PRIJSVERHANDELINGEN, OVER DEN INVLOED DER. NAARSTIGHEID. UITGEGEEVEN DOOR DE MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN. TE AMSTELDAM, bij HARMANUS KEljZEii, COUlNhUS de VRIES, b n HENDRIK van MUNSTER, Boekveikoopers s 1796'   BERICHT. In ten jCand, dat, alleen door arbeidzaame handen, als uit het water gewoekerd is, en het welk niet anders dan door den vlijt zijner inwooneren kan blijven bejlaan, kon, zeker, niemand zich verwonderen, dat de invloed der Naarftigheid, door eene Vaderlandlievende Maalfchappijals eeiie prijsftojfe werd opgegeeven, ten einde de redenen van verpligting, om altoos naar/lig, werkzaam en bezig te zijn, te meerder voor elk Burger open te leggen. Uit vier ingekomene Verhandelingen, werden de hier achtervolgende, van wilte- tus bernardus jelgersma; eer. tijds Phil, Doctor en Predikant te Boxfum en Blesfum, in Friesland; naderhand Secretaris der Reprng van zijrTen maaier, over zijne verrichtingen , vleién ? — zou S nzSnt ÊëeS 'bÜ £ene mindere maare 'an rï' ei'e zekere maate van vroomheid SteT Me^t gevoe^.had' nieten ' ed lvJerjSch> een waard ger Christen pph J Wr Burger en handelbaarer Vriend gewees" gebrek 'dtaTJS^ ,naarfi[§heid heeft dan a n«i? ?1] zich flechts tot tón ding be¬ paalt; daar in de maat niet houdt, ènwr. Leer0e„lnwiTaH a"e niedebiTngt NaarKei? tl ^ V00F.be^d, dat^de O i. Tim. VI: ro.  voor ééne van zijne overige verpligtingen onsevoelig tnaaken mag. , „nnr- g l Oe Kardinaal Richelieu, was, in de voor verwlgtte billijk van hem, da . hI ^ van den ftaat gebruiken; op heerschzuchtige raïuuren een waakend oogï houden en op komende ftaats onheilen, met «?.n;°e"15Vk eewe'd zou afwenden; maar dat hij te gelijk foor de binnenlandfche rust en veiligheid zotl n • Voor het gezach en de handhaaving van loed'e wetten,&waaken; den koophandel en Tefcheepvaart beveiligen ; ^ la" bouw de VvinrWrken en voorts alle nuttige kuiislcu £ itl^nf "rappen aanmoedigen ; geene onooo5?S T en drukkende fchattingen heffen, maar ?ng te«?ndeél, door heilzaame bezuinigingen en Schaffen van overtallige verkwistingen^ den last der fchaamele gemeente ver-  ( 14 ) geliefkoosd ontwerp, e,f 0 n ! ^ 7? ^ hij Hechts zi n oogmerk hrrr-h,»3 J ?gt kreunde hij >er zi^wSnig'o£ fchatkist uitaenut wprrl • ?r V ■ ,s ,ands van '.Volkszee S^loe/ aan clt™*™ gen en krijgstoerustingen befteerf weïei^nf Jem bij de Godiijke SfaEï AlSg? weeffpannnigh°eidh ^ft?" - jagen weelig opgroeide. J? n e„' rna^^11 lig vermoeden, dat hij, w re L / resar cVmpen ssss Intusfchen was RkheUeu nooit ledio- ™ onvermoeid. Bii ri™ , , ..noo,t ,edig maar hem de f oJc,J S e1} blJ nacht maalden nem de ltaatszorgen door het hoofd, en C*; Miüot's AJg. Waereldgefch. deè! VIII. bi. ^  ( 15) men kan hem niet verwijden, dat hij zijnen leeftijd verbeuzeld hebbe. Maar als hij dit eens gedaan had; als hij, in ftede van het woelig tooneel der ftaatkunde te beklimmen , den rol van onzen voorheen gefchetsten Karei gefpeeld had, zou hij dan wel zo veel goeds bedorven, zo veel kwaads gefticht, zo veele moorden gepleegd, zo veel wanhoop veroorzaakt en zijne gedachtenis met zo veele vervloekingen overlaaden hebben ? Meen , dan had hij onopgemerkt geleeft; nu ftierf hij den dood van een tijran en roover. Hij kan dus de man niet zijn, die om zijne vlijt en naarftigheid met recht geprezen wordt. Immers, hij dacht Hechts, en dat nog zeer gebrekkig , aan een gedeelte van zijne pligten, en dus leert u zijn voorbeeld, o Mensch ! dat uwe naarftigheid niet veel te beduiden heeft, — dat zij" den naam van deugd en pligtsbetrachting onwaardig is , ten zij zij zich over alles, wat uwe hand vindt om te doen, uitbreide, en u aanfpoore, om aan uwe geheele roeping, als Mensch, als Rurger, als Huisvader en als Vriend getrouw te zijn. Juist zulk een man is Zelotes. (zegt ,, moogelijk iemand) ik kenne hem van nabij; 9, hij ftaat in de ganfche nabuurfchap voor een ,, ijveraar te boek. Deeze man leeft ^eheel voijr zijn' pligt; hij laat geen oogenblik, 5, om voor zich zeiven, zijn huisgezin of s, anderen nuttig te zijn , verloren gaan. ,, Hij vermijdt alle gezelfchappen, hij weijj gert alle uitfpanningen en vermaaken bij „ te  C 16 ) „ te woonen , enkel om van zijnen kostelij„ ken leeftijd niets te misfen: Dat ik af. „ Jlijtc, zo ik maar nuttig ben (*j is zijne „ zinfpreuk: En waarlijk, hij kan het zo „ ook niet lang meêr uit houden. Schoon „ nog in den bloei zijner jaaren zijnde, verzwakt zijn ligchaam zichtbaar; de ge„ zonde blos , die, voorheen, zijne wangen ,, verwde, is reeds vervlogen; gebrek aan be„ weeging- kost hem veele ongemakken; dik„ wijls klaagt hij, dat zijne geest-vermogens „ niet meêr zo vlug zijn als voorheen : jahet is „ ligt vooruit te zien, dat hij, dus voortgaaij„ de, (en op verandering in deezen durft men niet meêr hoopen) geen oud man zal wor„ den. Helaas! zijne onvermoeide Naarftig„ heid zal hem aan ons en aan de waereld, veel te vroeg, ontrukken." Ongelukkige Zclotes! Hij had , indedaad, een veel langer leven verdiend: zijn vroegtijdig affterven zal een gevoelig verlies voor de maatfchappij zijn. Had hij zich zeiven wat meêr in acht genomen, en voor het behoud van zijne gezondheid, in tijds, gewaakt, hij zou , misfchien,eenen hoogen ouderdom bereikt, ~ zelve meêr gunst van zijn leven gehad, en nog veel meêr gelegenheden gevonden hebben , om de eer van zijnen maaker en het geluk van zijne mede-menfehen voor te Maan. Naarftig is hij, dit kan niet ontkend worden. Ook vm.de ik mij gedrongen, zijne naarftig. heid, deugd te noemen. Maar hij trekt deeze deugd te verr' 0f hij breidt haar niet yerry C*) Terar dum profim.  C 17) genoeg uit, narr maate men zich de zaak verkiest \oor te Hellen. Men kan, voor eerst, zeggen, dat hij zijne Naarftigheid te verre trekt,—dat hij al te uaarltig is. Want hij verkort zijne leefdagen met zijne onvermoeidheid; hij haalt zich daar mede veele ziels- en ügchaams - ongemakken op den hals; hij wil lasten draagen, waar onder zijne krachten hem begeeven moeten; hij vergt zich zeiven dus te veel af. En dit moge men in hem verdraagen en verfchoonen; het is echter niet prijslijk, of naarvolgens-waardig. Men kan, ten anderen, ook zeggen, dat zijne Naarftigheid zich nog niet verre genoeg uitftrekt. Want, zijn ijver vuurt hem wel tot veele, maar niet tot alle, zijne pligten aan. jDen pligt van zelfs-behoud verwaarloost hij; bij alle zijne deugds-oefeningen vergeet hij, dat hij een aard-bewooner is, en hij verzuimt de zorge, welke hij voor zijn leven en gezondheid draagen moest; hij ltelt dien prijs niet op zijnen ligchaamelijken welvaart, dien eene zo dierbaare gif;e van zijnen Schepper verdient. Zo maar een deel van zijn ijvervuur voor het behoud en de verlenging van zijn leven blaakte, dan zou hij, ook in dit opzicht , den wensch van zijne vrienden vervullen, en onberisplijk zijn. Zclotes leere ons dan, dat ook de Naarftigheid haare perken heeft, en dat zij, zo rasch zij deeze ,in het een of ander opzicht, te buitengaat,— zo rasch zij aan de ligchaams-en geest-vermogens van den mensch ' niet meêr evenredig is, aanftonds fchade veroorzaakt en ophoudt een voorbeeld ter naarvolging te zijn. B 5. San-  C 18) 5. Sdulus, wien wij, als een Apostel van jesüs christus, onder de benaaming vau Paulus beter kennen, bragt, reeds vóór zijnen overgang tot het Christendom, zijne leefdagen op eene nuttige en voorbeeldige wijze door. Van jongs af aan gewoon, de wet van Mozes flipt te onderhouden, was hij in het nafpooren van haaren inhoud, en in het vervullen van haare bevelen onvermoeid bezig, Tot rijpere jaaren gekomen zijnde omhelsde bij de grond (tellingen van die Secte, weike van de wet en de profeeten het meeste werks, en zich, door haare befcheidenheid , zedigheid, en oplettendheid op het gedrag der mentchen , boven anderen, beroemd maakte. Hij genoot het onderwijs van den geleerden , deugdzaamen , en vredelievende» Gamaliël, en het is hoogstwaarfchijaiijk, dat het vuur zijner jeugd daar door merklijk getemperd werd, terwijl zijne kennis en ondervinding dagelijks aangroeiden. Welhaast ftond hij voor een rechtfchaapen ijveraar bij zijne landgenooten bekend; van zijne verkleefdheid aan de waarheid en de wet waren onlochenbaare bewijzen voorhanden. De Godsdienst begrippen van zijn volk eii vaderen waren hem , boven alles, dierbaar: veor dezelven konde hij leven en fterven — en zelfs een moordenaar worden. Het was voor hem onverdraaglijk, dat men deeze begrippen in twijfel trok, — dat men ze durfde tegenfpreeken, — dat men niet fchroomde, anderen in derzeiver plaatfe te flellen. De leere van onzen Heiland en haare verkondigers werden, daarom, allervianigst door hem gehaat. Dat een ge-  C 19 ) gekruiste booswicht Mozcs verdrong; dat eene bende Gallileërs den tempeldienst ondermijnde , dit kon hij niet verkroppen : noch aan hen , noch aan hunne aankleevers kon hij deeze fchending van de wet en het heiligdom ongewroken laaten ; zijn ijvervuur werd heviger, naar maate het gezelfchap der Christenen aangroeide. Alles, wat ter ftuiting , en vernieling van deeze nieuwigheden dienen koude, oordeelde hij geoorloofd, en ftelde hij vlijtig te werk; misfchien had hij den post van Opper Ioquifiteur aanvaard , bijaldien het monfter der Inquiütie toen reeds in de helle ware uitgebroeid geweest. Nu gaf hij er flechts een voorfpel van. Schoon anders met bloeddorftig of wreed , vond hij echter in den dood van den Christen Stepharius, den bloedgetuige, veel behaagen ; dit eerste ofier,aan de voorouderlijke rechtzinnigheid toegeb'ragt, deed hem naar meerdere flagtoffers omzien: Met eene volmagt van het Sanhedrin voorzien, meende hij, ook elders, den vaderlijken Godsdienst met geweld te doen zegevieren. Reeds ftreelde hem zijne verbeeldingskracht met het denkbeeld van de wanhoop der weerlooze Christenfchaare, — met de verftroojing hunner vergaderingen, — met de gevangenis of uitlandigheid van hunne leeraaren , en met den herftelden luister vmMozes en de Profeeten; toen hij, gelijk uit onze gewijde fchnften bekend is, (*) in de volvoering van zijn voor C) Handel: 13t. 15 a  C 20 ) voorneemen , op eene onvoorziene en zeej zonderlinge wijze , gefruit werd. De vraag is nu, was de ijver, dien Paulus betoonde, die hem vooral tegen de Christenen in het harnas joeg, eene pligtmaatige Naarftigheid,— eene navolgens-waardige cieugd? Zelve heeft hij dien ijver in volgende tijden openlijk afgekeurd , en erkend : dat hij in onweetenbeid de voorfchriften der billijkheid en menschlijkheid waste buiten gegaan , (*J — dat hij, door gebrek aan noodige kennis misleid, door vooroordeelen en overhaasting verblind, misfchien ook door het opruien van aanzienlijke tijdgenooten aangevuurd , een vervolger was geworden, en zijne vlijt op eene zeer verkeerde wijze betoond had. Laat ons In deeze bekentenis van Paulus dan berusten, en,door zijn voorbeeld gewaarfchuwd , daar uit deeze gewigtige les af leiden: Dat de Naarftigheid, zonder eene genoegzaame kennis van den pligt , dien wii behartigen , geene deugd kan zijn; dat dé Godsdienst zelve op deezen regel geene uitzondering maakt, ja, dat wij, onder voorwendfel , dat wij Gode een dienst doen j het meest gevaar loopen, van ons geweten' met onmenschlijkheden te bezwalken. Dus verr' heb ik u , geëerde Leezen.! eenige voorbeelden aangewezen, waar uit gij, naar mijn inzien, eene dubbele winst kunt trekken: Eensdeels toch waarfchuwen zij u voor de gemeenzaamste misvattingen omtrent de Naaiftigheid ; anderdeels leeren zij u deezen pligt (*) 1 Timoth: I; 13.  C 21 ) pligt reeds , ten naasten bij, kennen; zij maaken u,ten minsten , deszelfs onderzoek gemaklijker. Indedaad,' ik zal, om dit ftuk op te helderen, nu niets meêr behoeven té doen, dan de gevolgen , welken ik uit elk voorbeeld afgeleid heb, kortelijk bijeentetrekken. De Naaritigheid beftaat dan, niet alleen in eene geduurige infpanning van onze ziel- en ligchaams-vermogens , niet in eene bloote rusteloosheid, en zorgvuldige vermijding van een lui en ledig leven, maar in eene vlijtige en volftandige beoefening van die pligten, tot dewelken de mensch op aarde verbonden is. Hij, die zijnen ijver fleebis aan een gedeelte van zijne roeping befteedt, cn dien aan de overige deelen onttrekt, komt, omtrent het yoorfchrift der Naarftigheid , veel te kort; zijne te kortkomingen zijn groover en gevaarlijker, naar maate de pligten, welken hij dus opoffert, van meerdere aangelegenheid zijn. Leiie verkeerde drift, uit misverftand omtrent onze pligten geboren, moet met de deugd der Naarftigheid nooit verward worden; zij is., of bloote onbezonnenheid, of fnoode ver- floktheid. De Naarftigheid heeft , zo wel als elke andere deugd, haare maat en perken; zo rasch zij deeze te buiten gaat, wordt zij meêr of min gevaarlijk , en het duurt niet lang, of men ontdekt aan de eene zijde nadeelen, die de winsten, welken zij aan eene andere zijde veroorzaakte, rijkelijk opweegen kunnen. Dit echter belet niet, dat zij in verfebiliende gevallen ook een' verfchillenden trap van levendigheid moge hebben: B 3 Wij  C 22) Wij behoeven, bij voorbeeld, niet zo naauw onze Godsdjeust-pligten: de natuur en het gewigt der zaaken , waar roede wij ons bezig, houden, moet de maate en de werking der Naarft.gheid bepaalen. Waarheid en1ie? VvHiC erev';beiden'0n.Ze meeste oplertenheid en vlijt. Wanneer wij deeze van eikanderen tffcheiHen, en in het benaarftigen van de déne boven de andere de voorkeuze geeven, wordt onze Naarftigheid ftraks misdaïdig én niet zelden, gelijk wij in het laarfte voorbeeld za' debn«r^ne y"^ 7* d& WreedSte mishan' delingen. - Zonder dat een mensch zijne ge- heele beftemming overdacht hebbe, en van de natuur en het aanbelang der pikten tot wier vervulling hij geroepen wordt^behoorlijk onderricht zij , kan bij den pligt der Naarftigheid met naar vereisen volbrengen: Ui] zal dikwijls , of op de onrechte wiizeijveren , of zijnen meesten ijver aan de onrechte voorwerpen en bezigheden befteeden. Uit alle het bovenftaande blijkt dan, dunkt "'LJ' 2f6r k^f? dat de Naarftigheid van den mensch en Christen beftaan moet: „ in eene „ a gemeene bereidwilligheid en bevlijtiging om „ alles, wat onze hand op aarde vindt om ?rïur' »a^rd,g eV gelukkig ten uitvoer V.L T\ Pm" pligt' geene betrekking, geene omftandigheidm het menschliik leven ,is er uit te denken, waar in de Nar.' ft>>hèid van >geenen uitfteekenden dienst is. Hierin ■ r>£V2" Vede fidere" pligten enderfchefden. vonrul 'n ' VfeIi1-' tot maar éêne foort van voorwerpen en bedrijven bepaald; bij voorbeeld, de  C*3) de rechtvaardigheid, de vredelievenheid, het medelijden , het vertrouwen enz. Maar de Naarftigheid komt in alle onze phgtmaatige handelingen te pas; zij zet aan dezelven eene wezenlijke waarde bij , en verfchaft ons de zoetste winsten van onze phgtsbetrachtmg. Naarftig te zijn, lust te hebben om van onzen leeftijd het best mooglijk gebruik te maaken, altijd gereed te zijn om het go-li}k. welbehagen te volbrengen en, gelijk de fchntthet uitdrukt, (*) vuurig van geest te zijn, dit alles komt, in de hoofdzaak op het zelfde uit. Een naarftig mensch beleeft met flechts den wil van zijnen maaker ; maar hij doet het met graagte , zo vaardig en goed , als in zijn vermogen is. n-^u^-.A Men moet dus den pligt der Naarftigheid wel zorgvuldig onderfcheiden van die vlugheid en voortvaarenheid, welke aan fommige menfchen, of uit hoofde van hun temperament en gelukkige vermogens , of door gewoonte en opvoeding, eigen zijn. Deeze drift en vlugheid , toch, zijn op geene voorafgaande kennis en redeneering, voor het gewigt der zaaken, welken men bij de hand heeft, gegrond; zy werken, dikwijls ,zondereenigoverleg;zij nollen in haare werkingen , niet zelden, buiten het rechte fpoor, en hebben flechts in die gevallen, waar in zij den mensch tot het vervullen van zijne onlochenbaare pligten zichtbaar te ftade komen, het uiterlijk voorkomen van deugd en pligtmaatige gezindheid. Geheel anders is het met de rechte Naarftigheid gek- (*) Handel. XVIII: 24. Rom. XII: ir. 13 4-  C H ) gen : Deeze wordt uit een duidelijk beiert van onze pligten geboren; zij is Jan der' zeiver gewigt en noodzaaklijkheid altijd evenredig;, zij vermijdt alle onnoodige afleidingen eri verbodene misftappen zorgvuldig; zij" vindt wel ln eene gelukkige geëartheid en natuurlijken aanleg, bij fommigen , eenen merkelijke» fteun; maar zij kan ook, bij lieden van -en tegen oyergefteld ongelukkiger temperam'en" eenen vrij hongeren trap bereiken; ;a' zi; heft zich bij deezen, vooral, tot'den rari» der edelfte deugden. n ran§ «i;1^ 5" i!TUis^Z!n.,van prob«s wordt de pligt der Naarftigheid, zo veel de menfeh- :i'f^zwak'ïeid gedoogt, naar vereisch vol bragt. - Ten (befluite van alles, wat ik toe hier toe over dit onderwerp gezegd heb 7al ik dit gezin nog kortelijk befchrijven. Het beftaat in een' Man , Vrouw , twee Kinderen, en eéne Dienstmaagd, probus is een Koopman: Maar hij breidt zijnen han< del niet yerder uit, dan zijn tijd, e„ vernogens toelaaten en de behoeften van ziift huisgezin en kinderen vereisfehen. Zich dieper, dan noodig is, in de drokten van dit even te mengen; alle zijne levens-oosenblil ken daar aan te befteeden; zich zeiven uit winzucht meer af te vergen, dan men doe kan, dit reekent h.j ongeoorloofd; zijn ook- fpet,LnietVVCrbaa2end groote batten op te leggen , of eene zeer vermogende nakomehngfehap achter te laaren, maar eeniglijk zijne k.nderen in ftaat te ftellen , om den ran. "n 4e levenswijze van hunen vader, bij een vin\ig aanwenden van hunne vermogens, op te höi}«  houden; en daar toe zijn maatige koopbedrijven, onder den Godlijken zegen «au maatige winsten gevolgd, reeds voldoende. . ■ Dit maakt,dat 'er voor onzen koopman van 2ijn tijdelijk beroep nog al vrij wat uuren overfchieten, welken hij op eene andere wijze en in andere bezigheden doorbrengen kan; ]a de ibm deezer uuren is grooter , dan men misfchien zou vermoeden, naardien hij zijn koop-belang vlijtig voorftaat; de moeite, daar toe gevorderd, door de Naarftigheid verligt; alle wanorde' in zijne zaaken zorgvuldig vermijdt; 't geen heden gedaan moest worden, nooit tot morgen overlaat, en met lust en overleg in alles, zelfs in fchijnbaare kleinigheden , te werk gaat. Gewis, hier door wordt heel veel tijds uitgewonnen, en probus voert, dikwijls , in één uur meêr uit, dan anderen in een' halven dag. Op al dien overfchietenden ti;d fielt hij verders eenen hoogen prijs, en zijn vuurigst verlangen is, om van denzelven een betaamelijk en nuttig gebruik te maaken. Hij kent zijne betrekkingen als Mensch , als Christen, als Burger en als Huisvader; en het is zijne hartelijke begeerte om aan dezelven te beandwoorden. Zijne bezigheden groeien hier door geweldig aan, en 'er is geen kans meêr voor hem om lui en ledig te zijn. De pligten van den Godsdienst trekken zijne meeste oplettenheid, en hij is in derzelver vervulling, bij uitftek, flipt en volijverig. Edoch , dewijl hij de noodelooze bekommeringen en fchandelijke buitenfpoorigheden van *jet bijgeloof en de dweep-zucht kent, is B 5 hij  C 26 ) hii tegen derzelver miswijzingen geftaadig op zijne hoede; zijne Godvrucht is zo wel verltanmg als naauw- gezet. De opvoeding en vorming van zijn kroost ligt hem na aan r. harre, en hij heeft daar voor een goed deel van zijnen leeftijd beltemd. De* waarde van een, voor de eeuwigheid gefchapen,, wezen , — het aanbelang van het opkomend geuachtde aanftaande verandwoording,— de behoefte en het vertrouwen der kinderen op zijne vader.zorg, —en zijne ouderlijke tederhartigheid — dringen hem,om,in deezen,liever te mild dan te fpaarzaam te zijn. .Het huisbeftuur, fchoon voornaamelijk aan zijne Echtgenoote overgelaaten, trekt echter fomwrjlen, zijne aandacht, en gaarne wendt hii zijnen invloed aan, om het huislijk geluk van allen, die zijn gezin uitrrjaaken, te ver zijn vermogen, en hij helpt 's Lands Onheilen en gevaaren , zo veel hij kan, afwenden. De rechten der vriendfchap en de huwelijks-trouw eerbiedigt bij, en hij laat de liefde van zijnen vriend en echtgenoote nimmer onbeandwoord. . Met dit alles leeft probus met Hechts voor anderen, maar ook voor zich zeiven. Zijne eigene kundigheden, door een naarltig onderzoek en leerzaam onderhoud, te vermeerderen; door eene maatige rusten mtfpanning voor zijn leven en gezondheid te waaken; bij het genot des levens, der vreugde en der gezelligheid zijne dankbaarheid jegens God te voeden, dit telt hij mede onder die pligten, welken hij met mag verwaarloozen En zo tracht hij zijne vlijt en vermogens tusfchen God, zijnen naasten en zich zeiven te verdeden, alleenlijk zorgende, dat hij deeze drie hoofdvoorwerpen altijd, en, zo veel mogelijk is, te gelijk behartige, ten einde hij geen gevaar loope, van zijne Naarftigheid flechts aan één van drieën, ten koste te leggen, en de overige beiden te verönachtzaamen. De Huisvrouw van probus omhelst de grondbeginfels en volgt het voorbeeld van haaren man. Zij is niet flechts vlijtig en oppasfend in alles, wat de huishouding aangaat, maar zij ftrekt ook haaren ijver en bereidwilligheid tot alle haare pligten uir. Veel overdenkt zij den kring, waar ïnzij geplaatst is, — de voorwerpen, welken haar daarin ontmoeten, en de handelwijze, welke haar jegens die allen betaamt: Aan elk der-  Cs8 ) zeiver, befleedt zij zo veel tijds en oplettenheids, als de natuur der dingen en haare omftandigheden toelaaten. Schoon niet onverfchillig zijnde omtrent uiterlijke fieraaden, en afkeerig van alle üordigheid, maakt zij echter van de verfraajing van haar hart en zeden veel meêr vverks dan van het uitwendig ligchaams-opfchik; geenszins baatzuchtig zijnde, en een gevoelig, medelijdend, hart omdraagende , vergeet zij, echter, zich zeiven niet, en volgt zij de regelen van eene geoorloofde zelfs-liefde gewillig op. Tegen het uitfpatten van haaren ijver is zij behoedzaarner, naar maate zij, uit hoofde van vrouwelijke aandoenlijkheid, daar voormenigvuldiger bloot ligt. Hunne kindérs werden , van jongs af, in de lesfen der Naarftigheid onderwezen , en reeds ziet men 'er .de heilzaamste uitwerkfels van. De luiheid kennen zij niet dan alleen uit de haatelijke befchrij vingen, welken Vader en Moeder hun dikwijls daar van gaven. Men vindt hen altijd bezig in zulke bedrijven en verlustigingen, weiken met hunnen ouderdom en vatbaarheid overéénkomen; naar maate zij in j.iaren toencemen, naar die zelfde maate gewent men hen, om hunne kinderlijke fpelen, wat te verminderen, en dezelven met iets, 't welk gewigtiger is, en een' meerder ernst verdient, te verwisfelen. Reeds befpeurt men bij hen, in den ouderdom van agt en tien jaaren, een behoorlijk mengfel van belangrijke en beuzel achtige bezigheden, en men mag, met veel gronds, verwagten, dat zij, onder het op- zicht  C*0 zicht van zulke ouderen groot geworden, eerlang , het voorbeeld van den werkzaamen Vader en van de naarftige Moeder, volgen zullen. Zelfs de Dienstmaagd van deeze braave menfchen, deelt in de zegeningen van hunne Naarftigheid; zij, door haare Ouderen in haare kindschheid verwaarloosd, — bij het opwasfen aan vreemden overgelaaten, — van den éénen, als 't ware, aan den anderen verachtelijk toegekaatst, — viel, ten laatften, door een gelukkig toeval, in handen van probus en zijne Huisvrouw. Onbedreven en verwilderd bezat zij, echter, een natuurlijk goed verftand, en een hart, 't welk nog voor goede lesfen vatbaar was. De Echtgenooten bemerkten dit, en deeden hun best, om haar, nopens den ftand, waar in zij geplaast was, — nopens de pligten , waar toe dezelve haar verbond, en nopens de vlijt en het overleg, waar mede zij deeze voortaan vervullen moest, te onderrichten. Dit onderwijs werd niet onachtzaam aangehoord, te meêr daar het door het voorbeeld van haaren Heer en Vrouw opgehelderd en onderfteund werd. Al fpoedig poogde zij zich aan eene geregelde werkzaamheid te gewennen , en het plan van haaren arbeid bij zich zeiven vooraf te overleggen. De eerste proeven gelukten zelfs boven verwagting, en moedigden haar tot meêr foortgelijke onderneemingen aan. Allengs viel haar deeze handelwijze gemaklijker , en haare voordeden liepen tevens meêr in het oog ; meêr-maals trof men haar reeds aan, over haaren betoon  C3°) toonden ijver, met zich zei ven zeer wel te vreede, en dit edel zelfs-bebaagen diende weer, op zijn beurt, om de werking van haare Naarftigheid te vergrooten en uittebreiden. En zo werd zij , die , nog maar weinig tijds geleden, van orde noch overleg wist — die niemands gading was , en nooit iets konde befpaaren , na verloop van weinige maanden , in een weerbaar en nuttig weezen herfchaapen; zij dacht niet flechts op zich zelven, en op haar dageli,ks werk, maar ook op God en haare medemenfchen ; ja zij is reeds een voorbeeld van Naarftigheid en orde in eene klasfe van menfehen , welken deeze beide deugden , meest van allen , noodig hebben, en gemeenlijk, meest van allen , verwaarioozen. TWEEDE HOOFDSTUK. Over den Invloed der Naarftigheid op het Menfchelijk geluk. Na dat rh het voorgaand Hoofdftuk de denkbeelden ontvouwd zijn, welken ik van den pligt der Naarftigheid hebbe; kome ik nu aan het eigenlijk onderwerp, welks opzettelijke behandeling door de Maatfchappij: Tot nut van ,t Algemeen, van den dinger naar den Eereprijs, wordt afgevorderd. De vraag is toch, in het eerfte lid van het opgegeeven voorftel, naar den invloed, dien de Naarftigheid, zo op den voorjpoed en het waar geluk van ieder Mensch in  C 31 ) in het bijzonder, als op het welzijn der Maatfchaptij in het algemeen, heeft. Gij begrijpt wel, Leezer! dat ik u dien invloed niet naar behooren kan doen kennen ten ware gij, vooraf, van het bijzonder geluk van elk mensch, en van bet algemeen welzijn eener geheele Maatfchappij rechte en regelmaatige denkbeelden verkregen hebt. h,n net komt mij, uit dien hoofde, geenszins onnoodig voor, dat ik thans de opheldering yan.de volgende drie Hukken voor mijne rekening neeme: naamelijk . dat ik u eerst het waar geluk van elk' bijzonder' mensch duidelijk befchrijve ; u, in de tweede plaats , van _ de welvaart eener geheele Maatfchappij onderrichte • en, eindelijk, het vermogen aantoone, t welk de Naarftigheid ter bevordering van deeze bijzondere en algemeene welvaart der menfchen bezit. 1. De naaste en veiligste weg om te ontdekken, waar in het geluk van den mensch gelegen zij, komt mij voor deeze te zijn : Dat men op de natuur des menfchen, en op het geen de ondervinding, aangaande hem reeds voor lang geleerd heeft; naauwkeurig acht geeve. Welaan! flaan wij dan dit fpoor in. De mensch beftaat uit ziel en ligchaam. Deeze Helling, fchoon door veelen in twijffel getrokken, en door meenig een'gelochend, neeme ik, thans, als waar en bewezen aan; van mijnen eenvouwigen leezer verwagt ik ui deezen opzichte geene geleerde twijfelzucht ol tegenfpraak. . Naar ziel en ligchaam, beide, is de mensen vat»  C 32 ) vatbaar voor aangenaame en onaangenaame indrukken, dat is, voor geluk en ongeluk. Zijne ziele kan , bij vergelijking, droevig zijn en v'rheu§en ? Z1J» "Schaam kan zachtelijk geltreeld, het kan ook wreed gepijnigd worden. Deeze waarneeming leert ons, dat men den geheelen mensch niet gelukkig kan noemen , ten zij hij naar de ziele en het ligchaam beide iets aangenaams en ftreelends gewaar ziel[ ;pnhdVerh1t m0°.g,ijk ware' of de vnnH i ^haam iets genoeglijks onder¬ vond, zonder iets van dit gevoel aan de andere mede te deelen, dan zou het ééne deel van den mensch gelukkig, en het ander deel in het ze fde oogenblik volllrekt ongelukkig kunnen zijn. 6^"muö Edoch de naauwe vereeniging tusfchen ziel en ligchaam en derzelver wederzijdfche werking op eikanderen verhinderen dit. Eene onzichtbaare band houdt deeze beiden bii één en brengt te wege, dat zij op eikanderen een' geduurigen fchoon voor ons onbegrijpelijken, inv oed hebben. Eene eeuwige natuur-wet beveelt, dat elke aangenaame indruk, welke uitwendige voorwerpen op 's menfchen zintuigen hil ? 6 m Sell'ikroortiS»dat is, een genoeg, lijk , denkbeeld in de ziele verwekke, en dus het haare toebrengen , om den onfloflijken geest te verheugen. Een hartftreelend Mulijk bijvergelijking, doet inde ziele de denkbeelden van harmonie en zoetvloeiendheid oprijzen, en bezit, niet zelden, een wonderbaar vermogen, om haar te vervrolijken. 3n,welfde natuu/-wer beveelt ook, aan den anderen kant, dat elk inwendig genoegen , 't welk  ■ C 33 3 h welk in de ziele zijne zitplaats heeft, aari het ligchaam medé gedeeld worde, en diene, om deszelfs geluk te vergrooten; bij voorbeeld : de bewustheid van eene braave daad verricht te hebben bekoort den geest, maar zij bevordert ook den ligchaams welftand; zij vermeerdert de vlugheid van de levensgeesten: zij drijft het bloed met eene, meêr dan gewoone, fnelbeid door de aderen; zij verwt het gelaat des grijsaarts met een eer.waardig rood, en verwekt in het geheele ligchaams-geitel eene aandoening, welke niemand uitdrukken kan : Ja , het is enkel door de ziele , door haare naauwe betrekking tot het ligchaam,— dat dit, naamelijk het ligchaam, voor aangenaame indrukken, dat is, voor geluk en ongeluk, vatbaar is. Men doe deeze betrekking ophouden, — men fcheide de ziele van het ligchaam af, aanftonds is het van alle gevoel en werking ontbloot; omtrent de barste woestenij en de bekoorlijkste landftreek is het even onverfchillig. Het lijk van eenen geftraften booswichtligt even zacht op een affcbuwelijk rad, als dat van een, door veelen vergoden, vorst op een kostbaar parade-bed. . . Uit het geen ik hier van de vereeniging en wederzijéfche werking tusfchen de ziel en het ligchaam gezegd heb, mogen, dunkt mij, de volgende belangrijke befluiten worden opgemaakt: Dat de mensch wel twee bronnen in zich zeiven heeft, waar uit hem het geluk kan toevloeien, doch dat de genoegens welken door deeze bronnen opgeleverdworden,'zich over den geheelen mensch, meêr of min, C ver-  C 34 ) yerfpreiden; dat de mensch , zo lang maar eene van deeze bronnen vloeit, — zo iang ze met beiden te gelijk verftopt zijn , nog, naar het ligchaam , van alle aangenaame gewaarwordingen met volflrekt ontbloot is; eindelijk, dat het ligchaam, alleen in vereeniging met de ziele, den mensch genoegens kan verfchaffen, doch, van deeze gefcheiden, daar toe ten eenemaale buiten ftaat is. Tot hier toe is gebleken, dat het geluk van den mensch in aangenaame gewaarwordingen gelegen is, welken in de ziel en in het ligchaam haaren oorfprong niet alleen, maar ook haar verblijf, hebben. (*) De waarde en grootheid nu van dit geluk hangen (*) Dit laatste zal menig- een ontkennen, en daar tegen beweeren: dat de ziel alleen maar voor geluk vatbaar is, er. dat het ligchaam enkel dient, om de fom en de verfcbeïdenheid der genoegens, welken de ziel ondervinden kan, te vergrooten. Dit denkbeeld is, ik bekenn' het, juister dan dat, 't welk ik in den tekst heb voorgeiteld. Maar het komt, dunkt mij, minder met den fmaak, en de denkwijze van den minderen burger, voor wien deeze Verhandeling beftemt is, overeen. Het volk befchouwt alle aangenaame indrukken, welken op onze zintuigen gemaakt worden, als ligchaamelijk geluk, en die genoegens, welkende mensch zonder tusfehenkomst van eenig zintuig fmaakt, noemt het geestelijk geluk. De pijn, welke een gezwel aan den vinger verwekt, wordt door 't algemeen altijd pijn in den vinger, nooit pijn in de ziele genoemd , en .naar dit gemeenzaam denkbeeld, van min geöeffenden, heb ik mij hier en ook op andere plaatfen gefcliikt.  ( 35 ) gen van de volgende twee bijzonderheden af: uaamelijk, en van het foort der gewaar» Wordingen zelve, en van de umjlandigheden, waar in de mensch zich bevindt, bij wiert zij verwekt worden. Dit moet ik u wat nader ontieeden. De gewaarwordingen dan, welken in ons een gevoel van genoegen of geluk verwekken , zijn van eenen geheel verfcbülenden aart. Zij verfchillen , vooreerst, in den trap van het vermaak, 't welk zij aanbrengen* Voorzeker, de ééne aangenaame gewaarwording voldoet ons beter dan de andere, vooral wanneer wij ze op den zelfden tijd ondervinden, en dus in ftaat zijn, om ze met elkander te vergelijken. Een hongerig mensch, bij voorbeeld, ziet een' tafel met fmaakelijke fpijzen: dit gezicht bekoort hem. Men noodigt hem om aan te zitten; hij eet en wordt verzadigd. Deeze vervulling van zijne be* hoefte ftreelt hem nog oneindig meêr: ja , hij kan zich voorftellen, dat al het zoet dar eerste gewaarwording wel rasch zou vervlo* gen zijn, bijaldien zij door deeze laatste niet in tijds geholpen ware. Onze aangenaame gewaarwordingen ontftaan, ten tweeden, op eene zeer onderfcheidenewijze. Sommigen zijn het uitwerkfel van de indrukken, welke uitwendige voorwerpen op onze Kgchaamelijke zintuigen maaken; zij zouden» bi ddien 'er niets buiten ons belfond , of indien wij geen ligchaam, geene zintuigen, hadden, bij ons niet ontftaan kunnen. Van dien aart zijn de zoetigheden der reuk, oef fmaak, des gezichts, des gehoors en des ge* C 3 voels  C36) voels. Andere menfchelijke genoegens wor* den door de eigene werking der ziele, zonder eenig behulp van uitwendige ligchaamszintuigen, te wege gebragt. Van dien aart zijn re vermaaken des verftands, der verbeeldingskracht, der hartstochten en des gewetens ; dat is , die vermaaken, welken door het toeneemen van onze kennis, — door het oefenen van ons denk - vermogen ,— door bet opvolgen van eene hartstogt, of — door de bewustheid van onze deugd en pligts-betrachtingen ontftaan. Onze aangenaame gewaarwordingen verfchilUn,ten derden, ook in duurzaamheid: de. eene is veel onbeftendiger dan de andere. Van de vergenoegingen der uitwendige zintuigen weeten wij, dat zij van geen' langen duur zijn. De voldoeningen der hartstochten en der verbeeldings-kracht zijn, gemeenlijk, ook kortftondig, vooral wanneer ze tegen de Godlijke regelmaat van 's menfchen gedragingen flrijden. Men denke,bij voorbeeld, aan de'geiieuchtens der zonde, — aan de zoetigheden der wraake. De vermaaken des verftands en des gewetens, zijn van allen de beftendigsten. Deeze 'aarsten zijn, bij uitftek, onfehendbaar en onverganglijk. De bewustheid van wel gedaan te hebben, baart een eeuwig heilgenot. Onze aangenaame gewaarwordingen hebben, eindelijk, allen niet éénerlei uitwerk/el. Sommigen ontaarten , wel dra, in een fmartelijk gevoel, en hebben dus eene wrange nafmaak; andere verwekken nimmer hartzeer of naberouw. Tot het eerste foort behooren de geneuchtens der zinnen, wanneer ,zij misbruikt vvor-  ( 37) worden. De dronkaart en de wellustige bewijzen dit openlijk met hun voorbeeld. De genietingen der verbeeldings-kracht en der driften plaatst men ook, voor zo verre zij misdaadig zijn, met recht op deeze -lijst. Of zal de beraauier van fnoode aardlagen, zal' de wangunstige, de onverzoenelijke zich op den duur verheugen kunnen? Alleen de vermaaken van het verftand en het geweten, maaken het laatste foort uit : Nuttige kundigheden, edele daaden, voeren eene vreugde aan, welke nooit berouw kan kweeken. Boven dit alles hangt de uitwerking, welke alle deeze gewaarwordingen hebben , zeer veel af van den toe/land, waar in de mensch zich bevindt, bij wien zij verwekt worden. Het verfchil van deezen toeftand, heeft dus ook, gelijk ik boven reeds t? kennen gaf, zeer veel invloed, op de waarde van het geluk der menfchen. Ook dit moet ik mijnen Leezer, eer ik het befluit opmaake, wat nader onder het oog brengen. De menfchen verfchillen in temperament en geaartheid veel van eikanderen, en dit heeft op hunne denkwijze en daaden niet alleen, maar ook op hunne vermaaken en liefhebberijen, eenen zichtbaaren invloed. — De uitwendige omftandigheden van den eenen mensch zijn geheel ongelijk aan die van eenen anderen : De een is rijk,— aan eene overdaadige levenswijze gewoon, en bij het dagelijksch genot van allerluie verkwikkingen en verlustigingen opgetrokken. Een ander leeft in bekrompenheid—lijdt van jongs af veel gebrek, en heeft zelden gelegenheid , om veele aangenaame C 3 in-  C38) indrukken-, welken bij anderen gemeenzaam Z'jn te ontvangen: De een is doorgaands gezond,—hem deert naauwlijks ooit iets-een. ander draagt een ziekhjk ligchaam om, —hii brengt zijne meeste leefdagen in zwakheid en fmarten door. Elk begrijpt ligt, dat de werking der aangenaame gewaarwordingen door deeze bijzonderheden veel ver neerderd en verminderd kan worden. , O >k moet de verfchillende inwendige geest- gedeldheid der menfchen hier bij in aanmerking komen. De zielsvermogens van den eenen mensch zijn zwak, ■— zijn zedelijk gevoel is homp. Een ander i~ met vlugge vermogens en een zeer gevoelig hart bedeeld: De een is geheel aan het misdrijf verkleefd, en op deszelfs genietingen verzot; een ander heeft in de fchoonheid en winsten der deugds-betrachting een grnoter behaa;;en: Bij den eenen hebben, in het zelfde oogenblik , waar in aangenaame gewaarwordingen bij hem oprijzen , tegen oyergeftelde fmartelijke indrukken de overhand; bij eenen anderen worden deeze geneuchtens' reeds door andere genoegens , ten minsten door geene fmarten, voorafgegaan, In het eerste geval bevindt zich iemand, die bij de rouw over het gemis van dïerbaare naastbeitaanden , de zoetigheden der deugd of vriendfchap fmaakt. In het laatste geval bevindt zich zulk een, die, bij het ontvangen van eerie onverwagte erfenis, de zegeningen des medelijdens . en der weldaadigheid tevens geïneten mag, en het,is ligt te bettekenen, flat ook deeze verfcheidenheden, in het geluk- dei-  C39) der menfchen, eene groote verandering kun, nen te wege brengen. Zie daar Leezer! eene korte opgave van veele zaaken, welke allen de grootheid, en de waarde van het menfchelijk geluk, meêr of min, bepaalen. Het zal nu, dunkt mij, zeer gemaklijk vallen , om uit dit mengelmoes van aangenaamheden, de zulken uit te kippen,, waarmede de mensch op aarde waarlijk gelukkig zijn kan. Laat ons dit eens beproeven. De genietingen der zonden kunnen , voor tent, geen waarachtig geluk aanbrengen. De zondige mensch is maar in fchijngelukkig, want, behalven dat zijne ziele nooit eene zachte kalmte ondervindt, en door de onrustigste gemoeds-bewegingen , dagelijks , gefchokt wordt , zijn ook zijne geneuchtens te onzeker en van eenen zeer korten duur:In duizend gevallen ilelt hem het misdrijf, waar van hij zich heil beloofde, te leur; en hij moet zich met eene onvervulde hoope te vreden houden: flechts in enkele gevallen, erlangt hij de gewenschte voldoening, en dan zelfs gaat zijne vreugde fpoedig voorbij ; zij verkeert in walging en af keerigheid, in fchaamte en wroeging. Deeze genoegens zijn dan der wenfchen, en der najaaging van een verftandig mensch onwaardig i ja, men mag van iemand, die op de winften der ongerechtigheid verflingerd is, vrijelijk beweeren, dat hij zich van het waar geluk dag aan dag meêr verwijdert. Ten tweeden, de vermaaken der zinnen zijn wel niet geheel te verwerpen. Immers zijn zij door de goede voorzienigheid voor den mensch betlemd : zij bevorderen zijnen hgC 4 chaara-  ( 40 ) haamelijken welflnnd, en verheffen zich, uit hooide van de naauwe vefeeniging tusfchen het ligchaam en den geest, niet zelden, tot genietingen der ziele. Maar zij vorderen tevens eene groote maate van behoedzaamheid, want zij zijn onbeftendig, en op zich zeiven niet in Haat, om den mensch gelukkig te maaken. Een uitwendig voorwerp, 't welk ons voor een poos ftreelde, wordt ons allengs on» verlchillig, en verveelt ons tenlaatsten. Eene weduwe , door het gemis van haaren Echtgenoot, diep in droefheid gedompeld, is voor zinnelijke verlustigingen onvatbaar : deeze vermeerderen wel eens haare fmart en traanen ; zij bezitten , ten minsten , het vermogen niet, om haar hartzeer in vreugd te veranderen. Men draage dan wel dégelijk zorge dat men zich in het genot van de vermaaken der zinnen maaiige, op dat zij niet ten eenigen tijde genietingen van een beter foort mogen in den weg Haan. De zelfde voorzorge mag en moet ook , tenderden, omtrent de geneuchtens der driften en der verbeeldings - kracht worden voorgefchreven. Deeze zijn, voorzeker, geenszins te verachten; zij bezitten zelfs , wanneer zij aan de voorfchriften van het gezond verftand en der deugd ondergefebikt zijn, eene wezenlij, ke waarde , en verdienen onze oprechtste hoogachting; want, wie zal de vindingen van ons vernuft, — de voordeden van eenen kiefchen «naak,—de aangenaamheden der fraaie kunften en de genoegens, verfmaaden, welken eene re' gelmaatige werking van onze hartstochten opleveren kan ? Alleenlijk drift en verbeeld ings, , krachï  C 41 ) kracht hollen, dikwijls, buiten het' fpoor, en liaan der ongerechtigheid ten dienste; dezelver aanlokfels zijn dan, meermaals , onveilig, en fchenken den onbetlachtzaamen, vaak, mets dan een bloot fchijn-geluk. Buiten tegenfpraak is het, eindelijk, dat de hoogste trap van menfenehjk geluk op aarde in de genietingen van het verltaud en van het geweten gebonden wordt, ó Ja! nuttige kundigheden ïeeveren een zeer wezenlijke winst, en onwaardeerbaar geneuchte op. De lof van het geweten over het geene wij gedaan en vermijdt hebben , baart een onbetaalbaar genoegen. Nooit kan het den mensch berouwen , dat hij in kennis en deugd gepoogd heeft te vorderen ; dat hij in de beöefemng der waarheid en liefde, boven anderen, heeft uitgeblonken. Hier is geen middelmaat, welke men kan te buiten gaan; hier zijn geen uiterften, welken men moet vermijden; hier zijn o-eene omftandigheden, waar in de mensch verkëeren kan , en welken eene uitzondering op deezen regel maaken zouden; hier zijn geene verrukkingen, welken men behoeft te wantrouwen • Hoe meêr toch de mensch voor de kennis en betrachting van zijne pligten leeft, dies te meêr leeft hij voor God, en voor zijn eigen geluk. % , . Komt Leezers! trekken wij nu uit alles het volgend beiluit. „ • Het waar geluk der menfchen beftaat dan in het genot van zulke vermaaken, welken met eene juiste kennis, en vlijtige vervulling van alle onze pligten beflaanbaar zijn , of daar uit onmiddelijk, geboren worden. Al het overig gem J ' c 5 noe-  C4-) Boegen, waar aan menig een zich verssant »»,u i J- ^en ' der harts - togten en der verre °?" ' waare>" j^euchtens , voor zó ftooren J ^ -geluk des, ketens niet verltooren, dat is met andere woorden, voor zo verre zij door het verftand geroeid en door het geweten gebillijkt worden He? waar geluk van den mensch vindt zKnen mees ten wasdom ,n een aanhoudend ree n "ebruik van die vermogens, waar mede 2 hem begiftigd heeft. Naar maate hij ind e ze konst meer vordert, naar die zelfde maate groeit ook zijn geluk aan : Het genot, eSJ ' fpóeïh ef 6 mt\t Va" d-Cezen ^"voor. ïpoect neett, — de trap van zijne gelukzaligheid ziclf'belindt °mnftandighed^ waaïiehdij reeds Veblekén S r*^"""f" ' £eliJk bove" reeas geweken is , (*) veel verfchilien: En tïsfehen ftfLb/Vatteii' d3t h£t «"derfcheiS tusicnen ftompe en vlugge vermogens: dat rijkdom en armoede, ziekte en gfzondheid; hgchaamspijp en zielefmart op dl maate en de zuiverheid van het menfchelijk genoegen zeer veel invloed hebben moeten. ë * Benndens-waardige Felixi gij zijt , indedaad en boven veelen, gelukkig. Met eèn gezond ligchaam en eenen wakkeren geest leeft gij in den veihgen midden ftand, bevrijd van zwaare tegenflagen en grievend ziels - verdriet. Uw hart ontgun zich, vaak,vooral in oogenblikKen, weiken u van ernftiger bezigheden over- febie- (*) Men zie bladz. 37.39.  (43) fchieten , voor de ftreelingen der zintuigen. Eene eenzaame wandeling verrijkt uwe ziel met duizend onverbeterlijk fraaie voorwerpen terwijl zij door eene heilzaame beweeging'uwe gezondheid bewaart: Een welluidend muzijk bekoort u. méérmaals, en ontwapent wel eens uwe felst ontltokene driften; voor de genoegens der vriendfchap en der gezelligheid zijt. gij recht gevoelig, naardien gij derzelver juiste waarde kent ; onfchuldige boert en vrolijkheid keurt gij niet af; uwe verbeelding*-kracht zelve legt zich op het vermeenigvuldigen en veredelen van allen dee» ze geneuchtens gaarne toe. Met dit alles , echter, verliest gij den korten duur en de ongenoegzaamheid van deeze vermaaken nooit uit het gezicht. Gij weet, wat het in hebbe, en wat het naar zich fleepe, daar aan verflaafd te zijn: Gij maatigt u dus in derzelver genot. En dit valt u te gpmaklijker , naardien gij de hoogere , en beftendigere geneuchtens , voor welken de mensch eigenlijk beftemd is, reeds bij ondervinding kent. Wetenfchap en pligts betrachting zijn voor u de nooit verftopte bronnen van een onberouwelijk heil. Beiden neemt gij daarom dagelijks zeer ter harte, en dikwijls heeft de ervaaring u reeds geleerd, hoe 011uitfpreeklijk zoet de vermaaken der kennis en de loifpraaken van een weltevreeden geweten zijn. De harts-togten , voor veelen, ongelukkige werktuigen van misdrijf en ramp» fpoed, en daarom zo dikwijls miskend en gelasterd, ftaan uw geluk niet in den weg, maar bevorderen het, iu tegendeel, op meêr dan  C44 ) dan ééne wijze. Immers, zij zijn voor u heiT zaame prikkels en hulpmiddel en tot önde zoek en deugds-betrachting, en zij Ve goedenu,^ haare ftreelingenfde moeitedffi welke gij aAn het volvoeren van uwe ontwer pen hefteed hebt. De vermaaken der zinTien zeiven, zo verleidend en heil-loos voor v elen , werken ter vervulling van uwe verftandige begeerte mede; zij maaken van ïiwen voorfpoed zelfs een zeer wezenlijk "ed dtë uit, niet flechts , doordien zij de fom der genoegens, welken gij 0p aarde fmaak 4d yergroo en , maar ook, doordien zij uwe us en krachten, tot-het naarjaagen vanh« waaJ geluk der menfchen fteeds vernieuwe ! E één woord : de geheele kunst , waar door gij boven veele,, gelukkig zijt, bellaar in b opvolgen van deeze drie zeer'korte grondlel fen: Schuw altijd het kwaade: Maak „e ' phgt tot uw hoofd-werk :Gaa in geel>LuZ vermaaken ooit de maat te buiten. En hier mede meene ik ter 'ontwikkeli™ van het eerfte denkbeeld, welks ophelder ik voor mijne rekening heb genomen, reeril genoeg, gezegd te hebben. Eene mèe Se e uitvoerigheid zou met de vatbaarheid en behoefte der Leezerén* voor wien ik thans £menW(*)Wa JnUjk' **" °Ver^ a. Ik C*) Het is ook om deeze rede, dat ik mij in de bepaahng van het menfchelijk geluk alleen aan de algemeenste en onlochenbaarste denkbeelden eehou den heb, zonder mij tot zulke bijzonderheden in te laaten welken eene verdere ontwikkeiir» van deeze denkbeelden natuurlijk mede brengt fenVaar over  è. ïk gaa dan tot het tweede denkbeeld over, welks opheldering ik, ter beiindwoording van het opgegeeven Vraagftuk noodig gekeurd heb. Het zelve betreft de algemeene welvaart van een geheel Volk of Maatfchappij' : De vraag is: waar in belfaat dit algemeen geluk van eene ganfche Natie? Hei komt mij voor, dat de befchrijving, welke boven reeds van het bijzonder geluk van elk mensch gegeeven is, ook over dit ftuk veel lichts verfpreiden kan. Immers , even gelijk eene Maatfchappij of Natie uit een grooter of kleiner aantal van afzonderlijke menfchen is te famengefteld , zo beftaat ook het waar geluk der ganfche Maatfchappij, in de geheele fom van aangenaame gewaarwordingen , welken , het wezenlijk geluk van elk haarer leden uitmaaken , en die , uit krach: van de nieuwe vereeniging en den wederzijdfchen invloed, welken tusfchen alle leden plaats vinden , als het algemeen en onbetwistbaar eigendom van de geheele Maatfchappij mogen aangemerkt worden. Het algemeen geluk vau veelen is dan van éénerleië aart over de menfchen door alle eeuwen heen verfcbillend gedacht hebben. Hij, die bet nut van allen beoogt, moet, naar mijn inzien , zo veel het algemeen belang toelaaten kan , bijzondere gefcbil. fiukken vermijden ; zich tot algemeen erkende grond Hellingen bepaalen, en, met deezen te ontwikkelen en aan te prijzen, veel liever voor eenvouwigen tot een eigen en onpartijdig nadenken den weg baanen , dan dat hij veelen met zijne bijzondere begrippen, ontijdig, voor 't hoofd ftoote.  C 46) aart met het bijzonder geluk van elk bijzonder mensch. Een geheel Vo'k en een enkel Burger kunnen beiden , flechts op dezelfde wijze , langs dezelfde wegen, en in dezelfde genoegens, hun waar geluk vinden. Intusfchen hangt de grootheid van de welvaart eener Maarfcbappij eensdeels af, van het aan tal der waarlijk gelukkige leden , welken zif bevat, en anderdeels van de verfchillende betrekkingen , waar in zij tot andere Maatfchappijen flaat. r Ik erkann' het, al wat ik tot hier toe van dit aangeleegen onderwerp gezegd heb, zal door de meeste eenvouwigen niet gemaklijk genoeg begrepen worden. Het behelst flechts de hoofdtrekken van het geen ik over de algemeene welvaart, der Maatfchappijen gevoele. Ik heb dezelven aan het hoofd deezer opheldering bijéén geplaatst, om miï zeiven deezen arbeid te verligten: Immers, ik heb nu niets meer te doen, dan mijne reeds aangevoerde Hellingen zodanig aan te vullen, dat zij voor elkeen, die bij het leezeu met geheel verftrooid of ftomp is, verftaaubaar worden. En hier mede zal ik nu een begin maaken. 1. Een enkel mensch is in waarheid o-diik kig bij het genot van zulke vermaaken, wel. ken door het gezond verftand en het geweten gebillijkt worden , of uit beider pligtmaatige werkzaamheid voortvloeiën (*~) De eenvouwigfte merkt ligtelijk, dat het mét het geluk van twee, tien, twintig en meêr menfchen (*) Men zie bladz. 39 en 40.  (47) fchen op dezelfde wijze gelegen zij. Niemand hunner , noch allen te famen, kunnen door andere genietingen indedaad gelukkig worden, en ik mag dus veilig tot dit befluit komen: Dat de veelheid der perfoonen, welken gelukkig zijn, niets in de natuur yari het geluk zelve veranderen kan. Even gelijk de waarheid het zelfde ding blijft, het zij door éénen of veelen gekend en beleden wordende, even zo maakt het zelfde foort van vermaaken het waar geluk van éénen en van millioenen menfchen uit. _ o. Men ftelle zich eens een huisgezin voor, 't'welk niet flechts ettelijke leden bevat, maar welks leden ook door de naauwste banden met eikanderen verbonden zijn. Elk lid van het zelve kan, als mensch befchouwd, enkel op- de meêr genoemde wijze, gelukkig z in; te weeten, door zulke genietingen, welken de beoefening van waarheid en deugd ol zelve opleevert, of ten minsten, gedoogen kan. Maar zouden zij, als leden van het huisgezin aangemerkt, ergens eene andere bronwel van duurzaamen voorfpoed vinden kunnen? Wie kan zich verbeelden , dat het geheele sezïn langs wegen, welken elk bijzonder hd van het waar geluk verwijderen zouden, waarlijk gelukkig, ja gelukkiger zal worden, dan door het aanwenden van die middelen,. welken den voorfpoed ook van elk in het bijzonder gewis,bevorderen? Men verbanne de zegeningen der verlichting en des gewetens uit eenig huis; men doe daar de vermaaken der zinnen en der driften de overhand hebben ; en aanltonds zal men ook het waar geluk  ( 4S ) van daar verdrijven, en voor eeuwige ziels* kwellingen eenen hechten zetel (lichten. Ik befluit dan, dunkt mij, weder met het hoogste recht, dat, gelijk door de veelheid der menfchen , die gelukkig zijn , de natuur van het waar menfchelijk" geluk niet veranderd wordt, (zo ais VV]j aanfionds gezien hebben) zo ook in dat geluk door de verbintenisfeu , waar in de menfchen tot eikanderen ftaan, of welken zij vrijwillig met elkanderen fluiten , geene verandering gemaakt wordt. In dezelfde vermaaken dan, door wier genot elk bijzonder mensch gelukkig wordt, is ook de welvaart van een gansch gezin gelegen: het geluk is in beide gevallen van de zelfde natuur. 3. ,, Maar de leden van een huisgezin ,, (zal men zeggen) zijn dikwijls in de be,, trekking, waarin zij tot eikanderen ftaan, ,, veel gelukkiger, dan zij, elk op zich zel- ven llaande , immer zijn zouden. Men ,, beroove, bij voorbeeld, den huisvader van „ den bijftand zijner medeleden, de kinders „ van de zorge en opvoeding hunner oude,, ren , en de dienstboden van de bezolding j, en het toezicht van de hoofden des ge,, zins, zij zullen allen , zo niet geheel on,, gelukkig, ten minsten veel minder gelukkig zijn, dan zij in hunne wederzijdïche be„ trekking tot elkanderen waren. Bewijst ,, dit nu niet, dat het geluk , 't welk de ,, menfchen in onderlinge vereeniging fmaa,, ken, van een' geheel anderen aart'is, dan „ dat geluk, waar voor elk afzonderlijk mensch a, vatbaar is"? Ik.  c 49 y Ik andwoord neen. Het bewijst alleen maar* dat de vereeniging der leden van een huisgezin eene dubbele maate van genoegen fchenkt 5 Foor eerst, toch , geniet elk lid die vermaaken* waar voor hij zelve vatbaar is,en welken hij* ook buiten deeze vereeniging, zich verzorgen konde , en voorts ontvangt nog een iegelijk lid zijn wettig aandeel van die geneuchtens * welken uit deeze vereeniging geboren worden; die daarom billijk als het eigendom van het ganfche ligchaam worden aangemerkt. Het is, toch, eene wijze en weldaadige inrichting van onzen Schepper, dat elke pligt, dien hij ons immer voorfchreef, niet flechts voor den mensch een last , maar ook eene bron - wel van het zuiverst ziels-genoegen zijn zoude; Naar maate dus 's menfchen verbintenisfen aangroeiden , naar die zelfde maate zijn ook zijne verpligtimien en de bronnen van zijn vermaak vermenigvuldigd, en het is hierom, dat men met recht beweeren mag, dat, gelijk het belang van een huisgezin niet dan door eene getrouwe pligts-betrachting van alle leden kan bevorderd worden , zo ook het huislijk geluk in de geheele fom van vermaaken gelegen is, welke door elk bijzonder lid , genoten worden ; te meêr, daar het aan den mensch natuurlijk eigen is, om , niet Hechts met zijne kundigheden en ontdekkingen» maar ook met zijne vreugd en fmarte mededeelzaam te zijn. Men besrijpt dus, hoop ik , zeer gemaklijk, hoe het huislijk geluk, fchoon van den zelfden aart als het bijzonder geluk der menfchen, echter een veel grooter genoegen D kan"  ( 50 kit» aanbrengen, dan 't welk elk lid, op zich zeiven llaande, ZOu ondervonden heb 4- Men pasfe nu deeze ophelderingen eens toe op die groote maarfchappijen van menfchen wel en wij volkeren of natiën heetèn, en het zal fpoechg aan den da^ komen ! waar .n het waarachtig Volks-gek* gelegen Eene geheele Natie mag men veilig verre- vors en of overheden mer den post van hoofden mèd s:,'rSVaC erf b,el' a:,nkante"; voorts kan dienen' ! Lf verlichting van een Volk vordert bfi Zudï PP"êien- goerle zede" moediging {'■ ndem de fterkfte aan" en heiiaLe on?dekkPn,n,|tllge ku"dig^den den, en ede'* v 1"' '"' °P Jol]iJke daavan'dat Wk w^gS? de ****** meest gevesM-d riïn. ff, S beft.m,reren allerwaar l?M S A'l5* ta de" krinS> vervulling vanS „ d°°r eene- trouwe het algemeen Eƒ gten l~ten oirbaar van ken; RTlklS? 511?», medef ervan allen, zonder ban7tchrJ'l^S ^ eigenbelang op de selukS\' b£hart,8t»' zÓn moet allen' b heerfel ei f n 'W'JZ6 voorilaat, zorge gedraae-en ,1. 1 ' e? ^ raoet vo^al welken diedd Bedïïfe d" de ze§e"ingen, uitftrekkeï enzo ftföPïeVerfizich 20 ^ mógelijk is fterk §evodd worde«, als ^'tee'^ Maatfchappij, ïcchrlJnij fchetfe beandwoordt \l der eclS en?W?ardi«: zi' is weerbaar, zon S mm ; 00'£ hr3are krachren te verfpilfen. 2ij moot in voorfpoed boven andere nS Xeifc^?* v0'^/ Va" .^verleidingen"dg ^n, voor tesenE'115 Z,i?e,iJ'k *nde« maar «i^indfmK L° m'shande«"s bloot, J vjn.tmeermaalsin haaren eigenen boel zera  (53) zem onvoorziene redmiddelen ; zij leeft omtrent haar toekomttig lot , zo wel als elk bijzonder mensch en huisgezin , in het onzekere, maar zij laat het zelve op het goedgunftig al-bestel van den Opperheer der Natiën gerustelijk aankomen. 5. De grootheid nu van dit geluk der Maatfchappij hangt,blijkbaar, van twee bijzonderheden af, te weeten, eensdeels van het getal en den invloed der pcrfoonen, die, in maatfchappij vereenigd , den aangewezenen weg ter gelukzaligheid optreeden , andersdeels van de uitwendige om/landigkedcn en betrekkir/gen, waar in zulk eene Maatfchappij geplaatst is. „ . , , In dien onvolmaakten Haat , waar in de ondermaanfche dingen zich bevinden , kan men, voor eerst, niet verwagten , dat eene geheele Natie enkel uit verlichte, deugdzaame en ingetoogene lieden beftaan zal. _ Alle Maatfchappijen, welken, dus verre, ooit tot ftand kwamen, zijn een mengfel van deugdzaamen en ondeugenden geweest, en hebben dus flechts eene, daar aan evenredige, maate van geluk genoten. Dit zelfde mogen wij van alle tegenwoordige en volgende menfcheliike Maatfchappijen ook beweeren. Zij zijn dan in 't gemeen gelukkiger, naar maate zij een grooter aantal van goede en gelukkige leden bevatten , — naar maate zulke leden op het overig gros der Natie eenen meerderen invloed hebben, en beter in ftaat zijn, om de nadeelen , door zinlijkheid en misdrijf aaneebragt, met de zegeningen der verlichting en 'braafheid te verzoeten. Hoe veel de deugd D 3 en  C 54 ) en de invloed zelfs van ééïtón man tot weezenhjk welvaaren van eene ganfche Maatfch™ lükkiV SIa fAiHIN(>T0N en va»> Z'JO gelukkig Vaderland overvloedig geleerd Mnrttttó?*" hei welzijn Van eiken bijzonderen .fterveling, van haare ïn miSE omfk"*igheden en bedekkingen t, "e Ï£V? ^° Verre af' dat ziJ* i« fcnï*. dender / 'ShedeU uCe" meerder en aanhoudender gunst van haaren voorfpoed hebbe dan .„ ongunstige. Eene Natie kan, bij voor. be.eld» ,n,et baare: tiabuuren in vreede en vnendfchap, zij kan ook met dezelven in on. S n' Zm 5 \°f d00r vo,keren oniringd ïïfjj; met iia31; h£t zelfde roemrijk fpoor zijn ïngfeflageu, en haar dus met hunnen raad mertr'f'^ ber-dHng van edelst^ ~r .behu. P2aam .z,jn * - of door bédorverTe toaatfchappijeri, wier inboezemingen en zeden voor haare burgeren zeer verleidend en ïerdeiï JiJk zijn : aangrenzende Natiën kunnen door op buit en verovering vlammende, vorsten' *U kunnen ook door met haare rechtmaadgè Sin? L' vergen°egde, overheden beheerscht worden; haare meerderheid in magt en manfchap kan zo groot en klaar gebleken zijn dat ZIJ door geenerleie aanHagen , tot haar verderf beraamd, ooit moedeloos 'worde- zü kan ook haare zwakheid en gevaaren te'we kennen, om niet van de list en het gewoelde" geweldenaaren, elk oogenblik, het ergste te Een ieder merkt wel, dat alle deeze om. ftan*  ( 55) Handigheden op de befchaaviug, de rust en veiligheid, en dus /op het geluk, der Maatfchappij eenen zeer gewigtigen invloed hebben, en den trap van haare wezenlijke welvaart mede bepaalen. Dan eerst zullen deeze van buiten inkomende zaaken , nooit iets ergs meêr brouwen, maar veel eer tot onderlinge gelukzaligheid mede werken , zo rasc.i de Natiën, het voorbeeld van een wel beltuurd en gelukkig huisgezin , volgende, zich zeiven als leden van het groot gezin des Scheppers op aarde , 't welk wij de Maatfchappn der menfchen heeten moaen, zullen aanmerken, en zich toeleggen, om, door eene getrouwe medewerking tot deszelfs bloei en veiligheid, zelve eene dubbele maate van gein* te inmaken. Dan zou de uitkomst duidelijk keren , dat de grondregel ,, Staa het belang van „allen voor,en eij zult uw eigen geluk verzekeren," niet flechts aan menfchen . maar ook aan de magtigste volkeren voorgefchre- VCDus' heb ik mijne denkbeelden over het tweede ftuk , naar mijn vermogen , verftaanbaar ontwikkeld, en menige uitweiding, zo over de vallche begrippen , welken veelen van liet waar geluk der volkeren hebben , als over de maate van voorfpoed , welke men aan de meeste hedendaagfche Maatfchappijen moet toekennen, vooral om der eenvouwigen wil, achterwege gelaaten. Ik wil alles m deeze verhandeling'liefst op algemeene , bevattelijke, en onbetwistbaare Hellingen laaten aankomen. t wchk £ dU Hoofddeel moet worden voorgedraag . Om elk een', als in een oogenbhk 'deezen mvloe«Kf0eiJ kennen, behoeve ik de reeds opgehelderde denkbeelden flechts aan uriinen Leezer nogmaals te herinneren. J „ bereidwilligheid \P^£^g^ „om alle: pligten, tot wier vervulling wi'i „ op aarde geroepen worden , vaardfg en gereegeld ten uitvoer te brengen " Het hoogst geluk van bijzondere perfoonen beftaat " '"„«n overvloedig en aanhoudend 2Ê „ van zulke vermaaken , welken ffiet eene „flipte pligts- betrachting beftaan 1 U,S „of verbonden zin." (f) En van dTen zelfden aart is ook de meeste voorfpoed val volk zijn dan gelukkiger, naar maate ziizirb meêr beijveren , om de geneucSens en ïï«enhtenener " d"X bezitten en naar maare zij tegen alle overmaat der zinnelijke genietingen L i gen eene fchadelijke verfijning van ïm'aa? en .zeden, en tegen het heilloos genot van on=. (*) Men zie bladz. 22 en 23. CD Men zie bladz. 39—4f. C$) Men zie bjadz, 49 en £0.  C 57 ) ©nftuirnige hartstogten zorgvuldiger op hunne hoede zijn. Maar deeze ijver en behoedzaamheid zijn echte vrugten der Naarftigheid ; zonder haar verflauwt of feilt de mensch in beiden fpoedig; luiheid en averechtfche bemoejingen zijn voor der menfchen deugd en welzijn even doodelijk ; de Naarftigheid is dan voor beiden volftrekt noodzaaklijk, en heeft op het geluk van menfchen en maatfchappijen eenen zeer weezenlijken invloed. Naarftigheid en welvaaren zijn altijd en overal elkanders gezellinnen: gebrek aan Naarftigheid fleept alom verval en rampfpoed naar zich. Dit kort en eenvouwig betoog bewijst de nauwe betrekking, welke tusfchen de Naarftigheid en het geluk der menfchen gevonden wo^rdt, dunkt mij, reeds duidelijk. Het zal echter wel der moeite waardig zijn, dat ik haaren weldaadigen invloed in de volgende bijzonderheden nog wat nader ontvouwe. i. De Naarftigheid bevordert de ontwikkeling en volmaakïng van 's menfchen ligchaamsen ziels-vermogens. Immers, even gelijk een mes,'t welk nooit gebruikt of gellepen wordt , ftomp blijft , door roest verteerd wordt, en eindelijk nergends meêr toe deugt, zo is het ook met die vermogens en bekwaamheden gelegen, dewelken door den goeden Schepper aan den mensch verleend zijn. Worden deeze verwaarloosd,— ontbreekt aan den mensch de lust of gelegenheid , om zijne ligchaams krachten te oefenen , of aan zijne geestvermogens werk te verfc-haffen ; ziet hij naar geene voorwerpen om , waarop hij zijne bekwaamheden beproeven, D 5 en  C 58 ) en door wier behandeling hij in de kennis en beoefening van menfchelijke bezigheden kan toenecmen; begraaft hij dus, gelijk de bchrift het uitdrukt (*) zijn talent,— dan is hij, zelfs inde mannelijke jaaren , nog een onervaaren kind; zijne ledemaaten zijn wel grof en fterk, maar in de nood/.aakeli;kste kunsten niet, of kwalijk, bedreven, en alleen jij ftaat, om, even als de beesten, onder den zwaarsten last zich af te llooven; zijne geestvermogens worden in 't geheel niet ontwikkeld, ja, met het toeneemen der jaaren zijn zij, bij gebrek aan oefening en befchaaving, meermaals , geheel fiomp en onvatbaar. 6! Hoe dikwijls mist men in den man, den vader van jonge kinderen, reeds alle die vlugheid en opmerking, waar van hij, zelve nog' een kind zijnde, zulke heerlijke blijken gaf ! zijne kundigheden zijn zeer beperkt , zelfs eene veeljaarige ondervinding komt hem niet te ftade ; iets , 't welk op zijne dagelijkfche bezigheden geene rechtilreekfche betrekking heeft, hoe nuttig en belangrijk ook, is hem onverfchillig ; zelfs het geringste nadenken vermoeit hem te veel; bij verflaaft zich dus aan de belachlijkste vooroordeelen, en het domste bijgeloof beheerscht hem geheel en al; zijne zeden zijn ruuw en onbehaaglijk ; loomheid of woestheid is de ziel van züne handelingen; zijne gefprekken zijn één-toonig . en in den omgang met zijne tijdgenooten is hij, meestdeels , fhig of ftom ; door zwaaren arbeid eindelijk afgefloofd, en zijne behoefte te O') Matth. XXV: 25.  C 59 ) te laat bemerkende, mort hij, dikwijls,onbezonnen tegen zijnen maaker; meermaals wordt hij dok door kortzichtige en vermetele natuureenooten aan het onvernuftig vee gelijk gefield, en dervend verwisfeit hij een leven, waar van hij naauwlijks eemg genot had, met eene geheel onbekende toekomst. Ach, hoe ongelukkig is zulk een mensch! Hoe weinig wordt de Maatfchappij door zijn aanweezen bevoordeeld 1 Hij ontrooft h.ar zelfs meinigwerf eene talrijke, doch verwaarloosde nakomelingfchap. Eene Natie , bij dewelke zulke Leden te veel de overhand hebben, moet noodwendig ten gronde gaan. Door Naarftigheid alleen kunnen allen deeze onheilen geweerd of voorgekomen worden. Zij drijft den mensch, in eiken tijdkring van zijn leven, tot eene onvermoeide werkzaamheid aan , en leert hem van zijne vermogens, in alle gevallen,het best moogelijk gebruik maaken; zij bekoort bet kind reeds, vooral bij zijne verlustingen, en bevordert, langs dien ■weg, zelfs in 's menfchen vroegste levensperk , de ontwikkeling en volmaaking van zijne ziels- en ligchaams- bekwaamheden in zeer veele gevallen. Tijdig brengt zij s menfchen geneigdheid en aanleg tot zeker aardsch bedrijf aan den dag ; geduurig herhaalde , zomwijle mislukkende , dikwijls ook welllaagende proeven wijzen ,reedsin tijds, den kring tan, waar in de jongeling en volwasfen waereld-burger zich, met den meesten voorfpoed en het meest gemak,beweegen zullen, en men mag veilig vast Hellen, dat onoplettenheid ot misreekening der ouderen, omtrent dit aange-  C 60 ) legen punt, meermaals,den eersten en onee- Indedaad zij is de ziel van alles, wat de mensch gelukkig zal ten uitvoer brengen • S vormt, door alle eeuwen heen, den bedreven konstenaar en den nuttigen handwerksman ~ ïijsgee^11 hadede'^r' Cn ««diepdeXndffl wijsgeer, — den braaven vorst en den met recht geroemden (taats-dienaar. Door haï Se" errbd h^"\ ^houwer door de iterKte en behendigheid van 's menfr-hpn edemaaten in opgetogenheid gebragt" zonder aar rrust zelfs de fchoonheid 'bij den veritandigen een goed deel van haare bekoor" kun^V Z1J -breidt de" krine van '««neufchen kunde, ervaaring en werkzaamheid ongeloofJP jerre uit; door haar is zelfs het hoog 2fternte aan zijne berekeningen onderworpen,1 Jij meet derzelver afftand en loopkringen met dezelfde juistheid, waar mede hij de w"ns?en Nnar^^-^^Pr bez,'She^n famenteft. ï)oo? Naarftigheid beheerscht de mensch w aardrijk ; zij leerde hem de vrugten des velds met het meeste gewin verzaamelen , den onvrugtbaaren grond bemesten , _ tand woestijnen en waterplasfen in weel ge landen" herfcheppen ; door haare aandrift" beSt hij de verholene werkplaatfen der na Jur • met een bevend hart fpoort hij de voor "ad fchuuren des donders en der Lrdbeevingen op , bq wroet de ingewanden van het aardrijk ï£s„ n'L ,Zlch tot 00 den bodem der -teeen neder zinken, en brengt dus de kostbaar»  (6i) baarste kleinoodiën en nuttigste metaalcn uit de veiligste bergplaatfen ten voorfchijn. Door Naarftigheid is de mensch in den volsten nadruk een waereld-burger. Door haar bemoedigd en onderwezen , onderneemt hij de moeiëlijkste land-en zee-togten, — trotfeert hij zelfs het doodsgevaar, — ontdekt hij nieuwe landen , menfchen , beesten en gewasfen , en vermenigvuldigt hij, bij het toeneemen van zijne kundigheden en winsten, ongevoelig,zijne behoeften en verbintenisfen ; hij fchakelt de verst van elkanderen verwijderde Natiën, door de banden van wederzijdsch belang, vast aan een , en brengt dus de verftrooide leden van Gods groot gezin op aarde, allengs, nader bij eikanderen. Naarftigheid weet zelfs de grootste zwaarigheden, in het eind, te boven te komen. Door haar verwon demosthenes, wel eer een Burger van Athene, een lastig fpraakgebrek, en werd , in 't eind , de welfpreekenste redenaar van zijnen leeftijd. Door haar klom de ruiter , onze landgenoot, langs alle trappen van den zeedienst,tot het opperbevel over Nederlands zeemagt op, en werd, met recht, door het opgetogen gemeenebest als 'sLands Redder begroet ; door haar hebben onze voorouders hunnen geboorte grond van Spanjts dwangzucht vrijgevochten, en zij heeft, nog onlangs,aan het moedig Amerika den zege en de vrijheid gefchonken. Van de Naarftigheid trekken de kunsten en wetenfehappen, ook nu nog, de heerlijkste voordeden. Door haar ontwikkelt zich 's menfchen geest in dit vak dagelijksch en men  (6a) men moet bijkans gelooven , dat zijne vindingskracht fchier onuitputlijk is. Onlangs leerde de mensch zich, als een vogel, in den dampkring opheffen, en van iets, 't welk in het eerst eene vermeetele gril fchecn'te zijn, een allervoordeeligstgebruik maaken (*.) Bijkans op den zelfden tijd werd het geheim aangekondigd , öm gewigtige gebeurtenïsfen,» binnen weinige oogenblikken , zonder tusfchenkomst van kouriers of posten, veele mijlen verr', te verbreiden (f). En, ach ! hoe zeer is de kunst, om menfchen en beesten te vernielen , in deeze laatste jaaren beoefend en voltooid! 6! indien de kunsten des vredes, de uitvindingen der waare wijsheid, waar uit voor het menschdom alle bedenklijk heil kan voortvloeien , eenmaal met den zelfden ijver behartigd worden hoe vernuftig en gelukkig zal dan de groote Maatfchappij der menfchen ten laatsteii zijn! " De Naarftigheid (dit mogen wij nu met recht uit de bijgebragte bijzonderheden befluiten) weert de luiheid, en laat geenen van °smenfchen vermogens verroesten; zij brengt ze allen inwerking en ontwikkelt ze; zijfchept weerbaare menfchen , en fchenkt nuttige leden aan den ftaat; zij bewaart den mensch voor verveeling en lusteloosheid , en het kan niet misfen, of eene Maatfchappij moet door haaren welbeftuurden invloed , vermogend en gelukkig worden. 2. Door Naarftigheid trekt de mensch de meeste winsten uit zijn onzeker en kortftondig leven. Men (*) Met den bewtmderenswaardigen Luchtbol. Ct) Met de Telegraphe.  C°3) Men verbeelde zich een' man, die, naar een verr' afgelegen land reizende , een' weg inoet afleggen , 'waarop hem wel veele moeilijkheden en gevaaren , maar tevehs veele genoegens, — wel veele beuzelingen , maar tevens veele gewigtige voorwerpen en merkwaardige zeldzaamheden , —zullen bejeegenen: Hij wcete niet, hoe veel tijds hij aan deezen togt zal mogen befteeden; hij weete flechts, dat dezelve van geen' langen duur zal kunnen zijn, en hij zij te gelijk verwittigd, dat hij, bij zijne aankomst ter beftemder plaatfe, een grooter geluk en roem zal behaalen , naar maate hij zich op den weg minder met dingen van geene, of eene geringe, waarde opgehouden , en aan het oogmerk der ondernomen togt naauwkeuriger beandwoord hebbe. Hoe zal zulk een reiziger, indien hij wijs? is, zich gedraagen? Zal hij met lang te flaapen , of met eene overdaadige levenswijze, veel tijds in hzrbergen en kroegen, in het gezelfchap van losbollen, doorbrengen ? zal hij onder het voortreizen,— bij het doortrekken van bekoorlijke velden en Wijdberoemde fleden, zich enkel aan nietswaardige kleinigheden vergaapen, en dus door vadzigheid of eenen verkeerden ijver gevaar willen loopen van door allen , die deeze zelfde reize met een meerder overleg gedaan hebben , ten laatsten befchaamd en uitgejouwd te worden? Neen! Hij zal in tegendeel, terwijl hij zich de reize zo gemaklijk en genoeglijk maakt, als hem mogelijk is, en dus de voorhanden zijnde geneuchtens niet veracht , echter het oogmerk van de begonnene reize nooit vereeeten, maar altijd zijn best doen, om het zei-  C °4) zelve, te vervullen ; hij zal fpaarzaam zijn met zijne oogenblikken; voor tijdverkwisting zal hij zich zorgvuldig wachten; alleen de door de natuur en vermoeidheid gevorderde rust en verkwikking zal hij zich vergunnen; met dingen, welken met het doelwit van zij-jen reistogt in geen verband Haan , of daar tegen aankopen, houdt hij zich niet op; hoe hij zijne reize met den meesten fpoed en met de meeste vrugt zal voortzetten , — hoe hij derzelver gevaaren en moeilijkheden best zal verminderen, — hoe hij uit alles , wat hem langs den weg bejeegent, het meeste voordeel zal trekken, zijn zijne gemeenzaamste overdenkingen , en door deeze verftandige regeling van zijnen arbeid ondervindt hij, tot zijne vreugd, dat zelfs het kort tijdbeftek van eene reize tot .veele ernflige bezigheden, en tevens tot veele onfchuldige genietingen , kan toereiken. De mensch is zulk een reiziger op aarde, en de Naarftigheid verzorgt hem, buiten tegenfpraak,de evengemelde winsten. Zij bewaart hem voor alle verkwisting en voor al het misbruik van zijne levens-oogenblikken; vndzigheidentijdverveeling zijn hem door haaren invloed vreemd geworden; de Naarflisheid leert hem verwarring en uitflel in zijne bezigheden alle vermijden; aan orde en voortvaarendheid , gewent zij hem; geen oogenblik zijnes levens, is dus, voor hem, geheel verloren; elk uur, elke dag, zelfs de nachr , welke hij met flaapen (lijt, bevoordeelt hem ; zijne uitfpanningen zijn zo veelvuldig en aanhoudend niet dat zij hem kunnen benadeelen, of het oogmerk  C 65) merk van zijne reize door de wereld zouden in den weg zijn. De Naarftige man trekt, derhalven, al het bedoeld gewin uit zijn onzeker en kortftondig leven. Het ware niet mogelijk , dat door eenig ander mensch, binnen het zelfde tijdsbellek, zo veel goeds gedaan, zoveel kwaads geweerd en zo veel waar genoegen van allerleien aart gefmaakt werd; bij het einde van eiken dag, zelfs bij den eindpaal van zijaen aardfchen reistogt ontvangt hij , op zijn voorgaand leven te rug ziende, dit bevredigend getuigenis van zijn geweten : ,, Elk ,, uur, 't welk gij doorbragt, heeft de fom ,, van uwe bedrijven en vermaaken vermeer„ derd: zelfs uwe rampfpoeden waren u ,, voordeelig ; geen dag hebt gij vergeefs „ geleefd." Men vergelijke deezen gelukkigen eens met dien loomen of verbijsterden fierveling, die een goed deel van zijn leven in luiheid doordroomt, of aan onnutte bezigheden en uitfpanningen verfpilt. Deeze is, indedaad , onvernuftig en zeer te beklaagen. De helft, ja meer dan de helft, van rijnen korten leeftijd verliest hij; zijn leven is eene reize, maar hij trekt geen voordcel uit zijnen togt; veele zeldzaamheden ontmoeten hem op zijnen weg , maar door gebrek aan ijver bemoeit hij er zich niet mede , —< hij verwaardigde maar zelden met eenen enkelenoogflag; veelen van zijne reisgenooten , bezien en bewonderen het merkwaardigste , — rusten behoorlijk van hunne vermoeingen uit , of verzaamelen nieuwen voorraad voor het E to»«  C 66 ) SSÏj^' intusfchen, brengt zijnen met S „ 4 r"ei fluime'-en of omzwerven, een fSZ ™deK, "««tigheden , door ; hem Sier • ^fhonken . maar dit baat hem niet , hij is m het einde nog even onervaaren en hehn,.f-;o- «ii I "ut>..cveu mair ™ i ,Denocrtlg - als teen hij nog Zlvthïi iïtJaiïenn gereisd had5 meermaal! n den ' lg d"C tl}£ gevaaren,onbekommerd, buheneeSn J W" Z-eiden cntmoet hem iel« zkfS hf/malrZ1>e ,0^e en verllrooide oeen 1H i Z'Ch "iet aan> h;J* h£efr 'er voorzilS 3 Tn; e" aI is het dat Gods treeden n,H VÊrre van het meest be- leide fnPdle.n- Ian#s mi" gewo™e ™egen mede' hil t ' °J door den iuister, waar Selïen LJPPraa t' °f door de «mpfpoeden, welken hem afmatten, van zijne overLe reis! genooten genoeg te onderkennen zTi zai hïf Ke7ofeeonCf bfd-elmingenZ,Jd'erZ la?winsten dl N ngtL dan 0p de d«"rzaame Naarn,Sheid verflingerd zijn. Niemand, voorzeker, die deeze fchetfe mPt tZSPSX^Z Verage,iikr ■ zaI de« ï"i aamen w Ji^J* Naa! ftiêheïd, en de onbereeken- gevreesd wordt, kunnen miskennen, en ?n derCNa"iiïiatff^t van ^iNfifi oer vaardigheid, als het bjzonder eigendom S der ffigL 0VeïtU'gd /ij"n ' dat ziJ he£ £r beerden °°k I!1 deezen opzic^e, ,rJ3' V;'rv,,,t het I^rte van de Leden eener Maatfchappij , met tevredenheid en er-  erkentenis , en deelt daar haare zegeningen, zonder aanzien van perfoonen uit, in eene juiste evenredigheid met elks pl'gtmaatigen ijver ; waar haare bevelen gelden , daar i$ geen Burger volftrekt van alles ontbloot: niemand mort daar over zijn rang en roeping; elk trekt daar uit zijne bezigheden, ontmoetingen en verbintenislen het meeste voordeel; niemand wordt daar in zijne verwagting , dat het gezellig leven zijne rust en genoegens vemeerderen zal, te leur geiteld; de banden, welken de Maatfchappij legt, de perken, binnen welken zij de natuurlijke vrijheid der menfchen bepaalt, worden door de opkomsten der Naarftigheid daar genoeg verzoet , elk imaakt en veroorzaakt daar in zijnen knng dagelijks de onbetaalbaarfle geneuchtens ; niemand heeft eenig recht, om zich oVer het fchraal senot van zijn kortlïondig aanwezen te beklaageu , maar elk ftaat, veel eer, over het weldaadig beitel des Hemels verwonderd, waar door binnen een zo kort levens-beftek zo veel en veelerlei zoet te fmaaken is. In 'tkort: — Daar huppelt reeds het knaapjen de vroege vrugten van zijn vlijt-betoon vrolijk te gemoete; daar fchept de Naarftigheid voor de woelige jongelingschap dagelijks nieuwe, fchuldelooze, verlustigingen; daar wordt , de ernst van den zorgvollen huisvader door menig verrasfend voordeel getemperd ; daar klopt het hart van eene tedere moeder dikwijls vrij en vrolijk; daar blijft geen vriend van 't vaderland ooit onbeloond; daar wordt de beste prijs der dapperheid den moedigen krijgsman reeds op het bebloede flagveld toe E 2 ge-  C*8 ) gereikt ; daar fterfc de grijsaart overlaaden met Gods gunst bewijzen. 3. Door Naarftighed wordt de deugdzaame man gevormd, en door haar verkrijgt zijn Character die vastheid en waarde, waar van de mensch en ook de Maatfchappij zich', billijk, de grootste voordeden mogen belooven. Wat is deugd? wien heeten wij met recht een deugdzaam manl Een kort andwoórd op deeze vraage zal over de Helling, welke ik tha^s aanvoere, veel licht verfpreiden. Deugd is eenvouwig ,,De gelukkige hebbe„ lijkheid , om goede daaden, naar vereisch der omftandigheden , of enkel met onze geestvermogens , of te gelijk met onze ligchaamelijke ledemaaten , ten uitvoer te 9, brengen." Deugd en pligt kan men voegzaamst in deezer voege onderfcheiden, dat het woord pligt, zeker bevel van den opper Hen wetgeever, zekeren noodzaaklijken levensregel aanduide; terwijl het woord Deugd 's menfchen meerdere of mindere bedrqevenheid in het opvolgen van zulk een voorfchrift, — zijn aanhoudend poogen om aan het zelve te beantwoorden , te kennen geeft. Zo heet , bij voorbeeld de Rechtvaardigheid een pligt ; als wij haar als eene, aan het menschdom voorgefchrevene wet befchouwen , maar als wij haar als eene eigenfehap van den mensch, als eene trek uit zijn Character voorftellen, dan wordt zij deugd genoemd. God is alleen in deezen zin Rechtvaardig. Men merkt, hoope ik, reeds, dat iemand, die maar éénmaal of zelden zekeren pligt vol*  volbrengt , en zich voor het overige daar mede niet bemoeit, daar door op deugd nog geene aanfpraak heeft. De deugd vooronderfielt eenen zekeren, meêr of min gevestigden, fmaak en bedreevenheid in deeze of geene pligts-betrachting, en eenen evenredigen weerzin in het tegenovergefteld kwaad. Hij, die de eerlijkheid nu en dan eens betracht, doet in zulke gevallen zijn pligt, maar hij, die in't gemeen een vriend en beoefenaar van deezen pligt is, — die het tegenovergefteld misdrijf zorgvuldig en op den duur vermijdt, bezit de deugd der eerlijkheid. De deugd behoort derhalven op de lijst van der menfchen gewoontens en heblijkheden, en zij wordt op dezelfde wijze geboren. Een bedrijf of genot, 't welk wij dikwijls herhaalen , wordt , gelijk de ondervinding leert, ons door den tijd gemeenzaamer; allengs gewennen wij er aan;'het wordt eene behoefte , waar van wij ons niet ontdaan kunnen. De gefchiedenis van den dronkaart, den fpeelef , en den wellustigen bevestigt deeze aanmerking overvloedig. En juist zo is het ook met 's menfchen deugd gelegen. Zij vormt zich door eene veelvuldige herhaaling van eene en dezelfde pligtmaatige handeling ; hier door worden de moeite en de zwaarigheden , welke met dit bedrijf in het eerst verbonden waren, van tijd tot tijd gemakkelijker overwonnen ; dagelijks wordt dit werk genoeglijker en vaardiger volbragt; het begint een gedeelte van de gewoone bezigheden des levens tc worden; men verlangt 'er naar, en verricht het met eene E 3 toe-  C 7o) toeneemende graagte ; eindelijk wordt het eene gewoonte; men wil 'cr zich niet gaauie •van uiuflaan , ja men wordt 'er zodanig aan gehegt, dat men het tegendeel niet dan met moeite en afgriizen verneemen, veel min ten uitvoer brengen kan, _ Een mensch wordt deugdzaam geheeten , die niet flechts ééne deugd, maar veelen, en wel zb veeh-n bezit, als 'er pligten zijn, tot wier vervullig hij geroepen wordt. Een deugdzaam^ man is aan het opvolgen van zijne verbintenisfen dan gewoon ; hij vindt 'er het meest bebaagen , en Haagt 'er meêr of min voorl'poedig in; gelijkvormigheid aan den Godlijken wil is niet flechts zijne wet, maar ook zijne verkiezing, zijne liefhebberij en gerjuurige benaarffiging; zijne deugdzaamheid is grooter naar maate zijne liefde, tot al wat pligt heet, hartelijker en algemeener is , — naar maate hij in het tegenovergefteld kwaad een' fferkeren weerzin heeft, en naar maate zijne pügtmaatige poogingen menigvuldiger, en beter overlegd, zijn. , Genoeg heb ik reeds gezegd, om den oplettenden op het fpoor te brengen, 't welk ons de gewigti> diensten der Naarftigheid , ter vormirg van een deugdzaam Character, ontdekken za!: zij moedigt den mensch tot eene gewillige vervulling van zijne pligten, onophoudelijk, aan; en gedoogt niet,dat hij ééne gelegenheid, welke daar :oe befremd is, of dienen kan, verwaariooze. Aan haaren weldaadjg n , in Woe ,1 moet de mensch dan , vooral, de" geheele fom van zijne pügtmaatige handelingen dank wijten; zij doet hem eenen, en de  (70 dezelfde pligt, zo dikwijls het te pas komt, met vreugd en gewilligheid herhaalen ; zij vernieuwt telkens zijne lust, en bewaart hem voor verzuim en verflapping in deezen ; zij helpt hem door alle beletfelen heenen , en moedigt hem, door haare zegeningen, tot nieuwe overwinningen aan; zij verheit zijne edele daaden en overleggingen dus tot den rang der deugden; zij vormt zijne geheele denk- en handelwijze naar de beste grondbeginfelen, en fchenkt aan zijn Character de waarde en vastheid van den deugds-bemm- naEn,welk eene heerlijke aanwinst is dit,zo voor den mensch zelve, als voor de Maatfchappij, van welke hij een hd is. De grootheid toch van 's menfchen geluk is aan de fom van zijne loflijke daaden, aan het getal van zijne deugden, altijd evenredig. Hii is gelukkiger, naar maate hij deugdzaamer is: Edoch 't getal zijner deugden wordt door Naarftiaheid geduurig grooter;zn, ip..ort hem tot al wat eerlijk is en wel luidt, ( ) onophoudelijk, aan; met zijn Character duste veredelen, en te beveiligen, vergroot en verzekert zij tevens zijn geluk. — De mensch fmaakt een meerder genoegen m de deugsbetrachting, naar maate hij in deeze kunst beter bedreven is naarmaate hijin bet overwinnen van haare moeilijkheden en beproevingen beter Haagt. De Naarftigheid is dan de moeder van de menfchelijke tevredenheid , Z1J (*) Philipp: IV: 8. E 4  CtO zij oefent den fterveling geftaadig in bet nuttigst worllelperk , en door aanhoudende proefneemingen verligt zij hem zijnen ftrijd oneindig veel. —Een mensch , die goede grondregels alleen kent en aangrijpt, verdient, dikwijls, maar eenen geringen lof; vaak maakt hij zich , door het afwi.ken van zijn eigene beginfelen, verachtelijker dan veelen, die in beichouwende kennis tegen hem niet op kunnen ; niemand acht den geveinsden hoog, om dat hij de deugd der openhartigheid op het fchoonst weet af te maaien: Maar die man is lofwaardig, die naar edele beginfelen handelt, en de grondregelen der deugd met zijn voorbeeld zo wel, a!s met zijne redenen , aanbeveelt; hem juicht men, met rede, openlijk en in 't verborgene toe; de gunst en goedkeuring van billijke beöordeelaaren opent freeds nieuwe bronnen van vermaak voor hem. Dan ook dit vermaak heeft hij aan de Naarftigheid te danken ; door baar wordt de tegenftrijdigheid tusfehen woorden en daaden, welke bij veele menfchen zo verbaazend groot is, veel verminderd, ja allengs geheel weggenomen ; zij verbindt befchouwing en werkzaamheid (theorie en practijk) op het allernauwst met eikanderen. — Iemand eindelijk , die een ongeftaadig Character heeft kan nooit op den duur gelukkig zijn. Terwijl hij de verwagting van zijne medebu-geren, veelal, te leur (lelt, ftort hij zich zeiven in de bitterste onheilen; hij is bij deugdzaamen en ondeugenden, doorgaands, in kleinachting : De Naarftigheid weet dit onheil , me de kwaaie, waar uit het voorkwam, te genee- zen,  C 73) gen; zij brengt eene eenvormigheid van denken handelwijze tot ftand , welke tot eenen vasten groiidflaa van eene algemene hoogachting kan verltrekken, en, daar een goede naarr,\ be* ter is dan goede olie (*) merkt men ligtelïjk, dat door Naarftigheid ook in deezen opzichte verbaazend veel gewonnen wordt. Ook voor de Maatfchappij, tot welke zulk een mensch behoort , is deeze vrugt der Naarftigheid allerfmaakelijkst. De veelheid, toch , der deugdzaame burgeren maakt haare banden onverbreeklijk ; . vermenigvuldigt de bronnen van haaren welvaart, en overdekt haar tegen buitenlands geweld met een ondoordringbaar fchild. Onder de befchermmg van eene deugdbeminnende overheid leett zij in eenen ongeftoorden vreede, en is zij tegen alle gevaaren en onheilen gehard: De hooiden der huisgezinnen kweeken daar het opkomend «eflachte in de beginfelen der waare_deugd, met hunne lesfen en voorbeelden, vlijtig op: Elk burger vindt daar eenen iterken prikkel tot pligts-vervulling, cn eene belangdooze vaderlands liefde , naar dien hij, bij voorraad weet, dat hij niet naar de uitkomst van zijne daaden, welke dikwijls niet in zijne maat 5s maar enkel naar zijne beginfelen en bekend Character,zal beoordeeld worden: Aan veinzerij en list ontbreekt daar, om dezelfde redenen, alle fchuilplaats en aanmoediging; een Weifelend Character draagt daar den eerepnjs der voorzichtigheid nimmer weg; het wordt (*) Predik. VII: \. E 5  C 74 ) fflet eene welverdiende verfroaading behandeld en nis het vergif der famenleéving en irgoe! het » nnS 'iTT "e voorfchriften van ,«Lg . Aftand en van bet geweten wó H ■tfWFwfa« aa» ; M« S ïênh- Pn ' ^eUga2aa "e bur«« vormr , f;« V i j rchenkt aan haare leden al het voordeel der gezelligheid. htóirtri? 5laarfti8he d» eindelijk, worden de vervfoe d • n geaeü^te«s der onfterflijken reeds na^f,ge nia" verhe,t > reeds aa_i deeze 2i,dfc van het „raf d » rang en het genot der Hemellingln.' Men befchouwt bet tegenwoordig leven der S £ï ' gemefn,ii^ als eene voorbereid,?» tot hunnen toekomenden kring van werk? zaatnhetd. De deugdzaame Christen wor5t op aarde als ,n eene oefenfchoole, tot zl ne volgende deugdsbetrachtingen opgeleid De verkeerdb'der,JHe ^ ^ 'm d"aashdd « verkeerdn. der, doorbrengt, rust zich tot zii- zfcb VzSeLfta? kw3lijk't0e' e" hi-' b^t z.cn zeh'en van de aangenaame hoop od die voordeden , welken de liefde tot waarheid en rechtfchaapenheid alleen kan aanbrengen. " he voK ieflimn,et moeen afleiden' dat oSicht n L Wn ' ten minst<-» in zèkere opzichten, als een vervolg op het tegenwoor- di-  ( 75) dige mag aangemerkt worden ? zoude het wel ongeriimd zijn te Hellen, dat menfchen, die op aarde hunnen tijd en vermogens wel belleeden, namaals hunne verzamelde kundigheden niet flechts behouden, maar ook vermeerderen en volmaaken zullen; dat hen dan hunne vroege bedrevenheid in de waare deugd by uitltek zal te ftade komen, en dat de fmaak, welke zii in de vreugd der Hemellingen dan vinden , en hunne gefchiktheid voor derzelver selukftaat, grooter zullen zijn , naar maate lij op aarde reeds aan foortgelijke geneuchtens meêr gewoon waren? Edoch hier uit volgt weder, dat de mensen, die de voorfchriften der Naarftigheid vooral op zijne pligten toepast en tijdig opvolgt , reeds in dit leven eene groote fchrede nader komt aan de beftemde volmaaktheid, dan elk ander fterveling. Hij leert en weet nu reeds veel, ^t welk anderen eerst na deezen ontdekken zullen; hij brengt het door zijne, van God begunftigde, vlijt op aarde veel verder in de kunst van God te behaagen en rechtschapen te zijn dan veelen, en men kan niet twijfelen, of hij blijve in dit vak al en, die hier minder naarftig waren , endeloos vooruit; zijne Naarftigheid bedeelt hem nu reeds rijkelijker met de zuiverde en duurzaame genoegens, dan aan anderen ooit vergund wordt;hij verkrijgt dus, reeds in deezen (laat van voorbereiding, een aangenaam , fchoon onvolkomen , denkbeeld en gevoel van de zaligheid des Hemels, — en uit dit denkbeeld, uit deezen voorfmaak, — vloeien hem namaals dedierbaarfte winsten toe; metéén woord, ik hou-  (76 ) houde mij verzekerd, dat die mensch, die zich in dit leven meest op nuttige kennis eï waaredeugds-oefening heeft toegelegd, ook n het volgend leven in de kennis en Peering van zijnen maaker den voorrang boven anderen zal hebben , - zijne pli^S met eene mindere moeite dan zij zal volbrenge, , ?n met de blijken van Gods goedkeuring over V ?ei!n5,!iike Naarftig«eid! uw invloed op „ het he.1 der menfchen en maatfchappijen i? „ dan onbetaalbaar. Gij zijt de ziel van a ! „Ie redelijke werkzaamheid, en gij verine» mgvuldigt de winften van onzen arbeid tot „ in het oneindige. Door u onderging het „ gelaat des aardrijks de fchoonfle v rfnde„ ringen. Wijde zeeën bevolkt gij met on. „ elbaare redelijke bewocneren; barre woel „ t.jnen worden door u met koorn en kud„ den belaaden; moerasfen droogt gü uit • „ ae ingewanden der aarde ontbloot g j;d „ verzaamelt al het voordeel, 't welk' de „ —« , uen mensch verfchafTen kan • „ door u bloe.ën de kunfien en wetenfchap' „ pen ; eene kweekfler der deugd z inde , herfchept gy de aarde in een Hemel e„' , vervroegt gij yoor den fierveling de eeuw" , der onverderllijkheid." ö ER.  ( 77 ) DERDE HOOFDSTUK. Over de hulpmiddelen der Naarftigheid. overvloedig in ftaat zi n, om oen i > leezer van het groot belang te ^ ffi heid 't welk het menschdom bij de .™a » h heeft; ja, om J«» dce°hb^d& lie. VinNdieenm3teZna|derhalven^^J?»K afk£S iSwels iSSBSW* thans vraagltuk, mei^wei hunne yraa_ pligt mL\L ""foor S Nirltighdd bij zonderhjk ftille te taan. « kking tot vrijheid neemen, van ™1, ^ een gedeelte daar van , zomwijien , l" nd SS aanmerkingen te vergenoeg, aatend^ ^ toepasfmg derzelven op de bijzonoer  C78 ) vallen, kortheid halven, aan ffiijfle IeezereH aart: Zommigen & hTJ Vi twetërle'ën daaden vpor anderen , belangens met behelzen * S*0i7 h« foort Maltfchappij K nnlleen • Tl 11 dichte dewelken men S JÏÏÏÏ ?"den' en va« Naarftigheid bi ïaarege*,eDsc'nen 3.anwas van ten., rfet A^^Jj* ^ neerineen 0f hewPp« »7 .nkcJ ln redeW lieden %an %erS g,^eDen ^ lngericht om en haare liïïSïï ffi ^^ffi^ delen van het eerste foort kan7k h,v?n T1" opnoemen , en aan lieden ft- flechts «bende.. Va. de laMJ„Zl^f'l ' de  ( 79) denis de merkwaardigste voorbeelden van dien aart opleevert. Men leest van amasis, die wel eer het Egijptiseh volk behéerscbte, dat hij eene wet gaf, waardoor elk een van zijne onderdaanen verpligt werd , om jaarlijks eene getrouwe opgaave te doen van zijn bedrijf en kostwinning , en waar door een iegelijk, die geen eerlijk middel van zijn beftaan konde opgeeven , als een onwaardig burger aan eene zwaare en voorbeeldige ftraf onderworpen werd. Solon de beroemde wetgever der Atheneren, die zijne meeste wetgeleerdheid buiten zijn vaderland op deed , vond zo veel behaagen in dit voorfchrift, dat hij niet geaarzeld bebbe hetzelve over te neemen, en zijne, door ledigheid 'en tijdverfpillmg, te veel verwilderde landgenooten, onder zwaare bedreigingen , tot eenen geduurigen en geregelden arbeid te verpligten. Het zede-meesterfchap , eene bediening, welke oud - tijds te Rome door de achtenswaardigste burgeren bekleed werd, was, onder anderen, mede beftemd, om op het gedrag der burgeren, en op de wijze waar op zij zich zeiven en hunne huisgezinnen onderhielden , een waakend oog te houden , en om de zulken, die zich aan luiheid, flordigheid, en pligt-verzuim fchuldig maakten, al waren zij zelfs van den aanzienlijksten rang, met eerloosheid of andere geftrengheden, te ftraffen. (t) Wat (*) Men zie millot's Alg. Wereld!. Gejchied. Deel I. bladz. 26. Ct) Men zie rozini Antiiuit; Rom. Libr. VU. Cap. 10.  C 80 ) Wat zou dan de opperhoofden der laatere Volkeren beletten kunnen, om deeze prijswaardige voorbeelden der oudheid, met omzichtigheid te volgen , het gebrekkige daar van, zo veel deeze onvolmaakte ftaat van zaaken gedongen kan, te vermijden, of te verbeteren , voor de behendigheid van Hunne inrichtingen, (door het verval van vroegere Natiën gewaarlchuwd) naar hun vermogen te zorgen; de belangen der Naarftigheid dus openlijk, en bij allen, voor te ftaan, en naare verwaarloozing niet flechts als een onheil aan te zien, en te beklaagen, maar ook als eene fimode overtreding van de wetten der Maatfchappij te brand-merken en "nar bevinding van zaaken te firaffeu? De «aardigheid, toch, behoort niet onder die deugden , welken zich voor het oog der menfchen , doorgaands , weeten te verbergen , en waar over dus geen menfchelijk wetgeever , als een bevoegd rechter, oordeelen kan, In tegendeel is een eerlijk vlijt-betoon juist gefchikt, om Ipoedig en aan veelen, bekend te zijn; eene luie levens-wijze en eene flordige huishouding loopen even gemakkelijk in het oog; ja de mensch , hoe feilbaar -ook , zal niet ligt gevaar loopen, van den vlijtige», burger of huisvader met zijnen vadzigcn en onbezorgden natuurgenoot te verwarren : Het gevaar, van eenen misflag te begaan is, ten minsten in dit geval, niet grooter, dan 't welk met het bepaalen van het onderfcheid tus enen den eerlijken man en den bedrieger verbonden - is; ook daar in kan men zich Wel eens vergisfen , en niemand zal echter dur-  C 81 ) dlirven beweeren , dat de voorfchriften der eerlijkheid en de Voorzieningen tegen bet bedrog daarom geheel buiten het bereik van deri menlchelijken wetgeever zijn» Naarftigheid en vlijtbetoon , ledigheid en tijd-verkwistingïbe* hooren dan mede onder die voorwerpen, welken de aandacht van de wetgeeveren der Natiën , ten allen tijde, verdienen. (?) Over de wijze, waar op het burgerlijk wetboek voor de belangen der Naarftigheid zou kunnen en moetër> waaken, en over de voorzorgen , welken vèreischt worden , om het onderfcheid tusfcben perfoonert en omftandigheden niet uit het oog te verliezen, kart zeker veel meêr gezegd worden , dan mijn te* genwoordig beftek toelaat. Ik houde mij thans, gelijk ik reeds boven te kennen gaf, met algemeene aanwijzingen te vrede. .Ongetwijffeld moesten dan voor den Naarftigen, in zulk een wetboek, aanmoedigende belooningen , en voor den ledigganger en beuzelaar evenredige nadeelen of itraffen, be^ fiemd zijn; 'er moest gezorgd worden, dat de voordeden , welken de Maatfchappij lchenkt, en de eere-posten , welke haare regeeringsvorm noodzaakelijk maakt, het deel en de be* (*) Toen de Apostel Paulus deeze grondfielling aanprees: zo iemand niet wil werken, dat hij ook niet eete, (2 Tesfal. III: 10.) was hij niet flechts van de fcbande en fchade der luiheid volkomen overtuigd , maar hij gaf ook aan de opperhoofden vari Natiën, bij dewelken zijne leere zou omhelsd worden, eenen wenk,om de belangen der Naarftigheid met hun gezag, en eoor de h»ndhaving der wetten" vooral, te onderfteunen. F  C 82) bezolding der vlijtigen worden; de luiaart moest, integendeel,' openlijk door de wet gefchandvlekt, — tot alle bedieningen,waar aan eer of voordeel vast is, onbekwaam gekeurd, en, naar evenredigheid van zijne overtreding en aardfche inkomilen , zwaarer dan zijne ijveriger medeburgeren , belast worden ; de wet moest vooral zorgen, dat geen mensch, door gebrek aan werk of winst, of door de woede der partijfchappen, in zijne Naarftigheid verflauwde; mannen van eene beproefde trouwe, en die zeiven de beste blijken van hunne arbeidzaam heid gaven, konden, alomme , worden aangefteld, om op het gedrag van hnnne medeburgeren een waakend oog te houden , en van hun wedervaaren, op gezette tijden, een echt en onpartijdig verflag te doen; geene verhevenheid van rang en geboorte moest iemand, immer, van de pligten der Naarftigheid ontheffen, of hem voor- de fchande en fchaade van een nutteloos leven kunnen beveiligen ; de aanzienlijkste leden der Maatfchappij moesten, integendeel, juist om dat geringere lieden zich, gemeenlijk, naar hun voorbeeld fchikken, voor hunne vadzigheid en tijdverkwisting dubbel boeten ; de edelste en meest bevoorrechte rang van Burgeren moest die der Naarftigen zijn, en zij , die in hunnen kring deezen pligt, beter dan hunnes gelijken, betracht hadden, moesten, door eene ftreelende onderfcheiding, voor de edelste menfchen van hunnen ftand verklaard worden. (?) Zul- (*) Ik gceve bj deeze gelegenheid in bedenking, of  ( 83 ) Zullen echter deeze wetten, door haare $§> ftrengheid, der Maatfchappije niet aieêr nadeel dan voordeel aanbrengen , en geen gevaat loopen van , na verloop van tijd , tot de fchroomelijkfte dwingelandij misbruikt te worden, dan moeten, gelijk ik firaks reeds zeide , daar bij zekere voorzorgen gebruikt worden. Rechtvaardigheid en mensch-kunde moeten dit geheel ontwerp en deszelfs uit-1 voering befhiuren. Hij, die zulk een wetboek vervaardigen zal, en zij, die het zelve zullen handhaaven, moeten van alle partij-geest en vooroordeelen , zo verr' als mooglijk is , vervreemd zijn; zij moeten den mensch en de Maat- of dit laatste middel, bij aldien het in den tegenwoordige!) ftaat van zaaken kan worden in het werk gefield , niet verkieslijker zou Zijn , dan een ander middel, 't welk nog heden ten dage ter1 verligting der arme beurzen , op veele plaatfen gebruikt wordt, om, naameüjk, arme menfchen, die op kosten van het algemeen onderhouden worden , d >or een teken aan hunne kleeding te onderfcheiden ? Dit althans is z;jker, dat de mensch eerder door prijzen en beloonen, dan door fchande en ve.fmaadbeid te winnen is. Ook zou, volgens mijn plan, de eerlijke arme van de achting en her medelijden zijner medeburgeren niet kunnen beroofd blijven, 't welk, in het evengemeld geval, meermaals bet lot van zulken is, die, hoe zeer ook door den nood geperst en op den bijfiand van het algemeen aanfpraak hebbende, echter, door eergierigheid en fchaamte gedreven , liever met de hunnen gebrek lijden, dan het zelfde onderfcheidings - teken met luiaards, en onbefchaamden draagen willen. F a  C «4 D Mattfchappij, tot dewelke zij behoorennauwkeurig kennen; zij moeten van der menichen verl'chillende vatbaarheid, neiging, opvoeding en levens- omftandigbeden behoorlijk onderricht zijn, en daar op, bij het opmaaken van het wetboek en bij het uitlpreeken van hunne vonnisfen , zorgvuldig letten ; het welzijn van allen moet hun veel nader aan het hane liggen , dan eenig bijzonder inzicht , vriend of voorrecht; zeiven moeten zij, op hunne beurt, naar deeze wetten beoordeeld worden , ja met hunne voorbeeldige onderwerping aan de voorfchriften der Naarftigheid de eere verdiend hebben, van deeze deugd, door heiizaame wetten , billijke belooningen en geftrengheden, bij hunne medeburgeren voortteplanten. Gij ziet, Leezer! dat ik mij vergenoege met flechts eenige hoofd-denkbeelden op te geeven , laatende derzelver beöordeeling en ontwikkeling aan bevoegde menfchen-vrienden over. 2. ïntüsfchen gaa ik tot een ander daadeüjk hulpmiddelen der Naarftigheid over, en dit vind ik in de opvoeding en het onderwijs der kinderen door hunne Ouderen en leermeesteren. Als wij ons elk huisgezin , elk fchool, als eene kleine Maatfchappij vertegenwoordigen, en ons daar bij de magt en het gezag voorftellenwaar mede de hoofden deezer Maatfchappijen over hunne onderhoorigen bekleed zijn, dan verwagt , ja vordert men billijk, dat de voorfchriften der Naarftigheid in zulk eenen naauvv beperkten kring voorbeeldig opge-  C 85 ) gevolgd , en met zeer veel nadruk gehandhaafd zullen worden, ert men komt fpoedig tot het befluit, dat het fchool en het ouderlijk huis de beste kweekfchoolen eener onvermoeide werkzaamheid kunnen en moeten zijn. Gij toch , Vaders ! Moeders en Leermeesters ! gij hebt boven de befluurers van grootere Maatfchappijen oneindig veel vooruit, en de zwaarigheden , welken hunnen arbeid vaak doen mislukken, drukken u veel minder. Uw gezag werd, tot hier toe, door niemand tegengefproken; zij, die daar aan onderworpen zijn, trkennenen en eerbiedigen het, en gij weet het bij allen, die zich ontijdig daar van poogen te ontflaan, met ernst en overleg te handhaaven ; de kring van uwe heerfchappij is veel bepaalder dan die der Vorften en Overheden, en juist daar door zijt gij beter in ftaat, om uw gebied elk oogenblik over te zien en zeiven te beftuuren; de veelheid der leden, voor wier welzijn gij moet zorgen , belet u niet om elk afzonderlijk lid van nabij te kennen, en elk naar zijne vatbaarheid en behoefte te behandelen; de afftand tusfchen u en uwe onderdaanen is zo groot niet, dat zij uit eigenbaat of bevreesdheid hun character verbergen, en in uwe tegenwoordigheid beter fchijtieu» dan zij in waarheid zijn; onder uw oog en opzicht worden hunne vermogens , neigingen , goede hoedanigheden , zelfs hunne gebreken en ondeugden, allengs ontwikkeld; gij verneemt in tijds derzelver aanweezen en toeneemen , en het is deeze waarneeming , waar door gij dikwijls voor het mislukken van F 3 u*  C 36) uwe poogingen beveiligd wordt ; gij fchrijft niet flechts wetten voor, gelijk alle volks - beftuurers, maar gij durft ook,beter dan deeze proeven neemen, van wier verkeerde uitwerking, gij niets ergs te vreezen hebt, en welken , bij aldien zij aan uwe verwagting beandwoorden , de kracht van wetten bekomen kunnen. In den kleinen ftaat, dien gij beftuurt is dat onderfcheid van rang en voorrechten onbekend, 't welk een' heilzaamen naar-ijver wel eens eer in den weg ftaat dan bevordert; uwe onderdaanen omringen u dagelijks • zij worden aan uw bijzijn gewoon, en juist'daar door werkt her loflijk voorbeeld van eenen phgtmnatigen ijver, 't welk gij hen geeft en waarmede gij aan uwe we'ten klem bijzet, allerfterkst op hunne gemoederen , te meêr daar zij , nog in hunne eerste levens-jaaren zijnde, door mis-verftand, vooroordeelen en kwaade gewoonten veel minder beheerscht worden, dan heden van een' meêr gevorderden ouderdom. Hartelijk ware het dan te wenfchen dat alle ouders en leermeesters dit hun voordeel duidelijk kenden , en zich daar van vlijtig bedienden, om in de hen toevertrouwde panden den edelen geest van naar-ijver en arbeidzaamheid op alle mogelijke wijzen, aan te blaazen. Voorzeker, zo dit gebeurde dan zoude het der Naarftigheid bij geen' mensch en volk immer aan de krachtigste hulp en aanmoediging kunnen ontbreeken, en het even gerreid wet-boek zou, zo al niet geheel overtailig, ten minsten gemaklijk op te ftellen §n uu te voeren zijn, Het  ( «7 ) . Het is zo, in zeer veele huisgezinnen en fchoolen moest, om dit oogmerk te bereiken eene groote omkeering voorvallen. Menig huisvader moest ophouden met zijne kinderen als een last, en derzelver opvoeding als eene beuzeHng,- als liet werk van huurlingen en dienstboden, - te befchouwen. Menig fchoolmester moe t het onderwijs en de befchaaving der hem toegezondene kinderen niet langer ah* een verachtelijk bijwerk, maar als zijn hoofdbedrijf, aanmerken , en zijn best doen om voortaan bii zijne medeburgeren .zowel voor «"getrouw vriend van hunne kinderm ate voor een' goed' fchoen-lapper , boerWwerksman bekend te ftaan. Veele ouders moesten niet onvoorzichtig hnnne ondeugden op hunne kinderen overbrengen; en zich met lmnnë ongebondenheden bij de aankonienfc jeugd verachtelijk maaken : Veele mees e s moesten met hunne eigene luiheid en weerzin Thunnenpost de leerzucht der ^^«"001 verdooven, en hen tot vadzigheid en tijdverzuim aanporren. Ouders en meesters moesten zich dan beiden zorgvuldig wachten voor zulke bevelen, geftrengheden en loftuitingen, welken naar de vatbaarheid, de behoe ten en de verdiensten der kinderen niet berekendzijn en aan hun character ligt eene zeer vei keerde richting geeven kunnen;beiden moesten zij de vorming en opleiding van het volgend geSacln tot braave'menfchen en nuttige purgeren voor het gewigtigst bedrijf van het tegenwoordig geHacht .aanzien, f" o'iophoude lijk op middelen peinzen, welken ter ver  ( 88 ) vulling van dit oogmerk de meestgefchiktezijn. Dan , ja dan eerst , zou de Naarftigheid haare zegeningen over alle ftanÖeu van menfchen uitbreiden. Luiheid en tijd - verfpilling aan de jeugd onbekend, zou dan door dé woelige jongeliugfchap ligt ontweken , en in eenen rijperen leeftijd als de pest gefchuwd worden ; een wijde kring van werkzaamheid zou voor allen openftaan, en eene geduurige afwisfeling van nuttige bezigheden zou elk een tot den arbeid noopen ; de winsten der Naarftigheid , reeds vroeg verzameld, zouden op het buigzaam hart der kinderen eenen indruk maaken , welke , vooral wanneer zij door goede wetten en voorbeelden geduurd verfterkt werd, door geen tijd - verloop koude uitgewischt worden. tvt8' ?'jn derde daadcl'jk hulpmiddel der Naarftigheid zouden de openbaare feesten en verlustigingen, der Natiën, naar mijn inzien, kunnen dienen. Bij meest alle volkeren vallen 's iaarlijks zekere dagen lil, op welken het gros der Natie , van den dagelijkfchen arbeid ontheven zien aan uitfpanningen van allerleien aart onbekommerd, overgeeft; waar op de jeugd en jongelingfchap, naar 's lands manieren fraai gekleed, zich door het ten toon fpreiden van haare aangeborene of verkregene bekwaamheden , als om ftnjd, poogt te onderfcheiden ; waan p buitengewoone uitgaven en vrolijke gefprekken openlijk, als 't ware, gewettigd zijn; waar op allerhande fpellen en uitvindin. gen geftadig dienen, om de algemeene vreugd en  C 89 ) en deelneeming te vergrooten , en waar op lieden van allerleien ftand en ouderdom genoodigd , ja als verpligt worden , om door een ruim genot van de zoetigheden des gezelligen levens van hunne ernftige bezigheden, zelfs van hunne zorgen en droefenisfen, voor eene korte poos uitterusten. Men merkt wel,hoope ik, dat ik hier deeze iaarlijkfche Volks-teesten en zo genoemde kermisfen enkel van derzelver onfchaadelijke zijde voorftelle, en alleen gewaage van het fchuldeloos gebruik, 't welk verllandige en braave menfchen van dezelve maaken kunnen , zonder de menigvuldige baldaadigheden en onheilen , welken daar mede te dikwijls , helaas! gepaard gaan, en al het nut van deeze verlustigingen te verre overtreffen, te willen ontveinzen of verdeedigen. Deeze openbaare vrolijkheden konden nu, naar mijne gedachten, wel zodanig ingericht worden; dat zij, in ftede van den heilzaamften naar-ijver, gelijk nu doorgaands gebeurt, te verdooven ,denzelvcn , integendeel, bij allerlei foort van menfchen, vooral bij de wakkere en eergierige jongelinsfchap, krachtig ontvonkten en aanbliezen. Zou her, bij voorbeeld, onmoogelijk zijn uitte werken , dat, in plaats van de nuttelooze fpellen , en vuile kluchten , waaraan zich nu het gemeen, veelal, vergaapt, de zodanigen vertoond werden,en zulke tijdkortingen in zwang kwamen, waar door de lof der Naarftigheid en de pligtsbetrachtiug, op de behoorlijksre wijze, vermeld, —de fchande en het nadeel der luiheid en ondeugd op {iet allerhaatelijkste afsrefchilderd, en dus lie« F 5 den  ( 90 ) den van allerleiën ftand door hun gezicht en gehoor beide , ja door hun inwendig gevoel zelfs,tot het fcbuuwen der ledigheid en zedeloosheid aangemoedigd werden ? Zoude het niet mogelijk zijn, dat men bedelaars, landloopers en openbnare bedriegers , (verleidende voorbeelden inzonderheid voor kinderen van den gemeen en burgerftand) van deeze bijeenkomften verwijderde, en hen, zo rasch zij zich daar bij vertoonden , na eene korte vermelding van hun nutteloos leven , als fthandvlekken van dit redelijk vermaak, wegjoeg, of voor eene poos opfloot? Zou men het onderzoek naar de proeven , welken de jeugd en jongelingfchap van hunne vlijt en vorderingen in nuttige wetenfchappen en bezigheden toonen kunnen, niet op zulk een tijdffip kunnen vastftellen , — dit onderzoek op eene {hatelijke en treffende wijze kunnen verrichten, -— den eereprijs der Naarftigheid, in 't bijzijn van vreemden en bekenden,aan den overwinnaar in dit edel ftrijdperk kunnen overreiken, en aan hem, geduurende al den tijd.van dit volksfeest, eene vereerende onderfcheiding kunnen vergunnen ? Zou 'er geen kans zijn, om op menfchen, die met hunne buitenfpoorige redenen of daaden deeze vreugd vergiftigen, terwijl zij met hun heilloos voorbeeld den onbedachtzaamen in het verderf ftorten , een waakend oog te houden , en hunne moedwil, vooral door een ernftig verbod van zulke bijeenkomsten, binnen zekeren tijd , weder bij te woonen, of, zo dit niet helpt, door Itrengere maatregelen, te ftrafFen ? Zou men , eindelijk, niet veele woeste en onnutte ver-  C 91 ) vermaaken kunnen affchaften, en, integendeel, zulke tijdkortingen uitdenken en invoeren , welken een redelijk vermaak kouden te weeg brengen , en met het waarachtig oogmerk eener Volks-uitfpanning beftaanbaar zouden zijn? Deeze vraagen heb ik hier weder, als algemeene bedenkingen, geopperd. Mijn oogmerk was niet, om dit ltuk breedvoerig te ontwikkelen, maar alleenlijk om aan lieden , die een gezond verltand en een welgeplaatst hart bezitten , een wenk tot verder naardenken over dit aangelegen onderwerp te geeven. 4. De ware verlichting is, eindelijk, een vierde zeer vermogend hulpmiddel der Naarftigheid. ., Zeker is het, dat zeer veele menfchen uit onweetenheid hunnen pligt verwaarloozen en , of, door vadzigheid beheersoht, hunnen leeftijd in ledigheid en beuzelaarij doorbrengen, of, door domheid en vooroordeelen verblind, hunnen ijver aan de onrechte voorwerpen en bezigheden belleeden. Zij kennen de roeping en beftemming van het redelijk fchepfel niet; de betrekkingen, waar in zij op den aardbodem geplaatst zijn, en de levensregelen , welken daaruit geboren worden, hebben zij nooit ernftig overdacht ; hunne aandacht is enkel tot hun zeiven en hunne eigene levensnooddruft bepaald ; is deeze flechts toereikend en in veiligheid, dan bekreunen zij zich over uiets meêr ; het toekomende verrukt of ontrust hen nooit ; de kring van hunne bemoeingen en zorgen breidt zich dus naauwlijks verder dan die der beesten uit, en 'er fchieten voor hen zeer veele uuren over, van  dewelken zij geenerlei verftandig gebruik weeten te maaken ; eene aangeborene, door gewoonte vermeerderde , traagheid doet hen veel flaapen en lusteloos nederzitten , of worden zij daar tegen door eenen onrustigen geest gedreven, dan verkwisten zij hunnen leeftijd in uitfpanningen en bezigheden, die, veelal, ondeugend, ten minsten nutteloos, en , door eene {leeds toeneemende verflaafdheid aan dezelve, doorgaands, verderflijk zijn. De keuze van hunne tijdkortingen hangt, gemeenlijk, af van de opvoeding, welke zij genoten; van de vooroordeelen, welke zij reeds vroeg inzogen ; van het gezelfchap , waar mede zij meest omgaan ; en van de bartstogt, welke op hunnen geest het meest vermogen heeft. Dus verllaaft zich de een geheel en al aan het fpel; een ander neemt tot zuipen en zwelgen zijnen toevlugt; een derde geeft zich aan lichtmisferij en ontucht over; een ander neemt uit gierigheid het bedrog te baat, en loert den onbedachtzaamen onwettige winsten af; een ander, weder, Haat het tpoor der heerschzucht in, en wordt een geesfel zijner medeburgeren; zelfs zijn 'er veelen, die, van hunne waare beftemming onkundig, uit loutre verveeling naar het lokaas des bijgeloofs grijpen, en de kunst van vroom te fchijnen al hun leven lang beoefenen. Alle deeze onheilen nu zouden door eene echte en tijdige verlichting der Natiën , of voorgekomen of gefluit, ten minsten veel verzacht , kunnen worden. Men moest ten dien einde aan alle rangen en Handen van burgeren gelegenheid verfchafTen; men moest zelfs allen, z«  (93) zo veel met den aart en het oogmerk der Maatfchappij beftaanbaar is, verpligten, om van den mensch en zijne beftemming , — van ziine algemeene en bijzondere pligten , m tiids eene voldoende kennis te verkrijgen ; men moest op dezulken, die lot verlichters van het Volk door de Maatfchappij benoemd ziin, vooral een waakend oog houden , — van hunne gefchiktheid tot dien post, voldoende blijken hebben , — op hun onderwijs en leerwijze naauwkeurig toezien, — den onwaardigen zonder oogluiking afdanken, en dezulken, die vlijtig hun best deeden, vooral wanneer 'er reeds gewenschte vrugten van hunnen arbeid voor handen waren, door eer-belooninsen en een behoorlijk inkomen verder aanmoedigen. Men moest dezulken, die, onder voorwendl'el van het Volk te verlichten , der gezonde reden en het geweten geweld aan doen, naakt ten toon ftellen , en , naar bevinding van zaaken , ftraffen ; ook een even gelijk lot moest dezulken treffen, die zich vart deeze buitenfpoorigheden durfden bedienen om tegen alle, zelfs de noodzaaklijkfte, verlichting, des menschdoms uit te vaaren ; men moest', verder, zorge draagen, dat die boekiens , welken gewoonlijk in handen van het gemeen vallen , bij voorbeeld Almanakken , Liedjens enz. geene leerfchoolen van ontucht en zedeloosheid waren, maar met onfchuldige boert, met aangenaame verhaalen , en fraaie gezangen , waar van hedendaags een groote voorraad is,werden opgevuld. Men moest, eindelijk, aan die fchriften, welke geleerdheid van allerleien aart voortplanten, wel de ver-  (94) verfchuldigde eere haten wedervaaren ; immers, zij zijn voor eene zekere klasfe van burgeren eene onmishaare behoefte en onwaardeerbare tijdkorting: Men moest, echrei, aan die fchnjveren en fchriften gewillig den meesten roem fcbenken, die, door het i ent der waarheid en deugd alom , zelfs over de geringste volks - (landen , te veifpreiden, net meeste voordeel aanbrengen , en aan ritn algeroeenen volks-geest het krachtigst middel aanbieden, om langs het pad der"Naarftigheid en pligt-betrachting naar een zuiver en onafgebroken geluk te ftreeven. Deeze zijn , naar mijn inzien , de voor* ïaamste hulpmiddelen van dien pligt, dien thans behandele, welken daadeli/ke bteten iTu0"' eJ!l m!>r beIl00ren in het werk geneid veel tot den voorfpoed van bijzondere menfchen en geheele volkeren konden toebrengen. Rondborftig, gelijk het den menfehenvriend betaamt, heb ik mijn gevoelen over deeze onderwerpen geuit , echter meene ik de perken der beftheidenheid, welke ik aan alle menfchen _ verichuldigd ben, niet te buitengegaan te zijn. Mijn oogmerk was ten minsten met ani aan iemand aanftoot te geeven, maar om, als een onpartijdig wereld-burger, iets tot wezenlijk nut des menschdoms bij te draagen. J a» Na deeze openhartige verklaaring van mijn doelwit,gaa ik nu,in de tweede plaats, tot die hulpmiddelen der Naarftigheid over, welken ik reeds in het begin woordelijke geheeten heb, beftaande in voorftellingen en ver- maa-  ( 95 ) . maaningen, van welker ernfiige overweeging men" eene heikaame aanwinst voor de menfcheliike Naariligheid verwagten mag. _ De mensch , zijn pligt en beffemmmg kunnend veele', zeer verfchillende , oogpunten Sefchouwd worden; de beweegredenen tot N «ffigheid zijn dan ook veelen en ^kie.1, en de groote zaak , waar op het hier aan komt is in eene vcrftandige keuze en roerende voordragt van deeze drangredenen gelegen. Schoon mU zelven in beide deeze opzichten , wantrouwende , zal ik echter de volgende Pr°AlLe klingen der ^SÏS tot twee foorten gebragt wordemi5o Wn zijn algemeene en voor alle menfchen .alle ltan den en betrekkingen gefcnikr. Ande en zijn bijzondere: Deeze vloeien uit de bijzondere betrekkingen en omftandigheden vooit waar in een mensch geplaatst is, en komen niet bij alen ? Saït bepaaldelijk bij zeker foort van uervelinlen, tePpas. Van W«^£k ^Waar'de Medeburgers! ^tXfftS zaligheid is ons allen ingefchapen. Het ltaat aa "niemand uwer, de begeerte, oni, gelukkg te ziin, bij u zeiven of iemand op te wek ken df'te verdooven Uit het geen gjred, seleezeu hebt, blijkt, hoope ik, overtuigeiw , fat het waarachtig heil der ™f*'« uwes maakers te verzeekeren. Gij wilt toch niet liefst onder den blaam liggen , dat gij, geduurende al uw leven , naauwlijks door iets anders , dan door uw ligchaams- maakfel en dagelijks onderhoud, van het paard, de koe of het zwijn, te onderkennen waart; gij zult toch niet alle eerzucht en fchaamte in zo verr' hebben uitgefchud , dat het u onveifchillig zij, waar en door wien gij aan de beesten des velds gelijk gefteld wordt ; uw geweten zal niet zo volkomen {luimeren , dac het u niet fomwijlen uwe voorrechten en verandwoordelijkheid te binnen brenge: en , zo gij niet van alle denkbeelden van ean toekomend leven, — van alle vrees voor een aanftaand wee — ontbloot zijt, zal de gedachte, dat u namaals het lot der menfchen befchoren is , wel nu en dan eens in u oprijzen. Gij kunt wel door traagheid en ongebondenheden den rang van mensch, waar mede de maaker van alles u begiftigd heeft, — uwe aangeboorne waardigheid, — geheel verbeuren; u buiten uwen kring begeeven , en u tot het vadzig en woest gedierte verhagen. Maar wat zal het n baaten? Kunt gij de plaats, welke God u in de wijde fchepping aanwees, ook verlaaten? Kunt gij de reden en de bewustheid, welke hij u gaf, ten eenenmaale, verbannen? Kunt gij ophouden meêr te denken en te weeten, — meêr te gevoelen en te genieten, — dan de beesten, waar aan gij u, in zo veele opzichten, gelijk maakt? Kunt gij uwe ouders, die menfchen genoemd worden, — de jaaren uwer kindsheid, waar in men u voor  (99) voor een menlchenkind aan zag, en de rechten der menschheid , welken gij dagelijks geniet, vergeeten even als 't gedierte des velds, voor eeuwig vergeeten ? Kunt gij" het geweten voor altijd in zijnen arbeid ftremmen? Kunt g j in den doodsangst beletten, dat uwe ziel bet ligchaam overleeve, of verhinderen, dat God u re recht itelle over de winsten, welken het door Hem u verleend talent heeft opgebragt? A Neen! gij zijt een mensch; 'er is geene mogelijkheid voor u, om dien Hand te verhaten ; gij moet mijn broeder blijven. Dierbaare Natuurgenooten! Handhaaft dan onvermoeid eene waardigheid, tot dewelke gij door de eeuwige opper-magt geroepen zijt, en van dewelke niemand u ontzetten kan. Zij plaatst u in de roemrijkste betrekking tot uwen maaker. Zij maakte u wel-eer tot Gods afbeeldfel op den aardbodem, .en onderwierp al het ondermaanfche aan, uwe heerfchappij. Door haar is God het voorwerp van uw aandenken , naarfpooring en verheerlijking. Door haar kunt gij der Godheid reeds op aarde nader komen, en gelijkvormiger worden. Zij baant u den weg tot Haare eeuwige gunst en goedkeuring, en is dus uwer aanhoudende oplettenheid en zorgen dubbel waardig. Poogt, vooral, uit uwen tegenwoordigen (land alle mogelijk voordeel te trekken, en weest dus met zulke onderfcheidingen niet te vrede, welken door den mensch uitgedacht en van korten duur zijn. Het zij u niet genoeg , dat gij veele fchatten verzamelt, — met weidG a fche  fche tijtelen pronkt, —over liet lot van veelen beflischt,—endoor den grooten hoop ontzien en gevleid wordt. Het voldoe u niet, dat gij bij uwe tijdgenooten in een goed blad liaat, — dat uw roem door denieuws-papieren verbreid worde, — dat veelen hun goed en leven voor u veil hebben, — dat zelfs de nakomelingfchap een gunftig denkbeeld van u hebbe. Dit alles toch kan den ondeugenden , door vooringenomenheid en loos bedrog , zo wel als den goeden wedervaaren. Legt 'er u, in tegendeel, vooral op toe, wanneer gij in de gods-fchaal zult gewogen worden , niet te ligt te zijn. Wendt, daarom, uwen meesten ijver naar uwe pligten; weest in derzelver vervulling onbezweken , en houdt u verzeckerd , dat die mensch eerlang de uitneemendfte van allen zijn zal, die, 't zij bij rijk of arm ware, —« 't zij hij veel of weinig op aarde te zeggen had, — 't zij bij voor geleerd of eenvouwig doorging, ja, 't zij hij met eere of fchande overlaaden werd , in zijnen kring aan de voorfchriften der Naarftigheid het meest gehoor gegeeven , en het minst verzuim of misbruik van zijne vermogens en leeftijd, van zijne voorrechten en ftand, zelfs van zijne behoefte en tegenfpreken, op zijn geweten heeft. Mij dunkt ik hoor het reeds, dat onwaardeerbaar getuigenis, 't welk aan dien getrouwen namaals , in 't bijzijn van hemel- en aard-bewooneren , door zijnen maaker zal gegeeven worden: „ Dielbaar fchepfel van „ uwen Formeerer! (zo luidt het) gij hebt, „ naar de maate van uwe krachten, mijnen ,, wensen  ( xox ) „ wensch vervuld. Juist aan zulke weezens, „ als gij een geweest zijt, heb ik, van het „ begin af, het oppergebied over den aard„ bodem toegedacht. Gij hebt uwen (land „' verfierd en ter eere der menschheid geleefd. „ Hemellingen ! ziet hier een mensch ! be,, wondert hem , en in hem de grootheid „ mijner werken. Schoon ingelijfd in uw gezelfchap, zal hij eeuwig mensch heeten , „ en onder die benaaming het voorwerp en „ de deelgenoot van mijne uitgebreide vader„ zorge zijn." cl. Allen zijn wij veel-behoevende en kortftondige weezens. Het menfchelijk levensperk is wel in het vooruitzicht ruim en onafmeetelijk ; het fchijnt het kind en den jongeling eene halve eeuwigheid toe: Maar neemt men het gevoelen van den tagtig-jaarigen grijsaart , op wiens ondervinding men zich in deezen verhaten kan, hier over in , dan zal men een geheel ander bericht ontvangen. „ Mijn leeftijd (zegt hij) is ras vervlogen. ,, Als eene fchaduwe,.welke ongemerkt voorbij ,, trekt, zijn mij mijne jaaren ontfnapt. Niet het duizendst gedeelte van mijne levens„ ontmoetingen weet ik mij meêr te herin„ neren." En hoe weinige (vervelingen bereiken deezen hoogeu ouderdom ! Verre de meesten Happen reeds veel vroeger van dit onzeker tooneel af. Niet weinigen worden in den bloei hunner jaaren, —• veelen zelfs in hunne kindschheid , — door eenen onvoorzienen (lag in 't graf geworpen. Maar Hel eens, 6 Mensch! Gij iterft fpade en uwer jaaren zad, dan moet gij echter G ï van  van deezen Jaar-kring eene menigte van uuren aftrekken, welken gij ter bewaaring en verzorging van uweligchaamelijke welvaart noodig hebt, en van dewelken gij dus , ter beandw >ording aan uwe hoogere beftemming geen gebruik kunt maaken. Voedfel en dekfel, rust en uhfpanning, dit alles behoeft gij, zo lang gij een aard -bewooner zijt; het verwerven en genieten van deeze dingen kost dikwijls veele moeite en overleg; geen klein gedeelte van uwen leeftijd gaat daar mede voorbij. Alleen het overig gedeelte ftaat ter uwer befchikking; flechts een gedeelte, dikwijls een zeer klein gedeelte,van eiken dag, kunt gij of aan de Naarftigheid en Deugd, of aan vadzigheid en ondeugd fchenken. Doet gij het eerste, Han wordt gij onfeilbaar en op den duur gelukkig; gij verzamelt dan alle die zegeningen, welken reeds inhetvoorgaand hoofdftuk , als echte voortbrengfels der Naarftigheid , zijn opgegeeven. Vindt gij in her laatste meêr fmaak, dan ftort gij u , moedwillig, in onoverkomelijke elenden, en verzamelt u eenen fchat van ijslijke verwenfchingen. Menig een , vooral van mijne jeugdige leezeren,was,misfchien,tot hier toe met den ongelukkigen waan bezet, dat hij van zijn geheel volgend leven volkomen meester zal zijn, en het aan zijne keuze hebben zal, of hij daar in de vrugten der Naarftigheid en pligtsbetrachting inöogsten, dan of hij het zoet der luiheid en ongebondenheid onbekommerd fmaaken wil. Doch gij vergist u, onbedachte zaamenl een deel van uwen volgenden leeftijd  C 103 ) tild wordt, gelijk aanftonds reeds gebleken S, voor uwe dringende levens nooddruft «vorderd; en wat het overig gedeelte betref? , ook dat zelfs hangt flechts onder deeze ééne voorwaarde, dat gij naar de voorfchriften der Naarftigheid luisteren zult, altijd van uwe willekeur af; in elk ander geval ltS gij 'er dikwijls geene meesters van. Stelt eens gij hebt in den zin , om uwe leefdagen lui en lekker doortebrengen ; uwe aardfcne iukomften kunnen ten dien einde toereiken ; "hes fcWjnt uw ontwerp te begunl ,gen: maar op het onverwagst worden uwe landerig door dezee verzwolgen uw huis wod door de vlam verteerd , - een dief ontrooft u nw^kosthaarheden , -een zegepraalend y,jand overweldigt uw Vaderland, en herfchept u in een Adelaar: ftraks is uw geliefd ontwerp fn duigen luiheid en lediggang zouden alleen dfeneïf om uwe elende te vergropten. Stelt Sf hebt het 'er opgezet, om u in de genieSnee der gierigheid, der heersch-zucht of der oudheid tl verlustigen; uwe aanflagen ^hikken een tijd lang, boven verwagting ; fet^ voorkdene maakt u omtrent het toeko. mende r eds onbekommerd: Maar eenefleenende ligchaams-ongefteldheid overvalt u ; SSi tan * de nachten in flaapeloosheid en fmarten door ; 's daags verwekken onfmaakeli£Vneeamiddelen u eene geduur-ge.walSine uwe kwaaie verzet zich tegen alle aangewende hulp , — zij wordt allengs erger, en SeneeslSk; geemeli kheid en droefgeestigheid, fukkeling, verbannen uwe vrienden en beken G 4  C 104 ) den van uwe legerfteden; gij ligt eenzaam en als verfchoveu. Waar zijn nu de begeerde winsten der ongerechtigheid ? Gii benijdt reeds den armen zijne gezondheid den ambteloozen burger zijne tevredenheid , en den eerbaaren jongeling zijn vrij geweten. De vriend der Naarftigheid is voor foortgelijke mislukkingen van zijne hoope voor eeuwig beveiligd. Het voordeel, 't welk de hefchaaving van zijn hart en zeden aanbrengen kan , bekoort hem boven alles; dit (treeft hij ten allen tijde met eene onafgebroken ijver naar; zijnen overfchierenden leef-tijd wijdt hij, yan deszelvs kortheid en onzekerheid ten vollen bewust, volvaardig daar aan toe; en noch nooit heeft hij zich in zijne verwagting bedrogen gevonden ; zelfs de tegenflagen en bekommeringen , waar door anderen zo volkomen van hun ftuk geraakten, konden hem de zoete winsten zijner Naarftigheid niet onthouden ; zij vermeerderen zijnen oogst wel eens, en bij de uitkomst blijkt het dan, dat hij de epnigste onder de zonne is, die, bij alle* wisfelingen van het menfcheüjk lot, op de rijke vervulling van zijne rechtmaatige wenfchen veilig ftaat mag maaken. ■ En zullen wij dan , waarde Medeburgers ! ons zeiven door ledigheid en pligtverzuim van dit, " onfeilbaar gewin der Naarftigheid berooven, en, in ftede daar van, ons aan dwaasheden vergaapen , die geen waarachtig genoegen fchenken, en ons te dikwijls met "eene onvervulde hoope afwijzen ? Zullen wij , van «en kortftondig leven yerzeekerd , — van een groot  ( i°5 >' groot deel onzer levens-oogenblikken door onze ligchaams-behoefte ontzet, — ook nog het dierbaar overfchot verfpillen, en van liet eenig middel, om de waardigheid van onzen ftand te genieten, onbezonnen afzien? Zul. len wij, gewaarfchuwd door het voorbeeld van duizenden,die,door vadzigheid en overtreding, den heilzaamsten naar-iiver uit hnnne harten verbannen, en zich zeiven in den grond bedorven hebben, nog dien zeilden doolweg inflaan, en het zelfde onheil in den mond loopen? Zal de fchaamte over het verwanïloozen van menig voorgaand levensooeenblik niets meêr op onzen geest vermogen i of hebben die uuren, welken wij in vroegere d^gen op eene nuttige wijze doorbragten , voor ons geene bekoorlijkheid meer? zoude" de krachtigste drijfvceren van eene redeujtte werkzaamheid reeds bij ons verlamd zijn f Neen ftervelingen 1 Toont het tegendeel met uwe daa len; weest met niets lpaarzaamer dan met uwen onherroepehjken leertijd , fchat ieder oogenblik ,'t welk de goede Voorzienigheid ter uwer befchikking laat , bijuitftekhoog; maakt'er een onberouwelijk gebruilc van; bewijst met uwen ijver, dat gij des levens nooit moede en nooit onwaardig zijt ; verandwoordt ieder afgelopen levens-uur bij uw geweten; waardeert deszelfs goedkeuring hooger dan de loffpraaken der menfchen en de genietingen der zonde : Dan beleeit gij, vroeg of laat, uwen fterfdag blijmoedig, eu gij leert, bij eigene ondervinding, wat het volgend flot-vonnis van het geweten in de laats" te worteling vermoge: „ Kort hebt gij geq jj leetu  ( lo6 ) „ leefd; veel hebt gij verricht; loflijk was uw „ ijver: Ontvangt nu het genade-loon der „ Naarftigheid." 3. Wij zijn allen elkanders Medeburgers, — Leden van den zelfden ftaat, — Leden ten minften van dezelfde groote Maatfchappij der menfchen. In deeze betrekking kunnen wij veel goeds en ook veel kwaads veroorzaaken: zo lang deeze betrekking duurt, vleien wij ons met ons aandeel in de genoegens en voorrechten ,dewe!ken deeze verbintenis opleevert, en op onze doodbedden bekoort ons het denkbeeld , dat zij althans , die ons gekend hebben , onze perfoonen , verrichtingen en lotgevallen niet ftraks naar ons vertrek vergeeten zullen. Waarlijk, de naam van Burger is recht eerwr.ardig, naast dien van mensch misfchien de eerwaardigste van alle bekende eertijtelen der fterflijkheid. Deeze naam leert den mensch het onberekenbaar belang van zijn aanweezen en bedrijven kennen; hij biedt hem een ruim veld van aangeleegene befchouwingen aan, en werkt dus, terwijl hij nieuwe verbindtenisfe aankondigt, ter uitbreiding van 'smenfchen kundigheden zeer gelukkig mede. Met de waardigheid van Burger bekleed is de mensch , zelfs de geringste en armoedigste mensch , die buiien dien zich als een aard-worm voor den geweldigen telkens moest verfchuilen , hun medelid en bondgenoot, zo wel als anderen tot de verhevenste burger-pligten geroepen , en tot de voorrechten en genietingen van het burgerfchap gerechtigd. Als Burgers van den ftaat betreeden wij een  ( 107 ; esn zeer roemrijk en tevens zeer gevaarlijk fpoor. Wij zijn beftemd en verpligt, om eikanderen de lasten des levens blijmoedig te helpen draagen, —om den algemeenennood en kommer te verligten, en de algemeene welvaart, naar ons vermogen , te bevorderen. Aan elk onzer is daarom eene verfchillende maate van vermogens en begaafdheden, een onderfcheiden aanleg en Character, en een verfclullende kring van werkzaamheid, door de Opperfte wijsheid, toegedeeld, even gelijk een uurwerk uit veele ongelijke raderen te famen gefteld is, en het' menfchelijk ligchaam veele wijdt verfchillende ledemaaten bevat, zo beftaat ook eene goede Burger-Maatfchappij uit veele zeer verfchillende Leden, welke, bijaldien zij den , hen aangeweezenen post met alle mogelijke vlijt vervullen , op den roem en de voordeelen van dien gemeenfchaplijken arbeid eene even rechtmaatige aanfpraak hebben. Onzen Burgerpligt volbrengende, ftaan wij dan, (welk een roem!) het heil van veelen, ja van allen voor; de geheele Maatfchappij, zelfs haare hoofden en voorïiaamften, zijn dan hunne welvaart, veiligheid en rijkdommen mede aan ons veifchuldigdj zo menigwerf ons Vaderland geprezen, wordt, hooren wij ook onzen eigen roem verbreiden , en de eere, van het zelve bemind en geholpen te hebben, moge door de menfchelijke kortzichtigheid of vleizucht alleen aan fommiaen gegeeven worden; zij behoort ons mede toe, wij zullen haar eerlang en op den duur genieten. Edoch de pligt en ftand van den Burger ° vor-  C 108) vordert eene groote maate van behoedzaamheid. Zorgeloos heen leevende en onze roeping verwaarloozende, zim wij ondeugende raders in het groot werktuig; wij ftremmen deszelfs omloop en werking, en ontfieren het. Lui of ongebonden zijnde , verftrekken wij der Maatfchappije tot eêne beklaagelijke last; wij berooven haar van winsten, welken zij uit ons aanweezcn en uit onze werkzaamheid verwagten konde ; wij verfiooren haare rust en veiligheid, en vergiftigen, niet zelden, haare genoegens; onze zedeloosheid breidt zich verder uit, naar maate wij op het algemeen belang eenen mefjr rechtftreekfchen invloed hebben, naar maate wij een grooter aantal van leden kunnen aanfteeken ; en naar diezelfde maate is ook het onheil, 't welk wij brouwen, grooter en gevaarlijker. Vaak, eer wij 'er op denken , hebben wij reeds duizenden aan het misdrijf opgeofferd, — aan fchaamte en eergierigheid eenen doodehjken flag gegeeven, de banden van het onderling vertrouwen verfcheurd , ~ de zenuw van het Volks-geluk verlamd, en ons den naam van pesten en verraaders dubbel waardig gemaakt. • Gij hebt u, moögelijk, meermaals verbeeld , dat elke Maatfchappij niet flechts goede en ondeugende leden , maar ook eene menigte van onnutte burgeren bevat, op wien men met een onverfchillig oog kan neer zien, en wier aanhoudend pligtverzuim aan het geheele ligchaam geene merkbaare nadeelen veroorzaakt. Gij vergist u. 'Er is maar een tweeërlei foort van burgeren. Allen brengen zij der Maatfchappij , of met hunne pligts-betrachting voor?  C x°9 ) ™ftrnVel of met hunne verwaaarloozing fchïi aan.° Onfchadelijke lediggangen en Slieten worden nergends gevonden. G, S dus één van beiden kiezen , en , ot f" -oem der eersten behaalen , of de fchande0 en Se wroeging der laatsten afwag- teSe waardige Burger, eindelijk overheeft zij , jeugdig kroost den eerwed in, dier»zi| zalven hem hebben toegedraagen ; de geJniedenis wiart ziinen roem onbezoedeld, de ipaade Smïin&hap bewondert zelfs znne burgerdenffd Zo verëeren wi} zeiven noö ue nagedachtenis van eenen titus , en de naam «af Willem den I. den grondlegger van Neerlans wordt nog door het erkennend «kroost der 'vrijgevochten Bataven met het diepst ontzag genoemd. 7o leeft de Burger, zo fterft hij, en over leeft hij zelfs het graf. Wie onzer zou deezen loop niet met veel lust en ijver voleinden ? Den burger ftand en burger-phgt, onsen, welke God bijéénvoegde, van één te fchddenrwelk eene heiligfchennis ware du ï In S te zijn, om voor veelen nuttig, en reeds op aarde der Godheid gelijkvormig te wordenT en dien fchoonen kans uit loomheid Te verzaaken , dit ware een onvergeeflijk yerzu a ! De b'ehoeftens. gevaaren en onbei  C "O ) len des menschdoms, welken men m^est en konde verügten door een beuzelachtig of b^~eXoo$ leven te verzwaaren; den wensch der braavcn m den lande onvervuld ie laaten • aan de waarfchuwingen en wroegingen van het geweten alle gehoor te ontzeggen, welk eene fchande zoude dit zijn ! Aanfpraak te maaken op de befchcrming der Maatfchappij, haare zegeningen te genieten, en tevens haare grondlagen te ondermijnen, haaren ondergang te verhaasten, wie kende ooit fnooder on* dankbaarheid? Eene vrije keuze te mogen doen tusfehen een fchandelijk leven, en roemruchtig fferfbedde, tusfehen de verwenfehin gen en loftuitingen van onze eeuw genoten en echter - - _ Neen, wij verkiezen het laatste; wij willen het recht en den pligt van Burgeren op het allernaauwst verbinden; den rang, die ons te beurte viel, met Naarftigheid vertieren; in het goed doen nooit vertraagen • de voorrechten, welke het Burgerfchap verleent , met onze diensten gaarne, beloonen, en dan zelfs, wanneer men onze waarde vergeet , en onzen ftand verfmaadt , vol van vertrouwen op den onfeilbaaren al-beflisfcher, moedig onze taak afwerken, en dikwijls denken: ,, Hoe zoet en lof lijk is 't voor 't Va,, derland te leeven en te fterven!" 4. Allen zijn wij voor een toekomend leven beltemd, en hebben wij eene algemeene verantwoording en vergelding van onze daaden te wagten. De mensch, al leeft hij als de beesten, fterft echter niet als het onvernuftig vee. Het onderfcheid tusfehen hem en het redenloos ge-  (III) gedierte , hoe zeer ook dikwijls verdonkerd en onkenbaar, houdt eindeloos ftand en fleept eeuwigduurende gevolgen naar zich. Bij zijne komst m de waereld was hij een mensch, en trad hij in alle rechten der menschheid; geduursnde zijn verblijf op deezen aardbodem waren de pligten van den fterveling voor hem verbindend ; met zijn fterfuur wordt een menfchelijk levens - perk . befloten. Als mensch verfchijnt hij voor den grooten waereld - rechter ; daar verandwoordt hij zijne aardfche bemoeijngen , zorgen en verlustigingen; daar bloost of verheugt hij zich op het gezicht van zijne waarachtige character-fchets; daar verwagt en verneemt hij de onherroepelijke beflisfing van zijn lot. Waarlijk, dit is eene zeer belangrijke gedachte, vooral naardien wij , bij 't gegrond vooruitzicht van dit toekomende, omtrent het tijdftip onzer indaaging volftrekt onzeker zijn, en wij, boven dien, niet kunnen hoopen, dat wij den grooten uitdeeler van goed en kwaad met de gewoone kunstgreepen der boosheid verbijsteren zullen. Men verwondere zich daarom niet, dat de menfchen; door alle eeuwen heen, hun uiterst best gedaan hebben, om de indrukken, welke deeze gedachte op hunnen geest maakte, en welken wel eens ondraagelijk worden konden, te verzachten. Men heeft zich, ten dien einde, van twee zeer verfchillende middelen,, boven-al, bediend. Het eerste middel fchijnt een zeer gereed tegengif te bevatten , tegen alle zwaarmoedigheid en kommer, welke deeze gedachte bij veelen ligt verwekken konde; het ftrookt wonder wei  C »* ) wel met den fmaak van zeer veele ftervelingenj en is daarom , ook nog heden ten dage § zeer gemeenzaam. Het beftaat eenvouwig hier in: Dat men 's menfchen aandacht van deeze geduchte toekomst aftrekke; hem zijne aanftaande verandwoording doe vergeeten, en hem met overleggingen van eenen anderen aait geduurig bezig houde. Men meent dit te kunnen'uitwerken, of, met de bewezen, welken voor de zekerheid van een toekomend leven worden bij gebragt, te verzwakken, zelfs met de valschheid en onmoogelijkheid van eene aanftaande vergelding der menfchen ftoutmoedig ftaande^e houden, of, met zich zeiven en anderen door eindelooze verftrooijngeii, vermaakelijkheden en buitenfpoorigheden voor een bedaard omdènken en naargaan van zedelijke onderwerpen ongefchikt te maaken; met dus eene algemeene zorgeloosheid omtrent het toekomende in te voeren, en de menfchen , als 't waie , wijs te maaken , dat zij , even gelijk de kinders, hunne oogen flechts behoeven te fluiten, om van niemand, zelfs niet van hunnen maaker, gezien en gevonnisd te worden. Verdwaasde mensch! wat onderneemt gij? Durft gij eene toekomst, welke het geweten van allen wenscht en aankondigt, met ver^ leidende dubbelzinnigheden aanranden? Moeten twijfelzucht en ongeloof u eene fchuilplaats aanbieden, waar gij u zeiven, en uwen Schepper, des noods. ontwijken kunt? Zijn de kwellingen der aanftaande Eeuwigheid voor u zo verfchrikkelijk, dat gij , om dezelve te ontgaan , het "heiligdom der deugd omver-  C "3 ) ver-rukt; bet fchild der onfchuld en dei Weerloosheid verbrijzelt, en menfchen aan-" moedigt om monifers te zijn? Hoopt gij', mooglijk, door eene (trafwaardige onbezorgdheid omtrent het toekomende, de onfterflijkheid te verbeuren, of af te koopen , en u dus van alle vemndwoordelijkheid te ontheffen? Reeds zijt gij ziek , maar gij maakt uwe kwaaie , door een moedwillig bederf van uwe lappen, volfirekt ongeneeslijk. Reeds zweeft een ij.slijk onheil om u heenen , maar gij wilt het niet merken, gij verkiest liever, onverwant , doch onfeilbaar , om te komen , dan den doodelijken flag vooruit te zien en af te weeren. Verftrooijngen en euveldaaden wiegen uw geweten, voor eene poos, in flaap,en gij verbeeldt u, dat het zelve nooit ontwaaken zal. Neen Leezers! Eer wij tot dit onveilig uiterste komen , willen wij liever, met het oog naar de Eeuwigheid gewend , ons lot geduldig afwagten, en, indien 'er geene kans zij, om onzen geest te bevreedigen , anders dan door eene opilaapeling van onzinnigheden, ons, al ons leven lang, den pijnélijkften kommer getroosten. Edoch,'er is eenan.ler, veel,en meer-vermogend, middel, om den zielsangst, dien de verwagting eener aanftaande vergelding onzer daaden veroorzaaken kan , veel te verminderen, ja den zeiven met eene duurzname tevredenheid en blijmoedige hoope te verwisfel^n. Het zelve beftaat in een tijdig en/ deftendig gehoor geeven aan de voorfchriften der Naarftigheid. Ja deeze deugd alleen is H het  ( »4) het onwaardeerbaarst bboedmiddel tegen de verfcbrikkinaen der Eeuwigheid. Haar beoefenende , behoeven wij, bij alles, wat ons aan ons toekomftig lot" herrinneren kan, onzen geest niet te verftrooiën, ol' tot verdoovende vermaaken onze toevlugt te neemen; berustende in den üoddelijken wil omtrent den tijd en de wijze van onze te rechlftelling, denken wij méérmaals aan dat bcflisfchcnd oogenblik» deszells voorftellingen worden hier door minder treurig, zelfs aangenaam en hart bekftorend, naar maate wij onze poogingen, om. wijs en deugdzaam te zijn, gelukkiger zien uitvallen; allengs wordt dit denkbeeld ons gemeenzaam , en , terwijl het onzen ijver vermeerdert, vermeerdert het tevens onze vreugd en ons vertrouwen. Eindelijk breekt het lang verwagte tijdftip aan, en wij fluimeren zachtelijk in; onze laatste woorden zijn, misfchien, die van het groote voorbeeld der Naarftigheid: Vader ! in uwe handen beveefe ik mijnen geest. (*) 5. Allen ftaan wij, ten laatsten, voor Christenen te boek. (Dit althans vooronderftelle ik van hun, die dit gefchrift zullen onder het ooge krijgen) Tot die onwaardeerbaare fchriften,welken wij Gods openbaaring beeten, en als een Hemelsch onderwijs van waarheid en pligt eerbiedigen, hebben wij allen eenen vrijen toegang; deszelfs leeringen en voorfchriften zijn voor ons v n eene verbindende krachr, en wij verbeuren den naam van Christenen, zo ras onze gevoelens en handelingen met derzelver inhoud onbeltaanbaar zijn. (*j Luk. XXIII: 46".  t C i'5 ) Deeze Schriften nu prijzen, met alles, wat zij leeren en beveelen,, rie Naarftigheid 4 op alle mogelijke wijzen aan, en verzetten zich niet minder ernftisr tegen, alle boosheid en tijd-verfp'üling» Van derzdver opft lieren Weeten wij mer zekerheid, dat zij voural in eene ijverige pligts-betrachting hebben uitgeblonken. Veelen hunner namen , beha'ven de voortplanting der waarheid en deugd , bh* het menschdom , ook nog die pligten op eer.e voorbeeldige wijze ter harte , welken met hunnen ouden levens -ftand verbonden waren , zo dat zij hunne aandacht, tusfehen het voor* ftaan van bet wezenlijk geluk hunner nstuur:i nooten* en tpefchen het verwerven van hunne eigene levens nooddruft zorgvuldig verdeelden: lv-n hunner durft zich openlijk beroemen , dat hij , fchoon in het werk des JrkeMi tijdlij en ontijdig bezig zijnde, echier niemand ooit tot last was geweest , maar altijd zijne fnipperuuren aan de rust en ledigheid onttrokken, en, daar in, voor zijn eigen tijdelijk onderhoud gezorgd had. (*) Schoon in den kerVer opgefloten en buiten ftaat geftcld om hunne lesfen uittedeelen, gaven zj toch dun lust en moed, om nutig te zijn, niet op; met vertroostende aanfpraaken bemoedigden zij allen, die hen bezochten, en de oogenblikken , welken de wreede vervolging ter hunner befchikking liet, werden aan het vereeren van hunnen maaker en het opftellen van heilzaame brieven geheel hefteed. Ni?* (*) 1 Thesfalon: II: H a  Cn6) Niemand" , die de voorfchriften der Naarftigheia ve.fmaadde , werd immer in deeze fenriften geprezen. Jesus van nazareth , wien derzelver opftellers met de meeste loftuitingen vereerd henben, dak in den edelsten ijver tot al bet goede boven alle menfchen mt. Oiiderwfzen en goeddoen was zijn gewoon werk, en tevèns zijne tijdkorting; zijne roeping en tevens zijn vermaak. (*j Geene gelegenheid, welke daar toe dienen konde, werd immer door hem verwaarloosd; zelfs wist hij van alle omftandigheden en voorval, len, tot dat einde , een zeer ventandig gebruik te maaken: Geen tegenftand, hoe fterk ook, deed immer zijnen ijver verkoelen; van zijne ilervende lippen rolden nog woerden des levens ; zijne goeddaadigheid bleef hem tot zijn einde bij, Al het onderwijs, 't welk deeze fchriften bevatten; alle beveelen en waarfchuwingen, alle beloken en bedreigingen, welken wij daar m ontmoeten, ziin echte prikkels en hulpmiddelen der Naarftigheid. Zij bieden ons geene leeringen aan , dan de zodanigen welken Godvrucht en menfchen-liefdeademen ; de Godheid fchilderen zij ais een eindloos werkzaam en eeuwig goeddoend wezen af; haaren ijver naar te volgen, dit heeten zij onze hoogste volmaaktheid, (f) Met geen enkel bevel begunftig.n zij de luiheid of het misdrijf. Haare vinnigste beftraffingen zijn tegen den zondaar en lediglooper gericht; deeze beiden worden in C') Joan: IV. 34. CO Matth. V. 48.  C"7) jn dit onwaardeerbaar boek met de afzichtigste kleuren getêekend ; C*) en het is 'er zo verre af, dat zij me: haare beloften het geweten van den pligtverzaaker zouden doen induimeren, dat zij veel eer met feberpe beitraffingen, en eene harde dreig-taal alles aanwenden om den vadzigen eu verftrooiden frerveling uit zijne bedwelming ie doen ontwaa- Dit boek, nu, Leezers! bezitten wij. Men veronderftelt, "dat wij deszelfs inhoud kennen, goedkeuren en bekeven; wij heeten daarom Christenen , en zullen namaals naar het licht, waar mede het ons bp aarde beftraald heeft, gevonnisd worden. Schandelijke pligt-verzuiroers leezen daarin hun dood- vonnis en aanftaande verdoemenis op elke bladzijde , en wenden , om hun geweten tot zwijgen te brengen,hunm oogen van dit hemelsch onderwijs en deszelfs ontvouwing af. Pdele deugdbetrachters vinden aarin hun lof en toekomftige vergelding treffend afgemaald; hun gewtten beaêmt deeze loffpraaken, en zi: zien de ontwikkeling van hun lot met blijdfchap te gemoet. Laat ons dan ook dit fpoor betreeden, en van de krachten , welken God ons verleend heeft, in den kring, waarin wij geplaatst zij , het best mogelijk gebru'k maaken. Niet flechts de inhoud van dit heiligdom der Christenen , maar ook het voorbeeld van allen, die daar (*) Ps. V: 5-7- Spr. XXIV: 30-34. Ct) Ephef. V: 14-16. H 3  C "8 ) daar in geroemd worden, en die het zelve vervaardigden , moedigt ons daar toe ten fterksten aan. Wat zouden wij eerlang ter onze; verandwo ;rd)ng hebben in te brengen, bijaldien wij noch uoor leeringen gewekt, noch door voorbeelden getrokken worden? Laat ons veeleer der goede voorzienigheid danken, dat wij ter aanbeveeliug van een. pligt, die reeds op aarde zo veele voorfpraaken heeft, nog eene buitenge.neene hu'p van boven ontvangen hebben , en laat ons anderen in deugd en levens-wijsheid even verre trachten te overtreffen, als wij, naar onze ge? dacluen, met ei ne betere kennis v:m den éénigen heilweg boven hen bege. adigd zijn. D'is heb ik de voornaamste drangredenen tot Niarftigheid, welke voor alle menfchen en Handen even goed gefchikt zijn, naar mijn yermogen , duidelijk opgegeeven en ernftig aangedrongen. Nu is nog overig, dat ik mijne Leezeren in onderfcheidene klasfen verdeele , naar msate de r?rirekk;ngen en omftandigheden , waarin ^ij vérkeéren, verfchillend ziin , en van de bijzondere beweeggronden rut Naarftig-. heid en pligts-betrachting, welken een jeder in zijn eigen Hand en kring ontmoet , ten minsten eenige proeven bijbrenge. i Dierbaare Jongelingfthap i vergun mij, dat ik u in de aller eerste plaats aanlpreeke, en u. niet net de norschheid van eenen eeftr ngen zedemeester, maar met de hartelijkheid van e n welmeenend vriend, aan uwen ftand en pligt herin';ere. Gij bevindt u aan iogang van eene iojpbaane, welke zich aan  C «O aan uwe levendige verbeelding als onuitoogbaar lang vertoont, en waar op gij enkel vermaak en voordeel meent te vinden. _ Ach. mogt ik u in deeze bekoorlijke mijmering haten! Maar neen: De waarheid en uw eigen belang verbinden mij, om u daar ïn.te ltooren, en te waarfchuwen, dat uwe reize naai de Eeuwigheid veel korter is, en veel ineller zal afloopen dan gij vermoedt; dat uw pad niet altij 1 door fraaie beemden en vrugrbaare landsdouwen, maar ook dikwijls door dorre woestijnen en wildernisfen zal heen .nopen; ia dat het vermaak of voordeel , t welK gij ia uw volgend leven te wagten nebt* irootendeels, zo niet eeniglijk, zal afhangen van de wijze , waar op gij uwe jeugdige jaaren en vermogens doorbrengt en aanlegt*, ln uwe jaaren toch is bet, dat'smenfchen zielsen ligchaams-krachten zich allermeest ontwikkelen ; dat zijne driften het aller gevaarlijkst vermogen bezitten; dat alles, wat de zinnen kittelt , den meesten invloed op hem neert; dat veele goede of kwaade gewoontens door hem aangeleerd worden; dat zich zijn geheel character vormt; dat hij zich op die wetenfchap , of dat bedrijf , met ijver, moet toeleggen, waar aan'hij boven alle andere bemoeijngen des menschdomsjgeduurende al zijn volgend ieven de voorkeur geeven zal; en dat dus de voornaame grond gelegd wordt van zijn aardsch geluk of onheil, dikwijls zelfs van zijn toekomend onherroepelijk lot. „ . ■Weest dan , jonge lieden! weest gi] inzonderheid zorgvuldig op uw hoede. Waardeert ieder oogenblik, 't welk gij beleeven moogt, H 4 naar  t, 120 ) naaar maate gij van deszelfs verband met uw volgend lot vaster kunt verzeekerd zijn. Niemands verloopene levensuuren kunnen ooit weder komen; de uwen, hoe onwaardeerbaar en geneuchfjk ook, zijn desgelijks onherroepelijk. Misbruikt of verwaarloost dan deeze vlugtige gefchenken der voorzienigheid nimmer; doet in tegendeel uw bert, om door eene tijdige Naarftigheid alle naberouw en verwijtingen over derzelver genot en verzuim voortekomen. Nog zijr (jij, in zeker opzichte meester van uwaanllaand lot. Het zal van u zeiven afhangen , of gij in volgende jaaren , zelfs op uwe fterfbedden, met een gerust of beklemd gemoed op uw voorgaand leven zult te ruïge zien; of gij namaals vrijgefprooken of veroordeeld zult worden. Duizenden hebben reeds vóór u dit geluk genoten , maar zij veröu ichtzaamden het. Veelen hunner leeven nog; zij bemerkten voor lang hun onherftelbaar verlies; te laat verfoeiën zij zich zeiven en wenfeben vrugreloos hunne verwaarloosde jeugd te rug. ónderen zijn reeds geftorven, en fmaaken elders de wrange vrugten van hunne onbezonnenheid, ó ! Hoe gaarne zouden deezen éénen uitdun midden afvaardigen, om u, door eene treffende befchrijving van hun onlijdelijk leed , van alle tijdverfpilling afiefchnkken : Dan ook deeze bede wordt hen niet toegedaan. Trouwens, gij hebt ook het onderwijs en de waarfcliuwing der verwezenen niet noodig. De vnorfchriften van het gezond verlta d, de infpraaken van het geweten , en de ondervinding van alle eeuwen  C i« ) wen moeten indedaad voldoende zijn, om u de wakkerheid en vlijt als deugden, voor uwen leeftijd pasfende , aan te prijzen. Ën zijn deeze daartoe noch onvoldoende, helaas 1 het is te duchten, dat ook een afgevaardigde uit het rijk der dooden eene vergeetfche moeite doen zoude. Gij zijt, ik bekenne het, in de lente van uw leven , en ik verge dus geenszins de ernsthaftigbeid der bejaarden van u. Neen, gij moogt de vermaaken van dit leven wel genieten ; uw harte verblijde zich in de dagen uwer jongelingfchap. De Godheid , die u een gevoelig hart gaf , wijst u zelve dit fpoor; de gar.fche N.tuur, toch, lacht ons in het voorjaar vrolijk toe. Maar hoe werkziam zijn tevens alle fchepfelen in dat bekoorlijk jaargetijde! zij genieten het leven niet Hechts, en "zijn van alle zorgen vrii, maar zij verbannen ook alle loomheid, en maaken van het kostbaar jaargetijde, als of zij van deszelfs kortflon ligheid een zeker voorgevoel hadden, het best mogelijk gebruik. Geeft Hechts acht op de vogelen : zij zingen wel veel, en drukken hunne vreugd op alle mi.gelijke wijzen uit; maar hoe ijverig zijn zij tevens reeds van het aanbreekeu des dageraans af in de weer, om hunne nesten te vervaardigen; hunne eiëren te beveiligen; hunne jongen te voeden, hunne gade te liefkoozen, en behulpzaam te zijn; niet één woord, om aan het oogmerk van hunne fchepping , en van het voorjaar te voldoen! Volg dir voorbeeld , jongelingfchap ! verlustig u, maar nooit ten koste van uwen pligt, H 5 of  ( "2 ) of ten nadeele van uwe beffeTiming; neem de vlugheid en vrolijkheid van uwen leeftijd te baat, om de moeilijkheden en droefenislen van» dit 1'ven, welken gij reeds begint te gevoelen, te verzachten; om'de hm ierpaalen , welken drift en onervaarenheid u in den weg leggen , te overwinnen; en om met eenen opgeruimden geest te arbeiden aan de groote levens-taak, welke de Schepper vnn alles u heeft opgelegd. Dit is niet flechts het rechte middel om uw volgend geluk te veneekeren, maar ook om uwe aangeborene vrolijkheid op den mannelijken leeftijd over te brengen, ja tot op uwen fterfdag te behouden. Men zegt wel: Jeugd heeft geene deugd. Maar wee hem! die dit gezegde misbnnkt , om flechts éénen jongeling in zi;ne losheid en buitenfpoorigheden te ftijven! De Heiland der waereld vond reeds in kindereu de fchoonfte trekken van naarvolgenswaardige deugdea: en zoude uw leeftijd, de gewigtigste van alle tijdperken, welken de mensen op aarde doorloopt, voor geene deugden gefchikt, alleen vowr de vermaaken der zinnen en driften beftemd zijn? Ik bezweere u, Jongelingen • bij alles, wat u na aan 't harte ligt, gelooft, dit niet; weest, integendeel,verzeekerd , dat het nu- juist de tijd is, waar in de gronden van uw volgend beftaan en welvaaren moeten g-degd worden, en waarin de edelste deugden bij u ontluiken moeten ; dat eene vlijtige ph'gts - v rvulüng, voor al nu , van het hoogst belang Vonr u is; dar, gelijk de bloemen zich in h< r voorjaar op het fraaist vertoo en , zo ook eene deu^dzaame levenslente het bekoorlijkst-  ( 123 ) lijkst-verfchijnfel onder de menfchen is, en dat aii, in 't vervolg, waardiger burgers en gelukkiger menfchen zijn zult, naar maate gij den bloei en de kracht uwer jeugd zorgvuldiger voor wandaaden en tijd • verfpilhng behoed ^Altijd iets bij de hand te hebben; de rust en ledigheid te vlieden; liever iets onverfchilhgs of onbehoorlijks dan niets met al te doen; deeze zijn uwe gemeenzaamste character trekken. Befchouwt, bid ik, deeze rusteloosheid, zo eigen aan uwe jaaren,niet als een gebrek; zij is een onwaardeerbaar gefchenk van uwen maaker; hij wenkt en dringt u daar mede tot den arbeid; hij roept u, als 't ware, met eene verftaanbaare ftemme toe , dat gij op den aardbodem veel te doen hebt, en met uwe groote taak i de verzorging van uw hgchaamelijk en zedelijk welzijn , nu reeds beginnen moet; ja hij belooft u, dat, het geen gij aan oefening en efvaarenheid te korte komt, door uwen moed en onvermoeidheid veel zal vergoed worden. Slaat dan gewillig den weg in , die u door uwe eigene neigingen wordt aangewezen ; voldoet gernstelijk aan uwen trek tot den arbeid; alleenlijk weest omzichtig in de keuze der bezigheden, waar aan gij u overgeeft; geeft aan de zulken de voorkeur, welken uw geweten, ten allen dage, billijken kan. _ 2. Vaders, Moeders en Hoofden der huisgezinnen! gij zijt ook, naar mijn inzien, in zulke betrekkingen geplaatst, welken , behoorlijk overdacht zijnde, den pligt der Naarftigheid ten fterkften aanbeveelen, Gij  ( 124 ) Gij toch , gij hebt uwe kinderen, en verdere leden van het huisgezin, in zeker op.icht,op uw geweten. Over de zorgen, welken gij voor hun onderhoudt en opvoeding gedraagen hebt: over de pooginaen, welken gij ter vermeerdering van hunne kennisfe en deugd, ter verbanning v;m hunne onweetenheid en vooroordeelen , en ter voorkoming van hunne misdaaden, hebt aangewend; over de wifze, waarop gij hen behandeld, beloond en bekeeven h bt; over het voorbeeld, 't welk gij aan hun gegeeven hebt, en voorat de onrechtvaardigheden , welk. n gij. of zelve tegen hen begaan, of in hun voorgefproken hebt, zijt gij aanfpnaklijk. De dag nadert vast, waar op gij niet flechts over uw aanweezen, genietingen en verrichtingen als menfchen , maar ook over alle deeze bijzonderheden , als huisverzorgers , ondervraagd en naar bevinding van zaaken beloond of geftraft zult worden. De lom van uwe verpligtingen is dan door den ftand, waar in gij leeft, zeer veel vermeerderd. Verdubbelt dan ook uwen ijver en uwe behoedzaamheid, en ftelt u toch niet aanhef gevaar bloot, van eerlang, zelfs voor het oog van hun, wier opperhoofden gij nu zijr, van uwe waardigheid beroofd, zowel door hunne f naad en verwijtingen als door de wroegingen van uw gewisfe gefolterd te worden. Vaders en Moeders! aan uwe waakzaamhei 1 en liefde zijn weezens aanbevolen , welken u van alle uwe natuurgenooten de naasten zijn; voor wier behoud en welzijn uw hart geftaadig klopt; wier eerste liefkoozingen u ver*  (125) verrukken , terwijl hunne vroege fmarten u een grievend hartzeer veroorzaakten ; in wier bedrijf, kroost en lotgevallen gij, zelfs na uwen dood , zult leeveu; ooor wier aanweezen gij, misfchien , met de fpade nakomelingfchap in een' fonrtgelijke betrekking ftaat, waar in uwe ouders u met het eerste Hamhuis der menfchen geplaatst hebben. En zuudtgijdan deeze dierbaare panden verwaarloozen, — u derzelver behoefte en weerlousheid niet aantrekken, en hunne uitzichten met uwe vadzigheid of ongebondenheden verwoesten? Neen. Wilt liever alle vlijt en poogingen aanwenden, om hun geluk in tijds te vestigen, en gij zult, langs dien weg, tevens den roem van uwe "Naatftigheid bij 't menschdom vereeuwigen. Ouders! van u verwagt de Maatfchappij haare toekom ftige leden. Gij hebt haare vol» gende lotgevallen , — de aanftaande bewerkers van haaren roem of fchande,— thans in uwe magt. Van u , van uwe oplettenheid en zorgen, zal het, meest-al, afhangen, welk eene rol de nakomelingfchap zal fpeelen : of zij door arbeidzaamheid en deugd haren ftand verfieren , en den bloei des Vaderlands bevorderen zal, dan of zij door ledigheid en lichtmisïerij de vrugten van uwe vlijt en fpaarzaamheid doorbrengen , en 's Lands onheilen vermeerderen zal. Uwen naam zal men zo wel als dien van uwe kinderen noemen, en diep in het geheugen prenten , wanneer zij in 't vervolg door eerlijkheid , en Vaderlandsliefde beroemd zijn,—de fterkfte proeven van hunne fchranderheid en braafheid toonen , — de gewigtigfte diensten aan hun Volk bewijzen, — door  — door hunne medeburgeren hartelijk geliefd worden, en ftervend betu.gen: Den roem ,, ouzes levens hebben Wij grootdeels aan de „ vroege bezorgdheid van onze onwaardeerbaare ouderen te danken." Vaders en Moeders! wat gevoelt uw hart bij dit vooruitzicht? wat zal het gevoelen , zo gij eens dit aandoenlijk tooueel bekeven,dit dankoffer van uw ftervend kind moogt ontvangen ? Droefheid over deszelfs vertrek, met eene zuivere Hemelvreugd vermengd , zal u doen bezwijken, enr weder bijkomende zult gij betuigen: Dat ik nu heen gaa; want mijn „ kind is daar!" ó Welk een prikkel is dit voor het rechtfchaapen ouder-hart, om in den ijver voor hun kroost nooit te verflaanwen! Nog eens. Gij kweekt Burgers voor de Eeuwigheid op. De onverderflijkheid zal gewis het deel van uwe kinderen zijn; uwe bezorgdheid voor hen, en uwe verwaarloo* zing van hunne belangens zullen niet Hechts ernftige, maar ook, eindeloos voortduurende, gevolgen hebben. De deugden, welken gij hen nu infcherpt, houden eeuwig (land, en komen namaals fpoedig tot eene gewenschte volkomenheid: De gebreken , welken gij in hen duldt; de ondeugden, waar in gij hen voorgaat, en de kwaade gewoontens waar in gij hen ftijft, verzwaaren gewis eerlang hunne onheilen en uwe verand woording. Nog ftaan de verblijven der gelukzaligheid voor u en uw nakroost open ; nog verwagt de Hemel zijne aanftaande burgers van uwe tederhartigheid ; hij eischt ze van u: En zoude  C 127) zoudt gij, door onbezonnenheid of moedwil deezen eisch nfllaande, het eeuwig hartzeer willen afwagten, waar mede de te leur gefielde hoope des Hemels, zeker, zal gewroken worden ? Eindelijk, Huisvaders! gij zijt, in zeker Opzicht, opperhoofden van eenen kleinen ftaat, en aan allen die wettei onderworpen, welken ook voor de beheerfchers der Natiën verbin dend zijn. Meeten wij nu de waarde van eenen koning billijk af, niet naar den verblindenden luister, die ons den mensch naauwlijks meer in hem doen merken; niet naar de buitenfpoorige loffpraaken , waar mede baatzuchtige vleiers hem opfchikken; niet naar den krijgsroem, dien hij, ten koste van het brood, de rust en het leven van zijne weerlooze natuurgenooten , behaalde , maar enkel naar de tederhartige zorge, welke hij voor het behoud en de welvaart van zijn talrijk huisgezin draagt; naar de rechtvaardigheid en goedheid , waar mede hij den rijks-teugel regeert, en naar den on vermoeiden ij ver i waar mede hij alle deelen van zijn gewigtig ambt behartigt: — denkt dan vrijelijk , hot.fden der gezinnen! dat gij ook door alle verftandigen, ja door God zeiven, naar deezen regel zult 'gevonnisd worden; dat gij roem en eer, of fchande en wroeging zult behaa. len , naar maate gij het geluk van uwe onderhoorigen met ijver behartigd, of aan uwe eigenzinnigheid eh wrevel zult opgeofferd hebben. 3. Aanzienelijke Burgers van den ftaat! die door uwe bedrevenheid in veele zaaken; door u-  C 128) uwen rang, rijkdom en waardigheden boven uwe geringere medeburgeren zeer verre uitfteekt,— gedoogt, dat ik u bij deeze uwe voorrechten, vooreen' korte poos, lepaale, en daar uit eene en andere aanmoediging tot •waakzaamheid en vlijt-betoon afleide. D<- ftand , waar in gij geplaatst zijt, is niet flechts fchitterend, maar ook van het uitterst aanbelang. De kring van uwe werkzaamheid toch, breidt zich veel verder uit, dan die van andere menfchen. Gij hebt op het bedrijf en het lot van uwe medeburgeren een veel grooteren invloed dan veelen; dikwijls hangt hunne rusten hun leven vanuweuitfpraak, zelfs van uwe wenken, af; uwe daaden, uwe deugden en ondeugden fleepen meerdere, ten minsten meêr in het oog luopende, gevolgen naar zich dan die van geringe lieden ; uw voorbeeld zelfs is zeer vermogend of befmettelijk; ja daar mede alleen werkt gij, gemeeniijx, méér uit, dan andere menfchen met de beste vermaaningen en waarfchuwingen immer konden doen. Gij behoeft dus de belangen der God-vrucht en eerlijkheid flechts ijverig voor te (laan; gij behoeft uw welgevallen in de liefhebbers der Naarftigheid maar verftaanbaar uit te drukken , ja gi; behoeft Hechts met uw eigen voorbeeld en huis^eftunr pligt en orde aan te prijzen, om de nijverheid bij alle rangen , welken beneeden u zijn, op te wekken, en uw Vaderland met nuttige burgers , van allerleien^ aart, rijkelijk, te begiftigen. En zoudt gij deezen pligt niet gaarne vervullen ? Zoudt gij deeze weldaad,door uwen maaker, met uwe verheffing boven anderen, alleen bedoeld ,  £120) doekl, aan uwe Medeburgeren onthouden?Zoudt gij, f'choon in ttaat gefield, en door de Voorzienigheid geroepen, om uwen zegen? rijken invloed, gelijk God zelve, tot veelen uit te ftrekken , echter uwen rang ontëeren,—r uw gezag en vermogens misbruiken, — uwen invloed vergiftigen , — en met uw. voorbeeld veelen in den afgrond ftooten? Neen, denkt liever edel , en handelt braaf. Befchouwt {leeds uwe verhevenheid uit het rechte oogpunt, en doet volvaardig al het goede , waar toe gij rn uwen kring eene zo veelvouwige gelegenheid vindt. Mijne aanzienlijke Natuurgenooten! Gij zijt, hoe zeer ook boven anderen bevoorrecht , leden van de groote maatfchappij der menr fchen , burgers van den ftaat. Gij .ligt als menfchen en burgers onder zekere verphgtingen,vandewelken geen rang of eere- posten u immer ontflaan. De maatfchappij verwagt zelfs van u, dat gij, in deizelver naarfhge vervulling, uwe waare grootheid zult zoeken, en is even gereed, om uwe deugden,zelfs in uw nakroost,te eeren,als om uwe gedachtenis, door uwe ondeugden bezoedeld, zelfs in haare gefchied - boeken met eene eeuwige fchande te overlaaden. Eene van deeze beide uitkomsten hebt gij zekerlijk te wagten. Reeds leest gij de naamen van groote mannen, die uwe plaats voorheen vervulden , of die uwe voorouders waren, in de gedenkfchriften uwer natie, en eij ftaat verfteld, met hoe veele openhartigheid men daar in hunne deugden en ondeugden , zelfs hunne geheimen, aan den dagbrengt. Eerlang volgt gij ehn, en de nakomer  C 130 ) lingfchap leest ook uwe onpartijdige character fchets in de gefchiedenisfen van haar vaderland; zij prijst of verfoeit u, zonder van uwe wraak iets meêr te vreezen te hebben. óLVVelk een prikkel is dit voor dezulken, die voor de waare eer niet ongevoelig zijn , om zich in tijds alleen door braafheid te onderfcheiden, en dus bij het onpartijdig nakroost eene duurzaame eere in te leggen! (*) Nog eens , Aanzienelijken ! gij zijt menfchen gelijk alle anderen. Den zelfden oppervorst , wien zij eerbiedigen, moet gij ook vreezen en gchoorzaamen, en bij den zelfden rechter, zult gij, met hen, uwen aardfchen levers-loop vtrandwoorden. Gij zult nu, denk ik, niet ontkennen, dat gij door uwen Schepper boven veelen veel bevoorrecht zijt, en eerlang veel meêr dan de behoeftige daglooner zult te verand woorden hebben. Ook zal het u, denk ik, niet onverfchillig zijn, hoe uwe handelingen namaals door den rechter der menfchen worden opgenomen en vergolden. Gij zult zekerlijk wenfehen, dat gij dan, fchoon in een ander ftandpunt geplaatst, zo wel als nu, aan uwe zucht naar roem-en groot- (*) De volgende, op dit onderwerp toepas lijke, woorden, worden der Gemaalinne van Willem den 111. in den mond gelegd. „ Wanneer de Vorsten „ kwaad willen doen , moeten zij- verwagten , „ dat de waereld zich wreeken zal op hunne nage- dachtenis , wanneer hunne perfoonen buiten ,, haar bereik zijn, en dit is maar eene geringe „ fmart, in vergelijking van het leed, 't welk zij „ anderen hebben doen verdraagen." Men zie Cerifier Gefchiecl. der Nederland. Deel VIII Stuk I. bladz. 208.  ( W ) grootheid eenebillijke voldoening zult mogen verzorgen. Maar zal dat immer gel euren, dan moet gij nu reeds den waaren roemnaarftreeven, en vooral door het opvolgen van de voorfchriften der Naarftigheid boven uwe medeburgeren trachten uit te blinken. Nog ééne bedenking bieden mij de tegenwoordige tijdsomstandigheden aan. Wij bekeven thans dagen , waar in op de meest uit. Iteekende rangen en eertijtelen der menfchen, welken eene veeljaarige gewoonte gewettigd ja geheiligd had , menige openbaare aanval gedaan wordt, en men eene meerdere gelijkheid tusfehen de Hoofden en Leden der Maatfchappij poogt in te voeren : Gij beklaagt u heftig over deeze nieuwigheid, en werpt de fchuld van deeze woelingen op vermeetele volks - beroerers , die met deeze inbreuken op uwe onfehendbaare rechten hunne domheid en gewetenloosheid aan den dag leggen. Zij daar tegen, die dit ontwerp gefmeed hebben , en allen, die het zelve of in het openbaar of in't heimelijk begunltigen ,geeven de zedeloosheid en buitenfpoorigheden, waar mede veelen hunnen rang van tijd tot tijd bezwalkt, en het fchroomelijk misbruik, 't welk zij van hunnen magt en invloed gemaakt hebben, als de waare eorzaaken van deeze ontzettende hervorming op. (?) Ik onderneeme het niet, om over dit gefchilftuk uitfpraak te doen. Maar ik geeve flechts aan den aanzienelijken in bedenking, of (*) Men houde over het geheele in het leezen deezer Verhandeling, en ook van de volgende in het oog, dat dezelve gefchreven zijn in den jaare 1794. I *  ( 13» ) of 'er wel een gereeder middel uit te denken zij, om deezen twist ten hunnen voordeele te beflechten, en het verwijt, aan hunnen ftand gedaan, vooreenen openbaaren laster te mogen uitkrijten, dan dat zij, vooral in deeze onrustige tijden , hunne vlijt en waakzaamheid verdubbelen, om door eene edelmoedige pligts-vervulling hunnen rang eerwaardig te maaken, de nuttigheid en noo izaaklijkheid van hunnen ftand en waardigheden met fpreekende daaden te betoogen, en dus voor het weezenlijk best van Volk en Vaderland zo veel meêr te waaken en te arbeiden, als zij in aanzien en vermogen boven anderen verheeven zijn ? Uw ijver tot goed doen verflauwe dan nooit; hij groeie met de tegenftreevingen en betichtingen van uwe tijdgenooten veel eer aan; dan zult gij, geene reden tot achterdocht en opfpraak geevende, zo niet bij het tegenwoordig gedacht, ten minsten bij de onpartijdige nakomelingfchap, recht ontvangen. 4. Gelukkige rniddelftand! gij , die noch te hoog verheeven, noch te diep vernederd zijt, om het hart-llreelend zoet van uw aanweezen en arbeidzaamheid te fmaaken, en die door dekunsten en wetenfchappen, welken gij beoefent, — door den handel, dien gij drijft, en door de bezigheden, waar op gij uw toelegt, niet flechts u zeiven de nooddruft en geneuchtens van dit leven verfchaft , maar ook de voornaame grondvesten zijt van het behoud en de welvaart uwes Vaderlands, gij vindt ook in uwen kring den fterkften fpoor(lag tot Naarftigheid. De inftandhouding en het welvaaren van u-  C 153) «we huizen en gedachten hangt eeniglijk van uwen onvermoeiden ijver af. Met de voordeden, welken rang en eere-posten,gemeenlijk verzeilen, niet befchonken, moet gijzelve fleeds op eerlijke middelen peinzen, om U zeiven en uwe huisgenooten van het noodige te voorzien, om u en hen de genoegens van het gezellig leven te verfchaffen, en het toekomend beftaan van uwe kinderen te vestigen. De noodzaaklijkheid dringt u , om 'uw eigen kroost op te voeden, — deszelfs aanleg en neigingen zorgvuldig waar te neemen, en uwen ijver in tijds op het zelve over te brengen. Uw ftand beveelt u den ledig-gang te fchuwen, — nuttelooze geldverfpillingen te vermeiden, — uwen trek naar pracht en overdaad te beperken, — aan de voorfchriften der eerlijkheid in uwen handel en wandel gehoor te geeven, en u voor alle. bedrog en geveinsdheid zorgvuldig te wachten. Verachtering van uw aardsch bedrijf, — fchaarsheid van inkomsten , — het wantrouwen van allen , — eene algemeene verfmaading — en eene grieveude verlaaging tot de geringste klasfe van burgeren, deeze zijn de onvermijdelijke onheilen, waar aan gij u, met het verwaarloozen van deeze lesfen der voorzichtigheid * bloot ftelr. En zoudt gij dan niet altijd naarftig en op uwe hoede zijn? ja werk en waak zonder ophouden. Dus doende zult gij uw eigen geluk, en dat van uwe nakomelingfchap, verzeekeren ; zo zult gij uit uwen ftand alle moogelijk voordeel trekken, en bij eigene oudervinding weeten, dat de middelmaat in alles onwaardeerbaar is. Dit is het rechte middel I 3 om  034) om alle overige leden der maatfchappij aan u re verpligten , en u den roem te verwerven, dat gij, meêr dan iemand, uw Vaderland geholpen, beveiligd en gelukkig gemaakt hebt. _ Waarlijk 1 gij verfchaft den voorraad, waar uit 'sLands vestingen , en verdeedigingsmiddelen bekostigd worden, en waar in de fchaamele armoede haaren nooddruft vindt. De vrugten van uwé Naarftigheid verfchijnen niet flechts op uwen disch, zij verfieren niet flechts uwe wooningen, en zijn voor u de bronnen van veel onfchuldig vermaak; neen, men ontmoet ze allerwegen; in de hutten der behoeftigen, en in de paleizen der magtigen zijn zij: Waar gij ontbreekt of onderdrukt wordt, daar droogen de bronnen van 's Volks welvaaren uit, daar mist men alle zedemiddelen, en de Maatfchappij nadert haare ontbinding met fnelle fchred<_n. Welaan! doe dan den ftand, waarmede gij vereerd zijt , op uwe beurt ook eere aan. Draag vooral zorge, dat de nadeelen , welken uw Vaderland wel eens leidt, aan uwe vadzigheid en pligtverzaaking nooit mogen geweten worden, en maak dan vastelijk ftaat, zo niet op den lof en de erkentenis van uwe Landgenooten, ten minsten op de goedkeuring en duurzaame gunst van uwen Schepper , wiens oogmerken gij met uwe vlijt en deugd gewis vervuld zult hebben. 5. Geringe lieden! Min-aanzienlijke medeburgers I gij verbeeldt u mogelijk, dat, gij bij de voorfchriften der Naarftigheid een minder belang hebt, dan wel anderen, naardien gij , door uwe geboorte en onvermogen van uit-  C 135 5 uiterlijk aanzien ontbloot, fclnjnt verwegen te zijn, oin, als onnutte wezens, uwe leefdagen in eene geduurige werkloosheid en afzondering door te brengen. Het is zo: veelen denken niet zeer gunltig over uwen Hand en bezigheden; zij beftempelen u met de haatelijkste benaamingen, en toonen daar mede, dat zij uw lot en vernchtiugen als onverfchillige zaaken aanmerken. Ook kan niet ontkend worden, dat veele geringe lieden , met hunne zedeloosheid en trouwloosheden dit ongelukkig denkbeeld,, helaas! te dikwijls verwekken en voeden, en zich dus de haat en verwenfchingen van hunnen ftand dubbel waardig maaken. Maar zult gij uwe waarde , mijne Medeburgers ! naar het wangedrag van ontaarte deugnieten afmeeten? of wilt gij den ijdelen waan van verwijfde trotschaarts met uwe eigene uitfpraaken rechtvaardigen ? Weest, bid ik, tegen u zeiven niet onbillijk ; erkent uwe waarde. De God^des Hemels (en aan deszelfs uitfpraaken ligt u meest van allen geleegen) fcbat u waarlijk even hoog, als den aanzienlijkften fterveling. De Zaligmaker der waereld heeft uwen ftand, meêr dan eenigen anderen, geheiligd. Hij zelve heeft als een behoeftige deezen aardbol een tijd lang bewoond; met lieden van Uwen rang menigvuldig en gemeenzaam omgegaan; uit den kring der onaanzienelijken zijne meest bevoorrechte vertrouwelingen gekozen ; lieden , die van hun handenwerk niet zeer rijkelijk beftonden, met Hemelfche rijkdommen,boven allen, befchonken. en door hun toedoen de waereld hervormd. I 4 Men-  C 136 ) Mertfchen van uw foort waren zijne vroegs'*' te en getrouwste vereerers, en hij heeft, als Of hij dit liefdeblijk beloönen wilde , uwe belangens, en, door zijne eigene prediking, en, door den arbeid zijner gezanten, op alle mogelijke wijzen , voorgedaan. Nu eens verheft hij de werken der barmhartigheid hemel hoog, welke gij zo zeer behoeft; dan weder floot hij den onbarmhartigen vrek reeds bij voorraad buiten het Hemelrijk; en allerwegen Verklaart hij openlijk , dat hij de diensten, aan u bewezen, als aan hem zeiven betoond wil aanmerken en vergelden. Draagt dan de lasten des onvermogens en den blaara, waar onder gij bij de kinderen der weelde ligt , met gelatenheid, en dtnkt^ Een leerling is niet boven zijn meester; öntëert eenen (land, dien jbsüs met zijne aardfclie behoefte boven alle anderen heeft beroemd gemaalr, nooit met eenige voorbedachtheid. Vervult ijverig de pligten van uw beroep, hem naafvolgende , die. juist om dat Hij zijne dagen in armoede door'oragt, 11 allermeest ten voorbeelde dienen kan. Weest verzeekerd, dat een deugdzaarfi arme, hem dubbel aangenaam is, naardien deeze hem zijn eigen .vandel op aarde nu nog, als in eene beeldtenis, voor oogen (lelt. Houdt het daar voor* dat gij, lui of ondeugend zijnde, hem eene dubbele f nart veroorzaakt, naardien gij hem dus dwingt, om tegen lieden, die voor heen zijne gelijkens onder de menfchen waren, geftreng te zijn. Poogt dus door Naarlligheid zijne gunst te behouden, wel- (*) Luk. VI: 40;  C 137 ) welke hij u zo ongaarne onttrekken zoude, en gij zult tevens uw levens-lot verzachten, uwe inkomften vermeerderen , en althans u zeiven, en uwe kinderen voor prangend gebrek behoeden. , ,. , ó Hnog-bejaarde Natuurgenootgn! die door grijze hairen , door het afneemen van ligchaams- en ziels-vermogens, en door het _geftadig heen gaan van oude bekenden en tijd genooten , dagelijks, aan uwen overtogt naar de verblijven der onfterflijkheid herinnerd wordt ; duldt, dat ik u flechts voor een oogenblik op uwen ftand en pligt doe letten. Even als eene bloeme, welker bladeren verwelkt en afgevallen zijn , en welke haaren glans en geur verloren heeft, ftaat gij.op den rand des grafs; het oogenblik uwer afmauijng kan niet verr' meêr af zijn. Maar, even gelijk eene verdorde bloeme , meest al in haaren top een menigte van duurzaame zaadkorrelen bevat, welken men billijk als baarè wezenlijke voortbrengfelen mag aanmerken, en weïken^iaar behooren behandeld, in een volgend voorjaar een nieuw leven ontvangen, en nieuwe bekoorlijke planten keveren , zo betaamt het u ook, Grijs-aarts! om, hoe zeer gij ook onder den last der jaaren gebukt gaat, en uwe voorgaande frisheid en krachten verloren hebt, ook eene menigte van zaadkorrekn aan te kweeken, welken, in de Eeuwigheid overgebragt, uwen luister vernieuwen, en veel vergrooten kunnen. Ik wil zeggen, gij moet u in tijds aan veele beminnelijke deugden gewend hebben , op dewelken gij nu met de hartelijkfte vreugd moogt te rugge zien, — waarin gij thans uwen troost I 5 kunt  C 138) kunt zoeken, waarmede gij uwe grijsheid zelfs in het oog van den weelderigen jongeling eerwaardig maakt, en waar van gij namaals eene vreedzaame vrugt en een duurzaam heil moogt hoopen. Gij zoudt u dan wel zeer vergisfen, met u te verbeelden , dat uwe levens-taak reeds geheel volbragt is. Neen, bézigt veel eer uwe laatfte oogenblikken vlijtig,om aan uw deugdzaam en godvreezend character de laatfte hand te leggen; om de goede zaaden , welken gij reeds vroeger hebt aangekweekt, meêr en meêr tot rijpheid te brengen, en om dus de volgende lente en^ oogst-tijd met te meerder gerustheid te kunnen afwagten. Ik fpreeke hier enkel zulke Grijsaarts aan, die hunne pligten in tijds ter harte genomen hebben, en niet de zulken, die hunne jeugdige en manlijke jaaren verbeuzeld of misbruikt hebben. Ach! wat zou het deezen baaten , zo ik hen de voorfchriften der Naarftigheid »u nog aanbeval! Welke beweegreden zou in ftaat zijn, om op hen, die dus lang in vervvaarloozing en ondeugden behaagen vonden, iets uit'te werken! Helaas ! ik wanhoope aan eenen goeden uitflag. Ik zoude hen anders, nog voer 't laatst, toeroepen: ,, Oude van dagen', komt fpoe- dig tot inkeer; fcher.kt het gering over„ fchot van uwen leeftijd, het eenigfte, „ dat nog in uwe magt is , aan uwen ,, pligt; verdubbelt uwen vlijt naar de maate „ van uwe verwaarlozingen en tegenwoor„ dige onzekerheid; poogt ten minsten den ,, dorpel van het Hemel-rijk, eer gij fterft, aan te raaken." Dus  ( 139 ) Dus heb ik mijne taak naar vermogen afgedaan, en ik onderfchrijve dit gefchrift, met eene waarneeming van den fpreukenfchrijver, welke den inhoud van deeze Verhandeling overvloedig bevestigt: Het kostelijk goed des menfchen is des vlijtigen. SALOMO. AND-   ANDWOORD OP DE V R A A G DER MAATSCHAPPIJ: TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN, Welken invloed heeft de Naarftigheid, zo op den voorfpoed en het waar geluk van ieder Mensch in 't bijzonder, als op het welzijn der Maatfchappij in 't algemeen F En welken zijn de meest gefchikte middelen, om deezen pligt door lieden van allerlei rang meêr en meêr te doen betrachten , DOOR JOHANNES VAN 3LAAR, AAN WIEN EENE ZILVEREN EERPENNING IS TOEGEWEZEN»   MIJNE MEDEBURGERS! Da, de vrugt der Naarftigheid geheel, of ten deele kan verloren gaan , leert de dagelijkfche ondervinding. Dit wordt ook van fchrijvers, die bij eenige Maatfchappij naar eenen eereprijs dingen, ondeivonden, wanneer hunne Verhandelingen niet goedgekeurd , of den druk onwaardig geacht wórden. Dan, hoe zeer ik dit bereekene , zal ik bet echter waagen op de bovengemelde Vraag een andwoord tefchrijven, fchoon , misfchiea, bekwaa-mer pennen dit ook zullen doen. Genegenheid tot u, mijne Medeburgers Ifpoort mij hier toe aan. Én ik vertrouw dat niet een Schrijver mij daar in zal overtreffen ; ook niet in Naarftigheid, om voor u een, zo nuttig mij mogelijk, andwoord te vervaardigen. De Maatfchappij , tot Nut van 't Algemeen, die aan hare Zinfpreuk voortreffelijk tracht te beandwoorden, heeft van tijd tot tijd gewigtige prijs - vraagen opgegeeven,— de goedgekeurde andwoorden bekroond, en die Verhandelingen ten uwen nutte in uwenfchoot geworpen. De thans voorgeftelde vraag, wegens de Naarftigheid , is van dien aart dat zij haarer niet alleen volkomen waardig is, maar ook, dat een doeltreffend andwoord onmiddelijk zal kunnen ftrekken ter bevordering van haar heilrijk oogmerk, en wat is dit anders dan uw voorfpoed, geluk en welvaart, op alle haar mogelijke wijze te vermeerderen? De  C 144 ) De voorgeftelde vraag is zo zaakrijk als gewigtig. Het is de uitdruküjke wil der Maatfchappij ten uwen nutte, dat alle andwoorden, in eenen duidelijken en onderhoudenden ftijl worden gefchreven. Ik zal hier toe van mijne zijde alles , wat ik kan, trachten toe te brengen; en over 't geheel zult gij mij, vertrouw ik, wel kunnen verdaan. Maar , daar het gewigt der zaaken nu en dan zal vorderen , dat ik mij min gemeenzaam uitdrukke, vordere ik van uwe zijde alleen , dat gij dan twee of driemaal leest, dan denk ik, dat gij alles gemaklijk zult kunnen bevatten, en in verband en famenbang overweegen. Als gij, mijne Vrienden! uwe oogcn op de bovenfiaande Vraage flaat, ziet gij, dat dezelve tweeledig is, of eigenlijk uit twee vraagen beftaat. Als gij 'er een weinig op denkt, zult gij befeften,-dat die twee vraagen wezenlijk van eikanderen onderfcheiden zijn , zo dat de eene zonder de ander zou kunnen beandwoord worden; maar ook, dat die te faamgevoegd zijn om een geheel uit te maaken; dat dus een andwoord een volledig ftuk behoord te zijn, 't welk voor u van groóte nuttigheid zal kunnen wee^en , ter bevordering van uw voorfpoed en geluk, zo gij naar vriendenraad wilt luisteren. Om U, ter befchouwing der zaaken ,in deeze vraage opgefloten , aan de hand te gaan , en gemaklijk op te leiden , zal ik alles in vier hoofdftukk'.n trachten te brengen. 1. Eerst zullen wij in 't gemeen befchou> wen, wat de Naarftigheid is , en waar in de hier  C M5 3 liler bedoelde Naarftigheid niet, en waar tri zij al beftaat. a. Zullen wij bezien welken invloed de Naarftigheid op den voorfpoed en het geluk van ieder mensch in 't bijzonder heeft. 3. Welken invloed zij heeft op het welzijn der Maatfchappij in 't algemeen. 4. Eindelijk zullen wij trachten cle meest geichikte middelen, om dezen pligt door lie-° den van allerleien rang meêr en meêr te doen betrachten, voortedragen. EERSTE HOOFDDEEL. Befchouwing wat in het gemeen Naarftigheid is; waar in de hier bedoelde Naarftigheid niet, en waarin die- al, beftaat. Wanneer men aan u, mijne Vrienden ! vraagde: Wat is Naarftigheid? dan zouden veelen uwer gretig andwoorden : welk eene vraag! dit weet een kleine jongen wei: ijverig, driftig, werkzaam te zijn, voord;te willen, dit is Naarftigheid. Laaten wij over het woord zelve nier verfchiUen. Elk , die maar een weinig bedreven is in de famenleeving, weet, dat dit, in onze taal gewoonlijk , verwisfeld wordt met de woorden: ijver, vlijt, vlijtigheid , noestigheid , werkzaam , werkzaamheid , voordvaarenheid, en hier omtrend is optemerken , dat die woorden zoo wel in eenen goeden als kwaaden zin kunnen gebezigd worden. Men kan van iemand, die vol_ijver i6, maar zonder verftand, van zulken die 'er dag en nacht op uit zijn om fchatten te verK ga-  C 146 ) eaderen, of om anderen te misleiden, of om hunnen 'daat te verhogen, op de eene of andere wijze , ook zeggen , dat zij ijverig, werkzaam , naarftig zijn. Gij ziet dus dat uw andwoord, uk den mond van een kleinen jongen, zo j list niet is; en dat, daar wij hier den grondflag onzer geheele verhandeling moeten leggen, dit in 't genuen deeze bepaling vordert: dat de Naarftigheid, gewoonlijk, eene goede, nutte, deugdzaame, werkzaamheid betekent, daar men, als men deezen en uien wil prijzen, zegt: die man is vlijtig;het is een oppasiend man, hij is altijd even naarftig, enz. Laat mij u dus doen opmerken, dat de Naarftigheid , waar van wij handelen zullen, zo wel eene deugd als een pligt genoemd kan worden. Immers is de betrachting van onzen pligt deugd , en als wij met reden deugdzaam heeten, dan moeten wij onze pligten betrachten. Maar nog, mijne Vrienden! hebben wij het rechte denkbeeld van de Naarftigheid niet , om 'er voords veilig op te bouwen. Ik zal u dit door eene befchrijving trachten te geeven; zie hier deaelve. De Naarftigheid is de deugd, waar door wij in ons tijdelijk beroep alles met lust, ijver , getrouwheid en orde verrichten , ter bevordering van onzen voorfpoed en van ons geluk, en van het welzijn onzer huisgenooten. Dit, zegt pij, is duidelijk: maar echter ben ik met deeze befchrijving zelve niet te vrede . om dat ze niet alles bévat wat ze behelzen moet,om ren grondflag te kunnen zijn van de geheele vraag der Maatfchappij. Laat het u niet ver-  C 147 ) verveelen, dat ik 'er nog eene bijvoege, waar op gij echter een weinig meêr zult moeten denken. De Naarftigheid is die werkzaamheid, waar door men in alle zijne verrichtingen den toeleg heeft, om, zo veel mogelijk, bevorderlijk te zijn, zo aai; zijn eigen belangen, als aan het algemeen belang der ganfche maatfchappij der menfchen. D?eze befchrijving acht ik voor ons onderwerp meêr doeltreffende. Zie hier nu degrondflag , welke ik verzoek dat gij u, zo veel noodig is, telkens herinnert." Nu zal ik u zeggen wat de bedoelde Naarftigheid niet, en wat die al is. De werkzaamheden der menfchen zijn , in opzicht van de beginfelen, wijze van doen, en de bedoelingen , zeer onderlchejden. Gebrek aan regelmaatige denkbeelden en kundigheden , vooral v;n menschkunde, of van eene goede handleiding,'veroorzaakt, dat veelen aan hunne werkzaamheden die richting niet geeven, welke zo betamelijk als nuttig is. Dan velen trachten alleen hunne geliefkoosde neigingen en hartstogten te bevredigen, z ja daartoe zeer vlijtig, en echter zijn zij niets minder dan deugdzaame naarftigen. Dit op te helderen kan voor u nuttig zijn. Wat zoudt gij van uwen buurman zeggen, als hij naarftig ging jaagen, visfchen,of vinken , tot merkelijke benadeeling van zijne huishouding, om dat hij door zijn handwerk te oefenen, op den duur wel meêr vei dienen kon? Voorzeker: dat zijn vlijt kwalijk geplaarst en groote ondeugd ware. Wat moet gij van een'mensch denken, die K 2 zich*  C H8) 'zich, van den vroegen morgen tot den baten avond, overlaadt in bezigheden, alleen uit gierigheid, win- of geldzucht, en dan van overvloedig voordeel nog naaulijks goed eeten en drinken durft; die daar door nooit tijd kan vinden, om zijne huislijke, veel minder eenige godsdienstige — liefde — ot vriendenpligten, te betrachten? Te recht, zegt gij: het goud is zijn God, hij is een afzichtige dwaas, en geheel geen voorbeeld om 'er Naarftigheid van te leeren. Een Man die met luidruchtige drukte werkzaam is , - veel overhoophaalt,— weinig afdoet, — niets op zijn tijd verricht, —nooit gedaan werk heeft, — zult gij wel een bezig mensch, maar echter geen voorbeeld van nijverheid kunnen noemen. Even zo is het ook gelegen met eene vrouwe, die met veel ijver haare zaaken befchikt, maar geheel niet met orde werkt; in wier huishouding gewoonlijk alles over hoop ligt, en waar in niets op zijn tijd klaar is, daar zij, hoe bezig ook, van het een op het ander fpringt, — door allerlei tusfchenwerk zich, vaak, laat verhinderen, en daar door het een en ander, dat ze in eenen dag konde doen,in eene geheele week niet uit den weg ruimt. Laat mij dit Stuk met een paar voorbeelden eindigen. Een Horologiemaaker van eenen vindingrijken geest, meende een Perpetuum Mobile, of eene altoos duurende beweging , te kunnen maaken 5 hij werkte hier aan met groote vlijt. Eer zijn kunstftuk klaar was. liet hij daar voor eene zeer fraaie kast maaken, die hem veel geld koste: en wat was 't gevolg? Zjne vin-  C 149) vinding mislukte, - zijn arbeiden kosten waren vergeefs ; en daar hij , vooraf , zijne Vrienden van zijne uitvinding verzekerd had, en revens , hoe zeker hij den daar opsefteldeii Eereprijs zoude ontvangen, kon hu de befpotting van fommigen en de beftratfing van anderen niet ontgaan. Een vernuftig Scheepstimroermansknecht , kwam nder allerlei voorwenufels, veelmaalen niet op zijn werk. De reden was , om dat hij aan een klein Scheepjen werkte, en voor dien tijd van zijnen gewoonen arbeid atkeerig was. Schoon zijn vrouw weinig geld te huis kreeg, en zij hemdikwerf vermaande, om naar zijn werk te gaan, en toch zijne dagchjkfche verdienfte, haar zo noodig voor de huishouding, niet te verzuimen, 't mogt niet helpen; t Scheepjen moest eerst af, met zeilen treil, met gefchut, en alles voorzien zijn , om een vier- en- zeventiger te vertoonen. Intuslchen trooste hij zijne vrouwe met de groote fomme welke hij voor dit kunstftuk dacht te maaken. Maar ziet! toen het Scheepjen eindelijk klaar was, wilde niemand hem de helft der fomme bieden, welke hij voor verzuimden tijd, en materialen, bereekende. Nu zag hii zijne dwaasheid te laat; zijn beurs was ledig; zijne vrouw en kinderen hadden geen brood , en hij daar bij een befchul iigend geweten; En, toen zijn Baas gewaar werd, waaraan hij zijnen tijd hefteed had, zou die hem weggejaag i hebben , had hij met veel van hem gehouden. jT Gü ziet uit het een en ander, zo ik verrrou we, dat de Naarftigheid niet gelegen w^n  C 150 ) flechts ijwrig en driftig werkzaam te zijn. Gij zult zekerlijk de gegeeven fchetfen en voorbeelden afkeurend beöordeelen ; tevens zult pij bier uit ligt beflniren, waar in de Naarftigheid al belta.i. Om u dit te fchetfen zal ik u de voornaamffe eigenfchappen van eenen braaven, die ijverig is, voordraagen. Een Naarftige werkt uit een beginfel van pligt. Hij kent en erkent de betrekking, waar in hij ten opzichte van zijnen maaker , en van alle zijne medemcnfchen, ftaat; hier aan te beiindwoorden is zijne ernftige en ijverige poging, - zijne geftadige bezigheid. Zijn gevoel van recht en onrecht; zijn oordeel over het betaamende en noodzaakehjke der deugd; zijn' afkeer van de ondeugd , — fpooren hem aan , om alle onbetaamelijk eigenbelang te verfoeien. Hoe gemaklijk hij door list en bedrog , door vleien of zwijgen, voordeel kan bejaagen,hij wil geene andere dan billijke en wettige middelen te werk Hellen, om zijne aardfchè bezittingen te vermeerderen. Hij, die zich zijn pligt ten regel fielt, is ijverig in zijn beroep en ftand, en werkt nut alle mogelijke orde. Terwijl hij het eene doet laat hij bet andere niet na. Het zwaarte weegt bij hem het zwaarfte. Zijn buis en gezin te verzorgen, - bun genoegen te vermeerderen , belet hem niet ook die pligten te betrachten, welken hij als een Lid der Maatfchappij. als Burger en Christen behoort te verrichten. Hij, vergenoegd in zijnen tegenwoordigen ftaat en kring , tracht niet alleen zijne genoegens te behouden, maar ook die te vermeerderen; doch hij wil 1  ( i5i ) wil en wenscht, en doet daar toe, niets dan met een goed geweten, dat hij voor God en Senfchen tracht te bewaaren; .hij brengt dus zijne Naarftigheid, om zijn tijdelijk voorceel tebevorderen, in verband met alle zijne anderpligten. Deeze fchets zal u hoop ik , deni wairen aart der Naarftigheid doen ken- DCMaar ik hoore u zeggen: dat is een mooi talS, maar wie bellaar 'er zo als; een naarftige ? 't Is waar ik beken het gaaine, dat het veel gemakhjker te «ggen is, wei, ke ons pligten zijn, en hoe wij behoorden te beftaan ,& dan zo te beftaan en te handelen. Maar gij zult. tevens met;m«] Jen belijden, dat wij ons de beste regelenen de beste voorbeelden moeten voortellen , ons daar door laaten aaufpooren, en die vollik zal, in een volgend Hoofddeel gelegenheid genoeg hebben, om u, in eenige characterfchetfen, voorbeelden van naarftigen te geeven , en ik moet die daar voor fpaeren. ilier wil * u alken nog doen opmerken, dat, als wij een oog liaan op het beftaan der menfchen, die Sf kennen / in opzicht van ^inne geestvermogens en lichaamskrachten , wij dan St kunnen beOmten, dat allen daar in ■ defcheiden zijn, en dus, al zijn ze aarft"en, niet evenveel kunnen verrichten. S .mm gen zijn zo fterk en gezond, dat zij San den vroegen morgen tot den laa en aï£d, het zij hun werk ligchaamhjk, of dat der herfeiien is, met weinig uitfpannïg kunnen werken. Dan anderen, d.e zo  C «5* ) veel ligchaams-krachten en ftcrke geestvermogens niet hebben , kunnen, al zijn ze nog zo ijverig , zo vee! niet uitvoeren; zij moeten zich dus tot eene mindere taak bepaalen. 'Kr. zijn ook, die, hoe werkdadig ook , met infpanning van alle hunne krachten nog veel minder kunnen doen. Dan deeze natuurlijke gelteldheid der menfchen, die altijd zo geweest is,en blijven zal, raakt den waaren aart der Naarftigheid niet, maar veel eer de keuze van ftand en beroep, waartoe elks vermogens en krachten bereikend zijn. Ik maak dus deeze aanmerking niet,om inbreuk op de verpligte nijverheid te maaken; integendeel. Hij , die wegens zijne natuurlijke gelteldheid minst gefebikt is, zou eenen anderen , die vaardig en onvermoeid kan werken , in Naarftigheid kunnen overtreffen, 't Is een doorgaande regel: men moet niemand iets vergen dat niet in zijn vermogen is. Elk die naarftig wil zijn moet zijne eigene krachten leeren kennen, — die met oordeel gebruiken, — nimmer misbruiken. Misfchien zegt gij: dit verftaa ik niet rechr,en wensch eenige opheldering. Ik zal die trachten te geeven. Mijn buurman jan is een braaf mensch, en een (terk man, hij verdient , in nadruk, den naam van eenen ijverigen : maar tot zijn ongeluk is hij al te driftig. Hij loopt en draaft, zwoegt en zweet, om het welzijn zijner huishouding te vermeerderen, maar zijn ijver is onmaatig,en hij neemt zijne gezondheid te weinig in acht. In den Jaatlten heeten zomer heeft hij zich eene ziekte op den hals gehaald, door geene andere Oorzaak dan door overdreven naarftig te zijn. Mijn buurman jakob is een zwak 'en tenger mensch  ( ÏÖ ) mensch, die echter, even] zo goed als jan, den «aam van een' naarftigeu te znn , verdient. Schoon hij zo vroeg niet opftaat, - zo aanhoudend en onvermoeid niet werken en dus "o veel niet verrichten kan. Dikwerf heeft hii mij geklaagd dat onze vriend jan hem zo verre Vooruit was, in vermogens, bedrijven In uitwerkingen. Eindelijk heb ik met beide buuren, te famen , een gefprek gehad over hunne naarftigheid, en mijne redenen °«r hunne onderfcheiden character» en beftaan,m t mid den gebracht; maar jan, zo wel a sik, moest jakob den prijs toeleggen, om dat h met nieêr bedaardheid, beleid en overleg, alle zijen ziels-en ligchaams vermogens befteedde , en hij, fchoon hij veel minder uitwerkte, echter, naar evenredigheid zijner krachten, veel *Nu vertrouw ik, dat gij wel begrijpen zult wat ik beb willen zeggen; en hier mede zal ik dit hoofddeel eindigen. TWEEDE HOOFDDEEL. Welken invloed de Naarflightid op den voorfpoeden >t waar geluk van ieder mensch in 'f bijzonder hecjt. Om u, mijne vrienden 1 dit gewigtig deel der vraage, zo geleidelijk mij mogelijk, te doen befchouwen, zal ik eerst de daarin voorkomende kundigheden ophelderen. f De Maatfchappij, tot nut van t algestiHKn beftaat en werkt bepaald voor u. minvermogende Medeburgers! ik vertrouw dus volK 5 k ."  054) komen, dat haar doel in de woorden, ieder mensch, zich bepaalt tot ieder uwer, man of vrouw, jong of oud , dienstbaar of vrij, landman, veeman, zeeman, ambachtsman, of in welkeen ftand gij ook verkeert. Ik zal dit dan, als bij mij vast ftaande, in 't oog houden, en van andere ftanden fpreekende, dit ter voldoening aan de vraag, zo veel ik kan, ten uwen nutte doen. Wat in 't gemeen invloed, — invloed op een perfoon of zaak is , — zult gij, hoop ik, verftaan. Als iemand 's nachts waakt, en den dag voor en na gewerkt heeft, dan heeft dit natuurlijk dien invloed dat hij flaaperiger is. Als iemand eene voor hem onaangename tijding boort, dit heeft onmiddeliijk op hem dien invloed, dat hij ontzet, bedroefd, of verlegen wordt, even als iemand door den invloed van een aangenaam bericht verblijd wordt. In de vraag, leezen wij ook de woorden, voorfpoed en waar geluk. Als uwe kinderen gezond zijn en wel groeien, dan zegt gij, ze zin voorfpoedig; als gij uw werk, of uwe onderneemingen wel ziet gelukken, tot uw voordeel, uan zegt gij te recht: 't gaat vooi fpoedig. Maar wat is waar geluk? of liever: wat is het, hier, in de vraag, bedoelde waar geluk? Dir is, in verband met den voorfpoed, en in opfcicht tot de Naarftigheid, in betrekking tor de geheele vraag,mijns achtens, delijk gt/uk, 't welk daarin beftaat, dat men zich in zijnen ftaat, ftand en beroep , oprecht, eerlijk, braaf en ijverig gedraagt, en tevens te  C 155 ) te vrederi leeft: of met anderewoorden: Het waar geluk van een mensch is gelegen , — in naar pligt te beftaan, te handelen , vergenoegd te zijn. , , .. Gaarne verledigde ik mij om de bepaaling van het waar geluk, uitgebreid, in 't licht te ftellen; dan de Maatfchappij: tot nut van *t algemeen , heeft reeds eene Verhandeling bekroond en uitgegeeven , over het onwnkbaar verband, dat fer is tusfehen de deugd en het waarachtig geluk, welke ik u allen ter leezing aaufprijze, en waar door gij zult ovenuigd worden, hoe 't met het aardsch geluk gelegen is; en Voótds zal ik hiervan in deeze Verhandeling, het geen noodig is, vervolgens, zeggen. Na dit een en ander aangemerkt te hebben, kunnen wij ons bepaalen tot de vraag: Welken invloed heeft de Naarftigheid op den voorfpoed en 't waar geluk van ieder mensch in ,t bijzonder ? In 't gemeen zal ik hier op andwoorden : dat deeze invloed zeer aroot is, en uit deszelfs eigen aart natuurlijk en otimiJdelijk werkt. Welke, toch, zijn de aardfche goederen, die genoegzaam elk mensch als begeerlijk befchouwt, en waar naar ieder wenscht? geld en goed, eere en achting, gezondheid en vergenoegdheid. Wel nu, mijne Vrienden! dit "alles "is voor elk, naar evenredigheid van zijnen ftand, door Naarftigheid te verkrijgen. Geld en goed is voor elk weldenkend mensch, in eene befchaafde maatfchappij, met rede, begeerlijk. Ieder mag langs eenen wettig-  ( 156) tigen weg, daar naar irachten. Eene goede maate hier van te bezitten, is een zeer gefchikt middel, als dit wel befhiurd en gebruikt wordr, om iemands geluk te bevorderen. Hij, die dit niet door zijne ouders,'t huwlijk ,erfenisfen, of op eene andere toevallige wijze verkrijgt, kan het alleen op eene wettige wijze door Naarftigheid bekomen; i althans zo veel als hem noodig is om op aarde gelukkig te zijn; en elk mag door rechte middelen zo \eel verzamelen als hij kan. De poort van dit geluk ftaat voor ieder open. Hoe menig knecht is, door zijne nijverheid alleen , meester of baas geworden, of als werkman aanmerkelijk bevorderd? Hoe talrijk zijn de voorbeelden van zulken, die zich door hunne Naarftigheid verre boven hunnen ftand hebben verheven, ja daar door tot den ftaat van rijken en aanzienelijken zijn opgeklommen? Indien gij een weinig ervaaren in de waereld, en in ons werkzaam, en handeldrijvend Vaderland, zijt, zult gij, zeker, door leevende vooibeelden, overtuigd weezen van de waarheid mijner gezegden. Dan ook eere en achting is door vlijtdetoon te verkrijgen. De eere en achting door geboorte, of door aanzienlijken uit gunst, buiten opzicht van verdiensten, verkregen, moet, op zich zeiven aangeir$rkt, als zijnde zonder eenige waarde, worden befchotiwd; maar de eere en achting do< r perfoonlijke verdiensten , door braai heid , buiten^ewoone werkzaamheid, en aanhoudende naaiftigheid , ten nutte van zich zeiven, zi n huis, en van 'c algemeen, verkregen, is voor den deugd- za-  C 157 ) Haften en «voehgen mensch, van onhete- eere, achting en aanzien vekrege> u1ir nok gezon ifteid en v-ibcuuL» , is "coor Naarligheid daar door behouden. V 1V Idiffen zich de gezondheid er, fterkij= bj 1 edigcn* zich geefs zoekt men ^ vergenoeg Iheid, oo fpronglijk uit een goed geweten, b amte ren dan braave naarftigeJJe n°J? g^kbeider eet, doorgaands, fmaakel ]k, dn Ut i« ker; Qaapt gerust; zijn pligt ijverig be trachtende', het noodige gemetend, 1eeft: fcjj „a 17 n uiï uuvermogenden Medenurgers. goed. bn gij, niveru,"5 , •• k t u vreien zijn, die altijd meer r.j hunnen wordt. Welke kwellingen voor P°oncnc  C 153 ) harten ! Befef deeze dwaasheid ! De mensch toch, maakt zich, als hij rijkdommen heeft.' dikwerf zo veelerleie behoeften, dat hii door zijne begeerlijkheden geduung op té wekken, m den war geraakt, en zich onbekwaam maakt en bevindt, om de vervulling zijner wezenlijke behoeften met genoegen te imaaken. Zo zeker als het fcbijnbaar is, dat de vergenoegdheid bij mild bedeelden met aardlcne goederen moest woonen, maar bij hen, bijna, geheel onbekend is; even zo zeker is het, dat bij, die zijne behoeften vermindert , zijn geluk vermeerdert; en dat de taal van den grootsten en besten Leeraar waarachtig is: 't is niet in den overvloed gelegen, dat iemandCgeiukkig of vergenoegd) leeft, uit zijne goederen. Gelukt het u dus niet, mijne Vrienden! om door uwe Naarftigheid bezitters van aanmerkelijke goederen te worden, houdt u te vreden met het noodige, en gij zult overvloed hebben; gij kunt dan echter vergenoegd, en dus gelukkig, leeven. Dan ik moet u den invloed der Naarftigheid, op den voorfpoed en het waar geluk, van ieder mensch, neer in het bijzonder toonen. Ik zal daar toe de volgende perfoonen voor uwe aandacht brengen, en die met daar tegengeftelde vergelijken, om dus uw oordeel te hulp te komen, en het gevoel van uwen phgt te vermeerderen. Een naarftig Huisvader. Eene naarftige Huismoeder. Een naarftig Jongeling. Een  ( 159 ) Een naarftig Meisjen. Een Dienstknecht. Een Ambachtsman. Een Landman. Een Veeman. Een Winkelier. Een Koopman. Beginnen wij met den naarftigen Huisvader. Slaat uwe oogen op hem, en gij zult bevinden, dat zijne geheel hart geftemd is, om zich zeiven, zijne gade en kroost, gelukkig te maaken. Met bedaardheid , zorge en nauwkeurigheid , bereekent hij eiken morgenftond, en, is het noodig, op eenen voorigen dag, wat hem, wat zijne huisgenooten te verrichten ftaat. De orde, op welke hij zeer gezet is, en die hij zichzelven aanprijst, fchrijft hij ook zijne kinderen, zelfs in hun leeren en fpelen, en aan alle de zijnen voor. Als hoofd des huizes , als de ziel van zijn gezin , beveelt hij hen allen hunne pligten ijverig te betrachten, en is op hen naauwlettende. Hij, in alles de voorganger in zijn huis, om zijn voordeel, eere en achting, te bevorderen , is dit vooral in oprechtheid, eerlijkheid, getrouwheid, fpaarzaamheid en Naarftigheid. In zijn voorbeeld kunnen zich allen fpiegelen. Hij bepaalt, zo veel doenlijk zij, den tijd tot werken, tot het gebruik van onderhoud, ruste en uitfpanning. Dan, hoe fterk op orde gezet, weet hij echter, als een verftandige, tijd en wijze. De Nederlandfche fpreekwoorden : men moet het ijzer fmeden, terwijl het heet is : ~ na gedaan werk is goed  ( i6o ) goed rusten ; weet hij, bij de voorkomende geval-» Jen zeer goed in acht te neemen, en te beöe* lenen. In één woord , hij betracht den pligt der Naarftigheid in allen nadruk, en weet tevens alles zo te regelen, dat hij alle zijne andere pligten niet vergeet , noch verzuimt. Wat dunkt u, zou door zulk een beftaan en gedrag, 's mans voorfpoed en geluk niet vermeerderd worden ? Immers hebben zijne bedrijven daar toe eene onmiddelijke ftrekking ? Maar (laat nu ook uwe aandacht op eenen Huisvader die zonder veel erg beftaat, en niet met vcreischte oplettenheid, zorge en orde, in zijn beroep werkzaam is. Zijn voorbeeld leert, noch aan zijne vrouw, noch aan zijne huisgenooten den pligt der Naarftigheid; eu indien zijne kinderen dien van moeder of meester niet leeren , zullenze zeker zijne traage fchreden volgen. Hij, zeer wanlustig, komt altijd vroeg genoeg , zelfs dan als zijn belang vordert dat hij buitengemeene fpoed maake, om boven gewoon voordeel te btjaagen. Ziet hij anderen, die met hem in zijn ftand waren , en in 't zelfde beroep verkeeren, aanmerkelijk in welvaart toeneemen, terwijl hü, op zijn best, op dezelfde hoogte van ftand en bezitting blijft, — in plaats van dit aan hunne Naarftigheid en zijne ijverloosheid toe te kennen, wijt hij dit aan geheel en andere oorzaaken , — is hij te onvreden op hen , zelfs dan, al is hij overreed, dat zij adeen door hunnen vlijt voorfpoediger en gelukkiger zijn dan hij. En geen wonder, hij wil het verwijt van traagheid ontgaan ; zijn geweten zegs  C 161 ) zegt hem, dat die 'er alleen oorzaak van is, dat zij voorfpoediger efi gelukkiger zijn dan hij. Laaten wij nu eene naarltige Huismoeder" beichouwen. Zij acht, het in haare betrekking, haaren duuren pligt, zo wel als haar lust en leven, ijvuig te zijn. Haar man, kinderen, dienstboden, zaaken van beroep tevens, verfchaffen haar overvloedig w-;rk. Nooit vraagt zij: wat nu te doen? zij heen dit reeds vooraf bereekend; hier dooi- is zij nimmer verbijsterd in haare bezigheden. Niets is haar onaangenaarner dan in haare Naarftigheid geftoord te worden , cn zij weet met vriendinnen te praaten, zonder met de armen over elkander of werkloos te zitten ; haar huis net en zindelijk te houden ; alles met beleid en orde te befchikken; haar man en kinderen , op zijn tijd, te verzorgen; haar gezin voedzaam, tevens lekker toebereid, en goedkoop, eeten te disfchen; alles wat in haar vermogen is tot voordeel en welftand der huishouding toetebrengen. Ziet daar eene Nederlandfche burgervrouw. Wie twijrTelt 'er aan, of haare Naarftigheid op haar eigen voorfpoed en geluk, en op dat van haare huisgenooten invloed heeft? Gij zult hier van ten vollen overreed worden, als gij uw oog, voor een oogenblik, op eene andere Huismoeder, in dezelfde uitwendige omftandigheden, vestigr. Zij, eerst opgeftaan, na dat de kinderen al dikwerf, Moeder! Moeder! geroepen hebben, wordt het vrij laat eer die gereinigd, gekleed, en naar School bezorgd zin. Haar man heeft vooraf moeten zorgen om het noodig ontbijt te bek->meiy Zij, nu reed» L ver»  (i6a) vermoeid, zal op haar gemak ook ontbijten. Ais'er nog eenig huiswerk moet verricht worden, datze zelve moet doen, wordt het dus mede laat eêr zij aan de middagpot denkt, en zelfs dan weetze nog niet watze zal opdisfchen; doch ze fchikt dit zo goed zij kan. Zo haar man met haar flecht toebereid eeten te vreden is, dan is 't goed, anders verwekt dit krakeel, waar door zelfs de kinderen en huisger.ooten de behoorlijke achting voor haar verliezen , en zij voor ban een treurig voorbeeld is. Even traag en ijverloos gedraagt zij zich in den namiddag. Al watze doet gefchiedt met wnnlust; 'er komt niets van haar handen; altijd heeft ze veel werk in voorraad , en nimmer hebben man en kinderen hun gerak en gemak, naar behooren. Is 't wonder dat zij , die geen befef van orde heeft, — die noch zindelijk, noch zuinig is, door haare ijverloosheid veel verloren doet gaan? Reeds zult gij overreed zijn, dat zulk eene Vrouwe, door haare traagheid, veel tot onfpoed en ongeluk van haar zelve en haar huis toebrengt. Nu zal ik u trachten te fchetfen , welk eenen invloed de Naarftigheid op den voorfpoed en het geluk van Kinderen heeft; en gij zult mij wel willen toelaaten, dat ik hen in de natuurlijke betrekking tot hunne Ouderen en Meesters befchouwe. Ligt bevroedt gij hier van de reden. Indien men het opkomend gedacht tot naarftigen vormd, welhaast zal elk minvermogend burger dan zodanig zijn. Beziet dus eenen Jongeling, die reeds in zijne ontluikende jeugd, door zijne Ouders denk»  ( 16-3) denkbeelden verkregen heeft, dat de luiheid en ledigheid fchandelijk, en de Naarftigheid loffelijk is. Hij werd ter Schede gezonden met de les: braaf oppasfen en leeren\ Welhaast vond zijn geest vermaak, m vermeerdering van kundigheden, en hij werd vlijtig. Wijze Ouders en zijn braave Meester beloon; den zijnen ijver op eene gepaste wijze., tiij werd hier door te meêr aangevuurd; bijleerde vrij fpoedig,goed leezen, fchrijven,en de be-ünfelen der rekenkunde, tot groote Wijd. fchap zijner Ouderen. Op School reeds in de hoofdgronden der Christelijke zedenkunde onderwezen, wist hij, dat de mensch veele pligten te betrachten heeft, en naarftig moet ziin in het bevorderen van zijn geluk, liet vuur der nijverheid werd door zijne verltandige Ouderen geduurig opgewekt, en onderderhouden. Men zette hem, zo veel mogelijk, aan het werk, en hij werd eerlang bj een, voor hem gepast en vernuftig gekozen beroep, gedaan, tot zijn genoegen. Welhaast muntte hij als leerling boven zijne leerlingen uit. Hij was oplettend op alles , wat daar toe betrekking bad, en trachtte dit naaukeurig op te fpooren, om dus van alle die kundigheden meester te worden, —om dat beroep op de beste wijze te kunnen uitoefenen. Dus legden Ouders en Meesters, door hem tot Naarftigheid op te leiden, en hij zelve, door naarftig te zijn, reeds in zijne jeugd, den grondflag tot zijn geluk, en hij, deugdzaam blijvende , kan het niet misfen , dat zijne rijverheid, op zijn volgend leven, geen ïnvloe,d zou hebben op zijn voorfpoed en geL 2 iüK'  C 164 ) luk. Vergelijkt nu met deezen Jongeling eenen anderen, die net ongeluk had , dat hij door zijne Ouderen , noch door hun voorbeeld, niet werd opgewekt, om aan zijne werkzaamheid de behoorlijke richting te geeven: Die , vervolgens, fober toegerust, van School, en bij een beroep werd gedaan, waar voor hij ongefchikt is. War zal 'er van deezen Jongeling in de famenlenng worden, als hij niet in eenen ijvengen verandert ? Wat geluk zal hij voor zich zeiven vinden ?Gelijk de eerfte in zijn beroep door zijne naarftigheid eigenaartig gelukkig zaï zijn, moet deeze , om dat men hem flecht onderwezen, en verkeerd beftuurd heeft, natuurlijk ongelukkig worden; althans het zou vreemd zijn, indien hij nu nog ijverig begon te worden, en met lust en moed een beroep voord zette, waar voor hij niet berekend moest zijn Laaten wij bij deeze Jonrais een Meisjen voejen , de dochter eener braave Nederlandfche Vrouwe, die eene zuinige fpaarzaame en ijverige Burgeres is. Door de opwekkingen, aanlpooringen en het voorbeeld haarer Moeder, gevoelde zij in haar vroege jeugd het koele Vaderlandfche bloed reeds in haare aderen verwarmd, en haare genegenbeden, daar door tot Naarftigheid geltemd, Van der jeugd aan zedig, en om werkzaam te zijn opgevoed', heeft haare moeder haar zelve Jeezen en fchrijven geleerd, en haar al vroeg met de naaide, de brei-pen en het fpinnewiel (hoe zeer thans uit de rrode bij gemeene burgers) bekend i>emaakt.In haaren voornaamften fpeeltijd was zij bezig om de kleeding eener pop, van fmppers en afgelegde lappen, t'faam te ftel-  065) Hellen. Ouder wordende , werd zij door moeder in de huishouding gebruikt, en leerde alle vrouwlijke verrichtingen. Werkzaam, ijverig te zijn , was reeds haar element geworden. Moeder, haar met noodig hebbende , beftemde haar om te dienen; genegen wilde zij dit doen. Zij diende, — verkreeg rijk lijk loon ; gaarne wilde men haar houden , en zij genoot al de achting in haaren ftand te begeeven. Zij werd, na eenige jaaren dienstbaar gewe?st te zijn, meermaalen gevrijd , maar floeg elk Jongman af, waar van zij reden had te denken dat hij niet braaf en ijverig was. Eindelijk huuwde zij, betoont zie nu eene beste Vrouw en braave Moeder. Zij volgt, in de opvoeding haarer kinderen, het voorbeeld haarer braave Moeder, en tracht die nevens haaren Man, en zich zeiven, door Naarftigheid gelukkig te maaken. Hoe fpreekend zal de invloed haarer nijverheid zijn, als ik haar met een ander meisjen vergelijke. Deeze heeft het ongeluk gehad , dat haar Ouders niet veel verftand bezaten, om haar, naar haaren aart, te behande- V len , en al te mal mer haar waren. Zij had een fchrik tegen het School, om dat men haar telkens daar mede dreigde, en leerde in huis ook niet. Zij verkwistte haar tiid met nietswaardige beuzelingen, of in ledigheid. Eindelijk wilde men haar gaarne wat leezen en fchrijven laaten leeren; reeds oud genoeg om haar te doen begrijpen, dat dit nuttig was, ging zij ter .School, maar voerde niet uit, om dat" haar ijver , door haar Ouders n^ch Meester, naar haaren aart, werd aangevuurd. L 3 Wei.  ( i66) Weinig geleerd hebbende , werd zij in de huishouding gebruikt. Moeder, door haare zotte liefde, die eer liefdeloosheid en haat was, deed liever het werk zelve, dan haar dochter daar toe aan te zetten. Korten tijd is zij dierstmaagd geweest, maar traag zijnde, en geen huiswerk verllaande, moest zij fpoedig vertrekken. Nu zal ze in 't huuwlijk treeden; wat zal 'er van haar worden? Hoe kan zij door nijverheid haar voorfpoed en geluk bevorderen? Zij, zo wel als haar Man, zijn te beklaagen, dewijl de grond van haar ongeluk in haare opvoeding ligt, die in alle gevallen, invloed zal behouden. De Dienstknechten en Dienstmaagden behooren voorzeker ook tot den zogenaamden gemeenen Burgerfland, en zijn nog al talrijk. Jk kan daarom niet nalaaten u ook den invloed der Naarftigheid op het geluk der eerden te toonen; gij kunt dan ligt, behalven uit het boven reeds gezegde, tot de laatflen befluiten. Een mijner vrienden heeft twee Knechten; de een is braaf en naarfiig; zo oplettend als hij op zijn pligten is, zo veel oordeel fielt hij te werk om die uitteöefenen. Niets is hem te veel wat hem bevolen wordt; hij is oogenbliklijk gereed om dat uit te voeren. Omtrent alles, wat hem wordt toebetrouwd, is zijne zorge méér werkzaam dan of bet zijn eigendom ware. Zijne trouwe is in alles onwrikbaar, ook daar in, dat hij zijn Meester, op alle mogelijke wijzen, voordeel tracht toe te brengen; hem nimmer achter zijnen rug zal bezwaaren , en als hij wat te zeggen heeft, dit doet in zijne tegen- woor-  C *t7 ) woordigheid. Dair bi]' is bij vaardig , overleggend, en zuinig, in alle zijne verrichtingen. Nooit is hij te onvreden in drukte, en dan onvermoeid werkzaam, om alles weder in orde te brengen, en het voords te houden. Is 't wonder dat hij geacht en geëerd wordt? Dat men hem buitengewoone voordeden toevoegt* Dat men hem gaarne houden wil ? en dat hij door zijne nijverheid en braafheid,zich gelukkig bevindt? Wat den anderen Knecht betreft: deeze is een luie dienaar; 't fchijnt dat hij goede kost en rijkelijk loon oordeelt te verdienen, door Weinig werk te verrichten. Altijd denkt eft zegt hij, dat men te veel van hem vergt. Hij ziet tegen eenen drokken dag als tegen eenen berg op. Is hij maar van onder de oogen, hij fpeelt (zo als men zegt) de melenger. Denkt men dat het werk haast af is , hij heeft pas half gedaan. Wordt hij hierom beftraft, hij heeft nog gelijk toe. Wat is het gevolg? Zo min als hij genoegen geeft, kan hij tevredenheid genieten, en hij moet om zijne ijverloosheid vertrekken,als 'er getuigenis , naar waarheid, van hem gegeeven wordr. Wat dan ? — Zijn gedrag moet een regelrechten invloed op onfpoed en ongeluk hebben. „ , Laat de Ambachtsman ons nu een iterk gekleurd tafreel van den invloed der Naarftigheid keveren. J os e f leerde, in zijne jeugd* een voor hem naar geest en ligchaam gepast handwerk; hij leerde dit met lust en vlijt. Zijn Baas fpoorde hem dagelijks aan, om, met wrde.net en zindelijk te leeren werken. Toen L 4 hij  ( 168 ) hij zijn ambacht, in de vat had, bragt hij hec naast zo vrr als zijn Baas, in keurig werk voor den dag te brengen. Door zijn koel overleg, zijne bed-urde vaardigheid, en zonder zich door geringe rusfchenkomften te laaten aftrekken, voerde hij eiken dag vrij wat uit. Zijn naarltige en oplettende geest zorgde bovenal , dat alles wel werd uitgevoerd. Ras werd hij bekend als een keurig werkman , en zijne verdienden, werden aanmerkelijk. Hij werd om zijne braafheid door vrienden in daat gedeld van Knecht Baas te worden. Als Baas was hij niet minder naardig en doorzettende in zijne werkzaamheid. Welhaast ondervond hij de waarhei -I van het fpreekwoord: goede waar is vijanden geld; elk wilde door hem bediend worden. Haast kon hij drie, vier, en vervolgens tien Knechts, aan 't werk houden. Zijn voorfpoed en geluk is eindelijk zo groot geword.n dat hij thans een der aanzienlijkde Baazen van zijn ambacht is. Deeze jnSEF had in zijne jeugd een Kammeraadjen,dat vrij vlug en bekwaam was, en met hem het zelfde handwerk leerde, joris was hem naar zijn oordeel, vooruit, dan zijn naanjver werd hier door gaande. Hij, oplettender, naauwkenriger en naarftiger, dan jo- ■ ris, was hem ras voorbij. Toen joris zo lang ijverde,dat hij zijn ambacht goed geleerd had, was hij te vrede met dit te oefenen, om 'er de kost mede te verdienen. Hooger inzichten te koesteren fcheen hem vermetelheid te zijn, naardien hij v«m zijn vlijtbetoon veel zou moeten vermeerderen, en de gé-  gemakzucht hem reeds bezield had. Dit is ook de reden, dat hij de oude Knecht^gebleven is , — wel als Knecht zal fterven, en door zijne ijverloosheid weinig geluk geniet. Al had josef het voorrecht niet gehad van * Knecht Baas te worden, hij zou echter als Knecht veel gelukkiger dan joris geweest zijn. Dit zal u fpreekend genoeg zijn. Ligt begrijpt gij, mijne vrienden ! dat het mij ondoenlijk ware , in een zo kort tafereel, het oog te liaan op allen de Ambachten, die in ons Vaderland geöefend worden, of om den invloed der Naarftigheid, op den voorfpoed en het geluk, van elk nandwerkman, in onderfcheidene ambachten, te toonen. Maar ligt befluit gij tevens, uit de fchetfe,die ik u gaf, dat alleen naa'ftige werklieden voorfpoedig en gelukkig kunnen zijn. Ja, het is een ftokregel: ,,'er is niet een ambacht waar in eèn ijverige niet meêr voordeel, achting en genoegen geniet , dan een traage. Ik kan niet gelooven, dat iemand uwer deeze Helling zal willen wederleggen, door aan zulke handwerken te denken, waar in de Baazen aan hunne Knechts het dagdieven leeren; ja waar door zij geperst, verpligt worden , om den tijd, en daar door geld, voor hunne Baazen te fteelen. 't Ware te wenfchen , dat alle knechts zo braaf waren , en den pligt der Naarftigheid zo wel keuden en betrachtten , dat niet een hunner, bij zulke bedervers van het menfchelijk geluk, wilde werken, of althans hen hier in niet wilde gehoorzaamen. Nu nodige ik u, mijne vrienden! om twee landlieden met aan dacht te befchou wen. kees L 5 en  C 170 ) en lubbert zullen dit waardig zijn. De eerfle, om u het heilrijke der Naarftigheid, de ander, om u den heilloozen invloed der traagheid te vertegenwoordigen, kees is een Boer of Bonman. (Boeren zijn belangrijke perfoonen ui eenen welgeftelden ftaat, waarin de landbouw zeer veel toebrengt tot algemeen welzijn) Hij is door zijn vlijbetoon aller achting waardig. Alle zijne verrichtingen worden door zijn gezond verftand en oordeel beftuurd. Hij zorgt, om op dien tijd, en in die omftandigheden van faizoen* weer en wind, te ploegen, te eggen , te zaaien, als zijne opmerkzaamheid en ondervinding hem geleerd heeft best te zijn. lubbert is daar en tegen altijd achter uit met zijn werk. Hij ploegt en egt en zaait, doorgaands, laater dan kees, om dat het, zo hij zegt, met zijn werk niet eerder fchikt. Dan, hier van is alleen de reden: dat hij in zijne verrichtingen niet met orde werkt, —niet ijverig is , en door traagheid deu gezetten tijd, of het gunftig faizoen, laat verloopen. kees is zeer bezorgd, om het onkruid uit zijn hof en akkers te wieden, als dit het koorn , of andere zaaijing begint te beuadeelen. lubbert ftelt dit, door zijn draalen, zo lang uit, tot dat de jeugdige fcheuten daar door reeds veel benadeeld zijn. kees, die zijn grond, tijding, wel gemest, geploegt en geegt heeft, daar lubbert dit ontijdig, en het eerste geheel niet, gedaan heeft, ziet zijn zaad wehg groeien, en bidt den Alzegenaar dat het behoed worde , en zestigvouwige vrugt moge draagen. lubbert wordt grim-  ( 171 ) srimmig als hij zijns buurmans land ziet, en dit met zijn eigen land vergelijkt, daar al wat kees gezaaid heeft fleuriger ftaat dan het zijne. k e e s , het faizoen , weêr en wmè, opgemerkt hebbende maait tijdig, en vindt, boven zijne bede, eenen zeer rijken oogst. lubbert verzuimt den besten tijd, door traagheid , en zijn fpreekwoord : 't is nog vroeg genoeg , gebruikt hij dagelijks, zelts dan als kees hem vermaant om haast te maaken. lubbert maait eindelijk , maar vindt op zijn hoogst dertigvouwige vrugr. kees viert, na den oogst, met zijn gezin en werklieden , een plegtig feest, ter eere van den Vader der Schepping,— zijnen weldoenerdie zijne Naarftigheid guntüg bekroond heeft. De gulle landelijke vrolijkheid fchittert op aller aangezichten, en op kunftelooze tor> nen zingt men een lied ter eere van den Hemelfchen Vader, waar door veld en bosch en beemd weêrgalmen, en een genoegen gefmaakt wordt , dat op de troonen en in de paleisfen der grooten onbekend is. Lubbert , weetende welk een' rijken oogst zijn buurman kees verkreeg, wordt nijdig op dien braaven, die meêr dan eens zo veel inzamelde dan hij. Hij denkt aan geene bhjdfchap,noch dank - erkentenis; hij vloekt zelfs op zijnen God, als ware hij de oorzaak van zijn' geringen oogst, fchoon hij door zijne onoplettenheid , ijverloosheid en luiheid zelve oorzaak van het zogenaamde misgewas ware, en de nijverheid van kees de groote reden is, dat hij zo veel inzamelde! Ik wil niet mild zijn, om u de lesfen van den wijsten der  C m ) ïsraëlitifche Onderkoningen CGodwas alleen de Koning van Israël) te herinneren; gij behoort die allen te weeten; dan ik kan niet goedvinden u biet zijne fraaie tekening te onthouden: (Zie Spreuken XXV vs. 30—-:4.) Ik ging voorbij den akker van eenen traagen, en langs den wijngaard van eenen niet overleggenden mensch, de distelen jlaken het hoofd op, de doornen dekten zijn koorn. Dit ziende, nam ik het ter harte, en dacht het in, om ''er deezen regel uit af te leiden: Eerst lang te flaapen, dan nog wat te fluimeren; zich dan nog lang te rekken , onder 't nederliggcn ; zo komt de armoede als een dief, en de be~ rooidheid als een Struikroovtr. Ai lieve, mijne vrienden! past dit 10e op lubbert; — en op kees de v lgende hiftorie, van den ouden tijd : Zeker Huisvader werd beticht van toverij, wegens de ongemeene vrugtbaarheid zijner landen , die altijd meêr uitleeverden dan die zijner gebnuren. Hij bragt , om zich van deezi. befchuldiging te zuiveren, voor zijne rechters zijne ploegen, eggen, osfen, en alle de werktuigen van den landbouw, en hier nevens . zijne llaaven, knechts, ongemeen fterke en kloeke kinderen , en zeide: ziet daar mijne toverij! Gewigtige verandwoording! — Oordeelt nu zeiven wegens den invloed der JNaarfrigheid over kees en lubbert. Dan, dewijl ik u den Landman voor den geest heh gebragt kan ik den Veeman niet vergeeten. De Veefokker zou mij dit,met reden, kwalijk neemen. klaas is de man die 'er opzettelijk werk van maakt, om recht vette osfen , koeien, kalveren, fchaapen en ver-  C 173 } verkenste keveren; om tevens melkbeesten te fokken en te houden , om boter , kaas en zuivel ter markt te brengen, klaas is de bedaarde en opmerkzaame man, die zijne aandacht op alles (laat, wat tot zijne weiderij, voederij, melkerij, enz. betreklijk is. Hij heeft geen enkel beest, dat hij niet in alle opzichten gade flaat, en, zomer of winter, van overvloed bezorgt. Zijn land is voor den zomer zo toebereid, dat zijn vee in zulk eene vetweide gaat, dat de gefchikten ter flag.bank daar toe volmaakt worden; dat de melkkoeien en wollige fcbaapen hem rijklijk beloonen, terwijl zijne verkens in de weide, of op het fchot, op tijd en maat, naauwkeurig gemest , welig groeien en dóórvet worden. Kik flager en burger wil gaarne van klaas koopen, om dat men weet dat zijn vee dóórvoed is. Hij bekomt daar door ook hooger prijs, en kan rekening maaken , dat alles, wat hij ter markt brengt, zal verkocht worden, pi eter, zijn nabeflaande, heeft doorgaands zo veel vee als klaas, dan hij klaagt, jaar op jaar, dat hij zo veel voordeel niet kan bereekenen, als zijn neef klaas, fchoon hij in dezelfde landltreek woont, en dezelfde middelen, als hij, in handen heeft. Wat is 'er de reden van ? Als klaas mollenhoopen effent,— de misthoopen verdeelt, of van de uitwerpfelen \ an het Vee een fop maakt om het geheele land te befproeiën , dan zegt hijfjte weeten pieter) dat is onnoodig, 't verdeeld zich zelve, en 't land is vet genoeg. Als klaas hem zegt: zo en zo moet gij uwe fchaapen behandelen , bezorgen en koesteren, om die voor  C i74 ) voor ziekten te behoeden, — beste wol te verkrijgen , en die vet te maaken; zijn andwoord is: neen het moet zó weezen. En waarom? om dat zijne wijze van doen gemaklijker is. Als klaas hem onderricht hoe hij zijn kalveren en verkens mest, hij begrijpt dit anders ; hen telkens te verfchoonen, en op bepaalde tijden evenredig , naar han groote gepast voedfel te geeven , dit is hem veel te lastig, hij houdt daar zo net geen orde in. Kortom, p 1 ete r is de traage man, met dat gevolg, dat hij, als Veeman , jaarlijks , ter nauwer nood, zo veel wint, dat hij niet achter uit teert, terwijl klaas door zijné Naarftigheid, en den zegen des Heeren, daar aan verbonden, rijk wordt. Laaien wij nu de Burgerkooplieden of Winkeliers bezoeken. Ai lieve! Haat uwe 00sen in een aantal winkels met onderfcheidene koopwaaren voorzien! pleegt uwe ondervinding raad, en gij zult op de ééne wijzen, en zeggen: Daar woonen naarftige menlcnen; 't is 'er doorgaands druk, maar alles wordt 'er met orde verricht;— men wordt'er vaardig geholpen , ■— de waaren zijn best en men is 'er zeer zindelijk. Dan van een ander zegt gij met reden: Daar is het flordig en morsfig, 't is 'er ook niet drok, 'er kan ook niet veel klar.difie zijn, om dat men vaak te vergeefs, om 't eene of andere , komt. Van waar dit anders, dan naardien de eerfie Winkelier alles aanwendt om zijn winkel in orde re houden, — dezelve met oordeel, en op't goedkoopst, van alle noodige en beste koopwaaren voorziet, — die tot de minst mogelijke prijzen, met  ( 175 ) met redelijke winst, en tevens op een wel gevallike wijze , weet uit te venten , aan allen die bij hem komen ! maar de ander noch in den inkoop , noch in den verkoop, geen naaukeurigheid in acht neemt? thoma* dus, die al zijn vlijt aanwen* om zijne kalanten te vergenoegen, verkrijgt daar door eenen goeden naam,-ziet zijn winkel toeneemen , en, door volflandig te zorgen, dat alles in orde bïijtt , niemand te vergeefs komt, of niet wel gedaan wordt, is zijn arbeid voorfpoedig en gelukkig, joost, integendeel, onoplettend om zijn winkel wel te bezorgen, heeft reeds den naam van flordig te zijn, en Hechte waare duur te verkoopen. Op het bloote gezicht van hem, en zijn winkel, wenscht: menreeds bij een ander gegaan te zijn. Hij bezint en gevoelt het zelve, nu en dan , dat het beter moet gaan, dewijl zijne ondervinding hem leert , dat hij veel Kalanten verliest, doch hij doet, door ijverloosheid, geene pooginge ter betere inltandhouding zijner nering. hindehjk ondervindt hij,° te laat, dat zijn pl^zuim oorzaak is van het veTloop derzelve, terwijl thomas, door zijn vlijtbetoon, van eenen kleenen een groote winkelier wordt , en voorfpoedig en gelukkig is. Eindelijk zullen wij een burger Koopman of Handelaar, onderfcheiden van een WinkeSer e En hart heeft een gering kapitaal en moet van den handel leeven. Hl] tracht Sn voorfpoed en geluk,op geene andere dan wc tile vvijze, en behoudens een goed geween, te bevorderen. Hij overlegt met naaukeurfgheid, en tracht met bedaardheid en orde  (176) in zijoe verrichtingen te werkte gaan, ter verkrijging van de nóodige vooroeelen voor hem ui zijn huis. Hij, van ouder tot ouder een Nederlander, klaagt over niets meêr, dan dat de vaderlaudtche deugden der handetaaren, de eerlijkheid e;< goede trouwe, — zo zeer verdwenen zijn. Hij heer't daar van gevoelige oudervinding, maar blijft volftandig in zijn pligten te betrachten. Van valfche monfters, eene elle zonder maat, gewigt zonder wifft, bedient hij zich nooit , maar leevert volkomen wat hij verkoopt. Koopende begeert hij niets meêr dan hem toekomt, en betaalt op zijn tijd; ook onderkruipt hij eens anders vaste kalanten niet; hij is met de flinkfche ftreeken der handelaars genoeg bekend om 'er zich tegen te wachten. Eerhart, dus voor braaf bekend , vindt in alle braaven vrienden. Deezen , zijne waarde kennende, willen gaarne met hem handelen ; hij klimt van trap tot trap in welvaart en vindt zich daar door voorfpoedig en gelukkig. Liothart , daar tegen , had, als een gemeen burger een aanzienlijk kapitaal; zijn vader was een best en braaf Negotiant. Deeze , ftervende , ftond alles, wat de negotie betrof, op hem af, dan dit was een zwaare last op zijne fchouderen. Hij verzuimde dikwijls. door traagheid, wat noodig verricht moest worden. Als handelaar teekende salomo hem in deeze woorden: '* is kwaad, '« is kwaad, zal de kooper zeggen „ maar als hij weggegaan is zal hij zich beroemen; dat is te zeggen: als Kooper veracht hij de waaren, om ze goedkoop te bekomen; als Verkooper prijst  C '77 ) prijst hij die, om ze boven de waarde aan den man te brengen. Dat dit onredelijk is fpreekt van zelve: een braaf man handelt zo niet, en laat waarde, waarde blijven. Kortom, ligt hart zijne zaaken verliepen,zo door zijne flordigheid als onhillijkheid, en om dat hij te veel tijd aan zijne vermaaken befteedde. Hij werd arm, en daar door ongelukkig. Beoordeelt nu het beftaan en gedrag van eerhart en LicTHART, met de gevolgen hunner bedrijven. Nu, mijne vrienden ! zal ik mijne taak, in dit Hoofdftuk, afgedaan achten. Ik hoop dat gij nu den invloed der Naarftigheid op den voorfpoed en het geluk van elk mensch, inden gemeenen burgerftand, zult kunnen bereekenen; mijn beftek laat geen uitgebreider betoog toe , terwijl ik vertrouw, dat gij mij zult hebben verftaan ,wensch ik, dat uwe harten 'er door warm zulleu warden, om naarftiger te willen zijn. DERDE HOOFDDEEL. Befchouwing van den invloed der Naarftig' heid op het welzijn der Maatfchappij in het algemeen. Ik heb, mijne vrienden ! in het voorige Hoofdftuk , opgemerkt, dat de Maatfchappij: tot nut van 'r algemeen deeze vraage, bepaald vooru, als minvermogende medeburgers in Nederland, opgegeeven , en ter beandwoording voorgefteld heeft, 't Spreekt dus ook van zelve, dat de M uit-  ( 178 ) drukking de Maatfchappij in 't algemeen, ook bepaald op ons Vaderland ziet. En zeker, geen land in de waereld is gefcliikter , om, door befchouwing van de 'werkzaamheid der inwooners, den invloed der Naarftigheid op het welzijn eener Maatfchappij aan te toonen. Met een tintelend genoegen, voor mijn Vaderlandsch hart, leeze ik, dat vreemdelingen, welken Nederland bezoeken, dit land in hunne fchriften noen en: De tuin van Europa. Het land der nijverheid. Het roemwaardig gedenkteken van 's menfchen vlijt, enz. Maar daar te boven, al wat van ons Vaderland waarheid is, wegens den invloed der Naarftigheid, op 't algemeen welzijn, is ook waar van aile andere landen. Naar maate elk inwooner naarftig is, naar die maate zal elk land gelukkig weezen. En het is buiten twijfel de beste ftaatsgefteldheid, waarin elk, in zijnen kring ,het nut van't algemeen tracht te bevorderen. De geringfte werkman is een zo gewigtige fchakel in den keten van 't geheel als de aanzienlijkfte. Het zou, mijns aebtens, in eene verhandeling, over eene vraag als deeze geheel niet voegen, om over de luchtsgefteldheid van ons land,— over de natuurlijke en zedenlijke geaartheid der inwooners, en de lotgevallen des volks, voor en fints onze republiek zijn aanwezen bekwam, veel te zeggen. Ik zal derhalven flechts het een ander,tot mijn oogmerk, aan flippen, om mijnen leezeren ftof tot nadenken en onderzoek te getv.n. De aloude en de natuurlijke Nederlanders, zijn altijd als kloek en flerk befchouwd, en die,  C 179 ) die, hoewel zij, door de vogtige luclitseefteldheid des lands een koelbloedig (Phlegmatiek) temperament hadden, echter uit hun aart dapper en werkzaam waren. Hunne voornaame zedelijke deugden, die hen kenmerkten (charakterifeerden) waren: eenvouwigheid, oprechtheid, getrouwheid, koele bedachtzaamheid in 't overleggen, en ftoutheid inde uitvoeringen.Voords,— zuinigheid, fpaarzaamheid, maatigheid en arbeidzaamheid, jjit waren de grondtrekken van hun character, welken hen van andere natiën kennelijk onderfcheidden. Hier door waren zij in Haat de grootfche ontwerpen, door hen gemaakt, uit te voeren. Hier door is Nederland geboren, opgevoed, en groot geworden. Door eindelooze moeite en aanhoudende nijverheid , toch, is dit land, uit de zee en t moeras verrezen, bewoonbaar geworden ; dewijl de dijken en dammen de ringmuren zijn, en deszelfs platte grond veel lager dan het oppervlak der zee is. Door onafgebroken geduld , arbeid en de onberekenbaarfte kosten , werden telkens alle de inbreuken, door verzakking winden en ftormen veroorzaakt, herfteld. en deeze werkzaamheid zal moeten blijven of. Land en Volk zal en kan niet meêr zijn. Nederland, zo onaanmerkelijk wegens deszelfs kleinheid, dat het als een flip op de Waereldkaart is, en eene onnoozele figuur, op die van Europa maakt, is echter door de gemelde deugden der bewooners, en vooral ook door huiine Vrijheidsliefde , grootmagtig, en bij alle volken zeer vermaard geworden; vooral fints onze zeven gewesten een land M 2 op  C 180) op zicXzelven, eene Republiek zijn geworden. Sints den tijd, dat de aartsdwingeland filips, toen Heer der Nederlanden, hun taai geduld lang had getergd, werd hunne fiere moed, wakkerheid, ftandvastigheid en vlijt voor 't oog der waereld, openbaar. Men zeide dien onrechtvaardigen heerfcher allen dienst op; men zwoer hem af; men verweerde zich tagtig jaaren lang tegen hem en zijne opvolgers ; men vocht zich, eindlijk, vrij, en men werkte en handelde als een magtig Volk te water en te land. De onkundigen van deeze gewigtige gebeurtenisfen onder u, mijne vrienden! vraagen te recht: hoe was dat mogelijk? maar uwe verwondering znl nog meêr rijzen, als gij daar bij weet, dat filips, Koning van Spanjen, toen de rijkfte en magtigfte Koning van Europa was; dat hij in dien tijd, jaar op jaar, onnoemlijke fchatten uit het oosten en westen ontving, en dus aan niets gebrek had, om den oorlog te voeren Dan evenwel het is gebeurd; maar waar door anders, dan door de nijverheid het beleid» en den moed, onzer Vaderen. Deezen, zo haast zij zich van de banden des dwingelands ontllagen hadden, voerden niet alleen met eendracht en nadruk den oorlog, maar breidden ook hunnen handel allerwegen uit , zo te lande als ter zee, ook in het oosten en westen; Zij veroverden daar een aantal bezittingen hunnes vijands, waar door zij. bij rijken buit, ftapelplaatfeu voor hunne koopwaaren verkreegen. De koophandel verfchafte hen dus voornaamelijk de middelen, om den oorlog te kunnen door-  doorzetten; hier door geraakten, in het land, de Fabrieken en Trafieken in bloei; de Winkelier, Ambachtsman, Koopman, Land- en Vee- en Zeeman, elk in zijn ftand en kring, was even ijverig, "om zijn eigen welzijn, en dat van 't algemeen te bevorderen. Op deeze wijze werd Nederland groot, ja klom tot een trap van grootheid, die gansch Europa verbaasde, zo dat, hoe kleen onze Republiek ook zij, zij eene der aanzienlijkfte Mogenheden en zelfs voor alle volken, door haar Rijkdom en Koophandel, gewigtig en belangrijk, werd. Eer ik dit fchouwtooneel van de werkzaamheid der Nederlanderen eindige, zal ik onder veelen , die ik kan toonen, flechts een gewigtig uitvloeifel daar van aanwijzen. Slaat uwe oogen op de ftad , waar van men in alle plaatfen van den bekenden aardbol weet te fpreeken , als van een wonder der wereld; beziet Amflcldam! een wonderbaare waereldftad zeker; de kroon der Nederlandfche fteden niet alleen , maar ook eene der zeldzaamften, zo niet de allerbijzonderfte ftad der aarde, om dat die op het water gebouwd is, en bijna alle de huizen ingeheide paaien ten fundament hebben. Voor weinig eeuwen lag Amfluïdum als een Stedeken bij de vermaarde Koopftad Muiden ; thans ligt het Stedeken Muiden bij het veelmaal grooter en aanzienlijker Am/ieldam, en dit alleen als de vrugt der nijverheid onzer braave Voorvaderen. Men kan niet ontkennen dat de Republikeinfche regeeringsvorm, welke in ons Land werd ingevoerd, na dat men den Graaf niet meêr erkende , zeer veel heeft toegebragt om M 3 's Lands  ( i8a) 'sLands bloei en welvaart te bevorderen. Toen was Nederland een vrije Haat; oe Regenten waren Medeburgers , en deels zeiven Kooplieden. De handel werd niet onmaatig bezwaard; de Zeevaart werd bevoorrecht en befchermd; de invloed der regeering werkte tot algemeen welzijn; alles maakte het Land groot, en gelukkig. Dan, Nederland dus ten top van grootheid geklommen , heeft , voornaameiijk door het verlaaten van de voorouderlijke deugden , der eenvouwigheid , foberheid, fpaarzaamheid, getrouwheid en werkzaamheid, daar van allengs verloren. Het misbruik en het verkeerd gebruik van den rijkdom, de invoering der weelde, het toeneemen der ongodsdienftig* heid en zedenloosheid, alle andere oorzaken van 's Lands verval, of van den tegenwoordigen laagen ftaat onzer natie, af te fchetfen, behoord, mijns achtens, tot mijne taak niet, welke zich moet bepaalen om den invloed der Naarftigheid op 't welzijn onzer Maatfchappij, ten nutte van u, mijne minvermogende medeburgers ! te toonen, waar toe ik mij verder zal bepaalen. (*) Ik (*) Elk die begeerig is over liet reeds gezegde, in dit Hoofddeel, meêr te leezen, kan voldoening vinden , behalven in de Nederlandfche Geichiedenisfen, in de bekroonde Prijsverhandeling, uiigegceven door de Maatfchappij: Tot nut van 't Algemeen , Over de Land-eigene goede en kwaaie zeden der Nederlanders, van den naauwkeurigen d. van hinlopen; als mede in twee Verhandelingen door hem zelve uitgegeeven, Over de zeden der Nederlanders; als ook in 't werk van den geleerden v. VAN  C *83) Ik zou, mijne vrienden! op^delvraage:wanneer is eene Maatfchappij welgefieli ? genegen zijn te. andwoorden: dan als elk lid derzelve zijnen pligt betracht; of met anderewoorden: dan, als ieder in zijnen ftand en kring werkzaam is ten zijnen eigen nutte en teu nutte van het algemeen. Eene welgeftelde Maatfchappij kan en moet geene leden onder zich hebben die tegen het algemeen belang werken, noch lediggangers of verteerers der vrugten van anderer vlijt. Ieder werkelooze is een onwaardig lid eener welgeftelde Maatfchappij, van den rijkften af tot den armften toe. Eene welgeordende Maatfchappij , van befcbaafde menfchen , beftaat als een gezond menschhjk ligchaam, waar aan aanzienlijke, min-aanzienHjke, fterke en zwakke leden zijn, die het geheel uittnaaken. Zal nu het ganfche ligchaam welvaaren , dan moeten de min aanzien lijke en zwakke leden ook welgedeld zijn. Allen de leden, toch, hebben eene natuurlijke verbintenis met, en daar door invloed op, elkanderen , zo dat als een lid gebrek of fmart heeft, alle de leden daar door lijden. Deeze gelijkenis laat zich, mijns oordeels, gemakkelijk verftaan. Als de regent, of de regenten 1 eener vanhaMelsveld: de zedelijke toejïand der Nederlcmdfche Natie, op '« einde der agttiende eewv; voords in de fraaie Brieven, over de Vereenigde Nederlanden, van j. grabner en in g. forster, ifte reizen, 4de Deel. Ik voege 'er nog bij, de keurige Verhandeling over de Na.tionaa.le Industrie, te vinden in de Bijdragen tot het menfchelijk geluk, 2de Deel 4de Stuk. M 4  C 184) eener Maatfchappij, — als de aanzienlijkftc leden,— hunnen invloed niet op derzelver geheel doen werken tot aller welzijn, dan kan zij niet welvaaren. Indien de rijken, als derzelver fterkfte leden, hun geld, in plaats van dit te befteeden om hunne eigene Ma*tfchappi] daar door werkzaamer en meer bloeiënde te maaken, die aan andere volken , zelfs aan jaloerfche nabuuren, fchieten, dan is de invloed daar van zeer nadeelig aan het algemeen welzijn. Indien de Kooplieden , in hunnen handel, op onderfcheidene wijzen, de goede trouw verkrachten, — alleen uit geldzucht en eigenbelang werken, — daar door 's Lands Credit verminderen, of bankroetiers worden, zonder, dat immer de fchuldëil'chers bewijzen getoond kunnen worden dat zij eerlijke ongelukkigen zijn, dan benadeelen zij het algemeen welzijn, in een Land van Koophandel geweldig. Wanneer de Kunftenaars, Fabrikanten en Ambachtslieden, niet zorgen, dat zij hunnen arbeid zo goed en goedkoop kunnen leeveren als andere natiën , of als de inwooners des lands dwaas genoeg zijn om hun geld voor vreemde, liever dan voor inlandfche goederen te belteeden , al zijn die beter, of even goed en goedkoop, — dan veroorzaakt dit natuurlijk, dat zij moeten kwijnen en arm worden, en dat eene voornaame bron der algemeene welvaart verflopt wordt. Eindelijk, om geene verdere toepasfing te maaken ; indien 'er in een land niet gezorgd wordt, dat 'er voor hen , die ongelukkig worden, en tot armoede vervallen, werk is te vinden, om aan de kost te komen , en voor alle armen, dje weiken kunnen, geene nftituuten daarto  C i85 ) daartoe zijn, en de waare armen d«or de veïmogendên'niet behoorlijk onderfteünd worden zo dat niemand elendig is , dan kan Jen nS Mggen dat eene Maatfchappij wel- ^faat 3 nu de proef neemen, of ik de onderih ge we ÏÏng van de leden der Nederlandfche Maatfchappij, en derzelver invloed op elkander, tot aller weizin, door eenige fchetftn te geeveu, kan teekenen. Ons Vaderland over 't geheel genomen, moet van den Landje V eman, Jan den Koopman, Zeeman en Ambachtsman beftaan, en kan alleen, door hunne nijverheid welvaaren. De eene Provin?ïe heeft de bronnen van zijn beftaan meer door den eenen dan door de» anderen. Zus het ook met de eene Stad en het eene Dorp U) anderen vergeleken. Neemt men een deezer fchakels uit den keten, die tot welzijn van onS Vaderland in zijn geheel moet blijven, men zal dien onhe.(telbaar maaken, daar, aller naarftige werking tot algemeene welvaart onafgebroken moet voordduuren. De naarftig? Landman werkt met alleen om zich zei ven en zijn buis te geneeren, maar ook om koorn, veld- boomvrugten en moeskruid™ ter markt te brengen. Hij is, wegens dit bedrijf voor rijken en armen, jongen en ouden , "nontbeerli k, daar allen de vervulling hunner behoeften, in deezen, ter zijner bezorging laten, en van hem verwagten. Hij, die Se waaren ter markt brengt, veroorzaakt, vooral door 't koorn , een aanmerkelijkèn tak van binnen- en buuenlandfchen handel , en die te gelde gemaakt hebbenM 5  ( i«6) de, kan hij daar door, zo hij zelve geen Landheer is, niet alleen aan zijnen Landheer voldoen, maar ook door de andere behoeften die hij heeft, die van den Koopman, Winkelier of Ambachtsman weder vervullen, door van hen te koopen. Hij kan dus door zijne nijverheid zelve welvaaren en alomme geluk verfpreiden. Eene onbefchaafde Maatfchappij van menfchen, zou alleen door den Landbouw kunnen beftaan, overvloed hebben , en gelukkig kunnen leeven. Een befchaafd land , alleen uit Landlieden beftaande, kan men zich thans, door voorbeelden, niet wel vertegenwoordigen , zelfs dan niet als men aan den veruiaardfteii Boer, Vader abraham, denkt. Dan, daar de Landlieden, in ons Land, al veel hunne wolle en vlas zeiven teelen, zouden zij het, om gelukkig te zijn , al vrij verre kunnen brengen, indien 'er flechts Weevers, IJzerfmids, Timmerlieden en K'ompenmaakers , des noods Schoenmaakers, onder hen waren. Maar indien'er, in eene befcbaafde Maatfchappij, geene Landlieden waren, — alle andere Standen zich zeiven het noodige Koorn-, Boomen Aardvrugten moesten bezorgen, dan zou de werkzaamheid van den Regent, Koopman, Winkelier, en Handwerksman, daar door zeer belemmerd zijn. De Land- en Veeman is,in fommige plaatfen van ons Land , in één perfoon vereenigd ! in andere is hij als op zich zeiven; en als Veeman heeft hij een' aanmerkelijken invloed op 't algemeen, het zij hij Koejen , Osfen , Schaapen, Zwijnen of Paarden fokt en weidt, of de eerften houdt, om boter,kaas en melk ter  (i«7> ter markt te brengen, de overigen om den Slager te voorzien, of die elders te veilen. De naarftige Veeman is voor allerlei Standen van Burgers onontbeerlijk, wijl, boter, kaas, zuivel, vleesch, niet alleen tot de noodige behoeften behooren, maar meest, ook.takken van in- en uitlandfchen handel zijn. Indien ïr du. in ons Land, naarftige Vetweideij en Veefokkers ontbraken, zouden de gewoone behoeften niet vervuld kunnen worden ten zij dat elk in deezen voor zich zeiven zorgde. Veelen zouden dan misfchien, geen meiK , boter, of kaas bekomen, noch vleesch eeterj. Dewijl de invloed van den Veeman dus blijkbaar is op onze Maatfchappij , is het tevens zeker, dat hij zich zelve, door zine nijverheid, om alles best te leeveren, die vruglën bezorgd, waar door hij alle zijne andere behoeften kan vervullen, en tevens alle andere inwooners daar door voordeel toe- brOm*den invloed der naarftige Kooplieden op het welzijn van ons gemeenebest, van Nederland, te betoogen, zou men den alleronkundigftenleezer moeten onderftellen, en ik hoop niet dat iemand mijner minvermogende roedeburgers, zo onwetend zij,dat hijmetbefeffe, dat de Kooplieden de aderen, peezenen zenuwen van den ftaat zijn, door de welken die alleen kan wel vaaren. De Land-en Veeman, de Zee- en Handwerksman, leeveren hem de ftof tot den handel, en hunne invloed om allen werk te verfchaffen, - allen wel te doen vaaren , - is dermaate groot, dat alle welvaart in ons Land verdwenen is, indien de Koor-  ( 188 ) Heden kwijnen, door gebrek aan waaren; door het verftoppen der bronnen, om hunne goederen te verteeren; door te zwaare belas» tingen op in- en uitvoer, op in- en uitkocp. In een woord: de Koopman brengt van andere gewesten en volken, alle benoodigdheckn des lands in het Land; hij brengt veele Producten in 't Land, die tot aanmerkelijk voordeel verwerkt, en weder met goede winst uitgevoerd worden; hij houdt, door zijne werkzaamheid, niet alleen alle andere Standen ftaande, maar brengt aan den Staat het grootlle deel der belastingen op. Ligt befluit gij nu, dat Nederland zonder Koophandel, te Water en te Land geen Nederland kan blijven. Dan de Koopman kan zonder den Zeeman niet leeven. Deezen zijn zo noodzaakhjk als nuttig, om algemeene welvaart te verbreiden. Hun invloed is de groote oorzaak van Neêrlands bloei geweest, — hunne werkeloosheid kan Neêrlands val veroorzaaken. De Vaderlandfche Gefchiedenisfen betoogen ons dit ten vollen. Zij zeilen met de onverbeeldelijkfte (loutheid. met voltrelaadene Kielen, naar 't Oosten, Westen, Zuiden en Noorden ; brengen goederen, in 't Vaderland gegroeid , verwerkt of gefabriceerd, derwaards; die daar, met goede winst, verkocht of verruild worden. Zij brengen daar voor de waaren dier Landen, weder in 't Vaderland, waar door duizenden werk, voordeel, welvaart, vinden. De naarflïge ZeeliedIe"'.dl'e ak Visfchers, Haring, Bakkeliauw , Walvisfen, enz. voedfel voor de welvaart des Lands, en takken van Koophandel, leeve- ren,  C 189 ) ren, hebben mede zeer veel invloed op het weizijn onzer Maatfchappij. Aan hunne Naarftigheid zijn wii onberekenbaar veel verpligt. Zij hebben in Nederland meêr fchatten uit de Zee gebragt, dan de Goudmijnen aan Spanjen geleverd hebben. Duizenden hebben hier door werk en brood gevonden. Veelen zijn hier door rijk geworden. Hier door zijn aanmerkeftke takken van Koophandel ontftaan: En veele Steden en Dorpen in ons Vaderland bloeien en vaaren wel , of kwijnen, naar maate van de meerdere of mindere Visfe. rij , en het wel of kwalijk gelukken van denzelve. Eindelijk, de naarftige Handwerkslieden zijn van zeer veel belang in eenen welgeftelden ftaat , en in Nederland , om het maatfchappelijk geluk te bevorderen. Er zijn in ons Vaderland genoegzaam alle noodige Fabrieken en Trafieken , Handwerken en Ambachten. Door de oefening derzelven wordt welvaaren over allerlei Standen verfpreid, dewijl elk zich moet gerieven, en de Werklieden tevens allerleie waaren voor den handel leeveren Intusfchen hangt de meerdere of mindere invloed derzelva, op 't algemeen welzijn , veel af van de wijze waar op de ft( ffen en waaren behandeld en gewerkt, of verwerkt worden. Net, zindelijk, fterk, goed en goedkoop, werk te leeveren, is oorzaak,dat men die zelve Manufaktuuren , of andere goederen, niet van vreemden verlangt, en is de groote zaak, die in acht genomen moet worden, om veele handen aan 't werk te houden, — om veel geld in 't Land te doen blij-  C 190 ) blijven, dat anders de welvaart der vreen> den, ten onze kosten, vermeerdert. Ik zal in 't volgend Hoofddeel gelegenheid hebben, om over dit belangrijk ftuk nog iets aan te merken; 't is hier genoeg, te doen zien , dat de invloed der naarftige Handwerkslieden, tot algemeen welzijn, zeer aanmerkelijk is. Wanneer gij, mijne Vrienden! alles wat ik gezegd hebbe, betreffende den invloed der Naarftigheid, op onze Maatfchappij in 't algemeen, naar gaat, dan hoop ik, dat gij zult achten, dat het toereikend is om dit befluit op te maaken: door Naarftigheid kan Nederland voorfpoedig, welvaarende, ja gelukkig zijn en blijven. VIERDE HOOFDDEEL. Bevattende de meest gefchikte middelen om den pligt der Naarftigheid , door lieden van allerleien rang meêr en meêrte doen betrachten. Nu • mijne vrienden ! hebben wij de ge* wigtige vraage nog te beiindwoorden , welk andwoord tevens het belangrijkfle deel deezer Verhandeling zal moeten zijn, terwijl ik het te gelijk voor 't moeielijkfte aanzie. Welken zijn de meest gefchikte middelen, om den pligt der Naarftigheid, door lieden van allerleien rang, meêr en meêrte doen betrachten? Ter  Ter opheldering deezer vraage moet ik met één woord weder opmerken, dat het gezegde : Lieden van allerleien rang, eigenaanig naar den aart der vraagende Maatfchappij zal moeten verdaan worden,en dus niet alle rangen van menfchen in de Waereld, of in Nederland kan beteekenen, maar allerlei rang en ftand der minvermogende burgers. Intusfchen blijft het waarheid, dat 'er geen mensch, in wat rang en ftand ook, op aarde leeft, welke niet verpligt is naarftig te zijn ; en de aart van 't onderwerp zal wel toelaaten, dat ik het oog nu en dan, op allerleien rang van menfchen flaa, terwijl ik alles ten uwen nutte zal trachten aan te wenden,en u, in deezen. zo wel zal trachten te verlichten, als tot Naarftigheid aan te, fpooren. Betreffende het woord, middelen, moet ik aanmerken, dat, mijns oordeels, het doel der Maatfchappij: tot nut van 't algemeen, niet kan zijn, om in een andwoord op deeze vraage, zulke middelen of ontwerpen , aangewezen te zien, waar door de luiheid en ledigheid, door gezag, kan beteugeld, de bedelaars en ftraatloopers werk bezorgd, en dus Naarftigheid vermeerderd worden. Ook denk ik niet dat het oogmerk is, om ontwerpen van Inftituten te vorderen , welken door haar , door andere Maatfchappijen, Genootfchappen of Menfchenvrienden , konden gedicht worden, voor behoeftige, werkeloozen en allen die arbeiden konden cn wilden. Was ik in deeze gedachten , ik zou moeten belijden, niets beter te kunnen zeggen, dan wat d. van hinlopen in zijne Verhandeling, over  C 192) over de goede en kwaade Zeeden der Nederlanders , gezegd heeft. Zie Bladz. 243, 244. Alleen zou ik dan de uitvoerlijkheid van dat ontwerp aantoonen, indien flechts de rijken, naar hun vermogen wilden medewerken. Het door den Heer r 1 s, te Hoorn ontworpen Plan, dat aanvanglijk in oeftning is gebracht, toont overtuigend genoeg , dat, zo niet in allen, ten minsten in veele fteden van ons Vaderland, Fabrieken konden aangelegd, en in (land gehouden worden. Indedaad zulke Inftituten, of werkplaatfen, zouden veele lediggangers, werk verfchaffen ,— de luiheid beteugelen ,— de armen kasfen bevoordeelen , en de Naarftigheid aanmerkelijk bevorderen. Maar de geest onzer Natie fchijnt door het gewigt der nuttitfte ontwerpen, thans , niet genoegzaam gedrukt te worden, om te -gevoelen. Perfoonlijk eigenbelang fchijnt, dermaate, te heerfchen, dat het algemeen belang, bij veelen, geen de minfte aantrekkingskracht heeft. Hier door zijn reeds de nuttigfte ontwerpen verijdeld , of ze zijn der vergetelheid gewijd; en zulken, welken in uitvoeiing gebracht worden, vinden zo veel tegenftrmders , dat zij zeker tot ftand gebracht, en m ftand gehouden zouden worden,indien het getal hunner aanmoedigers en voorftanders zo groot ware. O diep vervallen Nederland! — Van zulke middelen dan afziende, zal ik mijne Vrienden! u, zo geleidelijk mij mogelijk zij, de beste middelen trachten voor te draagen , om elks Naarftigheid te bevorderen. Om eene ongodsdienftige en zedenlooze na-  C 191 ) tie godsdienflig en zedig; om eene verkwistende en in weelde leevende natie, zuinig en fpaarzaam; om eene traage en werkelooze ,of eene zeer verflapte natie, in haare werkzaamheid, ijverig, naarftig, te maaken, en die in den grond te herdellen, zal men met de opvoeding der jeugd , en het ontluikend geflacht, 't welk over weinige jaaren, de natie zal uitmaaken, moeten beginnen. Dit is, naar mijne gedachten, het eerlte, beste en voornaame middel, dat ik weet aantewijzen, om de Naarftigheid als een pligt en deugd te doen befchouwen en te doen betrachten. Het tegenwoordig, manbaar, gedacht, tot dien trap van werkzaamheid, naarftigheid, en andere daar mede verknochte deugden te brengen , en dit algemeen te doen, zal, om mensch-kundige redenen, wel onmooglijk geacht worden. Om dit eerfte en beste middel in allen nadruk te werk te ftellen, kan niets voortreffelijker worden uitgedacht dan een algemeen of Nationaal onderwijs der jeugd,in alle lieden en dorpen van ons vaderland. Dit hebben uitmuntende andwoorders , op de vraag der Vlisfingsfche Maatfchappij, in den jaare 1777 opgegeeven, wegens de. verbetering der fchoolen, overtuigend aangetoond. Maar dewijl het niet zonder"het gezag, noch zonder medewerking van 's Lands Regeerers zou kunnen gefchieden , dat alles, daar toe betrekkelijk, geordend werde, zal ik het niet wagen, hun plan, of een dergelijk van mijne eigene famenftelling, optegeeven en aan te dringen. Ik houde het echter zeker, dat geen middel vermogender kan ziin, om onze natie , in weinige jaaren, tot J ' N de  C 19-) de oude arbeidzaamheid en naarftigheid weder te brengen, en hoe wensch ik , dat dit eenmaal in 't werk gefield worde! —■ Van de duurzaame werkzaamheid veeier menfchenvrienden, die, federt eenige jaaren, zo veel moeite en zorge hebben aangewend, om het onderwijs der jeugd te bevorderen , veiwagt ik op den duur veel goeds. De fchriften over de opvoeding der kinderen; over een verbeterd onderricht in de Schooien, en zulken, enkel gefchreven om den gemeenen man of minvermogenden burger, te befchaaven; hem tot een braaf Burger en Christen te vormen, zijn, buiten bedenking, beste middelen , die niet kunnen nalaaten gewenschte gevolgen te hebben , hoe langzaam die ook mogen werken. Ik erkenne gaarne-, dat derzelver uitwerking , helaas! nog niet algemeen zichtbaar is , noch bij de meer gegoede, noch bij de minvermogende burgers. Dat de eerften , in plaats van hunne kinderen in de wetenfchappen te laaten onderwijzen en hen tot werkzaame leden van den ltaat op te leiden, al veel het tegendeel doen: da* de laatften, nimmer gewoon veel te leezen, onvatbaar zijn voor de beste redenen, ingericht om hun eigen geluk en dat hunner kinderen te behartigen. Dat het dus noodzaaklijk is , alles te doen wat mogelijk zij, om hunne kinderen zulke Schoolmeesters te bezorgen, welken hen tot braave Nederlanders trachten te vormen. De voortreffelijkheid van dit middel, is reeds, in de gemalde andwoorden op de Vlisüngfche Vraag, zo overtuigend bewezen , dat  C 193 ) dat niemand dit anders kan' befchouwen i De groote zaak is bekwaame Schoolmeesters te bekomen; deezen alomme geplaatst en bezoldigd te krijgen. L)e luffeli,ke Maatfchappij ;totbut van 'ï algemeen , welke de taak op zich heeft genomen, alles wat in haar vermogen is toe te brengen, om u lieden,minvermogende Medeburgers! te befchaaven , en de beste opvoeding der jeugd te bevorderen, heeft dit middel ook altijd als zeer gewigtig en belangrijk befchouwd, en poogingen gedaan om hetzelve daadelijkinhetwerkte Hellen; dan tot hiertoe te vergeefs. Het ontbreekt, voornaamelijk , aan een toereikend fonds, om bekwaame en gefchikte perfoonen tot Schoolmeesters te vormen , te bezoldigen , en alomme voor niet onderwijs te laaten geevcn, aan kinderen van minvermogende ouderen. Het gewigt der zaake,— de heilrijke gevolgen, welken hier door kunnen veroorzaakt worden» indenkende , kan ik te deezer gelegenheid met nalaaten aan die nuttige Maatlchappij, een middel voorteilaan, waar door zij, mogelijk, haar doel zou kunnen bereiken. Het is dit: Len plan op te Hellen, waar in de waare gelteldheid der Nederlandfche Schooien , kort en klaar werd voorgedraagen; waar m de noodzaak lijkheid betoogd werd , dat het Schoolwezen in Nederland behoord verbeterd te worden; waar in het doel der Maatfchappij, om alomme de Kinderen van geringe Burgers voor met te laaten onderwijzen, door daartoe opzettelijk gevormde Schoolmeesters, werd voorgedraagen ; waarin men alle gegoede Nederlanders noodigde,en hen verzocht om tot de opnch8 Na m&  c m ) ting en inftandhouding deezer ftichting, door toereikende giften, mede te willen werken ; Waarin men hen daar toe door gepaste drangredenen, ontleend van de zedenlijke gefteldheid onzer minvermogende Medeburgers; van de noodzaaklijkheid om 't opkomende geilacht te befchaaven; van de gevolgen die tot algemeen welzijn , hier uit zouden voordvloeiën , enz. aanfpoorde. Dan moest zulk een kort en zaaklijk opgefteld plan, aan 's Lands Regeerers vertoond worden, met eerbiedig verzoek, dat dit, met hunne goedkeuring vereerd en algemeen gemaakt mogt worden. Zo het gelukte dat men hier door een fonds bekwam, om Schooien voor onvermogen den te ftichten door bekwaame Schoolmeesters, dan kon men naderhand, als men wel onderwezen Schoolmeesters in voorraad had, poogingen doen , bij allen, die hier op invloed hebben, dat deeze Schoolmeesters in de openvallende plaatfen , bij voorkeur, mogten geplaatst worden. Dan indien dit plan geene goedkeuring vond, of de vlijt der Maatfchappij deeze middelen vrugteloos mogt te werk ftellen, en zij, op deeze wijze,, haar doel niet mogt bereiken, om een voldoenend fonds, tot gemeld einde, te bekomen, zo hoop ik , dat een of ander braaf en rijk Nederlander, het zij als eenegifte, of als een legaat, bij Testament , haar dit zal bezorgen. Tot de middelen om de Nationaale Naarftigheid te bevordeen , achte ik dat de invoering van Industrie - Schooien , zo wel voor jongelingen als jonge dochters ook een zeer  C-95) zeer gefchikt middel zou zijn- Hier in moesten de jongelingen bepaaldelijk tot werkzaame burgers gevormd en de jonge dochters opzettelijk in de huishoudkunde onderwezen worden. Ik befef ligt, hoe veele bezwaaren dit middel drukken, en dat deeze veel gemaklijker voor kinderen van aanzienlijke of welgeftelde burgers konden ingevoerd worden , dan voor die van den minvermogenden ftand; maar ook tevens, dat, als de noodkreet der waare Vaderlanders: „ 't is hoogtijd dat de zeden, „dat de werkzaamheid, dat de Naarftigheid, in ,, Nederland herfteld worde!" — behoorlijke uitwerking heeft, dan als eene heilzaame balfem zal befchouwd worden. Zo lang dit geen plaats heeft zal dit gebrek door de tegenwoordige Schoolmeesters, zo veel mogelijk , vergoed moeten worden. Als men eenmaal, alomme , goede gewoone Schoolmeesters heeft, zalmen het verre kunnen brengen om de jeugd meêr als leezen, fchrijven en rekenen te keren. Ik hoop, dat alle weldenkende en bekwaame Schoolmeesters 'er reeds wel werk van zullen willen maaken, om de kinderen, door de gefchiktfte Schoolboeken, en mondeling onderwijs, menschkunde te leeren, en tevens die pligten, welken zij als waereldburgers,en Nederlanders, hebben te betrachten, om gelukkig te zijn. ïk kan niet nalaaten om nog iets betreklijk de Schooien ten platte lande te zeggen. Ik wenschte een middel op te kunnen geeven, om alle Land- en Veelieden in naarftige menfchen te kunnen hervormen. De Maatfchappij van den Landbouw, en N s die  C 196) die des Oeconomifchen taks , hebben zich reeds bij het Vaderland wel verdiend gemaakt, en den Landlieden, enz. groote dienfien gedaan. Hunne uitgeloofde prijzen , — de daar op ge. volgde andwoorden, proeven en belooningeu, hebben reeds veelen aangevuurd, en kunnen voordaan veel goeds dichten. Dan, om in deezen gegrond, en in de hoop van met gewenscht gevolg, te werk te gaan, komt het mij voor, dat niets gefchikter ware, dan zulke Landfchoolen, waar in de jonge boeren, door bekwaame meesters , en opzettelijk daar toe opgeftelde Schoolboekjens onderwezen werden , in alles wat tot den Land- Vee. en Akkerbouw behoort. Dan hier hangt bijna weder alles af van bekwaame Schoolmeesters,— de moeilijkheid om die algemeen, of op alle plaatfen te bekomen, en hen loon naar verdienden te bezorgen. Edoch, waar deeze te vinden zijn, zou 'er op den dag leezen en fchrijven geleerd, en 's avonds onderwijs gegeeven kunnen worden in den Landbouw, enz. Waar deezen niet zijn, zou men een daar toe bekwaam landman _ of onderwijzer dienen optezoeken en behoorlijk te beloonen. Op fommige plaatfen zou dit misfchien niet moeilijk zijn in te voeren , indien de Ouders flechts begrepen hoe veel hier van alhangt voor de welvaart van hun kroost en 't vaderland. Ik gis, dat fommigen mijner Leezers, die eenigzins met het platte land, in onze gewesten , bekend zijn , dit voorgeflelde middel als volftrekt onuitvoerlljk zullen befchouwen, en dat hen een aantal zwaarigheden zullen in val-  ( 197) vallen. Ik twijfel, echter, oF iemand hier tegen meêr bedenkingen heeft,dan mij thans voorden geest zweeven, fchoon mijn bedek niet toelaat die op te geeven, en op onderftellingen we* te neemen. Ik zeg dan maar alleen, dat dit middel, misfchien , nog nergends in ons Vaderland behoorlijk beproefd is; dat dit, op de gefchiktfte plaatfen beproefd wordende, mogelijk den geest van naarijver zou ontfteeken; maar dat alle ontwerpen ter bevordering der Naarftigheid en vermeerdering van peluk vergeefs zullen bevonden worden , zo lang onze natie, en dus ook de Landman niet meêr verlicht en befchaafd wordt; waar toe men tevens moet werkzaam zijn om de Naarftigheid te bevorderen. De Landlieden in Nederland zijn, over 't geheel, wel vrij onbefchaafd ; maar , naar mijne ondervinding , ook tevens zeer vatbaar voor onderwijs. De befchaafdften onder hen , die door hunne Ouders , of van elders , goed onderricht zijn, of goede voorbeelden volgen, zijn doorgaands, zo zij ijverig zijn, de welvaarendflen. De minbefchaafden zelfs , zo zij oplettend, arbeidzaam, en naarftig zijn , verftaan ook, al veel, hun belang vrij wel, doch verrichten hunne zaaken, met hunne vereeuwde vooroordeelen, of, als door een inftinkt gedreven, onberedeneerd. Zij reekenen bij Sint Jan, Sint Jacob ; Sint Margriet, enz. enz. Zonder op 't verfchil van hitte, koude , regen en droogte, in 't een of ander jaar, behoorlijk te letten. Maar als allen met aflegging van oude vooroordeelen, naar goede, vaste en doorgaande regelen re N 4 welks  C 198 ) werk gingen, en tï/d en wijze in acht namen , zouden zij, door Naarftigheid hunne welvaart niet alleen aanmerkelijk kunnen vermeerderen, maar ook een aantal verbeteringen tot ftand kunnen brengen ; dan deezen op te geeven behoord tot dit onderwerp niet. Een ander voortreflijk middel om de jeugd tot Naarftigheid op te leiden, is de oprichting en inftandhouding van zulke School-Inftituten, als door eenige Departemenren der Maatfchappij: tot nut van 't algepi e e n , op eenige plaatfen , daadelijk, aanwezig zijn, waar in onvermogenden , en kinderen van geringe burgers, voor niet onderwezen, en dus verlicht en befchaafd worden. Dit middel is zo lof lijk als voortreflijk, en zou vrij algemeen in 't werk kunnen gefteld worden, ook door dezulken, die niet konden of niet wilden medewerken als Leden der gemelde Maatfchappij. 'Er is toch geen ftad, van eenigen naam, in ons land, waar de burgers ,zo hunne menfchenliefde flechts behoorlijk werkte, en zij zich hier toe vereenigden, niet in ftaat zouden zijn, om 30, 50, 70, of meêr kinderen, voor niet te laaten onderwijzen, door bekwaame Schoolmeesters. 'Er zijn eenige weinige plaatfen in ons Vaderland, daar Stads- en Diaken-, of Armen Schooien zijn. Dat hunne betere inrichtingen mede ter bevordering der Naarftigheid konden (trekken, zal elk, die eenige derzelven bezocht, of fommigen derOnderwijzeren gekend heeft, gaarne willen gelooven. Dan ik kan hier over in geene bijzonderheden treeden. Voor 't overige (want ik moet van 't School- we-  ( 199 ) wezen afftappen,) is niets gefchikter om der kinderen Naarftigheid aan te vuuren ,en hen loflijke eerzucht te doen bekomen, dan hun vlijtbetoon met gepaste eereprijzen te bekroonen. Dat dit een krachtig werkend middel is heeft de ondervinding reeds ten vollen bevestigd. Hier door worden1 ook de traagen befchaamd; en als 't hen niet aanfpoort, dat ze moeten zien hoe anderen beloond worden , en lof verkrijgen , daar fchande hun deel is, zal niets daartoe in ftaat zijn. Maar, dat de opzichters of meesters der Schooien , zich toch zorgvuldig wachten om de prijzen der Naarftigheid, zonder aanzien van perfoonen, en niet anders dan naar verdien ften, uit te deelen. Een ander middel om de Nationaale Naarftigheid te bevorderen, is, mijns achtens , der kinderen werkzaamheid van der jeugd aan, zo veel mogelijk, opzettelijk te regelen. Wanneer de kinderen der rijken en aanzienlijken , tot weelde en wellust worden opgevoed, en niet tot arbeidzaamheid, zal het Vaderland nimmer veel dienst van hen verkrijgen. Wanneer ftudeerende jongelingen, die tot een of andere weetenfchap worden opgeleid, ijverig zijn in bijwerk ; bij voorbeeld : als hij, die in de Godgeleerdheid ftudeert, zich bovenal als Dichter tracht te doen gelden; of hij, die de Geneeskunde beoefenen moet, aan de Gefchiedenisfen de voorkeur geeft, dan is de richting van hun geest ongeregeld: zij benadeelen hunne hoofdftudie en brengen het verre zo zij half geleerden worden. Even zo is het ook met minvermoN 5 gen-  C *e° ) de burger kinderen. Hun geest moet van der jeugd aan,zo veel mogelijk, gericht worden. Vooral moet men zorgen dat zij tot voor hun gefchikte beroepen beftemd worden; en de regehnaatigfte werkzaamheid, om die beroepen te leeren en uitteoefenen moet hen in 't begrip gebragt worden. Ouders moeten hier toe alle hunne vermogens infpannen. 't Geen hun leven naderhand in 't groot zal worden moet de richting der opvoedinge in 't klein zijn. Minvermogende burgers, die maar even 'c hoofd kunnen verheflen, beftemmen hunne kinderen al ligt tot hooger (landen dan zij zeiven hebben, en erkennen de groote waarheid, dat men door deugdzaam te beftaan in alle (landen gelukkig kan zijn, en dat het Vaderland werkzaame handen vordert, veel te zeldzaam. Naar mijne gedachten moest elk levendig bezeffen, dat Nederlandfche burgers, zonder Vaderlandliefde, zonder genegenheid te toonen, om 't algemeen nut te willen bevorderen, den naam van Nederlanders niet waardig zijn. Dat vrekkige rijken , en geldzuchtige dweepers, die geen hooger goed dan 't geld kennen, door hun verkeerd begrepen eigenbelang, om het Vaderland weltedoen vaaren , niets toebrengen ,— onbarmhartig,liefdeloos, ja wreed met hunne natuurgenooten leeven en handelen , laat zich bevatten; maar dat minvermogende burgers, in hunnen kring, die dwaasheid en verkeerdheid naarvolgen , is minder begrijplijk. Veelen, in plaats van hunne zoouen bij ambachten te doen, waar door zij duurzaam tor een goed beftaan konden komen, waar door 't Va-  ( 201 ) 't Vaderland veel voordeel van hen kon trekken, beltellen dezelven, al ligt in winkels, zelfs op Koop ■ Comptoiren , zo zij hen maar eenigzins bereekenen kunnen daar toe in ftaat te zyn, ja dit gaat, in verfcheidene ftreeken van ons land , zo verre , dat fommige boeren jongens, in plaats van tot den Landbouw opgeleid te worden, door hunne onberedeneerde ouders , tot ftedelingen, Heerenknechts, Koetziers, enz. befteed worden, even als of zy daar door gelukkiger zouden worden , dan door het oudfte, eerlijkfte, en nuttigde bedrijf oer waereld, den Landbouw, te beoefenen. Ik bemerk de moeilijkheid , om de middelen ter bevordering der Naardigheid in ons Vaderland, met die natuurlijke orde-.voortedraagen , die ik zo zeer bemin. Dan het zal minder op ortle dan op zaaken aankomen om u, mijne vrienden! dienst te doen. Ik zal dan hier nog een ander middel plaatfen , om de Naardigheid onder Handwerkslieden, zo meesters, baazen als knechts, te bevorderen. Schoon de menfchenliefde eene deugd is, die nog in Nederland woont, is 't echter zeker dat veele meesters en baazen, in alle ambachten, welken in ons Vaderland uitgeoefend worden, zich geene menfchenvrienden betoonen, in opzicht van de behandeling hunner knechts. Het past een baas of meester niet om zijne dienaars of knechts, nors, duurs, liefdeloos te behandelen, vooral dan niet als des dienaars zedenlijke waarde, bij hem met reden hooger gefchat moet worden dan de zijne. En de Hemel geeve, dat 'er niemand Sb Nederland woone, die het loon des dagloo* * ners  C 20a ) Mers inhoudt, verkort, of zich fchnldig maakt om het zweet en bloed zijns naasten voor niet te begeeren! Dan het is ook tevens noodzaaklijk, dat de dienaars en knechts zich naarftig gedraagen , en veel naarftiger zijn dan dit in't alge meen plaats heeft.'Er zijn veele braave baazen en meesters, die met de daad, al te veel reden hebben , om over hunne knechts te klaagen. De luiheid en ledigheid wordt van fommige knechts als een geluks goed befchouwd, en een ledige dag als eene vermaakelijke uitfpanning, hoe deerlijk zij zich ook bedriegen. Dat de fabrieken en trafieken in ons land kwijnen, en zich, zo het fchijnt, niet kunnen herftellen, acht men, ten deele aan luiheid der knechts te moeten wijten. Gaat, mijne vrienden, naar Haarkm, Lei/den en Amfteïdam; vraagt naar de reden van het diep verval der fabrieken, en gij zult, onder andere redenen, de luiheid der knechts hooren noemen. Gelijk de meester of baas, zijn knecht wel moet behandelen, hem voldoend loon geeven,zijn eerzucht, zofterk mogelijk, aanfpooren, even zo moet ook de knecht werkzaam en naarftig zijn, om zijn eigen geluk, dat van zijn meester, en van 't Vaderland te bevorderen. Dit zullen bii fommige baazen en knechts mogelijk, vreemde denkbeelden zijn; maar zeer zeker zal de opvolging van mijn raad, een der middelen zijn om de Nationaale Naarftigheid, in ons Vaderland, onder de Handwerkslieden, te herftellen. Dan, alles wat ik betreklijk den landbouwer , de fabrieken, enz. gezegd hebbe, leidt mij  ( aos ) mij tot andere middelen, die van merkelijken dienst konden zijn, tot het oogmerk waartoe ik die zal aanvoeren, 'tls waar, dat de fabrieken en trafieken , vooral die, welken manufactuur-ftoffen leveren, gefchikt voor den buitenlandfchen handel, in alle landen,en in ons land bijzonder, bronnen van werkzaamheid zijn, zo lang deeze in ftand kunnen gehouden worden, en blijven. Dan niemand zal kunnen ontkennen, dat alle fabrieken, trafieken, kunstwerken, enz. aan zeer veele toevalligheden onderhevig zijn , en hierom daarin geene duurzaame bronnen van Naarftigheid, voor een land of volk, te vinden zijn. De ondervinding heeft dit reeds bevestigd. Men flaa het oog op de groote Manufactuurfabrieken, die 'er wijleer waren in Amfleldam, Haarlem, Leijden, Hilverzum, enz. welken thans , of geheel verdwenen , of zeer veel verminderd zijn. Deeze toevallen, zo aanweezige als mogelijke, zijn blijkbaar veelen. Duurte of gebrek aan ftoffagie, verandering der gebruiken, (modes) vermindering der verkoopprijzen, de naarijver en Naarftigheid van andere volken, waar door,bij voorbeeld , een zeer goed zilveren Horologie in Geneva gemaakt wordt, dat hier, na door twee of drie handen gegaan te zijn, wefken allen fmeerig zijn geworden, of voordeel bekomen hebben, voor dertig Guldens kan verkocht worden, en 't welk men in Amfleldata zo goed niet kan gemaakt krijgen voor vijftig guldens. Dan hier komt nog bij, dat zeer veele fabrieken, enz. een zittend leven vorderen ; dat hier door der werklieden veerkracht en  C a°4 ) en de omloop des bloeds wordt verminderd; dat hier door eene natuurlijke traagheid ,_in de krachten en vermogens van geest en ligchaam, wordt veroorzaakt, waar van de gevolgen zijn, zwakheid, ongezondheid, kwijning, enz. Dan hier komt ook nog bij, dat de werklieden in de fabrieken, enz. over 't geheel zich fchuldig maaken aan 't misbruik van warme of fterke dranken, en geestige wateren, en, zo zij 't ongeluk hebben, dat hunne meesters of baazen,hen geen beftendig werk, in zomer en winter, kunnen bezorgen, dan is het doorgaand gevolg, lediggang, Üraatflijpen , moedeloosheid, bedelarij, bederf der zeden, in één woord, allerleie misdaaden. I De voldoende andwoorder op de vraag der loilijkfte Maatfchappij, om volledig te kunnen voldoen, fchijnt mij toe eenen onderwezeneu in veelen zaaken te moeten zijn ; dan ik zal het echter waagen, nog een ander middel, betreffende het reeds voorgeftelde, optegeeven, hoe beperkt mijne kundigheden ook zijn. 't Is geheel anders gelegen met de fabrieken , trafieken, en burgelijke handwerken, die in 't land noodzaakelijk zijn, en waarvan de ftoffen, daarin kunnen verteerd worden. Indien binnelandfche burgers de werklieden zijn, indien men algemeen de binnelandfche waaren niet voor vreemde of buitenlandfche begeert, dan , en dan alleen, kunnen de fabrieken, enz. een duurzaame bron der nijverheid voor veelen zijn. Intusfchen hoop ik, dat het oordeel der verllandige en braave men-  ( 205 ) menfchenvrienden, welken hunne aandacht op het heil der volken vestigden, meêr en meêr veld zal winnen. Naar dit oordeel zijn die volken het gelukkigst, welken den Landbouw , en alles daar toe betreklijk, op alle mogelijke wijzen bevorderen en voordzetten, of die althans door de veelheid der Fabrieken niet benadeelen. Eer ik van dit gewigtig ftuk kan afftappen, moet ik nog aanmerken, dat onze voorvaderen (als 't ware) wonderen gedaan hebben, door hunne voorbeeldelooze Naarftigheid. Zij hebben een aantal poelen en meiren tot droog land gemaakt, en daar door hun grond verbreed , vergroot, vermeerderd. Indien het tegenwoordig genacht hen gelijk in Naarftig-* heid wil worden, dan is 'er ook thans nog rijke ftof om den landbouw, de veeteeld, en daar door de boter- en kaasmaakerijën, als ook de hout- en turfteelt, ons zo noodzaakelijk, om de pot te kooken, en ons in den winter te verwarmen, te vermeerderen. In de Provincie Holland zouden zo veel» meiren en waterplasfen (verloren land) niet zijn, indien de geest onzer ijverige vaderen gebleven ware. In Gelderland, Over-ijs/el, enz. zouden de heide-gronden , die zo veel uuren gaans zijn, dan wel reeds te overzien zijn. Dan , indien bij de rijken of vermogenden de Vaderlandliefde niet ontwaakt,— indien deezen zich eindeloos onttrekken en niet tot algemeen welzijn willen medewerken , dan is 'er weinig hoop dat eenmaal onze Vaderlandfche grond , alomme zal bebouwd wor- d«B  C 206 ) den. Ik weet wel welke belemmeringen men in deezen voorwendt, en ontkenne niet dat fommigen alleen door de Lands - Regcering kunnen weggenomen worden; maar ik weet ook,dar men , buiten den invloed der Regeering , of met haare goedwillige medewerking, veel meêr kon doen dan gedaan wordt. Wil men eene proef zien, dat heide-grond in goed bouw- en grasland kan veranderd worden , men gaa naar Gelderland, om 't landgoed, job genaamd , door wijlen Burgermeester bouwer, van Deventer, aangelegd, te befchouwen. En welke voorbeelden zou ik niet kunnen noemen? Men heeft, onder veel andere droogmakerijen in Rolland, alleen de Diemermeer, bij Amfieldam , te befchouwen. De lusthuizen , bouw- en weidelanden, daar in gelegen , moeten de flugfte ziel overtuigen en verzeekeren, dat Hollanders, door Naarftigheid, tuinen, en vrugtbaare landen, aan Eeden gelijk, kunnen vormen. Het water der Haarlemmermeer af te leiden, of den grond daar van droog te maaken , was zeker voor een halve eeuwe gemakkelijker dan nu, maar hoe moeilijk dit thans ook geoordeeld worde, is het echter niet onmoogelijk; en misfcbien graaft dit water het graf van Holland, indien het niet tijdig zijn graf in de zee vinde. Wanneer dus eenmaal handen aan 't werk geflagen, — nog onnutte gronden bewerkt, — waterkolken en plasfen afgeleid, en veele gronden droog gemaakt worden, welke eene werkzaamheid zou dit in ons Vaderland verwekken ! Hoe veel zou  ( 207 ) zou hier door toegebragt worden aan de algemeene welvaart? Een ander middel , ter bevordering der JNaarftigheid , achte ik te zijn, om allen , ook den geringlten inwooner des lands, wezenlijke eigendom te bezorgen. Om onder een volk de Naarftigheid aan te kweeken, de bedelaarij te verminderen, zo niet wegteneemen, en misdaaden van allerleien aart voortekomen, is dit middel, mogelijk in ons land nieuw, en in den eerden opflag vreemd, misleiden zeer gewigtig. 'Er wordt veel van Vaderlandsliefde gefproken, maar deeze in beoefening te breneen, is eene geheele andere zaak. Alle ondeugende armen behoorde men, in een befchaafd land, in tuchthuizen op te fluiten en voor de kost te doen arbeiden ; ma: r aan alle braave armen, behoorde men in zulk een land, wezenlijken eigendom te bezorgen. Hier door zou elk zich genoodzaakt zkn, voor zijne nooddruft te. werken. En eigendom werkt met zekere nadruk op 't menfchelijk gemoed, dewijl elk mensch een zeker inltinkt heeft, dat hem aanfpoort om zijn eigendom te vermeerderen, en daar toe naarftig te zijn. Bij de vermeerdering zijner bezitting, vermeerdert, als uit eene van zelfsheid, zijne werkzaamheid, en door die vermeerdering vindt hij eene heuglijke belooning. Laat mij hier nog bijvoegen: hij, die eenige bezitting heeft,- door dewelke ijverig aantekweeken hij zich hetnoodige onderhoud kan verfchaffen, en waar door hij gunftige uitzichten heeft, verlangt naar eene hulpe en deelgenoote, en befluitfooedigtot het huwlijk. O De  Oo8 ) De arbeid van man en vrouw, werkt dan me« de om vrugtbaare moeders. gezonde kinderen , en dus gel'cnikte burgers aan het gemeenebest te leeveren. Om de bevordering der huwelijken, als een middel ter bevordering der Naarlbgheid op te geeven en asn te wijzen , ware eene bijzondere Verhandeling noodig; ik voere dit, om die reden , alleen even aan. Laat mij bier nog een ander middel bijvoegen , dat van ouds gemeen was, maar thans, helaas! zo buiien de gewoonte is, en waar door braaven aan misdaadigen worden gelijk gefield. Dit is, dat vermogenden aan eerlijke en werkzaame behoeftigen, 't zj ambachtslieden of handelaars, die, bij gebrek aan een genoegzaam fonds, niet voord kunnen komen , voor niet , of voor eene geringe intrest, het nO"dige geld leenen. In Engeland'v een foortgehjk fonds, als ik wensc/.te dat in ons land aanweezig ware, door den vermaarden j. wksleij en zijne volgelingen, gellichr, en 't wordt zo inftand gehouden, dat weigegoeden in ons Vaderland behoorden te bloozen, als ze denken, dat een eerlijk man, die ongelukkig wordt, of een werkzaam mensch, die voordwil, geen toevlugt heeft, dan tot vermogende vrienden, die hen kennen, en dat, indien hen die ontneeren , het gevolg al veel is, dat zij moedeloos w irden, en hoe braaf anders, voor 't Vaderland verloren gaan. Ik weet wel, dat het eene treurige waarheid is, dat z'i, die de eerften behoorden te zijn, door hunnen rijkdom ,om zulk een fonds te bezorgen, misfchien, door hunne zotte geld-  ( nog ") geldzucht, de voornaamften zullen zijn, om dit tegen te werken ; maar ook, dat indien de Vaderlandsliefde eens algemeen ontwaakte , de vermogenden dan wel haast eene aanzienlijke en volkomen toereikende kasfe zouden bezorgen , om braave ongelukkigen voor 't Vaderland te behouden; en dat hun genoegen hier door eindeloos grooter zou zijn . dan zes percent intrest, van het gegeeven Capitaal, door buitenlandfche Mogendheden te ontvangen. Laat mij hier nog bijvoegen, dat de verfiandigften deezer eeuwe van oordeel zijn , dat men door de gezegde middelen, de Naarftigheid onder een volk , in allen nadruk , kan bevorderen en aankweeken; dus ook in Nederland. Op deeze gronden werkt men in t nieuw ontftaan Gemeenebest, in Amerika; men kent daar geen ftraatloopers, bedelaars, dieven; en de waare armen worden behoorlijk onderhouden, als kinderen van den ftaar. Nu, mijne vrienden, zal ik u middelen van eenen anderen aart voor den geest brengen , die op allen onmiddelfk behoorden te werken. Ik zal u het loflijke der Naardigheid, en het verachtlijke der luiheid trachten te fchetfen , om dus uwe nijverheid te vermeerderen. God, de onafhanglijke, eeuwigeen goedertierne Vader der Schepping, is onveranderlik, — is altoos, werkzaam. AHe gefchapene wezens, menfchen, dieren, planten enz. hebben (laap noodig ; maar Hij fluimen nooit. Hij werkt onafgebroken met orde, en met dat verftand , 't welk alleen aan hem , O 2 alS  C aio ) als het hoogfte wezen eigen is: Zijne oogmerken en bedoelingen zijn alleen aan hem betaamencie,de zuiverheid zelve. Hij bereikt die door zijne nimmer afgebrokene werkzaamheid op de volmaaklte wijze. Hij is dus voor zijn u aakiel , de mensch, de vorst der aarde, het eerde en grootfte voorbeeld der Naarftigheid. Wie, die eene Goddelijke en hem waaiuige openbaaring gelooft, kan of zal aan Serafs, Cherubs en Engelen anders denken dan aan JNaardige wezens V — opuen wenk van 's Hoogften wil zijn zij gereed, om, als zijne dienbaren, alles volkomen uit te voeren wat hij beveelt: — zo fnel a's het licht, zo vaardig als de blikfem , is hunne gehoorzaamheid. Hij gebood hen bij de geboorte van zijnen Zoon den vrede op aarde te verkondigen, en de gewilligde legerfchaar van den vredelievendlten Vorst, deed terdond het veld van Efraia dreunen. Hier werd de eenigde en verhevende lofzang gezongen , door de naardigde en oienstvaardigfte gefchaperen! Hij, die de millioenen aardbewooners naauwkeurig kent en gadeflaat,beval, door alle de eeuwen, aan deeze zijne lijftrawanten , om aan tailooze ftervelingen, wel onmerkbaare, echter gewigtige, dienden te doen, en elk hunner voerde den gegeevenen last, zo ijverig als naauwkeurig uit. Alle hunne ons bekende werkzaamheden fchetfen hen alzo, aan ons menfchen, dat zij de gewigtigde voorbeelden zijn, en de iierkdefpooren en prikkels ter Naardigheid geeven. Dan niet alleen de verhevende wezens der fchepping, moesten Adams kinderen tot viijtbetoon aanvuuren, maar ook de dieren, vo-  C au ) * vogelen, visfchen en infekten. Wie derzelven betoont zijne nijverheid niet , om fpijze te bekomen?— om aan't einde zijner beUemming te beandwoorden? Wie hunner maakt zich fchuldig aan pligt verzuim of werkt zonder orde en beleid? Befchouw,ó mensch ! de ijverige fpinnekop, — de wonderbaar kundige en naarftige bijë, — de oosterfche en westerfche mier, en laat u , door hunnen loflijken vlijt, niet befchaamen ! Verheven mensch ! door Naarftigheid alleen kunt gij beandwoorden aan 't oogmerk van uwen Formeerer! Befchouw de braaven, die 's Hemels gunst op hunne noeste poogingen ontwaar werden. Reeds in de vroegere eeuwen zijn veele kunsten en wetenfchappen uitgevonden. Welke waardige denkbeelden van God, door de naarftige befchouwipg zijner werken, welk eene natuurkunde, redenkunde en dichtvermogen , welk eene verhevene deugd befpiegelen wij in 't gewijde boek van den lijdzaamen job, — in de gefprekkcn zijner vrienden , als de vrugt der ijverige onderzoeking! Befchouw de Naarftigheid der voortref! jke Aartsvaderen, abraham, i zaZK en jakob, — den on vermoeiden vlijt van josef : doorwandel de gefchiedenisfen der wnereld, vooral die, welken uw Vaderlandfche grond heeft opgeleeverd, en gij zult duizende prikkelen vinden om u tot Naarftigheid aan te fpo ren. Door uwe Naarftigheid , edel mensch! kunnen alle de kunften , wetenfchappen en handwerken, door u uitgevonden, alleen in ftand blijven en bloeien ! Door vlijt alleen blijft O 3 eene  ( aia ) eene Maatfchappij, als een gezond ,fterk en wel. vereenigd ligchaam in eenen goeden Haat: Hier door wordt een grond vol nuttelooze boomen, doornen endistelen , — een grond van zand en heiden, — tot weide en bouwland hervormd : Hier door worden vaartuigen en fchepen uitgevonden en gebouwd, die thans alle deelen des aardbols met den anderen verbinden: Hier door hebben de Zeeman en Koopman aan alle natiën der' aarde een wederkeerig belang bezorgd ,en't is op de proef gebleken,dat de naarftiglte natie de voorfpoediglie en gelukkigHe is. Door Naarftigheid bloeit niet alleen een volk, maar ook een huisgezin; en geen enkel perfoon kan zonder ijverig te zijn , in ziinen ftand , genoegen en welvaart genieten. De Naarftigheid is voor menfchen van allerlei Handen, voor rijken en armen, de weg tot voorfpoed en geluk. Hij, die zich niet onledig kan houden, met iets nuts en goeds, voor zich zeiven of voor anderen, is den naam van mensch onwaardig, — hij is een misgeboorte der fchepping ! 't Is waar, rijken behoeven niet te werken om te eeten, maar niets ontbreekt, doorgaands, aan deeze, met aardfche goederen mild bedeelde ftervelingen, om nuttig en gewigtig in de waereld te worden , dan vlijt. Hier door kunnen zij boven anderen , in de wetenfchappen vorderen, en zich met manlijke kundigheden voorzien. De boeken , de werktuigen , alles wat noodig is, om uit te munten, en door vlijtbetoon , rijk in kundigheden te worden , is voor géld thans te koop. Daar ie boven , de rijken  ( ai3 ) ken kunnen en behooren loflijke naardigen te zijn, door weldaadigheid te oefenen, — door ongelukkige en ellendigen, die het verdienen , op te zoeken en hulpvaardig onmend hen te zijn, en dus als waardige Nederlanders hunnen rijkdom te doen werken tot algemeen welzijn. Hoe leflijk bertaan zulke rijken ! Dan de Naardigheid der burgers van den middendand is niet minder prijslijk. Deezen zijn de meest werkzaamde , en maaken het gewigtigst gedeelte der Nederlandfche Maatfchappij uit. Het zij wij 't oog op de Kooplieden, Werklieden, of Landbouwers liaan, wij zullen bevinden , dac veelen door hunne Naardigheid mild beloond zijn. Dat fommigen , voorheen arm , thans tot de klasfe der rijken behooren. En hoe roemrijk is het, dat veelen, die rijk zijn, thans nog zo werkzaam zijn als of ze voor de kost werkten, zonder dat men hen befchuldigen kan dat gierige vrekheid, de bron hunner werkzaamheid is! ja, nog werken duizende Nederlandeis als de bijën, die tot eenen korf behooren, tot algemeen welzijn; en hoe gewenscht zal het zijn, dat dit voortaan algemeen gefchiede, zonder eikanderen te verhinderen , te verdringen of te herooven ! Eindelijk , hoe loflijk is de Naardigheid in minvermogende burgers en behoeftigeu! — Hoe laag, hoe verachtlijk , is de mensch,die, bij vernuft, kracht, armen en handen heeft, om te kunnen werken, maar echter, liever, door traagheid, de vrugt van eens anders Naardigheid begeert : welk eene onredelijkheid ia het zich daar van te willen onderhouden ? O 4 Niets  C 214 ) Niets is zo betaame'ijk, dan dat behoeftigen voor de kost werken , en alle hunne vermogens en krachten infpannen om zich van dc viugten hunnes eigenen vlijts te g^-neeren. Zo verachtlijk als het is, zonder de hoogde noodzaak, gebe eld, of gegeeven, brood te eeten, zo roemwaardig is het te werken, en zijn eigen broud ie nuttigen. Laat mij nu her laakbaare , lastige,—.'tfchadelijke en verderflijke der luiheid tevens fchetlen , daar ik ook dit als een middel aanzie , om de Naardigheid te vermeerderen. Wie had immer achting voor eenen luiaart en ledigganger? Wie, die deeze naamen verdient, vond zich immer gelukkig op aarde? De luiaart, toch , verveelt zich zeiven; hij is buiten zijn element; bij gevoelt het zelve,dat het onnatuurlijk is zijn t'jd te vergeeuwen, te vèrgaapen, en zich zeiven tot een last te zijn. Hoe beléfl josla:ig is zijne ziel., daar hij, vaak, geene middelen weet uit te denken, om den onichatbaaren, den onherroeplijken, — tijd te dooden, te vermoorden? En welken zijn de ge, noegens , die bij begeert ? Zich door ledigheid werkloosheid, fluimeren en flanpen , te-vredenheid en geluk te verfchaffenj en deezen vin t hij daar in nimmer , om dat ze 'er met geene mogelijkheid in te vinden zijn. De wijste Koning heeft de Luiaart, ten fpiegel der volgende gedachten, in eigenaarrige Spreuken geteekend die ook voor onzen tijd van nut zijn. De Luiaart verbergt zijne hand, in den boezem, hij zalze niet -weder aan zijnen mond brengen. De Luiaart zegt; daar is een leeuw bui-  buiten, ik kon op H midden der ft raaien ge. dood worden. Luiheid doet in diepen ftaap vallen. Gelijk edik yoor de tanden, en rook voor de oogen is, zo is een luie voor dien, welke hem uitzendt, enz. enz. Alle deeze fraaie beelden tekenen ons den laffen, tiaagen, zich zeiven vervelenden mensch, die, noch voor zich zeiven, noch voor anderen nuttig is. Dan, zo laakbaar en lastig de luiheid is, zo fchadelijk is dezelve. Welk bedrijfloos, ledig, traag, mensch, kan een gezond ligchaam hebben? De ledigheid is voor den welfland des ligchaams als een langzaam werkend vergif, terwijl de werkzaamheid de beste medicijn' is om gezond te zijn en te blijven. De arbeidzaams vindt, na vermoeijing , vernieuwde lust en kracht, daar den nimmer vermoeiden dit vermaak onbekend is , en zal blijven. Dan, hoe fchadelijk is de luiheid aan de eere en den goeden naam? De luiaart wordt van allebraaven veracht, —alsverachtenswaardig,als zonder verdiensten , en dit met reden, befchouwd. Maar, dat hooger rijst, de luiaart, de werkelooze , hij die niet ernftig zijne pligten poogt te betrachten , is verachtelijk in de oogen van zijnen Maaker,die hem tot werkzaamheid,en daar door tot geluk op aarde, en in eene befchaafde Maatfchappij, geplaatst heeft. Laat mij nu het verderfbke der luiheid toonen, om dat dezelve eene ondeugd is. Welk deugdzaame was immer lui, traag, werkeloos? De mensch, in welk eenen ftand hij op aarde leeft, heeft gewigtige bezigheden te verrichten. Een rijke, die zijn tijd niet nuttig weet te belteeden, —misbruik van zijn O 5 goe-  C ) goederen maakt, —wellustig leeft, — zijne minderen veracht,en hen geene dienften doet, is veel armer dan een naarftige, en zijnen pligt betrachtende ambachtsman, om dat hij (de rijke) al 't genoegen, dat de werkzaamheid en braafheid ieevert, derft. De flaap des arbeiders is zoet, hij hebbe veel of weinig gegeeten . maar de zotheid des rijken laat hem niet jlaapen , is ook een van salomon's Spreuken. 'Er is niemand, die den naam van luiaart verdient welke daar van het verderfelijke niet ondervindt. Men denke hier vrij aan lieden van allerleien rang, in alle de ruimte, welke men aan deeze woorden kan geeven; aan Regeerers, Ambtenaaren, Leeraars van den Godsdienst, Schoolmeesters , Kooplieden, Zeelieden Ambachtslieden, enz. Maar bijzonder echter, is de luiheid verderf!ijk,voor minvermogende en behoeftige Burgers, die alleen door hunne Naarftigheid kunnen welvaaren, of daar door in hunne noodzaakiijke behoeften kunnen voorzien. Elk hunner zal de waarheid van deezen regel in nadruk ondervinden: die niet werkt zal ook niet eetcn. Na dat ik dus het loffelijke der Naarftigheid en het verachtelijke der luiheid, als. middelen , die bij allen behoorden te werken , die allen moeten aanfpooren om naarftigen ta worden, hebbe aangetoond , zal ik hier voor allen, nog een ander middel bijvoegen. Elk ftelle zich de treffendfte voorbeelden van Naarftigheid en Traagheid voor, - fpiegele zich daar aan , en pleeye tevens zijne eigene ondervinding raad. Wie, en in wat ftand of rang die met eenige opmerkzaamheid in de wae! retf  ( 2I7 ) reld verkeert , zal geene voorbeelden kennen van dezulken, die door nijverheid gelukkig, door traagheid ongelukkig , geworden zijn ? Kent gij, mijne minvermogende medeburgers! de zulken niet, maakt dan gebruik van die voorbeelden, welken ik u, in het tweede hoofddeel deezer verhandeling, gefchetst hebbe; beöordeelt die, — past ze toe op u zeiven; fpiegelt 'er u aan! Dan, pleegt, vooral, uwe eigene ondervinding raad. Hebben uwe omftandigheden u niet wel ondervin delijk geleerd, welken de gevolgen der traagheid , van pligtverzuim, of van Naarftigheid en pligtbetrachting waren? Ik kan naauwlijks gelooven dat uwe ervaaring u niet zou kunnen onderrichten. Hoe vondt gij uwe zaaken, als gij, bij ongeluk, of door verleiding, uwen tijd verpraattedet, of bij gebrek van aandacht op uw waar belang, den gefchikften tijd verzuimdet, of niet vlijtig, werkzaam waart naar behooren? Denkt uwe levensgevallen, in dit oogpunt geplaatst, na; zoekt 'er wijsheid en fpooren ter Naarftigheid door! Gij zult, hoogstwaarfchijnlljk, wegens fommigen uwer bedrijven met u zeiven niet wel te vreede zijn,terwiji gij, wegens andere, door 't getuigenis van uw geweten , bewustheid zult vinden van wel gedaan te hebden. Laat u dus , ook door uwe ondervinding, tot befteudige Naarftigheid aanvuuren, om alle uwe zaaken , met orde en beleid , vlijtig uittevoereu. Vooral is dit voor u, mijne vrienden! noodig, die uit uwen aart tot traagheid geneigd zijt. Gij moet deeze neiging door redenen, uit den aart der zaaken en uit de ondervinding ontleend, trachten te  C «8 ) te verbeteren : En indien gij u flechts wilt oefenen, en lust hebt om als deugdzaame naarftigen te handelen, zo kunt gij deeze neigingeven zo"goed verbeteren, als anderen lieden, die de heece , driftige , paarden gelijk zijn , hunne vuuriüheid kunnen en behóoren te temp. ren. Eindeli k zal ik, ten Hotte mijner Verhandeling, eene en andere aanmerking, die tegen Ie cé en geene zaak, of tegen mijn ontwerp, en -vijze van uitvoering, zou kunne gemaakt worden , beandwoorden. Men kan zeggtm, dat ik nergends eene plaats heb open;elaaren cot uitfpanningen en vermaaken, maar de Naarüigtieid zo hebbe aangedrongen als ot elk, ten allen tijde, en al den dag, ijverig moest werkzaam zijn. Genegen beken ik , niet gaarne over 't pligrmaatige der uitfpanningen en vermaaken in Nederland, mijn geest uit te willen laaten. Mijns inziens is het zeer moeilijk hier omtrend vaste regelen te epaalen. Althans ik wil en zal , in deezen, geen zedenmeester zijn. Oan, dit is bij mij zeker, dat alle uitfpauningen en vermaaken , die verkwistende, - alleen tijd vermoordende en zondig zijn, in ons Vaderland niet behoorden iiekend te zijn: dat onze natie tot hanre oude zeden, laat 'er mij bijvoegen, tot de zedenleere der reden en openbaaring, wederkeerende, daar toe, geen lust zal vinden. Hij , die_ in nadruk een naarftige is, tracht alles op zijn tijd te doen, —>eeten, drinken , (Kapen, werken; zonder dit zou hij, welha.isr, in 't geval komen, om vaneen ijverigen in eenen kranken te veranderen: 't welk aan overdreven naarfbgen te veel gebeurd. Uit-  C «9 ) Uitfpanningen van hoofdbeezigheden , zijn voor alle menfchen, in allerieie Handen, noodi». De fterkfte gevoeh zwakneid door al te^ange infpanning. De boog, itie te lang gefpannen blijft, vertlapt van zeiven. Opvoeders en onderwijzers der kinderen., moeten hier in met bedachtzaamheid mild zijn, en naar evenredigheid, dat zij infpanning vorderen, ook uitfpanning toeftaan. Landlieden, Handwerkslieden, Dienstkuechten en Dienstmaagden , enz. moeten ter uitfpanning behoorlijken tijd tot eeten, drinken en llaapen hebben,en, behalveii dit, een dag van zeven of een gedeelte daar van, tot vrijwillige werkzaamheid; en hoe gewenscht zou het zijn, dat zij allen hunne vrije uuren aanlegden om hunnen geest te oefenen, om die met nutte kundigheden te verfieren! Dan, wat de vermaaken, onderscheiden van uitfpanningen , betreft , hier van zal ik even weinig zeggen. Allen, die thans gewoon, in zwang zijn, en geoefend worden , van rijken, gegoeden en minvermogende burgers te beöordeelen, zou het waardig onderwerp eener prijsvraag zijn. Ik waag het niet hier van veel te zeggen. M^ar hoe zeer wenschte ik , dat niemand andere dan nuttige vermaaken begeerde! Wat,toch, kan vermaak heeten dat niet tevens nuttig is? En hoe veel nutte en vermaakeliike ftofTe is 'er, om nuttig vermaak te verfcbaffen, aan lieden van allerleien rang,zonder misdaadig te zijn? welke eene laage ziel moet hij bezitten, die het (zogenaamd) tijdverdrijvend fpel, tot vermaak, verkiest, voor het oefenen van zijnen geest, in kundigheden en wetenfchap. pen  ( 220 ) pen, 't zij door boeken, inftrumenten of vernuftige gezelfchappen ? Ik ftaa aan rijken en gegoeden gaarne allerlei onfchuldige vermaaken toe; zij hebben, zo ze niet zielloos zijn, te over gelegenheid, om alle de genoegens der aarde,hen en anderen ten nutte, te fmaaken. Ik ftaa aan ambachtslieden en minvermogende 'burgers, in allerleie (landen, genegen al het genoegen toe, 't welk zij zich , door vrienden te bezoeken , door wandelingen ,en alle onverfchillige aangenaamheden, kunnen veroorzaaken: Dan welk mensch, die reden en Godsdienst eerbiedigt, zal iets goedkeuren of aanprijzen , 't welk een fchuldbekennend geweten ten gevolge heeft, of althans behoord te hebben ? Eene andere tegenbedenking kan deeze zijn: 'Er zijn een aantal menfchen, ook in ons Vaderland , welken, geduurende eene menigte van jaaren naarftigen waren, om hunnen aardfchen voorfpoed en geluk te bevorderen; zij hadden het tot eene zekere hoogte gebragt, door hunne nijverheid ; doch door roovers, bedriegers, fielten,— door tegenlobp in nering en hanteering; door ziekten, verandering in de lotgevallen der waereldfche zaaken, enz. enz. zagen zij de vrugten hunner Naarftigheid verdwijnen. Hoe kan dus die ftelling : dat de invloed der Naarftigheid, voor elk mensch, voor elke maatfchappij, uit deszelfs eigen aart werkt tot voorfpoed en geluk, — waarheid zijn ? Ik zal hier op kort, maar zo ik vertrouw voldoende, andwoorden. Niets is gemeener bekend, door de waereldgefchiedenis, en door de dagelijkfche ondervinding, dan de waarheid des alouden Predikers: cenerlei vedervaart den reeht  C ) rechtvaardiger, en godloozen. Rijna alle menfchen ervaaren, in dit leven, eene mengeling van voor- en onfpoed. Niemand heeh verzekering , dat de zon van aijn aardsch geluk altoos zalfchijnen,-nimmer zal taanen. Dikwerf gerjeurt dit door d< minst verwagte , — de minst voorziene, toevallen. De r.jke • sus had onnoemlijke, opééngellaapelde , Ichatten, maar werd daar van op eenmaal en tevens van ziiue vrijheid beroofd. Hij werd een gevangene van den (zogenaamden) grooten alexa^ DERj hij aouzun leven op een brandstapel geëindigd hebben, ware Jiet niet ter ooren van alexander gekomen, dat het gezegde van den wijzen solon: dat „iemand gelukkig kon geacht worden voor zijnen dood, de Hof van zijn beklag ware. De braave oANiëL, wiens voorfpoed en geluk aan 't Perfisch hof maateloos was, weid door den nijd van trotfche , laage en fnoode gui?e,i, den leeuwen ten prooië o™^™» en zou , zonder tusfehenkomst eener bijzondere voorzienigheid , het.onfchuldig Qagtoffec zijner deugd geworden zijn. De naarltigi, eerlijk* , Koopman, die m 't oostenen westen, met alle ueeigenlehappen eene braaven, handel -rijft, wordt arm door het zinken zijner fchependoor ro .vers en plunderaars - door het bankeroet gaan «,ner Lfuradeuren ,-door op anderew.j.e , ttag op fla, te bekomen , en alles te verhezen , dat Xe nijverheid eerlijk won. De Koopman, d e in kleineren kring handel drijft,, en met Se vlijt oplettend was op zijne oelangen wordt, door eenen famenloop van rampen,, mt  ( 222 ) zijnen gelukkigenftand geftooten,en ziethet door zijn braafheid, als 's lands wetten zwijgen, koel aan, dat onredelijke, oneerlijke bankroetiers, door de vrugteu zijnes vlijts , rijker zijn dan zij ooit waren. De naarstige Landman, die met gade en kroost, in zijne met riet, ot ftroo gedekte wooning, vergenoegd , te vreede , leeft, wordt, door het vuur van eenen blikfem, — door eenen fnooden brandfticiuer ,— door'een, bij ongeluk, gevallen vonkjen, of door den onrechtvaardiglten oorlog, tot den beroöidften , den elendiejten ftand gebragt. Een braaf Handwerksman breekt arm of been, —wordt voor al zijn leven krank; hij, zo wel als zijn vrouwen kinderen, worden hier door de armften die 'er zijn. — Dan, reeos te veel voorbeelden. Maar wie kan alle de jammeren en rampen, waar door deugdzaamen in dit leven ongelukkig kunnen worden , optellen ? Doch wie zal door het gewoone lot der menfchen , — door het onzeker toekomende, — door het geduchte veeier voorbeelden, — redenen vinden om anders te handelen, dan hij oordeelt te moeten handelen , om zijn geluk en welvaart te bevorderen? Maar,'t geen ik hier vooral moet opmerken is dit, dat 'erniemand , die zijne reden gebruikt, is, welke niet zal moeten erkennen, dat 'er eene algemeene wijze, heilrijke en goede Voorzienigheid zij, die het bewind over de waereld, en over alle de lotgevallen der ftervelingen voert, welke wil, dat allen gelukkig zijn ? En wie zal het hemelsch gezegde eener braave Oosterfche vrouwe dut ven v/naken'.God maakt arm en rijk, hij vernedert, hij verhoogt ? Zo wij, bij dit al-  C "3 ) alles riu denken, aan 't geene ik, wegens fieÊ waar geluk op aarde, gezegd heb, dan volgt het in 't geheel niet, dat zij, die, onrechtvaardig^ van de vrugt hunner Naarftklieid beroofd worden, daarom eigenlijk ongelukkig zijn. frans de Ifte, Koning van Frankrijk," fchreef uit haliën aan zijne moeder, na dat zijn geheel leger vernield, en hij tevens door,op één na, den laatften Graaf van Holland, was gevan= gen genomen: Mevrouw! wij hebben alles verloren behalven onze eere; maar de braave maiï en Christen zegt: ik hebbe alles verloren behalven een goed geweten. 'Erzijn menfchen, die zeer ongefchikt zijn, om in voorfpoed te leeveb, om datze de dwaasheid hebben hunne behoeften naar maate der winsten te vermeerderen , — waar door 2ij hunne geldzucht opwekken , en dus de waare vergènoeging nimmer kunnen fmaaken. Maar zij , die in hooger ftand gewoon waren te verkeeren, doch ongelukkig daar uit zijndè gefloten , hunne behoeften weeten te verminderen , — alle het ondermaanfche als verganglijk, als haast verdwijnend leeren bezien,—alle hunne om ftand ig heden trachten interichterf naar den regel: vermindering van behoeften is vermeerdering van geluk, — deezen Vinden, In de berooving hunner goederen, geen wee-* zenlijk ongeluk; zij kunnen zeer wel met de befchikkingen der voorzienigheid over hen te Treden zijn , en zijn ditdaadelijk , indienze versuft, oordeel en welgeplaatfte harten hebben. Dan, de groote zaak is, en dit doet alles af, dat elk mensch, eiken dag moet trachten te beandwoorden aan alle zijne pligten, eni P dus*  ( *H ) dus ook aan den pligt der Naarftigheid. Zij, die de vrugten hunner Naardigheid zagen . verdwijnen, door oorzaaken , welken zij noch voorzien, noch voorkomen konden, hebben even daar door de derkfte fpooren, om met vernieuwden lust en moed werkzaam te zijn. Alle aardsch verlies is niet onherdelbaar, en geen verlies van 't hoogde goed. Zij, die m dit geval zijn, zouden, door moedeloos .'werkeloos en traag te zijn, zich zeiven meêr nadeel toebrengen, dan door alles wat ze verloren hebben , om dat zij dan geen goed geweten konden behouden. Een handwerksman die twintig jaaren bij éénen baas gewerkt had, en deezen door den dood, of anuere redenen verloor, zou immers een vreemde figuur maaken, als hij veele dagen fchreiënde en klaagende, om zijn verlies, doorbragt, in plaats van eenen anderen baas te zoeken,met voorneemen om zich daar even zowel verdiend bij te maaken? , Müne laatde aanmerking is deeze: Nimmer was Ser in Nederland een tijd, waar in eene vraage, als de voorgedelde, door de loffelijke Maatfchappij: tot nut van 't algeween, tijdiger ware ; maar nimmer waren, voor een andwoorder, de omdandigheden ongunftiger dan thans. De tijdigheid der vraage is eene eigenaartige uitwerking der gepast werkende menfchenliefde 't Is toch zeker dat alleen de aloude nijverheid, Nederland, zo ' diep vervallen, zal kunnen herdellen, en dat een and woord , 't welk daar toe fpooren en prikkelen geeft,—vuur en leven tracht te verwekken,— vau aanmerkelijke waardij moet be- fchouwd  fchouwd worden, maar't is ook zeker, dat een dinger naar den opgehangenen eereprijs, wegens den invJoed der Naarftigheid, en de middelen tot derzelver bevordering geweldige belemmeringen moest vinden, door de beroeringen in Europa, waar in ons Vaderland zo aanmerkelijk deelt, 't Is toch moeilijk eenig onderwerp, dat naar tijd en gelegenheid moet worden behandeld, onafhanglijk te befchouwen van alle aanweezige omltandigheden. Dit echter heb ik getracht te doen, welk een donker floers zich ook voor mijne uitzichten verfpreidde , en geen fterveling heden zeggen kan wat het lot van Nederland in het toekomende zal zijn. Dan hoe dit zij, de Vader der Schepping, de Regeerer en Beftuurer zijner maakfels , zal de goedheid zelve blijven, onder alle de fnoode bedrijven der menfchen - kinderen , waar van Hij naauwkeurig kennis neemt. Hij kan alles voor Nederland gun Mig veranderen , — dat de wensch van mijn hart is. Ik eindige met de woorden van den geleerden en naarftigen hamelsveld: ,, Indien „ eens de geest van naarijver, van betaam„ lijke eerzucht, den Nederlanderen weder „ aanvuurde , — indien elk voor zich, van de „ hoogfte tot de laagfte klasfe , in alle le. ,, vensftanden , de oude arbeidzaamheid ,, begon te oefenen, dan was 'er, hoe zeer ,, ook alles kwijnt, nogthans , uitzicht, dat „ dat geduld, die aanhoudenheid, die on„ vermoeide doorzetting, waar toe de Neder,, landers, boven alle andere volken, gefchikt, „ en als van natuure aangelegd zijn , het geen „ ver-  ( 2.2.6 3 „, vervallen is, met den tijd herftellen, — de „ voorige welvaart, die geweken is, We„ derbrengen, en den ondergang van Neder- ,, land verhoeden zou! zo ergens in „ Nederland is de Spreuk waarheid: da hand 9, des vlijtigen maakt rijk," Magnus ab integro facuhrum nascitur ordo-. VIRGILIüS.