GESPREKKEN E W OVERDENKINGEN,   GESPREKKEN E N OVERDENKINKEN, OVER HET LIJDEN en STERVEN, VAN * ONZEN HEERE JESUS CHRISTUS, door WILHELM LEENDERT KRIEGER, Predikant in 's Gravenhvge, TWEEDE DEEL. Te AMSTELDA M, Bij JOHANNES WESSING, Willemsz. MDCCXCIIL  Uitgegeeven volgens Kerkenorde,  GESPREKKEN e n O VERDENKINGEN over het Lijden van onzen Heere JESUS CHRISTUS. ZEVENDE GESPREK. M e n a n d e r. Wel vriend, hoe lang heb ik te vergeefs VTT naar de toezending uwer Overdenkingen ge- Gsspkbk. wacht, eindelijk zou mijn geduld bezwijken. F i l o. Zulk eene taal verwondert mij. M e n a n d e r. Hoe zo? F i l o. Ik had gedacht, gij zoudt meet billijk geoordeeld hebben. " II. Deel. A Me-  42 Vooraf-Gesprek. gfcï». M E N a N D E R. : - Onbillijk wil ik niet zijn : maar ruim twöe jaaren te wachten naar een letter fchrifts , dat is niet al te zeer haasten. ~'.<\. **#*Ö^:i:tM^'&cv u' 8 'a t P i l o. Is dan de rampfpocd der .tijden V zo haast vergeeten, hoe kon men, buiten het volftrekt noodzaaklijke, zich met cenig werk ter uitïpanning bezig houden ? M E N a N D E R. Niets minder is waar, dan dat ik zulks vergeeten heb. F i l o. Hoe is 't dan .mogelijk, dat gij mij niet van zeiven verfchoond hebt ? MeNANDER. Mij dacht, gij zoudt nog wel eenige vordering gemaakt hebben, daar in allen onfpoed dezes levens het zien op den lijdenden Jeftis tog den besten troost geeft. F i l o. Dat is zo, maar 't is altijd niet even jremak7 maar mJ p iijk, zijne gedac^ri^ \ papier, te brengen.  V o ö r a - Gr e s ï r e lt; S Evenwel ik zal mij haasten met het gene i£ GS«^ begonnen heb. M e n a n d e r. Dat ié mij aangenaam, want alles wat mij aanleiding geeft, om aan mijn' Verlosfer te den-«. ken? is mij 't beste gefchenk. F i l o. 'Er is zeker niets verkieslijker dan dit, voor elk die zijn wezenlijk geluk zoekt te bevoorde» ren. De aarde is niets anders dan eene woestijn voor elk, die waare rust zoekt, haare begeerlijkfte gefehenken zijn flechts eene fchaduw: en hoe veele zijn de rampen , die ons hier bejegenen. Menander. Ja, hoe goed is het, de zichtbaare dingen zó" te leeren kennen, al is het door min begeerlijke wegen; dit moet het hart van de aarde los maaken, en meer op Jefus doen zien, om zo te worden, zo veel mogelijk is, als Hij geweest is in deze wereld. F i l o, Daar toe wordt mijn lust geduurig ontvonkt, jie voortzettingen der befchouwing van zijn A a -laat*  4 V O O R A f - G £ s ? R e l;. _Vfi. Iaatite Lijden - bieden hier toe telkens gepasts Qbspkbk. , , . , & gelegenheid. Menander. Wat is het te beklaagen, dat de lust daar toe niet meer door betrachting wordt volvoerd. '• ' • F i Li. I ; Wij moeten ondervinden , dat wij hier in den ftrijd zijn; zonder te ftrijden, ontvangen wij de kroon niet. 'Gelukkig, als wij maar lust hebben, om, door geduurigen ftrijd tegen onze begeerlijkheden, naar Jefus zoeken te gelijken, Menander. Hier door zullen wij vorderen, daar toe zullen wij kragt van Hem ontvangen, als wij die biddende begeeren. F I L O. . c Zijne liefde, in zijn lijden vertoond, fchraagt die verwachting. Menander. Met reden verwachten wij veel van Hem, die zijn leven niet te dierbaar achtte, maar het in den dood voor zondaaren gaf. Doch mijn tijd is-bepaald , mag ik eenige uwer Overdenkingen mede neemen. F I L O, Deze zijn nog rr, in gereedheid, maak •daar van naar go' ti gebruik. OVER-  OVERDENKINGEN OVER HET LIJDEN VAN ONZEN HEERE JESUS CHRISTUS.   i OVERDENKINGEN over het L IJ D E N van ONZEN HEERE é ■ 1 '• M ! I > - "-^"ïl^T^T/'^S ^?k't JESUS CHRISTUS. TWAALFDE OVERDENKING. De aankomst der gewapende bende.. >j L i'i >v. i ^ * U Joh. XVIII: 3 - 9- Matth. XXVI: 47. ^ Tudas dan genomen hebben- En als hij noch fprak, 2iet, Over» denk» de de bende [krijgsknechten,] Judas een van de twaalve en £ eenige ] dienaars van de kwam, en met hem een grpoOverpriesters en Pharizeen, te fchaare, met zwaarden en kwam aldaar met lantaarnen, ftokken, [gezonden] van de fakkelen cn wapenen. Jefus Overpriesteren en Ouderliudan weetende , alles, wat lingen des volks, over hem kqmen zoude,ging A 4 m  g De aankomst der XII. uit, en zeide tot haar, wien Over- zoekt sii ? Zij antwoordden d£nk. hem , Jefus den Nazarener. Jefus zeide tot haar, Ik ben 't. En Judas die hem verried, ftond ook bij haar. Als hij dan tot haar zeide, Ik ben 't, gingen zij achterwaarts , en vielen ter aarde. Hij vraagde haar dan wederom, wien zoekt gij ? en zij zeiden, Jefus den Nazarener. Jefas antwoordde, Ik hebbe u gezegd dat ik 't ben. Indien gij dan mij zoekt, zo laat deze heencn gaan. Op dat het woord vervuld zoude worden, dat hij gezegd hadde : uit den geenen, die gij mij gegeeven hebt, hebbe ik niemand verlooren. Mark. XIV: 43. rerftond als hij noch fprak, kwam Judas aan, die een was van de twaalve , en met hem een groote fchaare mee zwaarden en ftokken, [ gezonden ] van de Overpriesters en. de Schriftgeleerden, eu de Ouderlingen. 1 gnis t tbuos laat?* cotf vs»t> I» * A , Luk.  GEWAPENDE B E N D E. 9 Luk. XXII: 47. XIL Ov'ER- En als hij noch fprak, ziet daar een fchaare: en een van DiNKde twaalve , die genaamd was Judas, ging haar voor, en kwam bij Jefus, om hem te kusfen. HEs^an ooit de befchouwing van paallooze boosheid het hart ontroeren, de gebeurtenis, die ik nu ga bezichtigen, doet dit op de meest treffende wijze. Uier zie ik fnood ver¬ raad in aantocht, om, gedekt achter het masker van gewaande vriendfchap, de moordzuchtigfte ontwerpen te begunfligen. Hier zie ik eene bende toegerust, om de weerloosheid te overweldigen. — Hier wordt een toneel van helfchc list , fnood verraad , ontmenschte wreedheid, meedogenloos geweld en onverbecl-delijke ftoutheid geopend. De bezichtiging van de beginfelen der toerusting zou mij bijna doen bezwijken : maar ik zamel mijne krachten reeds bijeen, om de voortzetting van 't verraderlijk ontwerp van nabij te bezichtigen, Wijl de uitkomst der zaake zo belangrijk voor mij is. A 5 Ju-  |Ö D % AANKOMST Ö E R." XIT. Judas dan genomen hebbende, zo zcot cuanbemï. gelist Jo hannes , de bende [ krijgsknechten ] en [ eenigc ] dienaars van de Overpriesters en Phanséen, kwam aldaar, met lantaarnen en fakkelen en wapenen. Geduchte bende! — fchrikbaarende toerusting! De verraader, zich verkocht hebbende om kwaad te doen, moest het begonnen werk volvoeren , het gemaakte ontwerp ten uitvoer brengen. Hij voorzag zich daarom van genoegzaame magt, om niet te leur gefield te worden in zijne bedoeling, of liever om Jefus vijanden , die Hij meende te bedriegen, in den waan te honden , dat zij nu eerlang liet grootc voorwerp van hunnen onvcrzetlijken haat, zekerlijk in banden gekluisterd , en xten dood gedoemd zouden zien. Daar toe werd eene gehcelc menigte verzameld, eene menigte, groot genoeg, om 'sHei-* ïands getrouwe leerlingen , zo zij wederftand wilden bieden , te overweldigen , of immers 'afteweeren , ja eene menigte , groot genoeg, om zo er tegen vermoeden nog eenig volk ter bulpe toefchoot, zich ook daar tegen te kunnen Verzetten. Zo listig en waakzaam is de boosr heid, om zich haaren onfchuldigcn prooi niet te laaten ontweldigen, zo nauw lettend ziet zij rond,  bewapende Bende. h rond*, om door niets van haar dpel ontzet te XIT, wprden. Overdenk. Maar welke helpers waren het, die Judas vergezelden? 't was de bende [krijgsknechten] en eenige dienaars van de Qverpriesters en P/jari' zeen. Zo als onze Overzetting zegt. ft Is zo zeker niet als het wel in den ecrilcn opflag fchijnt, dat hier aan eene bende vanRo-, jneinfche foldaaten gedacht moet worden. Meer waarfchijnlijk komt het mij voor, dat deze bende beftaan hebbe uit Qverpriesters, Hoofdmannen des Tempels en Ouderlingen (*), ïievcnseen Overfle, zijnde niet onwaarfchijnelijk de opperfte Hoofdman des Tempels, en dienaars der Jooden (f), gerechtsdienaars namelijk , als mede een huisknecht des Hoogenpries' ters (§), met eenige Jongelingen (**). Waar door wij duidelijk zien, dat er aanzienlijke Mannen van de Jooden, hunne gerechtsdienaars cn eenige jongelingen , waar door men huisknechten der aanzienlijke Heeren verftaan kan? tegenwoordig zijn geweest. — Dit ftemt ook Volkomen overeen met de benoeming vanMAT- THEUSj (*) Luk. XXII: 52. (t) Joh. XVIII: 12. <5) Matth. XXVI: 51 ea Mark. XIV: ff, (**) Mark, XIV: 51,  fi De aankomst 'der XIL tiieus, Markus en Lukas, die in den tekst BEm?" van ecnc fc^aare> ccne groote fchaare, fpreeken (*). De- (*) Het is door verfcheiden Schrijvers onderzocht , ofmen met grond ftelr, dat, zo als gewoonlijkst gefcliied,' bij die bende, welke Judas nam, ook Romcinfche krijgsknechten zijn geweest. Men zie J. Ceemer Bibl. Hag.Clasf. 6 Fase. 2, p. 215 &c. J. de Lange Verv. op Toelub over Markus bl. 508 enz. Nederl. BrBr.. VIII. D. N. 2. bl 63 Mengelw.MERG der Akaderusche Verhandelino en VII. D. bl. 288. enz. In 't bijzonder is daar omtrent zeer lezenswaardig een afzonderlijk O n d e r z oe k , hierover gefchreven door den zeer geleerden I leer A. Vembgiü?, gedrukt te Amfieldam bij H. Vieroot, waar in overtuigend wordt bewezen, dat er geen Romeinen onder te tellen zijn. Dit gevoelen wordt met veele redenen geftaafd en de voornaamfte bedenkingen daar tegen opgelost. Is er eene bedenking tegen deze gedachte te ontleenen uit de benoeming van bende a-Tteif» en Overjie over duizend lX'^'<:cfX0i' Üff*. XVIII: 3 en 12. De geleerde Schrijver toont vrij overreedend aan, dat « geenzins, ' bepaaldiïjk eene bende Krijgsknechten te kennen geeft, maar 'in *t gemeen eene menigte van menfehen, eene fcharc. en zo ■komt het volkomen overeen met het woord o'^Aor, dat door de drie andere Euangelisten gebruikt wordt. En wat -het woord whloLfxos betreft, dat kan hier geenOverJïc over duizend van de Romcinfche Krijgsknechten betekenen, die hier zeker niet tegenwoordig was, daar er bij de kruisfiging fechts een tK*TÓ¥r#g%t>s of'Hoofdman over honderd het be-  cswapendeBendi. 13 Deze menigte,gedeeltelijk met zwaarden ge- XIL wapend , anderen met /lokken voorzien , was ®>gjgj ' meer dan genoeg uitgerust, om een weerloos lam te vangeni — Ja waarlijk, was deze onderneeming niet zo wreed, zo ijslijk, dat het bloote aandenken eene koude rilling aanjaagt, de nagedachtenis van deze toerusting zoude Jiiets dan fpotternij verdienen! „ Even- „ wel elf getrouwe leerlingen, misfehien gewa„ pend, zullen hardnekkigenwederftand kunnen „ bieden; en wie weet hoe bezorgd de Na- „ zarener voor zich zeiven is, welke heimelij„ ke affpraaken er zijn, om een gedeelte, een „ mcrklijk gedeelte van de heffe des volks „ fpoedig bij een te kunnen zamelen!" Zo fpreeken de moordzucht en het verraad, hunne verbeelding, verhit door de onmenschlijkite ontwerpen , fchildercn hun niets dan wederftand, bloed en geweld: zij vertegenwoordigen zich .de beste karakters, even zo helsch mÉisrtf zMuX'«JSKciws daao wr^'.^-v&k bevel had: ook wordt dit woord meermaal voor de aanzienlijkfte beambten in het burgerlijke gebruikt, en kan hier zeer Wel den opperften Hoofdman des Tempels aanduiden, wiens post het was de zulken , die tegen de heilige dingen zondigden , gevangen te neemen ; vergelijk het geene er van dezen Ambtenaar gezegd wordt. Hand, V: §£. fchoon daar \woord ïgurtiyoï voorkomt.  ë$ De aankomst der tXlïi vaii aart te zijn, als zij zich zeiven gevoelen,: dehiu van daar nunnc vreczc, zie daar de oorzaak eener zo groote toerusting. Dan waar toe lantaarnen en fakkelen P ■■■ • — 't Was nacht. ■■ Maar 't was ten tijde der" volle maanc, behoeft men dan ook licht? — De vrees, dat de fchaduw der Olijven of eeni1- 1 ge donkere diepte eene wijkplaats mogte bcfchikken voor de belaagde onfchuld, gaf aanleiding genoeg , om zich daar tegen te wapenen, en alles zo te beleggen, dat er bij de volvoering van 't ontwerp niets kondc faalcn, maar 'Ji vooruitzicht van eene gelukkige uitkomst alrecde de grootfte juichftof geevcn mogt. Dus toegerust wordt de bende uitgeleid. — O fchrik! Judas treedt voor, hij is aan 'thoofd! hij is de leidsman der geencn, die Jefus zullen vangen! Judas, die naam, die mij, bij elk gezicht van zijne letteren, of zo dikwerf ik zijn klank hoo* re, geduurig eene rilling aanjaagt, Judas was hier de aanvoerder! Mij dunkt, ik zie de bende met fnellen fpoed voorere eden! Terwijl ik, zonder aan mijne verbeelding een te ruimen teugel te vieren, de onderfchcidene hartstochten en overleggïn-> gen van deze menfehen, mij op deze wijze kan: VooriLellen. Het  GEWAAPENDE BENDE, |j Het moordrot van Jefus hoofdvijanden, de XSil Farizeen en Ovcrpriesters bloeiden van iiver 0vER" hunne voeten waren als gevleugeld , ware 't mogelijk geweest, zij zouden de bende met een' flap wel uit Jerufalem in Gethfemanc hebben doen treeden. Zij juichen in hun hart, zij fmaaden, fchimpen, zij veroordeelen,zij dooden aireede het fchuldeloos lam, dat zij najaagen! Zij zonderen zich van den overigen hoop een weinig af, en wenfchen elkanderen geluk; de édne velt het doodvonnis aireede , de andere vermaakt zich met zoutelooze fpotternij, een derde brandt van wraakzucht, en kan zich niet inhouden, om te fchelden en te vervloeken. De dienaars en huisknechten, meest van ruwen en ongevoeligen aart, zo als 't vervolg van hunne handelingen toont, vermaakten zich mede onderling in de befpotting van den Nazarener, wijl 't hun vermoedelijk, toen zij uittrokken , gezegd zal zijn, tot welke onderneeming zij gebruikt werden; dit was noodig, om hen op hunne hoede te doen zijn , zo men mis■ fchien den betichten, op den weg of ergens buiten Gethfcmane, mogt vinden. Maar hoe is Judas gefteld geweest? . De gouddorst, door welke hij geheel vetmeesterd was, dacht hij? zoude nu eerlang bij hem laa-  IÓ . DE -AANKOMST DER rxil. hafenis,ja volle teugen vinden! De be- bejsk' iehimping van der Jooden waan, als of zij nu aireede meester waren van het voorwerp van hunnen haat, heeft hem de verwijtingen van 't geweeten doen fmooren. ■ Zijn veinzende aart kon hem echter zeer gemaklijk der JoodenOvcrftcn, met een' vloed van woorden, doen vleien, dat zij nu haast hunnen wensch verkrijgen zouden. Terwijl verwilderde oogen, rustclooze ongeduurigheid , en een zwoegende boezem, blijken genoeg gegeeven hebben, welk een angstvallig hart er onder het leugenkleed der veinzerij verfchoplen lag! Maar ik worde begecrig, om te zien, hoe Jefus zich gedroeg , toen hij deze bende zag naderen, i Wat zeg ik, eer de moord- bende in de nabijheid van Gethfemane was, zag Jefus die reeds aankomen! Al eerder dan zij de heining van den hof in 't gezicht kreegen, trad Jefus reeds uit. — Hij zvisi alles wat Hem overkomen zoude. Godlijke Je¬ fus, ook hier moet ik U mijne hulde bieden! — Hoe wist Gij dit alles? De gewijde pen itelt mij deze uwe wetenfehap op zulk eene wijze voor, dat ik niet anders kan, of ik moet befluiten, Gij wist dit door U zeiven! Godlijke Jefus! ik eerbiedige uwe wetenfehap! Gij veritaat mijne gedachten van verre! Gij weet mij* ne  GEWAPENDE BeNBE, !ie ónderneemingen! Gij doorziet der menfchen harten! Gij zijt God! °VE!l- J J DENK. Jefus treedt uit, Hij ging met de drie leerlingen al fpreekende voort, en kwam bij de andere, die .aan of niet verre van den ingang van den hof, op zijn bevel, gebléven waren (*), ■terwijl de bende nadert, deze,Hem niet anders dan in 't diepfte van den hof verwachtende, niet anders vermoedende, dan dat Hij op 'tgezicht eenér gewapende bende ijllings vluchten zoude, wordt uittermaate verbijsterd. . • Wien zoekt gij? Dit is de vraag van Hem, die wist, dat Hij gezogt werd (f)! Zij antwoordden geredelijk : Jesus den Nazarener; en krijgen daar op ter hunner ontzetting dit onverwacht bericht, ik ben 't. Judas de verraader Hond daar ook bij, en de uitwerking van de aanwijzing, die Jefus van zich zeiven deed, was bij uitneemendheid ver- ■ i ; ..jT nvb tli vi[l\9 ■'■ i9w09v9 ijll ÏSfib ci;\f9r$$r .... ■..: .';') , M.:'i-ïid:u Bsv» }»09in.{lm 11 vAl ~ ':;:..o (*) Vergelijk de IX Overdenking, bl. 430. (f) Tim fyrure is in 't enkeltal wien zoekt gij? En niet wie zoekt gij ? in't meertal—- Jefus wist dat zij ]t voornamelijk op Hem hadden toegelegd, Hij geeft dit van ler zijde, in zijn yraagen; te kennen, en ftelt dit naderhand .duidelijker voor, als. Hij voor zijn bijhebbeid gezdfchap vrij geleide bedingt. II, Deeiv. ï|  l8 DE AANKOMST DER ™^ fchrikkende, zij gingen achterwaards en vielen denk. ter aarde (*). ; ^('S!SoO'. ..Hii (*) Een tweetal opmerkingen moet ik hier bijvoegen. Voor eerst. Ik heb in de rangichikking van dezen met den volgenden tekst de meest gewoone orde gehouden, zonder daarom te denken, dat al het gene hier vermeld wordt, airede gebeurd is , voor dat Jefus door den verraader gekust is: het komt mij veel meer gepast voor te denken, dat die vraag, wien zoekt gij? onmiddelijk op het kusfeu van Judas gevolgd , cn de fchare daar door bedremmeld is. — Want, om geene andere redenen te melden : hoe komt de kus te pas om Jefus aan te wijzen, daar Hij zich zeiven aangeeft? Men kan hier meerder bewijzen voor vinden bij Burmannus Harmonie bladz.C%; Harmonia perpesfionum J. C. Ikenit pag. ao. in not; Schutte //. Jaarboeken II Deel, bladz. 286. enz. Ten anderen, wilde ik bij deze gelegenheid die vraag beantwoorden : hoe 't mogelijk zij dat niet alleen de gemeene hoop, die hier bij een was om Jefus te vangen, Hem niet gekend heeft, maar dat dit zelfs plaats had bij de hoofden des volks, daaï Hij evenwel dagelijks in den Tempel was geweest? — Het is mij meest waarfchijnlijk, dat de toebereidfels,om niet mistetasten,eensdeels geweest.zijn, om de plaats van Jefus verblijf te weeteu, om Hem heimelijk te vangen; en ten anderen,om dat zij vol vreeze waren, Jefus mogt hen ontgaan, zo ras Hij de bende zoude verneeraen, daar zij in de fchaduw ligtlijk den verkeerden konden aangrijpen. — Terwijl men gemaklijk beféft, dat de onverwachte ontmoeting, waar van de tekst meldt, hën zeer verbijsterd hebbe.  GEWAPENDE B E N D E. 19 Hij fprak met magt! Hij zette aan zijne x!rwoorden zulk een nadruk bij, als niemand der DEtfl." menfchen zoude kunnen doen : die de voortocht hadden , traden achterwaards , die op hen volgden, frieten daar doorregen hen aan, zo Hortten zij famen ter aarde. Men mag in de Gefchiedenisfen voorbeelden vinden, dat boosdoeners meermaalen, door onverwachte nadruklijke gezegdens , in hunne voorneemens gefluit zijn geworden, nooit zal men eenig geval aanwijzen, dat hier mede gelijk fiaat. Hier was des Heeren flem met magt! Hier klonk dezelve met heerlijkheid! Hij had door den adem van zijne lippen deze Godloozen kunnen dooden : de aarde kunnen openen, en deze zijne vijanden in den afgrond doen verzinken; zo had Hij de onwraakbaarfle bewijzen van zijne Majefleit kunnen opleveren. Maar de zachtmoedige Jefus fpaarde het rot van deze booswichten : de dienaars waren flechts zendelingen van hunne meesters, en werktuigen hunner boosheid; de hoofden, die hier tegenwoordig waren, wilde Hij ook niet zo onverwacht in hunne boosheid doen fnceven , zij zouden nog meerderen tijd van bekeering hebben, en nog grooter dingen zien, B 2 zij  DE AANKOMST DEK. Ovek z^ moesten noë 9 &OOT weidaaden op weldaader^ dink. te onverantwoordelijker gefield, en van 's Heilands grootheid, te midden van zijn lijden en fterven, nog ooggetuigen worden. —Ook wist Jefus,wat over Hem komen zoude,zijn lijden en kruisdood voorzag Hij, de oorzaaken daar van, en de vruchten die dit hebben zoude, zag Hij volkomen door, Hij wilde daarom zijne, vijanden doen oprijzen, en zich zeiven in hunne handen flellcn. Hij vraagde haar dan wederom: wien zoekt gij% Zij, van den fchrik een weinig bekomen, cn zich onbefchadigd vindende, gaven nu antwoord , en zeiden : Jefus den Nazarener. „ O hoe gelukkig waart gijlieden 'geweest, „ verbijsterd rot van fhoode booswichten, hoe „ gelukkig, zo gij Jefus den Nazarener hadt ,, gezocht tot uwen Leeraar, om u te onder„ richten, tot uwen Heer, om u gelukkig te ,, maaken , tot uwen Geneesmeester, om de „ wonden uwer zielen te heelen , tot uwen „ voorfpraak, om bij God vergeeving te ver* p krijgen. p Hoe bereidvaardig zou Hij ter uwer hulpe „ geweest zijn, hoe zou zijn mond van honig„ zeem gevloeid hebben, en zijne genade uw© „ harten vervuld. t, Maar  gewapende Bende." „ Maar nu helaas! 't is te akelig om er aan XIlt- 0VER- te denken, nu is het om hem in boeijens te DEHK. „ kluisteren , om Hem als een kwaaddoener „ naar de gevangenis, naar de ftrafplaats te „ fleepen!!! En evenwel daar toe is Jefus ook gereed. Hij antwoordt hun. Ik heb U immers gezegd dat ik't ben. ,, Waarom, wil Hij zeggen, „ Haat gij uwe handen dan niet aan mij? „ Waarom grijpt gij niet gretig toe? „ Waarom voert gij mij niet airede geklui„ fterd henen, naar de plaats daar het vloek,, gefpan mij inwacht, om het oordeel des „ doods, hoe onrechtvaardig ook, te vellen, „ en mij overtegeeven tot een prooi van on„ verdiende wraak? Het fchijnt dat zij te bedremmeld waren, om te antwoorden, en zich intusfehen om de getrouwe leerlingen fchaarden, om deze mede te Vangen en weg te fleepen. Althans Jefus keurde het noodig, om voor hen te fpreeken: indien gij dan mij zoekt, zegt Hij: zo laat deze henen gaan. Terwijl Hij op de leerlingen, die bij Hem waren , met hand, hoofd, of oogen wijst. „ Gij wilt mij „ hebben, zegt Jefus, waarom dan mijne leer„ lingen benaauwd? — Laat hen henen gaan, » laat hen vrij geleide hebben , zij gaven u B 3 p geen  22 DE AANKOMST DER XII. ?9 geen reden tot achterdocht!" Zo beveelt denk. Hij hen wat zij doen moesten. O wonder! zij moesten dezen Nazarener, hoe gering ook in hunne oogen, gehoorzaamcn, zo als de uitkomst toonde. En hier in handelde Hij als de getrouwe Herder en opziender zijner Kudde; want Hij deed dit, op dat het woord vervuld zou worden, dat Hij gezegd had, uit de geenen die gij mij gegeeven hebt, en hebbe ik niemand verloren (*). Men kan , fchoon daar wel allermeest op de behoudenis der ziele gedoeld wordt, echter de uitwendige bewaaring van groote rampen niet uitfluiten. Dit had Jefus aan den rand van Kedrons beke gefproken, zijne getrouwe leerlingen waren getuigen geweest, hoe Hij dit, met veel ijver biddende, aan zijn' Vader had voorgedraagen. Nu toont Hij aan zijn eigen bidden te gedenken, nu toont Hij de middelen in 't werk te willen ftellen, waar door Hij zijn begeerte volvoerd zou zien. Bemoedigend zeggen voor 'slieilands leerlingen ! Hoe veel was daar in voor hun ten troost! —— Zij waren gegeeven aan Jefus van (*) Men vindt deze woorden Joh. XVII: 12,en vergelijke, ten aanzien van de volgende woorden van dit vs., het ifte ftukjen dezer Overdenkingen bladz. 283 en 284.  gewapende Bende. 23 van den Vader, gegeeven reeds voor de grond- xii. legging der wereld, gegeeven tot zijne Apostelen. Dit gefchenk zou Jefus niet verlooren laaten gaan. De Vader zelf had hen lief, niemand kon hen rukken uit de hand des Vaders. Ook had Hij voor hen gezorgd, niemand, zegt Hij, heb ik uit hun verlooren: Hij leverde hen dus aan den Vader terbewaringe over, dat de almagt verder voor hun zorgen , en in dien bangen tijd hen beveiligen zoude. Hij toont ook in dezen grooten nood, in 't uiterfte gevaar, dat Hij zich zeiven vergeet, en aan hun gedenkt, zijne liefde waakt voor hun. Groote troost zeker, voor deze lievelingen van Jefus ! Uitfteekende bewijzen voor het tedere en onveranderlijke liefdehart van Jefus, onwraakbaar getuigenis van zijne trouw. Aandoenlijk, maar leerzaam tafereel! Hoe klimt de boosheid van den Verraader! Eerst komen de begeerlijkheden in zijn hart Hijgen , onzichtbaar voor 't menfchelijk oog, deze voedt hij, zij vermeerderen, en geraaken in vollen gloed. Voorts waagt hij zich bij de : vijanden van Jefus, ontdekt aan hun zijne ont: werpen , hij fchroomt niet voor hun uittekoirien, en. hen tot zijne vertrouwelingen te maaI ken, hij wacht van hunne fnoodheid niet anB 4 ders,  £4 De aankomst dek Xll. dcrs, dan dat zij, tot bereiking van hunne booze 1 oogmerken, hem verborgen zullen houden, nog was de boosheid van zijn hart niet tot die hoogte geftegeu, dat hij voor mcnlchen bekend wilde zijn, en hij verblindt zijne oogen moedwillig, om niet te zien op Hem, die alles ziet, en in de donkerheid kan oordeelen. Hij doet eene fchredc verder , verzamelt knech" ten en wapentuig , het fnoodst gefpuis en de geweldige moordtuigen worden onder zijn oog bijcengebragtjom zijn' meester, den zachtmotdigften, weldaadigften, weerloosflen en fchul- deloozen meester, in bocijen te knellen. < „ Klopte uw hart nu nict,fnoodaart? — Kondt „ gij zulks zonder de vinnigfte verwijtingen van „ een plaagend gewisfe doen?" —— Dan zijn hart was vermeesterd door den Satan, die hem gevangen hield naar zijnen wil, en hem voerde werwaards hij wilde! Daarom bood Judas zich aan tot een' leidsman der genen, die Jefus zouden vangen; hij ontziet ni.et aan de fpitfe te gaan, in dien verkeerden waan, dat hij, fchoon openlijk voor het licht trecdende, echter in zijn fnood ontwerp onbekend zal blijven. Nu vergezellen geweld en moord zijne fchreden , daar het masker der vriendfehap zijn helsch gelaat bedekt: het eigen beeld des Duivels  gewapende Bende. gf veis is in zijn bedrijf zeer duidelijk getekend, Xïf.i . die vader der leugencn neemt toch meermaalen „mK. het gelaat van een'Engel des lichts aan, fchoon ' verderf en moord alleen zijn doel zijti. Dit wordt door zijne dienaars in navolging van hem gepleegd. Zo is de zonde aancengefchakeld : een onbreekbaare keten.' Hoe ongelukkig is hij, die zich moedwillig aan de cerfte verlokkingen, de opwellende begeerlijkheden overgeeft! Hier zie ik hoe de geldgierigheid een wortel van alle kwaad is, en dat zij, die rijk willen worden , vallen in verzoekingen en in den ftrik,en in veele dwaaze en fchadelijke begeerlijkheden , welke de nienfehen doen verzinken en in ondergang Horten. ■ „ Hoed u dan,mijne ziel, om niet in dezen „ ftrik gevangen te worden, waak en bid, op „ dat gij niet in deze verzoekinge komt. „ Keer tijdig te rug: dool niet verder, zo gij „ de woeling van deze begeerlijkheid in u zel„ ven ontdekt, kniel voor Jefus, roep om zij„ nen Geest, om zijne kragt, Hij zal u hel„ pen!" Ja op U,dierbaare Jefus! vestig ik mijn oog; «ok in dit gedeelte van uw lijden, zijtGijmij B $ dier:  n.6 De aankomst der Ut. dierbaar ! Hier zie ik uwe \vaarde fchitteren» Over- jj2Bi« n^er vlocijen rijke troostbronnen! Gij wist wat over U zoude komen, alles wat over U zoude komen, dit verblijdt mij, daar jn eerbiedig ik U als mijn volmaakte Borg. Gij wist dat Gij daar toe in de wereld zijt gekomen, niet om gediend te worden , maar om te dienen,en om uwe ziele te geeven, tot een randfocn voor veelen. Daar in vinde ik de onfaalbaare verzekering, dat Gij vrijwillig op U genomen hebt den prijs te betaalen , waar toe ik met al het Adams kroost onmagtig was. Daar inzie ik, hoe gemaklijk het U was geweest , om de handen uwer vijanden te ontvluchten. Gij hoorde het geruis hunner voeten van verre. Gij zaagt hunne verzameling, de bevelen die aan hun gegeeven wierden: en evenwel Gij wilde het niet ontvluchten, Gij wilde lterven, om het leven aan te brengen. Zo vinde ik de volkomenfle gerustitelling voor mijn' geest, dat Gij hebt willen naar de flachtbank gaan, als het lam van God,dat de zonde der wereld wegneemt, dat ik mij volkomen op U mag verlaaten. Ook eerbiedige ik U, te midden van uwe die-, pe vernedering,als denZoon van God, als den waarachtigen God. Hoe wist Gij alles, wat over  Gewapende Bende.' 27 over U zoude komen , zo naauwkeurig ? Gij Xlf. wist dit als de kenner van 'tmenschlijk hart, °b£." die alle dingen weet (*). — Ditfterkt mijn geloof, dat Gij in uwe vernedering, toen de bende uwer ■ vangeren naar U toe fnelde , zo veele blijken gaaft van uwe wetenfehap, dat het Uniet onbekend was, wat over U'komen zoude, en van uw vermogen, om met een enkel woord Ipreekens uwe vijanden ter aarde te vellen. Daar door wordt mijn geloof gefterkt,om U in uwe grootheid te aanbidden , om te belijden , dat Gij een genoegzaam Verlosfer, een volkomen Zaligmaaker zijt! Mijne liefde wordt ontvonkt, daar ik U de grootfte liefde in uwe vrijwillige overgifte zie bewijzen. Geen dwang voerde U ter ftraffe^ geen onmogelijkheid om te ontkomen, belette U de vlucht: maar om dat Gij alles wist, wat over U komen zoude, zo wilde Gij U ook niet onttrekken , Gij wilde het opgenomen werk .volbrengen; geen fmaad, geen fmerte konde U wederhouden , om tegen uwe vijanden te zeggen : Ik ben het. Hoe akelig waren voor U de uitzichten, Gij ken-, (*) Joh. II: 24,25. en Hoofdft. XVI:s#. ca XXt 17.  2$ D Ê AANK0 5ÏS Ü D. E R kende de gefteldhcid van 't moordersrot! Gij; SaE" fchoon zwoegende in Gethfemane , waart tegenwoordig in den bloedraad, in Cajafas huis gehouden! Gij kende de gezindheid, de moordzuchtige gezindheid uwer doodvijanden , die uwen ondergang gezwooren hadden. Gij hoorde hun uil gejuich, over de zekere uitkomftcn van hunne bcraamingen. Gij zaagt alfede hoe zij,in hunne overleggingen, hunnen moed aan uwe fchuldcloosheid koelden ! Gij kende de wreedheid der handen, die U zouden kluisteren, en voor de onrechtvaardigfte Rechters fleepen. De geesfelzweepen , het vloekhout , Golgotha, alles was reeds voor Uwe oogen tegenwoordig, Gij wist alles, wat over U komen zoude , Gij hadt zulks mcnigmaalen voorfpeld. ünnagaanbaare liefde, dat Gij U aan dat alles overgaaft! O liefde, welker hoogte niet gemeeten, welker diepte niet gepeild kan worden! Zulke jammeren te voorzien , en tegen de Werktuigen van 't geweld te zeggen , ik ben Bet*, dat gaat alle bevatting te boven! Kan iemand meerdere liefdé hebben voor zijne vrienden, dan dat hij zijn leven voor hen klelle? — Dit hebt Gij gedaan, groote Losfert Gij zijt daarom het waardige voorwerp van wederliefde door alle de eeuwen. De eeuwigheid  gewapende bende.' heid moet er U de volkomene erkentenis van o^i, toebrengen!.'.! den*, • Hoe verblijdend en rijk van troost is ook de trouwe liefdezorg van Immanuël voor allen,di© Hem gegeeven zijn van den Vader. j Wï is gedachtig aan zijne bede voor hun. Hij fielt zich in de plaatfe der zijnen. Ik ben't, zegt Hij, zo gij mij zoekt, laat deze henen gaan» Hij befpreekt het vrijgeleide voor zijne leerlingen. Zo blijkt het, dat Hij een getrouwe Borg is. Hoe veilig kunnen allen,die hunne zaligheid, bij Hem zoeken, al hun belang aan Hem toebetrouwen, Hij. is de getrouwe Zaligmaaker!— In alles zal Hij voor hun zorgen, hun leven veiligt Hij, zich zeiven geeft Hij in hunne plaatfe, zo toont Hij met de daad, dat Hij de goede Herder is, die zijn leven voor de fchaapen fielt (*). Hij kiest den dood voor zich zeiven, en geeft het leven aan anderen. ———, Hij geeft zich in banden, om vrijheid voor zijne vol- O Joh. X; iu  go De aankomst der. XII. volgelingen te befchikken. — Hij laat zich »Snk" overweldigen door zijne vijanden, om ontflag van 't geweld voor zijne vrienden te verkrijgen !!! Veilig verlaate ik mij dan op zijne voorbede; fteeds is Hij aan dezelve gedachtig, Hij herhaalt die zo dikwerf, als dat noodig is, Hij leeft altijd,om te bidden voor allen, die door Hem tot God gaan , en daarom kan Hij ook volkomenlijk zalig maaken. Jefus bidt niet alleen, maar bezigt ook gepaste middelen, om de verhooring van zijne bede te verkrijgen. In dat zelfde gebed had Hij van zijn' Vader begeert, Heilige Vader! bezuaar hen in uwen naam. (*). Dit zou men denken was voldoende geweest, Hij mogt nu de verzorging zijner aanhangelingen veilig aan zijn' Vader overlaaten , dus zou men kunnen denken, en evenwel , Hij gebruikt middelen , om vrij geleide van zijne vijanden, voor deze zijne vrienden, te verkrijgen, om dat Hij weet, dat God zijnen raad door middelen uitvoert. Hoe vertroostend is dit voor mij, Hij die in deze bange oogenblikken voor de veiligheid der zijnen zorgde, leeft nu in heerlijkheid, en houdt (*) Joh, XVII: ir.  GEWAPENDE B E N D E. 3* houdt niet op, om voor allen, die Hem lief XII. hebben,te waaken,te zorgen, en te bidden, denk? . Zijne bede, om bcwaaring, is dus ook voor mij, en allen, die 't geloofsoog op Hem vestigen. Voor mij, in alle mijne gevaaren, in alle de ftrikken, die de vijanden van mijn heil mij fpannen, in alle de ongelegenheden, waar in ik mij door onbedachtzaamheid brengc,in alle de ftruikelingen, waar in ik mij ontga, in alle de zonden, die in mij woelen, in alle de beproevingen, welke mij overkomen, in alle de uuren van ergernisfe en bekommering !!! Voor mij, bidt Hij, hoe onachtzaam ik ook ben , hoe trouwloos en afzwervende , Hij houdt niet op met bidden, Hij wordt niet moede, Hij bidt voor mij om bewaaring, dat ik, offchoon er beproevingen voor mij zijn , evenwel niet omkome , dat mijn eeuwig heil gevestigd blijve, en ik uit alle ftrikken ontward, eindelijk eens in eeuwige vrijheid gebragt worde! Laat deze heen gaan : dit bevelwoord fpreekt Hij met magt tegen alle mijne vijanden. Zij moeten Hem, hoe ongaarn ook, gehoorzaamen; Hij zal hen beletten van mij te overweldigen! • Daar toe weet Hij gepaste middelen te gebruiken, nu is 't niet Hechts een verzoek, een be-  $z De aankomst der XII« bevelwoord , maar eene kragtige wederhoUj, OvtR- aEflK, ding. Hij heeft nu alle magt in hemel en aarde. Hij beheerscht de flerrenheiren , den dampkring met al wat er in, de aarde met al wat cr op is : Hij is nu, in vollen nadruk, de Vorst van 't heir des hemels, Hij kan de legerfchaaren der fchepfelcn, op den wenk van zijnen wil, doen werken. De tienduizend maal tien duizenden der Engelen moeten Hem zo wel, als de Winden en de Ze.ën gehoorzaam zijn. — Deze allen gebruikt Hij,meer dan wij kunnen uitdenken , op duizend onmerkbaare wijzen, om de veiligheid en 't heil van zijne ellendelingen te bevorderen. Dewereldling, die alleenlijk ziet op het gene voor oogen is, befpotte dit vrijelijk, ongeluk-! kig is 't voor Hem, dat Hij verguist het gene hij niet yerftaat; het geloof, in tegendeel, eerbiedigt Jefus in deze zijne waare grootheid, en 't verlustigt zich in de erkentenis, dat Hij al dat vermogen aanwendt, om de veiligheid en de volmaaking van alle zijne lievelingen te befchikken. it Hoe zeer moet ik mij dan fchaamen, dat ik zo weinig het oog heb op die getrouwe verzorging, dat ik zo dikwerf mij zelf wil verzor-; gen,  GEWAPENDE B E N D £. 33 gen, daar ik, in angstvallige bekommering neer- ttt, gebogen, dan eens vreeze voor vijanden, die mij nooit zullen aanvallen, dan eens middelen uitdenke, die geheel ongefehikt zijn, dan wederom moedeloos ter nederzitte, zonder het oog op mijn' Verlosfer te liaan! Hoe weinig denke ik aan zijn bevel: zijt dan niet bezorgd tegert den morgen : zvant de morgen zal voor het zijne zorgen , [eiken] dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad (*). Waarom niet meer al mijn kommer tocbetrouwd aan mijn' getrouwen Herder ? Strafwaardig ongeloof doet mij dikwerf dus fchadelijk omdoolcn, — ongeloof doet mij mijn'wcldaadigcn leidsman onteeren, en mij zeiven verbijsteren en bederven. Ik wil dan, uitziende naar zijn' Geest, daarop bedacht zijn, om mij, met al mijn belang, geduurig aan Hem toetebetrouwen, om door 't geloof Hem te bezichtigen in zijne verhevene waardigheid, in zijne onbreckbaare trouw, en mij veilig te verlaaten op zijne ontferming. Jefus zorgt, en dat is genoeg! Heilige zorgeloosheid is mijn plicht. —— Bij Hem te fchuilen, Hem voor mijn belang te laaten O Matth. VI: 34. II. Deel, C •4en.daar ik. in aiio-st-vnllio-f* Kplfnmmpn'nnBoiii-, vrr  34 DE AANKOMST DER XII. waaken, en gemoedigd en vrolijk Hem te vol»enk." gen? is mijne wijsheid en geluk! Laat mij vervolgens van Hem als mijn volmaakt voorbeeld ook leeren, hoe ik mij moet gedraagen. Getrouw te zijn aan mijne vrienden, voor hun geluk te waaken, al moet ik mijn eigen welvaart daar bij in zekere opzichten in gevaar Hellen, dat moet ik van Hem leeren, en daar in Hem zoeken gelijk te worden. Dit heeft Hij mij zelf geleerd : gelijk ik u lief gehad hebbe , is zijne taal, moet gij eikanderen ook lief hebben (*). En één van zijne volgelingen, die de liefde van Hem geleerd heeft, zegt: hier aan hebben wij de liefde gekend, dat Hij zijn leven voor ons gejleld heeft: en wij zijn fchuldig voor de broeders het leven te feilen (f). Ook moet ik zeer opmerkend zijn, om gelijk de Hcere jefus deed, gepaste middelen te gebruiken, ter verkrijginge van de zaaken, daar ik God om bidde. Deed ik zulks niet , en verkreeg ik dan niet het gene ik biddende van God begeere, dan zou mijne onbedachtzaamheid dikwerf den Heere befchuldigen, immers moe- (*) Joh. XUI: 3-?, en XV: 12. (t) i Joh. Hls 16.  GEWAPENDE B E N D E, ÉÊ moedeloos zoude ik op de onvervulde begeer- xjï. ten blijven ftaren. , Maar nu leere ik bidden en werken famen te voegen. God is een God van orde, en Hij bindt mij aan de middelen. Laat mij dan in 't geloovig bidden aanhouden, en in 't gebruik van gepaste middelen voortgaan, ter verkrijginge van 't gene ik betamelijk begeere. God zal op zijn' tijd mij doen ondervinden , dat ik met den Hoorder des Gebeds te doen hebbe; op den Heere te wachten, en zijn weg te houden, zal mij een gelukkig einde van mijn poogen doen bereiken. Biddend mag en moet ik op 't beste voorbeeld van betamelijk bidden zien , die tevens de barmhartige Hoogepriester is, en, door zijn bidden, mijne bede bij zijn' Vader veraangenaamt. Maar ik moet nog een weinig hier op peinzen. Waarom zorgt jefus nu voor zijne leerlingen, dat zij niet gevangen worden, in vervolg van tijd zijn zij toch bijna allen, niet Hechts gevangen , maar door een' geweldigen dood ontlijfd ? Daar in blijkt zijn wijs en goed beitel, in dien tijd waren zij nog zwak in 't geloof, C s bloot  gó De aankomst dek xn. bloot gefield voor veele flingeringcn en crger- m nisfen' de fatan had zeer bcSeerd hen tc zif" ten als de tarvv, hun geloof zou wel haast hebben opgehouden, zo Jefus niet voor hun had gebeden : dus wil Hij ook de gepaste middelen gebruiken, om hen te bewaaren, om voor hun te zorgen, dat zij in hunne zwakheid niet bezweeken, en de hclvorst over hen niet mogt zegcpraalen. Daar mede kunnen alle lievelingen van Jefus zich vertroosten, dat Hij hunne kragten kent en wecet, en alle beproevingen daar naar afmeet. Zo geeft Hij uitkomst met de verzoekingen, op dat zij die zouden kunnen draa- gen* Of zou Jefus trouw bezweken zijn, toen zij op't einde van hun leven kwamen, kou Hij hen toen ook niet van 't geweld bevrijden? — Wie twijfelt aan Jefus magt, die zijne waarde recht kent? —- Maar toen was hun werk vol. voerd, zij hadden, als zijne getuigen, het euangelie over de wereld rondgedragen, alomme Hem voor Koning uitgeroepen, en de grondilagen van zijn rijk gelegd, zij waren door den . H. Geest tot dat werk toegerust, en even daar door geflerkt tegen eenen geweldigen dood, de martelkroon was hun eene eer, de banden hun-  GEWAPENDE 13 END E. «37 Minne fiëraaden. LaarPauhis voor allen fpree- xiï. ken , hoe dikwerf roemt hij in zijne banden j en hoe vrolijk juichte hij het oogenblik te gemoet, dat hij als een drankoffer geofferd zou worden, toen de tijd zijner ontbindinge aanflaande was ( f ). Zo gingen zij kloekmoedig naar 't moordfchavot, in verzekering, dat dit hun tot zaligheid, en der Gemeenten tot nut zou gedijen, zij verzegelden dus de waarheid met hun bloed, en de uitwerkfels daar van zijn nog van nut voor de Kerk, na dat zij zo veele eeuwen reeds geftorven zijn. * Ook hier in ontdekke ik de wijze en goede hertelling van den grooten Verlosfer, alle zijne fchikkingen, zijn wijsheid en goedheid, dan zel fs, als de kortzichtige, en daar door waanwijze ficrveling bedillend vraagt: waarom is dit zo gedaan ? Dan,laat mij nog een oogenblik flil ftaan bij de booze vijanden van Jefus. Hoe flout! Hoe fchaamteloos is hun beftaan! Daar de vrijmoedigheid van Jefus hen verbaast, (*) Roui. V: 3. II CV. VII: 4,-XI:23 tot 30. Efef. III: ï. IV: 1. Fil. I: 7, 13, 4. Col. IV: 3. Ct) II Tim, IV:6 C 8  38 De aankomst dek. XII. baast, cn zijn maaiwoord hen ter aarde nc- OvER- . vink. derflaat, is 't onbegrijpelijk, dat zij niet ijlings van daar vluchtten. Dan deze verkeerden weeten van geen fchaamtc. De aanvoerders van dit rot zijn verblind , door dollen moordlust dronken, denken zij op niets anders, de menigte volgt haare leidslieden, en daar door zijn zij farncn onvatbaar voor opmerken, voor lichaamte en berouw. Treurige beeldtcnis van allen, die weêrfpan- nig in de zonde voortgaan. Wel haast wordt het hart verilokt, door het herhaald plegen van 'tzelfde kwaad, alle waarfchouwingen {luiten daar op vruchteloos af, ontzettende* oordcelen treffen zelfs niet meer , wordt dm Godloozen genade beweezen , hij leert [evenwel] . geen gerechtigheid (_*), verfchooningen loopen even zo vruchteloos als oordcelen af, en 'temde wordt dikwerf, dat een man, die dikwijls bcfiraft zijnde, den nek verhardt , fchielijk zal verbrooken worden, zo dat er geen genezing aanis (f). Zulke waarfchouwingen treffen dan het hart van zorgelooze zondaaren ! Allermeest is hier het fehrikwekkend beeld van Judas den leidsman , van dezen boozen hoop % I (*) Jef. XXVI. 10. (ï) tyreuh, XXIX; 1,  GEWAPENDE BEND E. 39 hoop, ten affchrik voor allen, die anderen in 't XII. kwaade voorgaan. Over- Hoe akelig is het te zondigen : hoe veel fnoo- DEMK* der, anderen te verlokken! Hoe recht¬ vaardig is derzulker verdoemenis! - Hoe zwaar de ftraffe der zodanigen. Dat dan het ontzettende van deze erinnering mij toch bedachtzaam maake, om nimmer iemand tot de zonde te verlokken. Al is het niet tot grove zonden , al is het niet, dat ik zulks met opzet doe. — Mijne «nbcdachtzaamheden , mijne toegeevendheid aan eene booze wereld, gelijkvormig aan dezelve te zijn in eenen boozcn tijd, kan vcelligt ongemerkt anderen, die op mij zien, doen ftruikelen, zo worde ik hun ten valftrik, terwijl ik zelve zondige. . Dat ik dan waakende en biddende op mijne hoede zij! Dat ik uitzie naar mijn' grooten Verlosfer, om kragt tegen alle verzoeking, om bewaaring op alle mijne paden, om bedachtzaamheid in alle mijne woorden, in alle mijne verrichtingen. Dat de overdenking van mijn hart, en de redenen van mijnen mond Hem behaagen, en ik niets (*) Luk. XVI: 8. C4  40 D E A A N K O M S T DER. xn. niets onbedachtlijk voortbrengen mag. — Dat pvstL. ^ dan' door woor<* cn voorbeeld, goede redenen tot nuttige ltichting mijn' evenmensch voorftelle, en door mijn bedrijf hem voorga op den levensweg. Laatstlijk erinnere ik mij nog, hoe hier ook blijkt, dat de kinderen dezer wereld voorzichtiger zijn, dan de kinderen des lichts in hun gedacht , zo als de beste leermeester mij geleerd heeft ( * ). Hoe veel toefcel is hier, om Jcfiü den Nazarener te zoeken! hoe veel zorgvuldige omzich" tigheid, dat Hij hunne handen toch niet mogt ontgaan! Dit was een zoeken uit wreedheid, om Hem te vangen en te dooden! Hoe veel meer voorzorg moest ik gebruiken, om Hem door 't geloof te zoeken,met een hart vol liefde. Geen oogenblik moest ik verzuimen , geen 'plaats, daar Hij zich gewoonlijk laat aanbieden, geen middel daar toe voorbij zien. De ijver moet daar toe geduurig gewekt, — dc begeerten ontvonkt worden. o Vooral moet ik mij bemoedigen met zijne genegenheid, om zich te laaten vinden. — ■■— Hij (*) luk. XVI: 8,  GEWAPENDE BENDE. 41 Hij zegt geduurig tot mij in zijn woord, Ik ben Xir. het, daar laat Hij zijne ftem hooren, die maakt Hij door zijn' Geest kragtig aan het hart. Het is 't eigen werk van Jefus opgegeeven, dat zijne fchaapen zijne ftem hooren, dit zij dan ook fteeds mijne bezigheid, en daar in vinde ik een bewijs , dat ik behoore onder de fchaapen zijner kudde. Dat is mijne waare • zaligheid. C s VER-'  4* DERTIENDE OVERDENKING. Judas verraderlijke Kus. xiii. Overdenk. Matth. XXVI:48-50. Ende die hem verried, hadde haar een tceken gegeven, zeggende, dien ik zal kusfen dezelve is 't, grijpt hem. Ende terftond komende tot Jefus . zeide hij, weest gegroet Rabbi, ende hij kuste hem. Maar Jefus zeide tot hem , Vriend, waar toe zijtgij hier? Doe kwamen zij toe , ende floegen de handen aan Jefus, ende grepen hem. Mark. XIV: 44-46". Ende die hem verried, hadde haar een gemein tceken gegeven, zeggende, dien ik kusfen zal,die is't, grijpt hem, ende leid hem zekerlijk henen. Ende als hij gekomen was, ging hij terftond tot hem, ende zeide, Rabbi, Rabbi, ende kuste hem. Ende zij (locgen hare handen aan hem, ende grepen hem. Luk. xxii: 47, 48 (*;. Ende (namelijk Judas) ging haar voor, ende kwam bij Jefus om hem te kusfen. Ende Jefus zeide tot hem, Judas verraadt gij den Zone des menfehen met een'kus 3 Zo (*) Aangaande de plaatfing van dezen tekst erinnere men zich het gene ik bij de voorige Overdenking gemeld heb.  Judas verraderlijke Kus. 43 /Ijo ooit dc boosheid der menfchen zich ver- xill. : foeilijk voordoet, het is dan voor al, wanneer 0,KR" .... . ., , „ DcNIC. zij zich tooien wil met de ficraaden der deugd, ; als zij zich voordoet in den fchijn van bevalligheid, als cle leugen onder de gedaante der waarheid, bedrog met het masker der oprechtheid, en haat in de gedaante van liefde, zich voordoen , om de oprechte onnoozelheid te verfchalkcn,en dc onfchuld in hunne ftrikken te vangen. Dit is zo klaar te zien,in de volvoering van het bedekte ontwerp van den Aardsverrader, als men ooit in de gefchicdenis der menfchen daar van een voorbeeld ontdekken zal. Wij zien hoe judas, die trouwlooze, wiens naam niet anders,dan met afgrijzen, maar ook te gelijk met het dicpfte medelijden gefpeldkan worden, zich tot het plecgen van de gröötfte yalschhéid verbonden had. Trouwens, waar zou hij, die zich aan de fnoodfte euveldaad had overgegeeven voor fchrikken? Die zich verbindt om zijnen weldaadigen meester, van Wiens onfchuld hij bewust was, verraderlijk in de handen van deszelfs doodvijanden over te ' geeven, die kan alles pleegen. gfóe ongelukkig is de ffiensch, die de omtuining der eerlijkheid eenmaal doorbreekt, hij Haat  44 Judas verraderlijke Kus. Xiii, ftaat voor alles bloot; hij is in nadruk een Ovzy opengebroken Stad zonder muur; allerlei boosheid heeft den ongefcoorden toegang in zijn hart, de fchaamte voor de menfchen heeft hij wel haast uitgefchud, het geweten wordt toegefchroeid, dc vrees voor God verbannen, ja de bekommering voor fchandelijké ftraf werkt wel haast niet meer op 't hart, immers nietmet dien invloed, dat hij daar door van 't kwaade wordt weerhouden. Elk die zijne ziel liefheeft, en eenige zucht tot waar geluk in zijnen boezem koestert, fchrikke dan voor de minste, de geheimste afwijking van dc paden der oprechtheid en eerlijkheid. In deze gedachte worde ik volkomen bevestigd door de wijze van voordellen, die de beide Euangélisten, Ma t t h e u s en Ma r kus, bezigen; zij zeggen beiden: die Hem verried! fchrikvcrwekkcndc omfchrijving;zij keuren hem onwaardig om hem langer bij zijn' naam te noemen; zij behandelen hem met die verachting , die zijne boosheid verdient, zijn naam moest tot verrotting v/eezen (*). Het verfchriklijklle, dat men üit kan denken, was zijn bedrijf, het verfoeiHjkfte, dat men noemen kan, wordt gebruikt om hem te kenmerken. Verraad, (*) Spreuk. X: 7,  Judas verraderlijke Kus. 45 taad, dit woord jaagt een kille rilling door de XHfc lcden van elk die maar eenigzins eene gevoeli- D£mk. ge ziel in den boezem draagt. En deze tekening wordt nog zo veel te fter- ker, daar die volgt op eene omfchrijving, die on- middelijk te vooren van hem gegeeven was (*). Beide de Euangelisten, Mattheus enMar1 kus, gebruikten daar die omfchrijving, welke j meermaalen voorkomt, dat hij één was van dc twaalve (f). Vergelijken wij dit bij elkander, dan zien wij hoe zeer zijne misdaad daar door verzwaard is geworden. Hij was één van de twaalve. Een leerling was hij derhalvcn van den besten Meester, die de uitmunteudfte lesfen uit zijnen mond had gehoord, die ilroomen had zien vloeien van die lippen , op welke genade en waarheid was witgeftort. — Hij was een heilgezant van 'tKoningrijk der Hemelen, die Jefus leere niet alleen gepredikt, maar zelfs wonderwerken had gedaan , die anderen had toegeroepen, dat zij vruchten van geloof en bekeeringe moesten voortbrengen. Nog onlangs was hij met i het heilig gezelfchap aan den disch geplaatst. — Hij . (<0 Matth. XXVI: 47, en MarK XIV: 43. (t) Luk. XXII: 47.  4;ingen alleenlijk daar henen loopcn, om de ontwerpen zo te vormen, dat dc boosheid Hechts voor der menfchen oogen bedekt bleef? Zou'er dan ooit verraad, verdrukking, geweld gefmeed worden? .. Ook moet ik over mij zeiven klagen , mij zeiven befchuldigen. Was ik niet onopmerkzaam op het alziende oog van Jefus, zou dan wel ooit de zonde zo zeer in mijn hart woelen, al worde ik bewaard voor opzettelijk bedrog en onrechtvaardigheid ? Zou ik dan wel ooit mij toegeevcn in de opwelling van driften , in 't opvolgen van mijn' eigen zin ? Zou ik mij dan lloorloos in de zonde toegceven,enniet fpoe- •  Judas verraderlijke Kus. 49,.. | fpoedig van mijne dwaasheid te rugge kceren ? q*1.1^ Beminlijke Jefus! trouwe leidsman, geef deuk* x, mij, door uwen Geest, beften dig levendige inj>, drukken, dat gij het zijt.; wiens oogen als $ vuurvlammen zijn, dat gij harten en niereri ;,-proeft (*); laat die befeffens mij-fteeds te ,-, rugge'hóuden van zondeh, laat mij daardoor 1, altijd bedacht zijn, om u te behaagen; dat s, hier door mijn denken-, fpreeken en doen geregeld worde , leeft gij zo in mijn hart, „ dan leéve ik voorU!" • Maar kéere ik te rugge van dezen uitflap: mijn oog valt daar op het bijvoegfel, dat Markus heeft, volgens 't welke Judas, bij het maaken van de afipraak, bij het zeggen: Grijpt hem, nog gevoegd lieéft, en leidt hem zekerlijk heenen. Hier mede bragt hij der Jooden Overften irt den waan; dat de begeerde prooi hun niet ontsaan zou : Ook kan men hier uit niet duister Ontdekken ^ dat hij alleenlijk vlamde op het verraadersloon, was Jefus gegrepen, en zekerlijk Wel geboeid henen geleid, dan kon de toegezegde belooning hem niet onthouden, worden; hij had dan de geëischte pooging van zijn' kant gedaan, al ontkwam dan Jefus, hij had recht van eisfchen, hij moest den loon hebben. Even- (*) Opcnb. II: 18. .*i\'C Cf* (f) D  £.o Judas verraderlijke Kus. XIII. Evenwel, 'tkomt mij niet onwaarfchijnlijk voor, denk." dat hier in tevens eene heimelijke befpotting van de vijanden van Jefus lagopgeflooten, daar mede fchijnt hij zich toch geduurig gevleid te hebben , Jefus zou hunne handen wel ontkomen, leidt Hem zekerlijk henen, zegt hij;terwijl hij in 't verraderlijk hart denkt: hij Zal gemaklijk uwe handen ontkomen, gij zult uwen prooi moeten misfen. — Zo is toch hetbeftaan des verraders, den genen dien hij dient poogt hij zo wel te vcrfchalken, als den genen dien hij overlevert: daarom is hij nooit te vertrouwen , daarom is hij met recht elks uitvaagzel. Dan, laat mij zien hoe dit beraamde gruwelftuk is uitgevoerd. Zo ras Judas den hof intreedt, gaat hij terftond tot Jefus, om hem te kusfen, zo alsLuKAs zegt. Hij komt, volgens Mattheus en Markus bericht, al groetende tot den Heiland, wees gegroet Rabbi, hij verdubbelt dien naam, zeggende: Rabbi, Rabbi. Zijne groet ademt vrede en zegen; zij Hemt, volgens de betekenis van't Griekfche woord (*), volkomen over een met de gewoone Joodfche groete, vrede zij U (f), dat is eene toebede van (*) (t) i? abv.  Judas verraderlijke Kus. 51 van allerlei heil. < Zo fpreekt de mond XIIL Zegeningen, de lippen vloeien van honingzeem, oe»L" maar het hart is vervuld met gal j dat loopt over van vervloeking én bitterheid, dat pleegt de grootfte fnoodheid,daar deszelfs werkzaam-. 1 heden door geldzucht .befrierd en voortgeftuwd : worden. Rabbi, roept hij, mijn meester, mijn eer| waardige meester. Zo fchijnt hij boven ande: ren in tederheid en eerbied te willen uitmun: ten, daarom gebruikt hij eene groete, waar op de leeraars der Jooden zo zeer gezet waren: ook verdubbelt hij dien groet, nog eenszegthij Rabbi, zo geeft hij te meer fchijn, als of hij 'z wel meende, als of hij zo zeer als iemand, zijne onderwerping aan Jefus -betoonde. Daar bij fchijnthij zich zeer teonzetten,over \ gedruis der vast naderende bende, al bevende omarmt hij Jefus, en drukt Hem den verraderlijken kus aan den mond! Helfche kus! 'tWas verraderlijk, toen Joab al kusfende zijn zwaard in Abners zijdé drukte : maar hier is eene boosheid, die geen \ voorbeeld heeft! De blanke oprechtheid wordt hier met het zwadder van eene verraderlijke tong befmeurd; de fchuldeloosheid aan de gewapende vangers aaiigeweezen^ om wel dra in banden geflagen te worden; de trouwe JJ 3 leer-'  $2 Judas verraderlijke Kus. XIII« leeraar door den trouwloosten leerling verraden. denk." » Ongelukkige Judas , welke mond is ooit „ nader geweest aan Jefus lippen, dan de uwe ? — „ Maar welk hart verder van Hem, dan uwver„ raderlijk hart?" Snoode Judas, hoe is 'tmogelijk, dat dit ijsfelijk ontwerp door u volvoerd is ? Waer henen Judas ? keei", Bevleck uw' handen niet in 'tbloet van uwen Heer; Wacht u des vromen leven, Om geld ten roof te geven. Dus redent uW gemoed: Doch ghij, van geldzucht blind, gllij ziet niet wat ghijdoef. Ghij hoort naer geen geweten, Maer loopt gelijk bezeten, Tot dat vervloeckt beftaen. Daar komt het roovers rot, en booswicht, ghij voor aem Gij komt met (laven, (toeken En fakkels, aeugetrocken, Als op een' dollen hond, En kust (dit was de leus) uw' Meester voor de» mond; Dte op dien kus in handen Strax valt van zijn vijanden. O valfche Joabs kus! Verkoopt en levert ghij des menfchen Zoon aldus ? Verkoopt ghij op dcez' wijze, En tot zoo fnooden prijze, Dat kostelijcke bloed -r Dat bloed, dat ons den zoen des Hemels koopen moet? En kan dat zedig wezen » Uw harte niet belezen? Staei  Judas verraderlijke Kus. 53 Staet (dunckt u) zijn gelaet XIII. Min minnelijck dan 't plag om dat het droever ftaat ? 0v^' Ghij vindt hem, dus beftreden, t Noch even zacht van zeden (*). Ja, die zachtheid van Jefus aart zien wij duidelijk uitblinken in de wijze, waarop Hij den verrader behandelt. Vriend [zegt hij] waar toe zijt gij hier ? — Jefus noemt hem vriend, eene gewoonelijke minnelijke aanfpraak, die Jefus bezigt om hem met zachtheid te behandelen, en die tevens gefchikt was om hem tot nadenken te brengen. „ Noemt Jefus mij „ vriend, en ben ik zijn verrader?" Zo had zijn geweeten hem moeten vraagen, dan was hij voor jefus voeten neergeftort, hij had vergeving gevraagd en gekregen. Waar toe zijt gij hier ? Dit volzinnig vraagen laat Jefus 'er op volgen; hoe beknopt naar tijds gelegenheid, hoe wijslijk ingericht, met hoe veel tegenwoordigheid van geest is dit vraagen niet? 'tWas bij uitftek gefchikt om hem te overtuigen. Zijn hart moest immers gezegd hebben: „ Jefus „ vraagt mij waar toe ik hier ben, wat zal ik „ antwoorden ? — Hij heeft achterdocht op „ mij, 't ontwerp is ontdekt, wat zal ik doen?" 'tfchijnt ook in de daad, dat hij bedremmeld en ver- (*) J *k Decker, bladz. 219, 220. D 3  54 Judas verraderlijke Kus. Ó™" verftomd is geworden, hij wist niet wat te amtdenk. woorden, hij zwijgt met fchaamte. Daarom laat Jefus op zijn zwijgen volgen, rt gene Luk as heeft : Judas, verraadt gij den Zoon des menfchen niet een kus% Alles is hier vuur , leven , gevoel, tederheid, waarfchouwing, liefde! Hoe leerrijk is deeze taal van Hem, die de wijsheid zelve is! n hé$k ?S8È Wk JPSfi gij een verrader ge- » worden ? Wat doet gij ? Verraadt „ gij den Zoon des Menfchen? Zijt gij „ vergeeten wie ik ben? Heb ik geen ?, geuoegzaame bewijzen gegeeven, dat ik de „ waare Mesfias ben ?— En verraadt gij mij ?" Welk eene donderitem is dit in de ooren van Judas geweest ? hoe zag hij zijne geheimfte overleggingen ontdekt, alle zijne ontwerpen > verijdeld! Och had Judas dit opgemerkt! Had hij fchuld beleden, voor Jefus geknield! Maar dc Satan had hem in zijne llrikken verward , die hield hem van Jefus te rugge. 't Is niet onwaarfchijnlijk, dat nu reeds de eerfte vonken van overtuiging in zijne ziel begondcn te gloeien, dat hij tot nadenken begon te komen , en te vraagen : wat heb ik gedaan ? Maar dat de verbijstering hem te rugge hield,  Judas verraderlijke Kus. 55 ©m door te denken; of dat hij zich nog bleef jan. I vleien, Jefus zal zich wel ras ontdoen van zij- E™*' U ne vijanden; of dat veelligt de zaden van wan| hoop in zijne ziel, zo haast als de vonken van overtuiging, geftrooid zijn geworden, dat hij | nu al begon te denken, 'tis te laat om weder I te keeren! Jefus zal mij niet aanneemen 5 hoe I zal ik mij gedraagen? — Terwijl dit, alles faI mengenomen, zeer fterk moest medewerken, ( om 'de verbijstering te vermeerderen, en hij I weldra, door de bedremmeling, geheel buiten H ftaat gefield werd, om te kunnen fpreeken. De tijd was ook te kort, om zich veel te be) raaden: want terwijl dit voorviel, fchoot de | bende , die Judas op den voet gevolgd was, I aanilonds toe, en elk beijverde zich , om de j eerfte te zijn, om Jefus te vangen: zij jloegen 1 de handen aan Hem en grepen Hem. Dit moet men zo verllaan, dat zij Jefus omI ringden en aangrepen, Hem bewaarden, dat I Hij hun niet ontgaan kon, terwijl zij Hem verI volgens, zo als wij naderhand zien, gebonden I hebben, na dat het gebeurde metMalchus eerst. I was voorgevallen. Ik heb hier weder ruime ftof, om mijn' HeiI land, in dit gedeelte van zijn lijden, met oogen I des geloofs te befchouwen. D 4 Hij  56 Judas verraderlijke Kus,. ' Hij is de Messias, dit blijkt ook hier: de DEi«. voorfpelling, die Hij op zich zeiven reeds had toegepast (*) uit Pf. XLI: 10. wordt hier met de daad vervuld. Daar leezen wij: zelfs de man mij nes vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, beeft de verfenen tegen mij grootelijks verheven. Nu zien wij in Hem vervuld, 'tgene de Profeetifche pen had afgetekend in den XXIIfteu Pfalm vs. 13: veele varren hebben mij omfmgeld: fierke [ftieren] van Bafan hebben mij omringd: als ook het gene 'er isPf.LXIXvs.20. alle mijne benauwers zijn voor U. Ook zie ik Hem, in dit gedeelte zijns lijdens, als den fchuldbetaalenden Borg. Hoe verzwaarde zijn leed, daar Hij het beraamde ontwerp ziet volvoeren met al den list, met al de valschheid, met al de ftoutheid, die de hel kon voortbrengen. Befchouwe ik de omftandigheden, waar in Jefus zich hevonri, Hij was nu pas uit Cethfemane's worstelperk ontflagen, zijn afgemat lichaam, waar uit de bloedige zweetdruppen geperst waren, had nog geen de minfte verkwikking genooten , zijn gefolterde en beroerde geest had nog geen den minftcn tijd, tot bc- daa- (*) Vergelijk de Vde Overdenking.  Judas verraderlijke Kus. 57 : daaren gehad ; de angften die Hij geproefd, XIII, het gevoel van Gods toorn , dat Hij doorgeliaan had, waren nog zo levendig voor zijnen ( Geest; de flapende achteloosheid van zijne an; ders getrouwe leerlingen, de vergeeffche vermaaningen en beftraffingen aan hun gedaan, konden niet anders, dan eene treurige nagedachtenis, bij dezen getrouwen zielevricnd Iachterlaatc-n. Te midden van deze beroerende omftandigheden, ontmoet Hij denverrader, dien trouw* J loozen leerling, dien ziet Hij, zo als Hij in 1 den nacht waakte en rondsom draafde, om 't [ fnoodfte gruwelftuk uittevoeren: deze ziet Hij 1 met de gcvloektfte veinzerij tot Hem treden, om, onder fchijn van vriendfchap, Hem in banden te : brengen, eene vleiende groet hoort Hij van de verraderlijke lippen rollen, zulk een mond kust ! Hem! Wie kan zich naar waarde voor- ftellen; hoe de heilige ziel van Jefus daar door j geprangd is; hoe levendig zich dezelve het ijs- ; felijke van dit kwaad heeft voorgefteld ? ■ Wie kan befeffen, welk een volmaakt doorzicht van het Godontëerende , van deze zonde in : het Goddelijk verftand van Jefus was ? —-— ' Wie kan de maate van afkeer vatten, die bij I Hem, aangaande dit gruwelftuk, heeft plaats % gehad ? P 5 Hij  £8 JüDAS VERRADERLIJKE Kus. xiii. Hij zag zijne laatfte vermaaningen, de woorvim' ^en > Hij den verraader als pijlen in 't hart fchoot, nog vruchteloos afloopen. Hij had den verraader ontdekt aan den Paaschdisch ; hoe was 't mogelijk , dat deze daar door niet tot zich zelve was gekomen, maar zich nog poogde achter het masker der veinzerije te verbergen. Zo verftokt was zijn hart, geheel vermecsterd door den Satan; daarom kon ook nu het vriendelijk vraagen: vriend waar toe zijt gij hier ? zijn hart niet recht treffen, noch de fcherper ontdekking : Judas, verraadt gij den Zoon des menfchen met een kus P hem tot genoegzaame overtuiging verflrekken, en dit alles moest zijne fmerten niet weinig verzwaaren, Daarbij, Jefus wordt aangegrepen door een verachtlijk gefpuis , een famenraapfel, zo als men gewoonlijk tegen dieven en moordenaars wapent, ruwe handen worden aan Hein geflagen, Hij omfingeld zijnde door deze menfchen, die van geen medelijden weeten, wordt door hen vastgehouden, en zeer vermoedelijk nu al door hen befchimpt; zeker zag Hij de vreugde op 't gelaat van der Jooden Ovcrftcn gcfchilderd, die hier tegenwoordig waren , dat die nu hun doel bereikt en PI- ni gevangen hadden; ja Hij zag van verre alle de leden van 't vlock- gé"  Judas verraderlijke Kus.. 59 Igefpan die Hem inwachteden, dan eens bekomInierd rondzien , of zij niet airede met Hem dzns. laankwamen, daar de vreeze wel eens begon te Irijzen. Hij mogt weder ontkomen zijn, of, gellijk voorhenen, de afgezondene om Hem te ivangen, met vreeze vervuld hebben, en hen «net dit getuigenis te rug doen keeren: nooit weeft een memch alzo gefproken (*), dan zag Kiij hen vervuld met hoope , gegrond op de lovermagt der afgezondenen, en 't geleide van Iden Aartsverraader, zo dat zij juichten, bij jkroorraad juichten, over 't gelukkig Hagen hunper onderneemine'. IJsfelijke denkbeelden! —— onbcrekenbaa- |te zwaarte van fmerten! Wie kan dezel- we recht nagaan ? En dit alles onderging Jefus geheel onfchulMg. Hij had dit niet aan zijnen trouwloozen Meerling verdiend! De Jooden hadden er ook «reen reden toe, Hij had niets dan goed gedaan, «een kerk noch burgerftaat beroerd. Hij was Iheilig, onnoozel, onbefmet, afgefcheiden van Jpe zondaaren , fchoon nu als de grootfte der jzondaaren behandeld! I ' Ook zie ik Jefus hier als de vrijwillige Borg Ipandelen. Hij had de bende ter neder doen  6o Judas verraderlijke Kus. Xlll. joen forten, en had zich dus niet behoeven te 1 OVElt- .. TT*" 1 . , .. dunk. ]aaten grijpen, maar Hij laat zich grijpen,en in banden liaan, om dat nu zijne uure gekomen i was, dat Hij in de handen vauzondaaren moest: overgeleverd worden. Ja zo werd Hij gegreepen en overgeleverd. in de plaats van zondaaren, voor welken zijn i lijden ten losprijs" moest ftrekken : met zulk eene ftraf moest de zonde geftraft worden, het; vreesfelijk verraad, het affchuwelijke dervein-zerij, zo pijnigend voor Jefus vleklooze ziel,, was eene rechtvaardige ftraf van de zonde,, waar door wij God yerlaaten hebben, en Hem t trouwlooslijk zijn afgegaan, daar door hebbent wij toch niet alleenlijk lichaams fmerten ver- ■ diend, maar zulke onheilen, die den geest het: meeste pijnigen, zo openbaarde God zijn' hei-1 ligen afkeer van de zonde, door de affchuwe-' lijkfte mishandelingen. Jefus werd als een kwaaddoener gegrepen,, om voor 't gericht gefleept, en daar geoordeeld: te worden, zo ftond Hij in onze plaatfe, daar: wij door de zonde verdiend hebben, dus alsi misdaaders gegrepen, en voor het hoogfte gericht gebracht te worden , om als fchuldigen i ons oordeel te ontvangen. Eindelijk zie ik mijn Borg ook als mijd volmaakt voorbeeld fchitteren. Hier »  Judas verraderlijke Kus. wacht het einde af,laat hen voort- ■ „ gaan, als het de rechte tijd is, dan zal de „ hemel, dan zullen de lleenrotzen wel voor ■ „ mij fpreeken; zulke hulp, als gij mij wilt be- ] „ wijzen, behoeve ik niet." Billijk wilde Jefus op die wijze niet verdedigd worden, eene geweldige, ftrafbaare, on- ■ i befuisde verdediging zoude alleen zijne on-]) fchuldige zaak nadeel doen , daar bij zag Hij II volkomen de fchriften in, en wist alles, wat:'! over Hem komen zoude, door het diep inzien ij dat Hij daar in had, gaf Hij zich gewillig in h zijner vijanden handen over, dat deze over | Hem volbragten, het gene Gods hand en raad 1: te vooren bepaald had, dat gefchieden zoude (*).. i Daarom beveelt Hij ook verder het zwaard!; op te fteeken, keer dat, zegt Hij aan Petrus, in | zijne plaatfe. Steek het in de fchede.' Want: • i (*) Sommige meenen, dat dit tot de vijanden gezegd | ( zij: laat af, namelijk doet mijne leerlingen, om dat zij zich te weere Hellen, geen leed. verg. Rambach over'! 't lijden, bladz. 127, 128. de Dieu ad. h. 1. en Els- i k e r Obf. f. ad h. 1. doch 't komt mij met anderen veel l a meer gegrond voor, dat dit tot Petrus en de andere leer- I lingen is gezegd geworden, verg. Tqulaer oyer Luk, L III. D. bladz, 527.  e n g e n e e z e n» ^1 - Want alle die het zwaard neemen, zullen XI^- OvÉR- I door het zwaard vergaan. Zeer eenvou- dksk, I dig en gegrond is het, deze woorden dus op te I vatten, dat de gene, die onwettig het zwaard lopnecmen, ook door het zwaard vergaan zul1 len, dat zij, die onfchuldig mcnfchenbloed ver|gieten, ook te wachten hebben, dat hun bloed Idoor de menfchen zal vergooten worden, voligens de beftelling, welke God reeds aan No ach ■ heeft bekend gemaakt (*). Waarom deze wet l aan Israël ook meer dan eens herhaald is, in| gefcherpt (f), en de Voorzienigheid ook daarI om de Overheid onder de menfchen befchikt , i als haare dienaresfe, die het zwaard niet te verïgéefs draagt, als een wreekfter tot ftraffe, den f genen die kwaad doet (j). Gelijk daarom ook, I in alle befchaafde maatfehappijen , daar de geirechtigheid niet flaapt of verkragt is, de uitI voering van dit vonnis gezien wordt; en debililijkheid ook daar van genoeg blijkt, daar Hij, I die zulks doet, oplland maakt in 't rijk van ■ God, deszelfs beeld fchendt, en daarom deze j rechtvaardige vergelding zich alzins waardig i maakt. Trouw» I' (*) Gen. IX: 6. (t) Num. XXXV:30. Deut. XVII: 6. en XIX: 15. (1) Rom. XIII: 4. |- II. Deel. F  82 Malchus oor afgehouwen xiv. Trouwhartige zorg van Jefus voor zijne leerdenk, lingen! Hij wilde niet, dat deze als een oproermaaker en doodflager zoude handelen, Hij wilde niet, dat deze ongeroepen, en dus onwettig, bloed zoude vergieten, zo dat hij,door een rechtvaardig vennis , met den dood zou, kunnen geftraft worden. Petrus, offchoon hij , volgens het bericht der oudheid , naderhand zonder fchuld , om de zaak van Jefus gekruist is, moest nu niet, als een doodflager en oproermaaker , aan de zijde van zijn' fchuldeloozen meester, aan 't kruis hangen. Daar bij voegt Jefus nog eene andere reden , die Hem zeiven betrof: den drinkbeker, dien mij de Vader gegeeven heeft, zal ik'dien niet drinken P Zo vraagt Plij aan Petrus. Gelijk Jefus zijn' bangen en bloedigen ftrijd, inGethfemane,bij eenen bitteren beker,vergeleken had, zo gebruikt Hij wederom diezelfde gelijkenis, van al het lijden, dat nu ftond te volgen,van zijne gevangenneeming, mishandeling, kruifigiug en dood. Een bittere kelk voorwaar! wie kan zich alle dc ijsfelijkheden daar van, naar den eisch, voordellen? — 'tVooruitzicht daar van had meer dan eens de ziele van Jefus ontroerd, nooit evenwel was Hij met onwil daar tegen  tr: EN GÉJjEEZËSi 8$ bevangen: dit gebeurde ook nu niet* • Hij XIV. ffcerkt zijn hart daar tegen met deze erinnering, :i het was een beker, Hem door den Vader op de hand gezet. Dezelve was wel zeer bitter, maar echter met niets anders, dan met heilzaam bitter gevuld! ——— Die kelk was door den Vader bereid, tot heil der menfchen , hoe anoeilijk het ook was , dien ledig te drinken. Jefus befefte toch, het was van zijn'Vader, niets kon Hem overkomen dan het gene Gods raad en hand te vooren bepaald had,dat gefchieden i zoude. Dit ftrekte Hem tot bemoediging: Waar te gelijk eischte dit ook de volftrektfte onder- i werping , daarom vraagt Hij zo overreedend, zo vcrftommend voor Petrus, zal ik dien niet drinken ? Plier op was geen weder ant¬ woord. Welke lfraalen van Godlijke wijsheid zie ik hier fchitteren! Onnagaanbaare verheven* I heid in 't eenvoudigfte voorftel! i ^ Befchouwe ik de omftandigheden, fel welke Jefus verkeerde, Hij was afgeftrcden in Geth« fernane, zijne ziel geheel beroerd tot den dood* bedroefd, door den verraader met de fnoodfte geveinsdheid mishandeld, door de onbefuisdheid zijner getrouwe leerlingen, in te grooter ] gevaar gebragt, van zijne vijanden omgeven, j {lij doorzag dc gevolgen van dit alles, zo éuix F 'a de- 0 ö — — -—j -  84 Malchus oor afgehouwen XIV* delijk, als of zij reeds tegenwoordig waren: en Hij fpreekt met zo veel keuze, met zo veeli kalmte van geest, met. zulk een eenvoudig; voorftel, dat zo veel kragt heeft, met zo weinige woorden, die zo veele zaaken aanduiden!! Verlustig u mijne ziel, om zo de gefprekkeni van Jefus geduurig met nieuwen lust, te bepeinzen, om er dat kragtige, dat eenvoudige,, datfehoone, dat treffende, dat Goddelijke inj op te merken. O welk een fmaaklijk; voedfel levert dat voor u! Wat hebt gij dan veel aanleiding om te leeren, te gelooven, te: bewonderen! Verlustig u in deze bezig¬ heid, zo lang gij op aarde zijt, verblijd u doon het geloof, dat gij dien mond in heerlijkheid eens zult hooren fpreeken! Nu krijgeik al weder aanleiding, om zijne; uitneemende gezegden op nieuw te bepeinzen : Of meent gij, zo vraagt de Heiland verder aan Petrus, dat ik mijnen Vader nu niet en kan bidden, en Hij zal mij meer als twaalf legioenen Engelen bijzetten ? Al weder eene vraag, zo vol van onderricht en befchaaming voor Petrus. „ Zijt gij zo verbijsterd Petrus", dit wil Jefus hier mede te kennen geeven , „ dat gij „ denkt, dat het mij om hulp te doen is, dat „ ik van 't lijden wil ontfiagen zijn? Denkt j gijjl  ENGENEEZEN. 5? •> dat ik geen kragtiger hulp , dan van XIV. ï j, twee zwaarden kon bekomen : zou mijn ' „ Vader, denkt gij, mij nu niet hooren, zoui '„ den de heirlegers van Engelen mij nu niet „ ten dienfte zijn , en ter hulpe toefchieten? „ Zouden er niet veele benden van den hemel „ komen, ter mijner verlosfinge , zo die ge: „ fchieden moest, en ik zo veel hulp daar toe i noodig had? Denkt gij, dat ik daar toe nu „ in te diep vernederende omftandigheden ben ? ! Ziet gij niet Petrus, dat gij aan alle zijden „ mistast?" ! rn Hier vinde ik weder het treffendfte voordel, l 'dat men uit kan denken. Jefus bepaalt Petrus .wederom daarbij, dat God zijn Vader was , dat zijn vertrouwen op denzelven , in dezen bitteren toeftand, niet gedoofd was, dat eene .verbaazende menigte vanEngelen,Gods kragtige li helden, voor Hem verkrijglijk was; in plaats van , "de hulp van twaalf Apostelen, kon Hij meer dan I twaalf legioenen Engelen ter hulpe krijgen: meer dan zeventig duizend, een getal derhalven, onbepaald en verbaazend in grootte (*). Denkt {. * ) De legioenen bij de Romeinen beftonden uit tien benj den, die in meer of minder getal van manfcliappen op ver[ CMlende tijden beftaan hebben , dezelven zijn bij verloop j van tijd op zes honderd mannen bepaald, 20 dat toen een F 34 ' te. 1  86 Malchus oor afgehouwen XïV. Denkt men daar bij, hoe een Engel in Sanhc piiKK." r^s ^eS'er honderd en vijf en tachtig duizend menfchen in eenen nacht doodde; hoe ver- ■ baazend groot was dan de magt, die Jefus ter' hulpe kon verkrijgen, ». . .. En hoe treffende is dit voordel. Jefus had aan Petrus kunnen i zeggen: gedenkt gij niet, hoe ik zo even dies ganfche menigte, door een enkel woord fprce-kens, ter aarde deed Horten , en zou ik mijj door die zelfde magt van hun dan niet kunnen i ontdoen ? ——— Maar hij verkiest hier van dehulp der Engelen, en van 't zenden derzelve: van zijnen Vader te fpreeken , eensdeels onu daar door te kennen te geeven , dat Hij zelf [ niet eens al zijn magt behoefde te gebruiken anderdeels dat Hij op de tedere gezindheid vani zijn' Vader, jegens Hem, nog het zelfde vertrouwen had, dat Hij voorheenen zo levendig betoonde. Maar kon jefus op zo veelerlei wijze gered: worden, waarom liet Hij dan 't gevaar zo nabij komen ? Deze vraag kon ligtlijk in 't hart van Petrus rijzen; daarom komt Jefus dezelve: voon legioen, een getal van zes duizend foldaaten hebbe uftgaj maakt; en bij gevolg twaalf legioenen op twee en zeventig* duizend moet berekend worden, -— Men vergelijke oa«: #er andere» Bynjsus oy.e-r deze plaats, • •'  E N G E N E E Z E N. 87 I voor, met eene andere vraag aan Petrus te doen: XIV. J boe zouden dan de Schriften vervuld worden [die DEW;< 1 zeggen ] dat het alzo gefchieden moet ? Die zelfde eriimering had Jefus al mecrmaalen gedaan, Hij had hen geduurig, zelf in de bijzondere gevallen, op de fcluïften gewezen (*), daar in was voorfpeld het lijden, dat over Hem i komen zoude, zo wel als de heerlijkheid, die I daarop Hond te volgen (f); want de Profee! ten hebben te vooren geprofeteerd, onderzoe< kende op welken of hoedaanigen tijd , de ; -Geest van Christus, die in hun was, beduidde \ en te vooren getuigde, het lijden dat op Hem i "komen zoude, zo wel als de heerlijkheid, daar na volgende (§). ■ Zo ontvangt Petrus nuttig onderricht en troost, Hij wordt naar de fchriften geweezen, ,; en daar door gewapend tegen de ergernis van j -'sHeilands gevangenis en kruis. Hij I wordt daar door getroost, wijl Hij uit dcfehrifi ten kon leeren, dat het alzo moest gefchie- | 4en. Zo kon Hij hier de volvoering , van den eeuwigen raad zien, en daar door zou Hij (») Vergelijk de Vde en Vlllfte Overdenkingen. J merken, wat hiervoor mij te leeren, te erinfjeren is! Hier zie ik op nieuw hot duidelijkfte en on- we?;  engeneezen. 89 wederleggelijkfte bewijs , dat mijn Jefus de xiv. ,waare Messias is. Hij zelf wijst op de Schriften, en toont derzelver vervulling aan; in het mijpendlle van den nood, in het grievendfte van zijn leed , worden zelfs de merken bespeurd, dat Hij, als de lijdende Verlosfer, den vaderen voor de oogen is afgetekend! —— :Wel verre dat ik mij zoude ftooten aan die geringheid, aan die banden en gevangenisfe, deze zijn geen aanleidingen tot ergernisfe : want daar door zijn de voorfpellingen vervuld , hoe zouden anders deze fchriften vervuld zijn, die zeggen, dat het alzo gefchieden moest. Hij is, naar zijne eigene aanwijzing, ook hier in openbaar geworden, de Mesfias te zijn. Zo befchouwe ik Hem ook als den lijdenden Borg. Zeker heeft de ongetoomde drift van Petrus zijne fmerte verzwaard. • Wie kan zich voordellen, in de treurigfte omftandigheden te zijn , van vijanden omringd te wezen, bij wien geen ontferming te vinden is, en in dien drom, Hechts weinige vrienden te zien, die uit welgcm^enden ijver ter hulpe toeschieten, maar zulks zo onbedachtzaam doen, dat zij daar door veel meer fchade dan voor' deel aanbrengen, wie kan zich zulks voordellen , zonder te erkennen, dat hier door 't leed ■ aanmerkelijk vergroot wordt ? Zo moest JeF 5 lus  90 Malchus oor. afgehouwen XIV- fus op allerlei Wijze vergrooting van fmertai Ezm' ondervinden, om de zwaarlle draf te draagen! Allermeest fchittert hier de gewilligheid van den lijdenden Borg door. Dit moet ik vooral opmerken, dat de gewijde pennen mij, door zo veele gevallen , daar van zo kragtig verzekeren, daar door krijge ik de verhevenlïei denkbeelden van zijne voortrellijkheid, en ik worde bevestigd in 't geloof, aan 't grootde; doel van dit lijden, de betaaling van 't randfoen voor den zondaar, wijl 't daar uit blijkt, hoe Hij dien losprijs gewillig heeft opgebragt.: Dit ziet men hier ten duidelijkde doordraaien, jefus wil niet van 't lijden ontflagen zijn, Hij geeft zich in de handen van zijne vijanden. Hij sol niet door Petrus zwaard verdedigd worden., Hij bidt geene heirfchaar van Engelen van den hemel , om dat Hij weet, dat Hij, in beantwoording aan de fchriften, ter bereiking van 't gewigtige doel, dat God had voorgefteld, als: "t einde vtin zijn lijden , zich aan het zelve moest overgeeven. Hij wil den kelk uitdrinken , die Hem door den Vader op de hand is: ge;:et, hoe bitter die ook zij. Dank zij ook de Algoedheid, dat ik de blijken van Goddelijke grootheid, te midden van; dc diepfte vernedering, ontdekke. -—» Dc heeiing van Malchus oor was niet minder dan een' g4  engeneezen. oi i gewrocht der almagt: dit getuigt alle de ecu- xiv. i wen door, mijn Verlosser is God. — Ik eer- nB>Ri , ibiedige Hem als dien genen, die eene eeuwige gerechtigheid kon aanbrengen ; die daar toe alleen maar in Haat was, in wien ik derhalven • eene volkomene verlosfing vinde! ! Mijn Verlosfer is ook mijn fchitterend voorbeeld , door zijn gedrag worden de ftraalen van volmaakte heiligheid gefpreid! Hoe volmaakt is Jefus beftaan! In hoe vecle gevallen kan ik daar niet onderricht uit opzamelen ! Jefus wil door geen onbehoorlijke middelen gered worden: liever wil Hij lijden, dan door i zondige middelen uit den druk geraaken. ■iLeer daar uit, mijne ziel, als u rampen treffen, ij dat de opwellingen in uw hart, om door onbei tamelijke middelen uitkomst te zoeken , moe■j ten tegengegaan en overwonnen worden: ook als anderen u zulke middelen aanbieden, moet ■ gij daar van geen gebruik maaken, maar dezel- ■ ve edelmoedig afflaan, geef uwe zaaken over lp de hand van God, al moet het leed, dat u i| treft, voortduuren, of zelfs verergerd worden, • lijd liever, fterf liever, dan dat gij zondigt. i Jefus toont ook , dat zijn Koningrijk niet • door geWeld moet verdedigd worden, dit wil i Jlij niet, zulke middelen keurt Hij af. ■ zijn,  92 Malchus oor afgehouwen ^XlV. j)jt ieert mjj (je Waaie verdraagzaamheid, ilc mm. moet aan Jefus zaak en zijne waarheid getrouw zijn, onverfchilligheid is geen verdraagzaam-] heid: maar ik moet nooit met geweldige wan. penen voor de belangen van zijn rijk ftrijdena Welk een getrouw vriend is Jefus! Hip waarfchouwt zijne leerlingen voor 't naakend gevaar, waar in zij zich ftorten zouden, zo zi in onbedachtzaamheid'voortgingen. — Hij beftraft hen, wegens hunne misvattingen, ge-: trouw en zachtmoedig. Hij geeft onder¬ richt, dit doet Hij aan Petrus, en, door 'tfpree-: ken tot Hem, aan alle zijne leerlingen. Dit zij mij ter leeringc, om in de beocffe-: ning der vriendfehap, oprechtheid, getrouwheid en zachtmoedigheid te paaren; om, zo veel ik kan, mijne vrienden trouwhartig te waarfchom wen, om hunne begrippen te verbeteren, zo zij dat noodig hebben, en hunne verkeerdhe-: den tegen te gaan. Welk een weldaadig leeraar is Jefus! Hij fchreeuwt de gebreken van zijne leerlingen niet uit, en brengt hen daar door niet in lij-; den : maar verbetert, het eene door Petrus verkeerd gedaan is, Hij heelt Malchus oor, en redt Petrus daar door uit gevaar. Zo moet ik ook de gebreken van anderen met uitroepen, niet verfpreiden: maar, zo veel ik  ÊNGENEEZEN. 93 Ik kan , verbeteren , dan gelijke ik in mijne Inaate naar Jefus. denk. Mijn Heiland was een vriend van de goede )rde, toen Hij op aarde was! Hij wil¬ le de dienaars van de wettige regeerders, hoe rouwloos deze hunne meesters ook handellen , echter niet mishandeld, niet gewond lebben. Dit leere mij, ook hier in het voetfpoor van nijnen fcillen en zachtmoedigen meester te volgen. Jefus oerfende het volmaaktfte vertrouwen, in t grootlte leed, befchouwt Hij God als zijn' ^ader. ■ Hij leert mij daar mede in den ïood den moed niet op te geeven, dan niet te lenken, dat God ophoudt mijn Vader te zijn, ils Hij mij tuchtigt of beproeft! Het vertrouven op God te oeffenen, wordt hier dan kragig opgewekt. Jefus wilde geen dienst der Engelen, voor ;ich zeiven: maar Hij wilde die voor zijn volk en goede gebruiken, die gedienftige geesten porden tot dienst uitgezonden, om der genen ville , die de zaligheid beërven zullen (*). tGeloof hier aan, kan mij ook dikwijls troosen. Mijn (*) Helr. I: 14.  94 Malchus oor afgehouwen XIV- Mijn Heiland onderwerpt zich met gehoor* Over- * . , „ A i ■■ i denk. zaamheid volkomen aan God, zijne taal moe dc mi jne wezen, als mij leed treft: de drittkl beker dien mij de Vader gegeeven beeft, zou il dien niet drinkend ; Dit moet ik gedun rig aan mij zeiven vraagen , als ik , in om gelegenheid , dc morringen van een woe; lend hart voele opwellen , of als moeilijke vertroosters mijne boosheid aan den gang brengen. De lesfen van mijn' Verlosfer prediken mij, heb uwe vijanden lief(*); maar zijn eiger voorbeeld drukt dat nog dieper in mijne ziel. - Hij oeffent het gene Hij predikt. Hj verblijdt zich niet over Malchus wonde: fchoon deze onder het rot van zijne vangerei behoorde , maar geneest dezelve. ■ jM moet ik mijnen vijanden wel doen , mijn* fchuldenaaren vergeevcn, en dus de Christen lijkc liefde volkomen oeflenen. Jefus, fchoon een onfeilbaar lecraar,wijst ge; duurig op de fchriften des ouden verbonds. -4 De fchriften der beide verbonden dan, moetei: de eenige richtfnoeren van mijn bedrijf zij™ de fakkels in duisternis, de troostbronnen, di| geduurig vloeien, de fchatkisten voor mijn g% looll (*) Mattlu v: 44.  oof, de ankergrond voor mijne hoope, mijne QXIV. jidfen naar 't hemelscli vaderland'. denk. „ O Godlijke Jefus ! geef mij, door uwen , Geest, dat ik worden mag, zo als Gij op , aarde geweest zijt!"  ■ 96 • ' ' ' ■ VIJFTIENDE OVERDENKING. DeIIeiland verantwoordt zich te-; gen de genen, die hem vangen, en Wordt van de zijnen vereaaten. XV. OVERBEHK. Mark. XIV: 48-52. Ende Jefus antwoordende zeide tot haar, zijt gij uitgegaan met zwaarden en Hokken , als tegen eenen moordenaar, om mij te vangen? Dagelijks was ik bij ulieden in den Tempel Ieerende, en gij hebt mij niet gegrepen: maar [dit gefchiedt] op dat deSchriften vtrvuld zouden worden. En zij Hem verlatende, zijn alle gevloden. En een zeker Jongeling volgde hem, hebbende een lijnwaat omgedaan over het naakte [lijf,] ende de Jongelingen grepen hem. En hij het lijnwaat verlatende, is naakt van haar gevloden. Matth. XXVI: 55, 56". Ter zeiver uure fprak Jefm tot de feharen , gij zijt uitgegaan als tegen eenen moordenaar , met zwaarden en! (tokken, om mij te vangen dagelijks zat ik bij u, leeren: de in den Tempel, en gij hebi 1 mij niet gegrepen. Doch dv alles is gefchied, op dat da Schriften der Propheten zou ; den vervuld worden. Dot 1 vluchteden alle discipelen hem verlatende. m  De Heiland verantwoord zien. $?■ Luk. XXII: 52, 53. XV. En Jefus zeide tot de Overpriesters en de Hoofdmannen des Tempels, en de Ouderlingen, die tegen Hem gekomen waren, zijt gij uitgegaan met zwaarden en (lokken, als tegen eenen moordenaar? Als ik dagelijks met u was in den Tempel , zo hebt gij de handen tegen mij niet uitgeftgken: ujaar dit is uwe uure, en de macht der duisternisfe. onfchuld van het hart maakt den mond vrijmoedig: dit zie ik in 't eerste gedeelte van den tekst, die daar voor mij ligt. Jefus, omringd van eene groote fchaare van wreede vijanden, fchroomtniet,om zich behoorlijk te verdedigen,om, met gepaste bewoordingen, zijne onfchuld aan den dag te brengen. Luk as geeft ons hier eene onderrichting, voor ons van veel belang ; dat Jefus, namelijk, het woord gericht hebbe aan de Overpriesters, en de Hoofdmannen des Tempels, en de Ouderlingen. — Wij leeren hier uit, dat nietj alleen de dienaars en huisknechten, maar ook del Gverften des volks, hier tegenwoordig zijn geweest. Billijk was het derhalven , dat Hij dezen aanfprak, zij waren de aanvoerdersder fchaare, zij waren zelve bewust van hunns booze oogmerken, daarom wilde Jefus nogeen IL Deel. G mid-  tj8 De Heiland verantwoord zich xv. middel aanwenden om hen te bepaalen bij hun« ■ denk. "e boosheid , cu hun gelegenheid geeven omi tot nadenken te komen, daar het treffend ver-toog van zijne onfchuld hen alzins moest be-> fchamen. De overzetting der onzen, bij zijt gij, zo vraagt Jefus, of volgens Matth eus'. fielt Hij het bcvestigender wijze voor (*) : Gij' zijt uitgegaan als tegen eenen moordenaar, metzwaarden en [lokken, om mij te vangen. Hoe onbillijk was het, dat men een weerloos mensch, met elf leerlingen bij zich, dus ging j vangen, als of Hij een hoofd der moordenaaren ware geweest? Het Joodfche land was in dien tijd zeer on- • veilig, 't was vervuld met oproer en moord, , ftroperijen en moorderijen gefchiedden 'er dagelijks op de openbaare wegen. Akelige ge- .iteldheid! Maar die evenwel zeker genoeg zelfs uit de Hi Gefchiedenis blijkt (f). Hoe was het oude Godsvolk zo verbasterd? —— Het verhaten van Gods wet, is de zekere oorzaak van zulk eene verwoesting: de leiders de- • ! zes- i (*) Bij Matï heus en Markus ftaat in 't Griekse!» J lét zelfde ilV iéi ktifiv èfy\K$iTi. Cf) Men vergelijke Matt'mn XXVII: 38. Lu/tas X: 30. ■en XX1I1: 19. Een breeder verflag daar van, vindt men 1 bij Flavius Josephu s, Joodfche Oorlogen.  ËN WORDT VAN DE ZIJNEN VERLAATËN. pp zes volks waren Verleiders , naauw gezet op Xv\ kleenigheden , werd het zwaarste der wet ge- 0vE** b 7 & DENK* ring geacht, barmhartigheid, rechtvaardigheid en liefde tot God. ■ De ontucht was tot eene groote hoogte geftegen; veele kinderen, in ontucht geteeld , werden pesten der maatfehappij, door eene geheel verwaarloosde opvoeding* — Anderen waren 'er, die ijverden voor Gods eere , zo zij voorgaven , waarom zij den naam van Zeloten droegen; dan hun ijver voor Tempel, voor Godsdienst, voor't volk, was dikwerf Hechts een dekfel derfchande, waar mede men allerlei ongerechtigheid. Godloosheid , wrevel, moord en veelerlei on* geregeldheid, poogde te bedekken. Daar bij kwam nog, dat de Romeinen deze en andere booswichten veeltijds iïrafloos deden voortgaan , om daar door den Joodfchen ftaat zo Veel meerder te verzwakken. Terwijl evenwel fointijds, als het al te verre ging, dit ruigt van volk moest beteugeld wor* den. Even als zulk een rover en moordenaar be1 handelde men Jefus. Om Hem te vangen ging i men op Hem af, als tegen eenen moordenaar, met gewapende manfchappen, metzwaarden en | ftokken voorzien. — Welk eene onbillijkheid! ! Nimmer had Jefus eene famenrotting van deu- G % ge-  ioo De Heiland verantwoordt zich XV. genieten gemaakt,en zich aan 'thoofd derzclve sënk. gefteld: nooit had Hij zich met zijne leerlingen, als meteen gewapende bende, in 'tJoodfche land vertoond ; Hechts twee zwaarden , waren alle de wapenen die zij bij zich hadden, en dat maar tot eigene veiligheid; — nimmer had Hij dan zo iets verdiend. Het had hun ook aan geen gelegenheid ontbroken , om Hem op eene andere wijze, en veel gemaklijker,in handen te krijgen. — Dit brengt Jefus hun zelf onder 't oog. —- Dagelijks [zegt Hij] was ik bij ulieden in den Tempel leer ende t en gij hebt mij niet gegrepen: maar dit [gefchiedt] op dat de fchriften vervuld zouden worden. De Tempel, eigenlijk gefchikt tot den fiaatelijken offerdienst , was tevens ook de plaats van Godsdienstig onderwijs. Het voorhof en verfcheidene gaanderijen daar in, werden daar toe gebruikt ; zo vinden wij , in 't heilig gefchiedverhaal,. meermaalen van Jefus gemeld, dat Hij in den Tempel leerde, gelijk ook naderhand door zijne Apostelen gefchied is. — Dit deed Hij niet Hechts nu en dan, maar dagelijks kwam Hij daar; des daags nu was Hij kerende in den lempel, maar des nachts ging Hij uit P en vernachtte op den berg , genaamd den  En wordt van de zijnen verlaaten. ioi \deu Olijf- [bferg] (*). — Hij vertoefde daar XV^» ook geen vluchtig oogenblik, maar zat daar DEKKneder, omringd van eene fchaare van hoorderen; Hij zat daar rustig neder, en vertoefde daar lang genoeg dat men 'er zichopberaadenkonde wat men zoude doen. Gij hebt mij niet Xgegre.pen, zegt Jefus, „ hoewel gij, als OversL te des volks en der wet, daar dikwerf tegen„ woordig waart, hebt gij de handen aan mij „ niet geilagcn." „ Toen was het de tijd geweest om de han| den aan mij te fla^an, want mijne leere is toch I het voorwendfel, waarom ik gevat wordt; „ mij dan op de daad te vangen, toen het u % aan gene gelegenheid daar toe ontbrak, zou I juist gefchikt zijn geweest, om te tooncn „ dat het u om 't rechtte doen was; evenwel „ toen hebt gij de handen tegen mij niet uit„ geftoken." Maar dit is uwe uure en de magt der duisternis[e ; dit heeft Jefus , volgens Luk as ver., haal, daar op laaten volgen. Dit is uwe uure, zegt Jefus. De Goddelijke voorzienigheid, die volftrekt vlekloos omtrent het kwaade verkeert, liet hen nu in dit onrechtvaardig bedrijf voortgaan. Nu moesten zü doen (*) Luk** XXI: 37- G 3  102 'De Heiland verantwoordt zich XV. doen, het gene Gods hand en raad te vooren § eejSK.' bepaald had dat gefchieden zoude ; 't was nu |' eene uure van boosheid, van flrafloos involgen . 1 hunner booze driften : maar ook , ö fchrik! s eene uure van verharding! Zij waren overgegeven aan den Satan, die: ' dit booze in hun wrocht, de magt der duister->\ ;:isfe is 't rijk van den Satan, zo als 'er de Bij- • bel van fprcekt (*), De Satan voerde heer-- ( fchappij over hen , hij gebruikte hen als de: boosaartige werktuigen van zijne helfche wraa- ■ Jee, Al lang had Hij gepoogd den Heiland in i 'tverderf te Horten, dan door verlokking, dan i 1 door geweld, Maar 'twas hem niet gelukt; nu .)' liet God zulks toe; het werk van den Mesfias :| was nu zo verre op aarde volvoerd , dat 'er de I laatlle hand nu aan gelegd moest worden, en .'t Hij door zijn' dood het zegel daar op zou zet- ■ ten, «■* Daarom kwam nu de Overste dezer we- • peld, hoewel hij aan hem niets zou hebben. Maar dit alles moest zo gefchieden, op dat ■ de fchriften vervuld zouden worden. Zo toont de Heiland hun de verregaande \ blindheid aan, waar in zij Haken. Zij zelve moesten de fchriften gekend , en . i' daar uit dit geweten hebben : maar zij had- li fleji den fleutel der kennisfe verloren. Hij , (*) Col, I; 13. Conf.etiamLicuTS'ooT.HQr.Heb. ad «. L.  I En wordt van de zijnen verlaaten. 103 Hij doelt bier zeker op die fchriften, te voJ Over.Iren door Hem aangehaald, waar in voorfpeld DENK. I wordt, dat Hij met de misdaadigen zou gerekend Mworden (*). Deze werden nu in nadruk verIvuld; als een moordenaar en kwaaddoener Iwerd Hij nu gewelddaadig gevangen genomen, ö Hoe veel is hier voor mij optemerken! Jefus leefde in eenen tijd van diep verderf, len veel onrust onder zijn eigen volk. — Hoe lonnagaanbaar fmertlijk is dit voor zijne heilige Iziel geweest, zijn volk zo jammerlijk verdorIven te zien, allerlei ongerechtigheid en grouIwelen de overhand te zien nemen,de boosheid Idcr menfchen ten top gefecgen, alle onreiniglieid, geweld en moord gieriglijk te zien befclrijven! — Hoe zeer heeft dit hem bedroefd, Idaar Hij met eene volmaakte liefde totzijn'VaMer en deszelfs eere was ingenomen! -.— Het heil der menfchen was zijn doel, om de zonden te boeten , was Hij op aarde gekomen, j en Hij moest zien dat de boosheid hand over ! iiand toenam, en geen paaien kende. Hij, evenwel, maakte zich niet mede fchuh dig aan dit kwaad , zijne vleklooze ziel bleef (anbefmet. Hij gaf, doorzijn gedrag, een ander voorbeeld,' (*) Zie de VUIfte Overdenking. G 4  f04 De Heiland verantwoordt zich XV- beeld, en taste kloekmoedig, in zijne beftraf-jl ijn»K. fingen, de zonde aan, Helde die, van allever-jf fchoonfelen ontbloot, in haaren waren aart tenill, toon , en waarfchouwde menfchen tegen het nakend verderf. Met eene beroerde ziel en weenende oogen zag Hij de Stad aan, zeggende: Och of gij ook ( bekendet, ook nog in dezen uwen dag, het gene \ tot uwen vrede [dient] (*). — Met veel deel-! I, neeming en weeklagten , kondigde Hij zijnen i leerlingen den eindelijken ondergang der Joo- i den aan, welke het gevolg was van hunne boos-; I heid en verwarring (f). Dan hoe fchuldeloos Hij ook ware, en hoi r getrouw Hij waarfchouwde , niets belette der fc onrechtvaardigheid,om Hem als fchuldig te bel I handelen , om Hem te vangen , als ware Hij \ een deelgenoot en aanftooker van oproeren en ! moordcrijen; daarom ging men op hem af met i gewapende manfehappen, voorzien met zwaar-: i den en (lokken. Zeer zwaar moet Hem dit gefmert hebben, waarom Hij ook zijne klagten daar over, met 1 een doorflaand bewijs van zijne onfchuld, be-1 fcheiden, maar zeer treffend, voorftelt, Hij (-) L^jXIX: 42. £+; Matth. XXI*.  En wordt van de zijnen verlaaten. 105 Hij geeft hun duidelijk te verftaan, hoe on-JJ.^ rechtvaardig zij handelden, zij wisten zeer wel, Dmk. dat Hij met geen' roover en moordenaar gelijk I {lellen ware. Hij brengt hun dit nader onder 'toog, wanneer Hij daar bijvoegt: Dage\Ujks was ik bij ulieden in den Tempel kerende, ] en gij hebt mij niet gegrepen. \ Hier uit blijkt, hoe onrechtvaardig en listig 1 zij te werk gingen , 't was de rechte tijd en i plaats geweest in den Tempel, als Hij leerde, om Hem daar te grijpen, zij hadden dan de belwijzen voor handen, zo Hij kwaad zaad ftrooidc: het volk moest hen dan prijzen, wegens hunne waakzaamheid voor den Godsdienst, ^n zij zouden alzins de rechtvaardigheid van hun) ne onderneeming aan 't licht gebragthebben. — 1 Dan nu zij list met geweld paaren, om Hem te vangen, Hem als den grootflen kwaaddoener" i behandelen; nu bleek het maar al "te klaar, hoe zeer zij,in hun eigen hart, van hunne booze oog: merken bewustheid droegen. J Hoe fchoon is deze verdediging van Jefus! — j Welk eene kragt van overreedendewelfprekend: heid,en onwederleglijk betoog flraalt 'er in deze weinige woorden door! I Geen wonder dat zij verftommen, zij weten niets waar mede zij zich verantwoorden zul* G 5 le «  io6 De Heiland verantwoordt zïch XV lgn( öfaafj helaas! zij gakü Voort in hórt denk." ne boosheid! Daarom brengt Jefus hun met veel medelijder onder 'toog, dat het nu, door de Godlijke toe; laating, hunne uure was,waar in zij niet gefluit werden in 't kwaad doen: maar te gelijk, dat zij moesten opmerken, dat zij niets anders dan Haven van den Satan, in 't volvoeren hunner boosheid, waren. Doch deze verkeerden wisten van geen fchaamte , daarom waren zij niet te fluiten in hun kwaad: geen middelen, de fchoonste verdediging der onfchuld, de ge-; trouwste waarfchouwingen, konden iets baten! Zo zie ik mijn' Jefus,daar Hij als Borg lijdt, tevens de fpreckcndfte bewijzen der ware zelfsliefde geven, terwijl Hij de liefde des naasten niet vergeet, zo volbrengt Hij ook, als Borg, de Godlijke wet, en geeft mij tevens een voorbeeld, hoe ik handelen moet. Als ik een leerling van Jefus wil zijn, moet het mij niet bevreemden, dat ik beproevende! mishandelingen , door 't beftuur der voorzie-j nighcid, moet fmaaken; dat men mij, als ikl Uil, rustlievend, het heil der menfchen zocke ,| voor een booswicht uitmaake, en als zo danig I; behandeïe : zou de leerling meerder zijn dan : zijn meester, en de knecht beter behandeld > worden dan zijn heer ? Dan zo dit ge-JJ beurtH  En wordt van de zijnen vereaaten. 107 - beurt, dat ik mij dan toch als een navolger xv1 van Jefus gedrage. i/üsk. 1 Gelijk ik op andere tijden zie, dat dewraak• zucht verre van mij moet gebannen zijn, zo t leerc ik hier , dat ik mijne fchuldelooze zaak ti mag verdedigen, dit moetik doen met getrouw1 heid, gerechtigheid en befcheidenheid; in mijn fj verdedigen zelfs moet ik 't heil mijner beledi1 gers niet uit het oog verliezen, maar hen gei trouw zoeken te waarfchouwen, en hen van 't 1 kwaade trachten aftetrekken; ik moet hen met medelijden, in 't volvoeren hunner boosheid, befchouwen. I Dat 'er eene uure van de magt der duisternis- fe is, dat ik den Satan fomtijds bijzonder zie 1 losgelaaten, om de menfchen te doen zondi, gen, en dat ik de menfchen vrijwillig aan ■ zijne flavernij zie overgeven, moet mij bitter bedroeven : maar nooit moet ik daar over tegen God morren. — Gcduurig moet ik mij erinnej ren, dat de heilige Jefus zulks in eenen hogen < trap gezien heeft, en daar onder gelaaten was : ; maar voor al moet ik mij vertegenwoordigen, ,:hoe veel het inzien van 'tkwaad der zonde van ' den vlekloozen Jefus, bij het inzien en 'tge1 voel, dat ik daar van hebbe, verfchilde. — Dit I veriihil is onberekenbaar! Zo vinde ik, terwijl ik Gods beftcl eerbiedig dan-  ïo8 De Heiland verantwoordt zich .vx danke, dat deze verdediging , van Jefus on-li smi.' fAuld» 20 naauwkeurig geboekt is, voor mij| daar in de nuttigde lesfen. Dit ontdekke ik nog daarin, dat Jefus zich f' geduurig, bij vriend en vijand, op de fchriften * beroept. Uit de voorfpellingsrolle bewijst Hij telkens: f dat Hij de waare M e s s i a s is. Zo zie ik, welk eenen prijs Jefus op de|l' fclyiften flelde. De fchriften waren geduurig voor zijne oo-l gen, die waren zijne fpijze , daar bij leefde:! Hij , daar op lteunde Hij, daar vond Hij zijni|' troost in. Hij wist, God fprak in dc fchriften: daaromlL vond Hij 'er alles in. Op die fchriften fteunde Hij door 't ge-H loof. Door 't geloof aan die voorzcggin-lt gen, dat Hij lijden moest, onderwierp Hij I zich aan alle de fmerten en de dicpfte verne-fj dering; want uit de fchriften bleek het, dat* 11 het dus Gods wille was. Door 't gelooflp' leeft Hij, naar zijne menschhcid , ook vastl:' gehouden aan de verklaaring van den Vader,II'1 dat die Hem voor zijn' eigen Zoon erkende,Je cn als zodanig fteeds behandelen zou. Dit was toch de uitfpraak der fchriften: De Heerü beeft tot mij gezegd; Gij zijt mij» Zoon, beden f. bevL  En wordt van de zijnen verlaaten. 109 tb ik U gegenereerd (*); en wederom: Ik zal XV. hm zijn tot eenen Vader, ende Hij zal mij ijn tot eenen Zone (f) ; als ook : Hij zal lij noemen, Gij zijt mijn Vader , mijn God, 1 de rotsfteen mijnes heils (§); daar aan hield [ij zich, daar op verliet Hij zich volkomen.— )oor 't geloof gehoorzaamde Hij zijns Vaders dl, alles doende wat in de ganfche wet en de rophetcn gefchreven was, dat door de men:hen moest betracht worden, ja, daar door :erde Hij zelfs gehoorzaamheid uit het gene lij geleden heeft. ,— Door 't geloof werd Hij, nder allen fmaad, geduldig gemaakt, en verroeg alles met de volmaaktfte lijdzaamheid , n liet zich als een lam ter flachting leiden. — )oor 't geloof vertegenwoordigde Hij zich, olgens de fchriften, het hooge einde, waar tpe [ij dit alles onderging; Hij erkende daar door, at de Heer dus zijns volks ongerechtigheden p Hem deed aanlopen , dat Hij nu verdrukt 'ierd, om dat de ftraffe derzelve geëischt terd; zo wist Hij, dat Hij zijne ziel ten rand)en voor veelen moest geeven; Hij zag door geloof, dat dit eene zo heilzaame uitwerking voor* (*) Pf. ii: 7- 1 (f) 2 Sam. VU: 14. k%) Pf. LXXXIX: 27. M %  Ho De Heiland verantwoordt zich XV. voor hun zoude hebben. — Door 't gelooi ; mm*." kerkte hij zich teSen elken aanval,die op Hei i gei'chiedde, als de verzoeker tot Hem kwam i I was zijn antwoord, daar Haat gefchreven (*).; | daar door bezweek Hij niet, maar volllrecd der je ftrijd,die Hem werd aangedaan. — Door'tgeloo: gti vertrouwde Hij, dat Hij ten derden dage uit de I dooden zou opfïaan, en dat zijn Euangelie dooifltt de gehcele wereld zou gepredikt worden, wan L neer Hij God, in "tmidden zijner broederen» wegens zijne verlosfing zou prijzen (f). Zo moet ik dan op de fchriften zien , erII daaraan, door 'tgeloof, vasthouden. Daar fpreekt God tot mij : alles wat men jt •; fclien zeggen, hoe eerwaardig zij ook zijn, zij |i, zijn faalbaar, zij ftruikelen dikwerf, hoe we|t zij t anders ook meenen: maar daar God fpreektjl ; daar is geen misvatting. De fchriften dan te erkennen, in 't gene zijl i leeren, al is de kennis mij te hooge, dat ismijii .(• plicht; daar door mij te laaten leiden, is dè l ] eenige veilige weg dien ik betreden moet. 1 1 • Vast te houden aan 't gene de fchriften lee< I ren van de onzichtbaare dingen , dit is mijri [ „ grootile voorrecht. oi\. C) Matth. IV: 4, 6, 7, io. (f) Pf. XXII: 23-26. !i  En wordt van de zijnen verlaaten. iii Op de belofte, door 't geloof, te hoopen,is le eenige troost voor mijne ziele. denk. Door 't geloof God te volgen, in welken weg lij mij ook leidt, dit maakt mij geduldig in ie verdrukking, en doet mij volharden in 't jebed. Door 't geloof lijdzaam te zijn, en God niet e bedillen, als het niet naar mijnen zin gaat, naar te erkennen dat Hij regeert, en mij daar >ver te verheugen, moet ik geduurig biddende moeken te beoelfenen. De fchriften geduurig voor oogen tê" hebben, ;n door 'tgeloof op eene gelukkige uitkomst tc vachten, terwijl ik den Heer verbeide, moet leeds mijne begunstigde bezigheid uitmaaken. Dan zal ikgemoedigd zijn in al mijn leed; dan zal ik, offchoon booze menfchen mij als een cwaaddoener ook behandelen , gelijk mijn Mieester gedaan is, daar op Haat maaken, dat t jod mijn toevlucht is. I Dan zal ik, over alle aanvechtingen entwijffe; ingen, eens volkomen zegevieren! i „ Overfte leidsman des geloofs! leer mij , L door uwen Geest, U na te volgen; geef'mij >, dat ik zo door 't geloof mag leven, datik zo \ „ in 'tgeloof mag fterven!" Doch, daar ik zo 'tvoortreffelijk beftaan van , mijn' meester, mij ter leering en vertroosting, be*  112 De Heiland verantwoord't zich xv. bepeinsde, moet ik ook, op 't vervolg van '\ BEBii. Gefchiedverhaal, mijn oog vestigen. — Daaj vinde ik een bedroevend verflag van 't berispensvvaardig bedrijf van zijne leerlingen. Zim Hem verlatende, zijn alle gevloden! Toen , zc i meldt Mattheus het ons, vluchten alle di te Discipelen, Hem verlatende. Zijne anders getrouwe leerlingen en vrienden, I de kloekmoedige Petrus niet uitgezonderd, naJk men nu allerfchandelijkst de vlucht. — Var | waar kwam zulk eene lafhartigheid? — dJi vreeze bekroop hen, niettegenftaande zij ddj liefdezorg van hunnen meester, in diezelfde oo|l( genblikken, nog ondervonden hadden, daar Hi,|| aan de gewapende bende had bevolen : laait, deze heen gaan; zo waren zij echter dermaamfe, geprangd van angst, dat zij niet gedachtig aat L deze taal van hunnen meester konden zijn; zij { vergaten daar door, dat Hij de fchaare anderIL maal kon ter aarde doen vallen, wanneer Hijk 't nodig keurde, om hen uit de handen van zij L ne vijanden te redden; zij waren ontrouw aam, hunne toezeggingen; behalven Petrus, had» den zij alle beloofd met Hem te willen flerven Jk doch zo moest het woord van Jefus vervuldlL worden, in dien zelfden nacht tot hen gefprojl ken, dat zij alle aan Hem geërgerd, dat dd| Hert  ' EN WORDT VAN DE ZIJNEN VERLAATEN. Hg Herder geflasen. en de fchapen der kudde ver- xV- fl & ° 7 * Over- |rooid zouden worden (*). dshs. ;| Zij verbreeken hun woord, zij zijn ondanklaar aan den weldadigften meester, zij zijn kleinmoedig in den nood, daar zij fterkgelovigmoes* cn zijn, en ergeren zich nu , in deze bange Imftandigheid, aan hunnen Heer. — Hetfchijnt jpch dat zij, nu 't zo verre was gekomen, dat Ij Jefus in de handen zijner vijanden zagen, ie hoop opgaven, van zijne eigen zelfsverlosfmg ■li bezitneeming van zijn rijk , 't geen zij •faarfchijnlijk binnen kort verwagtten, dan leeze hoop verdween geheel, verbijstering Jevangt hen , door bedwelming vergeeten Ij alles, wat hun Meester hun van zijn* bod en wcderopftanding voorfpeld had ; zo lorden zij aan de verwarring over gegeeven; fe vlucht te kiezen, fchijnt hun toe het e enigJe middel te wezen, om zich te redden; zij laa|n daarom hunnen Meester in de handen zijner fljanden, het lam in de klauwen der wolven, tt zijn alleenlijk op zelfsbeveiliging bedacht, [iet onvermoedelijk heeft Judas de aartsverrailr met hen de vlucht genomen, om niet in »;rdenking te komen , als of hij het met de vijan- ; (*) Zie de VUIfte Overdenking. II. Deel. H  H4 De Heiland verantwoordt zich XV. vijanden 'eens was, 'tgene hij toch zo zorgvul-i \, mm. diS zocht te verbergen. Niet weinig doen zij de zaak, de goede zaaki i van Jefus, daar door nadeel aan; zij bragten ^ de vijanden in den waan, als of er waarlijk re- j. den van vluchten was , als of Jefus de aanvoe- ^ rer van eenen hoop muitelingen was, dien zij ^ nu niet langer konden bijftaan, van wien zij, als zij ondervraagd wierden, veele geheimen. t zouden moeten ontdekken, die Hem als fchuldig zouden doen kennen, en waar door zij,als; :' medeplichtigen, zich zeiven in gevaar zouden: j. brengen. Het fchijnt waarlijk , dat hun vlucht Je-: fus vijanden aanleiding hebbe gegeeven , omj ^ een waakzaam oog te vestigen op 't gevolg vam s' Jefus: althans 't komt mij voor, dat daartoe j het verhaal van Markus dient, 't welke ons* bericht: dat een zeker Jongeling Hem volgde, hebbende een lijnwaat aangedaan over het naak'\\ ü [lijf], en de Jongelingen grepen hem. Ëmyi hy het lijnwaat verlatende, is naakt van bun%p, gevloden. 1' Het naaste fchijnt mij toe, dat deze Jonge-PHng zich in of bij den hof Gethfemane ten bed-I de bevond, en een hoogfehatter van Jefus isjL geweest: dat hij, uit den flaap gewekt» flechtss]': ten linnen kiced hebbe aangefchootcn, en veF"|{j! Qee-ft  JfcN WORDT VAN DE ZIJNEN VERLAATEN. I15 eemende dat Jefus gevangen was, van verre XV. evolgd zij, om het einde te zien (*} °VER" Doch wel dra werd hij ontdekt, zo ras veramen hem de gewapende mannen niet, wele, met eene in den bijbelftijl niet ongebruikjke fpreekwijzen, hier Jongelingen genoemd 'orden (f), of zij grepen hem; doch hij ntkwam gelukkig, door zijn linnen kleed achïr te laaten, zo groot was zijn gevaar, dat hij eheel naakt moest vluchten. Hier zie ik dan het zwaare van Jefus lijden! 1 den bangften nood begeeven Hem alle zijne riendcn. Hoe wordt het lijdend hart getroost, s getrouwe vrienden deel in 't leed neemen; m ook deze aangenaamheid moest Hij der- m! Hij,die Godlijken troost, verkwik- ug van vrienden voor zijn volk verwierf, !oest zelf daar van verfteken blijven; verbijs- tc- ("*) Veefe gisfingen zijn er gemaakt, wie deze Jongeling weest zij. ik weet het niet, en wil daarom niet gisfen -1 eü kan verfcheiden gedachten hier over vinden in de rm. Pasf. Gerhar di en bij Bïnsü» ad 1. Door 't Sindon verfta ik eenvoudig een linnen kleed, de :de uitleggingen daar van kan men onder anderen ook bij genoemde Schrijvers gezameld Zien. i(t) Vergelijk Gen. XIV: 24. 1 Sam. XXI: 2, 4 en 5. Sam. II: 14. H 2  ii6 De Heiland verantwoordt zien 0^VR- tering , trouwloosheid , ondankbaarheid ■ vadj i'üKic. zijne beste vrienden, moest zijn lijden zo merklijk verzwaaren , en hun gedrag zijne goedel zaak in gevaar brengen, op dat Hij alle mogeJ lijke onaangenaamheden zou proeven. De woede van zijne vijanden , door del vlucht van zijne leerlingen aangevuurd, wordïj hier ook levendig getekend; een fchuldeloos aanfehouwer wordt zo geweldig gehandeld, datj hij, ter nauwer nood, geheel naakt hunne wree-3 de handen ontvlucht; hoe onzacht zal dan de behandeling van hun, omtrent den gevange-| nen Jefus, geweest zijn ? Dank zij evenwel Gods bcflelling, die diti zo bepaald had! Ik zie hier ten dindclijkfted vertoond, dat de Borg alléén moest lijden, niemand zijner leerlingen moest iets met Ilemi] draagen, zij moesten de banden ontkomen, opj dat het blijken zou , dat hun fchuldelooze| Meester, in plaats van fchuldige zondaaren,i voldeed. Zo werden ook zijne eigene voorfpellirtg-enr vervuld, dat alle zijne leerlingen zich aanllerai ergeren en van Hem vluchten zouden. -—■) Ja, Hij werd dus ook als dewaare Messias kenbaar, want van Hem was 't al voorfpeld, dat Hij van vrienden en vertroosters ontzet zou. zijn. Zo is het Pf. XXII: 12-14. Zo zvees$\  en wordt van dé zijnen verlaaten. 117 liet verre van mij, want benauzudheid is na- cxv* %j; want daar is geen helper. Veele Varren DEKI^ ubben mij omcingeld ; fterke [(lieren] van Ba1 an hebben mij omringd. Zij hebben haaren ; nond tegen mij opgejperd ; [als] een verjcheu\ rende en brullende leeuw. Pf. LXIX: 21. De 'jerfrnaadheid heeft mijn hart gebroken , en ik ben zeer zwak :' en ik heb gewacht naar medelij' jen, maar daar is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. o Hoe troostrijk is \ voor mij, Jesus verlasten te zien, zonder hulp en troost, daar Hij i bezig is, om onderftand en verkwikking tegen den bangften nood te verdienen. Als 't op derven aankomt, dan zal alles mij Iverlaaten, echtgenoote , kinderen, vrienden, ja de geheele zichtbaare wereld,dan worde ik, door de boden des doods, in den donkeren nacht der eeuwigheid ingeleid: geen nood, mijne ziel! fchrik niet voor die donkerheid, beef niet voor die verlaating. . Jesus zal bij u zijn, houd het geloofsoog op Hem, Hij zal u een licht in de duisternis, een leidsman op dat eenzaame pad zijn, en als gij Hem hebt, dan hebt gij meer als 't gezelfchap van geheel de wereld. Hij zal, al is het dat gij trouwloos, menigmaal trouwloos geweestzijt, getrouw zijn. Hij breekt zijne trouw niet. — Hij blijft bij ui H 3 Laat  Ii8 De Heiland verantwoordt zich 0*1'. . Laat mij hier noS 0Pltfcrken de onftandvas^ •sat. tigheid van der menfchen vriendfehap. Jefus leerlingen zijn zelfs hunnen Meester niet getrouw J wat kan ik dan van menfchen wachten? laat mijj er nooit op bouwen. Hoe gelukkig, dat: ik een' vriend in de hemelen heb, die getrouw blijft! Dat ik ook mij wel erinncre, dat ik nooit: iets groots of goeds van mij zeiven moet denken of verwachten. Hoe welgemeend, oprecht en fterk mijne voorneemens en bctuigingen ook mogen zijn, worde ik op de proef gebragt, hoe haast bezwijke ik. ■ De wankelbaarheid der leerlingen moet mij ten baken flrekkcn , om nooit hooggevoelcnde te zijn : maar te vreezen. —— Kome ik in gevaar, ik zal 't zeker niet beter maaken dan zij : maarveelligt nog fpoediger ontrouw worden, nog eerder vluchten. De vluchtende Jongeling ilrekt mij ten leerbeelde,om gevaarte ontvluchten, door gepaste middelen. —- Hij was niet geroepen om met Jefus te lijden, dus zie ik geen misdaad, maar veel eer plicht in zijne vlucht: door Gods beftier ontkwam hij het gevaar. Vergelijke ik zijne vlucht met die der leerlingen van Jefus, dan ontdekke ik het midden  ■ EN WORDT VAN DE ZIJNEN VERLAATEN. 11$ den tusfchen berispenswaardige lafhartigheid QXJ_ en floute trotfeering van 't gevaar. Het eerilc denk. is laaghartig, het tweede onbedachtzaam. ö Mogt ik er uit leeren, om altijd in 't middenman de paden des rechts te wandelen, dan ga ik veilig, dan vclge ik het beste geleide! H4 ZES- m  Ï20 XVI. ZESTIENDE OVERDENKING, Jesus gebonden naar Annas gebragt. Joh. XVIII: 12-14. Matth. XXVI: 57, De bende dan, en deOverfle over duizend, en de dienaars der Jooden namen Jefum gezamenlijk, en bonden hem. En leidden hem henen, eerst tot Annas: want hij was des wijfs vader van Cajafas , welke des zeiven jaars Hoogepriester was. Cajafas nu was ,!e gene , die den Jooden geraden hadde , dat het nut was , dat een menfche voor het volk ftorve. Luk: XXII: 54: En zij greepen Hem en leidden [ Hem weg ] en bragtei Hem in het huis des Hoogepriesters. Toer* Die nu Jefus gevangen hadden, leidden [ hem ] henen tot Cajafas den Hoogepriester, alwaar de Schriftgeleerden en Ouderlingen vergaderd waren.  ■ 1SUS GEBONDEN NAAR ANNAS GEBRAGT. 121 rxvi. oen 'tzachtmoedig lam eenmaal in de klau- Oer- en der wolven was geraakt, zo was er geen vmK" citkomen aan. De bende dan, de gewapende i lannen, de Overfle over duizend, die 't opperjewind over deze onderneeming voerde , en iet onwaarfchijnlijk de Hoofdman des TempelsIj geweest (*), als ook de dienaars, de gcD;chtsdienaars der Jooden, namen Jefus geza' lenlijk , en bonden Hem. Elk, zo 't fchijnt ? irilde iets toebrengen, zij deeden dit werk gc'jamenlijk, alle met ijver bezield, om den : >rooi niet te laaten ontfnappen , alle met af;eer cn boosheid vervuld, benijdden zij 't elKanderen bijna, dat dc een zich hier meer dan ile andere zoude kwijten. O hoe hebben hier wreede handen zich ver* ;enigd , om de onfchuld te pijnigen! Mij dunkt ik zie, met ruwe touwen, de weldaa3 iige handen van den grootften menfehenvriend i Tarnen knevelen, onbarmhartig worden dezelve op den rug gedraaid, zij ftooten, rukken, • verwringen,met het onuitfpreeküjkfte geweld, die gezegende leden, welke nooit anders, dan tot werktuigen der gerechtigheid, gebezigd waren. „ Waarin) Vergelijk Handel. V: 24. H 5  ïaa Jesus gebonden kW >, Waarom doet gij dit, ontzinden? De prooi 0/tR" ,, zal u niet ontvluchten! Jefus zal wel gewiti lig naar de llachtbank gaan — ftaakt, ftaakil #, die wreedheid!" Nu zwijgt het zachtmoedig lam. Hij hadl -zijne onfchuld verdedigd en dat was genoegd deze boozen waren niet te overtuigen, en zijnej magt wilde Hij niet gebruiken, om hen nedeij te flaan. Hij wilde liever lijden, om dat heli oort der Stad en 't huis van den Hoogepries-jj ter te bereiken. ] Hoe hebben zij vol vreugde gejuicht, mct(, Itelfche blijdfehap! —<— Welke fmaadwoor-1 den hebben z'j op den weg Jefus vast toege-': duwd! iVfet welk eene verfmaading hebben zij j Hem behandeld! —* Alles was hier boosheid!|i en wree4heid. Met!  naar Annas gebragt. 123 I Met welk eene vrolijkheid is de tijding van XVÏ. jpt gelukken dezer ondernecming in des Hoo- ° jppriesters paleis ontvangen. Annas, de |choonvader van Cajafas, wilde Hem zelf pst zien, hij fchijnt zijne wraaklust eerst te ebben willen boeten , en dit werd hem van. Ïajafas toegedaan, daarom werd Hij allerIrst daar henen gevoerd. De nachtvergadeIng in 't huis. van Cajafas brandde alreedc van Erlangen , om 't beraamde doodvonnis uitte|reeken; nu wenschten zij eikanderen geluk, kt zij den zo veel geruchtmaakenden leeraar >[ den llillen nacht in handen hadden gekrepn; zij zongen aireede triumf, dat zij Hem nu j mden dooden , zijnen naam en gedachtenis m de aarde wegdoen, en zich zclvendus ontsten van dien deen, aan welken zij zo dik-, erf zich pijnlijk gedooten hadden. 1 Maar laat mij mijn oog op den tekst vestigen : >hannes bericht ons, bij deze gelegenheid, -ne merkwaardige omdandigheid van Caja* \s,deze was des zeiven jaars Hoogepriester,en rij was de gene, die den Jooden geraaden had, ?t het nut was, dat een mensch voor het volk \irve. Cajafas, Hoogepriester deszelvenj'aars: hoe 1 dit te verdaan, daar de Hoogepriesters, naar ads indelling, dit ambt geduurende hun leven  &4 Jesus gebonden XV1- yen moesten bekleden (*)? Zo verre was 'tit derk. dien tijd bij de Jooden verbasterd, Gods irii Hellingen , ten aanzien van den Godsdienst] wierden dikwerf, naar willekeur van de Romcï nen, die hen overheerden, gefchikt, offchoot tegen Gods wet, zij zetteden dikwerf de Hoa gepricsters af, van daar, dat Annas Laka III: 2. en Hand. IV: 6. ook Hoogeprieste wordt genoemd, als hebbende dit ambt te vod ren bekleed, en werd vermoedelijk in 't vol gende jaar wederom aangelleld. Nu i: dit jaar was Cajafas in *t bezit van 't zelve, zc als Joi-iannes met duidelijke woorden zegt (fl 1 "«ïdafibo<* fa» <. '■$" "t)ffLïs : ncl:iob' mhflfl (*) Verg. Num. XXXV: 28. Jof. XX: 6. en Heb. VII: 23. (t) Het heeft den Geleerden veel moeite gekost, om I plaatfen Luk. III: 2 en Hand. IV: 6. behoorlijk in 't liet te nellen, en die in overeenflemming met de fpreekvvijze welke J o hannes hier gebruikt, wel te verklaaren; ma vergelijke, onder anderen, Lardner Geloofwaardigheid der Euangelie gefchiedenisCen II. D. Hoofdfi. IV. Seldi bus de Succesf in Pontif. Lik I. Cap. 12. Basnage j Exercit. Anti Baron. p. 53 — 58. Vitringa Obf. Sac Lib, VI. Cap. 13. § 2. en Schutte over de zeventig we* ken van Daniël Ilde Stuk. lilde Verhand. Vde Hoofd! §. 66 — 69: Uit de' verfcheidene gedachten, welke men door die bl roemde mannen vindt voorgefteld, komt mij het meest aaJ neemlijkfte voor, dat de Hoogepriesters omtrent die ftrea van tijd jaarlijks veranderd wierden, dat Annas enKAjAFA.f ee  naak -Annas g e b r a g t. 125 I Er is nog eene opmerklijke bijzonderheid xvf. jan den heiligen Schrijver geboekt, die de fcuwkeurigfte opmerking vordert. Cajafas , legt Hij, nu was de gene, die den Jooden gewtden bad, dat het nut was , dat één menfche hor het volk ftorve. Hij wijst hier te rug lp 't gene hij te vooren reeds gemeld had, bij fclegenheid van eene raadsvergadering der boden, tegen Jefus belegd, was door dezen ïoogepriestcr al eenen moordzuchtigen voorlag gedaan, waar van wij dit' leezen: En een ft haar [namelijk] Cajafas, die deszelven jtars Hoogepriester was , zeide tot haar, gij hrflaat niets: Noch gij overlegt niet, dat het \s nut is, dat een menfche fierve voor het volk, \ het' geheele volk niet verloren ga. En dit fide hij niet uit hem zeiven: maar zijnde Hoogpriester des zeiven jaars , propbeteerde hij, bit Jefus flerven zoude voor het volk: En niet kleen voor dat volk, maar op dat bij ook de hnderen Gods , die verftrooid waren , tot een ybude vergaderen (*). i Cajafas toonde hier een doorfleepen ftaat- kun- : n geruimen tijd, beurtelings over het andere jaar het 1 oogepriesterambt waarnamen, en dat Cajafas nu in di; j ir, toen Christus gekruist werd, dit ambt bekleedde. I C) M XI: 4V-52.  I5ö Jesus gebonden ©52: kundige te zijn, van dat foort, wien het oJ whk. 't even is, of zij hunne oogmerken door recr. of onrecht verkrijgen. De Joodfche raad wa verdeeld, veelen fchroomden , om Jefus vei der te laaten leeven , uit vreeze voor de Rc meinen, immers dit was het voorwendfel; ani deren fchijnen de partij van Jefus getrokken I hebben, 't welke zeker van eenen Josef vai ^Arimathea en anderen gefchied is: daar op be fchuldigt Cajafas hen , dat zij Hechte ftaat kundigen waren , wijl 't veel beter was éét mensch op te offeren, dan het geheele volk tt waagen, veel beter, zegt hij, dat er één menscl voor 't volk lïerve. Dit vond wel dn ingang bij de meeste leden van den raad, mer bcfloot, om Jefus te dooden , en bragt wel haast een bloedplakaat ten voorfchijn (*). Hoe wreed was dit, om een onfchuldia mensch aan eene valfche flaatkunde op te oh%. ren! Welke geduchte oordeelen moest men daar door, van den richter der gerechtigd hcid, niet over zich haaien! Evenwel Gods verborgen bellier was hier werkzaam, Hij zeide dit met uit zich zeiven , gelijk God onze voorncemens weet, als 'er nog geen woord op onze lippen is, Pf CXXXIX: 4. en 't ann woord (*) Verg. Joh. XI: 53-57. ^Arimathea en anderen gefchied is: daar op bel  naar AHNAS.&ÏB&A6Ï. 12? uroontl der tonge van den Heere is, offchoon JM* Jte mensch fchikkingen des harten heeft (*), zo DEKK, !j7erd ook dit zeggen van God, op de vlekloosij ie wijze, beftierd, dat daar door eene allerji;ewigtigfte waarheid, de gehecle inhoud ,, an 't Euangelie, werd voorgeileld. j Want Cajafas profeteerde onweetende, j;ijne woorden hadden eene andere beduidenis ,j.an hij wist en wilde. Hij vooripelde dat» i(ejus voor het volk zoude flerven : Jefus zou lijn volk zalig maaken van hunne zonden. Hij J oude de Jooden zalig maaken, zo veele na- lelijk ais er geloofden, want de zaligheid was jit de Jooden; doch Hij zou niet alleen ftcr1 en voor dat volk , zo als Johannes zegt , \iaar op dat Hij ook de kinderen Gods,die ver- Irooid zvaren, tot een zoude vergaderen. Die genen, die uit de Heidenen Gods kindeien zouden worden, zijn hier reeds genoemd, tiet dien eerwaardigen naam (f), het waren I chapen , welke van dien ftal nog niet wahn, zij waren nog verftrooid, maar moesten nt dezelve toegebragt en bij de kudde van } (*) Spreuk. XVI: i. Cf) Vergelijk, ten aanzien der fpreekwijze , Kinderen an God, van zulken gebruikt, die nog niet toegebragt :n;het gsna er is, Jsh. X: 16. m Hand.. XVIII: i».  128 JESUS GEBONDEN. XVI. Jefus vergaderd worden, op dat het wjerdj azm. &n kudde en één Herder. Dan waar toe erinnert Johannes dit wederom op deze plaats'? Dit is zeker zeer gel past: men ziet ligtelijk, dat Cajafas bloedJ dorst, en zijn moordzuchtig voorneemen, hiea door onder 't oog gebragt worden. WaJ had Jefus van zulk eenen richter te wachter] ,dan het fchreeuwendlte onrecht? Keere ik mij dan wederom tot de befchouj' wing van den lijdenden Jefus. Hij wordt hier gebonden en weggeleid I door wreede handen en onbarmhartige leidsl lieden. O fchrik! — Mijne gedachten bezwijmen! -4 De zoon van God wordt hier gebonden! Hij die eens de Richter der geheele wereld zijn, wordt hier, als een misdaader, geboeid naar den richter gebragt, om daar zijn vonnis| te ontvangen! Dat nu de aarde zich be-a roerd hebbe, de hemelen gefchud geworden! zijn, de maan haar aangezicht bedekt, en de Herren haaren glans vc:borgen hebben , datj iriogt men vrijelijk verwachten. Waar daad toe was het nog de tijd niet, God zou, als del boosheid voltooid was, de hemeicn en de aarde laaten fpreeken. Hier moet ik alleenlijk opmerken, waar toe! diti  waar Annas gebragt. 129 \it lijden aan mijnen verlosfer is overgeko- XVf, OVER- * en. EEfts. j Hij is gebonden s op dat Hij' ons zoude ontbinyn, gelijk ons kostelijk Avondmaalsformulier |.:gt. Wij waren waardig, als kwaaddoeners j ;boeid, voor 't gericht gefleept en daar ver£)rdeeld te worden j door de ketenen der zon3 ;n, met welke wij ons zeiven moedwillig ïlaaden hebben, hadden wij verdiend, aan \i ketenen der duisternis, in 't gezelfchap der i iivclcn, overgegeeven, en tot het oordeel bei aard te worden. Maar Jefus wilde zich laa,. n binden als een misdaader, liet zich gevan^:n voor 't gericht fleepen, en ontving daar het . )odvonnis, om allen, die in hem gelooven, van, Godlijk oordeel der verdoemenis te bevrij-* |ai. — Zo wordt dit in 't zelfde avondmaals[ irmulier nader uitgebreid, en gezegd dat Hij ('ar na oniallijke verfmaadheden geleden heeft? op 1$ wijnimmermeer te fchande zouden worden, on~ | 'xuldig ten dood veroordeeld, op dat mj voor 't geij :hte Gods vrij gefproken zouden worden (*). I ó Zielverkwikkende troost! — Zo vinde j dat Jefus de firaffe draagt, die ons den vrede t rnbrengt ( f ). En £*) Men vergelijke hier, 'tgene ik reeds heb wgemexU. 1 het Me Stuk, Ifte Overdenk, bladz. 37 -39. 1 (t) Jef. LUI: 5. II. Deel. I  ïgo Jesus gebonden r XVL En hier aan kan ik niet twijffclen; ik vinda | 0vER" die dierbaare waarheid, die troost van mijrirti DENK. * JTffi hart, die fterkte voor mijne ziel, die toevlugMl voor mij fchuldige ellendeling, die waarheid IÉ dat Jefus als Borg leed, in den tekst die voo: mij ligt, zo klaarlijk geleerd, dat ik dezelvf moest gelooven, al was er geen ander bewij: voor in den Bijbel. Johannes wijst te rugge naar de verklaa; ring , die hij zelf van 't oogmerk van Jefiujj dood gaf; 't was Cajafas voorfpelling , daf Jefus ïterven zou, om zich een volk uit Joolï den en Heidenen te vergaderen. Zo juiche ili dan vrolijk: de groote God en zaligmaaker heef zich zeiven voor ons gegeeven, op dat Hij ons zout de verlosfen van alle ongerechtigheden, en zich zeis ven een eigen volk zoude reinigen, ijverig in goedt vferken (*)•' Wijders zie ik in Annas begeerte, om Jefiu eerst 'te zien, den hevigen brand der wraakifK zucht; deze trouwlooze herder der kuddalB grijs geworden in boosheid, wilde zijn' moei I koelen , immers zich verlustigen in de beetaamelijke pooging, om Hem te verlinkten. I Ik heb vrij uit, zegt Hij, gefproken tot de we■eld. Hij had vrij uit gefproken in 't openbaar ot de wereld, tot alle menfchen, die Hem i voorkwamen. Hij had vrij uit gefproken met de grootfte > vrijmoedigheid. Hoe zeer Hij wist, dat zijne eer fommigen mishaagen , en Hem veel cwaads berokkenen zoude, dit had Hem niet veerhouden, om de meening van zijn hart te zeggen. Hij had vrij uit gefproken met alle duidelijkleid, door geen ingewikkelde voorftellingen ïad Hij zich, tegen den haat zijner vijanden, :oeken te verfchansfen, door geene dubbelzinïige woorden had Hij zich de gelegenheid ver'chaft, om, bij navraag over den inhoud zijner eere, zich gemaklijk te kunnen redden. j Zo was zijn gedrag altijd en overal geweest. 3ij had tot zijne leerplaatfen, de Sijnagoge, de 1 eerplaatfen der Jooden verkooren , en den Tempel daar toe ook gebezigd, daar was een ; rroote toevloed van volk, van alle plaatfen des . II. Deel.. K ge-  Christus door den x.vh. d-eheelen lands^ ja zelfs uit andere p-ewesten,i Over- ^ ' . . , ° denk. Daar waren dan getuigen in overvloed. Nooit had Hij in 't verlorgen zijne leere voortgeplant, nimmer in 't geheim zijn zaad geftrooid, dat ongemerkt op konde fchietenj neen, daar was gelegenheid genoeg, om hier voor bewijs te vinden. Billijk was dan 't verwijt, dat Jefus der Hoogepriester doet, als Hij vraagend zegt: Wat ondervraagt gij mij? Dit was tog een ge-: heel onbillijke handel , daar onpartijdig on-i derzoek, de eenvoudige waarheid en genoeg: zaame zekerheid, door duizend monden, aan 't licht zoude gebragt hebben. Met reden zond Jefus den partijdigen en lis-; tigen richter naar zo veele getuigen, die voor handen waren , zeggende : ondervraagt de ge*, nen, die 't gehoord hebben, wat ik tot hun ge[proo< ken heb, zie deze weeten, wat ik gezegd heb. Hier zie .ik de grootfle wijsheid, die in eene verantwoording kan gevonden worden; op de alleronwankelbaarfte gronden van billijkheid en recht, wordt de list dei onrechtvaardigheid, verijdeld, en de fchaamteloosheid zelve aan 'tj blozen gebragt. De blijkbaarfte voorzichtigheid ftraalt hier niet minder in 't oog; de Hoogepriester had naar; zij-  Hoogepriester ondervraagd. 147 zijne leerlingen ook gevraagd, dan daarop ant- J^1** woordt Jefus niet, dit gefchiedde geenzins uit DEHJC. ontrouwheid , maar Hij keert daar door den Sfeg af die Hem dreigde, wijl Hij door zijne 1 leere, hen tot zijnen dienst had gebragt, zo I moest het uit die leere blijken, wat men van derzelver leerlingen te oordeelen had. ■ 1 Daar er nu zulke overvloedige gelegenheid > was, om zeker te zijn van de leere, daar moest I er billijk eerst naar dezelve onderzoek gedaan "1 worden, alvoorens men het ftuk van de leerlingen kon behandelen. Daar bij zie ik hier de beminlijkfte oprechtheid, als een hoofdtrek van 's Heilands charaktcr, fehitteren. Die zeggen kan, ik heb vrij uit gefproken, ' niet in 't verborgen gehandeld, die ontdekt, dat ' Hij niet blanke oprechtheid is bezield, en uit dit beginfel in alle zijne daaden handelt. Daar 1 doet geen menfehenvrees zwijgen, daar fluit ' geen hunkering, naar eer of voordeel , den 1 mond, daar worden de woorden niet gedraaid naar gunst of ongunst, voorzichtigheid be1 ftiert wel het zwijgen of fpreeken , maar al het fpreeken gefchiedt met de grootlle op! rechtheid. Zo ontdekke ik ook Jefus vrijmoedigheid in ' zijne verdediging, Hij ontziet zich niet zijnen K 2 vijand  148 Christus door den XVII. vijand te liaan, en hoe zedig ook zijne taal is, I d2nk." ^s hartiijk, en Hij fchroomt niet, de waar* f j heid in haare echte gedaante te vertoonen. Jl j Daar ik zijnen brandenden ijver voor de l:; eere van God, en de verdediging zijner hemel*jl fche leere, mij te vooren reeds vertegenwoor- |1 digd hebbe, zou ik hier dan ook eene beden- \ king kunnen vinden tegen 's Heilands taaie? :ï Hij zegt: ik heb in 't verborgen ?iiets gefprokenJ ai evenwel vinde ik, dat Hij meermaaïen zijnen]) leerlingen bijzonder onderwijs gaf (*). Maaq a dit was geen onderwijs van anderen inhoud: 1 dezelfde leere, aan de fchaaren voorgedraagen, j helderde Hij wel nader voor hun op, en be-||; voorrechte hen dus met een meer opgeklaard I r inzien in zijne hemelfche leere, dan anderen,] f die den wil des hemelfchen vaders niet wildeai doen, en zich niet aan zijne leere wilden on-i \ derwerpen. Dit is geen fpreeken in 't verbor-| t gen, dit is geen heimelijk verfpreiden van op-l \ 1 roerwekkende leeringen! ; Hemelfche taal was het, die Jefus hier voer-j 1 f( de! zuivere waarheid vloeide van zijne lip- I ti pen, waarheid,die de ftrengfte toets kan door-4 liaan. Hoe I («) Meti £ie onder anderen Matth. XIII.  Hoogepriester. ondervraagd. 149 Hoe zeer is de Hoogepriester in zijn hart xvh. (benepen en bedremmeld geworden. Hij kon DEKK. ! geen woord antwoorden, hij wist zich niet te ! redden. Dit fchijnt door e'én van zijne dienaaren, niet minder boos dan hij zelve , opgemerkt te zijn , waarom deze hem te hulp komt, door de allerwreedfte mishandeling van de gevange- me onfchuld. Een van de dienaars, van de gerichtsdienaars, die daar bij ftond, om den gevangenen : te bewaaren, gaf Jefus, wegens 't voeren van deze heidentaal, waar op de grootfte arglistigheid geen uitvlucht wist te bedenken, zen kinnebakjlag , naastdenklijk een ftag met een ftok(*~), 't ziJ dan in 'taangezicht, op 't hoofd, of ergens anders op 't gezegend lichaam. Onbarmhartige, onrechtvaardige handeling! Hier over moest de aarde beeven, de fterren des hemels moesten hunne glans verliezen, en die aardbewooners zich ontzetten, 't Gezerend lichaam van Hem , in wien de volheid jier Godheid lichaamlijk woonde, wordt hier out- •! . ' (*) Als men op den oorfprong van 't woord fX7rnr/Aot iet, is er veel reden, om het zelve te vertolken door Hoklag, in 't vervolg zuilen wij hier over nog iets opmerken. K 3  150 Christus door den XVII. onteerd door een' fnooden booswicht, die met benk" wrevelige drift, de eer van zijn' meester wilverdedigen : doch met de daad de ijslijkfte. boosheid pleegt, die immer kon bedreven worden. Hij bekleedt, het is waar, zijn' handel met. eenige reden : zeggende: antwoordt gij alzo den : Hoogepriester? 't Hoogepriesterlijk ambt wasr waarlijk eerwaardig , de geheiligde perfooni van den genen, die dat bekleedde, mogt niet: anders dan met eerbied behandeld worden 'r\ dus was zulk een gezegde, zo hij meende, te: beledigend voor zo een flaatelijk ambtenaar. Zeer veel was hier op aan te merken, diej reden heeft niets dan blootcn fchijn, en konj zijne wreedheid geenzins billijken, 't Zij men] des Hoogepriesters Hecht charakter befchouwt J| of de onwettige wijze nagaat , waar op dit ambt in dien tijd bekleed werd, er is over-rj vloedige ftof, om 't onbillijke van zijn bedrijf] aan te toonen. Doch, ik wil liever de verdediging hooren,1 die Jefus van zijne eigen zaak geeft;— met de j grootfte gelaatenheid, met de meest treffende^ bedaardheid van ziel, met inneemende zachtJ heid, die alzins blijken van eenen zachtwoJj digen en nedrigen geest opgecven, fpreekt Je-^j fus hem aan. Hij neemt de verdediging* van  i Hoogepriester ondervraagd. 151 jvan zijne goede zaak op, maar wil ook hier de 0XVIL Mem der waarheid, der bedaarde en kragtige djjk>" «overtuiging doen hooren. Eene tweeledige reden ftelt Jefus hem Ivoor ( * ) waar van hij 't één of ander lid hem fcer keuze voorftelt, wat hij ook koos, hij zou Ivari zijne verkeerdheid ras overtuigd worden. H Indien ik kwalijk gefprooken hebbe , zegt iTefus; betuig van het kwaade, dan moest hij net met woorden aantoonen , en niet flaan ; jmaar indien ik wel gefprooken heb, laat Jefus Jvolgen, waarom flaat gij mij, dan heb ik zulks jgeheel niet verdiend 3 dus hebt gij mij geheel jpnbillijk geflagen. ] Die gevolgtrekking was gegrond, de wreedaart verftomde even zo , als zijn meester. jjVeelligt had hij zo veel gevoel van fchaamte, pan waarheid, recht en billijkheid niet, dat ilezc taal hem trof, hij keurde die geen antivoord waardig , en daar door verachtte hij den door hem mishandelden Jefus nog te sneer, of zo 'er eenig befef van zijn wanbedrijf pij hem opkwam, zo zweeg hij uit verlegenilieid,, Men ' (*) De Heiland bediende zich dau van zulk een foort i/ari reden, die men een dilemma noemt. Verg. de Logica mn J. C. van Lynden, Hutsvrouw tan a. Buurt*) K 4  Christus door den XVII. ©ver- ]yjcn ziet intusfchen dat Johannes, om zijg; verhaal behoorlijk famen te binden, ons doefei > opmerken, dat dit voorgevallen is voor Ka ja- li tas, den Hoogepriester deszelven jaars ; want:i Annas, tot wien Jefus het eerst gebragt was,,;! had Hem gebonden, zo als hij Hem ontvangen: had, naar zijnen fchoonzoon Kajafas ge-f zonden. Wat vinde ik hier ruime flof, om veel ten mijnen nutte op te zamelen. Ook dit gedeelte van 't gefchiedverhaal doet mij mijn' gezegenden Verlosfer, als Messias, \ kennen, dit lijden, hoe zwaar ook, wasdoom de profeeten te vooren afgetekend. Door der- i zeiver pen was airede aangekondigd, dat Hij aan mishandeling flaagen en wreedheid zou] blootgefteld worden, dus vinde ik Hem bij Jesaias fpreekende voorkomen: ik geeve mljX nen rugge de genen die [mij] flaan en mijnen van-1 gen den genen die [mij] 't hair uitplukken (*). En 'er is geen bedenking, of ik zie Hem ook; hier als den lijdenden en gehoor za amen den Borg; Tot welk eene hoogte fteeg zijn lijden hier? Dit verbaast mijne ziel, Hij was reeds zwaarI mishandeld, onbarmhartig geboeid,door wree-J de  Hoogepriester ondervraagd. 153 de handen , geweldig voortgefleept, zonder XVII. medelijden te vinden: dit werd herhaald; gebonden wordt Hij van Annas naar Kat af as gebragt! Daar wordt Hij als een misdaa- der, als een volksberoerder, ondervraagd, en hoe mannelijk Hij zich verdedigde, door onbefuisden aanval, zonder de minfte reden, geweldig geflagen. Tc midden van dit alles fchittert, door 't , goede bellel der voorzienigheid, zijne onfchuld : hoe langer hoe meer met heldere flxaalen. De verlegenheid van den listigen Hoogepriester , 1 en de woede van den wreeden gerichtsdienaar, geeven daar zelfs bewijzen van op; met reden j was Hij niet te befchuldigen van eenig kwaad, 1 bij 't geftrengfte onderzoek, werd zijne onj fchuld te meer openbaar. — Die bleek voor: al, dank zij Gods goedheid, in zijne edele „1 verdediging. Daar fpreekt Hij eene taal, die, tot aan de voleindiging der eeuwen, zijne t onfchuld door geheel de wereld predikt; werd , 'ervoor Kajafas richtbank geen gehoor aan j geleend, alle de eeuwen zullen dien onrechtr vaardigen richter doemen, en den gevangenen i van de aangetijgde misdaaden vrij fpreeken. e Jefus leed onfchuldig! Welk een troost voor mijne ziel, zijn lijden was voor mij ten randfoen. Hij betaalde, dat Hij niet geroofd had! K 5 . Hij  tU Christus door den xvh. Hij leed de ftraf, die ik verdiend heb! it bz*i Billijk tog worde ik ontzet van alle medelij* is den-, aan de grootfte mishandelingen overge- * geeven, voor Gods gericht, als een fchuldige,f tt gedagvaard en ondervraagd. Daar zou ik niet;; zo als Jefus deed, mijne'.; ft onfchuld aan 't licht kunnen brengen, daar zou j ik als fchuldig moeten uitgaan. Maar eeuwig j, geloofd zij Gods ontferming, en Jefus liefde! | Hij die geen zonde gekend heeft,- wordt hier ƒ L fchoon geheel* onfchuldig, als een zondaar be- -k handeld, en zo worde ik,door 't geloofsrecht- jrf vaardigheid van God in Hem! Daarbij zie ik in Hem zo wel een' gehoor zaa* ' , menden als lijdenden Borg. In zijn lijden heeft ;'1 Hij alle de plichten der liefdewet volmaakt ; vervuld, en zich dus ten voormklb ge- ■ fteid, voor allen die in Hem gclooven zullen t \ ten eeuwigen leven. Zijne wijsheid, voorzichtigheid, oprechtheid t ë\ vrijmoedigheid en ijver, heb ik te vooren in de- h ( * ze befchouwing reeds opgemerkt^ nu moet ik, J uit het Hot van deze gebeurtenis, mij nog zij- - . ne gadelooze zachtmoedigheid erinneren. Veellhad jefus reeds geleden, veel ondergaan, lang» i als een lam zich laaten voortfleepcn, eindelijk; [ zou men zeggen, moest het taaifte geduldj ' breeken, maar het tegendeel heeft plaats, daan dst  ■ looGEPRIESTER ONDERVRAAGD. 155 I mishandelingen klimmen , neemt zijne Jtvn.. ichtmoedigheid niet af, Hij ontgaat zich niet D£NK. Dor drift, Hij verdraagt opeengehoopte beleggingen, beftraft niet eens fcherpelijk, maar jiderricht en overtuigt met zachtheid, met j ragt van reden. j „ o Beminlijk voorbeeld van edele zachtmoedigheid! geef mij tog door uwen Geest, dat ik worde zo als Gij zijt, zoo veel ik zulks kan zijn; leer mij tog verftaan dat Gij i zachtmoedig zijt, leer mij dit beoeffenen in I alle ontmoetingen, in allen lotwisfel van dit ■ leven! Geef mij tog uwe genade, dat ik aan ! U mij zo mag gewennen, dat ik geduurig gedenkehoe Gij gehandeld hebt, op dat ik \ naar U mag gelijken, en men in mij , in , eenige maate , een af beeldfel van U mag ; kunnen zien." Zo veel leere ik hier door de befpiegelmg ■an het lot en 't gedrag van mijnen gezegenen zaligmaaker ; de befchouwing van 't bc" rijf van den Hoogepriester en den dienaar, Loe afzichtelijk ook, kan mij echter nuttige waarfchouwingen opgeeven. God vangt de wijzen in hunne arglistigheden, dat zie ik duidelijk uit het beftaan en bekijf van den Hoogepriester, zijn waan werd gefnuikt, zijn list verijdeld , en dit is ter mij^ ner  156 Christus door den XVIï. ner waarfchouwing befchreven. Gelijk ik «ij pjsmk" Jems voorbeeld de echte trekken van oprecht j!j heid opmerkte, welke ter leering en navolging Ui voor leeraaren, en voor ieder Christen, aan! ik ons zijn afgefchetst; zo zie ik in 't bedrij \\ van dit kerkelijk hoofd , hoe eerwaardig ool;:t deszelfs ambt was, 't verfchrikkend afbeeldfei.b van list en veinzerij. Daar in heeft God geer 11 welgevallen, Hij befchikt dat de raad der arg;|i ttstigen geftort wordt ( * ). Laat mij dan altijd in oprechtheid wandelen I; dan ben ik zeker. 't Bedrijf van den gerichtsdienaar, doet mi[1 het gevaar van onbefuisde drift kennen. Hac \ hij de zaak behoorlijk onderzocht, hij was var , Jefus onfchuld overtuigd, in 's Hoogepriesterr I bijzijn, aan zijne voeten gevallen, en had Hem erkend als den zaligmaaker der wereld! 1 Hoe zeer heeft deze zich benadeeld door zijne drift! Hoe dikwerf heb ik dat ook gedaan, dooi onbefuisdheid mij zeiven voorbijrennende, mi j dikwerf in zonden geftort, van veel goeds be-; roofd , veel ongelegenheden mij op den hals1 gelaaden, en niets anders, dan een verwijtend [ gewisfe daar van medegebragt! 6 Waa (*) MiVt 13.  Hoogepriester ondervraagd. 157 : 6 Was^k zo gelukkig, om in dit affchuwe■ ijk beeld , de lelijkheid dezer zonde , met denk. folk een levendigen indruk te befchouwen, dat Ik daar altijd voor fchrikte! Dan zou de bedachtzaamheid de wacht over mij houden, ïsn de voorzichtigheid mij geleiden op alle mij1 ie paden! 4GT-  153 AGTTIENDE OVERDENKING. De onschuld valschlijk beschuldigd. Mauh. XXVI: 59-63. Mark. XIV: 55 -61. XV] II. En de Overpriesters, eu de Ou. Ovr.a- derliniien en de geheele eroote Raad zochten valfche getuituigenisfen tegen Jefus, op dat zij Hem dooden mogten, ende en vonden niets. En hoewel daar veele valfche getuigen toegekomen waren, zo vonden zrj [doch] niet. Maar ten laatften kwamen twee valfche getuigen en zeiden, deze heeft gezegd, Ik kan den Tempel Gods afbreken, en in drie dagen denzelven opbouwen. En de Hoogepriester opfiaande , zeide tot Hem,antwoordt gij niets? Wat getuigen deze tegen ü? Doch Jefus zweeg ftiUe. Ende Overpriesters, en de Ou En de Overpriesters en d< geheele Raad zochten getuige nis tegen Jefus, om Hem I jdooden , ende en vonden niets jWant veele getuigden valfche lijk tegen Hem, en de getui genisfen waren niet eenparig En eenige opfiaande, getuig den valfchelijk tegen Hem: zeggende : Wij hebben Hen hooren zeggen, ik zal deezet Tempel, die met handen ge maakt is , afbreken , en ii drie dagen eenen anderen, zon der handen gemaakt, bouwen En ook alzo was haar getuh genis niet eenparig. En di Hoogepriester in 't middet opfiaande , vraagde Jefus • zeggende , en antwoordt gi rüets? wat getuigen deze te SenU? Maar Hij zweeg liille: ;n antwoordde niets. Word  De onschuld enz. 159 XVIIL OVESLDURb R^^ordt eenmaal aan des menfchen boosheid Hen teugel gevierd, zij rent blindling voort als ben hollend paard, en gaat van kwaad tot erger: is er eenmaal een voorneemen opgevat, itm, ten koste van recht en waarheid, een fnood ,pntwerp te volvoeren, niets is er , dat het voortzetten der begonnen pooging kan ftremmen. Hoe ijslijk ook de onderneeming mag ,zijn, welke leugens, welke lasteren er bij de hand moeten worden genomen, niets wordt er ontzien. Geen ftroom, die door zijne afdammingen gebrooken is, kan fterker vlieten, geen arend zijn aas met vaardiger vlugt naiaagen, dan de boosheid fnelt, om haar doel te bereiken. Hier van leveren de gefchiedenisfen des menschdoms bewijzen, die zo verfehrikkelijk als overvloedig zijn: wij vinden ook daar van de treurigfte proeven, in de gewaande rechts. pleging der Jooden, omtrent den gezegenden aVerlosfer. De tekst, die thans voor mij open ï-ligt, doet mij dit op de aandoenlijkfte wijze zien. Na dat de onfchuld door den Hoogepriester, aan-  ifóo De onschuld aangaande zijne leere en leerlingen, was or CVer11' Verzocht ■> en men by Hem niets gevonde bejük. had, waar op men, met eenige fchijn van rechl 1 het reeds beraamde doodvonnis kon gronden 01 liet men niets onbeproefd , om tog zijn doê ^ te bereiken. Alle die gewaande richters, die niets ander I dan verfcheurende avondwolven waren, bevli; « tigden zich op 't ijverigst, om tog eenig voor ^ wendfel te vinden , waar op zij Jefus konde: i'< veroordeelen. De Overpriesters, de Ouderlingen en de geheei K Raad waren hier alle te famen bezig. Josei ;l! van Arimathea en Nicodemus waren vei i moedelijk niet genoodigd tot deze nachtverg*; ~ dering, zo er nog andere braaven onder 't ge t; tal der Raadsheeren waren , zullen de Hoogt; priester, en die met Hem dit werk hebben belegc zich van die ook zorgvuldig onthouden het ben, dat was alzins van hun belang, omzie alleenlijk te voorzien van zulken, die met he inftemden , van welken zij zich volkome meester konden maaken. Zo moeten list e f' geweld altijd handelen, altijd het daar op too leggen, om de Item van hun, die voor waa; heid en recht fpreeken, te fmooren, om zie ~ van zulken te ontdoen, anders zouden hum i1 booze aanflagen aan 't licht komen. Dl  valschlijk beschuldigd. 161 Dus was er een vergadering bij elkander, van XVilL menfchen , die alles konden doen , wat hun DENKf maar dienltig fcheen, ter volvoering van hun ontwerp. Elk hunner was ijverig op de been, om mede te werken, zo veel Hij kon. Uit Jefus mond was niets te haaien, waar doör men Hem veroordeelen kon. Er moesten dan getuigen opgezogt, valfche getuigen , die Hem van eene doodwaardige misdaad betichten zouden. Daar toe moest men, of onnoozelen zoeken te verftrikken, of gierigen omkoopen, of vreesachtigen bedriegen,of booswichten oogluikende verfchooning belooven, men iinoest zich haasten, om gereed te zijn bij 't Jianbrceken van den dag, de duisterheid van ,Ien nacht begunstigde dit ontwerp, men begaf zich hier en ginds, evenwel dit gelukte liet zo haast, als men zich in den aanvang ïad voorgefteld. Zij vonden 'er geenen, die volkomen aan hun doel beantwoordden. ■ Jefus moest gedood, en om zulk een getuigenis tegen Hem intewinnen, daar men dit vonlis op zou kunnen vestigen, had veel bedenking in ; zijne leer was Godlijk, zijn leven onberispelijk, zijne handelingen weldadig, Hij aad de harten der menfchen gewonnen door j.lomme goed te doen. Bij fommigen vonden ;ij te veel eerlijkheid, om- zo eén gruwelijk , II. Deel, L fluit  ifo De ONSCHULD XVIII. fhik te pleegen , bij eenigen te veel liefcl bebk" VOor Jems •> bij anderen te weinig fchrandeap beid, om 't fïuk wel uittevoeren, dit bclerfiiti mefde hen niet weinig. ic Evenwel zij deeden wat zij konden; nam Markus bericht, deeden zij veelert tege^v Hem valschlijk getuigen , doch de getuigenisfi'k •waren niet eenpaarig. Er waren zulkeiji die boosaanigheid genoeg hadden, omvalsclfe lijk, alles, wat zij maar konden verzinnen^ voor den dag te brengen,om Jefus te befchui|| digen , dat men een doodvonnis tegen Hëjfe kon ïlrijken. Doch 't bleek hier in ook, lil het antwoord der tonge van den Heer is, wafi | fchoon zij boos genoeg waren om alles te vek zinnen, hunne getuigenis/en waren niet eenparig Of liever zij waren niet wigtig genoeg, om ' den mond van twee of drie getuigen, l gedood worden, dat hij op ééns getuigens mond 't zal gedood worden (*). — Ook moesten zij, dit heeft hen zeker het meeste belemmerd, or den landvoogd Pilatus hunne'befchulring tegen den gevangenen inbrengen, om t doodvonnis volvoerd te krijgen, daar toe oral hadden zij getuigen en bewijzen noodig, irom moesten zij niets onbeproefd laaten , of un gelukken mogt, het belaagen van de onuld zo te bekleden, dat de rechtvaardige mein zelf, door den fchijn van waarheid, gt misleid worden. •laar hoe is 't mogelijk, dat de boosheid zo re kan gaan ? — Hadden dan deze menfchen, als richters zaten, geen geweeten meer ? — ren zij, die zelfs voorgangers in den-Godsïst moesten zijn, dan van allen Godsdienst in ') Deut. XVII: €. t 2  i6~4 De Onschuld XVIIT. in hunne harten ontbloot? — Dachten zij niet:: God leeft en ^ ziet onze ontwerPcn ? ~ Is het bij hen, die , ten minften niet alle I geen Sadduceers waren,niet opgekomen, dati 'er een dag der opftandinge en des algemecnerf: gerichts zou komen ? Hoe is 't mogelijk, dat 'er valfche getuigen konden zijn, die zich daartoe wilden laaten gebruiken , om de onfchuld te helpen verdoemen? Hier vertoont zich de menschheid met donkere kleuren, met afzichtelijke trekken! 1 ó Welk eene vcrlaaging, welk eene diepte var. zedelijk bederf! De mensch , naar fei beeld van God gefchapen, is zulk een wcrktuhjj des duivels, tot het plcegen van alie boosheid'i geworden! Geen geweeten, geen Gods dienst weerhouden hem , geen fchrik voor d; Godlijke wraak belet hem, om niet alle euvei daaden te pleegen, zo hij Hechts kan berekene dat hij menschlijke ftraffen zal ontgaan. Dat ik hier toch leere geen hooge gedachte van de zedelijke gevleidheid van 's menfche hart te vormen. De Bijbel plaatst dezebl geenzins in een gunftig licht, en de ondervi ding wraakt geheel de Bijbeluitfpraaken niet., Het is dan waarlijk niet te veel vernederen voor de menschheid, als wij belijden: wfj*É  VALSCHLIJK BESCHULDIGD. l6$ van natuur e geneigd God en onze naasten tehaaten. XVIII Dat ontëert onze natuur niet, maar die redelijke wangefleldheid van- ons hart, waar door zulk een getuigenis bewaarheid wordt, die ontëert ons. 'tWas immers onmogelijk, zulte gruwelen te pleegen tegen God en den naasten, als alle de eeuwen geduurig herhaald hebjen zien uitvoeren, zo wij niet zo diep verdorven , en met zo veele boosheid vervuld waren, i Of, zou ik over mij zeiven beter mogen oorfdeelen; zou ik tot zulke gruwelen niet in Haat , zijn ? Bijna zou ik dit befluiten , wanneer ik de aandoening der verontwaardiging > gevoele , die bij 't befchouwen van zulke wan- : daaden in mijn hart ontflaan. Maar over- weege ik , hoe 't met mij zou gefield zijn, in ioogenblikken van vervoering, zo dt wraaklust mij eens geheel vermeesterde, zo de hebzugt t mijne ziel eens vervulde , wanneer ik ingewikkeld werd in een vloekgefpan van boosHdoenderen , waar tegen ik mij uit vrees niet , •fj durfde verzetten: wie weet waartoe ik vervallen zoude? — Althans ik moet met fchaamfote belijden, dat mijn hart telkens zo veel boosiheid opgeeft, dat ik in mij zeiven geen waar•borg heb tegen eenig kwaad. Ik heb geheel ifgeen reden om hooggevoelende te zijn, maar ?! seer veel noodzaak om te vreezen, zeer veel U L 3 aan-  i66 De Onschuld XVIïï. aanleiding, om de uitgeftrektheid van 't zedemm. bjk bederf der menfchen met fmertende aamdoening te beklaagen. Doch , laat mij met mijne befchouwingen voortgaan , om 't vervolg van dezen boozen handel te bezigtigen. Ten laatflen kwamen er twee valfche getuigen te voorfchijn , die zich aangaven , als genoegzaam in ftaat te zijn om den gevangenen eene misdaad aantewijzen, en Hem daar van te overtuigen, waar door Hij zekerlijk den dood verdiend had. — Zeer vermoedelijk zijn deze daar toe opgeruid of omgekogt, en de woorden hen in den mond gelegd. Zij zeiden, deze heeft gezegd, wij hebben Hem hooren zeggen t ik kan den Tempel van God afbreeken; ik zal dezen Tempel, die met handen gemaakt is, afbreeken, cn in drie dagen, eenen anderen, zonder handen gemaakt, bouwen. Dit was de befchuldiging. Markus zegt er van: en ook alzo was hun getuigenis niet eenparig, of liever niet genoegzaam, niet voldoende om er een vonnis des doods op te gronden (*). Geen (») Men kan uit het kleen verfchil tusfchen de woorden, waar mede Mattheus dit getuigenis vewneldt, met die, welke Markus heeft opgetekend, geheel niet met grond befluiten, dat de eene Euangelist de woorden van den eerHen getuigen, en de andere het gezegde van den tweeden soa  valschlijk beschuldigd. l6? Geen wonder , 't was een geheel valsch ge- XVIII, tuigenis. De woorden waren verdraaid, den J£* fpreeker een geheel ander oogmerk aangetijgd; zij lieten er afwdX hun goeddacht, zij voegden er bij 't gene Hij niet gezegd had; alles was blijkbaar alleenlijk maar ingericht, om hunne kwaadaartigheid uittebraaken, en den fchuldeloozen ten onrechte te doen veroordeelen. 't Was vier jaaren geleden dat Jefus iets gezegd had waar uit zij hunne befchuldiging ontkenen. J o h a n n e s heeft ons dit bewaard in het Ilde Hoofdftuk van zijn Euangelie vs. 182.2. De Jooden vroegen Hem toen, daar Hij de beestenkopers en wisfelaars ten Tempel had uitgedreven , wat teken Hij toonde, daar Hij zijn gezag door kon wettigen, dat Hij zig aanmatigde. Daar op gaf Hij ten antwoord: breekt ö ' de- zon opgeeven,en dat dus daar uit bleek, dat hun getuigenis niet eenpaarig was , want de hoofdzaak van dit getuigenis is volmaakt het zelfde, en het zou voor deze godlooze rechtbank wel gegolden hebben , offchoon 'er al een merklijk verfchil plaats had gegreepen. Zo dat dit de bedoeling van Markus woorden hun getuigenis was niet eenpaa- rig, geenzins kan zijn. Maar zeer duidelijk is het dezelve dus te verftaan, dat Markus die aanmerking 'er bijvoegt, om het ongenoegzaame van deeze befchuldiging ©ader 't oog van zijne leezers te brengen. L4  i68 De Onschuld ^XVIH. (fezen Tempel af, en in drie dagen zal ik denzelpeNK. ven oprichten. Hij zeide dit van den Tempel van zijn lichaam , zijne Discipelen verftonden dit na zijne opftanding, en werden daar door in 't geloof gefterkt. Maar bij de Jooden gaf dit toen al bevreemding en ftoffe van gefprek; 't fchijnt dat dit bij fommigen hunner is levendig gehouden , dat Jefus zulks gezegd had. Niemand had het evenwel in 't hoofd gekregen , om daar uit eene befchuldiging van eene I doodwaardige misdaad te vormen ; men had | wel gemerkt, er was iets geheimzinnigs, iets geeftigs in, 't was hun onverftaanbaar gebleven , om dat zij 't op den eigenlijken Tempel toepasten. Doch nu namen deze liiooden daar uit aan- [ leiding , om met zo veel kwaadaartigheid als list, daar van eene befchuldiging voor den I rechtbank te maaken. Hier toe moest het gelegde van Jefus geheel verdraaid worden. Hij Ij. had niet gezegd, Ik zal dezen Tempel afbreeken: 1 maar tot de Jooden gezegd: Breekt dezen lampei I af. Dit maakte eene groote verfcheidenheid; 1 uit Jefus woorden was nimmer met grond te I befluiten, dat Hij den Tempel wilde afbreeken, waar in echter een voornaam deel van de befchuldiging gelegen moest zijn. Zij tijgden Hem dus een geheel ander oog' ■ merk  valschlijk beschuldigd. 169 %erk aan , als Hij met het fpreeken van deze Jawoorden konde gehad hebben, want alles wat DJ^ :men,met reden, uit zijn zeggen befluiten kon, was dit, dat Hij zich dwaaslijk liet voorftaan, ' datHij,zode Jooden hunnen Tempel afbraken, denzelven in drie dagen zou kunnen herbouwen. Ja, als mo.\ billijk had willen te werk gaan, dan had men uit zijn zeggen moeten opmaaken , dat Hij waarlijk iets anders bedoeld had, daar het zeggen: Breekt dezen Tempel af, den Jooden aanleiding genoeg gaf om te denken, dat dit niet van hunnen kostbaaren Tempel te verftaan was , aangezien hun de lust ■niet zou bekruipen, om dien aftebreeken. Zij lieten van Jefus gezegde af wat hun goeddacht, Hij had gezegd deezen Tempel, die aanwijzing moest de zaak bellisfen , wat Hij gemeend had. Het welk alles blijkbaar diende , om hun : hoos oogmerk zo veel te beter te bereiken. Ook voegden zij woorden daar bij, die Hij niet gezegd had. Volgens Mattheus zeiden ij .zij den Tempel van God, volgens Markus fpra3| ,ken zij van eenen Tempel met handen gemaakt, li en van eenen anderen zonder toegemaakt, I dit gaf noodwendig eenen geheel anderen zin \ aan zijn voordel, daar door was het onmoge[| Jijk dat Jefus gezegde, naar zijn oogmerk op L 5 den  i^o DeOnschul» XVIU. den Tempel van zijn lichaam konde toegepast i Over.- , s*\ denk. worden Zo ziet men hier duidelijk opzetlijke boosheid , wrevelen euvelmoed, fchandelijk be-j drog , en ontmenschtc moordzucht in dit ge- j tuigenis doorftraalen. En deze boosaartigheid ontdekt zich daar in te meer, om dat zij een fchuldeloos gezegde! van Jefus, waar over men zich wel verwonderd, dat men misfchien befpot had, nu totj den grond-eener aanklagte van eene misdaadj wilden Hellen, die in der Jooden oogen aller-j afgrijslijkst was. Iets tegen den Tempel te zeggen , was in Jeüemias tijd, door de huichelende Joodea al zo kwalijk genomen , dat zij dien Profeet > daarom wilden dooden (f). Naderhand bragtj men het valfchelijk tegen Stefanus in, dat hij, las* (*) Bij Johannes vindt men het woord tyz^ivl tprichten, 't welke meermaalen in 't N. T. van 't opwekkem uit den dooden wordt gebezigd. Volgends Ma tt heus em Markus is hier het woord otzoSo/Aqv opbouwen. Dochl men moet hier bij onder 't oog houden, dat de fpreekwijze ticthv tytgfiv een Tempel te bouwen, in't Grieksch niet onbekend is, dit vindt men met voorbeelden bewezen bjji K y p k e Obf. Sacr. N. T. en E l s n e a u s Obf. Sacr. ad. 1. (t) Jer, XXVI: IQ.  VALSCHLIJK BESCHULDIGD. Ifl 'asterlij'ke morden [prak tegen die heilige plaat/en J^[JL | de wet (*). Dit was bij hen de grootfte DECvK> eiligfchennis, die er gepleegd kon worden, it was , naar hun oordeel, niet minder dan % gruwelijkfte Godslastering, daarom was 2mand, die zulk een misdrijf pleegde, zekerjk den dood waardig. Zo meende men, dat het verre genoeg geiragt Was, nu 'er zulk een getuigenis openlijk ■oor den raad,ten aanhooren van dengevangelen, was afgegeeven , nu 'er zulkeri waren, iie, dit uit zijnen mond gehoord hadden. Om nu den list cn 't geweld te volvoeren^ [naakte de Hoogepriester, als voorzitter in de•;e vergadering, de vertooning , van hier op len gevangenen te hooren, en Hem tijd van rerantwoording te vergunnen. Hij ftond plechtig op, en, denklijk na een :vijle tijds gezwegen te hebben, zonder datjerus fprak, vroeg Hij, als met verwondering, \mtwoordt gij niets? - Hebt gij niets ter uwer Orerontfchuldiging in te brengen ? Wat ge\ -uigen deze tegen u P — Merkt gij wel op „ hoe jjzwaar deze befchuldigïng is ? Zij hebben niets tuinder dan eene doodwaardige misdaad ten 'uwen laste, ziet gij niet hoe welgegrond de- zel- I' (*) Hand. VI: 13.  tfh De Onschuld XVJti. zelve is, ontkennen kunt gij niet, en als gif it PEss» zwijgt, kunnen wij dan wel anders , of wiji r: moeten U voor fchuldig houden ? ie; Welk eene boosheid! De fnoode vcinsaa'rt, i die al lang te vooren geraaden had, om Jefus te dooden , die waarfchijnlijk zelf mede de l valfche getuigen had opgezogt en aangefpoord 3 i wil nu nog den fchijn van een rechtvaardig iki richter aanneemen , Hij wil niet minder dan dien grondregel van den voortreflijken Niko-i v pemus toonen te volgen, oordeelt ook onze wei yt den mensch, ten zij dat ze eerst van hem gehooru n Jieeft, en ver ft aai, wat hij doet (*_). Dan, wat deed Jefus? Hij zweeg ftii I le — Hij antwoordde niets. Het voorftel van de Euangelisten is zo ingeJw richt, dat men, dunkt mij, daar vrijelijk uit \ kan befluiten, dat Jefus in dit zwijgen, alle; < gefproken heeft. i Mij dunkt, onder dit zwijgen , ftraalde de j onfchuld van zijn gelaat, gerustheid tekcnds zich in zijne ganfche houding, zijne heldere oogen doorwandelden de ganfche vergadering: en wierpen op de meest fchuldigcn eencn ver ontwaardigenden , maar te gelijk medelijdeni den blik, Terwijl Hij zweeg, fprak zeke: hc (*) Joh. VIII; 5J.  VALSCHLIJK BESCHULDIGD. 173 het geweetcn van zijne richters, de wroeging Jgg prangde hen, de angst deed hen jaagend uit* denk» zien naar elke beweeging van zijne lippen, of er ook één woord zou afvloeien. Dit is heilig , dit is overtuigend zwijgen! «Zeker dit zwijgen is fpreeken! Hoe veel ftof tot opmerken heb ik hier weder gezameld. Hier zie ik vermeerderde fmerten,in 't lijden van mijnen dierbaaren Verlosfer. Hoe grievend was het voor Hem, den ijsfelijken moordlust, het fchrikwekkendfte geweld, en de fnoodfte list in zijne doodvijanden te ontdekken, daar zij niets ontzagen, om hun doel te bereiken, en dit was zo veel te fmcrtlijker voor Hem, daar Hij de gruwelijkfte Godloosheid met het masker van Godsdienst zag bedekken, en onder het pleegen van 't grootfte onrecht, den fchijn van recht zag voorwenden. Hij, die de grootfte vriend van den waaren Godsdienst was, die door den ijver van Gods huis verflonden werd, terwijl Hij voor de eere van 't zelve waakte, moest ondervinden, dat Hij als een Tempelfchender werd aangeklaagd, :i als een verfmaader van den Godsdienst. —ïl Welk eene grievende mishandeling! — Zijne  174 De Onschuld XVIII. Zijne onfchuld evenwel fchittert hier met °VÈft- vollen gloed, daar Hij zo zwaar mishandeld wordt; de mislukte poogingen, om valicne getuigen in te winnen, getuigen van de goedheid van zijne zaak, de ijdele voorwendfels, dat Hij tegen den Tempel had gefprokendoen klaar genoeg zien, dat die geen genoegzaame befchuldiging opleverden, om Hem ten dood te doemen. . Zijn kloekmoedig zwijgen, de gerustheid van zijnen geest, daar 't getal der genen, die Hem lagen leiden , vast vermenigvuldigde, doen klaar genoeg zien , dat de onfchuld alleen Hem zulk eene houding kon doen aanneemen. Hij leed dan hier,als Borg, inde plaats van zondaaren , Hij leed onfchuldig om voor fchuldigen te betaalen. Hij leed voor zondaaren,die door hunne zonden God en zijnen dienst verfmaadden , en daarom het vonnis des eeuwigen doods waardig zijn. Allertreffendst vertoont Jefus zich hier ook als een uitneemend Voorbeeld voor mijin zijn lijden en in zijn zwijgen. In zijn lijden. Hij werd fchuldloos aangeklaagd, en daar door fmertlijk mishandeld. Het bevreemde mij.dan niet, wanneer ik iets moet fmaaken van zulk een leed. Godvruchtige men;  valschlij& beschuldigd. 1?$ Menfchcn van alle tijden , hebben daar van XVlIf. hun deel gefmaakt. Naboth, hoe onfchuldigDEHK# \mk, werd als een Godslasteraar en onteerder ran den Koning aangeklaagd en gedood (*). Javid klaagde al: yalfche getuigen zijn tegen tof opgeflaan (-(■). Het lot van Stefanus jefchouwde ik reeds. De Apostelen van Jefus werden als boosdoeners behandeld. Defee allen hebben daar in naar hun Hoofd en Heer moeten gelijken , en zou 't mij dan I vreemd voorkomen, als ik zo iets moet : fmaaken. - Jefus leed hier eenezozwaare befchuldiging, en dat door woorden , die geheel onfchuldig waren, door woorden , die Hij vertfcheiden jaaren te vooren al gefproken had. - 1 7,o moet ik mij ook voorftellen, dat het niets vreemds is, als ik bij de grootfte bedachtzaamheid, door handelingen en gezegdens, die niets kwaads behelzen noch bedoeïen , mij dikwerf befprongen zie, als ik deswegens aangeklaagd wordt als een kwaaddoe; ner, als iemand, die het niet wel meent met i mijnen evenmensen, met den Godsdienst zelfs niet wel handelt, en die daarom de grootfte i Verguizing waardig ben. j öDat (*) iKon. XXI: 12. (t) Ff. XXVII: 12.  ï76 De Onschuld xviii. ö Dat ik naar zo lijden kon als Jefus leedil mm'. ' ÏH. levert het volmaaktfte voorbeeld vanjl: ootmoed, onderwerping, geduld $ bedachtzaamheid^ e befcheidenheid, menfchenliefde en vertrouwen op I Gf/i. Schoon Hij volmaakt onfchuldig de v; zwaarfie bcfchuldigingen onderging. Maar dit alles ontbreekt mij; de bewustheid van onfchuid, fchoon die alle deze deugden | in mij moest voortbrengen, heeft niet zelden iK eene ftrijdige uitwerking. In plaats van ootmoedig te bukken , als ikl ï Valschlijk befchuïdigd worde, en Gods beftel-l K ling daar in op te merken , in plaats van te L denken- kenden mijne befcliuldigers mijn har§ l en mijne verborgen bedrijven , zij zoudent \ vcele meerdere en zwaardere befchuldigingenl | niet ten onrechte, maar met grond tegen mijjikunnen inbrengen, zo druischt mijne eigenliefi L de daar tegen aan, mijn hoogmoed wordt ge-|. voelig geftoken , en kan zulk een' last niet L draagen , daar ik enkel aanleiding uit zulke. L bejegeningen moest neemen, om in waarenjL ootmoed te vorderen. Zoo ontbreekt mij de onderwerping aan God,, j om een welgevallen in zulk eene befehikking: ï( te hebben, om te gelooven, dat God zulks:-j mij ten nutte beftiert, om mij veel daar uit te: B leeren- dat kan, dat wil ik niet, zo iets zegti ^ aujofi  Valschlijk beschuldigd: 177 hiin hart, moest mij niet treffen, daar heb ik XVIII. et niet naar gemaakt. Terwijl ik* als ik naar DEHKi 'aarheid over mij zeiven oordeel, mij veranderen moet, dat ik niet tot een voorwerp an algemeenen fmaad.; door Gods rechtvaarig oordeel gefield bem Somtijds meene ik, als de befchuldiging kort uurt, dat ik iets hier van geleerd heb, en enigzins gevorderd ben: maar helaas, waneer zij eenigen tijd duurt, wanneer de be:huldigingen herhaald en verdubbeld worden, raar blijft dan mijn geduld? Dit misfe. c, daar ontbreekt het mij aan, daar doorbeondige ik mij* Ik ben ook niet altijd zo bedachtzaam, als ik ioest,ik verzwaar zelf mijn ongenoegen; door dj te willen verdedigen, berokkene ik mij ieuw verdriet; Dan eens ontbreekt het mij aan befcheideni eid: ik behandele die genen $ die mij beledien, niet altijd zo befcheiden, als ik kon en 10est; ik kan mijn hart niet zo van wraaklust ntledigen als ik verplicht ben. Menfchenlkfde, uitgebreide menfehenliefde j oeffenen, als ik lijden moet, te zegenen die lij vervloeken, daar kan ik niet, zo als ik ioest,aan beantwoorden, hoe veel lust ik fomijds daar toe vinde, ik worde verrascht, ik % Deel, M ,vor"  378 Di Onschuld XtïII. word afgetrokken, het kwaad overvalt mii, eer IK 1 weete, door eenen ftroom van driften worde ik fomtijds zo verre weggevoerd, dat ik in langen tijd niet weder zo veel voorwaards kome, als ik te rugge gedreven ben. ■ Aan het vertrouwen op God feilt het ook niet zelden. Wat zou ik gelukkig, op de onftuimige baaren van deze wereld, naar de haven van eeuwige ruste voortzeilen, onder alle de loeiende ftormen van onfpoed, fmaad en laster, wanneer ik altijd mijn geloofsoog levendig gevestigd had, op de magt en trouw van mijnen hemelfchen Vader,als ik'tHem in de hand gaf, die de moeite en 't verdriet aanfchouwt, als ik t ijdele van allen menfchenlof en menfchen gunst, ge duurig recht befefte, als ik altijd dacht: God ziet mij, en kome ik bij Hem beproefd tiit, wat baat of fchaadt mij liefde of haat van ftervelingcn, die wel haast den levensadem uitblaazen en ilof worden. Maar dit uit het oog te verliezen, ftoort mijne rust, beroert mijne ziel, en doet mij zondigen tegen mijnen liefderijken en getrouwen hemelfchen Vader. Doch alle deze deugden zie ik in mijnen lijdenden Verlosfer luisterrijk fchitteren. . Te midden van zijne grootheid, is Hij waarlijk ootmoedig en -onderworpen. Aan den wil van zijnen  VALSCHLIJK BESCHULDIGD. 1?9 hen Vader had Hij zich geheel overgegeeven, XVIH. en vond dus een welgevallen, in alle fmerte en D£KK. allen fmaad, die Hem, door 't beitel van dien eeuwigen wijzen wil, overkwamen. Hoe zeer het lijden ook verdubbelde, en van trap tot "trap klom, hoe grievend ook de verguizingen en befchuldigingen waren, die Hem bejegenden, zijn geduld was onbreekbaar. • Volmaakte bedachtzaamheid beflierde al zijn doen, zijn fpreeken, zijn zwijgen,nooit overijlde Hij zich. Even zo bsfcheiden was Hij ook jegens de genen,die Hem het alleronbefcheidenfte behandelden; geen vervloekingen, geen fcheldwoorden j geen bedreigingen ontrolden zijne lippen. De grootfte zachtaartigheid vergezelde altijd zijne handelingen. Zo oeffende Hij ook volkomen de menfchenliefdé, dit had Hij zo lang gedaan , dit deed Hij zeker ook in deze oogenblikken; gelijk Hij aan 't kruis zijne lippen, biddende voor zijne vijanden, ontflooty zo heeft Hij zeker, terwijl Hij zweeg met veel medelijden, zijn hart biddende tot God opgeheven, om dezen die Hem vloekten,te zegenen>om 'tgoede voor hunvaa den Hemel te begeercn. Zijn vertrouwen op God Was de oorzaak vau die crerustheid van ziel, die Hij in deze benar- Ma dè  180 DeOnschuld JCVIII. ^e oogenblikken deed blijken. Het was niet !» »bns. mogelijk geweest, om zo te handelen als Hij) V. deed, zo 't vertrouwen op onzichtbaare hulp , tn zo de ondervinding van Godlijke onderflcu- k ning zijne Ziel niet gefterkt had. Zo vinde ik in Jefus 't volmaakfle voorbeeld I in het lijden: waarlijk, Hij is 't eenige waardige f voorbeeld, waarop ik zien, dat ik navolgen w moet, zijne gedraagingen zijn zo veele proe- m ven van waare zedekunde. Ën gelijk Jefus dit voor mij is in zijn lijden, I zo is Hij het ook in zijn zwijgen. Daar in zie ik Hem, als een fchaap, dat flom fc is voor 't aangezicht van zijne jcheerders >alzo deed ' \ Hij zijn mond niet op. Hij zweeg niet uit vrees, dat Hij door zijn fpreeken zijn zaak zou verergeren, niet uk hoog- c moedige verachting, neen, fchoon Hij met veront- ( waardiging over de boosheid dezer menfehen i was aangedaan, wilde Hij echter die bijtende . verachting zijner vijanden , metzelfverheffenden « hoogmoed gepaard, niet oeffenen : maar Hij zweeg, zo als ik reeds heb opgemerkt,om door zwijgen te overtuigen, tot nadenken te brengen;, ook voorzag-Hij, dat zijn fpreeken vermeerdering van zonden zoude voortbrengen. Och leerde ik zulk zwijgen ook dan oeiTe-. nen, als ik recht van fpreeken hebbe! -— Dan i her  ■ VALSCHLIJK BESCHULDIGD. t8l «laas! hoe dikwerf zwijg ik door zondi- Jgg* K menfchenvrees, als ik mag en moest fpree» DEnk, li , hoe dikwerf is dan mijne tong toegelemd , en wat gebeurt het menigmaal, dat c fpreeke als het mij betaamde te zwijgen 1 Hier moet ik op Jefus zien. Hoe zoude ik ;ehandeld hebben, als ik in zijne plaatfe had Aftaan ? Ik zou in onbefuisde drift op- ƒ revlogen, die valfche befchuldigers,die trouwooze richters met fmaad, misfchien metfchcldvoorden overladen hebben, ik zou aan toorn :n oploopendheid den teugel gevierd,en daar door eene goede zaak zeer kwaad gemaakt hebben, _-— Maar Jefus zweeg, zijn zwijgen was heilig, dat moet ik navolgen. Ik moet, als ik beledigd word, zwijgen, niet om daar door eere uit menfchen tebejaagen, om voor zachtmoedig aangezien te worden , maar om Gods goedkeuring te ontvangen. Ik moet zwijgen , niet met zelfkittelende f verachting van mijne beledigers, ik moet niet ] uit de hoogte laag op hen nederzien,' en daarj om zwijgen: maar ik moet zwijgen om Jefus < voorbeeld te volgen, Ik moet liever fchade i en ongelijk willen lijden, dan ongeoorlofde \ verdediging bij de hand neemen. 't Is waar, ik mag en moet fomtijds mijne ;, fchuldelooze zaak verdedigen. Hoe ik M $ daar  ■ï&2 De Onschuld beschuldigd. cS1' daar in moette werk gaan, zal 't vervolg vair TEN*. mijne befchouwingen van Jefus lijden mij leed ren. Maar meestal zal ik meer met zwijgen dan,! met fpreeken winnen,vooral is dit mijn plichtj wanneer ik door fpreeken vermeerdering vanj zonden zou te wcge brengen : ook moet ik tt meer daar in op mijn hoede zijn, en liever zwiji-j gen daar ik fpreeken mogt, dan fpreeken daat' ik moest zwijgen, om dat ik geduurig zo bloot fta om in woorden te ftruikelen. „ O Godlijke Jefus, volmaakt voorbeeld van; „ heilig geduld, onzondig fpreeken en vlek-: a, loos zwijgen .'Leer mij tog door uwen Geest, „ hoe ik U in mijn fpreeken en zwijgen moet s, navolgen. Zet eene wacht aan mijnen mond,! „ Laat de bedachtzaamheid over mij de wacht „houden. Bellier mijne gedachten, mijnei ,, hartstochten, mijne lippen; laat mij behoed: „ worden, om niets onbedachtzaams voort te: „ brengen. Geeft mij, dat ik fpreekendeUvetf 3, heerlijke, en zwijgende naar U gelijke! NE*  i*3 NEGENTIENDE OVERDENKING. De bezweering des Hoogeprie- sters tegen jesus. Matth. XXVI; 63b., 64. En deHoogepriefter antwoordende , zeide tot hem, ik bezweere u bij den levendigen God, dat gij ons zegt , of gij zijt de Christus, de Zoone Gods? Jefus zeide tot hem, gij hebt het gezegd. Doch ik zegge u lieden, van nu aan zult gij zien den Zoone des menfchen, zittende ter rechte hand der kracht (Gods ,)en koraenfleop de wolken des Hemels, Mark. XIV: 6ib., 62. Wederom vraagde hem de XIX. Hoogepriefter , en zeide tot Over- a . . DEUK. hem, zijt gij de Christus,de Zoone des gezegenden(Gods?) En Jefus zeide , ik ben 't: en gij lieden zult den Zoone des menfchen zien zitten ter rechte hand der kracht (Gods,) en komen met de wolken des Hemels. Jh\s eens de boosheid het hart van denmensen zo verre heeft vermeefterd, dat het zich heeft overgegeeven, om haare oogmerken te bereiken, dan is 'er niets, dat den loop in het kwaade ftremmen kan, de grootfte zonden zijn dan M 4 nieE  i$4 De bezweering des Over- nie£ te verfchrikIijk > om, zelfs onder den fchijn ©bh*, van geoorlofde daaden of heiligen ijver, ge. plcegd te worden. Hier van ftrekt het bedrijf des Hoogepriefters, in 't rechtsgeding van den fchuldeloozen Je sus, ten onwraakbaaren getuige. Toen listige ondervraaging was verijdeld geworden, en ter plaatfe des gerichts die Godloosheid gepleegd, dat de onfchuld door de wreede hand eens onbefuisden dienaars nraifeloos mishandeld was, toen wendde men het over ecnen anderen boeg, men bragt valfche getuigen voor de achtbaarc vergadering, en zocht daar door den fchuldeloozen gevangenen te bedremmelcn en ten minften den fchijn van fehuld en eenige belijdenis bij Hem te vinden; dan ook, daarin werd de fnoode listigheid te leur gefield: het kloekmoedig en recht tijdig zwijgen van Jefus, benam al de uitwerking aan dit middel, dat men zich als onfeilbaar had voorgefteld. De hel weigerde hulp! verwarrende ongelegenheid! Al de list,die Beclzebul kon inblaazen, was niet genoeg om Jesus te verwrikken ! Zijne wijsheid wist altijd den bedoelden flag aftekeeren: reeds begon het moordrot te lidderen, hunne gloeiende aangezichten betonden te verbleeken , de fpijt dat zij zo te kur gefield wjerden, en de vrees dat geheel  IIoOGEPRIESTERS TEGEN JeSTJS. l8$ hun-aanflae niogt verijdeld worden, wisfelden xix, \. , , °. r overZich beurtelings af. denk.» Zij fpannen alle hunne krachten in, om nog iets uit te denken. Ka j af as, wiens fchran- derheid aan zijne moordzucht evenaarde, en daarom geraden had, dat men Je sus van kant moest helpen, Helt nog ééne pooging te werk. Toen de hel geen genoegzaaine bijftand bood, beproeft hij het, om 't in fchijn bij den Hemel te zoeken, en neemt zijne toevlucht tot den eed, den plechtigen, den heiligen eed! Met eerwaardige ftaatigheid had Hij reeds opgeftaan, en Jesus tot antwoorden gedrongen, doch daar dit niet had geholpen, zette hij zijne reden voort, hij antwoordde, hij fprak verder tot Hem: ik bezweere U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of gij zijt de Christus de zoon van God? De zoon des Gezegenden ? Zo als Markus heeft. Hier plooide hij zeker zijn aangezicht, orn het zelve zo deftig en eerbiedig als mogelijk was te vertoonen. Hij wilde fchijnen, indrukken van de Godlijke hoogheid en tegenwoordigheid met zich om te draagen, hij wil zich voordoen, als of 't gewigt van de zaak, en Jefus weigering, om tegen zijne befchuldigers te antwoorden, hem alleenlijk tot den ontzaglijM $ k«  i86 De bezweering des XIX. ken eed noopte! Hij doet de bezweering juist: Ovjïr- i^;: £en levcnden God, om al den nadruk , dien i i Hij kan, aan zijn zeggen bijtezetten. O fnoode geveinsdheid ! Verfchriklijke fa- • \ menloop van veele zonden! Hoe kon de leven- ■ ' de God zulk een' booswicht draagen? — Hoe : j is 't mogelijk, dat het vuur niet van den hemel 1: i daalde, om hem met zijn vloekgefpan te ver- i I (linden. Hij, het hoofd van den Gods- < : dienst, wiens lippen de wctenfchap moeiten i I bewaaren, die de ecre van God en Godsdienst! t moest bewaaken, hij neemt zijne toevlucht tot; : zulk eene veinzerij, tot misbruik van den eed,, I j enkel om zijnen moordlust te voldoen, hij bev i t fpot de alwetendheid van den levenden God! 1 Hoe is 't mogelijk, ik herhaal die vraag, dat: het blikfemvuur van den hemel niet terftond op i hem viel, dat zijne tong niet verftijfde, en hijj. niet tot een fchrikwekkend gedenkteken, van' i zulk eene boosheid, voor de volgende eeuwen :, gefield wierd? Maar zagt mijn ziel, ben ik in ... ilaat het Godsbeftel te bedillen? De HEER is: 'r langmoedig zo wel als van groote kragt,doón iti die langmoedigheid verheerlijkt Hij zich zei- >' ven, en weet zijne ontwerpen, hoe ongedacht I ^ ook, onder de menfehen te volvoeren. Dan, laat mij wat meer van nabij den inhoud! £ Zijner bezweering bezichtigen,  HoOGEPRIESTERS TEGEN JeSUS. l8r Ik bezweere U, zegt'Hij tot Jesus, bij den XIX. levenden God. denk^ Door dezen tijtel wordt God in zijne onvergelijklijke hoogheid voorgeftcld, als de oppergebieder van 't gansch heelal, die tevens recht en waarheid mint, Jehovah God is de waarheid, Hij is de levende God en een eeuwig Koning, van zijne verbolgenheid beeft de aarde, zegt daarom de Profeet. (*) Bij dien God te bezweeren, moest het grootfte ontzag inboezemen. Doch waar toe was deze bezwcertnjr We* richt? Zekerlijk om Jesus tot fchuldbekentenis te brengen. Zo vindt men in de Mofaifche Wet, dat iemand, die eenig misdrijf gezien had, als getuige bezworen werd, om hetzelve te kennen te geeven; (-{) en ook dat eene vrout* (*) Jcr. X: 10. (f) Als men Lev. V: i, bedachtzaam inziet, dan is het vrij klaar, dat daar niet wordt gefproken, van 't ftilzwijgen van een vloek of lastering, die men gehoord heeft, maar van eene bezweering, die door een Richter aan iemand gefchiedde, om hem de waarheid te doen openbaaren, verg. I Kon. XXII: 16. De woorden daar van hij getuige is, vertaalt men voegzaam en hij is getuige, namelijk, vaneenigemisdaad,zo als uit het vervolg blijkt: en't woord tl^K vloek wordt menigmaal voor eenen eed genomen, en ook zo vertaald,zie Gen, XXIV: 41. Ezech, XVII: 13, «n andere plaatfen.  l88 DB bezweek.ing des XIX. vrouw, van ovcrfpel verdacht,door eenen eed Qv-Ea- setoest werd. (*) Zulks gefchiedde, om den gedaagden onder levendige indrukken te brengen van 't alziende oog van God, van het geduchte van zijn ftrafvermogen, van 't onmogelijke derhalven, om -in geval zij fchuldig waren, zijne ftraf te ontwijken. —— Maar men kon tog ligtlijk deze bedenking inbrengen: is dit een gepast middel om fchuld te ontdekken ? Zal een misdaadcr om de doodftraf te ontgaan, al wordt hij bezwooren,niet gereedlijk veinzen, en zijn misdrijf loochenen ? r Dit is zo , tog hier wordt zo veel ontzag voor den eed onderfteld, dat zulks, bij misdaaders zelfs, niet zo ligt gebeuren zou. Och was 'er onder 't mensch- dom zulk een eerbied voor den heiligen eed ten allen tijde! Dan, laat mij zien wat de inhoud van deze bezweering was. De Hoogepriefter eischte, Jesus zoude hun zeggen,en daar voor den raad belijden, of Hij de Christus, de zoon van God was. Uit de oude boekrolle 'kenden de Jooden den beloofden heilaanbrenger, den menfchen reeds in 't Paradijs toegezegd , als de Mes- Ml (*) Num. v: 21,  ; hoo gepries ters tegen JeSÜS. l8p . siAs, (*) na den tijd van Daniël was de- xix* . ' v y J Over- j 'zelve de gewoone naam, (f) die 't meest ge- denk. j i Druikt werd, en op dien Hebreeuwfchen naam i ivordt zeker gedoeld, als 'er in 't Grieksch ge: 'chreven is Christus (§), Maar hij doet 'er vraagend bij de Zoon van 7od,o£ zo als Markus heeft de Zoon des gezeurenden. Gezegende is een gewoone tijtel, ï velke aan God in de fchriften der Jooden geëigend wordt, ( + ) om dat Hij de bron van mllen zegen, en aller zegening en lofzegging !waardig is; zo fpreekt dan hier de Hoogeprie[ter, om zijnen bijzondcren eerbied voorden ' tioogen God te meerder aantewijzen. 't Komt in bedenking, of dit bijvoegfel van den Hoogeprieiler alleen te verftaan zij in dien zin, dat hij de naam zoon van God met dien van Mesfias Hechts verwisfelde, zo dat bij de . Jooden zoon van God, niet anders betekende dan Mesfias; of dat dit een onderfcheidenlidvan izijne vraag is, dat hier op neer komt, houdt gij , ■(*)/>ƒ. lï.7> - (f) Dan. IX: 25, 26. (§) Joh. h 42 en IVi 25. . Conf. Wolffius curis Phüol. ad locum Marci. ItBïssus de M§rte ], C. Lib. II, Caf. V. § 14.  iep De bezweering des XIX. gij u zeiven voor den eigen zoon van God, zo > denk" a^s niemand onder de menfehen dat is, of zijn. kan? 't Kan zeer wel zijn, daar de waare leer der \ verlosiing van zondaaren, in dien tijd, bij de: Jooden zo zeer verdonkerd waSj dat zij zich zclven, door de verwisfeling'van die naamen*. Verward hebben, zo dat de fchriftkenners onder hen zelve in't nauw zatens om reden te: geeven, hoe het zijn kon, dat de Messias; Davlds Zoon en te gelijk Davids Heer was (*):: doch dit is hier \ geval niet, blijkbaar was heti ofögme-jfe van den lioogcpriefter, om den Heiland in den ftrik te brengen, om Hem,als Hijj beleed Gods zoon te zijn, van lastering, vani Godslastering te betichten, dit heeft het gevolg' geleerd-, dit vloeide daar uit niet rechtfireeks; voort, als Hij Hechts beleden had de Christus: ' te zijn , want dan moest eerst bewezen worden, dat Hij 't niet was, dan kon Hij ook alleenlijk als een valsch Profeet beklaagd, maan niet als een Godslasteraar gedoemd worden j. daar bij heeft de Hoogeprielter zekerlijk aanleiding tot deze vraag genomen, uit Jefus voordrag!, waar aan de Jooden wel eer zich geftooten hadden,namelijk, dat Hij zeide dat God zijn ■ei* (*) Mattk. XXII: 42 tot 4A  HoOGEPRIESTERS tegen JeSUS. Ï9I eben Vader was, hem zeiven Gode even gelijk maa- XIX. Over- \ kende. (*> i denk* i - Zo is 'er dan veel reden om te denken, dat l de Hoogepriefter heeft gevraagd of Hij'er nu openlijk voor durfde uitkomen, dat Hij waarlijk Gods eigen zoon was ? (f) Hier moet ik nog het één en ander over dit i bedrijf des Hoogpriesters opmerken. Welk 1 (*) Jah V: 18. verg. ook Hocfdfi. X: 30 tot 38(f) Al was liet dat de Hoogeprielter deze naaraen Réchts bij verwisfeling gebruikte , zo zou daar uit nog geheel niet volgen, dat wij dit als de leere van 't N. T. moeften aanmerken, dat de benoeming van Gods zoon niet anders betekende dan de Mesfias te zijn , zo als foramigen willen. — Dat dit elders in 't N. T. geleerd wordt, befiüit men ook geenzins met grond, uit vergelijkinge van Matth. XVI: 16, met Mark. VIII: 20, en Luk. IX: 20, want wordt in die laatlte plaatfen 'er niet bijgevoegd zoon des levetidigen Gods , daar uit kan men geheel niet opmaaken, dat dit agtergelaaten wordt, om dat dit het zelfde betekent als Christus Markus en Lukas noemen maar dit ééne dat Hij als de Christus , door Petrus erkend werd, daar uit volgde van zelve, dat Hij Gods zoon | was, wijl de Mesfias als zodaanig aan de vaderen was be. loofd , maar Mattheus , wiens aantekening van dit geval uitvoeriger is, meldt dit uitdruklijk. Naar alle regels van eene gezonde uitlegkunde, moeten wij wel uit vergelijking van de Euangelisten, den zin van eene fpreekwijze verklaa' ren, maar niet als de ééne Euangelist woorden aantekent, \ die de andere niet heeft, dezelve als niets bijzonder beduidende voorbijgaan.  jt?2 De bezwëérïng des xix. Welk eene listige draai geeft hij hier aan de mS'. gailtfche rechtspleeging! — Eerst begint- hij met ondervraaging naar Jefus leere en Discipelen 3 toen, dit hem mislukt zijnde, valfché getuigen aangevoerd, om Jefus te befchuldigen , dat Hij tot onteering van de heilige plaatfe had gefprokeri, maar dewijl dit getuigenis ook niet voldoende bevonden werd, zo moest de zaak Weder geheel een' anderen zwaai hebben, nu befchuldigt hij den onfchuldigen Jefüs ingewikkeld, dat Hij zich te onrecht voor den Mesfias, voor Gods zoon zou hebben uitgegeeven, en eischt dat Hij openlijk daar voor zou uitkomen, om dus te gereder een fchijn van befchuh diging te hebben, zo als de uitkomst heeft getoond dat de bedoeling was* Daar bij f hij misbruikt den eed , hij bezweert bij den levendigen God,met een hart, dat niets anders bedoelt, dan de onfchuld aan . fnoode inzichten Opteofleren, daar niets anders dan gal en alfem in gevonden wordt, met een j hart, dat de alwetendheid van den levenden God - j wrevelig lochent. O onbefcfbaare boosheid, in zulk een hart heeft de Satan zijn' zetel gevestigd! Hoe gedroeg zich Tesus onder zulk een bedrijf'? ■ Met veel reden had Hij dezen l booswicht hevig kunnen beftraffen,- en hem tot f ver:  ■ Hoogepriesters tegen jesus. IQ3 verftomming brengen: maar de zachtmoedige, XIX. • Over.™ ie lijdende Onfchuld zwijgt daar van. De Hei- DENK> land had ieeds genoeg gezegd, om hem van | zijne boosheid te doen afftaan, doch deze veri keerde wist van geen fchaamte. Bovendien, nu was het tijd voor Hem, om jrondborftig voor den dag te komen; nu Hij beiteworen was, bij den levenden God, wil Hij |reen fchijn geeven, als of Hij de belijdenis der mvaarheid zocht te ontduiken. Nu onderzocht men Hem, naar't oogmerk |van zijne komst in de wereld, en naar zijne wezenlijke waarde : daarom kon Hij niet zwijgen. JHij was daar toe gekomen, om de waarheid getuigenis te geeven, dus kon, dus wilde Hij nu Liet zwijgen. Hij fprak vrij uit, en gaf te kennen, dat Hij waarlijk de Christus,de Zooti des ge* I zegenden Gods was. Gij hebt het gezegd. Dit was zijn antwoord, dat dit zo veel is als:ja het is zo,gelijk gij zegt, (blijkt zeer klaar uit Markus aantekening, die . heeft: en Jefus zeide ik ben het. I Grootfche taal! Verhevene beknoptheid! Vrijmoedige belijdenis der waarheid! —-— Kragtig voorftel van de gewig- jtte zaak! Een kort begrip van het gan- 1 fche Euangelie! , „ Ja Heer Jefus, gij zijt het! -»— Dat is I II. deel, N » de  194 De bezweering des XIX. „ de troost van mijn ziel! De grondflag d£nic." » van miïn gel°°f! ' De bron van mijn heil! Mijne hope op de eeuwigheid! — „ De vreugd in mijne droeffenisfen! — De „ weg tot het leven! De vergiffenis mij- ner zonden ! De heiliging van mijn „ hart! — Mijn leven in den dood !" „ Ja Heer Jefus, gij zijt het. — Gij zijt de „ Christus, Gij zijt in de wereld gekomen, om „ zondaars zalig te maaken, Gij zijt de gezalf» „ de van God, de vaderen hebben op U ge- hoopt, en in de volheid des tijds zijt Gij ge- 3, komen, en niet achtergebleven! Gij „ zijt de Zoon des levenden Gods, de waar- achtige God en 't eeuwige leven, mijn Heer „ en mijn God! „ Ik heb geloofd en bekend, datGij die zijt, die Gij hier voor Kajafas beleden hebt te „ zijn! — Mijn hart biedt U die hulde op „ dit oogenblik: dat zal ik doen, zo Gij mij kragt geeft, in weerwil van al de onteering, „ die uwNaam^uwEuangelie,wordt aangedaan, „ dat zal ik door uwe genade doen,tot mijnen „ jongden lcvensfnik! " Maar ik ga voort, om't vervolg van 'sHeilands reden te bezichtigen. De Heiland geeft Wel geen breed betoog van zijn gezegde, maar bevestigt hut ^cIve,door eene beichrijvingvan zijne ver- wacb>  , HoOGEPRIESTERS tegen JeSÜS. IQ5 pachting, die waarlijk vol van Majefteit, vol XIX. 75 Overpi nadruk is! Hij doet zijnen vijanden eeneDSHK, aal hooren, die hen had moeten doen beelien. Doch ik zegge Ulieden, zo gaat Hij voort, tan nu aan zult gij zien den Zoon des menfchen, i zittende ter rechte [hand] der kragt [Gods], en \omende op de wolken des hemels. I Het begin van dit zeggen moest de aandacht iwrekken, en is ongemeen gefchikt om hen te iLvaarfchouwen. tt Het voorftel is op zich zelve niet onduidelijk. Ik vinde dat de Heiland zich hier wederom Zoon des menfchen noemt. Hoe treffend is dit! Hij fielt zich voor als een mensch, als een gering mensch, en fpreekt in éénen adem van zijine luiflerrijke verheffing, die het menschlijke ■ verre te boven gaat. Hij zegt wijders, zij zouden van nu aan den [Zoon des menfchen zien zitten ter rechte [hand] \van de kragt [Gods]. Deze,in den Bijbel meermaal voorkomende leenfpreuk, tekent zekerlijk de onvergelijklijke heerlijkheid, welke de [ Verlosfer,na zijne overwinning van den dood, ï bezitten zou: aan de rechte [hand] van de kragt l[Gods], dat is op den troon der Majefteit, op i den troon des Almag^igen zou Hij gezeten zijn, Veelligt is 'er, door een gefchapen teken van : den luifter der hoogfte Majefteit, in den derft a den  i$6 De bezweering des XIX. den hemel, zo iets, dat den naam van troon van dwk. God kan draagen (*). Terwijl 't geen opheldering behoeft, dat de fpreekwijze van rechte hand of rechte zijde van God, niet eigenlijk te neemen is. Nog voegt Jefus hier toe, zij zouden Hem in zien komen op of met de wolken des Hemels. Dit:? duidt zeker aan, een komen als Richter, zo 1 ; wordt het dikwerf, in befchrijvingen van God, ij in de uitvoeringen van zijne gcrichten voorge--h Held , rondom Hem was zijne tente duifterheidu der wateren , wolken des hemels, zegt dePfal-ij mist: (f) zo doet Hij nog eens : rondom Hem zijn \ \ wolken en donkerheid, gerechtigheid en gerichte zijn J'i de vastigheid zijns troons (§), en bij den Pro- : feet: ziet de IIEERE rijdt op eene fnelle wol- 1 ke (,). Grootsch vertoog van Godlijken luiflxr,wel- ju ken Jefus, die hier in banden ftond, zich zeï- • ! ven eigende! Maar wanneer zouden zij dit tog zien ? De | l Heiland zegt: van nu aan. Welken tijd bedoelt Hij daar mede ? Ik I (*) Verg. Hand. VII: 55- Hchr. I: 3, VIII: I. XII: M en Openb. \\\: 21. t J'fi XVI1I: 12., [{) Pf. XCVII: 2, J.f. XIX: I.  hoogepriesters tegen JeSUS. 19? / . Ik kan niet anders, dan mijne gedachten lei- xut, den tot een' tijd, die kort op handen *ou zijn. pE^ Daarom denke ik allereerst aan de luifterrijke verhooging van Jefus, die met zijne opftanding uit de dooden zou beginnen, deze baande I Hem den weg, om te zitten aan zijns Vaders rechtehand, die volgde daar op, toen Hij ten Hemel werd opgenomen , en daar gezet verre , boven alle overheid en magt, en kragt en hecr, fchappij, en allen naam die genaamd wordt,niet alleen in deze wereld, maar ook in de toekomende : en heeft alle dingen zijnen voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeeven tot een hoofd boven alle dingen. (*) Daar van zag het Joodendom wel dra de blijken , toen de H. Geest zo plechtig werd uitgeftort, de kerk van Christus gegrondvest, toen : de milde toedeeling der wondergaven aan de gemeente een onwraakbaar getuigenis gaf, dat Christus, het hoofd der kerke, aan de rechtehand des troons van den Almagtigen v/as gezeten, daar de vijanden niet wederftaan konden den geest en de kragt, die den volgelingen van Jefus werden medegedeeld. Ook zagen zij Hem komen op de wolken des hemels, in zijne ontzaglijke gerichten,toen de Jood- (*) Efef' 1: 20-22, N 3  i$)t De bezweering des XTX. Joodfche Kerk- en Burgerftaat omgekeerd, en der siïlr. vernielinge overgegeeven zijn , toen 't Joodfche volk over de aarde is verfpreid, om als rondwandelende getuigen die waarheid te ftaaven, dat Jefus op de wolken des hemels is gekomen, en zijnen vijanden heeft doen ondervinden, dat Hij de Christus, de zoon des levenden Gods is! Ontzaglijke gebeurtenis, welks nadenken het ftoutfte hart moest doen beven! Zo is deze voorfpelling nauwkeurig vervuld! Terwijl 't mij voorts waarfchijnlijk is, dat door Jefus zelf deze zijne komfte op de wolken is voorgefteld, als eene afbeelding van zijne ïaatfte komfte, in den jongften aller dagen (*). Dan zullen alle oogen Hem zien, als Hij dan komt met de wolke, ook de genen die Hem doorfteken hebben, dan zullen alle gedachten der aarde rouwe over Hem bedrijven (f). O verbaazende gerichtsdag! Och dat ik tog in verwachting van denzelven mij benaarftigen i mag,, (•) De plaatfen, daar ik dit uit zoubefluiten zijn ,Matth. XV: 27, 28. en Hoofd. XXIV: 27-30. verg. met Hoofd. , XXV: 31-46. (t) Openb. I: 7,  HoOGEPRlESTERS TEGEN JëSUS, I£9 mag, om onbevlekt en onbeftraffelijk van Hem ^XIX. 1 bevonden te worden in vrede! (*) DEN!{, Maar ik moet hier nog voor mij zeiven 't één en ander opzamelen. Jefus doet hier de goede belijdenis, dat Hij de Christus is,en bevestigt mij in 't geloof aan Hem, als den waaren messias. ■ Hij past, door de vermelding van zijnen aanftaanden luister, met de daad de Godfpraaken op zich ze'lvcn toe, door welke de Mesfias werd aangekondigd ; in 't bijzonder zegt david van Hem. De HEERE heeft tot mijnen Heere ge\fproken, zit tot mijne rechtehand, tot dat ik uwe l vijanden gezet zal hebben tot een voetbank uwer voeten. De HE E R zal den fcepter uwer fterkte 1 zenden uit Zion [zeggende] hcerscht in 't midden uwer vijanden (f) en van den Zoon des menfchen I tekent daniel aan, dat Hij kwam met de wolken des \ hemels, en Hem werd gegeven heerfchappije en eere en het Koningrijk, dat Hem alle volkeren, natiën en tongen eeren zouden (§). Dit zie ik hier door Jefus van zich zeiven gefpeld, en door de uitkomst bekragtigd. De blijken,dat Hij gezeten is aan's Vaders rechtehand 3 (*) II Petr. III: 14. (f) Pf. CX: (s) Dan. VII: 14. ' n 4  20O De bezweering des 0^x* hand,befchouwe ik door 't geloof. Die worden dinKa mij gepredikt, door de ondervinding van alle de eeuwen. De gronding, de bewaaring, de zegening van de kerk doet mij dit onwederlegbaar zien! Hij is de zoon des levenden Gods! Hij geniet die heerlijkheid nu, die Hij bij den Vader ' had, eer de wereld was. Daar Hij op de wolken des hemels is gekomen,om 't Joodendom, 't welk Hem, wegens deze zijne belijdenis, zo zeer verguisde en ten dood bragt, zo ontzaglijk te itraffen, moet mij dit bedachtzaam maaken, om nimmer Hem te ontluisteren door 't ; ontkennen van die waarheid! Ik zie wijders mijn' Borg en Voorbeeld , hier in de gevocliglte fmcrte, welke zijne hei- ' lige ziel,over 'tveinzendzweeren van denHoogepriefter,ontwaar wierd, terwijl zijn eerbied voor den eed Hem daar op doet antwoorden. Dit leert mij met de hoogfte bedachtzaamheid omtrent den eed te verkeeren , 't Godvruchtig gebruik daar van niettewraaken,maar nimmer zulks te doen, dan met den diepiïen eerbied voor den hoogen God, en dat in de grootlle oprechtheid en getrouwheid. Daar toe wekt Jefus mij door zijn heilig gedrag op, om oprecht en getrouw te zijn voor God en menfchen, al ware het ook met gevaar van  , HoOGEPRIESTERS TEGEN JESUS. 20Ï ran 't leven vergezeld. — Hij belijdt vrij- 0X*X* moedig de waarheid, fchoon Hij wist dat het Dihk. Hem zijn leven zou kosten. Wereldfche eer of voordeel moet ik nimmer verwachten, uit » getrouwe aankleving en vrijmoedige belijdenis Jer waarheid. — Maar hoe weinig wezen is Jaar ook in ,*t ukneemënfte, dat de aarde geeft, 11 enkel eene fchaduw, een damp die voor een i tv.einig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt, i zo als 't ganfche leven is. , Eere bij God te hebben, 't Getuigenis van ;en vrij geweten, dat is de troost van 't leven, ; Jaar mede kan ik vrijmoedig voor God ver- i Cellijnen. Jesus zal nog eens komen, op de wolken des s hemels , om den geheelen aarbodem te rich:en ! Ontzaglijke dag! Verfchriklijk voor de Jrenen, die zijn euangelie ongehoorzaam zijn! Maar zalig,voor degenendieinHemgelooven! Daar zal alles aan 't licht gebragt worden , iivat in 't verborgen gefchied is. De verborgenfte ontwerpen,de geheimfte overleggingen, ie allcrbedektfte bedoelingen der menfchen. Daar zal allef met de hoogfte rechtvaardigheid tworden beoordeeld. Daar zal ik als zondaar verfchijnen: maar Jefus tot mijn' Borg te hebben, dat zal daar ali ;een,.—— dat zal daar ook genoeg zijn! N 5 Mijn  202 De bezweering des XIX. Mijn Borg ten richter te hebben, die hier als t>sm'. een rnisdaader, om mijnen wil, zich voor het gericht gefteld heeft,en daar laaten doemen, dat is eene onberekenbaare troost! — Daar vindt , het geloof alles in! Door 't geloof cige- 14 ne ik mij dit heil, op grond van Gods belof- p tenisfen. Jesus, mijn Jesus, zal eens zonder zonden : gezien worden, van allen die Hem verwachten t\ tot zaligheid! Allen die Hem in onverderflijkheid liefheb- ( ben, zullen Hem dan aanfchouwcn, niet als i een vreemden. Die zullen dan niet met n verfchrikking Hem zien , aan 's Vaders rechte- I hand, die zullen dan niet flechts door 't geloof :J met blijdfchap Hem daar befchouwen : maar a van aangezicht tot aangezicht zijne heerlijk- I heid van nabij zien, daar zullen zij Hem zien op zijnen wolkentroon, met onuitfpreeklijken glans fchitterende, nog meer dan te vooren op Thabor. Daar zullen zij Hem befchouwen,om- tftuwd met engelenfchaaren, en dat het meefte is, daar zullen zij tot Hem worden opgeno- 1men inde wolken, Hem te gemoete worden ge- [■ voerd in de lucht, om daar altijd met Hem te I. ZI"jn (*):> om eeuwig in zijne heerlijkheid te I: deelen. „ O Heer i (•) i Thesf. IV; 17,  HoOGEPRIESTERS TEGEN JESUS. 2Ó§ „ O Heer Jefus! vertroost gij mij met deze XIX; „ woorden door uwen Geest. Leer mij hoe P-If* „ ik alles moet berekenen, in de betrekking „ tot dien dag. Geef mij dat ik de lendenen „ omgord, en de kaarsfe fteeds brandende mag „ hebben , om bereid te zijn, als gij mij de „ eeuwigheid zult doen ingaan!"  '*o4 TWINTIGSTE OVERDENKING. Christus van Godslastering beschuldigd en mishandeld. XX. OVERPENl. Matth. XXVI: 65-68. Toen verfcheurJe dê Hoogeprielter zijne kleederen , zeggende, Hij heeft [God] gelasterd , wat hebben wij noch getuigen van noode ? Ziet, nu hebt gij zijne [Gods] lasteringe gehoord ? Wat dunkt ' u lieden ? Ende zij antwoordende zeiden, Hij is des doods fchuldig. Toen fpoogen zij in zijn aangezicht , en floepen hem met vuiften. En andere gaven hem kinnebakflagen , zeggende , Propheteert ons Christus, wie is 't die u geflagen heeft? Mark. XLV: 63-65. Ende de Hoogeprielter: verfcheurende zijne kleederen , zeide, wat hebben wij j noch getuigen van nooden? ? Gij heb de [Godts-] lasteringe gehoord: wat dunkt u lie- ■ den ? Ende zij alle veroor- ■ deelden hem des doods fchul-1 dig te zijn. Ende fommigei begonden hem te betpouwen, en zijn aangezicht te bedek-; ken, ende met vuiften te flaan, ende tot hem te zeggen, Propheteert: ende de dienaars] gaven hem kinnebakflagen. j Lm  Christus van Godslast. beschuldigd. 205 XX. Luk. XXII: 63-65. Overdenk. j Ende de mannen, die Jefus hielden, befpotteden hem, Ende floegen [hem.] Ende als zij hem overdekt hadden, iboegen zij hem op het aangezicht, ende vraagden hem , teeggende, Propheteert, wie het is, die u geflagen heeft. En veele andere dingen zeiden zij tegen ' hem , laste- rende. IJC/aat mij nu mij nederzetten, om de ontzet'jtendfte blijken van 'smenfchen boosheid,en de Jbewonderenswaardigfte bewijzen van Jefus liefde te bezichtigen. De grootfte mishandeling aan de gevangene «onfchuld, doet mij derzelver onwrikbaare kloekhartigheid, heilige gelatenheid, onwankelbaar Overtrouwen op God, onnagaanbaare menfchenliefde en onbreekbaar geduld, met de duidelijkifte trekken, getekend zien. I IJslijke behandeling! Jefus befchuldigd van .Godslastering ! gedoemd ! . befpogen ! geflagen! geftnaad! befchimpt! Welk menfchenhart kan dit bezichtigen, zonder geheel omgekeerd te worden V Waar gloeien nóg eenige kleine vonken van gevoel in den ftillen boezem , in de borst die niet vatbaar fchijn t te zijn, om door aandoening te zwellen, die nu geen volle vlam ontfteeken, bij  *o6 Christus van Godslastering XX. bij de befchouwing van dit fmaadende, lastebbm." rende en geheel ontmenschte toneel? Waren hier duivels of menfchen bezig ? Ben ik hier, niet mijne befchouwing in 's Hoogenpriefters paleis, of in 't binnenfte der Helle gevoerd ? Veinzerij, leugen, lastering, mishandeling, alle boosheid is hier zo op een geftapeld, dat dezelve niet te berekenen is. Wie kan dit befchouwen,zonder tewenfchen dat zulks aan Jefus niet ware overgekomen? — Maar hoe dwaas! Ik moet dit zeggen herroepen. Neen dank zij God! Eeuwig dank zij Jefus liefde! Eindeloos zij zijne ontferming gezegend, dat Hij zulks wilde ondergaan! _ Dat is de bron van zegen! Den fmaad, dien Hij droeg, onderging Hij om onzen wil! Hij liet: zich ten dood doemen, om onze vrijheid van den eeuwigen dood te verwerven ! Hij wilde i zijn gezegend aangezicht met fpeekfel laaten i bezwadderen , op dat het licht van eeuwige! vreugd op onze aangezichten ftraalen zoude! Zo veel heil is 'er in deze verfchrikkende be- • fchouwing! zo veel troost in het bedroevend*-. fte gezicht! Het bedrijf der helfche boos» * heid nam met veinzen zijnen aanvang. De. Hoogepriefter nrfcheurde zijne, kkderep , eni hief?  ■ BESCHULDIGD EN MISHANDELD. 107 hief zijn moordkreet met de befchuldiging van XX. Godslasteringen aan. denk. Doemwaardig veinzen! Onbefchaamde huichelaarij! De hoogeprieflcr die, zo even te vooren , den Heiligen en plechtigen eed zo fchaamteloos had misbruikt, dien,door Jefus antwoord op zijnbezweerend vraagen,in de daad den mond geflopt was, wil zich nog het masker niet laa1 ten afligten, Hij gaat voort met dcnzelfden ge:. waanden Godsdienstijver, Hij verfcheurt zijne ; klederen (*); dit was oudstijds het teken van I 'tgrootfte misb:,ar, van de hartbrekendfle droefi heid, gelijk het nog bij de Jooden is. (f) Dit te doen,bij het hooren van Godslastering,was S een bewijs van den eerbied en de liefde, die I men voor God had (§). En 't was, naar der Jooden getuigenis, eene s bijzondere wet voor de Richters, dat zij in de rcchts- (*) Of Je Hoogeprïefter zijn plechtig ftaatiekleed, of flechts zijne gemeene klederen gefcheurd hebbe , heeft de Heer Byn^us zeer gegrond aangewezen, d»t het niet de eerstgenoemden, maar de laatften zijn geweest, (f) Verg. II Sam. I: 2, 11. Heofdfl. Xllh 19 en XV; f 32. Job. I: 20. Hocfdfi. II: 12. Vid, etiam Geierus ij dc luftu, Ebraor C. XXII: § 9. j (§) Zie II Kon. XVIII: 37 en Hoofdfl, XIX: 1. Et I Coaf. Sch cet gefi 1 vs Uor. Hebt; a 't Komt mij het naafté: voor, daar de gewigtigfte waarheden in dief: dagen zo zeer verdonkerd waren, dat de Hoogepriefter, naar zijne begrippen, die erkentenis: Via Jefus godslasterlijk vond,Hij kon iemand ,v dien <*) ISam. 11: 2$.  BESCHULDIGD ËN MISHANDELD. 311 iien Hij voor een bloot, en wel voor een ge- XX. heen mensch aanzag, onmogelijk voor Gods DENII. foon, in dien nadruk, zo als 't hier werd Joorgefteld, aanzien. Hij .kon zo iemand niet linnen korten tijd, op de wolken des hémels, Is zijnen Richter verwachten. Intusfchen was Hij daarom in dezen handel iet geheel ónfchuldig: maar in tegendeel zeer :raf baar. Hij wist tog, Jefus was een voortref- r ijk mensch, die hemelfche leeringen verfpreid.e., die 't getuigenis zelfs van zijne vijanden -erkreeg: nóóit heeft een mensch zó gefpröken. (*) 7a]\\ geweeten getuigde Hem duidelijk genoeg, lat Jefus Hem in den weg leefde,door den oprang dien Hij maakte onder 't volk, en dat het :nkel zijn toeleg Was, om Hem van 't leven te >eröoven. Öók hioest Hij, in 't onbegrijplijke pat Hem hier voorkwam, den weg van onderpek hebben ingeflagen. Jefus leere met de chriften der Profeeten vergeleken, zijne wonderen , die allerkenbaarst waren, het hemeliretuigenis bij Jefus doop,deGódüjke Item, die door den Tempel geklonken had, deze dingen , ille famen genomen, moeften Hem overreed nebben, dat s Heilands zeggen de waarheid ' itvas. Dan O 4  s.12 Christus van Godslastering XX. Dan nu was Hij te veel met drift bezield, oi denk. zÜO moordzuchtig oogmerk te volvoeren, z min als Hij tijd van overweeging neemt, z min geeft hij tijd van beraad; eene ongeduldig houding, vliegende oogcn, ftampende voeten beevende leden kondigen duidelijk genoeg aan welk een haast hij maakte; wat dunkt u lieden zo vraagt hij, en ik mag uit de omllandighe den befluiten, dat die vraag meer dan eenma; iierhaald is. De leden van deze vergadering waren cve gereed tot een doemend antwoord, als Kajafa om dit te vorderen :'er ging maar één Item op al 't geluid vereenigde zich indezen moori kreet: Hij is des doods fchuldig. Zij allen ver oordeelden Hem, zo als Markus zegt, dit wa dan een richterlijk vonnis , dat zij velden ii hunnen raad, offchoon de magt ter uitvoerin; niet meer bij hen berustte (*). Zij hadden den fchijn voor zich, dat een< uitdruklijke wet het doodvonnis over de God lasteraars beval (f) , en zij twijffelden geei oogenblik aan het gegronde van'slioogepries ters befchuldiging. O men (*) Conf. Z. Hubkrus in Disfert. Jur. et Phif. Dl I. Cap. III. (t) Lev. XXIV: 16.  BESCHULDIGD EN MISHANDELD. 213 j O menfchenhaatend vloekgefpan! Bloeddorftig rot van moordenaaren ! Grijpende Di;Ng. avondwolven, die hier als Richters zitten! Gij zijt lasteraars van God en zijnen Zoon, Gij zijt des doods fchuldig!" Dan laat mij liever deze menfchen met mededen befchouwen. „ O ongelukkigen! waart Gij voor Jefus voeten ncdergevallen, hadt gij Hem aangebeden als uwen Richter, die eerlang op zijnen wolkcntroon ten gerichte zou verfchijnen, dan hadt gij leven en vrede voor uw volk aangebragt, en gij hadt uwe eigene zielen behouden ! Mijn hart bloedt over uwe blindheid en]boosheid, de herdenking van uw lot doet mij beeven!" Maar hier moet ik het welbehagen des Heiclfchen Vaders eerbiedigen, zijnen raad aanidden en mijnen Verlosfer al ftamelende na eggen: Gij hebt deze dingen den wijzen en den '.rjlandigen verborgen, en hebt dezelve den kinderens geopenbaard. Ja Vader, want alzo is geweest | welbehagen voor U (*). Op deze wij- e moest het ontwerp des eeuwigen Gods voloerd worden, zo moest'er volbragt worden, Hes wat Gods handen raad te voren bepaald had, at irefchieden zoude (f). ö Doch 3 (*) Matth. XI: 25, 26. (f) Huttlt. IV: 28.  £14 Christus yan Godslastering xx. Doch, waarom zwijgt Jefus nu bij 't vellet ipuHK. van dit doodvonnis ? Wilden misdaadige han den Hem te vooren metfteenen pletteren, oir dat Hij zich voor Gods Zoon uitgaf (*)? H| verdedigde zijn recht, doch nu zwijgt Hij er bezwijkt, —vanwaar is dit? Neen, het is geer bezwijken, de overmagt zijner vijanden zoi voor Hem hebben moeten zwichten, had Hi zijn vermogen tegen hen willen te fterk ftellen i had Hij nog eens zijne ftera met magt wille] verheffen, zij zouden ter aarde geveld zijn aiet minder dan de bende, die Hem was komen vangen. Maar Jefus wist, dat de weg van Overtuiging voor zijne vijanden, door hunne eigene moedwillige boosheid, geheel gefloten was : zijne verantwoording was Hem benomen, verdedigen kon Hij zich niet, zij wil den naar Hem niet hooren, en hadden Hem reeds frrafreloos door eenen gerichtsdienaar laa-i ten mishandelen,wilde Hij hun hunne onrecht-: vaardigheid onder 't oog brengen,dat zou hun^ ne boosheid nog hooger hebben doen Hijgen,' Daar bij wist Hij, dat zijne uure nu gekomeni was, Hij zag dat Hij den kelk van zijn lijden, door zijnen Vader Hem ingefchonken, nu geheel ledig moest drinken, en gelijk Hij zichW , " Geth(Ó Jok V en X.  beschuldigd en mishandeld. {£%$ Cethfemane reeds aan zijns Vaders wil volko- XX, men had onderworpen, zo bleef Hij getrouw aan zijne betuiging-, daarom zweeg Hij en leed. Zijn heilig geduld kon Hem evenwel niet van de uitfpoorigfte mishandeling bevrijden , du> leert het vervolg der gefchiedenisfe. Toen /pogen zij }zo zegt Mattiieus,z'/2 zijn aangezicht, en ploegen Hem met vuiften, en andere gaven Hem kinnebak/lagen , zeggende : Profeteer ons Chris-: tus, wie is 't die U geftagen heeft ? Wie pleegden dit geweld, die fnoode mishandeling? Bij Mattheus vindt men geen andere perfoonen gemeld, men zou daar uit moeten befluiten, dat die zelfde, welke het doodvonnis geveld hadden, ook deze fchande» lijke mishandeling pleegden; Markus fpreekt eerst van fommigen, die hem begonden te befpoutien, en daar na maakt hij g^wag van de dienaars, daar Lukas alleenlijk melding maakta van de mannen die Jefus hielden. Dit doet het mij niet onwaarfchijnlijk voorkomen, dat de leden van den Raad, die zelfde die daar als Richters zaten, en 't vonnis geveld hadden, de eerfte zijn geweest, die den, fehuldeloos veroordeelden zo zeer onteerden, die aan de dienaaren zulk een ijslijk voorbeeld van ontmenschte boosheid gaven* — O hoe O 4 te  2ï6 Christus van Godslastering XX. is 't mogelijk,dat menfchen, welker ecrwaardiPüncï ge ftand hen achtbaar had moeten maaken , zich zclven zo ver vergeeten kunnen ? ■ — Hoe onbegrijplijk is 't, dat zij, die als richters handelen , zulke boosheid kunnen plegen ? Wet de oeffening van 't recht moet, in 't veroordcelen van eenen fchuldigen, zelfs de menschlievendheid niet worden gedoofd, maar alles worden aangewend, wat ter vermindering van ongeluk kan ftrekken , zo verre dat niet onvermijdelijk met de ftraf vergezeld gaat. — Maar even dit was de oorzaak van dit bedrijf, zij waren niet alleen van menfchcnliefde, maar zelfs van gerechtigheid, geheel verfleken, daarom veroorloofden zij zic*h alles, wat hunne ontaarte ziel hun opgaf. Zij begonden Hem te befpouwen, en wel in zijn aangezicht, dat is de grootfte fmaadheid, die men iemand aan kan doen, dit blijkt uit het zeggen des heeren,ten aanzien van Mirjam, zo haar Vader haar [maadlijk in haar aangezicht ge/pogen had, zou zij niet zeven dagen befchaamd zijn geweest (*), en wanneer Job zijne grootfte verfmaading aanwijst, zegt hij: zij onthouden "het fpeekfcl niet van mijn aangezicht (f). Hoe (**', Kum. XII: 14. ( + ) pi. XXX: ïo.  BESCHULDIGD EN MISHANDELD. 217 Hoe is 't mogelijk , dat zij dat eenvaardig XX. gelaat met hunnen zwadder durven bezoete- DEiNK> ïen! - Dat gelaat, waar van de deftige ftaatigheid, aanminnige zachtheid, inneemendt liefde, bekoorlijke goedheid, zo wel als diepdenkende wijsheid, zo kennelijk afflraalden, dat moest hunne oogen als met een' blikfemfchicht getroffen hebben. Hunne tongen hadden moeten verftijven, en zij vol fchrik voor Hem op de aarde zijn nedergevallcn. Maar zij waren te zeer verft okt in boosheid, om dit op te merken, daarom voegden zij de eene mishandeling bij de andere , zij konden zich niet daarmede vergenoegen, dat zij 't gczegendfte aangezicht, dat ooit door de Zon bcfchenen is, door hun afzichtlijk fpeekfel bezwalkten, zij hebben daar bijtende en fchimpende woorden bijgevoegd, want zij befpotteden Hem. Hij, die nog onlangs de verwondering van 't gemeen was, Hond nu als een ten dood verwczene in hunne handen. Hij, om wiens wille de lucht van Hofanna's weergalmd had , die zo vcelcn hulp had bewezen, ftond nu magteloos tonder hun gebied; hoe fcherp hebben zij Hem dit alles verweeten, en door fchimpend hooneh zijne aandoenlijke ziel op 't felst gepijnigd! In dien ftaat bleef Hij aanhoudend 't voorin 5 werP  ai8 Christus van Godslastering. XXi werp van onteering en boosaartigheid , daar denk. Hij aan de dienaaren werd overgelaaten. De leden van den Raad fchijnen nu van één te zijn gegaan , en den veroordeelden i.n de handen der gerichtsdienaaren ter bewaaringe gefield te hebben. De mannen, die Jefus hielden, deeden nog meer boosheid daar toe. Zij floegen Hem: het fchijnt, dat zij met wreede vuiften zijn aangezicht zo geweldig geflaagen hebben, dat zij het vel verzcerd en hier en daar hebben, afgeftooten (*). Zij gaven Hem kinnebakflagen, zo't fchijnt niet alleen met vuiften, maar zo als fommigen denken ook met Jiokken (f), dit zouden dan de dienaaren met de (tokken, waar mede zij. gewapend waren , gedaan hebben , waarom Markus dit bijzonder aan hun toekent. Maar nog heeft dit geen einde, zij richtten een (*) Vox Aipziv proprie fignificat excoriare vel pellem detrahere. (t) Aangaande het woord potmgitv heb ik in de XVIII. overdenking reeds opgemerkt, hoe het zelve door ftohfiagen geeven , van fommigen vertaald wordt; men vergelijke Beza bij Matth. V: 39. En zie daar te-, gen het gene onder anderen 'er is bij Heiksius in Art' Jlarcho ad Joh. XIX: 3. Le Moyne Var. Sacr. p. 557. &. Süicerus Thejaur. T: II. p. 901. Kypke ad Matth, V: 39. Elsner ad Matth. V: 39.  ■ beschuldigd. en mishandeld. 21£ een fpottend kinderfpel aan, om Hem in zijne 0xxr_ waardigheid als Mesfias, die een groot Pro- denk. feet moest zijn, op 't grievendfte te befpotten. Zij bedekken zijn aangezicht, blinddoeken Hem, en vraagen wie het was, die Hem de flagen toedeelde ? Zij noenien Hem al fpottende Christus: men heeft niet ongegrond opgemerkt, dat zijne vijanden Hem in zijn lijden wel fchimpende den Mesfias noemden, maar na zijne verhooging deeden zij zulks nimmer, daar'door zou-, den zij zich zeiven veroordeeld hebben. Zij eisfchen dat Hij profeteeren zal, wijl het profeteeren betreklijk is tot toekomende zaaken, zo is dit woord hier niet in zijne eigenlijke beduidenis genomen, 't Kan zeer wel zijn, dat dit ruigt van volk zich zeer onnauwkeurig hebbe uitgedrukt, of dat zij 't oog hadden op een foortgelijk geval, als dat van Eliza, die profeet tog maakte den Koning Israëh bekend de woorden, die de Koning van Sijrien, in zijne fiaapkamer[prak (*). Althans zij zeggen dit met vuilaartige befpotting, zij hielden zich wel verzekerd, dat deze ellendeling, die nu. (*j II Kot,. V* li»  220 Christus van Godslastering XX; nu in hunne handen was', zulks niet konde O^er . denk. doen. En daar zij zich in ontembaare woede toegaven, ftróomde de vloed van hunne ontmenschte vuilaartigheid zo fterk, dat die niet te Kóppen was. Luk as zegt, vede av.dcre dingen zeiden zij tegen Hem lasterende. De geest van den Euangelist werd beroerd, zijne handen beefden , de pen weigerde te ichrijven , daar Hij de gedenkitukken voor zich had, die nog veele bijzonderheden van gepleegdeh euvelmoed vermeldden: maar Hij had genoeg gezegd, waar door wij aanleiding krijgen , om ons alles, wat verfchriklijk genoemd kan worden, voor den Geest te brengen. Och was dc hemel toen geopend, en had het blikfemvuur nedergeftort op deze booswichten! zo zoude ik onbedachtzaam wenfehen, als ik enkel met vleesch en bloed te rade ga: maar Jefus heeft mij beter onderricht; Hij zou mij hier op ook toeroepen, zo als Hij in een foortgelijk geval deed: gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt! (*) Jefus'zwijgt, en zijn zwijgen moet mij veel leeren: ik ga dan voort, om 't beftaan van mij- p&a C) Luk. IX: 55-  beschuldigd en mishandeld. 221 nen zielenvriend, onder dit zijn lijden, wat oxx^ meer van nabij te befchouwen. DENK. Rijke ftof van befpiegeling , die zich hier voor mij opdoet! Hier yinde ik mijnen Verlosfer zeer duidelijk als den Messias voorgefteld. De Profeetifche pennen hebben zeer veel van dit leed afgetekend, hunne voorfpeHingen zijn allernauwkeurigst in Hem vervuld. • Werd Hij door den Hoogeprieper en den Raad als een Godslasteraar ten dood gedoemd , hier zie ik Hem, fchoon de hoekfteen zijner kerke zijnde, als dien /leen, die van de bouwlieden verworpen is (*). David heeft den Mesfias afgetekend , als zullende reden hebben om te klaagen, dat de /lieren, die Hem omringden, hunnen mond tegen Hem op/perden, als een verfcheurende en brullende leeuw (f). Niet min ontdekke ik hier klaar, dat aan den Mesfias te recht deze taaie in den mond gelegd is: Die mij zonder oorzaake haaten,zijn meer dan de hairen mijns hoofds, die mij om valfche o'orzaaken vijand zijn, 'zijn magtig geworden (§). Van zijne diepe verfmaading zong dc dichterlijke Profeet ook reeds - (*) Pf. CXVIII: 22. t (t) Pf. XXII: 14. (§)/ƒ. LXIX: 5.  tan Christus van Godslasterinó XX. reeds op deze wijze , dat Hij den lijdenden blml Immanuel fpreekende invoert, ik ben een worm en geen ntan, een fmaad van menfchen en veracht van 't volk. Alle die mij zien befpotten mij (*); en wederom: om uwen wille draage ik verfma'adheid, fchande heeft mijn aangezicht bedekt; de fmaadheden der genen die u fmaaden, zijn op mij gevallen, als ook, gij weet mijne verfmaadheid en mijne fchaamte en mijne fchande (f). Ja, de bijzonderheden van de plagen' en 't fpeekfel, waar mede men Hem onteerde, vinde ik door Jesaias pen zo treffend afgemaald^ dat men bijna zöu dénken, 't is na de vervulling eerst gefchreven, daar Hij den Messias dus doet fpreeken. Ik geeve 'mijnen rug den genen die mij flaan, en mijne wangen den genen die mij 't hair uitplukken, mijn aangezicht verberge ik niet voor fmaadheden en jpeekfel (§). 't Is dan ia r*) Pf. XXII: 7, 8. (f) rf. LXJX: 8, io, 20. {%) Jef. Li 6 Wij vinden, 't is waar, in de euacgeliegefehiedenis niet woordelijk gemeld, dat zij Jefus den baard hebben uitgeplukt; doch hier op merkt Vitringa aan, dat het echter niet onwaarfchijnlijk is, dat zulks gefchied zij, wijl zulks in fmaadlijke befpottingen is gebruiklijk geweest, maar dat dit in 't euangelisch verhaal begrepen wordt, onder 't woord KoX&Qigav vuistflagen gee. \. veri;  'BESCHULDIGD EN MISHANDELD. 223 ïn den volften zin waar: Hij was veracht en de XX. 1 onwaardigfte onder de menfchen, een man van fmer- " iten, en [een iegelijk] Was als verbergende het aanj gezicht voor Hem, Hij was veracht en wij hebben \ Hem niet geacht (*) Zo meenen fommigen ook [taier vervuld te zien, 't gene Micha fpelde, vzij zullen den Richter Israëls met de roede op 't mnnebakken Jlaan (f): doch ik moet erkennen dat ' (*) Jef. LUI: 3. ■ (f) Mich. IV: 14. Onder de genen, die in deze frbodfpraake het lijden van den Mesfias getekend vinden, is ook de Oudvader HieroNymus. Hij werd daar in door ilbmmigen nagevolgd, als onder anderen Castalio etl lboccEjüs, die dit in den famenhang op eene verfchil\ ende wijze verklaaren , Conf. Hieronymi Opera Tom. yl. Li/?. II. in Micheam Cap. V. Bibl. Crit. Tom. tV. ad. loc- et Cocceji Opera Tom. Hl. ad loc. De leefte uitleggers evenwel riëemen deze plaats anders. De •loornaamite bedenking ontftaat mij niet uit het verband j Hvant men kan het zeer wel zo verftaan, als hier van dea IMesfias wordt gefproken , dat in 't Ifte vs. van 't Vde tftfoofdft. de voortreflijkheid van dien Richter Israëli livordt opgegeeven, en daar op in het a'de vs. aangetoond Jat deze verfmaadende behandeling de oorzaak was, dat [Be Jooden voor eenen langen tijd Zouden verworpen worpen , verg. Buurt Befckouwende Godgeleerdheid IV. ibeel § 976, * *. ï Maar de grootfte zwaarigheid rijst mij daar uit, dat ik IH. IV. 14. niet anders kan verftaan, dan dat die zelfde Ipelegeraars, die het Joodfehe volk belegeren zouden, ook 1 den  22| ClIRISTUS VAN GODSLASTERING XX. dat het aan meer dan ééne bedenking onderhe*; beX vig is, of dit op den Mesfias ziet. Ik. den Richter van Israël met de roede zouden flaan,'er is geen i 't minfte bewijs dat hier aanleiding gegeeven wordt, oin t te denken, dat fommige uit de Jooden hunnen eigen Richter zouden flaatl; 't .Waaffchijnlijktte komt mij voor, dewij! in het iq1«,i vs. niet alleen de wegvoering naar 13abel, maar ook dei verlosfing daar uit reeds gefpeld is, dat wij hier tot lastere tijden gebragt worden , tot die, welke na de terug: komst uitBabel, tot op de komst van den Mesfias, verloopen zouden , in dien tijd zoude het Joodfche volk ia: veele gevallen overwinningen bchaalen, zo als ook gebeur:' de ten tijde der 1VI acch ab e 6'n.s en hunne opvolgers, doch zij zouden eindelijk moeten bukken, en de Richter van; Israël zou aan verfinaading worden overgegeeven,gelijk hum is overgekomen, toen de Romeinen, daar zij door onder-' linge twisten verdeeld waren , hen onder 't juk bragten,, verg. Josf. mus Antiq. Lib. XIV. Cap. VIII et XXVIIIJ Evenwel zou God niet nalaaten , den Messias aam hun te befchikken, dit belooft de Profeet Hoofdft. V: n en daarom zou Hij zijn volk,het waare Israël,niet langer, aan die en dergelijke bezoekingen overgeeven , dan tot den tijd toe dat zij die baren zal, gebaard zal hebben. dit fchijnt blijkbaar het zelfde te wezen , als Jef. LIVj' i. en dus kan men dit vrij ongedrongen verftaan van dd Israeiitifche kerk, die door de prediking der Apostelen eene menigte der gceftdijke kinderen zou voortbrengen , zo Joo>: den als inzonderheid Heidenen , gelijk onze geleerdd Kanttekenaars op' dit vs. zeggen. Dan ontdek! men gemaklijk dat dit al? vs. geheel geene bedreiging, maai eene  BESCHULDIGD EN MISHANDELD. 225 Ik heb dus zo veele ontegenzeglijke bewij- XX. zen uit de Profeetifehe fchriften gezameld, die voorfpellingen van's Heilands gröote verfmaading zijn, dat ik voor mij zeiven allen grond vinde, om mij door 't geloof daar in te verheugen, dat Jesus van Nazareth de waare Messias is , ja dat zijn diepfte vernedering zelfs 't getuigenis van deze zijne grootheid aflegt. O dat de Verblinde Jood, die Jefus als Godslasteraar blijft befchouwen , om dat Hij zich als den Mesfias en Zoon van God uitgaf, de oogen tog opende voor het helderfchijnend licht, en der waarheid hulde wilde bieden! Dank zij Gods genade, door welke het heillicht van 't euangelie mij beftraalt, en ik daar in de vervulling der oude voorfpellingen vinde! Ik eene belofte behélst, eh rrien kan zeer wel in deszelfs gewoonlijk/te betekenis van daarom houden, zonder dat men met den fchranderen H artm a n dit behoeve te vertolken door nochtans, niet te min of echter. Met één woord voege ik hier nog bij , dat men ten aanzien van de Griekfche vertaaling der LXX, die hier hebben r«? cpuA<*? ra i'de ftammen Israëls, met grond heeft aangemerkt, dat zij vermoedelijk byo in plaatsre.van aov gelezen hebben. Conf. Dibl. Crit< ad. U «t Dathe Noti crit. in Mieham, II. DEEL. P  ss6 Christus van Godslastering XX. Ik worde zo veel te meer bevestigd in dit * mnkT gel°°f >om dat Jems ? zelf voor zijn lijden , ook de bijzonderheden van dezen fmaad heeft aangekondigd. Hij zeide, dat Hij niet alleen den Heidenen zou overgeleverd, maar ook befpot en fmadelijk gehandeld en befpogen zou wor- ■ den. (*) Doch ik moet daar bij befchouwen, hoe mijn Verlosfer ook als Borg leed. Hoe zwaar was dit zijn lijden! Dat gaat alle verbeelding te boven! Dat kan geen tong uit> | fpreeken, geen pen fchrijven, geen fterveling ; naar den eiseh bedenken! Men kan iemand, die eerlijk is, niet haatlij- • ker betichten, dan hem van zedelijke wanbe- • drijven te befchuldigen, noemt men hem een'' dief, leugenaar, bedrieger, men doorfteekt zijne ziel : maar noemt men hem eenen Godslaste- ■ raar, dan zegt men, alles wat'er gezegd kan . worden, ter zijner befchuldigïng, om hem ge- ■ heel buiten zich zeiven te voeren. Dan hoe : veel verfchilt dit nog van dezen laster, op Je-1 fus Gods eigen zoon te werpen. Hij was Gods i heilige, de Immanuel, van zijne geboorte : aan; met geen ander oogmerk kwam Hij ter: wereld, dan om God te verheerlijken op aar-. de>; (*) luk. XVIII: 32.  BESCHULDIGD ÈN MISHANDELD. de, en zijnen naam den menfchen te openbaa- ^XXi ren, en dit werk had Hij voleindigd, (*) even Wel, Hij wordt als Godslasteraar beticht! Mijne gedachten bezwijmen 'er blijft geen geest in mij overig, als ik dit {luk wil ( doordenken. Hoe dit Jefus ziel geprangd lèebbe, wat Hij op 't hooren van deze betichïting ondervonden heeft, dat kan geen mensch bevatten. 1 Daar bij, Hij wordt ten dood gedoemd! —— | Hij, die het land doortrok, en alomme goed , I gedaan heeft! Hij, die aan kranken de gezond■ heid fchonk, en dooden levende maakte, Hij | wordt ter dood veroordeeld! De Schep- Iper van de hemelen, wiens lof de engelen zin- 1 Lent De formeerder van de menfchen, die alles draagt, door 't woord van zijne 1 kragt! Die wordt hier des doods waardig gekeurd! . De richter van'levenden en dooden, die eens al het Adamskroost voor zijnen richterftoel z'aldaagenenoordeelen,ftaat 1 hier als een geboeid gevangene, en wordt als misdaader gevonnisd ! Hij wordt ge- vonnisd, door een huichelachtig rot van fnoode booswichten! D« | (*) Joh. XVII: 4.  *28 Christus van Godslastering XX. De veinzen fcheurc zijn kleeren Over- . Quanfuis, en onder fchijn van zucht tot '5hemels eer, DENK' En roept, wat wil men meer Hij heeft zich d' eere Gods (o laster!) aengemeten. Daer op word Hij gefmeten Befpogen enbefpot, en lasteraer genoemt En voorts ter doodt gedoemt. O gruwzaem lasterftuk, de vuilfte lasteraren Die oit ter wereld waren, Verdoemen hier Gods Zoon, die niet en fprack als waer,> Voor een' Godslasteraer. (*) Dit doet mij met ontzettende verbaasdheid] aan, dat niet alleen het doemvonnis over Hem: geveld wordt: maar dat Hij, daar en boven nog: aan de ijslijkfte mishandelingen ten doel gefield wordt. # Het verachtlijk zwadder van fnood gefpuisi bedekt zijn aangezicht! -— Geweldige vuisten Haan en kwetfen het zelve! flokfla- gen kneuzen zijn gezegend hoofd, en beuken] zijne lichaamsleden! Verachtlijk kinder- • fpel wordt ter befchimping van zijne hoogej waardigheid gehouden! Een vloed van] lasterende woorden gaat,als met het gedruisch van veele golven en baaren, over zijn hoofd! — Alles wat de boosheid aan Hem pleegde, isi niet natedenken, niet voortellellen! • . • Dat (•) De Decker, bladz. 222,  BESCHULDIGD EN MISHANDELD. St2$ ' Dat Jefus dit alles onfchuldig leed, behoeve XX. ik mij nu niet te erinneren,dat fpreektzofterk, dat ik daar' van geen bewijs behoef op te zamelen. ,, Wat bewoog U tog,mijn zielevricnd! om „ zo zwaar zo onfchuldig te lijden? Zulk een „ ijslijk lijden te ondergaan, waar van 't ge,, wigt niet uittedrukken is , wat bewoog U „ tog, om u zeiven daar aan te onderwer„ pen? -— Eeuwige liefde, die niet bevat „ kan worden, liefde, welker hoogte niet be„ klommen, welker diepte niet gepeild, wel„ ker lengte niet genieeten , welker breedte „ niet overzien kan worden!" „ Ja, 't was enkel4iefde, dat gij U in de „ plaats van zondaaren ftelde. Ik had zulk „ een lijden verdiend , Ik ben dat waardig, „ eeuwig moest ik den dood en het verderf on„ dergaan, eeuwig met fmaad overladen wor„ den, als Gij voor mij niet geleden hadt, als „ Borg, als Gij in mijne plaats dit gedeelte „ der ftraffe niet gedraagen hadt!" Laat mij hier nog een weinig peinzen. -■ ■ — [Mijne zonde is eene verloochening van Gods onafhanglijk opperrecht, eene ontkenning van zijne alweetendheid, eene befchimping van zijne ulmagt, eene ontluiftering van zijne heiligheid, ifdat is elke zonde, hoe duizendmaal heb ik dan P 5 niet  • 230 Christus van Godslastering XX. niet verdiend, om als Godslasteraar gedoemd: 22T te worden! Ik hoore tot mijne ontzetting, maar tevens: tot mijne blijdfchap, die taaie: Hij is des doods- fchuldig. Dat is mijn vonnis : maar 't wordt in mijne plaats over mijnen Borg ge-: veld. — In Eden is die bedreiging reeds gedaan , en dit ftrafvonnis geveld; maar Jefus; kwam, om in der Jooden gericht zich aan diti vonnis te onderwerpen, op dat Hij, op den jongften en algemeenen richtdag, aan allen diei in Hem gelooven,ten eeuwigen leven zou kun-i nen toeroepen , ,, Gij waart des doods fchuU „ dig: maar ik heb V leven voor U verworven!" Ik was waardig van God verfmaad, door de * Engelen befpot, aan de befchimping der Dud velen overgeleverd te worden. Maar JeJ fus heeft dit willen ondergaan , om mij hier van gunftig te bevrijden. „ O barmhartige en getrouwe HoogeprieJ „ fter , wat zal ik ter vergeldinge van uwe „ liefde U toebrengen; hoe zal ik, naar mij- „ nen plicht, U danken? Eeuwig zulJ „ Gij 't voorwerp van mijne liefde en mijnen! „ lof zijn; mijne ftamelende dankzangen, ho-J „ pe ik eens met volmaakter lofzeggingen te „ verwisfelen, als ik met den rei van uwe verJ IOS'1  beschuldigd en mishandeld. „ losten, in der Engelen gezelfchap , voor 0^ „ uwen troon geknield, U zal aanbidden!" dsnjc. Dit verblijdt mij hierop aarde aanvanglijk, dat mijn Borg zulk een lijden vrijwillig op zich s heeft genomen! Hij had, met den adem i van zijne lippen deze Godloozen kunnen doo] den, hunne banden verbreken, en zich uit i hunne handen redden: maar Hij wilde hier in i Gods raad dienen, daarom ging'er geen wrei velig, ja zelfs geen klagend woord, uit zijnen i mond. Daarom kan ik mijn' Verlosfer ook als mijn i Voorbeeld, mijn vlekloos Voorbeeld befchouwen. Hij onderging de diepfte vernedering, den " grootften fmaad; daar uit kan ik zien, wat ik i hier op aarde te wachten heb , vernedering, verdrukking, dat is het deel van hun, die Jefus willen volgen. Foei mij dan, dat ik nog dikwerf eer, voordeel, vrienden, genoegens op aarde zoeke, en die hittiglijk najaage; dat is mijn deel niet, fchenkt God het mij, in den weg zijner voorzienigheid, ik moet 'er een maatig en dankbaar gebruik van maaken: maar mijn aan de aarde gekluiflerd hart moet daar van los worden gemaakt, dat niet hijgend be- .,. geeren, als 't voornaame doel van mijn verblijf , op aarde doen worden. P 4 J*  232 Christus van Godslastering oxx- Jesus leed met de grootfte lijdzaamheid; in dat onnadenklijk zwaare lijden, hoore ik geen klagte uit zijnen mond, dat moet ik van Hem leeren. Jesus leed zonder wraak te willen oeffencn; toen Hij leed , dreigde Hij niet, toen men Hem fmaadde en fchold, toen fchold Hij niet weder; aanmerk dan, mijne ziel, dezen, , die zodaanig een tegenfpreeken van zondaaren ver- ■ draagen heeft, die geen wraak kende. „ O Je- ■ „ fus leer mij dit! Verban de wraak uit mün „ hart, ik moet daarin naar u gelijken, of ik „ ben geen Christen, leer mij dan vergee- ■ „ ven en vergeeten, het gene mij misdaan is! „ Druk uwe zachtmoedigheid, uw beeld in „ mijne ziel, laat mij dit tog in al mijn doen „ vertoonen!" Jesus leed met de volmaakfte gehoorzaamheid ; zijn betuiging was niet alleen : Vader, niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt: maar 't was zijne beoeffening, hoe hoog de nood ook ging, Hij bleef daar aan getrouw, dat moet ik ook van Hem leeren. . Jesus leed met het volkomenfte betrouwen op God zijnen Vader; toen 'er van menfchen geen hulp te wachten ware , toonde de ftille gelatenheid zijner ziele, dat zijn vertrouwen op God was. Daar in zij Hij mij ook ten voorbeeld;  BESCHULDIGD EN MISHANDELD. 233 jeeld; al worden mijne beste inzichten mis- XX. luid , als mijn vertrouwen op God levendig s, dan zal ik niet befchaamd uitkomen. Hij Kent mijn hart, mijne bedoeling, Hij zal mijn recht aan 't licht brengen. ; Zo veel leere ik, uit het voorbeeld van mijipen lijdenden Verlosfer. Daarbij kan ik ftiij nog erinneren, hoe gruwelijk de veinzerij Is, geeft men zich daar aan over, dan wordt Lue flagboom voor alle zonden opengezet, geen ilalfchen Eed, geen Godslastering, geen plengen wan onfchuldig bleed, zijn dan te verfchriklijk pm gepleegd te worden, geeft men zich eenInaai daar aan toe, om hier door zijn oogmerk a:e bereiken, men.zal het dan, ten koste van alles, niet laaten vaaren. „ Geef mij, o God, L tog altijd voor deze zonde te fchrikken!" Ook ontdekke ik hier duidelijk , hoe de Mensch,-aan zich zeiven overgegeeven zijnde, ban kwaad tot erger gaat, zo boos hadden de 3 eden van den Raad geen yoorneemen gehad , 1 m evenwel, zij komen 'er van trap tot trap .:oe. Dit leere mij, van de minfte zonde een' ;ifkeer te hebben! \ Eindelijk moet ik fteeds bedacht zijn, om ' 10 veel ik kan, in eenige maate, aan mijnen ij/erlosfer zijne verfmaading te vergelden; Hoe loe ik zulks ? P 5 Als  £34 Christus van Codslast: beschuldigd. XX. Als ik Hem tot het voorwerp van mijne bij mS. peinzing, van mijne liefde, mijn lust, mijl lof, mijn vertrouwen,mijne dankzegging,mil ne verheerlijking, mijne gefprekken , mijnt aanbidding en mijne gehoorzaamheid flellel door de beoeffening van deze tien dingen, zul len alle dingen buiten Christus mij fchade el drek worden, en ik zijnen fmaad, zo veel mi doenlijk is, met eere vergelden! EER  235 tgEN- EN- TWINTIGSTE OVERDENKING. i De eerste verloochening van Petrus. Joh. XVIII: 15-18. Ende Simon Petrus volgdei Jefus, en een ander Discipel Deze Discipel nu was den Hoogepriefler bekend , ende ging met Jefus in des Hooge priefters zaale. Ende Petrus] flond buiten aan de deure. De ander Discipel dan , die den DENK. Joh. XVIII: 15-18. Matth. XXVI: 58, 69,70. Ende Simon Petrus volgde Ende Petruj volgde hem XXI. Jefus, en een ander Discipel, van verre, tot aau de zaale des OverDeze Discipel nu was den Hoogeprielters, ende binnenDEISK" Hoogepriefler bekend, end* gegaan zijnde, zat hij bij de ging met Jefus in des Hooge- dienaren, om het einde te zien. priefters zaale. Ende Petrus Ende Petrus zat buiten in de flond buiten aan de deure. De zaale , ende een dienstmaagd ander Discipel dan , die den kwam tot hem , zeggende, Hoogeprielter bekend was , Gij waart ook met Jefus den ging uit , en fprak met de Galilcer. Maar hij loochende deurwaarfter, ende bragt Pe liet voor allen, zeggende, Ik trus in. De dienstmaagd dan en weet niet wat gij zegt, die de deurwaarfter was, zeide tot Petrus , en zijt ook gij niet uit de Discipelen van dezan menfche? Hij zeide, Ik en ben niet. En de dienstknechten en de dienaars Honden , hebbende ean kool vuur gemaakt , om dat het kout was, en warmden hen. Petrus ftoud bij hen en warmde hem. Mark.  236 De eerste verloochening XXL '. I I Ov£ii- Mark. XIV: 54, 66-69. BiHt. £ • 1 li Ende Petrus volgde hem van verre, tot binnen in de zatf-fl* Ie des Hoogepriellers, ende hij was mede zittende met doP dienaren, ende hem warmende bij het vuur. Ende a's Pel trus beneden in de zaale was, kwam eene van de dienst; („ maagden des Hoogepriefters. En ziende Petrus herrl warmende, zag zij hem aan, en zeide, ook gij waart meiM, Jefus den Nazcrener. Maar hij heeft het geloochend, zeg-jp gende, Ik en kenne [hem] niet, noch ik en weet niet war»1 gij zegt. Ende hij ging buiten in de voorzsale, en de haam p kraaide. Luk. XXII: 54-57. Ende Petrus volgde van verre.... Ende als zij vuur onti n fteken hadden, in 't midden van de zaale, ende zij te zarnen nederzaten, zat Petrus in het midden van hun: Ende eert zeker dienstmaagd ziende hem bij het vuur zitten, endehaa-j " re oogen op hem houdende, zeide, ook deze was met hem.' » Maar hij verloochende hem, zeggende, Vrouwe,ik en ken- » ne hem niet. w ' ' ' | < ^2/ag ik te vooren de nederige onfchuld, ge-: >■ heel onvertfaagd, de grootfte gevaaren tarten, C en den diepften fmaad ondergaan; nu moet f ik hoogmoedige onvoorzichtigheid zich zelveni «' in gevaaren zien wikkelen, en veelbelovende! H dapperheid in de grootfte bloohartigheid zient te ontaarten. ' • & j e s u s, die niets van zijne kloekmoedigheid; be-  van Petrus. 237 :ieloofde , noch op zijne onverfchokkenheid xxi. lemde, maar nederig zijnen Vader aanbad, zag ^k~. Ir onwankelbaar pal liaan, in 't verheffen der lolven van het grootfle leed. | Maar Pe t r u s, die fnorkende op zijne trouw |i zijn vermogen, zich zeiven verbonden had lm liever te fterven, dan zijnen meefler te verijbchenen, zal ik nu zien bezwijken, als een jeknakt riet, dat door eenen zachten wind ieheel ter neder wordt geflagen. ■ Petrus, die voortreflijke Apostel, zal ik |u in de fatans zeve zien , en bij eene ligte thudding al aanflonds den moed zien verlie- |en, en zwaarlijk vallen! „ O God! regel mijne overdenking van dit • belangrijke ftuk : vervul mijn hart met waa- , ren ootmoed, met liefde en geloof tot mij! nen Verlosfer, — Doe mij, bij het befchous wen van eene zwaare zonde, het verfchriklijke der zonde recht inzien, leer mij dat ik I daar tegen waake en bidde." De tekst geeft mij aanleiding, om de gele- enhcid te zien, bij welke Petrus tot den al kwam. Simon Petrus volgde Jefus van verre. Wat waren de oorzaaken , door welke Pe- ■us gedreven werd, om zijnen gevangen mee-. 1 er, die nu vast henen geleid werd, te volgen? ^—  238 De eerste verloochening XXI. gen? — Mij dunkt, ik mag hier veel goed Over- onder tellen. Te vooren zag ik, dat alle de leerlingen vat Jefus gevloden zijn, toen Hij in boeien geflal gen was (*), onder dezen vluchtenden hoop, hat Petrus zich ook bevonden, 't is niet onvermoe delijk, dat Hij nu tot nadenken gekomen ist aangaande zijne herhaalde en fterke betuigiri gen, dat, al wierden ook alle zijne medelee» lingen, hij tog niet geërgerd zou worden, e vrijwillig op zich had genomen, om met JefiJ in den dood te gaan. Veelligt zeide Hij n tot zich zeiven: „Is dat nu mijne beloofde g? , trouwheid, munt ik nu boven mijne medt „ leerlingen uit, 11a ik niet met hen 't zelfc „ fpoor in, daar ik mij tot fchandelijk vlucl renbeo-eeve? —— Nu moet ik toonen c' „ kloekmoedigfte te zijn, daarom ga ik ijlind , te rugge, ik fchroom geene gewapende beif „ de, ik tarte rustig alle gevaaren!" Grootfche onderneeming! —.. Maar onde| neeming, veel te vol van zelfverheffend vet trouwen op eigen moed en kragten, daar r| het gevaar niet zag, waar in Hij zich zelvtfl Hortte. Mal' f (") Zie de XVde Overdenkir*. -  VAN P E T R U"S. 239 ■Maar mij dunkt, hier mag ook bijgevoegd XM, 'Drden, dat de liefde voor zijnen meefter me- EEKfc | één der drijfveeren is geweest, om hem dit (fluit te doen neemen. Hij deed dit om het Vide te zien. Hij was zekerlijk in 't binnenfte tn zijne ziel getroffen over de bejegening,die Jfus werd aangedaan. Hij had zijnen geliefIn meefter zien aangrijpen, en knevelen : hij jg Hem, door eene gewapende menigte, ge! eid weg voeren naar eene vergadering, van jplke Hij niet anders kon vermoeden, dan dat U met den bitterften wrok tegen Hem waren genomen. Dit deed hem niet anders dan jfel kwaad duchten, daar Hij, in 't midden der | roering, waarfchijnlijk niet dacht aan de |orfpellingen, die Jefus zelfs meermaalen ;! ngaande zijn lijden had gedaan. ) Evenwel, hier bij zoude ik, onder de oornaken , die hem derwaards henen gevoerd ijpben, eene onvoorzichtige nieuwsgierigheid tel111; driftig en weetgierig van aart zijnde, was hij Jporgaans het eerfte gereed, om iets te onderdeken. Dit fpoordei hem denklijk ook nu In, om het einde te zien; op dat hij van den (Inenloop der gebeurtenisfen onderricht mogt 1 jn, en gelegenheid hebben, om nauwkeurig , > e te kunnen befchouwen, volgde hij zijnen leefter. Maat  240 De eerste verloochening XXI. Maar met dat al zie ik, dat toen de med i bmhL" fchenvrees hem niet verlaaten had". Hij voM >i de van verre , met een beangftigd hart. II. wilde niet gezien worden, als iemand, die me I de uit den hof kwam, of die als 4én van Jefu;: volgelingen kon worden aangemerkt, hoeweqj dit zijn beleid, zo als de uitkomst getoonu heeft, geheel vruchtloos was. Dan, Hij had een medgezel, die. hem te< leidsman ftrekte , Hij ging met eenen andere discipel, die bij den Boogepr ie/Ier bekend was. —I Wie mag tog deze discipel geweest zijn? Al moet ik belijden, dat ik dit niet weet, dat heb ik geen fchade bij. Meer dan éi wordt 'er genoemd , maar Hechts bij gisfini genoemd.. Zij, die denken, dat het Johaï . n es, de fchrijver van het euangelie, zelf gq weest zou zijn,hebben daar voor weinig grono Hij noemt zich, 't is waar, den anderen disc \ pel (*), maar met eene omfchrijving daar bi; dien Jefus lief had. Of 't een onbeken : discipel van Jefus, een burger van Jerufalei! ! zij geweest, kan ik ook kwalijk bepaalen, V , fchijnt weinig aanleiding in 't verhaal gegeve : te worden, om te befluiten, dat Petrus zo ic mand ontmoet, en zich met denzelveu in gefpre l (•) Joh. XX: a en 3.  VAN Petrus: H4Ï > tegeeven hebbe. -— Eenigen zijn op de ge- Qf£ w.dachte gekomen, dat het Judas de verraa-denk* jjder was (*). — En daar voor pleit zekerlijk jhet één en ander; allermeest wordt dit waarschijnlijk afgeleid , uit zijne gemeenzaamheid e|in 't Hoogepriefterlijke paleis, fehoon 't ook rtwaar is, dat men hier eenige bedenkingen telgen kan inbrengen : daarom is het allerveiligst Jdit onbepaald te laaten, gelijk fommigen onder ide ouden al hebben aangcraaden. (f) J Deze discipel ging aanftonds met Je sus* Jdat is met de bende, die Jefus gevangen leidi de , in 't Hoogepriefterlijk paleis in de zaaki |Jof op de binnenplaats, daar zich de dienaars Jonthielden < maar Petrus, die van verre Jvolgdc, was niet aanftonds mede binnen gekoWn. Hij ftond daar toe , buiten aan de deur, 4e wachteni, of 'er ook gelegenheid was, om ïinnen te komen. — Met welk eene ge /Loedsgefteldheid ftond Hij daar, eer Hij bin^ {hen werd geleid? Zekerlijk vervuld J (*) Verg. J. C. Mercken, overat lijden, h Deel .Jbladzi 530, 531, Heumanks Erkldrung des Evang. Wkahith , over deze plaats, Lampe in johannèm ad li '■Schutte H. Jaarboeken, II Deel bladz. , 292. 'f (t) Au gust i« us T. IXi Tracl. II* in Evang^ ft* utannis, \ II. DEEtté Q  242 De eerste verloochening xxi. met vreeze en kommer, voor zich zeiven, erf Over- .. 7 \ denk. voor zlJnen meester. Voor zich zeiven was hij bekommerd, dat hij ontdekt, gevangen genomen en geftraft zou; worden, ik heb tog reeds de blijken van zijna befchroomdheid, uit zijn angstvallig volgen,, van verre, kunnen ontdekken: maar nog meen was zijn hart bekneld, over zijnen geliefden meester, vol driftig verlangen, om van nabij) te verneemen, hoe het met Hem zou afloopen» Zo ftond hij al dobberende tusfchen hoope en vreeze,dan eens zich vleiende:Jesus,die nog, zo weinige oogenblikken te vooren, zijn won-: dervermogen in de heeling van Malchusi oore betoond had, zou zijne kragt gebruiken, om zijne boeiens als verzengde draaden te ver-1 fcheuren, zijne vijanden met fchrik te doen vlieden, en zich zeiven in vrijheid te ftellen,, dan eens heeft Hem de moed geheel begeeven,, daar Hij niets van deze zijne wenfchen zag ge» beuren. Intusfchen ging de andere discipel uit, het zij dan dat hij Petrus gemerkt hebbende, dient binnen wilde brengen, of dat hij voorneemena was, zich naar elders te begeeven. Althans,hij ontdekte Petrus, en /prak met de deurwaard-t fier aan de voorpoorte, dat Petrus mogt worden irw  v A n P è t r ö $; 'a43 I hgelaaten , en zulks gebeurde ook, hij bragt QXJJ ; Petrus in. denk* j Al aanftonds bij dit inkomen, fchijnt de dienstmaagd die de deurwaar dji er was, achterdocht op liem gekregen te hebben, dat Hij ée'n van Jezus discipelen was, 5t zij dan door den discipel die hem inbragt, of dat zij hem met dien discipel had hooren fpreeken, en uit zijne fpraak . dit toen reeds befloot, of door eenige andere aanleiding; Althans zij vroeg hem terftond: zijt gij ook niet uit de discipelen van dezen mensch? Dan, Petrus * verfchrikt wordende, drong haaftig door , en zeide Hechts in 't voorbijgaan: ■ bes niet, gij hebt het mis, dit was reeds 't begin van zijnen val, maar dezelve werd nog I merklijk verzwaard; De.dienaars hadden op de binnenplaats^ We* j gens de koude van den nacht, die in 't oofteri 'j zeer zwaar kan zijn, rfiettegenftaande de hitte ] van den dag (*), een kool vuur gemaakt, Petrus die met haast was doorgedrongen, om zich ! onder de menigte te verfchuilen , vervoegde ! zich in den drom van zijne doodvijanden, zoe\ kende in zijne verlegenheid daar zijne beveiliging \ (*) Verg; Gén. XXXI: 40. en zie ook Marmeu ert !" ï a b e r , waartieennngen over het ooflen j I D. bladz. 33« Q »  Q44 De eerste verloochening ^xxr. ging! Ongelukkige onderneeming ! Hij wrl denk. daar vol droefheid, fchrik en vrees, Hij fton\ onder dien hoop, en zat ook wel eens neder zo als de vergelijking der euangelisten fchijn aan te duiden, zijne ongeduurigheid van gees is hier uit genoeg optemerken, terwijl dezelv evenwel gepaard ging, met eenen geweldigei drang, om onverfchokkenheid te vertoonen. De dienstmaagd had hem, zo dra zij konde, achtervolgd, en vond hem wel haast onder d< menigte : nu verzwaarde zij haare befchuldi. ging, met zich haatelijker omtrent Jefus uitte: drukken,terwijl zij de oogen op Petrus houdt hem onbefchaamd aanziet, vraagt zij nu niet! maar zegt, gij waart met Jefus den Nazarener< den Galileër, en wendt zich tot het gezelfchap) dat daarbij was, zeggende als in eenen ademi ook deze was met hem. Nu werd de beproeving zwaarder. Hij word niet Hechts gevraagd, maar befchuldigd , er dat door eene van'sHoogepriefters dienstmaags den, die blijkbaar te kennen gaf, dat zij tes gen Jefus en zijne zaak heftig was ingenomen i daar zij met verachting van hem als een Naza; rener en Galileër fprak; waar bij nog kwami dat zij de menigte tegen hem opruide, dooj hem bij de woefte en wreede dienaars aante: klaagen, als een vriend en volgeling van Je fus:  VAN P E T 3. U S. 245 ,,us, dit'was zeker genoeg, om hem terftond JXL |é doen vatten, mishandelen, voor den Rich-DENK> ier te lleepen en ten dood te doemen, j Geen wonder, dat Petrus daar door met ontvetting werd aangegreepen! 1 Maar hoe was zijne houding, in deze benarjle onhandigheid? Billijk zou ik ver¬ dachten, dat hij,naar zijn veelbelovendeftout,moedigheid, zijn antwoord iiraks gereed zou e rebben gehad, en hier op hebben gezegd : I, ja dat ben ik, uwe boeiens, noch de dood 1, zelve, kunnen mij niet verfchrikken. Jefus .„ is mijn meester, uit zijnen mond vloeiden hei„ mellesfen, zijn weldaadig vermogen befteedL de Hij ten nutte van allerlei menfchen, ik L heb Hem beleden de Christus, de zoon des I , levenden Gods te zijn , en die belijdenis L legge ik nog voor u af, gij , die Hem in L kluisters hebt geflagen, hadt voor Hem moe]M ten nedervallen en aanbidden!" Zulk eene j taal had den moedigen Petrus gepast. Dan heJlaas! het tegendeel gebeurde. Hij, zeer ont"' fteld zijnde, wilde eene bedaarde houding aanI neemen. Hij zeide., Ik kenne Hem niet, ik weet \niet wat gij zegt, hij loochende het voor allen, in \ 't rozijn van zo veele getuigen, en zo verloaI tiende hij Hem, zijnen meester, zijnen wel• Q 3 doe-  246 De eerste verloochening xxi. doener, die hem zo getrouw gewaarfchouwt Over- , , 00 Hij gevoelde zijne ontfteltenis, hij merkt| zijn gevaar, daarom wilde Hij zich van daa maaken, Hij ging tiaar Vvoorhuis: maar voni vermoedelijk de voorpoort gefloten, waar doo hij verhinderd werd, zich met de vlucht I bergen, terwijl de haan kraaide, en hij daa door te meer benauwd is geworden, daar di hem zo nadruklijk was voorfpeld, dat, eer a liaan tweemaal gekraaid zou hebben , Hij Jefö driemaal zou hebben ver lochen d (*). Dit heeft zeker zijn fnclkloppend hart reed voortgelïuwd, door angst met vcrdubbclin. doen bonzen, en de verwijtingen van zijn ge weten met eene fterke flcm doen fpreeken, daa de pogingen om het zelve te doen zwijgen Zijnen angst flechts vermeerderd hebben, Zo heeft hij dit nu voor de eerfle reize ge daan (f). Nu moet ik mij nog een weinig be Zl'; ( ") Mark. XiV: 30. Over het beuzelei; der Jooden, d: 'er in Jerufalein geen haanen geduld werden, kan men ondd anderen zien, Byn,ieus en Wolffius iu curis Phü ad Mnjth. XXVI: 34. (t) Aangaande den tijd, wanneer deze eerde verloociiG Ding is voorgevallen, is men van verfehiliende gedachten, «aar maate men ft//. XVIII; 24 opvat, waar van ook ai  van Petrus. H7 lig houden, om 't beftaan en bedrijf van den qXXI. /erloochenenden Apostel, en den lijdenden Je- EEtgK, Is, wat nader te overdenken. Bezichtige ik Petrus, ik kan niet anders, kn met de grootfte ontroering, aan hem deneen, een famenloop van zonden, een veeltal van misdrijven, doen zich hier aan mij op. Hoogmoed is het eerfte kwaad, en de bron van veele andere kwaaden bij den mensch, dit was ook zo bij den zondigenden Petrus. Door zelfverheffig had hij zich kloekmoedig en flerk genoeg gekeurd, om aan Jefus getrouw te Mijlen, al vluchtte ook het geheele genoodfehap i zijner medeleerlingen , daar door fchijnt hij jnog bezield te zijn geweest, daarom waagde , hij het wederom Le keeren, en alleen den Heiland van verre te volgen; hij, offchoon zij al' len vlooden , hij wilde het einde zien. I Hier ontbrak hem zeker levendig befef van zij[ ne afhanglijkheid, van zijne kleene kragt, an• ders zoude hij zich niet gewaagd hebben , daar niemand zich durfde waagen, anders zoude hij biddende, zijn hart tot God hebben opgeheven, en van Hem bewaaring en kragt ge- fmeekt hangt de bepaaling van de plaats, 't gene genoeg op te maaken is, uit het gene over dat vs. in eene aantekening bij de j XVIHde Overdenking gezegd is. Q 4  248 De eerste verloochening fmeekt hebben. Dit verzuimde Petrus , eni Pen«. daar door ftortte hij het eerst in den val. Hier kwam bij de grootfte onvoorzichtigheid!,' in 't kiezen van gezelfchap, om zijn oogmerk te bereiken, begaf hij zich naar 's Hoogepriesters paleis, en drong door tot in 't midden der: dienaaren. „ Was dat een plaats , was dat „ een gezelfchap voor u, Petrus ? Was het vei-. „ lig, om u daar onder de bitterfte vijanden: „ van uwen meefter te begeeven?" 't Is. waar, hij deed zulks om te beter zijn doel te bereiken, om te meer gelegenheid te hebben, dat Hij het einde mogt zien. Dan , dit was reeds eene onbedachtzaams* onderneeming, wat kon hij aan 't lot van zijnen meefter toebrengen? •» Niet anders dan zijn leed te verzwaaren. Zich zeiven en zijne medeleerlingen in gevaar te brengen. De: woede en boosheid van Jefus vijanden te vermeerderen. Dit was alles, wat hij door zulk eene onderneeming kon vcroorzaaken, enkele: onbedachtzaamheid was daar 'van dan alleen de drijfveer, en die werd niet weinig vermeerderd, door de onvoorzichtige wijze, waar op die uitgevoerd is, Maar dat veel hooger ftijgt, hij maakte zich fc-huldig aan enbefchaamde , aan verfoeilijke leugen, ■- ■ Moest een leerling; van Jefus, op Wiens:  van Petrus, 249 É?ns lippen de waarheid was uitgeftort, daar xxi. oor niet gefchrikt hebben ? Moest die niet tegen I fterkfte bedreigingen en in 't grootfte gevaar aftand zijn geweest, om aan de waarheid gerouw te blijven ? Moeften de befeffen 'an de Godlijke alwetendheid niet altijd zo levendig in zijne ziele zijn geweest, dat Hij daar | loor wederhouden werd, om de waarheid opt:etlijk te kort te doen? — En, nu ontgaat hij ;ich inonbefchaamde leugen, hij hervat telkens hijn zeggen, als of het niet fterk, niet onbeichaamd genoeg ware, hij doet het openlijk , en aanhooren van allen, in 't bijzijn van veele f retuigen, en vermeerdert daar door niet weiïig zijn kwaad. 't Is waar, hij deed zulks uit menfcJienvnes: •naar even dit is eene nieuwe zonde. Daar zijn meefter hem zo getrouw gewaarfchouwd' , aad, om niet te vreezen voor de genen die [iet lichaam wel kunnen dooden, maar de ziel ,3niet dooden kunnen, om niet bevreesd te zijn, 1 jpnneer hij voor raadsvergaderingen gebragt ] werd; difar Hij hem had geleerd , wien hij , moest vreezen, Hem namelijk, die beide ziel en lichaam in de helle verderven kan, (*) daar i nioest hij getoond hebben, aan deze lesfen ge- dach; \ (*) Matth. x: 19 en 28.  s5o De eerte verloochening XXI. dachtig te zijn, en die bevelen met getrouw-' debk." heid te willen gehoorzaamen. Dan zijn bedrijf getuigde, dat hij nimmer zulke lesfen had gehoord , dat hij alleenlijk door de infpraaken van bedorven hartstochten geleid werd. Nog eens, hij maakte zich fchuldig aan on-, dankbaarheid tegen God. Welke groote weldaaden had hij van God ontvangen , dat hij kennis gekregen had aan Jefus, als de Christus! De hemelfche Vader had hem dit geopenbaard , dat Hij zijnen eeniggeboorcn zoon in de wereld had gezonden. Dezen niet te willen erkennen, die gifte openlijk te verfmaaden en te zeggen, Ik kenne Hem niet, ik heb geen deel aan Hem, ik ftel in zijn heil geen belang; dat is de grootfte ondankbaarheid, die 'er kan bedacht worden! Dat is een ongeloovigj; verwerpen van het grootfte gunstbewijs , 'tl welke God ooit aan de menfchen gcgeevenjj heeft! En, niet minder trouwloos was hij omtrent ■ zijnen getrouwen Meefter. ■— Wie had meer*. ! dere verplichting aan Jesus, dan Petrus? —Wie was meerder eerbied aan Hem fchuldig, dan deze Apostel? Hij had gehoord!' welke lesfen hij gaf, Hij had gezien de won» deren die Hij deed, daar uit kon hij genoeg-* zaame zekerheid ontlcenen van zijns meeflcrsl God-li  van Petrus. 251 Godlijke waarde, verhevene magt, onbegrens- XXI. de wijsheid en gadelooze goedheid. — Pe-demiu Itrus was zelf tot één van zijne Apostelen laangefteld, hij moest Hem bekend maaken, als Idie van God in de wereld gezonden was, de llangbeloofde Messias, hij had zelf die belijIdems afgelegd; dat zijn Meefter de Christus, Ide zoon des levenden Gods was (*). Hij was Igeen konftelijk verdichte fabelen nagevolgd, maar neen aanfchouwer geweest van zijne Majefteit,wanUneer Hij van God den Vader eere, en heerlijkheid Keeft ontvangen , als zodaanig eene ftem van de \ftoogwaardige heerlijkheid tot Hem gebragt werd: \deze is mijn geliefde zoon, in welken ik mijn welbehagen heb, zo als Petrus naderhand zelf Ifchreef (f ). Hoe moest hem dit nu op 't hart ■ hebben gewogen ! Hoe blijde moest hij zijn Igeweest, dat hij nu de gelegenheid had, om jin 't midden van de diepfte vernedering van Izijnen Meefter, zulk een getuigenis van zijne I grootheid te geeven! Nu moest hij althans Hem getrouw zijn geI bicven , nu moest het gebleken zijn , dat I hij zijn leven voor zijnen Meefter niet te dierI baar achtte. De (*) Matth, XVI: iö. (f) IIPet. I: 16, 17»  «5a De eerste verloochening xxi. De berroeviiiir was wel moeielijk, maar da Over- , , , , denk. zaak °°k waardig , om er wat voor door tei ; Haan. Jefus heeft hem zelf gezegd; een iege< lijk dan die mij belijden zal voor de menfchen, dierp zal ik ook belijden voor mijnen Vader, die in de hej melen [is]: maar zo me mij verloochent zal hebben voor de menfchen, dien zal ik ook verloochenen voor, mijnen Vader die in de hemelen [is] (*). Dan na gedroeg zich Petrus, of hij deze woorden vani zijnen Meefter openlijk wilde befchimpen, te vooren had hij tot Jefus gezegd , gij hebt dè morden des eeuwigen levens (f) , maar nu her-i roept hij dit, en zegt, ik ken Hem niet: ik vind geen belang bij Hem of zijne leere. Nu billijkt hij ftilzwijgend, dat Jefus als Galileër en Nazarener gefmaad wordt, dat Hij als mis-; daader gevangen genomen en behandeld is. O beklagenswaardige ftap van eenen Apos-; tel van Christus, in wiens hart te vooren zo een hevige gloed van liefde tot zijnen Heer blaakte! Hoe zeer is het te betreuren, dat deze gloed , door menfchenvrees en om maatige zucht tot zelf behoudenis, zo haast ge-1 doofd werd! O hoe diepvcrnederend is het, voor den anders zo heldhaftigcn Petrus, dat hij (*) Matth. X: 32, 33. (f) Jok, Vil ft.  van Petrus." 23$' hij,die den dood durfde tarten, die, naar zijn xxi. ivoorgeeven, geene gewapende mannen, hoe i talrijk ook, zou vreezen, nu voor ééne enkele i dienstmaagd bezwijkt, door haare ftem Haat hem de vrees om 't hart, en hij bezondigt zich \ zo zwaar tegen zijnen getrouwen meefter! Daar bij was zijn misdrijf niet Hechts tegen 1 gijnen meefter, maar hij zondigde ook tegen ) zijnen naaften , hij maakte zich fchuldig aan i plichtverzuim omtrent hun waar belang. Hij was gefteld tot eenen Apostel en Predi* , eer, om Jefus als de Christus den menfchen I bekend te maaken; door de woorden des eeuwigen levens , de hemelfche leere , die Je: Pus hem had medegedeeld, moest hij zo veel •mogelijk voortplanten en het rijk van Christus, dat een rijk van waarheid en deugd is ? ' helpen gronden en uitbreiden. En nu ftaat ! [dj den leugen ten dienst, de ondeugd begun! [ligt hij, en doet aan 't rijk van den Satan zo 1:veel voordeel, als hem maar mogelijk is. | Wie weet, hoe veelen zielen hij uit dien woe• ftenhoop, door getrouwe vrijmoedigheid, had ^kunnen winnen ! Immers als men 't van den Ifeant der middelen befchouwt, was zulks niet 'hopeloos, maar nu laat hij hen aan hunne blindheid en boosheid ten prooi. Was hij een verdediger van Jefus zaak, een getuige van zijne on-  254 Ö£ EERSTE VERLOOCHENING XXI. onfchuld geworden , hij zou Wel haast geenël Over- j-j_cilie ontfteltenïs in de raadzaal zelve ge»| wekt hebben: daar nu zijne fehandelijke ver--] loochening van zijnen meefter, bij deszelfs vij-j anden veei aanleiding gaf, om geftijfd te worJ den in hunne boosheid; terwijl zij tog wisten .1 dat hij een discipel van Jefus was, althans daad fterk vermoeden van hadden, en van achteren verneemen konden, dat het waarlijk was geJ lijk zij gedacht hadden, zo moest hen dit beJ drijf in de ongezindheid tegen Jefus, en 't ver-| guizenvan deszelfsMesuasfchap, ongemeen bel vestigen, daar Hij door eenen van zijnen leerJ lingen verraaden was , en nu een ander zieli fchaamt Hem gekend te hebben! „ O Petrus , hebt gij Hem niet gekend, die 't licht der wereld, het leven der menfchen J „ de vreugde van uw hart, de troost van uwqj droefheid was? Hebt gij Hem niel „ gekend, die uw hemelfche leeraar,uw leidsl j, man. op de paden van geluk is geweest? 1 Hebt gij Hem niet gekend, die u gekleed! „ gefpijsd, verzorgd , bewaard en verkwik* heeft ? Hebt gij Hem niet gekend! „ wiens lesfen gij weleer zo gretig hebt opgei „ vangen, dien gij zo veel wonderen hebt ziea „ duen, voor wien gij voor weinige oogenblikf „ ken nog uw zwaard getrokken hebt? Hetl 5» 8'J  van Petrus. van Petrus. 25$ gij Jefus niet gekend, dan kende gij den weg XXï. „ tenUeven niet! - Dan ontkent gij, dat God D^T. „ zijnen Zoon heeft gezonden , dan verwerpt » gjj de hemelfche erffenis, die Hij u heeft toe- „ gezegd, de inwooning met Hem in „ den hemel, het zitten op één der „ twaalf troonen, de hoope der heer- „ lijkheid verfmaadt gij zo moedwillig ! Pe„ trüs! is dit uwe weldaadigheid aan uwen „ vriend? „ Och waart gij bedachtzaam geweest, hadt „ gij Jefus beleden , Hem aangeroepen , Hij „ zou u gefterkt hebben!" Hoe kan helaas de vroomfte zich vergeten! O Simon, die zo braaf u hebt gequeten, Hoe fcheeltge van u zeiven, van die rots, Weleer zo trots! I Gij Itofte, als een, die noch zich zelf niet kende i j En trokt vergeefs, in 't woeden van de bende, Daar Jefus zich gevangen gaf, uw zwaart, Al t'onvervaart. 1 Maar och hoe flaauw bezwijkt die ftoute terger '| Van doots gevaar! gij flaapt, of waakt nog erger, Ij 't Zij dat ge vecht, of vlucht, of volgt van veer, | Of dicht uw heer. J De Bidetraat woedt, op Jefus fel gebeten; Beticht Hem, velt zijn vonnis, helsch bezeten En fpuwt, en klinkt hem in zijn aangezicht, Hij zwijgt en zwicht.  &g6 De eerste verloochening XXI. Noch mengt zich een Apostel in dees boosheit, Over-' fcnujm van>tnof ? daar 't opfchuiint van godloosheit 5 bi Verzaakt, verzweert zijn' heer in 't hofpaleis, ja reis op reig. Hij zweert; zag ooit mijn oog dien mensch met kennis i lil Hij vloekt zijn ziel. Wat lasterwoort, wat fchennis Ontglipt de tong, die eertijts zo gereet Godts zoon beleedt! Waar toe vervalt ge, ó Peter, nu geen Peter.' Kent gij uw heil en heilant nu niet beter? Gij, zijn fcholier, zijn grote leergezant Van lant tot lant; Door *t fleutelampt des hemels begenadigt, Zo teêr bemint, in noot zo trou verdadigt; Aan zijnen disch zo onlangs met zijn bloes En lijf gevoedt? Gij kent hem, als zijn woort uw vischnet zegent, Gij hem op zee, zijn vaste vioer bejegent; De zeevisch van uw angel opgehanlt Den tol betaalt. Gij kent Hem bij den wijn uit waterkruikeri Gefchept, bij 't voen der afgevaste buiken, Op Thabor, daar zijn glans en flralend hooit De zon verdooft. Gij kent Hem, als hij breidelt wint en baren;' Uw fchoonmoérs quaai geneest, ja ganfche fcharen 9 Den helhont boeit, die op zijn' wenk vertrekt; Of lijken Wekt. Maar kent Hem niet in't lijden, gansch verlaten Van hulpe eh troost; door 't woort van hoffoldatëiij Een dienstmaagts woort, ó eertijts dappre helt, Zo dra gevelt* ;' - Ver.  van Petrus. 057 Verdiende dit het wasfchen van uw voeten ? XXI* Verzwaart ge dus de fchult, bij hem te boeten? Oveb- •' > . i /i , 1 • DESK. Kent beter hem een moorder ltrax aan t kruis In 't moortgedruis? Maar zwi'g, mijn tong: zwijg (lil,mijn ziel:leer ftakea Dees aanklagt, en uw eige trotsheit laken; , Die ijdel op gedroomde krachten bout, En God mistrout. Een wijze kent zijn zwakheit, dies te fterker Wat 'smenfchenkracht, al fchijntze boei en kerker Eu 't marteldom getroost?.een wanklend riet, Ja min als niet. Wie hier op fteunt, zie toe: hij valt gereder Een Simon zelf, een kerkftijl, ftort dus neder: Een Simfon mist zijn hair, zijn' heer, zijn hart, Met bittre fmart. d'Aartsvijant wenscht, ó Heilant, ons te ziften, Befcherm ons trou, betoom ons losfe driften: Uw voorbê waak', dat d'afgront het geloof Ons nooit beroof {*). Dan, hier moet ik niet vergceten Gods raad 6' aanbidden , die moest volvoerd worden, houder den minften drang op Petrus te doen, h mijn Jefus moest ook deze fmerten lijden, i Ik keere mij dan tot den lijdenden Jefus, om ilem hier in zijne grootheid en vermeerderde merten te befchouwen. Op (*) Vollenhove, Gezangen, Vermttelhein Wiegel, bladz. 34. „ II. deel. E,  253 De eerste verloochening XXI. Op zijne grootheid vestige ik ook hier het hl, bzbk." oog; Hij had voorfpeld, dat Petrus Hemzou icj, verloochenen, en deze voorfpelling wordt nu|J. vervuld, hier zie ik de heerlijkheid van mijnen» Jesus, tot mijne vreugde,met heldere ftraalenJf fchitteren, door alle de donkere wolken vantjl droeffenis, die Hem nu omgeeven. Doch niet min zie ik het verfchrikkelijke vanjli 't harteleed, dat den lijdenden Verlosfer treft : ;jr door eenen trouwloozen leerling is Hij verraa-IL den, in banden geflagen, door zijne vijanden!! omringd, gefmaad , befpogen, befpot, vcr-ll, guisd , en nu wordt Hij van eenen ijvcrigen maar onbedachtzaamen leerling, openlijk ver-» loochend. Heb ik ooit beproefd, wat het zij van vrienjij den verlaaten te worden, ook dan, als de lasjej ter mij overftelpte, als elk zich tegen mij opfl maakte , dan kan ik eenigzins gevoelen waai, Jefus hier leed? Ja, ik kan mij doo« ondervinding daar van iets voorftcllen, maaM. welke flauwe trekken, welke kleenigheden wa|J: ren het, in vergelijkinge van dit fmertlijke, daM Jefus hier trof? — Dit gaat mijne bevattini :J te boven! Zo leed mijn Jesus als Borg, Hij moeslli ook dit voor de zonde zijns volks ondeila gaan! —— De zonde, die eene vtrloochenimi  ■ VAN PjETRUSi S5p God en zijnen- dienst is, elke zonde, die zo XXL \ ■ ene verloochening is , verdient ook met die f mcrte , welke men gevoelt, als men door 'landelijke ondankbaarheid, ontrouw en. leugeni aal wordt mishandeld, geftraft te worden. \ En ook hier in, betoonde Hij zich de waare Messias te zijn, met het volfte recht moest ihlij deze taal op zich zeiven toepasfen : ik ben mijnen broederen vreemd geworden , en onbekend mijner moeder kinderen f*). j Maar laat mij ook, ter mijner waarfchouwink, het éc'n en ander nog opzamelen. Ik zie een hooge ceder geknot, een Hevige ak gevallen, een vaste pijler gebroken, een mur van liefde, door zwaare puinhoopen , )verftelpt, een helderfchijnend licht gedoofd! i Dit voorbeeld roept mij met eene donde-* ! "ende Hem toe: zijt niet hooggevoelende maar 'vreest! fi Hier zie ik, hoe de zonde aan de deure ligt r:n fpoedig verrascht! —>■ Geen zuivere belijdenis, geen voorige bevinding, geen vroegere liefde tot Jefus, geen Apostelfchap lÈelfs, beveiligen tegen de zonde! Laat mij dan omzichtig zijn, in 't beoordeelt len van de handelingen van anderen; uiteen :' en* j (*) Pf. LXIX: 9. R 3  a6o De eerste verloochen, van Petrt XXI' enkel, ja uit een herhaald voorbeeld van mi< ïekV draagingen, mag ik iemand niet veroordcele! als of hij geen liefde tot Jefus in 't hart heefj en God niet vreest. Doch laat mij voor al bedacht zijn, om t f„ waaken tegen mij zeiven, dat ik uit de voor " beelden van der heiligen gebreken niet zon-e loos worde. " -rv ■ • . ': ": De nieuwsgierige ijver van Petrus waarfchomv mij ook, om in de keuze van gezelfchap, va? plaatfen van verkeer omzichtig te zijn;dc nieu vvs gierigheid te maatigen, en mij nimmer veijij ;' te rekenen als ik op mij zelven fla. 't Steunen op eigen kragt ontdekke ik hiei ... als hoogstgevaarlijk, de ootmoed wordt mi fc beminnelijk, als ik dit geval befchouwe, üè noodzaaklijkheid, om altijd de indrukken var. i™ Gods tegenwoordigheid levendig op mijn had ! te hebben, wordt mij hier klaar getekend. Door de bedachtzaamheid mij fleeds te laa-i P ten leiden, wordt mij allerbegecrlijkst, ter- !"t wijl de liefde tot Jefus mij hier wordt geleefd, *^ als het veilige'behoedmiddel tegen de zonde. O Jesus! leer mij dit alles doox uwen Geest a-s beltendig beoeffenen! '* b;:, " [t; Pi; TWEE-,  ü6i XXII. Overdenk. hfe e-en-tivintigste overdenking. j De tweede en derde verloochening van Petrus. 'i Matth. XXVI: 71-74. En als hij na de voorpoorce uitging, zag hem een i. tndere [ dienstmaagd , ] en i izide tot de gene die aldaar 5 'waren,] deze was ook met [efus den Nazarener. Ende c lij loochende hGt wederom i net eenen eed, [zeggende ] i k en kenne den menfche f liet. Ende een weinig daar 1 ia , die der Honden bij koi nende zeiden tot Petrus , 3 waarlijk gij zijt ook van die , «rant ook uwe fprake maakt 1 openbaar Toen begon hij 'zich! te vervloeken, en te [weeren , ik en kenne den nqnfche niet. Mark. XIV: 65-71. En de dienstmaagd hem wederom ziende begon te zeggen, tot de gene die daar bij ftonden, deze is een van die. Maar hij loochende het wederom. Ende een weinig daar na die daar bij ftonden zeiden weaerom tot Petrus, waarlijk gij zijt een van die: want gij zijt ook een Galileër , en uwe fprake gelijkt. Ende hij begon [hem zclven] te vervloeken ende te zweeren , ik en kenne dezen menfche niet, dien gij zegget. R 3 Luk.  s.6z De tweede en derde verloochen, [I xxii. °VFR- Luk. XXII: 58-60. „ i \m tn korts daar na een ander hem ziende , zeide, cft. gij zijt van die. Maar Petrus zeide, menfche ik en Hi met. Ende als het omtrent een uwe gele Jen was, bevf (en ? Hoe bedroefde hem de zonde , de Inteering van God ? Met welk een mededogen fefchouwde hij Petrus gevaar , Petrus misUrijf? — Dat is onuitfpreeklijk! Dank zij Gods goede bcftcllmg, dat ik dit teval, hoe aandoenlijk ook deszelfs befchou" jLino- zij, in de euangcliefchriften mag leezen, lat "niemand der fchrijveren daar van zwijgt, a dat Markus dit ook uitvoerig heeft gehoekt, die men volgens 't bericht der oudheid , mor eenen fchrij ver van Petrus houdt, die zijn mangelie, uit het gene hij gehoord had van i ?etrus,te boek heeft geftcld (*). — Dank,zeg c.k bij herhaaling, zij Gods goede beftelling, ■ daar door vinde ik fterkte voor mijn geloof. - Hoe helder blinkt de trouw der euangelisten ( door dit verhaal! Op zulke fchrijvers kan ik mij volkomen verhaten, dat zijn geen bedrie: gers , die de feilen hunner medgezellen pooj gen te verbergen, dat is de taal der eenvoudige waarheid! 5 Ook kan ik veelerlei nut uit deze vermelding ï opzamelen,behalven't gene ik mij bij denaastj " voor- (*) Eufeb. Kerkl. Hifi. II B. XV H. III B. XXXIX H. V B. VIII H. VI B. XIV H. S4  luo De tweede en derde verloochen. xxn. voorgaande Overdenking te binnen brapt. —i Over- ° o o ai be&k Wat is de mensch? roepe ik met verbaazinri uit! Hoe kleen van kragt! hoe haasil vexflrikt ! hoe wankelend in zijne onderneeJ mingen! hoe trouwloos in zijne beloften! hocl onzeker van zijn toekomend lot! hoe onveilii in zich zelvcn! — Wat is de mensch, die eer worm en made is? — O mijn ziel, draag dit! gevoelens geduurig bij u om, laat hét plotslina] vallen der hoogfte boomen, als zij door eenen orkaan, in een oogenblik, ontworteld worden| u tog leeren wie gij zijt! hoe gevaarlijk is het ook zich-toe te geeved in de minfte zonde! Had Petrus in den eerfteri aanval pal geftaan, had hij toen niet.gedeinsd il hij was overwinnaar in den ftrijd gebleven! j 't Gevaar van de noodleugen ontdekke if hier insgelijks zeer duidelijk , door zich mei één leugen te willen redden, werd 'er een adea geopend, waar uit ftroomen van zonden kwa-; men uitberlten. Zeker de banden, de tlagcnJ ja, het kruis zelve zouden voor Petrus zo pijni: gend niet geweest zijn , als de zonden voo.:! • hem/zijn geworden, die de gevolgen van del 2 - noodleugen waren. — Nimmer moet il| c;;.n daar door redding zoeken, de waarheicl getrouw aantekleven, zal mij altijd vciligheicj voor mijne ziel- befchikken , moet ik dan gej .H ^- t 17 .13 ? Q . p noq  van Petrus. 281. : jegens daar door misfen, of moet ik, door ge- X.XTT. jouw aankleven aan de waarheid, fmerte 011- JJjg Ögaan, wat nood? Eene vrije en edele ziel : ie bij God goedkeuring vindt, en op zijne ïagt en goedheid hoopt, is mij winst ge- • 0€g* ( Nog moet ik hier leeren , hoe fchandelijk 1 et is in de zelfde zonden wederom in te ftor- - , int Maar hoe dikwijls doe ik dit! > hoe vinde ik, door Petrus val te befchouwen, mij zeiven veroordeeld! Hoe dik- rerf pleegde, betreurde ik de zonde, veroordcele die, nam een fterk voorneemen, om die te cflrijden, maar hoe haast werd ik verftrikt, Is een fiaaf der zonde door haar geboeid en ■: oortgefleept, en dat niet Hechts één en anderiaal en nog eens, maar tot ontelbaare reizen 06! O* hoe zeer moet ik een walg aan mij zel| rCn hebben , en 't vonnis van veroordeeling • iver mij zclven llrijken! Ik zie nog in dit geval, welke de gevolgen h ran onbezonnen ijver zijn, toen Petrus met het zwaard flocg, wachtte hij Jefus antwoord niet Hf., die zelfde zvvaardüag bragt hem in de ^ogenblikken van verzoeking, waar in hij nu iwas, in de grootfte engte. Hoe dikwerf fóegt de mensch, in onbefuisde drift, zulke vdaadcn, die hem naderhand in groote ongeleS 5 Sen'.  s8a De tweede en des.de verloochen. ' ^xn- eenheid voeren: dat ik dan voor mij zelve hie Over- desk. leere, de bedachtzaamheid tot mijne gezelli en leidsvrouw te kiezen, in alle mijne daadel de voorfchriften der reden, en voor al die vdj Jefus euangelie vooraf raad te vraagen, en wJ mijne drift mij ook aanraadt of begeerlijk vool ftelt, altijd de voorkeur te geeven aan 't gj ne die getrouwe onderwijzers, mij als mij] plicht voordellen. Tegen de panperamemzonckn te waaken , ' bok een plicht, die hier als hoognoodzaakli! 'wordt wordt aangeprezen. Het temperame, van Petrus heeft een groot deel gehad in z; nen onberaaden handel. Die zonde n mij altijd het meest nabij, die zal mij ook hl fpoedigfteverrasfchen,die is altijd mijn vijan Heb ik daar van zo dikwerf de treurige u. werkfels reeds ondervonden, dit moet mij meer op mijne hoede doen zijn, dit moet m leeren, altijd op de wacht ftaan , nimmer' {luimeren , geduurig voor mij zeiven bekot merd te zijn. Dit kan ik niet beter doen, dan door de t trachting van 't gene Petrus naliet, Hij vc zuimde het bidden , daar door viel hij I zwaar. Jefus heeft het bidden bij het waak» gevoegd, zonder 't gebed ben ik niet veili! dit moet ik dan geduurig opzenden, tot Hei II  van Petrus. ifj ■ ie mij kent, die mij van nabij ziet in alle mij- xXïï. 4 ie verzoekingen. Hij zal mij geen gehoor ■t peigeren! | Heb ik de verzwaaring van Petrus zonde, in ,nccr dan één opzicht, opgemerkt, en zijn beflrijf afgekeurd, ik moet van mij zeiven met ibhaamtc erkennen, dat ik in minder gevaar, minder verzoeking, met de daad, meermaalen ian hij-, Jefus heb verloochend. Of is 't geen g/erloochening van Hem, als ik voor zijnen aiaam niet durve uittekomen ? Als menfehen- vrees mij den mond fluit, verloochenc ik Hem dan niet? Als ik zijn bevel niet gehoorzaam, jom mij zeiven te verloochenen, maar als ik ei.gen wil, die tegen zijnen wil opftaat, op den -({troon laat zitten , is dat geen verloochening ftvan Jefus? Ja, is eikc zonde géén verloocheI ning van Gods alweetendheid,van Jefus dierbaarjheid,van de kragt zijner genade,van de grootli heid zijner goedertierenheid? —— O! ik afchrikke als ik mij zeiven in het rechte lichtbe- zie ! i Toen Jefus zijne heerlijkheid vertoonde, en ] de bende zijner vangeren ter aarde deed val, len, was Petrus kloekmoedig, maar nu Jefus J geboeid en veroordeeld was, nu bezweek hij, j, had Jesus de raadzaal doen daveren, door jf zijne magt, zijne richters met fchrik doen vlieden,  De tweede en derde verlooc. van Pet, xxii. den, de dienaars doen lidderen, dan zou Pé' denk" trus 'er °P ge°oogd hebben, een dienaar vai zulk een' Heer , een discipel van zulk een meefter te zijn: maar nu hij die heerlijkhek/ niet ontdekt, nu bezwijmt de kragt van zijt geloof.. Dit zij mij ter leering. Wordt de zaak vai Jefus gering in de wereld geacht, door genaanu de wijzen verfmaad, vermoeien zulke, die wiji zer dan den gemeenen hoop willen zijn, ziel met veel ijver, om Jefus zijne Godlijke eer t< ontrukken: dat moet mij in de aankleeving, | de vrijmoedige belijdenis, in de verdeediginj! daar van, niet doen bezwijken. Zie ik nu zijne heerlijkheid niet methetlich: aamsoog, het oog des gcloofs kan derzelvej glans alleen ontdekken, daar op moet ik dar| ftaaren, daaraan moet ik vasthouden. Ik zal Hem tog eens zien op de wolken deij hemels , daar zal Hij vertoonen wie Hij is.1 Dit geloof moet (leeds levendig bij mij zijn.) die verwachting mijne getrouwheid aanvuu* ren, dan zal ik, met de genen die volharden zullen tot den einde toe, zalig worden. DRIE  2o5' \rIE-ENTMNTIGSTE OVERDENKING, Het berouw van Petrus. huk. XXII: óo, 61, 62. §...En terftondals hij noch Irak kraaide de haan. En tik I leere hem omkeerende, 3 g Petrus aan , ende Peis wierd indachtig des oorts des Heeren, hoe hij 'm gezegd had. Eer de an zal gekraaid hebben , dt gij mij driemaal verloolenen. En Petrus naar liten gaande , weende bit rlijk. Matth. XXVI: 75. Ende terftont kraaide de XXIII. haan: en Petrus wiert in- Overdachtig des woords van Jefus, DENK» die tot hem gezegci hadde. Eer de hane gekraaid zal hebben , zult gij mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande weende hij bitterlijk. Mark,  iSö Het berouw xxiii. | Oven- Mark. XIV: 72. 1UUKV. En de haan kraaide de tweede maal, ende Petrus wj indachtig des woorts, het welk Jefus tot hem gezegd hi de. Eer de haan twee maal gekraaid zal hebben, zult : mij drie maal verloochenen. En hij [hem] van d« makende', weende. Johr.n. xviii: 27. ... Eu terflond kraaide de haan. ''^ao treurig als 't gezicht van Petrus zon« was, zo verblijdend is de befchouwing van zi berouw! Ontzettende fchrik verfpreide zi< door mijne ziel, bij elk woord dat Petrus fprat om zich te verbergen, om te ontkennen, d hij een vriend en leerling van Jefus was, ftre lend vergenoegen ontwaare ik in mijnen bo zem, nu ik hem tot inkeer zie komen, en zi bedrijf bewcenen ! Elke voetftap die ik he zie doen, om 't gezelfchap der Godloozen i verlaaten, doet mijn hart van blijdfehap klo pen! Elke traan die ik uit zijne oogen zie ] ken , wordt voor mij een bron van vreugc; Petrus weent bitterlijk, en daar over juic. ik met vrolijkheid ! Petrus heeft benauwr oogenblikken, en daar voor danke ik Jefus liü  van Petrus. 287 i, die dezelve aan hem befchikt beeft'! IkXXIIL ,";'+'(• ... OvEii- ich over Petrus geluk, Jeius eer en mijn ei- DENK. en voordeel, dat ik hier zo duidelijk ont- aekkc. é Haast u mijn ziel, om dit van nabij te be:liouwen, vestig uw oog op deze myrthe, die t de diepte ftaat, hier kunt gij ftof tot God?erheerlijkend danken , hier kunt gij nuttig inderwijs en blijden troost in overvloed bijlen zamelen. I De ftem van den morgenwekker drong door rj'etrus ooren diep in zijn hart: terflond als hij \ o.g /prak, toen hij nog met zweeren en verdoeken van zich zeiven bezig was, kraaide de '"'e haan. Markus zegt: dat de haan ten tweedemaal kraaide: hij is de eenigfte euangelist, llie bij de vermelding der voorzegging van Penis val, van tweemaal kraaien van den haan 'gefproken heeft (*), hij heeft ook het'eerfte kraaien van den haan gemeld (t)> en WlJst nu « (*) Zie de VUIfte Overdenking bladz. 414. Wij zien juit Markus XIII: 35. dat het haanengekraai de derde ij nachtwake bij de Jooden was, dat is de tijd va« twaalf'tor j^drie uv.ren des nachts, geduurende welken tijd de haanen Jdikwijls kraaien, zo kan men, voegzaam, het begin en '1^ '1 einde van dat tijdvak aangewezen vinden, door het twee'4maal kraaien van den haan, daar Markus van fpreekt. j (t) Vs. 68 van dit Hoofdft.  ü88 II e t b e r o u ür XX-III. nu ook nauwkeurig de vervulling aan. He Over- ecrfte kraaien van den haan had Petrus wel eei D£NK' flag op 't hart gegceven, maar hij was toen z( verward in de ftrikken der verzoeking, dat hi die Item verdoofde, en nog een' geruimen tijc bleef aanhouden, om zich op allerlei wijze 1 willen redden, maar in de daad zich zeiven I meer en geheel verbijsterde. Dan nu kraaide de haan wederom, nu wierc Petrus indachtig de waarfchouwing, die Jelui Hem gegeeven had, hij merkte op de voorzeg ging, door Jefus aan hem gedaan, eer de haai gekraald, eer die weemaal zal gekraaid hebben zult gij mij driemaal verloochenen. Dit laatite. dit voor Petrus zo heilzaam kraaien van der haan, hebben de andere euangelisteu daaron alleenlijk gemeld. Dan ik vinde reden om mij te verwonderen dat Petrus nu eerst gedacht aan de duidelijki en kragtige wTaarfchouwing, immers dat hij,zo dit te vooren al in zijne gedachten kwam, n eer.' t daar zo levendig door getroffen werd, da; hij tot inkeer kwam ! Door 't onder richt van Lu kas, krijge ik gelegenheid, on dit beter door te zien , die zegt: en de Plee 'zich omkeerende , zag Petrus aan : dit aanziet deed Petrus het haanengekraai met meer hl druk verftaan. Di  Van Petrus. a8g ; Dit is zonderlins;, alleen ter dezer plaatfe XXtlI. . ■, i i t-j OVER- : noemt Lukas, in t vermelden der lijdensge- DENg4 :. fchiedenisfe, den Heiland Heer. — Hier bevoele ik iets groots: het omzien naar Petrus, de blikken die Hij op Petrus wierp , de uit* iverkfels daar van, leveren de overtuigendite blijken van Majefteit. Dit doet mijne siel gevoelig aan, te midden van 't diepfte lijien , bij de grootfte verguizing van mijnen IVerlosfer, leeze ik dit tot mijnen troost, tot ttrerfterking van mijn geloof, de Heer zag l?eVtrus aan! —-** I Hier heb ik overvloedige aanleiding, om ilecl na te denken! Doch, ik wil mij zeiven wrooraf eenige weinige vraagen beantwoorden. 1 Hoe heeft Jefus Petrus kunnen zien, daar | ffij voor den raad was, en Petrus zich op de binnenplaats bij de dienaaren bevond? — Zo .Jefus toen nog voor den raad heeft geftaan , con Hij door de openftaande deure op Petrus gezien hebben, hoewel 't mij aanneemlijker is, , lat Jefus, na dat het doodvonnis geveld, en , ie raad gefeheiden was, ter bewaaring aan de Jiienaars is overgegeeven, en door hen op die Izelfde plaats gebragt is, daar zij hun verblijf j .fielden. j Waarom {prak Jefus niet tegen Petrus, door iiiem te beftraffen, te onderwijzen, of te verJ II. deel. T troo-  £9° Het berouw xxiii. trooften? Het zien was genoeg, en meer; denk. gefchikt naar Jefus oogmerk. Petrus moest niet in gevaar gebragt worden, het was nog de tijd niet van zijn Martelaarfchap. Dit zien op Petrus vertoonde ook zo veel te fterker de grootheid en de kragt van den vernederden Jefus ; diti zien kon in zijn hart dringen; dit zien kon hemi beletten, om verder voort te hollen; dit zien] kon hem doen wederkeeren; dit zien kon zijnd oogen tot fonteinen maaken; dit zien had eene onwederflaanbaare kragt! Maar, was dit zien zo heilzaam, waarom heeft Jefus dan niet, al bij 't eerfte kraaien vad den haan, zijne oogen op Petrus geworpen?—^ Zo kon ik ook vraagen, waarom is de val vaa Petrus niet geheel voorgekomen ? Waarom worden de heiligen op aarde niet volkomes gezuiverd? Waarom wordt de zonde niet ge heel van de aarde verbannen ? — 't Z£ mij genoeg, het Albeftier is altijd wijs en hei lig! Petrus werd beproefd, zijn val wa zwaar, zijn redding luifterrijk, zijn ftruikelei en zijn opftaan is onbedenklijk leerzaam e: troostrijk voor de kerk! Laat mij dan dit zien van Jefus op Petrus no; wat van nabij bezichtigen. De Heer zich omkeerende, zag Petrus aan Vermoedelijk hield Petrus, vol van angst, or» Ap  van Petrus. 291 der de knaagende pijnigingen van een ontrust 0^XI11, geweten ,zich fchuil,en zocht zich achter Jefus DEr(g,' te verbergen. Dan Jefus wist waar hij was , Jefus keerde zich om, en zag hem aan* De Godmensen wierp zijne oogen op Petrus, en dit was een veelbeduidend aanfehouwen! Het was een opwekkend aanzien: 't was als of | Jefus zeide, „Petrus! daar kraait de haan, de | tijd, dien ik u voorfpelde, is nu verloopen, 1 hoort gij die ftem nict, die tot in uw hart r moet doordringen?" Ook ontdekke ik hier een verfchrikkend aani zien: die oogen,die als vuurvlammen zijn,die | fchooten blikfemende pijlen in Petrus hart, die i deeden hem opmerken, dat zijn Heer,dien hij ï met vervloekinge van zich zeiven verloochend i had, daar tegenwoordig was, dat die zijn loochenen, zijne eeden, zijne vervloekingen had gehoord; dat die eens op de wolken des hef'mels, als zijn richter, met al den luifter van { Godlijke grootheid verfchijnen zou. O verI fchrikkend aanzien! ï' Dit was daar bij een heilig verwijtend aanfehouwen. Dit zien naar Petrus was een over- 'i tuigend vraagen: „Petrus! is dit uwe weldaa-„ dighcid aan uwen vriend ? Is dit de vervul- I j, ling van uwe beloften? Is dat voor mij in I iy den dood gaan? Petrus! kent gij mij T a „ niet  2.Q1 Het berouw XXIII. „ niet, die u met de eer verwaardigd heeftj| denk. » 0111 Wynen rijkszendeling te zijn, die u ge-:. „ voed en verzorgd heeft, die u wandelende! „ op de zee heeft gefchraagd, die de krankhe* „ heden van uwe moeder genezen heeft, dienI „ gij zelf beleden hebt Gods zoon te zijn, dien „ gij uit den hemel daar voor hebt hooren ver-ij „ klaaren, Petrus! is dit uwe trouw ? " Doch die verfchrikking en dat verwijten duur-i! den maar weinige oogenblikken , en werden ras! vervangen door een aanfehouwen met mm delijden. Gij hebt, mijn ziel, dikwerf het tref-, fendst gevoel gehad, als gij eenen verleidden Jongeling de paden der dwaasheid zaagt kie^ zen , als een verftokt zondaar den weg der helle niet wilde verlaaten, of als een kind van God in de ftrikken der zonde verward raakte:; maar met welk een medelijden heeft Jefiisi zijnen zwaarlijk ftruikelenden leörling aan-i fchouwd ? Dat kan ik niet behoorlijk na-l gaan. Jefus, die het kwaad der zonde iij alle zijne verfoeilijkheid doorzag, die een vol-] maakten afkeer van 't zelve heeft, die God volkomen beminde, die zag hier Petrus aanh 't Gevaar, waar in hij zich bevond, de grooM beid van zijn reeds bedreven kwaad, de ftrijw ken die hem geipannen waren, de juiehftof dieï hij aan den duivel had gegeeven, de laster diel daad  van Petrus. 293 .ar door op de zaak van Hem en zijne vol- XXUI. pingen geworpen was, dit alles vertegen- "v^*" oordigde zich Jefus allerlevendigst, en Hij :fchouwde zijnen geliefden leerling magteos, om zich zeiven te redden. Daar bij was 't een aanzien met een oog van \igenegenheid. Dezelfde betrekking bleef tushen Jefus en Petrus. Jefus had voor Petrus i:bedcn, en zijn geloof was niet opgehouden. :fus zag daar van de blijken in zijnen angst, : de verwijtingen die hij zich zeiven deed, in 1; poogingen die hij had aangewend om te j ïtvluchten, in den fpijt die hem airede bevanj :n had over 't gene hij pleegde, i Nog"eens, 't was een oog van getrouwe tvaar1 hóuwing, dat Jefus hier op Petrus wierp. Het as: Petrus ! haast u ! vlucht! maak u van er! Nog is het tijd van ontkomen, maar toef •dn oogenblik langer,het naafteoogenblik kan j een onheritelbaar verderf baaren! ) Hier bij leverde dit aanfehouwen de onfaali .arde toezegging van magtige hulp. Jefus zag : :trus aan, om hem te redden , om hem te ; itwarren uit de llrikken, waar in hij bekneld ,g, Jefus zag hem aan, om door zijne albei ierendc magt, der vijanden oogen te houden, :. inne handen te boeien,de voorpoort voorPe, :is te ontfluiten, hem met zijn opzicht te verT 3 ge-  Het berouw XXIII. gezellen, en hem veilig naar buiten te gelet f>VLR- . pen*, den! Eindelijk , 't waren liefderijke blikken van gunst, die Jefus op Petrus wierp, de zachthedec die uit die oogen ftraalden, waren voor Pctrm de zekere waarborgen van 't vcrgeevend lief dehart van zijnen meefter; Jefus riep hem mei de grootfte overtuiging toe: „Petrus, fchoor „ ik u vcrfchrikkend en verwijtend heb aangei „ zien ter uwer beftraffing, was dit niet tot uy „ verderf, maar tot uwe behoudenis. Gij hebt mijn gunst niet verlooren,gij kunt ftaa „ maaken op mijne vergiffenis. Voor dat g: „ in de zonde vielt, heb ik reeds voor u gebe „ den, gij hebt vcrgeeving van mijnen henffl „ fchen Vader! Ga henen Petrus, betreur «I „ misdrijf, houd aan mij vast door 't geloof „ en blijf vertrouwen op mijne goedheid!" Dit alles heeft Petrus met nadruk gevoeld nu werd hij indachtig, wat Jefus gezegd had nu hoorde hij dat haanengekraai, het welke d eindpaal van zijnen val moest aanwijzen, z als hij nog nooit den haan had hoorcn kraaien; Tot hier toe was Petrus geweldig gefliii gerd op de onftuimige golven van zelfverhe, fing, drift, vreeze, verkeerde pooging om zich , redden , en daar door was hij in eene gehee verbijftering vervallen, Maar nu was ff  van Petrus. sstf at gelukkig oogenblik, waar door kalmte in JJJJ1, iijne ziel ontftond, de ftorm bedaarde , hij DE;NKt ;reeg gelegenheid tot nadenken, hij gevoelde leer dan zijne tong op dat oogenblik zou hebt unnen uitbrengen. Laat mij, zo veel ik kan , mij in de plaats ian Petrus Hellen en nagaan, wat 'er in zijn art omging , toen Jefus hem heeft aange- ien. ; Ik kan dit alles niet vatten, ik kan 't niet 1 1 orde vernaaien: maar ik wil doen, zo veel lij mogelijk is, al is het dan zeer gebrekkig, j Hij zag nu Jefus liefde en trouw. Nu werd fjij ontwaar, dat Jefus aan hem bleef denken, , em voor zijnen leerling bleef erkennen , en 1 ijne belangen ter harte nam. , Hier door werd zijn hart doorfneden, daar ij nu gedachtig werd aan zijn weinig beant| moorden van zijns meefters weldaadigheid9 jan zijne eigene ongetrouwheid jegens den I etrouwften weldoener, ij Bij de erinnering van de waarfchouwing, die ïefus aan hem gedaan had, werd hij zijn ftraf|/aardig bedrijf gedachtig, dit bragt hem eene4;eheele reeks van ongerechtigheden voor het Nu zag hij met een hart, dat verliefd begon ?je worden op waaren ootmoed, zijne verfoei- i t 4  296 Het- berouw OTL iij,:e zelfverheffing ter zijner verfchrikking: daa; »£KK. hij ia ïjdelen waan, zich zeiven getrouwer dar. zijne medeleerlingen had afgetekend, zag hi nu dat hij de ontrouwfte van allen geworder was. Zijn ongeloof aan 't waarfchouwend woord van zijnen meefter, zag hij nu met fchaamte en veroordeeling, en beklaagde zich, dat hij door onzinnige wederfpraak verzuimd had, ziji nen Heer te gelooven en zich aan deszelfs: beveiliging optcdraagen. Zijne onbedachtzaamheid, waar door hij zich! in 't gezelfchap van Jefus vijanden begeven had, befchouwde hij nu als 't begin van zijnen: val, en wenschte duizend maal, dat zijne: nieuwsgierigheid hem nimmer tot zo eenen 1 dwaazen ftap vervoerd had. Het verloochenen van zijnen Heer befchouw- • de hij nu in al deszelfs verzwaarende omftan- • digheden, nu kwam hem als een donderdag in de ooren, die taal van zijnen meefter, wie miM verloochend zal hehben voor de menfchen, dien zal ' ik ook verloochenen voor mijnen Vader die in de he\ melen is. Zijne eeden, zijn zelf vervloeken, werden hem' eene hel van pijniging in zijnen boezem: elk oogenblik fchroomde hij billijk, dat de hemel zich „.^.^j auil L wdducnouwenü woord h  van Petrus.' 297 |je;h ontüuiten, dat de aarde fplijten zou, en xxm., at alle de kwaaden, die Mj over zich zeiven Dfiv^; f ewenscht had, op hem zouden nederltorten! i Hier door werd zijne ziel gefolterd, in l laatfe van rust te vinden, die hij zocht, gree] en verdubbelde verfchrikkingen hem aan. , En 't bleef niet alleen bij ftille overdenking: i e angst die in zijne ziele woelde, dreef hem oort,hij maakte zich van daar, hij ging naar uiten en weende bitterlijk. Hoe is 't mogelijk, dat hij nu naar buiten on gaan, daar hij zulks te voren reeds vereefs had gepoogd, en de vermeerderde vcrroedens, dat hij een leerling van Jefus was, unne oplettendheid te meerder opgewekt zul% hebben, om hem in 't oog te houden, dat lij 't niet ontvluchten kon? 't Is zo, lit fchijnt vreemd : doch 't komt mij aanleemlijkst voor, dat het verborgen Godsbetier hem eenen vrijen uitgang befchikt heeft. Hij ontkwam nu gelukkig die plaats, welker .andenken hem, geduurende zijn ganfche leren, een' killen fchrik zou aanjaagen: hij ging n den dillen nacht in eenen eenzaamen hoek Ier ftad of buiten de poort, zijne fchaamte vederhield hem , .om zich langer bij Jef-is te louden, of liever de fchrik voor nieuwe verT 5 zoe-  acj8 Het berouw ^XXIII. zoeking en herhaalde inftorting in 't reeds ge demk. pleegde en verdubbelde kwaad. Maar waarom viel hij niet aanftonds aan Je fus voeten neder ? Waarom riep hij niet open lijk uit: „ Ja, ik kenne U meefter, ik erken „ neU als den Zoon des levenden Gods? !'— De fchrik en verbijftering, de droefheid en' berouw,die zijne ziel vervulden, hebben hen daar in wederhouden. — Hij zocht lucht voo: zijnen beklemden boezem, ruimte voor zijn' traanen, daarum ging hij naar buiten, en ween de daar biitériijk,Markus zegt, ende hij [hemi van daar maakende, of nadenkende vat hij ge, daan had, weende (*). Pe (*) De woorden, die Markus heeft, geeven den uil leggeren zeker veel bedenking,Coufer.Marckii Exeget Exercit. XXXI. Markus zegt, Kxt eVi/3aAw {x.K»ii hoe moet dit s7n/3aAuv hier vertaald worden? D. vergelijking van Mat t heus en Luk as fchijnt daai wel voor te pleiten , dat dit in overeenftemming me ijtthbuv Ï£u 't welke men daar vindt moet worden op gevat, en dit is in onze Nederduitfche overzetting eigenaai tig gefchied. De Codex Catabr. heeft y,^ocro x,/\ciiiiv hi hegon tewecnen, zie Beza en Millius, 't welke„be halven eenige andere oude overzettingen, ook de P'uigati en Luthcrus hebben. De andere leezing vindt evenwel d< me«fte goedkeuring. Intusfchen wordt dit ixifiukw door allen niet in over ee«  van Petrus. 599 I Petrus fchaamde zich wel over zijne zonde, XXW. laar niet om deswegens bitterlijk te fchreien, > * en \W~' 1)jnftemming met Mattheus en Lukas genomen, j'HEOPHïLACTOs heeft daar van deze verklaaring gejeeven: het hoofd bedekkende; dit is door Casaubonus I s geen verwerpelijke uitlegging ter keuze gelaaten , zie IiIbl. Critic ad 1. terwijl het door Salmasius, fl'orstius, coccejus, SüICERUS, BïNjEUS, Uolffius, Elsner, Keuciienius en anderen ! I , overgenomen. ] Deze opvatting is echter door anderen wederfprooken. Jüe Lijdius forum fparfli pag, 112, 113. RaphuliIj-s in Not. ex Polybio verdedigt ook de vertaaling die II e z a heeft, en onze Nederduitfche overzetting met hem} J it gefchiedt ook door Schutte H. Jaarboeken , ook bordt de verklaaring van Salmasius door MammonJus de onwaarfchijnlijkfte van alle genoemd, die'er evenItrel geen betere in de plaats fielt, willende dat dit zal te '':ennen geeven, dat Petrus de oogen op Jefus wierp, 't ge-i<:è door Clericus grondig wederlegd is.Zie nog Kypke TDbferv. in locuni. '\ Grotius heeft dit verklaard addens fievit, daitr toe weeft hij geweend, bij zijne erinnering van Jefus woorJen, 'leeft hij het weenen daar bij gevoegd, Heinsius vat het " lus, vehementer ccepit fiere , hij begon geweldig te weeim. Vide Exerc. Sacr. pag. 123, 124. Casaubonui j cheen het meefte over te hellen, om het te verklaaren door " loor optemerken, ter harte te neemen, 't welke door Lijil) 1 us en anderen overgenomen, en reeds door Reza is 'Qorgeflagen ; dit heeft ook de goedkeuring van groote taal«Éftners weggedragen, alsWEssELiNG in Diod. Sicul. r pag.  300 Het berouw XXIII. en eenen vloed van traanen te doen ftroomem denk.' -Zijne oogen werden nu fonteinen , waar uit geheele beeken van traanen vloeiden! Heilzaame traanenvloed, die de gefteldheid van Petrus ziel tekende! Dit waren traanen van fchaamte , die hie$ geftört werden. . Nu zag Petrus wat hij bedreven had: met eene ontroerde ziel, daan hij buiten het gezicht van menfchen was, gai hij aan zijne traanen den vrijen loop. Hij fchaamde zich voor God die zijne bedrijven kende, voor Jefus, die hem had aangezien, vooi zijne medgezellen, die hij had verlaaten, en in welker gezelfchap hij niet weder durfde verfchijnen, immers nict zonder hartbreckend beklag over 't gene hij had gedaan. Zulk een weldoener te loochenen, zulk een Haven zij: pag. ü88 in-notis. de Rh oer Fer. Davetttr. pag. 56) Wetstein en Kypke ad. 1. En dit komt mij tot hier toe alleraanneemlijkst vooè 't Gebruik van 't woord, het verband der reden, alles komf daar zeer wel mede overeen. Ook is dit geheel geen no< deloos herhaal van 't gene in 't voorige van dit vs. reeds gezegd is. Want Petrus werd indachtig de waarfchoui wing, die Jefus hem gedaan had, daar door ontwaakte hij als uit eenen diepen flaap, toen begon hij optemerken, toeu| bloedde zijn hart, en zijne oogen ontfprongen.  van Petrus. 301 ner valfche ontkenning! Dat vervul- XXin. zijne geheele ziel met fchaamte. dsnk." Dit wierd van zeiven vergezeld met traat van berouw. O! hoe werd zijne ziel gepij- .rd, als hij zich zeiven befchouwde! rufalems valleien hebben vermoedelijk weervind van akelig gekerm over zijn bedreven iraad. Was het te herdoen geweest, sh vijanden van Jefus, geen ijzeren boeiens, en zwaard, geen kruis , zouden naar zijne uze zulk eene loochening wederom uit zijnen md hebben kunnen haaien, had hij door alle pijnen, welke de wreedheid kan verzinnen, n misdrijf kunnen boeten , gaarn had hij Iks gedaan. nier vloeiden ook traanen van fchuldbelijde. Hij erkende dat hij waardig was, dat Jel , in den algemcenen rechtdag der wereld, tot m zeggen zoude: ik ken u niet, ga weg van ' in 't eeuwig vuur! hij erkende verdiend tc Dben,dat alle de vloeken, die Hij onbedachtzich zeiven had toegewenscht, nu op hem ierdaalden. Doch 't waren ook traanen van geloof, 't Ge>f was in hem bewaard door Jefus voorbidig. Door dat geloof zag hij op zijnen meer, vertrouwende dat deszelfs liefde hem de  i 302 Het berouw XXUL de vergiffenis van zijn misdrijf niet zou wf Over- 't Waren insgelijks traanen van waart veri tering, hij had eene droefheid naar God, d eene onberouwelijke bekecring tot zalighe werkt. Nooit heeft Petrus zo iets w der bedreven,hij fmeekte nu met traanen Go lijke bcwaaring af, en die heeft voor hem £ zorgd (*). e; (■ *) Hier van zingt Aurelius Prudentius Ct' Mens , die voortreflijke Christen Dichter, Hymnus ad Galli canttim : Flevit negator denique Ex ore prolapfiim nefas Cum mens maneret innocens, Animusque fervaret fidem. Nee tale quidquam poftea Lingua locutus lubrica eltj Cantuque galli cognito Peccare justus deftitit. Het welk door G. Kemp her, in de ATederduitfckè Vertaaling, dus wordt nagevolgd. Maar och! die vlek niet aftewasfehen Door Siloos fpringbron noch Jordaan, Koste eertijds Petrus traan op traan, Gevloeid als Galileefche plasfen. La  van Petrus. 303 Eindelijk, 't zijn traanen geweest van yuu~ XXIIL 'ge liefde tot zijnen Heer; met vrijmoedigheid u/hk! on hij naderhand, op het driemaal herhaald raagen van Jefus : hebt gij mij lief? ook tot riemaal toe,zich op de alwetendheid van Hem eroepen en zeggen , gij weet dat ik u lief Door deze driemaal hervatte belijdenis eeft hij zijne driemaalige verloochening, voor et alwetend oogvan Jefus, plechtig herroepen, n aan Hem bij herhaaling trouwe gezworen. Ja? Langs 't afgekreeten aangezicht. Hoe fchreiden beide Apostels oogen, Op 't allerdiepfte neergeboogen , Voor Godt dien hij verzwoer zoo licht, Zoo los met eeden hem ontvallen, Terwijl 's mans zilverblanke ziel, Kooit Jefus ongetrouw, behiel 't Geloof, den dierilen fthat van allen. Nooit heeft die tong, hoe flibberglad, Die mond iets diergelijks gefprooken Na deezen; maar zich fel gewrooken, Toen hij den Heiland driewerf had Met fchuldvergiffenis beleeden, Nu weer rechtvaardig en getrouw r. Na dat de haan hem tot berouw Gekraaid had in zijn angfiigheeden. (*) Joh. XXI: 15-17,  304 Het berouw XXin. Ja, zijne liefde was fterk als de dood, hare pEvwekr" als het graf,vuurige kolen, vlammen des Hee< ren, veele wateren hebben die niet kunnen vm blusfehen, de rivieren hebben die niet km»«I verdrinken. Toen hij oud geworden is, heeft hij den marteldood niet gevreesd. —*— Hi, ftorf om Jefus zaake aan het kruis (*)! Dus heeft Petrus zich met fchreiënde oogen;! naar 't lichaam; van Jefus verwijderd, maai met de ziele zich naar Hem gewend, zo hcefl hij vergiffenis van Hem gekregen, en zijne zie< le is gered geweest, de ftrik die hem gefpani nen was, is gebroken, en hij is ontkomen! Hij heeft reiniging van zijne zonden, door '4 bloec (*) Petrus is, volgends't eenpaarig bericht der oudi heid, onder Keizer Nero gekruist geworden. Mei meloc 'er die bijzonderheid bij, dat hij verzocht en ver? kregen heeft, om met het hoofd naar de aarde gekruist tl worden, om niet in dezelfde eer met zijnen meefter te deeli len Dit verhaalt Eusebius Hift. Eccles. Lib. III Hl I. op 't bericht van Oti^ines, IIieron, in Catal. Scrip torum Op», T. I pag. iöo. Hegesipi'üs oorlogen, II B. III H. Chrysostomüs Hom. LXVI. in Gei:, Cap XLVII. p.m. 861. Prudentius zingt daar van Hym-, nus XII Perijlsphanon Liber. pag. 440. Ed. Heinsï;. Dit laaifte wordt evenwel van fommigen in twijlfel getrok ken, verg. de aantekening van den geleerden van dei M e e r s c 11, op de NederduicÉche uitgaave van E u s e e 1 c s en ViNEMA Hift. Eccl. T. III. p. 173.  Van Petrus". 305 bloed van 't lam van God, dat nu geplengd XXÏIL . Over- werd , uit genade verkregen! Uit zijn DENK, bedrijf, met dat van Judas vergeleken zijnde, ziet men het groote onderfcheid dat 'er is, om met zwaare zonden tot Jefus, of tot den drop te vluchten! O voortreflijke leerfchool van's He eren wegen met zijn volk. Hoe Hijs, heilig en getrouw zijn de befchikkingen der voorzienigheid in hunne beproeving* Hoe veel is 'er voor hun te leeren in de toelating van het kwaad, dat zij verzocht worien, ltruikelen en vallen, dit is in Petrus geval 10 klaar te zien, dat 'er beproevingen voor JeJfe vrienden zijn, en daar door openbaar moet vorden, het gene in hun hart is, hunne kleeïe kragt, hun onvermogen om zich zeiven te jeveiligen, het gevaar waar in zij zich bevinien. Ja, Petrus voorbeeld leert ook, tot welk sen' hoogen trap de zonde kan Hijgen, hoe die terhaald gepleegd kan worden, en met welke •erzwaarende omftandigheden die kan vergeeld gaan! Maar dat zelfde voorbeeld toont ook, welk ene waakzaame zorg ter hunner behoudenis werkzaam is, als de rechtvaardige valt, zo wordt Ij niet weggeworpen, tot hier toe en niet ver'er/ zo fpreekt de beveiligende almagt, en het II. deel. V dwaa- ■  3o6 Het berouw XXIII. dwaalend fchaap wordt gekeerd , en onder 'f' dejsk" opzicht van den Herder te rug gebragt. Hoe heerlijk is ook de uitkomst, vermeer-: derd geloof, aangevuurde liefde, oprecht be-, rouw, waare verbetering, zijn de gevolgen vam de flruikelingen der oprechten! Welk voordeel heeft Petrus uit dit geval ge^ had, zijn vreerad vuur is gedoofd, wij zien in •■ zijne volgende handelingen, wel eene vuurigö geaartheid , maar die vergezeld gaat met be-i daardheid, de ruwheid zijner drift is hem ont-: nomen, alles wat hij doet, verkrijgt eene bc- valliger gedaante. Hoe omzichtig, hoe teder van geweten, hoe getrouw is hij geworden, hij gaf nog wel blijken van dezelfde zwak-: beid van menlchenvrees, die een trek van zijn anders, zo verheven charakter uitmaakte (*), maar hij overwon dezelve, en kwam moedig voor de zaak van Jefus uit, veel deed hij, im de eerde oprichting van 't Christendom , im zijne brieven; toont hij vol van Jefus, vol vam ootmoed, vol van medelijden te zijn (f). Maar laat mij ook op Jefus zien! Jefus liefde-* blik, Jefus aandenken aan Petrus; vervult mijm hart (*) Ga!. II: ii. — (f) Zie dit breder in Niemeijers Charakterkund?.  van Petrus. 307 jjhart met goedertierene indrukken van mijnen XXIII. ■dierbaaren Verlosfer. denk. Hoe veel Hij met zich zeiven te doen bad , ■daar dit weerloos lam, in de banden der Ivvolven is, zo denkt Hij aan Petrus, diens beïioudenis ging Hem aan 't hart. Hij wendt zich kot zijnen leerling, en geneest deszelfs doodflkranke ziel ! Hij wil zelf niet outflagen zijn, «naar Petrus redden! — Schep moed mijn feiel, hoe veel meer zal Jefus nu, in zijne heerlijkheid, op dwaalende zondaars zien, daar Hij In 't bitterst van zijn lijden geen zondigenden, «apostel vergat! Welk een vreugd heeft het weenen van Pe|rus ook aan Jefus gebaard; in de boettraanen Lan den Apostel, zag de lijdende Jefus de [vruchten van zijn lijden, die geest des geloofs, Èie in 't hart van Petrus woonde, en daar den ijbotmoed en het berouw wekte, die geest is een ftrefchenk des Middelaars ! Jefus zag, |ioe de berouwhebbende Petrus, op 't Pmkfterïeest, voor den Joodfchen raad en op andere fclaatfen , voor duizenden van getuigen, belijfcen zou: ja, ik kenne Jefus, als de Christus, fce zoon van God; dat hij veele duizenden tot het geloof in Zijnen naam bewegen zou! I Ook verneerne ik, uit den mond van den jlveenenden Petrus, een treflijk getuigenis voor V 2. de  308 II et berouw XXIII. de goedheid van Jefus zaak. Hij toont geen i 0vER" ontrouw aan lefus te hebben gevonden, maar : DENK. - ... befehreit met zilte traanen zijne eigene on- ■ trouw. Vertroost u dan mijne ziel, met het gene gij j hier leert. Grijp moed, zo gij in de ftrikken der veel zoekinge verward wordt, Jefus zal voor u zor-■ gen, en u eenen vrijen uitgang befchikken, zo i gij maar oplettend zijt , om plaatfen van ge- ■ vaar, verleidend gezelfchap, booze menfchen i te willen verlaaten. Laat Petrus traanen de uwen tog wekken k wat hebt gij veele redenen, om uwe menfchen- ■ vrees, onbedachtzaamheid en ontrouw te betreuren. Wees tog indachtig aan 't woord van Jefus,', vergeet dat niet, zijne waarfchouwingen, zijl ne vertroollingen,ffel die u geduurig voor,bc->| zichtig die door 't geloof, houd daar aan vast,.;] dan wandelt gij veilig. Merk op alle de Hemmen die u roepen, die-J u opwekken, gelijk het kraaien van den haand aan Petrus deed. De groote Dichter Vollen move heeffcï U voorgezongen: Hoe menig haan heeft God verwekt, Die 's menfchen ziele een wekker ftrekt, Met:  ■ van Petrus. 309 Met dreigen, met vermanen! XXIII. ovér- Hier ftrekt een vrients, of leraars vlijt denk. Een haan, een vvakkre wachter; Gins kraait een vijant, dol van fpijc, Met bits verwijt nict zachter. Gemeen of elx bijzonder kruis, En lijk op lijk van huis tot huis, Kraait voor , ter zijde en achter (*;. O! dat ik dit ter harte neerae, en mij veel SÉinnere , hoe ik gewaarfchouwd , vermaand ;n opgewekt worde! O Jefus ! zie mij aan met lulke oogen, waarmede Gij Petrus aanfehouwle, dan zal ik geholpen zijn! (*) Gezangen, 'sHage T750.bladz. 55. V 3 VIER-  5io Z,«#.XXII: 66-71 en XXIII: r. XXIV. En als het dag geworden Over- was} vergaderden de Ouderlingen des volks, en de Overpriefters en de Schriftgeleerde, en bragten hem in hunnen Raad. Zeggende, zijt gij de Christus? zegget ons. EnHij zeide tot haar , indien ik het u zegge, gij zult het niet gelooven. En indien ik ook vrage, gij zult mij niet antwoorden , of los laten. Van nu aan zal de Zoone des menfchen gezeten zijn aan de rechte [hand] der kracht Gods. En zij zeiden alle: zijt gij dan de Zoone Gods? En hij zeide tot hen, gij zegget, dat ik het ben. En zij zeiden , wat hebben wij nog getuigenisfe van noode? Want wij zelve hebben het uit zijnen mond gehoord. En de geheele menigte van hun ftond op, en leidde hem tot Pilatus. VIER-EN-TWINTIGSTE OVERDENKING] De wegvoering van Jesus naar Pilatus. Matth. XXVII: i, 2. Als het nu morgenftond ge; worden was, hebben alle d» Overpriefters en de Ouder; lingen des volks te zamen raan genomen tegen Jefus, dat zi hem dooden zouden. El hem gebonden hebbende, leid den zij [hem] weg , ei gaven hem over aan Pontiu Pilatus den Stadhouder, Mark  Oe wegvoering van Jesus naar Pilatus. 311 xxiv. Mark. XV: i. Overdenk. En terftond des 's morgens vroeg blekten de Overijriellers te famen raad, met de Ouderlingen en de Schrift■. ;eleerden, en den geheelen Raad, en Jefus gebonden heb1 >en, bragten zij [hem] henen , en gaven [hem] aan PilaJ us over. Jokan. xviii: 28. Zij dan leidden Jefus van Cajaphas in 't Rechthuis. Enet was 's morgens vroeg: en zij gingen niet in 't Recht,uis, op dat zij niet verontreinigd zouden worden, maar p dat zij het Pafcha eeten mogten. ) I^ag ik te vooren, hoe Jefus door zijne vij1 nden des doods waardig gekeurd en der groo- ;e verguizinge ten doel gefteld was, nu moet li hen bezig zien, om hunnen fnooden handel iet eenige plechtigheden te verderen, om daar 1 oor den fchijn van billijkheid aan denzelven I ij te zetten: nu zal ik Jefus verzwaarde fmer- P en zijner vijanden verdubbelde boosheid ] iet ontzetting befchouwen. n De nachtvergadering was gefcheiden: doch p haast de dag begon aantebreeken, kwamen je leden derzelve, de Ouderlingen des volks, V 4 de  312 De wegvoering van Jesus XXIV. de Overpriefters en de Schriftgeleerden wede» Over- , .. .... wn«. 0111 blj £el1 ( )• Niet lang tijd hebben zij zich gegund,'t wa: reeds diep in den nacht, gelijk de ömftandij heden genoeg doen kennen, eer zij gefcheider waren; zo haast het begon te dagen, waren zi ftraks gereed, om hun begonnen ontwerp td voltooien; zij vlamden op hunnen prooi, da: die hun niet ontgaan mogt, zij waren vol kom nier , dat de aanftaande fccstbezigheden her zouden hinderen, eer de zaak met Jefus haai beflag had, daarom ijlen zij voort. Evenwel, zij moeften het licht afwachten bij de meefte volken was 't van ouds gebruikei lijk, de oeffening van 't recht zo veel mogelij openbaar te maaken, veroordeclende vonnisf fen bij lichten dagen te vellen, dit moet ter bei perking voor de richters dienen , om hen t< weerhouden van 't pleegen van onrecht, en ' ftrekte tevens ten waarborg voor hunne jxocddB trouw, dat zij in hunne rechtsplecgingen he: licht niet fchuwdcn, en hunne vonnisfen voqi het aangezicht der zonne durfden vellen. Dan zij haastten zich, tegen hunne eigene be< pal (*; Of 'er nu meer leden famen zijn gekomen , dan j; (Jen nacht kan niet met zekerheid bepaaid worden.  naar Pilatus. 313 i aalingen, en begonnen het gericht te fpannen xxIV> oor den tijd: de uur van 't morgenoffer, ten Over- ' ii- f ft' DENK. egen uuren, naar onze telling , was geifiukt m de gerichtshandelingen te beginnen (*), ij maakten daar mede eenen aanvang, met het anbreekend licht, ten vijf of zes uuren. lunne verontfchuldiging is zeker geweest, dat e gelegenheid des tijds zulks cischte, maar I e waare reden was onverzaadelijke bloedj .orst, bloeddorst, die fchroomde niet verzaligd te zullen worden. Zij hebben daar- Lm hunne oogen geen llaap gegund, maar Laakten den ganfchen nacht door, tot in den |:iorgenftond, om hun ontwerp te volvoeren. | Ongelukkige menfchen, die ijverig waaken Jim kwaad te doen! O! hadden zij ge¬ waakt om God te dienen , om arme ellendige jnenfchen te helpen, om Jefus, als den Middelaar Gods en der menfchen, hunne hulde te Lieden ! IJ Maar wat deeden zij ? — Zij brachten Je- Jus in hunnen Raad. Naar de gedachten Én fommigen, wordt het door dit bijvoegfel , vaarfchijniijk, dat de vergadering, die in den ,,iacht aan Cajafas huis gehouden was, nu op de iü (*) Conf. Lightfoot Hor. Heb. ad. Mare. XV: V 5  314 De wegvoering van Jesus OveT-- ^e gewoone vergaderplaats in den Tempel £ii benk. mengekomen is (*). En daar op begon terflond het onderzoek: zij vraagen aan Jefus: zijt gij de Christus? ze het ons. Hier uit leere ik, dat zij deze geheele ham deling als eene plechtige rechtsoeffening willen aangemerkt hebben. Zij beginnen oj nieuw onderzoek te doen (f), zij vermeldeij niets van 't gene in den nacht reeds gebeurc was, toen waren 'er getuigen gehoord, bel fchuldigingen aangevoerd, de Hemmen opge; nomen, en het doodvonnis reeds geveld, der halven kwam 'er geen ondervraagen nu I pas. Evenwel daar 'er van dat allee niet (_*) Verg. Lightfoot ad. Mare. XV: 25, Salde nus de Synedriis Lib. II. Cap. XV. Schutte H.Jaar boeken, Byn/eus, H. XIV. en J. H. Schacht ii Harmonia I k e n11 &c. (f) Ik kan niet anders zien, uit de tijdsbepaaling di< Luka s bezigt, of deze vergadering was onderfcheiden; van die, welke des nachts was gehouden, 't Is waar, Luka; heeft het onderzoek des Heilands in 't huis van den IIooge< prielter niet gemeld: doch 't blijkt vrij klaar, dat hij meej bijzonder 't gebeurde in den morgenftond meldt, 't gent Mattheus en Markus maar in 't voorbijgaan noe< men, fchoon men ook uit hun verhaal ontdekken kan, dat de vergadering in den morgen wederom zamen is gekomen.,  naar Pilatus. 315 Iets gerept wordt , blijkt het klaar, dat de XXIV. ichtvergadering alleenlijk belegd was, om na- JjJJj fpooren, of men van de ftcmmen zeker zou jn, of men het daar toe zou kunnen brengen, n met eenig vertoon van recht, den go vantenen ter doodftraffe in des landvoogds han- | en te leveren. Dit blijkt te meer, om at het geheele onderzoek nu anders werd inLricht, de weg was nu gebaand, zij wisten reik een vraag zij hadden voorteftellen, daar ifus, zo Hij zich zeiven gelijk bleef, dus op oude antwoorden, dat zij 'er den grond van et doodvonnis op vestigen konden (*). Daarin vraagen zij: zijt gij de Christus?Zeg het ons} jreek vrij uit. Zij hadden ondervon- en in den nacht, dat de Heiland geen zwaaI gheid maakte om te belijden, dat Hij de Messias ; (*) Het komt mij klaar voor , dat in deze vergadering j et zo zeer het reeds gevelde vonnis bekragtigd wordt, ! aor zo veel de form der handeling betreft, als wel, ge. 'ijk ik 't boven opgeeve, dat men nu hier aan de gedaanj: van openlijken rechtshandel gaf, daarom begint men ' iet ondervraagen, even als of 'er te vooren niets gebeurd "'are. Burmannus zegt , in zijne Harmonie, dat zij 1b nachtvergadering zochten te verduifteren, verg. ook L. ■ en K a t e Ovcreenjhmming der vier Euangeliiten , jladz. 771. (O-  316 De wegvoering van Jesus 0*™m sias was, daarom doen'zij die vraag, in hopla3: desk. dat zij Hem wel dra zouden vangen. O ! hoe diep verdorven is des menfche *" hart! ■ Geen boosheid wordt ontzien»3' geen list gefpaird, geen fnoodheid zo baarlijk! ffi of dezelve wordt te werk gefield, om 't moord zuchtig doel te bereiken! Hoe is dat hai ^ ontaart, dat oorfpronglijk naar Gods beeld ge, ^ vormdwas, daar oprechtheid in woonde, daa hl de deugd haaren eerwaardigen zetel dichtte! ^0ï Hier was eene vergadering, die raad van di r' hel ontleende. Beëlzebul was de opperde voorzitter, doo f de inblaazingen van zijnen boozen geest wert alles beflierd; haar, nijd, wraak, bloeddorst iU; list, bedrog en onderdrukking werden daa 'SsE door aangevuurd; van daar, dat men hier q i™ menfchen in duivelen ontaart ziet, vandaar j>p Ö fchrik! dat hier de begeerte van den Vade der leugenen, zonder fchroom gedaan wordt. l' Dan hoe listig hun ontwerp was gevormd; r Jefus kon het zelve verijdelen, en hunne boos * beid ontdekken, dit toont Hij in zijn antwoord Hij voegt hun op hun vraagen toe : indien ik ha ïi: v zegge, gij zult het niet gelooyen. Jefui *• doet hun daar door het billijkfle en treffendfl verwijt. Hij toont hun hart te kennen, hunni bedoeling te doorzien. — Hij brengt hun on t,>, dei  naar Pilatus. 317 er 't oog, dat zij geen lust hadden om de XXIV. ï aarheid te kennen geen oogmerk , om de- j^*" blve te gelooven. — Treffend verwijt voor m, die hier den fchijn van rechtvaardige rich- j rs willen aanneemen! Billijke on.tdek- \ ng van hunne fnoodheidl t; Dit doet de Heiland nog verder, als Hij bij r, jn voorig zeggen voegt: en indien ik ook vrai:, gij zult mij niet antwoorden noch loslaaten. —, toe is dit, zou Jefus hier aanleiding hebben |ïgeeven, om te denken, dat Hij wel om ontij ig vraagen wilde , zo Hij Hechts kon voorden, dat dit van gewenschte uitwerking zou Sjn? — Zo behoeve ik dit niet optevatten; stet kan zeer wel te kennen geeven, dat Jefus i iggen wil: „ zo ik mij met u in redentwist t, inlaate, zo zal ik niet eens antwoord verkrijr gen, gij wilt tog niet overtuigd zijn, waar. -, toe zou ik dan moeite doen, gij zijt tog ge1 heel niet voorneemens om mij los te laa)j ten (*)." — Althans, Jefus had geen lust «n hun voorncemen te verijdelen, anders had Mij daar toe zijne kragt te werk gefteld, anders ikd Hij door zijn antwoorden hen verftrikt en lerbijderd: maar Hij was, in tegendeel, aanIpnds gereed, om de reeds beledene waarheid met '(") Conf. Grotius ad. I,  318 De wegvoering van Jesus XXIV. mct nadruk te herhaalen : van nu aan, zo gas; Over- tt.. , , „ , ~, denk. Hij voort, zal de Zoon des men]enen gezeten zij aan de rechte [hand] der kragt Gods. — ] heb te vooren reeds gezien, welk een verhi ven getuigenis de Heiland met deze woordd aflegt (*). — Hij ftelt zich hier voor, als eel lang met de hoogde eer verwaardigd te zulltl worden, als zullende deelen in den luider dij oneindige Majefteit. — De troon van Goj zou zijn zetel zijn, daar zou Hij alle magt onj vangen, en toonen dat Hem alle dingen ondej worpen waren. — Dit had Jefus in den naci hun reeds gezegd, met bijvoeging, dat Hij kj men zou op de wolken des hemels, deze bl lijdenis wilden zij nu wederom van Hem hoJ ren, om Hem deswegens te overvallen, en dl doods fchuldig te verklaaren. Daarom riepa zij allen , zijt gij dan Gods Zoon? l| kan hier uit niet anders befluiten, dan dat A 1 den tijtel van Zoon van God hier in een verhevi ner zin nccmen, dan dat een bloot mensch ziJ dien zoude mogen eigenen, en dat het derbal ven hun doel was, om Jefus van Godslasterhi te betichten, zo als duidelijk blijkt uit hunil gevolgtrekking, die zij uit Jefus antwoord '\ leiden. —— Dus vinde ik in 's Heilands arl wo voortreflijke voorftellmgen van zijne groot- DENK> :id doet, en niet fchroomt te belijden dat Hij ods Zoon is? Ik moet dit erkennen, it Jefus hier zijne Goddelijke grootheid ont- ifct, en mij te gelijk, zo veel ik kan, voor Sgên Hellen,hoe zijne menschheid daar onder erkzaam was. ! Ik heb gezien, dat ik uit Jefus woorden niet iders befluiten kan, dan dat Hij zich voor *n Zoon van God uitgeeft, in zulk een'zin | niemand der menfchen zich dien tijtel kan i )eëigenen. i De Jooden befchouwden zijn zeggen insgejks als die betekenis te hebben , zo dat zij [cm daarom als eenen Godslasteraar ten dood oemden. Derhalven kan ik voor mij zeiven niet an- ers opmaaken, dan dat ik hier bevestigd horde, in 't geloof aan die.gewigtige waar, eid, dien grondflag van 't Christendom, dat lijn veiiosfer de eigen Zoon van God is, en I at ik Hem, als den waarachtigen God en 't eeu- ^ dge leven, eerbiedigen moet. ! Belangvol getuigenis voor mij, dat hier in efus diepfte vernedering door Hem zeiven bij lerhaling gegeeven wordt. X 3 Dat  32(5 De wegvoering van Jesus Ovïr1^' Dat,bij zijne geboorte, de engel uit den htl] denk, mei Hem voor den Christus den Heer verklaai de,is iets groots; dat Hij door zijne Goddelij ke wondergewrochten bevestiging van die waai heid heeft gegeeven (*), fterkt mijn geloofJ maar dat Hij,in zijne diepfte vernedering, I herhaaling daar van belijdenis deed , dat H zich daar op bij hervatting ten dood heeft 1 ten doemen, en dus met die belijdenis in de mond geftorven is, dat fielt deze leere buitei tegenfpraak. Dat dan vrij de fchrandei fte vernuften zich fcherpten, om mij deze lee re te ontwringen, dat de fpotzucht dczelv verguize, zo lang ik dit inzien in 's Heiland woorden heb, blijve ik dezelve getrouwlij] aankleeven! — Zo lang ik zijne taal gelool ve, befchouwe ik het mij ten duuren plicht f om te belijden dat Jefus de Zoon van den leef venden God is, en door dat geloof hoope ifi op 't eeuwige leven! j Ja, 't is niet alleen mijn plicht, maar ik beJ fchouwe 'cr mijne grootfte zaligheid in, dat iH die waarheid van mijnen vérlosfer mag geloo-j ven, dat ik die uit zijnen mond hoore beJ vestigen, te midden van zijne diepfte vernedef ring! Mijn (*) Joh. V: 18,23,30". HooföJI. X: 3^38.  haar Pilatus. 327 Mijn verlosfer heeft een randfoen van onein- XXLV. ige waarde , de gerechtigheid der eeuwen , J£J*' jnnen opbrengen: want Hij is Gods Zoon! Mijn verlosfer heeft zijn opgenomen werk n einde kunnen brengen: want Hij is Gods oon! Het lijden van mijn verlosfer is van eenen |kderen aart en waarde : want Hij is Gods loon! ij Mijn verlosfer , die mij een voorbeeld in zijn ipilig gedrag gegeeven heeft, kan dit voorBeeld met kragt op mijn hart doen werken : jant Hij is Gods Zoon! IMijn verlosfer kan de vruchten van zijne |rdienften aan mij fchenken: want Hij is de laarachtige God en 't eeuwige leven! |Dan, daar jefus deze belijdenis van zijne Leindige waardij aflegt, onderzoeke ik bil* I k, hoe zijne menschheid daar onder werkllam was. ;|Maar wat zal ik hier onderzoeken, ik,die zo feinig van mijne eigene natuur weet? Be- ilchtzaamheid moet, gelijk altijd, nu voor mijne fchreden vergezellen. I Jesus had gevoel van deze zijne Goddelijke aarde, dit blijkt uit zijne belijdenis : maar ip dit gevoel zo geduurig levendig bij Hem jas, heeft dan de Godheid beftendig haaren X 4 on-  3aB De Wegvoering van Jesus ^XXIV. onmiddelijken invloed op zijne menschheid gew vzxz. oeffend? —■ Hij heeft, uit kragt van zijne God* heid, zeker den last van Gods toorn aan zijne menschheid gedraagen, dit belijde ik met on^ zen voortreflélijken Catechismus: doch dat die invloed niet geduurig, zo onmiddelijk werk-: zaamvvas, mag ik, dunkt mij, daar uit beflui-i ten, dat Hij door eenen engel is verfterkt ge-; worden, dat zijne menschheid met den HJ Geest is gezalfd gezalfd geworden, alsmede, dat bijaldien de invloed der almagt zo be-: ftendig onmiddelijk werkzaam was geweeft , het zwaarfte lijden, dat Hem aangedaan ïsl dan geen lijden zoude geweest zijn. Dit kan ik veilig ftellen. — Zijne menschheid is onderfteund, zo dat die niet bezweefe onder alles wat dezelve moest doorftaan, waan toe geen bloote menfehenkragten genoegzaam f waren. —— Zijne menschheid heeft geduu-i rig in 't geloof van die waarheid verkeerd. -I Zijne menschheid heeft verwacht, dat zij uitJ het lijden gered, en met de hoogde heerlijk-] heid bekleed zou worden, daar mede troostte! zich Jefus in zijn gebed, dat Hij eene heerlijk- j heid zou hebben, welke Hij bij den Vader hadl eer de wereldwas (*), dat zijne menschheid! dus | (*) Jok. XVII: 5.  naar Pilatus. 329 as, als de menschheid van Gods Zoon, ten0xxJJoogde verheven, en aan's Vaders rechtehand i>emk. eplaatst zou worden,dit beleed Hij zelfs voor ijne vijanden ; daar in moest Hij bijzonder ijn vertrouwen op God oeffenen, en door dit ertrouwen werd Hij gefterkt in zijn leed. O dat ik dan van Jefus mogt leeren op de roddelijke beloften te zien, die worden zo zeer vervuld aan allen die gelooven, als dezele • aan Jefus vervuld zijn; want alle de belofm zijn in Christus ja, en zijn in Hem amen, rode tot heerlijkheid ! De verwach- ng van Jefus heeft niet gefeild, Hij is van rod uittermaate zeer verhoogd,en heeft eenen iaam ontvangen, die boven alle naamen is. Hij is van God gezet tot zegeningen in eeuwigleid, verhoogd aan de rechtehand van zijnen Kader,op den troon der hoogfte Majefteit, daar it Hij als het hoofd van zijne ftrijdende naolgers, die zal Hij daar brengen,om met Hem : zijn, die zal Hij van zonde en dood onthefÉüt, en als de zon doen blinken in't Koningjk van zijnen Vader. Mijn Jesus is tot die eere langs den weg van jden en ftrijd gekomen, heb dan lust, mijne iel, om te lijden en te ftrijden, zie op Jefus, ien overftcn leidsman en voleinder des gei )ofs, die de fchande veracht heeft, en met onX 5 ve*-  330 De wegvoering van Jesus naar.Pilatu| Over^' veranderlijke ftandvastigheid den weg del bskk. deugd bewandelde, wat Hem ook bejegende! zijne deugden bleven dezelfde, ja, vermeed derden in waarde,naar maate de beproevingej zwaarer werden. Zie op Jefus, die zelf kraej ten geeft om Hem natevolgen, en hoop oj 'sHeeren Üeil!  331 vIJF-EN-TWINTIGSTE OVERDENKING. Het berouw en de dood van Judas. Matth. XXVII: 3-5- Toen heeft Judas,die hem rerraden had, ziende dat hij 'eroordeeld was, berouw geiad , en heeft de dertig zilere [penningen] den Over1; iriefteren en den Ouderlingen weder gebragt. Zeggen■ Ie,ik hebbe gezondigd, veradende het onfchuldig bloed. Waar zij zeiden , wat gaat ms [dat] aan ? Gij moogt i :oezien. En als hij de zilvere penningen] in den Tempel ;eworpen had, vertrok hij, ;;n henen gaande verworgde hem zeiven.] Hand. I: 18. Deze [Judas] dan heeft XXV. verworven eenen akker door Over»| den loon der ongerechtigheid, en voorwaarts overgevallen zijnde is midden opgeborften , en alle zijne ingewanden zijn uitgeftort. De  33j Het reröuw XXV. _ 0vER' JLJ/e ftraffende voorzienigheid, gaat dikwerf| PENK. langzaame fchreden den kwaaddoener naJ maar achterhaalt Hem op haaren tijd, en trèflj met wisfe flagen ; fomtijds beloont ook heg kwaad al zeer fpoedig zijnen meefter, en doejt| hem de gevolgen der zonde wel ras ontwaar), worden. Daar van zie ik 't bewijs, in 't ontzettend, einde van den aartsverraader, eer hij nog hetj genot van 't verraadersloon kon hebben, was, het hem reeds ten last, en hij had de moord-:i daadige handen al aan zich zeiven geflagen,eet j Jefus, dien hij in banden had gebragt, nog ter kruisftraffe werd overgegeevcn. Aandoenlijk fchouwtoneel van rechtvaardige;, wraak des opperrichters, dat ik nu moet b«l zichtigen ! Het leezen van den tekst' ontfteekt reeds een vuur van treffende aandoe-i ning in mijnen boezem. —— Een discipel! van den besten meefter, ontrouw aan zijnen| Heer geworden, zie ik met wreede handen ee'fil einde van zijn onzalig leven maaken! Ik| zie hem naar den ftrop, in plaatfe van naar Je-i fus vluchten ! Ik zie , hem zinken iai eenen diepen afgrond van onherftelbaar ver?| derf! . Leerzaame befchouwing echter, die mij 't ver-ji  1 EN DE DOOD VAN JUDAS. 333 jprfchriklijke der zoude, het zekere en ijsfelij- XXV. re van derzelver ftraffe doet kennen! 0vER"' J Ti ji DEHK. | .bemoedigende en geloofverfterkende verjoning, waar door ik, uit den mond van den I rraader zelve , een plechtig getuigenis van | onfchuld van mijnen verlosfer kan vernee!en! [ Ontzet u dan niet te zeer mijne ziel, bij de >i fchouwing van al het akelige, dat zich hier Hordoet: laat heilig beeven voor Gods hoog, id, en 't geduchte van zijne rechtvaardige jaffen, u wel ten diepfte treffen;maar bewon} r tevens des Allerhoogften wijsheid en goeI rtierenheid , die de ontzaglijkfte oordeelen jrer zijne vijanden brengt, en even daar door ;ior zijne kerk zorgt! !Bezichtig ik't verhaal, ik leeze daar: Toen \ft Judas, die hem verraaden had, ziende dat i veroordeeld was , berouw gehad. Welk eene I verwachte gebeurtenis! hij die zich verkocht 1 d om kwaad te doen, in wiens hart de fatan ïisde, die voor de item der menschlijkheid 4of was, die den besten meefter verraaden, i trouw verkragt, de alwetendheid van God 1 fpot, die voor geld alles veil had, hij krijgt 1 rouw! \Judas,die hem verraaden had,is het, van wien zulks  334 Het berouw XXV. zulks getuigd wordt. -— Zo ftaat zijn naan Over- p-efchandvlekt: die is alleenlijk bewaard, orj jdenk* ^ tot een afgrijzen door alle de eeuwen te ftjefc ken, om, de ijslijkfte wandaad, die ooit ondd de zon gepleegd is, in gedachtenisfe te hou den, op dat elk, die het hooren zoude, da« van zou verfchrikken, en zijne gedachten! daar door aan de grootfte verachting worde overgegeeven. Deze heeft berouw gehad, hoe is hij das toe gekomen? hij zag dat Jefus veroordeeld en naar Pilatus heen gevoerd was. Tot hier toe had hij zich, gelijk dat de zoi de eigen is, gevleid met,en zich vermaakt in: bezit van den loon der ongerechtigheid, va der Jooden gunst hield hij zich verzekerd, zij varftokt hart had het billijk verwijt van zijne, verraaderlijken handel, door zijnen meeftd hem te gemoet gevoerd, niet opgemerkt, e zo hij zich al eenige oogenblikken dit voorfté de, hij troostte zich met de liefderijke zach aartigheid van Hem, dien hij zo zeer beledig had, zelf laag van ziel zijnde , kon hij c grootmoedigheid van Jefus niet befchouwer. daarom dacht hij niet anders, of die zou zijr wijsheid en des noods zijne magt gebruikei om zich van zijne banden te ontdoen: hij w; i i  EN DE DOOD VAN JüDAS. 33$ tusfchen in 't bezit der zilverlingen, een goe- XXV. i aanleg om meer te zamelen! een fchitterend ^EMst >oruitzicht, om bij voorkomende gelegenhe;n grooteren winst te doen! Dan hoe zeer hij van den fatan was vermees|erd, alle gevoel van billijkheid was bij hem feg niet ten eenemaal gedoofd, de geldzucht jkn niet zo onafgebroken haare werking op Ijn hart doen, of hij wierp fomtijds nog een fik op het lot van zijnen meefter, 'er woelde | zijnen geest eene geduurig opwellende pooling, van de ftem der menschlijkheid,die hem itio-stvallig deed waaren rondfom de raadsverlering, in de oogenblikken der beflisfing van |efus zaak. I En, welk een donderdag was 't voor hem: j efus wordt veroordeeld ! 'Er komt É en algemeen gedruis van gerichtsdienaars , 1 ie Jefus geboeid aanvoeren, de achtbaare , ;oet vanlsraè'ls oudften vergezellen dien trein, |o wordt de gevangene naar Pilatus den landloogd geleid : het vonnis was gedagen , de loodftraf bepaald, en Jefus nu in de handen Ier Romeinen gefteld , om het gevelde vonlis door beu te doen volvoeren! i Treffend oogenblik voor Judas! nu wordt de ioers hem van de oogen geligt, hij ziet wat Jij gedaan heeft! Hij krijgt berouw! — Be-  ft 36 Het berouw xxv. Berouw! O dat is zijne zaligheid! — fchreiei SmT. de zal h»j nu aan Jefus voeten vallen, in £p| van de genen die hem tot eenen huurling hui ner boosheid hadden gemaakt! — Hij z nu voor Pilatus, de Oudften van Israël, a; moordzuchtige vervolgers, aanklagen! -— H zal nu Jefus onfchuld openbaar maaken! — Hij zal van Jefus vergiffenis fmeeken en d: verkrijgen! Dan dit is verkeerde rekening: zijn berou: was van eenen anderen aart ! Aanbid mijne ziel,het bedel van't onnagaanbaare albt ftier ! Judas ftrekt tot een onwraakba: getuige van Jefus onfchuld, maar niet op zuli eene wijze als ik 't mij voorftelde. 'E is in Judas handeling en in zijn lot de ontzei tendfte tekening van de akelige gevolgen dd zonde te ontdekken. Hij krijgt berouw. Zijn angftig ha; begint hem te prangen, de ftem der menscl lijkheid laat zich met verdubbelde klanke hooren. De onfchuldige Jefus zwee; hem geduurig voor den geest, de beeldteni; fen zijner bewezene weldaadigheden ftaa hem geduurig voor de oogen gefchildcrd, c zachte ftem van zijnen meefter, die zo liefll klonk, predikt hem geduurig de heilzaame ie* fen in de ooren, die hij zo dikwerf gehooj had. —  ÊN de dood VAN judas. ggjf ■had- —Hij ziet hu reeds met verfehrik- xx'v. jlking voor uit,hoe het bloed van deezen vriend l'der menfchen zal ftroomen , en de wreede (Kruispaal zijn fterfbed zal worden. —r* De flem der rechtvaardigheid kan hij niet fmoo* Éren, hij denkt aan God den richter van allen, ipan-, zijn bedremmelde geest, ovcrltelpt met tpenkbeelden van allerlei aart, wordt oogenjpliklijk van 't ééne voorwerp op het andere geboerd, meest fchijnt hij te hechten op 't gel/oei van fchande bij de menfchen, elks verach|ing ziet hij nu op zich geladen, hij vreest beweend te worden als de verraadcr der onfchuld, iipe Satan, aan wiens dienst hij zich verkocht ;(nad, vuurde deze gedachten het meefte aan, «om hem daar door te zekerder in zijne ftrikken Ie binden. Met fchrik voor der men¬ leken verachting , ziet hij het verraadersloon flnet verfóeijing aan, de tijd was nog te kort i eweest, om 'er gebruik van te kunnen maa: en, hij droeg hetzelve nog bij zich, en hoe ! aarn hij te vooren grooter loon bedongen had, i ftfö deze last hem nu te zwaar, ja ondraag1 ijk geworden : de gedachten beginnen bij hem p te komen, om zich daar van te ontdoen 9 I tot zijn uiterfte ongeluk waant hij dwaaslijk, als hij van dit loon zijner füriodheid kon 1 (Magen worden , hij zich dan ten minden ■ ü. deel. Y eenig-  3o<3 Het berouw XXV. eenigzins zou kunnen befchouwen, als of zij dekk." ne misdaad niet ware gepleegd. — Wat was daar toe voor hem te doen ? Het naafte en eenigfte middel, dat voor han den fcheen te zijn, was zich tot de oorzaaken van zijne verleiding , de medeftanders zijne:! boosheid te begeeven. „ O rampzalige Judas: waarom gaat gij naai „ menfchen en niet naar God ? , Waan „ om naar Jefus vijanden , uwe verdervers; „ en niet naar Jefus zelf V" Hij begeeft zich op den weg,met bittere ver: wijtingen aan zich zeiven, hij vervloekt d« oogenblikken, waar in hij de heimelijke ver bindtenis had aangegaan, en 't geld naar ziet genomen had, zijne handen fpaaren reedt nauwlijks zijn leven, en, zo veel hij nog ge legenheid heeft, zonder van menfchen geziet te worden, breekt hij los in woedend misi baar. Zo komt hij aan den Tempel, ei vindt daar de Overpriellers en Ouderlingen i althans eenigen van hun (*). Hij doe belijdenis van zijn misdrijf, zeggende: ik hei (*) 't Schijnt mij het naafte toe, dat 'er eenige van d Overpriellers en Ouderlingen daar waren gebleven , ten wijl het grootfte deel met de menigte naar Pilatus wa gegaan.  EN UE DOOD VAN JüDAS. 33Ö teondigd, hij freeft daar mede te kennen, over* XXV, L , •• ^ 1 i. OVEH- ïgd te zijn van zeer zwaar te hebben gezon- DEKKi gd, hij wijst daar door aan, hoe zwaar hem [ze last drukte, en toont volvaardig te zijn in dit te erkennen» Dit is zeker een bewijs, dat het gevoel van irechtheid bij hem niet geheel gedoofd was: >e bezwaarlijk komt iemand daar toe, om te lijden, ik heb misgetast, nog minder is de ensch gereed om te erkennen, ik heb zwaark overtreden, en allerminst om de hoogstogclijke verzwaaring van zijne misdaad met Eren mond uittebreiden ! Dit evenwel deed das, hij voegt daar bij: ik heb het onfchuldig ied verraaden haatlijker kon hij zich zel- :n niet aftekenen, dieper kon hij niet buk- , at. En te gelijk legt hij het voortref- kfte getuigenis voor Jefus zaak af, dat 'er et eenige mogelijkheid kon begeerd wor- :n. O hoe grijpt hij hier de fchijn- j dlige voorgangers van den Godsdienst in 't ! irt! Hij verklaart hen in hun aange- cht voor verdrukkers der onfchuld, voor lolven, die naar 't bloed van een fchuldeloos An dorden, voor de aanflokers van fnood verjad, die hem met zilveren ftrikken gevangen adden, om hem tot het pleegen der grootfte Jandaad te vervoeren ! — Welk eene edele Y 2 ver-  340 Het berouw xxv. verklaaring voor Jefus onfchuld, die hier kt üEMii. bijzijn van zijne bitterde vijanden afgelegJfc wordt; dit moeften zij hooren : „ dat bloed™ „ dat nu door uw toedoen geplengd zal woM „ den, o üudllen van Israël! dat is onfchuifc Welk eene uitwerking had dit bij hen? -j|c;! Werden zij niet tot in 't binnenfte van hunn||ffl ziel getroffen? — Zochten zij,die dit hoorderH^ hunne medgczellen niet te waarfchouwen, om^ dit bloed nog te fpaaren , eer het fchuldloolne. geplengd wierd, en 's hemels wraak over he Ui;! bragt? Poogden zij niet den benauw» ( den Judas, welken zij, door hun begeerlijk lolilg aas van uitgeloofde penningen, in dien bcB narden fland gebragt hadden, niet te vertrocBi;; iten en zijn leed te verzachten ? -— Dit zcm\\ men billijk wachten van menfchen, daar no|l li eenige Godsdienst, ja daar nog eenige vonkeffli; van redelijkheid bij overgebleeven waren. — Maar deeze verkeerden wisten van geenfehaam te, zij waren zo verhard in 't kwaad, zij. w? ren zeiven zo fterk overtuigd van 's Heiland onfchuld , dat dit hun niet met meerder n oven alle bedenking verheven is. Hier fpreekt iemand, die een leerling vanje- is was, zijne geheimftc gangen kende , die ier openlijk verklaart niets onbehoorlijks daar 1 ontdekt te hebben. Hier fpreekt iemand, die het hoogde belang $ bij had, dat Jefus als een booswicht door : e menfchen wierd befchouwd, daaraan hing : ijne eer, zijn geheel tijdlijk geluk, j Hoe zelden komt iemand tot de erkentenis, i c heb gezondigd, maar hooren wij hier den retuige van Jefus onfchuld, hij fchroomt niet j ich zeiven voor 't gruwlijkfte monfter uitteI xijten , zich zeiven eenen verraader der on1 chuld te noemen! i Dit werkt zo fterk op hem, dat hij den dood i loven het leven kiest, zich niet ilechts ontiloende van het verraaders loon, maar de han[en aan zich zeiven leggende, om een einde te i naaken aan de verwijtingen van het prangend si je weten. Wat behoeve ik meer uitteweiden, dankzij a^ods goede beftelling ! De verraaders mond I retuigt openlijk, eer hij van de wereid fcheidt: I Jefus was onfchuldig f \ Maar dit &ne moet ik mij nog erinneren, zo be- •  34§ Het berouw XXV. belangrijk als het getuigenis van Judas op zic% denk." zelve is> even 20 beiailgrijk is ook de wijze, waar op de euangeliefchrijvers dit geval geboekt hebben, die leert ons hunne menfchenen waarheidsliefde overreedend kennen. Zij vallen niet geweldig op Judas aan, fchandvlekken zijne nagedachtenis' niet door bijgevoegde aanmerkingen, een eenvoudig verhaal, niet vergezeld van haatelijke uitroepingen, geen blijken van vergenoeging over zijn leed, een breder verdag van zijn berouw dan van zijne draf, geen wending van dit geval, tot voordeel van Jefus zaak, vindt men in hun voordel. En dit is niet weinig gefchikt, om ons te meer van het geloofwaardige hunner Ichriften te overreeden (*). Zo leere ik hier ter bevestiging van mijn geloof, en niet minder worde ik door de oplettende befchouwing van dit geval opgeleid, om' onderricht te zamelen ter bediering van mijn leven. Zo ik ergens de zonde in haare affchuwelijke, maar te gelijk in haare eigene gedaante: (*) Men verg. de Waarheiden Godlij k heid der Em ttngelifche verhalen, opgemaakt uit vergelijking van dew va! van Petrus met den dood van Judas, van den Hoog; Geleerden P. Hofstede, bladz. 24-27.  EN DE DOOD VAN JüDAS. 349 e kan leeren kennen, het is ter dezer plaat- XXV. • 1 O VER.-1 ;e. Hoe fchuldeloos doet zij zich voor, tedekt met het blinkend masker van voordeel, er of vermaak! welke rijke belooningen biedt ;ij uit aan elk, die haare verlokkingen gehoor eent! zij vertoont zich als alleen in ftaat te ijn , om alle kluifters van vooroordeelen en nenfchengezag te verbreeken , en de ziel in vaare vrijheid te herftellen! dan hoe vertoont dj zich als de daaf, die zich voor haaren ijzeen fcepter onzinnig heeft gebukt, en zich noedwillig aan haare ketenen heeft laaten klinr.en, haar ontmaskerd befchouwt? — Woele en vernieling tekent haar gelaat, niets dan doekfpraaken doet haar tong hooren, die te vooren firenenzangen aanhief, en de dood is ie belooning, die zij uitdeelt! Dit zie ik ten klaarden in 't rampzalig lot van den beklagenswaardigen Judas, door gierigheid verleid, werd hij een huichelaar, en toen die zonde voleind was , baarde zij hem den dood. Laat mij dan tog altijd op mijne hoede zijn, om mij te wachten voor deze kwaaden. O fchandelijke gierigheid! ongelukkige dienaar van haare begeerten ! De mensch, die flechts een weinig tijds op aarde verkeert, en niet meer dan vervulling zijner behoeften tot zich  35° H ET BEROUW xxv. zich nsemèn kan, die het goud niet kan o»lr' Over- * M drinken, noch met den overvloed van zilvedf1' zijnen buik niet vullen kan, die mensch is nieflF vergenoegd met voedfel en dekfel, nooit tdr vrede met het gene hij heeft, dorst hij onverJr" zadelijk naar meer, en het verduuren van deJr zen onleschbaren dorst maakt hem airede her''- leven tot een dood. . Door hollende bef112 geerten voortgeduwd , ontziet hij zich niet ge|e 1 bruik van middelen temaaken, die allerotibeJr tamelijkst zijn, list, onderdrukking, dieverij/p' leugen, geweld en verraad, niets is te arïchiK p welijk voor den flaaf der gierigheid, om tei bereiking van zijn doel in 'c werk gedeld te ^: worden. Gaarn verkoopt hij zijne zaligheid. P' om zijnen afgod het goud te verkrijgen , en m verfchroeit zo zijn geweten, het zelve voor al-!10ê le aandoeningen onvatbaar maakende. O om m gelukkig mensch, door deze drift beheerscht! F Gaat hij gerust voort, in deze {bikken ge- '£;1: boeid; hij dort bij 't einde van zijnen weg in eindeloozcn jammer. Ontwaakt zijn geweten, ttii hij ondergaat de deerlijkfte folteringen, zijne a! door onrecht vergaderde fchatten worden hemt H tot eenen last, en niet zelden daat hij de han-, ftden aan zijn eigen leven: zo treurig, althans P was Judas einde. m  EN DE DOOD VAN JUDAS. 35l Dan ik moet ook nog bezichtigen, hoe Ju- XXV. is door gierigheid tot huichelaarij is vervoerd worden, en hoe verfchriklijk dit kwaad ont;kt is. Hij ging nog mede in 't gezelfchap et Jefus leerlingen aan den Paaschdisch, toen :t verraaderlijk ontwerp airede gefmeed was. ij gaf nog eenen gewaanden vriendfehapskus n zijnen meefter, toen hij reeds de gewapen: bende achter zich had, die hij aanvoerde n Jefus te vangen. Zijn belang bragt het me;, dacht hij, om in 't heilig gezelfchap te Mijin , vlammende op groote voordeden, als :fus zich zeiven had ontflagen, bleef hij buitelend voor een' leerling van Jefus zich uitte- ;even bij deszelfs vrienden. Maar hoe ïtzaglijk werd hij ontdekt! — Zijn eigen mond oet hem aanklagen; hij moet zich zeiven een rraader van onfchuldig bloed noemen ; door reede handen een moordenaar van zich zel;n geworden zijnde, fticht hij een fchandzuil . zijnen ijslijken dood, waar aan de einden sr eeuwen nog met ontzetting gedenken zul:n! Zo weet God de valschheid en huichearij door zich zeiven te ontdekken en teftraf- ;n. Saul moet zijnen troon ruimen, om at hij, onder fchijn van Godsdienst, zich zelen met Amaleksjbuit verrijkt, en het volk bejagt. De liegende tong van eenen Ge- ha-  352 Het berouw xxv. uzi moet zelve belijden, dat zijne handen dt denkV talenten en vvisfelkledercn met bedrog naar zich hebben genomen. —■ Jejabel, onder fchijn van Godvrucht, Naboth ten dood gebragt hebbent de; moet dit boeten met haar eigen dood, te*j wijl de honden haar bloed lekten, op denzelfi den akker , dien zij onrechtvaardig genaast had. Kajafas mogt, onder fchijn van het volk te willen behouden, Jefus dood eisj-s fchen ; hij brengt daar door de verwoesting over het zelve. O hoe veele bewijzen ziet men dagelijks , dat valschheid, leugen . huichelaarij en onrecht hunnen meefter loo- nen. God doet den genen , die zich neigt tot kromme wegen, weg gaan met de werkers der ongerechtigheid , en 't eindelijk lot der zulkcn, zo zij zich niet bekeeren, is allerontzaglijkst. Het zwaarfte oordeel wordt dus gedreigd, dat de Heer zegt: ik zai zijn deel zetten met de geveinsden! Maar, 't zijn niet alleen zulke zwaare zon-i den, die zulke ijslijke gevolgen hebben; neen ook zulke, die in 't oog der menfchen kleen fchijnen, zijn dikwerf de bronnen van ijslijken jammer. Geen zonde is kleen op zich zelve, de meefte is eene onteering van God, eene verbindtenis aan den duivel, eene verwoefting voor den mensch. Het minfte beginfel der zon- d(  EN DE DOOD VAN JüDAS. 353 ; kunnen den dwaazen ftervcling wel dra ten XxV< Dogften trap van 't kwaad voerem deïsk, Hoe menig ligtzinnig jongeling , die alles ;rkwist, zijne ouders berooft, zich zeiven ;derft, veroorloofde zich ééne enkele reize een drinkhuis bij Ichs gezelfchap te komen, ch aan'tfpel overtegeeven, zijne nieuwsgierheid te voldoen, en dit éénmaal werd her* iald,de herhaaling maakte het tot gewoonte, i hij werd welhaast geheel bedorven. De ontuchtige gaf zich aan kleene vermaalt over, maar nu bedrijft hij in 't heimelij: zulke daaden, daar hij te vooren zelf van uwde. De dief begint doorgaand» met kleenigheden i aar zij groeien bij den dag, en hij wordt elhaast een meefter in zijne heiilooze kunst* Nimmer rekene ik mij dan veilig: maar ik oet fteeds wakende en biddende leeven, om et van de minfte zonde verrascht te worn. Dan, daar Judas zijne zonde beleed, moet • mij nog te binnen brengen, hoe 'er een beuw en belijdenis van zonde kan zijn f welke enzins genoegzaam zijn, om daar op vergifnis te hoopen. t.Kan zo verre komen, dat het prangend gewen doet zeggen: ik heb gezondigd; dit deed een JJ. deel. Z Sar/f  354 Het berouw xxv. Saul zo wel als Judas, en een Achab fcheurdel Over- .. . I denk. zijne klederen, leide een zak om zijn vleesch, lag ook neder in den zak, en ging langzaam. I Dus kan die belijdenis met nadruk, met g&x. voel gefchieden: maar wat anders is de belijd denis door angst uit den mond geperst, en wat anders, die door eene droefheid naar Go<$| wordt voortgebragt. De eerfte is al veeltijds oorfpronglijk uiti vreeze voor de ftraf, voor fchande van menfchen, flechts kort van duur, Iaat den zondaar, zo als hij is, gaat doorgaands maar over deze of gene zonde, eindigt wel haast of in 't plee-, gen van 't zelve, of van nog grootcr kwaaderf. Maar \ berouw en de belijdenis, welke vruchten van de genade des Heiligen Geests zijnj doen de zonden in 't gemeen verfoeien ,wekkefi ootmoedig uitzicht op Godlijke genade, doei de eer van God bedoelen, en waarachtigen af ftand van de zonde ten gevolge hebben. —► Wees dan bedacht mijne ziel, om de oprechè heid van uw berouw wel te toetien ; geer overmaat van aandoeningen, geen misbaar? geen geweldige bewegingen leveren hier def besten proefdeen op. —1— Hoe redelijken hoe algenieener, hoe meer verootmoedigend! uw berouw is, hoe beter. -— En , dit zi voor al uw kenmerk, keur-uw berouw nooit vai  ■ én de Dood van Judas. 355 1 den rechten aart, ten zij het achtervolgd JEXVi u-de door het haaten en vlieden van de nde. Nog moet ik mij hier erinncren , hoe verniklijk de zelfmoord voor eenen mensch is. — t voorbeeld van Judas zal nooit ter verdediig daar van gebruikt wórden, dat van Soul, uoon in andere omltandighcden, is zelfs niet ereikende daartoe, en 't bedrijf van Simfbn is van eenen geheel anderen aart. .De vuorelden, die men in de ongewijde gefchiedenis 1 vindt, zijn even weinig gefchikt, om di'ê drijf aan te prijzen. Vibiüs Virius mag Capua met zevenentwintig medgezellen zij-1 wanhoop, om niet in der Romeinen han:n te vallen, hun gastmaal met eenen vergift' :ker beiluitende , waanen dat zij een roemichtigen dood 1 derven, de groote MithriAtes,door vergift en zwaard,een éinde aan jne rampen willen maaken,. Cato van Ut 'it, zich zijn eigen zwaard in 't lijf itooten,1 u e 0 p a t r a , van 'Oktaveanus ge vanen zijnde, zich door eene vergiftigende Hang oen dooden, Dido zich zeiven den dolk in hart ftootcn, en Lukretia haare gefchonene eer niet willen óverlceven. De gezonde djsgeerte, en voör al het Christendom,blazen deler gevoelens, en waare grootmoedigheid Z a ia. —  356 Het berouw o^e V' in' IIet is tog de Srootfte haat5 die me iJnk.' t€ëcn zich zeiven kan hebben, zich te beroc ven van 't leven, het dierbaarfte aller gefchei ken. Het is eene berooving van de maa fchappije. Het is ongehoorzaamhei aan God, die het leven gaf, en 't zelve allee, kan te rug eisfchen. rt Is dan des Christen plicht, alle rampen dézes levens kloekmoedig, met onderwerping aan Gods wil,door te daan en voor al te waken tegen de wanhoop, dil zo dikwijls den mensch tot eenen beul voo zich zei ven maakte. De wanhoop wil ik dan nu nog, in haare ij;' lijke gedaante, aan mij zeiven vertegenwuord. gen , om altijd voor haar te lchrikken. De wanhoop onteert God, verloochent zi ne genade , fcheldt Hem voor eenen wreed aart, verklaart Hem voor eenen leugenaar. De wanhoop verfmaadt den bloedprijs de verlosfers, en de eeuwige liefde van Immanu eh te recht zeiden de ouden daarom : Juda heeft meerder gezondigd door te wanhopen, dan doe Jesus te verraaden. De wanhoop voert den mensch tot den aji grond der helle,duit voor hem den hemel, ont zegt hem den rijkdom der genade , en geel hem den duivel ter prooie. „ Barm  EN DE DOOD VAN JüDAS.1 ZST , Barmhartige Jefus, bewaar mij vóór haa-^xV ■e gevaarlijke ftrikken : bewaar mij dat ik DEKK, nij nimmer toegeeve in zonden , die den veg baanen , welke tot wanhoop voert ; eid mij tog, door uwen goeden Geest, in ;en elfen land!" Z 3 ZES-  XXVI. Overdenk. ZES- EN- TWINTIGSTE OFERDENKIm Het koopen van den bloedakke* Matth. XXVII: 6*10. En de Overpriefters de zilvere [penningen] nemende, zeiden : het is niet geoorloofd dezelve in de offerkiste te leggen , dewijl het een prijs des bloeds is. En te zamen raad genomen hebbende, kochten zjj daar mede den akker des pötbakkers, tot eene begraalFenisfe voor de vreemdelingen. Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag. Toen is vervuld geworden het gene gefproken is door den Propheet Jeremia, zeggende, en zij hebben de dertig zilvere [penningen] genomen , de waarde des gewaardeerden van de kinderen Isragls, den welken zij gewaardeerd hebben. En hebben dezelve gegeven voor den akker des pötbakkers , yolgends het gene mij de Ileex% bevolen heeft. Hand. I: 19. En het is bekend geve den allen die te Jerufa' woonen , alzo dat die ker in haare eigen tale; noemd wordt Akeldama,. is, een akker des bloeds,!  Het koopen van ben bloedakker. s59 XXVI. jj/i dwaas zal de fchuld verbloemen : is eene 0v£R. reuk van den wijzen Koning (*), die ieder dm* tg door de ondervinding bekragtigd wordt. it blijkt zeer klaar in de gefchiedenis, welke nu befchouwe; der Jooden oudften, fchoon et helfchen list bezield, maakten meer dan ms, daar zij zorgvuldig arbeidden om hune fchuld te bedekken, dezelve dwaaslijk openaar. Zo deeden zij vooral, in hun befher omtrent e penningen, welke Judas geworpen had m en Tempel. De Overpriefters, denkhjk de katbewaardcrs, die uit de Priefteren enLevien aangefteld werden (f% % zilvere [pennm■en] nemende, zeiden: het is niet geoorloofd dezelve \n de offerkist te leggen , dewijl het een prijs des hjqeds is. . , I Wanneer hebben zij dit gedaan?Zo t fchijnt f, >erst na 't volvoerde doodvonnis aan Jefus , |jl 'er veel overleg toe bedeed is, waartoe lie morgen, op welken zo veelte doen was, »een genoegzaam© tijdruimte heeft overgeladen; ode is dit dcnklijk eerst gefchied, na dat * de dood van Judas is kenbaar geworden. Zij I • (* ) Spreuk. XIV: 9. I ' (t) Neh. XIII: 13.. Z 4  360 Het koopen OveVl' ^'J' wildeu die niet m de offerkist leggen | pmS" dit is zekerlijk de fchatkist (*) geweest, waai! in de halve fikkei, die ieder Israëliet, wanneet hij tot de getelde overging, moest betaalen (f),| en andere vrijwillige gaven en geloften gelegd; werden, die men tot onderhoud van den Tem-' pel en andere heilige gebruiken bedcedde. [ Of deze penningen uit die fchatkist aan Judas zijn toegcteld, en het daarom in overweeg ging kwam of dezelve daar weder in moeden gelegd worden, is niet zeker te bepaalen. Zij merken deze penningen aan als een bloem prijs, zekerlijk niet, om dat zij toedemden dat onfchuldig bloed diar voor verraaden was: zulk een vonnis ftreken zij over zich zeiven niet (§). Maar 't was geld, het welk gediend had in dj rechtsocffening van eene halsüraflijke misdaad,, en dus tot bloed betreklijk; daar bij 't was geld dat (*) Mark. XII: 41 , en Joh. VIII: 20. (f) Exod. XXX: 13. ( §) Ik kan niet zien, dat de Overpriefters geoogd helv> ben op de wet, Deut. XXIII: 18. Zij zullen het geld, daq ?ij zelve uitgereikt hadden, niet hebben willen vergelijken bij hoerenloon en hondenprij's: het oogmerk, waar toe zij »t gegeven hadden , om Jefus te vangen , hebben zij ze-, kerlijk zelve alzins als geoorloofd willen doen voorkomen,. Eerder zou ik denken , dat zij dachten aan I Chron* . 3£XVIIk 3 j of iets dergelijks,  VAN DEN BLOEDAKKER. 36"1 M aan den weiffelenden Judas toebehoorde, jcxvi. ;ze de handen aan zich zeiven geflagen heb- DEV*£ mde, kon dit zijn eigendom, dat hem zo bemwd had, befchouwd worden als met zijn Loed bezoeteld te zijn, en daarom te onwaarig om bij den geheiligden fchat gevoegd te ■orden: dewijl het betrekking had op 't bloed an twee menfchen. Daarom neemen zij famen raad, de ganfche ergadcring, zo 't fchijnt, daar over belegd ebbende; het befluit was met het geld eenen ak>r des pottebakkers te koopen, en, op dat 'er tog lts weldaadigs in zou doorfchijnen, zo doen |j dien gekochten akker dienen tot een begrafenis voor vreemdelingen ,'t zij dan voor de Joden- Unooten, 't zij dan voor de Heidenen. * lier in dacht men een blijk van menschlijk' eid en weldaadigheid te geeven, daar tog bij Jlle volken,bij welke eenige befchaafdheid ge- Ionden werd, dit ten plicht gerekend werd oor 't levenloos overfchot van den mensch te | orgen. j Daarom is die akker genoemd geworden de \kker des bloeds, tot op den huidigen dag , toen Mattheus dit fchreef, veele jaaren daar na (*). Zo ,: (») Deze plaats wordt nog aan de reizigers vertoond, ,-erg. Maundrell, Reize op den 9 April, Jonas \ Jorte Reife nach dem Gdobten L,ande,üne 110, 282. Z 5  36a Het koopen XXVI. Zo heeft Judas dan, gelijk Petrus zest, °VER' IM J 7 1 J I hem. verworven eenen akker aoor den loon der ongered tigheid, na dat zijn ijslijke dood aan de bcwo(j ners van Jerufalem bekend is geworden, hel ben zij tot gedachtenis hier van in hunne gi woone taal aan dat ftuk lands den naam gj geeven van Akeldama , dat is , een akker d\ bloeds ( * ). Intusfchen is het hooge Godsbedier hier a lcraanmerklijkst werkzaam geweest: in omftaij digheden,die voor den mensch louter toeval!;! fchijnen,is de hand des Albediercrs werkzaam! om daar door het ontwerp, dat Hij zichvormdj te volvoeren; dit is bijzonder daar uit kén» lijk, dat de heilige bladen ons de vervuilinl dikwerf aanwijzen, van Godfpraaken, lang tl vooren gedaan, en dat in omdandigheden dij voor den mensch enkel toeval fchijnen. Dit zie ik ook hier: de aanwijzing van del euangelist maakt eene Godfpraak kenbaar waal in dit geval te vooren reeds was gedeld. To\ i\ (*; Hand. I: 18, 19. 'Er is, zo 't mij toefchijnt,tl Petrus taaie geenzins te befluiten, dat die zelfde akkl des pötbakkers de fterfplaats van Judas zij geweest. —I Hij heeft dien akker verworven, dat is de vrucht van zil verraaders loon geweest, na dat hij zo ellendig is omgl komen, daarom is die akker genoemd Akddama.  VAN DEN BLOEDAKKER. 363 Ir; zegt Mattheus, vervuld geworden't geve: XXVI. hejproken is, door den Profeet Jeremia, zeggende: f» z//' hebben de dertig zilvere [penningen] ge\10men, vi'Ivi nsirn'u'4 nafJoW leest, wa:,r door hij fchreef, de eerfte Godfpraak vait it geval aangehaald , en daar door aan de kerk tot de oleindiging der eeuwen dien dienst bewezen, dat Jers;ia's woorden voor kaar .zijn bewaard gebleven. I  368 Het koopen XXVI. door de belijdenis van den verraader door aft Over- je eeuwen heenen klinken , zij doen daa denk, 1 door telkens zijne ftem weergalmen: ik heb gek zondigd, verraadende hettonfchuldig bloed. 1 De akker krijgt den naam van bloedakker: afil zichtelijke naam! Hoe zorgvuldig zij ook wa ren, om eenen fchijn van tederheid en voorgel wendde Godsvrucht, ter verblinding van'tvolkl te vertoonen, zij werken tegen zich.zclven,érj daar zij zich willen wachten voor bezoetelimj met bloed, worden zij fchuldig verklaard,dool hun eigen bedrijf. | Door alle hunne voorwendfels zie ik de onj fchuld van den veroordeelden Jefus zo veel te duidelijker fchitteren , en mijn hart word! gefterkt, om door 't geloof in zijne ftricmerJ mijne geneeztng te vinden. O weldaadig beftel der alregeerende voorzie-, nigheid! dat is ook hier werkzaam, ten nutt< voor de kerk. Hoe ligtlijk hadden de vijanden van Jefus; offchoon zij 't geld niet in de heilige fchatkisl leggen wilden , het tot aalmoefen en andere dingen kunnen befteeden, zonder dat de nagl dachtenis daar van, zo lang in wezen was ge; bleven: maar God toont dat Hij regeert. —— Den geldgierigen verraader wordt zijn verkregen buit wel haast tot last, hij die 't geld zc int-  VAN DEN ÈLOEDAkKËR. 3S9 ttiglijk begeerde, en daar voor ziel en zalig-^JVÏ, lid ten beste gaf, weet niet boe fpoedig hij DeM 't zich van ontdoen zal, zijn geweten ontaakte, en de begeerde fchat wordt affchuwk in zijne oogen. De fchraapzuchtige priefters,. hoe Zeer ook izet op winst,verfmaadden het geld, wegens -waande Godvruchtigheid, dit alles moest menloopcn, om het einde der voorzienigheid ^reiken ,in fchijnheilige drift, om liefde aan rcemdelingcn te bewijzen, koopen zij eenen deer tot eene begraafplaats, het volk noemt ien de bloedakker, zonder bedacht te zijn, elk een fchandvlek zij daar door hunnen Ouden aanwreven, en de leden van den Raad fchijen zelve niet opgemerkt te hebben, hoe zeer unne boosheid daar door gebrandmerkt wierd, Maar God bereikte zijn doel, hier moest j ok zijne waarheid en trouw uitblinken , 'er Las eene bekende Godfpraak, door Jeremia Ierst aangekondigd, en bij Gods volk bewaard ■bleven, waarop Zacharia ook al't oog lad gehad, deze moest vervuld worden, in lien tijd dacht het blinde volk daar niet aan, Ie leeraars onder Israël verftonden den zin [aar van niet, wijl zij den fleutel der kennisfe weggenomen hadden. r Deze voorzegging werd dus door deze werktuigen van God\ laad, hoe ftrafwaardig iri zich zeiven, nauw] II. deel. A a keu  370 Het koopen XVIII, keurig vervuld, en dit geheele geval moest te: mS Selijk dienstbaar ZI'in> om 'sHeilands onfchuld zo veel meer tc openbaaren. Nog moet ik hier een weinig ftildaan, bij de huichelaar ij en den wrevelen euvelmoed van Jefus; vijanden. Zij waanen Gode eenen dienst te doen, wanneer zij Jefus, die de onfchuld zelve is, het leven beneemen,zij wenden voon zo nauwgezet te zijn, dat zij, het geld dat gebezigd was, om Jefus in gevangenis te brengen, niet in de offerkist durven leggen, en oudertusfehen fchaamen zij zich niet, om het al. lcronrechtvaardigde vonnis te vellen, dat ooit uitgedacht kon worden. Niet min blijkt hier uit hun wrevele euvelmoed, geen veront-l fchuldiging, geen getuigenis van Judas, wordt eens in overweging genomen, de verlegenheid waar in zij zeiven zich bevinden, om aan hunne zaak een fchijn van recht te geeven, weert houdt hen ook niet, om hun boos ontwerp te volvoeren. Zij verkragten het geweten, en dd menschlijkheid, zij ijlen voort, om hun doe; maar te bereiken , daar aan offeren zij alleï op. — Wat is de mensch , als hij aan ziet zeiven wordt gelaten? Tot welke boosheid I hij niet geneigd? Deze aftekening vat; der Overpriedcren beftaan, moet mij ter waar fchouwing ftrekken, om mij nimmer te vergen noe<  VAN DEN BLOEDAKKÈRi $ft oégen, dat ik voor der menfchen oog nauw- G^14 ezet ben in kleenigheden : neen, altijd moet dbniu i bedacht wezen , dat alle dingen naakt en eopend zijn, voor de oogen des genen met reiken ik te doen hebbe. Uitterlijke plich:n te betrachten, en het zwaarde der wet nadaaten , zal mij voor God niet fchuldeloos ;ellen. * Hij kent mijne verborgenfte be- oelingen, Hij weet of ik rechtvaardigheid, lief* e en weldaadigheid omtrent mijnen evenmensen effenen wil, dit moet ik fteeds in 't oog houen, om beproefd voor God uit te komen , aar zal mijn lot voor eeuwig aanhangen* a alle mijne ontwerpen, in alles wat ik doe , dl ik mij zeiven dan geduurig dit indachtig ïaaken , geduurig mij zeiven afvraagen : is it mijn ontwerp, zijn deze middelen die ik er hand neeme, gefchikt om mij de Godlijke ;oedkeuring te doen erlangen ? Dan lal de bedachtzaamheid over mij de wacht | louden, dan worde ik door de voorzichtigheid i, )ehoedl t Judas verworf eenen akker door den loon Ier ongerechtigheid, daar zie ik te leur geftelafie gierigheid. Hij bedoelde zich te verrijken , In hij verkreeg dat zijn naam tot aan het einde per eeuwen gefchandvlekt is. — Dit ftrekke Lij dan tot onderricht, om nimmer de begeerAa a lijk?  372 Het koopen XXyÉ lijkhcid der oogen of de grootschheid dezes Iedenk. tfétis na te jaagen, dan heb ik niets anders te wachten, dan te leurgeftelde bedoeling: bij dé voldoening mijner begeerte zelfs,- zal ik dei helft niet ontvangen, van 't gene ik mij had voorgefteld, en maar al te dikwerf zal ik ondervinden , dat ik eene fchaduw heb gegre; pen. Maar leere ik door Jefus Geest ■ de zelfverloochening betrachten, die in zijne i'choole geleerd wordt, dan verheffe ik hart en óbg boven de begeerlijkheden der wereld, en ik ontvang de onbedrieglijke en onverwelkelijk ke hemelcrffenis! Eindelijk, ik zie uit de aangehaalde God-; fpraak, dat de waarde, waar op de kinderen van Israël mijn' verlosfer gewaardeerd hebben, zo< gering is, dit fpoore mij aan, om Hem boven alles te fchatten, onr zo veel in mij is, aart Hem die verfmaading te vergoeden. Hij is mij dierbaar. Hij is mij al mijne bezitting; waardig, alles wat ik heb, misfe ikgaarn, oim Hem te behouden. Ja, mijne rust, mijne eer, mijn lust, mijn leven is mij niet te dierbaar, om 't voor Hem over te hebben. „ O Këfdq „ volle Jefus, verfterk mij in die gedacfr- ,, ten ! Laat die bedendig bij mij „ zijn , te midden van alle aanlokfelen der „ wereld. '■ • „ Geef  VAN DEN BLOEDAKKER. 373 XXVI L Geef mijkragten,om,als ik er toe geroe-0v;r_* pen worde, met de daad te toonen, dat ik denk. , geen aardfclie bezitting, ja mijn leven niet , dierbaar fchatte boven U , wees Gij altijd , bet waardigfte voorwerp van alles wat ik i ooit begecre!" Aa 3 AGT-  Jesus lijden de bron van milde zegek d GTS TE GESPREK. Jefus lijden de bron van milde zegeningen, in d<, natuur en in de genade, F i l o. vur. ifrpf ©gspREK. JL oen ik u laatstmaal ontmoet heb , mij waardfte Menander! gaf ik u misfchien aai leiding om te denken, als of ik, met een 01 vergenoegd hart, de aardfche zegeningen ; morrende ontving ; daar ik van de aarde ai eene woeftijn fprak, en haare beste gefchenke; eene fchaduw noemde, Menander# Neen, mijn vriend, ik heb begrepen, d^ gij daar door mij alleen hebt willen erinneren hoe dezelve niet genoegzaam zijn, om een be ftendig goed voor den onfterffelijken Geest op televeren: ik verwachte van u, dat gij gaar met een goed en vrolijk hart God dient, e daar toe door de liefdegefchenken der Voorzit 'uigheid wenscht opgeleid te worden. F  IN DE NATUUR EN IN DE GENADE. $7$ VUL F i l o. Gesprek» Dit befchouwe ik als mijn plicht en voorlicht: dat is de wereld gebruikende als niet lisbruikende , en daar door krijgt God, die efde is , de eer van zijne wcldaaden. Wij ebben thans zo veele bewijzen daar van, dat dj nu meer dan ooit,ons met blijde erkentenis aar in behooren te verlustigen. Willen wij nze voorgenomene , maar zo lang uitgeftelle wandeling, door 'trijpend graan, nu eens ioen, en elkanderen daar toe opwekken. M E N A N D E R. Zeer gaarn, dat is mij eene aangenaame uitbanning ; laat ons dezen weg opgaan, daar rinden wij het beste wandelpad. F i l o. Bekoorlijk gezicht! o die golvende halmen! Die goudgeele trosfen van overvloed! ^ij fchijnt, zo wel als ik, enkel verrukking te zijn ? M E N A N D E R. O God! Gij zijt het, die het brood uit de 1 aarde doet voortkomen! Aa 4 Fi"  %7$ Jesus lijden de bron van milde zegen, f VOL Gesprek. F i l 0. Met dezen uitroep vereenige ik mij hartlijkJ hier ontdekken wij de liefderijke bezorging! van onzen hemelfchen vader! H Menander. Ei zie eens gindfche fchakeeringen; aan li einde van deze golvende zee der ligtbeweeg-l Ujke graanftengels, zien wij de groengeblader-I de deelen de witte kroonen der bloeiende boekweit draagcn; bevallige tekening voor 't oog! Welk eene aangenaame wisfeling daar tegen, die verre heuvels, zulke groote vierkanten zo juist afgemeeten, het geel en wit aan ons vertoonende. O verrukkend ge-: zicht! Onderricht mij eens, mijn vriend^ hoe kan zulk een dorre graankorrel, die gjl jzegd wordt, eerst in den grond te derven j zulk een overvloed voortbrengen? F i l o. Gij eerbiedigt met mij de wijsheid en deeds werkzaame magt van Hem, die de wetten det matuur dichtte , cn dezelve beftendig ondeM houdt. M I  IN DE NATUUR EN IN DE GENADE. ^17 ' VITI. ^ M E N A N D E R. GEïPREKt )at doe ik saam, maar gij hebt mij meeralen opgewekt, om de werking van die wet* na te fpooren, en daar door mijnen Schepr te verheerlijken. F 1 L O. , Gij hebt volkomen gelijk,mijn vriend; merk n hier toe op, dat het zaad, in de aarde gejrpen, door de vochten aan 't zwellen raakt, ar door van een fphjt, en de fpruit uitkiemt voorgeftuwd wordt, deze trekt door de voring der hairbuisjens het groeiend fap uit de rde, wortelt daar in en de plant groeit, zij *ekt haar fpits door de fplijtende aarde, en "ordt verder volmaakt. Zie hier de nge en veerkragtige ftengels om voor den ind te buigen, op dat het koorn niet ter neer geploft ,°en op den vogtigen grond verdikt rorde , befchouw de knoopen in dezelve, tot evigheid en kleinzing der vogten dienende, 1 vestig vooral uwe aandacht op de gevulde iren, daar de korrels in fterke vliezen beflooen liggen, verwonder u zo wel over de juifte Ihikking, als 't veeïtaï derzelvc in een enkele Ér gehuisd. Aa 5 *M  i' •378 Jesus lijden de bron van milde zegei Vin. GESPfiEK. Menander. En waar toe zijn de airen zo ftekelig g; baard ? F 1 i o. Daar van heeft Cicero reeds met recl opgemerkt, dat de air tegen de befchadiginge van kleine vogelen gewapend is met een 3 van hairen (*). Men kan 'er nog bijvoegen, dat dit ook nie weinig dienstbaar is ter befchutting tegen veï fchroeiende zonneftraalen en overvloedig vocht terwijl ook hier door de graanen, die bewei king, die bij de inzameling en het dorfchen ge; fchieden moet, zo veel te beter zonder fchad kunnen ondergaan. Menander. En welk eene aangenaame geur komt me« een' zoelen wind ons toewaaien ? F 1 l o. Gij ruikt de honiglucht airede, ei zie eena die gonzende zwerm naar de boekweit fnellenji om zich daar rijklijk te laaden,en,door noefte vlijt, het menschdom voordeel aantebrengen. Mm (*) Conf. T. IV. de fenetlute, p. 551.;  in de natuur EN in de genade, 379 VIII. menander. Gesprek. I O hoe veel heb ik van deze dieren te leeren, jlom altijd nuttig werkzaam te zijn, den ijver steeds aan te vuuren, en om waar ik kan voor ttnij zeiven en voor anderen altijd iets nuttigs Mop te zamelen! F I L O. I, Alles is hier leerrijk; Menander. I". Dat is het waarlijk. De rijpende graa- jjnen , waar in de likkel eerlang geflagen zal | worden , doen mij met aandoening denken , ! hoe wij met onze medemenfchen, die thans op rjden akker der wereld voor de toekomftige eeuI wigheid groeien, wel haast afgemaaid, en,ge' lijk de koornhoop ter fchuure wordt gebragt, I zo naar 't graf zullen henen gevoerd wor- t flen. O ijdel menschlijk leven! [ Obeftendige onbeftendigheid! — Maar, groot ,i voorrecht! gelijk van 't ingezamelde graan ook J weder in de aarde geftrooid wordt, en daar uit opgroeien zal, zo wordt ook mijn lichaam , j mijn fterflijk, mijn verderflijk lichaam in 't 1 graf gezaaid, om onfterflijk,om onverderflijk, ti om geestlijk daar uit te verrijzen in de len- je der eeuwigheid! O eeuwigheid! mijn vriend,  33o Jesus lijden de bron van milde zege» &?pr» Vfiend' hiCr ScvocIcn ™M> dat de tong niet 'kan uitdrukken! — En dit alles een vruchi van Jefus lijden! - Zijn dood ons leven ! M Dat dierbaar lijden te befchouwen, mijnFiLo* is mijne begundigde bezigheid , ik lees daal toe uwe overdenkingen met veel nut, en ver-i lange naar derzelver voortzetting F i l o. Ja de dood van Christus kocht voor ons alle die bekoorlijkheden, waar in wij ons nu verlustigen; alle de zegeningen in de natuur wor-den om zijnen wil gefchonken. Hij is de erfgenaam van alles (*), alle dingen zijn aan zij. ne voeten onderworpen (f), om dat Hij deze! ve verworven heeft. Daar toe is Hij om onzen wille arm geworden, op dat wij door zijne: armoede rijk worden zouden (§). Zo is Hij alles voor ons, en alles wat wij ï hebben, vloeit ons uit de bron van zijne verdienden tee. M e n a n d e r. Hoe dierbaar wordt ons de Verlosfer, als wij <*) Heb. I: 2. (t) Efef. h 22. ($J II Gr. VUI: o.  ■ m de natuur en in de genade. 381 ij Hem dus befchouwen, als wij de aarde, die n der zonde wille onder den vloek gebragt, 1 een zetel voor doornen en distelen gewor;n is, door zijn bloed herdeld zien, in dien aat dat dezelve Adamskroost kan voeden, op at daar uit het erfdeel van Jefus worde ingeimeld, en Hij het zelve ter heerlijkheid zou tinnen voeren. F 1 l o. Wanneer wij de zegeningen der aarde zo mmerken, dan krijgen wij gelegenheid, om oor elk genot derzelve tot den Verlosfer op ; klimmen, en met een warm hart telkens zije lijdende liefde te bewonderen. M e n a n d e r. Daar toe is overvloedige dof, als wij nagaan irelke uitneemende gefchenkeu ons in de nauur elk oogenblik geleverd worden. Het oor irordt geftreeld, de reuk verkwikt, het oog lermaakt, de fmaak vergast, en dat alles op luizenderlei wijzen.'— Door dat alles worden • tij telkens opgeleid tot Hem, die deze gefchen:en door zijn bloed gekocht heeft, zo dat wij I laar in God verheerlijken kunnen , en door I ïezelve tot het eeuwige leven geleid worden. Fi-  3u2 JËSÜS LIJDEN DE BRON VAN MILDE ZEGErj vin. GssfBZE* Y 1 L O» Zo veel biedt ons de natuur, hoe veel met bieden de zegeningen der genade daar toe gt legenheid. Als wij die wijsheid, gerechtig heid, heiligmaahing en volkomene verlosfing bt fchouwen, die Christus ons aanbrengt (*). Zijn 'er in de overvloedige liefdegeichei: ken, welke onze hemelfche Vader ons geeft ter onderhoudinge en veraangcnaaminge va ons leven, zo veele bewijzen van oneindig goedheid, welk een overvloed ontdekken w; daar nict van in die veelvuldige gefchenken welke de genade ons geeft, ter verkrijging; \^an het eeuwige leven! De waarde, het veeltaï,de uitwerkfelen der zelve zijn alle onberekenbaar, en zij daalen alk af van Hem die ons leven is. — Christus I onze levensboom, waar aan alle die vrucht» groeien! M E N A N D E R. Hij zij dan ook onze Alpha en Omega, om begin en ons einde! Met Hem beginnen; met Hem eindigen wij dan geduurig. Hij zij 't begin en einde van den dag, van onze ovew tiert] C) I Cor. I: 3e.  IN DE NATUUR EN IN DE GENADE. 383 kingen, va*n onze gefprekken,van onze on- VIII. b 0 , . . 1 TT-- Gesprek neemingen , van onze uitfpannmgen ! riij 3ns al! Dat wij door Hem dankbaar en vroeeten en drinken , en alle genoegens geien ; dat wij door Hem de offeranden onzes ! Gode toewijden! Hier toe willen wij door reloof alles bij Hem zoeken, dan zullen wij zijne volheid genade voor genade ontvan1! En zo zullen wij met Hem gelukkig naar eeuwigheid gaan! F I L O. Dat is het rechte leven. Met vernieuw- opwekkingen hier toe fcheiden wij nu van :anderen, het geduurig aandenken' aan, en t daadelijk betrachten van 't gene wij nu fa:n gefproken hebben, zal 't geluk en de sugd van ons leven uitmaaken! 'feu  I Eenige Drukfeilen en Misstellingen zijn dus te verbeteren. Iïiadz. 41 reg, 4 van boven, werk lees merk. 69 reg. 12 van boven ,\ vervolgt — 't vervolg. .98 reg. 5 vanboven, de overzetting der onzen bi zijt gij; lees. De overzetting der onzen heeft bij Markus en Lukas zijt gij? ' 107 reg. 17 van boven, menfchen vrijwillig ;/«smeiï fchen zich vrijwillig; Eenige maaien is 'er Cajafas voor Kajafas. 134 in de noot, reg'. 7 van bovenAnnas dan heef' Hem gebonden gezonden lees: Anna dan had Hem gebonden gezonden. 135 reg. 16 in di noot, ejtisdirm: lees ejusdsm, 138 reg. 8 — , li Si fAii/ov lees ishpt^m J39 reg- 3 ~ > verhaald lees vertaald. — reg. 5 van onder, leering lees leezing. 165 reg. 2 vanboven, redelijke lees zedelijke. 185 reg. 13 van boven, had Hij reeds lees was Hij reeds. Ï89 reg. 2 vanonder, curis lees in curis. 231 reg. 2 van onder, als "t voornaame: lees dal niet als 't voornaame. ■247 reg. 11 vanboven, zelfverhefiïg lees zelfver* heffing. 253 reg. 7 vanonder, veelen lees veele. 268 reg. 18 vanboven, Judes lees judea. 314 in de noot, Saldenus lees Sf.l'denus. | 322 reg. 13 van boven , rechtvaardigheid lees om rechtvaardigheid. 343 reg. 8 van boven, gevoede lees gevoelde. 352 reg. 3 van onderen, de meefte lees de niinftg.  GESPREKKEN e n OVERDENKINGEN dver het Lijden van onzen Heers JESUS CHRISTUS. NEGENDE GESPREK. ds befielïing in *t bezoeken en ongeflraft laaien van het kwaaie in dit leven. M e ft a n d e r« jij 't leezen uwer Overdenkingen, Filo ! ovet 11. n dood van Judas, kwam mij in gedacht GespKE*1' i of 't niet tot Gods eer en der menfchen nut begrijplijk voordeelig zijn zoude, wanneer t kwaade altijd zö haast, zo blijkbaar geaft wierd, als wij dit in 't ontzettend lot van n verraader zien? II. deel. Bb F*.  $86 Gods bestelling in 't bezoeken en r IX* Filo. Dit denkbeeld doet mij beeven, wenscht J dan de draf der menfchen? Menander. Neen, maar de zichtbaare vergelding vr grove wandaaden. Filo. En, welke voordcelen, denkt gij, zoudd daar uit voortvloeien ? Menander. Onder meer andere voornamelijk deze, D rechtvaardigheid van God zou dan zo onbel veld fchitteren, de bewijzen van zijn wereld beftier zo ontegenzeglijk zijn, de verdrukte zouden recht bekomen, de goeden aangemoe digd en vermenigvuldigd, en de menfchen va 't kwaade afgefchrikt worden. Filo. Maar ontbreekt dit alles dan in de inrichtin, van de wereld, mijn vriend? M e  )NGESTRAFT EAATEN VAN 't KWAAÜEENZ. 38? Menander. Gespre#« i Neen, maar ik wenschte meer daarvan te tien* Filo. Gij zoudt dus eene betere fchikking dan de mcindige wijsheid weeten uittevinden? Menander* De vrees, dat ik door deze gedachten haaren oop te laaten, eenige ongerijmdheid aan Gods jeftel toefchrijveh zoude, weerhoudt mij,maar net dat alles ben ik met de aanmerklijke beJ ienkingen, die ik voordelde, niet weinig ver' |egen» FHOi Ontbreeken de blijken van Gods rechtvaar"digheid wel zo zeer? Als men de handelingen van God bedachtzaam nagaat, ontdekt men daar van meer dan gewoonlijk gedacht wordt, fchoon men zeer omzichtig moet zijn om gèene yerkccrde toepasiingen te maaken. De pewijzen van Gods wereldbedier zijn meerdatt genoeg voor handen. En 't ontbreekt ons niet aan klemmende drangredenen, om het kwaade te haaten en 't goede te kiezen. Bb a M»-  388 Gods bestelling in 't bezoeken en IX. Menander. Gesprek. Zou dit evenwel niet veel meer doorflaande zijn, wanneer men in dit leven meer de gevolgen van 't kwaade zo blijkbaar zag? Filo. Gelijk de deugd haaren loon van zelve medebrengt, zo is 't ook met het kwaadej en om thans niet meer te zeggen, laat ons tog niet uit het oog verliezen, dat wij hier in eenen ftand van beproeving lceven , waar in juist veel dingen moeten overblijven, die alleenlijk door 't geloof overwonnen kunnen worden. Menander. Maar wat zou de deugd dan geëerd worden, en menige ongelukkige zijn lot zien wisfelenf Filo. In de wegen der beproeving bekomt de deugd bij de beste beoordeelaars allermeest haare verdiende eer, en hoe ongelukkig zoef menig een, die nu in druk zit, in der daadwófl den, wanneer zijn lot naar zijnen wensèB keerde ? M e-  ! CGESTAAFT LAATEN VAN 'T KWAADE ENZ. 389 M e ï? a n d E r. IX. Gespkek.. 't Is en blijft tog zo moeielijk om alle deze ngen te doorzien. Filo. Dat is 't, mijn vriend! wij willen doorzien en n ons ontbreeken goede oogen. Wanneer j gelooven dat er veel voor de eeuwigheid waard wordt, en wanneer wij opmerken, e wij bij de uitkomst dikwerf befchaamd i >rden, dan leeren wij bedachtzaamheid. Menander. Dat is waarlijk zeer noodig ? Filo. Laat mij U ter bevordering daar van dit weij re dechts erinneren: hoe wordt Gods lang3 ledigheid nu verheerlijkt, wat worden er ) ;nige dienden door gedaan aan 't geheel, die ders. zouden ophouden, en wat moesten wij i;er het ganfche verband doorzien, hoe alles jïeengeketend is, zoo wij wilden oordeeji; hoe roept ons alles niet toe, dat ootmoe11 te zijn onze plicht en ons fieraad is! Bb 3 Me-  39© Gods bestelling in 't bezoeken en tx. Menander, Dit erken ik gaam, en danke U voor dezefc crinnering, Filo, Daar bij is 't ons zeer nuttig, dat wij on^jj bepaalen bij de uitkomst van fommige vanitt Gods handelingen , daar door zien wij hod| Wijs en goed dat alles geregeld is. Menander, Welke bedoelt gij ? Filo. Laat ons, uit veele andere,nu maarftildaanl bij den lijdenden Verlosfer. Hoe zouden! gij en ik, de zaak van vooren befchouwd zijn-i de , naar ons inzien geoordeeld hebben , bil de eerde aanranding, bij de 'minde mishandel ling van de lijdende onfchuld ? — Vuur uit deel hemel te eisfehen ter verdelging van jefutl vijanden, dit zou de minde draf zijn gewees; I waar aan wij gedacht hadden , en hoe is nu E integendeel Gods Weg in de uitkomst der zaa; 3: ke ? - welk eene wijsheid, genade , langmoedig 1 heid zijn hier ten toon gefpreid, terwijl recht l vaardigheid evenwel niet verdonkerd is ? welj I een heil voor 't menschdom! M II  ONGESTRAFT LAATEN VAN 'T KWAADE ENZ. 39I Menander. TX. Gesprek Gij hebt gelijk, ik bcmerke mijne voorbaaigheid. Filo. En 't is niet alleen in dit geval, maar in ;eer veele bedellmgen der voorzienigheid , op lezelfde wijze te ontdekken: wij moeten dan leer op onze hoede zijn, om voor overijling e waaken , en bij de bepeinzing van Gods vegen maar in de vaste verkleefdheid aan de leugd zoeken bevestigd te worden. Menander. En, hoe doen wij dit best? Filo. Als wij ons van de waarheid overreeden, ;n haar getrouw zijn in onze hulde. Menander. Maar wat kan de befpiegeling der waarheid hier baaten ? F 1 l 0. Zeer veel, als wij op de rechte wijze daaromtrent verkeeren,en onze harten aan de waarheid overgeeven, dan worden wij van de zekerheid van het wijze, rechtvaardige en gceBb 4 der-  392 GODS bestelling in 't bezoeken en ix. dertierene van alle Gods wegen overreed, dai w^*t*#,leeren wij dit erkennen: al kunnen wij alles nie; doorzien, al kunnen wij alles niet vereffenenJ dan laaien wij 't veilig op God aankomen, daJ Hij zijne handelingen naar de regels van gejJ rechtigheid en goedheid richte. Menander. En wat kunnen wij daar al meer door lee-J res? Filo. Dat het ons past nauwkeurig te gehoorzaam men aan 't gene ons wordt voorgefchreven.: en dat wij zo, op de rechte wijze, ons op dé deugd geheel en al moeten toeleggen. Menander. Ja, maar't was tog al in Salomo's tijd zo; 'öj* dat niet haastelijk het oordeel over de boozc daad gefchiedt ,• daarom is het hart van de kinds*, fen der menfchen in hen vol, om kwaad te doen *, Filo. Even daarom moeten wij te meer op onze hoede zijn, om door dit kwaad, dat zo alge-; meen * fred. viii: i,  ? ngestraft laaten van't kwaade enz. 393 ineen is, niet afgetrokken te worden, want^J^ |oe menigvuldiger het zelve is, hoe grooter lok het gevaar van verzoeking is voor ons, bc ootmoed en een biddend leven zijn hier Ee gefchiktfte middelen van bewaaring. Menander, H&bt gij er nog iets bij te voegen ? Filo. Ja, voor ons is ook van 't grootfte belang, Adat wij ons gewennen, om meer ons zeiven fdan anderen te beoordeelen ; dat wij meer Schrikken voor 't kwaad dat wij zeiven begaan, pan dat wij de bedrijven van anderen beoorjdeelen, Menander» Ik erkenne gaarne dat waaken en bidden Leer noodig is , en 't gelukkigfte leven uit(maakt, uwe opwekking, zal mij, zo ik hoope, ter bevordering daar van dienstbaar zijn. Filo. Dit is mij zo noodig als U, ik vordere daar 'f gaarn in, fchoon ik mij zeiven hier in niet kan , 4 voldoen. Bb 5 M e-  394 Gods bestelling in 't bezoeken enz2: rv,\r„'. Menander. Dit zal altijd blijven aan dezen kant vani het graf. Filo. Dat is waar, maar wij konden en moesten meer vorderen: wij moesten meer het beeld, van Hem vertoonen, wiens lijdende liefde wij met eikanderen bepeinzen. Menander. Die liefde dringe ons daar toe! Met deze: béde wil ik het leezen uwex Overdekkingen! voortzetten.  OVERDENKINGEN over het LIJDEN van onzen heere JESUS CHRISTUS.  r  357 ) VERDENKINGEN OVER HET L IJ DEN VAN ONZEN HEERE JESUS CHRISTUS. ZEFEN- EN- TWINTIGSTE OVERDENKING. ilattjs vraagt de Jooden: welke beschuldiging ZIJ tegen JeSUS inbrengen. Joh. XVIII: 28-32. I . . Ende zij gingen niet in 't Rechthuis, op dat ij niet verontreinigd en zouden worden, maar op dat zij ; Pafcha eten mogren. Pilatus dan ging tot haar uit, en eide , wat befchuldiging brengt gij tegen dezen men:he? Zij antwoordden en zeiden tot hem , indien eeze geen kwaad.loender ware , zoo zouden wij hem l niet overgeleverd hebben. Pilaius dan zeide tot haar, «emt gij hem, en oordeelt hem naar uwe wet. De oden dan zeiden tot hem, 't en is ons niet geooroofd iemand te dooden. Op dat het woord van Jezus vervuld vierde, dat hij gezegd hadde, beteekenende hoedanigeo leod hij fterven zoude. D&  398 Pilatus vraagt de Jooden Ovïr- tJU/e boosheid, met list gepaard, weet zich zouden worden, maar op dat zij het Pafcha mo$. ten eetcn. Door het rechthuis fchijnt mij des land voogds wooning verdaan te moeten worden De Jooden, dat is der Jooden Oudden, d( voorgangers des volks , die befïierers vas de ganfche zaak waren, wilden niet in da1 huis van Pilatus gaan, op dat zij nict vef ontreinigd zouden worden. God had in zij ne wetten wel verboden, dat zij geen ver bond met Hcidenfche volkeren mogten maa ken * doch geenzins dat zij bij geen'HeidJ ii + E*»en zoude. — Meermaalen heeft Jefus zijnen leerlingen gezegd, dat Hij in de handen der Heidenen zou overgeleverd en gerechtelijk ten Cc 2. dood  4O4 PiLATUS VRAAGT DE JoODEN xxvn, dood gebragt worden *, meer dan eens hee: Ienk ' aangewezen, dat Hij den kruisdoo zou ondergaan, welke toen de gewoonlijke dra was bij de Romeinen, wegens zeer zwaare mif daaden f, en deze zijne voorfpelling wordt ni door de verwoede poogingen van zijne dooc vijanden ter vervulling gebragt. Zo wondei lijk zijn Gods wegen! de Jooden moeten zei ve erkennen, dat zij geen vrijheid hebben om iemand te dooden, en even daar door den wei baanen om 't gene Jefus voorzegd had te doe; gebeuren! § Mas * Miith. XX: 18, Mark. X: 33 . Luk. XVIII: 31. 1 t Matth. XX: 9, XXVI: 2, Joh. III: 14., XII: 32. § Ik heb hier ontlerlleid, dat aan de Jooden geheel d vrijheid van de ociFening van doodltraffen door de Rome nen ontnomen was, en dat dit niet, gelijk fommigen wi; ien, zo te verdaan zij, dat zij alleenlijk belijden dat het hu; niet geoorlofd is iemand te hruifigen. De geleerde He IER heeft, in zijne Disjerta tien over dit (luk, bij I XXlle Overdenk, reeds aangehaald , raar mijn inzienj voldingend betoogd, dat, naar der Romeinen gewoonte de Jooden in dien tijd niet hebben mogen oeffenen he merum imperium, of de trsagt, om naar de wet in hals! flrarL-lijke misdaaden te vonnUfen en te (Iralfen, 't welkl van 't jus rité et necis, waar door de fouverein gratie o pardon bewijzen kan, moet onderfcheiden worden. Wanneer men deze gefcliiedenis zelve inziet, dsn is e alle aanleiding om ook daar uit dit befluit opteinaakeo 't Is tog geheel niet waarfchijnlijk, dat de Jooden Jefm naar  NAAR BESCHULDIGING. i Maar laat mij dezen ganfchen liandeï nog eens xxvn. Bedaard inzien , hier is veel te bepeinzen. 2ag Lar den fladhovsder gebragt,en den onzekereo nitflag daar I gewaagd zoud«n hebben , bijaldien zij zelve nog de rijheid hadden gehad, om Hem bij vonnis ie dooden, was hun immers te doen om Hero van karn te helpen , ij wilden dit wei op de fchandeüjklte wijze doen, doch jar aan zouden zij zo vee! niet gewaagd hebben, voor toen de uadhouder hen afwees, en zeide; frdeelt Hem aar uwe wet, zo hij daai de doodSraf mede onder begrc iü had? Men kan niet anders denken , of zij zouden daar eredelijlt gebruik van gemaakt hebben. Brengt men hier tegen in dat de Jooden Jefus gevangen enomen, in hunnen raad onderzocht cd gevoanssd hsden. Dit was om, volgens hun voorwenden, de befchqMfing in orde op ie maaken, en Hem ais een kwaaidoensr jet etn elogium (verwijzing') naar den landvoogd te zenden , n de volvoering van het vonnis, dat zij Hem waardig keur. len , daar te eisfehen. Het geval van Stefamus bewijst hier ook het tegenval niet: het gewoone antwoord dat men daar op geeft is ,eer gegrond, 't Was blijkbaar een daad van geweld, dat nen Hem fieenigde, men vindt daar immers geen vonnis«Hing, fchoon men er eentgen fchijn van recht bij voor. wendde, wijl er getuigen bij de fleeniging tegenwoordig varen. De Romeinen lieten zeer veel toe aan de geduurig jproerïge Jooden, om de beweegiogen niet meerder te maaken. 't Gene uit vs.32 van den text wordt opgemaakt: wederfpreekt deze opvatting insgelijks niet: op dat het woord van Jefus vervuld vierde, dat Hij gezegd had, beteke- Cc 3 »«■  4-o6 Pilatus vraagt de Joodem XXVII. Zag ik met verfoeijing der Jooden fchijnheidZnT. Kgheidi ik moet door de erinnering daar vaffli's' mij allerfterkst laaten waarfchouwca, om mij eid, nauwkeurig te wachten voor dat affchuwelijkj iev bedrijf, ja ik moet wel toezien dat de minde i-, beginfels van dat kwaad niet bij mij gcvondec ih worden , mijn Godsdiensthouden moet nie* ftt flechts in uiterlijke plechtigheden beftaan, di( P zeer nauwkeurig met een hart vol boosheid Ij kun im. m tiende hoedaanigen dood Hij zoujlerven, zegt hier geer I2 zins dat hier de kruisdood tegen eene andere foort va/* doodltraffe wordt overgeiteld, maar alleenlijk dat Jefl K voorfptld had dat Hij gerechtlijk zou worden ter dood gt I j bragt, met die verfchriklijke draf, welke men toen aan c grootfte kwaaddoeners oeffende. Joh. XIX: 6. Neemt gk W lieden Hem en kruist [Hem] is blijkbaar een fchimpen K verwijt van der Jooden onrechtvaardigen handel, wijl a i u zekerlijk van die aanbieding,gebruikt zouden gemaakt he |fck ben, bijaldien hun dat geoorlofd ware geweest. jJC Hand. XXIV: 6. zegt Ter tullus dat zij Paül.II gegrepen hebben om hem naar hunne wet te oordeelei, daar uit kan men alleen befluiten, dat het den Jooden geoc Pi lofd was, in mindere dan halsftraffelijke misdaaden nsi M hunne wet te vonnisfen, 't gene ook Pilatus aan h! oo!; toeftond : doch het ftuk wel bezien zijnde, was het ilecï L een valfche draai, om het oproer, waar van wij H. XI ' 37-31 leezen, te bedekken. Hand. V: 40. bevestigt insgelijks alleen maar dat! Jooden mindere flraffen oefenen konden. *'t  NAAR BESCHULDIGING. A°7 .nnen volvoerd worden.Hoeftipt men ook daar xxvil. is, zodat er niets, noch aan de geduurzaam- DENK. ld, noch aan de wijze van uitwendige Godsenstplichten ontbreekt, als het hart met wre« d, haat, nijd ,toorn ,wellust, gierigheid, wraak i hoogmoed vervuld is, dan zal, offchoon den ■toonden ijver bij menfchen lof toegezwaaid ordt, God daar in geen welgevallen neemen; | ziet door alle kundige vermommingen >en Hij ontkleedt alle omzwachtelingen der öosheid en aan zijn oordeel hangt alles af. ip zulk Godsdienst-houden past de taal van ;od bij den Profeet. Wie een os [lacht /laat Ln man: me een lam offert, breekt eenen hond en hals: wie fpijsoffer offert, is [als die] zwijenbloed [offert:] wie wierook brandt ten gedenkfer, is [als] die eenen afgod zegent. * ] Ik moet evenwel bedachtzaam zijn , om , d-hoon ik weet, dat God de reinigheid des tarten bemint, niet achteloos te zijn, omtrent "inwendige Godsdienstplichten, die moeten Waargenomen worden , wijl ik God in lichaam lm geest moet verheerlijken, maar die moeten ijok daar toe alleen maar dienstbaar worden * remaakt, om daar door te komen tot hetbloed J * van IKi * JeJ. LXVI: 3- Cc 4  4ö8 Pilatus vraagt m Jooden XXVII, van Christus, cn door het zelve te worden ge bink." reinigd van doode werken, om den leevendeii God te dienen. Vervolgens ontdekke ik hier ook de list var 't menschlijk hart in 't volvoeren van boozé ontwerpen. Daar men eenmaal het kwaad! heeft voorgenomen, daar fchroomt men nimmei de allerverfoeilijkde middelen te gebruiken tei bereikinge van zijne oogmerken:1 de alleroni - gegrondde cn tevens allerboosaartigde beïchül digingcn worden dan met geweld doorgedre ven, de dem van 't recht wordt nict gehoord: de onfchuld nict verfchoond, de leugen fchaam teloos gebruikt, de laster ten top gevoerd, de waarfchouwingen verfmaad, en list of ge weid beurtelings , naar dat .eigenbelang hei vordert, zo lang te werk gedeld, tot dat he; onrecht over de gerechtigheid zegepraalt. 1 O hoe boos is het hart van den mensch! — Hoe vuil is de bron daar zulk een droom ui vloeit! Dit waren niet alleen de Joodei van dien tijd, die zo bedonden, maar onzleeftijd, ons volk doet den mensch ook vai zulk eene zijde kennen! — Waarlijk er i dan geen reden om aan die bijbeltaal te twijffo len : * Het gedicht fel van 's menfchen hart i ten allen dage boos *. Doel * Gen. VI: ff. en VIII: 21.  NAAR BESCHULDIGING. 409 f Doch vestige ik het oog op Pilatus bedrijrygSTO laar in vinde ik iets eerbiedwaardigs, hij ver-DENK, lordeelt niet onverhoord , hij geeft aanleiding lat onrechtvaardige befchuldigcrs tot zich zele zouden inkceren, en met fchaamte afdand an hunne boosheid doen. Dan zo edel als 't legin van' zijn bedrijf is , zo onvoorzichtig /as het dat hij zich met list zocht te redden, ,m zich van de zaak te ontdaan: hij had het n zijne magt om gerechtelijk onderzoek te , loen, cn aangeklaagde onfchuld te bevrijden, loor dit te verzuimen verwart hij zich zelve, I bezoetelt in 't einde van dit werk zijne hanJen met dat bloed, 't welke door zijnen eigelen mond onfchuldig verklaard was. —- Dit ïiene mij dan ter waarfchouwing, dat ik mij riet alleen voor onrecht en onderdrukking op t nauwkeurigde wacht c, maar ook dat ik toezie om op generlei wijze intedemmen met hen die dat pleegen, om niet mede in hunneftnkken verward te raaken, op dat ik in hunne zonde en ftraffe in 't einde niet deelen zoude.^ Maar befchouwe ik voornamelijk mijnen lij- . denden Zielenvriend in dit gedeelte der ge- . fchiedenis. De onfchuld wordt als een i kwaaddoener overgeleverd , die het meeste goed had gedaan, als de grootde booswicht behandeld, Hij, tegenwien men mets kon mCc 5 bren"  4io Pilatus vraagt de Jooden XXVII. brengen, wordt ten dood gevorderd! — Ho« Over- baazend zwaar was dit lijden! Zie ik mijnen Iramanuël hier omgeeven van eenen drom zij ner doodvijanden, die niets dan vuiien laste* tegen Hem uitbraakten , voor eenen richté ftaande die te veel eerlijkheid bezat, om Hen onverhoord te verdoemen , maar die geenj kloekmoedigheid genoeg had, om de onfchuh zijner zaake te verdedigen, daar ftaat Hij ali een alleen gelatene, als een lam omringt vai grijpende wolven! —— Dit bemoedigt mij; on der de befchouwing van den donkeren nach! van droeffenisfen, die mijnen verlosfer omgaf ei zijn lijden zo zwaar maakte, zie ik het lich van zijne onfchuld daagen » Hij vvord uitgemaakt voor eenen kwaaddoener, maar ei is geen bewijs voor, de onderhandeling vat den ftadhouder met der Jooden Oudden toom klaar genoeg dat het hier aan mangelde : danl zij Gods bedel! mijn Jefus was onfchuldig!! Zo krijge ik aanleiding om Hem door | geloof als mijnen borg te eerbiedigen. Hil moest lijden als een kwaaddoener, om dat ili dit waarlijk ben, en Hij die ftraffe moes: draagen, welke ons den vrede aanbrengt! — Hij leed als kwaaddoener, niet dechts voorn deze of gene, maar voor alle zonden zijns volks, voor al hun kwaaddoen, voor alW hun-: I  Ln a a r beschuldiging. 411 ne overtredingen, daarom wordt Hij hierxxvil. kwaaddoener aangeklaagd, en is oij't ein-^; van dezen handel als zodanig een verooreld geworden. Doch daar Hij onfchuldig als kwaaddoer leed, moet ik ook uit zijn voorbeeld iren, dat ik mij wachte om niet te lijden i een dief of kwaaddoener, of als een die ih met eens anders doen bemoeit. * Wor\ ik dan ook uitgekreten als een kwaaddoe:r, wanneer ik maar lij de als een Chrisn, dat moet mij genoeg zijn, dat mijne onlmld aan God en mijn geweten openbaar , ik moet mij daar over niet bevreemden, I ik, in mijne maate, aan Hem die mijn oofd is, eenigzins gelijk gefteld worde, als : ook iets moet fmaaken van het gene Hij m mijnen wil heeft ondergaan, als ik iets ïoet proeven uit den drinkbeker, dien Hij oor mij geheel heeft uitgedronken. Het past lij dan dat ik mij eerbiedig onderwerpe aan et Godsbedel, al wordt de boosheid daar loor toegelaaten, God zal zijn einde bereiden : dit ontdekke ik zeer duidelijk in de lotIfchikking van den lijdenden Verlosfer: der ooden moordzucht moest zijne voorzegging ver- * 1 Petr, V: 15.  412 Pilatus vraagt de Jooden ïnz. xxvii. vervullen en Hem tot op dezen dag toe als dbns." een waar Profeet doen eerbiedigen, zo kal God het recht der onfchuld aan 't licht brem gen, al fchijnt het voor eenen tijd geheel bedolven te zijn: dit zal ik dan eeuwig* zin gen: al Gods doen] is majefteit en heerlijk! heid, en zijne gerechtigheid beftaat tot in di eeuwigheid! Acun  413 tCHT- EN- TWINTIGSTE OVERDENKING. ksüS WORDT VOOR EENEN OPROER- MAAKER UITGEKRETEN. Luk. XXUL: 2. En zij begonden hem befchuldigen, zeggende : j hebben bevonden dat ze hec volk verkeert, en verbiedt den Keizer fchatge te geven, zeggende, t hij zelve Cntistus de ming is. Matth. XXVII: II, 12-14- Ende Jefus ftont v°orxxVIII. den Stadhouder ,1 Over.- En als hij van de Over-DEiNÏpriesters ende de Ouderlingen befchuldigd wierd , antwoordde hij niets. Toen zeide Pilaius tot hem , eu hoort gij niet hoe vele [zaken] zij tegen u getuigen ? Maar hij en antwoordde hem niet op een éénig woord, alzoo dat de Stadhouder hem zeer verwonderde. Mark. XV: 3 5- Ende de Overpriesters befchuldigden hem van vela :aken: ] maar hij antwoordde niets. En Pilatus tagde hem wederom, zeggende, antwoordt gij niet? ■t, hoe veele [ zaken ] zij tegen u getuigen. En Je- en heeft niet meer geantwoord, zoo dat Pilatus hem rwonderde. Hit  414 Jesus wordt voor eenen Ovm-1'" Het ^an yan cïen rechtvaardigen bedenkt zig m U2lNK' te antwoorden: maar de mond der Godlozen za overvloedelijk kwaade dingen uitfiorten: zegt (J koninglyke fpreukfchrijver * en toont daa mede aan dat bedachtzaamheid en overleg d tong van den rechtvaardigen bediert om z min ten nadecle van zijnen naasten als tot fchj de van zig zeiven iets voorttebrengen, te< wijl de Godloze integendeel alles, wat tot ji deel van zijnen evenmensen kan ftrekken,ove vloediglijk uitdort, als eene fterkwellenc bron die nimmer rust, maar deeds aanhout in 't voortbrengen van fnelvlietende droomei Dit helaas bevestigt de treurige ondervindin onder "t menschdom in alle tijden: dit zie : ten klaarde bekragtigd in 't woedend bedri van Jefus vijanden: toen de landvoogd hen 't nauw gebragt en befchuldiging afgevraag had, zochten zij dit wel te ontduiken, dan was te vergeefs, de fchranderheid en de ove blijffels van een geweten, dat zijn plicht nc eenigzins deed, beveiligde den Romein teg« der Jooden listen, zij konden geen doodvo; nis over Jefus geveld krijgen , ten zij dat zij bi wijzen inbragten dat Hij waarlijk een kwaa: do * Spreuk. XV: 28.  proermaaker uitgekreten. 415 Dener ware, dus moesten zij zijne daaden aanxxvill. licht brengen, daar over moest de ftadhou-p^ Duder oordeelen. Hadden zij hier in ter goeer trouwe gehandeld, des gevangenen onfchuld au zo helder geblonken hebben als de zon, an zij ontzagen zig niet om overvloedelijk waade dingen uitteftorten: markus zegt, ijbefchuldigden Hem van veele [zaaken], alles rerd bijeengebragt wat men maar kon uitdenen;de drift deed het vermelde dikwerf heraaien, zo dat, daar er geen één befchuldiging oor handen was, in fchijn echter een veeltal eleverd werd. Luk as geeft de hoofdfom lezer befchuldiging dus op: zij begonden Hem e befchuldigen, zeggende: wij hebben bevonden dat 'eze het volk verkeert, en verbiedt den Keizer 'chattingen te geeven , zeggende , dat Hij zelf Christus de Koning is. Hier geeven zij de doorflaandile blijken van le uitgezochtfte boosheid, die er te bedenken, s, alles wat zij tot hiertoe ten laste van Jeus hadden aangevoerd in hunne eigene vergaj leringen had nog eenigen fchijn kunnen heb^ jen bij menfchen van weinig doorzicht: maar i leze befchuldiging is van den gerhjgden fchijn zelfs ontbloot, het tegendeel blijkt aan alle . c santen; helfcheboosheid,vreezende voor teleurftelling haarer moordzuchtige ontwerpen kon al-  416 Jesus wordt voor eenen XXVIII. alleen tot dien dap komen: de hope die zi Over- hadden dat de landvoogd te weinig kennis vai DiiNiC* Jefus en zijnen aanhang zoüde hebben, om hui! ne leugens te ontdekken, maakten hen te dol ter, terwijl zij zig voor al vleiden dat hij, n dra hij van opdand tegen den Keizer hoordé zeer gereed zou zijn om aandonds het begeei de doodvonnis te vellen. Daarom dellen zij alles in" 't haatlijkll licht voor. Zij beroepen zich op hunne 01 dervinding even als of zij een zeer nauv keurig en onpartijdig onderzoek gedaan haf den. Wij hebben bevonden , zeggen zij , di deze het volk verkeert, en verbiedt den Keizi fchdhing te geeven. Welk een draai geeven z hier aan de zaak! ïe vooren befchuld gen zij Jefus in hunne vergadering van verba; tering van den Godsdienst en Godslasterlijk zelfverheffing, met deze aanklagt durven 2 niet voor Pilatus verfchijnen, dit zou wTel r; als weinig betekenende beuzelaarij van < hand gewezen, en zij daar door in hunne hl docling te leur gedeld worden : * daara fchro. * Sommigen onderfcheiden deze woorden zo, dat 1 eerde: wij hebben bevonden dat deze het volk verkeer betreklijk zou zijn tot de valfche leeriogen in den Goo dienst; dac 't (tuk, wel ingezien zijnde, zo komt het op ét bl  I OPROER MA AKER UITGEKRETEN. t[\7 Ihroomen zij niet zulk eene befchuldiging op xxvtll. geeven,die den landvoogd in 't nauw moest jjjjj* Lengen: daar hij voor de hoogheid des kei\is waaken moest, en de Romeinen zeer opetend in dit Huk waren, kon er niets meer emmende bij hem aangevoerd worden, dan it de gevangene beticht werd eenen aandag :gen bet Romeinfche oppergebied in den zin ehad te hebben. Hierom geeven zij die bebuldiging als bewezen op, zij beroepen zich p zijne leeringen , welke zij voordraagen als igericht te zijn om het volk te verkeeren, om at tot oproerige bewegingen aan te zetten,en et zelve tegen de Romeinen op te ruien,zeg- gen- sfchuldiging uit het gene zij hier voortbrengen, namelijk, it zij Jefus als eenen oproermaiker aanklagen. Want da ifchuldiging van valfche leeringen in den Godsdienst opgeeven, zoude bij Pilatus niet alleen weinig ingang geld, maar Hem zo veel te meer gelegenheid gegee»n hebben, om zich van de zaak te ontdoen; ook me Pilatus die befchuldiging zo op, als Hij vroeg aan :fus, volgens Luk. XXII: 3. en Joh. XVIII: 33- zijt gij \ Koning der Jooden ? — En dit komt ook zeer wel et het gebruik van 't Griekfche woord At*tfi$vv vet een; zo wordt het Num. XXXII: 7. ais ook 1 Kon. VIII: 17, door de LXX gebezigd,om het aftrekken van volk van de gehoorzaamheid aan wettige overheden ntewijzen. II. DEEL. Dd  4i3 Jesus wordt voor eenen XXVIII. gende ten bewijze daar van, dat Hij verbood Over- ^en ke;zer fchattingen te geeven. * De Schatting, welke de Jooden aan den keizer moesten opbrengen, was hun tot een' ondraag*; lijken last, daarom moesten de Romeinen fteedsl waakzaam zijn, dat zij dit juk niet van denhall fchoven. Die daar van bij hen in verdenking kwaal * Het Joodfche volk, dat zich, na de wederkecring uit Babel, onder veel tegenftand, am het geweld zijner oveff heerfchers ontwrongen, en langen tijd als eene onaf hang-, lijke maatfchappij ftaande gehouden had, werd allereerst, omtrent do jaaren voor Christus geboorte, daor poM! pejüs eenigzins onder 't juk der Romeinen gebragt, waar toe zij, door hunne eigene binnenlandfche onlusten,waar in de Romeinen zich moeiden, aanleiding gavenr toen werd hun evenwel nog hunne vrijheid meer dan nai derhand gelaten, zie F. Josefus Antiq, Lib. XI? Cap. VIII. In 't vervolg werd Herodes, door de Roi meinen tot koning verklaard, en na zijnen dood het rij} onder zijne drie zoonen verdeeld, waar bij Judea aan Archelaus te beurte viel, verg. Matth, II. 22. et F. Josef. Antiq. Lib. XVII. Cap. XXXIII. deze ziji ne regeering omtrent gelijktijdig met de geboorte van }«( fus begonnen hebbende, werd 10 jaaren daar na afgeze en gebannen, wanneer Judea onmiddelijk aan da Romet nen onderworpen, door ftadhouders geregeerd, en ma fchattingbelast is geworden,bij welkegelegenheid veeloproe was Hand. V: 37. en F. Josef. Antiq. Lib. XVIII1 Cap. I & II. Waarom ook de Tollenaars, die deze fchat 1 ting moesten inzamelen, zeer gehaat waren.  'OPROERMAAKER UITGEKRETEN. 4ÏQ (lam had de zwaarfte ftraf te duchten. Erger XXVI1U [fchuldiging kon er dan niet worden uitge-DJM/K. j:ht, dan dat men Jefus aantijgde, dat Hij -bood om den keizer fchatting te geeven, joral werd dit in 't fterkfte licht geplaatst, lir zij er bijvoegen dat Hij zich zeiven voor iï Christus, dat is voor koning uitgaf. \Je algemeene verwachting der Jooden, in i dagen, dat er een Vorst onder hen zou ko:n,dien zij onder den naam van Christus gemoet zagen, en die een beheerfcher van geheele wereld ftond te worden, was aan Romeinen niet onbekend, niets was meer fchikt, om hen voor hun uitgeftrekt bewind doen zorgen, niets kon meer aanleidinggeea om den zo ligt ontvonkten geest van 't Joodte volk in volle vlam te zetten, dan dat ie>nd, op dien grootfehen tijtel aanfpraak maaide , poogingen te werk ftelde om den geest s volks in dien waan te brengen, dat zij wel l van de banden, die hen knelden, veriost ,nden te worden. -Zulk een befchuldiging, :enden de listige Overpriesters, zoude geeg zijn, om van den landvoogd de geëischdooddraf aftepersfen. Maar hoe gedroeg zich Jefus onder deze beuddiging?Dit zie ik uitMatth.ciiMark. rhaaf. .— Die fchrijvers zeggen dat de Dd a °«rer-  420 Jesus wordt voor Eenen XXVIiï. Overpiïesters en Ouderlingen Hem van vee denk. zaaken befchuldigden , zij hebben de hoof beschuldigingen, door Lokas opgegeeven, z( kerlijk uitgebreid, en vermoedelijk met ve drift die meermaalen herhaald: doch Jefus an woordde niets, zelfs toen de ftadhouder Hei vroeg: hoort gij niet hoe veele [zaaken] zij tem U getuigen P Toen zweeg Jefus nog, zo dat E latus zich zeer verwonderde. Te vooren zag «brede dat Jefus zweeg op valfche aantijgingen toen Hij voor de Jooden ondervraagd en bl fchuldigd werd * Daar door gaf Hij hi fterkfte bewijs van zijne onfchuld, geduurenc zijn zwijgen fprak het geweten van zijne vi anden, zijn zwijgen bragt hen in de grootl engte: zo doet Hij ook nu voor Pilatus, H laat zijne vijanden zich zeiven verbijsteren befchuldigen zonder bewijs te leveren, dee hen bij zijn zwijgen gevoelen, welk een kwaade zaak zij voordonden, de landvoogs duidelijk genoeg den nijd, de list en moorc zucht zijner vijanden merkende, ontdekte du wel dra de onfchuld van Jefus. Hij kon zie niet begrijpen, hoe iemand zo zwaar beticht en te gelijk met zo weinig bewijs befchu digd, hier op zwijgen kon: weinig woordei fpree * Verg. de XVIIIde Overdenk.  Lproermaaker. uitgekreten. 421 teekens, dacht Hij, zouden genoeg zijn om XXVIII. befchuldigers te befchaamen, en den ge-J"] ngenen te redden, niets wenschte Hij vuuer, daar Hij tog niets anders dan een voor =m onaangenaam gevolg van deze zaak te ichten had, en de aanleg van deze handeling -m genoeg vermoeden gaf, dat hier veel kwaad ider verborgen lag, daarom moest Hij, die fus niet kende, zich verwonderen dat Hij et deed, het geene elk mensch in zijn geval :daan zou hebben. Dus zie ik de wijsheid van Jefus in dit zijn vijgen. Hij doorzag 't gene de landvoogd [et wist, dat fpreeken Hem niets zou baaten ; lij wist dus in 't hart van den ftadhouder bijondere oplettenheid en verwondering te verdekken , al zwijgende maakte Hij zijne vijanen verlegen, die geen antwoord, geen wederjraak krijgende , zo veel fpoediger hunne gal itgebraakt hadden,en de gelegenheid misten, m op één of ander woord van Jefus te vallen * |k konde de Heiland het veilig daar oplaaten ankomen, dat Pilatus, die zijne onfchuld reeds ,egon te merken, in 't vervolg ten overvloede laar van verzekerd zou worden; eindelijk geluurende dit zwijgen fprak zijn hart bedenlig met heilige erinnering deze taal: de drinkkker, dien mij de Vader gegeeven heeft, zou ik Dd 3 dien  4P» Jesus wordt voor eenen ™l"-dien niet drinken? — Hij wist tog alles JI denk, Hem overkomen zoude, en Hij wachtte L volvoering van den wijzen en goeden, ra* zijns Vaders met onderwerping en vertrc]L wen af. En gelijk ik deze gerustheid van Jef „ fchuldelooze ziel in dit zijn zwijgen or , dekke, zo heb ik ook overvloedige aanL ,e] ding om het valfche en ongegronde van de; 'n befchuldiging te leeren kennen. Sla ik 't oi op 't gene ik uit de gefchiedenis van Jef; L leven leere, daar vinde ik zeer veele blijkn ^ van het tegendeel van 't gene Hem hier last gelegd wordt. Nimmer heeft Hij 't volk verkeerd, ni| L mer verboden den keizer fchatting te geevei ^ wanneer het volk Hem koning wilde maaker u; weigerde Hij zulks en maakte zich weg * Z: ne keringen waren van dien aart, dat zij, i; plaats van oproer te zaaien, veeleer rechtdreel dienden om 't volk in behoorlijke onderwerping ' aan de gene die over het zelve in 't kerkelijk 'tt of burgerlijke gefteld waren, te brengen en 1 L houden. Den Schriftgeleerden en Farizeën ■ hoe gedreng zij ook handelden, en hoe ot É waardig zij ook waren, om geëerbiedigd te wo: P den ( * 'Jth. VI: is. _  'oproer maaker uitgekreten. 425 en,wilde Hij echter hetgezag niet ontneemen. xxvni, [ij zeide: zij zijn gezeten op Mofes ftoel: Dm[> jLrom al wat zij u zeggen dat gij houden zult, oudt, [dat] en doet [het]. * Hij betaaldeniet Heen de Didrachmen f, maar fcherpte als oodzaaklijk in, dat men den keizer fchatting west geeven, dit verbindt Hij met het gene nen aan God fchuldig is ook aan God te ;eeven, en dat men even zo, aan den Keizer west geeven het gene des keizers was. § 't Blijkt Ékklaar genoeg, uit de geringe omdandigheien, waar in Hij verkeerde, dat Hij geen lardfche grootheid zogt, en zich met voor •en aardsch koning wilde opwerpen, want Hij /erborg het niet dat Hij arm was, en niets md waar op Hij het hoofd kon nederleggen; HU zocht ook geene verbetering van zijnen J ftand, • Matth. XXIII: 2, 3« . + Matth. XVII: 24. 't Is in 't breeds door den ge[eerden Burmahnüs Harmonie. I Deel bladz. 69 enz. Èetoond, dat deze Didrachmen geen Romeinfcheichamng. penningen waren, maar de halve fikkei, dien de Joodea ■ Ln heiligdom moesten betaalen, en die afgeleid werd ' uit de wet Exod. XXX: 11-16. Men verg. ook Micha. ' elis MoraUch Recht § 173 ■ « Sc* ut te. H. Jaar. 1 boeken II. Deel bladz. 162. % Matth. XXII: 16-21. D d 4  424 Jesus wordt voor eenen XXVIII. ftand, Hij leefde en werkte maar om and)I O ver- j _ T . denk. ren g°ed te doen. Ligthjk had Hij van de do. p den, die Hij opwekte,van de kranken,die 31 genas, of van derzelver naastbeflaanden groA te fchatten kunnen opzamelen, welke Heil; zeer noodig geweest zouden zijn, zo HL zulke grootfche bedoelingen had gevormd,da§; Hij begeerde niets daar van, Hij was verget noegd als Hij maar menfchen gelukkig maaktefit daar toe ging Hij het land door, overal goefir doende. Nimmer had Hij zich zeiven koninfc genoemd, nooit zich als koning aangeprezenfh maar altijd zulke omfchrijvingen van zich ze* ii! ven gebezigd , waar door Hij zich voor geheeifc iets anders dan voor koning had uitgegeevemL — Dh is waar, Hij had erkend de CHRisfiiv tus te zijn, en had, op zijne intrede in Jef/. rufalem, de toejuiching der menigte ontvanït gen: doch Hij was er daarom verre af geweest Jjvk om zich voor een aardsch koning te verldaa-fc ren; alles wat Hij tot hier toe van zijn rijkhadfiD geleerd, toonde duidelijk genoeg, dat het zelveltt van eenen geheel anderen aart was dan de ko-Lningrijken dezer wereld, en voor de begrip* pen der menigte, die Hem zegevierendinhaal-L, de, was Hij niet aanfpraakh'jk. \ Zo blijkbaar als de valschheid dezer befchul-|% dig4  OPROERMAAKER UITGEKRETEN. 4^5 |||ing hier doordraait, zo onwederleglyk is de XXVIIL [fchuld van Jefus ook tevens bewezen , niets Linder dan zulk eene aantijging verdiende Hij, die heilig, onnozel en onbefmet was. Grooten dienst hebben evenwel deze vijanden I:|es Verlosfers,door deze hunne valfche aanj p^e, aan de goede zaak van't Christendom e idaan : zij hebben de beste bewijzen geleverd j lat zijn charakter onbezoeteld was, zo zij daar i ran toch iets hadden kunnen opfpooren, en de j ;elegenheid daar toe ontbrak hun niet, zij zouden niets onbeproefd gelaaten hebben; dan lank zij Gods goede befchikking! geen vlek I monden zij aantoonen, geen misdag kon er voor uien dag gebragt worden, leugens, die zich Éven wederfpraken , werden er aangevoerd, s aster, die geen wederleggen behoeft, moest i.Ie plaats van bewijzen vervangen! — Zo :,dnde ik hier een nieuw bewijs: dat mijn ver1'osfer onfchuldig leed! 1 Dan, even hier door krijge ik aanleiding om e vederom een blijk te ontdekken van de fchrik. wekkende boosheid van 't menschlijk hart. Zij > üe Jefus aantijgen dat Hij een oproermaaker ,*as, droegen het Romeinfche juk met de grootIe onverduldigheid, niets zou hun aangenaa•iner zijn geweest, dan dat zij het zelve hadDd 5 den  42Ö Jesus wordt voor eenen iiP; XXVIII. den kunnen affchudden, den keizer fchattii ^ BiwK." te geeven > befchouwden zij als den gewei digfti f dwang,waar onderzij zuchtten,zij reikhalsde|[i naar de komst van eenen Mesfias , dien : i naar hunne verbeelding affchilderden, als m: D aardfchen luister en groote magt voorzien : iU zijn, om deze banden te kunnen breeken, < F' hen tot heerfchers over de Romeinen te kus ÜF nen maaken. Zo werkt de boosheid vi *4t 't menschlijk hart, om anderen te bekladden m p misdrijven, waar aan hetzelve fchuldig ftaat;: fKi zal de gierigaart een ander als vrekkig affchim deren; de ontuchtige zal den goeden naam vs1,1 eenen kuifchcn dikwerf in verdenking zoekt F te brengen; de eerzuchtige hoort men mee F over den hoogmoed van anderen klaagen j | p< niet zelden gebeurt het, dat dille en zachtmèp' dige leerlingen van Jefus, die, naar zijn bc dei: vel, alle menschlijke ordeningen onderdaan j 1 zijn , die om Goddelijke en menschlijke we lijü ten te gehoorzaamen,aan de magten,overhe te gedeld, onderworpen zijn, door anderen, d; deze wetten zonder fchroom overtreden, voo i Oproermaakers uitgekreten worden; dit ld \ wedervoer den oversten leidsman de: i1 zaligheid, de Godvruchtigen van alle ti S\ den hadden er de ondervinding van : Eha ii wer« L ia t'  iproermaaker uitgekreten. 42? :rd als een beroerder van Israël door Achab xxviir. jgemaakt*; — Naboth werd befchuldigd ,t hij den koning zo wel als God gelasterd id f, men tijgde Jeremia aan, dat hij niet :n vrede maar het kwaad zijns volks zogt §, julus werd aangezien als tot de bende van m oproerigen Egyptenaar te behooren §§, en gemaald als een pest die oproer verwekte §§§. aat het dan niemand, die het beeld van Jeis wil draagen, bevreemden dat hem 'zo iets eft , ook dit behoort tot de beproevingen, 'aar door de hemelfche Vader zijne kinderen, 1 't ftrijdperk dezes levens, wil oeffenen,ook ier in moet door 't geloof overwonnen woren. Alleenlijk dat ieder voor zich zeiven toeie om in dit geval niet te lijden als eenkwaad.oener, of als iemand die zich met eens an.ers doen bemoeit. Hier zie ik dan tevens uit, hoe deugd en eer[jkheid geen waarborgen zijn, om voor den wadder der lasterzucht beveiligd te wezen. Hadden * 1 Kon. XVIII: 17. ■f 1 Kon. XXi: 10 en 13. $ Jtrm. XXXVIII: 4. Hand. XXI: 38. $§S Hand. XXIV; 5-  42S Jesus wordt voor eenen SXVIH, den recht en waarheid onder 't menschdom de Ovür- overhand, de deugd werd alomme geëerd, eij ®mK' haare bezitting bragt achting en rijkdom aan| dan nu de mensch bedorven is, nu geeven dé blatüke deugd, de onbezoetelde onfchuld wè eens de aanleiding tot fmaad en vervolging^ de mensch heeft tog gaarn medgezellen 00 zijnen weg, hoe boos zijne handelingen zijn: hij wordt gaarn goedgekeurd in zijn bedrijf! de deugd veroordeelt dilzwijgende de ondeugd; en deze kan haar eerwaardig bijzijn niet dulden van daar dat dit de boosheid in toorn ont fteekt, op wraak bedacht doet zijn, en haai tot laster en vervolgingen ter bereiking van Tiaar doel de toevlucht doet neemen. Zo leed mijn fchuldelooze Verlosfer danhia zeer zwaar, Hij wordt niet flechts gelasterd et: gefmaad,niaar ftaat geboeid voor den richtei als een misdaader. Hier is een gericht daa; de hemel van beeven, daar de aarde ziel over fchaamen moest, daar de hel over jui chen zou! Hij die, in den jongden aller da gen, als richter op de wolken des hemel verfchijnen zal, Hij ftaat hier gebonden voo: den ftadhouder, wordt van veele zaaken mei de grootfte vinnigheid befchuldigd, en da; om Hem ten dood te eisfehen, om Hem al ee:  UrOERMAAKER uitgekreten. 429 I n sroot booswicht van de aarde te doenXXViiL 3 b .... 1 ^ Over- brdelgen! Dit gaat mijne bevatting te oo-BJJKI> lm! I Dan ik juiche van vreugde, dat ik te midden an dit zwaan lijden, zo wel zijne vrijwillig>.id als zijne onfchuld door zie draaien: in In heilig zwijgen zijn de bewijzen te ontdekén, dat Hij vrijwillig leed, Hij onttrok zich iet aan 't lijden door ontijdige verdediging, ïaar leed om den raad van God uit te dieen. Mijn Verlosfer, dit is mijn troost, leed hier ok als de Borg van zondaaren: door de zone hebben wij rebellie tegen God gepleegd; oor de zonde hebben wij de goede orde omgeeerd, door de zonde zijn wij de gevaarlijkfte nderdaanen in 't rijk van God geworden, door e zonde hebben wij den grootften fmaad voor gericht van God verdiend. Maar dit lies ondergaat Jefus, om de draf te draagen ie ons den vrede aanbrengt, nu wordt in Hem ervuld het gene van Hem gefchreven is; e fmaadheden der genen die U fmaaden zijn op lij gevallen *, Hij is met de overtreders geteld eweest en heeft veler zonde gedraagen f, en uit de- * Pf. LXIX: 10. f Jef. LUI: ia.  430 Jesus wordt voor eenen xxviir. deze vervulling zie ik tevens dat Hij de waardj denk. Messias is, in wiens diepfte vernedering de a merken, door de Profeeten aangewezen, ter I klaarde te ontdekken zijn. Niet minder eer>: l biedige ik Hem, als mijn onvergelijklijk voor-! i beeld: zijne dille gelatenheid duurt voort: li zijn heilig gedidd vermeerdert in plaats van 1 ij verminderen; zijn betamelijk zwijgen weet Hl 1 telkens, als 't nodig is, volmaakt te beöeffei I nen; Hij is volkomen meester van zijne tong.; n en dus een volmaakt man, die in woorden niet I fcruikelt. Gefcholden zijnde fchold Hij k niet weder, en lijdende dreigde Hij niet. Naar ei dit voorbeeld moet ik gevormd worden, naai mijnen meester moet ik gelijken, of ik mag ijt den naam van zijnen difcipel niet draagen. ie In lijden en leed moet ik zo heilig geduM f'i djg zijn, en zo zachtmoedig lijden in mijne 't1 maate, als Jefus leed. Hoe zekerder ik vaal'1 mijne onfchuld ben , hoe ligter mij het lijden I moet zijn; hoe treffender de dagen zijn dia f mij worden toegebragt, hoe meer ik op Je- m fus moet zien, en nadenken, wat Hij voor: t zondaaren leed! Hoe onbuigzaamer ik mijn s hart gcvoele om te bukken onder 't gene mijj i wordt toegezonden, hoe verder ik van de: ii gelijkheid aan mijnen meester ben. i ie boe. :si ik;  ioPROERMAAKER uitgekreten. 43I 1 hier zo veel treurftof, het oprichten vanxxvill. lage handen en flappe kniën is mijn phcht,(Jj^ I zal mijn voorrecht uitmaaken. ■ Maar ik moet Jefus zo wel in zijn doen :b in zijn lijden gelijk worden. Werd Hij llschlijk als oproermaaker befchuldigd, had ij eerbied voor de magten, die over Hem fteld waren, in 't burgerlijke zo wel als in kerkelijke ; ik moet ook den overheden l de magten onderdaanig zijn : die les is et te vergeefs, zo dikwerf in 't euangelie )or Jefus en zijne Apostelen voorgedraagt : ik moet dit in gehoorzaamheid aan zijn ;vel doen, ik moet daar door toonen, dat jne leer een zegen voor de maatfchappije is. n gelijk ik eere moet geeven dien ik eere huldig ben, zo moet ik ook fchatting gee|n, dien ik verplicht ben die te betaalen, er in nauw gezet te zijn is ook des Chris:ns plicht, dit moet niet alleen uit vreeze oor de menfchen, maar in gehoorzaamheid in God gefchieden, dan zal ik dit tot in e minde bijzonderheden toe waarneemen, n daar op de vrijfpraak van mijn geweten n de goedkeuring van God, om Christus ille ontvangen. Leeve ik zo voor den Heer, 'orde ik zo ééne plante met Hein die mijn hoofd  43ü Jesus wordt voor eenen enz; j XXVIII. hoofd is, om in gelijkvormigheid met HenJL denk, d°or zÜnen Geest, in nieuwigheid des 1< vens te wandelen, dan fterve ik met Hem " en leeve eeuwig met Hem, verzadigd zijnd 'Ei' met Gods beeld! iVir  43S WGEN-EN-TWINTIGSTE OVERDENKING. esus belijdenis aangaande zijn Koningrijk. Jok. XVIII: 33-3(5. Matth. XXVII: ir. >ilatus dan ging wederom . ... En de Stadhouder XXIX. 't rechthuis, en riep vraagde hem, zeggende, zijtOvekis , en zeide toe hem, gij de koning der Joden ?DENa' gij de koning der jo- en Jefus zeide hem , gij ? Jefus antwoordde hem, zegt het. r gij dit van tl zeiven , of ben het u andete vati mij egd ? Pilatus antwoord* ben ik een Jode, uw' k ende Overpriesters heb- u aan mij overgeleverd: hebt gij gedaan? Jsfus voordde , mijn koning en is niet van deze we. li indien mijn koningrijk deze wereld ware, zoo den mijne dienaars gelen hebben , op dat ik Joden niet ware overI verd: maar nu is mijn i ngrijk niet van hier. Mark. XV: 2. 1 ti Pilatus vraagde hem, zijt gij de koriing der JoI ? Ën hij antwoordende zeide tot hem, gij zegt her. 1 • seiLi £ e Luk.  434 Jesus belijdenis En Pilatus vrasgJe hem , zeggende, zijt gij de \ nim? der J den ? en hij antwoordde hem en zeid Gij zegt het. 't Is den mensch eigen om alles, wat 1 naam van groot en luisterrijk draagt, m graagte te onderzoeken , om ijverig zich bevlijtigen , dat hij daar van kennis krijgt zich daar over verwondere, en zo verre h hem mogelijk is deel daar aan neeme. Ni zelden bepaalt de dikwijls beuzelende mens zich tot dingen die geen aandacht verdiene: wordt door ijdelen fchijn verblind, door fel terende nietigheden vervoerd , cn zijne \I wondering zo wel als 't voorwerp, waaraan 1 zijne aandacht leent, zijn beiden beneden , waarde van het edele , het redelijke wezj het welke de mensch behoort te zijn. Dan erzi waarlijk groote voorwerpen van nafpooring vo: den oeffengraagen geest: de bloei, de opkom: de gedeldheid, de lotgevallen van groote maa fchappijen, van magtige rijken mag men hi. eene plaats inruimen. — Die leveren aanj ding tot leering, tot verheffing van de achtiii welke men billijk voortreffelijke menfchen to draagt, zij geeven voedfel voor 't verdand e lesfen voor 't hart, en befchikken eene bezi; he:  AANGAANDE ZIJN KONINGRIJK. 435 ad, die men voor een redelijk wezen geen- xxiX. ns onwaardig kan keuren. Evenwel, lioe Over- fc> DtMtU ïkoorlijk dit bedrijf is, ik wil nu een ander, ld betreden, ik wil het groote in het kleine >eken, den rijkdom wil ik in de armoede behouwen , de heerlijkheid bij de verachting jfpooren , de vrijheid bij den gevangenen :zichtigen, den luister in de geringheid ontdtkcn, en de heerfchappij aanfchouwen in em, die daar van geheel ontbloot fcheen! Dit wonderfpreukige vinde ik in Jefus koIngrijk, dat wil ik dan nu bepeinzen, ik zal Kis zelf daar van belijdenis hooren doen , ; zal van Hem zeiven de gesteldheid van dit Wonderrijk leeren kennen. Ik zie, naar aanduiding van 't Gefchiedveraal,den Romeinfchen landvoogd in het rechtuis binnen trecden, Hij was om den Jooden ienst te doen, naar buiten gekomen, om hune befchuldigingen tegen den-gevangenen, dien ij met zo veel ijver, in den vroegen morgen, tot em gebragt hadden,te hooren.— Om een vrij onerzoek te kunnen doen, of om door 't ftaatlijke an de gerechtsplaats te meer plechtigheid aan eze handeling bij te zetten, gaat hij naar binen, en roept den gevangenen. -— Ach! e ruwe handen der Romeinfche krijgsknech1 grijpen den geboeiden Jefus aan, en itooEe a ten  43^ Jesus belijdenis It XXIX. ten Hem voort, tot dat Hij voor den richel» oeniL' is! Veinzende Jooden houden het vo [ verontreiniging, nu in 't rechthuis te treedei t] en den geheel vlekloozen, den nooit verontre & nigden weldoener der menfchen wordt das jd binnen gefleept! - e. Terdond begint het onderzoek. „ Edele f lij „ latus, gij zijt in dit begin uwer handt i» „ lingen den hoogden lof waardig, Gij ve 'f „ geen vonnis zonder onderzoek, Gij doen|4) „ den beklaagden niet, zonder dat Hem tij|m „ en plaats van verantwoording gegund is! |K Maar wat is het onderzoek dat Hij doet? ff, te vraagt aan Jefus: zijt gij de koning der Jooden' I Ik vinde hier geen woordverdraaiing, geënt P groote toegeevendheid omtrent de vijanden va; Ui; den gevangenen, de vraag vloeit rechtftreek!bt uit de befchuldiging : zij hadden Jefus aange it tijgd dat Hij een oproermaaker was, die he ?ed volk verkeerde; aan het zelve verbond den Kei ze i\ fchatting te geeven; en voorgaf: dat Hij z\ I Christin de koning was, dit kwam derhalvei fd hier op neder, of Hij waarlijk waande de ka mi ning der Jooden te zijn, die koning, van wel ig ken zij zo veel verwachtten, die hen tot hee it ren der wereld zou maaken. Zo toont p i l a re. tus dat Hij geenzins onkundig was van de: ai Jocden waan, en richt juist zijne vraag zo in, gm oir  aangaande zijn koningrijk. 43? t niet Hechts te onderzoeken of Jefus eenXXK. ■tig', maar bepaaldelijk of Hij de koning DSNS. : Jooden ware. Hier zie ik, dunkt mij, tik zijne verwondering, en den fchimp,dien j den Jooden aandoet, vrij klaar ontdekken 7. „ Zijt gij de koning der Jooden, vraagt hij vol verwondering, kondet Gij daar op eenige aanfpraak maaken; kondet gij eenigen aanhang bekomen? Is 't zo met der Joolden verwachting gelegen , dat een gering Imensch, als gij, befchuldigd wordt van zich [uitgegeeven te hebben, die lang verwachtHte koning te wezen? 't Was pi la- Is dan, daar hij met verwondering vroeg, ea [gelijk toonde den Jooden geheel niet gunftig ■ zijn, om onderricht te doen; en hij wierd It wijsheid en nadruk beantwoord. Jefus op I vraagen antwoordende , deed hem eene Iéder vraag: zegt gij dit van u zeiven, of heb* jj 't u andere van mij gezegd? Hier door bealt Hij den ftadhouder bij zich zeiven, op dat e de taal van zijn geweten hoorde, ennauwurig onderzocht , of hij uit eigene bewee;ig om de waarheid te weeten, deze vraag d gedaan? Of 't hem te doen ware, om de rwachting der vaderen te kennen; of hij st had om den aart zijner zendinge , het >gmerk zijner komst, de bewijzen van zijn Ee 3 Me«-  43S JESUS BELIJDENIS I XXix. Mesfiasfehap , eii dus zijne waare verhevffl denk, . heid te leeren. verdaan ? Dan of 't in tvervloedige aanleiding , om der Jooden list en  444 Jesus bel ij de nis xxix. en bloeddorst te kennen, om optemcrken, ha OVER- J * - i • Bü»Nn. zeer de inrichting van zijn rijk onderfcheide was van de gefteldheid der aardfche koning* ken, en even daar door biedt Hij hem de g^ legenheid, om kennis te krijgen aan het rij van licht en heil, dat nu onder de menfche werd opgericht! Dit is ook mijn voorrecht! Eeuwig zij de Godlijke ontferming daar voor dank! Ik hel ook kennis gekregen aan dit rijk des lichts; daar door is mij de weg gebaand tot het ge nieten der grootfte wijsheid; fchatten die ü nimmer kan verliezen, eer die onverwelklijlj is, worden daar door voor mij verkrijgbaarI licht ftraalt daar door op mijne paden, en dè hope des eeuwigen levens wordt langs dezen weg aan mij geopenbaard. In de befchouwing van zulk een heil wil ik mij nu dan nog eea weinig verlustigen. Oulings had God zich wel aan de vaderen, in eenige maate, bekend gemaakt, en naderhand eenen omdagtigen dienst onder Israël gefticht, maar nu was 't zijn wil, om zonder: moeilijken dienst, of zwaaren last, Jood en Heiden tot zich te roepen, en een iegelijk die:t geloofde te zaligen. Deze inrichting van God,:, om menfchen te verlosfen van de zonde, om/li hem te behouden van 't verderf, is dit rijk; ' van,  MANGAANDE ZIJN KONINGRIJK. 44$ jjn Jefus: hier. door worden menfchen famen XXIX. fbragt, over welke Jefus het bewind voert, larom wordt Hij met recht als koning geëerledigd. — Hij heerscht uit den hemel, daar Ijn paleis, enzijn troon is, alle dingen zijn aan l'rte voeten onderworpen. Hij heeft alle magt den hemel en op de aarde, de paaien van jn rijk zijn, in dit opzicht, zo uitgedrekt 3 de geheele aarde, ja als de ganfche fchepng, met recht draagt Hij dan den naam van >ning der koningen, en heer der heeren*. — ) moet het ganfche heelal Hem aanbidden, e kniën moeten voor Hem gebogen worden; es moet met luider dem,gelijk de Egyptenaars tor Jofefs wagen, uitroepen knieh! f Deze ootheid van Jefus maakt de eer en de veilig- id zijner onderdaanen uit. ' Beroemt :h een volk in een welgefteld rijk, over de ootheid en het uitgedrekte bewind van hunn koning, vooral wanneer zijné grootheid van jsheid en rechtvaardigheid vergezeld, en door edheid gematigd wordt, met hoe veel reden emen Jefus onderdaanen dan over de grootid van hunnen Heer! Zijn bewind kent geen alen ; daar fehepfelen zijn , daar heerscht Hij Openb. XIX: i<5. ■ Gen. XLI: 43.  4;6 Jesus belijdenis ||j XXIX. Hij door zijn vermogen, en deze zijne maJli dmbT worcit "heen ter bezorging van hun belang gJt: bruikt, Hij is zo luisterrijk in wijsheid, recljlli vaardigheid en goedertierenheid als in vermriti gen: daarom zijn zijne onderdaanen veilig odL der zijne bediering. Welk fchepfel zal hen m, onderbrengen? Wat zal hen fcheiden van zi; \ ne liefde? Gevaar, honger, fchande, armqt |j; de, zwaard, ja duivel en hel kunnen zij daa B{ toe veilig uitdaagen! — Al vereenigde zich d L ganfche natuur tegen hen, als het de wil va; .5 hunnen koning niet is, om hen ten hunne jj[ • f beste door beproevingen te oeffenen, zij zul L len niets vermogen, en oeffent hun koning he ^ in dien ftrijd, Hij maakt hen meer dan ovenvin w naars. Daarbij deze magt van Jefus is werk L zaam , om in hunne behoeften te voorzieni L] om hen over den weg te leiden, van 't noodil mi, ge te verzorgen, daar Hij tog gekomen is oj dat zij 't leven en overvloed zouden hebben f i Voornamelijk ontdekt men het geluk der om: ' derdaanen van Jefus rijk, als men acht geeft df de wetten, die zij gehoorzaamen moeten. * H Wetten op billijkheid gegrond, en den voot « fpoed alleen bedoelende, zijn de beste midde-; * len, die een bedierer gebruiken kan, om hetï;; Se< li * 'Joh. X: 10. i én  «AANGAANDE ZIJN ÏyONINGR IJK. 447 Iluk van een volk te bevorderen, maar evenxxix. t vindt men hier op de nadruklijkfte wijze^EK* betten die 't hoogde goed aan den mensch )en verkrijgen, die zijne eigene zielsrust berderen, dat zijn de voorfchriften van Jefus jk. 't Bevel des geloofs * bekleedt hier de eerde laats, dat is 't middel, waar door men een iderdaan van Jefus rijk wordt, zijne verzoening inneemt, en daar door vergeeving der zonde, 1 het eeuwige leven ontvangt. Bemin- jk bevel! daar door wordt men om niet gezagd, daar door krijgt genade de eer! door 't dioorzaamen van dit bevel vertrouwt men op ;fus, die de weg, de waarheiden 't leven is, aar door vindt men alles in Jefus, daar men in Éch zeiven niets heeft, dat waarde bijzet! Bednlijk bevel, om dat Jefus zelf dat geloof fchenkt * 't Za! niemand , die ooit met verüand den Bijbel las, meeraden dat men het geloof een plicht noemt die in :fus r'jk geèischt of bevolen wordt: de uitfpraak i9 d klaar door J^fus zeiven gedaan, Mark. I: 15. Betert u en gelooft het Euangelium, en er wordt zo uitruklijk gezegd: dit is zijn gebod dat wij gelooven, 1 Joh. .1: 23. dat men daar aan niet behoorde te twijffelen. —— n hier in is de rrtinfte zwaarisheid n;et, daar wij gelooven at Jefus zelf hier toe krsgt geeft, dewijl men buiten Hcra iets doen kan.  448 Jesus belijdenis XXIX. fchenkt en deeds vermeerdert, zo dat Hij dé1' Ovitii- j^. t tQt Gehoorzaamheid zelf mededeelt. 't Andere hoofdbevel van Jefus rijk 'is dl* verloochening yan zich ze/ven. —— Moeilijk™3' plicht! onaangenaam bedrijf! Zo fchijnt heil1 in den eerden opflag : en waarlijk dit bëvei1 kan ook maar alleenlijk door 't geloof gehoorjr ' zaamd worden. ——-Van eigene wijsheid, eilr gen zin, eigene eere aftezien, en zichaanderp" wil van eenen anderen geheel overtegeeven fchijnt den werekiling eene dwaasheid te zijn. - r Maar de mensch die bedachtzaam opmerkt: f hoe veel onrust eigen wijsheid, eigen zin ej eer aan hem dikwerf berokkenen, hoe hij daa.: " door van de paden van waar geluk niet zeider ,u wordt afgeleid, rekent het zich ten voorrech! il om hier in ook aan Jefus gehoorzaam te zijn.— r Wij kortzichtige menfchen zien niet zelden mis r wanneer wij met de meeste wijsheid fchijner le te handelen, en hoe dikwerf druischt eigei £l zin niet tegen den wil van God en daarom te: '(£ gen ons wezenlijk heil aan? Hoe zeer zijn wi, !? gereed om aan den afgod van eigene eere te " wierouken, en even daar door, daar wij alles hie* aan ons poogen zoeken dienstbaar te maaken ons zei ven in het diepfte verderf te ftorten. —W' Gelukkig derhalven de onderdaan van Jefus If die zijnen eigen wil buigt onder dien van zij|s!:  'aangaande zijn Koningrijk.' 44.9 |n Heer, die zijn eigen verftand verzaakt, om XXIXtoor de wijsheid van zijnen koning geleid teDENK> ■orden, die gaarn zijne eigene eer voorbijziet, m die van zijnen Verlosfer alleen te bedoelen, t, waarlijk, dit jok van Jefus is zacht, en zijn :st is ligt, hoe zeer het den vleeschlijk geinden wereldling anders moge toefchijnen; de ïensch, met zich zeiven ingenomen, zal niet Kijk daar van afzien, dan een weinig naenken is airede gefchikt, om ons ras te doen efelTen, dat ootmoed den mensch, den zonaar past, dat de wil van Jefus het veiligfte Eitfnoer voor hem is, en dat de eer des VerËfers het betaamelijk doel is , daar hij naar Leven moet. — Zo zict men wel haast het etaamclijke van zulk een bcftaan, en het vooreelige daar van wordt bij ondervinding best Ikend. — Welk eene kalmte verfpreidt het in .e ziel, wanneer zij niet gefchokt wordt op ie onftuimige baaren der valfche eerzucht! lee veel troost geeft het in moedbeneemende Egelesrenhcden, als de wil gebogen is onder ffus wil, en het hart zijne derkte vindt in [g liefderijke bedelling van eenen getrouwen Lzorger, die in den grootilen nood getrouw ]ktft. —. Gelukkige onderdaan van Jefus, " lie door waare zelfverlochcning bij zich zeilen niets , en voor wieri Jefus alles wordt, Rl. DEEL. hlj  45° Jesus belijdenis XXIX. hij kent eene vergenoeging, daar de wereld ni £t«." V3n WCCt'hij'vindt rij'kdora in armoede, vrem in droeffenis, moed in gevaar, ja het leven den dood! En, niet minder wordt het voorrecht, dat Jefus rijk te genieten is, openbaar bij de 1 fchouwing van de derde hoofdwet van dit 1 ningrijk , het gebod der liefde. God lief: hebben met geheel het hart, de geheele zit en 't geheele verftand * is eene rijkswet dc Jefus overgenomen, en door zijn eigen vo( beeld ten fterkfte bekragtigd, — Hij leert G beminnen als het hoogfte goed; daar mede ins nomen te zijn, doet den mensch aan God \ lijkvormig worden , en dit moet zich alzi naar buiten openbaaren, in de betooning v 't beeld van God, door de oeffeninp' van mei fchenliefde. Deze heeft Jefus zo nadruklijk bevolen door zijn eigen voorbeeld aangedrongen, § J dit geduurig herhaald §§, waar uit wij zi kunnen, welk een belang Hij daar in gefte •heeft. Hij gaf dien onfehatbaaren regel: , ie dingen dan die gij wilt dat u de menfchen zt 6 « Matth. XXII: 37. f Joh. XII!.- 34, 35, J0]tm xv. l% . § Joh. Xïik H, i5. f§ Joh. XV: 17.  AANGAANDE ZIJN KONINGRIJK. 451 mdoen, doe gij hun ook alzo. * Hij predikte XXIX. ; zo zeldzaam geoeffende plicht van liefde °VRR* , . n , ■ DENK. : de vijanden f. Hij leerde niet Hechts uiterke bedrijven te verrichten , die den fchijn :n weldaadigheid hebben, maar zijne beve11 treffen het hart, en eisfchen dat dit behoorlk geregeld zij. § En alle zijne bedrijven watt daadlijke aanprijzingen van zijne rijksbeden SS- ) O voortredijke bevelen! de gehoorzaamheid en in dit antwoord ligt de oplos*: benk. fiiig van alle tegenbedenkingen opgedoten. |t Wij zinlijke dervelingen, wij eisfchen eerJL koningrijk dat van deze wereld is, dat zich ifci aan 't oog luisterrijk opdoet, wij willen in dd \\ daad, even als de Jooden, eenaard.sch rijk van \ \ den Mesdas gedicht hebben. — Jefus moesti op; zo eischt het tegendrevend hart niet zelden j to zich met meerderen nadruk als Gods Zoon geo- :fc penbaard hebben. De oudden van Israël moes-! m ten met kragt van de waarheid van 't euange-: rjio lie zijn overtuigd geworden, ten minden moes- jet ten zij als de onwraakbaarde getuigen, aan- è\ fchouwers zijn geweest, toen de hemclfche. L zendeling de grafdeen van Jefus rustplaats af.] loes wentelde, en de krijgswacht met fchrik deed m vluchten! Onder de Heidenen moest, ier, , met de ontegenzegujkftie bewijzen van Goddéi rai lijken luister, het euangelie zijn gebragt ge-: fc worden, en zo onder de Romeinen en Grie-i ieei ken, het rijk van Jeins heerlijk gedicht ge* e: worden zijn. Deze bedenkingen maakt het bedillend hart, terwijl het de onwraakbaarde ï blijken van de zekerheid der waarheid voorbij.' V ziet, terwijl het weigert op te merken, dat ,i wij gelooven moeten zonder zien. De oplos-; ,i fingen i'ntusfchen van al die wederfpraak, des ,zi duideiijkiie oplosfingen,zijn gegrond in deze \k , taal;  /AANGAANDE ZIJN KONINGRIJK. ^7 •tl • miin koningrijk is niet van deze wereld. XXIX. 11 • J ° J . . , . , Over - ■ie uitfpraak zie ik bevestigd, in de opnclv Dzst. ig van [dat rijk: hemelseh en geestlijk was I: luister, waar mede het zelve in de opftanng van Jefus , en op den eerden Pinkderf van 't Christendom, onder de menfchen ipenbaard werd! Godliik was de kragt,waar >or dit rijk de héerfchappij over der meniën harten ocffende! Heilrijk zijn de zegengen , die door 't zelve den menfchen gehonken worden! 't Koningrijk van Jefus is et van deze wereld, daarom moest Hij hetdve door zijn bloed koopen, en door veel lijen zich een eigen volk reinigen ! Daarom west Hij het kruis verdraagen, en de fchande erachten ! Maar ook daarom geniet Hij nu emclfche heerlijkheid , en heeft magt ontangen over alle dingen, waar door Hij dien, ie In Hem gelooven ten eeuwigen leven , .eelgenooten van de hemelfehe goederen naakt! „ Dank zij U, dierbaare Jefus! die zulk een koningrijk wilde aanvaarden, die zulk een, \ rijk, waar in al wat de wereld grootheid f noemt, uit het oog moest vcrlooren wor, den, door uw bloed wilde koopen ! Dank I zij uwe liefde, dat de banden, de fmaad, I de geesfelflagen, het kruis U niet te veel Ff 5 55 wa*  45§ Jesus belijdenis ;|i XXIX. „ waren, om zulk een rijk te dichten! Dad Snk.' » zij mve ontfermi"g> dat Gij daar door hit „ eeuwig heil voor zondaaren bereid hebt!" En mogt ik altijd den aart van dit konimE rijk, de goederen die in 't zelve gcfchonkqfc worden , zo levendig aan mijne ziel ve I tegenwoordigen, dat ik ten allen tijde dit kul, ningrijk zo befchouwde, als niet van deze wil; reld te zijn! O mogt ik aan wereldfche eei aan wereldfche lusten, aan wereldfche voot deelen meer verlochend worden! O mogt j meer zien, hoe de wereld en haare begeerlij] heid voorbijgaat! mogt de betoverende krff van 't verleidend fchijnfehoon meer in mij wa den verbroken , en ik de goederen van d£! rjjk zoeken, 't welke niet van deze wereld ia Tot dezen plicht worde ik, door deze be fchouwing van den aart van Jefus rijk , te: derkden gedrongen! De hemel is de hofplaat van dit rijk, derwaards de oogen geduurig o: te heffen, om 't verlangen uit te ftrekken naa l 't gene daar is, dat is mijn geluk, zo wel ai mijn plicht! In alle bedrieglijke vertooningei ; van eene vleiende wereld, in alle haare te leur j ftcllingen, in al haar verleidend belooven van i 't genot der begeerlijkfte dingen, wil ik hiei i in mijne rust en vergenoeging zoeken, datfl ! mij zelve geduurig toerocpe Jefus rijk ij nuf I  Jaangaande zijn koningrijk. 459 iet van deze wereld. Wil ik dan een onder- XXIX. fean van Hem zijn, ik moet mijn deel enDENS. Uhat hierbeneden nier zoeken, ik moet wor|en zo als mijn Heer en koning was, ik moet Ben fmaad niet vreezen , de goederen dezes Lens niet hittiglijk bcgeeren, ik moet van 't Bene ik heb Hechts een recht gebruik maaken, Be moet nict alleenlijk of allermeest de aardihe dingen bedenken, ik moet een gecsdijk kensch worden, en daar toe door den geest e werking van 't vleesch dooden, dan kan ik iet grond op de geestiijke en hemelfche goederen, die in dit rijk beloofd worden', mijne iope vestigen! „ Geef mij dit, Godlijke Verlosfer ! Geef mij dit door uwen Geest recht ' te beoeffenen, dan kan ik mijn hart voor U \ verzekeren, dan kan ik met blijdfehap wach, ten op uwe toekomde, dan kan ik mij verheugen in uw heil!" DER-  i6o DERTIGSTE OVERDENKING: Luk. XXXIII: 4. ^. En Pilatus zeide tot de Over- Overpriesters en de fcharen, «enk. ik en vinde geen fchuld in dezen menfche. ÏESUS DE LEERAAR DER WAARHEID, WORDT VOOR DE EERSTE MAAL ONSCHULDIG VERKLAARD. ^Ofelijk de zon, als de hemel van dikke wol-I bi ken opeengepakt is , fomtijds een oogenblik t haare draaien fpreidt, maar wel haast weder I door 't akelig donker bedolven wordt. Zo was Joh. XVIII: 37, 38. i 11! Pilatus dan zeide tot hemi , 1 zijt gij dan een koning? je-i| fus antwoordde, gij zegt dat F ik een koning ben. Hier toaP ben ik geboren, en hier tot èii ben ik in de wereld geko. ^ msn, op dat ik der waar. I heid getuigenisfe geeven zoU'. 1 j de. Een iegelijk die uit dé I waarhïid is hoort mijne ftem: i me. Pilatus zeide tot hemjp wat is waatheid? en als hiji iH dat gezegd had, ging hij ter wederom uit tot de Juden j im en zaide tot haar, ik el I vinde geen fchuld in hem., 1  Jesus, onschuldig verklaard. 461 iis het ook in Jefus lijden, na herhaalde ver- xxx. frdcelingen, verguizingen, en mishandelinm van zijn eigen volk, fchijnt het licht van dding voor Hem te zullen daagen, door de lelmoedigheid van den Heidenfchen landnogd, de draaien zijner onfchuld breekenmet l ast door de zwarte wolken van laster en Laad heenen, hetlaat zich aanzien, als of zij lar licht alomme zullen verfpreiden, de lieden verdwijnen , en dat elk deze zon der ;rechtigheid in haaren vollen glans zal zien ,aa]en- — Dan 't was maar voor één oogen[ik, de uitkomst leert dat de donkerheid nog ;rst moest vermeerderd worden, eer 't licht an heil beftendig zou fchijnen. Ik zie in de voortzetting van Pilatus onder* caaging van Jefus, dat de landvoogd, welverf van 't onderricht van den Heiland verftaan, 1 ten zijnen nutte gebruikt te hebben, met erwonderlng, en zo 't fchijnt niet zonder verntwaardiging vroeg, zijt gij dan een koning? — Niets, wil hij zeggen, niets is er, waar op gij minder gelijkt, en uwe taal fchijnt beuzelende onzin te zijn." Jesus is ge- i. jed om Hem gepast antwoord en aanleiding bt nadenken te geeven. „ Gij zegt, dus is j| zijne taaie, dat ik een koning ben."— Dat is zo  4^2 J&SUS, DB LEIÏRAAR DES. WAARHEID^ XXXj zo veel als „ 't is waarlijk zo gelijk gij zegtA Daarbij is de Heiland niet weigerachtig, ora. tn eer Pilatus het vraagt, Mem nadere ophelde M ring te geeven. „ Hier toe ben» ik geboren K „ zegt Hij, en hier toe ben ik in de werelcy„ gekomen, op dat ik der waarheid getuige I „ nis geeven zoude." |f, Jefus is daartoe gebooren , daartoe ondeiL de menfchen gekomen, f om getuigenis aal de waarheid te geeven. Welk eene goedheid^ van God, dat Hij dus voor de menfchen zorgj,, de::ct * Men vergelijke hier mede 't gene over 't antwoon ; des Heiland* a3a d:n Hoogpriester gezegd is, in di XiXie ÖvérrJènk. lïite Deel bladz. 193. f 't Is niet ondoenlijk om die tweeërlei? fpreekwijzem fei hiel' toe ben ik gebooren, en hier toe ben ik in de werelj^ gekomen zo uitteleggen, dat ieder derzeWe iets bijzonder |., zou aanwijzen: maar is dit wel noodhaak!ijk? ] I de verdubbeling d^r fpreelnv'jzen van dezelfde betekent P wel altijd eene noodelooze herhaaliug ? ftt«et men n\éVl veel eer de reden daar van zotken m 't gebruik der taai |j<] le? Althans men heeft, door tot eenen uitlegregel te i\eï fe; len, dat zulks een noodtioos herhaal zoude zijn, en mees L teriijk te bepaalen, dat men de GoJÜjke wijsheid van di B. Geest benadeelde, als hier aan geen geloof geflagen i" wierd, wonderlijke voortbrengfels geleverd., en daar aa fl den naam van verklaaringen gegeeven.  ON£CHULD*IG VERKLAARD. 463 om de waarheid, het edelfte gefchenk,XXX. Dor een redelijk wezen, aan hun te openbaa- EEKK^ :n! Welk eene liefderijke zorg-, dat Hij daar je zijnen Zoon zelf in de wereld zond, Hem iet zulk een weldaadig oogmerk onder de mcnhen deed gebooren worden, om aan hun de •aarheid openbaar te maaken! — Daar door eeft God zich zelf aan den mensch bekend emaakt, daar door heeft Hij Jefus Christus s den eenigen weg van zaligheid ontdekt , aar door heeft Hij alles, wat geluk voor den ïensch in den tijd kan aanbrengen, alles wat )t heil voor de eeuwigheid kan dienen, aan e menfchen geopenbaard! Uitneemende weldaadigheid ! onwaardeeraar gefchenk! Elk die in de waarheid belang :elt, zal gaarn een leerling van Jefus zijn: aarom zeide de Heiland met reden: een iegeijk die uit de waarheid is, hoort mijne fiem. dm is uit de waarheid als 't ware .gebooren, iranneer men geneigd is, om zich aan haare esfen te onderwerpen, en die te volgen, dan :erbiedigt men haar als eene tederlievende moeier, en wordt door haar opgevoed, befchermd :n geleid: verkeert men. zo omtrend de edele vaarheid, geeft men zich dus aan haar geleiIe over , dan hoort men zeker Jefus ftem raarn, men kent dezelve als de ftem der waar* heid,  46*4 Jesus, de leeraar dsr waarheid, xxx. heid, men hoort derhalven met toeftemming^ 0w*f met geloof, men hoort, met gehoorzaame op* volging naar 't gene de ftem van Jefus zegt Hoe wonder vreemd klonk dit Pilatus in de ooren, daar Hij onderzoek deed naar 't voor geeven van eenen geheel anderen aart, naai een koningrijk, 't welk men voorgaf dat in breuk op des keizers rechten zoude kunnei maaken; nu hij enkel van een rijk der waar heid hoort fpreeken, vraagt hij wat is waafi] 'Tieid? * wat heb ik daar mede te doen? Daa., ove; * 't Is niet noodig breed uittewijden in de verfchillel de opvauingen over deze vraag van Pilatus. Hij heei izekerlijk dit niet met een leeibegeeria bart gevraagd, I fus zou anders niet gezwegen , maar hem fpoedig e I vriendelijk onderricht gegeeven hebben. Er zijn ook ge« | -blijken dat Hij , als een twijfelaar, al (pottende d$ï \ vraag gedaan hebbe , de onmiddelijk hier op volgejl verklaaring van 'sHedands onfchuld toont genoeg, dat G deze zaak niets Binder dan fpottende bebandetde. Md kan danr uit ook gegrond befiuiten , dat de landvoogd j door het fpreeken van Jefus over de waarheid , op gl t zelve genomen, niet gramlloorig is geworden: maar II handelt hier als des keizers fladhouder, die ïich de God j' dknfiige gefchillen der Jooden niet aantrok , even < ; oallio, de (bJhourier vanAchrjen, naderhand zeidt I zo daar tenig ongelijk of kwaad ft uk [_begaan~\ ware ,' . Joden, zo zoude ik niet reden vlieden verdraagei;: mat.: indien er gefchil is over een woerd en namen, en [ove»|i dc wet, die order u is; zo zult gij zelve toezien, wart i ) wil over deze dingen geen richter zijn Hand. XVlH: 14, 1 |  onschuldig verklaard. 463 icrvonnisfe ik niet: uwe zaak, wil hij zeg-xxx.^ L behoort derhalven niet tot mijn gericht. J™' liier op ging pilatus terdond wederom uit l de Jooden, dm is, zo als luk as bepaaldlijk 1 wijst, tot deOverpriesters en defcharen: zeg\de, ik vinde geen fchuld in Hem. Zo wordt der Jooden toeleg verijdeld, daar jj door den nood gedrongen,zich tot pila: s begaven, poogden zij hem over te haaI, om een achterlijk vonnis ten hunnen voorde te krijgen, zij zochten dus hun geweld, it een' fchijn van recht te vernisfen. Dan d had dit anders in zijnen raad bepaald, wist de beraaddagingen der arglistigen te r te dellen, en door den mond des richters onfchuld van zijnen Zoon openlijk te laaten klaaren. Dit gefchiedt nu voor de eer. emaal, dit zal ik vervolgens nog vereidcne maaien hooren herhaalen, en zo zal zo veel te meer bevestigd worden, in die angrijke waarheid,jesus leed onschulg! Veel aanleiding heb ik intusfchen, hier bij hand, om mij nuttige erinneringen voor te len, uit dit gedeelte van de gefchiedenis. t weldaadige oogmerk van Jefus komst ittert hier met heldere draaien , de aart l zijn rijk wordt nader ontvouwd, de waar- I deel. Gg" dig-  466 Jesus, de leeraar der waarheid, , t XXX. digheid zijner hemelfche leere ontdekt, e: jp denk." zijne onfchuld wordt ontegenzeglijk gepÖ|ost'ï dikt! Welk een groot gefchenk der Godheid (is, Jefus is in de wereld gekomen om de waai Vaheid te openbaaren ! Groot was reeds hé mei voorrecht van het oude Godsvolk, dat Jehc a;t vah aan hun zijne inzettingen en rechten bd raa'r kend maakte *. Zij waren evenwel in deze; \é tijd zo verre daar van afgedwaald, dat er ,tK u hunne terugbrenging op het pad der waarheid etl, niet nünder dan een Godsgezant noodig was;,c: die de waarheid aan 't licht bragt. Qi g; der de andere volkeren, onder Grieken tipt Romeinen vooral, waren er uitdekende ma: of; nen, groote verflanden. Veele kundigheddmt werden door dezelve voorgefteld, de fmaak wei !t; tot een toppunt van volkomenheid gevoerd lals veele waarheden werden ontdekt, en ee uim fchat van nutte lesfen voor de famenleevin|K'w: door hunne leeringen, en fchriften ver-prei ::. Evenwel hoe gebrekkig en ontoereikend wareiu hunne leeringen omtrent de allergewigtigf deelen van die kennis welke voor het mensciezs:: dom meest noodig is! > De kennis van: God was geheel weiffelende bij hen , huriiirbi bepaalingen van het waar geluk voor den mensc ü, zes L * % CXLVJI: ip. 10  ONSCHULDIG VERKLAARD. 467 |[| onzeker, en de zo zeer ontbreekende xxx. liostbronnen , tegen de jammeren dezes lev^JJ* ps, werden niet ontdekt, ^an hoe veel belang was het derhalven voor 'nenschdom, dat de waarheid aan 't lichtgeIgt werd , en deze zou haare weldaadige lialen over de wereld verfpreidden! De Lrbaare waarheid tog is onontbeerlijk voor ju mensch, die, met eenen edelen geest voorin, het voedfel voor denzelven inde waarjl.d alleen kan vinden. Zij is het licht in de donkerheid-, de leid[r dezes levens , het voorwerp voor 't gel)f, de grondflag der hoope, de eriunering ja 't voorledene, de vertegenwoordiging van It toekomende, zij vertoont het onzichtbaaI als zichtbaar, zij wijst het fpoor op de onimige baaren dezes levens, en vertoont de kerde deunfels, waar op de mensch zich veilig, rlaaten kan. Zij ontdekt den Schepper aan t fchepfel, en geeft den mensch aan zich Iven te bezichtigen. De waarheid leert het ;zenlijk geluk en 't eenige hoogde goed kenn, terwijl zij den weg baant om hetzelve te rkrijgen. Zij is de raadgeefder in verlegenid, de getrouwe gezellin in alle de ontmoeigen dezes levens. Zij is gereed om aan n mensch het veeltal zijner plichten voor te Gg 2 ichrij-  468 Jesus, de leeraau der. waarheid, | XXX. fchrij ven, en tevens om Hem tc onderrichterjr °VER- hoe Hij dezelve betrachten kan. Zij leert cW hoogde rechtvaardigheid als den fchrik dJ" boosheid kennen, en verblijdt het hart, djj1 naar haare lesfen hoort, met de gunst der ee? $ wige goedheid. Zij leert den aart van al ] dingen , en wijst de middelen aan , om deze I ve nuttig te gebruiken, zij treedt buiten c I grenzen van den tijd, en ontdekt de eeuwig ( bedemming van den mensch, zij lenigt de t k genfpoeden en fchraagt haare lijdende vtm fl den, onder, den nederdrukkenden last der zwaa »ö fte rampen. Zij doet den voorfpoed recht g; ® bruiken, en leert haare nuttige uitwerkfeis vl" de fchijnvoordeelen fehiften. Zij houdt dd 1 rustloozen geest van den. mensch gedad: ] werkzaam, en levert geduurig nieuwe toone<: [1i len aan denzelven. Zij verfpreidt ftrooma K van vergenoeging, en buiten haar is gee heil. „ Edele waarheid! hoe onfehatbaar zijt g\ „ Ik wil mij gaarn aan uw geleide overgeevei „ Ik wil mij door U op t levensfpoor laatt „ voeren!" : Maar hoe kome ik tot dat geluk, dat ik d ze hemelgaaf recht leere kennen : wat is waa heid? waar leere ik dezelve kennend Jefus, < liefdevolle Jefus, beantwoordt deze vraag?  ONSCHULDIG VERKLAARD. ' 469 jor mij, Hij maakt zich zeiven aan^ mij be-JX* Ind, als daar toe in de wereld te zijn geko- DENK. jen, om de waarheid aan de menfchen te lee- L Maar wat leert Jefus mij; en op \lk eene wijze moet ik van Hem leeren? [jefus leert mij God kermen, als den eenigen \arachtigen *,en 't eenige aanbiddingwaardige ezen f. Hij onderricht mij dat die God, ï hemelfche Vader almagtig is , § dat Hij chtvaardig is, (i) dat Hij alleen goed, f» ja , imaakt in weldoen is (3). Hij onderwijst dat ; od zijn eigen Vader is, (4) en dat die eenige Ll Vader, Zoon en Heilige Geest is, (5). | 0 heeft Hij zijns Vaders naam geopenbaard, \ 1 God daar door verheerlijkt (6). ■I Dit deed Hij vervolgens, door God,als den fejmachtigen Opperheer, en befchikker van \ et lot der fchepfelen voorteftellen die naar Eb welbehagen handelt (», terwijl Hij Hem , * 'Joh. XVII: 3- 1 ■} Matth. IV: 10. 1 § Matth. XIX: 26. en XXII: 29. ;( CO Joh. XVII: kromp, en door de woede en 'c geweld zijne Bij, vervolgers in den verfchriklijkden toedand ge len bragt was, vloeide er niets dan zegenen enbirife, den van zijne lippen , Vader vergeef het hun, -wan it,. zij meten niet wat zij doen, was toen zijne taal.;. Hijt Eindelijk, Jefus bragt bet leven en de orde fterilijkheid aan 't licht. Het hemelparadijs>\kn den fchoot van Abraham, deed Hij kennen aldoor de verblijfplaats van de geesten der volmaak Ld te rechtvaardigen §. Hij maakte aan de menis'. fchen bekend, dat zijne ftem de graven eeijUi oiitfluiten, en de dooden tot het leven ternjL roepen zal, §§dzt Hij dan, als richter van all f menfchen, op de wolken des hemels zal vetApo fchijnen, dat Hij dan levenden en dooden voótffc zijnen richterftoel zal daagen, en 't beflisfenfi &w. vonnis aan elk hunner zal toewijzen Dierbaare waarheid! Onfchatbaar voorreen1 dat ik Jefus ten leeraar heb, en dat Hij zc ' * Matth. V: 44. dui \ Luk. XXIII: 34. ( (-») Luk. XXlil; 43. en XXI: 22. (b) Joh. V: 28, 59. (c) Matth. XXV: 31-415.  ONSCHULDIG VERKLAARD. 473 uidelük, zo eenvoudig de waarheid leeraart! XXX. lij is in de wereld gekomen, om aan de waar;eid getuigenis te geeven! — Ja ik moet zije liefdezorg nog te meer bewonderen , dat lij ,geduurende zijn verblijf op aarde, niet alKên de waarheid leerde, maar ook na zijn verbeiden voor 't onderwijs der menfchen zorgle, de Apostelen zijne rijksgezanten, rustte -lij toe met zijnen Geest, zij traden in 't zelfie fpoor als hun meester, en leerden op zijn )evel dezelfde waarheden: deze zijn alomme ioor hunne fchriften verfpreid, daar leere ik >ok dat er één God en fchepper van alle dingen s *, die de almagtige f de rechtvaardige (a) en roedertierene God is (b). Dat deze ééneGod Valer Zoon en Heilige Geest de bron van allen zeyen is (c) en dat deze drie één zijn (dj. De Apostelen leeren mij dat God alle dingen naar ■kn raad van zi/nen wil werkt (e), en dat Hij de yrijmagtige bedeeier van het lot der menfchen is (ƒ') gelijk Hij ook, als de getrouwe Schepper * Hand. IV: 24. i Tim. II: 5. j 1 Tim. VI: 15. O) Rom. III: 20". (b) Rom. II: 4. (c) 2 Cor. XIII: 13. {d) 1 Joh. V: 7. O) Efef. I: n. (ƒ,) Rom. IX: 20-23- _ Gg 5  474 Jesus, de leeraar der waarheid, XXX. per, alles verzorgt *. Terwijl ook daar heti Over- groote oogmerk van Tefus komst in de wereld denk. , , , , . ontdekt wordt, als daarin gelegen te zijn, dat Hij zondaars moest zalig maaken f, zo als 'ei ook niet minder uitvoerig wordt ontdekt, hoe 1 lij daar toe zich zeiven tot een randfoen gegeeven heeft dat Hij voorgefleldis, tot eene verzoet ning door 't geloof in zijn bloed, (f) dat Hij tot zonde gemaakt is, op dat wij zouden worden recht-, vaardigheid Gods in Hem (c), zo als Hij ook eec vloek is geworden voor ons, Qd) en Hij rechtvaart dig voor onrechtvaardigen voor de zonden geleden heeft , (ej waarbij ik zo duidelijk onderricht word, hoe zijn lijden en dood dient, om van zonden vrij te maaken, (ƒ) daar 't geloof in Hem als 't middel van rechtvaardiging wordt voorgefteld (g), vinde ik tevens allerfterkst daar op aangedrongen, dat de genen die aan Goa gelooven, zorge moeten draagen om goede wer: ken * i Pet. IV: io. i Tim. IV: io. | I Tim. I: 15. (a) 1 Tim. II: 6. Oj Rom. III: 25;; (O 2 CV. V: 21. (d) Gal. III: 13. (e) 1 Pctr. III: li?. (ƒ) Matth. ü 21. Tit. II: 14. (.g) Hand. XIII: 48, Rom. V: 1, Filipp. III: 9.  onschuldig verklaard. 475 Ito voor te liaan *, en dat het geloof door JeXXX. , .. j J OVHfc- ! fde moet werken f, waarbij nog gevoegd wordt UENK, . De wij tot de betrachting van 't goede door |t Geest van God moeten worden bekwaam :maakt (tf ), de nederigheid, zachtmoedigheid , \rmhartigheid, vreedzaamheid en reinigheid des \\rten, wordt ook hier tenfterkften aangepreen(£) , liefde tot de broederen, liefde tot alle Menfchen, wordt als één der hoofdplichten van Christendonï' opgegeeven (c). De Apostelen leeren ook dat dit leven alleen ter voorbefeiding voor een beter leven moet dienen, en laarom de eeuwige dingen moeten bedacht lorden (d). Daar zij ons tevens verkondigen, fat de ziel, die Jefus eigendom is, bij 'tfterveu JL zijne nabijheid overgebragt wordt (e), en lo de dooden, die in den Heere fleryen, zalig zijn (f) |n dat jesus eens als richter zal verfchijnen, om te levenden en de dooden te oordeelen, wanneer wij j * 7/7. III: 8. Efef. II: io. I t Gal. V: 6. I O) Rom. VIII: 9. *3. H» Gal. V: 18, 22. I (*) Filipp. II: 3-10. I Petr.V:5, 6- Jak. h 21. Efef. |[v: 32. 1 Thaf. V: j3> Heb. XII: 14- Hand. XV: 9. | Cc) Col. III: 14, 1 Cor. XIII: 4-7, 9 fttr. 1: 7- I 00 2 Cor. IV: 16, Co/. III: t, 2. AW. XIIU 14. I («) F«7»'/>/>. I: 21. I (ƒ) XIV: 13.  476 Jesus, de leeraar der waarheid~, XXX. wij voor zijnen richterfloel geopenbaard zül< Over- len worden, en elk zal wegdraaien 't eene iï 't lichaam gefchied is *. Zo vinde ik, tot mijne vreugd, Jefus als leeraar der waarheid, en zie Hem met zijne Apostelen^ door zijnen Geest toegerust, die in zijnen naani opzijn bevel predikten, volmaakt overeenftemj men, en even daar door heb ik de duidclijkj fte ontdekking der waarheid, de beste groni den daar ik mij op kan verhaten. Ik wil mij dan aan dat onderwijs geheel overgeeven, daai aan vast houden, ik wil geen inboezemingetf van mijn dwaaze hart, ik wil geen leeringet van menfchen hooren, maar mij aan Jefus, ah leeraar der waarheid, aan het onderwijs van zijne Apostelen houden f, op dit geleide ga ik veiv lig, daar bij vinde ik rust voor mijn gemoed^ daar door leeve ik in de hoope van 'c eeuwig leven. Hier leere ik God den oorfprong van alles kennen, de weg tot zijne gemeenfchap wordt mij ontflooten, ik krijge onderricht hoe ik wandelen moet, cn ik vmde troost tegen den dood. * Hand. XVII: 31. a Cor. V: 10. | Daar mede wil ik geenzins het gebruik van goedt uitleggingen wraaken, wijl die den zin van jesus aa« wijzen.  ONSCHULDIG VERKLAARD. 477 [ od. Eeuwig dank zij der Godlijke ontfer-XXX. ; O VER" j.ng dan, die zich over dwaaiende zondaarsDENK> i laarmde, die Jefus Christus in de wereld imd, om de waarheid aan 'tlicht te brengen! euwig dank zij het gunftig Godsbeftel, dat )or deze leere op de aarde zo veel heil onder \\ menfchen verfpreid is. Hoe veel bederf Dk, door der menfchen boosheid, in de hristenkerk ontdaan is, hoe veel verkcerddd door de menfchen, ook onder en zelfs ior de belijdenis van Jefus leere, geeegd is, de verfpreiding van 't heilvolle iafigélié heeft echter volle ftroomen van zem over de aarde doen vloeien, dat euandie heeft, in veele opzichten, eene andere i veel betere gedaante aan de menfchen ïgeeven ; en wierd dat heilrijk euangelie leer geloofd, meer gehoorzaamd, hoe veel leler en overvloediger vruchten zouden daar in geplukt worden! -Aan deze leeregehooriam te zijn, verfpreidt licht en heil over alle djne paden; door de waarheid mij te laaten leien, dat brengt mij tot waar geluk. 't Is waar ? l moet daar cloor verloochening leeren van gene mij 't liefde is, verloochening van eien zin en wil, verloochening van 't gene mijbegeerlijkde is, van mij zelvcn: maar even aar door worden de bronnen van misvatting I - :. \ ,  47» Jesus, de leeraar. der waarheid, xxx. ting en verkeerdheid gedopt , door ingeno»: BEKK." menheid met mij zeiven dooie ik oogenbliklijk van het pad der waarheid,en maake mij ichuk dig aan 't opvolgen van mijnen eigen zin, die dikwerf eene dwaaze keuze doet, waar dom ik 't fchijngenoegen boven wezenlijk geluk,] verheffe, en in 't gebruik der middelen eve$i zo ongelukkig, als in de bedoeling van 't cin-i de te werk ga. Geleid door de voorfchriften| die fchadelijke zelfliefde mij inboezemt, da ik-l bloot voor de dormen van driften, en wqgfl herwaards en derwaards gefchokt, op de on-i ftuimigc baaren der begeerlijkheid, hoe heil-1 zaam zijn dan voor mij de eifchen der waar-: heid; dat ik zulke fchadelijke leidslieden het: geleide ontzegge, dat ik mij aan derzelver in.: vloed onttrekke, en mij geheel overgeeve aant de onderrichting der waarheid,- daar voor heb* ik volkomene zekerheid , dat haare wegen, wegen van lieflijkheid, en alle haare paden vrede zijn. De kalmte die zij in mijne ziel ver* fpreidt, de overwinning die zij mij befchikt over gevaarlijke inboezemingen, doen mij over| tuigend zien, dat het einde van den weg ore welken zij mij leidt, allergelukkigst voor mi£ zal wezen. „ Godlijke Jefus! die het licht in de duister-, „ nisfe, de leeraar der waarheid zijt, Gij leeiv „me  ONSCHULDIG VERKLAARD. 4.79 ; met kragt, wie is een leeraar als Gij? Gij XXX. Oveh* i kunt mij aan de waarheid gehoorzaam maa- ÜEKK> ken, geef mij 't onderwijs van uwen Geest, verlicht daar door mijn hart, verbreek den j tegenftand,die het bedenken desvleeschstc| gen uwe beveelén geduurig oeftent, beteu- gel den opftand, waardoor ik zo dikwerf tegen uwe onderwijzingen aandruifche, leidt mij fteeds in uwe waarheid, doe mij door 't geloof dezelve beftendig aankleeven, laat mij aan de waarheid vasthouden, en.op dezelve mij verlaaten, geef dat die een lampe voor mijnen voet, en een licht op mijn pad zij, laat mij in didsternisfe daar door geleid worden, in droeffenisfe daar in mijn troost vinden, fterk daar door mijn hartin bekommeringen , maak mij daar door vrij van de dienstbaarheid der zonde, en reinig mij door ; de waarheid, op dat ik ijverig zij in goede | werken! Leid mij zo, Godlijkeleeraar!door dit leven, doe mij zo met eene blijde verwachting op een beter leven mijnen weg , voleinden!" Zo zie ik Jefus, te midden van zijn lijden, de ;oede belijdenis betuigen, daar door ontdek:e ik de zekerheid, de oprechtheid van zijne rerklaaring, ik zie hier de lijdende onfchuld, loor betuiging der waarheid, kragt op 't ge- moed  480 Jesus, de leeraar. der waarheid^ XXX. moed van den richter oeffenen, en verneemei Over- daa.ï door die belangvolle uitfpraalc van Pila^ DENK. 11,; tUS : ik. vinde geen schuld in hem. * Eeuwig zij Gods goedheid dank, Jefus de recht>i .vaardige heeft geleden voor onrechtvaardigenji In 't midden van zijn lijden hoore ik de riek-; terlijke uitfpraak : ik vinde geen schuld: in Hem; dus droeg Hij de flrafïe die ons dei| vrede aanbrengt, en zijne ftriemen zijn ter ge< neezinge voor mijne ziele. Dus hebbe ik ee-: ne veilige toevlucht voor mijne fchuld: „ bij „ U,fchuldeloozeJefusIfchuile ik,bij U vinde1 „ ik mijne verberging voor mijne fchuld; door „ uw lijden heb ik mijne bevrijding en mijn „ eeuwig leven!" E E M  ■ 481 'NEN-DERTIGSTE OVERDENKING. rlRISTUS NAAR HERODES GEBRAGT, EN DAAR BESPOT. Luk. XXIII: 5-12. ïn zi] hielden te tterker aan, zeggende, Hij beroertXXXI. volk, leerende door geheel Judea, begonnen hebnen. Ov r.van Galilea tot hier toe. Als nu P.latus van GalileaD^k. >rde, vraagde hij, of die mensch een Galileër was. verüaande dat hij uit het gebiedt van Herodes was, id hij hem henen tot Herodes, die ook zelve in die ren binnen Jerulalem was. En als Herodes Jefus zag ;rd hij zeer verblijd: want hij bal van over lange ;eerig geweest hem te zien, om dat hij veel van hem 'orde: en hoopte eenig lêeken te zien, dat van hem daan zuude worden. En hij vraagde hem met veele jorden: doch hij en antwoordde hem niets- En de /erpriesters en de Schriftgeleerde Honden , en betchul;den hem heftiglijk. En Herodes met zijne krijgsliel, hem veracht en befpot hebbende, deed hem een nkende kleed aan, en zond hem weder tot Pilatus. Ü op den zeiven dag wierden Pilatus en Herodes vrienP met malkanderen: want zij waren te voren in vijandïap tegen den andereu. lij vangt de wijzen in hunne arglistigheid, zeide lifas * die, door een opmerkzaam bepeinzen * Job V: 13. IL DEEL. * Hb  482 Christus naar Herodes gebragt, XXXI. zen van de wegen der Voorzienigheid, menl Sn£" ge proef Sezameld had s ho£ de hoogmoedige mensch, die wijs is in zijne eigene oogen, er, daar bij zich, ter bereiking van zijn oogmerkI alles veroorloft, dikwerf in zijn eigen net gej vangen, en in zijne bedoelingen te leur ge, field wordt; het kwaade dat hij fchuwt treft hem, de fchande die hij vreest overkomt heniji en hij moet ondanks alle zijne listige bera^ mingen ondervinden, dat de belaagde onfchulÉ zegeviert, immers dat hem 't hart als met ee nen dolk gegriefd wordt, daar hij als een be laager der fchuldeloosheid ten toon wordt dj field. Gelijk de bewijzen hier voor in alle gefchie denisfen'te vinden zijn, zo levert het verhaa van jesus lijden daar van geduurige voor beelden op; daar van zie ik eene nieuwe proe ve in den tekst, die voor mij ligt, ik wil dier dan gezetlijk bepeinzen. De Jooden, ontze geworden, door de onverwachte uitkomst var hun ontwerp, en uit Pilatus mond de voor hui zo verfchrikkende vrijfpraak : ik vinde geen fchuld in dezen mensch, gehoord hebbende, liéj ten daarom echter niet af, om vernieuw» poogingen ter bereiking van hun doel in '1 werk te dellen, zij hielden te flerker aan, zeg; lukas. Di  en daar bespot. 4G3 j De fcharen van 't volk werden opgeruid door XXXT. Oudden , door de Overpriesters en Fari- DE..K, ërs,diein dezen ganfchen handel de hoofdrol helden: met veel ijver zetteden deze het volk j n, met fterken drang vielen zij aan op Pilas, zij gooten dezelfde befchuldigingen, te oren reeds aangevoerd, in eenen anderen rm , om 't gemoed van den landvoogd zo el meer te treffen. Hij beroert het volk, zegn zij, dit is wel zaaklijk het zelfde, als zij vooren hadden opgegeeven: wij hebben beiden dat deze het volk verkeert, en verbiedt den izer fchattingen te geeven *, doch zij dellen t nu nader voor, als of Hij niet anders gedaan .d,geduurende al zijn leven, of Mij dit tot zijn ftendig doel had gefteld, en zo dra Hij maar 'itflagcn was, wel haast dit wederom bij de ndzouneemen: zij vatten den landvoogd aan n gevoeligden kant aan, en willen hem gelurig in de gedachten brengen, dat Jefus oper had gedookt, de gemoederen van 't volk ümelijk in beweging brengende, onder fchijn in Godsdiendige leeringen te verfpreiden, en n deze hervatte en verzwaarde befchulding te bewijzen, beroepen zij zich nu niet ederom daar op, dat jesus zich voor eenen * Verg. de XXVilWe Oerd. Hh 3  484 Christus naar Herodes gebragt, xxxi. nen koning had uitgegeeven, maar zij voere? Over. dingen aan, die bij geruchte aan Pilatus niet ori bekend konden zijn, en die te gelijk het mees gefchikt waren, om de gevoeligheid van heit het fterkde optewekken : daarom zeggéï zij, dat Jefus door geheel Judea leerde, dal Hij van Galilea begonnen had, en in Judea tti Jerufalem was doorgedrongen *. Zeer veel i hier opeengeftapeld, dat door leugen, list en kwaadaartigheid was [famengedraagen, om di zuiverde onfchuld maar zo veel te meer in ea valsch licht te plaatfen. Dat Jefus door geheel Judea leerde, word daarom van hun opgegeeven , om den land voogd te meer in dat denkbeeld te brengeni dat hij, gelijk oproerftookers gewoonlijk doen eenen grooten aanhang zocht te maaken, Pila tus, wiens waaleend oog over alles ging, ha waarheid zijn tegen Gods heilig kind jesus vM\ gaderd beide herodes en ponïiüs pila1' tus, met de Heidenen en de volken Israëls; on\ te doen al wat Gods hand en raad te voren bepaah ' had dat gcfchicden zoude. * Pilatus, intusfchen , nam gretig dezei gelegenheid waar, om zich van deze zo neteurer herodes, bijgenoemd AvGi oote, die koning over Judea wab, onder wiens regeer ng het licht defi wereld mfcheen, veig. Luk. I. ds Zoon van deze .volgde: hem:  EN DAAR BESPOT. 4B9 1 daarom ter waarneeming van de Gods- xxxr. ienftige feestplechtigheid thans in Jerufalem, de «min zeker opzicht, zo als ik te vooren aanmerkte, in jk op, dat was archelaus. Matth. II: 11. zijne an:re zoon was herodüs antipas de viervorst van. alilea, dezelfde van welken men leest, Matth. XIV: i, uk. Illil, Luh XIII: 31. 32« en ook ter dezer plaatfa, 'c verhaal van jesus lijden: nog leezen wij van eenen erodes, Hand. XII: 1. die was de zoon van aristoulus een zoon van her odes den groot en, wel» herodes agrippa wordt genoemd, men leest ook m eenen koning agrippa, Hmd. XXV: 13. deze was een 0011 van dien herodes agripta: men kan met een pflag van 't oog zich dit op deze wijze erinneren. antipas antipater. herodes de groote. Luk. 1: 5. Uatlh. II: 1. \ i ! \ 1 ristobulus. herodes archelaus. filippos. : antipas. AJatt.il: s2. Matth. XIV: 3. : Matth. XIV: 1. Luk. 1U: i. : Luk. IH: k : Xül: 32.32. : XXUI: 7. erodes acrippa Hand. XII: I. »g r i p p a anii.XXV:.i2. >ic is genoeg tot verftand voor minkundigen- van de Hh 5 He"  49^ Christus naar Herodes gebragt, XXXI. de hoofdplaats van den Godsdienst, tegenwoof) denk ^ig was > dit Sar* Pilatus te meerdere aantel din{ Herodesfen, welke in de fchriften van 't N. T. vernijl worden, een breder geflachttafel van deze vorften vin» men bij re land, Paleft. Illuftr. T. I, pag. 174. Opmerklijk is het, tot vernedering van den mensehlij ken hoogmoed , dat onder zo een aanzieniijk geflacf zo een overmaat van rampen is gevonden, en een zee groot getal van nakomelingen werd binnen eene eeuw totee: klein getal gebragt, josef;us Antiq.Lib. XVIII. Cap.} Dit ééne merke ik hier bi] nog op, herodes di groote heeft het laatfte zijner dagen in uitzinnig, woede' en groot verdriet wegens zijne kinderen gefleetei:1 en is aan eene alierverfchriklijkfte ziekte geftorven, aïF chelaus is na eene tienjaarige regeering, op aanklagt;1 der Jooden , gebannen, herodes antipas, van wiei' hier in den tekst gemeld wordt, ging op aanranden vat11 zijne vrouw herodias, dezelfde om welker wille jo • hannes de dooper onthoofd is, Mattk.X\.\;6~-8 |> raar Rome, om te verzoeken dat zijn viervorftendom ii!' een koningrijk mogt veranderd worden, doch hij ver:1 kreeg, in plaats van een koningrijk, eene ballingfchap me ! verbeurd verklaaring zijner goederen, en den dood vat! herodes agrippa leezen wij Hand.Xll: 21,23. Hok! blijkbaar zijn hier de voetftappen eener rechtvaardigt j Voorzienigheid! Ten aanzien van den Godsdienst van de Voorvaderen' van herodes houdt men gewoonlijk voor uitgemaakt,!! dat de eerfte antipas een Edomiet was, doch dewijl de Idumeers oïEdomitcn door johannes hyrkanue ge,  en daar. bespot. 49I ig tot deze verzending, en hij had daartoexxxi. k nog een voorwendfel: herodes, den°Ev^ Gods- ïoodzaakt zijn om der Jooden Godsdienst aantenee:n, en zij zedert altijd als Jooden aangemerkt zijn, zo ïmen op dien grond de hekodessen ook als Jooden Fchouwen. Dit wordt ook in 't algemeen erkend, wijl t op 't getuigenis van josefus rust. De Ridder tCHAELis echter trekt dit in twijffcl , 01a dat de ■iekjche josefus de eenige getuige is, die zeker ele misflagen in zijne gefchiedenis lisefc, als wel voormelijk om dat de Hebreeuwfche Jofefus, zo als men :n noemt, welke gezegd wordt gefchreven te zijn door sefüs de zoon van oorion, dit uitdruklijk tenfpreekt, en zich daar in beroept op 't gezag van kijlaas van damaskus, de plaats van dezen Heeeuw fchen Jofefus vindt men bij mi chablis, in zijne \nleitung in die Göttlichen Schriften des Alten Bundes 45. f. 210, 211. en luidt dus: „ Antipater trouwde ie' manduit het koninglijk bloed der Edomiten ■ de naam van zijne vrouw was ofaron eene Edomitifchc, en van daar is H dat alle Gcfchiedfchrijvers, die voor mij gefchreven hebben, zeggen dat Antipater een Edomiet is geweest. Alleenlijk de getrouwjle Gefchiedfchrijver n 1k o l a a s zegt, dat hij een Jood is geweest, en dat is de waarheid: hij was een van de vorjlen van Juda,en jlamde van die vorjlen der Jooden af, die in den tijd van Nehemia den zoon van Chakalja, en van Ezra den Priester en Schriftgeleerden, van Bah el naar Jerufalem te rug gekomen zijn." 't Zal hier, zo veel : zien kan, voornaamelijk op 't getuigenis van nikoaas van damaskus aankomen, want het getuigenis van  ■ 492 Christus naar herodes gebragt; XXXI. Godsdienst der Jooden toegedaan, wilde hij denk." we* erkennen , zo gaf hij voor, kon bete* ove" van den Hebreeuwfchen Jofefus kan hierop zich ze! ven niet! afdoen, deszelfs gezag, al onderftelde men eens de echt' beid van dat werk, kan, zo veel ik kan zien, althans d»l van den Griekfchen Jofefus niet overweegen. Nu zou 'i verhaal van den damascener meer voldingend zijni zo in den Griekfchen josefus het zelve niet uitdruk', lijk was wederfprooken, doch ik leeze Antiq. Lib. XIV* Cap. 3. „ Ntkolaas van Damaskus wil dat hij (Antipater; „ afkom/lig was uit één van de voornaam/Ie huizen dei „ Jouden, die uit Babel weder in Judea gekeerd waren „ maar hij zegt dit ter believing van Herodes dezes mam „ zeon, die naderhand, door't geluk, tot den troon om ,, zer koningen verheven werd." Hier ftaat op zijn mins* het eene getuigenis tegen 't andere, en de openlijke wei derfpraak van den Griekfchen josefus, die dit als eei algemeen erkende waarheid aanmerkt, is, zo veel ik ku oordeelen, nog zo ligtlijk niet te verwerpen. Vooral lijst de waarde van dit getuigenis zo veel t( meer, daar 'er in den Hebreeuw fchen josefus zo vee algemeen erkende ftrijdigheden en inisfhgen zijn, en ' zelve, naar het oordeel van de uitrnuntendfte Geleerden 1 als onder anderen, van eenen scaliger, drüsivsvossiüs, casaubonus, geenzins voor een ecli i famenftel van josefus te houden is, maar bedrieglijk door eenen Jood met invoeging van veele onwaarhedec in hateren tijd is famengefhnsebt, uit de latijnfche ver'" taaling van ruffinus, daar deredenen voor het tegen; deel geheel niet wigtig zijn. Men kan hier bij vergelif ken, j. f. sbeithaupt, in praefat. ad josethu» co  en daar. bespot.' i"lQ3 ■er den gevangenen oordeelen, daar de be-XXXL ïüldigingen tog veelal doormengd waren et Godsdienstleeringen, ook toonde pilaos eene nauwgezette rechtvaardigheid, dat j ruimfchoots van alles afzag, wat niet tot jn rechtsgebied behoorde, terwijl hij in der iad niet anders doet dan de eene ftreek met ï andere te betaalen, en zich zelvcn hier alen in 't oog heeft. Nadat pilatus zich dan hier toe heeft belald, wordt jesus vermoedelijk als een mislader geboeid weggeleid, ruwe handen deern Hem voort, onbarmhartige krijgslieden jn thans zijne-meesters, zijne doodvijanden srgrooten den doet, geheele fchaaren vergedien dien, om den uitilag van dezen handel te mfchouwen, de opgeruide menigte,reeds verx geworden zijnde, laat Hem denkiijk niet ibeledigd, althans de moordzucht en'tongedd zijn blijkbaar in 't gelaat van Israëls ouden te leezen. Hij die den ganfchen nacht was af- orioNIDEM, jöchep. Gekhries Lexicon in Vóc. \ionideu SaxE OnomaUic i>. I. p.270. fabricius. %. Graec. Vol. III. p. 249- Wolfius Bibl. Hebr. □m'.I, pag- 5o3. T. III, p. 387. PusiinxO»rf-b ïeuw Verbond aaneengefchakeld, in de Foorreden voor !C tweede Deel, jakssomiüs II. Uitfpanningen. T. I, F-239-  494 Christus naar Herodes gebragt, XXXI. afgefolterd, mag geen oogenblijk rust genie-: e °v-£" ten, Hij moet verder afgemat worden, en irjf knellende banden voor her odes daan. Dei;, viervorst is als richter gaan zitten, omgeven:; met zijne lijfwacht ter vertooning van zijnen k luister. Hij was zeer verblijd toen hij Jefujjd zag, want van over lang was hij daar begeeriga naar geweest, om dat hij veel van Hem gejj» hoord had. Te vooren was hij door nijpend»; de vrees wegens Jefus geprangd, hij had jogen opende, de dooven deed hooren, de jmmen fpreekende maakte, de kreupelen leed wandelen, de melaatfchen reinigde, de j anken genas, de bezetenen van den duivel jwrijdde, en zelfs de dooden konde levendig maa- I Luk. XIII: 31—33.  496 Christus naar Herodes gebragt, XXXI. maaken. Hij werd deswegens met nieuws* Over- gierigheid bevangen, en hoopte eenig teken t'e denk, . „.. , t zien. Zijne vrees was nu verdwenen, nu Je< fus als een gevangen tot hem werd gebragt, nu, dacht hij, zou Hij zich niet onderwinden om' hem te bedraden, nu kon hij zo veel te meel' hoopen, dat Hij wel eenig teken zou vertoojj nen, om gunst te winnen en ontflag uit zijne' banden te verkrijgen. Gedreeld door deze hope, in de vaste ver-' wachting dat die niet zou feilen, vraagde hip Jefus met veele woorden. Welke deze vraagei! geweest zijn, kan ik niet bepaalen, 't is nie onvermoedelijk dat hij eerst onderzocht heeft f of Jefus waarlijk Johannes, of een van de oude1 Profeeten ware ? Of Hij 't was, bij wiens ge<( boorte eene der gefchenen had, en die docwï de Oosterfche wijzen was aangebeden ? vana welken aart zijne wonderwerken waren? dooup welke kragt Hij die verrichtte? hoe verre zijnt'i magt zich uitdrekte? wat Hij nog wel zouden kunnen doen? welke zijne oogmerken waren41 of Hij waarlijk een koningrijk zou dichten, etÈ hoedaanig dit zou wezen? wie dan zijne grill delingen zouden zijn ? hoe verre de paaien var dit rijk zouden uitgedrekt worden ? en derm lijke dingen meer. Zo ik al misfe in dezt:' vraagen, dit weet ik zeker, hij heeft niet géj" vraagt!1  en daar bespot. lagd om van\Jefus té leeren, maar op zijnXXXt I *D O VER" st om zijne nieuwsgierigheid te voldoen , DEKKe 1 veel eer om ftof tot laster en fchimp opzamelen, niet om den weg der waarheid te innen, om afdandvan zijne ongerechtigheid 1 doen, om een leerling van Jefus te worn. — Want had hij zo gevraagd, Jefus zou \ itwijlïelbaar op dit vraagen geantwoord heb1 n: maar nu leeze ik: Hij antwoordde hem niets* 3 wilde de Heiland hem, wegens zijn uitzing vraagen, zelve tot befchaaming brengen, it was verdediging genoeg voor de zaak van em, wiens onfchuld al meermaalen was aan 'Ë :ht gebragt \ De Overpriesters en de Schriftgeleerden Hein intusfchen niets onbeproefd, om de zaak tn Jefus bij her odes haatlijk aftemaalen i hem een vonnis ten hunnen voordeele afte:rsfen, om Hem daar door, of door 't beleid n herodes ten dood te brengen, of door ilk een vonnis p i l a t u s te ,meer in 't nauw krijgen , en hem naar hunnen wenseh te >en handelen- daarom befchuldigen zij jEjs ook voor her o des heftiglijk , de be* * Men ksn iUjtitjk verfcheidénc redenen van dit t hier bij bedenken. II. d e el» **  49" Christus naar Herodes gebragt; ; XXXI. befchuldigingen worden niet opgegeeven, ( t*at zii van denzelfden aart waren, als te vc ren bij pilatus reeds waren voortgebra^ veelligt zijn 'er hier ook bijgevoegd die in c Jooden vierfchaar te berde gebragt ware om dat zij met herodes ook over deGoc dienstzaaken fpreeken konden. Doch hoe veel fchijn zich ook ten hunn voordeele opdeed, zij konden 't niet verc brengen, dan dat deze handel met zouteld ze fpotternij eindigde, her odes met zij krijgsknechten, zijne lijfwacht, en vermoede"; ook zijne huisbedienden, yerachtteden en befp teden Jefus. De vorst ging voor, de dienas volgden,allerlei bijtende en bitfche woorden wn den Hem toegevoegd- zijne koninglijke wa: digheid is wel bijzonder het voorwerp van c zen laagen fchimp geweest, want zij deedc Hem een blinkend kleed aan, zij kleedden He' in 't wit, om Hem als iemand, die naar de konin lijke waardigheid ftond, al fchimpende aantew zen *, terwijl het tevens diende ter aanwijzh vs * Dat dit blinkend kleed een mt kleed was, blijkt g noeg uit «erg. van Matth. XVII: i. Mark. IX: 3. Lu IX: 20, Openb. XIX: 8, 14. enz. 'c Is bekend dat bij < Romeinen zulken die naar zekere ambten ftonden een v km  en r> A A r. bespot:. 45>i> i zijne onfchuld, daar bij de Jóoden dé mis- xxxjk iders. die ten dood gedoemd werden in 'tóvERart werden gekleed *j daar Was hier eene efalijke verklaaring; dat Herodes geen fchuld 3em had gevonden, en datHij,wegens zijn ïingrijk en koninglijke waarde veelëer beitting dan veroordeeling verdiende. Althans ■rodes zond Jefus onveroordeeld wederom ar pilatus te rug. En dit had een orivercht gevolg, pilatus en HËROtiES wernwederom vrienden met malkanderen, daar te vooren in vijandfchap tegen eikanderen ,ren. Wat dé reden van deze vijandfchap iSi wordt niet gemeld j daar heerschzucht en renbelang de gemoederen van wereldgröötert \t zelden inneemt en tegen eikanderen verelt, heeft dit wegens verfcheidene oorzaan tusfchen deze beiden ligtlijk kunnen plaats ijpen* daar zij in verfcheidene gedeelten vari zelfde land het bewind voerden; niet önaarr is het gedacht, dat het dooden der Galihs (f) door pilatus aanleiding tot dit krfu keel >ed aantrokken, van waar zij Candidaü dat is gewitién noemd werden, vergi onder anderen Lexicón marti* , in voc. Candidaius. * Couf. oerhardi Harm. Cap. CXCI1. pag. 13-j. \ Luk. XIII: li ti &  500 Christus naar Herodes gebragt,'M xxxi. keel gcgeeven hebbe, daar pilatus de | BfiNK. den en van dit misnoegen nu heeft weggerij men, door een openlijk blijk te geeven ü p erkentenis van her odes rechtsgebied, en v m zijne genegenheid om aan denzei ven achting" A betoonen. ! ik Dit leerzaam gedeelte van 't heilig gefchieP< verhaal, levert mij wederom eenen rijken vo\jji raad van nuttig onderricht, tot beftiering v mijn geloof en van mijnen wandel. Ik zie hiér de aanmerklijke verzwaaringen v *4 't lijden mijns dierbaarèn Verlosfers, valfafe befchuldigingen, te vooren Hem zo onreclP' vaardig aangewreven , worden hier herhaal en aangedrongen; de beste menfchenvriend,.™ handhaver van billijkheid, liefde en vredd"1 wordt bij aanhoudenheid uitgekreten voor ee ri volksberoerder,die oproer dookte en 't onheil di t volks berokkende; zijne weldaadige poogi; f gen om menfchen wel te doen, worden list $ verdraaid , als of Hij die ter bereiking vi ^ baatzuchtige oogmerken befteedde; bij Pilati w die zijne onfchuld genoeg doorzag, vindt H üa geen redding, deze waagt Hem aan de list < h woede zijner bitterde vijanden; Hij wordt g f vanglijk naar Herodes gefleept, die reeds vot ar lang zijnen dood begeerd had; over den wt ij hebben zijne vijanden zeker niet gezwegen )| toe  EN DAAR BESPOT. 50I t Hij van Herodes fcherp ondervraagd werd,XXXI. lubbelden der Jooden oudden de taal van -en, valschheid en moordzucht; niettegennde zijne onfchuld ten klaarden bleek , dt Hij ten voorwerp van den bitterden mp gedeld, verachtlijke verfmaading wordt deel, met een fpotkleed omhangen, wordt als misdaader te rug naar den Romeinfchen iter gevoerd; ten kosten van zijne verguig en onrechtvaardige verfmaading wordt eegeveinsde vriendfchap tusfchen Herodes en tus geflooten. — Hoe veele opeenftapeün- van verdrietlijkheden! Elk derzelven was ds genoeg, om als eene zwaare beproeving moeilijk leed gefchat te worden, hoe veel meer dan daar 'er zo veelen bij eikanderen rden gevoegd, en daar 'er zo veel ondraag* ; lijden was vooraf gegaan! Sliet minder worde ik hier blijkbaar bevesd, in de erkentenis van Jefus onfchuld. De 'chuldigingen zelve , en dat is zeker wat >ots , geeven blijken van de onfchuld des daagden! Want zij hebben niets in te bren1, dan alleenlijk geduurig hervatte listig inïgedraaide aantijgingen, die geen'khijn van arheid hebben, die van zelve door den belden inhoud van 's Heilands leere wederiken worden; daar bij weeten zij zelfs li 3 geen  $02 Christus naar Herodes gebragt, i XXXI. geene nieuwe bewijzen voor hunne aanklagf pjtysï aantevoeren, een fterk gefchreeuw moet hifr: en zo gaat het doorgaands bij listige en boo ■ menfchen, de plaats van duchtige bewijs** vervangen. Pilatus, die jesus in dl1 grond voor een flechthoofd hield, of pp zi« best voor eenen dweependen Jood , die \ % voor 't overige wel meende , was door i f blijken van zijne onfchuld zo zeer getroffël dat hij, hoe weinig hij zich anders ontzi t\ zou hebben,voor zo iemand, als jesus in 2 % ne oogen was, zich op allerlei wijze van ddai zaak zocht te ontdoen, om behoudens der Jc D den toegenegenheid, evenwel geenen onfchul ui gen ten dood te doemen, dat is dus een hij naald bewijs voor de vleklooze onfchuld mini! Verlosfers! ' ül Herodes, die lang te vooren den dom van Jefus had beraamd, wordt door 't gezii Pt der edele eenvoudigheid zo zeer getroffen, I p hij wel verre is van zijn moordzuchtig doel »/, durven volvoeren. Hij had het onrechtva it dig bevel tot den dood van johannes d mi Dpoper durven geeven, maai; verftout zi 00 niet om dezen fchuldeloozen te dooden, al 11 gefchreeuw, al het heftig befchuldigen van (, 1 Jooden Opperhoofden is niet toereikende, < , |ern een doodvonnis, aftepersfen $ hoe 1WI,  en daar. bespot. 5°3 ,dikt dit de onfchuld van den fchuldeloos XXXI. laagden! Hij werd, 't is waar, met fchim-DaNK. den fpot fmaadlijk ten toon gefield, maar in dit is 't bewijs, dat men niets anders te.Hem kon inbrengen, en hierdoor wordt ens getoond, van welk eenen bitteren geest ;e menfchen waren, die zich aan zulk eene rebondene mishandeling fchuldig maakten; k een vorst, zulke dienaaren konden evenl niets meer van zich zelve verkrijgen, dan j gen fchimp en laiïe mishandeling te pleeajfi! |Dus vinde ik hier overvloedige aanleiding, |Hem, die zo zwaar en onfchuldig leed, als Enen borg door 't geloof te befchouwen; |c hier leed Hij de ftraiïe die ons den vrede inbrengt, en Hij vertoont zich in zijne lijInde liefde, als de m e s s i a s, tegen wien zich JL wapende, en dien ik dus uit de Godfpraak Ib afgebeeld gezien *. Terwijl ik diezelfde stigheid van Geest, dat kloekmoedig zwijgen, t zachtmoedig verdraagen, 't welke ik in mijn Verlosfer als een fchitterend voorbeeld te >oren alreeds bewonderd hebbe, hier bij toe- * Zie hier voor de aanhaaling van Hand. IV: 27» 28. vergelijk daar mede Ps. II. Ii 4  5©4 Christus naar Herodes gebragt, 3£xxr. toeneeming zie doordraaien, zo is mij hier alle; d" betck. leerzaam, alles wat ik aangaande mijnen Jelui |ü ontdekke, bevestigt mijn geloof aan Hem, mijt pn ne liefde tot Hem wordt gewekt, en ik vinde pi. mij gedrongen, om Hem tot het voorwerp mij: ij' ner verheerlijking en dankzegging, tot mijn vee kz trouwen , mijne hulp en mijn heil te dellen! Aai :er den anderen kant is't bedrijf van Jefus vijan," $ den ter kerende waarfchouwing voor mij. tv Ik zie in de beeldtenis van Israëls Oudften m tot welk een trap de boosheid der menfchei li ftijgt, als de omtuiningen derzelve ée'nmaa P doorgebroken zijn, dan ontziet men zich niets,: ttf dan moet de onfchuld allen aanval verduuren Li en de eene zonde volgt de andere. Hier zie ik voc bevestigd het gene Jefus zeide: uitfat hart koXi men voort booze bedenkingen, dood/lagen yah L fche getuigenis/en, lasteringen *! ÏC; Bijzondere bewijzen van dat verderf zie ik k ook in pilatus en herodes bedrijf. Lisr E tig en vol menfeheuvrees. is 't beftaan van den ff. landvoogd: eene angstvallige bezorgdheid om fa elk te behaagen, eene kommervolle eerzucht r beftieren zijne daaden , en van daar moetent m de onfchuld en de gerechtigheid in gevaar ge* Wi bragt, éi ■ l P * Mitth. XV; l£  EN DAAR BESPOT: £©5 ;ragt, en aan zijn belang .'opgeofferd worden, xxxf, !: feere uit dit voorbeeld de oprechtigheid te JJjJjj ibminnen en ten koste van alles te betrachIn.'t Is waar, ik zarermiine rekening kwaalijk Ij vinden, bij eene wereld die in 't boozeligt, I zal weinig voordeel daarbij verkrijgen ,weinig Ier onder de menfchen daar door hebben :politicq\zijn, zo als de modetaal dit noemt-, zich anders je vertoonen dan men is, vriendfchap te veinzen Jn 't hart vol boosheid te hebben, dat zijn de ïiddelen,daar men inde wereld zijn oogmerk Iiede bereikt, dat is eene fchranderheid die tegejuicht wordt. — Doch ik mag door oplechtheid verfteken blijven, van die fchijnloordeelen , die list en veinzerij aanbrengen, Ik zal 't voorrecht hebben dat ik God zal belaagen, en dat is mij genoeg, blijve ik ongc|cht bij nietig dof, welks oordeelvellingen zoonteraaden, zo weiffelend zijn, wat kan 't mij Leinig fchaaden , als ik goedgekeurd worde tt/an Hem, die mijn lot voor eeuwig zal bedisfen! als ik beven 't bereik van ondandvastige Inenfchen zal zijn gekomen, dan het eeuwige loed te ontvangen, en van God verklaard te ■worden, voor iemand die met.het hart de waarmeid /prak, dat is mijne-waare eer, daar heb Bk wezenlijk belang bij. — En dit moet mij. to veel te meer bekooren, daar ik zo dikwerf. Ii 5 zi^-  go6 Christus naar herodes gebragt, xxxi. zie, dat de fijnfte ontwerpen, door list ge« OvriR- fmeed, in rook verdwijnen, en dengenen, die: zijn vertrouwen daar op fielt, befchaamd doen uitkomen , zo ging 't pilatus, zo zie ik dat bet hooge Godsbeftel in't wereldbedier,; dikwerf blijken van haar rechtvaardig opzicht geeft, en den genen die in oprechtheid $fl 's Heeren vreeze wandelen, in hun vertrouwen op de eeuwige goedheid fterkt. Ik zie, in he-, rodes beeldtenis, laakbaare nieuwsgierig., heid, en onbetaamelijk onderzoek naar Je-5 fus en zijne zaak, ik zie hem Godsdienftig ter feestviering te Jerufalem zijnde, maar met een boos hart, ik zie hem met wraak- en fpotzucht. naar Jefus leere vraagen, en ik moet mij, door 't bezichtigen van die boosheid, van zulke ondeugden laaten affchrikken. Daar bij kan ik« uit her o des bedrijf zien, hoe laakbaar 't is als aanzienlijke mannen hunne waardigheid verachten, en zich niet overeenkomftig dezelve gedraagen. Maar hoe veel ik hier ter afkeuring ontdekke, "er is iets in 't beftaan van herodes en pilatus dat navolging verdient ; zij die in vijandfchap waren, wisten echter van verzoenen, zij herlteldende vriendfchap, hier bij erinnere ik mij met droeffenisfe,: hoe veelen onder de Christenen door herqHes en pilatus in 't oordeel zullen be. fchaamd  k, Jï daar BESPOT. §Of :haamd worden, die op Jefus vermaaning geen xxxi. :ht geeven, die, naar de inboezemingen der :raakzucht luisterende, zo handelen als of er : ;en Christendom, geen euangelifche-lesfen wam: doch allermeest moet ik in dit ftuk mij delven beoordeekn, en op de euangelifche be, :elen acbt geeven, die wil ik mij daarom er^ : meren: jesus zegt, zo gij dan uwe gave zult, i p het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, lat uw broeder iet tegen u heeft, laat daar uwe vavs voor het altaar, en gaat henen, verzoent u : erst met uwen broeder en komt dan en offert uwe mve: veest haastlijk wel gezind [ tegen J uwe wederpartij e , terwijl gij nog met hem op den weg Mjt, op dat de wederpartije niet misfchien u den. i richter over leve? e, en de richter u den dienaar overlever-e, en gij in de gevangenisfe geworpen wordt, Voorwaar ik zegge u, gij zult daar geenzins uit, i komen, tot dat gij den laatften penning zult betaald hebben. * Als ook toen petrus Hem vroeg- Heer hoe menigmaal zal mijn broeder te-. Len mij zondigen, en ik hem vergeeven, tot zeven, Uaalt Jefus zeide tot hem, ik zegge u mei top ï zevenmaal, maar tot zeventigmaal zeven [maal] 1 zo is het insgelijks naar de leere van zijne Apos- * Matth. V: 23-26. * Matth,. XVIII: 21, %2, enz.a  5o8 Christus naar Herodes gebragt, XXxi. telen: zvordt toornig en zondigt niet, de zonnem bemh] ga 7"et onder over uwe toornigheid, noch geeft denW Duivel geen plaats * , en wederom de toorn desm mans werkt Gods gerechtigheid niet; \ ook leere ikjl' daar: alle bitterheid cn toornigheid, gramfchap eaw geroep en lastering, zij van u geweerd, met al/M boosheid: maar zijt tegen malkanderen goeder ti&Mjj ren, barmhartig, ver geeven de malkanderen, geM lijkerwijs ook God in Christus ulleden vergeevenw "heeft, 5 nog eens: verdraagende malkanderen enW vergeevende d"een den anderen , zo iemand tegen*' iemand [eenige] klagte heeft: gel ijkerwijs ChrhJt tus u vergeeven heeft [doet] ook gij alzo §§. Hiti zal ik dan ten regel mijner daaden dellen, daar zal ik acht op geeven , daar zal ik biddend naar uitzien, dat Jefus Geest mij Jefus lesfen leere betrachten: dat ik, naar zijne bevelena: gaarn verbrokene vriendfchap trachte te her-< Hellen, dat ik met menfchen die daar toe on-' buigzaam zijn, geduld hebbe,voor hen bidde,, en van mijnen kant alles zoeke aantewenden,,, waar door ik 't beeld van Jefus in mijne gedra-> gingen kan vertoonen, op dat ük zo de kragt: vam * Efef. IV: 2f». t Jak. It 20. § Efef. IV: 31, 32. f$ Col. III: 13.  EN DAAR BESPOT. 509 van Jefus genade mag openbaaren, en geheor- XXXÏ. izaam zijn aan 't gene Hij beveelt; zo kome ik°™^ door eene wereld, vol van nijd haat en boosheid;in eenen tijd, waar ïndiekwaadenpaalloos zich uitbreiden en onbeteugeld heerfchen, zal Jefus leere voor mij 't beste bolwerk hier tegen zijn , en zo mag ik met grond hoopen op 'c beërven van de vrededad, daar twist en vijandfchap verbannen zullen zijn, daar Gods beeld volmaakt en daarom de liefde volkomen zal zijn. Daar zal ik mijnen Jefus zien, niet met een blinkend fpotkleed omhangen , maar getooid in blinkend licht, niet minder dan eertijds op Thabor *; daar zal ik Hem als 't gedachte lam den roem toebrengen, dat Hij voor mij den vrede met God befchikte; daar zal ik Hem met zijne lijftrauwancen den lof toezingen, en Hem eeuwig den fmaad vergoeden, dien Hij om mijnen wil ondergaan heeft, daar zal ik eeuwig juichen : mijnen Verlosfer zij heerlijkheid en dankzegging! * Matth. XVII: 2. TWEEa  §10 ÏWEE - EN- DERTIGSTE OpERDENKINÖ, ii { De onschuld van Jesus ten ' tweedemaal erkend. K Luk. XXIII: 13-16. » - A *IF XXXlt Èn a's Pilatus de Overpriesiêrs eii de Overfte, en beé |. Over- volk bij een geroepen hadde, zeide hij tot haar. Gi} Denk. ^t dezen menfche tot röij gebragt, als eenen die het 11 volk afkeerig maakt* ende ziet ik hebbe [hem] iri ' uwe tegenwoordigheid ondervraagd * en bebbe in dezen 1 menfche geen fchuld gevonden } van het gene daar gij ï hem mede befchuldigt; Ja ook Herodes niet, want iB 1 hebbe U-!ieden tot hem gezonden, en ziet, daar en is 1nih hem niet gedaan, dat des doods waardig is; Éd f'1 zal ik hem dan kastijden en los laten» n e poogingen der boosheid en derzelver veri ijdeling door het hooge Godsbeftier, ziet men ^ niet zelden, bij 't befchouwen der menschlijke j( lotgevallen , tegen elkander werken; de opmerj I kelijkfte blijken van te leurftelling, zijn dikwerf nog te zWak, om op het verharde gemoed ^ van den mensch te Werken, de goedheid vari God Iaat dezelve dikwerf bij herhaaling voor-I p komen, om hem in het kwaade te lterker, té keer te gaan , en hem zo veel te meer allé [ voorwendzels van verontfchuldiging te ontneem mens ■0  de onschü l'd van JeSUS enz. 5*ïi clïien: dit zie ik onder anderen zeer klaar in datxxXÏÏ* li gedeelte van ltjkas verhaal, 't welke hier°VEaiivoor mij ligt. — De erkentenis van jesus onfchuld doof pilatus hadden de Jooden j reeds vernomen, hunne poogingen , om bij heIrodes hun oogmerk te bereiken, waren ook Imislukt, zij hadden derhalven alle reden om Ihun moordzuchtig doel te laaten vaaren; dan Ihet blijkt uit den famenloop der omftandigheIden genoeg, dat zij hier toe nog even onge. Izind bleven , daarom onderneemt Pilatus eene ■andere pooging, om zich van den gevangenen Ite ontdoen, door Hem bij hervatting onfchulIdig te verklaaren, en zelfs om der wraakzucht Bsenigzins tegemoet te treeden, om denzelven Inet eene onverdiende geesfeling te ftraffen, Jen dan te ontdaan. In den tekst is niets dat opheldering beIhoeft, de zin van denzelven is duidelijk bij 't ■leezen: ik houde mij daarom alleenlijk bezig Imet het overdenken van de zaak, die in dit ■gedeelte van de gefchiedenis vervat is. Ik zie Ide rustloosheid van pilatus, in zijne herIvatte pooging om jesus ontflag te bezorgen, foe bedachte list, om de zaak aan her odes lloptedraagen, was mislukt, de woede van 's Hei■ands doodvijanden echter niet geminderd, de |te leurftelling van hun doel, deinftemmingvan he-  5ia ~ De onschuld van jEstisj XXXII. her odes met pilatus verbitterden hsn denk." te meer: billijk begon ook de vrees hen te be, kruipen, dat de wufte menigte, waar op zo wei: nig rekening is te maaken, zeer fpoedig, vai toon veranderen kon, zo haast flechts eenigei onder 't volk vermoeden van de boosheid de: Overften begonden te krijgen , zo haast zij maai eenige gedachten van Jefus onfchuld begondet optevatten, zouden dezen zich weldra algemeen verfpreiden, en dan was 't met hun oogmerl gedaan geweest, zij zouden als belagers de onfchuld fchandelijk ten toon gefteld, en d( achting voor Jefus merklijk gerezen zijn. Dd< ze bekommering vuurde hunne woede aan, ei | vermeerderde den drang op pilatus, omi| ware 't mogelijk, hem te bewegen, dat hi j hun te wille mogt zijn. De landvoogd, dui( genepen, zogt uitkomst, en hoopte die te vin t den-, in eene plechtige famenroeping van dit Overften met het volk, om aan 't zelve eei»' overrcedend voorftel van 'sHeilands onfchuk \ te doen, op dat hij, t volk in zijn belang krij | gende; van den onbefchaanaden drang der oud<| ften mogt ontdagen worden. Verftandig over leg van pilatus zeker, hij zag hbe onrae gelijk 't ware om de hoofden des volks vai , hun c'énmaal beraamd moordzuchtig ontwerj. aftetrekkcn, daarom riep hij niet alleenlijk d Over*  ten TWEEDEPtMAAL ERKEND £13 Wrpriestèrs en de Overften, maar ook het volk XXXlï famen. Zijn voordel is met even zo veel^*" aranderheid en beleid ingericht. Hij her.alt de befchuldiging , zeggende : Gij hebt zen mensch tot mij gebragt, als eenen die het volk 'keerig maakt: door deze aanklagt voortedelti erinnert de landvoogd, dat dit eene mislad ware, op welke hij wel degelijk acht zou even, daar hij wel nauwkeurig onderzoek Lar zou doen, en dat hij ook,bij de ontdekng van de minde fpoore daar van, zeer gehgen zou zijn, om dezelve ftrenglijk te ftrafn. Dan, hij erinnert tevens: ik heb [hem] in \e tegenwoordigheid ondervraagd, en heb in de\n mensch geen fchuld gevonden, van *4 gene daar \ hem mede befchuldigt: hier door toont de fchter , dat hij een nauwkeurig onderzoek ld gedaan, ja dat dit was gefchied in tegen\ordigheid van de genen die den gevangenen Irergeleverd hadden , in tegenwoordigheid van \t Oudden der Jooden, die hierten aanhooren lm 't volk aangefproken worden, waardoor lerhalven alle vermoedens werden weggenolen , of de ondervraaging wel nauwkeurig las gefchied , of 'er ook iets ontdekt ware leworden , dat aanleiding tot eenig vermoeden Ln fchuld gaf, daar in tegendeel de rondIrstige verklaaring des landvoogds, ik heb in I.JI. deel, Kk ch aan zucht tot rechtvaardigheid, maar aan agt en dandvastigheid tegen de inboezemin:n eener verleidende ftaatkunde mangelde. Dat bezong de Dichter eigenaartig * : Wacht, * De DECKER) bladz. 225, 226. Kk 5  DE ONSCHULD VAN JESUS, XXXIL Wacht, Rechter, wacht u wel, uw handen aan het bloed ;fcC Over- Des vromen mans te fcfoennen, tfe Dien uwer vrouwen droom , uw lippen en gemoed Van fchulden zuiver kennen; E v Of wiltghij, dwaze, meer den Priesterlijken trots, Dan uw geweten fchroomen ? 3' Hoe? zal des Keizers gunsc u waarder zijn dan Gods, r' Of dan het rech; des vromen ? D Helaes ik zie welja: och of die hooffche kunst ; gei Met u waar overleden! fljjj Hoe vele vindt m'er noch, die om der grooten gunst. Der kleenen recht vertreden! ja Maar 't zijn niet alleen de richters, die hie*ljaJ leeren moeten, ook dit ftrekt ter mijner om P derrichting: de ftandvastige aankleeving aan!£e' recht en billijkheid wordt ook van mij gevor |n derd; in alle mijne handelingen geene andere P bedoelingen te hebben, dan de eer vanGoó!£; en de bevordering van 't nut mijner naasten, is ^ mijn pligt \ dus moet ik op mijne hoede zijn;,w om nooit door valfche voorftellingen, van*: menfchengunst , van voordeel verlokt te wor den, om de ftem van mijn geweten te fmood00ren, om niet in de minfte bijzonderheden daaife aan getrouw te zijn. — Het minfte toegeeven [w; baant den weg tot grootere afwijkingen, ligte< r1 lijk had pilatus in 't begin den tegenftandp overwonnen, zo hij getrouw geweest ware aan ^ de infpraaken van 't geweten , 't gevaar van iel klee<(  ifEN TWEEDEN MAAI» ERKEND. 5*9 Éne toegeeflijkheden , het verfoeilijke der-XXXII. lve in de oogen van een vlekloos hedig God, DEsE. i oore mij dan aan, om fteeds op mijne hoede J wezen, om bedachtzaam en biddende te Len , daar ik anders door deze kwaaden zo rtlijk verrascht zon worden. De onfchuld van mijnen dierbaarenVerlosfer, i ,e ik hier wederom zo overtuigend zie , verlijdt intusfchen mijn hart. — Hij leed fchul- os , zijn lijden kon derhalven voor fchuldiiLn ten goede komen. — Hij leed onder herbalde verklaaringen van onfchuld, uit den Lnd van zijnen richter zelf te hooren, dit leeft zijn hart gefterkt om 't begonnen werk I volvoeren, om zijn lijden te voltooien, en Jm door zijne Ichuldeloosheid fchuldigen vrij je maaken. 3 Daar mede trooste ik mij, bij H befchouwen fan mijne opééngehoopte zondenfchulden, laar zie ik hoe op Hem mijne ongerechtigheden konden aanloopen, en ik in zijne fchuldeioosheid mijne bevrijding kan vinden, en even Kaar door worde ik opgewekt om dat fchulde[ooze lam als een beminnenswaardig voorLes ld te befchouwen, naar wien ik moet gelijken , wiens beeld te draagen mijn voornaamtle fieraad uitmaakt, zijne onberispelijke fchulteloosheid fpoortmij aan, om zorgvuldig toe Kk 4 te  520 DE ONSCHULD VAN JESUS, XXXII. te zien, dat ik niet met reden mag kunnen bei Over- r ö I denk. fcrtaldigd worden : zijn bloed fchittert zo heer] lijk, dat ik bij deszelfs befchouwing daar od verlieve, om naar jesus te gelijken: daar in isl de bevordering van mijn waar geluk ; daatj door wordt alieen de rust der ziele verkregenJ langs dezen weg ga ik veilig naar de eeuwig-] heid! Voorts zie ik in de Jooden en hunne OverJ ften eene treurige beeldtenisvandeverhardingjj die de zonden in 's menfchen hart dicht. Daafe de liefde tut Godin het hart woont, daar wordtil het zelve vertederd , en voor alle zachte aan-J doeningen vatbaar gemaakt,daar ontfpruitlief-j de tot de menfchen, medelijden met derzelverj nooden, deelneeming met de lijdenden, daarl wordt zelf in het leed van den fchuldigen een] belangneemend aandeel gevoeld, hoe veel tel meer in de fmerten van eenen die fchuldloos l lijdt. Dan hier zie ik het tegendeel: dei Jooden, zo zeer door jesus liefderijk hart; beweldaadigd, zo zeer overtuigend bewustj: van zijne onfchuld, kunnen noch door hero-, des bedrijf, noch door pilatus betuiging, tot eenig memchlijk gevoel te rug gebragt worden! — De laage fchimp van her odes, het. aanbod van pilatus, om eene fellegeesieling aan de onfchuld te laaten geeven, kunnen nog. aan  j| 1EN TWEEDEN MAAL ERKEND. 521' in hunne wreedheid-niet voldoen: herhaalde xxxiï. serklaarineen van onfchuld kunnen nog geen Oviu- f • t i - & & DENK. ieernis wekken jegens Hem, die nu reeds zo ,ng, zo onverdiend gefolterd was. — Hier 'aren ijzeren harten, door geene zachtheid te erbuigen, voldrekt ongevoelig voor alle inrukfels van waarheid , recht en liefde ; zo rordt de mensch, door zich aan de zonde overjgeeven, daar door wordt hij ongevoelig voor l wat billijk, wat edel is; door de liefde tot God itteblusfchen wordt te gelijk de menfchenliefe overftelpt en gedoofd, het hart wordt voor etamelijke indrukfels verëeld ; zijn eigen zin ; hebben, al is 't met opoffering der onfchuld, rordt dan Hechts voor eene beuzeling gereend , de gedachten van verantwoording verannen , en 't leed van anderen niet gevoeld, [öe ongelukkig is de mensch door de zonde eworden, en hoe vernederend is 't aan dezel* e onderworpen te zijn! laat dit affchuwelijk ezicht mij daar voor toch doen fchrikken, en dermeest daar op bedacht doen zijn, dat ik oor de liefde tot God insgelijks in waare mensenliefde trachte werkzaam te zijn; dat ik iet Hechts waake tegen verkrachting van 't recht n onderdrukking der billijkheid , maar dat ik lle tedere aandoeningen van meêwaarigheid )ch pooge aantekweeken, en die Christelijk te Kk 5 be-  £22 de onschuld van JeSUS^ XXXII. beftieren, om daar door de verdediger der onOver. fchuld , de troost der lijdenden, de hulp der ellendigen te wezen, om zo het beeld van Hem ^ die liefde is, altijd werkzaam te vertoonen. Nog eens erinnere ik mij, ik hoore hier dat onrechtvaardige woord uit pilatus mond: za zal ik hem dan ka/lijden en loslaaten. Ontzettend gezegde! „ pilatus! zult gij Jesus kaftijV „ den ? Heeft uw eigen mond Hem niet al „ reeds bij herhaling vrij verklaard? zult gij „ dit doen ten gevalle der boosheid, totge^f „ rustftelling van uw .hart ? Weet gij wie het is, dien gij kastijden wilt? Kent gij Hem „ in zijne waarde?" 1 - Neen dit was Pilatus onbekend, en daarom handelde hij zc onbedachtzaam: maar ik heb gelegenheid,om met geloofsöogen dit te bezichtigen. — Ik zie den richter der wereld hier nog geboeid voor den richter daan , ik zie de boosheid op den richterdoel, en Goddelijke onfchuld alsl een misdaader, 't gelaat van eenen richter, dat bij eenige trekken van oprechtheid een meng-; fel van list en baatzucht vertoont, daar 't aangezicht van den gevangenen volmaakt zedelijke fchoonheid tekent! 0 wonderlijk gezicht!: 't Geloof alleen leert mij 't geheim hier van vatten. Ik hoore de boosheid den fchul«J deloozen dreigen , ik hoore Hem, wiens on-i fchuld  TEN TWEEDEN MA AL ERKEND. ■ huid door den richter zelf beleden wordt, XXXII.' Over» I ■ geesfeling doemen! En dit is nog niet ge- DEN1U : eg , de menigte , die van Jefus niets dan ildaaden ontvangen heeft, eischt nog meer, bt ^morrend ongeduld, in ongeduurige houtigen kenbaar wordende , toonen zij hunne i [vergenoegdheid , en geeven te verftaan dat zijnen dood begeeren. — „ Vol verwonI dering aanbidde ik U, Vriend van zondaa1 ren, die,om hen te verlosfen,zulk een leed | zo veel fmaad verduuren wilde , door 'cgeI loof beroeme ik mij, dat uwe ftriemen voor I mij ter genezinge zijn; door 't geloof ver1 blijde ik mij , dat hier door mijn heil in I ü is!"  DRIE - EN- DERTIGSTE OVERDENKING. Jesus met Barrabas ter keuze aan de Jooden voorgesteld. Mark. XV: 6-10. En op het Feest liet hij haar eenen gevangenen los, wien zij ook begeerden. En daar was een, genaamd Barrabbas, gevangen met [andere] mede-oproermakers, die in den oproer eenen doodfiag gedaan hadden. En de fchare riep uit, ende begon te begeerei:, [dat hij dede] gelijk hij haar altijd gedaan hadde. En Pilatus antwoordde haar, zeggende, wilt gij dat ik u den Koning der Joden los late? (Want hij wist dat hem de Overpriesters door nijd overgeleverd hadden.) Matth. XXVII: 15-18. "... En op het Feest was del Stadhouder gewoon den volke eenen gevangenen los te la-i ten, welken zij wilden. En zij hadden toen eenen welbe»; kenden gevangenen, genaamti Rarabbas. Als zij dan verga-; deit waren, zeide Pilatus tot: haar, welken wilt gij dat Ê u zal los laten , Barabbas of) Jefus , die genaamd wordt: Christus? Want hij wist dati zij hem door nijdigheid oveM geleverd hadden. Luk. XXIII: 17-19. En hij moest haar op het Feest eenen los laten. Doch alle 1 de menigte riep gelijkelijk, zeggende: wech met dezen,en: laat ons Barabbas lts. Dewelke was om zekeren oproer, die in de ftad gefchied was, en [om] eenen doodfiag in de 1 gevari;;eni£tè geworpen. Joan. ,  Jesus met Barrabas ter keuze,enz. 525" Joon. XVIII: 39, 40. I Doch gij hebt een gewoonte, dat ik n op het Pafcha een > late; wilt gij dan dat ik u den Koning los late? Zij dan ] pen alle wederom, zeggende: niet dezen , maar Barabs En Barabbas was een moordenaar. i 3Cet is voortreflijk, als men bezig is om de XXXIIH; nfchuld te redden, om aan haat, nijd, iaster^*" |k moordzucht het hoofd te bieden, en zo den enen te redden , die tot den dood gegrepen 1, mits men zulks doe uit de rechte beginfels lp. door betaamelijke middelen. — Daar aan Jntbrak het pilatus , wiens onderneeming mders zo edel was , wiens zucht om jesus |iet onverhoord te veroordcelen zich zo lofj jk vertoonde. — Was pilatus bij zijne jerfte verklaring van 's Heilands onfchuld ge1 leven, en had hij zijne magt gebruikt om de! elve te onderfteunen, nimmer was hij verlallen tot de fchandelijke verkragting van het lecht, die nu zijne nagedachtenis onteert. — Jbe zucht om elk te voldoen fpande de eerfte i|alftrik voor zijne rechtvaardigheid - de eene JLooging,om zich met list te redden, werd door Be andere afgewisfeld , en de banden die de landvoogd om zijne eigene voeten fnoerde, Iverden hoe langer hoe vaster toegeftrikt. I Hier vinde ik voor mij zeiven eene vernieuwde  5^(5 Jesus met Barrabas ter keuze XXXIIL de erinnering, hoe noodig het zij om met ede Over- moedige oprechtheid fteeds voorttegaan, listi denk. uitg,;(iachte hulpmiddelen zullen de belemnv ringen üeeds vermeerderen : daar 't gewete fpreekt, moeten alle andere Hemmen zwijger niets moet mij daar van te rug houden, oï] aan die infpraak gehoor te geeven, al wier alle mogelijke menfchenongunst bij elkande gezameld, en op mij nedergeftort, de rus van 't geweten kan daar door niet geftoor. • worden, daar in tegendeel de onrust, de pi i, nigingen van 't zelve, onberekenbaar foiertii ker zijn, dan alle vaifche aantijgingen of onveij diende mishandelingen van menfchen imme I zijn kunnen. De aankleeving van recht al waarheid mag mij minder toejuiching bij d: menfchen, die boos zijn, befchikken, genoeg zal 't zijn, wanneer ik getrouw aan mijnen plig ben. Ik zie in den tekst, die voor mij ligt, eene hervatte pooging van pilatus, om zich me; list van den fchuldeloozen jes us te ontdoen, j om Hem wel van den dood te redden , maai' Hem evenwel als fchuldig te doen voorkomen. 1 en zijn leven als eene gunst van 't volk te verx werven. Daar was eene gewoonte in dien tijd ' dat de Stadhouder op 't feest eenen gevangen nen, naar de keus van 't volk,ontfioeg, welk ge.  Iaan de Jooden voorgesteld, $2? ebruik pilatus zich ten nutte zocht texxxiifc Overïaaken. denkv Men kan hier vraagen , was dit Hechts een jebruik.of gefchiedde dit volgens eenevastgetelde wet? — Van waar was dit oorfprongijk? — Had dit op alle feester! plaats, of aleenlijk op 't Paaschfeeft? - En is dit goed of cwaad te keuren ? Ten aanzien der eerfte vraag: wasditflechts :en gebruik , of gefchiedde dit volgens eene yastgeftelde wet? fchijnt lukas eenige aanleiiing te geeven , dat zo hier al geen uitdruklijje wet was, door 't langduurig gebruik echter 1 ienige verplichting had plaats gegrepen, want 1 die zegt: hij moest haar op het feest eenen loslaaËtt ; waar mede ook 't verhaal van markus > fchijnt overeenteftemmen , die zegt dat de ? fchare uitriep , en begon te begeeren , [dat hij dede] gelijk hij haar altijd gedaan hadde, waar £ uit blijkt, dat zo dit gebruik al niet door een 'bevel van den Keizer bevestigd was, het recht ' van verjaaring echter, naar hunne meening, hun 1 vrijheid gaf om dit te eisfehen. ' Dan, van waar was dit oorfpronglijk? Bij ' Grieken en Romeinen waren er gebruiken, die i met deze vrijlating veel overeenkomsthadden *. Waar- i , ■ * Conf. crotivi et bynjeus ad 1.  5^8 Jesus met Barrabas ter keuze XXXIII. Waarfchijnlijker is echter mij het gevoelen vai Over- jiun jie ^en oorfprong van dit gebruik bij di Jooden zelve zoeken , t was wel zo dat iemand: die de wet van Mozes had overtreden , zonde' barmhartigheid moest fierven *. Doch in laate ren tijd waren er veele menschlijke uitvindingei en bepaalingen bij hen. Van hier is 't ligtlij.; te begrijpen, dat zij bij de gedachtenisvierin, van de vrijlaating hunner vaderen , dezelvs zo veel mogelijk plechtig en weldaadigmaake: wilden , en daarom dit gebruik ingevoerd hac den, 't welk de Romeinen, die bij overwon nen volken zo veel infchiklijkheid gebruikten als hen mogelijk was, hun hebben laaten be houden: waarom pilatus volgens johannes oo: zeide: Gij hebt eene gewoonte, dat iku eenen loslaat, En hier uit is ook het antwoord op d " derde vraag gemaklijk op te maaken : c dit naamlijk op alle feesten , dan alleenlijk o: 't Paaschfeest plaats had ? Het laatde is hie zeker te kiezen, cn deze keus wordt zelfs be krachtigd door de benoeming van feest, welk! de drie Euangelisten gebruiken, waar door ha feest bij uitneeniendheid, het Paaschfeest, in d euangeliën meer dan eens wordt aangewezen f maa * H l'. X: 18. t Verg. Matth. XXVI: 5, Mark. XIV: 2. Joh. V: I, en:  aan de jooden voorgesteld. $1$ j ar vooral blijkt dit uit het gene joh. heeft, XXXIII. Lr uitdruklijk het Pafcha genoemd wordt. DMÏ. Eindelijk vraagt men of dit goed of kwaad keuren zij? - Hoe veel fchijn van barmrtigheid dit ook moge voordoen, zo is dit kruik van nabij bezien zijnde, zekerlijk afceuren,- is de draf door de wet bepaald, en or de veiligheid der maatfchappije noodaklijk; zo is de opfchorting of weering derlve, om Hechts aan eene grillige keuze te idoen, ontwijffelbaar zeer fchadelijk, —het prwendfel van barmhartigheid te gelijk ge! uiken , ter ontheffing van verdiende draf ! engt de draf noodwendig onder 't denkbeeld '. n wreedheid , en men let weiniger op de chtvaardigheid en 't heilzaam doel derzel\k daar bij komt nog dat zulke gewoonten ligt- I k misbruikt worden, en de gelegenheid bie'mom de onfchuld te drukken, en de boos- II dd te beveiligen, waar van in dit geval de " fjken voor handen zijn. ! Eene bedachtzaame befchouwing van dit geEik en den onzinnigen eisch om het zelve 6! werking te brengen, is zeer gefchikt om te 3 Den zien, hoe ongegrond; hoe fchadelijk dikï rerf zekere gebruiken bij de menfchen kunnen \jn, en 't oude herkomen niet genoeg is om Ezelver duurzaame werking te wettigen: wierd EL deVl. ^ het  53o ■ Jesus Met Barrabas ter keuze xxxiii. het wezenlijk nut van 't menschdom fteeds biiJ Over- yorderd, men zou toezien, om door eene ve t Handige en nauwkeurige toetdng van 't genie waar, billijk en voordcelig is, een gepast ijj feruik te maaken, met verwerping van alle gis woonten, die, hoe oud zij ook wezen moget■ ter ondermijning van rechtvaardigheid en I geluk der menfchen ftrekken kunnen. Dan ie; hoe vreemd zou zulk een verfchijnfel ond * 't menschdom zijn , hoe weinig is dit algemeefei te wachten! ■ Vooröordeelen, kwaade |l woonten , booze driften , eigenbaatige inzifj ten, gebrek aan doorzicht en bijgeloovige vele kleefdheid, beheerfchen de ftervelingen m >0 zoveel kragt, dat de Hem derreden nil wordt gehoord , en de uitfpraaken van dd ,e Godsdienst gedoofd worden. Hoezall0( menschdom eens wijs worden, en in den fpi u gel der Gefchiedenisfen zijne dwaasheid me i ken ? — Wanneer de kennis en de liefde t Gods geboden, meer algemeen verfpreid < ' kragtiger werkzaam wierden, danzou men w d dra deze duisternis voor 't licht zien vli |a den , en de weldaadige invloed van dezeh i bij de menfchen openbaar zien worden. i Doch keere ik met mijne befchouwing, t het verhaal der euangelisten. Mark. zeg defchars riep uit, en begon te begeeren, [dat i d  aan de Jooden voorgesteld. 531 de] gelijk hij haar altijd gedaan hadde. De XXXIH, tzinde menigte door haare Overften opge-oj* id, fchijnt pilatus aanleiding gegeven te bben, tot deze nieuwe pooging om zich van sus te ontdoen; zij eischte dat de land>ogd de oude gewoonte deed werken, en op :t feest eenen gevangenen ontfloeg. Daar was en eenen welbekenden gevangenen genoemd (VRAbbas*, berucht wegens zijne euvelda;n, want hij was met andere oproermaakers ;vangen, en had in den oproer onlangs in ; ftad voorgevallen eenen doodflag gelegd, en was daarom in de gevangenisfe ge1 orpen. § \ Het fchijnt dat deze booswicht bij het volk ! et bemind was, en daarom boven anderen I Dor pilatus aan 'tvolk ter keuze is voorge'! eld; op dat het hem zo veelte beter mogt ge- :i luk- ' * Uit den naam barabbas, die zo veel betekend als i tders zoon, te befluiten , dat dit mensch eene verwaarloosopvoeding had gehad, fchijnt mij toe te verre gezogt te ''jn. AbbAS was geen ongcwoone naam onder' de Joolt |, en hij werd door zijnen naam als een zoon van Ah. is voorgedekt, gelijk ook deze famengeftelde naam onjl de Jooden toen zeer in gebruik was. Conf. lighx- 30t, Hot: Hekr. ad Matth. XXVII: 16. ' 7 Verg. schutte Jaarboeken, II D. bl. 311. II 'f Hand. III: 14. |~v\.; LI 2  532 Jesus met Barabbas ter keuze a xxxtii. lukken, om zijn oogmerk te bereiken; er wj Iró dems ren artnans medegevangenen met hem , oou oproermaakers en moordenaars, zo als uit dep tekst blijkt, en ook uit de gene die met jj ge. sus nog dienzelfden dag gekruist zijn ge wake den. Vreemd evenwel zou het kunnen fchira nen, dat zulk een oproermaaker bij de Joodj n gehaat was, daar zij het juk der Romeinen lp onwillig droegen , en niets vuuriger wensclite K dan van het zelve ontdagen te worden. h Doch ik zou denken, dat barabbas wegerL üijn bloedvergieten bij de Jooden in den haat l}< geweest, om dat daar door de woede der Rdjli, meinen , en hunne wreedheid te meer opg|L wekt werd: ook is "t zeer mogelijk dat hij i L zijne drift iemand der Jooden gedood hebbe. l> Althans zo een misdaader wordt met Jeli L openlijk aan 't volk vertoond en ter kenl | voorgedeld : de landvoogd die zich daar b | vervoegde , antwobrde aan 't volk , dat c I volvoering der oude gewoonte vorderde, wil ken wilt gij dat ik U zal loslaattn, bar abba Eg of jesus die genoemd wordt christus. Of vo; L gens mark. wil gij dat ik u den koning der Joi [K; den loslaaie? r Wanneer ik op dit voordel van Pilatus acl L geeve, zo dunkt mij, dat hij Jefus zaak op 'tvoo: L deeligfte voordraagt: door de benoeming va l CM  aan de Jooden voorgesteld. 533 Imstus en Koning der Jooden, meende hij de XXXIII. menigte te winnen, hij wist hoe de fchaare DEHK> em daar voor erkend had, immers het vreugd gejuich met welke jesus binnen Jerufalem gehaald was , is hem niet onbekend geble:n, en dit was eene erkentenis van die waargheid, fchoon Pilatus dan wel wist, dat de Tofden des volks Hem, even daarom, door jdigheid overgeleverd hadden , zo hoopte hij hter dat dit uitwerking op de gemoederen :s volks hebben zoude, daarom erinnert hij :ze hunne eigene erkentenis aan de menigte, hoope dat de voorige drift op nieuw zou tande worden, en zij Hem dien zij nog 011ngs zo uitbundig toejuichten, althans boven n' bekend' booswicht kiezen zouden. — [aar hoe verkeerde rekening heeft pilatus er gemaakt! — Hier zien wij de fchranderfte ensch faalt het dikwerf aan behoorlijke opti ttenheid: 't kon hem immers niet onbekend 3 jn hoe onftandvastig de menfchen zijn, hoe i eiffelende de menigte is, het vuurigde Hoï nna wordt niet zelden met de bitterde verzoekingen, binnenkorten tijd verwisfeld, zo !>ng het hier ook: nauwlijks had de fchaare i.latus voordel gehoord, zonder tijd van bead of bedaard nadenken te neemen,fchreeuwèn i duizenden als uit eenen mond, weg met dezen LI 3 hat  $31 Jesus met Barabbas ter keuze ■ XXXIII. laat ons Barabbas los: terwijl zij in 't vervo< DEwiu ^'ieT *n noS meer opgezet zijn geworden, drü de aanhitzing van hunne moordzuchtige hoe den, die den dood van jesus zo onverzetli begeerde. Laat ik intusfehen ook hier voor mij ze ven eenige nuttige leeringen opzamelen. Pilatus lust om de onfchuld te reddei cn die fta'ande te houden, tegen alle wrevc moedige aanblazingen van de nijdige Overftd der Jooden, ftrekt mij tot een leerbeeld, o altijd zelfs ten koste van al wat dierbaar i de onfchuld te verdedigen, en mij hier in nê door eenen Heiden te laaten befchaamen. ■ Overtuigd dat er een alweetend richter mijm handelingen is, en dat de lesfen van jesus eene Christen immers hier toe moeten aanfpoorer wil ik dit fteeds in 't oog houden, en mee on zetting gedenken aan die uitfpraak: wie d rechtvaardigen verdoemt, is den heïre een grot wel.' * Maar zo beminlijk als zijn toeleg mij is, ; zeer moet zijn gedrag mij bedachtzaamheid i; boezemen, om ter bereiking van een betam lijk oogmerk eerlijke middelen ter hand • flnan, ik ftelde mij in 't begin van deze Ove dei * Spreuk. XVII: 14.  I a'an de Jooden voorgesteld. 53> nking reeds voor hoe de middelen met ^txxxilf. Lmerk famen moeten gepaard worden, en ^ t moet ik mij fteeds erinneren, daar vrees, .bedachtzaamheid, verftrikking of overijling ij ligtlijk zouden van den rechten weg afjeren, moet ik mij zulks geduurig erinneren, S dat het zo veel te dieper indruk maake op jjn -emoed, en ik daar fteeds naar handele, m altijd in de paden des rechts te blijven. In de uitbeelding van barabbas charak>r leere ik der menfchen boosheid betreuren, a met ontzetting gedenken, waar een mensch oor bloot ftaat. barabbas was een oproermaker, die door drift vervoerd of door eienbaat aangezet, de rust der• maatfchappije roorde, de menfchen in onrust bragt , hen', n crevaar ftelde om hunne bezittingen en zelfsi iun leven te verliezen. Zo is de mensch door | ie zonde gelijk geworden aan een verfcfaeu«-end dier i en 't is aan de Godlijke inteugeling: dleen toe te kennen, dat de aarde nog beloonbaar is. Hoe zeer moest elk die Je- jtt lesfen kent niet alleen, maar zelfs elk die II de voorfchriften der reden Hechts wil hooren, t0p zijne hoede zijn, om door drift niet tewortl den vervoerd,- om door eigenbelang niet ver. :i ftrikt te worden, om anderen het leven niet te ■verbitteren, of van de aangenaamheden van L I 4 het  5jcT Jesus met Barabbas ter. keuze xxxin. het zelve te berooven. — Was barabb/ nSb ee" moordenaar> zulk een beftaan trekt het a grijzen van al wat mensch heet tot zich, maf laat ik bedachtzaam merken op de Godlijfe uitfpraak: een iegelijk die zijnen broeder haat 1 een dood/lager. * Ik ben voor God zo affchuw lijk als barabbas was, wanneer ik mij aa haat en dergelijke verkeerdheden fchuldig mas ke, ik kan daar uit opmaaken waar ik voq bloot da als ik aan mij zeiven wierd overgelaa ten, welt mijn verdorven hart zo dikwerf zul ke boosheden op, wat zou er van mij worden zo God mij niet bewaarde; uit die bron vloei zo veel kwaad, dat ik niet te goed ben om 1 mijne daaden tot uiterden te komen. Uit hs hart, zegt de grootde menfehenkenner, lomer dood/lagen voort, f dit leert mij met mededoger aan overgegeevene booswichten denken, ""er voor mij zeiven niet hooggevoelende te zijn; maar te vreezen. — Een biddend leven , is een veilig leven , mag ik dit beoeffènen dan heb ik den besten waarborg tegen 't kwaade dat in mij woont en woelt, dan leeve ik waar-' lijk ootmoedig, en zo worde ik gevormd naar het begeerlijk beeld van j e s u s, die te midden van alle mishandelingen, niet anders dan lief* t Matt.h. XV: 19.  aan de Jooden voorgesteld. 537 jfle en weldaadigheid oeffende: zo leere ik in XXXlir. It betreuren van de zonde der menjèhen, hetDJ^* kwaad in mijn eigen hart beftrijden, en zo der zonde meerder afderven, dan wordt het leven van Jefus in mij openbaar, en ik leeve Gode! Dit ootmoedig leven, is ook de eenigde weg om bewaard te worden voor de zonde van nijtigheid, deze ondeugd zie ik, in den tekst, in haare afgrijslijke gedaante: de Jooden hadden jesus door nijd overgeleverd: zijne uitneemende gaven waren hen in den weg, door zijne wijsheid werden zij befchaamd, de opgang dien Hij onder 't volk maakte, was voor hen zeer pijnigend, zij vreesden de ondermij. ning van hun gezag, en daarom wilden zij jesus liever den ijsfefijkften dood zien derven, i Jan zulke , voor hen zo onaangenaame onta ivaarwordingen, langer te moeten verduuren.— ; 5 Verfoeilijk bedaan! — Hoe bedorven is de mortel daar zulke vruchten op groeien! 1 Verdorven eigenliefde die het hart vervult, i sischt dat alles zich aan haar dienstbaar maa• {e en onderwerpe : daar Gods eer uit het oog verloren wordt, daar is de mensch, die door ïilen nijdbeheerscht wordt, met zijne eigene eer -,dleen ingenomen; daar de liefde tot den naasten verkoelt en geheel uitgeroeid wordt, ziet Je nijdige alleen op 't gene hij najaagt. - LI 5 Zo  Jesus met Barabbas ter keuze X-XXIH. Zo worden Gods goede gaven die Hij aan an* | d*nk deren mildelijk uitdeelt, geheel verkleend en'jï verdonkerd , de beste menfchen mishandeld» en de uitftekenftc gefchiktheid om nut te doen ^ i dikwerf geheel nutloos gemaakt. Daar ï bij is de nijdige de beul voor zich zeiven, dé | nijd is toch eene verrotting der beenderen, enijg rustloos wordt de nijdige voortgezweept om dej| voorwerpen van zijn misnoegen te beloeren en z te bederven. Tegen dit kwaad biddende ten waaken, vordert derhaiven zo wel mijne rust a als mijn pligt, de minde vonken van dit vuur: y zijn fchadelijk en gevaarlijk, en wel haast g daan die tot vollen brand over. Het verfoeilijke \ van dit kwaad moet mij te meer aanfpooren j \ cm het zelve te fchuwen. Gaarn moet ik Gods [ goede gaven en den voorfpoed mijner medemens \ fchen aanfchouwen, en mij daar in verblijden i \ zo moet ik God verheerlijken , die zo vee} < goeds aan de menfchen fchenkt; misfe ik ga^ ven of voordeden die andere bezitten , ik moet eenen levendigen en diepen indruk van \ mijne onwaardigheid deeds bij mij hebben, ikl i moet geduurig acht geeven, op alle de voon e rechten die ik zo overvloedig geniet, ik moet j erkennen dat ik door misbruik dezelve geduid « rig verbeure, en deeds daar op toeleggen, dat li ik zo veel in mij is medewerke om de voor; k rech-  ï aan de Jooden voorgesteld. 539 [ echten van anderen te helpen vermeerderen.— xxxiil. Vorde ik door den nijd aangevallen dat be- >vrR" , hreemde mij niet, daar mijn meester, zelfs de litwerkfels van die boosheid fmaakte.. Hij die; t ganfche land doorging , en aan ieder weileed, die zo onberekenbaar veele gunstbewijlen aan de menfchen betoonde, eh niémand jeledigde , werd door den nijd aangegrimd, jou 't mij dan verwonderen, dat ik die dikverf onbedachtzaam ben en fomtijds mij tegera mderen misgrijpe, daar van iets moet ondertanden? •— Neen laat de erinnering van dit; xeval mij meer opwekken, om..op jesus te zien, om dit zo te draagen als Hij .het.droeg, Hij vertoonde door zijn zwijgen, zijn zachtmoedig bedaan, en leert mij ook dit natevolgen, daar door zal ik bij hcuchlijke ervaaring hebben, hoe goed het is een leerling van je sus te zijn, hoe zacht zijn juk, hoe beminlijk zijn dienst is! Eindelijk, ik zie mijhen lijdenden borg ook hier in 't verzwaarende van zijn lijden. Hij i die de liefde der menfchen, de voorkeur der ; engelen, en de aanbidding van de bewooners 1 der onfterflijkheid waardig is, het welbehaagen des eeuwigen Vaders zelfs, Hij wordt gelijk gefteld met een uitvaagfel van Adams kroost, met een afgrijzen der menschlijk- heid! -—•  54-0 Jesus met Barabbas voorgesteld. XXXIII. heid! — Hem zal ik vervolgens belchouwen: [ denk" a^s heneden den grootften booswicht gefchat!— Wonder is 't dat de hemelen niet gefprokenr! hebben, en de aarde zich niet beweegd heeft^ f over deeze daad van onrecht! ■— Dan hier: zie ik 'tGodsbeftier werkzaam, om uit der men^ fchen boosheid, het heil voor de menfchen voorttebrengen! — Hij was dus veracht en de onwaardigfte onder de menfchen, op dat 1,1 Hij menfchen tot God zou brengen , op dat u menfchen bij God zouden aangenomen worden. ■— Daarom juicht mijn hart, door 't ge- L loof, de fmaadheid mijns Verlosfers is de hron van1 'è eeuwige eere! f 1 V r.  541 VIER - EN- DERTIGSTE OVERDENKING, Barabbas vrij gelaaten en Jesus veroordeeld. Matth. XXVII: 19-23. En als hij op den rechterfloel zat , zoo heeft zijne iiuisvrouwe tot hem gezon den, zeggende, Hebt [doch] niet te doen met dien rechtvaardigen: wantikhebbe heden veel geleden in den droom om zij nen t wille. Maar de Overpriesters en de Ouderlingen hebben de 'fcharen aangeraaden dat zy zouden Barabbam begeeren , en Jefum dooden. En de Stadhouder airwoordende zeide tot haar, welken van deze twee wilt gij dat ik u zal los laten? en zij zeiden, Barabbam. Hlatus zeide tot haar, wat zal ik dan doen [met] Jefu, die genaamt wordt Christus ? Mark. XV: 11 -14. Maar de Overpriesters be. XXXIV. weegden de fchare , dat hijOv«ahaar liever Barabbam zoude r>'Eli,t' loslaten. En Pilatus antwoordende zeide wederom tot haar, wat wilt gij dan dat ik [met hem] doen zal, dien gij een Koning der Joden noemt? En zij riepen wederom, Kruist hem. Doch Pilatus zeiMe tot haar, wat heeft hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, Kruist hem. Zij zeiden alle tot hem, Laat hem geferuicigt woraen. Doch de Stadhouder zeide, wat heeft hij dan kwaads gedaan? lin zij riepen te meer, zeggende, Iaat hem gekruicigd worden. Luk  54& Barabbas vrij gelaaten XXXIV. Luk. XXIII: 20-23. OvRR- " I denk. Pilatus dan riep [haar] ])Wederom toe , willende Jelui» los laten. Maar zij riepen daar tegen, zeggende,KruisÉ £hem] kruist -hem. En hij zeide ten derde maal tot haar,; wat heeft deze dan kwaads gedaan? Ik en hebbe geer» fchuld des doods in hem gevonden: Zoo zal ik hem da* kastijden en los-laten.- -Maar zij hielden aan met groot ge-: roep, eisichende dat hij zoude gekruist worden: en haar! en der Overpriësteren geroep wierd geweldiger. Joh. XVIII: 40. Zij dan riepen alle wederom, zeggende, niet dezem maar Barabbam ...... lü^Tooit gaat dc boosdoener ongewaarfchouwd: ten verderve. — Zo goed is de hooge God, dat Hij den mensch op allerlei wijze tegen 't plegen der ongerechtigheid, laat waarichouwen om hem daar van aftetrekken, en Hem: op den weg van geluk te leiden. De nitl ftekende booswicht zelfs heeft menige ontmoeting, menige erinnering, menige opwekking' die hem zo hij flechts opmerkzaam ware, van:: het pad ües verderfs te rugge zouden doem keeren. . Dit vindt men met ontegenzeglijke bewijzen 1 en de .treffendde voorbeelden geftaafd , als wij j den handel van pilatus en der joodesi om- ."F  en jesus veroordeeld. 543 lomtrent jesus nagaan, de tekst dien ikXXXIV. thans leeze, levert daar van eene aanmerklij- n^K[ ke proeve op. Pilatus was door de ydnneringen van zijn geweten herhaalde reizen aangemaand orn de onfchuld te redden, en zijne handen niet met onfchuldig bloed te aezoetelen, doch menfchenvreeze belettede hem aaar die ftem te luisteren. —• De betuiging van h e r 0 d e s had die waarfchouwingen verfterkt, en hem de veröordeeling van eenen fchuldeloozen te meer ontraaden; dan ook dit was niet kragtig genoeg geweest, om hem tot pen moedig beiluit te brengen. • Nu be- fchikte de Voorzienigheid nog eene tredende erinnering en getrouwe onderrichting aan den landvoogd door den mond van zijne eigene vrouwe. Ook hier zie ik, God wil 't verderf der menfchen niet. — Zijne onderrichtingen en waarfchouwingen zijn veelvuldig. Hij flaat veelerlei wegen in om hen te rugge te roepen, van den weg der verkeerdheid, om hen te fluiten in den kwaaden loop , en hen tot de paden van waarheid en deugd te leiden. — Niemand kan dcrhalven als hij verzocht wordt, zeggen ik word van God verzocht, want even zo Weinig als God met het kwaad verzocht kan worden, zo verzoekt Hij zelf ook niemand, maar  544 Barabbas vrij gelaaten XXXIV. maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van 11 denk." zdne eigene begeerlijkheid afgetrokken en ver- I lokt wordt. * Niemand kan met reden P klaagen dat hij geen genoegzaaine weerhou-1 ding van het kwaade heeft, daar zo verfchei-" dene middelen in de hand der hoogde goed-."' heid gebezigd worden , om den mensch van I de dwaasheid te rug te houden, en hem opp' de paden des rechts te doen wandelen. Aanmerklijk is de gebeurtenis in den tekst vermeld, om hier van eene nieuwe proeve te'' ae leveren. Pilatus huisvrouw niet door den euangelist, I maar bij Kerklijke Schrijvers Procle of Proculót genoemd, f wordt hier zeer kenbaar in eene: edele gezindheid ter oeffeninge van rechtvaar-1' digheid en blaakcnde liefde tot haaren manj g Pilatus zat op den rechterftoel aan alle zijden: benepen , angstvallig afwachtende wat der I Jooden befluit zou zijn, ten opzichte van zlfi I ne nieuwlings aangewende pooging, om hal ontflag van Jefus te bewerken, met ongeduml rige houding rondziende, naar de gene die hen: * I * Jak. I: 13, 14. p f Conf. mercken IU Stuk. bladz. 152. nicepho; i« rus Hitt. Ectlef. L. I. c. 30. t r ï  en jesus veroordeeld. 545 m verflag van de keuze des volks zouden XXXIV* engen, ontving hij eene geheel andere tij; JJj* ng dan hij verwacht had: zijne huisvrouw :t hem boodfchappen : hebt [doch] niet te en met dien rechtvaardigen: want ik hebbe he~ n veel geleden, in den droom, om zijnen wil. * ■ Opmerklijk is 't dat zij jesus dien rechtYardigen noemt, daardoor maalt zij Hem s onfchuldig af, ais zijnde rechtvaardig in geval waarin Hij aangeklaagd was,- in rm] ere beduidenis, moet ik dit woord niét neeen, wijl \ onzeker is of zij meerdere kens van jesus had. — De waarfchouwing ïfhalvèn was liefderijk en getrouw, en, zo ! ;Ze Romeiniche vrouw dacht, ook niet ontrond, want, zo laat zij zeggen, ik hebbe ' iden veel geleden in den droom, om zijnen wil* f't Kan zijn, dat zij dit heden tot den mor1 snftond bepaald hebbe, na dat Pilatus reeds 'ras Uitgegaan, en met de Jooden handelde * ' kan echter ook zeerwel van den laatst- ver- e * Hoe dat wij hier bij den Stadhouder zijne vrouw vinli daar dit volgens de vroegere Romeinfche wetten onïoorlofd ware, kan men in't brede, bij byn*us nazien t barbij behoeve ik mij niet optehouden, wij zien uit het ïfchiedverbaal dat dit plaats had, èn du is ons genoeg. \ Mm  1 54^ Barabbas vrij cèlaaten' XXXIV. verloopenen nacht verftaan worden. Aangaan ( denk. deden oorfprongvan dezen droom dacht,:me 1 van ouds al zeer verfchillende, terwijl de éé l!l daar in eene Godlijke openbaaring vond!'' meende de andere, dat deze droom als eèf1 Werk van den Duivel te befchouwen was * i» daar intusfchen het ééneniet minder dan Él andere te overdreven kan gekeurd worden Veel natuurlijker en meer gegrond fchijnt h" mij te ftellen, dat deze vrouw veel van Jjte sus gehoord hebbende, haare aandacht bi \ zonder op Hem gevestigd heeft , vooral 11 -dat Hij nu voor weinige dagen, met zo ve 111 volksbeweging was ingehaald binnen Jerufi ' lem. De wederzin van Israëls oudften tege;! Hem, is haar ook niet onbekend gebleverti ,dit kan ligtlijk de oorzaak van veel overdeï« kin f \ * Conf. geriiardos ad l. Oiider de genen die deze / droom voor een werk des Duivels houden, zijn te tellen jgnatius, beda, lyra, en anderen: integendeel dj breekt het niet aan een groter getal van Uitleggeren »welke de f zeiven voor een buitengewoon uitwerkfel der Godlijke ma P wilden doen doorgaan, als daar zijn, onder anderen o r It GENES, hilarios, hiekon y1ius , THEODORijj xus , ciirysostiiomus , ambrosius, enth mius,a lapide, maldonatus, grqtjuj, pi!11 ca tor en meer anderen.  en Jesus veroordeeld. S\7 ng en benauwend dróomen bij haar geweest xxxiv. Sn, daar zij bij 't óntwaaken verneemende, 0vE^;" Ut Jesus gevat, ën vóór Pilatus te recht gekld was , zich haaren droöm ërinnerdé en^ lar de denkwijze van haaren tijd en van lar volk zich daaruit veel kwaads voorielde, waarom zij 't nodig vond haaren man Is te waarfchouwen, dat hij zich niet met de lak van dezen fchuldeloozen bezoetelde. leze boodfchap is, zo als men uit het verlal van den Euangelist fchijnt te moeten Innaaken, aan Pilatus openlijk ten aanhoón der Joodén gedaan, en even daar door j dit geval des te opmerklijker. ■Eene eerwaardige vrouw is deze huisvrouw n Pilatus in mijne oogen, gelukkige mannen dker vrouwen in fchranderheid, billijkheid \ edaartigheid, liefde en trouw naar haar geken! Althans zulke hoedanigheden , dunkt mij t wij bij haare gedachtenis te erkennen heb' n.'—De blijkenvan eenen werkzaamen geestj n een nadenkend verftand zijn bij haat er duidelijk te ontdekken. Dat zij de zaak n Jesus heeft nagedacht is blijkbaar, zij m zonder dat, Hem niet rechtvaardig noB* en, Hem niet fchuldeloos erkennen. -—— Mm 2 Niet  54s Barabbas vrij gelaa^eï? XXXIV. Niet minder vindt men hier fpooren van prij nsim." waardige billijkheid; een Jood, een leeraar vi Joodfche Godsdienstbegrippen, die aanhai vond onder de heffe des volks, hoe weinig b langrijk was die voor de vrouw van eenen R meinfchenStadhouder? >—nauwlijks, 2011 mi zeggen, moest hij haare aandacht gewekt he benj althans wat zijn loc ook bij de uitkom mogt worden, naar haare fchatting kon 't li|i lijk als eene beuzeling worden aangezien , werd uit ftaatkunde zulk een flechthoofd I offer der boosheid, als 't volk maar in rust 2 houden, en de hoogheid van haaren man ma bewaard werd; zo had deze vrouw naar haa beginfels kunnen denken, dus zou (ik geve le eene huivering deswegens, en helaas! 't. evenwel zo) dus zou menige grootfche vrouv die den naam van Christin voert, gedacht < gehandeld hebben ; ja niet alleen zou ment eene vroitw onder de Christenen zo hebbe geredenkaveld, veele mannen pleegden met .1 daad geen mindere onrechtvaardigheden. Ma edeler was de gezindheid van deze voortreflijf vrouwe: rechtvaardigheid was haar regel, b. lijkheid haar doel, 't zij Jesus Jood of Rome ware, het recht moest niet gekrenkt en c rechtvaardige niet fchuldig gekeurd worden.. Beminlijke goedheid bezielde haar insgelijk j  en Jesus veroordeeld. 549 * toont vol gevoel te zijn, 'over de' rampen XXXIV. n eenen lijdenden. Iemand te redden die ten >od gegrepen was , fcheen in haare oogen :en onverfchillige zaak te zijn; hoe verachtk anders ook een Jood bij zo eene edele Roeinfche vrouw moest wezen , de befchouing van 't leed diens ongelukkigen roert haare .nfche ziel, zij zoekt Hem te bevrijden, en kon dgens haare overtuiging niet anders handelen: iar zij de geheimen van 't Godsbellel in deze .ak,niet kende, daar zijniet wist, dat deze huldcloos lijdende voor het volk moest fter:n, kon zij niet anders wenfchen, dan dat ij bevrijd en uit het leed gered mogt worden. Tedere liefde en onkreukbaare trouw, kcnerken niet minder haar bedrijf. Het lot van taren echtgenoot, ingevallehijhetrechtkrenk, de pijnigingen van zijn gewetenen de wraak :rGoden, die hem achtervolgen zou, beeldde j zich zeer levendig af; dit alles zweefde )or haaren geest en de ontzettende gevol:n doen haar met fchrik aan : daarom dringt j door alles heenen, daarom fchroomt zij :et, dat het haar ten kwaade zal worden gelid , eenige ftremming in den rechtshandel te erwekken; de behoudenis van den fchulde•ozen, de weering van het onrecht en de beëdiging van haaren echtgenoot zijn in haaMm 3 re  5'o Barabbas vrij gelaaten XXXIV. re fchatting gewigtiger, dan alles wat welvoe» jl venT. fW^d» voorzichtigheid, kiesheid of iets dé u< gelijks genoemd kon worden. Edele beeldtenis van eene onchristelijke vrot * we, wel waardig dat eene Christin daarcr peinze, en zich deze trekken ten nutte maak< ^e Of zijn deze trekken te derk? ■ Wom^ haar Charakter te zeer verheven? — Zou mi F niet veiliger ades kunnen adeiden , uit lp fchrikbaarend bijgeloof, waar door een tre . fende en enkel" toevallige droom, haar en ha !0 huis een onverniijdlijk kwaad aankondigde, if dat zij, zonder waar gevoel van't billijke, zo ie; der goedheid, zonder redeneering, dechts do; lof redeiooze infpraaken voortgeduwd, dezewaalM fchouwing heeft laaten doen? 't Is waar, liet tijrannig bijgeloofzwaaide o: F1 lings den fcepter, ook door middel van gril *e ge bepaalingen, eigendunklijke uitleggingen < f Schrikwekkende aankondigingen,omtrent draf men en andere werkingen der verbeelding i'u kragt, bij de menfchen te maaken; doch hl li: is, dunkt mij, als men op de gevolgen ziet, me< dan bijgeloof en de onweerzeglijkite blijkc ( van een groot Charakter, want fchoon men'toegeeft, dat de fchrikbaarende aankondigt .j des drooms gedeund hebbe op eenen bijgelo. k vigen gronddag, aangaande de voorfpellenc ,,, kras  en Jesus veroordeeld^ 551 lagt der nachtgezichten of diaomen, zo l gevolgtrekkingen daaruit afgeleid, zo rede-DjU)5.. Ik en zo wel gegrond, dat er geen bedenking Verblijft om aan Pilatus huisvrouwe toetekenIn eene nadenkende ziel, eerlijkheid, billijkEid, zucht om de onfchuld te behouden en Erzelver rechtvaardige zaake te verdedigen, zolïel als vuurige liefde tot haaren man en ijve-, Ig waaken voor zijne veiligheid. Ja de voortrefiijkheid van dezevrouwe heeit ollerkgefchitterd, dat fommigen onderzoek eeden of men haaren naam ook op de rolle er Christenen fpeilen mogt, en of 't geoorofd zij aan haar de bewooning van de gewes. en der zalige onfterffelijkheid toetewijzen ? * Er is niets dat ons genoegzaame aanleiding reeft, om haar het geloof in Jesus toe tekennen, Ie taal die zij voert is wel heftaanbaar metRoneinfche eerlijkheid, en alles wat verder bijrebragt wordt, om haar voor eene Christime te houden, is enkel ongegrond of loutere beuze, |i-1 Wat . * Conf. c. d. dissel Difyuif. ds faluU trium uxorum lothi, JOBi & bilati. f Als gkotius zegt: &fieri potui*> ut fucrit wuher fr80«/3,f , ^uales interdum & aliorum praefidum Rom». lorum uxoresfuisfeapparet,izn heeft men dit fronst Mm 4 Qod'  Barabbas vrij gelaateM xxxiv. Wat zullen wij dan aangaande haaren eeu Over. . ... °. ,i denk. wigen ftaat oordeelen, daar haar geloof zo oni zeker, zo onvermoedelijk is? — Wie heel ons het recht gegeeven, om ons de beflisfiné van 't eeuwig lot onzer medeftervelingen aatf: temaatigen? —• Wie heeft ons de uitdeeling van de woonplaatfen des hemels aanbetrouwd • fifijdt gij om in te gaan: is het waarfchouwend woord dat Jesus ons, ook in dit geval, toe^ roept. * Veel is er intusfehen uit het bedrijf van de-: ze vrouwe te leeren. •— Haare liefde ën trou-. we zorg voor haaren'mnn, noopt alle Christenvrouwen , om volgens de euangelielesfen in deze haar voor bij te ftreeven, en daar doou de leere van Jefus te verderen in zachtmoe-: digheid. Haar nadenken en opmerkzaamheid is mij ten fpoorflag, om op de bedrijven van' mijzelvenen der genen die mij aangaan, nauwkeurig te letten en wel toetezieri, of dezelve: aan- Godvreezencl in geen' anderen zin te neemen dan in dien vanoor de zonden geleden. Bij rechtvaardig voor d& inrechtvaarcligen, * ; En in dit opzicht was deze boodfchap aller1 mtzettendst voor der Jooden oüdften; de decl'i ileeming van des landvoogds huisvrouw in de tsaak des gevangenen, haare fterke taal, nopens deszelfs onfchuld, moeten zij billijk duch:i ten, zoude nu het hart van haaren man, dat bo: ven dien niet zeer gezind was om hunne ont? > werpen te volvoeren, geheel tegen hen voorindeernen. Daarbij, de boodfchap openlijk ten •aanhooren van 't volk overgebragt, kon ligtlijk onder 't zelve eene geweldige gisting voort, brengen, en hun het voorgeftelde doel geheel i pa al doen misfen. I Daarom tijden zij aan 't werk 3 de Qver! priesters en de Ouderlingen verdeelen zich zo : foei f 1 Vctr. III; i£.  556 Barabbas vrij gelaaten5 Ovea-11' *"eI Z1Ï kunnenonder 't volk; zij verfpreidert denk. zich aan alle hoeken om tot het vereenigd doel ongemerkt famen te arbeiden. Dit beduit ik, uit de tegenftelling die de euangelist maakt: maar de Overpriesters en de Ouderlingen hebben de fchaaren aangeraaden , dat zij zouden Barabbas begeeren en Jefus dooden. o IJsfelijke wending welke mijne bepeinzing hier ondergaat! —Zo even was alles liefde, zachtheid, rechtvaardigheid, verdediging dei onfchuld en afkeer van fchuldloos bloedplen-i gen! Nu helaas het tegengeftelde nu hoore ik niet dan nijd, moord,vervloeking en bitterheid ! Liever ftaakte ik deze befchom wing, maar haare belangrijkheid doet mij voort-; gaan, hoe ongaarn ik ook het oog op zujkqi. boosheid wilde wenden. Nu zouden, dit mogt men billijk verwachten,, deze hoofden van 't vloekgefpan geheel uitgeput zijn geweest, om nieuwe drangredenen t& vinden, om de woede des volks gaande te hou. den; nu reeds mogt men denken, zou al 't vergift uitgefpogen zijn, en de grootfte boosheid ter verftomming zijn gebragt: maar helaas! haare tongen waren ontfteeken van de hel-, le! vandaar kregen zij voor leugen en laster ge-.: duurig nieuwen toevoer. — Ontwijffelbaar hebben zij de goedheid van Jefus verdacht gemaakt,, zij»'  èn Jesus veroordeeld." 55*7 sijne weldaadige wonderen aan des Duivels in XXXIVÏ rioedtoegekend, ja het volk met niets minder D™£ dan met de wraak des hemels gedreigd, ingevalle fcij dezen lieten ontkomen: zo fielden zij Jefus verre beneden Barabbas, offehoon een moordenaar, voor dezen wisten zij alle verontfchuldiging uittedenken, daarom overreedden zij de menigte, dat zij Barabbas begeeren zouden , en Jefus dooden, dat is: den dood van Jefus begeeren zouden. Intusfchen is 't waarlijk zo, dat het volk Jefus hier door doodde , dit Werd hun billijk naderhand ten last gelegd; : dezen hebt gij genomen en door de handen der ónrechtvaardlgen aan 't \_kruis~] gehecht en gedood. * j en gij hebt den heiligen en rechtvaardigen verlochend, en hebt begeerd dat u een man die een doodflager was , zoude gefchonken worden, en den vorst des levens hebt gij gedood, f ■ Pilatus intusfchen te meer benard door Zijner vrouwen waarfchouwing, en dit gewoel verneemende, dacht het tijdig te zijn dit pooo-en aftebreeken, en een einde aan den ganfchen handel'te maaken. Hij antwoordde, dat is naar eene in den Bijbelftijl zeer gewoone wijze van fpreeken: hij hervatte zijn voorig * Hand. II: 23. f Hand. Vb 14» *5»  558 Barabbas vrij gelaatè& Xxxiv. gefprek; —1 hij vroeg aan 't volk, welken vat denk * ^ze twee wilt gij dat ik zal loslaat en ? 't Is blijk baar dat Pilatus op den richterftoel zittende: jesus en barabbas, denklijk wel op eena verhevene plaats, famen aan 't vólk vertoonc heeft..— Ontzaglijk gezicht, jesus metBAR< abbas gelijk gefield! Trouwens die zon lchoot nu haare ftraalen niet, haar luister was verborgen. Pilatus evenwel deed dit met een goed oogmerk, om door dit gezicht het volk te bewegen , dat zij dien aanfchouwen zoude , die zo veel goeds aan hun bewezen, had, dien zij nog zo onlangs met zo veel ge. j druisch, als Davidszoon op Jerufalems wegen ( begroet, en als een' koning ingehuldigd hadden , om dit hun onder 't oog en in gedachten: j te brengen, had Pilatus dit zo bedeld. - 1 Dan zijne bedoeling, hoe wel anders geraamd,, \ miste geheel en al. — Op zijne vraag: wel--\ ken van deze twee wilt gij dat ik zal loslaatenV\ krijgt hij ten antwoord, barabbas! — Ont-. \ zettend antwoord voor den ftadhouder! hier ' , door verloor hij zijne bedoeling geheel, en 'c ver- > t fehriklijk oogenblik naderde, waarop hij tegen \ zijn geweten en tegen alle waarfchouwingen aan, i de» fchuldeloozen ten dood zoude moeten doe- \ men ; doch eer 't zo ver komt beproeft hij j nog eene kans, bij vraagt wat zal ik doen met \  en Jesus veroordeeld. 559 hfus, die genaamd wordt Christus? Of zo alsxXXIVi i a r k u s het heeft: dien gij een koning der Jo-®™£~ kn noemt ? Eene dubbele blijk van fchranderieid ontdekt men in deze pooging van den andvoogd, zijne vraag, wat zal ik dan me» fefus doen"? hoopte hij, zou eenigen ingang in 1 t hart des volks maaken, eenig gevoel van te! lerheid opwekken, ten minfte zij zouden, dacht hij, den dood van Jesus niet vorderen; tot hier oe hadden wel de óudften den dood des gerangenen geëischt, maar die ftem was van 't /olk nog niet gehoord; hij vleide zich daarom lat dit zo wreed niet zoude zijn, en alfchoonzij Joor aanhitfing hunner oudften Barabbas begeerden , dat zij evenwel naar 't bloed van Jehs niet zouden dorften: daarbij, hij fpreekt iran Jefus als die de christus genoertid iverd , ja dien zij zeiven een koning deb* jooden noemden; hier door ziet hij zekerlijk op't plegtig hosanna den gevangenen toegejuicht. * Hij dacht zij zouden zich fchaamen, om zichzelven als zo weiffelend kenbaar te maaken, om zeiven te belijden dat zij zich Wet eene te leur gefielde hope verblijd had. den. Dan het ééne was zo vruchtloos als het andere. _ JSfn • Matth. XXI: p, l ren reeds aan de Overpriesters gedaan, die pil zichzelve wel onrechtvaardig was, maar even:|( wel een middel konde zijn, om den gevange; E nen van den dood te redden, zo veel wil h] toegeeven, om Hem te geesfelen, als hij Hem!£ dan konde loslaaten. Doeh ook dit mjslufa I te.;  en Jesus veroordeeld, ,561 , zij riepen te meer , laat Hem gekruiftgdwor- XXXIV. «, zij hielden daarin aan met groot geroep, DENK> rekende dat Hij zoude gekruist worden, — en hun der Overpriesteren geroep werd geweldiger. — e driften waren aan den gang geraakt, de verpriesters hitden geduurig op, die hieven ïftendig den moordkreet aan, de menigte dit aorende, galmde dit na, en 't vuur begon , 3e langer hoe meer , te branden, waardoor geroep fteeds toenam, en de woede aanroeide, daar al 't menschlijk gevoel verbanm, en de weg tot bedaard nadenken geheel [floten werd. Dus eindigde al het poogen van latus in eene uitkomst, geheel ftrijdig met te, welke hij zich had voorgefteld, zo zag hij le de gevolgen van zijne doordachte ontweren en fchrandere ftreeken, geheel tegen zich dven gekeerd. Deze aandoenlijke gebeurtenis geeft mij eüeröm nieuwe aanleiding tot gewigtige operkingen, en zeer aangelegene lesfen. Het verfoeilijk bedrijf der Joodfche Over- riesters, is het eerfte daar ik bij ftil fta. • oe diep waren zij gezonken, zij die eenige ■kentenis zelfs van Jefus zending fchijnen ïhad te hebben, althans de taal van nikoe mus brengt dit mede, daar hij tot Jefus 1de, wij weeten dat gij zijt een Leeraar van II. deel. Nn God  562 Barabbas vrij gelaaten XXXIV. God gekomen: want niemand kan deze tekene Itr bemk. doen, die gij doet, zo God met hem niet is, * hie re uit befluit men niet ten onrecht, dat 'er "biiet der Jooden Overften eenig gevoel van 's He |j lands waarde in 't begin gehuisd heeft: da I toen Jefus hen niet voor die heiligen hield, dJi zij bij 't volk wilden zijn , toen Hij hunr lts boosheid ontdekte, toen zijn toeloop hunn jit achting deed minderen , toen ontfproot de niji jjz bij hen, die deed welhaast bij hen alle gevociij van billijkheid verflikken, en zo beraamde bi zij 't moordzuchtig ontwerp, om Jefus aé| eene zijde te fchuiven, om Hem van kant II helpen. Zo:ziet men hoe zij, de ftem Va ne 't geweten gefmoord hebbende, éénmaal gil fmoord hebbende, nu voor alles open lagenn; nu misbruikten zij recht, waarheid, godsdienst \\ de eer en 't belang des volks, nu moest alles huipt ten dienfte ftaan. Och dat men nimmer in d | kerkelijke gefchiedenisfen, dat men niet ten allqj tijde, voorbeelden vond, dat Priesters en Oudei et lingen, voorgangers in den Godsdienst,de deug: 1 vertrapt hadden, en, door nijd voortgeduwdI de.}; ■ fn * Joh. III: 2. Men vergelijke ovcr't gene hier voor e É tegen kan gezegd worden chemnitius, lightfooi^ LAWPfi, HEUMAJM gil MOSHEIM. loe  EN JESUS VEROORDEELD. 563 er fchuldclooshcid vlekken aanwreven, doorxxxiv. rees dat hun licht verdonkerd zou worden,0"*11* et licht van anderen uitgebluscht hadden, 1 daartoe het heiligde dat op aarde is, den esten godsdienst zelfs, fchandlijk misbruikten! Doch ik behoeve met op anderen te zien, oor mij zeiven is dit ook ter waarfc-houwing, it ik 't nimmer onderneeme, in de geringde jzonderheden zelfs niet, deerinneringen van ijn geweten te onderdrukken, waage ik het nner, om als recht en goed te verdedigen, St gene mij, na zorgvuldige proeving, als irecht en kwaad voorkomt, wel haast wordt le gevoel voor *t waare en 't goede in mij ;rftikt, ik loope gevaar om oogen te hebben 1 niet te zien, oorente hebben, en niet meer hooren, dat ik open ligge om 't kwaad als >ed te aanfchouwen, en dit zéker is het alrzwaarfte oordeel! Maar vestige ik ten anderen mijne oogen op it volk, op het ongelukkige volk der Jooden, :rontwaardiging en medelijden mengelen zich mijnen geest, onder deze befchouwing. Medelijden gevoeleik met dit misleide volk, :n blind geloof aan zijne leiders, die niets iders dan verleiders waren, voerde hen in m ftrik en belaadde hen met bloedfchuld. — De ijslijk intusfchen is de yerwachting van Nn a hun  564 Barabbas vrij gelaaten XXXIV. hun die anderen vervoeren, die eene geheele me< denk.' n^Ste tott*e flachtöffers hunner booze inzichten maken, die zich des niet bekreunen, of'erdroo^ men bloeds vlieten , als zij flechts hun boos oogf merk bereikt, en zij eenen korten tijd de gel nieting der zonde hebben! Hoe verfchriklijK zal 't einde van zulken zijn, als dan eene gaai pende eeuwigheid hen dreigt te verdinden, afi 'er dan geen herdoen zal zijn aan hun geveN niste wanbedrijven, als zij de dagvaarding vool den richterftoel des hoogden richters ontvant gen, met nadruk ontvangen zullen, en die nie:i kunnen afwijzen ! — Dit zij mij ook ter vet wekking van opmerkzaamheid, al ben ik buiter de gevaarlijke gelegenheid, om dit in zo eenefi uitgebreiden kring te doen, ik kan inmerklijke opzichten door mijne woorden, door mijn voor beeld, invloed op de denk- en handelwijze van zeer veele menfchen hebben: wee mij! als '1 bloed van e'én eenig misleid mensch van mij« ne hand geeischt, en zijn ongeluk mij aangek rekend zal worden! Dan niet minder worde ik met verontwaar diging over 't bedrijf van dit volk bevangen. — Zij kiezen, wie kan dit begrijpen! Barabï bas, en verwerpen jesus! — Ja! wat meei is, zij vorderen met groot geweld, zijeifchen met veel gefchreeuw Jesus tot den kruisdood! Veel,  en Jesus veroordeeld. 5^5 i Veel, zeer veel is hier te veröordeelenen XXXIV. verfoeien. — Want offchoon barabbas , laat mij dit onderftellen, bij het volk ge;fd was, offchoon zij genoegen namen in jne oproerigheid, in de dille hope, dat zo :ns de weg gebaand zou worden om der R.oeinen juk af te fchuiven, en de zo zeer verngde vrijheid te bekomen. Hoe verfchilt ;hter deze barabbas van jesus? Die tm land doorgegaan was, krankenhad genee:n, hongerigen gefpijsd, melaatfchen gereiigd, bezetenen verlost, blinden tot zienden ad gemaakt, die aan dooven het gehoor had sfchonken, die kreupelen had doen wande» :n, ja zelfs de dooden had opgewekt! — e s u s, die hier bij eene hemelfche leere paare,zo als niemand ooit had gehoord, die'tlicht er wereld was, de duisternis verbande, en en weg ten hemel met Godlijke klaarheid ankondigde! — Jesus, die hier bij een voliekt onbefprooken wandel had gevoegd, die och tegen Godlijke, noch tegen menschlijke retten zondigde , die de leminlifkjle nedrigeid bij de eerwaardig/Ie deftigheid paarde, van ziens helder aangezicht niets dan onfchuld, lefde en zachtheid afdraaide, die den ellendien weldeed, en de kinderen zelfs met zijnen ;egen verrijkte! Boven dien jesus eenen Nn 3 op-  566 Barabbas vrij gelaaten XXXIV. oproermaker dl doodslager te kie ij tEss. zen> hoe is dat mogelijk? Ontzet u hier ovè & gij hemelen, zijt verfchrikt, wordt zeer woest. *; \ Maar zal ik mij daar over zo zeer verwon: i deren, maake ik het beter? Als ik de keuze I" heb tusfchen Jefus, en 't gene in vergelijking met Hem allerverachtlijkst is, geeft dan ml h bedrijf getuigenis dat ik, alles gelijk geitel* i£ zijnde, indien ik tot het volk van dien tijd bei m hoord had , eene meer voorzichtige keuze zót io gedaan hebben ? — Jefus Gods Zoon verte I genwoordigtzich aan mij, als de Middelaar var God en der menfchen, met alle de volheu fi zijner genade , zijn bloed dat van alle zonder I reinigt, zijn Geest die het hart heiligt, bied; Hij mij aan; vergeeving der zonden,volkome* mï ne vergeeving, laat Hij mij bekend maakeil I als bij Hem te vinden; Hij wil mij de waars te wijsheid fchenken, rust en vergenoegen wi jy Hij op de paden mijns levens verfpreiden, Hi it zelf wil mijn leidsman zijn, de dienst, welken ji Hij mij voorfchrijft, is enkel tot mijn heil ^ i en daarin is waare vrede en vreugd te vinden^ m en Hij belooft het bezit eener eeuwige zalig-; ï; heid , de onbevleklijke hemelërffenis wil Hij 1S mij * Jer. II: 12.  en Jesus veroordeeld. 5$7 lij uit genade fchenken, den dood, die bij'txxxiv: ïim genot van wereldvreugd zo verfchriklijk^J s, heeft Hij te niet gedaan, dien wil Hij voor lij ook, als den laatften vijand, te niete doen, n eeuwige juichftof aan mij fchenken. Aan den anderen kant vertoont zich, ter euze aan mij, eene wereld die door de zone bedorven is , onder de fchoonfchijnende anlokfelen van duizenden genoegens, haar aan>od is eene glinderende grootheid , of veelheid •an fchatten, of voldoening van de begeerlijkicid des vleeschs, zij vordert eenen dienst, lie niet dan gemakendreelende genoegens aancondigt, en levert bewijzen op van de zekerleid haarer voordellingen, die ontleend zijn lit de goedkeuring der menigte, die haare weren bewandelt. — Terwijl een weinig nadeneen echter mij haare ijdelheid, en 't bedrieglijke haarer toezeggingen zeer fpoedig zou , doen ontdekken, daar ik gereedlijkkanzien, dat zij maar zelden geeft, het gene zij belooft, en dat zij het einde van haaren weg voor mij verbergt, en zorgvuldig bedekt houdende dat het laatfte van die vreugde droefheid is, en het uiterfte van haare paden mij op den weg des doods voert. Zo zie ik Jefus niet als een geboeid misdaader, bij elk veracht, maar in zijne luistervolle grootheid, in 't volle zijner genade, in 'tdierNn 4 kaare  5f58 Barabbas vrij gelaaten XXXIII. baare van zijn heil , zo kan ik ligtlijk eena It denk. ijdele wereld in haare nietigheid ontdekken.-^- Ie: En evenwel mijn keuze is dikwerf zo dwaas , lij mijn hart zo vol van 't zinlijke, mijne hijgens n de begeertens zo uitgedrekt naar 't gene de ft wereld oplevert, mijne ziel zo ledig van Je» fei fus, van zijne liefde en van zijn heil, dat üj L met de daad de wereld boven Jefus kieze, dat Ja ik met fpreekende daaden zegge , niet dezen,\t maar de wereld en haare begeerlijkheid! [i ó Hoe moet ik mij zeiven verfoeien, mijn bedrijf is niet min draf baar dan dat der Jooden, \\ 't welke ik met verontwaardiging befchouwe ! L — Hier op moet ik dan voordaan letten, om ï voorzichtiger keuze te doen, om Jefus en zij^jjfl nen dienst meer boven alles te fchatten, Henrnf alleen te begeeren en mijn heil bij Hem bcften-i jjj dia; te vinden! Zie ik ten derden, hoe verkeerde rekening ik dikwerf gemaakt heb, dat verdand en deugik f goedheid en weldaadigheid, de gefchikte niid* k delen waren, om algemeene toejuiching tei;fi vinden, en beftendige genoegens te fmaaken — |; Wie bezat dit in zulk eene maate als Jefus .?! i„ en 't was: weg met dezen; 't bevreemde mij t dan niet, als ik dit in de wereld geduurig zo: i | zie gebeuren, 'tzelfde verdorven hart, dat de: i Jooden hadden, woont nog in Adams kroost, h daar  en Jesus veroordeeld. 569 laaröm is de nijd dikwerf de medgezel vanXX»?, en roem, en de deugd, hoewel altijd gefchatDJ£Mi, >ij de braaven, echter niet zelden 't voorwerp •an de verguizing der menigte. Om mijn ges-eten te voldoen, om aan God getrouw te '01, om mijn wezenlijk heil voor de eeuwigïeidte bevorderen, moetik dan deugd en wellaadigheid najaagen, maar niet om daardoor >eftendige goedkeuring van menfchen te ver•rijgen- Die zal mij ook te minder waardig zijn, als k ten vierden opmerke, hoe ligt dat eene meaigte wordt omgezet, hoe wuft en weiffelend ie ftemme des volks is, het vreugdegejuich Hofanna, Hofanna, wordt niet zelden wel dra ifgewisfeld met den moordkreet, Kruis hem, Kruis hem: in 't ongekende, in *t minder geachte leven bij God gekend en geacht te zijn, is mij oneindig meerder waard, zijne achting wankelt niet, Hij houdt trouwe tot in de eeuwigheid Gelukkig mensch, die het be- ftendige goed tot zijn deel heeft! — Maar beklagenswaardig is hij, die waar vergenoegen in menfchengunst zoekt, de gefchiedenis van alle volken in alle tijden bevestigt dit, daar uit zie ik hoede hoogde fpitfen het eerde door dit onweder getroffen worden , wanneer de laage ftulpen bevrijd blijven, en evenwel heeft Nn 5 de  5.7o Bar'a|bbas vrij gelaaten XXKIV. de ondervinding van alle eeuwen de men,* fchen nog niet wijzer gemaakt, ik moet dan te meer op mijne hoede zijn , om niet mii te taften, om niet door de zucht tot eerej die uit de menfchen is, vervoerd te worden| maar ik moet, biddende, op mijnen lijden5' den Heiland ftaaren, om uit zijn lot ook dit te leeren. Ja op Hem wil ik eindelijk zien, Hem ontt dekke ik ook in zijne dierbaarheid in dit gedeelte van zijn lijden. Hem eerbiedige ik als den messias, van wien zulk eene verachting en verwerping voor-i fpeld was: ik ben een worm en geen man, een. fmaad van menfchen, en veracht van 't volk, alle' die mij zien befpotten mij, zij (leken de lippen' uit, zijfchudden den kop.* En ook: gij weet mijne verfmaadheid, en mijne (chaamte, en mijne fchande, alle mijne benauwers zijn voor u, dé verfmaadheid'heeft mijn hart gebroken, en ik ben. zeer zwak , en ik heb gewacht naar medelijden , maar daar is geen, naar vertroosters, maar heb', ze niet gevonden, f Hier zie ik wederom een bewijs, dat deze jleen van de bouwlieden vawor-- pen, * Ps. XXII: 7 , 8. t Ps. XIX: 20, 21.  en Jesus veroordeeld, 571 n is. * Ook vinde ik ten nauwkeurigften ver-xxxiV.' ild, het gene Jefaias profeetifche pen voor-°j^elde : Hij had geen gedaante noch heerlijkheid: swij Hem aanzagen, zo was ergeengeftalte.dat 7 Hem zouden begeerd hebben. Hij was veracht •de onwaardigfte onder ae menfchen, — e«[een gelijk] was als verbergende het aangezicht voor lem, Hij was veracht en wij hebben Ham niet ge- kt en , Hij is met de overtreders geteld ',weest. f Ja daarom kan ik Hem als den borg voor ondaars befchouwen, zijn lijden was ontzetend zwaar, welk eene opééngeftapelde veruizing, welke pijnigende aandoeningen voor efus heilige ziel, eene geesfeling is zelfs een ■unstbewijs, dar nog te groot zou zijn geweest, §n dood wordt geweldig geëischt, van zul:en voor welke Hij het leven wilde zijn , zo vordt Hem kwaad voor goed vergolden. Hij onderging dit volmaakt onfchuldig: dit roorde ik reeds uit den mond van Pilatus huis/rouwe , dat hoore ik wederom van Pilatus zelve j de richter verklaart wederom bij hertiaaling, ik vinde geen jchuld, zijne vijanden moeten hierop zwijgen, zij weeten niets in- te- * Ps. CXVIII: 22. t Jef. LUI: 2, 3, '2.  572. Barabbas vrij gelaaten XXXIV. tebrengen, zij kunnen dit niet wederleggen^ denk." noe zouden zij anders met verdubbeld ge-| fchreeuw dit ingebragt, en Pilatus welhaas$ tot het 'vellen van 't doodvonnis gedrongen^ hebben. Dit alles leed Hij ook niet minder volko-» men gewillig, ook hier deed Hij zijnen mond. niet op, maar was als een fchaap voor 't aan* gezicht zijns fcheerders, Hij zoude met eera donderend woord de menigte hebben kunnen} verfchrikken, en zich zeiven vrijheid aanbrem gen: maar Hij wilde voleinden het werk, dat Hem gegeven was om te doen, daarom leed Hij alles, wat Gods hand en raad over Heni bragt, met gewillige onderwerping. En hier door vervulde Hij de plaats van zon»; daar en: hier mag ik ook juichen: de draf die ons den vrede aanbrengt was op Hem, ik was waardig, wijl ik onrechtvaardig ben voor God, door 't oordeel des hoogden richters ftrafwaardig gekeurd te worden, en door de ftem de* engelen te hooren uitroepen : weg met dezen hij is het kruis, de zwaarfte ftraf waardinmaar eeuwige liefde deed mijnen borg in da plaatfe treden: Hij hoort die ftem der verwij* \ zing, om zondaars daar van te bevrijden , en hun te befchikkendieheuchelijke vrijfpraak des richters, zij zijn des doods niet fchuldig.' Em bo-«  en Jesus veroordeeld. 573 oven dit alles, ik mag mijn' borg tevens alsxxxiv. lijn voorbeeld befchouwen , toen Hij efcholden werd, fchold Hij niet weder, en oen Hij verguisd werd, dreigde Hij niet: maar ;af het over aan dien, dierechtvaardiglijkoor- [eelt. Dit zij mij ter leering bij elke mis- landeling, bij ieder kwaad bejegenen dat mij intnroet, daar op wil ik zien, biddend zien, lat ik mag worden zo als Jefus was! Dat -al op aarde reeds mij zalig wezen! vijf-  574 VIJF - EN - DERTIGSTE OVERDENKING, ^1 Pilatus handwas sching. Matth. XXVII: 24- aö. XXXV. Als nu Pilatus zag, dat hij Over- njgt vorderde, maar veel DENK. rj T • J meer [datter] oproer wierd, nam hij water , ende wiesch de handen voor de fchare, zeggende, ik ben onfchuldig van het bloed dezes* rechtvaardigen: Gijlieden meugt toezien. En alle het volk antwoordende zeide, zijn bloed [kome] over ons ende over onze kinderen. Toen liet hij haar Barabbam los.... Mark. XV: 15. Pilatus nu willende de fch» re genoeg doen, heeft haai Barabbam los gelaten.... Luk. XXIII: 24, 25. En Pilatus oordeelde dat haren eisch gefchleden zoude. En hij liet haar los den genen die om oproer en doodOag in de gevangenisfe geworpen was, welken zij ge. eischt hadden: D aar de rechte weg eenmaal moedwillig verf laaten is, doolt de zondaar, aan zich zeiven gen  Pilatus handwassching. ~\ 575 elaaten zijnde, hoe langer hoe verder daarXXXV. an af: de omtuining der gerechtigheid eens°J^" oorgebroken zijnde, keert de mensch zelden innen derzelver paaien te rug; vooral waneer zijne handelingen openbaar gefchieden, an zal hij veeleer alles beproeven, om aan ijn bedrijf een glimp van billijkheid te geeen, dan te erkennen dat hij misgetast heeft, |f zijne pooging aan te wenden om te herlellen het gene hij verkeerd heeft gedaan. I Dit zie ik in de handeling van Pilatus belestigd, daar Hij zo veele middelen te verleefs beproefd had, en er aan de woede des ftolks geen houden meer was, neemt hij alle lijne fchranderheid te baat, om de fchuld lan zijnen hals te fchuiven, en die op 't lolk te laaden, in die heimelijke verwachKng zeker, dat zij daardoor getroffen zoulen worden, en hij eindelijk nog zijn doel lereiken' mogt. I Als hij zag, dat hij niet vorderde, maar veel meer [dat er] oproer wierd, zegt de tekst, mam hij water en wiesch de handen voor de mchaare. I Uit het geweldig gefchreeuw der menigte, lit het morrend gewoel des volks, ontdekte de landvoogd wel dra, dat hij niet vorllerde tot zijn doel, om 't ontflag van Jesus te  57Ó pilatus handwassching. XXXIV. te bewerken; bij zag integendeel dat de be* 0v£R' weeintr vermeerderde, en er welhaast een op« DEJS'K. 6 5 . 7 r. j T j roer ltond nittebarden, waartoe de Joodeij zo zeer genegen waren , cn waartegen d*l Rotueinfche ütadhoaders bijzonder te waken hadden; hij wist ook hoe der Jooden Overftenj gezind waren, en waarheen zich hun poogen uit| ftrekte, zeer gaarn namen zij de gelegenheid, waar, om oproerige bewegingen te doken a vooral gaven zij zich geen rust, om ten koste van alles, het volk in woede tegen Jesuï op te ruiën en gaande te houden, dit tog is gewoonlijk de toevlugt van baatzuchtige menfchen, om, met verberging van hun eigenlijk doel, de menfchen te misleiden doorader-: lei voorwendfels, en om onder de geweldig; fte beweging der misleidden, hoe zeer dif ook zkh zeiven daar door bederven mogen, hun oogmerk te bereiken. Dus begreep hij te recht dat het tijd was j om dit onheil voor te komen , zijne fchranderheid gaf hem een ander middel aan d| hand, waarvan hij zonder toeven gebruik maakte. * Pi' * Het wordt op onderfcheidene wijzen begrepen, waarditi geval in de Harmonie der Euangelisten moet geplaatst  Pilatus handwassching. U Pilatus nam, ■water en wiesch dé handen voor deKKtVi haare, dit zeker is eene plegtige vertoomng Lveest, eene treffende afbeelding voor 't Lg def menigte, vooral ook voor de generi e van verre ftonden, en door 't gcdruisch et alles verftaan zonden hebben,zo hij aanLds gefproken had, maar nu werd de opferking gewekt, en hij deed dit om te too|n, dat hij zich nu verder van de zaak ilde ontdoen, als mede dat hij, zo man lortging met Jefus ter dood te brengen 4 lor zeer kwaade gevolgen vreesde, waarom Ij zich geheel en al zuiveren wilde, omdesweIns niets voor zijne rekening te neemen. * Dit Irden. Gerhardüs, IkeN, S c h a c h t en anderen, f.itfcn dit geval veel later, geheel na den afloop van dö Kerhandeling van pilatus met jesus, onmiddelijk voor \ vonnisvelling. Vossius, harTma«, schutte* fommigen met ben, fchikken dit geval juist in die orde , arin mattheus het gefield beeft, die onder de euanie-fchrij vers de eenigfle is, die van deze gebeurtenis ilding maakt. — En dit is , zo veel ik tot hier toe kan p het aanneemelijkfte: er is geheel geen reden om dit ; de fchikking, die matth, gemaakt heeft, te verzenen, :s loopt voorts zeer geleidelijk af, wanneer men deze ie volgt. * Men denkt met reden dat dit een bekend gebruik is geest, waarvan Pilatus zich hier bediende, — Bij de Jow II. deel. OO rfêr>  57" PILATUS HANDWASSCHING. Dit blijkt voor al uit het gene hij, toen © H£mk. genoegzaame ftilte was, hier bijvoegt: zeg gen de: Ik ben onfchuldig van het bloed dez% rechtvaardigen, gij lieden meugt toezien. ■— Trjjl fende uiilpraak! alzins gefchikt om opmerkinj onder 't volk te wekken : laat mij die wat mee van nabij bezien. ;— Hij noemt Jefus eenet rechtvaardigen, hierdoor, zo 't fchijnt, daan de op het zeggen van zijne huisvrouw, dil openlijk zo eene boodfchap had laaten doem waardoor hij toont met haar intedemmeni en hierdoor verklaart hfj den gevangenen: wiens dood zo heftiglijk begeerd werd, voo geheel onjihuldig: hij geeft daarbij t kennen , hoe hij derhalven den dood vadenzelven als een gruwelduk befchouwdei waarvan hij de ijslijkfte gevolgen te gemoe zag, daarom verklaart hij zo plegtig: ik bet on den, meent men , was eene plegtige handwasfehing ter betooning van onfchuld, ontleend uit de wet, Deat XXI: 6. of Fs. XXVI: 6, gelijk eok zulk eene betuiging voorkomt Pr. LXX1U: 13. Hiervan heeft im la tus, zi! als fommigen denken, kennis gehad, en zich daar naar ge fciiikt; anderen voeren voorbeelden uit Heidenfche Schrij. veis aan, waaruit het blijkt dat eene reiniging met wil bij hen gebruiklijk ware: dan Pilatus keurde zich niet fchuldig, maar gebruikte dit enkel als een teken, cm zijnj' onfchuld openlijk te toonen*.  PILATUS iiANPWASSCHING. fchuldig van het bloed dezes rechtvaardigen es wat daarvan komt , wil hij zeggen ,d'en-éj Det mij niet aangerekend worden, ik zal >or de Goden deswegens niet geftraft wor:n. — Dan 't is hem niet genoeg zich zelve, i hij waande, te beveilligen,hij waarfchouwt t volk ook, hij wil dat nog redden uit de vaarlijke frakken, welke aan het zelve door n nijd en de moordzucht gefpannen waren,i roept hun daarom openlijk toe, gij lieden \ugt toezien. — Dit is zeker eene zeer opmerlijke vermaaning Voor hun geweest .^^gs^ n nadruklijk gewaarfcho*"; ^^^^^^^fc i bedachtzaam te handelen, ivijlr.- - .-. ~ wigtig was, de landvoogd den gevangene» heel onfchuldig Verklaarden zich zeer be* eesd vertoonde ,• om ie^^^Tvan \ - f rekening te nermen, aife^rd nu nm biA i •ergelaaten, en 't was blijkbaar d:"t ztj Mrlt de moeihjkfte omdan<\ r n hrv^den^ groot se vaar om eene ijslijke bloedfchuld op" di te laaden, zo zij eene kwaade keus deen. Wat gebeurde hier Op ? — Ten mindéiï u men eenig bedaard onderzoek, eenig nanken te gemoet zien,als men van vooren ditk befchouwt; dan waar vindt men zulks als Oo 2 de'  5*>0 PILATUS H A N D W A S S C H' I N fï. ovf^V' de menigte zal oordeelen, en een opgeruide DüiNii. volk eene keus te doen heeft ? — Dit leerde de or ivk dervinding, die zo veele dwaasheden der meij W fchen ontdekt heeft, menigmaalen en ook KI dit geval, want al lief volk antwoordende■ zeide I zijn bloed [kome] over ons en over onze kindi ooi re». —De menigte was door 't aanhitfen va:fe Jefus doodvijanden woedende gemaakt, va:im alle kanten ging derhalven, zonder eenig bil raad, de ijsfelijke moordkreet op, die ik njf| zonder innige ontroering kan leezen of oveip, denken; de woeste fehreeuwers hieven eerli aan, de overige werden, gelijk het Lttzulll gelegenheden gewoonlijk gaat , daardoor aai L den gang gebragt, en zo weergalmde de luchltó, van bloed en wraak roepen. Maar laat mij die uitdrukking, zijn bloed f'm \' vnej over ons en, onze kinderen, nog wat nadélnt bepeinzen. ,,? Ik vinde die meermaalen in de fchrift ge ü meld ; wanneer er van iemand gezegd wordt \i dat zijn bloed op zijnen kop is of zal zijn, ztffl geeft dit te kennen, dat hij zelf de fchuld heef van zijnen dood, en hij die ftrafle waardig isij dit is klaar te zien , in 't gene Israëls wetgever.^ zegt aangaande den genen die zijnen vader qh\ zijnen moeder vloekte, of die zich op eene an'jb de,;;:  PILATUS HANDWASSCHING. 5%l te wijze had vergrepen ,*als ook,in 't gene™7Ivid zeide tot den Amalekiter, die Sattl ge-denk. Sod had, f en in meer andere gevallen: maar I er gezegd wordt, dat het bloed van ie|nd op eenen anderen is , dan wordt daar lor aangewezen, dat zo een fchuldig wordt ■houden aan het onrechtvaardig ombrengen m dien anderen , en hij deswegens ftrafwaarbis, dit ziet men in't zeggen der verfpieIrs tegen Rachab: diens bloed zij op onzen |L 5 als mede in het geval van Abimelech: I dat het geweld [gedaan] aan de zeventig zooin Jerubbaals kwame, en op dat hun bloed gelegd \rdop Abimelech hunnen broeder, die hen gedood d, en op de burger en van Sichem , die zijne hani gejlerkt hadden, om zijne broeders te dooi, ** zo ook zegt Jefus tot de Schriftgeleern enFarizeen, op dat op u kome al liet rechtardige bloed, dat ver goot en is op de aarde, van f bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het )ed van Zacharia , ft 20 begreeP het ook : Hoogepriester ,als hij tot de Apostelen zeide: » Lev. XX: 9, n , 12. ƒ ii Sant. I: 16. 5 >/. II: 19. »-* Richt IX: 24. Jt Matth. XXIII: 35. Oo 3  gSö Pilatus handwassching.. $^XV. de: Gij wilt het bloed dezes menfchen over o«fllls yztis- brengen. Deze uitroep dan van de woeste me^i nigte , z ijn bloed kome over ons, geeft te ken nenJ 'I£ en hoe ijslijk is dit ? „ wij tieemen zijnen dood >nl „ voor onze rekening, is hij onfchuldig,Pilatus^11 „ gij behoeft geen draffe te duchten, maat:^ laat ons er voor geftraft worden.'1 Dit kan v niet anders worden verdaan, om dat zij er bij- je voegen, zijn bloed [kome ook] over onze kin*, j deren, die dellen zij mede bloot voor de vreest in jijke draffe, welker vooruitzicht een' Romein ^ zelf deed ddderen! — Zij willen er zekerlijk L mede te kennen geeven, dat zij zich zo wel|0 overtuigd hielden van de fchuld des gevange *aaI: hij ijlings b ar. a bb as los , dit dacht hij was't gereedde middel, om eene afwending te maaken, 'erzou nog tijcis genoeg zijn, om weder nieuwe middelen ter bereiking vani zijn doel uittedenken. Dan hierin maakte. Pilatus , niettegenftaande alle zijne fchranderheid, eene zeer groote misrekening, al bedaart de hevige dorm, de golven zijn daar door niet aandonds gedildL, en 't aanheffen van eenen anderen wind, maakt die beweging te gevaarlijker; het volk te meer in den waan gebragt door Pilatus handel, dat zij hun oogmerk bereiken, of liever, voor hun onzinnige woede voldoening krijgen zouden, werd hoe langer hoe onbefuisder, en Pilatus, na eene zo, ftaatige vertooning van zijne bedoeling, aan V wijken gebragt zijnde, moest wel haast het. veld geheel verhaten. Dit beteugele dan de gevaarlijke menfchenvrees in mijn hart: mijn meester heeft mij gezegd, ik zal u toonen men gij vreezen zult: vreest . dien, die na dat hij gedood heeft [ook} magt heeft, in de helle te werpen: ja ik zeggen, vreest dien- * — lk wil mij zeiven geduurig erinneren, dat ik uit een edeler beginfei behoore #erk« ■ Luk. XII: 5  PILATUS HANDWASSCHING." verkzaam te zijn, de wil van God moet mijn xxxiv. egel wezen, iteeds moet ik voor oogen heb)en, hoe hij mijn hart ziet en dat beoordeelt, Éne ongunst moet ik boven alles duchten, zijne vrees moet mij van het kwaade te rug louden. , Daarbij , ik wil mij geduurig voor den geest brengen, hoe menfchen vrees telkens mij ten daaf van grillige bepaalingen ;n tegenftrijdige gedraagingen der menfchen naakt. — Ook zal ik niet vergeeten, hoe weilig de ongunst der menfchen te duchten is , * zij kunnen, 't is waar, mij dikwerf merklijke maangenaamheden berokkenen , maar, evenvel geene onaangenaamheden, die niet afhangen van "t bedel van Hem , zonder wiens wil reen hair van mijn hoofd kan vallen: waarom sou ik ook vreezen voor eenen mensch die jlerven zal, en voor een menfchen kind, dat hooi zal verdenk* Welhaast daalen mijne bedrijders in iet dof, en ik ben bevrijd van hunne kwel.ing, of ik zinke eerder dan zij beneden de irafzerk , en ligge daar te duimeren in de lilte, zonder de nafpraak dgs lasters te ventenen, of verfchrikt te worden door 't gebulder les gewelds, dat tegen mij losberst. —■ Voord wil ik mijnen leidsman, die mij leerde wien ik. vree-  g()Ó PILATLTS H Atf DWASS CHI NG. XXXV. vreezen moet,geduurig bidden, dat Hij doofi Dtsxs' zijnen Geest het zondig eigen in mij verbreel ke , óp dat ik meer op God, en minder op] menfchen zie. Maar vestige ik mijn oog op 't weiffelendel Volk, te vooren zag ik reeds hoe haast hunnes Hofanncfs met het akelige Kruis hem vcrwisfeltlj waren, nu zie ik vernieuwde proeven hunner? ' ontzettende onbefuisdheid. -— 't Schuldeloozö| bloed roepen zij in ter wraake over zich zelve] en hun kroost, en zijn met niets minder dart t met de plenging van het zelve te vrede. .—! Hier zie ik waar toe eene woeste menigte kan i komen, hoe weinig daat er te maaken zij opi eene woelende zee, die nu ginds en dan her— waards wordt voortgeduwd. Daarbij er-- innere ik mij de onwankelbaarheid van mijnen?,; zielenvriend, wiens woord altijd het zelfde is, , daar ik mij volkomen aan kan toebetrouwên. I Nog moet ik mijter leering voordellen, hoe gevaarlijk het voor ouders zij, onbedachtzaam omtrent hun kroost te verkeeren. Het' dierbaarfte dat wij in de wereld hebben, waar' in wij ons zclvcn zien herlceven, en waardoor wij met onzen naam na onzen dood nog voort-' leeven, kostlijke panden voorde eeuwigheid' ! gefchonken, die het aanwezen aan ons naast God ! yerfchuldigd zijn, die wij niet Hechts voor dit le-  PILATUS HANDWASSCHING. gf/ï en, maar voor de huishouding der eeuwig- XXXV» dd opvoeden, die moeten wij met onze on-^^ errichtingen en voorbeelden, maar ook met i nze wenichen en gebeden gelukkig zoeken i: maaken. <— De onbedachtzaamheid van dee onbefuisde menichen diene mij dan ten af- :hrik, om door onberaadene ftappen, door i nberedeneerde drift geen aanleiding te gee- ;en, dat mijnen kinderen eenig onheil bejegej e. — Biddend bij God het goede voor hun ; zoeken , is zo wel mijn voorrecht als mijn ligt. En hier door worde ik op den weg geleid m de voetdappen der voorzienigheid, ten anzien van Pilatus handel, en der Jooden rraakwensch eerbiedig na te fpooren. Is Pilatus verfchoond geMeven van de verelding des rechtvaardigen richters; en is Jejs bloed ter wraake over de Jooden en hunne inderen gekomen ? Ten aanzien van het eerstgemelde. Pilatus >etuiging: ik ben onfchuldig van het bloed dees rechtvaardigen, heeft hem echter niet onchuldig gemaakt, daar hij tegen zijne verklaaing reehl drecks aanging , in de overgaave en rëroordëeling van Jeius. Men meent ook de bewijzen van 't ongenoe;en der hoogde Majefteit daarin te kunnen oat~  55)4 PILATUS HANDWASSCHING. XXXIV. ontdekken, dat hij, naar het bericht der ouddenk" heid , na zijne ontzetting van 't Stadhouder- • fchap, waar van wij zekere berichten hebben, ■ door wanhoop vervoerd , de moorddaadige,,i handen met zijn eigen bloed bezoetelde, en . daar in zijnen loon vond; bij het nafpooren van^ de gefchiedkundige zekerheid hiervan , blijft" er echter vrij wat twijffels over. f Maar is er ook zekerheid om te dellen, dat: deze vloek der Jooden op hunne kinderen daad., lijk zij gebragt, en het bloed van Jefus daar': ken- * j* o s e r h. Antiq. Lib. XVIII: Cap. V. f Eusebius tint. Eccl. Lib. II. Cap. VII. meldt! den dood van pilatus dus, dat hij in zo veele rampen" •) Hortte, dat hij, uit wanhoop, de handen aan zich zei Ven i floeg en zijn eigen beul werd. Dit , zo voegt hij er bij,, verhaalen ons de Griekjche Sc'ii ijvai s , die de Olijwpiaden bêfchreven hebben. En in Chronicon. fub caj. calio" zegt hij, dat Pilatus in veele rampen vervallen zijnde, zich! met eigen hand gedood heeft, zo als de Romtmfche Ge-, fchiedenisfchen fchreeven. — Naderhand is er bijgevoegd-I dat dit te Vietwe in Frankri;-k zou zijn gebeurd, wer- I waards hij, zo als gezegd wordt, in ballingschapgezondeni was. Maar men heeft het een en ander, niet zonder reden , in: iwii(Tel getrokken, om dat origenes, die met de be-' febrijving der Olijmpiaden zeer wel bekend was,en vroe-, ger dan eusebius leefde, in zijne verdediging tegert: c ï, li»  PILATUS HANDWASSCHING. 593 Ler ter wrake gekomen is? Üit verge-XxxV. ïijking van hunne taal met foortgelijke uitfpraa- J^. len heb ik gezien, dat zij het in dien zin verbonden , dat zij zulks wenschten. — Maar tan blijft nog de vraag: of God volgends deten hunnen onbedachtzaamen en ontaarten Lensch gehandeld hebbe. en hun de vergelting hunner handelingen heeft doen overkomen ? Zeker gaat het, er is een ijslijk oordeel over t Joodfche volk gekomen, toen zij, na eenen levenjaarigen krijg, door de Romeinen geheel :ijn uitgeroeid, en tot nog toe geen volk weer1 reworden zijn, maar als ballingen over de aarde ïmzwerven. Aandoenlijk is de afbeelding die ! el sus, op de tegenwerping, zo Jesus waarlijk Gods toon ware » dat dan Pilatus wel voorbeeldelijk van ïod geftraft zou zijn, hiervan niet alleen geen de minfte nelding maakt, maar veel eer toeftaat, dat dit niet gefchied s, om dat J ii s u s niet zo zeer door Pilatus dan wel loor de Jooden veroordeeld is, waarom dat Volk ook van 3od geftraft, en door de geheele wereld verftrooid is ge, vorden. Conf Not. C. Delarue ad Orig. Opp.T. i< ag. 415. öt Venema fust. Eed. T. II. pag. 548. Men kan van Pilatus lot, federt dat hij te Rome getomen is, om zich daar voor den Keizer te vetantwoorlen, niets-met zekerheid beflisfen. II. DEEL. Pp  594 PILATUS HANDWASSCH I NGj XXXV. die Josefus daar van geeft *, recht gefchiks; ^VER- om een hart van deen week te maaken. 1 De ijslijke verwoesting,geduurcndejerufalems] belegering, door moord, pest, en hongersnood! aangericht, de dachtingen flavernij, hun doos de Romeinen overgekomen , gaat alle verbeek ding te boven ; terwijl eene aandachtige befchou-i wing hunner lotgevallen tot op dezen dag, elk! moet doen erkennen: dit is Gods vinger. Zonder bijzondere oorzaak is zeker zo ee«i ne geduchte,' draf, waarvan men in veele op*: zichten op aarde geen voorbeeld weet aante-: wijzen, over dit volk niet gebragt; en mij dunkt, ik vinde de klaarde aanwijzing, dat deze oorzaak te zoeken zij in het dooden van Gods1 zoon, die tot hun gezonden was, en in de ven werping van zijne leere daar mede gepaard, zo dat ik dan hier de rechtvaardige Voorzie*: nigheid , in 't vervullen van dezen vloek} wensch, werkzaam zie. — Jesus toonde dis in eene treffende gelijkenis f, waarin Hij, om: der de beeldtenis van iemand, die een' wijn* gaard had, en aan de ontrouwe landlieden te vergeefs verfcheidene maaien zijne dienst-; knechj * In zijne befchrijving van de Joodsciie Oorlcm gen. t Matth. XXI: 33- 45 en Luk. XVIII: 9 19.  r PILATUS HANDWASSCHING. $93 nechten gezonden hebbende, om hen tot^xx^' ö .. .kend hadden, zo zouden zij den Heer der heer XXXV. ikheid niet gekruist hebben. * Hoe moet ik ditj£j£ erftaan? — Zeker gaat het, dat de Jooden en unne Overften de onfchuld van Jefus welheben geweeten, en dus geenzins kunnen verntfchuldigd worden, dat zij geen fchreeu. 'end onrecht hebben gepleegd: ook hadden ij zo veele getuigenisfen van Jefus in zijne rerken f, dat zij genoegzaame gelegenheid adden, om Jefus als Profeet te erkennen, zo Is ook door 't volk meermaalen gefchiedde § : ïaar zij hadden daarin minder inzien , hoe at Jefus de Mesfias kon zijn, was er iets dat un hier van aandraaide, zij flooten de ooienvoor dat licht, en bleven dus onwetend. — ij)aarbij, dit zegt Petrus ter aanmoediging om ■ie vlek uittewisfchen , en door 't geloof in Jefus behoudenis te erlangen, en Paulus voert Hit alleen aan, om te toonen hoe de euangeliejeere het vleeschlijk verftand der Joodfche ■chriftgeleerden te boven ftreefde. — Hier in Js dan niets, het welke mij beletten zoude om Ie denken dat der Jooden vloekwensch haare Vervulling kreeg, aan een kroost: dat op denIBzelfden weg voortging. Dan 1 « i Cor. II. 8. t Joh. V en X. I 5 Joh. VI: 14. L«#.XXIV: 19.Pp J  55)8 PILATUS HANDWASSCHING-, XXXV. Dan mij dunkt het is onmogelijk, dat een DEtys." goedertieren en rechtvaardig God, het nakroost; van zulke menfchen zou ftraffen, en de fchuty digen vrij laaten: veele jaaren verliepen er eef dat oordeel kwam, verfcheidene van de moorit denaars van Jefus, van de onzinnigcn die hiei luidkeels fchreeuwden, zijn bloed zij over ons± daalden in vrede ten grave, en kinderen, diei toen nog niet gebooren waren, ontvingen heg aanwezen om in dien vloek te deelen. -—I Meermaalen was mij dit een pijnigende beden-: king: mag ik zo iets van de wijze en goedd Voorzienigheid verwachten ? —- Ik moet erkennen : Gods oor deelen zijn een diepen afgrond* i ik moet mij door Paulus laaten bellieren, om dié te aanbidden f. — Maar dit kan ik er bij in 't oog houden , ik moet hier denken aan een volk j dat volk ontvangt hier op aarde zijn lotbfeflisfingl en deszelfs bellaan of duuring moet als zijn leeft tijd aangemerkt worden; vooral ik moet hiei kinderen befchouwen, die in de voetdapperj hunner vaderen traden, die Jefus en zijne leeï re bleven verwerpen, die met daaden en woon $3en zeiden: laat zijn bloed over ons komem Pit tog moet ik fteeds in 't oog houden, dat hejï * Ps. xxxvi; 7, | Rom, XI,- 33—36.  r Pilatus handwassching. S99 I dooden van Jefus en 't verwerpen van zij- XXXV. | k-ere onaffcheidelijk aan eikanderen zijnDEJ!lx. erbonden. Zijn bloed te eisfehen was niet echts den dood te begeeren van een bijzoner perfoon, maar van Gods afgezant, wiens :ere men dus tevens verfmaadde, en de aan: oudende verfmaading van die leere was een eduurige billijking van zijnen dood. Zo zeie Jefus zelf, dat Hij als Profeet gedood werd *; ls ook dat van het gedacht der Jooden al het loed der Profeeten zou geëischt worden, die ; vooren gedood werden van de grondleging der wereld af f. Ik beeve dan voor Gods ordeelen , ik erkenne: God is een verteerend uur; maar vol genade, voor allen dieinChrisus hun heil zoeken. Daarom wisfele ik dit ontzettend gezicht, net de heuchlijke befchouwing van de volteidvan heil, dat in mijn' dierbaaren Verlosfer s. Daar toe zie ik de Voorzienigheid werksaam, om mij zulk een heil te doen bepeinzen; loor haar bedel vertoonde Pilatus in 't hand* vasfchen,aan alle de eeuwen die er afloopen sullen, Jefus onschuld, ja hij roept Jefus * luL XIII: 33I t XI: 47- Pp 4  éco Pilatus handwas sching." xxxv. fus voor eenen r e c h t va ar dig en uit i>£kk. Dank zij dat bedel! Hier zie ik de Godspraake vervuld,, daar in werd de Messias als Gods rtéhm vaardige knecht vcorgedraagen, * — en Hij} wordt daar in afgebeeld als klaagende, dat\ Hij zonder oorzaak gehaat werd, en weder A moest geeven, dat Hij niet geroofd had, f daarom wordt Hij afgetekend , dat Hij ais een', lam ter f achting geleid werd, en als een fchaap\ dat ft om is voor 't aangezicht zijns fcheerders. $1 Daarom kan ik juichen: Jefus dierf! Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen *; daarom kam ik, die alzinsmij zelve fchuldig vinde, veilig bij Hem fchuilen; ja daarom is Paulus keus be*ftendig de mijne, dat ik in Hem [mag] ge. vonden worden, niet hebbende mijne rechtvaar' digheid die uit de wet, is maar die door 't ge.' loof in Hem is f, daarmede kan ik voor God! bedaan, daar mede durve ik den dood itM wachten, en voor 't gericht van God ver- fchijV « Jef. XLII: f. t Ps. LXIX: 5. § Jef. LUI: 7. * 1 Peer. UI: 18. t Filipp. III: Q.  PILATUS HANDWASSCHING. 6oi mijnen, Hij is tot zonde gemaakt, op dat wij XXXV, ouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. * )us mag ik den uitroep, die de Jooden deeden, •eilig den mijnen maaken, maar m eenen gansch nderen zin, zijn bloed kome over mij cn mijne •inderen! Zijn bloed kome over mij niet ter traffe, doordien ik hetzelve onrein zoude geacht lebben: maar ter verzoening om mijne fchuld te >edekken, om mij van mijne vlekken te reiligen, om den gronddag van mijn vertrouwen j n leven en derven te zijn. I Zijn bloed kome over mijne kinderen, van Inij in zonde voortgebragt, om hen te reini:gen van zonden, om hen voor den hemel te ijbereiden, om hen erfgenaamen van 't eeuwige teven te maaken! I * 2 Cor. V: 21, Pp 5 ZES.  ($02 ZES-EN-DERTIGSTE OVERDENKING. Jesus gegeesseld en bespot. Joh. XIX: 1-3. XXXVI. Toen nam Pilatus dan JeOver- fus f en geesfelde [hem.] denk. „..,., . En de krijgsknechten een kroone van doornen gevlochten hebbende zetteden [die] op zijn hoofd, en wierpen hem een purperen kleed om. En zeiden , weest gegroet, gij Koning der Joden. En ,gij gaven hem kinnebakflagen. Matth. XXVII: 27-30. r Toen namen de krijgsknegten des Stadthouders Jefusi met haar in het rechthuis, edi vergaderden over hem dei gantfche bende. En als zij hem ontkleed hadden, deden zij hem eenen purperen man-i tel om. En een kroone varii doornen gevlochten hebben-i de, zetteden [die] op zijm hoofd , en eenen rietftok mi zijne rechte [hand:] en val-l lende op hare kniën voor hem , befpotteden zij hem , zeg-; gende, weest gegroet, giji Koning der Jooden. En op| hem gefpogen hebbende, namen zij den rietftók en floe-i gen op zijn hoofd. Mark. XV: 16-19. En de krijgsknegten leiden hem binnen in de zale, welk is m  * Jesus gegeesseld en be?pot, 6*03 ' het„rechthuis, en riepen de gantfche bende te zamen. XXXVI. n deden hsm eenen purperen mantel aan, en eene door Over- , en kroone, gevlochten hebbende, zetteden hem [die] op. I"2NE' in begonden hem te groeten, [zeggende,] weest gegroet, gij] Koning der Joden. .En (loegen zijn hoofd met eenen ietltok en befpogen hem, en vallende op de kniè'n aau* aden hem, an neer de ftormbuien van onfpoed loeien, ïlijft het zelden bij eene enkele uitbersting; reduurig hervatte aanheffingen omringen dikvijls den lijder, en beneemen hem fomtijds ale verademing; dus oefFent het onnagaaubaar jodsbedier de leerlingen in de kruisfchoole der op aarde, en kastijdt hen daardoor ten luimen nutte. Voornamelijk is dit ken- jaar gemaakt in de opeenftapeling van jamme:en? weiken aan het hoofd der lijdenden bejegend is, nauwlijks was de ééne ramp geëindigd, of de andere dond gereed om aantevalen; de ijslijke moordkreet was nauwlijks uitrefchreeuwd, de onwaardigde verwerping van den grootften weldoener op' de wreedde wijze in 't werk gedeld,of felle geesfelflagen, achtervolgd door den bitterden fchimp, kwamen in derzei ver plaatfe treeden; vuist- en ftokdagen, mishandeling en verguizing had de onfchuld reeds ruim Verduurd, er moest, zou men ligtlijk denken, nu  604 Jesus gegeesseld en bespot. XXXVI. nu een einde aan zijn: maar er waren nog meer-: v> denk. dere teugen uit den bitteren lijdenskelk te I drinken, eer de droesfem daar uit geledigd lei was. Ik ga dan met langzaame fchredenie: voort, terwijl eene ontzettende huivering mijpt bevangt, om dit aandoenlijk toneel der wreed-, te de mishandelingen meer1 van nabij te bezichti-ife gen! Alles wat ik hier voor oogen krijge, ver-ifc meerdert die aandoening: 't zij ik de waarde,^ of de onfchuld, of't weldaadig charakter van zij den lijder bepeinze, of dat ik de wreede han-.k den der beulen , de uitgezochtde pijnigingen, L den bitterden fchimp en 't helfche vermaak, b dat daaruit gefchept wierd, aanfchouwe, eeniz»' elk van die bijzonderheden, en vooral die allesD; bijeengefomd, doen mij met verontwaardiging , L met vreeze, met aanbidding dit fchouwfpelbe- lijk zichtigen. b Toen nam Pilatus dan Jefus en geesfelde Hem! * fch dit is 't verbaazend bericht dat ik hier krijge!— jei Ont* U « i (al * 't Is bij fommigen in bedenking gekomen, wijl Joh.ij„ ter dezer plaatfe» maar Matth. en Mark. onmiddelijk! voor'de veroordeeling tot de doodftraffe, van de geesfeling 3 gewag maaken, of de Heiland niet ttieemaalen op bevel '!E van Pilatus gegeesfeld zij ? Doch het tegendeel ziet < men bij Schutte H. Jaarboeken II Deel bladz. 313. ea h{ bij Bijklus. jjj  JliSUS gegeesseld en BESPOT. 60$ Vytzct Uhier over gij hemelen , en zijt verfchrikt q^^' \ordet zeer woeste. —Waar zaltik mij hier over denk. Let eerfte: waar over mij het meeste verwonleren? Pil-atus, die te vooren zo menige >roef gegeven had, dat hij niet geheel geweenloos wilde handelen , die wel een weinig >egon te wankelen, door eene geesfeling van len onfehuldigen der verhitte menigte aanteüeden, maar zich echter fpoedig hervatte, en ;ijne poogingen verdubbelde om de onfchuld te edden, met plegtig handwasfen en openlijke i! erklaaring , dat Jefus een rechtvaardige was, cheen nu alle gevaar, van immer weder te beswijken, eensllags afgefneden te hebben. —; Oan het tegendeel bleek hier, de vrees voor i volks ongunst, of de beweeging die er ligt- • jk ontdaan zou, wanneer hij zijne pooging idlde doorzetten, was genoeg om hem de on^ 'idiuld te doen opofferen, en ten minden ge* •: leekdijk aan onverdiende ftrafïe overtegeevem • Zo was onder de menfchen meermaalen een ! ralsch. ontwerp van gewaande voorzichtigheid j le oorzaak, dat er beeken van onfchuldig bloed li uitgeperde traanen droomden, van zulken, !j ie de flachtoffers der boosheid moesten zijn. , Pilatus dan, hier door vervoerd, nam Jefus n geesfelde Hem. ■— Hij gaf bevel aan zijne xijgsknechten om Jefus te neemen, die nu doof  6c 6 Jesus gegeesseld en bespot^ XXXVI. doorzo veel leeds geheel afgefolterd was, eW. DttvK. Hem, naar de wreede gewoonte van dien tijd; onbarmhartig te teisteren. —Daar zie ik, dunkf mij, hoe ruwe handen de onfchuld wreedaard tig aanvallen, hem de klederen, nog klam vanj 't bloedzweet, van 't lijf fcheuren, en door dm ze ontblooting, reeds Hem, die van geene be* fchaamdheid behoefde teweeten, tot fchande wilden maaken; hier op wordt Hij voortgefleept, en aan de fchandpaal vastgemaakt, zijne leden worden uitgerekt, om de dagen zc veel te feller te doen treffen, daarop valt dfl woede van deze onbarmhartigen aan 't meêdö; genloos kastijden, zij daan beurtelings, of wei bij twee te famen, met lederen geesfels, weikei uiteinden met haaken of dukken loods voor zien waren, om 't vleesch zo veel te meer te beuken, en de huid openterijten. Elkellag i: eene nieuwe wond, zijn rug wordt als met diepo vooren doorploegd , de borst wordt overa; opengefclKürd , de huid is opgezwollen mes bulten, die blauw zijn van 't geronnen bloed: dat daar onder verborgen is , overal looper er breede draalen bloed van 't lichaam af, e niet eerder wordt er van dit daan een einde g^ maakt, voor dat Hijtoteen aandoenlijk fchoüw fpel kon verdrekken. — De wreede beulen die gewoon zijn menfchenbloed met verman i  Jesüs gegeesseld en bespot. Coy je zien vlieten, en klagten te hooren zonderXXXVI medelijden te gevoelen, worden te meer ver-^*" jpoed, nu zij dezen geen woord van klagen |ooren ontvallen, nu zij eene bedaardheid van Ikiel in 't eerwaardig gelaat ontdekken, die zij Inkel aan gevoelloosheid toefchrijven. ■— O Ijslijk gezicht! nu is Jefus in nadruk met de misdaadigen gerekend, nu daat Hij aan die ■uil gebonden, daar menig roover en moordelaar aan gekluisterd was, om de draf zijner uveldaden te ontvangen, nu wordt zijn bloed, iat op de aarde vloeit, gemengd met het bloed ran de fnoodden der menfchen — vol aandoedng roepe ik met den Dichter uit: * loest ghij de ftrengheit ook der Roomfche zeden fmaken, O Jefus overgoed, 'ich! mogt uw lichaem niet aan 't fchandig hout geraken ■> '\\ 't En zij door felle roên gepurpert in zijn bloed ?1 2 [ad dan de Rechter zich niet grof genoeg vergrepen, I Dat hij u dus verwees ? >us fchuldeloos verwees? ach! moest hij noch met zwepen En roeden, morzelen uw teêr en edel vleesch? I )e beulen toonen zich elck even zeer verbolgen, i Hun krachten heulen t'zaem. j ck zie op elcken (lag een' open wonde volgen, Op elcken wederdag een' purperroode flraem. 1 iinij! amij! die zweop komt op de teére lenden. ' Die op de ribben aen. .0 3 * j. de Dekker Bladz. 227.  1 P**". & 24- ' II. deel. Qq  610 Jesus gegeesseld en bespot. XXXVI. ,je wreedheid zijner beulen, tot dat zij moe- ■ DEivï. de worden van flaan! O! geduchte ftraf des-: rechtvaardigen richters aan Hem die hier voorl zondaars, als een zondaar lijdt, i—i O vreugde: voor mijne ziel, te midden van 't aandoenlijk bezichtigen van deze fmerte , Jefus lijdt dezelve om allen die in Hem gelooven daarvan te bevrijden! Bij Hem te fchuilen, in zijn* bloed mijne reiniging, in zijne ftriemen mijni heil te zoeken , zal dan fteeds mijne begun-i ftigde bezigheid zijn. Dan de befchouwing van de fmerten, die 't gezegend lichaam mijn's verlosfers, om det zonden wille zijn overgekomen, moeten mij ter waarfchouwing ftrekken, om mij in 't zon digen niet toe te geeven , om mijn vleescl vooral niet te koesteren tot begeerlijkheid, orr de prikkelingen der wellust geen' vrijen loof te laaten, veel minder die op te wekken. Je: fus vol ftriemen en bloedende wonden, vooi mijne oogen te hebben, moet mij doen fchrik! ken voor de zonden, die Hem deze fmerteii hebben aangebragt; zijn lichaam, om der zon de wille mishandeld, moet mij fteeds aanzet ten, om mijn lichaam tot een werktuig da gerechtigheid te gebruiken, om God met lich: haam en ziel te verheerlijken! — Daar bij erinne ; ie ik mij nog het ongekreukt geduld mijn:  Jesus gegeesseld en bespot. 6it Mijdenden Verlosfers, hoe zeer Hij, niet alleen XXXVI. door lichaamsfmerten gepijnigd, maar zijne piel, zich zelve volmaakt fchuldeloos kennenjde, door zulk een wreede onrechtvaardigheid [gefolterd werd. Evenwel Hij gaf zijnen rug \den genen die Hem floegen; * geen klagte ont[doeit zijnen mond, Hij zwijgt heilig en toont pat Hij het grootfte leed zachtmoedig veriluuren kon; zijne ftriemen, zijne wonden, sijne afvloeiende bloeddruppelen fpreeken lerk, en roepen om wraak, maar zijne tong zwijgt, en zijne ziel begeert de wraak over jijne beulen niet; Hij toont dat Hij aanhou. lend geduldig kan zijn, bij 't vermeerderen Ier rampen en bij 't verdwijnen van alle men- bhelijke hulp. Jefus leert mij door die rijn zwijgen, wat het is aan God genoeg te lebben, alfchoon vrienden en bekenden van /erre daan, en geen oog medelijden heeft; ds zulken die vrienden en helpers fchijnen :e zijn, ook al begeeven, en er geen troost dj menfchen is, wat het dan zij God tot :en toevlugc te hebben; offchoon dan ook le onfchuld overftelpt wordt van laster, ofbhoon het recht vqor der menfchen oog verjorgen is, daarop evenwel ftaat te maaken dat God * Jef. U 6. • Qq 2  6i2 Jesus gegeesseld en bespot. XXXVI. God het ziet, en dat Hij het recht zal doem °VER" doorbreeken, als 't licht op den middag! —4 DENK. O leerde ik dat van Jefus! Maar hoe zeen moet ik mij fchaamen, zo weinig daarvan te: kennenI hoe ras wordt mij een last die niet: zwaar is, geheel ondraaglijk, het verlaateni van weinige vrienden, zo moeilijk als of ik; van allen beroofd was! hoe weinig kan ik mij i daarin gerust Hellen , als ik te onrecht be-. fchuldigd worde, dat God mij kent! hoe zelden heeft dit het overwigt bij mij,dat ik aan: Gods gunst genoeg hebbe, al misfe ik ook: de gunst der geheele wereld. — Dit zij mij j ter aanfpooring, om in al het leed dat mij j bejegent, ook in dit opzicht, op mijnen lijden-' den Verlosfer te zien, om dit van Hem te: leeren, hoe vrolijk zal dan mijn pad, hoe: gemaklijk mijn weg naar de eeuwigheid zijn;, in mijn leed zal ik juichen! In den dood zal! ik vertrouwen! Doch hoe veel leeds ik airede: befchouwde, hoe veel leerzaame lesfen ik: reeds verzamelde, er is nog meer te zien, nog; meer te leeren. Het leed had nog geen, einde, de fmerte werd nog door fmaad ver-J groot! 1 Steenen harten zou men denken, moesten.' vermurwd zijn, op 't aanfehouwen der fmer- f ten van Hem, wiens gelaat enkel zachtheid er>  Jesus gegeesseld en bespot. 613 n onfchuld tekende , dan het tegendeel hadxxxvi. ! [laats, zijn bloed en zijne wonden, het gemar- JJJJ*" i eld lichaam konden de fpotzucht niet inbinlen van die ontmenschten, in welker handen Hij gevallen was; 't gezegend aangezicht, het jterwaardig hoofd was reeds met bloedzweet In Gethfemane geverwd, en met fpeekfel bezwadderd , maar dit was nog niet genoeg, de llleruitgezochtfte verfmaadingen die immer meedacht konden worden, zijn opeengeftapeld, en n|de pijnlijkfte oogenblikken toegevoegd, aan iem wiens aangezicht eens geblonken had als Ie zon *\ — Ontzettende gebeurtenis! zonder iddering kan ik niet toetreeden, om dezelve ran nabij te befchouwen 5 het belang echter lat ik daarbij hebbe, de heerlijkheid die uit dezen maad vloeit noopen mij echter eenige nade» e kennis daarvan te neemen. Ik zie hier de ganfche bende van krijgsknechen famen geroepen, de beulen, die Jefus gereesfeld hadden, gunden ook hunne makkers lat wreede vermaak, om in de mishandeling ran dezen gevangenen te deelen, zij wilden ïunne eigene vreugd door 't getal van medeïelpers in 't fpotten en mishandelen vergrooen. Maar ik fta verbaasd: hoe is 't mogelijk, lat Pilatus zulk eene fpotternij heeft kunnen toe- f Matth. XVII: 2. Qq s  614 Jesus gegeesseld en bespot. OverVI' toeftaan ? Is dit overeentebrengen met zijne! denk. handelingen welke Hij jegens Jefus hield? Zeerwel, als men nagaat, dat dit eene ge| woonte bij de Romeinen was, om den foldaa-,. ten dit te vergUnnen. * Dan wat gebeurde er verder, Jefus te vooren; ontkleed zijnde, 't welke Matth. erinnert! werd met fpotklederen omhangen, zij -wierpen op: Hem, met ruwe handen,en zeer onbarmhartig, een purperen mantel , een ouden krijgsmantel van eene roode kleur, f om zo veel te meet iets te vertoonen , dat naar eene koninglijke waardigheid geleek , dit tog hadden zij ten J doel zo als blijkt uit den verderen toedel, want zij vlochten eene kroon van doornen, § om in 't nabootfen van een koningrijk hoofdfieraadj hunne fpotlust zelfs aan den dag te leggen, en door de ftekelige punten de fmerten te ven meerderen; deze wierden met onzachte handen onbarmhartig op het hoofd gedrukt, nu ont- brak * Verg. Hamelsveld Bijbel verdedigd, VII Dee bladz. 242. f Matth. gebruikt het woord xokkivo? 't welk eigen , lijk fcharlaken betekent, Mark. en Joh. fpreeken vai| purper, mecrmaalen werden deze kleuren bijeen gevoegd, of met eikanderen verwisfeld, verg. Openb. XVII: 4. Iio chart Hie-.cz P. II, pag. 733. toont, dat dit nietonge;; woon was bij de Ouden. § D&i deze kroon \ an Doornen geweest is, komt mij hei waarfchijnlijkfte voor.  Jesus gegeesseld en bespot. 615 rak er nog alleenlijk eenen koninglijken fcep;r aan, en die werd haast gevonden, menDENS. af Hem eenen rietftok in de hand, zulk eene aotkleding hebben zij juist uitgedacht, omdat ij,bij 't onderzoek van Pilatus, en de voorafaande befchuldigingen der Jooden, vernomen adden, dat Jefus zich voor eenen koning uit. af, daar zij nu de verklaaring van den aart an zijn rijk niet verdonden, zo dachten zij lat zo iemand als een flechthoofd, wegens zijBen onzinnigen waan, niet anders dan den bitterden fchimp verdiende; daarom vergenoegMen zij zich niet met deze fpotvertooning,maar loegden er de fnerpendfte mishandelingen bij, laar zij met gebaarden, met woorden en daajften alles deeden wat mogelijk was, om hunne Verachting ten top te voeren, en de'fmerten te □gelijk te vermeerderen. |> Met gebaarden deeden zij zulks, door op de mniën te vallen, en eene eerbewijzing natebootlen, die men aan koningen gewoonlijk deed,— Kit te doen voor iemand, die met fpotklederen tmhangen was , kon niet anders aangemerkt lyorden, dan eene verguizende verwijting, dat Hij naar zulk eene eere gedorst had, maar nu, In plaatfe van zijn doel te bereiken, met fchanJde overlaaden werd. Wiet minder bijtend waren ook de woorden: Qq 4 wees  616 Jesus gegeesseld en bespot. XXXVI. wees gegroet, gij koning der Jooden! — Datl denk." was eene vernieuwde en valfche aantijging dwk Hij der Jooden koning in dien zin had willen i zijn, zo als Hij 't nimmer begeerde; dit bij 't: voorige gevoegd verminderde de grieving der : onfchuld niet, en ontdekte meer de bitterheid I van hunne wraak. Allermeest werd dit kenbaar door hunne daa- ■ den, zij bezwadderden het gezegend aangezicht met hun fchuimend fpeekfeL De uiterfte: verfmaading die men iemand aan kan doen,, wordt daarin betoond , dat men hem aan- ■ fpuwt: dit had Jefus in der Jooden bloedraad 1 door een laag gefpuis reeds moeten onder-, gaan, die maate kon men vol genoeg reke-. nen,- maar zij moest overdroomend volgemaakt: worden, door de mishandeling van allerlei: menfchen ; de Romeinfche krijgsknechten moes- • ten ook het hunne daaraan toebrengen, en de- ■ ze bleven niet in gebreke , daar -zij bij den fchimp nog flagen voegden, zij gaven Hem Am- • ■nebakjlagen of liever jiokjlagen, Matth. leert: dat dit gefchiedde met den rietftok, die daar toe ftevig genoeg was, en wel dat zij dit deden, op zijn hoofd waar door zij de puntige doornen, reeds pijnlijk op 't hoofd gedrukt, nog dieper daar in dreven, en de wonden die daar i gemaakt werden, het hoofd zo wel als 't lijf: al-  Jesus gegeesseld en bespot. 6iy domme van bloed deeden vloeien , terwijl gjg1 liet aangezicht daar tevens niet verfchoond, depk. maar middelerwijl ook fel geteisterd is. Daarbij dit flaan was mee zijn eigen fcepter, Hem in de hand gegeven; zo werd Hij allervinnigst verguist, als die zich te onrecht zulk ; eene waardigheid had aangematigd. — Naar i waarheid is dit alles afgetekend , door den i Dichter wiens taaie ik zo aanftonds hoorde: l De deugd fchier uitgebloed, lebier t'eenemael aen 't; flaeuwen En afgemarteld fchier I Valt van de felle vuist der beulen in de klaeuwen Des woedenden foldaets, dat 's van den vloed in't vier. j Hier wordt ze weer befpot, befpogen en geflagen, En van gewaed berooft; Hier doet men haer om 't lijf een flet van purper dragen, Een'fpotftaf in de hand, een' rotskroon om het hooft: Om 't hooft, dat binnen zich een wijsheid houd verholen, Waer bij de wetenfehap, : De wijsheid en vernuft van all' des werelds fcholen, Niet, niet als zotheit is, als wind, als kinderklap, i Hier hoort ze zich in fpot Vorst, Prins en Koning noemen, Maer, ongenadig rot, d Ghij lapt de waerheit uit en meentze te verbloemen: Hij is het in der daed, 't geen gij hem noemt in fpot. j Flus riept ghij, lasteraer, t'za wil ons propheteren, Wie was het die U fmeet? I Nu kroont ghij hem met fmaet: dus moet hij zich onteeren Zien in zijn ampt van Prins, van Priester, van Propheet. Qq 5 Schaems  6i8 Jesus gegeesseld en bespot. XXXVI. Schaemtghij U, boeven, niet met fluimen te befmetten denk" Dat zuiver aengezicbt Waer voor de hemelen zich fchamen en ontzetten, Waer bij de Harren zelfs onzuiver zijn van licht? Maer wat ontzach, helaes! wat fchaemte zou u dwingen, Die zelfs de vuist verwoed Zoo fel daer tegen drijft, dat neus en mond ontfpringen, En 't blond geflagen oog zijn' tranen mengt in 't bloed? Noch meer, de distelkroon hem op het hooft gewonden (Ondraechelijken hoon!) Die flaet, diedruckt Ghij neer, op dat hij zooveel'wouden Mag dragen aen zijn hooft, als prickels aen die kroon. O diepe vernedering van mijn' lijdenden Zoenborg! — Hier is alles wat grievend kan genoemd worden opeengehoopt, hoe is de fchuldelooze ziel onder dit alles gefolterd! Een afgemat lichaam, meêdoogenloos gegeesfeld, volbloed en wonden, tot het voorwerp van den hevigften fchimp gefield, aan allerlei verachting overgegeven, en daarbij eene ziel van rondsom bedroefd, bij welke deverfchrikkingen van Gethfemane nog zo levendig in geheugenis waren, dat overklimt alle mijne verbeelding! — O hoe bitter zijn de vruchten, van de zonde geweest, voor Hem die derzelver ftraffe dragen moest! — Hoe aanbidlijk is de liefde des eeuwigen Verlosfers dat Hij voor zulken die Gods zachte hecrfchappij verfmaad, en zich zijn bewind onttrokken hebben , en daar-  Jesus gegeesseld en bespot. 619 aarom de hoogfte verachting waardig, warenxxxvi. ilk een fmaad heeft willen verduuren , om hen iet eeuwige eere te verfieren,en hen in 't koningijk des Vaders als de zon te doen blinken ! loe juist vinde ik hier ook naar de letter veruld de afbeelding van den Messias in de rofeetfijrolle, daar Hij dus fpreekende wordt : ^gevoerd: mijn aangezicht en yerberge ik niet oor fmaadheden en fpeeckfel *. — „Ongelukki, ge Jood waarom is de fmaad van den Chris , tus u dus lang tot een ergernis geweest,daar : Gij dus des Heeren knecht vindt afgete, kend, als de gene die naar 't wijs beitel des , Allerhoogften indien fchimp moest deelen, 1 „ welken over Jefus gebragt is!" En , niet minder leerrijk is ook deze be- ; Tchouwing voor mij. Meermaalen ftond ik verbaasd, over het : taai geduld van den lijdendenJes us! —Maar nu overtreft het zowel alle mijne verwonde- iring, als mijn nadenken, ik worde verbijsterd, en tot verftommend zwijgen gebragt, mijne ge 1 dachten bezwijmen! woorden ontbreeken mij! Hij, die met den adem zijn's monds, deze j Godloozen had kunnen dooden, die met één ) woord fpreekens hen ter aarde had kunnen doen « Jef. L: 6b.  62o Jesus gegeesseld en bespot. xxxvi. doen vallen, Hij lijdt gewillig! Hij lijdt zachtdenk moedig! Hier zie ik eenen lijder, die Moses;: in zachtmoedigheid onberekenbaar te boven: gaat. .— Wie onder de ftervelingen zou zulk; een leed, op zo eene wijze verduuren! Wie: zou nu zwijgen, zo als Jefus zweeg! Met welk eene befchaamdheid moet ik bij 't! befchouwen , van dit gedeelte van Jefus lij- ■ den, en van zijn gedrag daaronder, op mij] zelve zien. Jefus werd befchimpt als; een eerzuchtigen, fchoon Hij't niet was, maar: ik ben dat dikwerf; glorie bij menfchen te heb-• ben, voor iets van eenig aanbelang aangezien i te worden, is mij dikwerf geheel niet onverfchil- ■ lig: mijne ijdelheid, mijne eerzucht en drift,. om iets groots te zijn, verdient te recht eene doorne kroon en fcepter van eenen rietftok , ik ben waardig door 't mislukken mijner in- • zichten befchimpt en ten toon gefteld te worden. O dat het befef mijner dwaasheid en veelvuldige fchuld mij waarlijk ootmoedig maakte! mij gereed deed zijn, om allen fmaad met onderwerping aan Gods beftier, ter mijner verbetering volvaardig op mij teneemen! —Maar helaas! hoe verre is 't met mij daarvan af, ééne kleene mishandeling, één onaangenaam ge- ' zicht, één woord gefprooken tegen mijn zin, : ja het zwijgen zelfs, daar ik wilde gefproken heb-  Jesus gegeesseld en bespot. 6m ebben, ontftelt mijn hart, doet mijn gelaatXXXVI. loeien, en ik achte mij beledigd: was mijnDENKt ermogen geëvenredigd aan mijne neiging,hoe ouden zij, die mij waarlijk of immers naar mij" e fchatting, beledigen, de gevoelige uitwerksls mijner wraake, niet dikwerf ondervinden; , iraakte de genade niet over mij, hoe dwaasijk zou ik fomtijds hier in te werk gaan! — : )an welk een voorrecht voor mij, ik mag met ) leze fchuld, tot mijnen Borg ylugten, ,en door lijnen Geest zijn beeld in mijne ziel herfleld {krijgen. I Dit moet, dit zal mijn toeleg zijn, om daar tp' rekening te maaken, dat, wil ik aan mijnen toning gelijk zijn, ik dit ook in den weg van |maadmoet worden; de alregeering voert mij Lmtijds in zulke wegen, op dat er gelegenheid zij, dat ik daarin geoeffend, en naar Jefus beeld gevormd worde.Treftmij dit dan, zo Inoet ik niet neergebogen, niet onftuimigzijn : Ik moet al dankende dien weg rustig inftapten, en geloven dat mij zulks niet overkomt, tonder het bedel mijn's hemelfchen Vaders, ik (moet mij wapenen met die gedachten, dat ik licrin aan Jefus gelijk moet zijn, wil ik waarlijk gelukkig worden; Hem dan te aanfchouLen, die zodanig een tegen/preken van zondaaren-  622 Jesus gegeesseld en bespot. XXXVI. tegen Hem heeft verdraagen, * moet mijn Over- geduurig werk zijn: Hem zo te aanfchouwen dat ik naar Hem gelijke , daar toe geduurig, biddende tot Hem te vluchten, dat zal vool mij veilig zijn, daaraan mij te gewennen zal mij vrede befchikken!— Eindelijk, ik moet zè veel ik kan Jefus den fmaad, dien Hij om mijij nen wil leed, met dubbele eere vergelden. Ver^: gaderden de krijgsknechten de bende, om Jefus fmaad te vertoonen en te vermeerderen: ik moet,: zo veel ik kan, elk trachten toetebrengen omi Jefus liefde, Jefus eer te openbaaren en te ver-: grooten: ik moet voor mij zelve met mijn gan-i fche hart zijne eer erkennen. „ Ja eeuwig ge-: „ zegende Verlosfer voor Ü buige ik in den: „ diepften eerbied mijne kniën , ik erkenne: „ Uwe Godlijke waarde, en eere li gelijk ik: ,, den Vader eere. Mijn hart biedt U huldé: ,, als mijn koning, kroon enicepter kenne ik U ,-, toe, ik zie de doornenkroon met draaien van: hemelschlicht, enderietftaf met eenenfcep^ „ ter van rechtmaatigheid verwisfeld! Op den: „ troon uws vaders gezeten, ontvangt Gij der : „ gezaligden en der engelen lof, ook mijnéi „ ftameknde hulde. Voer heerfchappij over: » mij» * Hebt: XII: 3.  Jesus gegeesseld en bespot. 623 mijne ziele, regeer mij naar uwe.wetten ;be- XXXVI. [ veel wat Gij wiit, maak mij onderworpen^*" L aan Uw bellier, dan wandele ik onder uw [ geleide veilig, dan leeve ik met U in eeuL wigheid!" ZE-  f524 ZEPEN * EN-DERTIGSTE OVERDENKING. , Jesus in spotklederen ten toon:i gesteld. Joh. XIX: 4-7. XXXVII Pi'atus dan kwam wederom uit, en zeide tot haar^ Over- z'et > ik brenge hem tot u - lieden uit, op dat gij weet,, denk. dat ik in hem geen fchuld en vinde. Jefus dan kwam uit, dragende de doornen kroone, en het purperen kleet. En: [Pilatus] zeide tot haar, ziet den mensch. Als hem dan de Overpriesters en de dienaars zagen, riepen zij, zeg-. gende, kruist [hem], kruist [hem.] Pilatus zeide tot haar,, neemt gijlieden hem en kruist [hem.] Want ik en vinde; in hem geen fchuld. De Jooden antwoordden hem, wij heb-' ben een wet, en na onze wet moet hij fterven, want hij'j heeft hemzelven Gods Zoon gemaakt. Ik heb gewacht naar medelijden, maar daar en is I geen, ende na vertroosters , en hebze niet geyon- • den *. —< Zulk eene taal heeft Davids profeetifchepen, den Mesfias in den mond gelegd, en 1 ik zie aan alle zijden de duidelijkfte bewijzen |, dat; » Ps. LXIX: si.  TEN TOON GESTELD. dat dezelve juist gefchikt voor Hem was, toen J™1, Hij onder den last des lijdens zwoegen moest, denk. Onder de handen der baldaadige krijgsknechten vond Hij geen erbarming, toen deze van fpotten en mishandelen moede waren, en Hij weder aan 't volk vertoond werd, toen, mog* men billijk verwachten, zou er eenig mededoogen gewekt zijn, eenig menschlijk gevoel ontfteker, zijn, dan ook dit gebeurde niet, zo als ik in den tekst zie die daar voor mij ligt. Pilatus dan kwam wederom uit, leeze ik daar. De mishandeling die ik te vooren befchouwde, was in 't rechthuis gefchied; Pilatus was daar bij tegenwoordig . geweest, of had zich ten minden uit het oog der Jooden begeeven; zijn hart heeft blijven gevoelen, toen zijn mond zweeg: het leed, den fchuldeloozen toegebragt veroorzaakte hem gevoelige neepen, zijn peinzen hield hem nog bezig om, ware het mogelijk, nog iets uittedenken, om den onfchuldi!?en van den dood te redden, daartoe kwam o hij weder voor 't oog der menigte, en liet Jefus tevens te voorfchijn brengen, terwijl hi'i door zijne herhaalde betuiging, en de vertooning van den mishandelden, de bewegingen van medelijden zogt gaande te maaken, en zo zijn doel te bereiken. Daarom zeide de landvoogd tot de OverJI. deel. Rr pries-  626 Jesus in spotkleberêm oS.-II,priesl;ers en de ganfclie menigte, zo verre hij »i,nk. dezelve beroepen konde: ziet ik brenge hem tot ulieden uit, op dat gij weetet, dat ik in hem geen fchuld en vinde. Dit is de vijfdemaal, dat hij zo eene duidelijke en nadruklijke verklaaring van Jefus onfchuld doet, en deze gaat vooral met aanmerklijke omdandigheden vergezeld. De ftadhouder zegt, dat hij den gevangenen daarom tot het volk weder uitgebragt had, op dat zij weeten zouden, dat hij in denzelven geen fchuld vond. — Daar uit befluite ik niet dat de voorafgaande geesfe^ ïing flechts ter pijniging, of onderzoeking zou de geftrekt hebben , dan althans was er de mishandeling niet opgevolgd; maar mij dunkt ik hoor den landvoogd zeggen, „ fchoon ik „ hem ter dooddraffe fchikte, en daar toe hem „ vooraf ftrenglijk het geesfelen, en volgends „ ons gebruik ter mishandeling aan mijne fol3, daaten overliet, zo wil ik echter niet verder ,, gaan, zonder openlijk vooraf nog te ver„ klaaren, dat ik van zijne fchuld niet over„ reed ben, en daarom deze draf reeds zwaar „ genoeg oordeele." Onder dit voordel liet hij Jefus te voorfchijn komen, en hoopte vooral dat dit ter bereiking van zijn oogmerk mede zoude werken. - Jefus dan kwam uit,draagende.de doornenkroon  TËN TOON GESTELD* 62,? | m en het purperen kleed! — Aandoenlijke ver-XXXVlI; I tooning! De. menfchenvriend die alomme lud°™*": I goed gedaan, die elks verwondering tot zich 1 getrokken had, die van ieder met ontzag be« I jegend, maar van den vaalen nijd alleen be« I grimd was , rreedt hier aan 't licht als een | voorwerp van elks verachting; zijne handen zijn I geboeid, ja zo fel genepen, dat de gezwollen I aderen alomme zichtbaar, het vleesch derzelve rl miskleurig hebben gemaakt.EenvcrfletenkrijgsI rok ftrekt Hem ter dekking, in plaats van zijn I zedig gewaad , de verwelkte kleur daarvan I ftelt Hem als een fpotkoning ten toon, door I de openingen of fcheuren van dit kleed, ziet I men het bebloedde lichaam; de groeven in 't I zelve , daar 't vleesch uitgefcheurd is , zijn [| blijkbaar, en op de plaats daar hij ftaat, druptr tl zijn bloed terneder! ■— Zijn hoofd is gefierd I met eene fpotkroon van verachtlijke doornen, I die 't hoofd doorwond hebben; het aangezicht 1 is bemorst met bloed en zweet, de pijnlijke I trekken, onder de geesfeling daar opgekomen, a hebben haare plaats behouden, door de over» ',i blijffels der fmerten die Hij nog gevoelde ; de I rietftok is veelligt op zijn hoofd aan ftnkken II geflagen , de krijgslieden die Hem geleidden} 1 of liever onbarmhartig yoortftuwden , waren 1 nog vervuld metfpotlust, zij konden metHent Kt 2 vooi  <5s8 Jesus in spotklederen XXXVII.voor 't oog van 't volk niet verfchijnen, zon°VER* der, door hunne houding, hunne verguizing nog DENK» o o te doen blijken, om't zelve, ware het mogelijk, door een luidruchtig gefchreeuw met hen te doen iniiemmen, en zo den hevigften fchimp nog eens te vernieuwen I Pilatus intusfchen, vernieuwt zijn poogen om andere gezindheden bij 't volk te doen ontdaan, daarom riep hij openlijk uit: ziet den menfche ! * Dit fluit meer in dan ik kan bepeinzen! alles is hier vol gevoel, grootsch, edel, » Tot hier toe kan ik niet anders dan mij houden aan de meestgewoone verklaaring van deze woorden , namelijk dat dezelve door Pilatus zijn gefproken, en niet door Jesus zelf, zo als fommigen willen. Want als men *ï 4de vers inziet, daar is even als hier jwe/ Xtya xvroip het beg'n van 't 5de vs., is alleenlijk eene tusfchenrede, waar in Joh. bericht geeft, hoedaanig Jesus te voorfchijn gebragt werd , terwijl hier wordt aangetoond hoe Pilatus toen Jefus voor 't oog van 't volk gebragt werd* zijn gefprek verder voortzette. — ■ Althans dat men hier tegen niet kan inbrengen, dat Joh. als hij dit bedoeld hadden naam van Pilatus zou herhaald hebben, blijkt genoeg uit vs. 13 en 14 van dit Hoofdft. daar die woorden: en hij zeide tot de Jooden zeker tot Pilatus gebragt moeten worden. Het pronomen relativum, dat men hier onder verftaan moet, wijst meermaalen tot een verder afgelegenonderwérp, waar van men veele voorbeelden zien kan, b ijG w a s $ 1 v t de PTOxemiae , Qan. X.  TON TOON GESTELD. OSt) edel, treffend, alles roert! — Dit deed hij omxxXVII. \ aan de menigte gevoelens van medelijden in JJJJ,te boezemen, om haar het aandoenlijk fchouwI fpel, dat hij thans vertoonde, in 't rechte licht te doen befchouwen, op dat zij zich te binnen i bragten, dat deze zo fel geteisterde en diep verguisde mensch die gene was, welke op hunne j llraaten geleerd, en zo veel goeds aan hun bewezen had, om j ware 't mogelijk op deze wijs hen te ontnuchteren, vandenfluimer waar in zij door hunne verleidende voorgangers waren gebragt geworden. —• „ Ziet den mensch. wil hij zeggen, ,, wiens befpotlijk gewaad de kenne„ lijkfte blijken oplevert, dat hij reeds onder „ onzachte handen geweest is , en vrij wat „ fchimps verduurd heeft! — Ziet den mensch, wiens pijnelijke trekken, wiens bloed en wonden aan U de bewijzen vertoonen, dat hij „ fnerpende geesfelflagen geleden, een groot aantal daar van ontvangen heeft! —Ziet den „ mensch, dien gij voor weinige dagen met „ vreugdegejuich dat er de lucht van wéér„ galmde, als Davids zoon inhaalde, van wien >j gij verwachtede dat Hij wel haast der Ro,, meinen magt verdrijven, en een koningrijk „ onder U oprichten zou, ziet hier uwen Ko' „ ning! gevoelt uwe dwaasheid en laat de fchaamteUvan den wreeden eisch des doods  6*30 Jesus in spotklederen OverVI*''' terugbrengen! -—Ziet denmensen, wiens gedeke. „ laat niets dan zachtheid tekent, en die zeker niemand uwer beledigd heeft; ziet Hem „ met medelijden aan, laat dit tog nietgebeu„ ren, dat de ijslijke kruisdood de vergelding „ zij welke Hij van U ontvangt." Dit was zekerlijk niet onaartig uitgedacht om't hart des volks te treffen: Pilatus toont in al zijn bedrijf een doorflepen ftaatsman te zijn, die meer dan één middel bij de hand heeft om zich te redden; zijn moed begaf hem ook niet, al werd hij te leur gefteld, eindelijk hoopte hij tog over een onbuigzaam volk te zegevieren, en, in de daad hij fchijnt daar in eenige flappen voorwaards gegaan te zijn, de Overpriesters fchijnen zelve verlegen te zijn geworden, dat deze vertoning eenen invloed op 't volk zoude maaken, die wel ligtlijk van eene geheele teleurftellingvan hun moordzuchtig doel kon achtervolgd worden , daar tog de menigte, die niet lang te vooren zo onzinnig fchreeuwde, zijn bloed [kome] over ons en over onze kinderen, nu zich llil hield; en zij zelve begrepen, dat de genegenheid die te vooren zo ilerkvóór Jesus was, flechts door hun aandoken overdelpt zijnde geworden, nu wel haast weêr konde opwellen. •— Daarom heffen zij. terftond de moordkreet aan, zo haast zij  ten toon gesteld. 63i Izii Tesüs maar zien, hunne dienaars, ver JjgSjP» jmoedelijk daar toe befteld, fchreeuwen hunne DENK. I meesters met luiderkeele na, om daar door de Imenigte weder aan den gang te brengen; 't is 1 weder dat ijslijk woord, dat akelige moord- | geroep kruis [Hem] kruis [Hem]! — Daar tog I moest het toekomen, zoude het naar hunn'zin I gaan, met niets minder dan dit, wilden zij zich jte vrede Hellen, zij eischten het fchuldloos I bloed! Pilatus, hier over gevoelig, bijt hun gramD ftoorig toe. Neemt gijlieden Hem en kruist\Y\tm\, (dit is een ftekelig verwijt van hun onvermoBgen om rechterlijke doodftraffen te mogen | uitvoeren, en tevens brengt hij hun onder 't loog, dat zij zich dan fchuldig moesten maaIken aan openbaar geweld, en eigenlijk gezegfldenmoord, terwijl de landvoogd nietfchroomt I om alle zijne voorafgegaane verklaaringen te H bekragtigen, en voor de zesdemaal te beI tuigen, ik vinde in Hem geen schuldi I Dit is een getuigenis van geen minder belang I dan alle de voorgaande , na zo veel tegen| wroeten als hem gedaan was, geeft hij nog den 1 moed niet op; P1 l a t u s, die in andere gevalI len geenzins zo kommervol was om 't leven I van één mensch, ja zelfs van veelen ligtelijk 1 opteofferen, Pilatus wordt door 't hooge Rr 4 Gods-  Jesus im spotklederen OvERV1I'Godsbeftel in zi->n gewete» zo fel genedenk. pen, dat hij er niet toe befluiten kan om dezen fchuldeloozen over te geeven ; hij ftelt!» al zijn poogen te werk om 't ijzeren hart van* Jefus vijanden te vermurwen, om door't aan-f houdend beuken die rotsdeenen te verbrijzelen. Dan 't was nog te vergeefsch, zo vol van vinding als Pilatus was, zo vaardig waren ook de Overpriesters om zich te redden: zij roepen : op dit zeggen van den landvoogd aanftonds Uit: wij hebben eene wet, en naar onze wet moet hij Jlerven, want hij heeft hemzehe Gods zone gemaakt. — Hier door krijgt de zaak eene geheel andere wending; behalven de bijgebragte misdaaden van burgerlijke feilen, worden er nu Godsdienflige wanbedrijven ook voor Pilatus vierfchaar ingemengd, te vooren hadden zij de voorgewende Godsdienflige bezwaaren, nog voor hunne eigene richtbank gehouden, en Jesus bij den fladhouder van burgerlijke misdaaden beticht: maar nu zij hunne bedoeling daarmede niet kunnen bereiken, gaan zij eenen Hap verder, om ook daar in te brengen, het geen zij tot nog toe voor hunne eigene vierfchaar behandeld hadden;zij doen dit echter met eene zeer listige wending, die de verlegenheid van den 'landvoogd niet wei-  TEN TOON GESTELD. 633 (reinig moest vermeerderen, waar door zij xxxvil. loopten, zo als 't hun ook gelukte, om hem Overindelijk in hunne ftrikken te verwarren. De Romeinen waren gewoon de wetten der 'olken, dieonder hun bewind kwamen, zo veel ;nogelijk te handhaven, althans ten aanzien fan den Godsdienst: de Overpriesters, heben hier het oog op de wet van Godslastering, ivaarop de dooddraffe bedreigd was f. 't Is ;laar, daar wordt geheel iets anders bedoeld: naar 't is niet min zeker dat zij hier geheel i pillekeurige bepaalingen omtrent den aart deer misdaad maakten. Hierom bedienen zich leze veinsaarts ook van een valsch en verdraaid . oorwendfel, om er de toepasling tot hun doel Let goeden fchijn op te kunnen maaken; Hij \eeft, (zo fpreeken zij) zich zeiyen Gods Zoon \emaakt. Dit was meermaalen een deen des j * Lev. XXIV: 15, 16. De bedenkingen die hier -tegen mgebragt worden, kan men bij Bijn/eus en mosheim .pen. Doch ik zie niet dat dezelve gegrond zijn. Anderen willen liever met Grotiüs hier denken aan de wet. Deuu ÉVIII: 20. Doch dit komt mij min waarschijnlijk voor. liet fchijnt dat de Jooden met list verzwegen hebben,,de fet, welke zij bedoelden , om niet in gevaar te komen, dat 1L Stadhouder de verkeerde toepasfing, welke zij maakten, indekken zoude. Rr 5  634 jesus in spotklederen XXXVii. des aanftoots voor de Joden geweest, dat jeOver- sus zo rond verklaarde, God is mijn Vader: dit zeide Hij' op zulk eene wijze, dat zij daar; uitmoesten afleiden, dat Hij dit in zulk een: zin opvatte als niemand der fchepfelen van zich zeiven getuigen konde: daarom zochten zit, Hem te dooden, om dat Hij zeide dat God zijn, eigen Vader was, zich zeiven Gode even gelijk* maakende. * Ook hadden zij te vooren al ge-: zegd: wij jleenigen u niet over [eenig] goed wcrki maar oyer [Gods] lasteringe, en om dat gij een mensch zijnde u zelve God maakt, $ voornamelijk hebben zij ook onder 't oog gehad, de belijdenis welke jesus in dien zelfden: nacht voor ka j af as had afgelegd. Zij verftondeu dan uit zijn zeggen, dat Hij zich zeiven voor meer dan een fchepfel hield, voor den eigen Zoon van God, dit meenden zij, kon Hij, die niet meer dan een gewoon mensch in hunne oogen was, niet naar waarheid doen, en vonden daar in eenen, in hunne: oogen toereikenden, grond om Hem voor ee-nen Godslasteraar te houden. Als zodaanig; klagen zij Hem nu ook bij den landvoogd aan,, in de hope, dat, offchoon deze zijne onfchuld I in 1 * Joh. V: 18. i Joh. X: 33. I  ten toon gesteld. 63^ burgerlijke zaaken, zo fterk beweerde ,Xxxvii. i echter zich met de kennisneeming van ditOvER- „. • • DENK. odsdienftig misdrijf niet bemoeien, maar oedig hunne begeerte inwilligen zoude, daarn laaten zij ook niet na om dit op de allerlatlijkfte wijze voor te draagen; Hij beeft zich ben Gods Zoon gemaakt, dat is geheel ibillijk en ongegrond daarvoor uitgegeven , j had zich zeiven aan God gelijk gefleld , lar Hij maar een mensch was, door leugen 1 bedrog heeft Hij zich zodanig verheven, 5 dat Hij niet anders dan een Godslasteraar j , en dus van de aarde moet verdaan wor- i m. j Bepeins mijne ziel! bepeins deze geheele jertooning en den ganfchen handel die hier oorkomt met vernieuwde oplettenheid , gij Eindt daarin ftof tot verbaazing en aanbid- Ei Merke ik op de vergrooting van 't leed, dat 1 aat alle mijne berekening te boven: ontzetisnd was het voor mij, om jesus onder de j eesfeltlagen en de verguizende mishandelinten van de bende der krijgslieden te aanfchouiiren, daar klom zijn leed ten top en hooger i :on't niet Hijgen, zo zoude ik gedacht hebben: Inaar nu vinde ik de maate van dat leed bij verdubbeling opeengeilapeld , het lichaam nog bloe-  f536 JESUS IN SPOTKLEDEREN XXXVII. dende van de wonden, vol pijnlijke builen en Over- groeven van uitgereeten vleesch, heeft geen denk " de minfte verzachting bekomen, daar is geen olij in die wonden gegooten! •— Integendeel er wordt geen oogenblik rust aan Hem gegund; onbarmhartig wordt Hij voortgefleept, met het zelfde fpotgewaad omhangen , en met het fmaadend teken aan zijn hoofd gefierd ; zo wordt Hij zijnen bitterften vijanden onder '1 oog gebragt, die nu hunnen lust aan Hem za< gen. — Ja, wie fchrikt niet, op 't aandenken aan zulk eenen ontmenschten handel ? Zo raf Hij te voorfchijn treedt, wordt de moordkreet al weder aangeheven: 't is kruist kruis! Het bloeddorftig rot is met eenige teugen van zijn fchuldeloos bloed niet te verzadigen, maar wil zich daaraan vol drinken; al de wonden in het geteisterd lichaam, al de verfmaadingen Hem reeds aangedaan, konden hunnen wraakt lust nog niet voldoen,• zij eisfchen niets minder dan den dood, en wel de ijsfelijkfte fmer-i ten van 't kruis; daarbij willen zij Hem dien: fmaad aangedaan hebben, de laagfte trap van vernedering waar toe een fterveling ooit gel: bragt kan worden! „ O mijn dierbaare Jefus hoe waart gij tl „ moede onder dit al? — Hoe werd uwe ziel „ uwe heilige ziel gefchokt, door de herden-i » king;  TEN TOON GESTELD.' 637 L Icing van der menfchen boosheid: Gruwe ikXXXVIÏ. [ als ik verdrukkingen op aarde, mishandeling^ L gen van de onfchuld aanfchouwe, ik zon- L daar! — wat heeft uwe vleklooze ziel dan L niet gevoeld? Uwe ziel die de billijkheid van L 't heilig recht, met de tederfte liefde, en 'tver- L foeilijke der ondeugd zo levendig inzag L O! hoe ijslijk is de zonde u thans voorge- L komen, de zonde, die dit verderf ter we- L reld invoerde, de zonde voor weJke gij nu moest boeten! Hoe zaagt gij daarom l de bitterde boosheid en dolle wraak tegen U l woeden! —Hoe is 'tmogelijk dat gij zwi]gt% Ja dit zwijgen, dit heilig zwijgen, toom. mij oe jesus onder dit leed gefteld was. — Hij weeg en fprak daardoor fterk, Hij fprèekt ier door van de kalme gefteldheid zijner tele, die in ftille gelatenheid, als eene rots k 't midden der golven pal ftond; Hij fpreekt ier tevens van de waare grootheid zijner ziek, die zweeft in de hocgte, de orkaanen die pet geweld uitbreeken, de donders die met felle dagen klateren, de blikfemen die aan alle anten fchichtig henen vliegen zijn beneden laar! een ontegenzeglijk gevoel van onfchuld, pn rustig vertrouwen op God, dat Hij bij de litkomst het licht uit deze duisternis zal doen jagen, hebben haar geheel vervuld; daarom kan  6^8 JESÜS IN Si'OTKLEÖÈREN XXXVII.kan zij alles afwachten: welk eene edele ge- Over- rustheid! ■— Zeker daarin is de oorzaak van denk. . ,, x /■ i ■ de fiere houding niet welke Jeius, zonden trots echter, ten voorfchijn trad, en die ziji ne vijanden eene neep in het hart gaf, wij! zij daarin hunne veroordeeling zagen en dé errinnering hunner grouwzaamheid daardooi piet eene heldere ftem in hunne ooren klonk Dit zie ik hier ten duidelijkfte doorftraalet dat de boosheid van 's menfchen harte , ali zij zonder teugel voortijlt, niet te ftuiten is Welk fchreeuwend onrecht,hoe veel woedent geweld, welk eene ijslijke moordzucht, hot ontelbaar veel leugens en lasteringen, welke ge verniste onrechtvaardigheden waren er al op eengehoopt? en nochtans is de bloeddorften de wreedheid niette vrede gefteld; nog word het onmenschlijke kruis tot ftraf voor de on fchuld wrevelmoedig geëischt; nog wordt bi al den laster nog deze gevoegd : Hij heef, zich zeiven Gods Zoon gemaakt; daarmede wil1 len zij hunnen wrevelmoedigen eisch ftaaven' en ftapelen dus de ééne trosheid onophoude1 lijk op de andere. * O vei' * Hoe de Hoogepriester in de befchuldiging van Jefi aangaande deze zelfde misdaad niet fchuldeloos handeldf is getoond in de XXfte Overdenk, en kan hier toegepa, worden.  ten toon gesteld. 639 I O vernederende erinnering voor den mensch! XXxvii. i?en vijanden van Jefus waren ook menfchen, jf heb in mij geen meerderen waarborg voor |ijne veiligheid, zo ik aan mij zeiven gelaaten i orde; mijn hart welt zo veel boosheid op, lat wierd het niet door een magtig-epzicht be1 aard, ik voor mij zei ven geen veiligheid dur* |e berekenen; deeze erinnering moet fteeds ■oedfel aan den ootmoed geven in mijn hart, en hij geduurig biddende doen ve.rkeeren, voor* 1 wanneer ik mij in merklijk gevaar van uitareeking van veel kwaads bevinde, dan moet Iet gebed verdubbeld worden, en ik weinig looge gedachten van mijne waakzaamheid en Jragt vormen. i Dan ik vinde te midden van deze ontzetJende befchouwingen eene heuglijke errinne■ng, aangaande de nader gestaafde onikhuld mijn's Verlosfers! — Pilatus , door )|rees vervoerd om zich zeiven te redden, ieeds fchuldig ftaande aan mishandeling van len rechtvaardigen, kan de kloppingen van lijn hart, de verwijtingen van zijn geweten liet langer weerftand bieden; er fehreeuwt jjene ftem in zijn binnenfte die hij niet fmooenkan: hij ziet Jesus .in 't fpotgewaad, hij liet de rustige houding , hij merkt op de dloeddruppen die de voetftappen van denzelven  64O JESUS IN SPOTKLEDEREN XXXVII.ven tekenen, hij ziet door de openingen vaai °EV^" den mantel het bebloedde lichaam en roepti zich zeiven toe: daar ben ik de oorzaak: van. — Hij hoort het gekrijsch van 't roofge-i dierte, niet anders doende dan de lucht met geloei te laaten weergalmen Kruis! Kruis!—Zé wordt hij van binnen fel gefolterd, nog één* maal grijpt hij moed en zegt: Ik vinde in Hem, geen fchuld! m De vijanden des rechtvaardigen! daan verlegen, zij murmelen onder elkande»; ren; de landvoogd begint zich te vleien da'é zij wel haast in dilte zullen deinzen, en veu volgens zich fpoedig wegpakken om zelve geen leed te ondergaan van 't volk dat zij misleid en opgeruid hadden: doch dit was te vergeefs; er verheft zich uit den hoop eene ftem die wel haast het algemeen geroep uitt maakt, waar door de handhaaving eener Gods^ dienstwet gevorderd wordt, die met list em laster op den fchuldeloos gevangenen wordt! toegepast. Pilatus evenwel heeft dit uk-; geroepen en die ftem klinkt door alle de eeuV wen ik vinde in Hem geen fchuldl Die uffl roep zal ik mij erinneren als ik mijn hart en mijne bedrijven onder 't oog des eeuwigen richters beoordeele en in mij zelve veel fchuld vinde, die uitroep wenfche ik mij te erinneren als de dood zijn opontbod om van hier te  f én toon gesteld. 64! te fcheiden, aan mij toezenden zal, ja ook XXXVII. dan, als ik voor den richterftoil zal ftaan, van Hem die hier veroordeeld is, dan zal ik uitroepen : ,, O mijn rechter! in U was „ geen fchuld te vinden, ik ben met fchuld „ belaaden , uwe onfchuld bedekke mijne „ fchuld, Gij zijt mijn Borg!" Maar ik moet mij nog eene wijl bij deze aandoenlijke vertooning bezig houden: er is nog meer voor mij te bezichtigen — Ik treede een weinig voorwaards, ik vertegenwoordige mij den verfmaaden Jefus , ik hoore Pilatus roepen: zieden mensch1. O mijne ziel, zie dien mensch met oogen van geloof! — Aanfchouw Hem, die het zaad der vrouwe , naar 't vleesch uw broeder is, die mensch werd,om der menfchen wil, zie Hem die voorde vreugd, welke Hem was voorgefteld, de fmerte van 't kruis verdtaagen endefchanda veracht heeft; zie Hem, die gekomen is omzijn© ziel te geeven toe een randfoen voor veelen. Zie dien mensch, door wiens ftriemen gij ge* neezen wordt, zie Hem die zich voor zondaars liet geesfelen, en voor doodfchuldigen zich ftraks naarGolgotha liet fleepen, om daar aan het fchandhout gehecht te worden! die, als de tweede Adam,de fchande der zonde door zijnen fmaad II. deel. Ss heeft  45 zijn dan de tegenwoordige, bedenkt uwe voo-xxxvii rige teleurftellingen, en ziet in Jefus fmerte, hoe Omij del de wereldvreugde is, ziet, eerzuchtigen, dezen mensch, die de hoogde eere waardig was, en in den diepften fmaad moest deelen , ziet in Hem hoeijdel uwe eere is, en hoe gij alleen door de eere, die uit God is, gelukkig kunt zijn. Ziet dien mensch, wreedaarts, die het onwaardige vermaak geniet, om uzelven in 't onheil van anderen te kittelen. Jefus , de grootde menfehenvriend, van medelijden verdoken in zijne rampen,, pijnigt gij op nieuws, zo veel in'uis, wanneer gij mededoogen aan lijdenden weigert, of het wreede genoegen fmaakt, om hen nog meer te kwellen. Ziet zondaars, in dit aandoenlijk fchouwfpel,den grouwel der zonde , den fchrik der wet, hetijslijke der ftraffe, de vreeslijke verwachting van onboetvaardigen, het ontzettende van Gods toorn, de liefde tot Jefus, de grootheid van zijn heil, de noodzaak om tot Hem te vlugten, om bij Hem de waarborgvan uwe veiligheid, het ontdag van uwe banden te vinden ! Ontwaakte zondaars, moedeloos neergebogen onder den last uwer zonden , ziet dien mensch, en merkt op, dat, daar Hij dit onderging voor zulken als gij zijt, zo waart gij zeker waardig Ss % van  64.6 Jesus in spot klederen XXXVlI.van God veroordeeld, van de engelen veracht, Ow:r- van de duivelen befchimpt te worden, en in ENK' den diepften fmaad het onlijdelijkfte leed te moeten ondergaan. — Maar ziet dien mensch, die dit,om zondaars te redden, zogereed als kloekmoedig ondergaan heeft,ziet dien mensch, die zo gebonden ftond om u te ontbinden, ziet Hem,die zogefmaad werd, om u eene eeuwige eere te befchikken : immers daartoe geeft Hij zich zeiven aan u ter befchouwing in zijn woord, ziet dien mensch, en gij bezichtigt het onderpand van de zekerheid, dat gij, Hem aanlchouwende, zo als Israël de koperen flang moest aanzien, niet zult verderven, maar het eeuwige leven zult deelachtig zijn. Gij, die Jefus in onverderflijkheid lief hebt ziet dien mensch, aanbidt en juicht! Ziet Hem die eeuwig uwen dank waardig is! ziet Hem, die, om u met eere te bekleeden , zich zo diep liet vernederen! ziet Hem, dien gij eens op de wolken des hemels aanfchouwen zult,wanneer alle zijne vijanden zullen weenen, maar Gij zult juichen dat gij Hem gerechtvaardigd ziet in zijne twistzaake, en dat Hij als uw redder ten voorfchijn treedt! ziet Hem, voor wien gij de diepfte armoede, de uiterfte verachting, de grootfte fmerte, voor wien gij ballingfchap, banden en den dood geredelijk op u moest nee-  TEN TOON GESTELD. 6tf neemen, wanneer Hij 't in den weg van zijnHfXVIL vrijmagtig beftel van u vorderde! Ziet Hem,0EHK> wiens liefdezulke eifchen niet doet, maar die geen andere vergelding van u vordert, dan dat gij zijne liefde in dank erkent, en die in wederliefde door zijnerf Geest zelf in üw hare wilt uitftorten! Ziet Hem,dien gij den geledenen fmaad, zo veel in u is, moet vergoeden: Hij zij dan uw lust, uw rust, uw eer; uw vriend , uw leidsman, uw fchat, uw geneesmeester, uw raadgeever, uw trooster, Uw'Koning, uw zon, uw fchild,uw rotsfteen, uw Zaligmaker, uw Borg, uw voorbeeld, uw licht, uw alles! O zaligheid, die er in de befchouwing van Jefus gefmaakt wordt! Daarbij verdwijnen alle aardfche geneuchten, hoe mat, hoe koel, hoe ijdel is hier bij alle wereldvreugde! Hier in meer toeteneemen, daartoe aan 't zichtbaare meer te fterven , zal ik voortaan , als mün plicht en grootst genoegen, bij toeneefeitig trachten aantemerken. Dit ftijgt nog hooger, daar ik hier niet alleen den mensch Tefus moet aanfehouwen, maar tevens ook bevestigd worde in mijn geloof, dat Hij de Zoon van God is. - De befchuldiging tog,dat Hij zich tot Gods Zoon gemaakt had, fluit , zo Ss 4 al6  6\t Jesus in spotklederen XXXVII.als ik te vooren zag f, meer in, dan dat Hij denk!" zich enkeI v°or den Mesfias had verklaard, 't Is blijkbaar, dat hierdoor wordt aangewezen, dat Hij meer dan menschlijke waarde bezat.— Jefus is dan waarlijk Gods Zoon, Gods eigen Zoon: did befluit ik uit zijn zwijgen op deze aanklagte. — Zegt mij vrijelijk, gijlieden die Jefus voor eenen leeraar der waarheid houdt, die geen vlek in zijn charakter kunt erkennen, zegt mij, of zijne eerlijkheid en waarheidsliefde het niet 'gevorderd zouden hebben , om zijne befchuldigers te weerhouden, en hun te verklaaren , dat- zij Hem kwalijk begreepen hadden, en er geen fchijn van Godslastering in zulk een getuigenis te vinden ware, dat Hij, een mensch zijnde, zich geenszins Gode gelijk wilde maaken? — Ik verlaatemij daar op, Jefus zoude dit zeker hebben gedaan, Hij wilgeen menfchen misleiden: maar nu zwijgt Hij, en laat zich befchuldigen, Hij derft daarop; dit geeft mij zekerheid genoeg, nu verlaat ik mij daar volkomen op: ik geloove dat Jefus is de Christus, de Zoon van God, en ik leeve in diehoope, dat ik zo geloovende het leven zal hebben in zijnen naam. „ O getrou„ we leeraar, Godlijke Zaligmaaker, die nie- n mand * Verg. de XIX. Overdenk,  TEN TOON GESTELD, 6 IQ mand, welke het omwaarheid te doenis,xxxvi | zult laaten omdoolen, verderk mijn hart in0Ev^; L, dit geloof, als er eene uure van verzoeking >, is, als ik fel beftreden word, om uwe God,, lijke waarde te ontkennen, als in de wapen„ rusting van 't ongeloof mij rijke voorraad „ aangeweezen wordt, om mijn hart tegen „ uw getuigenis , aangaande uwe Godlijke „ grootheid, aantekanten; O dierbaare zielen„ vriend, fterk mij dan in dien ftrijd, met „ fchreiende oogen fmeeke ik u om deze ge„ nade, nu ik die waarheid levendig inzie, „ begeef mij niet, als ik in de zeve van mijnen „ doodvijand gefchud worde, laat mij derven „ in dat geloof, laat mij dervende uitroepen „ waarlijk Jefus is Gods Zoon! ACHT;  650 ACHT - EN- DERTIGSTE OVERDENKING. DE LAATSTE POOGING VAN PILATUS, TOT ONTSLAG VAN JfiSUS. Joh. XIX: 8-12. XXXVIII Toen Pilatus dan dit woord hoorde, wierd hij meer be-: Over- vreesd; en ging wederom in 't Rechthuis, en zeide tot DEK3. jej.us, waaf zjjt gij ? maar jefus ga{. jjgjjj geen m,m woord. Pilatus dan zeide tot hem, fpreekt gij tot mj niet? weet gij niet dat ik magt hebbe u te kruicigen, eni magt hebbe u los te laaten. Jefus antwoorde , Gij zoudet geen magt hebben tegen mij, indien het u niet van bo-> ven gegeeven ware: daarom die mij aan u heeft overgeleverd , heeft grooter zonde. Van toen af zocht Pilatus hem los te laten : maar de Jooden riepen, zeggende, in- ■ dien gij dezen los laat , zoo zijt gij des Keizers vriend; niet: een iegelijk die hemzelven Koning maakt, wederfpreekt den Keizer. ^Oe dobberende zeegolf, die dan ginds, en: jn 't naaste oogenblik , bij 't keeren van den wind,weder herwaards gedreven wordt,is het gepaste beeld van eenen dubbelhartigen, die: on«\  DE laatste poog ING ENZ. 651 ngcftadig is in alle zijne wegen, zo als Apos- g™11 :1 Jakobus mij leert. * dünk. Deze beeldtenis zie ik, door 't voorbeeld van ilatus, ten fterkften bekragtigd, dan eens ïgenomen met de rechtvaardige zaak van Jejjfc, fchijnt hij die met zijn ganfche hart te dllen verdeedigen , maar zo haast komt er een tegenftand,of hij wankelt en wendt zich aar den zin van Jefus vijanden, hij flaat elfs over tot het pleegen van onrechtvaardigeden; dan weder begint het geweten opte/aaken, hij wil Jefus nog redden, fpant daar oe alle zijne kragten in, en weiffelt dus getadig, tot hij eindelijk geheel bezwijkt, cn ich aan de verfchriklijkfte vergrijping fchul! lg maakt. Daarvan zag ik reeds veele blijken in de j teginfelen van zijn wankelen ,jdit zie ik verder voortgezet in zijn bedrijf, dat in den tekst : verhaald wordt. De vrees bevangt weder het nart van den landvoogd, toen hij dit -woord iioorde, namelijk, dat de Jooden gezegd nadien : wij hebben eene wet, en naar onze wet snoet Hij fierven, want Hij heeft Hem zeiven \ Jods Zoon gemaakt. [ Ik zie de uitleggers onderling verfchillende pa. I • IJeefdft. I: 6 en 7.  652 DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS , XXXVUIpaden betreden, de meeste blijven alleen op »£»k.' de laatfte woorden der Jooden hechten, en fchrijven de vrees, die Pilatus bekroop, daar| aan toe, dat de Jooden Hem befchuldigen van: zich zeiven Gods Zoon gemaakt te hebben. I Zij dan, dat men meent , Pilatus ware op d$ gedachten geraakt, Jefus zou veelligt een vam de zoonen van iemand der Goden zijn * em hij deswegens zeer verfchrikt zijn van reeds de; handen aan Hem gefiagen te hebben: dochl hoe zo eene halve Godheid der Heidenen: onder de Jooden te vinden zoude zijn, is mij moeilijk te bevatten. Behalven, dat bij de voornaamlte Romeinen het geloof aan zulke halve Godheden of zoonen der Goden , ook geene diepe wortelen had gefchooten. Meer aanneemelijk is 't voor mij, dat,wi«l de aanklagte door Jooden gefchiedt, dat Pk latus aan den God der Jooden heeft gedacht, f Hij behoefde daarom geen kennis van den waaren God , veel minder van hef Zoonfchap van Jefus te hebben, zeer welI zo hij anders op deze wijze bevreesd is geworden, kon hij gedacht hebben „ den God: „ der Jooden kenne ik niet, deze man is „ zónZe als Bijn/eus , Lampe , en veele anderen. * Dus neemt het Heumann.  TOT ONTSLAG VAN JESUS. 653 zonderling in geheel zijn bedrijf, de ge- XXXVIII nichten zijner wonderen zijn verbaazend , wie weet of hier niet iets verhevens achter fchuilt?" . Doch ook hier word ik merklijk verhinderd jfn dit toeteftemmen,de Jooden hadden Jefus efchuldigd, dat Hij zich zeiven eenen Zoon an God gemaakt > dat is, valschlijk daar voor tfötgegeven had: is 't nu niet veel natuurlijker, lat de landvoogd gedacht hebbe, dit wenden |e Jooden valschlijk voor, om dat "zij zijnen Jood begeeren, dan dat,hij zich zeiven overleed zou hebben, Hij is waarlijk de Zoon flan God. Maar dan blijft de vraag nog: van laar ontftond de vrees van Pilatus dan ? Ibeze vraag dunkt mij best te beantwoorden të lijn, als men 't geheele voorftel van de Jooden ilmenneemt: de Jooden eischten de handhaling hunner wet, welke zij zeggen dat Jefus leer gruwelijk gefchcnden had, de landvoogd legreepwel, dat dit uit dezelfde bron vloeide, Jvaaruit zo veele valfche befchuldigingen reeds clroortgeweld waren , maar hij zag tevens, dat %e weigering van de handhaving dezer wet ijiem duurte liaan kon komen, daarom werd jiij meer bevreesd door dezen eisch, dan nog Jloor eenig voorftel der Joodetl gefchied was: ; ae aanklagte hierover bij den Keizer; de over- tree-  654 DE LAATSTE POOGING VAN PILATUS, XXXVIII treeding v; i de gewoonte der Romeinen in dd^ 0vER' zen, konden allermoeilijkfte gevolgen voor hem hebben, en welligt ftond er een zwaar oproe» uitteberften. * Met deze gedachten vervuld, gaat Pilatus iti *i rechthuis, om te vernemen, of hij iets uj| Jefus kon krijgen, waardoor hij in ftaat gefield werd, om de valschheid dezer befchuldiging aantetoonen, en de Jooden te befchaamen 5 daar toe is zijn onderzoek geheel gericht. Hij vraagt aan Jefus: van waar zijt gij? ———• Deze vraag fchijnt hij met gemelijkheid gedaan te hebben, zijn gemoed was geheel onftuimig. genepen van vrees, gedrongen door de Joo den, weinig hope meer ziende om het doel_J dat hij zich voorgefteld had, te bereiken, was hij zeer ongeregeld in hartstochten; daaron: graauwt hij Jefus af: vanwaar zijt gij? Het fchijnt mij toe, dat hij deze vraag doet, om te verneemen of Jefus iets van eenen meer dan menschlijken oorfprong , aangaande zich zei ven, erkennen zoude: dit, van waar zijt gijI is tog tot den oorfprong des Heilands, en niet tot de plaats zijner geboorte te bepaalen. Hij deed dit onderzoek, vermoedelijk om te beoordeelen, of er eenigen fchijn voor dit; v oor-i |i • Verg. Beza, en Lardner, I. deel, bladz. 108. I f  TOT ONTSLAG VAN JESUS? 655 orwendfel was, daar hij tog, van der Jooden xxxvitf diaheid bewust, deze nieuwe befchuldiging Over- I *» . , denk. j zeer als de voonge wantrouwde, om, wan- er ook in dit opzi< . ■; Migenen bleek, die , "-" '- orts uit de klauwen van-V , : .;; ":o " Maar wat gebeurde hif^l f, [ff^^jff^ j b gees antwoord, t |i | * » - ' \ '{ ' tl — Jefus kende het g«r4l/' \{[ luder, Hij wist hoe ve^etó'?j ':A|||| ïenvrees daarin gehuis/1'1 u !' ""' n k den uitdag,die dit onderzoek hebbenzou- i ; daarbij, Hij wilde door dit zijn zwijgen n landvoogd aanleiding geeven, om iets ] n zijne grootheid te gevoelen, om na te denjn en verder te vraagen. Jefus zwijgt, om i n Stadhouder bij zich zeiven zijne gezindheid i doen onderzoeken, op dat Hij zich zeiven i tamelijk zoude beoordeelen, en om hem te men erkennen , dat hij reeds merklijke misftapi:n had gedaan. — Jefus zwijgt ook, wijl Hij dlatus kende als geene waarheidsliefde te bettten, waarom eene nadere ontdekking, dat M waarlijk Gods Zoon was, geheel te onpas hude gekomen zijn, en Hechts zijnen vijani n den fchijn van rechtvaardigheid in hunne linklagte zoude befchikt hebben. Dip  6$6 DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS, XXXVIII ®lt neemt Pilatus evénwel niet gunftig op,: \ Over- in toornigheid, vraagt hij: fpreekt gij tot mijt DENK' niet ? Weet gij niet dat ik magt hebbe u te kruu figen, en magt hebbe u los te laaten ? * Nu was: Jefus met wederantwoord gereed, om hem oü4 derricht te geeven, waarvoor hij vatbaar was.. Hij zeide: gij zoudt geen magt hebben tegen mm indien het u niet van boven gegeeven ware: daarom die mij aan u heeft overgeleverd, heeft groot et zonde. Leerrijke taal des Heilands! — Hij bepaalt den landvoogd wijslijk bij zijne fnorkendt grootfpraak : hij had geene andere magt dan Vat: rechter, hij was gebonden aan 't recht en dt wet, en mogt derhalven geenzins naar wille, keur ftraffen of loslaaten; dit brengt Jelui hem van ter zijde onder 't oog, wijl in dij gezegde mede ligt opgefloten : daar is geet magt dan van God. Evenwel voornamelijl moet ik daar op acht geeven, Jefus zegt: gi zoudt geen magt hebben tegen mij, indien hè u niet van boven gegeeven ware. Geheel dunk mi * Over de magt,welke Pilatus waarlijk bezat, en 'tor derfcheid tusfchen een Pra/es en Procurator bij de Rc meinen, kan men veel bijeen gezameld vinden bij B y n je u s de Mor te J C. Lib. II. Cap. VIL Deilingius, Obf.Saa T. II. pag. 42^ en Iken, T. II. Disf. XIII.  tot ontslag van JeSUS. 6$7 mij is het fpoor bijster, door dit van boven xXVUll aan den Romeinfchen Keizer of aan het Jood-®^ fche Sanhedrin, te willen denken, wat is er [eenvouwdiger dan hierdoor den hemel te verftaan , waardoor het bedier van God wordt Jaangeduid, wijl tog de HEER zijnen troon [n de hemelen gevestigd heeft, vanwaar zijn koningrijk over alles heerscht. — Het hooge jbodsbeftier tog was hierin werkzaam, Gods Land en raad had te vooren bepaald, wat er Ibver Jefus komen zoude * daaraan dacht JeIfus thans met den diepften eerbied, daaraan Lderwierp Hij zich geheel en gewillig i den hrinkbeker, zeide Hij. ih zijn hart , dien mij de Wader gegeven heeft, zoude ik dien niet drinken? Liet deze erinnering fterkte Hij zijn lijdend 3hart,en was gereed,om met onderwerping en vertrouwen het einde aftewachten. Hij leerde hierdoor den landvoogd zijne afhanglijkheid leunen, en gaf hem tevens duidelijk onderricht Jvan zijne eigen waare grootheid,gij zoudt,zegt flHij, geen magt hebben tegen mij, en wd Jdaarmede te kennen geeven, dat de landvoogd Jmet alle zijne legerbenden , gepaard met de iwoedende menigte van 't opgeruide volk tegen iHem niets zouden vermogen,dat Hij die eens- flags * Hand. IV: 28. II. DEEL. Tt  658 DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS O™"flaSs konde doen fneeven, gelijk wel eer heel denk. Asfyrisch heir in eenen nacht verwoest werd,!! of gelijk Elias, door hemelvuur, de genen dia'l op hem afgezonden werden, deed verflindenj! doch dat Hij zich onderwierp aan de hooge; Godsbeftelling , en daardoor zich vrijwillig l overgaf, welke mishandelingen men Hem óM\ wilde aandoen. Doch daarbij toonde Hij te* \ vens aan, dat zij, die dit deeden, niet on-( fchuldig waren: daarom, zegt Hij, die mij aan \ u heeft overgeleverd heeft grooter zonde. Dit i voorftel is eenigzins afgebroken en verkort; j dunkt mij,'men moet er onder verftaan daar] era, wijl ik zo ^waardig ben en die magt hebbeII zondigt gij tegen mij, maar die de oorzaak I dat gij dit doet, die mij aan u heeft overgeleverde heeft grooter zonde. Jefus onderdek hier, dal \ de landvoogd geenzins van zonde in dit al val vrij was, maar wijl hij de waarde vaiil Hem niet zo van nabij kende, en niet wisti dat hij over Hem niet zou kunnen oordeelen; als over een ander mensch, ware het niet, dat S hem die magt van boven gegeeven, bijzondei f toegedaan ware, zo was zijne zonde, fchü3 hij het recht krenkte, en dus reeds zwaar waJI echter nog zo groot niet als die der Jooden, J die Hem overgeleverd hadden, wijl deze nJ alleen onrechtvaardigheid tegen eene fchulde, loozeoi C  r TOT ONTSLAG VAN JeSV.3. 6$) oozen pleegden, maar boven dien den genen XXXVIII lie hen door zijne werken overtuigd had, dat DEN'K> Jod zijn Vader was; op zulk eene wijze omsragten. * J.)it heeft Jefus ontwijffelbaar met eene houling vol van majefteit uitgefprooken, en daar loor het reeds ontftelde hart des landvoogds ïog meer geroerd. 't Was ook in de daad een mderricht van veel belang voor denzelven , mik eene taal te hooren, uit den mond van :enen gevangenen , die reeds zo veel geleden ïad, zo zeer gefolterd was, zo een zondering mensch,in zulk eene omftandigheid,zo te ïooren fpreeken, dat moest hem fterk treffen !— Dch! was Pilatus met een leerzaam hart aan [efus voeten nedergevallen,om Hem in zijne vaare grootheid meer van nabij te kennen : 10e heilzaam zou dat voor hem niet zijn geweest! - Deze plaats maakt den uit leggeren veel moeite, vcor il om de famenhechting 'net het voorigc te vinden door 2.1* rsro, men vindt des verichillende opvattingen bij 3ERHARDUS, Grotiüs, Coccejus, Wetstein en Momif.M roorgefteld. Tot nog toe komt mij 't aanneemlijkfie vcor, iat ik hier boven gevolgd heb. — Die mij aan u heeft wergeleverd, in 't enkeltal, ftaat zeker gelijk met het gene ïr is Hoofd]}. XVI1J: 35. en moet dus cp Jefus vijanden toegepast worden. % Tt 2  6ÓO DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS XXXVIII weest! Dan ik moet hier 't onnagaanbaar beOver- flej van Hem, die wijs,heilig, rechtvaardig engoed is, eerbiedigen, ik moet zwijgen en aanbidden. Zo veel zie ik, Pilatus was getroffen: want van toen af, zocht hij Jefus los te laaten. —i. Doch hoe is dit van toen af: had hij dit niet reeds lang gezocht, was daartoe niet al me* nige pooging door hem aangewend ? — Ja ze* ker, maar men kan dit verftaan van de ver-t nieuwde pooging , de hervatte voorneemens van den landvoogd om nog eindelijk zijn doel te bereiken; of veelligt is dit niet zo zeer van eene tijdsbepaaling te neemen, als wel dat dit de oorzaak aanwijze , zo dat het overgezet: worde hierdoor, * namelijk , door dit zeggen: van Jefus, 't welk ik overwogen hebbe. Althans Pilatus was zeer getroffen, hij vond: op nieuws de overtuigendde blijken van de: onfchuld des gevangenen,en wilde zich daarom te meer van denzelven ontdoen, hij zocht Hem wederom los te laaten. Wijl hij nu geen voorftel meer aan de Jooden daarover doet,, dit niet zonder reden voor geheel nodeloos: hou-/ * Ex rxrx komt in dien zin voor i Joh. IV: 6 etti kan ook zeer wel dus genomen worden, Joh. VI: 66.  TOT ONTSLAG VAN JeSUS. 66l Ldende, daar alle hope op gewenschte 3^ lucht geheel verdwenen was, zo is 't nietOv»leernd om te denken, dat hij nu Jefus m 't heilelijke wilde ontdaan; dit konde echter met |o geheim gefchieden, of de Jooden ontdekfcn zulks en delden zich met verdubbelde woee daartegen, fchreeuwende: indien gij dezen Maat, zo zijt gij des Keizers vriend niet: een '.gelijk, die zich zeiven.koning maakt, weder fpreekt 'en Keizer. Een vriend des Keizers was een eertijtel der Jtadhouderen, wegens het wel beftieren hun,er zaaken meermaalen gegeeven f, zulk eene ^ere, willen zij zeggen, zou Pilatus niet te ,eurte vallen, hierin ligt opgeflooten eene aevige bedreiging, dat zij hem als een vijand des Keizers zouden aanklagen en zij erinneren Ihem daartoe weder de befchuldiging te voren •egen Jefus ingebragt, dat Hij zich zeiven kohad gemaakt, en daardoor zich tegen, den Keizer had aangekant. Dit zeker was eene verfchrikkende bedreiging voor Pilatus, daar de Romeinfche Keizers zo naijverig waren op hun bewind, en Tiberius in 't bijzonder daaromtrent zo achterdochtig was. Dan ik wil mij nog eene wijle bezig houden met \ Conf. Wetstein. Tt 3  6o2 DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS XXXVIlimet het bepeinzen van Jefus in zijne hoeda-i duM" nigheden, in welken ïlij hier vertoond wordt,: De verzwaaringen van zijn lijden, door de' woede en list zijner vijanden, vallen mij aan-ï ftonds in 'toog, niets kon hunne wraakzucht dillen, Hij ziet hen geduurig zonde op zondf ftapelen, enkel ter bereiking van hun boosaa$ tig doel, dit pijnigde zijne heilige ziel en wa& voor Hem een lijden in het lijden : de verfma^ dende vernedering Hem aangedaan, door den landvoogd,in zijne ondervraaging, vermeerder* de het leed, en in alle opzichten was Hij een man van fmerten! — Doch ik vinde te gelijk hier de draaien zijner uitneemendheid door deze donkere wolken henen flikkeren. Ik zie zijne onvergelijklijke verhevenheid hier luisterrijk ontdekt: Jefus is boven menfchen* magt eindeloos verheven , die kan Hem niet houden, niet oordeelen, niet dralfen, ten zij God uit den hemel zulks toelaat; hier zie ik dan, Jefus heeft zich zeiven niet valschlijk tot Gods Zoon gemaakt, maar blij is het waar* lijk: de engelen moeten Hem aanbidden, en 'met hunne magt aan Hem ten dienfte ftaan, wat zouden dan de menfchen tegen Hem ver* mogen ? — Daarbij zie ik hier zijne onver* gelijklijke wijsheid, om 't vertoog van zijne grootheid zo voor te ftellen, als de omdandig* heden.  TOT ONTSLAG van JESUS. 663 1 , 1- * xj--xxxviii ïeden meest vorderden: treffend openbaart Hij 0vER. lie, op eene wijze, die juistgefchikt was, om*™*. Jen landvoogd te doen opmerken, om hem edoen verbaazen, dat hier iemand voor hem ds gevangen ftond , over wien de hemelfche regeering zo bijzondere beftelling had gem;akt. Niet minder is de oprechte waarheidsliefde en getrouwheid van Jefus hier te Mitdekken, Hij verbergt niet wie Hij is, veele redenen had Hij om den landvoogd te verwijzen tot zijne voorige belijdenis voor hem reeds afgelegd, om zich te beklagen over de mishandelingen, welke hij toegelaaten had, en over zijn weiffelend beftaan : maar Uever roert Jefus dat niet aan, maar is ftraks gereed om aanftonds,op nieuw, onderricht mede te deelen. Hij zwijgt, het is waar, bij 't eerfte onderzoek, maar blijkbaar was dit alleen, om Pilatus tot nadenken en verder ondervraagen te brengen, om te ontdekken wat in zijn hart was. O hoe gereed is Jefus om als leeraar te onderrichten, dat toont Hij aan mij in zijn woord, dat wil Hij aan mij doen ondervinden, als ik in ootmoed om het onderwijs zijns Geeftes vrage, daarop mag ik mij veilig verlaaten , daarin zal ik mij met bedroogen vinden. En ontdekke ik hier zo veele blijken van Tt 4 Je*  664 DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS XXXVIIIJefus waare grootheid, ik he^ niet mindere onu gelegenheid om de fchoonde lesfen voor mij in te zamelen. Ik zie de dierlijke ootmoed in •t beeld mijns Verlosfers fchitteren. Hij bukt, onder 't hoog bedel der alregeering, daarom onderwerpt Hij zich aan de magt eens menfchen, waaraan Hij zich anders niet zoude : hebben behoeven te onderwerpen: welk een opwekkend voorbeeld en flerke aanmoedigingvoor mij, dat ik het eeuwig wijs en onnagaanbaar beftier der eindelooze goedheid eerbiedige en aanbidder Hij die in den hemel zijnen troon heeft, regelt van daar mijn lot,alles wat mij overkomt is van boven , alle de veraangenaamingen mijns levens, maar ook alle de vernederingen , alle de fmerten r zoude ik niet gaarn alles, wat mij bejegent, uit die hand aanneemen? Zoude ik worm immer den Opperheerfcher durven wederfpreeken? S Zoude ik ooit waanen mijn wezenlijk voordeel beter te kunnen berekenen, dan die wijsheid, zoude ik mijzelven meer kunnen beminnen, dan die liefde mij bemint? O wie weet welke voorrechten mij zijn toegevoegd, door de teleurdellingen, door de min verkieslijke ontJ moetingen, welken mij bejegend zijn? — Hoe onnagaanbaar is God in zijne wegen? door 't hooge cn 't d:epe, door 't donkere en 't licht, door  TOT ONTSLAG VAN JESUS. 66g door de ftormen en den zonnefchijn , door 't XXXVIII ., . OvER- zandige pad en den vasten weg, ga ik intus-DENK. fchen op mijne reize al voorwaards, en fpoede naar het einde; welk een goed heb ik al genooten, uit het gene mij kwaad toefcheen! — En zou ik dan voor het toekomende fchroomen? Zou ik niet geredelijk alles toebetrouwen aan Hem, die daar .zit boven den kloot der aarde? — Ja ik zie ook in 't gene die raad bepaald heeft van alles, dat omtrent mijnen Verlosfer gefchieden moest, hoe langs de moeilijkfte wegen , het grootfte heil is aangebragt! -— Daarop mag ik dan mijne hope vestigen, ook die erinnering fpoore mij aan,om alles aan dien eeuwigen raad gemoedigd te onderwerpen,en vrolijk te zingen: Raad, ons min zo waardig wis Ais de Godheid zelve is Wie zou ooit om eigen voordeel Wenfchen dat die keten brak? Of dat fchatten in zijn oordeel Ligter dan zijn ongemak ? * Voords zie ik hier, door Hem, die befchuldigd werd, dat Hij den Keizer weerflandbood, de heerlijkfte les gegeeven, ter inflandhou. ding * Lodensteim, Uitfpann. Bladz. 63. Tt 5  666 DE LAATSTE POOGING VAN PiLATUS, XXxvilI ding der menschlijke maatfchappijen; door de denk." erinnering die Jesus aan Pilatus doet, bevestigt Hij in 't algemeen die waarheid, door Pilatus ook geleerd: daar is geen magt dan van God. * De hooge Godsregeering moet ook daarin geëerbiedigd worden, dat zij ordeningen onder de menfchen gedeld, en daardoor voor de geruste famenleeving gezorgd heeft, hierom moet ik eere geeven, dien ik eere fchuldig ben, en betamelijk ontzag hebben voor de genen die God met eere bekleed heeft: maar ik moet dit niet doen uit een baatzuchtig beginfel,of om menfchen te behaagen, maar in Gods vrees, om Gods hand in dat menschlijk bedier te eerbiedigen , en daardoor aan God te gehoorzaamen, om zo,als een lid der groo* te maatfchappije, de wet van den Oppergebieder te betrachten, om daardoor nuttig voor 't algemeen, zo wel als voor mij zeiven te zijn. Maar niet minder dan ik hier een wenk vinde nopens de pligten der genen die onder anderen daan, ontdekke ik ook, hoe zij, die zich in eere gedeld vinden, en 't bedier over hunne broederen hebben, aan den oorfprong der magt en 't wel bedieren derzei ven, geduurig te den* ken hebben. Groote waarheid, die hier geleerd wordt, * Rom. XIII: i.  TOT ONTSLAG VAN JESUS. 667 wordt zij, die magt hebben, ontvangen die van xxxvm God door zijn bellier, zij moeten die dan ook^^ naar zijnen wil aanleggen, ter bereiking van die hooge einden, waartoe zulke magt verleend is, Gods eer en *t heil der menfchen moet geduurig hun doel zijn, wijsheid , rechtvaardig' heid, goedertierenheid en trouw, moeten hunne gezellinnen zijn , dan wordt 'er niemand verdrukt, het recht niet gekrenkt, cn't voordeel van 't algemeen bezorgd. —> Heilzaame erinnering dan, die Jefus ook in dit opzicht hier gegeeven heeft! Het charakter van Pilatus wordt hier ook nader getekend, hij was vatbaar voorgevoel der waarheid, getroffen door de blijken van Jefus onfchuld, bezield met zucht om Hem te redden, niets ontbrak hem dan waare ftandvastigheid, die alleen van den rechten aart is, als zij door den Godsdienst geteeld wordt. Dit wekke mij dan op, om niet flechts gedeeltelijk de deugd te beminnen en te betrachten, maar mij geheel aan haare leiding over te geeven. Vervolgens, ik zie hier de boosheid van 't menschlijk hart in 't bedrijf der Jooden doordraaien : onverzaadlijke wraak doe mij dus fchrikken, om zelfs niet in minderen trap mij aan dit kwaad overtegeeven; helfche list, waardoor zij  rjrjS DE LAATSTE TOOGING VAN PlLATUS' xxxvnizij zich oogenbliklijk wenden, naar dat hun Over- oogmerk dit vordert, vertoont zich hier ook DEi"K' in haare waare en zeer affchuwlijke gedaante; | hardnekkige onbuigzaamheid , om reden en 1 recht tegenftandte bieden, vinde ik hier niet | minder ontdekt ; de valfche befchuldiging ten hoogden top gedreven, laat zich hier in al haare boosheid kennen. Zo zie ik wat uit 's menfchen hart voortvloeit, en dit leere mij j waakend en biddend te leeven, om voor de zonde te fchrikken, mijzelven niet te betrou. wen, maar in ootmoed met lust tot waare heiligheid te leeven, bij Jefus te fchuilen, op Hem fteeds te zien, op zijn geleide gezet te zijn, dan reize ik veilig naar de eeuwigheid! Eindelijk doet mij de bedreiging der Jooden, de waardij van der menfchen vriend, fchap, vooral 't belang van hunne gunst bepeinzen, Als gezellig wezen is mij de vriendfchap der menfchen begeerlijk, ik kan ik mag mij daarvan niet afzonderen, dan hoe menig een heeft met benauwde oogenblikken, met een derf bed vol beklag, met een verfchrikkend aandenken, aan de verfchijning voor Gods richterftoel, de al te onmaatige na. jaaging hiervan zeer pijnlijk geboet! — Dit zij mij dan ten regel: menfchenvriendfchap, ten. koste van een goed geweten verkregen, is vijandfchap  TOT ONTSLAG VAN JESUS.' 66$ fchap met God ! Daarom wil ik daarvoor XXXVIII fchroomen,om ter bereiking van dit doel,datr,^^ ik menfchengunst bejaage, nimmer 't gene door reden en Godsdienst geboden wordt te vertrappen, maar liever alles daaraan gee've, dan mij in zulk een gevaar te Horten. — Daarbij moet ik dit onder 't oog houden , menfchengunst is dikwerf zo kort van duur, de weiffelende mensch haat dikwerf morgen dien, dien hij heden eert, maar de gunst van God verduurt de eeuwigheid; of al wil mijn vriend mij helpen, zijn vermogen is dikwerf beperkt, zijne beste ontwerpen worden door hooger beftelling verijdeld, zijn geest gaat eer ik 't verwachte uit hem,hij keert wederom tot zijne aarde, en ten dien zei ven dage, vergaan l zijne aanflagen! — Welk een heil kan menI fchengunst mij befchikken? Geen ander dan 't gene aardsch en onbeftendig is,'t beste goed is ter uitdeeling in andere handen. Maar zulk eene vriendfchap, die op deugd gevestigd is, daar een goed geweten bijbehou den en door vermeerdert wordt, daar men elkander in de behoeften des levens niet alleen, maar ook voor de eeuwigheid bevorderlijk is, die wil ik zoeken, die is een fteunfel voor het hart, eene verkwikking des levens, eene gezellin op de doornige paden, die ik te be« wan-  6yO DE LAATSTE POOGING VAN PlLATUS,enZ. XXXvmwandelen hebbe: maar allermeest wil ik de Over- vriendfchap van God najaagen. Welgelukzalig DENK' tog ü hij, die den God van Jakob tot zijne hulpe heeft, en mens verwachting op den HEER zijnen God is, die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is: die trouwe houdt in eeuwigheid! * * Ps. CXLVI: 5, 6. N E-  671 NEGEN-EN- DERTIGSTE OVERDENKING. Jesus tot het kruis gedoemd. Jok. XIX: 13-16. Als Pilatus dan dit woord hoorde, bracht hij Jefus uit, en zat neder op den Rechter doel, in de plaatfe, genaamd Lithoftrotos , en in het Hebreeuwsch Gabbatha. En het was de voorbereidinge des Pafcha , en omtrent de zesde uure: en hij zeide tot de Jooden, ziet, uwen Koning. Maar zij riepen, neemt wech , neemt wech, kruist Hem. Pilatus zeide iot haar, zal ik uwen Koning kruicigen? de Overpriesters antwoordden, wij hebben geenen Koning, dan den Keizer. Toen gaf hij Hem aan haar over , opdat Hij .gekruist zoude worden. En •zij namen Jefus, en leidden [.hem] wech. Matth. XXVII: 26. Maar Jefus gegeesfeld heb- XXXIX.' bende, gaf hij Hem over om Over gekruicigd te wórden. DEHK' ' Mark.  67a Jesus tot het krüïs gedoemd. SX' Mark. XV: 15. 1 Luk. XXIII: 25- DEUK. _ En gaf Jefus over, als hij [Htm] gegeesfeld hadde,om gekruist te worden. Maar Jefus gaf hij over tot haren wille. Onder alle de plegtigheden, die bij 't menschdom plaats hebben, is er geen, die eerwaardiger is dan de ftaatelijke rechtshandel, daar de eene broeder het lot des anderen beflist, daar de eene fterveling den anderen, beoordeelt, daar wordt het heilig recht geftaafd, de boosheid haaren loon toegewezen,voor de veiligheid der maatfchappije gewaakt en zelfs voor de volgende gedachten gezorgd. Geen wonder dan, dat de rechter in de vierfchaar eerwaardig in't oog der menfchen, en die plaats heilig zij! Och was 't nimmer gebeurd dat die zetel haaren luister verboren had, dat die plaats bezoeteld was geworden! — O dat daar nooit het recht verkracht, de onfchuld gedoemd, de fnoodheid verdedigd, de leugen geloofd, de waarheid verdonkerd,en de geldgod aangebeden was geworden! — Maar helaas! menig blijk vertoont zich hiervan, onder 't menschdom! en vooral zie ik daarvan het fchrikwekkendfte voorbeeld, in dat ge-  Jesus tot het kruis gedoemd. 673 gedeelte der gefehiedenisfen, 't welke ik nu ga xxXIX. bepeinzen, hier moet ik, onder deftaatelijkfte°ververtooning van 't eerwaardig recht, de groot^DENK* fte onrechtvaardigheid zien pleegen : hier moet ik de boosheid zien zegevieren, en de onfchuld zien verdoemen, hier moet ik, onder fchijn van recht , het fnoode monfter van onrecht zien woeden! De gefchiedenis vervolgt te melden het gene ik te vooren zag beginnen: als Pilatus dart dit woord hoorde is het: dat woord , indien gij dezen loslaat, zijt gij des Keizers vriend niet , was voor hem een donderwoord; der Jooden dreigtaal kreeg nu de door hen zo lang begeerde uitwerking, dit dreigen fchoot den landvoogd als een blikfemftraal in het hare, nu fteigerde het gevaar voor hem te hoogj iets voor eenen onfchuldigen gevangenen te waagen, was hem de zaak wel waardig, daar voor eenige moeite te doen, was hem niet te veel, maar er zo veel bij op te zetten, dat de gunst des Keizers misfehien verboren zou worden, kwam Pilatus te zwaar voor, én zö werd hij,door eenen hevigen ftrijd, fterk ge^ prangd: dan eens, waren hem Zijne eigene herhaalde verklaaringen van des gevangenen onfchuld j de boodfchap zijner echtgenoote; de wraak der Goden; eh hetijslijk denkbeeld, ik II. deel. Vv M  674 Jesus tot het kruis gedoemo. XXXix za* eenen fchuldeloozen aan 't kruishout doen Over- fneeven, voor oogen, dan eens zweefde hem DliNK' voor den geest, de bittere aanklagte der Joo- • den, de jaloersheid des Keizers op zijne eere, het verfchriklijke van de ontzetting van zijn ambt, het verfchriklijke derballingfchap of der ftraffe eens geweldigen doods. Akelig oogenblik! op deze onftuimige zee,, moest tusfchen twee klippen heenen geftevend,, zou de haven bereikt worden , die Pilatus in 't: oog had, zou hij elks gunst behouden, en zo zijn doel bereiken ; dan de woedende orkaan i der [hartstogten , de onftuimige golven van i der Jooden dreigtaal wierpen hem wel drai over ftaag, de reden geraakte het beftier kwijt,, het roer was niet te houden, gerechtigheid! werd aan eene zijde gefchooven; toen er gekozen moest worden, kreeg de vrees voor 'sKei-' zers ongenade zo ver de overhand, dat alles daar: bij uit het oog verloren werd, en de andersi moedige Pilatus werd een flaafvan booze drift,, een werktuig van 't onrecht, een moorder der: onfchuld! Zo ras hij hiertoe bepaald was, bragt hijg Jefus wederom uit; hij kon den drang der Joo-. den niet langer wederftaan , hij gunde zich.! zeiven geen' tijd, geene aanleiding om door: te denken op zijne keuze, hijfpoedde wat hijj lpoe« i  Jesus tot het kruis gedoemd. 675 'poeden kon, om nu de zaak ten einde te^xixjrengen. Hij laat Jefus wederom ten voor-UEHK, fchijn brengen, met de zelfde fpotklederen ge:ooid, en door zijne banden nog fel gekneveld, in lezelfde aandoenlijke en medelijdenswaardige gedaante: zo wordt de lijdende onlchuld we ■ ier wreedaartig voortgeduwd , de heffe des irolks, en de aanhitfers van 't zelve, zien Hem so dra niet ten voorfchijn komen, of een vermtwaardigend gemurmel begint zich weder te aaten hooren. De richter intusfchen flapt met vertoon van eerwaardige flatigheid naar de plaats yan openlijke rechtfpraak, terwijl het lart hem klopt, en 't geweten hem de hevigfle ^wijtingen doet, zo zet hij, die een' anderen rai oordeelen, maar bij zich zeiven een verwrdeelde is, zich neder op den richterfloel: Deze flond in de plaatfe genoemd Lithoflrotos, )f het fteenen playeifel, 't welke met marmer jevloerd was, daar dezelve in 't Hebreeuwsch, 10 als het toen gefprooken wierd , wegens ïaare verhevenheid den naam droeg van Ga&± >atha. Waar die plaats te zoeken is, kan niet ge^ naklijk bepaald worden, daar Titus Fespafia* tus over Jerufalems grond den ploeg getrokken heeft, ik laat het den geleerden over daar Vv a om-  6/6 Jesus tot het kruis gedoemd». XXXIX. omtrent uitvoerig onderzoek te doen. * Mi] Over- js het waarfchijnlijkfte, dat deze Gerichtsplaatfe met verre van den Tempel gelegen was, wijl Josefus van zulk een Litho de zaak ten einde brengen. * Toen * Wie zal ons uit den doolhof van verwarring redden, waarin wij hier geraaken, als wij deze bepaaling van den tijd vergelijken, met het gene de Euangelist Markus heeft, Hoofdfi. XV: 25. En het was de derde uure, en zij kruifigden hem? Dat alles optetellen en te beoordeelen, wat men desaangaande bij Beza , Gerhabdüs , Grotius , Heinsius, Ltghtfoot, Clericus ,Bijn/eus, Deilingius, Wolfius , Heumann en veele anderen over dit ftuk vindt, zou mij te wijd heenen voeren. Ik zeg daarom alleenlijk, dat mij de leezing van den tekst van Johannes,zo als wij die nu hebben, als echt voorkomt, en men dus niet moet leezen de derde uure, dit is door Millius in N. T. ad Mark. XV: 25. et Joh. XIX: 14, als ook in Prolog. 73i overtuigend getoond. De gemaklijkfte weg om,dit te vereffenen was wel, als men ftelde dat Johannes, de oude Romeinfche uurtellir.g, maar Markus de gewoone Joodfche uurtelling gevolgd hebbe: doch hiertegen zijn door den voortreflïjken Schutte zulke gewigtige bedenkingen ingebragt, dat men bij 't bedachtzaam overweegen derzelve niet ligtlijk daarin zal berusten. . ... „ , Tot hiertoe is mij derhalven het waarfchijnhtktte, het gene ik boven in de Overdenking gevolgd hebbe, welke opvatting, volgens 't bericht van Wolffhis, eerst is voorgefteld door P. Bauldri, en nu onlangs nader opgehelderd en geftaafd, door de keurige pen van Schutte in de //. Jaarboeken, II Ded, bladz. 325 tot 33». en^HI  6;8 Jesus tot het kruis gedoemd. XXXIX. Toen Pilatus dan van alle kanten gedrongen Over- waSj om de zaak te beflisfen en vonnis te D£NK' fpreeken, neemt hij het enkele oogenblik,dat, hem nog over was, waar om, ware het mogelijk, de Jooden nog in 't hart te grijpen, immers hun nog eenen neep te geeven, want hij riep tot de Jooden: ziet uwen Koning. Hoe heeft hij dit gemeend ? voor eerst, denke ik, dat hij de Jooden hier, in hunne verwachting befchimpte; 't was hem niet onbekend, dat dit volk den mond vol had van eenen koning, die hen in ftaat zou ftellen om der Romeinen juk aftefchudden, en hen totheerenVan geheelde wereld maaken zou; nu vertoont hij hun, hoe ijdel dit ware, en hij roept hun dus fchimpend toe: zal 't zo een koning zijn, die uwe ver- wach- Deel bladz. 369 tot 385. Alwaar getoond wordt; dat dit met het Grieksch zeerwel kan beftaan , en overeenkomt met het gene men in der Jooden Schriften vindt, Daarbij is deze uitlegging te meer aanneemlijk , om dat in alle de andere cplosfiiigen voorbij wordt gezien, dat Johannes hier melding maakt van de voorbereiding van 'f Pafcha , en daarbij juist de zesde uure noemt, 't welke zeker moet opgemerkt worden- Voorts fchijnt in deze herhaalde meldng van de voorbereiaing van V Pafcha, een nieuw bewijs te vinden te zijn, voor het gevoelen van hun, die meenen, dat Jefus één dag vroeger dan de Jooden het Pafcha heeft gegeeten.  Jesus tot het kruis gedoemb. 679 wachting'vervullen zal? - Meermaalen had gxxi hij ook reeds te kennen gegeeven, dat hij het jervoor dwaasheid hield, dat Jefus zich eenen koning had laaten noemen ; fchoon hij fomtijds door het zeggen van den gevangenen getroffen was, fchijnt dit telkens wederom door fpotzucht afgewisfeld te zijn , en indedaad, eenige weinige kennis van 't menschlijk hart, leert mij, hoe eene,door vrees en nijpingen van 't geweten , gefolterde ziel, ruimte zoekt, om zich door bijtende fpottaal eenige lucht te befchikken ; daarom kan het ten anderen ook zeerwel met wrevelen fchimp tegen Jefus zijn geweest, dat hij dezen uitroep deed: ziet uw1 koning. — Evenwel te midden van dezen woelenden wrevel, van deze erinneringen zijner eigene onrechtvaardigheid, zoude ik denken, dat de zucht om Jefus nog te redden, even als eene beflotene vlam met geweld uitberst, ook is doorgebroken; en daarom voege ik er ten derden bij, dat hij deze woorden ook uitriep met eenen medelijdenden toon, even als het ziet den mensch, om het wraakroepende en bloedeifchende volk te doen befeffen , hoe onbillijk de befchuldiging van hunne Overften tegen dezen gevangenen was, daar zo iemand tog geen fchijn van aanfpraak op de koningiijke waardigheid kon maaken, om hem daary v 4 om  68o Jesus tot het kruis gedoemd. XXXIX. om van 't voortzetten van hunnen eisch te doen BjyeK. afzien, en hen te overreeden,dat hij in 't minfte, voor zulk een' koning niet bekommerd ware. Doch welk antwoord bekwam hij hier op? — Het akelig moordgefchreeuw werd weder aangeheven, 't was : neemt weg, neemt weg , kruist fiem, o aandoenlijk geroep! ontmenschte bloeddorst! De driften aan den gang gebragt zijnde, waren niet te ftillen; de Hofanna's waren hun vergeeten, alles was enkel woede en boosheid bij hen. De landvoogd hervatte hier op fpoedig: zal ik uwen koning kruifigen ? Deze vraag is vol Verwondering , fchimp en vereordeeling. » pilatus ftaat zelf verbaasd over de onbuigzaame hardnekkigheid van't opgeruide volk; met ge voeligen fchimp erinnert hij den Jooden, hoe zij voor weinige dagen dezen, dien zij nu tot het kruis wilden gedoemd hebben, met groot ge- druisch en blijde Hofannas, als Davids Zoon en Israels koning binnen Jerufalem hadden ingehaald, terwijl hij dus hunne onftandvastigheid, blinde volgzucht en bloeddorst tevens veroordeelt- Maar welk eene uitwerking had dit ? Geen andere dan dat daardoor de drift te meerder aan het zieden raakte, en de boosheid,nu ftouc geworden zijnde, haare eifchen te fchaamteloo- zer  Jesus tot het kruis gedoemd. 681 zer aandrong. De Overpriesters tog, de ver xXXIX. leiders der menigte, die de vlam tot hiertoe Overhadden aangeblaazen, lieten aan de menigte ; geen' tijd tot nadenken , zij fchreeuwden zo \ geweldig als listig: wij hebben geen koning dan den Keizer. — Zij hadden wel haast gemerkt dat Pilatus aan 't deinzen was geraakt, door de 1 vrees voor'sKeizers ongunst, daarom houden zij dit gaande,en roepen,even zo listig als boosaartig, dat zij geenen Ao«*»g,geen opperbewind over hen erkenden, dan de Keizerlijke magt. Offchoon er niets was, dat hun ondraaglijker viel, dan der Romeinen beheerfching, offchoon zij alles er gaarn bij zouden opgezet hebben, om daarvan ontflagen te zijn, zij roemden op hunne vrijheid, dat zij nooit iemand gediend hadden, en trokken in twijfel of 't wel geoorloofd ware, den Keizer fchattinge te geeven, maar nu moest dat alles verdonkerd, helfche leugen, doemwaardige veinzerij, verfoeilijke laagheid, flaaffche onderwerping, miskenning van alle hunne grondbeginfels,moesten nu haaren rol fpeelen, om de oogmerken te bereiken, welken zij geraamd hadden. En dit had ook de gewenschte uitwerking : Pilatus, aan *t ftruikelen zijnde,viel nu geheel. Hij gaf Jesus over om gekruist te worden, hij gaf Qem over tot hunnen wil. Te vooVv 5 ren  682 Jesus tot het kruis gedoemd. XXXIX. ren zag ik reeds * dat de Stadhouder Jefus s had doen eeesfelen, naar der Romeinen ge- ■ DENK. . woonte, als eene voorbereiding tot de kruis- ■ ftraffe, inmiddels had hij nog eenige poogingen i te werk gefteld, om den gevangenen ontflag te : bezorgen. Dan,dit mislukt zijnde,en 't vonnis i des doods nu volkomen geveld wordende ,, werd deze geesfeling niet weder herhaald, het| gene matth. en mark. met een enkel woord! hiervanf melden, is blijkbaar betrekfijk tot het: geene Joh. breder te vooren verhaald heeft., Nu wordt Jefus ten dood, tot het kruis ge-1 doemd! O ijslijke overgaaf! verkrachting van het recht! Pilatus fidderde van angst, zijne : kniën Hieten tegen eikanderen , geen vrolijk : oogenblik heeft hij in zijn leven meer genoo- • ten; van dien tijd af, heeft een knaagende : worm hem in 't heimelijke gepijnigd, en alle zijne genoegens verbitterd. Verfoeilijke vonnisvelling! De duivelen juichten! de hemelbewooners ftonden verbaasd ! de zon zou zich hierover in den rouw kleeden, de aarde Adderen , en de ftuiptrekken der natuur, het onrecht, haaren fchepper aangedaan, met luider ftemme beweenen! Adams kroost alleen , vond hier dankflof, zondaars vinden door 't geloof hierin Ia de XXXVIfte Overdenk.  Jesus tox het kruis gedoemd. 683 in hunne vrijfpraak en zaligheid! Dit wil ik wat nader befchouwen , mijn' veroordeelden DEHK, Verlosfer vertegenwoordige ik mij in zijne : dierbaarheid. De verfmaadingen, Hem aangedaan, zijn nadere aanwijzingen van de juiste vervulling der Godfpraaken , die ik voorheen reeds in den XXIMen, LXIXften en CXVIIIden Pfalm, als ook in Jefaia's LUIfte Hoofdftuk geleezen heb. Dus zie ik uit deze trekken, die in de gewijde voorzeggingsrolle vervat zijn, de ontegenzeglijkfte aanwijzingen, dat de Messias dus moest lijden , en ik krijge daardoor te meer[ der aanleiding, om te gelooven dat Jesus is de Christus! Daarbij, befchouwe ik hier mijnen zielenvriend, als den lijdenden Borg; zie ik Hem | nog met het fpotkleed omhangen, met bloedende wonden en ftriemen bedekt, het gezeI gend aangezicht met zweet en fpeekfel beJ zwadderd, voor den richter ftaan; alle de on1 zettende erinneringen van dat ijslijk toneel I komen mij bij vernieuwing voor den Geest. — I Ik gedenke aan de hervatte pijniging in zijne fchuldelooze ziel, door 't hooren van vermeerderden fchimp en fmaadende verwerping van Israëls koning, dat is de beste mensch dien dit wedervaart, de van God gezalfde koning l Ja  684 Jesus tot het kruis gedoemd. XXXIX. Ja ik heb nog nier genoeg gezegd, het is de 2™*' Zoon des cezegenden Gods! DENK. En was het nog maar alleen zulk eene mishandeling, zo eene befpotting, maar 't is eeneI veroordeeling tot den dood, tot den kruisdood ! Ontzaglijk vonnis! Hier zie ik op Gabbaiha Gods vierfchaar gefpannen, en 't vonnis van God over de zonde uitgefprooken! Hier is Gods gericht niet minder dan in Eden, toen onze eerfte Ouders daar gedaagd en gevonnisd | wierden! Maar is hier Gods gericht? Zoude Godheid dan door eenen onrechtvaardigen richter verbeeld Worden? >*-1 Dit kan ik veilig itellen, daar het God gewoone weg is, om door menfchen, dikwerf door onrechtvaardige menfchen, zijne oordeelen te laaten uitvoeren, dezen gebruikt Hij als de roede zijns toorns,* zo gebood Hij dit wraakzwaard tegen zijnen Herder, entegen den man die zijn medgezel is, f gelijk ook Jefus zelf uitdruklijk geleerd heeft, dat aan Pilatus deze magt van boven gegeeven was. § Ontzaglijk Godsgericht! Hier wordt vonnis uitgefprooken ter ftraffe van de zonden, ter betooning van Gods rechtvaardigheid , ter hand; ■ Jef. X: .5 •j- Zack. XIII: 7- | Zie devoorige Overdenk,  Jesus tot het kruis gedoemd.1 6Ü5 handhaving van het onkrenkbaar recht, terXXXIX. opluistering van vleklooze heiligheid, ja maar ook tot zaliging van zondaaren! Jesus veroordeeld, Jesus, als ware het door eene hemelftem, in 't Godsgericht veroordeeld! Hij rechtvaardige voor de onrechtvaardigen ! Hij die geen zonde gekend heeft,, tot zonde gemaaktl Hij is hier als Borg des doods fchuldig verklaard! En dat alles was ik waardig: het leven,' het licht, de inwooning op aarde., het heil van den hemel heb ik verbeurd: ik heb verdiend dat der engelen ftem van mij uitfchreeuwe : weg met dezen ï Ik heb verdiend dat het doodvonnis over mij geveld worde, maar Jefus klimt op Gabbatha, om dat voor mij te ontvangen, zo zie ik door 't geloof Hem onfchuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld, om mij daarmede van Gods gefireng oordeel, dat over mij gaan zoude, te bevrijden. En even zo fchuldeloos als Hij dit ondergaat, zo zachtmoedig lijdt Hij: zijn' mond doet Hij niet op , Hij oeffent de zelfverloochening volmaakt, zijne onderwerping aan God is zonder gebrek, en Hij vertrouwt in ftilheid op den Heer zijnen God, aan wien Hij de wraak toe', kent. Dit zij mij ter aanmoediging om ook zo te zijn, als ik lijden moet, als ik fchuldloos -4- ver»  686 Jesus tot het kruis gedoemd. XXXIX veroordeeld worde. ——— Dan helaas, hoe Over. r£ ben ^ er af fchaamte en zelfveroor- denk. deeling vervullen mij; was er geen vergeving in Jefus bloed, ik gaf het hopeloos op! Maar nu mag ik op Hem 7ien, om vergeving; nu mag ik op Hem hoopen, dat Hij door zijnen Geest, langs den weg van lijden en ftrijd, mij aan zijn beeld zal gelijkvormig maaken. Jefus liefde en zijn heil, Jefus veroordee.' ling en zijn fmaad wekke, zo dikwerf ik die aanfchouwe, mijn hart dan maar geduurig tot geloof, tot aanbidding, tot verwondering , tot wederliefde en dankbaarheid! O hoe zal ik Hem den fmaad, dat leed, die veroordeeling met liefde en dank vergelden! Dat kan ik hier niet volkomen doen, daar is de eeuwigheid tce noodig, daar, daar .wenfche, daar hoope ik het volkomen te doen. Dit is mij ondertusfchen tot troost, ik verwachte den veroordeelden Jefus eens als richter op de wolken des hemels, dan zal ik zijnen troon als een werk van fafyrfteenen befchouwen en als de geflaltenis des hemels in zijne klaarheid * daar zal ik Hem zien , omftuwd met engelenben den , die zijne trau wanten zullen zijn, dan zal ik ik nog terug zien naar Litho» * Exod. XXIV: 23.  Jesus tot het kruis gedoemd. 687 Lithojirotos, dan zullen mijne oogen Hem aan-xxxiX fchouwen, van wien ik nu door 't geloof zeg1 ge,dat ik even dienzelfden die zich te vooren om Xmijnèn wil voor Gods gerichte gefield, en al den | vloek van mij weggenomen heeft, tot een'richter luit den hemel verwachte! Dat is mijn troost in 't leven, mijn Borg zal mijn Rechter I zijn! Dat zij mijne juichtaal in 't nerven, dat < bemoedige mij als ik geroepen worde om de aarde te verlaaten, dat doe mij vrolijk naar de eeuwigheid henen gaan. Maar ik doe nog een fchrede rugwaards, het beftaan van Israëls oudften,en van Pilatus, trekt nog eene korte wijle mijne aandacht. De Jooden toonen de levendigfte trekken van de boosheid van 'smenfchen hart,en de paallooze uitgebreidheid derzelve; zij bevestigen Jefus taal: als het licht dat in u is duisternis is, hoe • groot [zal] de duisternis [zelve zijn?] Zij wa- < rende grootfte veinsiiarts, die de aarde ooit 3 betreden hebben ; onder voorwendfel van ; Godsdienst was hun doel alken grootheid , en aanzien bij 't volk; om dat zij daarin gekrenkt waren, moest Jefus het met den dood boeten; zij waanen den Keizer te willen ge- ' hoorzaamen, en hun hart vloekt hem. Zij gloeien van wraak, en de wreedheid heeft hun hart bemeesterd, zij aanfchouwen eenen tchul.  688 Jesus' tot het Kruis gedoemd; XXXIX. fchuldeloozen lijder met helsch vermaak, zij dehk! juichen over zijne fmerten, alleenlijk om dat zij waanen door Hem beledigd te zijn: Hem die alles goed en allen wel deed, berokkenen zij zo veel kwaad, en zijn met niets minder dan met zijnen dood te vrede. Het belang des volks offeren zij aan hun boosaartig doel op, dat hitfen zij aan, dat fleepen zij mede in hunne ftrikken. Zij vervoeren het zelve, om den genen, dien zij zo onlangs met blijde Hofanna's begroet hadden, nu tot den dood, tot het kruis te eifchen. Welk een fa- menweeffel van misdrijven! Wat is de mensch! hoe gevaarlijk, is het niet den rechten weg eenmaal te verlaaten! Hoe weinig veiligheid is er tegen de zonde,als de vrees van God verlaaten, en zijne wet vertrapt wordt ? Als men anders voor de menfchen wil fchijnen, dan men voor God gedeld is: God ziet het hart aan, dat zij fteeds mij ter erinnering en tot waarfchouwing. En hiertoe worde ik nog meer gewekt bij de befchouwing van 't charakter van den landvoogd. Pilatus is een leerbeeld, hoe het met den mensch kan gaan, hoe veel inzien en pligt, overtuiging van 't geweten , aanfpoqring om recht te handelen hij hebben kan, en echter uit verkeerde beginfels werken  Jesus tot het kruis gedoemd. 689 kende het licht verdooven , de waarheid cn-XXXrx. • derdrukken en zich zeiven in 't verderf ftor-KEKKten. Pilatus zegt met fpreekende daaden , „de gerechtigheid is mijne vriendin , „ onfchuldig bloed te fpaaren mijn pligt: „ maar eigenbelang weegt bij mij boven al„ les." O welk een ellendige ilaaf is de mensch, die door eerlijkheid niet wordt geleid en door godsvrees geen held is geworden ! Pilatus, de opperfte richter in Judea, is hier door eigenbelang geboeid, en buiten ftaat om één' mensch lostelaaten, en dat een mensch dien hij zelf voor onfchuldig had verklaard. Hier kan ik zien als iemand doen durft het gene hij niet moet doen, dat hij dan dikwerf niet durft, het gene hij doen moet: al is iemand nog zo hoog in aanzien, gelden de infpraaken van 't geweten niet bij hem , als hij zich aan het plegen van onrecht overgeeft', als hij éénmaal kwaad noemt, het gene hij weet goed 'te zijn, als hij éénmaal aan de boosheid van 't hart toegeeft, hij zal dikwerf onrecht moeten pleegen,ook dan,als hij het poogt te ontwijken ; hij zal booze menfchen moeten volgen , ook dan, als hij het niet wil. Dat ik dan daar voor fchrikke, om nimmer de ftem van 't geweten te dooyen, om nooit II. deel X x te-  6QO JaSUS TOT HET KRUIS GEDOEMD. ^Ovzz' tCgen '£ licht dat ik heb aanteSaan> om bidd£nk.R" dende te waaken , dat de verzoekingen van eigenbelang geen inbreuk op mijne eerlijk- ■ heid maaken : hoe ontzaglijk zouden de er-1 inneringen hiervan op mijn fterf bed zijn ; wat zal 't mij dan baaten , al had ik ook de ; geheele waereld gewonnen, als het nadenken aan éénen fchuldeloozen die verdrukt,aan ééneongerechtigheid , die ik , tegen beterweeten aan, gepleegd had, mij de verfchijning, voor den richterfloel des alwetenden hartenkenners, zo verfchriklijk zou maaken. Dit fpoore mij dan aan, om fteeds meer en meer oplettend op de infpraaken van mijn gevreten te zijn; daaraan gehoor te geeven ; ; biddende met alle kragten daarnaar te ftree- I ven , om den wille te doen van mijnen Vader, die in de hemelen is,- om in alle verrichtingen, die ik met menfchen te doen heb, getrouw te handelen ; om fteeds de eer van i God, in't geluk mijner medemenfchen re be- • doelen , dat ik niet door eigenbelang gedreven worde , maar dat ik zo met anderen handele, als ik wenfche dat met mij gehandeld ; worde : dan alleen kan ik altijd kloekmoedig zijn, dan durve ik doen, dat de zoeker van eigen voordeel niet doen kan, ja dan heb ik de goedkeuring van alle braaven, en die gaat Vet-  Jesus tot het kruis gedoemd. 691 vergezeld met de onfchatbaarfte eere, de goed- XXXIX. keuring van God zeiven ! Dan heb ik mijn D°™*~ getuige in den hemel, en ik kan , in Jefus volmaakt zijnde , voor zijnen richterftoel zo rustig ftaan, als Hij voor die van Pilatus ftond ! Xx a VEER-  VEERTIGSTE OVERDENKING. Jesus uitgeleid en Simon tot het kruisdaagen gedwongen. Mark. XV: 20, 31. XL. En als zij hem befpot hadOver- deu, deden zij hem denpur- BENK. persn mantgl af ^ gn deden hem zijne eigene kleederen aan, en leidden hem uit, om hem te kruifigen. En zij dwongen eenen Simon van Cyrenen, die [daar] voorbij ging, komende van den akker , den vader Alexandri en Rufi , dat hij zijn kruis droege. Luk. XXIII: 26. En als zij hem wegleidden, namen zij eenen Simon van Cyrenen , komende van den akker , en leidden hem het kruis op,dat hij het achter Jefus droege. Matth. XXVII: 31, 32. En toen zij hem befpot hadden , deden zij hem den mantel af, en deden hem zijne kleederen aan, en leidden hem henen om te kruifigen. En uitgaande vonden zij eenen man van Cyrenen., met namen Simon: dezen dwongen zij dat hij zijn kruis droege. Joh. XIX: 16, 17. En zij namen Jefum, en leidden [hem] weg. En hij dragende zijn kruis , ging uit. .... JQ)e ondeugd gunt zich zelve zelden rust, afo haare kans fchoon ftaat om over de onfchuld te ze-  Jezus uitgeleid enz. 6o£ j zegevieren; gaarn offert zij gemak en vermaak ja. j daaraan op, wanneer zij haare bedoeling be- DENK. reiken kan, en nier behoeft te vreezen, dat zij daarin verijdeld zal worden ; in dit. opzicht zijn ook de kinderen dezer waereld, voorzichtiger, dan de kinderen des lichts, * hoe veel goede ontwerpen blijven er onuitgevoerd, doordien, bij de] goede voorneemens ,geen acht wordt gegeeven , op de verhinderingen die er tusfchen kunnen komen, op den fpoed die er gemaakt moet worden, en op den gereedften weg langs welke men zijn oogmerk bereiken kan ? 't Was dus met Jefus vijanden gelegen, dat ■zij zeer voorzichtig en welberaaden, hun ontwerp ter uitvoer bragteo. Zij hadden zo haast :niet het langbegeerde doodvonnis, van den land voogd verkregen, of zij ijlden voort om het terdond volvoerd te krijgen. De gelegenheid des tijds noopte hen daartoe : zo veel te meer tegen den middag ten twaalf uuren, zou de voorbereiding van het Pafcha eenen aanvang neemen, 't was nu al 's morgens omftreeks negen uuren; zo haast het de tijd van "t plegtig feest- * Luk. XVI: 8. Xx 3  94 Jesus uitgeleid en Simon xl. feestwefk wierd, kon men zich met de oeffe- Over.» denk. rdng van doodftraffen niet meer bezig houden; 't was reeds erg genoeg, om dit op den dag der voorbereiding te doen. Ook was er gevaar om uitftel te neemen, 't Volk kon ligtlijk zich , wenden, en de vrijheid van den nu gehaatten gevangenen eisfchen; er kon, wie weet welk een verborgen aanhang;zich voor den Nazarener openbaaren; 't was ook zeer mogelijk dat Pilatus haast berouw kreeg van 'een doodvonnis dat hem was afgeperst. Daarom wilden Israëls Oudften, zonder toeven, de zaak ten einde gebragt hebben; al hadden zij er de rust van den voorigen nacht bij ingefchooten , al hadden zij geen' tijd gehad om fpijs of drank te gebruiken, al waren hunne keelen heesch gefchreeuwd, om het volk opteruien , al had- • den zij zich zeer vermoeid,met rond tedraaven onder de menigte ; eerst moeften zij het offer hunner woede op Golgotha zien, eer zij rust konden hebben ,• eerst moeften zij de fpijkers door handen en voeten hooren drij- | ven,vooraf moeften zij de kruispaal, met het I lichaam van den Galileër, daaraan gehecht, om hoog zien beuren, en in den grond vast 1 fteeken, eer zij naar huis konden keeren: ja, eer dat gebeuren kon, moeften zij tegen dien weer-  TOT HET KRUI SDRAAGEN GEDWONGEN. weerloozen nog eens hun gal ontlasten, hun hart XL. ophaalen, en hem aan de fchandpaal hebben DENK. zien fneeven;was dit gefchied, dan konden zij naar hunne huizen gaan, dan rust en verkwikking genieten, en zich verheugen , dat deprooi hunner nijdigheid, uitliet net, dat zij voor hem gefpannen hadden , zich niet had kunnen ontwarren. . i Dit is de reden, dat ik, na de vermelding van het doodvonnis des Heilands, zo in éénen adem, van deszelfs uitvoering gewag gemaakt vinde. Bij de Romeinen was eene wet, volgens welke de uitvoering der doodvonnisfen, den tijd van tien dagen moest verwijlen, doch van deze vergunning waren oproermaakers en andere groote misdaaders uitgeflooten; daar Jefus nu als zulk een aangeklaagd was, en in zulk gezelfchap ter ftraffe geleid zou worden, is het niet te verwonderen, dat zo een uitftel hier geen plaatfe had. * Maar vestige ik mijne oogen op het gefchiedverhaal , Matth. en Mark. berichten de toebereidfels tot de uitvoering van 't gevelde vonnis: de krijgsknechten, dezelfde die Jefus befpot hadden, en bij de ftraffen als ge- . . rechts- * Zie dit breder bij Bijn/eus. Xx 4  '6$6 Jesus uitgeleid en Simon XL. rechtsdienaars - gebruikt werden , deeden Hem Over- rfen purperen mantel af, en trokken Hem zijne eigene kleederen wederom aan. Van de doorne. kroon wordt geen gewag gemaakt; men denkt dat die op 'sHeilands hoofd gebleven is,om de fpotternij ten einde toe, te doen duuren, en om Jefus zo veel te meer boven de andere kruifelingen te doen uitdeken , gelijk dit ook zeer wel pastte bij het opfchrift, dat naderhand, boven zijn hoofd,aan 't kruis gehecht werd. De fpotmantel werd Hem echter afgedaan,'t zi] dan,dat zij bij 't ftaatlijk drafoeffenen zulk eene kleding ongepast keurden, of dat zij Jefus, in zijn eigen gewaad, te meer kenbaar hebben willen maaken , of dat zij Hem in diezelfde kleding ter ftiaffe hebben willen leiden, in welke Hij, nog , onlangs zo vereerend, als Koning binnen Jerufalem was ingehaald. Het uittrekken van deze kleederen, met ru. we handen van wreede en fpottende harten, heeft de nog bloedende wonden,van het geleiderde lichaam, op nieuw opengereten , en de fmerten niet weinig vermeerderd. Hoe onnagaanbaar is intusfchen het verborgen Godsbeftier in alles werkzaam: de meni fchen woelen, ieder uit zijn beginfel, en tot zijn oogmerk, maar Hij die in den hemel woon?  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWOOGEN. 697 woont let op alle hunne werken; Hij weet, XL. door zijne invloeden alles daarhenen te ftuu- Jev^ ren, dat zijn doel bereikt wordt;dit heeft zelfs plaats, te midden van de vuilaartigfte boosheid der menfchen, daar zij 't minst aan God denken, 'maar met ontzinde wreedheid zijne wetten fchenden, zo als ik hier zeer duidelijk zie i met welk een oogmerk ook de Krijgsknechten Jefus zijne eigene klederen aantogen, Godhad er deze bedoeling in, om ongemerkt den Weg te baanen , dat zijne klederen, als Hij aan 't kruis hong, niet alleen verdeeld, maar wel in *t bijzonder het lot over zijn gewaad geworpen zoude worden: de treffende Godsfpraak, die daarvan voor handen was, moest vervuld, en daardoor aan 't geloof voedfel en flerkte gegeven worden. — Wat zijn wij nietige menfchen, wat woelen wij in 't dof, hoe weinig -weeten wij het waare oogmerk onzer beftemming,en hoe zeer past het ons,geduurig ootmoedig te zijn : dan alleen kan ik ftaat maaken op Gods goedkeuring, als ik, in alle mijne daaden, aan de wet der hoogfte Majefteit denke : altijd zal God zijne bedoeling met mij bereiken , maar dan alleen zal het tot mijn voordeel uitloopen , als ik alles, in gehoorzaamheid aan Hem verrichte, Xx 5 Doch  698 Jesus uitgeleid en Simon OvEr- Doch laat ik zien wat er verder gebeurdenk. de: Jesus werd uitgeleid om gekruist te worden ! De ftrafplaats was buiten de ftad, zo als oudstijds gewoon was, niet alleen bij de Romeinen, maar ook bij de Jooden. * Daarmede toonde men voor eerst, dat zulke misdaaders de inwooning der maatfchappije onwaardig gekeurd werden; maar ook ten anderen, dat men 't bloedftorten als iets afgrijslijks aanmerkte , het welk buiten de famenwooning der menfchen behoorde te gefchieden. In dit geval echter beitelde de Voorzienigheid het dus, om daardoor, de omftandigheden van Jefus derven te laaten beantwoorden, aan 't gene reeds voor lang was aangeduid, door de offerdieren, welker vleesch buiten het leger verbrand werd, in 't bijzonder door de varre en den bok des Zondoffers op den verzoendag, f Dat dit geen loutere fpeeling zij, leert mij Paulus twl-.want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd, in 't Heiligdom, door den Hoogepriefter, derzeiver lichaamen werden verbrand buiten de legerplaat- * Lev. XXIV: 14. Num. XV: 35- Deut. XVII: 5. 1 Kon. ■ , XXI: 13. Hand. VII: 58. \ Lev. xvi: 27, 28. /  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWONGEN. 6lJ() plaatfe. Daarom heeft ook Jefus. op dat Hij, XL. doorzijn eigen bloed,het volk zoude heiligen, bui- Ovejten de poort geleden. * Gewigtige uitleiding derhalven, wel waardig dat ik er mijne geheele ziel mede vervulle! —■ Ik zie Jefus geboeid, voortgefleept naar de plaats, daar alles war tot de gerichtsoeffening behoort, bij elkander gezameld wordt; de mede veroordeelden, gegcesfeld zijnde, worden ook daar gebragt, de kruisfen liggen gereed; het grootfte , het zwaarfte wordt voor Jefus uitgekozen, een zwaare ruwe balkisdeftam, de dwarsbalk even zo zwaar, en onbefchaafd. Wreede krijgsknechten helpen elkander, om het kruis te tillen , en laaten het onzacht, op de rrezegende fchouderen zinken, de andere kruifelingen , naar der Romeinen gewoonte, ook met hun ftraf hout belaaden zijnde, wordt de trein in orde gebragt, en begint langzaam voorttetrekken. — De ftraaten van Jerufalem zijn vervuld met menfchen; de huizen zijn bezet tot op de daken; de mare is algemeen geworden : de Nazarener is gevangen in dezen nacht, in den morgenftond reeds veroordeeld, en wordt zo aanftonds uitgeleid, om nog voor het * Heb. XIII: n, 12.  7oo Jesus uitgeleid en Simon XL. het feest gedood te worden. —. De menigte dskk" Saat met gedruisch voort, veelen fnellen vooruit , de meeden dringen om den Nazarener te zien ; de krijgsknechten houden niet op, om Hem als Koning, en daardoor het Joodfghe volk tevens te befchimpen ; de Oudden der Jooden dringen dicht op Hem aan , zij vloeken, zij fpuwen, zij fchelden , zij juichen en hitfen de menigte aan; dan er waren ook ande* re aanfchouwers, fommigen enkel door medelijden bewogen, dat zij den genen, wiens gelaat enkel zachtheid tekende, daar tusfchen .moordenaars,naar de ftrafplaats zagen deepen; zijn bebloed en bezweet aangezicht, zijne afgematte leden die nauwlijks . het kruis tor- fchen konden, en de voortduurende kwelling, Hem aangedaan ,verfterkten dit mededoogen, anderen erinnerden zich de hemelfche lesfen, wel eer van Hem gehoord; de een of ander had ook eenen bekenden of bloedverwant, door Hem uit gevaaren gered,zo dat bange zuchten en, zo als ik vervolgends uit het gefchiedverhaal zien zal, fomtijds ook luidgeklag, over deze uitleiding,ten hemel degen. Jefus intusfchen moest het afgematte lijf voortdeepen ; de wonden drupten nog van bloed ; het zweet bedekte geheel zijn lichaam; Hij ging al zwoegende onder het kruis, welks bo-  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWONGEN. ?<3H boveneinde op zijne, fchouderen lag, daar het ^ ondereinde van de paal over den grond nafleep- DEiNK" te , waardoor telkens, als dat van eenen fteen of ongelijke hoogte afgleed, geweldige fchokken veroorzaakt werden , voor Hem die het droeg. Zijne ziel was onder dat al gederkt in God; zijne oogen naar den hemel daande, wees Hij daar mede aan, dat de getuige en richter zijner onfchuld in de hoogte was, van waar Hij zijne hulp verwachtte. Dus ging Jefus ter Had uit,de bloedftad, daar zijn dood beraamd was , en van ouds af de Profeeten gedood werden. Hij gaat nu offeren, maar buiten het aardfche heiligdom; om dat Hij meer dan ftieren en bokkenbloed moest plengen , zo lijdt Hij den grootften fmaad om blinkende eere te verwerven. ~ Buiten de ftad gekomen zijnde, kreeg Hij eene ongevraaagde ontlasting , op den weg ontmoette de trein, eenen man wiens naam, ter zijner eere,tot den adoop der eeuwen-gemeld wordt Simon de Cyrener ; het zij Hij Cyrener van afkomst was, en nu zijne wooning te Jerufalem had , of dat hij flechts ter feestvieringe zich daar ophield ; het eerfte is niet onwaarfchijnlijk, om dat hij van den akker kwam , althans de Cyrcners hadden te Jerufalem eene  702 Jesus uitgeleid en Simon Xl. Sijnagoge *; of hij een gebooren Jood , dan Over- een Joodegenoot ware, is ook niet wel te beEENK' paaien , het laatfte meent men te mogen befluiten, om dat zijne Zoons geen Joodfche naamen droegen. Zij worden Alexander en Rufu« genoemd,- buiten twijffel zijn deze naamen hier gefpeld, om dat die menfchen,in dien tijd, bij 't Christendom bekend waren : men leest van eenen Alexander die teEfefen, en van eenen Rufus die te Romen was, f maar 't is van allen grond ontbloot, zo niet geheel onwaarschijnlijk, om dezen voor die Zoons van Simon te houden. — 't Is meer gegrond om te denken, dat deze Vader, en zijne beide Zoons, aanhangelingen van Jefus waren , althans hunne naamen worden hier op zulk eene wijze vermeld,dat men reden heeft f om te denken, dat dezelven tot de rolle der Christenen behooren. En wat gebeurde er met dezen man ? Zij dwongen Hem, dat Hij zijn kruis droege. 't Woord, hier gebruikt bij Matth. en Mark. geeft te kennen, iemand, zonder zijne toeftemming te Vraagen, met bedreiging of geweld tot iets te nood-; • Hand. VI: 9. \ Hand. XIX: 33 en Rom. XVI: 13.  TOT HET KRUISjORAAGEN GEDWONGEN. 703 noodzaaken. * Lok, zegt, zij leidden hem het XL> kruis op, dat hij het achter Jefus droege. Vier Over- i vraagen vinde ik hier te beantwoordden. Opwelk^mK' eene wijze droeg Simon het kruis van Jefus ? —■ Wat was de reden, waarom men Jefus van het kruis ontlastte t Waarom werd dit kruis juist aan éénen man , en wel aan Simon opgelegd? —1 Zo Simon een vriend van Jefus ware, wat behoefde hij dan tot dit begeerlijke dienstbewijs gedwongen te worden? De eerfte vraage. Op welk eene wijze droeg Simon het kruis van Jefus ? beantwoordt men mijn's inziens recht, als men denkt dat hem niet alleenlijk, het achtereinde van de kruispaal, dat langs den grond fleepte,werd opge* legd,maar het geheele kruis: immers zo fpreeken er de drie euangelisten van , en er is geen reden om 't anders op te vatten. Maar , wat was de reden waarom men Jefus van het kruis ontlastte? Gewoonlijk zegt men, om dat Jefus door zijne afmatting, onder den weg, fcheen te zullen bezwijken, en dat de meêdogenlooze krijgsknechten Hem echter ten kruisberge brengen, en daar aan 't fchand- * Viel. E. Leigii. Crit. Sacr. ad Voc, Ayyctpivw. et Erasmus ad. 1.  704 Jesus uitgeleid en Simon Xl. fchandhout nagelen wilden , om Hem daar 3 Over- en niet eerder, te doen fneeveiL ■ Doch DEI?K' hier blijven mij eenige bedenkingen over: in de gefchiedenis wordt hiervan niets gemeld; zeker is 't wel, dat Jefus, zo als ik reeds zag , uitermaate afgemat was , doch Hij is in geen ding bezweken , 't welk tot zijne draf behoorde, en dat maakt het bedenklijk of men Hem hier waarlijk verfchooning toebragt; de gefchiedenis geeft veel eer aanleiding om de reden hiervan alleen in Simon den Cyrener te zoeken, dit zal mij de beantwoording der volgende vraage nader in 't licht dellen. Waarom werd dan dit kruis juist aan êénen man, en wel aan Simon opgelegd ? — —. Was het oogmerk der krijgsknechten om Jefus verligting te bezorgen, en Hem voor 't bezwijken te behoeden, dan is 't veel meer te vermoeden, dat zij aan meer dan éénen dit kruis zouden hebben opgelegd; vooral, dat zij van de meenigte, die ter ftad mede uitgegaan waren, daar toe een en ander zouden genoodzaakt hebben: hoe vreemd is 't, dat daartoe juist gekozen word, één' man die van den akker kwam, die daar bij toeval aankwam? en dit fchijnt mij toe, hierbij wel in aanmerking te moeten genomen worden, dat deze man hiertoe is gedwongen geworden. — De beantwoording dezer  TOT het KRUlSDRAAGEN GEDWONGEN. 70^ zer vraage, dunkt mij derhalven best dus te gefchieden, dat ik mij voorftelle Simon dedenk. Cyrener was een vriend, een aanhangeling van Jefus, op den akker woqnende, of in den vroegen morgen derwaards gegaan zijnde, begaf hij Zich nu tijdig ftadwaards ter feestviering, hij had nog niets vernomen van het gevangenneemen van Jefus: op den weg ontmoet hij de menigte, en komt dicht bij de weggeleidden; daar ziet hij Jesus geboeid, met het kruis belaaden, ter doodftraf gaan, hij wordt enkele verbaasdheid, zijne gebaarden, zo al niet zijne woorden ontdekken wie hij is; de baldaadige krijgsknechten grijpen hem aan,en leggen hem, ter belooning van zijn betoond mededoogen, het kruis van den Nazarener op, om dat ten kruisberg te torsfen. — Maar zou de vierde vraag, hier tegen niet als een zwaarig. heid kunnen ingebragt worden: zo Simon waartijk een vriend van jefus ware, wat behoefde hij dan tot dit begeerlijk dienstbewijs gedwongen te worden? — 't Is zo, elk vriend, elke vriendin van J.fus zou naar dat voorrecht verlangen, en daarin groote eere te dellen, Jefus te zien zwoegen en Hem verligting te mogen toebren» gen, wie zou daar in een oogenblik aarfelen ? — Maar ik moet ten aanzien van Simon opmerken, dat dit tog een moeilijk en naar dec n. deeu. y$ »ien-  7oö Jesus- uitgeleid en Simon xl.' menfchen beoordeeling , een • zeer fchandlijk Ov2R. werk, ware,, als mede dat hij daar door rechtftreeks verhinderd werd, om zijnen weg te vervorderen, terwijl hem geen oogenblik van beraad gegund werd. Ja? ik kan ook de zaak van dien kant befchouwen , dat dit dwingen niet zo zeer eenen tegendand aanduidt, als wel dat hij met geweld aangevallen , tot dit werk gedeept werd, zonder dat zijne toeftemming werd gevraagd. „ Gelukkige simon! niet te vergeefs wordt „ uw naam nog met lof gemeld, en gij als, „ een voorbeeld van Christus volgelingen aan„ gemerkt! wie zou niet gaarn met u in die. „ eere deelen, om Jefus kruis te mogen draa„ gen, om mede naar Golgotha te gaan, om. ,, Jefus zo van nabij te befchouwen ? - Wie „ zou voor dat kruis eene kroon en „ eenen fcepter begeeren te draagen? —. Hoe weinigbeduidend is de eer der wereld „ bij datonderfcheidende gunstbewijs datgij ge,, niet? —• Uw naam is niet alleenlijk der „ onderdijkheid gewijd, maar gij zit met Hem, „ wiens kruis gij droegt, als overwinnaar op ,, den troon!" Hoe veel is hier wederom voor mij optemerken! In mijnen lijdenden zielevriend, aan de grootfte verachting overgegeeven, zie ik vervuld  TOT HET KRUISDRAAGBN GEDWONGEN, föf vuld het gene de orakelftem had aangekondigd XL. dat gefchieden zoude , [een iegelijk] was ah öjjjg verbergende het aangezicht voor Hem j als een lam werd hij nu ter flachting geleid, èn als een fchaap dat ft om is voor het aangezicht zijns fcheerders, met de overtreders is hij nu geteld geweest. * 1 Hierin wordt mijn hart gellerkt om. gewapend te zijn, tegen de ergernis van het kruis; hoe diep vernederd en veracht Jefus ook was, ik zie dat dit zo moest gefchieden , en door 't geloof dezen fmaad aanfchouwende, zie ik dat Op dien wortel onverwelklijke eere groeit. Dit alles tog moest den lijdenden Borg overkomen, zou Hij misdaaders verlosfen,en doodfchuldigen van de ftraf bevrijden. Daarom werd Hij ter ftraffe uitgeleid, om dat Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen moest lijden; zijne onfchuld was tog, herhaalde reizen, door den richter zelf verklaard: daarom ben ik zeker, dat Hij werd uitgeleid, om allen die in Hem gelooven, vrijheid te befchikken. Hiervan ben ik zo veel te meer overreed, om dat Hij dit alles zo gewillig onderging. Hij had door zijn magtwoord , deze bende roerloos ter aarde kunnen nederleggen, zo als * Jef. Uil: 3, 7 en 12;  7o3 Jesus uitgeleid en Simon als Hij te vooren de genen, die kwamen om »EMt. Hem te vangen, reeds gedaan had. Dus was 't ligt voor Hem geweest, om zich zeiven ontkoming te befchikken, maar Hij wilde het zielenrandfoen opbrengen , waartoe Hij in de wereld was gekomen. Dit wilde Hij gaarn doen, niettegendaande al de fmerte en den fmaad, welke Hij in eene zo groote maate moest verduuren. Alle de mishandelingen, Hem reeds aangedaan, hoe veel en zwaar ook, waren nog niet genoeg: de wreede handen moesten die fmert vermeerderen , door het affcheuren der Ipotkleederen van het doorwondde lijf, het aantrekken van zijn eigen gewaad is even zo onzacht gefchied. i— Het binden en 't opleggen van het kruis, is zeker ook niet met barmhartige handen volvoerd. — En hoe aandoenlijk was de vertooning, toen de beste der menfchen, tusfchen het verachtelijkfte fchuim geplaatst, en in den drom van gewapend volk naar de ftrafplaats geleid werd! zag ik ooit een misdaader, langs de iïraaten, naar de plaats van richterlijke ftrafoeffening voeren , hoe klopte mij het hart, hoe kromp mij het ingewand, hoe pijnlijk waren mij de bewegingen van medelijden, dat ik mijnen natuurgenoot, zo diep verzonken in jammeren, zo ver vervoerd in 'c kwaa-  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWONGEN 709. kwaade , zo vast gek'luifterd in de ftrikken van Qj|L> den fatan zag, maar dat waren fehuldigen, hier DmK. de onfchuldige, de Heer der menl'chen en der engelen, die voor fchuldige menfchen dit vrijwillig onderging! O ontzettende vernedering! engelen, hoe kondt gij zwijgen? ftraaten van Jerufalem, hoe is het dat gij uvan zelve niet opende, en de verdrukkers der onfchuld niet in uwen boezem inzwolg? —— Dan, diteisfehen is te voorbaarig, de gevol\&£n toonden dat de hemel fprak,en de aarde 'fidderde! - Alle mijne verbeelding overtreft dit: dat Jefus als een misdaaderlangs deftratennaar 't fchavot gevoerd wordt! — O Jerufalem, wien ftoot gij thans van u ? Wie verlaat uwe ftraaten? De beste burger, de getrouwde leeraar, de wonderdoende helper, de trooster der bedroefden, de geneesmeester der kranken, de fchrik der duivelen! — En hoe veel meer werd deze fmert vergroot, daar de fmaad van Jefus nog op één zijner lievelingen ,• die altijd zo teer door hem bemind worden, gelegd v/erd! Geen wonder waarlijk, dat hier zo veel leeds bijéén moest gezameld*, worden, daar de zwaarfte ftraffen moesten gedraagen worden, voor de zonde tegen God begaan. Geen wonder , dat ik hier den in zich zeiven geheel fchuldloozen, met het werktuig der ftraffe beYy 3 laa-  yio Jesus uitgeleid en Simon Xl. laaden zie, om dat de fchuld der fchuldigen, Over- 0p Hem was overgebragt. Maar vooral moet ik ook hier leeren, de les betrachten, die Paul us mij erinnert: zo laat ons dan tot Hem uitgaan, buiten de leger* plaatfe,zijne-fmaadheid draagende.* Die fmaadheid van Christus heeft in vollen nadruk plaats, als ik om Christus wil, om de belijdenis zijlier leere, fmaad en fmerte moet lijden:: dan heeft dit in dien nadruk geen plaats , als het Christendom wel gevestigd en de kerk in voö^ fpoedis, in zekere maate echter is die fmaad van Christus ook dan te draagen, als belijders van zijnen naam,dieHem niet kennen,en wereldsgezind zijn, zich kanten tegen de genen die Jefus liefhebben , cn hen zo veel mogelijk haaten en fmaaden, treft mij zo iets, het zij mijne eere, mijne beftendige pooging zij, om door juistè gelijkheid aan Jefus beeld, de wereld niet gelijkvormig te zijn, en daardoor te toonen, dat ik Hem toebehoore, wat mij daarom wedervaart, maakt mij zo veel meer'gelijk aan mijnen Heere, een iegelijk volmaakt discipel zij gelijk aan zijnen meester. Dat * Heb. Xllh 13.  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWONGEN. 711 Dat uitgaan tot Jefus, om zijne fmaadheid te XL. draagen, moet ik ook daarin betoonen, dat JJjJSff. ik het nederig beeld van mijnen meester alzins pooge të bezitten; als zucht'tot wereldfche grootheid'mijn hart beftormt, en aardicheeere mij'kittelt, dan wil ik mijne aandacht tot den kruisdraagenden Jefus wenden, om gelpeend te worden aan wereldliefde; in dat beeld wil ik aanlchouwen, wat ik mij geduurende mijnen weg, tot mijnen uitgang op aarde heb " voorteftellen, geen rust, geen wezenlijke eer buiten Gods goedkeuring, geen gemak, geen waar vermaak, ik 'moet Jefus gelijk worden. Schrik hiervoor niet,mijne ziel,'t kan zijn dat de afmattingen veele,endekruisfen u te zwaar worden : maar gij zijt onder 't opzicht van uwen hemelfchen vader, die kan u hulp bcfehikken, zelfs door zulken die u onverv/acht ontmoeten, vreemdelingen moeten veelligt uit andere plaatfen, uit verre gewesten komen, om u hiertoe dienstbaar te zijn: maar als gij 't noodig hebt, zullen ze u befchikt worden. Zie dat; gemoedigd op dat gij uwe loopbaan met lijdzaamheid loop en moogt, op den overften leidsman en voleinder des geloofs Jefus, dewelke voor de vreugde die Hem was voorgefteld, het kruis heeft verdraagen, en de fchande veracht en is gezeten Yy 4 aan  712 Jesus uitgeleid en Simon XL. aan de rechter [hand] des troons Gods. * kbwk. Sta ik vpords ft.il bij het bedrijf van het moordersrot, dat Jefus naar den dood geleidde, 't geweld der baldaadigheid befchouwe ik hier met verachting, en gevoele ik daarvan eenen fterken afkeer, het boezeme mij fteeds omzichtigheid in , om mij nimmer aan de minde verguizing of mishandeling mijner medemenfchen. zelfs van dezulken die het verdiend hebben, fchuldig te maaken, vooral dat ik mij wachte, om zulks niet aan de vrienden van Jeftis te doen, al hebben zij merklijke gebreken, daardoor zou ik Hem mishaagen, en Gods afkeuring tegen mij wekken. Eindelijk ik zie in 't bedrijf van simon van Cyrenen meer dan eene opwekking en leerzaame onderrichting voor mij opgefiooten. Een eerlijk gedacht te hebben, 't welke wegens deugd en braafheid vermeld kan worden, mag ik, onder de zegeningen der voorzienigheid tellen; ik verachte de aanzienlijken niet, het onderfcheid van ftand is noodig; maar 't is voor mijn waar geluk van weinig belang of ik al of niet gerekend wor- * Hei. XII: i, 2.  .tot het kruisdraagen gedwongen. 713 worde, onder degenen welker oude en edele 0XL; afkomst, door breedë wapenfchilden kan wor-denk. den aangetoond : Adam tog is onzer aller vader, ook is eerlang de aarde onze moeder,en 't gewormte behoort tot onze broederfchfp : maar heb ik' 't voorrecht in mijnen kring, uit zulke ouders gebooren te zijn , die mij een voorbeeld van waare braafheid nalieten; en mag ik dat voetfpoor volgen, dan vinde ik dof om God te danken, de deugd maakt waarlijk ■edel: vooral dit zij mijn poogen,mijn opwek* ken, mijn bidden, dat de naamen mijner kinderen met lof mogen vermeld worden, al is bet niet onder de aanzienlijken, als het maar is onder de deugdzaamen, onder de vrienden van Jefus, deel ik met Simon den Cyrener in zulk een lot, dan bereik ik het top. punt mijner wenfehen , dan zie ik de verhoo. ring mijner gebeden en mijner traanen, die ik in 't verborgen en in hun bijzijn, voor hun hebbe uitgeftort, dan zie ik de vrucht van mijnpoogen,ende vervulling van deverbondsbeloften aan hun en mij in den Heiligen Doop verzegeld! Simon van Cyrenen befchouwe ik nog als eenen kruisdraager, als eenen kruisdraager achter Jefus, dit doet mij denken aan diexles xm mi.nen meester,, zo iemand achter Yy 5 mij  714 Jesus uitgeleid en Simon XL. mij wilkomen, die verloochene zich zeiyen, neeme dehk." ZU" kruis op en volge mij. * Door zelfverlochening kan. ik alleenlijk bekwaam gemaakt worden, om mijn kruis op mij te neemen. Verdorven eigenliefde , gezetheid op eigen zin,vermaak en eere, maaken mij onwillig om 't kruis optevatten : daaraan verlochend te zijn, mij aan den wil van mijnen överden leidsman te onderwerpen, is het veiligfte middel om gereed te zijn tot het-kruisdraagen. Daarbij moet ik bedacht zijn, ik moet mijn kruis opneemen, dat kruis 't welk de eeuwige wijsheid voor mij gefchikt keurt. Veelerlei foorten van kruisfen zijn 'er, inwendige beproeving, geestelijke duiflernis, uitwendige rampen, armoede, pijnen, krankheid, fmaad, verlies van goederen, gemis van vrienden, berooving van 'e gene mij op aarde het dierbaarjle is. •— Dat alles zal mij niet te gelijk treffen , daarvoor zal de goede hand van mijnen vaderzorgen, en wat er voor mij komen zal, ik mag van dat al zeggen, het zal wel zijn: Hij zal over mij volbrengen , het gene Hij over mij befcheiden "heeft, maar niets zal 'er komen, of't zal naar dien wijzen raad zijn, en met Godlijke on- der- * Matth. XVI: 34,  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWONGEN. 71$ derfteuning gepaard, van -Godlijke uitreddin- q XL. gen achtervolgd zijn. — O hoe veele proeven BENK> heb ik daarvan reeds gefmaakt! — Zie ik op mijnen weg terug, beproevingen zijn mij niet vreemd, fomtijds was ik zo dwaas, dat ik tot het kruisdraagen gedwongen moest worden, wanneer ik het gewillig op mij had moeten neemen, ik zag van achteren hoe voordeelig. het mij ware; ik werd'wel eens gefluit op mijnen weg, wel.eens met Simon rugwaards geleid, als ik voorwaards meende te gaan; maar hoe veel beter was die terugleiding dan mijn ontwerp. _ Waarom zou ik dan vreezen ?'t kruis geheel aftebidden mag ik niet: 't js noodig voor mij om daarmede beladen te worden, zonder dat fpatte ik ligtlijk uit, zonder dat was mijn ijdel hart haast geheel verwoest, zon* der kruis zou mijne onzinnige gehechtheid aan de zinlijke wereld fteeds groeien, in plaats van afneemen. Ik fchrikke dan niet voor't kruisdraagen, althans dat ware niet betamelijk, de goedheid en trouw van mijnen leidsman, zijn de waarborgen dat mijn last niet te zwaar zal zijn. — Maar dat zij vooral mijn toeleg om Jefus met mijn kruis te volgen, om het gelijk de Cyrener achter Hem te draagen; o zalig kruisdraagen voor mij, als dat mijn deel werd 1 — Dan zal ik op mijnen Meester zien, om  7i6 . Jesus uitgeleid en Simon ^XL. om van Hem lesfen te ontvangen , hoe ik te gaan, denk. hoe ik 't kruis te torsfen hebbe; op Hem zal ik zien, hoe ik het kruis draagen moet, zo als Hij dat deed, zijn voorbeeld zal mij daar toe geduurig voor oogen zijn; op Hem zal ik zien, om van Hem onderdand te begeeren,en te verwachten, om door Hem geholpen te worden over den weg. Uit zij mij ter bemoediging, Jefus heeft het kruis niet alleen ten voorbeeld voor zijne volgelingen gedraagen : maar door zijn kruis heeft Hij verworven,dat zij van 't kruis eens ontflagen zullen worden. Simon droeg 't kruis naar de ftrafplaats en was toen ontflagen : maar Jefus werd er aangehecht en moest eraan derven. • — Zo bevrijdt Hij al zijn volk van 't eeuwig kruisdraagen. Daarom kan ik juichend vooruitzien, door 't geloof, dat ik aan 't einde van den weg zal komen, en wie weet hoe haast?— Alle de bevindingen van verfchooning, hulp en uitredding roepen mij fteeds toe : dat ik op den Heere mag vertrouwen, dat dit al naar maate van mijne behoeften mij voor 't vervolg niet ontbreeken zal. — Aan 't einde van den kruisweg zal ik niet ter ftrafplaatfe aankomen, maar door Hem, diemij heeft lief gehad, daar van bevrijd en ter ruste gebragt worden. — Daar zullen de traa-  TOT HET KRUISDRAAGEN GEDWONGEN. 717 traanen van mijne oogen worden gewischt, daar XL. zal ik het lam dat gedacht is, eeuwig den dank DEHK* toebrengen! „ Verfterk mij,Godlijke Verlosfer, in die ho„ pe, dooreen levendig geloof, leef in mij en „ laat ik in U mijne rust, mijn heil en mijne „ vreugd vinden, fterk mij door uwe kragt, „ maak mij gewillig om U te volgen, maak het „ zwaareligt, het donkere helder, het bittere „ zoet, en bereid mij zo, om zonder einde van „ wegen uw heil te juichen. TIEN-  ?i8 TIENDE GESPREK. 't Is biddag ten tijde der lijdempredikingl Menander- £ '"W^elk eene verademing na zo veel dorrftcêsprek. buien en plasregens, bij eenen helderen hemel^ elkandereu in eene wandeling te ontmoeten. F i u o. Ja welk een voorrecht, mijn vriend, voor ons, dat wij en onze landgenooten, onder het p-eloei der orkaanen en 't bruisfchen derbaareiij wederom zo aanmerklijk zijn bewaard , maar hoe treurig was het lot van den zeeman! Menander. Wie kan van de rampen, van het veeltal van lijken, en de ellende der fchipbreukelingen iets verneemen, zonder enkel aandoening te worden! En  *t is biddag ten tijde ènz. 719 r- En hoe was 't met de kustbewooners! aan x. fommige oorden van ons land, verflonden de 0ESÏREH* woedende golven reeds voor een gedeelte have en vee : maar hoe aanmerklijk is Gods verfchoning, dat niet een groot deel onzer graazige weiden tot eenen zouten grond gedeld zijn! Filo. Dat moet ons treffen, en vooral hebben wij lie goedertierenheid ons te meer te erinneren, I laar Neêrlands Dank- en Boet-.dag nadert: het deuwe bewijs van Gods verfchoonende goedïeid moet ons aanmoedigen, om vertrouwelijk ot God te komen. Menander. Daar hebbe ik lust toe, vooral is 't mij aan;enaam dat wij Biddag hebben, in eenen tijd , iat het lijden des Verlosfers uitvoerig enopzetijk het voorwerp onzer befchouwing is. Filo. Dat kan ons aanleiding geeven, om den eenien grond voor 't vertrouwelijk bidden,de yer, ienflen des Verlosfers van nabij onder 't oog te ebben, en daarop pleitende te bidden. Me-'  7*0 *t IS biddag ten tijde x Menander. Maar zou men dat ten opzichte van een gansch volk wel dus kunnen doen? Filo. Waarom niet? — wij befchouwden te voren jefus lijden als de bron van milde zegen in de natuur en in de genade; waarom zou men dan met een geheel volk, niet pleitende op zijne verdienden , het fmeekgebed ten hemel mogen zenden ? Menander. Dat is waar; ei laat ons een weinig hierovef fpreekeia. Filo. Zeer gaarn, dat is de beste dof van onderling gefprtk. Menander. Laat ik vooraf een bedenking melden : men kan tog biddende, in Jefus naam niet vastlijk; ftaat maaken, dat ons gebed ter afwending ; van oordec len en ter toebrenging van uitwen., dige zegeningen verhoord zal worden. F d  DER LIJDE NSPREDIKI N G. 7*1 * 1 L °* «ESPREKi In zeker opzicht: dit althans ftaat vast zij die zo bidden, zullen er voor zich zeiven voordeel bij vinden , en zou God, om tien rechtvaardigen , Sodom weleer gefpaard hebben, gelukkig volk dan, daar veele waare aanbidders van Hem gevonden worden! — In de afwending,in de maatiging,in de heiliging van bezoeking kan daardoor meer uitgewerkt worden, dan wij kunnen nagaan. Menander. Gepaste erinnering ! —- Maar welke bedenkingen geeft gij meer aan de hand , uit de prediking van Jefus' lijden in eenen tijd dat wij ons bereiden moeten om biddag te houden? Filo. Zeer veele, onder anderen deze, de vernieuwde erinnering van Jefus fmaad en lijden geeft overvloedige aanleiding,om te zien hoe, in Gods fchatting, de zonden berekend worden. — Zo veel kostte het boeten der zonden aan Gods eigen Zoon ! Waarlijk Hij is te rein van oogen om het kwaade te aanfchouwen J — O hoe zeer past dan aan een zonIL DEEL. Z z dig I ■r.ëzi x '  't Is biddag ten tijde .X- dig volk den diepften ootmoed en 't oprechtSi*** fte berouw. Menander. Wat al meer? -cl - r! l.isjsqbs issjgw v««(.WA (MttowiimF i l o. . . De prediking van 't krüiseuangelie is eene der begéerlijkfte voorrechten van Nederland; welke fchaamte en verootmoediging moet de verfmaading daarvan,dan niet bij ons Wekken! •Menander. Hebt gij er nog iets bij té voegen? ahi .« bnfid ?b i\u& v>om ug iïy^ aa^avAnt\b. .... f I L Ja welk een haat tegen de zonden, hartlijke verbindtenis aan den dienst van God, en liefde tot Jefus en zijn euangelie moet uit de befchouwing van dit alles, dan niet bij ons gewekt worden?^ M e n a n d e r. tooa nsis as tAè^'gaim^Vtms sgïbaoIviMrö nsaj» En, fchoom gij..reeds veel zeide, is er nog niet iets daar wij ons bij bepaalen moeten ? -EBtE 93 abi^y/ >' F 1 k . 1 Vooral 't geloovig zien op het bloed des lams; leert  der lijdensprediking. 723 leert ons betamelijk om vergeeving en heili- x. ging bidden. (?ESPflEK- M b n a n d e r. Welk een zegen zou zulk biddag houden aanbrengen! — Maar wat gelijkt het daar weinig bij? — Ik bedóele nu niet alleenlijk, dat er zo weinig vruchten gezien worden, als de boetdag verftreken is: maar zelfs, met hoe veele bijoogmerken wordt dat werk begonnen, hoe veele verkeerdheden worden er op en omtrent dien dag gepleegd! Ik fchroome hiervan meer te bijzonderen, ieder die oplet, ontdekt dat genoeg! Zou dit den lust tot den biddag niet dooven? Filo. Zie toe voor u zelve! Menander. 'Dat is zo, daar heb ik lust tóe: mijn hart te onderzoeken, mijne bedrijven nategaan, alle betrekkingen te befchouwen, en ik behoeve niet diep te graaven , om veel gebrek op te fpooren ,- daarover met waaren ootmoed, affiand van zonden, geloof en lust ter betering op te komen zou mijn grootfte vreugd uitmaaken: maar hoe kome ik er toe ? Zz 2 Fi«  724 'T IS biddag ten tijde X- F i l o. GESP SMC. De geest des gebeds is beloofd, die bereidt het hart om recht biddag te houden. Menander. Om door dien geest geleid te worden in 't biddagwerk, is mij zeer begeerlijk. Filo. Ook moeten wij niet vergeeten , hoe onze dankzeggingen door den grooten Hoogeprielter, alleen Gode welbehaaglijk ten hemel kunnen klimmen. Hij leeft, na dat Hij door lijden volmaakt is, om te bidden voor allen die door Hem tot God gaan , ook mogen wij door Hem Gode opofferen de offeranden onzes lofs. Menander. Tot danken hebben wij geen mindere reden, dan tot bidden: als elk voor zich zelf, en als wij ten aanzien van ons volk op de verfchooningen en weldaaden die wij genieten, het oog vestigen, wat is er dan veel ftof van erkentenis , voornamelijk als wij letten op 't gene wij waardig zijn? Fi-  der l1jdenspr.ediking. 7^5 * 1 l °' gesprek-' Daar 't hart bij te bepaalen maakt het week, en doet ons met goedertierene befefFen van onzen weldoener, tot wien wij naderen, bezield zijn. MeNANDER. O dat wij zo biddag hielden! daartoe wilde ik Overheden, Voorgangers in de kerk, hoofden van huisgezinnen, ouden, jongen ieder in zijne betrekking en voornamelijk mij zelf opwekken. Filo. Dat men van zich zeiven beginne is betamelijk: de erinnering van ieders pligt is tevens heilzaam. En daarop 't oog te hebben, hoe een geheel volk zich voor God ftelt,met belijdenis van zijne veele en zwaare zonden, met fmeekingen om vergeeving, met dankzegging voor weldaaden en verbindtenis aan den dienst van God, is waarlijk zeer treffend. Menander. De erkentenis van een gansch volk,, dat de eenige waare God, de Schepper enOnderhouZz 3 dar  ?2,6 'x Is biddag ten tijde X.' der der wereld, en de Beftierer van 't lot der CEsrüEK. voj|(en js ^ moet elk , die niet alle beginfels van Godsdienst ontworteld heeft, gevoelig aandoen : ieder die Jefus in onverdcrllijkheid lief heeft , vindt daar ook juichftof in , dat wij in de opwekking tot het biddaghouden, ook bij Hem, en bij zijn bloed en lijden bepaald worden. Filo. Ja, Jefus bloed is de bron, daar alle heil uitvloeit: en door Hem leeren wij God recht kennen. M e n a n d k 1. Maar zagen wij meer uitwerking van 't biddag vieren. Filo. Dat was hoogstnoodzakelijk : maar 't blijft er bij , dat de mensch zijne ziel eenen dag kwelle, en dat gefchiedt nog maar nauwlijks. — De uitwerking tot waare verbetering, 't beftrijden van de zonden, het ijveriger zoeken van God , het toeneemen in geloof en godvrucht , wat worut dat weinig ontdekt! Me-  der lijdensprediking. Menander. 1 En dat moest'er wêzen,zouden wij waarlijk Godsdienftig, en rechte vrienden van hetVaderland zijn. Was dit zo, dan zag men eerlijkheid oprechtheid, metaligheid, nijverheid, lief de , weldaadigheid en zedigheid herleven, en dit waren gewis, de fteunfels onzes volks , de Godsdienst bloeide dan, en men mogt van ons zeggen: welgelukzalig is het volk,'/ welk het alzo gaat! Filo. Dit is ontwijffelbaar: maar zo weinig als dit te hoopen zij, zo vuurig is het te wenfehen.—• Die God, die door't geloei der winden , de bruifchende watergolven, het flikkerend blikfemlicht, en de fchorre donderftem van den hemel tot de menfchen, en ook tot Nederland zo nadruldijk ■gefproken heeft, die daardoor alom die ftem heeft doen klinken: beervoor mijne Majesteit! Die God vervulle onze harten, met befefvan zijne hoogheid ..wet gevoel vanzijne goedheid, met fchaamte 'wegens ons zeiven , fiïét' geloof in het Gudslam, dai de zonde der wereld wegneemt, met haat tegen de zonden, mt£ , ... »j óssjifi! /■' ; i-M • lief.  728 't IS BIDDAG TEN TIJDE DER LIJDENSP. X- liefde tot zijnen dienst, met ijver voor zijne eere, üesprek. en h- ftelle j$èderiand tot eenen zegen, tot in den afloop der eeuwen! VERBETERINGEN. Bladz. 519. reg. 12 van boven, ftaat: barmhartigheid te gelijk gebruiken, moet zijn: bat mhartigheid te gebruiken. w . 555. reg. 4 van onder, ftaat: haare tongen, lees , , hunne tongen. De overige geringe en wijnige drukfouten, laaten wij over aan den goedgunftigen Leezer.