HET BELANG DER W A A R E VOLKSVERLICHTING. I MWII I ■ I III— 1 UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOTNUT VAN'T ALGEMEEN. Tc A M S T E L D A M, bij De Wed. HAUM. KE1JZER, CORNs. m VRIES, e n HENDRIK va» MUNSTER. 1800.   BERICHT. De pfe, welke het ondtrwerp deeze Verhandeling uitmaakt, is , federt eenige jaaren, zo hier, als in het nabuurig Duitschland, opverfchillende wijzen befchouwdenvoorgedraagen. In etne Maatfchappij, welke tot nut van 't algemeen werkzaam is, moest zij derjialven ook in aanmerking komen, ten einde bepaald te kunnen weeten, tot loe ver. re de Verlichting, tot heil des Volks, als nuttig kan aangemerkt worden. Men wenscht dat de Schrijver deezer Verhandeling, aan welke de Maatfchappij > in haare laatstgehoudcne algemeens Vergadering , * uitgeloofde gouden Medaille heeft toegekend, tot genoegen • 2 tan  BERICHT. van de leezers, de noodige hperking aan dezelve zal gegceven hebben: en daar door het weldaadig doel zal treffen, het welk de Maatfchappij ter bereiking zich heeft voorgefteld. Op last der Maatfchappije. Amfterdam, den 11 den van Hooijmaand, i Soo. AND-  AND WOORD OP D JE VRAAG: Van hoe veel belang is de waare Volksverlichting te achten tot het. vormen der Volkszeden ? welke zijn de algemeene , en hier te Lande in het bijzonder'9 werkende oorzaaken, dat dezelve geen meerder opgang maaken ? en van welke middelen zou men in dit geval, inzonderheid in ons Vaderderland, den meesten dienst kunnen verwachten P DOOR H.W.VAN DER. PLOEG, Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeente te Creijfeld. AAN WIEN D E GOUDEN EERPENNING IS TOEGEWEZEN.   ZAMENSPRAAR (als ter inleiding) tusschen BURGERHART en LEERGRAAG. burgerhart. Neen, Buurman! wij zijn goede vrienden, maar van verlichting moet gij mij niet ipreeken. Ik mag 'er met van hooren;zij is mij een ergernis; zij deugt immers nergens toe , dan om de mentenen maar te verderven, hen wild, oproerig, ongodsdienftig en zedeloos te maaien. Zedert dien tijd, dat dit woord in de mode gekomen is is de zedelijke waereld van dag tot dag verergerd; de menfehen zijn 'er blind door geworden en in het diepfte verderf gezonken. 'Er is geen kwaad onder de zonne, dat srooter onheil heeft aangericht dan die verlichting. Zij heeft onfchuld, eerlijkheid , trouw en burgerlijken welvaart verbannen, ja het menschdbm meer fchade gedaan dan HeeKChzucht, Priesterlist en Huichelaarij. En gij zegt mij daar, dat de Maatichappii: Tot Nut van '< Algemeen een prijsvraag heeft uitgefchreeven , om dat kwaad te bevorderen? De Beltuurders daarvan moeten ook al A a be-  C 4 3 behooren onder de vrijgeesten en opi-oerftichters. Ik meende, dat zij het welzijn van ons Land bedoelden; maar r.u zie ik — zij willen dee^en Staat in den grond helpen, en 't volk op hol brengen. Mij dunkt, als ik die vraag lees, dan is het, ais of zij vroegen: wat moeten wij doen , om onze Natie van haar Christendom, van haare onfchuld, van haare huifelijke vreugde, van haaien handel en welvaart te berooven, en te bevorderen dat zij in weelde , ongebondenheid en godlooshe d verzinke? leergraag. We], mijn goede Buurman ! is het met u aan 't maaien'? gij zijt anders, in uw zoort, een verftandig man, maar nu gehed het fpoor bijiter. Als ik u zo hoor fpreeken , dan komt het mij voor, eev n als of gij ontevreeden zijt met den goed god, om dat Hij den wijnftok heelt v' t ebragt, wi 1 'ei menfcfïen zijn, die z:ch aan den wijn dronken drinken en verderven. b u u g e r h. 1 ioe nu! dit is immers geheel iets anders ; dat de menfehen zich verderven d o den wi n, komt alken van het misbruik der goddelijke gaven: maar.... leergr.. Maar wat gij daar aan- ftorids gezegd hebt, komt van het goed gebruik der verlichting, niet waar? burger n. Van het goed gebruik? leer.gr. Wel ja; want als men de verliehtingmisbruikt, dan wordt men zoals burgerhart, die zich eerlijk en braaf gedraagt, zijne huishouding verzorgt, een nuttig Lid is van den Staat, en de pligten vervult  ( 5 ) vult, die hij god, zich zeiven, en zijne naasten fchu'dig is. burger h. Ik ben immers niet verlicht, Buurman! ik wil het ook niet zijn. God zal "er mij, hoop ik, voor bewaaren. Ik ben een eenvoudig man en Christen, onderzoek de fchriften én boeken, die mij wijs maakea tot zaligheid, en zoek daarnaar te leven, zonder mij te bemoeien met de fpitsvindigheden en hairkloverijen der zogenoemde verlichtte waereld. i, è e r g '<. En nochthans, als ik het wel begrijp, dan moet ik u zeggen, dat gij waarlijk verlicht zijt. Zo dac men de vraag der Maatfckippij zeer wel op deeze wüze kon voordellen: burgerhart is een ver„ licht man, en zijne verlichting heeft een „ weldaaligen invloed op zijne zeden: want „ hij is — in de volle betekenis des woords „ — een goed Christen, een goed Vaderlan„ der, goed huisvader, goed echtgenoot, „ goed opvoeder zijner kinderen , een amgenaam man in de za'nenlee^ing,en een Bur„ ger, die zijn tijdelijk beroep grondig „ kent, en het eerlijk waarneemt. Hoe komt „ het nu, dat in ons land alle menfchen niet ,, zo verlicht zijn als burgerhart en ,, welke Zijn de beste middelen om zulks te „ bevorderen?" burgerh. Gij geeft mij daar een mooi bloempien; doch dat overgeflaageh: indien de Maatfchappij: Tot Nut van 't 'Algemeen, met deeze vraag niets anders bedoek , dan om mijns gelijken meer te bevorderen, zo kan ik 'er niets tegen hebben, fchoon ik voor A 3 mij  C 6 ) mij zeiven wel wenschte, wat meer te weeten, en inzonderheid — veel beeter te weezen, dan ik gevoel dat ik ben; ik doe ook daartoe dagelijks mijn best. leersr, Dat betaamt u en alle menfchen. Doch als ons volk maar eens in het één en ander zo verre was als gij — wees verzeekerd, het zag 'er veel beter uit in dit Land. burg er h. Dat kan ik niet ontkennen, fchoon ik anderzins geen vriend ben van eigen lof. leergr. Het is geen eigen lof, maar de fpreekende waarheid. burger ii. Zonder zulks hier verder uit te pluizen, zeg mij eens, om wrêr ter zaak te komen, wat gij eigentlijk onder Volksyerlichting verftaat? leer gr. Zeer gaarne, indien ik kan. Doch ik wil 'er tegelijk bijvoegen, (zo als de vraag der Maatfchappij luidt) wat ik onder waart Volksverlichting verlta: want daar is ook eene valfche. burger h. Valfchcl dat begrijp ik niet. leer gr. Gij hebt gelijk: valfche Volksverlichting is eigentlijk een woord zonder betekenis; ach! 'er is wel valfche troost (zegt rochouw, de fchepper der Volksfchoolcn in Duitschland) maar geen valfche verlichting, sielijk 'er geen droog water is ; want, voegt hij 'er bij , eene halve en een - zijdige verlichting is geen verlichting , gelijk aangeftoken wijngeest geen l.cht is , waarbij men kezen kan; maar men noemt het zo , als de menfehen wel inzien dat zij gedwaald hebben, zon-  ( 7 ) zonder de waarheid aan te neemen, en zij dus, opnieuws , in andere dwaalingen vervallen. burger h. Ja: nu vat ik u: gij wilt zeggen : a's men in een huis woont, dat bouwvallig is, en het zelve daarom verlaat, doch geen ander neemende onder den blooten Hemel leeft, of in een even ïlegte wooning inkruipt, die ook zo gevaarlijk is , als hec verhaten huis. _ leergr. Juist gevat. En nu kunt gij u maar aan dat beeld houdm, om de waare Volksverlichting uit te drukken burgerh. Gij meent misfchien op deeze wijze: dat men, het bouwvallig huis verlaatendceen nieuw hegt en fterk bouwt, om daarin te woonen; of, als het eerde nog herfteld kan worden, dat men dan al het ge brekkige verbetere en daar aan arbeide, tot het zo goed is als nieuw. leergr. Wel nu, mi in Vriend! uw drift is zeer bedaard. Gij zult thans niet meer een vijand zijn der waare Volksverlichting, denk ik, maar veeleer den Be'luurderen der Maatfchappij uwen dank betuigen , dat z j die vraag hebben voorgefteld, en misfc.iien zelf daarop andwoorden. —/ burgerh. Het eerde beken ik met fchaamte ; maar tot het Iaatfte zijn mijne krachten te zwak. Wij Burgerlieden zijn niet genoeg erv.iren , om Voor zulke geleerde Mannen, als in het Beduur der Maatfchappij zitten, te fchrijven. leerov. Zulks wordt ook, over het geheel , niet gevorderd Er zal voor het volk gefchreeven worden j en de beoordeeA 4 • laar  ( 8 ) laars befasten alleen, of het gefchreevene in dit opzicht, doelmaatig is. burgerh. Dan behoeft zulk een andwoord niet geleerd te zijn? leergr, ö Neen: het zou dan juist niet te pas komen; maar het moet duidelijk en overtuigende zijn voor u, en uws gelijken. Kom aan, Buurman, beproef uwe kragten eens. burgerh. Neen: fchoenmaaker hou u bij uw leest. Dat is uwe zaak beter dan de mijne. l te is r g r. ïk zal 'er misfchien eens mede aanvangen — Zeg mij,wat dunkt u, dat daar zo al in moest komen? burgerh. Gij hebt mijne mecning daartoe niet nodig; doch als ik het zeggen mag, dan moest gij de vraag der Maatfchappij in vier Hoofddeelen beandwoorden. leergr. Zo begrijp ik het ook, namelijk? burgerh. Vooreerst : wat is waare Volksverlichting? ten aden: Van hoe veel belang is zij tot het vormen der Volkszeden ? ten sden: Welke zijn de algemeene, hier te lande in het bijzonder, werkende oorzaaken , dat zij geen meer opgang maake ? En ten 4den: Van welke middelen zou men, in dit geval, den meesten dienst kunnen verwachten ? Dit  C 9 ) Dit is, naar mijn eenvoudig verftand, de natuurliike verdeeling der voorgeftelde vraag. l eer gr. ja, Vriend! wij zijn het eens. Op dien grond zal ik dus zoeken te bouwen. _ Indien maar de kalk en fteen , en bijzonder de vorm van het huis, doelmatig zijn mogen! doch hierover zal ik mij niet ontrusten. Ik arbeid daaraan in mijne tusfchen uuren, als tot uitlparimng. al ware het alleen om mij zeiven nuttig te zijn; en wat ik niet tref — bereikt wel een ander. bu r g 14 r h. Werk, ondertusf'chen , met vermaak, en laat uw groot oogmerk zijn — het Nut van het Algemeen! leergr. Dank voor dien wijzen raad! ik zal daaraan fteeds gedachtig zijn. Hier mede eindigde deeze zamenfpraak. En nu zal de fchrijver, (zijne Inleiding befluitende) naar het plan van b u r g e r h art, de vraag der Maatfchappij trachten.te beandwoorden. A 5 EER  C 10 ) EERSTE HOOFDDEEL. Wat is waare Volksverlichting? Deeze vraag vordert gewisfeüjk, in de eerite plaats , eene nauwkeurige en duidelijke beantwoording; Ztil'en wij anders niet gezegd worden, den gouden knop op de torenfpfts te plaatzen, eer dat het fundament van h t cebouw gelegd is In aüe zaaken , immers, waar over gehandeld zal worden, is het nodig, dat men vooraf een duidelijk begrip vorme, en het met zich zei ven en den leezer eens zij, wat de zaak voor handen eigenlijk wil zeggen. ° J Uit'dien hoofde zal ik (na het bepaalen van het denkbeeld eener waare Volksverlichting) eerst kortelijk aanftippen: wat — niet'. en dan: wat — al daar onder, naar mijn inzien, zou moeten behooren. BEPAALING VAN EENE WAARE VOLKSVERLICHTING (*). Onder eene waare volksverlichting — verft.! ik : „ Eene, dóór onderwijs en eigen oe- » fe- (*) Nadat ik deeze vei handeling gegoten had kwam mij in handen eene bepaaling van den Hoo^leeraar meinbrs in Gluingen, die, met andere en minder woorden,wel metvan de mijne zal verfchil. len , behalven dat hij van verlichting, in >t a'ee meen, (preekt. „ Eine folche Kemnhs der Natur & n ihres  ( " ) , fening verkreegene , vatbaar- en vaardigheid der gezamenlijke burgers van den Staat " door alle clasfen heen , zo wel vrouwen Z als mannen , waar door zij, in het algemeen, eene duidelijke, op overtuiging ge" gronde , kennis heoben van en een ' lezond oordeel velien — over die zaaken, „welke, in bet gemeene leeyen, eenen on' middelijken en gewigtigen invloed hebben " op hunnen natuurlijken en zedelijken welvaart, ten opzichte van hun tijdelijk en van „ hun toekomend beftaan." Na deeze bepaaling behoeft het derhalven niet breedvoerig aangetoond te worden, dat onder Volksverlichting geenzins behoort, die kennis en dat oordeel, welke men, met recht, vordert in perfoonen, waar van gezegd wordt, dat zij gcfiudurd hebben, maar die verkrijgbaar zijn voor alle ftanden, en voor beide fexen in de burgerlijke zamenleeving,en welke wij — met één woord — net volk noemen. , , ■ «. „ A. Doch, om bij de gemaakte verdeehng te blijven, zal ik thans kortelijk aanmerken: WsJt J! niet tot zulk eene Volksverlichting behoort. .. En hier onder begrijp ik: ^ ihres Urhebers - des Menie hen & feinerVerbalt" Sê _ wodurch diejenige welehe fie befiizen " _ fowohl über ihre wahre Beftimmung & Glukfeeligkeit, als über ihre Plichten ft Rechten volkommen untenichtet werden." Nog korter bepaak rochoüw de Verlichting: „ Die algememe ;, uebung & richtung der uns memchen van Gott „ verliehenen Sinnen & Seelen krafte zum gut „ werden."  C 14 ) a) In de eerfte plaats - eene zogenaamde Taalgeleerde opvoeding, als zijnde iets, 't geen in mijne oogen, voor het volk onnodig is — Immers. b Om Schriften in vreemde, 't zij leevende, t zij doode, tó js voor h » onzer Landgenooten , bijzonder thans geheel overtollig, daar men, zedert eenigéntiid overvloedig gezorgd heeft voor een'ruim ge' tal van nuttige volksboeken, die zelfbij den weetg.eriglten aan zijnen graagen lust vo doening kunnen geeven. Het reizen (hoe nuttig op zich zelf, voor menlchen van hooger aanleg; kan men ook in geenen deele van het volk, in 't algemeen verwachten. En «"fctmeen, In vreemde taaien te fprecken binnen de lenzen des Vaderlands, dit voorwaar kan leene aanprijzing verdienen, fchoon de zogenalmde groote waereld zich daar van menigmaal beuient.ais of men zich fchaamde een Bataaf te zijn. Zo dat de zucht, die onder mijne medeburgers zeer algemeen wordt, om de kinders vroegtijdig de een of andere taal te laaten leeren, eer zij rog hunne moedertaal verftaan, (fchoon.misfchien, door de bijzondere tijdsomftandigheden niet geheel afre keuren) over het geheel meer lchadtlijk'dan nuttig is. Want als men onze Bur-reri-ued jn plaats van wat gebroken Fransen het Neerduitsch grondig liet leeren, en haar bekend maakte met andere nuttige weten'chanpen die voor elke fexe pasfen, dit ware,in der daad, ccn veel beter werk gedaan De zeelieden alleen zouden bij de kennis van  ( i3 ) van eenige toevende taaien kunnen winnen ; ? voor deezen zou dezelve noodzaakeer* zltn Doch van dit bijzondere tot het algemeen te beOuiten; is tegen den regel, en indien maar zij, die naderhand de zee bebouwen , hunne eigene moedertaal regclmaatig leerden, dan was 'er geen zwarigheid, ot zij zouden, binnen kort, zo veel van het Engelsen, Fransch, ltaliaansch en Hpogduitsch we>ï hebben, als voor hen vereiscrit wierd b) Het tweede wat tot de Volksverlichting behoort, is: „ het leeren van die ?aa„ ken, welke, behalven de vreemde taaien , . eigenlijk op de zogenoemde Hooge Schooien "moesten geleerdworden". Ik zeg - moesten worden; want nog zi.,n de Hooge Schooien, veelal zodanig ingericht, dat men daarop dingen verhandelt, die wel voor het volk in 't algemeen pasten, maar die, met recht,te huis behooren op de iaa«-ere of Volksfchoolen; doch welke gaaoino- nu nog op de eerfte moet aangevuld worden" om dat de laatfte in 't algemeen zeer (legt gebeld zijn; zo dat zij, die tot ftudie opgeleid worden,'helaas ! op de Hoogt behaal verfchijnen als kinders, die hunnen ondermeester te vroeg ontloopen zijn, fchoon buiten hunne fchuld meestal, om dat zij geene gelegenheid hebben om meer te leeren. Dit geldt niet alleen van de Volksfchoolen , maar ook van die, welke meer bepaald voot ftudecrenden zijn ingericht. Doch thans genoeg hier van ik wildeaüeenmaar zeggen, dat, onderfteld de Hooge Schooien waren geheel doelmatig, de zaaken, daarop verhandeld, niet tot de Volksverlichting zouden behooren, noch behooren mogen i want anders ware dezelve niets  ( 14 ) dan een harzenfchim, die onuitvoerbaar, ia ondenkbaar was, voor het gros des volks dat waarlijk weinig gefchikt zou zijn om\ op deeze wijze, tot de waare verlichting op te Hijgen. r Hier bij zou ik het hebben laaten berusten , ten zij de omftandigheden des tijds mij aanleiding ga ven, nog afzonderlijk ftil te ftaan bij een gewichtig deel van het, on Ier letter é, algemeen aangemerkte , raakende't geen tot de Volksverlichting niet behoort, namelijk : „ Die kennis , welke 'er vereischt wordt \ „ om gefchikt en bekwaam te weezen tot „ Leden van het Burgerlijk Beduur " (*) Dat is: de algemeene Volksverlichting onderftelt geenzins, dat alle de Burgers van den Staat, 't zij Handwerker, 't zij Daglooner, of Koopman, bedreeven moeten zijn in dat geene , wat tot de Regeering des Vaderlands behoorr. Dit is en bliift de taak van hen, die door Natuurlijk Genie, door hooger befchaavin<* en door waare Braafheid, boven het 'gros des volks uitmunten. En wanneer al het volk zich dadelijk zou bemoeien met het bespiegelende en beoefenende gedeelte der Landsregering , dan ware deeze verlichting zeer fchadeiijk voor de groote Machine van Staat, waarin ieder Burger, hoe klein en gering zijn beroep ook fehijne, moet mede werken om dezelve in beweeging te houden, en die zeeker geduurig in gevaar van ftillland zou ko (*) D,t ruikt misfchien naar het thans zo zeer verachte woord: Ariftocratie. Maar waaro n is dit woord toch zo veracht? ik geloof om dat men het niet yerftaat. Want wie zoude di Re^eern^ der liesten en tVa.irdigJien verachten.  c 15 ) komen en blijven, indien, bij voorbeeld de Timmerman, de Schrijnwerker, de Metzelaar, de Smid, de Tinnegieter - of wel hunne knechten — zich niet alleen moesten toeleggen op de zwaare kunst van regeeren, maar ook hun tijdelijk beroep moesten verlaaten, om deeze kunst uit te oefenen. Het is derhalven genoeg, indien het volk zo verre verlicht is, dat het met eigene oogen ziet en kiest — die perfoonen , welke , door kunde en braaf neid, het belang en welzijn des Lands kennen — en willen bevorderen; zulk eene verlichting toch heeft een onmiddelijken en gew;cht>gen invloed op het algemeen natuurlijken zedelijk geluk des Volks. B. Thans zal ik, in de tweede plaats, trachten open te leggen, wat — al kan gezegd worden te behooren tot eene waare Volksverlichting, indien zij in haar geheel beltaar. Vooraf, echter, zal het nodig zijn hier aan te merken, dat deeze vordering eener algemeene verlichting onder alle ftanden en onder beide fexen , geenzins inluit, eene volkomene overeenkomst en gelijkheid van kennis en oordeel onder de bijzondere Leden der Maatfchappii. — Insgelijks wordt daartoe niet vereischt , dat alle de kundigheden des volks , moeten fteunen op de vaste gronden van fchoolfche wijsbegeerte en afgetrokkene bewijzen ; maar het is genoeg — in mijne oogen — zo de geheele masfa des volks (hoe verfcheiden ook en ongelijk in de individuen) over het geheel en in den regel, zulk eene verlichte kennis en oordeel bezitte, dat zij, hoewel een eenvoudig, nogthans een duidelijk begrip vorme, en eene  C 16 ) eene voor haar grondige overtuiging hebbe van de volgende bijzondere Hukken , welke, te zamen genomen, het volk waarlijk verlicht maaken. [-) Het eerfte fluk eener waare Volksverhchung beftaat : „ In eene duidelijke » b i s, en vaste oy.-rtuiging van het be■>-, itaan en aanweezen der Godheid , en van „ dje vereering (*)■> welke de niensch aan het ,> iioo^tte weezen fchuldig is. »» r' tn '-" 'n- geregelde zelf kennis — zo » wel wat de gefteldheid van Jigchaam en n zie!, als vooral wat het Caracter van den $t menscrj m hot bijzonder betreft. j 5P *n tene iuiste kennis van het bijzon„ der beroep, welk de mensch,in zijnen ftand, » op deeze aarde bekleedt. 4-) In eene, op overtuiging gegrondde, „ kennis van alle de plichten , welke den „ mensch, den burger en den Christen be„ taamen. " -^O In het doorgronden en waardeeren „ Van de Rechten , welke den mensch en „ burger toekomen. ,.6} In het wel bevatten en gevoelen van „ de betrekkelijke pligten der menfchen — „ als Echtgenooten , Ouders , en Huisver„ zorgers. ,, 7-> In eene regelmaatige kennis der moe„ dertaai. „ 8.) En (*)Ik zeg — vereering; want, in een verlichten Itaat , vak natuurlijk het woord Dienst wei!, als geheel onbeftaanbaar met de denkbeelden, die de verlichte fterveiing daar mede verbindt.  ( 17 ) „ 8) En eindelijk in eenige duidelijke be o-rippen van de Natuur en haare wetten , " van de Natuurlijke en Staatkundige Hiftorie van de Geographifche en Coromcrciëclc " gefteldheid —- des Vaderlands, en van die ,' middelen, welke gefchikt zijn — meer tot „ bewaaring, dan tot herftelling der gezondheid ; echter ook tot herftelling, voor zo verre deeze middelen kunnen gezogt wor„ den buiten het vak der eigenlijke artfenijkunde." Over een en ander zal ik mij thans wat nader verklaaren. EERSTE STUK. Het eerde ftuk eener algemeene waare Volksverlichting is: „ eene duidelijke kennis, en vaste overtuiging, van het beftaan der „ Godheid , en van die vereering , welke de „ mensch aan het Hoogde Weezen fchuldig is." 't Is hier de vraag niet , of de verlichting des volks hier mede het eerst moete aanvangen, en of dit ftuk het begin behoore te zijn van 's menl'chlen onderwijs en onderzoek ? Want anders zou men (misfehien met recht) in het gemeene leeven kunnen aanprijzen, dat liever met de zelfkennis of iet anders begonnen wierd — om van daar over te gaan tot de kennis en vereering des Allerhoogften. Doch daar alleen gevraagd wordt — wat tot Volksverlichting behoore? en niet — hoe men daar toe moete komen? zo doet het hier niets ter zaake, op welk eene wij e men deeze kennis verkrijge, maar het is genoeg, zo die kundigheden bij het volk waarlijk voorhanden zijn. B Om  C iS ) Om deeze Volksverlichting in eene Maatfchappij te verkrijgen, is het, in der daad, een ontchatbaar voorrecht, dat de Zon des Euangeliums haaren glans over het menschdom vêrfpreidt , waar door alle Volksklasfen in ftaat kunnen gefield worden, om op te klimmen tot zulk een zuiver begrip van het Hoogfte Weezen, en van waare Godsvereering, als misfehien, zonder dat, naauwlijks de grootfte wijsgeer zou bereikt hebben. Daar het Christendom, derhalven, in mijn vaderland algemeen bekend is , en het gros des volks naar zijnen naam genoemd wordt, zo zal ik dit gedeelte, en mijne geheele Verhandeling — als voor Christenen beftemd — bearbeiden; doch alleen (zo het mij toefchijnt) in den Geest des reinen Christendoms (en niet van deeze of geene fecte) zonder mij bezig te houden met dat geene, wat tot de letter van het zelve behoort. _ Zal dan het volk waarlijk verlicht zijn — in dit ftuk, zo zoude ik zijne kennis en 'overtuiging —■ hoofdzakelijk — bepaalen tot deeze eenvoudige grondftellingen der Euangelieleere. ö.)Eene vaste overtuiging, door de Reden (*) (als grondflag van alle moogclijke Open baaring) beweezen, en door jesus leer bevestigd, dat 'er één god beftaat, een eeuwig, geestlijk , volmaakt Weezen, begaafd met de Eigcnfchappen van Almacht — Alweetendheid — Alomheid — Wijsheid — Goedheid —. Heiligheid — Rechtvaardigheid — Waarheid (*) Het beftaan van god kan nimmer anders dan door de Reden beweezen worden; daar de H. Schrift deeze waarheid altijd onder/lelt.  C 19 ) heid en onveranderlijke Gelukzaligheid; een god, die dit heelal , met deszelfs volheid, heeft voortgebragt , en van wien wij door Jesus weeten, dat Hij de Vader is van alle, alle menfchen. b~) De klaare verzeekering , dat die god, Schepper en Vader, zich fteeds dadelijk bemoeit met alle zijne werken, en door zijne Voorzienigheid alles onderhoudt en regeert. c. ~) De troostvolle gerustheid , ons door het Christendom gefchonken , dat die god alle menfchen beftemd heeft voor eene eindelooze voortduuring van hun weezen. d. ~) De blijde waarheid, dat ood jesus, den chrisïus, in de waereld gezonden heeft, om het menschdom te verzekeren, dat deeze eindelooze voortduuring van zijn weezen voor allcnVwn. worden — een ftaat van de hoogst mooglijke zaligheid , indien zij zelve willen en waartoe god hun zal helpen, zo veel met hunne zedelijke Vrijheid beftaaribaar is. c.) De bewustheid en overtuiging, dat de eenige voorwaarde deezer bedemde zaligheid beltaat : in eene oprechte bekeering, beweezen door eene willige gehoorzaamheid aan gods heilige geboden, door jesus bekend gemaakt. f.) Het gevoel der menfchelijke zwakheid — waar door alle menfchen moeten bewogen worden, om, naar den Geest des Christendoms, zich te bedienen van alle .ilie hulpmiddelen welke gefchikt zijn , om hen te ver- fter- C*) Deeze hulpmiddelen zijn te bekend, om ze hier alle te noemen; als bij voorbeeld De H'aterdoop, het Avondmaal, het gebed, de openlijke en huislijke aan. £ a dachts-  ( 2° ) fterken en te bekragtigen in de daadlijke uit» oefening van hunne zedelijke christelijke pligten, en in het ftreeven naar innerlijke zelfverbeetering. g.) Eindelijk, de verzekering, dat god alle menfchen, naar hun licht en toeftand, rechtvaardiglijk zal oordeelen , om hen te doen gevoelen het loon hunner daaden. Het plan deezer Verhandeling laat niet toe, deeze fchets van Godskennis en Godsvereering — als deel der waare Volksverlichting — breedvoeriger uit te breiden ; maar het zou alleen een wenk zijn, wat, in mijne oogen , tot dit Ituk behoorde gebragt te worden , indien een Staat den naam van verlicht kan dragen. Moge het waar zijn , dat eenige zaakeh nog daarbij of daar af moesten, ik "twijfel geenzins, of men zal (dank zij de Eeuw, waarin wij Leven!) daarin niets vin.'en, wat tegen den Geest des Chrisfendoms of tegen de goede zeden aanftootelijk is. TWEEDE STUK. Nu komen wij tot het tweede ftuk eener waare Volksverlichting:,, eene geregelde zelf,, kennis — zo wel ten aanzien van de alge,, mecne gefteJdhcid der ziele en des ligbaams, als ook van het bijzonder Caractcr van den „ individuëelen mensch." Men kan het (behoudens het denkbeeld eener waare Volksverlichting) gerusteiijk daarbij laa'en , dat het volk zich den mensch voorftejle als een weezen — zamengefteld uit een ftof- dachtsoefeningen, het leezen der 11. Schrift, omgangmet goede menfchen, zelfbeproeving, Doodsgedachten, enz.  ( 21 ) ftoflijk ligchaam en een onftoflijke ziel, waar van het eerfte, zinnelijk, het andere, redelijk is; mits dat men onderftelle, dat de woorden zinnelijk en redelijk beide duidelijk verftaan worden. Doch, boven al, is het nodig , dat onder het nlgemeenverfpreidzijn de rechte kennis en begrippen van de vermogens en kragten der ziele — als van het redelijk ver/land, het geheugen, den wille — het oordeel— de verbeelding — en het geweeten; terwijl, te gelijk, de beste middelen moeten gekend worden, om deeze vermogens en krachten te ontwikkelen, te vcrfterken en te vcreedelen: op dat de menfchelijke natuur een recht bezef hebbe van haare hooge waarde en voortreffelijkheid. Ook de kennis van de gefteldheid des lighaams is een onmisbaar gedeelte van het geheel der Volksverlichting, de kennis , namelijk, van zijne Mérkte en zwakheid ; van de zamenftelling en verbindtenis tusfehen alle zi ne deelen; van zijne krachten en vermogens; van het gevaar der verzwakking, der afmatting, der overfpanning, en der ziekten; van de beste middelen om dezelve voor te komen, en. het lighaam te vcrfterken ; en bijzonder van diens invloed op de ziel; — alle 't welk in een verlichten ftaat niet mag ontbreeken. In het bijzonder komt hier nog te pas, dat ieder mensch recht bekend is met zijn eigen Caraeter — met zijne goede en zwakke zijde, met zijn temperament, met zijne driften, met zijne gebreken en, zo zij 'er zijn, ook met zijne misdaaden. De grnote vraagen : wie ben ik ? — hoe is mijn gedrag? —"waar voor moet ik mij het B 3 meest  C 2* ) meest in acht neemen ? — aan welke dwaas* heid, zwakheid en zonde fta ik meer dan aan andere bloot? — mogen onder een verlicht volk bij niemand onbekend — noch onbeanuvvoord blijven; want die hierin onkundig is , ontbeert juist het allergewichtigfte gedeelte der verlichting, dat rechtftreeks opleidt tot goede zeden , en onmiddeüjken invloed heeft op de bevordering van dat groote oogmerk. — Den mensch , die anders verlicht mag heeten , en in die dingen een vreemdeling is , kan men met recht vergelijken bij iemand , wiens oogen in de verte treilend gadellaan, maar het nabij zijnde niet onderfcheiden kunnen. Is dit laatlte een groot gebrek aan het gezicht — zo is het eerfte een hoofdmangel aan het denkbeeld der waare verlichting. Ken u zeiven — was daarom de raad van alle wijzen. Beproef u zeiven — is de vermaaning der Heilige .Schrift, waardig om met onuitwischbaare letteren in de harten van alle menfchen gedrukt te worden, indien verlichting ooit hun deel zal zijn. DERDE STUK. Het derde ftuk van het groote geheel — is voorwaar niet minder gewichtig: ,, dat, ,, namelijk, ieder Lid van den Staat eene ge,, vestigde kennis hebbe van dat tijdelijk be,, roep, 't welk hij op deeze aarde moet ver,, vullen." Praktijk alleen (hoe verre men het fomwijlen ook daar door moge brengen) is hiertoe, zo mij voorkomt , niet genoegzaam; maar zal het volk waarlijk verlicht zijn, zo is het no-  C as ) nodig, dat men ook de Theorie daar van be- ZltHet leezen - fchrijven en rekenen - is, tot dat einde, de vooratgaande voorwaarde; X zijnde (om zo te fpreeken) de brug om over te «aan in het land der waare verhel.w Men kan dus, in 't.algemeen deeze Sing aanneemen: „ dat de vatbaarheid des volks voor verlichting beftemd wordt door " Jet meerder of minder gedeelte der Maats. " burgers, welke over deeze brug gaan kun" nen- dat is, welke vaardig zijn m het lee. " zen, fchrijven en rekenen.' . "Maar zal de mooglijkheid bewaarheidworden dan moet deeze regel algemeen zijn dat ieder buiger zich vooreerst en boven al " Smoci met dat vak, 't welk hem en zijn be»? ro=ponmiddelijkbetreft.">Want de verhendes volks hangt niet zo zeer af van het veel weeten , als wel van het - grondig Vemen dier zaaken, welke ieder mensen m het b'uzonder aangaan C )• ,.. , Niemand,derhalven,(fchoon bij als tut een Enc cToped e, over alles kan meê fpreeken) £ veriicht, zo hij dat geene, waar voor hl iefeheep komt, niet in den grond verftaat. Elk buraer van den Staat, hij mag Koopman, Handter Zeeman of Hoogleeraar wcezen , moet, uit dien hoofde, in een verlichten Staat, bekend $3ït z|: bijzonder beroep. Hij moet met (*■) In mijne oogen, doet het der waare verlich. tine niet weinig fehade, wanneer men de Jeugd ï oegtSs bekend maakt met veelerlei dmgen: z.j St daar door - de omnibus aliquid, de toto - mhü. B 4  C 34 ) flegts - werktuigelijk , door gewoonte en dageijksch gebruikhandelenjmaMïodSV dat hiji altijd het hoe? en het waarom l lzn lïml bedrijven kan opgeeven; zo dat hij niet te vreden is met eene blinde navolging vaniine voorgangers, maar dat hij weete - de voor en nadeden, de gemakken en ongemakken van deeze of geene inrichting en behSdelinl" dat hij weete, hoe men hier en daar" t zfin eigen en ook in andere landen, die d ngen b£ d ijft en waaromi hij zo en „iet and^hanl V ?■ Vandmai1 ' inzonderheid ónt SelSTvS Lid ?" ^ftaat ^ helaas ! te veel verwaarloosd , ma-g het aller nnnst werktmgelik, naar bloote vooroude-IH ke gebruiken zijn werk verrichten ;S het die eene rechte kennis moet hebben van de Natuur - van de Luchrgefleldheid 2 van het Chmaat, van den bijzonderen aart ziSes landtalen», en van de nieuwe ontdeïffen in het vak der Oeconomie. Doch wie hi ook zijn mag zo wel de vrouw als de ma °°ï wel de daglooner als de man van El' — zal waare Volksverlichting het deel zijn d~ Staats _ zo ,s deeze beroepskunde Tn, ieder een volftrekt nodig verei £e-^n zonder dat (moge het licht der kennis nS zo algemeen worden), dwaalt een volk in hef duister ; ja is misfehien verder If van tl groote doel - de bevordering der goede ze den, dan vccle bijgelovige volken, op welke men anders met medelijden en verachting ie' derzict; want Volksverlichting belïaa^niS in de kennis van eenige ftukken, maar in de verbmdtenis van alle bijzondere deelej , waar van  ( 25 ) van het tegenwoordige één der voornaamfte is. VIERDE STUK. Doch ik moet , in de vierde plaats, met geen minder kracht aandringen op _ dit groot gedeelte eener waare Volksverlichting: ,, ae overtuigende kennis van alle die plichten, \\ welke den Mensch, - den Burger en den „ Christen betaamen." Reeds in het eerfte ftuk is hier over met ëen woord gefproken, toen ik aanmerkte dat tot waare verlichting in de vereering van het Hoogfte Weezen behoorde - het gevoel yan 's menfchen verpligting om alle de geboden waar te neemen , die god, door jesus, van ons afeischt. Maar ik ben daar over heen ge. lopen, zo als helaas! veele Volksleeraars en zogenoemde Volksverlichte»; waar van de eerfte wel leeren: wat wij te gelooven, en de andere , wat wij voor Rechten hebben ; maar die het befchouwen, als een ding , dat zich van zelf verftaat — welke onze Phgten zijn* Ik heb dit echter niet gedaan om hen daarin gelijk te worden , maar veel meer om thans daar van opzettelijk te handelen ; want deeze kennis , en de kennis van de drangredenen , die daartoe verbinden — is voor eene Volksverlichting, in 't geheel, niet te misien. Met bedachtzaamheid voeg ik oij dé phgten van Mensch en Burger, ook die - van Christen j wiil ik van eene verlichting fpreek - die gevorderd wordt voor een Staat, waarin de leer des Christendoms onderfteld wordt bekend te w'eezen. En ieder (die in deeze reine leere B 5 §een  ( =6 ) geen vreemdeling is, en dezelve beoordeelt — niet naar de vooroordeelen en verbasteringen, wdke onder bet volk beerfchen, maar naar haare oorfprongeïïjke inrichting) zal het wel moeten toéftaan, dat dit Huk der kennis onzer pligten in eenen Staat van het hooglte belang is; ja dat het over de twee andere bepaalingen niet alleen een helder licht verfpreidt, maar dezelve nieuwe fterkte en luister bijzet. Immers in plaats dat de pligten des Christendoms zouden ftrijden met die van den Mensch en Burger, komen zij veelmeer daar mede volkomen overeen, maaken dezelve volftrckt noodzaakelijk, en verbinden den fterveling daartoe — door Goddelijk gezach; ja zij doen nog meer: zij doen, na indijk ,__het volk erkennen , dat het niet genoeg zij —• naar de uiterlijke wetten {leges perfectie) van den Burgerftaat te handelen; maar dat zij verder moeten gaan, dan deeze hun gebieden of verbieden kunnen ; zo dat het Christendom den pligt der Rechtvaardigheid (het hoogde wat eene Burgerlijke regeering kan voorfchrijven) nog verhoogt, door den edelen pligt der Menfchcnlie/de , dien jesus leere tot een grondwet maakt, die zich uitltrekt tot rdle menfchen , zonder aanzien van perfoonen — zelfs tot vijanden. Ik weet wel, dat men deeze Christelijke zedeleer befchujdigt, als of zij ftrijdig ware met de inrichting der Maatfchappij, en door haare nlgemeene menfchen-en vijanden-liefde de liefde tot het vaderland en de bijzondere pligten, daaraan verfchuldigd , wegnam, en om verre wierp; — doch niets kan , naar mijn dun-  ( 27 ) dunken, ongerijmder zijn dan deeze blaam. — Het is waar, algemeene menfchenmin, gegroni op de liefde tot god boven alles, dat is: uit gehoorzaamheid aan het II iogfte Weezen is de grondwet der Euange'ukhe zedeleer' daar op (leunen alle haare bepaalmgen en onderfcheidingen ; dit is het beginfel, waar uit alle verfchillende en bijzondere pligten afceleid worden, en zonder dat is onze Ouder-" Bloedverwants- en Vaderlands-liefde met gegrond op den geest des Christendoms. Maar — zou jesus leere daarom deeze phgten uitfluiten'? dat zij verre! zij beveelt, integendeel, uitdrukkelijk, op het grondbegmzel der algemeene menlchenliefde , de waarneeming daar van; en geen mensch kan zulk een Christelijk waereldburger zijn, zonder de betrachting van deeze pligten. Want waaraan kunnen wij (naar jesus leer) erkennen , of wij zulk eene algemeene menlchen-heide hebben? aan deeze eenvoudige proei : Gelijk gij niet wilt, dat u gefchiedt, doe dat een ander niet; en: Gelijk gij wemcht, dat u de menfchen doen, doe gij hun ook alzo. Is dit dan, dat onze menfchenmin (hoe onbepaald ook) iegens alle perfoonen dezelfde en gelijke uitwerkingen zal hebben? O! dat ware niet alleen onnatuurliik, ma*ir ook onmooghjk. En tesus, de (lichter, heeft zulks nimmermeer bedoeld, heeft met zijn voorbeeld — ons nagelaaten — juist het tegendeel beweezen. Zijne liefde was onbepaald — algemeen jegens ieder mensen , jegens vaderlander en mtlander iegens bloedverwant en vreemden, jegens vriend &en vijand; niemand wierd uitgeflooten  ( 23 ) zelf geen booswicht — niet eens zijn eisen moordenaar. ö Doch was' deeze liefde, die hij hun bewees gelijk in haare uitwerkfels? In geenen deele: hij leerde in zijn vaderland, en was, als Volksverlichter en Hervormer, de edelfte Patriot; hij was een teder minnend zoon, eu zorgde aan het kruis nog, voor zijne moeder. Hij was een trouw vriend en leefde in het midden van zijne meestgeliefden. Hij was de haater — met van zijne vervolgers, maar yan alle ongerechtigheid , en hij waardeerde den mensch fteeds hooger, naar maate van zijne meerdere zedelijke waarde. Vol reine menfchenliefde , was hij echter een vijand van alle kwaad, en kon , met waare grootheid van ziel, ieder, wie het was, den grooten en den geringen , zijne fnoodheid voor het hoofd zeggen ; ja — TVaereldburger , in de waare beteekenis des woords,(eu dit te zijn, is het onaflcheidbaar plichtgevoel van elk , die waarlijk verlicht mag heeten) was hij bekend met alle plichten, die hij als mensch en burger ichuldig was. Maar deeze leidde hij af — uit waare menfchenliefde eu uit liefde voor god boven alles; dat is, dit Pligtgevoel ontfton.d uit het groote beginzcl: — alk menfchen zijn kinders van éénen vader, broeders onder elkander, en dus ook mijne broeders. Hier door nu erkende hij, dat hij aan elk menfchelijlc weezen dat geen verpligt was, 't welk hij van hem in gelijk geval , kon en mogt verwachten ; eik mensch , in 't algemeen, dat bij hem menfchelijk — elk, die met hem in eenige betrekking Hond, dat hij hem naar die betrekking, — den  C 29 ) — den'burger van den Staat, als medeburger — zijn vriend,als vriend — zijne moeder, als zoon behandelde , en dat hij als vaderlander, niet alleen de wetten van den Staat vervulde, maar zelf dat hij het algemeen belang meer dan het zijne , het zedelijke meer dan het tijdelijke waardeerde ; ja zijn Waereldburgerfchap beftond , met één woord, — daarin, dat hij, in elk geval, ieder weezen,vriend of vijand, deugdzaamenofgodloozen (niet dezelfde diensten bewees, maar) zo behandelde,als hij zou wenfehen, in dat bijzonder geval, van ieder bijzonder mensch behandeld te worden; niet flegts , dat hij geen onrecht deed, maar ook, dat hij aan elk die liefde , barmhartig, heid, vergeeflijkheid, en dat medelijden betoonde, welke hij, in zijn geval, met kon eisfehen voor den aardfehen rechtbank, maar kon wenfehen van een kind des algemecnen vaders — van een broeder. De waare Volksverlichting, derhalven, aangaande de kennis van 's menfchen pligten, moet daarin beltaan: dat het volk alle zijne onderfcheidene pligten , in iedere bijzondere betrekking en omftandigheid , kan afleiden uit het beginzel der algemeene menfchenliefde ; dat dit beginzel van het zelve uit overtuiging aangenomen wordt — niet flegts uit gemeennuttigheid , niet uit hoofde van belang — maar uit liefde en gehoorzaamheid jegens god, den Vader, den Wetgeever, den Rechter, den Vergelder; zo dat de vraag: wtfarom moet gij uw vaderland beminnen ? waarom moet gij uwe burgerlijke plichten waarneemen? waarom moet gij uwe ouders, familie en vrienden  ( 30 ) den lief hebben ? fteeds uit overtuiging beandwoordt wordt, op deeze wijze: omdat ik verpligt ben ate menfchen iief te hebbenf, en hen, wie zij ook zijn, zoo te beminnen, als ik van hun in gelijke gevallen zou wenfehen bemind ce worden. En op de vraag : wat verbindt u daartoe ? moet weder mr. volle overtuiging het andwoord volgen: om dat alle menfchen kinders zijn van mijnen vader — mijne broeders, die ik, uit Heide voor mijnen god , zodanig moet beliandeien , ais hij mij gebiedt , en als jesus door zijn voorbeeld mij geleerd heeft (*). Zijn de menfchen, op deeze wijze, verlicht in de kennis hunner pligten — zo is 'er geene zwarigheid, of de pligten van den mensch en van den burger zijn beltaanbaar met dar. edele Waereldburgerfchap, dat alle volkenhaat , allen nationalen hoogmoed, ailen nijd,alie partijdigheid buitenfl.uk, en dat (in weerwil van zo veele verfchiliende Regeerings vormen en maatfehappijen) uitloopt op die zegenvolle ftellmg, dat alle volken der aarde, fchoon in huisgezinnen verdeeld, ééne groote famile uitmaaken, waar van god — de Vader is. V IJ F D E STUK. Met eenige huivering gaa ik over tot het vijfde ftuk der waare Volksverlichting, dat ik boven heb aangegeeven: om dat deeze kennis (cioor (*_) Het zij echter verre daar van daan, dat men het volk eene blinde gehoorzaamheid zoude opdr'ngen. deeze geboden van GODZiin rechten waar; zijn de eeuwige wetten der reden , cn daamn moet de men.eh Hem gehoorzaam zijn.  C 3i ) (door de droevige ondervinding van onze tijden bevestigd) zo fchrikkelijk kan worden , indien zij niet verbonden zij met bet geheel, wat tot verlichting behoort, „ de kennis , na, melijk: van de Rechten van den mensch en " den burger," O! wanneer een volk, dat anders nog in 't duister dwaalt , eensklaps daar mede bekend wordt, en uit den 11 aap der onkunde ontwaakt: waar zijn dan de banden, die hetzelve houden? waar dan de grenzen van deszelfs woede m het nitvoeren van zijne oppermagt? Groote god! hoe beef ik bij deeze gedachte! Hoe onzalig zijn dan de gevolgen! Hoe onverantwoordelijk is het gedrag van hun, die hier toe mede werken, zonder het andere geheel voorbereid en daaraan gewerkt te hebben! —- Gelijk de tijger , die zijne keetenen losrukt. in dolle razernij alles, wat hem tegenkomt, aanrandt en verflindt,zoo zal het onverlichte volk, bij het erkennen en herneemen van zijne Rechten , de rechten van de individuen aanranden en onderdrukken, en, met de fchoone naamen_ van vrijheid , gelijkheid en onaf hangelijkheid — losbandigheid, wreedheid en het fchrikkelijk juk der regeeringloosheid in 't land voeren. Ja, het is maar al te waar — deeze volksverlichting., indien zij geïsoleerd bleef, zou ijfelijker zijn, dan alle Bijgeloof en Volksverblinding; dan alle ilavernij onder Heerschzucht en Priesterlist. Ik kan mijgeenen Staat verbeelden, die elendiger zijn zou , dan zulk een, waaide Volksverlichting alleen beftond in de kennis van 's menfchen en's burgers rechten. — En het is dus niet te verwonderen, dat perfoo- nen  c 32 ) ncn van een zwak doorzicht cn eenzijdig verfijnd , door eenige Volksverlichters, — die niets anders leeren dan dit — in een verkeerden waan gebragt , zo zeer bekommerd zijn voer de verlichting van het gros des volks, en liever wenfehen, dat dit fteeds in zijne gewoo31e onkunde mag berusten. Zo het ook alleen bij dit ftuk zoude blijven — gewis, ik ftemde gaarne mede in deezen wensch. Doch als deel van het geheel befchouwd en verbonden met het overige — moet ik vrijmoedig betuigen , dat deeze kennis van rechten, in mijne oogen, zo noodzaakelijk is, dat een verlichte ftaat ondenkbaar is, waar zij ontbreekt. Laat het volk eerst bekend zijn met zijne pligten, met zich zeiven — met god en met reine Godsvereeiing — en de kennis van zijne rechten heeft geen gevaar ; ja het moet ze kennen , indien ooit waare — algemeene verlichting veld zal winnen. — Want een land van flaaven , waar de natuurlijke grondbeginzels van menfchen waarde en burgerlijke vrijheid onderdrukt zijn , moge gewenscht en geacht worden van hun, die geen moed en geen deugd genoeg hebben , om vrije menfchen te regeeren en met hun te leeven: de waare wijze , die zelf verlicht is , zal het erkennen , dat het alleen ecre en vreugde is in eenen Staat te leeven en naar den eisch te regeeren, waar ieder zijne waarde kent; waar alleen de wetten beftemmen ; waar niemand afhangt van de willekeur zijner medeburgers; en waar elk gebjk ftaat met zijne overige landgenooten. Deeze kennis der rechten, echter, zal het volk aanfpraak hebben op waare vcrlich-  C S3 ) ting, moet, geliik alles, op vaste gronden fteunen, niet alleen in het geheugen geprent, maar ook bewijsbaar zijn en overtuigend voor ieder. De leere van het Natuurlijk en Burgerlijk Recht, fchoon vrij van alle fchoob Iche en afgetrokkene geleerdheid, moet daarom, in 't algemeen, onder het volk in omloop wezen, en duidelijk begreepen worden van de bijzondere leden der Maatfchappi]; op dat het een licht zij, dat duurzaam en gevestigd blijve — fchijnende over al het land; want., zonder dat, Ware het flegts een oppervlakkig geheugen-werk, ras vergeeten, en dus nimmer gefchikt tot voortbrenging van het groote oogmerk, de bevordering van goede zeden. ZESDE STUK. In de zesde plaats heb ik een afzonderlijk ftuk der waare verachting gemaakt van — de kennis der betrekkelijke phgten der „ menfchen, als Echtgenooten, Ouders en „ Huisverzorgers;" fchoon dit eigenlijk behoort tot het vierde (luk, en onder de pligten, ah Menfchen, Burgers en Christenen, niet mag overgeflagen worden. Maar het gewicht der zaake deed mij beiluiten hiervan, in het bijzonder, te handelen, daar het mij voorkomt, dat cm recht begrip van deeze zaaken, bovenal, tot de waare volksverlichting behoort. Geen Staat, immers, kan ooit oneer de verlichtten gerangfehikt worden, waarin, over het geheel , de pligten des huislijken leevens onbekend, of veracht zijn. Geen mensch C kan  ( 54 ) kan een goed mensch een goed burger zijn, indien hij onbekwaam en onwaardig is, om een goed echtgenoot, een goed vader, een goed huisvader te heeten; en wat baat der Maat. fchappij alle andere verlichting indien deeze kennis ontbreeke? Noodzaakelijk derhalven is het, dat, onder beide fexen, en onder het gros des volks, gevonden wordt, zal waare verlichting hun deel zijn, zo wel eene zuivere kennis van de bijzondere pligten , welke een Huisvader, of eene Huismoeder fchuldig is, als ook van de algemeene verpligtingen, welke Echtgenoo* ten, Ouders en Huisverzorgers gemeehfchappelijk hebben te vervullen. In één woord: in een verlichten Staat wordt vereischt, dat alle de volksclasfen een duidelijk begrip en kennis hebben van alles wat 'er behoort, om te kunnen voldoen aan die tedere betrekkingen, waarin de mensch door het huislijk leeven geplaatst wordt Z E- (*) Schoon ik meermaalen mij zou hebben kunnen , en in "t vervolg, mij nog kan beroepen, op de eene of andere verhandeling, welke ter bevordering der volksverlichting door de Maatfcharpij: lot JMut van 't Algemeen is uitgcgeeven, die ik echter tot nog toe, ftilzwijgend ben voorbijgegaan, en meermaalen voorbij gaan zal; kan ik thans niet nalaaten hier aan te prijzen, dat de kennis van dit zesde ftuk zeer doelmatig wordt atgelchetst in de verhandelingen van de burgers louiseo en de vrirs, die door de Maatfchappij, over dit onderwerp, bekroond en in 't licht gebragt zijn.  C 35 ) ZEVENDE STUK. Thans ga ik over tot het zevende ftuk der waare volksverlichting, dat in mijne oogen zeer gewichtig is. — Metéén woord Hipte ik reeds aan, dat in een verlichten Staat — hezen, fchrijven en reekenen. eene voorwaarde was , zonder welke dezelve niet konde heft aan. Doch ik ga nog verderen beweer, dat waare volksverlichting niet denkbaar is, „zonder eene a'gemeene en „ naar regels geleerde kennis van de Moeder „ taal des Lands;" ja,mijns oordeels, is het nodig, dat het volk, zal het verlicht kunnen heeten, of kunnen worden, in alle Departementen van den Staat niet alleen gelijkluidend fpreeke, maar ook lodaanigi ais men in de volksfchriften gewoon is te fchrijven en in da openlijke aanfpraaken zich i>it te drukken; op dat het volk in ftaat zij, bij het leezen van de eerfte, en het aanhooren v,m re iaatfte, alles te verftaan.en zich.in het gemeene leeven, weder overal veiftaanbaar te maaken. "Er zou dus een groot ftuk der verlichting gewonnen zijn, indien in een land geene , zo genoemde, Platte Taaien gevonden wierden, die zeer hinderlijk zijn in het onderwijs der jeugd, en dus ook indé algemeene verlichting, welke Iaatfte toch alleen, bij het gros des volks, door het eerfte kan verkregen worden. . Het is wel waar, dat de kennis van deeze Moedertaal des Lands, op zich zeiven,niet kan gezegd worden het volk — verlicht te maaken; wijl zij (om dit beeld nog ééns te gebruiken) niets andeis dan de brug is om in Ca het  ( 3ot getal van verlichte mannen, en ook van vrouwen,te vinden is, die hun verftand, hoe zeer geoefend, geheel niet aanwenden op' de veredeling hunner zeden, maar hetzelve eerder fc landelijk misbruiken, om de fchreeuwen He. m gerechtigheden moedwillig te bedrijven, leder leezer zal veelligt hierbij verfchillende voorbeelden zich te binnenbrengen, endaarop als met d n vinger wijzen kunnen — voorbed ien, waar aan de warme menfehenvriend . met zidienng denkt, die de eenvoudigheid ver-  C 4i ) verleiden om vooringenomen te worden tegen de verlichting, en die de Volk sverderver en Tirannen-huurling uitfchreeuwt, om het onkundig menschdom te bezielen met den fterkften afkeer van allen - die verlichting willen be« vorderen. - Zelf eenige anders weldenkende beelden zo verre vervoeren, dat zihetbeter oordeelen - om het gros des volks te houden in eene algemeene verblinding aan den teugel der Heerschzucht en Priester - tir^annS dan het zelve te verheffen tot die hoog è, waarop het met »S'£ oordeelen kan over zijne gewichtige tijdelijke en eeuwige belangen, faenschlievende en Srtingwaaldige geleerden, eindelijk, befteeden hunne welbefneedene pennen, om het nuttige en voordeelige van zulk eene Voltóbnndheid aan te prijzen , fehetzende ons in liefelijke Idijllen de fchoone, harzenfchimmen van een - herdersftaat, waar de menfchen, als kinders der Natuur, geheel onverlicht, geheel ongeoefend - daar heenen leeven om dan, na de vergelijking daar van met de tegenwoordige zedelijke waereld, ons het befluit aftelokken, dat zulk een toeftand oneindig verkiesbaar is boven een ftaat van yoeenoemde gecultiveerde volken. Doch Som omgeloold in een land der verbeelS; dat nimmer te wachten is? Waarom ook - de Volksverlichting beoordeeld naar bijzondere gevallen V waarom een vonnis geveld over een geneel volk uit eene gebrekkige ondervinding van weinige menfchen? daar zulk ceiie verlichting, als wij geteekavd C 5  C 42 ) & inKCer a'?e'^eenen volksfhat nog nooit bedaar, heeft; Ja daar zelf de verlichtfna van hen, die, in weerwil daarvan, zedeloos lee ven, geheel onfehuldig is aan dat treurig verIchunzel -.Immers, dat men, fchoon bekend met alles wat tot het denkbeeld van verhchting behoort - dan nog zich fchandeJijk gedraagt, daarvan is de verlichting geen oorzaak maar 't zijn geheel andere - waar aan zulks moet toegefchreeven worden. En ééne derzei ver is, wel inzonderheid, de verwaar loosde opvoeding dtv eerste jeugd van hen. die naderhand tot deeze verlicnte kennis op! ÜÜ£?,VW?lkr °P^a,kO ten ecnenmaal zou wegvallen, indien dit licht algemeen doorbrak n een Staat; doch die nu nog de onzaligde uitwerkzels met zich brengt. - Want de verwaarloosde opvoeding, die onverlichte ouders geeven aan hunne , naderhand verlicht wordende, kinders, maakt dat het zaad der zedeloosheid reeds geworteld is in de harten der raeiüchen,eer dat het licht des verdands begint te fchijnen. Het is dus natuurlijk , en ( )in de kleine Staaten vandenedelen kochow begint deeze oorzaak reeds weg te vallen! zedert 2? jaaren, (Icnreef my onlangs een Roomsch Priester doe!) wat zeg ik! een Christen leeraar,; „ hebben „ de jonge lieden, van hun zesde jaar,' een doel „ matig onderwijs ontvangen, en de nu getrouwd" „ Ecbtgenooten voeden hunne zuigelingen geheel „ anders op, dan zij opgevoed zijn. Dit is dair eer „ lang algemeen. Tot zo lang zijn de kinders, tegen „ de orde der Natuur, leeraar en opvoeders hunne* „ ouders geweest. Doch dit is haast voorbij.''  ( 43 ) en wordt dagelijks, in het latidleeven ,. door voorbeelden bevestigd.dat bet wftheb* hart, bij het ftijgin vande^zonne dwverhch. tina, in plaats van nuttig koor V r^S« blo-rnen, veel onkruid en zelf lclve.hng vóon za brengen. Want het verlicht verftand hoe kragtig ook tot het vormen van goede zeden in'onledorven IW^^ niet altijd het misvormd hart dien draai en richting geeven, om tot de verloorem: ontehuW en reiheid te rug te kieren. Schoon het kennen van de wijze en nuddelen - \c™™ verlichting het eenigde is — om dit te bereikt» . en'ook waalijk het zelve menigr,aal bereikt; zo zal, zo kar, dit echter met a d daaruit volgen , maar her gaat dan , gtlnk O v i v u s zegt: / ideo mahra^robnque ■ et Veterlra fiquor. (Ik zie - ik j>rijs het goede, en vol. nepbons het kwaadj. I" het kan niet anders zijn , bij ziukc bedor-ene gemoedsgeftellen is de verlichting Sgmaal een fcbfdelijk middel, waardoor roe meer kwaad n de maatlchappi] bevorderd word . Want is de mensch ééns verdorven en aan hei zedelooze gewoon , zo kan MNes te ftraffeloozer, des te woedender daarin voorthollen, naar maate zijn verftand vaaidiser is in het uitvinden van de wegen S in doelen, die tot bereiking van zijne onaardige oogmer en dienstig zijn. En dus Tm het waar C't welk ook de ervaren.s bevestigd?dat in Ven Staat, waar de zeden geheel verdorven zijn, waar de.jeugdUjke opvoeding niet alleen verwaarloosd is,maar waar ook het  C 44 ) volk Caan de zijde van het harO geene andere oefening heeft d n in zede oosheidTfteedmeer en meer zedelijk onhci) zal aangericht worden, naar maate de menfchen, over het geheel meer verfijnd en in cultuur des verrftands hooger geklommen zijn. _ Doch b alles bewust niets tegen mijne Helling, maar het bHilïn onHrtlJdlgen beöordcelaar overtuigend binken - dat een Staat met zedeloos zijn kan, indien , vooreerst: deeze cultuur (of befchaavmg)des verrtands beandwoordt aan E S eichte eener waare volksverlichting, zo als dezelve , naar mijne bepaaling en ontwikkeling, algemeen moest weezen. En indien, ten Jeden: deeze noodwendige voorwaarde daarbü vervu d werd; dat deeze kundigheden het volk van de eerfte jeugd af aan - onder het oog gebragt wierden. Voorbeelden (uit de ge fchiedenis der menschheid) hier ten bewijze aan te voeren, ten opzichte van geheele Staaten, is helaas! nog niet mogelijk, daar, .zo veel ik w.eet) nog geene Natie te zamengelcefd heeft, waarbij, ook maar ten deele deeze verlichting is aan te treffen. En voorbedden van enkelde perfoonen kan zich ieder voor den geest brengen, terwijl zij, te gelijk, hier eigenlijk met te pas komen, om dat zij ~ van het bijzondere tot het algemeene flegts bejuitende - geen volle kragt van bewijs hebben. — Doch de natuur der zadce is alleen genoegzaam, om de waarheid mijner Helling te betoogen.en het bewijs te voldingen voor den onbevooröordedden leezer Denken wij onseenen Staat (en~ik hoop, dat nie-  ( 45 ) niemand dit gelijk zal (lellen meteen droomf ) ïver de volmaaking van het menfehdrjk geOacht!) denken wij ons ren Staat f de boven bepaalde verbchnng algemeen^11 onder het gros des volks: en welk eta gezegende nvloed op de zedelijke ^ldheid def Maatfchappij is niet daar van met grond te wach enV mits dat deeze verlichting, n aHe bijzondere ftukken , en met «Jcgts ten deele daarin gevonden wordt!! Want anders zoude het gebrek van het één. de kragt van het ander verzwakken , of misSien geheel onderdrukken - gelijk reeds bij eene andere gelegenheid is aangemerkt (f> Maar eene, in alle opzichten, gevestigde XvStine, zo als dezelve thans bij den SmdM overen Christendoms kan verkregen worden, zfWijsbegeerte en Staatsregeling Zns aan de hand geeyen, wie bereekent het heil, dat daardoor in het rijk der zeaen zou te weeg gebragt worden ? Eene redelijke kennis van God en Lrocisvereering— eene grondige zelfkennis - eene Se llroepskunde onder alle (Wen eene klaare kennis der Pligten en der ReenS - eene geregelde kennis der moedertaal f*i Dat het geen droom is, bewijst de meer beroemde rochow in zijne landen. Van IdeSaU. van Smukte menfchen wordt hier niet gel proken en kan nie? gelproken worden; maar deeze oofterfojke man hèeftTin zijnen werkenden kring, de bepaalde verbchïing reeds zo verre gebragt, dat de vruchten on. ^ÏÏ^Se Huk, van het eerfte Hoofddeel.  C & ) — en dan nog eene duidelijke kennis van de Natuur en haare Wetten — van de Hiftorie, zo wel Natuurlijke als Staatkundige, des Vaderlands, des zelfs Geographie en \ronnen van bettaan , verbonden met de kennis der r zijne Voorzieidghe d onderhoudt en regeert — en door zijne Heilige We'ten opvoert tot de volmaaking hunner zeden en de vatbaarheid voor Trodlijke zaligheid. ö Gezegende Religie ! Ieder, die uit de waarheid is, zal uwe ftemme hooren, voor uw Altaar nederknielen en der; Eeuwiger aanbidden ! — aanbidden, riet mer de uiterlijke tekenen eener huichelende eerbiedigheid, niet met de flaaffche plegtigheden van een bevooroordeeld volk — niet met een harr, dat vol is van onreinheid en pharifeeuwfchen hoogmoed, maar in geest en waarheid, gelijk het goede kind tot zijnen vadernadert, en vol vertrouwen , vol dank en eerbied Hem eert — door liefde en gehoorzaamheid. 6 Godlpe Religie! daal neder neen: verhef u uit het puin van bijgeloof in het midden van mijn dierbaar Vaderland. Verhef u in dat land met al uw licht, met al uwe warmte, en doe het menschdom ééns gevoelen, wat gij vermoogt, om goede zeden te bevorderen , om alle waerekifche begeerlijkheden te doen verzaaken, en ons te leeren, matig,rechtvaardig en Godzalig te wande'en in deeze teg nwoordige waereld! Waarlijk, dit kan niet uitblijven — zulk eene Religie moet vruchten voortbrengen der Gerechtigheid! Oorzaak en uitwerkzei zijn zo naauw verbonden, dat de eerfte ftraal reeds genoeg zou zijn — om veel goeds te weeg te brengen. Getuige zij ' de  C 49 ) de gefchiedenis der eerfte Christelijke Kerk ~ toen zeif een vijand moest bekennen, dar. de Christenen (toen nog deezen naam waardig) uitmuntteden in edele deugden. (Betuigen zijn hiervan (fchoon het (lechts drukwerk is) die Christelijke gezinten , welke aan deeze fchets het naaste komen in ons vaderland , waarin, namelijk, deeze verlichte kundigheden aangaande God en Godsvereering het meest gevonden worden ; en zij zullen den onpartijdigen befchouwer genoegzaam overtuigen , dat nergers reiner zeden, in 't algemeen , voorhanden zijn, dan bij haar. ik' behoef ze niet met naame te noemen — daar zelf de eenvoudigfte daarop als met den vinger wijzen zal. II. Doch wij willen, in de tweede plaats, overweegeu, welk een heikaamen invloed eene geregelde zelfkennis, in de waare beteekenis van het woord , hebben zal en moet op de zeden des volks,indien zi: algemeen is. Niet te vergeefsch hebben alle wijzen en zedeieeraars der vroegere en Jattere tijden hierop met va veel nadruk aangedrongen. Niet te vergeefsch heb ik in de rei de kenmerken eener waare Volksverlichting dit ééh der eerfte plaat fen gegeeven: daar de mensch, bij eigen onderzoek, zal gevoelen, dat deeze kennis één der beste middeien is , om zo wel van het kwaade afgetrokken , als tot het goede opgeleid te worden. - Zij immers is , als 't ware, de eenigè fpiegel , waann wij ons hart — ons eigen Caracter in deszelfs waare gedaante, kunnen aanfehouwen : D dt  C 50 ) de fpiegel, die niet vleit, niet verduistert, maar die , tot in de kleinfte trekken, alle de roerzeis en drijfveeren van het gemoed openlegt, zonder iets te bedekken of op te fmukken. — En is deeze fpiegel niet van het hoogfte belang tot het vormen der zeden van het hoogfte gewicht, om met ijver en vrucht aan het werk der zelfverbetering te arbeiden? Is deeze fpiegel niet noodzaakelijk zelf, indien de mensch waarlijk zijn hart zuivel en en reinigen zal ? Ten minften dit is zeeker, dat zonder kennis van zijne zwakheden en gebreken, zonder kennis van derzelver bijzondere aanleidingen en beweegredenen, aan geene grondige geneeging van het kwaade kan gedacht worden. En niet alleen in dit opzicht, maar ook ten aanzien van de gefteldbeid der ziele en des ligchaams, en van derzelver verbindtenis met elkander, als mede van hunne bijzondere vermogens en krachten — is deeze zelfkennis een onmisbaar deel om op te klimmen tot die zedelijke volmaaking, waarvoor de menfchelijke natuur vatbaar is. ö! Wat onheil heeft haare onkunde in dit ftuk onder de menfchen niet te weeg gebragt! Zij is het,waardoor duizenden, aan de ééne zijde, in hoogmoed en moedwilligheid alle de grenzen hunner natuur overfchreed en , als 't ware , den Hemel getrotfeerd en beftormd hebben. Zij is het, waardoor men, aan den anderen kant, alle gevoel van 's menfchen waarde heeft veriooren, en neêrgezonken is in een ftaat van geestelijke onmacht, die zo veelen verleid heeft, om de handen in den fchoot  C 51 ) fchoot te leggen en de menfchelijke vrijheid gevangen te geeven aan den ingebcelden invloed van bóyennatüurljke krach,en — 't zij ten'goede — 't zij ten kwaade. Maar laat de njensch verlicht zijn in dit ftuk zo zal van dit alles niets te vreezen zijn Vol gevoel van zijne zwakheid zal dj nederig b kennen, datziel en ligchaa'rn beiden omfchieven zijn binnen zeer enge grenzen van doorzien): eu macht, waarbij net heet: tot hier toe en niet verder; Doch ook te gelijk zal hij begrijpen, dat de mensch, die vertrouwen heeft, en met ernst wil , alles kan wat groot, fch'-on en edel genaamd mag" wordpn. Dit veitrouwen, op overtuiging gegrond en door ordervinding beweezen, is de z-el der waare deugd , de moeder der zeden en de . rijf,eer tot édele daaden en gelijkvormigheid van Caracter. Zonder dit is geen waare grootheid — geen adel des harten ooit te verwachten. Zonde dit kunnen geestJrijverij en ver: itte verbeelding hier en daar wonderen'doen van heldhaftig- en édelmoedighéidjj maar uit is het vuur van ftroo gelijk, dat in vollen gloed opvliegt tn — vergaat. Duur. zaa -ie, ve* warmelde en algèmêénje zedelijkheid is - buiten dit eigen krachtgevqels een ijdele wensch. Het weeten wat de mensch kan en vermag, is eene noodwendige voorwaarde, ?al hij waarlijk opklimmen totdat yerheevéo toppunt van «ch zelf gelijk blijyei e ze lelijke grootheid, het geen maar weinige edelen genaderd zijn, het geen alle menfchen bereiken kunnen zo zij waaili.k deeze verlichte kennis hebben. Met recht D a zei«  C 5* ) zeide daarom iesus: — allt dingen zijn moug'ijk den geenen, die gelooft. II. Misfchie/Jl (om verder te gaan) zal de grondige kennis van het bijzonder tijdelijk beroep der Staatsburgers, onder alle (tanden, in fömmige oogen niet fchijneh als bevorderlijk tot goéde zeden ; daar dit , gelijk men zegt, alleen de Waerejdfche zinken betreften dus niet onmi.ddelijk in verband (bat met zedelijke braafheid"? daar iemand, die zijn werk niet" grondig véfftaat,, ook even deugdzaam zijn kan in zi n doorgaand leven, als de meer verlichte in dat vak. — Doch bij een Urenger onderzoek znl het tegendeel wel zeer duidelijk in het oog vallen, en dus bewaarheid worden , dit deere Beróepskuhde een onaffcheidbaar gedeelte uitmaakt van eene zeden veredelende Volksverlichting. — Arbeid immers, bezigheid en vlijt zijn op zichzelven bet meest gefchikt om het gewoon menfehelijk gedacht te houde i binnen de paaien van ingetogenheid, en te bewaaren voor de fchadélijkè uitlpatt ngen van den altijd werkzaamen geest, die, zo dra de mensch geen vast beroep heeft , zeer fchielijk vervalt in het na aagen van het onbetaamlijke. W;e weet niet, dat mangel aan dagelijkfcbe bezigheden l ij het gros der menfchen, zo wel onder rijken als arme'!, da groote oorzaak is, waardoor zij z'cfirccnig-n-.al de pa.'en der dwaasheid betreden , waarop zij fchande , ziekte en dikwjls burgerlijke ftraffen ten loon ontvang n? vV'te weet niet, dat één doelmatig arbudsliuis, tot veihoeding der'zedeloosheid, meet  ( *3 ) meer werkt dan duizend galgen en fchavotten? Want de ledigloop, rs — en* dit celdt ook van de rijken —zijn het, die overal, en ook in ons vaderland, de fchreeuwerdfte ongerechtigheden bedrijven. en van Godloosheid hun beroep maaken , om dat zij geen ander hebben. Indien men onderzogt, welke perfoonen het zijn, die overal dievebenden en vagabondenhorden uitmaaken; het zou weldra bewezen worden , dat het bijna allen menfchen zijn , die geen beroep geleerd hebben. En op de vraag: waardoor kan de zedelijke verbetering der Jooden bevorderd worden? zou ik andwoorden: geefr hen vrijheid om handwerkers en landlieden te mogen woiden. Doch hier komt nog bij, 't geen niet minder door ervarenis geftaafd wordt — dat eene juiste kennis van het beroep , 't welk men bekleedt, ook altijd eenen gewichdgen invloed heeft op het tijdelijk welziln van ieder in het bijzonder, die deeze kennis bezit, en van de geheele maatfchappij. En dit is waarlijk voor de zeden niet gering te achten. — Want het mag waar zijn , dat groote rijkdom menigmaal liet graf is van waare zedeli kheid ; — in een ftaat, waar armoede aan de orde van den dag is, zal zij — niet fterven — maar nimmer geboren worden , veel minder opgroeien. Is de zorge voor de nodigfte behoeften des levens onder het volte algemeen — is het hunne dagelijkfche bekommering, waar zij brood zullen krijgen — zuchten zij onder den gee'.el der armoede — zo is aan goede zeden met te denken. Bedelarij , dc waare fchool der zedeloosheid, beU 3 drug,  ( 54 ) drog, dieverij, valfche handel en veele andere ongerechtigheden zullen in haar gevolg zijn , die oen boezem van den Staat zelf voor het toekomende geflacht verderven. — Geef de menfchen eerst — brood . en leer dan hen deugdzaam worden, Want een braaf gellacht van bedelaars is — een republiek van plat o. Maar de gezegende middenftand, waar in de menfchen even verre zijn van drukkende zorgen, als van lichtzinnige ongebondenheid, deeze zal het volk opleiden tot de edele deugden van eerlijkheid, trouw en godsvrucht. En , om dit te bevorderen , is beroepskennis in de waare beteekenis van het woord, het heilzaamde middel. IV. Zal ik nu (in de vierde plaats) ook nog bewijzen, dat het belangrijk is voor de zeden des volks, indien in een Staat alle de inwqonérs recht bekend zijn met hunne pligten? o! dit ware het zelfde als te betoogen — dat de zonne verwarmt. Ieder moet het Iaatfte gevoelen, en het eerste dringt zich van zelf aan elks gezond verftand op. Wel is waar, het weeten van deeze pligten fchenkt ons geen afdoend bewijs, dat zij betracht zullen worden; maar dit weeten — is toch eene nood zaak lijk voorafgaande voorwaarde, zonder welke de waarneeming niet denkbaar is. — En hier moet ik ftille Haan op eene bedenking . die metrmaalen gehoord wor :t : als of alle menfchen, wie zij ook zijn mogen, genoegzaame kennis hebben van hunne verpügringen en van de draugredemn hen daartoe verbindende; dat dus derzei ver onkunde, over het geheel, geen oorzaak is van de gebrekkige  C 55 ) ge betrachting, maar dat het andere redenen zijn, die de uitvoering beletten. Bij al den fchijn der waarheid is het mij, tot nog toe, niet mooglijk dit te erkennen. De mentchen «—ja, zij weeten wel, in de meeste gevallen, welke hunne pligten zijn, en Hechts zeldzaam zullen zij, in het zedelijke, het valfche voor het waare, het goede voor het kwade houden; flegts zeldzaam zullen zij navolgers meenen te zijn van het rechtmatige, terwijl zij onrecht doen. In zo verre ben ik het met deeze bedenking ééns. Doch de grondbeginzels en drangredenen onzer menfcheïijke-, burgerlijke en christelijke phgten — gelijk zij boven ontwikkeld zijn, — zijn die ook bij het volk algemeen bekend, zo duidelijk en overtuigende, als gevorderd is in het vierde fluk der waare Volksverlichting ? De ervarenis zal dit luid tegenfpreerken bij , allen, die gelegenheid hebben over dit onderwerp met het volk te fpreeken — van den rijken koopman af tot den daglooner toe. Het waarom ? De beginzels hunner daadeh zijn zo geheel duister, verward, en onbepaald, dat alles, wat zij daarvan weeten, geen invloed hebben kan op hun gedrag. Want deeze kennis, die zich alleen bepaalt tot de verwarde denkbeelden van eene toekomende belooning en ftraf, ondermengd met de leer der vergeevinge hunner zonden — in een valsch licht gefield; deeze kennis is nog dikwils flegts lastig geheugenwerk ,'t welk in de fchool,en in de catechifatie met fmart geleerd wordt, als een voorwerp van befpiegeling, *t. welk en door de wijze van voordragt, en D 4 door  ( 56 ) door de manier van opleiding — hen verveelt , en vergcctcn is zo dra zij ontllagen zfn uit den kerker van dat lastig onderwijs, waar hun verftand eu hart beide geen voedzel kunnen vinden. Daardoor wordt dan deeze kennis der pligten — meer lchadelijk dan Voordeelig , en van al dat onderwijs is geen vrucht te wachten Doch niet de zaak zelve —■ maar de behandeling heelt daarvan de fchuld. Waren de menfchen grondiger. doelmatiger en naar de vatbaarheid van hun verftand, met deelneeming hunner en der ondervvijzeren harten , daarin onderwcczcn ; was het licht der kennis, op eene gepaste wijze, niet in hun geheugen, maar in hun hart, on.tfr.oken; was het op redelijke overtuiging gegrond, dat de mensch verpligt ii, naar jesus edel vooiv beeld, alle menfchen lief te hebben, uit zuivere liefde voor het Hoogfte Weezen; lleunde op die beginzel — de piigt van den mensch en burger; zo ?oude weldra beweezen worden , dat zulks heilzaam en vruchtbaar — dat deeze kennis niet ijdel was. Zij verwarmt en ontvonkt den edelen boezem — zij weekt het fteenen hart, en vormt het gemoed tot de beoefening van den wil en het welbehagen des Hernelfcheu Vaders; die, geheel liefde, in jf.sus heeft beweezen, dat waare algemeene Broedermin —.de navolging is van god — de navolging van christus, die geheel mensch , geheel Vaderlander , geheel feind , geheel vriend, geheel Waereldburger, geheel c'c gchoorzaame zoon was van zijnen Hemelfchen Vader — uit liefde voor welken bij zijnai naasten beminde als zich zeiven. V. Eis  ( 57 ) V. En nu — welk een invloed heeft de kennis van 's menfchen rechten , die hem als mensch en burger toekomen, op het zedelijk Caracter eener Natie? Ik heb mij in het eerste deel, bij dit artikel, reeds duidelijk genoeg verklaard; zo dat ik niet kwalijk zal begreepen worden met te v betuigen , dat deeze invloed zeer groot en zeer heilzaam is. Immers als die kennis verbonden is (en dit is voorwaarde — zonder welke niet) met de overige rigenfchappen eener waare Volksverlichting, gelukkig dan een Staat, waar de natuurlijke en burgerlijke Rechten algemeen gekend en gewaardeerd worden ! want,"zonder dat, mogen 'er anders goedhartige voiken gevonden worden, die als werktuigen van woeste dwingelanden gereed ftaan om zich te laaten gebruiken tot alles, wat hunnen meester invalt; zij mogen zelf met heldenmoed de grootfte gevaaren trotfeeren ,' en daardoor het hart des menfchenvriends, die hun bejammert, met hoogachting bezielen , ja waardig zijn een beter lot deelachtig te worden. Zonder dat, moge het waar zijn, dat de deugden van befcheidenheid en eerlijkheid in eene Natie voorhanden blijven; waar zijn, dat zij a le de mishandelingen en vervolgingen der boosheid geduldig kunnen ondergaan, en in het zweet huns aantchijns arbeiden voor hunne onderdrukkers. 6! Op welk een hoogen trap van zedelijke waarde zouden zij dan Hijgen, zo dit één, 't geen nodig is, nog daarbij kwam, de kennis hunner Rechten. — Gewisfelijk: de dwingeland zoude daarbij verliezen. Zij zouden niet meer als lammeren D 5 zich  C 58 ) zich ter flachtbank laaten leiden door wilde tijgers, die zich mesten met menichenbloed. Zij zouden niet meer verdraagen , dat hun wettig eigendom verkwist wierd door fnoode tirannen, die alles neemen en niets geeven. Z at es den giftbeeker drinken, met jo hannes zijn lot.in den kerker afwachten'.en met jesus, als een martelaar voor waarheid en recht, geduldig fterven, in het zalige gevoel dat hij zijn pligt vervuld heeft. In het oog der gemeëne menfchen mo<*e dit tegen de zeden flrijden; bij hen mag een franklin, een Washington, een 01DENBARNEVELn een oproerftichter en °e vaarlijk lid van den Staat zijn j bij hen moge het fchij- ■ :■ I, , i  C 61 } fchijne, dat het beeter is, altes bn het oude te laaien, om dat zij het nog al wel heb • ben; ó! zij bewijzen daardoor, dat zij tot het elendig genacht der Laódiceërs behooren, en dat zi'i, in jesu.s, en dn luthers dagen, de jlillen in den lande gevest waren. Maar die mensch , die zijne waarde kent en gewoon is koude en hitte, dorst eu honger en -de ongevallen des tijds geduldig te verdragen, zal niet zwiigen , niet terug treden, niet lafhartig de .boosheid vieiënv als onderdrukking van menfchenviiiheid en menfehenrecht moet tegengegaan worden. Het mag hem- na leeHg zijn iu tijdelijke zaaken, hij mag alles in deeze waereld daarbij verliezen; bij hem is menfchenhandel meer dan goud , menfcheiirecht meer dan geluk, en de goede zaak der menschbeid is hem meerder waardig dan alle e gen voordeel. Was deeze gezindheid algemeen, was dit gevoelen, 't welk ook in christusj e sus was , Volksgevoelen ; zo zoude de Deugd, in de eenige waare beteekenis des woords, in een land v/oonen , indien de overige kenmerken der verlichting daarmede verbonden waren ; deugd — die niet beftaat in de bevordering van tijdelijk belang , maar in de uitoefening van de eeuwige wetten der waarbeid en des rechts, die hóüger zijn dan alle aardfche voordeden, en die, in ftrijdige gevallen (Collijie), altijd de eerfte blijven. Zo zouden de goede zeden meer en meer veld winnen, en in in alle Handen het hoogfte voorwerp zijn van s' menfchen bedoelingen , zo als zij, naar de wetten der natuur en des" Chris-  ( «2 ) Christendoms, behooren re zijn. Zelf de kwaadwilligen zouden dan terug gehouden worden om hunne oogmerken rè vol oeren Want het: Oderum pcccarc mali-formiaine poenae; oderunt peccare boni - virtutis at nor e (de boozen mijden 'c kwaad uit vreeze voor de itrat — de goeden liaan van 't kwaad — uit lust naar hei goed doen, af) - zal daar bevestigd worden VI. In de zesde plaats zal ik betoogen , dat de zeden des volks aanzienlijk winnen ;,, indien „ in het algemeen, de betrekkelijke pligten, „ als Eclitgenooten, Ouders en Hui-ver/.or»» Sets , grondig gekend worden.' En is 'er iets, waarbij eene Maatfchappij, ten aanzien der zeden, veel belang heeft zo is het deeze kennis. Zij, immers „ is de bron van alle huizelijke gelukzaligheid , de grondilag van eene geregelde opvoeding der jeugd en de fteunpilaar van het waare welzijn eeuer huishouding.— Maar, helaas! hoe verre is bet 'er van daan , dat deeze kundigheden, ook maar oppervlakkig, laat ftaan grondig, te vinden zijn onder het gros des volks! Geheel onbekend met alles , wat daartoe behoort , gaat men, zo wel de rijke als de arme ,in den ftaat des Kchts. Door blinde dierlijke driften of door laage oogmerken gedreeven, geeven jonge lieden elkander de hand der trouw, niets_ medebrengende dan, des noods, ecnige kennis van arbeid , of eenig vermogen. Manne- , Vrouwe-. Vader-, Moeder-plig. ten, zijn niet eens in naam bekend; dat zal zich alles van zelf wel fchikken , — doch hoe? is door de ervarenis te jammerlijk be- wee-  C 63 ) weezen. Naauw is de eerfte drift bevredigd, of 'er is een ijdel over, welk onvervuld blijft. Liefde, trouw, dienstvaardigheid zijn woorden zonder zin. In de eerfte uuren der vrouwelijke zwangerheid is men reeds verleegen; en hoe is het gefield, wanneer 'er een kind gehoor ren wordt? Ligchaams-opvoeding en zedelijke behandeling der panden, wie is daarmede bekend? 01 die anders (zo zij meenen) verlichte menfchen , die oyer ftaatkunde , vrijheid en Godsdienst zo veel weeten te fpreeken , die als wijsgeeren, als leeraaren en wetgeevers optreden , om door fchriften en redevoeringen het volk te verlichten, zijn hier menigmaal blinder dan het vee, terwijl bij het gros der menfchen deeze blindheid zo algemeen is , dat duizenden van redelijke weezens, die nuttige ftaatsburgers konden worden, reeds bij het ontwaaken fier ven, of, indien zij blijven leeven , aan ziel en ligchaam verdorven worden (*). Het overige huisgezin, aan welke mishandeling , aan welke zedelooosheid is het zelve niet blootsefteld, door het gebrek aan die kennis, welke 'er vereischt wordt om de dienstboden , wie zij ook zijn , op eene waardige wijze te bejeegenen, en op. te leiden tot hunne zedelijke belangen ! Hieruit blikt het, hoe onberekenbaar weldaadig het zijn zou, voor de algemeene zede- lijk- (+") De Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, heeft eene waare behoefte des volks vervuld, door het uitgeeven van haar werk , over de behandeling der kinders in de twee eerfte leevensjaaren. Mogt het \eel geleezen en — behartigd worden!  ( 64 ) lijkhcid eener natie , indien dit groote ftuk der verlichting veld won onder de burgers van den Staat , en het gros des volks niet meer vreemdeling ware in die zaaken , welke ieder onrniddelijk betreffen , die niet alleen in het eerfte oogenhlik reeds werkzaam zijn , maar die voöftWerben op volgende gedachte*,, ja onuitroeibaar zijn. O: huislijke deugden , liefde, trouw, en ouderlijke liefde zijn de uitgangen des leevens. Zij zijn het, waaruit alle andere deugden ontfpruiten , en waar deeze, meer of minder, voorhanden zijn, daar kan men een doorgaand befluit opmaakeri van de geheele zedelijkheid der menfchen. Die geen goed echtgenoot, vader en huisvader is, die in zi ne huishouding de pligten niet vervult, welke hij dien kleinen Staat fchuldig is, die kan ook geen goed patriot, geen goed mensch en-christen zijn; hij mag daarop roemen — daarvoor gehouden worden — maar deeze roem en eere is valsch. Doch omgekeerd is de mensch in dit kleine getrouw, hij zal het ook in het groot zijn. iiij heeft ranfpraak en recht op het vertrouwen en de-achting eener natie , en waar hij aan het roer der regeeringe, of in een anderen post gefield is , daar zijn geene fchandeltjke daaden , geene zedeloosheid van hem te wachten. Ik heb onlangs gelcezen , waarV weet ik niet meer, dat de meeste gruwelen, die in het ongelukkig Frankrijk gepleegd zijn, het werk waren van ongetrouwde Perfoonen', ik durf'er wel bijvoegen , o at de gehuuwden, die daaraan deel hadden , of kinderloos , of ongetrouwe echtgenooten waren. VII. In \  ( *5 ) VII. In de zevende plaats durf ik vrij beweeren , dat ,, de rechte , naar regels geleer- de, kennis der Moedertaal voor het volk „ een nodig vereischte en heilzaam middel „ is tot bevordering van goede zeden." Menig een zal, misfchien, zeggen: Ó ! als wij het andere maar hadden, dan mag de inwooner van het voormaalig Zeeland, Friesland , en Groningerland, dan mag de Haarlemmerdijker en die op de Utreclufche ftraat woont, in zijne platte taal, van zijne overige landgenooten te onderfcheiden zijn ; dit zal voor de zeden niet fchadelijk weezen, en men kan, fchoon men niets dan Frieseh boersch fpreekt, even zedelijk braaf zijn als iemand, die zijn Nederduitsch in den grond verftaat. — Dit is ook waar: wie zou het tegenfpreeken ? maar hier word gehandeld van het gros des volks; en elk zal erkennen, dat de platte taaien, inderdaad, zeer nadeelig zijn voor het onderwijs, voor het verdaan en beoordeelenvantdlede (lukken der verlichting, en dus moeten wij ook dit middel niet verachten , dat zo bevorderlijk is voor het goede. Want het begrijpen van alle gewichtige zaaken zo gemakkelijk voor het volk te maakeu, als mooglijk is, dit is voorzeeker het heilzaamfte middel om de uitvoering en betrachting daarvan in het rijk der zeden te bewerken j en het'zoude niets meer dan een ideaal zijn, aan waare Volksverlichting te arbeiden , indien men zich niet wilde bemoeien met het algemeen maaken van de kennis der moedertaal. Die het oogmerk wil — moet ook de middelen willen of — hij bouwt luchtkafteelen , die in wind vergaan. — Een goed taalkenner E is  C 65 ) is nog niet een verftandig mensch, veel minder een zedelijk goed man ; maar, met dat alles, heelt hij zo veel boven anderen voorrijt, dat hij de indrukzels van het goede, in fchoolen, boeken en volks-redenen, geheel ontvangen kan, en gefchikt is, dat het zaad der waarheid , als in eene bereide aarde , eerder wortel fchiet in zijn gemoed , dan wanneer hij, uit onkunde der taal , flegts duistere begrippen vormde, en flaauwen indruk ontving van het gehoorde en gelee/ene. Vlll. Eindelijk zal het rijk der goede zeden oneindig uitgebreid worden, indien, behalven her overige , het volk verlielu w erd in die ftukken , welke ik boven als in één artikel te zamen gevoegd heb. De bron van zedeloosheid — indien wij de verwaarloosde opvoeding buiten (luiten — is, 011 weetenheid en gebrek aan cultuur. — Kaartfpalen, kolven, bal* liaan drinkerijen en alle zulke uitvin lingi n tot tijdkorting onder het gn s des volks , waarin, helaaslzo vie'm hun tijdelijk en zedelijk verderf vinden z n ;:an haar den oor* fpnmg vi rfchuldigd. De menfchen wetten niets anders, en motten nu den ti d daar me< e di >oden. Maar was 'er in de zamen e< ving ftof tot discours,'tzij uitde Natuurlijke,uit de -taatkundige Hist.irie, 't zij uit de Geographie enz... wisten zij daarover te fpreeken.. ö ! Veel beter zou het'er in het algemeen uitzien, veel aan genaamer en nuttiger waren de gezellchappen; veel minder zou men ongeduld en verveeling befpeuren , en dus niet gedwongen zijn, de toevlucht te neéraen tot zulke dingen , die fchielijk behoefte worden , die gel i en tere rooven, en de goede zeuen den dooditcek gee-  C 67 ) geeven. — Was dus deeze ganping, door verlichting, weggenomen, zo ware daardoor alleen een paal gezet tegen de dwaaze tijdverfpillingen ; ja d't zoude niet flegts veel kwaad verblinderen, maar ook gewisfe< lijk i iet weinig goeds bevorderen. Doch laat. n wij nog met een blik gadeflaan, hoe weldadig de kehms zijn zou van dat geene, wat ik in het Iaatfte gevorderd heb — betreffende de leere der gezondheid *). Indien maar alk-en de Kwakzalverijen , de biigelovige en tegennatuurlijke artfenijen, de tovermiddelen wórden weggenomen; indien maar alleen de menfchen daar door leerden hunne gezondheid te waardeeren en te bewaaren, de befmettelijke ziekten (f; doelmatiger te beh mdeler en meer en meer zeldzaamer te maaken; indien het verbannen der keurslijven, en van andere onwaardige gebruiken den waaze m 'de- daardoor in zwang kwam, hoe veel heil ware dan reeds bewerkt! En dan, hoe groot zoude ook de invloed daarvan op de goede zeden zijn! Eene natie, die (leeds zukkelt aan ligchaamskwaalen, die geduurig geteisterd wordt door ziekten en ongemakken, is (•<) ik heb ge 'en dat hufelands Werk: Die kunst das menjchliche Leien zu vtridngern, zal vertaald worden. Een uiitreklèl daarvan — Tot Nut van 't Algemeen — zoude, naar mijn inzien van veel nut kunnen zijn. (X) Roe houw had i'oor eenigen tijd de vreugde, dat dertig aan de Kindevzie te ingeente kinders na hunne herftelling hem vertoond wierden , tot een teeken der dankbaarheid, dat de Ouder» door hem 20 verlicht waren. Ë a  ( 68 ) is ook aan de ziel krank. Haare geestlijke krachten zijn, gelijk die van het ligchaam, overgegeeven aan dé kwakzalverijen van geestelijke hedriegers, en het verftand ligt in het Lazareth. Want ziel en ligchaam zijn zo naauw vereemgd, dat beide gezond moeten zijn, zullen zij één weezen. Dus heb ik kortelijk de vraag beandwoord, die in dit tweede deel te beandwoorden was, en ik vlei mij genoeg gezegd te hebben, om eene waarheid, als deeze, ten toon gefpreid te hebben. Doch het is, helaas! maar al te zeker , dat het bewijs daarvan — in de weezenlijke waereld -- nog nergends kan gevonden worden , daar zulk eene zedcnverè'delende volksverlichting in geen land algemeen beflaat. Het ware bijzonder een Eerezuil ten koste der waarhe:d, ten minden —- tegen mijne overtuiging, zo men wilde beweeren, dat in ons Vaderland dit weldadig licht zijnen gezegenden invloed over mijne Landgenooten reeds verfpreidde; maar het is 'er nog zo verre van daan, dat veelmeer — in veeIe opzichten en onder veele menfchen de zwartfte duifternis heerscht zo dat zelf de fterren, die hier en daar glinfteren, niet in ftaat zijn haare akligheid weg te neemen voor den bewooner. Het zal dus wel der moeite waardig zijn, dat wij de algemeene, ons Vaderland biizonder eigene, oorzaaken opzoeken, welke hinderlijk zijn in deeze groote zaak. De Vraag der verdienftelijke Maatfchappij wenkt mij hiertoe; en dus ga ik (volgens de verdeeling; over tot het DER-  C 69 ) DERDE HOOFDDEEL. Welke, zijn de algemeene, hier te landt bijzonder werkende , oorzaaken, dat waare Volksverlichting geen meer opgang maakt ? In het aangeeven van de oorzaaken, die deeze, voor de Volkszeden zo heilzaame, verlichting verhinderen, indien ik, zo wel in ons Vaderland als overal,in de eerde plaats, ftil dond op de verwaarloosde opvoeding der Jeugd , zou ik de voornaamde reeds genoemd hebben: want dit is de bron van bijna alle kwaad, en ware die toegeftopt, zo zoude veel — misfchien alles gewonnen zijn. Doch, hoe waar dit zijn mag, kan ik echter niet befluiten, over deeze oorzaak hier wi.idloopiger te handelen, omdat het van zelf fpreekt, dat eerst de Volksverlichting onder' het menschdom moet doorbreeken, zal deeze oorzaak ooit weggenomen worden ; en dus ware het met andere woorden: „ De Volksverlichting, die de goede zedien zal vormen , wordt verhinderd , omdat het " Volk niet verlicht is;" en dit ware 'gelijk men in de fchoolen'fpreekt) een cirkel. De vraag komt dus eigenlijk hierop neder: ,, Welke zijn de oorzaaken, die de zedelijke opvoeding, waardoor de menfclen " waarlijk verlicht kunnen worden, verhin5 deren?" — En deeze — zijn inderdaad menigvuldig — misfchien ontelbaar. In alle  C 7o ) landen zijn zij, ten deele, dezelfde, ten deele, verfcheiden. Doch ik zal mij a'iec r^.aar den ei ch der Maatfchappij) tot mijn Vaderland b<-paaien , en flegts gewaagen. van le - nierr, "] l'e/Y)0? vallende ~ ^ algemeenfte en fchadehjkfte. Ik zalditdoen met alledevrijmoedigheid, welke d eze geheele verhandeling bezielt, doch met geen ander gevoel dan — van warme 1 efde voor de waarin id. PerzoonIijke beleedigmg — zal dus nimmer uit mijn pen , veel minder uit mijn hart komen. Zijn'er echter hier en daar, die zich getroffen voélen, — dat de fchoen aan'trekke, dien zij past 1 Ik weetniet 0f dit gefchrift de goedkeuring'der beoordeelaren zal wegdragen en ooit het licht zal zien; maar dit weet ik, dat het mij nimmer zal berouwen dezelve gefchreeven te nebben, zdf niet als ik na ierhand inzie, dat ik dwaalde; want nu fchrijf ik naar mijne overtuuung, en dit is mij genoeg. Moge het dan hooien, ieder dien het aangaat! moge het befchaamen die waanwijze mannen, welke, met het gezach der ingebeelde onfeilbaarheid, hunne onkels uitbazuinen! Ik zal de oorzaaken opgeeven, die het heil der verlichting verhin leien, met de oprechte verzekering, dat k op niemand in het bijzonder her oog heb, fchoon hij fchuldig moze zijn aan deeze hindeinisfen. & De volgende ver zijn de algemeene, den lande der Hataaven bijzonder eigene, oorzaaken vm verhinderde Volksverlichting. I. Het gebrekkig onderwijs in de Schooien. 11. liet gebrekkig onderwijs in de Religie. UI. De  C n ) III. De gebrekkige toeftancT der Natio- naEn IV.' OverVei van flegte, of mangel aan goede Volksfeesten. " ° fderhand zal ik hier nog eene en andere bijvoegen, die insgelijks medewerken tot dit onheil. Eerste Oorzaak Het gebrekkig onderwijs in de Schooien. Ik ben zeeker met den ftaat der fchoolen in andere landen llepts ten deele en oppervlakkig b.kend; ik erken, met oankenee bied de loffelijke pogingen van deeze Maat fclrappij en van veele waare mensenvrienden , door wier invloed veel - zeer veel yerbeeterd is, en nog dagelijks ^rbeeterd wordt; maar, met dat alles . moet ik met froart belijden, dat het fchoolweezen m mim Vaderland zo e'endig geileld is, dat het er we ner e ds veel flimmer kan uitzien: en net is daarom ni t te verwonderen , dat de waare algemeene Volksverlichting nog geen meerder opgang maake: want de Ichoolen zijn het, niijns bedunkens, bijna alleen, waaruit dit licht moet opgaan. Een fchoolmeester is, zo het mn voorkomt, indien hij zijn ambt waardig en doet: mang be leede, een der allergewichtigfte pTribonen in den burgerftaat, die, met volle XLc- t. de achting en Hef le der natie, zo wel a s alle andere nuttige leden der Maatfchappij, verdient. Want hij is het, die, bij het j£ moei  c 73 y K^tTn Z ber°lP' no* * verdofte neer, dat hij den weg baant en de midd-den n omloop brengt, die alleen in ft,at aim om licht en kennisie, om c ,huur en zedehfchrid mu.'eiui — ook deeze oogmerken hn' het gros des volks moet helpen V rvuïn Waï. fijk, memarjd heeft meer aanipraaken Techt weik^akt om zijn bWtïp ^tiscVwaÏÏ Dnch, in vergelijking van het gehee! ziin dezulken ,n het Bauafsch Gemeefebest m ï maar zeldzaame verfchijnfels, en n"S andêrï dat,i uitzonderingen op -kn gr.meén n reïe? Veele kunnen eerder fchoofvealervers naamd worden. Immers , fchootf 1 lt van die geenen, welke zedeloos leven met den ,n de harde ke tenen van domheid, bit geloof en vooroordeel; menfchen .Geniét in Haat zijn één gedeelte der, in he:t eerfte hoofddeel gefchetfte \ OlksverlichS "de ren bij te brengen, ja die zelve n,.g m-t hun behalven deeze, zin Vr ™ir fchoolmeesters , clie^mede gehed" ISg en oorzaak zijn , dat VolkJUSifiJ geeï op.  ( 73 ) opgang maakt, fchoon zij wel iets konden bijdragen tot dat groote werk, maar die van hunne bediening ge n befban ofkostwinni g hebb 'n. en dus gedwongen zijn, oin, willen zij b'ood he'oben, hunne leerlingen te verwaarlozen, en zich >e geneeren met andere be ighedeh. Deeze mehfcher; zijn wel onfchuldig en beklagenswaardig, maar de oorzaak blijft toch dezelfde,en van hen zal ook geen li dit uitgaan tot heil des volks. Gelijk de meesters — zo zijn ook de fchnolbocken, die nog zeer algemeen in gebruik zijn. Men behoeftze flegts in te zken, door deeze Maatfchappij en door anderen, ten diende der fchoolen, in 't licht gebracht, zijn waarlijk nog verre af van door het gros der fchoolmees'eren, die ze niet eens verdaan ingevoerd en doelmatig gebruikt te worden. En wie weet niet, hoe veele ouders door vooroordeelen en verkeerde raadgeevers verhinderd worden om de fchoolboeken, uitgegeeven door de Maatfchappij: Tot Nut van t Algemeen, en van andere fchijvers, in ele handen hunner kinderen te geeven? wie weet niet, hoe men dikwijls de klemde.uitgaave weigert tot het aankoopen van nieuwe fchriften, en daarom de fchoolmeesters noodzaakt, de voorouderlijke postillen en de duifterde leesboeken te laaten gebruiken? 13e fchoolhuizen, en de wijze van onderricht daarin gegeeven, hebben ook waarlijk geen aanleg , om, vooreerst , lust aan het fchooleaan bij de jeugd te bevorderen, en, ten anderen, om zedelijke verlichting te weeg E 5 te  C 74 ) te brengen ; daar de eerfte menigmaal ™ fomber, terug fchrikkende en onSffi zMn* dar her wond€r is als d^Xs ze ve , 1 eden gel, k de peSM en de wS van onderricht, zo men dezelve verbindt net dl iP ^ang g ande be'ooningen en frVaftbn i? w onze volksfchoolen over het Igemeen'zo fielïif II .v.f^'vcnde. dat net niet mi fbm;,S^^,^«» te zien len lelerd " W°'"dt 'er in onze fcho Leezen, fchriiven, des noo.ls een weini» reekenen en Pfalmzingen, en bij tijd en S dienTt C'6 «eg??^ kennis van den Godsdienst. — Du is m>g veel — en dan hoe3 men gaa eens in de fchool en zie' Daar zit een weezen, dat men _"mee ge regels uit het Bartjens leerboek nafchrip-en, en reeds in den regel van drieën zim, eer zij de eenvoudigfle vraagen , buiten het boek, kunnen beandwoorden; bij wien zij, als het hoog komt, het ut, re mi, leeren uitfchreeuwen, dat men het wijd en breed hooren kan. Is de leerling zo verre gekomen, zo is hij — een wonder van de fchooi, en de meester geeft het loffelijk getuigenis, dat de jonge perfoon — uitgeleerd is Uitgeleerd! en'men weet nog niets. Nadenken, oordeelen . vergelijken , onderfcheiden he^ft niemand geleerd ; geen wonder: de mees.er zelf kan het niet. — De ouders , die vooral niet verder kwamen, zijn zeer te vreden, en laaten nu hun kind zich toeleggen op een tijdelijk, beroep. Deeze fchets is waarlijk met met een te zwarte kool geteekend; zij kan overal op het platte land en zelf in veele (leden bevestigd gevonden worden. — Bleef het hier  C 7ö ) nog bij ~ zo waren ten minften de zeden nog met onmiddelijk verdorven, fchoon te onderdrukt; maar helaas! men zie hoe h2 hiermede geteld is. _ Om zfne kinders ze deloos te krijgen, behoeft men ze mï op de fchoolen te zenden. Hier onderwijst men de kinders in het kwaade, zo niet met on zet, toch door toeval. Wat zedeloos bedrit dat door de kinders kan gefchieden, bliift in de meeste fchoolen verfchoond ? LoJÏÏ kwaadfpreekenheid, list, bedrog, dieverij* en wellust zijn daar te huis; en tot "1' le deeze ondeugden neemt het kind het zaad mede naar zijne wooning, zo het nie reeds ontw.kkeld en geworteld is. - He eerwaardig Gebed, dat dierbaare kleinnood ZZAen 0?tmoedigen Gödsvereerer?hoe wordt het niet voor altijd in een fchWde1'jk geklap op de fchoolen verandert ïpel van kleine en van groote kinderen die met weeten wat zij doen. - Me' één woord : op veele _ veele Vaderlandje fchoolen zoekt men te vergeefsch verStiS en goede zeden. En deeze is wel de ÏS? meenlte oorzaak, dat in ons Gemeenbest deeze gewichtige heilgoederen geen meerder opgang maaken. ö U1{-L^u Tweede Oorzaak. Het gebrekkig onderwijs in de Religie. weelen^T T^Ï]S dee,ze'"aast het fchoolweezen, zo belangrijke zaak, die bijna alleen on-  C 77 ) onder het gros des volks in omloop houden moet de Ehforie en de prac tijk van Godver e rinjr die dus op de zeden — zulk een onnua ddfika invloff heeft de Staatkunde zich biilcarfs immer bediend heeft van dit middel , Kar'door te bevorderen wat burger de wetten niet vermogten; .^ ^ crSraBt en tot haak oude zuiverheid terug gebiagt, kracht Gods is tot zaligheid, en het SS? hart regelrecht opleidt tot die edele deugden, welke de menschheid verfie52 en he■welzijn van den Staat verhoogen, ra in jd en eeuwigheid haare navolgers oplieren lot het hoofde goed, wat menfchen ^ppbrhtie kunnen worden ; doch die, aan den ancien kant, onder de heerfchappi] der onkunde der bijgeloovigheid, der vooroorSèelen en der Priesterlist, een bron wordt van de onbereekenbaarde ontreden, de zeden ondermijnt, en het menschdom vervoert tot de fchrikkelijkfte Wanbedrijven, welke veel- ^E^-Stó^dW, dan was en is helaas ! de onderrichting in deeze zaak voor het gros des volks - zodanig gefteld , dStlaaruit niet veel goeds voor de zeden der natie kan gehoopt worden in ons Vader and ; fa niet zelden is dezelve eerder lijnrecht miericht om de zeden te verderven en het fol t te fterken in het kwaad.. Ik fpreek nie- eens van volks-leeraars, wier zedelijk ïaractef zelf in fchadelijkften invloed heeft op hunne gemeenten ; die de volkomenfte tegenvoeters zijn van Hem, wiens dienaars z^zo gaarne willen heeten-van welke men  ( 78 ) zeggen kan: Leer van hun, dat zij hoogmoe. Mg zijn en onverdraagzaam van 'harte. Ik lpreek mee van die leeraars, die door hunnen wandel — hunne leere tegen fpreeken» en zich 'g maaken aan alle die zonden, welke weleer door Phariieërs en Schriftgeleerden gepleegd wierden. Ik foreek niet van hen, die de wet des Christendoms , die zij ai'deien lecen, ook inet den vinder met aanraaken, Maar hoe groot is het getal der zulken, die aan het eigenlijk onderwijs of in het geheel niet. of zeer gebrekkig arbeiden? In het geheel niet., zeg ik: en waarlijk, als men daarover nadenkt, zo zal men veele _ zogenoemde Volksleeraars vinden, die zich niet bemoeien met dat groote werk der volksverlichting. Zij meenen genoeg te doen,indien zij op gezette ti den hunne geleerde, dikwils nuttelooze, dikwils voor het volk onverftaanbaare predicauCn en oefeningen honden; terwijl zij, voor het overige , de jeugd overl aten aan chatechizeermeesters en krankbezoekers, die het °-e heugen der Jongelieden opvullen en het verftand zo ledig laaten als het hart Doch de beter gezinden, fchoon zij wel willen, kunnen niet,en arbeiden daarom zeer gebrekkig, omdat zij van de groote kunst — menfchen in de Religie te onderwijzen . nooit gehoord hebben. veel minder daar in ervaaren zijn. Immers op welke Hooge deM? W° hierover opzettelijk gehanAndere zijn nog, helaas! gebonden aan de liaaffche wetten van menschlijke uitvindingen,  ( 79 ) gen, en moeten zich hepaalen tot Godgeleerde vraagboeken, waarin de leer der zeden flegts ter loops wordt aangeroerd. On er deezen en geenen is het, 't is waar, een weinig beter geiteld; doch zelf bij die fecten, waar het weldadig Zonlicht het meest fch jnt door te breeken - is het Volksonderwijs nogniet genoeg behartigd., te ondoelmatig, en de^ Leeraaren zoeken in hunne aanfpr aken dikwils meer te fchitteren — dan te verlichten. Met tot dus verre ge/egde is echter niet in dien zin te verilam , als of 'er onder alle lecten onzes Vaderlands geene Volksleeraars voor handen waren, die zuiver lic'u kunnen — wi len en met 'er daad -— verfpreiden. 6! ik ken en eer vee e achtingwaardige perldonen i die bijna onder e>k vërfchiilend Kerk-genoo fchap, met ijveren voorwaar niet vruchtl o- arbeiden aan dat heilzaam werk. Maar wat baat één Har — wat baaten veele, zo lang het zonlicht niet ïchijnt V zij geeven fcheemering , maar zij kunnen de duilternis niet verdrijven, veel minder die kots erende warmte onder het volk te weeg brengen, waardoor eerst het menschlijk hart viuchien voortbrengt der waare Godzaligheid. Want zo lang de arbeid van deeze edelen nog niet algemeen is, zo lang dezelve nog miskend, gedwarsboomd en onderdrukt wordt — zo lang is aan waare Volksverlichting niet te denken. Immers , indien de oorzaak niet weggenomen wordt — moet natuurlijk het uitwerkzel blijven. Der-  C 80 ) Derde Oorzaak. De gebrekkige toe/land der Nationaals Tooneelen. Schoon het waar zij, dat men in ons Vaderland llegts één Tooneel heeft , op het welk ten vaste troup Tooneelfpeelers geregeld vooidipeelt, namelijk te Amjierdam , zo heelt men echter in den Haag, te Rotterdam, te Lei den, en elders, vaste Sc. ouwburgen , op welken nu en dan het zij door de Amfterdamfche Tooneelfpeelers zelve, die in den zomer reizen, of door andere zo genaamde troupen, gefpeeld wordt. Men kan dus niet ontkennen, zedert de Dichter en Historiefchrijver hooft, aangetoond heeft, dat men in den Schouwburg ook in ftaat is om menfchen te leeren , dat derzelver voortbrengzelen ook een gewichtigen invloed hebben op de zeden onzer Medeburgeren. Maar zijn de Schouwburgen in ons land nog wel zodanig ingericht , dat men daar veel goeds van kan verwachten ? Indien ik de algemeene geruchten, en het getuigenis van des kund gen mag en moet gclooven, dan moet ik zeker ien deezen opzichte nog zeer in twijffd daan , om daar ftellig en voordeelig op te kunnen am woorden. Over het algemeen heeft men altijd gejklaagd over het gedrag der Toonedlieelers , en ofichoon men mogelijk heden meerder punten en ivims kan aantreffen, op wier gedrag weinig te zeggen valt, zo is het beroep van Tooneelipeeler of  ( Si ) of fpeelfter zelve van zulk eenen aart, dat hetzelve veele aanleiding geef , om, met betrekking tot de zamen'eving der wederzfdfche kunne jiiet zo ftreng te" zijn, als Je Christelijke zedekunde vordert. 1 n hier door kunnen zodanige lieden , welker levensgedrag den besten naam niet h:eft, al fpeelen zi< zeer goede ftukken, d"or hun voorbeeld en gedrag niet wel ten voorbedde ftrekken om de goede zeden door hunne kunsioeffeningen te bevorderen. Doch laaten wij zien, wat eigenlijk op het Tooneel, in 't algemeen , vertoond worde. Ik zal mij alleen tot dat geene bepaalen , waar de Moedertaal des lands gefproken wordt, als zijnde dit het eenigfte dat voor het volk gezegd kan worden te pasfen. De Ballcts — wie kan ze zien, en daarbij denken, dat hij in een fchool der zeden is, zonder te treuren over de fchadelijke indrukfels , die dezelve kunnen maakcn op het hart der aanfchouwers, daar zii_ al het goede weder uitwisfchen, dat misfchien anders nog te weeg gebragt ware? Wie kan ze zien, zonder te treuren over de diepge•zonkenheid van zommige caracters, die clan hunne toejuiching met de zichtbaarfle teekenen te kennen geeven, wanneer alles, wat eerbaar, kuisch^ en oirbaar is, met voeten getreden wordt? De Klucht- en Blijfpelen , die in het algemeen voorheen ten Vaderlandfchen Tooneele gevoerd werden, hadden voorwaar geen inhoud, om zedelijk nut ^e bevorderen. Zelf dezulken, wier geest niet ondoelmatig was, om al F- fpot-  ( 82 ) fpottende de waarheid te ?eg°:en, waren menigmaal zo vol van ftraattaal en vuile redenen, dat ze voor .kiefche ooren aanftotelijk waren. Men heeft zekerlijk thans zeer goede blijfpelen, en laffe kluchten worden minder vertoond; doch dit is niet genoeg om de gebreken daar van weg te neemen (*> De Zang/lukkeen (zonder mij in te laaten over de vraag: of dezelve voor het Nationaal Tooneei pasfen, daar dezelve toch als kunst in eene dubbele betrekking kunnen bcfchou vd worden , zo in de Muziek als Mimiek?) de zangftukken, zo als de meeste zijn, hebben waarlijk geene flrekking om het volk te verlichten en te verbeeteren. Zij draaijen meest allen om éénen fpil, en z jn niet zelden — de ongerijmdhe;d zelve. De Toomlfpeelen (in mijne oogen anders de doelmaugfte, om dat zij de zeden des volks ten vooiwerp hebben) zijn veelal vertaalingen, (dus niet onmiddelijk voor onze natie gefchikt) die menigmaal, helaas! rechtflreeks aandruifchen tegen de eerfte beginzels der Reden en des Christendoms. Men zie alleen op de ftukken in dat vak, welke de Duitfcher kotsebue gemaakt heeft, en die, vertaald, ook in ors land zo veel toejuiching wegdraaien. Welke onnatuurlijke, en wat (") Voor twee jaaren wierd 'er een nieuw Znngfpel in Amjltrdam vertoond. De Vcrtaaier merkte in de Voorrede aan, dat hij het ten Tooneele deedt voeren, om de aanjleiteli ke Kluchten en Blijfpelen te verdringen, en vóór het zelve wierd gege-even NB. da Verliefds Reizigers'.  C 83 ) wat nop; erger is, welke,alle goede zeden on« dermijnende , valfche uiifpattingen des vernuf s zijn daarin vermengd , met fommige,anr ders fchoone, verhcevene en hart roerende Tooneelen, die al den indruk van het goede wegneemen, en de traanen der aandoening bij liet yolk, door luid aefchater — bij den menfchen vriend, door verontwaardiging, uitwisfchen. De Treurfpelen , onder welken veelen, kunstmatig befchouwd, zeer fchoon en verheven ziin , zouden in het algemeen wel gefchikt wezen ter befchaaving van den fmaak en de veredeling van het hart, indien de Dichters het 'er minder op toelagen, om, zo wel in de ftoffe als in den vorm , de grenzen van 't gewoone leeven te overfchreeden , de historie geweld aan te doen, en door fchrikkelijke tooneelen het gemoed in eene te hevige fpanning te brengen- waarop dan natuurlijk eene verflapping moet volgen, die de gewenschte uitwerking verhindert. Uit dit alles — is mijn befluit, dat de Nationaale Tooneelen, die fchoolen der verlichting en der zeden zijn zouden, tot nog toe,-over het algemeen, meer kwaad dan goed bevorderen, ja "op dien voet geen nut bevorderen kunnen. — En voegt men hier bij, het dikwijls noemen en misbruiken van Gods naam, in ijdele fpellen , dan zal het volk (leeds meer en meer in verlichting en zedelijkheid achteruitgaan , hoe meer gebruik het maakt van deeze fchoolen Eene reden, die hier bij komt, zal daartoe nog meer bijdragen. De wijze, namelijk , die in de SchouwF a bur-  ( H ) burgen zo algemeen is, om door geraas, door handgeklap en misbaar, het volk in beweeging te" houden ; waardoor rnen eerder zich zou verbeelden in eene fchool der ongebondenheid , dan in dat der zeden te zijn Ten da' dan,helaas! wel eens het fterkfte is, wanneer fchaamte de oogen moest fluiten , en de dichter, of de handelende perfoon — algemeene verachting verdienen. Vierde Oorzaak. Overvloed van fiechte (*) —- mangel aan goede — Volksfcesten. Wie, die menfchen kent, weet niet den machtigen invloed van algemeene volksfeesten op de zeden der natie Zij zijn het, die meerder werken, clan veele andere dingen. Het gewoone roenschdom wordt, allermeest, door het zinnelijke geleid Alle afgetrokkene befpiegelingen, alle boeken en reuevoeringen hebben niet de helft van den invloed op het volk — ten goede of ten kwaade — als jaarlijks we.'crkeerende Feesten. Maar wat bevorderen deeze in ons ('emeenbest ? Zeeker geen goed — gewis veel kwaad. Zo verre mijne kennis gaat, weet ik in de gebede Republiek ook niet ééne plaats te bedenken , waar een Feest gehouden woidt, dat r*) Onder de flechte volksfeesten verfta ik met één woord . de Kermisfen . door welke ons Vaderland, helaas! overllroomd is.  ( 85 ) dat voor de zeden ook maar onfcha.leüjk, laat Maan, nuttig heeten kan. Hieraan is vol» ftrekte mangel, en de allerbeste zijn rog, uit dit gezichtpunt, leerfchoolen der ongebondenheid. De llomeiren en andere oude volken, die bij de hedendaagfche niet moesten te vergelijken zijn, winnen het in dit opzicht verre van ons. Zij leidden ten minden het volk op tot die deugden, welke toen het beraad van den Staat uitmaakten, en leerden — op hunne Feesten — de n enfchen die pligten kennen en uitvoeren, welke algemeen als goed en heilig geëerbiedigd wierden. Men oefende zich in zulke zaak en, die voor het welzijn d s Vaderlands, of voor de gezondheid en fterktedes ligchaams, voordeel ig waren. — Maar wat leert men op onze Kermisfeesten, die men in dorpen en deden vindt ? — Woestheid, dronkenfchap, en alle die ondeugden, welke den 'mensch in 't bijzon Ier, e't den geheelen Staat met één," verderven. O! de deeze Feesten Hechts éénma'', het zij in Amper dam, het zij elders, heeft bijgewoond, en hunnen invloed op de volkszeden overdenkt, die zal zeeker met mij — daarin eene algemeene oorzaak vinden, dat waare verlichting en reme zeden geen meer opgang maaken. Immers, waar den menie hen zo geduurig een weg gebaand en de hand., als 't ware, geboden wordt, om zich te verlustigen met de laagfle en onzinnigfte ver maaken; waar het volk geroepen wordt om op de jammerliikfte wijze geld, gezondheid en huislijk geluk te verfpilien : daar kan het niet anders zijn, of een groot F 3 gc-  ( 86 ) gedeelte, daartoe gewettigd, door openlijk gezach, zal zich uvergeeven aa" deeze dwaaze en redelooze vreugde en Windel ine nederftorten in het graf der zeden. Zelf zij, die anders

g ie zinfprenk, gelijk weleer, die ten leerregel verftrekt van ontelba.ire belden des daags, die, met het woord: Vaderland, in den mond, fchijnen te rtrijden voor de goede zaak. Het is waar, ook hier zijn edele uitzonderingen op den regel, ook in ons Gemeenebest woonen grootmoedige zielen, die zich niet ontzien overvloedig bij te draagen aan her heil des Vaderland-. Wie zoude dit betwisten, die in de historie van deèzen Staat geen vreemdeling is ? die zo veele Maatfchappijen en individuen kent , welke tijd en vermogen vrijwillig befteeden, om het licht der zeden en het geluk hunner meieburgeren te bevorderen? Doch , wie kent dan"ook, te gelijk, niet den laagen Koopmans- Renteniers-woeker- en zelf zoekenden geest , welke in alle Departementen leeft, en niets anders bedoelt dan het verkrijgen, bewaaren en vermeerderen van het geliefkoosd goud? Wie kent niet den caractertrek van zo veelen, die niets over hebben van hunnen overvloed , om daarmede de maatfchappij te dienen, fchoon zij, op eene fchandelijke wijze, hun eigen en misfchien het verin>gen van anderen, ja dat van den Staat verfpillen ? Dit alles wordt nog eindelijk bevorderd door de Ne-  C 94 ) Negende Oorzaak. De onderlinge verdeeldheid der Burgeren. Bebalven de Prnvintiaa'e belangen, die onze Natie in verfchillen e partijen fplitzen, zijn het de Staatkundige en Godsdienftige gefchillen, die overal verhinderen dat aan het werk d.r volksverlichting meerder gearbeid wordt, en dar de menfchen onderling gemeenfchappeüjk deel neemen aan het nut van 't algemeen. Dit is eene Itiifhoofdigbeid, die bij de inwooners van dit Land (fchoon ook hier uitzonderingen zijn geheel nationaal is, en zo verre gaat, dat men 'er ooggetuige van zijn moet, om het te gelooven. — Ik zou veel voorbeelden, ten bewijze, kunnen aanvoeren, zo het nodig ware. Doch de opmerkzaame kan ze zelf bij douzijnen vinden, en de hedendaagfche gefchiedenis vermeerdert dezelve ontelbaar. Dus is het niet te denken, dat het gewenschte doel der vraag bereikt zal worden, zo lang deeze pa'tijfchappen duuren, en de bijzondere gevoelens nog vijandfehappen maaken tusfehen burgers en burgers Wart verlichting eischt noodwendig - menfchenliefde. Deeze is de groote hoekfteen aan haar gebouw, cn dair deeze ontbreekt, daar kan onmogelijk aan haare voltooijing — niet eens aan haare grondlegging, met vrucht gearbeid worden. Bij deeze oorzaaken, daar de Mtatfchappij ilegts naar de algemee, e ons Land eigene vraagt, zal ik het laaten berusten, wijl zij zee-  ( 95 ) zeeker de algemeemfte en naar mijn gevoelen ook de meest lchadelijke zijn. En, wie ontkent het V het zoude beeter met dit Gemeenebest gefteid zijn, zo de genoemde hindernisfen eens weggenomen waven. Wij naderen thans aan het vierde gedeelte van de groote vraag der Maatfchappij .immers naar ons afgeteekend plan) om namelijk de middelen aan te wijzen , waardoor het gewenschte goed zou kunnen tot ftand komen. — Het is zekerlijk veel gemakkelijker — deeze middelen aan te toonen, dan dezelve ten uitvoer te brengen. Ja in de theorie en op het papier kan men daar over allerlei plannen voor den dag brengen, die zeer fchoon klinken, maar die in het ge» meene leeven nimmer uitgevoerd kunnen worden. Ligteïijk zal ik, wat dit Iaatfte betreft, met anderen in deeze kamerwijsbegeerte vervallen; want wat is algemeener in zulke verhandelingen dan dit gebrek? Maar hetzelve te vermijden zai fteeds mijne zorge blijven, door mij te bepaalen tot het — uitvoerbaare ; onder deeze voorwaarde echter: dat zij.die daartoe de macht in handen hebben , bezield met het gevoel van bet ge-' Nwicht der zaake, zulks ernftig willen, en behartigen. VIER.  C 9<5 ) VIERDE HOOFDDEEL. Van welke middelen kan men, ter bevordering van waare Volksverlichting in ons Vaderland , den tnecsttn dienst verwachten V Het andwoord dat, in weinig woorden , op deeze vraag zou pasfen , is natuurlijk : de beste middelen zijn die , waardoor de oorzaaken , die de verlichting verhinderen, weggenomen worden. Want het fpreekwoord der Latijnen : Cesfante eau fa , cesfat efecius. Met de oorzaak valt het uitwerksel c.;',) is ook in dit geval geheel toepa lelijk. Doch het is der moeite waardig, hierover wat breedvoeriger te fp reeken, en de wijze, waarop dit --vegneemen der oorzaaken behoore te gefchieden, nader aan te tooncn. i. Vooreem dan zal het een heilzaam en gewichtig middel zijn, indien het fchuolweezen (op dat ik dezelve orde volge als in het voorgaande deel) daadelijk verbccterd worde. En zonder dit komt het mij voor , dat nimmer een gelukkige uitflag kan verwagt worden, al ware het ook dat men zich van andere middelen wilde bedienen; wijl deichoolen het zaad niet alleen zaaien, maar ook den grond bewerken moeten, zal men goede vruchten maaien. Ten minhen van het begin eener zarke hangt fteeds het meeste af; dit geldt in het algemeen — zeeker met betrek-  ( 97 ) trekking tot volksverlichting in het bijzonder. Daar dit waar is zo moet de ge- wenschte verbeetering , naar 't mij toefchijnt —— • bij de fchoolmecsters aanvangen. En tot dat einde zou 'er wel geen beeter middel zijn (immers indien de uitvoering moogliik ware) dan het oprichten van — Kweekfchoohn voor Vaderlandfcht Schoolmeesters, geliik' 'er reeds zijn aangelegd door deeze Maatfchappij, en nog meer aangelegd konden worden, zo 't mij voorkomt — op kosten van den Staat. , , , Eer men echter met grond kan hoopen, dat zulke Kweekfchoolen een genoegzaam aantal van leerlingen zullen vinden, zoude het eene voorafgaande voorwaarde zijn, dat met den post als fchoolmeester zulke inkomlïen verbonden waren, als deeze achtingwaardige ft and verdiende; en vooral niet geringer dan veele andere bedieningen, welke de Staat bezoldigt: op dat elk, die zich daarop toelegt, met vrouw en kinders niet alleen onbezorgd , maar ook burgerlijk daarvan leeven kan i zelf zonder dat hij nodig heeft van de gaven af te hangen, die de ouders voor het fchoolgaan hunner kinders fchenken. Want dit is een toeftand, die voor de meesters en kinders uiterst fchadelijk is. De Staat, die in het algemeen hierbij hetzelve belang heeft, moet ook-voor alles in dit opzicht zorgen. En zo 'er, gelijk dit rechtmatig is, door de vermogenden fchoolgeld betaald wierd, dan moest dat in de algemeene kas, en niet itt de hand des Meesters, vloeien. Dit vooraf bepaald en aangenomen zijncie, G zott-  C 98 ) zouden 'er Kweekfchoolen moeten opgericht worden; en 'er is geen twijfel, of zij zullen dan een toereikend getal van voorwerpen vinden, die opgeleid kunnen worden tot dat eerwaardig beroep (*). Het fpreekt van zelf, dat verlichte, en dus bijzonder voor dat vak ervarene Opzieners en Leermeesters, die met kennisfe goede zeden verbonden, behoorden aangefteid te worden in deeze Kweekfchoolen. Welke dan opnamen en onderweezen alle aangebodene jongelingen , zonder aanzien van de Godsdienftige gevoelens hunner ouderen, onder voorwaarde: dat zij vooreerst bezaten een aezund en flerk ligchaam, ten tweeden, eene |efteldhe.dvan hait, en een aanleg des verftands, die beide gefchikt en overeenkomftig zijn met hunne beftemming, en ten derden, dien ouderdom, waarin zij in ftaat waren om blijken te geeven (in de eerfte weeken huns verbhjfiO of zij waarlijk lust en ijve? hebben.voor dien post (f). J Het onderwijs zelf, dat zij in deeze Kweekfchooen ontvingen , moest, behalven de boven befchreevene verlichting, die voo? het geheele volk past, bijzonde? beftaanZ dat gewichtig hoofdftuk L de kennisfTvan hun (*)Wenfchelijk ware het, dat de Kweekfchonipn verdeeld konden worden in twee daXTmmS voor Stads.m voor Land-fchoolmeesters. 1 (t) Tot deeze en fommige voluende vor,rfl™„„  ( 99 ) hun beroep: zo dat niets overgefhgen wierd, wat tot het denkbeeld van een waardig fcboolmeester behoort, het zij in de theorie, het zij in de practijk. — Doch ik ^al mij over dit hoofdftuk nader vedtUa'en (*> Stilzwijgend onderftellende, dat feezen, fchrijven, orthographie, kalbgraphie, grondige kennis der moedertaal en van den briefftijl, als mede eene mathematifche of r?.tioneele reekenkunde de onmisbaare ftukken zijn,die den Jongelingen behooren geleerd te worden, daar zij aahftonds bij het woord, Schoolmeester in onze gedachten tegenwoordig moeten zijn, zo zal ik hier maar bijvoegen , wat boven dat in aanmerking komt: namelijk, in de eerfte plaats. «. Eene natuurlijke logica of redekunst: dat is: het door oeffening verkreegene vermógen, om bondig over een zaak te kunnen oordeelen en gezonde denkbeelden daarover aan anderen mede te deelen. p. Vervolgens moest men in de Kweekfchoolen onleedig zijn over — de Natuurlijke en Staatkundige Historie, over de Geographie en bronnen van beftaan des Vaderlands. y. Een ander- articul van het onderwijs voor zulke Jongelingen was — Vocaal- en In- ftru- (*) Wil men over dit alles — alles kennen , en met één woord , bet geheele vak der opvoedingen der onderwijs-kunde beftudetren — zo is n i emeiJers meeaerftuk, dat in 't Neörduitsch vejtaaid wordt, over dat onderwerp onontbeerlijk. G a  C ICO ) ftrumentaal Muziek, en wel in zo verre, dat zij in ftaat waren om daarin doelmatig te onderrichten. Voeg hier bij — de kennis van het menfchelijk weezen, van ziel en lighaam; de kennis van de voornaamfte ziekten en gebreken , en van de natuurlijke behande liag in die gevalien. '. Niet minder moest dit onderwijs zich mtftrekken tot eene - duidelijke kennis van de Natuurlijke en daarop gebouwde Christelijke Religie — op zulk eene wij ze, dat zij eerst theoretisch, en dan in de practijk geoeffend wierden, om deeze kundigheden aan kinders, naar derzelver vatbaarheid en onderfcheid van jaaren, weder mede te deelen. En daar het Bijbelboek de yoornaame bron is van Christelijke kennis, was het gewisfelijk zeer goed, indien de perfoonen, die tot fchoolmeesters worden opgeleid, onderricht kreegen om met de jeugd dat Boek doelmaatig te kunnen leezen, en hetzelve verftaanbaar te maaken. Schoon dè leerftellingen van de Religie eigenlijk niet onder het vak der fchoolmeesters dienden te behooren, maar overgelaaten moeten worden aan de Leeraars der verichillende gezindten, kon nochthans het onderwijs in den Godsdienst, wat de eeuwige waarheden der Rede, en de Christelijke Zedeleer betreft, zeer wel in de fchoolen begonnen worden. Ook kan men daar den Bijbel wel leezen — namelijk oa-  C. ioi ) onder de meestgevorderden — zonder dat de fchoolmeestèr dogmatifeere (*). e. Buiten het gezegde is 'er iets, waarop men niet te veel gewicht kan ftellen, 't geen in deeze Kweeklchoolen, zoveel mogelijk is, behoorde bewerkt te worden, — dat, namelijk, de harten der aanftaande fchoolmeesters gevormd wietden tot warme menfchen- en kindervrinden - ja tot hoogachters en dadelijke betrachters der verhevene Religie; op dat hun wandel en caracter ten voorbedde moge ftrekken voor het volk, dat gewisfelijk den heilzaamtten ■ invloed heeft op de zeden van 't algemeen, en zonder welke - ook alle oelfer.ingcn des verftands niet de gewenschte uitwerking zouden, te weeg bréngen. Indien de fchoolmeesters, in het algemeen, op deeze wijze bekend waren met hun gewichtig beroep, en bekwaam om hetzelve doelmatig waar te necmen, zo zoude het fchoolweezen eene geheel andere gedaante kriitXltemeen> en van andeie daaraan geliike Vaderlandfche Gezelfchappen, die tè zamen hun werk gemaakt hebben, en nog maaken, om het edel plan eener waare Volksverlichting te helpen volgeren. O'- zij zijn Tiet, die veel bijgedragen hebben, en nog meer bijdragen  C 130 ) kunnen, indien zij — onderfteund door 77 er> gemeenfchappelijk de handen in cé. il'.ande met, het Burgerlijk ReItuur — voortgaan on het zo loffelijk betreeden fpoor; indien zij inzonderheid ov.rral de piactijk met de theorie verbinden , en om zo te fpm ken in den beginne het volk de fpijze geheel toebereiden , zo als dezelve ftrekken kan tot voedzel voor verftand en hart. Het is nuttig en goed- dat zij voorflaan en raadgeeven hoe men moet handelen; maar nog beter is 't, zo zij het volk dadelijk op die w jze handelen laaten. Want dit is eene onloochenbaars waarheid, dat domme en dus tegelijk ingebeelde mentenen, gelijk 'er veele fchoolmeesters en ouders zijn , niet geholpen worden, zo men ze alleen middelen aan de hand geeft, die zij gebruiken kunnen, maar men moet hen tegelijk deeze middelen gereed maaken en als 't ware opdringen, zo dat zij niet in ftaat rijn andere te r.eemen. Deeze middelen mogen zeeker niet in dwang beftaan, ma?r, bij voorbeeld, op zulk eene wijze, als te Haarlem de gewoonte is — door Leesbibliotheeken, Beloomngen, enz om van Bodegrave en andere plaatfen niet te fpreeken. —■ En zo zal men we'haast -neer licht verfpreid zien , dan door veele theqretifche verflagen en afgetrokkene befpiegebngen- Het :*ïj vcre van nvi Je waard'* van rulke werken *e betristen; maar één nuttig fchoolboek, éene ver- za.  ( 13* ) zameling van volksliederen (*), één Almanach van brender a brandis, één nieuwe Trap der jeugd, doet meer nut, dan veele keurlijlce verhandelingen, fchoon in den volkstoon gefchreeven. De menfchen zijn waarlijk nog te verre achter uit — hunne oosen moeten eerst van de ftaar des bijg-loofs, der vooroordeel en, der domheid geligt worden, eer zij van de zonne der waare wijsheid licht en voordeel trekken kunnen. VII. Een ander middel, dat zeer nuttig zijn zou, zo 't mij voorkomt, ware dè verbanning der zogenoemde — platte taaien. Maar op welk een wijze zou dit geleideden? dit is de groote vraag. — Ik weet geen andere, dan dat de fchoolmeesters, onderfteld zij waren (volgens het plan hier boven) daartoe bekwaam, 'er voor zorgen, dat onder hun toezicht, alleen — de zuivere Moedertaal gefproken wordt, dat zij daarin opzettelijk onderricht geeven —• het zij, door gefprekken, het zij door fchrijven; X) dat (*) Men zou misfchien, alleen het invoeren van goeiie volksliederen als een middel kunnen aangecven tot bevordering van het gewenschte doel. (t) Bij voorbeeld: op een houten tafel aan de wand met krijt. De meester fchrijft daarop tegen de regels, en dan vraage hij oe kinders, hoe het moet z;jn ? Ik weet, bij ondervinding, dat dit zeer nuttig is. I 2  C ij* ) dat zij de kinders aanhouden ren wat vermag een goed meester niet?) om onder elkander en bij hunne ouders fteeds nederdüitsch te fpreeken. Ini'en dit alles met ijver en oordeel gefchiede, zo zoude welhaast hef platte van zelf wegvallen, ten minsten zo ware 'er geen vrees meer, dat fchool meester en Volks-leeraar onverftaanbaar zijn zou, zo hij de Moedertaal dis Lands fprak, gelijk nu liet geval is in het voormaaüg Friesland, Groningerland, en waarfchijnelijk ook in andere Departementen. VIII.Ten beiluite voeg ik hier nog één. maar zeer heilzaam, middel bij, waardoor, zo het kan bewerkt worden , waare Volksverlichting en goede zeden meer dan 'gemeen zullen winnen, indien namelijk onder mijne Landgenooten — zuivere Vidcrlandsliefde en onderlinge verdraagzaamheid mogten tneneemen. Ja dit ware de gouden knop op de torenfpits, zal men zeggen; doch het hoe? blijft misfchien, als de fieen der wijzen — voor altijd verborgen. ~ Twee wegen ftaan 'er open om daar toe te komen. Vooreerst: dat het bovengenoemde, in dit . vierde Hoofddeel te zamen genomen , dadeliik aangewend worde — en Ten tweeden : dat 'er in ons Vaderland , eene wijze en gelukkige Regeenagwoxin ftand boude. Van  ( 153 ) Van deeze twee voorwaarden hangt dit middel- af. Maar worden dezelve vervuld - mij dunkt het kan met misfen, of dan zal ook het andere volgen. Immers - bij eene behoorlijke aanwending van die middelen , welke boven voorgeflagen wierden, hoe zoude het daar and?rs zijn kunnen, dan dat goede zeden en dus ook de edelé deugd der Vaderlandsliefde zouden bevorderd worden? En onder eene wijze en geEif'e Regeering zal eene, door die middelen verlichtte Natie, het monter der verdeeldheid niet dulden. Alle volksklasfen zullen zich verheugen m he genot van zulk eene Staatsregeling , en de handen in ééu liaan om dezelve duurzaam te behouden en te verdeediS alle boosheid van binnen en file geweld van buiten Geen Godsdieriltige, geen Staatkundige haat zal dan meer te vinden zijn. Menfchenliefde en daarop gebouwde Vaderlandsmin - zal de kenfehets zijn van een Staat, waar de verlichting algemeen is , waar alle de Inwooners - bekend met hunne Pligten en Rechten - de eerfte betrachten, de Iaatfte waardeeren en daar mede overeenkomftig beftuurd ^Gelukkig Vaderland, zo dit ■ heil eens uw deel mag worden ! Ge ukkig hij, die dit nog mag beleeven! Geluitkiïer, die daartoöe dadelijk bijdraagt! Moat het beandwoorden van de, aan * ° j j het  C 134 ) der Maatfehappi een middel w«r.,en om aan de zeden vendelende Volks" verlichting Van dienst te ziin' Dit Wft ten wjt ook de uitkomst moge zijn van zijnen arbeid, bij heefr voor zich X- lZrhlz°^h^,^^ dat liefde voor de waarheid en 't nut van 'talge- dus de krachten gering, de beoordeelaars zullen (gelijk ik vertrouw) den goeden wil miskennen noch verachten. « eindig me de zinfpreuk, die de geheele wensch is van mijn hart • „ Eedle vraagbaak van 't verftand; „ Morgenzon van t heilrijk Eden; „ Waardst gefchenk van 's Hoog/lm hand; „ Schat des Jlerv'lingt; dierbre Reden! „ Dat uw licht, in zegepraal, „ Onzen geest met licht beflraal ! Christelijke Gezangen bij s e p r: