V  LIEDEREN VOOR HET VADERLAND.     VOORBERICHT. J)it bondeltjen gezangen, Waar van wij 'er eenigen in onze jeugd berijmd hebben, wordt onzen Landgenooten aangeboden, om zich daar mede te (lichten en te vermakken. Zo zij het zelve met genoegen ont* vangen, zullen wij hun meer dergelijke  ftukjens leveren. Als wij van onzea letterarbeid, rusten, zijn wij gewoon alle vermoejing en tegenfpoed weg te zingen. Strekken daar toe deze vruchten van onze fedige en vrolijke uuren, dan is ons doel getroffen. * * * I N-  O") f N lï O U O DBS. LIEDEREN. Lojiied op Hen Patriot. Wijze: Plnfezyousjeune llzttiï. BI, I £te Vaderlandfche Moeder. Wijze: 6 Kersnagt, fchooner dan dc dagen, enz. . . <« 't Laatst Vaarwel van den Patriot. Wijze ï Amour! Amourt . $ Vaderlandsliefde. Wijze: ij/i/'n Z,/*/, so /fioon '£ Morgenlicht. ; . • fis yri/e Minnaares. Wijze: /Paf ft het fchooh, het mehschdom, enz. • • • l& De Bruid. Wijze: Laatstmaul als ik in 't maifaifoen. if Vrijhart aan CLoëi Wijze: Ah t>htebu5 met gloeiende ftraalen. . . t S9 Alcest bij 't graf van roos je. Wijze: Hier ligt mijn damon nu in 't graf. • • a+ Vrijhart en IauRa. Wijzei Hoe gelukkig leeft het vee! t • • 3l De aanftaande Moeder. Wijze: ï'olfchobnt Mtisjefls ! vrije Telgen! • 35 De itrmt muurytrneegdt Moeder. Wijz*: Vrofijhe nurijim! 41 * g Moe-  Moederlijks iViegzang. Wijze: Een tuinman drvef te moede. . . . BI. 45 De Iraaye Vader aan zijnen Zoo:i. Wijze : Ayec les jeux dans le villages. . . . 48 Be geruste Patriot. Wijze: S Zielverrukkende avondflondl 52 Lentemorgen. Wijze : Bron van 'f reinfle vergenoegen. 54 De avond aan julia. 5$) Avondwandeling met julia. . . 62 De vergenoegde yaderlandfche Vrouw. Wijze; Kom 0 R- pheus enz. ... 65 /tan mijn yaderlandfche Vrienden. Wijze: Eenfaam hosch! enz. - - . 61) Lentelied. AVijzc : F 1 r. 1 s vol aanminnigheden I . ~3 Bij d.e geboorte van een Kind. Wijze: Pm lis fchoon van lijf en Uilen. . . j-jr De Zomeravond of het Boerenvrouwljen. Wijze: Zonde* liefde, zonder wijnt enz. . . jjj De jonge Keukenmeid. Wijze: 't Best 0/1 aard is het genoegen. . . . .85 De braaveDienstmaagd. Wijze: Gij, die thandszijtmet mij terjagt. . . . 5, Aan onze zanglievende Vriendinnen. Wijze: Je ne fuis qifune Bergère. • • • • 93 De v;aare Held. Wijze: Men zag dametas langen tijd. 98 De Vrijheid. Wijze: Laat de Sultan welgemoed enz. 101 De eigenbaatige Held. Wijze: Hoe zoet is 't, daar de vriendfehap woont'. ... jog De waan Patriot. Wijze: Gij, die thands zijt met mij ter jagt. 108 Cnd.  C v ) Godvruchtige Zanghst. Wijze: In een' boomgaard c o- linette. . . . 1)1. iii, De moedige Kristen. . . , 115 De Vrijheidsvriend. Wijze: 6 Vuige Nijd! . 118 De Lente-Avond. Wijze: Charmante fleur quittcz ce prus de {lort. • . . 121 De jonge Landman. Wijze: Hier heeft mij roó zenmond befchciden. . . . 126 De vlijtige Timmerman. Wijze : Wat doet mij nntflcllcn ? 130 */ Patriotfche Meisjen. Wijze : Helden ! laat uw1 moed opwekken. . . . 134 bemoediging. Wijze : IVij dragen met gelijke zinnen. 13Ö Jiij het vestigen der Franfche Conftitutie. Wijze: Schoo. «e Beemden l zalig veld ! . . 140 De weldenkende Minnaar. Wijze: 6 Zielverrukkende avondflondl . 143 De Hoop. Wijze: Hoe fchoon licht ons de Morgenf er ! 145 De blijmoedige Kristen op den laatflen dag van '/ jaar. Wijze : Je le compare avec Louis. . 148 Nieuwjaarslied. Wijze: 6Kersnagt fchooner dan de dagenl 153 Aan 't Vaderland. Wijze : Hoe zoet is 't , daar de vriend- fchap woont! .... 155 Richard op het graf van zijne Vrouw. Wijze : IVnar heen ? mijn ziel! -waar heen ? . . ig

dat Cod beviel, Omkleedt een vrije ziel; Een held ftierf op deez' grond, Daaï — wiit dit bloemtjcn ftond. Zo weeldig als de boterbloem Haar malfche blaan ontvouwt; Zo bloeide eens der Bataven roem —— Nooit fnood verkocht voor goud; Nooit door gevloekt belang Gewijd aan vreemden dwang; Neen — heilig was die grond. Waar 't ftalpjen veilig ftond, Ó Vrij-  VOOR HET VADERLAND. »3 é Vrijheid ! vrijheid ! — diefbrc fdnt! Gij woont in 't eikenwoud, Aan geen bemuurde burg offtad —- Maar aan 's volks arm vertrouwd. De ftem der maagden rei Verdween in krijgsgefchrei; Elk waakte voor dien grond, Waar 't zoodeniiltaar ftond. Natuur omftak der helden moed, Elk {treed voor Gade en kroost; En ftroomde eens 't vrije heldenbloed , Onfterflijke eer gaf troost: List bood geen zwijmelkelk; Gezoogd met vrije melk, Zwoer elk, wie 't recht verftond, Zijn trouw aan Bato's grond. Het  t4 LIEDEREN Het vvichtjen lachte op raoedefs fchooc Den koenen vader aan, Terwijl liet pocslige armptjens bood, En 't heldenhart deed (laan —«->• Ja — 't zoog reeds vrijbeidmtfl Aan moeders boezem in; —. 6 Moed! bcfcherm dien grond, Wtór eens uw heirvaan ftond. * * * D E  VOOR HET VADERLANDi 15 D E V R IJ E MINNAARES. Wijze: Wat is het fchoon, het menschdom enz. J^ooit zal mijn hart voor flaaffche zielen kloppen; Vrijheid I voor u ontluikt mijn jeugd. Zacht blinkt de dauw op jonge bloesfemknoppen , Als ons het daagend licht verheugt: Zo pronkt de zucht voor 't Vaderland, Als 't jonge hart door liefde brandt, (bis) L1 cest zal nooit mijn fiere ziel bckooren. L1 c e s t ik haat uw' valfchcn aard: E el hart, als ik, op vrijen grond geboren, Eeihart is al mijn agting waard. Geen laf gevlei onteert zijn deugd — Keen —— waare grootheid kroont zijn jeugd. LH  l6 LIEDEREN Li CS s TI lioe diep uw trotschheid zich vernedert, Geen blanke oprechtheid fiert uw min, Geen grootfehe deugd heeft ooit uw ziel vertederd, Neen nooit wordt roosje uw echtvriendin! Licf. st, bezield door zelfbelang, Kuscht QegtS de boei van flaaffchen dwang. Elk, die om goud zijn Vaderland durft hoonen, Kent ook geen waare liefde of trouw; Elk, die zijn hulp aan hccrschzucht durft bctooncn, Kiest Ikgts uit dwinglandij een vrouw. Een trotschaard, door belang gevleid, Vervolgt — verdrukt onnozelheid, Eeliiart! die drift, die heel uw ziel doet gloeien, Als Vrijheid u haar ketens toont; 6 Zulk een drift doet tecdre traanen vloeien! Eeliiart! eens worde uw trouw bekioond! Ja — zulk een drift vergoodt uw min t E e l h a R t ! — roosje is uw zielvriendin ! D E  VOOR HET VADERLAND. 17 D E Bruid, Wijze: Laatst maal als ik in '/ maifaifoetti "\^at is mij al geluk voorfpeldl Elk fprcekt van Heil en vreugd; Maar acli! toch wordt mijn hart bekneld: In 't bloeien van mijn jeugd Is reeds mijn lot bepaald; Mijn hart heeft niet gedwaald: Geen eigenbaat, geen woest geweld Heeft hier gezegepraald.' B Neen  l8 LIEDEREN Neen e e i. li a n T — neen! de reinfte min Ontvlamt mijn vrije ziel; En gij, ge omhelst een hartvriendin, Die u volmaakt bcvkl: Waar ach! 'k voel al 't gewigt Van elk' gevergden pligt, Dien ik voor Gade en Huisgezin Eerlang met vlijt verrigt. —— Met vlijt gewis! — maar zo mijn moed Door al die zorg bezwijkt? —— Ja, Huwlijksftaat! de hoop is zoet — Doch 't waar genoegen wijkt; De zorg bewolkt mijn jeugd; 6 Vrijheid! al mijn vreugd! — 6 Vrijheid! ja uw invloed blijkt, Gij zweeft langa 't pad der deugd. Mijr»  VOOR HET VADERLAND. jg Mijn EEtHARTt 'k heb u vrij beminn*, Uw liefde is al mijn roem; Gods trouw, die onze ziel verbindt. Plant de eenwge lentebloem. De angstvalligheid verdwijnt, Mijn blijde heilzon fchijnt, Als ik mijn eeibakt echtvriend noem Geen hemelwellust kwijnt 1 Ik voel geen kluisters, neen! —. ons hart-— Ons hart fmcit vrij in één; De zaclnfte banden baaren finaft Onze eclit baart zaligheên. Voor eeuwig is ons lot Verecnigd j—. liefdrijk God! Een min, die dood en wisning tart, Schenkt ons het rijkst genot. B 3 VIUJ.  20 liederen V R IJ H A R T AAN C L O Ë. Wijze: AU phocbus met gloeiende Jlraalem 't Ïs lente* mijn cioë! — de bloemen Verderen de 1 groenenden grond ; Zie de ochtend Gods grootheid weêr roemen, Met goud in den bloozenden mond. Mijn cloc! dcez' bloemrijke paden, Befchaduwd door jeugdige bladen, Waar 't ftatig geboomt weêr meé pronkt, Mijn cloëI deez' bloemrijke paden Zijn vrolijk door Englen belonkt. Mijn j  VOOR HET VADERLANS. 21 Mijn c t o ë ! 't is lente —— de morgen Veradelt de vreugd der natuur; Ons hnrt l;ent geen wroeging geen zorgen ; Mijn c l o ë ! God wenkt in dit uur —— God wenkt ons, mijn ci.oë!— wij knielen ~ Zijn goedheid ontvlamt onze yiclen; Ons offer is dankende vreugd: Mijn c l o ë ! God wenkt ons wij knielen ; Zijn goedheid bekroont onze deugd. Ons hart is doorliefde vertederd, Ons hart flaat eenftemmig en vrij, Geen fchraapzucht heeft de onfchuld vernederd3 Natuur! wij zijn dankbaar als gij. Natuur! wij zijn zalig wij minnen , Geen trotsheid misleidt onze zinnen. Genoegen veradelt ons lot. Natuur! wij zijn zalig wij minnen j Ons hart klopt voor Vrijheid en God, B 3 Mij3  22 LIEDE REN Wijn cloc! mijn vadérlandsch meisjen I De (laaf kruipt voor goud in het ftof; De ftuip is voor ons een paleisjen, Veel grootfchcr dan 't prachtigftc hof; — Hier vinden wij rust en genoegen; Geen angst zal uw hartjen doen zwoegen, Daar 't vrij onder 't bloemtuiltjen klopt; Hier vinden wij rust en genoegen, Daar trotsheid haar wroeging verkropt, Mijn ctoë! geen vleiende flaaven, Door gouddorst aan fnoodheid geboeid. Zijn 't nakroost der dappre Bataven, Hun naam wordt door Englen verfoeid: laat fehandüjke wellust hen ftrcclcn Daar eigenbaat woeste tooncelen Voor kwelling en wanhoop ontfluit; Laat fdiandlijkc wellust hen fhvclcn —- Geen min deel de vreugd aan hun uit. Do  VOOR HET VADERLAND» 23 De min liceff ons aanzijn veredeld, Ginds wacht ons het altaar der tromt'; Geen gunst wordt van trotsaards gebedeld, Gods min is ons veilig gebouw. Mijn cl oë ! geen dwang doet ons beeven, De deugd kan ons hart niet begeven; Mijn bloed is aan Vrijheid gewijd. Mijn CLoë ! als dwang ons doet bceven, Dan — dan vliegt uw vrijhart ten ftijjd'5 IU AI-  *4 liederen' A L C E S T BIJ 'T GRAF VAN ROOSJE. Wijze: Hier ligt mijn damon nu in't grafi jNatuur on'.waakt — de leate keert Maar, ach! voor mij niet meer! Mijn roosje flaapt \p 't Hof des doods ., Mijn meisje ontwaakt niet meer! Mijn roosje flaapt in 't ftof des doods ; De lente kroont haar graf. Mijn roosje! uw lieve — zachte band proogt nooit mijn ttaanen af, Ho*  VOOR. HET VADERLAND. 2g Hoe dikwijls liebt ge in *t lentegroen Hier aan mijn borst gerust! Hoe dikwijls lub ik hier uw fmart Al troostend weggekuscht! Mijn roosje! ik zag uw lieve jeugd Door zieierouw verpest; Geen voorfpoed kroonde uw wisfiend lot —<•* Mijn Dief! — in 't fterfgewest. Mijn liefde was uw heil — uw vreugd, Gij waart mijn zaligheid; 1 Ons hart (laat op den zelfden toon —• Mijn roosje! — in de eeuwigheid. —«s Ons hart Haat op den zelfden toon! —-» Mijn roosje leeft voor mij; Cods liefde kroont haar tederheid} Mijn meisjen mint mij vrij. B 5 De  2(5 LIEDEREN De dwang, door eigenbaat geteeld, Hadt ons geluk verwoest; Zijn ketens zijn, door 't koude zweet, Op 't fterf bed doorgeroest. Mijn roosje! 't is aan fnootïcn dwang — Aan trotsheid nooit gelukt; Dat gij de wellust van mija ziel —■ Mij»' boezem werdt ontrukt. Maar, ach ! — mv minnend hart bezweek! Gij zaagt mijn' tegenfpoed, Gij zaagt de list van haat en wraak .n Maar tevens ook mijn' moed* Mijn roosje! ii; heb mijn Vaders vloek Vergeefsch voor u gefcjoord; Uw vleiend oog las in mijn ziel Deu nagalm van eik woord. Toen  VOOR HET VADERLAND. 27 Toen hoorde God den duwen eed Van mijn onfehendbre trouw; Toen zwoer ik, dat geen wraak —» geen dood Ons immer fcheiden zou. . 'Mijn roosje! ik hield u aan mijn borst Vol tederheid gekneld; Elk tikjen van uw zwoegend hart Heeft ook dien eed verzeld, Toen knielden wij aandoenlijk néér, Uw hand beefde in mijn hand; Maar zulk een onfchuld —■ zulk een min Verkoos haar Vaderland, De God der liefde zag ons heil, In de eeuwigheid gegrond , Mijn Meisje ! een zalig voorgevoel Sprak door uw' roozenmond: s, Mij»  2^ LIEDEEEN „ Mijn lieve aicf.st! geen aanlach geluk „ Wacht op uw zielvriendin; » Mijn Vriend ! de kroon der eeuwigheid: j, Veifiert onze (ngjeurnin, ,» A l c e s t ! mijn leven.skragt bezwijkt, „ Een doodflaap ftreelt mijn hart; „ Ik blijf uw roosje; alcest! geen dwanj „ Vernedert meer uw fuiart," Zn fprak mijn meisje w en flreclde een traan Van mijn verbleekte wang; Een korde buivring floot mij "t hart, Nog vloekte ik haat en dwang —■ Nog vloekte ik al den tegenfboed Die roosjes vreugd verflond; Terwijl haar taal de taal der deugd, Mij aan mijn' pligt verbond^ * Men.  VOOR HÉT VADERLAND. 29 ft Menrclienlicfde! 6 Krisrenleert Gij hebt haar z'e! gevleid; Mijn roosje wandelt, aan uw hand, Vol vreugd naar de eeuwigheid. Ik volg n —— liefling van mijn hart! Uier, op uw zvijgend gr.rf Hier rolt het fterfiied op mijn vreugd Van bleeke lippert af. Mijn roosje! ik zag uw teder hart In 't uur des doods verflaauwd; Ja 'k heb uw reeds veftlijfdc hand Met traan op traan bedaauwd. *k Heb (hikkend op uw' kouden mond Den jongden kus gedrukt; Nog ééns ontblootge uw brekend oog, Door tederheid verrukt. „ Ar..  3° LIEDEREN M ALCEiiI mijn vriend !" dit ftaamrend u-oord Smoorde in uw' laatften fmk; Mijn hand bieef in uw band beklemd — Mijn God! — mt oogenblik! . , , Slaap roosje! fchuidlooze Engel Cods! — Mets dooft ons liefdevuur; 't Viooltjen waasfemt op uw' graf Den lijkdienst dei' natuur. * • * I I vrtj.  VOOR HET VADERLAND. $1 V R IJ H A R T E U LAURA. Wijze: Hoe gelukkig leeft het veel "\^r ij h a r t , die zijn zuivre mirt Kooit door eigenbaat liet boeien, Zag vol vreugd de leliën bloeien , 't Sieraad van zijn hartvriendin, (bis.") „ *k Zal (dus fprak hij) eer de morgen „ Nog den dauw van bloemen kusclit, „ Verschöntloken leliën plukken: „ Laura fluimert nog gerust. Qisi) ■ » 'k Zal  32 LIEDE REN „ 'k Zal haar met mijn morgengroet „ Dit bevallig tuiltjen bieden. I, 6! Doe nu haar flaapjen vlieden —— :, Schoone heldre morgengloed I rt Vrijhart ziet een minziek duifjen, Dat in borst cu vlèrltjens pikt; Vrijhart vangt het zorgloos diertjen, Daar 't in 't groen zijn pluimen i'ehikr. i, Dicrtjen! (fpreekt hij) vrees gceii leed J s, Laura zal dccz' angst vergoeden, i, Vleiend zal ze uw leven voeden, „ Als gij van haar kruimtjens eet. „ Och ! ontwaak, mijn lieve lauiaI Nee:n uws vriends gefchenken aan, „ Loon mij met den kus der onfchuldt „ 't Beeld der zuivre leliblaan." V ri>  VOOR HET VAÜERLAN». 33 Vrijhart gloeit door teedïe vreugd) Laura, fchoon gelijk de morgen, Zier, bevrijd van dwangzorgen, Blij den licfling van ba3r jeugd. / Laura treedt bcm lachend tegen; V r ij ii a r t drukt baar aan zijn borst^ Biedt zij'; duifje en 't lelittn'ltjen, Door geen ftofjens nog bemorst'. Laura bloost door vreugd en min; Maar in vriendlijk - vleieiide oogén Spreekt aandoenlijk incdcdoogen. „ V r ij h a r t 1 (zegt ze) uw Zielvriendin „ Kent de zaligheid der liefde —- „ Licfic, vrij van allen dwang! a, Zou ik de onfchuld wreed doen lijden —• „ Uit vermaak of zelfbelang? C » Zie  34 &IEBEREN y „ Zie dit duifjen, dicrbre vriend! „ Zie dit duifjen voor mij fchrikken, „ Zie het hijgend hartjen tikken — „ Heeft dit duifje ooit ftraf verdiend? j, Lieve V r ij h a r t ! hoor den doffer I „ Och! hij fchreit ons kirrend aan — „ Geef zijn tecdre duif haar vrijheid!" V r ij n a r t ftort een eedle traan. *t Duifjen klapt de wiekjens vrij. Vrijhart kuscht zijn laura teder3 't Schuldtoos meisjen kuscht hem weder, Dankt hem voor de bloemtuil blij. Zuiver, als de blanke lelies, Klopt haar hart door liefde en vreugd, Ja de bloemtuil op haar' boezem Schetst haat tederheid en deugd. O E  VOOR HET VADERLAND. 33 Ö E AANSTAANDE MOEDER, Wijze: Volfchoone Meisjem! vrije Telgent E>en ftroom van vleiende gedachten . Vloeit lieflijk-troostend door mijn' geest i De blijde hoop kan angst verzachten, Gods liefde waakt — waarom gevreesd? Gods liefde waakt — ik wacht blijmoedig} Een huivring rilt door 't kloppend hart} Maar hoop verbant die huivring fpoedig, Ja, blijdfchap loont eens baarensfmartl (titi) Ca 6 Bhï  jjfj Ë IEDER.EN 3 Blij* voornitzigt! zoet verlangen I Wijn Echtgenoot — uw Zielvriendin Zal ras haar' liefden wensch ontvangen, Ras kroont een Telg uw trouw uwmiij. Wijn beste vriend! wat zaligheden Bekooren ons in 't ruim verfchietl De hoop doet ons op roozen treden, Daar 't hart de rcinfte vreugd geniet. Nooit doe mijn nadrend lot u fchrikkeri; Mijn Licfilng I 'k zie een ftille traan ; J—• Moet in de zaligde oogenblikken Uw minnend har» angstvallig flaan? Een treurige ernst bewolkt uw trekken, Terwijl ik op uw' boezem rust; 'k Weet alles in üw ziel te ontdekken, Terwijl gij mij omhelst cn kuscht. Ver.  VOOR HET VADERLAND 3? Vergecrsch verbergt ge uw teedre zorgen ; Verkoozen vriend! — bezwijkt uw' moed? Gij hebt vergeefsch die traan verborgen —- Vrees niets, mijn Liefling! God is goed. Wat heil! na weinig bange flippen Voelt gij uw edel hart verrukt ; Terwijl gij op mijn blijde lippen Den dankbren kus der liefde drukt. De hoogfte vreugd bekroont mijn lijden ; De wreedfte finart duurt immers kort ? Hoe kan het denkbeeld mij verblijden, Het denkbeeld —— dat ik moeder word i Mijn Gaê! wij wachten 't zoetst genoegenj Nu wordt ons aanzijn uitgebreid ; VVat kunt gij bij ons lot nog voegen, Als ons een ibelend kindjen vleit ? 6 3 Mij*  gS 1I E DE1EN Mijn Vriend! als eens een bloozend wichtje* Hier aan mijn' boezem fchuldioos fpeelt; Dan toont mij' 'u vriendlijk aangezigtjen De lieve trekken van uw beeld. Mijn Gaé! dan zien we in gulle lachjcns De zaligheên, die onfchuld baart; En 't vleiend kind gewent, al zachtjens» Aan 't- rustloos wisflend lot der aard. Mijn hart za! hemelvreugd verfaamlcn. Mijn Vriend! hoe wordt uw ziel bekoord, Wanneer ge, in 't afgebroken ftaamlen, Den lieven naam van Vader hoort! 6 Ja! wanneer ge uit halve woonljcns, Dien lieven naam het eerst verftaat; Dan Loeien nieuwe huwlijkskooidjens, Terwijl ons hart door wellust Haat. Mijn  VOQR HET VADERLAND. 39 Mijn Echtgenoot! als 't huwlijkspandjcn Al zuigend in mijn armen rust; Dan biedt het u een vleiend handjen, Terwijl ge ons beiden ftreelt en kuscht. Verbeelding doet mij wellust fmaaken, Een wellust — die mijn zorgen bant; Gods«.licfde blijft mijn lot bewaaken, 0ods liefde vlocht mijn' huwlijksband! Mijn beste Vriend 1 geen bange zuchten Verpesten onze blijdf"chap"meêr; Neen, zouden wij een tijdftip duchten, Een tijdflip tot ons eeuwige eer 9 Een tijdftip — dat de ftand — de waarde Der menschlijkheid met glorie kroont? Wat juichftof! ja het kroost der aarde Ziet al zijn' angst met vreugd beloond! C 4 6 Lief  4° CIEBBRBN 6 Lief vooruitzigt! reine weelde I Ik zie liet kraambed lachend aan; 'k Zag dikwijls, als de hoop mij fi eeld», Vol vreugd hier 't ledig wiegjen ftaan. Elk unrtjcn voert mijn blijdfcbap nader; Mijn Gaê! het pand der trouwfte min, j pmhclst ge eerlang verrukt, als Vader, In de armen van uw Zielvriendin. B Ë  VOOR HET VADERLANS. -Jl, DE ARME MAAR. VERNOEGDE MOEDER. WJjze: Vrolijke uurtjens! Ja, 'k ben moedert Albehoeder! 'XWicht, dat aan mijn' boezem fpeelr. Vindt in j e s u s ook een' broeder; Ja, mijn zuigling draagt Gods beeld. 'k Voel mijn waarde; Bloeiende aardel Keeti, gij zijt geen traanendal. 't Wiciitjen, dat ik kermend baarde. Geeft weêr juichftof aan 't heelal. C 5 Schuld-  43 LIEDEREN Schuldloozc Engel! Ja, ik mengel Teedre toontjens der natuur; Bat een feraf kransjens (hengel* In den glans van 't godlijk vuur! 't Lieve leven V gegeven Lieflingl is een pronkjuweel, Door Gods wijze hand gcweeven In het fchoon volmaakt geheel. Gulle laehjens Loonen zachtjens Hoeders bange baarensfinart. Slaakt uw mondje onnoosle klagtjens» Ach! dan breekt mijn kloppend kart. Blijde lonkjens Spreiden vonkjens Van de reinftc hemelvreugd; LescTi uw dorst met gulle dronkjens; ' ïloezemmelk is dauw der jeugd. Lief.  VOOR HET VADERLAND. 43 Liefde-pnndjenl *t Foeslig handjen Streelt den boezem, dien gij zuigt; God! bewaak 't ontluikend plantjen, Dat reeds van uw gunst getuigt. Schuldloos vleien — Hulploos fchreien —r Alles wekt mijn tederheid; •SUK dit, zelfs bij de cnglcnrcien. Spraakloos om befchenning pleit.' Zorgloos -fpeelend, Vrolijk-ftreeleud Kent mijn wicht geen angst, geenfmart; Zorgloos in mijn armoê deelend Schuilt het zacht aan 't moederhart. Lieve roozen Zie ik bloozen Op uw kaakjens —< vleiend kind 1 God! ik voel mijn zorg verpoozen, Daar gij vreugd en onfchuld mint.  4 4 't r e d e a e . h Kunnen zuchten 't Hart omvlugten? ... Bioozend Engeltje! — uw gelaad Spelt mijn hoop de rijkfte vruchten, Daar mijn hart door wellust flaat. Reine blijheid, Rust en vrijheid Zie mijn kind alom verfpreid t Ja, uw hartjen klopp' voor vrijheid — Lieveling der eeuwigheid.' * * moe-  voéit het vaderlanj^» 45 MOEDERLIJKE WIEGZANG. Wijze: Een tuinman droef te möede. Ja, vleiend Hartediefjenl Gij reikt me uw armpjens to.ej 'k Vcrfta de onr.oosle klagtjens, En lief betraande lacbjens ; Gij zijt uw wiegjen moê. (bisi) Maar, vriendlijk-bloozende Engel! Uw moeder hijgt naar rust; En vader, die u ftreelde, Toen ge aan mijn' boezem fpcelde,1 Hadt u in flaap gekuscht. Waï  40 LlEDEREJJ Wat ftoort uw zorgloos flaapjen? Mijn fpeelziek kindjep vleit, Om op mijn' fclioot te darden, Zich hcliend moê te (partlen; — Dit is 't, waarom gij i'chreit. Gij (taart met pinkende oogjenj Het kwijnend nagtlicht aan; Ocli ( flaap, mijn bloozend wichtjen I Dat oogbekoorend lichtjen Moet achter 't fchermtjea ftaan. 'k Cecf, knielend bij uw wiegjen U nog een' lekkren zoen; Kom, 't Oaapjen doet u groeien, t Zal, in zijn zachte boeien Uw kragt ontwikklen doen. Uw blank — uw poeslig bandje» Streelt mij de vreugd in 't hart; t> Lieve God! uw goedheid Schenkt mij de reinlte zoetheid, Ka bange boezemlhaart. Gij  VOOR HET VADERL-AN». 47 Gij blijft mijn kind bewaaken; Mijn GodI het draagt uw beeld, Uw beeld — dat in zijn lonkiens, Met zuivre liefdevonkjens , Zo zielverteedrcnd fpcelt. Dit lachend bloesfemknopjetj ' Ontluikt, zo vrij als blij, Het waasfem', tot belooning, Nog eens den besten honig Voor Ncêrlauds maatfchappij. Mijn bloeiend Lenteroosjen | Ontluikt in vrijheids beemd; 't Spreide onvervalschtc kleuren En offer liefdegeuren, Van wraak en list vervreemd. De hoop ontvlamt mijn zangdrift; Maar zacht ... mijn wichtjen rust. Ja, Liefling! flaap een beetjen, Maar, eer ik 't wiegekleedjen Nog fluit, eens zacht gekuscbt. O E.  4^ iiÈDEltÈKl D E B R A A V E VADER AAN Z IJ N* ZOO N. "Wijze: jtfvec les jeux dans le viÜagei: IV-tijn Zoon! gij treedt de roozenpaderi Der kommerloozc kindsheid af; De glorie wenkt U volg, mijn Jonglinj! Of kruip vcragt naar 't zwijgend graf. 6 God! dit denkbeeld doet mij bloozen ^ Gij kruipend — gij ontaard— veragt?..; MjnZeon! waart ge in uw wieg dan fcbuldloos. Beroofd van moedermelk, verfmacht. (fö.) Een'  rCÖR HET VADERLAN». 45, Een traan zwelt in uw tintlende oogen, Uw grootheid gloeit in 't jeugdig blos; Mijn Zoon! 'k verfla die eedle trekken, Eens rukt gij flaafffche kluisters los. Mijn bloed, het bloed der dappre Vadrea Spreid' op uw wang dien gloed der wraak; Ja, 't doe uw hart, als 't mijne, kloppen;! Wyn Zoon ! welaan !'tgeldt vrijheids zaak I Mijn Zoon ! 't gevoel boeit tong en Iippei, Uw hart, dat op mijn' boezem flaat, Doet mij uw* eed aan Vrijheid voelen, Uw' eed dien Nc-êrlands God verftaaC. Mijn ziel fmaakt reine zaligheden • 'k Ben Vader van een* eedlen Zoon; Zijn grootheid is mijn ecuwge glorie 1 Zijn vrijheidmin mijn zegekroon^ D De  50 I/IEDERE If De grijsheid doe mijn ktagt verwelken I Geen nood ! in u herleeft mijn moed. Jal 'k heb een echte telg van i;ato, Geteeld — befchermd en opgevoed. Geen laffe praal, geen dartle zeden Ontadelden uw afkomst ooit; Geen wellust mengt verzengde bloemen Met leliblaan, die de onfcbtild ftrooit. 6 Roeml 6 blijdfehap van mijn Icvent Geen wraak, maar trouw aan 't Vaderland Geef, als de wijsheid 't recht verdedigt, Het ftaal voor Vrijheid in de hand. — Voel, wat natuur en pligt dan vergen ; Dit oord zij dierbaar in uw oog; Dit oord waar de eerfte vonk des levens Uw hart in moeders fchoot bewoog. Kom,  Voor het vaderland. 51 Kom, volg mij, zweer op 't graf der helderi, Voor 't oog der Fnglen, die hun asch Bewaaken, zweer: dat recht en vrijheid Het doel van al uw pooging was. Kniel op uw moeders grafzerk, j'onglingl Haar vrije geest ontvlamm' uw' moed. God lof! uw boezemmeik, mijn WeéfliehVt Heeft onzen roem 's lands eer gevoed! * *  £2 LIEDEREN D E GERUSTE PATRIOT. Wijze: & Zielverrukkende avondflondl Dit hart klopt voor mijn Vaderland; Ai voel dien blijden tik : Ik leefde (leeds voor 't Vaderland; Hoe vrolijk adem ik! De Deugd is mijne Gidze alom. De Vrijheid mint mij teêr. Ik ben bij braaven wclkkom, Ik heb van braaven eek Hoe  VOOR HET VADERLANS» 53 Hoe juichend trede ik voor mijn' God! Mijn aanzigt gloeit van vreugd; lk loof hem, ook in 't aakligst lot — lk volg het pad der deugd. Mijn hart is zich geen kwaad bewust; Ai voel het luchtig liaan! . Ik denk, ik werk, ik fterf gerust —• Gods engel lacht mij aan. Een laaghart eer' de dwinglandij, Hij voelt zijn waarde niet; Mijn hart tikt altijd vrii en blij, Zijn hart trilt als een riet, lk leef, ik fterf voor 't Vaderland —«• lk leef ik fterve vrij; Bewerk ik 't heil van 't Vaderland **m Wat zaligheid voor mij! D " CE S-  54 C. I E D S R E M LENTEMORGEN. Wijze: Bron van %t rein/Ie vergenoegen. ;om, lieve Lentemorgen! Die langs purpren wolkjens fiijgt; Daar uw glans , in damp verborgen, Paarlen aan de bloesrems rijgt. Zacht onifluierd rijst uw luister, Kwijnend vlugt het (luimrig duister, Daar uw hand, die filver ftrooit, Zelfs zijn bruine vleuglen tooit.  ■VOOR HST VADERLANS. 55 Welkom, • lieve Lentemorgen! Door natuur vol vreugd begroet; Dampen, die uw' glans verborgen, Smelten voor uw' roozcnglocd; Klim langs zacht bewolkte boogen , Ncvlen, die deez' aard omtoogcn, Als een vaale nagtgordijn , Vlugten nu voer zonnefchijn. Heldre hemel, warme draaien —> Alles, alles maakt mooi vveêrl Vruchtbre heuvels, blijde dalen Juichen tot hun Scheppers eer; 't Gloeiend licht zuigt blanke dtopjens Van de purpren roozenknopjens, 't Koeltjen wiegt bedauwde blaan , 't Zangkoor beft zijn feestlied aan. D * 't SméJS  sG *• I * B E R e N *t Smeltend lied der filomcclcn Rolt door 't digtbewasfchen woud, Waar de vreugd, die 't liart kan frreclen, Met bekoorlijke onfchuld trouwt, 't Duifjen klapwiekt, onbedwongen, 't Bouwt een nest voor teedre jongen, Daar de tortel kirrend vleit, En zijn zachte wickjens fpreidt. Alles ademt reine weelde; 't Bcekjen golft door bloemrük groen> Jeugd, die Edens burgren ftreeldc, Huwt aan 't bloeiend jaarfaifocn. 't Eeekjen ruischt met 't veldgefchater, Struikjens fpieglcn 2ich in 't water, 't Ruifchend beekjcn kuscht hun beeld Daar *t met bloem en heester fpeelt. Gof*>  VOOR HET VADERLAND, |j» Couden zonneftraalen dansfen Langs het luchtig kabblend nat, Dat, bemaald met rijke glansfen, Om de blanke zwaanen fpat — Zwaanen die de beek doen fchuimen, Dropjens, op haar witte pluimen, Spreiden al 't aanminnig fchoon Van Gods regenboog ten toon*. Welkom, blijde Lentemorgen ! Die natuur met roozen tooit, Die, in filvren gaas verborgen, Paarlen om haar rustbed ftrooit. 'k Zie natuur alom ontwaaken, Wellust doet haar' boezem blaaken; Nijvre vlijt, tot vreugd gereed, Plooit haar ïievlig morgenkleed. D S Wel-  5? LIEDEREN Welkom, fclioone Lentemorgen! Landmans dankbre boezem gloeit; Blijde hoop veriïiioort zijn zorgen , Nu weêr veld en boomgaard bloeit; 't Grazend rundvee biedt hem zegen, 't Hupplend fchaapjen blaet hem tegen ; *t Bloemrijk gras, het lachend veld Alles, alles heil voorlpclt. * D B  VOOR HET VADERLAND. 59 DE AVOND, AAN J Ü L I A. "c Ts weêr avond, juliaI Wederom een dag voorbij „ Wederom een ftapjen nader Aan het huis van onzen Vader;: Ieder dagjen nadren wij. Ieder dagjen, — ja ó ja! '< Is weer avond, juliaI Ws4r  I. I E D E R E N Weer een dag, mijn juli at Slaat uw hart nog zó verheugd? ... Ik mogt mijn béftemtatog voelen, Julia Gods eer bedoelen. Julia! ik Ichnei van vreugd! Dag, ik denk n juichend na; Weêr een dag, mijn juliaI Weêr een dag, mijn ju-lia! 1 Wat gevoel van de eeuwigheid? Vliegt in 't met, gij dagen jMrcn, 'k Zie twee oogjens vonklend ftaaren Op de plaats, die ons verbeidt; En ik zie haar — ja ó ja! Weer «een dag, mijn julia* 't is  ïcor HET vaderland. 6l 't Is wéér avond, tul ia! Alles duikt in 't treurig zwart. Wij zien 't' eeuwig zonlicht blinken ; Laat de zon aan 't westen, zinken, 't Eeuwig licht wijkt nooit van 't hut—• Nooit wijkt onze min , mijn Gae ! Welle een avond, julia! 't Is weêr avond, julia! 't Zachte rustbed wacht ons afj. Gezellin van 't lieve leven! Na dat wij den doodfuik geven, Slapen wij gerust in 't graf5 Na 't ontwaaken, ja 6 ja! Komt geen avond, juliaI avond.  64 tlBOERE» AVONDWANDELING MET J ü jÉ I A, w *» elk een avond, julia! Geen blaadjcn maakt gewemel, Geen wolkjen kleurt den hemel — Hoe beider fchijnt de maant Zie 't heir van Herren aan; 't Is rondom hemel, waar wij gaan • Waar wij gaan, mijn lieve Gaé| Welk een avond, julia! God  VOO» HST VADERLANB. ^3 God is bij ons, julia». Geen kwaad kan ons gcnaaken. De Godheid wil fteeds waaken; Befchouw de lucht — het veld» Die fterrcn — druppels telt, Bewaakt zijn kindrcn, als een held —— Als een held (laat hij ons gaê. Welt; een avond, julia! Zie Gods grootheid, juli At De fterren, die clddr flikkven, De druppels, die hier blikkren , De maan, zo vol van pracht, Die lichtfter van den nagt, Vertellen tTaam Gods liefde en magt: Jlagt en liefde — ja ó ja! Welk een avond, julia! Sota;  (54 t-lEDEUBK Sombre ftilte, julia! Wanneer wij, vrij van zorgen, Vast flapen, tot den morgen, In 't ftüle doodendalj Wanneer het eeuwig AI Ons wekken ons volmaaken zal **m Ons volmaaken, ja ó ja! Dan is 't dag, mijn julia! Voel Gods grootheid, julia! DaYir, boven fterrenkringen, Wéar büjde ferafs zingen, Toont God in zijnen Zoon, Op een verheven troon, De volheid van het zigtbrc feboon, Schoonheid zonder wedergaö m 't Wordt bier dag, mijn julia! d E  VOOiR HET VADERLAND 65 D E VERGENOEGDE VADERLANDSCHE VROUW. Wijze: Kom orpheus enz. Ik noem deze aard geen traanendal, Geen dnnkre wildernis, Daar God, de Schepper van 't heelal, Iilijn vriend mijn vader is. 6 Zcgenvolle deugd! Een Aroom van reine vreugd üluischt langs uw zachte lelipaan ; lk voel mijn' dankbren boezem Haan, God! neem mijn offers aan. E De  66 liederen De welvaard ftreclt mijn blij gezin; Mijn fchuldloos, vrolijk kroost, Dat, als de roozengaard der min, Met lentclachjens bloost; Wijn kroost, waar in het beeld Des vaders vleiend fpeclt, Dit kroost heeft ons geluk voltooid, Schoon de overvloed geen fchatten ftrooit, Ons heil toch wankelt nooit. Mijn huwlijksvticnd! uw vrije ziel Smelt met mijn ziel in één; Uw grootheid, die mijn hart beviel,' Schept nieuwe zalighcen. Geen kruipend zelfbelang Vernedert ons voor dwang. Mijn huwlijksvriend! van ftaatszuclit vrij^ Werk trouw tot nut der maatfchappij, En fpot met dwinglandij. On»  VOOR HET VADERLANS. £~ Ons vrij, ons huizelijk geluk Ontduikt liet oog der nijd : Dat jèhitttend ftof den flaaf verruk'. Ons kei! verduurt den tijd. Wijn luiwiijksvriend! ons farare Klopt zalig, veelt geen {taart, Zie 't kind, dat aan mijn'boezem hecht — Gevoel, hoe 't banden voor onze echt Met vleiende armpjens vlecht. Mijn huwlijksvriend! vernoegde rust Lacht op uw gul gelaad, Daar 't hart, geen zelfsverwijt bewust, Door reinen wellust flaat; Gij fhiaakt den loon der deugd. De vrijontioken jeugd, Der panden onzer tecdre min , Zoog van uw trouwe zielvriendin De melk der vrijheid in. E 2 De  68 LIEDER.EH De vadernaam, die vleiend {heelt, Wekt al uw tederheid, Als 't fchuldloos kindjen lacht en fpecltj Of om uw' bijftand vleit; Dan zie ik, dierbre Vriend, Die al mijn min verdient! Dan zie ik, wat uw ziel gevoelt. Welaan, hoe 't wisflend lot ook Woelt, 6od heeft ons heil bedoeld. * * AAM  VOOR HET VADERLAND. 60 AAN M IJ N VADERLANDSCHE VRIENDEN. Wijze: Eenfaam bosch! enz. I^aat de laster fchiflipend woeden ; Waare grootlieid wankelt nooit; Door de hand der tegenrpoeden Wordt haar glorieloof gcftrooid. Wanhoop moog' den trotschaard knaagen , Blanke deugd blijft palmen dragen, Met den dauw der hoop getooid. E 3 Vrij.  f>j LIEDEREN Vrijheidsvrienden ! kroost der belgcn! Dat geen fiaaffche ketens torscht; Waare Vaderlandrche telgen, Nooit door eigenbaat bemorscht! Grootheid heeft uw' naam veredeld, *t Hart, dat niets van trotschaards bedelt, Klopt nog in mijn dankbre borst. Vrijheidsmin, gehoond —• gelasterd, Vaderlandfche trouw, getergd, Vrijheidsmin is nooit verbasterd, Schoon die vlam haar' glans verbergt; Vaderlandfche trouw blijft waaken, Om der flaavcn boei te flaaken, Als Gods wenk haar ijver vergt. Bier-  VOOR HET VADERLAND. ?l Dierbre vrienden! moê- van zwerven, Hoort de zucht van 't vaderland; Schoon gij have en grond moet derven, Vriendfchap reikt n gul de hand; Uit de vaderlandfche beemden Vloeit een hcilflaat voor de vreemden, In wier oord ge uw tenten fpant. Vaderlandfche maagden zingen Van uw vrijheidsliefde en moed, Moed mm- die Ncêtlands wiegelingen, Aan een vrije borst gevoed, Met de taal der onfchuld roemen, Daar ze uw' naam nog ftaamrend noemen, ■Staamren moeders liefdegroet. E 4 Dier.  7i LIEDEREN Dierbre vrienden! kroost der bclgcn! Dat geen ketens immer torscht; Vrije vaderlandfche telgen! Nooit door flaafsch belang bcmorscht; Vrijheid zal uw grootheid kroonen, Dankbre liefde uw trouw beloonen ; Zingend gloeit voor u deez' borst. * * * L E Ni  voor het vaderland. 7J LEN TELIED. Wijze: Filis vol aanminnigheden! T jïpvp Lente! uw gulle laclijcns Bannen vleiend loome rust; Daar gij heel natuur weêr zachtjens Uit haar doodflaap wakker kuscht. Nijvre vlijt droogt bange traanen. Zuchtende armoè fchrcit niet meer. Blijdfcbap daalt in bosch cn laanen Vrij op duivenwiekjens neêr. E 5 BSj  ?4 LIEDEREN Blijde Lente ! uw lieve lonkjens Vleien elk gevoelig hart. Vriendfchap fpreidt haar oflfervonkjens. Vreugd verdrijft de wreedfte fmart. Grievend leed en noorfehe zorgen Zijn in 't mollig groen verfmoord; Wanhoop wijkt, daar elke morgen Troostend op den grafzerk gloort. JIilon zag zijn Ziclbcminde Hier aan 't zwijgend graf vertrouwd, Wccncnd zucht hij: „flnap se linde», ., Slaap in 't een%m dennenwoud! „ Hier is 't heiligdom der liefde „ Der gevoelige natuur; Min ! die hier mijn' boezem griefde , „ Min! hoe blaakt uw godlij!; vuur! Dik.  VOOR HET VADERLAND. 75 „ Dikwerf hebben wij de blijheid „ Der oprechtfte deugd gefmaakt; „ Slaap se linde! de eeuwgc Vrijheid „ Wenkt, als ge aan mijn zijde ontwaakt. „ Als de onfterflijkheid deze aarde „ Met onwelkbre bloemen ftrooit, „ Dan verrijzen wij, mijn Waarde! „ Met den krans der min getooid." Zachtgcbogen morgenltraalcn Scliildren hier den levensblos > Doen liet gras met pacrels praaien, En verfpreiden troost door 't bosch. C l o E zag *t aantninnigst wichtjen Sterven aan haar moederhart; 't Pas ontvlammend levenslichtjen Zwichtte voor de wreedfte fmart. CloS  *'f> LIEDEREN Ci.oë zet zich weenend neder,' Mengt haar traanen met den daauw ; Cloï roept haar' zuigling weder, Maar omhelst een ijdle fchaèuw. 't SchemervaHig licht kweekt fthimmen, C l o ë voelt haar ziel geftreeld , Wannend, dat, w:kir (baaien glimmen, *t Wichtjen nog met Englen (peelt. C l o e ! ja, de vriendlijke Englen Waaken voor uw fchntdloos wicht; 't Leert reeds paradijsloof ftrenglen , 't Klapwiekt reeds in 't eeuwig licht. Lieve Lente! uw gulle ticbjeus, Streelen wanhoop zelfs in rust; Daar gij droefheids traanen zachtjens. Troostend van haar wangen kuscht. » ij  VOOR HET VADERLAND. 77 BIJ DE GEBOORTE VAN EEN KIND. Wijze: Pinus fchoon van lijf en leden. jBlijdfchap zweeft op duivenfcliaelitjens, Liefde fpreekt door tccdre lachjens , Rein genoegen, dankbre vreugd Zingen 't feestgezang der deugd; Huwlijksmin ziet morgenroozen Aan de kim des levens bloozen. Licfdrijk God! een teder wicht Opent de oogjens eerst in 't licht. Dan-  7S Liederen Dankende Oudren! welk genoegen! Mets is bij uw lot te voegen; Spraakloos vloeit een tccdrc traan. Eeliiart ziet zijn cloc' aan; In haar zachtbeziclde trekken Kan zijn hart de vreugd ontdekken, Die aan 't hijgend moederhart Wellust febenkt, na baarensfinart. EKLHART laat een zucht ontglippen — Kuscht de nog beftorven lippen Van zijn daukbre zielvriendin; 't Hulploos pand der huwlijksmin, 't Kind, dat zalighcén verfpreidde, Toen 't zijn eerftc traantjens fchreiddc, *t Spraakloos kind fpclt liefde en deugd —. 't Vol genot van hemelvreugd. i Eei.«  VOOR HET VADERLAND, 79 Eslh art ftaart op 't hmvlijkskropiitjen Drukt een' kus op 't mollig koonrjen, Daar het wicht, nog niets bewust.. Zaohtjens in zijn armen rust. „ doë! (zegt de blijde Vader) „ ó 1 Dces Helling boeit ons nader; 'k Voel uw vreugd, mijn Hartvriendin! „ Zie, dees Engel kroont uw min." Ja, verheugde trouwgenooten! *t Bloesfcmtje, uit uw echt gefproten, Bloeit, met onverwelkbaar fchoon, Aan volmaaktheids gloriekroon. Blijde moedu-! 't grievend lijden Wordt verwisfeld in verblijden ; 't Leven kuscht den doodsangst af; 't Wiegjen ftaat op 't fluitend graf. • jai-  LIEDEREN Juichende Oudren ! welk genoegen! Weet ge iets bij uw lot te voegen? 't Leven huppelt, wel te vrcên, Om het lachend kraambed been. Blijde hoop ftrooit lentebloemen; Zoudt ge uw lot niet zalig noemen? Ziet, — een zorgende Englenwacht Dekt het wanklend wtegjen zacht. * * I> 8  VOOR HET VADESLANJ& Jï DE ZOMERAVOND Of h e t B OERENVROUWTJEN. "Wijze: 'Zonder liefde, zonder wijn, enz, We,, c een lieflijke avondttondt 'k Zet mijn lachend kindjen t)p den zachtbegraasden grond j Zie, hij voelt het wjndjen; Zie, hij lacht de blaadjens toet Die al ruifehend wieglen. Jongen! 'k blijf mij, nimmer moi, In uw oogjens fpiegkn. F li*  Lieve trckjens! 6 zo zacht! Welk een leevend blosjcn! Wilt gij Zuigen? Kom ik Wacht, Hier in 't elfenboschjen, 'k Wacht uw' Vader hier uit ftad; Kom, in moeders armen! Kom, mijn jongen! 't gras wordt nat, 't Spelen zal verwarmen. 'k Heb van daag met lust gewerkt, 'k Bond deez' morgen fchooven; Ti Werd door 't middagmaal gefterkt, Om op nieuw te fiooven; Roomfchc booncn met wat ham, — 't Was een voedend kosjen; Stil eens — 'k dacht, dat kees daar kwam, Doch hij rijdt met vosjen. 6 Dat  voor KeT Vaderlans. FS 6 Dat paardje is mak en Roedl Maar wiens is dat bruintjen? ja, 't is buurman jan hoe zoe| Bouwt die man zijn tuintjcn ! Lieve kleenen ! valt ge in flaap ? Hoor eens ftraks komt vader, »—« Waar is 't paard ? ... hoe doet het fchaap ? .,. Zie eens — 't paard komt nader. Straks gaat köbus naar zijn wieg; Slaap hier niet ■ mijn boutjen! Och ! daar lacht hij om een vlieg; ... Daar — ijicel met dat touwtjcru Hoe bctovrcnd is zijn lach i Liefling van ons leven l Xeg zou 'k u niet, eiken dag^ Duizend kusjens geven? .., Fa *k Zie  84 iïEBEREN *k Zie ver^eefsch mijn oogen urfc Kees! gij moet haast komen. 'k Denk wel, dat de poort al (luit. Zacht — ginds bij die boomen 'k Zie daar iets — of is 't de maan Op die wilgentronken ? Neen — daar komt zo waar wat aani Kom — nu is 't geklonken l tSa is weer de pacht betaald —«1 En voor zeven jaaren Weêr op nieuw 't verdrag bepaald} God zal ons bewaaren 1 Dit was de oorzaak, die mijn kees Naar de ftad kon drijven; ft Zal naar wenseh zijn, 'k heb geen vrees, Elk wilde ons doen blijven. Wel- 1  VOOR HET VA DB RL Al*»» %S Welkom» welkom — lieve Man! K o b u s kraait u tegen; Och! hij doet al wat hij kan —» Hebt ge uw* wensch verkregen? Zie een valhoed met een pluim Voor den lieven jongen! i> Dat 's goed! — Ons hart klopt ruim, Poor geen zorg gedwongen. * * •F .3 »B  86 Ï.1E,DEREN DE JONGE KEUKENMEID, Wijze; V ito/ is het genoeget$. 'k Slijt gerust mijn blijde dagen • Andren zuchten oni hun lot, Zelden vind ik ftof tot klagen, Daar ik noorfche zorg befpot. *k Dien om kost en loon te winnen, 'k Zie mij agten en beminnen. Wie verlangt een beter lot? I I i Wie  VOOR HET VADERLAND. 8? Wie kan dienstbaarheid veragten ? 'k Ben ook vrij —-■ maar geen (laavin. Moet niet elk zijn' pligt betrachten? Hoe ik immers 't broodjen win, 'k Moet mijn vlijt —<• mijn ijver tooneni Andren moeren 't werk beloonen; Zo beftaat elk huisgezin. 'k Zocht een' dienst bij braave menfehen ; 'k Heb me op kooken toegelegd; *k Moet om geen verandring wenfehen; Dit heeft moeder mij gezegd. Och! ik zal 't ook wel'gewennen, 'k Leer mijn kameraad reeds kennen, Ze is niet vriendlijk, maar oprecht. j? 4 *k Ben  ** LIEDEREN, ■ik Ben volmaakt met 't volk te vredca. „ Hoor eens antjen! (zegt Mevrouw! „ 'k Let nauwkeurig op uw zeden, „ Zijt bedachtzaam — zijt getrouw, „ Meiden, die hunn' pligt betrachten, „ Kan ik, als mijn kindren, agten." P! Die taal vereert Mevrouw. 'Jt Dien haar ook met vlijt en liefde, 't Kooken was al vroeg mijn lust; ■Toen 't gebrek mijn oudren griefde. Stelde tnij de hoop gerust, Dat het toch niet lang zou duuren, Of ik kon mij ook verhuuren • Moeder was mijn vlijt bewust, Jal  \ O O k H ET VADERLAND. 89 ^fa! zij liet mijn dienst hier bieden; Uit gerukte welk een lot! LIEDERE^ Ik ftrijd oojt voos- mijn volk altijd. Hun welvaard heel mijn ziel verblijd. Ik dien met liefde Vrouw en Heer ■ En ik heb van mijn dienen «— eer. Ik ben te vreeden met mijn lot, En dien in 't dienen mijnen God — Hem dien ilc meer dan Vrouw of Heer; Dat dienen geeft mij eeuwige eer! * AtrH  VOOR HET VA DÉR LAND. 93 AAN ONZE ZANGLIEVENDÊ VRIENDINNEN. Wijze t Je ne fuis qu'uns Bergère. "Vriendfchap, Vaderland en Vrijheid 4 Waare Liefde en blanke Deugd Spreiden 't vuur der reinfte blijheid In het kloppend hart der jeugd. Laage zielen! die door listen Zuivre zeden fnood verpest, Voelt uw waarde, als mensch, als kristen, Die zijn' roem in grootheid vest. Smoort  94 ^IEDBHaj» Smoort den galm van dattle zangen; Godsdienst bloost Ja de onfchüld fchrcirs Daar uw offïts 't lied vervangen —— 't Feestlied der rampzaligheid, laage zielen» voelt uw fnoodheidj Uw veritand , verzengd door drift, Mist liet godüjli merk der grootheid* Eens ia mv beftaan gegrift. Vaderiandfche Meisjens zingen Nooit meer dartlc galmen na; Meisjens! Vrijheids lievelingen 1 Dat uw hart voor Vrijheid (la! Laat uw ziel door Godsmin gloeien. Wie van kfistendeugd ontaard, Is VCragting, ijzren boeien, En de vloek van 't nakroost waard. Blijd-  VOOR HET VADERLAND. 95 Elijdfehap wenkt met gulle lachjens; 't Fiere meisjen volgt en juicht ; Reine Godsdienst waasfcmt znchtjens 't Vleiend zoet, dat onfchüld zuigt» Komt, mijn jeugdige VriendinnenI Op het lelipad der deugd Ziet ge uw waare grootheid minnen, Daar, daar bloeit onwelkbrc vreugd. Zanglust verg' uw vrije toonen t Schaamte blijv' uw fchutgodin l De Onfchüld biede uw glotikroonen In het heiligdom der min ! Nimmer vloei' van maagdelippen 't Lied, dat zedige ooren kwetstl Meisjen!)! denkt, dat ge op die ftippca De ondeugd van uw harten fchetst. Doêï  9*5 LIEDEREN Doet gecif, dartlc zang u bloozcn? Lacht ge, als woeste wellust wenkt —* Wellust die, omknmsd met roozeu U den kelk der ondeugd fchenkt? Beeft dan ziet den afgrond gaapend; Vlugt — gij dartelt aan zijn' rand ; Slangen, in uw' bloemkrans flapcnd, Steken listig 't hart in brand. Neen Vriendinnen! kent UW waarde, Zijt op reine zeden grootse!], Blijft de vreugd de roem der aai d«, Zingt voor God in 't flor des dood ., Zingt het morgenlied des levens Met de juichende natuur; De Almagt is uw Vader tevens; Gloeit door dankbaar liefdevuur. Eed-  VOOR HET V ADÊRliAH Du, 07 Eedle fierheid kroon* uw zedenj Lange vleitaal, valfche fchija Kan op 't veilig pad der reden Nooit voor u een dwaallicht zija. Neórlands Vrijheid blijv' u heilig, Schuwt den booswicht, die haar hoontji Ziet u aan haar' boezem veilig Eens door Liefde en Deugd gekro»ni|i * * G DE  98 LIEDEREN p E W A A R E HELD. Wijze: Men zag dametas langen tij^. Mijn boezem blaakt door heldenmoed Ik zwicht niet, neen mijn jeugdig leven. Met vrije boezemmelk gevoed, Zal nog bataafiche vruchten geven. Mijn jeugd ontlook voor 't Vaderland, Mijn trouw blijft aan dit oord verpand. Geen  VOOR HET VADERLAND. QQ Geen zucht naar krijgsroem doet mij ooit., Ais huurling, vreemde wapens voeren, » Met huifell, rood van bloed getooid, Doet de overwinnaar 't hart ontroeren; Neen maar als de onfchüld hoop! ;os fchreit, Dan wenkt ons waare dapperheid. Geen laage wraak onteert mijn' moed; Elk weerloos mensch noemt mij een1 broeder; Ik vest geen* roem in menfchenbloed, Maar 'k flfrek raijn Vaderland ten hoeder; ' Wie 't recht beledigt, vindt in mij Den wrecker van zijn dwinglandij. Nooit barst gevloekte moordzucht los, Nooit doet mijn drift natuur bezwijken, Geen zooglam moet mijn trapplend ros, Als ik nanr 't flagvcld vlieg, ontwijken: Mijn moedig maar gevoelig hart Weert zelfs der klcinfte fchcpslen fmart. Ga De  100 LÏEDEREN Be waare heldenmoed blijft groot, geen wreedheid zal hem ooit vernedren, Hij fpot met keetrien — met den dood; Blaar deernis kan zijn ziel vertecdren, Ja deernis met ons Vaderland Dringt helden wapens in de hand»1 Cecn held fchaamt zich een teedrc traan , Een traan, die 't ftoutst bedrijf veredelt, Ontferming doet mijn' boezem Daan, Als woeste wraak om glorie bedelt; Mijn eertrofecn, mijn ordenband i Is cendragtskpord in vrijheids hand, 6 Volken! kon een fiere vuist Uw laatften keten dervend breken! Werdt heerschzuchts ijzren juk vergruisd. Dan was uw heil mijn glorieteken ; Dan zwoer elk op mijn heldengraf Een flaaflchen dwang voor eeuwig af! D E  VOOR HBT VADERLAND, l9t D E V R IJ HEID. Wijze: Laat de Sultan welgemoed enz. ! Cjoede God! de menscli is vrijl Nooit kan trotfche dwinglandij, Die ons wettig recht durft fchenden , Tegen u de wapens wenden. Goede God! fta onfchüld bij! Uw beeld, uw beeld — Dat in Vrijheids trekken fpeelt. L,ecrt ons op uw hulp vertrouwen; Doe heil «infchouwcu t (bil.) G & Cloeajr  I*A LIEDEREN Bloemtjens fpreiden lachend fchoon Vrij op jonge blaftn ten toon'; Vlinders klappen bonte vleuglen; *t Gonfend vlicgjen kent geen teuglen ; 't Wonntjen volgt geen rijksgeboón: De vreugd, de vreugd —Vrij van dwang, omhelst de jeugd; Zouden wij in rijper dagen Dan ketens dragen? Vrijheid! necH —— gij zegepraalt. *t Licht der vvaare wijsheid daalt, t\ü gevoelt de mensen zijn waarde. Ah de majefteit der aarde ; Vrij, doorgodlijk licht bcftraald, Trapt hij, trapt hij Grootsch op 't juk der flavernij. 't Recht der volken zal herlccven. Laat iieerschzucht hecvew. Ca  V0 6R HET VADERLASB. W| De eer der wereld wordt hcrfteTd. Domheid zwicht, en woest geweld Ziet haar vuist den ftaf ontwringen. Juicht, mijn medeftcrvelingcn 1 Juicht, uw ijzren keten fmclt; De gloed, de gloed Die 't gevoel ontbranden doet, 't Vuur < S R E N BIJ HET VESTIGEN DER FRANSCME CONSTITUTIE. Wijsc: Schoone Beemden.' zalig veld! jEelitart, die om vrijheid zuchta Doet de vaderlandfche lucht Nu wcérgalmen door gezangen, frankrijk ziefzijn ftaatsbeiangcn Door natuur en recht bewaakt. Welk een glorie ! Daar de Godheid wellust finaakt, Nu de mensch haar plan volmaakt. Eel.  VOOR HET VADERLAND, 3$ è e l li A r t! Vrijheid keert naar de aard, Eenmaal vloodt zij hemel waard, Toen de Deugd voor hcerschzucht beefde, Toen dc vleier banden weefde, Die aan 't oog der dwinglandij Wellust fchonken, En 't geluk der rnaatfehappij Smoorden in haar flaveniij. Ëelhart! ja, mijn boezem juicht! Ja, als NcSrland honig zuigt Uit der Franfchen lelikrooncn, God ! dan klinken vrije toonen; Daar de dwingland beeft en bloost. Schoon vooruitzigt t E e l ii a r t ! welk een bron van troost { Vrijheid daagt voor Neêilands kroost! NcÊr»  343 LIEDEREN Neêrfind! voel uw' ouden moed. Heerschzucht ziet het fcbukUoos bloed Wreed geplengd bij vreemde vaanen, 't Bloed gemengd met hecte traanen ; Heerschzucbt beeft, daar wroeging knaagt, Daar dat bloed nog, Nu een ftraal der Vrijheid daagt, Daar dat bloed nog rechten vraagt. * * * D 3  VOOR HET VADERLAND, 143 DE WELDENKENDE MINNAAR. Wijze: b Zielverrukkende avondftond! G een weidfche pracht verrukt mijn ziel, ■Geen rijkdom vleit mijn oog; Mijn roos jen! die door deugd beviel —• Ons hart ftcmt even hoog. De tijke milkas boodt zijn' fchat, Al vleiend voor uw hand; Maar 't hart, dat ik voorlang bezat, Bleef aan mijn iniu verpand. Neen, roosjén! neen, geen blinkend ftof Teelt waare zaligheid; 't Geluk woont aan geen vorstlijk hof, Waar fchijn de zinnen vleit. De  J44 Liederen De Deugd, die ons genoegen voedt, Mijn roos jen! kroont ons lot; Al ftreelt geen mollige overvloed, Wij fmaaken 't reinst genót» Geen kroonjuweel geeft majefteit. Als 't vuige fnoodlicid fiert; Neen, de onfchüld geeft bevalligheid: Mijn meisjen zegeviert. —• Zij zegeviert op dartiend fchoon. Mijn r o o s j e n ! een tecdrc lonk, Een lonkjen fpreidt uw ziel ten toon 4 Uw ziel, die hemelvonk. Uw vriendlijke aard, zo zacht als groot, Verrukt mijn gloeiend hart; Mijn hart dat moedig ramp cn dood Voor uoosje en Vrijheid tart. » b  VOOR HET VADERLAND. I-}5 D E HOOP. Wijze : Hoe fchoon licht ons ds Morgetifter l. 6 "Lieve tïoopl ó LevensvreugdI Vriendin van moêgetreurde deugd t Kind van Gods mededoogen 1 6 Lieve Hoop 1 ó zaligheid! Gij kunt, waar onfchüld hulploos fchreit, Haar heete traanen droogen: Gij wenkt en fchenkt Kragt in ftrijden , rust in lijden; J.een mijn zuchten Vleuglen, om naar God te vlugten. K Ceen  Ifltf. LIEDEREN Geen wanhoop fchroeit, door woedend vuur, De teedre banden der natuur, Zo lang de [loop blijft vleien; Zo lang de hoop baar' He, en lach, Schoon rainpfpocd [tormt, nog Ipleglen mag In traancn, die wij fchreien; Zo lang kan dwang 'l Hart niet boeien —- vreugd kan bloeien, Zelfs in 't duister, Zacht beglansd door morgenluister. 6 Blijde Hoop ! de jammcrkelk, — Door u gemengd met blanke melk Uit waarheids troostbron boezem ; —■» De jammerkelk baart angst noch fchrik; Neen, in 't rampzaligst oogcnblik Ontluikt de lcntcblocsfem ; Uw gloed wekt moed, Roozcnknopjcns, met de dropjcns Van uw' morgen Zacht bepaercld, bannen zorgen. 6 Zaal-  VOOR HET VADERLAND. 747 6 Zaalge Hoop ! de oiifterflijkheid Treedt aan uw hand, vol majefteit; Mijn Godl zij breekt den keten, —« Mijn wisflend lot verfmoort in 't graf, — Ja wisfling! 'k werp dien keten af, En 't lijden is vergeten. Dit hart, door ihiart Opgeluisterd, wordt ontkluisterd; Wat gedachten 1 Glorie kroont het moedig wachten. * * . ; ss H 5, de  J4" LIEDEREN D £ BLIJMOEDIGE KRISTEN OP DEN LAATSTEN DAG VAN 'T JAAR Wijze: Je Ie compare avec Louis. Ik vier uw* fterfdag, vlugtig jaarl Ik vier uw' fterfdag met gezangen, Geen droefheid kan mijn' boezem prangen - Dat tijd — dat wisfling benenvaar'; Ik zie vol blijdfchap naar 't toekomend. De Jaarcn, naar hun' oorfprong Itroomcnd',' Doen het beeld, dat ons ftrcelt, Vliên, wij zien't, fchoon droomend. Wel-  VOOR HET VADERLAND. ^49 Welaan', natuurgenoot! ontwaak, Ontwart en zie de fchaduw vlugten. BHjft 't edel hart naar wellust zuchten, Welaan, dat zich uw heil volmaak'. De deugd maakt al haar kroost blijmoedig, Zij ftrooit haar paarlen overvloedig, Waar geluk wisfelt druk Toch met vreugd al fpoedig. 6 Tijd! gij moogt de vlcuglen Haan, Wanneer een jaar in 't met moet zinken; Ik hoor gemengde galmen klinken; De lach fmelt in een tcedre traan; 't Gevoel fpreidt heilige oflèrvonken ; lk zie den gloed der liefde pronken ; Tederheid dankt of fchreit: Mij werdt vreugd gefchonken. K3 ftG°lM  JSO L I E p E R E N 6 God! gij gaaft mjj dankensflof, Uw liefde kroont mijn oogenblikken , Eens finelten 's levens jongde /bikken In 't eeuwig feestlied tot uw' lof. De blonde voorfpoed lacht mij tegen, Mijn leven fchijnt een" ftroom van zegen, Lijdt dit hart immer fmart; . Troost bloeit langs mijn wegen. De kristen-godsdienst fprcidt zijn* glans. Ik mag op 't veilig fpoor der Reden, Van deugd tot deugd, naar 't godsrijk treden j Volmaaking vlecht mijn' gloriekrans. Mijn JESus! 'k mag u broeder noemen, % Mag in uw liefde uw grootheid roemen; Ja uw leer ftrooit, o Heer! 't Levenspad met bioemen. Mijn  VOOR HET VADERLAND. ^S1 Mijn Landgenoot! welaan dan —i zing,! Droog weg die manen — zing Gods liefde, Schoon 't wreedst gevoel uw" boezen griefde ; Dat waare deugd uw wanhoop dwing'. Zag u dit jaar bij 't fterfbed fchreien — En moest ge een' liefling grafwaard leien? Ach i geen nood! zie den dood 't Vreedfaam rustbed fprejen. ja, weenende Ouders! 'k zie uw fmart; *t Ontluikend lenteroosjen Weefde, Eer 't nog voor woeste (tonnen beefde, 't Wordt zalig, eer het rampen tart. Ik voel uw rouw, verlaten Wezen! Maar kunt ge in Gods befcherming vreezen? Wie ooit fchrcit, wordt gevleid; God zal trooster wezen. K 4 6 Tiidl  15a lIKSZK Eïf * Tijd! rol vrij de jaaren voord ; De Kristen ltent geen wisfelingen, Geen lïerflot kan zijn' danktoon dwingen, Daar de eeuwigheid door 'trouwfloers gloort: Maar 'k bloos om flegt - volbragte pligten, Ik kon meer helpen, troosten, dichten; Lieve God 1 'k wil het lot Va» elk rnensch verlichten. NIEUW-  VOOR HET VADERLANB. IJJ NIEUWJAARSLIED. Wijze: b Kersnagt fchooner dan de dagenl Ik lioor van zegenende lippen De zucht der menfchenliefde glippen, Daar vreugd in tintlende oogjens fpeclt J Dees dag is blijdfehap toegeheiligd, Wij bleven 't voorig jaar beveiligd, , En zien ons nog door hoop gcftreeld. Gods liefde kan geen danklied wraakeu, Hij doet zijn kindren wellust fmaakent; Hij voelt een goddelijke vreugd, Door liefde en goedheid uit te breiden. Wij zien het licht des hcils verfpreiden, En juichen in den fchoot der deugd. K 5 Üw  L IEDEREN Uw liefde, 6 God! zij lof gezongen, Uw liefde wordt door duizend tongen Het zielenoflbr toegebragt; Uw liefde doet verrukking gloeien, Uw liefde, ó God ! verbreekt de boeien Der diepgetroffen denkingskragt. Wie kan *t verdorven jaar herdenken, En God' geen dankende offers fchenken ? — Geen offers van ontwaakt gevoel? Wie zag, fchoon fmart op finart hem griefde, Geen blijken van Gods vaderliefde? Och! dat geen dankbre vreugd verkoel'1 Natuurgenoot! zo voorfpoedsroozen Bevaliig langs uw paden bloozen, Lees dan Gods '.rouw — Gods liefde alom ; Nooit moet uw ziel aan trotsheid wennen, —■ Blijf God in 't fpelend windje erkennen ; IS'atnur drek,' u ten h.iligdom. Be.  VOOR HET VADERLANS. I55 - Bedroefden! die met foltrend lijden, Biet armoê en verdriet moet ftrijden; God vindt geen wellust in uw fmart; Den bittren kelk der tcgenfpoedcn Ziet ge eens door 't zoetst genot vergoeden ; Dan dankt en juicht 't gelouterd hart. Volmaakte Menfchenvriend ! mijn zangen, Die de algemeene vreugd vervangen, Vcrfmelten in het choorgejuich —» 't Gejuich der vrije hemcllingen, Die van uw liefde en glorie zingen; Dat zich de mensch aanbiddend buig'! Bekroon dit jaar met rijken zegen ! 't Geluk zweev' elk met de uuren tegen! Zie Grijsheid —— zie de onnofle je.igd, Elks lippen zijn door liefde ontflotcn; Elk zegent zijn natuurgenooten; Kroon, blanke oprechtheid! kroon die vreugd! AAN  JS6 LIEDEREN AAN 'T VADERLAND. Wijzei Hoe zoet is 't, daardjvriendjbliapisoont! "^^oor n , mijn dierbaar Vaderland ! Voor u klopt nog dit hart; Wat immer vijlt', mijn trouw houdt fhnd, Mijn trouw, die trotsaards tart. Kooit fmoorde 't kruipend zelfbelang Mijn" fcliuldcloozen vrijheidzang; Welaan, welaan, welaan! De vleier, die geen vrijheid kent, Hij, die van trouw ontaard, Zijn flaaffchen bals aan 't juk gewend, Zij geen gedaebtnis waard! Hij zirg', gemaskerd met verraad, Het vioekgezang der eigenbaat, Maar beev', maar bccv' in 't eind. Zijn  ^OOR HET VADERLAND. f57 Zijn kluisters, met gebloemt vcrficrd x Verwoesten al zijn' roem, Hem treft, als 't recht eens zegeviert, Een (lang uit elke bloem. — Gedrochten, aan zijn borst gevoed, Verzwelgen eens *t lafhartig bloed ; — 't Verraad, verraad ten loon. 0e vrijheidsvriend blijft altijd groot, v Ja, erf en goed ontzegd, I Geeft vlijt zijn Gade en kindren brood, Gods liefde doet hem recht. Hij blijft nog groot in *t aakligst lot, Een darneveld op't inoordfcUayot —— En wacht, en wacht vol moed. 6 Vrijheid! zo de dwinglandij Uw vruchtbren tuin verwoest; Houd moed eens juiehe 't recht weer vrij' ; De (laaffche keten roest. De (luimcrende trouw en moed ~Gntwaaken bij den morgengloed Der hoop, der hoop, der hoop. De  158 LIEDEREN De waare grootheid hoor' dit lied Van Neêrlaads maagdcnrei; Neen, heerschzucht fmeJt dien weergalm niet In 'i lispeud hofgevlei. Dat vrij dit hart gevoelig fin, Mijn zang volgt blij elk tikjen na, In Ipijt, in fpijt der wraak. * * * n i.  VOOR HET VADERLAND. fT© R I C H A R D OP HET GRAF VAN ZIJNE VROUW. Wijze: Waar heen? mijn ziel', waar heen? Jl; Ween — mijn Lief! ik ween! Een zwaare zerk dekt u, 6 wellust van mijn leven ! Slaapt gij? mijn julia! — kunt gij geen andwoord geven? — Geen zuclitjcn door deez' ftecn ? ... Ach, Engel! hoor mijn beê t 6 God! wat hartewee! Die Engel kan niet fpreken —— Die korts nog zong voor mij! ... Mijn Lief! nog weinig wecken! ... Dan rust ik san uw zij'! D E  i&> LIEDEREN D E VA DE RL AN DSC HE VROUWBIJ HET GRAF VAN HAAREN HELD. Wijze: jfzor! j4zor'. enz. M ijn held! mijn vriend! de wereld is mij eenfaarn; Niet is op aard JMij langer 't leven waard; Ik ben met dood en graf gemeenfiarn. Uw graf, ó lieve Üefling van mijn jeugd ! Uw graf, uw graf bedauwd met heete titanen. Geeft fombre vreugd. '1: Eer hier uw Ikfde en deugd. Uw ziel blijk mij beminnen ; Gij ftierft voor 't vaderland; Uw moed bleef overwinnen. Uw fiere hand Eerbiedigden heldinnen. 'k Heb  VOOS HET VADERLAND» itft 'k Heb 't vrijcblocd zelfs uit uw borst zien vloeicflj Uw jongde fnik, Rampzalig oogenblik! Deed heel mijn ziel door liefde gloeien ; Ik hielde u aan dit bloedend hart gekneld: Daar ik, daar ik uw doode lippen kuschte! ö God! mijri hcldj Woest voor het doodsgewcld, Hier in mijn' arm bezwijken. 6 Neen! der braavcn dood Doet al hun glorie blijken: ' Voor 't dof te groot, Doet de eeuwigheid hen prijken* Gij zult niet meer met mij den rampfpocd deelcn» Nooit klopt uw hart Meer aan mijn borst door fmart: 'k Zal van uw wang geen traan meer ftreclen ; Voor de eeuwigheid mijn hart, mijn liefde waard, Zal mij de dood weör in uw armen voeren. Al wie ontaard Geen Deugd met glorie paart, Moog hier geen eerloof drenglen. Mijn vriend flaapt in den grond, Daar vreugde en fmart zich mcnglen ; Waar't wiegje eens dond, Wordt 't graf bewaakt door Englen l h ZO*  ld LIEDEREN ZONDA GSLIED. Wijze: Laastmaal had ik mij begeven tot'/jagen. iZoudc ik mijn' God geen' blijden lofzang zingen, Daar heel natuur zijn trouw —» zijn goedheid roemt? Ja, 'k volg het lied der vrije hemellingen ; Juich kristenrei! die de Almagt Vader noemt, Vier dezen dag, aan godsdienst toegewijd, Juich! voel uw heil — 't is rustdag voor de vlijt. Grootsch klopt dit hart door ouuitdrukbre weelde; Grootsch beeft mijn ziel door eerbied en ontzag ; God, die 't heelal met reinen wellust ftrcclde, God wordt gedankt; — God zegent dezen dag. Ja, Kristenrei! de zevendaagfche kring Wijdt aan uw nut — uw heil weer d'eerfteling. | 4 God  VOOR HET VADIRLAN». 163 God kent ons hart, 6 vleiende gedachten! God kent ons hart *•— geen fnoode huichlarij Geen valfche fchijn heeft zaligheid te wachten, Ja, trotfche list verdoem' de oprechtheid vrij 1 God is getrouw —— en jisus broedermin Leidt waare deugd zijn Vaders wooning in. Juich dan, mijn ziel! doe de aardfche zorgen vliedent Juich dan , mijn ziel! geloof aan 't godlijk woord ; God kent uw' nood —»■ hij zal zijn hulp u bieden. God ziet uw' ftrijd in dit beneveld oord. Ja , blijde hoop ! gij lacht mij troostend aan ; G6d is getrouw — zijn waarheid zal beftaan. • rtt is de dag, dien al de kristhen vieren. Zesmaal verrijst de zon voor noeste vlijt; Dan zien wij 't Oost met mOrgenroozen fleren, Dan wordt de dag aan Godsdienst vrij gewijd; Dan huwt het lied der vrije Kristeufchaar Grootsch aan den klank der gouden citerfnaaf. L a Ja,  164 LIEDEREN Ja, juichend choor der vrije hemellingen! Grootsch volgt mijn geest uw galmen tot Gods lof; Niets kan dees dag den vrijen kristen dwingen, Nu boeit geen zorg ons hart aan 't nietig ftof; Nu knielen wij al biddend voor Gods troon, Ja, je sus pleit de Vader hoort zijn' Zoon. Hoor, je sus! hoor uw waare vrienden zuchten! Ja, gij verreest op d'eerftcn dag der week! Dit denkbeeld kan den zwartften nagt doen vlugten, Gij leeft — gij helpt, als ik om bijftand fineek, Hoe plegtig zweeft der Kristnen rust alom! Vrij treedt de deugd naar 't ftaatig heiligdom. Daar zien wij 't pad gebaand naar 't eeuwig leven j Daar wordt ons oog door hemelglans beftraald; Uit jesus Kerk is list en dwang verdreven. Geen Kristen vloekt zijn' broeder, fchoon hij dwaalt; Neen, liefde geeft aan waarheid zwier en kragt. Kooit heeft Gods min een dwaalend kind veragt.  VOOR HET VADERLAND. l6$ Kom, danken wij der Kristnen God en Vader! Lol' zij uw* naam, ö Koning van 't heelal! Elk treedt vol vreugd met waaren eerbied nader, Elk voelt, hoe eens zijn glorie rijzen zal, Als wij, omkleed met grootfche oniterflijkbeid, Den weêrglans zien van uwe majertcit. T. 3 n e  3<5<5 LIEDEREN O E PATRIOT OP HET LAND, Wijze: Mij dacht, ik lagen/liep, 't zvas in zoo'n vremdcn lands, jNooit zal gevloekte dwang Mijn vrije ziel doen buigen; (bis.~) Geen fchaatrend liofgewoel Verdooft hier 't waar gevoel, (bis.) *t Onfchuldig landvermaak Bevredigt al mijn wenfehen; lk fraeek, op Vrijheids graf, Geen gouden ketens af. Neen,  VOOR HET VADERLAND. IÖ7 Neen, (Kuiven ! kuscht de hand Van hun , die 't recht vermoorde; lk, die voor Vrijheid blaak, Strijd voor der braaven zaak. Ik vloek geweld en list; 'k Leef eenfaam, vrij en veilig ; Daar kruipende Eigenbaat Mijn wclvaard nooit verraadt^ Mijn bloeiend huisgezin Veradelt mijn genoegen ; Daar laffe dartelheid Mijn deugd geen ftrikken fpreidt. Mijn jeugdige Echtvriendin, Omringd door blijde kindren , Bcttrooit mijn levenspafin Met Edens roozenblaan. L 4  163 LIEDEREN Mijn lieve j u n a 1 Hoe zalig is ons leven! Wat fchenkt het fpelend kroost Een' fehat van hoop en troost 1 Als op uw' zachten fchoot Een fchuldlooze Engel ftamelt. Dan heeft uw moederhart * Geen denkbeeld meer van Gaart. Dan zwelt door 't reinst gevocï Een traan in glinftrende oogen; Dan denk ik: liefdrijk God! Hoe zalig is o.ns lot! 'k Ben Vader —- 'khoor dien naam Van roozenlipjens vloeien; En 't kind reikt, blij te moó, Mij mollige armpjens toe. Hat  VOOR HET VADERLAND. I60. Het vleit om liefde en zorg. 6 Gulle —■ onnofle lachjërjst De reinfte zaligheid Is pnrchuld toebereid. Mijn Echtvriendin! mijn KroostI Uw welvaard loont mijn zorgen; lk volg de Godheid na, 'k Sla uw belangen ga. Dat vrij mijn Vaderland Lafhartig zich verneder'; —< lk voel mijn waarde, als mensch; —• •k Blijf groot — en volg mijn' wenscte. L S D *  3?° LIEDEREN D E KRISTEN . PATRIO T. J-^e waare Kristen voelt zijn ziel Door pligt aan 't vaderland verbonden; Dat Eigenbaat voor heerschzucht kniel', De trouw der deugd wordt nooit gefchondeo, Cij boodt, o je sus! eerst de hand Tot weldoen aan uw vaderland. Dat oord, waar in uw vroegfte jeugd, Bewaakt door teedre zorgen, bloeide, — Dat oord, waar in de zocifle vreugd Langs 't rqozenpad der kindsheid vloeide, Dat ademde eerst de geuren in Van algemcene meniclienrnin. Een  VOOR HET VADERLAND. ï?1 Een traan, uw fchuldloos oog ontrold, Toen Karians lot uw' boefcm griefde, Is tot een kroonjuweel gedold Voor Vadcrlandfche trouw en liefde. 6 J e s u s 1 Gods volmaaktfte Zoon l Ons hart flaat ook dien teedren toon. De waare Kristen voelt zijn ziel Door trouw en Vrijheidsliefde gloeien ; Dat Eigenbaat voor Heerschzucht kniel'; Geen waare deugd kuscht flaaflebe boeien: Als 't Vaderland om bi'lftand fchreit, Slijpt Godsdienst 't zwaard der dapperheid, • » \ D B  I72 t I E D £ R ( N D E JONGE PATRIOT. Wijze; men in Leyden 't oproer met — waarom? Ik wij den vaderlandfclien grond — mijn bloed; Mijn wieg, die hier zo veilig ftond wekt moed• Mijn jeugd ontlook hier vrij en blij, Eefchaauwd door Neêriands Maatfchappij, Ta: nu, tot nu, tot nu, Mijn kindsheid fpeejde wel te vreên ik z?r . De vreugd met mij op roozen trcên _ een lach Een lach, als hulplooze onfcl;uld vleit, Vergt 't koudlle hart tot tederheid — En zorg, en zorg, cn zorg. Maar  HET VADERLAND. 1/3 Maat trianus ontfluit zich 't glöriepad weleer - Met jeugdig heldenbloed befpat —■ ik leer Als jongling 't doel van mijn beilaan, lk voel mijn hart voor grootheid flaan, 'k Den mensch, 'k beu mensch, 'k ben inensch. Een zocht voor Vaderland en Deugd — ontwaakt —• Voor Vrijheid bloeit mijn kragt mijn jeugd zij blaakt —•» Zij blaakt in dit gevoelig hart, Dat Eigenbaat en valschheid tart, 'k Ben vrij, 'k ben vrij, 'k ben vrij. Hier — wdar mijn boezem adem haalt <~* Waar't licht —■ Voor't eerst mijn oogen heeft beftraald — eischt pligt —* Eischt dankbaarheid mijn zorg — mijn bloed; Welaan, ik gloei door trouw en moed, Als held, als held, als held. » * * » s  '■4' X I E D E R E » D E JONGE ECHTGENOOTEN IN EEN' LENTEMORGEN. Wijze: La Danfe n'est pas ceque fahne. V R IJ II A R ï. D J-^ces pas ontloken roozenknopjens, Zo bloeiend als mijn cloc's jeugd, Zo fchuldloos als baar zuivre vreugd, Dees zachtbcglansde morgendropjens Zijn beelden van baar zachte zeden. C l o ë ! hoe dierbaar zijt ge aan mij ! Moe blij, hoe blij, hoe blij, h0e blij Phik ik dees roos, pluk ik dees roos, Kn (laat dit hart weet vrij „u flaat dit hart we6r ^ cioc'.  VOOR HET VADERLAND» 175 C L o ë. Mijn beste vriend! dit vrcedfaam lommer, Dat ruifchend met liet koeltjen fpeelt, Dit lommer tekent mij uw beeld. Uw cLOë kent geen fmart —• geen kommer; Uw liefde doet mijn bfijdfehap bloeien; Onze eclit is rijk met heil gekroond — Gekroond, gekroond, gekroond, gekroond; Uw trouw, uw deugd, uw trouw, uw deugd, Bcfchaauwt mijn rust,mijn vreugd ■- befchaaüwt mijn rust,mijn vreugd. v 5 i] ii 1 r T. Zo vriendlijk als de blonde morgen, Die nijvre vlijt wcêr wakker kuscht; Zo vriendlijk is mijn levenslust — Mijn cloö — die de donkre zorgen Voor godlijk liefdevuur doet vlugten; — Wat hemelfchoon vetfiert haar ziel! Haar ziel, haar ziel, haar ziel, haar ziel! Ik roem het uur, ik roem het uur, Toen mij haar deugd beviel, toen mij haar deugd beviel. c l oë'.  47°" LIEDEREN c i* o c. ttlijn vrijhart! is dees bloeiende aarde Voor ons geen oord van zaligheid? Zie, hoe de fchoonflc hoop ons vleit; Dees liefling, dien u CLoë baarde Dit pand heeft onze min veradeld. Wijn vriend! wij zijn zalig op aard —» Op aard, op aard, op aard, op aard; Wijn zuigling lacht, mijn zuigling lacht; Hij is uw liefde waard, hij is uw liefde waard. v R IJ II A R T. Uw zuigling, die ons heil bezegelt, Wijn c Loë! vleit om liefde en zorg; Wijn vlijt blijft voor zijn welzijn borg. 6 Pligtenl door natuur geregeld, lk volg'u ja, ik voel 't ■ 'k ben vadert Slaap Liefling! flaap op moeders fchoot; Hoe groot, hoe groot, hoe groot, hoe groot — Is ons geluk, is ons geluk, Wijn dierbaarfte Echtgenoot! mijn dierbaarfte Echtgenoot-I s a-  VOOR HET VADERLAND- 377 «AMEN.' Wij volgen vrij de lofgezangen Der vrolijk-danUcude natuur; Het zacht-verguldend morgenuur Doet paerels aan de blaadjens hangen. Wij ofFren dankbre vreugdetraanen. Ons hart klopt zalig, goede Godl Ons lot, ons lot, ons lot, ons lot Eischt lofgejuich, eischt lofgejuich Voor zo veel heilgenot, voor zo veel heilgenot»  IJI]| J ï E D E & E M D E OOSTINDIE - VAAR ER. Wijze: Een fchrander jldvocaat — ^^aarwel, mijn Vaderland! De wind blaast friscb uit 't Oosten ; Ei zie — hoe wijkt daar 't flrand 1 Wie zal mijn vrouw nu troosten? (I/is.) Hoe droevig was haar 't fcheiün 1 Dit brak mijn zeemanshart; Haar fmart, haar fmart, Haar fma —• — >—1 tt Die deedt mij met haar fchreicn ;1 lk voel, ik voel haar fmart. j Maar  VOOK. HET VADERLAND» I79 Waar, lieve mie! hou moed! Wijn reis zal niet lang duuren; lk vaar om kostlijk goed. t Gaat fchoon — 'k zie ginds de vuul'ea Op 't eiland Wicht reeds glimmen. De nocrdftar ftaat ten toon'; Hoe fchoon, hoe fchoon, Hoe fcho — — — on Zonk 't daglicht in de kimmen! De zee, de zee ftaat fchoon. 't Begin voorfpelt ons hei!» Geen vaderlandfche luchtjens, In 't rondgefpaunen zeil. Vervangen mietjens Zuchtjens; Neen, 'k hoor de golven klotfen; Zo kond, zo ftuursch als 't hart mmm Als 't hart, als 't hart, Als 't ha — — rt Des Brits — hoor, van zijn rotfen Weérgalmt, weergalmt de fmart. M & Een  iSC LIEDERÉN Een naare jammerkreet Van ongewroken fcliimmen, Dien Neerland nooit vergeet', Scliijnt d'afgrond uit te klimmen. Uw pluntltrzncht — ö Britten! Heeft ons geluk verwoest; Uw list, uw list, Kan d'oudcn moed verhitten; Uw boei, uw boei verroest. ÏNiij dunkt, de wind ftcekt op —■• Dat zal ons fchip doen vliegen ; Dat vrij dit hart nog klop' — Daar mij de baaren wiegen; Dat vrij dit bart blijv' voelen, Hoe veel mijn m iet jen lijdt; Geen tijd, geen tijd, Geen tij ——" — d Zal 't vuur der min verkoelen. De tijd voedt min , de tijd. In  VOOR. HET VADSRLAND. sSl In Cina, op de rcê, Mijn mietjen! zal ik fchrijven; ■ Neef hein neemt 't briefjen mei ; Hij liocft daar niet te blijven ; Och neen! neef hein vaart fpocdig Met 't eerfte fchip weêr t'huis; lk keer, ik keer, lk kce 1 ■— f > Mijn ftuurman is zo goedig, Met hem, met hem eerst weêr. * * M 3 ui"»*'  ï32 LIEDEREN HERFSTLIED. Wijze; Men hoort Jleeds flora's gunjlen roemen. [Natuur! ik zie uw pracht verwelken, Geen bloemtjens tooien 't groen gewaad • Geen waasfem, uit de ontloken kelken, Begroet den blonden dageraad. Cecn koekjen wiegt de roozenknopjens, Of klucht de jonge lcliblaan; Geen lichtftraal lacht de morgendropjens Met rijkgekleurden luister aan. rfe.  VOOR HET VADERLAND» I?3 Hatuur 1 geen rijpe zomervruchten, Gekoesterd in uw' vruchtbrén fchöot, Doen meer de ondankbre zorgen vtagMr., Of wekken 't leven uit den dood; Geen kers bedauwt gezondheids roozeri, Geen jeugdig fa? fcnenkt levenskragt; Geen peifik vleit door mollig bloezen; Natuur! waar is «w'fchat — uw pracht? De Herfst vetfeheurt de fecstgewaaden; Zijn hand, die ftraks den ftorm geleid, Zijn hand heeft van verdroogde bladen Voor u een ruifchend bed gefpreid. Natuur hvoor lieve lentelachjens Dekt vaale doodvcrw 't gul gelaad; Terwijl uw kwijnend hart nog zachtjens ' Door teedrc zorg, als moeder, flaat. M 4 6 Te,«  'lK4 1 I E D E s g N * Telg van 't fcheppend Alvermogen! Natuur! Gods lieve voedsterling! R-i..t zacht het ecuwig Mededongen Befchaduwt d'afgeperkten kring; Rust zacht — dit Qaapjen fcrkt uw kragten; Uw levensvuur krijgt nieuwen gloed; Gedekt met filvren wintervachten, Wordt welvaard aan uw borst gevoed. J*. flasp, Natuur! de winter nadert, Omhels vermoeide vruchtbaarheid; Terwijl zij nieuwe kragt vergadert, Wqrdt wéér ons hart door hoop gevleid, Natuur! mijn lentclachjens kwijnen; Do tijd voert ook mijn grafrust aan; Jk zie, als gij, mijn jeugd verdwijnen, God zal mijn rust ook gad.eflaaa. Mijn  VOOR HET VADERLAND. 183 Mijn flapcnd ftof, bewaakt door Englên, Mijn flapend ftof wacht de eeuwigheid ; 't Zal juichend lcntekransfen ftrcngl.n, Door je sus broedermin gevleid: Dan zal de vreugd dit hart doen blaaken, Dit hart, dat leed en fmaad verkropt, Dit hart juicht eeuwig, na 't ontwaaken, Daar 't vrij voor God cn vricnilfchap klept. *. * M 5 8 ïj  iS'V L I E B E R E N BIJ 'T NADEREN van den WINTER, Wijze: Hoe zoet is 't, daar de vriendfchap woont i D c Lente pronkt met blocsfcmtooij De Zomer fchenkt ons vrucht; Dat vrij de Herfst het boschloof ftrooi*, Terwijl de fchoonheid vlngt,; De Winter, die in 't (taatfieklecd Van noordfche rotfen hcrwaards treedt, t Schenkt heil, fchenkt heil, fchenkt heil. Zijt welkom, Winter l — die natuur Door doodfche fluimring (treek; Ik zing, daar 't kwijnend middagvuuï Met de avondfeheemring fpeclt; Terwijl uw adem (tonnend raast, Het waasfem glazenkcgcls blaast; Hoe koud, hoe koud, hoe koud! Geen  VOOR HET VADERLAND. J$7 Geen winteravond geeft verdriet Aan 't weltevreden hart; Waar vreugd, waar oefning wellust biedt, Daar woont geen zorg — geen fmart. De ziel, die al haar waarde voelt, juicht fchuldloos, hoe ook 't noodlot woelt, Of dreigt, of dreigt, of dreigt. Ja, Winter-vorst! die golfjens boeit, Gij boeit geen dankbre traan ; Neen, 't hart, dat door verrukking gloeit, Blijft vrij en vrolijk flaan; Uw woest gebrul, ó ftug faifoen I M»og' woudkoraalen zwijgen doen; lk zing, ik zing, ik zing. Hoe vreedfgam rolt een avond voord, Bij wijsheids achtbre lamp! Hier leert zij, door geen drift gcftoord, Het nut van vreugd en tamp —• Hier ziet het opgeklaard verftand, In 't wisflend lot, het fchoonst verband, En dankt, en dankt, en dankt.  lSS LIEDEREN Katnur verrukt het Battend oog, Door fluiinerende pracht: Daar 't ftarrenheir aan 's hemels boog, Al tintiend, wenkt cu lacht; Of zelfs, a's "t glazen venfter praalt, MetClvren beelden lucht bemaalt, Uit damp, uit damp, uit damp. De Dichte» denkt, en fetaijft een lied; * Zijn meisjen zingt het blij, Terwijl ze een vleiend lonkjen biedt 5 Hij roemt haar meiodij. Straks huwt haar zang aan 't fchoon clavier, En liefde geeft de toontjens zwier, Zo zacht, zo zaylit, zo zacht, In 't braaf gezin woont vreugd en rust; 6 Lieflijke avondftond! Die vriendfehap die genoegen kuscht, Met lachjeus om den mond; Wordt niet het vleiendst zoet vergaard lüj 't kaarslicht aan den warmen haard ? Zo vrij, zo vrij, zo vrij. ö Heil.  VOOR HET VADERLAND. ify. t Heilgenlerend huisgezin l Wie voelt uw zaligheid? 3 Gij ziet, door onfchüld, vreugd en min, Het wenschlijkst lot bereid. De winteravond {treek het broost, Dat fpelend om het vuurt jen bloost, En lacht, en danst, en lacht. De Vader ziet zijn vlijt beperkt; Waar fmaakt de nuifte vreugd, Nu hij de kragt der ziel verfrerkt, In 't opgaan van haar jeugd, "t Bevallig kuaapjen vraagt en leert, Daar moederlief zijn' wectlust eert, En wekt, en wekt, en wekt. Nu fpelt hij hupplend zusjens naam , Straks vraagt hij. wat is wind? or maakt met zusje een kermiskraam, En veilt zijn hoed en lint. Het fpcelziek kind paart vreugd met nut; Daar moeder 't donflg wiegjen fchudt, Voor 't Kleen, voor 't Kleen, voor'tKleen. „ Kom,  ■t9<* liederen „ Kom, Wijfje Lief! uwjantjen Icureit ,a Roept man, — die 't wichtjen houdt ( Terwijl zijn vrouw het wiegbed (breidt} De lieve kleene Bout Wordt zaclit op Vaders knie omarmd, Terwijl 't zijn bolle vulstjens warmt, En fchreit, en fchreit door vaak. Wie maalt de winteravond - vreugd Op 't (til — eenvoudig land? Waar ouderdom waar blonde jeugd De zclfsvervceling bant. De vrije boer, bij 't knappend vuur, Kout met zijn' vriend, of trouwen buur, Van kerk, van (laat en laad. Dc vrije, vaderlandfche boer Gevoelt ook zijn waardij ; Hij bleef, wat ook den (laat weórvoer, Den (leun der maatfchappij. Dc braave boer vloekt list en dwang, De ftaatszucht noemt hij zelfbelang, Zijn hartj zijn hart (laat grootsch. Zo  VeOR HET VADERLANS» £Ofc Zo juich ik, als de winter Voorat," Als bosch- en veld-vreugd zwijgt, Als vorst, aan 't bladerloos geboomt, Kristallen paerlen rijgt. Gij wenkt, 6 zaalge vriendfchapl ja Gii wenkt, en volgt mijn toontjens na; Gij voelt, gij voelt mijn vreugd. * * ''t zin*  »p4 LlEDEREW' 5T ZINGENDE KIND. Wijze: Schoon bloemgewas en jeugdig kruid! N~u zing li recht vernoegd en Hij, Mijn Moeder keurt dit goed, Ook zong zij dikwijls zelfs niet mij; Dit wekt mijn lust en moed. Bfijn zingen geeft aan Vader vreugd, Elf fihonk mij zelf dit lied; IVj zegt, dat leerzaamheid, dat deugd Alleen genoegen biedt. MED  VOOR HET VADERLAND. '93 tl*». Wijn Schepper is mijn trouwfle Vriend, Wijn blijdfchap is zijn lust; Hij wordt door mij met vreugd gediend, Hij waakt zelfs, als ik rust. God waakt, al ziet mijn oog hem niet, Hij leidt mij, waar lk ga. Dè wereld is Gods rijksgebied, 'k Zing 't eeuwis danklied ha: Ja, lieve jesus! godlijk mensen» Eens waart ge een kindje, als ik; Och! boor mijn Ouders! zie hun' wensch. Hij klimt elk oogenblik — Hun liefdewensch klimt op tot God, , Om mijn geluk -— mijn vreugd ; Wijn Ouders zeggen: 't beste lot Vloeit uit den fchoot der Deugd. N 6 Li*-  I04 IIEDERBW 6 Lieve j e s e s! dat uw leer Mijn jonge ziel verlicht'! Ja, dat mijn dankbre vrengd vermeet* Door eiken Kristenpligt I 'k Doe wel aan elk' natuurgenoot, 'k Heb over 't kwaad berouw ; lk deel vol vreugd aan armen brood, Mijn Ouders lieve ik trouw. Ik leer — ik fpeel — ik dank — ik zing, Maar dat geen trotsheid ooit Aan mij de kroon der deugd ontwring' t Oprechtheid fluimert nooit. Dit lied heeft Vader Zelf gemaakt, En mij zo lief geleerd; Ja, 'k -weet, dat Moeder blijdfehap fmaakt. 'k Zing vrij —- daar niets mij deert.  v »00R HET VADERLAND. IOJ T ZESJAARIG MEISJEN. Wijze: Wel, wat of mijn kindjen fc/iorti [Moeder! bon ik al verj'.ard ? Broertjen wcnscbt mii zegen, 'k Heb van zusje een kersfetaatt En een pop gekregen. TJeen, als 't elf uureu Haat, Is het immers net zo laat, Als toen 'k'ben geboren? 'k Moet de klok eerst hooren- N 2 61 Daar  IQ(J LIEDEREN 61 Daar flaat ze! Moeder! zeg, Zou ik nu verjaaren ? Vliegt mijn vijfde jaar nu weg? En waar is 't gevaren? *k Voel toch niets '— 'k ben zes jaar oudj 'k Heb een Bijbeltjen met goud Van mijn Grootmamaatje —■* En een' hoed van Naatje. Moeder bakt een' gtooten koek. 'k Speei met Zus en Nichtjens.' Vader gaf m'een mooien bock Met van Alphens dichtjens. Wat een blijde dag voor mij I Moederlief! nu fpeelen wij, Zonder eens krakeelen; —< Zult gij 't lekkers dcelen ? d  VOOR HET VADERLAND. 197 DE VERGENOEGDE GRIJSAARD. Wijze: Hoor, ann aatje! ik zal ver haaien. [Blijde welvaatd kroont mijn grijsheid. Lieve God! mijn ouderdom Schetst uw vaderzorg, uw wijsheid. Dankbre blijdfehap juicht alom. 'k Ben, als mensch, op 't leven grootsch, 'k Wacht vernoegd den dag des doods. 'k Heb mijn jeugd u toegeheiligd, Alles wisfelt om mi] heên, Waar door u, mijn God! beveiligd, Heb ik moedig doorgeftreên; ja, aan 't eindperk van mijn' tijd, Wordt mij de eerkroon toegewijd. N 3 'k Sl*  I98 LIEDEREN 'ii Sla op dg afgelopen jaaren Een' veruocgden blik, ó God! Agtbre grijsheid fiert mijn hairen, Zachte wellust kroont mijn lot; Wroeging ftoort mijn blijdfchap niet; J e s u s wenkt in 't ruim vcrfchict. J n s 11 s is mijn Vriend en Broeder; *k Volg zijn godlijk vooi beeld na. '1; Blijf der zwakken fteun en hoeder, 'k Sla den nood der onfchüld gaö; Lieve jesus! maar gij weet, 1 Wat mij dikwijls ftruiklen deedt. Dikwerf zag uw oog mij dwaalen, " Dikwerf boodt gij mij de hand ; 'k Zag dan 't licht des heils weêr (traalen. 'k Zag dan weêr mijn vaderland; Ja, uw iielilc uw broedertrouw Z.ig mijn traanen van berouw. Al  VOOR HET VADERLAND. 199 Al mijn fchulden zijn vergeven;' 'k Wacht dc hoogde zaligheid; Jesus heeft, in Eden; drecven, 't Lieflijk roozenbed gefpreid. 'k Stap van deez' bekoorlijke aard, ■ Vreedfaam-dervend, hemelwaard. 'k Zie mijn vrolijk nakroost bloeien. Goede God! ■ de reinfte vreugd Doet mijn' ouden boezem gloeien; Grijsheid is de kroon der deugd. Dwaasheid fchraap', en mor', en zwoeg' ; 't Kind des hemels heeft genoeg. 'k Ben de wellust van mijn kindren, Hun geluk bekoort mijn hart. Voel ik ooit mijn rust verhindren — Kindren! ach! 't is door uw fmart j Waar gij immer onheil voelt, Wordt mijn levensvuur verkoeld. N 4 *k ZaJ  2CO LIEDEREN *k Zag uw dierbre Moeder fterven, Door uw traanen müd befprocid ; 'k Moest haar troostend bijzijn derven , Doch, 'k bleef aan uvy lot geboeid. Dierbaar kroost! mijn Levenslust! 'k Vind bij u mijn vreugd —- mijn rust. 'k Hielp de huwlijkskroonen ftrenglen; In uw kroost herleeft mijn jeugd. Kleine, licflijkbloozende linglen Schenken mij een hemelvreugd. De onfchüld lacht mij vleiend aan ; God ! ontvang dcez' dankbre traan ! Kommcrlooze Hartediefjens Speelen hnpplend om mij héén; 'k Deel in uw geluk , mijn Liefjens 1 *k Zie ti blij op roozen treên; IIoc verrukt me uw tederheid, Daar gij om mijn kusjens vleit! Ja»  VOOR HET VADERLAND 201 Ja, ik kuseh uw roozcnwangen; 'k Zie u, ftaamrend, om mijn' hals Blij met mollige arn;pjeris hangen ; Halve woordjens, lief en malsch, Tccknen mij 't onfchuldig hart, Niets bewust van zorg of fmart. 't Spcelend wicht verjongt mijn jaaren; Lachjcns vleien om geduld; Daar het kind mijn grijze hairen Om zijn blanke handjens krult; En met vleiende oogjens vraagt: Of zijn fpcl mij niet mishaagt? Co-de God! zo wel te vreden Har.lt mijn levensavondftond. De ouderdom fpreidt zaligheden, 'k Zie mijn heil op deugd gegrond; Rijp voor een volmaakter kring, Word ik ftraks een hemelling. N 5 se  202 LIEDERBW D E VERGENOEGDE GROOTMOEDER. Wijze: PFat is ons al vreugd gegeven enz. I_.ievc blijdfchap kroont mijn jaaren. Grijsheid kan geen zorgen baaien ; Giijslicici zelfs vernieuwt mijn vreugd, Door de beelden van mijn jeugd. *k Zie mijn Dochters lieve kindren, Zouden zij mijn rust verhindren ? Keen, hoe wordt mijn ziel gevleid Door hun gulle vrolijkheid 1 'k Leef  VOOR MET VADERLAND. 203 *k Leef vernoegd ik ken geen zorgen; Lachend word ik, eiken morgen, Weêr omhelsd door 't vleiend kroost; Dat door vreugd en liefde bloost. 'k Zag mijn Echtvricnds fterfuur nadren; *t filoed bcvroos in kronklcude adren; Liefling van mijn teder hart 1 Stervend voelde gij mijn fmart. Liefde wenkte in brekende oogen ; \ 'k Zag u met mijn leed bewogen ; Ja, mijn Vriend! de jongfte zucht ls voor mij uw borst ontvlugt. God verhoorde uw hijgend fmeeken; Maar kon 't mij aan heil ontbreken, Daar uw Liefling voor mij pleit ln 't gewest der eeuwigheid? Netrs.  204 LIEDEREN Neen, mijn Vriend! 'k word niet vergeten , Nooit, nooit breekt de zaalge keten, Die ons lot voor eeuwig boeit; Alles zwicht —* maar liefde bloei». *k Z"g mijn dochter zuiver minnen, Drift misleidde jeugd noch zinnen ; 't Eenig pand van onze trouw Huwde, en vreest geen naberouw. 'k Zie haar echt met telgjens krooncn; 'k Zie haar huis door deugd bewoonen ; 'k Adem , bij dit lief gezin, Ouderlijken wellust in. Drie onnoofie Lievelingen Kunnen ons tot blijdfehap dwingen; Wclvaard geeft aan *t zacht gelaad 't Blosjen van den dageraad.  VOOR HET VADERLAND. 2°5 Jan, die vlugge — lieve jongen, Komt weêr lachend aangefprongen, Zeker hoor ik een verzoek; Ja, ik zie al 't grootc boek. Vader C a t s wordt aangedragen, Nu, die kan elk kind behaagen ; 'k Lees hem zelf nog met vermaak. Kom, mijn janI voldoe uw' rmaak. Zoek de prentjens 'k zal dan lezen, Wat die dingen mogen wezen ; Geef mijn bril eens uit de la*! 'k Krijg een zoen — niet waar ? —- och ja 1 Dan eens vleit mijn bloozend mïetjen Om een vrolijk kinderlicdjen ; 'k Zing iets, dat haar hartjen ftreelt; 'k Zie, hoe vreugd in de oogjens fpeclt. 'kZie  20Ö LIEDEREN VOOR HET VADERLAND. *k Zie den kleenften, onder *t zingen, Tripplend aan den leiband fpringen. Goede God! door vreugd bekoord, Rolt mijn vrcedfaam leven voord.