GESCHENK VAX DR. EELCO VERWIJS. 1880.  ' D E . GESPREKKEN MET E M ï L IA: EERSTE D E E U   D E I GESPREKKEN M E T E M I L I A s Uit het Fransch vertaald, naar den vierden drukt BOOR, E, B E K K E R3 Wed. Ds. WQLFF. EERSTE DEEL in s'GRAVEN HAGE, By, I S A A C van C L E E F. m d c c l x x x v i i.   MET È M ï E I A» EERSTE GESPREK; e m i l i A: JMCoeder, ik héb myne Catechismus nü terdeeg geleerd; belieft gy dat ik by u kom borduuren Ö lieve Maatje, kom hier, kom hier, ik hoor trommels . kyk, het zyn Aapen, zy gaan hier 'voorby; moeder; Ga met uwe Gouvernante, aan 't venster', myh Kind; als zy voorby zyn, kom dan by my, oiö aan uw werk te gaaii. ( Èmilia gaat aan H vensier, en komt vervolgens weerom.: ^ t.' DÈfifc, A ' SMïr  ö BE GESPREKKEN E M I L I A. Ik heb alles gezien; maar Moeder., waarom kwaamt gy niet aan 't venster? Vindt gy dit niet heel mooi? . , MOEDER. Niet zeer byzonder. Daar, daar is uw werk; gy zult tot aan dit bloempje voortborduuren. E M I L I A. Goed, Moeder; maar waarom hebt gy geen zint aan de Aapen ? ó ik hou er zo kragtig veel van ! MOED E R, Waarom houdt gy er van ? E M I L I A. Om dat zy zo potzig zyn. Zy vermaaken my zo zeer. Zy zien er zo grappig air. M O E I) ER. Zo gy haar eens van digtby zaagt, dan zouden zy u zo niet bevallen: dan zond gy zien, dat zy boos van aart, yalscï?, verraders en dieven zyn. E M I L 1 A. Jawel! . . . Nu dat's jammer! . . . Maar dewyl ik die maar uit het venster zie, zullen zy my niet byten : wat zien zy er evenwel raar uit. '. Jk wou haar toch zo graag eens van heel digtby zien. MOEDE R. Wel nu, wat is dan een aap? want vermids gy die zp bemint, zult gy ook zeker weeten wat een A^p is. e m r-  jyl ET. E M I L I A. 3 E M I L I A. Bat is waar; een Aap is een dier. MOEDER. Is hy dan gemaakt als een hond of een 1I I L 1 A. 'De menfehen zyn dan dieren? He! Moeder, éé is wel aarti^; zyn wy alle bei dan ook dieren? A 2 Mxa gelukkig te [zyn ? A 3  * }) e gesprekken moeder. Eiken leeftyd heeft zyne pljgten, zyne berglieden , zyne vermaaken. e m i l i a. Moeder, zie myn werk eens; 't is immers niet flegt ? moeder. Is het gedaan ? Ik heb H gezegt niet opteftaaa voor dat uw taak af was. k m i l i a. Maar waarom , Moeder? m o e d e r. Om dat men zich moet gewennen ergens aan te blyven , en dus zonder rede niet van 't eene werk aan 't andere gaan. e m t l ia. Maar, Maatje, 't is . . . om . . . hc . . . moeder. Als ik u gezegd heb , wat gy doen moet, das meen ik, dat gy zonder tegenfpraak u daar aanbehoort te onderwerpen. e m i l i a. Goed, Moeder, ik zal gehoorzaam zyn; maar laat ik n eens mogen vraagen, waarom gy fomtyds wel wilt hebben, dat ik u iets vraag, en u alles wat ik denk zeg, maar dit op andere tyden verbiedt ? m o e p e r. Ais wy met elkander praaten, 't zy om u te  MET E M I L 1 A. 7 onderwyzcn , of te vermaaken, clan hebt gy wyheid om my alle uwe denkbeelden mede te dcclen- dit is my zeer aangenaam, en dan antwoord iku altoos; uwe vraagen zyn.dan wel geplaatst. Maar als ik u regels voor uw gedrag voorlchryf, dan kunt gy niets beter doen dan zwygcn en gehoorzamen. E M I E I A. Hoe dat, Moeder? MOEDER- Uit eerbied en uit erkentenis. Heb ik u oöit iets bevolen, dat u niet gelukkig maaken moest? E M I £ I A- Nooit, Moeder. MOEDER. Ik heb my, zo als gy weet, altoos gefehikt. *m u na uwe vatbaarheid rede te gecven vanmync kevelen: waarom zyt gy my dan ongehoorzaam? E M I L I A. Dat is waar, Moeder, maar ik beloof u, dat ik „ooit weer zo verkeerd zyn zal.. . Als wy evenwel te famen praatcn, dan geeft gy my de vryhcid om al te zeggen wat ik wil ? MOEDER. Wel zeker. E M I L I A. Praatcn wy nu, Maatje ? MOEDE R. Wel my dunkt van ja; hoe komt het u voor? A 4  m gesprekken e m i l i a. ). r£< dan zal ik u zo veel, zo heel veel zeggen » . Maar, Moeder, waarom ben ik toch in de waereld? \ moeder. Kom, zeg gy dit zelf eens. e m i l i a. Ik weet er nictmetal van, Maatje. moeder. Wel, wat doet gy zo al den heelen dag door?- e m i l i a. Ik wandel, ik leer, ik fpring, ik drink, ik #H en als ik heel zoet geweest ben, dan praat * met u. moeder. Zie zo: tot nn toe, zyt gy in de waereld om te drinken, te eeten, te fhpen , te lachen te Ipnngen, te groeijen , fterker te worden en te»m*, zie daar, wat gy nu. te doen hebt; naar tnate gy nu grooterword, zullen uwe bezigheden Ook.veranderen. Dan zult gy in de waereld zvn met om te danfen -e fPringen,en anderen tot hst * zyn; maar gy zult er dan zyn om te werken ?umg te zyn, andere, pligten te vervullen, es andere tydkortingen te genieten. e m i l i a. Anderen tot hst te zyn, Mama? Ben ik tot last? moeder. Wd zeker, want gy zyt.een Kind, em 1-  MET e si I L I A, $ e m i l i a. Maar een Kind is een perfoon. moeder. Een Kind is een Kind, dat met er tyd een re-, djlyk mensch Worden moet. e m i l i a. Maar wat ben ik dan nu, nu ik een Kind ben? moeder. Hoe, gy zyt al vyf jaar* en gy hebt nog nooit overdagt wat gy zyt? Poog dit eens alleen uit te vinden. e m i l i a. Maar, Maatje, ik vind nietmetal. moed e r. En ik vind, dat een Kind een zwak fchepzel is, dat van ieder een afhangt; dat een Kind onnozel, onkundig, onbedagt, lastig, onbefcheiden is ... - e m i l i a. Hoe, heb ik alle deeze fouten ? moeder. Het zyn die van uwe jaaren. Gy ziet nu wel, dat een Kind alle de goedheden , die men daar voor heeft ,• alleen aan de liefde zyner Ouders ver-*' pligt is , en dat het aan andere menfehen niets dan tot een grooten last zyn kan. e m i l i a. My dunkt, dat ik zo heel heel zwak niet >en. A 5. m o e-  ïa » B GESPRAKKEN Moeder. Een öag met de ruist kan „ omwerpen, dooden e m i l i A. Maar kan een Kind zich dan niet als een ander verwee ren ? 51 o e d e k. Zyne onkunde, en onbefuisthcid beletten het gevaaren te voorzien, of te ontwyken; en zvnc zwakheid maakt het weérloos. Het heeft altoos iemand noodig, die het oppast, die het bewaart«iemand is echter tot dit moeilyk werk verpïigf *wyi het Kind niets daarvoor geeven kan j heus alleen door zyne goedheid, leerzaamheid, door zyn eerbied voor hun, die hem helpen, dat het zich vleijen kan die lieden te behouden: want zo het Kind geemlyk is, zo het ondankbaar is zo zyn hart niet gevoelt, hoe veel men het vcrpli-t dan verzwakt het fpocdig het natuurlyk medely! den, 'twelk het heeft opgewekt; ieder zal het verlasten, en het zal zeer te bcklaagen zyn. * m i l i a. Maar, Moeder, is myne Bonneniet vcrpligt voor my te zorgen? moed e r. Die Vrouw draagt zorg voor u, om dat ik haar daar mede belast heb; maar ik kan haar niét beveelenu lief te hebben, .o gy u niet beminlvk maakt. En zo gy ha*r met ftuurschheid, of ondank-  MET E M I L I * dankbaar behandelde, dan zou ik te redelyk zyn, em te vergen , dat zy u deeze diensten bleef doen; ik zou haar zelf verbieden by u te gaan. E M I E I A. Dan zou ik my zelf ontkleden. M O E O E R. Denkt gy daar in Haat toe te zyn ? E M I L I A, Welja, Moeder. MOEDER. Laat [Sseas zien: doe uw Jurk uit, de CeÖ lier af. E M I L I A. Daar is de Collier al los. MOEDER. Nu de Jurk. E M I L I A. ö Die zal ik ook wel krygen Maatje lief, blieft gy de haaken eens los te maaken? MOEDER. Neen, gy moet het zelf doen, want gy denkt * dat gy niemand van doen hebt. E M I L I A. Maar ik zal het overige doen. MOEDER. Dan moet gy iemand hebben om de haaken los te doen? . . • • Doe uw Collier weer aan. E M I L I A. Maatje, dat kan ik niet doen. MOR-  •» e GESPREKKEN MOEDER. • Gy moet dan iemand hebben om uw Collier I» flrikken. Oordeel nu uit zulke beuzelingen , hoe* Jioognoodig gy uwe Bonne hebt; hoe omzichtig £y moet zyn, om haar niet te verftooren, op dat zy u niet verlaat; want zo zy u door uw fchuld verlaat, dan blyft er geen grond oVer, om iemand •in haare plaats te ftellen. E M i l I A. Wel, Moeder, dan zou ik wel te beklaagcr* £yn, ik heb nooit daar aan gedagt! Och ffe ! ik kan niet opftaan of te bed gaan, niets , niets ak leen doen. MOEDER. Gy begrypt dan wdl, dat men, als men ieder een noodig heeft, dat men dan zachtzinnig, beleeft, dankbaar zyn moet? dat men zyn humeur moet beteren, leerzaam zyn , dat men goeden raad moet volgen; dut men ook moet begrypen , hoe hy, die ons poogt te verbeteren, belang in ons neemt; en ons een middel aanwyst, om ons te doen beminnen. E M I £ I A. Ik heb nooit aan dit alles gedagt maar ik geloof toch uiet, dat ik heel heel boosaartig ben. MOEDER. Men fs in uwe jaaren onbedagt, en zeer achteloos.  £ M I L I i> Maar nu zal ik er aan denken, en ter deeg op my zelf pasfen. En ik zal myn Bonneookmagtig liefhebben , om dat zy zo veel voor my doet... * Maar, Moeder, is het niet waar, dat ik van vee* le dingen niets Weet ? MOEDER. Dit niet alleen , maar gy ziet nu wel dat gy niets weet, dewyl gy niet eens Weet, wat gy zyt, -— waarom gy hier zyt. e M I l I A. O, dat weet ik nu, en zal het Wel onthouden. MOEDER. Gy leert wel wat heel fpoedig , dunkt my. e m i L I A. Zie daar, Moeder, myn taak is af: gelieft gy ■myn werk eens te zien ? M O E D E Ri Kom. ... Dit is goed. Als gy nu moede van praatcn zyt, kunt gy gaan fpclen. E m I L I A. Maatje, dewyl gy nu over my voldaan Zyt, zo Verzoek ik u, dat gy my een groot plaifier geliefdte doen. MOEDER. En wat zou dat zyn ? E m i l i A. Vertel my de historie van die Dame, waar over gy gisteren met Vader fpraakt. MOE*  .14 B Ê GESPREKKEN moed e r« Gaarn, zo gy wilt luisteren. Djczc Dame was Ac Wecluw van een aanzienlyk Man. Toén hy fticrf, bleef zy zonder middelen en met een Zoon en eene Dochter over. .... e Jl 1 l 1 a. Hoe hiette die Zoon V moeder. Gy kent hem niet. E M I L I A. Maar de Dochter dan ? m o e d e r. Julia. Eens zcidc zy. „ Myn Kind, ik ben „ niet ryk. Ik heb meer gedaan dan ik koude om uw Broeder tc bezorgen. Tot nu toe onderfcheid hy zich van de jonge Officiers door „ verfland en eerzugt; hy zal wel hoop ik voort„ komen, en dan kanhy voor u zorgen. Maargy „ bezit niets, ik ben niet in Haat om u Meesters te „ gceven, of aangenaame talenten tc bezorgen. „ Gy kunt des alleen door deugd, en naaryver 5, zulke begaaftheden verkrygen , die u gelukkig „ kunnen maaken. Ik zal u hier toe behulpzaam 5, zyn; myne ondervinding en waereld - kennis 5, zullen my daar toe in Haat Hellen. Zo gy h „ niet geacht en bemint maakt, zo gy door uwe „ perfoonclykc hoedanigheden niet inneemt, dan „ zult gy nooit uitzichten hebben en uimmer Sj trouwen." e m  M Ë T ,Ë M I 1 A* *5 E M I L I A. Moeder, tvaarom zejde die Dame dit? MOEDER. Omdat Julia arm was, en als men niets heeft, dan moet men beter dan een ander zyn, zal mea gezogt worden. E M I L I A. Ik zou althans geen Man willen hebben, die arm en boos was. MOEDER. Gy moet het dan ook wel natuurlyk vinden , dat eenMangeencbooze arme Vrouw wil hebben. E M I L I A. Dat is waar , Maatje. Nu ? M O E D E R. Nu , Julia had een liegt karakter; zy was knorrig , 'lui, grillig , gaf altyd aan anderen den fchuld, zy was omtrent haare Moeder ondankbaar , die, om haar te verbeteren, haar in een Kostklooster beitelde. liet voorbeeld baars Broeders had niets uitgewerkt. Hy Helde in zyne Moeder het grootfte vertrouwen, en droeg haar den hoogften eerbied toe. Niets kwam hem zo ysfelyk voor, dan haar tc misnoegen of te bedroeven. Julia miste een yoordeelig huwlyk, dewyl de berichten , die men van haar kreeg, zeer ongunstig waren; men wilde haar des niet hebben , hoe zeer haare. fraaiheid dien jongen Heer had verblind.  DE GESPREKKEN E M I E I A. En hoe is 't met haar gegaan? MOEDER. vy bleef in het Klooster j, en zal er wel altods I :yven. E M I L I A. Maar zy zal zich nog misfehien verbeteren» MOEDER. Als men zekere jaaren heeft, myn Kind, dari verbetert men zich niet meer. Als men dit in de kttidschhëid verzuimde , dan wordt het byna onmooglyk. De eerfte nadeeïige indrukken', die men gaf, wischt men niet uit. E M I L I A. En waarom dat? MOEDE R. Waarom kan ik u niet beweegen , om den Heer de Yerville zonder fchrikken te zien ? E M I L I A. Dat komt, om dat hy my eens bang gemaakt heeft, door de lelyke aangezichten, die hy tegen my trok. MOEDER. En om die rede gelooft gy, dat hy nooit iets doet dan-kleine Meisjes bang te maaken ! Gy vindt het gemaklyker, u by uwe eerfte aandoeningen tc houden, dan te gaan onderzoeken, of die man , zedert gy hem zaagt, in dit opzicht Verandert is. Wees des niet verwondert dat andere lieden ook zo doen; E M i*  gf ET E M I t I A. tf f ini i l i a. Maar is Juffrouw Julia clan heel mooi? . M O E ü Ë R. Zeer mooi; maar niet beminlyk. E M i l i a. Is het dan beter, dat men beminlyk, dan dat men mooi is? . .'. Nu Maatje, ben ik mooi ? MOEDER. Tot nog toe zyt gy 't niet. E M I i- i A. Maar waarom zegt ieder een dan, dat ik beïtoorlyk ben ? MOEDER. Dat zal ik u morgen zeggen. Ga nu fpeeleu , tot dat wy wandelen; diverteer u wel, dewyl gy wel gewerkt hebt. TWE E»  D Ë OËSPREKKËÏt *8 TWEEDE GESPREK. ÜMTecder, hoe noemt men Neen, dat is het niet, 't geen ik zeggen wilde. . . » Moeder , gy hebt my belooft iets te zeggen, gelieit gy dit nu wel te doen ? m o e d e r. Wat was het, myn Kind ? 4 m i L 1) Ai Wel waarom , als ik niet mooi ben , dat men altoos zegt, dat ik bekoorlyk berl ? moeder. Men kan bekoorlyk, of bevallig zyn, zonder eigeniyk mooi te Weezer!, eïi ook zeer mooi, zonder bevallig: want e 11 I t IA. Ach, Maatje, dan wil ik liever bevallig dan mooi zyn. En om dit te zyn , moet men wys , Voorzichtig en niet onbefcheiden in het praaten. zyn; niet waar, Moeder ? moeder* Zeg my, of gy mooi, dan of gy bevallig zyt, e m I L I A.' Maar ik geloof, moe-  MÉT £ M I L I A'. moeder. Nu, wat van beiden? e m i l i a. Mooi, Moeder. moede r. Wat is dan 'toch , mooi zyn ? e m i l i a. . Ik bcgryp ei- wei iets van , maar ik kan het niet zeggen: moeder'. Als men een Meisje mooi noemt, dan moet zy zeer blank zyn, feboone groote oogen , een fraaie heus, en een welgemaakte mond hebben; regeimaatigè trekken, het hair welgeplant; het gcheele postuur aangenaam; geen grillige gemaakthcedert hebben, geen norsch voorkomen niet fpotagtig * 'maar voorkomende en zedig zyn; e m i l i a: Ha, zo als myn Nichtje? moeder. Ja : . . . Wel nu, bezit gy dit alles i £ M 1 L t Ai Maar, niet zo alles juist. moeder: Gy zyt des niet mooi: e m i l i a. Wel waarom zeggen de meeste lieden, die hier komen, dit dan? B 2 MOE-  20 DE GESPREKKEN m o e j) e r. I 'cht gy mok geoord , dat men tegen andere kinderen, die niet mooi waren, dit ook zo gezegthceft? E M I L I A« Daar heb ik nooit op gelet. w o e d e r. Deert men Ju dan nooit gevleid, als gy het niet verdiende ? Bedenk u eens wel, E M I L 1 Ai Dat doe ik. Ik geloof, dat dit zyn kan; maar terwyl men my prees, dagt ik ook , dat ik dit yerd faldc, of dan vreesde ik heel zeer, dat Moeder mv het tegendeel zoude zeggen Ach! zie, ik meende ook eens, dat men met my (potte. m o e de r. Dït alles was zo niet. Het is eerie valfehe bctóeftheid; die zeer kwalyk geplaatst wordt, die ons uTsmaakt,datmen verpligt is, cm, als men ergens koomt, alles te pryzen wat men daar aantreft, van de Dame af'tbt fiaar fchoothondje 'toe. Gy hefet immers lieden gezien, die, oflehoonmvn hondje hen ui de benen wilde byten, tóch uitriepen: „ wat is dit een lief hondje!" Gelooft gy dat dit compliment welmeenend was, en dat Rozetje dit verdiende V E M 2 L I A. o Neen, moeder. Wel nu: zy, dien wysmaken dat gy mooi zyt, mee-  MET E U I L I A- S¥S meenen liet alzo weinig, als wanneer zy liet tegen Rozette zeggen. Zy wcetcn niet, of gy het verdient, en het kan hun niet eens feheclen. E M I L I A. Wel foei, het is heel lelyk dat men zo fnreekt. M O E D È R. Daar hebt gy gelyk in, myn kind; men moest veel liever zwygen. Luister nu; alle verftandige jongelieden maaken ook niets byzonders uit zulke complimenten, ja zyn er wel eens misnoegd over. Het is gek, of wel ligtzinnig, zulke praatjes te houden; maar het zou nog gekker zyn, daar na te luisteren, of er grootsch op te zyn. E M I L I A. Ach, Moeder, zy zullen my niet meer foppen Maar .het is immers waar, dat als ik zeer verftandig ben , dat ik dan bekoorlyk worde ? zo zcgttmyneBonne, en gy ook wel eens , Maatje. M O E I) E R. Daar is iets aan; en als wy dit zeggen is het zo : maar bedenk wel, dat men , om bevallig tc zyn, alle daag iets beter, en iets redclyker moet worden. E M I L I A. Ik zal altoos zo zyn; van daag begiii ik, en nu ga ik volmaakt worden. MOEDE R. Wat verftaat gy daar door ? E M I L I A. Altoos wel te doen. B 3 MOE-  S2 D t GESPREKKE 3S moeder. Gelooft gy, dat dit gemaklyk zy? e m i l i a. Ja, Moeder, men moet het alleen willen. moeder. En hoe zult gy dit aanvangen % e m i l i a. Dooi; altoos tc doen, wat myne Gouvernante en, gy my zullen beveelen; en niets anders te doen. moeder. Begin, dan met u wel tc houden. e m i l i a. Goed, Moeder, zo ? moede r, Ja, de voetjes buitenwaards .... zo!., clat's heel goed. Hebt gy van den namiddag, toen ik Gezclfchap had , gefchreeyen ? e m i l i a. Ja, Moeder.; maar ik durf u het fehrift nietlaaten zien; het is zo bedroefd flegt! en zo gekrabbeld ! .... moeder. Zo , gy hebt dan npg het voornemen niet, om. Volmaakt te worden Daar, daar zyn uwe, voeten al weer verzet, en uw hoofd e m i l i a. Ik heb het al veranderd : zie, Maatje! Gelieft gy my toe te fiaan, dat ik nog een blad fchryf ?. Och, ik weet vast, dat het nu beter gaan zal. M OE-_  PET EMILIA. M O E D E R. Zeer gaarn, Zet u aan dit tafeltje Zit gy goed? E M I L ï AK Ja, Moeder, MOEDER. Gy houdt uw pen niet goed Uw hoofd iste'fcheef. .... Uw fchrift legt niet recht voor u. Gy haart u te veel. Pas op., 't Ongeduld gaat niet met de volkomenheid Het Ipyt my ; doch dit fchrift is niet beter dan bet voonge. E M I E I A, Maar hoe moet ik dan doen? ..... & Sa n0S Cens beginnen. MOEDER. Neen, gv deedt dcezen dag genoeg. Alles heeft zyn tyd. Gy moet u maar- toeleggen om alle daag ginder fiegt te doen;- maar-men kan-in geen dagleercn fchryven, noch zelf zich in zo weinig tyds verbeteren., Hebt gy dan ai vergeeten, 'wat ik. gisteren nopens uwe jaaren gezegt heb,, en wat gy in de waereld te doen had? E M I t I A.. Ach, vergeef het- my! . . . . nu bedenk ik: het! .... Ik ben hier. om te leeren,. tedanfen.» te fprjngen.. MOEDER. Ja., en om grooter te worden „ om uwe leeden-, uw hart, uw vernuft te vormen.. Zeg eens, Emi» B é, ^  -* » e gesprekke n ' HY, hangt het van u af, om zo groot tc worden als ik ben.? Cn dat wel by voorbeeld, van nu tot morgen ? e m i e i a. Neen, Maatje, in 't geheel niet! m o e o e r. Zo mm zyt gy ook in Haat, om ineendagfehoon tc fchryven, of verftandig te worden, als >.y groot te zyn als ik. e m i l i a. M'.et ik dan wagten, om verlhuidig te worden, tot dat ik groot ben ? .' - . moeder. Hoe meer gy u daar op toelegt, hoe fpoedigeï gy het zult zyn; maar het verlland van uwe jaaren is het ecpge , daar gy naarlïreeven moet. e m 1 l i a. Wat is dit dan voor een verftaud? moeder. Nu beftaat het in te gevoelen wat gy zyt; en in tot te ftaan, dat gy zonder de hulp van anderen niets doen kunt. e m i e i a. liet is onderworpen en dankbaar te zyn; niet waar, Moeder ? moede R. Ja, het beftaat in u toetcleggen , op het geen men tl leert, cn 7t geen gefclukt is naar uwe jaarna en bevatting. e w i-  M E T S -IVI I L I A". 25 E M I L I A. En wat zal ik vervolgens doen, Maatje? m p e Dj e r. Zo allengskens opgroeien; dan zal uw verftand zich ontwikkelen; uwe kundigheden zullen toe-: neemen , en met 'er tyd, zult gy een zeer redelyk Meisje worden. E M I L I A. ja, om dat ik myne gebreken heb gepoogt te verbeteren. M O E D E R. En vermogen op u zelf poogt t: verkrygen: dit noemt men deugd, cn zonder deifgd kan men zich geen geluk, achting, noch voordeel beloovcn; nuiar gy zult nooit volmaakt zyu. E M I E I A. Hoe? En wanneer zal-ik.dat dan toch zyn? J>1 O ,E D g R. Dit is den .Mensch hier niet gegeeven: Even> ïu als gy nu uwe, gebreken hebt , hoeft-myne leeftyd die ook, en wy zyn verpligt, om even als gy, ons, ter onzer eigen voldoening, en om de achting van anderen te behouden, daar van te ontdaan. »_}_ ' E M I L I A. Wat is de achting v.m anderen ? M O E ü IC H ■ . Zy beftaat in de goedkeuring van anderen , over #ns gedrag; en die ook, zy die ons .■maar, weinig B 5 ken-  ft£ BE O E S V R E K K E N kennen, of ons niet beminnen, verfchuldigd Z3'ftt aan ons te fchenken. e m i l i a. Maatje, dat verfta ik niet. Kan men goedkeu* jen, ais men de menfehen niet kent ? moeder. Zeg my uwe gedagten eens over die tw-ee Kir* deren , daar ik u gisteren van vertelde ; by voor-» beeld , over Julia. e m i e i A. 0 Ik geloof, dat zy een front Meisje is, moeder. En haar Broeder? i ' ' ■ ' ',: !- E m i l i a. * ■ „• Die houde ik voor zeer beminlyk, verftandigert braaf. moeder. Wel nu, deeze goede gedagten , die gy van hem > door het geen gy van hem hoorde, hebt opgevat, noemt men achting: gy kent hem echter* niet? e m i l i a. Wel, nu ken ik hem. moeder. Alleen by gerucht; maar dit noemt men niet kennen, vermits gy hem nooit gezien hebt. e m i'l i A. Moeder, zult gy zo goed zyn, om my weer iets te vertellen ? m o e-.  la E T E M I■ I. I A» 3£ MOEDE R. Neen Kind, het is nu te laat: wy gaan. wandelen ; en zo er niemand by ons komt, zullen, wy zo al praatend voortgaan. Schel, op dat wy pnze manteltjes krygen, DER,  P D e' g e s P r ê k k e n DERDE GESPREK. e m i l i A. IMCoeder, daar heb ik een vlieg gevangen, o he, wat blinkt zy ! moeder. Ja, zy is zeer fraai. e m i e t Ai Kom , nu zal ik haar een vleugeltje aftrekken , cm dat het niet heen zou gaan; en dan zal ij' haar wat ceten gceven. moeder. Zaclt eens, myne lieve; heeft de vliegugebeeten , heeft zy u gekwetst? e m 1 e i a. Neen, Maatje. moeder. En waarom haar dan kwaad tc doen ? e milt a. Maar dat doet haar immers geen kwaad. m o e d e r. Dat zou haar zo veel kwaad doen, als het u zoude doen, wanneer men u een arm of een hand aftneedt. Gy gelooft, dat, om dat gy haar niet hoort k.rmen, dat dit haar geen zeer doet; hier in  MET R BI I L. I A. Cf> in bedriegt gy u. liet is een gevoelig fchcpfel, even als gy : het lydt dan- zo wel pyn als gy , cn gy moogt het des geen kwaad doen. E M I E I A. Maar als de vlieg my nu evel eens gebeten bad ? MOEDER. Men mag zich verweeren ; en zo zy u gekwetst hul, dan zond gy haar misfehien hebben mogen dooden. Doch deeze misdeed u niets. E M I L I A. Wel, Maatje , ik wou haar ook niet dood doen; ik wou haar eeten geeven, en braaf op haar pasfen. MOEDER. Dat is omtrent, als of de eerfte voorbygangcr n opnam , om u eeten te geeven , en op te vodden; zo hy een begin maakte, met u een voet af te fnyden, uit vrees,, of gy anders buiten zyne toeltemming heen zoud gaan; en hoe zöudf gy dit vinden ? E M I E I A. Daar zou ik nooit in toefremmen. M O E D E R. Maar zo gy de zwakfte waart, dan moest gy u dit wel getroosten. Zie nu, zo doet gy met het vliegje; gy waait de fterklie, gyyongthet; en had ik er niet by geweest, dan zoud gy het een vlerkje hebben afgerukt, en zeer hebben Haan zien,.als gy het morgen dood, had gevonden.  b ï Gesprekken E M I L I A. Ach, Maatje, daar zou ik bitter bedroeft ove? zyn. MOEDER. Ja, daar had het arme vliegje niets aan-. . ; i •« Zie, hoe het lydt! EMILIA. Zo waar, het heeft pyn. MOEDER. Zoet diertje! Denk eens , Emilia, hoe dat het ï! bedroeven zoude, zo men u dus eens by uwe armen hield opgeligt. EMILIA. Dat zou my ook heel zeer doen. MOEDER. Kunt gy ongevoelig zyn, voor het vermaak, Van het diertje zyne vryheid weer te geeven ? Kom , laat het by zyne makkertjes gaan; doe u zelf dit vermaak. EMILIA. Ik wil wel .... maar .... MOED E R. Vergeet niet, Emilia, dat men zig nooit van zyfte fterkte mag bedienen, dan om zwakkerSchepzelste helpen, niet om die teöndefdrukkeiÈ Zie daar, aldus maakt men zich bemind; zo vormt men zich een duurzaam geluk. E M I L I A. Maar, Moeder, ik wil niemand kwaad doen : mi  ■liu daar, vliegje, ga weer heen . . . . • Ach, Maat. je , Maatje , kyk, hoe bly het is! MOEDER. En gy hebt het genoegen van eene kleine goedé daad gedaan te hebben. Is dit nu niet beter voor u, dan dat dit mooije vliegje door uw fchuld ge ftorven was? EMILIA. Ja zeker, och Moeder, wat zou mydatgemoeit hebben! MOEDER. Zie eens , hoe zou het met u gaan , indien zy * ' die fterker zyn dan gy , u een weinig kwaad deeden! Ik ben fterker dan gy; uwe Kindermeid is fterker dan gy- • • • • EMILIA. Ach ja, ieder een is fterker dan ik. MOEDER. Wel nu , zo wy nu geen fmaak vonden in wel te doen, maar in plaats daar van ons een tydver«hyf maakten, door u te knypen, by uw oortjes te trekken, uw hair uit te plukken, wat dan? EMILIA. Dan zou ik zeer te beklaagen zyn! MOEDER. 1 Ziet gy dan nu wel, dat het vaiLyeei belang is, zich van jongs af tot goeddoen te gewennen? Cy zult ook eens de fteikftc zyn; en zo uw hart "een afkeer heeft van iemand te fchaaden, dan ° ssufc  *}4 d £ G Ë" s f R E k K ê tf zult gy overal gehaat worden. Nu zyt gy alleen maar fterker dan een Vlieg; doe dan de vliegen Wel. e m i e i a. Dat zal ik wel onthouden. Maar Moeder, ik wist zo waar niet, dat een vlieg zo wei pyn Icon hebben als ik. Is het nu zo kwaad, een vlieg als een Mensch tc doen lyden ? moede e. Neen: maar men moet zich gewennen, om de aandoenlykheid , ook in de geringde voorbrengzéls der natuur, tc eerbiedigen. Een \dieg, een tor, een hond, een boom is haar wcrldhik. e m i i. i a. Ben ik ook haar werkftuk ? . . , . moeder. Ja zeker. Zo gy een been, een vlerkje van een vlieg fcheurt, dan zyt gy nooit in ftaat om het te herftcllen; gy kunt er ook onmooglyk ecnig Vermaak in vinden. Zo gy de fchorts van deezen boom doet, dan kunt gy hem voor den dood niet bevryden; het is of men u het vel afnam. e m i l i a. Wel, dit is hem dan zeer nadeclig? moed e r. Dat ziet gy zelf. Gy moet des nooit iets , zonder noodzaak, of reden, befeliadigen. De kinderen doen zonder oogmerk veel kwaad, om dat zy onbedagt en onkundig zyn. Maar nu gyditweet, moet  met emilia. 33 bloest gy een heel ftout Meisje zyn, om ooit weer iets dergelyks te dóen* emilia. Ja, dan Zal men zeggen, dat ik Wreed, en boosaartig was , niet zo , Maatje ? moeder. Men zou oVer u denken, kind, als over Domitiaan. e m i l 1 a. Wie Is Domitiaan ? moeder. Een Roomsch Keizer, die , toen hy een kleine Jongen was, nergens vermaak in vond, dan irt Vliegen te dooden, en alle beesten kwaad te doöu } men kon hem dit nooit afkeren. e m i l i Ai 6 Ik zou heele flegte gedagten hebben van een Kind , dat zich niet wilde verbeteren. moeder. Daar hebt gy gelyk in. Domitiaan Wicrd ook alle daag boozer, en toen hy Keizer was , deed hy aan zo veel menfehen kwaad, als hy, toeri hy een Jongen was, de vliegen gedaan hadt. Hy bedreef affchuwelyke wreedheeden. Eindeiyk werd hy zelf vermoord, en zyn naam is nu nog in vervloeking.. emilia. Dat geloof ik , hy verdiende dit wel. Moeder^ ik zou gaarn zyne Hiftorie leezen. i. deel. C MO»*  34 DE GESPREKKEN MOEDER. Die kunt gy Vinden in de Rorneinfche Hlftorie. Wy zullen die te faamen leezen, en vervolgensdie van Titus , die de liefde en roem des Menschdoms was , en klaagde, dat hy een dag verboren had, wanneer hy niets goeds verricht had. EMILIA. Dien imoet men wel lief hebben.- Was hy ook een Roomsch Keizer? MOEDER.' Ja, hy regeerde voor Domitiaan. Wat denkt' gy over deeze beide Keizers?' EMILIA. Ach , dat is makkclyk te zeggen; ik hou heel Veel van Titus He, Moeder, het regent ...... gaauw , gaauw , laaten wy toch voortgaan I MOEDER. En waarom ? Het is zeer warin; daar vallen maar eenige druppels. De regen zal niet duuren , wy kunnen hier blyven , onze kleederen zyn van linnen, en bederven er niet door. E M I L I A. Maar de regen valt op myn neus, en daar heb Ik geen zin aan. MOEDER. Dewyl u dit geen leeds doen zal, zoo raade ik' , dat gy u na dit kleine rampje wat fchikt. Wilt gy wel voor een Grimüer gehouden worden?' E M I-  EI E T Ê M I h I A, 35 EMILIA. Wel neen, Moeder, en dewyl gy1 blyft, kart jk ook bly'ven. .... Maatje, kan ik aan het éen of ander weldadig, goeddoende zyn ? M O E D E R. Zeer zeker. EMILIA. Hoe? waaromtrent? Ik bid u, leef my dit ook af. MOEDE R. Voor eerst, gy kunt wel doen omtrent üwe Gouvernante, als gy verftandig, minzaam en op<= lettend zyt. E M I L I A. Aeh, dat is heel goed! MOEDER. Als gy, wanneer ik niet by u ben, niet redelyk zyt, als gy ftout zyt, dan bedroeft gy haar, en zy moet u dan geftadig verbieden; dat is lastig, én doet haar nadeel; en gy beloont de zorg, die zy voor u heeft, heel liegt. Maar ook, dewyl wy u beiden zeer geneegén zyn, zo valt het ons verdrietig , te zien , dat een klein Meisje zich zelf kwelt, en dat wy verpligt zyn haar te bekyven; terwyl wy wenfchen haar het leven aangenaam te maaken. Ê BI I L I A. Maar als myne Bonne my maar altoos myn hoofd liet volgen, dan had zy geen moeite met my„ Wat kwaad zou daar uit voorkomen ? C £ M©E«  30* DE GESPREKKEN MOEDER. Dit, dan zou zy haar pligt verzuimen, en myn vertrouwen verliezen; zy zou reden hebben, om op zich zelfs misnoegd te zyn i want dan moest zy al het kwaad, dat gy deed , zich zelf wyten. EMILIA. Zou daar ook kwaad voor my uit ontdaan ? MOEDER. Kunt gy daar aan tivyfelen ? By voorbeeld, als gy in den Hof wandelt, en men u liet begaan, dan zoud gy alles, ryp en groen, opknappen , dan zoud gy ziek worden, ja misleiden fterven. EMILIA. ö Ja, dat weet ik; als men my niet belette tusfchen de maaltyden fruit te eeten, dan at ik het altoos. MOEDER. Gy weet dit, om dat men u gewaarfchouwt heeft, en dewyl dit niet voldeed, heeft men het u belet. Ik gaf u eene Gouvernante, om uw verftand en ondervinding te hulp te komen. EMILIA. Gy zyt wel goed , Moeder. Ei, kyk, gy had wel gelyk, de regen houdt al op Maar Maatje , alles wat men my leert, dat is om dat gy 't gebiedt; zo gy my liet begaan, als ik geen lust had om te leeren, dan zou ik ook niet gekweld worden ? MOEDER. Neen, maar ik wel; om dat ik myn pligt niet be-  MET EMILIA. 37 betragt had, en dat zou my zeer ongelukkig manken. EMILIA. Hede , Maatje , hebt gy dan ook pligten te doen ? MOEDE R. Ongetwyffeld. liet is myn pligt voor u te zorgen, uwe misdagen te verbeteren, de gevolgen daar van te doen zien , u te waarl'chuwen , en te bcftraffen als gy kwaad doet; als gy groot waart, zoud gy anders met reden kunnen zeggen : ,, Moeder, „ ik heb gebreken, die my en anderen ongelukkig „ maaken. Nu is het te laat om die uit te roeijen , „ gy hebt my bedorven door my altoos myn zin ,, te geeven; 't is des uw fchuld , dat ik boosaartig „ ben; uwe infehikkelykheid heeft my bedorven". En ik zou derven met het naare denkbeeld van een kwaad gedaan te hebben , 't welk, ik niet kon herdellen. Gy ziet des wel, dat gy nog al eene goede daad kunt doen; gy kunt, door leerzaam en zoet te zyn , my een genisten gelukkigen ouderdom bezorgen. In myn graf zal ik de vertroosting mede neemen van geèn ondankbaar Kind opgevoed te hebben, en ik zal my verhellen op alle de deugden, die gy u hebt getracht te bezorgen. EMILIA. Ach, lieve Moeder, laat ik u omarmen. . . , Ik zal zoet en gefchikt weezen; en u zo heel, heel liefhebben. Maatje, ik bid u , zeg my , hoe ik nog al veel meer goed kan doen ? C 3 MOE-  j S * E 6 E S I» R E K K E JSt MOEDER. Op zeer veele wyzen. . . . . Gy kunt arme lieden byftaan. EMILIA. Hoe dat ? ik heb geen 'zier gejd. MOEDER. Voor dit gebruik weiger ik het u niet. Maar Kien kan hen op yerfcheide wyzen te hulp komen, E M I L I A. Ach i door medelyden , en door hun te troosten; nietwaar? MOEDER. En ook door hun met beleeftheid te antwoorden , als wy de gift, die zy vraagen, weigeren; door hen te toonen , hoe leed het ons is, hen niet ^e kunnen voldoen. EMILIA. Maar daar hebben zy evenwel ook niets aan. MOEDER. Dat is waar, maar zo gy hen dit op een norfchen toon zegt, dan vergroot gy hun ongelukken. Het is alreeds vernedering genoeg, de hand om een aalmoes uit te (trekken , al vermeerdert gy hunne fchaamte niet, door uwe hardigheid. Zy alleen , die niet uit armoede , maar uit gewoonte bedelen ^ verdienen niet, dat men hun fpaart, EMILIA, 'W3nrc^Ti, Moeder 2  MET EMILIA. 39 M O E D E R. Om dat zy uit laagheid en luiheid handelen , en dan moet men niets geeven, vermids men dan de ondeugd zoude voeden, EMILIA, Zy , die niet arm zyn , en iets anders eifchen dan geld, doen die kwalyk? Ik by voorbeeld, doe ik flegt, als ik 'van myne lieve Moeder iets vraag ? MOED E R. Neen: men kan zyne Ouders alles vraagen , wat men zelfs noodig heeft, ja men moet ditzelfdoen. Maar buiten dit, moet men nooit iets eisfchen oï aanneemen van wie öök. Weldenkende lieden hechten daar zo veel fchaamte aan , dat zy liever het noodwendige willen misfeii', -dan aan iemand buiten hunne Ouders iets te Vraagen. EMILIA. Maar dat toegryff- ito*ïW t r>°~A '*:2,ma -rep* M O E D 1 R. Zyt gy in ftaat, om de giften, die men u geeft, weder te vergelden ? E M I L t A. Och neen, want ik heb nietmetal, MOEDER. Gy moet dan ook niets ontfangen, dewyl gy u dan vcrpligtingen laat opleggen, die gy niet kunt voldoen, nh vtsb br-b* si^'i Uü*l8^s 1 5 ' Maar als ik nu evenwel eens wat geld had ? C 4. moe-  4* £ E SESPREKKE W moeder, Dan zon het-veel beüer zyn, dat gy zelfs koopt het geen gy hebben wilt, want dus hebt gy aan geen ander verpligting. E m i e I a, En waarom is het fchande, dat geen teeifchan , ?t geep men gaaru hebben wil ? moeder. Om dat dit u gelyk fielt, met die bedelaars, die, zonder arm te zyn, een aalmoes vraagen. Gelooft gy, dat het zeer vleiend is, medelyden in. te boezemen ? p n i l i a. Neep, moeder. Zy, die uit nood vraagen, wekken medelyden ; zy, die zonder behoefte vraagen , verachting, 't Is Iaat, Emilia, kom , wy gaan heen. Wy zullen nu alle deeze arme gewasfen, die van dorst fmagtcn, Weldoep, De regen houd op ; wy zullen die begieten, emilia, Zyn de gewasfen ook dieren ? moeder. Neen, men noemt die groeijende Weezens. emilia. Wat wij dart zeggen , Maatje ? moeder.. Ik zal het u zéggen * Ga, haal daar dat takje Spenagie, dat hoven de heele plant uitfteekt. -ao*t | Ei»q-  JWBT-EMJ-LIA. 4* EMILIA. Het is vol kleine worteljes Maar Moeder, hebben de Planten ook dorst? MOEDER. Ja zeker , zie eens , hoe zy verflenst hangen ; zo heeft de hitte haar- uitgedroogt. Zy zyn ook voort? brengzels der Natuur , ik wil haar ook weldoen.,. Kyk mi eens, Kind, al die kleine graantjes, die men zaad noemt, verzamelt men ; dan droogt men die in de Zon; vervolgens werpt men die in de aarde, en dat noemt men 2rt«/;V«. Als dit zaad nu ecnigen tyd in den grond geleegen heeft, daa fpruit het uit, en geeft een gewas als dit is. AlJes , wat men in de aarde werpt, het zy graan, of koorn, en dat na meer of minder tyd opfchiet, wortelen Haat, blaaderen , bloemen, vruchten , loten en takken heeft, noemt men Groeibaar. EMILIA. Een boom , Maatje. . . . wat is dan een boom ? MOEDER. Een groeijend Weezen. EMILIA. •Maar een boom heeft geen zaad? MOEDER. Ja wel; gy zult dit eens zien: ontkleed u nu, en kom my dan deeze bedden helpen gieten. C 5 VIER-  4% » E GE.S VREKKEN VIERDE GESPREK. ■ moeder. ^^T^at fcheelt u, Emilia , gy zyt treurig ? emilia. Ja, Moeder! moeder. Zyt gy misfehien niet blyde, nu gy my weer ziet ? emilia. Vergeef my dit; maar 'moeder. Hoe? emilia. Moeder, ik verdien in 't geheel niet, dat gy van daag met my praat. moeder. Hoe dat, Kind ? emilia. Om dat ik in al dien tyd, dat gy niet thuis waart Zie , Moeder. . . . Ach , geef my de vryheid, om het u niet te zeggen. Ik ben zo befchaamt over het geen ik deed, dat ik het u, zo waar, niet durf zeggen. moeder. Zo dra gy uw misdryf voelt, en afkeurt, zo dra  m e t emilia. 43 *ha gy u bedroeft, hoop ik, dat gy u daar voor zult wagtcn, EMILIA. Ach , dat beloof ik u , Moeder; en ik heb myne Gouvernante gebéden, dat zy my toch dit geduitrig herinneren wil. • moeder. Dat is goed.. Dit is het waare middel, om zich tc verbeteren; alleen flegte.menfehen yergeeten het kwaad dat zy doen; als braave lieden iets verkeerd deeden , dan herinneren zy zich dit gednurig, om er toch niet weer toe te komen. , Zeg my nu, wat gy misdeedt? Gy weet, dat goede raad, zulke ongelukken kan voorkomen ? EMILIA. Ik zal gehoorzaamen; lieve Moeder , ik zal alles, alles zeggen, Maar het kost my zo heel veel! Wel nu, Maatje, ik heb niets., niets het minfte gedaan , van alles wat gy bevoolen had; ik heb al aan gefpeeld, al aan gelanterfant, en geen eenen zier geleerd. moeder, Heeft u\yc $onne u ook niet vermaand om ïj leeren ? emilia. Dat geloof ik, Maatje; myne arme Bonne heefc zich veel moeite gcgeeven , om er my toe te krygen; maar het hielp niet met al. Ik weet zelf niet waar ik aan dagt, of hoe ik zo was; ik luisterde maar  44 DE GESPREKKEN maar nergens na; en dat doet my nog het meest verdriet, want dit is nog het allerergst. m ö e d e r. Gy hebt nu gelyk; ik hoop ten minden, dat gy haare vermaaningen niet kwalyk opnaamt ? emilia. Ach , neen, Moeder. Men kan , dunkt my, wel goeden raad verwerpen, maar er niet boos over worden ; en ook het was volgens uw bevel. moeder. Wel nu, wat moeten wy nu in dit droevig ge*, val doen; want gy weet, het i's maar gantsch niet genoeg, dat men bedroeft is over eenen bedreeven misflag ; men moet dien verbeteren. emilia. Ach, dat is waar, Moeder. Wat zal ik nu even-' wel doen? .... Ik zal de boete draagen, diegy my gelieft op te leggen. moeder. : En ik hou niet van boetdoening. emilia. Myne Gouvernante zegt rkit die noodzaaklyk is. moeder. Ja, voor laaghartige onleerzaame Kinderen; zyt gy ook van dat getal ? emilia. Ik zou er niet gaarn by behooren. m o e d e r. En wint men dan door boetdoening den verlooren tyd weer? imi-  MET EMILIA. 45 EMILIA. Neen, Moeder. MOEDER. Maar dewyl gy dien tyd , die gy leevend had moeten belteeden, al fpeelend gebruikt hebt, vindt gy nu ook niet billyk , dat gy den tyd , waar in gy zoud gefpeeld hebben, leerend doorbrengt ? EMILIA. Zeer billyk. MOEDER. Gy moet dan met aandagt gaan zitten leezen. Gy zult hier by my leezen; en de woorden, die gy niet verftaat, zal ik u uitleggen. EMILIA. Mag ik fchellen, dat men my myn boek brengt? MOEDER. Neen, dat is onnoodig. Neem een boek van die plank .... daar, de tweede plank van onder .... op 't hoekje. EMILIA. Dit, Moeder. MOEDER. Ja, breng, het hier. EMILIA. Moeder, het zyn Zedelyke Verhaalen. MOEDER. Des te bet$r; dit zal my te aangenaamer zyn. EMILIA. Welke zal ik leezen ? MOE»  46 ÖÊ GESP RÏÏÏEfl móeder.' Het eerde; emilia. Ach ! Móeder 1 m ó e d é r. Wel nu , wat is 't ? emilia. Dit is.' ... , Moeder, mag ik het tweede lee* zen ? moede r.' Waarom hef eerde niet ? e m i l i a.' Moeder het verhaal Biet . . . . hiet: Het ftoute Meisje. m o È d e Ra Goed , wy zullen zien , of zy ons de een of Érift dere onzer kennisfen herinnert. e m I L i A.' Moet ik hard op leezen ? moede R. Ongetwyffcld, en fpreek de woorden wél uit.. e m i l i a , ( Zy leest.) ,-, In cene Stad, by naar zo groot en ryk, en' „ bevolkt als Parys, leefde een aanzienlyk Man , ,, met zyn Huisgezin. Hy had zich van zyne be- dieningen ontflaagen, en hield een vry aanzien„ lyk gevolg, zo wel in de Stad als op zyn Bui,. tongoed , dat daar niet verre af lag. Zyne „ Vrouw en hy beminden, ja aanbaden byna, „ een  MÉT Ê Rf I L I A. 47 1,4 een Meisje van zeven jaar, dat zy in 't leeven ^ hadden: twee Kinderen waren geftorven. Zy ,, voedden haar zeer zorgvuldig op ; maar wyl dit „ Kind niét beantwoorde aan hunne zorg, verlie„ ferï zy de Stad , en woonden altoos Buiten, om j, toch nooit afgetrokken te worden van een zo,, moéilyk werk, als de opvoeding. Maar,- de„ wyl zy hun Kind niet wilden benadeelen in de . ,, gedagten Van anderen, verborgen zy de waare ,, oorzaak van hun vertrek zeer voorzichtig.- Men,, keurde hun gedrag af; men oordeelde er zeer ,, onderfeheiden over. Sommige zeiden, dat hun-„ ne middelen afnamen, en dat dit niet anders ,, zyn kon. Open tafel, veele uitgaaven, elk g een helpen; 't is wel goed, edelmoedig te zyn , „ maar men moet evenwel om zich zelf ook den,, ken, anders dan weet men, wat erop loopt. „ Neen, zei weêr een ander, hunne zaaken zyn ,, wel in order; ik voor my geloof, dat de Graaf t, d'Orville jaloursch van zyn Vrouw is. Ja wel, „ jalouïsch, zei nog een ander, zy iszoverftan,, dig, en is de deugd zelf" EMILIA. Moeder, wat wil dat zeggen jaloursch te zyn ? MOEDER. Bevreest te zyn, dat men by anderen niet de eerfte is. EMILIA. Is het mooi, jaloursch te zyn? MOE*  4§ DE GESPREKKEN MOEDER. Ik vraag het u ;• wat denkt gy ? E M IE IA. Ik geloof, dat het leelyk is. M O E D E R< Ik ook, EMILIA. Nu, ik wil altoos nooit jaloursch Weczen.- MOEDE R. Daar zult gy wel aan doem Lees nu weer wat. EMILIA. ,j 't Is de deugd zelf. Dat, zei een vier- j, de, fta ik toe , doch daar moet evenwel een re- de zyn van dit Buitenwoonen, en die zien wy niet. Zy hebben zelf te vedïaan gegeeven , dat „ zy niemand, dan eenige byzondcre Vrienden, „ zien zullen; Dit alles moet een oorzaak hebbetL ,', Maar, zeide eindelyk de verftandigfte van allen, a,' maar waarom Verhaast gy uw oordeel? Moet men ,, in de omftandigheeden van anderen fnnffelen ?_ ,, zo nu de Graaf en Gravin de groote gezelfchap„ pen ontweeken, om zo veel te beeter de op„ voeding hunner Dochter gade te flaan; wat was 5, er op te zeggen ? Nu, nu, dat heeft gêen ,, fehyn. Zo dit de zaak was, dan zouden zy het wel zeggen; maar ook,- alle aangenaambeeden ,, der famenleeving op te" geeven , voor een kind ,, van zeven jaar, wat zou dit dol zyn! Men geeft „ aan zo een Kind Soupe , Meesters, klop als het „ te-  MET E M i Is ï A. 49 j, tegenfpreekt , en een pop j op dat het ons niet lastig zy: kyk, daar toe zyn de Ouders i, verpligt; doen zy meer, dan zyn zy wel dood s, goed/' E M I i. I A. Spreekt men op deeze wys in de gezcifchap* pen? MOEDER. Zo omtrent; en het Meisje was alreeds te berispen , om dat zy tot zo veek valfche beoordeelingen oorzaak gaf. EMILIA. . . . 5j Wel dood goed. Te meer, wyl 4, ik van een Lyfknegt, die daar gediend heeft ,< „ hoor, dat het Meisje zeer hoofdig is, en een j, (legt humeur heeft; zy is des de moeite niet ,-, waard, die haare Ouders neemen." Die Knegt was wel een babbelaar. MOEDER. Dat zyn zy doorgaans. EMILIA. Ik zou, was ik de Graaf geweest, hem wel hebben weeten te doen zwygen; MOEDER. Wel hóe zoud gy dit toch aanvangen ? Wat recht hebt gy, om iemand te beletten van te zeggen , hef geen hy ziet, en-dat waar is. EMILIA. Maar men mag nooit kwaad vertellen'; h DEShi D M'ÖÉ-  50 D E GESPREKEED MOEDER. Dat is ook zo; doch men ka» niet altoos beletten , dat anderen het doen. Zou het niet beter ovciieid zyn, altoos goed te doen, op dat niemand kwaad zou kunnen zeggen ? Als men kwaad doet, waagt men zig aan babbelaars. E M I L 1 A« Hoe ! Maatje, als ik iets misdoe, komen dan alle uwe. bedienden u dk vertellen? MOEDER. Maar vreest gy wel voor fnappers , als gy we? doet? Dan moet gy immers wel gerust zyn. E M EL J A. Ik zal maar voort leezen , Moeder. „ Myn Heer en Mevrouw d'Orviile wisten zeer „ wel, hoe er over hen gefprooken wierd; maar „ tc vreeden met hun oogmerk, en vol hoop, dr.C „. zy gélukkig zouden flagen , vertrokken zy, zon» „ der zich daar aan te ftooren, en dagtcn nietwe,, der tc komen, voor zy dit zonder nadeel voor .,, hun kind doen konden. Om haar naaryveriger „ te maaken, namen zy een klein Nigtje, om„ trent van haare jaaren , met zich : dit kind hiete „ Paufine de Perfeuil. Mevrouw nam ook een arm fatfocnlyk braaf Meisje mecdc, en (telde „ die aan tot Gouvernante over de beide Kindc- ren. Zy had zeer goede zeeden." Moeder, wat zyn zeedeu? vos*  fti E ï EMILIA* §ï MOEDER. bit woord drukt het gevolg uit vari ons geheele gedrag. Zo zegt men, goede [zeedeiri, flegte zeeden , zachte zeeden , en zo voorts* EMILIA. „ Juffrouw d'Orville was lui4 hoofdig', Öhgew zeglyk; beminde haare Ouders niet; zy deed s, den geheelen dag niet dan fpeeleh eh zich op„ fchikken. Als men haaf aanfpoorde om te Iete„ ren, of van haare pligten fprak , dan wierd zy' „ lastig; Zy kreet, zy fchreeuwde; en alle daag „ verdiende zy twee of drie vernederende boetdoeningen." Ziet gy nu, Moeder j dat deeze Hiftorie Voöf de boetdoeningen is ? MOEDER* Ik hou 'cr niets ter waereld van* EMILIA. Pauii'ne, in tegendeel, was zagt, eh vnertcfj, lyk. Nooit ontving zy dan met dankbaarheid .j, een goeden raad; zy maakte in alles wat zy deed 4, groote vorderingen; zy wierd des bemind, en 4, gelief koost by ieder, Éejrwyl de kleine d'Orville *>*, niet minder veracht wierd* Zy was zeer ja„ löufsch op P'auline; en zag niet eens i dat het i, maar Van haar afhing, om even zeer bemind te „ Worden* Zy gaf veel liever anderen derifchuld ^ „ dan dat zy zich verbeteren Wilde.- Haare Ouders; zeiden dikwils: Kind j gy zult uw' heek D 2 a leé-  5* © E GESPREKKEN - ,, IceVen ongelukkig zyn. Andere Ouders zou.. den ''-li misfebien niet meer mét u bemoeien. Htft Haat aan u alleen, om even geliefd te wor,, den, als uw Nigtje; zie eens, hoe gelukkig; ,, zy is / De jonge Juffrouw luisterde naauwlyks ,, naar deze woorden, cn bleef een jaar ofvyf bedroeft kribbig, cn in geduurige boetdoening. Toeri haare Ouders zagen, dat zy zo onverbe„•tcrlvk was, behandelden zy haar zeer dreng; j, en zv begon te zien, hoe verregaand ongeluk!:'g zy bleef, dit deed in haar cenige gedagten or.t- Raani Haai' Nigcjc bezat reeds verfcheideu „ aangename talenten. Zy had al veel geleezen , £ en veel geleerd; zy begon de vruchten van haa„ yen vlyt reeds in te zamelen. Zy verflond de ,, gefpre-kkén, die men hield 5 en als zy alleen was, „ dan verveelde zy zich nooit; want zy had al,, tocs iets te doen. He Mufiek, het tekenen, hef uaaijen vervingen elkander; zy ging van „ de cene bezigheid tot de andere. Nooit leeg ,, zittend, was zy ook nooit kribbig. ,, Öp zekeren dag, dat myn Heer en Mevrouw ,«, d'Orville, met de twee Meisjes , door den Tuia ,', wandelden , gebeurde het, dat dt kleine d'Orville, ,, na gewoonte zeer kwatyk gehumeurd zymle, aan ,, haar Nietje een zeer bits antwoord gaf. Haare Ouders, na dat die haar aan Pauline vergiffenis „ hadden doen vraagen, zonden haar naar haare „ kamer. Zy moest door de Zaal gaan, alwaar twee  MET EMILIA. 53 „ twee lieden, die cenpartytje fpceklen, gcblevm ,, waren. De kleine d'Orville, die dit wist, durfde „ hen niet voerbygaan , -maar bleef ftü op den trap ,, zitten, en zag in angst, dat men haar bemerken „ zoude. Zy,die in de Zaal waren, vermoedden „ niet, dat zy zo digt by hen was. Zyi^akcn „ -over kam Wik een verfchil is er, zeiden zy, „ tusfehen Pauliue cn de kleine d'ÜrviüeJ Pauli„ nc is zagtzinnig, gevoelig, voorkomend, vel „ talenten, 't is een bekoorlyk Meisje! dcandere , „ ó die is onaartig, boos, onaamiocniyk, lm, „ onweeteud; wie zou haar ooit kunnen.heïnin„ ncn % lk heb haare Ouders dikwiis aangcranden „ om haar in een Kostkloo'stcr te doen. Wat zou '„ men met zo een figuur aanvangen? Watmivbc' treft, zeide cene andere Dame , ik zie haar zo „ ongaaf n; dat ik,'als zy by my komt, het ho- U „ omdraai. Ach , 't is een ondeugend klein $B& „ Is 't möoglyk , dat zy niet geroerd is over het „ verdriet, dat zy alle dag haare Ouders aandoet, ., Ik zag, dat Mevrouw d'Orville dikwyls. bitter „ fchreide over het flegt karactcr deezer Dochter. ,^Gy hebt u , myn lieer de Baron, zeide-een an„ der, wel eenige verwytingen te doen. Gydoet ,, zeer verkeerd, om met haar zo te fpeeler,, als „ of zy het verdiende. Die kleine d'Orville- heeft ,, geen verftand genoeg, om te zien, dat gy met haar ipot, of dat gy u vermaakt met haare lx„ lachlykhecden en gcb'recken-, en dat gy $ 'ff D 3 be*  f4 » E GESPREKKE»' „ belang neemt in het geen haar betreft. Wei „ nu , Mevrouw , zei de Baron , hpt is myn Kind „ of myn Nigtje niet. De Hemel bewaar myn , dat ik ooit zo een haatelyke vrouw zou krygen ; zy n verdient geen de minlTe achting. Ik geloof, dat „ ik in Haat zou zyn, om haar kostgeld te betaa? „ len, zo haar Vader haar uit zyn huis doen wil; maar wyl zy toch hier blyft, moet men zien„ dat men zich met haar vermaaakt. Denkt gy, sik *t| ik haar anders dan een Marionette zou behan- delen? " Zo , zo, *% is goed dat ik dit weet. Ik ken ie? mand, die ook altyd met my fpeelt en lacht, of ik zoet ben of niet, Hy neemt my misfehien ook voor een Marionette, MOEDER, Ik hoop, dat men u nooit met dezelfde oogen zal befchouweu, waar mede men de kleine d'Orville zag. EMILIA. Dat hoop ik ook, Moeder. Maar laat ik eens zien, hoe het uitkomt, want dit wordt al heel beJangryk. „ Eene Marionette. Dit gefprcfc trof de „ jonge d'Orville, en opende haare oogen; zy zag haar zelf. Zy was twaalf jaar, zy begreep. „ dat het hoog tyd was zig te verbeteren, Zy trad in de Zaal, fchreide bitter, en wierp Jich, aan de voeten der Dames. Ja, Mcvrou-  WET E M I L ï A; 55 „ wen, zeide zy, ik verdien alles wat gy zegt, „ maar ik bid vergecving: ik wil my volftrekt ver„ beteren: ik wil dat men eens zo veel goeds van „ my zal zeggen, als van myn Nigtje. Verlaat '„ my niet! Ik bid u , M my by , als ik aan myne „ Ouders om vergeeving 1'meek, voor al het verdriet, dat ik hun gedaan heb. Ik ben hunne „ goedheid onwaardig ! Wat ben ik ongelukkig « nooit, neen nooit zal ik vergoeding doen ktm„ nen ! . . . Zy boog haar hoofd naar den grond, „ zy fnikte , zy fchreide , niet meer, zo als voor„ heen uit fpyt en boosaartigheid, neen havtlyk ; „ 't waren traanen van berouw. De Dames , „ verbaasd over die omkcering, doch geroerd door „ de vrywillige fchuldbelydenis, (want dit was „ de eerfte reis, dat zy bekende ongclyk te hcL„ ben,) begonden nu beter over haar te denkeu: „ zy hielpen haar op, Eeue van haar zeide: Me„ juffrouw, indien gy alles, wat gy daar zegt, iu „ waarheid meent, dan kunt gy met er tyd nog; „ eens zo beminlyk worden, als uw Nigt, maar „ gy hebt eenen grootcn weg af te leggen. Ik „ beken, dat ik niet voor u durf inftaan; cn zo „ ik uwe Moeder ware, ik zou , voor ik u alles „ vergaf, willen zien, of gy u in de daad by dceze 9, voorneemens hield," Maatje ! M O E D E Tv. Wat is 't? D4 EMi^ , eens zo beminlyk worden, als uw Nigt, maar  5# P ï PESPREKKEN EMILIA, Die Dame is wel hard; ik geloof, dat haare Kin, deren wel ongelukkig zyn ! M O E R E R. Die Dame had gecne Kinderen, Emiiial EMILIA, Och, daar hen ik regt bly over. En ik1 geloof rast, dat de jonge Juffromy zich verbeteren zal. Nu, hiaten wy zien. „ Juffrouw d'Orville zeide : ik vraag niet, Mc„ vrouw, dat myne Ouders my zullen behandelen „ zo als zy myne Nigt behandelen ; alleen dat ik „ vergceving mag bidden , dat zy en gy ook , Me„ vrouwen, my gelieft te regt te brengen. En „ gy myn Heer, de Baron, gy zult misfehien „ in 't vervolg zien, dat ik uwe onderfcheiding „ verdienen zal. Mejuffrouw, antwoorde de B.a„ ron , vermits gy u zelf niet fcheen tc achten , „ waren ook anderen daar niet toe verpligt. Ik „ wilde u echter niet in myn vertrouwen neemen. „ Ik verdien, zeide JuffrouAv d'Orville , alle dec„ ze hittere vernederingen. Maar geduld! De au„ deve Dame, die nog niets gezegd had, zeide „ zachtjes tegen haare Vriendin: indien gy zelf „ Kinderen hadt, dan zoudt gy zo hard niet kun„ nenzyn tegen dit Kind, maar haar helpen, cn „ nuttig zyn. Een oprecht berouw verdient aan„ moediging". , , , , 0 I>ie lieve zoete yriendelyke Mevrouw, wat  MET EMILIA. 5/" fieb ik haar lief! . . . Ach, waar ben ik geblee.» ven Ach. ... ,, Een oprecht berouw verdient aanmoediging. „ Zy nam de kleine d'Orville by de hand. Zie „ eens , kleintje , zei zy , dit is voor 't eerst dat „ ik belang in u neem. Ik zal u by uwe Moe„ der brengen. Het Meisje wierp zich in haare ,, armen; en verzekerde haar van haare erkentenis. „ Op een oogenblik was datitoute en onbefchei„ den gelaat verdwecnen , 't welk ieder een zo „ afftuitte, Zy durfde niet by haare Ouders gaan. „ Nu beefde de kleine d'Orville niet, zoalsvoor„ tyds, door vrees voor ftraf; maar doorfchaam„ te en berouw. Zy ontfingen haar minzaam. „ Dit doordrong haar met dankbaarheid. Haare „ .Moeder drukte haar teder, aan haaren.boezem. „ ó Myn kind, zeizy, ik fmeek u, maak u niet „ ongelukkig ! Blyf by uw goed voorneemen. Heb u toch den dood uwer Moeder niet. te wyten. „ Uw gedrag heeft myne gezondheid gekrenkt. „ Wat zou er van u worden, zo gy my, door „ uw fchuld, verloor ? Hoe zoud gy verfoeid, „ gehaat worden! De kleine d'Orville fmolt in „ traanen ; en verzekerde nog meer, dat zy alles „ zoude vtfrbetcrcn. „ Zy lag zich ook van dit oogenblik toe, om ,, haar karacter te veranderen. Dit viel ysfelyk „ zwaar, doch zy bereikte eindelyk haar oogmerk. „ Zy wierd zo leerzaam, dat zy in twee jaaren al D £ „ vry  Ê M 1 L 1 A> Ja, dat is waai'. MOEDER* En Waar door is het dan van andere Elementen ©nderfcheiden? EMILIA. Moeder, ik weet het alweer niet. MOEDER. Door vloeibaarheid , door nattigheid. EMILIA. ~ Ach , dat is ook zo! MOEDER. En zo gy er op gelet had, koudt gy dit zelf ontdekt hebben. EMILIA* Gelooft gy dit, Moeder? MOED E R. Een vloeibaar lichaam is onderfcheiden van een vast lichaam, dat zich niet laat verdeden orfche idett. E M l' t I A. Dat bcgryp ik. Maar nu, onze vier Elementen, *iïe de Waereld doen gaan. M O E D Ë R. Ja, eer ik dit vergeet. Hoe mauken zy dit om *le Waereld te doen gaan. EMILIA. Ach , Moeder, dat ftötttl er niet. M O E D E R. Hoe, dat ftond er niet; waar Hond dat mei 2 E & Hnu  6S DE GESPREKKEN EMILIA. In het boek, Maatje, daar ik het las. MOEDER. Laast gy dit in een boek ? EMILIA. Ja, Moeder. MOEDER. Schel, Emma, op dat men u koud water hj een kom brengt. EMILIA. Om wat te doen ? MOEDER. , Dat zult gy «en, cM brengt een kom met water, p Kom, Heek hier uw hand in; voel, hoe koud is 't water. EMILIA. Ja, 't is heel kom!. SI O E D E R. tk zal er myne handen in houden , en er dis, terwyï wy voortpraaten, in laaten ; dan zullen wy zien. Zeg my nu , wat was liet voor een bodj, daar gy zo heel vee! in geleerd hebt ? » M I L I A. Moeder, gy weet wel, dat gisteren, toen gy my te Parys bragt, gy my met myne Gouvernante uk de koets liet gaan , by het Paleis Royal, terwyï dat gy uwe zaaken glugt verrigten? MOEDER. Wc1 na ? teut-  BI E T EMILIA. f  t\ DE GESPREKKEN MOEDE R. Dan is het wel; maar waar op rust dit oordeel? EMILIA. Wel, Maatje, om dat, al fpeelcn wy ook nog zo veel, hy altoos belang in my neemt. Kyk maar eens, Maatje, hoe dat hy by myne lesfen Haat, cn hoe wel hy 'er over is, als ik een prys kryg. Hy is dan zo voldaan , dat men wel zou denken, dat hy zelfs een prys kreeg. MOEDER. Nu , dat bewyst zeker zeer veel; en ik zie wel, dat ik gerust mag zyn; cn dat ik my niet meer behoef te mocijen met uw beider verfchilletjes. EMILIA. En ook , laat my eens begaan, ik zal voortaan u-d zien, hoe ik my houden moet Hat zal my misfehicn een beetje verveclen; maar dat zcit niet, als ik u maar voldoe. . . . Ach, Maatje-lief, dat is nog eerst praatcn! Ik vergat. . . Myne Bonne heeft my gezegd, dat ik u moest verzoeken , als ik weer te Parys kom , haar naaide naailler te zenden. MOEDER. Zie daar, daar hebben uwe vier Elementen al den fchuld van; zy hebben ons de ïiaaiiier doen vergeeten. EMILIA. Het is, om dat zymyn nieuw Kleed nog niet gebragt heeft, zo als zy beloofd heeft. MOE-  MET EMILIA. »5 MOEDER. Het is misfchicn nog niet af. E M I L I A. Ik zou het zo gaarn hebben; wat zou ik gelukkig zyn, met myn nieuw kleed ! MOEDER. Hoe, kan een nieuw kleed iets tot uw geluk doen ? EMILIA. 't Is om dat ik graag mooi opgefchikt ben. MOED E R. Wel, hebt gy op die dagen, dat gy opgefchikt waart, geen verdriet gehad? Of hebt gy nooit gé» 1'chreit, als gy in 't nieuw waart ? EMILIA. o , Ik weet wel, dat dit aan verdriet te hebben niets doet. MOEDER. Geeft men u ook dan misfehien in alles uw zin V EMILIA." Ook niet. MOEDER. Of hebben myne Vrienden dan meer met u op ? -of fpreek ik meer met u , dan wanneer gy niet in srde gekleed zyt? EMILIA, Maar neen, Maatje. MOEDER. Wel weet gy ook, wanneer men het meest met F 3 *  36' DE GESPREKKEN u bezig is, wanneer men u het gereedfte uwe verzoeken toeftaat ? of wanneer vindt gy in u zelf die voldoening, die maakt, dat gy met u9 met my, en met alle anderen vergenoegd zyt ? EMILIA. Dat, Maatje, geloof ik , is dan , als ik het meest aan myne pligten voldaan heb , en myn leertyd V/el waarnan;. MOEDER. Zo dat, een nieuw kleed maakt eigenlyk niet gelukkig; want als men zich zelf iets te verwyten heeft , dan helpt het niets , of men in 't nieuw gekleed is. En my dunkt, dat ik u dikwyls heel vrolyk cn vergenoegd gezien heb, in een wit linnen jurkje; dat, vooral in het laatst van de Week, al vry morzig was. EMILIA, Ik verzeker u evenwel, Moeder, dat men veel vermaak heeft, als men opgefchikt is: vraag het maar aan Juffrouw de Lery. MOEDER. Ja, een vermaak van iedelheid, waar aan de Meisjes veel waarde hechten. EMILIA, Maar kan men niet heel veel vermaak hebben,en de ledelheid daar Jaaten ? Ecnplaifieris toch wel goed. MOEDER. Ja, als het betaarajyk is, en men het neemt vêo? 't geen het is, E MI-  HET EMILIA' 8? EMILIA. Hoe, voor het geen het is ? MOEDER. Dat is , als men het niet voor een geluk neemt, E M I t I A. 0, Het geluk is iets veel ernftiger! MOEDER. Wel nu, wyl wy er toch over praatcn, laaten wy eens een weinig gaan zien , welke voorwaarden 'er tot geluk noodig zyn. EMILIA. 6, Dat's goed! . . . . Ik zou daar wat hebben gezegd; doch ik geloof, dat ik my bedrieg. MOEDER. Dat's niets ; fpreek altoos : lk kan u niet billyV lecren denken, zo gy my niet alles, wat 'er in uw hoofd omgaat, mededeelt. EMILIA. Ja, Maatje, als ik nu evenwel heel, heel verkeerd praat. MOEDER. Wel, dan zal ik u waarfchuwen. | EMILIA. Hoor, dit wilde ik zeggen: laaten wy de elementen van het geluk zoeken. MOEDER. Wel nu, dat is zeer goed gezegd j want ik wilde juist 5 dat gy die zoudt zoeken. F 4 E M l'  » E GESPREKKEN E M I L I A. Maar het geluk is een zaak. . . . Ik wilde het gaarn weeten. . . . Evenwel, het is geen weeteihchap. M O E D E R. Ik meen, dat het de eestte allerweetenfchappeh is. En waar hy alle Menfehen het hoogst belang moeren hebben , om die te kennen. EMILIA. Is zy heel moeilyk om te lecren ? MOEDER. Zeer moeilyk, en zelf zo, dat ondeugenden die nooit kunnen leeren ; maar ook zeer gemaklyk voor ieder , die zyne rede daartoe gelieft te gebruiken. EMILIA. Ach' Moeder, ik hoop , dat dit voor my niet moeilyk zyn zal. M O E D E R. .Wel, dat hoop ik ook, myn Kind; wy zagen nu reeds, dat mooije kleeren niet gelukkig maaken. Uwe Kindermeid heeft geen mooije kieêren , zy is niet ryk. Gelooft gy , dat zy gelukkig is? EMILIA. o WeJ zeker; want zy lacht cn zingtaltyd, en IS nooit treurig. BI o E D E R. Ah wy des Zondags buiten de poort of naar -i«3 j. J 'het  MET EMILIA. 89 het Bosch van Boulogne wandelen, dan ziet gy, hoe de Boeren en de Huisbedienden lachen, en zingen en danfen, hoe vergenoegd zy zyn. Zy zyn evenwel niet ryk. Zy moeten door de geheele week te arbeiden hun brood winnen, en hunne Vrouwen en Kinderen bezorgen. Wy mogen dan opmaaken, dat men niet ryk behoeft te zyn, om gelukkig tc weezen. EMILIA. Maar hoe komt het dan, dat alle deeze arme lieden zo bly zyn ? MOEDER. Kom, zeg my eens , wat gy er van denkt. EMILIA. Wel Maatje , ik denk: om dat zy braaf gewerkt hebben, en om dat men wel over hun te vreden was. MOEDER. Zeer wel! wat is nu het cerftc element van 't geluk, in alle ftaaten, in alle leeftyden? EMILIA. Wel te doen, naarftig te zyn , cn vergenoegd met zich zelf te weczen ; niet waar, Moeder? MOEDER. Dat is vast: men kan ryk, gezond, cn in aanzien zyn, zonder gelukkig te weezen. Maar gy ziet het aan my , dat" men , met eene zwakke gezondheid , en weinig goederen, gelukkig leeven kan; want het waar gelik hangt van ons zelf af. F 5 E MI-  9° O E GESPREKKEN EMILIA, ' Ta , men moet maar verftandig zyn. MOEDER. Zonder verfijnd is er geen geluk, 0f wanneer men niet aan zyne pligten voldaan heeft ; want dan is men noch vergenoegd met zich zelf, noch met anderen, EMILIA. Eu daar om, niet waar, Moedér, zyn flegte Menfehen nooit gelukkig Och kyk, daar komt gezelfchap! MOEDER. Dat is my niet onaangenaam. Wy hebben al genoeg gefuapt ; denk nu weer aan uwe kleine pligten; want binten haar is er geen geluk. EMILIA. Maatje, ik heb u over het geluk nog wat te vraagen, dat ik niet begryp; zult gy my morgen toeftaan u dat te zeggen ? MOEDER. Ta; gy weet immers, dat ik zo veel met ö praat, als gy maar wilt. EMILIA. Nu ga ik weer myn les leeren. ZES.  ZESDE GESPREK. MOEDER. 'SVcl nu , Emilia, wat wilde gy my vraagen? EMILIA. Wat, Moeder? ik weet het niet. MOED E R. ?t Was iets over het geluk, dat gy niet begreep, EMILIA. Maatje, zo waar, ik weet het niet meer. MOEDER. Nu, 't was maar of gy 'er nog om dagt. EMILIA. Als gy de goedheid hebt, Moeder, om met my tc praatcn, dan onthouik'taltoos. . , . Maar nu» MOEDER, Hoe komt dit dan ? EMILIA. Moeder, dat weet ik wel, 't is myn fchuld, 'th? wyl ik het niet verdiend heb. MOEDER. Hoe begryp ik dit ? EMILIA. Zo gy , lieve Moeder, gisteren, of eergisteren •met my had gelieven te fpreeken, dan zou ik het peweeten hebben» MOE,  j?S U E GESPREKKEN MOEDER. Zo! Ik dagt eenvoudig, dat ik door myne bezigfaeeden daar in verhinderd was : gy herinnert my, dat ik op u geknord heb. EMILIA. Ja, Moeder. Zaagt gy niet, dat ik heel lang beproefde , of ik u aan 't fprceken kon krygen ? Gy zei geduurig, zeer verdrooid van gedagten. . . . Ga jonge Juf rouw, ik heb u thans niets te zeggen. Geeven druktens zulk eene koelheid aan den toon , waar op men fprcekt ? MOEDE R. Ik herinner my dit niet, maar het is my aangenaam , dat gy onze gemcenzaame praatjes als de belooning befchouwt, wanneer gy het zeer wel gemaakt hebt. EMILIA. - Ik verzeker u, Maatje, dat dit niet plaifierig valt. MOEDER. Ik weet het: alles ging dan deeze twee laatde lagen vry fcheef? EMILIA. Ik had echter al dien tyd lust om wél te doen, doch ik kon niet. MOEDER. En om wat reden kondt gy niet ? EMILIA. Ik weet het zelf niet, Moeder; maar ik was niet  MET EMILIA. 93 niet recht 'er toe gefchikt; als ik in myn boek zag, dan, wip ging myn geest, ik kan niet zeggen , waar heen! MOEDER. Maar myn Kind, zo het daar mee wel is , dat men zegt, ik ben niet recht gefchikt, tot dit of dat, dan zou men byna nooit iets doen; als men dit voelt, dan behoort men zich des te méir te bevlytigen , om , het geen voor onze rekening komt, af te maaken. EMILIA. Maar , Moeder , men is niet altoos even wel gefchikt tot iets. Vader zeide dit tegen u. MOEDER. Dit kan men vergecven, doch nooit billyken. Denkt gy , dat ik altoos lust heb om met u te praatcn, ofte fpeelën? Zaagt gy my niet dikwils zeer onpasfelyk; weet gy niet, dat ik dikwyls veel in myn hoofd heb; en ik Helde dit alles ter zyden , om u vermaak te doen. Indien ik als dan myne neigingen involgde , dan zou ik u, en uwe poppen , en'uw klein huisraad heel fpoedig weg zenden. EMILIA. ó Zo veel houdt gy van uwe kleine meid, lieve Maatje ! MOED E R. Ja, ik heb u zeer lief; maar weet gy waarom ik dus doe? Om dat, zo men zich zelf niet weet te over-  94 » E G E 3 P R. •« K K È N overwinnen, men geene achting verdient. Waf zou men zeggen, indien de Opper Prefidcnt, wanneer hy op het oogenblik , dat de vergadering by een was, om een Proces te hooren bepleiten en vonnbden, liet zeggen; dat hy daar"thans niet toegeichikt was, Cn dat men over agt dagen weelmoest komen ? Maar wat zoudt gy zeggen, indien de kok, tcrwyl gy op uw maahyd wagtte, liet zeggen: dat hy voor als nu niet regt gefchikt was om te braaden, dat hy het eens hervatten zoude ? Gy bcgrypt nu wel, dat niemand Jict recht heeft om, in de Maatfchappy, zich van zyn werk tc ontflaan, vermits hy daar toe geen lust altoos ifl zich gevoelt? Ë M I L I A. Maar wat dan ? MOEDER. Men moet, van jongs af, zich toeleggen, om zyne luiheid te overwinnen, en te doen dat wy doen moeten , hoe moeilyk het ook vafce ; want, als men Prcfidcnt is, dan is het te laat. Ik heb u dit al meermaal gezegd; dit vermogen, 'twelk wy op ons zelf oefenen, wordt deugd; en deugd vormt allengs ons karakter. EMILIA. Nn, ik beloof u, ik zal myn karakter vormen, MOED E R. Als gy voelt, dat alles u aftrekt; dan moet gy v. ze plaatzen, dat gy van het geen om u gebeur;, niets  MET EMILIA. 95 niets ziet; zo gy iets van buiten leert, dan meet gy overluid leeren , op dat gy terftond merkt, of iets u aftrekt; en vooral, indien men toegeeflykheid vraagt, moet men wel willen. Zo bet buiten u ftaat, altoos lust te hebben; het hangt echter yan u af, om dit niet toe'te geeven, of knorrig te zyn om uw eigen misdagen. emilia. Dat is Waar; maar dat komt, oin dat men dan zo misnoegd is op zich zelf, en zo ongemakkelyk. Gy zoudt niet half gelooven , hoe naar men dan den tyd doorbrengt. Ik ben wel gelukkig, Moeder, dat gy thans geen bezoek krygt; want ik zou eene droevige vertooning gemaakt hebben ; en ik weet vast, dat gy deeze gekhceden wel geheim zult houden. MOED e R. Dat is zeker: de goede gedagten , die men Van een jong mensch heeft, zyn zyne grootfte fchatten , en dit moet ons zo dierbaar zyn, als ons leeven; en als men eens tegen iemand is ingenomen, gaat dit bezwaarlyk over; ik zal, om die reden, zo lang ik hoop dat gy uw».fouten zult verbeteren , die voor my houden. emilia. Maar, Moeder,, waarom zyn deeze goede gedagten zo hoog te waardeeren ? moede r. Waarom wilt gy niet hebben, dat men van uwe fouten fprcekt ? e m i-  » E GESPREKKE JU EMILIA. Om dat ik wilde, dat men altyd goed van my {prak. MOEDER. En waarom? EMILIA. Wel! ... als men zich ging verbeelden , dalik kwaade heblykhecden had , dan zou men immers denken, dat ik nergens goed toe was. MOEDER. Nu dan , het goed gerucht is des iets kostbaars „ dewyl men de goede gedagten van anderen noodig heeft? EMILIA. Dat is waar; maar hoe komt het, dat men die noodig heeft? BI O E D E R. Dit vraag ik u , dewyl gy zelf vreest, dat men zou denken, dat gy nergens goed toe waart. Zyn wy onlangs niet overeengekomen, dat de menfehen eikanderen noodig hebben ? E BI I L I A. Ja, Moeder. BI Ö E D E R. Eu als zy, die gy hoog noodig' hebt, niet gun* ftig over u dagten ? E M I L I A. 6 Dat zou naar zyn ? BI O E D E R. Gelooft gy, dat zy dan zo veel belang in u zouden  M Ë T Ê M I L t A. 9? den neemen, dan wanneer zy ü voor eén uitmuntend Meisje hielden ? e m i t i A. Neen, Moeder. MOE O1' É Ri Uwe Meesters , denk ik , verwagten leerzaam» heid , en gy verwugt van hen ook eenige zorgvuldigheid ? Ë M 1 L I Ai Ja, zeeken M O È d Ê Ri ; Gelooft gy hu, dat zy zo veel belang kuhnert Rellen in een lui, onaartig , als in een leerzaam j lief Kind? ï Mi t I Ai Neen , zeeker. M 0 É D É R; Kan het u nu niet fcheelen of gy eert onaartig Kind zyt, of niet ? E M I e I Ai Ónze lieve Heer bewaare my daar voor! MOEDER. Zoudt gy wél te vreeden zyh, by iemand diü niet goed ovei' u dagt? EMILIA. Ik geloof het niet. moeder. De gevoelens, die men vart iemand heeft, be> ilisfen , om zo te fpreekert, het lot in de gedagten i, deel. G van  j>8 p£ GESPREKKEN van een ander, 't Is daar op, dat men de maat fielt der achting, en vriendfchap, die men 'etvoor voedt: zy vestigen den roem van een jong Mensch, die men daar alleen uit kent. Hoe dat, Moeder ? MOEDER. Eene jonge Juffrouw komt maar zelden in de gezehchappen , en nooit zonder haare toeziende Vrienden ; nu» hoort haar weinig fprceken ; men ziet nooit, wat zy doet; men kan des geen denkbeeld van haar vormen , dan door dc berichten van hun , die , in haar Ouders huis, haar alle daag gemeenzaam zien. EMILIA. • Ja , door de bediendens. MOEDER. Door dc bediendens, door de Meesters, , door elk, die haar daar heeft leereii kennen. EMILIA. Maar als die lieden nu eens niet de waarheid zeggen? MOEDER. Wat belang kennen zy hebben, in de waarheid te verbergen! Is het niet veel aangenaamer, iets goeds te vertellen, dan kwaad te praaien? En wie zou zo ftout zyn , om fouten te gaan verzinnen , die 'er niet zyn? Het liegen is zulk eene lelyke ondeugd, dat men haar maar zelden ontmoet; Voor  M E f E M I j. * *! 99 Voor één leugenaar vindt men honderden van braave lieden > die de waarheid zeggen * hem ten tooii dellen , en hem ontmaskeren. E M I L I Ai Ontmaskeren! draagt de Leugenaar een Masker? MOEDER. Neen , dit is een fpreckwys. Gy weet wel, dat een Masker de trekken van het gelaat verbergt * E M I L I Ai ja j, Moeder; MOEDER. Wel nü, de Leugenaar verbergt aldus het gekat der Waarheid , en dewyl hy geloofd wil worden, zegt men ook, dat hy haar nadoet, en poogt ha te fpreekem EMILIA. Ach, zo ! En hy , die bewyst, dat hy gclpogen heeft, ontmaskert hem? Maar, Moeder, komt een leugen dan altyd uit ? MOEDER. Altyd , vroeg of laat. E M I L I A. Wel, dan is een Leugenaar wel gefci M O E D É R. t)at fpreekt van zelfi EMILIA. En dan daat hy, als zyn leugens uitkomen,gelyk een uilskuiken, en wordt mooi gefopt, ook nog ? G % moï «'  lOO DE GESPREKKEN M O e d e r. Gefopt, ja; maar niet minder geftraft; hy is, zo als gy zegt, gek, om dat hy gelooft, dat hy een leugen lang voor eene waarheid kan uitventen ? en vervolgens wil niemand met hem te doen hebben : hy is ontëcrd, verliest zyn vertrouwen by de Waereld; men gelooft hem met meer. 1 emilia. Maar waarom ontëcrd ? moeder. Om dat hy zig door zyne eigen verkiezing geplaatst heeft by de allerverachtelykite lieden. De Dengen' is zulk eene laage vernederende ondeugd , dat men zich wel wagt, om ooit een ccrlyk man, hoe gering hy ook zy, daar van te verdenken; veel weiniger nog lieden van geboorte. e m i l i a. Wat zyn lieden van geboorte ? moed e r. Piet zyn zulken, die tot de deugd neigen; men gebruikt deeze zegswys ook , om zulke lieden te fceteekenen , die in geen laagen Haat gebooren zyn. emilia. En wat zegt dit, ontëcrd tc zyn? m o e d e r. Dat zegt, dat men, of door daaden, of door denkwyze de achting onzerMedcmenfcben verlooren heelt; het is , vernederd te zyn beneden dien rang , waar in wy door onze geboorte geplaatst waren. e w i-  MET EMILIA. 101 EMILIA. Maar Moeder, uwe bedienden zullen zeggen, wat gy wilt Zogy hen bid, niets nadeeligs van my te zeggen. M O E P E R. Hoe ! zoudt gy u zo zeer kunnen vernederen , dat gy aan uwe bedienden verzogt, niets van u te fpreeken ? Zie daar , hoe eene fout al reeds verlaagt ! EMILIA. Maar zo zy fpreeken, zal het my benadeelen. MOEDER. Wel nu, dat is zo den loop der misflagcn. Kan men dien door eene laagheid tegenhouden ? Dus zou men, om de eerde verkeerdheid te verhelpen , een nog veel erger begaan. EMILIA. En daar is ook alweer geen voordeel in! M o E D E R. En hoe duur zouden zy u die infehiklykheid doen betaalen.' E M I L I A. 6 He! dat is waar; en daar had ik niet eens aan gedagt! MOEDER. Denkt gy niet, dat 'er niet-beter op is dan maar altoos wel doen , en nooit veri-iecrd te handelen ? EMILIA. Ja, Moeder, dit denk ik ook vast. G 3 MOE" (  ffct BE CESPREKKBft MOEDER. Zie eens, boe gemaklyk dit is! Dan beeft men niets te verheelcn; men flaapt zo gerust; cn des ochtens ftaat men zo wel gemoed op; men vreest niet, dat 'er van ons gefprooken wordt, cn wil 'er eens iemand over ons praatcn; goed, hy kan niets kwaads zeggen. EMILIA. Ach, zo ik niet dc gekheid had gehad, van als een klein Malootje te fchreijen , dan had niemand iets gemerkt. MOEDER. En zoudt gy daarom niet te berispen zyn ? EMILIA. Och , geen twyffel! MOEDER. Ligt het kwaad daar in, dat men uwemisflagen weet, of daar in, dat gy die bedreef! EMILIA. Het eerfte kwaad ligt in de daad, maar het tweede in dc bekendwording. MOEDE R. Eu dit zou zonder het eerite niet aanweczig E M I L I A< Dit is waar. MOEDER. En ook gelooft gy, dat men zich Hg-tlykeenmisflag kan vergeeyen , als die maar bedekt fefyft ? Denkt-  MET EMILIA. 10$ Denkt gy niet, dat, als men de gewoonte kfygt van bedekte misdryven uittevocren , dat men dan ook tot openbaave kamkomen? EMILIA. Waarom dat, Moeder? MOEDER. Om dat., myn Kind, zo als bet ipreekwoord fcegt, de gewoonte de tweede natuurwordt. Zyt gy dep eerden dag, dat wy uit Parys buiten komen , wel zo in ftaat, om te loopen en te wandelen , als wanneer gy ccnigc Maanden op bet Land geweest zyt? EMILIA. Neen, Moeder. MOEDER. Toen gy de cerfte reis met dc volant fpeeldc, konde gy toen de volant zo hoog en zo dikwyls aanflaan als nu ? EMILIA. Neen, Moeder»* MOEDER. Wat gaf u dan de gemaklykheid in het fpeelen 4 en in het loopen? EMILIA. Dat weet ik in 't geheel niet. MOEDER. Dit komt, om dat gy door alle daag te wandelen ^ de kragt krygt, geduurig verder te kunnen gaan, en cindelyk een grootcn weg , zonder vérG 4 moeit-  ÏC-f DE GESISREKKEJ3 moeitheid, afteleggen; want deeze oefening fterkt het lichaam, emilia, Als ik dan eens in vecle dngcn niet wandelde , *°« ik dftn niet naar Saint-Cloud gaan kunnen ? moeder, Niet dan met. veel moeite; en gy zoudt zo verbaast moede zyh, dat gy geen lust zoudt hebben om die reis. weer te doen. Zo is het ook met het Jcercn van my Les ; dit behoef ik u niet uitteleggen. e m i l i a. Ja ! om dat ik de gewoonte verlooren had; niet waar, Maatje? moeder. Regt zo: en bet is met de oefening der deugd, als met de lichaamsoefening, en de ocfeningoul Zes geestes. emilia. Ei! MOEDERNeen, waarlyk, 'indien gy u niet alleen, envryWülig oefent, om uwe pligten te vervullen, zonder acht te geeven op uwe ongefcliiktheid , zonder eens te denken aan de.n lof of blaam, die gy zult verdienen; zo gy u niet toelegt, om,uwe, zo wel als myne goedkeuring te verdienen, dan Z'dt gy nooit vermogen op u zelf verkrygen, Gy Zult ppenlyke fouten begaan; dewyl gy het ver.mogen niet zult hebben, om u zelf te be'hecr- fchen 4  MET E M I h I A. ï opfeilen: de gevolgen daar van zult gy wel begrypen ? emilia, Nu, dat bcgryp ik ook. Hoor, Maatje, als ik eqns eenige dagen aaneen welgeleerd heb , dan word dit my al aan makkelyker, en als ik wel leer, dan ben ik ook nooit lastig. moeder. Dat komt, om dat men nooit lastig is , als meq over zich zelf voldaan kan zyn. emilia. Dat zou wel kunnen zyn, ook. m q e d e r. Als ik in uwe plaats waar, ik zou my gewennen , om altoos zo goed te doen als ik kan. emilia. Dat is ook wel netjes myn oogmerk. moeder. En te meer, om dat uwe pligten niet moeilyk zyn; en ik geen kind ken, dat minder met lesfen overdelpt wordt. emilia. . Maar, Moeder, dat is myn fchuld niet; gy weigert my wel de helft der Meesters daar ik u omvraag, moeder, Ik heb liever, dat men minder, en dat minder wel leert, emilia. En dat er tyd overblyft, om te fprïngen , cn te G' 5 » i dans-  fo6 DE GESPREKKEN dansfen , om in het tuintje te werken , om dc bloe« men te begieten; nietwaar? M O E D E R. En om my lastig te vallen. Als gy twaalf jaar en zeer gezónd zyt, dan zal ik u alle Meesters gee-' ven , die gy eischt. EMILIA. Zo, dit duurt nog lang! dan moet ik geduld hebben. Maar, Maatje, hoe leert men zich wagfen voor verborgen misdagen ? MOEDER. Als men jong - is , dan heeft men eene tedere, verftandigc Vriendin, voor wie men niets verbergt, goed, noch kwaad. EMILIA. Ach , Maatje ! ik heb zo eene Vriendin : ik beloof u, dat ik nooit iet voor uvebergen zal. MOEDER. Hebt gy nog nooit iets opgemerkt ? EMILIA. Wat, Moeder? MOEDER. Dat eene fout altoos moeilyke gevolgen heeft; en dat het daar mede niet afgedaan is, dat men zegt: Ik zal dit niet meer doen. EMILIA. Neen, Moeder, dit heb ik nooit opgemerkt. MOEDER. Zie het zelf eens in. Herdenk eens, welke fouten  i 'M ET E M I L I *♦ *°7 ten gy zo al beging; cn dan zult gy toefhan, dat ook, wanneer een misdag bedekt bleef, gy de ge. Volgen echter niet konde ontwyken, EMILIA, Maar als ik nu evenwel ongeduldig of geemlyk geweest ben , en geen mensch daar van wist, wat •gon er dan op volgen ? MOEDER, Vooreerst, ongeduld en geemlykhcid befchaa-. digen de gezonthcid. Alles wat men in dat humeur doet, gaat nimmer wel; kan des niet beloond worden, Als men zich niet tegen zulke gebreken verzet , dan befchouwt men uit fpyt en dwaasheid altoos het ergst, in het geen er voor ons te doen ftaat. Zo zou het ook zyn, indien gy altoos achteloos , onleerzaam,, en traag bleeft. Stel eens, dat niemand iets van dit alles wist, zo zou echter de hcelc waereld , als die u leerde kennen , moe* ten beduitcn , dat gy der opvoeding, U gegeeyen , niet beantwoorde. EMILIA, En zo komt dan alles eens uit ? MOEDER, Ja, vroeg Qf laaft, E M I L I A. , Gisteren , lieve Moeder , toen ik opftond , zei ik tegen myne Ro:me: ,, Nu zal ik eens een heer lcm dag fpeelen, en heel gelukkig zyn." Wel bus ! en altoos als ik dat zeg , gaat alics verkeerd, MOE-  Io8 DE GESPREKKEN MOEDER. Het oogmerk, dat gy hebt om gelukkig te zyn, heeft daar geen fchuld aan ; maar dat komt, om dat gy juist verkeerde middelen gebruikt, om gelukkig te worden. EMILIA. Hoe vergist men zich dan zo al omtrent de middelen ? MOEDER. Als gy fpoedigst naar de Poort van Boulogne gaan wilde, welk een weg zoud gy kiezen ? EMILIA. Ik zou regt uit naar Mortemar gaan. MOEDER. Maar zo gy nu , om er veel eerder te zyn , eerst van de Poort Maillot gingt, om door de Slingerpaden naar Mortemar gaan ? EMILIA. Wel, dan zou ik er niet half zo gaauw zyn, MOEDER. Hoe zo ? EMILIA. Om dat de weg veel meer om is. MOEDER. Zn dat gy u in dit geval dan vergist zoudt hebben ? Nu, zo is het ook met het geluk; het is aan de regte hand, en gy flaat de linkerhand om. EMILIA. Maar hoe kan men zich hieromtrent zo bedriegen ? MOE-  MET EMILIA. IOtJ MOEDER. Door onbedagtheid , door onkunde. Dat komt om dat gy geene waare- begrippen hebt omtrent het geen u nuttig is ; om dat gy uw belang kwalyk verftaat. EMILIA. Maar hoe moet men doen, om dit te leeren verdaan? MOEDER. Praaten met de beste Vriendin; vooral ook denken over het geen men hoort, en dat men voelt waarheid te zyn. EMILIA. Wel Moeder, dat is een aangenaam middel.... Maar apropos, weet gy wel, dat men zegt, dat de kleine Duplesfis zyne Moeder altoos ongehoorzaam is, en dat zyn Vader hem alaan flaat? Nu, ik heb het juist niet gezien. Ik weet niet, wat de Lakeijen doen. Gy hebt my bevolen, nooit dan uit noodzaaklykheid met hen te fpreeken. .... Maatje. . . . He, daar weet ik niet, wat ik ü vraagen wilde. . . . Gaan wy van daag niet wandelen? MOEDER. Als 't goed weer wordt. EMILIA. Oh, ik geloof, dat het wel mooi zal worden.... Lieve Maatje, als gy 't nu goed vond, dan moesten wy eens heel heel verre wandelen, en dan by die Vrouw  llo DE GESPREKKEN Vrouw melk gaan drinken , en dan zoudt gy rriy kunnen zeggen, hoe men doen moet, om zich niet omtrent de middelen , om gelukkig te zyn , te mis* leiden. M 0 E D E Ri En ointi'ent welke middelen wilt gy u lecrcn niet te misleiden ? EMILIA. Wel, oVef die daar wy van fprakeil, Moeder' 5 het is om niet meer gepiert te zyn , als ik gelukkig Wil wezen. By voorbeeld , als ik my voorltel eens een heclen dag te fpeelen. MOEDER. Maar Vooreerst, men is niet gelukkig, als meS den hcelen dag tpeelt. EMILIA. Waarom dat? BI O E D E R. Om dat het fpeelen niet aangenaam is, dan wan» .lieer men er zich, na onze bezigheden, mede uit* fpant. È M I L I A. Kyk! En ik dagt, Maatje, dat niets zo mooi was, als altyd altyd te fpeeien. BI O E D E R. En ik denk, dat niets zo vcrveelend zyn kan. Zo gy geen ander fpeelgoed had , om 11 mêe te vermaaken , dan uw Pop, en uw klein huishouwen t aoudt gy dit niet gaauw moede zyn ? E UU  MET EM ILIA. II* Ja; maar ik zou altoos wat anders fpeelen. MOEDER. En na dat gy dit gedaan had, zoudt gy het eVenwel moede worden. EMILIA. Ach j'a, dat is ook waar! Als ik eens een heelen dag geipeeld heb , dan komen er fomtyds o©genblikken, waar in ik fchrikkelyk met my zelf verlegen ben. MOEDER. Weet gy, hoe dit komt ? EMILIA. Neen, Moeder. MOEDER. Om dat uw geest, die ook werken moet, niets te doen heeft. En ik liet u begaan. Ik dagt, da ondervinding zal haar veel beter dan ik leeren , dat het getal dertydkortingen niet groot is; dat wy, om die aangenaam te blyven vinden, die op den arbeid moeten doen volgen; en dat men alleen op deeze wys altoos beezigheid en vermaak hebben kan. EMILIA. Maar myn lieve Moeder, gy fpreekt als het Euangelie! MOEDER. Dewyl gy fomwyl, na dat gy gefpeeld hadt, ,2eer gelukkig waart, mits dat gy uwe lesfen geleerd  3 12 DE GESPREKKEN leerd had, zeide gy, men moest maar altyd fpeelen. Is dit nu verftandig ? EMILIA. Maar, Maatje, weet gy dan ook altoos, wat ik denk ? MOEDER. Zo omtrent. EMILIA. En hoe komt dit ? MOEDER. Ik herinner my, hoe ik in uwe jaaren dagt, EMILIA. Goed ! geleekt gy dan naar my ? MOEDER. Alle Kinderen gelyken zeer veel op elkander. Zeg eens, Emilia, is het oogmerk van alle uWe begeertens wel iets anders, dan moeitens te ontvlieden , en vermaak te genieten ? EMILIA. Neen, Maatje. MOEDER. Als gy uwe pligten gebrekkig waarneemt, als gy traag zyt: met welk een denkbeeld zyt gy dan beezig ? EMILIA. Wel, dan vrees ik voor de moeite, die ik my geeven moet. MOEDER. En dat gy veel liever wilt fpringen, danfen-, fpee-  M e f EM il IA; Hg fpcclen ^ of en dit is wat erger — lanterfanten; emilia; Dat is waar; moeder. Het is dan om moeite te ontduiken, en ü éérder vermaak te bezorgen , dat gy verkeerd doet: wat volgt daar op ? emilia. Ach, dan gefehied het tegendeel; moeder. Verkeerd doen neemt-meer tyd, dan goed.doen; niet zo? emilia; En dan Word ik knorrig. moeder. Ëu dan doet men alles verkeerd; en mén is dan .geloof ik, zeer vergenoegd over zich zelf? emilia. 6 Dat is bedroefd. En als mén zo is , moe? men nog by u komen, ook ,l m 0 ê d e r. Én ik vraag: Emilia, zytgy voldaan' overu zelf? emilia. ó Móeder', dat is een ysfelyke vraag! Èri dan! ziet gy myn antwoord in den opflag' van myne'oogen ; en dan zwygt gy ftil. ö Dat droevig' zwygen! Waarom bekyft gy my dan niet heel braaf? 1. se sin j$ HdÊ*  314 DE GESPREKKEN MOEDER. Om dat ik, als ik bedroefd ben, niet knorren* kan. E M I E I A. Och , dat zou my zo veel vermaak doen! Maar gy hebt geen medelyden met uwe Emilia. MOEDER. Om dat ik u niet beknor? EMILIA. ja zeker; want dit doet myn verdriet den lieelen dag duureu, en ook nog wel een deel van des nagt ook. MOEDER. Én dm vaarwel fpctlen in tydverdryven. EMILIA. Eh ook vaarwel vergenoegen. MOEDE R. En dit alles om moeite voer te komen, en plaïlier te hebben l EMILIA. Het is, om dat ik my , 'naar myn. begrip, vermaak wil geeven ; en om dat het geen men van my eischt, het my niet geeft, MOEDER. Maar als gy nu eens zeide: Kom, Emilia2 „ een moeilyk halfuurtje is gaauw om. Let toch „ op het geen gy doet. Een weinig aandagt, een „ weinig ingefpannenheid; kom , dat is immers ,? best voor E MI-  MET E M ï L ï A» UB E M I L I A. Ach , als dat eens gebeurt, dan doe ik alles in pen oogenblik; en ik ben zo gelukkig , zo gelukkig! . . . Hoof eens, lieve Moeder , ik voél daar, daar iets in myn hart, dat my zo lugtig > zo vrolyk. «naakt! . . ó Wat ben ik dan vergenoegd en wel ■gehumeurd! MOEDER». Zo ook , als gy het tegendeel döet, dan bedriegt gy u zeer zeker omtrent de middelen, die gy om gelukkig te zyn by de hand neemt, Zouhetirt zo een geval niet beter zyn te zeggen : In plaats Van 'goed, dat ik zoek, ontmoet my kwaad, ais ik, myn hoofd volg; maar als ik myn neiging overwin , dan ontfang ik veel grooter goed, dan, het. geen ik afdond ? E U t t i Ai En wat toch? MOEDER, Het allergrootfte; dat, hetwelk geeft mensch. U ooit kan ontneemen , als gy het eens bezit, E ÜÏ l t I A, Ach Moeder, zeg my toch fchielyk wat dit is 1 MOEDER, Wel, gy zelf hebt het my gezegd. Vergenoegd te zyn over zich zelf: iets by uw hart té gevoelen dat zo aangenaam is. Ik weet niet, hoe meii tfioöds genoeg kan hebben, om dit goed aan zich te ofif= roeven?  i.ió O R GESPREKKE, PI EMILIA. , Ja dat is waart Het is liet grootfte vermaak , aft ik by myn hart zo iets voel, dat my, als ik alken ben, lachen doet, Hoe noemt men dit, Moeder? MOEDE R. De blydfchap van eene goede Confcientie. li M I L I A. Wat is de Confcientie? MOEDER. Zy is eene innerlyke gewaarwording, die ons, in weerwil van onszelf, omtrent ons gedrag waarfclmwt. EMILIA. Hoe, fpseekt zy dan ? MOEDER» Dit niet alleen, maar zy fchrecuwt in ons, en maakt ons zee ■ ongerust, als wy eene zelfverhooien misdaad begaan hebben: dit doet onsblso» zen als wy lof ontfangen , die wy niet verdienen. EMILIA. En ars wy' die verdienen, wat zeg: dan de Con* fcientie ? MOEDER^ Zy keurt goed,. en deeze goedkeuring maakt eïgeniyk den Jpf aangenaam: Want vermids zy ons gelukkig maakt in onszelf, en buiten de goedkeuring van anderen , en dat die buiten de toeftem«ttng. van onze Confcientie ons niet ftreelt, daar WSrypt gy wel, van hoe veel belang het is, dat ' ft! zy  MET EMILIA. X 17 jfcy over ons voldaan blyft? Gy ziet nu ook, waarcra een fout, al blyft zy verborgen, voor ons even nadeelig is; en waarom eene goede daad, al is zy bedekt, ons even gelukkig maakt, als of die bekend was. Onze Confcientie fpreekt zeer luid, ook dan als wy liet niet verwagten ; zy keurt ons goed,of bejrispt ons; en maakt ons gevolglyk gcrusf of ongerust. E 51 1 L I A. Ik hoorde haar wel eens , Moeder; maar het was als ofzy, wanneer, zy goedkeurde niet zo fterk fprak, dan als zy beftrafte, MOEDER. En zy deedt zeer wel: als zy pryst, is er niets te doen dan haaren lof te genieten; maar beftraft zy , ö dan moet er verbeterd worden; en zo zy zachter fprak wie weet t of men dan wel zo ernstig gig zoude verbeteren, EMILIA. Men moet haar dan altoos gehoor geeven. MOEDER. En haar altoos pooggn te verftaan. Het is eene getrouwe Leidsvrouw, die ons nooit verlaat; eene Vriendin, die altoos by ons is, en die wy ontzien moeten, Het is niet genoeg, dat wyaaar haar luisteren , wy moeten haar ook vraagen; alle daag met haar fpreeken, en haar bidden, dat zy ons haar gevoelen me,dedecle, EMILIA. *t Is aartig! Iets dat in ons zeer ftitletjes fpreekt» II 3 B,  *l8 S> E GESPREKKEN Ik beloof u , Moeder, ik zal alle daag met haas fpreeken , en wel uitdrukkclyk vraagen : Myne Con-, fcienlie, zyt gy nog al wat te weden over my? MOEDER. En als zy zegt: Neen , jonge Jufrouw.. E M I E I A. Oh ! ik zal haar wel leeren zeggen , en dat wel ?cer luid ook : Ja , jonge Jufrouw, dat gaat nog tl wel._ tv  MET EMILIA. I I? ZEVENDE GESPREK. EMILIA. 2^yt gy alleen, Móéder? M OEI) E R. . Ja , waarom ? Kom binnen. E MILT A. Ik durf niet, ik zou u doen fchrlkkcn.. MOEDER. Vcrfchrikken? Hoe zo? E M I L IA, Kyk eens , boe ik er uitzie ! MOEDER. Ah ! . . . Wel waarlyk, gy ziet el* rtTlcïlicfst uit. . . een buil voor uw hoofd , een dikke neus , een gefchrante kin. . . Waar hebt gy u zo fraaj tocgciïcld ? EMILIA. Het zal gelukkig niets beduiden.. Ik heb fferk uit de neus gebloed, en myne Bonne zei, dat dit zeer goed was. . . Maatje, ik moet u Zeggen, ik dagt zo waar, dat ik dood was. MOEDER. Hebt gy dan ook gevallen? EMILIA, Ach, myn hemel, ja! 't is raar hoe de onge^ H 4 hik-  pE GESPREKKEN jukken komen , als men er niet op denkt. Ik wandelde in den tuin. Myne Bonne was een beetje agter my- ik geloof, dat zy wat Thym verfameldcn. fk ging in dc Laan. Daar vond ik degroote fnpeikidder- zy was geheel opgcfchilderd, en zo mooi groen , en zo blinkend, als de Zon daar op fchynt. En daar kreeg ik immers lust, om , zonder dat ik zelf wist waarom, op dc ladder te klimmen. Ik geloof evenwel, dat ik niet heel hoog zou klimmen. Wel nu, Maatje , op dc vierde, of ten meesten , op de vyfde fport. . . . Myn voet gleed uit, of alle bei tcgelyk. Ik weet niet, hoe ik neer gekomen ben; dit is er yan, dat il.; zo gekneust cn gefchrapt by u kqm. Myn eene knie is ook het vel af. Myne Bonne heeft er iets opgelegd ; maar ik verzeker u, Moeder, dat dit watertje my veel pyn doet:, doch ik wil er my njef pp beroemen. MOEDER. Het fchynt des, dat het een zeer heldhaftige of nutte daad zy, op een nieuw geverfde blinkend* Leer tc klimmen; dewyl men zich daarom in doods gevaar brengt ? of zich voor altoos ten minften te mismaaken, EMILIA. Hoe? lieve Moeder,zon ik altoos zo moeten blyven, MOEDER. Gy bekent ten minften , dat gy, Pm zo altoos te piyvcn, niets verzuimd hebt?  Wet e m i e i a- tï'i EMILIA. Ach, Moeder ! MOEDER. Ik beken, dat het wat ongevallig zyn zoude, al* loos dus te moeten blyvenj dat men altoos een, ■jsiouche op het puntje van de neus moest draagen^ Dm eene zo geheel onnnoodige ervarentheid! EMILIA. Vreest gy dit, lieve Moeder ? MOEDER. Zo gy gcmaklyker vry komt, zal het niet doQg uw overleg zyn. EMILIA. Maar waarom liet myne Gouvernante my ook alleen? waarom waarfehuwde zy my niet? Zykon baar Thym cn Lavendel naderhand wel gezogt hebben; en de moeite uie't behoeven te necmen, van my te was.fchen, MOEDER. Wel, hoe kon dit goede mensch voorzien , dat -een klein meisje , een beetje grooter dan een kool, "in't hoofd zou krygen, van op een fnoeiladder •te klimmen. Dit 'laat zich redelyker wys niet gisten;, om dat het .pas eensin honderd jaar gei» fchiedt, ; . EMILIA, Maar Moeder, ik ben te jong , om my zelf al> -leen te bewaaren, en ik denk -, dat het daarom is, dat myne Bonne by my blyft. - " ■ : H § MOE-  iaa E R. Gy hebt my getoond, dat de beginzels van üw gedrag zeer met de myne verfchilden. Gyweeï wel, dat ik, als wy met ons tweeën zyn, nooit iets te zeggen heb over uw fpringen en dansfen , over uw loopen en draaven in myn eigen kamer ? dat het alleen aan u ftaat, om my door uw geweld en gefnap te vcrzuiFen ? Dit is het voorrecht van uwe jaaren j en ik kan u niet kwalyk nemen , dat gy uw gebruik daar van maakt. Maar^ gy weet zeerwel, dat dit niet voegt, ais er gezelfchap is; dat gy my dan niet indenoodzaaklykheid moet brengen, om my met u alleen bezig te houden; en dat men nog minder de oogen van het gezelfchap m®et trekken door de gekkernyen, die men uitvoert? Ik zei u daarom meer dan eens: ,, Eè aïs ik gezelfchap kryg, dan zult gy be- ,, ter doen om in het Kabinetje te gaan , en ube,', zig te houden met dingen, die u pasfen." Maar daar had gy nooit zin aan. Gy verzekerde my, dat gy zeer wel begreept, dat het noodig was u ftil te houden; dat gy naast my op uw klein doeltje zoud zitten zo ftil als een beeld; dat gy zo^ gaarn hoorde praaten. . .Evenwel, gisteravond.. , 't Is waar, dat ik zo veele menfehen niet gewagt had. . , EMILIA. En de gefprekken waren niet met al aangenaam. MOE"  moeder; Gy 'öntfnapte my ook , om met uw Brócrs aan den anderen kant van de Zaal te fpeelen. Gy niaakte byna zo veel geweld als zy. Een vreemd Heer zag u, en hield u , zo als bil! vk is, vooreen Kind uit het Dorp, ten minften voor een Kfad-j daar niets aangeleegen was; hy fp'cldc mie , hield ü onder de kin, en deed u fpringen als een Manbhriette. . . Gy wierd rood. emilia. Hoe, Maatje, zaagt gy dit alle*? 't Was net of gy niet naar my keek. . . moeder. Ik dagt, dat mm het voorbeeld vari haare BrÓcrS wilde volgen; en zich onder de Dragonders laaten «anneemen; e m ixt 1 A. Nü i Moeder, ik verzeker ü , dat ik zo roöA nis eeii vuur werd, toen hy my als een draaitol wilde, mede omdraaijen. Waarom bemoeide hy zich met onze fpëlletjës? moeder; Hy was 'ef zeker niet te veel; ëwiLia. Ik was ;er dan misfehien tc veel: Maar Moes der, gy kondt hem wel verboden hebben; moeder- Dit was voor u makkelykcr , dan voormy. Zd hy in uw voorkomen die zedigheid, die koelheid,'  "32 de gesprekken ivelke een jong Meisje altoos moet behouden fie« H* lmlt' ^ m*«*tml gewagt hebben, Vf demmfte gemeenzaamheid. Ik twvffel ook ^,_of hyzouuit achting voormy, indien ik 7; 1CtS ^^r gezegd had, dit niet kwalyk hebocn genomen; maar denkt gy, dat een gering venvyt van my hem meer achting voor « zoudt ^geeven nebben, of dat hy u lian nic£ ^ ^bben aangezien voor een onbezuist klein Meis. je ? *> bui a. Heb ik &üf dan fqrnwy] iets van ? MOEDE R. <;J' ziet dan, dat het niet van my af hangt om aderen giftige denkbeelden van n te geeven noch ook die bnderfchoiding te ciiehen , die uwè 'VX a,tWS t0ek0,nt' c" waaro;, 2V een weinig grootsch zyn mag? Men dient ten minllc dan wat ^holpet, te worden, door de houdingen gedras van het Kind zei,'. lh-t -:s ,1... ..,„. , \ '° ... y s ck s alweer zo heel naak- ïyk met, een Kind tc ihmren, indien dat zyn evrRj f iOiivcruante uier verkiest te zyn. ï M [ I, I .1, Maar, Moeder, gy had my evenwel uit den fcrino/tarnen roepe». ö .> MOEDER, Djt ***** Het kon my niet moeilvk zyn W*** v;ln feW heef. gezelfchap oogen.' I 4> «we onvoorzichtigheid te Vestigen, E H H  MET EMILIA- Ijj emilia. Ach , van myn leven was ik zo verlegen hiel! Ik wist niet, hoe ik myn ft«-eitje zou weervinden. Het fcheen wel een uur van my al'tcftaan. Ik geloof, dat ik wel wat zou Hébhen willen geeven, dat gy my wel dcgclyk beknort had ; dan zouden de menfehen evenwel gezien hebben , dat ik een Kind van ' dit huis waar. En nu is die Heer misfchicn vertrokken , zonder dat hy eens weet, wie ik ben. En gy, Moeder, wilde niets zien, cm dat ik zo een leven maakte. moeder. Dat komt om dat er in dit alles niets aangenaams Voor my noch voor u is. e m i l i a. En waarom zeide gy my niets des avonds , voor ïk naar bed ging; dan , als wy onze kleine vértrouwlyke gefprekjes houden, cn zo ftillctjcs fpreeken , als wy, zo als Mevrouw de Bréon zegt, onze familie zaak en fchikken! moede r. Ik wilde liever, dat gy y daar eens op beflicp, Het is waar, ik meende van daag met myne vermaaningen by te komen; ik wist niet, dat een gekwetste neus my hier in zoude verhinderd hebben. emilia, En ik, Moeder, was er de Dupe yin. En ik • zei tusfehen myne Gordyijen: Daar is maar de 1 3. helft  db gesprekken' 'm helft overjluur, dewyl zy cv niets van zag ;-ea het zal molt weer gebeuren. . . . Zy, zyt'gy; dat zeg ik u, als ik tegen myn (laapmuts (preek. ... Als ik zeg, tusfchen myne Gordyren, dan is dat maar zo eene fprcekwys. Want gy weet wel, dat ik er geen heb; gy wilt niet, dat ik die heb; en nu de Maan my niet meer bang maakt, fcheelthet my niet veel; uitgezonderd aan den kant van de eer. MOEDER. Hoe, zonder Gordynen te llaapcn, lydt de eer daar door? Wel ja, Moeder; het komt my yo.or, dat dit iemand nog veel meer naar een kind doet geiykeu dan men is. MOED E R. Sta my toe, dat men wel zeer een kind zyri moet, om overluid te fchreijen , als de volle maan door de glazen op ons bed fchynt. Ik geloof, dat dit gekkernytje wel zes maanden duurde! Maar wy moeten dat maar vergeeten; het is geen mooije trek uit uw leeven. EMILIA. Dat is waar, Moeder; vergeet het maar. Nu , ik was toen ook heel klein, en een beetje gek ; ik zag dan altoos een aanzigt, dat grillen maakte. MOED E R. Die Maan, die gy thans zo gaarn ziet, maakte $e toen grillen voor u ? emu  MET EMILIA» 135 EMILIA. Maar, Moeder, gy weet immers, dat ons buiten leeven , cn onze wandelingen, my wyzer gemaakt hebben, MOEDER, Gy moest ten minften de verwaandheid niet gehad hebben , om te fchrcijen. EMILIA, Was daar verwaandheid in ? MOEDER. Gy weet, dat de Maas ons verlicht, en gy be'paalde haare bediening in kleine Meisjes bang tc maaken : dat noem ik zeer verwaand in een Meisje .. EMILIA. Maar nu, nu dit kleine Meisje geen Kind meelis, zal Zy haare verwaandheid plaatzen, in niet te fehreijen, Toen ik van myn val opftond, was ik echter in verzoeking; maar hield my toch in ; en hoeveel pyn ik voelde, zei ik in my zelfs Juffrouwtje, 't is W eigen fchuld. Daar is hier niets, om B Kinderagtig aan te ftellen , noch om zich al fchreeuwend over te beroemen. MOEDER. Het is waar, gcene traanen kunnen iets hcrftellen. Maar dewyl gy toch gewoon zyt, tusfehen uwe gordynen, die'er niet zyn, met u zelf te -praaten, zo dunkt my, moest gy gister avond gezegd hebben: Zy zag'er niets van ; maoglyk zag „iemand 'er iets van; maar het kwaad, Mieh Tiet l a kwaad  *3$ P E GESPREEK E N .. ***** *» hSeen W braad; wantik hé s.ser. wel. * emilia.' T^tiswaa, Men is geen 2ier bIy ^ ^t, dat taeB cïpor eigen fc;luId knaad t]ccd. maar ik beti toch wd in myn fchik , als ik u veronct fpaarcn kan. m o e q e R. ö E>aa, hedMk ikuvoor? mi.tlsda ■iet heel ligt die Ueine f9utR, waar iri"gy" viel, vergeeft, Elk moet de Ikengfle Rechter zyuer daaden zyn. Zo «v uw «fl. •' ■ , / f> uw eige afkcurmg met meer dnnd,euer gebeele Waereld vreest; za uwe berisping met naamver treft dan dc myne, dan wil ik veel kever met u over uwe fouten bedroefd zyn a tian die niet weeten., Emilia, Het* myne gewoonte, als ik iets geks gedaan heb m een hoek te gaan ftaan, en myne ooge, heel engt toe te knypen, en een weczen te 2£ ken^ ^^geloofmyysfeiykleelyk te ftaan. £ bl.vf daar dan langer, of korter, al „a dat ik my weer herfteld heb; * ft ,e« beetje beter ben' «au ga ik weer uit myn hoek, moeder, Het goede deezer gewoonte beftaat niet in het d/|t knypgn van de oogen, en in het lelyk we~- fV "muin ^^H^ die het ^ die; hoek verzeilen, ¥MJ*  MET EMILIA. 137 E MUI A. Ach',. dc bedenkingen komen niet altoos te gelyk ; daar zyn 'er, die eerst des anderen daags komen , en wel eens agt dagen laater; maar nooit zonder dat ik trek heb, om myne oogen te Hinten. Vindt gy dit ftrenggenoeg, Moeder? MOEDE R. Deeze vraag is te gewigtig, om die zoterftond te beflisfen. Dit is een algemeene regel: daar legt geen gevaar voor ons, in onze .ftrengc bcoordceling over ons zelf; cn zeer veel, in niet ftreng genoeg tc zyn. EMILIA. Maar moet ik volllrckt ftrenger over my zelf zyn dan gy zelf? MOEDER. Ongetwyffeld, myne lieve Emilia; en dies te meer, naar gelang ik my hier niet geheel onberispelyk vinde. Mooglyk ben ik maar al tc zeer geneigd-, om uwe fouten te verfchoonen, om u van uwe beste zyde te zien , om my zelf tevlcijen. Zo wy nu beide ons toeleggen, om uwe onvolkomenheden intefchikken , dan zouden wy beiden mettertyd daar onze rekening nictby vinden , vermidswy wezenlyke fouten voor bcminlyke hoedanigheden hadden aangezien. EMILIA. Kom aan dan ! Het is hoognodig, zie ik wel, dat men vooreerst zich zelf tracht te bewaaren, ten 1 5 twee-  tgS BE GESPREKKEN I tweeden , men moet zyn zedelyk gedrag zelf zien te regelen, en dan eischt gy nog, dat ik my zelf met myne cige berisping belasten zal. MOEDER. En dat wel eene ftrenge berisping. Indien gy Cens zo ver komt, dat gy aan u zelf zeggen kunt, ik waak over my zelf, dan zult gy weinig gevaars loopen ; daar gy integendeel, als gy dit aan een ander, ja zelf aan my overlaat, zo dikwyls als gy uit myn oog zyt, in gevaar koomen moet, zo als gy nog gisteren ondervond. De berisping fluit nooit haar oog over ons zelf; cn gelyk zy in ons zelf is , zo zyn wy altoos onder haare befeherming, EMILIA. Dat verfta ik ; daar zyn twee dingen : de zaak , en die, die haar befchouwt. Maar hoe geeft men zich de houding van een Berisper ? MOEDE R. Voor men iets doet, overdenkt men; namen dat iets deed, herdenkt men. Deeze aanmerkingen vormen de beginzels; en deeze worden met den tyd heilige cn onveranderlykc regels voor ons gedrag , cn voor ons verdand, die noch door onze driften , noch door eenig belang , noch door ecnig vermoogen immer uit ons hart kunnen gerukt worden. Dan fchynt ons eene dubbelzinnige of twyffelagtige daad ysfelyk, maar eene flegtc daad •nmoog'yk. Ai-engs vormt zidi het karacter; oef- fc-  \ MET EM ÏL I4' |ll lening geeft het vastheid, en het geen gy de hou, ding van Ikrisper noemt, word zo natuurlyk, dat men zeer ligt het goede ziet, verkiest en volgt, De achting van ons zelf en onze medcmenfcheiv {trekken dan een fchild, waar mede men veilig en gerust de reis door dit leven kan voortzetten, dis voor zwakke en ongevestte karakters zo gevaar-. }yk zyn kan. EMILIA, Lieve Moeder, ik geloof dat dit alles heel mooi is ,maardk verfta het niet terdeeg. MOEDER. Gy hebt gelyk, ik doe niet wel; ik wierd eet, weinig levendig; en zonder deeze waarfchouwing zou ik al verder gegaan zyn. Gelukkig kom ik by tyds nog te rug, en bevinde my by myne Ik* ' ve kleine Meid. EMILIA. Al wat ik weet, is dit, dat ik, zo dra myn mou-. che weg is , aan myn karakter ga werken, MOEDE R. En ik raade u , dat gy, voor gy naar bed gaat, \iw aangezicht en knie laat ftooyeu, want gy moet het zeer moeilyk hebben. EMILIA. 6 Dat's niets , dit is een les , die ik zogt. MOEDER. Ja, en zelf boven op een Ladder. | M i-  $4% »E GESPREKKE» E M I L I A. Dat zcit niets, Maatje; het geluk komt zo als het ongeluk, zonder dat men 'er aan denkt. Ik dagt een bedroefden avond te hebben, en ik hebmy gediverteerd als een Koningin ; gy hebt, door met my te praaten, my al myn pyn doen vergeeten. MOEDER. Nu, als gy te bed zyt, zal ik u nog eens komen bezoeken, EMILIA. Zo dat, geen vaarwel, lieve Maatje. . . . Kyk een beetje naar een anderen kant; jk Wou nietgaara lat gy nu pp mynen gang lette. AGT-  WET Ë M I L f A. IH AGTSTE GESPREK. E M ï L I A. llMCoeder, weet gy , dat de kleine Duplesils dood is? moe d e tL Ja, myn Kind. e si t l I A. . Kwam zyne Moeder daarom van den morgen 'hier ? bi o e t) e r. . Ja , maar weet gy de oorzaak van zyn dood? EMILIA. Keen, Moeder. moeder* Hy is geflorven, om dat hy hardnekkig voor zyn Moeder verborg; een door hem begaanen mis,-» ïlag. EMILIA. Hoe dat, Moeder ? m o f, d e r. Het is nu zes weeken geleden , dat deeze arme Vrouw,uit moetende gaan, dit Kind alleen in de Kamer floot. E M I L 1 Ai o Dit is een gebruik,dat ik niet goed keur. - " m 9 Erf  t»E GESPRÉKKE*! MOEDER» Noch ik; maar arme lieden zyri daar wel eens toe genoodzaakt, als zy noodzaaklyk moeten uitgaan» Zyn Moeder had hem verboden op ftoeleii te klimmen. Zo dra hy alleen was, klom hy op een ftoel, toen op een tafel, om by een pot met Confituren te reiken , die hy op de plank had zien zetten. Hy at er zo veel van als hy kon; weer afklimmende, viel hy op zyn hoofd, en deedt zich ysfelykzeer; bang zynde van bekevsn te worden, zweeg hy het. Kort daar aan kreeg hy zwaare hoofdpyn en de koorts. Men vroeg hem veel, om te weeten , of hy ook gevallen hadt. Hy, niet weelende , wat 'er op zoude Volgen , zweeg ftil, of zeide , dat 'er niets gebeurd was : maar twee dagen , voor hy ftierf, heeft hy alles verhaald; 't was ; te laat; de verzweering hadt zig reeds gezet, en Was niet te geneezen. E M I L I Ai Zo hy iiualles gezegd had ! WOED E R. Men zou hem zeker gered liebbein E BI I L I Ai Hoe dan? MOEDER. Men zou hem terftond adergclaaten hebben. öhi het gevaar voor te komeiii EMILIA. Dat is een heebdroevig geval! MQfi*  0 Ë T É M I t I A. 143 moeder. Gy ziet, dat eene verborgen fout eene fout blyft, en hoewel verhooien, niet nalaat, haare gevolgen te hebben; waarvan een Kind niets kalt foezeffen. emilia. Ach, ik bcgryp het overige, lieye Moedef; dit fpreekt van zelf. Het is goed, weet gy niet? . . . die vriendin te hebben, daar gy van zeide. . * « . aan wie men alles onbefchroomd kan zeggen. moeder. En die voor ons over de gevolgen oordeelt; eti die wy zo noodzaaklyk moeten kennen. e m t l 1 a. Op dat wy ons verdriet voorkomen; niet Waar , Moeder? Maar dewyl dit Kind zo Hout was, waar* om is de Moeder zo bedroefd? moeder. Om dat dc Natuur fterker is dan de rede; om dat de Moedcrlyke liefde de onöveiwinlyklre , ja de fterldte aller driften is. Om dat eene Moeder altoos hoopt, dat haar Kind zich beteren zal, zo Wel door goeden raad, als door ondervinding. emilia. Moeder, wilt gy my wel eens zeggen, wat ig ondervinding ? moeder. Zy beftaat in kundigheden, die wy verkrygen in de overdenking van het geen ons ontmoet is. By voor-  *44 ■ *> E GESPREKKEN Voorbeeld, uwe ondervinding heeft u alreeds ge* leerd, dat men niet op blinkende Ladders moet ïdimmeu , cn dat men ongelukkig is , als men zyne grilligheden niet aan zyne pligten opoffert. EMILIA. Kyk ! Alweer een woord, dat ik niet ken. Wac is opofferen ? MOEDER. « Gy doet dan uwe opölferingen, zo als de Burger Edelman Profe fpreekt, zonder het teweetcn? De opölferingen doet men voor zich, of voor anderen. Die,welke men voor zich zelf doet, beftaan inafftand te doen van een tegenwoordig, veelal ingebeeld voordeel, daar men de prys van vergroot heeft; op dat men zich een ander, wel is waar, afgelccgcncr , maar weezenlyker, duurzaamer, geluk bezorgc. EMILIA. . Hoe dan, Moeder? MOED E R. A!3 gy uwlpelletjes verlaat, om metgrootelust aan uw werk te gaan, dan offert gy een tegenwoordig vermaak op, om u een toekomend, doch veel grooter, tc bezorgen. EMILIA. Welk vermaak ? MOEDER. Dat van nog eens geteld te woi'deii onder de lieflte cn meestgeachtik Meisjes. E MI«  MET EMILIA. 145 EMILIA. 0 Dat bcgryp ik nü klaar, en dit is die moeite Wel waardig 1 MOEDER. 'Dit noemt men zyn vermaak aan zyn pligt opofferen, en gy ziet, dat dit in 't eind hetvoordeeligst uitkomt. EMILIA.' Maar, Moeder, zal ik dan misfcliien nog eens beminlyk zyn ? MÓEDER.. Misfcliien; ten minften, zo gy de talenten en liet vernuft, dat de natuur u geeven kan, naarftig beöeffent; Want ik heb nooit gehoord, dat men door luiheid cn achteloosheid beminlyk wordt. EMILIA. Noch ik , dat verzeker ik u. Ëh de opofferingen voor anderen ? MOEDER. Die beftaan, in affiand tc doen van een vermaak of voordeel, om dat hun te kunnen geeven. Dit noemt men goedheid. SomtydS bewilligt men om zich zelf te benadeelen , of inoeilykheeden op zich te neemeii, op dat meii anderen daar voor bevrydc , of een zeer groot goed te bezorgen , en dit noemt men edelmoedigheid. Of ook Wel eens heidenmoedigheid; na dat de opoffering 'groot of minder zy. M DEEL. K EMI-  1i6 DE GESPREKKEN EMILIA. Eu het voordeel komt toch altoos? MOEDER. Wel vast zeker, dewyl de Confcientie, met wie, zo als gy weet, het voor ons zo goed zy wel te ftaan, ons dan eene groote achting voor ons zelf inboezemt. E M I L I A. Zegt zy dit dan zachtjes ? MOEDER. En zy voegt er by, dat anderen ook reden hebben om ons tc achten. En dit getuigenis, dat wy aan de edelheid van onze ziel voldccdeif, cn aan dc waardigheid onzer natuur beantwoordden , i3 een bron van het allerkeurigfte cn allerzuivcrfte genoegen. EMILIA. Maatje, mag ik u wel iets vraagen? MOEDE R. Wat is dat ? EMILIA. Waarom liet gy dc Vrouw van Duplcsfis in im Kamer komen ? MOEDER. Wat vindt gy daar ongemeens in ? EMILIA. Maar gy ïiet haar by u zitten. MOEDER» Weï nu?  MET EMILIA, 147 EMILIA. Maar gy gaaft haar dc hand. Zy begon te fehreiJen; uwe traanen kwamen ook te voorfchyn; cn gy noemde haar, myn Kind. MOEDE R. En wat befluit gy daar uit ? EMILIA. Ik geloofde , dat zy bedroefd was, en datgy haar wilde troosten. MOEDER. Dat is ook zo. EMILIA. Maar ik meende, dat men met dc bedienden niet moest fpreeken ? MOEDER. En om wat reden ? EMILIA. Om dat 'er uit hunne gefprekken geen voordeel te haaien is. MOEDER. Maar als het hun belang eischt, als men hun troosten kan? E M I L I A. 6 Dat is iets anders ! MOEDER. Emilia behoeft niet met hen tc praatcn; want dewyl zy dóórgaans niet wel zyn opgevoed, zo zyn zy ook buiten daat haar iets te lecren. Maar ik moet uoodzaaklyk met hen fpreeken, vooral K 2 als  MS BE GESPREKKEN als zy bedroefd zyn. Wie kan hen meer troost" geeven; wie kent hen heter dan ik? Niets brengt de Rangen nader byeen dan ongelukken. Morgen kan ik myn Kind verliezen , en ongelukkiger zyu dan deeze Vrouw, cn dan zal zy waarfcliynlyk nog bedroefder zyn over myn verlies, dan ik over het haare ben.. En waarom , Moeder? MOEDE 11, Om dat braave bedienden zich veel fterker riau hunne Heeren cn Vrouwen hechten, dan dc braaffte» uit ons zich aan hunne bedienden. Wy hehb:n te veele boven hun verheven betrekkingen; zy geene buiten ons. Zie daar, waarom een braave bediende zo veel achting verdient. E M I L I A. Dat begryp ik. MOED E R. Htfhrte pligten beflaan, in ons gehoorzaam-, trouw en eerlyk te dienen; cn onze pligten beftaau in hun wel te betaalen, en zacht en billyk te behandelen. Maar zo zy ons daaglyks proeven geeven van hunnen yver, van genegenheid te öïiswaard, is het dan niet redelyk , dat wy zo veel wy kunnen voor liun geluk zorgdraagen ? E M I L I A. Öat is xvaar. Maar hoe dan daar wy niet met heil mogen fpeelen ? MOE-  fel E T E M T L I A. 14^ MOED E R. Dit geluk wigten zy nooit van ons. Zy behoeven niet met ons tc fpeeïen , noch by ons te zitten. Maar, ais zy ons wel dienen , dan hebben zy recht op eene goede betaaling. Vermids wy hun noodig hebben, en hun ftaat aan de dienstbaarheid grenst, moeten wy niet meer van hun vergen dan zy doen kunnen. Vermids wy , als zy geZond zyn, over al hunnen tyd befchikken , moeten wy ook, als zy ziek zyn, voor hun zorgdragen. Vermids zy menfehen zyn zo als wy , moeten wy hen in hunne droefheden troosten, helpen, opbeuren. En eindelyk , vermids wy hunne meerderen zyn, moet ons geheel gedrag te hunwaards befcheiden, billyk en eerlyk zyn. Wy benadeelen hen , als wy toelaatcn dat zy hunne pligten verwaarlozen. Ons voorbeeld moet hen in eerbied houden. Met een woord, wy moeten ons omtrent hen als Ouders omtrent hunne Kinderen gedraagen, EMILIA. Zyt gy dan ook de Vader van het hcele huis ? MOEDE R. Uw Vader en ik zyn de hoofden des huizes; ik ben uw Moeder, en bckleede die plaats by allen, die onder myn bevel daan. EMILIA. Is het daarom, dat zy u aften gchoorzaamen ? &3 J'nE-  I50' DE GESPREKKEN MOEDER. Ieder huis bevat een grooter of kleiner Gezin; ieder Gezin heeft een hoofd, die het bcftuurt, cn bewaart; waaromtrent allen zich gedraagen; die voor ieder zorgt, en daar ieder aan ondergefchikt is. EMILIA. En ik, Moeder, wat ben ik dan? MOEDER. Gy zyt een Lid van het Huisgezin, E M I L I A. Hoe? een Lid! Ben ik een Lid? MOEDER. Het is eene manier van fpreeken. Zo noemtmen ook die geen, die het beftuur' heeft, het Hoofd; en indien eigen zin, zyn de Perfooncn,die dc familie uitmaaken, Leden, EMILIA. Zyn de bedienden dan ook Leden? MOEDER. Ja, zecker; elk in zyn kring, en in die betrekking , waarin hy ftaat. Gevolglyk ook, vermids wy alle Menfehen zyn , zo is het waar , dat wy allen elkanders goedgunstigheid noodig hebben. EMILIA. Wat is goedgunstigheid ? MOEDER. Hit woord beduid j wel willen, het goede willen. E MI-  MET E M I L I A. I51 E M I L I A. 6 Dat's waar, Moeder; maar men moet dan ook aan heel de Waereld wel doen ? MOEDER. Dit komt my ook zo voor, vooral, zo gy dit van heel de Waereld verwagt. Doch, dewyl er onderfcheiden Clasfen in dc Maatfchappy zyn, en dat iedere Clasfe in haaren kring gelyk ftaat, zo gedragen wy ons naar dien rang, als wy met lieden buiten onzen kring iets te doen hebben. Zyn zy boven ons geplaatst, dan-zyn wy hun beleeftheid en achting fchuldig; zyn zy beneden ons, dan moeten wy hun met goedheid, met infchikkelykheid behandelen. EMILIA. • Deeze Clasfen zyn zo niet als in dc Kloosters ? MOEDER. Waarom niet ? Dit kan er ten minften een begrip van geeven. In de Kloosters worden de Clasfen door de jaaren onderfcheiden. Daar zyn oudere en jongere Kostgangers; en daar zyn ook Nieuwlingen; en gy weet, dat de jaaren een groot verfchil maaken inde achting, die men betoont. In de Waereld zyn ook verfcheiderie Clasfen. Dc geboorte, dc gewigtigc bedieningen , beflisfen omtrent den rang, dien men in de' Maatfchappy houdt. Daar is een rang van Hovelingen , van Regenten, van Officieren, van Kooplieden; en men fchikt in eene Clasfe de lieden, die het zelfde K 4 bft-  1|« DE GESPREKKE» bedryf hebben. By Voorbeeld , de Krygsdient is Voor den Adel bewaard. e mui a. . Zyn alle Officiers dan met Vader van dezelfde Glasie ? moed f. r Ja, öf fchoon 'er in den Dienst onderfcheiden rangen en Decoratien zyn. emilia. Wat zyn Decoratien ? m o e o e r. Uitwendige onderfchèidingen: het recht om een Koninglyk* 0rdc draagen • hcUoode, hetblaamve Lir.t, enz. emilia. Apropos, Moeder, wat is een Koning? Ik nicende u dat al meer eens te vraagen. moeder. Het hoofd eyr.es groatén Hu'sgczins. e m i l 1 a. Ah! ah) dit is dan de rede, waarom men vevp% is, hem te gehoorzaamen ? Zyn wy ook zyn Huisgezin? Is heel de Waereld zyn Familie? . m q e d f. r. Wy zyn eene der Huisgezinnen, die hy regeert. e m 1 l i a. ja! wel is hy dan het hoofd van alle Familicn? m o e d e u. pc luwoonders van een Stad of Dorp zyn verdeeld  MET EMILIA. 1J3 deciel in huisgezinnen; een Land beftaat uit veele Steden en Dorpen; een Koningryk uit veeie Landen , of Proyintieu; en de Koning is de eerfte yan het Kyk. EMILIA. Hoe , van alle die Familien ? MOEDER, Ja, EMILIA. Wel, dan heeft een Koning heel veel tc doen, MOEDER. Zo veel, dat hy het niet alles alleen doen kan, EMILIA. Wel, hoe fchikt hy dit dan ? MOEDER. Hy kiest Pcrfoonen uit, die hy.vertrouwt,.ea die onder hein het Ryk bellieren; men is verpligt hun te gehoorzaamen, als of de Koning zelf EMILIA. Kyk! Dat is net als met uw Hofmeester, aan wicn gy des ogtends zegt, al wat gy wilt dat 'er zal gedaan worden. MOEDER. Net het zelfde: de vergelyking is njet zeer keurig, doch dat komt 'er niet op aan. EMILIA. En zy, die voor den Koning bellieren , noemt men die ook Hofmeesters ? K 4 M 0£,  154 BE GESPREKKEN MOEDER. Neen, zo zy ten minften zyne tafel niet regelen. Het zyn Staatsdienaars, Gouverneurs , Commandanten, Intendanten; hunne tytcls zyn gefchikt naar hunne ampten. EMILIA. Maar moet ook het Koningryk alle morgen by hein komen, zo als ik by u , om te zien, hoe gy vaart? MOEDER. Dc ónmooglykheid daar van zoudt gy gezien hebben , indien gy maar een weinig gedagt hadt. EMILIA. Nu, lieve Moeder, ik zei het maar uit lachens. I MOEDER. Alle zyne Onderdaanen kunnen die eer niet hebben, en 't is ook niet noodig. Het recht om hem het Hof te maaken, is alleen voor de Prinfen van den bloede, dat is te zeggen, zyne Naastheftaanden, voor zyne Staatsdienaars, llooge Amptenaaren , en den Adel. E M I L I A. Moet men hem zeer eerbiedigen ? MOEDER. Zo veel als gy my, en om die zelfde reden. EMILIA. En myn Heer de Dauphin , is dat zyn Zoon? M O E D E R. Dauphin is de tytel van zyn oudflen Zoon; de onmiddclyke Erfgenaam van den troon, E M I-  MET EMILIA. J55 EMILIA. Is het mooi Koning tc weezen D t GESPREKKEN E si i l IA. Kom, ik zie wel, dat.gy alweer gelyk hebt. m o e d e r. Ik begryp, dat men in uwe jaaren gaarn eens van' bezigheid verandert : men moet echter liiet zónder reden van het eene op het andere fpningen. e m i l i a. Ja, als ik, niet waar, Moeder, fpeel, dart moet ik niet eensklaps uitfcheiden , om te leezen", cn als ik lees , ook niet om tc fpeclen, moeder. Nu fpreekt gy verftandig. En als men uitfcheid met werken, moet men dat juist zo netjes wegbergen , als wanneer men uitfcheid met fpcelen ^ het fpeelgpedi Ons klein Wetboekje zegt immers : Laat niets van het geen tot uw vermaak dient i fingeren. emilia. Ja. Breng alles op zyn plaats, dit brengt een geest van orde voort. Gy merkt wel, Moeder , dat ik onthou , wat in het boekje flaat ? moed e r. Maar onthoüen is niet genoeg; men moet ook doen. emilia. Maatje, dat zal wel komen. m o e d e r. Kind, het .zal niet, indien gy cr geen begin , mede maakt. e m i« I  JU ft t fe M I L t A, ï6l è M i l i a. Moédes-, het kan misleiden 'al een beetje gekomen zyn; maar het Wetboekje zegt ook, dai men nooit moet roemen. morde r ', Zo, ik vat u! uwe zedigheid doet u dit k miert zo verbergen, dat ik zelf er nog niets van gemerkt heb-. e m i l ï a; Maar, Moeder, waartoe is de 'geest Vim órde Dus nuttig ? moede r; Tot alles. Geen geregeld gedrag, zonder deeze geest van orde. Wat zoud gy denken van iemand, die zich niet weet tc bettieren ? Orde en regel zyn in het gedrag , woorden dié het zélfde betekenen. Dc geest van orde fchikt allés v én geeft iedere zaak haare-plaats. Zonder haar , weet men niet wat men doet; en ook iners is zo ge-» maklyk. Zy wint ons Veel tyd uit, en gy weetj dat er niets dierbaarder dan de tyd is. E M t L 4 a, Hoe wint men tyd ? m o É d É r. - Als gy alles, wat gy noodig hebt, óVera] laat flingeren , wat gebeurt er dail, wanneer gy "t zy uw werk, of uw fpeelgoed zoeken moet? b M i e i Ai Dat ik niet-Weet, waar het is , om dat-de he-  ï&ï DE GESPREKKE» dienden het weggenomen hebben , en ik niet weet waar het te vinden. MOEDER. En wat doet gy , om het weer te vinden ? E M I L IA. Ik zoek het. MOEDER. Maar verliest gy dan geen tyd ? E M I E I Am Ja , dat is waar! MOEDER. En is die tyd wel hefteed ? E M I L I A. Neen. MOEDER. Welnu , zo gy des avonds alles geborgen hadt, dan zoudt gy het tcrftond weer vinden. EMILIA. Dat is waar. MOEDER. En veel gemakkelyker. EMILIA. En vooral des anderen daags. MOEDER. Maar een oplettend Meisje denkt om des anderendaags. En vindt gy wel altoos uwe dingert Weer ? EMILIA. Neen, dikwyls blyft er iets weg, 'MOE*  MET EMILIA. 163 moeder. En gy Hebt nooit gedagt, dat dit uw fchuld was ? emilia. Maar waarom fchikken de bedienden het niet weg, als zy iets vinden? moeder. En waarom wilt gy hebben, dat zy meer belang fteÖtm in dingen, die u toebehooren , dan gy zelf? Moeten zy gelooven , dat er veel gelegen ligt aan dingen, die gy verflingert? emilia. Dat is ook alweer waar. moeder. Zo dat eene kleine agteloosheid kan oorzaak worden, dat men het geen ons behoort verliest; en ons onbillyk genoeg maaken van aan anderen den fchuld te geeven van onze eige fouten. Wel nu, indien men nu geen geest van orde bezit, dan venvarren zich alle uwe denkbeelden in uw hoofd, en al uw fpeelgoed door uw kamer ; men weet niet, wat men zegt, wat men wil, en men gaat de helft van den tyd door, voor dom of voor gek. Begrypt gy nu, waarom er orde zyn moet ? emilia. Dit is waarlyk ernftiger dan ik dagt. moeder. En onderwyl, uw werk , dat nog zo verbaasd Jang duuren moest, is al voltooid. La km I*  BE GESPREKKE» EMILIA. Dat komt , om dat de Kinderen. dikvvyls nieC weeten , wat zy doen of fpreeken, of zelf wat zy Willen. M o E D E R. Nu, uilt gy nu de hisébrie van de twee Keizers leezen, voor dat wy gaan wandelen ? E M I L I A. Ach ja, lieve Moeder. Ik was het alweer verg'eeten. Zie daar wat het is, dc geest van orde te hebben! MOEDER. Dc geest der Kindschheid, wilt gy zeggen! NE*  met emilia. l65 ÏIEGENDE GESPREK, emilia. J^JH lieve Moeder, wat is het mooi weer, om te wandelen ! . . . Wat is het lang geleden , dat gy my eene Historie vertelde! moeder, Dat is waar. emilia. • Zo gy zo goed zyn wilde, en er my eene vertellen. . • • Toe, lieve Maatje? moeder. Maar dit verveelt u misleiden , want er is altoos zo een weinig Zcdelccr in myne Vertellingen, emilia. Dc Zedclccr verveelt nooit, als men het wel gemaakt heeft. moeder. Dat wil zeggen, als 3% ons niet raakt, maar op anderen ziet, dan kan men haar dulden? emilia. Maar neen, Moeder, zo wilde ik ook al niet zeggen. moeder, \Vat dan ? e m i.l i a, Moet de Zedclccr altoos verwytingengen doen? L 3 m 0 sr  Ï E GESPREKKE» dat zy nog eene grootc rede hadden, om thuis |3 tc blyven. E M I L I A, Wat dan, Moeder? MOEDER. De een was doof, en dc ander byna blind, E M I L I A, Ach, die arme jongetjes .'■ MOED E R. Ilct zou -zeer goed, vo.o.r hen geweest zyn, in, dien zy, voor zy op weg gingen, daar hulp voor gezogt hadden j want men heeft , om in de Wacr rcid tc leeven, waarlyk niette veel aan tweeoogett en twee O-Oren, E M I L I A.. Dat .geloof ik ook. Ik wed, dat deeze twee j»n, ge Keeren niet veel byzonders waven: öfet waar Moeder ? 1 MOED D R, ^ Gy oordeelt wat fchielvk. Zoudt gy willen,, dat men u beoordeelde na eene enkele dwaasheid * die u door het hoofd waaide? EMILIA, Neen , -Moeder, MOED E R. Wagt dan, tot gy hunne, hecle historie weet VOOf gy hun beiovdeek; en zo uw oordeel Q*. g.msug is„ bedenk dan, dutsen hun wel tc erl K? EMILIA. Hy was dan wel heel lui. MOEDER. In deeze gedagten kreeg hy het eens ïn ?t hoofd, te voet te gaan; om dan weer by de koets te komen , daar men , op den postweg, des middags eeten zoude. Hy had een Leidsman by zich genomen : en zonder zich ergens over te bekommeren , flapte hy vrolyk voort , luisterend naar de praatjes van zyn geleider , wiens mond biet ftil ftond. Hy praatte zo lang, dat Sainville, die een grooten weg had afgelegd, moede wierd. Zyn Leidsman , die nooit deezen weg gegaan had,verdwaalde , doch van verre eenige huizen ziende,' hoopte hy daar te kunnen vernemen, welken weg hy gaari moest; EMILIA. Ik voorzie $ Maatje, dat Sainville een bedroef* de reis «al hebben. MOEDER. Bi dit geval zal ik zyne historie zeer kunnen! "Verkorten. Toen hy in de hut kwam, hoorde hy,dat hy wel vier uüren van den weg af was. Gelukkig ontmoette hy een goed oud Man, die niet wist, dat het door zyn eigen dwaasheid toekwam, maar geloofde , dat deeze blinde Jongeling uit noodzaaklykheid reisde; hy hield hem des ten èeten, ontfloeg hem van zyn' Leidsman , dien hy ïigtzinnig en onweetend vond, en gaf hem zyrt M 2 Zoon'  j8o BE GESPREKKEN Zoon mede, om hem voor don avond in de naaste Stad te brengen, alwaar de Postkoets moest ftil* houden* E M I L I A. o Dat is een lief oud Man! M O E O E R. Zyn Zoon, die zeer wel was opgevoed, bc* fpeurde wel. haast, dat dit Knaapje ligtzinuig en onbcdagtzaam was. Hy gelooide , dat hy Sainville eenigen raad moest geeven, doch die raad verveelde hem zeer fehielyk; hy beklaagde zich zeer, om dat hy zyn eerden geleider afgedankt had, wyl die hem, ook terwyï hy hem van den weg leidde, toch door zyne vertellingen zeer vermaakt had. Evenwel, hy fchikte zich heel rasch naar deezcu geleider; hy zag, dat hy veel oordeel had, en zyne Zedeleer beviel hem uitneemend. EMILIA. o Hy zal er mooglyk zyn voordeel nog medt doen ? » 51 O E D E R, Dat zult gy zien. De Postkoets, door de zorgvuldigheid van deezen braaven Jongman ingehaald hebbende , flapte hy tiaar in ; maar denkt gy nu niet, dat hy, vermoeid zynde van zo eene wandeling , niet vooreerst weder te voet zoude willen reizen ? Niets minder ! iïet gezelfchap in de Koets was hem, en misfchiejp met rede, ysfelyk lastig. Kom, dagt hy, het is zo moeilyk niet eens , zich on-  MET EMILIA. l8l onderweg eens aan een gevalletje bioot te geeven , dat maakt op de reis , zo wat vcrfchcidenhcid\ *« in een Postkoets ellendig eenzelvig is ; en de? avonds vindt men toch altoos plaats in de Koets; zo dat des anderen daags ging hy weder tc vóe't , en koos , met zyne gewoone voorzichtigheid, een derden geleider. Deeze won terfforid zyn vertrouwen, want hy toonde het hoogfte belang in hem; hy vroeg hem , wat zyn oogmerk was; en liet hem alles omftandig verhaalen. Einclelyk vroeg hy aan Sainville, hoe veel gelds hy wei tot zyne reis by een gebragt had? EMILIA. Ik vind, dat die Sainville gelukkiger, dan voorzichtiger is in het vinden van geleiders, MOEDE R. Deeze weg, zeide hy, is heel onveilig; de Postkoets is hier meermaal door Roovers overvallen; wat zyt gy onbedagt in uw geld zelf te bewaaren. Zo ons iets van dien aart ontmoette, wat zoud gy doen kunnen ? Als gy nu niets by u ' hebt, zal ü niemand kwaad doen; cn voor dat men er op let, zal ik een goed cindwegs voor uit zyn, en uw geld is behouden. Dan zal ik in de eerfte Stad, daar ik koorn, by het Gerecht terftond hulp verzoeken, men zal u oogcnblikkciyk redden, of misfcliien zal ik u daar al vinden; want een Dief houdt niemand op, die niets in de heeft, Sainville kon zich niet weerhouden,  DE GESPREKKE** Om zich over zo eene voorzichtigheid te verwon* deren. Is 't roooglyk, zeide hy, dat myne voo* rige Leidslieden daar aan nooit gedagt hebben? dat zy my in gevaar fielden, om alles te verliezen? Zo ik myn beurs behouden heb, hun heb ik daar niet voor te danken. Hy gaf daar op aan zynen nieuwen Vriend zyne beurs, en zeide hem ook, dat hy, uit voorzorg, in de voering van zyn Kami-, fooi een wisfelbrief genaaid had. EMILIA. Hy begint toch wyzef te worden, Kom, \i% ook beter laat dan nooit. ... Nu, Maatje ? MOEDER. De Leidsman prees zyne voorzigtigheid; en een oogenblik daar na waarfchuwde hy hem, dat zy voor eene vry breede beek ftonden. Wy moeten onze rokken uitdoen, zeide hy; eerst zal ik uwe kleerep aan de overzyde brengen, en dan om u komen. Samville vond dit zeer goed , ontkleedde zich voort, en met een voelde hy, dat men hem opnam, en in de rivier fmakte. De fchrik en het gevaar benamen hem het gebruik zyner zinnen. Toen hy by zich zelf kwam, bevopdt hy zich in een Visfchers hut 3 hebbende hy zyn behoud aan deeze goede Menfehen te danken. EMILIA. Ach, Moeder, aan zo eene leelyke verradery W ik evenwel niet denken! Arme joggen; hy is wel tc. beklaagen \ MOE-  MET EMILIA. 183 MOED E R. Hy Weef eenigen tyd ziek, en bad toen gelegenheid , om eens tc denken over alles, wat hem betrof, cn over.de boosheid der Menfehen, die zeer goede oogen hadden. Hit gaf hem een tegenzin aan het reizen. Toen hy zyne kragten her-, fteld voelde, fmeekte en kreeg hy vergifnis van zyne vlagt, waar voor zyn Vader hem genoeg geftraft oordeelde, In zyn's Vaders huis tc rug gekeerd, bleef hy voor altoos van deeze drie waarheden overtuigd : eerst, dat de keuze van een Leidsman iets zeer moeilyk, en voor een blinde allergewigtïgst is. ten tweede, dat men, zo men die hebben moet, veiligst handelt, als men thuis blyft: en ten derden, dat, als men een goeden Leidsman gevonden heeft , dat men zich daar pooit van moet fcheiden, EMILIA, o Moeder, ik bcgryp het: dit Is de Zedeleer uwer vertelling, t Is gelukkig, dat ik niet rfeisagtig beu; en ik beloof u, dat ik nooit alleen zal , reizen, hoewel ik twee goede oogen heb. MOEDER, Maar gy reist mooglyk, zonder van uw ftbel te komen. EMILIA, Hoe dan , Moeder ? MOEDER. Schynt het leven u niet eene reis? Gy begint M4 ui-,  ,S4 DE GESPREKKEN die, als gy gebooren wordt. Gy vordert dien weg, waar op gy gekomen zyt, alle oogenblik. Nooit ftaat gy ftil; gy reist des immers altoos, al fchynt gy ftil te zitten. EMILIA, _ o Maatje, dat is wel waar. Verbeeld n eens, dat ik daar nog nooit aan gedagt heb ! MOEDER, En gelooft gy, myn ]ieve jfe^-^ dat ^ zo eene gewigtige reis zonder een verftandigen deugdzaameu geleider kan beginnen ? Is het ook wel waar, dat gy twee goede oogen hebt? EMILIA- Wilt gy bicr niet mede zeggen, Moeder, dat men goeden raad noodig beeft ? MOEDER. Waar toe, denkt gy, is goede raad dienstig? EMILIA. Wel, om er zich naar te gedraagen, om fouten t? vermyden, en te lecren 't geen men niet weet, MOEDER. Gy begrypt zeeker, dat Lieden, die reeds een grootcn weg op de levensreis hebben afgelegd, meer weeten dan zy, die hunnen weg eerst beginnen ? Zy hebben ondervinding, en kunnen dus aan jonge Menfehen, die geeue hebben, nuttig zyn ; en als zy deeze ondervinding met een gezond oordeel en een fchrander vernuft paaren dan is men zeer gelukkig, zulke lieden te vinden.' E M X-  RIET EMILIA. l%$ EMILIA. Err het is zeer gcmaklyk ook. MOEDE U. Zo £em.iklyk niet, als gy gelooft, EMILIA. Wel vergeef het my, Maatje! Men krygt goeden raad, en volgt dien; dit is 't al; en is dit afliet zeer gemaklyk? MOEDER. Maar hoe weet men, dat hy goed is? E M. I L IA. Wel ik geloof, dat men dat ziet. MOEDE R. Elke raadgeeving heeft misfchicn zyn eigen opfchrift: ik ben goed, ik ben kwaad. Meent gy het ook dus ? EMILIA, Maatje , gy fpot met my. MOEDER. Ik neem die vryheid niet; maar ik heb dikwyls hooren zeggen, dat het al eene heele kunst is, een goeden van een kwaden raad te onderfcheiden; dat men zich moet gewend hebben, orn tc onderzoeken , en te overdenken; het is de zaak der luiheid of gemaklykheid niet, een goeden van eea kwaaden raad te onderfcheiden. Gy hebt gezien, hoe veel daar van afhangt. Sainville ontfing van zynen jongen geleider zeer goeden raad. Hy Jicurde die, zonder overweging, goed , cn vergat M 5 oie  I§6* BE GESPREKKEN die gevolglyk ook wel haast weer. Een oogenblik daar aan kreeg hy een zeer gevaarlyken raad, die hem uitmuntend beviel, en Emilia ook ; hy volgde dien , en wierd fchrikkelyk bedrogen. EMILIA. Moeder, mag ik u wel iets vraagen ? MOEDER. Wat? EMILIA. Hebt gy uwe historie aldus doen eindigen , om my eens te knippen , of ie het zo waarlyk gebeurd ? MOEDER, Hoe ! verdenkt gy my van eene historie tc vervalfchen ? EMILIA. Ja, om my eens een potsjc te fpccle-n. MOEDER. Hoe? Zou ik den armen jongen byna Rebben laaten verdrinken, om u eens te betrekken ? en om dat hy blind en dwaas is l EMILIA. Zo dat hy is nU terdceg verbeterd? M O E D E R. Ja ; dat komt, om dat de misdagen dit goeds, hebben; zy verbeteren ons meer en voorlanger tyd dan vermaaningen. EMILIA. Qm datzy ons ondervinding geeven, niet waar? M o E-  BI E T E M I E * M O E P E R. Vraag het aan Sainville : geen Mensch in de Waereld zou hem nog eens kunnen doen reizen, EMILIA. En wat zult gy nu met Mercourt aanvangen, Moeder ? MOEDER. Nn, ik weet haast zelf niet, waar wy hem gelaaten hebben. Wy moeten echter zien , dat hy , voor wy onze wandeling gedaan hebben , van den algemeenen weg afkomt, Hy reisde te paerd. Den eerften dag ging dit zeer wel. Hy tradt des avonds in een Dorp voor een Herberg af, om daar den nagt door te brengen, Dc bedienden vroegen zyne bevelen: geen antwoord! Mercourt hield niet veel van vraagen. EMILIA. Dat geloof ik; hy was doof, en verftond niets* MOEDER. Om al dat vraagen voortekomen, foupecrde hy en liet het volk henen gaan. Toen hy alleen was , bouwde by naar gewoonte Kasteden in dc lucht. Het wierd laat. Toen by tc bed wilde gaan, zag hy eerst, dat hy zyn nagtgoed niet byzich had. Hy moest voor't minst evenwel een flaapmuts hebben. EMILIA. Waar was die dan ? MOEDER, In zyn Valies, E MI-  J8S I E GESPREKKEN EMILIA, En zyn Valies? MOEDER. Dat was op zyn paard byven liggen, EMILIA. & Die lompen Jongen! MOEDER. Al het Volk was naar bed; hy moest naar omlaag, om het geen hy noodig had, gaan zoeken. Eerst woei zyn kaars uit. In het duister omtastende, (lootte hy ergens tegen aan. De knegts wierden wakker; zy riepen: wie daar? geen antwoord, EMILIA. Dat dagt ik al! MOEDER. De lieden meenden toen, dat het een dief was , en Ooegen er maar op toe. Mercourt, halfdood geklopt, begreep de reden daar van zeer wel. EMILIA. Hoe, floegen zy hem ? MOEDER, Zy gebruikten deeze vryheid, EMILIA, VTel, dat was flegt! MOEDER. Denkt gy, dat de knegts in een Herberg toefaaten, dat een dief aan het goed van eenen .Vreèmdeling komt, dien zy gelooven , dat in zyn kamer tc  MET EMILIA, 'iÖ$ te (kapen ligt? Daar is een dief, zeiden zy; e» klopten er op. EMILIA. En toen zy wisten, wie 't was, (peet hethun zeker? MOEDER. Dat kan zyn , maar hy had het al weg; en terwyï zy hem om verfchooning vroegen, lachten zy hem helder uit. EMILIA. En wat deed Mercourt ? MOEDER. Hy ging heel boos des anderen daags op reis % en dagt, de knegts in de Logementen zyn lomp en kwalyk opgevoed. EMILIA. En de Dooven ? MOEDER. é, Verftandige en welberadene lieden. EMILIA. Ik wed, dat hy nog meer gevalletjes hebben zal, MOEDER. Het geval diende hem eenige dagen vry wel. Hy beging niet veele gekheden; vroeg veel; raadc gelukkig; en hy maakte zich zelf wys, dat hy zo goed hoorde, als anderen. Dit geluk duurde niet lang. Hy reedt door een afgeleegen Dorpje. . De Boeren zeiden hem , dat hy van den weg af was; en raadden hem die terftond weer op te zoeken, om dat dit oord door Struikroovers zeer geplaagd was.  OE GESPREKKE fï was. Mercourt nam naar gewoonte dit voor efiif compliment, en zich zelf toejuichende-over zyne bekwaamheid, om tc raadert wat men zeide, be« dankte de goede lieden, die ook dagten, dat hy hun wel verdaan had. emilia. Nu, dat is een knaapje! Hy neemt een raad voor een compliment! .... Maatje, ik ben moede* Mogen wy niet wat zitten ? moeder. Gaarn. Ik ben myn doovcn ook moede, en gü er my Van afmaaken. Hy kwam in een Bosch , en wierd aangevallen. Alle dooveil verftaan de taai der Roovers. emilia* Hoe, Wat fpreeken1 zy dan? Moeder* Zy fpreeken weinig, zy voelen in de bakken * zonder ecnige plegtigheid. Mercourt wierdt beroofd. Dit geval trof hem vry wat; en hy maak-» te de eerde verdandige bedenkingen: die waren treurig. Het paard en de beurs waren voort. Ily moest zonder geld en te voet zyn weg vervol* gen. emilia* 'Hy ging niet ver, denk ik. moeder. ■ Hy kwaia echter te Parys, geheel afgemat doof henger en vermoeitheid. fi mi*  MET E M 1 I» I A. igi E, HUI A, Wat zal hy nu beginnen, die arme Mercourt? MOEDER. Hy bleef daar niet lang. Hy raakte, ik weet niet hoe, op Pont-Ncuf; daar ftond hy ftil; leunde heel droefgeestig op een grootenftok, die hy In het Bosch had opgeraapt. Is dit nu, zeide hy* dat vermaard Parys ? Ach, ik had niet gedagt hier zo eene naare vertooning te maaken. Nu, vermits hy er wel uitzag, groot en Welgemaakt was » wierd.t hy opgemerkt door een ander gefchikt man ; die kwam by hem , maakte een praatje met hem* Mercourt verhaalde hem zyn ongeluk. De onbekende troostte hem. Volgt my, zeide hy; men zal niet kunnen zeggen , dat er een braaf Kaerel ongelukkig is, als hy my kent. EMILIA. Moeder, daar zyn toch braave lieden in de Wae» reld. MOEDER. Hy beval Mercourt welgemoed te zyn; bragt hem naar zyn Herberg, gaf hem eeten , dat deeze zeer noodig had; liet hem op de gezondheid des Konirtgs drinken , zyn naam fchryven , om by geleegenhcid hem te kunnen van dienst zyn; leende hem tien Ecus,om dat men in Parys niets zonder geld doen kan; euzie daar, onze doove in 's Konings dienst l EMILIA. Hoe dat? MOE*  i£2 n a Gesprekken MOEDER; Hy was Soldaat. Deeze knaap \*as een (lef Wervers , die naar Parys komen, om Regimenten voltallig te maaken , zo wel door geweld als list. E Ml E IA. Wel, Moeder, zyn er zulke menfehen? Wat is dit liegt! ...w-i' .- M M O E D E R. Zie daar dan dc ontknooping. Des anderendaags deedt men Mercourt vertrekken, nevens dc andere Recruten. By 't Regiment zynde, leerde men hem exerceeren. Hy hield zich doof. EMILIA* Maar, Moeder, hy was het ook degelyk. MOEDE R. Niemand geloofde het. Men Vond wel dra het middel, om hem den dienst tc lecren. EMILIA. Welk een middel ? MOEDER. Stókflagen I EMILIA. Foei, dat's een Icclyk middel. MOED E R. Men gebruikt het alleen omtrent hun, die zich doof houden. Het was een uitfteekend middel rööi- Mêrcmlrp. Hy was alreeds bekwaam, toen zyn Kapitein by het Regimeite kwam , die zes maanden met verlof naar huks geweest was, om zv-  mét" e m i x i a. 193 Zyne eigen zaaken te fcliikken. Zo een verlof ftaat men den Officiers in Vreedenstyd toe. De Sergant haaste zich om hem deczen fchoonen Recrut te laaten zien ; die zich, behalven dat hy zich doof hield, zeer wei gedroeg. EMILIA. En het uniform ftond hem wel? MOEDER. Zeerwel. Naauwlyks zag de Kapitein hem, of hy riep uit: hoe, ongelukkig Jongeling ,zyt gy het? E M I L I A. Hoe zo ? MOEDER. Dees Officier was zyn Landsman, en een vriend Van zyn Vader. Hy had zes maanden in de Stad geweest, daar de arme Vader woonde; en wist, hoe bedroefd die over zynen Zóón was. Hy haastte zich om hem zynen Zoon tc rug te zenden; en na dat h-y het verhaal van de geheele reis gehoord had, wenschte hy zynen vriend geluk , om dat hy eenen Zoon hadt wedergevonden, die door zynè ongelukken veel verbeterd was. EMILIA. ja, hy hadt het exerceeren geleerd. Maar Moeder , dit is weer eene uitkomst, die ik niet voorzag;, MOEDER. Wel nu, hoe vindt gy myne Hiftorie ? EMILIA. Uwe dubbelde Hiftorie? ó Zy is heel, heel , 3. deel. N mooi;  194 £ GESPREKKEN mooi. Daar is veel zedeleer in; men kan er veeï ove: öeoken; maar zy is wat heel droevig; en ik. geloof, dat ik er niet met vermaak aan zal denken. M O E D E R. Dat is waar. Het is treurig, dc menfehelyke natuur van de onvoikomenfie zyde te befchouwen , en de ongelukken naar te gaan, die daar uit voorkomen, liet is veel aangenaamer en veel troostlyker, groote Cn goede daaden te befchouwen. Dit verheft onze Ziel, en maakt ons ons aanweezen dierbaar. EMILIA. En waar vindt men die vernaaien ? MOEDER. In de Hiftorie. EMILIA. In de Historie ! Myn Heer Sinclair zeide onlangs tegen u, Moeder, dat de Historie door alle haare gruWeldaacien zeer ftuitte ; jci! dit waren zyne eigen woorden. M O E D E R. Dc Historie is een getrouwe afbeelder van alle goede en kwaade bedryven der Menfehen. Men moet maar een kleed leggen over het booze , en alleen het oog vestigen op het edele, het fchoone, het groote, het deugdzaame ; en dan is zy een bron van zuiver vermaak. EMILIA. Wanneer zullen wy die Bron opfpooren ? MOE*  jj 1 T EMILIA. IQ$- ' MOEDER. Alles komt met er tyd; als uwe lichaams kragten vermeerderd zyn, dan zullen wy een begin rnaaken met uwen geest te verfterken'. E M I L I A. kom aan dan, dat is goed. MOEDER. ' Zo gy uitgerust zyt, Emilia, dan zullen wy opftaan. EMILIA. Nu, Moeder , ik verzeker u, dat ik met grooten eetlust myn avondmaaltyd houden zal. MOEDER. Zie, daar zyn wy weer op den algemeenen weg. EMILIA. Ach Moeder, ziet gy wel, hoe de Kinderen Van onzen Buurman Pere Noël daar loopen? - MOEDER. Wel nu, loop ook mee; maar ftilletjes en zo ligt als de wind , die ons voorbywaait. Zo gy , voor zy het bemerken, by hun zyt, dan zal ik ter belooning het kleine lieve Lammetje van dien goeden Man, daar gy my al'ledaag om kwelt, voor u koopen, EMILIA. o Myn lief Lammetje, ik zal u nu wel haast hebben; . N 3 TIEÏ&  19$ DE GESPREKKEN TIENDE 'GESPREK. EMILIA» Ach , zyt gy daar eindeJyk ! Goeden avond, myne lieve Moeder! wat ben ik Wy, dat ik uweder zie. Hoe is bet nu met u? Beter dan ftrak? Ik zie bet wel aan u; en nu ga ik danfen van vreugd! Och, lieve Moeder, ik kan u niet zieji iyden ; onmogelyk kan ik het zien : fchryf dit op ; vergeet het toch niet. Gy hebt my naar de Tuileries gezonden; Nu, ik ben er ook geweest, en ik heb er iet heel vreemds gezien. M O E D Ë Rt En wat was dat myn Kind ? E M I L I A. Een klein opgefchikt Juffertje, niet grooter dan ak, Maatje, en die geflaadig haar Mbuwftrikjes bekeek; en niet deed , dan overal heen zien, en haar zelf te befchouwen. MOEDER. Nu, zo een gewigtig voorval had ik niet ver>vagt. EMILIA. Zy zag ook nergens anders na, en al dc wandelaars lachten haar uit» &IOB«  MET E M I L e A. f0 moeder. Hoe, al' de wandelaars hielden zich met-een, •paar mouwftrikken beezig ? Gy mogt u. wel, beroermen iets ongemeens gezien te hebbend e m i> l i a. En zy-merkte er niets, ter waereld van». moede r. Al om diemouwftrikkei»? En gy , gy waart by de heele waereld , die daar over- lachte ? emilia. Om u de waarheid te zeggen, Moeder, ik vond; het niet aartig, maar ik hoorde van anderen zeggen 9 dat dit zeer belachlyk was. moede r -. Dat komt, om dat het belachlyke niet altyd aartig i?.. En kende gy dit Juffertje ook? e m i l i a. Neen, Moeder, zo min als myne Gouvernante. Maar, de Bonne van Juffrouw Solanges zeide-,. dat het zeker het Kind moest zyn van een keukenmeid , dat door de Dame , om eens te lachen , zo was opgefchikt; want, merkte zy aan, een jong Meisje van fatfoen zou. niet zo verwonderd zyn, als zy zulke fraaije kleeren en-mQUwftrikket». aan had; moeder. Zie daar, eene fraaije, eene-edele, aanmerking*. emilia. Vervolgens fprak zy tegen haare jongejuffrouw, N 3 ®°rM  ipS. DE GESPREEK 7 » Doch zeer vinnig:. ,, Gy, jonge Juffrouw, doet „ nog erger:, gyziet zeerwel, dat men u befpot, ,, en gy ftoort er u niet het allerminst aan, gy. gaat uw ouden weg.". MOEDER. Wel. zie zo ! dit is, na eene fyne aanmerking, eene wel tc pas komende zedeles! En hoe vindt, gy deeze aanmerking en zedeles ? EMILIA. Gy weet wel, Moeder, dat ik geen zin heb in het beftraffen van. Kinderen , daar zo veele Menfehen by zyn. Dit kan geen vermaak geeven aan haar, die beftraft wordt,'of aan hun, die er by geval omtrent zyn: en ik geloof, dat Juffrouw Solanges hier over ook zo denkt. MOEDER. Ten minften, indien zy niet is, zo ais de Gouvernante haar affchildert , onverfchillig zo wel voor lof als goedkeuring. E M.I l I A. Dat zou bedroefd zyn : .afkeuring is immers het.tegendeel van goedkeuren, niet waar? MOEDER. Ja, dit is juist het tegendeel. Maar lieve Kind , hebt gy niet een weinig aan uwe mouwftrikjes gedagt?., EMILIA. Hoe zo, Moeder? Gy ziet immers, dat ik die 'hy myn witte jurk niet draag ?, *IP Ev;  MET EMILIA- 199 MOEDER. Ik meende, dat ieder de zyne had; 'k wil zeggen, zyne fouten, zyne gekheden, en dat ieder, het kleine Meisje nadeed, door de oogen daar op te vestigen. EMILIA. 0 , Neemt gy het in dien zin?: Nu, myn lieve Moeder , gy zyt wel grappigmet uw mouwftnkjes! MOEDER. Ik denk, dat, als ieder de oogen op.de zyne hield, dat men die van veele andere niet zien zou; en dat men zich daar best by. zoude-vinden. EMILIA. Dit herinnert my de Fabel van de z>ak, MOEDER, Wat zegt die Fabel ? EMILIA. Dat elk Dier met zyne eigen gedaante te weden is. MOEDER. Ja, elk vindt zich volmaakt, en berispt een m der. EMILIA. o Moeder, mag ik het. flot daar van eens opzeggen? Nstis nm parifnnm tout, &> rien aux auimhommss- N 4. V 0H  aoo DE GESPREKKE» On fe voit d'un atffre ceil, qSon ne volt fon, prochain, Le fabricateur. fouyerain., Nous créa befaciers tous de la mé me manier e, Tant ceux du temps pasfé , aue du temps d'aUjour cl'hul, II fit pour nss dêfauts la poche du derrière , Et cellc de devantpour les difauts d'autrui. moeder. Zie daar , de mouwllrikken in zakken veranderd* Uw witte jurk zak «, denk ik, niet belet hebben, uwe twee zakken mede te neemen. e; m 1.1, i a. Ja, ja, lieve Maatje, ik verfta ti ajh woede r. En welke van de twee hebt gy het. meeste gevuld, die die voor., of die die agter u was? e. m i l i a> Waarlyk, Moeder, ik haastte my zo zeer, om weer by u tc zyn, dat ik.er niet opgelet heb. m o e d e r. Maar dewyl ik u wat liet wagten , geloofde ik, t gy tyds genoeg hadt., Qm die zakken eens ior te zien, emilia. Ik zal er.van avond ook in kykeri, moeder, En, om des te beter te zien, mQest gy, ^„j^  M E' T EMILIA. 20I jtny, uw Confcientie er by verzoeken. Ik denk, dat gy in lang niet met haar gefproken hebt. ö Zy is eene goede raadgeefteri Niemand kykt zo diep in de zak als zy. EMILIA. Wel nu, Moeder, van deezen avond zal ik met haar die twee zakken eens ter deeg doorfnuffelen. Ik zal meer doen. Ik zal alle de pruilen, die ik in de voorfte zak vind, in de agtedïe fieeken, en al het huisraadje, dat ik in de agterftc vind,"inde Voorfte doen: is dat niet wel bedagt, Moeder? MOEDER,. Indien gy daar toe in ftaat zyt, dan zal ikveele onderfeheiding omtrent, u gebruiken; en gy zult er u zelf ook best by bevinden. Dc twee zakken zullen alle daag Iigter worden. Gy zult in de zak, die gy voor draagt, zeer weinig fteeken , om dat gy u met de gebreken van anderen niet bemoeijen wilt; en de zak, daar uwe cige fouten jn liggen, zal zeer klein worden ; vermids gy >.we eige misflagen zult zien, en er "u van afmaaken., EMILIA. Zo dit gebeurt, dan , lieve Moeder, zal geene jprfchikking zo veel voordeel aanbrengen als die. MOEDER. Het geen my behaagt, is, dat ik morgen ogtend al. iets van die verplaatzing merken zal. N 5 EMI-  DE GESPREKKEN EMILIA. .Tot nu toe, Moeder, hebt gy over myne historie niets dan uitroepingen gemaakt, en ik zag zeer wel, dat gy uw kleine Meid zo een beetje fopte; maar zeg my nu eens ernftig, wat gy er van denkt , en hoe u dit kleine Meisje voorkomt ? MOEDER. Ut denk niets over dit Meisje. Zy heeft misfchien byzondere reden gehad, die wy niet wceten, waarom zy niet dan nu regts dan lings af gezien heeft; mooglyk is het een mallootje, dat nergens dan door mouwitrikjes kan bezig gehouden worden. Maar wat raakt dit my ? en waarom wilt gy, dat ik my met zulke wisjewasjes zal bezig houden ? Ik wed dat, zo ik met u gewandeld had, wy niets van dit beufelaarftertje zouden gemerkt hebben. EMILIA. Dat kan wel zyn; maar terwyï elk haar aanzag , kon men zich niet weerhouden , ook dien weg heen te zien. MOE D E R. Dat elk dit deedt, verwondert my, veel meer dan 'het gedrag van dit Meisje. Begrypt gy niet? dat alle die wandelaars wel weinig in 't hoofd moeten hebben, om zich op zo eene beuzeling te kunnen bepaalcn? Dit komt my zelf zo onwaarfchynlyk voor, dat ik byna geloof, dat alle wan*  wet emilia; £03 wandelaars zich bepaald hebben tot de JufFrou* Wen Emilia en Solanges, cn haare twee Bonnes, emilia. Neen, Moeder, ik verzeker u, dat er heel veel Menfehen naar zagen. moeder. * Dan moet zy iets ongemeens, waar ook in beftaande, gehad hebben; iets, dat potzig is en ftreedt met den opfchik. Maar windt gy veel vermaak , in u omtrent het bclachlyke van anderetj bezig te houden? emilia. Neen , Moeder, het fchynt my zelf iets trem. yigs toe. moeder. My ook; ten zy het my zelf, of myne byzon»; Jle Vrienden betreft: Emilia, by voorbeeld; en idan vermaak ik er my gaarn eens mede. e m i l i a. Ach 'ja, ik weet het wel, en dan is het om my Je verbeteren. moeder. Ik fpreek van alle myne byzonderfte Vrienden, en van. my zelf; maar wat onbekenden aangaat, ik beken, dat ik geen tyds genoeg heb, om my met hunne gebreken bezig te houden. e m i l i a. Ik geloof, dat dit met my voortaan ook zo #yn zal. bioe«  A°4 de gesprekken MOEDER. Gelooft gy ook niet, myn Kind , dat men moer Vcrdand , doorzicht, meer fmaak moet hebben, om iemands deugden en begaafthcden tc ontdekken , dan wel om zyne gekheden te zien ? EMILIA. Wat denkt gy ervan, Moeder? BI O E D E R. Ik ben daar van overtuigd, vermids ik gezienJheb, dat zeer onkundige lieden, ja zelf, zeer gemeene verftanden, in ftaat zyn, om, met de grootfte volkomenheid, het belachlyke van iemand te ontdekken , en in 't licht te (tellen. Dit niet alleen, maar ik heb dikwyls opgemerkt, dat de grootfte en helderde vernuften zich altoos toeleiden , om de bcklcedzels weg te neemen, waar onder de verdienden verborgen lagen ; en" dat zy het beneden zich achtten, om eene uitfpanning of bezigheid te maaken van het doorfnuffelen der Onvolmaaktheden in anderen. EMILIA. Eigcnfchap, wil dat niet zeggen, hoedanigheid ? MOEDER. Ja, myn Kind. emilia; o Dan geloof ik wel, dat er meer vermaak ligt in zich bezig te houden met de goede, dan kwaade bedryven van anderen. MG) E-  MET EMILIA- 205 MOEDER. En meer verdienfte ook ; want, het gebrekkige moet ieder in 't oog vallen; maar de zedigheid haak een kleed over de edele , de groote , de goede hoedanigheden der ziel. EMILIA. Ik zal, zo ik kan, dit kleed opheffen. Maar Moeder , hoe vindt gy evenwel toch de behandeling der Gouvernante van Juffrouw Solanges? MOEDER. Ik laat het aan deeze jonge Juffrouw over, om die goed of kwaad optencemen. EMILIA. Dat zal ik ook doen , dunkt my. Maar gy vindt ten minfte haar bitzen toon niet goed? MOEDER. Noch ik , noch iemand. Evenwel, voor men -daar over oordeelde , behoorde men te weeten, in hoe verre Juffrouw Solanges gewoon is het geduld haarer Gouvernante te oefenen; want, indien zy dit onophóudelyk doet, dan is het niets vreemds, dat de arme Bonne al haar voorraad van geduld verliest. EMILIA. Dat is ook waar. MOEDER. Ik denk, cat eene jonge Juffrouw, die zeer ftout, hard, en onleerzaam is, Jjgt goedaartig ka-  to6 • de g s s p e. e k k e s karactef haarer Gouvernante kan veranderen, ett eindelyk zeer boos maaken. EMILIA. Mnar neen, Moeder, in tegendeel; de Bonne moet het karakter haarer opvoedelinge verbeteren, M O E D E R. Ja, dit is het öogmerk der Opvoeding; maar, ongelukkig valt het Veel ligtcr, een goeden boom tc befchadigen, dan een krommen boom regt te maaken: onze Gouvernanteh ontfingen juist allen, zelf, geene opvoeding, die haar in ftaat kunnen ftellen, om met het beste gevolg zulk een allergewigtigst werk op zich te ncemen , of om het onberispelykfle voorbeeld der Meisjes tc zyn, dié ïnen haar toebetrouwt. EMILIA. Dat's erger, Moeder, dat's erger! MOEDER. ft: beken dit; maar wy kunnen dit niet ontwy* ken. Ik heb hooren zeggen, dat men in andere landen zeer fatfoendelyke lieden vindt , die zelf volmaakt wel opgevoed worden, en in 't vervolg zich de lastige eer bezorgen , om Gouvernantes te worden;hoe gerust kan men aan zulke waardige jonge Menfehen zyne Kinderen toebetrottwen. In Vrankryk hebben wy dit groote geluk niet. Zelden heeft by ons eene pérfoon, die zich tot dit groote werk by ons aanbeveelt, eene andre opvoedinge ontfangen, dan die gelyk ftaat met  MET* E M ï L 1 A. dc bekrompenheid van haar lot, 't welk haar tot den huisfelyken dienst verwyst. Zy kan zeer braaf, zeer getrouw zyn; maar men moet van haar noch gewichtiger dienften vergen, noch verwagten. EMILIA. Zy hebben niets te doen, dan gelyk te worden aan de Bonne van Mejuffrouw de Perfeuil. Ik wed , Moeder, dat die juist zo is , als gy die zoudt wenfchen; en dat zy u voorkomt, als eene deiGouvernantes in andere landen. MOEDER. Het is waar, dat zy .een zeer zedig en beminlyk voorkomen heeft; en dat ik haar houde voor een zeer deugdzaam , wel opgevoed Mensch. EMILIA. Dit zeidde gy my eens, en toen dagt my, zag ik dit ook. Maar, Moeder, gy moest eens hooren, hoe ofzy met haar klein vriendinnetje fpreekt; dan zoudt gy nog eerst recht vermaak hebben. MOEDER. Ongelukkig vindt men zulke waardige Menfehen zelden. Maar weet gy, waar toe deeze fchaarsheid verpligt ? EMILIA. Ik denk, Moeder, dat wy Kinderen daarom nog des te redelyker behoorden tc zyn , wyl dit het werk der Gouvernantes te gemaklyker maakt, M05-»  '£adt ë e c e s p r ï k 'r é n moeder. Ik denk ook , dat een braaf Kind eene redelyk goede Gaivtarnince kan verbeteren. Dit betreft nu de Kinderen. En de Moeders? emilia. o Met de Moeders durf ik my niet bemoeijen! moede r. Ik geloof, dat de Moeders in Vrank'ryk nog te meer reden hebben, om zich tot eene goede opvoeding in (laat tc fïellcn, naar gelang er minder lieden gevonden worden, met wie zy deeze zorg zouden willen of mogen deden. emilia. Ik zie wel, dat de rol cener Moeder wel moeilyk is; maar dit zyn , God dank, myne zaaken niet. En myne Bonne en ik hebben nooit verfchil. Zy zegt : Mevrouw uwe Moeder beveelt dit zo; en het is by my afgedaan. Zy zegt alleen nog-, dat het haar zeer verveelt my zo zelden te zien. Maar ik antwoord dan : dat is myner Moeders fehuld; ver ge ?f het my, indien het my niet verveelt altyd by haar te zyn. En dan is 't ook afgedaan. moeder. Ik ben zeer voldaan over uwe Bonne; zy heeft al den iever, dien ik wensch, en ook geen meer. e m i l i a; o Dat ben ik ook! alle dc Bonnes in ons land kunnen niet gelyken naar die van Juffrouw de Perfeuil. . . . Maar, apropos, Moeder, ik zou I het?  met „emilia. 2®9 net voornaamfte wel vergeeten. Ik las gisteren eene mooie Hiftorie in het Boek \ dat gy my geleend hebt. Ik kwam van den morgen by u, om u die te vertellen ; maar toen ik zag, dat gy zo veel pyn leedt... Nu, daar moeten wy niet weer van fpreeken. . . . Laat ik u myne Hiftorie vertellen, ó Zy is zó mooi* zomooi, zomooi! Weet gy wel, Maatje 3, dat myn Broer er om gefchreid heeft: moede r. Welke? emilia*. Myn jongfte Broer» m o e d e r: fen gy? E m I L I Ai Ik heb niet gefchreid. moeder. Dc Hiftorie fcheen u dan niet zèef aandoenlyk? e m I L I a: Luister, Maatje, ik zal u die eens vertellen: gy zult dan zeggen, of ik ongelyk had, om dat ik niet fchreide: moeder. Voor ik die weet, zal ik u reeds zeggen, dat gy zeer wel deed van niet te fchreijen , zo dra zy u niet genoeg trof, om uwe traanen uit te lokken ; en dat uw Broer ook wel deed van te fchreijen, oni dat hy aangedaan was. i. deel: O emi-  ÏÏD DE GESPREKKEN emilia. Nu , Maatje, dat bcgryp ik niet. Wy deederi hét zelfde niet, en wy deeden allebei wel! moeder. Ta, dewyl gy beide de beweeging van uw hart gevolgd hebt. Zyn hart was geraakt, hy weende; uw hart zeide u niets , en gy kond des ook niet fchreijen. emilia. Nu blyft de vraag nog: wiens hart gelyk had? Moeder. Dat, het Welk voor de indrukken der waarheid toegaftglykst wat. emilia. Moeder, laat ik u toch de Hiftorie, die ik gelee* zen heb, vertellen , en dan zult gy 't zien. moeder. 't Is goed j myn Kind. e m i l i a. Nu luister dan, wees toch geheel gehoor* moeder. Ik luister ten minfte met beide myne ooreïï. emilia. Daar waren eens twee goede oude mannen, die waren eens op een berg. ... op de bergen. . . . moeder. Is hef heele ftuk in zulk een fchoonen ftyl gefchreeVen ? é m i E i &, Maar? Moeder» ik heb de woorden niet onf- - ■ hoo-  M Ë T E M I L ï A. Sït houden-. ïk vertel u de zaaien op myne wys. 11c ben vergeeten-, hóe die berg hicte; nu , dat doet er niet toe-. MOEDER. Hoe, dit doet er niet toe? Wilt gymyeehb&rg doen opklauteren, die ik niet keil ? e M I l IA. Maar ik weet bet al evenwel niet$ Maatje-. MOEDER. Wel zeg my ten minftej in welk Land die berg isi EMILIA. Dat ben ik juist ook vergeeten» MOEDER» ïk Weet dan het Vaderland deczer twee ötidê mannen niet ? te M i l l A-. ó ! Nu bedenk ik het! 't was aan den üëver vad de Zee. .... Neen , neen , daar moesten zy na toe» .... Maar neen , zy blecven hl dc Alpen , digt by Savooijen, zo ik hét wel heb* MOEDER. Wel kom aan$ ik weet dan ten minften, waar ik ben. Nu zie ik die goede menfehen van daan e M i l I A. ïk Woü, dat ik hen ook zag* M O E D É Ri Of ik zie hen niet; nlaar weet toch, waar ik heli moet zoeken; o ik ken de Weg van Parys naar Sa^ vooijeru v O I 8Mfe  » E GESPREKKEN EMILIA. Dit was alles , wat ik gisteren , toen ik de Hiftorie las, weeten wilde. MOEDER. Mooglyk zal ik die in Savooijeu, aan den voet der Alpen, vinden? EMILIA. ó f!c zal u den berg wel op helpen; ik geloof, lieve Moeder, dat ik dien beter weet dan gy. Maar ik ben wat vcrlecgcn , hoe ik van hier naar Savooijen kom. MOEDER. Ik heb echter gehoord, dat gy in de Geographie ftudéert. E M I L IA. Dat is ook waar. Hoor eens, Moeder, ik heb myn oudlten Broeder verzogt, dat hy my , buiten uw wecten, een beetje Geographie leeren zoude; ik wilde u eens recht verrasfehen, met myne kundigheid; maar het is een ellendige Meester! wel hy heeft geen ziergeduld met een mensch , Maatje ï MOEDER. Mooglyk niet met zulke menfehen, die onoplettend zyn. E M I L I A. Dit is waar, dat ik bedroefd weinig van hem ge» leerd heb. MOEDER. Dan moet gy een ander Meester opzoeken; wanr bei  MET EMILIA. 213 het wordt hoog tyd , dat gy den weg leert kennen , die u van Parys naar Savooijen brengt. EMILIA. Nu althans , die twee oude mannen waren daar in Savooijen. En , Maatje , zy hadden daar een klein huisje gemaakt, en zy hadden een bed voor hun tweetjes, en dan nog twee matrasten , en een kusfen van Paardehah', en dan nog boeken ook , en dan nog twee keukcnftoelen ; en dan baden zy onzen lieven Heer ook nog; en dan MOEDER. En zy waren daar met al die , en dan ? EMILIA. Maar neen, Moeder, dat is om dat ik het vertel , weetje ? MOEDER. Ik heb zo dikwils eene Iliftorie verteld, maar ik weet niet, dat ik, zo als gy nugeduurigoverdie, en dan, en dan, ftruikélde; was dit zo, dan hebt gy gelyk, dat gy my op uw beurt verveelt; en ik moet u niet berispen. EMILIA. Kom , kom , Maatje lief, nu zal ik het beter verhaaien, Deeze twee Ileeren waren veele ongelukken ontmoet. Een was er, die was ryk, heel heel ryk, MOEDER. Nu, dit is een ongeluk, daar men zïeh doorgaans over troost. O 3 EMI-  aiA. BE GESP REKKE» EMILIA. Ja; maar de andere oude lieer was evenwel niee ryk, Maatje. MOEDE R. En hoe dat? En wat deeden zy heiden op dien» berg met een bed, en met. boeken? 'D.e eene was dan zo ryk ?■ E M I L I A. ö Lieve Moeder, een. beetje geduld ;. dat kwam cmi dat hy het niet meer was , zo als gy zien zult. MOEDE R, Laaten wy dat) zien ! EMILIA. Dat fe , dat hy eerst ryk werd by het eindigen van myne Vertelling. MOEDER. Zo ! Gy begint die dan van agter af? Dit moest gy my gewaarfchuwd hebben; want zie, myn. Kind, dat is anders zo geen gebruik. EMILIA. ó Maatje, dat is niet met al, MOEDER. Voor u , die de Hiftorie weet; maar voor my ]■ EMILIA. Nu , Moeder, gy zult die zo wel weetcn als ik, MOEDER. Maar, indien gy die Hiftorie eens van agter afhad begonnen te leezen, zoudt gy gclooven , die I» W$ genoeg te verftaan, om my die dus fraai;  MET E M T L I A. 2*5 tc vertellen , en dat uw Broertje daar over zoude gefchreid hebben ? EMILIA. Nu, 't is goed, Moeder, fpot maar met my! Dit komt alles, om dat ik niet wel begon. Maar waarom vraagde gy ook, hoe of die berg Wette ? Dat heeft my in de war gebragt. En als men van 't begin af de kegeltjes verkeerd zet, dan kan 'cr niets goeds van komen ; (tflès moet netjes ftaan. Kom aan, ik zal het verbeteren : ik heb gehoord, dat de kortfte dwaasheid de beste is. Of zo gy wilt, Moeder, wy zullen van wat anders praatcn. MOEDER. Hoe, zoudt gy in ftaat zyn, om my in het midden der Alpen te laaten zitten, met twee oude Mannen, die ik zo weinig ken als gy V EMILIA. Nu, Maatje, verhaal gy my het begin, aileen om er my weer op te brengen, en ik zal het overige vertellen. MOEDER, Gy wilt, dat ik v uwe Hiftorie vertellen zal, en ik weet nog het begin, nog het einde daarvan. Poog u te hèrftellen , en dan zult gy nog eens beginnen. Kom, bedaard. EMILIA. Ach , Moeder, daar zal ik op paffen, ik zou vreezen o doodlyk te vcrveelen. Maar evenwel,, vermids gy u van deeze twee Heeren niet O 4 W>V  S-lA BE GESPREKKE» ontdoen kunt, zal ik vooxt gaan Ik hek goed my te hèrftellen, daar valt my niets in. . . .' 6 Daar heb ik het 1 .... Ik hoop het ten min-, fte. Hy, die. zo ryk was., had alles gegeeven , om dat de andere niets had. Hy had gezegd; neem al* les., myn. Broeder 1 MOEDER. Hoe, waren deeze Heeren dan Broeders ?. EMILIA, Wel zeker, Moeder. Weet gy. dit dan niet ?... 0 Nu bedenk ik het! zy. hadden eenen zwaaren ftorm. uitgeltaau, om dat zy fcheep. gegaan wa, ren Ac'i 5 ja. . . . zy woonden te B rusfel, en zy wilden naaar Italien reizen. MOEDER. Zy gingen van, Brusfcl over. Zee, door dc. Alpen. EMILIA. Maar,' Moeder, ik ben ook niet verpligt om al hunne tochtjes te weeten; ik ken hun ook maar zedert gister avond; en ook het. is eene heele lange Hiftorie, en zo ik alles wilde vertellen , dan zou ik morgen, avond, nog niet gedaan hebben. Dit is het wezenlyke, Zy waren, op dien berg zeer gelukkig; uitgezonderd een. van hen, die was heel bedroefd, om dat zyn Vrouw dood was, in het gevangenhuis, en die. zyn kind opvoedde, 't Was zyn Bakker., en Slagter, en. nog. anderen., die daar de_ oorzaak yan waren Ach, ja I  MET EMILIA. kif zyn Broeder kwam ongelukkig te laat in de gevangenis , om dat die dood was. MOEDE R. De Gevangenis ? EMILIA. Wel nu, neen, Maatje, gy weet wel wie5 die. arme Vrouw ftierf; maai; de Broer nam het kind mede. MOEDER. Nu, God dank , daar is al een kind behouden. Indien gy in uwe vernaaien zo veel order en voortgang , klaarheid en bewecging plaatst, dan denk ik, dat gy mecsterftukken maaken zult. Nooit merkte ik, dat gy zo woordenry-k waart. EMILIA. Dat komt, om dat ik u van myne vertellingontflaan wil. Zy moet voor u, hoe mooi zy is , 011verftaanbaar zyn. .... Ach! Nu weet ik het heel. en al. 't Was'f vuur, dat in de nagt zyn goed verbrand had in dc portefeuille en toe MOEDER. Was de nagt in de portefeuille ?• EMILIA. Wel neen, Moeder, zyn .goed was in de portefeuille. Maar alles kwam tc regt: zy zyn oud,, maar. heel ryk, en heel gelukkig ook. Nu zult gy zeggen, Maatje, dat zy maar een bed cn wat boeken hadden, ó Dit is heel anders! . . . . Zy hadden ook nog kocijen, cn geiten, en een melk-, Q 5 huis.  Sr8 BE GESPREKKEN huis. He! ik wou , dat wy wat melk van hen kon-» den eifchen ! Zy hadden de beste melk en boter , en room, die men in twintig uuren in den ©mtrek vinden kon. En dat kind is ook geen kind meer , Maatje; het is al getrouwd , en zyn Vrouw past zyn oude Vader braaf op ; cn die fchreit van blydfchap, en hoe veel verdriet hy ook had, hy wierd evenwel honderd jaar oud; maar dit verdriet was niets, dat was al vergeeten , en de ouwe Luidjcs zeiden alle avonden tegen hunne kinderen, als menfehen en beesten wel waren: De Voorzienigheid Gods zy geloofd.' Zy is verheven boven de menfehelyke Wysheid Ach. MOEDER. Ik twyfel niet, myn lieve kind, dat men met al de ingrediënten, als , een berg, een ftorm, een Gevangenis, een Bakker, een Slagter, een verbrande portefeuille, een, Neem alles myn Broeder, koeijen, geiten, een melkhuis, een oud Man,die van vreugde fehreidde , en kleine Kinderen, die aan zyn fchoot fpeelden , een zeer bclangryke Hiftorie kan maaken. Het komt er maar op aan, om een zo bekwaam fchaakfpéler te hebben, die ons de Hukken leert fchikken," EMUI A. Ik wed , Moeder , dat gy dit zoud kunnen doen , Voor wy nog naar bed gaan. MOEDE R. Neen , Kind , zo veel bekwaamheid heb ik niet. E Mt-  MET EMILIA. 11$ EMILIA. Hoor, Maatje; ik zal het u maar eenvoudig peggen: dat kleine Meisje met de mouwftrikjes, en dan de Gouvernantes , die men alieen in andere Handen vindt . . . . cn dan nog zo veele andere dingen, uwe zwaare onpasfelykheid van den ogtcnd , dit alles heelt my zo in de war gebragt, dat jk niets kon zeggen, dat de pyne waard was. MOEDER, Ik beken , dat ik my niet kan herinneren uw hoofd ooit zo verward gevonden te hebben. Gy hebt een meesterftuk van wartaal en gebrek van famenhang uitgevonden! EMILIA. Drt kwam, om u dc waarheid te zeggen, en er geen geheim vau te maaken, om dat ik zo moe; was van die Hiftorie; en ik wilde my-er fchielyk,, fchielyk, fchielyk van afmaaken. MOEDE R. Gy verkoost hier toe het beste middel nü:t. Maar wat verpligte u, om my die te vertellen? Ik , die honderd mylen van uw berg af was , ben door umet eene verwondering, die u plotsling overkwam, daar heen gebragt; "en ik vleide my daar deel ia te krygen, EMILIA. Dat zou ook zo geweest zyn , Moeder; maar ongelukkig was ik er niet toe gefchikt; maar ook, het was om dat, ik niets regt wist, en uiet moest te  %2Ó BE GESPREKKEN begonnen hebben: als men iets begint, zegt myn Heer de Boify, moet men de gragt overfpringen, en niet agter uit gaan. MOEDER. Zo gy wilt, dat ik u de waarheid zeg, dan zal ik u zeggen , dat het nog de mouwftrikjes, noch de Gouvernantes der vreemde Landen zyn, die uwe Hiftorie zo deerlyk in de war hielpen. EMILIA. Wat dan ? MOEDER. Gy alleen ; vermids gy gisteren zonder aandagt gclcezcn heb. EMILIA. Hem! Dat kon wel zyn. Maar zeg my eens, Moeder, wat doet gy toch om dit zo juist te raden ? Want gy waart er niet by, en gy leert my daar iets, dat ik niet wist/ M O E D E R. Men behoeft, om dit tc raden', geen toveraarfter te zyn. Zo gy met aandagt gelezen hadt, dan Êöudt gy ook wel cn duidelyk verhaald hebben.. EMILIA. Nu herinner ik my, hoe alles gegaan is. Toen ik zag, dat myn Broertje fchreide , verweet ik my zelf, dat ik zonder aandagt las, want ik las het vóór, maar myn hoofd was geheel in dc bibau. .. Ik zei ook in my zelf: ., zo ik nu immers zo los niet waar, dan zou ik ook fchreijen. ": Maar het was  MET EMILIA. 22^ was toen te laat, want wy waren al aan de Voorzienigheid , toen my die gedagten infcheoten. MOEDER. Gy moest ten minfte de onbedagtzaamheid niet gehad hebben, van eene Hiftorie aan my te willen vertellen, die gy zelf niet wist. EMILIA. Ja, dat is nog eene zotheid te meer! Ik meende dat, vermids ik die als heel mooi befchreef,. zy my wel te binnen zoude komen, om dat,als men ,zich ergens toe verbonden heeft, men moet zien er met glans af te komen. MOEDER. Deeze toevlugt zoude uitneemend zyn; zo zy voorby zynde onoplettenhedenkon hèrftellen; maar hoe kan men hervinden, 't geen men nooit bezeten neêft? EMILIA. Gy ziet ook, lieve Moeder, hoe ik er mee uitkom ! MOEDER. Ik geloof, dat gy niet weet, dat gy een veel groo* ■ ter gevaar gelopen hebt. EMILIA. Welk gevaar doch ? MOEDER. Dat van gemelyk te worden. EMILIA. ïk gemelyk, Maatje, als ik by u ben? Nooit, nooit,  Sèi D£ GESPREKKÊN hooit, o dit is al tc ielyk. Dat kan niet gebeuren, Gemclykhcid is iets , dat ik boven alles haat. M O E D E R. 't Is waar, dat ik, t >t nu, dam* niets van iit ti befpeurde ; en ik wensch er u geluk mede. Evenwel , ik vrees fomwylen , dat gy door deeze ziekte gedreigd wordt. EMILIA. Hoe kunt gy daar ooit voor vreezen ? MOEDER. Nu dan, van uwe groote woordenrykheid, eft Van de fchielykhcid waar mede gy uw Verhaal deedt, tot het ongeduld, en van het ongeduld tot geeme* lykheid is er maar eene treede. EMILIA. Dat kart zyn, Moeder; maar ik heb die treedt niet gedaan. MOEDER. Dat beken ik zeer gaarn. EMILIA»^ é Moeder, nu komt my te binnen, dat gy my eens zeide, de gcemclykhcid is altoos de toeftemming onzer zwakheid. Gelooft gy nu, dat men zeer belust zy , óm aan anderen onze zwakheid te laaten zien. *M O E D È R» Vooral niet; maar het geen gy zo zeer, en met zo veel rede ducht, zou u wel kunnen overvallen Van eene kant, daar gy dit niet verwagtte. E MI-'  MET E M t I» I A. S&3 EMILIA» Laatert wy dien kant eens zien 1 o Maatje, ik zal die terftond toefluiten : want ik weet volftrekt niet, dat ik knorrig ben» MOEDER. Kom, ik zal u dien toonen. Ik geloof, dat gy uit uw aart wat heel traag zyt. EMILIA. Moeder, denkt gy dit? Dat zou droevig zyn t ik doe evenwel altoos met een goed hart en lust, 't geen ik doen moet. MOEDER. ' Dat is ook zo ; maar my dunkt, dat, zo dra gy uw geheugen een weinig moet infpannen, uw vermogen of lust u Verlaat. EMILIA» Ja maar, als ik evenwel er my toe gezet heb , o dan vorder ik, als een klein, klein Engeltje. MOEDER. Als er Ü in uwe fpelletjes iets tegen valt, dan hebt gy meer fmaak om uit te fcheiden, dan dit te overwinnen. EMILIA. Hebt gy dit opgemerkt, Moeder? MOEDER. Is dit niet een kenteeken van eene traage geest- gefteldheid? E M I L I A. ïk vrees , ja; maar Moeder, als dit nu zo zy , wat  224 ®É GESPREKKEN wat verbintenis is er tusfeben traagheid en gcernelykbeM? Me dunkt, zy beftaan elkander in 't geheel niet» te O E D E R. Gy bedriegt u ; zy zyn zeer na aan elkander vermaagfehapt, zo als gy zien zult» Gy weet reeds by ondervinding, dat niets ons zo blymoedig maakt, dan bezigheid, en niets zo dof en treurig 4 dan ledigheid. Nu , daar is geene bezigheid zonder aandagt, zonder eenige infpanning van deri geest» E M I L I A. Wat is infpanning? MOEDER. Het is de gootfte aandagt, daar ons hoofd toe iri ftaat is. Een Werkzaame geest vindt een groot vergenoegen in deezen aandagt te ontwikkelen, om dat die hem geduurig doet vorderen, en geduurig nieuwe ontdekkingen aanbrengt, ja zelf de bewustheid geeft van zyn eigen kragten» Een traage geest kent geene deezer vermaaken. De minfte moeilykheid fchrikt hem af, eh beneemt hem den moed. Hoe zou hy de minfte vorderingen kunnen maaken ? Nu eindclyk, in plaats van de blymoedigheid , die de Werkzaamheid verfchaft, wordt men overvallen door vernedering, verveeling , lusteloosheid j en —• geemelykheid» EMILIA» Moeder, dit is wel eene leelyke Geflagtbooom 1  5i ï ï feMitiA» tëê M d e d e Rt. Zo gaat het ook met de tegenftandem Gy weet j dat ons leeven daal' mede vervuld is. Een werk* Zaame geest overwint die 4 en bereikt, in fpyt Vad hun, 2yn oogmerk; hy geniet des zyne overwinning», Een traage geest durft niets onderneemertt. De geringfte tegcnftand houdt hem te rug, maaki hem Verflagen, doet hem van zynè ontwerpen afzien: en hy behoudt geen anderen troost; dan ontevredenheid, of, en dit komt op een uit* geemélykheid» é m i l i Ai Zeer web Maar, waarom zegt gy dah wel eens, dat de verftandige zich zónder morren aan de tegenheederi des leevens onderwerpt? Ik behoef dart öök maar verftandig te worden * om hief te morren * en dan kan men niet misnoegd zym m o e d e Ri Keurlyk! Maar weet gy ook, wanneer de vefftafi" dige zieh zonder morren daar aan onderwerpt ? emilia» Neem moeder; Nooit, voor dat hy niets verzuimd hééft om die moeilykheeden te overwinnen. Nooit, voor hy overtuigd is j dat die te overwinnen bovén zynè kragten is: dan eerst zegt de rede hem j dat men zich aari het geen mén niet veranderen kan» moet onderfchikken» i. deel» P mt'  &2tf de gesprekken EMILIA. Daar in- is ook niets vernederends. MOEDER. Noch iets , dat knorrig maakt. Ik heb een klein. Meisje gekend, dat zich den gchcelen dag bezig hield met linten, opfchik, en foortgelyke fraaiheeden. EMILIA. Maar, Maatje, dit was niet voor haarzelf. Gy weet wel, dat zy eene Pop hadt, eene Dame van aanzienlyke geboorte; en dat zy verpligt was, haar Toilet zelf te maaken. Als men Mevrouw dienstbaar is , dan kan men zyne eige verkiezingen niet altoos volgen. MOEDER. Ik fta toe, dat dit jong Meisje zich niet met al die prulletjes ophield, vóórhaar zelf; maar't was ook niet voor haar Pop van aanzienlyke geboorte. EMILIA. Voor wie dan ? MOEDER. Om dat zy traag was. EMILIA. i\hi, Moeder, dit begryp ik in 't geheel niet. MOEDER. Dat komt, om dat aan beuzelingen te denken, haar verftand noch geheugen niets te doen vinden , en by gevolg, denkt haare traagheid daar haare rekening by te vinden, doch die fopt zich zelf;  met emilia. 227 Want haar verftand, hoewel traag, begeert echter 'een vaster eii meer bëzigef voedzel. Gevólglyk, _ wanneer zy zich eenigen tyd met zulke wisjewasjes heeft opgehouden, ftondtzy wel zeer verbaasd, dat zy die voldoening niet hadt, die zy gewagt hadt; zy ontwaarde iets ledigs , iets verveelends; dat is , zy was geheel voorbereid ; om misnoegd; öm geemelyk te zyn. e k 1 l 1 A. Kom , dat is alweer verkeerd ! Maar, Maatje , waarom heeft haare Moeder , (want ik geloof, dat zy eene heele, heel'e lieVe Moeder heeft,) haar niet verboden; haar tyd met zulke beuzclingen door te brengen? moeder; Haare Moeder zeide: zo ik het haar belet, zo ik zeg: Èmiftd, dóe dit niet; laat dit uit liefde voor nty 5 dan zal zy zich terftond , en.met een goed hart, naar mynen wil fchikken; maar ook . gelooven , dat ik haar een zeer groote tak van vermaak en genoegen ontneem. Het is beter,dat de Ondervinding haar wyzer maakt, en zy zelf ziet, dat daar ook al het geluk niet geleegen is. Dus gaat. 'er wel wat tyd verlooren; maar zy zal ook niet verpligt zyn, om my op myn woord te moeten gelooven , en voor haar geheel volgende leeven wyzer worden. emilia. En zie daar, misfehien, waarom, de Pop den P a 7.0*  2*8 DE GESPRAKKEN Zomer op een haarer Landgoederen is gaan doorbrengen * en dar liet jonge Meisje gebleeven is \ om den geheelen Winter by eefle allerfieffte Moeder te blyven; móeder. Deeze Moeder hééft my ook gezegd: Ik ben het niet, die de Pop belet, om van haar Buitenplaats in de Stad tc komen, en het kleene'Meisje in verlooren oogcrtblikken bezigheid te geeven; Want ik haat den dwang zo zeer, dar ik die zelf omtrent geertc Poppen zoude wilfen gebruiken. E si t l i A. Zo zy,in deü aanftaandön Winter, om de lange avonden in dc Stad mogt komen, dan hoop ik, dat zy zo kragtig niet: meer óp' pracht en opfchik zal gezet zfa. i cn dat ik niet verpfigt zyn zal, om haar, als'Kamenier, op te pasfen. Moeder. Hoe dit zy, gy befchouwt nu klaar, dat in de moeilykhccden des Iceveits, in ernftige bezighcedeii, ja zelf in onfclmldige fydvérdryven en fpelletjes , dé traagheid allernadecligst voor het geluk is'; cn dat men dé gemeelykheid, die gy zo Zéér haaf,met' recht haare bloedverwante mag noemen? E m i e i a. Maar gy vindt déeze leölyke Naastbeftaaride overal, moeder. Dat komt, om dat ik zo ga'arn zag, dat zy nooit naaf dit huis kwant, % m t*  MET EMILIA. 229 EMILIA. Weet gy, Maatje, wat wy doen moesten? Wy moesten de Traagheid de deur uitzetten; de twee Nichten zouden elkander op de ffraat ontmoeten, en met elkander yer van hier yoortflenteren. MOEDER. Ik zie er ook niets beters, op : want zo lang een van haar in huis is, kan men niet;, gerust zyn , of zy de deur voor de andere ook zal open doen; en zo zy eens hier het bewind yocren , goeden da,g dan vreugd, geluk, ja ah? de waarc vermaaken des leeveris. EMILIA' Moeder, zyn nyyne Broeders, traag of werkzaam ? MOEDE R, Waarlyk, dit is eer- gewectensvraag. Evenwel, zo, uwe Broeders gebrceken hebben, dan denk ik, dat zy gaarn zouden zien, dat nien da^r over met hen, cn niet niet hunne Zuster fprak. EMILIA, Wel goed, ik vraag u alleen naar hunne goede hocdaanigheeden. MOEDER. Zo gy, gelyk gy voorneemt, de Traagheid op de ftoep zet, dan ben ik gerust, dat gy, met een weinig opmerkzaamheid , wel dra in Haat zult zyn, om de goede eigenfehappen uwer Broeders, zelf te zien. Zy zyn ouder, en des ook meer geyonnd dan gy; hunne goede en kwaade hoedaanigP 3 hees  23° D. E GESPREKKEN heeden moét men ook daarom eerder kunnen op~. merken. EMILIA. Ik heb die opk alreeds opgemerkt; ik wenschte. alleen te weeten, Maatje, of uwe eh myne gedagten daar over cenftcmmig zyn. MOEDER. 't Is goed , als wy weer eens wandelen, dan zullen wy hunne goede hoedanigheeden eens onderzoeken , en zien of wy het eens zyn. EMILIA. Maatje, ik geloof, dat men meer van myne Broeders dan, van my houdt. MOEDER. Wat, gelooft gy dit? wie doch? E M I L I A. Wel allen, die hier komen. Men pryst hun difcwyls by u; en van my fpreekt men geen woord. M O. E D E R. Dat komt, om dat myne Vrienden te bcfcheidcn zyn, om iemand in 't aangezicht te pryzen. Mooglyk, als gy 'er niet by zyt, pryzen zy u, EMILIA. Zou dit mooglyk zyn? Zegt gy.de waarheid, Moeder ? o Zeg dit nog eens! bi o e n e r. Ik-verzeker u dit juist niet; maar dewyl gy van den avond een bezoek van uw geweeten krygt, en dc twee zakken met hem doorzoeken zult; onder- vraag.  MET EMILIA. Ü31 vraag hem eens, of gy niet eenige gelukkige gefchiktheeden hebt, waar van wy veel goeds mogen hoopen; gy kunt voor 't overige wel ftaat maaken ,dat myne Vrienden te veel deel in myn geluk neemen , om daar niet iets van ontdekt te hebben. emilia. In dit opzicht is het wel gelukkig, dat niemand myn verward en door een gefchommeld verhaal gehoord heeft. moeder. ' 't Is waar, men zou daar in geen byzonder groot talent voor de Hiftorie ontdekt hebben; en dc uitwerking kan niet zeer fchitterend geweest zyn. emilia. Gevolglyk zou de lof fchraaltjes zyn , zo dra ik 'er niet by was. Moeder, gy zult er immers niets van aan myne Broeders zeggen , ook ? m o e d e r. Niets ,dat beloof ik u; maar zo gy wilt, dan zuilen wy naar het Souné , in ons klein huifelyk kringetje voorllaan , dat elk van ons eene Hiftorie moest vertellen. Uw Broertje heeft de traanennog in zyn oogen, door de vertelling van gisteravond ; hy zal des, uit zich zelf, de Hiftorie van de twee oude Mannen, waarom hy zo fchreide, vernaaien. Ik zal my houden net of ik er niets van wist; en zo zal ik de Hiftorie geheel hooren: want ik zeg u, dat ik gaarn omtrent die twee goede lieden van den berg gerust wilde zyn. p 4 KMI-  EMILIA. En, Maatje, zult gy ook eene Hiftorie vertel, len? MOEDE E, Hat zal ik wel dienen te doen,, EMILIA- Och ! dat zal eerst mooi zyn! . , . t Maar wa| zal ik doen ? MOEDER. Gy ? ook een vertellen { Wjf zullen niemand VS» laaten, EMILIA, Maar hoe zal dat gaan ? Ik weet geen eene Hiftorie , als daar myn Broer over gefchreid heeft. M Q E D E R. Vermids die voor u niet veel goeds, belooft, zo raade ik u, dat gy in het boek, dat ik n, geleend heb,, eene andere gaat leezen. Die zult gy ons vertellen , cn uwe Broeder-s zullen heel verwonderd zyn , om dat gy eene historie weet, die hun onbekend is. EMILIA. o Dat 's goed, Moeder , dat 's goed. Gy geeft my- daar een goeden raad; nu, gy weet overal raad voor-, Kom , nu ga ik fpocdig ^an 't werk , om ook van den avond uit te munten, eh om u myn mengelmoes van de Berg en de Brieventas te doen yergectcn. ( & g"** •> *WW keert mfïond weerom,.) M^tje» gy ?pudt my zulk een grooten. dierst-  M Bv t e m I l I Ai 33$ kunnen doen, cn zo een heel groot vermaak ook» m o e d e r, Hoe dan ? emilia, Vertel my een klein historietje; zie, Maatje, maar zo groot. ( Zy wyst op haar vingertje.) Dan zal ik zien, hoe gy vertelt; dat zal my op den weg helpen, en ik zal van den avond als een klein Engeltje vertellen. m o e d e r. Goed , gy komt net van pas. Uw Vader heeft my iets verhaald, dat hem deezen morgen ontmoet, is. emilia. O, dan zal ik weer braaf lachen; want de ver* tellingen van Papa zyn altyd zo vrolyk, moeder. Dat zult gy zien, en gy zult my uwe gedagten daar over zeggen. . , Maar zo ik u nu myne vertelling doe , wat zal ik dan voor iiahetSoupé houden? emilia. Wel, Moeder, dan maar weer een andere. Gy weet er zo veel, meer wed ik, als wy alle beideyingers hebben, moeder, 't Is wel; en ook myne historie is heel klein. Ik zou er van den avond niet zeer door uitmunr- 3? 3 *.m-  434 DE GESPREKKE» EMILIA. O, laaten wy nu beginnen ,en zien hoe of men vertellen moet. MOEDER. Dat zult gy heel fpoedig zien; want myne vertelling heeft zo veele ingrediënten niet, als de uwc, die gy my verhaalde. Het was , gelyk ik zeide , een geval, dat uw Vader hadt; en gy weet, dat hy kort en net in zyn vertellen is. Hy was deezen morgen om zyne zaaken te voet uitgegaan; en om dat hy aan het Huis der Invalides moest weezen, verkoos hy de rivier overtcllecken. Zo als hy in de fchuit ging, kwam er eene burgervrouw aangelopen, die hem verzogt, of zy by deeze gunffige gelegenheid wel met dezelfde fchuit over mogt vaaren. Terwyï de fchuitevoerder overzette , vroeg uw Vader, by gebrek van iets te doen te hebben, aan de Vrouw, waar of zy woonde? — Au GrosCaillou! — Wat of zy deed ? — Zy had drie Kinderen, zy fpon; en haar Man was een ftraatmaaker, — Eu wat gaat gy aan de overzyde der rivier doen ? — Zy ging na Roulc om brood by haar Lakker. — Uw Bakker woont wat heel vefïte van uw buurt? — En ik ga altoos om den derden dag daar broed haaien. . Is dit om uw tyd te verkwisten? — Myn Heer, myn Heer, gy oordeelt wat fchielyk 1 Myn Bakker is zo een braaf man. Hy woonde eerst in myne buurt. Myn arme Man wierd zeer ziek; wy Wieren  MET EMILIA, 235 ren in groote verlegenheid; iedereen verliet ons. Onze Bakker alleen zei: wees r.iet ongerust, braave Vrouw. Hy gaf ons drie maanden lang brood op credit. Onze lieve Heer heeft ons naderhand gezegend; wy hebben, Goddank, alles betaald; hy'moest uit onze wyk verhuizen, ging au Route woonen. Hy heeft nog niet veel neering; nu haal ik brood by hem voor myn geld; en ai was ik zo ryk als een Princes, ik zou toch by hem om brood gaan. — Zie daar myne vertelling, myn Kind, of eerder uw 's Vaders vertelling. E M I L I A. O ,-die eerlyke menfehen ! MOEDE R. Wie? EMILIA. Wel de Bakker, en dan die Vrouw ook,, MOEDER. Maar uw Vader deed iets verkeerds. E M I L I A. Wat dan ? MOEDER. Braave Vrouw, zeide hy, hoe veel Kinderen, hebt gy? — Drie, twee jongens en een meisje. — Zo heb ik ook, myn beste Vrouw. Ziedaar voor uwe drie Kinderen, en de drie maanden credit; gy moet in voorraad geld Voor drie maanden brood hebben. Ik heb thuis ook eene braave Vrouw: Kom haar en haar drie Kinderen eens bezoeken , zult gy? E M 1-.  D & GESPREKKEN EMILIA. Papa is wel grappig met zyn braave Vrouw ei) zyn drie Kinderen. MOEDER. En hy gaf haar zyn adres. EMILIA. Wel nu, Moeder, wat heeft Vader dan verkeerd gedaan ? Zou het u onaangenaam zyn, als die goede Vrouw hier kwam ? MOEDER. Ziet gy niet, dat hy om haar adres moest gevraagd hebben, en het zyne niet gegeeven? Die Vrouw komt niet over de rivier dan om haar Bakker; ik wed, dat zy om ons haare drie Kinderen niet alleen gal laaten, EMILIA. Gelooft gy dit ? o dit zou my zo fpyten ? MOEDER. Zo wy wisten, waar zy woonde, wy zouden haar, als wy wandelen, eens bezoeken, EMILIA. Ja, Moeder, dat is goed. En Papa moest voor .zyn ftraf haar opfpooren. Waarom krygt hy in 't hoofd, om zo log te zyn als zyne Dochter? MOEDER, Dat komt, om dat hy zo een aangenaam voorval niet aan de rivier gevyagt hadt. EMILIA. Gy hebt wel gelyk, Moeder. Zie daar waar- iyk  M Ë f È M 1 li 1 *• *3?. !yk eene fraaije Historie, en een genoegelyke o. tervaart. M O Ë D Ë R. Nu die, die gy ons verhaalen zult, moet nog veel fraaijer zyn. EMILIA. Nu kom aan, ik weet nog niets ter waereld van het geen ik deezen avond vertellen moet. Ik zal fchielyk heen loopen, want ik heb geen oogenblik te verzuimen. MOEDER. Maar zo gy, door zo wild te fpringcn en te vliegen , eens uw hoofd brak, waar bleef dan de vertelling en de vertelfter. EMILIA. Nu, Maatje , ik zal dan een beetje langzaamey voortloopen. ELF-  3-38 i> e . g e s- p e. e k k e n ELFDE GE SPRE iL e m i l ï a. (>Zj ïiB dan dc déur van het kahhiei-, ) moeder; •lEVie is daar ? e m i l i.a. Moeder, het is een klein perfoontje, dat op dè teentjes aan komt dribbelen. moeder. En wat wilde dit kleine perfoontje, dat op dé teentjes aan komt dribbelen ? emilia. o Gy fchryft. . . dat fpyt my. . moeder. Waarom ? ë m i l i a; Wel, aan wie fchryft gy ? moeder, Aan iemand, daar ik wat mede te doen heb ,ëh die gy in 't geheel niet kent, emilia; i En wat fchryft gy ? m o E*  moeder.. 0 Het kleine perfoontje is wat nieuwsgierig! Maar wat belang hebt gy daar in ? emilia. Niets; het is maat om het te wecten. moeder. Zo! En vindt gy deeze nieuwsgierigheid wel geplaatst? want, zo zy bygeval eens onbefcheiden en gonder voorwerp was, zou dit niet heellelykzyn? emilia. Hoe dat, Moeder? moeder.. Wel, als gy my eens iet zachtjes inluistetde» yoor u van belang, en uwe kleine vriendinnetjes u ophielden om te vraagen: „ Emilia, wat is het? wat zeide gy daar?" emilia. Och , dat is een andere zaak, ik zou zeggen, dat zy onbeleefd waren; en dat dit haar niet aanging. moeder. Gy meent dan, dat zy tegen de befcheidenheid zouden misdoen? emilia. Zeer zeker, Moeder. moeder. Ik vrees heel zeer, dat het kleine perfoonfje omtrent my de zelfde misllag begaat; en zy behoort echter voor my al zo veel omzichtigheid te hebben als haare kleine vriendinnetjes voor haar. Deidtt ^y dit ook niet? emi-  &4Ó DS GESPREKKE Ü emilia. Maar, Myn lieve Maatje, gy fpreekt niet zagt j gy fchryft» móeder. Dat is, ik fpreek heel zagt met eene afweezidn* de. Het fchryven, myn Kind , is een gefprek met afweezende. Dit is het eertige middel, om haar onze gedagten mecde te deeleii. Men vertrouwt geheimen aaii het Papier, en om die reede is gefchrift heilig. Men magcVenmingefchrift inzien, dat niet aan ons geadresfeerd is, als twee perfoonen, die zachtjes praatert , beluisteren. ë m i l i a. Mag mert dan nooit luisteren, wat anderen zeg* gen? moeder. Neen, ten zy men u dit Verzoekt* emilia. Nu, dat wist ik niet. Ik luister nooit, om dat ik er geen zin aan heb. Maar, Moeder, gy leert my daar, dat men het niet mag doen. moeder. Uwe eige overdenking zou ü dit veel beter geleerd hebben. Zo gy ooit geluisterd hadt, met het oogmerk om te Weeten , Wat anderen zeiden , en zy voor u Wilde verbergen, dan zöti dit een rtlis* flag in uw karakter zyn, die gy moest uitroeijert» e-m i l i a. Wat voor een ? MOM?  Met emilia. 241 MOEDER. Een groote ondeugd , de Nieuwsgierigheid. EMILIA. Kom, Moeder, haten wy haar aahftónds uittrekken. MOED E R. o Dit zal gemaklyk vallen, want ik verbeeld my Vast, dat gy niet nieuwsgierig zyt. Maar anderen te beluisteren uit losheid, uit ligtzinnigheid, uit onopmerkzaamheid, of uit gebrek aan achting voor hun, is ook liegt, en wel zeer liegt, EMILIA. Goed! als ik zie , dat twee menfehen met elkander praatcn, dan zal ik al myn best heen loopen. MOEDER. En dit is geheel onnoodig. De befcheidenheid houdt zo veel niet: Men gaat dan , zonder gemaaktheid, cn zonder dat 'er aandagt op valt , heen. Twee treeden verder, en men is buiten den kring, om, het geen zagt gefproken wordt, afteluistcren. E M I L I A. En zonder het te willen doen opmerken, zal ik drie treeden agter uit gaan. BI O E D E R. Vermids men nooit mag luisteren , hlykt het ook klaar, dat men, onder welk voorvvendzcl ook, pooit iets, dat gefehrüéven is, en dat voor ons 1. D£u. Q niet  24* BE GESPREEK BS niet is gefchreeven, mag inzien; maar datdeweêten der Sumenleeving en der Eer als dan verbroken worden. emilia. Een ftukje befchrèeven papier, is dan geene kleinigheid ? moeder. Het is 'er zo verre van daan, dat, van een ftukjebefchreeven papier, meermaal het leeven, dc fortuin, de rust, met een woord, al wat dierbaar is, afhangt. t m i l ia. Wel, Moeder, dat is om te bccven. Maar ik geloof evenwel, dat alle ftukjes befchrèeven papier to niet zyn ? moeder. Dat is zo; maar om dat men dit nooit vooraf kan weeten, zo blyft de Wet, van die nooit in te zien, dezelfde. emilia. Ja, dat is ook maar allerbest. m o e d e r. Zyt gy meestresfe over uwe gedagten ? Kan mea « beletten, ergens aan te denken ? emilia. Neen, dat kan niemand. moeder. Noch u noodzaaken uwe gedagten te zeggen, dan als &y het goed vindt, en aan wien gy die  MET EMILIA. 243 wÜt zeggen. Nu, wat fchryft gy op een ftuk papier? EMILIA. Dat ik wil, dat my in 't hoofd komt.. MOEDER. Dat is, uwe gedagten. En wie , dan gy, kan weeten, of gy hebben wilt, dat andere uwe gedagten zien? of gy die voor u wik houden; ot alleen aan een byzonder perfoon mededeclen? EMILIA. Neen: als ik het niet zeg, weet dat niemand. MOEDER. Men weet nog veelminder, van hoe veelgewigt het zy , dat uwe gedagten alleen aan haar bekend zyn, die gy deeze wilt mededeelen; vermids niemand zó wei onze zaaken weet, als wy zelf. EMILIA. Dat is óók waar. MOEDER. Gevolglyk, zyn onze gedagten ons innerlykst, ons heiligst eigendom. Een ftukje papier te leezen, dat niet voor ons befchreeven is; dat gedagten bevat, die men aan ons niet wilde doen weeten ; is des iets verradersch, iets laags , iets fchandelyks ; met een woord, het Oneërlykst beftaan des Waerelds. EMILIA. Maar men doet dit uit onbedagtheid, Moeder, en dan. .... Q & MOE*  244 D E G E S P R E K KEN M O E D E R. ^ Hier uit kunt gy zien , welke gevolgen er komen uit onbedagtzaamheid en losheid. EMILIA. - 6 Ik zeg dit niet voor my zelf. Ik beloof u , Moeder, dat niemand, wat men my ookbeloove, my zo verre zal krygen , van een papier aan teraaken, dat niet voor my gefchikt was. MOEDER. Dit hoop ik; vermids ik my vlei, dat Emilia beginzels hebben zal; en zie daar, by voorbeeld, een grondregel, die weldenkende lieden hooitvergeeten, EMILIA. 3 Moeder, wat moet men veel dingen xvceten, om wel opgevoed te zyn ! Ik leer alle daag iets , door daar aan te denken, en ook dikwils zender er aan te denken. MOEDER. Maar gy kwaamt nu niet by my, om wat nieaws ie leeren, of om te zien, aan wie ik Ichreef? E .M I L 1 A. 0ch »een Ik wilde u zeggen, Moeder. .... Maar ik vrees, dat wy te lang zouden praaten. .... En zo er haast by den brief is. ... . MOEDER. Daar is geen haast by. Wagt myhier, ik zal zo komen. £ M i-  MET EMILIA. 245 EMILIA. Gaat gy uw papier wegfluiten ? Maar gy komt fpoedig weer, Moeder? MOEDER. Ja. EMILIA. Dat is goed; ik zal oudenvyl eens bedenken 9 wat ik u wilde zeggen MOEDER. Kom, laaten wy ons werk krygen, en zien wat gy in uw hoofd hebt. EMILIA. Dat is wel gezegd , Moeder. Laat zien Eerst, eerst wilde ik u zeggen .... dat ik u met myn geheel hart liefheb. MOEDER. Mejuffrouw, ik ben u ten hoogde verpligt. EMILIA. ó Mevrouw heeft veel goedheid j het is niet, waar van MOEDER, Nu voords. EMILIA, Ja , ik ben Dat (Tukje papier, daar men niet in kyken mag, maalt my geweldig door myn hoofd, en brengt myne gedagten wat inde war Ach! . . , . zeiden wy onlangs niet, dat ikuten vollen alles moest vertrouwen ? MOE- Q3  84^ PB GESPREKKE» MOEDER. Ik heb dit nooit gezegd. EMILIA. Hoe, wilt gy niet, dat ik vertrouwen in u fteh M O EDE R '. Willen, ja; ik wil dit byzonder gaarn. EMILIA. Maar, verklaar u dan, Moeder.' de deur moet of toe, of open zyn. MOEDER. Ik zal poogen uw vertrouwen waardig te zyn :, maar nooit denken, om die van u te eifchen. E M I L I A. Nu, dat is het zelfde; want gy hebt myn vert trouwen. MOEDER. Wel geenfins , dit is een groot onderfcheid! Het Ter;rouwen is de allervrywilligfte gift; men kan het geeven aan iemand, die ons die waaraig fchynt, maar men kan het nooit als een recht eifchen! Zo ik uw vertrouwen heb, dat kemt zeker, om dat gy weet, dat ik in u veel vertrouwen ftel; om dat de proeven , die gy er van naamt in my uwe kleine zaakjes toe te betrouwen, u voldeeden; dat gy er geene moeilykheeden en dikwyls voordeden doorkreeg. Dit is eene goede zaak; en dit heeft uw vertrouwen in my dagelyks doen toeneemen. EMILIA. Moeder, al wat gy zegt, is de gaarheid. MOI-  M E T E M I t, ï A. *47 M O E D E R. Zo ik nu, in plaats van u op uwe ondervinding te bepaalen; gezegd had: „ Mejuffrouw, ik moet uw vertrouwen hebben; geheel; ik „ moet wceten al, wat gy denkt.". . . EMILIA. Wel nu, ik geloof, dat gy het ook hier door zoudt gckreegen hebben MOEDER. En ik geloof, neen. Ik denk , dat ieder gaart! meester is van 't geen er in hem omgaat ; en de jonge lieden boven al. EMILIA, Hoe dat, Moeder? MOEDE R. Dat is te zeggen; dat ieder gaarn over zyne eige gedagten wil befchikken, na dat hy dit goed vindt, en omtrent die, die hem behaagt; en dat het woord, men moet. het waare middel niet zy, om daar in te deelen. EMILIA. Dat is waar, Moeder, Men moet, klinkt niet aangenaam. MOEDER. Men moet echter, lieve Meisje, de zegwyzen der famenleeving wel onderfcheiden, of men verwart alle denkbeelden; dat is geen zaak van willekeur en vertrouwen. Hier beduidt, men moet, jets. geftrengs; de gefprekken zouden anders onQ. 4 vcr'  dïgesprekken verfiaanbaar worden. Zo gy u kwalyk uitdrukt, dan wordt gy kwalyk bcgrccpeu, of in 't geheel niet bcgrecpen. E M I L i; A. En dan wordt alles nog verwarder. MOEDER. Gevoiglyk, het vertrouwen wenfehen, en dat te effenen , zyn twee zeer onderfcheidene denkbeelden. EMILIA. Zie, lieve Moeder, dat zoude ik, zonder u, ook alweer niet weeten. MOEDER. Als men aandagtig en nadenkend zy, dan leert toen de denkbeelden onderfcheiden • zo als men met een weinig aandagt' en geoefendheid een ftreng ' zyde omwindt. En, als men eene vertrouwde Vriendin heeft, dan vraagt men haar dc betcckenis van woorden , die men niet begrypt. E M I L I A. Dat is waar; maar dit weet ik ten naasten by. MOEDER. Zie daar, nu ben ik weer in verwarring: gy Wijt waarfchynelyk zeggen, dat gy byna dc betekenis der woorden kent, waar van gy u be_ dient; maar dit zegt gy niet: want mekkan zeer tfel Ccfi woord, een zcgwys verdaan, zonder'die in de volile beteekems te bevatten, Nu, dat daar phïtfü, Gy zoudt my dus doende wei 'cerne Vit- fte  MET E M I L I A, 249 fier kunnen noemen, zo ik uwe woorden dus uit* ploos, en het kon my wel een gedeelte van uw vertrouwen kosten. Laaten wy tot de zaak komen. Gy zeide dan ? emilia. Ik zeide, lieve Maatje, dat, zonder te weeten, of gy myn vertrouwen wensehte of cisclue , gy al myn vertrouwen had; ik zeg u alles, wat my maar in 't hoofd komt. Want ik heb opgemerkt - , , MOEDER. Wat doch? emilia. Ach, iets heb ik opgemerkt. moeder. Dat is ? emilia. Gy zeide daar iets, dat my zeer verwonderde, moeder. Wel nu, wat is dat ? ■ emilia. Ach, ik weet niet, of het wel zo is. moeder. Nu, hou my niet langer in onzekerheid. emilia, Kom, kom , ik zal het ü maar zeggen. . . , Gy zeide daar zo even, dat gy veel vertrouwen 'a\ my i\ i ki,  £52 DE GESPREKKEN EMILIA. En wat dan ? MOEDER. Zoudt gy er wel over zyn , indien ik aan anderen verhaalde, het geen gy my toebetrouwde ? EMILIA. Moeder, ik weet heel wel, dat gy dit nooit doen zult, MOEDER. Gy meent dan, dat geheimhouding een noodig vereischte zy, om vertrouwen in te boezemen? EMILIA, Zeer zeker, Moeder, M O E DER. En zo ik aan anderen ging vertellen, iets dat gy my gezegd hebt, dan zou ik uw vertrouwen verhezen ? EMILIA. Ik meen, dat ik udan niet meer vertrouwen kon. MOEDER. Wel, dan weet ik niet, hoe het te maaken, om u het geen my betrouwd werd , zonder dat vertrouwen tc verliezen , mede te deelen. EMILIA. Ja, dat is magtig moeilyk. Maar het is om dat het zo mooi is, veel te wceten. MOEDER. En ik vind, dat liet heel maklyk is, in dit opzicht weinig te weeten. Gy weet nog niet, hoe , - OP-  MET EMILIA. ©53 èplettend en befcheiden men zyn moet omtrent dingen , die ons niet aangaan. Als men niets weet, behoeft men niette vreezen, dat men iets ten ontyde zal zeggen. Men is niet in gevaar, om door onbedagthcid iemand nadeel te doen , door zich , zonder noodzaak, met zyne bclangcns te bemoeijen. E M I L I A. Begryp evenwel, Moeder, dat het mooi is, veel bezigheden te hebben. Dan moet men uitgaan; mén is geen kind meer; men moet met den Minister fpreeken, den Prefident zien, zich by Mevrouw de Hertogin laaten aanfehryven door den Portier: Als men thuis komt, heeft men wel tien brieven tc fehryven. Ik verzeker u, Moeder, dat dit heel mooi liaat. MOEDER. O, myne lieve kleine ! wat zult gy nog eens aan die geruste dagen denken, die gy nu flyf, aan die ftille bedryvelooslieid der jeugd; en hoe zult gy dan alle- deeze dingen anders befchouwen? EMILIA. Gelooft gy dit, Moeder ? Maar zo dit niet mooi is, waarom houdt men er zich mede op? M. O E D E R. Dat hangt niet van ons af; elk heeft zyne bedryven, zyne eigezaaken. Maar het zyn alleen luije lediggangers, lompers en beuzelaars, die zich met eens anders doen bemocyen. Deeze alleen zyn nieuws-  &S4 DE GESPREKKE» bieüwSgierig , babbelaars, en gevaarlyke overbrengers. EMILIA. En denkt men dus over hen , die men daar voor houdt in de waereld ? MOEDER. Ja, maar men vliedt, en vreest hun. EMILIA. Dat moet ik ook wel onthouden. Maar, Moeder , waarom zegt gy my evenwel niets van uwe «aaken ? MOEDER. Geloof my, dat ik met drift naar eene Vriendin verlang, aan wie ik myne zaaken kan toebctrou wen ; zo wel als myne bekommeringen, myne verdrietelykheden, en dat ik u alleen uit tederheid daarvan ontfla, vermids ik uwe vrolyke uurcn niet wil benevelen; dit alleen , myn kind , weerhoudt aoy omtrent Ui È M I L ï A. Vooreerst, Moeder, zo verzeker ik u van my* «e beicheidenhéidi MOEDER. Ik geloof u; doch , om daar geheel van gerust te zyn, Zo is 't noodig, dat ik geene de minfte jrueuwsgicrigbeid meer in u befpeur: want ik kan maar niet uit myn hoofd krygeu , dat dc nieuwsgierigheid cn de onbefcheidenheid twee Zusters zyn die altoos te famen wandelen* M O E-  M e T Ê M t 1 * *• EMILIA. Apropos, Moeder, moet ik u de zaaken van anderen zeggen ? MOEDER. Dit is eerst eene kiefche vraag! EMILIA. En eene gewigtige. Het is wel waar, dat niemand my nog iets heeft toebetrouwd; maar dat kotf toch eens gebeuren: En zo men my badt,unietjf tc zeggen , hoe dan ? MOEDER. Toen ik een kind was, zeide ik: Ik Wil niets in vertrouwen weeten, voor dat ik weet, hoe de dingen te onderfcheiden, die ik aan myne Moeder mag zeggen, van zulken , die ik onverbreekbaar zwygen moet. EMILIA. Maar, Moeder, men kan de lieden niet beletten met ons te praaten. MOEDER. Vergeef my dit! Men kan de vertrouwlykheden voorkomen. Ik, by voorbeeld, zeide: voor alle dingen , zeg my toch geene geheimen , die gyniet wilt, dat myne Moeder weet; want ik ben gewoon haar niets te verbergen. EMILIA. Zeer wel: Ik zal zeggen : kyk , Maatje , en ik , Wy zyn maar een; wy hebben geen geheimen voor «lkander j men noemt ons in ons huisde ohaffchei* dc  h$6 Ö Ë GESPREKKEN delykcn. Spreekt gy met my , 't is of^y met Maat* je fpreekt. Denk daarop. Schikt u dit goed, fpreek. Anders , zeg my maar niets. m o e d e r, No fpreekt gy rcrllandig; gy hebt geen geheim belooft, en ook geen willen hooren. Dus zult gy ook eens beroemd worden als een recht voorzichtig Meisje. emilia. En het is heel lief, niet waar, Moeder, oprecht *jï voorzichtig te zyn ? moede r. Ja, het zyn twee fraaije hoedanigheden. Wilt gy nu ook een vaste regel in de btfeheidenhcid hebben, die men aan anderen verpligt is? Luister dan: Zo hun geheim u in 't geheel niet raakt, dan is er in eene geheele ftüzwygenheid niets mocilyks voor u; maar zo het op u ecnïge betrekking heeft, zeg dan : gun my , dat ik met myne vrienden daar eens over fpreek, emilia. Neen, neen, ik houde my maar aan Maatje cn my; want wy zyn maar een ; daar kunnen zy op Veidftgt zyn. 't Is w aar , zy zegt my niets ; maar ik heb vermaak om haar alles te zeggen. m o e d e r. Maar hoe komt het, dat, zo wy een zyn, gy eer omweg neemt, om my te zeggen, dat het u toclchyiit, als of ik geen vertrouwen in u, Helde. . , E m I-  EMILIA. Dat kwam, om dat ik wel wist dat ik ongelyk had, maar «iet wist hoe dat kwam. MOEDER» Wel nü , het middel om dit te ontdekken, beftaat in daarover te fpreeken. Gy hebt gelyk. Is dit niet valfche fchaamte? MOEDER. En de valfche fchaamte heeft veele onaangenaanïe gevolgen. E M I L t A. Ja j zy maakt dat men in onkunde en doohng blyft, en niets omtrent de nieuwsgierigheid geleerd .heeft', of over de befcheidenheid, dat men echter zo gaarne weeten zoude* MOEDER. Zonder nog eens te rekenen, dat men over zyne vertrouwelyke vrienden Verkeerd oordeelt, en dat men ïiun;beledigt , door voor hen te verbergen, wat men over hen denkt. EMILIA. O dit is iets zeer ernftigs! —— "maar, Moeder, indien gy my evenwel eens iets geheims Wildet zeggen , dan zoudt gy my groot vermaak doen; zo iets Van uwe affairés. MOEDER. Iets geheims ? iets van myne affaires ? zyt gy zq groot eene lief fiebfter van affaires ? ï. DSEti R. KMlJ  458 'de gesprekken emilia. Ik denk ja. moeder. Kom dan , laaten wy dit zien. emilia. Moet ik het geheimhouden ? móeder. Juist niet volftrekt; maar dewyl het niet befchaafd noch voegzaam zy, anderen van onze zaaken te fpreeken, zo is het onnoodig daar iets van te zeggen. emilia. O ja, men moet'niets noodloos doen : zidt gy met my ook daarover raadpleegen ? moeder. Ik hoop dat gy my uwen raad niet zult weigeren. emilia. O Moeder , ik zal u dien met al myn hart mede* deelen. moeder. Ik heb dan nu niets te doen , als my eene affaire te herinneren, die verdient dat ik u die vertrouwe — Hoe ik ook zoeke, daar komt my nu zo iets niet in de gedagten. ■—— Het is my leed dat uw Vader niet hier is, die zou u tien voor ééne kunnen voerflellen; hy is regt inftaat, om uwen vroegen fmaak, die ik voor een halfuurJ nog niet vermoedde} tc voldoen ——- Sus , laaten wy iets doen. Wy hebben nu lang genoeg gepraat; wy moeten dit tot morgen uitftellen ; ik moet myn' brief nog fluiten, §0 ss hebt mislchien, vóór wyaan tafel gaan, ook nog  M .8 T R M. I E I ï. *5I nog wel ieenige luchtfprongjes te maaken; maat dan zal misfcliien uw Vader wel by ons blyven, om uwen fmaak ten vollen te voldoen: of zo hy uit moet zyn, zal hy my misfchien cte magt geeven, om u raad te vraagen, over een zaak van het uiterfte belang; en ik begryp nu reeds in voorraad,' dat hy zich daar volmaakt wèl by zal bevinden; wy zullen des niet tot morgen daarmede wachten. E M I Z> I A. Nu Moeder , gy'zult het immers niet vergeeteflf MOEDER. Daar is geen gevaar by; en zo al, dan zult g$ wel de goedheid hebben om irgf dit te herinneren t  &Go BB GESPREKKEN twaalfde gesprek. W EMILIA.' el nu, Moeder, heb ik het niet wel gezegd? ik geloof dat "het een voorgevoel was. Waar is onze geheime zaak gebleeven ? zo als wy beginnen zouden, kreegt gy bezoek,- des anderen daags kreegt gy veelom hauden; kort gezegd,myn Vader is naar zyn Regiment vertrokken, zonder met my te kunnen raadpleegen. Wèlzegthet fpreekvvoord: uitftel is geen afflel; maar ik zeg: dat eens voorby is, komt «iet weder. MOEDER. Gy fehildert my daar het menfchlyke leven: het is aan veele afwisfelingen onderworpen: de verftandige leert vroegtydig, om op de uitkomften niet veel ftaat te maaken, en zich zonder moeite te onderwerpen aan veele tegenheden, die dit leven vervullen; en ook in dit geval, is uw Vader daar nuflecht aan, vermids thy zonder uwe raadgeeyingen vertrek» ken moest.  MET E M I L ï R. EMILIA. Lieve zoete Maatje ! gy neemt dikwyls de, vryheid , om u\ve kleine meid zo wat te foppen; o dat zie ik wel! MOEDER. Hebt gy dan nog zo veel drifts voor affaires ? EMILIA. Wel zeker Moeder. MOEDER, In uwe jaaren , een drift die geheele agt dagen duurt, te hebben! daar is waarlyk geen fpotten mede ! wel nu, om het fpreekwoord te bekrachtigen, dat uitftel geen afftel is, zal ik beginnen. EMILIA. En hoe? MOEDER. Ik zal met u raadpleegen over eene geheime affaire; op dat ik uwe uitdrukking gebruike. EMILIA. O dies te beter Moeder; ik ben gereed. MOEDER. Maar,komt gy wel met de behoorelyke ingefpannenheid? gy'moet weeten, dat de affaires eene groote oplettendheid vereifchen ; dat men nu niet van het eene onderwerp op het andere mag fpringen, zo als zekere perfoontjes van myne kennis veelmaals doen. EMILIA. Vrees daar niet voor, Moeder. R 3  262 S I G n U I K S E * MIEDEK. Kom aan. dan. Geef my die doos, ik zal u een" brief over affaires uitzoeken ——*. kyk, daar is er een van een' Régisfeur uws Vaders. EMILIA. Zo! uw Intendant! 't is een braaf man, Moeder,, die Mynheer Perrilé ; hy kykt my altyd zo aan, of hy my met zyne oogen wil opeeten; en dan zegt hy met een zachte flem: Kom, jonge Juffrouw, word maar braaf groot: ik heb uw Maatje gekend , toen zy nog zo groot niet was als gy nü zyt; ik moet u' zo groot zien als zy thans is. MOEDER. Maar ik fpreek u'hiet van Mynheer Perrilé; ik fpreek van de Régisfeur de Champorée, dien gy niet kent; by heeft een verfchil met uw' Vader. EMILIA. O, hy heeft vast ongelyk. MOEDER. Hoe! oordeelt gy vóór gy onderzocht hebt?- ' EMILIA. Dat is omdat ik myn' Vader kenhy is goed ei billyk ; hy heeft nooit ongelyk. MOEDER. Aleer te vonnisten moet men partyen hoorcn» EMILIA. Kom aan. MOEDER. ik waarfchouw u, dat gy deezen brief geheel uit moet  MET EM.ÏLIA» 2,^3 moet leezen; en zonder verftrooidheid, om den inhoud te kunnen bevatten 5 men kan onder geen_ voorwendzel uitfcheiden ; zelfs niet hoesten , of fnuiten; veel minder ophouden om iets te vraagen: vraagen, meeningen, en beoordeelingen, moeten tot den brief uit is bewaard worden. EMILIA. Goed! ik onderwerp my aan alle deeze wetten. MOEDER. Ik vrees dat deeze brief u geweldig verveelen zal; bedenk u deswèl; gy moet hem niet beginnen, of hem ook eindigen, zonder tusfehenpoozing, en ik beken dat hy niet kort is. E M I L I A. O zo veel te beter Maatje! zo veel te beter! nu blyven wy zo veel langer by elkander. M O E* D E R. f Blyit het dan uwe meening, hem onder die voor-, waarde uitteleezen? EMILIA. Voor vast en zeker; ik geef u myn woord Moeder. MOEDER. 't Is wel — blyft gy er nog by? — Lees #an. EMILIA. QZy leest.') MYNHEER! (Vermids Monfeigneur niet zyn wil dat hy is; het R 4. g^en  BÓ4 »E OESFltKSE* geen maakt, dat by noch) meer noch minder is, naar het fpreekwoord: v Mik wat hem toekomt.') Na dat het onzen God Zaligmaker goedgedacht heeft-, uit deeze waereld te haaien, onzen overleedenen Heer en Meester, heb ik hier niets omtrent hem meer te doen, dan hem te bedanken , om dat hy ix tot zyn erfgenaam van Champorié-de-vicorate, uitkoos; en om dat hy u ingaf, my in nryn post van Régisfeur te laaten; dit is oorzaak, dat ik niet ?al verflaauwen in uwe rechten te handhaven , cn u, zo als mynen overleedenen Heer, proeven te geeven van mynen yver, om uwe bevelen uittevoeren. En voor eerst, hoe veel danks ben ik u, naast God, niet Ichuldig, dat gy, vermids ik niet komen kon om my aantebeveeten, my tot Mortaigne ontboodt, en des ontfloegt om my naar Pa; rys te laaten brengen ; want wy hebben van vader tot zoon eene gelofte gedaan, van nimmer in die godlooze ftad te; komen , zo veel dit aan ons ftond, by gelegenheid dat myn Grootvader, oud zynde drie-en-twintig jaar, daar zynde heen gereisd, op een goed paard en van alles voorzien , om eene fchuld van twee honderd en vyftig Ecus intewinnen, die myn Overgrootvader toekwamen, het ongeluk had, om, ik Weet niet door welk geweld, zo als hy de poort inreed, zyn paard en zyn goed te verhezen.  zen, het 'geen hem noodzaakte om te voet, en ontbloot van alles, te rug te komen, na verblyf gehad te hebben in het Wapen, Au grand Mondrque, by meester Toupoil, de Prins der herbergiers, in dien tyd. Alles wat toen gebeurde, is zeer omftandig befchreeven , in onze huislyke kronyk , die ik aan myne kinderen, tot hun onderwys,zal nalaaten, zo als ik die van myn' Vader geërfd heb ; .behalven het geen ik zelf daar in plaatfte. In gevolge van al dat gezegde , was Mynheer naauwlyks van Mortaigne vertrokken, of ik ging te rug naar Champorié - de - vicomte , wel gerefolveerd om niet in alles uwe bevelen optevolgert; want, ik heb door ons gefprek genoeg begreepen, dat gy U veel beter verftaat op den dienst uvvs Konings, die onzer aller Heer is ; dan op het geen dienftig is, voor uw nieuw geërfd Landgoed; en om het werk met gehoorzaamheid ,te beginnen ,ging ik aanftonds naar de Hoeve Du petit-huileur, om te fpreeken met Jacques Firmin , naar uw oog- <4 merk, zeer bedaardlyk; om die reden, verzoet ik hem ook, dat hy zo lang de molen wilde ophouden , wyl dit zeer lastig valt, voor elk die geen molenaar is. En zo, onder een vriendlyk glaasje , heb ik myn* tyd befteed, om hem in uwe gedachten, die geenzins de mynen zyn, overtebrengen; zo dat ik hem ook byna bewoog , om in 't minzaame uw begrip aanteneemen; en weder in verfcheidene ftukken dat 11 5 goed  '&66 $ X GBSrRIKKKK goed te verdeden, dat Mynheer uw Broeder , in zyn leven tot één gemaakt had, die myn' raad volgde, en daar eene groote Hoeve van maakte, die hy verhuurde aan Jacques Firinin , dien reeds de molen toekwam. (*) £Na dat zy deezen brief met eene levendige drift had begonnen, en met veel verveeling, afweezigheid' van gedachten, moeite, afbreeking,■ en gefmoord ongeduld, had afgeleezen , zeide zy:} Ouf! MOEDER. Is dit het alles? K M i l i a. Hoe Moeder! fchynt hy u niet lang genoeg? MOEDER. Vergeef my dit, ik vind dat hy eene taamelyke lang- (*) Tot dus verre .vertaalde ik dien ellendigen brief, maar het was my ontnogelyk dit fluk geheel overtezetten: ons kleintje had haar woord gegeeven , om hem geheel te leezen; zy moest eens voiral een les krygen , doch ik viel my dat. ik, aan het oogmerk voldoe, door er een klein ft aaltje van tc geeven, wil verzekerd, dat niemand zo een vertaalden brief zou uitleezen.  langte heeft, maar vermits gy zo veel houdt van affaires, meende ik dat hy u wat te kleen viel. EMILIA. Maar wat zeggen toch al die woorden ? ( Zy doorloopt den brief. ) Crèvé Dèpecè- —« Prorata - le bic corrée tintein * Re-ne- de - van - ce -r- Efpe* ' cés fonnante fol-fol-vable — flagrant!—dat is met uitteftaan is dit Fransen?- is het Arabisch ? moeder. Fransch of Arabisch , dat zyn woorden , die lieden, welken , zo als gy, zin hebben in affaires, zo bekend zyn, als liet a, b, c. emilia. Nu Maatje , ik verzeker u, dat ik er niets vanverfta —- en ik geloof ook , dat het krielt van fpelfouten. moede*. Ik weet niet, in hoe verre Mynheer de Régisfeur de Champorié verpligt is te kunnen fpelden ; en of hy veel meesters gehad heeft, om hem te onderwyzen; maar ik ken lieden, die er gehad hebben, en het tog niet kennen. emilia. Dat kan wel zyn, Moeder; maar ik ken lieden,, die, zo zy dit nog niet kennen , het leeren zullen. MOEDER. Dat is my wel — maar men zoude haast zeggen,  .3.68 x> i ©ESPREUKEN gen, dat deeze brief u zo niet vervrolykt heeft, aïs ik gewenscht heb? ik geloof dat ik u vergoeding: moet doen, door u een van nog meer belang uit deeze doos te zoeken. EMILIA. -Och neen, myn lieve Moeder, doe dit toch niet; gy moet u ook altoos zo. veel mctóte om my niet geeven. MOEDER. Cy weet wel, dat niets my mcei'elyk valt, als ik maar in ftaat ben uwe onfchuldige begeerten te voldoen, en die, welke gy zo vroeg voor affaires hebt, is nietalleenlykonfchuldig, maar zy kan zelfs met den tyd zeer nuttig worden : ik maak nu cok vast ftaat dat gy aan uw' Vader zeggen zult, wat gy over zyn verfchil met den Régisfeur denkt; dit zal hem veel •vermaaks doen, en misfchien het een.of ander denkbeeld geeven. . . . .E MI ft IAi Waarlyk, ik geloof dat myn Vader my braaf zoude uitlachen -—• kyk, Maatje, ik denk, alles wel overwoogen zynde, dat het best is, om mynen trek voor het onderzoeken van affaires , tot een volgend jaar uitteftellen; dat is, tot dat ik er iets van verfta; en is het in 't eerfte jaar niet, laat het dan iu 't volgende zyn. MOEDER. Zo als gy *t verkiest; mits dat Emilia my onderwyl niet verdenke van achterhoudendheid omtrent haar*  Jt E T EMILIA» %$§ haar, of dat ik haar maar wat op den mouw fpel ... hoe weet ik] liet zo juist ? want ik zie dat ik het flachtoffer uwer verkeerde beoordeelingen vvasi EMILIA'. Om u de waarheid te zeggen, ik dacht dat geheime affaires veel belangryker en veel mooier warenMOEDER. En als gy verkeerd oordeelt, dan moet ik de ge* volgen uwer onbillykheid draagen. EMILIA. Gy weet immers wel, Moeder, dat de kindëref! niet wys zyn, en dat zy zich overal mede bemoeien y offchoon zy er niets mede te doen hebben; dat zy overal over oordeelen, als rechte dwaazen en onbedachten ; dat zy zich hersfenfchimmen in 't hoofd brengen, die geen ziertje verftands aanduiden; eti dan nog, na dat zy de zaaken gezien hebben , even gek blyven? zie daar, dit is, kort gezeid, myne hiftorie. MOEDER. Ikmagniy dan, na deeze ontdekking, vleien,zo ligt niet meer veroordeeld te zullen worden. E M I L I A. Daar hoop ik voor bewaard te blyven; het zou onvergeevelyk zyn, tweemaal in de zelfde fout te vallen. Maar zeg my, lieve Moeder, verftaat gy dien geheelen gantschlyken brief? MOE*  i moeder. Ja, zo ten naasten by. è m i t i i Maar hoe hebt gy 't geduld om dien te leezen, en u optehouden met zulke gekheden ? en gy zyt evenwel zo beminnelyk! m o e d e ït. Ik bedank n voor dit compliment; gy wilt uwe Verongelyldngen weêr zo wat goed maaken. e m I e I A. Neen , fans compliment ; dit moet u ondraa* gelyk voorkomen 5 want ik durf u thans eenvoudig zeggen, dat de leezing daarvan my vreezelyk verveeld heeft; ja dat ik het fomwyl, byna niet langer konde uithouden. moeder. Ik heb ook waarlyk wel gezien dat gy niet zeer ftil zat ; maar ik fchreef dit toe aan *t vermaak, "t welk u deezen brief verfchafte; was het dan om dat hy u zo verveelde ? e m r h 1 tf.f Maar Moeder, hoe legt gy het aan , om zonder verveeling, zo eene heele doos vol brieven van dit flag te leezen ? en zo alle brieven over byzondere zaaken, naar de zynen gelyken, dan moet ik zeggen , dat er niets lastiger zyn kan. moeder. Ik heb het u immers gezegd, men moet zyne zaaken waarneemen, om dat men zyne pligten moet vervullen. emi-  m' E T £ M S L t A. *fï Is het dan een onvermeidelyke pligt, zich f met Eulke verveelende dingen optehouden ? o ik durf ' thans wel wedden, dat er geen zier vrolykheid in Sulke aaaken gelegen is. moeder. Zo men zyne goederen wil bewaaren, en , ten nut-} te onzer kinderen , vóór wy die nog aan hun over* laaten , een goed gebruik daarvan wil maaken, dan moet men zich met zulke dingen ook al eens ophouden. Zo gy uwe affaire zelf verzuimt, en ix wanorde brengt, dan moogt gy wel verzekerd zyn, dat een ander' er niet meer zorgs voor zal .draagen dan gy zelve. EMILIA, En altoos voor uwe kinderen! denkt gy dan al-i toos om uwe kinderen ? Moeder. Dit is de heiligde en aangenaamfte pligt eeöeil moeder. JE m i £ % A, En voldoen alle moeders aan dien pligt?, MOEDER- Zeker, indien zy dien naam waardig zyn* EMILIA. Hoor Maatje , ik geloof dat fommige mnederï nu en dan zyn, zo als gy altoos zyt. moeder. • Emilia , gy zyt thans regt op den weg om my aangenaamheden te zeggen. ; emi*  E M I h l A. Neen, ik zeg waarheden; » MOEDER. Het is echter maar een oogenblik geleden .j dat gy zeer veele befchuldigingen tegen my inbragt. E M I L i A, /taart moeder omhelzende. Ach Moeder! befchuldigingen! weik een woord! gun my dat ik u iets moge herinneren,'t Welk gy onlangs zeidet: „Dat men op de uitdrukkingen, waar „Ivanmen zich in de zamenleeving bedient , naaüw„ keurig moet achtflaan * indien men zyne denk„ beelden niet wil verwarren". Ik geloofde; dat jy geen vertrouwen in my fteldet; maar ik wist dat men dit niet eifchen kon; ik zeide: zy heeft my heel lief; dit is tog het voornaamlte ; het vertrouwen zal komen als het kan 2 dank hebbe de Régisfeur van myn' Vader, wyl ik zie, dat dit nog de tyd niet voor my is; het is niet uw, maar myn fchuld, want ik ben onkundig, en een beetje ge»k. M O E D E R. Maar ik viel my, dat met den tyd deeze beide gebreken zullen verdwynen. EMILIA. Ja zeker, Moeder; met de jaaren komt de wys> heid , de opmerking, het vooruitzicht, de opTecfhtheid, de geheimhouding — wacht gy dit niet alles van my ? MOEDER. •Hoe! de oprechtheid, en geheimhouding? en waarom ook het vooruitzicht ? em i* -  met emilia," 173 emilia. Welja* als ik u iets toebetrouw, dan zie ik dat gy altoos de waarheid zegt, en nooit vertelt wat ik u toêbetrouwde; en dan, dat gy my altoos van te vooren voorfpelt, wat er op volgen zal; is dit niet, met drie woorden, oprechtheid, geheimhouding, vooruitzicht? moeder. Hem! ik wist niet dat ik zo wel werdwaargeno-, men. emilia. Kort gezeid, ik wil de hecle fleep vin waare deugden in myn gevolg hebben: en wat de onkun-: de aangaat, gy hebt 'my gezegd, dat niemand goede gedachten van my zal hebben, indien ik onkundig blyf; maar ik wil volftrektlyk, dat men wel over my zal denken. moeder. Daar hebt gy wel degelyk gelyk in, myn kind. emilia. Kyk Maatje, dat is ook de reden waarom ik my zo gehaast heb, om gaarn gaauw leezen en fchryven te leeren. m o e d e r. Nu nu; gy hebt u zo yfelyk llerk niet gehaast! emilia. Maar evenwel een beetje gaauw; en nu haast ik my ook om de Historie, Geographie om alles te leezen. I. deel. § m o e»  &74 d e gesprekken* moeder. Dat is ook zo: hebt gy niet al vyf lesfen gehad? emilia. Het is van daag myn zesde al. . . (Zyzwygi geheel ftil.) moeder. Hoe! gy fpreekt geen een woord? emilia. Dat komt, om dat ik zo verbaasd ben, Moeder. MOEDER. Hoe zo? emilia. Gy hebt altoos de goedheid, om my aantemoedi. gen,. en het is of gy thans niet voldaan zyt. moeder. Vergeef my dit ; maar dewyl gy veel ophefs maakt over de vlugheid waarmede gy zeer weinig dingen geleerd hebt, zo dacht ik, dat het nog tyd was om u te noodigen, dat gy eens recht uwe verdienden leert waardeeren. emilia. Maar ik kan echter, Maatje, wél leezen en wél fchryven. moeder. Met onderfcheiding: goed leezen, dat zy zo; goed fchryven; zo taamlyk ; gy begint goede letters te maaken; nu moeten wy nog eens zien, of gy zo veel gevorderd zyt, dat gy daar grootsch op kunt zjn. e m i«  met e m t e I *: «75 E m i È i a. Gelooft gy dit niet Moeder ? bi o e de r. Verbeeld u eens i dat uw klein vriendinnetje Ro« falie, zich gisteren by haare moeder beroemde, dat zy in weinig tyds geleerd had, haare hahdfchoenen aan te doen, en haare fchoenen uit en aan te doen^ geheel alleen. e m f t, ï'Ai Dat zoü om te lachen zyn; want wie kan dat niet ? moeder. Wel nu, daar is al zo weinig reden om grootsch te zyn; op te kunnen leezen en fchryven, als om zich de fchoenen uit en aan te kunnen doen; men moet dit beiden kennen. e m i h i a. Maar Moeder, ik zeide u dit ook in een volkomen vertrouwen; zo als uy dikwyls praaten, en niet om daar trotsch op te zyn; er liep mogelyk een weinigje grootfpraak onder; doch dit is niet omtrent het geen ik nu weet, maar omtrent het gee» ik hoop te leeren. ai ,O e d e r. O dat is wat anders; en wanneer het de tyd is dan zult gy my ook bereid vinden, om mirakel te? roepem E m i l i *. Sta my echter toe, dat men niet leert leezen eri S s fcnrj*  DE ©ESTREKKEN, fchryven, zo als men leert de fchoenen aan te doen; en dat het tog moeielyk is. MOEDER. Dat fta ik toe; maar dewy 1 het eene moeite is, die de heele waereld neemt, en te boven komt; en dewyl niemand myner bekenden van die moeite geftorven is, bcfluit ik, dat dezelve niet veel beduidt, en voor al mets verWonderlyks inheeft. EMILIA. Het heeft my echter dikwyls zeer verveeld. MOEDER. Dat bewyst u ,dat gy een wonder der Natuur zyt, zo als iemand die ons gefprek had aangehoord, daar uit zoude hebben kunnen opmaaken: gy weet in waarheid niets meer , dan alle kinderen van uwe jaaren; ik ken er zelfs veelen,die meer verkreegene kundigheden hebben dan gy. EMILIA. Och Moeder, nu maakt gy my bedroefd! MOE DER. Troost u; dit is myn, niet uw fchuld; ik heb misfchien niet gewild, dat gy zo heel vroeg geleerd zyn zoudt; en om u ten vollen recht te doen,moet ik zeggen dat gy nu en dan, voor een onkundig meisje, al goed praat. EMILIA. Ja dat weet ik wel hoe het bykomt; dat is, om dat ik zo eene goede Leermeesteresfe heb. M O Bi  met e m i t i a: 47... EO E 9 E S. Hoe ! nog al een compliment? emilia. Mag men de dingen niet meer noemen zo als zy zyn? moeder. Lofredenen in ons aangezicht gezegd, zyn zelden voegzaam. emilia. Wel nu, Maatje, om u te voldoen zal ik ook braaf kwaad van u gaan zeggen. Gy zegt, dat het uw fchuld is, dat ik niets weet; waarom vielt gy in die feil? zo gy my hadt gelieven, te onderwyzen , gelyk gy my hebt leeren praaten, dan zoude ik verder zyn, en u meer eers aandoen. moeder. Daar is Hechts eene kleine zwaarigheid. EMILIA. Welke? moeder. Deeze: om anderen te leeren , moet men zelf kundig zyn; en hoe zou ik, die zelf niets weet, begonnen hebben? emilia. Kom Moeder, nu fpot gy met my, moeder. Ik zeg u de waarheid; ik geef my wel geenzins ie vryheid, om paaien te ftellen aan de kundigheden der Sex; mogelyk is hier ook wel geen algemeeS 3 nen  2,7^ 1} E GESPREKKEN, nen regel te Hellen : maar in myne kindschheid was het geheel geen gewoonte, iets aan de meisjes te leeren ; men gaf haar eenig onderwys in den Godsdienst , zo goed en kwaad dit ook Ware, om haar in ftaat te ftehen tot het doen eener Gekoofsbelydenis; men gaf haar eene zeer goeden dansmeester; een zeer gemeenen Muziek - en een middenmaatig Teken?meester: daar kwam dan zo eenige weinige aardnks-en historie- kunde by, die doorgaands nergens in betond, dan in naamen van perfoonen, en landen, die men ook zo rasch vergat, als de Meester werd afgedankt: zie, daarin beftondt toen eene zorgvuldige opvoeding: nooit fprak men verftandig met ons; alle weetenfchap, van wat aart ook, vondt men in de Sexongeplaatst; men vermydde, met opzet, alle fooit Van onderwys. EMILIA. Maar, hoe deed gy dan Moeder? want gy weet haast alles; waar men ook over fpreeke,ik zie nooit dat gy verlegen ftaat: men vindt u, zo als Mynheer de Penfeuil zegt, altoos t'huis. MOEDER. Dat komt doordien de daaglykfe gefprekkenjuist geene uitgebreide kundigheden vereifchen; het gezond oordeel, de opmerking , de waereldkennis, en, eenige oppervlakkige kundigheden, zyn daartoe voldoende; voor 't overige , zo heb ik aan niemand meerder verpligting,nopens het weinige dat ik mogt weeten, dan aan u, Eniilia. E M l-  g ï T E M l L I £ EMILIA. Hoe dat, lieve Moeder? ik heb u misfchien lesten gegeeven? MOEDER. Zo is 't ook : moest ik my niet een weinig Hf ftaat ftellen, om u wat beter optevoeckn, dan men ons in onze jeugd opvoedde ? EMILIA. Wel nu, Moeder ,zo gy dit verkiest,dan kunnen wy beiden onze opvoeding voltooien , en zien wie de meeste vorderingen maakt: nu heb ik alreeds twee meesters, waarmede gy niets te doen hebt; laaten wy er nog twee of drie voor ons beiden neemen, en wy zullen den heden dag naarftig ftudeeren. MOEDER. ; Ik weet dat u dit den eerften dag zeer aangenaam zyn zal, ook misfchien nog den volgenden; maaiden dag daar aan ...! EMILIA. Wat vreest gy dan . toch voor ©ver-overmorgen? MOEDER.' Verveeling en vermoeidheid : gy zult u zeer te beklaagen vinden, door u van zo veele meesters omzet te zien; ik weet wél dat de kinderen met drift alle nieuwe fchikkingen beminnen, zy belooven zich daar nieuwe vermaaken door; maar dewyl die overovermorgen niet meer nieuw zyn, ftaan zy hun S 4 fchie-  I> £ GESPREK KEK fchielyk tegen. Hoor, Emilia, ik moet het u maar zeggen, ik ontdek in u geen groote drift om iet te weeten; het is als of gy by hen behoort, die gaarn de dingen op hun gemak leeren, zonder daar veel moeite aan te doen. EMILIA. Gy zegt dit, Moeder, om dat myne lesfen my Wel eens wat verveclen ; maar dat komt, om dat er zo veele dingen door ons hoofd gaan, vooral als men moet blyven zitten; men weet niet hoe men Zyne aandacht by de lesfen zal bepaalen. MOEDER. Dat ontflaat, om dat gy in de zaaken,die menu leert, geen belang neemt; want, wanneer die u bevallen , dan dwaalt uwe aandacht niet af: oordeel nu als gy een' meester of drie* meer hadt! dit zou het beste middel zyn om u, voor altoos, van all' wat aandacht of infpanning vereischt, afkeerig te maaken, EMILIA. Maargy bedenkt nu niet, myne lieve Maatje, dat Wy alle die Meesters met ons beiden zullen hebben; dit zou een groot verfchil zyn; zy verveelen my maar om dat ik dan met myne Gouvernante alleen ben, en om dat zy op vaste uuren komen i sis het uur voor den Meester daar is, doet het my niet altoos plaiüer; zo zy onverwacht kwamen, zy zouden my veel leerzaamer vinden; het is allerlastigst oni juist zo bepaald te zyn , en om zich op het uur ergens toe te moeten, fchikk.cn j geloof iuet3 Moeder,  MïT. EMILIA. 2? £' der, dat zy my altyd verveelen; integendeel, zy zullen my alle daag almeer bevallen. Indien gy my een' Meester ontnaamt,gy kunt wel verzekerd zyn, dat dit my bedroeven zou; zo dat, alles wel overwogen zynde, kunt gy niets beters doen, dan met my den heelen dag over, lesfen te neemen; zeker Maatje, denk daar nog eens aan. moeder. Ik heb daarover, met eene zéér verftandige vrouw geraadpleegd, en die wil er niet in Hemmen. E- m 1 l 1 a. Met wie? b moeder. Met de Natuur. e m i e i a. Hoe! fprak zy met u? moed e r. Zy heeft u, tot haare :taalmeesteresfe by my benoemd. e m uia, Zo zeker! ik wist niet dat zy my die eer had aangedaan. • j moeder. ■ Vermits ik u nooit ftil zie, dan terwyï wy met elkandere praaten, en gy het overige gedeelte van den dag niets doet, dan loopen,-fpringen, dartelen, geweld maaken; alles. wat geraas is zie najaagen ; heb ik beflooten, dat gy een zo lastig leven niet voor uw vermaak leidt, maar dat de Natuur, zonder n S 5 raad  $% O t HSf HKÏEH laad te pleegen, u hier toe beftemd hadt; terwylzy deeze geftadige werkzaamheid nodig had om u te verfterken, te doen opgroeien, en uwe zeer onderfcheidene vermogens waarmede zy u begiftigd heeft, je entwikkelen. EMILIA. Maar Moeder, het nadeel ligt in u lastig te zyn; want ik betuig u, dat dit my geen zier moeite geeft; ik flaap des te beter, en ben nooit vermoeid, doch jnyn geraas moet u zekerlyk verveelen, anders. . . MOEDER. Hoe dit zy, ik heb gefchroomd dé Natuur in haare uitwerkzels te verhinderen, door u een te zittend leven te doen leiden; zelfs door u té zeer aan de minfte welvoegelykheden dergezelfchappen,of de geringde infpanning, die langer dan een half uur duurt, te onderwerpen ; ik fchrikte, om ,door eene te vroege onderwerping, zulke tedere keurige vezeltjes te overfpannen , vóór zy nog genoegzaame fterkte en veerkracht hadden; om de verwonderlyke levendigheid der vroegfte jeugd te bewolken. Gy weet wel,dat men al loopendeen fpringende, geene lesfen kan neemen; ook niet zonder dat men aandachtig en naarftig is; maar, dewyl ik die niet van u eischte, gaf ik u ook weinig te leeren: laat ik eens zien, dacht ik, wat er van onze kleine wilde komen zal* zo de Natuur begeert, dat alles bepaald blyve, tot de verfèerking , en ontwikkeling der natuurkrachten , dan moet men dit haar werk  E T ï m I E ï a: «gg werk niet vertraagen, door de te vroege ontwikkeling van redelyke vermogens, men kan niet op twee plaatfen te gelyk zyn: van deeze waarheid ben ik zo doordrongen, dat, zo ik myn eigen oordeel gevolgd had, gy nu. misfchien nog niet zoudt kunnen leezen. emilia. Ach, Moeder, denk hoe befchaamd ik dan nu zyn zoude! moeder. Zo dikwyls ik u het aangezichtje zag verlengen j zo dikwyls ik zag,dat gy uwe traanen wüdet verbergen , wanneer gy in de zwaare kunst van fpelden, niet gelukkig flaagdet; of in het verbinden der fylabenmis waart; dan was ik altoos in de verzoeking, om tot uwen Meester te zeggen: „ Mynheer , wees zo goed van niet te rug te komen, voor dit kind tien of „ twaalf jaaren zal bereikt hebben!" misfchien wil de Natuur ons de kinderen niet om die te onderwyzen overgeeven, voor zy hunne lichaamlyke opvoeding voltooid, of verder gebragt heeft; misfchien hinderen wy, door eene te vroege onderwyzing, en zittend leven, de heilaaame ontwikkeling en fterkte dier krachten die in ons berusten: wy zouden wel kunnen gelyken naar onkundige vermeeten Churirgyns, die eene langzaame groeing willende veihaasten , of ook,naar hun iHzien, eene verkeerde plaatfing willende wegneemen, de ongelukkigen vooï altoos verminken. cmi-  kt'4 »K GZSrxiKKllI EMILIA. Ja, Maatje, ik denk nog Wel aan dat verlengd aan-' gezichtje, en die kinderachtigheid, die my met het ééne oog deed lonken, en met het ander oog fchreien : zo ik evenwel nu nog niet - kon leezen , dan had ik wel reden om bedroeJd te zyn. MOEDER. De vrees van byzonder te zyn, en nog meer die, of ik ook eene ongelukkige proef op u zoude doen, belettede my dit, en bewaarde u daar voor: als' men den gewoonen weg verlaat, kan men in groote gevaaren ftorten! men moet ook veel vertrouwen J in zich zelve Hellen ,om zyne eigene denkbeelden te volgen, in zaaken die nog nooit door de proef beter, bevonden zyn: veilligst houdt men zich aan de dagelykfe ondervinding; te meer, daar men niet weet of men,daarvan wykende,geene onherftelbaare nadeelen uitwerkt: het itoute voegt ook geenzins aan onze Sex: deeze bedenking, myn .kind, heeft u mogelyk alleen bewaart, dat gy thans geen wonder der jeugd zyt: men zegt, dat die geene de volmaaktfte vrouw is, waatvan men noch goed noch kwaad hoort; ik hoop daarom ook , dat men u nooit zal aanhaalen ' EMILIA. Dan om dat ik wel kan leezen: o hoe blyde ben ik nu met die bekwaamheid, hoe veel zymy kostte: ik zag toen niet, hoe aangenaam my die eens zyn zoude! M O \t*  MOEDER. Gy ziet dan, dat ik, zonder daar iets van te laaten blyken , uin het geheim van myn opvoedingsplan toegang gaf? zie daar, nu zyt gy myne vertrouwde, er ontbreekt niets meer aan,dan u,by gelegenheid, raad te vraagen. EMILIA. Die, lieve Moeder, zal ik u niet weigeren, zo dra ik een weinig verder zie, dan myn neus lang1 is: onder ons, ik fta toe, dat er zo nu en dan iets in uwe gefprekken was, dat ik niet recht verftond, die kracht, die vezels, die ontwikkeling ; ik verr ftond er zo weinig van; maar ik hieldt my of ik het verftond; en ook dit verveelde my zo fterk niet, als die ellendige brief van Mynheer de Régisfeur; dat was Arabisch; maar gy fpreekt, lieve Moeder , in eene taal die ik ken; en als ik u eens niet begryp, dan wilde ik tog den fchya niet hebben , als of ik daar zo weinig van vattede, als van uwe by-, zondere affaires. MOEDER. Gy hebt reden om te klaagen: ik heb een hoop woorden gefpild om u te zeggen, dat wy Meesters zullen hebben, naar maate de eerfte woelachtigheid der vroegde jeugd afneemt, en dat al, naar dat de onderwyzing noodwendiger wordt. EMILIA. j Ik voorzie, Moeder, dat dit in 'tkort gebeuren kan;  2$6 GESlREKlil» kan: laaten wy de Meesters dan gereed houden j want dat tydftip nadert, met groote fchreden. • MOEDER. Wel mi, wy zullen er op loeren, of het óns ook ontfnapte. E M i L i A. Kyk; daar komt weêr iet in myn hoofd, dat my .verwart. m o E D E R. En wat is 't ? EMILIA. Staat ü nog voor, Moeder, dat hier veel gezel; fchap was des avonds, vóór Vader vertrok ? MOEDER; Ja, die aVond was voor my één der onaange-, naamfte die ik immer had. EMILIA. Dat is wel waar! men kwam, dewyl myn Vader vertrok; ik meende dat elk daar zo bedroefd over was, als gy en ik waren; ja wel! men deedt niets dan praaten, ja zelfs dan babbelen, zonder dat men hem het minfte droefheid over zyn Vertrek deed zien. MOEDER. Dat komt om dat dit vertrek voor elk, u en my uitgezonderd, hoogst onverfchilhg was: zy voldeeden ook maar aan eene fatfoeiilyke gewoonte; zy kwamen niet om een bewys van deelneeming, maar va*  met ÈMïLiA» a8£ van oplettendheid te geeven: daar waren ook geene wizer byzondere vrienden by; ook geene waarmede wy gezelfchap houden; de gefprekken konden des alleenlyk over het weêr en de boomen gaan; als die ftoffen afgepraat zyn, zvvygt men, en elk is te vre«. den dat hy van zo eene lastige vifite ontflagen is. EMILIA. Maar zo die vifltes niet aangenaam zyn, Waaroift doet men die ? MOEDER. i Om zich dwang optelegge», en den tyd te ver* kwisten. » EMILIA." Wel Maatje, dat is heel dom! MOEDER. Alles wat in de zamenleving zyn voordeel heeft j heeft ook zyn nadeel; dit zyn nu de nadeelen dec zamenleving* EMILIA. Nu, weet gy nog hoe zy met zekere Dame fpot* teden? hoe heet Zy ook? — die Dame die zo geleerd is ? — hoe noemt gy haar ook ? MOEDER. Haar naam doet niets af; ik beken u, dat ik er my niets van herinner; ik was toen wat afgecrokken 1 wat zeiden zy van die Dame? EMILIA. De draaf de Vieuxpont zeide, dat zy alleenlyk eeö f-eleerden hoed op moest hebben; dat men in haat  5.S8 fi E GESPREKKE» byzyn geen woord kon fpreeken, zonder dat zy haare Griekfche en Latynfche Schryvers aanhaalde; dit deed dien dikken Heer, met zyn groenen rok, en kostlyk kamifool, uitbarsten in lachen: zy was altoos mooi met haare kundigheden, terwyï zy echter niet wist, hoe veel een hoen kostte; zy zou beter doen met haare dochter te fpreeken, die niet leezen kon, dan ons het hoofd warm te maaken door haare lesfen. MOEDER. •Wel, dat was ook geweldig aartig gezegd i en wat zeide uw Vader ? EMILIA. Niets: ik geloof, Moeder, dat Vader, al zo zeer in gedachten was als gy, of iets anders in 't hoofd hadt. MOEDER. Dan hebben wy beiden verkeerd gedaan ; het is altoos de fchuld van. den Heer of de Vrouw van 't huis, als men by hun van afwezigen kwaad fpreekt: hoewel ik deeze Dame in 't geheel niet ken, moeit het my nu echter, dat ik niet opmerkzaamer was, om dit gefprek voortekomen. EMILIA. Maar Moeder, men kan de lieden die ons bezoeken immers niet dwingen om te zwygen, zo als de Meine kinderen die te veel praaten ? MOEDER. Vergeef my dit: men kan zonder pedanterie of gemaakt-  met % m i t i Ê ifo maaktheid, het wel zd fchikken, dat men by ons niets praat, 't welk wy niet gaarne hooren: ik fluit nimmer eenig onderwerp voor de gefprekken uit*" en gy weet evenwel, dat men by my nooit de afwezigen veel minder de onbekenden , lastert. emilia. Dat kan zyn , Moeder; ik lettede daar nooit op4 moeder. Dat komt, om dit ikdekwaadfpreekendheid boven alle de gebseken der zamenleving halt. ë m i l i A.ï "f is ook eert naar werk, altoos over de feilen van anderen te praaten. Maar Moeder, Wat ik' zeggen wilde, zo het lelyk is niets te weeten, waarom fpot men dan met de kundigheden ? dat begryp ik maat in H geheel niêr. moeder. Wy zullen het eens gaan zien: hebt gy niet» een gezelfchapsjuiïertje dat u niet bevalt? Juffrouw de Perfeuil? emilia. Ja Maatje, zy verveelt my een beetje. moeder. Waarom ? emilia.' Gy weet het; ik heb het u in vertrouwen gezegd» moeder. Zzg het my nog eens, ik herinner het my niet duidelyk. & Deel. T * "m t*.  $£>Q DE GESPREKKEN EMILIA. Wel Moeder, altyd praat .zy van. zich zelve; wat zy zegt, wat zy doet, wat zy leest als wy willen fpeelen, ( want zie, Maatje, wy komen niet byeen om geleerden te zyn,) dan wil zy niet; men zou zeggen dat het voor haar te laag ware met ons te fpeelen; zy doet zich zo gelden ; en fielt zich ten voorbeeld. MOEDER, En dat vindt gy niet goed? E M I l~ ï A. > Ik weet niet of dit goed is; maar \ is droevig fastig. MOED E R. Mogelyk is dat met die Dame, omtrent de Hee-, ren die van haar praatten, ook zo gefield; want gy begiypt wel dat men niet fpottede, over de kundigheden die zy heeft, maar over de wys waarop zj er mede pronkt. EMILIA. Zo men evenwel niet voor onkundig gaan wilj moet men immers aan anderen doen weeten hoe wys wy zyn ? MOEDER. Maar het oogmerk waarom men geleerd is, is geenzins dit aan anderen te toonen: de waars ge j leerden, fpreeken in gezelfchap zo weinig van hunne wetenfchappen , als de waare vroomen van hunne deugden; zy vergenoegen zich in de bezitting, niet  MET E M I I I È.' niet in de vertooning daarvan: dus 'zou men haast kunnen opmaaken, dat die Dame niet waarlyk geleerd was. -«ITT* 1 Hoe zal de waereld nu evenwél weeten dat wy geleerd zyn? MOEDE R. Gaat gy dan hen te gemoet die my bezoeken, om hun te zeggen , ik kan leezen , een weinigje bor- „ duuren, de tapytfteek maaken? EMILIA. Neen Moeder. MOEDER. Men weet evenwel, dat gy er zo iets van kent, EMILIA. Dat geloofmen ziet my daarmede bezig. M O E D E ft. En met die zelfde zekerheid oordeelt men dóW de wys waarop gy iets aanhoort, en, wanneer mesi u iets vraagt, antwoord geeft, of gy iets weet, of onkundig zyt. EMILIA. Zonder dat ik er iets van zeg? MOEDER. Zonder dat gy er iets van zegt, het zy gy bezoe>i ken krygt, of bezoeken geeft. EMILIA. Dat zou kunnen zyn: maar Moeder, als meni nu evenwel nooit, daar ik by ben, over iets fpreekt, T s daar  £9? h se5ueuen daar ik niets van weet; hoe zal men dan weeten dat ik iets verfta ? dat zou heel verdrietig zyn ; men zal my dan zekerlyk voor een zeer onkundig Meisje aanzien. moeder. Goed, dit moet u aanzetten om dies te naarfti, ger en leerzaamer te worden ; want hoe meer kundigheden gy opdoet, des te meer zult gy aan de gefprekken, die over weetenswaardige zaaken hande-, len, hebben. EMILIA. Nu, dat begryp ik heel duidelyk. moeder. En ik moet echter nogmaals herhaalen, dat men geene kundigheden behoort optedoec, éenig om daar mede te kunnen pronken. I e M i L I A. En ik moet ook nogmaals herhaalen, dat er geen vermaak zyn kan, in onkundig te fchynen. moede IV. Dat zy zo; evenwel de leerzaamheid heeft eert veel edeler, nuttiger oogmerk, dan eene iedele pron-, kery. e m i e j a« , Welk een oogmerk? moeder, Wanneer gy u toelegt om uw verftand, uwe zeden en uwe bekwaamheden te oefenen, dan opent gy.u zeer ryk* bronnen Van vergenoegens en aan- 23^ ger  M E T EMILIA. 3p3 genaamheden; gy ftelt u zelve boven het vermogen der zelfvervceling; gy bezorgt u vertroosting, in ' rampen en wederwaardigheden: begaafdleden en kun-* digheden ,zyn f:hatten die niemand u ohtroaven kunnen j die u van anderen onaf hangelyker maaien, vermits gy dan de middelen in u zelve hebt, om u bezigheid en geluk te bezorgen: hier komt nog by, dat hy, die zich de meeste bekwaamheden en doorzicht bezorgt, het onontbeere^ykst in de Maatfchappy wordt: bedenk ook, dat er geen zekerder middel is, tegen de lustlooze ledigheid, die de fchrikkelykfte vyandin is van 't geluk en de deugd. E MI LI A. Och! ik zal zo veele pylen in myn koker hebben, dat ik die vyandin heel ligt zal kunnen dooden. MOEDER.. • Hoe, dit fchynt wel poëzy. EMILIA. Weet gy dan niet meer van de pylen die Apollo heeft, zo als men gisterenavond vertelde ? MOEDER. Neen, ik dacht daar niet aan: dat noem ik nu eerst zyne geleerdheid recht te pas brengen. EMILIA. Ik heb nu al leeren naaien, ik kan myne halsdoek ken verftellen, voor myne klederen zo wat zorgen; ik kan een beetje horduuren, en ook nog al taamelyk wat voor my en voor myn pop flikken. T J MO E«  4f4 DE GESÏREKKEN. MOEDER. Gy veradelt uwe naald een weinig, door die on-> der uwe pylen te tellen; dan, daar is geen kwaad by 3 het is zeker dat gy, door u toeteleggen op een bezigheid idie onzer Sex voegt een pyl te meerder hebt; gevolglyk komt dit al weder ten uwen voordeele. uit: vryheid, en vermogen: voeg nu hier by de bezigheden van den geest, en die waardoor onze zenuwen kracht en ipeeling krygen, zo zult gy, ongemerkt, al geduurig volkomener worden. EMILIA. O zo het onzen lieven Heer behaagt, dan zal ik fterk op de jagt gaan —- maar Moeder, als men zo veel kent, dan heeft men nooit tyd om te {peeZen ? MOEDER. Vergeef my dit; men fpant zich ten minften eens uit; men rust, men houdt zich alleenlyk een weinig minder met beuzelingen op, dan de kinderen, E M I E I A. Nooit Moeder heb ik u nog zien fpeelen; gy tyt altyd bezig! MOEDER. Kleine ondankbaare! hoe dikwyls heb ik niet, tot Vermoeiens toe, met u en uwe poppen, en poppengoed gefpeeld? EMILIA. Dat is waar, Maatje; doch dit deed gy alleen uit infehikkelykheid; het gaf u geen vermaak, al waart gy zo goed van u zo te houden, M O fi-  MET ï M I L I Ai 205 MOEDER» Daar zal voor u ook eens een tyd komen , waarin uwe poppen, uw toverlantaarn, uw ipeelgoed, u even weinig zullen voldoen | en daarom is het heel goed, dat men by tyds zulke kundigheden aanwint, die dan ook voor ons aangenaam blyven. EMILIA» O ik verzoek dat ik myn toverlantaarn mag behouden, daar zal ik altoos grooten zin in hebben» MOEDER. 't Is wel; ik mag die ook gaarne zien: om u dit te bewyzen verzoek ik, indien gy het fchikken kunt, dat gy my die eens vertoont; want gy moet moede van 't praaten zyn, en ik kan 't niet langer uithouden. EMILIA. Maatje lief, mag ik dan om licht fchellen ? wy" hebben al een quartieruurs in den donker gezeten. MOEDER. Zeer wel. EMILIA. En als ik myn kastje verlicht heb, dan zult gy zien, Mevrouw;de Kerk van Sint Pieter te Romen, van binnen; met de fascade, en de vermaarde colommen ; en de plaats te Navona met de Fontein; ei de Kerk de Rotonda, verlicht vanbinnen: dan zult *gy ook zien , Mevrouw, het paleis de Caferte, de coupel van Milaan, met alle de kleine beeldjes, en ket vierkante huis; als ook nog de fontein te Nimes; de  ftp^ DB" GESPREKKEN MET EMILIA. de Colonade van de Laune; en de Kerk van Sint Paulus te London; en het Stadhuis van Amfteldahi: • gy zult ook verder zien, Mevrouw, de Opera te Berlyn ; het niéuwe Paleis te Sans -fouci, en het Paleis, en dc Hermittage van de Keizerin van Rusland, te Petersburg, op de Nava; en het fchoone Meir van Czashojelo, met de marmere brug, en veelmeer fraais, uvve aandacht dubbeld waardig, Mevrouw. MOEDER; lk weet niet of 'ik al dit moois wel gratis zal durven bekyken! met dit Zo wel geftoffeerde kastje, en met zulk een klinkend aanvallig ftemmetjej zoudt gy zekerlyk, op een kermis, fortuin maaken* Minde van net eerfis Deel.