F' GESCHENK i * ! i v i \ 1)h, EELCO VERWIJS. \ \ 1880. \  H E T SCHOU WTOONE EL VOOR. JONGELIEDEN,   HET SCHOUWTOONEEL VOOR JONGELIEDEN, DOOR MEVROUW pE GENLIS. Uit het Ftansch Vertaald DOOR E, BEKKEN Wed. Ds. WOL F F. TWEEDE DEEL. in V GRAVEN IIAGE, By I S A A C van C L E E F. MDCCLXXXVX, /   b Ë EDELMOEDIGE V Y A N D I N N E N* B L . T S P E L. 1 N TWEE BEDRYVËN;  PERSOONEN» De Marquifi» D' E L SIG N Y. CIDALIE. De Baronnes DE TRAZILE. DORINDE, Schoonzuster der Baronnesfe, ME LI TE , Nicht der Marquifm. yiCTORINE, Kamenier der Marquifm, Het Tooneel is te Parys by de Marquiflw,  D Ê EDELMOEDIGE V Y A ND INNEN* B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL, Het Tooneel verbeeld een Zaal. DE MARQUISIN, VICTOklNïi DE MARQUISIN. ( Zy heeft een papier in de hand en zegt $ het zelve overziende.") J0L*oe veele Vifites! . . . Welk eetiö Lyst. . * lieve tyd, wat ben ik gelukkig alle die menfcheit niet gezien te hebben. • . . Wa-arlyk, de helft deezer naamen zyn my niet eens bekent. A a ViC<  DE EDELMOEDIGE victorine. Dat is om dat gy al die naaraen vergeeten hebt 5 rra, dat is wel te begrypen; na- zo een langduurig afzyn van drie gehcele jaaren. de p.iarquisin. Hst is, Victorine, als of gy u om Zweeden zeer weinig bekreunt? Victorine. o Mevrouw, men kan om niets bedroeft zyn, dan om het gemis van Parys! . . Maar gy zelf,. Mevrouw, toen wy gisteren op naaren grond kwaaien, waart door blydfchap verrukt. be biarquisi NV Ach Victorine, nooit had ik een gelukkiger 00 genllllfc, dan toen ik my in de armen mynerzo geliefde Ouders bevond. . . . Met hoe veel genegenheid kwamen zy my te gemoet. . . Een reis •van honderd rnyleiï te doen om my ook flegtstWee dagen eerder te zien! - . Hoe groot was myne verimatheid-, myne vreugd, toen ik hunne reiskoets zag! hoe vloog ik uit de myne om in hunne armen te ko»en! Hoe beklaag ik die harde gemoe1 da-  V Y A N D I N N E R 5 deren, die niet in Baat zyn, om het geringde van deeze dierbaare verrukkingen te genieten! . . deeze aandoeningen der Kinderlyke liefde, die zuivere en eerfte neiging, die in onze ziel is ingedrukt, lang voor nog de rede daar eenc deugd uit vormt; die de erkentenis en de gewoonte met den tyd zo aangenaam , zo zoet, zo heilig maaken! VICTORINE. Ik vlei my, Mevrouw, dat gy niet fpoedig eene familie zult verhaten, die u zo bemint! . . Hoor, Mevrouw, indien myn Heer de Marquis weer in ambasfade naar Zweeden gaat, dan, zo hy my om raad vroeg, zou ik hem raaden ons hier te laa» ten. . . Wat zegt gy, Mevrouw? DE WARQUISIN. Het is zeer onaangenaam uit zyn Vaderland te gaan; doch het is zo (tredend voor ons, onze pligten te vervullen. De belooning is altoos grooter dan de opoffering. Heb ik dit niet ondervonden ? Ik volgde myn Heer d'Elfigny; ik beken dat ik overftelpt door droefheid op reis ging: maar hoe: rykelyk ben ik beloont door zyn vertrouwen, zyne erkentenis, zyne tedere vricndfchap ! Deeze opoffering heeft my alle zyne achting verworven; zy heeft my by myne familie nog veel waardiger geA 3 maakt  'S DE EDELMOEDIGE maakt ; myn hart en myne eigenliefde moeten evenzeer voldaan zyn; en eindlyk bevind ik my weder by hen , die my op de geheele waereld het lieffte, het waardigfte zyn. Kan men zo een geluk te duur koopen ? VICTORINE. Gy hebt gelyk, Mevrouw; ik zie dat wy ook uit zelfsbelang altoos braaf moeten handelen; vroeg of laat komt dit zo best voor ons uit. Indien gy deeze verre en langduurige reis niet gedaan had, dan zoud gy zeker ook al de aangenaame aandoeningen , die gy zaagt dat uwe wederkomst veroorzaakten , niet gefmaakt hebben. Ik wil nu niet eens zeggen, hoe nieuw de Opera en de Comedie, die gy zo moede waart, voor u zyn zullen; waarlyk, Mevrouw, het zal voor u zyn, als of gy voor *t eer&t in de groote waereld kwaatnt. BE MARQUISIN, Gy ziet des, Victorine, hoe dikwyls men zich bedroeft over iets, *t welk voor ons een bron van geluk worden moet. Wat zouden wy gelukkig zyn, indien wy méér onderworpenheid en méér moed bezaten, fk ben rykelyk voor alles beloont; en gy ook , myne waarde Victorine, om dat gy met my gegaan zyn. Dit bewys uwer gehegtheid aan my5 heeft my eene vvaare yriendfehap voor u in-  V- Y A N D -I 'N N E N. 7: ingeboezemd. Gy waart voor my in een vreemd land zeer noodzaaklyk. Wy fpraken over Vrankryk: wy praatten dikwyls met elkander, en dewyl gy my van de eerlykheid uwer denkwys, en van uw goed hart overtuigd hebt, beloof ik u ook , op deeze wys met u te blyven voortleeven. VICTORINE. Wel nu ,Mevrouw,laat ik dan iets mogen vraagen, 't welk ik tot nu niet durfde doen. Ik weet, hoe zeer gy Mevrouw Cidalie bemint: ik zag haar gistren flegts een oogenblik; maar ik vond haar zo bedrukt, en zo veranderd! . . Is zy niet meer zo gelukkig, als zy voorheenen was? DE MARQUISIN. Ja, wel is zy te beklaagen , zy is zedert twee jaar in onmin met haare grootfte Vriendin. . VICTORINE. Haare getrouwde Vriendin, nu de Barones de Trazile? DE MARQUISIN. De zelfde. A 4 viC"  | SE EDELMOEDIGE victorine. o Dat fpyt my! zy beminden elkander zo hart*. Jyk! 't zyn twee zulke beminlyke Dames! de marquisin, (zy ziet op haa* Orloge.) Het is tien uuren, Melite komt niet, en ik moe» Toor den middag nog twee vifites doen. vi c t o r ine. De tyd heeft haar niet verandert: het heugt my nog, hoe gy haar wel bekeeft over haare ilofheid; hoe ongeduldig zy u maakte, terwyl zy u deed lachen, om dat gy in het eerde jaar van haar trouwen de wagt over haar hield! ... en hoe zy met u fchertste, als gy haar ten besten laadde, dewyl gy niet ouder waart dan zy. de marquisin. Zy was maar drieentwintig jaar, en ook, ra weerwil van haare losheid , heeft zy veel verftand : zyis zo goedaartig, zo oprecht, haar hart is zo goed... . ik hoor iemand . . . zy is het zelf. . . Laat ons alleen, Victorine. TWEE-  VYANDINNEN. 9 TWEEDE TOONEEL, DE MARQUISIN, MEL1TE. DE MARQUISIN. Zie zo, ik heb al een vol uur zitten wagten, tIELITE. Dat deed ik juist om u te overtuigen, dat het af* zyn niets by my vermag 5 maar dat ik altoos de zelfde blyf. DE MARQUISIN', ■ Nu, die moeite kunt gy wel fpaaren, want ik heb altoos gedagt, dat gy niet teverbereren waart. M E L I T E. Zeer wel. . . . Eerst moet ik een klein preekje hooren , dan zult gy my omhelzen; en ik ben in •alle myne rechten herftelt, want zo gaan altoos è) zaaken tusfchen u en my. DE MAR QU1SIN. Ik zal myne Preek voor eene andere keer fpaaA 5 ren.  DE EDELMOEDIGE ren. Maar zeg my tog alles, wat gyweet, van dia vreemde verwydering van Cidalie . . . ME LITE. Zy fchreef immers aan u; fprak zy daar nooit van ? DE MARQUISIN. Zy zeide alléén, dat zy zeer te beklaagen was l dat zy zich over het verlies haarer beste Vriendin nooit zoude vertrooften; en dat niemand ooit haar in haar hart zoude opvolgen. De Brieven der Barones waren zo al bykans in dien toan. Nooit heb ik van een van beiden de reden haarer verwydering gehoort. Maar men zegt we! eens, het het geen men niet durft fchryven; en gy, die altyd by haar bleeft, moet 'er meer van weeten dan ik. ME LITE. Het hapert by my noch aan het belang, 'twelk ik in beiden ftel, noch aan myne nieuwsgierigheid; ik heb ook beiden zo menigvuldigmaal poogen uit te vinden, maar ik ben nooit in fiaat geweest, om my, in dit opzicht, het allerminfte in haar vertrouwen in te dringen. Hoe zeer zy ook overhoop leggen, het is waarlyk of zy elkander nog ver- 10  VYAND INNEN. it verdaan; de zelfde ziel fchynt nog beiden te doen werken. DE MARQUISIN. Wat is dat fmertlyk, dat zulke twee uitmunten* de.Vrouwen zo gefcheiden zyn! Wie kan toch de banden, door de overeenkomst der begrippen en karacters gevlochten, zo geheel verbreeken ? O, Indien eenezo lieve verbintenis niet beftcndig zy, waar zullen wy dan een geluk vinden, dat ons nht ontvliegt! MEUTE, Hoor, ik kan ü niets met zekerheid zeggen van dit geval; maar ik kan u wel zeggen, wat de waereld er van oordeelt. Voor eerst denkt men, en dat met veel grond, dat het Huwlyk der Barones de eerde oorzaak deezer verwydering is; (en hier ben ik zelfs niet vreemt van,) hoewel de vriendfchapsbreuk eerst agt maanden na haar huwlyk is bekent geworden, DE MARQUISIN. Cidalie had maar te veel rede, om de keuze haarer Vriendin te laaken. Was het niet eene byna onvergeeflyke dwaasheid, een man te trouwen, wiens karacter flegt, en wiens fortuin zeer weinig was ? ME-  J2 DE EDELMOEDIGE MEUTE. De uitkomst heeft ook dit gevoelen niet dan te veel gerechtVaerdigt; men verhaalt, dat de Barones in zig zelf zeer ongelukkig is, dat hunne zaaken geheel in de war zyn . . . Kent gy de Zuster van den Baron? DE MARQUISIN. Dorinde? . . Neen: en men heeft er my veel Jtwaads van gezegt, MEUTE. Ik twyfel geenzins of deeze oneenigheid in 't geheel haar wei k zy; daar fchuilt hier iets ondeugends, 't welk de tyd zal aan den dag brengen. Dit is zeker, dat Dorinde Cidalie op eene onwaardige wys behandelt; zy heeft het zelf zo verre gehragt, dat men vry algemeen aan Cidalie den fchuld geeft. Zy zegt wel niets bepaald ter haarer befchuldiging; maar de laster weet zich in duizend gedaantens te herfcheppen 1 zy zal denklyk niets kunnen zeggen, en om die rede fpreekt zy altoos ia 't algemeen; en werpt op het karacter en het hart van Cidalie een licht, dat haar geen achting kan verwerven. Zy zegt eigenlyk niets; maar zy wil dat men veel zal opmaaken. Dikwyls hebben ee- n i-  VYANDINNEK g nige zuchten, iets geheimzinnigs, fterke uitroepingen , eene onfchuldige Vrouw veel'grooter wonden toegebiagt, dat de aller^es.e famenhangende leugens hadden kunnen uitwerken. In 't kort, Dorinde wil doen gelooven, dat zy uit beginfels van eer weêrhouden wordt duidelyker te fpreeken; en door deeze helfche ftreek, fchynt zydie geene te willen fpaarcn , die zy poogt te bederven. DE MARQUISIN. Ysfelyke fchynheiligheid! . . . Hoe kan zy iemand bedotten? Hoe durft men voorwenden dat men niet in ftaat zy , iemand , die men zofnoodlyk lastert, te haateu ? . . . Wat doet my dit verhaal een verdriet! . . En deeze kw aadaartige, deeze listige Vrouw, is , zegt men , de lieve Cidalie in het hart haarer Schoonzuster opgevolgt ? ME LI TE. Neen, geloof dit nooit: de loosheid kan aan zich wel iemand onderwerpen; maar nooit iemand aan zich hechten. De Barones laat zich door Dorinde leiden ; haare oogen zyn benevelt, haar verftand is verdwaalt; maar in fpyt van list en boosaartigheid, zo blyft Cidalie toch waarlyk in het bezit van baar hart*  t4 DE EDELMOEDIGE DE BIARQUISIN. En gelooft gy dan nog, dat de bevrediging on° mooglyk zj ? MEL I TEi ó Daar ben ik van overtuigd: Geene van beiden beklagen zy zich; zy hebben zich omtrent de oorzaak haarer verwydcring een onverbreekbaar" ftilzwygen opgelegt,- hoe kan men haar dan ooit te famen brengen ? Zy hebben niets bitters , geene gevoeligheid; maar houden zich aan een vast befluit om elkander nooit weêr te zien; en tot nu hebben zy zich tegen alle de poogingen haarer Vrienden op devolkomenfle wys verzet. Ik, die beiden bemin, heb niets verzuimd om haar te bevredigen , en heb zelf wel twintigmaal met beiden overhoop geleegen, uit fpyt dat ik niets kon uitwerken. Maar nu bemoei ik 'er my niet meer mede; dewyl ik weet dat alles toch vruchtloos zy! Dewyl Cidalie u naast de Barones het meefte bemint , zou 't mooglyk zyn kunnen , dat gy beter ikagde ; ik hoop het, maar die hoop is zeer zwak! DE MARQUISIN. Ik zag beiden op gisteren pas een oogenblik. t)e Barones komt deezen voormiddag weer , en heeft  VYANDINNEN. rj heeft my de vryheid verzogt om haare Schoonzuster aan my te prefenteeren; ik beken, dat zy my fchrikkelyk over de hand zyn zal. MELITE. Aan dien trek ken ik Dorinde; zy weet, dat gy Cidalie bemint, en wil niet, dat de Barones u alleen fpreekt. DE MARQUISIN. Heel goed! dan zal ik in haar byzyn alles zeggen , wat ik in haar afweezen zou gezegt hebben. MELITE. Dewyl gy haar niet kent, zal ik u een zeer nauwkeurig afbeeldzel van haar geeven. Zy heeft het geene men, in de groote waereld, geest noemt — een ton excellent; dat wil zeggen, datzy, op eene ligte wys, een douzyn complimenteufe gezegdens, die thans zeer in de mode zyn, zeggen kan; die beuzelingen , die gy eens de goedheid had om my in eene week promt te leeren; dat zy fmaak heeft, om niet dan een hi(toiletje te vertellen, waarvan al het aartigebeftaatin eene afweezige, ( hoe wel anders van haar gezelschap,) belachlyk te maaken. Zy is onvermoeid in  tó DE EDELMOEDIGE in lieden van rang blyken van oplettenheid te gee-> ven, en is ten uiterften welleevend omtrent allen , die een welgevestigden converfatie roem hebben: maar omtrent anderen gedraagt zy zich zo verfmaadelyk, dat het in het onbefchoft befpotlyke valt. Haar fmaak, noch achting kunnen haar ooit de zucht tot verkeering met iemand inboezemen. De mode, of de begrippen van anderen, of haar eigenbelang dryven haar daar toe aan. Men komt haar nooit bcminlyk voor, dan wanneer men in den fmaak is. Men moet om haar te behaagen in een Gczelfchap uitfchitteren; eh is dit zo, dan zal zy ook dulden, dat men in eene byzondere verkeering haar doodlyk verveelt. Hier door heeft zy, door eene zotte trotschheid, aflïand gedaan van het natuurlyk recht, waar van de zedigfte' mensch zich niet ontdaan kan ; om, namentlyk * voor zich zelf te oordeelen. Men wend voor, dat zy beter zoude kunnen handelen: en waarom ? om dat zy haar leven verkwist in het gccven en ontfangen van bezoeken. Trouwens, dewyl zy vol kuuren zit, zegt men ook, dat zy niet gek is ; maar geloof my, het is eene zeer dagelykfche Vrouw; haar liegt hart heeft haar verftand bedorven ; zy is niet in ftaat om waare verdienden te waardeeven; eene verwonderaarfter van beuzelagtige bekwaamheden, ongevoelig voor groöte deugden; nydig gezet om toch de eerfte te zyn. Zy heeft zelf door haare ftreeken eenige lieden aan haai  VYANDINNEN. || hflare zyde gebragt. Zy ziet onbedenkelyk veel nienfchen; doch zy heeft ook veele vyanden, en geen eene vriendin, op wie zy ftaat kan maaken; de marquisin: Dat's eert verfchriklyk portret! . . Én ongelukkig zyn er maar te veel, die er op gelyken. Hoe vergiftigt de trotsheid het hart! melite; Ö ja: maar trotsheid bederft flegts de gemene , maar volmaakt de verheeven verftanden. De ver* waantheid van een zot is niets anders dan eene laa* ge blinde voortfchokking; zyn oogmerk is beuzelagtig, zyne middelen zyn verachtlyk; en de fpyt dat hy zyn fraai doelwit niet kan befclneten, ftort hem in die zwarte laaghartige nyd en boosheid, die hem zo wel ftraft, als kenmerkt. Maar dé grootsheid van een wys man is helder, edel, en verheeVen , bedoelt niets dan waardige eindeiis: hy kan die bereiken door de juistheid zyner berekeningen; die eindens zelf hébben meermaal de plaats der deugden bekleed. Hy verjaagt de misdryven. Hy is weldaadig en fielt zyn roem in te vergeeven. Met een woord, dewyl hy alleen naar vvezenlyken lof begeerig is, en dien alleen der verdienden is ïoegewyd , zo zal hy nog uit eerzucht alles doen ; tli deel. B wat  18, DE EDELMOEDIGE wat deugdzaame gemoederen om zich zelf, en hunne edeliie neigingen in te volgen, die zy van de natuur ontfingen, immer onderneemen. DE MARQUISIN. Weet gy wel, myne waarde Melite, dat gy my zeer verbaast maakt ? Ik heb u in geen drie jaar gefprooken; maar die tyd, die my zo lang heeft toegefchenen , hebt gy ter bcoefFening van uw verftand wel aangelegt; en ik beken, dat door uw gefprek , myne begrippen , over u uit uwe brieven opgemaakt, zéér verhoogt zyn. MELITE. Moet deeze verandering in my u verwonderend Hoe! ben ik geduurende uwe uitlandigheid dan geen Moeder geworden ? Welk eene omkeering brengt zo eene geliefde naam in myne denkwyze! . . hy heeft my wel tien jaar ondervinding uitgewonnen. En zo gy nu wist, hoe boven alles ik dat kind liefhebbe, dat mf nog niet eens verftaan kan. . . Het is het voorwerp van alle myne gepeinfen, van myne gelieffte uitzichten; het vestigt myne oogen op het aan (taande , door het geluk, 't welk ik daar verwagt, en die het alleen my kan belooven. . . . Ik wil het zelf opvoeden. Nooit zal myn Meisje iiit myne oogen gaan. Ik moet des myn best doen om  V Y' A N D I N N È N. 19 ofh haar nuttig te kunnen worden. Ik zie, wat die pligt in heeft; maar ik lees, ik onderwys my fcelf $ ik denk, ik werk voor myn Meisje, op dat ik haar eens alles zoude kunnen lceren , watik zelf ken; ja , haar verftand vormen ; met een woord, zy moet aan my eens alles verpligt zyn. Deeze hoop is my zo aangenaam, dat ik niets te moeijelyk« geene opoffering te groot vinde. DE MARQUISIN» Ik zie met eene ouuitdruklyke blydfchap, dat uw geluk gevestigt is ; gy zoekt het niet langer in de kunstige vermaaken eener wilde verftrojing: gy blyft by u zelf, en daar, in uw eigen hart, heeft de natuur het eenige waare geluk geplaatst, dat er" €p deeze aarde beftaan kan* DERDE TOONEEL. de marquisin, melite, victorine* Victorine. (tegen de Marqui/im) Mevrouw, de Koets is voor de deur. de marquisin. Hoe laat is 't? B %  2 O DE EDELMOEDIGE VICTORINE. Over twaalf. BE MARQUISIN. Nu, ik moet weg. . . (tegen Melite,) Gy eet immers hier? ei lieve, wagt my weder. MELITE. Ja; en terwyl gy uitryd, zal ik uwe Vifites ontfangen. Wngtte gy de Barones niet ? . . . DE MARQUISIN. Och ja; en mooglyk komt Cidalie ook wel: zy moet den kleinen trap opkomen, om de Barones niet te ontmoeten. MELITE. Wees gerust: ik zal alles wel fchikken. Victo* fine en ik zullen onderwyl wat praaten. DE MARQUISIN. Vaarwel, binnen een uur ben ik hier weerom* VIER-  V Y A N D I N N E N. »| VIERDE T O O N E E I,. MELITE, VICTORINE. MELITE. Laaten wy de eerde der twee Dames hier afwagten, en order geeven omtrent de laatde. Maar Victorine, vertel my onderwyl eens wat van Zweeden , van uwe Mevrouw, en van de levenswys, die gy daar leidde. Ik verlang heel zeer, om daar van wat meerder omdandigheden te verneemen. Ik vroeg gisteren aan de Marquifin het een cn ander, maar zy fpreekt zo zelden over het geen haar zelf betreft, dat ik maar weinig gehoord heb; zy geeft voor, dat zy te Stokholm zeer gelukkig was. Gelukkig te Stokholm, en 'dat drie jaaren agter een . . . Gelukkig zo lang , en zo verre van Vrankryk! ... Ik kan dit niet maklyk gelooven. vic T OR I NE. Ja, Mevrouw, zy heeft u echter ge-zegt zo als het was. Ik heb haar in al dien tyd niet eenmaal bedrukt gezien. MELITE. Zy heeft dan wel. veel. moed, cn vee JverdaaJ B 3 cok !.  «3 DE EDELMOEDIGE ook! maar hoe kaji zy behagen vinden in een Land, daar men geen ander gezelfchap heeft dan Zweeden ? . . . Zy kent die taal niet, bygevolg ook geene verkeering. VICTORINE. Meest alle Zweedfche Grooten fpreeken Fransch 5 en Mevrouw zegt altoos, dat men overal braave beminlyke mcnfchen vindt. MELITE. Maar haar Man, die toch, tusfchenonsgezegt, een jalours, lastig, opvliegend fchepzel is, moet haar toen veei verdriets gedaan hebben; zy was, daar geheel in zyne mngt, zonder vrienden , zonder familie. VICTORINE. Nu, Mevrouw, het tegendeel is waar. Myn Heer was zo getroffen door de opoffering, die zy deed, dat de erkentenis hem tot een geheel ander mensch gemaakt heeft. Mevrouw heeft hein in, Zweeden door haare minzaamheid , door haare gelykheid van humeur, door de eer, die zy zyn huis aandeed, vooral, door nooit te laaten blyken, dat zy zich verveelde, of om haar Vader* j^and bedroeft was, geheel ingenomen; en nu heeft myn  VYANDINNEN. 23 myn Heer zo veel liefde en achting voor zyne Vrouw, als hy voormaals ondraaglyk was door drift en wantrouwen; hy heeft geen geliefder bezigheid , dan om haar toch gelukkig te maaken. MELITE. Zie daar, dat wint men 'er door, als men zyne pligten met blymoedigheid vervult : Vrede met zich zelf, en de goedkeuring der waereld , die ons dikwyls, 't is waar, tot dwaasheden leidt, maar die evenwel, het geen braaf is, altoos goed noemt. . . . Hoor ik daar niet iemand? . . Het zal zeker de Barones zyn . . Zy komt met haare Schoonzuster; ik vind des nietnoodig, dat ik haar gezelfchap houde. Blyf hier, en verzoek haar te wagten; ik ga in het Kabinet der Marquifin: als Mevrouw Cidalie komt, zal ik haar daar ontfangen : is de geheime trap niet in de Garderobe ? V I C T O R I NE. Ja, Mevrouw. MELITE. 't Is goed. . . {zy vertrekt.) ▼ IC TORINE. Hoe veel voorzorgen, om te beletten dat twee B 4 VroiK  ?4 DE EDELMOEDIGS Vrouwen, dieelknndcr zo bemint hebben, elkandtf ftiet ontmo'. ten. Wat kan er in drie jaaren al Voorvallen ! . . . Daar zyn de Dames. . . dit is $eker Dorinde. . . . VYFDB TOONEEL. de barones, dorinde, victorine. de barones, (tegen Dorinde.) Zy ia bier niet. . . ViC torine. Mevrouw is naar Mevrouw, haare Moeder; zy Zal hier haast te rug zyn. de barones, (tegen Victorine. ) 't Is wel, wy zullen haar hier afwagten. (Victorine gaat heen.) Ik beken, myne waarde Dorinde, dat dit onderhoud met de Marquifin my zeer ontroert. Ik wenfehte wel, dat het voorby ware. Zy zal over Cidalie met my fpreeken; zy zal my duizende vraagen doen , die ik niet kan beantwoorden; en die nergens toe dienen, dan om myn yerdrjet te vermeerderen, d o.  V Y A N D I N N S >\ *$ DORINDE. Verdriet? . . Gy behoorde Cidalie te haateu, Hoe is 't mooglyk, dat zy u nog kan aandoen? Heeft zy uwe achting dan niet met alle recht verboren ? DE BARONE S. Gy hebt my haar leeren kennen; gy hebt my doen zien, dat zy my bedroog. . . Maar zy beeft my evenwel voortyds bemint. En ik, ik had haar zo teder lief! dit geheugen kan ik niet uitwisfchen. Dit bewaart my zelf voor haat. . . Neen, ik kan haar niet haaten! D O R IN DE. Hoe meer gy haar bemint hebt, dies te ondankbaarder is zy, dies te onverzoenlyker moet gy zyn. De beledigingen maaken op fterke zielen diepe indrukken, en als men in ftaatis om met drift te beminnen, moeten wy ook met hevigheid kunnen haaten. DE BARONES, De wezenlyke kragt, die uit eenegroote ziel ontr ftaat, is gelegen in over de driften te zegepraalen , en geenzins in zich daaraan overtegeeven. Ik beB 5 fchouw  ïó DE EDELMOEDIGE fchouw de haat, cn de wraak, voor zulke lange als ftrafwaardige zwakheden. Hoe beklaag ik dien mensch, die zo ongelukkig is van zich op zynen haat te verhovaerdigen! . . Hy toont my ten zeiven tyde zyne verfoeilyke ziel en zyn ongeregeld verftand. Hoe! zich te beroemen op eene verfchrikkelyke aandoening, die onspynigt, die ons verfcheurt? Zich met het ongelukkig voorwerp ■«niet bezig houden , dan om het te bederven en te lasteren! dan om bedroeft te zyn in deszelfs geluk, en te juichen over zyne fouten en rampen !.. 6 Hemel, kan een hart, 't welk zich aan zulke gruwlyke neigingen overgeeft, een oogenblik rust hebben; is het niet zo laf als onmenfchelyk ? DORI NDE. Ik fchrik voor dien woesten haat, waar van gy fpreekt; ik ken dien ook niet; ik fpreek maar van dien der edelmoedigen. DE BARONES. Edelmoedigen haaten nooit. Geloof my, hetgeen ik van den haat zeide, is niet vergroot; ik zou'er nog veel lelyker trekken kunnen byvoegen , door meer byzonder aantetoonen, waar dat de wraaklust ons toe kan vervoeren. DO-  VYANDINN.EN. 27 DORINDE. En ook 't is onnodig, dat g? my zoud gaan overtuigen , dat de haat door de deugd moet overwonnen worden; dat zy onbeftaanbaar zy met een gevoelig hart. Ik heb vyanden, maar ik haat niemand; en ik beken, dat ik zonder veel overdenkens u de gemene plaatfen, die men over den haat duizendmaal herhaald heeft, gezegt heb; 't was noch myn hart, noch myn verftaud, dat met u fprak, maar zo is de waereld, DE BARONES. De Ondeugd, zo wel als de Deugd, heeft verfcheiden ftelregels , die tot fpreekwoorden gemaakt zyn; maar gy , Zuster, hebt te veel billykheid en verftand, om die aanteneemen. Deeze gevaarlyke Hellingen verblinden de zotten , maaken de boozen verhard; maar zy zyn gelukkig zo ongerymd, dat het oppervlakkige onderzoek onzer-rede in ftaat zy, om de fchandelykheid daar van aantetoonen ; en om zich te wapenen tegen het gevaar, van die. dikwyls. te hooren herhaalen, DORINDE. Het is zo; men behoorde , vóór men een ftelrcgel aanneemt, die eerst naauwkeurig te onderzoe-  28 DE EDELMOEDIGE. ken, vooral, a's rrjen in de groote waereld leeft, alwaar zeer veele flegte beginfels noodwendig moeten in zwang zyn, door de boosheid der geenen , die zulke beginfels leeren, en de gekheid der geenen , die alles aanneemen en verfpreiden. Maar wat zult gy tegen de Marquifin zeggen ? DE BARONES. Volftrekt niets over de oorzaak, waarom ik met Cidalie heb moeten breeken. DORINDE. Zeerwel; geene omftandigbeden; ik prys uwe edelmoedigheid; ik denk er juist zo over. Gy weet, dat ik u dit altoos aanraadde. Maar denk vast, dat zy u by de Marquifin zwartgemaakt heelt: zo dat, was ik in uwe plaats , ik zou my niet toeleggen om haar te fpaaren, gelyk gy tot nu deed; ik zou zeggen, dat ik het grooifte recht had, cm my over haar te beklaagen. . . . DE BARONES. Neen! nooit zal ik iemand, die ik zo bemint heb, ontmaskeren. Als ik haar de achting der ecnige vriendin, die zy nog behouden heeft, ontnam , dan wreekte ik my op eene zo haatdyke als my-  VYANDINNEN. % zend livres. . . DE BARONES. Ik geloof, dat Cidalie niet eens weet, hoe zeer ik ' r.an de belangens van den Heer de Sainval gehecht ben? . . . DORINDE. Of fchoon die gehechtheid eerst na uwe verwydering heeft (land gegrepen, zo weet zy dit echter alles zeer wel. Zy heeft nog onlangs by wel twintig menfehen verhaalt , dat dit het huwelyk mpeilyk zou maaken, maar dat myn Heer de Sainval er rypelyk over zoude denken, en begrypen, dat hy méér het geluk zyner Dochter, dan uwe verftoortheid moest in 't oog houden. D E  VyAMdinnen. 35" DE BARONES. Men heeft u dat wysgemaakt. Als Cidalie al in Sn ftaat ware, en zo laag over my te denken, daA zou zy nog te veel verftand hebben, om zulks ooit te openbaaren-. DORINDE'. Zy heeft Ook veel meer loosheid dan verftand'5' en wel meer lompheden van deezen aart begaan; Ik heb u nog alles niet gczegt, wat ik er van. weet. . -. . Ik fpaar uwe zwakheid, en eerbiedig uwe vooringenomenheid» . . . En ook, daar zyn zulke haatlyke dingen, dat ik te grooteren afkeer heb, om die ooit te noemen. ... Ik heb meer befcheidenheid dan gy denkt. . . . Geloof' my, het is eene allergevaarlyklte Vrouw. ... Ik beken , dat zy Zeer verleidelyk is ; zy is beminlyk en vriendlyk; alle haare manieren zyn fraai; zy fpreekt op eene edele wys, echter wat te zrnfp. eukig: maar dit zelf geeft haar een zweem van gezond oordeel, 't welk haar geacht maakt; het verwekt verveeling, doch het verwerft haar vcele beleefdheden. ■. . . Zy kali niet uitfchitteren doof vernuft, zy wil zich des doen hoogachten door' haar gezond verftand; en verbind aan dit kunstje ook dat, van- onder een -belangryk uitwendig eert; koelen wraakzuchtigen geest , en eene ondoorG a drin&-  3-6 DE EDELMOEDIGE dringbaare geveinsthcid te verbergen. Voor ?toverige, kunt gy aan nw Man by zyne terugkomst, vraagen , of het geen ik van Sainval gezegt heb, waar is of niet. Men heeft my verzekert, dat verfcheiden van zyne vrienden daar by geweest zyn. DE BARONES. Zou- zy my zulk eene groote belediging kunnen aandoen? .... Zo zy dit gezegt heeft, dan t» zy dies te fchuldiger, naar maate zy overtuigt is- dat zy zo niet over my denken kan Laa- ten wy van wat anders praaien.; ik bidu, lieveZuster, fpreek nooit weer van haar. . . Zeg eens ,, moet uw Broeder niet haast in de Stad komen? Heeft hy aan u gefchreeven ? DORINDE, Neen, en ik weet zelf niet, waar hy ergens is. DE BARONES. Ik ook niet. Begrypt gy, dat hy, zonder my iets te zeggen, zo fchielyk vertrokken is ? of in een tyd, van veertien dagen dat hy weg blyft, my niet met een regel verwaardigt heeft! .... Ach, ik ben lyet gelukkig l D- O-  VYANDIMNEN. 37. DORINDE. liy ziï zeeker wel rasch hier zyn, DE BARONES. , Waarlyk, zyne zaaken zyn in zo eenen flegten ftait, dat zyne tegen woordigheid hoognodig zy!. ... Weet gy, of myn Heer Sainval te Parysis? Dewyl ik eerst gister avond laat van Buiten kwam , heb ik nog niet by hem gezonden. . . . DORINDE, Ja , hy is u komen zien ; maar dewyl gy by da .Marquifin waart, heb ik zyne vifite ontfangen. DE BARONES. Hoor ik daar geene koets opryden ? 't zal de Marquifin denkelyk zelf zyn. DORINDE. Zy heeft ons wat lang laaten wagten. . . Nu , gy zult my aan haar prefenteeren. ... Ik ben benieuwd om haar te zien. c, Men zegt, dat zy magtig trotsch is op haare Zweedfche reis , en om dat zy haar Man gevolgt is. . . Deeze Vrouwen C 3 met  5* DE EDELMOEDIGE met verheven gevoelens noemen altoos haare pligtea Opofferingen. Dat is toch raer. DE BARONES. Is het dan geene opoffering, zich uit eene geliefde familie los te rukken ? . . . Maar daar is zy zelf. ZESDE T O O N E E L. JfJ.ORINDE, DE BARONES, DE MARQUISIN, DE MARQUISIN. Het is my zéér lééd, dat ik zo laat te rug kom, maar ik was verpiigcmyne Moeder afteWagten. . . (tegen Dorinde. ) Ik vertrouw my op de gewoone goedheid der Barones; ik moet des, Mevrouw, aan u alleen om verfchooning verzoeken.. DO;RINDE.. Ik denk juist zo als myne Zuster; en ik vleije: my, Mevrouw, dat gy my voortaan ook, even als. haar, zult behandelen,..  VYANDINNEN. 59 DE MARQUISIN. Dewyl gy my, Mevrouw, dan alle complimenten verbied, moet gy my toeftaan, dat ik met de Barones over eene zaak fpréek, diemy boven alles wat ik zeggen kan, ter harte gaat: zy kent myne tedere vriendfehap voor Cidalie, en. . . . DE BARONES. Ik voorzie uwe vraagen. ik zal u antwoorden, myn hart zo verre openen , als my mooglyk zy. Redenen , die ik niet wil, noch behoor te openbaaren, hebben my voor altoos gefcheiden van eene vriendin, die ik betreur, en die my niets kan hèrgeeven. Ik befchuldig Cidalie geenzins ; ik beklaag my alleen over myn lot. . . . Laat het u genoeg zyn te weeten , dat uwe vriendfehap voor Cidalie, verre van de myne voor ute verkleinen , myne achting voor u nog oneindig vermeerderd heeft; en my verfterkt in het begrip, 't welk ik altoos van uw verftand gevormd heb. Vraag my niets meer; ik heb my zelf een onverbreekbaar zwygen opgelegt. DE MARQUISIN. Deeze minzaame, deeze waarlyk edele bedaartheid, kan my van ü niet in 't minfte verwonde*ren; maar hoé komt het, dat, daar gy er zo over C 4 denkt,  4* DE EDELMOEDIGE deukt, Cidalie in alle gezelfchappen zo verregaande gelastert wordt? De allerhaatlyklte uitleggingen, de lelykfte dingen neemt men aan. Als.gy u niet over haar beklaagt, wie kan dan toch het recht hebben om haar te befchuldigen ? DE BARONES. Ik weet niet, waar zulke ongegronde geruchten van daan komen ! maar dit weet ik, dat de kwaad? aartigheid my even weinig fpaart. dorinde. Men kan de waereld niet beletten gisfingen te maaken; en te oordeelen naar de waarfchynlykhe4en, die zy gelouft te zien, of veronderftelt. DE MARQUISIN, Waarfchynlykheden! . . . Als men Cidajie kent, en noch door nyd noch door haat verblind wordt, can is 'er geen de minlte waarfchynlykkeid, datzy m ftaat zy to.t valschheid of ontrouw. DORlNDE, De vyanden van Cidalie zeggen, dat het haar fchuld is; die myner Zuster zeggen het zelf-  V ï A N D I K ,N E Iji, 4» d* van de Barones; ik zie in dit alks nieto ongewoons. DE MARquisiK. Neen, Mevrouw; men'mishandelt Cidalie de$ te meerder, om datzy, noch haare vrienden, niet in ftaat zyn dit op dezelfde wys te vergelden; en ik durf u verzekeren , dat de heek waereld de Barones beklaagt. DE BARONES. Gy gelooft des , dat de bedaartheid , die ik ver-? poon, niets dan een kunstïïreek zy ? DE MARQUISIN, Wat zegt gy , myne waarde Barones? Kunt gy Ettlk eene verdenking voeden? ... Ik befchuldig alleen hen, die onder den fchyn van vriendfehap u misleiden , u verraden ; dewyl zy, wel verre van uwe edelmoedigheid natevolgen, zjch van uw naam bedienen om hunnen byzonderen haat te voldoen, terwyl zy eene Vrouw poogen haatlyk te maaken, die zo edel denkt, dat zy tegen deeze fnoode lasteringen niets doet dan zwygen, en de lasteraars verachten. C 5 DO-  4- DE EDELMOEDIGE. do rik d Is, Deeze uitroepingen zyn niets nieuws voor my; ik ken die, Mevrouw; Cidalie heeft u haare hevigheid medegedeelt . . . . o Zulke praatjes, die zyu heeft voorgézegt, toonen wel, hoe groot de ftïïzwygeriheid zy, Waar van gy zo hoog opgeeft. de marquisin. Ik fpreek niet, Mevrouw, zo als Cidalie; en om u toch buiten allen twyltel te houden, ik hoorde alle deeze verdrietige om Handigheden door myne Moeder, en door Melite. de barones. Ik bid u, laaten wy dit gefprek afbreeken. . . . de marquisin. Goed, maar op conditie , dat wy het eens zullen hervatten. Want ik wil u de valfche vrienden keren kennen, die u zo listig en in 't geheim verbitteren. dorinde. ( zeer driftig. ) óDat is tc védl gezegt, Mevrouw! ; . . Zulke  VYANDINNEN. 43 uitvaaringen zyn onvergeeflyk. ... En deeze verwaarloozing der weivoegzaamheid is noch te bevatten, noch te dulden. . . de marquisin, (koeltjes.) Gy maakt my verbaast, Mevrouw. . . Wat zei« de ik toch, dat gy kwalyk kunt opneemen? . . . Men kan dan, zonder u te beledigen , de valschheid en het bedrog niet ontmaskeren ? ... Nu daar omtrent* beter onderricht zynde, zal ik in 't vervolg niet vergeeten , wat de betaamlykheid eischt, en die gy ongetwyffeld van my eischt. dorinde, (tegen de Barones.) Gy ziet, Zuster, waaraan myne vriendfehap voor U my bloot ftelt; maar dewyl men my dus tot een uiterfte dryft, zal ik my met myne natuurlyke openhartigheid nader verklaaren. (Tegen de Marquifin. ) Daar is in deeze heele zaak niets verraderiyks, dan aan den kant van Cidalie, of verblindheid , dan by die haarer vrienden, die haar gelyken,. ' d e barone s. Wat zegt gy, Zuster!, ., .. ..  44 PE EDELMOEDIGE Dorinde, (tegen de Marquifin.) ja, Mevrouw, ik veracht Cidalie. . . ik vermaan myne Zuster , om haar nooit te zien. Ik verraad geen geheim , datmy is toepetrouwd; ik ontdekgeeq fchandelykheden, waar van ik de zekcrfte bewyzen heb. de barones» Zuster! poRiNDE, (tegen de Marquifin. ) Ik prys en verwonder my over de edelmoedigheid myner Zuster; maar ik kan niet dulden, dat zy van zwakheid en onbillykheid verdagt zy; of dat men my zo (legt behandcle. Gy, Mevrouw, hebt my gedwongen , om myn ftilzwygen te breeken ; en zo ik Cidalie ontmasker, wyt het u zelf, de barones, (tegen de Marquifin. ) Gramfchap en hevigheid doen haar dooien. Ik ontken alles, watzy daar zegt. Vergeef het my , Zuster. . . . uwe natuurlyke oplopenheid, en ongetwyfeld uwe deelneeming in my , hebben u zeker dus doen fpreeken , en gy zult, wanneer gydaar nader overdenkt, 'er zelf berouw van hebben. , . . (tegen de Marquifin.) Neen, ik verwyt Cidalie niets.  VYANDINNEM. 4$ éfets het geringde; neen, men moet niemand dan' my alleen gelooven. . . Wat hebt gy beiden my doen ontftellen? Hoe, gy beiden bemint my, en vergroot myne droefheid! . . . Ach, indien 'er niemand meer voor my bcftaat, op wie ik gerust zyn kan , fpaar , en eerbiedig ten minden in my , de ongelukkigfte Vrouw van den aardbodem-» BE MARQ UISIN. Gy ongelukkig? . . . Moet gy friet eene zo edele, zo tedere ziel ongelukkig zyn ? o Gy verdient waare vrienden te hebben. De Hemel zal die voor u ook bcwaaren. . . . Gy zult dien fchat, dien gy verlooren hebt, wedervinden. Ja , ik durf ir dit voorfpellcn; de tyd zal twee zo zeer voor elkander gevormde harten weder verbinden. . . . Maar wie komt onsdooren? ... ZEVENDE TOONEEL. BORINJE, DE BARONES, DE MARQUISIN, VICTORINE. DE MARQUISIN. Wat is het? VIG-  45 DE EDELMOEDIGE victorine. Mevrouw wordt verzogt in haar Kabinet te gaan. (ftil. ) Mevrouw Cidalie is er. de marquisin. Goed; ga heen. (Victorine gaat weg.) de barones. Ik groet u . . . de MARQUISirt, Beloof my dan, dat ik u deezen avond weef zal zien. . . . Indien gy myne bemiddeling verwerpt , verfmaa dan echter myne zorgvuldige vriendfehap niet, die ik voor u heb. de barones. Zy is my altoos dierbaar; ik voel zelfs, dat zy myn verdriet kan lenigen. . . . (Zy omhelzen cl~ kander.) dorinde. (ter zyde. ) Ik ben raazend! . . (tegen de Barones.) Kom* gy dan, Zuster? D E  V Y A N D I N N E N, 4^ de barones. Ik znl uzo volgen. . . . (De Barones en Dorinde vertrekken , de Marquifin geleid haar eenige treden. ) de marquisin,(alleen na wat ftilzwygens.') Welk een gefprek ! Myn hart deelt zo fterk in het lot der arme Barones. . . Hoe wordt zy bedrogen , overheerscht, door deeze flegte Vrouw Maar laat ik by Cidalie gaan. Ha, daar is zy zelf. AGTSTE TOONEEL. de marquisin, cidalie. de marquisin. Ik zou zo by u gekomen zyn cidalie. Victorine zei my, dat de Barones wegging, en daarom kwam ik terftond by u. Wel nu, lieve Vriendin, hoe hebt gy haar gevonden? Ik hoor, dat zy zo verandert is? . . . Heeft zy van  Jfi fi'E EDELMOEDIGE van my niets gefprokcn? . . . Was Dorinde by' haar ? IIoc heeft zy zich voor u kunnen bedwingen "... Moe is alles afgcToopen 7 de marquisin. Allé uwe' vraageh doen my veel vermaak : zy geeven my hoop, dat gy meer vertrouwen in my zult ffellen , dan ik durfde verwagten, CtÖALIË. Ik zal zeeker omtrent u deeze volltrekte' geheimhouding, die ik my zelf heb opgeïegt, nier geheel en al involgen. Alles wat ik zeggen mag, zult gyweé'ten', zonder dat ikevertwel dewetteil,die de kiesheid voorfchryft, kwetze. de marquisin. Ik bemin u echter genoeg, om een volkomen vertrouwen'te mogen eilchen. cïd Ar, ie'. Ik zal u de rede' zeggen, waarom ik aan dat vertrouwen paaien ftcl. Ik ben gerust, dat gy' die1 zult toeftemmen. Geloot my , dat het myn hart zeci" pynelyk Valt, zfg niet dan gedecltelyk té kun»  VYANÖINNEN. 49 kunnen openen! Het heeft zo lang zyn verdriet ontveinst, en hierdoor zyn lydeh verzwaart! . Maar ik hoor Melite. Zy komt ons Zéeker zeg-* gen, dat dé Tafèl gedekt is. NEGENDE TOONEEL. DE MARQUISIN, CIDALIE, MELITÉ. m ELITE. Vergeef het my, zo ik u ftoofj rhaar weef gy wél, dat het al drie uüreft is ? DE MARQUISIN. Kom, myne lieve Cidalie, m é L1 f E , (tegen de Marquifin.'} Een oogenblik! .... Zeg my toch , hoe komt n Dorinde voor ? en wat hebt gy haar toch gezegt? want zy is woedend heen gegaan! Onder het afklimmen der trappen, heeft zy de arme Barones ysfelyk gehavend. Victorine zegt, dat zy eenige vuilaartige fchemperyen uitfloeg; dat Dorinde u, by herhaaling, eene zeer onbtfchtidcné Vrouw noemde; en klaagde, nooit ergers zo on- h. deel. ö waar-  5© .DE EDELMOEDIGE waardig ontfangen te zyn , dan door u. Victorine voegt er by, dat de Barones alle moeite aanwende. , om haar te doen zwygen; doch, dat zy toen maar te heviger fchreeuwde, en dat wel met een gelaat, dat haar zo affchuwlyk maakte , als haare heefche. Item. DE MARQUISIN. Eene verftoorde, door drift vervoerde Vrouw, maakt zeeker eene zo affchuwlyke als haatelyke vertooning! .... Maar men wagt ons met het eeten; wy zullen ons gefprek na den maaltyd hervatten. ( Zy gaan heenett. ) Einde van hel eerfie Bedryf. TWEE-  VYANDINNEN. 5t TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. DE MARQUISIN, CIDALIE. DÉ MARQUISIN. JEfindelyk zyn wy alleen; en zullen door niemand geftoort worden. Voldoe, myne lieve Cidalie, ka aan myn verlangen. CIDALIE.' Ik denk , dat het niet noodig zy ü te zeggen, in' welk eenen ffaat myn hart zy? Myne brieven hebben u wel overtuigt, dat ik niet verandert ben. De vriendin, die de kwaadaardigheid my heeft doen' verliezen , blyft my even dierbaar. Ik betreur haare verblintheid,' ik zucht erover, het maakt my ongelukkig. Men heeft my haare achting omrukt, maar ik laat haar de myne, in fpyt van alle haare onrechtvaardigheden; ik weet wel dat zy die thans verfmaad, maar dit is toch al de troost, die ik over heb. Wat moet het ysfelyk zyn te verachten', die menzo teder bemint heeft! . . Maar, wat D 2 i?  5* L>E EDELMOEDIGE. is het ook grievend, door die perfoon van eene fleg~" te daad befchuldigt te worden, op wier achting wy het meest ge (telt zyn! . . DEM A R Q U I S I N. Weet gy dan , cktt de laster u by de Barones heeft zwart gemaakt'? . . C IDALÏE. Ik weet zelf alle de cmfhmdigbedeft van dat frraod geheim ; ik beken aan u , dat gy de eerfte zyt, aan wie ik dit in vertrouwen zeg :• vergeet niet, datgymy een onverbreekbaar ftilzwygen belooft hebt. Ik kan ,.voor umaar alleen, de Barones befchuldigen van ligtgeloovigheid en zwakheid. Maar zo gy wist ,• met hoe veel loosheid ,• en onder welke fraaije waarfehynlykheden, men haar ten mynen opzichte bedriegt 5 dan ben- ik verzekert, dat gy haar alles zult vergeeven. En ook, dewyl zy my van eene groote valschheid verdagt s heeft zy alle moeke aangewent, om met my daarover openhartig te fpreeken ;• zy bleef nog al hoopen , dat ik my zoude kunnen rechtvaerdigen. Gy kent myn hart. Gy weet, dat het tegrootsch is. om de geringde verdenking te kunnen dulden... . Maar bsledigsnde vermoedens bragten het een» diepe woride toe !• Terwyl zy hier over met my, fprak,.  v y A n P I n n e jj fprak, maakten de yerbaastheid en de verontwaardiging my fpraakeloos. Men befchouwde dit zwygen, en deeze koelheid , voor de vaste bewyzen myner trouwlooze ondankbaarheid, en van die byeenkomst af hebben wy opgehouden elkander te zien. Ik had wel reeds gemerkt, dat zy my niet meer vertrouwde, dat zy verlcegen met myn gezelfchap was; ik wist des in voorraad , dat ik ongelukkig gemaakt wierd ; en toen zy my gede.eljtelyk haare vermoedens te kennen gaf, moet ik bekennen dat myne gevoeligheid, door my zo verregaande gehoont te zien, my verzekerde, dat ik iemand , die my zo vreeslyk verongelykte , weinig zoude misfen. Ik brak des terilond, zonder het minfte yerwyt, zonder my ergens over te beklaagen, en met eene bedaartheid, waarmede ik my zelf geluk wenschte: Maar deeze fchynbaare kalmte was van korten duur; en ik gevoelde wel dra alles , wat ik onherftelbaar verlooren had! DE MARQUISIN,. Ik begryp het uitwerkzel uwer eerfte aandoe* pingen ten vollen; en dat gy u in 't eerst verontwaardigde om uw gedrag te billyken: Maar hoe }s 't mooglyk, dat gy zulks niet naderhand gedaan hebt? Waarom hebt gy niet eene byzondere byeenkomst met de Barones gewenscht, ja zelf gevordert? Dg er-  54 DE EDELMOEDIGE CIDALIE. Zo grillig is myn geval, dal die zelfde vriendfehap, dié mydaar naar deed, wenfchën my alles verbood. DE MARQUISIKfc Zult gy my dit rnadzel niet uitleggen'? CIDALIE. Ja. Myne befchuidigers zyn haar Man en haar. Schoonzuster. Door een byzonder geval kreeg ik de vollcomenfte bewyzen daar van in handen; daar is my van dit fnood bedryf ook niet de geringde omfkndigheid onbekent. Ik kan my des by de Barones onmooglyk geheel rechtvaerdigen , dan door haar die bewyzen in handen te geëven, die twee zeer flegte menfehen ontmaskeren, maar aan wie zy echter , door het huwiyk, voor altoos verbonden blytt. Moet ik des om myn byzonder belang dc verdeeltheid, de haat, de volkomende yerwvdeting in eene familie veroorzaaken ? Moet ik eene Vrouw van haar Man aftrekken? Kan ik zo wreed zyn , dat ik die gevoelens ontneem , die alleen in Haat zyn, om haar haare pligten te doen beminnen? Kan ik tegen haar zeggen : de man, 3, aan wien gy aiks hebt opgeoffert, dien gy zo „ vuu-  V Y A' N D' I N N E N. 55 „ vuurig bemint hebt, dien gy voor altoos aan a hechte; de man, dien uw hart uitkoos, is zo weinig uwe liefde als uwe achting waardig ï" .. Zoud gy my, myne waarde Marquifin , ook aan zulk eene taal kennen ? Zou het vriendfehap zyn, flagen toe te brengen , die de haat zelf Hiet geeven kan. . Buiten dit kan ik my evenwel niet ORtfchui* digen. Oordeel nu , hoe bitter myne omftandigheden zyn! DE MARQUISIN. Wat hoor ik van 11! Ik fta over u verwondert, ik juich u tee ; ja , ik durf zelf gdooven , dat ik in uwe plaats zynde juist zo zoude handelen. Ik beken, dat gy niets dan uw pligt doet; maar hoe zeer zyt gy evenwel te beklaagen! . . . Gelasten by eene vriendin ,■ u zo dierbaar, en haar in haare dooling te moeten laaten, daar gy die zo gemaklyk kunt vernietigen! . . ó Ik zie het nu ook, daar is geene hoop op herllelling '. ... En dieondeugenden behouden de overwinning. Die haateiyke Dorinde en haar Broeder bedanken zich zeker ijver hunnen fnooden toeleg. , . Ik beken, dat ik dit denkbeeld nie't dulden kan. Hoe haat ik die Dorinde , :ja byna zo fttrk als ik ü bemin! C1CAL1E. «Ach, kunt gy de kragt der vriendfehap by die des ■L> 4 haats  $* .DE EDELMOEDIGE haats dan vergelyken ? Neen, neen; edelmoedig/* ïielen kennen , noch ftaan zich zelf eenen andereij haat toe, dan eene koele geruste .verachting Wreekt onze meerderheid ong dan niet volkomen van onze ftioc-de beledigers ? Zy kennen de ftjlje zegeningen der vriendfehap zo min , als de blydfchap, die een welgeplaatst weldoend hart altoos vergezelt. Laaten wy toch de misdaadige dwaasheid niet hebben , om ons bloot te gaan ftejlen aan hunne fmarten , door dezelfde yuige driften te koesteren, die hun verfcheuren, en alleen voor h&n gemaakt zyn. Laaten zy wreeken , haaten ; maar laaten wy weldoen , vergeeven , beminnen , en dan zullen wy, hoe gelukkig zy ook fchynen. hunne afgunst opwekken. DE MARQUISIN, Gy hebt gelyk: de haat is eene affchuwiyke dolheid, en zyne woede is byzonder verfoeilyk en ftootend in eene Vrouw. Ik wilde evenwel, dat gy my toeftond Dorinde te haaten. Zy is'zp valsch, zo boosaartig... Zeg my toch ook, waarom zy u zo onvergeeflyk lastert; doet zy zulks uit losheid, of uit een byzonder belang? * 10 A L IE. Zy weet, dat ik my tegen het huwlyk der Ba-  y Y A N D I N N E N. fij rones , zo veel in myn vermogen was , heb aangekant; en dat ik baar ten minften belet heb, al haar goed aan een man, haarer onwaardig, en die haar alleen om haar fortuin zogt, weg te fchenken. Men wilde eene Vriendin van haar verwyderen, die in ftaat was haar goeden raad te geeven. Hier om ftookte men twist tusfchen ons. En zedert is de Barones , zo verleid en verblind, het offer eener allerlaagfte hebzucht geworden: zy heeft hem alles gemaakt, ja, haareruine ondertekend. Zo fpreekt men er ten minften over in de gezelfchappen. Gave de Hemel, dat deeze vermoedens iedel waren! DE MARQUISIN. Ongelukkige Vrouw! hoe ftreng is zy geftraft ive? haare zwakheid en ligtgeloovigheid! . . . fc ID ALIE. Zy verdiende een ander lot. . . Haare ziel is zo edel, zo gevoelig. . . Hoe zy ook meent zich over my te moeten beklaagen , nooit beklaagt zy sgich over my! Zy neemt altoos het tederftebelang jn my. Men kan' haar verblinden , bedriegen, jaaar geen wraak, geen gramfchap kunnen in haar hart toegang vinden. Geene Vrouw heeft eene grooter maate van zulke deugden, die vooral de D 5 Vrou-  ^8 DE EDELMOEDIGE Vrouwen karakteriteeren, dan zy. Hoe toegeevend, hoe minzaam, hoe bedaart is zy ? Zy kent my tot eene ihoode valschheid bekwaam; wel nu, zy vergeeft my die niet flegts, maar ik houde my verzekert, dat zy my die by zicli zelf vergeeft; en niet aan myne zo genaamde verongelykingea denkt, dan om die te verkleinen, Onbekwaam om van haare beginzels aftewyken , befchouwt zy met medtiyuen de zwakheid van anderen. ... Zie daar , zo eene. Vriendin heb ik verlooren ! . . Wat kan. my fchadeloos Hellen? .... Wy waren beiden vry; wy hadden beflootcn om ons nooit te verbinden; de overeenftemmingen verëenigden ons zo zeer, als onze denkwyze. Onze Landgoederen lagen naast elkander; onze bezittingen gelyk: dit alles gal' ons gelegenheid , om tien jaaren aan een met elkander in de grootfie, de innerlykfte gemeenzaamheid te Iceven. Wy logeerden te Parys in het zelfde huis. Des zomers waren wy of op haar, of op myn Buiten. Gewoon haar daaglyks te zien, en myne geheimlte gedagten aan te betrouwen; in haar een geoefend verftand en eene edele ziel ontdekkende; overtuigt dat zy niemand dan my beminde, .en dat voortaan ons niets konde fcheiden , zo nam myne genegenheid, voor haar ook daaglyks toe; en wicrd eindelyk de alles aan zich onderwerpende drift van myn hart. De. rede vond haar billyk; de eigenliefde, (want met welk eene aandoening vermengt  VYANDINNEN. 59 zy zich niet,) diende zelf om haar te vermeerderen; men fprak van ons als van voorbeelden eener volmaakte vriendfehap; de waereld, die altoos aan vrouwelyke vriendfehap twyflëlt, deed ons recht, en ik ondervond, dat de algemeene goedkeuring voor ons eene deugdzaame neiging nog dierbaarder maakt. DE MARQUISIN. Ik kan het denkbeeld, dat gy beiden nog weder herëenigen zult, niet afftaan. . . . Infpytvanhet lot, en uwer vyanden, zult gy elkander altoos beminnen. . . . Goed; hou, het geen gy ontdekt hebt, voor u; befluit maar om elkander weder te zien. CIDALIE. Ik weet vast, dat de Barones my ontfangen zaL Maar kan ik, zonder my te rechtvaardigen, onder haare oogen komen ? Zou ik moeds genoeg hebben, om haar, als ik weder daaglyks met haar omga, in deeze dwaling te laaten? En (lel eens, dat zy my alles wilde vergeeven ; zou het dan voor my wel mooglyk zyn, myn hart voor haar te fluiten, een hart, zo onbekwaam tot eenige ontveinzing, en voord omtrent haar? Neen zeeker! Ik moet, en ik kan zwygen,als ik niet by haar ben, en niets zal my dan dit fmartlyk zwygen doen breeken; maar als ik haar zie, zou ik my zelfverra-  £• DE EDELMOEPIGJ raden: ó ik weet dit maar al te wel. Leg darj een ontwerp ter zyden, dat nooit tot ftand kan komen: het moet wel zeer harfenfchimmig zyn ? dewyl jk zelf hier van kon afzien. DE MARQUISIN. Maar wat heeft men toch met eenige waarfchynlykheid tegen u kunnen inbrengen? Ik be-, gryp er niets van, en nog minder, hoe of de Barones «Jch heeft laaten bedriegen, door vertellingen , waar by uw karakter moest lyden, CIDALIE. Men heeft ook door alle moogelyke ftreken, en de grootfte waarfchynlykheden, het nooit verder kunnen brengen, dan dat zy my yerdagt hield: ik zelf, door haargeene opening te willen geeven, heb haar in haare dwaling gefterkt. Dit zwygen heeft haar immers moeten overtuigen? Maar haare eerfte twyfeling, ten mynen opzichte, kan ik niet begrypen. Ik beken, dat ik, zo ik in haarplaats ware , haar onmooglyk zoude hebben kunnen mistrouwen; zy was onderwyl verbjint door een drift die ik niet kende: ik moet haar beklagen, en niet veroordeelen. Hoe gelukkig zyn wy, als wy ons door zagte gematigde gevoelens laaten leiden, en tegen alle hevige driften op onze hoede zyn! Dai?  V -Y A N D INNEN. ÉtP Dan zyn alle onze genoegens zuiver, en de rede verzacht onze fmarten. BE MARQUISIN* Dit is 't niet af: dé betaamlykfte aandoening ba door haare overmaat gevaarlyk, en, vooral' in eene Vrouw, beftralTelyk worden. Eene kleine afwykirig van onze grondregels leid ons dikwyls tot onëerv Wy moeten des niets nalaaten , om de levendigheid' onzer inbeelding te matigen; en om ©ns voor alle begochelingen, die ons zouden kunnen wegfleepen, tebewaaren, behoorden wy over alles, wat wy denken of doen, een bedaard oordeel te vellen, en alle onze neigingen te onderwerpen aan de ftrenge voorfchriften der rede, die ons alleen tot het geluk leiden kan. Zy zegt ons t ,-, Vrouwen, gy zyt gebooren tot de afhangelykheid, voor een ftil afgezondert leven: uwe bezigheden- moeten huifelyk, uwe verkiezingen moeten eenvoudig zyn. Zedigheid, minzaamheid, zyn zo wel de bronnen van uw geluk als van uwen roem." Eene Vrouw kan zich niet dan door de deugden eens wyzen Mans onderfcheiden, door de-beheerfching.van zieh zelf, en de liefde tot orde en rechtvaardigheid* Eene hooggeftemde inbeelding vervoert den Mannen tot het heldhaftige , maar de Vrouwen tot de ysfelykfte bedryven^ €">evolglyk zyn ook de onftuimige driften, de he- viv  H DE EDELMOEDIGE vige aandoeningen , voor ons zeer gevaarlyk , en ongelukkige zwakheden, waar aan wy ons nooit kunnen overgeeven , dan met het verlies onzer beginzels , onzes naams, en onzes geluks. CID AL IE, Het komt my ook voor, dat Wy gcvormt zyn'% Om gevoelig, niet om driftig te zyn: laaten wyonö over dit ons aandeel niet bedroeven. Maar zo veel beminnen, als de rede ons toeftaat, wat is dat anders, dan ons voör zulke dwalingen te behoeden , die niets dan moeilykheden voortbrengen? ... . Doch ik vergeet my zelf in een zo aangenaam gefprek ... ik moet gaan . . . myri Broeder zit my zecker reeds aan myn huis tewagten. DE MARQUISIN. Indien zyn Iiuwlyk tot ftand komt, dit zal o zeeker veel vertroosting geeven. CIDALIE c " Het zal al myn verdriet leenigcn; myn Broeder is my zo waardig! Maar ik durf er my niet mede vleijen ..... Daar komt iemand i'i'Y.'--. Adieu, myne Vriendin.- D E  r " . t V Y A N D I N N E R 63 de mar (ju is in, 5t Is Melite. ClD alie. Myn hemel, wat is zy onthutst! TWEEDE TOONEEL, DE MARQUISIN, CIDALIE, MELITfc' MELITE. Ach, ik heb u een bedroeft nieuws te meldert, De ma rqui si k. Hoe? MELITE. JDie arme Darones! Zy moet wanhoopig zyn.. „; CIDALIE. O Hemel! wat is haar dan overgekomen ? DE MARQUISIN. Haar Man was reeds veertien dagen van huis; men  ff DE EDELMOEDIGE men wist niet, waar hy was, of waarom hy tèi~ trokken was. Nu is alles uitgekomen. CIDALIE. Wel nu ? MELITE» Hy is in 't geheim naar eene onzer zeehavens irezeilt, en terwyl het fehip onder zcilging^ heeft hy een brief aan zyne Vrouw gefchreeven. CIDALIE, Èn wat is zyn oogmerk ? MEL1TB. Hy zegt haar, dat hy geruineert is; dat hy naar de Indien vertrekt; en dat zy, indien hy zyn fortuin niet kan herftellen , nooit meer van hem zal hooren. Wat zral de ongelukkige Vrouw döén ? Verlaaten door hem, aan wien zy alles heeft opge» óffert; geene kunde Van affaires hebbendé, overvallen door de Crediteuren, verpligt om alles wat zy heeft te vérkoopen; alles op eenmaal verHe-" zènde. . . CIDALIE'. Eene Vriendin heeft zy behouden. .' . . W*ar af  V Y A N D I N N E N. «5 is zy! Wat doet zy? Wie heeft u dit alles verhaalt ? Is 't wel zo ? de marquisin, (haar omhelzende. ) Ik verfta u !■ . . ik lees met aandoening in uw edel, uw gevoelig hart! . . . melite, (tegen de Marquifin.') o Gy kunt u niet beroemen , dat gy alleen ont> dekt, wat daar in omgaat! . .. cidali 8. Maar nog eens , Melire , weet gy vasr, dat de J&arories zo ongelukkig is % melite., Ik kom daar zo van iemand, die by haar was , toen zy dien brief van haaren Man ontfing. cidalie. Ongelukkige! .... Zo ik terflond. by haar ging? . • • Haar deur zou voor my gefloten zyn !... (tegen de Marquifin.) Schryf voor my, myne tic- ïl. DEEL- E VS  66 DE EDELMOEDIGE ve Vriendin, zeg dat ik haar op myne knien bid om haar maar een oogenblik te fpreeketi Maar zy zal het weigeren! . . Wat moet, wat zal ik doen ? Ik moet haar, en dat wel ten eerften, zien. Geef my toch raad: ik ben zo in verlegenheid , dat ik niet zie, welk een middel ik moet gebruiken, om haar te beweegen, dat zy my fpieeken zal. de marquisin, (tegenCidalie.') Hoe beeft gy ! .. Zit wat neder; en is 't mooglyk , zyt bedaart. (Cidalie gaat zitten.) Hoor wat ik daar bedenk: laat Melite, die zeer veel met haar omgaat, haar bezoeken , en uit myn naam zeggen, dat ik haar verzoek, om aan myn huis te komen , dewyl ik haar iets van het uiterfte gewigt te zeggen heb. cidalie. Zeer wel . . Maar bedek toch wel, dat ik haar verwagt. . . . Zy woont in deeze llraat. Verlies toch geen tyd, myne lieve Melite: gy kunt binnen een quartier weer hier zyn. . . . melite. Myne koets wagt my: vertrouw op myn ieve^ en werkzaamheid. ( Zy vertrekt.) DER-  VYAHDINKÈR ö? DERDE TOONEEL. de marquisin, cidalie» d.e marquisin. Ëihdelyk, myne waarde Cidalie, ftaat het aan ti ü te reéhtvaerdigen : de Barones , fchandelyk verhaten door een Man , dien zy denklyk nooit weder zal zien , is nu maar al te zeer overtuigt, dat hy haare liefde nooit waardig was; gy kunt nu, zonder u te ontrusten, haar de oogen openen. cidaLië. ja, datkan, dat behoor ik zelf te doen4 Zouffe* zonder my te doen kennen, haar alles, wat ik bezit, durven aanbieden? Kan zy iets aanneemert van iemand, die zy veracht? ... Eu evenwe'j ik beef. . . Ik verlang te vuurig haar weder' te zien! en ik fchrik 'er echter Voor. . . Zy is zo zeer te beklaagen. De ongelukken vergrooten dë kiesch* heid eener edele ziel. ' Zo ik, haar alles verhaalende , haare droefheid verzwaarde , mooglyk kwetste ... by haar verdriet Ook nog de fmarte voegde , van haar te doen bloozen, over haare onbillijkheid omtrent my. Zo zy eindelyk, verbitterd Mot haaren toefrand, in het geen ik doe eens niets E a an-  6$ DE EDELMOEDIGE' anders dan eene trotfche edelmoedigheid zag!... Ach, hoe verkeert zou zy my dan befchouwen ! Deeze zou nog de grootfte onbillykheid zyn. . . Wat ben ik neertlagtig! .... Ik heb byna eene begeerte om haar nu niet te zien. Zo zy my evenvvel zo zeer beminde , als zy my dierbaar bleef, hoe zou ik haar dan vertroosten ! . . . Maar ik heb my altoos tegen haar huwlyk verzet; ik bad eertyds deu moed om haar een gedeelte van'tgeeii nu gebeurt te voorfpellcn. Zy.zal zich dit herinneren ! myn byzyn, myn gezicht zal haar onverdraaglyk zyn, het zal haar haare dwaling fchynen te verwyten. . , Wie weet zelf, of zy zich wel ooit zal gewennen aan my te zien! . . . Wat bedroeven my deeze bedenkingen! . . Wat moet ik doen? P e marquisin. 2Ü Jsw ,Es!ix; ïccrl ^rtannrj;! noob sj y.m isbne* n-jomnncn siai ys r ;5I ?03b3idiiJ« nsviub tjissd Waarlyk, gy fchept vermaak in u zelf te kwellen ; terwyl zy u voor fchuldig houd, bemint zy u: Tvvyfl'el des niet, of het geluk van zo eene Vriendin, als gy zyt, weder te vinden, zul a! .haare droefheid wegneemen. cidalie. Maar wat zal ik haar eerst zeggen ? . . . Waarmede zal ik begingen? Ik durf gelooven, dat ik zelf te  V Y A N D 1 • N N -E N. 6? te veel kieschheid heb, pm die in een ander te kunnen kwetzen... En ook, het is zo eenvoudig , dat ik haar alles aanbiede. . . Maar ik herhaal het, zy is ongelukkig, vatbaar voor wantrouwen, verward... zie daar de natuurlyke gevolgen des rampfpoeds; deeze misdagen veroorzaakt zy. Zy verdienen myn medelyden, men kan niet te oplettend zyn omtrent ongelukkigen ó Hy, die een ongelukkig Mensch kan aanfpreeken zonder eene gewaarwording, uit eerbied en (chroom beftaande, is niet gevormt, om te helpen, en onwaardig, om te vertroosten. . . . Daar valt my iets in: zo ik, om haare kieschheid te fpaaren , begon met haar eene gunst te verzoeken. Is het harlenfchimmig, dat zegt niets. Maar welk eene gunst? Ik moet daar overdenken. . . . Hemel, ik hoor iemand. . . . Zy is 't mooglyk ... Ik kan het niet uithouden. ( Zy zet zich weder.) DE MARQUISIN. Ik vrees waarlyk,dat gy niet in (Iaat zyn zult, om met haar te fpreeken... Ach, hoe verdient gy bemint te worden, .... Ik geloof u ie mogen zeggen, dat gy my zo dierbaar zyt, als gy der Baronesfe binnen een kwartier zyn zult ...... Maar wat komt Victorine ons zeggen? E 3 VIER-  ?o DE EDELMOEDIGE VIERDE TOONEEL, PE MARQUISIN, CIDALIE, VIC TORI NE* VICTORINE, Mevrouw, ik kom u berichten, dat de Dames hier zyn. CIDALIE, Melite , «n de Barones? ■VIC T ORIN E„ Ja, Mevrouw. CIDALIE, O Hemel! , . (tegen de Marquifin.) Hoor, myne Vriendin, ik ga in uw kabinet; ik zal aan Melite zeggen, dat zy de Barones by u brengt: tegen haar moet gy geen een woord van my fpreeken; en terwyl gy beiden in gefprek zyt, zal ik aan Melite doen weeten, op welk eene wys zy my zal aankondigen. BE MARQUISIN. Goed; ik zal niet zeggen, dat gy hier zyt.  V Y A N D I N N E N. f$ cidalie. 0\>k al fprak zy va» my. , . . adieu. . . Victorine, gref my uw arm, ik ben doodlyk ont» ftelt myne beenen beeven zo fterk , dat ik naatiwlyks voort kan gaan. ( Zy vertrekt met Victorine. ) VYFDE TOONEEL. de marquisin, (alleen. ) o Welk eene beminlyke Vrouw! Haar geheele gedrag is èenë les Hoe moet zo een edel voorbeeld , ons al het laage en onbetaamlyke, waar van men , als men in de Waereld leeft, maar te dikwyls getuige is, doen verfoeijen! . . Men zegt dikwyls , dat een kwaad voorbeeld befmetlyk zy; maar, het fchynt my toe, dat, hoe nader men de ondeugd leert kennen,hoe fterker onze afkeer daar van worden moet; en hoe meer wy zien , dat niets ons ongelukkiger maaken kan, dan naar haar te gelyken ; terwyl de ftüle befchouwing der deugd ons inneemt, aandoet, beftuurt: maar hoe natuurlyk is het nu ook, dat geen, 't welk ons uitmuntend toefchynt, na te volgen. . . Daar is de Barones. Ea ZES-  DE EDELMOEDIGE ZESDE TOONEEL. 'de marquisin, de barones. de m a r q u i s i n , ( naar de Baronnes gaande.) Vergeef my, myne waarde Barones, indien ik ü een oogenblik heb laaten wagten. Ik was aan iets van het grootst belang bezig. Ik brandde van verlangen, om u te zien, cn u te verzeekeren, dat myn hart in uwe droefheden ten fterkfte deel neemt. Ik bid u, verwaardig my een weinig met uw vertrouwen. . . . ( Zy omhelst haar.) de barones, (koeltjes.) Melite zeide my, dat gy my over zaaken van liet uiterfte gewigt fpreeken moest. De marquisin. Ik heb u over niemand dan over u zelf te fpreeken ; en wat kan voor my van meer belang zyn ? Zo rasch als ik uw ongeluk vernam, had ik wel naar u willen toevliegen; maar ik beken, dat ik te «eer bevreest was, uwe Schoonzuster by u te zullen moeten zien; en ik wilde u volftrekt alleen fpreeken. ï5e  VYANDINNEN. 7.3 DE BAR ON E S. Ik ben zeer ongelukkig: maar myn moed zal dit welopweegen; ik neem by niemand toevlugt; ik weet, dat myne goederen meer dan toereiken , om aMe de Crediteuren te voldoen. Ik heb reeds met een man gefproken, die my zulks verzekert heeft: dit is genoeg voor myne gerustheid. Wat betreft myn fortuin, ik zal het gemis daar van met betlaartheid draagen-, die noch voorgewend is, noch in'toog vallen kan. Ik zou zeer te verachten zyn , indien ik, na zo veel verlooren te hebben, nog gevoelig was voor dit verlies. . . D E MAR Q U IS IN. Ach, ik weet, hoe uitmuntend gy denkt! Ik ken de aandoenlykheid van uw hart. . . DE BARONES. Deeze aandoenlykheid is voortaan in my eene -zwakheid; ik zal die weeten te onderdrukken. DE MARQUISIN. Een groot ongeluk herinnert ons altoos zulken, die men eerst ondervonden heeft. ... Ik ben verE 5 ZL~  n DE EDELMOEDIGE. zekert, dat gy Cidalie nu veel meer dan ooit inuwe gedagien hebt. . . DE BARONES. Niets heeft haar tot nu uit myn hart kunnen rukken. . . Maar ik ben eindelyk moede van beminnen, en van ondankbaaren te betreuren. . . . Verhaten , verraaden van elk die ik beminde , neem ik affcheid van de waereld, en fta van alk aanfpraak op geluk in een maal af; geen vriendfehap zoek ik meer; niet dan rust! . . Cidalie. . . Zeg haar, als gy haar fpreekt, Mevrouw, dat dit hart, 't welk zy eens voor zo teder gekentheeft, thans verbittert, en boven misleiding is; dat het zich 'voortaan aan de onverfchilligheid toewyd, en alleen der rede zal gehoor geeven.- Zeg haar, dat ik bevredigt en wyzer ben, alle gezelfchappen haat, allen ontwyk ; en vooral, dat ik niet meer aan de Vriendfehap geloof. . . . Maar neen! fpreek baar niet van my; laat zy my vergeeten en gelukkig zyn. . . Dit is myn hatfte wensch : hy is zéér welmecnend. DE MARQUISIN. Zy u vergeeten? Geloof dit nooit! . . Wat zal zy, als zy uw ongeluk verneemt, beginnen! Hoe veel deel zal zy daar ia neemen ! D E  VYANDINNEN. 75- DE BARONES. 't Is waar, ik ben zo ongelukkig , dat myne vyanden zelf my moeten beklagen. . . . Maar ik zal u, Mevrouw, niet langer verveelen. Vergeef my, dat ik u lastig viel. . . Ik kwam alleen by u op de boodfchap, die Melite my bragt, dat gy my wensehte te fpreeken. . . . D E MAR Q UI SIN. Hoe koel zyt gy tegen my, myne waarde Barones ! . . Waarom weigert gy door myne vriendfehap vertroost te worden. . . . Maar ik begryp, dat de ontroeringen , waar in gy zyt, u dus doen handelen; ik befchuldig uw hart niets in 't allerminite, D E BARONE S. o Dat hart is voor de vriendfehap niet meer vatbaar. . . . Geloof my , ik doe afihnd van het geluk, dat er ligt in bemint te worden. ... En ik zelf ben niet meer in ftaat om eenige genegenheid, van wat aart ook, te voeden. Afkeer van 't leven ; dit is het eenige. DE MARQUISIN. Deeze fombere menfehenfehuwheid is zo vol- ftrekt  7ff DE EDELMOEDIGE ftrekt tegen de zagtheid van uw inborst aangekant, dat hy geen ftand kan houden. de barones. Daar komt iemand, ik ga heen. . . ZEVENDE TOONEEL. DE barones, de marquisin, melite. melite, (de Barones tegenhoudende. ) Blyf een oogenblik. . . Ik bid er u orn; ik heb een boodfchap voor u. . de barones. Van wie ? melite. ,Ik voorzie uwe verwondering. . . Van Cidalie. de bar one s. Cidalie! . . En wat is haare begeerte ? m e-  V Y A N D I N N E N, ff MELITE. Zy kwam daar zo even, en hoorende, dat gy hier waart, heeft zy my verzogt u te verzoeken, om haar een oogenblik te fpreeken. DE BARONES. Ik haar zien! Ik ben minder dan eoit daar toe gefchikt* ... Ik zal haar nooit weder zien, Me- vrouWr MELITE. Ik geloof, dat zy nog niets van uwe omftandigheden weet; want zy heeft er niets tegen my van gezegt. . . . Zy zeide my alleen, dat zy u iets te verzoeken had. Het raakt haar's Broeders huwlyk: het is, fchynt het, in uwe hand, hem gelukkig te maaken, cn zy vertrouwt genoeg op uwe edelmoedigheid, om aan u zulks te durven verzoeken. BE MARQUISIN. Zy zal zien, dat zy zich niet misleid heeft... . Maar nog eens, ik zal haar niet zien. ... Zeg Mar, dat zy gerust gelieft te weezen, en dat eene famenkomst geheel onnodig is. ME-  & 'BE &L>ELMOEDlGË MELITE. Zy zegt, dat zy gr-cne gunst van u kan ontfanfen, dan iiituw eigen mond. . . . DE MARQUISIN» o, Myne lieve Barones, deeze kiescheid kunt gy haar niet weigeren. D E 11 A R O N E S. Laat zy my fchryven , ik zal haar antwoorden $ dit is al, wat ik kan beloovcn. DE MARQUISIN. fcJ*>i i! yx 5r.b- «ufttlf* vjn *hhs x.\ . . . .'yw Ik hid u, myne waarde Barones, zie haar ter, minften maar een oogenblik. DE BARONES. Neen, ik kan haar byzyn niet verdraagen. . « Hemel! hoor ik daar haare ftem niet. . . o Melite , waar hebt gy my heen gevoert.' Hier is eene famenfpanning. . . . Moet ik dan altoos misleid worden? . ('Zy gaat zitten: de beide Dames ft aan digt by haar : de Marquifin neemt haare hand.)  yYANDINNEN. ?s> de MAR q Ui STN. Wy zullen wel rasch in uwe oogen gerechtvaerdigd zyn. melite, (naarde deur ziende.) Ja, 't is Cidalie ; haar ongeduld was haar ta Merk. de BARONES. Gy dwingt my dan, om haar te zien Wel nu, laat zy komen: wat is er ook aan geleegen! . . . Zy denkt mooglyk my geheel vernedert, geheel verflagen te vinden: Laat haar komen, ik zal haar het tegendeel doen zien. melite. Kom, Cidalie . . . laaten wy de Vriendinnen jy elkander. dê barones. Hoe? verlaat gy my beiden? de MARQUISIN. komen wel dra te rug. ( Zy gaan fpoedig weg.) de barones. Hoor. . . , . Zy zyn reeds weg .... welk eene  8® DE EDELMOEDIGE eene misleiding . . . wat kan toch het oogmerk zyn? ... o Daar komt Cidalie. Laat ik ten miri■lten de weinige moed, die ik heb, byeenzamelea... A G T S T £ T O O N E E L. de barones, cidalie. (Cidalie verfchynt, en blyft fiaan. De Barones valt weer in haar fateuil, en keert haar gelaat van Cidalie af ) cidalie, (na wat ftihwygens. Ter zydc) Hoe vergroot haare onthustheid de myne. . . Jk durf niet naderen. de barones, (opryzende.) Wel nu, Mevrouw, wat had gy my te zeggen. . . Hoe hebt gy kunnen wenfehen om my te zien? Zo't mooglyk was, dat ik u van dienst konde zyn, was het niet vokloeade, dat gy aan my fchreeft? . . cidalie. Ik duif zeggen, Mevrouw, dat de flap, die ik doe,  YYANDINNEN. 8» Idoe , u tot eer (trekt* om dat zy doet zien hoe ik over u denkeen verre van my hier door vernedert te achten , ftrekt zy my tot eene groote voldoening. . . < U myne achting en vertrouwen te doen zien , kost niets aan myn hart, D E E A R 0 N É 9. j Deeze taal moet my verbaazen. , . . . Maar, I Wat was, Mevrouw, uwe vraag ? eiDAHE. Myn Broeder bemint Mejuffrouw de Sainval. Gy vermoogt alles op haaren Vader. Ik weet, dat hy alles aan u verfchuldigt is,. ... Ik verzoek, «lat gy hem ten voordeele myns Broeders fpreekt. DE BARONES. Dar is reeds gefchied: ik heb deezen morgen den Heer Sainval gefproken; hy heeft my belooft zyne Dochter aan myn Heer uw Broeder te zullen geeven. CIDALIE. o Hemel! . . < . fl, DEEL. F jftÜ  ti DE EDELMOEDIGE DE BARONES. Ja, Mevrouw; twyfel er niet aan: hy gaf er zyne Dochter terftond berïgt van, en ging naar u toe; maar u niet thuis vindende, heb ik hem bewoogen, om aan u te fchryven . . . Gyzult zyn brief by u vinden , die u zyne toeftemming geeft, en u verzoekt, om een dag te noemen. Ik kwam niet voor gister avond in de ftad; uw oogmerk was my eerst deezen morgen bekent; terftond heb ik gedaan, dat geen 't welk gy kond verlangen. CIDALIE. Hoe! ben ik u myns Broeders geluk fchuldig... Ach, ik kan de vervoeringen van myn hart niet langer weerftaan ! . . Neem uwe gunden te rug, of geef my uwe vriendfehap weder! (Cidaliegaat vaar haar toe, en wil de Barones omhelzen, die te rug wykt.) DE BARONES. Myne vriendfehap ? die hebt gy verraden. . . , verfmaad. CIDALIE. Hoor my! DE BARONES. Ik kan niet, ik wil niet. :1. |2 X-  VY'A'NDÏNNEN, $j CIDALIE, Elyf! DE BAR0NÈS, . Doe geene vergeeffche moeite .... voorheen ?onde ik u alles hebben kunnen vergeeven, . . | nu is het te laat. CIDALIE, Wel nu: ik zie, dat gy my niet meer bemint; maar ik fmeek u, om die tedere vriendfehap, di$ tien jaaren al het geluk van ons leven uitmaakten, hoor my, DE BARONES. Ik bemin u niet meer, ondankbaarej , j Waf moet gy my dan zeggen ? .t'-A : . .. .::;a*j'j:i C I D A L I E j Dat ik onfchuldig ben; dat men u bedroog; dat myne liefde voor u zelf my belette,' u te on» derrichten. . . DE BARONES. - Is dit mooglyk ? . . Maar vlei u niet my te misF * lei-  «4 DE EDELMOEDIGE leiden ; gy weet maar te al te wel, hoe veelgy op my vermoogt! . . cid alie. Ik heb nog maar één woord te zeggen. . . He kan u de zekerfte proef van myne onfchuld doen zien. db barones. Goede hemel! . . En waarom hebt gy die zo lang verborgen? cidalie. Ik heb in myne vyanden en lasteraars de banden geëerbiedigt, die hun aan u gehecht hielden. . . Ik heb uwe rust, uw geluk, gewaardeert bo- •j ven het zielsgenoegen van door u bemint te zyn; ziedaar, dit zyn alle myne misdaaden. . . . de barones. Wat hoor ik . . . ach, hemel , is het waar? cidalie, (toont haar een Brief.) Geloof alléén Dorinde; gy kent haar fchrift ?.. lees. DE  ■VYANDINNEN. 8r de barones, (na wat gezwegen te hebben.) Ik wil niemand gelooven dan u. ( Zy werpt zich in haare armen.) cidalie, o Eenige Vriendin van myn hart. . . Ik heb u dan weder! . . . ( Zy omhelzen elkander vuurig.) Is het mooglyk ? DE BARONES, Cidalie! . . . Het leven kan my dan nog dierbaar worden, CIDALIE. Ik ben de uwe! Maar, voor wy deeze lieve verrukkingen involgen, bid ik u, dat ik my mag verdedigen! Ik heb uw hart overtuigt; laat my nu ook uwe rede gerust Hellen! Dg BARONES. Neen, neen; ontneem my ten roinfte de verdiende niet, dat ik alleen door myne tederheid overtuigt ben Ach, al had gy my verraa- den, altoos beminde gy my; dit heeft alles uitgewischt. . . , Laaten wy alle ophelderingen daarj F 3  H DE EDELMOEDIGE zy zyn onnodig en mooglyk onveilig. . . . . . Cidalie , moet ik het dan belyden ? myn hart ontzonk my; ik heb er geen berouw over; maar ik Wil veel liever vergeeten, vergeeven dat meer is , dan eene twyfclagtigc ontfchuldiging te hooren..» cidalie. Ik wil alle myne rechten op u herneemen , die eener Zuster, eener Leidsvrouw, met een woord eener Vriendin. Ik kom u myn raad, myne vertroostingen, myne hulp aanbieden. Zou ik dit durven onderneemen, indien ik uwe achting onwaardig ware? Ik neem uwe gunsten aan; gy maakt myn Broeder gelukkig. Ik geniet met verrukking de gelukkige gevolgen uwer edelmoedigheid, die ik bewonder: maar zal ik op myne beurt u ooit van dienst kunnen zyn, dan moet ik'O toonen , dat ik geene weigering verdient heb. Lees , ik bid, fmeek hetu, daarom deezen brief. . . ik eisch het van u. ( Zy geeft haar den Brief ) d-e barones, ( den Brief aanneem ende. ) Wat wilt gy zeggen ? . . cidalie. Lees, bid ik u! Ik weet, dat ■Dorinde en haar Broe-  VYANDINNEN. 8? Broeder, om u van my te verwyderen, u hebben gezegr, dat ik uwe medeminnares was; dat ikalleen uit jalouzie my tegen uw huwlyk aankantte. Ik weet ook, dat menu wys maakte, dat ik op eene flegte wys van u tegen uw beminden gefprooken heb, om u by hem verdagt te maaken. Ik kon noch mogt my toen verdedigen; en gy verooordeeldc my. . D£ B ARONE S. o Hemel! CIDALIE. Dorinde ontdekt dit geheel bedrog in dien Brief; zy fchreef dien aan haare vertrouwfte Vriendin, die toen myne Vyandin was. Maar de verbintenisfen der ondeugenden zyn zeer zwak, en als zy eens breeken, dan hebben zy te veel verachting voor elkander, om ooit weer te verzoenen. Dorinde raakte met haare Vriendin overhoop ; eri die, om zich te wreeken, zond my deezen Brief; niet twyfelende, of ik zou er my van bedienen, om by u myne lasteraarfler, die u misleide, te bederven DE BARONES. Ach , Cidalie ! . . . ach, laat my wat bedaaren! F 4 Hoe  28 D 'E E D E L M O E D I G E. ' Hoe dompelt gy my, terwyl ik uwe onfchuld zie, ' en door uwe uitmuntende deugden getroffen wor-r de, in de diepfteverfla gekheid! . . . Heb ik uwe' vriendfehap dan zo kunnen beledigen! ... Ik heb aan lasteringen gelooft, die my thans zo on» gerymt toefchyneu! Moest ik dan, om myne ongelukken re yoltooijen, ook nog Moozen voor my zelf! ach dit, dit ontrukt my al myneii moed { (Zy valt in haar fauteuil neder. ) PIDALIE, Wat zegtgy? Myne verdediging bedroeft, veri nedert u ? Neen , dat's onmooglyk. Wat hebt gy U toch te wyten? Eene ligtgelovigheid, die ik, in uwe plaats zynde, zou gehad hebben; eene ongelukkige dvvaaling, waar in uw hart'nooit deelde. De valfche denkbeelden, die men u van my gegeeven heeft, gaven u gelegenheid, om uwen-bedaarden geest te tbonen , om edelmoedig en verheeven te handelen. Toen gy my meende te moeten haaten en verachten , zorgde gy voor myn geluk, verzekert dat myus Broeders, en bewyst my alle dien* ften , die men van eene Zuster zoude verwagten. Wat deed ik ooit, wat kan ik doen, om dit te vergelden-? pE BARONES) Hoe, gy veracht my dan niet? Gy kunt my nog zo ais voormaals beminnen ?  V Y A N D I N N E N. 89' li'ALI E, "Zo als voormaals! .... Meerder, indien 't rnooglyk zy. Ik weet by de dro'eve ondervinding,dat ik zonder u riet leven kan. Hoe heb ik uw verlies befchreid. 0 Myne geliefde Vriendin,' hoe veel zyt gy my fchuldig .... Twee jaar van u gefcheiden ! Nu zal ons niets meer van elkander afrukken. Gy blyft altoos by my; want het is onnodig iets te ontveinzen, P E BAK ONIS. Weet gy, wat my Is overgekomen? CIDALIE, AHcs, DE BARONES. ïk vind u weder, kan ik dan ongelukkig zyn? CIDALIE, Ik ga dan onbewimpelt met u fpreeken; en ik vertrouw , dat gy tot u zelf weder gekeerc, van Hiemand meer afhangende , verheven boven dwaaze kieschheden, my niets zult weigeren. Ik bid u, dat gy nog deezen avond uit uw huis verF 5 trekt,  Qe DE EDELMOEDIGE trekt, om in het myne te komen, dat van dit oogenblik, met alles wat ik bezit, zozeer u als my toebehoort, en dat gy my uwe zaakeu zult laaten bezorgen. Bedenk u wel: uw antwoord kan myne vriendfehap kwetzen of gelukkig maaken ; bedenk dat ik zonder aarfelen uwe weldaaden aanvaardde, dat myne aanbiedingen zeer eenvoudig en gemeen zyn , en dat het geen gy voormy deed, groot verheeven was. DE BARONES. Ik ftel myn lot in uwe handen. Doe alles, wat gy goedvindt. CIDALIE. o Nu zie ik eerst myne Vriendin; myn geluk is volkomen! DE BARONES. Myne lieve Cidalie, ik beklaag my nergens meer over; alles aan u verpligt te zyn , is myn eenigfte wensch. Gy zult dit beledigt, misleid, verfcheurd hart vertroosten. Uwe vriendfehap zal het gencezen. . . Ik zal dan 'eens weder het bekoorlyke van het vertrouwen kennen! . . . Hoe, hoe lang heb ik myne verdrieten gefmoort. . . Maar neem dees brief te rug. Ik ben zo wel overtuigt van myne onbillykheid, dat ik dien niet behoefte kezen. c i-  V Y A N D I N N F. r4 9^ CIDALIE. Ik verg u niet hem nu te leezen; bewaar hem flegts. DE BARONE S. Goed : maar ik hnnp , dat gy my zult vergunnen van dien brief eehe copy atn Dorinde te zenden; dit is de eenige wraak , die ik omtrent haar neemen zal. CIDALIE. ..iaüiwJ ys. afs t*fib «cti.. .aiivbiü «ruo/f Het zal my zelf niet onaangenaam zyn , dat zy weete, dat ik den moed had , om dit bewys haarer valschheid agttien maanden lang ra handen te hebben , zonder daar gebruik van te rhaaken. DE B A RONÈ's. o Myne lieve, myne edele Vriendin, wat moet u dit gekost hebben ! Ik verwonder , maar echter ik beklaag my over u; gy liet my in eene dwaling, die my niet gelukkig" kon maaken cn gy beroofde my van eene Vriendin , die by my de geheele waereld' opweegt. ... Ja, Cidalie, uwe overdrevene kieschheid misleidde u. Gy gaaft my over aan flegte menfehen , die myn vertrouwen misbruikten , die myne liefde yerfmaadden. ó Wat zou één woord van u niyal droefheid gefpaard hebben'!'- ei-  92 DE EDELMOEDIGE cidalie. Laaten wynu alles vergeeten, Laaten wy voortaan maar denken , om gelukkig te zyn met elkander. . . . Zouden wy nu niet by onze Vriendinnen gaan , om haar in ons geluk deel te geeven ? .. de barones. Ik weet, hoe zeer zy daar in deel neemen. Ik brand van verlangen , <">m haaralleste zeggen. , Kom, Cidalie. Ha , daar zyn zy beiden, NEGENDE en laatste TOONEEL. de marquisin, melite, de barones, cidalie. (De p-vee Dames hopen naar de Vriendinnen, en omhelzen beiden met vervoering.) de marquisin. O Myne lieve Cidalie , myne lieve Barones..,, melite. Onze wenfchen zyn vervult , , , de  VYANDINNEN. $3 DE BARONES. Gy leest in ons hart .... DE MARQUISIN. Ik beken, dat wy reeds een kwartier voor deZaaldeur (tonden; wy konden niets hooren; wy durfden u niet hinderen: maar wy genooten het vermaak van u beiden te zien; en gy kunt niet bezeilen , met hoe veel blydl'chap wy zagen, dat gy Cidalie omhelsde. . . c I D AL TE. Gy ziet uw eigenwerk bekroont; uwe edelmoedige poogingen hebben veel toegebragt, om ons te verëenigen. . . DE BARONES. Hoe veel erkentenis zyn wy u fchuldig! . . Geloof niet, dat die weldaad ooit uit myn geheugen zal gewischt worden. ...(>ƒ> Cidalie wyzende. ) Indien gy wist, hoe veel ik deeze Vriendin, die gy my weder gegeeven hebt, verpligt ben! ... . C ID ALIE. En myn Broeder! . . . Zy bewerkte zyn huw- lyki . .  94 DE EDEL MO E D I G E lyk ! . . Zy fprak doezen morgen met myn Heer Sainval, die haar zyn woord gaf. En wanneer zorgde zy voor myn 'geluk? . . . Voor dat wy éikander gezien hadden. DE BAR O N È S. ■ Êri Cidalie , die dit niet wist, kende alleen myuen ongelukkigen Haat, en was bekwaam, my in weerwil myner dwaaze ligtgelavigheid, myneronbillykheden, haar huis aantebieden. Zy deed meer: om my toch te beter overtehaalen , om deejzegunst te ontfangen, waarop zy zo weinig prys fielt, begint zy met my iets te verzoeken! Wat? eencn geringen dienst, die zy voor zeer gewigtig "houd. . . . o Kon ik u vernaaien, met hoe veel beleid en kunstige kieschheid zy de middelen wist uit te vinden , om my met my zelf te bevredigen; door welk eene treilende aandoenlykheid , zy eindelyk myn hart wist te vertroosten; myn hart, verwelkt door eene lange reeks van misdagen en doolingen. Een hart, byna verbittert door hes geen het gclecden heeft. 6 Myne geliefde Cidalie , gy poogt te vergeefsch die meerderheid, diegy boven my hebt, te verbergen ; alles ontdekt my die. Maar ftraalt die luister, die gy bezit, ook niet op my af V . . . En is er wel eene verriikkelyker gewaarwording, dan te eerbiedigen het geen men be- D E  VYANDINNEN. ^ DÉ MA1KJUISI N. Ieder van u is haare Vriendin waardig: men kan u nooit meerder roemen, dan door u by elkander te vergelyken. CIDALIE. •' -w. •• ' ■ ■ '"^disbttf Jsta .'invisv os bis usut* m Ik heb haar niet'willen invallen. . . Ik heb haar alles laaten zeggen, wat haare geestvervoerende Vriendfehap haar ;deed zeggen. Zulke vergrootingen toOnen voor 't minst die ede'aartigheid, en die levendige gevoeligheid , die myne Vriendin karacterifceren. In 'tkoit,-nu, myne Vriendinnen , ziet gy, hoe allergelukkigst ik ben. Maar ik moet, omdat geluk nog te vergrooten ,myn Broeder gaan zeggen, waar op hy wagten mag. Ik kan niet van u fcheiden ; maar vergun my, dat ik hem in een paar regels verzoek hier te komen. DE MARQUISIN. Ga in myn kabinet; ik zal, terwy! gy fchryft, met de Barones wat praaten: ik heb haar zeer veel te vraagen. MELITE. .nsllsfiu»; lagiulililcfns^üo ri'j^g 33cifas jli tbsoO Maar wat zullen wy nu omtrent. Dorinde voor wraak ueemen ? DE  .$-6 DE- EDELMOEDIGE VYANDINNËM. DE BARONES. . Gy zult het hooren. (23» neemt de hand vjtft CU •dalie.) Evenwel, waarde Melite, als men zo eene Vriendin weder gevonden heeft; als men zo gelukkig is , van ann haar zo veel verpligt te zyn , dan is onze ziel zo vervult met tederheid en erkentenis , dat het weinig moeite kost flegte nrenfchen te versjeeten. Neen, Cidalie, de wraak of de haat zullen geen leven ontrusten, dat aan de vriendfehap moet toegewyd zyn. Neen , ik wil alleen voor u beftaan ; het is onmooglyk , dat ooit eenige aandoening, die u vreemd is, in myn hart zoude kunnen aanweezig zyn. CIDALIE. Ik verdien deeze gevoelens, dewyl de vriendfehap , die my aan u verbindt, de alles overheerfchende neiging van myn hart is, cn altoos myn lot beft'erde. DE MARQUISIN. - Komt, lieve Vriendinnen ; kom, Cidalie, fcliryf ttw briefje; Wantik verlang niet minder dan gy, om uw Broeder te zien, en getuige van zyne vreugd te zyn. CIDALIE. Goed: ik zal het geen oogenblik langer uitftellen'.'( Zy vertrekken.) EINDE. DE  6 O Ë Ö E MO E D E R; B L T S P Ë L ÉN D RIB B È D RT FE #f - H. DEEL. G  PERSOONEN, DE GRAVIN D'ORSAN. DE GRAAF D'ORSAN, Man der Gravin, EMILIË, I AGAFHE, > Dochters der Gravin. I HENRIETTE, J CELIE, Zuster der Gravin. DE MARQUISIN AURORE, Dochter van Celie* Mevrouw DU FRAIGNE, Gouvernante der dris Juffrouwen. LUCETTE , Kamenier der Gravin. De Graaf DE MONCALDE. Zwygende. VERSCIIEIDE BEDIENDE NS. ( Het Tooneel is te Parys by de Gravin**)  D E GOEDE MOEDER, B L T S P Ë L: EERSTE BEDRYF; EERSTE TOÖNEEL. ( Het Tooneel verbeeld een Zaal. ) . li £ v r O u W du fraione, e m i l i e , acathé, hen riet te. emilie; Hoe, ma Bonne, gy kunt met ons nog niet by iVIama gaan, en het is al negen uiiren ? mevr: dufraigne. .." Zy is wel op,: maar gy kunt haar niet zien; zy Spreekt met Mevrouw Celie.  xoo DE GOEDE MOEDER. A SA THE. Met Tante ? Zo vroeg ! Dat is vreemt. Tante ftaat anders niet voor's middags op. *3t 4i Y 6 T J, ft. HENE.1ETTE. '" . - -:, *:■<• ; / o Als ik eens myn eigen zin kan doen, zal ik net doen als Tante, en heel laat opftaan. . . . Y H G 3 cl ii T 2 5? EMllIE. Waarlyk, Zuster, als men 't geluk heeft van eene Moeder te hebben zo als de onze, dan behoort men zich geen ander ten voorbeelde te ftellen. HENRIETTE. oDat is waar: maar ik geloof, dat het veel maklyker zy Tante na te volgen dan Maatje: Dat doet de fchaal by my overflaan. EMIL1E. Het is zeker moeïlyk de volmaaktheid te bereiken , maar 'er is evenwel toch altoos iets fraai in de pooging... . HEN-  DE GOEDE MOEDER £01 HENRIETT?. o, Ik ben niet eerzuchtig, dat beken ik; en ik merk ook wel, dat ik nooit volmaakt zyn zal; is 't niet zo, ma Bonne. MEVR. DU F R A I G N E, Dat kan er naar zyn. HENRIET T E. Dat kan "er naar zyn ? . . . Hoe dan; dit ia wel een zagt antwoord, ma Bonne. . . . Zou ik volmaakt kunnen worden ? Dat's grappig. Hoort gy 't wel, Zusters? Ma Bonne fielt het niet hooploos my nog eens volmaakt te zien. Wel zie, dat had ik nooit gedroomt, zeg ik! A GA T HE. Deeze gedagre moet u aanzetten, om. . , . H-BNUIETTB. Maar, ma Bonne zegt dit misfchien, om my te btfpotteu. G 3 ME-  10! DE GOEDE MOEDER, MEVR. DU F ft. AI GN E. Neen , in ernst: Ik meen , dat gy nog epns goedhartig, minzaam, beminlyk , beleeft, met eeq woord , eene volmaakte Juffrouw worden kunt. HE NRIETTE. Volmaakt! . . . Dat's te fterk! Gun my, ma Bonne, u te mogen omhelzen. . . . Volmaakt? . . Zo als myne oudfte Zuster? Als Emilie? .. Wees niet boos , Agathe , zo ik u niet noem. . . Gy weet wel, dat gy niet beter zyt dan ik ? AGATHE. Ik weet ten minfte, dat ik my niet by Emilie yergelyk ; maar ik heb haar te lief, om daar ja,Jours over te zyn. EMILIE. Terwyl gy my zo pryst,, Zuster, toont gy alleen uwe eige zedigheid. HEN RIET TE- 't Is compliment-dag, zie ik. . . . . Maar,om tot myne aanftaan.de volmaaktheden te rug te komen.  DE GOEDE MOEDER. 103 men. Myne lieve Bonne, nog een woordje daar over. Denkt gy dan, dat ik een klein Engeltje zal zyn ? MEVR. DU FRAIGNE. Nog eens , indien dit gebeurt, zal het my niet verwonderen. HENR1ETTE. Maar , ma Bonne , myne lieve Bonne , over ■welke kruidjes hebt gy van den morgen gegaan? Gy verrukt my l MEVR. DU FRAIGNE. Ik ben niet blind voor uwe gebreken. Gy zyt fpotagtig, onbedagt, wispeltuurig, onleerzaam, dwarsdryvend , kwaadfpreekend, ihapagtig ; gy praat over alles, is 't niet raak, dan is 't mis; met een woord, geen Meisje van dertien jaar kan lastiger, belachlyker, ja, ondraaglyker zyn. HENRIETTE, (zeer diep neir gende.) Wel, dat's een heel mooi kopje! en zo het my gelykt , dan ben ik op den rechten weg, om zo volmaakt te worden, als gy zo goed zyt van te belooven. G 4 WR-  I©4 DE GOEDE MOEDER. MEVR. DU FRAIGNE. Zagt! Ik beloof het u niet; ik zeg maar, dat er veel hoop toe is. Gy zyt nog een kind; uwe onleerzaamheid heeft u ook nog verre beneden die jaaren geplaatst. Gy zyt pas zeven jaar naar uw verftand. HENRIET XE. Zeven jaar? Ben ik maar zeven jaar? wel gerekent, niet ouder? geen week? . . Heden dit is potzig! MEVR. DU FRAIGNE. En deeze kindsheid maakt alle uwe fouten nog H vergeeflyk. HENRIETTE. Wel, dewyl ik maar zeven jaar ben , moet men infchiklykheid oeftenen; dat is billyk : 't is goed, dat ik het weet , ik zal er myn voordeel mede doen. MEVR. DU FRAIGNE. En die kinderagtigheid zal de ontwikkeling van uw verftand zeer agteruitzetten. Maar, zo gy Mevrouw uwe Moeder bemint , en niet geheel zinneloos zyt, dan zult gy u verbeteren. HEN-  BE GO E D E MOEDER. ióg HE NRIET TE. Ik heb Maatje met myn heel hart lief; dat is wel waar. EMILIE. paar fta ik voar in. ACATHE, 3En ik ook; ja gerust. MEVR. DU FRAIGNE, Indien dit zo zy. . . . HENRIETTE. Indien dit zo zy! . . . o Zeg dit niet, ma Bon* ïie; befchuldig my overal van, maar van geen liegt MEVR. DU FRAIGNE. Wel nu, zo gy uwe Moeder waarlyk bemint, dan zult gy u ook bevlytigen , om beter te worden; dewyl gy haar dan niet ongelukkig zult willen maaken. £r 5 EMI-  xp6 DE GOEDE MOEDER. EMILIE. Begrypt gy dit zelf iet? HENRIETTE. Ja, he 1 klaar} zie daar, dit gezegde treft ïny. AGATIIE. Ach, daar is Lucette! Maatje zend haar misschien om ons. TWEEDE TOONEEL. MEVR. DU FRAIGNE, EMILIE, AGATIIE, HENRIETTE) LUCETTE. EMILIE. Nu , Lucette , kunnen wy by Mama binneri gaan ? LUCETTE. Nog niet, Mejuffrouw. HENRIETTE,, Wel, wat duuit dit ook lang! IV-  pE GOEDE MOEDER. iójr LUC ET T E. Het is een zeer ernftig gefprek, durf ik wedden, Mevrouw Celie had zo eene drokte. .... Eu vervolgens deed onze Mevrouw de deur op het flot. HENRIETTE. Op 't flot? AGATHE. Op 't flot? LUCE TTE, En Mevrouw Celie was hier, voor onze Mevrouw nog op was, en Mevrouw Celie ftaat zeeker, om eene beuzeling, niet ten agt uuren op. HENRIETTE. Dat i§ waar. ..... o Ik weet al, wat het is l Daar zal iets met Nicht gebeurt zyn, L UCETTE. Met de Marquifin d'Aurore? HENRIETTE. Ja, Tante is niet altoos vergenoegt over haar; dat weet ik heel wél. LU-  lc8 DE GOEDE MOEDER, LUCETTEi Ja wel! HENRIETTE. Zeeker ja wel; myne Nicht is eene . . Sus , laat ik my bedenken, hoe is het woord, ei, hoe hiet het nu ?. •. Daar vind ik het, Coquette, ja Coquet» te. MEVR. DU FRAIGNE, Wel foei, Juffrouw Henriette, weet gy wel, waar gy uwe Nicht van befchuldigt ? HENR IETTE. Heel wel weet ik dat, ma Bonne ; 't is een fchepzel, dat allerlei minen maakt, en denkt daar door veel Vryers op te doen. Dit is, dunkt my, wel eene laffe gekheid. MEVR. DU FRAIGNE. Gy oordeelt wél over de Coquetterie , maarflegt over uwe Nicht. Spreekt men ook dus van afwezigen , die ons beminnen, en aan wie wy zo na beftaan ? HENRIETTE. © ! Nu zy bemint my ! dat is zo veel niet eens. En  DE GOEDE MOEDER. «09 En zy is ook jalours op myne Zuster Emilie, dat merk ik wel; en om haar dan recht dol te maaken, prys ik myne Zuster zo goed als ik maar kan. ... En ook, ma Bonne, zy ftelt haar roem in Coquet te zyn; zo zei zy eens tegen Papa. MEVR. DU FRAIGNE. Indien zy al eens onvoorzichtig en onachtzaam ware, moet gy daarom kwaadfpreekend zyn ? Ik verbied u, Mejuffrouw, voortaan op deeze wys van haar te fpreken. Kom , laaten wy om deeze tafel gaan zitten; neemt ieder uw werk, wy zullen misfchien hier nog een uur moeten wagten. ( Zy neemen allen plaats om de tafel, en haaien ieder eenig handwerk voor den dag. Lucette blyft agter den ftoel van Emilie ftaan.) ( Na een lang flilzwygen (laat Henriette op dttafel.) HENRIETTE. Ha! nu weet ik het al! AG AT HE. Foei, Zuster, gy deed my fchrikken ! HEN*  fi» Ö È GOÉDE MOEDER, MEVR. DU fRAIGNE, ■ Watfcheeltu, Mejuffrouw? HENRIETTE. o Ik weet al, waarover gehandeld word : 't raakt ü, Emiiie. EMILIE. Ik bid 11, Zuster, hou uwe gistingen voor u zelfi HENRIETTE; • Zo, zo, gy wordt al rood, zie ik, j . gy raad! myne gedagten. lucette, tegen Henriet te; Gy wordt ook rood, MejufFrouw. henriette. Nu rood of niet rood, ik weet wat 'er in til' is": Emilie zal trouwen. LUCETTE; Ja ï zo dit Waar is, dan zullen wy veel vreugd hebben. È M £  DE GOEDÉ MÓEDER. m EMILIE. Wie , die my lief heeft, ert weet, dat ik zo gelukkig ben, kan wenfehen, dat ik van (laat veranderde ? LUCE T TE. Maar, Mejuffrouw, Wy zullen u niet verliezen: Mevrouw, uwe Moeder, zal zeker nooit van u fcheiden. Gy zult hier blyven woonen. EMILIE. Daar ben ik gerust van. Zy weet Wel) dat ik niet gelukkig weezen kan, niet allee i in eene andere ftaat, maar ook in een ander huis als het haare. HENRIETTE. (Peinfetidei met de ellehoogen op de Tafel, en op haare vingeren tellende.) Maar wie ? . . . . Wie komt hier zo al ? . . , Sus eens! . . . Myn Heer de SaintVallier? . . . ó Die is al te lelyk. . . . Myn Heer de Ponteran ? Die is zo doodftil, en ook maar een oud Vryer. Hy is al vyf-en-dertig jaar Myn Heer' de Bleville? . i . . Die draagt een pruik Myn Heer de Creml? .... Die is een weduwnaar ;  i\2 DE GOEDE MOEDEI naar; ik hou niet van weduwnaars Myn- Heer de Moncalde ? . . . . A G A T HE. Wel foei, Zuster, een vraemdeling, een Portugees'. HENRIETTE. Maar gy laat my niet- uitfpreeken ; ik zou hem ook afgekeurd hebben. . . . Het fpyt my echter, want het is de eenige lieve jongen Hy ziet 'er zo wel uit, zo fatfoenlyk; hy is zo beleeft. Hy houd zo heel veel van Papa en Mama. Hy fpreekt zo veel goed van Maatje 11c weet ook, dat hy Emilie heel heel liefheeft; want als zy op de harp fpeelt of zingt, dan wordt hyzo knorrig, wanneer wy allen niet zo ftil zyn als muisjes. En ook , hy heeft onze kleine Karei zo dikwyls op zyn fchoot; hy bemint hem meest van ens allen, om dat die kleine boy zo op Emilie ge- lykt; dat is het maar Dat zie ik zo alles,- al hou ik my, of ik het niet bemerk.- MEVR. DU F R A r G' N E »■ Nu, Juffertje, hebt gy haast gedaan ? Past het sgt' een jong Meisje, dus van het Huwlyk te praten, en de geheimen der familie uit te vorfc-hen? eo die  DE GOEDE MOEDER. r.ia i die dan te vertellen? Waarlyk,gy hebt geen denk«beeld van die zedigheid, of bel'cheideuheid, die U leigen behoort te zyn» henriettë» Myn lieve Bonne, denk dat ik nog maar zevert : jaar ben... m bv r. du fraigne» » . Denk gy, Mejuffrouw, dat ik uverzogt te *wygen , en wees zo goed van daar mede re begn n» ;De fnapzugt brengt meest altoos onnefcheidenhei !, ja valschheid voort: en ook. zy ontneemt ee<. er IVrouw alle haare bevalligheid, en eene veiltmdifge Vrouw, indien zy dit gebrek kunde hebben, ;zou niets meer Z}U dan eene bëiachelyke Üabbe* I laarlter. henriette, ( ter xyden. ) Dat 's evenwel ook eene lange redenvoering tot I lof der ftilzwygenheid. (overluid.) Ma Bonne, ; mag ik nog eene viaag doen? 't is om te leerenï . Bavatdage, is dit goed Fransch ? mevr. DU fraigne* Mejuffrouw, dit is my onbekent; ik heb myne taal piet naar vaste regels geleert; 't is mooglyk, dat ik k. deel. H fora-  il4 DE GOEDE MOEDER. fomwyl verkeerde bewoordingen gebruik; maar ik geef u altyd goede lesfen. Let des minder op de Woorden, dan op de zaaken : dit ten minfte raade ik u. HENRIETTE. '( Zy koest geer gemaakt, na wat flilzwygens. ) Nu kan ik niet langer.... ik ftik. lucette, (lachende.) Ja van lust om te praaten o Lieve Bonne, mag ik deeze Juffrouwen wel eens iets verhaaien ? henriette. Ha, iets vernaaien! . . . . ( Zy ftaan allen op. ) MEVR. DU FRAIGNEa Ja, luistert. LUCETTL, Zie eerst deezen ring. AGATIIE/ Hy is heel mooi! . . . * t Vi  D E GOEDE M O È D È R. HJ LUC Et TÉ. Die wierd my gisteren te koop geboden, met verzoek, dat ik Mevrouw zoude overhaalen om dieri te koopen. EMILIE; Hoe veei is dé prys ? Lu CE tte: Men vraagt er maar vyf en twintig, blaar hy if Vvel veertig Louizen waardig. HENRIETTE. Heeft Mama dien gekogt ? LtFCËTTE. Wel neën! De goedkoopheid deed Mevrouw argwaan opvatten, of die ring ook mogt geftoleri zyn, of aan iemand toebehoóren , die zeer om geld verleegen was ; en zy gaf my last, om daar een haauwkeurig onderzoek na te doen; EMILIE; En hebt gy iets ontdekt ? \  Xi.5 DE GOEDE MOEDER, tUCETTE. Deeze ring behoort waarlyk aan eene Vrouw, die uit eene andere Provintie te Parys ter verrichting haarer zaaken gekomen is. Zy is hier ziek geworden , en verviel daarop in eene kwaadaartige koorts , die vyf weeken aanhield: hier door vond zy zich zonder geld , door haare crediteuren gedrongen , en in de bitterde verlegenheid. Zy had hier van niemand eenige hulp, en terwyl zy uit haare Provintie op onderftand wagte, zag zy zich yerpligt dien ring te verkoopen. By deeze gelegenheid heb ik ook ontdekt , dat in het zalfdi Logement, daar deeze Dame zich bevindt, een oude blinde Vrouw is, voor wie zy zorg draagt, en dewyl zy die nu moet opgeeven , is dit arme i Mensch in de droevigfte armoede. A G A T H E. Weet Mama dit alles ? LUC ET TE. Nog niet; maar ik zal het zeggen , zo dra Mevrouw alleen is. MEVR. DU FRAIGNE. Ik weet wel, wat Mevrouw doen zal. L ¥»  DE GOEDE MOEDER. 117 LUCETTE. Ja, dat is niet moeilyk te gisfen. EMILIE. Hoe beklaag ik die arme Dame, die genoodzaakt is , die ongelukkige blinde op te geeven ! MEVR. DU FRAIGNE. Waarlyk , een der grootfte ongelukkeu ontftaat uit ons onvermogen , om onze zucht tot weldaadigheid met ruimte te kunnen involgen. EMILIE. Waar logeert dit blinde 'Mensch? LUCETTE. Hier digt by. . . . o Mevrouw zal haar zeeker wat geeven. MEVR. DU FRAIGNE. Dat zegt niets: wy moeten deeze jonge Juffrouwen niet beletten , om het haare tot een goed werk toe te brengen. H 3 HEN-  Ii3 D, E GOEDE M O E $ E R. HENRIETTE. Zo Lucette het doen wil, dan zal ik aan haai;, geeven , wat ik voor dien bloed gefchikt heb,. A GAT HE. En ik ook. MEVR. DU FRAIGNE. En ik, Mejuffrouwen, zal uw voorbeeld navolgen , en geeven naar myn vermogen. LUCETTE. o Ik ook. . . Maar ik hoor iemand. . . 't misfehien Mevrouw. . . HENRIETTE. o Neen , 't is myne Nicht. LUCETTE- Zo, Mevrouw de Marquifin d'Aurore!- ik gi, ïaeen. A G A T H E. Vindt gy haar dan niet beminlyk, Lucette ? LU-,  Df GOEDE MOEDER,- ii0 LUCETTE. ïk? verre van daar, Mejuffrouw. MEVR. DU FRAIGNE. Hoe komt zy zo vroeg by ons ? DERDE TOONEEL MEVR. DU FRAIGNE, EMILIE, AGATHE, HENRIETTE, DE MARQUISIN. (Mevrouw du Fraigne zet zich aan een tafel, om te gaan werken.) DE MARQUISIN. Zo, zyn daar myne Nichten. ., Goeden morgen lieve Emilie; goeden morgen, myn hart, (tegen /igathe, ) goeden dag, myn kleintje , (tegen Henriette,). . . Uwe dienares, Mevrouw du Fraigne. Zyt gy niet verwonderd, om dat ik te tien uuren al op ben? Ik ben ook half dood; raad eens wanneer ik te bed ging. Het was al dag, ja al hoog dag. Ik ben maar vier uuren te bed geweest. Hoe komt het, dat Tante niet by u is ? Ik moet haar .noodwendig fpreeken; en ik hoor ook, dat Oom nog niet is opgeftaan. H 4 EMS-  hk DE GOEDE MOEDER; EMILIE. Hy ging ook zeer laat naar bed. DEMAU.QUISIN, Dat is beel verdrietig; ik kom hier om eene zaak van het grootfte gewicht, en daar veel haast by is. . . ó ik (lel zulk een groot vertrouwen in myn Oom. . . llede , Emilie, wat heb ik een zin aan nw Kapzel; 't is eenvoudig, geheel onachtzaam, maar zeer fraai. Is dit alles uw eigen hair? EMILIE» Ik draag nooit valsch hair,. DE MARQUISIN. ïk ook niet; ik ben zeer tegen die kunst^ HENRIETTE. o Nicht, bekyf dan uwe kamenier.. DE MAR QUISIN. Dnr doe ik al vry dikwyls; maar waarom wilt gy dit nu? HEM»  D E GOEDE MOEDER. m HENRIETTE. - On dat zy u gecoefteert heet op eene wys, dat men er op zweeren zou, dat gy twee valfche boucles hebt. DE MARQUISIN. Nu, zy zyn evenwel van myn eigen hair. . . , Maar waar is uwe Moeder ? AGA THE. Zy fpreekt in 't geheim met Tante. DE MARQUISIN, Met myne Moeder? AG A T HE. DE MARQUISIN. Dat verwondert my. ... en helpt my wat ïn de war. Maar denkt gy, dat de beide Dames hier. zullen komen? AGA T HE. Dat weet ik niet. H5  13.1 DE GOEDE MOEDER, DE MARQUISIN. Ik aou gaarn weer been gaan. . . .. Wat zal ik doen? Ik vrees, dar. ik haar za) tegenkomen. . . Kom, ik zal nog wat wagren. . . Emilie, ik heb gehoord, dat gy gisteren op het .Cal zo een fraai kleed aanhad. Ei lieve, zend my uwKleermaaker, Uw kleed maakt veel opgang; maar men zegt ook, dat gy te weinig rood gelegt had. . . . Hebt gy het deezen morgen gebruikt ? EMILIE. Houd gy er den gek mede, Nicht ? . . . Zou ik zo vroeg daar mede beginnen? « AGATHE. En ook myne Zuster legt het zelf niet eens, als zy naar het Bal gaat. ó Zy heeft zulk een lieve frisfche kleur. DE MARQUISIN. Dat zeit niet: men moet dit wel voor het Bal doen. Die dit niet doet, onderfcheid zich zeer byzonder. Ik zeg maar, wat men praat; maar ikzelf heb van het rood een Herken afkeer: .men zegt, dat  DE GOEDE MOEDER. 123 dat ik er zeer wel buiten kan; doch, ik zou me\ graag byzonder willen zyn, AG AT HE, Gy zyt getrouwt: dit maakt onderfcheid. p, E M a r Q u 1 s 1 rr, Henriette, hoe gaat het met het Clavier? HENRIETTE. Niet,te breed: maar,Nicht, gy moet myne Zus-? ter Agathe hooren, en vooral, hoe Emilie op de Harp fpeelt! ...... ».E MARQUISiri. God dank, men heeft my niets geleerd ! Als men zich zelf moet opvoeden, dan geeft het ons vry wat verdienste, wanneer wy niet onkundig zyn... Ijk heb eene gefchiktheid voor alle Inftrumenten... Ongefooflyk veel gefchiktheid! .... Maar waartoe dient dit toch?- Ik zie,dat men niets van dien aart nodig hebbe, om overal welkom te zyn. Als men maar mooi en geestig is.; dit alleen is genoeg om te behagen, ME-  •524 DE GOEDE MOEDER. mevr. du fraigne, (terzyden.) Dat gefprek kan niets goeds veroorzaaken... Juffrouw Henriette en Juffrouw Agathe, gelieft gy wel eens by my te komen? Ik heb uwe boeken in myn zak , en gy zult al leerend Mevrouw afwagten. henriette. En myne Zuster ? mevr. du fraigne. Zy is ten vollen in ftaat, om met Mevrouw de Marquifin te fpreeken; en ik ken haar al te wel, om my niet te verzeekeren, dat zy veel voordeel met dit gefprek zal weeten te doen. de marquisin. Gy doet veel eer aan myne zedekunde , Me» vrouw. mevr. du fraigne. Niet meer, Mevrouw, dan die verdient. henriette, (lachende.) Neen, neen.  DE GOEDE MOEDER 125 DE MARQUISIN. Waar over lacht gy , Henriette ? HENRIETTE. Vraag het aan myne Zusters ; want ik denk, dat die evenveel lust tot lachen hebben. MEVR. DU FRAIGNE. Nu, Mejuffrouwen, komtgy? (Zy gaan zitten en leezen. ) < DE MARQUISIN. Zeg eens, Emilie, zyt gy niet in uw negentiende jaar ? EMILIE. Ik ben den twaalfden van deeze maand zeventien. DE MARQUISIN. Loop; ik zou vier jaar ouder zyn? . . . Wy fcheelen maar drie jaar, meen ik. 6 Nicht, wat zal ik u gaarn ook eens getrouwt zien. . . . Het wordt al tyd . . . wel, ik was maar zestien jaar, loen ik trouwde. EMI-  m D E GOEDE M O E D E EMILIE. Dat is wel te begrypen. Gy zyt ryk, en ik ben niet ryk. DE MARQUISIN. Ja, twee Broers en twee Zusters; meh trouwt niet ligt met zo veel familie. Ik vrees, myn hartje, dat gy er toe zult moeten overgaan , om in eene Provintie te trouwen. Te Parys fchynt my dit onmooglyk. .Zie, men moet wel denken. . . . . Én ook, zo gy wist, hoe veele ftrikken men ons in de groote Waereld fpreidt, dan zoud gy u zeef Wel kunnen troosten , al blyft gy daar altoos buiten. . . . Als men fraai en beminlyk is, boezemt men in weerwil van zich zelf gevoelens in, die ons zeer lastig vallen. Men wordt gevolgt, geplaagt , ja vervolgt Onze Mannen wordert jalours, onze Vriendinnen nydig. Gy zult wel gelukkig zyn, als gy van dit alles niets ondervindt. . . . Maar zeg eens, heeft de Graaf dé Moncalde hier gisteren middag niet gegeeten? EMILIE. Ja. DE MARQUISIN. Ik weet niet, hoe hy 't gefchikt heeft, maar hf heeft  D E GOÉDE MOEDER. H.) heeft het middel gevonden, om zich met alle myne Vrienden byzonder bekend te maaken. . • Overal ontmoet ik hem. . . Zeg my, hoe zal ik hem vermyden? . . Arme Man. . . Hy is gek. . . Nu, laaten wy 'er niet van fpreeken, ik bid het u , Emilie. . . . Hy is ook zeer beminlyk; ik hou zeer veel van hem. . . Hy heeft un ton excellent, 't Is raar, dat een Portugees, een vreemdeling, die zo volmaakt kan vatten. . . Hy zeide my eens, dat hy Vrankryk als zyn waar Vaderland befchouwde. . . . Ik weet niet waarom. . . Dat's jammer. . . . Maaf Tante komt nog al niet; ik kan niet langer naar haar wagten. Zeg aan haar, dat ik weer zal komen. Ik moet haar van daag vast zien. Na het Soupé vertrek ik naar Verfailles. Morgen begint myn week. Dat's verveelend. . , Het verdriet my al in voorraad. EMILIE. Maar gy hebt zo na dien post verlangt. Denk eens, wat myne Moeder om u al moeite gedaaa heeft. DE MARQUISIN. o Dat was, om dat ik vooraf geen het minde denkbeeld had van zulk eene droefgeestige flaïrerny. EMI-  t&3 DE GOEDE MOEDER.' EMILIE. Indien deeze flaverny u zo verveelt, waarom laat gy die niet vaaren ? Ik weet, dat de perlbonen, van wie gy afhangt, u dit gaarn zullen toeftaan. DE MARQUISIN. Perlbonen , daar ik van afhang. . . . Uwe uit» drukkingen zyn zeer onderdanig. . . EMILIE. Hangt men dan niet af van een Man, een* Mueder, een Schoonvader? DE MARQUISIN. Hoe? als men een- en- twintig, en vyf jaar gctrouwt is ? . . . Van het oogenblik, dat men alleen kan gaan, hangt men alleen af van zich zelf. Gelooft gy ook, dat ik nog eene oude Gouvernante nodig heb? EMILIE. Ja! ... Ik geloof ten minfre, dat eene goede leidsvrouw u niet onnut weezen zou, en dat me; zich nooit aan de magt onzes Mans kan ont»  Ö E GOEDE MOEDER 129 trekken; en altoos de raadgeevingen eener Moeder behoort te volgen,te beminnen, te eerbiedigen. DE M A R Q U I S I NV Dat's eene verhcevene zedenleer; 't is waar, dat zy niets nieuws behelst. B MI LI E. Dat is ook zo, deeze gfondflellingen zyn te 1 bdlyk en te heilig, om niet overal te worden aan! genomen. DE MARQUISIN, Gy praat waarlyk zeer goed: ik raad u echter, 1 dat gy , zo gy ooit in de waereld verkeert, dee; zen onderwystrant afwent; want men kon wel 1 de vryheid neemen, om daar mede te fpotten. EMlLtRi Ik weet zeer wel, wat ik aan eene getrouwde ' Vrouw, die ouder is dan ik, fchuldig ben; en ik ■ meende daar n$jt omtrent in gebreke gebleeven te zyn, als ik u myne wys van denken deed zien, , die toch in de daad met de uwe oyereenftemt. Denk ook, dat ik met u, daar ik van een kind af mede omging,meer vry ben dan wel met iemand, ii. deel. I wie  13» DE GOEDE MOEDER. wie ook: ftel u ook gerust, Nicht, dat, indien ik ooit in de waereld moet leeven, ik zal wecten te zwygen , toeteluisteren , en voor al geene beginzels laaten zien, die van myn karacter kwaade denkbeelden zouden geeven. DE MARQUISIN, (Zy ziet Op. haar Orloge.) Tien uuren !.. Vaarwel, Nicht! zeg aan Tante dat ik weder zal kornen. . . (Zy gaat naar de tafel.) Goeden dag , myn Henrietje. . . Wat leest gy daar, rnyn kleintje? . . . (Zy leest over haar fchouder. .) Histoire de France; o dat's droomig ! . . Engy, Agathe? . . . HistoireRomaine. ( Zy haalt haare fchouders op. ) Lieve Meisjes , ik beklaag u! . . . Zeg eens, Emilie, kent gy dit alles niet van buiten ? Ik wensch 'er u geluk mede. Ik betuig u, dat ik niet weet in welk jaar Rome gebouwt is, dat ik geen oor tekenen kan , dat ik geen een muzieknoot ken , en dat ik evenwel in de gezelfchappen genoeg (laag, en genoeg benydfters heb, om in anderen zulke begaaftheden onbenyd te zien , die my zelf ontbreken.... Maar laat ik u niet opho uden. 'tls ligt goed genoeg, zo gy 'er vermaak in fchcpt. . . . Nu, veel vermaak. . . Neem geen moeite, Mevrouw. . . Tot van dén avond. . . (Zy gaat weg. ) VIER-  DE GOEDE MOEDER. 13* VIERDE TOONEEL. MEVROUW DU FRAIGNE, EMILIE, AGATHE, HENRIETTE. HENRIETTE. Ja, Ja , zy (pot met, ons om dat zy niets weet; maar ik denk, dat men nog ligter een domoor kan belpotten. . . En als zy zegt, dat zy niet nydig i is, 6 dit is om te lachen, als zy zo praat; men s moet maar zien ,hoe zy met Emilie omfpringt.. ... ! Hoor eens, myn lieve Bonne, niemand doetmy zo veel lust in 't leeren krygen, dan myne Nicht. Ik wil niet naar haar gelyken. En al was het 1 daar alleen om, zo wil ik braaf gaan leeren. EMILIE. 0 Daar is Mama ... en Tante ook. VYF DE TOONEEL. DE GRAVIN, CELIE, MEVR. DU FSAIÖ» NE, DE DRIE JONGE JUFFROUWEN. DE GRAVIN. ( De jonge lieden kusfchen haar de haudt zy omarmt allen.") Ik kan deezen morgen, myne lieve kinderen, u l 3 uw  132 DE GOEDE MOEDER. uw lesfen niet geeven ; maar ga naar myne kamer; de Gêographifche Kaarten liggen gereed; en Emilie zal van daag myn fchool houden. Agathe , hebt gy op het Clavier gefpeelt ? AGATHE. Ja, Mama. HENRIETTE. En ik heb myne Vaerfen, myne Historie geleert; ik heb myn les in de muziek genomen,twee paginaas geichreven, en Mevrouw is zeer te vreden over my. DE G R AV I N. Nu, kinderen, gaat naar myne kamer. Mevrouw du Fraigne, gelief met hen te gaan. HENRIETTE. Vaarwel, Mama; vaarwel, Tante. CELIE. Omhels my, lieve Emilie. Hoe minzaam, boe verftandig. . . . Engelagtig Meisje ! ZES.  DE GOEDE MOEDER. 133 ZESDE TOONEEL. de gravin, celie, de gravin. Gy hebt gelyk, Zuster. Emilie is zeer bemïnlyk. . . . Haar belangryk voorkomen, haar inneemend fraai gelaat beeld haare ziel zo volkomen af. Zy word gerocmt door allen die haar kennen, om haare kundigheden , om haare talenten; zy word byna aangebeden, en zy is niet in 't minfte verwaant; zy fchryft alles toe aan haare opvoeding; zy denkt dat ieder Meisje, opgevoed zo als zy, haar gelyk zyn zoude. Hoe meer men haar prysr, hoe dankbaarder zy tegen my is, aan wie zy alles meent fchuldig te zyn. Zy bemint my dies te eerbiediger, en kan niet trotsch zyn. Zy heeft waarlyk veel verftand; zy is volmaakt openhartig, en tevens zeer eerzuchtig. Zy voegt by dit alles eene gelykheid en zoetaartigheid van humeur , en al het lieve fchroomagtige haarer jaa» ren,dat men zoude kunnen verlangen. c e L i e, Hoe gelukkig zyt gy. . . Hoe verfchilt ons lot! . . Maar het is onbillyk, een lot te misgunnen , waar naar wy nimmer jaagden. Hoe vergroot 1 3 dee-  134 DE GOEDE MOEDER. deeze overdenking myne bittere verdrietelykhcden ! ... Ik heb de opvoeding myner Dochter verwaarloost, en die Dochter maakt my nu ongelukkig. . . . Maar laaten wy alleen van Emilie fpreeken; die my byna zo dierbaar is, als zy u zyn kan. de gravin. o Zuster, Iaat my toe te mogen zeggen , datgeerié gevoelens te vergelyken zyn by die, die ik voor haar heb. ... En mooglyk fta ik op bet punt om my voor altoos aftefcheiden van haar, die ik zo vuurig bemin. Het geen gy my kwaamt zeggen , verwondert my niet. Ik voorzag het zelf; maar de verzekering daar van overftelpt my. . . Vrees niets van deeze myne zwakheid ; ik zal die alleen by u invieren! . . Ach, kan men een oogenblik draalen , om haar, die wy beminnen , ten oftzen koste gelukkig te maaken ? celie. Ik kon byna niet befluiten, om u deezen voorflag te doen. Ik voelde, welk een flag ik u zoude toebrengen; evenwel, de geringe middelen van Emilie , de groote voordeden van dit Huwlyk, haalden my hier toe over. ... En ook gy alleen behoud het recht, om te weigeren.  DE GOEDE MOEDER. 135; DE CR A VIN. Ik zal van dit recht geen misbruik maaken. CELIE. Gaat gy by Broeder, om hem dit nieuws medetedeelen ? DE GRAVIN. Ik wagt hem hier Ach, ik zal hem een 1 treurig nieuws , by zyn opftaan, mededeelen. CELIE. Gy vermoogt alles op hem. Hy ondertekent,' wat gy best vind. DE GRAVIN. 't Is waar, dat zyne goedheid my over myne ! Meisjes volkomen meestresfe maakt. . . Ik vleije imy, dat ik dit onbepaalt vertrouwen, dat my zo iveel eere aandoet, zal rechtvaardigen. CELIE. Wy xelf fchikken ons lot. Wy zyn daar in *i I 4 by-  Ï3Ö DE GOEDE MOEDER, byzonder twee grootc bewyzen van: gy trouwde onder zeer ongelukkige voortekens; hy, die u zyn hand gaf, verflaaft aan eene dwaaze liefde, weigerde u zyn hartjgy gehoorzaamde wanhoopigaan den wil van trotfehe., overheerfchende bloedvrienden. Zo rasch gy zyne Vrouw waart, had hy de hardheid van u dit te zeggen: andere Vrouwen zouden hier over een zeer wettigen fpyt ge? koestert hebben ; maar gy hoorde alleen naar uwen pligt, en omringt daar reeds den grootften loon voor. Die zelfde man , die u kleinacht, zag wel haast zyne dwaaling. Hy zuchtte daar over, vergoedde dje eerst door achting en door oplettendheden ; vervolgens door onverzettelyke gehechtheid aan u, en door het volkomenfte vertrouwen in u. . . Daar komt iemand. Hy zal het zeker zyn. . . Ik ga heen. . . Ik zal het befluit wel dra by u komen verncemer, DE GRAVIN, . Waarom wilt gy heen gaan ? CELIE. ; ( Ik heb bezigheden;ik moet met myne Dochter, die my veel verdriet aandoet, eens ernstig fpreeken ; ó zy loopt in haar bederf. Ik zal u van den ?vond alles verhaalen, Vaarwel, Zuster, DE  DE GOEDE MOEDER. 137 de gravin. Zo ik u nodig had, waar kan ik n vinden ? ï »v$}J ju mti c u JTjsb J*w :Jèd ais, celie. In myn eigen huis: ik ga niet uit, dan om by u te kpmen. Gegroet! ( Zy, gaat heen..) de gravin, (alleen.) Emilie! . . Myn kind. ... Ik zal my van haar feheiden. . . En voor altoos. . . . Altoos. Ik buiten haar leeven!.. Maar wat beduid dit, indien Emilie maar gelukkig is. . , . Laat ik myne traanen , myne zwakheden verbergen. . . Daar komt myn Man, S -wf.' . . .os li uKl .naob X^iwiiH im nsv Isftioov tm $n ris- ZEVENDE TOQNEEL, de gravin, de graaf. de gravin, Vergeef my, dat ik u heb laaten wekken, maar ik moet met u over eene zaak van zo veel belang fpreeken. . , , 15  138 DE GOEDE MOEDER. DE GRAAF. Gy ontrust my. . . . Gy hebt gefchrcid • o ik zie het: wat deert u , myne Lieve ? DE GRAVIN. Ik beken, dat ik wat ontroert -ben : ik heb u echter niets onaangenaams, in tegendeel. . . . DE GRAAF. Ik gis uit deeze aandoeningen, dat het Emilie betreft. ... DE GRAVIN. Dat is zo. . . Myne Zuster kwam deezen morgen my een voorftel van een Huwlyk doen. DE GRAAF. Wel nu? DE GRAVIN. , Hy, die haar vraagt, is van een hoogen rang, en zeer ryk; zyne verdienften zyn algemeen bekent. Hy is dertig jaar, ziet er wel nit, bemint Emilie, begeert niets, dan haar; ja weigert zelf het  DE GOEDE MOEDER 139 het Huwlyks goed, dat wy behooren te geeven. de graaf. • -whnv .fcstirftesv ïirav fho;l . iibM luuid irifRxb • >S Maar zyt gy niet opgetoogen , door zulk eene tydihg. Ik brand, om zyn' naam te weeten. de gr a v in. Gy kent hem; hy komt hier dikwyls, en gy bemint hem zeer. . de graaf. •Voldoe aan myne nieuwsgierigheid. de gravin. De Graaf de Moncalde. . . . de graaf. De Graaf de Moncalde! . . een vreemdeling. . . Maar hy deukt ongetwyfelt In Vrankryk te blyvcn ? de gravin. sb mYihü, lÉsdisibksoü • ,$•>'• ns'\ ui En gy zoud in de verzoeking zyn, om hem uwe Dochter te geeven? DE  14» DE GOEDE MOEDER. de graaf. Ik ken hem zedert vier jaaren ; hy is een deugdzaam braaf Man , heeft vee] verftand en bekwaamheden ; hy. is gevoelig, kundig, eenvoudig; hy heeft voor de begaaftheden eenen levendigen froaali; hy is met een woord in ftaat, om myne Dochter gelukkig te maaken. . . . de gk4vi n. Zoude ik die dan weigeren ? . . . . Zeg eens, myn Vriend, keutgy my hier toe in ftaat, datik, om my zelf wil. . . . de graaf, (haare hand vattende. ) Maar moet ik eene opoffering toeftaan , die u ongelukkig zal maaken. En ook, ik zelf kan er iret aan denken , om Emilie te misfen. Zy is myn Kind; nog meer, zy is uw werk. Ik vind in haar uw verftand, uwe deugden. . . . o Geloof niet, dat ik ooit toe zal ftaan, dat zy van ons fcheid. Ik maak my zulk een aangenaam fchildery van haar eens in de Waereld te zien, my te verheugen in haar geluk. Hoe dierbaar zullen de toejuichingen ,zyn, die zy hoort, maar die u alleen toekomen. Gy hebt dan het bloeiendst van uw  DE GOEDE MOEDER. 141 uw leven hefteed in haare opvoeding? Neen, neen. Gy zult de vruchten daar van ook fmaaken. Zy zal niet uit uwe armen gefcheurt, niet uit haar Vaderland geleid worden. DE GRAVIN. Ik heb aan haar geluk gearbeid, en niet aan de verwaantheid. Denk aan haare weinige middelen; denk, wat men haar aanbied. Konden wy ooit iets desgelyks gehoopt hebben? Gy kent den Graaf. ... 't Is waar, ik zal van haar gefcheiden worden ; maar zy zal haare Moeder nooit vergeeten. Dit troost my. Ja, als ik maar omtrent haar lot gerust kan zyn, dan kan ik alles doorftaan. DE GRAAF. Maar zal Emilie zelf befiuiten kunnen, om u te verlaaten ? D £ GRAVIN. De rede vermag alles op haar. . . Ik vind zelf vermaak in de overtuiging, die ik heb, dat haar dit zeer duur zal te ftaan komen. Maar indien zy met den Graaf gelukkig zyn kan, dan neem ik den droevigen post op my, om haar daartoe overtehaalen. ... Ik bid u, laat de zorg voor myn geluk nu eens geheel aan my over. . . .  14= DE GOEDE MOEDER. BE GRAAF. Gy wilt dit zo, ik fta het toe. U komt, myne lieve, het recht toe om over Emilie te befchikken ; zou ik u een gebied ontrukken willen , dat gy met zo vecle moeiten verkregen hebt? Ik voorzie, dat gy u aan haar geluk opoffert; ik bezit uwen moed gcenzins; maar ik eerbiedig dien, en zal u nimmer kunnen weerftaan. . . . Hoe veel droefheid gaat gy voor u bereiden! . . En ik, hoe zal ik uw en myn verdriet, uwe traanen en het gemis van Emilie draagen kunnen? . . . DE GRAVIN. o Vrees niet; ik zal door overtollige klagtefl uw leven niet ontrusten. Zou ik my aan myne droefheid kunnen overgeeven , daar myne grootte vertroosting beftaan zal in de hoop van de uwe tc verminderen ? DE GRAAF. Acb , py alleen zyt voldoende tot myn geluk.. Gy weet het. . . De vriendfehap, de achting, de erkentenis: zie daar, door zulke bandenhebtgy my aan u gehecht. Het vermogen, 't welk gy op my hebt, word zo gebillykt door uwe deug.ien , dat ik, wel verre van dit te ontveinzen, daar in myne glorie (tel. . . . Aan u ben ik ailes, myne " rede,  DE GÓEDE MOEDER. 143 rede , myne gevoelens , myne beginzels , myn geluk veifchuldigt. Gy zyt immers de vriendin van myn hart, altoos toegeeflyk, altoos omzichtig! Befchik dan voor altoos over my, over onze kinderen. . . Laaten wy echter den Graaf zien te beweegen om in Vrankryk te blyven. Hy is altoos zo getroffen door uwe liefde voor Emilie; hy is zo gehecht aan u. . . Hoe zou hy op de gedagte komen van u te verlaaten? . . Ik geloof niet, dat .hy in deezen onbuigzaam zal zyn. DE GRAVIN. Neen: laaten wy ons hier niet mede vleijen. Zyn karakter is vast en bepaalt. Hy heeft aan myne Zuster gezegt, dat het vruchtloos zy hem te vergen, dat by in Vrankryk blyven moet; dat hy deeze voorwaarde niet kan onderfchryven. Zyn onherroepelyk voorneemen is, om naar Portugal \veder te keeren. DE GRAAF. 0 Hoe bedroeft gymy! . . . Maar ik herhaal het nogmaal, het lot van Emilie ftaat geheel in uwe band. Hoe veel het my kosten zal, gy zult hetbeflisfen. Zult gyvan daag met haar fpreeken ? DE GRAVIN. Ja, na den maaltyd maar het is laat; I wy  ï44 D E G O E D E MOEDER. wy moeten ons kleeden .... ik heb onze Zoon» nog niet gezien. de graaf. - Ik wilde over hun met u fpreeken; ik ben zeer misnoegt over hunnen Gouverneur; men heeft my een anderen voorgeftelt; ik wenfchte, dat gyhem eens wilde zien: hy fpreekt, zegt men, het Engelsen volmaakt; iets, daar ik niet kan over oordeelcn. De gravin. Ik zal u zeggen, of dit waar is. i de graaf. Hoe ? . . Maar gy hebt immers geen Engelsch gele erf ? DE gravin. Vergeef my dit; ik heb reeds een geheel Jaar my daar in geoefend, om aan Henriette, die my een Engelfchen meester vroeg, lesfen te kunnen geeven. De meesters zyn doorgaans zo flof . . * . eene Moeder leert in drie maanden meer aan haar Kind, dan hy in een jaar. . . 91  UE GOEDE MOEDER, Mg DE GRAAF, Wat zyt gy voor eene Vrouw! . , . Gy brengt I des , tot dat uwe Kinderen zyn uitgetrouwd , een geIdfelteuws tyds met hunne Meesters door; de eene ibeift hefteed gy met u te laaten onderwyzen, en ide andere helft om hun dit mede te deelen. . . , :En niet tegenftaande zo veele zorgen en bezigheiden , terwyl gy uwe pligten zelf vermeerdert, kunt ;gy nog den tyd vinden om met uwe Vrienden, en lin gezelfchappen te zyn : hoe legt gy dit toch ;aan? , . . . DE GRAVIN. 6 Men heeft altoos tyds geqoeg, om pligten, :die ons ter harte gaan, waarteneemen, DE GRAAF, Gy verwondert my altoos, ó Myne lieve, in«dien uwe Kind-eren u niet gelukkig maaken, welk i eene Moeder zal dan daarop durven hoopen?.... IK-u Emilie zal als niet meer voor u beftaan? . . » [Uit denkbeeld is ysfelyk!' . . } . Ik kan het niet cdrangen. Zult gy van daag aan uwe Zuster uw santwoord voor den Graaf mededeelen? DE GRAVIN, Hy dringt opeen fpoedig antwoordj ik zal hem H. BEEL, K VQl»  146 DE GOEDE MOEDER.' voldoen, nu ik uw befluit weet, zo dra als ik Emilie's gedagten verftaan heb. de graaf. oZy zal dit huwlyk afwyzen; dat weet ik zeerzeker. de gravin. Ik geloof dit ook. . . . Maar is het niet genoeg, indien zygeen tegenzin in den Graaf heeft, indien zy niet gedwongen wordt, indien zy voor hem maar eene welverdiende achting hebbe ? de graaf. Wy moeten'er dan toebefluiten, ik zie dat zelf. Spreek alleen met haar. Ik moet 'er niet by zyn ; ik zou uw oogmerk bederven. . . dit gefprek zou ik niet kunnen doorftaan. Nog iets: zeg my eens, of uwe Nicht hier iets van weet ? de gravin. Niets het allerminfte. . . . de graaf. Men heeft haar deezen morgen, voor ik op was, twee-  D E :G O E;D E MOEDER 14? tweeman) in myne vertrekken gezien « Wat wil zy ? DE GRAVIN. Maar gy zyt immers haar confideut? DE GRAAF. Ja fomtyds; zy vertelt my alle de liefdensverklaaringen ,die men haar doet; noemt myde vrien» den, die om haar uit liefde fterven,vraagt my om raad. Ik zeg haar, dat zy mooi is, my ook gek zon maaken, indien ik twintig" jaar jonger was. Dit fmaakt haar; en zy verhaalt overal, dat ik veel geest en verftand be2it. DE GRAVIN. Gy zond beter doen, door haar dien raad te geeven, dien zy behoeft, DE GRAAF. Zo ik verftandig met haar fprak, dan zou zy my niet willen hooren. Ik weet ook wel, dat zy uit eene zotte glorie my alles vertelt. Zy heeft my laaten zeggen, dat zy weerkomt. Maar myn hoofd ftaat my nu niet naar gekheden; ik zal belt % jet  148 DE GOEDE MOEDER. let voor haar hebben. Willen wy eens by onze kinderen gaan? DE GRAVIN. Gaarn. (Hy geeft haar zyn arm, en zy gaan heiden heen.) Einde van het eerfte Bedryf. TWEE.  DE GOEDE MOEDER. 149 TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. LUCETTE, HENRIETTE. HENRIE TTE. ó HL/ucette , zeg my toch, hoe is het met den ring gegaan? Is hy by die arme Dame wel weergebragt ? LUCETTE. Ja, met vyftien Louïzcn, die Mevrouw haar geleent heeft. HENRIETTE. Vyftien Louïzen. 6 Dat is goed ... En het blinde mensch? LUCETTE. Mevrouw zond daar zes Louïzen aan. HENRIETTE. Ik zal haar ook wat geeven. Kyk, Lucette, ik K3 heb  150 D E GOEDE MOEDER. heb twee Louïzen , zy zal de helft hebben. . . . Ik zal net doen als Mama ó ik geef zo gaarn. luc e t t e . Ja, maar Mevrouw geeft nooit iets, waar doot 2y niet iets overtolligs mist; buiten dit kan men niet edelmoedig geeven. henriette. Ja, ik heb evenwel groote zin in het overtollige ..... 6 dat is zo mooi, zo aartig. Maar daar is Mama. TWEEDE TOONEEL. de cravin, emilie, agatiie, henriette, lucette. henriette. Mamaatje lief, ik bid u , geef my de vryheid om een Louïs aan dat arme blinde Mensch te zenden ! de gravin. Zeer gaarn. Uwe Zusters verzogten het zelfde; Emilie geeft drie, Agathe een Louis; maar ik waar-  DE GOEDE MOEDER. 151 waarfchuw u, dat ieder onzer, terwyl wy dit geeven, ons iets weigeren, om dit weer te vinden. Ik ontzeg my zelf een Schildery, Emilie eene Portefeuille , en Agathe een Hoed. Ik hoop, kind, dat gy even wys zyn zult. HENRIETTE. Maar, Mama, ik behoef niet hier aan te geeven , want ik heb nergens zin aan. . . . DE GRAVIN. Ik dagt, dat gy gistren het voorneemenhad, om' een heel mooi Lesfenaartje te koopen, dat wy in den Winkel zagen. HENRIETTE. 0 Dat is ook waar. . . Maar ik hou nog een Louis. Het Lesfenaartje kost flegts zesendertig Francs; Emilie zal er my twaalf leenen, en ik kan het dan toch koopen. DE GRAVIN. Hoe! zoud gy geld leenen, om eene kleinigheid, die gy niet noodig hebt, te koopen? En ook men moet nooit fchulden maaken, buiten de hoogftc ' K 4 nood-  ty2 DE GOEDE MOEDER. -noodzaaklykheid. Indien gy geen goed hart hebt, ik kan het u niet geeven, maar ik kan u wel billyk leeren denken. Indien men, als men een goede daad verricht, niets van zyne daagelykfche uitgaaf vermindert, dan doet men een zotheid. Indien men leent, om te kunnen geeven, brengt men zyne zaakén in de war; «n wy verdienen den naam niet Van mïlddaadig te zyn; want daar is geene waare deugd, zonder gezond verftand. Wees des redelyk; dit is alles, wat ik u verg. Koop het Lesjfenaartje, of help die arme blinde Vrouw. Maar denk riïet, dat gyooit alle uwedwaaze begeertens ■Kult voldoen; terwyl gy te gelyk anderen geeft: dit is volftrekt onmooglyk. HENRIETTE. Als ik dan kiezen moet. Kom aan, ik geef er lïet Lesfenaartje aan. Ja, met al myn hart. DE GRAVIN. Dan ligt er eerst iest goeds in uwe daad; deVvyl zy u iets doet misfen. Wat kan er anders ook verdienstlyks in zyn ? HENRIETTE. Ik hegryp dit ook, Mama. Zo dikwyls als ik om  DE GOEDE MOEDER. 153 om bet misfen van het Lesfenaartje denk, zal ik my die arme blinde Vrouw voorftellen : en dan zal ik wel te vreden zyn de & ra v 1n. En kunnen denken: zo ik niet medelydent was, •dan had ik het mooije Lesfenaartje, waaraan ik my niet meer bekreun; maar het geheugen van iets goeds blyft my by. Eene arme Vrouw bid voor my .... en Moeder bemint my nu nog veel meer. .... (,23' omhelst haar. ) henriette. I Mamaatje, nu zelf denk 'ik er niet meer om. Ik dagt, dat ik iets zon misfen; maar'tIs zoniet, ik ben vergenoegt. de gravin. Zo is het met alles, wat de eer van ons eischt. Het valt ons alleen, voor wy haar voldoen, lastig, dan ziet men alleen op het geen het ons kost; maar als men daadlyk bezig is, dan verdwynt al dat moeilyke; de hoogmoed maakt alles gemaklyk. Doch gy, myn kind, zult wel beter beweegrede hebben, die eener gevoelige ziel.... Ga nu met Agathe by uwe Bonne; Emilie, blyf by my. K 5 e mi-  »54 DE GOEDE MOEDER. em1lié. Daar komt iemand. acathe. 't Is onze Nicht. de gravin, (tegen de Juffrouwen flil. ) Dat's lastig! .... Gaat dan beiden. Zo dra zy vertrokken is, moet Emilie by my komen. ( de Juffrouwen gaan weg. ) DERDE TOONEEL. de gravin, de marquisin. de gravin, (ter zyden. ) Wat heeft zy my te zeggen ? Hoe verveelt my thans dit bezoek ! de marquisin. Zo, Tante, eindlyk vind ik u . . o wat heb ik uw raad, uwe vriendfehap noodig! d e  DE GOEDE MOEDER. 155 D E CRAVIN. Myn raad ! ... dit verwondert my, ik dagt, dat die zo geheel onnut was, zo lang hebt gy die verworpen. Nu, dat zy zo. Wat kan ik doen, maak ftaat op my. DE MARQUISIN. Ik beken, Tante, dat ik omtrent u niet wel deed. Ik ben ongeftaadig en gek; maar gy zyt zo goed; myn berouw is oprecht. Ik heb voor« genomen om u niets te verbergen. DE GRAVIN. Wat is er dan te doen ? DE MARQUISIN. Ik ben in de naarfte omftandigheid ... ik zal u alles zeggen. Ik wil myn fchuld niet verkleenen ; en ook ik veracht alle loosheid. Myn grootfte gebrek beftaat hier in , dat ik my niet bedwingen kan. Al wat ik voel, leest men, in fpyt van my zelf, op myn gelaat. DE GRAVIN. Kom ter zaak, bid ik u. DE  *$S DE GOEDE MOEDER. DE MARQUISIN, Tante, ik ben raadeloos . . . A'le myne Vrienden behandelen my flegt. Myne Schoon- Zusters verwenfchen my, en maaken rny gehaat by myn Schoon - Vader. DE GRAVIN. En wat hebben uwe Mans-Zusters toch tegen u ? DE MARQUISIN. o Eene bittere jaloufie. Zy ^yn zo nydig, als de booze; en de geringe opgang, die ik in de gezelfchappen heb, hebben haar alle bei tot myne onverzoenbaare vyanden gemaakt. DE GRAVIN. Me dunkt, dat gy dit niet te wagten had. . want waarlyk, ik zie niet, wat zy u te benyden hebben. Zy zyn jong, fraai, beminJyk; vooral de Vicomtesfe is een engel. DE MARQUISIN. o Een engel!.. Zo gy haar by den dag zaagt... -Haar kleur is lelyk. . . Zy is niet recht. . . DE  DE GOEDE MOEDER. i$? de gravin. Wat zegt gy? Zy ziet 'er uit om te fchilderen. de marquisin. Ja, meteen opgevuld keurslyf; maar zy is geboggelt. . . Zy heeft weinig verftand, en beeld zich veel in. .. Zy is zeer kwaadaartig... Neen J dan hou ik nog meer van haar Zuster. de gravin. Zyn dat nu de zaaken, die gy my kwaamt aan betrouwen ? de marq'uisin. Maar, Tante, ik moet immers van de lieden fpreeken , die my zo ongelukkig maaken. de gravin. Ik raad u, dat gy u met haar bevredigt; haarfc Ouders beminnen haar beiden zo teder. de marquisin. Zy hebben my met die Ouders ook in twist g«» feragt. DM  15? LVE GOEDE MOEDER. DE GRAVIN. Uw Man, is die ook-tegen.u? DE MARQUISIN. Die'is nog de ergfte van al. Zyne jalouzie word fdle daag nog ondraaglyker. . . Myn geduld is pok uit. ■ ,;. , fliJ DE GRAVIN,. fl Gy zegt my daar iets ,'t welk my overtuigt, dat gy veel vertrouwen in my ftelt; want het is iets flger vexnederends en zeer hards. , te moeten ,toeIhan , dat onze Man jaloursch zy. DE M A U Q U I S I N. ITard, dat is waar: maar waar in legt het vernederende? Hyis jaloursch, om dat hy de gekheid heeft van my te beminnen. . . _ DE GRAVIN. En de onbillykheid van u niet te achten ? DE MARQUISIN. Neen, in waarheid: hy acht my, daar ben ik zeer gerust op. D i  DE GOEDE MOEDER. i59 DE GRAVIN. Dat geloof ik gaarn. Maar indien hy jaloursch is, dan bedwingt hy zich op eene roemwaardige manier; want hy belemmert u nooit, hy laat u alle vryheid. DE MARQUISIN. Dat is, om dat hy zich by de waereld over zyne jalouzie fchaamt. ■ DE GRAVIN. Gy zyt hem van veel dienst , om hem die zwakheid te helpen bedekken, en gy fpaart hem geene der kwellingen, die gy hem zoud kunnen veroorr zaaken. Geene Vrouw leeft meer buiten haar fa* milie of verftrooider. 'Jao sTl§ibuoyn$3 >b-'y.3 ikb hs t jnituad u immt DE MARQUISIN. Dat is, om dat zy my zo plaagen. DE GRAVIN. Dit zyn nu uwe klagten. Hoor nu, wat uwe Vrienden tegen u inbrengen. Uw Schoonvader zegt, -dat gy zyne Vrienden altoos koel beleeft, of zelf met  Hfer DE GOEDE MOEDER. niet kleinachting ontfangt; dat gy met hem fpot, en op ieder, die het niet met u eens is, wat te zeggen hebt. Aile die lieden hebben een tnauvaiston, zyn doodelyk vcrveelend. Dat gy geen aandagt hebt dan voor de Vrouwen, die nu in de mode zyn; indien zy maar niet uitfchitteren door geest of fchoonheid. Dat zy, die by gebrek van middelen , of uit verftand, niet naar den hoogften ton gekleed zyn , by u veracht worden ; dat het beuzelagtige en het gemaakte niet alleen het geluk hebben van u te behagen en te verleiden; met een woord, dat uwe coquetterie alleredelyke menfchen walgt; dat gy gelooft., dat de roem eener Vrouw ontftaa uit het doen van zotte uitgaven; uit het gebruiken van de befaamde Modenkraamfters, en overal gevolgt te worden door een ftuk of vier losbollen , die niets verzuimen om u overal-bekent te maaken. Men zegt, dat eene uwer Gekheden hierin bellaat, dat men u gemakkeiyk kan wys maaken, dat menu bemint, endatgy de eenvoudigfte beleeftheden voor de blyken eener geheime liefdedrift aanziet. Zie, dit zegt men van u. Ik geloof wel, dat hier wat vergrooting onderloopt, maar uwe losheid gaf er echter oorzaak toe. O ik bid u, bedenk u eens beter; gy zyt nog jong. In uwejaaren zyn de gebreken verfchoonlyk , en te verbeteren. PE MARQUISIN. Aan alles , wat gy daar zegt, ken ik myne Schoonzus-  D É GOEDE MOEDER. ÉÜ£ zusters. Ik beri ongeftaadig , maar niet coquet. En, ih plaats dat ik my fpoedig zoude inbeelden, dat mert my bemint, zó moet ik al heel grodtè betvyzeri hebben, èn. . ; de gravin. bNlcliti hèt is aitdoé dé fchüld derVfduw, als eèn Man haar zyne gevoelens voor haar diirft zeggen. De beminlykftè Vrouweü wordert minder gê-i zogt; dan de onbedagte; ■ . DE marquistn; Zo men evenwel, Tante, óveral gevdlgt word ,* als men door èene zeer verregaande kleinachting^ door een groot misnoegen tobn*', dat dit ons verveelt, en als dit alles niet helpt j wat moét meri dan evenwel ddert? dê gravin^' Ik weèt, van wjen gy {preekt; maar ik verzeker Q, dat men zonder te onvredenheid, kleinachting; of kwaadheid, zich van dit lastig volgen gemakkelyk ontdaan kan j mèn moet dit maar waarlyk meeaeri. „ d È m arq u i s i Ü. ö Tante, indien gy wist wat ik uitfta! .. Daar 1 iii ütkt. E zyja  ■tte DE GOEDS MO ED E R, zyn onverwinlyke pasfien. . . Ik ben nu al twéé |aar het voorwerp van eene grilligheid, die my fehriklyk verveelt. . . . Anders is bet een braaf man; maar hy heeft zich deeze gekheid in 't hoofd gebragt, die hem waarlyk medelyden waardig maakt. ... Ik weet wei, dat men er overal van fpreekt... Denk , dat hy met myne geheele familie, met u zelf, Tante, byna huisfelyk verkeert.... Dat is immers verdrietig. Hy volgt my overal -als myne fchaduyv; ik verzet geen voet,, of zie-, daar is hy ook. . . . DE GRAVIN. Mag ik weeten , wie ? BE- MAR Q UI SIN, De Graaf de Moncalde. ©E GRAVIN. Denkt gy, dat die man op u verheft is?' DE MARQUISIN. Zo zeer, dat. het boven alle peil heen Ioopï< DE GRAVIN. ïk denk niet, dat hy u dit gezegt heeft?  D E GOEDE MOE DÏ i 163 DE MARQUISIN. Daar hou ik te wel myn afftand toe; maar zyne daaden fpreeken. Die gekheid fpyt my zeer. Hy is zeer beminlyk; men moet wel belang in hem, neemen. Ik begryp niet, hoe zo een verftandig Man' zich kan overgeeven aan eene zo belachlyke drift; te meer, wyl ik niet verzuimt heb om hem te geneezen. ' DE GR A VIN. 0 Nicht, wees gerust; ik kan u verzekeren, Isy voor u geen de minde pas/ïe heeft. - DE MA'RQUISII-T.' ifN , l*slO nab 'nsJ jfl .sla^iq! gtïi) 001315 v v^d o Tante, hoe gaam wenschte ik, dat dit zo ware! .... Maar! DE GRAVIN. > , at lairi vil in■> . .-.fl'j.v> rioïlniffï.■*»$' ■> a j£Li>Maar ik weet dit zeer zeker; en om u toch gerust te ftellen, zal ik zeggen, dat ik zyn geheinï weet. .Ja, hy bemint, ik weet wie,' én dat gy het niet zyt. DE MARQUISIN. v.i J6B , t»-9£ hsM ...... .n-ji: ,•■•■!••.< si jsirt Tante, gy verrukt my. . . •. •. -Die ontdekking behaagt my .... zo heeft eïndelyk de fpyt hem Vyzef semaakt, , > -89- jfc' ff PV  IÖ4 DE GOEDE MOEDER. de gravin. Neen: hy heeft, zo lang hy in Vrankryk was „ niet dan dat zelfde voorwerp bemint; zedert drie jaaren hield het hem alleen bezig. de marquisin, (met een gedwongen lach.) o Alléén. Wat dat betreft; dat kan ik ontkeiï* nen, de gravin. Gy moogt my gelooven; gy weet, dat ik nooiï by vergrooting fpreek. Ik ken den Graaf, ik weet, hoe teder hy bemint. de marquisin, Dit is ten minften zeker, dat hy met my eeft Vreemd gedrag gehouden heeft... Ik kan hem nooit vergeeven, dat hy my door zyn navolgen zo veele lastige uuren veroorzaakt heeft Hy is uit zyn aart wat verveelend, en zeer pedant; dat is niet te ontkennen Men zegt, dat hy valsch is. . » . . en ik kan hem hier wel vanbefehuldigen. . . * . Dat voorvalletje is recht grappig, .... Het fmaakt my regt. . . . En. . . . durf  DE GOEDE MOEDER. iffj durf ik Tante vraagen, kent gy het voorwerp zy* ner driejaarige pas/ie? DE GRAVIN. Ja , 't is eene Dame, die zyne liefde eere aan- doet, DE MARQUISIN. En bemint dit volmaakt Meisje hem ook? DE GRAVIN^ Dit is my onbekent. DE MARQUISIN. Hy is wel gefchikt voor eene ongelukkige pasfie. . . • Ik vrees, dat de historie van zyne liefde geen vrolyke Roman zal opleveren En myne Tante de vertrouwde van dit Werkje 1 ... . Hier ontbreekt niets Vergeef : my, Tante, deeze aartigheden .... Ik heb het ; gebrek van wat lachagtig te zyn ... . en ik kan. i eene goede gelegenheid tot lachen niet weg fmy- 1 Dit is waarlyk zeer potzig. ...... I ( Zy lacht met gemaaktheid.) DE CR A VIN. Het is my liefs datgy zo vrolykvan aart zyt. ...... L 3 Maat  ?5•• uA 'JtURfitedttO -W13S hSJTlS.V G .'. ... ... .T:zn Voorfchryft,?. Hemel ï . . Zulk eene ftrenge opv offering... . Hebt gy my niet belooft, dat ik zelf voor my zoude beflisfen ? o Myne dierbaare Mama, heb medelyden met my! Ik ben zwak... onredelyk. Ach , ik zie 't zelf... Oordeel my niet naar u. . . . Doe geen uitfpraak, die my tot wanhoop zou vervoeren.. .Vraag myne toeftemming niet. „• Ik kan die nooit geeven. . . Ik u verhaten! Ik met bedaartheid my van myne familie affcheuren! Van u, van myn Vader, myne Zusters, myne Broeders, die ik allen zo teder bemin. . . Zou ik «laar voor altoos van fcheiden ? 6 Hemel i ... .jfyllaooTï os vrn ?.t nsgaonsg v(I ^grraiihsV DE GRAVIN. ; : . . . .nü;ÜL-7:j?.i,'n u-ib air :!'{O ïragSMbori : Zo gy wist., Emilie , hoe gy my bedroeft, dan -weet ik.zeker, dat gy de rede , die gy thans verwerpt , zoude terug roepen... Kan ik dan niets anders van u verkrygen, dan de bekentenis eener on*. verwinbaare zwakheid Nu, 't is wel; als de rede u zo tirannisch voorkomt, haten wy 'er niet meer over fpreeken ; wees uw eigene meesteresfe. * Myne gebeden hinderen u. . . Myne raadgeevingcrï vermogen, Biets op u. 't I3 gedaan; ik fta af van bet reent pro u te geleiden. . . ■ .  trf DE GOEDE MOEDER. emilie. W*t zégt gy, Mama ? Gy grieft my in myri hart. . . . . . ó Vergeef eene onbetaamlyke dooling; befchik over my, gebie. ; . . Hoe hard my uwe beveelen ook mogen toefchyneri , behoor ik u niet blindeling te vertrouwen? Weet ik dan niet; dat gy alleen myn geluk bedoelt? .... Ja, Mama , ik onderwerp my ih alles ; .... op deeze waarde met myne trartnen bevogtigde hand beloof ik eene volkorhen gehoorzaamheid. . . : . Neem ihyh berouw over myne ongehoorzaamheid in gunfte aan. öe gravin: o Myn Kind, laat Ik myrie traanen met de uwe vermengen. Dit genoegen is my zo troostlyk.... Waarom zoude ik u myne aandoeningen langer Verbergen ? Gy kunt die niet misbruiken. . . . .' Lees dan in myn hart; Hoe veel gy bok moogt lyden; ben ik minder dan gy te beklaa-gen? De opoffering is voor ons ysfelyk; maar de • rede wil die .... Leer des van my haar alleen te hooren. .... Wy zullen elkander niet weder zien; maar ik weet, dar ik iri uw hart leeven zal; dit zal my uw afzyn draaglyk maaken. .... De afwezigheid kan ohs fcheiden , maat wy blyven één' r is dit geen troostlyk vooruitzicht ? Wy doen onze pligten, ik die aener tedere Moeder , gy die eene/  DE GOED EMOEDER 17? ner gehoorzaam e Dochter. Wy zullen ons boven bet berouw plaatzen, en is het niet het grootfte , het ondraaglykfte aller kwellingen ? . . Uwe deugden zullen uwe nieuwe familie gelukkig maaken. Men is geene vreemdelingen meer daar, daar men bemint word; gy zult een Vaderland wedervinden overal waar gy zyt. Ik zal uw geluk hooren en t zal my verrukken. De allerinnerlykfte ziel-verbindende briefwisfeling zal ons voor eene droevige afweezigheid vergoeding doen ; ons geduurig fchryven zal onze droefheid verminderen. Weet ook, myn kind, dat % inweerwil van tyd en afftand , twee harten , vereenigt door de tederfte liefde, weeten gelukkig te zyn. Ach, als de geneegenheid wederkeerig is , kan men dan waarlyk te beklaagen zyn? . . EMILIE. Maar wat is het echter fmartelyk , haarm'etmeer te zien , die wy zo vuurig beminnen.. . . . Wat zal 'er van my worden, als ik myne Leermeesteresfe, als ik u, 0 myne geëerde Mama, verlies?' Hoe moet ik hem befchouwep, die my uit de armen myner Moeder fchcurt.... Ik acht hem, dat beken ik; ik geloofde, dat hy u zo fterk beminde. . . de cra vin. Het fmart hein ook zeer, niet by my te kurinem 11. deel. M blyi-  Yj% DE GOEDE MOED E.R. ven, maar zynè zaaken gebieden hem naar Pof» «ugal te keeren. . « EMILIE. En myn Vader? . . Maar gy hebt zeker zyne toeftemming, Mama? DE GRAVIN. Ja, hy bemint u te zeer om niet te befluiten. EMILIE. Alles verlaat my... Ik heb geene hoop meer.. J Ten mïnfte, en dit is myne laatfte beede, zal men my tyd geeven ? . . . DE GRAVIN. ïk zal u' aan uwe eige overdenkingen overlasten; ik zelf, Emilie, heb de behoefte om een weinig alleen te moeten zyn. Ik moet uw Vader ook gaan fpreeken. . . hem zeggen, hoe ons gefprek is afgeloopen. . . Hy zal zien , dat ik my van uw verftand niet te veèl beloofd heb. EMILIE* 6 Prys myn verftand niet; gy zoud hem misleiden.  DE GOEDE MOEDER. ijg i «ten. Zeg hem , Mama, dat zyne ongelukkige Dochiter. . • gehoorzaamen zal. . . zo dit mooglyk i.zy. • • Dat zy het wil. . . maar het echter niet i durft belooven. ... Dat ik, als het weezen moet» I my onderwerp. . . . Maar dat ik op myne kniërt llnd om een zeer groot yitftel, om my voortebereii den. DE GRAVIN. Vaarwel, myn Kind. EMILIE. Vaarwel, zegt gy? Ach, welk een woord! . ..è Laat ik u mogen volgen. . . Laat ik myn Vader mogen zien. .... DE GRAVIN. ...... Emilie, hebt gy alreeds berouw van de gehoor* zaamheid, .die gy my daar zo even wenschte te betoonen. . . Vermoei my niet langer. . . Ik draag reeds al t.c veel. EMILIE. Ach, ik kenmy zelf niet meer. . . Ga, ik blyf. Maar laat men my ten miuften tyd geeven, myne lieve Mama. Ma T^ p  i8b DE GOEDE MOEDER, de gravin, (terzyden. ) Laat ik heen gaan, en myn treurig werk volt joijen. ZESDE TOONEEL. Emilie, (alleen.) ( Zy valt, door droefheid overflelpt, in een armftoel, en zegt na wat Jlilzwygens.) Ik ben vernietigt Heb ik belooft . . . ïs het wel waar? . . . . o myne Moeder, hebt gy niet een weinig misbruik gemaakt van uw vermogen over my? . . . Twéémaal zag ik, dat haare trekken ftreng wierden Haare oogen! . . . . Zy wil, zy vordert deeze droevige opoffering. .. ( Zy ryst op , en ziet om zich heen.) Hoe, ik zal dit geliefde huis verlaaten ! . . • . Vrankryk verlaaten .... en er nooit weder komen. . . . Heb ik dit beffuit kunnen ondertekenen ? . . . . Myn Vader gaf zyne toeflemming Ach , hoe ge- makkelyk kunnen zy my afftaan! o Myne geliefde Moeder, gy wilt het .... ik zal gehoorzaamen , maar hoe kuntgy my beveelen, dat ik zo verre van iï gvi'cheiden leeven zal Zy fpreekt van geluk .... voor my is er geen geluk meer. Kan ik gelukkig zyn en haar misfen En myne Zus-  DE GOEDE MOED.ER, t3X Zuster, myne Broeders, myne Gouvernante 1... Agathe, myne iiefftè Zuster! mynetederfteVriendin na myne Moeder Wat zal zy zich bedroeven, als zy dit hoort! Zo veel droef hejd te gelyk. Myne Ouders kunnen zich in hunne eigen. Familie vertroosten Maar ik , ik verlies alles. Ik alleen offer alles op, . . : . Daar komt iemand. Ach, 't is myne oudfte Zuster! . . . ZEVENDE TOONEEL. EMILIE, AGATHE. AGATHE. Ik zogt u, Zuster Hemel, hoe zyt gy zo bedroeft .... lieve Emilie EMILIE. Hebt gy Mama gezien ? AGATHE. Nèen; zy is daar zo naar Tante gereder*. SMILÏE. En Vader? M 3  *8a DE GOEDE MOEDER, AGATHE. Die is in zyn kabinet, o Emilie, ik gis al wat, iêr te doen is, uit uwe ontfteltenis: Men zal u uithuwlyken. .... EMILIE. o Zuster, gy zult nooit kunnen ratfen , voor wicn men my fchikt. En zo gy my bemint, gelyk ik q bemin, dan beklaag ik u ten hoogfte. AGATHE. Hoe ? Ach, verklaar u nader , , . . wien ? EMILIE. De Graaf de Moncalde hy brengt my aaar Portugal. AGATHE. En gy kunt gehoorzaamen ? .... Ons verlaa- ten Mama kan dit gedoogen .... is *t mooglyk! EMILIE. Dit is maar al te waar. AGA-  DE GOEDE MOEDER. iS* agat he. Neen , ik geloof het niet ..... Gy moet ook jiiet gehoorzaamen, dunkt my. emilie, Wat zegt gy ? . . . . En kan ik Mama wederflaan ? AGATHE. £al zy befluiien kunnen, om van u te fcheiden? ... . emilie, Zy ziet op niets , dan op het geen zy myn geluk noemt. Zy vergeet zich zelf; maar ook dat het my onmooglyk is, eenig geluk te genieten 9 waar van zy geene getuige ftrekt. agathe. o Lieve Zuster, ftem daar niet in, emilie. Ik heb myn woord gegeeven. aga the, Haal het, uitliefde voor Mama , nog te rug. . . M 4 Uwê -ï U 3  j«4 DE GOEDE MOEDER. Uwe treurige gehoorzaamheid zal doodlyk voor haar worden, haar eeuwig berouwen. E M rtIE. Agathe, gy weet niet, waartoe onze Moeder komen kan. Geleid door de hoogfte rede, kan haare gevoeligheid haar wel doen lydcn, doch geen oogenblik zwak maaken .... zou zy berouw hebben , van haar pligt gedaan te hebben ... dat is voor haar onmooglyk. AGATHE. Ach, Emilie,zo gy heengaat, dan flerf ik van •droefheid. EMILIE. Zo gy my bemint, verberg dan de overmaat uwer droefheid, die my te zeer zou verzwakken. . . . Denk, dat myn hart reeds te veel lyd door zo veele tegen elkander aanhortende gevoelens. AGATHE. Denk niet, dat ik u zal verfterken in uw befluit Ik kan er my alleen over bedroeven. E MI-  DE GOEDE MOEDER. 185 e m i l 1k. Daar is Lucette. Laaten wy onze traanen bedwingen. AGTSTE TOONEEL. emilie, agathe, lucette. lucette, (tegen Emilie.) Aeh , Mejuffrouw, wat heb ik daar gehoort? • - emilie. Wat dan? lucette. Mevrouw kwam daar zo tc rug met Mevrouw Celie, en den Graaf de Moncalde emilie. Hoe? lucette» ' Uw Huwlyk is bekent gemaakt. M. 5 ïïMl-  m DE GOEDE MOEDER; EMILIE. o Hemel, zo fpoedig ? AGATHE, o Myne lieve Zuster! LUCETTE. Myn Heer wagtte Mevrouw in zyn kabinet op. . . Zyn Kamerdienaar was 'er by . . . Toen Mevrouw intrad, fchreide zy De Graaf wierp zich in de armen van myn Heer uw Vader. ., Men zond den Kamerdienaar weg; maar hy hoorde Mevrouw tweemaal uw naam noemen. . , EMILIE. Het is dan gedaan. . . en zo haastig. . . In weerwil van myne gebeeden.... Ach, Moeder!., Zy weende, zegt gy ? LUCETTE. Bernards zegt, dat zy fnikte, dat hem het hart byna ontzonk. AGA-  DE GOEDE MOEDER. 187 AGATHE, o Lieve Emilie, ga by Vader , en fmeek hem om zynen byftaud. . . Als hy uwe droefheid zier. . , wat het u kost, ons te zullen moeten verlaaten,.. EMILIE, Ga met my; lieve Zuster, zo gy by my blyft, durf ik alles beproeven. . . . Ja, als het weezen moet, zal ik myne natuurlykebefchroomtheid over» winnen, ik zal met den Graaf de Moncalde fpreeken. ... Ik kan alles doen, maar niet gehoorzaa? men. Kom. . , (Zy gaan beiden haastig weg.) LUCETTE, ( alleen.) Zy zal zeker naar Portugal gaan. . . . Welk eene droefheid voor dit geheel huis ! . . Mevrouw zal het beller ven... en de goede Gouvernante... Als die dit weet, hoe bedroeft zal zy zyn! . . . KomJ, ik ga by haar; ik moet eens invryheid met haar fchreijen. ( Zy gaat heen.) m « DER,-  ï88 DE GOEDE MOEDER. DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. DE GRAVIN, MEVROUW DU FRAIGNE. DE GRAVIN. *3Ta, myne lieve Mevrouw, alles is gereed. Emilie zelf heeft zich onderworpen. ... De Graaf de Moncalde zal binnen het uur hier zyn; myne geheele familie weet het; de Notaris is ontboden... Van deezen avond worden de artikelen geteekend. . . . Myne opoffering is völkoomen. MEVR. DU FRAIGNE. 6 Mevrouw, welk eene opoffering! . . . Maar waarom dit alles zo verhaast ? DE GRAVIN. Wat win ik by het uitftel! . . . Ken ik den Graaf niet volkoomèn ? Ik leerde hem zedert vyf jaaren kennen, en zedert agttien maanden nam ik hem waar. . . Want voor zo lang bemerkta ik  DE GOEDE MOEDER! ik zyne liefde voor Emilie; en geloof vry, dat ik voor eenigen tyd in het onfchuldig hart myner Dochter eene neiging gewaar wierd, die zy zelf niet weet, dat daar huisvest. . . . MEVR. DU FRAIGNE. Gelooft gy, Mevrouw , dat zy den Graaf bemint? DE GRAVIN. Zy vind hem ten minsten den beminlykiten , den waardigften man , uit allen die zy kent: En dewyl zy veel te zeedigen te verftandig is, om zich toetegeeven aan romaneske denkbeelden , ben ik gerust dat zy, wel verre van de gevoelens die zy omtrent hem heeft te vergrooten, daar op byna geen oogen durft liaan , of zich daaromtrent veel te bepaalen. De woeste heevige drift, die men liefde noemt, is nooit iets anders dan het voonbrengzel eener verdwaalde inbeelding. Zy ontleent haare grootfte fterkte uit een verhit ongereegelt hoofd, en geenzins uit een teder hart. Die drift is de ongelukkige aandoening eener onwaardige oorzaak; zy is fchuldig in haare uitwerkzels ; zy is alleen geweldig, om dat wy zwak zyn; zy laat meermaal de fpooren na van een allergrievendst berouw; en altoos word zy gevolgt door bittere klagten, wanneer de tyd en de overdenking, voir al  i$o DE GOEDE MOED ER. al de rede, die betooveringen verbrooken hebben. De overeenkomst van denken, van fmaak, eene gegronde weezenlyke achting; dit zyn de duurzaame banden , die ons kunnen verbinden. Dit is eene liefde bereekent voor de ziel myner Emilie; zy zal nooit eene andere kennen; dit weet ik zeer zeeker, want ik fpreek hier alleen maar van die zogenaamde onverwinbaare drift j waar' van maar te veele jonge Meisjes de ingebeelde en gevaarlykö befchryving in onze zo genaamde fentimenteele Romans geleezen hebben ; eene drift, die de rede overweldigt, en alle pligten doet overtreedeiu Men moet nooit aan de aandoenlykheid alleerf deeze gevolgen toekennen; zoek die veel eerder in de verbeelding, in het gebrek aan grondftellingen en onbedagrheid. Men heeft befchaamt geweest om de waare bronnen toeteftaan, en daarom die bedekt. Aldus word een gevoelig hart fouten aangevreeven , die alleen door eene verhitte verbeelding onrtlaan zyn. ... , MEVR. DU FRAIGNE. o Mevrouw, uwe Dochter zal u eens gelyken; waarom moet men haar van ons affcheiden ? . . . ' Vergeef my, dat ik myne traanen niet kan weerhouden Is het contract zo fpoedig gete- kent! biet lieve Meisje, o ik ken haar immers, zal zo bitter bedroeft zyn ; zy hoopt id'g op uitftel. DÉ  DE GOEDE MOEDER. igi DE GRAVIN. Ben ik minder bedroeft! .... Zo men in myn hart konde leezen Ik zelf heb de tekening verhaast, om dat ik de zwakheid en de beiluiteloosheid myner Dochter vreesde MEVR. DU FRAIGNE. En ook myn Heer zon zyn woord kunnen te rugneemen, als hy zyne Dochter zo bedroeft ziet. ..ik begryp dit alles wel. Maar van den avond... dat is toch wat fpoedig. . . . * DE GRAVIN'. Nu, Mevrouw, heb ik nog maareefien wensch^ ik hoop, dat uwe liefde voor myne Dochter fterk genoeg zyn zal om u te beweègen, van met haar naar Portugal te vertrekken. MEVR. DU FRAIGNE. Ach, Mevrouw, daar is niets, *t welk ik nief Voor haar doen zoude. 4 . . maar ik ben nu reeds Vyftien jaaren in uw huis; myne gehechtheid aan u tr& GRAVIN. Kunt gy my daar ooit of ooit een fierkef bewys- van  loa DÉ GOEDE MOEDER. van geeven , dan door myne Dochter te volt gen? . . . mevr. e|u fraigne. Mevrouw, ik durf my vleien , u niet onnut te zyn . . . . gy hebt nog meer Kinderen. . . . de gravin. Ik weet, dat ik geen hoop heb , omu eene waardige opvolgfter te geeven: daarom zal ik zelf dieu pust op myneemen; ik zal myne Kinderen zelf opvoeden. mevr. du f1ïaione. Ik ben , Mevrouw, aan uwe bevelen. . . . bellis. .. Indien ik kiezen moet, wat zal ik kiezen... dewyl ik geene keuze doen kan , zonder eene opoffering. .. Ja , ik fta tusfchen u en dit lieve Meisje, dat niet uit uwe armen kwam , dan om in de myne te komen; gy waart haare zoogfter, en ik haare voedfter. Gy zyt haare Moeder; maar eene liefhebbende Gouvernante is die niet eene tweede Moeder? .. Ik zal echter zeer te beklaagen zyn, als ik u verlaaten moet. Ach, Mevrouw, welk een huwlyk... welk een dag! . . de gravin. Goede, braave Vrouw. . . Hoe ontroert gy my. . .  DE GOEDE M O E D É R. 4£J itoy. . . Gy bemint geene ondankbaare; ik weet wat ik u verpligt ben: gy hebt ook den naam van' iMoeder myner Kinderen verdient. .■ . . Ik voel, wat dit fcheiden u kosten zal. Myn huis verlaatendc, verlaat gy het uwe, uwe vrienden, uwe familie : maar gy blyft by onze Emilie , by ons Kind; gy zult veel ter haarer vertroosting doen. Gy zult haar raad geeven , met haar van hahre !Moeder fpreeken: hoe ftreelend zal het voor my :zyn te denken, dat gy alie daag myn naam by haar noemt. Gy zult my omftandig alles fchryven, wat haar betreft* Gy zult my het genoegen ïgeeven van met iedere post te fchryven, waar in lik my mat Emilie-ondcrhoude. Zie'daar, wat ik iu verfchuldigt zyn zal, en hoe veel gy aan myna. serkentenis toevoegt.. ai e v R. du FRAicNEj' ( haare hand kuifchende. > o Mevrouw, Mevrouw j wat zou- ik niet voor tm doen. Ik geef u myn woord: ik zal verttekikcn, .- .• •• de gravin.; Omhels my, myne waarde Vriendin. Gy geeft !lhy de eerfte vertroosting, die ik deezen dag ontffing; ik weet, dat dit genoeg voor u i6,. om u' tte beloonen. . . . . Ik hoor gerucht. •• .• . . Het jï. de jïLv N- zyn1  194 DE GOEDE MOEDER. zytt misfchien myne Dochters. Laaten wy onze droefheid verbergen, en een voorbeeld van moed geeven. . . Als van den avond ieder in rust is, kom dan by my, dan zullen wy te famen praaten en weenen. MEVR. DU FRAIGNE. Ach, Mevrouw . . . maar van den avond . . . tvilt gy my fpreeken. . . . Denkt gy dan, dat wy zo fpoedig vertrekken ? DE GRAVIN. Ach, ik heb grond, om zulks te vreezen . . . de belangen des Grave de Moncalde eifchen zyne te rug komst. En ik zal geen tyd verliezen, om zo wel aan u, als aan myne Dochter, al den raad en de onderrichtingen te geeven, die ik noodig oordcel. . . . Sus . . . daar komt iemand. MEVR. DU FRAIGNE. Ik ga heen, Mevrouw. Ik zou thans niet in ftaat zyn, om te fpreeken of my te doen zien, ( Zy gaat heen.) DE G R A VI X. Dfes dag is ook zeer moeilyk... zeer hard!..; TWEE*  8 È Goéde moeder. 195 TWEEDE TOONEEL. de gravin) agathe. de gravin. fcom hier , Agathê . . ik moet u eens fpreeken.' a g a t ii ê. Mama? de gravin: Ik moet Ü hekyven over de onmaatige droe£" beid, die gy doet zien.- a ga thé. Ach , Mama, gy weet, hoe lief ik myne Zuster' heb. . . . de gravin.- Denkt' gy, dat ik haar minder bemin? ... Ik' weet my echter te bedwingen. . . ik verberg myne traanen , die haar hart zouden verfcheuren en haare rede ontftellen . .- . ik geef haar raad, die my de ziel doorboort. . i i ik fchyn de wanhoop, die zy gevoelt, en waar in ik deel, aftekeuren , en waar van ik in het geheim verrukt worde. . .- .N z Waaï'  jc)$ DE GOEDE MOEDER, Waar van daan komt deeze kragt, dit heertenen over my zelf? Hier van daan : ik bedoel niets perfoneels; ik zie niets dan het geluk van Emilie; want ik bemin haar, om haar zelf. Ik ben uit myn aart niet moedig; maar ik ben gevoelig, en ik weet te beminnen. De waare vriendfehap volmaakt onze deugden, zet ons nieuwe by , en vooral, zy ontheft ons van zulke gebreken, dia de geliefde perfoon fchadelyk zyn zouden, A ÖA THE, o Mama, vergeef de eerfle uitfpattingen myne? droefheid. Ik zie de geheele grootheid myne? fout. . . Ik zal alles verbeteren. . . Myne zwakheid vermeerdert uwe moeilykhecden: dit denkbeeld alleen zal my in ftaat. ftellen, om my die te doen overwinnen. BE GRAVIN. Bedenk, myn Kind, dat het van u afhangt, my het verlies, dat ik onderga, te vergoeden. Nooit zal ik myne Emilie vergeeten, nooit; maar indien zy gelukkig is, en indien ik in haare Zusters haare deugden en haare liefde voor my vinde , dan zal ik my niet over myn lot beklaageu. . . . Ach, indien ik baar niet geheel om haar zelf bemint had, dan z.ou ik haar. hier een aauzieulyi huwJyk hebben  DÉ GOEDE MOEDER. 197 ben kunnen bezorgen, zonder haar te moeten ver» laaten. . * AGATHE. 0 Hemel, hoe dan ? DE GRAVIN. De Baron de Verneuil heeft haar van my gevraagt. AGATHE. De Baron de Verneuil! . . . DE GRAVIN. Voor zes maanden fehreef hy my daar over; ik heb den brief bewaart, en zal dien aan haar laaten leezen. AGATHE, Hoe! zo een onbehaaglyk Man durfde die aan' myne Zuster denk«n! En is hy niet wel vyftig jaar? DE GRAVIN. Dit groot verfchil in jaaren , en zyn afzichtlyk Voorkoomen, hebben my haar doen weigeren. Hy is echter zeer in achting en bezit een inkomen van N 3 hou-  i?8 DE GOEDE MOEDER. honderdduizend Livres. Emilie zou my nooit verhaven henben : dit behoefde my maar een woord te kosten; maar ik ftond geen oogenblik in beraad. De grootfte pligt eener Moeder beftaat daarin, dat zy aan haare Dochter eenen Man geeft dien zy beminnen kan. Ik heb zeer lang over deeze heilige verbintenis gedagt; eene verbintenis, die ttaar te dikwyls door de gierigheid of heerschzuein verwaarloost vyord ; en ik heb den Baron derwyze geantwoord, dat er geenede minfte hoop overig bleef. A C A T 11 E. Ik kan my alleen over u verwonderen.. .. Weei Emilie hier iets van? DE GRAVIN, Niets: ik was te bevreest, dat zy uit zucht om by my te blyven, dit Huwlyk boven alle andere zou verkiezen. Het is een geheim, dat ik u, myn Kind, toebetrouw, om dat gy er uit leeren kunt, hoe mea beminnen moet. ... Ik zal u nog meer zeggen. Deeze morgen ontfing ik weder een li,:ief van den Baron, die nog Merker was dan een der voorigen. . . Nu, ik heb myn pligt gedaan. . . Daar hoor ik Lucette Wat moet zy van ons hebben ? AGA-  DE GOEDE MOEDER. Igft agathe. Myne Zusters volgen haar... Ach, allen fchrei*. jen. . . DERDE TOONEEL ; de c ra vin, emilie, agathe, henr ie t t e', lucette. lucette, (tegen de Gravin.) Ach, Mevrouw! de gravin, . Wal is 't? lucette, De Notaris is gekomen. . . . Myn Heer de ( Graaf en de geheele familie is in de Zaal... Myn 1 Heer laat aan Mevrouw zeggen, dat men alleen - wagt naar de Marquifin Aurorc. de gravin. 't Is wel. . . Agatheen Henriette , gaat naar uw Vader • zeg , dat ik hem verzoek my te laaten waar» N 4 fchu'  ieo ö E GOEDE MOEDER. fchuwen , zo dra myne Nicht gekomen is... gaat. f ik moet met uwe Znster fpreeken. (Zy gaat} ft hr ei jende heen. ) VIERDE TOONEEL. DE GRAVIN, EMILIE. EMILIE. Mama, lieve Mama, welk een pogenblik ! . Hoe kan ik daar by zyn ? Hoe zeer worde ik gehaast! . . Ach, ik voorzie ook een fpoedig vertrek! ... Ik zal het befterveu. . . DE GRAVIN. Bedenk, myne Dochter, wat ik van uw verftand, wagten mag. ... Ik bezwyk byna. Help my my zelf onderfteunen. . . Ik zie, dat wy fpoedig jnoeten fcheiden. Het kan niet anders. . . EMILIE. Hemel! . < . binnen een maand? . . . Gy. ZWygt? . . . binnen weinige dagen. . . Dit is «1 te hard voor my. . . . Gy weet dit zeker. . . 9 Mama, laat ik het vonnis uit uw mondhooren... DE,  DE GOEDE MOEDER. DE GRAVIN. Ik weet liet oogenblrk niet. . . Maar ik cjenk, dat het zeer digt by is. EMILIE. Ach! kan het zyn. , . DE GRAVIN. De oogenblikken , die wy hebben, zyn dierbaar, Laaten wy die niet in nuttelooze klagten verfpilJen. . . Laat ons laatite affcheid voor u nuttig zyn. . . Gy kent alle de pligten eener liefhebben-. de Dochter, nu moet gy nog die eener Vrouw eq Moeder leeren. E M II, I E. En wat kunt gy my zeggen, dat uw voorbeeld my niet geleert heeft ? Nooit was ik uit uw oog; ach , ik ken en bemin die heilige pligten, die gy my wilt voorhouden. Ik moet my toeleggen, era te behagen, vooral, om liet vertrouwen te verwerven van hem , die nu helaas ! rnyn lot alleen zal beflisfen. Uit pligt, en om hem te beletten , dat hy ooit van zyne magt over my misbruik maakt, zal ik hem door myn gedrag overtuigen , dat ik alle zyne rechten ken, en- my daar aan onN 5 4ffl»  S02 DE GOEDE MOEDER. derwerpen. . .r. Indien by onbjüyk is , danmoet ik hem met zagtheid en toègeeflykheid winnen , nouit verw\tu^en doen , en voor de geheele Waereld zyne fouten verbergen, Indien hy my w.tarlyk bemint; dan zal ik poogen, hem goeden raad te geeven, en my alken van 't vermogen, 't welk ik over zyn hart heb, bedienen tot zyn roem en geluk. Ik weet ook door uw voorbeeld. Mama, dat ik, i-.iic"1 ik myne huizelyke zaaken niet met iever en na.iuwkeurighcid waarneem, dan maar zeer gebrekkig myne pligten betracht. Die eener Moeder heb ik imgelyks door uw uitmuntend voorbeeld geleert. Alleen te leven voor zyne Kinderen, afftand doen van alle verfiroo;jingen, van alle plaizierpartyen, om zich geheel op hunne opvoeding te kunnen toeleggen; des daags hun onderwyzen , en een gedeelte van den nagt gebruiken , om daar toe te meer bekwaam te worden ; met vreugd aan hun jeugd, tyd en gezontheid op-, offeren, .... Zie daar, niet het geen men verpligt is, maar het waardig voorbeeld, dat gy my gaaft. . . . ( Zy knidt voor haare Moeder neder. ) o Myne Moeder , vergun , dat de oudfte uwer Kinderen , en die voor haare,jaaren meest in ftaat is, om uwe weldaaden te gevoelen , in dit fmartlyfc ooger.bliku uit aller naarn van onze liefde en dankbaarheid ver/.ekere! . . . . Deeze Kinderen, die by u blyven, zullen u gelukkig maaken, en, myne plaats by u i:;ncemen. . ... En ü; beloof ' aan  DE GoEDE MOEDER, aoj aan de voeten van myne uitmuntende Moed"-, dat haare deugden , noch haare lesTeri, ooit uit myne ziel zullen gewischt worden. . . . Ja, ik zal my uwer waardig hetoonen ; en offchoon ik u niet kan :evenaaren , ik zal u echter van verre poogen te vol. !gen .... en in deeze poogingen zal ik de roem myns levens Hellen. DE GRAVIN, o Myne Dochter . . . myne waate Vriendin. . . 1de Hemel, die u van uwe Moeder afrukt, zou : dit verlies niet kunnen verzagten, dan door my tte laaten beleeven , dat ik u niet onnut geweest Iben. Edele belooning myner zorgen! . . . Ga, overtrek nu, ik ben gerust! .... Myne traanc? wloeijen geftadig; doch zy zyn zo verrukkelyk 'voor my! . . . • «Je grooüle myner wenfchen is E GOEDE M O E D E R, 817 de. gravin. Wel nu ? celie. Wel nu, myne vriendin, ik kan u niet langer wederftaan... Gy zyt de anergdukkigfte Moeder. de gravin. Wat? . . . myne Dochter, fi . Hemel. . . ik hoor haar. . . , cel i e. Zy is het; ik laat aan haar het onuitfpreeklyk geluk over, oma alles te zeggen. TIENDE en laatste TOONEEL. h5§ rr#m ie ^8 ïqyiS'f' < "IttoM svm! Wim O de gravin, celie, emilie. emilie, (Zy lonpt met haast en ah huiten zich naar haare Moeder.) Moeder! . . (Zy valt fïaar in dc armen.) O 5 db  2i8 DE GOEDE MOEDER DE GRAVIN. Myn Kind! EMILIE. .Moeder! . . ik verlaat u nooit. DE G RA VIN. . Nooit ! .". . ó Hemel! CELIE, Ach, myne Zuster! . . Zy wankelt. , . verbleekt! . . . Laaten wy haar nederzetten. (De Gravin zinkt in haaien floel. Emilie onderfteunt haar.) EMILIE. O myne lieve Moeder, begrypt gy al myn geluk? , . Gy alleen kunt er over aordeelen. . , DE GRAVIN. Gy verlaat my niet. . . . Nooit. . . Hoe. . . De verzekering. . . Misleid men u niet? . . . Eene iedele hoop zou my 't leven kosten. . , . CE-  BE 6 O E, B E MOEDER. |g| CELIE. ' De Graaf de Moncalde wilde een preef neemen van uwe achting-voor hem, van de belangloosheid in het geluk van Emilie. Hy wilde, dat gy den moed en den roem had, van uwe Dochter aftekunnen liaan; op dat hy het geluk kon hebben , van ia deeze geliefde Dochter zelf'te kunnen wedergeeven. . . Alle zyne goederen leggen in Vrank-ryk; hy gaat niet weer naar Portugal. ' - j . vm i vv' i3haw .wibcQ orr 1 PE GRAVIN, Is 't mooglyki . . Hemel. . . (tegen Emilie.) En uw Vader? . . > ». -'\ . »•> f swp s\s w\ v\\ ',• fo*w» EMILIE. > Die liet ik in den arm van den Graaf; ik vloog^ vooruit. . . naar u toe. . . PE GRAVIN. Edelmoedig man! . . . Laaten wy by hem gaan, . • CELIE. gaar zyn zy zelf. DE  iZO DE GOEDE MOEDER. DE GRAVIN. Ik zie hem. . . . ö Myn Zoon! . . . (Zy loopt tiaar den Graaf de Moncalde', die haar tegen koomt en by haar knielt. Agathe, Henriette, .dg Gouvernante, Lucette, en eenige andere bediendens omringen de Gravin, en geeven allen hunne vreugd te kennen.) (De Gravin omhelst den Graaf de Moncalde.) o Myn Zoon, myn Zoon. Hoe wel verdient gy deezen naam.' . . . Gy geeft my myne Dochter weder. . . Gy geeft my het leven weder! . . . (tegen den Graaf d'Orfan. ) Myn Man , myne Dochter, myne Kinderen, omhelst de (allergelukkigfte Moeder. (De Graaf de Moncalde blyft geknielt by de Gravin , weent op haan hand, die hy in de zyne houd. De Graaf d'Orfan en Emilie onder ft eunen de Gravin in hunne armen. Agathe, Henriette , Celie , de Gouvernante , Lucct, te , grypen ,en. kusfchen haare hand. De mindere hedienden blyven wat agterwaards.; ..maar geeven de grootfte bewyzen van vreugd en aandoening. Alle de beweegingen van dit ftomme Tooneel moeten zeer levendig cn fpoedig zyn. Het Gordyn valt. ) EINDE. ... • * ******CJ I te&titójifi&r. ?Asi vx fivx ia: 'i DE  D E V A L S G H E VRIENDEN. • B L T S P E Li IN TWEE BED RTF EN,  £ É R S O O N E N.' £k Graaf D'ANGLURES. DE RIDDER* ïoon fan den Graaf aJngUireh De Marquis DE VALVILLE. DORSAIN, ~\ t Vrienden van den Ridder. VALMOND, J BRÜNEL, Kamerdienaar van den Ridder. Z E P H Y R , Looper van den Ridder. liet Todneel is te Paryi by den Graaf.  D E V A L S C H É Vrienden, B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. ÉÉRSTE TOONEEL, dit dan uwe rekening, myn Heer Zephyr? het koste u veel moeite, om aan my die over te geeven: gy vreesde, of ik die zoude nazien; efl had veel liever deeze rekening met myn Heer den Ridder, dan met my aftedoen. z tr> ( Het Topneel verbeeld een Zaal. ) ïrunel , zephyr. ïrbnel, (hy heeft een papist in de hand.)  Xi4 DE V AL SC H E VRIENDEN. zephyr. Wel! is het niet altoos beter met onzeHeerens dan met. . . br v nel. o Ja, vooral , als die maar twintig jaar zyn; en ook zy zien niet half zo naauw dan een oud braaf Kamerdienaar, die voor hunne belangen» wel zorg draagt: niet zo? Nu, de Rekening. . » Laaten wy eens zien. zephyr» Gy ziet wel, myn Heer Brunei, dat dit ee-a uitgaaf van twee gcheele maanden is ? ïrunel, (hy zet zyn bril op.) Ja, ja. , . (Ily leest overluid.) Vooreen verfier de Roozcntros, negen Francs... Den twaalfden, voor twee MÏacinien, drie Livres. . . Den twintigften, voor zes Anemoonen. . .. Verbruid, gy zy: wel een groote liefhebber van bloemen. zephyr. En tiair zyn er met elkander Öegfs voor vyf Louizen*  DE VALSCHE VRIENDEN. 225 brunel. Dat is ook waarlyk een beuzeling. . . . Nu ^ iiu, men moet geduld neemen ( Hy leest voort.) Voor zes paar witten zyden Kousfeil, vier ert vyftig Livrès i . 1 voor agt paar zyden met pailletten geborduurde Schoenen , twee en zeventig Livres. .. Voor een roozenkleure pluim, voor een witte pluimi voor een grooie pluim zwart met blaauw, vier Louifin. Maar hoé hebben wy hét? Een meisje vafl plaifir te onderhouden kost niet meer dan gy kost. ze p y rw Ik Verzeker ü echter, dat ik zeer overleggend én hoog zuinig ben 5 vraag maar eens aan myn Heer de Valmont, hoe veel dien zynen Loopef R-Osfignol kost. Dan zult gy eerst het onder* fcheid zien. . . . brunei. Wel nu v ik befliüt daar Uit-, dat men geenLöuper moet houden. 2 e p hyr. Dat is makkelyk gezegt; maar 't is gelukkig, dat alle menfchen niet denken, zoals gy. Hoor, - it, deel. P myn  226 DE VALSCHE VRIENDEN. myn Heer Brunei, een jong Heer, die thans geen Looper, of geen Jaager houd, is een nul in 't cyfer Eu ik weet zeer zeker, dat myn Heer de Valmonr, om zynen Looper te kunnen behouden, de beste Kok uit geheel Parys heeft afgedankt. Wat zegt gy dan daar van ? BRUNE L. Wel, daar zeg ik van, dat ik geloof, dat zy die by hem gaan eeten , deeze afdanking zeer onbillyk zullen vinden. . . . Maar ik hoor myn Heer den Graaf. .... Wagt my in myn eigen Kamer; ik zal zo by u komen. ( Zepkyr gaat heen. ) Welk vermaak kan men toch vinden in , alle jaar vierduizend Francs voor zo . een nutteloos fchepzel uit te geeven! . . . TWEEDE TOONEEL. DE GRAA'F, DE MARQUÏS, BRUNEï,. DE GRAAF. Brunei, ga eens zien , wat myn Zoon doet, efl informeer u nopens het geen hy van daag in \ hoofd heeft. • • •  DE VAL SCHE VRIENDEN. aif brunei. Goed , myn Heer. . . . ( Hy gaat heen.) de marqui s. Ik bid ii , myn Vriend , zeg bem toch niets vari het gefloten Contract; ik maak my zo een plaifif vin zynè verwondering. . . De graaf. Zynè vreugd zal zvne verwondering niets voor* geeven. Hy bemint uwé geliefde Dochter met ds fterklte vervoering. de marq ui 5. Eugenk; fielt hem ook boven alle anderen; de graaf. Ik vleie my, dat deeze voorkeur haar nooit zal berouwen. Myn Zoon heeft gebreeken, ik heb die voor u niet verborgen. Zyne overgroote goedaartigheid maakt hem dikwyls wat al te leidclyk; Èn de goedheid van zyn eigen hart brengt hem veel:maal tot eéne gevaarlyke ligtgeloovigheid. Zyne rop'rech'theid, zyne ongeveinstheid, zyn zo overP d dree-  ■ 228 DE VALSCHE VRIENDEN. dreeven, dat hy alle menfchen na zich zelf beoordeelt; hy verdenkt niet ilegts geen mensch van bedrog, maar hy kan niet gelooven, dat 'er zo eene laage ondeugd beftaan zoude. Zo eene openhartigheid kan veele onaangenaamheeden veroorzaaken , maar is toch in zich zelf eene uitmuntende hoedaanigheid; zy is, dunkt my, zo verbindend, zobemitilyk, dat men niet, dan met de uiterlte omzichtigheid, moet onderneemen die te maatigen : Het wantrouwen is , vooral in een jong mensch, zeer ftootend; en hy, die met zyn twintig jaar alreeds de menfchen ziet, zo als wy die nu zien, zal op zyn veertigfte jaar een mifantrope zyn. Evenwel, vermids de eerfte regel van een goed onderwys beftaat in oprecht te zyn, zo heb ik voor myn Zoon ook niet ontveinst, dat men zeer ondeugende menfchen aantreft; doch dewyl ik de zuiverheid van zyn hart eerbiedigde, heb ik maar met eene luchtige hand alle haatlyke en fnoode voorwerpen gefchetst: verre van die uit» tewerken, ja, te vergrooten. Dit kan nergens nuttig toe zyn, dan om de denkbeelden te verdonkeren, en de ziel van eenen jongeling, die men wil onderwyzen , te bedroeven. DE M ARQt'I S. Ik denk juist zo als gy; en de overeenftemming onzer beginzels, over de Opvoeding,is de eerfte aam  DE VALSCHE VRIENDEN. 22? aanleiding, die my deed beflutten, om u myne Dochter aantebieden. Gy verwittigde my , zo a's een braaf man betaamt, dat uw Zoon gebreeken had; dat hy eene fterke drift voor het fpel begon te krygen; wy leiden hem een proeftyd van anderhalf jaar op. Zedert dat wy dit beflooten , is er nu reeds een jaar van om; en ik ben zo aangedaan over de getrouwheid, waar meede hy zyn woord hield, over zyne tedere liefde voor Eugenie, en over de vriendfehap , die hy my bewyst, dat ik niet op my kan verkrygen , zyn geluk nog langer te vertraagen. En ook , gy verzekert my, dat hy toch inderdaad geen waare trek tot het fpel heeft, DE GRAAF. Dat is waar: hy fpeelde alleen uit zwakheid en om zich een air te geeven. Hy is weionderwezen, hy weet zich beezig te houden, hy heeft verftand , en eene edele ziel. Met zulke hoedaanigheeden word men zeer zelden een fpeeler van profesfie. Maar toen hy in de waereld begon te verkeeren , heeft hy het fpel zo algemeen in zwang gevonden ; hy leerde zo veel lieden kennen , die . zich op den naam van grof fpeeler verhovaerdigen ; en, wat zal men zeggen ? veelen, zonder 'eenige andere verdiensten dan deeze te bezitten, vinden toegang, worden gezogt in deGezelfchap• pen;, zo dat oabedagtzaaroheid , zo eigen aan de p 3 jeugd.  33o DE VALSCHE VRIENDEN. jeugd, flegte voorbeelden, en eene kinderagtigc giootscbheid' hebben maar te veel overhand gekreegen op myne redeneeringen en goeden raad. DE MAR Q UI S. Men moet ook waarlyk zeer weinig overwegen ? als men kan verleid worden door de zo genaamde onderfchciding, die de Speelers geloven dat hen in de gezelfchappen beweezen word. Men verzoekt hen op de Soupées , niet om hunne aangenaame en nuttige gefprekken , maar om hen aan een tafel te kunnen plakken, hun geld aftewinnen, en, is het doenlyk , hen te ruïneeren. Andere oogmerken heeft men niet, als men hen verzoekt. . . . Moet men niet eene onverftandige grootschheid hebben, om zich te kunnen verhovaerdigen, op eene onderfcheiding, die men aan zo eene zaak te danken hebbe! . . . DE GRAAF. Het fchynt, dat myn Zoon thans hier over denkt zo ais wy. Ik weet, dat hy, in geen jaar, gefpceli. heeft, ï laar het is ook waar, dat hy in geen groote verzoeking geweest is: in den laatften winter heeft hy gercist j toen is hy vier maanden by zyn Regiment gebleeven, en in het Garnizoen was het fpeelen niet in de mode. Hy is nog maar twee  DE VALSCHE VRIENDEN. 231 twee maanden te Parys. Om te zien, of hy zyn woord zal blyven houden, moesten wy mooglyk nog tot het voorjaar wagten, ja zelf den winter laaten voorbygaan. . . DE MAR Q UI S. Ik zie in deezen , myn waarde Graaf, uwe kieschheid, en die teedere befchroomtbeid om toch het vertrouwen , dat men in u fielt, niet te misbruiken; maar ik ben zeer gerust, en wil een Huwlyk, waar uit ik het geluk van myn leven yerwagt, niet langer uitftellen. Ik bemin uw Zoon, als of hy myn eigen Zoon ware. Ik vind maar iets in zyn gedrag, dat ik afkeur, en daar ik met u over wil fpreeken. Het is zyne naauwe verkeering met twee jonge losfe kwanten, die zyne vriendfehap geheel onwaardig zyn. . , . DE GRAAF. Valmont, en Dorfain. DE MARQU IS. Ja: 'en vooral de eerfte is een berucht fpeeler; maar beide zyn zulke ondraaglyke Fats, dat ik ze niet dulden kan. P 4 DE  s3? DE VALSCHE VRIENDEN. DE GRAAF. Ik item dit toe; doch myn Zoon is eenentwintig jaar, hy verkeert zedert vier jaar in de wae-* reld; ik kan hem niet beletten met lieden van zyne jaaren omtegaan. Beiden hebben hem opgezogt, en hun geboorte, ten minften, maakt, voor een gedeelte , dat men hun goed gezelfchap noemt. Myn Zoon is ook van gedagte, dat zy beiden oprechte vrienden van hem zyn. Ik poog vergeefsch hem het tegendeel aantctoonen ; maar nam daar om ook de party om beiden by my te lokken , op dat ik myn Zoon hunne zotternyen koude onder het oog brengen: en ik hoop, door dit middel, zo al ongevoelig, hem te tooncn , wie zyne twee vrienden zyn. DE MARQUIS. Kom , al wat gy doet, is welgedaan. Van avond, zal de zaak zyn volle beflag' hebben. DE GRAAF. Hebt gy er wel genoeg over gedagt"? DE HARQt'IS. ja: myn btfiuit is vast; ik ga- naar myn Notaris.  DE VALSCHE VRIENDEN, 233 DE GRAAF. Ik beken, dat gy my door blydfchap overftelpt.., DE M A R Q U I S. Ik befchouw deezfen dag als de fchoonfte van myn geheel leven. . . . DE GRAAF. Myn Zoon! . . . Hoe zal hy verrukt zyn J . ; D E MAR Q U 1 S. Maar, zeg hem niets! . . . DE GRAAF. Wees gerust DE MARQUIS. Zult gy my te agt uuren precies van mynent baaien, om my hier te brengen ? . . . DE GRAAF. Hoe? zal Eugénie daar dan niet by tegenwoordig zyn? P $ DE  ■E GRAAF. Oordeel nu, myn Zoon , of een jongeling, die in ftaat is tot zulk eene onbefcheidenheid, en die, om aan eene veraqhtelyke grootschheid re voldoen » een geheim, hem aanbetrouwt, verbreid; die de eer, cn het vertrouwen verraad; eerlyk, befcheidtn , gevoelig zyn kan j of hy wei verdient, dat men hem bemint?  DE VALSCHE VRIENDEN. 247, DE RIDDER. Ik ben overweldigt! .. maar ik geloof nog niet, dat hy een liegt hart heeft. . . daar is iets in deeze zaak, 't welk hy my moet uitleggen. DE GRAAF. Ik twyfel, of hy zich zal kunnen rechtvaarJi« gen. . . Maar ik hoor iemand. DE RIDDER. Zy zyn het zeeker, die my komen opzoeken.. i Vader, ik eet hier; wanneer gaan wy naar dei* Marquis ? DE GRAAF. : Om agt uuren; ik ga uit, ik zal u afhaalen. Adieu. . . daar zyn uwe beide vrienden. (Hy gaat weg-) DE RIDDER. Wat verlang ik om Dorfain te fpreeken! Wat zal het my treffen, zo ik i hem niet meer kan achten! ... Q 4 VYF-  248 DE VALSCHE VRIENDEN. VYF DE TOONEEL. J> E P, IEDER, DORSA1N, VAL M ONT. VA L MO N T. Hoe, RidJcr, wat voert gy toch uit? Het by een, laaten wy gaan. ... ó Ik moet u eerst een grap vernaaien. . . Daar heb ik wat moois ontdekt ! Durfain is een Glukiet; wy raakten daar over de Muziek in woorden; het liep verduivelt hoog. ... De deftige- Brunei kwam geheel ontftek over ons gefcnreeuw binnen loopen; hy heeft zeeker gcmecnt, dat wy zo terftond van leer 'zouden trekken. . . DE RIDDER. Welk een gekheid! . . Maar is 't mooglyk, dat gy daar over verfchilleja kunt; geen vtn u beiden vetllaat-de Muzkk. " ■'...■'■ DOR S A 1 N. Goed! Wat doet er dat toe ? Wy kunnen immers braaf fchreeuwen , en roepen dat 'is keurlyk ! dat is afgryshkl Meer is er, om zo een verfchll flaande te houden, niet nóodig. VAL-  DE VALSCHE VRIENDEN. 249 val mont. Gy denkt misfchien, dat men, om wel over de Muziek te kunnen fpreeken, pm er wél over te oordeelen, zelf Müficant zyn moet ? . . Wisjewasjes! ... Ik verfta geen eene noot; nu vraag maar eens aan Dorfain, hoe ik er over redeneer. En, hoewel gy zelf een goed Muficant zyt, zo ben ik niet eens bang voor u. de ridder. 0 Ik vraag u reeds om verfehooning; ik beken , dat ik het verlies, want ik ben dit gefprek al moede. d0rsain. En ook, Valmont, de Ridder is het met u eens; hy is Piccinist. -mo jnrf, 3tv/ i9tnt nSJSsf* éHrtifa rm laonr rsM d e r i d d e r. Ik? niets minder! d 0 r s a 1n. Iloe! nog al een deferteur... Ridder, gy fpreekt nu niet ter goeder trouw; laast fcheent gy door Roland geheel verrukt. Q 5 »B  259 DE VALSCHE VRI ENDEN. DE RIDDER. s Dat fta ik toe. VAL MO NT. By gevolg, Gluk is dan een barbaarsch Müficant. DE RIDDER. Dat's een heerlyke gevolgtrekking! VALMONT. Ik heb die niet uitgevonden; maar dit denkbeeld word by veelen aangenomen. DOR S AI N. Men moet ten minfte weeten, met wie men omgaat: zeg, Ridder, zyt gy een Ghikist? DE RIDDER. Neen. VALMONT. Wat zyt gy dan? - 'z-i / I' DJt  DE VALSCHE VRIENDEN. 25 ï DE RIDDER, Noch Piccinist, noch Glukist, dat is te zeggen , dat ik redelyk ben. VALMONT. Wat! zonder kabaal, zonder iets te beduiden, fmzydig! O ho, dat is zeer gemeen! na efthb sbnild »1> 'i 3rr.ajiÜuorl,Jn;3 311 nsv isfit DE RIDDER. bc....'i'.;v bnosag isd f^nibaövqo ab:o:j na Maar weet gy nu ook, waarom ik géén party trek? 't Is , om dat ik de Muziek b: min , en dat deeze fmaak , gegront op eenige kundigheeden, my bewaart voor die dwaaze eenzydigheeden, waar aan gy u beiden overgeeft, en u zo veel vermaak 'doet misfen. anmcanoa"os av/u 'ipob y§ ai» »rqrx. u\z. i\v ajjiosa DORS AI N, Maar men kan echter geen twee Compofueur^ ~ n-iOI .3.. k-, i" f /■ v V! JÖtlI] fxJ VALMONT. Om dat ik Mevrouw Saint Ange reden gegeeven heb, om boos op my te zyn. ... Ik moet haare iverwytingen afwagten : maar ik zal haar niets Ifchuldig blyven, want zy is zo eigenzinnig, en izo Coquet. . . . D ORS AIN. Ik heb u eens met haar een oogenblik bezig [gezien. VALMO N T. Wel zeker ; iedere Coquette heeft recht om cons te bezitten; doch, zo als gy wel zegt, voor teen oogenblik. .... En ook eene Coquette te c obferveeren, is iets, dat nog al aartig is. . . . DORS AIN. Dat's waar, maar het onderzoek is fpoedig affgeloopen; zy gelyken allen naar elkander; 't is aaltoos het zelfde. VAL"  ï$6 DÉ VALSCHE VRIÈN DElSt. valmont. Gy hebt gelyk ; met dit al, is het toch grappig haar te verzeekeren , dat Wy de dupe van haare kunstenaryen zyn , en van al die kleine zo bekende ftreeken, die zy ieder gelooven alleen te hebben uitgevonden. .... d' o r s a i n. O Ik ben de Coquettes zo moede ! . . . valmont. ja, als men haar dikwyls ziet* zyn zy zeej laf, dat is zeeker. t) o R s a I n. ■ Kent gy wel iets verveelender, dan het gezet .fchap van Hortenfe? . . v a l m o n t. Zy ziet er evenwel zo lief uit! . . i dors ain. Maar al die gemaaktheid, en altoos zo' vervult met haaren opfchjk ? va1>  DE VALSCHE VRIENDEN. 257 valmont. Loop, gy zyt ondankbaar. Waartoe bedient 7.y zich toch van die gemaaktheid, dan uit de begeerte, om ons te behaagen? d 0 r sa 1n. Ik wilde daarom ook, dat zy, met wat meer verftand, de middelen ^ daar toe dienstig, uitzogt: ^ a l m o n t. Maar om te kunnen kiezen, moet men vernuft hebben, en zy heeft geen grein verftand. Ik heb'. Hortenfe zeer lief. Ik zie haar aan , luister niet naar 't geen zy zegt,en dit is des te gemakïyker, om dat zy praat zonder er iets by te dénken , of het antwoord, dat men haar geeft, verftaat. Van tyd tot tyd wek ik haar aandagt, door haar iets vleiends over haare fchoonheid te zeggen , of die van andre mooije Vrouwen te verachten; o dan lacht zy overluid, en ik prys den aart van haare vrolykheid, zeg haar, dat zy byzonder treffend is 5en op deeze wys zyn wy waarlyk heel wel mer, elkander; [ :.: •; rtsggss ïth iwni nuv dors ain. Maar, Ridder, hooit gy wel, wat Valrnont jtft deel, R ons  DE VALSCHE VRIENDEN. ons vertelt ? De onbefchaarntheid zo verre te dryven, van te durven zeggen, dat Hortenfe treffend en ongemaakt is! . * . o dat is ongehoort. DE RIDDER. Waarlyk, zy heeft weinig recht op dit foört van lof. VALMONT. Wat zal men doen? Ik fchik my naar den fmaak Onzer eeuw. Alle Vrouwen hebben thans het recht om Pïquant, natuurlyk, vrolyk, te hieten: ïk weet wel, dat men voormaals de Vrouwen roemde om haare zedigheid en bedagtzaamheid; maar thans is de befchrbomtheid onbevallig, en zoetaartigheid logheid. Kort gezegt, ftoutheid, een beflisfenden toon , aitfchaateren van lachen, geweld maaken, zie daar, dit alleen is in ftaat, om thans «ene jonge mooije Vrouw te onderfchel» Ê-E RIDDER. Waarom fpreekt gy dus over alle Vrouwen, om dat gy er mooglyk een half douzyn kent, waar van men dit zeggen kan? Ik ken veele Dames, die niets van deeze belachlykheden hebben, en het fchynt my zelf toe, dat de opvoeding der Vrouwen oneindig beter is dan de onze. Wat leert  DE VALSCHE VRIENDEN.' 2» Jéert men ons ? Latyn , dat wy vetgeeteh: maar dc Meisjes leert nien zülke aangenaarfre oefeningen, die haar byblyven; men leert baar zich met bevalligheid in haare eige taal uildrnkfeen; zy fpreeken beter dan wy; haare gemeenzaafne brieven zyn verre boven de onze. Zy hébben oök meer fmaak, meer Letterkunde; zy leezen meer; zo dat, my dunkt, dat zy, door eene wezenlyke meerderheid boveri ons, wel gewroken zyn, van de berispingen en de laffe gekheden, die wy Over* al uitventen. vAtmönt . Zie daar de fchildknaarj der Vroüwen .... wel, wel; maar dit is .teer hatuurlyk, als men fmoorlyk verheft is. . . . de ridder. Dat is waar; als men eene Vrouw Waarlyk be? mint, heeft men achting voor alle; zo dat, gy maakt haür befpötlyk, en ik verdedig haar, datte 20 als 't behoort. VALMONT. Maar ik zegü, dat ik ook zeer verlieftbenj gy wilt my niet gelöoven ,dat'S myn fchWldöiet. .4 Malr kom3 laaten wy gaan. R | HÉ  26o DE VALSCHE VRIENDEN. DE RIDDER. Het fpyt my, Valmont, maar ik kan met ü nies uit eeten gaan. . . . DORS AIN. Hoe diti VALMONT. Gy Iaat u als een kind leiden : ik wed, dat uw Vader u verboden beeft met ons te gaan. DE RIDDER, Hy beeft zeker het recht om te gebieden, en ik zou hem ook gehoorzaamen; maar nu heeft hymy niets verboden. Hoor , eenvoudig gezegt, ik heb iets te verrichten. . . , DORS AIN. Een liefdens zaakje , niet zo ? DE RIDDER. Hoe dit zy, ik kan onmooglyk uitgaan. . . . .' . VAL-  DE VALSCHE VRIENDEN. 261 valmont. Men kan waarlyk niet op u af . . . maar, waar eet gy dan ? de ridder. Hier. dors ain, (tegen.Valmont.) Ik heb, dunkt my, lust om by hem te blyven ? valmont. Dat's goed . . . maar de M*ilibaan ? dorsain, ■ , . „•. . .:. . .. . , Wy zullen u daar vinden; niet zo, Ridder? de ridder. Gaarn. Gy eet toch eerst om drie uuren ? valmont. Ja ... Is dit nu uw vast befluit ? J R 3 »b  SÜt DE VALSCHE VRIENDEN DE RlDpSR. Ja, voor zo veel my betreft. dorsai,n. ïk zeg bet zelfde. valmont» Wanneer komt gy by ons ? de ridder; Om vier uuren. valmont. Goed, vaarwel. ROK.sain, (tegen Valmont.) Luister dan. ... als gy de Gravin Henriet^ ïn het Bosch van Boulogne ontmoet, zeg haa,r uil inyn naam. . , ♦ VALMONT, Wat?  fJE VALSCHE VRIENDEN. S0£ D O R S 4 I N. Niets, niet-met-al ... ik bedenk my , . . ik (tic haar van avond op het Bal. VALMONT, Hoe, een rendez-vous op het Bal? . , . Komt gy.daar? ... Zo dat uitkomt, zult gy met zeker iemand in moeite geraaken. BORSAIN. Valmont, ik verzoek u, dat gy op dit lluk niet jgekfcheejrt. VALMONT, Ik heb fmaak in uwe ernst haftigheid. . . o wat zyt gy een fchynheilig! .... Nu, hebt gy my nog iets anders te bevelen? , . . Vaartwel, Hee. ren, ik wensch u veel vermaak. Redeneert, philofopheert op uw gemaak . . maar, Ridder, pas op Dorfain; ik waarfchuw u, hy zal u bederven ; 'tis een mooi praater; en ik betuig u, dat hy in zich zelf geen zier beter is dan ik. . . . . Gegroet tot van den avend. ( Hy gaat heen, ) R 4 ZES-  S6"4 DE VALSGHE VRIENDEN. ZESDE TOONEEL, de ridder, dors ain, d o r s ain. Dat's.een zot, die Valmont. . .,. de ridder. Laaten wy van het oogenblik, dat wy alleen, zyn , gebruik maaken , Dorfain. d o r s a i n. Wat had gy my te zeggen ? de ridder. Iets , dat u ©ngetwyfelt zeer zal bedroeven. . , d o r s A i n. Gy maakt my ongerust! de ridder, Het geheim, 't welk gy my voor agt dagen toe- be»  DE VALSCHE VRIENDEN. 265 betrouwde, is ieder bekent. Denk eens aan, myn Yader weet dit in alle zyne omftandigheden, DORSA1K, Hoe ? is 't anders niet ? DB RIDDER. Die onverfchilligbeid, Dorfain, verwondert, my in u heel zeer! P O R S A I N. Deeze onheuschheid is myn werk niet; myn hart, geheel vervult door myne liefde, had de behoefte, om ziek by eenen Vriend uitteftorten; maar gy waart de eenige, aan wien ik dit geval verhaalt heb; en ik ftond geheel bedondert, toen ik, voor eenige dagen, hoorde, dat de zaak bekent was. Weet gy wel, wie die verhaald heeft ? Juist dezelfde perfoon, die het meest belang had, om die te verbergen, o Wy hebben op dit ftuk een heel ernftig disput gehad. ... de Vrouwen zyn zo onvoorzichtig. ... Ik ben er dol over, spaar kan ik het helpen? R 5 BE  S€6 DE VALSCHE VRIENDEN. de ridder. 't Is zeer vreetnt, dat eene Vrouw zq buitei*/ fpoorig is! . . . porsain. Ja, zo zyn zy allen De kinderagtige grootschheid, om een Man aan zich te hechten, die by de Vrouwen wel ftaat, maakt haar gek. Het aanvertrouwen gaat zyn gang; de Vriendinnen , 't zy tiit jalpurschheid, 't zy uit loshejd, kunnen 't niet zwygeri; en alles word verklapt... Dat is fchrikkelyk, vooral voor my, die zo oplettend ben omtrent iets geheims. . . . Maar zeg eens, Ridder 7 wanneer trouwt gy toch ? de ridder, Ach, nog in geen half jaar I valmont, Mejuffrouw de Valville is zeer beminlyk; maa? wat gy ook zeggen moogt , haar Vader is een wonderlyk fchepzel: by voorbeeld, is het geen tiranny, u het fpel te verbieden ? 't is zot . . , 't is vreemt ook. . . . want als gy getrouwt zyt,. dar} zyt gy weer uw eigen meester. db  J)E VALSCHE VRIENDEN. s£f DE RICESR. Maar ik zal het nooit zyn , om te fpeelenjj want op die voorwaarde geeft hy my zyne Doch- pORSAlf». Is het dan eene groote party, die gy aan haaf dpet? DE RIDDER, Voor my, ja; want ik bemin haar. BRUNEL, ( inkomende.) Myn Heer, daar is aangerecht^ DQRSAIN. Kom ... Ei lieve, Brunei, zeg eens aan myn Jager, dat hy naar myn huis om de brieven gaat. . . . (tegen den Ridder.) Gy zult my wel toeftaan, dat ik hier aan uw huis een antwoord fchryf, als wy gegeeten hebben ? DE RIDDER. ft; fcom asip dc tafel. ( Zy gpm hcUen weg.)  268 DE'VALSCHE VRIENDEN. • brunel, ( alleen. ) En nu zou die gekke jongen my wel willen diets maaken, dat hy een minnebriefje moet beantwoorden; maar ik durf wedden , dat het geldzaaken betreft. . . Verduivelt, zo ik een Vrouw was, zulke zotjes zouden my evenwel niet behaagen! ... o Zo myn jongen Heer maar niet bedorven word door deeze twee fnaaken 1 Einde van het Eerfte Bedryf. TWEE-  DE VALSCHE VRIENDEN? 269 TWEEDE BEDRYfr EERSTE TOONEEL. DE GRAAF, BRUNEI. DË GRAAF. jJTa, Brunei, ik ken uwe oprechtheid. . . . Ze* ker, vind gy myn Zoon in geenen opzichte verandert,,zeg het my? . . . BRUNEL. - 'T 1 y Q T 1 "« (7 " Neen, myn Heer, hy is nog dezelfde eeriyke, goede openhartige jongeling; hy bemint Mejuffrouw de Valville meer dan zich zelf. . . . maar zyne twee Vrienden zyn zo zeer van hem onderfcheiden... en ik .vrees , dat zy met den tyd... sbanstttthf) 93ooi§ »iï> ntó o* s^iü git DE GRAAF. snvlijh ni amBCsiiirn o.\'*'9? iIdoj ta tzaihiiSl zjsï Luister, Brunei, ik moet uitgaan. . . . Myn Zoon zal zeker voor my hier zyn; laat hem dat Por-  ijb DE VALSCHE VftiENDÈft Portret zien ( Hy geeft kern de tablettes.) Zeg hem, dat die my gezonden zyn, om myn oordeel daar omtrent te weeten. 1r u n e t', ( neemt de tablettii. f Dat's verwonderlyk getroffen! . . i dé graaf. En zo hy om zeven uuren niet thuis is,- ga hem dan in de Malibaan zoeken j vferftaat gy V? éRÜNE t. Ja wel, myn Heer. (De Graaf verheit,*) TWEEDE TOONEEL. b r u N E L, ( alleen. Hy befchouwt het Portret.) Ha, dat is zy! ja kyk, dat lief klein fchalkag- tig airtje en dan die groote fchitterende oogen ook nog. . . . Wel, 't is grappig, daar is iets fchelms , en toch iets zo minzaams in dit fyne ttoonitje. . i . Maar het kastje is ook mooi. . . zo kostlyk omzet met Juweelen Nu , ik fche*jj  £»E VALSCHE VRIÉlNDEN. s?» &heur myn brieven, zo dit niet een huwlyksgift zyn zal. . . Evenwel, men zegt, dat het Trouwen eerst van deezen zomer voortgang zal hebben. . . . (Hy tiet op zyn Qtloge.) Het is half zes. De jonge Heer heeft gezegt, dat hy om zes uuren hier zyn zal. . , . Daar zal hy zyn, want ik hoor zynen Looper. DERDE TOONËEL* BRUNEL $ ZEPHYR. BRUNEL. &oiöt myn Heer, Zephyr? ZEPHÏR, Ho, nog zo vroeg niet! BRUNEL. ïs hy nog m de Malibaan ? ZEPHYR. Neen, zy hebben maar een oogenblik gefpeelt* i «n gingen toen naai den Baron d'Albain, die daar digi  iji DE VALSCHE VRIENDEN. digt by'woont, en die van daag een groote Maak tyd geeft. . i . ' : C« B RUNE Li O, een maaltyd om te fpeeleh, denk ik? ZEPHYR. Ja, en ik hoor, dat de Party Uitmuntend ièi BRUNEL. En de Riddet is daar by ? ZEPHYR. Och, by dagt er niet eens om, maar hy vond in de Malibaan een briefje, waar by hy daar verzogt wierd. En zyn vriend Dorfain bragt hem j tegen zyn zin , daar in huis. BRUNEL. Ën waarom komt gy te rug? ZEPHYR. ' Myn Heer heeft my belast aan zyn Koetzier té zeg-  DE VALSCHE VRIENDEN. 273 zeggen, dat hy hem niet moet haaien , dewyl hy met myn Heer de Valmont t'huis zal komen. Maar ik vind den Koetzier nergeus. brunel. Hy is boven op de voorkamer. zephyr» Goed, ik ga by hem. . . . (hy vertrekt. ) VIERDE TOONEEL. brunel, ( alleen.) Die Party maakt my ongerust. . . Waarom heeft hy zich laaten overhaalen ? . . . Nu, nu, hy zal zeekerlyk niet fpeelen , maar 't is toch verkeert zich zo in verzoeking te brengen. Wiekomt daar ? . . Hoe, hy is het zelf! VYFDE TOONEEL. de ridder) valmont, dorsain, brunel. dé ridder. Brunei, geef my den fleutel van myn Kabinet. ii, öïkl. s ïRW  274 DE VALSCHE VRIENDEN. hunel, (ter zyden.) Hoe bedrukt ziet hy! . . . . (hy geeft hem den fleutel.-) Daar is hy, myn Heer, be ridder, (tegen Valmont en Dorfain.) Wagt een oogenblik, ik kom zo by u. . . . , ( hy gaat weg. ) brunel. Alles maakt my verleegen ! ( hy gaat heen.) ZESDE TOONEEL. taluont, dorsain. va lm o n t. De arme Ridder is raadeloos Hy is t.c bang voor zyn Vader! . . . Maar, Dorfain, was er ooit iemand zo ongelukkig als ik? Ik win op 't zelfde oogenblik twee duizendLouizen van myn Vriend, en verlies er vyfduizend aan dien gekken d'Albain ! ... Ik haat ook dit fpel; neen, nooit fpeel ik weer dat vervloekte Trente & Ouarantel DOR*  DE VALSCHE VRIENDEN. 275 DORSAI Ni o Morgen begint gy van nieuws af aan. V A t U ONT. Neen, neen. .... Weet gy wel, dat ik geruïneert ben ? DORSAIN. We!, dan hebt gy eene rede te meet, om te fpeelen. VALMONT» Nu, 't is myn vast befluit. ... Ik kwam in de groote Waereld met een inkomen van zestig duizend Livres. . . . Gy weet, wat ik nog over heb. Ö zo ik weerom kon krygen, 't geen ik verlooren heb, dan zweer ik er op, dat ik nooit meer fpeelen zal. De Kaarten hebben my myn fortuin , thyn gezontheid, myn rust gekost. Maar ik ben ten mynen koste wyzer geworden; ik mag het fpel niet meer hooren noemen, » . . Vyf duizend Louizen te Verliezen aan den Ba-on d'Albain.. i Een zot figuur, dat tweemaal honderdduizend Livres 's jaars inkomen heeft. . . Een knaap, die fiegt fpcelt ... die ons een flegten maaltyd gaf. . . Ik ben raazend; en gy, hoe is't met u gegaan ? §2 DOIt*  '276 DE VALSCHE VRIENDEN. DORSAIN. o Wel! Ik verloor vyfhonderd Louïzen, en won die dnar op van onzen Ridder. VAL MP N T. Is hy u vyflionderd Louizen lehuWig? DORSAIN. Ja; het is my zelf leed, dat verzeeker ik o.. , Maar 't is beter, dat hy die aan my verloor dan ann een ander; ik zal hein ten rainfte niet hard valkn. . ; VALMONT. Dat is zeer eenvoudig; verbonden zo als wy zyn, is dit een pligt. . . . Maar als men zelf fchulden van eer heeft, dan moet de eer de vriendfehap overfchynen. ... brbaiüb tyV 'C '.' .* Mtatuw. i-njad Tfsttt'Jain I'jol- DORSAIN. -IJbfldsiaW.i^'iod rtttte^wj is':, roosi. Hst frsiF Dat is zo: en ik ben op dit ftuk ook zeer keuriit, zeer befchroomt. . . En dat meer zegt, hy ' gaat'toch trouwen. VAL-  DE VALSCHE VRIENDEN. #3 VALMüNl, Hoe veel krygt hy met zyn Vrouw ? DORSAIN. Wel, op zyn hoogst denk ik twintig duizend Livres inkomen, VALMONT. Dat's weinig. . . Hy zelf heeft wel dertig. DORSAIN. Eu dan nog zo veel te wagten! VALMONT. Hy had wel beter kunnen trouwen. . . . Ja, maar hy is verheft. . . . (.«Xmv»v«*u &Yfc tl •: /. 2 i c a VALIIONT. En uit zyn aart Ilomanesq, en zo vol voaroordeelen! S 3 DOR.-  s?fl DE VALSCHE VRIENDEN, dorsain, Hy heeft weinig verftand. , , . valmont. Dat heeft hy; en ik geloof, dat wy nog al wat moeite zullen hebben, om hem te vormen? Wat denkt gy ? . . . dorsain, Sus! ik hoor hem. ZEVENDE TOONEEL, DE RIDDER, valmont, dorsain. de ridder, (tegen Dorfain, } Zie daar voor eerst drie honderd Louizen, morgen zal ik het overige betaalen, poRSAiN,(#tff geld aanneemende.y Ik verzeeker u, dat het my meer bedroeft, dit geld van u te ontfangen, dan het u fpyten kan, het verlooren te hebben.  DE VALSCHE VRIENDEN. 279 de ridder, (t"gen Falmont.) Wees gerust, Valmont, gy zult op morgen ook betaalt zyn. VALMONT. He! uwe naauwkeurigheid fs my bekent .... Nooit zal ik my troosten kunnen over 't gebeurde, 't Is myn fchuld, dat gy gefpeelt hebt. Ik hoopte, dat gy zond winnen. Dat zou Dorfain kunnen getuigen; ik fprak daar zo er nog over. dorsain. Hy is er wanhoopig over! de ridder, En waarom dat, 't is een beuzeling! . . . dorsain. 't Is waar, dat de fom voor iemand, die niet fpeelt , veel is ; doch in zich zelf is het niets nieuws. Vrees des niet, Ridder, dat uwe familie er agter zal komen. Gy vertrouwt immers Val«lont en my wel? S 4 val-  2Eo' DE VALSCHE VRIENDEN. VALMONT. Ik weet ook, dat niemand van het gezelfchap daar van zal fpreeken. Het verlies van twee duizend Louïzen is zeeker een klein ongeluk, op zich zelf bcfchouwt; maar het zou droevig zyn, indien , om zo een wisjewasje, uw Huwlyk vertraagt wicrd; po dat, wees gerust op dit fluk. DORSAIN. .isvo soa ia os isfib isiql *\ fnagörws «fWif Geen mensch, daar fta ik voor in, zal er van fpreeken: de zaak is zo aJgemeen, cn zo onnozel , dat niemand luct zal hebben , om die te gaan vertellen, VALMONT. Men moet thans veel ongelukkig fpeelen, om daar door gerucht te maaken; ó men word ten koste van zo eene kleinigheid niet vermaart! Eergisteren verloor ik zes duizend, van daag vyf duizend Louizen, en ik twyfel, of men my wel eens de eere aan zal doen van er iets over te zeggen. Nu , wy groeten u , Ridder; morgen eeten wy weer by dien verwenschten Baron. Zo gy wilt komen, ik zal u revenge geeven , gy hebt het maar te zeggen. ■JW DE  DE VALSCHE VRIENBEN. 28ï DE RIDDER. Ik bedank u ... ik ben niet misnoegt. . . . DORSAIN. Gy moet er komen; ik verbeeld my vast, dat wy alle drie zullen winnen; en dat d'Albain geruineen zal zyn. . . , VALMONT. Ik geloof, dat Dorfain een voorzeggende geest beeft; hy overtuigt my. . , , DE RIDDER. Ik wil laiemand ruïnceren. VALMONT. Adieu, wy gaan heen, om dat gy iets te doea hebt. . . . DE RIDDER. Ja, ik wagt mynen Vader. S 5 DOR-  f8? DE VALSCHE VRIENDEN. dorsain. Zo gy my noodig hebt, ik ben tot uw dienst, db ridder. Neen, ik ga zelf ook uit. VALMONT. Kom, Dorfain; nu tot morgen, myn waarde. Ridder. ( Zy vertrekken. ) A G ï S T E TOONEEL. de ridder, (alleen.') Twee duizend vyf honderd Louizen! . . Heb ik op deeze wys myn woord gehouden ? . . Heb ik dan op eenmaal, myn woord, myn eer, myne liefde kunnen vergeeten? Dorfain, Val- mont! ... Ik hield u voor myne Vrienden. Op een dag verlies ik alles; ik moet eene verraden vriendfehap afzweeren; affrand doen van het beminlyk voorwerp, dat ik my onwaardig gemaakt heb! ... Ik moet aan eenen braaven Vader zeggen , wat er gebeurt zy. . . . Dat ik hem zo laf- har-  DE VALSCHE VRIENDEN. 283 hartig in zyne hoop bedrogen heb! 0 Hemel! ( Hy valt in een armftoel , geheel overftelpt door droefaeid.) NEGENDE TOONEEL, DE RIDDER, brunel, BRUNEL. ( #31 heeft de Tablettes in zyne hand. ) Hy is alleen; ik ga myne commisile verrichten, de ridder» (opryzende.) Zyt gy 't ? Brunei? wat had gy te zeggen? B R UNE L. Ik wil u een fraai Juweel laaten zien , dat men hier gebragt heeft. . . . de ridder. 'tlswel, Brunei laat my alleen, bru-  S84 DE VALSCHE VRIENDEN, BRUNEL. Het is een kasje .... daar is een Portret in; en men zou gaarne weeten, wat gy over de gdy« kenis denkt; zie daar . . . • J ? si ^ O O T '1 ft \A !/f DE RIDDER. Hemel! ... 't is Eugénic! . . . BRUNEL. Als twee druppels water, niet zo? DE RIDDER, Aan wien behoort het? BRUNEL, Aan myn Heer de Valville; ik laat het u, myn Heer: hy zal hier komen, dan kunt gy het zelf te rug geeven. Maar, myn Heer, mag ik u iets vraagen? . . . Gy zyt zo bedrukt; ik weet wel, dat gy geene dolligheden gedaan hebt, daar ben ik niet ongerust over; maar uwe Vrienden . . . hebben die ook gefpeelt ?,..-,  ÖË VALSCHE VRIENDEN. ï§$ DE RIDDER. 1*7, '.t:'! yif» ys alA • . .ijlnnwiiu life . 1 >; > -ü\»ii Wees gerust, Brunei: ga, ik wil liefst alleen «yfli1. -' :;i !>!'' J ' O .hsjUsb : : brunel, (weggaande, ter zyden.) Ach, ik ben nog meer dan te vooren ongerust. . tiv nsd Ji: ':fie!;;;:!'i%ls a iüba ü^trt :A TIENDE TOONEEL. tywïav 3i2£ft uos jü . nats isbsw lioon i&srf ks DE RIDDER. ' .—nu f * k- • 1 * OaiIKJB./ iJ*S ';i I " " 3 (alleen , /fy fo* Portret in zyne hand, en . ~- ! is srtuft/totitf Ma ) nss/; . . . ? ria^ tori -iriov ?.t lib tV.'n & A .narh'iehv n-^nadsg Eugé*hie! ..... Voör de eerfte keer zie ik uw beminlyk beeld zonder verrukking! . . Wat zeg ik? ach, ik kan u niet aanzien zonder de leevendigfte fmarte, vrees, befchaamtheid.' . . . Gy hebt u bedrogen ! gy achtte my! maar nu zult gy my verachten, >— haaten! . . E-ugénie! zal die my verachten ? ... en ik leeven ? Neen. . . . Maar waarom zou zy my verachten? . '. . Ik kan immers alles verbergen , blyven hoopen. . . Maar •ik verkies liever afftaud te doen van myn geluk, ' dan iemand een oogenblik te misleiden. . . (Hy ■hefchouwt het Portret.) Zie daar,.dit zyn haare ©o-  2&ü DE VALSCHE VRIËNDEfï. oogen! . . . Zie daar die lieve opflag, waar in haare edele ziel uitblinkt. . . Als zy my fomwy* len aanziet, meen ik daar in eene onfchuldige tederheid te ontdekken. Ongelukkige die ik ben ! ,. Ik zal voortaan in deeze oogen verachting cn gramfchnp zien \ . t . Ik kan dit Portret niet langer aanzien, het verfch'eurt my ! In fpyt van alle de minzaamheedeu , op' dit lieve gelaat vcrfpreit, zie ik nu niets dan afkeer, onverzoenbaarheid. Al myn geltik is afgefneeden: ik ben veroordeelt! . . (Hy legt het op een tafel. ) Neen, ik zal haar nooit weder zien, ik zou haare verwytingen niet kunnen uitftaan. ... Ik zal weggaan , ik zal vluchten !. . Zy zal my misfchien beklaagen. . . Zou ik my daar meede durven vleijen ? . . . Neen, een beter keuze zal my uit haar geheugen wisfchen. Ach dit, dit is voor my het allerondraaglyklle van alles , wat my overflelpt! .. Zy zal my vergeeten! ik verlies haar! Gisteren zag ik haar dan voor 't laatst. . . (Hy neemt het Portret qp.\) Zou dat mooglyk zyn, o Hemel! Eugénie, toen ik u gisteren Vaarwel zeide, was dit dan het laatst Vaarwel ? Binnen zes maanden zoud gy , gy zelf, my gelukkig gemaakt hebben! Gy vorderde zo weinig, en dat weinig kunt gy niet verkrygen ! . . En ik durf my over myn lot beklaagen? ó Hoe laag ben ik nu in myn eigen oogen ! Ik verfoei my zelf. . . Iedere gedagte, ieder voordel vergroot myne wanhoop , myne Ichaamv te . ,  DE VALSCHE VRIENDEN. »Öjf te. . . En myn Vader komt! wat zal ik doen ? Hoe durf ik by hem komen ? Laat ik hem ontwyken! . . Kom , ik ga by Eugénie, ik zal alles belyden, vergeeving fmeekon! . . Zou zy my willen hooren ? En kan ik dan zelf zeggen: Ik heb myn woord verbroken, ik ben uwer onwaardig ? .. Neen, neen , ik kan , ik kan haare verachting , haare gevoeligheid niet draagen. . . . Waar zat ik troost vinden ? Troost! Ach, wat zou my ee- . nigzints vertroosten kunnen. (Hy valt weder op t den ftoeL ) ) , 8 : u p ft t. u a a ELFDE en laatste TOONEEL. de graaf, de marquis, de ridder. de marquis. ( op het Tooneel keomende, tegep den Graaf.) o Ik neem de verklaaring op my; ei lieve, laat ! my begaan. D e ridder, (opryzende. ) Daar komt iemand. . . Hemel! . . Myn Vader. de graaf, (agter aan het TooneeJ.) Hy befehuuwc het Portret van Eugénie! , . . os  'm DE VALSCHE VRIENDEN, de marquis. Kom, laaten wy voortgaan. . . Ik brand van verlangen om hem te fpreeken. . . Ik maak my Jn vobrraad al eene zo verrukkelyke blydfchap uit zyne vreugd, en uit zyne vervoeringen. . . dé ridder, (terzyden. ) o Hemel, waar zal ik my verbergen ? De marquis, (naderende. ) Wat hebt gydaar, Ridder? . . . Hoe, weent gy? . . . ■ " <' 9 *u se ridder. Ja, en dat wel door dit beeld te befchouwen!. * de graaf. Het is waar. . . . ik fta het toe. . . de marquis. •iataV.u?M . . LismaH . . .bnsmai t.a4 « J o Dat's aangenaam! by is moeilyk, oni dat wy ïiern zo ten ontyde verrascht hebben ; maar , myn waarde Vriend , geef u vry over aan zulke tedere gevoelens. Gy krygt een Vrouw en Schoonvader, dia  DE VALSCHE VRIENDEN. 289 die zich gelukkig zullen achten met deeze uwe fceminlyke aandoenlykheid. de ridder, (ierzyden, ) Hy treft my tot in myne ziel! de graaf. Ik wed, Ridder, dat de befchouwing van dit beeld u in treurige gedagten dompelt, ik zie dié óp uw gelaat; de ridder; Ach , dat beken ik. . . treurige overdenkingen ! ( Hy legt het Portret weder op de tafel,) de marquis. Ja, ja,- hy dagt aan den nog overigen proef» tyd. . . de graaf.' Nu, gy vergroot zyne kwelling; heb ik 't niet gezegt? dé marquis. Kom, kom, dat noem ik eerst beminnen'! . ; ii. deel. T Rid-  sqo DE VALSCHE VRIENDEN. Ridder, indien gy wist, hoe zeer gy my gelukkig maakt! . . de ridder, Qerzyden.) Ysfelyke ftaat! de graaf, (tegen den Marquis. ) Zo hy durfde , hy wierp zich aan uwe voeten! .... de marquis. Om vergeeving te verzoeken ? . . . de ridder. Neen ... ik hoop op geene. de marquis. Gelooft gy dan, dat ik onverbidlyk ben? de ridder. Gy zult, gy moet het zyn. . . de graaf, (ftil tegen den Marquis.) ■ Laat hem niet langer in zo eene onzeekerheid» db  DE VALSCHE VRIENDEN. 29J de marquis. Ridder, omhels uw tweeden Vader! (Hy om» helst hem.) de ridder. Gy? helaas! . . . de graaf, (tegen den Marquiz. ) Maar, fpreek duidelyk; ik zie, dat hy u niöt verftaat. de ridder. •Hoe? de marquis. Voor'eerst, neem aan het Portret van Eugénie.. C de ridder. Neen ! Dat zou my de dood doen!' de marquis. Ik ga u dan het leven' hergeeven: Het Portret j's voor 11. de ridder. Voor my? T z ité  ï92 DE VALSCHE VRIENDEN. DE GRAAF. Maar zie eens , hoe hy beeft. . . DE MARQUIS. Hoe lief heb ik hem ! . . Uwe wenfchen zyn vervult. . . gerust op uw verftand, op uwe lief* de, verkort ik den proefiyd. DE RIDDER. Ik adem naauwlyks. . . . DE MARQUIS. Ik geef u myne Dochter, deezen avond fluiten jvy het contract, en morgen, morgen trouwt gy Eugénie. DE RIDDER. Hemel, wat hoor ik! . . (Ily leunt tegen df tafel.) DE GRAAF. Hy is overftelpt. . . buiten zich zelf. DE  DE VALSCHE VRIENDEN. 393 DE MARQUIS. En op dat er niets aan uw geluk zoude ontbceeken, zal ik er maar by zeggen, dat zy u bemint met al die,tederheid , waar voor haar hart vatbaar is. DE RIDDER. Ach, is 't mooglyk! DE MARQUIS. Nooit durfde zy u dit zeggen; maar zy heeft het my daar zo even toebetrouwt; zy pryst uwe deugden, en de edelaartige opoffering, die uwe liefde en rede haar doen. ,, Eindlyk, zei zy, „ indien hy door den gevaarlyken invloed der geenen die hem omringen , en die hy zyne Vrien„ den noemt, ware bezweken, dan zou ik zeer gemaklyk myne neiging voor hem overwonnen ,, hebben; wat is verachtlyker dan een fpeeler? Maar hy verdient, dat ik hem bemin; ik mag des aan mynen Vader bclyden, dat ik met hem gelukkig zyn zal," DE RIDDER, Waar ben ik? . . Eugénie. . . 0 Laat my wat bcdaaren! T 3 DE  ^94 DE VALSCHE VRIENDEL'. DE GRAAF. Kom, myn Zoon. DE MARQUIS. De Notaris wagt. . . kom, de tyd verloopt. . . DE RIDDER. Dlyf! DE GRAAF. Welk eene bleekheid . . . hoe verwildert (laan zyne oogen ! DE MARQUIS. Wat is toch van dit alles de rede ? Ridder, myn Zoon! . . . DE RIDDER. Ik, uw Zoon! . . . . D F M A R Q UIS„ Gy zult het zyn. SS  DE VALSCHE VRIENDEN. 295 DE RIDDER. Neen, nooit. DE GRAAF. Wat zegt gy ? DE MARQUIS. Myne verbaastheid is onbefchryflyk. DE RIDDER. Verlaat een ongelukkigen, die zich niet meer kent. Gy doet my de dood aan. . . . Laat my alleen. D E G R A A F. Wat betekenen deeze woeste aandoeningen ? DE RIDDER. Ten minften heb ik myne oprechtheid behouden. Zy eischt myn geluk, mooglyk ook myn leven ! . . . . 't Kan niet fcheelen; haar moet ik volgen. . . . . ( Hy werpt zich voor den Marquis veder.) Ik ben uwe goedheid onwaardig ... ik heb uw vertrouwen misbruikt; myne belofte is T 4 ver-  2Q6 DE VALSCHE VRIENDEN. verbroken; ik voorzie myn vonnis, ik onderteken het . . overftelp maar met uwen haat gegq hart, dat wanhpopig is. de marquis. Hemel , wat zegt gy ? d e graaf. Ongelukkige, hebt gy gefpeelt? . . 0 be ridder. Ik verloor daar voor één uur twee duizend vyf" honderd Louïzen. . . Ik vergat myne verbintenis, myne vooroeemens, myn eed, toen alles zich vereentgde om my gelukkig te maaken. Ik verraadde Eugénie in dat oogenblik zelf, dat zy haare liefde, beleed! . . Ik werd dan bemint! . . Ach. . . Hoe zou nog deezen morgen de verzeekering daar van my verfterkt hebben! En nu dient zy alleen om my wanhoopig te maaken! Ach, indien ik dit maar eenmaal uit haar mond had magen hooren.., Maar neen. . . Voor my was geen zuiver geluk. . . ik zal altoos ongelukkig zyn! D s  PE VALSCHE VRIENDEN. 297 DE MARQUIS. Uw lot ftond in uwe hand, befchuldig des nieBiand dan u zelf. DE RIDDER, Helaas, ik klaag, ik fterf, maar p og my niet te verfchoonen ! ó Myn Vader, lire weinig beantwoord ik aan uwe zorgvuldigheid, aan de opvoeding, aan het voorbeeld, dat gy my gaaft. Uw geluk was gegrond in het myne. ... En dat wist ik! ... . Ach, ik ben een monfter in myne oogen Maar kan 't zyn .... is 't geen begochling ? Heb ik dan in een oogenblik alle-; kunnen vergeeten? alles wat zo diep in myn hart was ingedrukt! . . . ; " -• ': DE GRAAF, — I Ja, gy hebt myne rust vernielt, myne liefde hoop üitgebluscht, gy verliest haar, die gy bemint, en dit alles is het weik' van één éénigzwak oogenblik! . . . Een eerlyk Man is onveranderlyk in zyne befluiten, want hy is zulks in zyné beginzels; de offerbande, die hy aan de rede belooft , is eene heilige verbintenis, waar van hein niets ontheffen kan; ja, al had hy het alleen in zyn hart voorgenomen, dan nog is hy daar toe T 5 ver-  So8 DE VALSCHE VRIENDEN. verbonden. Wat verdiende ligt er toch in goede voorneernens, indien men die niet kan involgen? De bedorvenfte Mensch heeft zyne dwaaliugen duizendmaal afgezwooren Getroffen door den luister der rede,en vermoeit van zynewanbedryven, poogt hy ten minften dien keten los te rukken! . . Ja, myn Zoon , eindlyk leert u eene droevige ondervinding: „ dat hy, die ontrouw „ word aan de wetten , die hy zich zelf heeft voor- gefchreeven , die hy vrywillig bezwooren heeft, 3, zyne deugd alleen te danken hebbe aan de orq- ftandigheeden, en zyn geluk aan het geval." DE RIDDER. Ach, ik zie zelf wél, hoe onvergeeflykmyn misbedryf zy ! .. het komt my duur genoeg te ftaan... Nu zal Eugénie wel dra alles weeten! . . Zy zal my haaten. . . Nu, nu zy my reeds opwagt, nu de Notaris gereed is. . . Zy denkt nu met vermaak aan my; zy fielt zich myne blvdfchap voor, myn geluk; mooglyk fpreekt zy nu over my.. • Zy gelooft, dat zy het contract zal teekei ren, 't welk ons voor altoos gaat verbinden. . . En , nog deezen avond zal zy my verfoeiien, veroordeelen, zy zal my verwvzen om haar nooit weder te zien! (tegen den Marquis.) Zeg haar ten minfte, in welk een tydftip ik den moed had om  DE VALSCHE VRIENDEN. 299 pai u alles te belyden; toen gy my kwaamt afhaalen ; toen gy my by haar zond brengen ! . . . betuig haar myne droefheid, myn berouw; verT werf haar medelyden ; en kan het zyn, fpaar my voor haare verachting. Vergroot haare gevoeligheid niet; dit bid, dit fmeek ik u , by die geneegenheid, die gy my voormaals toegedraageu hebt; ach, ik zal het geheugen daar van nooit verliezen ; ik zal de naare knaagingen , om dat ik dit alles verdient heb, altoos Jeevendig houden. . . Vaarwel. . . ( Hy doet eenige treeden om weg te gaan.) DE MARQUIS. Ach, dit is te veel. . . blyf, Ridder. DE RIDDER. Ach, wat wilt gy dat ik doe? DE MARQUIS. Eugénie zal my zeeker eenige vraagen doen, die zal ik gaarn willen beantwoorden. Gy hebt my geen eene omltandigheid gezegt. . . . DE  300 DE VALSCHE VRIENDEN. Hoe die ook zyn, ik zal die alle belyden ; maar zy kunnen my geenzints verfchoonen. Wat vergt gy my! en hoe zal dit my verne* deren ! . . Maar gy beveelt het my, ik zal u gehoorzaamen. Men bragt my by den Baron d'Albaiu , men fpeelde daar Trent'e & Onarante: ik weigerde te fpeelen. Maar Dorfain drong er my toe , en toonde my , hoe ver het fpel reeds gevordert was. Uier door verleid, fpeelde, cn won ik: op dat oogenblik kwam Vaimont weder in de Kamer , en ik bemerkte dat hy, die ch hand hield, met hem voor de helft ttond: toen , om niet tegen hem te fpeelen , wilde ik weggaan. Hy lachte over myne kieschheid, en vroeg my revengi. Ik fpeelde, en verpligte my, volgens den loop van bet fpel, om daar een halfuur mede voort te vaaren. Ik wist niet, waar ik was, wat ik deed; bet hoofd lien my om , en ik lei de kaarten neer met DE RIDDER. DE MARQUIS. Dat raakt niet, ik wil die weeten. DE RIDDER, een  DE VALSCHE VRIENDEN. 3ót een verlies , aan Valmont en Dorlain , van tweeduizend vyfhonderd Louizen. Dorfain had de ge* leegenheid waargenoomen om tegen my te fpeelen. DB GRAAF, En dit, myn Zoon,zyn de twee lieden,die gy «we Vrienden noemt! DE MARQUIS. Deeze dag zal hem meerder leeren dan een tienjaarige ondervinding. Tot aan dit verdrietig voorval had hy alleen de deugd van eenen jongeling, die de gevaaren weet te ontvluchten ; nu zal hy geleert hebben daar over te zegepraalen. Een eerlyk gemoed verdwaalt maar éénmaal; de misflag zelf maakt zyne deugd vaster, beftendiger, door 't berouw en het nadenken , de nuttige vruchten eener eerfte dwaahi.g. Zie dan voortaan in my, myn waarde Ridder, een aandoenlyk toegeeftyk Vader. . . Neen, ik fta niet af van zulk een aangenaamen titel. . . DE RIDDER. Hoe? . , Kunt gy nog belang neemen in myn ongelukkig lot? DE  3©2 DE VALSCHE VRIENDEN, de marquis. Durft gy dan niets hoopen van een hart als het myne ? . . . . de ridder. Ik vrees my ie misleiden . . . neen, 't is niet mooglyk. De marquis. o Myn jonge Vriend, geloof, dat myne tederheid door uwe oprechtheid vergrootis. . . . (Hyftrekt zyne armen naar hem uit.) de-ridder, (zichhaastende.') Ach , gy geeft my het leven weder. de graaf, (den Marquis omhelzende.) o Myn Vriend! . . . de ridder, (zynen Vader omhelzende.) Myn Vader! . . DE  DE VALSCHE VRIENDEN. 303 DE MARQUIS, (de hand des Ridders drukkende. ) DeugdzaamC , lieve jongeling! ... Zo veel oprechtheid en braafheid ftellen my omtrent uw Volgend gedrag gerust. Voor ik my verklaarde, heb ik op den bodem van uw hart willen zien. Ik ontdek, dat uwe droefheid zelf 11 niet kon aanzetten , om iets te ontveinzen , ook fchoon gy u voorftelde alles te zullen verliezen Ja, meer dan ooit, verdient gy Eugénie. DE RIDDER. Qnverwagt geluk! . ... Onder welke verpligtingen legt my zo eene alles overtreffende goedheid! Ach , hoe dierbaar,hoe heilig zullen zy my zyn. . . Geeft gy my dan Eugénie weder? . . . Mag ik het gelooven ? . . Maar zal Eugénie zelf my dit kunnen vergeeven? Deeze naare twyfeling vergiftigt myne vreugd! . . . DE MARQUIS. Ik ken haar hart, wees gerust. . . . DE  504 DE VALSCHÈ VRIÈNDENi de ridder. - indien ik op nieuw moet beproeft worden , dan zal ik met vreugd my daar aan onderwerpen. . t . Ach, ik zal gelukkig zyn, indien zy my maar vergunt te hoopen. de marquis. Neen, neeh; de waare edelmoedigheid vergeeft niet ten halven; kom, laaten wy den Notaris niet langer laaten wagten. de ridder. De Notaris! . . . Hemel! . . . deeze avond? : I De c r a a f , (aan den Marquis.} Hoe kan ik u myne gevoelige dankbaarheid Siaar waarde betoonen ? . . . de marquis. Laaten wy maar van niets, dan van ons gelufe fpree-  DE VALSCHE VRIENDEN. 305 ifpreeken. . . . (Hy neemt het Portret van Eugénie Lan de Tafel.) Ik neem het Portret, dat u (tegen kden Ridder, ) zo veele traanen gekost heeft, weider. . . . Eugénie zal het tl zelf met eigen hand ïwedergeeven. de graaf. O myn Zoon ! . . O myn Vriend, hoe gelukkig maakt gy ons! de ridder, ( ontfleld, na een oogenblik ftilzwygens. ) Hoe, ik zal haar zien! ... Ik beef. . . De ïvrees, de vreugd. . . ó Myn hart, hoe word gy ögeflingert! . . de marquis, Kom, kom. de ridder. Wel nu, breng my dan by haar. de marquis. Kom, myn waarde Ridder. . , . Waarlyk, de 11, u g e l. V ar-  3c6 DE VALSCHE VRIENDEN.' arme jongen ! zyne beenen beeven. Laaten wy hem ieder een arm leenen. (De Graaf en de Marquis geeven hem een arm. ) de ridder, (weggaande.) Eugénie, hoe verlang, en hoe vreesik voor uw fcyzyn! . . . ( Zy vertrekken.) EINDE. DE  O 1 LINNEN WINKELIERSTER. M L T S P E L. IN TWEE M E D R T FE N>  PERSOONEN. MEVROUW DU ROCHER, Linnen Winielierfter. SIL V IE, haare Dochter. AL INE, Leermeisje. GEORGEÏTE, Winkeldochter. Mevrouw BERTRAND, Koopvrouw inftoffen, Nigt van Mevrouw du Rocher. GOGO, Kind van Mevrouw Bertrant, oud zes jaar. CATHARINE, Dienstmeid van Mevrouw du Rocher. De Gravin D' O L S E Y. liet Toneel is te Parys by Mevrouw du Rocher.  D E LINNEN WINKELIERSTER. B L T S P E L. EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. Het Toneel verbeeld eene Kamer. al ine, (alleen. ) ( Zy houd een gouden doos, een beurs met geld, en een briefje in haare hand. ) o Hemel! . . . Wat zal ik doen ? Hoe is *t mooglyk, dat er iemand in myne kamer geweest is ? Men heeft op myne tafel een pakje gelegt... daar was deeze doos , dit briefje, en deeze geldbeurs in: en niemand in dit huis heeft den bren-ger gezien. Catharine is veel te braaf eene fnieid< om zich te laaten omkoopen. . . Ik kan niemand V 3 vcï*  310 DE LINNEN verdenken, dan Jofesph , onze kleine keuken jon? gen. Zo dra ik dit briefje las, wist ik maar al te Wél, waar dk alles vandaan kwam. . . . Sciranidelyke prefenten ! . . . -En die Marquis d'Ofrey is juist de Colonel van myn Vader. . . o MyVi arme Vader, hoe zal ik n best b.ewaaren ? . . . Wie zou gezegt hebben, dat ik, als ik eens tyding yan myn Vader krygen zoude, zo bedroeft zoude Zyn. . . Wat zou ik gelukkig zyn, indien ik hem thans zien, en omhelzen raogtJ Maar ik moet Zwygen. . . . Daar van hangt thans zyne veiligheid , zyn leven af; ach Hemel! ... en die ondeugende Marquis is zyn Colonel! . . En ik kan dit geval niet aan Mevrouw du Rocher verbaalen! . . Hemel. . . Daar komt iemand. Laat ik dit alles wegbergen. (Zy fteekt hei in haar zakA TWEEDE TOONEEL, AL INE, CATHARINE» CATH ARINE? Juffrouw Aline. ... Ik zoek overal na u. . j Maar , lieye Hemel, wat is er ? Hoe zyn uwe pogen zq rood? .. ik wed, dat gy braaf gefehreit  WINKELIERSTER. 31* al ine. Neen, Catharine, ik verzeeker u. . . Maar zeg my, hebt gy myne kleeren verkogt ? catharine. Nog niet. Kyk, ik wil de waarheid zeggen, ik. heb zo wat gedagten in myn hoofd. ... zo wat bevreestheid. . . Hoor, een jong Meisje, dat zo als gy, alle haare prulletjes in 't geheim verkoopt.. ik weet het niet. . . maar dat klinkt zo lelyk. . . aline. Wel, Catharine, heb ik u niet verhaalt, dat ik in Bourgonje eene oude Tante heb, die dood arm is; dat zy my een brief heeft laaten fchryven, waar in zy om eenigen onder Mand verzogt; en dat ik daarom die kleeren verkoopen wilde-, om aar» haar dat geld te zenden ? c'atharine. Ja, eene oude Tante! Zo zeide gy. Wat dui'ker, zyne kleeren te verkoopen voor eene oude Tante , 't is wel byzonder. Zo 't voor een Vader of Moeder was, dat zou ik aanftonds gelooven; : sjaar gy zyt een wees, dat weeten wy j en do V 4 °u-  '312 DE LINNEN oude Tante, die zo onverwagt uit de lucht komt.. Ik kan het niet in myn hoofd krygen. ALINE. Weet gy niet, dat ik gisteren een brief kreeg? .. CATHARINE. Ja; en dat gy onder 't leczen bitter fchreide, Want ik kwam u onverwagt by. ALINE. Nu, die brief was van myne arme Tante! CATHARINE. En zo het, by geval, eens een minnebriefje was ? . . ó myn tyd! gy zyt maar vyftien jaar, en zo heel lief. . . . ALINE, ( haalt een brief uit haar zak.) Nu, Catharine, zie dan ze)f, of dit naar een minnebrief lykt. . . Gy kunt niet leezen , maar gy ziettochwel, hoe grof en morzig dit papier is? . . CA-  WINKELIERSTER. 313. CATHARINE. Hoor, daar is maar een Heer, die ik verdenk, cn die zal op zulk papier aan u zeeker niet fchtyven ! ó Ho, de Minnebriefjes zien er heel anders uit. Zy moeten gouden randjes hebben, cn zy zyn zo heel klein en properlyk. Ik heb die wel gezien. . . . Ik heb by de Weduw van een Advocaat gedient, en die o'ntfing er zo by mud; zy was zo mooi niet als gy, maar zy was ysfeïyk ryk, en dat is het zelfde. ALINE. Gy ziet immers wel, dat het de zelfde Brief is, dien ik, toen gy gistren onverwagt in myne kamer trad, zat te leezen ? CATHARINE. Ja, dat zie ik heel wél, 't is dat zelfde kattenfchrift, waar overgy zo bedroefd waart; en zeker daar fchuilt geen vryery agter, zie zo weinig als in myn oog; dat beken ik; zo dat ik geloof dan nu, dat die oude Tante er is; en vooral om dat gy Hl die twee jaar, dat gy hier waart, my nooit het allerminfte hebt voörgejokt. . . . Maar waarom wilt gy dit voor onze Mevrouw niet weeten ? V 5 AH-  3*4 DE LINNEN. ALINE. Dat heb ik immers gezegt: het is om dat ik vrees , dat zy niet zal toeftaan , dat ik die kleeren verkoop. . . . CATHARINE. Maar zy is zo goed. . . . ALINE. Dat is zy, en zy zou my het geld willen geeven. . . . CATHARINE, Te meer, daar de Dame die u hier hefteed heeft, het wel te mg zoude geeven. ALINE. Dat wilde ik juist vermyden; ik heb reeds zo veele verpligting aan die edelmoedige Dame, dat ik befchaamt zou zyn, om haar nog meer gunsten te verzoeken, 't Is veel eenvoudiger, dat ik my yan die kleeren ontdoe, die ik immers nooit meer draagen zal,  WINKELIERSTER. 315 CATHARINE. Maar gy hebt niets overgehouden dan de Juste? die gy aan hebt. ALINE. Nu, nu , ik zal wel weer anderen krygen. CATHARINE. Ja, zo ik nu evenwel in uwe plaats was, ik 2011 dan zo beichaamd niet zyn ; kyk, dan zou ik aan die Dame over myne oude Tante lcbryycn, zy zou u wel helpen. ALINE. Weet gy dan niet, dat die Dame reist, en nu in Italien is ? .... (terzydcn. ) Was zy hier, zy zou my befchermen ! CATHARINE. \i\ Italien, is dat dan heel ver? ALINPy |vfer. mept een maand naar antwoord vvngten. PA?  %l$ DE LINNEN CATHARINE. Lieve tyd! . . cn wat drommel, waarom gaat men naar een land, dat zo fchrikkelyk ver is ? ALINE. Nu, Catharine, gy hebt beloofd myne kleeren te zullen verkoopen. . . . CATHARINE. 't Is goed; ik ga dan naar de oude markt; aanftonds, myn woord is myn woord. . . Ik zie wel, dat uw oogmerk goed is! doch het geheim daar van is zo lastig. ... ( ALINE. Zeg het morgen aan Mevrouw; ik zal het dan niet ontkennen. CATHARINE. Morgen? ALINE. Ja, ik verzoek u alleen, dat gy het zo lang voor u houd. .1/. ca-  WINKELIERSTER. 317. CATHARINE. Kom aan, ik zal het dan zwygen, wees daar gerust op. Maar, eer ik dit vergeet, laat ik u eens wat van dat fraai Heertje vertellen, dat u voorleden Zondag in de Kerk zo heeft aangekeeken... Luister , daar is hy van deezen ogtend in den winkel geweest. Mevrouw was uitgegaan, en ik paste, terwyl gy in de Mis waart, op het huis. Ik deed in 't onderhuis zo wat aan een kant; zie daar, daar komt een Jonkertje in fpringen. Dezelfde, weetje ? Nou altyd , ik ftond heel verwondert, en keek nieuw op. Hy kwam by my; zo al half fluitende, en vroeg naar Mevrouw du Rocher. . . . Myn Heer, zy is uit, het is heilig dag En toen zei hy, dat hy linnen en kanten wilde koopen. ... En onderwyl keek hy al eens rond. Ik wil wedden, dat hy u zogt. . . En ik, om te hooren wat of hy zeggen zou, riep Jofeph, die ook aanftonds kwam. ,, Jofeph, zeide ik zo, weet gy ook of Juffrouw Aline uit 5, is? — Ja, Juffrouw Catharine, zeihyzo, — Wel, zei ik zo, datfpytmy, want zy zou ,, aan dien Heer hebben kunnen zeggen , hoe veel ,, de pryzen zyn van het goed, en ik weet er niets van." Toen die flimmert uw naam hooi*- de noemen, wierd hy wit en rood; ik hield my maar dom ; en toen vroeg hy my heel veel over u, «indelyk ging hy toch heen. a l 1-  DE L I N N E N ALINE. Gy Hïoest hem niets van my gezegt hebben 3' iwaailyk, dit was geheel verkeert. CATHARINE. o, 't Was maar om eens te zien, hoe hy zich houden zou! Want geloof vry, dat ik die lelyke venten niet kan zetten, die de jonge Meisjes willen bedriegen. . . En nu ik zyn ondeugend oogmerk weet, beloof ik u, zo by my weer aanfpreekt, zal ik hem toonen, wie ik ben , en waar voor ik hem aanzie. Wagt wat! ik vergeet u te zeggen, dat hy my een Louis geeven wilde; maar ik weigerde dien aanteneemen, om dat ik niets gedaan had, waar door ik dien zou verdient hebben . en dat hy zeeker my hier door tragte te winnen om uwent wil. Wel zie, daar wierd ik regt kwaad over. ... En ik geloof vast, dat ik zo rood als vuur was. ALINE. Zo hy een flegt oogmerk heeft, moest hy rood. geworden zyn. CATHARINE. Dat is waar, Hy mag een groot Heer zyn z© yesi  WINKELIERSTER. St£ veel hy wil, doch toen was ■ de arme Catharine veel beter dan hy. ALINE. Hy ondervind, Catharine, dat wy, in onzen ftaat, edeler gevoelens hebben , dan hy in zyn ftaat. . . . CATHARINE. Gy zyt heel vriendlyk, Juffrouw, om te zeggen onze ftaat; want gy zyt opgekweekt net als een Juffrouw , wil ik fpreeken ; gy kunt leezen en fchryven , gy hebt zo veel goede dingen, en wie weet hoe veel boeken in uw hoofd; o daar is onderfcheid tusfehen ons; en wel een groot onderfcheid. . . . ALINE. 't Is waar , dat myne lieve Weldoenfter my verre boven myn ftaat heeft opgevoed; maar ik blyf toch de Dochter van een armen Boer. CATHARINE. Nu, 't is evenwel braaf, dat gy dit niet vergeet; de meeste Meisjes zyn heel anders. . . . Maar laat ik myne historie dan voort vertellen. Ik weet wie 't is. Hy hiet de Marquis d'Olfey; en hy woont  $2o DE LINNEN woont hier in de buurt by zyne Moeder de Gravin d'QIfey. . . . ALINE. Heeft hy eene Moeder? CATHARINE. Ja zeeker, eene heele braave Vrouw ook. . . ALINE. Hoe weet gy dit alles ? CATHARINE, Door onzen Jofeph: 't is een klein loos gastje , die overal agter is ; dat beloof ik u. . jiLINEj (terzyden.) Hy heeft eene Moeder. . . Daar bedenk ik wat! . . . ( Zy ftaat in ge dagten. ) CATHARINE, Ik geloof, dat ik daar Mevrouw du Rocher hoor met Juffrouw Silvïe. . , ALI-  WINKELIERSTER. 3si aline. o Myn lieve meid, denk aan de kleêren. ; i i Maar myn tyd, 't is Heilige dag! cAthakiwe; Dit's niets: dewyl het om eerie goede zaak is, zal de Uitdraaglter, daar ik u van fprak, die wel koopen. 't Is eene goede kennis van my: ik neem dat ook op my; en zy zal de waarde ook wel gee\ren. VVeae des gerust. Weet onze jönge Juffrouw er ook van ? aline. Juffrouw Silvie? Neen zeker? catharine. Zy houd evenwel zo magtig van u.' aline. Dat is de rede; zy zou mooglyk haare Moedet hebben aangézogt, om dat geld te fchieten; catharine. Verbruit, gy hebt wel feho'one gelegenheid, öra ii. deel. X geld  3:2 DE LINNEN geld te leenen. ... En Georgette, de Winkeldochter, weet die er ook niet van? ALINE. Geen enkel woord. CA'l'HARIN E. Dat is heel goed; want ik heb het niet op haar. Nu, dat my al 't kwaad ontmoet, 't welk ik haar wensch , zo is 't niet: maarzy heeft eene kwaade tong , en zo fchrikkelyk valsch ! .... Pas op, dat zy u by onze Mevrouw niet een part fpcelt. Zy praat fomwyl zo dubbelzinnig, ik waarfchuw u. . . . Kom , 't is een ilegt ftukje. Maar fus! mondje toe. . . . 't Is Mevrouw. ALINE. Lieve Catharine, ik betrouw alles aan u. . CATHARINE. Wees gerust; weet gy niet, dat ik voor u door een vuur zou loopen ? ALINE. oMyn lieve goede meid. bios % CA-  W ï H K E LT E R S T E R. ïsj cat harine. Zwyg, daar komt iemand. Nu, ik ga voor u dan heen. ( Zy gaat weg.) aline. . . .-§1*1307 nv;. 03300 swTJ . .hooi Fiow 'yö . Kom, laat ik myn voorneemen terdeeg naden* ken. DERDE TOONEEL. mevrouw du rocher, aline. mevr. öu rocher, (haar tegen 1 n J9in y- ,.v b isb 1 . .. , houdende.) Want gaat gy naar toe, Aline? -mo m;-,:' 3 v.— ./ . j hv-r aline; Naar myn Kamer , Mevrouw. mevr. t>u rocher. 6lyf een oogenblik, ik moet n eens fpreeken* Aline, gy zyt bedroeft; zedert twee dagen waart gy niet in uw humeur. X a ali«  324 DE LINNEN ALINE. Ik, Mevrouw? MEVR. DU ROCHER. Gy word rood. . . Uwe oogen zyn vogtig. . * Wat beduid dit? ALINE. Waarlyk, Mevrouw, ik heb u niets te zeggen. . . I MEVR. DU ROCHERS Gy zyt my aanbevoolen: ik moet voor uw gedrag verantwoorden. Zo dat, dewyl gy niet met my wilt fpreeken, ik waarfcbuw u, dat ik u zo wel zal nagaan , dat ik eindelyk uw geheim ontdekken zal. Moet een zo jong Meisje geheimeiï hebben ? ALINE. Maar ik heb geen geheimen, Mevrouw. MEVR. DU ROCHER. 't Is wel: ik zie, dat het vergeefsch is u iets meer te vraagen: ga. VIER-  WINKELIERSTER. 325 VIERDE TOONEEL. mevr. du rocher, (alleen.) Zy fchreit, zy is ontfteld. . . . Daar fchuilt iets. . . Een minnerytje. . . . Zy is echter maar vyftien jaar , en was altoos zo zeedig en voorzichtig! ... Ja zelf my wat fier; want hoe goed en vriendlyk zy ook is, zy is toch in haaren aart wat trotsch. . . . Maar zy ziet er zo lief uit; heeft zo veel aanfchouwers. ... Dit alles ontrust my. . . Ik zal Georgette en myne Dochter eens polzen: zy weeten mooglyk wel iets van de zaak. VYFDE TOONEEL. mevr. du rocher, silvie, in eene Polonaife, georgette. mevr. du rocher. Daar zyn zy beiden. . . Hoor eens, Kind. . . ( Zy beziet derzelver kleed. ) Wel, hoe zyt gy zo epgefchikt ? silvie. o Maatje, ik had zulk een zin aan eene Polonaife. . . 't is zo maklyk. . . zo aartig. . . . X 3 voor-  32(5 DE LINNEN vooral van agter. . . . Zie eens. ( Zy keert ztch om.) MEVR. DU ROCHER, Zeer wel. ... En de ftrikken, niets is vergeeten ? GEORGETTE, oDe Juffrouw heeft alles zo als 't behoort. MEVR. DU ROCHER. En wat heeft zy daar op haar hoofd ? 't Gelykt wel een groote Taartenpan, SILVIE. 't Is een hoed, Maarje. MEVR. DU ROCHER» Wel, Meisje, zyt gy dan gek, dat gy u zotoe« takelt ? sil vie= Hoe dan, Maatje ? ME-  WINKELIERSTER. 327 MEVR. DU ROCHER. Weet gy, naar wie gy gelykt ? Naar eene koordendanser. SILV IK. 0Maatje, de Dames zelf dragen nu niets anders. MEVR. DU ROCHER. Maar de Dames laaten haare Polonaifes door goeden naaifters maaken, en betalen twaalf, en meer guldens voor 't fatfoen. Zy koopen haare hoeden in voorname Modewinkels, kunt gy dat ook doen ? Neen zeeker, gy ziet er des niet uit als eene Dame, maar als een Burgermeisje vry zotopgefchikt. Of wel, zo gy by alle deeze konkeltjes een onbedagt voorkoomen voegt-, dan zal men u niet aanzien voor eene Dame, noch voor een ordentelyk Koopmans kind, maar voor iets veel erger. . . . Foei, zeg ik ! . . Zie daar, dit wint men er by , als men zich boven 'zynen ftaat plaatst. SILVIE. Maatje, ik ga my zo terilond verkleeden. MEVR.. DU ROCHER. Daar doet gy wel aan; luister eerst neg eens. . X 4 Weet  S'8 DE LINNEN Weet gy ook, waarom Aline zedert gisteren morgen zo bedroeft is ? SILV1E. Neen, Maatje ; maar 't is waar , dat zy zeer in gedagteu zit. .... En zy is anders noch ftuurs noch bedekt. GEORGE T TE. Zy heeft den geheelen nagt niet gedaan dan gegreenen en gefnikt; zo dat ik geen oog kon toe doen. Ik heb haar tot driemaal toe geyraagt, „ Juffrouw Aüne, wat fcheeft u ? " Ik ,, ben war verkoud, zei ze, eii zo verftopt in myn hoofd." MEVR. DU ROCHER. En weet gy zeker, dat zy fchreide? GEOR GETTE. o Mevrouw, zeker fchreide zy; en zy heeft Ook zedert noch gegeeten, noch gedronken. . . . MEVR. DO ROCHER. En zy heeft u niets het minde gezegt? . . . . GE-  WINKELIERSTER, 339 GEORGETTE. Daar is geen kyken naar ! de Juffrouw is zo groQtsch . . om dat zy nu in de Historie en Geografie leest, gelooft zy, dat men niet waardig is haar den fchoenriem te ombinden. ... En men is echter zo goed, als zy durft te denken. Myne overledene Moeder was evenwel eene Tapytwerkfler in de Lombartftraat. MEVR. DU ROCHER. Zie daar, dat zyn fraaije bewyzen. . . . Gelooft gy zeeker, Georgette, dat wy alleen door onze geboorte waardy verkrygen ? Deeze begrip^ pen zyn in de Grooten belachlyk, maar in ons nog veel gekker. . . . Gy zyt ten minden, zegt gy, zo goed als Aline, om dat uwe Moeder eene Tapytwerkfter was. Wat doet, bid ik ti, uw Mpeder daar toe? De vraag is maar, of gy zo braaf, zo handig, zo wel opgevoed zyt, als Aline ? Hier door word gy zo goed als zy. En waarom zegt gy, dat zy grootsch is? 't Is waar, zy is niet heel gemeenzaam; maar is er wel een liever, verftandiger Meisje? S l L VIE. Wat dat aangaat, neen. Aline is de goedheid X 5 zelf.  33° DE LINNEN zelf. Zy veracht niemand, zy fpreekt nooit kwaad; en met dit al, zy heeft veel verftand , en weet zo veel mooije dingen! . . . Zy heeft my al zes Fabels van Fontaine geleert, die zo fraai zyn; gy neem dit niet kwalyk, Maatje. MEVR. DU ROCHER. Neen zeker; gy doet zeer wel, Silvie: als men hun, die meer weeten dan wy, niet benyd, dan leert men zeer veel van hun; en daarom ook, myn Kind, is het voordeelig voor ons niet kwaadaartig te zyn; dan heeft men vermaak en doet nut. . . . Maar kom, Silvie, doe die Polonaife uit. En dan zult gy daadlyk eens met Mevrouw Bertrand en Aline in deChamps Elyfées gaan wandelen. SILVIE. Maatje, ik verzoek , dat wy liever op het nieuwe Bolwerk mogen gaan. MEVR. DU ROCHER. En waarom, gy plagt daar zo graag te wandelen ? silvie, (verleegen.) 't Is om. . . . GE-  WINKELIERSTER. 36r GEORGE TT E. 't Is om dat de twee laatfte reizen. . . . MEVR. DU ROCHER. Wat is 't dan? GEORGE TTE. Wy zyn door een Heer gevolgt. . . MEVR. DU HOCHER. En Aline. . . was die er by? GEORGETTE. Ja zeeker, en die Heer zag niemand aan dan Aline, en toen kwam hy by ons zitten. Juffrouw Aline liet haar waaijer vallen, en hy raapte die op. . . . SI L V IE. En toen zei Aline ftilletjes tegen my, laaten wy maar weer voortwandelen. Wy Honden op, en die Heer volgde ons na; en toen befloten wy om heen te gaan. Maar ik verzeeker u , Maatje, dat Aline het niet kan helpen. Want, als wy wandelen ,  332 DE LINNEN len , is zy nog veel zeediger, indien dit zyft kan , dan in den winkel. GEORGETTE, Ja dat is waar: Zy kykt nooit naar alle kanten, zy is zeer gefchikt voor haar jaaren; dat moet ik zeggen. MEVR. DU ROCHER. En volgde die zelfde Heer u de laatfte maal ook? GEORGETTE. Myn tyd, ja ! Ik kende hem wel haast, hoewel hy toen heel anders gekleed was. Ik zag hem eerst; weet gy 't nog, Juffrouw Silvie? ik ftoote u aan den arm, en wy keeken Aline aan, die zo rood wierd als bloed, ó Hede, dat begryp ik wal; 't was ook om verleegen te zyn, MEVR. DU ROCHER. En die Heer was jong ? welgekleed ? . , GEORGETTE. o 't Is zo een mooi Man... ik denk , da* hy zo vyf Qf zes-en-twintig jaar is. Zo hy een pruik op had,  WINKELIERSTER. 333 had, zou hy ook een mooi weezen hebben, maar hy heeft bykans geen hair boven op zyn kruin. . . Hy knypoogde , toen hy groette , zie zo; (Zy doet hem na. ) Evenwel, hy ziet er goed uit. . . Eri eergister had hy een rok aan, die ftyf Van goud ftond; en een diamanten knoop aan zyn hals. . . 't Was zeeker een fynen fteen. . . wanr hy fchitterde als een zon. K% 't &5v1i3 .nïJ*3Siqi nnv £ïr.'tf. vw ua.in^ . ■ mevr. eu rocher, (terzyden*) o Wat maakt mydit alles ongerust. silvie. • Maatje ,daar is Mevrouw Bertrand, met de kleine Gogo. ZESDE TOONEEL. MEVROUW DU ROCHER, MEVROUW BERTRAND, SILVIE, GOGO, GE O R ge T TE. AlBr-VR. du ROCHER. Goeden dag, Nicht: komt gy heden by Ons eeten ? -O 3 m e*  33* ...D E LINNEN MEVR. BERTRAND. Ja, Tante; en ik heb u ook iets te verzoekers 't Is van daag Heiligen dag; ik heb een Partytje bedagt,dat Silvie zeer fmaken zal. . . . MEVR. DU ROCHER. Daar zullen wy ftraks van fpreeken. Silvie, ga eens zien, hoe het met het eeten ftaat. . . . Dan moet gy die twee fommen optrekken, en drie paginaas in het Winkelboek fchryven. -: o SILVIE. Maatje, ik kan dit alles niet voor den maaltyd doen. MEVR. DU ROCHER. Dat is zo: begin er echter maar aan; want gy weet wel, dat gy niet uitgaan kunt, voor dit alles af is. ,0980 «Él S'IX VIE.' 11 .* Goed, Maatje. ( Zy gaat heen.) MEVR. DU ROCHER. Georgette, neem de kleine mee; maar eerst ëera kusje, nietwaar, kleine lieve? GO-  WINKELIERSTER. 335 gogo, ( haar omhelzende.) Ik ben allemaal gefrifeert. . . . Ziet gy, Tamje ? En ik heb mooije cocos fplinternieuw; kyk ,zy zyn rood. . . . ( Zy laat haar fchoentjes zien.) mevr. bertrand. Ja, maar ik geloof, dat Tantjes pink haar zeggen zal, dat gy u toen niet fül woud houden; en dat gy de Mutzemaakfter dol maakte. gogo. Dat geloof ik wel, Maatje, waarom plukte zy myn hair uit? ... . En zy was zo heel lang by my. % mevr. bertrand. Men moet, om mooi te zyn, wat pyn lyden, gogo. Maar moet men mooi zyn? mevr. du rocher. Neen, Liefje, men moet gehoorzaam en zoet zyn, dat is noodig: maar wyl uwe Moeder u gaarn  3J6 D Ë L I N N Ë ft gaarn gefrifeert zien mag, behoort gy, om haaf te behagen, u, terwyl gy gekapt word, ftil té houden; want een Meisje, dat haar Vaders en Moeder zin niet wil doen s heeft men ook niet lief. booo, (tegen haare Moeder.) 'tls goed ,Maatje , ik zal uw zin doen; maar ik wil alle daag nog liever een pagina meer leezeh , dan my laaten frifeeren. mevr. du rocher. Nu , ga daar binnen wat fpeelen , myn Poesje. georgette,(de hand uitftekende.) Kom, kleintje. gogo. o Ik kan wel alieen gaan. (Zy kopt weg. ) mevr. bertrand, Dat's een wild Kind. mevr. du rocher. Vólg haar, Georgette. ( Georgette gaat heem) ZE»  WINKELIERSTER. W[ ZEVENDE TOONEEL. MEVR. DU ROCHER, MEVR. BERTRAND. k>.\ ïöoy. y rri Inan «aang 7/u ^ "c^nB * 9vpn si MEVR. DÜ ROCHER. Waarlyk, Nicht, uw kleintje heeft gelyk, dat zy zich beklaagt over haare frifure. Hoewel zy miaar zes jaar is, wilde ik dit niet zeggen, dat zy het hoorde; want men moet nooit eene Moeder, lals haar Kind daarby tegenwoordig is, tegenfpree;ken. ' MEVR. BERTRAND. Maar Tante , het is om dat zy er dan zo lief Litit ziet. MEVR. DU ROCHER. Niets minder: haar hair, zo als het natnurlyk iis, is wel duizendmaal mooijer dan zo gefrifeert, ^geplakt met pomade , befmeert en vol poeijer: fchet Kind ziet er zo zwart mede uit als een moL tMaar het geen wat verder ziet, is dit; terwyl gy 1 haar nog zo jong reeds gewend, zeer lang met Ibet kappen bezig te. zyn, gewent gy haar ook imet een om haar tyd te verwaarloozen. Gy zult eer dus doende eene Coquette, eene doorbreng» i fier, eene nietdoenller van maaken. U. DEEL. Y ME-  33§ DE LINNEN MEVR. BERTRAND. Daar bewaare my de Hemel voor! Ik hoop , myne lieve Tante, dat uw goede raad my voor zo een ongeluk zal belchutten. MEVR. DU ROCHER. Dewyl gy, Nicht, dien wel wilt aannemen , heb jk u nog het een en ander te zeggen met opzicht tot uw kind. Gy verhaalt haar Sprookjes van Blaauwbaard. Waarom maakt gy haar wys , dat een p'tnk fpreeken kan? Dit dient nergens toe, dan om haar des te langer beuzelagtig, en een kind te doen blyven; en om baar vertrouwen in u te Verminderen, als zy eens begrypt, dat gy deeze grollen zelf verzonnen hebt. Zy zal zich eens herinneren , datgy haar zonder noodzaaklykheid hebt voorgejokt; zy zal u des ook niet gelooven , als gy de waarheid zegt. Men moet de Kinderen nooit bedriegen, maar altoos naar hunne vatbaarheid met hen fpreeken. Is het ook niet oneindig beter, dat gy haar eenvoudig zegt: ,, ik weet al„ les wat gy doet, want ik let altoos op u; en ,, om dat ik meer weet, dan gy, kan ik ook tt „ ook altoos uitvinden." Hier door zal het Kind veel meer achting voor u verkrygen; en zich gewennen, om de jaaren en de ondervinding teet eerbied te befchouwer., iets dat van veel nut zyn  W I N K E L I E R S T ER. S39 «yn kan, en de jonge lieden van veele dwaasheiden zal afleiden. Terwyl wy nu zo openhartig fpreeken, zo dien ik nog wel over eene kleinigheid met u te praaten. Uwe kleine Meid jyt en jout u, als zy met u fpreekt; en ik beken, dat my dit vreeslyk ftuit. i3ijx.i3-.fBs na f öJneT shw.rw r lih qrrgsd :•!£ MEVR.. BERTRAND. o Tante, dat is, ik beken het, zeer aangenaam Voor my* Ik wil myn Kind gewennen , my ijef te hebben. MEVR. DU ROCHER, s.'.no vv/ ilsw 3' (i'aarfolajj sjejd HA af lolï Dat is billyk; maar gy verkiest hier toe eert Verkeert middeL Het is onbetaamlyk , dat een Meisje haare Moeder behandelt als een fpeelmakkertje. Door. u dus gelyk te {lellen , verliest gy Uwe meerderheid ; en zyt by gevolg minder gefchikt, om bemint te worden ; gy zult ook, wees daar zeker van , minder worden gelieft. Geloof vry, dat, hvien men uit het hart der Kinderen den eerbied, die zy hunne Moeder verfchaldigt zyn, verdryft, men de vriendfehap, die zy haar zouden toedragen, jecx vermindert. Ik zeg u niet, dat men fcreng moet zyn , en by.onze Kinderen onzen affland van hen bewaaren : niets minder, wy moeten hun vertrouwen winnen, en nooit anders -dan toegeeflïyk en hartlyfc zyc : wy moeten geene Y 2 vrees,  34^ DTE LINNEN wees, maar wel hoogachting inboezemen. Degev:eenzaamheid baart verachting: ten minften heeft zy dit, omtrent Ouders, altoos voortgebragt. WEVR. BERTRAND. Ik bcgryp dit, waarde Tante, en zal er zeker myn nut mede doen. Ik hoop , dat myn Kind eens zo wel zal opgevoed zyn als Silvie; ik zal ten dien einde noch moeite noch kosten fpaaren. MEVR. DU ROCHIR. \ ... Het is het beste gefchenk, 't welk wy onze Kinderen kunnen nalaaten. . . Wat denkt gy de kleine zo al te laaten leeren ? MEVR. SERTRAND. ïk zon haar gaarn een Muziekmeester geeveju MEVR. DU ROCHER,. Dat raad ik u niet. Zingen en dansfen zyn twee talenten onnut in zich zelf, en gevaarlyk in onzen Burgerftaat. MEVR. BERTRAND. Ik verflx u wtil, Tante, maar wy zyn van eene goede  WINKELIERSTER. 34* goede familie; onze zaaken zyn in goeden ftaat;. wy hebben dies niet te vreezen. MEVR. DU ROCHER. Ja, wy zyn , met dit al, Burgers en Winkeliers ;cnwy hebben wel eens gezien, dat Meisjes , die niet minder dan de onze zyn, in de Opera geraakten. Ik weet wel, Gode zy dank, dat maar weinig Kinderen zo dwaas en onnatuurlyk zyn, dat zy huns Ouders huis verlaaten, hunne Ouders den doodfteek geeven, en eene fcbandelyke levenswys verkiezen, boven een gevestigde» en eerlyken ftaat. MEVR. BERTRAND. En ook, indien een diergelyk ongeluk ons ontmoette, dan hebben wy credit genoeg, om het verfoeilyk fcbepzel, dat ons kan verhaten en bcdroeven, voor al haar leven opteüuiren. Ï-19V0 -.3ara 30a it nod Toöb' izaQ . nsbaov MEVR. DU ROCHER. fs;:l i' t axz&nd W nsjjiicf' 5s.n0 *lic ii ruscwJ Ongetwyfelt: maar wy zyn verpligt, omalies wat daar maar toe zoude kunnen aanleiden, van ons afteweeren. In alle levensrangen is eene Coquette zeer verachtlyk; maar voor al in onzen ftaat, kan een Meisje, 't geen men de groot Re Y'3 zt-  J4* DE LINNEN zedigheid niet heeft ingeboezemd, ligtlyk haare familie onteeren, dewyl zy aan gevaaren is blootgelleld , die aanzienlyker jonge Dames niet kunnen aanranden. Gy begrypt des wel, dat wy onze Kinderen nooit te zorgvuldig kunnen opvoeden; '' 'ni' En gedroeg zy zig altoos zedig en gefchikt? MEVR. BERTRAND. Ik'ken geen Meisje, die haar in dit ftuk overtreft, of minder aan haare fdhoonbeid denkt; szy is met dit alles zo befchaafd, zo beleefd,' zo minzaam. . . . Men zou haar nooit neemeu voor een Meisje, dat in een winkel is. MEVR. DU ROCHER. Mevrouw de Marquifin de Solanges, die eene zeer braaveMevrouw is, heeft haar zo wel opgevoed; zy heeft Aline gefchikt, om Kamenier by haare Dochter te zyn , zo rasch die getrouwt is. Deeze Dame, aan wie ik veele verpligting heb, heeft my, zedert zy naar Italien vertrok, Aline ten  ^,8 DE LINNEN ten fterkfren aanbevolen; zy bemint het Meisjetederlyk; en indien zy by my eenige onvoorzigtigheid bedreef, ik zou ontroostbaar zyn. En dewyl myne ^wakheid my niet toelaat met u allen te wandelen, zo verzoek ik, dat gy myne plaats inneemt, en wel op haar let. c?' < f!Ov,v.'33 icsri jnsurno os J£b nad j!i (' naaJJ MEVR. BERTRAND. Dat beloof ik u, Tante. . . Ik meen echter, dat zy meer verftand heeft dan de meeste Meisjes van haare jaaren. ME V R. DU R.0 C HER. Ik zag nooit een gefchikter Kind; haar hart is goed: evenwel, zy is maar vyftien jaar, en de wagt is my bevolen. MEVR. BERTRAND. Is zy geen Wees ? MEVR. DU ROCHER. Naar alle waarfchynlykheid, ja. Haare Moeder was eene arme Boerin , die verheft wierd op een jongen Knaap , met wien zy ook trouwde. Zy ftorf van dit Meisje in de kraam. De Vader, die maar  WINKELIERSTER.; 34f mnar agttien jaar was, ging naar de Westindien , alwaar hy, denkelyk, geftorven is; en Mevrouw de Solanges nam het kind by zich op het Kasteel, , en droeg er zorg voor. J 3 3 M O O T 3 T 11 3 3 catharine, (inkomende. ) Mevrouw, de Sóupe Is opgedist. mevr. du ftOCHER. Kom, Nicht, laaten wy gaan eeten, (Zy vertrekken. ) c atharine, (alleen , zy haalt geld uit haar zak.]) \\« •Qx ) . . .bniv ir.crl m J«b ?ol , LftSMM Ttf Agt Louizen voor de kleeren. . . . Wat zal het Meisje in haar fchik zyn! . . Ik ga haar die brengen. Einde van het Eerjls Bedryf. T WEjE-  $S? if% E L I N N E.N e a t« T WEEDE B E D RYF. . EERSTE TOONEEL. catb a.r ine. ( «//«» , zy komt ongerust, en rond zoekende op het Toeneel.) Zy is hier ook al nier. . . . Waar duiker is zy? . . . Zy is niet in de keuken, niet in de ka* Bier, niet in de winkel. ... Ik moet haar evenwel zoeken, tot dat ik haar vind. . . (Zy wil weggaan.) TWEEDE TOONEEL. catharine, georgette. georget te, (haar tegenhoudende. ) Catharine, weet gy ook, waar Aline is? Dewyl zy niet verkoos aan tafel te komen, is Mevrouw ongerust, en vraagt naar haar.  WINKELIERSTER. 35f catharine. Is zy ook in de keuken ? georgette. ii,V'£i*Knq2ab osd.ii.. . . ! sTKSiosO , rbA Neen, ik kom er zo uit. catharine. Wel myn tyd, waar fteekt zy dan ergens? georgette. Ik geloof, dat zy de deur uit is. catharine. Hoe, de deur uit ? en dat zo alleen ? c E o r g e t t e '. Kyk, daar is Juffrouw Silvie; die, wed ik, weet er meer van; want zy fchynt heel onthutst. DER-  g^z DE LINNEN.' DERDE TOONEEL. CATHARINE, GEORGETTE, SILVIE. SILVIE. Ach, Georgette! ... ik ben despraat! GEORGETTE. Hoe ZO ? , SILVIE. Aline GEORGETTE. Wel nu. . . SILVIE, Zy is weg. GEORGETTE» Zy is weg? SILVIE* Ja ? terwyl wy aan tafel zaten.  W I N li E L ï E R S T E R, 35%' georgettf. Wc-!, dat's ëetf rhooije grap, die zy ons fpeeft! catharine. Is 't mooglyk ? si LviÈ. L Och niets is zo zeker! Zy is nergens te vinden'. En een kleine Savojaaft heeft aan myne Moeder gezegt, dat hy haar voor een half uur heeft ziea 1de deur Uit loopen'; catharine. Wel, de fteeuen fpringen tegen myn hoofd; georgette, o Ik heb altyd wel gèdagt * dtit zy eens de ilftap zou zetten. Zy was zo bedekt, zo ge: ïheim! .' .«:! 1 x .ijs,]; s i L'VIe» r r Men moet zo rasch het ergst niet denken ! . . * ïk geloof niet, dat Aline geen braaf Meisje is. ïï. DEEL. Z «É,  S5t DE LINNEN. georgette. Evenwel een Meisje van vyftien jaar, die het huis uitvlugt. . . . Nu, 't is my wel; laaten wy 't afwagten. . . . catharine. Zeg my toch, Juffrouw Silvie. . . En is uwe lieve Moeder heel kwaad op haar ? silvie. Myne Moeder fchreit; zy is troosteloos. . . . Zy fchryft aan den Opperfchout. Maar ik hoor myne Moeder. georgette. Ja , zy is het zelf. VYFDE TOONEEL. mevr. du rocher, silvie, georgette, catharine. mevr. du rocher. Silvie, ga naar uw kamer j vertrek Georgette ; .aa li ] e»  WINKELIERSTER. 35$ en gy, Catharine, b!yf hier: ik moet u fpreeken. ( Silvie en Georgette gaan heen. ) catharine. Maar myn tyd, Mevrouw, moet ik by u voor de dwaasheid van Aline verantwoorden? 0 Datr is niet billyk. mevr. du rocher. Ik hield u altoos voor eene braave meid: catharine. ik zou ook geen mensch willen verongelyken.' mevr. dü rocher; En ik hoop, dat gy my de waarheid zult zeg» gén. . . . Heeft Alinè u niets in vertrouwen gezegt Ü catharine. Hoor, Mevrouw, zo waar als wy allen moeteri ftervèn, ik weet niets van haar oogmerk. mevr. du rocher. Maar haare kleêren waren evenwel in uw kaZ 2 merj  350 - DE LINNEN mer ; zy heeft die allen meegenomen , uitgeno- , men wat tinnen; hebt gy daar niets van gemerkt? C A ï HA1U N E. Dat komt, om dat zy my betovert heeft . . i dat is wr.ra-.' MEVR. DU R O C H E R. Gy weet dan, dat af de kleeren weg zyn. CATHARINE. ja, want ik zelf heb die verkogt. BI E VR. D U RüC HER.- Wat zegt gy? CA TH AR IN É.Ta, voor de oude Tante. . . * zo als 't hiett, fliaar nu zie ik, dat ik gefopt beu. . . . Zy heeft my met dat fyn zoet bakkesje het netje over 't hoofd gehaald. . . . Zy kreet zo bedroeft , entoen was her, myne lieve Cathdritiê, en my» kleine Catharine, en zus en zo. ... In 't kort, ik heb al haar prulletjes verkogt; en nu zou ik haaide agt Louizen geeven. die ik er voor ontfmg, en  WINKELIERSTER. fin dat was alles om my te bedriegen. Dat s' een ftout ding met haare ouwe Tante. . . . Zie 50 heeft -zy my behandelt, Mevrouw. MEVR. DU ROCHER. Maar ik, begryp geen woord yan de heele Hiflo- rie. ' "", ,c ' .' •■. • "', ,. , " *. -''«svrag jdsd 33!n v.m . . . Jdsd ïgassg nsv eiairt CATHARINE, t' Is evenwel zeer duidelyk. Zy kreet over haare ouwe Tante. . . . J]n dat de ouwe Tavie in groote verlegenheid was. ; . en dat zy dit, o'ik dat gy zo heel goed zyt., voor u moest zwygen. . . En wat weet ik, wat zy al meer verzon En toen liet zy my een ouwe vod van een Papier zien, heel zwart en zo morzig als de Drommel. Die brief, zei ze, was van de ouwe Tante... Zie eens, hoe flim zy is! zy kan hcele Hifloritjes verzinnen .... en dat een nufje van vyftien jaar .... eenig en alleen, om op te duwen met euii jongen Losbol, (behoudens de achting voor zyn fatfocn.) . . . ■ ■ MEVR. DU ROCHER. . Hoe 1 kent gy den Deugeniet, die haar verleid heeft? ... . -i . ;«j i\ iood -A3 Z 3 CA^  35* DE LINNEN CATHARINE. Ik durf er op zweeren , dat het de Marquis d'Olfey zyn zal, die op een morgen eens in den winkel kwam. MEVR. DU ROCHER. Maar, Catharine, is 't mooglyk , dat gy daar niets van gezegt hebt . . . my niet hebt gewaarfchuwt? . . . catharine» Dat zou ik gaarn gedaan hebben; maar Aline bad my zo, dat ik er u niets van zeggen zoude, om dat gy haar dan geld zoud leenen. MEVR. DU ROCHER. Wat beduid dit toch ? CATHARIjNE. Ja, 't was een loopje, om dat zy de edelmoedige wilde fpeelen; dat begrypt gy wel. ... l MEVR. DU ROCHER. Myn geduld is uit! Maar wat geweld hoor ik binnen. CA-  WINKELIERSTER. 359 catharine. Dat's een leven! . . Bewaar en befcherm my! o Ik hoor Aline. Ja, zo waar, zy is 't zelf. ( Zy willen beiden heenen gaan. ) V YFDE TOONEEL. mevrouw du rocher, aline, georgette, catharine. mevr. du rocher. Zy is het! . . . . catharine. Hemelfchen tyd! silvie. Moeder, daar is zy; en zy is uit zich zelf te rug gekomen: zy betuigt, dat zy onfchuldig is. .. Och ,myn lieve Maatje, neem haar weêr aan. . . Vergeef haar. aline. (Zy valt op een ffoeï neder.) Ach, vergeeven? . . . Dit treft my te fterk. Z 4 me-  DE LINNpN mevr. du rocher. Waar komt gy van daan ? Ach, Mevrouw! . . . . m e v r. du rocher. Ga, Silvie, laat my met haar alleen. aline. Ik bid , Mevrouw, laat zy hier blyv2n-;;k heb u niets te zeggen, dan 't geen Silvie wel mag hoe* pen. mevr. du rocher. Goed, fpreek opv Vj/aar zyt gy geweest? catharine. Ja, zeg ons dit maat. ^ al ine, (opflaande.) Deezen ogtend ontfing ik een gouden doos,een bi.ifje, en vyftig Louïzen. . . . -3 IK f S  WINKELIERSTER. 361 catharine. Ha! ha! dat's wat nieuws! .shi«a;-!TA3 aline. l:rrtiSi i' JtrablooWJlM '•••cr-.l ni iairt ns«o;] vS Ik vond deeze verachtelyke giften in de laade van myn Tafel, op myn Kamer; en ik ben verzeekert, dat men den .kleinen Jofeph hier toe heeft omgekogt. . . . wits* .TscfD vin ass , f : «sb-f^lk ?>3 J3d < dcd Al Ja, ja, ik geloof, dat zy daar naar gist. aline. nah vd Van den Marquis d'Qlfcy. . . . mevr. du roc her. w oi"»'3-l* azs inirio'iqo ns-j latu ^navaajagsiayjiv/? Die hier digt by woont ?...'.. Z 5 Atl»  j83 DE LINNEN aline, Ja, Mevrouw. catharine. Zy ftottert niet in haare antwoorden; 't fchynt dat zy rond uit (preekt, mevr. du rocher, Dit alles daar gelaaten, zeg my maar, waar gy geweest zyt ? catharine. Ha! dat is de zaak! aline, (zier bedremmelt.) Ik heb, het geen ik ontfing, te rug gebragt, . mevr. du rocher, Hoe, by den Marquis d'Olfey! aline, Ja, Mevrouw. ... Ik heb het pakje aan den Switzergegeeven, met een opfchrift aan Mevrouw d'Olfey. me»  WINKELIERSTER. 363 mevr. du Rocher. En waarom aan deeze Dame? . , . \ aline. Om dat ik aan haar gefchreeven heb. . . , mevr. du rocher. Aline, dit alles is zo onwaarfchynlyk! . . , . ■; • - Jf{j ?3SW -' 1. A catharine. .11 Ach, dat komt mal uit! . . . silvie, (fii! , Jffife flrf», ziende.) .3 h i ja Zy is verleegen ... ik beef 1 . . , , . .u wi$ mboÉ an-as aon '. . 'sórt **j ;li al i ne. Ik heb niets dan de waarheid gezegt. mevr. du rocher, Zyt gy by Mevrouw d'Olfey in de Kamer geSveest?  ,3,64 D E LINNEN .M'dy 'j-al ine, vau Neen, Mevrouw. ... mevr. du rocher. Wel, er is geen kwartier .nodig, om daar heen en weerom te gaan ; en gy zyt meer dan ecu uur weg geweckt. Ach, ik vrees , dat zv ichrikkelyk verdwaalt ge» weest is,. mevr. d;u rocher, . Zyt gy nergens anders geweest? Antwoord ray daar op, aline. v , . : llsid li . . . nags-skev li v.S Ik heb nog . . nog ergens anders geweest. . . mevr. du rocher. .132x03 hiarhesw 2b neb ais-ia cfed /I Waar dan ? aline, ■03 jjif;i?.3I pb 01 vi>nt> o v.'iioïv?Ia yjc iv.^ ' Ik kan niet het zeggen! 4*4 Mï*  WINKELIERSTER. ?G5 mevr. du rocher, Moe! ; . i . wat! » . . . catharine, (fchreijende.) Ahi! Ahi!.. . . . mevr. du rocher. Gy kunt het niet zeggen, ondeugend Meisje!.. ali ne^ ïk fchyn fchuld te hebben * . . . maar ik bid ü, Mevrouw, wees zo bermhartig, dat gy my nog niet veroordeelt! Een onverbreekbaare pligt doet my zwygen. . . . mev r. du rocher. ,Dit gaat fe ver! . . . Maak u gereed, om ter- | ftond in het Klooster te gaan ; ik ga er u brengen , en daar zult gy blyven, tot Mevrouw Solanges te rug komt. silvie. Aline, zeg alles aan myne Moeder! . . , Catharine en ik zullen zo lang weg gaan. ali-  35ö DE LINNEN aline; Neen, MejufFrouw, ik zal geen woord me'ér zéggen ; liever wil ik fchuldig fchynen, dan het geheim, dat my is toebetrouwt, openbaaren; mevr. du rocher. En gelooft gy, dat ik door zulke Fabels të mis* leiden ben ? catharine. Wel vernipt, dat is eèn historietje, silvie; Aline, Aline!... hebt gy my zo bedroogen 1; s aline. Zo vtord ik dan verdagt, befchuldigt van de grootfte laagheid, en uit dit huis gejaagt. . . ; j mevr; dü rocher. Gy zyt niet waardig daar in te blyven; aline. Ach Hemel! MEi  WINKELIERSTER.' 5fy * mevr. du rocher* Kom , kom, al lang genoeg * ga met my voort aline» Hoe, Mevrouw, zo op 't oogenblik? . . * mevr. du rocher* Ik verfta niet, dat gy hier een nagt zult ovef* blyven. aline, (tegen Silvie.) En gy, Silvie, fpreekt gy geen een woordje voor my? silvie. Ik beklaag u, maar ik moet u niet meer lief, hebben. ... catharine. Ach, ach, dat is een fteek in myn hart I . . . aline. e Hemel! dat is eene beproeving! . . Word ffc van allen verlaaten ? . . . CE-  3<$ D-"E- L I X N E N ' GE O R GETTE. (Z31 kotnt driftig binnen geloopen, e# zegt tegen ' Mevr. du Rocker. ) Mevrouw , tiaar is éene Dame , die naar ü vraagt* MEVR. DU ROCHER. Ik ben niet in ftaat, om iemand te zien. . . , Gag-y, Silvie. OEO ROETTE, (fttl. ) I Zy fchreijen allen. . . MEVR. DU ROCHER. Weet gy haar naam ? GEORGETTE. De Comtesfe d'Olfey. ALINE. 6 Myn Hemel! MEVR. DU ROCHER. Mevrouw d'Olfey!. . .■ Gï-  WINKELIERSTER. 309 georgette. Zy volgde my kort op de kielen Daar is zy. . . ZESDE en laatste TOONEEL. be gravin d'olsey, mevrouw du rocher, aline, silvie, georgette, catharine. ALINE. 0 Hemel, wat zal ik hooren ? . . ( Zy treed agterwaards, fchuilt agtér Silvie, en houd zich aan een ftosl vast.) mevr. durocher, (naar de Gravin tredende.) Mevrouw verkiest my zeeker alleen te fpreeken? . . Ik begryp de rede maar al te wel, waar aan ik de eer van uw bezoek te danken hebbe.... de g rav 1 n,(op Silviewyzcnde.) Voldoe myne nieuwsgierigheid, myn ongeduld, is dit jonge Meisje Aline? <|. DEELi Ar uM  370 DE LINNEN MEVR. DU ROCHER. Gode zy dank! neen, Mevrouw! . . . DE GRAVIN. Maar Aline, Aline, waar is die dan ? MEVR. DU ROCHER. Zy heeft maar te veel reden , Mevrouw, om zich te verbergen. ALINE. 0 Hemel! . . . . DE GRAVIN. Wat zegt gy daar? MEVR. DU ROCHER. Ik verzoek Mevrouw haar een weinig te fpaaren, en met my in myne kamer te gaan, op dat Aline zich voor ons alleen. . . . DE  WINKELIERSTER. > {ft de gravin. Wat hoor ik. . ... Is Aline verdagt! . . . . Laat ieder hier blyven. Ik wil haar opènlyk rechtvaardigen. Laat Aline hier komen. aline, ( met fchroom voortgaande.) Hier ben ik, Mevrouw. Ach, vergeef myne' vrymoedigheid , en doe my de gunst, om myn geheim niet te ontdekken. ... t>e gravin, ( naar haar toe hopende. ) Kom gy hier,-myn lieve Kind! . . . (Zy neemt Aline in heide haare armen, en omhelst haar verscheiden maal. ) mevr. du rocher. ■ Hoe! zou zy onfchuldig zyn? Aa 2 DRV  DE LINNEN de gravin. Önfchuldig! ... 't is een Engel; ja een Engel, haare ziel is zo fchoon als haare gedaante. . . Lieve Aline, gy hebt geen geheim meer; wees gerust, uw Vader is by my! . . . aline. Hemel! .... mevr. du rocher.' Haar Vader ? . . . de gravin. Zyne zaak is gefchikt 5 myn Zoon neemt aïles op zich; wees niet meer ongerust. Aline, ( werpt zich voor de voeten der Gravin.) Ach, myn dierbaare Mevrouw, gy geeft my het teven weder. db  WINKELIERSTER. S?| DE GRAVIN. Kond gy een oogenblik twyfelen, of ik belang |n u nam? Maar ik zie, dat ieder even ongeduldig is , en ik zelf verlang, om de geheele zaak te yerhaalen. MEVR. DU ROCHER. Ik ben veritomt, dat beken ik; maar echter volkomen gelukkig , nu Aline zich de genegenheid, die ik haar altoas toedroeg, waardig be« toont. SILVIE. Ik kan my niet vertroosten haar zo onbillyk be-. droeft te hebben. CATHARINE. Ik ook niet, maar de waarfchynlykheid was zo fterk. MEVR. DU ROCHER. Wy moeten niet altyd op haar afgaan; vooral niet, als wy zouden moeten veroordeelen. . . ». Aa 3  |?4 D E E I N N E N (tegende Gravin.) Maar, Mevrouw, heb de goedheid , om ons deeze zeldzaame historie geheel te yerhaalen. . . . Aline fpreekt van haaren Vader; ik wist niet, dat zy een Vader had. DE GRAVIN. Haar Vnder-ging, met zyn agtiende jaar, naar pnze Colonien. Hy is eerst voor zes maanden te, rug gekomen ; en behoort tot het Regiment van myji Zoon. Hy vroeg verlof, om voor een maand te Parys te mogen komen, met oogmerk, om zyne Dogter te gaan zien. Op dien eigenmorgen, dat hy hier kwam, raakte hy met een zyner makkers in verfchil, vo ;t, en liet hem op de plaats liggen. Hy zelf, gekwetst, redde zich door de vlu.jt. Hy had zyn uniform niet aan , en bevreesd zyn dé, dat hy zyn party had doodgeftoken, verborg hy zyn naam, en wie hy was. Eene langduurige ziekte, veroorzaakt door de ontfaugene wonden, maakte wel rasch , dat zyn vveinigje geld vcdwecii. Toen in de bitteiiie armoede vervallen , en zich aan geen mensch durvende openbaaren, kreeg hy den inval, om de geheele zaak aan zyne Dochter , een Kind van vyftien jnar , dat hy nooit gezien had, te fchryven. Hy fchreef en -Aline ontfiirg dien brief. il E-  WINKELIERSTER; 375 MEVR.. DU ROCHER. o Dat lief Meisje! Was zy clan hier over zo bedroeft, ftortte zy hier over zo veele bittere traanen ? Ach, indien zy voor my haar hart had geopend! . . . AI. I NE. Maar , Mevrouw , myn Vader verbood dit my ten fterkfte; hy fchreef my alles, en voegde er by, dat de Marquis d'Olfey zyn Colonel was, my bevelende by niemand anders eenige hulp te verzoeken. . . . DE GRAVIN. Oordeel over de verlegenheid onzer Aline. Myn Zoon , geheel verdwaald door eene drift, haarer onwaardig , die ze hem had ingeboezemt, had zich durven verklaaren. Verfcheiden Briefjes en Prefenten laaten geene de minftc twyfeijng over het laage oogmerk, 't welk hy bedoelde; hoewel hy de onbefchaamtheid niet had, om dit in zyn gefchrift te laaten blyken. Word niet rood , Aline: ik moet alles zeggen, wat in Haat zy uwe deugd recht te doen Kort gezegt, Mevrouw A s 4 du  3/5 , D E LINNEN du Rocher , dit engelagtig Meisje nam het fecfluit , om aan my te fchryven eii alles te vernaaien. Myn Zoon was by my, toen ik dien Brief ontfing; ik las hem.die voor, en ik zag met vermaak , dat hy het grootfte berouw gevoelde over zyne ondeugende onderneming. Hy verhaalde my, dat de jonge Soldaat, die door Alines Vader gekwetst wierd, leefde en wel dra herftelt zyn zoude. Daar op bad myn' Zoon my, dat ik, met hem, myn lieve Aline, by uw Vader gaan wilde. Die heeft ons verhaalt, dat gy alles, wat gy in de waereld bezat, tot geld gemaakt en hem agt Louïzen gegeeven had. Dit heeft my zeer getroffen, en te meer, om dat gy in uw Brief daar geen woord van gezegt had. ... Ik kou my zelf het vermaak niet weigeren van u te komen zien, te omhelzen, toe te juichen. Ik kan na de dwaasheid van my- nen Zoon bevatten vergeeven. Hy ziet zeer wel. Vergeef zyne drift, om het berouw, dar hy daar over heeft j zyne fchaa^mte is e&ne hulde aan uwe deugd. AL1N3. o Mevrouw, zo veele goedheid! . . , MEVR. DU RCCIIER. Myn lieve kleine! . . . nog zo jong, en zich zo uitmuntend te gedragen ! DÉ  WINKELIERSTER. Z7? de gravin. Aline heeft een Gids, die ons nooit misleid, een zuiver, edel, gevoelig hart. mevr. du rocher, Hoe vergenoegt zal Mevrouw de Solanges zyn , als zy dit eens alles mag hooren. . . . de gravin. De weldoenfter van Aline heeft daar ook alle reden toe. Kan zy wel immer een beter belooning ontfangen voor alle haare zorg en goedheid? . . Ik heb u iets te verzoeken,Mevrouw du Rocher; eilieve,laat ik Aline voor een paar uuren met my nemen. Ik zou haar by haaren Vader brengen; en ik beloof u , dat ik haar deezen avond zelf weder by u bezorgen zal. mevr. du roc her. * Zy is aan de orders van Mevrouw. aline. — Myn Vader! . . . . Ach, ik zal hern gelukkig zien. Ach, Mevrouw! Aa 5 de  S?2 DE LINNEN de gravin, (Aline hy de hand nemende.) Ja, myn Kind, gy zult hem gelukkig zien. . . Gy zyt in goede handen. Ik kan voor u niets doen ; maar ik zal de braafheid der Dochter beloonen in den Vader. Kom , hy zelf moet u alles verhaaien. aline. (Zy kuscht de hand der Gravin.) Laat my toe, Mevrouw. , . , de gravin. Omhels my liever, myn Kind. . , , aline. Mag ik dit, Mevrouw ? de gravin, Mogen ? ik gebied het u l' AL i-  "WINKELIERSTER. aline. (Zy werpt zich om tien hals der Gravin.') Ach, hoe verligt gy rnyn vol hart l 3irf v.-j;r.Bg os ïucra nsrn t ladfuü jH S tcc.v ar . DE'.G-B.A-V.ïIIÏ.!v.. . "*> ri IJ is yw {riBcg Hois iflscJl s.r> ui, 3:. v .v l'jiecI Lief fchepzel! ... ik heb het geluk vau Moe* der te zyn, doch heb geen Dochter. ... 0 He-.* mei, was ik waariig zo eene te hebben? . . . , Maar 't word tyd. Kom , Aline. Uw Vader wagt u. Vaarwel, Mevrouw du Rocher: ten zeven uuren ben ik weder by u. MEVR. du ROCHER. De Hemel zegene u, Mevrouw. Mag ik het genoegen hebben, om u tot voor uw Koets te volgen ? . de GRAVIN. Zeer gaarne, Mevrouw du Rocher, geef my uw arm. (Zy geeft Mevrouw Du Rocher en Aline ieder een arm , en vertrekt met heiden.) catharine, (tegen Georgette.) Dat's een gelukkige dag voor Juffrouw Aline. o Ho,  sop de linnenwinkelierster; p Ho, ik zie wel, dat het alfyd best is, om zyrj, pligt te dpen. ... Zie, Juffrouw Georgette, gy zyt altyd zo agterdogtig, en nu fpyt het je toch, dat gy van Aline zo veel kwaaije fnaps had. Niet waar ? De Duiker , men moet zo gaauw het ergst van een ander niet denken. . . Maar kom, laaten wy ze in de Koets zien gaan; wy zullen op een ander tyd daar nog wel eens over praa» ten. . . . (Zy vertrekt met Georgette.} EINDE. BR-  Ö E F L Ë S ] È $. £ L T S P E L: IN E £ N £ £ D R T ff  1> E R S3j 3 N E N. DE FEE. O a T ï £ cr i Y " ME LINDE, IPHISE. CENIE. Tooncel is in een Paleis.  D E FLESJES. B L T S P E L. EERSTE TOONEEL. DE FEE, MELINDE. DE FEE. J^Lch, myne waarde Meiinde, wat hebben my in die drie maanden, dat ik u niet gezien heb, de Kinderen, die gy my aanbetrouwde, veel ver« dfiets veroorzaakt! . . . . MELINDE. Hoe! myne Meisjes? . . . DE FEE. Ontrust u niet, het kwaad is wel weg te neleen: gy weet, dat ik, by haare geboorte, prefi» dser-  3S4 D E F ff ÉS J E S. deerde ; maar , vermids myne magt bepaalt is, kan ik ha{t maar één ge.fchenk doen. Indien'liet my vry ftond te kiezen , ik koos zonder eenig uitftel voor haar: ik zou haar beiden een aandoenlyk dankbaar hart geeven' . 1 . MELINDE. Dan zoud gy op eenmaal zo wel voor u als voor haar zorgen; dit g'efchenK weegt allé overige op. DE FEE. Ik zou over het geen ik deed geen berouw hebben; de goede hoedanigheden zyn meer waardig dan de bevalligheden. En wat zyn de deugden ook zonder een goed haft ? Maar om gelukkig te zyn, om bemint te weezen, word er nog iets meer dan gevoeligheid vereischt. Ik heb ten diende uwer Kinderen het Boek des Noodlots ingezien. Daar las ik: ,, het geluk deezer beide Kinderen hangt alleen daar van af, dat zy ,, de hoedanigheden van een goed hart en gezond „ verftand kiezen boven de fchoonheid." MELINDE. . Dewyl zy door vC zyn opgevoed , behoor ik gerust te zyn, DE  DE FLESJES, 385 D E F E E. Ik yoede haar wel nier de grootfte zorgvuldigheid op; doch ik moet het bekennen , zy beantwoorden zeer weinig aan 'myne verwagüng, Genie is goedaartig, heeft de gefchiktheid om veel te leeren; maar zy is hoofdig, vadzig, en maar zelden leerzaam. MELINDE. En haare Zuster ? DE FEE. Iphife is oprecht, vrolyk, gevoelig; ma,ir onbedagt, wuft, hevig. Zy hebben behalven dit zeer veel eigenliefde: men heeft haar gezegt dat zy mooi zyn, en in plaats van dit alleen voor een complimentje op te neemen, geloQven zy dat het waarheid is. Zy zyn wel niet lelyk, maar verre van beminlyk te zyn. . .. Oordeel nu £ waar dit op moet uitkomen! MELINDE. Wal, waar op kunnen zy trotsch zyn ? De natuur gaf haar veele gebreken , en het goede, 'c welke zy zouden mogen bezitten, daar voor hebben zy u te danken. II. DEEL, Bb PS  3-86 DE FLESJES. DE FEE. Ik ben echter zedert twee maanden wel met haaf te vreeden. Ik heb het middel ter haarer verbetering, cn om haar te ftraflen, uitgevonden. TIK LINDE. Hoe dan? DE FE E. Ik heb haar wysgemaakt, dat ik haar verlelykt heb, en door myne kunst heb ik beider oogen derwyze verandert, dat zy zo wel in den Spiegel, als in elkanders gezicht, haar affchuwlyk lelyk vinden. Ik gaf aan ieder, die haar omringt, last om het zelfde te zeggen. In de eerfte dagen zeide men haar geduurig, dat zy er uitzagen om bang van te worden. In 't begin hebben zy veele traanen geftort, vooral de jongde; Iphife was troosteloos. He heb haar opgebeurt, door te zeggen , dat zy deeze lelykheid moesten wegneemen, door zulke hoedanigheden, die zy konden verkrygen, door deugden, en begaaftheeden; en zy gaven my ook geloof. . . . Maar ik hoor gerucht. Zy zyn het zeeker, die u zoeken. Ik ga heen; vaarwel!> verzuim niet haar in deeze dooling te verfterken. (Zy vertrekt. ) T WE E-  DE FLESJES. 3*7 TWEEDE TOONEEL. melinde, cénie, i.phïse. (De beide Meisjes blyven voor de deur, ei) bedekken haar gelaat.) melinde. Die arme Kindertjes, zy durven niet toetree* den 1 zy vreezen, dat haare lélykheid my zal doen fchrikken. c e n 1 e , (fchreijende.) Kom, Zuster; zy moet ons toch zien. iphise, Ga gy voor uit. . . cenie, Ik durf niet. melinde, (terzyden.) Laat ik my houden, of ik haar niet ken. . . ; ( overluid.) Myne Kinderen komen niet; ik moet gaan zien, waar zy zyn. . . . . Bb * gs»  SJ8 DE FLESJES. CENIE. Hoort gy 't, Iphife? IPHISE. Ik merk, dat de Fee haar niet heeft gevvaarfehuwt. CENIE. Zy ziet ons aan, en kent ons niet. I P II i s E. Hoe zon dit ook mooglyk zyn ? CENIE. Wreede Fée! MELINDE, (gaat by haat , en zegt.) Wie zyt gy ? Begeerde gy hier iets ? ( Zy nadere» beide al fchreijende. ) MELINDE. Dat zyn een paar vree-mde fchepzels!  DE FLESJES. 3feS iphise. Ziet gy wel, hoe wy haar doen verfclirikken ? cenie, (tegen Iphife,) Wy zyn wel te beklaagen ! melinde. M.iar zeg my, Mejuffrouwen, wat hapert er? ( Zy werpen zich beiden voor haare voeten, en zeggen.) 1 p h i s E. Ach, Moeder! melinde. Wat hoor ik? cenie. Ja, wy zyn uwe Kinderen! melinde. Gy, Hemel! . . Bb 3 ipki<  39* DÉ FLESJES. i p k 1 s E. o Mama, verwaardig u om ons weer aautonee* men. Hoe lelyk wy geworden zyn, bleef ons hart onverandert. melinde, (haarophdpende. ) Dat's genoeg: ik beklaag u over een ongeluk, dat echter wel te dragen is. Gelooft ook, dat ik u even zeer blyf beminnen. cenie. o Welk eene goedheid ! i p III se. jMu ben ik geen zier bedroeft meer. melinde. Omhelst my, myne Kinderen. Word deugdzaam, zagtaartig,befcheiden;dan kunt gy alle de vergankelyke bekoorlykheden der fchoonheid zeer wel ontbeeren. cenie. Mama, ik ben Cenie,  DE FLES/ES. 33; iPiHSE, (fckreijende.) En ik Iphife, melinde. Ik kende u reeds uit uwe fternmen, CENIE. Heeft de Fee u dan niets verhaalt ? melinde. Zy beeft my gezegt, dat gy haar beiden veel reden tot misnoegen gaaft; doch dat zy zedert twee maanden met u te vreden was. ip hi s e, Men gewent zich aan alles: ik heb al befioten, wat ik , nu ik zo lelyk ben , doen zal. Ik zal, in plaats van voor myn toilet te zitten, myn tyd met leezen, en op het Clavier fpeelen, befteeden... melinde. Dit was uw pligt, al waart gy de fchoonheid zelve. Bb 4 ce-  ffta Bi. FLESJES. c e n i r« Wy zeggen alle daag tegen elkander, dat wy maar iets wat fpoedig verlooren hebben , 't welk wy toch een? moeten verliezen; en dat wy daar by zo veel bedagtzaainheid verkregen hebben, die anders welligt ons vreemt zonde gebleven zyns meu n d k. Dat is zeer vciflandig... „ i r 11 i s c. Het moet ook veel aangenaamër zyn te behagen , dooreen bcminlyk karakter, als door een fraai gelaat; en indien ik nog eens, zo als ik nu ben, daar toe kan geraken, dan zal dit my meer vleijen, als of men my om myne fchoonhcid beminde; of dat ik nog mooi was. melinde. Nog mooi was ! zeker, Iphife , hebt gy da:, ge« meent, dat gy mooi geweest zyt? iphj.se. Ik mag Bu w$ zegden, hoe ik dagt; want het is nu, pi"ik van een ander fprak. me-  DE .FLESJES. S$3 wel in de. Wel nu p* «* ■■• i rass*. . . r qttrS DY«rtlHffl%IS»aÖ»ox<3lxoa Wel nu, Marei,-ik wcs zonder regelmatige trekken zeer beminiyk, zeer mooi. , Vfti j'"1 3 t nn : :zi"ti rttjfcrü etc» n bnov v£j melinde. Gy dwaalt, myn Kind : gy waart niet lelyk, maar gy zaagt er béiden vooral niet meer dan daaglyks uit. i p h i s e. Dit zegt gy, Mama-, om onze droefheid te verzagten. o Gy zyt zo goed. melinde. Neen; ik denk, dat gy niet meer bedroeft zyt. En gy, Cenie, vond gy u ook fraat? genie. o Neen, Mama, maar. . . ï melinde. Nu? : f «j - | * . ttft ....1  394 DE FLESJES. CENIE. Ik geloofde, dat ik meer welgemaakt dan fchoon was: en ik zou liever zo als myn Zuster geweest zyn. MELINDE. Gy vond u dan beiden fraai : nu, geloof my, gy waart beiden gek. Weet gy , hoe 't was ? Gy had beiden een draaglyk voorkomen ; maar dit was het al. 1PHISE. Men zeide ons geheel iets anders. M KL IN DE. Als gy, myue Kinderen , de waereld leert kennen, dan zult gy bezeilen, welk een prys men op vleijery (lellen moet. CENIE. | o Zo de waereld l.eugenagtig is, dan zal ik haar nooit beminnen. MELINDE, Men moet haar kennen, mistrouwen, 'maar niet  D E ÈP L E S * J i S. 305 met haaten, om dat wy by haar blyven moeten; haar noodzaaken ons te achten, om dat ?y cv.:, beoordeelt. i ï' h I S E. Zo zy eene bedriegfter ktfj dan wil ik haar vlieden. MELIND E. Zy bedriegt alleen die, die de eigenliefde verblind; gekken, en dwaazen. Zy is wel eens onr billyk, doch komt te rug van haare vooroordeelen. Zy is meer wuft dan boos; meer beuzelngtig dan gevaarlyk. Kort gezeid, zy is niet verachtlyk, want zy vereert de Deugd; en ook, terwyl zy de , Ondeugd verdraagt, ontdekt cn ftraft zydie. Hoe veel meer menfchen by elkander zyn, dies tegrooter moet het getal der dwnasheeden en onbillykheeden zyn; zo dat, als men door haar iyd, moet men haar echter vergeeven. iphise, Wel, dan moet men zeer edelmoedig zyn. jnie l in n e. Alleen billyk: Zyt gy zonder gebreeken ? Hebt gy de toegeeflykhejd van anderen nooit nodig? Ei  396 DE FLESJES. Ei lief, geef dan zo veel, als gy zelf voor u vordert. irmsE. Ik heb groote gebreken; maar ik ben een Kind, ik zal niets verzuimen, om my in allen opzichte te verbeteren. MELINDE. De toegeeflykheid is zo zeker eene deugd, dat zy zelf aan alle ahdere de juiste waarde geeft; zo dat, indien gy nu al zelf volmaakt waart, dan hield deeze verpligting niet op. CENIE. liet komt my ook voor, dat het veel gemaklyker is te zwygen, dan zich boos te maaken; men moet het kwaade yerfqeyen , en zo veel doenlyk zyonze oogen wenden van 'tgeen wy niet kunnen beletten. ?! E L I K D E. De onverdraagzaamheid fleept altoos het verfchil en de verbittering met zich. Laaten wy booze menfchen vermydfcn; doch met hen weeten omtegaan, zo ons lot ons hier toe dwingt, en laaien wy hun beklagen. Zy verdienen zo reer 986 medelydcu als onze verachting. CE-  DE FLESJES. 397 cenie. Mama , leg my'eens uit, wat het zegt kwaad te Zyn; ik verfta dit niet. m e lind e. Myn Kind, een boos mensch is iemand, die een flegt hart heeft; onbekwaam tot eenigerleie gevoeligheid , die niets bemint. . . cenie. ó Mama, gy hebt wel gelyk: ja men moet zulke menlchen beklagen, want zy künnen immers nooit gelukkig zyn. melinde. . Hoor, myn Kind, daar zyn weinig flegte menfchen, maar daar gefchieden veele flegte bedryven; zy ontdaan meest allen uit gebrek van verftand, wit ledigheid, en uit ongedadigheid. ip hise, Hoe, Mama, kan men, zonder ondeugend te zyn, dan kwaad uitvoeren? M Jïi  398 DE FLESJES. Dat gebeurt daaglyks. Met een goed hart, met verfcheiden deugden, kan men zich laaten weg11'.epen tot de üioodfte misdiyven. 1 i' II i s E. Hoe dan, Mama ? MELINDE. Dooi' uiterlyk weinig beduidende misdagen; maar wiens gevolgen deerlyk zyn kunnen; door eene dwaaze eigenliefde , door ligtzinmgheid. . . CENIE. Ligtzinnighcid ? o Mama, gy doet my trillen. Hoe zou ik eens... Lieve Zuster, laaten wy ons verbeteren. M E L INDE. Niets is gemaklyker; men behoort alleen te denken , en waarlyk zich willen verbeteren. CENIE. Deeze arbeid, myne Kinderen, zal uw en myi? ge-  DE FLESJES. 399 geluk verzeekeren. Maar wie komt ons ftooren? ... O 't is de Fée. DERDE TOONEEL. DE FEE, MELINDE, CENIE, IPHISE. MELINDE. Ontfang, Mevrouw, myne erkentenis; ik ben voldaan over myne Kinderen ; zy zyn u een verftand, eene gevoeligheid verfchuldigt, die my zeer gelukkig maakt. DE FEE. Het is my aangenaam, dat gy voldaan zyt,Mevrouw. MELINDE. Ik ben het vooral over haare beloften, en de hoop, die zy my geeven, dat zy alle haare gebreken zullen verbeteren. DE FEE. Wel nu, ik biede haar, ten dien einde, een zeer zeker en vaardig middel aan. MÈ-'  4oo DE FLESJES. m linde. Wat is het? csnie, en i p ui sk. o SpreÈk , zeg het ons. d£ f e e. LirfTer met aandagt. Ik zrg my verpligt, om il Van eene bclachlyke inbeelding te herftellen, u affcliuwlyk te maaken. De geringde van alle voordeelen is de fchoonheid. Ik da u evenwel toe,dat het zeer verdrietig is mismaakt te zyn. Zo ik u alle goede hoedanigheden, en veel verftand koude fchenken , dan geloof ik, dat gy niet aan den flegtftcdi koop zyn zoud. Maar ik wil u naar uwen fmaak handelen. Zie dan , wat ik u aanbiéde. Ik heb voor ieder van u twéé watertjes gemaakt, wier vermogen zo groot is, dat gy door het eene uwe mismaaktheid kunt wegneeinen, en weder zyn het geen gy waart, en door het andere kunt gy al die goede neigingen, en al het verftand, 't welk u thans ontbreekt, verkrygen Maar gy moet kiezen: ik kan u deeze beide gefchenken niet te gelyk bezorgen j zo verre ftrekt zich myn vermogen niet uit. ir ui-  DE FLESJES, io'i, IPHISEi Dat is wel jammer! de fee; ' Zie daar de Flesjes. . . (Zy neemt die uit eene Doos. ) Als gy dit roozenkleüre uitdrinkt, dan zal uwe lelykheid verdwynen; dit witte zal u volkomen maaken. MELINDE; Wat zegt gy daar van ? cenie, O Mama, geef ons uwen raad; de fee. Neen: ik wil, dat gy zelf beflist; lp ii i s e; Wel nu, laat ons dan het roozenkleüre flesje eens zien. b. deel; Gc me»  4«i DE F L E S j E S; melinde. Iphife! de fee. Ik bid u, zeg niets! ii» his e. Ik wilde het maar eens zien, Mama. (De Me geeft het haar. ) o Wat ruikt het lekker! de fee. Wy zullen u alleen laaten. Bedenkt u wel. Over een .half uur zullen wy uw antwoord komen hooren. cenie. o Blyf toch by ons. de fee. $Vy moeten, noch willen u belemmeren» iphise. Maar zo wy nu de twee Flesjes uitdronken? DE  fi E FLESJES; de fee; Dan zullen zy niets uitwerken; die vermenging beneemt al de kragt daarvan. Zie daar, Cenie, dit zyn uwe, en deeze, Iphife, zyn uwe Flesjes; Wy gaan heen. iphise. De roozenkleüre geeft ons onze gedaante vvè; der? de feé. Zy hebben hunne opfchriften; gy kunt ü niet bedriegen, indien gy, voor wy te rug komen j ü reeds bepaalt had. me l i nd è; Lieve Kinderen! . . . de fe E. Laaten wy gaan, Mevrouw. (Zy zegt flil tegen Meiinde. ) Zo gy nog langer blyft, dan zült g\j myne proef bederven. ( Zy vertrekken,) Cc a VIER*  fe| D E FLESJES. VIERDE TOONEEL. CENIE, IPIIISE. cenie, ( r.a wat zwygeHt.) Wel nu , Zuster I i p u i s E» Ja, wel nu , Cenie! CENIE. Wat zullen wy doen ? . . . IP HISE. Wy me eten er over denken. ( Zy gaan zitten , en zetten de Flesjes op een klein tafeltje, dat zy by haar fchuiven.) CENIE. De Fee zegt zelf, dat het een groot ongeluk zy •affchuwlyk leJyk te weezen. I P H I-  DE FLESJES.'- IPHISE.' En wat zien wy er uit! . . . Ach! . . CENIE. Wat is 't ? . . . IPHISE. Dat is raar. . . . Zie daar, daar ligt een Spiegel op de tafel, .li£fjpzsBi < ' • 'Wt oj; 'Ji 8£w iioo/ï i • .C'ENIE. o Ik wed , dat dit een kunstje is van de Fée. Een Spiegel is thans voor ons eene zwaare verzoeking. Iphife, wy moeten er ons niet in wilién zien. IPHISE. Zie daar eene grapp'ge befchroomthcid.' Een Spiegel is altoos- goed om mee raad te pleegcn.. ( Zy /lelt hem op de Tafel.) CENIE. Laaten wy liever alleen met het verftand raad*, plcegen.. Cc 3 f.i> ril».  ■Ao6 D E F L E S J E S; IPHISE. Men mpet de heele Waereld hooren. ( Zy ziet in den Spiegel. ) Dat's een figuur! cenie. o Zusje, gy zult het roozenkleüre Flesje verkiezen. IPHISE, ( zich met aandagtbekykende.) Nooit was ik zo lelyk, zo mismaakt. . . . . . C-enie, gy zyt zo affchuwlyk niet. C É NIE. I Tot nu toe, dagt gy daar anders over. IPHISE. Dat kwam, om dat ik my toen nog niet zo naauwkeurig befchouwt had ó Ik doe my recht; zeker, gy zyt in verre na zo lelyk, zo. aanflootelyk niet als ik. c e nie. Welk een denkbeeld!  j) E FLESJES. m iphise. Voor eerst, gy *F *> half zo krom. cenie. Ik geloof het niet. iphise, l* ^ Mjf .kende.) Ik ben ook veel flegter van kleur. c en i:e. Dat zie ik niet. l4 h i s e .-' Wel,zie ons dan naast elkander in den fpiegeï, cenie,i(buigt voorwaardsen bekykt zich.) ó Ik ben duizendmaal lelyker dan gy. iphise. Wat zullen wy doen , Cenie ? Cc 4 • *™  P E FLESJE $; cenie. Ik weet het „iet. Die Spiegel heeft mvn voornemen omver gegooit. (Zy bekykt zich nogmaalA iphise. De Fee mag wat praaten; het is onmooglyk, dat wy met zulke aangezichten ooit in de waereld ifunnen verfchyneu. cenie. Zal iemand ooit de moeite, ncemcn om te i Wat fcheelt u? gy ISfcftï » cenie. 0 Zusje, wat zullen wy onderneemen? Cc 5 IPHV  m Hz* f L e s j. e & I IPHISE. Gy kunt niet befluiten, ik zal n des voorgaan. cenie, Co«r»fe haar het Flesje.) iphise, En ik de redelykfte. cenie. Ik bid u, luister eens! Zo wy dit flesje kiezen, dan zullen wy Mama bedroeven. 3 iphise. Joik dit kondenken,.dan bruste ik het ftuk, cenie. Nn, geloof my, 't.is waarlyk zo. Ik zag, hoe ongerust zy heen gegaan is. Zy beefde ui re Pfvvy ook eene flegte keuze zouden doen i p h i-  DE FLESJES. An iphise. Wel, ik herinner my daar ook, dat zy ons roei» 20 veel tederheid als treurigheid aanzag. ceni e. V - r- «fisis vS:T Dit aanzien leert ons onzen pligt; wy moeten dien volgen. iphise. Onze lelykheid is ons niet half zo lastig, als onze Mama ons wel dierbaar zy, cenie. Zy en de Fée bedoelen niets dan ons geluk. IPHise. (Zy neemt het Flesje.'). Laaten wy dit erkennen. Daar, lieve Cenie l\ cenie, ( doet insgc/yks.) Ik zal het niet uitftellen. (Zy drinken beiden.) IJ? Hl*  /ï; DE FLESJES. iphise, (na gedronken te hebben. ) Zie daar my nu volkomen. cenie. ( Zy hefchomvt haare Zuster.) Wat zie ik? iphise. o Zuster, gy hebt uwe voorige gedaante herkregen. cenie. En gy ook ! . . Hemel, zouden wy ons omtrent de Hesjes bedrogen hebben? . . . VYFDE TOONEEL. de fee, melinde, cenie, ithise. de fee. Wees gerust, myne lieve Kinderen , en omhelst ons. melinde, ( haar omhelzende.) Iphife, Cenie, hoe bemin ik u! c  DE FLESJE" 5; 413 cenie. Dan zyn wy zeer gelukkig. * , Maar hoe komt het, dat het witte flesje. . . be fee.' Na het geen gy gedaan hebt, zyt gy geene Kinderen meer. Ik mag u niet langer misleiden; dit alles was alleen eene beproeving. Uwe liefde voor uwe Moeder, en voor my, hebben uwe iedelheid overwonnen. Deeze opoffering is zo wel het werk uwer gevoeligheid als uwer rede : oordeel, of ons die bekoort, of wy die ook recht waardeeren. IP HlSE. Maar wy zullen nu onze gebreken behouden ? MELINDE. Ik ben byna overtuigt , dewyl gy het witte fesje verkoos, dat gy het niet zeer nodig hebt. cenie, (tegen Meiinde en de Fee.) Nu, gy beiden zyt vergenoegt, en wy gevolgJyk ook. W Erf  ftt+ D E V L E S J Ë Si : MELINDF'. Gy hebt uwe lelykheid zien verdwynen; en wy beminnen u meer dan ooit; zie, dit is het loon Voor uw verftandig gedrag. Vergeet nooit, myne Kinderen, dat in alle de voorvallen des levens het eerlykfte, het deugdzaamfte befluit het zeekerite cn beste zyn moet. EINDE. DE  D E DUIF. E L T S P E L; IN EEN B E D R T R  PERSOONE Ni1 ROSINE, 1 > Zusters. AMELIE, J ZE LIS, Vriendin van beiden. C O L Y N, Tuinknegtjei  D E DUIF. B L T S P E L< 4^y denkt aau niets , dan aan haar Duifje! . . . amelie. o Myn lief zoet Duifje, zie het daar eens in myn fchoot liggen! wat is het flil en gerust! Ho» heel lief heb ik het. ( Zy kuscht het. ) ii. deel, D d ro> EERSTE TOONEEL. (Het Tooneel verbeeld een Hof.) rosine, amelie, colyn. ( Het gordyn word opgehaalt , en men ziet Ameli& onder eenen boom zitten ; zy houd een Duif aan. haar borst ; Rofine heeft een korfje met bloemen , en ziet zeer peinzende haare Zuster aan; zy leunt teegen een Oranjeboompje; Colyn is bezig om het te begieten. ) rosine, (na watftilzwygens.')  4i3 D È DUIF. ROsiNEj, ( de fchouders ophaa% kilde.) Dat is aandoenlyk. . t . AMELIE» Colyn , hebt gy wel zaad en water in de Volière gedaan? c o L Y N. ja, Juffrouw. AM E L I Hé Daar, breng myn Duifje er in , maar voorzigtig, doe bet toch geen zeer! . . . o zagtjes, gy zoud het kwetzen. . . Zo, nu houd gy 't wel. . . Wagt, Colyn ! Ik moet het nog eerst goeden dag zeggen. . . . ( Zy kuscht, en flreeh het Duifje, ) o Myn lief mooi fchepzeltje! Ga, Colyn... (Colyn gaat met hei Duifje weg.) TWEEDE TOONEEL* EO Si NE, AMELIE. ROS INE. Waarlyk,} Zuster/, ik ben over u verwonder?, : dat  i> e b ':ü ï f.' Öat g^ u in uwe jaaren kunt bezig houden ine; een Vogel! . . . AMELIE. Maar ik veroordeel uwen fmaak voor de Bloèmen immers nooit. Waarom, Rofin'éj lacht gy my uit? om dat. . . . rqsine. Wel, 't is ook geen onderfcheid! De Bloemeri zyn voor my niets dan eene bezigheid, eene fiitïpanning; maar uwe treurige Duif is voor ü éèri Voorwerp der tederfte , der vimrigfte genegenheid; * • • " 0; amèeie: Vuurig! . . teder! . . Welk écne gekheidI ; ;' Maar evenwel een zoet, gevoelig Duifje is ai zd wel gefchikt om' ons inteneemen, als ecii Roosje; rösik-e;' - j Ik geef ook, zonder moerte, al myn' rooz'én; myne leliën ,myne oranjebloeraeri , zelf die fraaije myne, die Zelfs my fchonk, om u te vergenoegen ; en gy wilt my uwe Duif vollbekc niet geeven. üd z küi*  4i3 DE D U I ¥. AMELIE. Wat beduid al dit verwyt? Sedert wanneer twyfelt gy aan myne vriendfehap? Roiine, had ik u niet altoos lief? ROSINE. o Ik verfta het! . . . AMELIE. Hoe? Ik verfta uniet. . . . ROSINE. Laaten wy eens wat anders praaten. . . . Zélis komt van daag thuis. AMELIE. Wat zal ik haar,na zes maanden afweezigheïd, met blydfchap weder zien 1 ROSINE. Ja, dat begryp ik; want gy hebt nooit iets zo zeer bemint als Zélis, indien ik het zeggen mag. A M E-  DE DUIF, 431 amelie, ( glimlache nek. ) \ Gelooft gy dit, Zusje ? rosine. Ja , zelf uw Duif niet. amelie. Ik herinner my, dat gy voorheen my het ongelyk deed van te gelooven, dat ik Zélis boven u verkoos; maar zedert zy naarParys ging,was het als of gy van dit verkeert begrip afwaart. . . . Toen gy my dit verzeekerde, bedroogt gy my ook, Zuster ? ros ine. Nooit bedroog ik u, Amelie. . , . maar ik heb n te lief, om niet dikwyls ongerust, ontluist, en my zelf weinig gelyk te zyn. . . . Gy zyt myne eenige, waare Vriendin: Ik kan niet uitftaan,dat iemand met my uw vertrouwen en liefde zoude deelen. amelie. Gy verdient beiden, en gy zyt myne Zuster; zo dat, al had Zélis alle die hoedanigheeden, die my Dd 3 aan  ES E DUIF. san u verbinden, ik zou evenwel, u altoos het liefst hebben. . . . ROSINE. Om dat ik uwe Zuster ben ? ö. dat is w.'l koel!.. AMELIE. Zo , rekent gy dan de banden, die ons vcreenigen, voor niets ter waereld? die liefde betrekking, die het ons ten pligt maakt, ons te bemin- ROSINE. Zo dat gy hebt my maar alleen lief uit pligt? .. AMELIE. Neen, maar deeze pligt maakt myne liefde voor U nog dierbaarder. ROSINE. o Wat vcrfcheeien wy veel !< - . Maar wie komt daar? AMELIE. 't Is misfciiien Zélis. . .  BE DUIF. 453 Me dunkt, dat ik haar fti m hoor. . . . amelik, (loopt haar tegen.) Zy is het zeker. , r0s1,ne.; Welk eene blydfchap! , . Wat zon zy vryvr my méér gevoelen. Laat ik my bedwingen. (AmsHe en Zélis komen gearnit te rug. ) DERDE TOONEEL, • . vrf •(% l-rtr.o: t ' .v m?3r.I .tbho%3»3' isbo*< rosine, amelie, ze lis. tl nrrfi ; nojcntq nnnvr/ rtï isv/ , fsjus Linnen ze l is» ; Waar is zy dan ? . . .. ) AMELIE. Hier. (Jloflne gaat een weinig voort, Zélis loopt naar haar toe , cn omhelst haar. ) D d 4 £B>  S*4 DE DUIF. ZE L I S. o Rofme, 05 Amelie, wat ben ik blyde , dat ik weer by u ben ! ... ROSINE. Geloof, dat myn hart daar veel deel in neemt, AMELIE, en ROSINE. Wy wagtten u eerst tegen den avond. ZELIS. o Wy hebben ons nergens onderweg opgehouden. . . Myne Moeder verlangt zo om uwe Moeder te zien; want zy bemint haar, zo als wy elkander beminnen. Laaten wy, terwyl zy by elkander zitten , wat in vryheid praaten; men heeft zo veel te vei tellen, als men elkander in zo lang niet gezien heeft! , . . AMELIE. Eerst moest gy ons v.m uw reis vertellen. . . ZELIS. o Dat ka:: ik in eens met allemaal zeggen.  D K D ü I F. 1 425 * rosine. Hoe veel uuren ver zyt gy wel geweest? zelis. Wagt, ik heb het allemaal opgefchreeven. . . Hier in myn Boekje. . . . Hier zyn wy veertig mylen van Parys, veertig mylen heen, en veertig mylen weer, dat maakt net tagtig uuren! ro s 1 n e« en amelie, (tegelyk.) Hebt gy tagtig mylen ver gereist? . . zelis. ! Juist zo veel. amelie. Dat is verbaazend! . . rosine. Tagtig mylen in zes maanden! Wat moetgy vermoeit geweest zyn! . . zelis. Niet heel veel. Dd $ ame-  3^jL D E D Ü l amelie. o Vertel ons nu een? zo wat van Parys,. hoe vond gy 't ? ze l is,- Och,ik vond het. . . fchriklyk woelig. . . 't is een leven. . . . amelie, Gy hebt zeker dc Tuilleries cn de Opera gezien. ... zelis, Ja, maar ik heb geen zin aan de Opera, liet is er zo heet; en dan ook, men word er opgefloten als in een gevangenhuis. De Juffrouwen , die dansfen cn zingen, hebben er alleen eene goede plaats. rosine.' En men zegt, dat. de Tuilleries zulk een mooije wandeling zyn ? zelis. i Niet heel mooi. Heele lange, lange, regte hanen, een groot rond,1 met vuil water. . . . En geen een bloemetje. Denk eens, ik zogt een hee- .. a > La len  D. E P V I f. 4ty !en dag naar een Viooltje, zonder een fier tckunnen vinden. usblssdTsv ijvv >jj*i vrn ü'i dëJ nQ rosine. o Ik vind onze wilgen iaan , by de rivier, veel üflPf^p (wij y». ••::> . vM law irrt v3 } p ZE L ISV 100 En ik ook, dat verzeeker ik u wel. iu ;j»r ai.);!) i«9£«ólft . . . Itt .jfi;jtoolyf tftCJ, A MEE in. Kyk eens , boe de re:.z:gers. jokken . met ons zo, veel fraais van de Tuilleries te yerhaalen! . . . z E L i s. Nu., gy weet, dat ik oprecht fpreek, niet zo* en ik verzeker u, dat bet hier wel duizend en duizendmaal mooijer is, dan re Parys. Wat ia de lucht hier zuiver en aangenaam ! Moe vol bloemetjes ftaan de weiden. .... Hoe vrolyk is het allemaal! ... o Wat was ik bedroeft te Parys; men ziet er niets, dan hooge , lelyke, zwarte berookte muuren en huizen; in Juni is het er nog niet groen. ... o Zo gy wist, hoe dit de borst $P*nvPt.;-..,...,v si jf . / . : ' ^0-  'faS DE DUIF. rosine. Dat kan ik my heel wel verbeelden. . . . amelie. Wat zyt gy nu wel bly, dat gy uwe oude wandelingen weerom hebt! zelis. Dat beloof ik u! . . . Morgen fta ik met de zon ook op. Waar zullen wy eerst loopen? rosine. Wel, in de weiden. zelis. o Ja , in de weiden ! wat zal ik daar fprin- gen Hoor eens, ik vergat u te zeggen, dat men in de Tuilleries niet loopen of fpringen mag. • f pb i amelie, en rosin.e. (tegelyk.') Ja wel! zelis. Neen, waarlyk! .... 't is verboden; men moet  D E D U I F. '439 moet daar langzaam en ftaatig wandelen. Kyk, zo, ,. . .': ;{*ia*ll t»J %ta nam a:;. (Zv wande ft met eene belachlyke deftigheid.') ROSINE. Foei, dat's wel een lelyk Land. ... Ik hoop, dat ik er nooit in reizen zal, ZELIS. Ja, gy zult nog wel wat anders hooren, als ik u myn Journaal voorlees.. Daar ftaat alles in, wat ik geleden heb. ' AMELIE. 0 Hemel l ZELIS. En dat reeds, zo als ik 's daags te voren eerst te Parys kwam AMELIE. Hoe dan? ZELIS. Wel, op dien eerften dag trok men my twee. tanden uit j op den tweeden dag leide men wel twee  43o ?> È D U I flfc twee duizend papillottes in myn hair cn den der: derden dag pastte men my een keurslyf aan, dat my haasc dee l flikken ; maar op den agtfleü dag.... toen was 't nog veel erger. ROSINE. Gy maakt my ongerust.. ■ZELIS. Toen bragr men my op een Bal. AMELIE. ■ ■' Is 't anders nier! Maar ik meende, dat een Bal zo heel mooi en vermaaklyk is. ZELIS. o Gy denkt daar zeer verkeert van ! De voorbereidsels alleen zouden een Mensch , voor altoos, daar van afkcerig ötftêfceh Zo gy wist, wat een Toilet voor het Bal zy J 'cis de pynelykfte en tevens de zötfte Zaak. ROSINE. " Verhel het ons eens vim ftukje tot beetje. . 'i i jS E-  B E O u i 'F. 431 ■J^ai Uvt nsiain. ttb vs r:>...;;j::fi nsoi n,'f T zelis. üsillEfilq trt'uj na ;anfi r.vrn jjiid cs , tobbql Hoor, ik had Welgroote zin, ooi naar een Bal te gaan. . . Want men had my helaas!-van niets gefproken, dan van het Danfen en het Collation j en ik had niets meer gevraagd; ik wagte dien dag met veel ongeduld. Eindelyk, die dag kwam, en men zeide my, dat men my als een Herderin kleden zou. amelie. Als een Herderin ? Het kleed Was ten minften Wel uitgekozen; het moet om te dansfen heel gimaklyk zyn. ' zelis. Ja wel, gemaklyk, allerliefst, dat zeg ik jé! Zy hebben , daar te Parys, grappige denkbeeld-én van Herderinnen; gy zult het zelf zien Éérst plakten Zy my boven op myn hoofd een ysfelyk, ysfelyk groot kusfen. . . . amelie, en rosine. QegsIyk.J Een kusfen! 2ÈLIS; • ' Denk, een kusfen ! En dat noemen zy een  452 DE DUIF. Toque. En toen maakten zy dat kusfen vast met fpelden, zo lang als myn arm; en toen plaatften zy daar, ik weet niet hoe- veel , valsch hair «p! . . . . AMELIE. Valsch hair, en gy hebt zulk fehoon hair ? Z-ELIS. Dat zegt niets. Men moet valsch hair hebben. Zy houden zo veel van de kunst, dat zy die ook gebruiken, als het onnodig is; ja, als het foei lelyk ftaat: en zo maakten zy my met hun verwecseht hérifon een monltrueus hoofd. ... En toen zetten zy daar een heelen grooten hoed op, en op dien grooten hoed alweer gaas en lint , en boven dat gaas en lint alweer een grooten bos bloemen, en op die bloemen alweer een half douzyn pluimen; de klcinlle was wel twee voeten hoog. - ' ROSINE. Schei toch uit gy vergroot dit zeefeer Wel, myne lieve Zelis, hoe zoud gy de kragt gehad hebben, om dit alles te kunnen torsfchen"? ZE»  d £ d u i p: ZELIS. Ik had het ook heel benaauwt; ik kon my niet bevveegen , of omkyken; want dan verloor ik het evenwigt; en ik zou omgevallen zyn Ik wierd daar na gekleed ; ik kreeg myn nieuw keurslyf aan, dat my byna het ademen belette} toen kreeg ik een Confideration ook nog aan. AMELIE. Wat is dat toch, een Confideration ? ZELIS. Wel, dat is een foort van panier, gevult met paardenhair, en allemaal metyzer gemaakt, heel, heel zwaar: men fchilue my op in een kleed allemaal met bloemfesteenen opgelegt; toen bragt men my op het Bal; en men zei: pas wel op, dat gy uw rood niet afveegt. Verhaven uw kapzelniet.... Kreuk uwe kleeren niet, en wees vrolyk! ROSINE. Myne arme lieve Zèlis! ... En kont gy nog wat danfen? ZELIS. Ik kon pas gaan. H. DEEL. Ee AME£  434 E> E DUIF, AMELIE. • Men liet u evenwel uwe vryheid op het BaL ZELIS. o Gy weet er niets van ! Men plakte my op* een bankje, en belaste my daar zo ftil te blyven zitten , tot men my kwam haaien. Ik bleef lang wagten , want ik zag er zo bedrukt en naar uit, dat niemand kon geloven, dat ik ook vermaak had in te danfen. Ja , eindlyk kwam er iemand j maar de plaats was al bezet. ROSINE. Hoe? dit begryp ik niet? bezet! ZELIS. Wel ja; op' zulke Bals danfen die Juffrouwen bet meest, die het meest heen en weer loopen. Zy laaten haare plaats bewaaren. AMELIE. Wel, heeft ieder dan daar geen plaats ? . . . - R O-  P E DUIF. 43Ü R d ' ï >TE. En ik vind het zeer onbeJeeft, dat meil eeq ander belet om' ook eens te danfen. ZELIS. o He! op dat Bal waren Juffrouwen, die nog al veel erger als onbeleeft waren! Zy waren zo onbillyk , dat zy met myne verlegenheid en pynlyk voorkomen lachten; zy zagen my met een fp< ttig gelaat onbefchaamt aan , van myn hoofd tot aan myne voeten Wat ftond dit baar lelyk! En toen ftaken zy de hoofden by een, en lachten zo hard op, dat het waarlyk fchande was.' AMELIE. Wel foef! Hoor, gy hebt nog niets gezegt, dat my zo verwondert. ZELIS. Ik zag er zeker mal genoeg uit; maar ik was Verlegen en ongemaklyk: hadden zy my niet be« hooren te beklagen, én te excufeeren ? ROSINE, $n wagt maar: laaten zy hier ooit Buiten ko«> Ee s mëüf  &6 HE D U I F. men , met haar toques, haar confiderations, haar pruiken , en haar rood! Dan zal ik haar ook eens wat goed uitlachen! Dan zal ik ze uittarten, om eens tegen my te loopen: wy zullen zien wat zy doen kunnen ; of zy ligter over een llootje kunnen fpringen dan ik. AMELIE. Neen , Zusje, wy moeten nooit nadoen , dat wy lelyk vinden; het voorwerp eener kleine befpottirig te zyn , is een gering ongeluk; maar het is eet) groot, zich overtegeeven aan die gevaarlyke neiging, om dat men dan aantoont, dat men on« billyk en boos is. ROSINE. tiet is evenwel droevig, dat men, om een fraaije Rol te [pelen , zo maar alies moet verdra*, gen! AMELIE. Ja, maar de verongelykte heeft altoos alle goede menfeben aan haare zyde: rekent gy dit niets? ROSINE. • $ Neen, ik heb duizendmaal liever, dat Amelie my  DE DUIF. 4'j? my goedkeurt, dan dat alle die lelyke kleine Juffrouwtjes , die onze Zélis zo uitlachten , my preezen Maar kom aan , Zélis , vertel dan, hoe het al verder ging. Danste gy eindlyk nog? zelis. Wel neen ik. De plaats bleef bezet; eu wel haast lieten alle danfers my alleen. rosine. Lieve Meisje, dat was naar! En was de Zïkü nog al mooi ? zelis. Nietmetal; en het was er zo ondraaglyk heet, dat ik, hoewel ik ftil op myn bankje bleef zitten, door nat van 't zweet was. amelie. En is dit nu dat groote vermaak? Is dat nu een Feest? . . . Dat's een verfchil met onze Bals hier Buiten! daar wy zo danl'en, en zo vrolyk op zyn, en daar het zo frisch en vry is. zelis. o Wat ben ik bly, dat ik weer buiten ben! E c 3 Maar  43^ DE D V t fi Maar laaten wy eens praaten van morgen. IÏ£ htb zo een trek, om naar de Boerdery te gaan, daar zulke lekkere melk is. . . Maar, apropos, b"e is 't met de goeije Moeder Nicole ? Is zy met biaaf oud geworden ? AMELIE. Neen , zy blyft zo al, en zy is nog even goed en vriendlyk. ZELIS. En het witte lammetje, dat zy my belooft heeft? . . . A M E L 1 Et Ach, dat is dood. ZELIS. o He! . . . Nu, ik had daar een voorgevoel Van, toen ik het verliet. Heugt u dat nog vyel? AMELIE. Jn , heel wel, Zélis. Maar Nicole heeft een ander voor u opgevoed. Z E L i S. En gy, Rufme, hebt gy van dit jaar veel bloe- indi ? R.O-  DE D U ï F. 43? ROSINE-. De myrte, die ik van u heb, is nog.fraaijei' dan voorheen. Ik was er twee dagen magtig ongerust over; de noordenwind had haar zeer getroffen , maar onze Colyn heeft er zo opgepast, dat zy Weer beter is. , EELIS. Zo, Colyn, ik zal hem gaarn weder zien. ROSINE. o Hy is onzachlyk gegroeit. ZELIS, (iegen Ameiïe.") * En de Volière ? AMELIE. o Zélis, ik heb zedert drie 'maanden zo een fraai Duifje ! Ik vergeet alle de andere vogels om haar ; zy verftaat my. Zy kent my , en vliegt naar my toe. Ach, het is zo lief! ZELIS. Wit, denk ik? Ee 4 A ME;  Ja! . . . als fneeuw! ZELIS. Én met een zwarte kring om den hals? AMELIE. Met. ZELIS. o Laat het my toch rasch zien, dat bid ik u S AME L IE. Ik zal het u zo brengen. ZELIS. Heeft het u heel lief? AME L IE. o Dat kan ik zo niet zeggen, dat's verwonderlyk. ZELIS. Draag er toch wel zorg voor. AME-  lp E DUIF. 44ï amelie. Ik kon het niet op my verkrygen , het te kortwieken ; zo dat, ik ben nog al een beetje verlegen. rosine j' (ter zyden. ) Wel, dit is een gewigtig gefprek. zelis. Neemt gy het Duifje, als gy wandelt, niet mede? amelie. Altyd: ik laat het nooit in de Volière, dan als bet niet anders kan. rosine, (ter zyden. ) Zou men niet zeggen, dat zy van eene Vriendin fprak. Ik kan het niet langer uitftaan. ( Zy gaat weg.) amelie. Waar gaat gy nu weer heen, Rofine ? rosine. Ik ga bloemen voor Zélis haaien. Ee 5 AmkS  44&. DE D U I .F. AMELIE. Kom dan by ons aan de Vollere. Ik ga Zélia daar na toe brengen. ROSINE. Gied! (ter zyden.) Ik zal er voor haar zyn? £ Zy loopt heen. ) VIERDE TOONEEL. ZELIS, AMELIE. / Z E L t s, Amelie aanziende. War loopt zy daar fpoedig weg van ons. . . , (bbeelt haar ook iet ? . . . AMELIE. Ik weet het niet; maar gy weet, Zélis, dat Rofine fotntyds gullen heeft, die men niet kan uitleggen. Zy is goed, gevoelig, maar zy ontrust zich om allerlei beuzelingen. . ZELIS. ja, 't is een raer Meisje. Zy vind behagen in ,. - zich  D 'E Ü U f F.* 443 teich te kwellen. Zo [k\s\ zy heeft u heel l;ef, •en gy haar ook, maar zy vertrouwt-É met; dfo js toch liegt. Alle kleinigheden rm.aken Laar mi eilyk of ongerust; ik geloof, dat ukii dit jalouzie poemt. Maar ik heb san haar gezegt , dat zy 'myne Jieffte Vriendin was. Zo zy my wantrouwt, hoe kan zy my dan waarlyk liefhebben? Zo zy my gelooft, waarom is zy dan jalours? Hoe het is? ik begryp die jalouzie niet. ZELIS. Dat is, om dat gy redelyk zyt, en Rofine in dl| jftuk het niet is. AMELIE. Hoe zullen wy het aanleggen , om haar daar van te geneezen? ZELIS. ïk weet het niet! ik vrees, dat dit heel moeilyk zyn zal. AMELIE. Kom, laaten wy by haar gaan. . . . Maar wat heeft  444 B ï. D U I F. ieeft Colyn te zeggen ? Hy ziet er, dunkt my, z* verlegen uit. V Y F D E TOONEEL. ZELIS, AMELIE, COLYN. AMELIE. Wat is 't, Colyn? COLYN. Ach, Juffrouw. AMELIE. Wat dan ? ZELIS. Spreek wat is er gebeurt ? C O L Y N. Een ongeluk. AMELIE. Ach, myn Duifje, myn Duifje! C 0-  n E T> U I Fi 445 colyn. Het is weg! amelie. o My! o my! colyn. De Volière was open, cn de Duif zie ik niet; zelis. Ga heen , Colyn. . . . (Hy gaat heen. ) Lieve Amelie , ik verzeker u , dat ik veel bedroefder ben over 't verlies van uw Duifje, dan over dat van myn wi: Lammetje. amelie. oMyn lief, arm Duifje .... Had gy het nog maar eens gezien, Zdlis! zelis. Mooglyk zullen wy het nog vinden. amelie, Daar durf ik my niet mede vleijen! Ach, ik moest het ook gekortwiekt hebben.  445 D E - D U 1 ?. zelis. Ach , ik denk Maar ik durf het u üict' zeggéft, ZESDE TOONEEL. zelie, amelie, rosine, ( mei e.vi overdekt korfje. ) ■ rosine, (Zy hlyft aan den ingang Vatl het Tooneeifaan.) . Zy zyn ontflelt, amelie. H& >r ik daar myne Zuster niet ? zelis. Ja^ zy is ?t, ame tlMi Ach, Rofme! . . . rosine, jk weet uw ongeluk, cn ik zie dat het groote? is ,  D E DUIF. fyf is, dan ik dagt, want gy fchynt er zeer bedroefd over. ame li Ei Op welkeen fchertzenden toon. .... Hoor, Zuster, toen gy zo bekommert waart over u\V Myrte, heb ik zo niet gedaan, rosine, (ter zyden.) Dat verwyt treft my. . . . Verdien ik het dan ? { Zy mymert. ) zelis, Gy hebt ongelyk, AmeFe. Rofine bemint u; zy moet dies deelen in uwe droefheid : en ik, fchrei ik zelf niet over uw Duifje ? Zou zy u minder als ik lief hebben ? ame lis. Lieve Rofine , bedroefde ik u daar? vergeef het my, rosine, (ter zyden.) Myne verlegenheid vergroot. . . ach, wat hef*' ik gedaan? AME'  ^3 DE D U I F. ame l 1 e. Omhels my, Zusje, wat fcheelt u doch? . . «, {preek! . . . rosine, ( omhelst haar.') Amelie. amelie. Wat dan? rosine, (zeer verlegen.) Zo gy uw Duifje weer vond, zoud gy verblysl zyn ? amelie. Hebt gy het dan ? rosine, (zeer verlegen.) Neen; 't is maar een vraag. zelis. Die vraag komt my vreemt voor. Rofine, gy ziet voor u, gy zyt fpraakloos o Het Duifje is niet weg; gy weet, waar het is ! amelie. Hoe? Zélis! kent gy myne Zuster in ftaat, om my  D E D U I F. 449 my te bedroeven , en een fpelletje te maaken van myne vrees ? Neen, Rofine is wel eens wat onbillyk, maar zy is zo oprecht als gevoelig; ik ken haar hart; ik verdenk haar niet. zelis. Laat zy zich dan verdeedigen. ! . . Maar kyk, kyk eens, hoe rood dat zy word. o Zy ziet er' misdaadig uit! asiel ie. Wat beduid dit? zoud gy, Züster, in ftaat zyn. . . ; r 0 s i n e, ( fchreijend. ) Ach, lieve Amelie. amelie. Rofine .... waar is myn DUifje, zeg my al« les. zelis.' Wel, Rofine heeft het u ontroofd; dat blykt klaar. amelie. Zegt gy niets, Rofine ? li. deel. Ff zs»  45