V LIEDEREN VOOR HET VADERLAND. VOORBERICHT. J)it bondeltjen gezangen, Waar van wij 'er eenigen in onze jeugd berijmd hebben, wordt onzen Landgenooten aangeboden, om zich daar mede te (lichten en te vermakken. Zo zij het zelve met genoegen ont* vangen, zullen wij hun meer dergelijke ftukjens leveren. Als wij van onzea letterarbeid, rusten, zijn wij gewoon alle vermoejing en tegenfpoed weg te zingen. Strekken daar toe deze vruchten van onze fedige en vrolijke uuren, dan is ons doel getroffen. * * * I N- O") f N lï O U O DBS. LIEDEREN. Lojiied op Hen Patriot. Wijze: Plnfezyousjeune llzttiï. BI, I £te Vaderlandfche Moeder. Wijze: 6 Kersnagt, fchooner dan dc dagen, enz. . . <« 't Laatst Vaarwel van den Patriot. Wijze ï Amour! Amourt . $ Vaderlandsliefde. Wijze: ij/i/'n Z,/*/, so /fioon '£ Morgenlicht. ; . • fis yri/e Minnaares. Wijze: /Paf ft het fchooh, het mehschdom, enz. • • • l& De Bruid. Wijze: Laatstmaul als ik in 't maifaifoen. if Vrijhart aan CLoëi Wijze: Ah t>htebu5 met gloeiende ftraalen. . . t S9 Alcest bij 't graf van roos je. Wijze: Hier ligt mijn damon nu in 't graf. • • a+ Vrijhart en IauRa. Wijzei Hoe gelukkig leeft het vee! t • • 3l De aanftaande Moeder. Wijze: ï'olfchobnt Mtisjefls ! vrije Telgen! • 35 De itrmt muurytrneegdt Moeder. Wijz*: Vrofijhe nurijim! 41 * g Moe- Moederlijks iViegzang. Wijze: Een tuinman drvef te moede. . . . BI. 45 De Iraaye Vader aan zijnen Zoo:i. Wijze : Ayec les jeux dans le villages. . . . 48 Be geruste Patriot. Wijze: S Zielverrukkende avondflondl 52 Lentemorgen. Wijze : Bron van 'f reinfle vergenoegen. 54 De avond aan julia. 5$) Avondwandeling met julia. . . 62 De vergenoegde yaderlandfche Vrouw. Wijze; Kom 0 R- pheus enz. ... 65 /tan mijn yaderlandfche Vrienden. Wijze: Eenfaam hosch! enz. - - . 61) Lentelied. AVijzc : F 1 r. 1 s vol aanminnigheden I . ~3 Bij d.e geboorte van een Kind. Wijze: Pm lis fchoon van lijf en Uilen. . . j-jr De Zomeravond of het Boerenvrouwljen. Wijze: Zonde* liefde, zonder wijnt enz. . . jjj De jonge Keukenmeid. Wijze: 't Best 0/1 aard is het genoegen. . . . .85 De braaveDienstmaagd. Wijze: Gij, die thandszijtmet mij terjagt. . . . 5, Aan onze zanglievende Vriendinnen. Wijze: Je ne fuis qifune Bergère. • • • • 93 De v;aare Held. Wijze: Men zag dametas langen tijd. 98 De Vrijheid. Wijze: Laat de Sultan welgemoed enz. 101 De eigenbaatige Held. Wijze: Hoe zoet is 't, daar de vriendfehap woont'. ... jog De waan Patriot. Wijze: Gij, die thands zijt met mij ter jagt. 108 Cnd. C v ) Godvruchtige Zanghst. Wijze: In een' boomgaard c o- linette. . . . 1)1. iii, De moedige Kristen. . . , 115 De Vrijheidsvriend. Wijze: 6 Vuige Nijd! . 118 De Lente-Avond. Wijze: Charmante fleur quittcz ce prus de {lort. • . . 121 De jonge Landman. Wijze: Hier heeft mij roó zenmond befchciden. . . . 126 De vlijtige Timmerman. Wijze : Wat doet mij nntflcllcn ? 130 */ Patriotfche Meisjen. Wijze : Helden ! laat uw1 moed opwekken. . . . 134 bemoediging. Wijze : IVij dragen met gelijke zinnen. 13Ö Jiij het vestigen der Franfche Conftitutie. Wijze: Schoo. «e Beemden l zalig veld ! . . 140 De weldenkende Minnaar. Wijze: 6 Zielverrukkende avondflondl . 143 De Hoop. Wijze: Hoe fchoon licht ons de Morgenf er ! 145 De blijmoedige Kristen op den laatflen dag van '/ jaar. Wijze : Je le compare avec Louis. . 148 Nieuwjaarslied. Wijze: 6Kersnagt fchooner dan de dagenl 153 Aan 't Vaderland. Wijze : Hoe zoet is 't , daar de vriend- fchap woont! .... 155 Richard op het graf van zijne Vrouw. Wijze : IVnar heen ? mijn ziel! -waar heen ? . . ig
dat Cod beviel, Omkleedt een vrije ziel; Een held ftierf op deez' grond, Daaï — wiit dit bloemtjcn ftond.
Zo weeldig als de boterbloem
Haar malfche blaan ontvouwt; Zo bloeide eens der Bataven roem ——
Nooit fnood verkocht voor goud;
Nooit door gevloekt belang
Gewijd aan vreemden dwang;
Neen — heilig was die grond.
Waar 't ftalpjen veilig ftond,
Ó Vrij-
VOOR HET VADERLAND. »3
é Vrijheid ! vrijheid ! — diefbrc fdnt!
Gij woont in 't eikenwoud, Aan geen bemuurde burg offtad —-
Maar aan 's volks arm vertrouwd.
De ftem der maagden rei
Verdween in krijgsgefchrei;
Elk waakte voor dien grond,
Waar 't zoodeniiltaar ftond.
Natuur omftak der helden moed,
Elk {treed voor Gade en kroost; En ftroomde eens 't vrije heldenbloed ,
Onfterflijke eer gaf troost:
List bood geen zwijmelkelk;
Gezoogd met vrije melk,
Zwoer elk, wie 't recht verftond,
Zijn trouw aan Bato's grond.
Het
t4 LIEDEREN
Het vvichtjen lachte op raoedefs fchooc
Den koenen vader aan, Terwijl liet pocslige armptjens bood,
En 't heldenhart deed (laan —«->•
Ja — 't zoog reeds vrijbeidmtfl
Aan moeders boezem in; —.
6 Moed! bcfcherm dien grond,
Wtór eens uw heirvaan ftond.
* *
*
D E
VOOR HET VADERLANDi 15 D E
V R IJ E MINNAARES.
Wijze: Wat is het fchoon, het menschdom enz.
J^ooit zal mijn hart voor flaaffche zielen kloppen;
Vrijheid I voor u ontluikt mijn jeugd. Zacht blinkt de dauw op jonge bloesfemknoppen ,
Als ons het daagend licht verheugt:
Zo pronkt de zucht voor 't Vaderland,
Als 't jonge hart door liefde brandt, (bis)
L1 cest zal nooit mijn fiere ziel bckooren.
L1 c e s t ik haat uw' valfchcn aard: E el hart, als ik, op vrijen grond geboren,
Eeihart is al mijn agting waard.
Geen laf gevlei onteert zijn deugd —
Keen —— waare grootheid kroont zijn jeugd.
LH
l6 LIEDEREN
Li CS s TI lioe diep uw trotschheid zich vernedert,
Geen blanke oprechtheid fiert uw min, Geen grootfehe deugd heeft ooit uw ziel vertederd,
Neen nooit wordt roosje uw echtvriendin!
Licf. st, bezield door zelfbelang,
Kuscht QegtS de boei van flaaffchen dwang.
Elk, die om goud zijn Vaderland durft hoonen,
Kent ook geen waare liefde of trouw; Elk, die zijn hulp aan hccrschzucht durft bctooncn,
Kiest Ikgts uit dwinglandij een vrouw.
Een trotschaard, door belang gevleid,
Vervolgt — verdrukt onnozelheid,
Eeliiart! die drift, die heel uw ziel doet gloeien,
Als Vrijheid u haar ketens toont; 6 Zulk een drift doet tecdre traanen vloeien!
Eeliiart! eens worde uw trouw bekioond!
Ja — zulk een drift vergoodt uw min t
E e l h a R t ! — roosje is uw zielvriendin !
D E
VOOR HET VADERLAND. 17
D E
Bruid,
Wijze: Laatst maal als ik in '/ maifaifoetti
"\^at is mij al geluk voorfpeldl
Elk fprcekt van Heil en vreugd; Maar acli! toch wordt mijn hart bekneld:
In 't bloeien van mijn jeugd
Is reeds mijn lot bepaald;
Mijn hart heeft niet gedwaald: Geen eigenbaat, geen woest geweld
Heeft hier gezegepraald.'
B Neen
l8 LIEDEREN
Neen e e i. li a n T — neen! de reinfte min
Ontvlamt mijn vrije ziel; En gij, ge omhelst een hartvriendin,
Die u volmaakt bcvkl:
Waar ach! 'k voel al 't gewigt
Van elk' gevergden pligt, Dien ik voor Gade en Huisgezin
Eerlang met vlijt verrigt. ——
Met vlijt gewis! — maar zo mijn moed
Door al die zorg bezwijkt? —— Ja, Huwlijksftaat! de hoop is zoet —
Doch 't waar genoegen wijkt;
De zorg bewolkt mijn jeugd;
6 Vrijheid! al mijn vreugd! — 6 Vrijheid! ja uw invloed blijkt,
Gij zweeft langa 't pad der deugd.
Mijr»
VOOR HET VADERLAND. jg
Mijn EEtHARTt 'k heb u vrij beminn*,
Uw liefde is al mijn roem; Gods trouw, die onze ziel verbindt.
Plant de eenwge lentebloem.
De angstvalligheid verdwijnt,
Mijn blijde heilzon fchijnt, Als ik mijn eeibakt echtvriend noem
Geen hemelwellust kwijnt 1
Ik voel geen kluisters, neen! —. ons hart-—
Ons hart fmcit vrij in één; De zaclnfte banden baaren finaft
Onze eclit baart zaligheên.
Voor eeuwig is ons lot
Verecnigd j—. liefdrijk God! Een min, die dood en wisning tart,
Schenkt ons het rijkst genot.
B 3 VIUJ.
20 liederen
V R IJ H A R T
AAN
C L O Ë.
Wijze: AU phocbus met gloeiende Jlraalem
't Ïs lente* mijn cioë! — de bloemen
Verderen de 1 groenenden grond ; Zie de ochtend Gods grootheid weêr roemen,
Met goud in den bloozenden mond. Mijn cloc! dcez' bloemrijke paden, Befchaduwd door jeugdige bladen,
Waar 't ftatig geboomt weêr meé pronkt, Mijn cloëI deez' bloemrijke paden
Zijn vrolijk door Englen belonkt.
Mijn j
VOOR HET VADERLANS. 21
Mijn c t o ë ! 't is lente —— de morgen
Veradelt de vreugd der natuur; Ons hnrt l;ent geen wroeging geen zorgen ;
Mijn c l o ë ! God wenkt in dit uur —— God wenkt ons, mijn ci.oë!— wij knielen ~ Zijn goedheid ontvlamt onze yiclen;
Ons offer is dankende vreugd: Mijn c l o ë ! God wenkt ons wij knielen ;
Zijn goedheid bekroont onze deugd.
Ons hart is doorliefde vertederd,
Ons hart flaat eenftemmig en vrij, Geen fchraapzucht heeft de onfchuld vernederd3
Natuur! wij zijn dankbaar als gij.
Natuur! wij zijn zalig wij minnen ,
Geen trotsheid misleidt onze zinnen.
Genoegen veradelt ons lot. Natuur! wij zijn zalig wij minnen j
Ons hart klopt voor Vrijheid en God,
B 3 Mij3
22 LIEDE REN
Wijn cloc! mijn vadérlandsch meisjen I
De (laaf kruipt voor goud in het ftof; De ftuip is voor ons een paleisjen,
Veel grootfchcr dan 't prachtigftc hof; — Hier vinden wij rust en genoegen; Geen angst zal uw hartjen doen zwoegen,
Daar 't vrij onder 't bloemtuiltjen klopt; Hier vinden wij rust en genoegen,
Daar trotsheid haar wroeging verkropt,
Mijn ctoë! geen vleiende flaaven,
Door gouddorst aan fnoodheid geboeid. Zijn 't nakroost der dappre Bataven,
Hun naam wordt door Englen verfoeid:
laat fehandüjke wellust hen ftrcclcn
Daar eigenbaat woeste tooncelen
Voor kwelling en wanhoop ontfluit; Laat fdiandlijkc wellust hen fhvclcn —-
Geen min deel de vreugd aan hun uit.
Do
VOOR HET VADERLAND» 23
De min liceff ons aanzijn veredeld,
Ginds wacht ons het altaar der tromt'; Geen gunst wordt van trotsaards gebedeld,
Gods min is ons veilig gebouw. Mijn cl oë ! geen dwang doet ons beeven, De deugd kan ons hart niet begeven;
Mijn bloed is aan Vrijheid gewijd. Mijn CLoë ! als dwang ons doet bceven,
Dan — dan vliegt uw vrijhart ten ftijjd'5
IU AI-
*4 liederen'
A L C E S T
BIJ 'T GRAF VAN
ROOSJE.
Wijze: Hier ligt mijn damon nu in't grafi
jNatuur on'.waakt — de leate keert
Maar, ach! voor mij niet meer! Mijn roosje flaapt \p 't Hof des doods ., Mijn meisje ontwaakt niet meer!
Mijn roosje flaapt in 't ftof des doods ;
De lente kroont haar graf. Mijn roosje! uw lieve — zachte band
proogt nooit mijn ttaanen af,
Ho*
VOOR. HET VADERLAND. 2g
Hoe dikwijls liebt ge in *t lentegroen
Hier aan mijn borst gerust! Hoe dikwijls lub ik hier uw fmart
Al troostend weggekuscht!
Mijn roosje! ik zag uw lieve jeugd
Door zieierouw verpest; Geen voorfpoed kroonde uw wisfiend lot —<•*
Mijn Dief! — in 't fterfgewest.
Mijn liefde was uw heil — uw vreugd,
Gij waart mijn zaligheid; 1 Ons hart (laat op den zelfden toon —•
Mijn roosje! — in de eeuwigheid. —«s
Ons hart Haat op den zelfden toon! —-»
Mijn roosje leeft voor mij; Cods liefde kroont haar tederheid}
Mijn meisjen mint mij vrij.
B 5 De
2(5 LIEDEREN
De dwang, door eigenbaat geteeld,
Hadt ons geluk verwoest; Zijn ketens zijn, door 't koude zweet,
Op 't fterf bed doorgeroest.
Mijn roosje! 't is aan fnootïcn dwang —
Aan trotsheid nooit gelukt; Dat gij de wellust van mija ziel —■
Mij»' boezem werdt ontrukt.
Maar, ach ! — mv minnend hart bezweek!
Gij zaagt mijn' tegenfpoed, Gij zaagt de list van haat en wraak .n
Maar tevens ook mijn' moed*
Mijn roosje! ii; heb mijn Vaders vloek
Vergeefsch voor u gefcjoord; Uw vleiend oog las in mijn ziel
Deu nagalm van eik woord.
Toen
VOOR HET VADERLAND. 27
Toen hoorde God den duwen eed
Van mijn onfehendbre trouw; Toen zwoer ik, dat geen wraak —» geen dood
Ons immer fcheiden zou. .
'Mijn roosje! ik hield u aan mijn borst
Vol tederheid gekneld; Elk tikjen van uw zwoegend hart
Heeft ook dien eed verzeld,
Toen knielden wij aandoenlijk néér,
Uw hand beefde in mijn hand; Maar zulk een onfchuld —■ zulk een min
Verkoos haar Vaderland,
De God der liefde zag ons heil,
In de eeuwigheid gegrond , Mijn Meisje ! een zalig voorgevoel
Sprak door uw' roozenmond:
s, Mij»
2^ LIEDEEEN
„ Mijn lieve aicf.st! geen aanlach geluk
„ Wacht op uw zielvriendin; » Mijn Vriend ! de kroon der eeuwigheid:
j, Veifiert onze (ngjeurnin,
,» A l c e s t ! mijn leven.skragt bezwijkt,
„ Een doodflaap ftreelt mijn hart; „ Ik blijf uw roosje; alcest! geen dwanj
„ Vernedert meer uw fuiart,"
Zn fprak mijn meisje w en flreclde een traan
Van mijn verbleekte wang; Een korde buivring floot mij "t hart,
Nog vloekte ik haat en dwang —■
Nog vloekte ik al den tegenfboed
Die roosjes vreugd verflond; Terwijl haar taal de taal der deugd,
Mij aan mijn' pligt verbond^
* Men.
VOOR HÉT VADERLAND. 29
ft Menrclienlicfde! 6 Krisrenleert
Gij hebt haar z'e! gevleid; Mijn roosje wandelt, aan uw hand,
Vol vreugd naar de eeuwigheid.
Ik volg n —— liefling van mijn hart!
Uier, op uw zvijgend gr.rf
Hier rolt het fterfiied op mijn vreugd
Van bleeke lippert af.
Mijn roosje! ik zag uw teder hart
In 't uur des doods verflaauwd; Ja 'k heb uw reeds veftlijfdc hand
Met traan op traan bedaauwd.
*k Heb (hikkend op uw' kouden mond
Den jongden kus gedrukt; Nog ééns ontblootge uw brekend oog,
Door tederheid verrukt.
„ Ar..
3° LIEDEREN
M ALCEiiI mijn vriend !" dit ftaamrend u-oord
Smoorde in uw' laatften fmk; Mijn hand bieef in uw band beklemd — Mijn God! — mt oogenblik! . , ,
Slaap roosje! fchuidlooze Engel Cods! —
Mets dooft ons liefdevuur; 't Viooltjen waasfemt op uw' graf
Den lijkdienst dei' natuur.
* • * I
I
vrtj.
VOOR HET VADERLAND. $1
V R IJ H A R T
E U
LAURA.
Wijze: Hoe gelukkig leeft het veel
"\^r ij h a r t , die zijn zuivre mirt Kooit door eigenbaat liet boeien, Zag vol vreugd de leliën bloeien ,
't Sieraad van zijn hartvriendin, (bis.") „ *k Zal (dus fprak hij) eer de morgen
„ Nog den dauw van bloemen kusclit, „ Verschöntloken leliën plukken:
„ Laura fluimert nog gerust. Qisi)
■ » 'k Zal
32 LIEDE REN
„ 'k Zal haar met mijn morgengroet „ Dit bevallig tuiltjen bieden. I, 6! Doe nu haar flaapjen vlieden ——
:, Schoone heldre morgengloed I rt
Vrijhart ziet een minziek duifjen,
Dat in borst cu vlèrltjens pikt; Vrijhart vangt het zorgloos diertjen,
Daar 't in 't groen zijn pluimen i'ehikr.
i, Dicrtjen! (fpreekt hij) vrees gceii leed J s, Laura zal dccz' angst vergoeden, i, Vleiend zal ze uw leven voeden,
„ Als gij van haar kruimtjens eet. „ Och ! ontwaak, mijn lieve lauiaI
Nee:n uws vriends gefchenken aan, „ Loon mij met den kus der onfchuldt
„ 't Beeld der zuivre leliblaan."
V ri>
VOOR HET VAÜERLAN». 33
Vrijhart gloeit door teedïe vreugd) Laura, fchoon gelijk de morgen, Zier, bevrijd van dwangzorgen,
Blij den licfling van ba3r jeugd.
/
Laura treedt bcm lachend tegen;
V r ij ii a r t drukt baar aan zijn borst^ Biedt zij'; duifje en 't lelittn'ltjen,
Door geen ftofjens nog bemorst'.
Laura bloost door vreugd en min; Maar in vriendlijk - vleieiide oogén Spreekt aandoenlijk incdcdoogen.
„ V r ij h a r t 1 (zegt ze) uw Zielvriendin „ Kent de zaligheid der liefde —-
„ Licfic, vrij van allen dwang! a, Zou ik de onfchuld wreed doen lijden —•
„ Uit vermaak of zelfbelang?
C » Zie
34 &IEBEREN y
„ Zie dit duifjen, dicrbre vriend! „ Zie dit duifjen voor mij fchrikken, „ Zie het hijgend hartjen tikken —
„ Heeft dit duifje ooit ftraf verdiend? j, Lieve V r ij h a r t ! hoor den doffer I
„ Och! hij fchreit ons kirrend aan — „ Geef zijn tecdre duif haar vrijheid!"
V r ij n a r t ftort een eedle traan.
*t Duifjen klapt de wiekjens vrij. Vrijhart kuscht zijn laura teder3 't Schuldtoos meisjen kuscht hem weder,
Dankt hem voor de bloemtuil blij. Zuiver, als de blanke lelies,
Klopt haar hart door liefde en vreugd, Ja de bloemtuil op haar' boezem
Schetst haat tederheid en deugd.
O E
VOOR HET VADERLAND. 33 Ö E
AANSTAANDE MOEDER,
Wijze: Volfchoone Meisjem! vrije Telgent
E>en ftroom van vleiende gedachten
. Vloeit lieflijk-troostend door mijn' geest i
De blijde hoop kan angst verzachten,
Gods liefde waakt — waarom gevreesd? Gods liefde waakt — ik wacht blijmoedig}
Een huivring rilt door 't kloppend hart} Maar hoop verbant die huivring fpoedig,
Ja, blijdfchap loont eens baarensfmartl (titi)
Ca 6 Bhï
jjfj Ë IEDER.EN
3 Blij* voornitzigt! zoet verlangen I
Wijn Echtgenoot — uw Zielvriendin Zal ras haar' liefden wensch ontvangen,
Ras kroont een Telg uw trouw uwmiij.
Wijn beste vriend! wat zaligheden
Bekooren ons in 't ruim verfchietl De hoop doet ons op roozen treden,
Daar 't hart de rcinfte vreugd geniet.
Nooit doe mijn nadrend lot u fchrikkeri;
Mijn Licfilng I 'k zie een ftille traan ; J—• Moet in de zaligde oogenblikken
Uw minnend har» angstvallig flaan? Een treurige ernst bewolkt uw trekken,
Terwijl ik op uw' boezem rust; 'k Weet alles in üw ziel te ontdekken,
Terwijl gij mij omhelst cn kuscht.
Ver.
VOOR HET VADERLAND 3?
Vergecrsch verbergt ge uw teedre zorgen ;
Verkoozen vriend! — bezwijkt uw' moed? Gij hebt vergeefsch die traan verborgen —-
Vrees niets, mijn Liefling! God is goed. Wat heil! na weinig bange flippen
Voelt gij uw edel hart verrukt ; Terwijl gij op mijn blijde lippen
Den dankbren kus der liefde drukt.
De hoogfte vreugd bekroont mijn lijden ;
De wreedfte finart duurt immers kort ? Hoe kan het denkbeeld mij verblijden,
Het denkbeeld —— dat ik moeder word i Mijn Gaê! wij wachten 't zoetst genoegenj
Nu wordt ons aanzijn uitgebreid ; VVat kunt gij bij ons lot nog voegen,
Als ons een ibelend kindjen vleit ?
6 3 Mij*
gS 1I E DE1EN
Mijn Vriend! als eens een bloozend wichtje*
Hier aan mijn' boezem fchuldioos fpeelt; Dan toont mij' 'u vriendlijk aangezigtjen
De lieve trekken van uw beeld. Mijn Gaé! dan zien we in gulle lachjcns
De zaligheên, die onfchuld baart; En 't vleiend kind gewent, al zachtjens» Aan 't- rustloos wisflend lot der aard.
Mijn hart za! hemelvreugd verfaamlcn.
Mijn Vriend! hoe wordt uw ziel bekoord, Wanneer ge, in 't afgebroken ftaamlen,
Den lieven naam van Vader hoort! 6 Ja! wanneer ge uit halve woonljcns, Dien lieven naam het eerst verftaat; Dan Loeien nieuwe huwlijkskooidjens, Terwijl ons hart door wellust Haat.
Mijn
VOQR HET VADERLAND. 39
Mijn Echtgenoot! als 't huwlijkspandjcn
Al zuigend in mijn armen rust; Dan biedt het u een vleiend handjen,
Terwijl ge ons beiden ftreelt en kuscht. Verbeelding doet mij wellust fmaaken,
Een wellust — die mijn zorgen bant; Gods«.licfde blijft mijn lot bewaaken,
0ods liefde vlocht mijn' huwlijksband!
Mijn beste Vriend 1 geen bange zuchten
Verpesten onze blijdf"chap"meêr; Neen, zouden wij een tijdftip duchten,
Een tijdflip tot ons eeuwige eer 9
Een tijdftip — dat de ftand — de waarde
Der menschlijkheid met glorie kroont? Wat juichftof! ja het kroost der aarde
Ziet al zijn' angst met vreugd beloond!
C 4 6 Lief
4° CIEBBRBN
6 Lief vooruitzigt! reine weelde I
Ik zie liet kraambed lachend aan; 'k Zag dikwijls, als de hoop mij fi eeld»,
Vol vreugd hier 't ledig wiegjen ftaan. Elk unrtjcn voert mijn blijdfcbap nader;
Mijn Gaê! het pand der trouwfte min, j pmhclst ge eerlang verrukt, als Vader,
In de armen van uw Zielvriendin.
B Ë
VOOR HET VADERLANS. -Jl,
DE ARME
MAAR.
VERNOEGDE MOEDER.
WJjze: Vrolijke uurtjens!
Ja, 'k ben moedert
Albehoeder! 'XWicht, dat aan mijn' boezem fpeelr. Vindt in j e s u s ook een' broeder; Ja, mijn zuigling draagt Gods beeld.
'k Voel mijn waarde;
Bloeiende aardel Keeti, gij zijt geen traanendal. 't Wiciitjen, dat ik kermend baarde. Geeft weêr juichftof aan 't heelal.
C 5 Schuld-
43 LIEDEREN
Schuldloozc Engel! Ja, ik mengel Teedre toontjens der natuur; Bat een feraf kransjens (hengel* In den glans van 't godlijk vuur!
't Lieve leven V gegeven Lieflingl is een pronkjuweel, Door Gods wijze hand gcweeven In het fchoon volmaakt geheel.
Gulle laehjens Loonen zachtjens Hoeders bange baarensfinart. Slaakt uw mondje onnoosle klagtjens» Ach! dan breekt mijn kloppend kart.
Blijde lonkjens Spreiden vonkjens Van de reinftc hemelvreugd; LescTi uw dorst met gulle dronkjens; ' ïloezemmelk is dauw der jeugd.
Lief.
VOOR HET VADERLAND. 43
Liefde-pnndjenl *t Foeslig handjen Streelt den boezem, dien gij zuigt; God! bewaak 't ontluikend plantjen, Dat reeds van uw gunst getuigt.
Schuldloos vleien —
Hulploos fchreien —r Alles wekt mijn tederheid; •SUK dit, zelfs bij de cnglcnrcien. Spraakloos om befchenning pleit.'
Zorgloos -fpeelend, Vrolijk-ftreeleud Kent mijn wicht geen angst, geenfmart;
Zorgloos in mijn armoê deelend Schuilt het zacht aan 't moederhart.
Lieve roozen
Zie ik bloozen Op uw kaakjens —< vleiend kind 1 God! ik voel mijn zorg verpoozen, Daar gij vreugd en onfchuld mint.
4 4 't r e d e a e . h
Kunnen zuchten 't Hart omvlugten? ... Bioozend Engeltje! — uw gelaad Spelt mijn hoop de rijkfte vruchten, Daar mijn hart door wellust flaat.
Reine blijheid, Rust en vrijheid Zie mijn kind alom verfpreid t Ja, uw hartjen klopp' voor vrijheid — Lieveling der eeuwigheid.'
* *
moe-
voéit het vaderlanj^» 45
MOEDERLIJKE WIEGZANG.
Wijze: Een tuinman droef te möede.
Ja, vleiend Hartediefjenl
Gij reikt me uw armpjens to.ej 'k Vcrfta de onr.oosle klagtjens, En lief betraande lacbjens ;
Gij zijt uw wiegjen moê. (bisi)
Maar, vriendlijk-bloozende Engel!
Uw moeder hijgt naar rust; En vader, die u ftreelde, Toen ge aan mijn' boezem fpcelde,1 Hadt u in flaap gekuscht.
Waï
40 LlEDEREJJ
Wat ftoort uw zorgloos flaapjen?
Mijn fpeelziek kindjep vleit, Om op mijn' fclioot te darden, Zich hcliend moê te (partlen; —
Dit is 't, waarom gij i'chreit.
Gij (taart met pinkende oogjenj
Het kwijnend nagtlicht aan; Ocli ( flaap, mijn bloozend wichtjen I Dat oogbekoorend lichtjen
Moet achter 't fchermtjea ftaan.
'k Cecf, knielend bij uw wiegjen
U nog een' lekkren zoen; Kom, 't Oaapjen doet u groeien, t Zal, in zijn zachte boeien
Uw kragt ontwikklen doen.
Uw blank — uw poeslig bandje» Streelt mij de vreugd in 't hart;
t> Lieve God! uw goedheid
Schenkt mij de reinlte zoetheid, Ka bange boezemlhaart.
Gij
VOOR HET VADERL-AN». 47
Gij blijft mijn kind bewaaken;
Mijn GodI het draagt uw beeld, Uw beeld — dat in zijn lonkiens, Met zuivre liefdevonkjens ,
Zo zielverteedrcnd fpcelt.
Dit lachend bloesfemknopjetj '
Ontluikt, zo vrij als blij, Het waasfem', tot belooning, Nog eens den besten honig
Voor Ncêrlauds maatfchappij.
Mijn bloeiend Lenteroosjen |
Ontluikt in vrijheids beemd; 't Spreide onvervalschtc kleuren En offer liefdegeuren,
Van wraak en list vervreemd.
De hoop ontvlamt mijn zangdrift;
Maar zacht ... mijn wichtjen rust. Ja, Liefling! flaap een beetjen, Maar, eer ik 't wiegekleedjen
Nog fluit, eens zacht gekuscbt.
O E.
4^ iiÈDEltÈKl D E
B R A A V E VADER
AAN Z IJ N*
ZOO N.
"Wijze: jtfvec les jeux dans le viÜagei:
IV-tijn Zoon! gij treedt de roozenpaderi
Der kommerloozc kindsheid af; De glorie wenkt U volg, mijn Jonglinj!
Of kruip vcragt naar 't zwijgend graf. 6 God! dit denkbeeld doet mij bloozen ^
Gij kruipend — gij ontaard— veragt?..; MjnZeon! waart ge in uw wieg dan fcbuldloos.
Beroofd van moedermelk, verfmacht. (fö.)
Een'
rCÖR HET VADERLAN». 45,
Een traan zwelt in uw tintlende oogen,
Uw grootheid gloeit in 't jeugdig blos; Mijn Zoon! 'k verfla die eedle trekken,
Eens rukt gij flaafffche kluisters los. Mijn bloed, het bloed der dappre Vadrea
Spreid' op uw wang dien gloed der wraak; Ja, 't doe uw hart, als 't mijne, kloppen;!
Wyn Zoon ! welaan !'tgeldt vrijheids zaak I
Mijn Zoon ! 't gevoel boeit tong en Iippei,
Uw hart, dat op mijn' boezem flaat, Doet mij uw* eed aan Vrijheid voelen,
Uw' eed dien Nc-êrlands God verftaaC.
Mijn ziel fmaakt reine zaligheden •
'k Ben Vader van een* eedlen Zoon; Zijn grootheid is mijn ecuwge glorie 1
Zijn vrijheidmin mijn zegekroon^
D De
50 I/IEDERE If
De grijsheid doe mijn ktagt verwelken I
Geen nood ! in u herleeft mijn moed. Jal 'k heb een echte telg van i;ato,
Geteeld — befchermd en opgevoed. Geen laffe praal, geen dartle zeden
Ontadelden uw afkomst ooit; Geen wellust mengt verzengde bloemen
Met leliblaan, die de onfcbtild ftrooit.
6 Roeml 6 blijdfehap van mijn Icvent
Geen wraak, maar trouw aan 't Vaderland Geef, als de wijsheid 't recht verdedigt,
Het ftaal voor Vrijheid in de hand. — Voel, wat natuur en pligt dan vergen ;
Dit oord zij dierbaar in uw oog; Dit oord waar de eerfte vonk des levens
Uw hart in moeders fchoot bewoog.
Kom,
Voor het vaderland. 51
Kom, volg mij, zweer op 't graf der helderi,
Voor 't oog der Fnglen, die hun asch Bewaaken, zweer: dat recht en vrijheid
Het doel van al uw pooging was. Kniel op uw moeders grafzerk, j'onglingl
Haar vrije geest ontvlamm' uw' moed. God lof! uw boezemmeik, mijn WeéfliehVt
Heeft onzen roem 's lands eer gevoed!
* *
£2 LIEDEREN
D E
GERUSTE PATRIOT.
Wijze: & Zielverrukkende avondflondl
Dit hart klopt voor mijn Vaderland;
Ai voel dien blijden tik : Ik leefde (leeds voor 't Vaderland;
Hoe vrolijk adem ik!
De Deugd is mijne Gidze alom.
De Vrijheid mint mij teêr. Ik ben bij braaven wclkkom,
Ik heb van braaven eek
Hoe
VOOR HET VADERLANS» 53
Hoe juichend trede ik voor mijn' God!
Mijn aanzigt gloeit van vreugd; lk loof hem, ook in 't aakligst lot —
lk volg het pad der deugd.
Mijn hart is zich geen kwaad bewust;
Ai voel het luchtig liaan! . Ik denk, ik werk, ik fterf gerust —•
Gods engel lacht mij aan.
Een laaghart eer' de dwinglandij,
Hij voelt zijn waarde niet; Mijn hart tikt altijd vrii en blij,
Zijn hart trilt als een riet,
lk leef, ik fterf voor 't Vaderland —«•
lk leef ik fterve vrij;
Bewerk ik 't heil van 't Vaderland **m
Wat zaligheid voor mij!
D " CE S-
54 C. I E D S R E M
LENTEMORGEN.
Wijze: Bron van %t rein/Ie vergenoegen.
;om, lieve Lentemorgen!
Die langs purpren wolkjens fiijgt; Daar uw glans , in damp verborgen,
Paarlen aan de bloesrems rijgt. Zacht onifluierd rijst uw luister, Kwijnend vlugt het (luimrig duister,
Daar uw hand, die filver ftrooit,
Zelfs zijn bruine vleuglen tooit.
■VOOR HST VADERLANS. 55
Welkom, • lieve Lentemorgen!
Door natuur vol vreugd begroet; Dampen, die uw' glans verborgen,
Smelten voor uw' roozcnglocd; Klim langs zacht bewolkte boogen , Ncvlen, die deez' aard omtoogcn,
Als een vaale nagtgordijn ,
Vlugten nu voer zonnefchijn.
Heldre hemel, warme draaien —>
Alles, alles maakt mooi vveêrl Vruchtbre heuvels, blijde dalen
Juichen tot hun Scheppers eer; 't Gloeiend licht zuigt blanke dtopjens Van de purpren roozenknopjens,
't Koeltjen wiegt bedauwde blaan ,
't Zangkoor beft zijn feestlied aan.
D * 't SméJS
sG *• I * B E R e N
*t Smeltend lied der filomcclcn
Rolt door 't digtbewasfchen woud, Waar de vreugd, die 't liart kan frreclen,
Met bekoorlijke onfchuld trouwt, 't Duifjen klapwiekt, onbedwongen, 't Bouwt een nest voor teedre jongen, Daar de tortel kirrend vleit, En zijn zachte wickjens fpreidt.
Alles ademt reine weelde;
't Bcekjen golft door bloemrük groen> Jeugd, die Edens burgren ftreeldc, Huwt aan 't bloeiend jaarfaifocn. 't Eeekjen ruischt met 't veldgefchater, Struikjens fpieglcn 2ich in 't water, 't Ruifchend beekjcn kuscht hun beeld Daar *t met bloem en heester fpeelt.
Gof*>
VOOR HET VADERLAND, |j»
Couden zonneftraalen dansfen
Langs het luchtig kabblend nat, Dat, bemaald met rijke glansfen, Om de blanke zwaanen fpat —
Zwaanen die de beek doen fchuimen,
Dropjens, op haar witte pluimen, Spreiden al 't aanminnig fchoon Van Gods regenboog ten toon*.
Welkom, blijde Lentemorgen !
Die natuur met roozen tooit, Die, in filvren gaas verborgen,
Paarlen om haar rustbed ftrooit. 'k Zie natuur alom ontwaaken, Wellust doet haar' boezem blaaken;
Nijvre vlijt, tot vreugd gereed,
Plooit haar ïievlig morgenkleed.
D S Wel-
5? LIEDEREN
Welkom, fclioone Lentemorgen!
Landmans dankbre boezem gloeit; Blijde hoop veriïiioort zijn zorgen ,
Nu weêr veld en boomgaard bloeit; 't Grazend rundvee biedt hem zegen, 't Hupplend fchaapjen blaet hem tegen ;
*t Bloemrijk gras, het lachend veld
Alles, alles heil voorlpclt.
*
D B
VOOR HET VADERLAND. 59
DE AVOND,
AAN
J Ü L I A.
"c Ts weêr avond, juliaI
Wederom een dag voorbij „ Wederom een ftapjen nader Aan het huis van onzen Vader;:
Ieder dagjen nadren wij.
Ieder dagjen, — ja ó ja!
'< Is weer avond, juliaI
Ws4r
I. I E D E R E N
Weer een dag, mijn juli at Slaat uw hart nog zó verheugd? ... Ik mogt mijn béftemtatog voelen, Julia Gods eer bedoelen.
Julia! ik Ichnei van vreugd! Dag, ik denk n juichend na; Weêr een dag, mijn juliaI
Weêr een dag, mijn ju-lia! 1
Wat gevoel van de eeuwigheid?
Vliegt in 't met, gij dagen jMrcn,
'k Zie twee oogjens vonklend ftaaren
Op de plaats, die ons verbeidt; En ik zie haar — ja ó ja!
Weer «een dag, mijn julia*
't is
ïcor HET vaderland. 6l
't Is wéér avond, tul ia!
Alles duikt in 't treurig zwart. Wij zien 't' eeuwig zonlicht blinken ; Laat de zon aan 't westen, zinken,
't Eeuwig licht wijkt nooit van 't hut—•
Nooit wijkt onze min , mijn Gae !
Welle een avond, julia!
't Is weêr avond, julia!
't Zachte rustbed wacht ons afj. Gezellin van 't lieve leven! Na dat wij den doodfuik geven,
Slapen wij gerust in 't graf5
Na 't ontwaaken, ja 6 ja!
Komt geen avond, juliaI
avond.
64 tlBOERE»
AVONDWANDELING
MET
J ü jÉ I A, w
*» elk een avond, julia! Geen blaadjcn maakt gewemel, Geen wolkjen kleurt den hemel — Hoe beider fchijnt de maant Zie 't heir van Herren aan; 't Is rondom hemel, waar wij gaan • Waar wij gaan, mijn lieve Gaé| Welk een avond, julia!
God
VOO» HST VADERLANB. ^3
God is bij ons, julia». Geen kwaad kan ons gcnaaken. De Godheid wil fteeds waaken;
Befchouw de lucht — het veld»
Die fterrcn — druppels telt,
Bewaakt zijn kindrcn, als een held —— Als een held (laat hij ons gaê. Welt; een avond, julia!
Zie Gods grootheid, juli At De fterren, die clddr flikkven, De druppels, die hier blikkren , De maan, zo vol van pracht, Die lichtfter van den nagt, Vertellen tTaam Gods liefde en magt: Jlagt en liefde — ja ó ja! Welk een avond, julia!
Sota;
(54 t-lEDEUBK
Sombre ftilte, julia! Wanneer wij, vrij van zorgen, Vast flapen, tot den morgen, In 't ftüle doodendalj Wanneer het eeuwig AI
Ons wekken ons volmaaken zal **m
Ons volmaaken, ja ó ja!
Dan is 't dag, mijn julia!
Voel Gods grootheid, julia! DaYir, boven fterrenkringen, Wéar büjde ferafs zingen,
Toont God in zijnen Zoon, Op een verheven troon, De volheid van het zigtbrc feboon,
Schoonheid zonder wedergaö m 't Wordt bier dag, mijn julia!
d E
VOOiR HET VADERLAND 65 D E
VERGENOEGDE VADERLANDSCHE VROUW.
Wijze: Kom orpheus enz.
Ik noem deze aard geen traanendal,
Geen dnnkre wildernis, Daar God, de Schepper van 't heelal,
Iilijn vriend mijn vader is.
6 Zcgenvolle deugd!
Een Aroom van reine vreugd üluischt langs uw zachte lelipaan ; lk voel mijn' dankbren boezem Haan,
God! neem mijn offers aan.
E De
66 liederen
De welvaard ftreclt mijn blij gezin;
Mijn fchuldloos, vrolijk kroost, Dat, als de roozengaard der min,
Met lentclachjens bloost;
Wijn kroost, waar in het beeld
Des vaders vleiend fpeclt, Dit kroost heeft ons geluk voltooid, Schoon de overvloed geen fchatten ftrooit,
Ons heil toch wankelt nooit.
Mijn huwlijksvticnd! uw vrije ziel
Smelt met mijn ziel in één; Uw grootheid, die mijn hart beviel,'
Schept nieuwe zalighcen.
Geen kruipend zelfbelang
Vernedert ons voor dwang. Mijn huwlijksvriend! van ftaatszuclit vrij^ Werk trouw tot nut der maatfchappij,
En fpot met dwinglandij.
On»
VOOR HET VADERLANS. £~
Ons vrij, ons huizelijk geluk
Ontduikt liet oog der nijd : Dat jèhitttend ftof den flaaf verruk'.
Ons kei! verduurt den tijd.
Wijn luiwiijksvriend! ons farare
Klopt zalig, veelt geen {taart, Zie 't kind, dat aan mijn'boezem hecht — Gevoel, hoe 't banden voor onze echt Met vleiende armpjens vlecht.
Mijn huwlijksvriend! vernoegde rust
Lacht op uw gul gelaad, Daar 't hart, geen zelfsverwijt bewust,
Door reinen wellust flaat;
Gij fhiaakt den loon der deugd.
De vrijontioken jeugd, Der panden onzer tecdre min , Zoog van uw trouwe zielvriendin De melk der vrijheid in.
E 2 De
68 LIEDER.EH
De vadernaam, die vleiend {heelt,
Wekt al uw tederheid, Als 't fchuldloos kindjen lacht en fpecltj
Of om uw' bijftand vleit;
Dan zie ik, dierbre Vriend,
Die al mijn min verdient! Dan zie ik, wat uw ziel gevoelt. Welaan, hoe 't wisflend lot ook Woelt,
6od heeft ons heil bedoeld.
* *
AAM
VOOR HET VADERLAND. 60 AAN M IJ N
VADERLANDSCHE VRIENDEN.
Wijze: Eenfaam bosch! enz.
I^aat de laster fchiflipend woeden ;
Waare grootlieid wankelt nooit; Door de hand der tegenrpoeden
Wordt haar glorieloof gcftrooid. Wanhoop moog' den trotschaard knaagen , Blanke deugd blijft palmen dragen, Met den dauw der hoop getooid.
E 3 Vrij.
f>j LIEDEREN
Vrijheidsvrienden ! kroost der belgcn!
Dat geen fiaaffche ketens torscht; Waare Vaderlandrche telgen,
Nooit door eigenbaat bemorscht! Grootheid heeft uw' naam veredeld, *t Hart, dat niets van trotschaards bedelt,
Klopt nog in mijn dankbre borst.
Vrijheidsmin, gehoond —• gelasterd,
Vaderlandfche trouw, getergd, Vrijheidsmin is nooit verbasterd,
Schoon die vlam haar' glans verbergt; Vaderlandfche trouw blijft waaken, Om der flaavcn boei te flaaken,
Als Gods wenk haar ijver vergt.
Bier-
VOOR HET VADERLAND. ?l
Dierbre vrienden! moê- van zwerven,
Hoort de zucht van 't vaderland; Schoon gij have en grond moet derven,
Vriendfchap reikt n gul de hand; Uit de vaderlandfche beemden Vloeit een hcilflaat voor de vreemden,
In wier oord ge uw tenten fpant.
Vaderlandfche maagden zingen
Van uw vrijheidsliefde en moed, Moed mm- die Ncêtlands wiegelingen,
Aan een vrije borst gevoed, Met de taal der onfchuld roemen, Daar ze uw' naam nog ftaamrend noemen,
■Staamren moeders liefdegroet.
E 4 Dier.
7i LIEDEREN
Dierbre vrienden! kroost der bclgcn!
Dat geen ketens immer torscht; Vrije vaderlandfche telgen!
Nooit door flaafsch belang bcmorscht; Vrijheid zal uw grootheid kroonen, Dankbre liefde uw trouw beloonen ;
Zingend gloeit voor u deez' borst.
* * *
L E Ni
voor het vaderland. 7J
LEN TELIED.
Wijze: Filis vol aanminnigheden!
T jïpvp Lente! uw gulle laclijcns
Bannen vleiend loome rust; Daar gij heel natuur weêr zachtjens
Uit haar doodflaap wakker kuscht.
Nijvre vlijt droogt bange traanen.
Zuchtende armoè fchrcit niet meer. Blijdfcbap daalt in bosch cn laanen
Vrij op duivenwiekjens neêr.
E 5 BSj
?4 LIEDEREN
Blijde Lente ! uw lieve lonkjens
Vleien elk gevoelig hart. Vriendfchap fpreidt haar oflfervonkjens.
Vreugd verdrijft de wreedfte fmart.
Grievend leed en noorfehe zorgen
Zijn in 't mollig groen verfmoord; Wanhoop wijkt, daar elke morgen
Troostend op den grafzerk gloort.
JIilon zag zijn Ziclbcminde Hier aan 't zwijgend graf vertrouwd,
Wccncnd zucht hij: „flnap se linde», ., Slaap in 't een%m dennenwoud!
„ Hier is 't heiligdom der liefde „ Der gevoelige natuur; Min ! die hier mijn' boezem griefde , „ Min! hoe blaakt uw godlij!; vuur!
Dik.
VOOR HET VADERLAND. 75
„ Dikwerf hebben wij de blijheid
„ Der oprechtfte deugd gefmaakt; „ Slaap se linde! de eeuwgc Vrijheid
„ Wenkt, als ge aan mijn zijde ontwaakt.
„ Als de onfterflijkheid deze aarde
„ Met onwelkbre bloemen ftrooit, „ Dan verrijzen wij, mijn Waarde!
„ Met den krans der min getooid."
Zachtgcbogen morgenltraalcn
Scliildren hier den levensblos > Doen liet gras met pacrels praaien,
En verfpreiden troost door 't bosch.
C l o E zag *t aantninnigst wichtjen
Sterven aan haar moederhart; 't Pas ontvlammend levenslichtjen
Zwichtte voor de wreedfte fmart.
CloS
*'f> LIEDEREN
Ci.oë zet zich weenend neder,' Mengt haar traanen met den daauw ;
Cloï roept haar' zuigling weder, Maar omhelst een ijdle fchaèuw.
't SchemervaHig licht kweekt fthimmen,
C l o ë voelt haar ziel geftreeld , Wannend, dat, w:kir (baaien glimmen,
*t Wichtjen nog met Englen (peelt.
C l o e ! ja, de vriendlijke Englen
Waaken voor uw fchntdloos wicht; 't Leert reeds paradijsloof ftrenglen ,
't Klapwiekt reeds in 't eeuwig licht.
Lieve Lente! uw gulle ticbjeus,
Streelen wanhoop zelfs in rust; Daar gij droefheids traanen zachtjens.
Troostend van haar wangen kuscht.
» ij
VOOR HET VADERLAND. 77
BIJ DE GEBOORTE
VAN EEN
KIND.
Wijze: Pinus fchoon van lijf en leden.
jBlijdfchap zweeft op duivenfcliaelitjens, Liefde fpreekt door tccdre lachjens ,
Rein genoegen, dankbre vreugd
Zingen 't feestgezang der deugd; Huwlijksmin ziet morgenroozen Aan de kim des levens bloozen.
Licfdrijk God! een teder wicht
Opent de oogjens eerst in 't licht.
Dan-
7S Liederen
Dankende Oudren! welk genoegen! Mets is bij uw lot te voegen;
Spraakloos vloeit een tccdrc traan.
Eeliiart ziet zijn cloc' aan; In haar zachtbeziclde trekken Kan zijn hart de vreugd ontdekken,
Die aan 't hijgend moederhart
Wellust febenkt, na baarensfinart.
EKLHART laat een zucht ontglippen — Kuscht de nog beftorven lippen
Van zijn daukbre zielvriendin;
't Hulploos pand der huwlijksmin, 't Kind, dat zalighcén verfpreidde, Toen 't zijn eerftc traantjens fchreiddc,
*t Spraakloos kind fpclt liefde en deugd —.
't Vol genot van hemelvreugd.
i
Eei.«
VOOR HET VADERLAND, 79
Eslh art ftaart op 't hmvlijkskropiitjen Drukt een' kus op 't mollig koonrjen,
Daar het wicht, nog niets bewust..
Zaohtjens in zijn armen rust. „ doë! (zegt de blijde Vader) „ ó 1 Dces Helling boeit ons nader;
'k Voel uw vreugd, mijn Hartvriendin!
„ Zie, dees Engel kroont uw min."
Ja, verheugde trouwgenooten!
*t Bloesfcmtje, uit uw echt gefproten,
Bloeit, met onverwelkbaar fchoon,
Aan volmaaktheids gloriekroon. Blijde moedu-! 't grievend lijden Wordt verwisfeld in verblijden ;
't Leven kuscht den doodsangst af;
't Wiegjen ftaat op 't fluitend graf.
• jai-
LIEDEREN
Juichende Oudren ! welk genoegen! Weet ge iets bij uw lot te voegen?
't Leven huppelt, wel te vrcên,
Om het lachend kraambed been. Blijde hoop ftrooit lentebloemen; Zoudt ge uw lot niet zalig noemen?
Ziet, — een zorgende Englenwacht
Dekt het wanklend wtegjen zacht.
* *
I> 8
VOOR HET VADESLANJ& Jï
DE ZOMERAVOND Of h e t B OERENVROUWTJEN.
"Wijze: 'Zonder liefde, zonder wijn, enz,
We,, c een lieflijke avondttondt
'k Zet mijn lachend kindjen t)p den zachtbegraasden grond j
Zie, hij voelt het wjndjen; Zie, hij lacht de blaadjens toet
Die al ruifehend wieglen. Jongen! 'k blijf mij, nimmer moi, In uw oogjens fpiegkn.
F li*
Lieve trckjens! 6 zo zacht!
Welk een leevend blosjcn! Wilt gij Zuigen? Kom ik Wacht,
Hier in 't elfenboschjen, 'k Wacht uw' Vader hier uit ftad;
Kom, in moeders armen! Kom, mijn jongen! 't gras wordt nat,
't Spelen zal verwarmen.
'k Heb van daag met lust gewerkt,
'k Bond deez' morgen fchooven; Ti Werd door 't middagmaal gefterkt,
Om op nieuw te fiooven; Roomfchc booncn met wat ham, —
't Was een voedend kosjen; Stil eens — 'k dacht, dat kees daar kwam,
Doch hij rijdt met vosjen.
6 Dat
voor KeT Vaderlans. FS
6 Dat paardje is mak en Roedl
Maar wiens is dat bruintjen? ja, 't is buurman jan hoe zoe|
Bouwt die man zijn tuintjcn ! Lieve kleenen ! valt ge in flaap ?
Hoor eens ftraks komt vader, »—«
Waar is 't paard ? ... hoe doet het fchaap ? .,.
Zie eens — 't paard komt nader.
Straks gaat köbus naar zijn wieg;
Slaap hier niet ■ mijn boutjen!
Och ! daar lacht hij om een vlieg; ...
Daar — ijicel met dat touwtjcru Hoe bctovrcnd is zijn lach i
Liefling van ons leven l Xeg zou 'k u niet, eiken dag^
Duizend kusjens geven? ..,
Fa *k Zie
84 iïEBEREN
*k Zie ver^eefsch mijn oogen urfc
Kees! gij moet haast komen. 'k Denk wel, dat de poort al (luit.
Zacht — ginds bij die boomen 'k Zie daar iets — of is 't de maan
Op die wilgentronken ? Neen — daar komt zo waar wat aani
Kom — nu is 't geklonken l
tSa is weer de pacht betaald —«1
En voor zeven jaaren Weêr op nieuw 't verdrag bepaald}
God zal ons bewaaren 1 Dit was de oorzaak, die mijn kees
Naar de ftad kon drijven; ft Zal naar wenseh zijn, 'k heb geen vrees,
Elk wilde ons doen blijven.
Wel- 1
VOOR HET VA DB RL Al*»» %S
Welkom» welkom — lieve Man!
K o b u s kraait u tegen; Och! hij doet al wat hij kan —»
Hebt ge uw* wensch verkregen? Zie een valhoed met een pluim
Voor den lieven jongen! i> Dat 's goed! — Ons hart klopt ruim,
Poor geen zorg gedwongen.
* *
•F .3 »B
86 Ï.1E,DEREN
DE JONGE KEUKENMEID,
Wijze; V ito/ is het genoeget$.
'k Slijt gerust mijn blijde dagen •
Andren zuchten oni hun lot, Zelden vind ik ftof tot klagen,
Daar ik noorfche zorg befpot. *k Dien om kost en loon te winnen, 'k Zie mij agten en beminnen.
Wie verlangt een beter lot?
I I i Wie
VOOR HET VADERLAND. 8?
Wie kan dienstbaarheid veragten ?
'k Ben ook vrij —-■ maar geen (laavin. Moet niet elk zijn' pligt betrachten?
Hoe ik immers 't broodjen win, 'k Moet mijn vlijt —<• mijn ijver tooneni Andren moeren 't werk beloonen;
Zo beftaat elk huisgezin.
'k Zocht een' dienst bij braave menfehen ;
'k Heb me op kooken toegelegd; *k Moet om geen verandring wenfehen;
Dit heeft moeder mij gezegd. Och! ik zal 't ook wel'gewennen, 'k Leer mijn kameraad reeds kennen,
Ze is niet vriendlijk, maar oprecht.
j? 4 *k Ben
** LIEDEREN,
■ik Ben volmaakt met 't volk te vredca.
„ Hoor eens antjen! (zegt Mevrouw! „ 'k Let nauwkeurig op uw zeden,
„ Zijt bedachtzaam — zijt getrouw, „ Meiden, die hunn' pligt betrachten, „ Kan ik, als mijn kindren, agten."
P! Die taal vereert Mevrouw.
'Jt Dien haar ook met vlijt en liefde,
't Kooken was al vroeg mijn lust; ■Toen 't gebrek mijn oudren griefde.
Stelde tnij de hoop gerust, Dat het toch niet lang zou duuren, Of ik kon mij ook verhuuren •
Moeder was mijn vlijt bewust,
Jal
\ O O k H ET VADERLAND. 89
^fa! zij liet mijn dienst hier bieden;
Uit gerukte welk een lot!