MENGEL-POEZYs DOOR, ELIZABETH fF 0 L F F, GEBOREN, B E K K E R. EERSTE DEEL. Te AMSTEL.DA M, By, J. B. ELWE, en, D. M. LANGE VELD. UDCCLXXXV.   O P D R A G T A A N D E N T Y D. e Mode onze meefïe begrippenen gebruiken beheerscht, is bekend; als ook, dat niets haar zo vvèl charakterifeert, als de wispelturigheid: nu maakt zy van 't aartigfte meisje, dat men met oogen kan zien, eene chineefcheoop ; dan weder een wandelend piramidetje: nupkkt zy het eene dormeufe wel digt om 't hoofd, en het arme kind is 'er pas aan gewoon, of zy kapt het ala Papillon, a Faile de Cupidon, of, è la Hêrisfon. * 2 Zwaai-  iv O P D 11 A G T Zwaaide zy alleenlyk den ryksflaf in den fchitterenden kring onzer geurige Peiit-Maitres^ 't ware nog in te fehikken ; maar neen , wy fchryvers, wy dichters Cwy zyn dan Geleerden of fraaije vernuften,) zyn verpligthaar, ik mi, te gehoorzaamen. Wie durfde voor eenige jaaren een boek ujtgeeven zonder Opdragtf 't was de woelige broederfchap der dichteren niet alleen , maar ook het logger lichaam dep Geleerden, die hunne dierbaare Mecenaaten zo veeJe deugden en begaafdheden op den mouw fpeluuen,(cn die dierbaare Mecenaaten lieten het zig ook maar koeltjes aanleunen,) dat men 'er tenrninften een dozyn Hooggeleerde, Hoog Eerw., Hoog welgeborene Heeren, en ExcelItnttèn mede kon opfchikken : alle vrouwen V/aren fchoonhedenj alle mannen uitmuntende  AAN DEN TYD. » de vernuften; elk van hun wasonvergelykelyk! deze eigenfchap hadden zy gemeen met dieii Oliphant, waarvan Mr. pope in zyne, Kunst van kruipen,- fprcekt; want, naar den inhoud van het bericht voor de tent gehangen , had dat fchepfel zyns gelyken niet, ten zy aan zig zelven. 't Waren ook myne broeders niet alleen , (en die fratzen Honden hun nog 't best van allen^) die ons onthaalden op ftapeïs van lofdichten, huiiby heele dozynen toegefchikt;de Urenge zedenfchryver, ia, de deftigfte predikant» plaatfte deze wankelbaare gedenkzuilen, voor hunne verwaandheid opgehaald , aan den in-" gang van werken, waarin zy ons zeer verftandig bewcezen , dat hoogmoed1, zotheiden godloosheid was : wat viel 'er Op te zeggen ? * 3 *t was  vi OPDRAGT 't was zo de mode, en die is, in dit ftuk , in zo verre veranderd , dat 'er thans eenige eigenzinnige menfchen zyn , die hunne werken durven uitgeeven, zonder eenige dezer merktekenen van vleiery, of verwaandheid : wat des de Mode betreft , ik zou het haar laaten aanzien; maar men kanbuiten dat redenen hebben, die ons aanzetten een Opdragt te fchryven; zo Haat het met my. Hierom vroeg iemand my , of het niet best ware , dit Hekeldicht op te draagen aan den Advocaat der Vaderlandfche Kerke ? - ik had 'er niets tegen, dan alleenlyk , dat men Zyn Wel Ed. Geftr. reeds zo veele fchriften, zo van 's mans , als van onze zyde komende, had opgedraagen ; ik kon my des niet bedienen van eenen trek, die, toen hy aan Zyn Ed. door  AAN DEN TYD. vn door de Hecren Rhapfodisten eerst gefpeeld werd , behaagde om zyne nieuwheid; doch deze bedenking had omtrent den zig noemenden, paulus dortsma, geene plaats :'draag het hem op, zeide myn vriend: - de pen viel my uit de hand , toen ik zynen naam hoorde: zonder afgryzen te denken aan dien gevaarlyken Licentiaat, is buiten myn vermogen; zyne geheele ziel is gal : twyfelt men ? men leezc, onder allen, flechts het geen hy zegt van dien kogel, waarmede vader wille ivf gedood werd: — in zyn boek, genaamd , Het echt karacler van een Hollandsch Tolerant , BI. 76, drukt hy zig dus uit: „ Daarenboven „ wordt my uit Delft bericht, dat men aldaar, ,5 by het repareeren der trapmuur van het 011„ de Hof, één der kogels gevonden heeft, * 4 .55 waar-  vm O f- D R A G ? „ waarmede het zinkroer van balthasaï§ j, gerrits geladen was, en dat die dierbaar ,, re reliquie ten eerlïen naar Sandhcrst ge5, transporteerd is :" wie leest zulke lastertaal; wie ziet het laage en booze oogmerk dezes Schryvers, zonder met de grootfte verontwaardiging te zyn aangedaan, voor den vuilaartigen verdichter dezes gruwels! ik beef voor zulk een inonfter ! zyne aartigheden zelfs t (want die zullen 't nog willen zyn,) zyn afgryzelyk! watfmarthetmy,te zien, in hoe verre de boosheden de onfchuldige fpeeling van een levendigen dichtluim kunnen misbruiken j Ik deed zeker te kort aan het goede hart myner-meeste, landsgenooten, en aan de gevoelens der door hem beledigde perfoonen , zo ik het npodig oordeelde, hun vry te fpreeken van zulke  AAN DEN T YD. M ke onmenfchlyke feiten :' die onbefchaamde lasteraar weet ook zeer welden datmaakthem te haatelyker,) in welk een' eerbied de gedachtenis van vader willem is , by die perfoonen en dat gezelfchap, dat hy daar ter plaatJfe beledigt 4 indien iets , dat uit myne pen Vloeit, (doch ik zie tot nog de noodzaak elykheid 'er niet van,) voor hunne rekening komt, waarom fpreekt hy niet van die Hukken , waarin die groote man naar 'verdienfte gedacht wordt ? thans geef ik, met het ui terfte genoegen, en alleen uit eigen aandrift, in dit gedicht, wederom een bewys van onze uitneemende achting voor dien heften der VorJlen; den Vader des Vaderlands, Wie fchrikt niet voor een' man , die , aön 't geen hy rechtzinnigheid noemt, 'tis waar, * 5 (dank  x OPDRAGT (dank hebbe onze Regeeringsvorm,) niet het leven opoffert van hun die hyhaat, maar nog veel erger handelt; indien het waar is (en elk die wel denkt, en een gevoelig hart heeft, is 'ervan overtuigd,) dat een eerlykmenschiets dierbaardere heeft dan zyn leven. Konde ik, van ecnen dortsma fpreekende, fchertfen, ik zoude moeten toeftaan , dat 'er iets potfigs zy, in dezen nieuwerwetfchen sancho panca (of, wilt gyliever, jeremiatugwell(*), óók een origineel,) dit Hekeldicht toe te eigenen, terwyl grootere geleerden zig by den Ridder, wiens fchildknaap hy is , tot dat zelfde oogmerk vervoegen: maar, rechtuit gezegd, de Haarlemfche kinderen zyn niet banger voor het (*) Eén der perjoonen, in eemn zeer geeft igen Engelfchen Roman, getiteld: The Spiritual Don Quichot; waürinde Methodisten op de aartigfte wys worden afgefckilderd.  AANDENTYD. xi het hoofd van Duc d'alba, dat in de groote Kerk bewaard wordt, dan ik voor onzen Licentiaat in hetKerklyk en Wereldlyk recht! ik voel, dat myn Bekkerianistnus my geen moeds genoeg kan inboezemen om hem zo naby te komen, en dat juist, om dat hy , onder eene menfchlyke gedaante, omgaat, zoekende wien hy zoude mogen verbinden. Had ik my echter in 't hoofd kunnen brengen , dat 'er , in deze Beste Wereld , een zo kwaadaartig wezen beflond , (maar dat wasmy onmogelyk ; ik heb te veel eerbieds voor de menfchlyke natuur.) ik zoude niet onbezorgd genoeg zyn geweest in het ftoffe aan de hand te geeven om die booze neigingen te voldoen: ik verklaar by dezen ook, dat het hadinante ftukje , waaraan onze vriend zyne gaaven zo zeef  »i Ö P B R A G ï zeer getoond heeft, geheel en al, eenePoéth fche fiBie van rny is; dat ik , en niemand anders, het moet verantwoorden; en nog te meer, om dat ik het met geen ander oogmerk heb uitgegeeven, dan om maar van dat lastig copiëeren af te zyn ; doch dit raakt de zaak zelve niet: men kan met een goed oogmerkiets doen 5 dat gantschlyk verkeerd is rik denk echter niet, dat onze Licentiaat, zelfs in 't oop ó der befcheidenften, iets dergelyks kan voorwenden, nopens zyne beledigende handel wyze, omtrent hen, die het met zyn Licentiaatfchap juist in alles niet eens zyn. Aan paulus dortsma kan ik dit ft uk je dail niet opdraagen, enmyne vrienden fchat ik veel te hoog , om zo maar met hunne naamen te fpeelen : wat dan gedaan ? een mensch is zig zelvcn  AAN DEN TYD. xut zeiven evenwel de naaften ( zo ik het ftukje eens aanmy zelve opdroeg, dan had ik aan nie* mand verpligting; ik waagde niemand met my, en ik werd niet verdacht van vleiery, al maakte ik den Opdragt recht Poëtisch; want, wie zal zo dol zyn, van te kunnen denken, dat ik niet in alles, en wel in den ïïerkften zin , gemeend heb, wat 'er als lof in wordt gevonden? en wie , bid ik u , kan ons beter recht doen, dan die ons best kent? maar w'e zal dan toch beter in Haat zyn om over myne begaafdheden en verdienden te oordeelen dan ik zelve ? ja , van wienzoude ik toch kunnen verwachten zo veel deels in den opgang dezes Hekeldichtste neemen, dan van my zelve ? 'Er is maar ééne zwaarigheid in, en die houde ik voor my, offchoon zy krachtig genoeg zy  xiv OPDRAGT AAN DEjN TYD. zyommy dit voorneemen te doen afkeuren : ik verkies echter een' Opdragt te fchryven; dat ik 't aan den nyd opdroege; zyis tog eene der Staatdamcs van waare Verdienfte, en nooit dan in 'tgezelfchap van voortreffelykeverftanden; en dit bewyst tog, in weerwil haarer afzichtlyke lelykheid , haaren goeden frnaak; maar ik herinner my daar de zinfpreuk van den grooten noordkerk: Spero invidiam&fpemo; (dat is : ik hoop op den Nyd en veracht hem Q ik zie des van hem af: ik moet echter ook een' Mecenas opdoen : ik draag , derhalven , dit Hekeldicht op, aan Hem, die troost en verdedigt — AAN DEN TYD! Inde Beemfier, den vin van Grasmaand) MbCCLXXIV. I N-  INHOUD. aan mynen geest: Hekeldicht. Bladz. i. proeve , eener berymde vertaaling van het Bly- fpel, de onverwachte hinderpaal , etlZ. van den Heere destouches. 59vrouw snaversnel, Volksliedje. • * 119. aan rosinde. I32' aan eenen vriend , by zekere gelegenheid ingefluifterd. 134- vraag aan dirce. 13 5- grafschrift. 136. brief aan goedaart. I37. brief aan eéne vriendin. 154. ontschuldiging. 164. ge-  I N H O ü D. gesprek met een jong juffertje. Bladz. i/i. brief aan clos. l86„ aan den heere, lieve van ollefen, Scbry- ver van het Dichtfiukje, genaamd het rie* ten kluisje op lommerlust. 204, de goede eerzucht , aan elizabeth bek- ker, Wed. a. vvolff, door a. deken. ajU- rachel: Veldzang. ^ verbeteringen. Bladz, 14 Reg. 11 ftaat hoe, lees, dat —-- 103 14 Enopwatwyz'moést dat ge/cücn? lees, En op watTvyz'? Kom, laat eens zien, AAN  AAN MYNEN GEEST: HEKELDICHT.  Bene hquor de Domino Prior c\ Facio officium taliter qua]iters Et Jino Mundum vadere ut vadit.  AAN MYNEN GEEST: HEKELDICHT. 6 Ja, myn Geest! ik ben en blyf met u te onvreden; 't Is uit met myn geduld: denk niet my te overreden, Om langer, quafi, niet te zien wat gy misdryfc, Het zy gy ernst of boert; in proze of verzen fchryft. 't Is ongelooflyk wat ik heb om u verdraagen : 9k Moest met myne eerfte jeugd my reeds van u beklaagen: Was 't niet door uw bevel, dat ik, nog maar een kind, (Spreek, heb ik ongelyk?) de boeken heb bemind? Hoe dikwyls voelde ik niet u myn gezondheid krenken, Alleen door my, lang voor 't myn tyd was, te doen denken! A 2 Wat  4 AAN MYNEN GEEST; Wat heb ik menigwerf, gantsch flaapeloos, den nacht, 6 Al te vlugge Geest! verdrietig doorgebragtj Wat zag ik menigwerf het fcheemren van den morgen , Toen 'k nog geen denkbeeld had van kwellingen of zorgen! Gy, gy zyc de oorzaak, ik herhaal het, gy alleen Zyt de eenigfte oorzaak van all' myn verdrietlykheên: Heb ikj door u, elk uur,dat ik wist uittefpaaren, Niet leerende verfpild? zyn niet myn liefilejaaren, (En zelden waart gy nog van mynen vlyt voldaan,) Veel meer al leezend, dan al fpeelend my ontgaan ? Ontbeet ik zonder boek? heb ik by 't middagëeten, r„Heb ik by 't avondbrood wel ooit myn boek vergeeten? Leerde ik de lesfen die myn Broer leerde, in 't Latyn , Niet even ghd als hy? al heeft dit weinig fchyn : •t Is'waar, 'k verftond die niet; (nu, dat was ligt' te leeren;) Kon ik zyn' Gratias niet potzig reciteeren ? Zo beulde gy my af, hoe fpeelziek ik ook was: Nu zal 't 'er alles uit; 't komt nu in 't rym te pas 'k Was naauwlyks dertien, en reeds een Theologantje: Dat  HEKELDICHT. 5 ] Dat ik geen nufje werd, geen wysneusje of pedantje,, Daar, zeker, ben ik u in 't minst niet voor verpligt; Blymoedigheid! gy hebt dat goede werk verricht; ] Hier wederftond gy hem; dit kost gy nooit geheugen ; Daartoe, myn Geest! wist gy my nimmer tog te brengen: ! Het fpreekwoord zegt: „Natuur wordt nooit geheel verzaakt:'' Maar, dat's niet alles wat met recht my geemlyk maakt; ' 'k Zal van die geemlykheid wel andre reden geeveiu Wie buiten u, 'myn Geest! heeft me immer aangedreéven ' Om my met rymery te moeien ? hebt gy niet ' My magtig veel verteld „ van Parnas heldren vlied ? „ Van eeuwig blinkende laauwrieren ? Phebus zoonen? . „ Van negen zuflers die den Helicon bewoonen,? ,„ Van elpen cyters, fraai met klinkklaar goud befnaard, L Op wier muzyk de ziel wie weet waar heenen vaart f , Zo vuurde gy my aan; zo had myn drift geen perken: 'k Las, nog geen tien jaar oud, al verzen van van merken: [Ja, 'k was nog naauw' in flaat om, met myn kleine hand, ] Een pen te houden , toen ik reeds, in allen trant, A 3 On-  é AAN MYNEN GEEST: Onleesbre proeven gaf van recht erbarmlyk dichten; En 't grappige ftak dóór ook als ik dacht te plichten : 'k Zong menig herders lied; wel, 'k had myn tierig vee, Spyt iemand in de buurt: ik zong van liefde en vreê , Van fluit, van roozenhoed, van duizend mooiezaaken: Gy Geest, gy zette my aan 't droomig verzen maaken, Toen 't my, 't blyv1 tusfchen ons, veel beter had geftaan Dat ik met myne pop, als 't fchoolwerk was gedaan, In 't woelig kinderfpel verheugd had deel genomen: Waarom wist fpeelzucht u niet beter in te toornen ? Ligt' had gy me in 't vervolg zo niet geplaagd, myn Geest: Wat konde ik zonder u gelukkig zyn geweest! Het lachte me alles aan in 't lieve kinderleven.; En heb ik menigmaal wat kattekwaads bedreeven, 'k Werd juift niet hard beftraft: het heugt my nog, ik was, Myn fpeelgenootjes! by u allen in de kas. Goed geefs; (leeds wel te vreên; afkeerig van 'tkrakeelen, Mogt ik in all' myns Broêrs en Zulters gunften deelen. Hoe heeft die fchrandre vrouw, myn Moeder, my bemind! Myn  HEKELDICHT. g Myn Vader had my lief; geen wonder - 't jongfte kind! Zo is die {laat, die zo veel zoets my moest verleenen, Door uwe grilligheid, vry ongemerkt, verdweenen. Maar, dat gy my ,ook na myn kindsheid,nooit verliet, i Daarvan beklaag ik my vooral; waar' dat gefchied, 't Ware all' nog wel geweest j ó % zou niet eens meer weeten Hoe ongevallig ik die dagen heb gefleeten. Gyweet, de dwaasheên, die Toegevendheid, fnisfchien, in *t altoos woelig kind wil door de vingren zien, Beftraft zy billyk in een meer gevorderd leven ; Dan, verre van my met myn kindsheid te begeeven, Hebt gy my, jaar op jaar, al meer vervolgd , gekweld, En wat u weêrftand bood, myn Geesc! gy hield het veld.Had gy nog maar, daar ik tog finaak vond in het leezen , Dat zo gelaaten, 't zou nog in te fchikken weezen : Elk heeft, zo 't fchynt, al iets dat hem het meest vermaakt: 't Is als het fpreekwoord zegt: „ Die kiest dat deze wraakt:" „ Elk",zegt camphvjizen, j,elk heeft zyn byzonder dry ven:" 't Stond als een kind my vry, dat durf ikonderfchryven, A 4 Uux  8 AAN MYNEN GEEST: Maar 't voegde, als juffer, niet myn' tyd dus te befteên: Mistrouwt gy' my ? ei vraag dan *c oordeel van 'tGemeen; ( 't Is me onveifchillig in wat ftaat gy dat wilt zoeken:) 't Geen ieder zegt, myn Geest! zoudt ge u zo ver verkloeken Dat gy dit wederfpraakt? wel hoe verwaant waar' dit! Verliezen moet gy 't, wyl party als rechter zit: Hier is het vonnis; wilt gy 't ook in voorraad weeten? „ Een Dame is wys genoeg die geen ma'loofkan heeten:" Daar is maar ééne kunft die men van haar begeert; Waarin men gaarne ziet dat zy is uitgeberd; 't Is, PArt deplaire, een kunst die harten weet te ftreelen : Indien zy taamlyk wèl een kaartje meê kan fpeelen; Indien zy Engelsch leeft, en zo wat Fransen verftaat, Wèl zingt, bevallig danft, wat fchaakt; wel, inderdaad, Dan is men zeer voldaan van haarekundigheden: Indien zy zig met fmaak laat kappen en laat kleeden ; En is zy nu en dan een weinigje Coquet, Noem haar dan 't fieraad van concertzaal en falet. De vrouw werd om den man, (dat zo vooïtreflyk wezen!) Juist  HEKELDICHT. 9 juist wel niet ter flaavin te (trekken - hem te vreezen ; Daar is, in cats zyn' tyd, misfchien wat aangeweest; Maar nü is 't ouderwets; dit ftemt gy toe, myn Geest? Datïurkfche denkbeeld ftrydt mee onze zachter zeden; Wordt in't befchaafde Euroop' verdreeven ofbeftreeden; Het is ondrargelyk voor onzen kiefchen fmaak : De vrouw werd, welk eene eer! den manne ten vermaak'; Hy fchreef haar deze wet in 't weelig hof der zinnen t „ Geen vrouw mag denken; neen, zy moet niets dan beminnen, „ En ons bekooren door 't bevallig aangezicht:" Natuur ftemt deze wet; beminnen is haar pligt. Elk die de denkwys kent van onze fraaie Heeren, Weet , dit is alles wat zy ooit van ons begeeren, Indien wy hoopen om met hunne waarde hand Vereerd te worden; zie, dus gaat het hier te Land. Wat meent gy, heb ik reên om zeer misnoegd te weezen? Had ik toch nooit een boek dan d'Almanach geleezen, Of een party Romans, die ons, in overvloed, A s '£ Ga-  xt> AAN MYNEN GEEST: 't Galante Frankryk zendt! ik had het eens zo goed ; Had ik maar .nooit gedacht! maar altoos, denken, denken, Als ftüte en eenzaamheid my haar gezelfchap fchenkeu, Wel dat lykt nergens naar; ja 'k zeg 't u ten verwyt : Hoe groot is wel 't getal der Denkers in deez' tyd, Daar elk zig bezig houdt met loutre beuzelingen ? Verfta my wel, myn Geeft, 'k moet dit vooruit bedingen , 'k Spreek van den grootften hoop,- dat's eens vooral gezegd, • En gaarne zag ik my met reden wederlegd. Beminnelyke kunft! vermogende Art deplaire ! Indien ik nooit myn' tyd verpraat had met b r ij y ë r e ; Had ik nooit my dear pope tot mynen vriend gemaakt, Dan ware ik ook misfchien in uwe gunft geraakt: 'k Was levendig genoeg om dit met grond te hcopen: Maar ja, nu is 't te laat; nu gaan myne oogen open. Zogy, ómyne jeugd! die reeds voorlang verdween, Nog eenmaal wederkwaamt, wy zouden , als voorheen , Den tyd niet kwisten in die peinzende vermaaken; Die  HEKELDICHT. Die >t pryzen wou die mogt; die'tlaaken woukon'tlaaken. Wel had ik my du ton van u bediend , myn Geest, Wy waren de Asfemblées ook ligt' ten roem geweest} Met wat bevalligheid had gy my kwaad doen fpreeken! Hoe aartig had ik niet de onmerkbaarfte gebreken Met kleuren opgehaald! ja geen vriendin gefpaard ; Dat werkje waar1 door ons ook al zo fiks geklaard , Als door zeer veelen, die 'k nu juist niet op zal noemen : Gy kent der Ryken fmaak; he! 'k had dan mogen roemen, , Dat my deez Barones , die Burgemeefters vrouw, l Zeer veel beleefdheên deed": zie daar, myn Geest, dan zon Ik mooglyk zyn verpligt aan uwe gunstbetooning; Wat kreeg ik dan bezoeks in myne ftille woning! Wat werd ik dan gegroet door lieden van fatfoen! Wat zouden zy , om ftryd , my al hekcfdheêndoen! In ernst, gy weet niet half hoe veel verdrietlykheden Ons overkomen als we aldus den tyd belteeden : Deez vindt ons veel te vif, die trotfch en zeer pedant: Zo dra eens iemand zegt: „ Die vrouw heeft veel verftand; „ Haar  8 AAN MYNEN GEEST: „ Haar oordeel is gezond; zy heeft met fmaak geleezen; „ En >t geen zy fchryft dat wordt door kondigen gepreezen Dan fchuwt,dan vliedt men ons, als zeer onaangenaam, Zeer naar gezelfchap, ter verkeeringe onbekwaam: zo men ons vergunt gezelfchap by te woonen, Elk heeft zyn oog op onS,zo dra wy ons vertoonen ; Men wenkt elkander toe, fpeelt met den waaier, lacht; Men groet ons te beleefd; men fluiftert, men fpreekt zacht% (Indien op onze komft 'tgefprek niet gantsch blyft fteeken;) Men let naauwkeurig op ons zwygen, op 0HS fpreeken, ' Op 't beuzelachtigfte wat men verrichten kan ; De knechts zelfs zien ons aan, juist of men u\t Btaauvjan Gehaald ware,om Mevrouw dien avond te amufeeren, Door zulke grapjes als zy zal van ons begeeren: , 't Eenvoudig vrouwtje vraagt: „ beginnen zy nog niet?« En als men eindelyk van ons niets aartigs ziet; We in alles zyn gelyk aan welgekleedde menfchen ) Of ze ons by 'tfcheiden dan niet voor fint Feiten wejifchen.' Die wèl is opgevoed en van een braaf genacht, Be.  HEKELDICHT, Kt gegryp' hoe of dit fmaakt: voor my, myn Geest Ms veracht .Eene onbefchaafdheid die fatfoenelyke lieden l'Wel deeglyk zyn verpligt,ten allen tyd, te vlieden; Daar's iets vernedrends in; iets hoonends, dat geen vrouw tBehoeft te dulden, op wat trant men haar befchouw'; En minst van all' een vrouw die fchryft, maar wee; te leeven; Zig nimmer airtjes op haar kennis heeft gegeeven. Nu, veeltyds komen wy 'er zo goedkoop niet af; l En fchoon geen kerftenmensch aan elk genoegen gaf , : Ons vergt men evenwel dat wy aan elk behaagen : ! Als wy 't byzondre vliên; ons ,in den bloei der dagen , . Ook voegen naar den tyd, zo als 't de jongheid past, \ Watligt.de babbelzucht ons dan niet al ten last! \ Wat hebben wy dan hoon en bittren fmaad te wachten! 1 En 't lieve Fyntje flaakt om ons zeer droeve klagten: Wat kon die vrouw een licht in Neêrlands Zion zyn ! . „ Maar't is al wereld! ach 't zielfchaadelyk fenyn „ Der mode werkt in haar, als andre jonge harten! „ 'kBen nietkwaadfpreekend , neen , maar zou m^ydit^niet (Zo  U AAN MYNEN GEEST: (Zo is het dat van ons het lieve Fynrje fnapt,) 3, Zy draagt, helaasI een Sac;- ó gruwel! gaat —gekapt!" Indien we iets zeggen , of iets doen , net als een ander, „ Wel dat's verftandig", zegt men, fchimpswys, tot elkander:: Zyn we ongena kbaar door un certain air favant; Men zegt wel: „ Ja'k beken't, zy heeft veritand;''maar dan Voegt men 'er daadiyk by: „ Zy wil 't ook heel wel weeten'*: Doch 't geen ik echter 't minft van alles kan vergeeten, Is dit, dat ieder zot die zig voor ons vertoont, Kan hy wat rymlen, ons met lofgedichten hoont; Is dit, hoe menig een wel onbefchaamd durft fnoeven Op onze vriendfchap, (ó ik heb hiervan de proeven!) Die ons nooit heeft gezien; die, als hy ons ontmoet, Dus vraagt: „ Wie is de vrouw die gy zo vriendlyk groet?'» Zie , zo zyn wy geplaagd wanneer wy ons doen kennen; Maar troostlyk is 't, men leert aan alle leed gewennen. 'k Zwyg van die vrouwen, die *t belang der Maatfchappy Altoos betrachten ; ik vergeef het haar, zo zy Ons ',  HEKELDICHT. 15 Ons ftreng verdenken van 't verzuimen onzer pligten, [ Die wy misfchien zo goed als één van haar verrichten; - 't Is een vooroordeel, en, zy zyn dus opgevoed; 1 Haar oogmerk is niet kwaad; haar voorbeeld nut en goed, 't Zyn all' geen Grieken die niets vergen van de vrouwen 1 Dan dat ze aanminnig zyn, en weeten huis te houên; En gaat dit eens wat ver, wy allen zyn ook niet Vry van die feilen die men ongaarne aan ons ziet. 'k Zal fteeds het moeilyk lot eens braaven mans beklaagen, Zo hy het huwlyksjuk met eene vrouw moet draagen, Die om rousseau of young, en kroost en man vergeet; Die ongeregeld flaapt, die denkt ook als zy — eet; Die haare fex veracht, en die gy nooit>moet zoeken Dan in een morfig hok , in 't midden van haar boeken; Die nooit de naald maar fteeds de pen heeft in de hand: 'k Weet wel, zo handelen geen vrouwen van verftand ; Die zyn onfchuldig aan alle ongeregeldheden; Die volgen met vermaak het wys bevél der Reden ; 'tNood-  t6 AANMYNEN GEEST: 't Noodzaaklvke gr.at voor; 't is uitgefpaarde tvd Die iedre fchrandre vrouw aan haaren leeslust wydt: 't Is waar, men heeft my nooit verdacht van die gebreken, In welk een' ftyl men ook van my verkoos te fpreeken ; Hoe ftout men menigwerf ook tegen my misdeed. Maar gy myn Geest, zo gy al eens uw' tyd verfleet Met rymen, tot vermaak in 't eenzaam buitenleven, Waarom die ooit getoond? vooral, in 't lichtgegeeven? Maar ja, men moest ;en dit, dit is t dat my mishaagt; Waarom ik my van u ook altoos heb beklaagd;) Men moest het Legio der fchryveren vermeeren ; Elk mensch moest weeten dat gy óók kost poëzeeren; En , van uw' eerfteling by uitftek wèl voldaan, Treft gy, my ten verdriete, een'Boekverkooper aan, Die dit, op hoop van winst, vry onbezonnen waagde; En is 't niet meer geluk dan wysheid dat hy daagde ? 'k Weet wat gy zeggen wilt:, „Het Werk is uitverkocht; „ Het wordt nog dagelyks, zeergietig, opgezocht:" 'tls  HEKELDICHT. %? \ Is om te lachen als ik u aldus hoor fpreekei : ) De Boekverkooper, die de winst heeft weggeftreeken, ' (Hy rekent naar zig toe,) verklaart het Werk voor goed J 't Is uitverkocht; voor hem is dit zo 't weezen moet; iMaar u, u past het om daar anders van te denken: !Zeg, waar' het niet in 't licht, zoudtgy 't der wereld fchenken? )Of waarom weigert gy, (hoe dikwyls en hoe fterk Men zulks by u verzoek',) dat uitverkochte werk \Nog eens ter drukpers vau dien zelfden man te brengen; !En is uw antwoord fteeds: „dat zal ik nooit gehengen?"' Hoor, waarde Geest! ik heb dit meer dan eens gezegd, ' Ik fpreek goed rond goed zeeuwsch, gy zelf vindt het te flecht; Gy ziet welligt geen kans iets goeds 'er van te maaken; *■ Dat het niet wordt herdrukt, zoudt gy, gy daar voor waaken'? Wat zyt ge onnozel met al uwe fchranderheid 1 Wel, of 't uw eigenmin mishaagt, of geklyk vleit; Wat vonnis elk die 't hoort daarover ook zal ftryken; iMen gaat 'er wis meê voord, ik waarfchouw u, hclpkyken. Dat uitverkochte werk , als gy 't aandachtig leest B • En  18 AAN MYNEN GEEST: Enryplyk overweegt, wat is dat toch, myn Geest? Niets dan de onrype vrucht van onze jonge jaaren; Slechts dienftig om ,u ter vernedring,te bewaaren: Voorzichtig dat gy 't woord, dichtmaatig, hebt gefield Op 't zinlyk tytelblad; want had gy 't niet gemeld, 't Genoegen hield men ligt1 voor proze op rym gefchreeven. Had gy de les gevolgd ons door boileaü gegeeven: Niprsndrepour genie un amour de rimer (*), Wy hadden zekerlyk met heel de wereld vreê, En nimmer had ik fiof om over u te klaagen; Wy hadden, onbekend, ligt' niet dan gouden dagen. De Staat der rechtheid; foei! toen leerde ge achteruit, Wyl dit nog ja zo min als 't voorgewerk beduidt; Dat kon voor 't minst om iets natuurlyk fraais behaagen; Maar dit beroerde ftuk! komt iemand 'er naar vraagen, 't Is vaft als naar een boek dat raar is in zyn foort: Ja waarlyk, 't woordje raar is hier 't byvoeglyk woord. De (*) Neem ook roor geen genie y eeri lust tet rymcry.  HEKELDICHT. 19 De Nachtgedachten, 'k weet ze zyn met fmaak geleezen, Maar die gebloemde ftyl,door hervey aangeweezen, Was nooit behaagelyk aan 't wel doorleerd verftand, En denklyk fchryft gy nooit een fuikje in dezen trant: Hoe hoog verbeeldingskracht die Nachtgedachten roeme ; Hoe fchilderachtig, hoe behaaglyk, zy die noeme, Zy zyn,Natuur ten Ipyt, te prachtig opgetooid; Welfpreekendheid bedient van dezen ftyl zig nooit: Hy die de taal van 't hart verftaat en weet te fpreeken, Is nooit dus verre van 't eenvoudige afgeweeken. Waan niet, myn Geest! dat ge „ om uw jongheid wordt ver- fchoond. Want, lieve! waarom hebt gy u zo jong vertoond V Heeft iemand ooit gezegd; ,. maak verzen; laat ze drukken?" Men handel* dus vry ftreng met zulke broddelftukken, Uit fpyt dat men zyn geld voor zulk tuigagie gaf: Het raakt den Leezer niet of ge aan den rand van 't graf, Of in uwe eerfte jeugd die rymen hebt gefchreeven; Dit raakt hem, dat gy voor goed geld goed werk zultgeeven: Hy is met recht verftoord wanneer hem dat ontfchiet, B 2 Ge.  so AAN MYNEN GEEST: Geloof my, „ het verftand komt voor de jaaren niet;" En wat's 't gevolg van ons zo vroeg bekend te maaken? Dat wy dat eigen werk, in ryper jaaren ,wraaken: 3, Het hinkend paard, myn Geest, komt danookachteraan:" Verwondert u dit nog? wel 't moet dus altoos gaan; Ja, „ dan is goê raad duur;" dan zit men braaf verlegen: Zo dat ik zeggen wil, had gy maar ffil gezweegen. Het fpreeken ftaat u duur; dan , alles is te fpaèV Maar Walchren, zegt gy, en de Mengelzangen; ja Die bruien zo wat heen; zie 'k wil oprechtlyk fpreeken : Maar zyn 'er fchoonheên in? het krielt tog van gebreken! Neemt gy 't getuignis van boileau voor wigtig aan? Zoek niet, ik zal het u wel woordlyk doen verftaan: Ceft peu qifen un ouvrage, ou les fautes fourmillent, De trans d'ejprit femés,de temps en temps, petillent: (*) 't Aaandoenlyke, de ziel der Dichtkunde is 'er in; Maar (*) V Voldoet niet in een werk, waarin de feilen krielen, Dat vonkjes van vernuft het nu en dan bezielen.  HEKELDICHT. ai Maar evenwel nogthans, en des al r.iet te min, Dit zyn geen verzen van neufville of van van merken : Daar, kies gy 't befte vers eens zelf uit uwe werken; 'Er hapert altoos iets , het zy aan ftyl of taal; En,'kroepdit honderdwerf, wat fchryft gy onegaal! (Ik zeg 't u daar 't op ftaat; gy weet ik kan niet vleien,) Gy kunt, ja, ik beken 't, doen lachen en doen fchreien; Somtyds is uw penfeel los, zacht, bevallig, mals, Men vindt ook hier en daar wel trekken van krans hals. Hoor, naar 't getuigenis van vyanden en vrinden, Is in uw' Winterzang, teniers nog wel te vinden; Gy hebt iets ongemaakts; \ ontbreekt u niet aan vuur; Men noemt me, om u,wel eens: Dichtresfe der Natuur: Dien lof, myn waarde Geest! hoor iku meermaals geeven; Maar weet gy wat 'er ichort?—„gy hebt teveel gefchreeven;" Een mensch zou fchrikken als hy zulke ftapels ziet; En zo gy in 't vervolg het daarby nu nog liet! Maar neen, dat ftaat nooit ftil; de Herfft is pas verfcheenen , En myn gezelfchap,met de vreugd,van 't land verdweenen, Als gy ten eerften, (of'slands welvaart daar aan hing,) 13 3 Weêr  2a AANMYNENÖEEST: Weêr naar myn boeken gaat: 't is waarlyk zonderling! Gy zyt zo „ vif als 't licht," en vindt uw grootft behaagen In zulk een doodfchen trant van leeven ; gantfche dagen Breng* gy al krabblend door; want, kort gezegd, gy voegt U niet flechts naar myn lot; wel neen, gy zyt vernoegd: „ Is't wonder?" zegt gy, „ 'k heb altoos myn bezigheden: „ De dagen vliegen als men die weet te befteeden." Zeerwel; gy hebt gelyk, dit's buiten ons verfchil; Doch weet, dit is 't ook niet waarop ik komen wil: Chacun fa liberte\*), is één van onze wetten; Behaagt het u aldus, ik zal het niet beletten; Gy hebt die keus gedaan, dat moet 'er nu meê door: Eenvoudig vraag ik maar, ('k heb daar myn reden voor,) Jndien gy dan verkiert dus oefenend te leeven , Waarom zo ongelikt uw verzen uitgegeeven ? Hatez vous lentement (f); gy kent die les zo goed Als iemand ; jammer is 't dat gy 'er niet naar doet. Niets (*) Elk zyne vryheid. (f; Haast u langzaam.  HEKELDICHT. 03 \ Niets is doorwerkt van air wat gy ons geeft te leezen: I Is 't vonnis u bekend daar gy voor hebt te vreezen ? { Un fiile fi'rapide, & qui court en rimant, j Marqué moins trop d'e/prit que peu de jugement (*) ; I; Zie daar, dat wint men door dat overylend fpoeden; 1 En kan eens vleiers lof u dit in 't minft vergoeden? f Een zot vindt altoos een'nog zotter die hem roemt, ! En 't laffte rymelwerk , fraai, keurlyk, heerlyk noemt: J Ja, had gy wat meer tyds aan 't geen gy fchryftgegeeven, 1 Gy had niet half zo veel, maar- eens zo goed gefchreeven. Gy hebt, dat'swaar, geen zweem vaneigenwysheid,• neen: Myns meefters onderwys behaagt u ongemeen; Nooit brengt hy u een feil gedienftig onder de oogen, Of gy bedankt hem fteeds,en ftelt een yvrig poogen Te werk,om die ftraks te verhelpen; „ maar! de man (*) Een flyl die men dus fiiel, al rymend, voord ziet /laan, Toont min te groot een' geest, dan weinig oordeels aan. B4  «t> AANMYNENGEESTï s) Is niét onfeilbaar," en het geen hy goedkeurt,kan Wel meermaal deez' en dien in 't minfte niet behaagen; Waarom u dan alleen naar zyn begrip gedraagen ? Is dit verftandig? zie, myn Geeft, ik doe hem recht; Maar dit lykt nergens na: 't is; „ hy heeft het gezegd," Indien ik twyfel of hy zig niet heeft verzonnen; Gelooft gy dan dat zulks niet zou gebeuren konnen ? Hoe onbeftaaoba tr is dit met u zelv', myn Geeft! Steeds zyt gy krachtig voor vry onderzoek ge weeft; Gy mo' ft de za»ken met uw eigen oog befchouwen ; Hoe gaat dat zamen met dat fchrandre wanvertrouwen ? Dr's my wat duifter; doch hoe 't zy, de zaak is waar; Ook hebtgy ragefticht, en veelen zeer geraakt: ,j Daar ik den rang vanEerwaardensvrouw hedoel; want andersgeefik in den burger/laat, weinig acht op rang; dan om 'er mymede te vermaaken. ^Mogelyk zullen fommige leezers hier eene dubbelzinnigheid meenen te vinden : is dit myn fchuld? zegt men niet meer. waals,zo fchoon als bevallig?-altoos dat hmpen in de biezen noekenl  HEKELDICHT. *J? ,Daar ftoor ik tny niet aan:" daar moest gy u aan ftooren: \Wat heb ik, met boileau, u duizendmaal doen hooren : Qui meprife Cotin, n'estime point fon Roi, Et n'a,felon Cotin,ni Dieu ,ni foi,ni bi (*)•' ,„ Wel waarlyk", zegt gy, „dit *s een zeldzaam redeneeren' .„ Wiens Logica is dat"? de Logica dier Heeren, Die ge in uw Scheepslied, zo zy zeggen, weinig fpaart, Om dat gy hun gezach voor wetteloos verklaart, ' Als zy in de Kajuit de wetten willen geeven: [ Gy weet het immers hoe zy met uw verzen leeven ? 'iTraitant en vos Ecrits chaque vers d' attentat; Et d'un mot innocent faifant crime d'etat (t). Nu zingt ge op Schouwburgs puin en asch, met weenende ooö gen, Een' Zedenzang, gewyd aan 't liefdryk mededoogen ; Die Zedenzang, waarom de zotte dweepery, 'tVer« l (*) Hy die Cotin veracht, bemint zyn' Forst geenzins; Hy heeft, zo zegt Cotin, geen Godsdienst, of geen" zeden. (t) De zin daarvan, komt hier op uit: „ Hy befchouwt uwe „ verzen als oproerig, hy maakt van een onfchuldig woord, een „ misdaad van ftaat".  30 AAN MYN EN GEEST: 1 Verachtlyk onbefcheid, de fuffe dwaaling, rny, In lomp en kreupel rym, wel onbefchoft durft hóonen- Ophoop -St gezond verftand zo ver niet zyn geweeken , En vraagt men, waarom dat? men antwoordt: „ daarom niet:» 't Is afgedaan, 't bewys is fterk, zo als ge ook ziet. MynGeest! zo hebt gy my gewaagd a3n huiche3aaren Aan booze dweepers; en hoe krygt gy 2e aan , ZlC' Z° gevaar,yk is ^n op den nek te treên; Die Pharifeeuwen zyn de afgoden van 't gemeen^ Dit zyn de vyanden waarvoor ik heb te fchroomen • ^ moei my nimmer met die,TO^ Ik  HEKELDICHT. 3* i Ik wacht 'er my alleen zorgvuldig voor,maar gy, Wat dwaasheid! tart hen uit,en zegt: ,,'t Is veinzery, ,, 't Is om de eenvoudigen te doeken door deez treeken" 'k Geloof 't zo wel als gy; 't is duizendmaal gebleeken; 't Is hierom juist dat ik voör hen dus ben bevreesd: Had gy myn' raad gevolgd, en wyzelyk gevreesd! 'k Herhaalde meer dan eens: Beflaan uw tedrehanden Den kloeken Choordraak in zyn" fchuilhoek aan te randen? Uw krachten zyn te kleen, zyn klaauwen veel te groot: En weet gy niet wat loon dit yvren tog genoot? Ja , daar van kunt gy thans niet meer onkundig weezen ; Hun lasterfchriften hebt gy immers ook geleezen? Men noemt my in een lomp, kwaadaartig broddelwerk, Een vuile fchandvlek der Gereformeerde kerk: En vraagt gy op wat grond zy my dien fmaadnaam geeven? Mengraauwt u vinnig toe: Lees 't geen zy heeft gefchreeven : De Zedenzang is een afgryslyk lasterftuk, 'tRoept wraak; hy is al reeds ten vierdemaale in druk; Schrikt, Herderlievend volk! voor zulke gruwelzar.gen; V Zy» fatansflrikken daar de ziel in wordt gevangen: De  32 AAN MYNEN GEEST.' De ontaartei die, zo [nood, Gods hoog bevel veracht, Zyn' dienst, zyn' wil, zyn leer, ja haar gemoed verkracht, Styft dus den iondaar , en verhardt zyn vuil geweeten: Die dwaze ziel! haar doen moet menfchenhaaten heeten{*'). Gy ftaat verbaasd, myn Geest! van zulk een bittre taal * Ik lees uw' Zedenzang ; 'k herlees hem honderdmaal; 'kToets eiken regel aan de zuivre wet der zeden, En vind tot zulk verwyt niet de ailenninfte reden: Wat baat het my? datvolk, geloof me, is ons te fterk: Dat heet Rechtzinnigheid; dat 'swaaken voor de kerk: Wat mon fier dier was Pope, om dat zyn vrye veder God affchetfle als alom genadig, gunstig, teder! Wat fnooder Christen, die 't bewy: zig onderwindt, Dat alles goed is; God zyn Schepzlen eindloos mint ! Hadt gy deez regelen aandachtig overwogen, Die Zedenzang waar' nooit verfcheenen voor hunne oogen. En waarom moeit ge u roet de Godgeleerdheid toch ? Wat (*) Al dit Curcyfis wwdlyk door my nagefchreeven.  HEKELDICHT, 33 Iwat oogmerk hebt ge 'er meê? indien ge op alles nog, I Infchiklyk, Amen zeide, ik zou 'er niet van fpreeken. 1 ft Weet waarlyk niet waar dat ge uw hoofd al meê moogtbree* \ Waarom voor Vryheid, in zo fterk een taal, gepleit? \ Wat gaf die cr mg , door u vertaald, my moeilykheid! t Uw Foorrede is verdacht van 't meeft gehaat gevoelen: , Zyt gy onkundig van dat vitten, van dat woelen? 1 Weet gy dan "t oogmerk niet ? 'k beken , 't is hun mislukt, En 't Werkje zegepraalt, hoe zeer het werd verdrukt; Ja, onlangs vonden wy, ('t fchynt niet te kunnen weczen,) Het in de Boekzaal fterk den Leezer aangepreezen. Ik fpreek van maupemdm geen woord ; elk tog verftaat Dien grooten Wysgeer niet; dat komt ons ligt' te baat. Zo zyt gy de oorzaak, door 't opwekken hunner driften, Van 't gtoote Legio dier hoonende gefchriften, Waarmeê my de modets der Vaderlandfche Kerk Befchenken s waarom toch hebt gy u met hun werk 4 Onnozle Geeft! bemoeid? wat raaken u hun twiften? „ Gy waart, daar blyft gy by, onkundig van hun liften} C j, Gy  34 AAN MYNEN GEEST: „ Gy had geen denkbeeld van een Godgeleerden haaf: (*) Ei zeker 1 en gy laaft nogthans den Advocaat; Dien Don Quichot der kerk, daar elk van weet te fpreeken! 'k Moet zeggen , hier is uw vernuft niet zeer gebleeken. Gaf ooit partyfchap aan kwaadaartigheïd de hand, 't Is thans: daar, lees zyn Boek, waarin hy vloekt en bant Wie ruft en vreê bemint ; doch, dit is heilige yver: Gelooft gy blindelings den orthodoxen Schryver, Die zo getrouw, kwanswys, 't belang der Kerk bepleit, Maar, inderdaad, het volk, door fnood bedrog, misleidt; Zig Hout en onbefchaamd beroept op 'sLandsplakaaten, En 't al vervalscht, ook zelfs de Notulen der Staaten? 't Helpt niet, of Eerlykheid dat vuil bedrog ontwindt; Het herderlievend volk is voor de waarheid blind; Maakt zig, als 't ware, een'pligt, om hen, die beter denken, Op 't fpoor huns Advocaat:, in naame en leer te krenken ; Die op de domheid van zyn volk zig ook verlaat , Als (*) Om 't bekende Latynfche /preekwoordte gebruiken: Odium Tkeologicum, Odium Diabolicum.  HEKELDICHT. 35 , Als hy den teugel viert aan heerschzucht, wrok en haat, I En niet flechts raaft en woedt op alle Proteftanten , i Maar trotsch beledigt, ook die braave Predikanten, Die zyne oproerigheid verfoeien , hoe oprecht, I Door overtuiging, aan de Dordfche Leer gehecht. Dit alles weet gy, en gy gaat my echter waagen! 'k Moet des, myn Geest! ook hier my over u beklaagen. Wat gaf uw ronde taal my menigmaal verdriet! 1 Daarin zongt ge onlangs nog: 't was voor den Godsdienst niet; 't Was voor de Vrykeid, dat uw braave Vadren fireeden , Toen Koning flip 's Lands recht en wetten dorst vertreeden : Dit, dit ontftak in hun dien gadeloozen moed: yt Was voor de Vryheid, dat hun kostljk heldenbloed, Ten dienst, van H Vaderland, blymoedig werd vergooten: Gy noemde 't muitend graauw, de fpeelpop van de Grooten: Gy fpraakt: zo deed, zo dacht Prins wi llem, u zo waard'; Zo heeft hy op dit ftuk zig duidehk verklaard ; Standvajlig weigerend Vervolging in te haaien ; ' modets gefchreemv getroost, gëtroost d&thekvs fmaalen. C 2 Be.  3* AAN MYNEN GEEST: Bewys vry 't geen gy zegt met hooft en wagenaar; Dan gaat de noodkreet op: de Kerk is in gevaarl En de allerzachte naam , die zy my hierom geeven, Is die van Remonftrantsch; en waar' 't hierby gebleeven!.. Maar wat heeft Lafterzucht my al verdriets gedaan ! Hoe grynsde 't vuig gevolg der Huichlaary my aan ! "Wat moed ik menigwerf der Domheid tol betaalen! En wanneer zet dat volk hun gramschap perk en paaien! Doch 't geen me, in dit bedryf, het allermeeft mishaagt, \ Zag 't ligtlyk over 't hoofd, ware ik alleen gewaagd , En dat ik, ja, vergeef, maar moeilyk kan vergeeten, Is dit: gy waagt ook hen die zig myn Vrienden heeten : Gy geeft aan de c o t i n s , door zulk een fchoon beleid , Tot haatlyk fchryven ftof; wat onvoorzichtigheid ! 't Is zeer aatuurlyk dat die handel wordt mispreezen, Ook zelfs van hun, die met vermaak uw grappen kezen... „ ó Dit is laagheidJ" zwyg;. wel, dat's voorzichtigheid: „ Maar ieder lachte 'ermede en preesze;" fchoonbefcheid! Moeit men u daarom, daar 't te pas kwam, protegeeren? Dat was hun meening niet: nu, zorg daaruit te keren Het  HEKELDICHT. 37 f Het geen ik meermaals, fchoon vergeefsch, u heb gezegd; kftGeenu, wat meer is, door boileau is onderrecht; ( Que vous fert il qu'un jour Pavenir vous éftimt, \ Si vos vers au jour £ hui vous tiennent lieu de crime, L Et neproduifent rienpour fruit de leurs bon mots , l Que l'effroi du public & la haine des fits : (*) |j Is dit geen heerljk loon? 't is u reeds aangebeden! En had de wereld met uw grappen iets van nooden? Ja, 'kben 't wel met u eens, 't zyn grappen en nie;s meet; Maar 't aadlyk Santhorst acht zig echter, aoor de leer, (Hoe ! lacht ge 'er om?; die gy het nageeft, zéér beledigd, Schoon uw Apologift, en Maitre (f;, u heeft verdedigd ; En had het geen gelyk? eerst maakt gy 't heele fhik, Dan fchryft ge 't Santhorst toe, en geeft het dus in druk: Wat (*) Wat voordeel geeft het u , dat gy in eenen volgenden tyd zult geacht worden , indien thans uwe verzen u voor misdaaden worden toegerekend? terwyl zy u door hunne hartigheden den afkeer van 't Publiek enden haat der zotten op denhals haaien. (f) Meeflerlyk. C 3  f,S AAN MYNEN G E E S T : Wat handelwys is dit? wie kan zig daarvoor wachten? Ja! 'k lp reek op hooger toon; wie kan zig veilig achten, Zo gy 't in 't hoofd krygt om te brengen in het licht, Wat ge, in een blyde luim, al boertend , hebt gedicht? En wat is my niet, om die uitgaaf, aangewreevenl Wat haatlyk oogmerk is my daarom toegefchreeven.' Dit laatfte fpyt me, en niets heeft my zo zeer geraakt: Hoe menig {teiloor heeft, als godloos, het gewraakt! Ta, die Belydenis, uit uw vernuft: geboren, Waar', nevens my, gewis een boozer lot befchooren, Indien de Dweepery hier in de rechtbank zat; Indien 't gezond verftand ons met verdedigd had, En de Advocaat der Kerk gehoord ware op zyn klaagen , Die ze , als godslafterlyk, 't Publiek heeft aangedraagen. Nu kent gy zeker de Cotinfche Logica? Herinner u, kwaamt gy dien vriend niet wat te na? ö, Wy beleeven thans onaangenaame tyden! Wy delven 'tonderfpït, en, overheerd moet lyden: „ Wel heer! verwondert ge u , om 't geen ons is gefchied S) Is 't mooglyk! burman zelf ontgaat zyn woede niet; « De  HEKELDICHT. 39 I, l Degroote burman, die, door vondels geeftgedreeven, II Op een Auzoonfchen trant dien zang heeft aangeheven; l „ Dat weêrgaêloos gedicht, Auguftus eeuw wel waard', I „ En door de Valschheid zelv gantsch trouweloos verklaard, 1 „ Is 't vinnig laftren van dien roervink niet ontweeken : , „ In Vryheids taal zo fterk van barneveld te fpreeken! „ Ja, 'k weet zeer wel wat of dit thans te zeggen heeft... Maar kan een' Adelaar, die naar het zonlicht (treeft , Het fchuiflen van een Slang, in 't flyk verborgen, krenkén ?" I Nu, leer daaruit, myn Geeft! u beter te bedenken. 1 Uw vrolyke aartigheên, die foort van boertery ' Valt ook niet in den fmaak des landaarts, denk dat vry; ; Zy heeft iets dofs, iets ftroefsj althans, dit meent vas effen: 't Was des, hors de Jaifon; (*) dit kunt gy wel befeffen ; Indien het anders waar', 'k vertrouw, met u, myn Geeft, Men had gelachen, en daarmeê waar' 't uit geweeft: Wacht u , iets van dien aart ooit uit uw hand te geeven: „ Maar"; zegt gy, ,, ft is een grap; wat heb ik toch mis- „ Ea '*") Niet ten rechten tyd'. v J C 4  4 Is, /  HEKELDICHT. 4? ISj met afgryzen, of, al fchaterend, geleezen. „ Wat heb ikdanmisdaan?'khebfteedsuw'roembetracht; „ Thans onderzoek ik niet hoe ver ik 't heb gebragt; „ Dat is een andre zaak; maar >& ben te vroeg begonnen: „ Heel goed!datftemiktoe;'kzou'tnietontveinzenkonnen; • „ Doch is de werkzaamheid zo veel misnoegen waard' ? „ En heb ik, in 1 vervolg, wel tyd, of vlyt gefpaard, „ Om al dat kinderwerk, waar' 'tmooglyk, te overtreffen? „ Waarom dan dus te onvreên? ikkan'tnognietbefeffen; „ 't Is my wat duifter; fpreek! wat reden is daar voor ? „ Maar, tusfchen ons gezegd, gy zyt ondankbaar, hoor! —. „ Wel heden! fmts wanneer legt u zo veel gelegen „ Aan 't geen een zotskap zegt, u mooglyk ongenegen, „ Om dat gy nimmer aan zyn trotschheid hulde deedt ? „ U wordt ook recht gedaan, zo als gy zéér wèl weet. „ kweziïlia gaf van haar knorzucht niet één reden, „ Wel waardig dat wy daar onze aandacht aan hefteden: „ Alleen'myn fcherts mishaagt haar droevig: 't ftaat haar vry; „ Wie  48 AAN M Y N E N GEEST; „ Wie vergt het tegendeel? ik alzo min als gyl „ En, zo u is bevvuft, 'k heb de eer niet om te weeten „ Wie of die Dame zy, zo zeer op ons gebeeten (*) ; „ Doch wie ze ook weezen moog', dat doet niet tot de zaak 5 „ Zyhad, ditblykt, fJechtsin myn fchryven geen vermaak, „ En vond (of 't noodig waar' wilikliefftniet beflisfen,) „ Ook goed om my daarvan op 't klaarft te vergewisfen: „ 'Er fteekt wel hier en daar zoo'n enkel trekje door „ Van laage argdenkendheid; 'er komt we! iets in voor „ Dat X*) De geleerde wereld kan niet onkundig zyn van het groots dtfpuut, V welk 'er eertyds ontfiond tusfehen den Heere izaak bickers taf, fchryrer va„ zeer veele uitmuntende Zedeféhrifi ten, en Meefler powel, baas van een Mariunetfefpel. 2W legenheid dat de Heer bickebstaf , z!g daagde over de verregaande beledigingen, welken hem, met woorden en daaden, door de kleine bende van Meefter powel , werden aangedaan , zegthy , onder anderen : „ # weet dat Meefiir powFL . „ met ontzien heeft, om my by het publiek in een kwaad blaadje „ te brengen, en dat vooral ééne zyner poppen alle occnficnwaar. „ neemt, om kwaad van my te fpreeken; en ;> hel, zulkeen groo„ te zucht tot lof, datikgeen verwytkanveelen, zelf ra, geen „ fiuk houts: ikwenschtewel, om een lief ding , 'dat ik wist „ wie van dej>oPpen my ZQ ved m ^ »  HEKELDICHT. 49 „ Dat met de menfchenliefde een weinig fchynt te ftryden : . „ Kom! elk heeft al zyn fmaak, en zoudt gy haar benyden, . 5, 't Genoegen van aan u te fchryven in haar' trant? ,, De goede Dame toont tog ver het meeft verftand, „ Van 't heele legio der geenen die ons hoonen; „ En, 't is een vrouw; gy moet haar drift ook iets verfchoonen: , Hebt ge , in een blyde luim , haar ook geen dank gezegd „ Voor de eer u aangedaan (*)? ja, 'k ben wèl onderrecht, s, Op welk een haatelyken toon men heeft gefproken , Van 't Scheepslied; maar, hóe fchcon, hoe fchoon zyn wy gewroken! Toen willem, Neêrlantis liefde en roem, elks achting " waard'; „ Die met het befte hart een fchrander oordeel paart, Deez ('*) Men herinnere zig het advertisfement ,door my in de Haar' ïemfche Courant geplaatst; waarby ik deze, my toen onbekende U~ trechtfche Dame, deed weeten, dat ik haar' briefen het vers wel had ontvangen; doch tevens verzocht, indien zy my ooit weder met eenige hlyk van haare attentie geliefde te vereer en , dit dan liever te doen door het zenden van een pakje Utrechtfche Theerandjes , dan door een gefihenk waarin het heilig bitter zo fterk doorftak: enz. D  50 AAN MYNEN GEEST: „ Deez fchoone Beemftermet zyn dierbre komft verblydde, „ En gy hem welkom groette , in fpyt van die 't benydde, „ Ontving die goede Vorst dat Scheepslied uit uw hand, „ Met zulk een vriendlykheid, die eer doet aan 't verftand; „ Die 't Neêrlandsch hart verrukt, en duidlyk deed bemerken, „ Hoe weinig nadeels zy in ftaat zyn uit te werken : ,, Wat raakt het u of men het tegendeel ver/preidt? „ Gy, gy moogt roemen op oranje's minzaamheid; „ Zyn ziel is veel te groot, veel te edel, te verheven, „ Om aan partydigheid of nyd gehoor te geeven : „ Eene aangenaame boert, bekoort ook 's Vorften geeft : „ Ik ben hem mogelykwel eens tot nut geweeft... „ Gy lacht... verftaat gy my? kan u dat denkbeeld fireelen? „ Denk dat gy zonder my niet in deze eer zoudt deelen : „ Gy hebt, dat weet ik, geene Ambitie; maar ik wel; „ Hoor, tusfchen ons, 'k beken, dat ik daar roem in flel, „ En 't ware een rechte Griek, dien dit niet zou behaageni „ Dit ftaat by my maar vaft: hoe moogt ge u dan beklaagen, „ Net of gy anders niet dan hoon door my ontving? „ Gy fpraakt van zonderling; dat vind ik zonderling.' „ 'tls  HEKELDICHT. S* „ 't Is waar, 'kbeken't, 'khebtt, door mynvrymoedig fchryven , „ Vtdvyanden verwekt; men maalt alk uw bedryven „ Met zwarte verwen, fteli ze in ? allerhaatlykst licht; „ En daanoor zyt gy my juist niet heel zeer verpligt: „ üitfchyntzowatm'teerft; 'kverfchafte aan u ook vrinden, „ Dat's dan ten minfte quite: elk moet al ondervinden , Het -een waarvan gy klaagt; maar daarom niet getreurd; l Dat Is zo "8 werelds loop , en wvzer lién gebeurd ; "„ En 'k merk niet dat u zulks tot nog toe veel kan fchaaden. " Gy hebt het byfter op myne acluloosheid gelaaden ; ?„ Heeft elk niet zyn manier? ('k gebruik dat fchilders woord; l Gy weet wat of het zegt,) ja,'kheb'twelmeer gehoord." Watfihryftgy inegaall „ Dat laat zig ligtlyk zeggen ; „ Maar mooglyk was dit ook door my te wederleggen; '„ Doch dit is juift het werk niet van een oogenblik: „ Ja, 't likken is een kimft, en wel eenkunft, die ik " In 't minfte niet verfta; maar 'k moet het hier herhaalen: „ Heeft elk niet zyn montér? wie zal op rembrand fmaalen, „ Om dat zynwerknaarDouws,METzu's,of brehgels „ 'Er is verfcheiden fchoon: wie, bid ik u, ontneemt D 2 frans  52 AAN MYNEN GEEST: „ frans hals zyn grooten lof, om dat zyn ftoutetrekken s, Ons niet in 't minft van een da vincis hand ontdekken ? » Menzegg'vry uit: metzu behaagt me oneindig meer „ Dan rembrand; elk zyn'fmaak; deez kiest een van der „ Hen ander, rubbens of lebrun; wat kan dat fcheelen? ' „ Maar dat men de eer ontzegt aan andere penfeelen „ Dan die ons bovenal behaagen, vind ik flecht: „ Men geeve aan dodw den palm, maar doe ook remeran') recht. „ 'k Bemoei my, zegtgy, ook met Godgeleerde zaaken; „ 'k Plyt voor vry onderzoek: kunt gy my daarom laaken ? „ 'k Verfoei den tempeltwift; ik haat de hirarchy, „ En toon 't befpotlyke aan der kertermaakery: „ 'k Ben verontwaardigd, en ik zal me ook niet verledigen, » Om 't geen ik dus beftond in 't minfte te verdedigen. „ Wees fteeds u zelv' gelyk in voor- en tegen-fpoed: „ Dien God: doe altoos wel: vergeef die u misdoet; „ Dat's myn rechtzinnigheid. Zou ik myn tyd verfpilkn 5, In 't droomig onderzoek van nutlooze gefchilien? „ Panyfchap voeden? neen ! ik laat het duiftre daar; 'k Ee-  HEKELDICHT. 53 , L 'k Bellis niets, 'h zeg alleen', dat nuttig if, it klaar. I Men hoon', men laftereu, men pooge uw'naam te krenken, I Vergeef die u misdoet, dit's myne wys van denken : £- Vermaak u verder met een wispelturigheid, , „ Die tegen reden hoont, en zonder reden vleit: , „ 'Er is iets groots in fteeds zig zelv' gelyk te weezen , . „ En niets dan de ongunft des Almagtigen te vreezen. „ De letterkundige berisping ga 'k voorby: , Chacun fa Berté (*); ik weet de finaak is vry: Menkieze hoogvuet, goed; voormy, ikjues^n , Gyweet, 'k lees dag en nacht neufviLLES fchoone werken 5 " Haar noem ik een Genie van de allereêlfte foort; l Maar'k duld datvAN derwil, een'ander'meer bekoort. „ Enwordthetgeene/Kchryfooknietmetfmaakgeleezen? „ Hoor, dit te ontveinzen zou alleen'gemaaktheid weezen; M Doch, twyfïelt gy ? vraag aan den Drukker het bewys; (*) Elk zyne vryheid. D 3  / 54 AAN MYNEN GEESTi „ Of fielt gy mooglyk op hun oordeel weinig prys? „ Dat weet ik beter; neen.' ik tracht des te behaagen „ Aan hun, wieredien lof wy hebben weggedraagen; „ Die ons niet vleien , maar verpligten, keer op keer, „ Door oordeelkundige onderwyzing: welk eene eer.' " Menacht' watvveZenlyke roem! myn werk dit waardig: » En welke mannen vind ik tot dien dienft niet vaardig' » ó, Dit geeft leven aan myn dichtluim , en met recht, „ Des zal ik fchryven, wat gy hier ook tegen zegt.. Myn Geeft.» gy hebt genoeg, zo niet te veel,gefchreeven: Gy moet, om myne ruft, die Dichtluim tegenftreeven; 'k Begeer hierom dat ge uit den drang derDichtren treedt; visbeter half gekeerd, dan heel gedwaald; gy weet Zo luidt het fpreekwoord, en ik ben van die gedachten< Vermoei my niet, myn Geest, met nuttelooze kiagten; Hoor liever, want het gaat u aan, naar myn befluit^ Ik overleide het wèl, en voer het zeker'uit; Dan fmaaken we eerfl de vrucht van 't Rüte buitenleven: 'k Be-  HEKELDICHT. SS ', 'k Bemin u, neen, myn Geeft! gy moet my nietbegeeven; f Maar, zo ik iets op u vermag, leef, leef voor my! 1 Ja, ik bemin u, ik herhaal het, blyf my by ; I Dan vloeit myn leven voord in ongeftoord genoegen: 1 Maar kunt ge u niet zo ver naar myn verkiezing voegen, \ Vaarwel dan , 'k fta voor u van myn befiuit niet af: \ Verlaat den Zangberg; noem dit myn bevel vry ftraf; l Al wat gy zeggen kunt is ganrschlyk overbodig ; "kHeb, tot myn waar geluk, ook u, myn Geeft, niet noodig. „ Hoe! meent gy 't? wel zie daar, dat had ik nooit geloofd: „ 'k Heb , zo ik merken kan, my koftlyk uitgedoofd: . „ Toe wat! zo 'k my naar u in alles niet wil fchikken, . „ Is 't maar terftond, vertrek! 't is zeker om te fchrikken: . ,, Gy zegt my waarlyk al heel aartige douceurs: (*) Hebt gy de ziekte du bon ton? zyn 't ook Vapeurs? (f) „ Of (*) Vriendlykheden. (|) Bon ton, en Vapeurs, behoeven gecne vet taaling ; zo vee, Fransch verftaan myne leezers tog wel. D 4  iG AAN MYNEN GEEST: „ Ofzyn 'tC^PC^fpreek! watzyn het toch voorzaakcn „ Die u beweegen my dit compliment te maaken ? „ ó, 'kHeb het al gemerkt! 'tisrechtzwaarmoedigweêr; >, Gy zyt ligt' aangedaan; uw zenuwen zyn teér, „ En't wordt, door mv. fïagroo«oi!»a„ j, iiii^u uuii luegeicnreeven „ Had gy den raad gevolgd, u door den gegeeven, „ En braaf gewandeld toen het weer u gunftig was: „ Gy antwoordt niets! wel myn geduld komt hier te pas» t, 't Zal beft zyn my niet aan deez geemlykhckl te ftooren : „ Gy kunt zo min als de Advocaat naar reden hooren : „ Denk echter niet dat my dit vlaagje in 't minfte ontruft; „ Ik ken uw hart; 'k ben van uw zucht voor my bewüfei „ 'k Verzeker u, zo dra de zon begint te fchynen; » Alsgy deez neevlen uit den dampkring ziet vefdwyné»; » Zyt gy dezelfde j maak daar ftaat op; dat is vaft. „ Hoor, Meisje lief! 'k doe u niet langer overlafh „ Daar is molière, lees! hy zal u diverteeren; „ En weet gy wat? dat's uk! gy kunt my nietontbceren: 55 't Is niet voor 't eerft dat ik zoo'n grilletje verdroeg; 'k Aan- (*) Grilligheden.  HEKELDICHT. Si | 'k Aanbid de Dichtkunft; gy bemint haar; dat's genoeg. „ Adieu ma Chcre! ik ga naar onze ftille vrinden; [ 'k Ben in uw Boekvertrek , zo gy my zoekt, te vinden, " Daar ik u, kezende, met veel bedaardheid wacht... I Wafs dit? hoe! volgt gymy? ja! 'k heb dit wd gedacht*. Ja, 'kvolgu, ik beken't, myn Geeft! 'k hebubeledigd, En' vind voor my geen ruft ten zy gy wordt bevredigd... Bevredigd? wel, ik ben niet boos op u geweeftj Gy hebt het fpelletje gezocht." Dat's waar, myn Geeft; >k Was heel uit myn humeur. „ En moeft ft daarom lyden ? „ Maar 'k heb u lief, en ftel dit alles graag ter zyden: „ Ikbentevreên, gy zyt veranderd van befluit". . Ik bid alleen'*;. „ Welnu, watis-dat? fpreek rechtuit". Dat alles tusfehen u en my geheim mag blyven; Tc Verzoek 't u alseengunft; och! wil het niemand fchry ven! „ Was dit de meening? neen, myn kind! dat gaat zo niet: J5 »k Verheug my wel dat gy uit betere oogen ziet , „ Èn 'k doe all' wat ik kan om u te vergenoegen; „ Maar, weiger my ook niet u wat naar my te voegen: „ 't Is niet onreedlyk dat ik van u eisch; ó neen! D 5 » Eö  58 AAN MYNEN GEEST. „ En gy hebt ook wel iets van my verdiend, zo * meen. » Zo dra gy ons Dispuut hebt netjes uirgefchreeven , " Zalik '£ T^"'»W«S W gulhartig orergeeven" D°Ch h°°P tÊ Z0'Se" «* ^t niet word' nagedrukt' » Het is der Baatzucht reeds verfcheidenmaal gelukt, ' » «a 't 3s me onaangenaam om meer dan ééne reden • " Want °"2£ V^f**P> als gy weet, is niet van heden " °f g'ftren; hy fchym 00k e« tukker w myn hand „ En, meer dan eens, om my, onvriendlyk aangerand.' h Zo toonen vvv met een, dat we ons in , minftniet ftooren " ^ 'tgeeildehfte"0"S-„sDweeperSooitdeedhooren; " a" 'f g£en CeH zot^P of een gekke rymcr zegt; ^ wordt misfc,ne„'t.^% eens beter onderrecht- »DeMoBmkhadgelyk;ikvolg2VnIes;njaarJknier; >, Gy Hemt m mynen eisch: dat's braif f , o-t s biaaffkoom aan, aan 't werk. ji d c c l x x i i i. PROE'  PROEVE EENER BERYMDE VERÏ AALING VAN HET B L T S P E L, IDE ONVERWACHTE HINDERPAAL OF, HET BELETZEL ZONDER BELETZEL VIT HET FRANSCH VAN DEN HEERE DESTOUCHES.  '* Haat era verheven geest, die dof en vreugdloos is: i Lees liever Ariost en zyn verdichtzel-kluchten, Dan fchryvers zonder vuur, die fteeds droefgeeftig zuchten, En in wier treurig brein 't voor oneer waar' gefchat, Indien de aanminnigheid hen 't hoofd ontrimpeld had. boileau, volgends de vertaaling van gobels.  BERICHT. Deze Proeve ecner berymde vertaaling, ziet het lichtpen „verzoeke van weinigen, aan wie ik, zo nu en dan,iets enuitgegeeveu voorlees: meu heeft gemeend, .dat zy als eene handleiding konde dienen voor jonge Dichters, wanneer die , den Schouwburg met geene proeven van eigenvinding J» gunftigen: het lange en korte der regels , geeft zeker iets na, f tuurlyks, iets los aan de verzen: ik zoude my echter liefst by I hunvoegen, die voor foortgelyke geeftige, critique fchilderyen i van de hedendaagfche zeden, de proza verkiezen: men werpt , wel eens tegen , dat dan de rollen niet gemaklyk te leeren vyn-, ik heb echter meermaalen berymd» Treur-en Blyfpelen zienvertoonen, die ook wel ongemaklyk om te leeren moeten geweest zyn , vermids de Souffleur verpligt was byna zo duidelyk te fpreeken, als zy, die ons , hierdoor, wat verre van de natuur febeenen aftewyken; en ik heb de Adelaart in proza zien fpeelen, op den eigenaartigen, vryen , gemakly . ken converfatietoon : evenwel, elk zyn' zin , en wy den onzen. I van de hedendaagfche zeden, de proza verkiezen: men werpt  PERSOONAADJEN. gerari), Fader van iiendrik. e e r r y k , een bejaard Heer. Julia, eene jonge Juf er. i>e cr aa vin vanAdelflein. e m i l i a , Dochter. t- e ander , Minnaar van julia. Hendrik, PetitmaUre. b e tj e , Kamenier van julia. ka rel, Knecht van le ander. p asquin, Kamerdienaar van hendrik, Het Tooneel is in het huis van Gerard.  DE ONVERWACHTE HINDERPAAL* o F , ; HET BELETZEL ZONDER BELETZEL: B L T S P E L. — EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. hendrik, pasquin. Zy komen elk van een byzonderen kant op het Tooneel. hend rik: hy ziet naar zynen kant, 't Is om te lachen! — nu, ik volg myn eigen hoofd: 6 , Schikte ik my naar uw bevelen, Dan ware ik van verftand beroofd. pasquin. Zie daar myn' losbol; hy is boos; wat mag 'er fchecien? hendrik. Is dit manier van doen? het is met ons gedaan — Daar is niet mee u omtegaan. f a s-  «4 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: PASQUIN. Maar van wien fpreekt gy toch ? verklaar u eens wat nader: Op wien zyt gy zo boos? wie deed het nu toch weêr? HENDRIK. Op wie ? wel op den ouden Heer. PASQUIN. Wat zegt gy daar! HENDRIK. Ja, op myn Vader; Maar 'k breek met hem , ik ben dat weergaés leven moê, PASQUIN. Gy fpreekt eerbiedig van een' vader; maar zie toe: Had hy u eens gehoord! HENDRIK. Dat mogt ik zeer wel lyden; Ik denk my langer niet te myden; 'k Heb lang genoeg zyn flaaf geweest... Ja, hoorde hy my maar! PASQUIN. Houd u flechts zo kloekmoedig! Papa,  B L X S F E L, 65 Papa, dit weet ge, is niet heel goedig; Niet al te makkelyk van geest. HENDRIK- :Zo! denkt gy dan dat ik nog voor hem ben bevreesd? Een man als ik! die reeds met jongelui verkeerde... Die fchroom kwam mogelyk te pas Toen ik een kleine jongen was, En by Moniieur een lesje leerde. PASQUIN. Wat fnoeft gy weêr op uwen moed! Verwaandheid weet u fraai te blinden: ' Mynheer uw vader zou, wat goed, 'Er juist geen zwaarigheid in vinden, Om u te leeren dat gy nog een jongen waart : Ik oordeel uit zyn ftrengen aart. HENDRIK. Hoe , hy! - laat hem dat eens bekyken; Dan zal ik hem.... QHj trekt zyn' hoed diep in de oogen.) PASQUIN. Zwyg, zwyg! daar komt de goede man. E H ï N- Een man als ik! die reeds met jongelui verkeerde...  a DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: I hendrik. Ce drommel! ik ga ïïryken. pasquin. . Blyf hier, Mynheer, waar loopt gy dan? 'k Zag mis; gy hoeft niet te vertrekken. hendrik. Hoe is het! durft gy met my gekken? Ik hen 'er waarlyk van ontfteld; En dat om niet met a!; maarjt moet niet weer gebeuren, Of — 'k zal u van malkander fcheuren. pasquin. Wel nu nog mooier! ó, myn hemel.' dat's" een held! Wat had hy 't op zyn lyf! wat iloeg hy wreede blikken.' Maar zeker, heb ik u doen fchrikken? Ik meende dat gy hem dorst ftaan ? ii e n i) r i ic. 'k Heb nog zoon zwak voor hem; 'k moet dat te boven komen; Zie daar, dit heb ik voorgenomen; Dat zwak zal uit myn hart van daan: ó Zo hy nu verfcheen, het zou 'er drommels dagen. Lach  B L T S P E L. m Lach niet Pasquin: ó kwam hy maar! Ik laat my nu «Tet weêr vertzaagen. P A S Q_ O I N. Gy wacht hem, vluchtende, nietwaar? Zo kunt gy best een proef van uwe ftoutheid geeven: Gy hebt altyd een hoope praats, Maar ik ken u en uwe maats, DiePetit-maftres, die zo bang zyn voor hun leven: Dat zy zo: hoorMynheer, zo 'k iets op u vermag, Ik bid, verbeter uw gedrag; Breek met die jongens, di? ut' eenemaal bederven ; Doe 't geen uw vader u gebiedt; Hy is tog zo verbitterd niet, Of 't is nog in uw magt vergifnis te verwerven. H E K Ö R I K- Inpertinente vent! wat geeft myn vader u Om my uw zedenleer baldaadig voor te preéken» Beloopt die fom nog wat? p A s O u I N. Hoe nu! E 3 Zie  68 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Ziedaar, uW vader zegt: Cwie durft hem tegenfpreeken?) ' Dat ik in 't kwaade u ftyf; en, tusfchen ons gezeid, 'k Gebruikte ook fteeds metu te veel infchiklykheid; Dat is u honderdmaal gebleeken. HENDRIK. Wel, knaapje, hebtgy 1 hart, ga op deez'trant eens voord: Ik luiftcr, fpreek nog één zoo'n woord. PASQUIN. Ja zie , al moest ik 'er om lyden, lk ftel thans myn belang ter zyden : Voldoe uws vaders eisch; >t is tog een eerlyk man; Hoe latans hy ook grommen kan. HENDRIK. Wel nu wat eischt hy toch? hoe moet ik my gedraagen, Om hem niet fchriklyk te mishaagen? PASQUIN. Mynheer uw vader eischt niet veel; Hy wil dat gy het tegendeel Zult doen, van alles 't geen we u daaglyksch zien bedryven; Dit zal u in zyn gunst doen blyven; Dan  B L T S P E L. t Bal, om nog meer vreugd: ie vinden ; Toen hebben wy gedanst ;>t was zeer brillant, dit Bal. Zwyg logenaar." Mynheer! „ Jou guit! ik weet het al; ' " Ik heb u na doen gaan; nog eens, zo gy uw leven Niet wiU verbeteren, uw paspoort is gefchreeven, ^ s En op myn woord van eer, coufyn, .) De \vyk zal rasch uw voorland zyn." 'k Geloof waarachtig dat het kyven, Indien gy wilt in't leven blyven Uwpanacéeis. „Zot! zwyg jy wanneer ik fpreek. Wat denkt gy, heb ik flpf om uw gedrag te pryzen! E4 'jEl1  7» DE ONVERWACHTE HINDERPAAL; ,» En zo ik eens uw vonnis ftreek, „ Moet u dat vonnis niet doen yzen ? „ Ik vind in mynen zoon myn allergrootst verdriet; »» 'k Word «azend, daar meft u fteeds ziet „ In 't fchandlyk byzyn van die aapen, „ Dieligte, zotte, woefte knaapen, „ DiePetir-maïtres, wier gedrag zo fpoorloos is; „ Strekt dit my niet tot ergernis ? „ Heb ik geen reden om te klaagen? — En als ik u dien hoed zie draagen, „ Waaronder gy, net ais een rechte fpeelhuispJóert, „ Zo cnbefchoft, zo haatlyk, loert; „ Dien hoed, die uw gelaat ten vollen kan bedekken; j, Zie ik ook uwe fchoenen aan, „ Zo fpooreloos gegespt, als een der eerfle gekken, „ Daar ik u ooit meê uit zie gaan. .. „ En wat coëffure! ziedathair! befchouw dat linnenl „ Die henry-quatres!... wei gy ziet 'er lekker uit! „ Emilia, uw lieve bruid, n Moet u zeer tederlyk beminnen.. .- Maar  ■ B L T S P E L. n ,5 Maar't volgend' geeft my meer chagryn: : Gyfnuift, gy rookt, gy vloekt, gy zuipt liqucur als wyn; 1 Gy pocht zelfs oP de gaaf van fterk te kunnen drinken J En als gy '«nachts zyt aan 't rinkinken, | Dan Jèê den burgerman die u , jou fchelm! ontmoet; „ En met dit al zyt gy een bloed, „ Een laffe jongen, diep verfmaad by dappre lieden." Wat faun', zoudt gy my al deze pret verbieden? Ik doe als ieder, en ik volg de mode na. „ Die mode zult gy rasch verhaten." » • Tnn kwast! vvv zullen zien?" Welja; Wy zullen zien. „ Jou kwa.i. j Ik lach wel hartlyk om uw praat en, a 1-9 Vnm hier, iou kleine deugeniet!" Waar is myn Itok ï ^om mei, hendrik, den Jlok ontwykende. Houd ftüi wat wilt gy doen? pasquin. U braaf de ribben fmeeren; U door den ftok bekceren. hendrik. Sla toe, zo 't leven u verdriet!... E5 PAS"  U DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: PASQUIN. Vèrgeefhet my, Mynheer; my drift was zo aan'tzieden; Zo waar, 'k verbeeldde my dat ik uw vader was: De beenen kwamen fchoon te pas; Gy zocht uw veiligheid in 't vlieden. Gy weet, Mynheer uw vader is gewoon, Vooral, (Hy buigt zig,) omtrent Mynheer zyn' zoon, Let dreigen aan het doen te knoopen: ■ Daar had wis klopzak op geloopen: Maar 'k fpreek eens uit een andren toon : Gy ,i*, dat weet gy zelf, welhaast in 't huwlyk treeden : Verander toch van zeden! ' Mevrouw van Adelftéin is hier reeds gelogeerd, En ook Emilia; gy doet geheel verkeerd; Zy zien alle uwe dolligheden. Plet aadlyk Gelderland roemt op de fchoone maagd, Die gy maar al te veel behaagt: Foei, zyn dat onbefproken zeden ? 'Ëii meent ge op dezen trant te leeven na uw trouw? H E N-  B L T S P E Ls wel«l neemt n» II Loenryn rnan een T" Om zyn gedrag re reformeeren? ,k Wo« we. eens zien dat my een wy, ooi. zon regeert Maatkom,la»..Kne=„sWt.e«en,betema,t, _ Hoe of •>» ai mermy en andre Heertjes gaar: Wyzyni„rc,dB.elyt>befc„eiden,,eusc„;b,Sn,oed,g, En ;u Vbdooven overvloedig, Tot dat het hmvlyks klokje flaat; . ,w ipeven als voorheenen. Dan, ferviteur Mevrouw; wy leeven ai En gaan weêr onzen ouden gang. PASQUIN' En met de Dames, zouikmeenen, Duurt de ingetogenheid niet lang? Zywreeken zig gewis van'snunsontrouwigheden; >c Bel air ^ zichtbaar in verfoeielyke zeden. H E N D RIK. Emiiiawerd nooit dan koel van my benund, En denldyk zal ik haar weldra niet meer beminnen.  76 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL; PASQUIN. Wat f0lIte„ vindt ge in haar? dat kan ik „iet verzinnen. HENDRIK. Dit is 'er altoos een; zy heeft te veel verftand. PASQUIN. Te veel verftand! gy hebt gelyk; dat's onverdraaglyk. H E N D R I K. Zy denkt te veel; t Humeur der Dames febeelt in alles mag men zeggen: " Emiliaisftil, is huislyk, is bedaard; Zy doet niets zonder overleggen : Hoe blyde is Julia! hoe levendig van aart! Ja, deeerfteiswatheelftyf,hoeZyzigoplaat' fieren; De tweedVe heeft aU' die bevallige manieren, \  ?S DE ONVERWACHTE HINDERPAAL; Der groene wereld zo veel waard': Ik koos Eicilia oro deeglyk meê te trouwen, Maar 'k zou voor myn maitres, dat vive fchelffltje faouên. " E N D H I K. Uw vrouw is kamenier der fchoone die 'k bemin; 'k Moest haar eens in vertrouwen fpreeken ; 't Is noodig dat ik haar eerst winn'. PASQUIN. Sns wat! zy is myn vrouw; laat vry dat opzet fteeken. H E N D R I K. jon zot! PASQUIN. Ja, zot of niet: hoor, weet gy wat, Mynheer, Ik ben niet du bon ton, ik min myn Setje zeer. II P N D R I K. Is dit een reden dat ik niet met haar mag praaten? PASQUIN. Als ik 'er by ben, va I maar anders moet gy 't laaten ; Nog eens, 'b verbied het u. HEN-  B L T S P E L. 79 hendrik. Weet gy wel wat gy zegt? pasquin. Zc„ wel: g, hebt als Heer, maar * - d. man mSnreeht. 6, ó lk ken uw looze ftreeken: 'k Ga u met loode fchoenen na. hendrik. In fpyt van u, ik wil en zal uw vrouwtje fpreeken.... Daar komt nu juist Emilia. TWEEDE TOONEEL. e 11 i l 1 ^) h end r ik.» pasquin. emilia: zonder hen te zien. Ikvrees geduurig dat me iets droefs zal overkomen: 't Schynt dikwyls of hy my ontvliedt: 'k Heb hem Üöts gffltea niet vernomen: 6 Dit gedrag behaagt my niet. pasquin, fiih Verftaat gy dit? h e n-  <5o DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: ii e n d rik, ftii Gewis ! zie , 't is maar niet te ontveinzen 'tls tog een engelin, in weênvil van haar peinzen, Dat my zo zeer verveelt; ik zie dat meer en meer. emilia. Wel zo! waart gy daar zeil', Mynheer? Gy fchynt verdrietig ? H e N ï!) r 1 k. Ja, ik had het nimmer kwaader,1 Zo drommels kyft en raast myn vader: Ik deed myn klagten aan deez'man, Dien ik gerust vertrouwen kan. emilia. Hoe! aan Pasquïn? dat komt my waarlyk vreemd te vooren I Wel, Hendrik! moest ik het niet zyn, Die uw vermaak, die uw chagryn, Die alles wat u raakt moest hooren? Vertroost men zig niet liefst by haar die ons bemint? 'k Heb uw vertrouwen ook verlooren ! Pk zie, dat gy in my geen welgevallen vindt. hen.  B L T S P E L. 81 HENDRIK, Wel öwj of gy my kunt behaagen, JJehceft ge alleen' Pasquin te vraagen; Geloof hem vry, hy fpreekt véél waar. EMILIA. Aan hem 1 die uitvlucht vind ik raar, Zy kan my ook geheel niet fmaaken; Zoekt gy u daar flechts aftemaaken? Misgunt gy my dat zoet vermaak, Om 't geen gy voor my voelt my zelve ook meê te deelen? Weet dat ik die verkiezing wraak. H e N D R I Kt Ik vrees u eindlyk te verveelen, Zo dikwyls heb ik 't reeds gezegd; Zie daar, dat meen ik zeer oprecht. PASQUIN. Gy kent de Dames niet, als gy zo denkt; het vlyen Mag al wat vrouw is gaarne lyén. emilia. Die man begrypt het wel; maar als men lof' ontvangt, F Van  82 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL. Van hem die ons bemint, ó dan kan lof verrukken; Dan heeft het hart wat het verlangt, En fmaakt genoegens, door geen woorden uittedrukken ; Dan, ach! dan ftel ik roem op prys. HENDRIK. Wat dat belangt, elk vrydt op zyne wys: Voor my ik haat dat lastig teemen ; Dat moet my niemand kwalyk neemen: Eéns zeg ik : „ 'k heb u lief," en dan is 't afgedaan; 'k Begin nooit weêr van vooren aan: Foei, 'k walg van dat zoetzapig vryen; Hoe geklyk zyn deez talmeryen : Gy weet dat ik van liefde kwyn! „ 'k Bemin u als myn eigen leven! „ Wac zyt gy fchoon! ach koft gymy het jawoord geeven.' „ Zal ik nooit zo gelukkig zyn"? Daar hy ecu antwoord krygt, zo als hy honderd keeren, Van zyn beminlyk mekje kreeg: Hy fnapt van liefde, en 't hart is leeg: De drift lthynt daaglyks te vermeêren, Ter.  B L T S P E L. 83 Terwyl het nieuwe paar niet zelden ondervindt, Dat het van liefde praat wanneer 't niet meer bemint» emilia. Mynheer gy pleit met vry wat oordeel, Voor de onverfchilligheid, die gy Zo duidelyk betoont voor my: Ik deed met uw gezegdens voordeel, Indien ik rasch verandren kon , Maar ach . ik ben geen zier du ton: Myn hart bleef fteeds getrouw daar 't eens oprecht beminde; Daarby, myn fmaak was nimmer wuft; En weet gy wat ik in u vinde? Geen liefde , maar veel valsch vernuft. Hendrik, tegen Pasquin. Geen liefde! ik min u niet! hoe zal 't nog langer weezen? Zie eens hoe ik behandeld word! Kom, wees gy rechter: wie heeft ongelyk in dezen? pasquin. Wel die, die van uw tweên de waarheid doet te kort. F 2 HEN-  «4 DL ONVERWACHTE HINDERPAAL: hendrik. Myn Kamerdienaar weet myn innigft overleggen; Zie daar , laat hy u alles zeggen, U zeggen hoe ik u bemin. ' pasquin. Ja wel! Zie, zoo'n getuigenis is maar een bagatel! Geen man is zo verliefd als hy; dit kan ik zweeren: Hy heeft maar ééne fout, die moet hy corrigeeren. emilia. Waarin beftaat die fout ? pasquin. Ach, hy bemint te fterk! Ik was daar nog aan 't werk, Om hem de maatigheid, in dezen, aantepreeken. emilia. Wel zo, Mynheer! die fout is my nog niet gebleeken; En fchoon ge op tedre minnaars fchimpt, Op dat gy uw gedrag beglimpt, De zuivre liefde rust op ftille minzaamheden; 3j  B L T S P E U *5 Zy wordt gevoed door zachte zeden: | Nog eens, 'k bemin u! als men 't hart in de oogen ziet, Verveelt de oprechte minnaar niet: 1 Maar waarom veinst gy toch? beken het maar vrywilüg. HENDRIK. IMyn lieve Emilia, 'k vind u zo taamiyk grillig: Nu , eischt gy dat ik zweeren zal . Hoe zeer ik u bemin? - ik zweer 't, u ten gevall'. P A S Q. U I N. En, op myn woord, hy kan ook zweeren, Dat gy hem kunt genoeg charmeeren, Voor iemand die, naar allen fchyn, Ook binnen kort zyn vrouw zal zyn. EMILIA. Ziedaar, Heer Hendrik, daar, daar moest ik u verwachten: Ik ben voor u gefchikt, niet waar? Gy hebt des recht om my, by voorraad, te verachten? 't Hangt Hechts aan u; 't is alles klaar: Dus is het niet met my gelegen ; Myn hart bemint oprecht en trouw, F 3 J*  •oó DE ONVERWACHTE HINDERPAAL : Ja wordt u daaglyksch meer genegen, Nu ik in u myn' man befchouw; 't Gevoelig hart van eene vrouw, Is zy dien zoeten naam Hechts waardig, Bemint nooit vuuriger dan als dit pligt gebiedt... Maar 'k merk het, gy verftaat my niet. PASQUIN. Mejuffrouw, gy fpreekt wèlj maar vindt gy dit niet aardig? Mynheer verftaat u niet, gy hebt dat goed gevat; Gelukkig zou hy zyn met zulk een vrouw; maar dat Is Algebra voor hem, en gy weet van geen mode : Dat Gelderland - ik zeg het noodt, Maar 't is tog zo, weet niet hoe men in Holland leeft; 't Is noodig dat men u daar eens een fchets van geeft: Du. vryt men te Amfteldam , > en andre groote fteden , Zo als te Rotterdam, te Leiden, in den Haag, (Ik zie die fratfen alle daag:) Men komt met zeer veel airs in een gezelfchap treeden, Men gluurt, men loert, men zweeft de kamers op en neêr, En loopt al neurend heen en weêr, Tot  B L T S P EL. «7 Tot men een Dame ziet die 't meeft ons kan bekooren ; Men doet haar duizend gekheên hooren. Men is attent, beleefd -* gallaut; Men lonkt haar aan, men drukt haar' hand, Men zweert , by 't aangenaam vermogen Der liefde, en by haar dryvende oogen, 1 Een drift die men niet voelt, ja - nimmer werd gewaar: v Indien de Dame toont, nu dat gefchied zéér zelden, Dat dit haar niet gevalt, zie daar, Wat doen dan onze helden? Zy lachen met de fiere maagd, En komen nooit weêrom; maar zo de Jonker flaagt, Dan wordt 'er een verdrag gefloten, En voortaan zyn zy deelgenooten Van al de vreugd die ooit de groote wereld biedt; Daar de eene is, is ook de anire; 't Is vaft dat men hun beiden ziet; Men loopt naar de Opera en Schouwburg met elkandre; 'Er is geen Bal, geen groot Concert, geen Dansparty, Of onze vrienden zyu 'er by; « Men F 4  SS DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Men rydtte paard, men tourt, men eet, lacht met hbêtaamen; Men heeft één koets, men woond bykans te zamen: Men is du ton, wel hoe, en gantsch geen burgerlui; Zie daar dit is de rol die onze liefjes fpeelen; En komt het akelig verveelen , ó Dan ontwyken zy die Jelyke onvveêrsbui, Die veeltyds uit het wederzyds ver wy ten Ontftaat; men meidt ja fchuwt elkaêr; Mynheer gaat hier, Madame daar, Om zig op nieuw galant te kwyten; Men vindt wel rasch wat anders uit; En, op dat ik 't fcrmoentje fluit', Zie daar, Mejuffrouw, dit heet liefde in onze dagen. EMILIA. Zo waarlyk! evenwel, my kan zy niet behaagen; En gy, Mynheer, fielt gy op myn bezitting prys, Bemin me op de ouderwetfche wys. HENDRIK. Ik kan onmogelyk ooit fterker u beminnen , Dan ik op heden u bemin. EMï-  B L T S P E t. 8s EMILIA. Zeer we!, Mynheer, ftel dan dit huwlyk rit uw zinnen, Of heb my lief naar mynen zin: 't Zal ten dien einde dienftig weezen, Dat wy de Siegward zamen leezen , Met alle die Romans waardoor zig H hart bereid, Voor al 't verruklyke der huwlyks tederheid. HENHUI K. Nog fraaier! hoe! ik zou met zulke zotteniyen Myn hersfens breeken , om u naar uw' zin te vryen! Wel zie , ik las voor my, denk wat gy wilt, althans Nog liever Operaas dan zulk tuig van Romans. E M 1 L I A. Wilt gy my van uw liefde een vriendlyk teken geeven , Dan moet gy myn verzoek niet langer tegenftreeven... Ei zie daar komt myn Moeder aan. HENDRIK, ftil. De drommel fpeelt 'er meê: hoe kom ik hier van daan? F 5 D E R-  95 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL; DERDE TOONEEL. ^ 1>E GRAAVIN, EMILIA, HENDRIK, PASQUIN, DE GRAAVIN. JL/ag Schoonzoon! H E N D R IK, flU. Schoonzoon! wel de henker moet' haar haaien. Dagfchoonzoon! foei, dat's lomp:zy komt wis uit Westphaalen. DE CRAAVIN. Waar fpraakt gy van? ei nu, breek uw gefprek niet af. EMILIA. Mama, ik zal 't u zeggen; 'k gaf Mynheer een zekren raad; 'k fprak van Romans te leezen. DE GRAAVIN. Gy deed zeer wyslyk kind; 6 een Roman , Is alles wat men leezen kan ; 'k Heb u die altoos aangepreezen : Wat heeft myn waarde Graaf daar veel in geftudeerd» Wat heb ik veel daaruit geleerd ! Wy lazen dag en nacht; dan was't: „Moncmur'machete!" By  . b L T S P e L. Oi j\By ieder woordje dat op onze lippen kwam: Koe teder waren wy met Siegward ach hy nam 'My by de hand; belaas! HENDRIK, fiil' Alvveêr die oude affaire; De Graaf van Adelftein kcmt voort op het tapyt. DE GRAAVIN. ; Myn Dochter, dat was een verrukkelyke tydl HENDRIK, fiil. i Datdit-en-datze wyf! ik kan het niet verdraagen, DE GRAAVIN. De Cyrus lazen wy rits door in zeven dagen. + Ons hart!... die tederheid!... maar ach, die goede Heer.' De Graaf van Adelftein! ik zie hem nimmer weêr. PASQUIN. 'kBezef 't gevolg van dit zozielvertedrend leezen... Gy hebt eikanderen ook fmoorlyk warm bemind! DE GRAAVIN. Ja dat verzeker 'k u, myn vrind. MaarSchoonzoon,Zeg!gyzwygt! hoe droevig ftaat uw wezen! H E N-  * DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: HENDRIK. 'k Bewonder u Mevrouw.' HE GRAAVIN. Bewonder liever haar Met wie gy in den echt zult treeden. EMILIA. óMoei hem niet, Mevrouw; hy's knorrig. DE GRAAVIN. Hy? EMILIA. t Is waar» HE GRAAVIN. En mag ik vraagen om wat reden? Erken vry dat Emilia Verftand en fchoonheid heeft, ja, 2onder wedergaê Beleezen... HENDRIK. Hoor, Graavin! ik zal het niet ontveinzen, Ik haat het leezen,in een vrouw; Ik haat dat ingefpannen peinzen; De  B L T S P E L. 93 De Dame die ik nog eens trouw, Jbetja, zeer mooi zyn, maar niets weeten dan van kleeden, [ Coëffeeren, van de mode; ik kom daar maar voor uit! Neen geen favante wordt myn' bruid, Hiertoe ben ik nooit te overreden. DE GRAAVIN. I 6 'k Zie bet al, gy mint geenzins Emilia, Gy kunt haar' luilter niet gedoogen; Haar oordeel, haare deugd, draalt u te fterk in de oogen: Loop jy jou malle nufjes na; Een heertje zo als gy voegt beft by die coquettef, Snap met haar wat fleurettes; ' Daar ligt, ó Jonker, ik beken 't, Uw grootft, uw eenigfte talent. HENDRIK- Die Dames kunnen my oneindig meer behaagen, Dan een die zig altoos beroept op haar' Autheur; 6! Diefavantes, foei! zy zyn niet te verdraagen; Op zulken valt nooit myne keur. PAS»  24 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL? PASQUIN. En hoor, Mevrouw, dit zyn de reden : Gy mint Geleerden die voor de ouden zyn, Mynheer Is voor de nieuwen - Zacht! wie ftapt daar naar beneden?: 't Is de Patroon - Myn rol is uit, ik zeg niets meer. VIERDE T O O N E E L. BE GRAAVIN, EMILIA, GERARD, HENDRIK. G E R A R D. Ik hoor, Mevrouw, dat gy me al weêr begeert te fpreeken? 1 DE GRAAVIN. Dat is zo. GERARD. Talm dan niet: nu hebt gy haast gedaan? DE GRAAVIN. :l Begon nog niet. O E R A R D. Wel nu, begin dan maar; kom aan; Wil my myn hoofd niet langer breeken; 'k Ben vol gedachten op een zaak van veel belang. » E  B L T S P E L. 95 DE GRAAVIN. Wat zyt gy onbeleefd! men kan niet met u praaten! ft Wilde u van myn Proces... GERARD. Al weêr dien koekoekszang! DE GRAAVIN. Ito', mag ik my geruft op uwe zorg verlaaten? 6 Ga eens naar den Rechter toe, En leg hem nog een keer de gantfcbe zaak te vooren. GERARD- Hoor eens, Mevrouw, \ ben u, en uw Proces zo moê Dat ik 'er niet meer van wil hooren : 'k Verzuimde niets in uwe zaak, Op dat toch dat Proces eens van den fpyker raak': > Zond aan (je weet wien 'k meen? ) eenzakje met ducaaten; 'k Zond aan Mynheer den Prefident, ( Dien ouden fnoeper, dien je zeker ook wel kent?) Twee lieve vrouwtjes die bevallig kunnen praaten, Om over uw Proces te keuvlen; aan Monfieur Van Grypwel, uwen Procureur, Een  95 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Een heden kabbeljaauw, een haas, en ges patrien; Wat denkt gy, 2a! men nu geen billyk vonnis vvyzen? de a r a a v i k. Wel zo ik nu myn zaak verlies j dar moet gezegd, Dan is 'er in ons Land noch biiiykkeid, noch recht; Nu ben ik ook geruft: maar 'k moet u nog iets vraagen: Wat doen wy met de jonge lui? g k r a r o, ongeduldig en knorrig. Daar, dat is weer een nieuw gebrui. de graavin. Zeg maar hoe 't u meeft zal behaagen ? Of wilt gy liever wachten , dat Het vonnis is geflagen , En ik bezitfter ben van eenen grooten fchat ? 'k Zal my geheel aan u gedraagen: Ik doe zo alsgy \ gaarne ziet: Wil dat eens nader overleggen. e m 1 l i A. Ik neem de vryheid om te zeggen... g e-  B L r S P E L. 97 GERARD. Juffrouw, men vraagt uw meening niet. HENDRIK. ■ Wat my betreft, my dunkt, wy hebben niet te fpoeden. GERARD. fewygjy! jou dunkt wordt niet gevraagd. Wel nu Mevrouw? 't Proces heeft niets gemeens met hunne trouw: Uw Dochter , kan ik wel vermoeden, Verdient, maar ook behoeft een'man... Kyk! lieve tyd, daar bloost zy van! Ik zelf heb haaft... ja ik! en 'k zag my gaarne ontheven Wan dezen ligtmis, dien ik haat om zyn gedrag : Ik ftel 'top morgen; op dien dag Denk ik my ook een vrouw te geeven. HENDRIK. I Hoe Vader! gy? GERARD. Ja, ik. HENDRIK. Als ik u bidden mag, G Be  9? DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Bedenk u wel! g e r a r u. Ik denk, en zie nog daar beneven, Dat gy een zot zyt, weet gy 't nu? Wat duivel meent gy dan, dat Hechts het trouwen u En uws gelyk alleen zou voegen? degrAavin, En met wie gaat gy toch ter trouw ? gerard. Dat's myn, niet uwe zaak, Mevrouw. de graavin. Dat is zo: nu , het is dan met uw vol genoegen, Dat myne dochter en uw zoon... g e r a R d, Ja , zeg ik immers, ja.' al weêr die zelfde toon! ■ Wat zegt Emilia? emilia. Zo als 't u zal behaagen. gerard. En }y, Sinjeur, moet ik ook uw bewilging vraagen? hen*  B L T S P E L* 99 hendrik. Papa!... ik bid u!... wees zogoed.... de graavin. 'k Ga heen, ik groet u. gerard. Wees gegroet. i Hoe, blyft gy hier nog liaan ? h e n d K i k. Ik bid u j laat my fmeeken! gerard. IKom, pakje! fchielyk! hoe, zou jy my tegenfpreeken? VYFDE TOÖNEEL. gerard, aÏÏien. Dat rust! hè! dat's 'er door!'k heb't kort en klaar gezegd; , Nu zyn zy van myn trouw ten vollen onderrecht: lk kan het juist wel niet ontkennen, Daar's nog een kleine zwaarigheid; Maar dat zal wel wat wennen. Ja zie , 't is tog een lieve meid. Ga -Die  ioo DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Die kleine zwaarigheid die; t echter weggenomen, Indien ik tot myn' wensch zal komen: 'k.Weet niet of zy my hebben wil; Maar dit is 't mooift, ze is myn Pupil; En ben ik jong , noch vlug, galant, noch fraai van leden. Py my is evenwel 't gezach: Kan ik de Kamenier, die veel by haar vernr;g, Maar eens in myn belang doen treeden. ZESDE TOONEEL. GERARD, EETJE. B Ï Tji, ftii. Üi kyk! daar is de man die altoos gromt of raast; Die bullebak die elk verbaast ; Maar hy 's aan my gewaagd; ik hoesteens in zyn kyvenLaat hy beginnen , ó 'k zal hem niets fchuldig blyven: Patroon 1 % beloof je een frisfche beiyt. C E R A R D Dag Eetje! bet»  B L Y S P E L* *»l B E T J B. Dag Mynheer! G E R A R D. Hoe! kwalyk gehumeurd ? B E T J E. i £&n flacht ik u nog maar. GERARD. Juffrouw, is 't u vergeeten [Met wien gy praat? SETJE. Is 't u vergeeten hoe gy praat?' GERARD. i Jou fnaverfnel! moet ik u andermaal doen weeten-, 1 Dat niemand in myn huis dus met my ommegaat ? B E T J E. ) Ja! ja! ik weet het wel, gy wordt ten eerflen kwaad, Dat is my duizendmaal gebleeken : Wie in uw huis heeft moed , dan ikt Ha! ha! ik durf u regenfpreeken: ' Tut, tut, hoop nooit dat-ik Voor uwen toorne fchrik! G 3 c E R*  J02 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: G E K A R I). Wel Betje I BETJE. Wel Mynheer! GERARD. Weet dat ik zulke kuuren , Van u niet langer zal verduuren. BETJE. Weet dat een knorrepot me afgryzelyk verveelt. GERARD, Nu hoor: gy weet, ik zorg voor Julü's belangen; Ik heb haar in myn huis ontvangen, En haar veel weldaên toegedeeld. BETJE. Ja! maar in 't Franfche fchool had zy het aangenaamer, ( Daar hadden wy een vrye kamer, ) Dan in dit vochtig, doodsch, dit flecht apartement: 'k Hoop dat ge ons daar haaft wederzendt ? Doch om ons dit verdriet een weinig te verzoeten, Steekt gy ons in den rouw, van 't hoofd tot aan de voeten, Om  B L Y S P E L. io3 :0m dat haar moeder ftierf... ei, 't was haar moeder niet!, Maar komt Mynheer haar oom uit Iudje, (Zy wacht hem alle daag,) dan vindje ; Zeer ryklyk u voldaan, voor 't geen gy nu verfchiet: 'k Hoop niet dat gy dit anders hiet? 'k Heb nog een woordje te uwer ftichting: 1 Hy die zyn fchuld betaalt, heeft die zo veel verpligting ? g e r a r d. Zie daar, zo fpreekt, jou ftoute meid! De haatelyke ondankbaarheid; Kan hy myn zorg voor haar belooneu? Zy moet my ook erkentnis toonen. betje. En op wat wyz' moest dat gefchiftn? gerard. Wel! my berainnea. betje. Loop! ü dat kan nooit gefchiên; Gy vergt haar veel te veel. n , c e a-  , ion. DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: o e r a r d. En durft gy my dit zéggen? betje. Heel wel; 't is immers waar? gy zelf zyt in 't geval: Maar'k wi! heel goed zyn, kom,ik zal U dit eens netjes uit gaan leggen : Pedenk maar eens hoe norsch, hoe fiuursch gy u gedraagt; Van dat de lieve morgen daagt, Tot dat de nacht verfchynt om u naar bed te dry ven, Zo doet gy niets dan grommen, raazen, kyven; Gy ligt met ieder overhoop : Wat zyt gy haaftig! deun! - hoor.gy fteikt vol gebreken, En ik ben de eenigfte die u durft tegenfprecken: Zeg my wie zoon portrait beminnen kan? loop! loop! Men kan, wat hoeven wy hier langer van te praaten? Niets voor u doen, dan voor u vreczen, en u haaten, c e r a r n , fiil. Daar is wat aan, zy jokt ook juist nog alles niet : Wat zal ik doen? 'k heb haar van nooden. Nu $etje, 'k vat de zaak weêr op daar ik die liet: PJaar  3 L T S P E L. 105 Haar moeder is dan by de dooden; Zy heeft geen maagfchap dan haar' Oom, myn ouden vrind, Dfe zig nog buiten 'ilands bevindt; Ik heb haar in myn huis genomen. UT] F, Nu ja dat weet ik wel, (Stil.) en 't is my ook zéér leed. G E R- A R O.' Maar 't geen gy nog niet weet , Is dit ,• dat ik van hem een volmagt heb bekomen, Op dat ik zyne nicht in 't huwelyk hefteed', Indien zy trouwt, dat moet gy niet vergeeten, Naar myn genoegen, wel te weeten. BETJE. Zie, dat's nog cerft een Oom! die Eerryk, dat's een man! Hyzondt voor haar, niet zo? ruim honderd duizend gulden, En Julia heeft weinig fchulden; Gy krygt daar uw verfchot ligt' van? Hy doet nog meer, hy wil dat zy haar jaaren In 't huwlyk flyten zal, met hem die haar waardeert; " 'k Ben doodlyk op dien Oom, dat voel ik, gecharmeerd; 05  ioö DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Of hy ons meisjes kent! kwam hy maar aangevaaren! Ei wat, ons leven is een oogenblik of twee, Ligt' flyt men die in rust en vreê : De Kemel wil dien oom toch lang in 't leven fpaaren. gerard. Maar heeft zy reeds een keus gedaan? Of is haar hart nog vry gebleeven ? e e t j e. Wel heb ik nu nog van myn leven! Wel man! waar kom jy toch vandaan? Elk meisje wordt gevryd; wie zou dat wederftreeven ? Ja wel bemint dat jonge hart! En 'k vrees, voorzeker wel met reden, Dat haar Leanders afzyn fmart: Zy zag hem op het fchool, nu ruim drie jaar geleden; Wel nu, daar had men toen 't geval. gerard. Die Jongens zyn ook overal! Ja , fluit de meisjes op, zy zullen die tog vinden. BET  b l r s P E . betje. De liefde floop in 1 hart van deze jonge vrinden. gerard. Dat's erger! b e t j e. Dit's 't niet air, de liefde deed veel meer. gerard- Nog meer! de duiker! oehikbeef! betje. Ja zie, Mynheer, nr zie in 't huwl-yk te verbinden; Zy namen voor, om zig 111 (Want zie zy meenden het oprecht,) Maar Julia heeft hem gezegd: $i Myn Moeder heeft my ftü, 'k was nog eenldnd,begeeven; n Ik heb haar naauwelyks gekend; " »k Ben arm;'k heb niets om van te leeven, Dan jaargeld dat myn Oom my uit Ooftindie zendt:" Die openhartigheid kon hem nog meer bekooren. gerard. Nu, was de jongen rykV of heeft hy't niet .czeid?  ioS ONVERWACHTE HINDERPAAL? BETJE. Heb maar geduld, gy zult het hoeren. Hy had een magtig fonds van - liefde en tederheid; Had veel verftand, dacht wel; nu zult gy , reeds bevatten. O E R A R O. Kom, waren dit all' zyne fchatten , Dan zag 't er droevig uit; leef eens van zulke waar. KETJE. Plierop befioot het lieve paar, Om van elkander aftefchciden, 1 crwyl wy, f ik ook , ) droevig fchreiden: „ Het moet zo zyn, vaarwel.' ik ga; „ 'k Zoek elders myn fortuin; vaarwel, myn Julia.' * (Zo fprak hy fnikkende ,) gy ziet my ook niet weder, ,, Voor dat ik u en my gelukkig maaken kan." Die lieve jongen » wat beminde hy haar teder! 'k Zag nooit beminne'yker man: Hy ging, waar, weet men niet; dit heeft hy ons verborgen; Hy fchreef in al dien tyd ook niet. Het hart van Julia verteert door ftille zorgen ; Maar  B L T S P E L. icg Maar haar gezond verftand verbergt dat zielsverdriet; Zy poogt zig zelv wel te overwinnen , Maar liefde heerscht; zy biyft beminnen. GERARD. Zyn oogmerk, ö dat is voorzeker, lieve Bet! Indien gy daar maar eens op let, Gy kent gewis die jonge fnaaken, Was Hechts,by baar fortuin te manken. BETJE. Hy had een' knecht, dat ook een raare jongen was. GERARD. En die wist u ook te behaagen? BETJE. Wel nu... Mynheer, dat hoef je niet tevraagen, Dat komt zo in de rym te pas: Gy weet de kamenier moet fi,eeds den knecht beminnen, Van 't heerfchap dat haar Dame vryt! GERARD. Maar kind, hoe ging het na dien tyd? Zeg, ftelde Julia hem niet uit haare zinnen? BET.  iro DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: BETJE. 'k Zeg uit haar zinnen! ja! zy mint hem meer en meet, 'k Loof hy's altoos in haar gedachten; Maar wat my zelv betreft, Mynheer... Ik maakte wat meer haart; ik kon zo lang niet wachten. Hy die afweezig is krygt altoos ongelyk. Pasquin kwam op de baan, en , kyk, Ik ondernam om hem wat koftelyk te trouwen. GERARD. Hy is een eerlyk man, die keus kan u nooit rouwen: Maar hoor eens, lief! zou Julia Niet zo veel moeds als gy bezitten ? BETJE. Mooglyk ja! Wien fchikt gy toch voor haar? dat dien ik eerft te weeten, GERARD. Dat's waar; dat zou ik wel vergeeten: Hy is niet jong. BETJE. Zwygftil! niet jong? — zy neemt hem niet, En  B t T S P E L* - IU En ik zou de eerfte zyn, zie, dat beken ik garen, Die haar zoo'n zotte daad ontried. GERARD. Nu, nu! hy's ook niet oud; hy is zo van myn jaaren : Zy kan, indien zy wil, met hem, naar allen fchyn, Nog tamelyk gelukkig zyn. BETJE. 6My! ik beef! ik tril! zwyg! laat my wat bedaaren! \ GERARD. Gy fchudt gelyk een blad! wat is u wedervaaren ? Watfcheelt 'eraan? BETJE. Och! och! ik raad, ik raad het al. GERARD. Wat hamer, Betjc! ben jé mal? Gy raadt het al! is dat een zaak om van te beeven ? BETJE. 6 My ik gruw 'er van! gy zyt het zelf, ja gy, Dien gy aan Julia wilt geeven! 6 E R-  H2 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: GERARD. Welja, dat's wel gegift; 'k neem Julia voor my. BETJE. ' Wel nu befef ik eerft de reden , Waarom ik heel den dag zó knorrig ben geweeft; lk was op e'k - ook op myn goeden man, te onvredeni Dat heet ik voorgevoel: ik heb het wel gevreesd, Dat eenig ongeluk ons dreigde. GERARD. Zult gy zwygen? B E T J E. Daar komt myn Dame zelv; zeg dat zy u charmeert; Zy heeft geen veinzery geleerd; Gy zult een duidlyk antwoord krygen. ZEVENDE TOONEEL. JULIA, GERARD, BETJE. GERARD. D rie woorden zyn genoeg: ik min u: 'k heb geen tyd Om daar met u veel van te fpreeken. J u-  B L T S P E L. "3 JULIA. Wel gy zyt Thans zeer galant! zal 't lange duuren? — Zeg Bet, hoe (laat my deez'eoëiïiire? B É T J E. 6! Beeldig mooi! GERARD. Zie daar, hoe of de meisjes zyn! En 't is haar ook niet afteleeren ; Dat Jaapt den ganfchcn dag van modes, van coëffeeren... julia. En hoe vindt gy dit krip? / BETJE. Zeer wit, en magtig fyn! GERARD. 'k Zeg baita , met die talmeryen, JkMoet u iets ernftigs doen verftazn; 'tls al uwe aandacht waard', welaan, j u l ia- I: " L-mftigS'? ó zwyg ftil! 'k poog alles te vermyên, H Wat  H4 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL: Wat myne vreugd vernielt, en myn verdriet verzwaart; 'k Velg weer de neiging van myn' aart: 'k Heb lang genoeg getreurd. G E R A R I). floor my ten minden fpreeken. JULIA. Maar Betje, zeg my toch , hoe ftaat Dit duider fleepend rouwgewaad? Doet het my niet te fterk verbleeken? My dunkt ik zie 'er aklig uit! GERARD. 't Is beft dat ik dit praatje ftuit... BETJE. Het ftaat u allerliefst; zo waar, men zou u fteelen: é Maar zeg hoe ftaat het my ? yerlelykt het my niet ? GERARD. Dat's onverdraagelyk! JULIA. Wel Betje lief! gy ziet 'Er waarlyk fnoepig uit. G E R.  S L r S P E L. 115 GERARD. Komwat kan my dat fcheelen? !k Zeg nogmaals dat dit my verdriet. BETJE. Tn i yen-t ffv dat! 't kan heel wel weezen,Want 'k draig met blydfchap dezen rauw: WTel foei! wel foei! was dat een vrouw! Gy moet myn vreugd-uit myn gelaat wel kunnen leezen; Ik zou wel danfeii om haar' dood: U te verhaten! 't is te fuood! En waar zy is beland u nimmer te doen weeten! Te trouwen met een fchatryk man! Niet naar u om te zien! ik zeg wie hoort 'er van l Kom, zo een moeder is gemak'yk te vergeeten: Verliefd te worden in haar ouden dag! en wefir Te trouwen met een jongen Heer, Wiens besje zy kon hceten! Ja dan ook nog, by teftament, AU' haare fchatten aan zoo'n vent, Ook tot een duit toe na te laaten , H a En  116 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL : En u te onterven! zie, ik moet, ik wil haar haaten: Heeft Monfieur Satan haar niet in zyn ryk gevoerd, Dan liet hy het, bevreesd , dat zy in 't hoofd mogt krygea Hem voor haar vierden man te neemen. JULIA. Laat ons zwygen Van iets dat my zo treft, en myne ziel ontroert ; 't Was toch... BETJE. ó Zeg' het niet! uw Moeder? 't kan niet weezen; My dunkt daar is niet voer te vreezen. GERARD. Nu , hoor dan eindelyk wat ik u zeggen zou. B E T J E. JaluifterJ luifter! ö juffrouw , Mynheer zal u wat moois vertellen.' Geloof my, 't 7yn geen bagatellen : Hy heeft voor u een' man — een'man Juffrouw! JULIA. Een man! Hoor  B L Y S P E L. "7 Hoor Tietje, (preek daar nooit meer van; Wilt gy my niet te onvreden maaken, Dan moet gy aan dit punt niet raaken. BETJE- Neen, gy zult danfen , gy zult fchaatren, als gy boort Wieri uwe fchoonheid heeft hekoord; WTie u ten huwelyk komt vraagen. j D L I A. Nu dat heeft weinig fchyn, Al zou 't de liefde, zelve zyn , Nooit zou hy tog, gelyk Leaudcr, my behaagen. BETJE. Zo men de liefde aan u ten echtgenoot thans biedt, Dan is het de Papa van all' die Cupidootjes, Die dartelende liefdegoodjes; Zo als gy welhaast zelve ziet. GERARD» • "t Is wel heel vreemd, van min te praaten Wanneer men van een huwlyk fpreekt ; De reden is de zaak; wil u op my verlaaten; H 3 I]*  ri8 DE ONVERWACHTE HINDERPAAL. Hy is wel gek die met de min zyn herslens breekt. JULIA. Die redeneert zal nooit in 't huwlyk treeden; Die regel lteunt op vry wat reden, 'k Hang 'er, me£ uw verlof Mynheer, myn zegel aan. GERARD. Nu, wilt gy my dan niet verftaau? Wilt gy niet hooren ? MEN*  MENGELWERK. -VROUW SNAVERSNEL (*> VOLKS LIEDJE. Stem: Op eene aangendame wys. Hoort toe gy menfchen , groot en kleen , Wat ik voor u zal zingen; Indien gy ooit nieuwsgierig waart Naar heele vreemde dingen. ^ (*) De Engelfihe Ballade , The Wanton Wive of Bath , ! waarnaar deze, Vrouw Snavcrfne!,^/^/ is, vindt wen in eene l verzameling van oude Engelfche gedichten , uitgegeeven door een \ zeer beroemden eerwaardig Heer; de tytel is: Doctor percys Reliques of ancient english Poëtry ; enz. enz is gedrukt in ■ het derde deel myner uitgaaf, p.tg. 14J« ï De ernflige, de — deugihaame AUUISOS, rmmde - m zynen \ Speftator,0^- 24»» dit plukje, ccne uitmuntende Ballade: doorgaands zet men dit woötdover ,SmztW,c; maar flraatlied- . ' je geeft onder ons een zo laag , Walgeij* denkbeeld, dat men het '< VOor zulke geeflige ftukjes niet gebruiken kan: zou men ook liever zeggen: Volksliedje? zo altman zegt, Volks voort^rdeeleii, VolksPredikers; en dan beter vcrflaan woi J-n ï Ik heb hier en \ daar ook het Hoogdaitsch van de» getftigen ucRctu gevolgd, f H 4  1=0 mengel wek\ k. Daar was dan eens een zekre vrouw, Vrouw Snaverfnel geheeten; Zy was een weêuw; haar man was dood, En jaaren lang vergeeten. Zy zat 'er maar wat warmpjes in, Gelyk wy vrouwen fpreeken: Zy fprak van all' haar buuren kwaad; Maar was zelv vol gebreken. Haar heefche ftem was fchrel en hoog, En krafte in ieders coren: Zj leefde lekker, leefde lui; Daar'was zy meê geboren. Toen kwam Hans Mors, die nam haar mee Wat maakte zyeen leeven.' Zy fchold hem uit: hans Mors is doof; Zy moest zig overgeeven. Daar  MENGEL W E R K. 121 Daar klofte zy dan heen op reis; Wat hoefik veel te zeggen? Graag kwam zy ook daar elk wil zyn; Hoe of het hier bleef leggen. Zy keef en gromde dat de dood, Dit kon zy "iet vergeeten, Haar 't laatfte ftukje amandeltaart Verhinderd had nog te eeten. Zo knorrig, in zoo'n kwaaden luim, Kwam zy voor 's Hemels zaaien, En klopte, en maakte meer misbaar Dan ik u kan yerhaalen, „ Wie daar?" riep Adam, zeer vergramd;., Wie Hoort de rust der vroomen ?" — ., Ik ben 't, Vrouw Snaverfnel, en wensc h Ook graag in huis te komen.5' i H 5 • Gy?  Ï22 MENGELWER K. m Gy? niet alzo! vrouw zondares, 5> Vrouw lekkerbek... loop heenen" — „ Ik weet wel zelve wie ik ben, »» En wie gy zyt, zou 'k roeenen. ,, Wied eerst uw eigen tuintje fchoon; s, üf is dat al vergeeten? „ 't Was alles wel, had gy maar van j» Dien appel niet gegeeten. „ Ik denk voor 't minft zo wel als gy ,v Een plaatsje te gewinnen." De gryze Lord zag op zyn' neus , En pakte zig naar binnen. Daarop kwam Jscob aan de deur: „ loop vrouwmensen voor den duivel!" „ Wat.'" fchreeuwde zy hem vinnnig toe, „ Bedrieger! voor den duivel.' >, Gy  M E N G E L W E 11 K. 1*3 „, Gy zyt ook al een hupfche kwant, „ Om u zo aan te Hellen! Bedroogt gy niet Papa en Broêr „ Met uwe geiteuvellen ? „ Loop voorden duivel! lieve tyd, , Wat moet een roensch al hooien!" De vriend droop af; en zy al weêr Aan 't kloppen als te vooren. , Hei! hoort 'er niemand?" juist kwam Lot: „ Potstauzend fiapprementen 1" Graauwt hy haar toe: „ Te rug! wat gaaiiw! „ Nooit komt ge in 'sHemels tenten." Jy ook? wel oudelikkebroêr! „ Had jy maarftil gezweegen: „ Hoe hebt gy, zeg my dit toch eens, . „ Daar binnen plaats gekreegen? s, Een  MENGELWERK. „ Een lieve peuzel, ik beken 't, ,> Gm hier ook plaats te krygen! „ Geen Hechter knaap ligt hier ook t'huis... Ik zal, ik wil niet zwygen : „ En dat veroordeelt ook nog ai I „ Dat durft nog op my kyven 1" Lot zweeg en ging druipftaartend heen; Maar fchrolde op alF de wyven. Daarop kwam Freule Judith: „ Weg! Van hier.' en dat wat vaardig!" J „ Bonjour, Mejuffrouw moorderes ! „ Woont gy hier ook? - dat's aartigf» „ Wel wie ik hier te fpreeken dacht, 'k Dacht nooit u hier te fpreeken : „ Gy ziet er waarlyk wel naar uit jj Om keelen aftefteeken!" „ Zo  MENGELWERK. 125 „ Zo fier gclyk een Pinxterbloem! „ Verfierd met gaas en kantjes! „ Zo fraai gekapt, en Hérisfon ! „ Met zulke witte handjes!" Het meisje werd nu bleek,dan rood; Zag voor zig,heel verlegen; Maar David kwim nog net van pas, En floeg op zynen degen: „ Jou weêrgaês wyf! zeg, wil je gaan? „ Je zult 'er tog niet binnen/' — „ Was ik Urias vrouwtje, vriend, „ Gy zoudt wel fyner fpinnen. „ Het was jandorie erger ftuk „ Met Èatfeba te kooijen; „ En , over hals en kop , haar' man „ De wereld uit te gooijen: » Hy  "6 MENGEL W E R K. „ Hy moest capot, nietwaar, om dus 3, Uwftreeken te bedekken? „ Hoe weinig dacht de goede hais, », Zoo'n Ielyk lot te trekken V' n Hetwyf ïs dol," riep Salomon; „ Heeft te veel gin genomen." — „ WatJ denkt uw Majefteit my ook ,j Zo hondsvots aan te komen ? „ Loop! gy deed veel meer kwaads dan ik, „ Dat moogt gy wel vertrouwen: „ Zwyg jy toch ftil; wy weeten nog „ Hoe gy hebt huisgehouên : „ Zes honderd vrouwen ! 't fchaamt zig zelf. „ Drie honderd nog daar neven! 3, Wel, hoven Koning boven all', „ Dat was een fiichtlyk leven,'' j, ó Uw  MENGELWERK. 12? ó Uw verftand was wis van huis, „ Toen gy voor fteenen Goden „ U nederboogt; den God vergat Van levenden en dooden." Wel, inderdaad," riep Jonas uit, Dat wyf fpuwi als de draaken." — „ Zwyg, durfniet! laffert! en bemoei U met uw eigen zaaken." Daarop kwam Thomas ook, en zei: „ Het fpreekwoord heeft zyn reden; - „ Een vrouwentong is nimmer ftil: ,, Voorwaar, 'k geloof dat heden." Zy zag hem grimmig, fpottende aan : ,, Wel man! wat mag je praaten! — „ Maar twyflen aan uws Meefters magt , „ Dat kost gy tog niet laaten?" Maria  128 M E N G E L W E R K. Maria Magdalena kwam; Nu ja! die zou ze eerst krygerj: „ Stil goede vrouw.' zoet! zoet! bedaar! „ Ei wil toch eens wat iwygen! 5, Denk, lieve wyfje! denk maar eens J} Aan uw verloopen levéh ; „ Zo eene kan rneu immers hier „ Nie: wel een plaatsje geeven ? Gy hebt het niet heel wel gemaakt. Ik zeg 't zo als ik 't meenè " „ Zo eene!" riep Vrouw Snaverfnel» „ Wat ben ik dan voor eene ? „ Jy, vryfter! door jou grooté deugd » zyr gc ook hier niet gekomen: ,5 Door 's Beilauds gróote goedigheid „ Heeft men u ingenomen. « Ik  MENGELWERK. «9 „ Ik fineek, om door die goedigheid „ Ook onder 't dak te naken; „ En hoop, in fpyt vanzoo'n Madam, „ Daar ook eens rust te fmaaken. „ Dat klinkt wat anders voor uw' fnoet j „ 'k Zeg 't ook gelyk ik 't meene: „ Wel wat beleef iki moet ik dit „ Verdraagen van zo eene ?" Daarop fprong Paulus voor den dag: „ Wyf! met uwe oude zonden, „ Wordt door u, doe vry wat gy doet, „ Geen ingang hier gevonden." , Wel Paulus! weet gy dan niet meer „ Hoe wèl 't u ook gelukte? Gy die door wreedheid en geweld „ Weleer de kerk verdfukter 1 Sint  13° MENGELWERK. Sint Pieter kwam nu ook in 't fpel: De deur bleef toegeflagén: ,, Mevrouw, gy fchreeuwt ook al te veel; » 't Is niet om te verdraagen." » Nu! nu! geduld, Mynheer Portier f „ Ik ben nog niet verlooren: „ 'k Heb nooit, wat ik dan ook misdeed, „ Myn' Heiland afgezwooren]" Toen onze Lievenheer vernam, Deez haare Iaatfte reden, Kwam Hy, met al het Englenheir , Goedgnnftig naar beneden. „ Genade J" riep zy, „ wii 0ok my „ Bermhartigheid bewyzen! ,» 'k Verwacht geen heil dan uit uw gunst; » Laat me ook uw goedheid pryzen! » Och  MENGELWERK. tp „ Och, goede Heiland! ik beken 't, ., Ik heb niets goeds bedreeven; Maar wie verdient hier integaan , „ En eeuwig hier te leeven? „ Ik zag dat nooit zo klaar als nu: ,, Kondeik in 't leven keeren, „ Ik zou, ken ikmy zelve wèl, . U dienen, u waardeeren!" „ Kom in, verdwaalde! ik zal aanu „ Ook myn genade toonen: „ Treê binnen in het Hemelryk, „ Om eeuwig daar te woonen." TOEGIFT. Leert vrienden, uit dit Lied, een' pligt, Dan wordt ge 'er door bevoordeeld: De Liefde zegt: veroordeel niet, Op dat dj' u niet veroordeelt. I a AAN  m mengelwerk. A A N ROSINDE. 'kVerfmaad fteeds het Roosje, hoe lieriyk het bloof! Dat dartelt met all' de Sephiertjes der Mei; Tt Verfmaad ook het bloemtfe dat opend de borst, Voor ieder Meetje dat fpeelt in het groen. Een oogje 't welk ieder zyn liefde belooft, Al waar' 't van een' engel, n>y deed het niet aan: Een hartje 't welk iedereens zuchtjes verhoort, Keur ik van geen een hart één zuchtje meer waard'. Rofinde, gy huppelt zo luchtig daar heen; Zyt eeuwig van jonge verliefden omringd; Dan lonkt gy, dan drukt gy, verborgen, de hand; Dan klopt ieders boezem van gloeiende drift; Dan  MENGELWERK. m ; Dan fluiftert gy zachtjes by dans en by fpel, | Aan ieder ook in: „ ik bemin u alléén: , Gy eenen uit allen bemin ik veel meer [ "„ Dan allen my minnen; u geef ik myn hart." ] Elk die gy dus aanfpreekt gelooft wat gy zegt: , „ Rofinde dus roemt hy, „ bem nt my alleen:" Maar zyne verrukking is zeer kort van duur; Gy zyt een' Coquette: zo ging het met my. Bet Hoogduitfche van den Heere GALLISCH gevolgd. m l3 AAN  *3* MENGELWERK. AAN EENEN VRIEND, ZEKERE GELEGENHEID INGEFLUISTERD. M IVAen zegt , en ik voor my geloof dat ook heel wel, DatOrpheus, door zyn fnaarenfpel. Het woest gedierte temde en wist tot rust te krygen: Indien zyn kunst des lof verdient; Wat lof hebt gy behaald, myn vriend! Gy doet veel meer; gy doet deez Petits - maitres zwygtn* Ex umpore. VRAAG  MENGELWERK. *35 VRAAG AAN D i R C E. "Wat heeft uw Broeder fraaie, en zuivre nntre «den! ■ Zeg my toch, myn vriendin! waardoor hydie dusfoaart?- Nle,s is eenvoudiger; hy iluit, me, «en handen, f Dle-savondSineendoos, hierdoor heeft hy zyntande», Tot elk» verwondering, zo keurelyh hewaard." * * G R AF- 5I ♦  I3ó MENGELWERK, GRAFSCHRIFT. Hier rust de Heer Van Schraaps, De groote vriend des flaaps : Als alles op zal ftaan, zal hy nog geeuwend zeggen, „ Ei lieve laat my nog wat leggen]" BRIEF  MENGELWERK, '37 B R I E F AAN GOEDAART. Hoe aangenaam me uw brief ook is, Het ging nogtbans wat uit myn gis , (En daarom fchryf ikuzorasch,) Dat ik 'er dit verzoek in las; Ik hield dat reeds voor afgedaan, En gy begint van voor af aan: , Toe, lieve! neem maar een befluit; „ Toe, geef uw Reemfier Kermis uit!" Neen, Goedaart! daar bedank ik voor, Waan niet dat ik de rust verftoor , I 5 Die  *3§ MENGELWERK, Die my zo recht gelukkig maakt: Wat werd die Kermis wel gewraakt, DoorFynbaard, die geen wit mag zien! En hy is de afgod van de liên, Die hy bedot, door loozen fchyn, Maar in zig zelv zo kwaad niet zyn j Die goede liên, die hy verleidt ; Die al gelooven wat hy zeidt; Om zelv te denken veel te log; Die menfchen, waarby het bedrog Ook niet van aanzicht is bekend: 'k Ben al die hasplery ontwend, Die 'k in myn jeugdig leven had; Nu is de rust myn grootfte fchat; (Men wordt tog vroeg of laat eens wys,) Ik geef haar niet voor welk een' prys: En meent gy dat ik kwalyk doe? 'k Ben lof en lafter even moê. Wel! zie ik zo eens om my heen, Dan zeg ik : „ wat is aJ]es kleen!>» Want  MENGELWERK. I* Want wat is lof, in dit geval? Een overfchoone niet-met-al; En lafter weegt geen aasje meer; Hy fpuwt vergeefsch zyn gif caar de eer; Eer blyfc, infpyt van al zyn woên; Hy doet Hechts zwakke harten bloên; Hy fchaadt gewis den ftervling niet, Die verder dan dit heden ziet : Gy weet hy heeft my gruwelyk (Juist wil het rym affchuwelyk , Maar waarheid wil dat eigen woord; En zelden is dat paar accoord.) Hy heeft my gruwelyk geplaagd, Maar waarom heb ik my gewaagd? •k Beken bet, blyde fchertfery, Behaagde zo by uitftek my t Wat is de jonkheid achteloos! En Fynbaard wordt zo aanftonds boos. Waarom fchreef ik geen ernst alleen ? Dat kon'er nog zowat meê heen: Ja  MENGELWERK. Ja! ik wist van den Prins geen kwaad; 'k Brak nooit myn hoofd met nyd of haat; Myn lieve man, dat was het maar ; De vreugd ftond by my op 't altaar. Toen ik dat Mtntmjt fchreef, Dacht ik niet dat ik iets misdreef. Httjmge Paar ; de Frkndfchapsgrtet, Daar heb ik deerlyk voor geboet: Ik zeg eenvoudig zo als 'tis; Dit ging my byfter uit myn gis: Wat rekende ik toen zonder waard'J *k Denk nooit aan 't ergst; zo is myn aart. Dn 'k reken dit ook zelfs een pligt: Wat trok BroérFynbaard een gezicht' Nu werd hyrood, dan bleek, ja wel, Fy keek als een Duc dVUb' zo fel: • Geen wonder; want zo hy vertelt, Was hy 'er deerlyk van ontfteld! ' En zo ontdicht, tot daar aan toe! Stad*  MENGELWERK. 1*1 Sinds is 't verkeerd ril* wat ik doe. Toen riep hy, van zyn' yver vol: (Gy weet nog van de hond is dol? ) „ Zy fpot met onze waare Kerk!" Een half eerwaarde teeg te werk,. En raasde in proos en kreupel vaars; Hy ftondt aan H hoofd dier rymelaars, Die prozafchryvers , die ons land Ontfieren door hun onverftand; Hy duwde, Schyndeugd ten gevall', Een ftompe pen in dikke gal, En knoeide van my een portrait, Waarvan de Haat zelf ftond verzet; Waar braafheid 't oog voor nederfloeg; Waarvan de deugd... maar al genoeg: ■ 't Gelykt u niets in 't minst," dat's waar,' Zeide ieder die my kende; maar, Hoe luidt het oude fpreekwoord vrind? „ Maar onbekend maakt onbemind." En  142 MENGEL W E R K. En 't ergst wordt altoos eerst geloofd. Heb ik my dan niet uitgehoofd? He fchreef te dikwyls uit vermaak: De vreugd is zulk een goede zaak; 'k Ben magtig met haar in myn fchik; Wy leeven hier een oogenblik. „ Vreugd", zegt myn Dodïor, „ is gezond": ik floot met haar een bly' verbond; Zo weet gy dat myn denkwys is: Maar, ik gaf Fynbaard ergernis! En voor een hart vol gal en roet, Is wreede wraak het hoogde goed: Dat fchryven moest gewroken zyn, Hy trok met Domheid ééne Jyn : Ik heb terdeeg myn deel gehad: Hoe werd myn naam , myn werk beklad! öoor zo veel boosheên gantsch verblufd, Stond ik ook min of meer verfirft, Maar  MENGELWERK. 14S Maar Hoop, wat my ook viel ten deel. Niet knorrig van dit twisttooneei: Waarin beftond ook al myn wraak? Hierin; 'k bepleitte myne zaak; Ik was 'er in , ik moest 'er door ; Een lafiert die dan moed verloot : De mensen, dit leert de ervarenis, Slaat maar te veel het plankje mis: Had ik al dit gefpuis veracht, Aan hun noch aan hun werk gedacht; Wat had ik kostelyk gedaan 1 Maar neen, ik bleef nog op de baan, En, zo als gy wel denken kunt, 'k Betaalde ook trouw in myne munt. Nu zyn die buien mooi gefust; Nu leef ik in een diepe rust; ■ Deed ik uw' zin, wel Lievenheer, Daar had men 't oude leven weêr!6 En als men wat meer jaaren heeft, Is  m MENGEL W E R K. Is 't best dat men in ftilte leeft : Wat flyt ik thans, van zorgen vry, Myn Ievensuuren zacht en bly'! ó Lommerlust.' bemind verblyf! Het zy ik in uw lommer fchryv', Ofdenke en leeze, of, werks gezind, Myn lieve fraaie bloemen bind*, Om hoog gedamde boomen hecht'; De roozen door jasmynen vlecht'; De Camperfoelie llingrend legg'j Het onkruid uithaale op myn' weg; Nuditvcrzett', dan dat verplant', Het Bloemperk met myn eigen hand In orde fchikk'; de tuindery Geeft altoos eenig werk aan my: ïu'tboschjefcholfel', harke, en wat Die bezigheid al meer bevat: De kiekens voed', de kippen roep', Die dan ook met hun heelen troep Uit al de laantjes tot my treên, En  MENGELWERK. 145 En 't kooren pikken om my keen; Of ëiers opgaêre uit het hok; Of luifter' naar het tokketok, Daar monfieur haan, gelyk een vorst, Parmantig, met een hooge borst, Piet hoofd een weinig op een zy', Zyn vrouwen roept, wanneer hy my _^ > Van verr' ziet komen ; of wanneer Ik naar myn Geldersen huisje keer, Daar ik altoos te vinden ben, En altoos werk vind voor myn pen ; Dan zing ik: „ Rust! in uw gebied, „ Ontwaart men zorgen noch verdriet :" Indien ik dus voor menig jaar Had doorgedacht; ó Rust! dan waar' Ik nimmer uw gebied ontvloón; Nooit had ik , cm een laauwerkroon, Myn hand geflagen aan de Luit; Maar,beftemaat, dat fpel is uit; Ook voor de dichtluim my verlaat; K Myn  ï4ö MENGEL W E R K. Myn levenszon door 't zuiden gaat; Het vuur der vinding is verdoofd. „ Kom, lieve ! breekt gy dan uw hoofd „ Nu nog met die vuilaartighecn? ,, Kom, denk, het is zo lang geJeên." C^o zegt gy; ) „ Noem my eens dén' vriend, „ Indien hy dezen naam verdient, „ Die u in dezen ftorm verliet; „ Wel meisjemaat! is 't anders niet? „ Hebt gy vervolgzucht tol betaald, Die fchade is ruim weêr opgehaald : „ Men leest uw fchriften met veel fmaak. „ Dat Fynbaard vry zyn hoogst vermaak ,> In u te hoonen ftell', daar wy Verliefd zyn op uw boertery: „ Een Dichteres"... Ga dus niet voord, 'k Wil in dien trant geen enkel woord: Gy weet wel wat myn Wysgeer zeid ? ,> 't Is alles, alles ydelheid," De  MENGELWERK. nf De Liefde roemt, de Haat veracht, En fomtyds even onbedacht: ó Ja, 'k heb vrienden, 'k weet dat wel, Ook zulken daar ik prys op ftel; En ging ik op hun zeggen aan, Dair was niet met my om te gaan; *k Werd ligt' uit waan ondraaglyk mal; (Gy weet dat is wel meer 't geval:) Beminnen zy my om myn' geest, Om myn eenvoudigheid tog 't meest; Zy zeggen, „ 'k Ben befchaafd, beleefd: „ Wie is 't die my te boven (treeft „ In liefde voor myn evenmensch ? „ 'k Heb tot myn voorfpoed, aller wensch. „ Ik ben — zo ik 't gelooven moet, „ Ik ben — wel nu V — ik ben te goed: „ Ik heb van ftreeken geen verftand: „ Geveinsdheid valt niet in myn' trant." Maar keer dit mooie blaadje eens om! ó! Isdc Haat door fpyt niet fiom, K i ?-o  145 M ENGELWERK. Zo hoor ook , Goedaart! wat zy zegt: „ Myn leven en myn werk zyn flecht: 'k Heb zeden nocli beginzels: 'k fpot „ Met allen Godsdienst: 'k ben niet zot ; „ Maar 'k heb ook niet zeer veel verftand : Ik ben een vloek voor 't Vaderland,: „ 'k Een trotsch, ondraaglyk, eigenwys; „ Geen Dichters ftaan by my op prys : „ Ik ben zo hdél gdyk een Fries; „ En op gezelfchap! ó zo vies! ,, Men ziet my niet dan in de kerk, „ En deze trek fchynt niet heel fterk; Of in een Loge, maar niet druk, „ En nooit dan als 'er eens een ftuk Dat ik dan fraai noem, wordt gefpeeld: Wat of ik my toch wel verbeeld! — „ Wie immer om gevoelens twist, ,» ó Ik ben niets - niet eens Menist." Hoe ftaan u die douceurtjes aan ? Wat  MENGELWERK. 149 Wat dunkt u, kan 't niet wel zo gaan? Ik zeg niets meer dan 't geen ik las; , 't Paket ligt in myn Boekenkas; Daar vindt gy heele ftapels! man, Gy laast 'er nog de helft niet van! De Toets/leen en het Redenhvest, Die zyn zo nog al van het best'; Gy zult nog wel wat anders zien. Wat dunkt u van die vroome liên ? Is dit niet waarlyk chriftelyk ? Doe ik niet wyslyk als ik wyk? Als ik maar al myn fchcrtfery, De Kermis ook, der vlamme wy'? Of ik het zwyg , of ik het zeg, LeStuur voor zotten, zal ook weg; De vreemdeling; De vrouw van finaak; Vooral; Wat noemt gy toch vermaak ? Maar 'k hou de tytels ook voor ons: Wat heb ik aan dat oud gegons? K 3 En  153 MENGEL W E R K» En, zo als 't omle fpreekwoord leert: „ Dat niet en weet dat niet en deert," „ Loop vrouwtje," zegt gy, „ zyt gy veeg? >, Wat ligt u Fynbaard in den weeg ? „ Gy kent zyn krachteloozen haat." Wel Goedaart.' allerbefte maat! Indien ik iets by u vermag; Zo gy ooit myn genoegen zag Met innerlyke vreugd , ó dan, Dan bid ik, /preek 'er nooit meer van! Of wilt gy zelt eens aan den dans? Vertaal al wat ik fchryf in 't Fransch: In ernst, ik blyf by myn befiuit, *K Geef nooit de Beemfier kermis uit. Geen vadzigheid die 't lichaam fchaadt, Door edle zielen fteeds verfmaad, Vreest, waarde vriend! daar nimmer voor, Sleept  MENGELWERK. 151 Sleept my al geeuwend 't leven dcor, Wyl 't flaaprig oog nooit opwaards ziet. Geleerde luiheid ken ik niet. 'k Doe altoos iets; ik lees of fchryf. „ ja," zegt gy; „ dit is buiten kyf; 3J Wy kennen uwe werkzaamheid ; „ Maar wie u hoont, of wie u vleit, Geef ons de Beemfter kermis maar, „ Zy lag voor jaar en dag reeds klaar, „ En ons verlangen wordt vermeerd, ,, Als gy 'er iets van reciteert; „ Daar komt niets 't allerminste in voor „ Dat zedigheids naauwluiftrend oor, „ Ook in 't geringde, ftooren kan; „ Gy hieldt u deeds zorgvuldig van „ Al't geen een vrouw , wèl opgevoed, „ Niet fchryven, ook niet denken moet; „ En wat gy ook te voorfchyn bragt, „ Steeds beeft uw boert iets nuts betracht." K 4 Maar  152 M ENGEL W ER K. Maar, Goedaart! tusfchen ons gezegd, (Gy weet ik fpreek altoos oprecht,) De fchitterendfte fchertfery, Ik weet het wel, geloof dit vry, Bevalt ons volk niet half zo goed Als droef gclol; ó dat voldoet, (Zo 'tgeeülyk fchynt,) hoe ftram! hoe zot» Wat is 'er menig deerlyk vod Hierdoor niet aan den man geraakt! Hoor, hy die, als hy leert, vermaakt; De lieve deugd met roosjes tooit; Op haare paden bloemen ftrooft, Geloof my, wordt geen recht gedaan; Men hoort hem ongevoelig aan ; „ 't Is grappig," zegt m', en gooit het boek, Al druilende, achtloos in een' hoek:' Maar 't geen het Hekeifchrift bedoelt, Wordt noch begreepen, noch gevoeld: Men noemt een (luk vry zot, myn vriend, Dat wis dit byvvoord niet verdient; En  MENGELWERK. 153 En bleef her daar nog altoos by: Nu, 't zy daarmee zo als het zy; Myn brief moet weg, de post vertrekt; Hy's ook al taamlyk uitgerekt: Ik doe op eens graag alles af: Gy kunt hem leezen tot uw ftraf. Vaarwel, myn altoos trouwe vrind l Geef duizend kuschjes aan uw kind; Omhels uw lieve vrouw voor my. P. S. Schryf toch eens : Morgen komen wyl iOMMERLUST. KS BRIEF  ÏJ4 MENGEL W ER K» brief AAN EENE V R I E N D I N Toen we onlangs, onder 't wandlcn Naar 't aadlyk huis Marquette, Met onze lieve vrienden Zo recht genoeglyk praatten; Nu over 't geen wy zagen , In velden en in tuinen ; Cf over 't geen wy dachten; Toen fpraken we ook van droomen : Een ieder zei zyn meemng , Zyn  M E N G E X W E R" K. 155 Zyn onderftel, zyn gisfïng; (Ik kan 't niet anders noemen,) Van t voor ons onverklaarbre, Gelegen in her droqrafin; En wy Leflooten billyk : „ Wy weeten dat wy droomen, „ Maar 't hoe van dit verfchynzel, „ Is onder 't onbekende." Myn vriend, (nu, hy's een koopman,) Droomt altoos van negotie; IJy wordt dan ook verdrongen , Gehort, gekneld, geftooten , Als op een drokken Beursdag. Het lief bevallig meisje, Dat ge aan myn hand zaagt hupplen; Dat met haar tedre handjes, Nu dit behaaglyk bloemtje, Dan dat heel mooie takje, Opgroeiend langs de wegen, Zo  m MENGEL W ER £, Zobly', zo juichend plukte; Dat aartig, praatziek meisje Droomt, zeid zy, van haar meefters; Van haare madmoifelle; Van haar klavier, haar danfen , Haar kneopwerk, haar borduuren; En, als zy hier zal komen, Van Lommerlust; zo fnapt zy. Gy klaagde dat, zeer dikwyls, De akeligfte droomen Uw korten flaap verflooren, En al uw rust verbreeken. Dan ftaat gy aan een' afgrond; Een diepen duiftren afgrond, En treedt, door angst verwonnen, Al ftruiklend, langs een keten Van fteile, fcherpe brokken Der wankelende rotfen; Ziet  M ENGEL W E R &. 157 Ziet duislig naar beneden, En ftort, ('k eis daar ik 't fchryve!) Zo angst u niet doei: zwygen, Al fchreeuwende in den afgrond: Dan zwerft gy in een onweer, Van bulderende ftorraen; Van naare , bleeke , fpitze , Van flingerende blikzeras, Die door pikdonkre wolken Aan alle zyden vallen; Van fchórre , diep herhaalde, Afgryzelyke donders, Aan eenen naakten Oever, Of op de ontzinde baaren, Die , als met hooge bergen Van gramme golven woeden: Dan poogt gy, maar hoe vruchtloos! Een' moordenaar te ontvluchten, Die, met den dolk gewapend, U  *5S M E M cr E x W E li k. U navliegt, vloekt, u dreigend... Maar al genoeg; 't is akiig : 'k Beken , het zyn maar droomen; 'k Moet center u beklaagen; De üaap kan geen verkwikking Voor n ooit medebrengen ; Hoe kunt gy rust genieten ? 'k Beken, het zyn maar droome:;, 'i Is echter ongelukkig. Wat my betreft, myn droomen. Zyn lieflyk, vrolyk , helder; En ftortik dan eens traancn, (Ik kan dat niet ontveinzen,) *t Zyn traanen van genoegen; Van onuitfpreekbre blydfcha^. 'k Droom nimmer van myn boeken; 'k Droom nooit dat ik iets leeze , Of ingefpannen denke. Tt Droom  MENGELWERK. i$9 'k Droom dikwyls van myn moeder, Die 'k, naauwlyks dertien jaaren, Voor altoos heb verlooreu ; Maar die ik nog verëere, Met dankbre kinderliefde. Nu zie ik de Vrïendinne, Die 'k in myn' arm zag fterven : Dan trekt een koude rilling Wel huivrig door myn leden; Maar ook wanneer wy fcheiden, Kan dat my niet bedroeven, Zeer dikwyls kryg ik brieven Van myne meest geliefde, Myn tedere vriendinne: Dan komt zy my verrasfchen Met vriendlyke bezoeken: 'k Beken , het zyn maar droomen, Maar maaken zulke droomen My  ï6o M E N G E L W E R fC My echter niet gelukkig ? Zy die wy hoog waarrieereu , Om zonderlinge gaaven, Een vast, een wikkend oordeel, Om aangenaame zeden; Zo ernftig in haar denken! Zy, die wy biilyk roemen , Om ftrikte deugdsbetraebtihg, Verhaalt my duizeiidmaalen ; „ Nooit fluit de flaap myne oogen, „ Of 'k heb cie raatfte droomen, „ De grappig'ie, de gekfte, j> Ja de orgehoordfle droomen; „ Ik lach my zelve ook wakker ; 'k Btn moeae van het lachen : lk droom van duizend zaaken, s, Gevallen en perfooncn 3, Waaraan ik nimmer denke:" 'k Ee-  MENGELWERK. 161 *k Beken , het zyn maar droomen; Maar is 't niet onbegryplyk? „ Daar zult gy nog van droomen," Zo zegt men tot de geenen Die veel aan 't zelfde denken, Die veel van 't zelfde praaten; En echter de ondervinding Spreekt dit genoegzaam tegen. Gy zyt gezond, blymoedig; Voor u heeft ook het leven Altoos een heldre zyde: Wat neemt gy veel beweeging! Gy leeft voorbeeldig maatig: Hoe komen zulke droomen Toch ooit in uw verbeelding? My dunkt gy moest van bloemen, Van lieve lentedagen , Van heldere rivieren, L Van  162 MENGELWERK. Van zonneftraalen, droomen ; Gy moest van cupidootjes , En luchte dansjes droomen; En zo de welbeminde , (Nu bloos niet, houd uw kleurtje,) En zo de welbeminde, Eens om den hoek kwam kykeu, Of fchichtig óm u zweeven , Dat ware eens zo natuurlyk. Al weêr het oude lesje: / ,, Wat weeten wy toch weinig J „ En 't weinige onvolkomen:" Dit moet ons mét bedroeven —. Het leert ons nedrig weezen; Ons wachten voor beflisfen; Ons wachten voor fyfthemas : Hier is het alles fluitwerk. Ik dacht, in vroeger jaaren, Dat ik zeer veel bevatte, Waar-  MENGELWERK. 163 Waarvan ik nu zeer weinig , Of niet - met - al, begrype ; Myn reden haakt gedtiurig; 'k Zie telkens duifterlieden; Daar ik voor twintig jaaren, Niets zag dan licht en klaarheid. Maar is het myn beftemming, Om, in deez voorbereiding, Het hee te moeten weeten? Een weinig menfchenkennis Zegt neen; waartoe is 't noodig? Waarvan we onkundig blyren, En waaraan wy ook twyflen , Wy weeten, (en wat is. 'er Voor ons toch zo belangryk ?) Dat we alle zyn gefchapen 'Tot kennen en genieten ; Dat, als wy deugdzaam leeven, Wy zalig zullen fterven. ^  m MENGELWERK. ONTSCHULDIGING (*). „ Zie daar! verbreekt gy dus uw woord? »3 't Fortrait, aan ons beloofd, is niet in 't boek te vinden." Zo haaftig niet, geliefde vrinden! Veroordeelt my niet ongehoord: Gy zult myne onfchuld klaar befeffen: Ja wel hieid ik myn woord,- ik zat verfabelden keer, Zo lydzaam als een kind , voor goede Schilders neêr: marinkel deed zyn best, maar wist my niet te treffen: „ 'tls (*) Om alle verwarring voortekomen, zeg ik. dat dit ftuljege. deeltelyk is overgenomen uit den druk van mdcclxxii; doch dat het tikt allee/, lyk merkelyk veranderd, maar ook vermeerderd is met de gedachten, of beoordeelingen over nog twee ajbeeldzeis van my, na dien tyd gefchilderd ; zo als het nu is , plaats ik het in de geheel tiieuwe Uitgaave myner werken, ondernomen door de Heer en Uitgtevert.  MENGELWERK. 105 , „ 't Is allerliefst gedaan," zegt ieder die het ziet: , „ Gelykt het my?" - „ Wie of 't gelykt, u lykt het niet.** Dit moet ik, en nog veel meer, hooren: ,„ Diefchouders zyn te hoog, de houding is verlooren; , De neus is veel te breed; de mond is veel te groot; , „ Deze oogen zeggen niets; en zo die fix geleekeft , „ Wat moeften dan die oogen fpreeken! „ £n wanneer ziet gy toch zo rood?" 't Mislukte ook aan het zacht penfeel Des netten jrlgersma, hoe hy het aan mogt leggen: . Hy tekent zuiver ; wasemt zeer goed; 't paftel is eêl; . Maar 't lykt u niet met-al" — dit blyf't het oude zeggen. Nog heb ik het op nieuw gewaagd: „ Moet u dit medaillon gelyken ? ,, Weldan heeft mertens flecht gedaagd:" Dit vonnis hoor ik telkens ftryken. 110THOVER is 't mislukt; ,, ó! ' zegt men, „ dit is raar! „ Hy is nogthans een kundenaar: ,, Al werd dit kwalyk afgenomen, L 3 „ Aldus  166 ' MENGELWERK. ,, Aldus moet gy in prent niet komen»" Zo heb ik aan 't verzoek voldaan: Ik heb dan, doch vergeefsch , gezeten, En zeer veel tyds om niet gefleeten ; Het wil met my maar gantsch niet gaan. Ik dacht niet meer aan 't portraiteeren , Toen jelgerhüis, beleefd verzocht, Of hy het nog eens waagen mogt; > Dit dacht hem zou recommandeeren : Wat doet men om zyn vuenden al! Al weêr het eigenfte geval. Nu 't beeld dat neerino's hand in minjatuur peufeelde? „ Wat is de uitvoering fraai!" roept elk verwonderd uit, Die ik daar immer een gezicht vin mededeelde: „ Maar zeg, gelykt het u?" verfcheiden is 't befluit: Deez'roept: „ Dat's wolfje zelv! haar houding, haare trekken ; „ My  MENGELWERK. 167 „ My dunkt dat hier nu niets ontbreekt: „ Haar mond, haare oogen - alles fpreekt:" [ Een ander kan van my ook niet het minst ontdekken : , „ Dat fchoone minjatuur, hoe welgemaakt het is, „ Is geenzins myne beeldenis : , „ Zó lelyk ben ik niet; wel foei! is dat een wezen ! „ De roetpot is ook niet gefpaard; , „ 't Is twintig jaaren te oud, men kan hier, noch myn aart," Zo gaat de fpreeker voord, „ noch van myn denkwys leezen : „ Ik zie hier vinnig, tfuurschj pedant, „ En ook zo taamlyk asfurant: . „ Niet één comique trek, niets vrolyks is behouden: „ 'k Ben veel te groot van ftuk, te grof van makely: „ Hoe fchoon des 't minjatuur ook zy, „ Die ooit met aandacht my befchouwden, , „ Zien my niet in dit beeld, veel minder in de plaat:" Nu weet gy hoe het 'er meê ftaat. „ Wel, mag men uw gedachten vraagen: „ Kon u het minjatuur behaagen ? L 4 5) H(>e  l(M MENGELWERK. ,, Hoe komt u dit portraitje voor?" Gy moogt dit heel wel vraagen: hoor: Verfta ik me op de kunst van kyken, Dan vraag ik, op myn beurt: „ Heer! moet my dit gelykn ? ,, Ei lieve zet myn' naam 'erby: „ Maar 't minjatuur is mooi; 'k zie dat zo wel als gy.'' Gy kunt uw' wensch des niet erlangen Voor myne Lier- en Mengel-zangen; 't Portrait bleef in den loop: myn fchuld is 't zeker niet, Dat gy het in dit boek niet ziet: Onbillyk waar* 't op my te kyven: Kom, wil ik eens my zelv befchryven ? Deze inval is wel raar, doch zo die u vermaakt, Dan heb ik wis myn doel geraakt: *k Gryp lachend naar myn pen; 'k heb my daar eens bekeeken, En werd misfchien aldus 't naauwkeurigst afgebeeld: Natuur, die fchoonheid geeft, heeftmygantschmisgedeeld; Denk wat het aan een vrouw moet kosten dus te fpreeken! 'k Be-  MENGELWERK. *fc 'k Eeroep my op de vrienden , die Ik t'aller uur gemeenzaam zie. 'k Heb, op zyn best, een daaglyks wezen ; .Bruin hair, zeer weinig kleur, zowat Egyptisch blond; Een' neus, niet naar myn' zin; een fyne kleine mond, En oogen, magtig groot, daar elk wat uit wil leezen; Die 't all' vertellen wat ik denk', bepeins', gevoel': Ik teken altoos fterk, 't zy ik, met ernst, iets koel, Bedaardlyk overdenke, of deel neeme in gefprekken, Die vriendfchap of die vreugd verwekken, 'k Ben teer, niet groot, zodat, 'k beduid, belaas Inietveel. 'k Heb niets pedants, niets ftroefs, niets héél: 'k Ben ook zo nooit eens mooi met myne kundigheden: Ik vlied 'tbyzondre, zo in taal, in fmaak, als zeden: Ik annonceer ook niets dat aandacht trekken zou, Maar ben een' alledaagfche vrouw. Ziedaar myn beeldems, of 'k moet my grof vergisfen: Is >t u der moeite waard', gy kunt het zelf beflisfen: My dunkt dit lykt my op een duit, L 5 'k Schei  W MENGELWERK, 'k Schei des met portraiteeren uit. Nu myn charakter: ó, 'k heb eislyk veel gebreken! Zo ik daarvan begon te fpreeken, Wanneer had ik gedaan? ik kwam 'er ligt' „ooit door, En waarlyk , daar bedank ik voor. Ik heb wel andre bezigheden : Houd u dan , bid ik , met dit weinigje te vreden: Befchreef ik meer papiers, ik zeg dit zeer bedaard, 't Sop was w.lligt de kool niet waard*. SIDCCLXXXJV. G E.  '{MENGEL G E S P R E K . MET EEN JONG JUFFERTJE. N^en, neen, myn heele lieve! Al kunt gy aartig vleien, ' Gy zult my niet bepraaten : Ja, noemmy, lieve maatje; Geefmy vry duizend kuschjes; Sla beide uw mollige armen, Alftreclende om my beenen; Gy zult my niet verleiden Omuuw'zintegeeven. ^  272 MENGELWERK. Zou ik u leeren rymen! Een meisje als kleine lieve. Zou die een verzenmaakfler, Zoo'n aklig wezen, worden ! Zou ik van zo een meisje EenPoetesje maaken.' Wat deed ik niet nog liever! Nu, daar zal niet van beuren. Kom, ga eens by my zitten, Hier by my op dit bankje; Ik moet u wat vertellen ; Ik moet eens met u fpreeken. Een meisje van uw jaaren, (Gy telt nu, meen ik, negen,) Heelt andre bezigheden, Dan rymery te krabblen : Wil ik dat zo eens noemen? Een  MENGELWERK. m Een meisje als kleine lieve, Moet keurig leeren fchryven : Verfta door keurig fchryven Nu eens het lettervormen, Want gy zyt zo een fchalkje; En keurigleeren fchryven, Zegt fomtyds nog iets anders : Moet zuiver leeren zingen; 't Clavier met fmaak befpeelen; Moet geeftig leeren teeknen; Een aartig handwerk leeren; Daar zulke fyne handjes, f Als fchynen toe gefcliapen; En , om voor uw gezondheid En houding ook te zorgen, Bevallig leeren danfen. Kom, wilt gy met my fchryven, 't Zy groote of kleine letters? Wy zullen zaraen fchryven, Ét  174 M E N G Ë L W E R K. En trekken om het mooifte : ïk teken zelv heel gaarne. Ziedaar, daar is myn potloot, Roodaard, pr.pier, en Bkemaardss Dat's wel een aartig kopje; Schets dat, ik zal u helpen. Ga met me in 't rieten huisje, Daar is nog wel een plaatsje Voor u , myn heele lieve! 'k Wil ook wet met u zmgen , Al was 't, Qiiand f'Hirondelle; ó Dat's een vrolyk wysje : Of wilt gy liever fpeelen? 't Clavier is altyd open, En fiks gefield, zou 'k meentn; Daar liggen heele ftapels, Van Arias en Solos; Van Operas, Sonates. Hoe!" zegtgy: „ is dit alles?" Is 't  MENGELWERK. 175 Is 't niet genoeg, myn lieve? Maar 'k zou nog iets vergeeten, Gy moet — „ vroeg opftaan leeren." „ Ach! alles wil ik leeren." — Vroeg opftaan ook! — „ Ja waarlyk! „ Leer my alleen' wat rymen; „ Och heden, 'k lees zo gaarne „ Een boek op rym gefchreeven. „ Wat zal ik naarftig fchryven, „ Als ik maar wat kan rymen! „ lk zou op alles rymen ; }, En als gy eens verjaardet, „ Of zo, dan, lieve vrede! „ Wat zou ik dan niet maaken, a, En voor u reciteeren! „ Precis als in Utile — M Lacht gy my uit? ó! — nietes!* Ja , lieve , kleine praatfter, Gy  376 MENGEL W ER K. Gy doet my waarlyk lachen : Wat hebt gy vveér een drukte !... Nu praat eens van wat anders ; Myn woord is, weer ge, een zegel; Want als ik u iets weiger, Dan is 't niet uit caprice; En als ik u iets verge, Dan verg ik 't u met renen: Gy weet by ondervinding, Het geen ik zeg is waarheid. „ Maar mag ik ook niet leezen? „ Ik ben reeds negen jaaren , „ Drie maanden 'er zelfs over; „ Ik word al oud!" Dat wordt gy, Ruim negen jaar.» 'k beken het, Dat zyn al hooge jaaren! „ Ten minften 'k ben geen kind meer"... Dat hoop ik niet, myn liefje; Dan zou ik u beklaagen! Wy  MENGELWERK. 177 Wy fpraken daar van danfeu, Wy hebben, 'k moet het zeggen, Geen busida hier buiten; Maar wilt ge in 't touwtje fpringen ? Wy zullen voor u flingren; Óf , in uw tuintje werken ? Öf door de laantjes loopen ? Óf, met uw luchtig harkje, Heel netjes, groefjes maaken? Dan hebt gy óók beweeging. Maar, mag ik dan niet leezen ? „ ó Gy hebt zo veel boekeu! En zulke mooie boeken! „ Comediën, Hiftories, „ Romans, en Predikaties,' „ En over alle dingen; Zo als vanmenfchen, dieren, „ Van boomen en van planten, „ Met zulke mooie prenten!" M Daar  1^8 M ENGEL WERK. Daar heb ik juist niet tegen, Gy moogt wel eens een uurtje Voor my wat zitten leezen ; 't Moet maar niet heel lang duuren. Denk aan uw franfche lesfenj Denk aan uw translateeren; 'Er is geen tyd tot leezen ... Nu , zet geen droevig lipje, 'Er is iets op te vinden. Maar leest gy dan zo gaarne? Ik wilde altyd wei leezen." En waarom , mag ik vraagcn? „ Wel... wel, hoe zal ik zeggen, ,, 'kWilde alles gaarne weeten.".... En overal van praaten ?,.. Ja, mag dat dan niet weezen?" Ik zou het niet verkiezen. „ Wel waarom leest men anders?" Om niet altyd te praaten ; Ik meen by andre meniehen: Want  MENGELWERK. 179 Want hoor eens, kleine lieve! Met my moogt ge altyd praaten; My moogt gy alles vraagen. „ Wel , mag ik alles vraagen; Waarom mag ik niet leezen?" Gy moogt wel leezen, liefje! Maar nier altyd: hoor, iaifter: Zo dra gy 't fraaie kunstje , Vroeg opftaan , kent, dan zult gy, Zo lang wy déjenneeren, Voor ons, 'k belooft u, leezen ; Dan zult ge in den namiddag, ("Wanneer wy door de hitte Niet veilig kunnen wandlen,) Ook leezen. „ Verzen? Dichten?" Dat kan ook al gebeuren. „ Ik mag u alles vraagen? „ Mag ik u bidden, zegmy, M 3 ,, Waar-  i8o mengel w E r k. Waarom gy my het rymen „ Dan ook geen zier wilt leeren?'* Ik heb, myn klein: lieve! U veel te lief... „ Dat's aartig! „ Als men de kindren lief heeft, 5, Leert men die dan niet rymen?" Dat's al een aartig vraagje ! Gy doet my waarlyk lachen : Neen , allerlief fte meisje J Als meu de kindren lief heeft, Dan leert men hun niet rymen. „ Wel had men, toen ge een kind waart, „ U dan niet lief 1 hoe is dit?.,. „ Dat zou my danig fjiyten!" (Hier floeg het kind haare oogen, Haar groote, heldre, blaauwe, Haar veel beduidende oogen , Zo teder op my.' 'k beefde...  MENGELWERK. i*r Ik zag toen al haar liefde; Ik drukte aan mynen boezem Deez vriendclyken engel: ) „ Zeg, had gy dan geen Maatje? „, Wie heeft u leeren rymen Ja, lief! wat zal ik zeggen? Ik ben daarmeê geboren ; Ik kan 't my zelv niet wyten, En ook niet aan een ander. „ Wel, is 't dan niet plaifierigV" Plaifierig! neen zo waar niet: (Maar dit is 't nog niet alles,) Dat kunt gy zelv wel denken; 't Is ongezond, dat meer zegt. „ Dat kan ik niet begrypenl" Dat zal wel meer gebeuren; Ten minften 'k zou het hoopen. Kunt gy 't my niet beduiden ?" M 3 En  188 MENGELWEIIK. En of ik 't u beduidde, Gy zoude 'er nitts aan hebben. „ Ik wou dat ik al groot was". ^ Ik ben niet groot, dat ziet gy... j> Of moest ik ouder zeggen?" Dat's taamlyk onverfchiljig, 'k VerlTa tog uwe meening: Maar waarom wenscht gy *t liefje? m Wel, om dat gygeduung „ My antwoordt: 'k zal 't u zeggen , ?» Als gy het kunt begrypen" Dat's een voldoende reden. j> Ja, ik heb nog meer reden." Laathooren. „Wel... dan zoude ik 55 Voor myn vriencn'n u kiezen; i> Hoe lief zoudt gy my hebben.' „ Dan kon ik by h olyven; » U alle ding vertellen; ai Gy zoudt my alles zeggen." Bemin  MENGELWERK, 183 Bemin ik u dan nu niet ? „ Ja, ik ben wel te vreden: „ Ik ben de kleine lieve : „ Maar, als die zekre Dame „ U-.weêr eens kwam bezoeken, „ Dan zou de kleine lieve — „ Zo lang vergeeten worden." En als die zekre Dame My weder had verlaaten , Dan vroeg ik weêr, ten eerften, Waar is myn kleins lieve ? „ Als zy u had verlaaten !" ó Klein jalourfche fchelmtje! „ Is 't kwaad?" Het kan zo worden. „ Maar ik houd zo veel van u." En waarom? mig ik 't wee en? „ Om dat gy my zo wèl doet; „ Altyd met my wilt praaten; „ My alles ook wilt leeren, „ Behalven maar het rymen." M 4 Hoe  184 MENGELWER K. Hoe zullen wy dit fchikken? Wat dunkt u? oordeel zelve; Gy zult de kleine lieve Een jaartje vier , Vyf, blyven; Houdt gy dan nog veel van my, Kies my dan voor vriendinne. 3» Zeg, leert gy my dan rymen?*1 Neen, nooit; dit's de conditie. »» Wat zult gy my dan leeren?" Is 't mooglyk , leeren denken, s, Is denken dan p'aifierig? -~ „ Flaifieriger dan rymen ?" Voor my; 'k moet het bekennen. 3, WTat, bid ik u, is denken?" Wensch nu vry datgy groot waart. 3, Wilt gy het my niet zeggen ?" Neen ; maar ik zal 't u leeren, Zo dra zulks kan gefchieden. s, Zal 't nog in lang niet weezen?" Dat  MENGELWERK. 185 Pat kan ik niet bepaalen. Al lang genoeg gezeten J lk ben al ttyf van 't zitten: Kom , lullig eens aan 't draavcn; Aan 't zingen, of aan 't fpeclen; Of wilt gy my liefst helpen, Ik ga aardbezies plukken , £n dan in 't bloemperk tuinen? „ Mag ik maar by u blyven, „ Dan ben ik wel te vreden." Ut BRIE*  186 MENGELWERK, BRIEF AAN C L O Ë „ Bemint gy my , myn waardfte?" Dit vraagt gy my in brieven ; In brieven, die de vricndfchap, Natuur — uw hart dicteeren: Bemint gy my , myn waardfte?" Dit vroegt gy menigwerven , Wanneer wy , met ons beiden , Zo recht vertrouwlyk fprakcn ; Juist  MENGELWERK. 187 Juist niet van beuzelingen, Of van galante nieuwtjes, Een puce Lint — een Drama. Gy kent, myn heele lieve! Het antwoord op dit vraagen, Op dit herhaalde vraagen, Waarby myne eigenliefde Haar reekning weet te vinden? „ Ja, Cloë, ik bemin u ! , Ik acht u! uwe vriendfchap „ Is me onbefchryü;k dierbaar!" Laat ik u overtuigen Van deze lieve waarheid: Een waarheid zo noodzaaklyk „ Voor my, om , met genoegen, „ Myn ieven te genieten." 'k Bedien my van uw woorden; En fpeelde myne Cloë Wel  m MENGEL W E R K. V\ el immermeer mee woorden? Laat ik u overtuigen j lk blyf met u verfchillen , En durf u tegen fpreeken: Zie daar, dit is de toetsfteen, Om vleiery en vriendfehap Naauwkeurig te onderkennen. Ik plaats me, in myn verbeelding. Gemeenzaam naast uw zyde, Nu gy , van my vervvyderd, Op zo veel uuren afftands, (Noch denk ik aan dat fcheiden, Droefgeeftig! ach! - alweenend!) Nu gy , van my verwyderd, My zelden kunt bezoeken. „ Gy blyft met my verfchilien! Is 't mooglyki" — Meer dan mooglyk; 'tL  MENGELWERK. $9 't Is daadlyk waar, dat meer is! My blindling te gelooven , Is nooit door my gevorderd : Ik zal u reden geeven, Wat tekent gy aandachtig? Al zie 'k een fpottend lachje Door uwe zachte trekken, En fchitrende oogen fcheemren ; 'k Verfta dit fpottend lachje! Het zal voorzeker zeugen: „ Zo, lieve ! hebt gy reden „ Om met my te verfchillen? „ Zy zullen weinig weegen." Dat zullen wy beproeven. Ik blyf by 't oude lesje: Vergeefsch, myn waardfte Cloë! Wilt gy een Mifantrope , Een menfchenhaatfter worden ; Hoe  i5>o MENGELWERK. Hoe zou u dit gelukken ? Ook raamlyk fledrt gelukken : 'k Weet gy hebt veel bekwaamheid; Maar datgy hier zoudt flaagen! —. Ik val wat ongeloovig. Met zulke keurlyke oogen! Met zulke fraaie trekken!., ó, Vlei u daar niet mede; Natuur zal 'ervoor zorgen: Zo gloeiend van gezondheid! Een agttienjaarge Hebèl Bevallig als een gratie ! Gevormd voor 't Ryk der liefde! Zo teder! zo gevoelig! Zo minzaam! zo blymoedig! — Om ernftiger te fpreeken, Ik ken uw keurig oordeel; Ik ken uw wys van denken ; Ik ken uw hart, myn Befte ! Uw  MENGELWERK, 19? Uw dierbaar hart, myn' Cloë! De haat niet, neen, de liefde, De liefde is zyn behoefte. Gy met de wereld breeken? Een menfchenhaatfter worden? Wat hebben jonge Dames Tog grappige caprices! Neen, wat gy ook moogt worden , Gy zult, (ik fpreek beflisfend,) Geen menfchenhaatfter worden : Men maakt van zulke meisjes Onmooglyk menfchenhaatfters. 'k Beken 't, gy zyt beledigd, Te leur gefteld — bedrogen, En dat door een vriendinne: ö! Heb maar tyd van leeven, Dat zal we! meer gebeuren ; Ik fpeel niet voor Ma Bonne, Maar woudt gy 't wel gelooveu, Toen  J52 MENGEL W E R r. Toen ik u dit vooripelde? Zo vaaren ftoute kinders Die goede raad verwerpen , En onvoorzichtig kiezen: Zy die u zo behaagde, (En is behaagen vriendlchap? } Heeft iets bedekts, iets liftigs; Nu durf ik klaarder fpreeken: 'k Wys u op de ondervinding: Zeer zelden gaat de vakchhejdj By zulke jonge menfcben, Zo ver: 'k moet het bekennen, My, u verdacht te maaken, Was echter onvoorzichtig! Zat daar dan uwe koelheid ? Dit kan ik niet gelooven; Aan uw manier van leeven , Zo zwervend, zo verftrooiend 5 Misfchien aan iets volage . Heb ik dit ook geweeten ; Geen-  MENGELWERK. 193 Geenzins aan uw vriendinne. Nog eens, gy zyt beledigd; Maar wat is aangenaamer, 't Vergeeven of het wreeken? Myn Cloë! waare goedheid Is immers waare grootheid ? 'k Beroep my op uw reden —— Neen, op uw hart, myn waardfte! Die klaagt toont zyne zwakheid; Die wreekt, geeft zynen vyand De fpreekeudfte bewyzen, Van 't wonderwel gelukken Eens haatelyken oogmerks: Zult gy haar dat genoegen , Die overwinning geeven? Wees wyzer; laat u raaden; Zy was, hoewel onwaardig, Zy was u tog ééns dierbaar, En, wat zy heeft misdreeven, n °y  104 MENGELWERK. Gy hebt, ja ik herhaal het, Tog ook verkeerd gekoozen. Myn pligt eischt dat ik yvrig , Bedaard, oprecht, befcheiden, U nogmaals onderhouden De zaak is te gcwigtig, Al kan 't u niet gelukken Uw oogmerk te bereiken; Maak, bid ik, geen vertooning; Op u valt te veel aandacht: Die fc!>okkende overgingen ; Dat ftootende ongelyke, Mishaagt my zo geweldig; Ontfier uw fchoon chankter Dus niet: blyf gy de zelfde. Geloof my, lieve Cloë.' 'tRefluit, door u genomen, Is juist geen dier befluiten, Die  MENGEL W BR. K. i?S Die door de ftiüe reden Gebillykt kunnen worden. Vernederde eigenliefde; Gebrek aan ondervinding; ( Verfcboonlyk in uw jaaren,) Vervreemdheid van u-zelve ; Zy zyn het, lieve Belle! Die thans uw fchrander oordeel Benevelen — beroeren: Ik moet des voor u waaken, Zal ik uwe onderfcheiding, Uw tederheid, uwe achting, My waardiglyk, genieten. Nu vormt gy van de wereld. Naargeeftige tooneelen; Gy fchildert nu geen menfchen , 6 Neen — Carricatuureu; En dat, om dat een laage , N 2 E;n  196 MENGEL W ER K. - Een liftige vriendinne, U reden geeft tot zuchten : Ei kom, dat moet niet wcezen. Demenfchen, ó ! ik weet het — De menfchen zyn geen englen ; Het zya — volmaakbre wezens; Zy kunnen 't in het goede, Het groote, 'tedle, 't wyze, Ja, maar ook in 't verkeerde , Heclaage, 't kwaade, 't domme, Verbaazend verre brengen; Ze zyn, (want zy zyn eindig,) Aan dwaaling onderhevig; Zy worden door hun driften, Beffreeden en gedreeven: Gebrekkig onderweezen; In 't leven nieuwelingen — Vergt gy van zulke wezens Te ftruiklen noch te dooien?  MENGELWERK. 197 En gaan wy tot ons zeiven, Wat zyn wy onvolkomen! De naauwstgezette vrienden Der vroomheid en der reden, Zien, met berouw en fchaamte, Nog dikmaals op hun daaden — Hunne innigfte gedachten: Dit leer', myn waardfte Cloë! Zachtmoedigheid, vergeeving, Dit leere ons nedrig weezen : De bronnen der verdrieten, Die andren doen ontfpringen, En die wy zelv ook oopnen -? Zy vloeien, waardfte Cloë! Uit zwakheid, uit verblinding. Kom, laat iku verzoenen Met onze lotgenooten! Ik vraag , voor uw vriendinne, Volyvrig om vergeeving; N 3 Want  ï•> 2jo ik maar één ziel mogt winnen; zo die ziel behouden bleef, ,, 'k Was voldaan T fchoon ik ook eeuwig „ zeer misachte rymen fchreef:" Dit kon een camp huizen zeggen, en misfchien ook hy alleen s Men bedoelt, ja, nut te weezen, maar beroemd te zyn, met een: 'k Weet  MENGELWERK. ais 'k Weet, door menig deftig zwetzer, I • wordt den man dit nagezegd; Maar hun hart heeft die betuiging al te duidlyk wederlegd: I Wat bedoelt toch deze ontveinzing? waarom eene zucht ontkend, Door den Schepper van ons wezen, diep in onze ziel geprent? Zig voor 't menschdom af te flooven, „ zonder zucht tot gunst of eeij Schynt, 't is waar, verbaazend zedig; het is fchyn en ook niets meer: Hoe vindt deez belangelooze zig niet door 't gerucht vereerd, Als het uitroept; „ Door dien ichryver „ werd deez' twyfelaar bekeerd.' Deze Dichter heeft dien zondaar 't reeds verharde hart verzacht, „ En hem , aan de hand der Reden, „ op den weg der Deugd gebragt." O 4 Acht  tió MENGEL WEK K. Acht hy zig niet hy de wereld deegiyk in zyn recht verkort. Ah hy niet alom geleezen, Ja, alom gepreezen wordt ? 't Denkbeeld: „ 'k heb een ziel gewonnen," troost hem Hechts in zyn verdriet: 't Was misfchien een by - bedoeling, maar zyn hoofdbedoeling niet. Tegenfpoed, hoe zeer gepreezen, derving van een heuglyk lot a Doet ons God juist niet verkiezen; uit behoefte zoekt men God; Zy hervormt het hart niet altoos, 't hart dat nog de wereld mint; °t Hart dat, by gebrek aan vrienden , * JIm-,, . / zig met God behelpt als vrind. 't Is juist all' geen menfchenliefde, wat men menfchenliefde noemt: Gloeit men niet wel eens door eerzucht, ook terwyl men eerzucht doemt ? Hoe  MENGELWERK. 217 Boe gulhartig men ook andren, kennis, deugd, geluk, vergunt; Altcos blyft nogthans onze Ikheid, van ons doel het middenpunt. Kan hy, die zyn hoogde ftudie van het menschlyk harte maakt; Hoe ernsthaftig hy zig voordoet; hoe hy ïchertzend lachen wraakt, Zig van lachen wel onthouden , als hy, met een ftillen geest, De Opdragtsbrieven, de Berichten, voor de meefte werken leest t Hoor den Schryver zeiven fpreeken: „ Zeer lang heb ik my bedacht, „ Eer dit nietsbeduidend boekje „ door my werd ter pers gebragt; „ 'k Schreef het Hechts voor weinig lieden, „ en die drongen my zo fterk, „ Dat ik eiudlyk my liet -vinden „ ter uitgeeving van dit werk. O 5 »» Daar  $18 M E N G E L W E R K. „ Daar is door geleerde mannen, „ hier en elders, met veel lof, Reeds zo veel, zo fraai gefchreeven ,, over deze zelfde ftof : „ Mag 'er maar een enkel leezer „ 't oogmerk van myn werk verfiaan, „ Dan, dan acht ik al myn moeite „ meer dan rykelyk voldaan." Wat een aantal vroome logens in het geen de fchryver zeit ; Waardoor hy misfchien de leezers, en gewis zig zelv'misleidt; Weg met zulk een valfchen ootmoed, die haar eigen zelv verraadt: Alle te overdreven deugden zyn onveilig — worden kwaad: 't Verder hier te willen brengen dan wy kunnen, fchynt wat raèrsj Maar die pooging maakt geen heilgen; neen, zy vormt flechts huicheaars, God-  MENGELWERK. 319 Godgeleerden, Phüofophen; fchryvers voor het hart, den fmaak; Zy die fchryven om te dichten; zy die fchryven tot vermaak; Eerzucht is de groote dryfveêr die hun all' tot werken fpoort: Leeft 'er wel een mensch zo zedig, dien de loffpraak niet bekoort ? Roei dit roerzei onzer daaden, dit beginzel, eenmaal uit, En de ziel voelt in haar werking zig gedwarsboomd, zig gefluit: Denken, werken, poogen - alles , alles ftaat op eenmaal ftfl; Eerzucht doet dit ad' beweegen ; zy is de aandrift van den wil: By gebrek van edele eerzucht, heeft men God en Deugd verzaakt; Zy heeft BARNEVELD - DE WITTEN, helden, martelaars gemaakt: Zucht  Sao MENGELWERK, Zucht voor de aandacht aller braaven, wordt in 's Hemels wet geroemd: 't Is alleen maar ydle roemzucht, die zy afkeurt t die zy doemt: Ieder die, dit leert de ervaarnis, die de zucht tot eer niet dryft, Wordt voor alles onverfchillig; wordt lafhartig, wordt verwyfd Land , noch Kerk , zal zonder eerzucht, nimmer bloeien noch beftaan ; Neem des de eerzucht-uit de wereld, en daar wordt niets meer gedaan: Wat is dan de groote regel voor 't gewigtig zelf beduur ? Oog altoos op uw beftemming; ,, volg de eenvoudige Natuur." KEKker! die 'k met zo veel reden , 'myn geliefde bekker noem , 'kPrys uw ongeveinsde oprechtheid, die betuigt : Ik fchryf om roem: Eer-  MENGELWERK. **i „ Eerzucht heeft my onder 't fchryven altoos onverflaauwd beftuurd , „ En myne uitgeputte krachten „ telkens fterker aangevuurd: „ 'k Heb ook door all' myn gedichten, „ door myn proza,roem gezocht." Gy hebt ook de gunst der Braaven, door uw vlyt en geest gekocht: Gy doelde ook door al uw werken , ook die van uw tedre jeugd, Op den lof der waare vrienden van de Godvrucht, van de Deugd: Dit getuignis is ftrikt waarheid; hier hangt elk zyn zegel aan, Die uw fchriften heeft geleezen; j -4- die uw. kan en wil verdaan: Drong wel ooit een laakbaare eerzucht op uw edle denkwys in? Was de naam van Dichteresfe u zo waard' als van vriendin? Was  si2 MENGELWERK. Was het u ooit onverfchillig, wie u vleide met zyn' lof? Maakte gy dan ook wel immer i by den ryken dwaas uw hof ? Hebt gy immer de gebreken van 't aanzienlyk graauw gevleid? Doen niet altoos uw begaafdhcên hulde aan waare zedigheid? Hebt gy Huichlaary , het maskér niet behendig afgeligt? Zyn eenvoudigheid en vroomheid u niet veel —- zeer veel verpligt? Was uw roemzucht immer kruipend? was uw eerzucht immer laf? Smeekte gy, dcor Opdragtsbrieven, ooit de gunst der Grooten af? Deed de zucht tot roem en achting u van 't fpoor der reden gaan? Vreesde gy ook voor de blikzems van een inlandsen Vaticaan? Spriakt  M E N G E L W E R 'K, £23 Spraakt gy niet voor 't vry geweeten, ook tèrwyl gy werd geünaad, Door hen die gy bleeft verdeedgen, onverfchillig voor hun haat ? Bleef niet uw gegronde roemzucht voor gevlei en dreigen doof ? Volgde myn geliefde berker ooit één trede 't Ongeloof ? Kwam zy, om meer te behaagen, immer den Deïst op zy' ? Was het heilige wel immer 't voorwerp haarer fchertzery? Heeft zy 't heilwoord, wèl begreepen, elk die denkt onfehatbaar waard', Niet met eerbied,en bevallig, den eenvoudigen verklaard ? Deed zy 'i niet in onze tyden , nu de lieden van fatfoen, Tot den allerbeften Godsdienst weinig meer dan fpotten doen P , ' Deed  224 MENGEL WER K. Deed zy 't niet in onze tyden, waarin vrouwen, (heeft het fchyn! ) Om ook nog iets te beteek nen, op zyn best Deïsten zyn ? Vrouwen, waardoor't Euangelie woest en dartel wordt verfmaad; Schoon zy naauwlyks knnnen fpeklen wat 'er in haar' Bybel ftaat: Hoe veel is den goeden fmaak niet aan myn bekker's pen verpligt! Had het valsch vernuft wel imrier toegang tot haar proos of dicht? Heeft zy perfoneel beledigd , fchoon men haar beledigd had? Zie, al wat zy heeft gefchreeven , naarftig na, van blad tot blad. Kan men haare raarfte fchriften wraaken ? fchreef zy enkel raar? Was dit alles? wie kan 't zeggen , dan  M É N Ö E L W Ë H tè la| dan een fnoode huichelaarj Dan,een domme', naauwgezette, donkerkykende miftiek? Maar is deze man zyn oordeel niet zo als hy zelf is — ziek ? Hoe veele edle zielsvermogens; hoé veel uitgefpaarden tyd, Heeft niet myne hartvriendinne aart den Godsdienst toegewyd! . Brieven over het genoegen; vrachten haarer vroege jeugd, Toonen ons, op iedrc bladzy', zucht voor de altoos fchoone Deugd; !Is niet haar bekoorfyk Walchren, Voor hem die met oordeel leest, , Zo vol fchoone zedelesfen, als vervuld met künst en geest? Wat al grootfche dichttafreelen fehildert daar haar tedre hand! : Schatten van hifcoriekunde; P proe-  a26 M E N G E L W E R K. proeven van gezond verftand, Van een vaderlandfche liefde, die haar wezen als doordringt, Daar zy in den geest der Barden Held c i v i l i s welkom zingt , Vindt men in dit heerlyk Wakhrtn, dat haar'naam alom verbreidt: Dit, ó myn geliefde besker! fchreeft gy voor de onfterflykheid: 'k Zwyg van haare Mengelzangen % van 't geen — hoe zy heeft vertaald ) 'k Huiver van de geestvermogens die op haar zyn neêrgedaald; Wie kent die zo wèl als deken? als ik haar zo eens befchomv, Zo eenvoudig, zo blymoedig, zeg ik . „ dh's de groote vrouw." Braave Nederlaudfche moeders! kunt ge uw waar belang verdaan, ó Met welke vriendlyke oogen ziïjj  MENGELWERK. 22? ziet gy myn vriendin dan aan ? %o gy 't heil van uwe kindren op zyn rechte waarde fchat, Dan droegt gy haar beeltenisfe in het duurzaam goud gevat: Hoe haar ook der wyzen achting, en der braaven liefde ftreelt ^ Deze roem is haar het dierbaarst, door uw hart haar toegedeeld. Werkte gy uit edle roemzucht, myn vriendin! 't is u gelukt; Gy ziet al uw fchoone werken voor den tweedenmaal gedrukt; Zonder laage kuiperyen; zonder eenen Kunstmeceen: Gy hebt al uw' roem te danken, aan... aaa wien? aan u alleen: Niemand leest uw werk, op voorfpraak van een veelbeduidend man, P 2 ' Die,  2*8 MENGELWERK Die, als Paus van zyn cabale4 vrye lieden dwingen kan; Die, door willekeur en vleizucht, werd verheven tot den trap Der zo fterk begeerde hoogheid, van het Grootkeurmeefterfchap; ïn 't vermaardfte Kunstgenootfchap, • met watzinfpreuk ook verfierd, Worden uwe fchoone verzen nimmer dreunig uitgegierd; Wysneus heeft in uw gedichten nooit een letter uitgefchrapt; En om 't versje te voHikken, nu eene e dan a gekapt: Alle uw fchilderende verzen; al hun rykdom , maat, kracht, vuór, Hebt gy maar alleen te danken aan uw hartvriendin — natuur. AH' de leezers uwer werken waren in hun oordeel vry;  MENGELWERK. 22j J£y dis onder 't lezen denken , ftonden fteeds aan uwe zy': Laat hier de ondervinding fpreeken; wie ontving ooit zo veel eer? Hoe veel eekijer heeft gefchreeven, elk, die fmaak heeft, vraagt naar meert Wie fchreef immer zo gemaklyk? wie heeft zo veel afgedaan ? En wie toont van bekker's vlugheid immer ons een voorbeeld aan ? Ernftig, boertig, geeftig, ftichtlyk, yrolyk, ftaatig; 't fchynt voor haar, Inderdaad, geen werk te weezen; ondervinding leert dit klaar: Pas krygt onze Natie kennis dat ze in proza fchryft of dicht, Of zy vraagt, vry ongeduldig: „ Komt dat werk dan nooit in 't licht?" $ Myn bekker! in uw leven P 3 wordt  §3^ M E N G E L W E R K„ wordt gy reeds zo zeer vereerd 5 Nu , terwyl nog een cabale die ti tegcnftaat, regeert! D« gefcuiedt nog in uw leven , onder 'c grimmen van de Nyd-; Nu, nu Dwepery en Laster u mkhandkn — in deez' tyd; Nu men poogt uw rust te ftcoren; alles, ook — vernuft betwist ! Wat zal 't zyn na uw verfcheïden, als men voelt all' wat men mist! ó Dan draagt de bloem der Natie in het ha'rt den diepften rouw, Over het onfydig fterven eener waarlyk groote vrouw; Dan, ó Vryheid! Haat ge uwe oogen, treurig leunende op uw fpeer, Naar de plaats dfiar zy zal rusten, nimmer dan met traanen neêr; Dan fchaamt zig misleide Vroomheid, en  MENGELWERK. 23! en fmeekt, knielend by haar graf, Voor dzt liefdeloos bcjeegnen, dekker eens vergeeving af: AU' die fnoode lasterfchriften worden zeker' dan verfcheurd , Als men 't droevig, onherftelbaar, overgroot verlies betreurt. Durft de Nyd é6a oogenblikje, rillend by uw lykbus ftaan; Mooglyk ftortze, uit helfche blydfehap, op uw lykbus wel één' traan.., Godsdienst, aan zig zelv' voldoende, treurt dan recht om uw gemis; gehoon hy weet hoe onaf hanglyk hy van all' wat mensch zy, is; Maar de Vriendfchap, aan het zoete van uw byzyh zo gewend, Die uw huizelyke deugden > uw lief hart, uw inborst kent; Die niet Hechts de fchoone vruchten Ï4 van  «i MENGELWERK. van uw' geest en oordeel ziet 3 Maar in uw beminlyk byzyn , hartelyke vreugd geniet; Die uw haaters durft verachten; rjooit uw laffe vrienden fpaart; Die in 't woên der tegenheden fteeds voor q zig heeft verklaard; Die met u, gantsch onverfchillig, pf men dit ook pryze, of fmaad', Stil den fchoonen weg bewandelt die naar 't ryk der gecften gaat: Deze Vriendfchap, zo zy immer dit rampzalige uur beleeft; (wolfje derven — ach ik voel reeds hoe my al myn kracht begeeft Deze Vriendfchap zal haar droefheid, zal haare pnuitfpreekbre fmart, Dan verbergen in haar kamer, dan verfmooren in haar hart l Deze Vriendfchap zal de wereld /  MENGELWERK, n$ dan ten cenemaale ontvlièn: Pie haar heil niet kon beleden, zal ook haar verlies niet zien. Vraag dan laage, laffe vrienden, die haar zonder reden wraakt, „ Wordt door u geen Lyk- geen Graf - dicht „ op uw hartvriendin gemaakt?'' Vriendfchap zal verfmaadend zwygen, daar zy op u nederziet; Of misfchien alleen dit zeggen: „ Kent gy waarlyk myn verdriet?" Dan deelt zy met weinig vrienden, altoos liefdryk, altoos trouw, In deez' roem: „ dit waren vrienden „ van depz waarlyk groote vrouw.!'' pan houdt zy in 't Geldersch huisje , met een kleinen vriendenkring, By haar huifelyken Godsdienst, b e k k e r's naam in zegening .* pEKEN fpreekt dan eens vertrouwlyk P I van  m M E N G E L XV E R R. van haar bekker's lieven aajtj Vin haare eerbied voor de Godheid ; haar vernuft, zo opgeklaard! Van haar hart, zo zacht, zo vrouwlyk, fteeds tot weldoen uitgebreid; Van haar lieve , kunftelooze — kinderlyke eenvoudigheid, Waardoor zy, Hechts voor de oprechtheid , en de goede trouw gefchikt, Dcor de haatlykffe pharakters, menigmaaleh was verftrikt; Hoe zy, van haar W2arde vrienden , inderdaad werd aangebeên; Ieder haar om 't meest beminde ; t zo blymoedig! zotevreên.' Dan gaat zc uit het Celdersch huisje, met haar vrienden, 't bosch wcèr in3 En fhoolt nog een hand vol bloemen op het graf van haar vriendin.  M E N G E L W 3$ K- $ 235 6 Myn eekker! zo de zielen, afgefcheiden van het ftof, Nog een weinig vatbaar blyven voor der ftervelingen lof... Maar weliigt fmelt menschlyke eerzucht daar gantsch weg, in 't ftU genot, Dat de deugd is toegeweezen, door een altoos liefdryk God. A. DEKEN, Lmmerlusty in de Beverwyk, 1784. E A-  §9« M Z « G E L W E & * RACHEL: veldzang. O/z /ar/s bitn guand le Cceur penfe. liet avondwindje liep langs veld en akkers heenenj Het zachte licht der blanke maan Blonk door de wemelende blaên; De flonkerende Harren icheenen, Aan 't helderblaauw der fyne lucht; Men hoorde geen het minst gerucht; Dj moede herder lag in 't gras al flaapend neder 3 Omfingeld van zyn wollig vee; p2 vogels fliepen in de groene legerfteê; Het was bekoorlyk avondweder: Hel  m tP isr e e l w ë ii k. Het vloeijend, ruifchènd vocht der kronkelende beek.; Ontving de ryke pracht der ruime hemelboogen, Toen rachel, ongemerkt, der Maagdetente ontweek? Hoe was het vuur verflaauwd in haare aanminnige oogen l 'Er was iets achteloos in 't witte veldgewaad; Iets peinfends in haar aangenaam gelaat; Iets treurigs in haar fraaie trekken i Haar houding toonde dat haar hart Gegriefd was door gefmoorde fmart, Die zy vergeefsch poogt te bedekken: Zy zag oplettende om of iemand haar ook ziet: Toen ging zy in een laan, niet ver van daar gelegen, Zy zuchtte, weende, fprak: ó Ja, 'kheb myn verdriet , Voor myne rust te lang verzweegen 5 & Stil geboomte! aan u betrouw ik myne klagten! Myn hart is vol! ik word verflonden door gedachten: ó Stil geboomte! naamt ge ooit deel in myne vreugd , Deelt dan ook in myne ongeneugt! Myn zuster hem ter vrouw te fchenken!  MENGEL W E R $j Myn JACob, lea's man! ó onvoorzien bedrog..i Maar»k ben gerust, by is myn eigen jacob nog: Wie had dit immer van een' vader durven denken! Myn Lief! 'k befchuldig u geen oogenblik; .6 neen! 'k Beklaag zelfs lea, nooit zal zy door minzaainheén Hem winnen, zelfs niet eens behaagen... En mooglyk moet ik hem nog meer dan my beklaagen: 'k Werd onuitfpreekelyk bemind; Ik had myn hart aan hem gegeeven; Dat hart, dat hy gefiaêg al meer aan zig verbindt; Hy werd my meerder dan een vrind; Kon zonder my, ik zonder hem niet langer leeven* Heb ik ooit iets begeerd dan jacob's tederheid? Wat heeft hy dikwyls, in verrukking ais verlooren, My deze taal doen hooren : „ Wat groot geluk is my bereid! i, Myn rachel! heb ik op uw ziel zo veel vermogen!53 (Als hy myn hart zag in myne oogen.) „ 'k Heb my dan niet vergeefsch gevleid! (Hy hielt my aan zyn borst) „ Indien ik u moest derven.. Be*"  M È N G E L W E R K. 239 „ Bemint gy my getrouw en teer? — „ Bemint gy my wel meêr en meêr ? }, Herhaal het nog éénmaal! doe me ook die gunst verwerven! „ Ik twyfel niet, maar laat dievriendelyke mond, Hoe my dit dierbaarhart bemint, nog ééns doen weeten : „ 'k Vind alles in u, dat ge ook alles in my vond!" Die lieve zwakheên, zyn die jacob al vergeeten! Is dit die jacob die door my dus wasbekoord? 'Er is reeds eene maand finds uwen echt verdweenëu: De zon van myn geluk heeft voor my uitgefcheenen... Wat moet ik denken? ach! verbreekt gy dus uw woord? Laat ge u bevredigen, door vrienden en door maagen? Die opgedrongen vrouw, kan die u reeds bchaagen? Vergeet gy rachel, nu ge in lea's armen legtP Och! waarom blyftmyn hart zo vast aan u gehecht... Heeft zy, ik ken haar' aart, door zachte vriendlykheden, Door ftüle eenpaarigheid van zeden, Uw hart geroerd? bemint gy haar? Gy wordt my niet zo dra gewaar. Of  240 M E N Ö E I, w É R É Of gy verfnelt uw vlugge treden; Gy keert, terwyl gy vliedt, uwe oogen van my «fj Wat heb ik u misdaan, ondankbre jacob! gaf Ik u tot zulk een ftunrsheid reden ? 'k Bepeins uw handling dag en nacht; 'k btóef die niet.' Éefchuldig ik u ook, door myne fmart verwonnen ? Zoudt gy uw rachel dus geheel vergeeten konnen? Hoe 't zy, 't is zeker dat gy my met oogmerk vliedt: Maar tirsa zegt, zy kan in uw beminde trekken Een hart dat waarlyk lydt, ontdekken: Ben ik daar de oorzaak van? komt gy Hierom niet, als voorheen, uw fmart by my vergeetefi ? Staat dit u dart, helaas.' niet vry, Nu lea uwe vrouw moet heeten ? Zo heb ik , jacob, uw vertrouwen langer niet! Cy zucht, en ik, ik deel (wat valt dat denkbeeldfmartlyk! Niet langer in uw zielsverdriet; Gy weet het, ik bemin u hartlyk; Vóór gy myn minnaar werd, waart gy myn boezemvriendz *k Heb nooit bemind dan nu; gy hebt myn hart verdiend; En'  MENGELWERK. 041 En mogt ik 't geen ik denk aan u weèr aanbetrouwen, Bedaarder zoude ik dit myn treurig lot befchouwen: Myn hart geraakte ook weêr in rust, Zo u zyn lyden waar' bewust. Is dit my zyne liefde toonen? Ik wil, maar kan ik hem verfchoonen? 6 Neen! hy heeft my niet vergeeten; 't kan niet zyn; Myn hart pleit voor hem; neen, hy kan dat hart niet hoonea. ö Wreede Jalouzy! zielpynigfter! verdwyn , Verlaat my, doe my toch niet langer zo veel lyden! Ach, hemel! nu hy lea kust — Gewis, zy kan zyn oog verblyden ; Gewis, hy mint haar; hy, hy is haar hartenlust; Gewis, hy mint haar; och! my heeft hy reeds verftooten! Helaas , hoe is myn geest ontroerd! ö Myn gedachten! waar, waar word ik heen gevoerd! Geheugen ! moet gy ook myn zielsverdriet vergrooten? Hy is myn hart onwaard'; dat blykt nu wel; ik tracht My van die zwakheid te geneezen: Q In  242 MENGELWERK. In weerwil van my zelv, hoor ik naar heber's klagt; Ik zal, is 't niet uk min, uit fpyt de zyne weezen. De zyne weezen ! hoe! van heber? ach! ik fchrik! Ik beef! myn boezem trilt! ó dwaaze, dwaaze Reden.' Ziel van myn ziel, ik kan ook niet één oogenblik Dus denken; neen, myn lief i myn jacob! leef te vreden! Bemin een vrouw die u zo tederiyk bemint —— Hoe! ween ik daar gy u geheel gelukkig vindt, En noem ik u myn waardfte vrino! Kan uw geluk my dan geen waare blydfchap geeven ? Nu zie ik, jacob.' dat gy zonder my kunt leeven.' Hoe! is myn jacob's heil de bron van raciiel's fmart? 'k Aanbid hem, en ik kan zyn' heilftaat niet verdraagen! Zyn zielsgenoegen doet my klaagen J Strydt Liefde met zig zelve? ó myn verbyiïerd hart! Bemin ik hem dan niet zo vuurigals voor dezen? Is 't zyn geluk dan niet daar ik met ernst op doel ? Hoe kan ik met my zelv zo onbeflaanbaar weezen ! »k Bemin hem meer dan ooit! wat is 't dan dat ik voel? Of  MENGELWERK. 243 Of vreest hy ook misfchien voor Liefdes groot vermogen? Bemint hy my misfchien zo teder als weleer ? Ja; maar hy vliedt my keer op keer — Doch , kan hy my wel zien met onvcrfchillige oogen ? 6 Stille traanen! diepe ontroering! frisfche jeugd! — Een enkeld teder woord, maar naauwlyks half gefproken, Door zielsverrukking afgebroken; Natuur die ons bezielt... ja vliedt — maar zou de deugd — 'c Is alles vol gevaar: dat gelyktydig zuchten; Die onweêrftaanbre fomberheid; Dat dryvende oog dat zo welfpreekend pleit; Dat teder zwygen - ó myn lief! gy moet me ontvluchten; Ten zy myn liefde u niet meer vle't — Maar 't zou de ftrengfte deugd niet krenken Een affcheids kus aan my te fchenken ; Te zeggen: „rachel! lief! myn hart biyft u getrouw; Maar l a b a u's laagelist heeft my u doen verliezen; „ Ik heb geen vryheid om te kiezen , „ Uw zuster lea is myn vrouw." Q 2 Thans  B44 MENGEL W E R K. Thans, hemel: thans ligt hy by zyne lea neder Waarom , waarom, myn hart, bemint gy ook zó teder' My ongelukkige! myn lot is al te wreed! — Een jong, beminnend paar, dus van elkander icheuren» Dit, dacht my, zou ons nooit gebeuren : Daar jacob zo getrouw aan 's Vaders eisch voldeed. Is 't wonder dat myn ziel onmooglyk kan bedaaren ? 'k Bemin hem als myzelv; 'k ben naauwlyks agttienjaaren: 'k lieb nooit dan hem bemind; aan hem blyf ik gehecht; Zielsneiging heeft dien band op 't aller vast ft gelegd : ó Lievling van myn hart J nooit zal ik u vergeeten: Hoe zalig was de tyd die wy te zamen fleeten J Als ik voorheen eens niet dan in de fchemering, Myn lieven jacob zag, en in myn' arm ontving, Hoe traag verliep de dsg! wat fcheenen dan ook de uuren My onverdnaglyk lang te duuren! Hoe lastig was myn werk, zo hy niet met my ging, Om  MENGELWERK. a4S Om 't witgewolde vee te weiden J Hoe ongevallig was dat fcheiden! Ach ! hoe veel zorgen heeft myn hart dan niet gevoed! Kwam hy te rug, hoe bly' ging ik hem te gemoet! Dan fprak ons beider hart, ook als de lippen zweegeti ; Wy hadden onzen wensch herkreegen; En was de aandoening wat bedaard, dan werd de tyd Aan fchuldelooze vreugd, en zuivre min gewydt. Denk, jacob! wat gy nu dit zwakke hart doet voelen! Waan niet dat uw gedrag myn liefde deed verkoelen: 't Is vruchtloos dat gy my ontvliedt: 'k Verkwyn door ongeklaagd verdriet: 'k Doe, dervend, deze taal nog hooren: „, 'kHeb jacob teêr bemind; wie zou my toch bekooren?" • Maar, jacob! moet gy 't zyn die my myn vreugd ontrooft? Moet gy, gy jacob! gy, my ongelukkig maaken? Ach! kunt gy voor een ander blaaken? Vergeeten 't geen gy ééns zo plechtig hebt beloofd? Q 3 Ja»  24Ö MENGEL W ER K. Ja, tiesa zegt wel, dat hy my zyn rachel noemde, En myne aanvalligheden roemde: J}y vleit my mogelyk, geliefde hartvriendin! Heeft hy u ook gezegd: „ Weet dat ik rachel min?" (Hy weet, gy hebt al myn vertrouwen; Voor tirsa, weet hy, hoeft hy zig niet te weêrhouéa:) Heeft hyu ook gezegd, (maar vlei my echter niet:) ,, Myn rachel zy gerust; zy maatig' haar verdriet; ,, 'k Zal, wat 'er zy gebeurd, altoos haar jacob weezen." Wat hebt gy toch uit zyn gelaat wel kunnen leezen ? Zyne oogen - fpiaken die? (gy kent hun flerke taal;) Geef my rt omdandigde verhaal —» 't Geringde is van belang — heb ik geen dof tot vreezen? Hebt gy ook in zyn hart gezien ? Bemint hy my ? doet pligt hem vliên ? Hy mint dan lEa niet! maar kan hy haar verdooten? Myn Vader! gy alleen zyt de oorzaak van ons leed, Dat ons zo deerlyk treft; (is ooit een Vader wreed .') Ons huwlyk, was dat niet mei uwen wil beflooten? Air  MENGELWERK. 247 AH' wat ik hoor verbyftert my : Haar, lea, nevens my als Echtgenoote ftreelen! Hoe J ik met haar zyn hart, myn grootde fchat, verdeden! Geen liefde zonder jaluuzy : Ik ken my zelv: 'k weetjvan geen deelen, het behoorde Aan my alleen, geheel, vóór list ons heil vcrftoorde; 't Behoort my nog, ook na zyn haatelyken echt — Myn waarde jacob mint me oprecht; Ik deed hem cngelyk, door myn verdriet verwonnen: Zou hy my ligter dan ik hem vergeeten konnen? i . Men kleedt me in. 't witte Bruidsgewaad: Het huwlykskransje fiert myn hairen : 't Is liefde all* wat ik zie in jacob's fraai gelaat; Niets kan zyn blydfchap evenaareu : Nooit was myn hart zo fterk ontroerd ; Ik kon geen enkeld woord tot mynen jacob fpreeken: Hy, door de drift der min vervoerd , Omhelst my, kuschtmy, zegt: „ Nu isdetydverftreekcn„ Deez'dag - och! rachel! -lieve fchoone! ó al myn vreugd! Q 4 *» Nog  348 MENGELWERK. „ Nog dezen zelfden dag zult gy de myne weezen: „ Bevalligfie der herdcrsjeugd! „ Ik mag uw tederheid dan uit uwe oogen leezen' Dit's myn onfchatbaar hart: uit is eens dgy verdrag: 3, Spoei, fpoei ten avond, fchoone dag!" Ik hou hem aan myn hart, in mynen arm geflooten; Ons beider oog ontvloeit een traan; Intusfehen komt de veldjeugd aan ; Men groet ons reeds als i- chtgenooten; 't Was hoogtyd op het land; de vreugd zat aan den disch, Nu jacob met zyn Bruid in 't eind gelukkig is. 't Werd nacht; myn Vader wenkt me;ik volgezyne treden; Hy leidt my in een afgelegen tent; Hy zegt: „ 'k Doe 't geen ik doe met reden : „ Vertoef hier tot ik om u zend, » 0fdat ik zeIf 11 taalf hy ging ten ecrften heenen: Ik wist niet, wyl ik hem in 't minfte niet mistrouw, Wat ik tog hiervan deuken zou. Ik  MENGELWERK.' 24?. Ik wacht hem ftraks terug: 'k denk , jacob zal met eenen Hier xveezen, dat is vast: ik ken myns vaders wil: Ik wacht; wat viel die tyd my lang! 't blylt alles »! 'k Verneem geen mensch; nog vlei 'ik my zy zullen komen: Ik luister al geflaêg: my dunkt dat ik iets hoor: 'k Bedrieg my , 't is geruisch der bladervolle boomen, Waardoor ik my in diep gepeinzen als verloor - Nu deed de liefde, dan de vrees , myn' boezem kloppen: De dageraad verfchynt: ik zie der bergen toppen Reeds blaauwen door het fchemerlicht: Ik ween, ik zucht, ik roep om jacob, 'tmagnietbaaten: 'k Zie my van elk — van hem verlaaten: Myn tirsa komt; wat gaf zy my een vreemd bericht! 't Is alles zeer verward wat zy my kon doen hooren: 'k Bevat alleen hoe my myn vader heeft misleidt; Dat j a c o e voor my is verlooren ; Maar weet geen eene omdandigheid: Myn vader kwam daarop, en poogt my aan te toonen Dat hem zyn pligt beval te doen zo als hy deed ; Hy poogde zig dus te verfchoonen; Q 5 Het  350 MENGELWER K. Hetfcheen myn droefheid was hem leed: (Schoon ik voor hem verborg hoe hymyn hartceedlyden:) Ik weende, ik fprak geen enkeld woord; Myn jacob zocht hem op , dien hy poogt tevermyden ; Wat bitze taal heb ik uit '4 vaders mond gehoord! Wat ceeden iiéfée en fpyt aan jacob niet al zeggen 1 De jongling was verwoed! voorwaar het liep te hoog; Zyn oom tracht hem te wederleggen: » Zwyg, fnoode! fprak hy, die zo fchendig my bedroog; „ 'k Begeer haar niet, ó reen! kom, haal uw dochter weder; Uw r ac hel is het loon door u my toegelegd; „ Om haar heb ik gediend; zy mint, ik min baar teder; „ Geef my haar, doe me eens eenmaal recht v' Maar 'k zwyg de bitterhecn elkander toegebeeten : Myn jacob had zig zelv' ten eenemaal vergeeten. Ik,(leeds gewoon , als hy , getergd, te driftig wierd, Met minzaamheid hem neêr te zetten, Kon nu in 't minde niet beletten Dat zyne oplopendheid door hem werd bot gevierd: uXl ' • ? i> Ik  MENGEL W E R K. £51 Ik durfde, ik mogt my niet bedienen van myne oogen; Hy was myns zuftcrs man, de zaak was veel te teêr; Hy zag myn traanen; kwam in mynen arm gevloogen : „ Ach ! breek myn hart niet, rachel! 'k zweer „ Dat ik door i,aban ben bedroogen:" Dus ging hy voord, terwyl een traan zyn oog ontfchiet: „ Kunt, durft gy my verdenken? „ De list uws vaders is de bron van oi:s verdriet: „ Hoe, zou een lea uln 't minfte kunnen krenken? „ Beminde van myn hart; myn rachel! waan dit niet: „ 'k Moet gaan; ik kan" als nog uw byzyn niet verdra igen: „ Gy zult de myne zyn door 't eerlyk echtverbond: „ Laat lea haaren ramp aan haarjn vader klaagen; „ Hy is 't die zyn bsiofcc fctioiid. ■ Steeds zag ik lea aan met de oogen van een'iïrocder; „ Maar nu, nu bast ik haar, zy heeft my \ meest misleid: „ Al wat ik over Jenk maakt my al meer verwoeder; „ En zo gy my bemint, ó pleit „ Dan voor uw zuster nier! poog haar niet te vcrfchoonenl Hoe zeer gy wordt bemind zal ik u eerlang toonsn." Ach!  =ja MENGELWERK. Ach! toont myn jacob dus dat hy zyn kachel minti Men wist hem zeker' te bedaaren, Laar lea hem door zachte aanminnigheden bindt: Zyis, 'cis waar, niet fchoon , maar zeisin 't bet der jaaren Wat moet ik denken? is hy ontrouw? j, hy trouw? Is hy gelukkig met zyne opgedrongen vrouw? Helaas! ik heb geen magt, geen wil om hem te ontvluchten: Daar's iets aantreklyks in myn diepgehaalde zuchten: 6 Myn gevoelig hart, dat zo ft.ndvastig blyft, Wie weet of ooit de hoop deez nevelen verdryft. Maar jacob is dit uur by zyne vrouw gelegen! % zwygt, zy zucht - zy hoort iets ritslen door de blaén; Zy z>'et iets aan haar zy' beweegen, Begunftigd door het licht der maan; Wien ziet zy ? J acob! — 0? het krachtigst aangedaan, Bczwymt zy , met zyn' naam op haar bedorven lippen; Hy vat haar in zyn' arm; bevreesd Dat zy zyne armen zoude ontglippen, Houdt hy haar digter aan zyn borst, poogt haaren geest li  MENGELWERK. 252 In rust te brengen door zyn minnelyke reden: Hoe was zyn hart ontroerd! hoe trilden zyne leden! „ Myn lief! uw vader geefc me u weer, „ En ik bemin u als weleer: ,, Laat rny 't aandoenelyk vermogen „ Nog eens gevoelen van uw fchoone, kwynende oogen!" Zy ziet hem aan, en zegt: „ Gy zyt voor my niet meer; „ Verbat, verlaat my! gy kunt tog voor my niet leeven."— „ Uw vader", fprak hy, „ geeft my myne rachel Weêr „ 'k Heb tegen u , myn lief! niets 't allerminst misdreeven ; „ Hy is voldaan, ik ben gelukkig door de trouw: „ Wordt myn geliefde bruid! myn teêrbemince vrouw! Nu ftaat het hechts aan u, gy kunt me, ó ja! verftooten; ,, Myn heil verni elen of vergrooten; 5> Doen leeven in geluk ; doen fterven van verdriet — ,, Kunt gy me iets weigeren? ben ik uw jacou niet? „ Wilt gy my ongelukkig mnaken? „ Heeft dit onfchatbaar hart my eens niet toebehoord? „ Deed Liefdens heilig vuur niet eens uw' boezem blaakem? „ Mistrouwt gy uwen vriend ? ik heb uws vaders woord."— »> Ja,  ej4 M E N GEL W E R K. „ ja, lea is uw vrouw, dien band is nooit tcontbinden."x Maartfr. bemin haar niet, en rooit beviel ze aan my: „ Ik mogt my naanwejyfcs in deze veklen vinden , t, Of kachel won myn hart: de liefde is alcoos vry: 3, Ik had vooru alleen, voor niemand anders, oogen„ 'k Ging daaglyks met u om; ;k heb eindlylcubewoogen „ Tot tedre wedermin: 't is Waar , 'k ben door bedrog »> Van ugefcheurd, maar 'k ben uw eigen jacob neg: „ Niets kan dien zielenband, die ons verbond, verbreeken." De ontroerde rachel poogt, maar 't is vergeefsch, te fpreeken; Haar ziel is overdcipt; haar hart voelt al het vuur Der ongeveinsde min , der zuivere Natuur; Dc traanen vloeien langs haar liefelyke wangen; Zy drukt zyn hand, zy ziet hem teêr, doch ernfiig, aan: Zyn manlyk oog ontvalt een traan: Gy doet my," roept hy uit, „ myn zielenwensch erlangen: s, Een hart dat u bemint als 't myn, heeft u verdaan. — „ j a.," zegt zy, ,,'k ben te vreên, maar waart gy niet bedrogen:" Door liefde en blydfchap opgetoogen, Omhelst hy zyne bruid, en leidt haar in de tent: Men  •MENGELWERK. 255 Men viert hun blyden echt ook binnen weinig dagen» Deez vrolyke ommekeer des lots wordt r.aauw' bekend, Of't landvolk juicht van vreugd; deze echt kan hun behaagen j De jeugd zingt keer op keer, by 't fluiten dezer trouw: „ Lang leev' de Herder met zyne uitverkoren vrouw]  By de Uitgecvcrs dezes , zyn nog eenige weinige Excmplaaren te bekomen van de eerde drukken, van E. miff Geb. Bekker, Walcheren. " " de Grysaart, i deelen. ' Nederlands Verpiigting. ' Staat der Rechtheid. - Leven van 'Jefu Chridi. - Gedachten over 't Graf, door B/air, ~ Gedachten van den Graave van Uxendern. 7 ■ Arnold Geedranin. • Brief aan P. Dortsma. Aan myn' Geest. ' ■ Menuet en Domineespruik. Ongelukkige Morgen, Bekkeriaanfche Dooling. Brieven van A. Deken. ■—— 'sLands Vreugdegroet aan Zyne Hoogheid. Zedenzang op den Amfteldamfchen Schouwburg. Nieuw Scheepslied. ' Brief aan den Hr. Vollenhoven. Nut der Vaderlandfche Maatfciiappyen. Brief over de Santhonfche Gelcofsbelydenis. ; Lier Veld- en Mengcl-zangen. Jacoba van Beyeren. • de Jongeling op de Proef. de Natuurlyke Zoon. . Bedyking van de Leemder, door A. WolJJ", Redevoering, door denzelfden.