PRIJSVERHANDELING OP DE VRAAG' Waar aan zullen Ouderen best] kunnen weeten tot wikt Ambachten of Handwerken hunne zootim, volgens hunne geaartheid (genie) , behooren opgeleid te worden? UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPP IJv TOT NUT VAN T ALGEMEEN. TE AM STE L D AM, bij 85ARMANUS KEIJZBR , CORNELIS de VRIES, e n HENDRIK van MUNSTER, Boekverkoopers, 1795-   MEDEBURGERS! D at den Ouderen, op den weg der Op'ioedinge hunner kinderen, reële moeijelijkhcden kunnen wedervaar en, zal niemand, die kinderen heeft, of het befluur over dezehen, immer met een aandachtig oog heeft gade geflagen, kunnen of willen ontkennen. *Eene der aanmerkelijkfle van dezehen, die den Ouderen niet zelden, maar bijna altijd, ontmoeten, is deeze: dat zij reeds 'vroegtijdig cene keuze voor hunne kinderen behooren te doen, op welke Ambachten of Handwerken zij hen zullen plaatfen: en daar deeze keuze voor het geheele leven der kinderen beflischt, en juist in ftaat is, om hen op deeze waereld, gelukkig of ongelukkig te doen leevcn, zo is dezelve van het grootfle belang , en verdient alle de aandacht en oplettenheid der Ouderen, om dezelve wel te bejlimren. Onze Maatfchappij, overtuigd zijnde, dat de minvermogende Ingezetenen onzes Vaderlands, wier nut zij voornaamelijk tracht te bevorderen, geenegelegenheid genoeg hebben, om zich de beste regelen eigen te maaken, %vclken de wijsbegeerte en de ondervinding, voor dit  dit onderwerp aan de hand geer en, beftoot in den Jaare 1791 deeze floffe reeds als eene Prijsvraage voor den Jaare 1793 aan haare Landgenooten voor te draagen: aanvangelijk was zij niet gelukkig genoeg om in haaren wensch, de bekrooning naamelijk, te kunnen flaagen; doch op eene herhaalde uïtfchrijving, ontving zij vier Verhandelingen, van welken, de eer/Ie, haar als de beste voorkomende, der bekrooning waardig gekeurd werd. Zij geeft dezelve thans in hev licht, met die gegronde hoop: dat de ongelukkige keuzen van Handwerken of Ambachten voor de kinderen, daar door verminderd, en de ouderen tot het doen van zulke keuzen meer oplettend mogen gemaakt worden , en dezelve gemaklijker gemaakt vinden. Amfteldam, den 6dea Augustus 1795. Op last van Hoofdbeftuurers.  BE AND WOORDING VAN DE PRIJSVRAAG OPGEGEEVENDOOR Dt MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN T ALGEMEEN; Waar aan zullen de Ouderen best kunnen weeten tot welke Ambachten of Handwerken hunne zoonen, volgens hunne gedartheid (genie) , behoor$n opgeleid te worden? DOOR JOHATOES VAN LAAR» AAN WIEN 1ENEN GOUDEN EERPENNING IS TOEGEWEZEN.  C 5 ) deeze, nevens eene andere vraage, ten tweë* d'éumaale werd opgegeeven , om voor 't aanftaande Jaar beandwoord re worden; en daar ik w?et dat onder de Beftuurders en Leden dier Maatschappij, zo veele kundige Mannen zijn, dacht mij, dat die het van groot gewigt moeten geacht hebben, daar op een goed en voldoend andwoord te hebben. Daar ik nu over deeze zaak nooit iets geleezeu heb, en gaarne als een goed Vader met mijne Zoonen wilde handelen, om het beste voor hen te kiezen, gevoelde ik fpijt, dat ik niet reeds een andwoord daar op had; daar naar wilde ik mij gaarne richten ; ik denk dat ik dan weldoen zoude. Ik weet waarlijk niet waartoe ik mijne Zoonen, naar hin.ne geaartheid , best zal opleiden , en begrijp uit de vraag reeds dat ik niet zonder overteg, naar mijnen zin , noch willekeurig, rcag handelen. s. Ja vrien.1! dezelfde vraag is voorleden Jaar reeds opgegeeven; daar op is maar één, en dat een onvoldoend, andwoord , ingekomen. Te recht hebt gij uit de weder opgaave befloten, dat de dezelve door de Maatfchappij van groot gewigt is geacht. De Maatl'chappij toch bedoeld, voornaamelijk,ten nutte van den gemeenen Man, of den minderen rang van Burgers, te werken, en poogt, door die vraag, het zo noodzaaklijk en nuttig gedeelte der menschlijke Mantfehappij, als de Ambachts- en Handwerks Lieden zijn , tot meêr volkomenheid te brengen ; (en als eene bijlage tot haare fchnften over de opvoeding der kinderen) aan de ouderen nog meerA 3 ^^^^^ woorden, fine vee /„ »! ilr k"nnen btS:'dvier zoonen heef? /, fterk ?en Vader> die te hebben : H«^ Veel/Trnh^r1^ ^edacht wel? veele ambachten zijn 'er Wfe' Sk^l^S^ ™ a"k™g' datik 'er mita iewn „.hans moet bekennen, s. Maar ^d r- "n'lr gedacht hebdenkt hen allen KH6 J V,er Zoonen » PÜ biJ gif hen kimt / ambachten, waar goedieS Cne"°^rkr1LTaï°;,Zii T plaats, te denken' h„L J?en'..in de eerde anders, naar goéde ™,fUlt g,J Uvve keuze redenen', kunne? be^S * d°°r g°ede fchl^et^ett^defarnfn PliJk hebtS ik *«* ten, en beïriin Hot ^ac,nfn«u wei te weedus het geS JP d" dlt "od,S is i *eg niij teld heb Ten ^n'Tr d" ? die »«* gebepaalen wn„„ D„net ?etal daarvan , al beachTenVl5nfteden M £5 £ RogïeS- ei To J.voorbeeld: bet Koeken-, plaaTfeniu-e onï/^nb,r°0d-bakken is veeie" » dn verfchillende. Zo is Kt Uk1ï?SË re  C 9 ) re ambachten gelegen.Ik heb een Huistimmerman gekend, die tevens een Molenmaaker was, ën een Fiitifchilder die te gelijk een Huis-, Klad- of Gruftchilder was. Iotusfcben kan ik u voor de vuist , wel een aantal ambachten, of handwerken noemen, waar uit gij naar welgevallen , voor uwe zoonen kunt kiezen, mits dat uwe keuze zich bepaale naar de geaartbeid uwer zoonen. H. Gij zult mij grooten dienst doen, door 'er een aantal op te noemen. _ s. Maar, Vriend! gij begrijpt ligt dat ik alle de ambachten of handwerken, die ik u, in eetien adem, kon opnoemen, niet met eenip-e orde zou kunnen opzeggen; 't zal nodig zijn dat ik mij wat bedenke, om zo wat foort bij foort te brengen; welke orde in deezen te moeten houden, is zelfs eene bedenking. Men kan de ambachten, die tot de noodzaaklijkheden van dit leven behooren , den voorrang geeven: als Koornmaalen, Bikken, Brouwen , Kleeremaaken. Mtn kan ook de kunstwerken, waartoe het meefte vernuft behoord , in de eerfte plaats noemen. Hoe moe: men dat beginnen ? H. Dat weet ik niet. s. Dan zal ik het moeten weeten, of wi) zouden ons hier bij te lange ophouden. Mij dunkt, als wij de handwerken zo fchikten, dat wij, bij voorbeeld, alles wat met den Hamer geflagen wordt; alles wat door het Weeftouw gewerkt wordt; wat gegoten, gebakken, gemaalen wordt, enz. enz. bij één bragten , dat wij dan eenige.. orde zouden A 5 heb-  hebben; wij konden dan , daar na, nog eene naleezing doen, van de overfchietendenf h. Nu ja, dit kan goed zijn, ik zal het gaarne zo hooren. s. Het geheele oogmerk is toch, om u een aantal ampachten, als voorwerpen ter keuze, in Nederland voor te (lellen, en 't zal dus °P de °fde zo zeer niet aankomen. lot de Handwerken, waar in den Hamer het voornaame werktuig is, behoort: Goud. Zilver- IJzerlmeden, het Koperllaan in moolens en t koperflaan of bewerken van allerlei gereedfchappen, als ook het Blikflaan; hier toe kan men ook het Timmeren, Scheepstimmeren, Kastenmaaken of Schrijnwerken, en het Beeldhouwen betrekkelijk maaken, waartoe zo wel den Hamer, als Bijl. Beitel, Schaaf en Zaag gebeezigd wordt. Ligt begrijpt gif dat een en ander opgenoemd Handwerk, zich weder verdeelt, als ik u zegge, dat ik onder het Goud- en Zilverimeden, het groot en klein werk maaken , het Goud- en Zilver (laan, het Goud- en Zilverdraad trekken, en onder het IJzerfmeden, het fpijker- en Slotenmaaken enz. enz. verftaa. Hou dit ook voor het volgende onder het oos. Tot het geen gebakken wordt behoort • het Roggen, en T.-,rwenbrood- Koeken- ZuikerBanket-baKken. Het Steen- Potten Pijpen-bakken. Lot het brouwen: Bier-Azijn- Mol-brouwen. Ik zal het Genever-ftooken , en distilee ren van allerlei liqueren hier maar bijvoegen lot het geen gezegd wordt gemaakt te worden: Mans. en Vrouwen-Klederen , Pruiken — Hoeden, Schoenen, Trippen, Klompen, Ho.  (») Horologies - Klokken:- allerlei Inftrumenten> Geweeren of Snaphaanen — Degens, Sabels — Zadels — Blaasbalkenmaaken: Verder: Papier — Lak , Spiegels , Schuiers — Masten — Zeilen — Kaarfen — Zevenmaaken. Tot het weeven : Linnen — Wollen — Koufen-weeven. Het zijde. ~ Stoffen-weeven heeft ook in ons Vaderland nog plaats, en gefchied nog in Amfteldam, Haarlem en Utrecht , maar ledert de laatfte 50 jaaren is dit zeer verminderd. Het Lakenbereiden is in Nederland ook nog een Ambacht; maar dit wordt thans genoegzaam alleen te Leijden, Utrecht en Hilverzum geoefend. " Laken , Saai en Lmnenparsfen, ook Klanderen, zijn handwerken in alle kooplieden bekend. . Tot bet gieten : Geel of Kopergieten, allerlei Ijzerwerk en Loodgieten. Tot het geen gemaalen wordt: Koorn- Uli]Snuif- Verwftoffen • maaien. De Buskruidmolenaar voeg ik hier toe. En wij moesten den Houtznager-Molenaar niet vergeeten. Tot het draaien : IJvoor — Stoelen en ander draaiwerk draaien. H. Vriend! zult gij niet haast ophouden ( Welke eeu aantal van ambachten 1 s. Nu, dié inval is ontijdig genoeg! gi] brengt mij in de daad in den war; gij behoordet wel te weeien dat ik 'er nog een aantal moet noemen, om u de voornaamlten op te aeeven. Stoor mij niet weder. Als ik nu maar weet welke ik reeds heb opgegeeven, en da overigen mij maar kan herinneren ! Of ik een Apothekar, een Chemist, een Chi<  C 13) n. Kunnen de laatstgemelden ook handwer- werken genaamd worden? s. Waarom niet? Ik zal alleen wegens den Zeeman zeggen , dat hij een der fterkfte zenuwen van 0! zen ftaat is , en dat alleen door Hem, den bloei van ons land kan voordduuren, dat zonder de zeevaart zelfs niets kan beftaan. h. Nu ik wil gaarne hooren en leeren. s. 't Is nodig tot ons Huk weder te keeren. Ik heb u alle de zwaarigheden nog niet gezegd, die 'er tot het wel beandwoorden der vraage zijn: de moeilijlcften zijn nog achter. De allermoeilijkIle zaak is, dat men de ouders, die flechts leezen willen, kundigheden genoeg diende te geeven, om wel te kunnen oordeelen over de geaartheid hunner kinderen, ja dat men hen de kunst van goed te oordeelen zo diende te leeren, dat alleen goedwilligheid , om goeden raad te volgen, genoegzaam is om eene goede keuze voor hunne zoonen te doen; men diende hen ook het gewigt der zaak, en het groot belang, dat zij zeiven, zo wel als hunne zoonen hebben, in de ambachten, voor hen te kiezen, zo op het hart te drukken , dat zij daar door goedwillig worden, als ze het niet zijn, op dat ze tijdig zorgen, langzaam, bedaard en voorzichtig te werk gaan , in deeze gewigtige ziak; en de ouders hebben, op den duur, daar ze dagelijks met hunne kinderen verkeeren i gelegenheid genoeg om de geaartheid hunner zoonen te leeren kennen, als zij maar lust en genegenheid hebben , om hun lieder best te zoeken , of liever, als zij hunne ouderliefde maar behoorlijk bettuurea en uitoefenen h. Ik  h. Ik moet bekennen dat ik dit alles zo nll ^n"1^30^' en d« zeker de meeste ouders het hoog nodig hebben, dat hen ïSonénhth0"g Worde>bragr hoe' zij huTc zoonen behooren te behandelen, eer zij hen bij een ambacht doen. ' J ledS;nDïan "!ijn Vr'end! is bet ^gmerk der Nat\an\ /Z° nU"ige Maatf^PPij Tot JSut van t algemeen; dewijl zij zeer wel ZrT 'fe"'/n °or h"nne Jnfch felheid, ouderen met hunne zoonen te werk gaan- dat fomm.gen zo ontaart zijn , al hebbe§nze'gele! genh.id, (en m ons Vaderland is, die genoegzaam overal; aan hen zelfs geen Leezen, Schrijven noch Sijfferen te laaten leeren ! want dit is tot alle Ambachten nodigTda dus de ouders, al veel, oorzaak zijn, aVhebben hunne zoonen groote zielsvermogens cn fchranderheid, gepaard mer Lichaams flerkre tLu\TlLde b£Ste Al«bachten kunnen leen n n >ch oefenen , noch bijna niet in de Bogehjkheid komen, om van Lecht baas S worden dat veelen, als de jongens wit groot worden en door hunne Occhfe"pvoedng, ft, ut brutaal, in een woord, kwaade jongens worden, maar maaken dat ?l bij een huis kwijt zijn, en niet dagelijks de klagten der buuren en van andere jongens, die 3 beledigden, behoeven te hooren; datzdaar Sar voorèoS F^enheid fd" tn Seler nf ' 331 We"» *°nder te beooweelen of de jongt ns tot het nmharhr waartoe zij hen opleiden, gefSthe^d heb! ben  C 15) ben of niet. Ook weeten die menfchenvrienden wel, dat fommige ouders enkel «aar hunne grilligheid in deezen te werk gaan, zonder eenig behoorlijk onderzoek, en daar door den oudlten zoon het handwerk van den Vader laaten leeren,al is hij 'er ten eenemaalongefchikttoe; en een tweede, vaak, tot dat van"een Oom, Neef, Vriend, of Kennis, opleiden , die hen, om dat zij, op het oog, zin aan den jóngen hadden, beloofden hem te zullen neemen, zonder dat die, zo min als de Ouders , behoorlijk onderzoek deeden naar den jongen zijne geaartheid. Ik zal hier bij nog aanmerken, dat het ook zeer verkeerd is,dat ouders van den geringen Kurgerftand, en die het fober in de waereld hebben , in de keuze der Ambachten voor hunne zoonen, al veel, het vroege voordeel , dat de Jongens kunnen hebben, alleen tot de beweegreden maaken om hunne zoonen bij dit en niet bij dat Handwerk te doen. Als de Jongen terftond zes of agt Huivers in de week verdienen kan, dan zijn ze te vreeden, al is het Ambacht geheel tegen zijen geaartheid en bekwaamheid, en op den duur veel Hechter dan eenig ander, doch waar bij hij drie jaaren als Leerjongen , voor niet, moet zijn. Ik wil de eerlijke armoes de niet fmaaden ; en ouders , die, zonder hunne fchuld,arm zijn, en veel kinderen heb? ben, niet bedroeven, en zelfs hunne keuze, om terftond voordeelige Ambachten te kiezen , mids dat de gekozen Ambachten, naar de gefteldheid en geaartheid der Jongen zijn, goedkeuren; maar anders is een tegenwoordig  C 16 ) cïig voordeel op den duur, dikwerf, zeer fc-hadelijk, en kan geheel niet opweegen tegen het onaangenaam uitzicht, voor het toekomende. H. Ik moet bekennen dat het al veel zo gaat als gij daar gezegd hebt, en kan mij een aantal voorbeelden herinneren, waar door ik weet dat de ouders zo onbedacht met hunne Zoonen te werk gingen , in hen bij ambachten te doen; en ik zou dat fpoor misfchien ook al gevolgd zijn, indien ik niet aan 't maaien geraakt was, over de vraag der Maatfchappij. s. lin wat zijn veeltijds de gevolgen van zulk eene liefdelooze en flechte manier van doen der ouderen? Ik kan mij verfcheiden gevallen te binnen brengen, van Jongens, die, op zulk eene wijze, bij een ambacht gedaan zijn, maar door hunne geaartheid wel haast verdriet daar in kregen, en dan aan hunne ouderen dagelijks klagtig vielen , datze geen zin in dat ambacht hadden, doch door flagen andwo.nd kregen; of dat ouders, door hunne klagten gunftig te hooren , hen bij nog Hechter amcvichten <, voor hen, gedaan hebben, met het zelfde gevolg, ja wel met het gevolg dat zij, of door hunne baazen weggejaagd zijn, of zeiven gingen loopen. De kinderen krijgen in zulke gevallen altijd defchuld, en ondertusfchen zijn de ouders hier van , doorgaans, de oorzaak, om dat ze niet op de gramheid van hunne zoonen gelet hebben, en hen met de zelfde domheid, zo wel bij het eerde als tweede Handwerk deeden. Het zo bekeude fpreekvvoord: twaalf ambachten en  ( i? ) en dertien ongelukken , zou , misfchiën t riiet in de waereld zijn , indien de Ouders altijd braaf, voorzichtig en met behoorlijke raadpleging, Handwerken voor hunne zoonen verkozen hadden. h. Maar zouden Ouders zich ook niet wat moeten fchikken naar den zin der kinderen , die dikwijls al zeer vroeg zeggen: ik wil dit of dat worden; ik wil zo of zo een ambacht leeren, enz? . ■- s. Niemand zal kunnen ontkennen dat de jongens, eêr men hen gewoonlijk, bij eenig Ambacht doet, geen goede denkbeelden van een aantal Ambachten hebben of kunnen hebben, en ook veelal niet van die Handwerken waarvan zij praaten, en die ze zeggen dat ze willen leeren; en dat zij derhal ven met weeten wat 'er tot de oefening van die Ambachten nodi Gij begrupt d nu ngt ^ oegen, den, om hunne uu en dug hunne Ambachten zon oer , def  C 24 ) der genoegen, zo goed leeren als zij konden om de kost te winnen; naar nmte die Am! bachten niet met hunne geaartheid ftrookten naar d,e maate zouden zij daarin wfi Jekwaam, 0f breekebeenen worden en blijvenen indien z.., bij vermeerderde faarenföoi't eene goede Verhandeling over de Vraage der Maatfchappij, waar over wij fpreeken, lazen zij zouden zich, levenslang, over hunne Ouderen heklaagen, hen hunne' onkunde ver! wnten om datze geheel niet naaf hunne geaartheid tot Handwerken waren opgei dd TL"; ,de-?',ln .manliiken ouderdom, het Handwerk, dat z,j zonder lust en genoegen geleerd en met verdriet geoefend hadden verlaaten, op een andereuwijze zoeken aan de kost te komen, en daardoor, vveligt nog ongelukkiger worden dan te vooren h. H..e langer gij over deeze zaak praat hoe meer ik over mijne kinderen bezorgd Ken °™ ^ " gep2Ste dachten "te s, Dit is zo eigenaartig als braaf. Maar SSgi Iiebbe" 1111 "ver. de Vraage de Maatfchappij zo wat vrij en Jos gepraat doch 'er moet nog mcêr tot eigenff S woord gezegd worden; dan het wordt Sn tijd dat wij eindigen. Alleen wilde ik u nog eene vraage doen , en dan verzoek ik u§ bij nadere gelegenheid, om over 't geene' meêr eigenlijk tot beandwoording dier Vraage dient te fpreeken. Hebt g\j alle uwe ft Allen hebben zij dat geleerd; maar de een§  C 25 ) eene leest, fchrijft en reekent beter dan de ander ; zelfs een jongere gaat een ouderen voor. Het heeft mij wel hard gevallen om de kosten goed te maken, maar mijn Vader en Meester zeiden altijd, dat die leezen, fchrijven en reekenen kan, altijd door de waereld kan komen. Ik ken ook geene Ambachten waar in dat niet minder of meerder te pas komt, en heb altijd begrepen dat ik volrtrekt verpligt was dit aan mijne zoonen te laaten leeren , zo wel als mijn vader dit aan-mij gedaan heeft. s Dit is edel en best gedacht en gehandeld , zo zijn alle Ouders verpligt te doen. Ik zou nu gaarne vraagen welk eene opvoeding gij uwe kinderen gegeeven hebt, en nog dadelijks geeft, om dat een goed Ambachtsman, als een goed Burger, ook goede manieren diende te hebben ; dan dit is een ander (tuk. Wij zullen dus in ons volgend gefprek ons alleen bij de Vraage der Maatfchappij nader bepaalen; en ik hoop dat gij de werkjens der Maatfchappij, over de opvoeding der kinderen , zult geleezen en in acht genomen hebben. h. 'ó Die Boekjens! Ik befpaare het in andere dingen en koop die. Ik zo wel als mijn vrouw leezen die met groote fmaak; en wij kennen geen beter Boekjens om ons, inde opvoeding en beftuuring onzer kinderen, daar naar te richten. s. Gij verblijdt mij boven miine verwagting. Nu tot wederziens. Vaarwel! B S twee-  C*6) tweede samenspraak. 'jtA ons.y°orig gefprek hebt gij mij overtuigd dat gij andere menfchen en ook mii dienst wit doen, en uwe eere fielt in u een menfchenvriend te toonen. Ik kome dan, mijn Vriend! vrijmoedig, en zo fpoedig weder J ?' zeet verlangt om over die Vraa- ge der Maatfchappij: Tot Nut van 't Algemeen, nader met u te fpreeken. s. Gij zijt welkpm mijn Vriend! en sii zoudt mij miskennen, indien gij niet vrijmoedig waart wedergekomen. Zoude ik aan Vaders, die hunne kinderen tot bekwaame Handwerkslieden willen maaken, en dus tot nuttige Burgers en Leden der menschlijke Maatfchappij, en tot eere van ons Vaderland opvoeden, niet alle den dienst doen, die mij fnoogelijk is! — Dan laaten wij ons gefprek terftond weder opvatten en nader ter zaake komen. Hebt gif over de Vraage der Maatfch.ppij wat nader en meêr bepaal! gedacht? h. Zoude ik niet! Dezelve is bijna niet uit mijn gedachten geweest; maar hoe meêr ik er over dacht, hoe meer ik overtuigd ben geworden, dat gij mij de waarheid gezegd hebt in ons voorig gefprek: dat dezelve moeilijk is te beandwoorden; althans ik weet er niet meêr van te zeggen dan gij reeds in ons laatst gefprek aan mij geleerd s. Laaten wij ons , om voet bij ftuk te zetten, die Vraage nog eens herinneren, en dan zal ik u mededeelen wat ik 'er nader over gedacht hebbe: Waaraan zullen de Ou.  C 28 ) t£ VmS^o]gt op het woord geaartheid het woord geme. een fransch woord dat thans bi, ons zeer gemeen en van eene' luime beteekenis is. De Maatfchappij heeft he , naar mijn gedachten, met reden ingeZ a u datj w'j in onze taal geen één woord hebben dat baardoel zo goed kon uit- S / £ Gefargetd> Goorst; ma3r ook keur P?^' beteeKent. Het woord geaartheid is meêr algemeen Züt ^ehgehee,ri 8e^ldheid, het^oord gent» meer het verftand en de oefening daar van. De voornaame zaak in de Vraage is, Je Ouders te doen weeten, door kenmerken, kentekenen regelen, middelen, en dat wel best, of op de beste wijze, waartoe zij hunne zoonen behooren op te leiden. Het woord behooren verdient ook bijzondere aandacht, en heeft nadruk. De Maatfchappij , toch, als ze gezegd had, moeten opgeleid •worden zou zich onvoeglijk hebben uiigedrukt, dewijl zij geene andere invloed, 0n de Ouders die zoonen hebben, heeft, noch begeert te hebben, dan die, welke uit haare menfchenhefde voordvloeit, en ten doel heeft het welzijn der Burgeren, op eene liefderijke wijze, te bevorderen; zij wil daarom in het andwoord hebben, dat de Ouderen, door overtuigende redenen worde aangewezen tot welke Handwerken zij hunne zoonen bl hcoren optcleiden , als zij naar liefde en pligt willen handelen , als zij hun eigenbelang, het geluk hunner kinderen, en dat der famenleeving willen bevorderen. t h. Nu  C 29 ) H. Na zie ik klaar dat 'er nog al wat over die Vraage kan gezegd worden ; maar hoe kon ik dat bedenken ? Ik ben tdus zeer beseerig naar meerder onderricht. _ s. Om u, zo veel mij mogelijk is, te voldoen zal ik ' . Eerst over den aart der Ambachten iets zeggen, en over de algemeene vereischten ot bekwaamheden daar toe. Dan zal ik, ten tweeden, over de getchiktheid der jongelingen, tot deeze en niet tot andere Handwerken wat aanmerken. Eindelijk zal ik , zo verre mijne kundigheden reiken , kenmerken , kentekenen, opgeeven, waaraan Ouders genoegzaam en best kunnen weeten en beproeven , waardoor zij noodzaaklijke en voldoende bekwaamheden kunnen verkrijgen, of zich kunnen bezorgen, om hunne zoönen, naar hunne geaartheid , naar hunne genie, tot Ambachten op te leiden, en behooren op te leiden. Aangaande de éerfte deezer drie hootdzaaken diene het volgende: Dat 'er in alle befcbaafde Maatfchappijen een groot aantal van Ambachten of Handwerken zijn, waar door menfchen, uit den dingen Burgetftaat , een ordenthjk beftaan en nodig onderhoud kunnen verkrijgen, als zij bekwaam , nijverig , zijn, en braaf handelen, is u bekend. Sommigen van die Ambachten , zijn de menfchen, genoegzaam in alle landen, althans in ons Vaderland, volfirekt noodzaaklijk, als Timmeren, Metfelen, Sme» den, Klederenmaaken , Schoenenmaaken , enz. Andere Handwerken zijn wel minder noodzaak-  C 30 ) zaaklijk maar echter , in de welgetelde fan igerno\aten E?r°?? • e» vTn S r JanJ, ook gemeen; als Goud- en ZilVerfmel den , Gouddraadtrekken, Pasfementenmaaken Diamantflijpen en zetten, enz ,luimaaKen» l,>hLdeVegenW00AdiSen befchaafden en verlichten ftaat van Europa en van ons Vader Nmarkundge «.aratri™",8™ J'S '°f op eteid, hebt bemeikt, vorderen meerder nf geeseofherrmrgeii:S ? MdrtW,^^ geest of het bgchaam, tevens onderfcheidenp o™nren om gediarthede" ' iH he" W« « noeïen tP h C aaWamheid en ge- Sufr Ja™'' fommigen vordere» meer ve r^eduld He"f •meêr, hMd»fW». «iderei yeei geciuid. Het ]S ech£er k . één Ambacht welgeoefend kan worden war n geen gezond verftand, kundigheid' (die alleen door goed te leeren kan verkregen worden ) bekwaamheid en oplettenheid S ' e" het welk van de meêr kundigên zeéf opmerkzaamen en handigen , niet met' meêï genoegen, nut, voordeel en eere kan ™ ncht worden dan van minder Lundlen minder opmerkzaamen en vaardigen7*5 "is' men  C 31 ) men voor een fpreekwoord zegt: elk is geen tneester in zijn Ambacht. Dit kan ook, door den onderfcheidenen aart en het beftaan der menfchen (die de ondoorgrondelijkfte wezens der ganfche fchepping, of van al wat gefchapen is, fchijnen te weezen) niet zijn. Daarenboven , heeft de wijze Voorzienigheid, die de menfchelijke vermogens en krachten zeer verfchillende toedeelt, zulke eene fchikking in de regeering der waereld gemaakt, dat de menfchelijke nijverheid en naarftigheid noodzaaklijk is en blijft in de famenleeving tot bevordering van voordeel, eere , genoegen en geluk. Dan met dit alles is het eene zekere waarheid, dat 'er, op verre na, zo veel minkundige Meesters en Baazen, noch zo veel onbekwaame Knechts niet zouden zijn, indien veelen, die noch genegenheid, noch gefchiktheid (genie) voor hun Ambacht hebben, en dat geheel niet met lust en vermaak verrichten, van hunne jeugd aan opgeleid waren tot andere Handwerken, meêr gefchikt naar hunne geaartheid , dewijl toch elk, die maar een wenig opmerkzaam in de famenleeving is, het, door ondervinding, of ervaaring, bevestigd ziet, dat veeltijds de zoonen, zonder eenig overleg, verftand of keuze , door hunne Ouderen , bij een Handwerk gedaan zijn, waartoe zij of te veel ot te weinig bekwaamheid en genie hadden. Dit maakt, in de daad, naar het oordeel van een opmerkenden Menfchenvriend, veel meêr verwarring en onaangenaamheden , dan men oppervlakkig zou kunnen denken. Een aantal Handwerkslieden zijn, naar mijn begrip, blijk-  C 3* ) blijkbaar, niet geplaatst, niet wel geplaatst, erf behoorden niet geplaatst te zijn , in den (tand' waarinze door hunne domme Ouders gekomen zijn ; zij behooren daar niet in, om dat ze 'er met geene moogelijkheid met genoegen' en tevredenheid in kunnen verkeeren, noch daar in zo gelukkig zijn, als zij, door een ander Handwerk te leeren, hadden kunnen zijn Om u flechts een en ander gemeen voorbeeld te geeven: Een Kleerenmaaker, die een groot en Merk man, is, uit wiens oogen, vuur, leven, (genie) (traalt, die door zwaarer werk te doen, waartoe tevens hersfenen nodig zijn , in zijn element zou zijn; zulk een Kleerenmaaker, maakt een belachlijk, of liever, voor den Menfchenvriend, bedroevend figuur, als men hem, met de beenen dwars onder zijn groot en zwaar bovenlijf, op zijn tafel ziet zitten pikken; ziet men hem gaan , zijn gebogen beenen. en meêr of min kromme of fcheeve houding, nevens zijn bleek aangezicht, fpreeken zo fterk voor de waarheid, die ik beweere , dat elk het kan gevoelen. Nu,even zo is het ma een Schoenmaaker, Knbopenmaaker, enz. Dan het is aan de andere zijde even zo aandoenlijk, als men een, uit de natuur zwak en tenger mensch , genoodzaakt ziet, zwaar werk te moeten doen, dat geheel niet evenredig aan zijn krachten is; bijvoorbeeld: een ge»voone Smit, vooral een Ankerfmit, een Broodbakker , Zuikerbakker Leerlooier enz. Deezen verteeren al haast hunne krachten , en (terven , middelijker wijze gefprokén, voor hunnen tijd, zo wel als een Koperllager in een Kö-  ( 33) kopermolen, nis is hij nog zo grof en fterk van ligchaam , als hij geen zuivere borst heelt, die vooral, door 't vergif dat het koper afgeeft, zijn leven verkort. Wat dunkt u nu, mijn vriend! heb ik niet genoeg gezegd van den aart der Ambachten en de algemeene ver«ischten daar toe? H Ik weet er niet bij te voegen, en heb uwe redeneering met genoegen gehoord; maar ik zie hoe langer hoe meêr hoe zwaar het mij zal vallen, hoe moeilijk het mij zal zijn, eene goede keuze voor mijne zoonen te d°sn'Dit zal hoop ik wel fchikken; gij wilt naar raad hooren; gij geeft mij daar van duchtige bewijzen. Terwijl ik u uwe vernlisting op het hart wil drukken, en daar mecle bezig ben, wordt gij bezorgd, verlegen, en vreest geene goede keuze te zullen doen; nu dit is een goed teken; en als gij zo blijft denken, kan ik met grond van u verwagten, dat "ij niet los en onberaden, maar verftandirr omtrent uwe zoonen zult handelen , eer gij befluit hen tot een of ander Ambacht op te klHenbch ik wenschte dat ik meêr verftand en oordeel had; dat ik meer wist van de onderfcheidene Ambachten, en van de zids en liacbaams vermogens en krachten die daar toe al of niet behooren, en dat ik de genie mijner zoonen naar behooren kon bereekenen om een goed befluit te maaken. _ s 4a vriend, ik wenschte wel dat ik u een Boekjen kon in banden geeven, waar in gif van alle Ambachten «n g^mm bmch$  ( 34) kondt vinden, waar in alle de werktuigen daar toe nodig, gefchetst, en de krachten* vermogens, de genie, tot de oefening van ieder Ambacht nodig, klaar en duidelijk bereekend, en toereikend, voor het verftand van den gemeenen Burger, bepaald werden. Zulk een werkjen zou voor u en voor alle Ouders die kinderen hebben, veel waardig zijn; maar ik geloof niet dat 'er zo iets is. Erziju wel befchrijvingen van deeze en geene Kunllen, Handwerken of Ambachten in uitgebreide werken; zelfs is er een onlangs opgelegd werk daar over, waar van reeds zeven deelen het licht zien ; maar Ouders van weinig tijdelijk vermogen , kunnen het niet bekostigen zulke werken te koopen noch den tijd misfen om die te leezen. Ook begrijpt gij ligt dat een kort en goed verflag te geeven van alle de Ambachten en 't geene er toe behoord, niet wel van een mensen kan gevergd worden. Een werk, echter van dien aart, al gaf het maar bericht van de voornaamfte en meest nodige Handwerken, zou voor u en voor veele Ouders onwaardeerlijk zijn. Als ik invloed had op de Maatfchappij dot Nut van 't Algemeen, zou ik vast aan. dringen , dat deeze of diergelijke Prijsvraagê werd voorgefleld ter beandwoording : „ Men „ begeert een kort, doch genoegzaam bericht „ van alle of van de voornaamfte Ambachten ,, die in ons Vaderland geoefend worden' „ nevens de vereischten of bekwaamheden die de „ Handswerklieden nodig hebben, tot elk der„ zeiven." Mooglijk zouden er zijn, die hier op, zo al niet voldoende, echter zo op andwoorden konden en wilden, dat Ouders, die hun-  ( 35) hunne kinderen, naar hunne geaartheid, een Ambacht wilden bezorgen, daar veel, zeer veel, uit konden leeren. h. Welk een fpijt gevoel ik, dat er zo een Boekjen niet is! hoe gaarn zou ik dat willen s N^en bet is 'er niet, en zo lange het er niet is", zullen Ouders, die hunne kinderen bii een Ambacht willen doen, met des te meêr zorge en moeite moeten te werk gaan om de onderfcheidene Ambachten te leeren kennen; en zij zullen des te meêr op de geaartheid hunner kinderen moeten letten , om eene goede bereekening te maaken, eer zij hen bij een handwerk doen. Dan dit leidt mij van zei ven tot onze tweede Hoofdzaak, om over de gefcbiktheid der Jongelingen, tot deeze en niet tot andere Ambachten, nog wat aantemerken. Hebt gil vooraf ook nog wat te zeggen of te vraagen? n. Ik zal mijne vraagen voor 't vervolg befpaaren, gaa als het u belieft, maar voort. s. Uit het geene ik reeds gezegd heb, aangaande de Handwerken of Ambachten, en de daar toe gevorderde meerdere of mindere L-igchaamskrachten en zielsvermogens, in voiwasfen Mannen, zult gij ligt befluiten, dat alle Zoonen, die tot Ambachten beftemd worden, genoegzaam allen, als onderrcheiden. in kracht en fterkte, naar geest en Ligchaatn moeten aangemerkt worden; niemand derzeiven heeft volledig de zelfde geaartheid imborst, zeme, als alle anderen, en gij bevat dus gemoklijk hoe moeilijk het mi] zal zijn alle de onderfcheidene geüartheden tot eenig*  ( 36 3 hoofdPoorten te brengen, zo dat de vcornaamften daar in opgefloten zijn. Ik kan dus alleen eene pooging doen om u mijne gedachten, zo goed, zo klaar en duidelijk ik kan, aan t verltand te brengen als 't mij maar eemgszins mooglijk is. Ik zal mij daar toe een getal van honderd Jongens voordellen, die allen beltemd zijn om Ambachten te leeren, en van deeze honderd zal ik alleen vier hoofdpoorten maaken, en die beöordeelen naar hun beltaan en geaartheid. i. Sommigen van deeze jongens hebben, bij eene gezonde en fterke Ligchaamsgefteldheid, een goed en natuurlijk verltand, en een gezond oordeel. Men zou, als men hunne Jaaren bereekent niet gedacht hebben, dat zij op onderfcheidene vraagen zo goed zouden andwoorden. Zij verdaan wat men zegt, als men klaar fpreekt al hebben zij het nooit gehoord ; zij vormen daar uit vraagen en zijn leergierig Zii merken daaglijks op dat zij in de waereld verkeereu ; begeeren daaglijks wijzer te w.irden , en zijn begeerig om een Ambacht te leeren, daar zij reeds zeer wel bereedeneeren dat men zonder werken niet aan de kost kan komen en dat de (laat hunner.,Ouderen vordert, dat zij, nu zij groot worden, wat moeten leeren om, met er tijd, ook wat te kunnen verdienen Buiten bedenking zijn Jongelingen, die zulke eigenichappen hebben, tot onderfcheidene Handwerken bekwaam, en hebben een aan!e<* om onderfcheidene Ambachten te leeren en daar m uit te munten, indien zij door goede Meesters of Baazen . goed op den weg geleid worden en door flechte voorbeelden hunne goede gefteldheid niet bedorven worde. In- dien  ( 37) dien men Jongens, van dit beftaan en die geaartheid, tot zittende of eentoonige Anbachten opleidt, zal hunne geaartheid, hunne genie , zich nooit kunnen ontwikkelen, nooit kunnen zij dan worden dat ze worden konden, men moet hen tot zulke Handwerken opleiden waar in hunne Ligchaams-Krachten en Zielsvermogens beiden nodig zijn , waar in denken en doen tot eene goede uitvoering behoort; dan zullen ze in hun Element zijn, en welligt zal deeze en geene van hen, als zij in gelukkige omftandigheden komen, in al den nadruk van het woord een Meester in zijn Handwerk worden. Jongelingen van deeze geaartheid kan men uit een aantal Ambachten laaten kiezen. Zij kunnen tot onderfcheidene bekwaam worden. Men kan van hen voortreffelijke Goud en Zilver-fmeden, Timmermans, Loodgieters, enz. enz. en voor al Zeevaarenden, maaken. 't Is zeker dat de Zeelieden als nuttige Leden van den (laat moeten aangemerkt worden. Als een Handwerk is het eene goede Kostwinning voor braave, gezonde en fterke Vaderlandi'che kinderen. Het geeft aan zulken die wel oppasfen niet alleen dagelijks brood, maar ook dikwijls bevordering van Hand en verdienden ; doch dit kan alleen door kunde, braafheid en deugd veroorzaakt worden. Ik herrinner mij hier de gefchiedenis van den braaven en nooit te vergeeten MAARTEN HARPERS TROMP, en van den , boven allen lof verhevenen mic hiel ADRIAANS ZO ON DE RU IJ TER. Deeze Mannen, fehoon beiden van geringe ouderen C 3 ge-  C 38 ) gebooren, zijn, naar verdienften , door 's Lands ftaaten, verheven tot tie hoogfte Ee"Posten ; Luitenants - Admiraals Generaals.' V.aer befchrevene en onbefchrevene Gefchiedenisfen kundig, weet, dat na dien tijd en ook nog in onzen tijd, Jongelingen door hunne kunde vlijt en deugd, hoe onaanzienlijk van< geboorte ook, tot de verhevenfte Handen m den Zeedienst zijn opgeklommen. ün hoe (choou is thans de gelegenheid voor fommige jongens, om tot groote man! nenin den Zeedienst opgeleid te worden! He: Kweekfchool voor de Zeevaart te Am• u' d'fy9ort«flijke en nuttig gefticht, is recht gefchikt om de zulken te vormen 2. Anderen van deeze honderd jongens, henben wel eene redelijk gezonde, .„aar meer zwakkere en eene tengere ligchaamsgefteldheid, doch zij zijn ongemeen vlu°- levendig van geest, altijd werkzaam, zij' bedrijven allerlei aartigheden; zij vraagen aliiid nieuwsgierig over alles wat hen in gedachten komt; zij zrn rechte platjens, en toonen du op onderfcheidene wijze; als zij over onderwerpen redeneeren, die zij naar hunne jaaren bevatten, is het een lust hen te hooren. t Spreekt genoegzaam van zelfs dat ulke jongens niet moeten opgeleid worden tot ambachten daar veel ligchaamskracht toe nodig ,g, maar dar dk Hand k waar vlugheid, vaardigheid van verftand waar verheven denken, waar vinding, kunstoefening en handigheid bij te pas komt, voor hen eigenaartig gefchikt zijn: ?\\ kim. nen goede Tekenaars, Fijnfchiiders, pS- fnij-  C 39 ) fnijde», Horologiemakers , Kj^Jnlr^ mentenmaakers, enz. worden, as zij naar me ro-eleid worden; en 't zou jammer zijn £t één eSge jongen, van zulk a gente, fen oSbruik gemaakt werde, door taj een Ambacht te komen waar door zijn geest verXoftU zijn aanleg geheel omgekeerd w«i o Renige van het gemelde getal neöDen we3l'4onde en fterke ligchaamen, naar hunTiaaren, maar blijkbaar weinig, fchranderïeid Vraagt men hen iets, zij andwoorïen niet, om dat ze niet weeten wat «e zeggSSen, en geen genie hebben om hun S et boeten opgeleid worden tot Handwerken daar veel verftand en oordeel toe a\1,ic om die wel te leeren en te oefeïï„ 'dat zii op'*ün best alleen gefchikt zijt. ?ot zulken waar toe het minste verftand behoort; zij zullen echter, als gc«d . rnnren of Meesters bekomen, die bun ver5?S en oordeel, zo veel mooglijk, fcherpen, Kaa it net'en zindelijk leeren werken, 4de,-durf ik het wel zeggen, Meesje sschoenmaakers? - goede Schoenmaker Sifmaakers, gemeene Schilders, en Gl». «miakers, Kleerenmaakers, enz. kunnen SST» d« ^7* "»pas  C4o) ^Hen des te beter inhnri? p,°d,g 18'. «i 5 in'hS fe0*" geaartheid, Werk vin een rw zullenJziJn, door het Metfelaar te 3oe?Perflian' dan dat van een oot zulïen ^?e" S\^derd Jongens ziJ„ «aar 't ligchaam w;„ ™,ak.'.of die gebrekkig zond, mafr die meer'of 5E 26 5^ §e mogens hebben, bliikbaarT g°S.de 21e'SVer'jej, oeigiagQp en bedrijven? Deezen "eb' werken nodig, rf X8nIJLTende- ^ Vermoeien; \ij moeten rór 1 hen met veel »ifn hS lS' ei,z' worden. Voor h"n Zijn Handwerken genoeir re «,;„^ ^nneJigchaamskrac§htenSen ge'a ï£ ke geaartheid z\ch au „ beaartneid, wel. Ambachten waar toe niet v,Pi ne'gt toE ten nodig a!in e° „ " Vee' hgchMmskrachder O.Hnrc, i,' j " 20 zeer a|s de liefde ^«s gat ik aan u s0 «enige denkbeellen, waar  (4i 5 waar naar men over de gefchiktheid der Jongens , tot deeze en niet tot andere Ambachten verder kan voorddenken, tot eiken bijzonderen jongen, en daar op, door de befchouwing der Ambachten en van den jongen, het befluit zal kunnen opgemaakt worden, 't Is toch zeker dwaas, verkeerd en redenloos, gehandeld, alle zoonen, van hoedanige ligchaams- en geestgeftcldheid, van wat- geaartheid ook, tot het Ambacht van den Vader opteleiden, na dat hij reeds bij de geboorte daar toe beftemd is. Dit is even zo dom, zot, en fchadelijk, als dat aanzienlijke Ouders hunne Zoonen, reeds in de wieg, voorfchikken tot Leeraars van den Godsdienst, tot Advocaaten, Doctors in de Rechten of Medicijnen, (zij zouden hun even zoo goed, tot Poëten kunnen beftemmen) En dat dit eene groote reden is waar door 'er zo veele onbekwaame Baazen, zo wel als veele onbekwaame knechts zijn, zult gij mij zeker toedemmen, daar toch alle zoonen in dezen niet naar hunne Vaders aarten, daar een wijze Vader een domme Zoon kan hebben, en een Zoon veel meêr kracht, geest en vermogens, kan bezitten, dan zijn Vader, en tot veel edeler Handwerk dan zijn Vader heeft, behoorde opgeleid te worden. h. Gij verpligt mij zeer, door uwe gedachten zo wat uit te zetten , maar ik wenschte toch wel dat gij, van uwe ïco Jongens twintig of ten minden tien, in hunne onderfcheiden geaartheid , had opgegeeven. s. Dit had ik even gemaklijk kunnen doen, C $ maar  C 44 ) gij zult met mij begrijpen dat dit geene liefde tot kmderen kan genoemd worden. Wat baat ^^?k.?,ftVei^htlïï?w1,'KÜ* z,'j"? wat vooroeei kan ik, ol mun zoon, heböen , als ik hem bij een amb.cht doe waar toe hü noch zielsvermogens, noch fterkte naar »?Lifr beïoeV of°CH,g?egr,;,e,d hecft' en dus een beroep of Handwerk krijgt waar in hij na- tuurhjk ongelukkig moet lijn, om dat zi ne geaartheid daar mede ftrijdt en hij 'er K lust „och genie vo >r heeft? kanYet liefde hee en dat Ouders aan hunne zoonen zu ke Ambachten bezorgen? h. Het is zo klaar als de das dar geene waare liefde is, maar een 1vva77e en verkeerde handelwijze, en dat 'er noodzalkli* eene behoorlijke vergelijking, tusfched kwaamneden der Jongens, en de vereischren ™Je onderfcheidene Ambachten m0 ge. zoonen behooren op te leiden. Daar zij h n! 11e geaartheid kennen; daar zij wee en of hunne vermogens groot of klein zijn , i 'e alleen onpart.jdigheid nodig, als zij over de .onderfchei.en Handwerken genoegzaam kuï uen oordeelen, ora te weeten, om onfeilbaar te weeten, mag ik mij zo nhdrukk? tot welk zoort van f dezelve zij hunnen Zoonen behooren op te leiden ; en als zij drie, vier Ambachten van het zelfde foort gekozen hebben , kunnen zij nog weêr daar van het beste, naar  (45) naar hun oordeel, kiezeu, en dan van twee of drie aan de jongens een ter keuze geeven. h. Och, Mijn Heer! Ik heb hier over nooit zo hooreh redeneeren, welk een dienst doet gij mij! s. Niet mijn Heer! dit is onze affpraak; en ik ben u Heer nier. h. Verfchoon mij. Ik zal in 't vervolg hier op letten. s. Nu, 't is wel. Maar denkt gij ook niet dat Ouders, als zij zo te werk gaan als ik gezegd heb, genoegzaam onfeilbaar kunnen weeten, tot welke Ambachten hunne Zoonen behooren opgeleid te worden? h. Wat zal ik zeggen! de verkeerde eigenliefde der Ouderen is dikwijls groot; zij denken van hunne kinderen gaarne het beste, en willen hen gaarne fterk, vernuftig en tot alles bekwaam noemen en roemen. s. Ja maar gij, begrijpt hoop ik nu wel, dat dit niet alleen niet baat maar fchadelijk is, om dat de ouders dan oorzaak zijn dat hunne kinderen, voor dit leven, ongelukkig worden en blijven ; maar antwoord mij toch op mijn voorgaande vraag: denkt gij niet als de Ouders zo handelen, als ik gezegd heb, dat de Ouders het dan kunnen weeten, waartoe zij hunne Zoonen behooren op te leiden? h. Hier op dunkt mij dat ik rondborstig ja moet zeggen. s. Ik kon geen ander andwnord van u verwagten, daar gij een natuurlijk gezond verftand hebt, en" dit mij blijkbaar uit uw gedrag en redenen is. Maar denkt gij met mij'niet, dat het onyerandwoordelijk is, dat On-  ( 46 ) Ouders, hoegenaamd, geen werk maaken, om met oorded en verltand te befluiten tot welke Ambachten hunne kinderen behooren opgeleid te worden, daar het toch eene gemaklijke zaak is, zo zij Hechts' denken dat deeze keuze eene gewigu'ge zaak is, en dat het geluk hunner lieve Zoonen daar mede gemoeid is, zo dat hun wel of kwalijk vaaren, in hun ganfche leven, daar van veel afhangt? In de daad, het is eene gemaklijke zaak voor Ouders, die weeten, of willen weeten, wat ware liefde is. Bij voorbeeld: Ouders die hunne Zoonen bij een Ambacht willen doen, denken één of twee jaaren te vooren, eer zij dat trachten uit te' voeren, dat het hunne pligt zo volftrekt is, om over de Handwerken te denken, en om de geaartheid hunner Zoonen te leeren kennen en onpartijdig te beöordeelen, als het hun pligt is hunne kinderen fpijs, drank en kleeding, te bezorgen; denkt gij niet, dat, zo ze niet ten eenenmaale van verftand beroofd zijn, zij dan, doorgaans, eene goede keuze zouden doen? Denkt gij niet dat zij in dien tijd, alle gelegenheid zouden hebben, en in ftaat zouden zijn, om genoegzaam onfeilbaar te weeten tot welke Ambachten zij hunne Zoonen behooren op te leiden? dat zij; in dien tijd, hun zin, wil, eigenbelang, of wat bet ook weezen moge, door wikken en weegen , zouden verliezen en verzaaken, als het tegen het belang van hunne Zoonen ftrijdig was. Denkt gij niet dat als zit overreed worden en zijn, dat hunne Zoonen niet naar hunne zin en geneigtheid, maar naar hun-  (47 ) hunne geaartheid en genie, tot Ambachten moeten'opgeleid worden, dat het dan niet wel misfen kon om gelukkig in hunne keuze te flaagen? h. Ik ben Vader; maar wat heb ik met al nodig om mij als een Vader te gedraagen. Ik heb nooit geweeten dat 'er zo veel aan vast was, om voor de jongens gepaste Ambachten te verkiezen. s. Vader! gij hebt een edel gevoel; maar wij* zouden van nu tot morgen avond kunnen praaten, over dit ftnk, als wij alles wat mooglijk was wilden beredeneeren. Ik moet u echter nog eene zaak voor uwe aandacht brengen, die gij, wegens uwe kinderen, behoordet op te merken, en die bij alle Ouderen in aanmerking moet komen. Ouders moeten hunne kinderen nooit bij Ambachten doen die tegen hunne geaartheid, in opzicht van hunne driften, of hartstochten, itrijden. Bij voorbeeld: Een weekhartige die zeer medelijdende is, die op het zien van kranken en gewonden fchreit, die zelfs geen bloed kan zien, zonder merkelijke aandoeningen te hebben, dient tot geen Chirurgijn: een vreesachtigen die bang op 't water is» tot geen Zeeman: een lafhartige, die alijd gaat loopen als hij ln krakeel is, of als er vegtpartijen zijn, tot geen Krijgsman (ik zal" den krijgsdienst als een Handwerk aanmerken , om mijne gedachten of idéen uit te drukken") een vnurige , driftige, haastige , dient geen Ambacht te hebben daar veel geduld, zachtheid en bedaardheid toe nodig «• dtar zulk eene geaartheid geen genoegen lh> hselt  C 43 ) heeft in teuterwerk te doen. Een die langzaam, of niet gaau van handen is, dient zo min tot een Letierzetter, als een Boekcnbinder, die niet leezen kan en de fijffers niet kent, daar toe gefchikt of bekwaam is, dewijl hij dan een goed boek tot een Olipodrigo, een verward famenltel, alles door-één, zou vormen; een jongen die niet fcherp ziet, kan geen bekwaam Ambachtsman worden, in een Handwerk waar in fcherp zien noodzaaklijk is. En, om over de geaartheid in opzicht van de humeuren ook iets aantemerken, een kind bedrieglijk, oneerlijk en leugenachtig van aart, dient tot geen Diamantzetter, Diamantflijper, Goud- of Zilverfmit, enz. men moet zulk een de gelegenheden onthouden waar door zijne aart zou kunnen gevoed worden, daar tot die Handwerken hem veel moet worden toevertrouwd. Een klapachtige of praatzuchtige kan nooit het vertrouwen van een' Meester, in eenige kunst, verwerven, noch zijne geheimen leeren. Een ftugge en ftuurfche dient bij geen Ambacht gedaan te worden, waar van de ziel is, dagelijks met alle foorten van menfchen vriendelijk te verkeeren; en wat zal 'er worden van een jongen, die treurig, droefgeestig, of melancholisch van aart is, als hij tot een zittend Ambacht veroordeeld wordt ? wat van een' vrolijken, die naar zijne geaartheid, door duizend onderfcheidene en onverfchillige dingen zich kan veraangenaamen, en wiens humeur, om in eenen goeden luim te. zijn, volftrekt verandering vordert, als hij een geheel eentoonig Ambacht leert, waar door  (49 ) door bij, (aar uit jaar in, geene andere voorwerpen voor zijne aandacht bekomt, dan die waarvan hij al haast eene walging had? h. ó. Wat ben ik blijde, dat gij mij deeze aanmerkingen hebt medegedeeld ! Ik heb braave Ouders gehad; dit kan en moet ik niet ontkennen; maar had ik een ander Ambacht geleerd als het Schoenmaakcn, ik was, denkelijk gelukkiger geweest; en ik begrijp nu, dat mime geaartheid geheel bedorven is, door mijn zittend leven; dan dat is nu zo. s. Leer kier uit, mijn vriend! terwijl gif met uwe goede Ouders, fchoon zij geene kunde genoeg hadden, om uwe geaartheid te beproeven, altijd te vreeden zijt geweest, om uwe zoonen tot zulke Ambachten op te leiden dat zij geene de minde reden hebben, om 'immer zo onaangenaam aan hunne Ouderen te denken, als ik merk dat gij doet. h. Maar als Ouders dan geene verftand noch bekwaamheid hebben om een gepast Ambacht voor hunne zoonen te kiezen , wat dan ? s. Wat dan ? zo zij flechts goedwillig Zijn, zich niet eigenwijs toonen. maar hunne onbekwaamheid erkennen, dan is 'er voof hen goeden raad. Ik zou deeze zelfs aan alle braave Ouders, als nuttig, durven aanprijzen; en deeze is : om, met bedaarde, kundi» ge 'braave en godsdienftige menfchen, over de'keuze van een Ambacht, voor hunnen zoon of zoonen, te fprei-ken. Menfchen,die deeze eieenfebappeu hebben en menfehenvrienden zifn, zijn, in dat geval, volürekt zonder belang' de verblindheid , door verkeerd geplaatste liefde, » bij hm niet j deezen zullen gaar. D ntf  C 5o) ne, 'als Ouders dit verzoeken , raad en beHuur geeven; zij zullen genegen met een of meer jongens fpreeken , hen befchouvven , ondervraagen , beproeven, en dan met Vader of Moeder, of met beide fpreeken , en overleggen , tot welke eerlijke en goede Ambachten, overeenkomftig de geaartheid, de gents hunner zoonen, hunne zoonen behooren opgeleid te worden , op dat zij beste leden der menfchelijke en burgerlijke maatfchappij worden mogen. h. Ja maar, alle menfchen hebben zulke vrienden niet, die zo veel geduld en goed. heid hebben , als gij mij betoond , om zo veele menfchenliefde aan hunne minderen te toonen; men wordt bij elk zo niet ontvangen, en 't is mij in mijn leven nier gebeurd dat ik zo vriendelijk ben behandeld als bi! en door u. s. 't Is zeker beklaaglijk dat het menschdom zo treurig is gefield, en dat eenen meêr verlichten en beteren ftand zeer te wenfcherï 5s, doch ik hoope en denke, dat 'er meêr braave menfchen , die kundige, oprechte en getrouwe menfchenvrienden zijn, zullen weezen , dan gij denkt, die bijna altijd op uw drieftal zit, alleen uwe klanten kent, en, naar dat gij die bereekent, tot het algemeen beflaan der menfchen befluit. h. Nu, ja! daar is wat aan; maar als dan Vader noch Moeder zulke braave mannen, om mede te raadpleegen niet kennen; hoe het dan gemaakt ? s. Zelfs in dat geval is 'er echter nog raad. 'Er woonen reeds , aan een aantal plaat- fen  C50 fen in ons Vaderland , Leden der Maatfchap. pii: Tot nut van 't algemeen, en aan alle die plaatfen mogen Ouders zich gerust bij hen vervoegen, om met hen over hunne kinderen raad te plegen; ik vertrouw dat niemand van hen zich zal willen onttrekken, om met, zelfden allergeringften Burger, te raaden, en te beftuuren, zo veel in zijn vermogen is , en dus het nut van 't algemeen te bevorderen En wie woont 'er, in ons Vaderland, in plaatfen waar geheel geen kundige en braave mannen woonen? Dat Ouders, die wegens hunne kinderen gaarne met hen wilden raadpleegen, al zijn ze geheel niet bij dezelve bekend, dan maar vrijmoedig tot hen gaan; hen op hunne menfctaenliefde aanfpreeken, en de redenen hunner komst zeggen; welk braai man zou zich dan kunnen of willen onttrekken , of weigeren om zijn' besten raad te geeven i H Ik ben waarlijk blijde met zulk een voldoenden raad; maar neem niet kwalijk dat ik het voorneemen heb om de eerfte te zijn , die uwen raad zal volgen, en dat ik u tot mijnen raadsman verkieze , dewijl ik niemand bekwaanier ken, om mij omtrend mijne Zoonen goeden raad te geeven ; ik verzoek derhalven vriendelijk, dat wij te famen overleggen, welken de beste Ambachten zijn voor mijne Zoonen , naar hunne genie. s Gij zijt een braaf Vader. Ik zal mij ook niet onttrekken, maar ik wilde wel eens in eigen nerfoon, uwe kinderen in hun beftaan en gedra- befchouwen. Ik zal daar toe overmorgen''middag, als uw vriend, bij u komen: zorg dat alle uwe Zoonen dan m huis zijn.  (52 ) «war zeg hen niets van het hoofdoogmerk mijner Komst, en laat hen hunnen natuurlijken gan* gaan. Ik zal u daarna dan bij mij verwag* ten, om over de Handwerken, welken gij voor uwe Zoonen .behoorde: te verkiezen, te Ipreeken. Dan 't wordt tijd, dat wij ons tegenwoordig gefprek eindigen. H. ó Mag ik nog eene Vraage doen, die al een en andermaal vergeeten heb ea aan u wilde doen: Hoe oud moeten de ^ens zijn als men hen op een Ambacht t s. Hier toe ftaan geen bepaalde jaaren; niemand kan u dat net zeggen, en eene juiste bepaaling ]S ook onnodig, dewijl de aart der Ambachten, zo wel als de geaartheid der jongens, zo zeer onderfcheiden is. Als zij leezen, fchrijven en wat reekenen geleerd hebben, en in huis niette doen hebben , dan, dunkt my , is het best om hen dan maar,hoe eer hoe beter, aan 't werk te zetten; dan behoedt men hen voor ftraatflijpen en de gelegenheid om kwaad te doen. Bij verfcheidene Handwerken zijn jongens nodig, en is jongenswerk te doen,en daar bij kunnen zij, al vrij vroeg te recht komen; maar men behoort te zorgen , dat hen niets boven hunne krachten worde gevergd, dit zou hunnen groei en bloei beletten, en hen verdriet in de Ambachten zeiven doen krijgen. h. Nog eene vraage : weet gij 00k voorbeelden waar uit blijkt, dat de kinderen, tiikwerf hunne genie voor een of ander Ambacht al vroeg getoond hebben , en , daartoe op-  C 53) «pgeleid-zijnde, daarin groote Baazen zijn geworden ? s. Gij ;weet mijne goedwilligheid om uwe vraagen, zo veel ik kan, te beandwoorden; maar gij zoudt van nu tot morgenochtend kunnen vraagen,en ik andwoorden. Ja zeker zijn 'er een aantal voorbeelden bekend van groote geniën, die in eene vroege jeugd zo fterk teekenden tot welk foort van Ambachten zij moesten opgeleid worden, dat het als. van zeiven fprak wat zij moesten leeren; maar ik zou u eene menigte gefchiedenisfen moeten verhaalen, en bijna het leven van «en 2antal levendige perfoonen, indien ik op uwe vraag alles wilde zeggen, wat ik kon. 't Verwondert mij dat gij zelve zulken niet kent. Onthoudt het maar, ik zal naderhand, als wij over uwe Zoonen fpreeken , wel gelegenheid 'hebben om hier over nog iets aantemerken. Laaten wij nu, eindigen. Nu; zo als gezegd is. Leef intusfchen gelukkig. DERDE SAMENSPRAAK., s. ö Vriend! welk een aangenaam uur heb ik gehad! het uur of de tijd, die ik aan uw huis was_ en met nwe jongens fprak, verblijdt mij nog. Ik had niet verwagt te hooren, dat gij en uwe vrouw met het werkjen der Maatfchappij; Tot nut van 't Algemeen, ever de opvoeding, zoo gemeenzaam waart; en noch minder, dat gij u beiden naar dat richtfnoer regeldet. Hoe verheugde het mij, dat ik u zo ingenomen vond met het boekjen dier zelfde Maatfchappij, waar in de vraag D 3 is  C 54 ) is belindwoord: wie is de Braave Man in het Burgerlijke leven* h. ik heb u reeds, in ons eerste gefprek , de waarheid gezegd, en dit vond gij, toen gij aan mijn huis waart, bevestigd. Ik acht mij , intusfchen , gelukkig, dat ik, nog even tijdig, met het boekjen der Maatfchappij , over de opvoeding, ben bekend geworden ; daar aan moet ik het, naast het gunftig beduur van den Hemelvader, dankvveeten, dat mijne kinderen nu beter opgevoed zijn en worden, dan anders zou gefchied zijn. s. Maar, om hier over niet verder in 't algemeen te fpreeken, moet ik uwe gedachten vraagen wegens de keuze der Ambachten , die gij voor uwe twee oudlte Zoonen denkt te doen: welken denkt gij te kiezen. h. Zulk eene vraag had ik nu niet verwagr. rk kome immers bij u om, volgens onze affpraak, wegens de keuze, die ik verpligt ben te doen, met u te fpreeken, en deswegeu met u te ovetleggen. Gij hebt nu mijne Zoonen gezien; wat denkt gij van de twee oudften? s. Gij fchjkt u al vrij wel naar het Character van den braaven 'Man in liet Burgerlijk leven; gij houdt uw woord, vleit niet, en toont u oprecht te zijn. Nu, dit is mij zeer aangenaam. Ik zal ook zo doen, en u Tondborstig mijne gedachten, over uwe twee Zoonen zeggen. Ik weet niet of gij in uw leven wel veel over de Phijfiognomie , of de gelaatkunde, hebt hooren fpreeken... h. Wat weet ik van de Phijfiognomie, of de gelaatkunde! s. Zacht,  C 59 ) s. Neeti,uw zoon moet geen Schoenmaaker worden, hij is er te fterk van Ligchaam en te groot van ziel toe; en ik durf wedden, dat als gij hem voordraagt wat het beftendig, en jaar uit jaar in, eentoonig werk van een Schoenmaaker is, en te gelijk, hoe veranderlijk het werkzaame handwerk van een limmerman is; dat een Jongen , die bij het timmeren komt, ijverig moet zijn, om dit goed te leeren, dat hij, vervolgens, als hij het al vrij wel geleerd heeft, veel moet denken en praktifeeren, om anderen in de kunst voorbij te ftreeven, ik durf wedden, dat hij dan het timmeren kiest. Maar, daar uw zoon maar bij èèn ambacht kan gedaan worden , welk een ambacht denkt gij dan dat het allerbeste voor hem,naar zijne geaartheid en genie zou zijn. h. Dat weet ik zo bepaald niet; ik verlang dat van u te hooren. s. Dit had ik van u niet verwagt, weetgij dat niet ? gij kunt dit zo zeker weeten als tweemaal twee vier is, en het befluit met gerustheid opmaaken, dat hij het timmeren moet leeren. Gij hebt mij immers verhaald, dat hij, als hij maar een mes kon bekomen en wat hout, dat hij dan huisjens maakte, dat hij ook al van kaarten een huis bouwen wilde: wel nu dit is een zeker bewijs, dat dit naar zijne geaartheid is, en zijne genie volmaakt is om hem tot een Timmerman op te leiden. Ik'dacht dat gij dit uit zijne bedrijven zelve zoudt befloten hebben. h. Och, wat ben ik dom! dit is ook waar! en ik herinner mij dat ik ook nooit heb kunnen merken, dat hij veel zin aan mijn ambacht  (6i ) zijn. Buiten twijfel heeft hij veel natuurlijk verftand; de fchranderheid ftraalt hem ten oogen uit; hij kan verheven denken, daarbij goed oordeelen leeren; zijn geheugen moet daar bij vrij fterk zijn. Hoe vaardig zeide hij dat vaarsjen op! daar ik het ook van buiten kan , weet ik dat het geen woord mis was. Hoe fluks, hoe gaauw was hij, om op mijne vraagen te andwoorden! maar 't is mij voorgekomen, dat hij zulk een goed humeur niet heeft als de oudfte; hij is kregel, en kan niet veel verdraagen; is haastig , driftig, opvliegend, maar ik denk toch niet dat hij haat-draagende is. Zijn verftand is reeds te groot en zijne opvoeding te goed, om niet te begrijpen, dat bij zijn eigen zin niet tot een regel moet ftellen. h. Hoe is 't moogelijk dat gij mijn jongen zo net kondt belchrijven! Nu gij het zo onderfcheiden zegt weet ik zeker, dat het een en ander zo is als gij zegt. Die jongen kan. leeren wat hij wil, en vraagt mij dikwijls, over dingen die hij gezien heeft, meêr dan ik hem beandwoorden kan. Als hij fchrijft, dat hij vlug doet, dan maakt hij allerlei trekken, en als hij maar papier kan krijgen, dan teekent hij daar op, zo goed hij kan, Bloemen , Vogels, Visfchen, Honden, Menfchenhoofde'n enz. Als hij in huis is dan huppelt, zingt en fpringt hij; nooit is hij ftil, en is een rechte onrust. In het fpeelen met zijn broers, was hij altijd een recht platjen, en hen al'en te flim af. s. Wel nu, wat Ambacht denkt gij dat hij anoet hebben,dat voor zijne geaartheid en genie-  ( 63 ) al lpoedig wat kan verdienen, en aan de kost komen? s. Ja wel vader! mits dat het ambacht met de genie van uweu zoon overeenkomt. Bij voorbeeld: ik denk dat deeze uw zoon moet opgeleid worden tot een tekenaar, fijn- of kunstfchilder, fijne Inftrumentenmaaker, enz. in één woord tot een ambacht waartoe de grootfte geniën nodig zijn, en dat hij een meester in de kunst van elk dier zeiven kan worden, als alles zich wel fchikt. Wanneer gij nu één daar van voor hem verkiest, en wilt dan ook op het fpoedigst en grootst voordeel zien, daar heb ik niet tegen; maar enkel om deeze reden een ambacht te kiezen, dat geheel niet, of niet half, met de geaartheid van uw zoon overeenkwam, zou de domme menigte van Ouders te volgen zijn, waar toe gij reeds te verlicht zijt. Maar nu, wat denkt gij van de genoemde ambachten voor uw zoon ? h. Ja, wat zal ik er van zeggen! Ik kan over allen niet oordeelen, en weet niet of ik den weg zou vinden om hem bij een Inftrumentmaaker, vooral niet cm hem bij een Tekenaar en Fijnfchilder te doen. s. Nu,deeze zwarigheid kan alleen door de zorge en moeite, om een goeden Baas voor dien jongen te vinden, worden weggenomen; maar dit raakt de 'vraag niet, welk ambacht het allerbest en meest naar zijne genie zou zijn. Mij dunkt dat gij dit reeds uit het geene gij mij van ztjn teekenen, als hij maar papier kan krijgen, gezegd hebt, als van zelve moet bepaalen. Ik weet wel dat jongens, die het teekenen willen leeren , thans, doorgaans, van Meesters  C64) ters in huis onderricht worden, en dit kost meêr geld als gij kunt te koste leggen; maar ik weet ook dat kunstfchilders, die tevens tekenaars, moeten zijn, als zij de genie van uwen zoon kennen hem met vermaak wat zullen leeren ; cnhij zal dan , op den duur, gelegenheid genoeg bekomen om zich te oefenen ; zijne geaartheid^, zijne gxoote.geme, zal hem meêr voord helpen dan zeeven meesters. Uit enkel genie heeft iemand , die nog leeft, het horoïdgie-maaken, zonder meester geleerd. De vermaarde Generaal Koehoorn was een fchaapherders jongen , maar teekende dagelijks mer zijn herderstaf in het zand ; werd eindelijk gekend als een groote genie; leerde al haast, door zijnen natuurlijken aanleg daartoe , de Ingenieurskunst; werd daar in de grootfte man van zijnen tijd, en is deswegen nog vermaard. Er is thans in ons vaderland nog een leeraar van den Godsdienst,die een gras of hannikkemaaijer geweest is.Zijnegenie werd teEnkhuizen, ineen Boekenwinkel ontdekt, waare menfchenvrienden hebben de kosten op zich genomen om hem te laten (lodderen. Nu leeft hij in ziin element , gedraagt zich als een braaf Christen Leeraar, poogt zijne medemenfehen dienst te doen, en zou gelukkig zijn , indien eene toevallige ongefteldheid dit niet belette. Ên, men zou, zo als ik reeds gezegd heb, veele oude en nog veele leevende voorbeelden kunnen noemen. Nu, zult gij uw zoon bij een kunstfchilder bezorgen? H. Ik kan daar op, heden, niet befluiten. s. 't Is onflodiï dat heden juist te doen; bedenk u nader. Onderzoekt, welke gelegenheid u voor kan komen weet gij niet; en gij zult  C 65 ) zult met deezen jongen zo eenen grooten haast niet maaken. h. Mair gij hebt ook mijn twee jongtte zoonen gezien: Hoe zijn u die voorgekomen. s. Daar van wilde ik nu liefst zwijgen. Mij dunkt dat onze famenfpraak reeds aan het oog-» merk daar van beandwoord heeft, en ze zijn nog te jong om ze bij een Ambacht te doen. h. Neen, neen, zo niet! gij hebt u ftraks een woordjen laaten ontvallen dat ik wel opgemerkt en gevoeld heb; gij zoudt wat zeggen dat mij genoeg bedroeven' zou. s. Wel denkt gij niet dat ik daar toe reden heb, wegens uwe twee jongfte zoonen? h. Om de waarheid te zeggen, fchoon ik alle mijne kinderen lief hebbe , kan ik over het verftand en oordeel, noch over de humeuren van de twee jongsten zo gunftig niet denken als over de twee oudftenl; en ik geloof niet dat ze in de jaaren die mijn oudften nu hebben , zo veele bekwaamheid, (genie) zullen tooneri. s. Uwe ondervinding zal u dat wel reeds geleerd hebben, en 't blijkt dat gij 't reeds hebt opgemerkt en weet. Op één na de jonglle, met zijn rechte haairen heeft, naar mijne gedachten, een flecbt humeur. Hebt gij wel gezien hoe nijdig hij mij aankeek, toen ik hem eene vraag deed ? Hij ziet 'er van nu of aan nijdig, kwaadaartig, geemeïijk en onvriendelijk uit. Gij zult het wel weeten hoe hevig hij dwingen kan en altijd zijn zin E wil  ( 66 ) wil hebben, zo dat het u moeilijk valt hem eerbied voor en onderwerping aan zijne ouderen te doen hebben; hij heeft, zo ik denk, maar maatig natuurlijk verftand, en niet veel oordeel; hij is niet gefchikt om in eenen grooten kring van menfchen te verkeeren; en ik raade u op het (terkst om hem onder ltreng opzicht te houden, en de lesfen der opvoeding , uit het boekjen der Maatfchappij, te volgen ; dan , en dan alleen, kan hij, onder Gods zegen, een draaglijk Burger en een goed Schoenmaaker worden. .. , h. Zo! zal dit dan mijn opvolger moe- ten zijn ^ s. Naar mijne gedachten, ja. Bij nader indenken vertrouw ik, dat gij mij zult bijvallen. Zijne geheele iieaartheid fehiint te vorderen, dat hij een zittend ambacht krijgt. Daar zijn geest, zo ik gis, zich niet kan verheffen, zal een ééntoonig handwerk hem niet onaangenaam zijn, noch verveelen. Een ander, waar in hij van 's morgens tot 's avonds op den been moest zijn, waar in veele verandering voorvalt, zou hem lastig weezen, en dikmaa s verdrietig maaken. Hier komt nog bij; als aii hem tot een Schoenmaaker opleidt, kunt gij hem onder uw opzicht houden; uw^aderlijk gezach, de beste zede testen, het beste ónderwijs tot een handwerk , heeft hij zeer Sfc; onder uwe beftuuring zijnde en blijvende kan hij groote voordeden genieten, die Wj'anders misfen zou; om zijnen traagen aart heeft hij, in 't leeren van een handwerk Kijks fpooren en prikkelen nodig; bekomt de niet, dan is het te vreezen, dat bi,,    ANDWOORD OP DE V R A A G E DER MAATSCHAPPIJ 707 NUT VAN T ALGEMEEN: Waar aan zullen de Ouderen best kunnen weeten, tot welke Ambachten of Handwerken hunne Zoonen, volgens hunne geaartheid (genie), behooren opgeleid te worden ? Vervat in een Samenfpraak tusfchen een handwerksman en den schrijver. H an n we r ks m an. Ik heb gehoord, Mijn Heer! dat gij een Menfchenvriend zijt, en genegen om aan verlegenen , al zijn het vreemden, rand te geeven. Ik neem daarom de vrijheid, hoswel gij mij niet kent, bij -u te komen. . Schrijver. Gij zijt welkom, vriend' Ad Ik  co fe/St* "*» ™ »w= kom,, « mo- gii mven &d ^ JgJ"™ al ach? moet «ij mii ,™ o'" mijnen, «■ mij Jief wSé■ m1 ^l™""" 'naal"!,'• «! eer« vjel mijne aandacht daar 0p, dat dee-  ( 12 ) Chirurgijn, een handwerksman mag nu-men Iaat ik aan u oordeel; maar een Diama, tkloover - Slijper - Zetter, oefent een S. werk, 20 wel als een Letterzetter, JSoekdrukker, Boekbinder, Glasblaazer, Touwflager Leerlooier, Leertouwer, Kuiper, Katoendrukker VVollefpinner, èn thaïs s ?en Heeren en Dames-Kapper ook al een Handwerk, daar een frisfche jongen wel door kan voordkomen. Om den nuttige Tuinman den" Warmoefier , en vooral den onontbeerlijke,? Metfelaar niet te vergeeten. "'jnen Tl^llee"S ' j°e h^bfgij mij in den war gebragt! KN^f i 'w ü Tekenaare" Fijnfchilder, de„ Kladfchilder, den Glaazenmaaker, den Kunst, verlakker en Bronsden Ertzer'enISnti der, en zelfs den Zijden - Laakenen~ Kou£ fen- verwer, vergeeten. Dan mij dunkt ik heb u Ambachten of Handwerken genoeg "e noemd; ,k gis dat die wel 90 zijn, welken allen m Nederland geleerd en geöefèrl£" nen worden, en ik ben zeker dat ik 'er no» vergeeten heb, die u welligt zullen invallen 01 voor uw nadenken overbliiven. h. Daar zijn ambachten onder daar ik mongelyk nooit om gedacht heb, en de keuze voor de ouders is zeker ruim genoeg s. Maar ik heb nog een en andèr hand. werk, dat ik met moest hebben verbetenmet genoemd. Zo toen ik eindigde vielen ?if mij in. Ik heb aan den Tabaksbewerker en Kerver niet gedacht. Ik heb. daar te boven van den verdediger van het Vaderland, den Soldaat noch van den zo nutten en noodzaakelijken Zeeman niets gerept. H. Kun-  ( 19) bacht,dat Ouders voor hunnen zoon gefehikr achten, 't welk in de Dorpen, en kleine Steden van ons Vaderland, mooghjk is, dan zou, ingeval de jongen daar geen zin in had en hem dat Ambacht niet fmaakelijk genoeg kon gemaakt worden, om het gewillig te beginnen, het ouderlijk gezag , met de verphgte helde, door reden en zachtheid, moeten uitgeoefend worden; en mooglijk zal men bij een zoon van eene goede opvoeding niet zeer lterlc behoeven te dringen, om in deezen zijne Ouderen te gehoorzaamen, wanneer deezen hem beveelen dat hij het beproeven zal, ot hij in het Ambacht, dat zij voor hem gekozen hebben, zin kan krijgen, en het daartoe te beginnen. Ik denk dat het niet veel zal gebeuren, dat, als het Ambacht naar zijne gtairtheid is, hij het dan niet met genoegen zal voortzetten. h. Ik heb met alle mijne aandacht geluisterd', en uwe redenering met genoegen gehoord ; maar 'er zijn toch ook wispeltuurige kinderen, en kwaade jongens; hoe droevig kunnen de Ouders daar mede verlegen zijn? s. Neem mij niet kwalijk dat ik wat te lang op uw laatfte vraag geandwoord heb, mij dacht dat het gewigt der zaak dit vorderde— 't is zo, dat fommige jongens (zo als ook het beftaan van groote menlchen in allerlei Handen is) wispeituurig, grillig en veranderlijk zijn , en dat deezen, door hunne onbe(tendigheidf dan zin in het eene, dan in het andere Ambacht, kunnen hebben; maar als voor zulke jongens een Ambacht, geëvecredigd aan hunne  C 20) Ligchaamskrachtenen Zielsvermogens, gekozen ïVn !? daar tJoe °Pgelei(1 worden,dan hebben de 0ud d ^ >r ^ ^ ^ hunne wispeltuunge redenen te beandwoor den en hunne grillige neigingen tegen te ipreeken; maar is die keus tegen hun beftaan en «aartheid dan is het, al zijn de jongens nog zo wispeltuung van. aart, met reden: en Egpn0n*h»Óit ZV &n andcr Ambacht wenlchen. Bij voorbeeld: ais een jongen zwaar werk moet doen en zijn ligchaam zwak is, zo dat het werk niet geëvenredigd is aan zijne krakten, dan klaagt hij met reden; als tot zijn ambacht een goed geheugen behoort, en hij Uecht-, of zwak geheugen heeft, en geduurig knorren of Hagen krijgt, als hij maar iets vergeet, dan is hij met recht verdrietig en moet tegenzin in zijn Ambacht krijgen; als hij wemig verftand en oordeel heeft en zijn Ambacht veer daarvan vordert, altoos voor domoor gefcholden wordt, en geduurig dreigen hoort dat hij zal weggejaagd worden! enz. hoe kan zo een jongen dan genoegen m zijn Handwerk hebben? bij kan het niet goed leeren, en geen wonder dat hij een einde van dit verdrietig leven wenscht, dat hii in een voor hem gepast ambacht daar weinig verftand en oordeel toe behoord, zou kurnen vinden. ' h. Ik merk uit uw gezegde zeer wel dat fommige jongens wispeltuurig genoemd worden die liet met zijn, en dat de v.rkeerde keuze der Ouchren meer oorzaak is dat fommigen bij een ander Ambacht willen, dan dat dit de  Vaderen best kunnen veeten tot wlke Ambachten of Handwerken, hunne zoonen, ^olgens hunne geaartheid (genie) bchooren opgeleid te worde-n? De Vraag bepaalt zich dus tot alle Ouderen en vooral,naar het doel, en den uitdrukkelijken wil der Maatfchappij, dat ook opgefloten ligt in haare zinfpreuk, tot die uit den minder vermogenden Burgerftand. Aan alle zulke Ouderen dus , die een zoon of zoonen hebben, wil zij*, door een andwoord op die Vraage, eenen wezenlijken dienst doen. De Maatfchappij bepaalt zich in de Vraag tot Ambachten of Handwerken, en niet tot alle bedrijven, waarmede de menfehen op eene eerlijke wijze aan de kost kunnen komen, en dus ook niet tot de kunlten en wetenfehappen, fchoon 'er geen kunften en wetenfehappen zijn die niet in verfcheidene Handwerken te pas komen, en waar van de jongens, als zij bij zulke Ambachten zün , zo veel moeten leeren als zij rot hunne Handwerken nodig hebben. De Vraag vordert, dat de geairtheid (genie) der zoonen, en wel de onderfcheidene gea;irtheid, zo klaar en bevattelijk worde beredeneerd, voorgedraagen of opengelegd, dat Ouders,die flechts gezond wenfehenverftand hebben, als zij het andwoord daar op aandachtig leezen, gemaklijk kunnen befluiten, waartoe hunne zoonen ai, en waartoe zij niet, bekwaam zouden kunnen worden, waartoe zij derhalven niet, en waartoe zij al, behooren opgeleid te wor- de* In  C42 ) maar gij "zoudt daar mede even min tot uw oogmerk voldaan zijn , dewijl de ziel van de zaak is algemeene regelen in deezen op bijzondere perfoonen toe te pasfen, en dit is de groote hoofdzaak die ik, in mijn derde (luk, u nader zal poogen op te helderen. Als gij niets meer aan ie merken hebt zal ik u mijne gedachten daar over mededeelen en u kenmerken, of kentekenen opgeeven, waar aan de Ouders best en genoegzaam kunnen weeteu en beproeven, tot welke Ambachten zij hunne Zoonen behooren op te leiden, naar hunne geaartheid. h. Ik verlang zeer om uwe gedachten daar over te hooren. s. Dit, mijn vriend! is zeker het gewigtigfte dat in de vraage der Maatfchappij te beandwoorden is; maar ik hoop dat gij met mij begrijpen zult, dat ik de gronden tot dit andwoord reeds gelegd hebbe , en dat ik dus korter zal zijn dan gij mooglijk verwagt, om niet tweemaal het zelfde te zeggen. Hoor dan alleen het volgende: Ouders die hun kinderen beminnen, en dit is natuurlijk, kunnen niet nalaaten van hunne eerste jeugd aan opmerkzaam op dezelven te zijn. Zij die dagelijks met hen omgaan, kunnen, door geringe oplettenheid, bij het opgroeien der kinderen hgthjk oordeelen over de ligchaamsfterkte of zwakheid, en zij doen dat gewoonlijk. Hunne (der kinderen) meerdere of mindere fchrauderheid; hun verftand, oordeel, vlugheid, levendigheid, 0f onvatbaarheid, traagheid en fttlheid, of werkeloosheid, te bemerken, en daar over aanmerkingen te maaken, is hen  (43) hen even zo gemeen; zij doen dat dagelijks. Als nu de jongens wat grooter worden hebben zii op dezelfde wijze hunne opmeikin«en (en lx] kunnen niet nalaaten hunne kiiïdereiï hier in naar te gaan) over hun leeren fpee èn, keus van gezelfchap, bezigheden- daar over kunnen zij, doorgaans, zeer -oed oordeelen. Als de jongens fchrander zim, en anderen vaak bedotten, zullen zii h-n met vermaak flimme platjens noemen ; al ziMom zijn, zullen zi hen beftraffen, dat zij zich door anderen laaten beonegen of verleiden. Als nu de jongens grooter worden en zij 'er aan denken, om hen bij £n Ambacht te doen, dan is het alleen de ovnnre zaak dat de Ouders weeten, dat zij berust moeten denken, om gefchikte AmMchte voor hunne Zoonen te verkiezen, dfe met derzelver geaartheid en krachten overeenkomen. Als zij genoegzame denk? Mo., i-.pV.hen van de onderfcheidene Am£te dan zal het ben geheel niet moeilijk ÏÏEi de gefchiktheid of ongelchiktheid, to deeze of die Ambachten, voor hunne Zoonet te bereekenen, welken zij van der jengd aan hebben leeren kennen en over welke Ambachten zi met anders, dan naSSnjk eneigenaartig konden, noch kun- "eS T'maar', veele Ouders zijn zo ingenomen met hunne kinderen, dat zij niet onparS.?no h naar waarheid, over hen kennen oordVelen; zij denken dat ze tot alles be- kraSijZzegt daar zeker eene waarheid, en  ( 55) s. Zacht , mijn Vriend ! zo haastig niet. Alle de fchepfelen in de natuur, de-dieren en menfchen bijzonder, hebben onderfcheidene humeuren, of zijn van een meêr of minder verfchillende geiiartheid. Hebt gij dit aan Vogeltjens, als gij 'er twee of drie hadt, of aan huisdieren, als Honden en Katten , niet opgemerkt ? Ik héb eene Kat die , als 't ware, de afgod van mijne vrouw geworden is, door haar ongemeen goed humeur, en eene andere, die zij om de kleur bemint, fchoon deeze een onaangenaam humeur heeft en valsch is; de goedhartigheid is uit de oogen van de goede zo klaar te leezen, als de valsheid uit die van de andere. Nu . deeze , zo zeer uit een loopende, geaartheid, ut dezelfde gedachten en foorten, is de grond der Phijfiognomie of gelaatkunde, welke menfchen , vooral omtrend andere onderfcheidene menfchen, kunnen oefenen, om derzei ven hoedanigheden te leeren kennen; en dus is deeze wetenfehap daar in beftaande, dat men, door het bedaard befchouwen van de aangezichten , van jonge of oudere menfchen, over hun gemoedsbeftaan, over hun verltand, en hartstochten, kan oordeelen. Ik heb geen oogmerk u te vernaaien wat de vermaarde lavater over deeze wetenfehap gefchreven heeft, noch om u mijne gedachten over de waarde, het nut, of de juistheid van dezelve, te geeven; maar ik zal u alleen zeggen , dat alle menfchen , die hun natuurlijk verftand hebben, gelaatkundigen zijn, en zich daar gewoonlijk in oefenen. Wat is er toch gemeencr dan dat men zegt, als men I D 4 van  C 56 ) wttt de menfchen, die men kent, fpreekt, of dat men van hem, die men aanziet en be icliouwt, zegt: hij ziet 'er vriendelijk of knorrig, vrolijk of droevig, fcbrauder of o.im, vlug en vaardig, of lui en traag uit2 Meii gewent zich, van der j.ugd aan, de onderfcheidene trekken van het aangezicht op te merken , en derhalven daar uic te befluiten. Nu, dit is de gelaatkunde en de oefening daar van. Maar gelijk het met alles is, men moet zich oefenen om een meester te worden. Ik kenne braave mannen, die het door oefening in deeze kunst al vrij verre gebragt hebben h. ik verzoek dat gij mijne haast verl ichoont; ik .dacht, hoe komt dit te pas- ik zie wel dat ik, zonder het te weeten 'ook wat van de gelaatkunde kenne. s. Zo veel re beter. Maar luister verder ik zal voortgaan. Na het bedaard befchouwen mver twee oudrte Zoonen, had ik weldra mijn oordeel over hen gebreken, en in dat oordeel ben ik vrij fterk bevestigd, nadat ik die jongens het een en ander gevraagd en zo wat met hen gepraat heb, gelijk gij gehoord h-ir. Tj-v oudfte Zoon ziet 'er ie' zond en fris uit, en fchoon hij nog maar twaalf Jaar oud is, is hij vrij groot naar zijne jjaaren; zijn geheele aanleg teekent, dat hij een groot en fterk man zal worden. Naar m jne gedachten heeft hij een zeer goed humeur, wordt niet ligt boos, is toegeevend, en m de ongevallen geduldig; dan, flat het voornaame is tot een Ambacht, hij fleert goede zielvermogens; zijn verftand, ïcaoon bij met verheven, noch vliegend, kan den.  (57) denken, acht ik dat,. natuurlijk befchouwd, zeer gezond is; 't kan wel zijn dat hij geen groot geheugen heeft, dat ik gemerkt htsb uit het historietjen,dat hij mij pas half verhadde, daar hij het veel zaaklijker geleezen heett. ik ken het. Maar zijn oordeel over 't geen hij bevat, is zeer goed, 't welk ik uit de gevolgen, welken hij beredeneerde, als doordat historietjen veroorzaakt, zeer wel kon merken. Daar bij denk ik, dat hij werkzaam van aart is, niet gaarne ledig,maar genegen tot werk. Dus fpreekt het van zeiven dat, naar mijn begrip, die jongen eene zeer goede geaartheid en zeer goede hoedanigheden heeft. De vraag, is nu of ik zijn beltaan en character getroffen heb? en 't is uw zaak nu, op uw woord van eer, mij hier in de waarheid te zeggen. h. Dat had ik niet gedacht, dat gij mijn jongen zo net zoudt hebben leeren kennen! Ik zelf had hem zo goed niet kunnen befchrijven: — maar ailes wat gij zo onderfcheiden van hem gezegd hebt, is waarheid, 't Is mijn zoon, en hij is mij te na om hem te prijzen, maar 't is een btste jongen. Maar wat zegt gij van mijnen anderen ? s. Zacht zacht, zo driftig niet! Laaten wij nu eerst fpreeken over een ambacht waar toe gij uwen oudften behoordet op te leiden; uit zijn beltaan en gtaartheid kunnen wij dat best weeten en befluiten. Ik heb gezegd, dat hij werkzaam van aart is. Gij hebt dit toegeftemd. Wel nu , als hij dan zo wat bezig is, wat doet hij dan? wat voert hij ait? ïï. Die jongen? als hij maar een mes, een 1 D 5 ftuk  ( 58 ) ftuk plank, of houtjen kan krijgen, dan praktifeen hij om die zo te fnijden,dat hij 'er een huisjen van kan maaken, daaraan is hij dan onvermoeid bezig; hij fchikt en past en meet, dat het een lust is om te zien. Laatst had hij wat oude kaarten, daar heeft hij ook een huiden van gemaakt, en de deuren en ▼engsters, de doelen, banken en tafels niet vergeeten; hij wilde het van drie verdiepingen maaken, of hij het gekregen heeft weet ik niet. ( s. Het is bij mij zeker, dat de geaartheid en bekwaamheid van dien jongen lo is, dat hij tot onderfcheidene goede en werkelijke Ambachten gefchikt is; en wel tot zulken daar wat aan vast is om het goed te leeren, en waar top tevens ligchaamskrachf nodig is: hij kan, bij voorbeeld, een Goud of Zilverfmit een beeldhouwer, een Draaier, enz. worden mi] dunkt zo een Ambacht zou met zijné geaartheid wel overeenkomen: wat denkt gij daar van ? ö J H. Ik heb met mijne vrouw meêrmaalen segefnnken om hem m in Handwerk, het Schoenenmaaken, te leeren, en zou het waarfchijnlijk gedaan hebben, maar nu moet en wil ik met u raadpleegen. Het is een Ambacht daniet za tiitfterven ; en fchoon ik maar een kleine baas ben, en maar mat één knecht werken kan, heb ik altijd de kost gewonnen, en vergenoegd met het nodige naar mijn ftand geveest; maar daar ik nu op mijn zin niet £>H ITJ! lZUWS redenei1 m'j daar va» reeds ?i! i^ihSbuef?' adlt lk de ambachten, die g