GESCHENK VAX EEL€0 VERWIJS. 1880.  BRIEVEN VAN ABRAHAM BLANKA.ART.  •l  BRIEVEN van. ABRAHAM BLANKAART, ÜlTGEGEEVEN DOOR E. B E K K E R; Wed. Ds. WOLF F, E N AGATHA DEKEN. TWEEDE DEEL. in s' GRAVEN HAGE, By ISAAC van CLEEF, mdcclxxxvii. NEB. "\   BRIEVEN VAN Abraham blankaart; DRIE-en-TWINTIGSTE BRIEF. t)e Héér abraham blankaart aan den Eenvaardigen Heer b. sjiit. i)oor en door. dégelyk vriend! 3Ck kan my zo verbeelden, dat ik nog met u in het Tuinhuis zit te praaten , terwyl de Pastoorfche haar huishouden bezorgt, of met de kleinen bezig is; en ik vind zo veel vermaak in my dit te verbeelden, dat ik my uit het midden van ons Amfteldams' gewoel en geraas, geloop en gekrui, zo maar eens haastig overbreng, om dat ik wat met u te praaten heb ; en dat wel over Vader kats: zo dat ilc maar zeggen wil, dat ik u met myn pen kom bezoeken, en naar myne oude gewoonte maar iu de Él.' A zal  S BRIEVEN V A 19 zal voortfpreeken. Ik weet, dat gy dit infchikt, en dat ik u nooit lastig val, als gy in uwe boeken bezig zyt, om uwe Gemeinte wat deegs voor te houden, en niet denkt: ,, kom, kom, het is ,, voorde Boeren dubbeld wel." — Neen, Smitje , daar weet ik van te fpreeken. Zo dat, ik las daar van de week meer dan eens in Kats boek; een boek, dat maar met tiaar waarde gekend wordt van onze half blanks hedendaagiche Dichtertjes; die om een letter, te veel of te weinig , de ftuipen op 't lyf krygen ; en niet eens in ftaat zyn , om de aartige vindingen, daar zo veel pit in is, te bevatten: weg, weg, wat zouden zy? Zie, die man hadt, om het zo te noemen , de godganfche Schepping tot zyn dienst; wist ieder wisjewasje tot nut te maaken ; overal vondt hyiets leerzaams; ja zyn Theepot en Melkkan toonen, wanneer zy fpreeken, zo veel gezond oordeel, als zyne kostbaarfte meubels durfden te denken. Een mensch kan altoos, en van alles, toch min of meer leeren. En , al ga ik daar zo als een oud Vryer maar eenvoudig myn weg, zo moet ik evenwel zeggen, dat ik alle daag wat leer; niet alleen van oude lieden , maar van Kinderen. Uitren aan een kan ik hen, als zy zo druk aan 't fpeelen zyn, beluisteren; ja , het gebeurt wel eens, dat de kleine Edelingen my ook een rol geeven , of van Grootvader, of van Huisbewaarder, tenvyl zy hunne bezigheden gaan verrichten: en dan kryg ik fora- \vy-  ABRAHAM BLANKAART, % wylen invallen, daai' ik dceze Kinderen lief om heb L en daar ik hen , fioewel dat zy 't niet zouden begrypeii, nooit genoeg voor bedanken kan. Zo dat, zo lang als men leerens lust heeft, kan men ïceren, en zich nuttig bezig hoüden, al ziet daar niemand ièt het minftc van. De Roomfche lieden zeggen4 dat de Beelden boeken voor de Leeken zyn, en daar is wat aan. Hoe, is een onbefchaamd beeld niet zo nadeelig voor de deugd van jonge lieden, als een ontuchtig baldaadig boekje? En wanneer het af beeldzei van onze Vrkndinne Styntje, — die, hoe Protcstantsch zy is , toch het uitkykje Van een heiligje heeft — Styntje naar 't leven, en door eeii groot Weester gefchildcrd, daar op myn Kamer hing, zoit my dit niet byna Zo Veel goeds inboezemen , als of ik met haar fprak ? Ik zou haar zedig, ootmoedig, Cluïstelyk verftand aanduidend gezichtje maar behoeven te zien, dunkt my j om van alle afgödeïy" en te verregaande fchepzelliefde geneezen te worden. Haare gedaante is eeUe treffende Copy van het eerfte gebod: Gy zult geene hhderê Goden voet' myn aangezkhte hebben* De gemeene man kan zich over de zon eii maan , zo als die in het blaauwc üitfpanfei te.pronk ftaan, wel verwonderen 5 de boer God wel danken voor de vrugtbaarheid, waar aan de zoll zo veel toebrengt; de jonge Knaap als hy met zyn Landmeisje — zo als ik dat, toen ik Buiten by 11 was, op het bankje agter aaa dén A a Kerk-  4 BRIEVEN VAÖ Keiweg zat, dikwyls beluisterde, — door hei leider maanlicht al praatend, door dc velden wandelt, kan wel dankbaar zyn voordat aangenaam Jicht, dat hem vergunt zyne aanfhande Vrouw te zien; maar als eens iemand aan deeze menfehen verhaalde, hoe veel grooter dc Zon is dan de Aarde; dat de Maan maar een geleend licht heeft, dat iedere vaste Star een Waercld, — een Zonnen* ftekel is; dat iedere lichtftraal een fchoof van zeven kouleuren bevat, enz. o Dan raaken zy in de war, en wceten niet te bestig, of gy hun voor den gek houdt, dan of gy met onze lieve Heers Zon en Maan wat den fpot lleekt; vast leeren zier niets door, en de (lichting js minder dan niets; het loopt nog al breed af, zözy niet geërgerd zyn: é Dat begryp ik heel wel: men moet meer tot de zinnen fpreeken, van zulke groote Kinderen, of men praat hen over hun hoofd. Zy moeten een A B C Boek der Natuur hebben, en uit hun beroep , hun huiswerk, hun aiabagt, hunne dagelykfche eonfertifjes lesfen-krygen. Myne Moeder, flat eene hecie vroome Christinne was , heb ik veel Inoren fpreeken van zekeren Zaankante* Boer, Jan Klaaz Schaap, en het heugt my nog, dunkt my, dat ik er printjes in zogt. Die man was daar zo wel van overtuigd , dat hy een heel Werkje opftekle ; de Zedekunde voor het Volk kon eik naar zyn lust daar in breeder lezen of zingen. Hy nam *H os gekegenheid uit de gewqonlykfte aaaken* Na  ABRAHAM BLANKAART. s "Nu eens uit het wasfchcn der handen , dan uit het kakelen der Hennen, of het zwemmen der Een-.den. Hy kon eona geheele oyer-recdende predrka-, tie doen , over de nuttigheid van zich voor het ëérfle driftig woord te wagtcn; om den vrcede tusfchcn jonggetrouwden te bewaaren, zonder een anderen text te hebben, dan misfc-hicn een krom geflagen roestigen fpykcr, Hy bleef zo al by het werkvolk wat omkaaijen , niet o,m het te bedillen , of te begr-aauwen, als de maats eens zonder ha-, mcr in de hand ademhaalden, of een minuut over hunnen tyd kwamen; neen, maai? om me» hen , zonder dat zy er eens erg in hadden, over iets; nuttigs te praaten ; en ftak hen wel eens een fooir • tje in de hand. Hy kon dan zo tegen een jong borsje zeggen; Zie eens, mantje , daar heb ju „ nu die fpyker krom geflagen; nu wil je hein weer recht maaken, dat is braaf; wan} men ,, moet altoos zyne misdagen willen verbeteren; ,, maar zou het niet veel beter geweest zyn,. hv. ,, dien gy hem niet krom geflagen iiadt'? nu. moet; „ je dubbeld werk doen,, en je loopt nog gevaar ,, om hem te breeken, en nooit zul je er toch dc moet uitkrygen, doe watje wilt. Leet ,, daar uit, u voor het beginzel der zonde te • wagtcn. Het berouw is. wei een fikfen hamer; , maar beter was het, dien niet noodig te „ hebben." En dat kon die Jan Klaaz Schaap,, 4an zo mooi toepasfeu; en die platjes hndden. A 3. daii  6 BRIEVEN VAN dan ooren te weinig; dat heel wel te begrypen is, Eene der redenen, waarom ik u zo hartclyk toegeneegen ben, is ook deeze; gy hebt geen ziertje Geestelyke verwaandheid; gy beweert nooit, dat alle Zcdelyke en Godsdienstige kennis door de Dominees alleen in de menfcbelyke zielen moet gebragt worden, — Wel, het zou er dan allerliefst uitzien met onze fchamele gemeente, Veele Leeraars zyn te geleerd, en veele zyn te gek, om onze gemcene lieden van nut te zyn. Wat hamer, zy hebben niet eens kennis van gemecne lui's verfijnd. Zy fpreeken tot onkundigen , als die waar voor Jezus zyne Berg-predikatien deedt, niet op dien toon, maar zo als Pauius, myn groote vriend, de Apostel, fprak voor de fchrandcre en doorkundige Atbenienfers, Zo dit evenwel ook geen gebrek aan gezond oordeel uitbrengt, dan weet ik niet, wat ik cr uit opmaaken moet, Het is al een heel kunstje, om tot het volk aftedaalen, en niet beneden den fatfbenlyken man , die in 't openbaar fprcekt, te verzakken. Onkundigelieden voor domme beesten uit te kryten, om dat zy ftaan , of het te Keulen donderde, wanneer zy voor 't eerst van hun leven iet, dat wat zeggen wil, van hun Geloof' honren; en dat nog, als 't je blieft, in fehoolfche frafen; is, naar ik het befchouw, verdrommeid gemeen, Wel myn goede Vriend, Dominé Sm.it, Z;oudt gy, indien gy of deboe»  ABRAHAM BLANKAART. 7 boeren boven het hoofd fpraakt, of door een ccnzelvigen dreun in ftaap flurde, kwalyk kunnen neemen, dat gy , of voor ftoelen en banken , of voor een duttende kudde fpraakt ? Nu luisteren zy als vinken; wel, ik heb het immers zelfbygewoont in uw Kerk, — als vinken! — een toöffled lummel of wat uitgezonderd; want men vindt overal, God betert ,menfchen , die er maar geen erg in fchyuen te hebben, waar zy eens naar toe zullen verhuizen ; 't is of zy denken, die dan leeft, die dan zorgt. Hadden zy dan zo bysterongelyk , ofzoudt gy, met recht, hun voor ongodsdienftige menfehen uitmaaken, zo zy in dit geval ftil te huis blcevcn , en voor Vrouw en Kinderen een kapittel of wat in Gods reine lieve woord la zen ? Dan waart gy hen immers tot een luidend metaal, wil ik fpreeken , geworden; en dat was hun fchuld niet. Wel, men wil kundige Leden hebben; bcstig! ik ook: maar laat elk in zyn vaken naar zyn tyd, vermogen en verftand, kundig zyn. Ik moet van geen Ambagtsman zo veel eifchen, als van een Rentenier, of ik kryg niets. Gelooft gy niet, Dominé Smit, dat, om het zo eens te zeggen, de Cipier en zyn Vrouw — uit het Boek der" Handelingen der Apostelen meen ik; en niet uit onze Stads en Volks gevangenhuizen ; want daar durf ik niet voor inftaan; vooral, zo zy naar dien Lelykert geleken, die zo mooitjes door Mevrouw de Groot — ja, dat was eerst een flink van een A 4 Wyf,  8 BRIEVEN VAN . Wyf, dat beloof ik je! - van den Huig gelfgt werd, dat ik er nu nog wel hartig om kan zitten lachen* Nu, wat wilde ik daar zeggen ? . . hum ' Innn, hum, ach. . . ja[ Van den Cipier en zyn Vrouw; gelooft gy niet, dat deeze twee menfehen f kunciiS als een Christen Cipier en zyn Vrouw noocUg hadden te zyn, om God met dege-' lykheid te dienen? Maar ik twyffeL er heel hard aan , of zy wel een dugtig Philofophisch bewys, dat wat zeggen wil, zouden hebben kunnen geeven voor Gods beftaan; om nu niet van andere dingen te fpreeken ; en evenwel, Petrus nam hetzonaauw' met; hy nam genoegen in hun geloof. — Gelooft gy in den Heere Jezus Christus, dan zult gy zr.lig worden, gy en uw huis? Wel., zie eens aan, daar op neemt myn groote Vriend, Paulus, Apostel. Paulus, hun allen aan tot Christenen; en hywas evenwel veel te. gemoedelyken man , om er , omtrent rylyen en aanzienelyken, zo wat de handigere ligten. Zo dat myne zalige Moeder had. gelyk , als zy zcide : dat Jan Klaaz Schaap een gemoedelyk volk-' preeker in zyn tyd. was. Wat. is er een water om' vuil, en een hooi om over den balk geraakt; en wat is er een tyd'tzoekgebragt, om de gcb'rcklykheid,, ongenoegzaamheid, de iedelheid, en de Ijcdrieglykheid. der. Waereld aantctoonen: Ik heb daar niets tegen , dat wat zeggen wil; ik ben er wel, oven Wat. is er evenwel een gruwhyke hoop m  ABRAHAM BLANK AART. £ geleerdheid om uitgeftalt; oude en nieuwe tyden hebben hunne bewyzen moeten opdokken, om de menfchen met duim en vinger in te fehcrpen, iet *t welk zy alledaag ondervinden. Er is maar eene bedenking, die ik er tegen inbreng; én, dewyl ik flu met u in uw Tuinhuis zit te praaten, zal ik u die maar zeggen; is zy niets te beduiden, dan laat ik haar vaaren , en denk , dat was daar mis , man ; die bedenking is geen oortje waard. Hoor. ze evenwel, om dat wy er nu toch over fpraken. Als men zulke groote en vergehaalde bcwyzen voortbrengt voor iets , dat men alle oogcnblik zelf gewaar wordt; dan , dunkt my, komen twyffeling en ongeloof; de menfchen {tellen zich in'thoofd, dat iet wel moeüyk te bevatten moet zyn , waar. omtrent men zich zo veele moeite geeft; en zy haaien zwaarigheeden in het hoofd, daar zy nooit aan zouden gedagt hebben. Zo dat, ik hou er niet van, dat men , als de Zon werkelyk fchynt, eene redenroering houdt, om dat te gaan bcwyzen. Wie was dat ook, Dominé, die om te bcwyzen tegen een wyshoofd, die ontkende, dat er beweegingis, maar heen en weer wandelde ? deed hy met zynbeenen toen niet alles op eens af ? Potfig wist Jan Klaaz Schaap dit zyne buuren te beduiden. Ei lieve, iaat ik u het Rympje zelf maar eens voorleezen! Myn rader kogt eens eene Kaas; E» zogt wat. naar een keurig aas ; A 5 H?  !° BRIEVEN VAN Hy vendt er een , die w*s vry geel > Hy dogt, zy zou ook wcezen êel."' Het wyf, die haar verkaopen zou, Hem wel een ander geeven wou ; Maar Vader koos het geele vet, Des nam hy 't geele kaasje met, En bragi het V huis; maar ! toen men 't at , Toen zei men : ,, Wel, wat kaas is dat! ,, De Kaas is bystcr droog en zout, „ Zy hebben hem niet goed gefchouwt : De IVaereld, met haar bly geraas , Is even als die geele kaas. " ■ Zie, dat verftonden alle Boeren, die ooit Kaas gegeeten hadden, en buurman Jan Klaaz Schaap had het genoegen van te zien, dat zy hem gelyk moesten geeven; als zy des avonds op de bierbank zaten , ondervonden zy wel; Ons fchreeuwen tieren en geraas, Is even als die geele kaas. Gy begrypt wel, Domind, dat ik niet begeer, dat men op den ftoel van drooge geele kaas zal fpreeken , zo min als van todden en vodden van eigen gerechtigheid; van dc fieutels op dc kist te leggen , en diergelyken hondsvotteryen , daar een deeg Chrisrcnmensch zich, al was hy Jobs weergac, Satans boos over moet maaken; maar men moest  ABRAHAM BLANKAART. I ï moest evenwel zo fpreeken , dat het Volk wist, waar het op neer zou komen. Hoor, hadt men de menfchen zo eenvoudig op God, als op de Zon geweezen , wanneer men wil aantoonen, dat zy fchynt, terwyl het licht overal doordringt; men zou veel minder geleerde bewyzen voor het beT daan van God behoeven, en dc geleerde hovaardy zou een wecrgaazc neus haaien, als zy zag, dat niemand met haar Spinnewebbcry gediendwas. En ook de bewyzen daar voor zyn wel eens veel duisterer, dan het geen beweczen wordt. Laatcn zy Euangclifche gelykenisfen prediken, en dan gemoedelyk zyn in het voordellen; dat zal wat afdoen. In alle Gemeentens, daar zo geleerd wordt, heeft men de kundigftc Leden. Waar veelen hebben deeze gewoonte niet, van welke ik, Abraham Blankaart), met Paulus zeg — (fchoon ik niets met Paulus gelyk heb, dat ik een oud man, en een groot Zondaar ben,) — dat zy vyanden des èruisfes, en zoekers van isd'ele ecre zyn. Maar ik moet weer my zien te herinneren, wat ik cigenlyk aan u fchryven wilde; want, als ik zo door het een of ander woord, opeen onderwerp, 't welk my van belang fchynt, kom; wel,, dan word ik zo warm daar op, dat ik daar eerst het myne van moet zeggen, al zou ik o,.k een heelen dag te rug moeten pagaaijen, om weer op myn eerden weg te komen, waar van ik afging, tan, dat zo eens, voor ik het vergat, aftcdeen. Dit  12 BRIEVEN VAN Dit maakt, geloof ik, dat mync brieven niet heel plaifierig leezen; doch dat zeit niet, "Santje; ik moet daar niet in gehinderd worden, en kan hc\ ook niet helpen. Ik wilde u dan eigenlyk verbaalen, dat ik giste, ten by myne lieve Spurtje een groot gedeelte vaij den dag doorbragt; en er de vreugd by de Jonge gastjes ten besten gaf. Zy maakten het evenwel zo druk, dat ik eindelyk bly wierd, (hoewel de kinderen niets onbetaarnlyks deeden,) dat er iets tusfchen beiden kwam, waardoor zy aflieten. Er fcheldc een Boerenknaapje aan het, onderhuis; al de kinderen naar de raamen. Moeder was bezig met iets in een kast of bureau te leggen. De knaap had, iq een zindelyk mantje, fneeuwitte paasch eijers , en daar op Jagen juist zo veel aartige kroontjes van palm en vroege bloemtjes, ah er kinderen in dit huis zyn. De Knegt vroeg: „ van wie dit kwam?" — Woont myn Heer Hendrik Edeling hier niet? „ Ja, jongje. " ; Ban moet ik hier zyn, want myn Vader heeft my tot hier aan de deur gebragt, en zal V wel weeten. De Knegt naar binnen met dc korf; de Jongen riep hem na: Mevrouw zal V wel weeten , van wie dit komt? En ging aan den haal, zo gaauw hy kon. ■ Nu moet je weeten, dat Hendrik, al kng voer hy met Saartje getrouwd was , eens een liefTüinmeisje met een Boerenknegt inftaat fteide , on hun ei-  Abraham blankaart. 13 eigen huishouden te beginnen , en uittetrouwen , dYt by gebrek van een beetje Geld was agtergebleeven ! En Édeling gaf te kennen, toen wy hier over fpraken , dat hy aan die lieden, en aan hun 'Ouders grootelyk verpligt was; en dat de Moeder van het kleine Boertje nooit dan met byzondere geneegenheid door hem en zyn Vrouw bedagt wierdt. Zy zyn nu door vlyt en Gods zegen in goeden doen, en hebben een grootc moezery, en meen ik, een halfdouzynkinderen — die ik zeker eens met onzen jan Edeiing den Jongen ga bezoeken. Van die lieden, .zei Saartje, zyn vast deeze zo fierlyk opgefchiktc mand met Eijers; en zy was er zo mee verheerlykt, dat de Keukenmeid aanftonds orde kreeg, om een halfvyf eh twintig Eijers tot kamperfteür te kooken; hoewel de tafel gedekt, en er de gewoone vyf fchotels op gedragen wierden ; tot het kleinfte Jongetje moest een vierde partje proeven, hoewel Mama anders dit geen kinderkost noemt, en de vyf kroontjes wierden naast elkander op de Secretaire gezet. Wat ér agter zit, weet ik niet; maarzo even heb ik het Vrouwtje in haar Mans arm verrascht: en hy had ook traanen in zyne oögéii. Dit is voor de èeriic maal, dat ik eenige zo verregaande gemeenzaamheid tusfehen hen befpeurd heb : Wat is dat mooi en voorzichtig! want denk , dat het Vader en Moeder van vyf kostelyke kinderen zyn. Toen ik 's avonds thuis kwam, zat ik zo al in  Ï4 BRIEVEN VAN in my zelf my te vernibbclen, in» de overdenking, hoe dankbaar en hoe beusch dit Tuiniers paar zich betoonde; en ik bad onzen lieven God, dat hy toch zulke deegelyke menfchen zegende; die zo dankbaar zyn omtrent aardfche weldoenders, zullen het zeker ook omtrent God zyn; dat kan niet misfen. En tenvyl ik, als my iet fterk aandoet , lang overweeg; vooral, als het de menfchen eer doet, zo fchoot my te binnen, hoe algemeen de kïagten zyn over ondankbaarheid; en wel meest uit den mond van fchrokken, Vrekken en fóo'rtgelyk 'Varkenvolk. En ik heb ee'n dit en datzen hekel aan die Bangkykers, die eeuwig en erflyk hunne Broeders verklaagen. Ik ftudeer niet veel in de Profeeten, om dat ik niet genoeg voorbereid ben, om hun te Verftaan; dan voor zo verre zy door een eenvoudig man verdaan kunnen worden , en dan zie ik zelf wel, dat er overfchoone plaatzen in voorkomen. Maar daar heb je den Profeet Jeremia, en die man had wel zeer veel reden, om over de ondeugende Jooden , zyne tydgenooten , te klaagen; en nochtans wat zeit de vroome man , is hy ondankbaar tegen den lieven God, narrig tegen zyne medeburgers, knorrig tegen elk , die hem ontmoet! Verbeeld hy zich, dat hy, en zyne dienstmeid, de Priester en de Voorzanger, de eenige waaré vroomen zyn? 't Lykc er niet na ! Die klaagt, (zegt hy,) klaagt over zyn eigen zonde. Maaide vrienden begrypen het nu anders: een ieder klaagt over  ABRAHAM BLANKAART. 15 over een anders zonden, eu dat zo in 't lange en breede, dat het aan hem zelf niet toe komen kan. Ik heb ook nog al, zou ik hoopcn, hier en daar eens welgedaan. God bewaare my, dat ik dat aan de groote klok zou hangen; maar in uw Tuinhuis , myn lieve Dominé, mag ik het u wel eens inluisteren ? _ gedaan, en ik heb wel veele losfe onbedagten, maar geene waarlyk ondankbaaren aangetroffen : doch als men eens nagaat, hoe beroerd men veelal weldoet, dan begryp ik het heele ftuk. 't Zyn leugenaars , die zeggen, dat ondankbaarheid in den mensch ligt; wat zou het! maar wierd er wat met oordeel, en op eene hupfche wys welgedaan , men zou zoveel ondankbaaren niet vinden. Ik heb geen kniezige natuur over my, en ik kan om de hagel niet dulden, dat een man over alle voorvalletjes ftaat te grynen , als een zot, als een ezel. Neen: ik kan , zonder fomwyl eens uit te fchaateren, niet nadenken, wat de menfchen al weldaaden noemen! Daaden van klinkklaar eigenbelang , waarin zy zo weinig het nut van anderen bedoelen , als ik in deezen brief bedoel de Groenlanders te bekeeren, ( en dat zeker is geen 't minst van myn gedagten) moeten erkend; daaden, waar uit anderen, par bricoï, eenig nut of voordeel krygen, moeten met groote diensten beloond worden. Een ouwe kennis van my, op een groot Dorp hier omftreeks, die ryk is, in kinderen, en in kinds kinderen \ en zelf altoos wat mankeert, zo dat  16" BRIEVEN V A 8 dat niemand meer belang heeft dan hy, om daar' een bekwaam Doctor te hebben. *Wat wil het geval ? Hy hoort, dat er in eene buitenllad een zeer bekwaam pcrfoon is , die in Genees-en Heelkunde beiden uitmunt, en die daar eenige plaatfelykeonaangenaamheden heeft. Die man lykt hem , want Buiten vindt men Kwakzalvers genoeg, maar dat is het al, en de minfle menfchen fterven daarhunnen naUiurlyken dood, zo zy in hunne handen vallen. Hy noodigt dien bekwamen man herwaards ; hy maakt dit goed nieuws alle de voornaamc inwoouers bekend; de Doctor komt ook, doet wonderen; 't is of de dood hem niet ftaan durft: bykans red hy allen, die hem gebruiken. Hy wordt weder een geacht en gegoed man. Myn oude kennis legt overal eer in met zynen Doctor, dien hy hier naar toegebragt heeft; maar is hy daar mede voldaan? Wel neen hy; hoewel hy in deezen alleen zyn eigen en zyner families welzyn bedoelt, misfehien niet eens aan den Doctor zou gedagt hebben, was hy niet zelf Caduc , en ftarnvader van zo veele huisgezinnen geweest, zo eischt hy echter, dat allen, ryk en arm, groot en geringen , hem bedanken, hem ontzien; Ja de Doctor zelf , — heb je nu ooit Hommer beleefd — de Doctor zelf, moet het voor lief ncemen, al wat hem grilligs invalt; en vermids de laatfte een groot man met groote gebreken is , bedankt die heel hartelyk daar voor; ja zyn hoofd ftaat er niet in 't mm-  A B «. A fï A Hl B L A rt K A ART. ïf fte 'naar, om verwytingen of önbefeheidenhcderi te verdraagem Nü wordt hy Voor een ondarikbaarèn uitgemaakt > die zynén weldoener, die hem tot ■een man gemaakt 'heeft, vergeet. Zou men zo een Govert Grim niet eens mogen vraagert: ,', Wel, man; durft gy loön vergen voor gunsfeii» dié , j gy u en de uwen bezorgd hebt ? Die uw Doc■ti tor gébruikt $ móet ü, en de Döctor móet u , j ook nog voor de patiënten bedanken; daar en. Doctor en patiënten maar toevallig deelen in dé weldaadeh, die zy genieten. En dan zou het ■ti nog te bezien liaan , of u niet meer aan zo eeri ■,i bekwaam man, dan dien aan u, en uw heelè ■ti geflagt gelegen Ui" —— Zo dat, Domme" , het is om te lachen 3 waarvoor de menfchen al willen bedankt, geëerd en gevleid zyn! Die van zulke. Ezels, by ongeluk, iéts gehiet, is verpligt zich alles te laatert Welgevallen; moet dé echoj mbet de zot van myh Héér zyn, als die dat iii den kop krygt; Gaat dat niet ? — al weer een ondankbaaren ! Ik heb eert buurman ^ maar ik ben zo boos op hem, dat ik hem altoos onbeleefd behandel, en my zelf wel efeh toffid zou geeven, als ik vcrgeeten heb myn hoed |pet afteiiéemen, zo als ik gewdon bén voor al myne buüren, en buufs buuren; Zié, Dominé, dat is een Satan van eert Woekeraar; Ik heb daaf nog hiét larig wéér dit fraaije ftukjé Van gchöörd! Je moet dah wéetén ^ Smitje, dat hy aart een paar' jonge Luidjes ëeri  l8 fe R I É V E N VAM duizend gulden, om iets te beginnen , tegen (teg percent uitzette. Die goeije menfchen winnen * met nngt en dag te flooven , en zich nauwlyks hefr iioodige in genoegzaame maate te gunnen, hun brood; en om toch altoos op zyli tyd de intrest te kunnen voldoen. Zo 1'ukkelcn zy eenige jaaren Voort; er komen onderwyl kinderen, en met die den zegen , Wil ik fpreeken. Naauwlyks komt er een goed fchabbctjc aan 't lyf, en zien de kleinen er niet als Landloopertjes uit; daar wordt eens by eene enkele gcbgcnhcid , als 't Vrouwtje jaarig is a of zo ) een Flesje Wyn gekogt, en met Vreugd ouder hun allen gedronken, of die vervloekte en verdoemde vrek hoor, Dominé, dat moet gy my niet kwalyk rteemen, dat viel er zo uit, en het was hartelyk gemeend ook 1 durft in zyn oud harsfenvat haaLrt $ daf hy de oorzaak van dit alles is, eh dat het hecle huisgezin hem dankbaar zyn moet. Ja, hy durft nog fchrollen, ——■ evenwel niet dat Abraham Blankaart het hoort, of die zou hem eens zo haryen, dat onze lieven. lieer er zyn plaifir aan zien zou: ,, Dat is n alles doof myn geld; ik heb die lui, die met i, niets begonnen, er met de\jhairen doorgefleept. 5 , En nu, als zy my myn intrest betaald hebben ,  34 BRIEVEN VAN uitzicht is, en zo dra zy ontgroent en Officianten zyn, haaien zy op anderen al hunne fchade weerin: want een laage hond wreekt altoos aan zulken, die niet weer durven hyten, den, hoon, dien hy kruipend verdroeg. Maar daar zyn onze recht Vaderlandfche jongens niet toegemaakt: dan liever de Valreep op, of voor de fchaafbank; en daarben ik recht wel over. Ik zal nooit ontkennen, dat de Mennonitcn hunne Leer der Goede werken taamlyk wel bekeven ; dat er in Holland, en vooral te Amfleldam, veel gegeeven wordt; want over het oogmerk praat ik nu niet eens; of van het beginzel, dat cigenlyk een werk, een daad goed maakt. Ik merk alleen , dat er fchrikkelyk veel geld in Holland en onder die Gezinte is. Een paar Ryers is immers voorzulke menfchen, als of een Burger in de Buitenlieden een zesthalf geeft. En ook de lof is toch zoet: die heeft zo veel, die zo veel gegeeven , by deeze of die geleegenheid; terwyl ondertusfehen de. gift, hoe groot op zich zelf, niet noemenswaardig is, met betrekking tot de fchatten van de. geefflcr of geever. Als ik met myn Saartje daar zo. over praat, zeit het VroUWtj'e dikwyls: allemaal menfchen, Papaatje! Zo dat ik maar zeggen wil, dat er op Hukken na zo veel ondankbaaxe menfchen niet zyn, als men fchreeuwt; en dat al dat wêe roepen over ondankbaarheid, gelyk Haat met dat geknor en geklaag  ABRAHAM BLANKAART, 3$ klaag over de groote zedeloosheid onzer tyden, boven alle voorige. Wat toonen deeze Kraaijers anders, dan hunne eige onkunde van menfchen en zaaken , om er geen erger oorzaak van opteIpooren, Ik heb dit altoos wel meer of min vermoed, maar zedert ik niet veel anders te doen heb , dan leezen, ben ik er van verzeekerd, dat deeze eeuw piet; by uitftck flegter- of gekker is , dan de voortgen, 't Is al oud lood om oud yzer; met de modes , de gebruiken , de vermaaken, de gebreken , de ondeugden, Ik kan er dan ook recht nydig over worden , dat men onbefchaamd durft beweeren , dat de Waereld, die onze lieve Heer door de Zondvloed verdelgd heeft, beter was dan die,, die wy bewoonen; en dat de met vuurverbrande Steden beter waren dan de Stad van Amfteldam, Als ik dit zo aanhoor , kan ik my niet onthouden , om by my zelf te zitten denken: ,, Wel, „ rvlan, ik geloof, dat gy zeer gaarn in de plaats 3, van den Profeet Jonas zoudt geweest zyn; zo. M een beroep naar Ninivc, zou een recht God>s delyk beroep geweest zyn» vast hadt gy het „ in de vrceze des Heeren aangenomm; al kreet aJ de gemeinte, die gy verliet, zich tot water! „ Zo een verdervend oordeel over eene zo mag„ tige Stad te gaap uitfpreeken, zou fchoon je ^ zaak geweest zyn! " Ik zeg dat niet op u, myn goede Dominé, en B 5, op  \6 BRIEVEN VAN Op die braave lieden , die u gelyk zyn 5 die hebben veel meer van den gcedaartigen Abraham: en zouden ook op hun aangeziehte vallen, om genade en vergeeving , om tyd van bekeering voor den armen Zondaar te bidden ; want zy zyn gedagtig, dat de zonde ons, wil ik fpreeken , ligtelyk omringt, en dat God niet eens gediend is met de dood des Zondaars , maar wil, dat hy wys worde en gelukkig leeve. o De goede Hemelfche Vader heeft wat meer fmaak in deeze milde bermhartige gcmoedsgcftalte, dan in die norfche Rekels, die nooit eens recht te vreden zyn, dan als er. wat te vloeken , en te verderven valt. Zo dat al die deugden , en dat naauw gezet geknor, waarvan men zo veel, fnapt, en waar over zo veel water wordt yuil gemaakt, meest al op Laari uitkomt; 't is leeg. kaf, dat door de zeef valt. Stille weldaadigheid „ huisfelyke deugden , naauwgezet omtrent ons zelf, zachtmoedig omtrent anderen, veel vergeeven, veel liefhebben, ootmoedig zyn, nuttig bezig zyn, altoos dankbaar zyn; daar hoor ik, je, dit is het wsare; wat daar buiten omgaat, is fut; krank werkje. Zie, zo waren mync gedagten omtrent, toen ik de dankbaarheid der Zenders van de Eijers' na dagt. Mogelyk geeft zo een welmeerend klosfige brief, u aanleiding tot dc eene of andere goede Predicatie. Ik ben al dubbeld te vreden, als ik «p Gods lieve Waerqld, en in zyn Geestlyk ryk,  ABRAHAM BLAN.KA ART* lft zo te fpreeken, maar een arme floof van een Bergwerker ben, en muwe Ertzklompen uit den grond fjouw; anderen mogen die fmelten, gieten en bewerken. Het hoofd kan toch tot den Voet niet; zeggen , ik heb u niet van nooden. Leegloopen kan ik niet; ik moet ook zo nu en dan eens een (teen of wat bydraagen ? al is het dan niet van: Marmer of van Portland , als het maar nut vooe 't gebouw is. Benoemt de Opperbouwmeester, hier, of hier namaals , Abraham Blankaart tot iets yan meer gewigt ? Zyn Dienaar is hier. Zo niet? ook wel. Ik zal my altoos genoeg vereerd achten , en maar oppasfen , om dat werk , dat hier voor myne rekening komt, met glansch af te maakcn. Wy kunnen immers onmooglyk allemaal opperbaazen zyn *, en men heeft aan Gods groote huis zo wel kalk en fpykers, als fnywerk en mahoniehout noodig : ó myn goeije Dominé, ik wil zo gaarn dienstbaar zyn, aan het algemeen. nut. Ik moet. ook eens zien, of ik door Edeling 'er niet agter kan komen, waar die Warmoefier ergens in de Waereld woont. En ik hoop , dat onze Vriendinne Styntje dan in ftaat zyn.zal, om my daar te vergezellen: maar de vroome ziel begint fterk af te neemen. Dit weet ik in voorraad , dat het heele gcfchikte dankbaare menfchen zyn, en, zo als onze vroome Vriendin zegt, op zyn minst voorbereid om hooger geluk te kunnen deel- ag^  *8 BRIEVEN VAN agtig worden. Ik weet zo gaarn, wie of ik menfchelyker wys zo al in den Hemel zal kunnen aantreffen, en daarom maak ik nog dagelyks kennis met braave menfchen ; daar boven eens uit alle Staaten, Rangen, Volken en Jaaren Lieden te ontmoeten , die het wel hebben, zal het nog zaliger maaken. Ieder zal daar het zyne zeggen, zonder in elkanders woorden te vallen; en, 20 als het gaat, dat de een niet weet, weet de ander. Nu is myn brief ten einde. Groet hartelyk de Pastoorfche voor Uw beider Vriend, ABRAHAM BLANKAART. VIER-  ABRAHAM BLANKAART.' * VIER- en- TWINTIGSTE BRIE F. Dc Heer abraham bL ankaar t aan den Heel cornelis edeling. \Dewyl de goede Man op de Inleiding van eenen Brief, door zyn vrolyken Vriendhem gefchreeven , doelt, hebben wy, ten plaiziere van onze Lee* zers, die inltiding afgefchreeven, Zy behelst het volgende:] ""^P^'el, myn goede, allerbest best Vader Blank* aart, hoe ongaarn ik ook buitens huis ben, en van dat lief Wyfje, 't welk ik genoegzaam geheel en al door uwe bezorging magtig wierd; eene Weldaad , die ik , trouwens zy ook niet, al wil zy het my niet toeftaan , immer zoude weeten te Vergelden ; • zou ik evenwel kunnen bcfluiten , om nu en dan eens een reisje te meer te doen , dat my, om myne zaaken, nu nog al eens voorkomt , eeuig en alleen, om brieven van u te kunnen ontfangen. Ik moet met Saartje eens overleggen, of ik niet op het voorbeeld van groote hanfen (en dat al zit jk op myn kamer gefpykerd,) kan laaten advertee- ren; Amfterdam den Juny, de alom be- ruch-  ff BRIEVEN VAN, ,, ruchte Advocaat, en Burger deezer Stad, is voorneemen.s, om, aanftaancfe Maandag, de >eis aan te nccmen op Haarlem, van daar op Leiden, van Leiden op'sHage, alwaar alreeds preparaties in zyn eigen kamer, in het Loge- ment gemaakt worden; om aldaar debrie- £ ven en Buiteiilandfche Correspondentien direct te kunnen ontfangen, en met zyne advizen te dienen, zonder eenige delai", enz. Al die binnen enbuitenlandfehe Correspondenten zouden echter niets anders beteekenen, dan den Heer Blankaart; en de hccle Advertentie zyn ingefteld, om brieyen van dien lieren ouden Heer te ontfangen. * . * Wel, Broerlief, je bent toch in al je leven en, bedryf een flimmeBol! Altoos, altoos weet gy uw oogmerk te bereiken. Je weet wel, dat Abraham Blankaart geweldig gröotsch is op de gunst van jonge -lieden ? Daarom weet gy mync eigenliefde zóL aan uw fnoer te krygen. — Ik merk je, Keesje ! Nu , dat zy zo ; als gy zo ellendig gezet zyt op een brief van een oud eenvoudig man , moet ik denken , dat gy er meer in vindt dan ik zelf; maar blyf evenwel thuis 5 en by uw Vrouw en kinderen, ik zal my dan verbeelden, dat gy in den Daag, èf waar ook, zyt; en dat, al zie ik u in uw kamer  ABRAtlAM BiANKA AÜt. 3* aan 't fchryven. Voor ik dit vergeet, daar fchiet my iets in, dat my altoos deed lachen. In myn jongen tyd heb ik een Italiaansch Schilder gekend , die zo zeer van alle onze geestige lieden, om zyne grappen en loopjes, bemind was, als by kenners van kunst om zyne bekwaamheden: maar deezé vrienden ontftoolen dien man zo veel tyd met bezoeken , dat hy er eindelyk iet op uitvondt. Hy woonde in een ledig huis, met een ouwe huishoudftcr, die even weinig Hollandsch als Arabisch kost; hy veroverde een ouwerwetfche Italiaanfclre Vrouwenkaper , of Nagtmuts, van haar; als hy dan volftrekt geen bezoek wilde hebben , en het echter niet durfde afflaan, gaf hy aan dat oude vel orde , om niet open te doen , als et geJtheld, of geklopt wierdt. Hy ging voor den ezel zitten, en fchilderde. Dan wierdt er gefcheld , en hy klom tegen de glaazen op, en keek behendig , wie 't was; waren het zyne tyddieven, dan liet, Ly dit eens of twee maal herhaaleü, zette de vrouwen kaper op, ging nog een etage hooger, keek uit het venster, en vroeg met naar ftcm , wat of men begeerde. De ordinaire vraag was: naar myn Heer Piceini. -Waar op hy dan antwoordde in miferabcl liegt Hollands : Myn Heer Piceini is niette huis! deedt het venster toe , cn ging aan 't werk. Door dit grapje bleef hy meester van zyn tyd, en maakte niemand te onvriend. Somwyl, om tyd te winjaen, zat hy in voorraad, met die ouwe kalot op  §4 B tl i É V ÉN VAN o'p zyn kop, veïfitkkelyk te fchüderen. Zié, zie , aan U is zo een vertelling wel hefteed, hoe Wel zy voor u zo fmaaklyk niet zyn kan, als voor my, die my deezen grooten Man nog levendig, met die Italiaanfche Vrouwe Nagtmuts op , kan verbeelden ; want hy verhaalde aan zyne beste Vrienden dit kmgtje. Nu , dat daar gelaaten; als ik dan aan u wil fchryven, zal ik denken, myn Heer Edciing is niet thuis; en dat ga ik tèrftond doen. Het fpreekwoord zegt: oud by oud en jong by jong ; nu, dat is het eenige malle fpreekwoord niet! Wy zyn in zulke Vodden zo fyk als Crefus. De ganfche Wacrcld van God hangt in evemvigt door ltrVdighedcn, en daarom moeten oude lui en jonge lui elkander Verbeteren en Vervrolyken. Ik Zou nog wei eens willen weeten , welkeen Meffert Luim, of Govert Grim toch bedagt heeft, om de eene helft van het Menfchelyke geflagt onnut voor het andere te maakeu. Waarom plakt men toch een gezond niet koudkrimpig Welgehunleurd oud Man, ■— of oud Vrycr — altoos in het hoekje Van den haart? Stop daar Yzegrimmeh en fteenende grompotten; die zyn overal in den weg, en altoos kouwelyk eil narrig: zo dat ik maar zeggen wil, Kreelis Baas, dat gy heel Wel een Brief van my krygen kunt; vooral , om dat gy niet, dat zeggen wilt, hebt tegen myn min of meer Theologifchen draai, die er dikwyls in komt, en al*  abraham blankaart. 3$ uiteen ontftaat, om dat ik, tegen u gezegd, zo familiair met Gods lieve Woord ben, als gy mei uwe Claslique Autbcuren ; zonder dat men ü voor een pedanten Vent kan houden. Ik zal u dan maar eens iet gaan vertelleii, ért dat wel wat heel goed nieuws ; van de Bekeering , meen ik, en die my raakt. Maar niet van die van Nieuwkerk; weg, weg, die was my te ongeftuimig; hier was te veel van den luijen duivel ondergeraengd; neen, van eene Bekeering j die zo ftilletjes begonnen , en zo zagtjes voortgegaan , als overvloedig in goede werken is, als of zy door Johannes zelf, den vriendelyken Apostel, was uitgewerkt. Gelieft dan te weeten, dat ik daar zo Vati dé week eens in myn hoofd kreeg, om myne vroome Vriendin Styntje te gaan, bezoekenIk ging 'er zo al peinzend en overleggend naar toe; maar ongelukkig was zy uitgegaan; dus moest ik my met Tante Holland behelpen. Ik vroeg, toen ik in de Zydkamer trad, waar of de braave Vrouw heen was. ,, Wel, zei Tante, Myn Heef, die is ■5, een ziek huishouden gaan bezoeken, om'er Wat verkwikkelyks heen te brengen"'. — Dat doet •„ my deugd;" zei ik; en ik ging zitten. > „ Zanneke, zei ik, als de Heere komt, zal hy 5, Styntje niet alleen waakend , maar ook werkend ti vinden; maar kind , je moet je ook eens vertreeden, en in 't lieve Zonnetje wat wandelen, dat ii. peel. C » ia  §4 BRIEVEN VA 4Ö, is 7A gfóoild , én zo opwekken^, Meid." -— Da* }, doe ik mi dikwyls, zei zy, en gister ging ik ,, daar he'en , maar nu verkoos de Vriendinne te ,, gaan.'' Wat, mogt ik zo vrangen, lees je ,, daar;'1 en ik keek het boekje in. Ja, raad nü een week lang, en nog zult gy 't niet weetenJ JIet boekje van Bunjan? Neen! De JEoriifaaï ge* zogt en gezaligd? Neen! Wel dan, het Heilig Nietmetal ? Neen! Het geestelyk Hanenboek? Je ? Neen, toch niet! Kom 4 ik zal betje ma;ir zeggen: Moitlin, vrede der Zielen' fa, Juffrouw Hofland, vroeg ik, Weetje wel, ., 'dat dit uk het afgodischFrankryk komt, Kind? u wat hebt gy daar aan? " •— Dat doet er niet toe', zei zy', 't is een deugdzaam man , en ik f t lees- het met Veel fmaak, en nut voor myn ,, g^cst.'*— Denk eens', hoe ik opkeek. Deugd-, f'maak l ketterlchc woorden ; eertyds by Zanncke Contrabande". Voor Vrede in haar geest plagt zy zo barfg te zyn,- als ik eii alle menfchen, die hief ftaapel Zot zyn , Voor wroeging. En toen uwe Schoonzuster, onze Hendriks Vrouw, myn Saar*t\c , nog een" kleine kleuter waiS, zou zy zich, fflef Broer Benjamin, Zeker gaam by een Moulin gewarmd , of er V001' dien' Smulpaap een kostelyk keteltje ChoColaad op hebben gekookt, als op een recht kettei'sch Vuurtje«- Hoe het bykwam, Weetik niet; maar ik Wa# ïegt In eed luhxl s oitf haar over haare oude gekhe- des  Abraham ülankAart. §1 Heit eeris wat te kwellen. Daarom keek ik baar vry potfig aan, en nam (voor 't eerst van myn leven, behalven op de Bruiloft van Saartjes Moeder , want toen was ik veroordeeld , om haar opteleiden!) haare groote grove hand. — ,, Hoor, Meisje, zei ik , je ziet er waarlyk uit, om zin Ü aan je tekrygen; wel, al dat mizerige, dat ;, kwaadzappige, fchynt weg en verdwéencn. Jt word alle jaar jónger; indien dit zo wil, dan ;, zult gy over tien jaar te jong voor my weezen. Kom, kom, wy zouden nog al geen onknap paartje zyn." Dit deed haar regt goed aan haar ouwe vroome halt. Nü, zy wist wel, dat ik maar grapte ; zy nam het evenwel niet kwalyk, zó als zy in de regeering van den Smulpftap zon gedaan hebben. Hier op zweeg ik wat ftiï. Dit fpcet haar, want zy vroeg: ,, wel, myn Heer Blank aart, kunt gy met my ook nooit eenserns-, tig fpreeken? " — Dat ook deed my zeer; en, ik dagt, waarom zal ik brood voor vrienden fp'aafen? Ik zei dan: „ wél, myn ouwe kennis, hoe ;, benje zo geheel omgekeerd? Is dit onder Gods zegen zo allemaal Styntjes werk?"— ,,' Ja, zei ,, ze, myn Heer Blankaart, Styntje, mag ik zegff gen, heeft geplant, gy hebt natgemaakt, en ,, God heeft den wasdom gegeeven." Ja, ;, ja, Zaïineke, zei ik, Abraham Btankaari heeft wel ter deeg natgemaakt! de aarde w'aS niet fi hard , dat bmide nog al heen; zy hadt zo zeef' C 2 a geefr  %Ó BRIEVEN VAN fi trccii zagre daauw, als wel een degelyke zomer-' Hort vlaag noodig, verzeld van hagel, en bli-" xem en donder, om dat ness van infccten, die ,, ai het goede vernielden, weg te fpoelen, en te doodcn. Zie, meid, dat was je zaak ; en nu h kan de zagtc zon en een mooi meiregentje alles „ in order houden. Maar, Zanneke , daar Hond s, evenwel, als ik het zeggen zal, zo een lelyke ,, kwaaije boom in dien grond. Gierigheid, myn f'i fchaap!- die trok al het voedzel tot zich, en i, kon niet dan door een geweldig orcaan los gerukt worden. Wat Hondt hy nog langtefchud,, den op zyne halfgeicheurde wortels! Nu , die ,, hoorn is al uitgchoticn, en nu is 'er grond, om u er wat goeds op te zaaijen. Zie, myn Hoof, liet is niet anders : éénc booze drift bederft alles; vooral, als men dan fnaaken aantreft, die deeze verkeerde neiging voeden, en ten fraai,, Hen opdoen; want dan hebbert' wy, wil ik fprceken, vyanden van buiten, die onze vyanden ., van binnen alles overbrieven, en tot openbaare ,, mnitenmaakery verleiden. Maar komen diebui„ tenlandfche vyanden als vroome zedige Mensch„ jes, en met het kleed, of de mom, — al zo ,, je wilt, — van Godsdienst by ons, dan ,, fcliuiven gaan wy. Holland is in last, en het „ moet al een knap kérel zyn, die al dat gefpyjs aandurft, om het te vernestelen. Hoor, Zau.,, nckc, wy zyn nu onder vier 'oogcn ; ik zou dat zo  ABRAHAM BLANKAART- 37 1, zo niet zeggen , daar onze Vriendinne Styntje by is; hoewel ik 'er geen oogvol kwaad mede ,, bedoel,, wees daar gerust op, Maar, dit is er ook nog van: die verweekte Vrouwelyke Zielt» jes, als zy in de handen van zeker llag van effenkykende Schobbejakken vallen, gevoelen dan ,, zo, dat haare beftemming in het heilig Huwlyk ligt; terwyl zy met een zo een koddig denk» ,, beeld yan de Kuisheid hebben , dat geen Christen Mensch er hoofd of Haart aan kan vinden; en de ingefchapen natuurdriften-worden verplomoot en vergcestlykt tot eene, — hou je maar niet op! — tot eene onüchaamelyke liefde ! En „ je lui fyntjes wordt — zo beestig fentimenteei, als een half duizend Iioogduitfche Romans, onze zoete jonge onbedorvenfte Meisjes 't hart ,, hebben haar te maaken. ó Dat begryp ik ! Luiheid is de voorbercidfter; een lekker leven doet het zyne daar toe; en zo wordt men in eenen ,, zeer ■ zondigen graad gcestelyke Ligtekooijen , wyl dc flooven meenden, dat alles geestelyk ,, is, of geestelyk moet t'huis gebragt worden, ,, als er maar een deugeniet yan een tccraend hui,, chelaar het voorwerp van is". Zuster Hofland zweeg, en was waarlyk een weinig ontrust, wyl ik er zo oud agter was, ïït ging voort. ,, JyZanucke, zyt nooit een fehynheilige geweest, jy dagt wel te doen. Gierigheid was uw duivel, en daar gy onzen Lieven, lieer en Monfieuv  I 38 BP.IEYEN VAI^ ,, Satan te gelyk wilde dienen,, hoewel dat on-; mooglyk is, was God zo goed, dat hy tocHond, dat men u beftal, en zo arm als een, ,, Mier maakte, Toen gingen je opgcn open, ,, en nu ,zie je, dat het beter is weinig te heb,, ben , dan dat dc duivel u op 't laast nog in zyq ryk haalde; want dat loopt 'er op, Meid." ,, Maar, wyl wy nu toch daar over aan de praat zyn, zo moet je my eens vertellen, hoe ben je onder dat ondeugend volk vervallen? Je hccIe familie was zo recht Kerks-vroom ; en Saartjes Moeder gaf u zo een geheel ander voorbeeld, a, Je Vader was wel ftyf Gereformeerd en Kerks a, p.ok, maar zo ben ik opk, en evenwel een zo, geweldig vyand yan dit Varkenvolk , dat ik, als 9, er my een van verre tegenkomt, eenheele gragt om, en aan den haal ga, om hem toch te ont- «,, loopen, en geen haastig woord te zeggen. 3, Of hoe ben je 'er zo lang onder gebleevcnï Want het eerfte kan ik, als ik my bedenk, nagaan. Niet byzonder veel yerftand, geen de. minfte geoefendheid, veel zitten, veel ceten ^ veel KofJ'y en Thee drinken, nooit eens lachen, dat maakt zwaarmoedigheid; dan verveelt men zich zelf, en uit verveeling zucht men; want men is dan al reeds te lui, om iets, anders by „ de hand te neemen; dan ftelt men zich in 't hoofd, dat zuchten een tceken is van onzen ^ gelukftaat.i ó Daar zyn die hage^kindersgaauw. Air,  ABRAHAM BLANKAART, 3£ agter. Zo 'er dan wat te haaien is, pas op, hun is het Zieltje, Hoe minder verlland, des te beter tot hun oogmerk; en, Zanncke , dat had je toen juist niet te veel over; dit is een ,, excus , kind , voor je. " Er is ook eene fterke aantrekking tutfehen , uiterlyks overeenkomen; zo als van zuchten en grienen , en donkere fchabhen te draagen} 5> en tusfehen haare lange uitgerekte gezichten. Maar! a's je lui zotte kwezels, want erger fehat „ ik je lui niet, ziet, dat dit doorflecpen Volk op je zak loopt, en dat die wêe wêe roepers gepicis„ terde Graven zyn! en als zy by de Zusjes zitten te keuvelen, zo- week kunnen worden als „ een gebraden appel; en pmkoogen als ouwe Liefhebbers, wanneer zy een aartigMeiske zien voörby zwecven; dan, dunkt my, moest je lui evenwel -zien, dat de boel fout is; want '„ dat dit oncbr-istclyk of onmooglyk EuangcKfchc „ werken zyn kunnen; en de bccle rcmmel*óq van zulke uitverkorenen rids dc Combof uitj.ia-, gen; ch in al de Couranten tegen zulk ontuig laatcn waarfchuwen , om andere ccnvoudigeii te fpaareu, Wel, meid , heb je nooit gemerkt , dat uw Vriend Benjamin nooit zo diep zucht„ te, dan als hy A'n pens braaf gevuld had? dat hy nooit zo heevig en zo verduiveld zot lag te „ bidden, dan als hy in 't wynkeldertje geweest „ was, SUmpUamp was een looze feeks; die C 4 » weï:  4® BRIEVEN VAN 5, niet alleen met u , arm fchaap , maar zelf met; „ den gezalfden Broeder, den draak Hak. Ik durf wedden, om al wat zy u ontdooien hebben , „ dat zy Broeder zo fyn verlakt heeft, dat het de ,, pyne waard is. En Bregt! Nu, die wist zo. „ veel van Gods lieve reine Woord, als myn Snap, die daar levensgrootte bymyzit, van de s, his.to.rie der vier Heemskinderen." Toen had ik uitgepraat, en Juffrouw Hofland gaf my dit zeer befcheiden antwoord: ,, Wel, myn Heer Blankaart, wat zal ik zeg-, gen? Kent gy de waercld niet genoeg, om te ,. weeten , dat het voor den menseh heel zwaar valt, en vooral voor godsdienftigen , te moeten „ zeggen, ik ben omtrent mync Vrienden bedroi, gen? Ik was ook zo bang, dat ik my mogt be,, zondigen omtrent menfchen, die altoos van ,, het goede fpraken, en zo verbitterd waren tcgen de iedelheid en dwaasheden der waereld, 5) Ik dagt ook , menfchen , die zo godloos geveinsd; m zyn* zyn zulke monfters, dat men al meer ., gronda moet hebben, am hen hier van te ver-. „ denken, Ik zag wel eens., dat de Vrienden m wstf: tyHelykjes waren in het vlees.ch te bezors, gen 5 maar dan dagt ik, dat de booze my dit, ,, allegaar ingaf; ci\ ik beefde danig , als ik er iets. kwaads wm ailei, Ik dagt ook, dc ecuemensch, „ is. gKiager- in 't eeten dan de andere, en wie ü ?yne Vrienden de. bceten in den' mond % ï>. -Krc^-t *  ABRAHAM-BI, ANKAART. 4* „ Brcgt! ja, wat zal ik je van Brcgt zeggen, diq „ was eene oogendienster; en als zy dair haare „ dingetjes beredderd bad, kon zy zo zittenluisteren als een vink, en ftartc menigen traan on» der 't gebed; en dan dagt ik; in Christus i§ noch dienstbaare noch vrye. Nam zy eens een ,, mondje vol, dat merkte ik wel; maar zy zei, ,, dat zy danig met pyn in de maag gekweld ., was, en ik zei, dan is 't ook medicyn voor Bregtjc," — Togn fghaterde ik het uit. ,, Wel , Zanneke, zei ik, wat ben jy toch eveu„ wel een regte Sariblocm! Dat Volk heeft je ,, fchoon beredderd, en in jen Engelfchen dienst ,, gebragt! Doch dat is yoorby; en nu ben je ,, gezond naar ziel en lichaam," ,, En wat hen je aan de winst! zo cenebefchcrmende Leidsvrouw als onze Styntje, in plaats ,, van die blinde leidslieden, in plaats van ecnas^ furant onbehouwen hottentot van een Bregt,— 5, Apropos , waarom dronk dat opgeftopt zwyn Gods lieve regenwater niet voor haar maagpy,, nen? ■— Allemaal Iari,— Brcgt, een zedig jong Christinnetje, dat waardig is om zo eene Juffrouw Doorzicht tc dienen , en die er wel ah. 5, lcrliefst uitziet, zeg ik je." Zie, dus zat ik al te praaten, en Zanneke gaf my groot genoegen , toen zy my zeide : ,, dat zy „, geen droefheid meer in de waereld had, dan 4, over dc behandeling, omtrent onze Saartje ge, C J ,i hou,-»  42 BRIEVEN VAN houden." — ,, Daar, zei ik, heb je gelyk in; want jy hebt het Kind, zo veel in u was, in zyn bederf gejaagd , en er al heel gemeen behandeld; laaten loopen als een zottin — daar ben ik nog nydig om — als een zottin door de ,, Stad van Amftcldam; er niet half het noodige ,, gegeeven , eu met een woord, erger dan wild ,, vreemd behandeld." — En zei zy: wat heb ,, ik my ook bezondigd aan die vroome Mevrouw ,, Buigzaam; en die was. evenwel van den Ileere ,, uitverkooren, om al myne onvoorzigtig en kwaad? , beid icdcl, cn Saartje gelukkig te maaken ; want ,, dat zie ik heel duidelyk! " — ,, Ja, zei ik v Zanne, je bent altoos toch verduiveld kwaad-, fpreekend geweest; daar is nu immers die bravc Weduwe Willis , wat heb. je daar wel van ,, gelogen en veel kwaads verteld ! "— Nu, Zanneke zei ook: ,, dat dit altoos, een, doorn in 't ,, vleeschzoublyven."— „Dat mag geen kwaad ,. zei ik, als het je maar in den grond geneest; want anders, ach Ileere, wat heb, ik aan jou ,, doorn in 'tvleesch, wil ik fpreeken, Kind?" ,, Dit is 't niet al, myn Heer Blankaart; maar ,, als men alle oogenblikken wordt wel gedaan^ door iemand, die men zo (legt behandeld heeft, als ik myn Nicht BdeMng behandelde5 ars men. by elke verkwikkelyke beet, die men eet, moet , denken, dat komt van dat verongefykl Meisje\ dan zeg ik, moet man uitroepen : gy zyt rechc-  ABRAHAM BLANKAART. 43 ~, vaardiger dan ik! gy yergeUl my gqed voor L kwaad." — Toen begon zy te fchreijen. En hoewel ik al niets lelykcr weet, dan een oud Ier lyk wyf, dat zit te huilebalken, zo was ik zq met haar ziel in myn lchik, dat ik niet eens zag, hoe lelyk zy nu was; cn ook er was nu iets fat* l'ocnlykcf in haare droefheid ; iets, dat toch om de hagel niet in een Man vallen kan, of het wordt i!i hem laf. — Kom, kom, zei ik, nu moet „ je daar zo niet overkrytcn ; en je Nicht zou ,, dat niet begeeren. Geniet nu het goede, en zo lang jy leeft, zul jy als de Zuster van myn Vricnds Vrouw keven, dat het klinkt als een ,, klok." — En toen troostte ik haar weer wat, ,cn ik zei nog al heek goeije dingen, dagt my; en ik zei haar ook nog: ,, dat eigenwillige Godsdienst geen Godsdienst was, dat wat zeggen wil. je kent immers Saul wel, Zanneke , Ko„ ning Saul uit den Bybel?" — ,. Ja, zei zy, heelwel." — ,, Nu, akyd, die was ook alk man te wys, in zyne eigen o.ogen. Wat had hy 't op zyn lyf met brandoffers en öagtöffèrs, ,, tegen het bevel des Hccren, moet je weeten 5 . hy wou meer doen, dan recht toe recht aan, ,, Maar Samuel, de Profeet, zeidc hem maar, , zonder ycel Franfche Complmenten te maaken, dat hy zottelyk gedaan had. Wel, mpgt Saul ., zo denken, was het zp zottelyk, den Ileere zyne dankbaarheid door offerhanden te toonen* Vast  44- BRIEVEN VAN ,, Vast en zeker, zei Samuei, want het is tegen ., 't bevel des Hoeren ; en alle ongehoorzaamheid aan wyze geboden is zotheid. Ut hoop, myn s, Kind, dat gy, (en ik ook trouwens ,) dit nooit zullen vergeeten , en ons aan Koning Saul ,, ipiegelen, die van kwaad tot erger overlloeg, om dat hy zyn cige hoofd wilde volgen. En Samuel had hem evenwel zo emftig gezegd: ,, Gehoorzaamheid is beier dan êferhande ; zo als gy daarin Gods lieven Staatcn Bybel heel ,, onidandig leezen kunt," Toen zy my zo hoorde ieveren, zei zy: ,, Gy fpreekt net als on? ,, ze Vriendiune Styntje ; die dringt altoos aan op het werkend Christendom, cn om toch geen wet aan te neemen, dan van God : of ,, dat wy anders ons zelf dienen , en , al zyn onze daaden al goed voor anderen , evenwel ons niet beter maaken in ons zelf,"' Na nog wat gezceten te hebben, ging ik heen, cn was zo met het ouwe Geflagt in myn fehik , dat ik het niet zeggen kan. Digt by mynent, kwam ik myne goede Vriendinne Styntje net in 't gemoet. Het mensch was. zo goed niet, of ik fjouwde baar met my in huis; en toen vertelde ik alles, in 't lang en in 't breed, van onze Zanne. Zy fprak met zo veele genegenheid over haare huisgenoote, dat my de traanen over de oogeu liepen. — ,, Vriend Blankaart," zei zy, (en ik was in de verzoeking om myn hoed aftenecmen.,  ABRAHAM BLANKAART. 45 2o aandoenlyk zei zy dit,) wie weet, of onze Vriendinne niet voor een gcruimen tyd van onS ,, gcweeken is, om eeuwig met ons te kunnen zyn ? Ik moet menigmaal, als ik zo zie , hoe zy ftrydt tegen oude zonden, en oude verkeerd» heden, uit myn vol hart zeggen: Ileere, uw ,, woord is waarheid , ook ter myncr eigen be- ,, fchaaming; veele cerften zullen dc laatfte , en veele laatfte zullen dc eerfte zyn in uw Koningryk. „ Indien Juffrouw Hofland my ontvalt, dan zal ik „ zeer veel aan haar verliezen, cn ik bidde den Heerc , dat hy dit nog een wyl verhoede ; zy is my tot eene vriendelyke gezellinne, en tot ,, veel nut in royne al daaglyks aiheemende krag- 5 5 ten." Styntje verhaalde my ook nog iets, dat my magtig wel aanftondt. — ,, Juffrouw Hofland» , zei zc, zorgt door dc tweede of derde hand, voor eene verfchpqveling in onze buurt, cea voorkind van taamlyk welhebbende Winkeliers , „ doch dat door een lallen Vader aan dc Stief- moederlyke hardigheid wordt overgelaaten; en zy heeft alreeds heel veel daar voor uitgezui,, nigd, dat zy dan laat terhand Hellen by de naai» vrouw, (dunkt my,) daar dit ongelukkig meis„ je leert. En , zei Styntje, dat heeft zy zo bc- heudig gedaan, dat ik er deezen morgen eerst ,, recht agter gekomen ben." — Zo fprak Styntje, en vertrok in vreede. Ik  4ê B i i È v i Ij V a i) Ik met dat nieuws haar Saartjc,. — Saai-, zei ,, ik, nu nioog je wei eens een Menuetje vaft vreugd trahfen; myn kind; uw oude Tante is ,, thans wel iii deti grond geneezen, cn een recht ,, braaf inënsch; althans, het Haat op goeden ,, Voet," — Toen vertelde ik haar alles,5 cn Ook Van Tantes zorg, Voor dat ongelukkig Meisje: Wel Édcling! had gy haar toen gezien; zy zag er nog veel fchooncr uit, dan toeft zy de bruid was { En je weet, het was altoos een mooijc brunet, tnyit Saar ( dat is even zo veel. ) Vervolgens overleiden' wy, dat ik by dat Kinds Vader gaan zou , en zien, flat het Meisje by 0112c Styntje' inkwam ; dan zouden' de twee ouwe' zielen nog een aanfpraak hebben, en de Stiefmoer gecne gelegenheid; om' haar zo ysféfyk te vcr'zondïgcn' aan een zoet weerloos en Moederloos Meisje, dat eeri heel lief nibbéftje-' fchynt; cn Abraham Blankaart zal wel niaaken , dat er fplint i&i Wel, dat zöü ik geloö- vcn: Zie daar', Krchs Baas, heb je èen brief zo lang als cèn Lynbaah'; cn dat wel over een paar vroome Vrouwtjes; Zodoènde, zal uw trek naarbrie■ven van my wel wat in de bcenen zakken; en gy zult hét geld voor uwé advertisfementen kunnen fpaafcm Gy hadt niet gc'dagt, Vriend, dat1 ik u daar zo frisch beet zou genoomen hebben?' Nu, dat kan ik wel denken/ Evenwel, ik heb' altoos, als ik aan mynè vrienden fchryf, betoogd nicïk  ABRAHAM BLANKAAÜT; 4? merk, om huu in het eene of andere nuttig te zyn, E» je lui, jonge Heeren, jy inzonderheid, vrolyke Frans, zyn met alle uwe braafheid , en met alle uwe verzekertheid van den Christelyken Godsdienst ^ toch maar gereed , om alle naauwgezette vroomen met kleinachting te befchouwen, om dat je lui die verwart met fynen en huichelaaren. Jongen! dat moest je lui, zo waar, niet doen! want het is Verkeerd ; en val je dan niet zelf in de misdaad van" liefdeloos veroordeelen, die gy in andere zo danig afkeurt ? Ik wou ook Wel, knaapje , dat jy wat meer met Gods luwe woordophadt! Ik weet fomwylen niet* wat of ik aan je heb; Om toch de woorden vaa de Schriftuur niet te misbruiken, laat gy het gebruik ook geheel agten En op myn woord, je kunt ei' op af, daar Haan heele fchoone dingen !ri den Bybel, Keesje, die wel dc pyne waardig zyrt om ze te leezem Nu, denk daar eens aan! Op dit Huk Wou ik, daf gy met uw Broer Hendrik wat meer inftemde: Want, zo gy over het Woord denkt, gclyk hy', dan zou meii er ten minden op Vloeken, dat; het niet Waar was; Of denkt je misleiden , dat je nog in een PaapSch Land bent^daar gy uw Protcstantsch geloof wel op uwé kamer mogt laaten, als gy uitgiugt? Hoe is 't er mee ? Nu , groet uWe lieve verdienstelyke Vrouw, die maar veel te goed voor u is» — zou ik zeggen, in-  |8 BRIEVEN VAN indien ik niet wist, welk een braaf deugdzaam hart er onder alle uwe Hinken en kattenkwaad verborgen lag. Vergeef al deeze genomen vryheden aan een oud man , die het zo wel met u meent ^ en veele zyner vrolykfte uuren met u doorbrengt* Gy weet, hy biet ABRAHAM BLANKAART» Vyf.  abraham blankaart. 4? vyf-en-Twintigste brief. De Heer abraham blankaart aan Mevrouw * * * (onlangs getrouwd. ) lieve jonge vr0uw(*).1 "Veel geluks, koStelyk kind , met uw voltrok^ ken huwlyk. Wie zie zo; dat lykt er na: Zo komen de Meisjes tot haare beftemming; zo worden jjy iet, dat wat zeggen wil; zo blyft de waereld in ftand. Üw Vader heeft my gefchreeven, dat hy een recht oud Vadeflandfche Bruiloft gegeeven heeft, toen hy zyne Dogter zo naar zyn genoegen uittrouwde. Meisje, had ik dat geweeten, misfchien was ( * ) Dezee Jonge Vrouw, door Mevrouw Edeling, met die zy bekend is, gevraagd zynde: of zy ook befluiteri kon, zekeren brief, door den Heer Blankaart aan haar, volgens zyn zeggen, gefchreeven, by deeze verzaame» ling te voegen, hadt de beleeftheid , om daar een zin-< delyk Copy van te zenden: niet kunnende refolveeren, een gefchrift uit haare handen te geeven , daar zy zo veel van haar huisfelyk geluk aan verpligt bleef. Zy is dc fiogter van een der Kantoofvrienden des Overledene!^ ih eene onzer Buitenfteïkn. Ü. deel, D  go BRIEVEN VAN was ik ook om eeu kykje gekomen; want myn hart verdaagt er van, als ik nog aan onze ouwerwetzö Bruiloften denk. En ik heb dan vreefelyk de nyd op dat ftil trouwen; 't is op myn eer, of zy zich het heilig huwlyk fchaamen , en niet voor Jan alleman willen weeten , dat zy, met God en met eere, aan eene zyner kostelykP.e geboden gaan beantwoorden* Foei, foei! het is my veel te fluipig ! Wel, meid, toen je Vriendin Saartje trouwde , was ik veel te grootsch op haar, om immer te kunnen bewoogen worden , — nu, er werdt ook niet aan getarnt, dat wat zeggen wil, dat zy Uil in de Franfche of Ëngelfche Kerk trouwde. Neen , ik moest je daar immers als Voogd van zo een mooi Bruidje, op myn aller Zondaagst opgefchikt, heen en weer kaaijen , en met den Bruigom aan myne regterhand overal gezien worden. Ja, ja, ik heb onzen Hendrik dikwyls eens een gragt of zes omgeleid, op dat de menfchen toch' zien zouden , wat eer my gefchiedde. ,, Met wien ,, gaat de ouwe Heer Blankaart daar toch alweer 5, voorby ?" — ,, Wel, met den Bruigom van zyn Pupil."— ,, Wat zegje." — Ja kind, met dien fraaijen jongen Heer zal Saartje Burger3, hart onderzeil gaan; en alles met genoegen." o Dat deed my zo een deugd; en clan dankte ik God , om dat ik, zo een metsbeduidend oud Vryer , verwaardigd was , om op de Bruiloft de plaats van Bruids Vader te bekleden! zo dat ik maar zeggen  AÖKAhAM ËtAKfcAART. 51 gen wil, dat ik heel te fpreeken ben overliet Bruiloft houden; daar uw Vader my van fchryft. Ert ik -hoor ook, dat er zulke overheerlyke Verzen zyn geleezen ? Bestig ! til ben wel nooit een Poëet geweest, dat wat zeggen wil; evenwel heb ik, toen ik zo een aankomende Vryer was , ook al te hooi en te gras myne fnaaren gefpannen, en eens een Vrolyk Liedje gemaakt'; want, kind, ik Was een eerst liefhebber van zingen, en tnogt my inet die Franfche Vodderyen zo niet ophouden, om dat zy my niet Vaderlandsch genoeg waren. Maar! toen men my kwam vertellen, dat ik geen Volken op wolken, en tyd op leid, mogt laaten rymen 3 en als ik dan, gelyk een geduldig hengelaar, met veel hoofdbrcekens en moeite , een douzyn woorden had opgevischt, — want ik maakte altoos eerst de rymwoorden te hebben , voor ik aan 't werk floeg _ zo zag ik, dat ik niets aan den hengel kreeg, dan wat katvisch, die niet kon gebruikt Worden, en ik liet dat werkje dryven; dat ook Voor my maar bést was , en ik zag het op onze Bruiloften maar af met ons allerliefst oud Vader» ïandsch Liedje, Toen onze Grietje, dat aartige dier; Was getrouwd met Jan Palier! enz: Ik ben ook altoos zo een vyand van liegen ëii bedriegen geweest, dat er aan geen Bruilofts Ver»  5* BRIEVEMVAW «en voor my te denken was: Nu is evenwel het vleijen — al moest men de familie met een zak boonen uitmeeten , — evenwel van het geflagt der Leugens ; actie genoeg, om ze niet in myn huis te willen dulden. Ik verbeeld my nog zo levendig, hoe ik, en alle braave jongens, met wie ik myn jonge leven op een dampig Kantoor van agtcn tot agfcn doorworstelde, te fpreeken waren, als er eens een Bruiloft te beloopen was. Get nog toe, danfiadden wy de voorbruiloft al onder ons in 't hoofd. Geen wonder f de beste kïêeren aan, het hair opgemaakt, en gepoeijerd als een Heer; ieder met een lief Meisje naast zich, daar men eens mêe zingen en dansfen kan! Om eeten of drinken wieri niet gedagt. Pret, dat was het al, myn kind, en zonder Meisjes is er geen plaifier, dat wat zeggen wil. Anders zou ik uw verzoek, om een Bruiloftsdichtje, wel ingewilligd hebben; maar in myn ouden dag zou het my niet voegen ; en daarom zal ik uw tweede verzoek, om toch een brief van my by deeze gelcegenheid te hebben, involgen. Maar ik vrees, dat hy taamelyk lang vallen zal; want ik heb je nog al onder ons zo een enkeld woordje te zeggen, juist om dat gy zo heel veel goeds en liefs hebt, en het recht jammer zyn zoude, zo gy niet zo gelukkig leefde, als gy kunt, indien gy maar een woordje in 't oor wilt aanneemen, van uwen grooten Vriend, met  ABRAHAM Bi ANK AART, 53 met wien gy zo dikwyls eens een aartigheidje had. Maar, lieve Coosje, zie , zo moet ik je nu nog eens noemen, boven uw V-rouwfchap, boven al? want dan zal ik veel eenvoudiger myne meening kunnen zeggen; daar is m veel over de pligten der Jonggetrouwden gefchreeven, en er ftaat zo heel veel moois over, in Snappers, en Gardlaanen, die gy zo wel kent als iemand, dat ik, ouwe Vryer, wel thuis mogt blyven ; wat zal ik met myn klompen op het ys doen ? Maar dan denk ik ook al weer: wel? Izaak Bikkerftaf was immers ook een oud Vryer, zo wel als ik, en evenwel verkoos hy zich zelf tot Tuchtmeester van GrootBrittanje, zonder dat er iemand wat op te zeggen hadt, dan Doctor Jan Patrys , en een pop of drie, uit het fpel van Meester Powel, die niet eens van veel fatfoen waren onder hunne eige bende. Nu weet ik wel, dat het Tuchtmecsterfchap van Holland in myn pot niet kan; maar zou ik daarom aan een mooi Wyfje, dat my dit verzoekt, niet eens een brief, die wat zeggen wil, kunnen fchryven? Hier toe behoef ik noch Sterrenkyker, noch Wiskundige , noch Toverdoctor te zyn , ook niet eens een vyand van de Franfchen; 't is genoeg, dat myn hart goed , en myne kennis van de Waereld meer onder de Menfchen , dan by de boeken gevormd is; vooral ,dat ik het Vrouwtje zo veele jaaren, ja van dat het eerst in een jurk liep , gekend heb. D 3 Wel,  54 BRIEVEN VAN Wel, weet ik het niet; gy zyt vif, haastig, en zo taamelyk oploopend. Papa heeft daar al zo veel fchuld aan, als Dogter; doch dat deeze hoedanigheden u en uw' Man zouden bederven, dat zou my ysfelyk moeijen; tc meer, daar gy zulk eene aliesbeste Vrouw worden kunt, als er ooit in haar 's Vaders huis een ftout ding was. Lees eens. in den Snapper, hoe zeker Edelman zo een haastig meubeltje voor altoos genas! De remedie is niet kwaad; doch ik zou — nu trouwens, ik ben God dank , geen Engelsch Edelman , — myn goeije Snap niet hebben kunnen doodfehieten, al had er, ik weet niet wat, aangehangen. Ik zal dan maar eens met u praaten, Cootje, over fommige kleine onrechtvaardigheden, die jonge Vrouwen, zo zy uw aart hebben, in het Huwelyk pleegen; en die echter hoogstverderfelyk voor Man en Vrouw beiden worden kunnen; ja, waar door debraafftc, deugdzaamfte Vrouw van de Waereld, als een gemeen Wyf, zonder opvoeding, als een Helleveeg, wordt urtgekree- ten. ,, ó Zult gy zeggen, wat geef ik er „ om , wat men in Kommenys-Winkels, en aan de ,, Koffy-tafels vaa my babbelt!" Holla, peerdjes; dat gaat verkeerd, aêrs om met de wielen, voor 't erger loopt. Kan u dat niet fchelen ? Gy fpreckt nu zeker voor je gedagten ! Het moet eene br-aave Vrouw wat heel veel fcheelen, M^at of haarc minde bedienden, of haare geringde buurcu, met  ABRAHAM BLANK AART. 55 m* waarheid, van haar zeggen kunnen. Zeg niet: „ het is maar gemeen volkje. » - En dat is eens zo' Uit deeze verblyfplaatrcn komen allerlei praatjes in de waereld; daar hebben dan laster en leugen fchoone bezigheid om hun kunst tetoonen, en zy, die zo onbedagt wasj werd welhaast onkenbaar gemaakt. Ik moet u zo eens eenige van die kleine onrechtvaardigheden opnoemen; dan zullen wy de zaak wel eens worden; want gy zyt veel beter, dangy zelfs gelooft, dat gy zyt. Zo dra de kleine Vrouwelyke Regeering begint, en hoe minder zy ooit hadt in te brengen, die aan 't ryk koomt, des te meer heeft zy ermee op; maar des te meer is zy ook in gevaar, om er een flegt gebruik van te maaken. Jongejuffrouwen, die, zo als Coosje, geleerd zyn, omwerkende leden in de Maatfchappy der Huishouding te worden, en die men voorhield, dat, hoe nuttiger men zich maakt, hoe veel waardiger men wordt, die des veel met de dienstboden omgingen , zonder daarom haere kameraads te worden , doen een goed huwlyk. Nu zyn zy Vrouwen van 't huis ; zy hebben zelf weleer zo veel met de meiden uitgevoerd ; zo menig kanne'ie koffy weeten by de wasch en naar boven te brengen, zonder dat Moeder er iets van merkte ; zo dikwyls een boodfehapverzonnen, om eens op de ftraat te komen, en zo al voort; dat Zy nu zelf al die loopjes kennen , cn de bedienden D 4 0Ver  5^ BRIeten VAN overal nazitten; zy komen overal agter, enftaüv fen ftreng. Van zulke wecrgaafe heksjes kan toch noch wat goeds komen; zy zyn ten minften goede Huishoudfters; cn, zo zy Meiden krygen, die óók kunnen ryen en omzien, al zyn zy juist de langmoedigfte niet, dan gaat het nog al taamelyk wel, en zo al knorrend, en goedkeurend, al bedillend, en wat prefent geevend, gaat het huiswerk zyn gang, en een eerlyk Man heeft het genoegen, van alles in orde en zindelyk in zyn huis te vinden. Hoe het zy, ik ftel ze verre boven onze zogenaamde goede Vrouwen : dat zyn , haal my Joost! _ toch ellendige doedendopjes ' druiloortjes, murwe zieltjes; die zo halve dagen ongekapt, ongefchoeid, ongewasfehen, als rechte fmeerpoesjes, leggen te zeemen en te kwispelen. En , Coos , daar kan ik my zodanig dol over maaken,dat ik, om haar te plaagen, gaarn privilegie zou kunnen gaan verzoeken, by de Heeren vap AmUeldam, uit kragte yan welke zy aan alle gaande en komende Werk- en Ambagtslieden , op den E)am en elders, Thee-en Koffymelk mogten verkoopen, en er de nieuwsyertelders by laaten uitgeeven; want nooit komt men er in huis, of de Koffykan, of de Theepot ftaat op de tafel; iets, dat 'er immers njet door kan ? Ik weet wel, Coosje, dat zulke JarthagelfcJje gebreken niet in uw fmaak vallen, en dat gy in UW Ouders hnis zulke grappen nooit hebt byge- woond.  ABRAHAM BLANKAART. $? Woond. Neen, het is met u heel anders. Ik moet jou, Knaapje, van een anderen kan; bykomen. Zulke wel opgevoede Meisjes worden, als zy getrouwd zyn^regte haaneveeren! Grut nog toe; fta ruim! Nu hebben zy het Vice-Regentfchap over een paar Meiden en een Knegt! Wat al or> derdaanen, die op haare woorden moeten vliegen, of zy fpringyeeren in de fchoenen, en kwik in hunne handen droegen. Voeg hier nu nog een Naaifter, een Sqhoonmaakfter en een Styffter by. Nu zullen deeze jonge Koninginnetjes de Hukken eens ter deeg beredderen, Haare Moeders waren veel te goed; haar zal men zo niet draaijen. Eens heb ik, dat ik juist in 't kantoor zat te wagten , naar den Man van 't huis, zo een klugtje bygewoond , hoewel men niet wist, dat ik er zat, Daar zat Mevrouw, nog zo wat half gekleed, maar fchoon en zindelyk, met een witte Pelife om, in haar fauteuil, als eene Tooneelprinfes , die audiëntie verleent, Het Huisboek lag op een fraaije gkdde tafel, en er ftond een mooijen intkoker, zo helder als een kristal, by. Het Vrouwtje zat het boek op te trekken: de knegt kwam binnen: —. Mevrouw, daar is de fchoonmaakftcr." „ Zendt haar bymy." By zich zelfs: ,, Wel heer, Grietje, nou kom je ook wel ongeleegen, ik was net aan 't afrekenen met myn Keukenmeid! „ Zo, Grietje, want zo hoor ik is uw naam, n ei, was jy nu die Vrouw, die my gerecommanD 5 » deer<*  58 BRIEVEN VAN „ deerd is." „ Ja Mevrouw;" zei Grietje, (die zo mooi neeg, als zy geleerd had, cn bly was met dit nieuwe huis,) ,, als't metMevrouw's „ blieven was."— ,, Maar zeg eens, Vrouw, hoe ftaat het met het witten ; want daar ben ik heel „ vies op? en ik heb zulke mooije muuren, die zou ik niet graag met ftreeken en poppen be„ klad zien, en voor Opperlui ben ik niet; zy „ maaken my te veel omflags; en ook, dat ge„ ftoei en gelach met de Meiden, is niet in myn finaak." ■ „, Daar heeft Mevrouw wel ge- „ lyk aan; ik zal Mevrouw wel bevallen; Me„ vrouw kan het hooren by al de Mevrouwen, daar ik werk, en ook by kraakzindelyke Me„ nisten, die danig op kerjeus werken gefteld zyn, Mevrouw. En nog by eene Mevrouw op den Binnen-Amltel; die zei nog van de week , Griet- je, kan je my niet helpen fchoonmaaken , s, patiëntie; maar je moet me bcloovcn, datje ,, evenwel zult koomen witten , en ik heb al wel tien maal dc muuren van verfcheide Dominéés ,, Studeerkamers gewit, om dat dan het licht veel ,, beter valt, als de Dominees zitten te ftudcc- ren." — Ondertusfchen zat het jonge Vrouwtje, om haare veelvuldige bczigheeden, al te woelen , en zich te verzetten, en al te hem hemmen ! daar ik my magtig mee vermaakte. . ,, Nu, ,, dat's wel, Griet, maar zou je nu de zestiende April kunnen ; want ik zou graag vroeg fchoon n zyn,  ■ABRAHAM BLANKAART. 59 % zyn, en eens een langen Zomer hebben". ■ O jëmini, dagt ik, nu zullen de poppen aan't danfen raaken! Netzo! De fchoonmaaklrer zei de; „ Neen onmooglyk, Mevrouw." — „ TJn waarom is dat zo onmooglyk; de minfte Menfchen maakèn zo vroeg fchoon? " — Griet met eene 'beevende ftem, — „ Myn lieve Mevrouw, neem „ my dit niet kwalyk, maar dan moet ik by eene „ Mevrouw op de Buitenkant zyn \ en die heb \, ik zo veel jaar bediend, Zie, Mevrouw, ik „ moet van alle Menfchen leeven." — ,, 't Is „ wel, Grietje, dan heb ik u niets te zeggen ; en ik moet naar een ander omzien." —- Wel, kleutertje, dagt ik, verdien je niet een prentje; moet die arme ziel nu een huis minder hebben, om dat zy juist op den zestienden April niet kan komen witten; wat wordt die floof nu benadeeld in haare kostwinning ! Zie daar , kind, dat is eene dier kleine onrechtvaardigheden, waardoor onze braave Vrouwtjes menig arme Wceuw, die dus het brood wint, gruwzaam benadeelt; want veele zyn daar zo van 't huis. Zy houden deeze flooven dan in armoede; vermids zy allen op een tyd willen witten, en moeten alle de overige maanden het ftuivertje , toen gewonnen , by gebrek aan werk , noodwendig verteeren. Ik hoop , klein haaneveertje, dat gy hier eens over denken zult, voor gy de zaak zo behandelt, ik  6o BRIEVEN VAN Ik was eens op een namiddag, by een groot Vriend van my, onzen Doftor: In een half uur kwamen er vyf boodfchappen van onderfcheiden lieden, met verzoek, of Doftor '« morgens ten tien uuren eens geliefde te komen. — Zo, zei ik, „ Doftor, had gy nu vyf lyven, dat zeu fehoon „ te pas komen."— „ O, zeihy, al lachend,ik „ ben zulke boodfchappen zo gewoon, dat ik ze ,> niet eens meer hoor; ik ga altoos daar, waar „ men my het noodigst heeft, eerst; de andere s, moeten hun beurt wagten." Was er zo veel gebrek aan goede Schoonmaakfters , als aan goede Doftors , dan konden zy ook zeggen, de andere moeten wagten; doch dit .fchynt het geval niet, en daarom mag men onredelyk zyn; dat redeneert heerlyk! Niet beter maaken het zulke Vrouwtjes, als er eens een wisjewasjc gebrooken, of vergeeten is; dan is het: ,, ziezo een daauwel eens; alles laat zy vallen; myn heele pottenkast is in fchervcn, arm maakt die Meid my. "— En het komt uit op een halfblanks kop, of een ouwe pan. Neen, dan moet ik myn Saartje pryzen. Wat wat wil het geval ? Daar komt onlangs de derde Meid met een geheel theetobbetje met Theegoed op de Zaal; de deur draait wat toe, en de Meid blyft met haar mouw aan de kruk van de deur hechten, PladafJ het heele winkeltje op den grond , gelukkig op het tapyt; en een paar kopjes  ABRAHAM BLANKAART,. 6t jes, met zo het een en ander, in ftuk.— ,, Wat ,, valt daar?" riep Saartje, die met haar rug naar de deur toe zat. De Meid beefde als een blad, en durfde niet antwoorden. Saartje zag om, en de heele verwoesting. —— „ Ach, Mevrouw, ik kon het warempel niet helpen; 't was een ongeluk; ik beef als een riet, om dat Mevrouws beste Theegoed."— ,, Wel, groo„ te malloot, zei haar Mevrouw, ben jy nu ei,, genlyk zestig? Of denk je, dat ik meen, dat my,, ne booijen nooit iets ongelukkigs moet overko„ men?" — ,, Ja maar, Mevrouw, het is zulk kerjeus goed." — „ Als het is, zei zy; doch „ ftel uw hart maar gerust ; ik weet wel, dat ,, het een ongeluk is, en 't is beter zo dan ér,, ger." — Toen de Meid weg was , zei ik : ,, zie „ zo! dat is braaf." — Ja, zei ze, het fpyt my „ drommels, want het is een prefent van Edeling , die het voor my kogt, om dat ik het zo „ mooi vond."— En toen ik naar myn huis ging* beitelde ik haar een nog veel fraaijer, vol Servies. Kyk, zo ben ik! Die daad van billykheid moest' beloend worden. Maar er is nog al meer, daar ik de nyd over heb. Hoe ligt kan een flink van een Meid, die nu voor een heet vuur, dan in de lugt moet zyn, eene ziekte krygen , tf andere onpasfelykheden, en dit wordt haar evenwel vry vinnig verweeten , door jonge pimpeltjes, die in geen tochtje durven ke-  6& BRIEVEN VA» komen» Dan is 't eens: ,, ja, zy zou zo veel' „ niet eeten, of niet aan de deur in de trekking ftaan kaakelen met de Bakker, of de Slager;" kortom , het is haar eigen fchuld. Hoe hard moet dit evenwel een braave Meid vallen, die, om niet uit het huis en op ftfaat te raaken , wel eens'. klaagt, als het reeds te laat is. Zie, Kind, op zulke dingen moet gy wat meer , dan wel andere Vrouwtjes , letten; want gy zyt Zo gezond, en mankeert nooit wat; immers zo zegt gy zelf; en als men dan wat haastig, en wat voor de zindelykheid is, kan het gebeuren , dat men van eene bediende meer vergt, dan zy doert kan. Vraag nu niet: ,, of gy verpligtzyt, uw Meiden-Kamer tot een Gasthuis te maaken?"— Dit weet gy zelf wel beter; niemand kan ons vergen , dat Wy, als wy bedienden huuren, ziekelyke verkiezen, voor gezonde wakkere, om dat wy medeiyden met die moeten hebben , en de anderen zich zelf kunnen helpen. Dit meen ik alleen, dat wy onze bedienden altoos befeheidenlyk moeten behandelen , en het niet voor volftrekt onmooglyk houden, dat zy eens de koorts, of iets van dien aart hebben; en vooral, dat wy, zo onze bedienden in onzen dienst, door ome afvorderingen, in ziekte of kwaaien ftorten, die wel moeten laaten oppasfen, en de behoorlyke rust geeven, om te kunnen herftelleil. Denk niets ,, komkom., 't.is. maar een Zottin van een Meid, 'tiS  ABRAHAM BLANKAART. 63 5, 't is maar een malle mostert jongen , (want dit is. „ praat, die niets afdoet,) daar is niet aan te ver„ beuren, dat wat zeggen wil." Indien gy een hartje zonder zorg, een goed floofje waart, dan zou ik, door uwe zwakheid van aart, gerust zyn, dat gy nooit in zulke onrechtvaardigheden vallen zoudt; en ik zou misfchien eens op een he-elen anderen toon fpreeken over dit zelfde onderwerp; maar nu moet ik u de. dingen dus voorhouden. Je lui, haastige Wyfjes, ziet daar zo de gevolgen niet van; en ik weet ook, dat het u niet van 't hart kan , om een mug of vlieg zyn muggen of vliegen recht te beneemen, om dat gy het onbetaamelyke begrypt, van een weerloos fchepzel, wyl dat gy de ftefkfte zyt, te overduivelen. Zo dat ik maar zeggen wil, dat gy toch een weinigje moet denken by het geen gy doet, en naarftig in onzen Lieven Heers Boek leezen; daar ftaat. in 't lange en breede, wat elk zo al in zyn eigeri gedoente te betragten heeft. En hoe zoudt gy, die men zo veel eerbied voor God en zynen dienst heeft ingeboezemd, en die door uwe Ouders , —hoewel Vader misfchien wat te mal met zyne ee-nige Dogter was, zo wel zyt voorgegaan in het goede, over uw hart kunnen krygen, zo verre van uwe Christelyke pligten aftedwaalen, dat gy uwe bedienden (legt behandelt, omdat gy de magt hebt? Treft gy het kwalyk, en ziet gy, dat er met het Volk  . noodig is, en dat moest Abraham Blankaart my ook niet kwaalyk neemen, Ik wil maar, davert oud man betaamelyk vrolyk is; of zo by gehekeld wordt, dat het dan maar by zulke zuurky-. ken en yzegrimmen is, als Mkhol, Sauls, Dochter, die dat neetelig humeur van haar Vader-, -r» dat toch een regtc Nero. was, — heeft overge~> erft; en met de ftaatigheid, — hou je maar «iet: op — van een Duitfche Prinfes, het fprtfc- neusje; •ptrok, en zich een airtje gaf, om dat het Mevrouw te gemeen was, dat David, geheel opgetoogen door vreugd in den Heere, danste voord©. Ark , zo als hy daar in zyn witten finnen rok voor Wt ging; en dat was ook toen een ajades geval „ E a wm  7° BRIEVEN VAN Wint dat- Joodsch gedoente was heel anders: alt wy nu onzen lieven Heer danken , ik beken zelf, dat ik niet zou dulden, dat onze Leeraars op deei ze wys bunnen Godv-rugtigen iever aan den dag lagen. Zo dat ik maar zeggen wil, Letje, dat ik van den morgen onder myne wandeling dagt: Korn ,aan, toon aan het Meisje, dat gy haar gaarn eens wilt fchryven j wyl zy het u zo verzogt heeft. En daar ik juist nooit een druiloorig ft om toeky-. ker was — al zeg ik het zelf— maar daar er watte vecgen of te beredderen viel, wat ben je me fchoon dc handen roerde , en altoos iet of wat in 't oog had, om myn zedelyk huishouden te vermeerderen ; en menig een pretje had, als ik iets opfchnrrehle, dat anderen, wil ik fpreeken, over feet hoofd zagen , of geen opraapens waardig von-r den; zo heb ik ook by u, myn lieve Letje, als ik by u fnysde , iet gezien, daar ik in myn oud Hollandsen', ja oud Christclyk hart, dan maar eens recht wel over was; iets, 't welk, om dat het ai vry uit de mode raakt, my te meer in 't oog viel, en dat ik in het huis van onze Saartje ook graag zien zou, en waarover ik t'avond of morgen nog eens met E-Uingr.au den gang zal raaken, op dat hy my, of.ik, arme ftumpert, hem zal moeten bekeeren. Ja, ja, ik merk wel, dat gy met een regt h ven Vrouwsgezichtje • zo als ik er veel in Baapfché Landen zag — vraagt: en wat is dat doch, Myn lieer Blankaart? Ik zal het je zeggen, Kind,  ABRAHAM BLANKAART. 7'l Kind. Er wordt by u aan luns nog voor en na den maaltyd gebeden en gedankt. Een gebruik, dat byna nu alleen tot ouwerwetfche Huishoudens bepaald blyft. Dit fraaije gebruik is zeker uit de mode geraakt, door onze onverfchilligheid, zorgeloosheid en ongodsdienftigheid. Ik kan het ook Wel begrypen in onze Lieden du Ton, onze lieden van fmaak, die te zeer vervuld zyn, of met allerlei zotternyen, of fchuldige doeleindens, om ooit aan God of zyne zegeningen te denken; wat denkbeelden kunnen er in zulke zotte harfens plaats hebben, die uit de befchouwing der natuur ontftaan? Natuur? Ja wel! alles is verkunfteld, alles is in de war, en de dag in den nagt herfchaapen .... maar dat ik zeggen wilde, want ik wierd daar een beetje poestig. Dat zulken, die hun recht op de redelyke Menschheid verkogtcn voor een klein asfiëtje , daar niets op lag , dat op den duur wat zeggen wil, is het te vergeeven; die Weezens zyn niet anders, en komen ervoor uit als Heeren. Zy, die geen begrip meer kunnen maaken van zedclyke of natuurlyke af hanglykheid; geen Onbekenden God danken of bidden; datverftaat zich;' wat zou hun gemompel anders zyn dan een: Amen, biesje biesje bamen, der Kinderen , daar ik ook zo hagels r.ydig om kan warden, dat er geen land met my te bezeilen is. Ts het niet droevig, Letje, dat de menfchen, die zo wys zyn, om kwaad te doen, ennict, dat wat E 4 zeS'  /■» brieven van zeggen wil, goeds doen, Vcrftaat gy my. wel ter deeg? Dit meen ikl Daar is, ftcl eens, een Kind, #it neemt een Qrlogic, of een fraai Saxifch Porceleinen fchotcltje , of iets van dien aart op, om er. tneê te fpeelen; men ryst. op, neemt het. af, en, zegt wysfcjyk; dat is geen goedje , om mee' tefpee* 1$n> En men laat den Kinderen het Gebed, om mee te dollen en te fpeelen. Uc% Alle oogen wagi te!t- ~ Htf L°f PW den. Heer, — Ja het Heilig kostclyk; Vader ons. , wordt hun poppenwinkel. En zullen veel wyzcr heden, dan ik ben, 9m het zo te noemen, niet tqeftaan, dat men hen hier. door in hunne gedagten veriedelt? als men toegaat, dat de kleintjes, wanneer zy hunne mak. kertjes op koek of thcemelk vergasten, met oogjes toe, en handjes faam zeggen: Alle oogen, wagten, hiér tjn wy met ons agten ! Qnze Vader # ^aar 3f» dt py wil, dat het weeten zal, en dat wordt o.o.k wel haast zo beestig lui, dat het er tegen aan ziet, om de aanbrenger van de eene of'andere ongeregel-. beid te zyn. Ondertusfchen laat de domkop allerlei fluikhandel plecgen, en het. Gewceten gedraagt zich als een omgekogt Commies of Verklikker; al* le&blyft des in rust, en. gaat zo goed, als het kan. Evenwel, myn goede Vriend, het ging my, zo als het de meeste klaagers gaat , die overal het bes* te brood op b.uurmans tafel zien 3 maar, als het. op ruilen aankomt, hartelyk daar voor bedanken. Tot den rang van een. dier kan. men zich alle uuren, van den dag wel vernederen ; maar dc plaats, die de mensch bekleedt, is zo edel, zo eerlyk, zo verre, zo magtig verre uitziende, dat ik, indien ik in de Zielsverhuizing geloofde, en de keuze aan my ftond, bidden zoude, om toch weer in een menfchelyk lichaam te mogen trekken , al was het dan van nog zo een armen fchelm; mits hy maar niet in Slaaverny zuchte; want dan zou ik my liever in een Vogel, of een Paerd willen behelpen ; daar kom ik voor uit. Ik denk dan alweer: is er aan de verkryging van wysheid en kennis een hoope hoofdbreekens 5 kost het eeni°e moeite, nieuwe waarheden in de kyker , en oude nog duidelyker voor zich te krygen,- er is ook toch ecnig vermaak geleegen ,, dat zich m'.t laat befchryven, in de bewustheid, dat wy iets xv%9 en vatbaarheden in ons hebben, om meer tj kun-  9* BRIEVEN VAN kunnen weeten, dan Janalleman. Zie , dat zeg ik, en ik ben nooit een Geleerde geweest; neen, in myn Koopmans vak was dat zo, Wel Keesbroer, bet heugt my nog, hoe wel ik over Brammctje Blankaart voldaan was, toen onze Schryfmeester my tot Onder-Monfieur Helde, over een hoop jongens, die niet veel jonger, noch dommer waren clan ik, om dat ik zo een baasje in het Cyrferen was, en letters zetten, die de pyne waard waren. 6 Dat was eene eer, die my nu nog verwarmt. Toen ik naderhand als een Heer naast Patroon ft )hd te fchryven; wel, wat haalde ik myn hom uit, als de Boekhouder.zei: ,, Blankaart, dit is uw ,, werk; gy zyt vlytig en net in al uw doen, ,, Blankaart, gy moet by dien Koopman gaan, ch hem uit naam van myn Heer deeze boodfehap , , mondeling doen , er ligt veel aan geleegen .'" — ó Edeling, zie, clan glinftcrdcn myne oogen, en ik kon zo voelen , dat myne kaakcn gloeiden. En ik beloofje, dat het niet naar gunst gaat, by wakkere Kooplieden , maar naar verdiende; zie, dit is hetmooifte. Toen ik reizend Compagnon zou worden , was er geen houden aan , cn het vertrouwen, dat het Kantoor in my flelde, was my duizendmaal meerwaardig., dan dc belooning, die ik my beloofde; want ik was toen zo een groot Sinjeur niet, en moest voor eene bejaarde Moede? en zieke Zuster het brood winnen. Dat zei niet, liever  Abraham bunkaart. ver door eige vlyt, onder Góds lieven zegeri, ryk worden, dan in de waereld te komen, om 'tvooï my gewonnen goed te verteeren; Zo dat ik was met myn twintig jaar al een veelbeduidend jong Vryer in myne eigen oogen; en Grut nog toe j was ik Man en Vader geworden , was ik het nog; 6 dan zou Abraham Blankaart denken , dat al den arbeid, dien hy onder de Zonne gearbeid heeft, met ziel en lichaam, met hoofd en handen, maar fpeelen gaan was, in vergelyking der voordeden, die dit hem bezorgt had; en hy zou de marmottemcnfchen , hun flaaperig genoegen , geen oogenblik benyden. Want wat is een mensch , die zyH eigen weezen niet gevoelt ? Hoor, ik zeg je, dat een leven zonder ftryd, waar in Gods ter waereld niets voorvalt, een fotzig beftaan is, cn dat de doodige eenzelvigheid meermaal de fterkfte verzoeking was tot zelfsmoord. Kennis van pligt, inwendige tegenwerking in de betragting, uitwendige hinderpaalen, moeten ons , 't is waar, dikwyls van de wys helpen, en tegen den lieven Hemelfehen Vader doen zondigen. Maar ik, die niets anders ben, of kans heb om te worden, in dit leven wel te verftaan , dan een arm oud Zondaar, en oud Vryer ook nog daar by, dat ten minften wat zeggen wil, wil evenwel het Zaligende berouw niet afliaan , tegen eene duttende ongevoeligheid der zorgelooze doedendoppen. De Mensch voelt zo , dat hy tot iets grootsch ge- vormtd  94- » R I E V E K V A i Vormd is, nis hy befchouwt, wat er in hem ligt; het voorneemen zelf, om wys te worden in dé Vreeze des feteert*) is al eene verheffing zyner Ziel uit alle wisjewasjes, die hem voor de fchee^ nen komen. Ik weet het, ik ondervind het nu zeil; ik, die nooit voor een zedelyk klein geruchtje vervaard was , en wel weergaas bakkeleide met driften J die ook met geen blaas met bóonen waren weg te jaagen ; hoewel ik het om de hamer «iet 'opgaf; zie, al zou het my myn halve levert kosten; ik , die thans myn hoofd vol, en veel t>m handen heb , om te bepaalen, wat ik doen foioet, en dat dan ook uittevoeren. Nu zelf zou ik niet eens verkiezen, een zorgeloos Uilskuiken te zyn , om niets wat ook. Ik voel nu zo myne geheele waarde als mensch; ert ik vertrouw, dat onze lieVen Heer my in den nood niet zal verlaaten , maar wyshëid geeven, als ik die tot een goed oogmerk, wil ik fpreeken, van hem begeer. Wat eer zou er voor my in liggen , wat zou ik by onzen heven -Heer,-dat wat zeggen wil, te beduiden hebben j indien ik niets voor my te doen vond , ■dan zo wat gemakkelyke kleine pligtjeS, die ik onder een pyp en een glas wyü kan gedaan krygen, en daar men meer vermaak dan moeite Van heeft ? 'Of ik daar eens , om arme Sukkels te helpen, wat diep in myn geld tast, dat dieven en fchurken my toch kunnen afboxen; dit is, fut Arriaantje .' È-et  ABRAHAM BLANKAART. $5 "ik, drink ik niet, wat ik begeer? Kan myne gezonde Hollandfche fmaak iets wenfchen, of bet is: „ ga naar je huis; je hebt het ai." Kom ik niet als een fatzoenlyk oud Vryer Voor den dag? Woon ïk niet zo fchoon ert zo kraak-zindelyk, dat geen Mennist Zusje er iet op zou weeten te zeggen ? Is al myn Volkje niet beleefd, en Snap zo trouw , als een goud voor my ? Groeten niet al myne buuren my met vriendelykheid; neigen niet al de zoete lieve Meisjes, die my kennen , zo beleefd, dat hét een lust is om te zien ? Ben ik ergens niet welkom ? Vliegen de Kindei'eil my niet om 't lyf, als ik maar hen of omtrent kom ? Houden die weergaaze platjes my niet wel by het pand van myn rok, als of ik zo de waare klinkklaare Sint Niclaas zelf was ? •Ben ik niet 'zo gelukkig als Job , voor hy van dien 'nydigen Duivel zo zwaar beproeft werd ? Wat zou ik dan met zo Veel geld uitvoeren ? Een pagtjc van Goudenryders maaken? Weg, weg! Gy weet, 'hoe mal ik ben met de Kinderen van uw Bróer en 'Zuster, maar ik heb hun nóg nooit voor een fchelling aan zilverfpeelgoed gegeeven. Myn geld tè tellen , en overtetellen, dat is voor my géén üitftaan. En het denkbeeld: ,, Na myn dood zal men zo. ,, veele rollen gouden ryders vinden;" doet geen aasje tot myn genoegen. Ik koop wat dcegsvoor myn geld, goede burgers , blyde tronien, gelukkige huisgezinnen, traanen van vreugd, onbezorgde oude lieden: Ik koop veel belovende Jongelingen  BRIEVEN VAN gen zonder fortuin, ik zet lieve naarftige Burger* juffertjes in winkels , en in bedryven; en als 'er wat liefde by komt, maak ik huWclyken , dat je hart er van verdaagt. Ik koop een goed gewecteii en een piaifierigen ouden dag. Ja, ja, de Koopman blyft by my wakker; ik krygdubbeld de waarde van myn Kapitaal. En weet je, wat nu het mooist nog is, ik heb , in al myn voorfpoed, zo veel gezond verftand behouden j* dat het nog nooit in my opkwam , of ik daar magtig veel door by onzen lieven lieer zoude verdienen ; want dit is zo zot, en zo hagelsch mal ook, dat ik niet begryp , hoe het iemand ooit in den kop komen kan, Edeling. Neen, neen: ik moet al heel wat anders' doen, om op Gods genadige lieve vergelding tè durven hoopen. Want blyf ik niet altoos aan de winst? Kreeg ik geen gocije waar voor myn geld? Ik moet iets doen , dat wat zeggen wil, dat zo wat óp zellsverzaaking neer komt; en daar men by de menfchen juist niet veel lof of eer mede behaalt, maar wel ondank, cn een hoope wisjewasjes; zq' iet, waarvan dc wacreld niets weet, en dat meri haar ook niet aan den neus hangt. Terwyl die ouwe Malloot of om onze dwaasheid in haar vuist lacht, of dat iets voor ondeugd uitfehrecuwt ; maar ons veel moeite, veel geduld, veel moecf, fterkte , ftandyastigheid , vertrouwen op Gods byftand , kost; en waar voor wy, by onze tydgeiiooten, niets dan liefdelooze beoordeelingen te vvag-  abraham blankaart. 9? wagten hebben. Ik meen werken van liefdaadigheik, waar door wy dikwyls kwaade vrienden maaken. Verrichtingen, die wy uit eene meenigte van andere bedryven, met Veel peinzens en oVerwcegens, en met eene ftiptc naauwgezetheid van geweeten , als de beste , de Godebehaaglykfte moeten befchouwen en verkiezen: waaromtrent ons hart de goedkeuring, die eene goede daad verzelt, of daar op volgt, om twyfelingen, die zich in onzen geest voordoen: ,, of deeze daad, in dat geval, wel de beste zy? " ■—<— zeer lang moet misfen. Pligten, daar men om de dood niet aan zoude willen, indien wy niet met ons geheel hart, onze geheele ziele, en met alle onze vermogens God lief hadden boven alles. Ja, waar toe eene Christelyke overtuiging vereischt wordt, dat Jezus is de Christus, en datgevolglyk alle zyne Geboden goed , ja voor ons noodzaakelyk zyn. Maar alle deugden, ei wat, zy verdienen dien naam niet alle daaden, die uit onze opvoeding, onze geaartheid ongemerkt voortfpruiten , die wy byna werktuigelyk verrichten, daar men zo eigen mee is, weegen op de Goudfchaal des Ileiligdoms zo weinig, dat zy niet in aanmerking kunnen komen , als men de Rekening zal opmaaken , en fiegts op de koop wordentoegegeeven. Zodat, Keesje, ik wilde u alleen maar vertellen , dat de ouwe Vryer, die tot nu toe zo weinig als een Dienstknegt Gods om 't lyf had, cn alken in het ïi. deel. G goe-  ?8 BRIEVEN VAN goede groote werk, Gods eer en ,s menfchen ge" luk, zo maar een Jan draag aan geweest is , nu eens eindelyk tot iets wat heel degelyks geroepen werd. En daar hy, als een Zedelyke Boer, zo wat op het Veld gewied en gezuiverd , en op zyn best eens een aardappelenland, daar meer kragt dan vernuft toe vereischtwierd, heeftomgcfpit, nunog,wilik fpreeken , ter elfder uurc geroepen is in den Gccstelyken Wyngaard, en wel tot een Werkje, dat wat meer zeggen wil, dan een te weelige loot te fnoeijen, of een dooden tak weg te neemen. —> Laat ik u meer zeggen : het wordt al hoog tyd , want nu weet gy nog niets van het geene ik u zeggen wil, ja waarom ik eigenlyk de pen opnam. Nu zo ben ik ; heb geduld met my. Het is eene mocilykc zaak, ja eene harde proef, voor ftrikte oprechtheid, de Vriend te zyn van , ja als Vriend te handelen, met twee Vrienden, wier onderlinge gcfchillen tot de grootfle af keerigheid — tot haat zelf, zyn opgeklommen. Om hen by een te brengen, dient men wel te beginnen, met hun beiden te overtuigen, dat dc haat en afkeer voor elkander veel minder zy, dan ieder van hen zich inbeeld. Kan men dit doen, zonder af te wykeri van de ftriktlle oprechtheid, die ons dierbaar is ? Men dient aan beiden te vertellen, hoe veel goeds zy nu nog van elkander denken; en offchoon dit goeds zo gering is, dat men het wel voorby den Schout zyn deur mag draagen, dieut men echter d;c  A 6 ft. A H A M StAKKA ART-. $9 dit zo wal half en half uit zyn verband te vefhaalen; de verzwaarcnde omftandigheden in de fchaduw te brengen; aan het eene Woord nadruk té geeven t het andere woord te verzachten ; iets dat, voor 4e verwydering zo groot was, gezegd wierd» als maar onlangs gezegd te verfraaien; meh dient bewoordingen , gedaan, als er een goede luim én een wéék oogenbiik was, voor te Hellen als met mecf bcWceglykheid; men dient alle fcherpè bitFxbe uitdrukkingen te moeten fmooren; met één woord, men dient gebruik te moeten maaken vait al die loopjes, die de mééste menfchen by de hand Peernen , als zy kwaade Vrienden tc famen Willen brengen. Het oogmerk is zeker goed; maar Haat het een eerlyk man wel vry, zich Van zo veele ValschvoorgeHelde dingen tc bedienen ? Lydt ou* dértüsfchert de Confcientie niet een weergaafe flytage ? Hoe ligt gaat men dus doende, nu een beetje en dan een beetje, en zo raakt men ongemerkt Van den regten weg der Euangelifche zedenleer af» Hoe 'ligt voegt men er iets vart 't zyne by! Hoe ligt doet men partyen fpreeken, zo als wy liefst hadden, dat zy fpraken \ Hoe ligt vertaalt men meer fierlyk dan getrouw! 't Is waar , leczer en toehoorder winnen er by; doch dit is hierhetoorrpfonkclyke niet. Ik ben te lang in de Waerelct geweest, om onkundig te zyn van de fpreekwys: een geoorloofd, ja zelf een loffelyk bedrog; vaü Leugens ent bestwil, die geen zonde zyn; .maar  too bri even van dat wil zo nog niet al te bestig in myne bejaarde fiarfens. Er is wel veel vóór, maar ook veel tegen te zeggen; het behoort des nog niet tot het klein getal van welbefliste waarheden. My dunkt, er haakt zo iets. En ik vraag: hoe, mag ik ten voordecle van anderen liegen, waarom dan ook met ten mynen voordecle; en waar blyft dan het vertrouwen? Wat is het uiterfte perk van het pryswaardigc; en waar begint en eindigt een geoorloofd bedrog? Kunnen wy ook altoos gerust zyn ,dat ons- liegen uit bestwil dat beste zal bereiken ? En hoe ftaan wy 'orby, als de partyen, die wy zo verlakt hebben, elkander ontmoeten; door drift, of om ons te beproeven, verklappen zy ohs decrlyk , cn daar ftaan wy dan met een heerlyke lange neus ; geen van beiden gelooft ons meer; gevo-lglyk voor beiden geheel onnut; en de Vyandfehap , die wy poogden weg te neemen door draaijeryen , neemt wel eens nog fterker toe. Is bet daarom niet eene vaste waarheid, dat hy, die naas de ftriktfte oprechtheid wandelt, toch zeker wandelt? De weg mag wat grooter zyn, 't is echter de veilige en zekere weg, ook om Vyanden tot Vrienden te maaken. Hy mag dien Vriend, die hy de waarheid zegt,, eens vertoornen, van ziek verwyderen; eindelyk krygt hy de belooning , die een braaf man toekomt, word geacht en vertrouwd van beide de partyen; en als hy regt op de marf aan zegt: „ Zie, man, dat was niet fraai van u; m dit  ABRAHAM BLANKAART. 101 rs,*'. dit hadt gy anders behooren te behandelen. En gy, Vriend, hebt zeker fchuld in dit geval; 't is „ gek van u gedaan; dit moest wel eene beledi,, gingfchyncn. Maar't legt er toe. Komaan, „, niet wrokken , niet morren; rergeevcn, van ,, harten vergecven, cn ik fta er voor in, dat het ., vergeeten volgen zal! Verkiezen de Vrienden ., dit niet, dan bedank ik u beiden voor uwe Vricnd,, fchap; ik wil met geen lieden, die haaten kunnen, de minftc gemeenzaamheid houden. En ,, bedenkt, dat gy beiden, dus doende , alle gunst „ en genade van den goeden God verbeurt; ,, zie, dat is wat anders te zeggen; want Gods gunst is ons zo noodig, als het lieve brood, ,, dat wy alle daag ecten. Geeft elkander de hand ,, als Mannen, cn pruilt niet als malle jongens."—■ Dit zou, dunkt my, wat meer afdoen , dan al dat gedraai en geplooi en geboodfehap heen en weer, dat toch meest altoos op nul uitdraait. Zie, Edeling, zo een fjouwtje heb ik nu aan de hand. Want, fchoon ik met een gerust geweetcn al het kwaad zwyg, dat zy tegen elkander uitgooijen, en al het goed , dat zy in elkander erkennen, overzeg, en dat zo potzig, dat zy in hunne dolheid zelf er wel eens een zuure meesmuil om zetten, lieg ik echter geen oogvol in hun zak; zet beiden neer, en doe hen, in myne hooge tegenwoordigheid , elkander bcfchuldigen, dat het Sm te fchaateren is: dan fpreek ik er eens zo een G 3 har-  lOS BRIEVEN VAN hartig Christen woord tusfchen, dat hunne zieler* zo een ftoot krygen., dat zy naar hun verdane» tasten Gaarn fchrcef ik nog wat, maar ik kryg belet; en ook deeze kan nog al voor een briefje heftaan , als. ik by u kom, en gy tyd en lust hebt, moet ik evenwel nog het een en ander hier over zeggen % en u, als. Rechtsgeleerde, eenige vraagen doen, Over een eenigzints ander geval, dat my ook z\ yeel, hoofd-hreekens kost,. Uw Vriend, A, BLANKAART^ ACT-  ABRAHAM BLANKA ART. ICVJ AGT-en-TWINTIGSTE BRIEF. De Heer abraham blankaart aan Juffrouw cornelia redelyk. lieve juffrouw keetje. TT we Moeder, die zo wel eene der degelykfte Vrouwen als der beste Moeders is , beeft my verzogt, als ik eens een uurtje tyd had, en in den luim was om te fchryven , dat ik u dan een briefje geliefde te zenden over iets, waaromtrent gy, — en zy vreest met eenig byzonder uitzicht, fchynt te peinfen. Gy hebt haar dan gevraagd: Wat of voor een jong Meisje gevaarlyker is, ovcrdreeven fentimenteel gevoel, dat verzwakt, of onverfchilligheid, die tot hardheid van hart ,, uitloopt?" Voor weinige jaaren zou ik dit onderflreepte woord al zo min verflaan hebben , als uwe braave Moeder: Want toen was dit woord niet in de mode, en viel vooral niet in denkleinen kring van myne kundigheden. Doch men leert alle daag; en ik heb dan, uit puure nieuwsgierigheid, wyl myn Saartje, en uw Neef Edeling, daar zo dikwyls mee fpotten, my verledigd, om te weeten, wat of dit hamerfehe woord beduidG 4 de;  ÏO* BRIEVEN VAN de; want fpotten doet niets af, vooral by my, die deeze twee lugtige Vrienden zo op den keeper ken. Zo dat, jonge Juffrouw, ik u maar zeggen moet, dat deeze vraag my zo gewigtïgtoefchynt, dat ik er u al eens op heb aangekeeken, als gy daar zo met uwe neergeflagenduivenoogeh by Moeder aan de bezigheid zat, en niet dagt, dat de ouwe Heer u in de kyker had. Wel, Kind, dit is een vraag, die, waarempcl, alle jonge Meisjes behoorden te doen aan lieden, die ouder , en des in de gelegenheid waren , om wyzer te zyn; want zy heeft zo magtig veel te maaken op het geheelc Vrouweiyke leven; ja, —- want alles is hier, wil ik fpreeken, een fchakel, - ja, op het volgende leven, waarin men niet trouwt, noch ten huwlyk geeft, doch daar men (dunkt my, althans, Keetje,) zyne perfoonelyke bewustheid zal behouden. En ik weet niet, of er in al dc Cathechismusfen, die er ooit gemaakt zyn, wel voor den zedelyken geest eene gewigtiger vraag zal gevonden worden. Het is des wel te bevatten , dat ik , ook om uwe Moeder, myne geëerde Vriendin , Mevrouw Redelyk te voldoen , eenigen tyd myne gedagten daarover liet gaan, vo®r ik u daar over fchreef; want gy zyt, met alle uwe zoete Meisjesagtige zagtbeid, en met dat fyn fatynen troonictje , toch ook nl een klein fchelmpje , dat met geen dou en (Iou h te vergenoegen. O, ó, ik hebdikwylsgemerkt, dat  'ABRAHAM BLANKAART. Ï05 dat gy uw Neef Cornelis wel eens de handen vol werks geeft, als hy het er op toelegt, om met 11 aan de praat te raaken; hoewel ik my hou, als of ik er niet veel op lette. Eindelyk neem ik dan de pen op. 't Is echter grappig genoeg, dat een oud Vryer , die altoos zo graag wit mogt zien, met een aartjg agttienjaarig Meiskc, over het fentimenieele gevoel praat. Dit mag nu evenwel rondftaan. Toen uwe Moeder my dit zeide , ontzette ik een Wcin ig over deeze vraag, offchoon die wel honderd maal door een ingebeeld wyshoofd , dat eerst als aankomend Jongeling in gczclfchappcn geduld werd, is beantwoord: terwyl hy waant, alles in eens te kunnen overzien, en veelal fpreeekt, vóór hy denkt; ja , dat het gekfte is , beflisfend fpreekt , over zaaken, waaromtrent vcrflandig denkende lieden twyfelen, cn bevreest zyn, uitfpraak te «locn. Ik fprak er met uw Neef Hendrik over, als uit my zelf, om te hooren , wat hy er van dagt. Hy befliste niet; maar hy helt over om te denken: dat ongevoeligheid nog minder te duchten zy, „ dan overdreeven gevoel; en Art het fentimen,, teele meer jonge lieden ongelukkig had gemaakt, ,, dan onaandoenlykheid. " — Gy, ken ik 11 wel, zyt geneegen, om het tegendeel te gelooven; geneegen, zeg ik; en meer niet. Wat denkt Vader Blankaart, vraagt gy ? Kom aan, ik zal u alles openhartig zeggen, en u als eene verftandige G 5 jon-  IOÖ BRIEVEN VAN jonge Juffrouw behandelen. Ik denk, dat Vaders en Moeders wel verre het veiligst doen, indien zy, moet mie uitfpraak doen , zich voor de ongevoeligheid verklaaren ; vooral, indien zy een aantal Meisjes onder hunne Kinderen hebben. De rampzalige gev ilgen van het fentimenteel gevoel , komen natuurlyk fpoediger, waaren voorden geest» vertoonen zich akeliger, en met meer geweld voor onze verbeelding, zyn ons nader by, dan die der ongevoeligheid ; dewyl dc ondervinding leert, dat het eerfte vergif fchielyker, en veel verwoestender werkt, dan het laatfte. Hét eerfte verdelgt oogenblikkig 's menfchen gezondheid, bedwelmt het verftand, ondergraaft dc zedelykheid; en maakt, zonder veele voorbereiding, een plotzeling, cn wel eens gcweldaadig einde, van den onbczonnenen, die alle zyne natuurlyke tederheid door dit Kunatvüur verteerd vóélt f en met een krankzinnigen lach de bittere traanen , die van het Vauerlyk hart vloeijen, ziet neder fchieten, of de nog dieper fmarten der Moeder zonder deernis befchouwt; terwyl zyne verwoede verbeelding, hem den martelkroon der Liefde vertoonende , in ftuiptrekkende blydfchap den geest doet uitblaazen; of het pistool door de harsfens drukken. Zie , myn Kind , zulke in 't oog vallende fchrikbeelden kan de hardheid des harten niet opleveren. Haar vergif werkt langzaamer, verborgener, met minder ftootend gedruis; men ziet die flégts van  ABRAHAM BLANKAART. lO^ van verre en in het verfchiet; ja zullen misfchicn eerst hier namaals recht gekend worden. En echter is er in my iets, (ik kan het waaragtig zelf haast niet noemen wat het is ,) een foort van diep, onduidelyk, duister, doch byblyvcnd gevoel, waar door ik altoos meer huiver op het zien van een jong mensch , dat hard en ongevoelig, dan dat veel te aandoenlyk is voor dit buijig leven, daar men waarlyk wel van zesfen klaar dient te zyn, om er taamlyk wel door tc roeijen, en zyne ziel fchacloos te houden. Deeze myne huiverende gewaarwordingen gelyken wel wat naar het geen ik gevoel, als ik eene Vrouw zie, die heel mooi is met den naam van ongeloovige; en de andere hebben veel van het geen er by my omgaat, als ik een welmeenend dweeper waarneem. Laat ik het maar regt uit zeggen. Eene brutaale Vrouw — welk eene gedrochtelyke famenvoegihg van woorden ! ■— eene brutaale Vrouw, en die met Gods lieve woord fpot, maakt my alleen zo Satans nydig, dat ik my zeifin den wegfta; maar eene zwakke Vrouw, die gevallen is, door onweerftandbiedbaarheid, zie ik met droefheid cn deernis. Voor eene Vrouw, die alle dc heftige gebreken van myne Sex heeft, en uitltalt, verzaak ik al dat medelyden , die ftille achting, die ik altoos , zo lang my heugt, voor alle Vrouwen gevoelde. Maar voor eene fiille &ondarcsfc, die haare zwakheid, of ligtgeloovig- hcid  io8 BRIEVEN VAN heid beweent, ook, terwyl zy zich daar ntoit niet geheel weet boven te verheffen , ben ik geheel deernis, en zorr zo met onzen grootcn Leermeester kunnen uitroepen : Blyf in w.v huis , en Zondig maar niet meer. Eene welopgevoede Vrouw, want anders denk ik daar zo niet over — die uit de pret van vegten , toebruijen, hangen en worgen praat, ontfteekt zulk een verregaanden afkeer in my , dat ik nergens door te winnen ben, hoe veel goeds zy ook bezitte. Als ik een hard kind zie, dat zyne liefderyke Ouders tergt, dan beef ik terug, even als voor een jong wangedrocht, cn bid, dat God toch de waereld daar van, hoe eerder hoe beter, wil vcrlosfen. Dit is het niet al, Keetje; — ja, ja, ik ben al een wonderlyke Abraham Blankaart ; dat beloof ik je, en kryg my eens (teders ! Als ik Meisjes zie, die by het ontwikkelen haarcr vermogens Jongens fpelletjes verkiezen , boven poppen en fpcclgoed; die altoos praaten van vogels fchictcn, van jagen, van een gelaaden pistool, van fnaphaans aftebranden; wanneer zy dit niet alleen , als de nood aan den Man komt, zouden durven doen, dat's wat anders, maar in plaats van peperneuten of zuikere erwten , voor haar duiver, om een fhiiver mosfen hagel koopen, en een kruidhoorntjé in dc zak draagen , of bette pas kwam; wanneer zy van lieve Ouders, en braave Weldoeners , affcheid kunnen neemen, als  ABRAHAM BLANKAART. I0£ als van lieden , die zy voor 't eerst van haar leven ontmoetten; zieken byfhian , zonder medegevoel , en als een Meid in een Gasthuis: als zy nooit, zelf niet onder haare fchoolkameraatjes, of poppen , eenc Vriendin hadden, die 't meest by haar in de kas ftond; en alle vriendfehap tusfehen eenftemmige Meisjes voor zot, voor laf, voor —■ wat weet ik het, uitkryten; als ik weet, dat zy zelf onder het gemoedelyk preeken van een Godsdienstig Leeraar , zo onbewoogen zyn , als de ftoel, die zy bcflaan; als zy, by het luiden der doodklok , over eene byzonder goede bekende, niets ander? hooren dan de klok, of het bengeltje, dat het werk volk by een , of de pasfagiers in de fchuit roept ; wanneer het vergaan van een f'ebip, waar op haar buurvryer fneuvelde, haatalleen doet zeggen: ,, ei kyk, dat was ook waar„ lyk ongelukkig genoeg;" als zy , hoorende, dat twee Zusters te gclyk ltierven , zeggen: ,, wel, dat is voor de familie regt economisch overleid! 3, 't is nu met een rouwtje te klaaren." o Meisje, Meisje, dan zie ik hier veclevoorteekens van ongodsdienstigheid , van volharding in hot kwaade. Ook de minfte aanleiding, die zulke. Meisjes in haar temperament en opvoeding hebben , 't welk daar wel naar toe wil, zal ingevolgd, en zeer verre geb ragt worden. Vuur,zagtheid, levendigheid, — driftomtebebaagcu, moet men daar niet zoeken; eu wat kunt gy, Meisjes, bui-  ÏIO BRIEVEN VAN buiten alle deeze hulpmiddelen al Veel doen; dommckragten , zyn zy er in uwe fyne geftcltheden ? Is geweldig doordryven ooit uw zaak? Zodat ik maar zeggen wil, dat ik ysfelyk bang ben van hardheid van aart, en die vergelyK by het geberg» te van Gilboa, in den Rybel, ■ Waar op daauw noch regen Gods ter Waereïd niets, dat wat zeggen wil, uitwerkte. Want wat is er te beginnen met Kinders,, die, als men beftraft, 'niet wcenen; en, als men goedkeurt, niet huppelen ? Dit is het niet al. Een ïïrenge Vorst maakt het heer* lykfte winter gezicht, dat men met oogen zien kan; alles glinstert, fclrynt, blikkert, kraakt onder onze Voeten; alle onreiiiigheden worden weg genomen; de.lucht is een blaauw kristal; de men* fchen zyn zo gezond als visfehen, en zo vrolyk als vogels, en zulke Meisjes zeggen: ,, Wat is het ,, ysfelyk koud.' " Meer zien, meer voelen zy niet. Als het dondert, dat het dreunt en davert * hebben zy alleen dceze zorg; ,, zyn al de vens* ters wel digt? " Het is veele jaaren gelecden , Kind , maar nooit vergeet ik het, Ik was eens, moet gy wcetcn, in cene fchoone Lente, met eenige goede Vrien* den uitwandelen. De aangenaame regen had Gods lieve aarde bevogtigd ; knopjes en blaadjes ont* wikkelden zich overal, waar men tradt; de vo-> geitjes zongen, dat het de pytte waard Was, om te hooren, Veele jonge luidjes gingen voor uit 4  ABRAHAM BLANKAART. III en waren vrolyk , en zo bly als de lente zelf. Er wicrd zelf hier cn daar zo een beetje gevryd ; men had oogen te kort, en niemand was onaangedaan van wegens Gods lieven dag, dan een Dogtertje van een myner bekenden. ,, Zie eens, Betje, (zei haarc Moeder,) hoe heerlyk alles is; befchouw dit takje eens , wat belooft dit veel!" — En Betje zei alleen: ,, wy zullen vroeg zomer hebben;"— op zo een toon, alsof zy gezegd had: ,, wy zullen vroeg fchoonmaa,, ken." — Dit ftootte my zo geweldig, dat ik het Meisje van dien tyd af niet dulden kon, en nu zy eene Vrouw is, zie ik, dat ik maar al te wel Ziender-en Profeet was, in het geen ik toen van haar by my zelf voorfpelde. Verhaal aan een onaandoenlyk hardhartig Meisje , de edelfte daad eens Menfchenvriend; zy let er niet op; of, zo zy die daad bevat, danzegtzy: ,, die .vent was mal genoeg!" — Spreek haar over Gods goedheid, zy zal zeggen: ,, ja, dat ge-» „ loof ik ook ! " maar zy zegt het met de zelfde deelneeming, als zy zegt: ,, morgen is het Za- „ turdag." Spreek van dood en eeuwigheid: zy weet zo goed als gy, dat alle Menfchetl moeten fterven, en wat daar opvolgt, weet gy „ zo min als zy." Hebben zulke Meisjes veel verftand, dan moet de Rede alles afdoen. Maar, zyn haare neigingen Isoos! wel, wat zcgtSalomon van eenebooze Vrouw? Ik  *I2 BRIEVEN VAN lk geloof niet, dat iemand ooit zal duiven beWeeren, dat er iets goeds kwam van een itug, onbuigzaam Kind. Geene tederheid van gewecten , geen gevoel van fchuld, hard in pyn, hard in goedheid. Als ik dit alles zo gemoedelyk zit te overdenken, en dat wel veel Merker, als ik goed vind u onder het oog te brengen, dan kan ik byna niet belluiten , tegen eenc groote maate van gevoeligheid te ievcren ; en durf geene traanen veroordeelen, die wat heel rasch op de kaaken vallen. Dan durf ik er niet aan roeren, om al het hartstochtelyke uit den Godsdienst te neemen. Vergelyk eens by een verhard Mcnsch, ook ia het Godsdienstige , een beklagenswaardigen Martelaar van zyne eigen overdreevcnc gevoeligheid. Voor dat zyn verftand geknakt is, was hy ten minde bezig in goedertieren weldaaden uitteoefenen. Ily wordt nog gezegend door allen, die hy wel konde doen. Ily was een ieverig Vriend., ecu liel hebbend Zoon ; een dankbaar bcwooner deezer fchoone aarde. En indien hy niet eenc ziel had aangetroffen , even eens gcftemd als de zyne; indien hy meer bedagtzaam geweest ware, hy zou , in plaats van een dwaas Minnaar, een voortreflyk Man , een liefdryk Vader geworden zyn. Ily zou niet in de kragt zyns levens aan zyne overfchree-uwde driften den geest gegeeven hebben. Nydig kan ik my maaken over de zotte beoordelingen van lieden, die waanen elk te wys te zyn j  A6RABAM BLANKAART. 11$ Zyn j cn wier uitfpraaken men voor bcflisfend houdt. Stel eens , daar fterft een Meisje aan eeue uittcercnde ziekte, ontftaan uk eene groote, zuivere, en gedwarsboomde liefde voor een Jongeling, haarer liefde waardig; of aan eene overdrecne, kwalyk begrecpen , doch oprecht gemeende Devotie. Men beoordeelt haar als de Moorderesfe van zich zelf! . . Men fleept, van zyn dertigfie jaar, het leven al kuchend en al fteenend door, om dat men zyne gezondheid verzoeten heeft, ter nafpooring van zaaken, of kundigheden, of bekwaamheden , die niets beduiden, dat wat zeggen wil, en waar aan het gezond liegt regt Menfchcnverftand niet, zie zo veel, heeft: 't zy aan het ontcyfFeren van onlecsbaare handfehriften, over dingen , die ons niet aan de koude klceren gaan; aan het overeenbrengen van Tyd en Geflagtkundige Registers; of men krygt een Longteering, door zyn fchreciïwen en ticran tegen de Ketters. En alle decze Vrienden brengt men ten gravc, als hun natuurlyken dood geftorven zyude , en worden ten minften nog wel veertien dagen voor groote lichten gehouden. Nog doller! Men drinkt zich dood, door het overmaatig gebruiken van warme dranken; men vervroegt zyne laatfte uuren , door het geduurig eeten van allerlei Franfche poespas, daar geen Christen mensch iets aan heeft, wil ik fpreeken. Men danst zich dood, dat het te byster is; en het komt niet eens in M. DEELt H GVe?i  tl/f BRIEVEN VAN overweeging, of alle deeze Weezens hunne dageö verkort hebben. Hoe , wat! hy , die alle daag wat van my fteelt, is die zo wel geen dief, dan hy, die my op eens nitfchud ? Kom aan, is hy, die zich alle daag twee uuren verllaapt, twee uurcn verkapt, verkleed , verdrentelt, die den tyd niet kan vinden , om iets nuttigs te doen of te denken , zo wei geen dief van onzen lieven Heers kostelyken tyd, als hy, die door overmaat van ftudie of arbeid4 maar de helft van zyne voor hem beitemde, en naar zyn aanleg bereikbaare jaaren bekeft? — Uit dit alles zou ik wel haast belluiten, dat de verfchynzels van het fcntimentecl 'gevoel, hoe zeer Ook aftekeuren, niet veel geduchter zyn , dan de gevolgen van eene al te verregaande onaandoenlykhcid. De eerfte dreigen zwakheid, de tweede boosheid; de eerite zyn te vreezen als zulken , die het lichaam dooden, maar de tweedeals zulken, die ziel en lichaam kunnen verderven in dcHtl: veiligst zal men omtrent beiden op de wagtblyven. Eene verftandige Moeder, een dccgelyke Vade-, een vrys Leeraar, een begaafd Zedenfchryvcr behoort wel naauwkeurigachttegeeven, welke van deeze twee lelyke en zorgelyke kwaaien meest in de mode zyn, en rmuurlykst moeten vloeijen uit de wys-, waar naar men du Kinderen opvoed; vooral ook op de byzonderc gcaartheden der Kinderen- » tfad  ABRAHAM ËLANKAARt. iljf Üad myn groote Vriend Paulus, Apostel Panlus, die zich , regt braaf ook , zo aartig naar den gang des werks konde fcbikken , eens tegen zyne ChriSielyke Gemeente, uit Jooden beflaande, die zo verzot waren op uiterlyke plegtigbeden en om™ °P ai dat Settop en gefjouw met Offerbeesten; dat wasfchcn, boenen, en tchüüren vaii lieilige potten en pannen, en vaten en bekkens i dat draaven naar Jerufalem, als of de lieve God anders ook nergens te vinden wrs ; had, zeg ik, die wyze Apostel eens zo veel van werken en wer* ken en Werken gefproken, als zyn Collega Jaco* bus; wel, Kind, men zou den Godganfchen Offerdienst en al de Joodfche Bereddering weer aan den gang gezien hebben. Ën 't zou liet geweest zyn , als of er, wil ik fnreeken, nooit een Christus op de Waereld gekomen was , om de Mentenen vry te maaken van de flaverny der Wet. — Want, zie Meisje maat, dat zy, — Gods oude Jooden , meen ik , — door die goede werken iet , dat wat zeggen wil, zoals deugd cil Menlchen^ liefde zouden Verdaan hebben; dat moet je niet gelooven, een enkeld knap Jood uitgezonderd, die daar nog al aan toe was. — Dit diende niet iii hun kraam ; zy hielden zich wel, als een Heer, aan de werken der wetten Van den . Man Gods Mozes: ei, ken ik ze niet? Zy zouden niet eens aan Apostel Paulus gevraagd hebben: Meester, „ verilaat gy ook door deeze Wet de zeddykei 11 a » o£  HÓ BRIEVEN VAN of dc ccrcmomccle Wet?" — Zy zouden, gc-«makshalve, het laatfte maar hebben vast gefield. Maar Jacobus ■ ja , die Jacobus bedriegen wil- dc, taaest vroeg opltaa'n; Jacobus, die overal op lette, en de ryfte hovaardige Gekskappen wat goed durfde zeggen, waar het opftöfld; en hen geen honig o.m den mond fmeerdc, al zaten zy tot de elleboogen in 't geld : En zo maar zoetjes, en zagtjes, met eene : ,, myne Broeders, dit moest alzo' niet gefchieden meenige kostelyke waarheid zeidc, die hun zo taamelyk hard in de Zwakke maag moest liggen. Jacobus fchikte zich 00% naar den giXg van 't werk ; en wist wel, hoe hy met zyn Christendom moest omgaan. Zyne Broeders en Zusters wilden het wel gaarn wat gemakkelyk opneemen. Je zoud niet gelooven , Jurfertje lief, hoe gaauw dart zoetzappige lydclyke mistikc leven er al in wilde l De Vrienden hadden gehoord, en het was ook wel de fync waarheid, dat zy, wil fk fpreeken , onder dc Genade leefden , en niet onder 3e Wet. Zy waanden des de Genade veel eere aan te doen , zo zy het ganfchc werkje maar op haar lieten aankomen. Jacobus begreep het cenigzms- anders. Hy hield van: ,, zwyg maar, en doe maar;" van handen uit den mou; zo min of meer Armiaans; want een geloof, zoneter de werken, was juist niet veel zaaks. En myn groote Vriend Paulus begreep het ook zo. Hoe, wat hamer, dringt hy niet aan  A B R A HA M BLANK AART. I iy aan op deugd en goede werken, als of er onzen lieven Ilcer's kostclykcn hemel mede te verdienen was, .daar hy evenwel nooit , wil ik fpreeken, door zondige Meniehen kan ve-rdiend worden. Zo dat ik dan alleen dit maar wil zeggen, Kind, dat alle verftandige lieden deeze Apostelen moesten navolgen, als zy leeren , .opvoeden, ftichten , vermaanen, of vervrolyken; of gelyk kundige Doctooren handelen , als er deeze of geene ziekte fterk grosi'eert. De ziekte van 't ftntimetvteei gevoel is thans zo zeer in de mode; traanen, weg fmcltcn, opgelost worden, enz. Om die reden moest men thans byzonder op vastheid van geest, wel gelegde bcginzels , gezondMcnfchen-vcrfbnd, getemde ■driften, aandringen. Vooral, moest men al te weeke jonge Meisjes, geene voor haar thans fchadelyke Hoogduitfchc gefchriften toeftaan, die haarc kwaal te veel vocdzel geeven; geene Drama's laaten zSenipedcn, die my zelf te-veel onthutsen., zonder ccnigc zedelyke verbetering uitte» •werken. Er is echter eenc. foor;t van jonge lieden , die men deeze bedoelde In en Uitlandfche. fchriftcn kan toeftaan; doch, of mync Vriendinne ook tot die geene behoort daar ft* ik wat voor. Ik hoop, dat rk door deezen, al ris hy wat lang ■«itgevallen, ecnigz'ins aan het goede oogmerk .uwer Moeder zal hebben beantwoord. Dit is althans .zeker, dat ik veel te grootsch ben op dc H 3 eer^  •IlS BRIEVEN VAN eer, die er ligt, in aan een mooi jong Meisje, dat veel oordeel en talenten heelt, te fehryveu, om myn best niet gedaan te hebben; 't kan evenwel zyn, dat ik agter het onderwerp niet ben, dat my, als een oud Vryer, nog al te vergecvcn zyn zoude: ik weet. ook niet, of ik niet weer wat dik-, wyls van myn text geraakt ben , en zo wat uitweid dingen heb gemaakt, die wat verre van de zaak afdwaalen, wllar over ik meende te fchryven. ■—• Dit weet ik, dat ik ben van zo eenc lieve jonge JulFrQiiw, de gehoorzaame Dienaar en Griend, ABRAHAM EUNKAART, NE-  ABRAHAM BLANKAART. Iïf NE GEN-en-TWINTIGSTE BRIEF. De Heer abraham blank aart aan den Heer m * * *. Medicinae Doctor. myn oude vriend doctor m. JoLocwel ik aan myn Vriend Doctor M. fcliryf, zo is het niet om cenige Receptjes; of om hem over de eene of andere oudmans ziekte te raadplegen : Ik ben zo gelukkig, van eene geruste opgeklaarde ziel in een gezond lichaam omtevoeren^ en hoewel ik voel, dat de knegt oudagtig wordt, zo gaat de machine nog, dat het een lust is. Maar dewyl gy een myner oudftc en beste Vrienden zyt, zo heb ik, om u daar van te overtuigen, my van de vryheid bediend, die er ligt, in aan een zo geleerd en met zyn tyd zo bezetten man te fchryven. Gy kunt myn brief, wil ik fprecken, in uw koets leczen, als gy eens van dén Haarlemerdyk naar deUtrcchtfe ftraatmoet, om zieken en ellendigen te behouden ; die oogenbiikken vallen, anders weg; dat kan er by u niet op overfchieten. En om u daar juist een bezoek om te komen geeven, gaat niet. Lees dan , wat ik met u te pvaaten heb'. H 4 De  320 BRIEVEN VAN De rede, waarom ik u fchryf, is des niet, om als Doctor met u iet te verhandelen, zo als ik al eens gezegd heb, maar om myn voordeel te doen met uwe keunis van den mensc'h, en met uwe langduurige ondervinding. Gy , als Doctor, hebt gelegenheid, om allerlei foort van menfchen te kennen. Gy hebt Biegtelingen, fpyr de beste DorpPriester, en die begrypen ock wel, dat men voor zyn Doctor, zo min als voor zyn Advocaat, niets , moet verzwygen. Verbaasd, wat moet u wel al worden toebetrouwd; en indien men menfchen kennis moet zoeken by eenige profesfie, dan geloof ik, dat die by dc kundige Doctoorcn is. Ik wilde u des eens vraagen; is het waar, dat weelde en losbandigheid , in onze groote Stad , zulke fnelle en verbaazende verwoestingen.aanregten , als men my heeft willen wysmaaken ? Is het verval van Zeden in de daad zeer groot ? Hoe k het 'cr mede gefteid.? .0 Wat zou het my niocijen; want of ik het zwyg of zeg, ik ben toch grootsch op dc menfehelyke natuur; .ook zo als die nu, God betert, nog al is-; en ik zou, zo men van haar gelogen heeft, het er .eens wat goed voor opneenien. Geen onrecht,; dat om de hamer niet! Indien een zwartgallig Geestelyke, of een naargeestige wyeneus , die zo veel van het hedeudaagfche leven kennen, als een inwoonder van Kamfchatka van Franfchc hoffelykheid, kwaad van ibaar had gebabbeld , ik zou 'er geen ding j>aji gekloofd  ABRAHAM BLANKAART. I2£ loofd hebben; maar de drommel, ik heb al dit moois uit geheel andere bronnen ; de verhaalcr is echter, dit hoop ik , niet onfeilbaar. Dit is het geval. Voor eenige dagen was ik genoodzaakt, my in gezelfchap te begeeven van een niet zeer bejaard man. En dewyl hy in een der volkrykfte wyken der Stad woont, en wy in de zydkamer ontfangen waren, vloeide er een geftaadigc ftroom van menfchen voor by. Ik vergroot het niet, als ik u zeg, dat van de honderd voorbygangers 'er wel tagtig op de lyst geplaatst wierden van fchurken , bankroutiers , enz , door hem, die ons ontflng En met de Vrouwen ging hy niet véél befcheidc uer om . —~ Er was een jong Vrouwtje in'tgezelfchap, die, by gebrek Tan iets anders te doen te hebben, denk ik, geduurig vroeg: En wie k dit, Neef ? en me is dit? Waar op dan door Neef, die over het horretje keek, werd geantwoord: „ dit is die Vc°-„ tjr, die zo veel menfchen heeft doodgeklopt; ,, dit is die fpeeldcr, die vm de kaart leeft; dce-, „ ze word gemaintineerd door 'Mevrouw; — die is onlangs om zyn baldaadigheid uit een Koffy,, huis gegooid; die had alles weggeholpen, en „ ging nu naar Oostindie,. Die Heer, die daar „ zo -ftemmig voorby gaat, ,en zo eene mooije „ Vrouw en lieve .Kinderen heeft, ruineert zich „ by eene Actrice; een ander had te Delft in kt Verbeterhuis gezeten." — Enfin, — want ik H 5 wil  Ï22 BRIEVEN VAN wil niet meer copieeren, —> byna alle Meisjes wa* ren zo wat, zo wat; en veele getrouwde Vrouwen wierden befchuldigt van ongeregeltlieden , die waarlyk geen geloof kunnen verdienen, althans niet op zo een getuigenis. Zo dat de lieer van 't huis fcheen wel een Boekhouder van ergerlyke gevallen ; en zeer byzonder bekend met al het welgekleed Amftcldams canaille. Wel, lieve Hemelfche Vader, dagt ik, gaat er voor by dit ééne huis zo veel zedelyk Vee, hoe vol moet dan dc Stad daar van zyn ! Wel, wie weet, of er dan wel, wil ik fpreeken, dertig rechtvaardigen gevonden worden; en onze kostelyke Leeraars hebben deugdelyk recht, om het wee over dit Sodom en Gomorra, dit Tyrus en Sidon, alleDankVast en Bedcndagen uittedondcren. Ik, die altoos wat luide denk, en een ysfelyken hekel heb aan die Satanfche kwaadfpreckcry, moest daar meer van hebben. — ,, Wel, myn Heer, zei ik, wat, mag ik u vraagen, heeft u in de vuile nood-. zaaklykhcid gebragt, om zo veel uitfehot dee,, zer groote Stad dus op den keper te kennen? ,, Wel, ik ben nu, om het zo eens te noemen, ,, een oud Man, of eigenlyk oud Vrycr, en ik ,, ben van myn twaalfde jaar altoos onder men,-, fchen geweest; doch in myn gehecle leven heb ,-, ik zo veel wel opgekleed fchocljc volk niet ge,, zien. " — Ily voelde die ouwe zet terdeeg. — Wel, myn Heer, zei hy, bcfluit gy uit het geen :../ ,4 ik  ABRAHAM BLANKAART. 13 ',, ik zeide, dat ik die lieden nader dan by het a}gemeen gerucht ken; of eenige byzondere verkee. ,, ring met hen houde ?" — „ En is dit algemeen „ gerucht, myn Heer, vroeg ik, dan genoegzaam , ,, om zulke verregaande zedeloosheid van zo veele uwer Stadgenootcn uittekryten? Maakt myn „ Heer daarom zulke fchandelyke Bekendmaa,, kingen; dat is heel onvoorzichtig. Zoudt gy ,, u niet met de hoogfte rede beklaagcn,- als men dus omtrent u te werk ging, zonder iets auders ter verfchooning te kunnen zeggen , dan de heek waereld zegt het; en die hecle wae„ reld is notabene niets anders, dan die kleine „ kring, waar in wy bekend zyn. Zodat, neem ,, het my niet kwalyk , myn Heer, gymoctwaar»> lvk min of meer van dc hunne zyn, of wel " gewecst zyn , of gy zyt een onvoorzichtig »'» praatjesmaaker. " Myn Heer begreep om op- teftuiven; maar Abraham Blankaavt liet zich niet vervaaren. — „ Gy zyt ( kreeg ik ten antwoord,) een h *an van jaaren, myn Heer Blankaart, cn aan myn huis; anders, . . Ik ftond op, cn Wat digter by hem gaande, zei ik: ,, Myn lieve jongen , ik was juist nooit heel bang van dreigen; en — ( myne ffcm wat verzagtende ,) — een „ man, die zich verlaagt tot babbclaarycn, en tot „ kwaadfprceken van afweezigen, is misfebien „ eens een dolle bruteur, maar kan geen bedaar* t* dcn moed hebben. Doeh gy meent het zo, kwaad  ji4 BRIEVEN VAM kwaad niet; ik weet, dat gy ook uit zwakheid van karakter veel goeds doet.; wat fpyt het my, „ dat ik u niet hooger kan achten, met zulk eeu „ goed hart, en met zo veele goede hoedaauighederr. „.Zouden wy dit niet wat anders kunnen fchik,, ken; want waarom zoudt gy eene kragtelooze ,, kwaadheid voeden, tegen misfehien den.cenigen man, die zo een ryken Sinjeur .aandurft, als het 'er op aankomt, om hem eens ouwcr- wets de waarheid zeggen." Dc jonge Heer bedaarde , on drukte my de hand ; ik zag, dat zyn hart nog gezond was. Schoon ik nu Vast geloof, dat myn Babbelaar verre het grooffte gedeelte der voorbygnngers , uit ■losheid, uit kakelzucht, uit kwaade gewoonte, beloog, zo maakt my echter de taeftand onzèf In? woonders vry wat bekommerd. En indien maar het tiende gedeelte waarheid is, van het geen hy zeide, dan moet het karretje van u, en van uwe Collcgaas op een zandweg gaan; ó dan kunnen dc voornaamfte Doctoorcn wel Koets en Paarden houden , eenig en alleen uit de ongebonden levenswys der ryke Lieden, ik bid u, ftel my hier omtrent eens gerust. By Geleerden van uwe profcsfie moet men de nctfte vernaaien van het verval der zeeden eigenlyk zoeken. Hoe, wat! verwoesten niet alle ongebondenheden de gezondheid en dc lichaamskragten ? En het doet 'er met een Volk niet al te ■voordcelig uitzien , ais er een groot getal bekwaa- me  ABRAHAM BLANKAART. $ en dat wel, op herhaalde proefneemingen. Ha! ha! dat had Mietje nooit gedag?, niet zo ? Uwe fchaamcI 3 le  *o4 BRIEVEN VAN le agtcr Buurcn hebben zelf bet pretje , van menigmaal eene vrye ftraatconverfatie met u te houden, en u hunne nieinvtjes te vertellen. Ik ben geen grootfehe gek, en ik zou my nydig. maaken, als eene jonge Juffrouw haare buuren niet beleefd wederom groette; of zo zy in ziekte of ongelegenheid daargcen deel in name, en haar niet allen goed deed , dat zy eenigzins vermogt. Maar dat is hier de zaak niet, Kind. Zie, ik moet u dan maar zeggen , zo als het is. Het is my dikwyls gebeurd, dat ik u op 't mat kwam, als gy, in wonderlykc gemeenzaamheid, in 't midden uwer buurcn , ftond te praaten, te lachen, cn te ginnegabben ; cn dan was ik zo nydig , dat ik dikwyfc niet eens in huis wilde gaan; om dat ik wat al te poestig was , en dan moet men de jonge Meisjes nooit dc les gceven; doch nu ik zo onder vier bogen met u ben, en in 't geheel regt opgewonden , om u, als een Vader, eens het goede voor te houden, moest ik, myn lieve Mietje, u dat zo eens zeggen. Wel foei, wel foei, wat ftaat dat lelyk, cn wat is dat gemeen; cn vooral, als men zo geheel naar den fmaak in den dos is, cn de agterbuurt juist niet van dc aanzienlykfte; 'dan nog liever een klein weinigje onfchadelyke gro'otschhcid, om dat zy de Meisjes ten minlren van dc ftocp uit dc babbelende buurwyven houdt. Ik xvect, dat hier over by dc Juffrouwen ook wel fLc"s.. een. B*cr getuimeld heeft, Mietje. . Maar.  ABRAHAM BLANKAART. *35 Maar gy, hamers Meisje, laat die goede z/igte Vrouwen wat aan praaien; en denkt: ais. ik ep niet van zeg, dat het dan haar al wel moet zyn. Zie, Kind, vriendlykheid, beleefdheid is mooi, verwekt genegenheid; maar dwaaze gemeenzaam* heid, wtar door men deelt in alle ïaage grapjes en tydverdryven , en in de fouten van ^jjen^hen3 wier verfchooning ik in hunne gebrekkige opvoeding zoek,, ontneemt ons de achting van di.c ge-, mecne lieden zelf. Staat gy daar zo verbaasd over? dat fpyt my, maar kom aan, kom. aan, ik zal het u uitcyferen,, Gy hebt u met hen zo gemeen gemaakt, dat zy het zich niet eens. meer tot eer rekenen, dat gy dus met hen handelt.. Zy o.ordeelen, dat dit hen toekomt; zy hebben, er des zelf niets aan, dat wat zeggen wil; en gy echter gooit uw fatfoen te grabbel. Hoe ligt kan- het gebeuren, dat gy bepraat wordt onder- een party Labbekakken, als zy haarc flappe Koffy en Taaitaai opneemen ; ja dat er zelf over en om u gekpe-. ven en gelachen wordt. Die pryst u uit grootschheid; deeze befpot u uit nydighcid, als gy met buurvrouw wat meer (breekt dan met haar. Heden, Mietje, dat dunkt my is.zo ongevallig-, dali ik er my maar fchielyk van afmaak. Gy weet wél % wat ik daar al meer over zou kunnen zeggen?Spreekt gy eens niet zo vriendelyk, als mum-ge-, woonte, of beelden zy zich dit maar-in-,. dan:is, het,:,,, wel, wel, wat of dat. grop.ts.qh, djhgcntje> I; 4} «. sichh  Ï3^ BRIBVEN VAN „ zich verbeeld. Maar myn Peper is zo goed aïa „ haar Safleraan, enz.'-' _ ., Kyk, kyk, zegt „ eene andere, nu houd Madam, askaks, „ haar fatfoen, en dat kan wel in een duits, " doosJ*e-" i, En dat ik, zegt een desde, „ van haar gekregen heb, mag ik wel voorby „ den Schout zyn deur dragen, wat verzuurde „ klieken, of ouwe belletjes, daar. niets meer. „ aan zat, enz."' Zie, dit is het verfroaadlyk loon, dat gy voor uwe onbetaamlykc gemeenzaamheid ootfangt. Had gy nu, wil ik fpreekeu, met vriendelyke woor. den, goeden morgen en goeden avond gezcid; had gy met oordeel giften bciteed; u zedig, deftig gedraagen; ó dan zouden ook de mintten dier Euuren u op hunne wys geacht hebben , gepreezen, ja tot hun eigen best ontzien, Gy hadt zelf nuttig kunnen zyn voor het aankomende geflagt, dat om u zich ordcntclykcr zou, gehouden hebben,' als het u zag. Doch, myn fchoon Kind, hoe zal ik het aan. ^gen, om u te beduiden, dat ik nog veel zwaarder bedenkingen tegen u heb in te brengen ? Daar is, om het zo te noemen, een gebrek in u, daar wy eens uit den grond op over moeten fpreek-en ; zie, het is my regt ernst, Meisje, om u, is "ï mooglyk, daar van geheel te geneezen. Een gebrek , 't welk , grootcndcels, dit beken- ik U |aara, of dit u aangenaam ware, in uw tempe¬ ra-  ABRAHAM BLANKAART. 137 r-ament ligt; en dat eens heele malle gevolgen voor iiw volgend leven kan veroorzaaken , maar dat by iny, tot nog , geen bewys llrekt van een liegt kart; zeg eens, Mietje, zit het echter in dat hart alles wel op zyn elf en dertigst. My dunkt, dat gy verkeerdheden hebt, die , wil ik i'preeken „ •uwer jeugd zo oneigen zyn , als dartelheid en . Wulpsheid aan een ouden paai. En wat is dit ge-, brek, vraagt gy ? Het is bedektheid, jonge Juffrouw, Een zo. jong Mensch hedekt J zeg ik by my zelf, Abraham Blankaart, pas op, Man; daar moet gy agter zitten; is het Meisje u niet door haare overleedcn Ouders hoog en duur aanbevolen? zult gy , myn Vriend, niet ereis netjes re-kenfehap moeten doen aan God den Heer, ook over dc wys, waar op gy als Voogd voor dit Kind gezorgd hebt? En waar zal dat heen, indien gy, als een murwe Profeet Elie, deeze uwe Dochter nooit eens een paar donkere oogen zet, en blaauw blaauw laat. Of is het al wel, dat gy voor haar geld en goed zorgt, en alles op zyn best uitzet; of dient gy nu en dan ook eens te zien, hoe het in den gemoeds winkel gefield, en of alles daar Wel in order is. Kom aan, gy moet er eens op af, en denken, dat het Meisje toch in waarheid veel van u houdt, cn nog al wat meer van u dan yan anderen hooren wil. Zo dat, Mietje, ik zal dan ook om my zelfs wil u zeggen, waar het op ftaat. Bedekt cn zo jong; 't is te byfter! Ja,- ja, ! % om-  I38 BRIEVEN VAN ontdraai het niet. Ei wat, nooit legt uw hart op uw tong, altoos is er iet. Nooit zyt gy eens. gul, vertrouwend , zelf niet met uw Vriend Blankaart ; en lieve God, wat hebt gy toch te bedek, ken , dat wat zeggen wil; zelf niet met deeze zoetaartige Menfchen, by wie ik u hefteed heb, en die zo veele jonge Meisjes reeds tot lieve Vrouwen hebben helpen maaken. Altoos cn eeuwig moet men, als men ergens over fprcekt, dat wat zeggen wil, u de woorden als uit de keel haaien; altoos krygt men gcdeeltelyk en zydelings antwoord ; terwyl gy evenwel met de bedienden fchoon en helder uit de borst praat, ook daar het niet te pas komt. Altoos iemand, die op zyne luimen ligt; en niet veel goeds in 't hoofd heeft; terwyl de vrees, dat uw gezicht u verraad, u doet rood worden. Gy zyt onoprecht; dit is dc zaak. En waarom zal ik er doekjes om winden; waarom het Kind niet by zyn rechten naam noemen, daar myn oogmerk is, u in den grond tc gcncczcn. Gy zyt wat valsch, hartje lief. - Waart gy het alleen uit losheid, uit zwakheid van aart, uit zucht om tc kaakelen, dan was het ook al gevaarlyk, maar nu zyt gy valsch met overleg. Altoos hebt gy iets te verbergen, iets tc bekonkelen, al is het zo onnozel, dat een Kind het weeten mag. Gy hebt altoos een ftreck agter de hand; uwe woorden hebben ten minflen drie zinnen, en gy legt die uit, zo als dan voor u meest  ABRAHAM B L A N K AA UT. I35», incest te pas. komt. Gy zyt ook verduiveld loos. Het gaat hoe 't gaat, gy weet door duizend omwegen te komen, daar gy zyn wilt. En dat, daar gy hier toe geene verzoeking hebt, noch in uw huis, noch by my; want was ik een Govert Grim, of een muffige ouwe knorrepot, en had ik ooit iet te bedillen op, uwe kleeding, of op uw fpelden geld, of iets Gods ter waercld , daar gy my mede moest bemoeijen,, ik zou hagels boos op my zelf zyn; want ik zou denken, dat het myn fchuld was, en dat ik zo een lief jong dingetje te bang voor my maakte , om als met een Vader met my te praaten; doch daar is Abraham Blankaart zo vry van, als ik wensch van alle myne zonden voor God den Heer te zyn. Gy kunt des in uw Foogds grillen —. verüaat gy dit,Lieffte ? — geene verfchooning vinden. En. zo doende komt gy in het geval van te moeten liegen;kyk eens., Kind, wat is dit droevig ongelukkig! Ik heb u immers by lieden gebragt, die gevormd f^hynen , om de Vriendinnen van jonge Meisjes te zyn; deugdzaame ,Godsdienffige , en ook met een allcraangenaamfte Vrouwen, die zo wél weeten, wat of ecu jong Meisje toekomt. Maar, hoe maakt gy het daar? Altoos iets te bcflellen, altoos iets door de tweede en derde hand te doem Wel moeten andere menfchen niet denken, dat ik een ouwe Leelykcrt, en deeze Juffrouwen grillige, ftreng onyeTfiandigc,. oudagtige Vry (Iers zyn ? Gy bel  *4° BRIEVEN VAN begrypt wel, dat ik aan haar wel eens vroeg: hoe gy het maakte ; en wat was het antwoord ? ,, Juffrouw Mietje heeft veel goeds; doch wy ken- ,, nen haar niet regt." Dit zegt ook myne Saartje, daar gy zo veele beleefdheid ontfangt; ja, dit zegt ook — Mevrouw Buigzaam. Wel, Meisje , ik kan het in geene vaten gieten! Och , ik dagt al heel lang, dat ik, die , wil ik fpreekcn , maar een oud Vryer ben, zo den flag niet had , om iemand te kennen; doch verduiveld, dit is erger. En waarom , als men u over uwe gebreken onderhoud , antwoord gy niets ter uwer verdecdiging; zie, daar kan ik zo Satans nydig over worden ! want ik begryp wel, dat gy wel iets meent te kunnen inbrengen; en daarom ben ik er boos over. Doch ik wil niet boos zyn ; ik wil u alleen vraagen : gy, die zo een afkeer hebt van huichelary in den Godsdienst, weet gy niet, dat men ook in de deugd, in de famenlceving, in de vriendfchap , dc geveinsde fpeelen kan. Dat men Myn Heer Blankaart voor, en Myn Heer Blankaart na , kan fpeelen; en lieve Mevrouw Edeling , en lieve Mevrouw Buigzaam zeggen , zonder 'er iets by te meenen ; dat men zeer gedienftig zyn, en eigenlyk geen eene daad van hartlykheid verrigtenkan. Ja, Kind, dat is maar zo. En dat dit by u zo is , hoop ik , dat gy met berouw en verlegenheid zien zult. Is dit nu dankbaarheid? is dit eerbied, die gy, wil ik fpreekcn, aan uw liefhebbenden Voogd ver- khüU  ABRAHAM BLANKAAR T. I4I fchuldïgd zyt? En wat denkt gy, dat lieden, aan wie gy dit vertelt, oVer u denken? Ja, myn j, Heer Blankaart is wel goed, en goedgeefsch, maar s, zo wonderlyk, en zo haastig , dat men fchrikt, om hem iets te vraagen. ""be Juffrouwen , daar s, ik by inwoon, zyn wél, en goedig; doch ik heb er evenwel geen oogvol plaifier. Me Vrouw •s, Edeling houd wel veel van my; maar zy is myne c, Vriendin niet;" enz. — Wel , die lieden denken , dat gy of eene kwaadfpreckfter , of ten minHen een heel gevaarlyk fluitje zyt; want die uitpraat , praat ook in; niemand zegt u meer, dan gy zelf aan eene bediende over moogt brengen; en zo de Prctcfldent eens van al die grappen hoort, zie, Mie lief, dan zou het my niet ontfehieten, indien uw Vryer hartelyk voor de eer Van uw Gezelfchap bedankte. Ik weet wel, dat gy u daar weinig aan bekreunt, doch dit is mal genoeg, om dat de jongen gelyk zou hebben. Ik heb ook al gemerkt, dunkt my, dat gy niet veel met jonge Juffrouwen omgaat. En dat begryp ik nu. Hoe onnozel ook de vreugd is, en de pretjes zyn , die 'er op de Saletjes deezer lieve Mallootjes voorvallen, men wil toch geen overbrengfter daar by hebben; zo dat, dus doende, zult gy, in 't kort, met al uw Vrienden wel aan een klein bedtafeltje kunnen zetten. Een fraai vooruitzicht , voor een vrolyk Meisje, dat graag voor een plaifiertje is. En dat zie ik ook gaarn; jeugd baart  fit BRIEVEN VAN baart zo wel vreugd, als gezondheid en deugd; plagt myne lieve Zalige Moeder te zeggen. Zo dat ik maar zeggen wil, dat gy overal kwaad zaad zaait, en de heele waereld nog eens aan et ■kander zult brengen. En ondertusfchen door veinzen en plooijen , en plooijcn, en draaijcn , en uiterlyk gebaar van gedienffigheid u overal weet doorte helpen, en wel eens er eene onnozele ziel voor laat opdraaijen. „ Öch , men weet nergens van, „ men had daar althans geen erg in; men heeft -,, dat in dien zin niet gemeend." Summa üunmarum, de Duivel en dc Satan kan er maar niet wys uit worden, althans , geen eenvoudig Christenmensch. Dit alleen katt ik u zeggen, kind, en dat moet gy my ook maar in 't geheel niet kwalyk neemen , dat gy zo doende, met alle uwe goede hoedanigheden , eens hemelsch vast naar Joost raaken zult. Wel Mietje, wel Meisje, je liegt byna al uit gewoonte , of met de toon uwer ftem, of met uw lach , of met een diep bedekt ftilzwygen. Waar moet dat heen ; want er ftaat immers iu Gods lieve reine woord , dat agterklapfters en jokkenaarfters niet in het ryk der Hemelen zullen komen, en dat zou ik om uwent wil nooit vergceten kunnen. Kom aan, als een Kind; zie, dat gy alle deeze hagelfchc (linken nog afleert, 't Is nog tyd , zo het je maar ernst is; en de ouwe grillige Heer — dat ben ik, niet waar, ftout Hout dingetje! . zal  ABRAHAM BLANKAART.' zal u, met de gedienstigheid van eene vaardige Kamenier , nu en dan eens een fpiegeltje, uit Gods Wet en Euangelie gemaakt, voor oogen houden, 't Is immers beter, dat ik het doe, nü het nog tyd is , dan dat gy van kwaad tot erger valt, wil ik fpreekcn. En dat gy wel karnuiteu , maar geen eene Vriendin hebt, die wat zeggen wil, dat zal ik je by leven cn gezondheid nog eens puwerwets duidelyk aanwyzen, of het wat kragt aan myne predikatie gaf. Ik voorfpel u ook, dat gy zeer ligt nog tot een oude Vryfter, Avat is dit evenwel misierabel! zult opgroeijen ; en in uw zydkamer agter de gordyntjes zitten ioeren, met een groene bril op je neus, en een van der Kemp of Smytegeld op de tafel voor je liggende; doch u alleen bezig houden met alle wisjewasjes , die er in uw ftraat omgaan; om toch, als gy by een halfdouzyn ouwe fyne besjes van Meurs op een bezoekje drentelt, wat voor de vroompjes mee te brengen. Een overhcerlyk prettig vooruitzicht , voor een. Meisje, dat geroepen is , om in het heilig hoogwaardig lieve huwelyk nuttig te zyn, en als Vrouw en Moeder al vry wat te betekenen; en om Gods deugden , wil ik fpreekcn, te verkondigen, want daarom zyn wy hier op deeze waereld; en buiten dit is het allemaal lary, daar de kostelyke zielzo veel aan heeft, als aan een hand vol vliegen. — En om Grootmoeder tc zyn van een vyf- en  t44 BRIEVEN VAN ■en*- twintig pittige Neefjes en Nichtjes* Ja, mis* fchien wordt gy dan uit puure klinklanre despfatië nog wel fyn ook; en kaait de eéne Kerk in en de •andere Kerk uit, om tc zieni, welk een iedel famaartje deeze Vrouw ^ en welk een hemeltergend paar hooggehielde fchoentjes geene Vrouw aan heeft; en -welk eene waereldfche bennet en chemifè eene andere draagt; want het geweeten moet toch op de eene of op de andere wys de murf gefnoerd worden; en vecltyds zyn dit (lag van oefeningen de laatfte Haven, voor jonge Meisjes-, die b haaf huwlyk vcrkaakeld hebbende, in den ouden dag eene lastige ledigheid des harten willen opvullen , met de troostryke gedagten, hoe veele genaden» looze iedeltuitcn er evenwel in haare buurt woonen. O, dat windt de ouwe machine nog wat op, en uit puure behoefte lastert men den naasten» En weet gy, wat er nog altyd het malst in komt? Het zal eens blyken , dat uw Vertrouwen * uw uitzicht op geluk, Gods ter waereld niets is* dan een huis der fpinnekoppen , daar men waaragtig niet veel aan heeft. Ik zei altoos tegen myn Saartje, als zy het eens verbruid had, en alles j ook dat, wat Vader of Moeder niet wisten , zo geheel cn al beleed, cn niet kon gaan flaapen , voor' alles fchoon was opgebiegtj braaf kind, eerlyk duurt het langst," — En is het zo niet uitgekomen? Dat eigenfte Mevrouwtje Edeling heb ik gekend, dat zy een wild, los kind was, dat nu eens  ABRAHAM BLANKAART: 14I kens met een braave felieur in baar witten jurk, en dan weer met een handfchoe^ of lubbetje minder by Moeder verfcheen ; haar geldje verkwanzeld had, of eens ftout by haar meesters geweest was : maar wat deed het kind? Ja! dan wierd ouwePieternel in den arm genoomen , of myn Heer Blankaart , of Vader; en zo beleed men dan alle kleine ftoutighedeli aan eene altoos toegceflyke, doch altoos geëerbiedigde Moeder , en dan kon zy zulke bedroefde traantjes fchreijen, dat ik, malle kindergek, ook vogtige oogen kreeg; Dan ging, op oprechte belydenis , en beterfchaps - belooving, het vendel weer oVer het vrolyke krullebolletje, — tot dat er weer iets voorviel, en alweer oprecht beleeden en vergeeven wierd; En zie eens, wat is het nu een Juweel van een Vrouwtje 4 dat is even zo veel, Mietje; maar het was, wil ik fpreeken s altoos oprecht, en zou niet gelogen hebben, om al wat den kinderen het verleidendst moet zyn. Dat een jong, met geld voorzien Meisje, een«s -wat veel 1'maak in allerlei nieuwe kuifjes en fmaartjes heeft; en gaarn als een mooi net dingetje ovet de ftraat dribbelt; och God, dat zeit niet, Santje ; en ik denk dan altoos: wel, Abrabam Blankaart, is de dwaasheid dan niet gebonden j man, aan het hart der Jeugd ? Dit bleek wel aan dien Euangelifchen Jongeling, en evenwel daar ftaat, dat Jezus hem liefhad; en dat hy niet verre was van het Koningtyk der HeffieleH, en hy had echter al heel Veel ge- SU BËËbi K h««'  146 BRIE VIN V A W negeflheid voor de beuzelingen derWaereld; wnïï? hy was fchat-ryk. Zo was het maar in 't geheel niet met de Pharifeeuwcrr, die met alle hunne uiterlyke pligt-oefening, toch de rcgte broeders maar in 't geheel niet waren. Ik zeg niet, myn kind , dat gy reeds tot dit addergebroedzel behoort. Sns wat! ik zeg maar, dat men van kwaad tot erger komt; maar, toen zy kleine geniepige Jongens en kwaade babbelaars waren , dagt men misfehierf ook niet, dat er eens een wéé over zou uitgefproken worden, door een man , die zo zagtmoedig als boven alle menfchefyké gebreken was. En daarom , kind, mag ik je bidden, bedenk u nog eens wel. Terwyl ik daar myn lief Euangclie inzag, kreeg ik den volgenden inval; en daar gy met alle uwe bedektheid toch een verftandig Meisje zyt, zal ik u die maar gul weg vernaaien. Kien leest, zoveel ik weet, in de Schrift van geen een ecnigc Htiichclarcs, of fyne pylaarbytftcr; dat is toch raar,Mooglyk om dat de fynheid der Mannen toen meest belfond in het flipt waarneemen van den uiterlyken Godsdienst^ in wasfehcu cn reinigen, in het vooraanzitten in de Synagoge; het draagen van verbruide brcede zoomen aan hunne kleedcren; het Bidden, het Offeren, waar aan de Vrouwen niet, dat wat zeggen wil, doen konden, of mogten ; en dat er toen zo', wil ik fpreeken, geei&e Oefeningen, noch Cateehifatien , noch Avondkerk  Abraham el ankaart. §0 leert gehouden wierd, Waar in ieder, zo als hy (dat verkoos, kon gaai)» oFthuis blyven ; nnarieder op gezette dagen komen moest, om den open* baaren Godsdienst by te woonen , zonder dat dit als iets byzönders in 't oog liep'; zo konden er ook niet Wel anders dan zeer degelyke vróome ogréch» 'te Vrouwen zyn. Zó dat ik maar zeggen wil, dat in de fchrüt geen eeii Vrouwtje als een geveinsde Carönje wordt afgéféliilderd; iét, dat my zo fehoon aan ftaat-. Ik moet ü nog al meer zeggen, kind, hoe hard en onaangenaam het my in deezen valt-. Zie* Meisje, gy hebt een gebrek van de alierefgfte foort; ik hoop rnanfj dat uw hart 'er nog nie'" j 'dat wat zeggen wil, zal doof aangeftooken zyn. Gy zyt ongevoelige 'ohuitdfukbaar, cn recht •flaar mede in uw fchik; gy pleit er voor, gy roemt 'ër tipt Uw hoofd is önverzettelyk. Gy Verftaat u alreeds mecstetiyk op de in uwe jaareri haatelyké kunst van volhouden; Zegt men u eens uit goeder deugd iets, dat u nuttig zyn moest; herinnert men u eens eenc Verkeerdheid; gy ontkent die, blyft koel, laat u alles zeggen, en houd eenc tergénde ftilzwygehheid; breid of haait, zonder opzien 5 voort; blyft dagen lang geftoord, fprcekt niet ;, zyt wonderlyk. beleefd ; zingt, fnapl en praat metarideren , als of 'er niets gebeurd Ware : Uit fpyt heb ik u zieri fchreijen, maar nooit uit droefheid; Ëri dat nog zó jong! Kind; kind $ li a hoög-  M8 brieven v a N hoogmoed is dc bron van alle uw gebreken, ook van deeze uwe ongeraakbaarheid: op myn woord , Mietje, dat is waar. Ik weet wel, dat ieder niet even weekhartig is , ik ben ook geen vriend van altoos overloopende uogeii, zelf in geene Vrouw. Maar zo als gy nu zyt, kwftamt gy niet uit de hand der Natuur; die goede Vrouw vormt nooit zulke Meisjes; zy houdt haare beftemming hier toe veel tc precies in 't oog; zo dat dit alles is uw eigen gehoetel, e-n gy zult j vrees ik , eens te laat zien , dat gy de dupe van de Hiftorie zyt. Wel heden, kind, een Meisje van uwe jaaren moet Vriendinnen hebben, veele zelf, om daar naderhand eene meer byzondere uit te kiezen. Zo een Meisje moet eens gaan , eens komen , eens hier zyn, eens daar zyn, eens met zulke lieve Vrouwen , als waar by gy inwoont, regt vertroitr Welyk , ook ovér wisjewasjes praaten; en gy moest my zo eens wat vertellen, wat gy gezien, wat gy gökog-t, en waar gy magtigen zin aan had ; het druk hebben met uwe Nichtjes of andere lieve, popjes; kleine geheimen onder clkauder hebben , die zo onfchuldig als voor u allen gewigtig zyn , als Meisjjs. Nu, ik weet het niet, Mietje ,maar alles is u zo vreemd. Gy ziet uwe goede bekenden, ja uwe nog al meest beminde Vriendinnen „ zo gaan en zo komen, zonder dat het u veel fckaclt, Dat kan zo uiet. Zie toch , datgy, by zo  ABRAHAM BLANKAART. ï^p veele goede hoedanigheeden ? ook die van oprechtheid , voor de vuist, en gevoeligheid voegt, O Meid lief, dan zal ik er zo wel over zyn, en gy zult een regt plaifierig leven leiden, en alle ukzigten hebben, om eere aan myne Voogdyfchap te doen, cn gelukkig te leevcn, met een knap fla,g van een Man , die u lief heeft. Dit fchryft u, uit liefde voor uw geluk, Uw- Vriend en Vaagcf , A. ÏLANKAART, EEN:- K 3  1S9 BRIEVEN VA*? E li Ni en- DERTIGSTE BRIEF, De Heer abraham blankaart aan Mevrou* wen cie Weduwen, willis cn spilgoed, C~tProot nieuws, goed nieuws 1 myne geliefde % Zusterlykc , myne waardige Vriendinnen! Groot en goed nieuws gaat maar zelden te faam. Of dit 114 komt, om dat de mcelfe menfchen veel minder het goede, dan het gerugtmaakende vertellen; dan of er te weinig gelegenheid toe gegeeyen wordt, dit is thans geen voorwerp van myn onderzoek. Ik fchryf thans aan u, wat de lieve Ilemclfche Vadergedaan heelt, door zyne redelyke fchepzelen; en, zeide ik u niet, dat het Gods werk was, zo zoudt gy, deugdzaame Vrouwen, die den weg zyner voorzienigheid met ftillen aandagr bewandelt, vraat door ook , wil ik fprcekeu, alle uwe paden recht en vast zyn, — zelf zeggen , dit is van den Hee* re gefchied , maar voor ons is het evenwel magtigWonderlyk. En daar ik, als ik over iet fchryf, daar myn hart zo ovcrloopend vol van is, doorgaans de manier heb, om my zeifin de warte helpen , en anders ook zo; zal ik u de inleggendehu eyeft, open aan myn adres, in een couvert ge- ftOr-  ABRAHAM BLANKAART. I51 floten gezonden , per pest zenden ; en er zo maar -een handje vol myner aanmerkingen by doen. Ziet hier dan de Brieven: Aan Mejuffrouw zuzanna hofland. mejuffrouw. w V, Executeurs in den Boedel en Nalaatenfchap van wylen Mevrouwe de Weduwe Cornelia B * * *, die zich in haar geheel leven getrouw en oprecht omtrent haaren God in ootmoedigheid gedraagen heeft, hcbben.de eer, om u het volgende Artikel uit haar Testament toetefchikken: ,, Aan Juffrouw Zuzanna Hofland maak ik tw'ins, tig duizend Gulden; uit aanmerking van hetbedrogen den dieftlal, aanhaar gepleegd, onder den fchyn van naauwgezette godsvrucht en innerlyke vroomheid, door een zo genaamd Godzaligen Broeder, en valfche Zuster , met naamen wel bekend; twee fnoode huichelaars, die 's Heeren weg agtcr zich verdorven hebben; „ het innig eigen ik, en het Waerekl verzaakenK 4 „ de I. BRIEF.  f?3 BRIEVEN VAN „ de leven, van het uitverkooren Volk Gods, rn een kwaad gerucht gebragt hebben, en oor„ zaak gaven , dat des Heeren naam , om bunnen 't wil, door dc iedele menfchen , en zorgeloo„ ze Kinderen van Adam, gelasterd wierd; waarom ik bet my. een pligt achtte, de genadige roepftem van den Hcere, die my bevoplen heeft deeze ergenis uit het midden van ons weg te v neemen, te gehoorzaamen, en te toonen, hoe „ onbedagt en onrechtvaardig men handelt, als v wen. de zich zelf zoekende fchynhcihge onrcerv ders van een zeer byzonder naauw gezettenj „ wandel, en teder leven , gelyk fielt met de oprechte van harten, (die overtuigd zyn , geroe„ pen te worden tot eene volkomen overgifte van alles, wat God niet is, aan den grootenen eenigen Eigenaar, van alles; en zich geenzins kunnen vergenoegen met het hedendaags laauwe Christendom, uit hftt midden daar van met „ het innig hart uitgaande, hoewellichaamlyk, en met medclyden. en voorbiddingen daar 0nder blyvende verkeeren.) Met eenen zo wel ,, een? dierbaare Zuster.StyntjeDoorzicht, alsee, m goddelooze Slimpflamp verfmaadende; ter. wyl ik Zuster Hofland bfdde, dat zy toch ootmoedig en eerbiedig voor den Hcere wil bely,,, den, dat zyne. genade haar. voor een weinig tyd bedroefd heeft met eene droefheid naar Hem., « ^tozy te meerdei; flofe zpude lachben, om  ABRAHAM BLANKAART» 1$'^ '» vrolyk te zyn in Hem. Dat zy, in zonde geval- „ len zynde, ppfta en wandeje ; dat zy yriende? lyk hartïnnig verkeere by allen , die hoewel niet » op haat- wegje, den Heere vqlgen ; dat zy den Heere Abraham Blankaart, als zynde een rechtvaardig man, en wandelende voor God, die „ ons Volk lief heeft, en onze waare Synagogen „ bouwt, houde voor eenen Broeder in Christus ; dat zy zich hoede, al het geene God voorrein verklaard, ja zelf gereinigd heeft, onrein te achten (*). Dat zy zich toch hopdc voor eene der allergrootfte zonden, die een bclydfter des M heiligen Euangeliums. begaan kaq — liefdeloos, ftreng, — overhaastig veroordeelen van haaren ,l Naasten, ,, Voords verzoek ik, dat het owrgebleevene „ deezcr fom, na haaren dood, indien zy daar van in haar leven niet overvloedig heeft medegcdeeld aan behoeftigen, kcere tot de Roomsch„ gezinde armen deezer Stad; ofaanzulken, die u °P llei\ 'weS naar ^et hemefceh Vaderland van „ haar ( *) NOTA vap den Heer Blankzart. Ja , myne goede Dame, dat ik het wel meen met onzen lieven Heer, en alle braave menfchen, dat ï» waar; maar, maar, een rechtvaardig man — voor God f 'A ik fpreeken, dat is maar heel gebrekkelyk ,• en ik aal de Genade zo brosd noodig hebben, dut er buiten haar geen redderen aan zyn zal K 5  *54 BRIEVEN VAN ',, haar in denken yerfchillen, doch getrouw aan j, hun licht zyn; om dat zy het meest door haare verkeerdheid geleden hebben , en geenzins hebben gedeeld in haare voorige liefdegiften» A,, men," II. BRIEF. •De zelfde aan Mejuffrouw styntje door- Z It' 11 t. mejuffrou w. , als Executeuren der Nalaatenfchap van wylen Mcvrouwe de Weduwe Co'rnelia B* * *, overleden in den hoogen ouderdom van vier-entagtig jaaren, ryk in goederen, cn in goede werken , maar allerrykst in God. Daar zy verkoos , geduurende haare omwandeling op aarde,als eene ftille Burgercsfe in den fchoot der Heilige Catholyke Kerk te leeven , den Heere Verlosfer na te wandelen, op den weg der allcrftrengite Verlochcning voor zich , en der uitgebreidfte menfehenliefdc omtrent anderen, met veele waare vroomen in den geest vereenigd, die zy van aangezichte nooit  ABRAHAM BLANK AART, $55 pooit gekend heeft, en vuurig belang néemende in de uitbreiding en roem, de vereeniging en famenftemming van het ryke Gods, gaf zy.daar van, onderzeer groote cn veele blyken , ook het volgende in haaren uiterlfen wil i u betreffende. SJ Ik maak de fomma van ijftig duizend Gulden, aan de my in denvleefche onbekende, maar met my in den geest verëenigde Zuster Styntje Door„ zicht, voor den iever in haar geloove en liefde; „ in het aanwenden van alle haare poogingen, a, ter ontdekking van fchynheiligheid, en het weg. „ neemen van fteenen des aanftoods , op 's Heeren s, wegje geworpen, door twee booze-menfchen s, der zonde, die God bekcere ! voor haare waak„ zaamheid aan . de Tempeldeur van het innig „ naauwgezet Christendom, Voor haare groote liefde , betoond omtrent het nog niet bekend ge„ noeg, en helaas gelasterd innig Christlyk leven, ,, Voor haare nederige navolging van Hem , die ,, het gekrookte rietje niet breekt, en het rooken„ de vlaswiek je niet uitbluscht; maar zogt enza5, ligde allen, die dwaalden, een ieder op zynen 3, weg; zo overvloedig door haar betoond, in het s, op haare hefdefchoudcren te huis draagen , van „ het verboren Schaap, Zuster SufannaHofland , door haar als een roof gcredded van voor de „ poorten des verderfs. Voor haare onvermoeide a, werkzaamheid in het behouden van Zondaars, %% Voor haare liefde, omtrent jonge onbedagtzaa. 5J mee  r56" BRIEVEN VAN me harten, waar in nog geen bedrog is. Met een woord, voor haare liefde omtrent alle Heiligen, die de leiding der Voorzienigheid en hun lichts des geestes volgen. Ik laat aan deeze vroome Vrouw het geheele en volle beffier en eigendom van dit goed; want ik kenne haare werken; weetende, dat zy geene aanncemfter des Perfoons is. Ik omhels haar in den geest , met eene Heilige liefde der Zielen; en hoope ,, eerlang, in de groote Stad van onzen God, a, haar te kennen van aangezichte tot aangezichte., om hem eeuwig te verheerlyken. Amen." III. BRIE P. Dezelfde aan Mevrouw sara edeli.mg, g& hooren £urgerhart,: MEVROUW, Xn onze qualiteit van Executeurs, in den Boedei van wylen Mevrouw- de Weduwe Cornelia B * * *, wiens aart, denkwyzc en omftandigheden Uwe Ed, best zult kunnen opmaaken, uit het artikel., 0  Abraham BiiA^ïKAAkt. i§? ti betreffeiide, in haar Testament, 't welk wy dè eere hebben u hier nevens te zenden* Voorts maak ik nog, aan Mevrouw Sara j, Burgerhart , Huisvrouw van den braaveri Heer Hendrik Edeling , Koopman te Am-1 ftcldam, de fomma Van honderd duizend Gul. ♦ dens, om te ftrekken tot een vastblyvend Fonds , », ten behoeve van zulke beklaagenswaardige jou;, ge Meisjes, die, of in wreede Stiafouderlyke ti handen vervallen zynde , of door harde bejege., ningen, of by gebrek eener verftandige Christe,, lyke zagtmoedige opvoeding, groot gevaarloos ,, pen, om op den weg der onbedagtzaamheid te ,, verdwaaien , te vallen in de iooze Itrikkeri der ondeugende menfchen; ten einde die, is het mogelyk, in zulke huisgezinnen te brengen t en te plaatfen, als waar in men u zelf gevonden heeft; by verftandige waarlyk Godvreezende Matroonen, gelyk aan de uitmuntende Me,» vrouw de Weduwe Spilgoed! Ik begeer, dat ., Mevrouw Edeling, daar in bygeftaan doof haaren achtingwaardigen Man, den Heer Hendrik Edeling voornoemd , de befchikking daar over, buiten iemands wederfpraak, zal hebben, ora zo wel door haare eigene, als de opfpooring ,s van andere, daar toe bckwaamc Vrouwen , zal* ke voorwerpen, als ik bedoel, uitte kiezen. Voorts biddende, dat deeze jonge Vrouwe met ,% den geest der bedagtzaamheid cn ondcrfchcidiiig » blyf  *58 Brieven vaj» blyf deuken , over waare vroomen en fchynheip >, ligcn. De Heere zegene haaf, en haare Kinde* „ ren; dat het gehccle huisgezin, Gode in blyd- fchapdiene, met wel te doen aan allen. Amen»'* IV. BRIEF» Dezelfie aan Mevrouw maria buigzaAM» Weduwe den Heer Meter spilgoed-. m e v r o u Wi "C^Telast zynde niet dc uitvoerende fnagt, betreffende den laatften wil, van wylen Mevrouw de Weduwe CorneÜa B* * *, wier nagedagtcnis in zegening is cn eeuwig moet blyven , by allen , dié prys ftelleil op het waar innig Christendom, als eene, die zich geduurende haaren gchcelch langen iceftyd liet bellieren door dien zuiveren onbevlckten Godsdienst, die beftaat in Weduwen en Weezeil tc bezoeken in haare verdrukkingen , en zich zelf onbefmet te gedfaageh in eene onreine wacreld, van welk eenen Godsdienst zy nu nog, na dat zy Gode geftorven Is , fpreekt door kragtigg daaden ; ook In het artikel, u Mevrouw aangaan* de4  ABRAHAM BLANKAART. t3e, hebben wy de eere, u het Volgende uit haar Testament medetedeelen. Aan de my, insgelyks van aangezichte onbekende, maar van harten geliefde Vriendinne, dc zagtmoedige Mevrouwe, Maria Buigzaam, ,, Weduwe Pieter Spilgoed, maak ik de fomma ,, van honderd duizend Guldens tot een vast Fonds, ,, om door haar, en zulke, die zy daar toe tot ,, medehelpers en opvolgers zal benoemen , ter ,, bezorging van braave door rampen ongelukkige en bedroefde Weduwen , die geene voorwerpen ,, zyn van Diaconale gunften, en voor wie men, tot nog toe, in geene opzichte gezorgd heeft, ,, overeenkomftig haare opvoeding, en die plaats, ,,'die zy door de fchikking der Voorzienigheid ,, in de Maatfchappy der Burgeren bekleed hebben : ook ten voordeele van zulke ongelukkige ,, Vrouwen, die om allergewigtigfte redenen, ,, door dc Wet, of het Geweeten, van haare Manncn gefcheiden, en daar door grootelyks kun,, nen geruïneerd zyn, zonder uitlicht om haar lot te verbeteren; zullende alléén gezien worden op de waardy der perfoonen , en niet op eenigerlei Secte , of geloofsleuze onder de Cbristenen. Hier toe ben ik door den Heere'bewoo» ,, gen in dankbaare erkentenis — voor alle de gewigtige dienflen, door deeze goedertieren We„ duw'in de goede zaak van het teder innig Chris\f tendom gedaan. Vermids zy alles, wat god- de«  >Ó0 BR IEVEN VAN i, delooze menfchen der zonden, en eene verlei„ dende Zuster Hofland, krom hadden gemaakt, „ heeft te regt gebragt. En dus in de hand der Voorzienigheid een middel heeft mogen ftrekken, om een mishandeld onberaaden Kind té i, behoeden voor de droevige gevolgen van vefkeerde raadllagen, en het gezelfchap van llegte menfchen. Dit is gebleeken in het lieve, voor j, alles goeds vatbaar zynde Meisje , Saartje Buri,, gerhart. Dat haar loon groot zy in dc Hcmej, len ! Dat zy daar verwelkomd worde van alle „ die Ouderen , die, dbor haare beftiering, haare ,» Kinderen gelukkig zien , ook terwyl zy nog iri j, deeze beneden wacreld wandelen, bid myn& ; »} ziele. Amen*" * * * V. BRIEF. Dezelfde aan Mevrouw anna sjiit, geboertH WILEIS. mevrouw! "Vermidswy de Bezorgers der laatfle wil zyn 3 van wylen de Weduwe Mevrouw Cornelia B * * *i en wy verpligt zyn , u uit dien hoofde kennis te gftcven, van een artikel, in het Testament va-vat, w  A8 R AHAM ÊLAfïKAART. \6t b betreffende, hebben wy de eere, u dat Artikel rriedetedeelen* „ Ik maak de fomma van dertigduizend Gulden* ü aan den Eerwaardigen Geleerden Heer D. Smit, „ en aan deszelfs Huisvrouw, Anna Willis: en ,-, dit eenig en alleen, uit hoogachting, en ziels ^ vereenigende derikwyze voor, en met zyn Wel„ Eerwaarde» Uithoofde zyner eerlykheid, veris draagzaamheid, algemeene liefde, en alles, „ wat den zachten geest des vreedzaamen Euangeliums kenmerkt. Te mee? , daar de waardige Man zich niet vleijen kan met een voordee,, liger en aanzienelyker beroep, en met een tal,, ryk huisgezin gezegend is; terwyl hy, als een „ gehoorzaame dienstknegt zyhes Heeren, zyne roeping en verkiezing op deeze zyne ftand plaats zoekt vast te ma'aken, doof eenen vroomen, vefftandigen Wandel, en niet afte Wyk'eri „ van de eenvoudigheid, die in Christus is. Dè „ Heere zcgene beiden, ook in hunne Kinderen, i\ en neeme ons allen op in zyne hemelfche heerü lykheid; amen ! " * * * Deeze brieven aan my gezonden wordende, gaf men my in den mynen bericht, wie de overledene , en waar het fterfhuis was. Wel lieve Hemelfche Vader! Had ik dit ooit gedagti de Weduwe II. DEEL. L £***  -iCz BRIEVEN VAN B * * *, met wier Man ik meer dan veertig jaaren Beurs Vrienden was, en die al voor veel tvd in de Buurt van Edeling woonde , en van de Roomsch Catholike Godsdienst is. Ik kenne beide deHeeren Executeurs ook byzonder wel; braave Kooplieden , (tutten van de Beurs, Jakob Vryhof, cn Cornclis Zydcrvcld, welbekend, lieden, zo fee uur als de Bank van Amfreldam. Nu, Vriendinnen, wat zegt gy hier van? Is dit zich zelf geen fchattcn vergaderen tegen het tockoomende ? Hoe wel komt het, dat Zuster Hofland en de vroome Styntje thans uwe gasten zyn; nu kan ik alles aan uw huis zenden. En nu zou ik gaarn eens weeten, of men. nog langer den fpot zal houden met alle naauwgezette Godvruchtige menfchen? Zal men nu nog langer uitvaaren op de fynen, zonder dat men zelf ecnig gezond oordeel bezit, dat wat zeggen wil ? En wat zal men nu weer tegen den goeden God loopen klaagen , en verklaagen, even al eens, of deeze groote Stad niet bevolkt ware dan door Volk tien per cent erger dan dat van Sodom en Gomorra. Wat moeit het my, wat moeit het my, dat onze oude Vader Edeling dit nog niet beleefd heeft ï wel verweerd, hoe zou ik hem dat liefdeloos denken over de Paapfehen, (zyn befchaafd woordje , ) hebben irigepepert! want deeze Godvrugtige ziel was zuiver en geuren g Catlioliek in handel tn wandel. En zie eens aan! met zo eene gezegen-  Abraham bLankaArt: 163 gende ónder de Vrouwen, en zo gdehikt, om haar lief te hebben en 11a te wandelen, leefde Abraham Blankaart in eene Stad , zónder" dat hy haar ooit, dan alleen als eene naairw gezette, Catholieke, fehatryke Weduw, van zyn Beurs Vriend, gekend heefti Elkander niet gekend, cn wy zouden elkander zo fchoon gevonden hebben! Waar zo is. het: hier is een fchat van Menfchen, die elkander iii goede neigingen gclyken , doch 't is of de Booze er mee fpeelt; men komt niet in elkanders kring, hier op deeze Waereld, wil ik fpreekcn. Ener zou geen leven na dit leven zyn "? Wy zouden 'elkander op geen bceter plaats leeren kennen? Neen, dat laat ik my niet beduiden. Myne goede Vriendinnen, ik voel thans zo al het gewigt, en het waare van inyne onfterflykhcid; Myne oogen zullen deeze vroonie Catholieke Christinne zien. Vast, Vast! wel, Kinderen Menfchen , indien de Hemel met alle de vroome zielen $ die hy bevat, ooit, wil ik fpreekcn , door goede werken te verdienen Ware , wat zou ons te heet of tc zwaar kunnen vallen?. Eu hoe zal het de Apostelen wel aanftaan, "als .zy zien, hoe veele zielen hunne Leer gewonnen heeft, 't Is of ik de lieve Johanues al in gefprek zie met onze dierbaafé Zuster Doorzichti Wat zal Abraham Blankaart in zyn humeur zyn! wat zal hy alle gewesten der Hemelen doof zweeven; im overal wat goeds te hooL 2 reri $  *** BRIEVEN VAN ren, om overal vergenoegde aangezichten en dank- baare harte* te zien ! En die weldoende oude Weduwdagt ook aan my, had achting en liefde Voor my; voor fey, een nietsbeduidcnd md Vryef, en een Zondaar ook nog, die niets anders bedreef, dan zo veel goeds te doen, als Wast en kiel houden kan; maar dat was immers myn grootfte vermaak , en daar zou ik immer* niet eens voor te bruiloft hebben willen gaan ? — Het goede getuigenis van zo eene Vrouw fteekt my, tegen de grootercis, Waarlyk een heel hart ouder den riem , fchoon ik niet Verdiend heb , meer dan een klein plaatsje te beflaan. Wat zyn' wy toch gelukkig, lieve Vriendinnen; wy hebben het beste deel op aarde , hier vrienden , en in het onbekende Land aan dc overzyde van den tyd, ook vrienden, die ons zullen wagten, verwelkomen; wy zullen daar niet meer een ditje cn een datje te berispen hebben, in elkander, of in ons zelf; want hier is cn blyft het toch maar krank Werkje, zo wat haaien cn brengen; nu wat, dan iiietmetal. En nu vernibbel ik my, als ik my verbeeld, hoe orrze Zanneke zal capöt daan. Petrus, die Uit övergrooten iever in zyne goede zaak, in lang likt mak was, en met wictJ de Heilige Geest ecu huls vol werks had, om hem van zyneJoodfche tööfoordeelm aftekrygen , omtrent dc Heidenen , die maar geheel niet by hem in de kas Waretf; Pe-  ABRAHAM BLANKAART. 165 Petrus, dunkt my, kan niet nuehterer hebben opgezien, toen hy dat groote witte laaken, met •al dc viervoetige, kruipende, reine en onreine gediertens in vertrek van .zinnen zag; en niet meer verbaasd geweest zyn, over dat: ftaa op, Jlagt cn eet; dan onze Zanneke zyn zal, als zy, met de bril op de neus , deezen brief der ExecuteurcN leest ; en dat zy toch vooral en vooral ook Roomfche armen moest weldoen. Hoe zullen nu . pladaaf! al die mooije naamen wegvallen , van het teken des Beestes, van afgodisch Volk, de Hoer van Babcl, de Anthichrist en zulk tuig. Hoe zal zy Styntje nu gelyk geeven, dat by God geene aannecming des perfbons is, dat wat zeggen wil, maar dat elk, die geloof en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam , lief en welkom is. Hoor, Vriendinnen, men mag zeggen, wat men wil; maar een Mensch, dat gronden van Godsdienst heeft, kan zyn gezond ver/tand, zyne goede neigingen, kan de rechtvaardigheid zelf, weg fymclen , cn weg dweepen; maar zo lang het : Heere, wat wilt gy, dat wy doen zullen ? onze bede, ja, de grond onzer daaden blyft, dan is er nog altoos grond over tot berouw cn bckcering; wil ik fpreekcn. Doch om een Mensch , zonder beginzels , en die fpot met r.Ues , wat een. teder geweeten aanduidt; die cere fielt in zyne ongevoeligheid, te regt te brengen, daar is wat meer aan vast. Vuur, vlammen cn ook hamers,  l66 BRIEVEN VAN in de hand der jdroagt, Verfchrikking, en verwoesting , dat zo de wanden van het hart lillen cn kraaken, dat het de pyne waard is: of cr nog uit zulke fleeüen Abraham Kinderen verwekt wierden, Ik beu thans in die gecstgcftelthcid, waar in een treffend voorval Menfchen van gevoel meermaal overbrengt. Stikkend vol denkbeelden, die elkander den vryen doorgang betwisten, En denk ik zo al in myne ccnigheid, waarom zoude ik myne toegeef elyke Vriendinnen niet alles , en zo als het by my ligt, fchryven? Ik denk daar dan zo. al, koe veel nut kan een enkeld Mensch doen , in en na zyn leven, tot in verre, nog niet aanweezig zynde geilagten. Hoe onuitzienbaar is dc keten van eenc goede verftandige daad. Mnar zo is het ook in het tegengeftclde: en moet ecu Mensch niet beeven, als hy zo eens aandagtig op dc menfehelyke vermogens peinst • cn hoe veele Menfchen ook kwaad willen , en ook bcdryvui 1 Wat is het goed , dat wy ons vertrouwen Hellen op dc Goddelyke befchenning. Hoe zouden anders , wil ik fpreekcn, zo een paar regte weerlooze Vrouwen dus gerust Buiten woonen ? Uw groote Ysjandfche Kees , en myn wclmeencnde gnap , zouden immers te vergcefsch hun trouwe best doen, als er eens een party dieven cn roovers in 't hoofd krecgen, ons aantevallen ? Zo dat ik maar zeggen wil, dat hy, die op God vet-.  ABRAHAM BLANKAART. \6j vertrouwt, en Hem dient met een volkomen hart, wel bouwt. Ik zal uw antwoord verwagten , en alles wel door onzen Vriend, den Advocaat Edeling, laaten bezorgen. Nu moet ik myne Saartje gaan fpreeken , en zo wat voorbereiden , dunkt my, om den post, haar aanbevoolen, te aanvaarden. Ondertusfchen ben ik, in den waaren zin des woords, VOORTR#FFELYKE VROUW E N! Uw Ootmoedige Dienaar en Vriend, A. BLANK AAR Ti L 4 TWEE-  i68 BRIEVEN VAN TWEE-en-DERTIGSTE BRIEF. De Neer abraham blankaart aan den Ecm waardigen Heer b. smit. myn goede dominé en goede vriend ook, v\JT"y hebt my dit geen dooven gezegd, Smitje; 't is wél, ik zal dan maar voortfehryven , als my, om het zo te noemen , eens iet of wat in de gedagten komt, dat nog iet meer zegt als niet met al; vooral voor een wys mensch, die er toch oud agter is, om zo uit overal, daar Domme knevels, niets, dat wat zeggen wil, m vinden, wat nuts, wat bruikbaars uit te zoeken, en dat dan ook weeten te verorberen, dat het een plaifier is. Hoor, gy hebt gelyk; een wys man leert overal uit. Ik had,tegen u gezegd, nooit een eerfte Schryfmeester, en evenwel ik heb kunnen fchryven, fchryvcn! Smitje, dat het ccn lust was; alleen dooranders te fchryven dan hy, die alleen goede in, ftructie gaf. Nu , dat zeg ik niet, om my zelf te verheffen; alleen om u tc doen zien, dat ik het wel vatte, hoe gy het meende, En nu kan ik ontnooglyk langer om den kant vliegen; ik kom maarop de hoofdzaak, waarover ik fchryven wilde. Het  ABRAHAM BLANK AART. 169 Het is my al dikwyls als eene waarheid toege* fcheenen, dat de menfchelyke Ziel, voor lang geleeden, zeker zedelyke machine heeft uitgedagt, die ik zelf geen naam weet te geeven. Het lykt wel wat naar die Draaiborden, waar raeê fchudde van volkje , op onze Kermisfen, ter verleiding van jonge gastjes te prykcn zit; waar op dc fpil, die door de hand van hem, die om fnuistcry of zoetekoek draait, bewogen wordt, niet de zuivere waarde der dingen bepaalt, maar de min of meer behendigheid des draaijcrs, of wel het bloot gd val, om het zo eens te noemen, deeze waarde of ycrre boven, of beneden haaren inhoud, verheft of verlaagt. juister; op dit zedelyke draaibord liggen, pligtcn, deugden cn gebreken, van ons en van andere menfchen. Raakt dc hand van een domoor die fpil aan; dan, dan trekken wy beuzclagtige, of valfche denkbeelden van pligt, en het is louter ge-, luk, zo wy van eene ccnige verpligqng een goed, zuiver, volkomen denkbeeld krygen, Wy onderItellen valsch, en oprdeelen dus ook zo verkeerd, over onzen zedelyken toeftand, en die van ande, ren. Wy trekken dikwyls, voor ons zelf, deugden, die wy of niet, of in veel kleinder aantal en goedheid bezitten. Over onze gebreken vliegt het fpil woest gedraaid over ons heen, als een wind; en blyft ftil ftaan op geheele ItapeLs vang.bvckpn onzer Vrienden en bekenden , daar wy k 5 met  ïfO BRIEVEN VAN niet er daad vry van zyn , of dit gelooven. Draait dc hand van een loos vernuft die fpil, dan weet het door geheime zetten, daar men niet altyd agttt kan komen, door een behendig, wel ter tyd gebruikte fnok, het zo te maaken , dat de wyzer altoos ten zynen voordeclc, op noemer XII. in rust komt. Zo doet dit hamers vernuft óók , als het eene party, of eenen Vriend wil begunftigen. Zoekt het naar gebrceken in zynen Vyand ? Bons! daar Haat de wyzer op II. of III. Maar moet het éc ondeugden bepaalen van zulken , die het ongenccgen is; zie daar, de wyzer ftaat op XI. of XII: zo iiks weet het zich van zyne behendigheid te bedienen. Maar, myn goeije Dominé, nu kom ik weer met een hecle Vlotfchuit vraagen aan uw fteiger te land. Zeg my toch, waar in beftaat dat gelukkig vermogen, 't welk wy in ons zelf draagen , waar door wy zaaken, perfooncn, pligtert, en handelingen uit zo veele en magtig verfchillende oogpunten zien, waar door wydie, als goed, kwaad, of onverfchillig kunnen beredeneeren, zo als het ons best bevalt? Waarom kan er dikwyls zo veel goed als kwaad gezegd worden , voor eene goede, als voor eene kwaade daad; vooral, indien de bcöordceler niet heel fcherpzinnig is ? En hoe is 't mooglyk , dat een mensch niet alleen los en woest, maar met overleg in zyn bederf kan loopen? Ik mag je bidden, wat voordeel geeft dan ei-  ABRAHAM BLANKAART. l^X elgcnlyk het vernuft aan den mensch, dat wat Zeggen wil ? Kom aan; ik vraag u zelf, is er in het reine lieve Woord van God, 't welk ik u zo gaarn hoor beprediken , wel éénc pligt, die zo zaakelyk wordt aangedrongen, en waaromtrent alle uitvlugteu zyn Weggenoomcn, dan de pligt van vergeeven ? En kyk eens aan , daaromtrent heeft immers dat verbruid mcnfchelyk vernuft óók zulke Satanfche ftreeken en kneepen bedagt, dat cr een huis vol werks is, om het tc bevatten, 'k laat ftaan weg te ncemen. Niet zeventigmaal zevenmaal, om eens regt uit te fpreekcn, maar niet eens twaalfmaal daags. Zo een knaap weet altoos de wyzer op II, of III. te doen ftil ftaan; als het er op aankomt, om beleedigingen te vergeeven, die wat zeggen Willen. Zo dra de mensch het vernuft tot Advocaat gebruikt, dan wint hy altoos het Proces met de volle kosten; wat is het jammer, dat het vernuft meest altoos een Advocaat van kwaade zaaken is. Het is ouderwyl treurig-klugtig, dit pleiten tehooreti, Dan zoekt het eens deczen pligt van onze halzen te fchuiven , door, ik weet niet hoe veel gewigt te hangen aan de woordjes: het is my leed; dc beleeuiger heeft geen fclm'd bekend, gevolglyk dc pligt van vergeeving houdt op. Ily moet, dit is de Voorwaarde, zeggen: Het is my leed. geide hy dit fterk genoeg? Heeft hy zich wel diep  BRIEVEN VAN diep genoeg vernederd? Sprak hy dit flcgts niet uit fleur, zonder er door onthutst te zyn ? Ware het hem leed geweest, dan zou hy de misdaad niet zo dikwyls herhaald hebben. En «ie zulke verduivelde uitvlugten en wisjewasjes blaast het zyn cliënt in het oor. Het zou er waaragtig bekreeten uitzien , zo onze lieve Hemelfche Vader dus deed; want, wil ik fpreeken , zo bidden wy om vcrgeeving, en hoe fchielyk gaan wy weer den zelfden weg ! en 't was ons evenwel toen waarlyk ernst, en wel gemeend. Ja, zegt het vernuft, God kent ons. Hy ,, weet, dat wy oprecht fpreeken ; maar wy moe,, ten alleen uit daaden, uit handelwyzen het be- „ fluit opmaaken." Dit fchynt nog al wat, al wat, als men het van verre befchouwt. Dan wendt het het roer eens aan den anderen kant: want de ftukken op te geeven , daar is het vernuft de man niet na. En het zegt, by zulke voorvalletjes : ik ben geen Breemer. Het komt dan dus uit den hoek. „ God kan cigenlyk nooit beleedigd worden. God is oneindig verheeven en ,, ongenaakbaar voor alle onze gekheden, fratfcn en dwaasheden. Maar wy zyn weekbakkene gevoelige menfchen; onze driften zetten ons in vuur; wy kunnen niet altoos koel en bedaard denken over tergende bclcedigcrs, en die zo veel van onze rust en geluk mede fleepen, dat het overfchot niets beduid, dat wat zeggen •3 wilv*  Abraham blankaart. 1^3 >, wil." Dit luidt nog al aangenaam, maar liet is echter zeer oneerbiedig, en onpligtmaatig' .gezegd. En het zou zo doertde Wel fchynen, als of de Wetten, die ons gegecven zyn, niet geheel en al waren gegeeven tot ons waar beftelidig menfchen geluk, en dat zal my evenwel niémand uit myn hoofd praaten. Wat zegt gy er van, Dombné. En ftaat er niet met ronde woorden in de Schrift: Is het om zpien wil, dat Hy u beveelt, rechtvaardig te zyn ? IVat voordeel is het voor den Almagtigen, dat gy wel doet? en (Notabene) ,—. Hem dientl Zo dat, dit is op dekepCr befchouwd óöfc maar zo wat Letterwerkje : 't fchynt wat, cn is nog minder, voor menfchen, wil ik fpreeken, die meer gewend zyn aandachtig te zien, dan onbedagt te kykert cn te gaapen. Alweer op eeric andere manier! — „Ja, zegt het ., vernuft, als Wyzo maar murw en zoetzappig al,, les vergeeven\ eri als niet gedaan rekenen, dan ,, zyn-wy meer laf dan goed; dan ftyvea Wy de ,, menfchen in hun kwaad; en maaken hen on,. verbeterlyk , zo dat wy doen hun een grooten ,, dienst, als wy hen onze Verontwaardiging doert blyken, cn Wat goed doen gevoelen. '* Wat Weet die Weer'gaaze flimme Advocaat de zaaken in de war, en waarheid door leugen tc verYnengen! Wat mensch, dat taamelyk wel by 't hoofd is, zal ontkennen, dat er gevallen zyn kunnen , waar in de verbetering van onzen naasten vor-  1/ 4 BRIEVEN V A ft vordert, dat wy ons gevoelig tooneri over het gepleegd , het herhaald gepleegd onrecht! En wie zegt u, dat wy bcweeren: maak van uw Lasteraar uw vriend? Van uw Vyand? ó dat is wat anders; want dit kan , met welmeenendheid , alleen uit misverfcand ontltaan; maar van uw Lasteraar ? Dat kan niet, want. het hart is vergiftigd. Er wordt alleen gevergd, om niet door allerlei beuzelingen , die, zo dagelyks, in het huishouden der waereld zonder erg voorvallen, en uit byzonderc humeuren en geaartheden ontltaan, u zo fchrikkelyk gehoond cn beleedigd te achten, En weet gy, myn goede Dominc, Avaar ik ook zo een ouwen hekei aan heb? Daaraan, dat men voorgeeft, het oogmerk te hebben ,;om den naasten te verbeteren , cn onderwyl Gods ter waereld niets bedoelt, dan eigen overdrecven gevoeligheid, trotschheid ofhardhardighcid in te volgen. Zie, dat zyn evenwel verduivelde ftreeken ; hoor, ik mag er my niet mee bemocijen. Zie daar, zo olleren wy aan eene dwaazc ftikziendc eigenliefde zo maar alles op, wat ons goeddunkt; en wy zouden er nog graag by ons gewectcn een plasdankje voor haaien. Maar ja! llegte beginzels, wraak, hoogmoed; daar miert het hem. Zo praatte ook" die vuilik , die mcnfchenmoordel-, d'Alva , ( wiens vrecslyk bakkes nog, in myn jongen tyd, tc Haarlem in de Groote Kerk, boven by 't verwulf hing , en daar men al de Itoute kinders uit de heele Itad mee naar bed  ABRAHAM BLANKAART. Tf5 bed zou hebben kunnen jaagen; maar het is nu weg genomen, en daar ben ik regt wel over; want wat zo een leelyk zwart bakkes in Gods lieve reine huis deed, of van wat nut het was, bcgrypt Abraham Blankaart maar in 't geheel niet; en ik had er altoos zo de nyd op, dat ik grommend zei; jy bent al een heel mooi mormeldier, om daar in de groote Kerk te hangen pronken;) d'Al* va, de vervolger, als hy de lieden met zwaard en vuur ter dood liet brengen; 't was om dc ziel te behouden; k'zeg ziel behouden. Ileeic ! Heere ! wat is hier onder een vroom denkbeeld evenwel een goddeloosheid gepleegd! Ja, daar moet ik niet inkomen, of ik vergat wel, waar ik gebleeven was; en dan word ik maar bedroefd ook; en dat is toch niet goed. Het vernuft kan, alzo als men wil. 'tGelyktveel naar dien armen fchelm , die voor eenigc jaaren zyn brood won , met Pasquillen en Lofdichten te maaken; ook , zo men die aanbeftelde, tot hoon en roem van dezelfde perfoon. Het fchryft ook voor en tegen ; ,al zo ais de befteldcr van het werk 't begeert. Zo dat, Dominé, daar zyn niet dol veel kenners van waare deugd en deegelyk menfchen verftand. De meefte zyn met een fchyntje te vermaaken; en een hokus pokus pas van het Vernuft doet wonderen , fpyt deil Poolfchen Meester. Och , een vrek, een rekel van ecu woekeraar, een hard, barscli ©nbermhartig man, wiens kwaade zaak het be-  i?6 BRIEVEN V A N bepleit voor de Rechtbank der waereld, komt *ef toaaragtig met glansch door. Maar hoe Haat het met opzicht tot Hein , die de geesten Weegt? Heel pover, en byna lioopcloos; doch het Vernuft had ook maar aangenoomen, om voor de Waereldlyke Rechtbank dcf mcnfcheii te pleiten ; meer niet. Wint het daar 't Proces, dan is 't afgedaan, en de Cliënt mag voort Bied, hoe hy iiet boeltje reddert. Want het Weet, dat het voor de Rechtbank des Hemels geeiie admisfie bekomen kan; en dat daar zyne woorden «ui en van gcehcr waarde zyn. Dit weet dit onbefchaamdé Vernuft; en zie eens aan , al evenwel trekt het, als een Heer, zyne itoute fchoencn aan, en treed ongevraagd ongeweigerd in de binnenkamer Van den met zich zelf onderzoekenden Christen mensch; en het durft daaïj tegen het Gewectcn zelf, twisten en harrewarren , dat het nergens na gelykt. Zegt het GeWeeten i „ beste maat, dat zal nooit goed uitkomen: wat „ hebt gy, wil ik fpreekeil, iiog gedaan, dataaii „ uwe bcltemming beantwoordt? Hebt gy nog „ wel ooit er aan gedagt, dat onze lieve Heer u »> »it;t op deeze fchoone waereld Helde, om lui „ en leeg, of in een droom Van Verftrooijcnde 4, gekkernyeu uw tyd te verkwisten ? Ook niet om flegté geld te winnen, cn flegts geld tevcrteeren; ook niet, om te grommen , te fpotten, „ of te hekelen. Al die hondsVottcryc'n doen niets „ af?" — Als het Geweetcn zo de Metten leest * komt  abraham blankaart. 177 komt de mensch wel eens tot nadenken, en gaat ook naar: hoe komt men zo een groot SinjeurV Is dit alles eerlyk gewonnen geld ? Öf is het meest "zo wat met een lang lang lluiktouw onder water door gefleept? Dan is het , ja dit en dat was meer loos dan aerlyk; in dit en dat geval heb ik het Land zyne rechten onthouden. Èn daar zit men dan in de naarheid, en vol vrees ,, dat men van dit alles in den grooten Dag geen rekenfchap zal kunnen doen ; kort gezeid , men ziet, dat men onnut yoor zich en nadeelig voor anderen was; en dit kan juist geene vrolyke denkbeelden aan de hand geeven ; want die doorns zaait, zal onkruid maaijen. Dan is Holland in last , vooral, als de haastigftcn zo wat met de jaaren gevlogen zyn; dan zucht men eens, dan bidt men eens, zo goed als men geleerd heeft; men neemt voor, om de Hukken geheel anders te zetten; nu zal men wyzer zyn, en zo onverantwoordelyk niet meer doen: Dit Haat het Geweeten heel fchoon aan; het begint wat zachter toon te voeren ; onderwyl zit het fchehns Vernuft, en lacht in zyn vuist, wel verzekerd , dat die het alles wel goed zal maaken. —é „ Hoe zit het? vraagt het. Wil je fyn worden? Denkt gy den Hemel te winnen , door een lui befpiegelend leven ? Hoe nuttig zyt gy als Koopman; hoe veele huishoudens leeven door uwen Handel; hoe veel voordeel trekt uw Vaderland, door uw iever, terwyl het u met een ookvoor11. deel.' M dee-  BRIEVEN VAN deelig gaat. Waarom zoudt gy niet eens eene ,, uitfpanning naar uwe verkiezing neemen ? Hebt gy geene Kinderen; moet gy daar niet voor zor*, gen ? Moet een Koopman niet tegen een kwaad ,, jaar kunnen? En wat de fluikeryen betreft. . . „ Kom, kom, gy zyt nu niet opgeruimd. De Souvcrein zelf weet, dat men nu zo veel niet kan geeven; en daarom gebruikt zy zelf oog,, luiking. Geen Koopman kan, zonder te fluitt ken, beffaan. En iemand , die nacht noch dag „ rust heeft, kan zeker geen groot Godgeleerde worden." Zie daar! daar liggen alle goede voorneemens, al het heilzaam berouw is vcrdwcenen; het Vernuft wint het alweer.' Het Geweeten appelleert vergeefsch tot eene hoogcre Rechtbank. Het ergst is dit: het Geweeten wordt eindclyk overkraait, zo al niet door het Vernuft verfchalkt; en het fpreekt ook veel waarheid, doch past die geheel verkeerd toe. En onderwyl zo gaat dan de heele laading naar de kelder , dat toch droevig is. Is 'er, myn goede Dominé , wel eene ondeugd , waar tegen zo geieverd, en zo uitgevaaren wordt , als de agterklap ? Zy lastert elk; cn elk haat haar. Aller hand, mag ik zeggen, is tegen haar, en haare hand tegen allen. Ieder houdt haar voor eene lelyke, affchuwlyke, gevaarlyke Caronje , en ieder haalt haar aan, vleit haar, dient haar op haare gedagten. O,. dat begryp ik klaar. Wel, het Vernuft  Abraham bLAnkAArt*. i7d ïiuft is haar opleider , iri alle gezelfchappen , van wat aart, of rang. Het Vernuft fteekt haar in den dos, blanket, en verfiert haar, fpyt eene eerfte Franfche Actrice; höudt haar overal de hand boven het hoofd; en het moet al eene hcele knappe ouwerwetze ftevige Hnllandfche eerlykheid zyn j die haar onder zo een ftekelige gast, als het Vernuft , durft een voetje zetten, of haar in dc rederi Vallen, o Ho! weet ik het niet? als de Agtcrklap het Vernuft by zich heeft j dan ftaat zy niet alleen den Duivel, (want dat is zo een zaak ïiiet j wil ik fpreeken,) maar dan ftaat zy alle tongen, taaien en Volkeren; Zo dat, Smitje , ik kah u niet half zeggen , hoe veel kwaad het Vernuft in de waereld doet; Het is de ftoutfte antagonist van de boetvaardigheid; en de byzöndere vriend der zorgeloosheid; ja, helaas , helaas ! dikwyls de Judas van alle gezelfchappen, daar het vryc entré heeft; Hoe veele vyandfehappen zouden dood eri te niet zyn, hoe' veele huisgezinnen in rust en vreede blyven , hoe veele ongelukkigen worden bygeftaan , hoe veele' dwaalenden te regt gebragt, door een goed overtuigend woord van een Welmeenend opregt en eenvoudig Christen mensch ; zo men het Vernuft de deur voor den neus gegooid had. Maarzo is het. En als men het zo eens zeggen mag —■ Heeft het Vernuft de hecle zedelyke Waereld niet hï de war gegooid en bedorven ? Want God heeft M i deii  i8o BRIEVEN VAN den mensch recht gemaakt, (ftaat er in het lieve Woord,) maar zy hebben veele vonden gezogt* Het Vernuft, zich inbeeldende, alleman te wys te zyn, wat heeft het te doen ? Wel, het gaat heen, en begint zyne kattefprongen alreeds in het Paradys , om toch niet te laat te komen, bedient zich knaphandig van de Slang, en die nu n as listiger dan al het Gedierte des Felds; dat was net een kolfje na zyn hand, en zo komt het heel beleefd en gedienftig by Moeder Eva. — Is het ook, vraagt het, enz.; want gy, wil ik fpreeken, kent het heelc geval, myn goeije Domme", en ik heb zo den flag van vertellen niet. Nu, nu, de uitkomst leerde al fchielyk, hoe zy, God betert, het goed en het kwaad kenden. En myn Vriend* Apostel Paulus , had wel redenen, om te vreezen , dat dit Vernuft, dat als eene flang zich in alle bogten weet te dringen, en Adam met zyne Eva verleid had 4 ook de vroome Christen MenIchen , door zyne arglistigheid, zoude afpraaten van de ftille eenvodigheid des Éuangeliums. En is het zo niet uitgekomen? Wat heeft die flang ook al vonden in den Godsdienst gezogt! Hoe rasch verdween die eenvoudigheid , en wierd overfchreeuw'd door menfehelyke wysheid , en ook door menfehelyke gekheid ! Zie eens aan , uit deeze woorden :■ doet dit tot myner gedagtenis, dit is myn lichaam; weet het Vernuft de heelc Mis, met al haare ap ea dependentie , te vergoogelen. Waar  ABRAHAM B LANKA ART. *8:I Waar is, wil ik fpreeken, dat zuiver ecnvoudig-Euangelie, zo als het in den beginne, geleerd en beleeft!' wierd? Hier worden pligten beinoeid,. daar L.eeaitellingen verzwakt,, of weggeürhovenfommige deugden liggen geheel in den hoek; cn de Godr zaligheid , die in de Euangelifche Zedckez zo eene groote plaats bekleedde, en., om het zo eens te noemen , alles goed en recht maakte , dies vuur , kragt, geest en. leven byzettede , is thans, het kïeinftë inmengzel der Zedekunde , en maakt; er eene armhartige vertooning. Nu , myn goede. Dominé , gy, die het geheetj gewigt uwer bediening voelt;. die den Pr.edikftoeh niet misbruikt tot exclamatien, of letterziftiugen die uwe Boeren nooit in Hebrecuwsch of Griekseh. den text voorleest, om. die naderhand te kunnen, vertaalcn; die op fchriftuurkennis, deugd, en. Godzaligheid aanhoud: mag ik u bidden-,,preek-,^ des Zomers , als gy uwe Kerk vol ryken-en5aan-.. zienelykenhebt, toch nu, cn dan. eens tegen .het. Vernuft, vooral in den,Godsdienst; dat.zou,myzo. fchoon. aanfiaan, Laat toch. nooit het Euan> gelie zo. verpoespast uit uwe handen komen, dat men naauwlyks weet, wat of het is-, Hei-, densch, Joodsch , Tnrksch of.Christens- Ik -beo», in lang geen .Apostel-;, en alleen een-oud Vryer ^ die weinig te beduiden heeft,. maar ik meen. netzo oprecht met de goede zaak;, en- gy,zult-myri, iever ten beste houden, als ik u bidde , om tochM. 3} dsii,  BRIEVEN VAN den weg des Euangeliums in eenvoudigheid te bfy-i ven bewandelen; Avant dat is het waare» Zo dat ik maar. zeggen wilde, dat ik maar geen goed oog op. her Vernuft heb, en met myn flegt en regt menfchen verfrand heel wel in myn fchik ben, om dat. myn oogmerk veel meer beftaat in avcI en weinig, dan in véél en oppervlakkig te weeten, Groet de. Pastoorfehe voor. Uw beider Vriend, A, BLANK AA RT. DR TF-  ABRAHAM BLANKAART. 183 DRIE- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer abraham blankaart aan Mevrouwen de Weduwen willis en spilgoed. waardste vriendinnen. Jtk ben, mag ik zeggen , op myn plaifier , en wel thuis gekomen , onder de zorgvuldige oppasfing van myn Lyfmeritus Lyfknegt, ouwe Jan , cn het onbezweeken toezicht van myn', naar zyn honden leven, ftok-ouden Snap. En het is, als of de vrye Buitenlucht het braave Beest ook recht goed deed; daar ik heel wel over ben; want, fchoon ik juist niet van de grootfte rechtvaardigheid ben voor God den Heer, om het zo eens te noemen; zo ontferm ik my evenwel, fpyt de beste, ook over het leven van myn Vee. Ik heb my wel laaten zeggen, dat men hier de goedhartige man mag leezen, en dan durf ik wat (fouter toegaan ; want dit weet ik zelf wel, dat ik niemand , mensch noch dier, ooit dan met zagthcid behandelde , zo het maar mooglyk was, wil ik fpreeken. Ik ben toch ook , 't is maar niet tc ontkennen, M 4 een  BRIEVEN VAN een wonderlyke Abraham Blankaart; overal wel. te vreden j nu, dat is niet meer dan myn fchuldige pligt, want- overal is God, en overal betoont Hy zich goedertieren, en overal geniet ik zo veele zegeningen, dat ik al zo min, myne lieve menfchen, Zyne alomtegenwoordigheid, als Zyne weldaadige handen' kan ontwyken. " En echter er zyn zo Veele onderfcheiden graaden en trappen van Zegeningen voor my; en ik ontdek in my zelf zo veele vatbaarheden , om die te genieten.' Onze lieve Heef'heeft hét voor my zowys, maar met een zo magtig raar gefchikt, dat zelf dn het gevoel van zeker gemis , van 't geen my aangenaam was , eene nog meer aangenaame dan droevige aandoening heerscht. ' Zo' dat ik al heel dikwyls met onze Vfiendinne Styntje by my zelf zeg:'Heere! fc" zy gy geeft, of neemt, gy zyt geheel genade! Als een mensch geen kniezer, of Gortentelder zyn wil, maar eenig nut wil doen'op Gods lieve aarde; rond kaait, en hier endaar heen davert, in 't'gewoel en de druktens , dikwyls "iets hoort of'ziet, 't welk hy wel gaarn wat"anders zag; als hy zo zyn ouwe best doet, om zyne waarde medemenfehen wat beter hun eigen geluk' te leereh betrachten; als hy van twisten over beu-' zelingen, die waarempel geen eene kpstelyke gedagten van een redeïyk,' V00r de eeuwigheid gefchaapen 'mensch, waardig js • a]s hy dat gedraaf en gezwoeg, gekrakeel, gehairkloof, al dat tandtrek-  ABRAHAM, BLAK KAART. 185 trekken, en harrewarren ziet, om de bezitting van dingen, die naauwlyks opraapens waardig zyn; ö dan rust die mensch zo eens uit; dan komt hy tot zich zeif; dan ademt hy eens fterk dóór, wanneer hy ftil in zyne gedagten wegzinkt, of een goed boek in de hand neemt. Maar wanneer hy eens, voor ecnigen tyd , de groote Kermis der wacrcldfchc bcdryven kan ontfluipen, en uit den rosmolen van gewoel ter zyden gaan, ja zo eens een nippertje kan maaken , en op een ftil aangenaam Buitentje in 't gezelfchap van waardige zagte Vrouwen, van God en het goede kan fpreeken, zo als het hart het opgeeft; als men elkander zo wel vindt, zo wel verftaat: als men daar des morgens vroeg de heerlyke Zon ziet opgaan; als men ziet, hoe het geboomte verlicht, cn de daauwdruppels aan alle die fchoone gewasfen en bloemen blinken; als men de weiden vol koeijen , en de bosfehen vol gevogelte ziet; als men zo vatbaar is voor dit alles , 6 dan is men ter» deeg gelukkig. Laat ik maar tot my zelf, weerkomen: want.., als, ik het zo eens zeggen mag , ik was die man. En. ik ben toch maar in 't geheel niet in ftaat, ora woorden byeen te brengen , die u zouden kunnen afbeelden, wat voor een fchat van genoegen ik al den tyd , dat ik by u was , gefmaakt heb : dit zeg ik alleen , als men eenige dagen in zulk eene zalige lcvenswys heeft doorgebragt; ja als geleefd M 5 heeft,  Ï-Sc* BRIEVEN VAN treeft", onder eene luclurftreek , die voor de deugd z..!f gezonder is; in een oord, dat veel nader by den hemel grenst, dan die plek gronds , waarop Wy woonen , en men komt dan weer in de drukke Stad, in al het gei nas, getier, gcfchreeuw deimenigte, in al de bcflommeringen , het gehasfebas en gcfiftyt, gegooi, en gekrakeel, in al dc luidrufiige (edelheid der kleine gemeente; dan kan fnen eerst regt begrypen, hoe bedroefd onze eerfte ouwe Luidjcs toezagen, toen zy uit het Paradys gedrecven wierden, en eene aarde, die vol doorns cn onkruid was, moesten in order gaan brengen, En het beterde cr niet aan , toen de. ondervinding leerde, dat het aankomende Geflagt zyn weg bedierf. Zo dat ik u maar wilde zeggen, dat ik heel vcrWeezen toekeek, toen ik eerst binnen dc Stad kwam , en myn ouwe Jan zei: ,, wel, myn Meer, ,, wat is die een magtig onderfchcid uitzo eene m diePe fti]te in dit geweld." — Snap keek ook puur verlegen om zich, hield zich digt by my, cn ging heel bedaard zyn weg, zonder ergens te ftaan kyken of gapen; daar hy anders een heel handje van heeft, hoe oud de Knegt dan ook is, "t Was, of hy zo dagt: ik vertrouw my hier niet alleen; cn hy kreeg ook aanftonds een heel leger van honden om zich, die, zoals hunne baazen , ook fchreeuwen en blaffen, loopen cn draaven, zonder tc weeten waarom , of zonder iets nuts te bc  ABRAHAM BLANKAART, ï 89 bedoelen. Daar hy nu fülle en bedaarde honden gewoon was, die zedig en gefchikt heen en weer wandelen , en alleen , als, het hun pligt is, haare keelen openzetten, enloopen, of zy een been om een duit hadden, of als. er een landlooper op 't erf komt. Zonder veel zeggens, ging ik , of liever reed ik op myn blesje den kortften weg naar huis. Daar vond ik alles wel, en vermoeid van de reis, ging ik vroeg te rust, dronk myn glas, water, en dank-, te den lieven God voor alles wat ook. Des og% tends was ik vroeg op; maar welk eeji onder-. fcheid, een Stads of een Veld gezicht. Ik ontbeet fpoedig, en ging in myn kamer, liet Snap, die daar niets te maaken had , by de meiden , die ook al puur nieuw naar Snap waren, Daar word ik nooit gefto.ard; dit is myn tyd , en dit weet al myn volkje. Abraham Blankaart, zei ik toen, een woordje, man, Ik heb een appeltje met u te fchillcn. Wel, hoe moet dat? Dat zit geheel op zy by u. Zult gy nu nog in uw ouwen dag onvergenoegd worden , daar gy zo veel goeds genoctcn hebt? Wel, als men , na de Vacantie , zo een hekel aan. het fchool heeft, dan moet men maar altoos op de bank zitten koekeroeren; en geen Vacantie neemcu, 't Is of gy begint wat lui te wor-. den. Wilt gy maaijen, voor gy gezaaid hebt? Gy moogt waarlyk- wel wenfehen , om wat meer van den hemel te weetcn, dan gy uit het lieve Woord kunt  ïoït ook wei firn ff en, dat je BennïstWord. Nu, men behoeft niet eens een kleine Booi te zyn, om er zo of zo omtrent over tc denken. Met het aanwasfen der jaaren betert dit niet; want opdc Franfche fchoolen leeren zy zo wel hunne Catechismus vraagen , als het danfen en borduuren. Ir dien ftaat komen de Kinderen thuis; de Jongens voorzien met veele kundigheden, die tegen het oogmerk, waarom men die daar zond, aanlooien, en dc Meisjes hebben doorgaans , door de itichtelyke discoursjes , of door andere middelen , reeds duidelyk begrecpen: het is niet goed, dat dc Menfche alléén zy. En zyn het mooïje dingen, met wat geld, dan, kip ik hebje, vroeg in de Fuik. Nooit vry geweest zynde, ademen zy nu eens terN 3 , deeg  19? BRIEVEN VAN deeg door. Zy zien gczelfchappen, en gaan oVeral, waar wat te doen is. Doch de welvoeglykheid, cn de Dominéés zyn het met de Ouders in zo verre eens , dat men , voor men trouwt, Ledemaat zyn moet; vernrids er anders wel ligt niets van zou komen. Dc zoete Juffertjesworden na den mcestgeliefdcn Herder cn Lceraargeftuurt, die in zyn eigen huis Catechifeert. Dat is regt prettig. Jonge Vlasbaardjes haaien cn brengen de Vriendinnetjes, cn zy worden van Dominé recht allerliefst vriendelyk behandeld; dan loopen al die lieve Nufjes Dominé overal na; de Doophuizen zitten vol. Dikwyls had ik er myn fpikkel in , als ik zag, hoe die tronietjes er half fyn cn haffwaerclds uitzien; en hoe er ccn mengzel van zedig potzig, cenigzins verliefd, vonkje uit de oogen kykt. Dan drillen zy de Kerk uit, opgewagt dooide Jongens, die meê keren. Dan zag ik, dagt my, hoe haare jeugdige dartelheid door haare aangeleerde zedigheid beftraft wierd ; terwyl een oogenblik daar na haare zedigheid door haare dartelheid mooitjes gefopt, en voor 't gekte gehouden wierd. Wat had dit kleine kuddetje dan een 'rukte en bereddering, om aftcfprcckcn, hoe laat ieder naar Dominé ging , en waar zy elkander vinden zouden; cn waar dc jonge Meer die, en de jonge Heer deeze, zouden wagten , om nog eerst een gragtje om te wandelen. Hoor, Kind, ik wil er geen doekjes omwinden. Vader Blankaart \S/sHi 1 «> iir! is  ABRAHAM BLANK AART. ÏQ^ is ook jong geweest, en weet nog heel wcï, hoe het toen toeging; en dewyl ik altoos pret had, in jonge lieden waarteneemen , zo durf ik je verzekeren , dat het zo is; al hebt gy, myn Kind, de gelegenheid niet gehad , om door dien weg uwe Belydenis te leeren. Ik heb nog al niet ge¬ daan. — Nu zit de kleine gemeinte dwers en fchuins, en by elkander gepakt op Dominéés kamer; en heeft nog zo veel te bedisfelen, dat het eind 'er van weg is. Daar flaat de klok; en Dominé komt, deftig vriendelyk , in het vertrek; terwyl het jonge goed nog bezig is, om zich recht op de doelen en op zyne plaatfen te helpen. Dominé buigt beiecfdelyk; maar ziet, want hy is een mensch, zyne favorietjes , met een zedig glimlachje zo wat ter zyden aan , zich verheugende over haare Leerzaamheid. Het Gebed wordt gefproken. Een zickclyk fukkeltje, of een verftooten kind, dat het niet plaifierig heeft, zucht eens; een zorgeloos welvaarend platje gluurt eens van agter den waaijer, of meesmuilt nog om het zo gehouden gefprek. Nu gaat Dominé aan het vraagen. Ecnigcn der vrymoedigüen cn verftandigften leggen wel eens in tegen Dominé ; en die, zo hy een jong welopgevoed rekkelyk man is, vindt daar geen klein vermaak in; daarom trekt hy zyn dreng wel eeijs wat derker, om de Vriendinne uit den hoek te krygen. Want, ter goeder trouw en met vernuft N 4 door  £00 BRIEVEN VAN dóör mooije Meisjes tegengefproken te worden , is al heel aangenaam. De tyd der aanneeming nadert. Dominé erkent zyne best geoefende en meest doordenkende Leerlingen voor minst rechtzinnig. Maar kan hy evenwel van zulke lieve vlugge Meisjes , die zo veele reden van haare zaak weeten te geeven , en zo allerliefst tegenfpraken , nu, by 't fcheiden van dc markt, ook de boven val dryvende rechtztnnightid vergen? Dat mag hem niet van 't hart! Hy laat des ook haare verdere verlichting onderworpen aan den tyd , en meerder onderzoek over. Ily vraagt haar dan , met eene Herderlyke infehikkelykheid, zulke Lcerftukken , waar over geen verfchil altoos vallen kan, neemt haar aan , en wenscht zyne nu Zuster in den Heere den zegen. Eene dier Meisjes trouwt, en wordt al vroeg Moeder. Het Kind moet gedoopt worden; en het jonge mede Zustertje wordt verzogt tot doopgetuige. Het ftout Dingetje weet wel, dat het niet heel zuiver in de Leer is; dat het is aangenoomen op die Leerdukken, waar over geen verfchil was. ,, Ja, zegt her, dit laat ik voor zyn Eerwaardens re- kening; ik heb gezegd, zo als ik het meende; s, en ben aangenoomen op liet geen ik gezegd heb." Maar ! nu zo ppenjyk voor God cn menfchen te getuigen: ik geloof, dat myn lieve kleine Nichtje, dat neg niets doen kan, dan febxeijen enh>-  ABRAHAM BLANKAAR ï'. 20Ï- pen , der verdoemenis onderworpen is, ó dat komt het Meisje zo ysfelyk hard voor! Te belooven , dat zy dit kind, als het ouder en wyzer wordt, inde Leer dier Kerk zal onderwyzen, zo veel zy kan , is haar, zo zy oprecht wil handelen, onmogelyk. -Heeft het looze vernuft het geweeten al reeds zo wat in verfuftheid gepraat; heeft het bedrieglyk vernuft dit voor alle indrukken zo vatbaar hart wat loopjes en kneepjes overgedaan; dan behelpt die jonge Zuster zich , met op deeze vraagen niet naar derzelver waaren inhoud te antwoorden, die zy evenwel zeer wel verftaat; maar, naar haare eigen mitlegging. En zy bevat de Lcerftellingcn naar haar eigen begrippen; geenfins zo als zy daar geleerd-, en daar verklaard worden; maar! maar is dit geene valfche verklaaring , als zy er in deezen haaren zin n beteekenis op antwoord! Somtyds behelpt men zich dus; men fchuilt agter de woorden : in de voorzeide Leer naar vermogen onderwyzen. Dit naar vermogen onderwyzen, zegt men, is naar ons inzien; voor zo verre wy die voor waarheid houden , in geweeten kunnen toeftaan; of ook wel, naar vermogen, legt men uit, naar ,'t verftand , dat wy hebben, naar de omftandigheeden , waar in wy zyn, Is dit nu evenwel eerlyk, is het gemoedclyk ? Neen, zeg ik, met ronde woorden; en dat het zo is, kan , indien men let op het geen ik fchryf, piet ontkend worden, N ? Zo  40S BRIEVEN VAN Zo dat ik maar zeggen wil, Kind, het is ongeloofelyk, hoe veelen er zich van zulke ftreeken bedienen, ook als zy het Heilig Avondmaal houden; en is het niet lelyk , dat men nu, nu elk vryheid heeft, om God naar zyn eigen beste overtuiging te dienen, zich verlaagt tot zulke dubbelzinnigheden , daar men, toen het Paapfchc gebroed met vuur en zwaard ieder nareed, die niet naar zyne pypen wilde danlen , zo ruiterlyk voorde zaak uitkwam, al zou het ook halzen gekost hebben ? Hoe veel hebben er nu nog een hoopc te vitten op het antwoord van Menno Simons. Gy weet mooglyk dit antwoord niet, Juffertje ? Nu , oude lui vertellen zo gaarn wat. Luister dan. Menno Simons had althans den naam, dat hy van het Menniste geloof was; iet, dat wel waar zyn kan ; ik zal er niet over dryden. De Mennonitcn waren in zyn tyd zo gehaat, dat zy, wil ik fpreeken , in Hemel noch Hel konden. Men delde geld op hun lyf; en ook wel byzonder op dat van Menno Simons. Eens, wat wil het geval? zit hy met andere lieden op een wagen, om eens een luchtje tc fcheppen of zo. De wagen werd aangehouden , door een deel vuile verklikkers , of kraaijers, — een volk , dat ik niet dulden noch lydeu kan. Zy, dat ploertetuig meen ik, vroegen: is Menno Simons op de wagen? en ook, of het fpul fprak, vroegen zy het den man zelf. Neen, mogt, noch konde hy niet zeggen. Wat deed hy, om zonder hegen uit  'ABRAHAM BLANKAART. 20g uit de klem tc blyven ? We], hy vraagt aan het gezelfchap : is Menno Simons op de de wagen ? Deeze vraag werd met neen , beantwoord. Hy daar op met bedaardheid, zyn hoofd weder uit dc wagen fteekende : Zy zeggen neen. In dit antwoord zie ik geen zier kwaad, maar wel een heel huis volgoeds. Ja, ja, de vraagers, cn daardoor ook de rechters wierden misleid ; maar zy kwamen niet als Rechters; neen, als Tirannen cn geweetendwingers; ■en het doet my nog zo een deugd, dat zy met zo een weergaaze lange neus vertrokken. En zie eens aan, kind ; dit is evenwel den man z"o kwalyk genoomen, dat men nu nog aan alle behendige zetten , en uitwykingen , den naam geeft van Menniste ftreeken; iet, dat toch verbruid gemeen is , want de man loog niet, dat wnt zeggen wil, cn belette veel goddeloosheid en wreedheid. Zo dat, Meisje maat, gy moet eens terdecg terdeeg denken, over het geen gy al, of niet doen kunt. En wat ik u bidden mag, bcfluit niet dan na ryp overleg. Kunt gy op dit alles ongeveivsdeiyk antwoorden ? Fiat! geef uw Moeder, geef uw Zuster dit genoegen. Zo niet, cn is uw Zuster waarlyk Groote Kerks gereformeerd; laat zy dan vry gerust baar lieve kindje in myne Kerk docpen; zegen zy over haar, cn haar kind; eeuwig cn altoos , amen , amen! En als immers dc Ouders waare gelovigen zyn, dan ligt het kind niet, dat wat zeggen wil ten minften, niet onder de ecu-  204 BRIEVEN VAN wige verdoemenis; zie, zo ik het dus niet begreep L Wel, kind , ik bedankte hartelyk voor myn geloof, en ging, och ja, gerust, zo oud als ik ben, nog naar eenc andere Kerk. Maar dit Helt my geheel te vreden. Zo dat ik 'er Merk voor ben , dat gy het aanftaande nieuwelingje in deeze waereld hartelyk lief hebt, cn cr alles, wat maar mogelyk is, aan doet, wat het hier gelukkig , verftandig en gcvolglyk ook voor den hemel bekwaam kan maaken. Dit is zeer zeker uw pligt als Tante; maar met het doopen moet gy u in 't minst noch in 't meest bemoeijen. En zo gy het gaat zien, wees dog eerbiedig; denk , dat uwe Zuster — wan. ik hoop , dat zy dit dan zelf zal doen — eene zeer byzondere pligt van den Godsdienst verricht, en dat er veele welmeenenden tegenwoordigzyn. Uwe Moeder is zo eene redelyke Vrouw, dat zy u niet zal vergen, wat met uwe gemoedelykhcid niet overeënfiemt. Want God moet ccrlyk cn getrouw gediend worden; en ik denk altoos in zulke gevallen, met myn Vriend Apostel Paulus: my is het te beutelagtig, om van menfchen geoordeeld te worden; die my oordeclen zul, is God. Zie, dit doet de deur toe; en wat hebben wy met naamen enhairkloveryen te doen, als men het zo eens zeggen zal? Eén geloof, één ïlcere, één Doop, datis?t waarc. Zie daar, fchoon Kind, dus denk ik over deeze zaak. Weeg nu terdeeg, en gebruik uw kostelyk ver-  abraham slankaart. 20$ Vérflahd , dat God de Heer u gegeeven heeft, eit dat 11 in andere dingetjes zo fraai te pas komt, dat het een lust is voor een oud man # om u te hooren praateik En laat my eens wceten , hoe of het zit met üw beiluit. Voor ik eindig, moet ik u nog iets zeggen. Zeker, meidlief, ik geloof ,■ dat de goede God u tot iets uitneemend gefehikt heeft, om dat gy, nog zo jong en zo gezond en blymoedig als een vogeltje , dus ernftig denkt over zaaken;< die by veelen niets om 't lyf hebben. Abraham Blankaart, zeg ik tegen my zelf, dit is geen daaglyks werkje, man. Maar ilc ben al te ver op myn weg, naar het graf, om veel vreugd en dichting aan u,- als Moeder en Grootmoeder,' te' bekeven.- Maar dat zeit niet; ik zal ook u cn alk uwe af komelingcn , hoop ik, althans , in den lieven seinen Hemel ontmoeten, en dan zullen wy. nog eens in 't lang en breed van ouwe dingen praaten. Laat deezen aan uwe eerwaardige Moeder vooral kezen; want zie, Chrisje, myn kind, ik hou er niet van, om met déjouge Meisjes-buiten haar Ouders weeten iet te bekonkelen ; hoewel ik, wil ik fpreeken, zo Weinig fchade in uw zedelyk huis doen zou, als een blind paard in een huis,' dat zcS jaar leeg gedaan heeft, om dat het 'er fpookt. En ook uw Moeder is een gaauwe Vrouw; ik wil gaarn van haar leeren; zy weet, in wien zy gelooft; ó , dat is my ten vollen bekend; maar ook zy kan geen onëffenheidje of kreukje in' het ge-  20t» BRIEVEN VAN geweeten veelen , en is zo kraak kraak zindelyk in haare geesteiyke, als tydelyke wooning. 't Is haar niet genoeg, dat zy veele meubelen, ja mag ik zeggen, een Kastenmakers pand vol deugden heeft; maar zy moeten vooiüt en vooral rein en eenvoudig zyn. Niemand is meer Uw toegenecgen Vriend, d.v.i A. ELAXKAA R T. * * * Wel nu, wat zeggen de Vriendinnen van mynen Brief? Zyn wy de zaaken wat eens ? Ik kan alles zo puntig en zo netjes niet fchryven , als de ftoffe misfehien vorderde; doch ik heb ten minlte gepoogt, my te doen veritaan ; en onderwerp my aan uw billyk oordeel. Zo dat ik maar zeggen wil, dat er ook, midden in het druk gewoel deiStad , nog gelegenheid is, om nuttig te zyn, en daarom blyf ik er. Voor dien korten tyd, dien ik mogelyk hier nog blyven zal, is bet haast der pyn niet waardig, een Buiten te koopen; temeer, daar ik by onzen Hendrik, op zyn Buiten, net als thuis ben. Gy begrypt nu de reden wel, waarom ik u niet eerder fchrcef; aan zo een Briefje is voor my nog. al wat te fjouwen, en de Copy moest ik ook fchryven;  ABRAHAM BLANKAART. 20? ven; nu, dat doe ik zo alles op myn gemak, want myne dagen zyn aan elkander vast. Saartje is expres eens van Buiten gekomen, om my te zien. Zy was dartel van vreugd; 't was goed , dat geen een der kleinen er by warén. Wat had zy een befchik en bereddering; en hoe veele duizend vraagen moest ik omtrent u beiden beantwoorden. Toch, 't is een lief ding; maar, hoe wys is het gefchikt, dat zy evenwel zo een flag van een verftandig Man heeft, daar zy zo veele achting als liefde voor voedt. Ik geloof, dat ik haar tweede Zoontje eens wat by my zal neemen; immers, zy heeft het my verzogt. Het Jongetje heeft een gebrek, dat er uit moet. 't Is hovaardig. En daar heeft Vader en Moeder evenzeer tegen. Myn goede Willis en zyne Vrouw hebben my ook al bezogt; en dc Advocaat heeft my voor het Kinderbed van zyn Vrouw gefleept, zonder my 'te zeggen, wat 'er te doen was. Allen zyn wel, «Hen zyn vergenoegd, en allen zyn wel te vreden , dat de ouwe lieer weer in de Stad is. Ik heb allen lief, maar Willem is myn GunHeling: zyne goedaartige eerlykheid valt zo in myn manier; evenwel, al de Kinderen zyn braaf, en ik bendubbeld en dubbeld over allen voldaan; zo als geen Vader meer zou kunnen zyn. Zo dat ik heb maar eens zo een aangenaamen ouderdom , dat myn hart 'er van overloopt; en al myn vrees is maar, of Abraham Blankaart wel dankbaar genoeg is voor  »'©8 BRIEVEN VAN zo veele zegeningen ; of hy wel genoeg werkzaam: is in alles, waar toe God de Heere hem geroepen' heeft ? Wat denken de Vriendinnen daar van ? Allen ,■ geene uitgezonderd, hebben my verzogt u beiden van hunne en haare hoogde achting en liefde te verzekeren. MaarWim,' zb als' gy aan den inleggendeu ziet, heeft niet. op zich kunne», verkrygen, geen' klein briefje aan zyne lieve waaide Moeder tc fchryven: O, die beste „• die allerbeste Jongen i Als ik zo denk, ho'e ik , voor veeli' jaaren, ook omtrent myne vroome Moeder deed, dan fchieten my de traanen in de oogen , en voel zo alles, wat uw Zoon ondervindt , als hy aan' zyne Moeder fchryft. Vaarwel, waardigde VfóUWen; gy wuet, uw Vriend is Ai BLANK AART,'  4SRAH AM BLANKAART. fiO(J VIER- en- DERTIGSTE BRIE F, tl. vreerad , 't is byna ongeloofelyk , dat gy, die zo veele jaaren de Lesfen van groote geleef* den hebt aangehoord, aan ihy, een eenvoudig, ongedudeerd oud Vryer, ter goeder trouw, eene vraag doet, waar over ook zeker op uwe Disput Collegiën zo Veel water is om vuil gemaakt; over let, daar ik , om het zo eens te hoemen, meer gebruik Van gemaakt, dan over gehairklooft heb; ja, daar ik jaaren lang niet eens aan dagt, 'k laat liaan , oVer twyfelde. Ik zou misleiden blaaüw, blaauw laaten, want een gek — ik zeg dit evenwel niet op u, of op my zelf; dat verzeker ik u, — één gek kan meer vraagen , dan tiefl wyzen antwoorden: indien ik niet beducht ware , dat uwe verlegenheid om tc bcllisfen, voor u, .11 heele leeJyke gevolgen konde hebben. Maar, lieven jongen , wat kan ik u zeggen, daar' gy onkundig van zyt? want ik hoor overal, dat gy naerstig geftudeera hebt; en dat gy een gaauwe bol waart, ' ii, deel. O &4- De Heer abraham blankaart aan den Heer * * *. myn h e e r*  <5,ÏO BRIEVEN VAN eene der redenen , waarom ik u op myne kostei: liet ftudeeren. Ik weet wel, dat gy my hier op antwoordde: ik vraag dit aan een man, die geene Lccrftelzeis der geleerden omhelst, die dus onbelemmerder zien kan; en het ftuk zelf, zozeidegy, is niet buiten , maar wel degelyk binnen den kring van het gezond onbevoordecld menfchen ,, verftand van een ecrlyk man." Jongetje, jongetje, het werk is my evenwel zo vreemd; ik vrees, dat ik hetzo wonderlyk voor den dag zal brengen. Dit zeide ik ook tegen myn Zoon Hendrik , die by uw gefprek, met zynen Broeder gehouden , tegenwoordig was ; maar zyne aanfpooring , om uw begeerte intcvolgen, heeft al vry wat gcwigt aan uw verzoek gegceven. Ik zeg u evenwel nog eens: ik ben geen geleerd man, dat wat zeggen wil; ik lees veel, en las altoos zo veel, als het met een druk zwaar kantoor beftaan kon; ik ben ook altoos een eerfte liefhebber van onderzoeken en denken geweest; doch het beroep , waar in ik gcfteldwas , begunstigde dien trek niet zeer. Nu, ik zal dan liegt en regt zeggen, wat ik , na myn naarstig en aandagtig zclfs-onderzoek, meen gevonden te hebben. In den eerften opflag zou een mensch in verzoeking zyn , om te denken , dat er geen eenvoudiger voorftel zyn kon , dat dat: IS DE MENSCH VRY? £0  ABRAHAM B L ANKAAR T. 21 k En evenwel, ik hoor van u, en van Cornelis, Ja ik lees zelf het een en ander , waar uit ik moet op maaken, dat de menfchen dit Vöorftel magtig verward ; en heel moeilyk om te beantwoorden gemaakt hebben; Om niet verder te fpringen , dart myn ftok lang is, zal ik my maat heel digt by dé hoofdzaak houden ; èn my met al het gencstcl; dat er, zo dooi- 'geleerden , als halfgeleerdcri , is by en om gezet, geen oog volbemoeijen; want dan zoii het heel makkelyk kunnen gebeuren , dat zy Abraham Blankaart in de een of ander fchoolfche ftrik kreegert; 'óf ook wel misfehien op een drog grond, die hem naar de kelder hielp; zo dat ik maar zeggen wil, voet by ftuk, èn oóg in 't zeil: Want je lui, geleerde jonge lieden, hebt zulke verweerde kneepen , dat men , zo men niets van die gochel kunst geleerd beeft, dikwyls ftaat te kyk'cn als een boer , dien men nooten muskaaten uit de heus knypt, fof een' flot aan den mond gooit. En daar om zal ik u eerst net eii eenvoudig zeggen, wat ik verfta door het woord vryheid. Wel, wat zou, wat kari zy andef s' zyn , dan de magt, om te kunnen wef> ken. Zo, Wil ik fpreeken, deeze groote fleert zich door haar zelf bewoog, 'of omrolde, alzó 'als gy 't gelieft te noemen, dan was die Heen vry; zy blyft onderwyl liggen, daar zy ligt; Maai Snap, en zyn Baasje, hebben dat vermogen; zy zyn des beiden vry; de een als een hond , en dë ander als een oud man. En al zyn er fommigè ö i. men=  212 BRIEVEN VAN mënfchefl, die zeggen , dat een Dier niets is dan een werktuig, of ilcgts gelyk is aan die Beelden , en Beesten , die men op de Kcrmisfen ziet, en die, door dien de meester de raaders heeft opgewonden, al die grappen maaken, waar toe zy zyn aangelegd; zo geloof ik voor my dit evenwel niet van Snap ; om dat hy fomwyl, als ik hem roep , niet blieft tc komen, en dus ook wel deegclyk een hoofd heeft, daar hy naar leeft. O, och, leer my, zo 'in blieft, Snap niet kennen; daartoe hebben wy te veel tc famen omgekaaid, enalswaafe ongeveinsde Vrienden verkeerd; en , wil ik fpreeken, wel een zak zout meê gegeëtenj ja, ik zeg U, dat hy, op zyn honds , wil ik fpreeken, verlangens , driften , aandoeningen , cn dus ook een wil heeft. En daar heb ik het beest tc liever om; ik wil zelf niet flaafsch gehoorzaamd worden van myn Hond, of myn Kat; hoewel ik met Poesje juist niet veel omgang hebbe ; en dus haar humeur maar uit het verhaal der meiden heb kunnen kennen. Nu, dat laat ik eens daar met Snap: maar, als ik my zelf heel naauwkeusig onderzoek, dan zie, of liever dan roei ik , wel zeer, dat ik een wil heb , dat ik een vermogen heb, om te kunnen werken, dat ik myn lichaam , al wordt het wat ftram dooide jaaren, kan bewecgen, dank God den Heer ! dat ik het vermogen heb, om myne gedagten ergens omtrent bezig te houden, dat het nog zo ecu lust is. Kyk, \ dit laat ik my, door alle de Ge- lecr-  ABRAHAM BLANKAART. 21$ leerden in de gebecle waereld, niet ontpraaten;, want dit heb ik niet zo wat van hooren zeggen, maar by eigene veele jaaren lange ondervinding, 't Zeit niet, of daar eens iemand meteenfyn ftemmetje tusfehen komt piepen; zo als dat miezerige bleeke Studentje, dat ook zyn duitje in 't gelag gaf: Myn Heer Blankaart, gy waant deezen wil te ,, hebben; maar 't is alleen waan; gy hebt een gevoel, eene aandoening, dat u bedriegt; zo ,, als gy gelooft, dat de Zon niet grooter is, dan gelyk gy die ziet; cn dit is echter geheel an- ders in de zaak zelf geleegen." Want ik zou daar op antwoorden kunnen. Jonge Heer, dit ftuk is geheel iets anders. Onze lieve goede God misleid mynict, als hymy iets ,, groot vertoont, naar maatc van den afitand waar op ik het zie; in tegendeel, dit kan onmoog}, lyk anders zyn. Ik weet, zou ik hoopen, wel zo veel van het maakzel myner oogen, en wel ,, zo veel van de regels der gezichtkunde, als noc- dig is om my daar van te overtuigen." Zo dat ik maar zeggen wil: hy, die willen en werken kan, is vry. Maar onze Vriend de Advocaat, die toch altoos zo een balletje moet opgooijen, en met zyn kneepen aankomt, zeidc, en daar heb ik met al myn verftand naar geluisterd: ,, Indien men bc- weert, Idat God noodzaaklyk heeft gewild , het j, geen hy gedaan heeft, dan fpreekt men zo on„ gcrymd, als of men zeidc; daar is, cn daar O 3 ia  514 BRIEVEN VAN is geen God; want is hy noodzaakelyk, dad; is hy geen vrye werker. Hy zou lydelyk, en ^, dus geen God zyn." Ik iprak naar over met Dominé Redelyk, om datik wat heel vreemd in zulke dingen beu, en liefsteens wilde hooren, wat die wyze man er van dagt, Want ik zag wel, dat er een adder in 't gras lag , doch wist de boel niet ter deeg te redden. Vriend Blankaart, zei zyn Eerwaarde , dit argument is niet nieuw: ik ken het, en heb het altyd dus beantwoord. Ei lieve, Dominé, zei ik, mag ik u bidden, fchryf het eens op in myn Zakboekje; want ik wilde het gaarn zo zuiver en zo, geheel overbrengen , als gy het my geeft. Hy deed •zo , en thans copieer ik het woordelyk: — ,, Het komt my voor, dat men de fondamcnteele aan-. •p eengefchaakelde Waarheden noch uit het oog ,, moet verliezen. Daar is iets, datbeftaat; dan bedond er iets van eeuwigheid, dan beftaat dit Weezen volftrekt noodzaaklyk door zich zelf, dan is dat Weezen oneindig, en alles buiten dat Weezen is door hem, zonder dat wy het hoe daar van kunnen doorzien ; dan heeft dat Wcev zen ook aan zyne Schepzelen de Vryheid kunnen meêdeclen, zo als het leven en de beweeging;. ,, dan gaf dat Weezen ons die Vryheid, die wy. in ons zelf ontwaarvvorden, zo als wy het le-. ,, ven in ons gevoelen. De Vryheid in God is, ft het vermogen , om alles altoos tc denken , en r.l.'es « uit-  ABRAHAM BLANKAART. 21 f> i, uittewerken, wat Hy wil. De vryheid, die „ Hy den Mensch mededeelde, is een .zwak, bepaald voorbygaand vermogen, om zich eenige ,, gedagten te kunnen vormen, en zekere bewees, gingen voorttebrengen." Hoewel ik nu maar copieer, zo verzeker ik u , dat ik daar over dus dagt, maar het zo duidelyk niet wist voorteftellcn; en dit was evenwel, dagt my, hier heel noodig. Onthou wél, dat dit myne eigen denkbeelden zyn, zo wel als van Dominé Redelyk. Terwyl ik over dit alles zo by my zelf zit te denken en te muizenesten, ga ik al verder; want alles, zie ik, is toch maar een aangaan. Wat, vraag ik aan my zelf, is toch de rede , waar door men is overgehaald om te ftellen , dat er geene vryheid is ? Er is toch geen Ketter zonder letter, en die oly-dom is , kon zeker zelf zo eene tegenwerping niet maaken. Kom aan, dagt ik, ik moet eens zien, of ik er agter kan komen. Zie, wat ik gevonden heb, en neem het zonder complimenten maar gerust aan. Lieden, die nog al zo min of meer kennis met zich zelf gemaakt hebben, zullen opgemerkt heb-, ben , dat wy fomwylën, door hecle fterke driften, in weerwil van ons zelf, vervoerd worden. Daar zit het hem, geloof ik. Stel eens, dat zy heel gemeenzaam omgingen met een man , die eene hem ongetrouwe Licffte niet meer wilde beminnen, O 4 daar  51-6 BRIEVEN VAN daar hy, als een knap Kerel, gelyk aan had, en dat ik aak zou gedaan hebben; ja, dat zou ik: — maar dat zyne liefde zyner rede de bons gaf, cn hem weer ak een laffe vryer by haar tc mg bragt; Zy hebben of in anderen of in zich zelf gezien , dat toorn, die men niet kan onder de knie krygen, duizend dolle daaden deed begaan, daar men zelf voor beefde, Of dat zy, zeer geneegen om in rust cn afzondering tc leevcn, door eerzucht of gierigheid , of wat gy wilt, in veele en verwarde bezigheeden gefleépt wierden. Dit alles gebeurt; maar te dikwils; cn Abraham Blank aart weet dat ook al min of meer by eigen ondervinding. Maar hier uit heeft men een verkeerd bcfluit getrokken, Men heeft gezegd: ja, 't is nooit anders; de mensch is het fpceltuig zyner driften, van wat aart die dan zyn ; 't zy zy hem als beulen na-ryden, pf als valfche vrienden honig om den mond fmee-. ren; maar, maar, is dit nu beter geredeneerd, dan of ik zeide: de mecde menfchen zyn van tyd tot tyd ziek; gevolglyk zyn zy nooit gezond ? Maar wie zou niet nydig worden op zo eeq hagcls zotte ge-^ volgtrekking? Is het niet zo klaar als dc zon, dat zyne ziekelykheid te gevoelen, een vast bewys is, dat men gezond was? Die voelt, dat hy een flaaf is, kent die zyne Vryheid niet? wat blicfje, wat zegje \ Dit, dunkt my, is zo duidclyk, dat ik niet kan begrypen, hoe iemand het tegen kan fpreeken. Hoor s  ABRAHAM BLANKAART. 217 Hoor , ik heb my zelf dikwils daaromtrent eens • over nagezien, en het geen ik , als mensch, in my ontdekt heb, is zeker gelyk aan het geen in andere menfchen voorvalt. Eu ik vond, dat, als my eens de eenc of andere heevige hartstocht den baas was, dat ik dan , in die oogenblikken, al zo weinig in ftaat ware, om myn verftand wel tc gebruiken , als iemand, die een lam been heeft, in ftaat is, om eene fchoone wandeling te doen; maar gelukkig, ftrenge Heeren niet lang regeeren; want zo een mensch , om het zo eens tc noemen , al zyn leven, dus, door zyne driften, over duiveld wierd; indien hy het vermogen miste, om fomwylen aan iets te denken, waar aan hy wilde denken, dan was deeze mensch weinig minder dan een krankzinnige. Ik ftel geenfints, dat alle meiifchcn even vry Zyn: ó niets minder! al zo weinig, als dat wy allen even vlug, fterk cn wel onderweezen zyn, ik noem daarom de Vryheid de gezondheid der ziel. Weinige menfchen zyn in het bezit van deeze aanhoudende en volkomen gezondheid. Het IS met onze Vryheid, als met alle onze andere ■meubeltjes ; 't boeltje is zwak en bekrompen. Maar wy kunnen die gezondheid der ziel evenwel bevorderen , door ons in denken tc oefenen; hier door maaken wy, dat zy tegen een ftootje kan , wil ik fpreeken., Ik kan evenwel ook. niet toegecven, dat wy onze rede abx s op den troon zouden kunnen handhaayen; dc duiker neen } *« O S Nu  2l8 BRIEVEN VAN Nu en dan doet zy zich eens hooren, en gehoorzaamcn; doch dan moet er ook al niet vcelbyzonders voorvallen. Want gy moet weeten, daar zyn , zo wel in onze ziel, als in ons lichaam, onvrywil- ligc beweegingcn, daar zit het hem! O wy zyn maar een weinigjcfterk, wys, verftandig, en dat nog maar by vlaagen. Indien wy altoos vry waren, dan zeker waren wy God gelyk; zo dat, cr*zal al niet beter voor ons op zyn, dan ons heel wel te vergenoegen met die maate van vermogens, die wy hier tot onze beftemming ontfingen: van het goed gebruik zal toch alles afhangen. Ja , het is zo; de ondervinding leert het, als men zich in gewoel en drukteus , die ons aangenaam cn fterk bezig houden, bevindt; als men eenc fterke koorts of zwaarc hoofdpyn heeft, dan doet men vergeefsch zyn best, om eene taamelykc meenigte van getallen met elkander te multipliceeren en op tc trekken: wy hebben daar dan geene vryheid toe; maar afzondering en overdenking Hellen ons, zo dra wy frisch zyn, daar toe in ftaat. Ik begryp des niet, hoe iemand kan ontkennen , dat wy eene vryheid hebben, die fomwylcn door onze zinnen gehoorzaamd wordt. Ik v/eet wel — want ik heb het dikwyls hooren aanvoeren van geleerde lieden, die zeker niets minder dagten, dan dat ik , eenvoudig oud man , daar veel van naar myn huis bragt; om dat ik nooit met veele menfchen fpreck , die ik niet heel byzoii- det  ABRAHAM BLANKAART. £19 der ken, over zaaken, die wat zeggen willen. Nu, dat zy zo. Ik weet wel, dat men hierover het volgende zegt, ,, Maar deeze wil is ,-, noodzaakelyk bepaald, even gelyk een balans, overgehaald wordt, door het zwaarftc gewigt;. J5 de mensch wil niets, dan het geen hem als het beste toefchynt; zyn oordeel is geenüns de meester, om ooit niet goed tc keuren, hetgeen „ hem als goed toefchynt. Het oordeel werkt noodzaakelyk; de wil wordt door bet oordeel j, bepaald; gevolglyk wordt de wil door een vol-. „ ftrekten wil beperkt, en gevolglyk is de mensch. „ niet vry." Ik moet bekennen, dat ik al heel lang- tegen dit argument opzag. Het fchynt ook al vry wat;, maar, door het dikwyls, cn van naby, en uit alle oogpunten te bekykeu, ontdekte ik, dat het Gods ter waereld niets, om 't lyfhacl, dat wat zeggen wil. Het is niets, dan ccn Sophistisch loopje. Hier van ben ik zo overtuigd, dat ik het volgende er moet byvoegen. Dc fout der redeneering ligt hier in. De mensch kan zeker- niets willen , dan zulke dingen , waar- van het denkbeeld voorzyn geest zweeft. Hy zou niet kunnen wcufchen , naar een Concert te gaan, indien hy geen denkbeeld had van een Concert. En hy 'zou er niet naar toe wenfehen te gaan , indien zyn oordeel hem drt Concert niet als iet zeer aangenaams afbeeldde. Maar, hkr in zelf beftaat zyne vryheid; namen- lyk,  •2ÜQ BRIEVEN VAN lyk, in het vermogen om zich zelf te bepaalen tot het geen hem goed toefchynt. liet onaangenaame tc willen, is eene tegenftvydighcid , is eene voldrekte onmooglykheid; het is des onbetwistbaar, dat een mensch zich tot het beste bepaalt; dan, het verfchil is eigenlyk dit: of hyin zich zeïf deezebeweegende kragt, dit oorfpronkelyk vermogen al of niet heeft. Zy, die zeggen: ,, de bewilliging der Ziel is noodzaakelyk, en bepaalt noodzaa- kelyk den wil; " onderltcllen , dat dc Ziel natuurkundig op den wil werkt; maar dit is eene groote ongerymdheid; want zy ftellen , dat eene gedagtc een klein weezenlyk deeltje is, dat in de daad, op een ander weezen , wil genoemd, drukt; daar de woorden wil en oordeel alleen afgetrokken denkbeelden zyn , waar van men zich bedient, om wat meer orde cn klaarheid in onze redenecringen te zetten; doch die niets anders, dat wat zeggen wil, betekenen , dan den denkenden , den willenden mensch. Het oordeel, of (zo je wilt,) het verftand en dc wil, beftaan des niet op zich zelf, als onderfcheiden wcezens ; en daarom vind ik het al heel misfelyk, als men zeit, dat zy op elkander werker. Zy, die daar anders over denken, hebben goed te zeggen , dat de mensch door het vermaak bepaald wordt. Wat beduidt dit anders, zo het iets moet beduiden? daa.de toeftemming, dat dc mensch vry is ; wam doen , het geen vermaakt, is vry te zyn. Dus  ABRAHAM BLANKAART. <22l Dus verre had ik deezen gefchreeven, toen ik nog eens naar myn Vriend Dominé Redelyk ging.— Dominé, (zei ik,) ei lieve, laat ik u myn Brief aan die hanlerfche jongen eens voorleczen; want, ,, zo gy er eenige bedenkingen op hebt, die wat zeggen willen, zou ik er my van bedienen: en zo gy zelf vinden mogt, dat ik my niet heb ,, doen verdaan, of dat ik best zou doen, van niet ,, met zo een knaapje aan te leggen; och Heer, dan gooi ik dit heelc boeltje op 't vuur, en ,, denk, Abraham Blankaart, dat was maar in't ge,, heel uw werk niet, man; het geen u ook niet ,, kwalyk tc neemenis." Zyn Eerwaarde meende , dat ik dien zou kunnen afzenden; maar hy voegde er dit nog by; my aanraadende, om daar gebruik van te maaken, zo als ik ook doe. Dc Vyanden van deeze Vryheid, zeggen ook nog : God weet zeer zeker , dat iets zal gebeu,, ren; het is des niet in het menfchelyk vermogen , ,, dat niet te doen. Doch bier merk ik op aan. Dit argument tast nogmaal die vryheid in God ,, aan, die men vcrpligt is tc erkennen. Men kan ,, zeker zeggen: God weet, wat gebeuren zal; 3, het is niet in zyne magt, niet te doen gebeu,, ren, dat gebeurt, fin wat bcwTyst dan deeze gebeele redeuecring? zoniet, dat wy geen denk* ■„ beeld  222 BRIEVEN VAN beeld kunnen vormen van Gods alweetendbeid , of wil men, Voorweetendheid, en dat alle de Goddelyke eigenfchappen voor ons ondoorgrondelyk zyn. Maar dit weeten wy: daar is een j, God; is er een G©d, dan is Hy ook vry-. Wy ,, weeten ook met een, dat Hy ook alles weet, doch deeze voorweetendheid en alwectendheid zyn voor ons even omloordrondelyk , als Zyne oneindigheid , als Zyne fchepping, en zeer ,, veele dingen, die wy niet kunnen ontkennen, ,, of kennen." En nu verzoek ik, dat gy dit eens aandagtig overweegt, en met uw groote maat Edeling leest. Mogelyk zult gy door een eenvoudig oud man het een of ander licht verkrygen , om dat hy, wil ik fpreeken , alleen zyn flegt cn regt menfchenverlfand , gevoegd by zyne eigene veeljaarige waarncemingen van zich zelf, en zyne medemenfehen, gebruikt heeft,. A. ELANKAARTs V Y Fi  ABRAHAM BLANKAART. 223 VYF- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer abrapiam blankaart aan Mevrouw sara edeling, geb. burgerhart. lieve kind. ^Ldo biet gy liefst, en zo noem ik u ook liefst. Gy hebt graag een brief van my, en ik fchryf graag aan u, zo dat wy zyn regt met elkander geholpen; zo dat ik maar zeggen wil, dat ik, als ik aan u zit te fchryven, my verbeeld, by u aan de tafel tc zitten, en druk te famen te praaten; terwyl gy my vervrolykt door uwe geestige aanmerkingen , en ik u vermaak met myne oud Vryers luimen, en dat wy dan zitten te lachen, dat het klinkt; ja, zo zelf wel eens , dat de heclendaagfche Wysneuzen er het hoofd over fchudden, en ons voor niet fuik vcrklaaren zouden. Zeg, Saar, heugje nog wel, meid, wat zeker Pedant eens zei, by gelegenheid , dat uw Broer Cornelis en gy, over eene vertelling, die ik u deed, helder uitfehaterden: — Mevrouw Edeling lacht veel, de Heer Cornelis ,, ook; maar ik lach zelden of ooit. " — Ja, ja, wonderlyk kunnen de menfchen hunne eigenliefde honig om den mond fmeeren; want, dit: ik lach  424 «RIËVËN VAN lach zelden of ooit, moest beteekenen : ,, Mevrouw Edeling is eeil malloot; by Cornelis zit het niet „ diep, want ik, een groot man, een deugd» zaam man, een wys man, ik lach zelden of ooit." — Zie my evenwel zulke fratzen eens, bid ik je. Neen, Vriend , dus dagtcli noch Addifoil noch Young, noch Steele^ cn deeze drie lieden zullen, misfehien, met hun allen, u een weinigje op zy komen, al wilt gy het voor ons niet weeten. Hoor, Saartje, deeze drie Heeren zaten eens, moet gy weeten , by elkander in een Koepel, waar uit zy een fchoon gezicht hadden , en de wandelaars op een taamelyken afdand konden zien aankomen. Erwas iets voorgevallen, waar over deeze drie Vrienden tot fchatcrens toe lachten ; en, zo als dat Veel gebeuren kan , niet bedaaren konden, door de geestigheden, die zy elkander toekaatden. Maar cindelyk riep Young: ,, ó myne Vrienden, laaten wy toch niet langer lachen, bid iku ; want daar zie ik een half douzyrt gekken hier naar toe komen." En deeze bedenking Was indaat, om, Voor genoemde gekken nog in deii Coupcl Waren , hunne dagelykfche deftige tronien weefoffl te geeven. Wel overtuigd, dat men zich nooit by gekken waagen moest, wien het niet zoude te beduiden geweest zyn , dat een Addifoil, een Young, en een Steeie niet alleen cefis even met de boorden hunner lippen meesmuilden, maar in een regt vrolyken van 't hart opdygenden lach konden losbarden,  AÏ R A H A ivt ,B E A N K A A R f. S25 ltét£ Zo dat ik maar zeggen wil, Kind dat ik graag eens* een briefje aan u wil fchryven, als gy Buiten zyt, en ik u des alle daag niet kan bezbeben. Nög een Woordje over die ftemmige Uilskuikens: Zy hebben zich, moet gy weeten, eens in 't hoofd gebragt, dat het vetttarid zo zuur moet zien, of het de azyn gepagt had; dat ik evenwel Verweerd fodzig vind. En daar by, myn Vriend * de Doctor, zegt dikwyls, eri dat gelief je wel op te merken: De menfchen ceteh te veel, eri ,i lachen niet genoeg, om gezond en vfolyk té »} leeven. " Ik Weet wel, dat Godsdienst eri deugd Ons niet doèn flap lachen, als wy ons met hun onderhouden. Kóm , kom, dat is hier de vraag niet: Ik fpreck alleen van het dagelyksch y van hét gemeeile leven, eri wit Saai zó al in voorValt. En dari zeg ik, dat kwalyk geplaatfte ftrakheid even mal is, als kWalyk geplaatfte vertooning van moed, Van milddaadigheid, — kort gezegd j üls alles , wat vail de natuur afwykt, ©f wilt gy; van den aart der onderwerpen; Ik weet evenwei niet; Saartje, of gy thans wel in een lachachtig hurilenr zyt. O, die Zoete vrolykc Meisjes, die zo het zinnebeeld der jeugd eii der blydfchap in eigen perfoori fchyneri, als alles! wel gaat, zyn doórgaarids heel neerflagtig, als bi eens eén rakje in den Wind komt; Wel te begrypen ï daar eerie groote aaildoenlykheid de beweegreden1 is; en oiri dat gy, als ik het zö eens zeggen zal,' at Hl DÊEL'i P' toc]i  ZSL.6 BRIEVEN VAN' tops toch, in fpyt uwerblygeestigheid, eene overhel* ling behield tot nadenken ; zo (trekt gy in zaaken van gcW'gt uwe zorgen wel eens te verre uit. Toen ik laatst by u was, of liever gy hier waart, zag ik door alle uwe grillen en invallen heen, dat gy over uw kleinen Hein een hoope muizenesten in 't hoofd had; die ft op uw verzoek wat by my zal houden; niet de muizennesten; daar bedank ik voor, maar uw Zoontje; waar over ik u wel voornamenlyk fchryven zal. Weet gy wat Saartje; dit moet ik je maar zeggen : ik kan niet in myn hoofd krygen , naar wien . de Jongen aart. Hy heeft niets, dat wat zeggen wil, van zyn Vader of Moeder, dan eene fchoone fterke gezondheid. Hy heeft geen cehc deugd, of geen ecu gebrek, van zyne Ouders geërfd. Hyis geheel anders, dan zyne Broers en Zusters. Indien men , in dc familie , met geweld iemand vinden wil, daar hy toch naar zweemen moet, dan zou ik wel haast zeggen, hy heeft zo iets min of meer van Grootvader Edeling, en van de oude Tante Edeling, Grootvaders Zuster; doch den eerllen heeft hy nacmwlyks, en dc laatfte in 't geheel niet gezien; want zy Was al voor jaar en dag dood en weg, voor Heintje in de Waereld kwam. Zo dat ik maar zeggen wil, dat de knaap origineel , en een maakzel van zyn eigen verkiezing is; en dit is misfebien de reden, dat zyn karakter aan elkander hangt als droog zand; want ik begryp niet,  Abraham b b a ft k a a r t. Iffr taiet, wie hem een handje zoü geleend hebben , in. hem düs toe te takelen. Het Kind heeft regtemals le , aan zyne jaaren geheel e'n 'al doodvreemdc gebreken. Ik ken geene uwer bedienden ; die iii ftaat is, om zo een raar fatfoen aan hem te geeven j .en ook daar zou Moeder heel raseh agter geweest zyn. Gy hebt gelyk : Heintje heeft veele eri zeer ori* derfehciden vermogens. Hy heeft een door en doof gezond oordeel; ten vast geheugen; hy leert al, Wat hy wil leeren, zonder moeite, dat wat zeggen wil. Hy heeft zelf Vernuft» Maar Van dit allés Veel te veel voor een kind van negen jaars Het Jongetje is er 'ook zo trosch op, als de oude Satan; het kykt zo deftig, als een bejaarde dille, huiskat, is vitagtig ; rióoit meer dan onVerfcbiilig kortöm , Zou , zo dit dtisVoortgegaan was, ondraag3yk en ongelukkig worden Voor zich , en voor allen -,, ïnet Wie hy verkeert. En in zo Verre hebtgy, als eene liefhebbende Moeder * -waarlyk meer dan te Veel xeden, öm niets onbeproefd te hiaten-. Daar gy nu oordeelde, dat ik u van dienst konde zyn \ Wel, waarom zou ik u dien geweigerd hebben ? ■wil ik fpreeken-, Gy weet, lieve; hoe ik over uwerl waafdigeh. Verftandigen Man denk ? Een Man, die , zou ife zeggen* expres van God den Heenvoer ü gefch'apen wierd i, om ü zo goed* zo braaf, zo bemin-lyk te maaken-, als waar toe gy den aahieg had* P %  4^9 bmieVen van doch , zo gy eens in de handen van een zot, eetr Covert Grim.; of ceü Knoeijer in de kunst, om een mooi vif jong Meisje tot eene excellente Vrouw re maaken, gevallen waart, dan zeker zou myn lieve Meid eenige graaden beneden haare beftemïSSftg gebleefen zyn , en dat is niet goed; zo daï ik alleen maar zeggen wil, dat ik jto hoog over ftW Man Aerik, als over geen een Maft i dien ik ken, uw Oom Redelyk uitgenoomen; en dat ik gaarn roefla, dat llenderik veel, oneindig veelbettr ccne Proeve over dn Opvoeding zoude fchryVen, dan ik, een eenvoudig man , en ook flegts een nietsbeduidend oud Vryer, die geen Kind of kraai in dc Waereld heeft; zo als gy weet, Saartje; want myn hart ligt altoos op myn tong. Maar* kind, er zyn in alle Weeteiifehappen en Kimden zekere waarheden , die voor de befpiegeling oiibeeyferbaar fchynen , en evenwel door de oefening geklaard worden; dewyler, in het laat* de geval, oindandigheden kannen bykomeii 6 die door de fchranderde menfchen niet te voorzien Waren;- en ook geheel vreemd zyn aan het onderwerp, waar op zy invloed gekreegen hebben. En zo zyn 'cr ook , naar myn liegt en regt menfchen i-crftand, geene onferlbaare regels, die nooit ofte nooit uitzondering zouden lyden, voor de Opvtfe» diiïg voor te fchryven. De verftandigde Man ziet "'•';. als Vader, dikwyls genoodzaakt, om van ival wel doorgedagt, wel famenliangend en hoogst-  ABRAHAM BLANKAART. 22 p gelief koost Plan aftewyken , liet tegendeel by de hand te neemen. En dat komt daar van daan , om dat dc Ondervinding de geleerdde i'cdenecring dom praat. Hoe dikwyls hoorde cn las ik, dat men , om den Kinderen aantezettcn van hunne gebreken aftezien, hunne hovaardy moet opwekken; en hun het laage , het hondsvottige , het verachtelyke hunner fouten moet doen begrypen; en door het aanwyzen van geheel tegcngcdelde deugden hen ter verkryging daar van aaiifpooron. Dit is ook bestig; goed, waarlyk, heel goed. Een kind zonder eerzucht, daar komt niet van , dat wat zeggen wil; het wordt een droomer, een dodöor, em vadziger, een lastig onnut meubel; een ding, dat ik maar om de hamer niet voor myne oogen , niet eens voor myne gedagten dulden wil, en waarop ik al den nyd kryg in myne puure bloote verbeelding. En kryg my eens anders , nu de knegt oud wordt! Maar indien, wil ik fpreeken, hot hccrfchcnd gebrek van het kind trotschheid is, wel, weergaas, Wyfje! dan is het al kerels werk, om uit dc kwaal zelf een geneesmiddel te bereiden ; en de iiatuurlyke trotschheid des kinds derwyze te bedicren, dat zyne hovaardy tot groo?-. moedigheid veibeterd en verhoogd worde. En i!; ben 'er niet eens zo vreemd van , Saartje , of gy niet, met uw waardigen Man inftemmendo, wat heel, fterk hebt vastgehouden aan dat, op zich zelf\ zeer welgevormd plan, waar van ik zo even, fprak ; P 3 of  S$Qi 1RIEVEN VAN • of gy den aan hoogmoed zieken Jongen niet wat verhoeteld hebt; en of gy beiden niet wat meer geho.or bad moeten geeven aan de voorfchriften der ondervinding; die er wel zo magtig geleerd niet uitziet, maar wel meermaal op de beste wys haar goed oogmerk bereikt. Laat ik maar op myne klosfige wys zeggen, hoe ik het meen ; dan kan ik er best meê voortkomen , wam; ik kan my maar niet zo effentjes en preciesjes uitdrukken , als of ik alles op een goudschaaltje afwoog ; daar, Kind; ligt maar in 't ge, heel myn talent niet; en zo kan ik het werk ook nier klaar- krygen, Dit meende ik eigenlyk. Zeer dikwyls tegen een Kind te zeggen: }1 pas dit nu aan 3, een fatfoenlyk Kind, dat zo wys is, en Broertjes », cn Zusjes zo weet te zeggen, wat zy doen moeten, aan. een Kind, dat gisteren nog zo een verftan*i dig antwoord aan zyn Meester gaf; "dit kan zeer wel vcroorzaaken , dat de Jongen weinig eigenlyke KïndcrgriUen en kattekwaad doet; dat hy ffcil cn pra^ zit te kyken; en al de poppen en het fpeelgoed der kleine familie ook ongemoeid, en in goeden ftaat gelaatcn worden; 'k heb 'er niets, tegen ; ik geloof het zelf ook; ja, dit moet wel zo zyn by een Kind , dat trotsch is, en altoos op die wyze wordt aangefprookert. Maar dit is (5ók w;iar, dat hy zich toegeeft in ftoutigheden, die min kinderlyk zyn ! Hy houdt zich verzekerdj $iat hy eigenlyk de Godfpraak van al zyne Broers ' «ft  ABRAHAM BLANK AART. 23! en Zusters is; hy neemt ai fpoedig de malle meerderheid van een Meester of Vader aan, hy gebruikt zulke vryheden omtrent zyne ondenvyzers, dat het voor geene braave lieden is uitteftaan, By afweezigheid van zyn Vader, treedt hy |n dien post, en fpcelt voor een kleinen jongen eene al heelc 8e. lacheiyke rol: van Vader wordt hy vermaaudcr , van vermaader berisper; Mama zelf krygt wel eens een ftreek. En het lydt niet lang, of hy wordt de bullebak van het kleine dartele Volkje, Met zyn Broer Jan, dit heb ik zelf onlangs by u gezien , wilde Hein noch paerdje fpeelen, nochbakkeleijen , om dat— zie my zo een weergaafen Jongen eens! — om dat dit te laag voor hem was , en Jan is evenwel ruim een geheel jaar ouder. Toen kreeg ik al een zwaar hoofd over Heintje; 't yvus te overdrecven, tc verrekt, tc veel uit de kragt gegroeid, en ik zag met zo veel te meer genoegen , dat Jan , dat anders ook een verweerd platje is, met zyne Zusjes en kleinen Broer in het wagentje ging {jouwen, dat de rok uit, en de hoed in een hoek gegooid wierd. Ik was te meer ongerust, om dat ik ineen huishouden verkeerd heb, waar in een toen veertienjaarige kwaaije rekel van een wysneuzigen Jongen tegen zyne Moeder zeidc; ,, ik zou u raaden; ,, dit deed gy niet goed, gy moest dit niet gekogt^ ,, daar niet gegaan zy::! waarom jaag.je die meid niet weg? waarom geeft je de knegt zynaffchcid ,, niet," Ja, die zelf de brutaliteit zo verre P 4 bragt,  H% BltlEV- EN V A Ut bmgt, dat hy zyne Moeder, heel familiair, kind, lief. Of hy haar voornam, Naatje, noemde. Hoe my dit holde, begrypt gy ! Worden de zagrzinnigc m,alle Moeders van zulke rekels van Jongens Weduw; ó. dan komen zy onder de Voqgdy van myne Hceren, haare Zopncn; die met huU zestien, jaaren'den beest fpeelen over Moeder, en over bedienden. Wat is'dit evenwel eene beroerde huishpuwing! Hoe verkeerd daan dan dc wielen ! Oude gierige Ventjes van tien jaar; peinzende, en verwaand ingetrokken bakkesfen van twaaf en dertien jaar! En wat is er, wilik fpreeken , Saartje, natuurlyker, dan dat dc Kinderen zorgeloos , glad, helder, vrolyk vanuitkyk zyn? wat is er aartiger, dan, Kinderen va,n die. jaaren, en nog jonger, aan 't fpeelen, ftoe.ijen,, ravotten en kraaijen te. zien ? Hier haaien zy eens wat om ver, cn daar zitten zy e.cns met de handen in , en ginds rolt 'er een over de vloer die niet yveet, of hy lachen of krytcn moet; maar door het algemeen gejuich, overgehaald, zyn handen 0f tronietje be.kykt, en ook weer mee lacht, en mee. ppfpriugt. Wat is er. mooijer, dan hunne plannen , wat zy zullen fpeelen, te hooren; die wil Bruidje,, die wil Kerkje , die wil Kraamvrouwtje, die wil Soldaatje, die wil. Paardje fpeelen: die zegt, ik wou Keuken-meid, die zegt, ik wou ouwe. Jan, de Koetfier zyn , en nog een ander, en \Y0U. II,°.n^nflager zyn. Eindelyk raaken zy.  'fBRAHAM BLANKAAR. T. S33J ï?gt eens, en elk geeft by beurte wat toe; want zy hebben elkander brood noodig, zullen zy pret hebben. Evenwel, hoorde ik uw Jan dikwyls telgen den oijdften Willis zeggen: ,, nu, Gerrit, ,, nu ben ik Paard , maar nou mot jy ook eens Paard zyn; " — terwyl eene der Zusjes in dc zogenaamde koets zit, dat is, tusfchen twee koorden mee loopt, als zy naar buis rydt. En dan zit Heintje, heel deftig, en nog meer gemaakt, om tpch opgemerkt te worden, in het Boekje van van Alphen te gonfen, of houdt zich , of hy printjes ziet. Jk zeg nog eens , Kind , het ftaat my niet aan. En , fchoou ik zeer wel weet, dat noch Papa, noch gy, niets,, dat wat zeggen wil, van Zqontjes raadgeeyingen gebruikt, en gy vooral hem zqud naryen, zo, hy ju uw byzyn den meester bcrisper fpeejen wilde , over zoete kinderen , die wild en dartel, maar goed en gehoorzaam zyfl ? zo geloof ik echter, dat de qolyke Jongen reeds tc veel meester fpeelt, vooral over.dien goeijen gqffe} doffel van een Jan , die waarlyk , om zyn lief eenvoudig hart, veel meer te pryzen is , dan Heintje, om zyne allerzeldzaamfte vermogens van verftand. Geloof my, Saartje, dat Jongetje was reeds u — hoe zeer gy. van zesfen klaar zyt, en kunt ryden en omzien —- te flim; en 't is nog al toetegeevcn qok; yvant hy kan, als hy wil, onwecrftaanbaar inneemend zyn, en 't is een regt mooije. |ongen, een gezond Voordeelig kind; ik weet het alle? 5 maal;  Üfc34 BB.IEVEN VAN maal; en gy zyt toch in uw hart en ziel goedaartig, hoe verweerd platjesagtig en vifgy teekent, dat gymet de meeste mooijefyne brunetten •gemeen hebt. Hoor , Kind , Heintje beelde zich alreeds in , dat hy boven goeden raad, wel eens boven goedkeuring verheeven was. Ieder was zyn mindere. Gcmecne lieden zag hy niet, of trok er de neus voor op, als zy hem groetten. Zyne natuurlyke trotse! heid in de hand te werken , zou hem geheel, en wil ik fpreeken, in den grond bedorven hebben, Hoe zult gy hem ietwysmaakenkunnen, waarvan hy niks niet gelooft ? dat is ? dat hy nog minder is, dan hy verdient te zyn. Zeg hem : ,, Hein,, tje, het is beneden uwe waardigheid , uwe min,, der met verftand of rykdom bedeelde medekin,, deren met verwaandheid te bcfchouwe'n;" hy zal integendeel meenen , dat hy de waardigheid van zyn klein perfoontje wel deegelyk ophoudt, als hy zich genoeg verneedert, om het ftrenge Berispertje cn het deftig Bcftraffcrtje te zyn, van hen , die , indien zy hun eigen waarde kenden , hem met een goede menigte doffen en fchoppen zouden vergelden. Gy weet wel, Saartje, dat ik er kragtig tegen ben , dat kinderen in onzen fatfoenlyken rang met flraatjongens loopen, draaven en fpeelen; niet, om dat het gemeenclui's kinderen, maar om dat het niet wel opgevoed wordende kinderen zyn , daur zy niets, dat wat zeggen wil, van kunnen leeren, dan gemeene manieren, ftraattaal, en laa- g»  ABRAHAM BLANKAART. ge regt Janhagelagtige fentirnenten. Maar overal, waar ik Burgerlyke gefchiktheid , beleefdheid, goedhartigheid vind, vind ik den ftraatjongen in 't geheel niet, en ik prys de Ouders te meer, naar maate zy wel Privilegiën fchynen te hebhen , door hunne geringe omdandigheden, om daar van ontllagen te zyn, En ik verfta, dat zo een gemeen mans kind met vriendelykheid en gemeenzaamheid zal behandeld worden, door die kleine in overvloed en aanzien gcbooreu en opgevoede kinderen , die men in de dagelykfche menfchentaal fatfocnlyke liedcns kinderen noemt, En dat geef ik maar nu noch immer op; om dat wy alle fchepzeJen zyn van God den Heer, en door ons zelf niets gyn , dat wat zeggen wil. * * * Ten vervolge^ Nu, Saartje , ik bcloofje, dat uw kleine jongen Wat verandering ondergaat' In eene zes weeken , dat hy by my geweest is, heeft hy meer vernederingen ondergaan, dan de trotfche Haman van Mordechai j voor zo verre evenwel, wil ik fpreekcn , het groeten in de poort betreft; want verder is hem geen hair van zyn krullcbolaangeraakt* dat wat zeggen wil, Ik had, in 'teerst, eenhoope werk, om myn goeden Vriend Kobus over te haa.  BRIEVEN VAN haaien, om myn oogmerk te begundigen; maar verduiveld , als ik evenwel begryp , dat iets zo zyn moet, als ik het beveel, dan moet geen Heertje, met Zyn twee Orloges , daar tegen aan werken , zo als die goeije golfelt ai eens begon, denkende, dat de Jongen te ftreng gehandeld wierd. Denken ! Denken! wat is denken, als dc ondervinding het 'tegendeel zegt ? Nu , Kobus is wyzer geworden, en ik moet zeggen, dat hy , ten minden als opperman , onder my als Baas, aan des Jongens karakter braaf werkt. Zo dat ik maar zeggen wil , dat Heintje fchoon in dc gelegenheid is , om te leeren zien , wat hy is, en waar hy daat. Hy z?l niet klaagen kunnen , dat Grootvader Blankaart hem tc veel vleit. De lof, die ik hem geef, is zo gering, dat hy, al was zyn zedclyk maagje nog zo zwak, dit zeer wel zal kunnen yerdraagen. \k laat hem wel nooit om gist en kaneelwater lobpen; hydoet geen boodfehappen voor het heelc huisgezin ; loopt noch naar de Styffter , noch naar de Ruivemaak der van onze Grietje, ik wil zelf niet, dat hy des middags zyn Servet opvouwt; foei, foei, ik Wil geen Jan Hen van hem maaken, of eendroomigcu Kluizenaar. Hy zal toch nooit een oud Vry er worden; anders kon dit Vrouwen geteut nog in ?t huishouden te pas komen. Ik zou zeifin myn fchclmfchc hart lachen, zo de jongen een fles oiy, die dc huishoudfter, dat ook al een oud Testament wordt, en misleiden daar niet vreemd van zou zyn,  Abraham i l a n k a a r f.' agj» zyn, by ziek of zucht — eén fles met oly op' dé folaauwgefchrobdc gangdrempel, half met, half zonder fcli uk!, liet uit de handen glippen; ja, gerust, dat zou ik. Maar hy moet, hoe klein, óf liever hoe jong hy is , naar het Postkantoor gaaii, om te zien , of 'er wat vtior my ten besten is • hoewel ik hem > buiten dat Hy het weet, altoos laat volgen dóot' een man, dien hy niet kent, en het Pothuis uitfnapt, zo dra de jonge Heer op de ftraat komt'; Hy moet overal aan helpen , zo veel hy kan, en wat hem niet te zwaar valtv Hy moet met zyne' o'uwerwetze fyne vroome Tante, op den klinkklaaren lichten dag, hier naar my toe komen , en haaide hooger hand geeven, op dat de voorbygangers kunnen zien, dat dit wclgeklcede kind niet met een meid of naaMter uitgaat; Als hy' met my wandelt, dan neem ik alle oogenblikken myn hoed af ^ want je zoud zeggen * Saartje , wie kent my niet al; ryk en arm , groot en klein, wil ik fpreeken* Eerst ging dit heel ftram en ftyf; maar het begint al beter te fchikken. Dan neem ik hem ffléè naar myn Sehoenmaaker, of Timmerman, en zoek een praatje met de kricgts, en de jongens, dienaar'fh'g aan 't werk zyn; eri Hein * die dit eerst fchrikkelyk verveelde* blyft my riu alreeds zo trouw bf$ als Snap zelf. Zo hy niet beleefd fpreekf, of niet beleefd rr;et, dan is by my de Beer los; en ik plaag den Jougui fehrikkclyk , door zyn geduld óp de'  J6j8 BRIftVEN VAM de proef te dellen, cn hetrt , ongemerkt voor aride» ren, te vernederen. Vraagt hy my iet, ik hoof noch zie hem , quafie, en verdubbel myne praatagtigheid omtrent anderen. Dat voelt hy terdeeg: dit was ook dc reden, waarom ik dit doe ; ja, ik geloof, dat hy my al eens by de Oud vaders gcwenscht heeft. O, ik kan my dikwyls zo blind en doof houden , dat het Jongetje raazend zou worden, zo het durfde; doch dan lach ik hem uit, cn toon, hoe weinig hy beteekent. Toen hy hier een dag of agt gewoond had, hoof ik op een morgen : Picter! Pietcr! " nog eens met drift en misnoegen: ,, Pieter!" 't Was onze jonge Heer, die de beleefdheid had, om myn knegt effectif, (want ouwe Jan is, wectgy, Emeritus Lyf knegt, ) die beneden aan zyne zaakeu was, te roepen ; en waar toe , denkt gy ? om hem Zyn hoed uit de eetzaal te brengen. *=* ,» Wat ,, moest Pieter?" vroeg ik. — ,, Myn Heer, myn Heer, ik. . . . ik. . . . Pieter zou myn „ hoed brengen." — ., Pieter, (riep ik,) ga eens naar myn Chirurgyn ; onze jonge Heer heeft „ alle beide zyne beenen gebrooken, arme Jou» ,, gen! . . . Hy kan niet van boven komen." — Pieter begreep my , en myn Heer uW Zoon ook ; hy toonde my terflond, dat hy geen Chirurgyn noodig had, en haalde zyn hoed als eert Heer. En zulke grapjes had ik 'er by menigte; alleen uk trotschheid, en niet, om dat hy lui of vadzig is „ neen,  ABRAHAM BLANKAART. kreeg:"— ,, En (zeg ik dan,) zie, Hein, als Jantje zo van kinds af was aangezet, cn was'cr ,i zo alles ook aan gedaan,' zo als aan u, dan , „■ mantje,- zou hy u het wel te raadenkunnen gee, [ ven; zo dat ik maar zeggen wil, dat gy geen „ de mimle reden hebt, om u in u zelf te gaan ,,- zitten opblaazen en oppoffen, als of gy nu het *, klein agtfte Wondertje van Amfteldam waart. Zeg, Heintje, kent gy dc zeven Wonderen der fi waereld?" — 6 Daar ftorid de vriend met een lange neus, dat my goed deed, hoewèl er aan de kennis daar van voor een meiisch niet veel gelegert ligt, dat wat zeggen wil. — ,, Wel nu, Jan, j, weet gy die fraaije dingen te noemen ? " — Jan ftond Wat bedremmeld, eri keek zyn makkertje ter zyden aan.— ,, Niet, Kind? ( zei ik,) wel, dat ,, is wel te vergeeven in uj gy hebt zeker geeii „ meester in de Historiën gehad, eri uw Vader heeftttzulkeaartighedennietfpeelendgeleerd.'"— ,, Als ik iiet zeggen zal.- . . myn Heer Blankaart, ,, ik geloof* dat ik die omtrent ken." — Maar tusfehen ons , Saartje , ik kénde die niet te best; evenwel* ik heb het daar even eens iri Rollin naar gezien * en de jongeri heeft er geen een van geflabfeakti Zulke Confertiefjes tarnen vry Wat af van uw Zoons verwaandheid.- Maar wat moet die hamerfche jongen toch een gezond verftarid, en een fëtft goed hart hebben; want hy houdt zo veel van Jatf,  ABRAHAM BLANK AART. 245 Jan , dat hy ook op hem niet nydig wordt, ai 'ocgunftig ik hem ; hy ziet, dat het jongetje het verdient : hy ziet, dat Jan hein altoos helpt, en my altoos voor zyn Vriendje gunftig tragt in te neemen. Maar gelyk ik gezegd heb, Jan is een groot liefhebber yan knikkeren, van kooten, van paerdje fpeelen, van alle jongens fpulletjes, waar toe in myn tuin goede gelegenheid is; en uw Zoon {'peelde eerst meê uit infchikkelykheid., doch nu ook, en zo wilde ik het, uit verkiezing. Ten Vervolge. Voorleeden Maandag, haddk nog geleegenhcid iets te hooren, dat te mooi is, om het ü niet te vernaaien. Het groote Voorkamertje is voor hun beiden; daar teekencn, fchryven, kladden , verwen , daar knutzelen zy alles, en dewyl myn Baas Schilder klein behuist is, heb ik al jans fnorrepypen in een groote mand hier haten brengen. Na moet je weeten, kind, dat ik op myn eigen kamer was, toen de vrienden', wyl het regende, in huis kwamen. Eerst praatten zy over hunne- fpellen, en over hunne kleine gevallen, die. zy za al gehad hadden; en wie rein en wie valsch {peelde-, en wie fiks. knikkeren kon , en zo al voort. Toen merkte ik, dat zy een Lei kregen, en elk een fcns  £46 BRIEVEN VAN metje maakten , die zy elkander opgaven. Ik luisterde als een vink. Eindelyk zei de onze : ,, dat ».» is gevonden!" — ,, Ik heb ook gedaan," zei Jan. Zy lieten het elkander zien. Ja, 't was goed. Vervolgens praatten zy dus. — ,, ó Jan, wat was ik een lelyke hovaerdige Jongen, toen ik eerst by myn Heer Blankaart kwam. Ik wist, moet je weeten, dat myn Vader heel heel ryk is; ik kon altoos eerst myn les, daar„ om zag alle onze bedienden aan als menfchen, ,, die men alles zeggen mogt; en als Mama 'er ,, niet by was, dan maakte ik het (legt. Ik wilde nooit fpeelen , alleen uit grootschheid, om „ dat ik alles wilde leeren, en om dat de menfchen „ op my, als op een heel wyzen jongen , letten „ zouden. Ik kreeg dikwyls knorren van myn „ Moeder, doch dan viel ik haar om den hals, ,, en kustte haar: en dan was het: ja Heintje, „ je weet heel veel voor zo een jong kind, maar je „ moest zo trefsch niet zyn. O, dagt ik; ik weet ,, dan evenwel heel veel vooreen kind. Zie, Jan, „ dat was koorn op myn moolen, en als Papa „ niet thuis was, regeerde ik de heele Kinderka„ mer. Niemand hield van my, en ik dagt: ja, dat éi is om dat ie lui allemaal nydig op my zyt, om dat t* ik 20 hsel veel weet. Eindelyk zei Mama, dat „ ik eenige maanden Myn Heer Blankaart' zou „ gaan gezelfchap houden, en daar had ik het niet „ te breed op; want Myn Heer Blankaart praatte „ nooit  ABRAHAM ELAN KAART. 247 ,, nooit met my, en hield ook niet veel van my. ,, Maar dat durfde ik niet zeggen, om dat Jan „ er zo gaarn naar toe wilde, en Mama zo fehrik,, kelyk veel van den ouwen Heer houdt; en ik „ ook, maar ik was toch heel bang van hem. " — Hier viel Jan hem in derede: ,, Bang, wel ik ben „ geen zier bang van Myn Heer, en evenwel ik ben heel fchaamagtig voor groote lieden, cnhcb ,, niet graag, dat ze my zo uithooren , en zobe- kyken; maar myn Heer is zo kragtig goed, ,, dat ik hem zo vry aan den arm hang als myn „ Vader zelf." — „ Wel, (zei Heintje,) ik durf dat zo niet doen; myn Heer kan zo met zulke groote oogen naar my kyken, als ikdout „ ben." — „ Wel, (vroeg Jan,) waarom ben „ je dout; je bent toch anders zo e;n lieve jonge Heer, als 'er maar een uit kan komen." - ,, Om dat ik, ( gaf Heintje ten antwoord ,) my „ zo aangewend heb den baas te fpeelen; dat is ,, het maar, Jan, en dat wil myn Heer, kyk , maar „ niet hebben." — Ik lachte in myn vuist, en bleef dil zitten. — „ Zeg eens, Jan, heb jy voor je Moeder niet wel in den Bybel geleezen van „ Haman, die zo de nyd kreeg opMordechai, ,, om dat het hem te veel was, zyn hoed voor ,, Monfieur Haman afteneemen , als hy hem pasr „ feerde. Nu, zo was ik ook nydig op myn Heer, om dat hy my nooit eens prees , wat ik ook leerde: als het heel heel breed was, dan \v,u Q 4 ?t-  BRIEVEN VAN ,, 'tl tiu , dat is nog al wel, leer maar zo vóórt | (i cn d™ was het heele gefprek uit. Je kunt eens denken, Jan, hoe narrig ik was, om dat ik „ meê moest, met een man, die my zie geen „ zier telde; en die zo ouvverwets was. En ik „ moest het allemaal opkroppen, want myn Broers „ en Zusjes zeiden allen, dat ik wel gelukkig s, was, en dat zy ook gaarn met Grootvader gaan zouden, om dat die zo goed was , en zo veel ,, met hen ipeelde. En ik moest de geringde s, buuren Kinders, zelf het kind uit de Groenkel„ der van Elsje, even beleefd goeden dag zeg- gen, als groote lui's Kinderen, of de Beer was geheellos, en ik kreeg braaf kyven. En evcn- wel, Jantje, hield ik toch heel veel van myn „ Heer, want ik had zo veel plaider by hem , en hy wandelde zo veel met my." Een lang düzwygcn. „ Maar, hoor, nu wil ik 9, zo niet meer zyn, en nu zal ikaanmynMoe- der een brief fchryven; en fchryven daarin, ,, dat ik nu heel anders word , en dat ik niet meer „ hovaardig zyn wil, en dat ik aan u zo een best s, Vriend beb; en als het zo eens te pas komt, zal ik Myn Heer Blankaard om den hals vallen, ,, en hem kusfen , en bedanken, ja zeker, maar ,, ik moet dit zo op een bons niet doen; en dan zal myn Vader, die heel goedgeefsch is, u ook wel alles koopen, dat ik heb, om te get> brniken, en dan zal ik zo bly zyn, als of ik  ABRAHAM BLANK AART. 449 5, het zelf had. Maar je moet voor my dan ook ,, eens wat doen, Jan.'' ,, En wat moet dat zyn?" — ,, Wel, gy hebt my zulke mooije rympjes van je laaten zien ; en ik ken geen zier rymen, en ik wou evenwel zo graag een ,, Gedichtje maaken van dankbaarheid, maar daar moet zo alles inkomen, en veel van myn ftoutigheid, en dat ik nu wyzer ben; maar jy weet wel, hqe ik meen." ,, Neen, (zei Jan, ) dat kan ik zo waar niet doen, want ik weet nietmetal van de kunst, en ik zou zo befchaamd zyn , als oude lui iets van my lazen; dat is goed voor ons Jongens." — Je kunt wel, Jan, (zei de onze;) en myn Heer Blankaart zal er niet mee gekken , dat weet ik vast; en ik kan het onmogelyk doen, en je zegt altyd, datje zo graag iets voor my doen wil. " —— Enfin, Jan beloofde het eens te zullen probeeren, ©m zyn Vriend toch eens te doen zien, dat hy wel wilde. Hein danstte van vreugd; maar voor zy gingen palletten, zei hy nog: Nu, Jan, myn Heer moet er niets „ ter waereld van weeten.V ,, Wei neen, (was 't antwoord) dan zou 't raar er af zyn." Wat denkje nu, Saartje, van uw Zoon ? Zou hy niet geneezen zyn van die gekke gebreeken? Vast, vast! hy ziet die, bekent die, en fchaamt er zich over, en wil my bedanken, en van zyn ftoutigheid moet ook in 't Gedichtje komen. He Q 5 wistj.  BRIEVEN VAN wist, dit begrypt gy, nergens van; maar Heintje, zag dien zelfden avond nog, dat ik op hem lette, en hem prees over zyn fchrift van dien dag. Eens zei ik tegen hem, by gelegenheid dat hy beweerde een fatfoenlyk Heers kind te zyn , en dat Keesje, vut de Groenkelder, maar een kind van Elsje de Groenvrouw was, om daar door zyne trotschheid goed te pleiten. — „ Heintje, (zei ik,) al, wat wy zyn, hebben wy onzen lie,, ven Heer te danken; Deed gy iets, dat wat ,, zeggen wil, er toe , om de Zoon te zyn van myn ,, Heer Edeling, en niet van Elsje de Groeiv vrouw? En weetje wel, mantje, dat het maar ,, zo of zo gedaan heeft, dat jy in de Groeiv kelder, en Keesje in uw Vaders huis gebooren zou worden." — Daar dond hy heel capot over. Zo dat, Saartje, ik zal, denk ik, eer aan den Jongen by u behaalen, Hy zal nu goed en naerftig bekwaam zyn, zonder zulke lelyke gekke gebreken;; alle daag wordt hy beter; en alle daag daal ik nu tot hem af. Kobus, uw oude Vriend, durft het nu waagen , met hem aan te leggen; want dat ging in 't eerst ook niet al te best; die hamerfche Jongen! My dunkt, dat ik hem voor eerst nog wat by my moest houden; hy heeft zo bitter veel verdriet en vernederingen ondergaan by my; het is billyk, dat hy, zich beterende , ook ondervind , hoe lief ik hem heb, en hoe veel verjonaak ik hem gun, en dat de ouwe Heer geen bul- le-  ABRAHAM BLANKAART. M| lebak is, maar in tegendeel meer van kinderen houdt, dan men zou zeggen, dat in een oudVryer plaats kan hebben. Hy gaat alle week met my by uw Man eens eeten, als hy in de Stad is; en ik heb hem beloofd, voor gy vast in de Stad komt, nog eens met hem en zyn Vriendje naar u toe te' ryden; dat hem en Jan ook heerlyk aanftaat. Ik ben kragtig benieuwd naar het Vaers, en of hy er voor uit zal komen, dat hy het niet gemaakt heeft, en hoe Jan het zal ftellen, om er deftoutigJieden in te knoeijen. Uw Man zal u Vrydag deezen bezorgen. Kusch al het kleine goedje voor Uw Liefhebbenden Vaderleken Vriend. A. ELAN KAART. PS. By tusfchenpoozen gefchreeven, en daarom, is zy wat lang in de moolen geweest. ZES-  $5* BRIEVEN VAN ZES- en- DERTIGSTE BRIEF. De Heer abraham elan kaart aan den Heer cornelis edeling. beste vriend. ,si~ktl woon ik maar weinig gragten van u, en al zie ik ten minden alle week u en al de uwen eenmaal , zo zal ik alweer, het geen ik met u praatten wilde, voor myn gemak, en om u tc voldoen, op 't papier zetten; dan kunt gy het Ieezen, wanneer gy best ty7d en lust daar toe hebt. Want, dat gy al yry wat hoofdbreekens en moeitens hebt in uw zaak, dat weet ik; en dat weet ik met des te meer plaifier, om dat ik alle daag meer overtuigd worde , dat een ecrlyk kundig Advocaat al zo zeer gezogt en onderfcheiden wordt, als een met reden beroemd Doctor. De menfchen fchynen nog al duidclyk tc begrypen , dat men by dot van rekening best doet, als men in tyd van nood noch fchurken van Advocaaten, noch domme en geyaarlyke Kwakzalvers verkiest boven Edclingen en Doctors M * * *, die 'er maar oud agter zyn , om de ftukken na tc zien, en is 'er helpen aan , die te verbeteren. Eerlyk duurt langst; on dewyi  ABRAHAM BLANRAARÏ. 35$ *«r toch zo wel moeitemaakers en wargeesten , als zieken en zwakke fukkelaars zyn, zo ben ik 'er wel over, dat er ook voor zulken Mannen te voorfchyn komen , die tusfchert den man en zyneri naasten recht fpreeken * of als Geneeesheeren het Lydend Legio van ongelukkigen byftaan: Nu, dat daar gelaaten; ik moet u wat anders vertellen. Denk niet* dat ik weèr een vlotfchuit met zwaarigheden voor uw rekening heb $ waar 0ver gy uw wys hoofd eens moet aan 't werk zetten. Och neen, al wat ik U fchryven wil, kunt gy wel leezen onder al het gejoel en geravot uwer kinderen, en zo als gy, om het zo eens te noemen , dc Courant of de Mercurius leest; Het is net een kolfje naar uw hand. Vergooi nu je kinderen niet, zegt het fpreekwoord, en ik hou nog al van fpreekwoorden; want er ligt doorgaans heel veel kragt in , zo als gy ef by meenigte in Vader Kats zyn Katsboek vinden kunt; hoewel jy, Sinjeur, mogelyk u zit in te beelden, dat die ouwe deftige Poëet nn geheel eri al agter den bank moet gegooid wórden, voor onze hedendaagfche VaarzcnmaakerS; een gefchü, waar omtrent ik my niet kan inlaatenom dat ik met myri liegt en recht menfehenverdarid niet opkan tegen je lui Retorifche grappen en zand in de eogen fmytende drog en fluitredenen. Nu, vergooi je kinderen niet, verwenscht die zelf in haastigheid niet eens; al ware het ook, dat zy, gelyk eeni-  354 S R t E VEN VAN eenige naauwgczette menfchen gelooven, alle kinderen des Duivels waren; ook verder als in dit opzicht, dat zy wel dcgelyk reeds betragten: huid om huid, al dat iemand heeft, zal hy geeven voor zyn leven, en wei oud van zich tasten, als de Vrienden het niet eens zyn. Hoe dit zy, zy zyn toch ditmaal vleesch van uwen vleefche , en been van uwen beene; en zy kunnen nog eens worden , dat geen Christenmensch voorzien kan, Regenten , Ouderlingen, Vroedfchappen, Profesfooren, Predikanten; want, al zyn zy nu al eens wat Hout en volhandig, en al moet myn Vriend fomwylen der zagtzinnige Moeder een handje leencn , om de kleine rebellen tot hun pligt te brengen, zo kunnen zy nog voorbeelden van deugd en eerbied voor hunne Ouders worden; ja, kunt gy en uwe Vrouw nog bekeven, dat zy uit erkentenis en liefde bloemen op uwe graven drooijen; waar door veele nablyvende uitgelokt worden zullen , om als andere Hervcys met weemoedige blydfchap om die grapen te wairen. Want kunnen oude, taaije, kromgegroeide, over'flooten en greppen hangende Wilgenboomen niet, dat wat zeggen wil, opgeregt, en tot mooije gaave dammen gebogen worden , dies te gemakkelyker is het voor de ouderlyke handen , het zwakke tedere rysje te leiden. En daarom zegt de Ridder Kats ook te recht. Vriend,  AÉRAHAUt BLANKAAKT, 1 Vriend, zyt dy wys ? —— Buig 't jeugdig rys; Want de oude ftam Is veel te ftram. Wat wil dat nu allemaal beduiden , zult gy vraagen ? Niets , dat wat zeggen wil; en evenwel nog al meer, dan gy zo met een opllag van uw verheen reikend oog zien kunt; of misfchien in zeven dagen zond kunnen raaden. Voor ik dit vergeet, Edeling, ik heb wel eens gehoord, dat de Wyste verftandigfte menfchen het allerminst in ftaat zyn om Raadzelen uit te leggen. Dit nu gevoegd by eene waarneeming van myn eigen maakzel, dat namenlyk groote logge vadzige lichaamen doorgaans ook loome logge Zielen huisvesten, zal het zeer begrypelyk maaken, dat de Philidynen zo weergaas gaauw agter Simfon's mooije raadzel waren, en de premie trokken. Wat behoefden zy juist met zyn kalf geploegd te hebben , zo als die argwaanende Bruigom vermoedde, en het heil ook voor de vuist onder den neus vreef. Hadden die klosfcn van Philistynen niet alle de vereischten, om raadzelen op te losfen. Groove zwaare lyvert èn olydomme Zielen. ja, ja, Krelis Broer, die ouwe Helden waren a1 heele ruwe Apostels. En echter leeren wy 'er uit, dat wy om de hagel niet fchielyk iemand voor Ken onnutten dienstknegt moeten houden. Onzfc lie-  BRIEVEN VATÏ lieve Heer heeft voor ieder zo zyn werk in zyn groote huis. Het behoeven juist allemaal geen fyne Saxisch Porccleiuc Mannetjes , of van banketdeeg gekneede Vrouwtjes tè zyn j om wat nuttigs en goeds uit te kunnen denken, voor hunne evenmenfchen: Want het is, moet gy weeten , niet altoos met denken te doen, al denkt mert als een Salomon zo fiks , fehoone breede ruggen, fterke fpiefen , yzere zenuwen, knoestige vuisten , voeten zo vast, ofzy in de aarde geworteld Honden, en zo gaauw, of 'er fpringveeren in verborgen zaten , gebruikte onze Lieven Heer wel eens, om zyn oude Bond Volk te verlosfen ; om eenigë duizenden met een fotzig ezels kinnenbakken den kop in te bruien, zwaare yzere deuren als onnozele kraamfchutten opteneemen, en op bergen zo hoog neer te fmakken , als kykduin by ons te land; ja zelf, om een paarpilaaren , wanneer het zo te pas kwam , te omvatten, en , al fchoot men er zelf het leven by in, het heele paleis, opgepropt met fpottende Vyanden, in gort te haaien, zo dat 'er geen man nog muis geborgen wierd. Zulke zuivere, doch op Israels God vertrouwende Helden, die de oogmerken van God zo kostelyk uitvoerden in zyne mogenheid, worden door den Schryver van den brief aan de Hebreeuwen ook geplaatst op de lyst der Geloofshelden , die in het geloof, of liever in vertrouwen op God geftorven zyn. En dus zien wy alweer, dat veele Christenen al heel mal deuken.  h B R A H A M B.L AKKAAR f. 2$? ken, 'als zy gelooven, dit men geenwysheid hebbe, om zyn jongens tot braave Zee of Land Officieren té laaten maaken; en Voorgeeven > dat onze lieve Heer geen Vegters, maar alleen Bidders , voor zyn Volk verkiest aan te neemen. En als of men in Gods mogendheid zo wel geene Vyanden van het lieve Vaderland zoude verdelgen-, als in die -zelfde mogendheid, wat Grieksch en Hebreeuwsch voorleezen, om daar uit het Volk te leeren, — ten minden te doen zien, hoe taalkundig men is *, om wat twistvraagen op te werpen , en een hoope ketters naar den duivel te zenden. Het is er waarachtig met dien verbruiden En -Ifchen Oorlog wel een tyd naar; het ziet er in on» ze-Hollaridfche Waereld wel naar uit, om daar zo maar met de armen over elkander in Gods lieve Veld.te. gaan pagaaijen, of in een boschje murfjé te gaan zitten leezen. Neen , zo was het niet ; het was heel anders. I 't Is. wel waar* dat er ruste overblyft voor het volk van God; daar heb. ik niets tegen, dat wat zeggen wil; maar de plaats der rust is wat Verre hier van daan , moetje Weeten, Edcüng» 't Is maar .eventjes aan de overzyde van het Graf, Hier moeten de handen uit de mouw, ja hier moet wel eens helder gebakkeleid worden ; en dat;, al is men zo vreedzaam en zo geduldig, als-een Lam. Wel, hoe zou het anders wel gaammiet deugd, met wysheid , met Godsdienst, indien' er niet eens ïiu en dan Helden des Heereu opftonden, die dé ïl. deel. & Var»  I158 BRIEVEN VAK Varkens uit h. ooren en de Vyanden uit ft Kesren Erfdeel drecven , rhthet de pym waard was? Zn dat het eng kan nooit of in eeuwigheid niet tot d* hand zeggen: i!c heb u niet van doen. En het bude rymtje, dat op myne glazen in de agterkamer te leezen ftaat, met een Dominé, ii bid voor u; een Soldaat, ik vegt voor u; een Advocaat, ik pleit voor u; is ai zo waar, als het geen de Boer met den eijerkorf er by voegt, of gy bid, vcgt, cf pleit, ik ben de Boer , die de eifrs heit; Ja, Edeling, het is zo en niet anders; en gy zoud nooit kunnen denken ; hoe Veel babbelpraat, fes men van my vertelde, om dat ik uw Neef Hendrik Redelyk ; die een dolle zin in lui vaaren had , tot een Zee Officier heb helpen toerusten, Èn ik mag zelf in Mé Cadet veranderen, zo de Jongen niet veel gefchikter en gods dienstiger Was dan veclen, die een geheel andere winkel verkiezen. Eri het zal my geen dirtg óntfehicten, zo zy, die nu voor' ftief kinderen in de genade doorgaan , zo als Officieren* Soldaatcn, Matroozen, en foortgelyk zedelyk fchorrimorri, in 't oog dier dwaazen ftyfkoppen, die ik bedoel, nog ereis in het ander' leven zullen aanzitten met Abraham, Izaak en Jacob; terwyl die half blanks kinderen des Koningfyks ai heel de beste plaats niet zullen hebben* Zo dat ik u iets vcrhaalert Wilde', daar gy zeker, ha al wat tk tot nu gezegd heb, heel nieuwsgierig naar zyn zult, en dat ik u vertel, om dat het regt aan u bedeed is» Daar  ABRAHAM BLANKAART. 2$$ Daar was eens een innocent man, ten minde , iemand, die men los liet loopen , om dat hy niemand nadeel toebragt, en evenwel nu en dan geheel in de war was met zyn verdand. ,, Weetje (zei hy eens tegen iemand,) nu wel regt, waarom ik in het algemeen voor Gek gehouden word; het is, om dat ik wat luider denk dan anderen."—■ Dit kan ik al heel dikwyls op my zelf toepasfen. Weet gy, waarom ik zo heel anders fchryf, dan alle menfchen; en zo zonder orde of kunst, zoa!les onder en doof en over elkander; om dat ik juist zo fchryf, als my de gedagten invallen ; zonder eerst een ontwerp te maaken, en het dan naardeelen en onderdeden uittevoeren; zo als de meeste lieden gewoonlyk doen, en waarom men dan ook niets leest, dan het geen te pas komt tot het groote oogmerk. 6 Dat weet ik zeer wel. Zie eens, Edeling, hoe het by my is, en ook van de meeste menfchen blyken zoude , indien zy zo maar alles optekenden. Wy denken zo magtig vlug, onze gedagten zyn zo fncl: voor den Denker daan zy in een goed verband, om dat hy de fyndc overgangen weet en kent; doch voor leezer of hoorder, die niets van dat verband weeten , daan zy allen op zich zelf, en hebben de houding van Avartaal, van gekheid. Kluchtig gaat het daarom met menfchen, die zich. niet veel bekreund hebben, om hunne gedagten in orde te brengen, en op de nette plaats te gebruiken. Zy R i zal  hÓO BRIEVEN VAN zullen u vernaaien (en daar toe, myn goeije Vriend, is Abraham Blankaart ook geen hair te fyn, dat zal ik nooit ontkennen, want het is zo,) ,, dat zy in de Lelyftraat een Vriend van ugefpro,, ken hebben, voor de deur van ecnSlaagcr."—Nu weet gy noch weg noch fteg van uw Vriend; eerst krygt gy de Hiftörie van dien Slaager. —■ ,, Daar is al honderd jaar in dat huis een Slagte- ry geweest; des vertellers Grootmoeder heugde nog zeer klaar, dat in dat huis een dik kort ,, Mannetje, zo en zo genoemd, Slaager was; ,, die had eene kraakzindelyke groote lange Vrouw: zy pleegen altoos voor de Betristen te liaan." — Nu zyn wy van de Slagcry af, en de Mcnnonitcn komen te voorfchyn. ,, Toen gingen de Benistcn nog flcgt cn regt, oud Hollands eeu„ voudig. Kom nu eens! 't Is nu al Waereld! Gisteren was ik nog by een Benist Klcermaaker, ,, die had ecu Kamifool onderhanden, vooreen ,. Benist lieer, maar Koninglyk; nu, daar zit ,, nog oud Geld by de Benisten , zo als die en ,,' die in de Warmoesdraat." Daar komt Hm de Wannoesdmat. ,, Weet gy al , (vraagt hy,) dat die Silverfmit uit de War., moesdraat op de Heereugragt gaat woonerf. ,, Rn dat die Heer de gunst kwyt is van een an,, der Heer, zo genoemd." — En zo deept die verteller ti de halve Stad door, en honderde menfchen voorby, daat hier met een oude kennis, daar  ABRAHAM BLAN KAART. ü6l daar met een geweezen Buurman, ginder met een Bakker of Rentenier te praaten, cn komt eindelyk moe en mat weer thuis in de Lelydraat voor het huis van den Slaager, om u te zeggen , wie die Vriend van u was, en wat hy verhaald, heeft. Zo of zo omtrent fehryft Abraham Blankaart. Ongewoon in zyne Jeugd zynde, om andere dan Koopmans brieven op tc dellen, en dus over zaaken, die hy in den grond verdond, en evenwel veel gezien en opgemerkt hebbende , over het geene hem voorkwam in zyn Stads leven, zo heeft hy wel een mecnigte denkbeelden in zyn hoofd , en die neemt hy ook zo maar voor zyne goede Vrienden op, zo als zy daar voor de hand liggen; en die goede Vrienden , waar onder ook al hamerfche platjes zyn, •— neemen die gedagten wel genoeg aan, als van een oud Vryer, die' nu in zyn ouden dag niet befluitcn kan , om Brieven van vaste regels tc fchryven, cm dat hy er zeer zeker niet ■mede zoude voortkomen. Vatje het, Keesje ? En nu zal ik uw geduld niet langer rekken ; maar u vernaaien, wat ik voor een meesterduk aan onze Zanneke verricht heb. Ja, Rian, met glans, dat meer zegt, Dat goede oude fatfoentje heeft, nu jaaren aan een, met haare vooroordeclen getopt , en die zo al een voor een ongemerkt afgelegd , dat ik 'er recht myne aartigheid in had. Maar zy had er nu nog een paar uit te roeijen, en dat al heelc knaapen waren, waar voor meniR 3 ge  2p*2 SRI EVEN VAN ge vroome Ziel het heeft moeten opgeeven ; vooral , indien Mejuffrouw de rede haar niet een handje leende, als de nood aan den man kwam; om het zo eens te noemen, gelyk het is. Hoewel ik, dank zy God den Heer, daar nooit iet, dat wat zeggen wil, mee te bakkelcijcn had. En die twee vooroordeelen waren niemand minder , dan het vooroordeel tegen onze goede Burgers en Ingezetenen van het Roomsch geloof: dit vooroordeel was al heel geen kat, om zonder handfchoenen aan te tasten; en het andere ziet er Jandori ook zo barsch en zo zwart uit, als Schoppenboer. En beiden wisten altoos nog zo al wat voor luui zaak in te brengen; vooral, om dat Domheid cn Bygeïoof als de bevoegde rechters voor dit pleitgeding werden uitgeroepen. Wat zou myn arme Zanne daar veel tegen hebben kunnen doen ? Zy, was immers altoos ih het goede met een blaas met boonen weg te jaagen. Maar wat vermogen niet een bedaard onderzoek, en eene zo wyze Christinne, als onze Styntje , vooral als Abraham Blankaart ev eens met den hamer van Gods lieve Heilige Woord opdaat, dat het de pyne waard is : ik zeg. dit niet, om my zelf te roemen, want al wat ik ben, ben ik door de genade van God, wil ik fpreeken ; maar om dat het nu zo in 't rym te pas, komt. Ue( eerde vooroordeel ligt verflagen , zo als de ^.eus. Goliath van Gad voor David den grond kusch-  ABRAHAM BL ANKAART. 2#'3 ^5chte, toen die dappere jongeling dat gefchernp cn geblaas van dien Gaskonjer onmogelyk en onmogelyk langer kon uitltaan. Koning David was ook al vry poestig , als bet op de goede zaak aankwam. En hy is nu met den Apostel Petrus in een fchuitje. Of het Legaatje van myn Roomfche Buurvrouw er niet wel een beetje toegedaan heeft, daar aan kan. ik niet twyfelen. Nu, nu, onze lieve Heer weet alles. Althans Zanne is nu zo wé!, omtrekt haare eertyds verfmaade Roomfche Medeburgers, dat zy gemakkelyk zal kunnen befluiten % om naast Paus. . . Paus — ei, hoe Met de man nu ook? die, op wiens naam men zulke mooije Brieven gefchreeven heeft, Paus Clemens de veertiende , in Gods lieven Hemel te zitten ; ja misfchien zou zy dien braaven Man de hoogerhand wel geeven ; want Zaune weet nog al wel, wat de Burgerlyke beleeftheid eischt: ja , zy zou zeker zonder een fcheel oog kunnen zien, dat men daar veel meer werk maakte van de Gezegende Moeder Maria dan van haar eigen Perfoon'tje; en zeer wel begrypen, dat de ftille aard van Maria , de Moeder des Heeren, byzonder wel ftrook-. fe met die van onze Proteftantfche Heilige, Chistina Doorzicht: zo dat in deeze mag Zanneke. wel zeggen, dat zy een Romeins ftuk gedaanheeft,, gelyk dc waarheid is. Maar nu moest ik haar toch tegen dat zwarte barfche vooroordeel, tegen de Comedie, in het R 4 har-  2CNf BRIEVEN VAN har ias helpen-, en hoe danig Zanneke daar tegen opzag , kunt gy wel denken ; zie , dat grensde zo. wat aan het heilig huisje. Dat kon my niet fcheelen; ik liet niet af. En dat niet, om dat ik 'e.r voor was, dat het ouwe Schaap driemaal in de week een loge huurde; wel hou! Zie, ik zou zelf denken, dat het haar in 't hoofd fchortte, indien zy daar zo op verllingcrd raakte, als zyjaarendag was op de Gcestelyke Comedien, daar al menig profaan klugtje gelpecld wordt, en wel. eens een B:;rgerlyk TreurfpeJ&tje ook; God betert! Ik wil m-.ar niet verftaan , dat Zanne , die nu al heel knap ip haar yerftandig gedoententje zit, zomalzy, dat zy zich gaat zitten inbeelden, dat alle welgekleede menfchen cn jongelui, die in de Comcdie gaan, Zondaars vau dc eerde Clasfc zyn, of Zondaars worden, om dat zy daar dikwyls gaan.. Want dit is mal, dit is onredelyk., en rust alleen op hooren zeggen. ]\Iaar het fpeet my ook nog, dat zy in deczen aJt.,os op uw Schoonzuster een oogvan medelyden floeg , als zy hoorde , dat die nu of dan daar eens geweest is. Ik ging dan \oorleeden Vrydag naar Zanneke toe; ik had het 'er t.,en ps tezet, maathield my van de malle; want Zie , Kr.lis fBaas ,, men moet zo niet altoos met de deur in huis komen, indien men wel Hagen wil, en dat wilde ik zo zeer, dat ik, zo ais ik zeg, 'er expres om by haar ging. Ka zo wat over het een cn ander gekeuveld ce heb-  ABRAHAM BLAN KA ART. 265 hebben, mogt ik zo zeggen : ,, en Juffrouw Hof,, land, ik merk aan alles, dat gy maar eens een hecle deegelyke Vrouw wordt; zie, ik maak 'er geen complimenten over, 't is zo, Zanneke. Wel, meid, ik weet niet, als gy voor dertig jaar zo naar myn zin gedagt had, of wy dan s, niet een paartje zouden geworden zyn. Want ,, fchoonheid is iedelheid, en bevalligheid is een wisjewasje, hoewel ik toch gaarn een mooiaar- tig Meisje — (in ecre en deugd, Keesje ,) — ,, mogt zien; doch dat zou de koop niet gebro- ken hebben; want een Vrouw, die den Heere ,, vreest, zal geprezen worden; doch nu, kind, ,, zou het fop de kool niet waardig zyn, dat wat zeggen wil; want voor dat wy regt aan mal- kaer gewend waren , zouden wy moeten fchei„ den ; en ik zou u in uwen ouden dag geen droef-" heid willen aandoen ; maar veel liever vermaak „ geeven. Hoor eens , Meisje, ik zou je zo graag voor je dood nog eens in de Comedic brengen. „ Want zie , ik wil niet hebben, dat jy jou ouwe hart bedroeft door te denken , dat alle men,, fchen, die daar gaan, Kinderen des Duivels ,5 zyn, vol van alle bedrog en Goddeloosheid. — ,, Wel, Myn Heer Blankaart, wel, Myn Heer ,, Blankaart; nu fop je my zeker weer wat: wat zou ik, oude mensch , daar doen?" — ,, Wat „ gy daar doen zoud ? kyken , luisteren , en rechtw vaardiger en liefderyker leeren oordeelen over B. ó „ aft-  °66 BRIEVEN VAN anderen. Myn oogmerk, in u daar eens tc brengen, is zo goed , dat ik onze Styntje„eens ',, meê kryg, en die vroöme Vrouw is er zeker „ nooit geweest; dat kan ik uit Styntjes Verhaal 3S van haar wegje wel opmaaken. Doch die bras*. „ ve wyze Christinne veroordeelt nooit, en von„ nist niet over dingen, die zy niet kent; en „ daarom zal ik er met ityf opdringen by Styntje; maar gy , Sanneke, moe: eens niet my , xj „ ware het dan voor uw draf. Wel, denk, datik ,, u eens in 't Vagevuui breng., om u van alle „ dwaaze en liefdelooze gedagten te zuiveren en „ uittebranden, Nooit zal ik het u weer vergen, „ ik zelf ben er in geen jaaren geweest; en zal ,, 'er nu alleen cm uwent wil gaan. Zie, hoe ik het gefchikt had. Onze Vriendinns Styntje, s» gy> myn Kobni, dat een heel goed Kind is, cn ik , zullen daar heen ryden , cn ik hcfo al Cp ,, goed geloof een Loge gehuurd; daar zullen wy . als H'eeren zitten ; en zo het er u tc benaauwd wordt, dan trekken wy af; dan kunjetenmin„ Hen nog eene reden voorbrengen., waarom gy 'er niet gaan wik. * Klêe je dan eens netjes en. ftemmigjes, evenwel ook op uw Zondaags aan, dan zal 'er te minder oog op u vallen. Men zal u voor de eene of andere deftige matroont houden , die my verzogt heeft, • wyl Éte Vrouwen daar niet alleen kunnen gaan — om u dr.r.r ccas te brengen uit gceije Buurtwegen,  A'B RAHAM B L A N KAART. 22 'i, daar Abraham Blankaart nog al voor is. Kom, s, dat moeten wy op Maandag maar doen. "Wat y, zegt gy 'er van , myne Vricndiune Styntje?"— Wel, myn Heer Blankaart, hoe krygt gy dit evenwel in uw hoofd. Dit is goed voor jonge ,, menfchen, die nog niet geheel in zich zelfGo- ,-, de leeven, om dat zy in de waereld zyn, en de jeugd hen vergezelt. Evenwel , indien gy meent, dat uw goede oogmerk zal bevorderd worden omtrent de Vriendinne Hofland, my is „ het wel; voor my zelf heb ik er niets tegen , als het nuttig zyn kan. Ik acht het myn pligt, om , zo als de Apostel zegt, alles te beproeven, en s, het goede te behouden: den reiuen is wel alles rein; evenwel, die zwak is, eete moeskruiden." — Daar ben ik ook fchrikkelyk voor, (zcide ik,) maar men kan uiet zeggen, deeze 5, fpys kan ik niet verdraagen, als men er nooit den mond aan gezet heeft. En indien onze Ü, Vriendin, na zy er geweest is, zich over bezwaart, dan zal ik er nooit (nu, dat zal ik toch ,, niet,) meer op aan daan. Maar wy moeten zo wel reden kunnen geeven van het geen wy. laatcn , als van het geen wy doen."'—■ ,, Nu , 3, (zei Juffrouw Hofland,) hoe vreemd het my voorkomt, ik ben met eens niet bedorven, en dewyl Myn Heer er zo ecu goed oogmerk mee- j, heeft, zal ik my laaten overreeden." Kort gezegd , 's Maandags aten de beide Vrie:K_  2.6% BRIEVEN VAN dinnen by my, en toen reden wy zo ongemerkt met ons vieren naar de Comedie. Beiden de Meisjes waren heel ftaatig cn zindelyk in 't gewaad, en ik liet Kobus zyn zwarte rok en kamifool aantrekken , zo als ik ook zelf deed. Wy kwamen wat vroeg; dit was ook almynebefchikking. Wy zaten de tweede Loge van het Toneel, en dus heel goed. Sanneke was er puur van in dc ftilte , toen zy zo veele lichten cn zo veel pracht gewaar wierd. Ik had onderwyl myn aandagt op de beide bejaarde Vriendinnen, cn zag duid lyk, dat beider vroomheid even oprecht, maar ongclyk in grootte en vastheid ware. Juffrouw Doorzicht befchouwde alles met veel fliller oogen, zonder deelneeming, dat wat zeggen wil. Zo was het niet met Sanneke ; zy zag alles, en bepaalde zich daar ook by. En het zou voor haar gcvaarlyk hebben kunnen geworden zyn, indien zy daar iiecl vroeg gebragt was, Doch Stynije, voor wie alles buiten haar hartomging , en die nooit een enkel oogenbük van haar hart afdwaalt, befchouwde dit alles als eenc voorby gaande fchaduw zonder weezen. Dat is wcltcbegrypen; haare Godsvrucht is het uitwerkzcl van wel overtuigd gezond menfchen verftand ; cn Zuster Sannckcs van hartstocht, van vrees , van zwakheid , van •— wat weet ik het al meer? liet Gordyn wierd opgehaald, en Anonius Hambroek gefpeeld. Gy kent dat (luk? liet kan wel vooreen zeedepreekje doorgaan. Wat de kunst betreft ,  ABRAHAM BLANK AART. »Ó<Ï treft, daar weet ik niets van; als ik plagt te fchreijen in een Treurfpel, en te lachen in een Blyfpel, dan meende ik, eenvoudig man , altoos, dat die ftukken goed waren , en dit liet ik my maar niet uit de hand ncemen, al beweerde een groote Doelenkamer vol Poëeten , dat het ftuk liegt, en demaaker een uil was. — Wel, wat had ik daar mee te doen, die noch Treur- noch Blyfpeelen kan maaken, of naar hunne kunstregels beoordeelen? Zo dat ik maar zeggen wil, dat dit ftuk wel in myn kraam diende. De beide Vrouwen zaten, ofzy in de Kerk waren. En meermaal zag ik traanen. Styntje bewaarde alle deeze dingen in haar hart, en zweeg, gefticht wordende. Maar om Sannetje moest ik in myn geest lachen; die rustte niet, voor zy wist, wie de man was , die voor Dominé Hambroek fpeclde. Gy kent dien Acteur met zyn eerlyk mans gelaat? Ik weet niet, of zy wel ooit verliefder op Broer Benjamin geweest is, dan zy toen op dien beroemden Acteur was. De droefheid van Styntje was die van eene edele ziel, die fchreitover de rampen der beste menfchen, maar echter met maate, wel overtuigd , dat die toch aan de beste party zyn, het mag gaan, zo als het wil. Sanne , die altoos een eerfte huilebalkfter was, deed wat af agter haar zakdoek. Nu, nu, zo is 't niet; ik had ook wel eens verglaasde oogen. Eu ik, dis. om de hagel geen vergriept bakkes zien mag, begreep toen echter, dat dit met Zuster nu zo voort moest.  97* BRIEVEN ▼ A N Hiocst. Styntje, dit merkte ik , was geheel doordrongen van dekragt, die de Christelyke Godsdienst oellent op zyne eerlyke, overtuigde, vrnome belyders, cn door de getrouwheid van Hambroek aan zyn woord en aan zynen Godsdienst. En waarlyk, Keesje, bet onderwerp is zo fchoon , als dat vanPvCgulus. De Dichter heeft ten minde wel iritgekozen ; dit is niet te ontkennen : hier toe behoef ik geen ander getuigenis, dan van myn eigen hart. Het Treurfpel geirtdigd? zynde , wierd er gedanst'% hier Van had ik baar Ook iets gezegd s dat dit wei wat vreemd voor haar zyn zoude ; doch dat er geen oogvol kwaad in dak, en dat zy het welmogtenzien. Het Ballet, de Koornmaaijers, werd gefpccld.' Styntje zeide met eene inneemende zoetheid: i ,, Ik zou zeker, om tc zien dahfen , nooit uit ,, myn hutje gaan; hoewel ik my zit weg te den- ken over den onbegrypclyken febat van be- kwaamheden en vaardigheden, die dc kunst in ,, het mcnfchelyk lichaam kan ontwikkelen, èÜ tot zulk eene voor my geheel onbevatbaare volï, komenhcid brengen, ö Menfehelyke natuur, -,, hoe volmaaktbaar zyt gy!" -— Dit deed my aan, Keesje; en ik zal er duizendmaal om denken. Onze ouwe had er regt fchik aan ; doch begreep zelf wel, dat zy maar zwygen moest; en ik vroeg haar niet met al, dat wat zeggen wil. Maar, wat wil het geval ? Toen het Ballet uit was, wierd het Operaatje, de twee Gierigaards, gefpeeld. En' on-  ABRAHAM BLANKAART. &f% ismze Sanncke keek met veel onthutstheid in het Boekje, dat Robus by zich had; en ik hou my gerust, dat zy dikwyls om haar eu om haar Nicht Saartje zi.1 gedagt hebben: en was nog veel ftilder, dan in het Treurfpel. Zo getrouw, Sanneke, zeide ik, is het geweeten , Kind ! maar hoe dikwyls heeft het reden, om tegen veel; menfchen .te zeggen: ,, ben ik u dan, de waarheid zeggende, een Vyand gewórden ? " Zo dat, wy gingen heel wel te vreden en geRicht naar myn huis te rug. En het oordeel van Juffrouw Doorzicht vraagende, zei zy: Het ,, Schouwburg kan zeker eene allernutfte fchool D van leerzaam vermaak zyn voor jonge lieden. ,, En het éo*n my fmarten, myn Heer Blankaart indien zulke bekwaame menfchen, als ik daar gehoord en gezien heb, zulke fchoone vermogens misbruikten, om de harten der jongelieden ,, te bederven ; door er flegte bcgi.izels intedrukken, en door ergerlyke vert xmingen te gee,, ven. Hiér hebben zy eene fchuilplaats tegen „ kwaad en losbandig gezelfchap; en de Heere'Weet, of hier niet ook wel eens een vruchtbaar zaadje van deugd en Godzaligheid, in het weekgemaakte, en door eerlykè driften vervoerd , hart valt, ir dat een ryken oogst van vruchten van bekeering voortbrengt. Schreeuwende Ong rechtigheden i, moeten door een: gv addsrgebroedzel ,wie beeft u aangeweezen. te vlieden voor den toekomende» ü toom;  2/2 BRIEVEN VAN toer»; tot inkeer gebragt worden. Maar de jonge onbedorven harten, jeugdige onbedagt* zaamheeden , gebreken, die uit fchielyk ont,, brandende driften ontltaan, worden , misfehien, ,, best al fpeelende, en al zoetelyk praatende, ,, overreed, om den weg des verdands tc gaan bewandelen, en recht overtuigend te zien, dat de dwaasheid aan het hart der jeugd gebonden ,> is. Toen het Toneelltuk, de Ëeiiyke Misda■„ diger, eerst uitgekomen was, las myn Menist ,, Buürjuffertje my dat eens voor, en ik moet zo „ getuigen , dat myne ziele zo geroerd was , door dit fchoone voorbeeld van Kindcrlyke liefde , ,, dat ik er des avonds, in myn gebed, ook nog ,, met zegening aan den Franfchen Maaker over„ dagt. Ik wensch, dat dc Mannen, die den ,, Schouwburg regeeren, zo wel mannen van deugd ,, als goeden finaak zyn, en blyven; op dat, is het mogelyk , deeze plaats eens een fchool van deugd, zo wel als van goeden fmaakworde. Of evenwel zo een Antonius Hambroek daar moest ,, gcfpeeld, en of er op zo een ftuk door een dans gevolgd moest worden, dit zie ikmisfehieu een weinigje anders in: en mogelyk, dewyl ik buiten Haat ben, daar wel over te oordeden.'. ,, Myn lieve Styntje, (zei ik,) het oogmerk ',, van den Schouwburg is dit: Jongelieden een ,, goeden fmaak, en goede zedelyke beginzels te geeven.. Daar dit nu een Publicq vermaak is , zc  ABRAHAM BLANKAART. 273 s, zo dient er wel voor ieder wat te zyn. Twee ;, derden der Toekykers zullen misfehien nitts , dat wat zeggen wil, aan dit Stuk gehad hebben, en gedagt: ó ho, als ik preeken wilhooren, dan ga ik naar de Kerk. Anderen, die nooit if in de Kerk komen, zullen daar misfehien iet ,-, gehoord hebben, dat zy op den Stoel nietzouden willen hooren; en hier zeker niet zogten. Anderen gaan alleen uit tyd-verdryf, en deeden >, toch iets goeds op. Zo als, by voorbeeld, om pret te hebben, behoef ik geen ondeugende knaap te zyn; in de Comedie was het wel aartig. Voor 't overige, zo is het met onzen Schöuwi burg * als met meer dingen; de misbruiken zyn ;, eerder tc zien, dan geheel en al wegteneemen. Het ware alleen te wenfehen; dat nien altoos etl ;, in alle Hukken nu ts liet hooren noch zien, dat de reine onbedorven/te jeugd niet moest zien of ;, hooren; Vooral wilde ik, dat een bekwaam ;, mensch uit onze oude Vaderlandfche kluebtea alle zulke pasfages ligtte, die nu oorzaak zy;; ^ dat deugdzaame lieden niet toeftaan * die te zul;; len vertoonen: en in die (tukjes is zo veelfchoonS, ;, zo een fchat van oude Nationaale kundigheden , ,, zo veel van het waare eenvoudige natuurlek i, menfchen karakter, dat zy door gèene heden;, daagfche Dichters immer geëvenaard werden: Over de Acteurs cn Actrices laat an wanneer hy kordaat aanfchelt, en dat wel terwyl het ligtcn dag is ? Zo lang men zulke onderfcheidingen alleen waarneemt, om ftok oude domme volks vjoroordeelen te gemoet te komen , om ergenis tc vermyden; ó dan heeft Abraham Blankaart daar geen fpaansch woord tegen , dat wat zeggen wil. Als men integendeel eigen naauwgezetheid voorwend; als men er het geweeten met de hairen byfleept; als men vrees voor zyne vroomheid voorgeeft, daar niets dan vrees voor eigeri achtingsvcrlies de dryfvecr is; dan mogen anderen dit voorzichtigheid, naauwgezetheid, ofwatzy beten noemen; maar ik noem het by zyn oud Vaderlandfchen naam j en het is Loosheid, Lafheid of— Huichelaary. Ik heb, moet je weeten, Hendrik Edeling, voor veele jaaren een Leeraar gekend, die toen in on-  Abraham blank aart. 289 ïn bedenken gegecvcn, of deeze Psalmen ook Profetien waren ? En dan heb ik er vrecde mee, want ik weet wel hemels vast, dat de goede God rechtvaardig en bermhartig is, groot van genade en goedertierenheid, die gaarn vergeeft, en in wiens handen ik alle kinderen van den geheelen aardbodem zo gerust aanbeveel, als aan hunne eigc Moeders. In den Brief aan de Hebreeuwen lees ik heel druk ; en het zy Paulus dien fchreef, of een ander man , dit is zeker, de fchryvcr'is doorkundig, ja een verziend, geleerd Christen; die van doen, hoepen , lyden en verdraagen wist; en de onuitdrukkelyke hooge waarde van Christus boven 'al het gefchapene regt levendig gevoelde. Voor al, heb ik een magtigen zin aan de inleiding. O, daar kan ik, als ik er myn oogen irifla, niet makkeiyk affcheiden, en dan zeg ik zo al by my zelf heelc gedeeltens van die fchoone Inleiding, en van de opwekkende vermaaningen aan de Christenen van ' dien tyd, op. Maar veele dingen , als daar zyn van Melchifedek , en zo voords , daar verfta ik niets van; en 'laat dit ook al over voor de Geleerden; want ik heb er, als een eenvoudig man, niets het minde aan. Alle de Brieven van den lieven johannes lees ik met nut, die hy aan de zeven Gemeintcn in klein Aden gefchreven heeft; zo als die door zynen verheerlykten Vriend cn Zaligmaa- ken hem zyn in de pen gelegt. Maar wat de Gezichten en de zeven Phiohn( aangaat, dat is mytc ge-  r30D BRIE VEN VA» geleerd. Ik betuig niet te kunnen zien , in de hoe veclfte Periode wy nu leeven; of wat vervuld is, of nog moet vervuld worden. Ik denk in zulke gelegenheden altoos ; ,, Hoor, Abraham Blankaart, ,, dit is voor u niet gefchreeven , myn Vriend!" — Maar zyn er lieden, die het verftaan, ik mag het heel wel lyden ; voor my is het een geflooten boek. Zie, Dominé , dan lees ik eens het eenc, en dan Weer eens het andere, al na dat ik het noodig heb. Gister avond las ik in den Brief van Paulus aan den Galaten, en deeze woorden : Zyt gy met den Geest begonnen , en eindigt gy met het vleesch; hadden zo veel kragt op my, dat ik er myn aandagt byzonder op bepaald hield; zeker, ik heb genoeg in de waereld verkeerd , om te wectcn, dat dit maar de fyne waarheid is by veelen. Ik heb immers jongelieden gekend van een ingetoogen gcaartheid , en die men Christlyk naauwgezet had opgevoed; maar wat was 't? Zy waren begonnen met den geest, en eindigden met het vleesch. Weet ik het niet? Zy gaan veel ter Kerk, leeren vroeg hunne Belydenis, gaan met vroome lieden op en neer, leeven gefchikt, zonderen zich vceltyds af tot heilige overdenkingen; want het daagelyks leven is voor deeze ftrak gehouden jonge lieden al taamlyk eenzelvig ,• zy moeten des, om wat afwending, wat doorftraaling te hebben , en het vervcclcnde voor te komen, eens  ABRAHAM BLANKAART. 30| eens mediteeren. Dit windt de verbeelding op, verhit haar, en dryft haar tot een gebed, waar in men meent bovenaardlche genoegens te fmaaken. Men delt eens eene Theologifche verhandeling op; men maakt eenige dichtclyke rympjes , en men verbeeldt zich al rasch, dat men veel beter is dan zulken , die een werkje van fmaak, of een geestig Gedichtje maaken; dan zulken, die voor een Uitfpannifig eens een eerlyk Ombertje fpeelen, of eens naar de Comedie gaan; daar evenwel, indien tydverveeling de oorzaak ware, zy niet beter zyn dan deeze war vrolyker jongelieden. Zie , als ik alleen uit liefhebbery of om roem fchryf, zo als ik fchryf, en alles onfchuldig blyft, dan heb ik myn loon weg in de goedkeuring myner leezers, of hoorders. Een Poëet , die een Treurfpel fchryft , om roem , en een Leeraar, die eene Predikatie bedudeert, om onze verwondering op te wekken voor zyne bekwaamheden, zyn op den weg der Godzaligheid niet eens zo veel duizende mylen van elkander af. Beide bedoelen eigen roem. Ik heb daar niet tegen; doch ik zal nooittoedaan, dat de Leeraar zyne vroomheid mag bewyzen uit zyne Predikatie, of dat de Dichter, om zyn Treurfpel , voor een Dienaar van het zondig Tooneel gehouden wordt. Uit eene fchoone, geleerde, wel bewerkte, wel voorgezegde Predikatie bewys ik de bekwaamheid van hem, wiens werk zy is, niets meer; er is niets, met opzicht tot zyne vroom*  £02 BRIEVEN VAN vroomheid, ook niets uittemaaken ; fchoon dan deeze eerst genoemde jonge lieden met den geest begonnen , zo eindigen zy evenwel met het vleesch. En verftandige menfchen , die zulke jonge lieden in hun aart, beginzels, oogmerken en dryfveeren kennen, zouden met veel recht kunnen zeggen : wel, vroome, naauwgezette jonge lieden , die Theologifche werkjes fchryft, en zulke ftichtelyke rympjes maakt, dat een mensch er puur van aangedaan wordt; weet gy ook, dat gy nog alles vlecfchelyk zyt? Gy eet alleen , by gebrek van brood , korstjes van Pastycn , om het zo eens op zyn Abraham Blankaarts uittcdrukken, en dit moest my geen mensch ook kwalyk neemen ; zo ben ik. Weet gy wat, myn goede Vriend Dominé Redelyk, men beoordeelt dc menfchen veel te fterk in het afgetrokkene; men let noch op zyn ftand , noch op zyne geaarthcid, noch op zyne omfbuidigheden. En het is evenwel waar, dat de gelegenheid niet alleen den Dief maakt, maar oek de moeder is van alle groote goede, van alle flegte laage daaden , van alle gekke kimren, en met een woord, van alles, wat wy o/wwerk noemen ! Wel, lieven Heer, wat zouden jonge lieden met zwakke driften , die nooit iet dan goeds hooren of zien , die van hun Kantoor naar Moeder gaan, en met haar naar Gods huis , wier uitfpanningen zelf ten go#dcn leiden, op vroomheid, op Godsdienst, e» wat  a jj R A H * M, B:I'iM K 1 Ar R t. 303 Wat daar op betrckkelyk is, doen, zo zy niet wat over den Bybel ftudeerden. Elk heeft toch een trek tot bezigheid; ieder is, op zyn wys, gedeld op roem. En heeft deeze Letterbaan ook geene verderfdyke kroone «- (want de anverderfelyks wordt zo makkelyk niet verkregen; de duiker,dan komt het wat meer op den ouden mensch der zouden aan.) Hebben Godgeleerdheid en Zedekunde ook geen Faam , die niets te doen heeft, dan den lof deezer demmige menfchen uit te trompetten? Zo dat ik maar zeggen wil, het is juist ook niet altoos rein fpel : daar loopt ook dikwyls wat lary onder. Maar weet gy nu , myn goede Dominé, wanneer alles aan den dag komt ? Ei lieve , laat ik je dat zo eens eventjes beduiden. Als deeze demmige jonge lieden uit Moeders keuken in het huwlyks fuikje vallen ; onder andere familien en veel uuren verder in de Zee van deeze waereld ge» raaken; dan knakt de al te overfpannen boog; dan hollen de Paerdjes , die nu niet langer op een benaauwde dal aan wat droog hooi daan te knabbelen, maar in Gods lieve vrye lucht-, en in zyne hecrlyke groene velden komen, 't Is dan wat anders , dan ezels arbeid te doen, en naauwlyks tyd , om te rusten, te kunnen verkrygen. Kan het wel anders? Het nieuwe en het fchoone zyn zeer vermogend , om groote veranderingen uittewerken. Alles verandert ook; gewaad, uitfpanningen, gezclfchappen, ' tydkortmgen mm kort gezeid , de ( hee-  3o4 BRIEVEN VAN heele bommel breekt uit; men wordt het katje van de baan; men haalt zo zeer uit, dat anderen wel zien, hoe deeze jonge lieden mede gedaan zouden hebben , hadden zy er maar iet van begrepen; maar op dien tyd, worden de andere jonge menfchen bedaard , gefchilct , huisfelyk; zy zyn het wilde leventje moede ; zy begonnen met het vleesch , maar eindigden met den geest ; en dan is er vreugde in den hemel; dan zyn Gods lieve Engelen blyde, en hebben, om het zo te noemen, een extra heilig vrolyken dag onder elkander. Met de andere Vrienden gaat dit zo niet; dan lacht de oude Satan in zyti vuist; ja, al zyn helsch fchorrimori heeft een Paapfche vasten avond Vreugd. Als ik dit zo alles in de kyker had, dagt ik altoos aan onzen goeden Leermeester en Zaligmaaker, als by zegt: veele laat ft en zullen de eerften, en veele eerften zullen de laatften zyn. Daar zyn nog andere betere verdandiger lieden, wier goed begin geen beter einde heeft. Ik doel op hen, die dagelyks met den geest beginnen, en met het vleesch eindigen. Menfchen , die dagelyks, zo dra het licht opdaat, zich voor God in gebeden vernederen, hem danken voor alle weldaaden, hem bidden om zynen zegen voor den aannaderenden dag , die zich plegtig ten zynen diende wyden; doch naauwlyks nog in de eetkamer zyn, of de dienstboden hebben al wat gegraauw en ge« grom weg. Menfchen, die niet altoos op de eer- lyk-  ABRAHAM BLANKAAitï. |óf lykftc wys fcbattcn vergaderen; niets, dat wat zeggen wil, ter eere van God , of tot nut van den naasten bedryven; de Kinderen hunne vraagjes zelf overhooren; God des avonds danken voor den weldoorgebragten dag , cn zich in zyne béfcherming aanbeveclen voor den aanftaanden nagt, en heel wel over zichzelf voldaan iufluiineren. Hy, die zulke menfchen voor huichelaars houdt $ doet hun groot ongelyk. Zy zyn het niet. Zy worden maar wat fterk, nu door den Geest, dan door het Vleesch geregeerd, doch dat vinden zy zo onder elkander. Zy denken met het Liedje: Elk zyn beurt is niet te veel; Hier van daan die overgroote ongelykhcid der menfchen aan zich zelf; en dat onfamenhangende der bedryven, 't welk men zo dikwyls ontmoet. Het is waarlyk geen vrugt der veinzery; maar het is en blyft evenwel het treurig gevolg van een onverlicht, ondoorzogt, niet wel geleid geweeten. Gelyk nu menfchen, die in een innerlyken haat en afkeer van elkander lecven, zonder ooit eigenlyk te kyven of uittevaaren, maar al in zich zelf morrelen en pruttelen en wrokken ,en elkander verdenkend voortlceven, veel bezwaarlyker met elkander van harten kunnen verzoenen, dan die gulle vrienden , die zo eens frisch op kyven, cn elkander Ut D E B Li V 1 dè  gof? a * ï t V ë Sr ta» dc waarheid zeggen; zo zyn ook die ohge'ftaadigl menfchen, die twintigmaal op een dag van Heef veranderen , en Hu den Geest, dan het Vleesch gehoor/namen , vcelmoeilykcrte regt te brengen , dan die met het Vleesch alles afdoen. 7y doen te veel goeds , om hun kwaad te kunnen zien , of er zich van te laaten overtuigen. Wel, lieve Dominé, kunnen menfchen , die zich zelf gedtlurig befchcfuwett, zo als zy daar, doör tweemaal 's weekste vasten, bleek en mizerfg uitzien; zo als zy daar tiende van alles geeven; veel de Kerke fchenken , die voor hun geld Hofjes dichten': mehfefiett, die als zy op het lieve Orgel in Co Ishuis hooren fpeelen , lóóf den Heere, denken : dat Orgel gaf ik teil gefclienke; die zilveren bekers en fchootels, waaf uit ik het Avon'maal gebruik, gaf ik aan dc gemeintc; als zy daar hooren, dat Christus ook voor hun géuorvcn is; als zy in den Bybèlleezen t kunnen Zulke menfchen den inval kjrygën, om eens het blad om tc kceren, en daar on te leezen overdaad , onrecht, liefdeloosheid in woorden eft Werken, ó Neen : zy Haan veel te veel geestelyk nóót* om daar tyd toe te hebben. Kunnen zy immer ongerust zyn? bekommerd, hoe dc zaaken zullen affoópèf) ? Doch , daar ik nu eigenlyk op komen wilde , is, u eens, myn* goede Dominé, te fchryven , over zeker Gezelfchap, of Gencodfchapal zo tb iiïcri het gelieft te noemen; my is het wel, dat,  ABRAHAM BtANkAARt g®? flat, om zo te fpreeken , beftaat uit menfchen , die de geheele verftandige cn deugdzaam: waa.li uitmaaken. De achting voor de Leden deezes Gezelfchaps is zo vast, dat het niet mooglyk fchyne die omteftooten. Hun credit is onbepaald, nu zelf, nu zy op den fprong ftaan , om een zedelyke Bankbreuk te maaken , die, in haar foort, niet minder zy, dan die der Gebroeders de NeirfVille, in het jaar zeventien honderd, cn meen ik 3 twee of vier-en-zestig , ik kan het in myne Boeken Wel nazien, doch dat is onnoodig; gy zelf, Dominé , kunt daar niet onkundig van zyn: ook, als gy er niets door gelecden hebt. Het is met dit gezelfchap , als met fommigc winkels, daar elk wee» zen wil; hoewel men elkander mogt vraagen: waarom loopen wy daar ? Doch de menfchen breeken zelden hun hoofd, om het waarom en daarom te 'onderzoeken ; — wcezen wil; al krygt men flegter waaren, kleinder maat, cn ten duurften pryze , dan in andere winkels, die dit gelukkig vooroordeel niet hebben, o De Waereld is , met alle baare loosheid, toch dikwyls te gek, om alleen te loopen. Doch heb ik niet wel eens van verftandige lieden gehoord, dat loosheid niet gepaard gaat inet het rondom. gezond menfchen verftand; zo weinig als list met eerlyke oprechtheid? Wat zegt gy er van, myn goede Dominé ? De Leden van dit gezelfchap zyn deftig en in een goeden fmaak gekleed. Ernst en vriendelykV a &ei4  3°8 BRIEVEN VAN hcicl zweeft op hn» gelat. Hunne Oodsdienftigè begrippen houden zich tusfciien by- en ongeloof'; hunne wandel's even ver ai'van losbandigheid als kwcezclary. Lieden van vernuft en fmaak kunnen geen aangenaamer gezelfchap uitdenken. Zy bezitten kundigheden in foort, zyn vol nattige auecdotes , en rariteiten; maar munten echter meest uit door ruime fchriftuurlyke kennis, waar over zy order elkander ook het liefst handekn. Men kalT'-terifi■ert hen als lieden van gezond oordeel cn v ten Godsdienst. Maar, maar-! als men deeze Be lef van zeer naby en in de huizelykc verkeering befchouwt, en op den ken.r leert kennen, kan men niet nalaatcn van uitterocpen — vooral, indien men wat luidde denkt, en vooral, indien men zo min een draaijefs als eed zwygers baas is ; en zo als het in dc daad met Abraham Blankaart, gy weet het immers , myn lieve Dominé , gefield is. /i! cmnal menfchen l Deeze lieden zyn geen geveinsden 5 neen, zy dragen Deugd en Godsdienst veel genegenheid toe. Maar dit zeg ik , er is geene rede altoos, om dccze menfchen voor zobyzondef heilig en zo verbaasd deugdzaam te houden , als men elkander op den mouw 1'nek, dat zy zyn. Het is niet zo zeer hunne innerlyke waarde, die hen boven alle andere braave verftandige lieden Verheft-, als wel de behendigheid, waar van zy zi ;h bedienen , rm hunne wezei.lyk goede eigenicHppeü aan den dag tc leggen. Zyverbergen hunne  ABRAHAM BLANKAART. 309 ne gebreken wel niet geheel, maar zy leggen er een aangenaam vernis over. En met dat vernisten hebben zy ongetwyffeld een oogmerk, Hne dit zy, dit zal ik niet verder onderzoeken; maar dit fchyntjc, 't welk het werk zelf niet verbetert, trekt veele oogen; dc oogen doen in zulke zaaken veel af; en daar een zot loopt, loopen er meer dit is niet anders. Hoe veelen gaan er by voorbeeld by Dominé H* * * te Kerk, niet om dat zy zo veel byzonder van zyne Pliilofopbifche Leerreden hooijen, maar om dat het getal zyner toehoorders altoos grojt is. En hoe kwam het, dat myn vroome goede Leermeester, de zalige Johannes van der Vorm , doorgaans voor ftoelcn cn banken preekte? Wel, om dat zyne Kerk altoos fchraaltjes voorzien was; dit is een cirkel, het eene loopt in het ander. 1 Zo dat, deeze Vrienden wecten en bctragten: fchoon voorgedaan , is kalfverkogt. Hoewel men nu niet zeggen kan , dat menfchen , die hunne goede werken zo ten toon wecten tc fpreiden, en altoos het zo wecten te fchikken, dat men hen op hun Zondaags ziet, ten hoofd-oogmerke de Godverhccrlyking hebben , kan het echter onder de byoogmerken zeer wel ecu plaats worden ingefchoven. Dc groote onverzetbaare hinderpaal van hunne vordering tot het volmaakte beftond , naar myn in-, zien, in de algemeene en vleijende toejuiching van allen , die in hunnen kring beweegeu» Zie , D gefproken, dié alles afdeed; hoewel men zich bediende van dit woord, 't we'k niets fchynt aantecjuiden dan anders; ik verftond dit ook; en myne trekken wierden, dit voelde ik , wat ftrat ker. Ik Wierd oplettender. De beurt kwam aan eene Vrouw, die daar veel plagt te komen, en veel werks van de Byeeiikomst gemaakt had , doch nu weg bleef, om dat zy geloofde zeer onhcusch te zyn bejegend , en dat eene perfoon . die zy hoogst achtte , naauwlyks burgerlyk we lvoegznrm ontfangen was, ook terwyl men geheele andere lieden ovcrdelpte, met onverdiende onderfcheidingen. Doch het zat die Vrouw daar aia : zy was nu in een anderen kring, ea  abraham blankaart. 31$ en bekend met de vernuften onzes Lands , die haar den kap vulden. Voor 't overige wierd het gefprek zo eene Oudwyfs babbelparty, ten kosten deezer Vrouw, dat ik , om de fpreekerszelf, daar van zwyg. En ook, als ik my daar langer mede bezig hield, dan zou ik of uit myn humeur raaken , of bedroefd worden; en wat heb ik in myn ouwen dag met zulke duipcn te doen ? Dit verzeker ik u, met myne gewoone oprechtheid, dat men hier wel deegelyk met den Geest begonnen was, maar ook eindigde met het Vleesch. Gybegrypt wel, Dominé Redelyk, dat Abraham Blankaart de " man niet is ,om afweezenden te hooren mishandelen ? Ik ftak ook een paar keeren van land, en weerlei door myne eigen ondervinding twee verregaande yertelzels ten nadeelen van twee menfchen , by wie ik nog die zelfde week geweest was met myn Saartje, en van wie men verzekerde, dat reeds gefcheiden waren. Men durfde, daar men tweemaal zo een verweerde lange neus door my gehaald had, niet verder gaan ; er was dak op het huis , of— een vreemde Eend indebyt. Myn byzondere vriend Johannes nam het woord op. ,, Wat hebben,zei die vroome man , wy dus te oordeelen over onze Gcloofsgenooten? Zullen wy met dezelfde tong, s, waarmede wy zo aandonds God verheerlykten, de menfchen lasteren? Moet ons gedrag dus s, dryden met die liefde, die geen kwaad deukt? Willen wy wel behandeld zyn, zjo als wy dee*  Sl6" BRIEVEN VAN ,, deeze menfchen behandelen ? " — Mcnfprak wel niet tegen ; maar liet gefprek zelf werd niet beter. Om kuit te zyn, myn lieve Vriend, zeg my toch eens, hoe komt het, dat kwaadfpreekendheid die ondeugd is, welke ook naauWgezette Christenen het langst op zyde blyft? Zou dit ook in geestelyken hoogmoed gegrond zyn ? Zouden zy ook, hét geen God voor hen deed (op eene zedelyke wys) zich zelf toefchryvende, op anderen min gelukkigen neer zien, als de Pharifeer op den Tollenaar? Ja, ja, daar zit het hem! Het blyft zo een zoet intfpanningje voor lieden, die noch fpeelen, noch kanteen; eri dit laat zich met dc Vrouwjcs zo zoet onder een kopje Thee en een Pyp bckeuzelen. En daar by komt neg misfehien, dat deeze menfchen fcdèdaad vry zyn van zulke kattefprongen, ars zeer ligt kunnen voorkomen by menfclien , die in de waereld zyn epgevoed, en aan de onberispclyke publique vermaaken deel neemen. Geen deugd fchittert zo fterk, als in het gëéelftftap van eene ondeugd. Wanneer men daar zo veele menfchen by een zag, die zo ernstig fpraken, zo vuurig baden, zo ingetogen zich gedroegen, dan wordt Éfieri heel ligt niet hen ingenomen; maar als men kort daar aan by ménfehen komt, die het zo op een hairtje niet neemen, o dan fchynt hunne heiligheid nog meer af. Loopt er onder dit kwaadfpreeken , van zulken , die n* t meer in deeze GeSclfchappen komen , ook niet wat wraak ? Is de ei-  ÏRRAHAM iJLANKAART. 31? gènliefde niet gekwetst, dat zulken , die men altoos roemde , van hun fcheiden durven ? Van hun , den allen moesten volgen , die het met God en hun eigen heil wel meenden ? Moest men het wel ooit in de gedagten genomen hebben , om affcheid te neemen van zulke vergevorderde , geoefende Christeïiencn. Zie, Dominé, dat zyn zo myne gedagten; gaarn zal ik er de uwe over hooren. Zo dat, ik hou my maar by Gods heilige bcve woord, cn als ik een' vroome Vrouw zien wil, , dan bezoek ik onze Styntje ; haare befpiegeling is betrachting, cn dat is het waare. Het Zandloopertje loopt by my naar 't einde; en ik out dikwyls: Laat toch de pennen van myn tent Niet vast in deez' tvoeflyne feeken ; Op dat ik aan/ronds op mag hreeken , Ah gy im bode tot my zend. Amen! A. BLANKAART< NE-  318 BRIEVEN V A S NEGEN- en- DERTIGSTE BRIEF.' De Heer abraham blankaart aan Mc= vrouw sara edeling, gebooren bup„- gerhart. w el, myn Kind , nu kunt gy, om liet zo eens te noemen , het gemeste kalf Aagten , uwe Vrienden noodigen, en blyde zyn. Want, hoewel gy juist niet kondet zeggen ; myn Heintje was verhoren, emmyn Hint je is wedergeronden ; myn jongetje was dood, en is levendig geworden, • Heere bewaar my; hoe kon de kleine fehelm magt of wil gehad hebben , om het, nog zo jong , dus verre ih het zedeloos tc brengen, als dat iigtkwantje, waar van wy in een der mooifte Parabolen, die er zyn , zo Veel leezen , dat my, ouwe gek, dikwyls de traanen onder het leezen in de oogen kwamen; terwyl ik dien lclyken Govert Grim, dien oudftcn Zoon, jongens nog toe! zo graag een losfe maaling zoude hebben willen geeven , om zyn asfuranten bek, en zyn recht Satanfche nydighcid — iiu, dat daar gelaaten ! Neen , zo was het met onzen Hein gcenfms. Ik denk, dat Mama hem nagereden zoude hebben , indien hy in hst klein ook maatf  ABRAHAM BLATffcAARÏ. 3"f£ frta^r gezegd "had;: F,,der , geefmy het goed, dat my toekomt! Evenwel, Saartje , als men eens zo 'by zich zelf overweegt, waartoe eene heerfc'iende drift ons kan vervoeren; hoe zy ons, als zy, wil Ik fpreeken, het bit op de tanden neemt, zo doet Voorthollen, dat de lieve Engelen van God moeten trillen en becven, daar zy zitten, wanneer zy dit halsbreekehde werkje befchouweri: dan, zeg ik, moet men geheel verheugd zyn , wanneer men die hartstocht wfeer onder den teugel heeft, en nuttig maakt tot onze goede oogmerken. De grnotfte deugeniet, die ooit God lasterde , eri zyne mede-* menfehen in rampen trapte , begon m:tkleinc wreedheden. Domitiaan, toen die immers nog een' kleinen bengel was, vond nergens Vefmaak in , dan in vliegen te vangen, en die dan op de ysfelykde Wys langzaam dood te martelen; en de tyd heeft geleerd, dat hy Nero g en duimbreed in allerlei flag van ondeugden, geen duimbreed, zeg ik, behoefde voor te geeven , en zo het mogelyk zy , nog grooter fchandvlek der menfehelyke natuur was dan de alom genoemde Nero. Zodat, Saartje, in het eerde bot vieren eencr verkeerde hoofddrift ligt de eerfte fchakel van dim grooten zwaaren door een gewarden keten v n alles, wat God vertoornt, en by den menfehe gevloekt wordt. En zou deezè heerfchendc Hoofddrift niet Hoogmoed of eigenwysheid zyn ? Die Hartstocht heeft twee ■ttaamen , ( op zyn groQifehe^ps,) maar zy is eigen-  §420 BRIEVEN V A t* gculyk dezelfde j rfopn» D^eze liactfï icbt gaat by my door voor de allergevaarlykftc drift, waar door een mensch van den rcgten weg gcfkcpt wordt; want zy is, in haar eigen aart, fc u g , ongezeglyk, hardnekkig^ cn zo koppig, .ls de Duivel.in eigen perf.on. Zy wil niet hooren, zy is nergens te grypen, zy verfmaadt weetenfehap, ende zy haat de tuchtiging! Gy kunt haar met geen zagt lyntje geleiden; en dreigen ! daar lacht zy om. Zy hangt Van niemand af, om dat zy genoegzaam is voor zich zelf. Zy behoeft geen mensch tc viere 1; zy kan buiten een ander; zy Haat agteruit, als men haar eens nary.lt, cn trekt een lelykc fmoel, als gy goede woorden geeft; of als men haar ten besten raad. Zy lacht u onbefchoft uit, als gy haar een gevaar, als het gevolg haarer dolligheid, aanwyst. Zy moet haar eigen Hakken beredderen; haar eigen hoofd volgen. Is 't wonder? Wel, niemand weet dit zo goed als zy zelf. Zy neemt in voorraad ailes, wat er van komt, voor haar rekening. En zy waagt ook dol, cn raazend haara gewigtigfte belangen aan eene onzekere uitkomst, 't Is een allerlastigst Zcefchip. Want, hoewel niemand, hoe wys door ondervinding , en hoe ryk yan verftand, het durft waagen , haar tegen te fpreekcn, te randen, te vermannen, cn cm geen wacrclds goed; zou durven berispen, want Madam ls boven alle berisping verheeven, zo denkt zy echterjhet recht te hebben, om elk tc zeggen, wat  A B HA HAM SLANKAAR Ti 321 Wat haar in den kop komt —— dat ik nog kop zeg ■•— en dat wel op het allervuilfte. Daar is dan, dunkt my , niet beters op , dan dat men de adder in het ei dood trappe; of is dit reeds te laat?dan zo verduiveld kortwieke, dat het vooreerst alleen bij willen bepaald blyft. Janimer dat men Grootmoedigheid met Hoogmoed alzo zeer Vermengt, als vernuft met verftand , of hartlyke, eerlyke, zoete, befcheiden liefde, met de bedervende drift Van den toouieloosten Wellust' Hoogmoed vlegt geesfels voor het menschdom, en wel eens ftroppen voor haar eigen taaien onbuigbaaren hals; maar Grootmoedigheid zegent; ert maakt altoos gelukkigen. Niets maakt een jong hart vatbaarder voor goedé indrukken, dan felle rampen en zwaare verdrietelykheden. Ik heb lieden gekend , die den Duivel té ftout, en Salomon te wys waren, en die zo ellendig Van de taart des tegenfpoeds gegeeten hebben, dat zy mak, en leergraag vvierden; zo zelfs, dat zy niet altoos beflisfend meer fpraken; altoos, anderen tegenkakelende , zeiden: „ V kan heel wel zyn, dat ik mis j, heb;" en dan lachte ik in myn vuist, om zulke hamerfche fnoeshaanen, en dagt: wel, lieve Heere God, moet gy dan waarlyk de meesten uwer kinderen doof fchrik ter bekeering lyden! dat ziet er Waaragtig dan wel heel bekreeten uit! en weetje, Saartje, myn kind, wat het malste vac alles is? zulke knevels hebben doorgaans een ordentelyk pöftietje 11 DEEL, X , Vftlt  322 BRIEVEN VAN van vernuft, en geen deel aan ongeregeldheden der jeugd : ja, ja, dat zeg ik je, en dit maakt den hee* len winkel nog erger — Vernedering is het groot, het gal-bitter geneesmiddel; en hierom, wil ik fpreeken, moest onze Heintje veele kinderlyke onaangenaamheden doorftaan; moest ik hem weigeren ,■ daar zyn hart het meest op gefield was; hy moest gedwarsboomd worden; hy mo:st by zich zei ven krj» men door de ondervinding, dat men zo een gansch kerel, als hy in de daad geloofde te zyn, zo gemakkei;, k aandurfde, als een niemand befchadigend kikkertje , hoe veel kromme fprongen het maakt; dat hy niets , dat wat zeggen wilde, beduidde; en dat hy onze foegeevendheid bedanken moest, wanneer zyn haantje met een nog ongevormd krasfend ftemmetje koningje kraaide : kortom, hy moest by my leeren zwygen, en gehoorzaamen. Gelyk God de Heer veel te goed en te wys is, om iets nadeeligs te geeven aan zyne Kinderen, die de beste zegeningen ook wel meermaals geheel tegen het oogmerk misbruiken; ja zo onhandig aanvatten ,dat Gods lieve Engelen het hart in hun lyf vasthouden ,uitangst, of dit onkundig aanvatten ons doodelykkvvetzenzoude; even zo als wy doen, wanneer wy een wilden Rabas van een jongen, een mes,aan hem gegeeven om een ftuk broods te Ibyden, by het fcherp zien aangrypen, met de woeste onbefuisdheid van een fchooljongen; en wy denken: daar gaat de kleine vinger af! zo dat ik maar zeggen wil, Saartje, dat wy  4 3 R A H A M BLANKi(UT. 32§ nooit kwaad moeten fpreeken van de driften, die tot ons als menfchen belmoren, en die wy tot de fchoonfte doeleinden ontvingen, al Helden zy het nog zo op hairen en fnaaren; want een mensch zonder driften is, Wil ik fpreeken, maar een half afgebroddelde kattenlap der Natuur—zo een ding, als Waaraan uw kleine meid thans leert breien , en dat nergens toe dienen kan, als om de fteek te leeren.' Daar niets is, groeit niets; ziet gy? maar daar doo* rens en distels groeien, daar isiet~daar is groeizaamheid , en het is niet onmogelyk, dat er nog eens iet beters voortfpruit, indien er de regte Baas maar agter zit — Zonder ambitie ? ei wat; wel myn Hok oude Snap is niet zonder ambitie, en dat is nu evenwel maar een hond; dit zal of wil ik nooit ontkennen: Saartje; ambitie moet er zyn, of de kinderen kunnen -het niet verder dan tot werktuigelyke daaclen opwinden, maar zy moet wel geleid worden , weetje! Dikwyls zeg ik zo tegen onze Heintje; „ Wat „ praat jy , Sinjeur, van grootsch, van laatert ,j voorftaan,om dat jy overal den Baas fpeelt, en ah les naar uw zin wilt fchikken. Uw vriend Jan, „ dat is eerst een knap kereltje. Hoe wat ? is de „ jongea niet al reeds heer over zyne driften, om „ het zo eens te noemen, en gelyk het is? Maarjy „ zyt nog een flaaf, en volgt ieder kwaad bevel „ van uwe driften op, met de hoed in de hand, en ï5 of gy nog een been in den winkel had. Zie Hein-» X a , tje*  3*4- BRIETIN TAN tje, je legt in je eigen ziel voor een oortje t'huis. ,, Weetje naar wie jygelykt?—- naar die babbelaars van oudwyf-mannen,die praaten als ouwe wy,, ven"; en daar kan ik my zo hamers dol over maaken , Saartje, dat ik hen zo allen de Coffykatner zou kunnen uitbonjouren» Die Comêres voeren eeuwig en erfiyk het hoogde en het laatfte woord, in Cjffyhuizen , in Gezelfchappen, op alle publique plaatzen, en zyn naauwlyks de voordeur van hun eigen huis ingetreeden , om met beevende handen hunne fchoenen los te gespen , en floffen aan te fchuiven , uit angst of Moeder knorren mogt, dat er een vuilen fhp op de voetmat ftaat , of al de fnoeshaanenmoed is verdweenen , en de manlyke achtbaarheid ligt in 't voetzand. Dit begreep de knaap; want hy heeft (of ik het zwyg of zegj) veel verftands, en als ik, hetgeen ik hem wil beduiden , zo wat klosfig voorftel, vat hy het nog veel beter — zo dat ik maar zeggen wil, Saartje, dat dit kwantje ook zo een regeerder in de koelte was; overal baas, behalven in zyn eigen huis: maar , nu hy ondervindt , en, ondervinding gaat boven alle befpiegelingen en alle gevolgtrekkingen, dit weet ik van de goede vrouw zelf, die my menig en menig ksje gaf, wil ik fpreeken— dat al dat gefnoesnoch diept,noch droogt; dewyl niemand, (zelfs myn Snap niet,) zyn gezach erkent, en hy met open oogen gefopt wordt —„En , „ Hein, zeg ik dan zo, het ftaat maar aan u, om „ in  ABRAHAM BLANKAART. 32J „ in uw Gemoedshuis het bevel op u te neemen; „ daar ftaat het maar aan u om gehoorzaamd te worden" — nu heeft hy zyne publique bediening nedergelegd, en heeft al een begin gemaakt, om in zyn inwendig Ryk de (tukken naar te kyken, en gezien, wie daar meester was, en dat de dwaasheid daar alles in de war duurde; nu heeft hy, juist gelyk een ambitieus Vorst, die om landen te overheerfchen zyn eigen Land in 't wild liet loopen , handen vol werks, zedert ik hem , wil ik fpreeken, naar huis gezonden heb ; en ik verzeker u, Saartje, dat zyne kleine Rebellen wel zien, dat myn Heer t'huis is —. Eerst wilde hy; want het is altoos hollen of dildaan, al te mal of niet met al—al zyne driften ' wegjaagen; maar dat verdond ik in't geheel niet, ik zei: „ Hou die allen in dienst, en leg er den duim „ op." De Belhamel Hoogmoed, die bezit van het Ryk * genomen had, is krygsgevangen gemaakt; en ik heb Koning Hendrik geraaden, hem ten eeuwigen dage tot draf op te leggen, alle andere driften het goede voor oogen te houden,en haar te leeren dienstbaar worden aan den roem en het geluk van hunnen jongen Vorst. Zie, Meisje, zo zitten nu de zaaken in orde, en orde is deugd, en deugd is gelukzaligheid, of ik verda my van het zedelyk huishouwentje met, dat wat zeggen wil. Denk nu evenwel niet, dat ik zo een hamerfche ouwe gek ben, dat ik my zou gaan zitten inbeelden , dat ik wyzer en verdandiger was, X 3 1 dan  BRIEVEN VAN dan uw gcëerden man cn gy met u beiden, om dat ik iet meester werd, daar hy voor ftond: neen —. wel, dan zou ik vermoeden, dat de booze geest, uit Nebucadnefar, Koning van Babel, zo met huid en hair in Abraham Blankaart gevaaren was; en dan Zou ik het jongetje al heel gaauw laaten verkasfen , want ik heb weinig trek, om, in myn ouden dag , nog met gekken geplaagd te worden. Zo een booze geest zou by my niet larg banken. Om nu dat oude fpreekvvoord, dat van Adams tyd af, mag ik zeggen, al tot een extra fraai vy gen blad gediend heeft, voor alle dwaaze malie Moedertjes, en zulke Papaatjes , die zei ven nog wel eens by Abraham Blankaart vuur en licht mogten houden; en dat zy gebruiken, om zich te verdedigen, waarom zy hunne kinderen niet ten goeden geboogen hebkn, toen het tyd was; hen het ouderlyk gezag te laaten beproeven—> om dat oude fpreekwoord niet te bezigen \ Vreemde oogen dwingen bat, ('t is ook al een heel fraai Compliment, dat de Ouders zich zeiven maaken ! ) wyl het een hamers zot dcltzcltje bevat; ho ho! als eigen oogen maar durfden dwingen, en er niets in te zien ware, dat de kleine platjes in twyfcl deed daan, of men hun gedrag aartig of dout noemde; dan zouden geene oogen zo knap dwingen kunnen, dan die van minzaame, verftandige, altoos op de wagt ftaande Ouders, Wil ik u nu eens zeggen , hoe, en waar het hapert? zie, Hendrik Edeling, gy zyt een man uit dui-s  ABRAHAM BLANKAART. g27 duizend; gy durft altoos de ftem van uw geweeten volgen, cok in het plegtigveriiditei van uwen HuisGodsdienst, en doet in deezen braaf, ja als een oprecht Christen mensch —■ Saartje , wy kennen elkander niet van van daag of gisteren. Laat eens zien! wel ja, dat kan ik gemakkelyk narekenen; want, zo als gy, wil ik fpreeken, in de waereld kwaamt fpringen, maakte ik kennis met u, en die kennis hebben wy trouw onderhouden; zo dat, ik heb wel meer als één zak zout met u gegeeten, en ik weet dat gy ook moeds genoeg hebt om het best befchouwde zo veel in uw vermogen is te volgen , en dat gy nog naarftig in het woord leest, daar ik ook kragtig op gezet ben, en het heugt je nog wel, ftout Dingetje, dat ik je dikwyls vroeg: „ lees je „ wel in den Bybel, kind?" — Nu altyd, het is u zeker genoeg uit dat woord bekend, dat onze Heer en Meester in syne Bergpredikatiën heeie fchoonc zedelesfen gegeeven heeft ; zo dat ik maar zeggen wil, kinderen, gy weet vast, datjezus, toen hy in het Joodfche Land omwandelde, goed doende, ook veele ziekten en miferiën genas; en dat er eens een braaf Vader by Hem kwam, Hem biddende dat hy zynen zoon , die fchrikkelyk de vallende ziekte had, en aan zwaare ftuiptrekkingen onderworpen was , toch geneezen wilde: deeze groote man liet zich niet lang bidden, maar wierp, zo ftaat er, den Duivel uit den ellendigen jongeling. Maar wat wil het geval? de Discipelen, die X 4 dee-  $28 » R I E V E N VAN deeze geneezende magt van hunnen Meester ontvan* gen hadden , hadden reeds ondernomen , om het gebed van den Vader des kinds te vervullen ; doch 't was mislukt: zy, aanftonds in de weer met hunne Joodfche begrippen , gaan er uit befluiten, dat dit kind ongenceslyk was; dat de Duivel een oud recht op hem had , en ftonden bedonderd, toen zy zagen, dat hun Meester dit werk in een oogen» blik verrichtte; en niet gewoon zynde van hun hart een moordkuil te maaken, ook al wisten zy, dat zy een mooi lesje zouden krygen, vroegen Hem; Meester, waarom hebben wy deezen Duivel inct kunnen verdryven? Jezus antwoordt hier op, als een waar vriend, en voor de vuist; Om uws ongeloof; wiile i want ik zeg u , indien gy een geloof had ah een mostaartzaad, gy zoudt tot deezen Berg zeg* gen: ga henen,van hier, en niets zoude u onmooglyk zyn. Nu moet men, wil ik fpreeken, in een gelykenis , die men tot nuttigheid aanhaalt, niet alles toepasfen, wat er maar in voorkomt; en gevolglyk moet gy niet denkin, dat ik, arm katyvig zondaar, my vergelyk by onzen Meester, ofuby zyne zwakke Discipelen ; neen, dit was in 't geheel de meening van Abraham Blankaart niet; dit meende ik eigenlyk: onze gebreken, onze kwaads hebbelykheden, onze dvvaaze lusten zyn zo veeie kwaaien en krankheden, waarvan wy moeten ge-, neezen worden; zo veele booze geesten , die uitgedreven moeten worden; doch de eene kwaal is veel  ABRAHAM BLANKAART. 329 veel taaier ingegroeid, dan de andere; de eene Duivel heeft veel hardnekkiger kop , dan de andere. Zie eens, Saartje, onze verkeerde hoofdneiging is eigenlyk de Beélfebub der Jooden, de Overfte van allen ; en dit is in 't geheel geen katje om zonder handfchoenen aantctastcn; hy weet van volhouden. Willen wy nu zo een knaap in ons, of in anderen bevegten en uitbonjouren, dan moeten wy voor al gclooven —- dat is , in dit opzicht, vertrouwen hebben ; en wel tweeërlei vertrouwen ; vertrouwen" op God, en vertrouwen op ons zeiven. Als wy nu heen gaan, en denken: kom, kom, dien knevel zal ik nooit meester worden; met dil zwak zal ik zo voortfukkelen ; dat zal wel ongedaan blyven ; dit is werken aan den ouwen brug; ik heb daar al zo lang op getambourd; of, dat mensch is niet te verbeteren; maar >'t is het ftrand ploegen; ó dan geeft men het op, en kykt er dwars van af: maar dan vertrouwt men ook niet op God, dat wat zeg-, gen wil; wy bidden niet om het noodige ; wy kunnen des den Duivel niet gedaan werk geeven ; uitwerpen; om dat wy geen geloof hebben, geen vertrouwen, geen moed, geen onverzetbaar voornemen. En daar komt nog by,dat de liefde altoos bezorgd en vreesagtig is, vooral de Ouderlyke liefde; de minfte onpasfelykheid, die de Kinderen hebben , houden zy voor gevaarlyk : het kind is niet wel; zie eens, watte kringen het om de oogen heeft, of hoe bleek, of hoe rood, of—hoe dingfig het is. X 5 * Mis-.  330 BRIEVEN VAN Misfehien heeft het eene ziekte — misfehien de kinderpokjes onder de leden; het kind zal er misfehien fchielyk uit zyn; en dan bezwykt Moeders hartje ten eenenmaal. Ja, ja, het Zoontje is veel te wys, om oud te kunnen worden; het Meisje is te vlug, te fchrander , wy zullen het fchaapje niet kweeken. Het kind fpeelt op den zolder; men vindt het nergens; het is vast in den Tuin, aan den floot; als het maar niet in 't water valt. Kort gezeid, Saartje , gy weet beter dan ik, oud Vryer, hoe het ouderlyk hart omtrent de Kinderen beftaat. In het zede» lyke is het; „Ja, dat zal wel zo bh/ven. Jan zal „ altoos los en onbedagt; Keesje een opvliegend „ knaapje , en Heintje een verwaand jongetje „ blyven," Men weet ook, dat de oude lieden niet volmaakt zyn ; hoe veel minder dan nog kinderen. Dan wordt men bedroefd, moedeloos, en daar mee geeft Moeder een diepe zucht, en gaat aan haare bereddering. Zo dat ik maar zeggen wil, dat men by mankement van geloof den Duivel met uit zich, of uit zyn kind kan bannen. Men gaat zich lui en leeg zitten inbeelden, dat die booze Geest heruit moet door deeze woorden : ik bezweer u by den levendigen God, dat gy het niet zult pynigen i en die zogenaamde Duivel geeft daar zo veel om, dat het hem niet eens aan zyn koude kleèren gaat j en men geeft, zo als ik zeg, den moed op. Hier, myne. goede vrienden, heeft het by u ook ge.  ABRAHAM BLANKAART. 331 gehaperd. Hoe dikwyls klaagdet gy beiden over dit eigenfte Heistje; dat zyne trotschheid hem ongelukkig zou maaken ; dat er alles aan beproefd was j en veel vyven en zesfen; zo dat gy nu wel ziet, waarom gy zo flegt geiiaagd zyt. Gy had geen geloof, geen vertrouwen, geen moed, geen ftandvastigheid genoeg; en had gy immers maar een vertrouwen van de kleinfte foort gehad, gy zoudt tot alle die bergen van zwaarmoedigheid en moeilykheden gezegd hebben , verzinkt in het harte der Zee; en 't zou ook gebeurd zyn. Maar ik, Abraham Blankaart, die, met al myne zucht voor kinderen, ja voor uwe kinderen, nooit die onbefchryvelyke natuurdrift kan hebben, die voor de Ouderen zo hoogst noodzaakelyk is, zullen zy wèl doen; ó ik zag wel, dat de hoogmoed van onzen Ideinen knaap al een heel lelyk flag van een booze geest was; maar ik wist ook, dat hy nog niet lang daar gelogeerd had; en dat hy al de vertrekken in des kinds hart nog niet gehuurd had. Ik zag er kans op, en ik kreeg des moed , en met myn moed ook vertrouwen , geloof —» „ Hoe zal het nu gaan , Abraham Blankaart, zei ik, zou ik het moeten opgeeven? neen, neen, „ myn vriend; Gods lieve Engelen zullen u de be„ hulpzaame hand bieden; daar ftaan die lieden voor „ bekend, ten minften by my, en dit is hier genoeg. „ Me dunkt ook, dat dit heel veel beter werk voor ,, hun is dan een bloozendklein zuigelingje, meteen „.hemels, Zuia , Heia, Kapeia , het kindje ligt  BRIEVEN VAN „ ia zyn heia; in flaap te zingen, en er voor te „ zorgen ; wat behoeft dit ? de Natuur is daar „ mans genoeg toe, Hoe ! wat hamer.' zei ik,zou „ ik, die vertrouw op onzen lieven God en zyne „ fchoone Engelen, er tegen aanzien, om een ftout „ trotsch jongetje wyzer te maaken ?" Ik ga dan aan 't werk , weetende dat dit geflagt van booze geesten niet uitgaat, dan door bidden en vasten; dat is bidden by aanhoudendheid , en altoos naarftig en helder van geest te zyn ; want dit is de eenige reden waarom men vasten moet; en zo kreeg ik het eindelyk gedaan, en nog al makkelyker , dan ik voorzien had ook: en ik heb het by ondervinding, dat hy, die vertrouwt, en mee handen aan *c werk ftaat, alle dingen mogelyk is. Hoor Saartje, ieder heeft zyne heerfchende Hartstocht, en die wyst ieder ook zyn eigen taak aan; en dit ïs ook al weer noodig ; want dus kunnen wy ons zeiven overtuigen, dat het ons waarlyk ernst is, oin ons te verbeteren van zulke verkeerdheden, daar wy magtig veel fmaaks in hebben. Zo dat, Vader en Moeder, let wel op, wat de hoofddrift uwer kinderen in 't byzonder is. Het fpreckwoord zegt: zo reële hoofden, zo veele zinnen; cn als die Hoofddrift niet meer werkzaam is ten onzen gelukke, dan bederft zy ons in den grond; iet, dat wel tc bcgrypen is; en daarom moeten wyzicn haar tepresjen, en aan onzen kant te brengen, dan gaan alle zaaken, zo als zy gaan moeten, en het zedelyk boekje wordt y  ABRAHAM BLANKAART. 353"' Wordt, om het zo te noemen, zo proper, als een zindelyfc gebedenkamertje i zy kan ons zo veel dienst doen. Maar nu zyt gy zeker al zeer nieuwsgierig naar het llymtje? Zie,de gedagten en gevoelens zyn van Heintje, maar Jan heeft die in rym gebragt die weêrgaêfe jongens! Wel, al moest ik er om gevangen zitten , nog zou ik geen kans zien om het zo by elkaêr te brengen: RYMGEDICHT. AAN Ai Y N HEER, M r N HEER ABRAHAM BLANKAAS.T, was den fi out ft en aller bengelen, 'k Heb myn Broertjes veel geplaagd, En myn Zusjes , 0 die Engelen'. Dikwyls van my ff gejaagd, Als zy met myn Broertjes /peelden; Dat myn kribbigheid verveelde* Ai  J34 BRIEVEN VAH Al myn Broertjes waren waardig, Van elk een te zyn bemind, Hein alleen was zeer hovaardig , Een geheel ongalyk kind; Die de dienstboon durfde kwellen. Overal de wet wou feilen. Als myne Ouders my vermaanden, Wierd ik boozer, toonde een hoofd; Heb ik ooit wel voor 't aanfaande Hartlyk beterfchap beloofd? En kon ik dat niet ontglippen, 'k Beet van fpyt dan op myn lippen. Ah myne Ouders my verpligtten^ Voor een ouden armen Bloed, Vriendelyk den hoed te ligt en; Zo als Vader altyd doet, Liet ik fteeds myn weerzin blyken" Heintje boog alleen voor Ryken. Bloeders Meiden kreegen graauwen « Van den fouten Edeling; Vaders knegt en kreegen fnaauwen, Als V niet alles vliegend ging. Ieder een heb ik gedwongen; Was toen wel een kwaaien jongen. ê liet  ABRAHAM BLANKAART. 6 Hoe zag ik my verachten , Van geringe en groote Lién} Schoon ik, mal genoeg, dorst wagten, Dat my ieder zoude ontzien: "k Zag my fteeds den rug toe keer en, Hoe veel les/en ik kon leeren. i Had een hekel aan myn* Vader , Als hy voor de Booi'èu fprak; Want dan kreeg ik het nog kwaader; Dan was ieder ftroef en ftrak t 'k Dagt, ik zal u, voor dit fmaalen, Met gelyken .munt betaalen. Moeder heeft zo menigmaalen Om myn fluggen aart gefchreid; En dan durfde ik nog wel fmaalen Of haar zagte tederheid; Hoe wél, ik beken met woorden Die ik op myn lippen fmoorde. fk Zou een lieve Jongen weezen Was ik zo maar voortgegaan! Had Heer Blankaart, nooit volpreezen t My zo trouw niet bygefaan; Om my zeiven te over heer en, En tot mynen pligt te keeren. Gros*  33-» BRIEVEN VAN Cr'o'otevader, zou 'k vergeeten Hoe zorgvuldig gy altoos, My tot heil, u hebt gek weet en? ó Myn hart was nooit zo boos; En nu hoogmoed is geweeken , Zie ik duidlyk myn gebreken\ *k Ga naar Vader en naar Moeder, Mei een diep verflaagen geest, En zal zeggen: myn Behoeder Is dees goede Heer geweest: IVil myn ftoutigheên verfchoonen , 'k Zal my fteeds gehoorzaam toonen, Moeder weent van medelyden, o Myn Moeder is zo goed! Vader glimlacht van verblyden, Als ik hem aldus ontmoet: Nu zal ik, als lang voor deezen.' Beider lieve Heintje weezen. ê Nu ga ik vrolyk leeven, 'k Heb het 'er nu op gezet, Met myn Nichtjes, met myn Neevert, Dan kryg ik ter'' deeg eens pret. Breng nu honderd, ja meer kusjes * Aan myn zoete lieve Zusjes* *i Zal  ABRAHAM BLANKAART. 337 'k Zal ook maaken, dat de Melden. Grietje, en Jansje, en Neel en Br egt 9 ó Zo graag my mogen lyden , Zo ook de Koetzier en Knechtj Allen, die hy ons verkeer en, Zal ik nooit of nooit trotfeereu. Gun, myn Heer, dat ik u nader, Wyl myn hart u zó bemint, 6 Myn lieve groote Vader! Is uw Heintje nu uw kind? Is nu alles niet vergeeven, Wat ik immer heb misdreeven? Nooit ga ik u weer ontvlugten; Nimmer ben ik voor u fchuw; Wel, wat heb ik thans te duchtend 6 Ik hou zo veel van u! Wat zou ik een blydfchap toonen, Woudt'gy by myne Ouders woonen.- Maar dat zal vooreerst niet lukken; Grootevader , in ons huis Ging uw hoofd wel dra aan flikken; Ons gewoel, gedraafd gedruis, Zingen, huplen, hinklen, fpeelen, Zou u op den duur verveele*. li. deel, % Daagz  33S brieven van Daaglyks, wilt gy dit geheugen, Treed-ik vrolyk hy u in, Kom ik u een kuschje brengen Van ons hcele huisgezin: Wat al kin denbagat ellen. Zal ik dan aan u vertellen! t Heintje zal zo dankbaar weezen Voor al goede, aan hem gedaan ; Uit uw oogen zal ik leezen; ( Want haar taal kan ik verft aan,) Wat u '/ meeste 'zou beknagen, En ik zal daar wel in flaagcn. Boor dus geenen vlyt te Jpè'aren', Word ik\ wyl lt gebeuren kan, Met het meer-dren myner jaaren, Ook nog eens een deeglyk man; Doch, zo vaak ik my hsor pryzen, s Zal ik op Heer BI ank aart wyzen. j Breng my nu, t my» behoeder, Hier op is myn hart gezet, By myn Vader, ly myn Moeder, Zeg, dat gy my .hebt-gered. Spreek .'. . maar dat ware overloodlg, 'k Heb -by huif geen vcorfpraak r.oodig.  ABRAHAM BLAHKAART.' ja, Heinüef, dat ben ik met-u eens, zulke kinderen hebben by-braave Ouders-geeue andere voorfpraaken noodig, dan berouw en verbetering; ware dit zo niet, dan zag het er bekreeten uit; want dat voorby is , kan niet herhaald worden. En zie Saartje, ik heb nooit puf op verzoeningen, die tusfchen Ouders en Kinderen bewerkt moeten worden, door de tusfchenkomst van enze Dominéés, als Dominéés wel te verftaan: de Natuur is tusfehen zulke partyen de eenige, die fpreeken, die byeenbrengen moet —- nu nu, de Waereld leeft juist in zulk eene innerlyke vriendfehap niet meer met de Leeraars, dat zy geen vinger in den as durft fteeken, zonder hun daarmede te moeyen. 't Is met de Geestlykheid gegaan, als met da cercmonieele watten van Mofes — zy,waren.eene tuchtUMesteresfe, tot dat de Reden en het gezond menfehenverfhnd den mensch zyne oorfpronglyke vryheid bezorgd hebben. En meeiderjaatigen is ook niet hard te vergen, dat zy, als lange üungels nog aan leibanden zullen loopen, wil ik fpreeken. Wat koopen er zich een jonge ryke lieden mondig! hun geld, of eigenwysheid zetten hun in 't oor, dat zy al knap flag zyn , en zei ven in ftaat, om de dingen te beredderen die voor hunne rekening komen; zo dat ik maar zeggen wil,, Saartje, dat ik u morgen uw Zoontje met Jan zyn vriend t'huis breng: over het Rympje moet gy hen niet uitlachen; 't is kinderwerk; maar ik zelf ben geep poëet, dat wat zeggen wil, en daarom kan ik er, Y 3 v al-  jAÖ BRIEVEN VAN ABRAHAM BLANKAART. alken van zeggen; het hart goed, al goed! Zo is faet ook met uw Emeritus Voogd en Vriend, ABRAHA3I BLANICAART. Eindt van het Tweede Deel. AAN  WELMEENENDE LEZEEs! Ik acht my verpligt ,u het volgende mede* tedeelen. Op Maandag den twintigften Augustus, deezes Jaars, werd ik in de harde noodzaakclykheid gebragt, by gelegenheid dat Mejuffrouw wo lff, eenen brief van eene haarer vriendinnen ontving, den Eerwaardigen geleerden Heer... het volgende te Jaaten toekomen, in eenen brief van deezen zin: Ëerwaardige Geleerde Heer en Vriend! Ifi deri laatst verloopeh winter, ontving eene onzer goede Bekenden, als lid van een Leescollegie, een Boek, getyteld: h Aarii, hahgzel op Willem Leevend:" oftbewusè Van deszelfs inhoud, wyl het nog byna géheel onopgefneeden was, gaf zy het ter befehouwinge, aan een jonge Juffrouw die by ons eenen geruimen tyd logeerde : deeze brage het 't huis, en zag het vervolgends, mee wy , dóór ! ik wil wel bekennen, dat de' inhoud ons beiden dermaate vergramde '\ dat wy  ( 2 ) wy voornamen, onze beider Vriendin, Mijuffrouw Wol ff, niets daar van te zeggen* vermids wy voor de gevolgen duchtten, die zo een fnood werk op haar ongelukkig zwakzenuwftel hebben kon — wy zagen in dat werk, dat de fnoode fchryver of fchryvers, op de onverantwoordelykfle wys omfprongen , met twee voorwerpen, die by alle denkende eerlykelieden , altoos heilig zyn: dc Godsdienst naamlyk , en dc eer eenir onfclnddigc Vrouw. Wy namen voor , onze vriendin geheel en al onbewust te laaten van het' aanwezen deezes verfoeiden Werks — dan, Eerwaardige Heer! onze gevoeligheid was ons te fterk,' en "de gedienflige berichten, van buiten inkomende , deeden haar wel rasch iets van de ?aak bemerken-zy zag liet Boekin; maar verwierp het, met die edele verontwaardig ging , waarmede alle braave menfchen zq een werk moeten verwerpen : evenwel, dfr bittere hoon,haar, in dat ondeugend Lastere fchrift* aangedaan, trof haar, denvyze, dat zy in eene zeer zorgelykc, en voor haar aan-* doenlyk geitel aller vergiftigendfte droefgeestigheid Hortte! Wy fpaarden onderwyl gee&e moeite »om den deugeniet,die zich in het duis»-  C s ) fluister verfchool, optefpooren r eindelyk gelukte het onzen by zonder en Vriend, den Heer j. van cleef, moreel zeker te gisfen , zo al niet te weeten , uit welkè plaats 'het kwam-; en wie de fchryver, of fchryvers^ zo wel als uitgever daar van waren — wat baatte dit ? men kan het niet zó volledig bewyZen, als ten onzen oogmerke dienftig ware , en zyn moest, zouden wy onzekrachtdaadige maatregels gewis neemen. Schryvers tvier gemoederen zo geheel bedorven zyn# öm een dus vuilaartig, met Godsdienst en alle betamelykheid fpottend Libel te fehryven , hebben zo vééle, en zulke duistere fchuilhoeken, om zich daarin te verfteeken^ dat de onfchuld nog liever lyden wil, dan deeze befniette hooien intreeden: eerlyke Èenvoüdigheid is ook zo volkomen onkundig van dat Legio listen en vonden, waarvan de helfche Laster , als zy vermommende fpreekt, ziéh bedient. Verftandige en gemaatigde vrienden vatf Mejuffrouw Wolff — en tot wie kon zy beter toevlugt neemen? — ftemden met haar volkomen' overeen, in het Voorneemen: „ om ft zich,' en vooral niet door advertisfemen* % a ten;  ( 4 ) 'f'y tcrii met dit Werk te bemoeien; dewyï •0 de attentie die zy, daaromtrent, zoude ,; toonen, te ©ver infiaat zyn zoude , het „ debiet van dit verfceielyk Werk te ver* grooten; daar het, integendeel, indien zy „ het met dezelfde verfmaadingbehandelde, 3, waarmede zy een reeks van Jaaren, alle Libellen, haar toegezonden, ook wel op haaren naam verfpreid, behandeld had, „ dit vergif weinig bekend zoude blyven, „ en weldra geheel achter den bank gewor„ pen zyn." Ik, en eenigen die daar over wat anders dachten, begreepcn eindelyk, dat dit de eenige party was die wy neemen konden ; en Mejuffrouw Wo lff, fpaarde haaren overredenden invloed niet, (dié zy op alle haare jonge,weldenkende Vrienden heeft,) cm hen te beletten, voor haar de per» opteneemenen, waartoe er veelen, bezield door jeugd- en yver , maar al te genegen waren: hoe zeer des in haar zedelyk cha-, rakter (ik zwyge in haare ongemeene ziels vermogens,) gehoond, en gelasterd,nam zy geduld: wat kon zy doen dan zwygen? Wie was de deugeniet ? kon zy vooruit zien, dat haar fchryven, geen tegenfchrifc zoude verwek-  ( 5 5 wekken? en was er, voor eene Mejuffrouw Wolff, te denken, om z.ich gelyk te gaan ftellen, met een fehryver, wiens werk, als een Godlasterlyk ftuk, in de Refidentie plaats van den Souverein dezer Provintie, verbooden was ? Ik trooftte myne geliefde Vriendin, door haar onder het oog te brengen , hoe veel ecrs haar deeze fchurken deeden, die, terwyl zy de handen flaan aan de gewyde Leerftukken van den besten Godsdienst, door die te ftellen tot voorwerpen van een achterfbraatig,janhagelschvernuft, ook haar,in haar zedelyk charakter, en zielsbegaafdheden, zo helsch aanvielen—foortgelyke voorllellen, het deel dat braave menfchen in deeze mishandeling namen, de tyd, en de bewustheid van volmaakte onfchuld, herftelden grootendcels myne vriendin, in haare natuurlyke bh/moedigheid, en eenpaarige zielskalmte. Dan, Eerwaardige Heer! gisteren, den twintigften Augustus, trof myne Vriendin een veel geduchter iiag; eenflag, die haar, tot in het binnenst van haar ziel, dcrwyze trof, dat ik, de gevolgen daar van op haar hjven en gezondheid, niet kan bepaalen, Op nieuw hebben haare duistere, en op haaren * 3 * zq  ( 6 ) jw bülyk verkregen lof, nydige Vyanden, haa? deugdzaam en Godsdienftig hart, zo eene wonde toegebragt: kan het hun een helsch yermaakgeeven, dit te weeten , wel nul ik zelve beken het; nooit heeft Laster , Boost heid, of Onrecht, haar zo onuitfpreekelyk bedroefd r— dus, Eerwaardige Heer, is het gelegen — myne Vriendin ontving, uit een andere Provintie, een brief van eene haarer gelieffte Vriendinnen, waar in ftond : dat men in die Stad Mejuffrouw Wol ff hield voor de fchryffter van het allerfnoodfte werk, getyteld:,, Aanhangzel op Willem Leevend." [van een werk, waar in men, (NB.) haar zo verregaande mishandeld had! ] en, dat niet alleen zy die daarvan iets gehoord , maar ook zy, die het nu zeiven geleezen hebben, niet vreemd 'van deeze gedachten waren, enz! —■ er eenige trekken van haaren geest in vonden9 enz. het geduld begeeft my meer daarvan uit aantetekenen. Men vermoedde W ook fterk, of de Verhandeling, de Foorrechten des Christen* 3oms , enz. niet door Mejuffrouw. Wolff gefchreeven was; hoewel ik dezelve op mynen haam had uitgegeeven , om dat men nu misfehien  ( 7 ) tchien zag, dat het genoemde Libel haai' wat te kwalyk was afgenomen ; dat ik zelve het niet gefchreeven had, maar het overnam; om dat het nu op haar' naam te fterk zoude contrasteeren -hoe- zot is ondertusfehen dit vermoeden ï indien myne Vriendin deeze Verhandeling gefchreven bad, om dien nadeeligcn indruk uittewisfehen, wel, dan mogt zy het noodwendig op haar eigen naam uitgeeven; niet op den mynen. . .. maar waarom verlaag ik my, om zo een extract van boosheid f en zotheid té wederleggen ? aan -Lieden die inftaat zyn tot zulke uitvindingen als ik daar aanhaalde, is het te vergeeven, dat zy geen onder fcheid kunnen maaken, tusïphen het edel, verheven, geoefend; het keuris, het fpeelend, het fchoone vernuft myner Vriendin - myner Vriendin! hoe verheft zich myn hart op dit denkbeeld! —• en het laag, lomp, onbefchoft, vuil, morfig, den Godsdienst aangreinzend valsch vernuft, der eerlooze fchryvers van het Libel, reeds te dikwyls genoemd: wat kan wat moet eene Mejuffrouw Wolff, aan zulke menfchen niet vergeeven ? Evenwel, Eerwaardige Heer! als ik over * 4. dit  ( 8 ) tfit alles ernftig denk dan word ik weemoe, dig; dan zeg ik: Grote God! hoe veel boosheid moet men, en dat zonder een fchyn van h.ewys, in zyn medemensen veronderftellen, voor men er toe komen kan, om eene Juffrouw Wolff, voor de fchryffter te houden van een Werk, 't welk een gemoedryk Deïst zelf verfoeit; aj bepaalt hy zich alléén by hef Godsdinstonteerende! - deeze groote Vrouw, zou dan den arbeid van haar zelve, en van my, befpottelyk maaken; haar eigen zedelyk charakter, haar deugd, voor de kezende wereid lasteren; zich zelve zedeloosheid,en haatèlyke gebreken aantygenlzy zou haare eigene kunst van fchryven vermommen, eenig en alken, om daardoor een pas te bezorgen, aan een zo verdoemelyk^ als onkundig zamengeknoeid fchandfehrift; om dien Godsdienst te belachen, en te lasteren, die zy, met haar geheele ziel,uit de flerkile overtuiging, omhelst; voor welken zy véél meer deed , en, ik mag het zeggen, — leed, dan duizenden die men voor belyders van den Christclyken Godsdienst houdt, en moet houden ! die Godsdienst , die zy zo dikwyls by het kwaadaartige Ongeloof voorflond ; die Gods-.  ( 9 > Godsdienst waaraan zy zelve haar keurig vernuft meermaal dienstbaar maakte, ook in zulke flukjes, wier waarde men of nog niet kan, of niet wit zien! —dwaasheden heeft zy met eigenaartige kleuren gefehilderd; zotten Hoogmoed gegispt; Huichelary meermaal het Jlemmig masker afgeligt; maar nooit fprak, nooit fchreef zy dan met eerbied over Godsdienst en Zeden! wie zal dit ontkennen? Hoe moet des zo eene kwaadaartige befchuldiging myne Vriendin getroffen hebben ! van haar zielenlyden, kan ik U, wei Eerwaardige, geen denkbeeld geeven ;'t is my pnmogelyk: men moet Mejuffrouw Wol ff ten vollen kennen, om er iet van te befeffen;; zulke fmerten laaten zich niet wegfchertzen; niet weg fchryven , niet weg redeneeren; zo eene gevoelige ziel, voelt die, door de ingefpannenfte aandacht op moeiclyke en afgetrokkene onderwerpen, geduurig weder heen dringen : de Godsdienst, en de bewustheid van onfchuld, moeten hier elkander te hulp komen; van die beiden zal myne mishandelde Vriendin, dien troost moeten erlangen, die alles opweegt — Wat my betreft, myn eerbied voor den besten Godsdienst is zo groot * 5 ^ ah;  C 10 3 als onaangerand; men kan des befluiten, hoe het leezen van zo een verdoemelyk laster - en fpot-fchrift my verontwaardigde; en evenwel, ik weet niet duidelyk, of ik eens, voor den Rechterftoel van Jezus Christus, liever zoude willen ftaan , als de verfoeienswaardige fchryffter, van dit zynen Godsdienst befpottend prulfchrift; of wel, als de betichtfter eener eerlyke Godsdienftige vrouw, die — waarom zou ik dit, met het beste gedeelte onzer Landgenooten, ook. niet mogen zeggen?— die zo veel eer aan'ons Vaderland doet; en waaraan het opkomend Geflacht, meer verpligtingen heeft, dan men, vóór den dood myner Vriendin, zal kunnen bevatten —* als de betichtfter van eene Me juffrouw Wotw; haar uitkrytende voor de uitgeeffter en fchryffter van zo een ysfelyk werk. Ik wcnsch, nooit den eerften uitvinder of uitvindfter van dit lasterlyk vermoeden te kennen: ach konde ik hem, of haar, afgefchciden van het Menschdom befchouwen I het is zo bedroevend voor my, de Menfchlyke natuur dus diep vernederd , dus bedor-, ven te moeten zien! Deeze brief, Eerwaardige Heer! — ver- fchoon  ( r? ) ■fchoon deszelfs lengte ; ik moést omftandig, alles dunkt my, verhaalen — is ingelicht', om U op het allerplegtigst te vprzckeren, dat myne Vriendin het niet alleen niet fchreef, maar zelfs niet wist dat het gefchreven werd, of was , aleer men dit haar verhaalde; dat zy , al leed zy in haar per■foon er niets door , het ten dieplten zoude verachten, en als een Godlasterhyk,. en als een allerzotst, lomp prulfchrift; U Eerwaardige ernflig verzoekende, om, na deeze betuiging van my, haare byzondere Vriendin, en tienjaarige huisgenoote, die, als een recht eischt, geloofd te worden, in alles wat zy van Mejuffrouw Wolff betuigt, en dat wel boven alles wat haare vyanden, en bekenden en onbekenden, ook mogen verzinnen, omT overal, waar dit maardoenlyk zy, met kracht deezen blaam tegentegaan. De Apostel Paulus, die over de Leer der Opfianding geoordeeld, gehaat, en veroordeeld werd, is niet ontfchuldiger aanditfnoode fpotfehrift, dan Mejuffrouw Wol ff; zy , die, by deeze ontzettende gebeurtenis, waarmede de fchryvers van dit Werk zo Godloos omfpringen, vergoeding verwacht by te  ( *■ ) haaren Godlyken Leermeester en Zaligmaker , van al den laster, al het onrecht, al den hoon , al de ondankbaarheid, waardoor haap re deugdzaame zachtaartige zie}, dus lange beproefd is! Ik heb om de volgende reden my by Uwel Eerwaardige gevoegd: eerst, om dat U wel Eerwaardige , daar fchynt tegenwoordig geweest te zyn, van waar myne Vriendin dit bericht ontving ,, dat zy in die Stad gehouden werd voor de fchryffter van dat Godlooze Boek:" ten tweeden, om den gewigtigen invloed, die het getuigenis van U Eerwaardige, met het hoogfte recht heeft, op allen, die het geluk waardig zyn, en bevatten kunnen van u te kennen; dit zult gy my niet weigeren, maar zekerlyk de gelegenheid waart neemen , waarin U wel Eerwaardige een onfchuldige gelasterde Vrouw kan dienen. Ik blyve, enz, A. Deken» LOMMERL VST, in de Beverwyk; 21 Augustus, 175?» Ziet  ( i3 3 Ziët hiet , WELMEENENBË LËZÏRS} het woordlyk antwoord op deezen Brief} gefchreeven den twee*en-twintigfien Augustus; en des 's anderendaags. Mejuffrouw en geachte Vriendin ! De aanflagtermisleidinge, indentytel van het fnoode Prulfchrift,deed veelen befluiten, dat er zekerlyk een publicq desaveu zou verfchynen: het uitblyvén hiervan was voof zulken een raadfel, 't welk men niet voldoende kon oplosfen. Van achteren in te zien, moet men den Welmeenenden raad totzwygen afkeuren; want welke verfcheurende hartzeeren, voor uwe Vriendin, en welke bedroevehdeinvailsn voor anderen, kon het voor den dag treeden befpaard hebben! Dan dit is, afterwit — rtu , denk ik, dat gy nog eenige douzynen brieven van denzelfden in* houd behoordet te verzenden. De bewuste Vriendin zal getrouwlyk het haare verrichten. Met innerlyke blydfchap zal ik aan uw verzoek en mynen pligt voldoen :  ( H ) doen: heden op een gastmaal, en morgëö op de kamer der Leeraar en, ehz. enz. enz. Met hartlyke toewenfching van duurzaa-* me gezondheid, groeiend genoegen, en den Godlyken zegen over alle goede poogingen, van u en uwe byzondere Vriendin< blyf ik, enz. $ % é Eenige döuzynen zulke Brieven te verzenden was voor my onbegonnen, zo niet door middel van den druk: ik volgc des den wenk van den Eerwaardigen fchryver, en vind. zynen Brief overwaardig om aan u, wel-' mekkende lezers! te worden openge-. legd. : Mynen brief, hiervoor geplaatst, heb ik minder breedvoerig en minder fcherp opge- . fteld, toen hy alleen dienen moest, om een eerlyk man in ftaat te ftellen^ alles te weeten wat er van deeze zaak was; doch de waare zin is in deezen onverminkt behouden. ' Kan er voor Vrouwen die geheel buiten de wereld verkiezen te leeven,! en ook die verkiezing ten vollen involgen, wel iet las-  ( 15 ) riger, iet vreemder zyn dan zich tegen Laster, Nyd, Logen en Bedrog» geduurig te moeten bezig houden, 't zy door publicque advertisfementen; 't zy door wederleggende fchriften? Voor zeven Jaaren gaf ik , by den Heet van Cleêf, een' brief iri.ft licht, by gelegenheid dat men myne Vriendin uitkreet voor de fchryffter van een heelen ftapel muv der en meerder zotte; doch allen haam onwaardige fchotfchriften , betrekkelyk den Engelfehen oorlog; dan bediende men zich eens,- om deeze vodden aan het onkundig volk in handen te floppen, van den naam haarer woonplaats ,dan van de woorden, door eeni Vrouw 5 ja zelfs, men had de onbefehaamdheid » om de eerfte letters van haaren naam te pelen, en püblicq te fchryven: door, E. W. g. B; dan fehikte men de advertisfementen weder-zó , als of onze-geachte vriend, de Heer van .Cleef de uitgever daar van wass en meermaal misleidde men het publicq door het bèdriegelyk fieüen van tytels, die het in gedachten bragt , dat deeze beuzelingetjes door Mejuffrouw Wolf f, waren opgefteldy tot  C 16 ) tot dat men, door die te leezen, het bedrog bemerkte: kort gezegd, alles, 'k zeg niet, wat raar en geeftig is , maar 't welk by het gros zo genoemd wordt, eigent men aan myne Vriendinne toe; tot eene Datheniaanfche Eerzuil incluis; hoewel niemand dan de Eerwaardige Heer B. BOSCH, Predikant te Diemen , daar de fchryver van is. Wat heeft myn Brief, ondertusfchen, by u,welmeenende lezers , uitgewerkt? zyt gy naderhand beter op uwe hoede geweest? hebt gy van toen af, het vernuft myner Vriendinne wel kunnen onderfcheiden, met die. juistheid die my zoude overtuigen , dat het niet geheel boven onzen tyd is ? Gaf zy ooit iets uit, waar van ten minfte de Heer van Cleef niet als uitgeever op het tytelblad bekent ftaat ? (een klein Vaderlandsch Liedje misfehien uitgezonderd ; dat men , om zyne geeftigheid, haar wist aftevleiën. ) Wat zal het des baaten \ indien ik ja indien myne Vriendin Wolff zelve, gcheele brieven, waarschouwingen en advertisfementen fchreeve ? oordeelt gy zeiven, bid ik! hoe dikwyls bleef ik  ( I* ) ïk van angst voor uw oordeel, welmeë-' kende leezers, wanneer 'eV een Bock, een Gefchrift, een Vers, een Nicuwstyding, in de Couranten bekend gemaakt werd, dat iet?, zo genaamd origineels aanduit! vooral, indien de Publique Kerk, of derzelver Leeraaren daar in werden aangevallen: of als het een werk is , dat vertaalt werd, en ftreed met de algemeene gevoelens der heerfchende Kerk : hoe dikwyls zegt dan myne Vriendin: „ Dit kryg ik zeker weer op myne rekening ;my dunkt het.is cr ,, op toegelegd." Is dit nu al zo goed en wel? of moet ik by alle die gelegenheden, de pen opnemen, om myne Vriendin vrytefpreeken, van gefchriften, die zy, zelfs niet in de Refenfien leest; vermids haar fmaak te gezond, eri haar tyd te dierbaar voor haar werkzaamen geest is, om zich daar veel mede te ber moeien. Stelt u , wee meenende leezers , eens in myn plaats; of vergt gy dit van myne Vriendin zelve? Zo gy een weinig denkt by het geen gy dan vergt, zult gy de onredelykheid daar van zien. Indien gy , dit moet ik nog aanmerken, het moreel chaxakter ; het goedaartige, het ** , bly-  ( 18 ) blymoedige van haar altoos en elk weldoend hart;"indien gy haar in alle betrekkingen, en werkzaamheden van geest, kendet, zo als ik Mejuffrouw Wolf f, tien achtereen volgende Jaaren, huizelyk kende; zo gy wist hoe gaarn zy vergeeft, cn hoe zy haare natuurgenooten met zachte kleuren afmaak; gy zout alzo min dit van haar vergen kunnen, als in den naam van een ander te zweer cn. Dit is des de laatfte maal, (immers myn voorneemen is niet anders, ) dat ik my op dit onderwerp by u vervoeg. Eik zot, of kwaadaartig verdigtzcl tegen tc gaan, en met een tegenfehrift te vereeren; geduurig my van mynen fneflen weg te laaten afjaagen; neen; daar moet ik har tl yk voor bedanken; zulk geharrewar is geheel buiten dc beftemming van vrouwen. Ditmaal heb ik , door verontwaardiging, en medclyden met myne mishandelde Vriendin, my by u vervoegd; Zo een afgryzelyke laster deed my van myn plan • u voords in alles te laaten geworden, —- afgaan: fchaamt gy u echter niet een weinig, dat eene Mejuffrouw Wol ff, van buitcnlandfche verftariding vergoeding moet erlangen, voor al het ongelyk dat haar, in  ( 19 y In alle betrekkingen zo dikwyls van u, weljheenende leezers , ontmoet? ö kan ik de vryheid gebruiken , om op dit (luk meer te zeggen! dan ik mag, niet: myne Vriendin is waarlyk veel te groot eenc Vrouw,om my dit, wanneer zy deezen Brief zelve leezen zal, wel afteneemen. Laat ik des ten einde fpocden en alleenlyk dit nog zeggen — myne Vriendin en ik zyn ^o gelukkig , door het diep inzien van onzen pligt als Christenen, dat wy alles vergeeven, wat haar door booze, haar ten onrecht haatende menfchen wordt aangedaan : wel hoe gering zou den byftand van den Christclyken Godsdienst niet zyn, indien hy, eene van zyne waarheid en fchoonheid zo volmaaktlyk overtuigde Vrouw, daartoe niet ko'nde verheffen ! evenwel, wat is het laag, en ook ongelukkig, zich aan eene onfchuldige Vrouw , door fnooden laster en het grootfle onrecht, dermaate te bezondigen, dat, om dit te vergeeven,demenfehlykhciddeeze Godlyke onderfheuning noodig hebbe! Zie daar, welmeenende leezers, een aanfpraak die ik u te doen had , met den eerlyken moed eener vriendinne heb ik u gezegd wat ** 2 <■ van  C to ) van de zaak is; myn pligt, myn geweeten hebben my niet minder hier toe aangezet dan myne welgevestigde, myn billyke hoogachtende Vriendfchap voor myne byzonderfte Vriendin, en ik heb den Heer van Cleef verzogt dit weinige te willen plaatzen agter het tweede deel der Brieven van Abraham Blankaart; om deeze aampraak , dooidag middel, onder het oog te doen komen, van alle welmeenende cn ook onwelmeenende leezers o'nzer werken. a. d e k e n, Lommer Lu st aï. Augustus, ï 7 J 7. I N-  INHOUD DER BRIEVEN, VAN HET EERSTE DEEL. Blad*. f. Brief gefchieeven door Mevrouw Sara Edeling, geboren Burgerhart, aan de uitgeeffters haarer Hifborie . . , . ', j a. Anttroord op dien Brief. ; . xl g. Ziels-innig verblydend Bericht,enz. , , xlix % & ® I. De Hr. Abraham Blankaart aan den Eerwaardigen Heere Everard Redelyk. . . i jj< . — aan Mevrouw de Weduwe Willis 19 III. ■ — aan den Heere *** 33 IV. 1 aan zyne Vriendinne Styntje Doorzicht. . . • 4» y. —. aan den Eerw. Heere B. Smit. . .... 55» V h  jl ï ;N H Q U. D. VI. De Hr. Abraham Blankaart aan den Heere*** 60 VII. aan Hendrik Redelyk ï(s Yin. ■— aan den Heere *** 88 IX. aan Hendrik Edeling. . ... . ■ . . 101 X. aan* * * 128 XI. aan den Heere* * * i42 XII. aan * ** 151 XIII. ■ — . aan den Heere *** 163 XIV. ■ aan*** i/jr XV. —1 -j — aan Jan Edeling den Jonge, , i . . . . i9y XVI. ^ aan een' Vriend . 107 XVII. • aan den zelfden. . 221 Fragment, geligt uit een handfehrift enz. . . . . . 232 XVIII. De Hr. Abraham Elankaart aan eenen Jongeling. 240 XIX. aan den Heere * ** 253 XX. 1 aan *** 263 XXI. —■ ■—-— aan den Heere Mr. Cornelis Edeling 274 XXII. < 1 aan den Eerwaardi- gen Heere Ëveratd Redelyk. . . 296 I N-  INHOUD DER BRIEVEN. VAN HIT' TWEEDE DEEL Bladz. XXIir. Dé Hr. Abraham Blankaart aan den Eerw. Heere B. Smit i XXIV. —— aan den Heere Cornelis Edeling. . ... . 29 XXV. aan Mevrouw *** 4$ XXVI- aan Mevrouw A- letta Brunierj nu Willis. ... 67 XXVII. ■ ■—aan den Heere Cor- nelb Edel'ng 85 XXVII'.. ■ ■ aan-Juffrouw Cor- nelia Redelyk. . . . .103 XXIX. ■ aan denHr.M*** 119 XXX. ■ aan eene Jonge Juffrouw. . . . , -131 XXXI. aan Mevrouwen de Weduwen Willis en Spilgoed. . .15® XXXII. aan den Eerwaar- digen Heere B. Smit. . . . 16I XXXIII,  ïv INHOUD. Bladz XXXIII. De Hr. Abraham Blankaart aan Mevrou¬ wende Weduwen Willis en Spilgoed. iü3 XXXIV. • aan den Heere*** 209 XXXV. — ■ aan Mevrouw Sa¬ ra Edeling, geb. Burgerhart. . . 223 XXXVI. • ; ; :—- aan den Heere Coï- Helis Edeling. . . , 252 XXXVII. -—- : — aan den Heere Hendrik Edeling 276 XXxyiII. aan den Eeiw. Heere Everard Redelyk. . . . 294 XXXIX. ■ — aan Mevrouw Sara Edeling geb. Burgerhart. . . 318 Aan de welmenende Lezers.