gegaan zij. tac. Dat kan ik ook niet begrijpen; van twee menfehen te gelijk te zien heb ik nog nooit gehoord. „ , , . . goedh. Men heeft 'er toch wel veel wonderen van verhaald; maar dit was geen wonder: want de tweede perfoon was mets anders dan een wasfehen beeld, dat volmaakt op dien Heer geleek. ' (ac Dat kan 'er toch ook niet door , voor een beeld te gaan loopen! die man was, voor een dief, wat al te onnozel. goedh. Zoudt gij 'er dan niet voor gefehrikt hebben? , tac. Wel neen, ik zou eerst den man hebben aangefproken , en als hij met andwoorde, was ik wat naderbij gekomen, om hem eens aan de mouw te trekken, en dan had zich alles van zelfs wel ontdekt. hend. Dat geloof ik; gij zoudt zeker om een andere boodfehap komen; dat de dief zoo fchrikte, was om dat hij wel wist, dat hij op Qechte wegen ging. goedh. Juist. Zoo heeft weleer het kwaad geweten vaneen dwingeland een vischkop die op zijn tafel ftond, doen aanzien voor'het hoofd van een mensch, die door hem ter dood gebragt was ; en meer dan eens heeft een moordenaar zelve zijn misdaad aan den dag gebracht, doordien zijn piinigend geweten hem alle oogenbhkken de fchim van den vermoorden voor oogen deed zweeven. Alles gelijk ("taande , zullen menfehen, die het met het geweeten met al te neb.. tig  ( 94 ) tig hebben, ook alti;d meer fpooken zien dan andere menfehen: daar en tegen, die het minst vreezen, zijn zij, die een zeer onbevlekt, of een zeer verhard geweeten hebben. Twee zulke verfchillende menfehen kwamen eens in een dorpsherberg bij één; 'er was geen ander gezelfchap, dus maakten zij kennis met elkander. Juist was het Allerheiligen- avond, een tijd waar op men gemeenlijk fprak, dat alle fpooken op de been waren; en de meiden in de keuken verhaalden elkander bij deeze gelegenheid, dat de man, die,niet ver van het huis, aan de galg hing, alle nachten tusfehen twaalf en een uur daar af kwam , om een wandelingetien te doen. Gelooft gij iets van alle die gekke hiftorien J zeide de eene reiziger, die een groot ligtmis was; ik voor mij zou voor den duivel zeiven niet bangwezen, en'er wel plaifier in hebben, met dien ouden Heer eens een praatjen te houden. Gij fpieekt al zeerftout, andwoorde zijn brave reisgezel; maar ik wil wedden om twee ducaten, dat gij het hart niet hebt om een kommetjen foep te warmen , en het naar den man aan de galg te brengen. Het is gewed, riep de hgtmis ; ik geef u mijn woord dat ik het doen zal; hierop wierd het geld in handen van de waardin gefteld, en de man ging naar de keuken om zijn foep op het vuur te zetten. Maar nu begon onze vroome reiziger over zijn weddinglchap ongerust te worden ; hij (loop hier om ftilletjes naar de galg,en,door middel vaneen bankjen,fprong hij op en wist zich, met zijne armen om den hals, zodanig op den rug van den gehangenen vast  C 95 ) vast te houden , dat zij beide maar één hg» chaam geleken. Juist was hij hiermede gereed, als zijn kameraad met het kommetjen en een ftoel aankwam: deeze klom aanftonds op den ftoel, en een lepel vol foep aan den mond van den dooden brengende, riep hij met een luide ftem, zuip man , waarom zuip jij niet? Naauwlijks had hij dit gezet, of de andere man andwoorde op een toon,zoo diep of zij uit het graf kwam, het i—is te ht—et. IVel waarom blaas jij dan niet? hernam de eerde. nu nd. Dat is ijsfelijk! zoo een zuiver hart hebben zeker weinige menfehen,en voor een geweten, als dat van den anderen man, zouik meer vrezen dan voor het ergfte fpook. goedh. Met alle recht; gelukkig zijn 'er ook nog andere middelen, om van dit ellendig bijgeloof verlost te wofcien. hend. Die wensch ik gaarne te weeten. goedh. Het is u reeds bekend, hoe weinig men op de waarheid der fpookvertellingen aan kan; ik heb 'er u flechts zoo veele van verhaald, als tot opheldering nodig fchenen: alle gevallen, die u verder mogten voorkomen ,moet gij, wanneer ze voor geene natuurlijke verklaaring vatbaar zijn , voor onwaar houden: gij moogt ze ten minden gerust laaten vaaren, als beuzelingen, die niets om het lijf hebben, maar die u in veele opzichten nadeelig kunnen zijn. Erinner u verder al het geen wij voorheen gezegd hebben wegens de ongegrondheid en nutteloosheid van alle fpookerijen. Denk eens fpooken, geesten, duivelen zouden weeier op aarde verfchijnen , •n dat alleen uit de grap! of weet gij van fpoa-  C Si* ) fpooken, die ooit iets van belang hebben uitgericht ? hend. Met dit al zal het moeijelijk zijn, dit zwak geheel te overwinnen. goedh. Zoo veel doen de ingezogen wanbegrippen van onze jeugd: zij blijven tot in den ouderdom bij , en veele verftandige menfehen hebben zich dikwijls beklaagd, dat zij, bij fommige gelegenheden , de akelige verhaal en nog niet konden vergeten, die men hen als kinderen voorgepraat had. Laat dan het geluk uwer kinderen u zoo na aan het hart liggen, dat gij alles uit den weg ruimt, wat tot dit vooroordeel aanleiding geeven kan: ten dien einde moet gij hen gewennen, altijd zonder licht te flaapen , en dikwijls in t donker het een of ander werk te doen - dan zullen hunne oogen hen zoo gemakkelijk' niet bedriegen. Laat nooit toe dat iemand hen met een zvarttnman of eenig ander wezen der inbeelding verfchrikke ; geene duivelsp-mtjens moeten ooit onder hun oog komen • ook de gewoone St. Nicolaas grapjens kunnen Hechte gevolgen hebben. Wilt gij op dien dag de kinderen vermaaken, gij kunt dit doen door een eenvouwig gefchenk. Gij moogt zeüs hen nooit vermaanen tegen het bijgeloof van fpooken : dit kunnen zij nog niet begrijpen;het is daarom nadeelig; het woord fpook moeten zij niet hooren; of iets zien dat eenigzins daar naar gelijkt. jac. Gij legt ons al "een zwaaren post op. goedh. Maar is het niet der moeite waardig? waarlijk, een bijgelovig mensch is zeer ongelukkig ; hij leeft in een gcitadige on-  ( 07 ) trnriKt, en fchiUct voor ziinefchaduW, niettegenttaande hij de zigtbaarfte blijken heelt van Gods goedheid en alvermogen, bchoon begaafd met moed en verliand, kruipt hi] echter weg gelijk een kind, of laat zich door den domlten fchurk bedriegen, zodra deeze hem flechts aan de zijde van dit vooroordeel weet aantevallen. Daar van komt het ook, dat zulke menfehen altijd fpooken zien, en nooit de ware oorzaak ontdekken , terwijl andere van geene fpooken weeten, en, zoo'er zich al iets vertoont, 'er Hout op afgaan om het te onderzoeken. _ jac. Alles te onderzoeken, zou ik evenwel voor gevaarlijk houden. goedh. Integendeel,het gevaar word door het onderzoek altoos minder. Wanneer gij in donker iets gewaar word , gaa 'er dan maar moedig op aan; is het niets van belang, dan h"bt gij ten minften zekerheid; wanneer het een mensch is, dien gij daar bij geval vind, zoo mag hij u zeggen wat zijn voor. neemen is; komt hij daar met oogmerk om u een fchrik aan te jaagen, of een anderen trek te fpeelea , dan is het immers altijd nog het beste, hem het eerst aantepakken. Wanneer eii deezen regel volgt, zullen de fpooken u wel met rust laten; gij zult veele zotternijen uit de waereld helpen, en wie weet of de Voorzienigheid u niet beftemd hebbe om daar door zeer groote dienften aan de menfchelijke Maatfchappij te bewijzen? hen n. Bij welke gelegenheid 1 _ goedh. Het hapert ongelukkiglijk met aan voorbeelden van menfehen, die men, uit G on>  C 98 ) onkunde, ter aarde befleld had , voor dat zij nog werkelijk geftorven waren. Kunt gij u, onder alle menfchelijke ellenden wel een akeliger lot verbeelden? Wiefchetstnaar waarde den allerrampzaligften toeftand van zulk een Levend begravenen\ Uiteen flaamvtc ontwaakt-, onbewust van al het gebeurde, zich nog op het krankbedwaanende,ftrekt hij zijne armen uit, om de hulp zijner vrienden te vraagen, en vind zich — leevend in het verblijf des doods! De uitboezeming der dankbaarheid, op zijne lippen gefmoord , verandert in de naarfte jammerklagt, in de ijsfelijkfte woede en vervloeking tegen het menschdom , dat hem onbarmhartig uit deszelfs midden had verHoor. Alle infpanning van bovenmenfchelijke pogingen is ijdel; gebrek aan lucht doet de tong verdommen, den arm verlammen, en gelukkig, zoo de gewenschte dood aan het vrugtloos uitgerekt leeven een fpoedig einde maakt. jac. Zouden 'er zulke fchrikkelijke gevallen gebeurd zijn? goedh. Denkt niet dat ik te veel zegge: men heeft lijken opgegraven, die, met nagels en tanden, fplinters van hunne kisten 'gefcheurd, en door wanhoop zich eindelijk de aderen afgebeten hadden. Sommige te vroeg begravenen zijn gered, en hebben nog lang daar nageleefd; anderen heeft men in het graf hooren kloppen, en het domme bijgeloof heeft hen aan hun erbarmlijk lot overgelaaten. Wanneer u ooit zulk een geval mogt voorkomen, al vermoede gij het ook maar, rust dan niet, mijn lieve vrienden ! voor gij het aan óm dag  ( 99 > dag gebragt en onderzogt hebt, en laat geeö dwaaze fpookenvreeze u beroven van het grootst genoegen, het welk iemand op aarde genieten" kan, dat van eenen menfche het keven te redden. hend. Diergelijke dingen moeten toch dunkt mij zeer zeldzaam voorvallen. goedh. Zij zijn gebeurd , en derhalven mogelijk: dit zal u minder bevreemden, wanneer ik u zeg, dat men geen mensch, welken fchi'n het ook hebben: mag, voor waarlijk dood kan houden, voor dat de zekere teekenen der verrotting zich openbaaren. Dit weetgij, wanneer de buik zich opzet en donker kleurig word; als het geheele ligchaam uitwendig eenigzints gezwollen, met paarfcheof groene vlekken geteekend is, en eenwaaren rotachtigen reuk van zich geeft; zoo lang moet een lijk altijd bewaard worden, of men is nooit buitengevaar van een leevend mensch te begraaven. — Behalven in deeze gevallen, kan het Spookonderzoek nog van zeer veel nut zijn, om menfchelijk bedrog en boosheid te ontmaskeren. jac. Loopt 'er dit ook al onder? goedh. Zeer dikwijls. Bedriegers hebben ten allen tijde met de onnozelheid van andere menfehen hun voordeel gedaan; het is dus niet te verwonderen, dat zij zich ook achter de fpooken trachten te verfchuilen. Allerhande misdaaden worden onder dit masker bedreven. Men wil , bij voorbeeld, een huis voor weinig geld in eigendom, of voor niet in huur hebben; daartoe is mets andera nodig,dan van tijd tot tijd 's nachts iemand# to Ga niet  ( ioo ) met een wit hembd en ketenen aan, daarints doen rondloopen. Zoo haalden twee dieven, in het wit gekleed, verfcheiden fchaapen uit een ftal, welke zij, op een baar met een wit kleed bedekt, wegdroegen; de eigenaars aanfchouwden dit fpel van verre, maar durfden zich met geesten niet inlaaten. Om een kasteel , de woonplaats van een onlangs overleden Procureur, tot hunne wdoning en werkplaats te krijgen, wisten eenige ftruikroovers en valfche munters in Frankrijk zich van het bijgeloof der bewooneren meesterlijk te bedienen. hend. Hoe leiden zij dit aan? goedh. 's Avonds na de begraffenis ging de Luitenant der bende , die alles van te vooren wel afgekeken had, ftilletjes in de kamer van den Procureur sluipen, met vier mannen , die hij op onderfcheide posten verdeelde ; daar begon hij de gordijnen fterk op en neer te fchuiven, ftoelen en tafels om verre te werpen, en te jammeren , even als een mensch, die gepijnigd word. De weduwe, die alleen in een kamer was, nam fchielijk de vlugt naar de keuken, lntusfchen verhef zich een ijsfelijk geraas aan de vier hoeken van het flot; men hoorde verfchrikkeüjke ftemmen, welke elkander de ziel van den Procureur fcheenen te betwisten, en men zag niets dan vuur en vlammen van piltoolen en moordflagen. Nu verfcheen de roover, hebbende een laken om het hoofd, met roode vlammen befchilderd; hij was met ketenen gekluisterd, had een fakkel in de hand en wierd omringd en voortgelleept door de vier andere, welke als  ( ioi ) «Is Duivels mm waren ; na alle vertrekken doorloopt te hebben, verdweenen zij weder Den volgende nacht vertoonden zich veertien duivelsV het voorplein, en vlogen vervolgens het huis door, hebbende den ge waanden dooden weder tavaefc, houdenbeid uitriep: „ Kwalijk verkrean „ goed (trekt tot ongeluk voor tföfM h« , bezitten! zij zullen branden gelijk ik! Ue weduwe, halfdood van Ichrik, zoet met haar huisgezin een ander verblijf, en het het ontrust? kasteel aan de booze geesten over. Andere lieden evenwel, die van dit gerugt gehoord hadden , lagchten daarmede,en maakten te famen partij om eens op het (lot het avondmaal te houden, en den nacht doortebrenoen. Zij begaven zich daarheen, ten ge. talie "van zes , gevolgd door agt gewapende knegts en drie vrouwen, om hen te bedienen, üe roover was van alles onderricht en nam znne martregelert. In den muur van de zaal, waarin de maaltijd zou gehouden worden, maakte hij groote openingen en (topte die met planken en behangfels; h.j opende de pijp van den fchoorfteen, die op een donkere zolder uit kwam, en plaatlte daar een gedeelte van ziine manfchap. Alles was (hl, tot op het oogenblik dat het eeten opgedragen wierd ; nu hoorde men van verre eenig gedruisch; zil (tonden op om te luisteren, en weêrotn keererde zagen zij een ijsfelijken grooten Beer, die alle fchotels befnuffelde; een groote aap fprong op de tafel, en wierp de kaarsien omver. Vier Duivels kwamen door den muur met brandende fakkels s agt andere G 3 (leep-  C 102 } fleepten den Procureur raet veel gehuil en getier ; deeze riep weder: ,, Kwalijk verkre„ gen goed is ongelukkig voor die het be„ zitten! zij zullen branden gelijk ik!" Van alle kanten kwamen 'er nu nog agt andere Duivels,met haakenen vorken,terwijl maner in zelve, de overfte der bende,door den fehoorfteen nederdaalde, in de gedaante van een dier, geleid door vier Mooren met flambouwen. Deeze vreeslijke verfchijning bracht de gasten en bedienden geheel buiten zich z:lve van fchrik, zoo dat zij, in plaats van eenigen tegenweer te bieden, zeer blijde waren, raet verbrande paruiken en kleederen , met flagen en verdere mishandelingen; eindelijk de deur uitteraaken. Mandrin bleef vervolgens met zijne bende op het kasteel, liet nu en dan bij nacht eenige vuurpijlen opgaan, terwijl fommigen van zijn volk met ketenen rammelden en flambouwen zwaaiden; en op dat geen nieuwsgierige het in het hoofd mogt krijgen om bij dag het flot te bc zien, plaatfte hij aan de deur een man, gekleed met een beerenhuid om de wagt te houden. hbnd. En bleeven zij zoo maar vreedzaam in deeze onrechtvaardige bezitting? goedh. Het bedrog wierd eindelijlc ontdekt , en de roovers met geweld uit hunne ichuilplaats verdreven. Maar alvoorens gebeurde 'er nog een geval, waar uit gij zien kunt wat fchurkerij ver mag, wanneer zij zich met fchranderheid vereenigt. Een jong Officier, welke deezen weg langs trok, hoorde alle de fabeitjens, die het volk van den geest des Pro-  ( io3 ) Procureurs vertelde, en befloot dit geval zelve £ onderzoeken. Hij klopte aan de buitenfte deur; de beer trok fchiehjk zijn ruisen rok aan om open te 'doen. ,, Ik zie een beer," zeide de grenadier, welke den 'officier vergezelde. „ In de hel zijn geene beeren, hernam de andere; geef maar vuur, " wij zu len zijn huid verdeelen.' De. beer deeTopen, de officier hield hem het piftojl in het oor, en deed hem tuimelen: ,, Zie daar al één, die aan ons is, ze.de bij - laat "ons zen of 'er andere zijn.' 'Hier optraden zij binnen. De roovers hadden het. fcliot Sooid. RoQUMROi^die, bij afwezigheid 5a den kapitein, weder het fpookcomande had deed zijn volk de kleederen aantrekken, weTke S tot zijn oogmerk gefchikt rekende Midderwijl hadden de officier en grenadiei de deuren opengebroken; en nu vertoonden zich drie zeer Groote mannen in het zwart gekleed, S foor vier of vijf andere zeer wonderde Gedaanten; de officier begroete hen met kogelt en zij verdweenen. Aan alle kanten S men flangen en andere vergrftige dieren over dl kamer lopen. De grenadier wist .er Se te grijpen, en zag , datzevan papier gemfakt w&are£, en zeer kunftig door veeren fn beweging gebragt wierden. De roover meikte^ wel dat dit^ geene menfehen waren, waarop de vrees eenigen vat had. Hen om hals « brengen was weinig moeite; maar dit Ir (leri e eevolgen hebben bij het regiSdl nabWchapdag. Men kon £n evenwel ook zoo niet laaten heen gaan, 5vrÏÏ dat het bedrog daar door aan den  C 104 ) dag komen zou. Hij zond dan drie van zijn volk verkleed uit, welke overal moesten verfpreiden , dat de officier met zijnen lbldaaat, in plaats van op het fiot te gaan, niet eens in het bosch had durven komen , dat daar voorlag, en hoe men gezien had, dat zij zich achter de ftroiken verborgen hielden. — Intusfchen trad hi zelve en nog een ander, met den degen in de hand, bij den olticier en grenadier in de zaal. „ Ik dacht niet, zeide „ hij, menfehen te zullen ontmoeten op een „ plaats, alwaar ik alleen fpooken vervolg; ik „ zoek een monfter dat ik wel tienmaal met „ mijn kling doordoken beb, en dat eindelijk „ voor mijn gezicht verdwenen is Gij vind „ mij ook bezig, antwoorde de ofiicier, met „ tegen fpooken te vegten; maar deeze ge„ dierten leeren mij het bedrog wel ontdek„ ken." RoQUAiitoL fcheen vermaak te hebben in die Hangen te befchouwen , maar maakte intusfehen heimelijk de fpiingveeren weder in oreier, en fchikte het zoo , dat ze hem uit de hand fprongen en weder in hunne holen keerden; ,, De helfche geesten, zeide „ hij , hebben het zonderling vermogen van „ dood te fchijnen,en op het oogenblik vve„ der levende te worden ; gij moogt hen „ verpletteren en doorfteeken , zoo veel gij „ wilt : zij vallen wel, maar liaan voor uwe „ oogen weder op; in den tuin heb ik een beer „ dooriloken; hij beklaagde zich daar over, ,, vertelde mij dat een ander hem reeds ge „ dood had , en dat het geen pas gaf hem tweemaal om hals te brengen; en op het „ zelfde oogenblik viel hij voor mijne voeten neêr>  ( 105 ) neêr; laat ons zien wat van hem geworden ' is '' Zii gingen naar buiten ; de beer , welke ben niet nabij wilde laaten komen, nchte zich op zijne achterpooten, wees op zijn huid, hen te verftaan geevende, dat zij die niet deelen zouden,en veiborg zich. (JïJ begrijpt ligt dat roquairol, in plaats van den doodgefchootenen, een anderen m den beerenhuid ceftoken had;maar hij voerde dit alles uit met zoo veel list, met zoo veel fchijn van waarheid, dat de twee krijgshelden, die anders geen vrees kenden, den moed een weinig lieten zakken, zoo dat zij geene genegenheid fcheenen te hebben om de geesten meer te vervolgen. De nacht begon te vallen, en uo qua mor geleide hen een eind wegs buiten het flot, hen niets verhaalerde dan van fpooken, geesten , duivelsverfchüningen en dergelijke. Lmdehjk kwamen zü bij hun regiment en beriehteden al wat zij gezien hadden, maar vonden geen geloot, dewijl elk reeds vooringenomen was. De grenadier erinnerde zich, dat hij nog eenige ftukken van. een Hang, dien hij verbrijzeld had, bij zich droeg, en wilde dezelve vertoonen , om zijn gezegde te bevestigen; maar hij vond niets dan (tukken vermolmd hout, daar men hem het andere "in ftilte uit den zak geligt had • en deeze list, hoe eenvouwig ook , deed hen zeiven niet anders geloven, dan dat zij wezenlijk met geesten hadden te doen ge?Adc. Zoo een onderneeming zou ik niet gaarn iemand willen aanraaden; hij zou £r leh k voor kunnen opdraaijen. (J j GOEDH.  C 106 ) goedh. Het word ook van niemand gevergd ,zich alleen tegen eene menigte booswichten te waagen; 'er zijn ook wel treurige voorbeelden van menfehen, die hunne ftoutmoedigheid met hun leven geboet hebben, en van andere, die daar door op den rand van het graf gebracht zijn. Maar wanneer het man tegen man is, moet men 'er ook maar gerust op aanvallen. Zoo verloste eens fr.eder.iic augustus, Keurvorst van Saxen, den Keizer josEPHvan een fpook, dat hem alle nachten ontruste, hem dreigende en waarfchouwende.om de verkeering met den Keurvorst aftebreeken , om dat zij in geloofsbelijdenis verfchilden. De Vorst verzocht eindelijk eens bij den Keizer te waaken. Het fpook kwam, volgens gewoonte, vreeslijk rammelende met ketenen, en begon wederom te roepen: josephus, Koomsch Koning*, maar freoerik pakte het, voor dat het nog uitgepraat had , en wierp het, hoe zeer het ook om genade bad, van boven het venglter uit; het fpook had wel vleesch en been: want bij het vallen hoorde hij de. ribben kraken ; het is naderhand ook nooit weêr verfchenen. ii F nd. Maar waarom zaaken van dien aart te onderzoeken, zonder eenig nuttigoogmerk? goedh. Dat zou vermetel zijn. Wanneer men zich ook ongeroepen in gevaar begeeft , is het hart nooit zoo rustig; men fchrikt ligter, en fchrik kan gevaarlijk ja doodelijk zijn. Een man beroemde zich, dat hij onverfchrokken 's nachts in een grafkelder gaan wilde, en, tot bewijs dat hij daar Se.  ( ie>7 ) geweest ware, een fpijker in een zerk fiaan zou. Hij gaat heen , maar blijft zoo lang uit, dat men zich om zijnent wil bekommerd maakt; men zoekt eindelijk, en vind hem dood in den grafkelder liggen; hij had zich zeiven, door een flip van zijn rok heen, aan de zerk vastgefpijkert, en was door fchrik geftorven, om dat hij, niet kunnende opftaan, met handen meende vastgehouden te worden. Geene fpooken ooit te vreezen, nimmer ontijdig zijnen moed te toonen, maar de zaaken bedaard te onderzoeken, en 'er lustig op los te gaan,, wanneer de nood het vordert, is dan de beste levensregel, dien ik u, voor alle dergelijke gevallen, geeven kan. ZEE-  ZEVENDE GESPREK. goedh. Wii hebben nu al een enkel woordjente famen ge wis fel d over den duivel, en over eenige der Hechte ftreeken , waar mede men hem befchuldigd heef . ih't is echter nog maar zeer weinig, in vergelijking van al het overige werk , dat de menfehen hem opgelegd hebben. jac. Is dat dan zoo veel? goed h. Zoo veel, dat zijne grootfte liefhebbers zeiven fehijnen begrepen te hebben, dat hij het voor zich en alle zijne geesten veel te vol handig had: en dit is' misfchien de reden, waarom men hem zoo veele ruonfehelijke bedienden toegevoegd heeft. j a c. Menfchelijke bedienden V gord h. Ja wel, knegten en meiden in menigte, die op zijnen last alles moesten uitvoeren , en daar voor ook behoorlijk beloond worden. jac. Ha! nu begrijp ik het, dat zal 'er ook wel een loon naar geweest zijn, zoo als dat van Docter faustus, denk ik. goedh. Zoo! kent gij die Hiltorie? jac O ik pleeg het boekjen wel van bui. ten te kennen. gord ii. Volgens dit boekjen was hij wel een Meesterknegt van den duivel; hij kon al doen wat hij maar wenschte,en hidam niets gebrek; maar eindelijk wierd hij ook, toen het  ( 109 ) het zijn Heerfchap verveelde, levend naar de hel gevoerd. hend. 'Er zal, denk ik wel, v.el bij gedaan ziin ? _ •'• * _ goedh. Verre het meeste. Men heelt wel gedacht, dat dit verhaal niets anders ware , dan een zinfpeeling op johannes tauts, die, omtrend het Jaar 1430, knegt was van laurens koster, de uitvinder van de Boekdrukkonst te Haarlem. Deeze fauts was zeker ook een Hechte knaap, want hij ging opduwen met al het drukgereedfehap van zün Meester. Maar waarfchijnelijk is 'er , in het begin van de vijftiende eeuw. een andere faustus geweest, die de eenvouwige lieden van zijn tijd eenige natuurlijke kunstjens voor toverij opdischte; al het oven'ge is 'er bij gedaan: en toen hij toch eenmaal voor toveraar bekend ftond, zo hebben de menfehen ook zeker vooronderfteld, dat zulk een monfler niet anders verdiende, dan door duivels handen om te koomen; mogelijk heeft hij ook wel, op de eene of andere ongelukkige manier , den hals gebrooken , waar door deeze vertelling in de waefeld gekomen is. Eeven eens is het gelegen met alle andere historiën van dien aart. Een onmiddelijk verbond met den duivel ltrijd zoodanig tegen de redenen het gezond vertïand, dat men al vrij bijgeloovig zijn moet, om de vertellingen daar van voor goede munt aanteneemen. jac Te bewijzen daar tegen wilde ik toch gaarn eens hooren. coiidh. 'Er is niet één echt verhaal voor- han-  C "O ) handen, het welk de waarheid van zodanig verdrag bevestigt; en uit de Heilige Schrift blijkt het ook volftrekt niet. hend. Maar, al zwijgen de openbaaringen de ondervinding daar van, kan het echter wel Waar zijn. goedh. Laat het waar kunnen zijn, het gebeurt evenwel niet. 'Er, zijn in alle tijden groote booswichten geweest: maar weet gij 'er één, die op een zonderlinge wiize rijk geworden is, of andere bovennatuurlijke dingen uitgevoerd heeft V Heeft de Duivel hen wel ooit ergens uit de klem geholpen? Hebben zij niet eindelijk alle, door menfehen handen, hunnewelverdiende ftraffe ontvangen ? hend. Dat is waar, maar men kan een groote fchurk zijn, zonder evenwel met den Duivel in verbond te ftaan. goedh. Een overgegeven deugniet moest daarin nogthans in het geheel geene zwarigheid vinden; het won hem veel moeite uit, en zijn einde bleef toch het zelfde; hij zon het zelfs vuurig werdchen, zoo het maar met mogelijkheid gefchieden konde-. Neen, mijne vrienden ! wanneer God de menfchelijke boosheid,en de magtdes duivels in zooverre had losgelaaten, was de aarde reeds voor lang in een helfchen poel veranderd geweest.- — En dan dat leevend afhaalen van den duivel , dat komt 'er eens regt wonderlijk in. he nd. Dat dunkt mij ook. goedh. Waarom dunkt u dat ? hend. Wel dat was in het geheel zijn belang niet, om dat het, in het vervolg, alle andere lief hebbers. zou aflehrikken; hij zou dan  ( i" ) dan veel verftandiger doen, als hij zijne onderdaanen maar ftil van zelve bij zich liet koomen. goedh. Daarom hebben mogelijk ook de menfehen in vroegere tijden den duivel zoo veel moeite uitgewonnen, door zoo veele van zijne bondgenooten of toveraars om hals te brengen, als zij maar betrappen konden. hend. Hoe konden zij toveraars om hals brengen, als ze 'er niet waren? goedh. Verbeeld u niet, mijn goede jacob! dat de menfehen toen zulke gelukkige dagen beleefden , als tegenwoordig, nu men alleen de misdaaden ftraft. — Behalven eenige Hechte voorwerpen, die menfehen vergiftigd, of andere gruwelen bedreven hadden, waren het alle onfchuldige menfehen, die op de verfchrikkelijkfte wijze wierden ter dood gebracht. — Dit heeft zoo eeuwen lang geduurd, zonder dat 'er één Christenland van bevrijd bleef. Niet weinigen oók, maar duizenden menfehen zijn de tlachtoffers geweest van dit onmenfchelijk bijgeloof: en geen wonder, daar de bloeddorftige dweepzucht zelfs prijzen uitloofde ! vier of vijf daalers waaren fomtijds,met het aanbrengen van eiken toveraar, te verdienen, zoo dat fommigen 'er een geheele kostwinning van maakten: een deezer menfehen kwam van zijne dwaaling te rug, maar ongelukkig niet eer, dan na dat hij meer dan tweehonderd hexen ter, dood had helpen brengen. jac. Maar waren 'er dan geene rechters? wierden deeze ongelukkigen niet verhoord? goedh. ö Ja, het ging alles naar recht; doch  ( H2 ) doch één getuige was genoeg om iemand van tove ij te befchuldigen en in hechtenis te doen neemen; wanneer zulk een mensch roode ooge.i, of eeniee bijzondere ziekte, boven ai, wanneer hij ttuiptrekkingen had, was hij reeds in groote verdenking. — Vervolgens onderzocht de rechter, of 'ér ook eenig merkteken op het ligchaam van den gevangene te vinden ware. heno. Waar toe moest dit dienen? ' coïdh. Men maakte elkander wijs, dat de duivel, om zelve met zijne onderhorigen niet in de war te raaken, de gewoonte had, van hen,met zijnen klaauw,een tekenvan eigendom in het vleesch te drukken. Gij begrijpt ligt, dat men zeer dikwijls hier of daar wel een vlek, lidteken of diergelijk ontdekte; en dit was reeds genoeg om den armen mensch op de pijnbank te brengen. — Nu was het vonnis zoo goed als gelbreken: want dikwijls bekende de lijder, uit wanhoop, het geen hij nooit begaan had. Ook had men 'er nog andere zetten op uitgevonden; zoo was het een zeker bewijs van Tc huid, als de gevangene, onder de pijniging, niet fchreide, gelijk ook wanneer hij in flaap viel. jac. Dat zou evenwel niet ligt gebeuren? g/o*' o h. De hevige pijn kan toch wel eens het fchreien beletten, en een verdoving veroorzaken, die naar flaap gelijkt. Somtijds hield men bij de gevangenen de wacht, om te zien, of de duivel, in de eene of andere gedaante , hen ook een bezoek kwam geven; ten dien einde wierd de vloer van de kamer wel fchoon geveegd, en alle, zelfs de geringde opc-  C i>3 ) ©peningen, zorgvuldig toe geftopt, maar dan moest er ook geen vlieg , geen fpinnetjen meer inkomen,of dit was de duivel, en dan hielp geen ontkennen meer. Zommige geleerden begreepen, dat men 'er zoo veel moeite niet om behoefde te neemen : want dat de hexen aan het gewigt wel te kennen waren. jac. Aan het gewigt? wierelen zij dan gewoogen ? goedh. fa wel, en elk, die te ligt be* vonden wierd , dat is, die zoo zwaar niet woog , als anders met zijne ligchaamsgeftalte fcheen over een te komen, wierd regelrecht naar den brandftapel gevoerd. — Deze manier fcheen boven al plaats te grijpen in ons Vaderland; voornamenlijk te Oudewater, alwaar men , in het begin van deze eeuw , nog niet ophield met hexen te weegen, en de vrijfpraak of befchuldiging door een getuigfehrift der ftadsregeering te bekragtigen. Anders wierp men de van hexerij verdachte perfoonen 111 het water, in het denkbeeld dat God, om de fchuldigen aantewijzen, wel een wonder doen zouele: alwie bovendreef, wierd, zonder verder onderzoek, verbrand ; en dit noemde men de Waterproeve. hend. Deeze proeve was , dunkt mij, nog al tle beste : want de proevelingen moesten immers alle naar den grond zinken. goedh. Niet allen. Menfehen, die zeer vet zijn, drijven wel eens op het water, gelijk ook fommige zieken , wanneer namentlijk de lijders, door eene groote verzameling van lucht in de ingewanden,als opgeH blaa-  C ii* ) 1 biaazen zijn : en zulke zieken wierden, al zeer ligt, van misdaad van toverij befchuldigt. n e n d. Waarin bedond eigenlijk de misdaad van toverij ? go En n. Men meende dat de toveraars, uit hoofde van hunne naauwe vereeniging met den helfchen geest, gehouden waren, op aarde allerhande verwoestingen aanterchten. Volgens den .gewöonen loop der natuur ziet men, bij een onweersbui, de wolken vóóraf; maar de hexen konden donder, hagel, wind, alles in een oogenblik, en bij de helderde lucht, verwekken. — In plaats dat de vlijtige, Landman het loon van zijnen arbeid zou inöogden, was, op. het onverwachtst, liet koorn Van zijnen akker op een anderen overgetoverd; bet vee was 'm een oogenblik ziek of dood, zoo dra een toveraar dit maar goedvond; zij konden de vogels uit de lucht doen nedervallen , en de menfehen op de plaats vast toveren, even of zij aan de aarde genageld waren. Maar bijzonder wierden zij befchuldigd van allerlei wonderlijke ligchaamsongefteldheden te veroorzaken ; veele ziekten; die men nu kent en geneest, wierden, in die tijden der domheid, aan den duivel en zijne medehelpers toegefchreven. '£r waren echter ook zeer zonderlinge gevallen: men zag, bij voorbeeld, fomtijds de zoogenaamde betoverden glas, fpijkers, hair, naalden, levende padden, hageuisfen en diergelijke dingen uitbraaken. Daar moet immers toch eenige toverij ontler geloopen hebben ? h e w r>. Het kon ook wel bedrog zijn ; ten  C "5 5 ten minden het was, dunkt mij, niet onmogelijk , die dingen in den mond of onder de kleederen te bewaren, en ze op zijn tijd handig voor den dag te brengen, even of za uit het ligchaavn voortkwamen, vooral wanneer 'er niet derk op gelet wierdt. ' goed h. Men had te veel vreeze voor den duivel, om de zaak van na'iij te onderzoeken ; ook kan het zijn , dat razende menfehen , (en deeze noemde men veelal betoverd) diergelijke zaaken werkelijk uitgebraakt hebben , nadat zij die alvoorens haddeu fitgedokt. Zoo heeft men eene waarneeming van een krankzinnige, die binnen een half Jaar, zonder eenig nablijvend ongemak, van tijd tot tijd, ontlaste 157 fcherpe (tukken glas , ïoi koperen fpelden, 150 ijzeren nagels, 3 groote hairfpelden, 7 koperen fpijkers, 1 paar koperen hembd knopen, 1 koperen dropHot, 3 plaatjens van een paardetoom, 3 fcherpe ftukjens van een roskam, 15 ltukjens ijzer, 6 kleine (tukken zilver geld, 1 groot (tuk lood , 1 halve koperen fchoengesp , en 3 punthaken. jac. Hoe leiden de hexen het aan, als zij iemand wilden betoveren ? goedh. 'Er waren menfehen, die wezenlijk geloofden,dat zij deze kunst konden uitöeffenen, maar dat daar toe vereischt wierden ligchamen van ongeboren kinderen, en harten , longen en levers van levende menfehen. Welke ijsfelijke gruweldaaden moesten hier uit niet ontdaan, vooral wanneer dit bijgeloof ten deel viel aan Vorsten, die over het leven hunner onderdaanen gemakkelijk konH a den  den befchikken! Ook had men toveraars, die, echter, meer bedriegers, dan wel bijgeloovigen waren; deze gebruikten zalven , om de menfehen aan het hoofd te fmeeren, ook wierd daar bij wel iets ingegeeven: alles met oogmerk om krankzinnigheid en razernij te verwekken, waar door eleeze menfehen voor betoverd of bezeten wierden aangezien. Sommige , zoo als men elkander wijs maakte , werkten van verre met zeer belachgeliike middelen. Dus leest men van een koning, die niet flaapen kon en geheel in zweet verteerde; en dit alles kwam alleen daar van, dat twee toveresfen op. een kafteel dagelijks bezig waren, met de wasfehen beeldtenis van dien Vorst aan het fpit te braaden, en dezelve onder geftadige vervloekingen, met een toverfauce te bedruipen. Deeze braderij wierd nog gelukkig ontdekt, en de Koning herftelde, zoo dra de twee fpitdraaijfters op haare beurt gebraden en vei brand waren. hend. Ik denk toch, dat bij menfehen, die zulke grappen, in goeden ernst gelooven, het hoofd ook niet al te wel in order is. goedh. Het is om deze reden, dat ik u eenigzints wil bekend maaken met de gefchiedenis dezer ongelukkige dwaasheid: zij doet u zien, waar toe de mensch vervalt, wanneer hij eenmaal hetfpoor der rede verlaaten heeft. 11 end. Behoorde het prevelen van onverftaanbaare woorden ook niet tot de tovermanieren ? goedh. Ja wel, en dat was zeker wel het eenvoudigs: middel. Anderen hadden een gantfehen toettel nodig van fpiegels, zeeven, rirv  ( n7 ) ringen, ezelskoppen, klaauwen van roofvogelen, zoogenaamde helmen van jonggebooren kinderen eji diergelijke. jac. Aan de kragt van de Helmen gelooven nog veele menfehen, die, misfchien, even weinig als ik zullen weeten, wat het te zeggen is. goedii. Neem een blaas, gevuld met water, en doe daarin een (luk hout of iets andersN, wat gij wilt; wanneer gij hu, in het onderfte gedeelte van de blaas , een gat maakt, zoo zal het water 'er uit loopen en het hout 'er doorzakken; maar fnijdt gij de blaas door, eenige duimen hooger, dan zal het hout 'er ook wel uitvallen, maar met dit onderfcheid , dat het , in het nederzakken, het onderlte Iosfe Huk van de blaas zal medeneemen. Zoo daalt ook een kind, dat ter waereld koomt, uit zijn watervlies glad neder, wanneer het onder aan open berst. Maar als het vlies bij toeval een weinig hooger breekt, en door deszelfs tederheid geheel affcheurt, voert het kind een (tuk daar van op het hoofd meeie ; . Welke middelen worden tot deze kunst voornaamentlijk gebezigd? — goedh. Alles wat tot de natuur en de werktuigkunde behoort, de werking der lucht en van andere vloei doffen , die van het licht en de kleuren, der Electriciteit, de zeilfteen en diergelijke maaken den grondllag dezer kunst u1hend. Behalven.dit alles zal de behendig-' heid 'er ook veel nog aan toebrengen ? goed h. Zeer veel; dit is de reden, waarom zelfs fchrandere natuurkundigen van fommige ftukken gecne verklaaring kunnen geeven ; maar deeze. zelfde behendigheid brengt ook te wese , dat veele kunstgreepen meer verwontlerlijk fchijnen, 'dan ze wel inde daad zijn>_ op deeze wijze'wist een der genoemde kunstenaars de aanfehouwers altijd in verbazing te brengen , door een haan den kop af te houwen en hem dan weder-levendig te laaten loopen. (ac. En weet men zijne manier van werking ? , , g 0 e o h. Hij boog de hals van den haan, en bond den kop onder de vleugel vast, zoo dat ze geheel verborgen lag. Op deezen romp wist hij den afgehouwen kop van een anderen haan,waarin een klein blaasjen met bloed geplaatst was, met een fijnen draad kunstig vast t Ka te  C 148 ) te hegten. — Terwijl bet dier in deeze gelïalte door de kamer liep, lloeg de kunstenaar met zijn fabel den aan gezetten kop af, zoo dat het bloed uit de blaas liep ; den voor dood gehouden haan bedekte hij vervolgens met den neusdoek,en, terwijl hij het arme dier beklaagde en het weder in het leven beloofde te zullen brengen, haalde hij, onder den doek , den eigenlijken kop des haans voor den dag ; en hier mede was de kunst gelukkig verricht. — hen o.' Van philaoephia verhaalt men, dat hij zijn eigen hoofd kan afneemen en voor zich op de tafel zetten GOKiiH, Waarfchijnelijk is dit ook een trek van behendigheid, en zulke zijn 'er veele. Doch wij hebben reeds wijdlopig genoeg gefprnken over deze en andere uitwerkingen der menfchelijke fchranderheid , waar achter bedrog en bijgeloof zich maar al te dikwijls verfchuilen. In onze voorge gefprekken hebt gij ode overvloedige floffe gevonden , om op uw hoede te zijn tegen de Vooroordeelen' van voorfpellingcn, duivelsbezweeringen, fpooken en toveraars. Dit vooroordeel werd nimmer overwonnen, dan door minzaame overtuiging en vermeerdering van kennis ; het is hierom, dat ik u het onredelijke en fchadelijke van dit alles heb trachten te bewijzen, uit gronden van godsdienst, gefchiedenis en natuurkunde. Welk een aanzienelijken invloed deeze laatfte wetenfehap heeft op het verftand, de befebaming cn de verbanning van alle bijgeloof, is u reeds bekend. Stelt gij dus hier in eenige  C M9 ) nige waarde, zoo laat, na den Godsdienst en de beroeps - bezigheden, de oeffening der natuurkunde bij u de eerde plaats beklecden. jac. Dit zou ik zeer gaarne willen; maar de gelegenheid! van waar krijgen wij eenige handleiding ? goedh. Ook,hier voor zorgt de verdienstelijke Maatschappij Tot Nut van ,t Algeineen, door de uitgave van een Natuurkundig Schoolboek : een werk, wel is waar, voornamentlijk ingericht ten diende der jeugd, maar daarom dies te nuttiger voor eerst beginnende, door deszelfs eenvouwigheid en klaarheid. Leest dan , mijne Vrienden! dit fchoolboek en andere nuttige werken ; prijst dezelve allen uwen bekenden aan: zoo zult gij de loffelijke poogingen der Maetfchappij onderdeunen, cn daar door uw eigen geluk, en dat der menfchelijke famenleving, naar uw vermogen, bevoorderen. Gens Supcrjlitioni obnoxia , Religioni adverfa. TACITüS. K 3   BE AND WOORDING DER V R A A G E: Naardien de vooroordeelen omtrent de waarzeggerijen , ah mede omtrent de duivels - bezweeringen , tooverijen en fpooherijen . bij het groot/le gedeelte der menfehen. nog niet overwonnen , cn evenwel voor Godsdienst, Zeden en Maatfchappeltjk geluk allernadeeligst zijn; vraagt de Maatfchappij : een bondig, zo veel mogelijk kort, en voor de gcmee. ne vatbaarheid en ter overtuiging van ongeoefenden, gefchikt betoog, waar in het ongegronde , het onzedelijke en het fchadelijke van deeze en andere, hier mede verbondene, vooroordeelen worden aan ctoond, en tevens de twijfelingen worden opgelost, die, tot jlaaving van dezelven , uit dp Heilige Schrift gewoonlijk worden bijgebragt. DOOR WILLEM BEEKHUIS, Leeruur der Hervormdin te Garijp; AAN WIEN DE ZILVEREN EERPENNING IS TOEGEWEEZEN.   INLEIDING. Waarde landgenooten! "Veelen uwer zullen, misfchien, wanneer zij ditboeksken, bij toeval, of uit nieuwsgierigheid , in de handen krijgen , of deszelfs opfchrift leezen, reeds met een vooroordeel tegen het zelve zijn ingenonmen, en denken : „ Men mag zeggen of fchrijven wat men „ wil, ik laat mij toch niet wijsmaaken dat „ 'er geen Toveraars, Hekfen en Spooken ,, zouden zijn; daar van heb ik te veel ge„ hoord en vernomen, dan dat ik aan de „ waarheid van derzei ver beftaan en werkin„ gen aan het twijffelen kan gebragt wer„ den."—Uw vooroordeel zal echter, hoop ik,zo ver niet gaan,dat gij volftrekt weigert dit klein gefchrift eens te doorbladeren, al ware het alleen uit nieuwsgierigheid om te zien wat 'er al over deeze dem Tooverijen en Spookerijen te ver/laan hebbe, % r. WAARZE G GERIJEN. Wat zijn Waarzeggerijen ? gij begrijpt van zelve, dat wanneer men het geloof aan waarzeggerijen onder de vooroordeelen plaatst, door dezelve geenzins verftaat , zodanige voorfpellingen van toekomftige gebeurenislen of ontdekkingen van verborgen zaaken, als door ons menfehen uit den natuurlijken zamenhang der dingen, met volkomene zekerheid, kunnen afgeleid worden, of dewelke ons onmiddelijk van Gods wegen worden medegedeeld ? „ Ja , zegt gij , dit begrijpen wij„ wel: wij leezen immers jaarlijks in onze-„ almanachen , dat 'er een zeker getal van' „ zons of maans - verduisteringen (eclipfeuy „ in  C 156 ) r> in dat jaar, en wel op bepaalde dagen en 4, uuren , zal plaats hebben ; het welk ook „ altijd zo uitkomt, Wij kunnen ook een ge* heel jaar lang in den almanach zien, wan„ neer het volle en nieuwe maan zal weezen. Het een en ander kunnen de Opftellers van w den almanach zekerlijk door bereekeningen j, vooraf weeten." Zoo is het ook! dit zijn dus natuurkundige voorfpellingen, aan welker waarheid geen redelijk mensch twijffelt ; en zo zijn 'er meer andere dingen in de natuur, waaruit men toekomende gebeurenisfen met genóegzaame zekerheid-kan voorzeggen. Geen Kristen twijffelt ook aan de waarheid van Guddclijke voorzeggingen, of ontdekkingen van verborgene zaaken , die ons in de H. S. verhaald worden. Maar wat zijn dan hier de bedoelde waarzeggerijen? Het zijn: „bedrieglijke voorfpellingen van toekomllige gebeurenislén, of ontdekkingen van verborgene zaaken ; welke voorfpellingen en ontdekkingen gedaan worden, of uit natuurlijke tekenen, die echter met die gebeurehisfen en zaaken niet den geringften famenhang hebben, of op grond van voorgewende onmiddelijke openbaaringen van hooze geesten." *kLer toe behoort: — de ontdekking van ce voorledene of toekomftige lotgevallen van den mensch uit detzelfs doopnaam, en den Hand der planeeten, op het tiidltip van deszehs geboorte berekend, de Horcsc ,opknmt of Harren wichelarij {astrologie) genaamd: gelijk ook eene diergelijke ontdekking en berekening uit den Hand der planeeten  C 157 ) ten of andere verfchijnfelen ann den" ftafrenhemel , vs.n de lotgevallen van geheels Volkeren of belangrijke gebeurenisi'en onder dezelven, en derzelver juistentijd. Hier toe behoort eene foortgelijke voorfpellinge, van iemands gundige of ongundige toekomende lotgevallen, uit de trekken (lineamenten) der handen , de handvoorzegknndc (chiromantie) genaamd : waar onder men het zoogenaamde wikken en goedgtlukzegger mede kan betrekken. Verder be¬ hoort tot de wairzeugerijen, de ontdekking van verloor ene of gefloolene goederen, door het bezien van het koffiedik of anderen tekenen, het zij deeze ontdekking bij monde gefchiede, of aan het gezicht in eenén fpiegel gedaan worde; gelijk ook de aankondiging van iemanelsnabijzijnden dood of andere ontmoetingen, uit natuurlijke drcomen, het gehuil der honden, of gefchreeuw der vogelen. —— Tot deeze waarzeggerijen kan men ook ten naasten brengen het vooroordeel, of gel ik men het verkiest te noemen, het zwak van het geloove, dat als 'er dertien perfoonen aan ééne tafel fpijzigen, 'er binnen kort een van hen moet derven; dat als een glas of fpiegel onverwacht, zonder dat men de oorzaak ziet, breekt, dit den dood van deszelfs eigenaar voorfpelt ; gelijk ook dat het verlies van eenige druppels bloed uit den neus den dood van eenen naastbeltaanden aankondigt; dat men op maandag geene dpoden moet begraven , noch met eenig nieuw werk een begin maaken, als zijnde zulks nadeelig voor het toekomende , welk begrip , op veele plaatzen in het voormaalig Gewest Friesland., vrij derk  C 158 ) fterk heerscht. En wie is in ftaat alle de kleinigheden op te tellen, waarin fommigen vooripclhngen van toekomftige dingen meenen te vinden ! ; Het gezegde zal genoeg zijn , om u te doen zien, welk toort van ontdekkingen en voortellingen men bedoelt, wanneer men van waarzeggerijen fpreekt. i DTJIVELSBEZ WEERINGEN. Ik gaa dan over tot de Duivelsbezweringen. Weet gij wat hier door te kennen gegeeven wordt? „Ja, zegt gij: is dit niet het zelfde met het Dui velbannen, waar door „ iemand, die door den Duivel of kwaade „ menfehen (Hekfen) gekweld wordt, van „ deeze plaag wordt verlost, door aan den „ Duivel of de Heks zijne magt omtrent den „ bezochten te beneemen, en uit denzelven „ uit ie drijven?" Gij hebt het wel; dit bedrijf van zulke zogenaamde Duivelbanners of Toverdoctors wordt hier voornaamlijk bedoeid. Waar onder men ook kan betrekken een diergelijk bedrijf van zulke lieden omtrent het vee, b. v. wanneer de Koeien geene of geen goede melk geeven, of men geene boter van dezelve kan karnen, insgelijk zoude men hiertoe kunnen brengen, het verdrijven van fpooken , waartoe zulke menfehen voorgeeven in ftaat te zijn; als mede het afneemen van kiespijn en de koorts, óoor het bij zich zeiven uitfpreeken van eenige woor»  ( 159 ) woorden uit het gebed des Heeren, door het fchrijven op een (tuk papier, of door diergelijke verrichtingen. — Doch vooral moeten wij onder het denkbeeld van Duivelsbezweeringen mede begrijpen, het pleegen der zogenaamde Zwartekunst (necromantie), waar doormen voorwendt, met Geesten te verkeeren, en door het gebruiken van zekere toverwoorden en plegtigheden, zelfs de zielen of fchhnmen van afgeftorvene menfehen te kunnen oproepen en aan anderen venoonen. Gij merkt dus dat deeze Duivelsbezweeringen wijd en breed verfchillen van de geneezingen der bezetenen, door jezus en zijne Apostelen verricht,, waar van wij in het Nieuwe Testament leezen; die geheezingen toch waren wezenlijke wonderwerken, en hebben niets gemeens met de Duivelsbezweeringen, waar van wij hier fpreeken. §• 3- t o v e r ij e n. Nu komen wij tot de Toverijen; en hier door veritaat men: ,, het pleegen van zekere geheime kunsten, welke de menschlijk; krachten te boven gaan, en door behulp van den Duivel verricht worden, het zij alleen ter verbaazing der aanfehouweren, het zij om menfehen of dieren te benaieelen." — Hier toe behoort ook het zogenaamde hekfehen, of, gelijk men het in het voormaalig Friesland noemt, tfoentrt, waar door zommige menfehen, mede door behulp van booze geesten, zich in  ( i6o ) in deeze of geene dieren, als Katten, Padden, Wolven, enz. zouden kunnen veranderen, door de lucht vliegen, en veele onheilen aanrichten, of ook hunne evenraenfchen, door het enkel gezicht, veelerhande ziekten, ja zelfs den dood, veroorzaaken zouden kunnen. Van het een en ander zult gij voorbeelden genoeg in uw geheugen hebben? „Ja, dunkt „ mij, hooi ik u zeggen : wij kennen zulke „ Toveraars en Ilekfen maar al te veel, en „ hebben daar van meer ondervonden en in ,, anderen gezien dan ons lief is." Nu, van deeze uwe ondervindingen zullen wij in het volgende l-Joofdftuk fpreeken; eerst moet ik u nog met een woord zeggen wat men door Spookerijen verftaat. S P O O K E R IJ E N. Een fpook is: „een voor de uiterlijke zinnen, vooral van het gez'cht en gehoor, of van een van beiden, merkbaar en ongewoon of vreemd verfchijnzel, het zij hetzelve eenen afgeftorvenen mensch of eenig ander weezen voorftelt, en het welk tot werkende oorzaak nog God nog eenigen hier beneden leevenden mensch heeft, en echter uit hoofde van deszelfe verrichtingen eenen redelijken geest vordert Gij (a) Men verse! jfcc hier mede debcfchrïjving, donr mij kOJldzauklijk gevolgd, die de Jenalche Hof- rso „ als de Friefen zeggen) voortrijmerijen van „ lijkftaatfiën en diergelijke gebeurenisfen?" Liefst zonder ik deeze hier van af, dewijl ik nog niet genoeg van de gefchiedkundige onwaarheid dcrzelver overtuigd ben', om alles wat hier van verhaald word op de lijst der vooroordeelen te plaatfen. Deze toegeevenheid, die gij denklijk niet verwacht hadt,zal u , hoop ike, opwekken om mijne volgende redeneeringen, over de opgenoemde en ontvouwde begrippen, met vereischte aandacht en onpartijdigheid te leezen en te beproeven. raad en Hoogleeraar j. c. hennings van een fpook geeft, in zijn werk; onzijdige en beproefde gedachten over de leer aangaande de Geesten en Geestenzienders, naar het HoogUuitsch te Amfterdam 1786 uitgegeeven. 11. Deel bi. 4. L TWEE-  TWEEDE HOOFDSTUK. Waarin het ongegronde, onzedelijks en fchadelij. ke van het geloof aan waarzeggerijen, enz. wordt aangetoond. EERSTE AFDEELING. Betoog van het ongegronde deezer vooroordeelen. S- 5- WAT VOOROORDEELEN ZIJN. Gij hebt reeds nu en dan in dit gefchrift melding hooren maaken van Vooroordeelen : maar wat zijn eigentlijk vooroordeelen? — » Ja, dat zoude ik zo niet kunnen zeggen. Ik „ weet wel wat ik gevoel, als ik een voor„ oordeel tegen eenen perfaon heb, maar kan „ dat zo met uitdrukken." — Ik zal u dan op den weg helpen. Een oordeel over eene zaak of eenen Perfoon vellen, weet gii, isu.tfpraak over zulk eene zaak of zulken perloon te doen, door 'er iets aan toe te fchriivenor van te ontkennen; bij voorbeeld„ die man is verftandig; die daad is ondeu" „ gend. Wanneer gij nu met grond zulk een Sp°£ tf7dlen' f? moet W ^ker naauw- i ?tl nde van dien P^foon of van die zaak hebben; wanneer gij iemand met grond voor verftandig zult verklaaren, zo molt gij h&ea als zoodanig kennen; wanneer gij eene daad met recht voor ondeugend zult geuren, zo  zo moet u die daad in alle haare omuandigheden bekend zijn. „ Ja, dit verftaat zich van ,, zelve," zult gij zeggen. — GoedJ maar wanneer gij nu eens uw oordeel over eene zaak of eenen Perfoon velt, voor dat gij daarvan eei.e vereischte kennis hebt, wat doet gij dan ? —• „ Nu begrijp ik het, dan maak ,, ik mij aan een vooroordeel fchuldig." Recht zo. En hier uit volgt: dat alle vooroordeelen als zodanig ongegrond zijn, ik zeg als zodanig ; het kan naamlijk gebeuren dat ons oordeel, 't welk wij bij eene oppervlakkige kennis van eene zaak over dezelve geveld hebben, en dus in zo ver ongegrond was , echter , bij nader onderzoek van die zaak , blijkt met de waarheid in te fteminen cn dus gegrond te worden. Wanneer iemand bij voorbeeld een hem onbekende fpijze op tafel ziet brengen, en uit derzelver gedaante befluit dat zij aangenaam is, zoo is dit een vooroordeel, het welk door dezelve te proeven kan bevestigd en in een gegrond oordeel veranderd worden. Gij ziet hier uit intusfchen, dat alle vooroordeelen msfelvallig zijn, en dat men meermaalen, bij een nader onderhoek der zaak, in zijn te vroeg geveld oordeel te leur gefield, en van deszelfs ongegrondheid overreed wordt. „ Maar waartoe zal deeze redeneering dienen?" Daartoe, om u mijn volgend betoog des to beter te doen begrijpen, en door hetzelve te overtuigen. Nu gij duidelijk inziet wat vooroordeelen zijn, zult gij mij beter kunnen veiftaan, en gereeder mij uwe toeftemming geeven, wanacer ik u aantoon dat L fl BW  C 164 ) uw geloof aan waarzeggerijen enz. tot de vooroordeelen behoort, en het dus .zeer mo" gelijk is dat deeze uwe begrippen ongegrond z'in: het welk mij den weg zal baanen om daadli k de ongegrondheid van deeze uwe vooroordeelen , uit een naauwkeuriger befchouwing dier zaaken, te bewjizen. Volgt mij dan hier in met uwe aandacht,. en zoekt u voor vooroordeelen in het beproeven van mijne gezegdm te wachten. Indien gij het een of ander niet am'londs begrijpt , leest het dan nog eens, op dat gij d'szdfs waare meening wel inziet, voor gij 'er uw oordeel over velt. S- (. DE GRONDEN VAN II E T GEL O O F AAN WAARZEGGERIJEN GETOETST. Op welken grond rust uw geloof aan waarzeggerijen? — ,. Wel, (zult gij zeggen, op „ de ondervinding.. Er zijn immers menfehen, „ die ons geluk of. ongeluk vooraf kunnen „ zeggen, en hunne voorzeggingen door de „uitkomst bevest;gl zien: die uit iemands „doopnaam en geboorte'tond, fchoon zij' „ hem ook geheel nier kennen, zime voor-' „ lee lene en toekomende lotgevallen , zelfs „ het tijJüVp van zijnen, dood , kunnen bere,, kene-; die ons verlorene of geltooien goe„ deren kur.nen ontdekken, en a'anwi zen waar „ die z"n. En ik weet ook van verfcheide„ ne gevallen, waar in de dood van iemand 5, fpoe-  C 165 ) „ fpoedig volgde ra het huilen van een hond, „ en" Het is al genoeg. Laaten wij zien of deeze g'ond voldoende is voor uwe overtuiging. Weet gij, voor eerst, met genoegzaame zekerheid, of alles, wat van die dingen, die gij zo even opteldet, verhaald wordt, zijne gejchiedkundigc zekerheid heelt, en dus waarlijk op de ondervinding rust ? „ Voor alles „ zoude ik niet willen inftaan, zegt gij; doch „ 'er zijn evenwel veele gevallen, aan weike'r „ zekerheid, men niet kan twijffelen." Gij erkent dus zelfs, dat alles zo echt niet is als men elk?nderen wel zoekt wijs te maaken , en dat dus een goed gedeelte van die zonderlinge waarzeggerijen, waar van zo veel ophefs gemaakt wordt, wel op de lijst der fprooKjens zal mogen geplaatst worden. Maar voor het tweede, ziit gij naauwkeurig genoeg van alle de omilandigheden van zodanige gevallen,'die van u voor volkomen echt worden gehouden , onderricht, om met grond te kunnen verzekeren, dat het geene bedriegerijen zijn ? ,, Hoe zoude het bedrie„ gerij kunnen wezen, vraagt gij, wanneer „ iemand mij mijne voorleedene lotgevallen „ ontdekt,zonder iets meer van mij te wee„ ten, dan mijnen naam en het tijdllip mijner „ geboorte V of wanneer het geen hij mij L van mijn toekomftig geluk of ongeluk a:m„ kondigt, naauwkeurig door de uitkomst „ bevestigd wordt?" Ik andwoorde : dit is zeer wel mogelijk. Immers — zulke menfchen zijn doorgaans, vooral indien zij meesters in hunne kunst zijn, fchrandere lieden, ' L 3 die  ( i66 ) die door allerlei zoort van kunstenarijen de geheimen van anderen weeten uit te vorfchen bijzonder van hen, die wat bijgeloovig zijn! bij welken zij het meeste belang hebben: zo dat zij dikwijls iemand, die hen komt raadpleegen en meent geheel bij hen onbekend te zijn , reeds door middel hunner fpions, die zij daartoe in hunnen diëtist hebben, in zijne omftandgheden beter kennen dan hij zoude vermoeden; of hem ook, voor dat hij gelegenheid heeft om hen te zien, door die zelfde Ipions op eene ongemerkte wijze wésten uit te hooren,waar door zij in ftaat gedeid worden hunne zogenaamde waarzeggerijen, van hem die dezelfde raadpleegt, als waaren het Godfpraaken, te doen bewonderen en gelooven. Daarbij zijn zij niet zelden vrij goede ce. ïaatkundigen .Phijüognomisten,) die uit iemand »s wezentrekken en houding veel van lijn karakter ontdekken, en daaruit met zeer veel wiarfchijnlijkheid tot verfcheidene van zijne lotgevallen befluiten kunnen. — Hier komt bij dat zij hunne ontdekkingen en voorlpellingen veelal op eene onbepaalde en raad> felacmige wijze voorfteïlcn , zo dat hunne intfpraaken eene verfchillende uitlegging toelaaten, en hunne gedienftig* verëerers eene ruime gelegenheid ontvangen om dezelve op de gebeulde zaaken toe te pasfen. — Eu wanneer zij al iets bepaald en ftèilig verzekeren , zo is de beandwoording daarvan door de uitkomst nog geen bewijs, dat zij waarlijk voorkennis van die zaaken hadden , daar zij bij toï/al de waarheid kunnen geraaden hebben, waartoe zelfs hunne Heilige verzekering  C i«7 ) ring, bij menfehen,wier vertrouwen zij hebben, aanleiding kan geeven. Zo kan, bij voorbeeld, eene ftellige aankondiging van het tijdftip van iemand 's dood, bij hem, die daar aan geloof Haat, zulk een fchrik verwekken en zulk eene fterke uitwerking op zijn ligchaamsgeftel hebben, dat hij in de daad op het aangekondigde tijdftip fterft- Gij merkt dus dat uwe ondervinding zo zeker niet is als gij eerst dacht, en zult mij nu wel willen toeftemmen, dat uw geloof aan waarzeggerijen op de lijst der vooroordeelen moet geplaatst worden. — „ Ik moet beken„ nen, zegt gij bij u zeiven, dat deeze rede,, neering mij al 'wat aan het twijffelen heeft „ gebragt. Maar gij hebt mij alleen geand„ woord op het geen ik u van de Horos„ cooptrekkers voorftelde?" Ja daar bij heb ik mij alleen bepaald, dewijl voor deeze kunst de meeste grond fchijnt te zijn, daar al het overige, dat tot de waarzeggerijen behoort, nog veel wisfelvalliger is, en gemakhjk uit eene toevallige beantwoording der gebeuremsfen aan die voorfpellingen of ontdekkingen kan opgelost worden, zonder dat men eenen zekeren grond heeft tot eenen vasten zamenhang tusfehen de tekenen, waaruit de voorfpellingen gedaan worden, en de daarop volgende gebeurtenisfen te befluiten. Om flegts een voorbeeld te noemen: welken grond heeft men om den dood van iemand, die kort na dat hij in een gczelfchap van 13 Perfoonen »an tafel geweest is, fterft, daar aan toe te fchrijven dat hij juist in dat gefelfchap zich bevond? Zoude hij dan, ware hij daar niet L 4 Se'  ( 168 ) weest, laater geftorven zijn ? Past dit toe op alle de overige wiarzeggerijen,en gii zult moeten erkennen, dat dit alles vooroordeel is. DE VOLKOMENE ONGEGRONDHEID VAN DIT VOOROORDEEL AANGETOOND. Nu kom ik een (tap nader, en zal u zoeken te overtuigen,dat uw geloof aan waarzeo-o-prii met alleen een vooroordeel is, en dat "het zelve dus hgtelijk ongegrond kan weezen Cvergel §. 5.) maar dat het in de daad van allen grond ontbloot is. •1 4.,Wat zoudt ff'i van mij denken, wanneer ik bij u aan huis kwam, en u in goeden ernst wilde wijs maaken,dat het morgen zoude regenen, om dat ik mijnen (lok in eenen hoek van uw vertrek geplaatst had? zoudt gii mii met voor zot houden, of denken dat ik u voor den gek hield en daarom boos op mij worden ? zeker ja. En waarom dat ? „ Om „ dat, zegt gij,'er geen verband is tusfchen „ het plaatzen van eenen (tok in een ver-rek „ en het vallen van regen. Maar, vraagt "ij, „ wat wilt gij hier mede zeggen ?" Ik^wil u door dit eenvoudig voorbeeld doen gevoelen, dat, wanneer men uit eene zekere zaak met grond tot eene andere zal beiluiten, 'er een zeker vórband tusfchen die twee zaaken moet plaats hebben; en dat derhalven alle waarzeggeniën ongegrond zijn, ten zij 'er zulk een vast verband gevonden word tusfchen het geen de  C 169 ) de waarzegger ontdekt of voorfpelt, en het geen waaruit hij dit doet. Indien ik u dus aantoon dat dit verband in die waarzeggerijen ontbreekt, zo zult gij met mij van derzelver ongegrondheid moeten overtuigd worden. Laaten wij dit eens beproeven, en daar toe ons wederom voornaamlijk bepaalen bij de horoscoopkunst, of de ontdekking van iemands lotgevallen uit zijnen doopnaam en geboorteftond. Is 'er eenig verband of zamenhrmg tusfchen iemands doopnaam en toekomltige lotgeval-' len V Zoude het 'er iets toe kunnen doen of ik jan, pi eter, klaas of hoe ook heet, om gelukkig of ongelukkig in de waereld te worden ? Is het niet geheel willekeurig, hoe mijne Ouders mij genaamd hebben? en zouden dm mijne lotgevallen van zulk eene willekeurige daad kunnen afhangen? Doch wat behoef ik hier op langer (til te ftaan? uw redelijk verftand kan aan de Zotheid van zulk eene (telling geen ogenblik twijfïelen (b . „ Maar, zegt gij, het komt misfchien hier „ voornaamlijk aan op iemands . geboorte- „ ftond (Ji) De Hoogleeraar n. j. krom, we. jt nog met andere redenen de kracht van iemandi, na -i, om daaruit zijne lotgevallen te ontdekken, in zijn fchoone verhandeling de waarde der tioroicoopkunst bi. 43. 44 die daar kunnen nagezien worden: wanneer men tevens zal zien, hoe veel prijs de bedendaagfche Astrologisten, in het opmaaken van iemands horoscoop, ftell en óp deszelfs naam, daar zij zelfs hiertoe naamplaneeten hebben uitgedacht. Vergei. bl. 49. in de noot, bl. 163, L 5  " £?nd, %n. den Pni der planeeten op dat tiid,, itip. Zien wij dan, of'er tusfchen den ftand der planeeten op het tijdftip van iemands geboorte en deszelfs toekomftige lotgevallen lèn zeker verband te vinden is. - Dit onder de planeeten althans de Maan eenen aanmerkelijken invloed op onze aarde heeft, in de regehng van winden weder, in de beftuuring van eb en vloed, m het groeien van planten en vrugten enz. zal niemand iogcheuen. En daar het luchts.geitel weder om op onze iigchaarnen werkt, zo kan men niet ontkennen dat ue ïviaan, door middel van het luchts-geffcel, eemgen invloed op ons ligchaam heeft. — Doch zoude deeze invloed zo groot zijn, dat daar van alle onze lotgevallen afhingen, waarin zo veele wisfelvalügheden plaats hebben , waar in dikwijls het geringde toeval eene groote verandering tewegebrengt? Welk gezond verftand kan dit begrijpen* — En laat ik eens toegeeven, dat de invloed der XL°P 0Iii il|chaam zo groot zij als de fteikfte voorftander der horoscoopkunst beweert, moet dan evenwel deeze invloed niet yeel fterker op ons ligchaam werken, wanneer liet zelve aan de vrije en opene lucht is bloot geltclrj, dan wanneer hetzelve in een beflooten vertrek zich bevind? Immers ja. En yolgt hier uit niet, dat het volftrekt onmo^e. lijk is, de lotgevallen van iemand te berekenen uit den ftand der Maan bij deszelfs geboortc , daar toch de geringe invloed, welken de Maan in dat oogenblik op het pas gebooren kind kan uitoeffenen,in vervolg van tijd, door den meerderen invloed van dezelve op ha  het in de open lucht fpeelend kind» moet overwonnen worden? — Ik befluit dan hier uit, dat 'ergeen verband plaats heeft tusfchen den ftand der Maan bij iemands geboorte en deszelfs toekomende lotgevallen en bedrijven. „ Gij fpreekt alleen, dunkt mij, hoor ik u „ zeggen, van de Maan, en niet van de overi„ ge planeeten?" Dit heb ik met opzet gedaan, naardien de Maan , wegens haare nabijheid bij, cn geduurige beweeging om de Aarde,gewis veel fterker invloed op dezelve heeft dan eene der andere planeeten, die veel verder van ons verwijderd zijn. Het geen ik dus van de Maan gezegd heb, kan met nog meer recht op de overige planeeten toegepast worden Cc). Ook kan ik geenen famenhang zien tusfchen de trekken (lineamenten; der handen en de lotgevallen van iemands leeven. Indien men nog uit de trekken van bet ar.ngezicht zo iets wilde leezen, zo zoude zulks eenigen fchijn hebben , daar het gelaat van iemand veel van zijn karakter en temperament ontdekt; maar wat doen de trekken der handen hiertoe? Zal mijn leeven langer of korter zijn, naar maate eene zekere vouw in mijn hand, de zogenaamde levenslinie, korter of langer is ? wie kan zulke zotheden gelooven ? en van (V) Die meer hier van wil leezen, raadpleege de boven aangehaalde verhandeling van h. j. krom, opzetlijk ter wederlegging der zogenaamde Horoskoopkunst gefchreeven, alwaar dit ftuk cp gronden van rede en Godsdienst allezins voldongen wordt.  c m ) van waar heeft men dan deeze zonderlinge ontdekking gehaald ? wie heeft den chiromantist gezegd, of hij zijne waarzeggingen naar de rechte- of linkehand moet inric 1ten f Even weinig verband is 'er tusfchen droomen en de gebeurenisfen, 'die daar uit voorfpeld worden. Droomen toch zijn natuurlijke uitiverkfels onzer verbeeldingskracht, dewelke de denkbeelden, die wij waakende gevorm 1 hebben, in den ■flaap herhaaldt, met eikanderen op eene willekeurige en fomtijds geheel niet famenhangende wijze verbindt, van eikanderen fcheidt of verandert,naar taaate bijkomende órnftandighelen zulks medebrengen. En gelijk nu niemand zal beweeren, dat onze lotgevallen afhangen van onze verbeelding wanneer wij waaken, en dus onze verbeelding door onse rede kunnen beftuuren, hoe veel minder kunnen dan deeze lotgevallen afhangen van onze verbeelding in den ilaip, waarin zij geheel willekeurig werkt? 'Er is dus geen verband tusfchen de harfenfchirttmen van eenen droom en onze toekomende lotgevallen (d). . Misfchien vraagt gij: „ Zoude 'er echter „ geen famenhang kunnen wezen tusfchen „ het huilen wan eenen hond of het- fchreeuwen „ van Zo iemand dit wijsgeerig wil behandeld aièn , die laeze de Verhandeling van j. c. henningS, over de Droomen en Slaapwandelaars. ILc het höogdültsch vertaald en te Amfterdam 1788 uitga, geeven.  ( 173 ) ,, van. eenen vonel, en het fterfuur van eenen 5, mensch?" Wat dunkt u: zoude een hond of vogel naauwkeuriger kennis hebben xaan de tekenen van eenen nabijziinden dood tenes menfehen, dan de kundigfte Geneesheer? „ Neen , zegt gij, dit te beweeren, zoude in „ het zotte loopen " Wel nu , op welken grond zal dan een hond of vogel door zijn gehuil of gefchreeuw den dood van iemand kunnen aankondigen ? Ik voor mij beken , geenen grond te kunnen vinden, en dus geen mogelijk verbind tusfchen zulk een gehuil of gefchreeuw en iemands dood te kunnen zien. Gij zult mij mogelijk tegenwerpen, dat diedieren misfchien door middel van hunnen fcherpen reuk den aannaderenden dood van eenen zieken kunnen ontdekken. Doch ik antlwoorde dat men door elit te beweeren voorondei fielt, dat het bederf in een levendig mensch zo groot zoude kunnen weezen, dat hetzelve door middel van den reuk eenen gewisfen dood aankondige; eene vooronderHelling, die ik niet geloof dat door eenig geneeskundigen zal toegedaan worden ; behalven dat het gehuil der honden en gefchreeuw der vogelen niet Hechts bij ziekten van eenen r rotachtigen aart, maar ook bij andere zoort van kwaaien, ja zelfs dikwijls omtrend volkomen gezonde menfehen befpeurd wordt; ten blijke dat het zintuig des reuks die dieren zwik eene voorkennis niet kan bezorgen. Van de overige nog toevalliger zaaken, waaruit men toekomende gebeurtenisfen of verborgene dingen wil voorfpellen en ontdekken , als uit het koffiedik, het breeken van een  C 174 ) een glas of fpiegel, het aanzitten van derden Perzoonen aan eene tafel f0; enz. ipreek ik niet, dewijl ik uw gezond verftand zoude te kort doen, indien ik niet vooronderft^kle, dat gn nu zonder eenig betoog zoudt erkennen, dat tusfchen dezelve nog veel meer de vereischte famenhang ontbreekt. • Ik befluit dan uit het gezegde, dat, daar er geen verband is tusfchen de dingen, waaruit de waarzeggers iets vnorfpellen en het geen zij daurun afleiden, deeze waarzeggerijen ten eenemaale ongegrond zijn. B. En dit beduit zal nog meer gewettigd worden, indien wij onze aandacht vestigen, 1. Op ^gebrekkige kennis, die de waarzeggers veelal hebben van dat geen, het welk zij zelve verklaaren naauwkeurig te moeten weeten om hunne kunst uitteoeffenen, bij voorbeeld: in het trekken van iemands horoscoop zegden zij, dat de kennis aaa het juist tijdftip van desfelfs geboorte noodzaakiijk vereischt wordt , naardien de ftand der planeeten elk ogenblik verandert. Maar wie is in ftaat, op een minuut na, den waaren tijd zijner geboorte op te geeven? de meeste weeten niet eens het uur,waarin zij terwaereld zijn gekomen; om nu niet te fpreekenvan de afwijking der meesCO Het belagchlijke van dit laatfle vooroordeel Wordt ten duidelijkfren aangetoond in het allezins nuttig weekblad v$or den zogenaamden gemeenen man, het welk door h,et Groninger Departement van de Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen wordt uiigegeeven. Zie Ifte Deel No. 15.  ( *75 3 meesté uurwerken van den waaren tijd. ï)us moet die geheele kunst, al was zij anders gegrond, alleen daarom mank gaan (ƒ). i. En welke ongerijmde gevolgen vloeiert 'er uit deeze kunst van waarzeggen voort! Hangen iemands lotgevallen af van het tijdftip zijner geboorte, of worden dezelve aangeweezen door den ftand der planeeten op dien ftond, zo moet volgen dat zij allen, die op het zelfde tijdftip en dezelfde plaats, bij voorbeeld eene groote ftad als Amfterdam , gebooren worden , ook dezelfde lotgevallen meesten hebben, zonder dat de verfchillende ftand der ouders, de verfchillende opvoeding,enz. hierin eenige verandering zouden kunnen maaken. Kan (ƒ) Welke kundigheden 'er buiten dat vereischt werden, om eenen horoscoop naar de regels der kunst te trekken, waar van de meeste zogenaamde Astrologisten geheel ontbloot zijn, kan men in de aangehaalde Verhandeling van krom leezen, alwaar die Geleerde ons tevens een zeer fterk bewijs voor de ongegrondheid der horoscoopkunst vcorftelt, ontleend van het horoscoop van jesus christus do&r zekeren cardan us, volgens alle de regels der Astrologie opgemaakt, dewelke volmaakt aan alle de lotgevallen, onzen Heiland volgens het verhaal der Euangelisten overgekomen, beandwoordde, maar in welks opmaaking de genoemde Astrologist zich merklijk vergist hadt in de bepaaling van den dag van jesus geboorte; waaruit de fchrijver te recht dit gevolg afleidt dat die geheele horoscoopkunst volflaagen ongegrond is; dewijl anders eene verkeerde berekening de verlangde uitkomst niet had kunnen geeven. Zie bladz. 127 —  C i?6 ) Kan 'er iets ongerijmder en meer met de ondervinding (trijdend bedacht worden? 3. En logenflrai't ook niet de ondervinding meermaalen allerlei zoort van waarzeggerijen? Hoe dikwijls gebeurt juist het tegendeel van het geen een waarzegger van zich zelven cd anderen had voorfpeld of ontdekt. De Hoogleeraar krom brengt hier van meer dan een voorbeeld bij, in zijne verhandeling over de Horoscooj>kiinst Or), alwaar hij onder anderen veroaatt, hoe zeker beroemde wiskundige (Mathematicus) en Astrologist van de vijftienden eeuw, stofler genaamd, eene voorzeg-mg in 't licht gaf, dat 'er in het Jaar 1524, zulk eene fchrikkelhke verwoesting, door de vereeniging {Conjunctie) der plan-eten, op de aarde zoude vooroorzaakt worden, dat die daar door, als door een«i tweeden zondvloed, geheel zoude worden omgekeerd : welke vporfpelling eenen verbaazenden fchrik door geheel Europa verfpreidde, en aan welke zeer veeien, zelfs Vorsten en Geleerden, zo veel geloof floegen, dat zii allerhande voorbereidfels maakten 0111 zich indien algemeenen nood, zo veel mogelijk, te beveiligen, terwijl echter de uitkomst leerde dn in dede van zulk eene vreeslijke verwoesting het Jaar 1524. een der fchoonlle en vruchtbaarde jaaren opleverde (/?> — Ten blijke (g) Bl. 98. dac . C/'ï Voorbeelden van eenen anderen aart, die insgelijks het bedrieglijke en leugenwbtige dér waarzeggeren ten dujdelijkften bewijzen, kan men Mti^JTirden zose,,aamk,> G~  C 177 ) dat deeze waarzeggerijen geenen zekeren grond hebben: want hadden zij d^en,. dan _meesten dezelve nimmer faalen. Gij zult mij, hoop ik, niet tegenwerpen, dat het mislukken van zodanige voorfpellingen niet san het ongegronde en onzekere der ftarrevoorzegku'nde, maar aan de onkunde der waarzeggers of;.'A,s* 'trologistën, moet toegekend worden.: immers, het zo aanftonds aangehaalde voorbeeld 'van stofljïr loont, dat ook de kundig'fte en beroemdfte Astrologisten ih hunne\oorzcgginge'n te leur gefield worden, niettegenftaande zij van derzelver waarheid zo fte£k figfa verzekerd hielden , dat zij dezelve openlijk in het licht gaven, zonder van iemand hunner kunstgerooten daarin tegengefprooken te worden; het welk tot een zeker bewijs verftrekt, dat, niet hunne onkunde in de Astrologie, maar die kunst zelve, hen misleid heeft. 4. Voegt hier bij dat de bcruchijle waarzeg? gers zelve duidelijk getoond hebben, dan hutine kunst niet te geloov'en. Ik beroep'mij in dit opzicht op den zo beruchten ludeman; die toont , in zijnen Spiegel der wc/ild (ÏY, voor elk verftandigen ten duide!ijkften,dat hij 'zijne kunst voor enkele kwakzalverij hieldt; en dat dezelve, voor zover zij nog eenigen grond had, alleen door natuurlijke fchranderheid beoeffend wierd; gelijk elk, die uit dit gezichtpunt zijn werk leest, gereedlijk zal toetlemmen Qj. 5 Ein- (i) Indien dit werk echt zij, waar aan door veelen nog getwijffeid wordt; zie krom bladz. 158 —~ (&) Deeze gedachte ben ik verlchuldigdaan eene, M ■ DOg  ( 178 ) T. Eindelijk, de waarzeggerijen ftrijden ook lijnrecht tegen de Godll/ke goedheid tn wijsheid^ naardien het voor ons tijdlijk en eeuwig welzijn hoogstnoodzaaklijk is, dat wij hier op aarde van onze toekomende, zo gunfti»e als onguaftige, lotgevallen onkundig blijven. De voorkennis toch van toekomftige onvermijdelijke onheilen zoude ons leeven verbitteren, alle tegenwoordige vreugde verbannen, en de aanftaande rampen reeds bij voorraad doen gevoelen en duizendmaal vermenigvuldigen; terwijl de zekére kennis van toekomenden voorfpoed ons met een pijnigend verlangen na dezelve zoude vervullen,~met ons tegenwoordig lot ontevreden maaken, en voor een groot gedeelte'van' de aangenaamheid van dat geluk bij-deszelfs genot berooven, daar hetzelve alle vcnasfching als dan zoude mislen. Is het nu van de hoogfte wijsheid en goedheid te denken , dat zij ons van deeze zo heilzaame onkunde zoude berooven, door óns gelegenheid te geeven onze lotgevallen vooraf met eené wiskunftige zekerheid te kunnen weeten? Neen voorzeker! dit kunnen, dit mogen, wij niet denken. — En door dit bewijs vervalt tevens eene iegèBtdènktng. die misfchien bij den eenen of anderen uwer, onder mija voorig betoog, is opgekomen, naamlek: „ Of het niet mogelijk is, dat de waarzeggers hunne ontdekkingen door middel vooral van de helfche geesten kunnen ontvangen, ge« ti.05 niet gedrukte, Redevoering,' in welke dit ftufc •pzethjk, en op de ovenuigendib wijze, betoogd wordt. y  C i79 ) gelijk fommige wikflers zulks in de daad voorgeeven?" Immers,'ftrijdt zulk eene ontdekking tegens de Godlijke wijsheid en goedheid, zo ftrijdt het ook tegen deeze Godlijke deugden,dat het Opperwezen dit die booze geesten zoude toelaaten, al hadden zij ook voor zich zeiven zulk eene kennis onzer toe' kcmftjge lotgevallen. Maar behalvett dat, zoude men wel. vrijheid hebben zulk een voorkennis aan een eindig verftand toe te kennen? Leert ons Gods woord niet, dat onze lotgevallen, waarin dikwijls door een gering en onvoorzien toeval zulke gewigtige veranderingen gemaakt worden , van de bijzondere voorzienigheid des -Allerhoogften afhargen, die naar een bij hem gemaakt-en dus hem alleen bekend plan dezelve beftuur? Mogen wij dan niet met het hoogfte recht de zekere voorkemis aan onze toekomende lotgevallen de bcoze geesten, hoe fchrander zij ook wezen mogen, ontzeggen, daar toch niemand zal willen beweeren dat hun ons toekomftig lot door eene onmiddelijke Godlijke openbaaring zoude ontdekt zijn, en zij zonder dit 'er geene gegronde kennis van kunnen verkrijgen? Nu, dunkt mij, heb ik genoeg gezegd om u van de volkomene ongegrondheid der waarzeggerijen te 0 verreeden, en gaa daarom tot de Toverijen over. J"': -1 "'■ I  C 180 ) $. 8. DAT HET GELOOF AAN TOVERIJEN OOK EEN ONGE GR.OND: VOOROORDEEL IS BETOOGD (/), Het vooroordeel omtrent waarzeggerij heeft.ons wat lang bezig gehouden; de overigen zullen wij ijpoediger kunnen afdoen. - » Wanneer ik u vraag, op welken grond uw geloof aan Toverij rust, zo zult gij u, misfchien, wederom op de ondervinding beroepen: maar echter niet, gelijk ik denk, met zo veel vertrouwen als omtrent de waarzeggerij (zie §. 6). „ Neen, zegt gii, ik begin „ mijne ondervin ling in dirzoort van zia„ ken al wat te wantrouwen." Dit is mij aangenaam: want zo toont gij voor overtuiging vatbaar te zijn, En om u volkomen van de zwakheid der gronden , waarop het gelooi aan Toverij fteunt, te overreeden, zo geef ik u alleen het volgende in bedenking. Zijn 'er niet veele dingen in de natuur, waar van de kunst zich kan bedienen, die wor iemand ,-van deeze zaaken onkundig, uitwerkfels voortbrengen, welke de mensch- lij- (ï) Tk heb hier de Orde, in de Prijsvraag gevolgd, een weinig veranderd, door Toverijen vdor Duivé/sbezweeringen te behandelen: dewijl mij dit gelegenheid gaf, in het betoog van derzelver ongegrondheid eenen koneren weg te betreeden, naardien met da Toverijen ook de Duivelsbezweeringen genoegzaam moeten vallen, gelijk in de volgende §. zal blijken.  ( i8i .) liike krachten zeer ver fchiinen te boven te gaan? Gij kent, bij voorbeeld, bet compas, waarop de fchippers zeilen, 't welk door de werking van den zeilfteen (Magneet > beftendi"- het noorden en zuiden aanwijst; gij weet dat eene ftaaf ijzer of ftaal, roet den zeilfteen aangeftreeken, alles wat iizer is, roet eene aanmerklijke kracht aantickt; gij zult ook wel gehoord hebben van electrifeeren, het welk van liefhebbers der natuur dikwijls wordt in 't werk gefteld,en fomtijds ook gebézigd om eenige ziekten te geneezen. Met deeze twee krachten in de natuur kunnen veele verbaazende proeven gedaan worden, die voor iemand,die van dezelve onkundig is, ceheel onbegrijplijk zijn. En zouden dan zogenaamde Toveraars en Goochelaars zich ook hier van niet kunnen bedienen, om onkundigen door hunne kunftenarijen te verbaazen, en hen van hun geld te berooven (m$# Daar en boven zijn 'er zeer veele zo genaamde Toverkunften, die door eene enkele gaauwigheid gemakli)k kunnen verricht worden. Hoe, bij voorbeeld, een Goochelaar door zulk eene gaauwigheid de vertooning kan maaken, van eenen levenden haan eerst den kop af te Haan, en hem voort daarna wederom levend te maaken en met een levenden kop Cm) Die daar toe lust en.gelegenheid heeft, kan hier over nazien het Toverboek van witgsest , als mede het Natuurlijk '1 overboek, behelzende de verbazende geheimen van Natuur en Kumt, te Amfterdam en Har tingen bij AiLARi en van der plaats uitgegeeven. . M 3  C 182 ) kop voorzien te laaten loopea, toont ninc-s op met ccn voorhield aan^S door nnddel van eenen dooden kop v ,ï ee vcioorgen is , en die aan eenen levcnri™ W voorzichtig wordt vastgehecht 'SS fHf ,wtnde,k0p ,Van dien haan onder JS. lelfs vleugels wordt vast gebonden „ iets wel niet gezien, maar ik heb het zo „ dikwijls van anderen gehoord, dat ik fS „.bijna niet aan twijffölen kan." Dan, indiÏÏ gij zulk een vreemd rerfchijnfel op VïezÏÏ van anderen zult gelooven, zo m&t ffif niel alleen van de geloofwaardigheid dier pèrlbo nen volkomen overtuigd weezen , maar orW zeker weeten, dat zij door hunne vtt&SSï als anderzins niet misleid zijn; e^zulke ligt zult vinden , daar veritmd'Ve en n5£vooroordeelde menfehen nlmmeffets van z ,E Je hekfen verneemen. Uwe overtuiginSeunt dus op eenen zeer wankelen grond ö ' Miïlchien zegt gij:„ Het gebeurt echter „ meewaaien, dat Kiuderenen ook vohva fe „ ne menfehen aan het kwijnen raakcnS" » der ■W Over de leer aangaand- Geesten en Geesten tmim U Osei hladz. 203, „ ^eesreq.  C x83 > , der dat iemand weet wat hen deert: en dat ,, men kranfen in de bedden en kuslens van „ zulke lijders vindt: ja zelfs dat zij vreemde „ ligchaamen en levende dieren , als kikyof' fchen enz. uitbraaken: zijn dan de zu ken niet behekst?" Ik andwoorde dat dit belluit geheel niet doorgaat. - Of zijn 'er met veele kwaaien, die zelfs den kundigtten Geneesmeester verleegen maaken, en die echter louter uit natuurlijke oorzaaken ontdaan zijn, gthjK daar na bij het openen der lijken van zulke lijders meermaalen blijkt? — lin wat de kranfen in de bedden en kusfens, waar op zodanige zieken llaapen, betreft, die kunnen zeer wel door natuurlijke oorzaaken daarin gekomen zijn, naamlijk, door het famenpakken d"r vederen, wier punten door liet broeien en zweeten der veêren met eene verachtige Hof voorzien werden, waar. mede zich tevens de draaden, bij het naaien der bedden daar 111 geraakt,vereenigen, als mede ftukjens wasch, door het wasfehen der bedden tusfenen de veeren gevallen; welk famenpakken der veeren of pluimen, tot zogenaamde Kransjes, door de vochtigheid der bedden en het met behoorlijk fchudden derzelver, nog meer bevorderd wordt. -— Indien gij de moeite wildet neemen om de bedden van uwe kindekren of dienstboden te openen, zo zoudt gij ook in dezelve zulke Kranfen vinden, fchoon de perzoonen, die daarop llaapen, volkomen gezond zijn (0). — Het braaken van Kikvorfchm • en (0) Men leezc verder na hetgeen in het Weekblad v M 4 voor  c i84 y en diergeli jke vreemde ligchaamen, kan ook gemakhjk uit natuurlijke oorzaaken verklaard worden. Geneeskundigen toch verzekeren ons, dat men door het drinken van water uit een floot, met het kroos van Kikvorfchen voorzien, deeze dieren in zijn ligchaam kan doen aanteelen. Ik herinnere mij hier van een treffend geval, voor eenige jarren gebeurd, te hebben hooivn yerhaalen: Zeker perfoon gevoelde eene hevige pijn in het ligchaam, en vervoegde zich ter geneezing bij eenen Doe er, die hem ontlastende geneesmiddelen toediende, met dat gevolg, dat de lijder een vreemd dier, hier te Lande onbekend, loos le. De Geneesheer ondervraagde den lijder, of hij immer in vreemie landen hid'gereisd? en ontving het bericht dat deeze perfoon voor eemgen tijd in dit land, alwaar die zoort van dieren te huis hooren, geweest was, eh op reis.door eenen hevigen dorst aangevallen, uit een ftilflaand water had gedronken ; zo dat het raad fel, hoe d;t vreemd dier in het figchaam van dien perfoon gekomen was, aanitonds wierd opge'ost. — Voor het overige wil ik u gaarn toettemmen, dat het niet onmogelijk is, door giftmenging iemand eene ileepende en doodelijke ziekte te berokkenen; maar dit zult gij geen behekfehen, betjoenen ol betoveren willen noemen? „ Dus .zullen mijne denkbeelden, dit be- „ fluit venr den zogenaatnden geimenen man, over deeze fM gezjgd wordt, II. Deel No 58.  C 185 ) „ {luitmaakt gij, dunkt mij, uit het'gezegde „ op, van Toverij en het geen daartoe ge„ bragt kan worden, ook wel v loroordeeleu „ zijn." Ja dat zijnze gewislijk: en niet alleen dit, maar, 1. Zij zijn ook ten eenenmaal ongegrond. Immers: — alle Toverijen en Hekferïjch, indien zij waarlijk dat geen waren,waair voor zij uitgegeeven worden , zouden de krachten van den mensch te boven gaan, en dus door beh'dp van booze Geesten, gelijk ook voorgewend wordt, moeten verricht worden. — Doch veele van die zogenaamde Toverijen zijn van dien aart, dat zij alle eindige krachten, en dus ook die van den Duivel, verre overtreffen: waartoe behoort het veranderen van Menfehen in Katten, Wolven, Padden en andere dienen, welke wezensveranderingen eene fcheppende kracht vooronderlïellcn : hiertoe zoude dus op zijn minst eene Godlijke almagt vereischt worden. Niemand is echter nog zo zinloos geweest, van deeze dingen voor Godlijke wonderwerken te verklaaren _ -f- terwijl andere kunstenarijen - die misfchien onder het bereik van de vermogens der booze Geesten zi;n , van dien aart zijn, dat het tekens de Godlijke goedheid zouele ftriiden dezelve toetelaaten, en den Duivel onverhinderd zijne migt te laaten gebruiken, om ons menfehen op zulk eene wifze te benadeelen ofte misleiden — 1' n , dat alles afdoet, de' ondervinding heeft reeds de zogenaamde Toveraars volkomen ontmaskerd , en geleerd, op welk eene wijze zij hunne Kunstenarijen verrichten, naamlijk, door eene enkele gaauwig. M5 heid»  C 186 ; de 11 °°, i etfclliander^bmik maaken van Je'J00/ -het gemeen onbekende, natuurkragten (vergelijkt het begin van deeze S 1 zo dat veeien hunner als listige voIksSrie. fiers door eene verlichte regeeJng uit de Maatfchappij verbannen zijn, en hunne pla ts in het tucnt- of rasphuis gevonden hebben zonder dat hunne Toverkunsten fi-ffiffit hebben icunuen verloslen. Zult gij nu nog langer'aan Hekfen en Toveraars gelooyen?-Ik hoop dat gij u „ver uwe hgtge loovigheid zult fchaamen, en voortaan deeze beuzelaarijen, als ongegronde vooroordeelen, met verachting verwerpen. i 9- HET ONGEGRONDE VAN HET VOOROORDEEL OMTRENT DUIVELS]}* ZWEERINGEN AANGETOOND. Hetzal nu niet nodig zijn, u b*eedvoerig het ongegronde van uw geloof aan de DuiveTsbezweenngen te_ betoogen. Immers, daar zodanige bezweeringen vooral omtrent behekite of betoverde menfehen gepleegd worden e„ w» gezien hebben dat zulke betoveringen 2 behekfehmgen op eenen zeer losfen grondileu»en,ja geheelgeenen grond hebben, zo vol*t dat ervoor de bezweeringen, of onttoveringen van dezulke geen meer gronds kan wcezen En niet minder wankel is de grondflao- v'an het eigenlijk dus genaamd Duivelsbezwe&ere,i" het welk fomtijds nog hedendaags omtrent menfehen , die voor van den Duivel Iczc'jÜn ge-  ( i87 ) gehouden worden, wordt in 't werk gefield; daar het toch np zijn minst zeer twi'ffelachtigis, of de Duivel, ook nu nog na dat jesus deszelfs rijk verftoord heeft, wel magt bezit om in den mensch te vaaren, en hem als een lijdelijk werktuig te bezielen of te kwellen. — Doch al eens toegedaan zijnde, dat de Duivel ook nu nog magt heeft, om, het zij in eigen Perzoon, het zij door middel van Hèkfen en Toveraars, op zulk eene wijze de menfehen te bezielen en te paagen , is het dan nog te denken, dat de Duivel zich ook zal laaten gebruiken om zijne eigene werken wederom;te vernietigen, cn op het commando van den eenen of anderen zijner fiaaven van zijn kwellingen zal afzien, en dén bezetenen of behekften zal verhaten? Getuigt jesus niet (JSdatth. Xlï: 15.) „ Dat een rijk, het welk „ tegen zjch zeiven verdeeld is, niet kan be., liaan welk gezegde van den Heiland hier zo veel te meer afdoet, daar hij hetzelve bezigde om te betoogen,dat de eene Duivel den anderen niet uitwerpt. — „ Maar, zegt gij , „ worden niet veele Duivelsbezweeringen door „ het aanroepen van Gods naam, of liet ge', bruiken van Gods woord, verricht?" Dit word wel van lommige voorgewend,doch met even weinig grond als het voorgaande. Het ftrijdt toch regelrecht tegens Gods heiligheid, dat hij met zijne almagt een dienstknecht zoude worden van menfehen, die dikwijls van ten zeer ilecbt zedelijk gedrag zijn. Daarenboven doet God geene wonderwerken, dan om de gewigtigfte redenen en tot de verhevenfte oogmerken, vooral ter bevestiging van de waarheid ■ H, ♦  C 188 ) heid eener Godlijke leer. Maar dar Golebetaamlijk'doel ontbreekt geheel in de Duivelsbezweringen. Het zoude gewis oneindig meer met de wijsheid en heiligheid des Allerhoog iren overeenstemmen, dusdanige werkingen van de bnoze Geesten te verhinderen,dan, dezelve eens toegclaatcn hebbende, die wederom door middel van bezweeringen , en dus op eene wonderdaadige wijze , te doen verltoorer,; en zonder een wonderwerk zal de Duivel niet wel genoodzaakt kunnen worden,den bezochten mensch te verhaten, daar hij niet bijgeïoovig genoeg is om zich door eene loutere .plechtigheid te laaien verfchrikken. ^ Gij zult mij mogelijk tegenwerpen, dat er evenwel gevallen zijn, waarin zogenaamde duivelbanners of toverdocters iemand, die voor betoverd of behekst gehouden wierd, hebben geneezen. Dit wil ik niet ontkennen; maar dan hebben zij ook zulke lijders o-encesmiddelen toegediend, en daartoe is zeker "eene bezwcermg van den Duivel of de Heks nodig: Of, indiende geneezingvolgde, zonder eenige natuurlijke middelen, kan zuiks eene toevallige uitkomst geweest zijn, veroorzaakt door ecre gelukkige redding der natuur. — Op dezelfde wijze kan men ook het zogenaamde zegenen van het vee verklaaren, 'als mede het geen 'er van de kracht van zekere penningen, om kinderen gelukkig de tanden te doen krijgen, of om de jicht te verdrijven, verlwald wordt, en het af neemen van kiespijn ol dc anderdaagfche kaorts, enz. bij toeval toch „kan, na het aanwenden van deeze niets betekenende middelen, eene gewenschte ge- nee-  C 189 ) reezing volgen: die ook fomti'ds kan veroorzaakt worden door de opgewondene verbeeldingskracht van den lijder; waarom men wel eens zegt: 'er moet een goed geloof bij wee- En wat het oproepen van verftorvene menfehen of derzelver fchimmen, door de zogenaamde Zwarte Kunst (Necromantie) betreft; de ondervinding heeft dit zoort van bedriegerij reeds ten vollen ontdekt, daar het bekend is, dat zulke zwarte kunftenaars zich hiertoe bedienen van eene bedekte toverlamptaarm, die gii misfch;en wel eens gezien hebt, en welker werking zeer natuurlijk is (f ). Ook kan het verdrijven van fpooken zeer wel zonder het duivelbezweeren verricht worden,gelijk blijken zal, wanneer ik u aantoon, dat het geloof aan fpookenien insgelijks tot de ongegronde vooroordeelen behoort; waartoe ik de volgende §. zal be>? fteeden. §. 10. HET ONGEGRONDE VAN 'T GELOOF AAN SPOOKERIJEN BETOOGD.. Om het ongegronde van dit vooroordeel omtrent fpookerijen te bewijzen, beroep ik mij: 1. Met veel vertrouwen , op het gebrek aart de (f) Hennings verhaalt eene treffende ontdekking van zulke bedriegers, in. zijn werk over de Geesten en Geestenzieners. 1. Deel bladz. 214. —  C 190 ) de gefchiedkundige waarheid van fpook"erfchn mngen, daar alles, wat men hier van verhaalt ke°n kJ^ n^T' uit öorV Ken kan verklaard worden. „ Dit zal u moedijk vallen," zegt gij welligt bij u'zelven. Laaten wii het beproeven : Hebt gij ooit zelve een Spook gezien 2 * J.a' zeg£ mï eenmaal heb ik zo iets ge», zien; maar ik begeer hef mijn leven niet wedder te zien." Wel nu! hoe zag dat fpook 'er „ uit?w.rar geleek het naarV naar een mensch? „ ot naar een dier? of naar een wanfchepfel 2 W Ik kan deszelfseigentlijke gedaante niet naauw" zeurig belchrijven; want het was maane».» ■cmJ!>' en ik durfde zo nabij het zelve niet „ komen, dat ik deszelfs gedaante onderfchei" Swf..2ietl koude; maar het fcheen mij een "*? lJ*ff pionfter te weezen." Het is jammer °at S'J dlt "iet beter onderzocht hebt: want clan zoude, allerwaarfclujnlijkst, uw ijsliik momier m eenen gewoonen boom , of in een ongewoone houding zittend piard , of in een ander natuurlijk wezen veranderd zi.,n. Er is toch eene menigte van voorbeelden voorhanden, waar uit blijkt, dat de vreemdfte en verfchriklijkfle vertooningen vooral in den maanefchijn, op eenen afdanj gezien, de eenvoudigfte en natuurlijkfte oor. zaaken tot eenen grondilag hebben, wanneer hij, die zo iets ziet, flechtsmoeds genoeg heeft om die vertooning van nabij te onderzoeken. Wat zoudt gij, bij voorbeeld, van het volgend geval denken? Iemand zat eens op een oud kasteel diep in den nacht tc leezen of te ïehrijven, en hoorde op het onverwachtst in de  ( i9i ) tle voorzaal een groot gedruis, als of er iets viel, en niet lang daarna een fterk gefcharrel over den vloer; hij Hond op, om bij het maanlicht te zien wat 'er was, maar niets ontdekkende, neemt hij de kaars,en toen zag hij,tot zijne verwondering, eene houten vogelkooi, zonder eenige zichtbaare oorzaak , heen en weder over het vertrek tuimelen. Zoudt gij dit niet voor eene waare fpookerij houden? En echter bleek bij nader onderzoek, dat eene grijze Kat, die bezig was met eene musch , in de kevie den voorigen dag opgetlooten , daaruit te haaien, de waare oorzaak deezer fpookerij was; welke kat wegens haare gelijke kleur met den vloer niet eerder ontdekt wierd. Dit is geen verdicht geval, maar eene waare gebeuienis, door den Hoogleeraar hennings in eigen Perfoon ondervonden (/•)• ^ Meerfr) Zie zijn meermaalen angehaald werk , III Deel bladz. 61— De Schrijver verhaalt in het Me Deel deszelfden werks, bladz. 163. nog een ander geval, insgelijks aan hem zeiven overgekomen; het welk ik bier, ten gevalle van dezulken mijner leezeren, die dit werk met kunnen raadpleegen, met de eigene woorden van hennings zal affchrijven: „ Ik woonde op een kamer waartoe men door een " naauwè gang moest komen, welke met een glas „' eindigde, het welk naar buiten open ïloeg; w'anneer ik nu eens op eenen avond meL een vriend fprak,'zo kwam het mij voor als of iemand aan !' de deur klopte: maar om dat mij bet geluid al ƒ te zagt voor kw.*m en ik mijn gefprek niet wik .,' de afbreeken,zbdachtikbij mij zelv':indien 'er ie' „ mand  C 193 ) Meermaalen worden ook fpookvertooningeri opzethjk gemaakt door guiten of beirieS*r.s\ die ,, mand is, zo zal hij nog wel eens en harder klop„ pen Zo ajs ik dachc gebeurde het ook : daar „ werdt weer geklopt, en ik zeide tot den Vriend, „ die bij mij was dat het mij toèfcheen, als of'er leimnd reeds vooraf ceklopt had; hij zeide mede „ ja, waarom rfc riep: kom binneni doch daar kwam „ niemand, al hoe wel ik het woord: kom binnen „ herbaa,c,e. Vermits ik nu geen lust of trek bij'mij ,, bdpeurde om op te ftian; zo zeide ik tot mijn „ Vriend.-.wil hij niet binnen komen dan mag hij ~„ binten, blijven, en wij vervolgden ons gefprek ^„ Weldra wierdt dit weer afgebroken door. een her„ naald kloppen aan de deur, het welk zeer duide„ lijk was en waar door zilfs de fchcuc van het # rlot — melken., dat men we! moet merken, fpeelens had en wapperde, door eene beweid Jt een geluid gaf. Hier op ftond ik op, maakte de „ deur open: maar ziet! daar was niemand te zien „ noch te.hooren. Voorts, zeide ik tot mijn' Vriend M... B .. welke thans nog, als Leeraar bij het Gi;mnafium te Gotha' leeft, 't is zeker een Sru„ dent, die mij een pots wil fpeelen. Na dat ik ,, daarom de deur weêr toegedaan had, zeide ik tot „ den gemelden M...B... komt, houdt gij de kaars Wij willen wagten tot dat 'er weêr gek'Iont '„ wordt, als dan zal ik de deur fchieiijk open doen , en dan weete ik, dat de geen, die geklopt ,, heeft, betrapt moet worden, om dat de gang zo „ naauw is, dat de deur bijkans de ganfche breed„ te des gangs beflaat. Zodra ik nu de deur get> „ pond zal hebben, licht dan met de kaars naar bui' „ ten, ten einde wij voort den geheelen gang over „ en hem zien, welke mij voor den gek wil bou-i tf den;  C J93 ) die daar uit hun voordeel meenen te trekken; gelijk het dus dikwijls gelegen is met huizen» waar- „ den. Wij hielden ons beiden heel (lil, en hoorden „ weldra hier op een geluid, het welk ons beiden volkomen zo voor kwam , alsof een vrouwsper», foon met zijden kleêren tegen den muur itreek; ,, Ik zeide, hoewel heel zagt, tot mijn' vriend: ei ,, 't is zelfs een vrouwsperfoon: en deeze vriend „ gaf, door riet knikken met Zijn hoofd, zijne toe„ ftemming te kennen. Niet lang daarna klopte dit „ ook aan de deur, en de fcheut van het (lot wap,, perde insgelijks. De gewaarwording van dit klop„ pen en mijn geweldig openfiaan der deur volgde „ oogenbliklijk ; wij lichten aarftonds met de kaais; „ maar, fchoon wij den geheelen l«ngen gang kon„ den overzien, daar was echter niemand te mer,, ken. Nu zagen wij elkander beteuterd aan en gingen weer in de kamer: de vrees, welke ons „ beiden beving, had een volfirekt, ftilzwijgen ten » gevolge, tot dat wij eikanderen eindelijk te ken» „ nen gaven, dat hier iets agter ftak. De vrees ,, vermeerderde; wij wilden de meid fchellen, en, „ om dit te doen, was flegts noodig, na het glas „ te gaan, en daar aan een ijzerdraad te trekken: „ ik verzogt mijn vriend , dat hij eens fchellen „ mogt; maar die gaf mij ten andwoord, dat zal „ ik wel laaten , dit kunt gij immers zelf doen. „ Doch de moed hiertoe was bij mij te zwak. Na „ eenig overleg begon eindelijk de rede bij mij „ weêr te herleeven. Ik wapende mij met dapper„ heid, en nam een grooten flok in de hand , met „ oogmerk. om, met mijn vriend verzeld, den gang „ nogmaals te doorzoeken. Wij gingen de kamer „ uit met een kaars, flooten de kamerdeur toe, en „ wilden op den gang letten, indien 'er het in zijN » de  ( 194 ) Waarin men zegt dat het fpookt, waar van hennings onder anderen twee treffende voorbeelden opgeeft 0): het eerde behelst de Ontdekking van een gezelfchap va'.che rs, die de onderasrdfehe gewelven en kelders van een zeker kasteel tot hun verWijf bidden verkooren, en, om aldaar ongeftoord hunne misdaadige bézigheid te kunnen uitoeffenen, des nachts de vreesiijkfte fpookerijen in dat kasteel vertoonden; — terwijl het ander geval de ontdekte fpookerij verft de gf-kleed vrouwfperfoon weer zoude verfcbijnen. „ Onze moed weidt weldra rijklijk beloond. Want j, zonder een lang wagten, kwam een fterke wind j, door het openftaande glas in de gang , welke ,, dcor den geheelen langen gang waaide, en een „ zelfde geluid veroorzaakte, als'dat geen is, wanneer een vrouwsperfoon met een zijden kleed „ langs een muur ftrijkt. De deur, welke eenigzins „ klapperde , wierd door deezen warlwind eenige „ maaien kort naa malkanderen gefchokt , waar „ door een geluid, het kloppen van iemand aan een „ deur volkomen evenaartnde , onrfiond , en ook de ,, waggelende fcheut van 't flot het voormaalig ge,, luid deedt hooren." — Een kluchtig voorval van een aap, die de klederen eener overledene vrouw hadt aangetrokken en zich daar mede in haar bed gelegd , waar door men geloofde dat de overledene, of de Duivel in haare gedaante, in het bed lag, verhaalt die zelfde Schrijver bladz. 149 ■— van het zelfde I. Deel. -— Men kan hier bij ook naleezen de fpookgefchiedenis, in het weekblad voor den zogenaamderi Gemeenen Man, I. Deel No, 29 opgegeven. . oyi."Deel, bladz. 175.  ( '95 ) vervat van zekeren Landhoevenaar, die bier door de door hem bewoonde en gepachte landhoeve in eenen kwaaden naam had weeten te brengen, om langs' dien weg dezelve voor eenen zeer geringen prijs te kunnen gebruiken (t). — Tot dit foort van fpookerijen behoort ook ten naasten het volgend geval, het welk mij als een waare gebeurenis verhaald is. 'Er was ergens op een dorp iemand, zo ik meen een fmit, geftorven en begraaven; niet lang daar na hoorde men op eenen ongewoonen tijd de klok luiden; men liep ijlings naar den toren, en zag met de uiterfte verbaazing en ontfteltenis den ge Horvenen fmit met het kloktouw op en neêr gaan. Niemand twijffelde 'er aan of dit was eene fpookverfchijning; maar wat gebeurt 'er? Terwijl men vol verwondering en fchrik deeze vertooning ftondt te aanfchouwen, komt 'er een bekend zinloos mensch uit de kerk loopen, van wien men zo veel verftond , dat hij , om zich op den fmit', wegens eene vermeende beft) Een foortgelijk voorbeeld .vinden wij bij den zeiven, II Deel bladz. 25 van zekeren bandswerkman, die voorgaf dat zijne verftorvene vrouw in zijn buis (pookte, en om hier aan eenigen fchijn ie geeven zijnen knecht, met.de klederen van die vrouw gekleed, aan de aanfchouwers voor de glazen zich deedt vertoonen. Het -oogmerk van deezen booswicht was, om hier door het gedruis door val;.ch munten 's nachts in zijn huis verwekt aan die fpookerij te doen toefchrijven. — Een diergelijk fchoon minder misdaadig geval vinden wij in den Almanach Tot Nut van 't Algemeen, door c. brender 7 Fu nu,..!iet bijgeloof een onzuiver en ih lerfchandhjkst begmzel is, behoef ik niet te betoogen, daar gij, fchoon nog zo zeer daar mede benebt, echter niet gaarn voor eenen °°y;sen wLi!Ien gehouden xvorden, maar zelis van den bloottn naam eenen fterken af;.eten, eene fchan.leiijke liefdeloosheid omire. t den naasten, en een bezoedeld geweeten, de vuile* bronnen van de vooroordeelen o'óttren waarzeggerijen enz. zijn, deeze vooroordeelen met 't hoogde recht voor onzedelijk moeten 'gehouden worden, immers, gelijk uit. eene vuile bron geen helder water kan voostvloeien, zo kan ook" een onzuiver begin zei geene zuivere en waardige denkbeelden voortbrengen. 'Zo fchandelijk dtrhalven ele opgenoemde beginzels ?zijn , zo onbetaanliik zijn ook de vooroordeelen, die daar uit ontdaan ; zij verlaagen en ónteeren eten mensch, zij fchandvlekken den Christen! En gij kunt hier uit verder zien, op «/elk eene wijze gij van deeze uwe Vooroordeelen« die gir -reeds' aanvnrt^f jle-als ongegrond hebt ' veiw'or'peti ,volkomen''kttnt geneezen worden., en dezelve met wortel en. tak MffS wtroeién ; zo dat dezelve nimmer in uw hart Wederom kunnen ppfchieten : naamlijk door zorgvuldig derzelver bronnen te Hoppen, door uwe, kennis te vermeerderen, het bijgeloof te vermijden , uwe begeerte naar het verborgene te maatigen, eene Kristelijke liefde des naasO ten  ( ) ten te behartigen, en uw geweeten te zuiveren en rein te bewaaren door de vei laating derondeugd,en del-etrachtingvan eenen deugdzaamen wandel. Legt u dan hier op met allen ijver toe, en bedient u daartoe van de middelen, welke Rede en üpenbaaring u aan de hand geeven. Dan, ik moet voortgaan, en u, in de volgende afdeehng, nog wat nader het fchadelijke, het verderfli ke deezer vooroordeelen, zo voor Godsdienst als voor Zeden en Muatfchaplijk geluk c», voor oogen (tellen. DERDE AFDEELING. BETOOG VAN HET SCHADELIJKE EER VOOROORDEELEN OMTRENT WAARZEGGERIJE N , E N Z. S. 18. VOOR DEN GODSDIENST. Gij zult mij gereedlijk toeflemmen, dat de waare Godsdienst eene rijke, bron van tijd. lijk en eeuwig geluk voor den mensch oplevert, (i) Ik bepaal mij tot deeze drie Hukken , dewijl in de Prijsvraag van dezelve uitdruklijk melding gemaakt wordt, en het verlchillend nadeel, het welk deeze vooroordeelen veroorzaaken, gevoeglijk rot een van deeze drie foorten gebragt kan worden.  C au ) vert , en dat, bij gevolg, alles, 't welk den waaren Godsdienst of deszelfs beoeffening hinderlijk is, voor ten uiterften nadeehg moet gehouden worden. Dat nu de vooroordeelen omtrent waarzeggerijen enz. aan den Godseüenst en aan de betrachting van deszelfs pligten hinderlijk zijn, zal u, gelijk ik vertrouw, uit het volgende ten duidehjkften blijken. . i. Indien gij de gefchiedems van den waaren Godsdienst, die ons in de Heilige Schriften is opgetekend, raadpleegt, zult gii daarin meer dan één blijk aantreffen van het nadeel , het welk deeze vooroordeelen aan deszelfs voortgang en zuiverheid toegebragt hebben. Zoo leezen wij, in het 2de Boek van moses, Exodus genaamd, Hoofdft. VII. en in het vervolg, hoe de Egijptifche Toveraars, door hunne kunstenarijen,den Koning earaö zodanig wisten te beleezen , dat zelfs de wonderdaadige verrichtingen van mo.ses en aïron niet in ftaat waren eleezen Vorst van het gezag van jehova te overreden, en hem deszelfs billijken eisch,om zijn volk Israël te laaten trekken, op dat hetzelve hem mogt dienen , te doen ge-hoorzaamen. En hoe zeer werkten deeze vooroordeelen, waar mede ook Israels volk maar al te zeer behebt was, mede om hetzelve den dienst van jehova te doen verlaaten en zich tot den Afgodsdienst te begeeven. Het geloof toch aan waarzeggerijen deedt den Israëliër meermaalen de' Afgoden der volken over zijne toekomende lotgevallen raadpleegen , door welke daad hij zich reeds aan afgoderij ichulO a dig  C 21a ) dig mankte. Niet zelden bedienden de vallebe Profeeten zich' van deeze biigeloovige vooroordeelen der Israëliërs,' om hen van den dienst en de gehoorzaamheid aan jehova hunnen g o d af te trekken. Hier van daan , dat wij in het wetboek van moses zulke eindige waarlehuwiiigen tegen, en ftrenge (haffen op diergelijke bijgeloovigheden vinden aangetekend, als: de ftraf des doods op het pleegen van toverij (Exod. XXII: 18,) het verbod „ van het acht geeven op vogelgefchrei- en van het pleegen van guichelarij" {.Lev. XIX: •té.ï van zien te keeren tot waarzeggerij en Duivelskunstenaaren" (vs. 31.) met bedreiging „ dat jehova zijn aangezicht tegen zulk eenen zouele zetten, en hem uit het midden zijns vdks uitroeien (Lev. XX: 6.) en bevel van eenen man ofte eene vrouwe , die zich met waarzeggerijen of Duivel-kunftenarijen op hield, ter dood te fteenigen" (vs. 27.); we'ke wetten en waarfchuwingen door mo« s e s herhaald worden (Deut. X VIII: 10—14), met uitftrekking van dezelve tot bezweeringen en het raadpleegen der dooden. Ten büjke hoe zeer jehova deeze bijgeloovigheden, als nadeelig voor den waaren dienst van hem, afkeurde. En heeft ook niet ele Kristelijke Godsdienst eenen aanmerklijken tegenftand gevonden in deeze vooroordeelen? Herinnert ullegts,wat wii in de Handelingen der Apostelen (Hoofdft. VIII: 13,14 ,en 19.j leezen van eenen 3 imon 14 a g us , el ij mas den Toveraar, het gebeurde te Lijstren', en het oproer te Ephefen, verwekt door den bijgeioovigen eerbied voor de  C 213 ) de kunstftukken van zekeren demetritjs. Hoe zeer deeze vooroordeelen met den Kris. telijken Godsdienst ftrijden,kan mede daaruit blijken, dat naar maate het Kristendom meer veld won en zuiverder beleeden werdt, naar die maaie ook deeze vooroordeelen meer en meer verdweenen; terwijl zij, bij de verbas tering van het Kristendom en de verdonkering van het helder licht van 't Euangelie, op nieuw ten voorfchijn traden , maar ook wederom door de hei (telling van het zelve verminderden : zo dat 'er in deeze verlichte XVIllde eeuw Hechts geringe overblijfzels meer van dezelve te be(peuren zijn. Zo nadcelig zijn deeze vooroordeelen voor den waaren Godsdienst, en deszelfs gelukkige uitbreiding en verlichting in het gemeen. 2* Dan niet minder nadeelig Zijn dezelve voor veele van deszelfs pligten in 't bijzonder. Door het geloof aan waarzeggerijen, toverijen, fpookeriien en wat dies meer is — wordt de eerbied, dien wij aan 't Opperwezen veri'chuldigd zijn , aanmerklijk gekrenkt , daar men door deeze bijgeloovige begrippen dikwijls vervoerd wordt om verdichte wezens, of bloote fchepfelen , meer te vreezen dan den oneindigen god, en aan deeze fchepfelen een vermogen toe te kennen, 't welk god alleen bezit, is dit niet eene verlochening van den waaren god, en eene fnoode ontëering van hem ? — Hoe zeer wordt de liefde gods door deeze vooroordeelen uit het hart verbannen, daar men door dezelve in den waan gebragt wordt, dat het volmaakte Opperwezen mêedoogenloos genoeg zoude " G 3 kun-  ( 214 ) kunnen zijn, om ons menfehen aan de willekeur van booze Geesten, en derzeiver werktuigen, over te geeven,en in eene geduurige vrees te laaten verkeeren , om door die kwaadaardige wezens ongelukkig gemaakt te worden ! Kunnen zulke begrippen. die door het geloof aan toverijen eii fpeokerijen verwekt en gekoesterd worden, ons god als het beste, weldaadigfte en vermogende wezen doen beminnen? Neen voorwaar'! wij moeten in tegendeel zo doeride van hem afkeerig worden, en dus órigéfchïkt om hem te dienen, daar 'er geen Godsdienst zonder liefde mogeli k is. — Eindiijk, om niet meer te noemen , bet vertrouwen op goo en op zijne voorzienigheid , wordt ook op 't zeerst door deeze wanbegrippen verzwakt. Hoe toch kan iemand, die gelooft dat zijne lotgevallen van den ftand en loop der darren en planceten afhangen, en dus door een blind en onverbidlijk nocdlot geregeerd worden, met vertischt vertrouwen zijne lotgevallen aan gods voorzorg aanbeveelen, en op deszelfs wijze beftuuritig zich verlaaten? Hoe kan iemand op de Le waaring en befcherming des Allerhoogften tegens 'gevaaren ftaat maaken, wanneer hij in eene geduurige vrees voor hekfen en fpooken zich bevindt? Gij ziet dus, hoe zeer deeze vooroordeelen ons onbekwaam maaken tot de beoeft'ening van den edelen Godsdienst en deszelfs pligten, onder dewelke èeh echt vertrouwen op god, en op zijne voorzienigheid, zulk eene voornaame plaats bekleedt. Indien gij nu dit alles te zaamen neemt , zult  C «5 ) zult ge, dunkt mij, geen oogenblik twnfTelen of de vooroordeelen omtrent waarzeggerijen enz. zijn hoogst fchadelijk voor den waaren Godsdienst. Tk ga daarom over tot het naoeel van dezelve. VOOR DE ZEDEN. Zullen onze zeden, onze heblijkheden of doorgaand levensgedrag, den naam-van goed draagen, zo moeten dezelve door den waaren Godsdienst beftuurd worden; en daar wij gezien hebben,hoe zeer de vooroordeelen omtrent waarzeggerijen enz. aan den waaren Godsdienst hinderlijk zijn, zo volgt hieruit reeds derzelver fchadelijkheid voor de zeden. Dan deeze'vooroordeelen hebben ook meer onmidlijk en rechtsftreeks eenen nadeeligen invloed op de zeden der menfehen, gelijk ik u, in eenige bijzonderheden, zal aantoonen. i. Het geloof aan toverijen en fpookenjen maakt den mensch vreesachtig en kleinmoedige en hier door ongefchikt tot verhevene onderneemingen en kloekmoedige verrichtingen. Hij wordt hier door tot veelerhande laaghartige en zijnen redelijken geest ontè'erende beuzelingen vernederd. Want tot welk manmoedig bedrijf en moeilijke onderneeming is hij bekwaam , die bij iedere ongewoone gebeurenis, bij elk vreemd verfchijnfel, met eene kinderachtige vrees bevangen wordt, daar hij aanftonds aan een vreeslijk fpookfel, noodlottig voorteken of boosaardige toverij denkt? O 4 a. Het  C 216 ) 2. Tiet geloof aan toverij, hekferij, enz. waakt den mensch liefdeloos omtrent zijne naasten. Gelijk deeze liefdeloosheid eene der bronnen eleezer vooroordeelen is zie §. is.), zo is dezelve ook een van derzélvef uitwerkzfels en gevolgen ; eene onverzoenlijke vijandfehap wordt hieruit dikwijls. zelfs tusfchen vrienden cn bloedverwanten gebooren, gelijk de ondervinding dit, helaas! met eene menigte voorbeelden ftaaft. Oe ziel van een mensch, met deeze bijgeloovigbeden vervuld, verkrijgt eene heblijkheid, om van zijne naasten kwaad te denken en te fpreeken,tn hem met onbarmhartigheid, ja wreedheid, te behandelen: cn hoe zeer worden hier door de zeden van zulk eenen verpest! 3. Het geloof aan waarzeggerijen en 't geen daar van een natuurlijk gevolg 'is, het raadpleegen van wikders cn goedgelukzeggers, geeft aanleiding tot veele büiienfpoórighcden. — Wordt aan iemand, die in behoeftige omftandigheden verkeert, maar echter door eenen eerlijken as beid zich het nodig onderhoud konde vèricbaffen, toekomende voorfpoed en rijkdom voorfpeld, dit zal hem eenen weêrZtü in den arbeid doen vinden, zijne betrekking doen verwaarioozen , en met ongeduld tiaar de beloofde Ichatten doen haaken; terwijl hij, zich dus doende in armoede Hortende en in zijne hoop op rijkdom te leur gelteld vindende, tot allerlei ïlechtigheden vervalt, een iedigloper, dronkaard , bedelaar of misfchien wel een dief en moordenaar wordt: zo dat hij zich zeivenen de zijnen volüaagen ongelukkig maakt, en welüge zijn leeven op het fcha-  ( 217 ) ichavot eindigen moer. Dat het zelfs niet eens noodig is arm en behoeftig tówezeh, om, door voorfpellingen van aanüaaiid geluk, tot dergelijke wanbedrijven vervoerd en ongelukkig gemaakt te worden , toont h k n« nings aan (cl met het voorbeeld van zekeren Hertog, fonANNKS f re der ik genaamd, dien door eenen kriftal bedrieger in deszelfs kristal geduuri-r een keurvorstlijke hoed vertoond wierd; waar door de Hertog in de verbeelding gebragt wierd dat hij de keurvoistbjke waardigheid , die zijn vader weleer bekleed had , weder zoude verkrijgen; cn, door deeze hoop tot opftaiid verleid, geraakte hij in de gevangenis, in welke hij, na 28 Jaarén zittens, cindlijk ftierf,terwijl de bedrieger aan den galg \vierd gehangen. — Ontvangt daar en tegen iemat.d, die met zijnen toeftand vergenoegd was en gelukkig leefde, de aankondiging van aanftaande onheilen,'hetis gedaan met zijn geluk en vergenoegen, hij vervalt in eene naare droefgeestigheid, die hem alle zijne pligten doet verzuimen, en niet zelden zijne toevlttgt to' den Herken drank of andere bujtenfpoorigheden .doet neemen, om zijn leed te yerzetten. — Wordt aan de jeugd van beiderlei gedacht een gewenscht huwelijk voorfpeld , gelijk doorgaans het geval is, hoe zeer is dit gefchikt om de jeugdige driften ontijdig op te wekken , en den onbezonnen jongeling, of het wufte meis- O) Over de Geesten en Geestenzienders II. D. bl. 110. O 5  ( ai8 ) meisjen, tot ongebondenheid en misftappen te vervoeren, die zij zich al hun leeven lang beklaagen! Ik behoef u hier van geene voorbeelden bij te brengen, daar gij*u die meer zult kunnen herinneren dan gij wenscht. 4. En, op dat ik dit 'er nog bijvoege, zijn het met deeze vooroordeelen, die de zeden van zo veelen, als het fchandlijk beroep van waarzeggerij cn toverij of kwakzalverii volgen en beoeffenen, onhei (telbaar bedorven en hen tot ledigloopers, bedriegers en eerlooze ichurken gemaakt hebben , die tot alles in ftaat zijn, waarbij hunne beurs haare rekening vindt V En weik eenen nadeeligen invloed moeten deeze bedorvene zeden van dien zwerm van gelukzoekers wederom op de zulken hebben, aie: met deezen meer of min verkeeren ! . Zo nadeeiig zijn deeze vooroordeelen voor dé goede zeden, endaar 'er zonder goede zeden, zonder een pjigtmaatig gedrag,geen waar geluk, noch hier, noch in een volgend leeven, voor den mensch te vinden is, zo laat ik het aan uwe eigene nadenkjng over, hoe fchadehjk deeze wanbegrippen en bijgeloovige denkbeelden z;jn. VOOR HET MAATSCHAP LIJK GELUK. Zijn de vooroordeelen omtrent waarzeggerijen er», nadeeiig voor den Godsdienn en de Zeden, gelijk wij gezien hebben, zo begint hier mt reeds te blijken, dat dezelve eensgebjks fchadeüjk moeten wezen voor het maatlchapphjk geluk, daar toch niemand zal out-  ( 219 ) ontkennen, dat de waare Godsdienst cn goede zeden eenen ónberekenbaaren invloed hebben op het geluk eener maatfehappij. Dan dit zal nog nader blijken uit de fchadelijke uitwerk fels, die deeze vooroordeelen onmdhjk op het geluk der menschlijke maatfehappij hebben. i. Het tijdlijk welzijn van veele enkele leden der maatfehappij wordt door middel van deeze vooroordeelen verwoest. — Wie herinnert zich niet veele voorbeelden van menfehen, die voor altoos van hunne gezondheid zijn -beroofd , of zelfs hun leeven verlooren hebben door eenen geweldigen fchrik en doodlijken angst, waar mede zij wierden overvallen op ' het zien van een ingebeeld fpookfel,of het hooren eener noodlottige voorfpelling van eenen nabijzi'nden dood,en alzo de fkgtoffers wierden van hun bijgeloof, voor zich zeiven ongelukkig gemaakt, en aan hun huisgezin en de maatfehappij ontrukt wierdén, die anders in ben, waren zij met deeze wanbegrippen niet bezield geweest, eenen fteun en nuttig lid konden gehad hebben! — Gelijk op deeze wijze de gezondheid en het leeven van gezonden wordt benadeeld door die b;j'Teloovge denkbeelden', zo wordt ook niet zelden door dezelve het herftcl van de gezondheid der zieken verhinderd, en hun leeven in de waagfchaal gefield. Wie weet hoe veele ongelukkigen jaarlijks door de drieste onkunde en fnoode bedriegerij van de zogenaamde Duivelbezweerders, of Toverdocters worden bedorven, en in het graf getleept! Wanneer een kind of volwasfen perfoon door een  een eemgzins ongewopne ziekte wordt aangetast, zo is het bijgeloof (baks gereed dezelve aan toverij of hekfeherij toe 'te fcljrijven ; waar door men zich vervoeren laat, zijne toeVhigt tot den eenen of anderen gelukzoeker te neemen, om door hem onttoverd en geneezen te worden, waar van de uitkomst veelal doodlijk is; terwijl de lijder, dnür eenen kundigen Geneesheer te raadpleegen en gepaste geneesmiddelen te gebruiken, welligt zoude herfjteld, en voor de maatfehappii én de zijnen behouden zijn. — En hoe zeer verftrekken deeze vooroordeelen om iemand van zijne goederen te berooven en die aan list ge bedriegers ten prijs te geeven ld), waar door veele huisgezinnen in armoede worden gedompeld , en tot last der maatfehappij komen, in plaats dat zij anders dezelve konden onderlteunen en hun eigen brood eeten — En bleef het hier . . ' nog rf) Men kan hier bij voegen — de gelegenheid, dievai/ête munters door deeze b^eloovighcden „vuoral van fpookerij verkrijgen , om hun (nood en voor. de maatlchappij zo verderllijk ihisdrijf ongeftoord tiTpïeegeri; vergelijkt de voorbeelden §. 10. aani gehaald. - Ais mede de jchrik en verlegenheid die door het bijgeloof van waarzeggerijen geheele volken en rijken kan worden aangejaagd, ge-  C 222 ) nog altijd bij! dan helaas ! welk' gevoelig hart krimpt met weg bij het leezen of he-üenitenvan de moordtooncelen, die in de voor gaanoe tijden door deeze bijgelovigheden en vooroordeelen onder de menfehen zijn aangericht, toen de Rechtbanken krielden van hekfen-procesfen, en de brandftapels rookten yan onlchuldige flagtofièrs van dit verwoed bijgeloof: zo dat niemand zi ns leevens veilig was, maar een ieder elk oogenblik ge- befoh ,iCL?m WeRens t0Veri' of hekfcherij beichuldigd en ten vtiure gedoemd te worden ! wierd h.er door niet de maatfehappij van alle geluk, veiligheid en genoegen beroofd en in eene waare hel. veranderd? —En of dit nog met genoeg ware, om u van het verderffiioJnCZer, 7anbegriPptn voor het maatIchaphjk geluk te overreeden, zo zal ik hier nog ten overvloede bijvoegen : dat de gelchiedemsfen , bijzonder der Grieken en Romeinen . ons léeren , hoe geheele gemeenebesten en volken meermaalen door middel deezer bijgeloovige gevoelens aan de fchreeuwenfte geweldenarijen en de felfte rampen zijn blootgesteld; daar 'er dikwijls niet mèernoodig was, om eenen geweldenaar in het opperbewind te plaatzen, dan de beflisfing eener gewaande Godfpraak , door omgekogte Priesters befhiurd, daar niet zelden een moedig knjgsheir van heiden, het welk gereed Hond gelijk plaats had in het geval, boven 5. 7. bl 168 uit krom opgegeeyen, van dien stofler, die' eene algemeene verwoesting der aarde had voorfpeld  ( "3 ) ftond om zijn vaderland tegen den vijand te verdedigen, door diergelijke kunstenanjen van listige en verraaderlijke Priesters,of ook wei door de toevallige vlugt van eenen vogel of een diergelijk verfchijnfel, 't welk voor ono-unltigen noodlottig wierd, gehouden, zodanig ontmoedigd wierd dat het eene fchandlijke vlugt nam, of eene gunftige gelegenheid om de overwinning te behaalen het voorbij- gïZo veele, en zulke groote rampen, kunnen deeze vooroordeelen aan de maatfehappij berokkenen! En zoudt gij dan nog een oogenblik twijffelen aan het verderflijke van deeze gevoelens voor het maatfchaplijk geluk ! door dit te vooronderltellen, zoude ik uw natuurlijk verftand te kort doen; neen! gij maakt met mij het volgend beüuit, uit het gezegde in deeze Afdeeiing, op: §. 21. BESLUIT HIER UIT OPGEMAAKT. Dat de vooroordeelen omtrend Waarzeggerijen, Duiveisbezweerjngen Toverijen, Spookenjen en het geen met het een of, ander verbonden is,,van eenen ailerverderflijkiien aart zijn daar zij den Godsdienst onté'eren en tegen deszelfs pligten ftrtjden, de zeden verwoesten, en het geluk der maatlchappij verbannen ; dat wij ons derhalven nimmer te zoiti.vuL.lig voer dezelve kunnen wachten, en ten duunten verbonden zijn dezelve tevens in onze natuurgenooten en medeburgers zo veel  C **4 ) veel mogelijk te keer te gaan , en vooral heilig in acht neemen van de jeugd met deeze bijgeloovigheden om te helmetten. Bedenkt dit niet Ou Iers en Opvoeders van uwe, of aan uw opzicht toevertrouwde kinderen! gaat u het tijdkijk en eeuwig weizin van uw kroost, gaat u het heil der maatfehappij ter harten, zo draagt,bid ik u! toch naauwkeurig zorg, dat het verftand en het hart uwer kinderen door geene fpook vertellingen of diergelijke bhgeloovigheden worden 'bedorven: want zo dezelve eens bij hen vat verkreegen hebben, zal het zeer veel moeite kosten, hen wederom daar van te bevrijden , maar zullen zij gevaar loopen al hun leven lang denadcelige gevolgen daar van te moeten ondervinden ; weest daarom hier omtrent op uwe hoede! En bij aldien het mogt gebeuren, dat uwe kinderen, niet tegenlhtande uwe zorg om dit voor te komen, echter door bijgeloovige men lenen met deeze fchadelijke dwaasheden worden bekend gemaakt, zoekt dan tijdig die indrukfelen wederom uit tewisfehen, door hen, overeenkomftig hunne vatbaarheid, het ongegronde en ongerijmde van zulke 'vertellingen onder het oog te brengen. Nu is 'er nog overig dat ik eenige tvvijf. feiingen tnchte op te losfen, die gewoonlijk tot ftaaving deezer wanbegrippen, uit de Heilige Schrift worden bijgebragt. Hier toe zal ik het volgend Hoofdltuk belteeden, en daar mede mijne taak afdoen. DER-  C 22$ ) DERDE HOOFDSTUK. WAARIN DE TWIJFFELINGEN WORDEN OPGFLOST, DIE TOT STAAVING DEE/.ER VOOROORDEELEN UIT DE HEILIGE SCHRIFT GEWOONLIJK WORDEN B IJ G E ■ liilAG T. §• 22- ALGEMEEN". AANMERKING. Misfchien is 'er de een of ander onder u, die wet aan het geen ik, in het voorgaand Hoofdftuk, zo ik meen, overtuigend heb bi. gebragt, ter betooging van het ongegronde, onzedelijke en üfchadeiijkc der vooroorcieelen omrent waarzeggerijen enz. zijne toeftemmmg met geheel kan weigeren , maar echter hier omtrent nóg door eenige twijffel'ngen wordt geflmgerd, veroorzaakt doorliet geen wij aangaande deeze dingen in de Heilige Schrift leezen, en t welk de waarheid van het aanwezen der Foraars enz. fchijnt te begunftigen. Voor uheden, die zo denkt, zal dus eene oplosüng dier twijffelingen zeer aangenaam en nuttig zijfli. Ik zal daarom beproeven , wat ik in deezen vermag, en het ftaat aan u, mijne gezegden onbevooroordeeld te toetzen. Vooraf wil ik u herinneren, dat de Bijbel ons niet is gegeeven om daar uit Natuurkundige of Wijsgeerige Hellingen,maar om er de gefchiedenis van den Godsdienst en den waa-  C ai6 ) ren weg van zaligheid uit te leuren. God do t niets overtailhf*. Alles wat wij genoegzaam niet ons verftand kunnen ontdekken, kunnen w.j 'net ve;wagten dat ons door eene basennatuurlijke openbaaring zal bekend gemaakt w rden. Inuien gij dit wel onder het oog houdt, zal dit zéér veel toebrengen om u van uwe twijil'elingen te ontdaan, r.aardien het uit de gemelde waarheid duidlijk wordt, van waai- het kome, dat de Bijbel zich van vet le, toen ter tijd gewoone, uitdrukkirtgen bedient, die uit valfche begrippen aangaande natuurkundige zaaken oorïpro.nglijk. zijn, zonder de ongegrondheid van deeze begrippen aan re toonen: dewijl, naamlijk, dit laatde met het oogmerk des Bijbels lrreedt, en het eerffe noodzaakiijk was om verftaan te worden. Wanneer gij derhalven in den Bijbel v.an Toveraars, Waarzeggers, DuiveIs landenaars en hunne verrichtingen ieest, kunt gij hier uit niet aanltor.ds belluiten , dat de menfehen waarlijk dat geen zijn, het welk hun naam fchijnt aan te duiden , of in de diiad dat geen uitgewerkt hebben, het welk zij icheenen te verrichten : even weinig als gi] tegenswoonJig. in een of ander boek melding vinelende maaken van Heffen en Spooken,daaruit zoudt mogen bena'iten, dat ueszeifs fchrijver aan Hekfen en Spooken geloofde-, fchoon hij ook derzeiver wezenlijk btftaan in dat boek niet wederlegde'. Wij bediennen ons toch van de woorden zo als zij algemeen gebruikt worden; dit doet hij,die, bij voorbeeld, de kunstenarren van eenen Gocheiaar, wa.tr v»n hij oog-getuige was, ver-  ( 227 ) verbaalt; hij fpreekt van deszelfs begocheling, en als waren het wezenlijke toverrr.ukken, fchoon hij het bedrog, waar door dezelve o-epleeg l worden, zeer wel kent; dit doet ook&een gefchie Ifchrijver; wanneer zi n oogmerk het niet mede brengt om het bedrog te ontdekken. Dit vooraf aangemerkt hebbenae, zal het minder moeilijk zijn,zulke gevallen en gezegden, in de Heilige Schrift voorkomende, als welke de gegrondheid van waarzeggerijen, toverijen enz. fchijnen te bevestigen, op te losfen en te verklaaren; waar toe ik nu overga. Hier toe behoort, in de eerde plaats, §• 23- DE egijptische toveraars. Het geen ons QExod. VII: en VIII.) verhaald wordt van de Toveraars aan het Hof van farao den Koning van Egijpten „ Ja , „ ze zSt^ogeh k tegen deeze oplos mgen inbren gen, dat moses telkens ^k}^J^.n% Sen ook alzo met hunne bezweci ngen Maar door deeze fpreekmanier word «nets anders te kennen gegeeven , aan ,, ^j0|_ Jen ,i0or hunne kunst het dooi mo es en asron verrichte na te bootzen, gelijfc.ten Jrnïeïiïdten blijkt uit vs. t8. alwaar die zel£ SefoSWe1 gebezigd wordt ten opztch van het voorbrengen van luizen , zonder 2? dit echter gelukte. Aldaar toch leeven J. 4*  ( > wij: „ de Toveraars decdm ook alzo met hunne bezweeringen, op dat zij luizen voord, brasten; doch zij konden niet*" dewijl zij, misfchien, door. de plaag van d it ongedierte verhinderd wierden hunne kunst met eene genoegzame hmd'gheid uit te oefFenen De kunstenarijen der Egijptifche wijzen, of loveraars, leveren dus geen het minfte bewijs op voor de waarheid van eigentlijke ■toverij. ö J s- 94. waarschuwingen, aam 1 s r a ë l gedaan voor toveraars, w/1ar2eggeks, enz. Weljigt geert het iemand uwer ook bedenking . dat fsra Js volk, vooral in het wetboek van moses, zo ernftig voor Toveraars, Waarzeggers enz. gewuarfchuwd , en zelfs eie (traite des doods op het pleegen van deeze kunsten bepaald wordt,gqliikikbovenr ,8 J met eemgë voorbeelden heb aangetoond • waar bij men nog kan voegen ,de waarfchu-' wing van Mqsès aan de ;snëiiers u nen valfchen Profeet, die door een gegeeven teken hen tot den Sfgbdsdienst zoude p00 gen te verleiden Deut. XIIJ: i_5, F ; Dan deeze hedenking «al ras verdwijnen, indien wij onder het oog houden: J Dat deeze waarlchuwingen allerheilzaamst en noodzaaklijkst waren voor IsruC-ls volk, od dat het doe,r zodanige hstige bedriegers niet wierd afgetrokken van den waaren dienst van JE-  ( 233 ) jehova; die kunstenarijen toch vvierden destijds voornaamlijk tot voordeel van den afgodsdienst gepleegd, en waren daarom voor het bijgeloovig Israël ten uiterften gevaarlijk. — II erom was ook de ftrarTe des doods, op het pleegcn van deeze bedriegerijen behaald, alierbillijkst, naardien door elezelve tegen de grondwetten van Israëls ftaat li nrecht wierd gezondigd. — En wat de waarl'chuwing voor eeren valfchen Profeet betreft. die door een gegeeven teken of etoor gewaande bovennatuurlijke vüOifpelli;>g eener aanftaande gebeurenis, dewelke ook vervuld wierd, het volk tot afgoderij zogt te vervoeren: ook dit kan gevoeglijk van eenen listigetr bedr eger verdaan woreIen,die, bij voorbeeldende ltarrekunde geoeffend zijnde, den juisten tijd eener aanItaa'uie zons of maansverduistering, of van de verfchijning van een ftaanftar, voorfpelde ,en deeze . 'c Ongegronde van 't vooroordeel ójn" trent Duivelsbezweeringen aangetoond. 186 §. 10. Het ongegronde van 't geloof aan Spoo- kerijen betoogd. . . . 189 §. 11, Befluit hier uit afgeleid. , . nol TWEEDE AFDEEL1NG. Het onzedelijke van dezelve, blijkende uit derzei* ver onzuivere beginzels, als: §. 12. Onkunde. .... 20J S. ' 3. Bijgeloof. . . . . ao5 $. 14. Zucht om verborgene en toekomende dingen te wee:en. . . . 2o5 §. 15. Liefdeloosheid omtrent de Naasten. 207 J. 16. Een bevlekt geweeten. . . 208 §. 17. Gevolg hier uit getrokken. . 209 DERDE AFD RELING. Het fchadelijke van dezelve voor §. i3. Den Godsdienst. . . .210 §. 19. De Zeden. . . . 215 § 20. En het Maatfchapujk geluk. . 218 $. ji. Befluit hier uit opgemaakt. . 223 Q 3 DER-  INHOUD. DERDE HOOFDSTUK. Oplosfing der twijffelingen uit dr Heilige_ Schrift, ter Aanving deezer vooroordeelen ontleend. 22. Eene algemeene aanmerking. Bl. 225 §. 23. De Egijpjfche Toveraars. . 227 J. 24. Waarfchuwingen aan Israël gedaan voor Toveraars, Waarzeggers, enz. . 232 J. 95. De Waarzegfter te Endor. . 234 J. 26. Twijffelingen uit het Nieuwe Testament ontleend. . . . 238 bislüit. , , 241