REDEVOERINGEN E N AANSPiAAKENi TWEEDE DEEL.   alleen, roor fle Leden. MD ('CXCII . .   NI. Dit Tweede Deel bevat de Redevoeringen der Heeren g. brender k bran- dis, w. van barneveld, c. rensino, b. zur bid hl en en J. f. muller. De Franfche en Koperen Lettertijtel moet dus voor de eerstgemelde Redevoering geplaatst worden.   HET WAARE DOEL DER MAATSCHAPPIJ, TOT NUT VAN T ALGEMEEN. VOORGESTELD OP DERZELVER JAARLIJKSCHE ALGEMEENS VERGADERING,GEHOUDEN DEN I2den. VAN OOGSTMAAND, I788. DOOR DEN VOORZITTER DHR VERGADERING, G. BRENDER h BR AND IS,   Menschlievende Hocrers en Hoorcresfen ! Die ter bevordering van het welzijn des gemeenen Mans afgezonden; of ter befchouwinge der wehneenendjie pogingen te zaamen gekomen zijti Het uitmuntend doel van deze Maatfchappij, dat zulk eene aanzienlijke Vergadering op deze plaatie deedt zaamen komen; is zeker zoo edel, dat men 'er nimmer te veel tot aanprijzing van kan zeggen • Maar dat zelfde doel¬ wit is te gelijk, voor zommige lieden , nog met zulk eenen nevel bedekt, dat men hen eenen wezenlijken dienst kan doen, wanneer men dat wit op het naauwfte bepaalt en aanwijst, op dat het zo veel te ligter, zo veel te zekerer getroffen kan worden, —— Beide redenen billijken derhalven mijn voorneemen, om het waare oogmerk van deze zo belangrijke Maatfchappij, eenigzins omftandig aan te toönen. Eeide verzekeren mij', en van uwe aandacht, en van uwe vriendelijke toegeevenheid, die, zo ooit, zekerlijk elkander moeten vergezellen, zo dikmaals men het nut van 't algemeen tracht te bevorderen. Het doeleinde deezer Maatfchappij is, volgens haar onlangs uitgegeeven Bericht, om den gemeenen Man, zo veel mogelijk, in de algemee* ne gronden van den Cht isteiijken Godsdienst Zedekunde, huishoudkunde, Vaderlandfche GeA a  C 4) fihtedenisfetl, Landbouw, Levensorde, en alles, wat ter bevordering van tuitte Kunjlen en Weten fchappen , zonder onderscheid, kan dienen , te onderrichten. Ziet daar met weinig woorden. het grooteoogmerk dezer Maatfchap. pij geboekftaafd , en, buiten allen verblindenden juister, zodanig in het licht e,efteld , dat het voor vcele geheel gecne toelichting behoeft, pm het daadliik te kunnen befchieten. ban, 7.0 als ik reeds gezegd hebbe, voor anderen, door verkeerde redenceringen misleid, ligt het gemelde doelpunt nog zó in het donker, of 'er de Egijptifcfie duisternisfe op rustte. En het ook voor dezen op te helderen, was het oogmerk mijner poogingen Het fchifnt mij toe, dat de verkeerde redenceringen over ons oogmerk, het best ter ontbinding kunnen voorgemeld worden, bij wijze van bedenkingen'; of als opgeworpene vraagen. die, wanneer ze oppervlakkig befchouwd worden, deze Maatfchappij, of in een belagchelijk licht plaatfen, of haar geheel nutteloos doen voorkomen : maar zo dra men hen ontleedt , en op den toetsfteen der gezonde reden beproeft , hunnen aanvoerer zelfs befpotlijk maaken, hem van onze goede oogmerken overtuigen , en het algemeen bevestigen in dat goede denkbeeld, dat het zich reeds van deze Maatfchappij gevormd heeft. — Welaan, waagen wi( het dan, de volgende bedenkingen aan te voeren. en in haaien aart te befchouvven. Zal deze Maatfchappij de gemeene lieden tot geleerde lieden maaken? dus, dunkt mij', hoor ik iemand vraagen : en eer hem iets pp die vraag geandwoord is, roept hij reeds bij. voorraad, en als in zegepraal uit; Zie  (5) js daar eene fchoone onderneeming ! Eerlang „ zal men de verhevendfte waarheden van den j3 'Christelijken Godsdienst» en der uitmun„ tendfte zedekunde, niet alleen van den kan- iel , maar ook van agter den kruitwagen „ kunnen hooren! Men zal den fchiet- j, fpoel en het ipinrokke verlaateu, om, op den wenk van deze Maatfchappij, 's gra., viiSANüt's, MOsscHSKBitOEKÉN i en andere uitmuntende natuurkenners, uit den „ fmeerigen wol-kring te doen voorkomen. Ja, 4, welhaast zal men een fchamelen opperman, „ of dagwerker, mee gefcheurde kleederen , aan „ den morsiigen en berooiden haart gezeten; „ mogelijk wel met een kort pijpjen in den mond, en met een glaasjeii, zoo zeer door HErviNEiio geprezen vogc, in de hand, zij« „ ne hiiisgenooten, de beste levensörde , dè „ gefchiktfte huishoudkunde hooren voor pree, velen; zonder dat een van hun allen, daar \> door een beter beftaan, of wat meer uit„ zicht op hetzelve zal kunnen verkrijgen." Wanneer men zulk een' fhoeveir evenwel eens, en met reden, tegenwierp: dat hii even zo weinig begrip van den gemeenen man, als van de wezenli,ke geleerdheid, en het doel dezer Maatfchappij hadt; zou men dan wel buiten den haak met hem handelen ? Zou eene fieclns oppervlakkige befchouwing, en van de geleerdheid, en van de omftandigheden des gemeenen mans, niet daadjiik döen zien, dat deze voorbaaiige zegepraal op eert enkel Niet gegrond is! lmmeis de vvaa: ie geleerdheid, [wantik onderfcheide dezelve, van de wel eens zogenaamde geleerdheid, of veelweeterij, volgens welke men van a;les wat j A 3  en van het geheel niets weet] de waare geleerdheid, zegge ik, vordert ,.) eene vroegtijdige, of reeds van der jeugd aan beginnende oefening; zo in de gronden der bijzondere wetenfchappen en kunften , als in de verfchillende taaien, in welken die wetenfchappen en kunften, door de bijzondere fchrijveren zijn voorgedraagen. Zij eiscbt,ten 2den), eene uitgebreide kennis van het beftaan en de werking der geheele Natuur; en van den aanleg en het geregeld onderhoud der bijzondere rijken en ftaaten, als mede de daar uit voortvloeiende ftaatkunde en algemeene gefchiedenisfen. Om deze te bereiken, zijn ten :-den , veele boeken en gefchriften , en ten 4den ) werktuigen noodig, en deze alle worden , ten 5den, niet dan door een daar aan geëvenredigd capïtaal verkreegen ; waar bij men dan, ten óden j, een' overvloed van tijd moet voegen: zonder nu nog van de noodig zijnde vlijt en oordeelkunde te fpreeken; die men toch bij den gemeenen man ook zou kunnen voorönderfrelleu. Vest men nu het oog op den gemeenen burger, en overweegt men; dat hem niet enkel de eerst verëischt wordende grondbegiufeien in de wetenfchappen, zelden eigen zijn; maar dat hij meest'il van het vroegfte morgen tot aan het laatfte fcbemerlicbt, voor zijn eigen, en ook voor zijner huisgenooten beftaan, vlijtig moet werken; dan ziet men te gelij k, dat het voorneemen dezer Maatfchappij zo min kan ftrekken, om de gemeene lieden tot geleerden te vormen, als om hen alle tot rijke lie den te maaken. Men verfta het woord riik hier in de gewoone betekenis, volgens welke men het aan aardfche fchatten, en geenzins  (7 ) aan geestvermogens verbindt: nadien de uitbreiding en de vermeerdering van delaatiten, Wel deegehjk tot ons oogmerk behooren. „ Meen," zegt een tweede gisfer, die ons oogmerk beter waant te begrijpen, doch tevens aan de andere zijde afdwaalt: „ deze Maa^., fchappij wil geene geleerde , maar wel be„ fehaafde lieden, uit den gemeenen burger5, ftand doen voordkomen. Zij wil dien kring veredelen, en elk gemeen mensch eene wel„ gemanierdheid doen verkrijgen, die hem de „ theecafei derfatfocnlijke lieden niet alleen; „ maar zelfs het ontleden der ganfen, patri],, fen en ander wild , op een groot Suttpé* „ en voor het aanzienlijkst gezelfcnap, zal waardig maaken. Zij zal die ftiive „ houding en bedeestheid, die ons zó zeer m „ hem misftaac, door eenen losfen zwier en ., vrijmoedigheid doen vervangen. Hij zal openhartiger worden ; eeh bezef van het waare fchoon verkrijgen, en welhaast alle die aandoeningen gevoelen, die een net ge„ maakt kleed, of een naar de mode opge„ toomde hoed, in elk vertederd harte kan. „ verwekken. In 't kort, hij zal op den si wensch der Maatfchappij eerlang geheel ver., fijnd , in alle kringen kunnen verkeereu , „ zonder dat hij meer geld of meer deugd , dan voorheen, zal behoeven te bezitten, welke j, beide hem de Maatfchappij toch met geeven " Het zij verre, dat ik de befchaaving geheel buiten het plan dezer Maatfchappij zoude willen fluiten. Doch, in zo verre de befchaaving meer voor het gevoel en de verbeelding, dan voor het verftand werkt; ■ in zo verre zij A 4  CS) aan kleinigheden blijft hangen , en groote zaa* jcen verwaarloost; in zo verre zij den kring der begeerte, en dus te gelijk, die der behoefte uitbreidt; in Zo verre zij de weelde en wellust begunftigt, door het vergaapen aan fchijnvermaaken; in zo verre zij te vreden js, met moDije woorden en ichoone fchriften , doch te gelijk een flegt gedrag toelaat; jn zo verre zij eene uitwendige wellevendheid, voor eene ongeveinsde vriendfchap en verkeering verkiest : m t kort : in zo verre zij den mensen van zijn £eluk verwijdert; zijne driften eene vallche wending doet neemen ; en zijne bekwaam• heden op blinkende ellende doet uitloopen : in zo verre ontken ik het doel der Maatfchappij, met de zogenaamde befchaaving over een te ftemmen: Ja, ik fte! zeker, dat zij veel eerder eene eenvoudige, ja zelfs boerfchenatuur, dan eene wellevende ondeugd, moet trachten te bevoordeelcn. Dat het befebaaven van 8 menfehen geest, zo in het tegengaan van de onwetendheid, als van flaaffche vooroordelen, geheel verfchillende is, met de zogenaamde befchaaving, behoeft zo weinig bewijs, als de zekere voorönderiteliing, dat die geestbefchaaving wel degelijk ftrookt met het heerichend denkbeeld, dat men uit alle de oefeningen dezer Maatfchappij heeft kunnen opmaaken. r Geen van beide de ingevoerde perfoonen, hebben derhalven ons waar oogmerk getroffen: en geen wonder.' zij lagen hunne pijlen te hoog of te laag aan, zo dat dezelve, of den verheven kring der geleerden, of dien der aan de aard gekluisterde wellustelingen moesten  (9) aantreffen Doch hier lag het waare doelpunt juist tusichen beide: en dit brengt ons nu, op eene ongezogte wijze, tot de bepaaling van dat oogmerk. ' . indien ik rmj met bednege , dan beitaat het voorneemen dezer Maatfchappij, voornamenlijk daar in : dat men-het verftand van den gemeenen man vermeerdere en opfcherpe, door de voorwerpen, die rondom hem zijn, door middel van een aan zijn oog geëvenredigd licht* op te helderen. Daar nu de ondervinding leert, dat een helder licht onverdraaglijk is voor zwakke oogen, welke veel beter in de fcheemering zien kunnen, zo kan men dit ook overdragtelijk,ten . pzichte van den gemeenen man zeggen; wiens bekrompene denkbeelden, van langzamerhand uitgebreid, en ais door de fcheemering heen geleid en verfterkt moeten worden: wijl de vertooning eener groote Geleerdheid, die denkbeelden daadliik zou doen verwarren. en hem of dwaas, of kregel zou doen worden — Van hier is dan ook die eenvoudige en alzins bevattelijke voordragt oorfpronglijk, die deze Maatfchappij, m alle naaye fchriften, voor den gemeenen man vereischt. Men zou kunnen vraagen, of deze verlichting den geringen burger nuttig of noodzaadijK i»; doch dit zou men ook, omtrent zijn geluk, kunnen doen, en dan hetzelfde andwoord bekomen. Het geluk van ieder mensch klimt te gelijk met zijne kundigheden, en zijn aar* gebore trek, om toe meerdere volmaaktheid te leraaken, is te gelijk de voornaamfre dnjfveêr van zijne ontwikkeling, ten algemeene nutte. Hier komt bi', dat de geringe Burgerftand , ten zeer groot gedeelte van hetgeheele mensenA 5  dom uitmaakt,, zo dat ieder Lid in dien ftand, eene naauwkeurige kennis behoort te hebben, van zijn eigen kring ; van zi n verband tot denzelven ;en tot dien van het geheele mensch- dom. De keten der dingen, welke in al het gefchapene doorblinkt, is geenzins bij de bijzondere rangen van het menschdom ontfchakeld. Deze ftaan of vallen met elkander, hoe paradox deze Helling ook zomtijds fchijnen moge. — Zij verrijken elkander; verlichten elkander, en maaken elkander gelukkiger, naar maate zij, in hunne kringen meerder of minder werkzaam zi n, om hun eigen belang te bevorderen : dat is: om edeler, gelukzaliger, en telkens waardiger voor de oniterfliikhefd, hunne zekere beftemming! en overeenkomftiger met hunnen oorfprong te worden. Het geluk van het algemeen wordt dan, te gelijk met het geluk van den gemeenen Burger, bevorderd, zo dikwils men het doelwit dezer Maatfchappije bereikt Maar dat doelmerk wordt nog edeler, zo dra men in aanmerking neemt, dat, wanneer men den gemeenen man verlicht, men dan te gelijk den middenftaat, en deze den hoogeren noodzaakt, om ook in hunne leringen volmaakter te worden. Immers, men kan in geen zo duistere plaatfe, een openbaar licht ftellen, dat het de mindere donkere en aangrenzende plaacfen niet zoude aandoen. En ciit is waarlijk nog een fpoorilag te meer, om in onze oefeningen niet te verflaauwen, maar rustig voord te treden. Ik erken zeer gaarne, dat onze gemeene lieden , over het geheel genomen, misfehien meer verlicht zijn, dan die vaa andere landen i 'ei  C ïi ) zijn ve-fcheidene redenen, die dit waarschijnlijk maaken. Ik fta toe, dat zij weinig bovennatuurlijke zaaken zullen gelooven: neem eens, dat te Leviathan alle dag een visch van een mijl lengte zoude inflokken, en zich dus bekwaam maaken, om tot voedfel voor de gelukzaligen in het paradijs te verftrdkken; zo a s zommige Rabbijnen gedroomd hebben. Ot dat 'er menfcben op de waereld zouden gevonden worden, welke altijd zoo groot zijn, als het geen daar ze bij komen, en om die reden , zich in de bosfchen zo groot als eikenboomen , en in het veld gelijk grasfcheutjens vertoonen ; zo als dit door zommige Kusten, volgens omelin, neg heden geloofd wordt. Doch dit verhindert niet. dat 'er ook bij onze landgenooten, nog een aantal fpookerijen voor waarheden gehouden worden; en de vooroordeelen en bijgelovigheden thans nog zo lteric in zwang gaan, dat het 'er nog zeer verre van af is,om geheel licht bij hen te wezen.. Doch, boven dat ailes, zal men met leedwezen moeten bekennen: dat in het laatfte quartier dezer veel te ftelüg zogenaamde verlichte eeuw, het zo zeer befebaafd Europa, door waan en ongeloof, onwetenheid, luiheid en vallche verbeeldingen, nog zo vervuld is, dat men bijna zou kunnen twijffelen , of 'er heden nog wel iets meer dan eene morgenfeheemermg aan onze kimmen te zien is, fchoon men dezelve reeds voor den heldren dag gelieft te houden, en als zodanig te eerbiedigen. Hoe het zij, de verdere uithreiding van dit licht, en de bevordering van 's menfehen kundigheden , is een altoos wenfchelijke onderneeming; die niemand in eenige zijner be-  C i? ) trekkingen fchade kan verr.orzaaken; of de ellende van den gemeenen man, op een of andere wijze kan vermeerderen ; maar dezelve in tegendeel veel kan verminderen. En indien hec mogelijk ware, dat iemand nog mogt twijffelen, of het beter is, verlhmdig dan onweetend te zijn: die in ernst vraagen kon; of het den mensch rneer nut zoude aanbrengen , zich op arends vleugelen naar de zon te kunnen wenden, en het glinsterend fterrenheir van nabij te befchouwen ; of met de molleo altoos in de aarde te wroeten, en het aaogenaame daglicht te ontbeeren: zulk een' vraager zoii men onder de dieren behooren te rangfehikken, als geen bezef van 's menfehen waarde, of zijne eigene beftemming hebbende Daar dan het bereikt wordend oogmerk dezer JVlaatlchappij noodwendig het algemeen geluk kan bevorderen , door den gemeenen man te verlichten, zo behooren wij van die verlichting, als het waare doel, nog iets meer té zeggen. Immers, door haar leert men die lieden de waarheid kennen: of de bijzondere voorwerpen in hunnen aart befchouwen. Vervolgens welk verband dezelve met elkander, en ook met hem, als befchouwer en mensch, hebben; welk een en ander, enkel door een naauwkeurig verband der begrippen, en door eene nette, geleidelijke en ongezoete aaneenfehakehng van eenvoudige denkbeelden, kan verkreegen worden. Het naauwbe' perkt uitzicht van den gemeenen man noodzaakt hem, om zich difcmaals op andere lieden te moeten veriaaten; dat hem dan ook niet zelden hgtgeloovig doet worden. Doch ziende, dat hij nu en dan door fpotters bedroogen.  C 13) wordt, begint hij wel ras tot een ander uïterite over te flaan; en v/il dan bijna niets meer gelooven, van het geen buiten zijn gezichtkring voorvalt; zelfs niet het geen op natuurkundige gronden bewezen is. Lieden, ('zegt watts, in zijne Oefening en befchaaving van 't Cerftartd,) die zich nooit ergens mede ophielden, dan met de gemeene zaaken dezes levens, en het gene dagelijks in hunne bezigheden , of omtrent hunne perfoonen voorvalt, neemen zulk eene enge en beperkte wijze van denken aan, dat hun geest geene andere denkbeelden kan aanneemen of behouden, dan dezulken aan welken zij zich gewend hebben ; want ze zijn altoos gereed, om de gewoone, dagelijkfche en geringe beeldtenisfen van zaaken , tot de maat en regel te ftellen van alles wat 'er is en wezen kan. Spreekt men tegen zulke lieden van de ruime afftanden der Planeeten waereld : zegt men hen, dat de fter, die Jupiter heet, eene vaste globe, en 220 maal grooter dan onze Aardbol is: dat de Zon eene onmeetelijke vuurkloot is, bijkans jcoo maal grooter dan Jupi* ar, dat is aacvco maaien grooter dan de aarde die wij bewoonen: voegt men 'er wijders bij, dac de afftand der aarde van de zon 27 millioeneu mijlen bedraagt; en dat een kanonskogel, van deze aarde afgefchooten , eeuwen lang werk zoude hebben , eer hij met den fnellen vaart, dien hij heeft, eene der naastgelegene vaste Starren bereiken zoude: dan zou men bij zodanige lieden aangemerkt worden als vertellers van beuzelingen; en zij zouden het gewigt dier heerlijke fterrekundige waarheden Biet kunnen verdraagen.  ( U ) Tracht hen de verbaazrnde vlugheid van beweeging, inzommigen der allcrkleinfre of allergrootfte ligchaamen der natuur, eens te leeren kennen. Vertelt hen, naar waarheid, dat de planeet Venus, die beurtelings onze avond en morgenfter, en bijkans zo groot als onze aarde is; naar de beste uitrekening metzulkeene fnelheid voordvliegt, dat ze meer dan 23,000 mijlen in Cén enkel uur aflegt, fchoon ze maar eenige roeden wegs in een geheele maand fchijnt te vorderen. Verzekert hen, dat de lichtflraalen, welken de zon ons toefchiet , naauwlijks één feconde tijds behoeven, om 6d,ooo Mijlen af te leggen; gij zult hen , dus doende, wel verba3?t doen ftaan ; maar ze zullen geen woord van alle uwe gezegdens toeftemmen, en die veel eer aanmerken als tover vertelfels, die ze nog eerder zouden gelooven , om dat ze die in hunne jeugd, met eene inwendige vrees,en te gelijk meteen flreelend vermaak hebben hooren vernaaien : welke beide hen dan ook nog bijgebleeven zijn, Deze zelfde bekrompen verftanden, zullen dezelfde ongeloovigheid betuigen voor de wonderen die het vergrootglas ontdekt; en bezwaarlijk iets gelooven, dat buiten het getuigenis hunner naakte oogen valt, of de hulp der kunst behoeft. Kan deze herinnering niet tevens dienen, om dien eenvoudigen leertrant te ftaaven, welke deze Maatfchappij zó zeer van anderen doet onderfcheiden? En kan zij te gelijk gecne aanleiding geeven. om zodanige verdere maatregelen te doen kiezen, door welken men den gemeenen man zó bekwaam, kan maaken, dat hij niet alleen de wezenlijke eigenfehappen en de betrekkingen der deelen.  C 15 ) ia de voorwerpen opmerken, maar zelfs genoegzaam doorzien kan, in hoe verre dezelve eenige betrekking op hem en zijne beftemming hebben ? — En welke plichten daar uit voor hem voordvloeijen ? Gebruik maakende van zijne nieuwsgierigheid, die hem naar de fchavotten en andere bloedige tooneelen doet voordhollen — zullen de proeven dit best kunnen betoogen- Zij, die alle nieuwe ontwerpen afkeuren, om dat het nieuwe ontwerpen zijn; en bij het oude blijven r om dat het gemakkelijk is; zullen niet nalaaten onze poogingen te befpotten: dat ook veel ligter gefchiedt, dan het belagchelijke 'er van aan te toonen. Zij zullen mogelijk voorwenden: dat wij wat laat beginnen , nu 'er reeds zo veele Eeuwen verloopen zijn, in welken wij geene fpooren, van zulk eene verlichting voor den gemeenen man, aantreffen. Dan, hier kan men gerust op andwoorden : Eerftelijk: dat, indien het doel nuttig is, f waar aan men geenzins twijffelt) het vér verloop der Eeuwen dan juist aanwijst, dat het hoog tijd wordt om alles in het werk te ftellen, wat dat ontwerp kan bevorderen. Ten tweeden: dat de grond van vertraaging, dienaangaande, meer in den toeftand van andere rijken en flaaten, dan wel in den onzen moet gezogt worden, nadien men in fommige landen den Itelregel vol houdt, welke wil: dat een arm en onkundig volk best te bcheeren is. Ten derden: d*.t de oude volken, om dezelfde reden , geene fpooren van zulk eene verlichting kunnen opleveren, nadien zij dezelve maar tot zommige lieden ukftrekten, welke  ( \6 ) hen bij de altaaren, in de rechtbanken, of op het flagveld van dienst konden zijn : ea eindelijk', Ten vierden: dat de eeïfte bevolkeis dezer landen, in den oorlog, of op dc jagt, en geheel ruw van levenswijze zijnde, hier ongejchikt en te lui toe waren Terwij! de volgende Tijdperken meerandere bezwaaren opleverden, die de daarftelling van zulk een doeleinde, zo wel als de uitvoering van zulk een ontwerp noodzaaklijk moesten wederflreeven —• In t kort, dat men, en bij de hefchaafde Grieken en domeinen, en bii de onbefchaafde Franken , Belgen en Batten , zeker zo min als jn de algemecne gefchiedenisfen der volken, eenige doorgaande fpooren'van verlichting voor het algemeen kan vinden : doch dat men daar ook zulke plaatfeüjke of tijdelijke redenen tegen kan ontdekken, die in dezen tijdkring, en in dit land, al hunne kragt moeten verliezen. En hier mede acht ik het gemelde .voorwendfel genoeg ontzenuwd te hebben, om 'er u niet langer mede op te houden. Ziet daar het doel dezer Maatfchappij. van eenige eerbezwalkende bedenkingen ontheven en opgehelderd ' Welk een aangenaam gevoel moet het u , waardige Leden! en nut bevorderende Donatricen ! geeven , dat gij zo ijvrig kunt medewerken, om dat eindpunt te bereiken Dat gij zulke edelaartige gevoelens voedt en begunfligt, die de verlichting en het geluk van uwen medemensch bevorderen. Wie weet, welke aanmerkelijke voordeden gij reeds bewerkt hebt, cn hoe veele 'er nog op uwe verdere hulp en goede onderfteuning wagten, om in glans te verfchijnen. Immers, daar hei  ( i? ) waar geluk van menfchen en ftaaten , alleen op de deugd rust, en 'er zonder kennis of verlichting geene deugd kan gevonden worden : zal de gemeene man een dubbel nut van uwe poogingen kunnen trekken ; en hij zal zulks te greetiger doen, wanneer hij merkt, dat men hem noch een geleerden, noch een befchaafden wil doen worden; nadien hij tegen beide ftanden, als tegens bergen opziet: maar dat men hem alleen bekwaamer wil maaken , in zijn eigen kring, om zijn geheelen toeftand te verbeteren; zijn lot draaglijker te doen worden; en zijne dagelijkfche bezigheden te verligten, door hem meerder kunde en overleg te ver» fchaffen. Wanneer de mocritus den jongen otagoras, met een zwaaren last hout bekaden , vaardig over de ftraat zag wandelen , deedt hij, verwonderd zijnde, denzelven bij zich komen, en die {lukken hout ontftapeien, en weder te zamen pakken; het welk alles zoo fpoedig, en te gelijk met zo veel kunst gefchiedde, datDEMOCRiTos, alléén uit deze daad durfde voorfpellen , dat deze jongeling een groot wiskunftenaar zoude worden. Welke voorfpelling vervolgens ook bewaarheid werdt, nadien protagoras een der grootfte wijs- geeren werdt. Dit voorbeeld ftrekke ten bewijze wat de kunst vermag; en het zal den gemeenen man niet alleen aanduiden, dat een kundig mensch minder moeite behoeft te doen, dan een onkundigen; en men dus noodzaaklek naar meerder kunde moet trachten: maar het zal tevens ons leeren, dat 'er ook uitfte•kende vernuften uit den gemeenen ftand kunaen voordkomen, welken het tot geene misij daad  (ï«) daad kan gerekend worden, dat zij de gelegenheid aangrijpen om zich te volmaaken; even zo min als het der Maatfchappij ten mis. daad zoude verftrekken , zodanige vernuften aan zich zeiven ontdekt te hebben V\ aren de zaaken, die dezen dag voor ons nog fe doen (taan, kleiner in getal, of minder vangewigt, dan zou men reden hebben om eene verdere uitbreiding van zommige Hechts aangelapte zaaken, alsook nog eenige andere bedenkingen, bij deze gelegenheid, van mij te verwagten, of liever te eifchen Dan, naardien het zwaarrte altoos het zwaarfte moet weegen, en ik voorgenomen heb, u nog het een en ander tot meerderen aandrang, ingebonden reden voor te draagen; zal iiitusfchen een meer ftreelend geluid, en bevallige ftem, deze mijne rede vervangen; en mij te gelijk een gepasten overgang van het maatelooze tot het dichtkundige bezorgen. 6 Gunstig tijd/lip ! den mensch bcfclworen ! Het doel der Jchepping eerbiedig naar te fpooren ! Mensch! ken uwe waarde reeds hier beneen! Uw geest verhef' zich tot hoogcr kringen, Om eens volmaakter een zegelied te zingen. Dus zult ge uw' tijdkring met roem befleên. Qa~) (a) Deze Aria werdt, onmiddejijk naa het voorgaande, door Juffrouw Wjjn gezongen. Gij  C 19) * * * Gij, die als eedle menfchenvrïnden, Geen fchoon dan in de deugd kunt vinden, De onweetendheid voor ondeugd houdtt Wat deedt u onze pooging (teiken ? Voor 't algemeene welzijn werken ? Dan dit,dat geelks geluk, als uw geluk aanfchouwtl * * * Geen ander doel trof ooit uw harte, Uw oog zag armoê, ramp en frnarte, 't Zag blinden op 't gevaarlijk pad» Dat oog ontfprong een traan van liefde, En , daar u 's naasten dwaaling griefde, Hebt ge, op dat oogenblik, hem bij de hand gevat. * * Zo fchikken zich miljoenen ftarren, Wier tinteiingen 't oog verwarren, In beelden aan den hemelkring. Zo fchieren zij, vereend in luister, Een' fterkren glans door 't neev'iig duisters 't Weldaadig fonkelvuur voor eiken Iterveling. Ba Git  *** Gij volgt den wenk van 't Alvermogen. Hij fchiep 't Heelal — zag uit den boogen, Op 's menfchen oogmerk en beftian; Hij zag een aantal fchepsien kwijnen, In neevlen die hun welvaart fchijnen, Hij zag hen — maar ook u — als hunne redders aan. * * * Hun redders! — ja, die moest gij worden, Zo dra gij een gefchikter orden, Meer oordeel in hunn' leevkring bragt. Toen gij 't nieuwsgierig hart ontvonkte, 'Hen, met een vriendlijk oog belonkte, En duizend wondren wees van wijsheid, liefde en magt. * * * Door 's menfchen geest ten gids te ftrekken, Zult gij begeerten in hem wekken, Die op een beetren toeftand zien. Hij zal opmerkzaam, ijvrig werken: Zijn' lust door ondervinding fterkea: En waan en ongeloof zal ftxaks z|jn' gee"st omvUÊn. Eeng  * * * Eens zal 't gemeen z'jn fpoor verhaten. Een fnoode giftbron vlieden, haaten, Die de onkunde over 't land verfpreidt. En, hooger dan deNijl gezwollen Heur drinkers droomend voord doet hollen i Daar zij hun dwaaiing voedt door fchijn van zaligheid. • * * Of zou het hoogst volmaakte Wezen; Dat wil, dat wij hem kennen, vreezen, De waarheid zoeken waar zij is; Een deel van 't menschdom laaten drijven, En, voor 't geheel zijn wetten fchrijven? Een mensch ten klomp doen zijn van dikke duisternis! * * * De zon zou al het fcheplel lichten, Verbaazing, wondren, eerbied (richten; Maar de eeuwge fchepper van 't Heelal, Die duizend zonnen hier doet fchijnen, Daar op zijn wenk kan doen verdwijnen , Zou, als verzonken zijn, in't floers van 't wuft geval? B 3 Zou  ( 45 ) * * * Zou de Almagt zo heur doel verliezen? Een eeuwig licht het duister kiezen? De geest naar rneerdre kennis ftaan? 't Heelal van orde en fchoonheid blinken? Maar de eodle mensch Gods hand ontzinken? — oDomheid ! voert ge uw'glans op zulke (telfels aan? * *' * Geen wonder dan, dat deugdgezinden Die dwaaling onbeftaanbaar vinden, Met alles wat natuur ons toont! Geen wonder, dat de onwinbre reden Die «iwaaze leer heeft afgeftreden: Daar't heilverbond den mensch met kundigheden kroon t. * • * Die alles moete uw pooging flaaven. Verlichr, verlicht met vreugd, die braaven, Wier mindren ftand uw zorg ontmoet. Onttrekt hun geest aan 't asrdfche duister, De waarheid krijgt meer glans, meer luister, Hoe meer 't doorzoekend oog in heure fchatten wroet'. Uw  ( 2.1 ) * * * Uw werk voorfpelt een beter leven, Voor hen die naar meer kennis ftreeven, Die nu in kommer, angst en pijn, Voor Bitebaauwen , Nachtgezichten , Verbeeldfels hunner hersfnen ,zwigten: Ja, voor hun eigen fchim ten einden adem aijn. # * * 't Gezond verttand werpt al die tuigen, Van 't dwaas vooroordeel ftraks in duigen. Geen gonfend uurwerk tikke in 't hout; Geen kind verkwijn' door Toverijen: Geen dwaalkaars zal een doodlicht fprijën: Neen,elk verfchijnfel worde op goeden grond ontvouwd. * * * Dat Alexanders ftoute benden, Zich langs den ruimen Ganges wenden , Heel de aard voor hem in boeijen flaan. Dat ze allen voor zijn' moed verltijven! Wie fpooken uit ons hart kan drijven, HeeftmeerdanHERKULES.dan't magtigsiheir, gedaan. B 4 En  C 24 ) * * * En dit dit zult ge u onderwinden, En wisfe zegepalmen vinden! Uw fpreuk zal waarheid zijn en deugd. Uw ftrijd een vriendlijk overtuigen; En zij, die voor uw wapens buigen, Zien zich der vreeze ontrukt,hun hart ge(rerkc,verheugd» * * * Straks zullen zij de minfte pligten , Met eerbied met gevoel verrichten. Hunne echt cp liefde en deugd gegrond, Herplaatst hen, als in Edens dreeven, Doet hen naar die genoegens ftreeven, ÏJie'teerfte Menfchenpaar in vrede en onfcbuld vondt. * « * Zij draagen met vereende fchoudren, Elkandfrs juk als liefdrijke Oudren: De vader zal zijn teder kroost, Uw fchfiften vol verrukking wijzen, Die God als \ hoogfte wezen prijzen; En hem, in 'tongeval, ten leidraad zijn , en troost. De  * De Vriendfchap, 't hemelsch zont op aarde, Rijst dan voor hem tot dubble waarde, Ais hij zijn' plïgt als vriend erkent. Als men heur doel in drank noch fpijzen Maar in 't welmeenend hart kan wijzen: Daarzeeensheurzegelmerk,deoprechtheidheeftgeprenr. * * Vervolgt, vervolgt hem heil te baaren. Zijn oog zal met verrukking ftaaren, Op duizend wondren der natuur. Zijne aandacht zal in wellust rijzen, . Ziyn juichftem d'eeuwgen maaker prijzen, Wiens hand zo zichtbaar isin't ondermaansch beftuur. * * * Hoe zult gij zijne ziel verbaazen, Als ge eens door Leeuwenhoekfche glazen, Hem 't weemlend zonnenftofjen toont! Eén uit die duizend doet befpieden Die fiddrend zijnen voet ontvlieden, Hem 't aantalfchepflen wijst,dat in eenzandkorn woont. B e Nieuws-  C 2Ö > * * * Nieuwsgierig, zal hij zich vermeeten Om op te klimmen langs die keien , Die heel de fchepping zaamen bindt. Die aarde, vuur en hemelkringen Met hegte fchakels blijft omringen. Heur aanbegin bij God - in't Niets heur einde vindf, * * Zijn geest zal al 't geheim ontwarren. Hij zal van de aard' treên op de Harren, Van 't ftarrenheir op zon bij zon; Van daar op duizend hemelbollen, Die, in 't nog ongeziene rollen : En fteigt van hen tot God zijn eeuwge levensbro». * * * Daar zal hij zijn verpligting kennen, Daa> zweevende op der Cherubs pennen, En badende in 't volzalig licht: Ons doel — zijn beetren ftand bezefFen, En, gansch verrukt, zijn Item verheffen: n oGod van kennis! kroon de zorg aan mij verricht. Wat  ( 27 ) • Wat heerlijk uitzicht! kunstgenooten! Wat heileeuw door uw gunst ontflooten! Kost grootfcher fchat meer voordeel doen? — Zoudtge, achtbre vrouwen, deugdgezinden! U, met geen dubble vreugd verbinden, Om onze zorg en vlijt—1 ook door uw zorg te voên ? • «f * Dat vrekken voor hun doodsuur beeven! Hij die voor 't algemeen kan leeven, Verblijdt zich in dat ruim verfchiet. Schoon fchatten vaak den wellust porden, Om een cleopatra te worden: Hier heerscht die dwaaze trek tot fchatverfpilling niet. * Hier koopt men waarheid, kunde en reden, Voor zaamvergaêrde kleinigheden. Men puurt hier zielenlicht uit goud. Hier doet de kunst al de aard bevatten; Ruilt solons fpreuk voor cr*sus fchatten; En rukt den waereldling van 't reeds ontftoken hout. Geen  C 28 ; * * * Gean Marathonfche L^gerhelden, Geen Hannibals die Romers velddenj Geen Xïïrxes heeft dien roem geplakt. Geen woesre temmers van gedrochten Meer zege in 't bloedig veld bevechten, Dan gij, die de eêlfti kroon op dierbre hairen drukt. * * * Heur glans kan alle glansfen tarten, Daar gij, in overtuigde harten, Een gloed voor 't algemeen verfpreidt. Gij doet zijn dankbre traanen rollen, En, vlietende, tot paerlen ftollen, Wier heldre glans nog blinkt in 't ruim der Eeuwigheid. * * * Ziet daar uw loflijk doel voldongen! Hier zweeve uw lof op duizend tongen! Verlichting fchenke u 't zaligst lot! Gints ziet ge een choor van Englen glimmen, Om, juichend, met u op te klimmen Tot aller menfcheu vriend! — tot aller fchepflen God! CHOOR-  De kunst moet klimmen, Zij klimm' ten top tot nut van 't algemeen. Zie cle kimmen Glansrijk glimmen Van haar zaligheên! Deez' Maatfchappij zal bloeijcn, Zij zal in aanzien grocijen, Zij kan, verheugd, elk met heur heilbefprocijen: Haar vreugde [leunt op reen. De deugd zal met haar rijzen, Elk Menfchenyriend haar prijzen, Heur poogen gunst bewijzen ; Elk zal haar fpoor betreen. De vreugd moet klimmen, Het koudfte hart zal glimmen, Tot nut van 't algemeen, (b) AAN (b) Dit Choor werdt door de Juffrouwen wijn, hamel, en ruloffs, en do Heeren woestbnberg, corbie. re, schoemacher, 11e is n 1iv g en schippers gS< jongen.  AAN DE ïï E E II E N LIEFIIEBB ERS DER M U Z IJ K. Begaafde kunstenaars! wier uitgezogte klanken Ons hart ontroert, verrukt: ons met uw kunst vereent! Mijn lastbrief ftrekt om U, uit aller naam, te danken, Voor'taangenaarnMuzijk deez'Maatfchappijverleend. Gij hebt ons doel bereikt, zo ver'tuwe oefning porden. 'kVerzoek U.waar voorheen een an der doelwit ftondt, ToenBurgerpeilen van den taaijen handboog fnorden.(c) Gij hebt ons oor vergast— daar wagt men op uw'mond. Cc) De Ftend'joogdoele' op de Garnaalenmarkt, alwaar de Maaltijd der Maatfchappij zoude gehouden worden. — Deze aantekening dient voor de buiten Amfteldam woonende Leden.  REDEVOERING OVER DE PLIGTEN VAN OUDEREN, OMTRENT HUNNE KINDEREN, EN WEDERKEERIG VAN DEEZEN OMTRENT HUNNE OUDEREN. UITGESPROOKEN OP DE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ, TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. T E AMSTERDAM. Welke gehouden is, op den nden van Oogstmaand des Jaars 1789. DOOR WILLEM VAN BARNEVELD, Als Vuorzitter op die Vergadering.   Zeer geëerde Hoorns en Hooreresfen! van onderfcheiden Staat en Rang i hier vergaderd ter bevordering Van het verjland, en ter befchaaving der zeden van den gemeenen Burger. Niemand zal twijfelen aan de waarheid Vafi het gezegde van seneca: „Een weinig „ tijds van ons leven gaat in ernst , het „ meeste in nietigheid voorbij." Deze dag , afgezonderd tot nut en verbetering van onzen evehmensch is een dag, die in ernst voorbijgaat Hij behoort zeeker tot de beste van ons leven : van deezen zullen wij nimmer berouw hebben. Bereiken wij ons doel niet volkoomen ; zijn 'er beletfelen» waar over wij kunnen ftruikelen. ons oogmerk blijft toch zuiver en voortrefliik- De Voorzienigheid heeft onze ziet, ont het oogmerk der fchepping te bereiken , in dier voege gefchapen , dat het aan dezelve onmogelijk isom volftrekt onverfchillig te zijn i zij moet kiezen, of verwerpen. Tot beide gevallen, neem: zij een beginfel aan. waarop heure befli- ng fteunt Wij verkiezen, noch wijzen iets af, zonder reden, maar deze reden kan eenen valfchen grond hebben 't Is zo; wij kunnen het goede en heilzaaC me  (34) me, als nutteloos en fchadelijlr , verwerpen, zo o 'k het naadeelige en verderfelijke, als begeerlijk befchouwen; behalven dit, kunnen wij, in de gevolgen van onze keuze, bedrogen worden. Een goede zaak, hoe nuttig die fchijne, kan in zich zeiven ontaarten, door verkeerde bijvoegfels en omftandigheeden ; doch daar en tegen kan nogthands dit toevallige, nimmer de waardij, van deugdzaame grondbeginfels, weg neemen, noch verminderen. Moezeer hier uit blijkt, dat de heilrijkfte bedoelingen, en nuttigde onderneemingen, niet altoos de gewenschte en verwachte uitkomst kunnen hebben, zo is nogtans zeeker, dat de jVlaatfchappij in 't gemeen, voor elk bijzonder nadeel van dit foort, een langzaam, maar uitfteekend voordeel moet genieten. Zo kan de onderneeming van eenig bijzonder mensch, hoe zeer voor hem in 't bijzonder ongelukkig uitvallende, nogthands een gantfchen Staat,in 't vervolg van tijd, tot groot voordeel {trekken. Indien deze uitkomst, door de ondervin* ding bevestigd wordt, van welk eene uitgeftrekte nuttigheid voor de famenleeving moeten dan niet alle inftellingen zijn, die eene onmiddelijke verbetering van zeden, en vermeerdering van kundigheeden beide ten doel hebben , en tevens de vorm en regel van 's menfchen daaden en hunnen voorfpoed bevorderen. In welk land is meer de hand geflagen aan de beste Opvoeding der Kinderen, dan in ons Gemeenebest ? en waar is de onderneeming met beter uitilag bekroond V Dit bewijzen de vergelijkingen van de verfchillende fmaa-  ( 35) fmaaken van veifcheiden natiën met de onze: De zeden groeijen het weeligsr op vrije gronden; zij kwijnen bij flaaffche onderdaanen. De eerde leiding ter opvoeding van de jeugd, heeft reeds een gewigtig aandeel in de bevordering van de opvoeding zelve. Van deze hangt grootelijks de fmaak, met de zedelijke bedrijven, af. De beminnelijkheid der deugd , en afkeer der ondeugd, kan door voorbeelden al vroeg. en, als met de pap , ingegeeven worden ., 't Is onbetwistbaar, dat de nei,, gingen van 's menfchen hart, worden ge5, wijzigd naar voorbeelden: maar het is on,, mogelijk, dat onze begeerten zich kunnen ,, uitftrekken tot onbekende dingen " Waren in ons gezegend Gemeenebest t door overvloed, de weelde en verkwisting niet gelijktijdig met de verbetering in opvoeding en zeden toegenomen , wij zouden thands de nuttige gevolgen van die heilrijke bedoelingen en oogmerken, wegens de zedelijke opvoeding - veel beer ondervinden: wij zouden gelukkiger d3gen beleeven, dan onze vadeien De ziel verliest heure volmaaktfte hoedanigheeden , aoor de begeerlijkheid des wellusts . en, daar zij dikwerf, met een bedorven fmaak in het hart , de vertooning en houding aanneemt van braafheid, fchijnt zij iets te zijn, dat ze inderdaad niet is. Hjef van daan de verborgen voortgang der ondeugden, welke, zo het fchijnt, geen leidsman op den weg noodig hebben, en zonder meester geleerd worden 'c Is hierom dan, dal aan de voortplanting van goede zeden, niet genoeg kan gearbeid, en het onkruid niet genoeg kan uitgewied. C 2 wor-  ( 36 ) worden: 't is hier om, dat de kwaade zeden n et genoeg kunnen onderdrukt en derzeiver afzichtighe'd afgefchilderd worden; 't is hierom eindelijk , dat alle nuttige inilellingen, tot zulke einden (trekkende, en waarvan deze n e d e r l a n d s c h e maatschappij Tot nut van 't algemeen, waarvan deze dag, een voorbeeld opleevert, niet genoeg kunnen begunfligd worden. Deze overweeging en het waarachtig zeggen van c 1 c s ito: „ De j"eugd is uit zich zel„ ven zwak, en wordt, door den wellust van ,, anderen, nog meer bevlekt." Gevoegd bij mijne verpligting , om heden de jaarlijkiche Vergadering dezer talrijke Nederlandfche Maatfchappij , met eene gepaste Redevoering te openen , en dus voor mijn evenmensen en voor mij zeiven, dezen goeden dag van onzen leeftfd . ten meesten nutce te maaken, fpoorden mij aan, om eene Hof uittekiezen, die, aan mij en aan u, aan mijne kinderen , en aan uwe kinderen, beide van het meeste nut mogt weezen, en met de voordeeliglte leeringen verzeld gaan. Daar ik nu in mijne verwachting niet bedrogen kon worden, om bij zulk eene gelegenheid tot eene aanzienelijke fchaare van Menfchen Vrienden,en. vooral van zo veele tedere en kinderlievende moeders te fpreeken;aan zo veelen van het aankomend geflachte, jon gelingen en jonge dochters , mijn hartenwensch teopenhaaren , heb ik getracht uw aandacht te onderhouden: over de piigten van 0«» deren omtrent hunne Kinderen, en wederkeerig van dezen- omtrent hunne Ouderen. Verwacht niet, dat ik voor heb , om u den aart van deze plig.  C 37) .piigten te verklaaren of optehelderen. Deze kennis vooronderftel ik in alle mijre hoorers en hooreresfen ; maar ik wil u bezig houden, over de toepasiing van die piigten, op het bedrijf der ouderen, in de opvoeding; en op het gedrag en wandel der jonge lieden, in hunne levensregeling ; want hier komt het eigentlijkop aan, dat de grondige kennis van onze verpligting ter deugd van veel minder belang is, dan dezelve te betrachten, en te doen. Verleent mij, menschlievende Hoorers en Hooreresfen! verleent mij eene goedgunitige aandacht, en bedekt het gebrekkige mijner redenen, met den fluijcr van uwe toegeevendheid! De zorg der opvoeding van kinderen is ■een der eerfte piigten van alle ouders. De juiste volbrenging van dezen pligt, is niets ■minder dan de beoefening van eene kunst of weetcrfchap. Zal een V\ erkmeester zijn beroep wel verftaan, en zijn' pligt getrouw opvolgen, dan d;ent hij die kunst niet minder in de beoefening, dan in de befchouwing waar te neemen. Zo moettn ouders met daaden onderwijzen; zo moeten meesters den leerling met eigen voorbeelden, zo wel als met Ie si en, voorgaan. Een goed en nuttig voorfchrift, gevolgd van een liegt voorbeeld, zal het kind voorzeekcr erger maaken. De kunst van opvoeden, vereischtderhalven in de eerile plaats, een voorbeeld van maatigheid, eerlijkheid en rechtvaardigheid; ten C 3 aa-  ( 38 ) anderen kuischheid, eendragt en liefde tusfchen de ouders ' eze onderlinge pligtsoefeningen fles huwelijks, zijn eene vohtrekte voorbere.ding om in de opvoeding het gewenschte einde te bereiken Dit vastgefteld zijnde, als eene voorwaarde zonder welke geene opvoeding, met goed gevolg, kan ondernomen worden, zullen, in de eerfte plaats, rcgtfchapen ouders, hunne kinders af; een dierbaar gefchenk van God verkreeg;n , onderhonden en voeden. In gezondheid, matigheid leeren, en in ziekte, verkwikking toebrengen en koesteren. Is de eene mensch, door rijkdom en vermogen, tot de volbrenging van dezen pligt meer in ftaat dan de andere, 'c is zeeker, dat elk, na zijnen ftaat en rang, indien zijn vermogen wel aangelegd wordt, genoeg heeft: God laat niet vaaren de werken zijner handn. Wij worden flegts als werktuigen gebruikt voor onze kinderen , gelijk onze ouders voor ons gediend hebben, om redenlijke wezens te beftuuren, opdat wij tot eer van onzen maaker korden leeven In de tweede plaats zijn braave ouders verbonden , om de begeerhjkheeden en hartstochten der kinderen te leiden, door gepaste voorbeelden en vermaaningen, en, zoo dezen van geen vrucht zijn, door dwang. Ten derden, beft ac hunne verpligting - in een zeer klaar en met minder eenvoudig onderwijs in den Christelijker» Godsdienst, en in hun zedelijk gedrag omtrent God en menjfcht u Ten vierden , zorgen fcr^ave ouders om hunne kinderen, door eeu gepast beroep, tot  C 59 ^ tot een tijdelijk en eerlijk beftaan op te lei- van eeTgelukkig huSi E! niet afgebroken. L"Ze zef der voornaamfte piigten zin het, welke wij nader zullen overweegen. Daar geen fchepfel onder alle dieren dezer waereTdg behoeftiger is dan de mensch bi] Sne geboorte,en vervolgends geduurende zi 11 kindsheid, zo volgt hier zonder verder betoog, dat de hulp onbepaald moet zi.n. Tegen dezen zorgelijken toeftand heeft de Voorzienigheid tweeledig gewaakt: aan den eenen kant, om , vóór de geboorte,reeds het heilzaamst voedfel, in de bronnen der moedermelk, toe te bereiden, en aan de andere Se! tegen de voortduuring der behoefte, den m-nsch . boven alle dieren, met het volmaaktfte lighaam, en den voortreffehjkften geest te befchenken; een geest, omtrent het kind, met een aanhoudend geduld en bezorgde liefde werkzaam. Moeders derhalven welke hunne kinderen niet zelve znogen, hoe zeer de mode dit fchijnt te wettigen verwaarloozen een gedeelte van dit godlijk gefchenk. Zij blijven  C 40 ) vervreemd van de treffende aandoening, wel. t if, Cifrftc 'acbi£ns V3n het teder wichtjen, in net hart der moeders overbrengt. Dan dit zij van mij niet toegepast, wanneer zwakheid of onvermogen dit verbieden: daar zijn moe7rIL weJke dit toevallig gebrek, met heete traapen befchreijen De Keizer WarcusAu. uk i i .js pleegt te zeggen; „ Eene vrouw is „ halt moeder wegens het baaren , en half " 0m »aC ^ het kind voetJt uit eigen bors„ ten De overeenkomst der moedermelk, met des kinds vochten is, zo wel als de nadere hefde betrekking trienen die beiden, bewijs genoeg voor de verpligting die de moe ders ten opzichte van het zelfzoogen, van hun kroost hebben. Braave moeders zal zulk eene eerfte en langduurige zorg, haar te beurt gevallen nimmer verveelen. Zij befchouwen dit werk als een van hcure beste draden. Het denkbeeld, van een redenlijk wezen te voeden , ftreelt haar zonder ophouden Kunnen dieren zich zeJven fpoediger helpen en aan zich zeiven overgelaaten worden ; zij zien . dat vervolgends des menfchen voortreflijkheid, zo ver uitmunt boven die der dieren - als de Enge/en boven de menfchen. Zij oefenen met deze hulpeloosheid ook een taai geduld. Jield • ^ ;" ?in2c van deze hulpeloos. Hulploos fthcpfell weerloos wichtje \ Teder zotsder wederga \ Kiekens I de eifchel pas orttkroopen, loopen vlug hun pioeder ma:  C 41 ) V Veulen, naauwlijks voortgekomen, Reeht , fchoon waggelend, zich op, Jaal 7 gering en nietig rupsje Klimt, tot aan den hoogfitn top Van den hoomflam, zoekt zijn voed/el, Daar 't maar pas het ei verliet, En! de mensch, dat beeld der Englen, Roert zich tot zijn welvaart niet. Wie zoude deze befchikking, deze wijze wil des fcheppers, in overweeging neemende , al de kracht der verpligting niet gevoelen ! Zal ik nu fpreeken, van de verdere zorg der moeders, in de lighaamelijke opvoeding, en wel in de eerfte plaats van den dwang der rijglijven , waardoor de vorm des lighaams verzet, de vlugheid verhinderd en de ademhaaling belemmerd wordt? zal ik vervolgends fpreeken van het misbruik van den leidebar.d ? de naadeelen des loopwagens ? waardoor de fchouderbladen , tegen den ruggegraad en de armen opwaards gedrongen worden ? Za! ik ipreeken van den kinderitoel ? Van 't fchadelijke der ledigheid, waardoor het lighaam vadfig , en de z el geesteloos wordt? Neen ik zoude te weinig zeggen : indien ik niet alles zeide wat de Paviafche Hoogleeraar fhank , in de Tweede Afdeeling van het IIe- Deel zijner geneeskundige staatsregeling heeft aangehaald; en indien ik hem wilde naavolgen , zoude ik ver buiten het tijdbeftek treeden , tot deze Verhandeling gefchikt. Leest derC 5 hal-  C42) halven dit voortreffelijk werk, lee^t balax- SERD, CAMPER , DES ÜSSARTS Cn grashuis. Leest het volledig Leerftelfel van opvoeding uitgegeeven door campe. Daar is een ander gebrek in de opvoeding, dat minder opgemerkt wordt, endaarom minder algemeen bekend is. Dit gebrek heeft vooral plaats bij zulke menfchen, die, binnen korte jaaren, in veel kinderen vervallen, en bij zulken is dit gebrek, ik beken het, niet volkomen te vermyden- 't Beflaat daarin, dat vaders, die met een omflagtig beroep bezet zyn , en moeders , die veel j'onge kinderen hebben, geen acht genoeg ilaan op die kinderen , welke ouder zijn, en dikwerf geheel verzuimen, om die, door gefchikte perfoonen bezig te houden cn te beftuuren. Ik heb kinderen van 2 of 3 jaaren , in een hoek zien nederplakken , om beuzelingen hooren bekyven; terwijl met de gepaste bezigheid van een kinderfpel, een prenteboekjen, of eenige kinderlijke vertellingen hunne ziel te verkwikken en hun lighaam in rust te houden ware geweest. Onze natuur haakt naar bezigheid of gezelfchap, en onze begeerte heeft geen tuslchenpoozing; indien ze gedwongen wordt, zal ze , als eene famengeperste volle zak, zich door uitbarsting eenmaal ontlasten; ten zii de geest des kinds , door langduurige onderdrukking, van zijne wezenlijke beginfels beroofd ware. Het befef van zulk eene onverfchillige handelwijze , baart verontwaardiging in een braaf gemoed ; het volmaakte maakfel des Scheppers ontaart, en wordt, op zijn minst, misvormd, door de vernielende Engelfche ziek-  C 43 ) ziekte en de daar uit voortfpruitende> gebreken des lighaams , terwijl de o°de'drhuaf« ziel welke in zulk een gekromd hghaam woont van de afwisfelicgen der vlugge bevalligheid, ftaatige bedaardheid, en aanminnige vroli kheid, grootelijks vervreemd »• ë Daar nu aan Vaders en Moeders welke zich met hunne veelvuldige bézigheeden eenigzins zouden kunnen ontfchuldigen, deze zorgeloosneid als eene misdaad moet toegerekend worden; wat zullen wij dan van ouders zeggen , die de handen ruim hebben , en willens de geregelde Natuur hierin, beledigen en verftooren Ik zou van luiheid en liefdeloosheid moeten fpreeken; maar ik zal hier het gordijn voorfchuiven, uwe aandacht niet meer doen bloozen . en overgaan tot de beftuuring der hartstochten van kinderen. Hier hebbe men vooral in acht te tieemen de regeling van hun gedrag en wandel, en de inbinding van wispeltuurige driften- e Groot oogmerk van alle menfchen moet zi.n, om des kinds bart te verbeteren, en, het. ver ftand te oefenen. Hier mede moe men vroeg beginnen. Het jong onkruid heelt flegtt een teder ondiep worteltjen in de aarde gefchooten De onvermoeide landman weet zeer wel het onkruid uit zijnen a*kerte houden; hij vergunt het geen tijd van groeiïen, op dat zijne hoop, ten opzichte van de voortbrengfels des lands, welke hl] verwacht niet zoude" verijdeld worden. Evenwel hebbe men zorgvuldig te letten, op de gemoeds  C 44 ) geaartheid derkindoren: zo veel kinderen, ze veel temperamenten; het eene is vuurig gelyk een paard, en het andere is zagt gelijk een lam; het eene is opmerkzaam , het andere onverlcnillig; het eene is leer/.aam . het andere Ipeelziek. Daar deze geaartheeden zich zeJven ontdekken, wordt 'er flegts oplettenheid vereischt,en men heeft vervolgends de kunst noodig . om de beftuuring, verftandig na dezelve in te richten. Hiertoe kan dit algemeen middel dienen : zo dra gij deze driften in uwe kinderen ontdekt,prijst het goede, maatigt het al te vuurige van hun temperament, en ver.cht het kwaade. Houdt hier mede beftendig aan. Een eenvoudig mensch, die opmerkzaam is en lust heeft, is bekwaam tot dit werk. En wie zoude hier toe geen moeite willen befteeden, daar het geluk onzer kinderen , van deze geringe oplettendheid afhangt V Ik durf n yerzeekeren , dat gij met den zorgvuldigen lanaman vroeg gewied hebbende, rijkeliik zult inöogften. Volgen wij dan de les van den wijsten der koningen: „ leer den jon„ gen de eerlte beginfeien, na den eisch zijns wegs; want ook oud geworden zijn„ de, zal hij daar van niet afwijken." Denkt nooit, dat het genoeg is, naa dat gij voor kost en kleeding van het kind gezorgd hebt, de leiding der begeerte, de verbete. ring van het hart, en de vermeerdering van kennis, aan de fchoolen toe te vertrouwen. Houdt u verzeekerd, zo lang elk wie wil meester kan worden , verre de meeste meesters zich deze dingen niet zullen veritaan; eni dat de besten, door de veelvuldigheid der fchoolieren, als een onmiddelyk ge-  C 45 ) gevolg van die meerdere bekwaamheid, zich deze dingen niet zullen kunnen aantrekken en genoegzaam toepasfen. Ook ontbreekt het veelen aan geduld en liefde, terwijl fommigen de plaats van deze beide noodwendige deugden, door eenen grooten trap van verwaandheid laaten inneemen. 't Is derhal ven uw zaak, Vaders en Moeders , om dit werk onder uwi andere be» zigheeden , bij het gebruik van de fchoolen, te helpen onderhouden , en het gebrekkige van dezelve te verbeteren: let tot dat einde, in de eerfte plaats, op een gefchikt fchool , waar de meester kundig is. en niet bezwijkt onder den last zijner discipelen. Verwagt niet van mij; dat ik in dit onderwerp , zo breedvoerig zal zyn , als 't wel noodig ware , dit laat mij de tijd niet toe, vervult het afgebrookene , zo hier, als elders, met de fchriften over de zedelyke opvoeding, van eenen hulshof, chate- L a 1n , te oever, wige R 1 , CAMP!, en boven allen van eenen formeij. Ik zal egter eenige weinige voordellen van uw' pligt, ter zedelijke indrukking uwer kinderen, voordraagen en hier uit kunnen oplettende ouders anderen afleiden. De natuur van een kind vordert gezelfchap en beweeging , en daar het kind gewoon is alles naa te doen , wat men het voordoet, is deze geneigtheid een der gelukk gfle voor zijn leven: indien de ouders zich lïegts deze natuurlijke eigenfchap tot nut weeten te maaken riet woelig en werkzaam kind eiscnt beftuuring Een kind kan niet , dan toevallig, eene goede keus doen. Daar het nu  C4<5 ) nu beftendig naavolgt, en in de dagelijkfche famenlecving meer kwaade dan goede voorbeelden aantreft, kan men kinderen niet te veel onder het oog houden en le den niet te dikwerf onderrichten; niet te vee! bezigheid verfchafFen, met zulke dingen die nutti? zrn Deze voorzorg, deze behoedzaamheid , wordt van de meeste ouderen , omtrent hunne kinderen, verzuimd. De meeste kinderen bezitten van natuur eene ongeregelde eigenliefde; fommige hebben daarbij eene ongetemde verbeelding en hoogmoed/ Zij zijn dikwerf laatdunkend op hunne fouten. Indien zulk eene drift niet gemaatigd wordt, is ze ten hoogden fchadelijk, maar wel befluurd, kan zij nuttig zijn. Deze hartstocht is ons van God gefchonken , opdat wij groote bedrijven in de waereld zouden kunnen uitvoeren; zij moet derhalven niet uitgebluscht, maar voor eene verflindende ontvlamming bewaard worden. Men kan deze drift gebruiken, als een middel, om den lust tot leeren gaande te houden door hen het gelukkig uitzicht voor te Hellen, waarnaar zij ftreeven. Een geftrenge tucht , eene wreede ftraf, bluscht den moed uit in kinderen . die met beftraffingen en vermaaningen , tot hunnen pligt te brengen waren. Daarentegen zijn voor anderen, zulke middelen, van geen het minfle nut. De fchoen rnoet dus na den voet zijn; voor dezen geldt de waarfchouwing : tuchtigt uwen zoon, als 'er nog hoope is, als gij hem met de roede zult flaan , zal „ hij niet fterven" Zeker Wijsgeer zegt: „ die zijn kind niet ftraft, voedt zijn vijand » op  (47) ,, op." Maar zorgt, ouders, dat nooit in hevigen toorn, of onbefuisde drift, de tuchtiging gefchiede; want dan verdwijnt de nut' tigheid der tucht te gelijk met de kastijding. Laat kort naa de kastijding de gelegenheid daar zijn , dat uw kind zich met u verzoenen kan. Geeft het al uwe liefde weder, op geene aanhaalende of laffe wijze, gelijk de meeste ouders gewoon zijn, maar onder de herinnering van de fchadelijkheid van het bedreeven kwaad, en de noodlottige gevolgen, daar van te wachten. Laat daarëntegen nimmer toe, dat de kastijding hen van iemand tot verwijt veritrekke. Tergt ook, door verachtelijke uitdrukkingen , uwe kinderen niet. 't Is een ernstig zeggen van paülus: „ Gij ouders! tergt uwe kinderen niet, op,, dat zij niet moedeloos worden." Overlaadt uwe kinderen niet met weldaaden.Beloont goede daaden,maar zo fchaarsch, dat de weldaad, als eene belooning aangemerkt, altijd heure waardij behoude, opdat ze niet ligtelijk, als een 'pligt der ouderen zoude kunnen worden aangezien. Philo zegt: ,, Al te veel goeds is de oorzaak van „ het kwaad." De waarheid van dit gezegde, heeft de tferlijnfche Wijsgeer villaume voortreffeliik beweezen. Geeft uwen kinderen eenigen tijd, om te fpeelen, maar laat alle twist daarin vermijd worden. Een fpel, dat eene maatige beweeging aan het lighaam verfchaft, is der gezondheid voordeelig, en den kinderen een dierbaar oogenblik. Geen wonder ! dat zij, naa drie*uuren aan een fchrijf- of leertafel gezeten te hebben, verlangen, om de natuur te  C48) te laaten werken, wanneer dan ook tevenê, de vermogens der ziele vernieuwd worden '. Thands durf ik dit beftuur der eer/te jaarea niet verder uitbreiden, en ga over, tot de piigten van Godsdienst en zeden. feier zifn de kinderen, op welken ik het oog hebbe , tot dien trap van kennis geklommen dat ze voor de vermaaningen vatbaar blijven, en goede van kwaade daaden beginnen te onderfcheiden; maar evenwel eenen beftendigen raadgeever en waarfchouwer noodig hebben 't Is in dezen leeftijd, dat men begint te verkiezen, of te verwerpen, en de keuze richt zich genoegzaam alleen, na den invloed der vroegere opvoeding Men kan derhalven de eerfte beginfelen van Godsdienst aan de kinderen niet te vroeg infcherpen een kort gebed, met de herinnering van Gods te genwoordigheid, die hoort en ziet en het hart kent, 't leezen van gewijde Hiftoriën, van het Euangelium in 't bijzonder, vergezeld van eene bevattelijke utlegging, zal het kind, God als zijnen Weldoener, wien hij eeren en met eerbied vreezen moet, doen kennen ; eene herhaalde herinnering van het geleezene , en van onze afbangelijkheid omtrent het Opperwezen hier bij gevoegd, zal genoeg zijn, voor den eerften grondilag, tot den dienst aan Cod verfchuldigd Even zo zal men , door natuurlijk gefchilderde voorbeelden en vertellingen, zo uit Gods woord, als uit de famenleeving, de verpligting tot onzen naasten, en tot ons zei ven, en dus onze zeden, doen kennen. Kinderen ziin nieuwsgierig: zo dra zij de beginfelen van eene zaak weeten kan men gemakkelijk" den lust gaande houden. Dat  C 49) Dat dit buiten twijfel, en tevens, dat eeö vroeg onderwijs der jeugd noodzaakelijk is, blijkt uit de woorden van mos es: ,, Wan* „ neer uw zoon u morgen vraagen zal: wat 3, zijn dat voor rechten en inzettingen, die „ de Heere onze God u lieden geboden „ heeft? Zo zult gij tot hem zeggen: ■ „ Deze inzettingen zijn ons voor al- „ toos ten goede, om ons in 't leven te „ behouden, gelijk het ten dezen dage „ is." Die Zedenmeesters, die het met de agt of tien jaaren vroeg genoeg keuren, om aan de kinderen, het denkbeeld van God en Godsdienst, en dus ook van het Gebed, voor te Hellen , dwaalen na mijn inzieH. Ik erken wel, dat de vrije loop der gedachten van een kind, door de leerftelfels van onze voorvaderlijke geloofsbelijdenis belemmerd wordt; maar zal het oordeel van het kind, op, of even naa de tien jaaren, zonder mistasting, onfeilbaar zijn ? en waarom zoude men jonge kinderen opzettelijk van geloofsbegrippen moeten fpreeken? Ik raade u derhalven, vaders en moeders? 't is uw pligt, fpreekt tot uwe kinderen vroeg van- God en Godsdienst; maar nooit van bijzondere begrippen. Daar is een oneindige voorraad, in de werken der fchepping en onderhouding; bijzonder in des Scheppers aanweezigheid en beftaan, om uw kind, God te leeren kennen en liefhebben. Is dit weik, tot uw genoegen volbragt. leert het dan onze nadere betrekking tot God, uit de werken van liefde en genade, tot behoudenis zijner onflerfelijke ziele. Uw kind zal zeer zeeker D bg.  X 50 ) beter van gedrag zijn, dan anderen, die 'er nooit van ge noord maar getrouw in de vraageboekeu leerftelfeltjens geleerd hebben- Brengt nimmer, door dwang, uwe kinderen 9 in de yerpligting, om God eere te bewijzen: zij zuilen gewis een akelig, een droevig denkbeeld van God en Godsdienst verkrijgen, of zo dra zij uwen wil ontwasfcn zijn, dien dienst verhaten. Het blijft egter uw beftendige pligt, om hen daartoe te vermaauen. Zegt hen, dat God beloofd heeft: ,, Dien mij eeren, zalikeeren " Waarfchouwt hen, dat voor den Alweetenden niets verborgen is, die de gangen der menfchen weet, die elks „ werk in het gerichte zal brengen, met al 3, wat verborgen is, het zij goed, het zij kwaad." Draagt met eene bijzondere oplettendheid zorg , dat uwe kinderen, niet ligtvaardig Gods heiligen naam misbruiken: 't is eene gewoonte, die het kenmerk draagt van eene flegte opvoeding; leert hen, vroeg en laat, Gods uitdrukkelijke bedreiging: ., Ik „ zal niet onfchuldig houden, dien mijnen Naam ijdelijk misb-yiken? Gelijk wij zeiven door den Godsdient behouden worden , alzo worden ook onze naasten door ons, uic ho fde van onzen eerbied voor dien heiligen dienst, beveiligd tegen de aanvallen van leugen, lanter, nijd, wraakzucht en andere ondeugden, die den christen ontëeren; terwijl tevens door de getrouwe betrachting van dien dienst, onze daaden befluurd worden met zagtmoedigheid. 't Aanfchijn van onzen evenmensen, herinnert ons: wat gij wilt dat u de menfchen doen, „ doet gij hen ook alzo." In deze volmaakte. Eii-  C 5' ) Euangelie-les ligt als opgeflooten: noch leugen, noch laster zal onzen naasten benadeelen; nijd noch pramfchap zal ons vervoeren ; veinzerij noch bedrog zal in onze ziel woonen; luiheid noch hovaardij zal ons onverdraaglijk maaken; gierigheid zal dan onze harten niet beknellen, en verkwiscing zal onze inkomften niet onmaatig verteeren; maar eerlijkheid, kuischheid, eenvoudigheid, liefde, vrede, en al wat beminlijk is, zal ons verderen. De kinderen worden te ontijdig, bij de geboorte reeds, tot eenig beroep voorbefchikt. De oudfte leert dikwerf het beroep van zijnen vader: krijgt hij, met het aanwinnen der jaaren, daar genegenheid voor, en heeft hij 'er de noodige bekwaamheeden toe, dan is deze gewoonte, om de onzeekerheid des levens van den vader, zeekerlijk goed; maar zoo het tegendeel plaats heeft, zeer nadeelig voor den jongeling en het huisgezin. Ik zal niet fpreeken van de zotheid, v/aarmede fommige ouders, hun kind, reeds met het derde en vierde jaar tot predikant of doctor maaken, men gevoelt ligt, dat dit zich dan, nog even zo min als in de wieg, laat beflisfen. 't Is derhalven best, dat men vooraf zie, wat met de geneigdheid van het kind overeenkome, en dat ouders overweegen, of de keus, zoo 'er eene gedaan is. door hunne omftandigheeden toegelaaten worde. Men moet de dochters, hoe zeer wegens aanzien en geldmidden der ouderen, van handwerken bevrijd, evenwel die handwerken laaten leer ren. De moeders moeten geene moeite fpaaren , om haar in de kunst van huishouden te onderwijD a zen.  C j2 ) zen. Behalven dat niemand in de waerelcf zijn loc weet, moeten kinderen altoos bézig zijn. Laat u hier in nooit tegen fpreeken. Dunkt uw zo «n , of dochter, dat het niet noodig zij, dat het met hunne geboorte niet overeenkome, dat het uitzicht van goederen dit geheel onnut maake, wijst hem , of haar, op den Koning cucesus, die zich verbeel. de, van wegens zijne fchatten , de gelukkigfte mensch te zijn, op de waereld. Maar toen hemde Koning van Per/en overwon, zijne fchatten wegnam, en hem tot den houtftapel verwees, toen herinnerde hij zich de berisping van solon, die hem gezegd hadt: dat niemand gelukkig kan genoemd worden, vóór hij zijn leven gelukkig geëindigd hadde. Ieder mensch, gevoelt een zekeren lust, tot kunst, weetenfchap, of tot eenige andere oefening ; maar om dat de fmaaken onderfcheiden , en de voorwerpen veelerlei zijn, doet hij dikwerf eene vallche keus en munt in dingen uit, waarvan hij geen voordeel kan trekken, en welke menigwerf ftrekken, tot verwaarlozing van zijne kostwinning. Regelt derhalven dezen lust, in uwe kinderen, overeenkomftig hun beroep, en fchikt het zo, is 't mogelijk, dat die hen tevens, tot eene uitfpanning verrtrekken kan: Maar verleent hun ook,zoozij dezen niet verkiezen, andere uitfpanningen; mids die aan het oogmerk van hun beroep , of aan de goede zeden niet naadeelig zijn. Doet hen egter altijd de voordeden zien,die weetenfehappen, boven de drieste onkunde aanbren. gen. Leert hen , met salomo: dat eene ziel „ zonder weetenfchap niet goed is " Ontziet het eerfte, noch het laatfte uitfehot, ter bevordering  (53) ring van kunften en weetenfchappen. Wie zou zijne kinderen beter huwiijksgoed kunnen mede geeven? salomon begeerde alleen „ een verftandig hart " en 'God gaf hem heide rijkdom en eere.^ Onttrekt u niet, welmeenende ouders! om eene onderneeming, waar van het genot van heil of onheil, in deze waereld, waar van de vergenoeging des geestes, of de bitterheid der ziele, voor iemands geheeien leeftijd afhangt, te helpen befluuren. Ik meen het huwelijk Zorgt in tijds, dat gij het vertrouwen van uwe kinderen bezit, als hunne beste raadgeevers, in dit geval. Draagt hier meer zorg voor, als voor eene naauwkeurige bewaaring, tegen het huwelijk. Want een vogel blijft in de kooi niet, zo dra 'er ontkoming is. Belet het huwelijk niet, wanneer de partijen, buiten u weeten , mogten verbonden zijn. Hoe pligteloos dit van uwe kinderen ook gehandeld zij, zo laat alleen de gewigiiglte redenen hier fpreeken- Laat het gewigt van zulke redenen egter nooit van uwe rreening alleen, maar van het oordeel en de uitfpraak, van de onpartijdigften uwer vrienden afhangen. Ziet minder op familiebelang, minder op fchatten, dan op zuivere liefde, verdienften en deugd. De ouders van epaminondas waren van armoede onbekend, en hij werdt de eere en glorie der Thtbanen. Socrates was de zoon van eenen ambachtsman, zijn moeder was eene vroedvrouw. Horatjus vader was flegts een vischinzouter en de zoon van eenen vrijgemaakten flaaf. ViRcitms was de zoon van eenen Pottebakker. De Admiraal d e D 3 rui*  ( 54 ) b uitr r was,in zijne jeugd,een ("chippers jongen en veelen onzer zouden hem toen hij duurman, toen hij fchipper werdt. onze dochters ten huwelijk geweigerd hebben. En hoe veele voorbeelden zoude ik: niet uit onze landsgefcbiedenisfen kunnen bijbrengen, ten bewijze dat wij verdienden, boven het geld moeten dellen? Daar zijn enkele ouders, die geheel tegen het huwelijk hunner kinderen zijn , dezen bid ik, zich te herrinneren, de les in het Paradis: ,, Het is niet goed, dat de mensch alleen zij." Is uw kind eenmaal, na uw genoegen gehuwd, geeft zorgvuldig acht, om u met het beduur der huishouding niette bemoeijen. Dat althands des mans moeder, zich nimmer over de befchikking der jonge vrouwe uitlaate, veel minder bedel voere; want dit zal voorzeeker een degt gevolg heb' en. Indien de jonge vrouw naijver, en zucht tot orde bezit, zal het twist baaren; of, zoo zij onverfchillig is, zal het zorgeloosheid in haar verwekken; en terwijl moeder de huishouding beftuurt, zal zij het huis veriaaren , en, tot verdriet van den werkzaamen man, heur vermaak neemen. Ziet daar, geachte Hoorers en Hooreresfen, eene verkorte fehets van uwe voornaamfte piigten , omtrent uwe kinderen , vrijmoedig onder het oog gebragt. Zeer ligt zult gii andere piigten hier bijvoegen; en beantwoordt uwe verwachting niet aan uwe aangewende poogingen, blijft u toch beroemen over uwen akker, dien gij geploegd, bezaaid, en gewied, maar waar van gij geen gewas ingeöogst hebt; want,  C 5S ) want, behalven een gerust geweeren, zullen, naa eenigen tijd, de wortelen der planten, die geen vrucht droegen, weder uitfpruiten, en den voorraad voortbrengen. En wanneer u dit geluk dan nog mogt te beurt vallen, zoudt gij onmogelijk onverlchillig kunnen zijn. Met welke eene blijde vergenoeging, zoudt gij uwen verlaaten, nu vruchtbaaren akker weder aanvaarden Mee welke eene vertedering uw afgedwaald kroost omhelzen l Hoe ras zoudt gij het gevoel der liefde, du de reden doet zwi gen, te rug brengen! Een gevoel, van het welk de Dichter jan ue kr u ij ff den ouderen toezingt: Een monster der natuur, moge eens natuur verdeoven , Natuur komt toch wéér hoven. Wat gaat 'er niet al om in 't ftaag bezorgd gemoed', Uit liefde tot om bloed. Een ingebeelde fchijn, nog minder dan geen wezen Doet ons vaak hoopen, vreezen. De geest van V fijnst gevoel, uit hemtkch zaad geteeld, Is d' oud'ren meegedeeld. Nog eens, 6 ouders', fpreekt, /preekt zonder '/ recht te Ik roepe u tot getuigen: (buigen , Bevinding, noek gevoel eischt raad noch overleg. Spreekt, of ik waarheid zegg'. Maar poogde ik in die flof nog dieper door te dringen, 'k Verviel tot beuzelingen. Foor 't ouderlijk gemoed is vrucht'loos 7 woord'gefmeed, Dat onverfchillig heet. D 4  C S6 ) Och! waar 't tok voor de jeugd, door oudermin gedreeven , Nooit tot gebruik gegeeven l Gevoelde zij Jlegts eens der oud'ren [mart of vreugd, Ze omhelsde wis de deugd: Wat meest onsaardsch geluk bevordren kan, of hindren Berust in onze kindren. Hoe-treuren we om hun leed; wat zijn wij blij te mot Lacht hun Gods zegm toe! Hier zoude ik mijne Redevoering kunnen afbreeken, de tijd daartoe gefchikt, zoude bet zelfs toelaaten , dan, daar het voor jonge heden gevaarlijk is, te waanen, dat flegts de ouderen alléén , piigten omtrent kinderen, m acht te neemen hebben, wil ik het blaadjen eens omkeeren, en de piigten der kinderen omtrent hunne ouderen befchouwen. Eer ik: hier egter toe overgaa, wil ik de Heeren Liefhebbers der Muziek, ook de Zangers en Zangeresfen verzoeken, de verveeiing van mijne eentoonigheid aftewisfelen,met hunne itreelende ftemmen en lieflijk maat- JON-  ( 57) JONGELINGEN! e n JONGE DOCHTERS! 't Is met uwe deugden of ondeugden, met uwen Godsdienst of ongeloof, met uwe yaderlandfche zeden, of verdorven fmaak, dat nedrrland daan of vallen moet. „ ue„ rechtigheid verhoogt een volk, maar de zon., de is een fchandvlek der natiën. Gij zijt de hoop uwer ouderen! en van allen, die het vaderland beminnen. In u leeft het volgend gedacht , en wanneer wij met meer zün zullen, dan zult gij hier uwe kinderen onderwijzen, en wenfchen , dat zij uw onderwijs volgen! Hoort mij dan nu ook, zonder vooroordeel, en gelooft, datik uw vriend bC°' Eert uwen vader en uwe moeder, opdat „ uwe dagen verlengd worden, en het u welgaa, in den lande, dat u de Heere uwe God geeft. Bewijst hun een ongedwongen achting! verdedigt hunne eere! znt hen boven alles gehoorzaam! en redt hun leven! Eidt God in het verborgen, over hunne m 't oogloopende gebreken, en neemt op eene befcheidene wijze de vrijmoedigheid, om hen, op eene afzonderlijke plaats, zulke gebreken, die bun eigen en uwen ondergang voorfpeHen , ender 't oog te brengen; maar kunt gij hen  C 58) daar niet afbrengen, treurt wel, doch veracht hen deswegens nooit: „ Het oog. 't welk den ,, vader befpot. of de gehoorzaamheid der „ moeder veracht, zullen de naven der bee„ ken uitpikken - en des arends jongen zullen ,, het eeten." Denkt aan den vloek, als een gevolg der befpotting, cham overgekomen, en welke op zijne naakomelingen over ging. Bij dezen eerbied en achting aan uwe ouderen, moet gij liefde en getrouwheid voegen; fpringt voor hen in de bres, en hebt als dan uw vermogen, uw leven niet te lief. Daar zjn in uwen leeftijd dagen van weerloosheid geweest, in welken het zich uwe ouderen, eenen pligt zouden gereekend hebben, den dood niet te vreezen, om u uit doodsgevaar te redden. . Zoo gij dezen pligt volbrengt, en de liefde der ruderen, met wederliefde beantwoordt, zal ik u niet behoeven aan te fpooren , tot kinderlijke dankbaarheid. Gij zult niet naalaaten , genooten weldaaden te erkennen , en gij zult ze in duizend gevallen te gelijk, ont* dekken. \ Zal meer noodig zijn, dat ik u de dankbaarheid , ten aanzien van uwen naasten aanprijze: daar is geen pligt, welke meer verzuimd wordt: zo menigvuldig het weldoen is, zo fpaarzaam wordt de waare dankbaarheid gevonden. De ondankbaarheid, is doorgaands eene misdaad van een gezegend volk; en dus hoe meer weldaaden , hoe meer ondankbaarheid. Welk eene verkeerde , welk eene noodlottige uitkomst! welk een averechtfche fpoorflag voor de weldaadigheid! Dit is een fchandviek voor het raenschdom I wij gevoelen het, als  ( 59 "> als wii ondankbaar behandeld worden; maar w i merken het niet op, als wij ons zeiven da nan fchuldig maaken- W*^™!™ vrienden en vriendinnen! wijdt dan eene beA»nSi«» eene heilige oplettendheid aan de deu^ doc!, houd>c refin^^g, dat dezelve niet aleen u, welleevendheid, maar int een gevoel.g. nare voortkome; een hart, dat altoos open ftaat, "Hoaafr&ging, zyt werkzam e voortvaarend-^ ondervindelijke natuurkunde een tekenkunst een wiskunst, de muziek Laat„^n;L^. fte tusfehenpoozing van uwe gwoone beroepsbézidieid, een boek ™f jftP^'S Hn uwe nietigheid en Gods °ne.nd^= ïoedheid, in de werken zijner fchepping. tiStf derzelver «nid.ge verfch ,de£ ï^fïïrWn'T? God, 8»%?^ mPr wüsheid gemaakt! de aarde is voi " van ü« fierlgkheid! dat alle ftemmenO ' ïooven! dat alle de knieën zich yoor U neder\ buigen; want Uwe goedertierenheid is oneindig. — Wij wagten op> U , dat , Gij ons fpi ze geeft! ■ „«reert hand op, wij fterven! Gij regeert  C 60 ) £ tot in eeuwigheid!" Deze ftree. lende verwondering, zal uwen geest ve helvorroên. ^ verfteiken > en uw hart eer? afteef tÏÏ^™ die, genen ' welke° ve?maaïen ™bb?n van de tijdverkwistende rXid- n cu al-vro^g Ultmunten in leergiewdké c.?- DDeI,jke 8eleerdheid» van „ raad is Jn vcorfpoed , en een toe- bezttffa 'Ve^rP°^" J*> voor heure cezitteis, Da het getuigenis van d.ogk- riiWnm " cen toom voor de jongheid, een " vóór HPnV°°i deD armen> een ^raad ;; ™oiSa"ikea'eD een verheugiDsvoor Heeft de Voorzienigheid, u een vlug verftand gelchonken, rnaatigt het vooral van aTnenie?Srebeidt°0g,ij b-ijaSe ^genh°eid Met pen B§« ^ WbSlï ïfS.6' °MrV,0ed -Van vruchfen voortf ten zM weeldnge zijtakken befnoeid worden. De u.tneemendheid uwer talenten zal, , vóór dat uw oordeel vast is, u van het eene £«,?«fiatmus vervoeren, tot het andere, en deze ziin dat'£en' k3D °P, Z1'j'n minst 0°rZaak geregek engarbeidZ0 Veel ichoone^ ™ar ongcregeicien arbeid, geen beroep, geen anrnt en fomtijds geen brood hebt. P Valt dus in 't Jeezen van boeken, in 't eefoprehetVanndèreieDfChappen' va" he' fchrifïer, M? J:r L,Tl geen^entimenteele ïcnmten, zij verrukken; maar onderwijzen eenkbeelden, leest nog minder andere nutte- loo-  C öi ) looze boeken , die uwen goeden fmaak bederven ; maar leest zulken, die uwen geest vertieren, uw veritand vermeerderen, uw oordeel verfterken, en uw hart verbeteren: dus zullen de beste zedekundige werken , dus zullen de gefchiedenisfen van uw vaderland, de gefchiedenisfen der waereld, u tot eene aanmerkeliike diepte der gewigtige kennis van 's menfchen hart doen doordringen, en uw welvaait bevorderen. Van zulk eene verkreegen weetenfchap, van zulk een mensch, getuigt salomon: „ Welgelukzalig is de „ mensch, die wijsheid vindt, de mensch, „ die verftandigheid voortbrengt; want heure „ koophandel is beter, dan de koophandel „ van zilver, en heure inkomften, dan uit„ gegraaven goud. Zij is kostelijker dan ro„ bijnen, en al wat u gelusten mag , is bij „ haar niet te vergelijken; langheid van da„ gen is in heure regcerhand, en in heure „ flinker rijkdom en eere, heur wegen zija „ wegen van liefelijkheid, en al heure pa„ den vrede; zij is een boom des levens, „ den genen, die ze aangrijpen, en elk een, „ die ze vast houdt, is welgelukzalig." Een dubbeld gewin zal, uit uwe zucht, tot weetenfchap ontftaan; want terwijl gij in verftand en deugd toeneemt, zal de ledigheid, die fchandvlek onder de famenleeving, u niet tot last verftrekken- Gij zijt te ver gevorderd in jaaren, dat gij de fchadelijkheid der ledigheid niet zoudt ondervonden hebben, üe waereld draagt geen fnooder last; z-ij heeft den tijd , om allerlei kwaad te bedenken, en, om dat de behoeften van heur ledig leven onderhoud vorderen, is zij in die  ( 62 ) die beoefening dagelijks bezig, en wordt, op zijn minst, een zeer behendige dief. Schrijft dus gerust onder heur afbeeldfel: een vijandin d'r deugd, die veel wenscht; tnaar noo't werkt. Led'gheid kan echter verfchoonbaar zijn, zo verre zij eene toevallige omftandigheid is, in rs menfchen leeftijd; maar de luiheid is alcijd een onmiddelijke wil en gewoonte der menfchen, die wel zo algemeen, en verwoestend niet is, dan de ledigheid , om dat ze flegts enkele perfoonen raakt; maar die een volftrekt gebrek aan alle dingen voor den !uiaart ten gevolge heeft. De verfcheidenheid van zinfchetfen, van welke de wijze Koning zich bedient, om de luiheid afzichtig te maaken, is uitmuntend. Ik zal 'er zo veel van overneemen, als noodig is, om u de luiheid in eene fchilderij te vertoonen : ,, Ik ging voor„ bij den akker des luiaarts, en ziet hij was „ opgelchooten van distelen." Verder: ,, De „ armoede zal u overkomen als een wandelaar „ en veelerlei gebrek , als een gewapend man " Terwijl de werkzaame , reedsmethet krieken van den dag opftaat, om met zijne vernieuwde krachten , geöorloofden winst te doen, en in bezigheeden met de mieren tegen den winter vooruit zorgt, om zijn huisgezin met brood te verzadigen, ligt de Maart nog op zijne leger ft eae- ronkende Maakt u niet fchuldig aan toorn, zij is eene naadeelige ondeugd wordt ze rechtmaatig verwekt, laat haar bedachtzaam werken, volgends paolus: ,, wordt toornig, en zondigt it niet," maar laat zij u niet buiten u zeiven bren-  C 63 ) brengen; want zij verwijdert u dan oogenbliklijk, door heur geweld, van a Ie zedelijke beginfels; zij flaat acht op tijden, noch gelegenheeden; zij vergeet natuur en pligt, zij verwekteen' on verzoen lij ken haat; en , van heure woede bedaard zijnde, veroorzaakt ze een droefgeestig, een langduurig berouw._ Dan, hoe haatlijk de gramfchap ook zij, zij ontitaat uit edeler beginfels, d.n de wrevelige nijd, en is altoos het flagtoffer van dezelve. De nijd is eene ondeugd, „ die „ (volgends bacon) nooit gedaan werk ., heeft." Naijver is wel een van heure nichten; doch deze brengt, zoo zij wel beftuurd wordt, de heerlijkfte uitwerkfelen voort; men moet ze derhalven met de haatelijke nijd niet verwarren; want de nijd is van dien aart, dat ze den mensch, die haar aankweekt, verteert Salomon zegt: „zij „ is een verrotting der beenderen." En, als bi on een' nijdigaart ontmoette, vroeg hij: ,, wat kwaad aan hem overgekomen, of wat ,, geluk aan een ander wedervaren ware?" Laat derhalven , vriendenen vriendinnen ! deze fchandelijke ondeugd in uwen boezem niet lïuipen, en, is zj 'erin, waakt, dat zij niet bij u vernachte, fluit haar buiten de deure van uw teder en vergeevend hart; want als uw hart goed is, is het vol, en 'er kan geen wrok in blijven. Laat voords alle overgebleevene verwijdering weggenomen worden, door eene volkomene verzoening, welke niet moet gefchieden in fchijn, noch met woorden, maar met een open hart, en met traanen van berouw en overtuiging. Zulk eene herftelling fchenkt  ( ó4 ) fcbenkt de vriendfchap alle verlooren vrijmoedigheid en vertrouwen, 't Was', b. v., onmogelijk . dat de goedhartige Koning, louis d E XVIde van Vrankrijk, met n k c ke r , en deze laatfte met louis verzoenen kon, ten zij de vereenigde handen met traanen befproeid wierden, terwijl de lippen verftomden. Wacht u zorgvuldig voor de twist: zij breekt en verwoest de edele vriendfchap; zij fchuuwt de gezelligheid en neemt de vermaaken weg; terwijl ze den band der liefde, door vervolgzucht, geheel vernietigt. Laat zij uwen geest niet bekruipen , want, volgends fa o lij si „waar nijd en twistgierigheid ,, is, aldaar is alle booze handel." De wraakzucht durf ik uw gevoelig hart, met de afgrijsfelijkfte verwen, niet fchetfen: Deze onbezonne drift, die het geweten toefchroeit, ontadelt den inborst van een redenlijk wezen. En, zoo uw wraakzucht ooit rechtmatig konde zijn, misbruikt ze niet; zoekt uws naastens verbetering, als Christen : ]s het dan, dat uw hand ftraf zijn moet, laat uw gemot d liefelijk blijven; en vertrouwt altoos, dat God zelf een wreeker van het kwaad is; houdt u dus verzeekerd, dat de ftraf des Hemels op het hoofd van den ongerechtigen zal neder ftorten, en dat 'er een- maal ,, een jkhu zal gezalfd worden, om het huis achaus uiteroeijen , jezebel „ te vertreeden, en door de honden te laaten „ wegfleepen." Agripp'NA ontzag, om hemen zoon nero op den Keizerlijken Troon te brengen, geene gruwelftukken, terwijl zijne verheffing en wreedheid heure elendc en  (65) cn dood ten gevolge bant. waar van mij de tederheid van uw gevoel de bijzonderheeden verbiedt te meidenDe Gemaalinvan hendrik den 1 Vden, iua» ria de MEOicis, bleef,naa veele flcgte bedrijven , verfcheiden jaaren regeerende Koningin van Vrankrijk; dóch werdt daarnaa uit het Kijk verdreeven. Zworf in Engeland en de Nederlanden om, vondt nergens fchuilplaats, en ftierf, van heur eigen Kinderen verlaaten , in ouderdom en armoede , te Keulen, En wilt gij één Vaderlands voorbeeld, uit veelen ? „willem TicHELAAif verviel rot de „ fchandelijkfte armoede, liep op krukken , om het ledelbrood te verzamelen, terwijl zich niemand ziner erbarmde, en in dien „ ftaat moest hij zijn onzalig leven eindigen; „ terwijl de vermoorde onfchuld , de beide „ d rc wittkn, welken hij valfchelijk be,, ticht en over wien hij getriumpheerd hadt, in alle nederlandfche harten vereeuwigd „ worden." Verbant de beneepen gierigheid. „ Zij is ,, een wortel van alle kwaad " Zij heeft tot heure vriendinne de fcbraapzucht, beiden zijn ze even onmeedogend, en even onverzaadeüjk. ,, De bloedzuiger heeft twee dogters; Geef! Geef " Opent liever uw hart voor mededeelzaamheid, doch laat deze geene onverfchil. ligheid in de uitgaave verwekken, waardoor ze zoude kunnen ontaarten tot eene onbedachtzaame verkwisting Mededeelzaamheid is daarin van de verkwisting onderfcheiden, dat ze als uit een vast fonds, zeekere renten geniet- terwijl de verkwisting om brood bedelt. Troost derhalven uwe medemenfchen; met E me-  C 66 ) mededeelzaamheid , en brengt de woordea niet op uwe lippen, die zeggen: Gaat in „vrede, worde warm, wordt verzadigd." Want gij zoudt op geen' bijfhnd kunnen hoopen , indien gij eens anders hulp eens noodig hadt- Vindt het zondigs der leugen- in salomons Gebed, als hij met de woorden van icrjn uitroept: ,, IJdelheid en leugentaale, „ doe verre van mij!" 't is eene baatelijke gewoonte, een bedrog, dat ons verachtelijk maakt bij onzen evenmensch; dat ons aï zijn vertrouwen doet verliezen, zelfs bij het fpreeken der waarheid. De leugen, hoe kunftig opgetooid, hoe listig uitgedacht, wordt altoos door de waarheid opgefpeurd en ondermijnd. Een leugenaar vindt geen geloof, zonder twee of drie getuigen, en welke eene laage houding neemt de mistrouwde zondaar dan aan, bij deze vertooning! wacht u voor zulk eene vernedering! Pa ulos zegt: „ legt de leugen af, fpreekt de waarheid, een iegelijk met zijnen naasten " Verheft de beminnelijkheid der waarheid in uw gemoed, met johannes, wanneer hij verzeekert: „ die de waarheid doet , komt „ tot het licht." Zijt deugdzaam , in alle uwe bedrijven, en blijft het in allerleie verzoekingen Eene onvermoeide zorg komt alle verzoeking te boven Wanneer zij uwe beftendige gezellinne blijft, zal de zegen u zeeker volgen: van de betrachting der deugd hangt uw geluk af. Standvastig in de ftrengfte beoefening daarvan te blijven, is , ik beken het, eene ongemeene kunst; maar eene beredeneerde zedekunde laat nooit toe , dat ver-  C 6>) vermaakon , noch tegenfpoeden, noch verdrukking nuch armoede, noch rijkdommen, noch wellusten, noch toejuichingen, ce eerlijke deugdzaamen doen wankelen in hunne piigten. Zij weeten, met iselin: „ Dat ,. het aan geen mensch, aan geen'ftaat ver„ gund is, ccne gelukzaligheid te genieten, grooter dan zijne deugd." Hoe zeer diende ons dit a3n te fpooren, om bij allen handel en wandel, de deugd, als keurmeesteres in te roepen! maar helaas! het tegendeel noodzaakte uiogenes, met een lantaarn, op helderen dag, deugdzaame menfchen te zoeken, en jeremias de dekker zong 'er van: Als fchaarsheid de waardij der dingen rijzen doet, Ban is een eerlijk man een onwaardeerbaar goed. Nimmer moet uwe begeerte zich uitftrekken , tot het eigendom of de bezittingen van uwen evenmensch ,• en zoude ik u zeggen, dat gij u nooit, asn daadelijke oneerlijkheid of dieverij moet fchuldig maaken? Neen! dit kan in jonge lieden van uw clasfe niet vallen. Ik zoude, met de uitbreiding hiervan, zelfs uw character en aandacht onteeren. Schuuwt de dronkenfehap, als eene zeer verderfelijke gewoonte, waar aan de mensch zich fchuldig maakt. Een misbruik, dar zijn gelaat verzet, en misvormt; zijn geest onbekwaam maakt, en hem in de verkeering verachtelijk en befpottelijk doet voorkomen; dat hem gefcheurde kleederen en ocgezoolde E a fchoe-  ( 68 ) fchoenen doet draagen ; en eindelijk dat hera verbastert, en beneden de waardigheid van het redenlooze vee (relt. Vergelijkt deze vernedering , bij de voortreffelijkheid van den mensch", welke de Heer nt euwenhiuzen, in deze dichtregelen, affchetst: 'k danfchouw verbaasd uw keer/ijk beeld, 6 Mensch! uw fchoon gelaat, waarin iets he- melsch fpeelt. Verheven boven '/ vee der aarde , Treedt gij den ganfchen rei der aardfche fchepslen door, En vindt geen weêrgade op dit fpoor: Gij leeft , gevoelt, en denkt, en ziet uw eigen waarde! Het vee blijve in zijn' engen kring, Uw ziel dringt door 't heelal ■ voortreflijk ftcr* veling l Gij wikt bedaard uw hajtdelingen, Gij oordeelt over alle dingen. De tijd beperkt u zelfs in uwe handling niet, Daar gij, ooi over 't graf, het lisht der eeuwen ziet. Ziet daar, welk een afftand, in deze beide menfchenbeelden! Laaten de ligtvaardige driften der ontucht nimmer uw hart overmeesteren! want, van de begeerte tot de daad zelve, is maar eenen flap te doen: zet nimmer op het pad dier ondeugd de eerfle trede! Hoe begeers lijk, hoe aanlokkelijk fchoon , u dit pad mo-  ( 60 moge toefchijnen, gij zoudt het rasch met distelen eu ftruiken ontluisterd vinden; vervolgens zoudt gij omdwaalen, in een' draaikolk van verwarring , waaruit u niemand, noch gij u zeiven, zoudt kunnen redden; en alwaar gij, op de biipaden omdoolende, aan derzelver einden zoudt gefchreeven vinden : KWI NING, VERDURF of HET G li A F. Dan om meer bepaald over dit gewigtig ituk te fpreeken , zal ik liever de woorden van salomo de mijne maaken. Gij alle jongelingen en jonge dochters 1 hebt 'er even veel belang bij. Hij fpreekt: „ Ik zag on- „ der de flegte , ik merkte onder de jonge ,, gezellen eenen verftandeloozen jongeling. En ziet eene vrouwe ontmoette hem, in hoeren-verfierfel, en met het harte op heure hoede — en hij ging haar „ ftraks agter na. gelijk een os ter flagtm,, ge gaat: en gelijk een dwaas tot de tucntiging der boeijen: tot dat hem de pijl zijne „ lever doorfneedt; gelijk een vogel zich „ haastet naar den ftrik, en niet weet, dat „ dezelve tegen zijn leven is! Nu dan, kinderen! hoort na mij, en luistert na de ,, redenen mijnes monds. Laat uw harte op „ heure wegen niet wijken : en dwaalt niet „ op heure paden; want zij heeft veele ge„ wonden nedcrgeveld,en alle heuregedooden „ zijn machtig veele. Heur huis zijn wegen ,, des grafs, nederdaalende naar de binnenka., meren des doods! " Verkiest u een gezelfchap , na uwen fmaak, maar met een voorzichtig wantrouwen , het zal gewis een goed gezelfchap zijn. Indien het goed is, durf ik het vergelijken E 3 bij  ( 70) bij eene bron, overvloeijende van aangenaamheeden in dit leven; 't is een beftend'g fchool, dat wijs- en deugdzaam maakt. Verwerpt alle gezelfchap met jonge lieden , die een ongeregeld , een ergerlijk leven leiden, betreedt niet minder moeite, om de kwaade gezelligheid te miiden, dan de goede te vinden. „ Kwafrde famenfpraaken bederven goede zeden." Bezit in den omgang een bii'gzaamen geest in onverfchillige zaaken. Laat beleefdheid, en vrolijkheid uw gefpiek vergezellen. Zo beminnelijk ons de infchikkelijkheid maakt , zo verachtelijk worden wij, door eigenzinnigheid. Spreekt weinig ; maar op uw beurt, met ernst en verftand, en wel over zaaken, van welken gij kennis hebt, houdt u anders buiten het gefprek Volgt de les van simonides: ,, Zijt gij wijs. zo handelt gij zot ,, dat gij zwijgt,- maar zijt gij zot, zo han„ delt gij verftandig, dat gij niet fpreekt. De Atheenfche Wijsgeer zrno, aan een tafel, nevens verfcheide praatende gasten, zittende, werdt fpotschtig, van de Periiaanfche Gezanten , als zij merkten dat hij geheel zweeg, gevraagd: „ Heer zeko, wat zullen wij onzen Koning van uw verftand „ vertellen?" „ Zegt (zeide hij) dat gij in „ Athenen een man ontmoet hebt, die ge„ geheel kon zwijgen." Temple zegt, bijzonder tot jonge lieden: ,, Hoort veel. let „ op alles, wat 'er gezegd wordt, wantrouwt „ uw eigen begrippen, en fchat de gevoelens van anderen na waarde." Zoo gij over u zeiven fpreeken moet, maakt het kort en zedig. Verheft, noch ver-  C 7i ) vernedert u niet; in uwe verheffing is eene openbaare en in uwe vernedering eene heimelijke zucht tot roem verborgen. Juicht een ander u toe, zijt 'er niet trotsch op , een ziel, hijgendenaar loffpraak, kwijnt in „ de eenzaamheid " Moet gij van een ander fpreeken, fpreekt nooit tot zijn fchande noch fchade; moet gij fpreeken, tusfchen den man en zijnen naasten , ter beflisflng van eenig twistgeding , handelt als akistides; wanneer hij op zekeren tijd tusfchen twee partijën zoude richten, werdt hem van een derzelven herinnerd, dat zijne tegenpartij aan hem, aristides, eertijds ook veel kwaad gedaan hadt, waarop aristjdes hem toeduuwde: „ wat „ gaat u dat aan? zegt gij flegts, waarin uw „ partij u beledigd heeft." Spreekt nooit over den Godsdienst om met uwen naasten te twisten. Verdeedigt uw gevoelen alleen. Al wat hier buiten is, verwekt een bitteren haat; en het heeft aan het menschdom te veel vervolging, te veel bloeds gekost, dat wij die dwaasheid niet zouden verlaaten. Zoekt de verftrooijing der gedachten en den overvloed van bezighceden, met de eenzaamheid af te wisfelen. ,, Leert u zeiven kennen." In afzondering zult gij best uwe hartstochten uwe zwakheeden, en de waare gcfleldheid uwer ziele vinden. Daar is een gebrek , dat des menfchen leeftijd beheerscht. Dit is de mode. Zich tegen de opvolging van dezelve in alle graaden te verzetten , zoude ons in hardnekkige Stoïcijnen veranderen. Maar gij moet zorgen, dat gij dienzogeE 4 noem-  t n > noemden goeden fmaak niet, dan op eenigen afïtand, naavo'gt Ook moet gij» op den afgedeelden cirkel der mode, niet blijven ftaan ; want als de mode daarop rond geloopen zijnde, u eens inhaalde, zoudt gij onverwacht na den fmaak kunnen zijn; hier geldt het gezegde van salomo: „ daar is mets nieuws onder de zonne 't Is reeds geweest, in voorgaande eeuwen " " Indien gij u zeiven, langs deze voorfchriften tracht te verbetereu, zullen u meer andere fchoonhceden vertieren en eigen worden, t Kan niet misfen, of de verwaandheid zal u niet haatlijk maaken, noch hovaardij, noch hoogmoed zullen u befpottelijk aanftollen: flordigheid zal u niet befmetten, verwaarloezing zal uwe inkomften niet verteeren; maar zedigheid , maatigheid , eerbaarheid , r.etbeid en orde, zullen uwe fieraaden blijven; en het gevoel van achting, hier door bij uwe medemenfehen verwekt, fchiet diepe wortelen in derzelver denkbeelden. Verkiest u, met overleg van uwe ouderen, een beioep; gaat met uwe krachten en bekwaamheeden , met de beurs van uwe ouderen , zo veel te raade, als met uwe geneigdheid. Houdt in 't oog, dat gij een voornaam werkman of .kunflenanr kunt worden . terwijl gij in een eerwaardiger post, noch gelukkig zult zijn, noch geacht worden. Hebt gij een' keus gedaan wjkt daar niet van af, dan om gewigtigeredenen, en mettoeftemming uwer ouderen ; de wispelturigheid vernietigt de hoope van een gelukkige uitkomst tot een volgend beftaan. Zijt naaritig en getrouw; verzuimt nooit uws meescers zaaken; want  C 73 ) want met dezelfde maate, waarmede gij meet, zal u weder toegemeeten worden: en , wilt gij uw fortuin , met eenige zeekerheid van een goeden uitflag beproeven , gedraagt u dm in zi n afweezen, op zijn comptoir, winkel ot fabriek, nog naarftiger en getrouwer, dan in zijne tegenwoordigheid. Hoe uw lot ook zij m deze waereld , blijft 'er moed g bij- Bezit m alle gevallen van tegenfpoed, zelf in de treffendfte, een gepast beleid Door moed en beleid zijn Ten allen tijde de vreesfelijkfle gevaaren afgeweerd , en tot verbaazing van verftand en oordeel , de grootfte onderneemingen volvoerd. Zo verfloegen in den krijg meermaalen „ de duizenden, hunne tien duizenden. Zo flocgen davids Melden door het Leger der Philiftijnen , „ en haalden water, „ uit Bethlehems Bornput." Zo verfloeg mauuits de Spaanfchen, bij Nieuwpoort. Zo verbrandden de wit en de rdiTïR de Lngelfche Scheepen, op Cb-ittam J.o verrichtte de laatfte veele andere dappere daadcn , en zo vogt zoutman tegen parker. Meent niet, dat dit een bijzondere gaaf is, waarvan gij, voor u, misgedeeld zijt; deze meening is eene dwaaling en duidt reeds gebrek van moed aan. Maar zijt gij in uwe'onderneemingen gelukkig, zo wordt niet wreed. Een overwinnaar moet edelmoedig zijn. Ook vraagt niet, door trotschheid verblind, met den veroveraar alexandek: Of 'er nog geene andere waereld te over" winnen zij?" Maar gedraagt u , als de Veldheer washtngthon. Gebeurt nogthands het tegendeel wordt uw moed en beE j \&v\  C?4 ) leid door het noodlot overweldigd, blijft evenwel ftandvastig ; daar is een groot nut m tegenfpoeden; wacht het einde bedaard af: blijft ip voorfpoed dankbaar, en in tegenfpoed geduldig. God heeft wijze einden, waarom men voor eenen tijd de deugd, in een fchamel kleed, en den man zonder verdienften, uitgedoscht ziet \ oor den dag treeden. Zo hoog gij uw geluk fchat, zo duur acht ook uwe vrijheid! Laat eene edele zucht tot dezelve, getemperd door gepaste onderwerping , het middenpunt, tusfchen losbandigheid en flavernij, daar ftellen, en uwe daaden befluuren. Daar is voor den men'sch geen goed van meer waarde dan de vrijheid, door wetten, tegen de aanvallen van bedriegers, beveiligd, en door onbaatzuchtige overheeden befchermd. Zij, die zulk een geluk genieten, moeten , daar zij vlijtig arbeiden om winften, vrijwillig van hunne fchatten in s lands offerkist brengen, om het Vaderland te verdedigen. Dunkt u deze zaak vreemd? ik kan u verzeekeren: zo deeden onze voorvaderen Zij bezaten eene eerlijke werkzaamheid , offerden hunne beste en eerfte inkomften op, en wisten, dat flavernij, traagheid en bedrog aankweekt. ó Edele vniheid gi| fcbenkt aan de kunften luister en volmaaktheid! aan de geleerdheid beftendie voedfei! en aan den koophandel en handwerken eene levendigheid, die in de alleenheerfchmg onbekend is ! Mogten weelde en verkwisting ons nimmer gelijk maaken aan de overgebleevene afftammelingen van het aloud Griekenland, 't welk thands door cijns. baare Hospodars, in armoede , beheerscht wordt l  C 75) worde! Laat de verbastering van zeden niet meer toeneemen; want dit, Mijne vrienden en vriendinnen' dit alleen — is het eerige, het waare middel, om uwe vrijheid te bewaaren! , Mengt u nooit in flaatsgefchillen, zoo er geen verpligting is , uit hoofde van ambt of eed! duizenden zijn 'er het flachtöffer van geweest. Zij, die 'er zich om ambt of eed in moeten mengen , ter verbetering van misbruiken, moeten zich hun noodlot troosten , hoe hard het valle. Moet gij, ter uwer zelfbehouding, het Vaderland verlaaten , ftelt uwe vlucht niet uit, ontwijkt de eerfte woede Wordt gij te rug geroepen, om andermaal nuttig te zijn voor uwe medeburgers , keert weder; wreekt u niet; brengt de deugd, die u in uwe vlucht verzelde , wederom mede. In 't kort, zijt grootmoedig, zo als necker: en troost u in elk geval , met een goed geweeten. Aois, een der Spartaanfche Koningen, zich beijverende, om de wetten van zijn land te verbeteren, werdt door leonidas van verraad befchuldigd, en daarnaa ter dood vcrweezen. De rechtvaardige aristides, werdt, naa veele dienflen aan zijn Vaderland beweezen te hebben, door de Schelp van een ondankbaar Volk, verbannen , om plaats te maaken voor een jongeling. De wijze, de beste socrate s werdt, volgens plato, te Athenen , met den vergiftigen Scheerling ter dood gebragt: En hoe veele treffende voorbeelden zoude ik u ontleend uit de gefchiedenisfen der Griekfche en Romeinfche Republieken , niet kunnen opnoemen ? Derhalven, laat  (76 y eiNNA cn sylla een' burgerkrijg voeren, en verreist gij intusfchen zo lang, in gezelfchap van den onbaatzuchtigcn Romein pomponius atticus, naar het wijsgeerig Athenen , om fraaije letteren in te zamelen. Bewijst van daar uwen broederlijken biiftand aan den vervolgden rechtvaardigen. Deelt met hem in een noodlot: bewaart hem ten minften tegen armoede of laagheid , en laat het gevoel van achting, voor hem, voor de zaak, waarom hij verdreeven werdt, en waarom gij ontweeken zijt, nooit verminderen. Naast vrijheid, prifze ik u vergenoeging aan: Zij is een balzem der ziele, 't Is door deze gemoedsaandoening , dat een bedelaar gelukkiger kan zijn, dan een Koning. De onverzaadelijke begeerte verwekt een beffendig ongenoegen; terwijl zij, die weinig begeeren , ook weinig gebrek hebben , en in een gelukkig zielsvoorrecht leeven Overvloed van alle dingen, de vervulling onzer begeerten, kunnen zeekerlijk genoegen aanbrengen, dan het is kortftondig en onbeftendig. Do vrede der ziele , werkt ftille gerustheid en onveranderlijke blijmoedigheid. Vergelijkt u, in alle uwe betrekkingen. bij uwen minderen, en gij zuit zelfs meer hebben, dan uw meerder, om dat gij ftof hebt van te vreden te zijn met uw deel Want hij alleen is vergenoegd en gelukkig, die tot zijn' Maaker in goeden ernst durft uitroepen: „ Armoede noch rijk„ dom geef mij niet , voed mij met het „ brood des befcheiden deels! " Hebt gij dit befcheiden deel van de Voorzienigheid verkreegen, onttrekt u dan der wel-  weldasdig! eid aan uwen naasten niet! Geeft na uw vei mogen! Spaart uw' verzamelde olie 'en wijn niet, wie weet of gij dezelve, door zulk eene weldaadigheid , wel ooit zult noodig hebben. Staat bij 'het krankbed, en giet ze m de wonden van uwen naasten. Zijt gij van aardiche fchatten omringd, laaten uwe ingewanden rommelen van bermhartigheid en uwe handen druipen van weldaadigheid, uw loon is in den Hemel! terwijl het onbeftendig ert deel der vrekken door overdaad verlpild wordt. r , .. He gezelligheid van dit leven fchijnt mede te brengen , vertrouwelingen te hebben , dan tot deze keuze behoort menfchen kennis, en uwe keuze eischt de grootlte voorzichtigheid, 't Spreekt van zelve, dat uwe ouderen uwe beste vrienden moeten zijn, aan wien gij uwe zaaken het zeekerst zoudt kunnen ver: trouwen ; want zij hebben met u eenerlei belang. Maar helaas » Hoe vee.e ouderen hebben reden, zich- hier over te beklaagen! aan dit pligtverzuim zijn Jongelingen meer fchuldig, dan jonge dochters; en wendde men zich dan nog naar bejaarde vrienden ; maar neen ! men gaat liever met r ehab b a m , tot jonge lieden van zijnen aart en denkwijze: en dezen drukken het laatfte zegel op het dwaalend hart van den reeds misleiden jongeling. De waan van des ouders voorgewende eigenzinnigheid rijst in top ; en ziet daar de fteilte, waarvan men neder flort en verlooren gaat. Dat zij, die zich eenigzins aan deze misdaad fchuldig maaken, terftond terug keereu! Ver-  ( 7«) Verkiest gij egter een' vriend te hebben, ea vindt gij 'er een, fluit met hem de vriendichap volkomen. Cicero zegt: „ alles ,, is daarin oprechtheid en weimeenendheid „ geene valschheid noch geveinsdheid. Zij j, laat zich niet verdeelen onder veelen." Offert aanéén éénigen uw gantfche hart op; vereenigt u onderling, door de plegtigfte belofte; maakt een onverbreekbaar verbond. Zijt gij dan beiden deugdzaam, dan ook zal één van u beiden niet ligt afwijken, uw vriend zal n te regt brengen, gij zult eikanderen aanklee ven, als jonathan en david ; want gij houdt uwe misdaaden voor eikanderen niet verborgen: en gij zoudt met orestes, ompYLADEs te redden, in den dood gaan, wanneer u een thoas vervolgde. Nu zal ik u onderhouden , over de beoeffening van den Godsdienst, en. daar het elk uwer, van wat ftaat, rang, of kerk gij zijt, voegt te volgen de les van salom'o: vreest Godt, houdt zijne geboden, want „dit betaamt alle menfchen," zo zal ife mij bij dit algemeen beginfel houden. Daar is een God, die goed, wijs en almagtig is. Onder alle waarheeden is 'er geene ooit zo fterk met bewijzen uit natuur en h. schrift; uit de historie der waereld, en uit het wiskunftigst merkr.ee ken van 's menfchen gevoel, de reden bevestigd. Daar is een Middelaar Gods en der Men* fchen , de Menfche Christus h sus, waarin wij allen moeten gelooven. Die zji, nen geest uitzendt ter behouding; en buiten wien geene Zaligheid te zoeken, noch te via-  C 79 ) vinden is ; van wien God zelve tweemaal aan het Menschdom deedt uitroepen : de„ ze is mijn Zoon!" en elders: „ die in ,, hem gelooft, heeft het eeuwig leven." Daar is eene voorzien!gheid, die over alles de wacht houdt en omtrent de voordduuring der dingen zorgt; die menfchen en beesten voedfel en alle vervulling verfchaft, en buiten welke geen fchepfel leeven kan. Zij gaat over alle dingen- De Pfalmdichter laat zich hier over aldus hooren: Zelfs vindt de musch een huis, 6 Heerl De zwaluw legt haar jongskens neêr In 't kun/lig nest, bij uwe altaaren l Daar is een wet en een euangelIr welke ons voorfchrijven, onze verpligtingen: de betrachting der liefde Gods boven alles, en die van onzen naasten als ons zeiven. Voords is het H. Euangelie eene „ kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die „ gelooft." Daar is een opstanding naa dit leeven. Thans weeten wij, ,, dat onze Verlos„ fer leeft, maar bij die gelegenheid, zal hij „ over het ftof opftaan : en als onze huid „ doorknaagd is, zullen wij, uit dit ons vleesch, God aanfchouwen " Niets maakt den mensch boven de redenlooze dieren voortreffelijker, dan de onstekfeelijkheid der ziele. In deze is al de verwachting en hoope van een Christen. Terwijl de v e rgelding naa dit leven, hem doet uitzien j naar een beter vaderland. Hij vertrouwt  ( 8o ) trouwt op de verzoening met God, door de verlosfing van Christus; ftort zich in de liefdearmen van zijnen Heiland ; en ziet met dezen troost- met dit vooruitzicht in zijn leven reeds, over eene rampvolle waereld, en over het verderfelijk graf heen. Ziet daar, waarde Vrienden! de algemeene beginfels van alle geioofsbelijdenisfen. Indien gij menfchen aantreft, die buiten de erkenning van dezelven leeven, en hunnen roem daar in flellen, dat zij noch aan God, noch aan zijne Voorzienigheid gelooven , betreurt en waarfchouwt die: wordt 'er met zulk eene waarschouwing gebeuzeld, en willen zij zich door uwe overtuiging niet laaten verbeteren ; fchuuwt hunne verkeering: zij vertoonen het kenmerk van hunne dwaaling, in deze zogenoemde Iterkte van den geest. Eene lierkte, niet ongelijk aan dweeperij. en wel van verhitten waan, verbeelding en ongeloof, waar toe men zich, zonder bewijs en uit gebrek aan kennis, laat vervoeren. Wacht u ook zorgvuldig voor hen, die met een hangend hoofd en droevig gelaat , van zichzelven waanen: „ zo zondig niet te zijn , „ als deze Tollenaar." Zij vertoonen een valfchen Godsdienst, die gewoon is .. de mijgge uittezuigen en den kemel door te zwelgen. Be voortreffelijkheid van den waaren Godsdienst flraalt, met verrukking in het oog, zelfs van hun. bij wien de reden het gezag fchi nt verlooren te hebben. 't Is deze Godsdienst, die, behalven de dankbaarheidwekkenden aandoening der ziele tot onzen Ma»»  C 8i 3 Maaker, onze zeden en onzen wandel re* geit, omtrent ons zeiven en onzen evenmensch; 't is deze Godsdienst, die de eenigfle grondflag is van veiligheid en orde in een' Staat, van geluk en welvaart in de Maatfchappije; hij geeft ons de krachtigfte middelen tegen het kwaad aan de hand; hij leert ons, dat de begeerlijkheid zelve zonde is; dat wij den bermhartigen Samaritaan gelijk moeten zijn ; onze vijanden moeten zegenen . en, zoo zij ons beleedigen, zeggen : Heere! vergeef het hen; want zij weeten „ niet wat zij doen!" Hij fielt ons het rijk der deugd, als het waare vaderland der vroomen , in de volmaaktfle fchoonheid, en het aangeuaamite licht voor! en eindelijk , hij doet ons zien : dat het den menfche niet baaten zoude, de geheele waereld te win„ nen , indien hij fchade aan zijne ziele j, lijden zoude." Mag ik meer bijzonder weezen, omtrent den Godsdienst , dan ichroom ik niet vrij uit te zeggen , dat men genoegzaam in alle gezindheeden der Christenheid , te verre van de waare eenvoudigheid des Euangeliums is afgeweeken. Dit is het onkruid der Midden • Eeuwen, waarvan de wortel nog niet uitgeroeid is. Voorouderlijke overleveringen, wanbegrippen, p'egtigheeden , dubbelzinnigheid, en volflrekte tegenftri d'gheeden , behooren niet tot de waare eenvoudigheid van Christus. Geloofsbelijdenisfen , welke de flerkfle bolwerken en verfchansfingen om zich hebben, duiden de kentekens van zwakheid van zeiven aan. De waarheid vordert geene getuigen : zij verdedigt zich zelve. Men mag meer gelooven, dan F de  C 82 ) de reden ons overtu;gend leert, maar ons geloof mag nooit tegen de reden ftrijden. Om „ te gelooven. (zegt zeker onbekend fchrij,, ver, ) moet gij nooit de gezonde reden, ,, masr de vootöordeelen en kwaade neigin,, gen van het hart verloochenen ; want het ,, waare Geloof en de waare Reden zijn nooit ftrijdig met eikanderen."' De Zeden en de Godsdienst van Christus en zijne Apostelen waren eenvoudig , men vindt 'cr goede orde, en geene dubbelzinnigheid — bermhartigheid en liefde, maar geen vervolgzucht, in. Wilt gij in uwen dienst van God dit voeclpoor betreeden, volgt Hechts de infpraak van uw geweeten, en laat deszelfs overtuiging te hulp gekomen worden , door een naarflig onderzoek van de lesfen des Euangeliums. Het Euangelium is zodanig ingericht, dat wij door de voldoening van onzen pligt ons zeiven en onzen naasten beiden kunnen behouden. Voor ons zei ven : „ Om maatig * „ rechtvaerdig en godzalig te leeven in deze ,, tegenwoordige waereld Om ons niet al- leen van het kwaad, maar ook van den ,, fchijn des kwaads ce onthouden " En, voor onzen naasten, vinden wij de gantfche fchets van onze piigten, in het eenige woord: liefde; of wilt gij meer woorden: Zegent ze, die „ u vervloeken; doet wel, die u haaten; bidt voor die u geweld aandoen en u vervol,, gen." Wie durft aan dezen Godsdienst , aan zulk eene Zedenleer, weigeren gehoor te geeven ? ,, ö Heilvolle Godsdienst! waarom wijken »* onze daaden zo verre af van uwe liefderij-  C 83 ) rijke beginfelen! en waarom verftrekt gij'* „ door fchandelij'k misbruik, fomtijd? tot een' „ dekmantel van de fnoodfte euveldaaden ! „ zo dat gij wel eens het masker aanneemt, „ om de algemeene belangens van land en „ kerk te onderdrukken; en het fchi nheilig „ werktuig zijt, om een verblind gemeen de ,, overgebleevene fchemering te beneemen' „ Hoe menigmaal zucht gij onder den twisc van ftrijdende partijen! fomtijds om beuze„lingen, kerkkrakeelen, Simonie, cabalen, „ intrigues, conventies, en al wat kenmer- ken draagt van kerkelijke heerschzucht en ,, heiligfchennis ! alle welke verre van uwe „ beginfels verbasterd zijn. Neen , waare „ Godsdienst! gij weet, onder alle die woe, lingen , uw fchoon en aanminnig gelaat ongefchonden te bewaaren." Maar, om voord te vaaren, zoude hetlaatfte gedeelte van mijne reden vorderen, om ook iets van het Huwe!i;k te zeggen: Voelt gij. Vrienden en Vriendinnen, voelt gij eene neiging tot het huwelijk, zo neemt terftond raad met uwe ouders, zii zijn uwe waare vrienden ; zij hebben het grootfte belang in uwe welvaart; en zij zullen u voorzeeker den besten raad geeven. Buiten dit vrordeel is het, wegens uwe afnanglijkheid van uwe ouders, een van uwe eerfte piigten Bedenke, dat uw trouwdag onherroepelijk is, en dat deze daad uwen volgenden leef i d gelukkig of ongelukkig maaken zal Welk eene onderneeming, indien het huwelijk mee volkomen met uwer ouderen toeftemming is! Maar daarentegen, laat u het huwelijk nooit uit belang, hoogmoed of ijdele eere opdrin* Fa gen,  C 8+ ) gen, tegen uwen zin, om flagtöffers te worden van eer en geldzucht! Ik zoek u hier mede niet van het huwelijk af te fchrikken, noch tot eene eigendunkelijke verkiezing op te zetten; maar bedachtzaamheid , in zulk eene ge.wigtige onderneeming uwes levens, in te boezemen. ,, Geeft dus „ de flem der reden en des verflands gehoor; ,, voorzichtigheid behoedt den mensch , maar onbedachtzaamheid werkt zijn ongeluk.'' Eene overhaaste, eene eigenwillige verbindtenis , wordt dikwerf binnen weinig weeken, ja dagen , van de rampzaligfte verdeeldheeden en fcheuringen gevolgd. ,, Gelukkig! driewerf gelukkig huwelijk , ,, waar vrede en eendragt elkander kusfchen! „ waar liefde en trouwe elkander onderfteu,, nen! en de hand leenen. Waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen; Daar woont hij zcif; daar wordt zijn heil verkreegen , En 7 leven tot in eeuwigheid. „ En, wordt mijn wensch vervuld, zo zult gij allen voorzeeker met zulk een gezegend ,.y lot bedeeld zijn." Ziet daar , Vrienden en Vriend'nnen ! de piigten , welke gij te betrachten hebt, zo omtrent alle uwe medecnenfehen, als wel bijzonder omtrent uwe dierbaare ouders , u vrijmoedig voorgefleld G:j zult in dezelve vinden uw e gen grootst belang ; indedaad zij kunnen uw geluk ten hoogden bevorderen, en dus zijt gij dezelve meer aan u zeiven, dan  (%) dan aan uwe ouderen verfchuldigd. De deugd der kinderen kan, in een afgetrokken zin, het, geluk en de welvaart der ouders niet bevorderen ; rnaar zij kan aan hen een verkwikkelijk voedfel voor hun tederlïevend hart opdisfchen. Zij zien, in de vervulling van de piigten, omtrent u zeiven, de pl.gten omtrent hun vervuld. Hun verlangen en hoope worden beandwoord. Ook is het Gods wil, dat de mensch voldoe aan zijne befremming, dat is, aan zijn geluk op aarde- Gods volmaaktheeden laaten wel geen meerder geluk toe; maar nogthands „ heeft God geen lust „ aan den dood des zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leeve!" Ik fluite met de woorden van den Dichter l o n c q_ : Zou zulk een wandel, zulk een fiand, De weg van 't waar geluk niet weezen? Ja — daar het hart van deugdinin brandt, Is 't aardsch geluk ten top gereezenl De kalmte, die aan 't hart geviel, De rust van 't ongeknaagd geweeten, Schenkt zaligheeden aan de ziel% Die mauw een Seraf afkan meeten. —« • De traanenvloed der dankbaarheid, De zo&heên van het rein beminnen, F 3 Het  <86 ) Hit* heil, der vriendfchap toegezeid, Zijn meer, dan 't wuft genot dér zinnen: En 't vaderland! ... Maar 6! die vreugd — Geen pen befckreef haar ooit... Gevoel ze, 6 vriend der deugd'. ■ g  HOOGEPvE VOORTREFLIJKHEID pek. ZEDELIJKE eovin bs ZINNELIJKE GENOEGENS, betoo gd: ter opening der ALGEMEENE VERGADERING VAN Dl NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ, TOT NUT VAN T ALGEMEEN, Gehouden op den io^n van Oogstmaand, 1790. In de Lutherfche Oude Kerk, te Amfterdam, DOOR D*.CASPARUS RENSING, Als Voorzitter dier Vergadering.   O Geest', die 't waar genoegen fchenkt Aan 't hart, dat reedlijk voelt en denkt, Laat ons uw hulp uw' invloed merken; — Dat deze dag gezegend zij, En wij, na 't doel der Maatfchappij, Tot Nut van 't Algemeen, met voordeel mogen werken l * Cat voor den laag'ren Burgerkring, Daar uit geluk en heil ontfpring'! Deugd, Kennis, Godsvrucht, goede Zeden Bevorderd worden! Dat zijn ftand Aan Kerk en Staat —— aan 't Vaderland, Een aantal geeven moog', van goede braaveLeden, ï 5 Da»  Dan zal voor hun en ons met één, En dus, met recht, voor 't Algemeen, Deez* dag, —— een dag van vreugde blijven, Van zulk een vreugd, wier zoete fmaak, Al 't zinu'lijk zoet, al 't aardsch vermaak, Oneindig overtreft, en duurzaam zal beklijven. Onder alle de Vermogens, h o o g-g e a c h t e, MET DE BESTE OOGMERKEN^ ALHIER SAAMVERGADERDE MENSCHENVRIENDEN! ZEER AANZIENLIJKE HEEREN en VROUWEN! MIJNE  MIJNE GEWENSCHTE H O O R E R S! Onder alle de Vermogens , met welke ons de éénige en algeheele Vader van het gantfche Menschdom uitgerust heeft , munt in het bi zondei' boven anderen uit, dat van het gevoel zo wel wanneer men hetzelve in een natuurli ktn als wanneer men het in een zedelijken zin verkiest te befchouwen Het is immers dit zintuig alléén, waar door ons lighaam en door hetzelve wederom onze ziel. de eertte kennis ontvangt van alles , wac in en bu ten het zelve omgaat en van alles wat eenige betrekking tot het zelve heeft, of hebben kan Het gevoel is de oorfprong het eenig werktuig, waar uit onze gewaarwordingen ontftaan, door 't welk deze het allereerst veroorzaakt worden ; genoegen en fmart geeven zich alléén daar door te kennen, laaten zich alléén door dat zintuig onderfcheiden. De denkbeelden hier door verwekt, ftrekken , voor verre het grootfte gedeelte , tot de voornaamfte onderwerpen van onze redeneerng, en bepaalen niet zelden het eigenlijke |?unt, waartoe onze neigngen, onze begeerten, onze wil, zich uitftrekken. Ea  r 52) En die toch behoeft geen omfagfig bewijs; want daar het aan ieder leevend en met zinnelijk gevoel b?gaafd wezen , cna'fcheidiijk eigen ;s, al dat gene, wat hem op eene fmartelijke wijze aandoet, te haaten en daartegen wat hem genoeglyk (Treek, te beminnen , zo kan het niet misfen, of hy zal, met meer of minder drift, na maate van de fijnheid en uitgeflrektheid van zijn gevoel, het eertte trachten te ontvlieden , en naar het laatfle verlangen Nu heeft de Alwijze Schepper aan den Mensch dit vermogen , voor zo verre het lighaamelijke betreft, tot dat einde gegeeven, om hem, door het bijgevoegd of voorafgegaan fmartelijk gevoel , alles wat zijne gezondheid of leven kan benaadeelen , of in gevaar brengen , te leeren kennen, ten einde het zelve te vermijden , en daar tegen, om naar die dingen , van welke hij, door ondervinding, eene genoeglijke gewaarwording ontvangen heeft, als hulpmiddelen zijnde terinftandhouding of verlenging van hetzelve, zijne begeerten uit te {Trekken. Maar op dat wij niet, in het een en ander, tot gevaarlijke uiterften over/laan, en daar door tot den rang der dieren, en fomtijds zelfs beneden hen, afdaalen zouden, zo fchonk hij aan ons lighaam , het voor als nog onbegrijpelijk vermogen, om deze gewaarwordingen aan onzen redenlijken geest of ziele , te kunnen en te moeten medcdeelen, ten einde deze, door gepaste redeneering bepaalen zoude, wat en in hoe verre, het fmar- teli'ke, of het aangenaame, te verwerpen of te verkiezen zij. En deze is ook, fchoon op eene van het lig-  ( 93) lighaam geheel oncierfcheidene, en alléén met den aart van heur wezen overeenkomftige wijze - met een zodanig vermogen begiftigd; en zulks was voor haar onontbeerlijk, zoude zij anders in ftaat zijn , zodanig te kunnen handelen, als heure beftemming vorderde, en dit vermogen is men gewoon zedelijk gevoel te noemen. Want daar zij bekwaam is, om uit de eenmaal verkrcegen denkbeelden, door middel van redeneering, dat is door vergelfking en gevolgtrekking , nieuwe denkbeelden te fcheppen , en zich dezelve te vertegenwoordigen : daar zij oorzaaken en uitwerkingen onderzoeken, de mede of tegenwerkende kragten afweegen , en de daar uit natuurlijk voordvloeijënde gevolgen bereekenen kan, zo zoude dit alles, noch voor heur zelve, noch voor het lighaam, met het welke zij verëenigd is, van geene de minite nuttigheid zijn, bi aldien 'er niet tevens mede gepaard ging, de kennis en overtuiging van het voor of naadeelige ; met andere woorden , van het genoeglijke of fmartelijke, hetwelk daar in ligt opgeflooten, of dat door het zelve zoude kunnen en moeten veroorzaakt worden. Daar zij nu beitemd is, om, zo wel voor heur eigen welftand, als voor dieu van het lighaam te zorgen; om, dus doende, beider geluk op de be t mogelijke wijze te bevorderen, zo is voor haar eene onderfcheidende kennis van goed en kwaad, vin dezen zin gelijk betekenende woorden met genoegen en fVmirt; eene der allernoodwendigfte verëischten. De, door vereemging van ziel en lighaam, ge eele mensch , op deze wijze, met het noodig gevoel in allen opzichte voorzien, en te-  ( 9ï ) tevens door de reden en ondervinding,het aan* genaame van het fmartelijke, het goede van bet kwaade kunnende ouderfcheiden, heeft uic dien hoofde eene altoos duurende begeerte tot genoegens; het we k, met andere woorden , heet, hij gevoelt eene hem mgefchapen neig ng om aanhoudend gelukkig te willen z"jn. En daar toe heeft hem de liefceri ke Mverzorger onuitputbaare rijke ftoffe, en overvloedige middelen in handen gegeeven, De geheele onafzienbaare rei van alle gefchapen wezens, is immers voor hem eene nooit ledig wordende voorraad fchuur . in dewelke h j de ftoffe, tot ontelbaare genoegens voor zich bereid vindt Schoonheeden zonder maat of tal. die men allerwe^e kan aantreffen , zijn voor i der van welk een ftaat of ftand hij ook moge weezen, rijkelijk uitgeffrooid; deze noodigen, ja lokken hem zelfs onophoudelijk aan , om 'er na zijnen fmaak, na zijne omftandigheeden van uit te kiezen, en dezelve ter verkwikking, of tot onderhoud van zijn lighaam en leven te gebruiken. Ë ovendien vloeit uit de, met eene ondoordringbaare wijsheid wel geregelde en altoos in de beste orde onderhouden wordende famenhang der zedelijk-e betrekkingen ; uit derzelver wederkeerigen invloed en werking op elkander , voor zijnen geest, geen minder rijke bron van ontelbaare genoegens Genoegens , die door ieder redenüjk wezen bijna alleen behoeven gekend en gewenscht te worden , om 'er een geheele fchat van te kunnen verkrijgen. Het komt 'er nu maar alleen op aan dat, daar hij door de milde hand der Voorzienigheid, op deze wijze, met een rijken overvloed' van  C 95 ) * van ftoffe tot genoegens begunftïgd, en met de noodige werktuigen, om van dezelve gebruik te kunnen maaken, uitgerust is, dat hij zich bij voorkeuze hoofdzaakebjk tot de zulken bepaaie, van welker meerdere nuttigheid en aanhoudender voordduuring, boven anderen, hij bijzonder overtuigd is. Mijn voorneemen is, om van het laatfte gedeelte in dit uur breeder te fpreeken; de gelegenheid, welke mij deze dag daar toe aanbiedt, heeft tevens mijne keuze tot dit zedelijk onderwerp bepaald, als, na mijn inzien, zeer wel met het hoofddoelwit onzer Maatfchappij ftrookende, en tevens van dien aart zijnde, dat wij allen, niemand uitgezonderd, daarin het grootst belang hebben. Ik zal dan trachten, Di boogere voortreffelijkheid der zedelijke, bo» ven de zinnelijke genoegens, te betoogen , en in heure wezenlijke fchoonheid voor te ftellen. Eenige weinige aanmerkingen zal ik ter bepaaling en opheldering van mijn onderwerp, voor den miiiërvaarenen vooraf laaten gaan, en dan in de eerfte afdeeling de zinnelijke — en in tweede, de zedelijke genoegens befchouwen; uit welker tegenöverftelling vervolgends, de hoogere voortreffelijkheid der laat (ten, boven de eerften, in allen opzichte ten klaaiften blijken zal. Van uwe gewoone aandacht en toegeevende oplettenheid mi verzeekerdhoudende, gaa ik, zonder verdere tijdfpilliug, ter zaake. Uitfpanningen, vermaakeu en genoegens zijn drie benaamingen , welke menigmaal  CsO maal door eikanderen vermengd, en de eens in de beteekenis van de andere gebezigd worden Zij'zijn echter, hoe naa ook aan elkander grenzende, in het wezeniyke, zeer onderscheiden. Tot het denkbeeld, het gene wij ons van nitfpanningen maaken , behoort een voorafgegaane arbe'd en dezelve ftrekken dus ter vernieuwing of herftelling der verlooren kragten, en hebben dierhalven iets overeenkomstig met de rust. Wanneer men aan de vermaaken eenigen tijd wil befteeden, fluit' dit ftilzwijgende in zich behalven eene opze telijke onthouding der gewoone of dagelijkfche bczigheeden - nog een bepaald oogmerk, om in dezen of genen opzichte zijne zinnelijke neigingen te willen volgen en aan zijnen lust of begeerte te voldoen. Beide hebben aierhalven, wel is waar, tot hun doelwit, om zich eenige genoegens te verfcbafTen; doch het is 'er verre af, dat men dezelve altijd daar door verkrijgt: integendeel is het onbetwstbaar zeeker , dat men , zonder zich aan uitfpanningen of vermaaken over te geeven, evenwel de duurzaamfte en wezenli'kfte genoegens , in het midden van zijne dagel'jkfche , menigvuldige, ja zelfs overkroDpende bez:gheeden, aantreffen en genieten kan De reden hier van is deze, om dat het genoegen in het afgetrokken befchouwd . niet anders is dan de voorftelling van zekere verheven aangenaame gewaarwording, dus volgt hier uit . dat daar toe noch eene voorafgegaane arbeid . veel min eene onthouding van zijne beroepsbezighecdeu vereischt word:; maar  C 97 ) maar dat men zich dezelve overal, ten allen tijde en in alle omflandigheeden deelachtig maaken kan; mids, en hier komt het op aan , onze denkwijze en neigingen volmaakt ftrooken met de omflandigheeden , waarin wij ons bevinden , of omgekeerd , wanneer de omflandigheeden van dien aart zijn, dat zij, op eene meer dan gewoone wijze, aan onze verlangéns beantwoorden. Men verftaat echter in het algemeen onder het woord genoegen , alleen eene voldoening van onzen lust of begeerte , vergezeld gaande met eea zeker ftreelend gevoel of aangenaame aandoening; het zij nu, dat dezelve in de daad daar mede gepaard gaa, of zich flegts als zodanig vertoone , dit laatfte hangt veelal, zoo niet altijd , geheel af van de onderl'cheiden wijzigingen des gevoels, of des fmaaks , en der meerdere of mindere vatbaarheid van den mensch; immers alle genoegens kunnen niet gezegd worden , wezenlijke aarigenaamheedcn in zich te bevatten, en dit zal uit het volgende duidelijk blijken. Stelt eens, dat iemand zo bedorven van hart en van zulk een flegten fmaak ware, dat hij alleenlijk in wreede moorddaadige handelwijzen, of in het veroorzaaken of aanfchouwen van , het vetderf, of ongeluk van andere fchepfelen , of zelfs van zijne medemen* fchen , genoegen vonde , dan zeeker is zulks aan niets anders, dan alleen aan zijnen' wanfmaak toe te fchrijven , daar het 'er hemelsbreed van af is , dat in de voldoening van zulke affchuwelijke neigingen iets wezenlijk aangenaams zoude te vinden zijn, Men herinnere zich hier bij de aloude fliergevegten der Spanjaarden; de haanen-gevegten G der  ( P3 ) der Engelfchen ; het afrmaken van het wild , door middel van het lange drijven op de jagt; doch dit alles komt niet in vergelijking bij de bloedige , weede genoegens vsn fommige ontmenscbte Tyranneii. Een Caligula om ilegts een enkel ftaaltjen van zulk eene afgrijfelijke handelwijze te befchrijven, vondt genoegen in onfchuldige menrchen , twee aan twee, gebonden , in het openlijk ftrijJperk elkander vegtenderhand te doen vermoorden ; en wanneer het gebeurde , dat 'er geene veroordeelden genoeg na zijn' zin waren , om voor de verfcheurende dieren geworpen te worden , liet hij uit de aanfchouwers eenigeu weg neemen , welken hij, om het fchreeuwen'te baletten , vooraf de tong liet ultfnijden, en alzo ten prooi voor de vernielende k'aauwen van die dieren werpen , welker wreedheid en ongevoeligheid door de zijne nog oneindig overtroffen werdt. Een nero, domitiAan , en helaas! nog veele andere wangedrochten van vroeger en laarer tijdperken, zoude ik hier tot beivij^en kunnen aanvoeren, welke allen genoegen vonden in de voldoening van zulke neigingen , die , in plaats van iets aangenaams mede te brengen, veeleer, bij alles wat mensch heet, afïchuuwen en verontwaardiging verwekken moeten. Even gemakkelij'i zoude men uit de zo zeer verlchilknde graaden van het gevoel , uit de meerdere of mindere vatbaarheid, hetzelfde kunnen betoo* gen : men denke flegts aan de zonderlinge fchouwfpelen van allerleien aart , welke aan de oude Volken het grootst genoegen verfchaften , en aan de zulken , welke bij de woeste en onbefchaafde Natiën , in onze dagen , nog tot het zelfde einde dienen , en ik tvvijf.  C 99 ) twijffel niet « of veelen derzelven zouden bij ons, —— bij in verftand en gevoel meer be« fchaafde menfchen , wel walging en afkeer; maar gewis geene aangenaame gewaarwor» ding verwekken. Zodanige tenoegens kan men dierhalven met het hoogde rechr, ingebeelde, valfche, maar geene waare genoegens noemen. Wezenlijke genoegens zijn alleen de zodanigen , waar door onze aandoeningen op eene ftreelende, aangenaame wijze, verhoogd, en als tot een zekeren trap van volkomenheid opgevoerd worden , om dat dezelve alleen ontdaan uit zodanige voorvallen of handelingen , door welke ons tegenwoordig of toekomfbg geluk veroorzaakt of bevorderd wordt. Jïn. deze zijn of zinnelijke of zedelijke. Onder de zinnelijke verlbja ik de zulken ; welke , door middel onzer zintuigen , het lighaam dreelen en eene aangenaame gewaarwording «rerfchaffeu ; onder de zede- ke del ik mij de zodanigen voor , die door medewerking van het viHtand en onze overige redciilijke vermogens , onzen geest op eene aangenaame wij^e aandoeii en zijne kragten als verhoogen. De eerden komen mij dierhalven voor , als bepaald tot den dierlijken , de laatden als alleen tot den rederijken mensch belioorende ; bij de eerden kan onze geest lijdelijk of onvtrfchillig zijn , en bij de Liat.ten kan ons lighaam , in dien zelfden Haat, zich in een gelukkigen , of wel in een daar tegenoyerltaanden Hand bevinden. Doch ik zoude ver buiten mij 1 bedek gaan , indien ik dit alles dieper wilde naalpooren J het gezegde zal tot een juist begrip der woorQ a den  ( ioo ) den en zaaken genoegzaam sijn , waarom ik dan nu , in de eerlte plaats, tot de befchouwing der zinnelijke genoegens overgaa. I. Deze , wier (tredende gewaarwordingen door onze zintuigen gevoeld worden , zijn of geoorloofde , of ongeoorloofde; onder de laatften behooren alle de zodanige genoegens , welke ons , of uit hoofde van heuren aart, of om derzelver gevolgen, door de van Godingelcbaapen natuurwet , wier hoofdinhoud is , beledigt niemand en laat een ieder het zijne , verboden worden ; als ook die , welke ftrijdig zijn met het bevel der Goddelijke of wel Christelijke openbaaring;; en eindelijk de zulken , welke , fchoon aan anderen geoorloofd, aan onzen ftaat of omllandigheeden niet pasfen ; en door welker genot men zich , zoo al niet aan zeekere gevaaren , ten ininllen aan eenige fchadeJijke gevolgen zoude bloot Rellen ; doch mijn oogmerk niet zijnde om over de geoorloofdheid der genoegens opzettelijk te fpreeken , zal ik de hier toe anderszins noodige bewijzen onopgegeeven voorbij (lappen. Dan , 'er wordt tot het genot van alle zinnelijke genoegens eene zekere vatbaarheid der zintuigen vereischt , zo als ik reeds van het gevoel gezegd hebbe , en waar deze ontbreekt , doet men vergeeffche moeite , om zich zodanig een genoegen te willen verzorgen : immers men moge den dooven zo veele vermaakelijke fprookjens vertellen , als men wil; den blinden tot het betoverendst tooneel geleiden ; hem, wien de reuk ontbreekt, een frisfchen ruiker roozen onder den neus houden;  C ioi ) den ; den walgenden de lekkerfte fpijzen op. distellen , en den ongevoeligen bet zagtfte dons tot eene verkwikkende rustplaats aanbieden , het is vruchtelooze arbeid ; geene van alle deze aangenaame dingen zijn bekwaam , om hem , die daar toe ongefchikt is , eenig genoegen te kunnen geeven. Men moet dierhalven aan de noodige vatbaarheid of gevoel geen gebrek hebben, en na maate deze aandoenlijker , fijner of geoefender is, in eene gelijke maate het genoegen fterker gevoelen; immers een kunstkeurig oor wordt op het aangenaamst geftreeld door de liefelijke inéénfmelting der zoetluidende toonen; het vlugge oog kan zich naauwlijks verzaadigen , bij het befchouwen der heerlijke , met lente - bloemen vercierde , velden, welker uitvloeijende balfem-geuren , de fijne reukzenuwen verkwikken ; eene wel toebereide fpijze, een lekkerbeetjen of een glas zuivere wijn, kittelt op eene aangenaame wijze het kiesch verhemelte , en de tedere vingertopjens voelen met veel genoegen het zagte kabret of eene poezele huid. Eene zodanige algemeene vatbaarheid nu , wordt zeldzaam volkomener , dan in een gezond lighaam , gevonden ; om dat daar in alléén de behoorelijke evenredigheid der deelen en de onderlinge wederkeerige en overeénftemmende werkingen van dezelve plaats vinden: en deze gelukkige gefteldheid hangt wederom , voor het grootst gedeelte, af, van eene welbeltuurde leefwijze ; want deze gaat genoegzaam befteudig met een onafgebrooken genót van de aangenaamfle zinnelijke genoegens gepaard , ten minden levert zij de juiste G 3 ge-  ( 102 ) gefchiktheid daar toe op, en ontdeekt daar toe te gelijk de vereischt wordende begeerte. Dit nu heeft het Alwijs Opperwezen zo naauw aan elkander verbonden , ten einde de mensch, zonder vooraf eenig bevel of lange redeneering te behoeven , om hem tot de volbrenging van zijne eerde en noodzaakelijkde piigten te beweègen , door zijne eigen neigingen als met de hand derwaards zoude geleid worden , en hij dus aan het groot oogmerk der fcheppinge , te weeten , de behoudenis van zich zeiven , en de vermenigvuldiging van zijn gedacht , behoorlijk zoude beantwoorden. Van welk een tedergevo^ligen aart deze genoegens zijn, aan welke het mensch > dom zijne voortplanting en onderhoud te danken heeft, hier van kunt Gij , regtgeaarte Ouders ! best getuigen , die uwe eigen beeldtenis in uwe Kinderen als herlchaapen en vereeuwigd befchouwt; en Gij, die in den volden zin waardige Moeders zijt , Gij zult mij gewisfelijk wel willen toeftemmen , van nimmer llreelender genoegen te hebben gefmaakt, dan wanneer gij uwe lieve Wichtjetis, met het voor hen bedemd en eigenaartigst voedlel, hebt mogen dillen. Daar en boven gaat ook met het gebruik maaken van die middelen, welke ter voortzetting en tot onderhoud van ons leven, lighaam en deszelfs vermogens, noodzaakelijk zijn, een dagelijks vernieuwd genoegen gepaard. Wie uwer heeft dit niet ontelbaare reizen met mij ondervonden , wanneer wij door een maatig gebruik van fpijze en drank onzen honger of dorst konden lesfen ? of onze vermoeide leden, door eene welgepaste rust verkwikken j  C 1C3 ) ken , door welke wij dan onze verboren krachten berfteld en ons lighaam als herbooren gevoelden? Nu heeft een verflandig gebruikmaken van deze genoegens wederom veele anderen ten gevolge , om dat wij daar door in ftaat ge. Held worden, om ons beroep, of arbeid , met de vereischie vermogens duurzaam , behoorlijk en met lust te kunnen volbrengen: waaruit dan wederom nieuwe oorzaaken tot veelerhje genoegens gebooren worden. Het is ondertusfchen waar, dat veele dezer genoegens, die daarom echter wel degelijk genoegens zijn , van veele Menfchen door de dagelijkfche gewoonte niet eens opgemerkt , veel minder met die billijke dankerkentenis , die wij daar voor aan den milddaadigen uird&aler , van deze groote en tallooze gefchenkïri fchuldig zijn , genooten worden. Het is ook waar , dat niet alle Menfchen , van dezelve een even gelijk deel verkrijgen; doch, ichoon veelen dit"aan hun eigen fchuld , door onmaatigheid , luiheid , dertelheid of diergelijke misdrijven te wijten hebben ; eii 'er evenwel ook nog anderen gevonden worden, die, buiten hun toedoen , van een gedeelte dezer genoegens verftooken zijn ; zo blijft het toch. niet minder waar , dat verre het grootst gedeelte der Menfchen in de mooglijkheid is , om dezelve in een ruimen overvloed te kunnen genieten. , Doch 'er is , ook nog buiten de reeds ge. noemde, eene talloze menigte van andere zinnelijke genoegens , van welke de Mensch een redenlijk gebruik kan, en fomtijds behoort te maaken ; deze worden doorgaands geteld onder de uitipanningen en vermaaken, b G 4 ca  C lo-f > «i zijn nlgemeeue of bijzondere • wat ik onder de iaitlte uitdrufckiug verftaa, zal ftraks blijken; maar deze zijn alle zo zeer van elkander afwijkende, dat zij dikwijls geheel tegenftnjdig worden. L)e reden hier van is alleen in de verfchillende vatbaarheid, fmaak, neigingen, en gewoonten te vinden ; zo leveren , bij voor- r 1?,, de, onderfcheideu levensbanden , en verfchillende kunne , opvoeding , leefwijze zeden , jaargetijden , luchtftreeken , en dier! gelijke meer, zulke ver uit elkander loopende foorten van genoegens, en wel in zo groot een aantal op , dat het bijkans ondoenbjk is, om dezelve , ook maar flegts bij naame , op te tellen ; een enkele trek dier verfcheidenheid zal dus, voor het geheel, wel voldoende zijn. Het jonge Meisjen vindt vermaak in poppen , lindiens kindergoedjen, ' * Het Knaapjen in zijn paardjetisfpel, in tol. of bal, of mooiie prentjens. 1 De Vrijster werdt door 't lente groen, door bloemen, zansj en dans verlustigd. s Den Jongeling, vol vuur, en drift, kan 't jaagen, visfehen meest vermaaken. * Een fierlijk kleed, een net vertrek, geeft veel genoegen aan de Vrouwen. ö " De Man . door eer gekitteld , wenscht dien lust , waar 't mogelijk is, te boeten. Een warme haard, gemaUijk bed, een voorraad van veel goed en ichatcen, Is ™eerende,,SedereOude,: vreugd , en de eindpaal hunner Zijn nu deze genoegens zeer onderfcheiden; die, welke aan bijzondere Volken eigen zijn, «rijden menig werf geheel tegen elkandercn. De  ( i°5 ) De vet bef"meerde Hotteiitot vermaakt zich door vervaarlijk fchreeuvven. De Frantchman kan , door wijn en dar.s, zijn vreugd ten hoogden top doen klimmen. De Kamfchatdaal onthaalt zijn' gast, met hem tot fmelten te doen zweeten. Daar grootschheid , luister , praal en pragt, genoegens zijn voor de Oosterlingen. De fotnbre Brit, op 't goud belust, kan met dien afgod zich vermaaken. Daar wij ons zeiven nooit gelijk, dan dit, dan dan, liier toe verkiezen. Het zoude overtallig zijn, van de algemeene genoegens en derzelver verfcheidenheid meerdere bewijzen te willen opleveren ; te meer daar alle Reisbefchrijvers , en de Dichters vooral, zig overvloedig bevlijtigen, om de menigvuldige foorten derzelve, voor de liefhebbers, op de eanlokkéiijkfte wijze af te Ichilderen. Bijzondere zinnelijke genoegens noem ik dezulke, welke alleen genooten kunnen worden, door hun , die zich, door oefening of ouderwijs van anderen, deze of gene bekwaamheid, Kunst of Weetenfchap daartoe aanleiding geevende , eigen gemaakt hebben ; onder welke iommïge van meer of minder aanbelang, zo voor den bezitter, als voor de algemeene welvaart zijn» Van dezen nart zijn voor eerst dezulke, welke ter lighaamsoefening en verlterking van deszelfs deelen behooren; als het danfen, te paard rijden , zwemmen , fchermen , worflelen en diergelijke; in de tweede plaats de zodanigen , welke , als nuttige Kunlten zijnde, van meerder aanbelang voor het algemeene welzijn gerekend worden ; naamlijk de Teken- Schilder- Bouw- en BeeldhouwG 5 kunst  C ioó ) kunst en foorrgelijke meer , die tefFens den grond leggen voor veele andere Kunflen, dewelke voor het gemeene leven bijkans onontbeerlijk geworden zijn : en eindelijk die C*J Weetenfchappen en Kunflen welke, fchoon voor een groot gedeelte alleen zinnelijke genoegens opleverende, echter van dien aart zijn , dat zij ongevoelig , de zinnelijke met de zedelijke genoegens verbinden , en om die reden ook verdienen iii veel hooger waarde gehouden te worden : als daar zijn de proef, ondervindelijke Natuurkunde , met alle der. zeiver onderfcheiden takken , de Meet- WisStene- en Aardrijkskunde , die en voor hunne beoefenaars , en voor hun welke deelgenooten aan de vruchten van dien arbeid worden , onfchatbaare genoegens opleveren. Niet minder, is de door alle Volken en ten allen tijde zo hooggeroemde Dichtkunst, een onuitputbaare bronwel, waaruit ftroomen vaa genoegens voor heure beminnaars voortvloeijen ; zij iaimers bezit het wonderbaare vermoogen , om het voorleedene als tegenwoordig het toekom (lig mogelijke als aanweezig voor te Hellen. "Zij fehept en bezielt, ■ onoverzienbaare grootheeden, weet zij in weinig woorden re bevatten , en ongemerkte kleinigheeden , doet zij tot Waereldbollen uitdijen. Zij overmeestert ons gevoel , neemt onze zinnen gevangen en leidt , Ct? ...Sornmige Wijsgeeren verdeden de genoegens in dneerlije foorten, en dan behooren deze tot het" tweede ioort : om dat zij tot het cerlle , alleen zinnelijke, tot het tweede de verftindelyke en tot het derde de ze. delijke rekenen. DDch daar mijn oogmerk was , om mijne toehoorers niet door al te veel verdeelingen te willen vermaeijen , verkoos ik liever dezelve alleen in tweeër«je loor-.en te onderfcheiden.  C 107 ) leidt die na heur -welgevallen ; genoegen en fmart weet zij zo naauw aan elkander te hechien . dat wij beurtelings door de eene en de andere geroerd worden , zonder den overgang eens te hebben bemerkt,- ja a■ ifs bezit zij liet vreemde veiirncsen, om ers tegen den aan van ons wezen , fomtijds ook in firarte!ijl;e aandoeningen , r.eg'thands genoegen te doen vinden : met één m < rd , daar de Dichtkunst voornaamelijk op de verbeeldings- of voorfrellingfkrncht gevestigd is , heeft zij , zo wel door de wet van o\ eréénflemming met die van ons , als ot k i oor de menigvuldigheid en verfcheidenheid der voorwen en , die zij daar ann weet voor te flehtn en werkzaam te maaken , op ons een bijkans onbepaald vevmoogen , en is tevens bekwaam , < m ons de fijnfte genoegens te kunnen bezorgen. Doch verdienden deze, en alle andere reeds opgenoemde weetenfcliappen , uit hoofde van eene zodanige geichiktheid . alle onze erkentenis en hoogachting , de Muzijk , of Toonkunst, behoeft echter, in rijkdom van de ftreelenofle genoegens te kunnen verwekken, voor geenen van allen te w ijken. Men verhaalt zelfs, dat socratis, op de vraag aan het Orakel gedaan, ,, wat hem „ te doen ftonde, om gelukkig te zijn ?" ten antwoord kreeg, ,, dat hij de Muzijk moest „ keren;" beroaldus zegt van haar, „ de Muzijk is zo veimaaklijk, dat alle dingen door heure zoetheid bewoogen worden." Her zal dus niet noodig zijn , dat ik hier de bekende fabel van Qrpheus bijvoege ; dit echter kan ik niet voorbij nog aan te haaien : een der ouden fchreeF haar reeds deze verwonde- rens-  C 108 ) renswitardige vermogens, en zeeker niet zonder billijkheid, toe: „ De Muzijk (zeide hij) beneemt den treurigen hunne treurigheid ; den vrolijken , „maakt zij vrolijker,- den Minnaar vieriger; „ den Godsdieuftigen , ijveriger om God te „ dienen : en gefchikt wordende na den ver„ fcheiden aart der Menfchen, trekt ze de M gemoederen der genen , die ze hooren, alM lengskens, wervvaards zij wil." Oeffent zij nu afzonderlijk , een zodanig uitgebreide kracht op onze zinnen ? hoe veel vermoogender , hoe veel edeler wordt zij dan niet nog, wanneer zij zich , met een der reeds opgenoemde kunilen , en wel vooral met de Dichtkunst vereenigt? want deze zet haar, buiten tegenfpraak , nog meer vuur en leven, en vooral fterker nadruk en waare voor» ftelling bij. Gij dan, Edele Zangkunst.' die door lieffe- lijke , in één fmekende toonen , > door de hemelfche Melodij der flemmen, door de grootfcbe onderwerpen uwer ftukken, onze genoegens verhoogt , onzen geest verrukt, — onze vermogens vermeerdert, 6 laat uw verheven invloed thands ons allen bezielen • voer ons , voor eenige oogen- blikken , door uwe toverkracht , in het vol* maaktst paradijs der aardfche genoegens! A R I.  C 109 ) ARIA. In 't midden der Redevoering gezongen. Tedre wellust! rein genoegen! Zalig is uw ftil gebied; Door u vloeit ons jeugdig leven, Vrij van kommer, van verdriet, Als een beekjen, door malfche roozen, Langzaam ruifchend henen vliet. A R I O S O. Gelijk, naa barre winter-dagen, Het lied der lente ons hart verrukt, Zo ftreelt het zinlijk Schoon den boezem, Door bange zorgen neergedrukt: ê Wellust l /lort uw zin-vermaaken In onzer aller harten neêr, Dan juichen wc uwen naam ter eer, Daar wij het zaligst heilgoed /maaken. %é IL  wm C "o ) U. Zijn nu uwe denkbeelden , Mijne waarde Hoorers ! door den verheven invloed der Zang en Speelkunst opgehel lerd ? is uw denkvermogen daar door gefterkt ? —■ volgt mij dan met die gevoelvolle aandacht , in de belchou ving der hoogere voortrefFelijkheid van de Zedelijke boven de Zinnelijke genoegens: dit zal, gelijk ik op goede gronden vertrouw , uwen geest met nog veel edeler en aangenaamer gewaarwordingen vervullen , die teffens duurzaamer en nuttiger voor denzelven zullen zijn, dan die, welke alle bijeenverzamelde zinnelijke genoegens dezer waereld, immer opleveren kunnen.. Onder de zedelijke genoegens verftaa ik de zulke, waar voor alleen onze redenlijke geest, anders ziel genoemd , vatbaar is : om dat , dewijl tot derzei ver gewaarwording verftand en oordeel , of redeneering vereischt werdt , hiertoe zodanige vermogens vooronderlleid worden , die bij geen enkel ftoflijk wezen te vinden zijn. Deze genoegens nu, ontdaan , uit het gevod of bewust zijn, van een zekere maat van volkomenheid die wij zelve bezitten , of uit cn befchouwing van die , welke aan andere wezens eigen is. Uit de overtuiging der zedelijke goede daaden of handelwijzen, door ons zeiven, of door anderen, verricht. En daar ons de zucht, om eens volmaakt gelukkig te worden , is ingefchaapen; daar wij teffens vs.n onze vatbaarheid tot en van het bezit der middelen, om — dien gelukftaat te kunnen beklimmen , overtuigd zijn ; zo  zo vloeit daar uit , en uit de kennis der vorderingen , welke wij alreeds op dien weg gemaakt hebben , die onuitputbaare bron van hemelfche < zalige genoegens, door welke alle aardfche , als in een Oceaan verzwolgen worden. Laat ons alle deze flukken nu eens afzonderlijk befchouwen. De volkomenheid beflaat hier in , dat alle de vermogens van bem , die volkomen is , eenftemmig altijd en alléén tot goede en nuttige einden werkzaam zijn. Het bewust zijn van deze hoedanigheid ; fchoon ook maar voor een gedeelte te bezitten , moet dierhalven ieder redenlijk gevoelend hart, met de aangenaamfle gewaarwording vervullen; daar zulks, als een draal van het alléén volkomen wezen , hem den verheven rang kennen leert , waar in hij , verre boven alle dieren , en zelfs boven eene ontelbaare menigte van zijne , door onkunde oi bijgeloof in de diepfte duisternis nog omriwaalende, medebroederen, is geplaatst. Het vermogen rm goed te doen , heeft toch iets Goddelijk* in zich, en is een onaflcheiribuar deel van Gods verheven eigenschappen ; Dit te kunnen en te willen doen , is alleen een gefchenk van zijne iiand , du te bezitten is gewis een onwaardeer- baare Ichat, de bewustheid van daar roede begunltigd te zijn , baart dierhalven een onuitlprtekelijk genoegen. En dat wij van dit ouicliatbaaie vermogen, om goed te kunnen doen , met geheel verftooken zijn , — dat ons de wil daar toe niet gantfchelijfc ontbreekt ; hier toe zoude ik de verrichtingen dezer Maatfchappij, - het doeieiude van  C na ) van dezen dag , tot genoeg voldoende bewij. zen kunnen aanvoeren : doch een ieder uwer zal met mü, buitendien, hier van genoegzaam overtuigd zijn. Bovendien blijkt ook de noodzaakelijkheid van heur aanwezen ten klaarden , uit het , door God zeiven , zo ingerigte verband der Menfchelijke Samenlecving ; uit de menigte der onderfcheiJcne bevelen, welke aan ons door de gezonde reden , maar vooral door de Christelijke openbaaring , hier toe worden voorgefchreeven , welke alle als nutteloos , zoo niet zelfs als tegenftrijdig met hun oogmerk, zijn zouden, bijaldien wij van den wil en de bekwaamheid, om goede daaden te kunnen volbrengen, ten eenemaale beroofd waren. Zo dra wij nu van dezen onzen gelukftaat de behoorlijke kennis verkreegen heb» ben, dan opent deze weder een bron van nieuwe genoegens ; welke ontdaan uit de verbindtenis of' befchouwing van andere wezens , die zich met ons op denzelfdeu of een nog lioogereu trap van vokomenheid geplaatst vinden. De gelijkheid toch en overeenftemming heeft iets aangenaams, iets bekoorlijks, in zich ; en daar ons de dagelijkfche ondervinding leert , dat dit zelfs in het verkeerde , het kwaade , plaats vindt , het welk zijnen meester niet, dan met fchaade en fmarte beloont , hoe veel te meer , moet dit in het goede , het deugdzaame, bewaarheid worden; welker gevolg en einde , geluk en zaligheid is : de kennis dierhalven , dat ook andere onzer Natuurgenooten , zich met ons in den-  C » 3 ) denzelfden gelukkigen rang bevinden, ftrekt gewis tot een verheven genoegen. Wie uwer denkt thands niet aan zijne waarde Egtgenooten , lieve kinderen, en aan anderen , met wien hij in enige betrekking ftaat: aan hunne overeenftemming van denkwijze, hunne gelijkheid van wil, om met u den weg der deugd en waare Godzaligheid te bewandelen; om overal — altifd ——• en zo veel goeds te doen , als in hun vermoogen is; om dit te doen, uit het zuivere beginfel van waare Menfchenliefde, en vooral uit eene werkzaame, dankbaare wederliefde , tot hunnen aanbiddelijken Maaker en liefderijken Verlosfer. Welk een gevoel, van de zuiverfté genoegens , ftort deze herdenking niet in uwen boezem uit ? En gij , die weet wat oprechte Vriendfchap te zeggen is ; die zo gelukk g zi t van zulk een Vriend te bezitten, die met u ook zodanige gevoelens omhelst; zeg gij, daar ik onvermogend ben , om de voortreffelijkheid van dit genoegen na waarde af te fchetzen , zeg gij , welk een alles verdoovende gloed , van hemelfche genoegens , door alle uwe aderen dringt, bij het aandenken van zulk een dierbaaren fchat! Dan nog heeft alles . wat goed — wat braaf wat edel is , iets aantrekkelijks , iets begeerlijks in zich , zo dat elk, aan wien deszelfs waardij regt bekend is , met een hartelijk verlangen aangedaan wordt; om een medegenoot , in deszelfs bezit te willet» zijn: daar nu aan de bezitters van deze onfchatbaare goederen , uit hunnen aart altoosduurend en onaffcheidelijk eigen is , de wensch en wil om dezelve, voor zo verre H zulk»  ( H4) zulks mogelijk is, ook aan anderen mede te deelen, zo vloeit dierhalven uit de befchouwing van die wezens , welke hier mede ruimer dan wij bedeeld zijn, — die een hoogeren trap van volkomenheid boven ons beklommen hebben , voor ons weder een dubbel genoegen ; het eerfte fpruit uit de toeeigenende voorftelling van hun gelukftaat, en het tweede uit de zeekere overtuiging van hunne bereidvaardigheid om ook ons , is het doenlijk, tot denzei ven te verheffen. De middelen nu, waar door wij in ftaat gefield worden , om daar toe te geraaken, kunnen ontegenzeggelijk geene andere, dan de zodanige zijn, door welke onze redenlijke vermoogens verbeterd en verhoogd worden ; want gelijk een kwaade boom geen goede vruchten kan voortbrengen , even zo kan een goede boom geen fchadelijke vruchten opleveren; dit gefchiedt dan alleen door eene onafgebroken dagelijkfche beoefening van goede deugdzaame daaden en handelwijzen ; ziet daar weder een dubbele bron van waare genoegens ontdekt. Hoe aangenaam is toch niet, de verzeekeling en het onbedriegelijke gevoel eener aanhoudende verbetering van onze neigingen te ontdekken? Hoe ftreelend die gewaarwording, van overal, zo verre onze vermogens zich uitftrekken, welvaart en geluk verfpreid te hebben ? Dit vervult dan onze ziel met die ftille ^-aangenaame-gerustftellende kalmte , dat wij daar door aan het groote oogmerk van onze eigentlijke beftemming trachten te beantwoorden ; het geen ons teffens verzeekert van de goedkeuring en aanhou- dea-  ( i'5) dende onderfteuning van het alléén volkome* ne, van het beste, aller Wezens, die de éénige en eeuwige oorfprong van alle goed ge heel en alléén in zich bevat, aan wien alle goede deugdzaame daaden , door wien ook verricht. altijd aangenaam zijn, en daar het een volftrekt onaffcheidbaare eigenfchap van dit hoogst aanbiddelijk Wezen is ; om alle waarlijk goede en nuttige oogmerken te willen bevorderen, fchoon volgends zijne, voor ons onnaafpeurelijke , wijsheid, alleen op dien tijd, en op een zoaamge wijze, als hij weet dat in alle opzichten het beste is; zo bevestigt ons echter deze kennis, in dat aangenaame vertrouwen , dat wij daar van gewis niet verftooken zullen blijven. Niet te vergeefsch zegt nog daar en boven die fpreuk , de deugd vindt in zich zelve heur loon ; want dit wil immers toch niet anders te kennen geeven , dan dat hij die der deugd getrouw is , en die zo verre hem moogliik is, heure algemeene heilzaame lesfen op volgt ; in zich zei ven die aangenaame genoegens ondervindt, welken hij aan anderen verfchaft. Gevoelt nu weder in uwen boezem , mijne waardfte Hoorers! wat al onuitfpreekelijke genoegens gij niet zelve geimaakt hebt; wanneer gij den eenzamen veriatenen lierde- riik hebt bijgeftaan wanneer gij den ar- irïen en behoeftigen wijsfelijk hebt onder» fteund wanneer gij den ongelukkigen uwe hulprijke hand boodt, — wanneer gij de traanen der Weduwen en Weezen , met eene Vaderlijke ontferming afdroogdet; wanneer gij den dwaalenden op het regte fpoor geleidet wanneer gij Echtgenoo» r H 2 ten  ( ti6 ) ten aan eikanderen aan hunne kinderen , of deze aan hunne ouders wedergegeeven en dusdoende nmtige leden voor de Kerkelijke en Burgerlijke Maatlchappi, aangebragt of behouden hebt ? En genieten wij met eene dankbiare erkentenis , die genoegens . welke ons door de Menschüevende handelwijze , door ce voorkomende hulp en onderfteuning van anderen aangebragc worden , zo mogen wij ook zeeker vooronderfte:len , dat anderen, weêrkeerig een zelfde erkentiijkheid , voor de , door ons aan hun beweezen weldaaden gevoelen; en dan nog dit voetfpoor volgende , ook op hunne beurt , bij voorkomende gelegenheid , het zelfde wederom aan anderen bewijzen zullen. En geeft ons deze befchouwing niet wederom nieuwe en overvloedige ftof tot waare genoegens , daar wij op deze wijze de algemeene band der Merifchelijke famenleeving meer en meer bevestigd , en de onderlinge weêrkeerige liefde en toegenegenheid bevorderd zien P Het zijn derhalven niet alleen , onze eigene goede en prijswaardige handelwijzen, welke ons tot een bron van zuivere genoegens dienen; neen, de befchouwing van die ; welke door anderen ter uitvoer gebrage zijn , verwekken almede in ons deze wen* fchelijke aandoening, en deze neemt evenredig toe, in zo verre onze vatbaarheid ftrekt, met de grootheid —.—. menigvuldigheid, en aanhoudenheid dier zedcüike goede daaden; uit hoofde dat deze trapsgewijze opklimming de éémge en waare weg ter volkomenheid is. En dit ontueekt in het redenlijk  C l'7) lijk weldenkend hart, teffens die heilrijke naijver - waar door het on« phoudelijk aangezet wordt, om alle pogingen aan te wenden, ten einde eens zelf die volkomenheid te bereiken, nadien in heur bezit, het volmaaktfte geluk alleen gelegen is. Deze begeerte nu door de liefderijke vaderhand van den 'Iwijzen Schepper in ons gelegen , is gemakkelijk te ontdekken , uit de altoosduurei de ondervinding , dat de Mensch nooit voldaan is, ook zelfs niet door het genot van alle die goederen , > van alle die genoegens, zij mogen zinnelijke of, zedelijke zijn , welke deze aarde en alle heure fchatten kunnen opleveren, of waar toe hij aan deze zijde van het Graf bekwaam is. Daar nu de onfeilbaare Goddelijke openbaaring 01 s overtuigend verzeekert, dat wij tot de verkrijging van dit boven alles wenfchelijke goed, volkomen vatbaar zijn. Hoe verrukkend ■— hoe aangenaam is deze gewisheid niet voor ons? t'n daar ons , door de alles overtreffende zedeleer ■ door het vlekkelooze voorbeeld door het volmaaktfte zoenoffer van onzen dierbaaren ■— Dooggeloofden verlosfer , de weg om daar toe te geraaken aangeweezen is; ja zelfs de middelen om 'er een mededeelgenoot van te kunnen worden, in handen gegeeven zijn. Welk een ftroom van zalige genoegens ftort deze verheven kennis niet in onze zielen uit. Maar ook deze worden nog vermeerderd en verhoogd , wanneer wij, naa een onpartijdig onderzoek van onze denk en handelwijze , getoetst aan het duidelijke woord H 3 der  t 118 ) der waarheid, ons zei ven kunnen verzeeketen , dat wij reeds aanmerkelijke vorderingen , op dit heilrijke pad tot ons hoogfte geluk, tot onze zaligheid gemaakt hebben. Wanneer wij in ons zeiven ontdekken, dat wij bij eene dankbaare, redenlijke genieting der aardfche genoegens , nogthands nimmer onze harten daar zodanig aan vasthechten , dat deze met den wensch naar hoogere hemeliche genoegens , eniger- maate in gelijkheid komen zouden. Wanneer wij; door eene onafgebrooke, dagelijklche beoefening van alles wat braaf, wat edel is, die zo onvermijdelijk noodige gefchiktheid trachten te verkrijgen, die ons in ftaat ftelt, om met die verhe ven wezens te kunnen overeenftemmen, met welken wij in eene nadere becrekking en omgang wenfehen te komen; met een woord wanneer wij dat gene in ons gevoelen , het welk onder de uitdrukking hemelschgezindheid verftaan wordt Dan, ja dan , kunnen wij , bij voorraad, reeds in dit fterfelijke leven, den waaren voorfmaak dier hemelfche genoegens ondervinden, — dier genoegens, welker befchrijving, ja welker bevatting, alle onze tegenwoordige denkbeelden, oneindig verre, te boven gaat. Ziet daar een flaauwe fchets van de voortreffelijkheid der zedelijke der ver- ftandige genoegens : eene geheel volledige befchrijving , kan ik van dezelve niet gesven j zij laaten zich denken en gevoelen, maar om dezelve door woorden te willen bepaalen , zoude eene onuitvoerbaare onderaeeraing zijn.  ( no) Men denke echter hier bij niet, daar alle deze genoegens alleen de vrugten en voordeden van en voor den geest zijn , dat het lighaam dierhalven in geenerlije opzichten daar in eenig belang hebben kan: dit is er verre af: deze genoegeus hebben wel degelijk, een kragtigen en heilzaamen invloed op het zelve, - op de gezondheid — en op ons leven ; want de gemaakte vorderingen in verftand en deugd, bevestigen de rust en be. daardheid van ons gemoed. Zij beletten dus de fchadelijke ongebondenheid onzer , maar al te dikwerf, opbruisfchende driften ; zij bevorderen daar en tegen de onderlinge weerkeerige werkinge der onderfcheiden deden van ons lighaam op elkander, en bewaaren dezelve in eene geregelde orde. De vermoogens van alle onze zintuigen — ons geheulen, onze denkingskracht - blijven langer ftand houden , en onze gelukkige dagen worden buiten alle tegenfpraak, door heuren gelukkigen invloed vermeerderd en verlengd. En daar ons lighaam in dit leven , de onaffcheidbaate medegezel der ziel, en deelgenoot van alle heure goede of kwaade handelingen is ; van het welke ons daar en boven in het heilig Bijbelwoord verzeekerd wordt, dat het zelve ook eens, in een volgend leven met haar in een gelijk lot deden zal; zoude dit lighaam dan niet ook door eene verftandige deugdzaame leefwijze , meer en meer vatbaar kunnen gemaakt worden , tot het genot van hoogere , van Hemelfche genoegens? —— , . . _ lk ontken hier door niet, dat men, met meer dan fchijnbaare redenen, vooronderH 4 "el*  C 120 ) nellen Iran , dat eens ons verheerlijkt — gezaligd hghaam , met geheel andere — mee nieuwe en voor zijne beftemmine al* zien zijn., ik v, or mij houde zulks voor eene voldongen waarheid; maar, ligt heJ faem, net grondbeginfel tot dezelveniS cpe4SfloorenDf ^TT"* M2 ufyiiooren i en fchoon tot h er toe leheel m het duister, onkenbaar en verborgen8 niet- temin evenwel aanweezig V 1°^TnE Eneete of ïST?-i dan moec "ent genteJe of gedeeltelijke nieuwe fcheonine- lsandit°zot0ïr,aig ^baam verwacSTS is ait zo, dan kan dat niet ons voorie ten mer op aarde hebben omgedraagen , doch 2 arSe enT^ fCgen de lee' <^ openDa iringe en loopt tevens aan, tegen de dage- welk dl ?er7tg Van h« be^um, l?et welk de Alwijsheid , in het zo verre uitgebreitl Natuurrijk, gewoon is te houden? 8 hed nieuw833,!."''^ ~ 'er wordc niet* Wheel nieuw alles is trapsgewijze ontwikke- Jing , trapsgewijze voortgang ter verbe- tering en eindelijke bekJimmiiil van dcn hSgSSF*". ft3at Van vatlaaSdtn0 haamSf pS" b^Uft ik,' dat• *»ar ons ligfcaam in alle goede en kwaade handelwijzen met onze z:el in dit leven deelt, en in de gevolgen daar van in een toekomftÏÏ leven gelijkelijk deeien za> ; dat zij beiden dan ook hier reeds door een deugdzaam , chScïik gedrag, vatbaar gemaakt en tra^ gew^ze opgeleid worden, om eens den itaat ïunnw hoogst-  C lai ) hoogstmoogelijke volkomeuheid, zo veel verhevener te kunnen en te zullen beklimmen. Keeren wij van dezen uitflap tot ons onderwerp te rug , het welk thands vordert, eene tegenflelling der zedelijke, of verflandige, met de zinnelijke genoegens, om daar uit de hoogere voortreffelijkheid der eerflen, boven de iaatflen , ten duidelijkften te doen zien. ik kan wel niet twfffelen , of een ieder uwer, is * door het reeds gezegde , van deze waarheid ten vollen overtuigd : daar het echter nog van eenig nut zoude kunnen zijn , om de grondtrekken van de eene met de andere , in tegenflelling te zien , zo zal ik dit nog kortelijk hier bil voegen , en dan daar meede m^n voorgefleld betoog voor afgedaan houden Alle zinnelijke genoegens worden bepaald, door de verichillende bouworde en (lemming van ons lighaam , en deszelfs deelen , en dit veroorzaakt , dat een en dezelfde zaak den eenen tot genoegen en den anderen tot imarte li ekt , en dat zulKs op andere tijden wederom eene geheel teeenftrijdige uitwerking heeft. Zij ziin geheel wisfelvallig ; want om geene andere h er toe dienende bewijzen op te noemen , zo herinnere men zich flegts . dat verre weg het groocst gedeelte onzer zinneli ke genoegens afhangt van den wil , hulp, of toeiaating van andere Menfchen ; waarom wij dan ook nooit in de moogelijkheid zin, van op derzei ver genot eene vaste rekening te kunnen maaken- Wanneer wij ons te dikwerf, of te veel H 5 aan  C 122 ) aan dezelve overgeeven , veroorzaaken zij walging en afkeer, verzwakken als dan onze krachten, en verftompen ons gevoel Alle zijn zij kortftondig van duur , en zijn menigmaal reeds vervloogen, wanneer wij eerst beginnen te denken , om dezelve regt te willen genieten , en wanneer zij ophouden te werken . is onze ziel geheel ledig en haakt naar verandering. Geheel anders is het met onze zedelijke genoegens gefteld : en dit wordt veroorzaakt door den aart en het beftaan onzer ziele : want, alle geesten , en dierhalven ook onze zielen, zijn enkelvouwige, geene faamgeftelde Wezens ; en fchoon uit hoofde der verfchillende ontwikkeling , niet alle even gelijktijdig , noch met dezelfde maat van gevoel bedeeld, zo,zijn echter, uit hoofde van heure gelijkheid van wezen , de ooizaaken en uitwerkingen van zedelijk genoegen of fmarte voor allen dezelfde, en daar zij door geene jaaren veranderen, noch verouden, zo hebben ook altijd dezelfde redenen een evengelijken invloed op haar. Alzo, wat bij den eenen genoegen verwekt , doet zulks ook bij den anderen , wat den eenen fmartelijk valt, heeft ook eene evengelijke uitwerking op een ander ; de reden hier van ligt in de volmaakte overeenftemming en eenheid der beweegredenen met de onderwerpen; zedelijk goed en kwaad is voor allen en altijd het zelfde ; en daar het eene genoegen, het andere fmarte aanbrengt- zo is bijgevolg derzelver gewaarwording ook voor allen en ten allen tijde gelijk; wel  C 123 ) wel te verftaan, in zo verre heure vatbaarheid en ontwikkeling gelijk ftaat. Hier dieper te willen indringen , laat mij de tegenwoordige gelegenheid niet toe ; ondertusfchen vloeit uit het bevoorens gezegde, en ook hier uit, deze gevolgtrekking, dat 'er geen tegenfttijdig zedelijk genoegen te vinden is; . Dat het daarenboven ook niet wisfel- vallig is , om dat het niet afhangt van toevallige omftandigheeden, noch van de grilligheid of kwaadaartigheid onzer Medemenfchen ; dit zoude ik weder met een zeer groot aantal van voorbeelden kunnen bevestigen , te weten van zulke li ders, welke door ongelukkig famenloopende omftandigheeden; door aanhoudende lighaamehjke pijnen en fmarten , van alle zinnelijke genoegens verftooken , nogthands in een uitfteekend hoogen graad, het zuiverst zedelijk genoegen fmaakten: ja kerkers en fchavotten zelfs , zijn immers meermaalen de plaatfen geweest, alwaar eene welgelchikte ziel, door het aangenaamst zedelijk genoegen, in weêrwil van de verregaandfte wreedheid van heur vijanden , verkwikt werdt. Een herhaald genot der zedelijke genoegens, ontfteekt telkens een nieuwen lust, om zich daar aan te kunnen overgeeven; verre van , dat daar door onze kragten of vermoogens zouden verzwakt, of ons gevoel verftompt worden , ftrekken zij veel eer , om die te vermeerderen en te verhoogen. Zij worden bovendien door geen perk noch tijd bepaald , want zij verduuren het graf en de verganglijkheid ; en heure opklimming gaat zelfs in een gelijken tred voort, met die fchreeden, wel-  C 194 *> welke wii bij ons \o'gend leven, in dfi Hemelfche volkomenhei 1 maaken zullen. Eindelik, daar dan de zedelijke genoegens het een ge ; het waare voedfel voor ons on- lterfeiiik deel. onze ziel, opleeveren; daar zij het zijn , waar in dezelve een onafgfbrooken alti,d nieuwen, noot walgenden fmok vindt; daar zij tevens een onuit- putbaren, een altijd rijken voorraad van ftoffe aanbrengen , om heure begeerten en verlangens mede te voldoen , daar dan, herzeg ik , de Feuwige Bronader van alle goed, den eerften oorfprong , 4het eenig daar toe werkend veimoogen, en het iaatfte doeleinde van alle dezelve in zich bevat, zo moeten deze genoegens zo lang duuren , als de onaflche-.delf'ke liefde van Hem , wiens VVizen is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Zo zien wij dan, dat de zedelike genoegens in allen opzichte , de zinnelijke zo verre overtreffen . als de onmeetbaare afftand is van den Hemel tot de Aarde , als het kort verloop des tijds in geli kheid ftaat met eene altoos voortgaande eeuwigheid. Hoe veel verkiefeli ker , hoe veel aangenaamer , zijn dezelve dan niet? Ja, mijne vrienden gi] gevoelt zelve met mij op dit oogenblik een gedeelte van heure meerdere grootheid , en hoogere voortreffelijkheid j uit hoofde der allezins nuttige en prijswaardige voorneemens , tot welker volvoering ,' wi heden bij elkander vergaderd zijn.' Deze dag immers is in 't bijzonder beftemd, om aan den voorfpoed , welvaart en het wezenlijke geluk van onze Medemenfchen , met vereenigde krachten te arbeiden, ora  om onderl'ng met elkander de beste fchikkingen ie beraamen , ten einde, door weluitgckoozen maarregelen deze onze oogmerken tot daadeiijkheid te brengen. Om aan hun - die zich door hunnen ijver en kunde ten nutte van hunne Natuurgenooten , bij uitftek verdienltelijk gemaakt hebben , onze billijke erkentenis te becoonen ; en eindelijk om voor de inftardhouding, verbetering en uibreiding van deze. reeds zo voortreffelijke inrichting, op de best doenelijke wiize te zorgen Zijn dit niet alle zodanige oogmerken, welke tot niets kunnen ftrekken , dan om het zedelijk genoegen overal , zo verre onze vermoogens flegts reiken , te vermeerderen en algemcener te maaken. Heet dit dan niet met het hoogfte recht , voor onze Medemenfehen . en door dit ce doen , ook tevens voor ons zeiven den weg te baanen tot de volkomenheid ? het hoogfte toppunt van alle Zaligheden? Welk een (treelend genoegen fchenkt ons dierhalven nu reeds deze onze arbeid door het blijde vooruitzicht , dat wij op deszelfs heilrijke gevolgen hebben , en hier aan kunnen wij immers in geenen deele twijffelen , dewijl onze oogmerken en riaaden , hier in volmaakt beandwoorden , aan dat uitmuntend voorfchrift, van onzen alleen volkomen Zedeleeraar en grooten Meester: Hebt uwen naasten Hef als u zeiven , en alles wat gij wilt dat u de Menfchen doen zullen , doet hun ook alzoo, daar wij nu verzeekerd zijn van aan hun , geene grootere bewijzen onzer liefde te kunnen geeven, dan die;  C ü6) die, dat wij hün lighaamelijlc en zedelijk geluk trachten te bevorderen; en daar wij aan hun hier door eene zodanige oprechte genegenheid en liefderijke goedwilligheid betoonen , welke overeenftemt met die, welke wij van anderen voor ons zeiven zouden wenfchen, zo kunnen wij dan ook op de goddelijke goedkeuring, en derzelver daarmede vergezeld gaanden zegen, gerusteh'jk vertrouwen. En daar onze handèlingeii en uitgegeeven Schriften geheel zuiver zijn van dat alles, waar uit voor eenige Christelijke Kerkgemeenfchap of voor de burgerlijke Maatfchappij , iets nadeeligs , hoe gering men zelfs ook wil, zoude kunnen fpruiten ; zo hebben wij van deze zijde ook niets te vreezen, maar daar en tegen alles goeds te verwachten. Want wij vermijden met alle mogelijke omzichtigheid, om ons te mengen in gefchilftukken , nopens deze of gene bijzondere waarheeden van den Christelijken Godsdienst, onze handelwijzen, ons oogmerk ftrekken alleen daar heen, om het getal van egte, waare, godsdienflige Christenen te vermeerderen , door hen, welken door een famenloop van omflandigheeden verhinderd zijn, of nog daar in belet worden , de hooge waardij en het regt gebruik van den Christelijken Godsdienst, en deszelfs verheven en op alle levens ftanden: —- flaaten, en - tijden toepasfelijke, en voor allen heilzaamezedeleer, te doen kennen en beoefenen. Wij begeeven ons ook in geene Staatkundige gefchillen, dit behoort niet tot deze Maatfchappij : maar wij bevlijtigen ons met allen ijver,  C 127 ) ijver , om verftandige } deugdlievende, braave , aan hun pligt en eed getrouwe, en ;dus regtfchaape burgers aantekweeken, waar door het waare welzijn van den Staat bevorderd wordt, en ieder bijzonder Lid van denzelven, gelukkig zijn kan. Dit is het doeleinde onzer verëenigde pogingen ; dit is onze bartenwensch en begeerte ; en hier door zullen wij ongetwijfeld aan beiden , zo wel die den Staat als die de Kerk beftuuren , niet onbehaaglijk kunnen zijn ; veel meer hebben wij alle redenen, om aan hun, wanneer zij eenmaal de zuiverheid onzer oogmerken, de nuttigheid onzer aanhoudende pogingen , uit dit waare , en alleen regte oogpunt zien, en leeren kennen , alle mogelijke, en gewis veelvermogende onderfteuning en bijftand te verwachten. • Gij ondertusfchen, mijne Heeren ! die den dagelijkfchen algemeenen last van deze Maatfchappij, op uwe fchouderen draagt, waardige Hoofdbeüuurers! vergunt mij , daar ik heden voor het laatst, als Medelid tot Ü* mag fpreeken , bij mijne hartelijke dankbetuiging , voor uwe getrouwe hulp en vriendfchappelijke verkeering, tevens dien wensch te mogen voegen: Dat gij nog veele jaaren, met lust, ijver, en de benoodigde krachten, den ondernomen arbeid voortzetten, den onafgebrooken aanwasch en bloei der Maatfcharpij , zien , derzelver heilzaame uitwerkingen in allen opzichte befpeuren , en hier door alle die genoegens fmaaken moogt, welke uwe levensjaaren veraangenaamen en verlengen kunnen ; en, die daarënboven als een onvergankelijk zaad, u in een volgend Je-  ( «8 ) leven , nog rijke vrugten voor uwe onvermoeide pogingen , opleveren zullen. Dac ook, zeer aanzienclüke Heeren Beftuurers , en Gecommitteerden der bijzondere Departementen ! dat ook uwe ijver , uwe zorg en opiettenheid , in het bevorderen der zo nuttige doeleinden , van deze onze Maatfchappij , nimmer verflaau-ven mogen ! dat gil uwe pogingen ter voortplanting en u ebreid ng v an dezelve , met het wenfchelijkst gevolg bekroond moogt zien , en daar door ook dat aanhoudend, verheven genoegen fmaaken moogt , het welk als een zeekere belooning. op de volbrenging van ieder Christelijke deugdzaame daad , ook ongetwijffeld eens voor u , als ijverige bevorderaars dezer oogmerken, te verwachten is- En hooggeachte Donateurs , Donatrices en zeer geëerde Medeleden ! Gij, die, door uwe milde en goedwillige onderfteuning, den grond en het geheele beftaan, van het Gebouw onzer Maatfchappij uitmaakt. Gij zijt, een ieder in zijn bijzonderen kring, het beste in ftaat, om aan de eerfte en voomaamfte pogingen derzelve , te weeten : de verfpreiding van heure Werkjens onder den gemeenen burger, te kunnen voldoen. Laat toch, bid ik u, deze gelukkige gelegenheid , om goed te kunnen doen, niet ongebruikt voorbij gaan. Zijt gij gezegend met kinderen, zo maakt voor dezelve , in de eerfte plaats , gebruik van het reeds uitgegeven , en nog uittegevene Schoolgoed, en zoo het doenlijk is , verpligt ook hunne onderwijzers daar toe j om * op  C 129 ) OP deze wijze, de gebrekkige, zout- en fma*kelooze , en zelfs fehaadelijke prulfchnften , welke fomtijds daar toe gebézigd worden , uit de waereld te helpen. Befchenkt uwe dienstboden , arbeiders en werklieden, dien gij, ter voortzetting van uwen Koophandel of Fabrieken , benoodigd hebt, als ook uwe geringe of behoeftige naabuuren , met de zulke van onza uitgegeeven Werkïens die voor hun van het meeste nut en Idienst kunnen zijn ; de hiertoe verëischte kosten zijn toch zeer gering, en wanneer men de Werkjens in getallen koopt , zijn ze nog onkostbaarer; doch verzuimt hier bij tevens niet , om , bij vóórkomende gelegenheid nu en dan eens te onderzoeken , of , en in hoe verre zij van dezelve het bedoelde gebruik gemaakt hebben. . En deze handelwijze , ik durf mij hier m gerust op de ondervinding van veelen onnet' u en ook op mijne eigen beroepen ; deze zal u meer dan eene honderdvouwige waardij ten loon voor uwe dus welbefteede penningen opleveren : door u deelgenooten te maaien, van dat onbefchrijffelijk groot genoesen het welke uit die overtuiging vloeit; van'uwe medemenfchen den weg aangewezen en de middelen ter hand gefield te hebben' waar door hunne lighaamehjke en ze dehike omflandigheeden kunnen verbeterd, en zij op den regten weg der deugd en god» zaligheid, gebragt worden- Gij eindelijk, Heeren en Vrouwen! van welk een rang of waardigheid , gij ook zijt 5> die met uwe luisterrijke tegenswoordigheid * l de  C 130 ) de plegtige opening onzer Algemeene Vergadering hebt gelieven te verëeren! Thands zijt gij in de gelegenheid geweest, om voor een gedeelte, de inrichting , doch daar het meer op aankomt , het geheele loffelijke doelwit van onze Maatfchappij : Tot Nut van *t Algemeen , van zeer nabij te leeren kennen , zoude ik uwe redenlijke denkwijze nu geen onrecht aandoen , bijaldien ik een oogenblik dorst twijffelen , dat niet ook uwe meuschlievende gevoelens daar door opgewekt, de lust en het verlangen in u ontdoken zouden zijn, om met - en nevens ons, in dezelve te willen medewerken , ter bevordering en uitbreiding van verftand en deugd , onder de laagere klasfe van uwe Natuurgenooten. Dit is voor mij ten minden eene ontwijffelbaare zeekerheid, dat, fchoon gij al om eene of andere reden , voor als rog'niet mogt verkiezen, door eene regtftreekfche toetree. ding, daar aan deel te neemen , gij nogthands door uwen krachtdaadigen invloed, alles wat mogelijk is, tot derzelver inftandhouding en bevordering toebrengen zult. Het zoide dus overbodig zijn, om onze Maatfchappij uwe achtingswaardige toegenegenheid en onderfteuning, te willen aanbeveelen. Deelt dan voor het tegenswoordige met ons in het aangenaame genot , dier zedelijke genoegens , welken wij , als Voorftanders en Leden dezer Maatfchappij , fmaaken mogen , die alleen uit zuivere menfchenliefde, door den alhier tegenwoordigen , aller achting dubbel waardigen Grijsaart, aangevangen , en door den goddelijken zegen, tot deze hoogte,  ( 13» ) te, waar in gij dezelve thands voor u ziet, nu reeds opgeklommen is. Genoegens , welke, fchoon voor weinig kosten of moeite, verkrijgbaar, echter door heure innerlijke waardij en duurzaamheid , het zo vaek nuttelooze bezit van alle aardfche rijkdommen , en de maar al te dikwyls, ruim zo fchadelijke als voordeelige aardfche, verganklijke fchatten, verre overtreffen. Alles toch. wat deze voer hem, die dezelve alleen aanwendt ter verzadiging van zijne zinnelijke lusten en neigingen , opleveren kunnen , is niet vermogend eenige , ook niet de geringde voldoening, en aan de veel edeler verlangens van zijnen onderfelijken geest te yerfchaffen : dewelke dan alleen , een wezenlijk genoegen in dezelve vindt, wanneer 'er een nuttig pligtmaatig gebruik van die goederen en vermogens gemaakt wordt , waar mede men door de milde hand der Alwijze Voorzienigheid , gewis , alleen tot zulle «inde befchonken is. Dat dan ons hart zich nimmer hecht' A™ 't aardsch, aan 't zinnelijk genoegan, Voor ons zijn andren weggelegd, Genoegens, die ons beter voegen, Die edel, niet vernist door fchijn, Niet aardsch, maar Hemelsch , «*uwig zijn. I * tfun  C 132 ) Hun bron, is wnare Menfchenmiii, Hun doel het heil der Medemenfchan, 2ij fluiten al dat heilgoed in, 't Geen wij ons zelv' en andren wenfcheu ; Maar, sijn alleen voor hun bereid, Wien godsvrucht, pligt, wien reden leidt. Komt, volgen wij dit voetfpoor naa, Menschlievendheid richte onze gangen! Dat ons geen dag, geen uur onrgaa, Dat niet voldoe aan heur verlangen, Dan faiaaken wij, ontvonkt door deugd, Alreeds op aarde, —— UemelvreugdS 6 Bron dier vreugd, wier zoet genot Al 't zinn'lijke eindloos gaat te boven; 6 Oorfprong van dit . heilrijkst lot t ' Dat wij eens allen U daar loven, Waar >vij volmaakt, in 't eeuwig licht AanfcliQuwen, god) —— uw aangedicht! — CHOi  C i33 J * * * * # # * CHORUS. Gezongen naa 't fluiten der Redevoering. Wellust doe den boezem zwoegen; Doch heur heil is korte vreugd, 'T zeedlijk fchoon geeft ons genoegen, Zuiver, eeuwig > als de deugd. Laat ons aller juichtoon klimmen; 'T vuur der deugd, alom verfpreid, Doet reeds aller harten glimmen, IJver , door de deugd geleid, Voert ons ter onfterflijkheid, Kan ons waar geluk volmaaïen, Doet, door menfchenliefde, ons Maaken, Leert ont 't glansrijkst fpoor betreen,. Tot heil, TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN* é I , AAN*  c 134 ) Aanspraak, KAA HET ZINGEN VAN HET CHORUS. Bevoorens gij , mijne waarde Hoorers ! deze plaats _ verlaat, zo vergunt mij vooraf, dat ik mij van een opgelegden pligt moge kwijten, hier in betraande.- Dat ik aan u, zeer Geleerde en Wel Eerw Heeren! Leden der groote Confiftoriaale Vergadering dezer gemeente, welker Kerkgebouw tot het houden van deze onze Algemeene Vergadering voor dit jaar, ons zo vriendelijk , door 11 vergund is , uit naam onzer Maatlchappij den oprechtflen den hartelijkften dank betuige. Door deze liefderiike vergunning, dit erkennen wij Hoofdbeftuurers openhartig , hebt gij ons uit eene zeer groote verlegenheid gered, en tevens eene, in allen opzichte, zo welvoegelijke gelegenheid bezorgd, om niet alleen onze Algemeene Vergadering op de ge» woone plegtige wijze te kunnen openen ; maar ook de thands zo talrijke menigte der Leden daar door in ftaat gefteld, om dezelve te kunnen bijwoonen. De  C 135 ) De redenen, welke u hier toe bewogen hebben , waren , hier van ben ik als Medelid uwer Wel Eerwaarde Vergadering getuige , van dien aart, dat zij flegts behoeven genoemd te worden , om een ieder overtuigd te doen zijn , dat niets , dan eene edele Menschlievendheid , eene lofwaardige bereidwilligheid , om het geluk onzer medemenfchen , zo veel en waar in het maar doenlijk is , te bevorderen , de eenige drijfveder daar van geweest is. Het was immers alleen door de voordelling van den aart, de werkzaamheid, en het doelwit onzer Maatfchappij , dat het u allen , zeer Geleerde en Wel Eerwaarde Heeren! behaagde, om het door mij, op last der Hoofdbeduurers , en dus van de geheele Maatfchappij , gedaane verzoek, terdond, en zonder eenige uitzondering, in te willigen. Ontvangt dan nu daar voor , uit onzer aller naam, de zuiverde de welmeenendde dankbetuiging; en teffens dien hartelijken wensch: Dat hij, wien wij allen , als onzen gemeenfchappelijkeu Vader en Weldoener er. kennen , dat Hij, de God der Liefde en Eendragt, met zijnen geest, in uwe Verga, deringen tegenwoordig zij t Dat zijne genade nimmtr van de u toevertrouwde gemeente wijke ! maar dat deze , door uwe welaange» wende pogingen , in de kennis van God in iefus Christus verlicht , dag aan dag, in de eoeffening van waare godsvrucht en alle Christelijke deugden, vrugtbaarer moge worden, haar tot zaligheid, ■ en u tot eene onverwelkelijke kroone , en altoosduurend ge. «oegenl -— la  C 13— die verfchrikkelijke voortbrengfels van Gods almagt , zi n zegeningen en onontbeerlijke hulpmiddelen voor aller onafgebrooken beftaan; — als de blikfemftraalen verwoesting dreigen; wanneer de vreeslijke mond des brandenden bergs dood en verderf dondert , ziet dan in deze verfchrikkelijke werkingen der natuur , Gods wijsheid ; de lucht die gij inademt, de oceaan die u omgeeft, worden daar door van brandbaare beginfels gezuiverd, welker te groote over* vloed, voor u , voor geheel de aarde, verderffelijk zijn zoude. Daalt in het hart der aarde, en ook aldaar vindt gij werkzaamheid ; — ten d:enfle van u en ritn uwen, ter vervulling van duizende noodwendigheeden , voor uwen akker, voor uwe wooningen , voor uw vee , voor uwen fcheepsbouw; want aldaar groeijen de metaalen, die  C 143 ) die bewerkt worden, en dit verfchaft nut voor u en voor duizend uwer natuurgenooten. Het water dat aan uwe vi eten fhoomt en duizenden planten en visfchen onderhoudt, dat zelfde water is < nontbeerlijk;dezon zoude op uwe hoofden nederbranden, de aarde wierdt een zandwoestijn, zonder blad of lover, indien de dampen niet opreezen en u en de aarde, door een zoelen regen , verkwikten; nu put gij uit den fchoot der wateren onnoemhj ■ ke fchatten, voert dezelve, door middel uwer fcheepen langs den ruimen oceaan en ziet daar uw koophandel bevorderd en gemakkelijk eemaakt, nu kunt gij de verafgelegendfte eilanden bezoeken, de voortbrengfels van uw land, tegen die van andere landen, ruilen en daar door beider beboeftigheeden vervullen, ziet hier een naauw verband van onderlinge werkzaamheid; befcbouwt flegts, met betrekking tot het geweld der zee, alleen ons eigen waarde Vaderland : zou het zelve niet welhaast eer, prooi der golven worden, indien gij inwooners niet de hand boodt , om , door middel van bedijkingen , den oever der zee en den loop der (hoornen te bepaalen en uwe landen voor overftroomingen te beveiligen , wijst dit niet alles wederkeerige werkzaamheeaen aan , neemt flegts een gedeelte uit het geheel alles wordt verwarring, alles helt naar zijn'ondergang. Ik zoude verder m deze befchouwing der natuur kunnen uitwijden, maar het zoude mij tevens te veel van mijn voorgenoomen plan doen afwijken ■ dus is alles wat gefchapen is, met werkzaamheid bezield, niet om op zig zeiven K 4 al'  ( 144 ) alleen te flaan; maar om dienst te bewijzen en verders ook tot < nderlingnut en wederdienst; overal heerscht orde, om daar door, na maato der bevattingen gelukkig te zijn en door anderen gelukkig te worden; daar toe verfchijnen ontelbaare wezens, daar tce (hoe vreemd het ook luide , verdwijnen ook ontelbaare voordbrengfels. Waarlijk, om wegens dit laatfle flegts een voorbeeld bij te brengen , uw dood ó mensch! heeft eene voortduuring van werkzaamheid ten gevolge ,• uw (loffelijk deel daalt ter aarde, wordt ontwikkeld, ■• p eene fcheikundige wijze , en die deelen welke de grondflagen uwes lighaams uitmaakten , verwijderen zich van elkander , ten einde voedfel voor andere wezens op te Ie ^ eren; ook hier in is orde, hier is werkzaamheid ten uwen beste, ten beste van het geheel. Wie ziet u t dit alles niet de aanbiddelijke wijsheid van God , daar alles wat op deze waereld is geweest, tegemvoordig is, of tot heur einde ten voorfchiin zal koomen, gelijk een keten aan een gefchakeldis, ten einde het onderling geluk door werkzaamheid bevorderd worde Met recht zingt zeker Dichter , de volmaaktheid Gods in zijn Werken willende befchrijven, aldus: „ Wat wonderbaar gezicht 1 wat ket»n zonder maat; „ 't Aardsch EngeIdom.dat voordenThroon decGodbeidftaar, ,, De zuivre geesten,die de Hemelenbcvvooiieu, „ Demenlchen, vogelen, de.visfchen in de ihoomen , i, Al wat op aarde woont, door lugt of water zweeft, 3, Het kruipende gediejt, dat nasuwlijks. is., of leeft, » He*  C MS) K Het minde mijtjen is een fcïiakel aan de keten, „ Wordt een daar van gemist, zij wordt aan (luk gereeten; „ Want alles klimt van 't niet, wordt langzaam uitgebreid „ En ftijgt bij trappen op , tot aan de oneindigheid. Ure zeer wij , mi ine geëerde Hoorers en Hooreresfen! flegtsjiet een en ander, zonder orde, en zo als het ons voor den geest kwam , hebben aangeftipt, ten bewijze dat alles werkzaam is, ter onderlinge inftandhouding. en tot onderling geluk , en dat het de aanbiddelijke 'Goddelijke Voorzienigheid is, die door heure voorzorge alles inltand houdt, zo zal, bijeen* naadcnkenden,deze vraagoprijzemberust in deze onderlinge werkzaamheeden n et een duidelijke wenk der Voorzienigheid, die mij noopt, om het groote doele nde van God te helpen bevorderen? en het antwoord volgt onmiddclijk p deze vraag God heeft in het werk der natuur, zowel als in zi n geopenbaard woord, zi n' wil ons bekend gemaakt, hoe wij .Door nuttig werkzaam te zijn voor het algemeen, ons eigen geluk en clat onzer Natuurgenooten moeten bevorderen. En zietdaar de taak , welke ik als een onderwerp mijner Verhandeling, mij heb voorgefteld. Ik zal, volgends de inrichting onzer ïvlaatfchappi ,de eenvouwigheid in het oog houden en zo kort mogelijk trachten te zijn , om aan den tijd , voor andere bezigheeden beltemd , niet te veel te ontneemen. G unt mij, geachte Vrienden! die oplettendheid welke de waardij K5 der  C '46 ) der ftoffe vereischt en die ik van uwe vriendfchap zoude kunnen verwachten. Zagen wij dan, mijne Toehoorers! hoe al het gefchapene ten onderlingen nutte werkzaam is, hoe de geheele natuur ons, als het ware toeroept : weest \oor elkander werkzaam , en bevordeit het welzijn van uwen naasten als d3t van u zei ven : niet minder zullen wij van onze verpligting hier omtrent overtuigd worden , wanneer wij den wenk eener Goddelijke Voorzienigheid gadeflaan , die, zo in het verband der gefchapene wezens , als ook in dat der menfchen , onderling zo zichtbaar doorftraalt, dat niemand zonder tot nut van zijne medemenfehen te werken, zelve gelukkig kan zijn. Cicero en andere Wijsgeerige Redenaaren der oudheid, leerden hunne tijdgenooten en ons deze waarheid, dat men de grondwet voor „ de menfchen om onderling gelukkig te zijn, ,, in de opperfte reden der Goden moest ., zoeken; dat is, gelijk cicerozig uitdrukts „ de wil der Goden is in de natuurlijke orde ., V3n het Heelal gelegen. Het zal onnood'g zijn Gods voorzienigheid in de bedrijven der menfchen te bewijzen; — kortzichtig fterveling ! hoe dikwerf hebt gij m uwe beoordeelingen gedwaald , hoe veelmaal is uit een oogfchijnli,k kwaad, een heerlijk geluk gebooren , dat een ieder van ons dit nagaa, ik twijfel geen oogenblik of hij zal m zijn eigen leven , of in dat zijner natuurge» nooten en nabeftaanden, de volkomenftebewijzen van Gods wijze voorzorge ontdekt hebben, en dit is alles in de aaneenfchakeling der menfchen  C H7 ) fchen onderling gelegen. Laaten wij met de ondervinding raadpleegen, en de gefchiedboeken der vroegfte oudheid af, nagaan; zij zullen or.s leeren, dat, waar de Voorzienigheid Maatfchappijen vormde, zij ook tevens debetrekking van den mensch op zijnen naasten, al'engs deedt ontwikkelen: befchaafdheidinde Maatfchappijen deedt de behoeftigheeden gebooren worden , en deze noodzaakten den mensch, wilde hij zelve geen gebrek lijden, de behoeften van anderen te vervullen; van hier is het, dat de overheid geene Burgers, en de Burgers geene aanzienlijken ontbeercn kunnen ; dat min vermoogenden den rijken nodi£t hebben om hun beftaan te vinden, en de laatften wederom den minderen om gemakkelijk te leeven; want, zou ons leven meteen flaavernij zijn, wanneer wij alles zelve moesten verrichten; de verfchillende ftaaten van ri]kdom en armoede waren dus noodzaakehjk, om ons h«t leven onderling gemakkelijk te maaken — De werkzaamheeden van den mensch , in eene Maatfchappij leevende, moeten en kunnen dus niet anders zijn ingericht , dan ter beteiking van één oogmerk, het welk de op• nerfteOorzaakwijsfelijk bedoelde, toenhnden mensch fchiep, en hem verordende om gezelïe te leeven. En deze zelfde Voorzienigheid boezemde den mensch, van zijne gefokte at aan , eene neiging in .welke, wel begree nen en door de reden beftuurd, hem onophoudelijk aanfpoort, om mede te werken ter «onding' van diei algemeene> wet van orde in 't Geheeliil, en die van de Maatlcnappij  C '48} in 't bijzonder; ik bedoel, mijne Toehoorers ! de eigen liefde. Het natuurlijk recht, door den volmaakten Wetgeever ingefteld en onder alle rangen ingevoerd, heeftgewild, dat de onophoudelijke begeerte tot geluk, den mensch aangebooren , hem met zijne medemenfchen zoude vereenigen, en noodzaaken , om, door het naajaagen van zijn eigen geluk , het algemeen welz jn der Maatfchappij meer en meer te bevorderen. Het beginfel, waar uit de mensch dus werkt ten algemeene nutte, is de eigenliefde! ZekerGeleerdc,over het eigen belang fpreeken • de, laat zig dus hooren: „ het eigen belang is de drijfveder onzer daaden,en het leven ,, onzer bedriiven en dit kunnen wij ook van de eigenliefde zeggen, zonderdezeivezijn wij onverftandige wezens, onverfchillig omtrent ons eigen geluk en dat van anderen, dus ongelukkig voor de Maatfchappij. Dank zij der Goddelijke Voorzienigheid, die, na heure wijsheid , die edele drift, den mensch heeft ingefchapen, maar die, helaas! door ftrenge en onwijsgeerige zedenpredikers als verachtelijk en een vrucht onzer verdorvenheid is voorgefteld geworden, daar zij, wel beftuurd zijnde, echter het roerfel is, van die daaden en bedrijven, die door alle eeuwen, in alle menfchelijke Maatfchappijen, zo veel toegebragt hebben tot het algemeen en bijzonder geluk der menfchen Gaat, mijne Vrienden ! bid ik u, gaat de gefchiedenisfen van uw eigen land eens na, onder welk eene Regeering of Gemeenebest gij ook gebooren zijt, en gij zult bevinden hoe veel de  C ï-49 ) de eigenliefde, wel of kwalijk beftuurd, tot het onderling geluk heeft toegebragt: laaten wij de gefchiedenisfen raadpleegen, en flegts twee bewijzen bijbrengen. OcTAvius hadt, door geweld, Rome tot een Alleenhecrfching gevormd , waardoor hij zig zeiven hadt gehaat, en zi;n eigen geluk met voeten getreeden,en die edele drift van eigenliefde verkeerd doen werken; maar zig herinnerende dat men door goede daaden - zig zelven alsredenlijkmensch.enBurger derMaatfchappij, edeler dan door dwang verheffen kan,fchenkt hij der waereld rust, Rome vrede, doedt Kunften en Weeten fchappen bloeijen , en, naa zijn dood, wordt zijn asfche, zelfs door zijne vijanden, met heete traanen befproeid; Rome verkreeg dus die heilrijke dagen die nog, onder den naam van de Eeuw van augustus , tot op dezen dag bekend zijn; hadt ocïavius zijn dwangzucht doen voortduuren, Rome nog laager vertrapt, zijn geluk was vernietigd geworden onder de puinhoopen der verwoesting. En , om een voorbeeld uit de gefchiedenis van dit ons Vaderland bij te brengen, zoudeeen de iuhter, zonder deze edele neiging van eigenliefde, zonder voor eige grootheid en geluk vatbaar te zijn , zig immer uit den laagen kring, waarin hij door de Voorzienigheid was geplaatst.hebben kunnen verheffen , om door deugd en onfterffelijken moed, waar van het naageflacht nog verbaasd ftaat, zijn Vaderland van uitheem fche dwingelandij te bevrijden? ó neen! zijne edelmoedige handelingen,bewijzen zijne deugdzaamedenkwijzejom.opeeneedele wijze werkzaam te zijn voor het geluk van zijn tijdge- noo-  ( 150 ) nooten en naageflacht, dit alleen was de drijf • veder zijner daaden- En, zien wij dus, mijne geachte Hoorers! hoe de wijze Voorzienigheid gewild heeft, dat de regte eigenliefde in alle handelingen den grondflag van onderling geluk moer. uitmaaken , zo zalmen zulks nog duidelijker zien in het algemeene burgerlijke leven. Dagelijks zien wij hoe de winzucht van den eenen mensch door naarftigheid en ijver de behoeften van den anderen vervult ; —. de beoefenaar van Kunflen en Weetenfchappen laat den werkzaamen Burger alle mogelijke voordeden van zijnen arbeid genieten, en de laatfle fielt, door zijne werkzaamheid, den eerHen in ftaat, om zijne nuttige ontdekkingen meer en meer uit te breiden en te voltooijen. De Wetgeeveren de Staatsman bevorderen, door wijze inrichtingen en beleid, de naaifligheid der ingezetenen , en de laatfle fielt den eerflen volkomen in ftaatom het duurzaam geluk eener gantfche natie daar te Hellen. —■ DeLandbouwer enVeekweeker vervullen, door hunnen zwaaren arbeid, de behoeften der fledelingen , terwijl de nijverheid der laatflen aan den eerften die noodwendigheeden bezorgt, welke het flille landleven hen doet misfen. — De koopman voert, door middel der fcheep. vaart, voortbrengfels van zijn land naar andere gewesten, terwijl die der laatflen de eerflen met hunnen overvloed voorzien en ziet daar in dit alJesftraalt door 'gelijk wij in onze voorafreden wegens de werken der natuur beweezen hebben) dienst en wederdienst neemt het eene weg, het andere zal geen plaats vinden. Want dit is zeeker, in alle landen en  ( 151 ) en Maatfchappien waar de eigenliefde niet in eene ondeugd is ontaart, moet alles noodwendig uitloopen op orde, dat is op het geluk van elk bijzonder Lid, zo wel als op de welvaart van het algemeen. Wij eerbiedigen hier in de volmaakte wijsheid eener aanbiddelijke Voorzienigheid , en zeggen, met den onfterffelijken pope: ,, De mensch behoeft, als de edelmoedige wijngaard, onderfteuning; zijne kracht ont„ fangt hij uit zijne omhelzing; dePJaneeten draaijen wel ieder om hun eigen as; maar tevens ook alle te famen om de zon ; „ onze ziel heeft dus ook twee bewegingen, „ de eene betreft haar zelve, en de andere „ het groot geheel; op deze wijze heeft de „ God der Natuur het Heelal verbonden, en „ gewild dat eigenliefde en liefde voor het algemeen één zouden zijn." Hier mede achte ik, geëerde Hoorers en Hooreresfen ! het tot dus verre verhandelde genoeg beweezen, en daar ik de gegrondile verwachting heb, tegen zodanige menfchen tefpreeken die hetzigals een genoegelijken pligt reekenen , hun geluk, en dat van hunne natuurgenooten , te bevorderen, zo vertrouw ik dat het u Eds. niet onaangenaam zal zijn , een tafereel te zien fchetfen van dien Edelen en weldenkenden , die , door die waare drangredenen welken wij aanflipten, aangevuurd^wordt, om tot algemeen" nut, werkzaam te zijn. Maar laat ik hier een weinig mijn' arbeid ftaaken; gij, Kunstminnaars en Minnaaresfen der Muzijk! die den luifter onzer Maatfchappij op dezen onzen feestdag helpt bevorderen, ver-  C'50 vervangt mijne poogingen, door liefrelijk fnaarenipel en maatgezang. ARIA. De feestdag keert, men zingt verheugd; De reine vreugd Door ff roomt' onze adren: Een rei, door 't edelst vuur ontbrand, Zien mij; tot heil van 't Vaderland, Staatplegtig nadren —/ $ # Om dan de fchets, die ik voornam, te vo?tooiien zal ik dien Edelen en weldenkeuden in de volgende drie betrekkingen befchouwen ; — als Huisvader — als Burger in de Maatfchappij — en als Christen, in alle deze zal hij ons even groot, even weufchelijk ter navolging voorkoomen- Befchouwt hem , ten iften als Huisvader; tevredenheid , de vrucht van een gerust gemoed , verfpreidt zig op het gelaat van hem en zijne huisgenooten; overtuigd dat God alleen de weldaadige geever is, van alles wat hij geniet, is hij het welke zijn huisgezin voorgaat in de betrachting van Godsvrucht en deugd; — hij is het, welke den zijnen leert , met eene dankbaare tevredenheid neder te zien op  C '53 ) den kring waar in zij geplaatst zijn; af keerlg van nijd en afgunst, oogt hij nimmer wreve-1 lig op den meereren voorfpoed van anderen; eene waarde huisvrouw, door zijn deugdzaam voorbeeld gefterkt, treedt liefderijk naast hem op den, zo dikwijls zorgèlijken weg des levens, arbeidt met hem aan de zo nuttige opvoeding der kinderen , daar door wast zijn kroost in braafheid op, en, met een dankbaar gevoel, ziet hij voorwaards hoe eenmaal zijn deugdzaam hart, naa het voleinden van zijn loopbaan in zijne kinderen zal voortduuren, en hoe dus de Maatfchappij de vruchten zal plukken van die kiemen die hij geplant heeft— de aanvang van den dag, begint hij in 't bijzijn van alle zijne huisgenooten , met een dankoffer , uit overdenking van ontfangen weldaaden, in den voorleeden nacht van den Albehoeder genooten. Hij bepeinst nimmer met den ledigganger waar mede hij den dag zal doorbrengen; of, met den wellustigen, waarmede hij zig zal vermaaken, of liever, aan de waereld verflaaven, - neen! — zijne beroepsbezigheeden zijn zijne vreugde, de zorg voor zijn huisgezin is zijn hoogfte wellust: — zich en den zijnen aan Godes hoede beveelende, aanvaart hij zijn beroep.— De dag daalt ten avond en met de eenvouwdigfte taal van 't hart, dankt hij voor den zegen op zijne bedrijven — zijn ijverig zorgende gade verkwikt zijn afgematten geest,— hij ziet in haar ieder avond de zuinigfte verzorgder zijnes Huisgezins , — in zijne kinderen eene liefderijke gehoorzaamheid ■ daar zij hem, met een juichend welkom, tegen huoL p9  ( 154 ) pelen;. ja zelfs de tedere zuigeling wendt het hoofd van 's moeders boezem en lacht hem tegen , met den lach der hemelfche onfchuld. Hoe zalig is zulk eene ont¬ moeting .' hoe gelukkig de toeftand van dien Edelen, dien braaven Huisvader! Zijn vrouw, zijne kinderen en zijne dienstboden , ja alle die van hem afhangen, deelen in de vruchten zijner deugd, zegenen hem voor zijne liefderijke voorbeelden , die zij, uit overtuiging, gewillig trachten op te volgen, en ziet daar, het door zijne edledenkingsaart, vergenoegde huisgezin. Maar befchouwen wij hem als Burger in de Maatfchappij, ook aldaar zal de bevordering van onderling geluk de drijfveder zijner werkzaamheeden zijn. —— Hoort, — hoe hij redenkavelt: — „ tot wat oogmerk ben „ ik op deze aarde , ben ik een bloote aan,, fchouwer, of ben ik een medewerkend lid „ in den kring der famenleeving. — Ik zie „> rondsom mij ontelbaare wezens, zijn zij ,, alleen voor hun zeiven gefchapen, of moet ,, elk tot het algemeen welzijn medewerken? „ hangt dus ook van mijne daaden hun alge„ meen geluk niet af ? —- ach ! hoe groot „ zijn mijne piigten ! — Ben ik niet ver„ heven boven het gedierte , ■— van waar „ koom ik, en waar heenen ga ik, wanneer ik „ den algemeenen tol des doods betaalen moet; st mijn geest, met edel denkvermogen begaafd, moet deze vraage niet pppervlak„ kig, maar na derzelver innerlijke waarde be- „ antwoorden." De Godsdienst en de reden geeven mij ongetwijfeld dit andwoord: — ., De belangen der algemeene Maatfchappij „ moe-  (1$$) „ moeten het voornaamfte doel uwer werk* „ zaamheeden zijn j dat de ongelukkigen uwe hulp, uwen troost ervaaren; dat uwe hand ,, den zwakken onderfteune, uw Vaderland befcherme ; dat de verdwaalde door uw goe,, den raad te rug geleid worde, — verfprèid rondsom u de zaaden van waare Gods,, vrucht, zuivre deugd, eendragt en ijver , „ en oog, in dit alles, op uw eigen „ toeftand ; een onfterffelijke geest bezielt „ u , deszelfs belang op deze waereld te volbrengen , is de u opgeleide taak: leer a, flerven eer gij fterft, en leef zo als gij denkt te fterven." Volgends de infpraak dezer overdenkingen gaat hij voord, ■— hij volgt zo veel mogelijk de voetftappen zijnes Goddelijken meesters ; goeddoende aan allen en den hoon te boven ftreevende, bidt hij zelfs voor zijne vijanden. Al moet hij zelfs op doornen treeden, Zijn hart bezwijkt geenzins bij *t woên der legenheeden, Hij 's mensch! — dit 's hem genoeg, en dit gevoel alleen Leert hem de trouwfle zoig voor 't heil van 't algemeen; De elend'ling vindt in hem een' raader, De wefiuw een' man, de weez* een' vader, En dearmoê, die, gedrukt, aan zijnen boezem fchreit Vindt aan dien boezem troost, -— deelt in zijn tederheid, Hem roept het algemeen tot lastige eerepligten, Ziet hem, voor 't Vaderland, het moeilijkst werk verrichten; L 2 Niet  ( 15Ó D Niet trotseh op ruik eene eer, Ziet hij alleen op 't heil van zijne" burgers néér, Voor dezen druipt zijn zweet, voor dezen klopt zijn harte. Hun vreugd is zijne vreugd, hun fmarte zijne fmarte; Niet door de wraak bezield , Lacht nooit zijn hart van vreugd,—wanneer zijn vijand knielt, Maar geldt het volk en land, — dat dan de vijand beeve, Verfchrikt terugge vliede, of aan zijn voeten fneeve, Hij treurt, terwijl hij fiaat, en, ichoon hij overwint, Hij vloekt den vijand niet — hij blijft een menfchenvrind. Laaten wij hem nu nog als Christen befchouwen, ook hier in is deze voortreffelijke fterveling , die tot algemeen nut werkzaam is , grooti een voorbeeld zijnde in het betrachten der waare zuivere piigten van den Christelijken Godsdienst, verzamelt hi) voor zig zeiven een uitneemenden fchat, en wenkt daar door anderen ter naavolging, nedrig in voorfpoed —bedaard in tegenfpoed, heeft hij diegulde les onuitwischbaar in zijn hart gegraveerd ; het geen gij wilt dat de menfchen u doen, doet gij hun ook alzo. Hij is een getrouw vereerer en waarneemer van den openbaaren Godsdienst, niet als een huichelaar, maar als een oprecht Christen; hij befeft zijn verpligting om een voorbeeld aan anderen te geeven, in dien God opentlijk te vereeren door wien hij alles is, wat hij is. Met deze gevoelens bezield, zoekt hij den afgedwaalden te regt te brengen op het pad  C 157 ) r'es levens 't het licht der waarheid dat hij verfpreidr - doet den twijfelaar tot erkentenis der waarheid, en den belaager van hec Christendom met innerlijke aandoening, te rug keeren . en dus wordt hij een heilzaam werktuig in de hand des Allerhooglten. Zo handelt hij, die ten algemeene nutte leeft, nood noch dood kan hem van zijne Christelijke* kloekmoedigheid bcrooven, fchoon hem zijne dierbaarfte panden, zijne geliefde Echtvriendin . ontrukt worden, ook hier ondervindt hij de kragt van deugd, van Godsdienst. Zijne'traancn zijn traanen van gevoel, geenszins van wanhoopige droefheid. — Hij wijst zijne , kinderen hunne peftorvene moeder, errinnert hen,van tijd tot tijd den dierbaaren zegen op heur fterfbed over hen uitgefproken, heure wijze lesfen. cn edel voorbeeld, drukt hen, hunne daar uit voortvloeijende verpligtingen diep in het hart, en maakt daar door de dood dier brave moeder ten zegel hunner volgende braafbeid — Hij geleidt het dierbaar overfchot naar het huis der ruste, een heete en welmeenende traan rolt op het graf neder, hij ftamelt een treurig vaarwel; — keert naar zijn wooning, en de traan der treurigheid verdroogt, door dat Christelijk en troostrijk denkbeeld, fpoedig zal ik u volgen , en dan zal onze vereeniging eeuwigzijn, — ginder zucht hij, oog en handen hemeiwaard heffende, ginder zullen wij elkander weder zien ! Ziet daar den zegen dien den bevorderaar van 't algemeen geluk te beurte valt, hoe klimt bij deze edele werkzaamheid zijn eigen geluk ten hoogften top ; indien iemand hier L 3 aan  ( 158 ) aan twijfelt zo befehouwt hem in die omftandigbeeden, waar het veinfen ophoudt, en waar de mensch zig waarlijk vertoont, zo ais hij is, ik meen op zijn fterfbed, en verwonder u ,over zijne onloochenbaare deugd en Godsdienst, Ceen fchrik, geen riddering doet zijnen boezem beeven, Aan de eindpaal van liet leven, ■ Geen wroeging grijpt hem aan, de koude hand des doods Vat hij gelijk de hand e*ns trouwen echtgenoots, Rondsom hem is geween, — maar op zijn ftervend wezen,' Is ftille vreugd te leezen, Zijn taak is hu volbragt — aan 't einde zijner baan Lacht hem een eeuwig heilgoed aan. Hij dankt zijn' Ood , verheugd, voor d'onverdienden zegen, Op zijn gebed, herhaald verkreegen, Hij [terft,—— en de eige lach op jjijn gelaat verfpreict, Blijft,naa zijn dood,het merk van zijn tevredenheid, Hu fmaakt zijn blijde ziel, van 't lastig ftof ontheeven , 't Genadeloon bij God , in een volzalig leven. Terwijl het naageflacht — door zijne deugd verrterkt, Zijn glansrijk fpoor betreedt, en rondsom heil bewerkt. Zietdaar, Geëerde Hoorers ! mijn voorgenomen taak, zo veel de kortheid des tijds mij toeliet, na mijne geringe vermogens volbragt, ik heb u, door de befchouwing van de werk. zaame natuur en het onderling verbanden orde in  ( '59 ) in de Schepping, betoogd, datwijditvoetfpeur moesten volgen, om, & or nuttig werkzaam te zijn voor 't algemeen, ons eigen geluk en dac van onze natuurgenoot en te bevorderen, deaangebooren drift van Eigenliefde, wanneer dezelve wel beftuurd wordt tot een grond ter navolging gelegen en door het fchetfen van het tafreel van een edelen en weidenkenden , als Huisvader , Burger in de famenleeving en Christen, getoond, dat het aller prijzenswaardigst was hem in zijn leven en fterven gelijkvormig te worden. ó Mijne geachte Hoorers en Hooreresfen !die mij met uwe tegenwoordigheid vereerd hebt, ik zoude mij genoeg beloond vinden, wanneer deze mijne geringe poogingen ingang in uwer aller harten tot naavolgingmogtenvinden,om, volgends de inrichting dezer zo nuttige Maatfchappij , nuttig voor het algemeen te worden. Gij, miine Heeren! afgevaardigden der onderfcheiden departementen, die eigenthjk het lighaam dezer vergadering uitmaaken, hoeweinig moeite zoude het kosten, het een en ander van dit verhandelde op uw gedrag, op de beginfels van uw hart toetepasfen ; uw handelwijs en belanglooze ijver immers, toonen duidelijk, hoe L 4 s'i  C ito ) gij vonr uw eigen, maar ook tot bevordering van bet algemeen gelek, tracht te leeven, gij gevoelt de innerlijke tevredenheid als het loon uwer welmeenende poogingen. Nuttige Leden, die door werkzaamheid, zo door het beantwoorden der opgegeevene vraagen, of door uwe welmeenende verhandelingen in de onderfcheidene Departementen, betoont waare menfchenvrienden te zijn! Leden, Donateurs en Donatrices, die de poogingen onzer werkzaamheeden door het jaarlijks afftaan van een klein gedeelte van uw vermogen onderfteunt! Gij allen betoont door dit alles, waare menfchenvrienden , nuttige Medeburgers en oprechte Christenen te zijn; het beige u allen geenszins dat ik het gantfche tafereel op de geheele Maatfchappij toepasfe. Zij is het immers die, gelijk een welmeenend vader, het welzijn van zijne kinderen behartigt; de nuttige leslen het algemeen tracht in handen te geeven; is zij het niet , welke zelfs den ouderen leert , hoe zij hunne dierbaarfre panden, hunne kinderen, voor Godsvruchten deugd kunnen vormen, getuigen daar van zij de arbeid van ten oever enwmEui. Is zij het niet die, op onderfcheiden plaatfen,de jeugd ter fchoole voert, en aldaar dcor belooningen den ijver aanwakkert , het is genoeg wanneer :k de ijverige Departementen van Bo degraven, Gouda, Haarlem, de Koog en Zaandijk opnoeme: is zij het niet, welke door den verdienfteiijken ijver van een spotLsTRA en weiland ook den onderwijzeren voor licht , in het vormen der jeusd tot gezellige deugden, pf door den noesten vlijt, vaneenen, vjerdeze Maas»  C itfi ) Maatfchappij zig zeiven verdienftelijk gemaakt hebbenden, kundigen Heer martinus nieuwenh'Ji jzen , Secretaris dezer Maatfchappij, en den noesten arbeid van anderen , hun de eenvouwigfte lesfen en regelen tot onderwijs voorfchrijft, of (op dat ik den belangloozen arbeid van eeBen alom geachten hinloopen, en het Alkmaars Departement noeme i mondeling den onderwijzeren de gronden hunner moeder taa' leert; zijn dit en andere v or de jeugd uitgekomen ftukken, die ik nog niet allen opgenoemd mogt hebben , geen bewijzen van Vaderlijke zorg voor het welzijn van het volgende genacht ï Maar , even als < nze afgefchetfti menfchenvriend niet binnen de paaien van zijn ftil huisfelijk leven blijft, zo vergenoegt onze Maatfchappij zig ook geenszins met alleen voor de jeugd te zorgen; neen zeeker! ■ zij wijst den Burger dat gene aan , het welk hij als piigten in het gemeene Burgerlijke leven te betrachten heeft, dit getuigen de tafreelen van eenen wigicri en boing. Zij leert hem door de pen van een, voor heure belangens zo ijverigen, vANHiNi.oopütï,hetonderfcheid tusfchen de goede en kwaade zeden des nederlandfchen volks, ja leert ook den Handwerksman en de dienstboden wat dezen in hunnen kring te betrachten hebben. Dan, zij bevordert het heil heurer landgenooten, niet op eene drooge wijze — neen! — r vertuigd dat get aste vreugde ook een deel des algemeenen geluks uitmaakt , fnaart zij de lier, en zingt het algemeen nuttige liederen voor. Dus betreedt de Maatfchap- Bii het fpeur van eenen algemeenen menfchenF J L 5 vriend  C '62 ) vriend en dat van eenen werkzaamen burgerBij dit alles zorgt zij, even als een welden, kend Christen, voor de belangen van God en Godsdienst; zodra hadt zij heur beftaan niet yerkreegen, of zij gaf der waereld de bewijzen in handen voor het beftaan van God, in het uitmuntend ftuk van den geleerden schouten, en naauwlijks hadt zij hier aan voldaan , of zij zorgde voor den grondflag van ons aller Godsdienst, de waarheid der Heilige Schriftuur. — Het gelukte den voor de Maatfchap ■ pij zo nuttige wiceri , aan heuren wensen, te voldoen, en de onfeilbaarheid en Goddelijkheid der Heilige bladeren ten algemeene nutte haar aantebieden. Nog meer zij poogde het volk van Nederland het waare we • zen van den Christelijken Godsdienst te doen kennen , — hoe verre daar aan voldaan is, zal ter dezer Vergadering blijken. Ja, alle de uitgegeeven werkjens, die ik niet allen mogt opgenoemd hebben , de Redevoeringen die jaarlijks op de algemeene Vergaderingen gedaan worden , hebben alle hunne betrekkingen, om de menfchen tot nuttige medeleden in de Maatfchappij te maaken. Voldoet dus de Maatfchappij ook niet aan het door ons gefchetst voorbeeld in de voortplanting der belangens van Godsdienst ? En wanneer men aanmerkt, hoe zij, zonder onderfcheid van Staatkundige en Godsdienftige begrippen, die zij, als geheel buiten heur beftek zijnde , zorgvuldig tracht te vermijden, voor allen zonder onderfcheid poogt nuttig te zijn , dan zeeker; dan zullen heure menschlievende beginfelen tot eene vereerenswaardige hoogte klim-  ( 163 ) klimmen. Maar fmaakt de braave Menfchenvriend de vruchten zijner edele daaden, wat moet gij dan gevoelen, brave grijsaart! Eerwaardige Heer nie uwenhtjijsen ! eerfte {lichter en grondlegger dezer Maatfchappij, het wa9 waare menfchenliefde , die u naar middelen deedt uitzien, om het verval van Godsdienst en deugd, de woeste en kwaade zeden; het onregelmaatig onderwijs der jeugd , het onverantwoordelijk gedrag der ouderen omtrent hunne kinderen , het geen gij ontdektet, ware het mogeliik, te verbeteren en het menschdomuit alle deze doolingen op denregten weg te brengen ; gij gaaft uw verlangen aan eenige weidenkenden te kennen, en uwe poogingen zijn, door medewerking der Voorzienigheid, zo verre gelukt dat gij mede arbeiders in dezen uwen wijnberg"gevonden hebt; mij dunkt, aandoening van vreugde moet gij gevoelen, nu uw ijver als Vader , als Burger en als Christen in de uitgegeeven ftukken dezer Maatfchappij zo zichtbaar is gevolgd ; fmaak tot in eenen nog hoogeren ouderdom dat genoeglijk gevoel , wees getuige van den verderen bloei, maar vooral, van de gelukkige uitwerking, die deze Maatfchappij op de harten van 't afgemeen zal maaken; ja uw naam blijve in zegen tot het laatfle naageflacht! Voorftandors van deze Maatfchappij, Leden, Donateurs en Donatrices en allen die daar bij be ■ lang hebben, vaart voort in uwen arbeiden vlijt tot opbouw van deze Maatfchappij! het verfpreiden der uitkomende ftukken, zal, benevens uw noeste arbeid. voor het welzijn dezer Maatfchappij uw ontegenzeggelijke noodzaakehjke  C 104 ) taak z'inen uw kinderen, dienstboden en allen op wien gij betrekking hebt, dezelve ter Jeezing, maar ook ter navolging aantebeveelen : voldoet gij daaraan, dan zult gij de goede vruchten, gelijk wijverhoopen , gewaarworden, en het naagedacht zal u zegenen voor de vorderingen die gij tot algemeen geluk gemaakt hebt. Welaan dan, edele Menfchenvrienden ! de tijd roept mij tot andere vereischten onzer werkzaamheeden , ten einde opentlijk re toonen , dat wij aan onze beginfels getrouw blijven. — Maar, zoo ooit een vereischte van dezen da"dringende is , het is dat der dankbaarheid. — Immers, mijne Heeren! het eerwaardig Confifto. ruim dezer gemeente heeft, op ons verzoek , ons op nieuw deze plaats op heden tot het houden onzer Vergadering vergund. en het is uit uw' naam, op uwe ftilzwijgende begeerte , dat ik mij tot hun wende. „ Wel eerwaardige Heeren! Leden van het „ zelve, gij lieden zijt het, welke, aan de Hem „ dermenichenhefdegehoorgeevendcookguN ,, hartig van uwe zijde onze poogingen fterkt, ,, gij lieden zijt het aan wien wij een groot ,, deel van den luister van dezen dag ver„ fchuldigd zijn , onze gedenkschriften zul„ len uwe edelmoedigheid dankbaar den naa- „ komeling overbrengen; dat de dier- ,, baare zegen des Allerhoogflen op 11 en den ,, uwen ncdcrdaale, dat deugd en Godsvrucht in u heure befchermers vinden , dat een,, dracht in uWe Vergaderingen hterfche, en „ dat een dankbaar naakomelingfchap eerbiedig uwe naamen herdenke, a!s van zulke braa- i> ven  C i65 ) „ ven, welke door ftandvastigheid in hunnen ', aanzienlijken kring, medewerken terbevor„ dering van het algemeen geluk. Zijt verzee' kerd , Wel EerwaardigeHeeren 1 onzedank., baarheid, zal bij het verlaaten van du Gods', huis, ter onderfteuning der noodlijdende „ armen dezer gemeente, zichtbaar zijn;want wij zijn volkoomen overtuigd, dat het een ' waaren menfchenvriend , een' oprechten „ Christen, ten hoogst genoegen moetftrekken bij alle gelegenheeden te toonen dat dank' baarheid de grondflag van zijn hart is.' Welaan dan, geachteHoorers en Hooreresfen! voldoet, bij het verlaaten dezer plaats, aan dien nuttigen pligt van dankbaarheid, ondertteunt den armen en noodlijdenden, zo voldoet gij aan den inhoud mijner Verhandeling, om ,door nuttig werkzaam te zijn, uw eigen geluk en dat van uwe natuurgenooten te bevorderen. Dus heb ik dan aan de eerfte verpligting van dezen dag beantwoord , en mets fchiec mij overig dan u, mijne Heeren ! Afgevaardigden der Departementen, tot den aanvang van onzen verderen arbeid uittenoodigen, dat deze arbeid voorfpoedig en gezegend zij, dan zal het voor mij een zielftreelend genoegen zijn, tot nut van het algemeen op dezen dag werkzaam te zijn geweest, bij voorraad juicht mijn hart. met die woorden welke u welmeenend worden toegezongen. Triumt! rriumf! vereende harten'. Het edelst doel roept u bij één. Uw ijver die den tijd kon tarten, ■ Brandt helder voort tot nut van 't algemeen. Naf.  C 166) Natuur ging met heur wejkzaamlieedén U glansrijk voor; Gij volgt, en zet uw' vaste fchreeden, In 't zelfde fpoor. Dus zuirgij 't Vaderland verpligten , Het hart des volks verlichten, De dankbaarheid Zal u een eerzuil ftichten Terwijl gij voor u zelv' een eeuwig heil bereidt. Ik eindig deze mijne rede , met mijn', ja ik" durf mij vleijen met dezen onzer aller welmeenenden wensch: Des Allerhoogflen gunst blijv' mild'Iijk ons gefchonken, Dat Godvrucht, zuivre deugd ons ijvervuur ontvonken, Dan ftrekk' deez' Maatfchappij, door heure werkzaamheên , Tot beil van 't Vaderland, tot nut van 't Algemeen.   I  REDEVOERING, UITGESPROKEN IN DE ALGEMEENE VERGADERING DER MAATSCHAPPIJE: TOT NUT FAN' TAL GEMEEN, Den 14 Augustus 1793; TEN BETOOGE, DAT HIJ , DIE HET GELUK VAN ANDEREN BEVORDERT, TEVENS OOK HET ZIJNE VER.MEERDERT. DOOR JOACHIM FREDRIK MULLER,   WelEedele en zeer aanzienelykeHoorcrs en Hooreresfen! Veel geachte Medeleden van deeze zo uitgebreid» als nuttige Maatfchappij! iets is nlgemeener, bi] eene opmerkzaame waarneeming, dan te zien en overtuigd te worden, dat een deugdzaame wandel altoos een zekere ftreelende aandoening des gemoeds nalaat, en dus zijn eigen belooning medebrengt ; dat daar en tegen de bedrijven van ondeugd agtervolgd worden van onaangenaame gewaarwordingen, die bet leven bitter maaken, en den geest van al het genoegen des levens berooven. Ik zou dit door veele voorbeelden kunnen ftaaven ; dan daar ik het geluk heb tot eene Vergadering te fpreeken, die gewoon is te denken en optemerken, zou dit en overtollig en beleedigend wezen. Ondertusfchen leeren de dagelijkfche ondervindingen, dat in 't gemeene leven veelvuldige daaden gepleegd worden, die fchaamte, berouw, fpijt, en wroeging in 't gemoed nalaaten. — Men zou derhalven kunnen vraagen: worden alle deeze wandaaden bedreeven uit een boos hart, of uit onkunde van de gevolgen, welke daar uit natuurlijk moeien M a ont-  C i-o ) ontftaan? Hoe zeer men genoodzaakt is te -erkennen, dat kwaade neigingen, in veele gevallen, niet geheel onfchuldig zijn aan het pleegén van ondeugd, is het nogthans zeker, dat verre dc meeste ftrafbaare handelingen gefchieden uit een onbegrensde zucht, om gelukkig te worden, zonder daarbij de kwaade oogmerken te bedoelen, om zijn eigen rust, ot het genoegen van zijnen evenmensen te Hooren. De onftuimige opwelling deezer driften geeft ons dikwijls tijd noch gelegenheidom de middelen te overweegen, welke wij dienen bij de hand te neemen, ter verkrijging van dat gewenschte goed: en zo wij al eens wel flaagen in onze bedoelingen , is het 'er nogthans verre af, dat het aan ons beleid kan worden toegefchreeven. Meestal zijn het loutere toevalligheden, welke ons die middelen hebben doen kiezen, zonder dat onze verftandehjke vermogens daartoe medegewerkt hebben , hoezeer wij ons dit zoeken diets te maaken. Algemeen egier Haan wij hier omtrent, uit onkunde en overhaasting, verkeerde wegen in, en verkrijgen uit dien hoofde juist het tegendeel van het geene wij meenden te bejaa- Wij zien derhalven, veelgeachte Hoorers en Hooreresfen ! dat verre de meeste wanbedrijven juist uit geen kwaad hart voortkomen, maar dat de zucht, om zekere geluksgoederen te verkrijgen, het verftand bedwelmt , en de reden'voorbij loopt. Men meent de middelen daartoe wel gekoozen, wel over•Woogen , wel bekookt te hebben: en nogthans toont de uitkomst, dat men zich daarin  C 171) in vergist, dat men kwaalijk gehandeld heeft., met die wegen inteflaan: men dwaalt; maar ter goeder trouwe. Deeze natuurlijke drift , om gelukkig te worden , bepaalt zich niet tot de hutten der behoefügen ; haar gebied flrekt zich over alle Handen in de Maatfchappij uit. — De Vorst zowel als de daglooner, de Wijsgeer als de ongeletterde , de rijke als de arme , zwichten alle voor haar gezach. Dan boe algemeen deeze drift onzer ziele ook moge zijn, in het wenfchen naa een gunftiger lot op deeze waereld, de voorwerpen , welke ieder daarvoor erkent en begeert, verfchiilen toch zeer van elkander. Ondertusfchen (hekken onze wenfchen zich nimmer verder uit, dan wij meenen met onze omftaudigheden best overëentekomen ; nimmer gaat onze begeerte naa voorfpoed hoo* ger, dan wij denzelven hebben leereh kennen, en wij in ftaat zijn om te oordeelen, dat die gewenschte geluksgoederen waarlijk het genoegen van ons leven kunnen vermeerderen. De algemeene wensch naa rijkdom, dien wij onder den geringen en behoeftigen burgerftand zo algemeen hooren uitboezemen, heeft geen uitzicht, om daardoor een aanzienlijke rol voor de waereld te kunnen fpeelen, maar bedoelt alleen, om zich de noodzaaklijkfte behoeften des levens, waaraan bij hem maar alte dikwijls gebrek is , te verzorgen , benevens eenige gerieflijkheden , die hij, onder zijne klasfe van menfchen , heeft z en gebruiken, en het nut of gemak daarvan keren kennen. M 3 Det-  C 172 ) Deezé zucht, naa verbetering vanonzen (laat, is de ftcen des aanftoots, waarover wij allen, in welken Hand ook geplaatst, nu en dan in onzen plicht ftruikelen. De uitzondering, die men hier ten voordeele der aanzienelijken en wel onderweezenen mogt willen maaken, als of deeze , in het kiezen der middelen, met meer overleg te werk gingen, en dus zekerder Haagden in hunne uitzichten , wordt door de ondervinding gelogenflraft; terwijl in de wanbedrijven van den kleinen en behoeftigen burger nog daar en boven veel meer onfchuld en blijken van een goed hart gevonden worden. Men onderzoeke de daaden van de laagfte klasfe van menfchen, welke, door gebrek aan opvoeding en kunde, zeer dikwijls in hunnen plicht (truikelen; men brenge hen het gepleegde kwaad met vriendelijkheid , zonder berisping, onder het oog; ■ men geeve aan hun zijne verwondering te kennen, hoe het mogelijk geweest [zij, zich zo verre te hebben kunnen vergrijpen; men trachtc, door trouwhartige vermaaningen, hen den weg te wijzen , om dergelijke ongeregeldheden , in t vervolg, te vermijden; men zegge hun dat men deel neemt in hunnen ongelukkigen toeüand, waarin zij zich ,door zulke wanbedrijven, geftort hebben: en men zal wel ras, immers bij de meesten, hun vertrouwen winnen; — zij zullen hun gantfche hart voor ons openen ; zich zeiven befchuldigen , en berouw over het misdrijf toonen. Wanneer men ondertusfehen de aanleidende oorzaaken tot het gepleegde kwaad uit hun-  C 173) hunne gefprekken ontdekt, — de daarbij komende toevallige omftandigheden 'er mede vergelijkt, — en dan de waare oogmerken nafpoort, welke zij van die voorkomende ge-' koenheden hebben trachten te maaken, dan zal men bevinden, dat verre de meesten hunner wandaaden gepleegd zijn, met onlchuldige, immers met minder ftrafbaare oogmerken, dan zij zich uiterlijk aan ons vertoonden. Men ontdekt, dat onkunde hen verkeerde middelen heeft doen kiezen, en dat een onwecrllaanbaare drift, tot verbetering van hunnen ftaat, hen belet heeft, den bekwaameii tijd aftewachten. Zij plukken de vruchten eer zij rijp zijn , en gevoelen maar alte dikwijls de fmertelijke naweeën van het involgen hunner driftige en onberaadene neigingen. In deezen toeltand bevind zich verre het grootfte getal van den geringen burger, en van het nog laagere gemeen. fcn zouden wij wel durven ftellen, dat hunne onkunde, en de daaruit fpruitcnde ftaat van behoefte, aan hunne eigen onwilligheid toetefchrijven zij ? Gewisfelijk neen. Het onvermogen hunner ouderen belet hen het nodi"° onderwijs in de fchoolen te genieten, zonder dat 'dit gebrek in huis , door de ouderen zelve , vergoed wordt. Reeds vroeg, als de re "te leertijd eerst aankomt, worden zij op een handwerk hefteed , om de bekrompene winsten van 't huishouden jte gemoet te komen. Het weinige, dat zij geleerd hebben, wordt onder hunne nieuwe makkers wel ras vergee•ten, en maakt niet zelden plaats voor veekrhande ondeugden, met welke veelen zo geM 4 meen-  C 174 ) mcenznam worden, dat zij het kwaad , en de {"-hartelijke gevolgen daar van , niet eens bemerken. Van daar, dat de geringe burger genoegzaam zijn gantfche leven met wederwaardigheden te worftelen heeft, zonder dezelve te kunnen overwinnen. Hij klaagt dikwijls over den droevigen, —■ over den bekrompenen ftaat, waarin hij zich met zijn huisgezin bevind ; maar hij begrijpt niet, dat de meeste zijner wederwaardigheden de gevolgen van eene onkundige handelwijze zijn. Gebrek aan kennis van zijnen plicht, weiken hij jegens zich zeiven en zijne medemcnfchen te vervullen heeft, en de verwarde denkbeelden, welke hij zich van God en Godsdienst vormt, doen hem geheel^ verkeerde gevolgen trekken, uit de handel-" wijze van zijnen meer in kennis gevorderden en gegoeden evenmensch, als ook wegen* de goddelijke Voorzienigheid , met betrekking var- zijn perfoon en huisgezin. Hij verbeeld zich zijnen meer Verheven medeburger als onrechtvaardig , en meent, dat deeze zijne bekwaamheid minder dan die van anderen waardeert; of dat hij ongelukkig genoeg is , om in zijne volle waarde niet gekend te worden. En mogten wij reden hebben om te zeggen, dat hij zich hoogere denkbeelden van 't heilig Opperwezen vormt! Maar helaas ! zijne wanhoopende gefprekken geeven maar alte dikwijls blijken, hoe weinig kennis hij van den Godsdienst heeft. Komt 'er een voorfpoedig oogenblikje, hij fchrijft dit aan. de gevolgen van zijn goed beleid, of aan het gun~  (175) gunllig geluk toe; maar treffen hem rampen en wederwaardigheden, weldra klaagt hij, minder in de gunst van de goddelijke Voorzienigheid te (laan, dan anderen: — den voorfpoed (telt hij op rekening van zijn beleid ; maar de bekrompene tijden , welke zijn huisgezin treffen , meent hij aan de ongunst van 'God te moeten toefchrijven. — Doch laaten wij hier in niet verder treden. Over dergelijk zedekundige onderwerpen 'zoude ik nog veele bedenkingen kunnen bijbrengen; maar de lijd, zowel als de omftaiïdigheden waarin ik mij thans bevinde, verbieden mij hierover verder uiteweiden. —- Ik zal dan tot de zaak zelve komen; ik zal middelen aan de hand trachten te geeven, waardoor wij het waar geluk van onzen geringen medeburger op eene meer zekere wijze kunnen helpen bevorderen, door hem eerst kundigheden te doen verkrijgen, welke hem in (laat Hellen, zijn aardsch geluk, langs wegen van nijverheid- en overleg, te kunnen zoeken. K'n hiermede gaa ik tot het onderwerp mijner Redevoering zelve over, waartoe ik dë volgende Spreuk gekoozen heb: BEVORDER HET GELUK VAN UWEN EVENMENSCH , EN UW EIGEN VOORSPOED ZAL GROEIJEN. Elk, die maar eenige kennis van 't menfchelijk hart heeft, weet. dat alle onze bedoelingen , alle onze bedrijven zich uitflrckfcen tot het verkrijgen van zeker goed, waarin wij meenen dat ons geluk gelegen is , of waardoor het genoegen van ons leven kan M 5 be-  C 176) bevorderd worden. Deeze drift is ons zo natuurlijk eigen , dat wij zouden ophouden menfchen te"zijn, zodra wij die neiging niet meer gevoelden. De voorwerpen van het geluk zijn, in de denkbeelden der menfchen , zo verfchillende , als 'er menfchen zelve zijn. Ondertusfchen kan het als zeer onverfchillig worden aangemerkt , waarin iemand zijn geluk Helle , mids het niet aanloope tegen de zedelijke en burgerlijke plichten, en dat onze wensch een wezentlijk goed bevat, waardoor ons genoegen kan bevorderd worden, zonder dat van onzen evenmensen te ftooren. In het vervolg zullen wij gelegenheid hebben , dit nader optehelderen. Dan', om ons onderwerp geregeld, en in eene behoorlijke orde voortedraagen, zullen wij handelen: " I. ,, Over onze verplichting, om nuttige ,, en noodzaakelijke kundigheden bij den geringen'burger te vermeerderen, ten einde hij voor zich zeiven ge,, lukkiger, en voor de famenleving ,, nuttiger worde. II. ,, Over de gelukkige gevolgen, welke, ,, door de vermeerdering van kennis ,, bij onzen medemensen, tot ons eigen genoegen ontdaan." De wijze Schepper van 't Heelal heeft het genot van 't aardsch geluk voor de menfchen in 't algemeen zodanig bepaald, dat zij, willen ze daaraan deel hebben, elkander moeten behulpzaam zijn, om 'er gebruik van  C 177 ) van te kunnen maaken. In deeze betrekking moeten wij het gantfehe menfchelijk geflacht als één huisgezin befchouwen, waarin ieder zijne aangew'eezen taak heeft,om tot deszelfs onderling belfaan, dat is, tot nut van 't algemeen, mede te werken. Alle deeze bijzondere verrichtingen, wanneer elk zijnen plicht daaromtrent waarneemt, maaken het aardsch geluk van 't menschdom uit; dat wil zeggen: eenige moeten fpijzen, — andereu kleeden, zommige gerieflijkheden en aangenaamheden des levens verfchaffen, en wat dies meer zij , tot in ftandhouding der welvaart van 't groote huisgezin der waereld. In dit onderling famenwerken beftaat onze jlicht; en door het betrachten van denzelzen, kan onze tijdelijke welvaart, als ook het genoegen van ons leven, bevorderd worden. — Deeze bijzondere takken van de gemeenfehappelijke welvaart der menfchen zijn zo naauw aan elkander verbonden, dat de een, buiten den anderen, niet beftaan kan. — Het is een keten: wanneer daarvan een fchakel breekt, is het onderling verband weggenomen, en de welvaart van 't algemeene menfchelijk huisgezin kwijnt. Deeze breuke heeft ook in de daad bij t menschdom plaats. De lnsge klasfe in d» burger.maatfchappij is zodanig in onkunde weggezonken, dat ze voor de famenleving genoegzaam onnut, en zelfs tot last geworden is. 'Deeze ongelukkige menfchen worstelen met gebrek aan de noodzaaklijke behoeften des levens; — hunne bekrompene kennis ftelt hen buiten ftaat om te ovenveegen, welke middelen zij  C i?8 ) zij dienen bij de hand te neemen , om hun tijdelijk beftaan te verbeteren. Hunne onkunde maakt hen geheel onbruikbaar, om als een fchakel, tot in ftandbouding der welvaart van 't menschdom, te dienen. Zij zijn voor zich zeiven ongelukkig, en voor de famenleving onnut. Dit had Gijl. ontdekt, Begunfligers en Leden van deeze nuttige Maatfchappij ! en dit te weeten, was voor u genoeg, om te zeggen: ,, Wij zijn verplicht, onze ongelukkige ,, medemenfehen te redden. 'Er wordt ons „ door de wet der natunr, zowel als door 5, de voorfchriften van den geopenbaarden ,, Godsdienst, geboderf, het tijdelijk beftaan van onzen geringen medeburger te helpen ,, bevorderen, en zijne verftandelijke vermo„ gens uittebreiden, op dat hij in ftaat ge„ fteld worde, tot de algemeene welvaart te kunnen medewerken: alzo deeze, met de bijzondere welvaart van ieder lid, allernaauwst verbonden is: aan deezen plicht „ kan noch mag zich iemand onttrekken : —■ „ wie daar in nalaatig is, handelt tegen zijne beftemming, waartoe bij, door de Voorzienigheid , op deeze waereld geplaatst s, is. Zo fpreekt de Menfchenvriend; zo fpraakt Gijl., Begunltigers en Leden onzer Maatfchappij, om uwen noodlijdenden medeburger te helpen. Misfchien zou iemand deeze bedenking kunnen maaken, en vraagen: eischt dan de plicht van mij , in 't bevorderen van mijnen welvaart, dat ik altoos vooraf onderzoeke, of bij die onderneeming ook het voordeel van mij-  C '79 ) mijnen evenmensen bevorderd worde ? En indien neen ; moet ik dan mijne poogingen Üaaken , hoe gunstig de omftandigheden , ten mijnen opzichte, ook mogen wezen? Geenzins: dit fluit onze verplichting niet in; maar wanneer ik mijn voordeel zou-moeten doen, ten nadeele van één of meer mijner evenmenfehen, behoor ik van mijn vnorneemen aftezien, zodra ik dit ontdek; of ik handele tegen mijnen plicht. Wij hebben gezegd , dat ieder lid in de Burger-maatfchappij verplicht is, tot nut yan 't Algemeen mede te werken, en dat het belang van den eenen burger van het voordeel des anderen niet kan worden afgefcheiden. Men zoude dus het onderling belang der algemeene leden van eene burgerlijke Maatfchappij, niet onëigentlijk, kunnen vergelijken bij een menfchelijk lighaam. Hoe gezonder het natuurlijk lighaam in alle zijne deelen is, hoe beter, hoe vaardiger, en met hoe veel meerder ijver het tot best van zijn huisgezin zal werken, en hoe vlugger het vermogen van zijnen geest, en de krachten zijner ziele zullen wezen. Hij zal niet flegts met meer doorzicht voor zijn tijdelijk beftaan kunnen zorgen, maar zijne kennis, in het onderzoeken en betrachten van zaaken, die zijnen Godsdienst betreffen, zal zo veel uitgebreider, zijne beoordeeling, over deeze gewigtige waarheden, zo veel te Juister, en yoor "zijne ziele zo veel te meer bevredigende wezen; doch naar maate eenige of veele der natuurlijke leden ongelteld zijn, zal het lighaam  C 180 ) haam ook meer of minder kwijnen, en zijs denkvermogen verzwakken. Men brenge dit over op de burgerlijke Maatfchappijen , en men zal bevinden, dat de vermeerdering van kundigheden, onder den geringen burger , de welvaart van den ftaat, en de daadelijke beoefening van christelijke deugden zal bevorderen; en hoe algemeener de welvaart is, —• en hoe godsdienftiger ieder* lid , overëcnkomftig zijne overtuiging, leeft, hoe nuttiger ieder burger in zijnen kring, waarin hij geplaatst is, voor de onderlinge famenleving zijn zal. Daar nu het menfchelijk lighaam op den duur niet beftand is tegen gebrek en ziekte, even min kan men eenen burger-ftaat vooronderflellen, wiens leden allen, zonder onderfcheid, de veneischte kundigheden bezitten, en eene duurzaame welvaart genieten. Het is dan de plicht van des kundigen , door zijne medewerking en onderrichting, of van Zulten , welke in ruime omftandigheden zijn , door hunne onder/leuning, waar de uitvoering door daadelijke geldmiddelen tot ftand gebragt moet worden , onzen ongeoefenden , en daardoor gebrek lijdenden medeburger, kundiger te maaken; op dat hij voor zich zeiven gelukkiger, en voor de famenleving nuttiger worde. — Hoe meerder vlijt wij aanwenden, om de kundigheden onder den geringen burger uittebreiden, hoe algemeener de welvaart van den Staat, en hoe meer hec genoegen van ons leven zal bevorderd worden. Maar zo lang het laage Gemeen in onkunde blijft, en uit dien hoofde doorgaans gebrek aan de nood-  roodzaakelijkfle behoeften des levens heeft , zal ook de welvaart in de famenleving altoos minder of meerder kwijnen, naar maate dat gebrek algemeener of bepaalder onder de frmille gemeente heerscht. — Hiervan was Czaar Peter zowel overtuigd , dat hij, met iemand in gefprek zijnde, over den meerderen of minderen voorfpoed der onderfcheidene Landen , zeide : „ mijne Rusfen zijn nog ,, te dom; zij kennen geeifê welvaart, en daarom zoeken zij ze 'ook niet. Ik moet hen eerst kundiger zien te maaken; en om dit te bewerken, nodige ik alle foorten „ van Kuriftenaaren in mijn Land, om hen te onderwijzen." Een antwoord , waardig aan den grooten hervormer der Ilusfen. De ondervinding heeft ook bij alle volken beweezen, dat de welvaart in een Staat niet algemeen uitgebreid kan worden , ten zij de geringe klasfe van menfchen zo verre in kundigheden vordere, dat zij behoorlijk voor haar onderhoud kan, zorgen, zonder gevaar te loopeu, van gebrek te zullen hebben: alzo in een alte bekrompen ftaat, en daar, waar dikwijls gebrek aan 't nodig onderhoud is, de lust tot onderzoek , en de werkzaamheden van den geest verdooft worden ; terwijl in het tegenoverflaande geval, de ingefchapene drift elk fterveling noopt, zijnen voorfpoed zo verre te verbeteren, als het met zijne omfhndigheden, waarin hij zich geplaatst vind, overeenkomt, of zijne kennis toelaat, om de verbetering te bewerken. Doch zo algemeen bij ieder mensch de zucht is,  C 182 ) is, om zijnen gelukftaat te bevorderen , zo algemeen is ook het verkeerd begrip, als of dit kon, als of dit moest gefchieden, voor ons zeiven alleen , en met uitfluiting van onzen evenmensch. Ondertusfchen zien wij uit de Historiën van oude en laatere Volken, met betrekking tot derzelver bedrijven, dat geen aardsch geluk, hoe uitgeflrekt ook, het genoegen van ons leven kan bevorderen, ten zij onze medemenfchen , die wij tot vrienden van ons hart gekoozen hebben, zich over onzen ftaat kunnen verblijden , of ten minften getuigenis van onzen voorfpoed kunnen draagen. ■ Wat toch is aarsch geluk ? Wat toch is voorfpoed, indien 'er niemand zij , die mijnen voorfpoed kent en kan beoordcelen ? — Zal hij zich gelukkig kunnen rekenen , die een groot vruchtbaar land, door duizende van ilaaven bewerkt wordende , zijnen eigendom kan noemen, zonder andere menfchen, dan die ongelukkige flaaven, tot getuigen van zijnen aardfchen voorfpoed te hebben ? Of zoude een Geleerde wel het genoegen van zijnen letterarbeid fmaaken , indien zijne medemenfchen geheel onvatbaar waren , om zijne fchriften te verdaan? Voorzeker neen. De mensch is een gezellig fchepfel, en de gezelligheid alleen kan zijn aardsch geluk volraaaken, en het genoegen van zijn leven bevorderen. Dan vermits 'er geene nuttige, ten minden geene aangenaame gezelligheid plaats kan hebben, wanneer de afïïand in tijdelijke goederen te groot is, en het ondeifcheid in ver- ftan-  C 183 ) {landelijke vermogens te wijd van elkander loopt; zo is het de plicht van elk welönderweezenen, de kennis van zijnen evenmensen, •uittebreiden, of deszelfs verftand met nutte kundigheden, die betrekking tot zijn beroep hebben, te verrijken, om daardoor deszelfs geluk te vermeerderen : op dat hij , door onkunde, voor de menschlijke famenleving, niet onnut worde, noch door gebrek, aan de jioodzaakelijkfte behoeften des levens , behoeve te kwijnen. Het is ook de eisch der mflatfchappijelijke famenleving, dat wij de verftandelijke vermogens van onzen onkundigen medeburger helpen uitbreiden, en zijne kennis, in zaaken, die de verbetering van deszelfs beroep betreffen , vermeerderen. Zo lang ieder huisgezin of familie op zich zelve eene maatfchappij uitmaakte, konde hetzelve zich misfehien minder verplicht rekenen, zijne kundigheden aan andere huisgezinnen , met welke het in geen naauw verband ftond, medetedeelen, terwijl in dat geval elk huisgezin nog met eenigen fchijn van billijkheid konde beweeren , geene gemeenfehap met de andere familien te hebben, en dus aan zijne beftemming te voldoen , wanneer het de kennis en welvaaart onder de leden van zijn eigen lichaam trachte te vermeerderen. Maar toen die bijzondere huisgezinnen , nf kleine burgerftaateh , zich maatfchappijelijk verëenigden, ging hunne bifzondere tot de algemeene verplichting over; alle zulke familien wierden dus inëengefmolten , om voortaan maar één huisgezin uittemaaken^ het bij* ]M 20U-  ( 184) zondere belang hield op, en maakte plaats voor het algemeene; zij wierden Land- en Stadgenooten, die allen evenveel recht hadden, om in de algemeene welvaart tedeelen; en welke welvaart niet beftand kon zijn , wanneer zommige dier leden, door gebrek aan kunde, voor de maatfchappij onnut wierden. Ondertusfchen kon het niet misten , of de eene burger verhief zich, door zijne meerdere uitgebreidheid van verflandelijke vermogens, in.welvaart boven den anderen; en de min kundige, de min vermogende, geraakte 'weldra buiten ftaat, om zijn kroost de nodige kundigheden te doen verkrijgen , welke vereischt worden , om voor deszelfs beftaan te zorgen , en hetzelve duurzaam te maaken. Deeze omltandigheden moesten hem noodzaakelijk lusteloos en traag, ja eindelijk onverfchillig doen worden, om voor zijn beftaan naar behooren te zorgen; en van dit oogenblik af, wierdt hij voor de famenleving^ onnut, en eindelijk tot last: hij hield op, een' lid te zijn , omdat hij niet langer werkzaam was ter bevordering van de algemeene welvaart. Uit deeze befetirijving zullen wij , zo als ik vertrouw, het gebrek van den geringen en ongeofenden medeburger hebben leereu kennen; en daar hij een fchakel van de keten uitmaakt , welke alle kTasfen van menfchen vercenigt, zo mogen Wij ons niet onttrekken, om zijne kennis, zo veel mogelijk, te helpen uitbreiden , op dat hij wederom een nuttig lid in de famenleving , en aan den ftaat, als opnieuw, gefchonken worde. Want gelijk wij reeds gezegd hebben , de bijzondere  ( .185 ) re welvaart, vnn deezen onzen geringen medeburger, heeft invloed op die van de Maatfchappij in 't algemeen. Het is derhalven niet flegts voor den geringen burger alleen, maar ook tot ons eigen belang, dat wij hem onderrichten, op dat hij door nutte kundigheden in de mogelijkheid gefield worde, zfn tijdelijk beftaan te verbeteren en duurzaam te maaken, zonder dat bij, door eene onberedeneerde drift, het onmogelijke 2oti willen bejaagen, en dus flegts ongelukkiger worden: maar op dat hij ftandvastig biijve, wanneer zijne winning voor een tijd ftil ftaat, —niet moedeloos worde, noch wanhoope , van wederom aan de winnende hand te zullen komen ; en als dan , door uwe onderrichting, gereeder middelen moge ontdekken, welke llffckkeh kunnen, zowel ter verzorging van zijn huisgezin in 't bijzonder, als tot nut van de burgerlijke Maatfchappij in % algemeen. Dit doende zullen wij kunnen zeggen, aan onze befteming voldaan te hebben. — Wij zullen het genoegen fmaa* ken, de kennis van onzen ougeocfenden medeburger, en daardoor zijn aardsch geluk, bevorderd te hebben. Hoe ! zou niet ieders hart voor 's naasten welzijn Maaken? Gewis, die ed'lc deugd zal ook ons heil volmaaken : Wanneer de menfehen-njin hier onze fch: eden leidt, Omtrent ons waar geluk, ontmoet ons dankbaarheid, N 2 E"  ( m) En 't hart, zich zelf bewust, zal, wat ons hier moog' treffen, Zich kal» , in zagte hoop, verheugd ten heinel heffen: Van daar ziet God op aard' der menfchen edïe daên; Ilij wenkt, de heilbron vliet, voert blijden zegen aan; Zij drenkt den menfchen-vrierd, en geefc hem 't eeuwig leven. Welaan, dat wij vereend naar menfchen - liefde ftreevenf Hier fchept zj 's naasten heil, geeft ons het zaligst lot, En voert, in 't eeuwig rijk, ons voor den troon van God. Wij hebben in onze eerfte Afdeeling trachten të bewijzen, dat door het verkrijgen van kundigheden , de geringe burger voor zich zeiven gelukkiger, en voor de maatfchappijelij- ke famenleving nuttiger zoude worden. • Thans zullen wij in onze tweede Afdeeling moeten handelen , „ Over de gelukkige gevolgen, welke, , uit de vermeerdering van kennis bijon \\ zen evenmensch, tot onzen eigen voor„ fpoed ontltaan." Het aardsch geluk der menfchen, wordt, buiten alle redelijke tegenfpraak, bevorderd, zowel door algemeene kundigheden, die het verftand befchaven en het hart verbeteren , als door die kundigheden, welke tot het beroep , dat iemand beoefent, vereischt worden. Het kan wel eens gebeuren, dat zeer  ( '87 ) zeer onvveetende menfchen , bij toeval, een hoogen trap van voorfpoed bereiken ; maar zelden zal men bevinden, dat die aardfcbe gelukftaat bij hen van duur is. VeelSt flrekt zulk een onvoorziene voorfpoed tot hun wezentlijk ongeluk, tenware zij zo veel toegeeflijkheid hadden , om bij des kundigen raad te vraagen, en daarbij ook tevens in goede handen kwamen; waardoor ze geholpen wierden, om dien verkreegen zegen wel te bellieren. Het is ook aan den anderen kant even bedenkelijk, te willen (lellen, dat alles, ten deezen opzichte , alleen van Gods zegen afhangt, en dat wij menfchen, met al ons verftand , met al ons overleg, niets kunnen- toebrengen, tot bevordering van onzen aardlchen voorfpoed : want , dit zo zjnde , dan hadden wij dat edel , dat goddelijk gefchenk , hetwelk ons van de redenlooze dieren onderfcheid, te ver- geefsch ontvangen. Voeg hierbij, de vermaaningen in de goddelijke Openbaaring, waarbij op de zorg voor ons tijdelijk beftaan voorwaardelijk wordt aangedrongen , gelijk paulus zich onder anderen uitdrukt: die niet werkt, zal ook niet eeten. Hieruit volgt dan , dat wij onze verftandelijke vermogens, welke God in ons gelegd heeft, door nutte kundigheden moeten trachten uittebreiden, ten einde daardoor als goede huisvaders , als nuttige burgers , en als oprechte christenen in de Maatfchappij te verkeeren. Dit maakt ons tijdelijk en eeuwig welzijn uit; dit alleen is in ftaat het genoegen van ons leven te bevorderen; dit verzeN 3 kert  ( 188 ) kert onze hoop op het uitzicht in eene gelukzalige eeuwigheid. Kundigheden vormen de menfchen tot nuttige burgen in de famenleving, door eene onderlinge mededeeling van nuttige ontdekkingen. — Verre de meeste uitvindingen in kun den en weetenfehappeu, waardoor men een meerder voordeel of gemak in de beoefening van Fabrieken , handwerken en landbouw heeft trachten toetebrengen, zijn ten grootlten deele voor den geringen burger nutteloos geweest, om dat zijne weinige kundigheden te kort fchooten, om dien befebouwenden voordragtte verdaan, en de voorgedekte zaak, in de beoefening , op zijn beroep toetepasfen. • Men heeft dus, tot nog toe, alleen gewerkt voor meer geoefende verftanden, welke het voordeel, dat door die opgegeeven verbeteringen zou kunnen ontdaan , wel inzagen , maar zich niet in daat bevonden, om tot de dadelijke beoefening medetevverken. De geringe burger hoort dus wel eens van nuttige uitvindingen fpreeken , welke in zijn beroep meer voordeel en gemak zouden gceven; maar hij blijft onkundig, waarin dezelve beftaan. En is Bij zo gelukkig, het boek in handen te krijgen , waarin de middelen worden befchreeven, welke hij moet aanwenden, om dat meerder voordeel uit zijn beroep te haaien, dan zal het dikwijls gebeuren, dat hij den Schrijver, over deszelfs onkunde in deeze zaak, befpot. — De goede en eenvoudige werkman is alte onëryaaren , om den belchouwenden voordragt te verdaan , die doorgaans in een ft ijl gefchreeven is, alleen  C 189 ) leen met oogmerk, om den aandacht van kundige en geoefende lezers optewekken._ De werkman vind daarin niets van zijne gewoone kunstbenaamingen , die voor hem het voorilel toch verflaanbaarder zouden hebben gemaakt. Hij wordt derhalven uit dat boek niet wijzer. Ondertusfchen heeft de Schrijver deeze en dergelijke kleine bijzonderheden, of niet geweeten, of hij heeft ten doel gehad, alleen de groote , de voornaamfte trekken daarvan te fchetzeri, en aan de kunde van den beoefenaar overgelaaten , ■ om de bijzonderheden , daarbij 'vereischt wordende , naar de onhandigheden te fchikken. Men fpreekt de geringe ambachtslieden aan, als menfchen die van de Hoogefchool komen; en men herinnert zich niet, dat ze nog de eerfte beginfelen van onderwijs moeten genieten. Inzodanigen toeltaud bevind zich de geringe burger, en men befchuldigt hem, in de meeste gevallen, te onregt van ftijfzinnigbeid, om de voorgefchreeven verbeteringen, in zijn beroep, te beproeven. Men meent dat hij het voorftel geleezen en begreepen moet hebben; en op deeze vooronderftelling noemen wij hem onbuigzaam, eigenzinnig , en verkleeft aan de oude gebruiken;_ terwijl die eenvoudige man geheel onkundig is van de hervorming, welke men in zijn beroep heeft trachten te maaken. — lïn zijn veele dier opgegeeven verbeteringen , bij onderzoek, en na 'er de proef van genomen te hebben, nietal dikwijle gemist ? Oe ondervinding zal dit vuor ons met ja beantwoorden. Waarom zouN 4 dea  C 190 ) den wij dan den gevingen burger als eigenzinnig; uitkrijten, daar hij misichien meer dan ééns net ongeluk gehad heeft, uit de gefprekken van gelijkfoortige hervormers , overtuigd te worden, dat zij de zaak geheel niet verllon- den ? Daar en boven verliest men uit het oog, dat de geringe burger, voor eiken onzekeren flap , welken hij in zijne kostwinning doet , verantwoordelijk is voor zijn huisgezin, indien de proef kwalijk mogt uitvallen. Zekerder zullen wij in ons voorneemen flaagen, om den geluküaat van onzen geringen medeburger te bevorderen , wanneer wij eerst zijn verftand trachten opteheldercn, op dat hij ïn ftaat zij, een onderwerp te kunnen leezen , en de verhandelde zaak begrijpen. Hierdoor zullen zijne kundigheden vermeerderen; hij zal het voorftel van nieuwe ontdekkingen , die meerder gemak en voordeel in zijn beroep aanbrengen, beter leeren begrijpen ; hij zal daardoor in ftaat gefield worden , diezelve nuttige uitvindingen, aan zijnen nog meer onkundigen medeburger, verllaanbaar voortedraagen , zodat ook deeze daarmede zijn voordeel zal kunnen doen. — Door zulke vermeerdering van kundigheden zal één uit de laage klasfe in den burgerflaat, het middel kunnen worden, om aan veele anderen dj voordeden van nieuwe ontdekkingen tnedetedeelen .door aan hun de zaak, in hunne manier van fpreeken, eenvoudig, en met de gewoone benaamingeu voortedraagen , en hen dus te overreden , om van die verbeteringen gebruik te maaken. Zij zullen  C 191 ) len door hun voorbeeld anderen hunner geringe medeburgeren fmaak doen krijgen in zuke kundigheden, waarvan zij het nut reeds ondervinden; en hunne aanmoediging in deezen zal meer afdoen, en korter werken, dan de iterkfte drangredenen van menfchen, die zij als Geleerden befchouwen. — Ja wie weet, welke fchatten van kundigheden 111 deeze onbefchaafde verdanden verborgen liggen, die zich misfchien langs zulke, of diergelijke wegen zouden knnnen ontwikkelen? Ln welk een (tredend genoegen zouden wij dan ftnaaken, om ook met den geringen burger een nnttig, een leerzaam gefprek te kunnen houden ! , -, Kundigheden doen onzen geringen medeburger van de mededeeling deezer nuttige ontdekkingen het veordeeligst gebruik maaken, tot bevordering van zijnen aardfchen voorfpoed. — De ondervinding van de vroegfte tijden at heeft beweezen, dat het onkundig gemeen zich zeer afkeerig toont, in het aanneemen van onderrichting, hoe zeer dat onderwijs zijn eigen voordeel op het oog moge hebben. „ Eeuwen zijn 'er nodig, om eene Natie algemeen te verlichten, haare zeden te befchaaven, en nutte kuilden onder haar te doen bloeijen. Trapswijze groeijen de kundigheden bij de volken aan: een gering getaf fchrandere vernuften legt zich toe ep het beoefenen van fraaije wcetenfchappen; deeze geleerden deelen hunne ontdekkingen bij monde of gefchrifte aan hunne onkundige landgenooten mede ; verre de meesten verdaan 'er niets van ; zommigen toonen zich N 5 011-  ( '9* ) onverfctnllig omtrent het ontdekte ter verbetering ; anderen twijfelen aan de waarheid van de voorgel/telde zaak; en een bijna even klein getal, als de eerfte ontdekkers, neemt het onderwijs met dankzegging aan, en vermeerdert , door vlijtige beoefening, de uitvindingen der meesters ; doch de Natie , in 't algemeen, wordt weinig wijzer. In onze Eeuw heeft men zich voornamelijk toegelegd, om den geringen burger en landbewooner kundiger te maaken ; men heeft de waare reden trachten' optefpooren, waarom de gemeene man zo afkeerig is van 't onderwijs, dat toch zijnen eigen voorfpoed ten doel heeft; en men heeft gemeend, (om dien hinderpaal uit den weg te ruimen) zich te moeten toeleggen, om hem zulke Werkjes in handen te geeven, die gefchreeven zijn overëenkomftig deszelfs vatbaarheid, doch zodanig, dat de onderwerpen zijnen leeslust konden opwekken , zijn veritand befchaaven , hem den Godsdienst beminnelijk doen voorkomen; door treffende voorbeelden hem tot het betrachten van deugd aanmoedigen, en tevens, door overtuiging van plicht, goede zeden bij hem aankweeken. Op dcezeu grondflag bouwt ook onze Maatfchappij; met dit onderfcheid nogthans, dat zij gemeend heeft, zich bijzonder te moeten toeleggen op de befchaaving van 't verftand, en op de verbetering van 't hart der Jeugd, die nog geen nadeeligen plooi, door kwaade gewoonten in denk-en handelwijze, gekreegen heeft.— En offchoon deeze inrichting niet terftond, maar eerst op tijd kan werken, mag men nogthans  Cm ) veilig voorönderftellen, langs deezcn weg het doel veel zekerder te zullen treffen, om dat men tegen vooroordeel minder te (Iri.den heeft. Men kan zekerlijk niet verwachten, dat de poogingen onzer Maatfchappij plotfeling eene algemeene verbetering in 't verftand en de zeden onder den ongeoefenden burger zullen daarftellen: dit ware het onmogelijke gecischt. Ook is de organifatie van alle menfchen niet gefchikt , om gelijke vorderingen in de weetenfehappen te maaken. Het getal der agterlingen overtreft dat van groote vernuften zeer verre, fchoon de middelmaatige verllanden het grootlle getal uitmaaken. —• Indien wij de veritandelijke vermogens der menfchen rangfehikken, en in zeker getal van klasfen verdeelen , dan zal de overgang van den diepdenkenden Wijsgeer tot den onkundigen daglooner, vrij aanmerkelijk wezen; en de laatfte zal geen het minfte nut kunnen trekken , uit de onderrichting van den eerllen , al wierdt dit ook nog zo eenvoudig en klaar voorgeftehl. Newton en Lcibnitz vinden maar een klein getal leezerb- , welke die verhevene 'vernuften het naast bijkomen. Deeze onderrichten eene verdere klasfe, van 't geen zij van de eerften geleerd hebben, en zo vervolgens tot de laatfte klasfe toe. Wanneer wij nu (lellen , dat de weetenfehappen in Europa begonen optekomen , even vóór dien tijd, dat Newton en Lcibnitz gebloeid hebben, en dat rot het onderricht van ieder klasfe, de leeftijd van een gedacht vereischt wordt, dan zul-  C 191 ) Zullen 'er eeuwen verloopcn, na den leeftijd van deeze t^ee groote mannen, eer de hooge weetenfehappen meer algemeen onder den geringen burgeritand bloeijen. Indien deeze redeneering doorgaa, dan zal de arme daglooner nog vrij wat jaaren in onkunde moeten doorbrengen. Miar, veel geachte Hoorers! de bedoeling van onze Maatfchappij (trekt zich ook niet uit, om, van het lange en ongeoefende gemeen , geleerden te willen maaken. Zij beoogt alleen deszelfs kunde te vermeerderen, tot verbetering van zijn aardsch geluk, en tot bevordering van zijn eeuwig heil. En het ware ook niet te wenfehen,'dat alle menfchen Newtons of Leibnitzen wierden; dit zoude mïsfehien meer nadeel dan voordeel in de menfcheli;ke famenlev;ng te weegbrengen. Ik voor mij maak geen zwaarigheid te Hellen, dat de menfchen zeer gelukkig zouden konnen zijn, fchoon ze allen zeer eenvoudig waren, indien ze maar deugdzaam en godsdienftig leeven : maar welke verwarring 'er ontltaan zoude, wanneer alle menfchen Wijsgeeren waren, laat zich naauwlijks denken. Wij, van onzen kant, zeer geachte Medeleden! zullen vordering genoeg mnakenter uitbreiding van kennis onder onzen geringen medeburger, wanneer wij flegts, door onze ttitgegeeven Stukjes, deezen en gee'nen vati de mindere klasfe hebben weeteu te overreden, dat kundigheden hem in 't geloof van zijnen godsdienst bevestigen; dat zij hem de plichten leeren kennen , om een deugdzaam burger te worden, en dat zij tevens zijnen anrd- fchen  C 195 ) ïchen voorfpoed kunnen helpen bevorderen en duurzamer maaken. Deeze geringe menfchen vinden bij hun 's gelijken, of bij nog minderen, waarmede zij verkeeren, doorgaans gereedelijk ingang, wanneer zij aan dezelve de kundigheden uit onze Werkjens ontleend, bij monde in zulke bewoordingen voorftellen , welke alleen gefchikt zijn, om ze hen te doen begrijpen. Daardoor zal derzelver kunde zich algemeen vermeerderen , en zij dus ook vatbaarder voor de mededeeling van nuttige ontdekkingen in hun beroep worden. Wij intusfchen zullen het genoegen fmaaken van te zien, dat hunne winnen vermeerderen, en zij zelve ge- fchikter burgers worden. Welke aard- fche belooning ware groot genoeg, die wij voor deeze gebeurtenis zouden willen verwisfelen ! De belanglooze menfchenvriend kent geene grootere; en hij zal bij die gelegenheid uitroepen: ,, Wie het geluk van zijnen ,, evenmensch bevordert, doet daardoor het „ genoegen van zijn leven vermeerderen, en ,, zijn eigen voorfpoed groeijen." Kundigheden keren den geringen burger zijne plichten kennen, en dezelve uit belang waarneemen. — Het gebeurt maar alte dikwijls, dat wij bet verdriet gevoelen,onzen geringen medeburger in zijnen plicht te zien ftruikelen , waardoor hij zich zeiven , of in zijnen tijdelifken voorfpoed benadeelt, of zijn eigen genoegen en dat van anderen vermindert. En hoe zeer wij hem mogen vrijpleiten , dat dit uit onkunde, en niet uit beginfels van een kwaad hart voortkomt, nogthans zal bij voor zich  C 196 ) zich zeiven zowel, als voor anderen, die daarin betrokken zijn, even zeer de nadeelige gevolgen , welke zijnen voorfpoed in den weg liaan, hiervan ondervinden. Men kan den gemeenen man wel niet befchuldigen, als of hij alle zedelijke plichten verwaarloosde; nogthans is het zeker, dat hij dezelven niet waarneemt als daaden, welke hij als Mensch , als Burger, en als Christen verbonden is te doen. De betrachting van zijnen plicht, in zo verre dit gefchied, is meestal navolging van anderen ; maar de redenen , welke hem tot derzelver beoefening verbinden, zijn hem voor 't grootfte gedeelte onbekend. Wanneer hij tienmaal tegen zijnen plicht handelt, mag men vc;lig . vooronder!!.. Hen , dat hij negenmaal flruikelt zon* der het te weeten, en dat hij bij alle die overtredingen ter goeder trouwe kan zeggen , dat zijne bedrijven fchuldeloos zijn, om dat Zijn hart , met betrekking van zijne burgerlijke plichten, zich niets kwaads bewust is. ■ Maar wanneer hij zijne bellem.ming leert kennen, waartoe hi| door't Opperwezen op deeze aarde geplaatst is, dan begint hit zijne betrekking uit een ander oogpunt te befchouwen ; hij ontdekt de noodzaakelijkheid, om de plichten te kennen, en dezelve, om zijn eigen belang, waarteneemen. 'Heilzaam zijn de gevolgen van deeze zijne verkreegene kundigheden voor de burgerlijke Maatfchappij; hij oordeelt het waarneemen der plichten jegens anderen niet flegts nodig, om dat dit de burgerlijke wetten gebieden , maar ook , om dat zijn eigen voordeel  ( -97 ) deel daarmede gepaard is, en met het zijne, tevens de voorfpoed van 't algemeen vermeerdert. Dan welke drangreden hii ook moge hebben, indien hij maar zijne plichten behoorlijk vervulle, zal hij voor zich zeiven niet alleen, maar ook voor anderen, onder welke hij in de burgerlijke Maatfchappij verkeert, daardoor te gelukkiger wezen. Kundigheden doen het geringe Gemeen losbandigheden vermijden, en aan de burgerlijke wetten, niet uit een flaaffche vrees, — maar uit bezcf van plicht, gchoorzaamen. — Wanneer wij de daaden van den geringen burger" met een oplettend oog gadeflaan, en daarbij zijne onkunde in opmerking neeirien, moeten wij billijk verwonderd fiaan, dat hij zo zeldzaam tot die uiterften vervalt, welke de itraffen van den aardfehen Rechter eifchen: doch wij zullen ook bij dusdanig onderzoek gewaar worden, dat een flraffche vrees , zelfs omtrent onfchuldige bedrijven , hem doorgaans vsn veele kwaade daaden terug houd. — Ondertusfehen maakt de vrees, van kwaalijk te zullen handelen, dat hij veele goede en nuttige verrichtingen verwaarloost, welke zijn tijdelijk btltaan zouden verbeterd, en hem voor de burgerlijke Maatfchappij nuttiger ge • maakt hebben. Veeltijds egter wordt die vrees verdoofd, vooral, wanneer hij zich aan eene buitenfpoorige levenswijze overgeeft ; en in dat geval is hij voor zich zeiven ongelukkig; voor zijn huishouden, een verkwister, die armoede en gebrek nalaat; voor zijne Echtgenoote, hartzeer en verdriet; voor zijne kin. deren, nadeelig en gevaarlijk, dour het flegte voor-  C 198 ) voorbeeld dat hij aan dezelven geeft , en voor de burgerlijke Maatfchappij, geheel onnut. Maar zo haast hij meerder kundigheden heeft verkreegen , befchouwt hij de zaaken uit een ander oogpunt. Daaden , die hij voorheen, uit gebrek aan doorzicht, zorgvuldig vermijdde , verricht hij nu uit overtuiging van plicht. Hij weet zijne beroeps-bezigheden met meer overleg waar te neémen;hij ontdekt wegen , om zijne winning te vermeerderen , waarvan hij zich eertijds, uit vrees van kwaalijk te zullen handelen, verwijderde; hij vermijd de aanflootelijke handelwijze in het waarneemen van zijn beroep, waarover zijne medeburgers voormaals een rechtmaatigen afkeer voor hem lieten blijken ; en hierdoor wordt ziin beftaan, hoe bekrompen ook, aan minder wisfelvalligheid blootgefteld. Hij wordt dus niet alleen een nuttig burger, maar ook een teder Echtgenoot, een ijverig huisvader; met uit navolging, maar door overtuiging, dat hij plichten jegens God, zich zeiven, en zijnen naasten te vervullen heeft. Kundigheden maaken dm geringen lurgcr tot een verliandig\ tot een oprecht Christen. — In geene zaak is de laage klasfe van volk onkundiger, dan in de plichten,welke hij jegens God te vervullen heeft. Met deernis wordt men vervuld , wanneer men uit zijne eefprekken de diepfte onkunde hoort door'ftrnalen, welke hii van zijne godsdienfte bebegrippen uitftamelt. Van vérre het gfootfte gedeelte deezer klasfe kan men zeggen, dat ztj geen anderen godsdienst hebben , dan den Moo-  C '99) ten naam van die Gemeente, waaronder hunne voorouders weleer behoorden. En deeze zo liegt onderweezenen waren het,welke zedert de vroegfle tijden van 't Christendom, voor alle kerltellige begrippen , zonder onderfcheid, ijverden. Zij verketter» den heden hunnen medebroeder om een gevoelen , dat zij gisteren, met gevaar van hun leven , zouden hebben willen verdedigen. Dit hing af van hen, in welken zij het vertrouwen Helden, dat dezelven het rechtzinnige van het onrechtzinnige konden ondericheiden. Onder de baniere van, deezen , welke bij de eerfte onkundige Christenen voor onfeilbaar gehouden wierden , trokken dié geestelijke krijgshelden op, om te flriiden, of bleeven, op derzelver wenk, gelegerd in hunne tenten. . Zij waren gelijk aan de aardiche krijgslieden , welke onder hunnen Veldheer vechten, zonder den ftaat van het gefchil te weeten : maar zij meenden toch altoos voor de rechtvaardige zaak te ftrijden. — Al wie van deeze treurige omftandigheden nader wenscht onderricht te zijn, kandaarövör de Kerkelijke Gefchiedenisfen naleezen, waarin hij menigvuldige gevallen van dien aart zal aantreffen. Anderen uit deeze onkundige klasfe, welke de noodzaakelijkhéid inzagen, om zich in de kennis van den Godsdienst te oefenen, vervielen dikwijls tot dweeperij. Gebrek aan hét nodig onderwijs deed hen ronddvvaalen in onzekerheden. Zij kwamen wel met een oprecht en heilbegecrig verlangen in de openbaare Godsdienstige Vergaderingen , om aldaar te O lee-  ( 200 ) leercn, wat zij zo overtuigend gevoelden , dat hun ontbrak: maar te min gevorderd in kundigheden , om eene , naar den regel van welfpreekenheid, opgcftelde en voorgedragene Leerreden te verdaan, bleeven zij aan de klanken hangen; zij verbeeldden zich overtuigd te wezen, van 't geene zij gehoord hadden , maar hun verfland had 'er geen deel aan. Dit gemis wierdt egter gevoeld; zij zagen de noodzaakel jkhcid, om het te vervullen, en zij vervielen, bij zulke onhandigheden , al dikwijls , hoewel [met de beste en oprechcile oogmerken, tot dweepenj. Hier uit blijkt dan, dat deeze, zo min als bet onkundig gemeen, het aangenaame , dat de Christelijke Godsdienst aan de ziele geefi , fmaaken. - De onkundige heeft geen ievoeL ^een aandoening, wanneer hij m de felegenheid is, om leerzaame gefprekken over den Godsdienst te hooren; terwijl de mistieke christenen geen ander onderzoek kennen , dan't geen uit eene verhitte verbeelding in de ziel ontltaar. En deeze onkundige , deeze dweepzieke menfchen , in een tijd toen de christelijke leere nog niet zo algemeen, nog niet zo fijstematisch, als thans gefclued, verkondigd wierdt , meenden nogthans ter goed r trouwe , kennis en verfland genoeg te {uitten , om 'te kunnen oordeelen, wie van hunne Leeraaren het. waare, en wie het valfche voorllond : doch die eenvoudige menfchen beareepen niet, dat zij, naaf de omü3ghedenPvan dien tijd dikwijls alleen als werktuigen gebruikt wierden , om den geestelijken akker vruchtbaar te maaken, endat  C 201 ) men z'cTi van hunne onkunde bediende, tot eigen voordeel. Gelukkig voor het menschdom; — ja driewerf gelukkig voor den Christelijken Godsdienst, indien het gevoelen van zomm'ge n waar z;j, dat het onkundig gemeen zich niet meer bemoeit, om over de rechtzinnigheid van de leere te willen oordeelen; dat het thans die gefchillen aan de Godgeleerden ter bellisfing overlaat, en dat deeze de ontflaane verfchillen door overtuiging uit Gods heilig woord, met meer befcheidenheid , uit den weg weeten te ruimen. — Men zou derhalven moeten vraagen: heeft dan de gemeene leek der Christen Kerk nog al minder kennis van zijnen Godsdienst, dan die van de vroegfte eeuwen , toen de Christelijke leere eerst begon gevestigd te worden? Of zoude hij thans in de gronden van zijnen Godsdienst beter onderweezen zijn, en door de bloedige voorbeelden der vroegfle belijders van Christus, afgefchrikt zijn geworden, om derzelver voetllappen te drukken? Hoe zeer ik in twijfel ftaa, welk van beide gevoelens ik moet omhelzen, zo meen ik toch, 'om de liefde, welke ons gebied, het best van onzen naasten te denken , mij voor het laatfle te moeten verklaaren: en wel te meer, om dat wij in een eeuw leeven, die met nadruk de verlichte genoemd wordt. Indien deeze gonflige verandering, welke wij befchreeven hebben , waarlijk beflaa , dan mag men veilig befluiten , dat zulke bloedige toneelen, die de eerlle eeuwen van 't Christendom, kenfchetllen, aan dien troostrijken, dien O a heil»  ( 202 ) Iieilvollen Godsdienst van christus, niet natuurlijk rerknogt zijn, maar dat belang en onkunde daarbij altous hunnen rol hebben weefcn te fheeiêri , tot merkelijk nadeel der meer algemeene uitbreiding van deezen beminne.ijken Godsdienst. In zodanig gevaar bevind zich de geringe burger, met betrekking tot zijne godt-dienftige begrippen, om, zowel tegen de goddelijke, als burgerlijke wetten, te zondigen, zo lang hij in den Haat van onkunde blijft. H:t is derbaKen onze plicht, zodra wij meenen de oorzaak Vafi 't kwaad ontdekt te hebben, zulke' hulpmiddelen aantewenden, die tot het etuwig welzijn van onzen onkundigen evenmensen konnen medewerken , het aardsch geluk van denzelven bevorderen en die tevens tot Nut van 't Algemeen verltrekken. En welke kunnen deeze hulpmiddelen toch anders zin, dan den gemeenen ri an die kundigheden te doen verkrijgen , waardoor hij in ffaat gefield wordt, de gronden van z'jnen Godsdienst te onderzoekt n en He goddelijke Schriften te kezen eu te overdenken. Dit te bevorderen, en den door onkunde (Intik e'efuten tfiëdérufrgef voortelichten én te on herwijzen, is l et groore doel 01 zer Maatfchappij. Zij poogt wel algemeen nuttig te zi;n; maar zij heeft -emeerd , dit .Igemeene Nut filet beter te kunnen be•wc-fkt-n, dan door te beginnen met het verhand van tien onkundigen Stad- en Landgenoot optfhelderén. Zij meent,dat de opheldering van 'tverftand de  de verbetering van 't hart ten gevolge zal hebben; dat de vermeerdering v.in kennis hem zal doen verlangen , om onderrichting in zijnen godsdienst te verkrijgen; dat die'onderrichting hem zal hervormen in een waar belijder , die tevens zijnen godsdienst beleeft , op dat hij dus, zowel een oprecht Christenals een gefchikt Burger moge zijn. Zij meent,dat zijne verkreegen kundigheden ook de verbetering van zijn beroep zullen bevorderen; dat die meerdere kennis , hoe gering ook inden begjnnen , zijnen lust zal opwekken , om dezelve al verder en verder uittebrejdeni dat zijn ijver, als hij ziet, dat zijne kostwinning minder aan wisfelvalligheden blootgefteld is, zal aangroeijen, om die kundigheden , welke betrekking tot zijn beroep hebben, te willen vermeerderen , ten einde zijnen aardfehen voorfpoed hoogstmogelijk te bevorderen. Wanneer wij , veel geachte Medeleden ! het zo verre door onze .poogingen zullen ger bragt hebben , dan zal onze Maatfchappij kunnen zeggen: ik heb met ee'n goed gevcdg tot Nut van 'i Algemeen gewerkt • en ter zeiver tijd zaj onze geringe Medeburger met blijd- fchap uitroepen : — nu ben ik in /laat gefield, om het algemeene nut te helpen bevorderen , en tot den bloei van de onderlinge welvaart het mijne toe te brengen ; -— door mijne verkreegen kundigheden heb ik geleerd, de gronden van mijnen Gidsdisnst te onderzoeken , en daardoor ben ik in mijn geloof ver. flerkt geworden ; ik heb mijne plichten leer en kennen , welke ik aan God en aan mijnen naasten fchuldig ben; dit alles heb ik O 3 aan  C *°4 ) aan die heilzaame Maatfchappij te danken, welke voornamelijk op het oog heeft, den gemeenen en onkundigen burger te verlichten, om daardoor zijn aardsch en eeuwig geluk te bewerken. Dit doel heeft zij bereikt ; immers heb ik de gezegende vruchten van haaren arbeid genootcn , en ik reekene het van mijnen plicht, haar daarvoor te danken, en de naamen van die mepfchen • vrienden met lof aan mijne Medeburgeren bekend te maaken. Ziet daar, veel geachte Hoorers en Hooreresfen, naar mijn vermogen, en zo veel het de kortheid des tijds gedoogde, aangetoond , welke zegeningen, door onze gemeenfehappchjke poogingen, de geringe burger, en met hem, de algemeene zamenleving te wachten hebbe. Mogten wij zo gelukkig zijn, de eer delingen van onzen arbeid te zien aanrijpen! Dan deeze wensch zal misfehien eerst bü het opkomende gedacht vervuld worden. Ondertusfchenmoet het ons toch tot een dreelend genoegen drekken, wanneer wij overweegen, dat wij den grond hebben helpen leggen, om onzen ongeoefenden medeburger in kennis te doen toeneemen, op dat hij in ftaat gedeld worde, niet flegts de belangen van zijn aardsch geluk, maar ook die van zijn eeuwig heil te kunnen bevorderen. En welk een dreelende aandoening moet «He eerwaardige Grijsaard , de dichter van deeze onze Maatfchappij , niet in zijne ziele gewaar worden, wanneer hij deeze plechtige, deeze talrijke Vergadering befchouwt, wier leden alleen, voor 't Algemeene Nut , ijverig werkzaam zijn! " Gewisfelijk verheft zich  ( ) zich zijne ziele al dankende tot God, eti roemt zijne goedheid voor dien onvers-achten zegen op zijn ondernomen werk, met uitte- roepen: ik heb maar weinig gezaaid , maar gij goeddoende Opperheer hebt den oogst duizendvoudig gemaakt: uw naam zij eeuwig dank gezegd! Waarde Hoofdbeftuures deezer Maatfchappij! Daar ik op heden uwe Vergaderingen als Medelid verlaate , zo zij het mij vergunt, u plechting dank te zeggen voor uwe ijverige medewerking tot bevordering van den bloei deezer Maatfchappij, en voor de gulhartige verkeering in onze gehouden Vergaderingen. De hemel fcfjenke u lust en ftandvastigheid, om de belangen van onze zo nuttige Maatfchappij waarteneemen ; ten einde dezelve, door uwe poogingen, meer en meer moge groeijen en vruchten voortbrengen, die in de famenleving den welvaart doen bloeijen, en. een Algemeen Nut bewerken: en de belooning voor uwe poogingen zal blijdfchap der ziele zijn. Zeer geëerde Heeren Bettuurers en Afgevaardigden der bijzondere Departementen ! uwe ijver en belangelooze poogingen, die gij tot Nut van 't Algemeen hebt aangewend, zijn blijkbaar. — Wordt niet moede in dit goede werk , maar voleindigt uwen voorgeftelden loop: en de nakomelingfchap zal uwe naamen met eerbied noemen, terwijl de goddelijke gunst u verzeilen zal, ook aan de overzijde van het graf! En gij, Mijne Heeren ! welke tijd en vlijt hebt aangewend, om door uwe Schriften het O 4 ver-  C 206) verfland van den geringen medeburger te befchaaven , en zijn hart te verbeteren ; Gij hebt eene dubbele aanfpraak op de erkentelijkheid van onze Maatfchappij, voor uwe poogingen, tot Nut van 't Algemeen aangewend, en op de dankzegging van den geringen burger, wiens kunde gij, door uwe werkjes, hebt zoeken te vermeerderen, hem zijne betrekking tot God te leeren kennen, en om zijnen godsdienst voortaan door overtuiging van plicht waarteneemen. Gij hebt zijne kundigheden trachten uittebreiden, om ook uit zijn beroep meer voordeel te kunnen trekken, waartoe gij hem de middelen hebt aangeweezen, en de plichten ieeren kennen, welke ieder^ in zijn beroep, en in de betrekking, waarin hij ftaat, behoort waarteneemen. — Hebt gij blijdfehap gevoeld, over de goedkeuring^ van uw werk; weest verzekerd, dat die blijdfehap oneindig zal vermeerderen , wanneer gij de vruchten van uwen arbeid eens zult zien inzamelen, door hen, voor welken gij dezelve had gezaaid. Welke ftreelende aandoeningen zal uwe ziele niet gewaar worden, bij deeze overdenking: ik heb poogingen aangevend, om het aardsch geluk van mijnen onkundigen medeburger tc helpen bevorderen ; ik heb zijne kennis trachten te vermeerderen , ten einde hij God welbehaaglijk fnogt leeren dienen: en de Heere heeft mijne poogingen gezegend. Gewis, Mijne Heeren! zulke heilvolle belooning voor onze ziele kan alleen gevoeld, maar niet befchreeven worden. Dat deeze overdenking U in uwe laatfle oogen- blik-  C 2°7 ) blikken verzelle, en troost aan uwe ziele fchenke! Veel geachte Begunftigers en waarde Medeleden van onze zo nuttige Maatfchappij ! door uwe milddaadige onderfteuningeh , en jaarlijkfche toelagen worden Befluurderen iti ftaat gefield, tot het Algemeene Nut werkzaarri te kunnen zijn. Uit deeze giften beftaat het Fonds , dat befleed wordt, om oilzen geringen en ongeoefenden Medeburger ih keuriis te doen vorderen , hem zijn tijdelijk en eeuwig belang te doen kennen, en om hem als een nuttig Burger en oprecht Christen aart den Staat wedér te fchenken. Vaart voort in het goede werk dat gij begonnen hebt , op dat door uW voorbeeld ook andéren worden aangemoedigd, deel te neemeri aan otize zo nuttige Inrichting. Duizende tongen, welke door milddaadige onderffeuning tot kennis gekomen zijn, zullen uwe riaafneu zegenen, en Gods gunste zal Uw loon zijn ! • Ik wende mij tot u, Weleerwaarde Heeren, Leden van het groote Confiftorie deezer Géineente ! om U uit naam van onze Maatfchappij hartelijk dank te zéggen * voor uwe vriendelijke toeftcmmiiïg, dm deeze Kerk, ook dit jaar, tot onze Algemeene Vergader ring te mogen gebruiken. Wij toch Zötiden , buiten dit gunstbewijs, onze zo talrijke Ver* gadering niet bekwaamelijk, en nog minder zo luisterrijk hebben kunnen houden.' Ontvangt hiervoor,uit naam onzer Maatfchappij, onzen oprechtften dank , en den hartelijkfléri wensch, dat de Allerhoogfte U uitruste door zijnen geest, ten einde uwe Vergaderingen O 5 mo  C ao§ ) mogen {trekken tot heil uwer toevertrouwde Gemeente, en dat uwe poogingen vruchtbaar mogen worden, ter uitbreiding van kennis , en tot bevestiging van 't geloof'in jesus Christus. Dat Gods gunst u verzelle:dat zijne zegeningen over uwe perfoonen en familten rijkelijk worden uitgeftort, en dat uw eeuwig deel, zaligheid zij ! Ten befluite, Mijne Veelgeachte Hoorer3 en Hooreresfen! moet ik nog een woord ten beste voor onzen behoeftigen en noodlijdenden medeburger fpreeken. Gij zult uit mijnen voordragt; gehoord hebben, dat 'er veelen onder onze medeburgers gevonden worden , dieonderfteunmg nodig hebben. Verre de meesten van deezen zijn buiten hunne fchuld, tot dien medelijdenwekkenden toefland vervallen. Wat toch hebben wij door onze verdienften kunnen toebrengen , dat wij van God in gunftiger omftandigheden geplaatst zijn, dan deeze onze ongelukkige medemenfchen ? Wij weeten niet natefpooren , waarom God de aardfche zegeningen zo verfchillende onder de menfchen verdeeld heeft; maar dit weeten wij, dat Gods wegen recht en goed zijn. Immers wordt deeze plicht, om aan den armen weldaadigheid te bewijzen , bij alle gelegenheden in Gods geopenbaarden wil aangedrongen. Dit weetende, en hiervan overtuigd zijnde, zouden wij dan wel nalaatig kunne blijven , om onzen noodlijdenden broeder te onderfteunen ? En zouden wij, dit verzuimende , nogthans meenen aanfpraak te hebben op de barmhartigheid van God V — Neen, zeer geëerde Hoorers en Hooreresfen! zo denkt, zo  ( ) so handelt de waare Christen niet. Geeft dan , bij het verlaaten van deezen Tempel, rijkelijk en tevens blijmoedig; geeft zodanig, als gij zoudt weufchen gegeeven te hebben, wanneer gij eens rekenfchap van 't beltier uwer tijdelijke goederen aan God zult moeten geeven; en de Heere zal uwe belooning, uw troost zijn, in die bange oogenblikken, wanneer de troost deezer waereld u zal verlaaten. Al wat gij de Armen doet, zal God in gunst gedenken; Hoe ! zouden broeders niets aan hunne broeders fchenkenï Wij, fcjcpflen van één God, de lijdende armoê zien, En, uit den overvloed, geen hulp, geen bijftand biên> Neen, zulk een onderftand is de edelfle der plichten. Die 't evenbeeld van God op aarde kan verrichten; Maar zagt _ gij voelt uw plicht, o ed'le Maatfchappij! Dat thans uw milde hand daarvan getuige zij 1   J