GESCHENK VAN DR. EELCO VERWIJS. 1880.  BRIEVEN VAN ABRAHAM BLANKAART.   BRIEVEN ; VAN ABRAHAM BLANKAART, uitgegeeven door E. B E K K E Ry Wed. Ds. WOLF F, e n A G AT II A DEKEN. DERDE DEEL. ixfGRAVENHAGE, ByISAACvanCLEEF, mdcclxxxix,   BRIEVEN VAN ABRAHAM BLANKAART. VEERTIGSTEN BRIEF. Dc Heer Abraham Blakkaart, aan den Heere N. N. Mynheer en Vriend! Hoe meer ik myne gedagten op u bepaal, hoe wonderlyker gy my tocfchynt : zonderlinge denkbeelden ; vreemde bevattingen ; raare gevoelens ; alles vind ik by u in ééncn bundel als zamengebonden. Ik weet wel dat men één en dezelfde zaak uit een onnoemelyk getal van gezigtftanden kan befchouwen ; de ondervinding heeft my dit honderdmaal geleerd, en dan is het al heel kluchtig hoe onderfchciden ons het zelfde voorwerp in liet oog valt: fta ik by voorbeeld hier, dan fehynt het my zó, fta ik daar, al wcêr zó toe: nu is het IH. deel. / A groot  4 2 BRIEVEN VAN groot en veel beduidend ; dan is het een teuter wisjewasje dat niets om 't lyf heelt: nu fchynt iet my zo wonderlyk klaar, dat liet wel halftarrigheid lykt met my daarover te verfchillen ; dan komt het my zo donker , zo bewolkt, zo ftukswyze voor, dat ik zelf in de broei raak : veeltyds komt my by zo eene gelegenheid te binnen , liet uithangbord waarop de Ridder George Coverly gcfchilderd ftorid, met groote knevels en een husfaaren hoed op, en waaromtrent zyn vriend zeide, daarover door hem , op hun torntje te paard, onderhouden zynde ; „ er is veel voor en tegen „ te zeggen"; want de Ridder wilde wecten of zyn vriend meende , dat het hem genoeg geleek , om den Waard der Bierkroeg te belasten het ding af te neemen : veel voor en tegen te zeggen ! evenwel om de dingen zo te zien als gy die ziet, myn goede lieer , daartoe zal ik het nooit brengen, om dat myn ooggeftel te veel van het uwe verfchilt; en gy fpreekt zo hamers beflisfend, dat dit alleen my argwaanig zou maaken omtrent de billykheid uwer befluiten : 't is jandori als of gy een verkondiger van wat heel fplikfpelder nieuws in de Leer waart, zo magtig mooi zyt gy met uwe hersfenpoppen : als het enkel en geheel Iiefhebbery blyft, dan heb ik er een ryder voor over, om op myn gemak te mogen zien, hoe men voor een denkbeeld, waaraan geen verftandig en wel onderricht mensch kan twyfelen, zulke in fchyn vol-  ABRAHAM BLANKAART. -g voldoende reden kan geeven, om het omver te gooien, dat het gezond oordeel eenige oogenblikken capot ftaat, en werk heeft om op zyn comptoir te blyven : het zou my geen zier meer verwonderen indien ik een zo even geboren kind, als een fransch Petitmaitre, met twee horloges in den zak, en zwierig opgeiierd, aan de Dames Thee of Punch zag prefenteeren , als het my duizendmaal verwondert,wanneer ik een denkbeeld, dat zo kars varfch uit het brein van een Vrygeest, of een ander grilligen gek gefprongen, zie aanllryken, met alle de onder-en boven-klederen der gezonde reden , en dat wel zo knap aangekleed, dat de Wysgeer zelf te peinzen ftaat, over de mogelykheid, dat er over een kwaade zaak zo veel kan gezegd worden. Wat zal ik, eenvoudig oud man, zeggen? federt men de Logica zo wel als de fchermkunst leerde, kan de fehoolvos het regt en liegt menfchenverftand zulke hagelfche zetten en draaien geeven , dat men het niet half gelooveu kan; en daarom redeneer ik nooit met zulke handgaauwen , die, als men het zo wil, uit de grap voor of tegen willen bewyzen , al naar men het verkiest: zie my evenwel zulke verduivelde kneepen eens aan! moet een eenvoudig mensch niet by het fcheiden van de markt zeggen: en wat is nu cigenlyk waarheid ? ik veracht de kunst als kunst niet, maar daar zyn my te veel valfche fpcelers onder, en ik kan zo geduiuïg myn party niet op de handen A 2 zien;  # BRIEVEN VAN zien; men ftemt al ligt eens een voorftel toe, waarvan men alle de gevolgen niet voorzag; dan zie ik dat men my in den fchuurzak heeft; dan word. ik knorrig; dan ontken ik al den boel, om dat ik zie dat men my zo oud beet gehad heeft. Onlangs had ik daar zo een aartigheidje over: ik ontmoette bymyn' vriend,HendrikEdeling, iemand die ik niet kende ; maar myn kind, Santje, zei my in 't oor, dat het een groot Philofoof was; zo had haar Zwager haar verteld : hum! hum! zei ik : hoe het kwam, weet ik zelf niet , maar die man vond goed om te zeggen : „Wat dunkt u ,, Mynhecr Blankaart, kan men zig, in zyne keuze ,-, wel door iet anders laaten belhiuren en bepaalen, „ dan door het geen ons als het best voorkomt" ? Ik, regt en flegt oud vrycr, zei zo maar vlotuit: „ Wel neen, dat is onmogelyk Mynhcer." ,, Wel „ nu, ging de Philofoof voord, dan moet ieder „ immers juist zo doen als hy doet; om dat hy dit ,, best vindt."? „Wel", zei ik , „ dan moet hy „ eerst onderzoeken wat best voor hem is." ,, Goed", hernam hy, „ maar het gevoel dat dit „ onderzoek best voor hem is , kan hem alleen ,, tot dit onderzoek beweegen, anders kan hy niet „ onderzoeken": daar ftond ik toen als een paard voor een lluitboom, en was wel ftom maar niet om-gepraat : 't is allemaal larie van de Gallion, dagt ik zo by my zeiven; hoe wat, zou men my dus myne vryheid ontfutzelen ? zou men my als een  ABRAHA M B L A 2i K A A R T. 5 een jan Klnasfcns pop verlangen, en dat in myn ouwen dag? zou' ik geen wil hebben dan in de kooperdraaden en ïouwetjes , waardoor men my babbelegnigjes deed maaken? daar heb ik wel vlak * de ü. en de B. van : vaar gy met uwe fmiftcre — ftellingen, en hamerfche gevolgen, in uwe beste wereld wèl ; ik moet er niet van hebben, noch van uwe kunstwoorden , noch van uwe Ergo's; geen één; ik bedankje zo goed of ik ze genooten had; want lieve God wat zou ik met het tuig, daar ik niet mcê kan omgaan, toch beginnen? Zie, Abraham Blankaart, gy weet myn vriend dat gy zonder vryheid, zo min als zonder geheugen een perfoon zyt,een eigen Ikheid bezit; houd u maar buiten dat gehaairkloof, want het is je zaak niet man, zeg ik tegen my zeiven. Ik denk dikwyls; zou men op de hooge fchoolen de kunst van harrewarren ook gaan leeren, om ftelzels te vérdonkeren , en in andere ftelzels in tewikkelen, die men wel ziet dat het (legt regt menfehenverftand in eeuwigheid niet verdedigen kan ? Men leeft met de waarheden juist zo als de Makelaars met veele Boedels, daar zo vecle nesten in zyn, en zo weinig meubeltjes die goed en gaaf zyn, dat men, om dezelven aan den man te helpen, en er nog een ftuiver gelds van te maaken, een menigte goed uit andere deftige Boedels daarin fteekt. Wie hamer hoort er van ! om eene (telling die men gaarne aan den man wil hebben, om dat men A 3 cr  6 BRIEVEN VAN er de uitvinder van is, optepronken, bedient men zig van zulke ftreeken ! en dat nog verder gaat; om eene waarheid die ik gaarne in eigendom bezat, • moet ik een hcele kaagfehuit vol rommeling er by koopen, die men des, om ze my aan te fmee- ren, in céne hoop opgeeft lach niet; 't is in de daad zo gelegen ! kom aan, hoe ware het anders mogelyk geweest, dat lieden, die evenwel ook niet ten ccncnmaale gek waren , zo veel vodden en prullen zouden bezitten, die nergens goed toe zyn dan om op vlieringen en pakzolders gezet te worden, en daar zon noch maan te zien, tot dat men goed vindt er anderen meö te bedotten, en er de hand eens meê te ligten? moet ik het u klaarder aantoonen ? hier is je man! Hoe zou de Helling, de orde en natuur omkeerendc ftelling, dat de Bedienaars des Euangeliums niet mogen trouwen, een ftelling die tegen het gebod van den Schepper vierkant aandruischt al ben ik zelf maar een niets beduidend oud vrycr, dat my leed genoeg- is ooit of ooit in een gedeelte der Kerk'zyn aan den man -geraakt, en zyn aangenomen van menfehen; daar, zo als onze Saartjes Pictcrnel met recht zeide : „ een mensch „ geen paneeldeur is; hy wil nog wel eens trou„ wen" van menfehen die niet allen voorzagen, hunne fchade op eens anders grond weêr inte- haalen? hoe zou , zeg ik , die dwaaze., die harde , die gevaarlykc ftelling, ooit in de mode V- p  ABRAHAM BLANKAART. 7 geraakt zyn , zo men de lieden die niet in één koop had aangeboden , met de Leerftellingen van onthouding, zelfverzaaking, reinheid tot volmaaktheid toe, geheele toewyding aan God; en hun wysgemaakthad,dat al die kostelykezilverfchoonemeubelen, uit den zindclyken en delingen Inboedel van Apostel Paulus gekomen waren ? daar die vroome man echter zo weinig deel aan had, als onze beroemde Profesfor Boerhaven ooit .gehad heeft, aan de fraaie allongepruik die ten hoogen pryze, als van hem zynde, verkocht is; want de man, Boerhaven meen ik, heeft tot aan zyn dood zyn grys hair behouden; zo dat ik maar zeggen wil, Broertje , dat er niets zo dwaas, zo ongerymds, zo zots is uittcdenken, of gaauwe lieden, voor al, indien zy eene ruime confeientie hebben, weeten er een handvol drogredenen voor uittevinden , en er dat zotte meê te omkleeden, zo dat het nog al een heel fchyntje heeft. Evenwel, zo de Geestlyken ook hun part moeten ftaan, aan den overgrooten hoop der menfehlykc zotternyen, dan is er nog al gcene gekheid te bedenken , die zig meer naar hunne bediening weet te voegen , als die van het ongehuwde leven ; en ik zie er voor ons Leken, ten minftc, dit goede gevolg in, dat men hierdoor buiten gevaar blyft, van ervelyke opvolgingen , die meest, altoos elendig uitvallen, en, zo men niet met duizende oogen iiitkykt, op overheerfching neerkomen. Pausneef A 4 heeft  8 BRIEVEN VAN * heeft zyne Gelovigen genoeg onder de firn wcetcn te krygen, voor zo lang hy op den ftoel van Petrus zit: hoewel Petrus even weinig aanfpraak had op dien ftoel, als Boerhaven op de allongepruik ; doch als Hans; Mors, de knegt der knegten Gods in zyn ryk haalt, is evenwel de Necffchap uit, en de beurt komt aan een anderen, die de fchaal overhaalt , en, ten minften, geen uitzicht heeft op de Souverainitcit. Doch nu gy, myn vriend, u opwerpt tot hoofd cener nieuwe kettcry, en de Krygs-en Zee-lieden het trouwen verbiedt, hun een juk opleggende, dat gy zelf, noch uwe vaderen niet hebt kunnen draage.n, zo vind ik , Abraham Blankaart, my genoodzaakt, om die ziel-en lichaam-bedervende kettcry zo tegen te gaan, dat er de fchaduw zelve niet van overblyven zal : deeze uwe dooling is verdervelyk voor Land en Kerk — gevolglyk voor de heele wereld, en, indien zy al niet regelregt uitloopt op de ontvolking, zo zal zy echter gcene goede Burgers voor den Staat vormen, om dat zulke kinderen doorgaands, als de woudezels opgroeien, en nooit onder de voordeden des vadcriyken gezachs leeven. ^n zou er, denkt gy, niet een Drogredenaar op de proppen komen, die-voor Rechtsgeleerden, Amptenaarcn, Kooplieden, Ambagtsliedcn enz. het huwelyk even ondienlïig, ja even fchadelyk ftelde als voor de Zee-en Krygs-lieden ? en wat dan? zul-  ABRAHAM BLANKAART. p zullen dan de fteden en dorpen niet ontvolkt worden, en zal er niet weldra gras op onze Beurs groeien ? want daar afgaat en niet by komt dat moet verminderen. Lieve tyd, dat is zo duidelyk, dat ik het myn Snap kan doen begrypen, en Snapjes zedclykc charakter was altoos veel beter dan Snapjcs doorzicht; nu, daar is het beest niet te minder om , of ook niet te ongelukkiger door: kort gezcid, het zou weldra, hier op onze wereld, zo miferabel uitzien, dat men waarlyk in de verzoeking zoude raaken, van te gelooven dat de ccne of andere wysneus van een Atheïst deeze wereld gefchapen had, waarin men geen Christen-1' ziel zou kunnen vinden, al zogt men die ook met lantaarncn. Daar komt my een hiftorictje te binnen, en dat moet ik u vertellen; het komt hier wel te pas: Je moet dan weeten dat er op een avond een arme vrouw by my kwam om iet van my te vraagen: wel vrouwtje,mogt ik zo zeggen,hoe komt dat zo? ja, zy was zwaar in de kinderen vervallen: (och God ! dagt ik, kon Abraham Blankaart dit ook zeggen, wat zou hy in zyn tuin zyn!) de dagloontjes waren niet groot, zo als Mynheer denken kon, en tot negen kinderen was wel wat noodig, en zy waren allen dag met hun elven aan tafel, of aan de papkom : nu, ik liet de vrouw niet ongetroost gaan,daar ik God den Heer nog hartlyk voor dank: maar, mogt ik zo vraagen, maar moedertje, A 5 hebt  IO BRIEVEN VAN hebt gy niet eens by den Diaken in je wyk geweest? waar woon je ergens ? Och Mynheer zei de floof, ik durf haaft niet zeggen hoe hy my afgraauwde, toen ik hem om eenig onderhoud verzogt voor myn zwaar huishouden ; hy zei, als ik het dan zeggen moet : „ Vrouwsperfoon wat doe je gc„ trouwd ? je zou het gelaaten hebben, en nu de „ armenkas niet voor je kinderen lastig vallen ? " Het zo,et vrouwtje, dat er wel armoedig maar heldertjes uitzag, en niet lelyk in haar tyd moet geweest zyn, begon te fchreien, en voegde er by, dat zyniet gedagt had, daarover dus afgegraauwd te moeten worden! wel, Broerlief, wat werd ik-hagcls nydig, ik, die meen, dat een moeder van negen gezonde fchoone kinderen, die zy met God en met eere opbrengt, een premie van den Staat moest hebben, en vry blyven van alle burgerlyke belastingen ; ik die my zo moeiclyk kan maaken, als men een kruipend Verzcnmaaker, goudcnc Eerpenningen geeft, om dat hy, o fchandc! o verfoejing ! het beste lofvers gemaakt heeft op een wcêrgaêfen ryken zot, of een aanzienlyken fchoft. Hoor kind , zei ik, wees gy niet bedroefd, ik zal je een briefje by een anderen Diaken geeven, want de vrouw was juist lidmaat van myn Kerk, en had heel ordeutlyk met haar man, toen zynog dienden, haar bclydenis gedaan , daar ik heel wél over was; die Diaken zal u heel anders behandelen. Eenige dagen daarna kwam de (loof by my om te bedanken, en  ABRAHAM BLANKAART. Iï cn vertelde my dat zy nu recht opgebeurd was; want die Diaken had haar geen een vraag gedaan over eene zaak die hy zelf druk aan de hand had, zynde ook Vader van een allerliefst jong,huisgezin. Heere Heere! wat menfehen zyn er evenwel tegen arme vrouwen en moeders! zy hebben geen koets, zy hebben geen buitenplaats , zy hebben geen eene verkwikking, cn men zou deeze dochters van Adam en Eva, nog beletten, zig, het eenige genoegen, dat zy als menfehen met ons kunnen genieten, te bezorgen, dat is, te trouwen cn kinderen voordtebrengen ! maar daar had ik niet genoeg aan ; ik moest myn geheele hart eens uitkyven : ik je daar des anderen daags naai- dien Nero ja, net zo als ik gedagt had; een fyne kwezel van een vent, wiens bakkes uit dat van Duc d'Alba's en van Broer Cornelis, (uit den Paapfchen tyd,) was zamengeknoeid — ik kwam maar met de deur in huis, en hy keek ook al heel mal op : „Zeg eens ,, Mynheer", zei ik, „hebje ooit inThimoteusgc- „ leezen? „ Och ja vriend", zei hy, ,, en „ altoos zyn my deeze woorden zo dierbaar geweest, „ daar Paulus zegt: het is een getrouw woord en aller „ aanneeminge wêérdig" (want dat tuig zou om lief of leedgeene a voor eene e in het heilig Boek willen leezen, daar ik my zo fatans nydig om kan maaken,— wéérdig, dan,) „datjefus Christus in de wéé„ reld gekomen is om zondaaren zalig te maaken."— „ Wel man wat je zegt! en weet je wat my altoos „ zo  12 BRIEVEN VAN „ zo een deugd doet, als ik in dien brief lees ? „ deeze woorden, daar de Apostel zo zeit , dat „ een vrouw die blyft in geloof, liefde en hoop, „ en heiligmaaking, met maatigheid, zalig zal wor„ den, door, of met het kinderbaaren ; en zo „ deeze woorden voor u ook dierbaar geweest wan rcn — cn 't fchaamt zich zelf dat dit zo niet 55 is ■ dan zou je eene arme Chriffinrie, die in „ alle eerbaarheid wandelt en die den zegen van „ God verkreeg van veelc kinderen te hebben,dus „ niet onbefchciden, als een regte builcl hebben „ afgcfnaauwd ; maar zo beftaat gy Fynbaarden, „ (niemand te na gefproken;) je lui geeft in dec„ zen het brood der kinderen aan de honden; „ hondekens, dat kon ik niet eens zeggen,) „ aan joului luie leêgloopers , cn flamppam„ pen : je zult er wel komen alsjc eens rekenfehap „ moet geeven van/je bediening": de man zuchtte, werd toornig , maar bleef zo als hy was : dat fchaadt my niet, ik was maar blyde dat ik hem zo zyn zaligheid gezegd had : zo dat, Broerlief, indien bekrompene omftandigheden zelfs geen vryhcid geeven om het heilig huwelyk te beletten, of natclaaten, dan kunnen hunne bedenkingen, van oneindig minder gewigt, daar geen fpaak tegen in 't wiel fteeken. ' Maar, waarom dus om den kant gepraat ? is Capitein Hendrik Redelyk geen braaf jongeling, van goede familie? heeft hy geen genoegzaam inkomen om  ABRAHAM BLANKAART. I3 om een ordentelyk huishouden te maiutineeren ? heeft hy uwe dochter niet zo lief dat het eind er van weg is? is het meisje niet danig op hem gefteld? zyn zy beiden niet van het echt oud Luthers geloof van den zaligen Marthen Lutherus ? neemt gy, Broerlief, als gy eens byDominé gelogeerd zyt, uit achting voor den man , niet veel liever uw middagflaapje by hem in de Kerk, dan op een' ftoel in zyn eigen huis? hebben de jonge lieden geen goede geaartheden ? zyn zy beiden niet zo gezond als Gods lieve visfehen in 't water ? hebben zy beiden niet bedankt voor ryker en mooier? wat? moet gy op alle deeze vraagen niet ja, en dubbcld ja, antwoorden ? cn nu zou ik zo wel eens uit aartigheid aan alle Rechtsgeleerden en Godgeleerden willen vraagen, wat of ertegen zo een huwelyk, dat wat zeggen wil, is intebrengen? laat Vader Ernclti maar voor allen het woord doen, en hy zal u zeggen, dat het huwelyk in den hemel bellooten is, en dan , Broörtjelief, kunt gy 't met alle uwe nieuwe fnofjes van redeneeringen, en met verbieden , dreigen en vitten niet beletten; dat is ligt te begrypen. Maar de jonge Heer Redelyk is een Zeeman —! o dat komt kostelyk , dewyl Juffrouw Betje juist zin heeft aan een Zeeman: men zou zeggen, hoe fehikken zig 'alle dingen zo wèl ! maar een Zeecapitein is zelden t'huis; hy moet overal heen; nu hier kruisfen, dan daarheen zeilen; en hykan zyn vrouw  14 BRIEVEN VAN vrouw niet medeneemen; die zit dan maanden aan één t'huis te koekeloeren; of gaat zy uit, o dan loopt zy gevaar van bepraat of belasterd te worden; zy verflyt haare jonge jeugd in angften: als de lucht betrekt; als het ftormt cn onweert, is zy in duizend vreezen; in elke Courant zoekt zy de zeetydingen, en ducht zy den dood van haaren man, of dathyfchipbreukleed,te zullen leezen : zy droomt zelfs niet dan van gevaaren, en naarigheden geluk Broertje, met het huwelyk uwer befchroomde, teder bekommerde dochter, en den moedigen jongen Zeeheld Redelyk : wel het meisje heeft een dapper man zo brood noodig,als een modepoppetje een Pctitmaitre met twee horloges; zy moet, dat ziet gy zelf wel, een bcfchermer hebben : nu, alle gekkenryen daar gelaaten, want gy moet niet denken dat Abraham Blankaart deeze laatfte wedcrfpreekingen voor wcderleggingen houdt ; neen, neen; ik heb al heel andere pylcn op myn koker, zou ik mccncn. Ik zal nooit ontkennen dat het voor een jong liefhebbend vrouwtje, al heel ongevallig zyn moet, van den man te moeten feheiden, als de fpeelman nog onder het dak, en al dekransfen nog groen zyn, en dat zonder te kunnen vooruitzien, of zy haaren man ooit weder gezond in het Vaderland te wachten hebbe; maar hoe veel beroepen zyn er niet, waardoor de man genoodzaakt is zyn huisgezin te verhaten? hier ik, wat heb ik in myn jonge jaaren gereisd  ABRAHAM B L,A NKAART. IJ reisd cn getrokken! en gelyk alle flinkertjes hunne regtertjes hebben, is het veelal kamp op. Ik behoef een man die in het heilig huwelyk meer dan twintig jaaren beleefd heeft, niet te zeggen hoe het in de huisgezinnen gaat , ook van menfehen die het hartlyk wèl met elkander meenen: o hede! men raakt, hoe veel men ook in 't vrye elkander te zeggen had, eenmaal zo fchoon uitgepraat, dat men ook niet uit beleefdheid het discours levendig kan houden ; de haastigften zyn dan gejaagd; men fpreekt elkander allen dag, cn dcwyl men dan één huisgezin, één beurs, één belang heeft, zo vallen er weinig of geen van die kleine doch interesfante nieuwtjes te vertellen, die een vrycr en vryfter elkander mcdedeelen : men zit in zyn huishouden; al de kleêren zyn gekocht en betaald ; Man heeft zync zaaken en Vrouw haare bezigheden; die kalmte, al de voldaane behoeften, worden opgevolgd door een doodftroom die vry wat droevig maakt; ja er moet of een kleine ramp, of eene kleine kibbeling voorvallen, om al het vuur der oude liefde weêr in brand te blaazen ; want ik fpreek van zulke welgepaarden , die elkander in waarheid liefhebbeu : .zelden heb ik ook vrouwen ontmoet die gaarne hadden dat Manlief altoos over de vloer was; vooral zo het werkzaame, vry levendige meisjes zyn ; o Heer dat goedje bedisfelt zo gaarne alles als vrouw van 't huis, en kan misfehien nog liever een haastig man dan een Jan Saly verdraagen : vrouwen  IÓ BRIEVEN VAN wen blyveïl altoos kinderen; zy verrasfehen een bemind man net zo gaarne met iet dat hem aangenaam is, als zy voortyds een geliefd Vader verraschten : leer my onze lieve huislykc vrouwtjes niet kennen ! ik heb lang een buunvyfjé gehad, daar ik dan geweldig veel van hield; en hoewel ik alles behalven een fpion van myne buuren was, heb ik dikwyls alles afgeluiiterd cn afgekceken ; daar ik lchoonc occafie toe had, om dat hun huisje tegen myn binnenplaats aankwam : de man hield veel, fchynt het, van Baars ; dikwyls gebeurde het dat hy, die op een gezet uur uitging,vraagde? „Wat eetcn wy van den middag"? „ Och", zei het Aniline dingetje dan, „ dat weet ik niet, 't is maan„ dag, of 't is dingsdag, de meid heeft het druk „ en de kleine jongen geeft my de handen vol „ werks"; — „ Nu, 't is wel kind"; dan werd Vrouw goeden dag gezeid , en Man ging zyns weegs : wip, vrouwtje de ftoep af, om te zien of Man wel ver genoeg op de gracht was, om bedot te kunnen worden : tuuren, tuuren; ja, daar flaat hy den hoek om — „ Grietje! Grietje! toe als ,, een meid , loop jy nu eens of je een been om ,, een duit had, naar deBoerenvischmarkt en haal „ er reis een goede zoö Baars ; wy zullen Mynheer „ eens verrasfehen." Grietje er op uit, de faly maar met erhaaft om,cndeVischcmmer inde zyde; ondcrwyl reddert vrouwtje de boêl wat op voor Grietje, en die komt ook naar wensch t'huis : nu ftond  Abraham blankaart. i? ftond ik op de wacht , tegen dat Man dan aanfchclde ; die kwam ook na 't afloopen van de Beurs; en hy, die gemeend had een foberen maaltyd te doen , by gebrek van tyd , wordt getracteerd op zyn geliefde fchotel eeten: het Vrouwtje vernibbeltzig, en Man houdt zig volftrekt of hy nergens minder op dagt dan op Baars: er wordt gegeten, een glas wyn gedronken, en Griet zelve krygt, dit hoor ik zo al, ook wat: „ Griet kom er eis „ meteen bierglaasje, en drink juflïouws gezondheid ,, eens, meid!" Heere! Heere! dan kwamen my zo de traanen in myne oogen , en ik zou, was ik zo oud geweest als ik nu ben, het lieve fchelmtje, dat zo geheel een vrouw was, hoewel het wel eens een: beetje Hout was ook , een kusch hebben kunnen gaan brengen; en daar zat ik dan als fchoppen- boer maar, daar moet ik niet inkomen, het fchynt dat het heilig huwelyk my niet was opgelegd. Nu heeft de vrouw weêr wat anders aan de hand: zy maakt het een of ander voor Man, daar hy grooten zin aan heeft, en dat wel zonder dat hy er iet van weet; legt het by zyne kleêren , en gluurt door een reedje van de deur,hoe Man te kyken ftaat, die dikwyls zig niet eens de tyd geeft om het ter deeg over zyn hoofd te doen, maar zo half en half gekleed , Vrouw opzoekt, om haar te bedanken; dan is 't botertje tot den boóm — zie Broerlief zo gaat het, en zo zou het niet gaan indien Manlief, als een zoutpylaar altoos bleef daar hy is; want dan wordt het werk te heel. Hl. DEEL. B En  j8 brieven van En ook een koopmans of ambagtsmans vrouw heeft ook wel degclyk haare ongerustheden ; nu beeft zy dat hy een fchurk, die hem heeft opgeligt, ergens zal aantreffen, en in groote moeite geraaken; dan, dat hy zig op zyn werk bezeert of kwetst, of geen duit van zyn geld en uitfehotten zal krygen: zo dat, het. is al oud loot om oud yzer — maar denkt gy dat ik met myn oud-vryers verftand de vreugd kan befchryven, die een lieve beminde vrouw ontwaar wordt, als zy gunltige zeetydingen krygt van haar besten vriend, haar lieven man; cn leest, dat hy fris en gezond daar of daar kruist, of heen (tevent ; en dat hy — is het in oorlogstyd — niets liever wenscht, dan met zyn happig volk 's Lands vyanden den vollen laag te geeven, en te toonen dat hy het Staaten-montunr niet uit pronkery aantrekt, maar uit het edel beginzcl, dat een braaf Zeeheld hebben moet, zo hy een eerlyk man is? en als zo een man dan, zo als onlangs van dat Voorvalletje op Doggcrsbank, zegepraaiende in de haven loopt, o dan moest gy die vrouwen eens zien! ieder zoekt de haare weêr op; 'tis, of met traanen, of, onder janmaat, met luider ftemme, welkom! welkom! dat een mensch zyn hart er van verdaagt: wat is dat lieve goedje dan grootsch op Man! en hoe wandelt het aan zyn arm overal heen! en ook een vrouw krygt van haar man die op Zee is , veel meer lieve woorden in één brief, dan van een huislyk man in een rond jaar: 't is, zo dra hy aan wal komt, alle daag bruiloft; en kan zyn vrouw hem een  ABRAHAM BLANKAART. 10. een fchooncn jongen, in zyn afzyn geboren, op den arm geeven, dan is er geen karei, al was hy een Leeuw of een Beer, op zyn fehip, die drooge oogen houdt, en moeder en kind niet in gevaar brengt van levendig dood gekusclit te worden: de andere kinderen zyn gegroeid je leven zoniet: fommige kennen Vader nog, anderen niet; maar met allen is hy in een half uur de grootfte beste maat: het geen de vrouw dan ondervindt , moet niemand dan een vrouw befchryven; wy mannen hebben dat maar van hooren zeggen, doch de ondervinding is voor het vrouwlyk hart de beste leermeester. Wat nu betreft den goeden naam van uwe dochter, dat fchynt nog al zo iet; doch 't is maar fchyn: zo lang er één fchurk is, die den laagen lusfheeft om te lasteren, is de naam van eene vrouw niet veilig, ook niet al leefde zy onder het gebied van eene oude vroomc Abdisfe in een afgelegen klooster: haare deugd? gy betoont, door daar voor te zorgen, dat gyeen goed Vader zyt; maar de deugd cener vrouwe is veel meer bewaard door een braaf afwezig man , dien zy met haar geheel onbedorven hart bemint, dan door het byzyn van een in huis leevend man , die gy haar hebt opgedrongen, en die haar niet zo bemint als Capitein Rcdelyk haar bemint. Reine zuivere huwelyksliefde, is de allerbeste behoedfter van de eer der vrouwen ; ja zelfs van de deugd der mannen; dat zegt nog wat meer. Breng een jongen knaap, die door Cupido den vollen laag van pylen in B 2 zyn  20 BRIEVEN VAN zyn hart ontving , vry in het gezelfehap van de 1'ehoonfte, de lieffte , de gcestigfte, de bevalliglh: meisjes die er in het heele land te vinden zyn": och! oomkool ziet ze niet eens ; hy ziet niemand dan zyne afwezige beminde ; overal waar zy niet is, is alles donker, alles wildernis; overal waar zy is, is zyn paradys, al ware het ook op de mokerheide, wil ik fpreeken. Ja ja, Broertje lief, ik heb in myne jonge jaaren eens zo ver door zuivere, oprechte, eerlyke, waare Sexen-liefde, verzeild geweest, dat ik nu nog in ftaat ben om u de hiftorie der Gelieven , in de eenvoudige taal der natuur te kunnen geeven , hoewel ik het niet van oogmerk ben, dat wat zeggen wil. En dit alles, juist om dat het goed en eérfyk is, heeft nog meer plaats by een meisje dat waarlyk lief heeft. Voor de vrouwen is beminnen een ernftige zaak, Broerlief, even zo als de Godsdienst en maar ik wil uit fchool niet klappen; ik hou veel tc veel van de braavc vrouwen om haar misnoegd op my te maaken. Ik ontken de mogelykheidvook niet, dat Capitein Redelyk altoos en altoos het beeld zyner afweezende vrouw niet zo fterk voor zyn' geest zal houden, dat hy nooit, in fterke verzoekingen, een voorbygaand behaagen zou kunnen opvatten voor eene vrouw; doch dit ontken ik, dat hy ooit, met zo veele liefde voor zyne deugdzaame vrouw, haar ontrouw worden kan: doch, hier is geen grooter gevaar dan in andere leven s-  ABRAHAM BLANKAART. 2Ï vensftanden; cn als gy u alleen by het mogelyke bepaalt, dan heb ik het zelfde regt aan my , dit as klaar: en ik kan, ten befluite, met opzicht tot Redelyk, zeggen: den reinen is alles rein; den verkeerden is alles verkeerd. Maar je fchynt te vergeeien, dat myn vriend de Capitein, Godsdienst heeft, en zig altoos de opvoeding, hem gegeeven, waardig gedraagt ; hy is den gevaarlykften hoek van zyn leven voor by; zyn charakter is gevestigd: hy die zig , een vry perfoon zynde , eerbaar gedroeg , in groote , in veele , in buitenlandfche verzoekingen , zal zig zeer gemaklyk , omtrent eene beminde vrouw eerlyk gedraagen. • Was Capitein Redelyk een Jantje van de Cajuit; was hy een liederlyke hond ; was hy een flegte vent, wel zie, al was hy Schout by Nacht; al was hy Vice- admiraal, hy kreeg, met myn toeftemming, niet flcgts nooit uwe dochter, maar ook niet de minfte myner Buurvryftertjes , al zou er ook Amfteldam van waagen. Wel nu BroCrlief, dagt gywel dat Abraham Blankaart zo een niets beduidend oud vryer, nog zo veel voor zyne jonge Luidjes zou weeten voortcdraagen, dat wat zeggen wil ? ja man, ik ben altoos in myn foort een denkers baas geweest, en dat wel over de menschlyke bedryven: „ Ik wil dit niet; dat zal in eeuwigheid niet goed uitkomen; dit fta ik nooit „ toe; dat zal niet gebeuren," behoorde nooit de taal van een rechtfehapen man, veel min van een goed B 3 Va-  2 2 BRIEVEN VAN Vader te zyn, om dat liet altemaal windnegotie is: dj vraag blyft nog, en waarom niet? en het.heele werk word een relletje van waarom en daarom; men graat in een cirkel zonder één' ftap te vorderen. Een Vader die geen idé kan geeven dat wat zeggen wil, van zyne vérkiezing, cn die echter wil doorcryven, meent dat hy zyn vaderlyk gezag handhaaft, cn hy gooit het wel netjes voor den Duivel : de wettigheid van het Vaderlyk gezag rust op vcrftand, doorzicht, en liefde voor zyn kind. Het recht van een Tiran rust op, ik ml het zo, dat beliefje wel in 't oog te houden : en ik lach wat met al die menschlyke uitzonderingen op den grooten regel door God gefteld; was en vermenigvuldig; en ook die verbiedende wet wordt door de Natuur zo fterk tegengefproken , als alle zulke misdryven die het menschdom in gevaar brengen , om het hoofdoogmerk hunner beftemming, in dit leven als on- derfcheidenc Sexcn te verwoesten: ik wil over zo kiesch eene zaak liefst niet meer fchryven. Zo dat Broertje, uwe tegenkanting is geheel laakbaar , en uwe zwaarigheden zyn algemecne zWaarigheden die tegen alle huwelyken kunnen ingebragt worden; zy doen des niet uit dat wat zeggen wil: wees daarom niet koppig; blyf niet ftaah chargy niet ftaan moet; en zo gy voor uwen ouden vriend ecnige achting behouden hebt ; ik fta met Gods zegen borg voor myn' knaap, en gy kunt niet zeggen dat hui karncmelks borg is, om het zo te noemen: is dit  ABRAHAM BLANK AART. 23 dit nog niet genoeg, heb dan een jaartje geduld, cn dan zult gy door een fehrion kind zo gerust gefteld worden, dat er geen de minste bangheid meerj overig blyft voor wcderzydfche getrouwheid — dagt ik het niet? daar heeft de oudeooren naar! ja, zo gaat het met de Vaders — o hé ! al ben ik maar een oud vryer, ik heb veel bygevvoond, en altoos het haartje zo eens rond gekeeken: zulk llag van Vaders is altoos veel redeiyker Grootvaders dan Vaders; en daar kan ik my zo nydig over maaken: jy lai ouwe klanten zoudt wel willen dat de goede God, als je tog geen hoogcr ouderdom dan van zeventig of ta-nig jaaren mogt bereiken; wanneer je kinderen zo& diep in de twintig worden, je een geest des diepen flaaps gaf, en je zo een eeuw, of wat meer, het ronken,om dan te ontwaaken cn een nageflagt vanu te zien, waarin gy leven en zweeven, en vooral heerfchen cn regeeren mogt: maar die goede God is wel wyzer , myn gocje man: de dood maakt zo wel een eind aan uw baasfpeelcn als aan uw leven: en ik zou joului Vaders raaden , dat je toch zó regeerder, dat je het eens voor God den Meer kondet verantwoorden: zo dat ik maar zeggen wil, dat gy wel zult doen zo gy uw Betje aan myn' vriend de Capitein geeft; zogy, ten minste, voor gy hiervan daan trekt, nog eens wilt weeten, wat er in het oude koude hart van een ftompclig Grootvader omgaat: 't is waar, gy kunt uw dochter,dieminderjaarig is, beletten een braaf man en zig zelve gelukkig te maaB4 ken:  24 BRIEVEN VAN ken; die magt heb je , maar zy heeft ook zekere magt die haar in ftaat fielt om u te beletten ooit Grootvader te zyn ; want haar tot een huwelyk te dwingen dat gaat zo makkelyk niet: kom, als een braaf man, geef het meisje, gy zult niet dan vrede en vreugd bekeven, en Hendrik zal wel zorgdraagen om u een groot getal wettige erfgenaamen te bezorgen , over wie gy nog wel een jaar of tien ook den Schepter kunt ophouden; want heerfchen is toch je zaak; cn wat beduidt liet ellendig weinig één eenig weérloos meisje te doen zuchten onder uw: „ Zo wil ik het?" Ik heb u een weinig hartig gefchrcevcn, om dat ik wel weet dat de man die ik overtuigen wilde zeer zoude belasterd worden, indien men hem den man van gevoel noemde; of van fentimentecle kctterybefchuldigde: nu zo als 't gezegd is, maak dat Redelyk zo dra hy aan den wal komt, my als Bruigom zyne opwagting kome maaken, dan zult gy wèl doen, en verpligten uw vriend, A. B L A N K A A R T, EEN-  ABRAHAM BLANKAART. 2$ EEN-EN-VEERTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaat , aan den Heer Timom Stuursch. Ik fchryf gaarn; vroeg geleerd, oud gedaan; en ik zie niet op een handje vol letters als het onderwerp ' wat ünaaklyk is , of als ik met dégclyke menfehen , ter goeder trouw te doen heb; al zyn wy niet altoos in één fchuitje, dat wil niet zeggen; dat niet zo is, kan zo worden, en ik verwyt nooit de menfehen, dat zy zus , dat zy zo, dat zy hier, dat zy ginter zyn, want het zyn de beste en de wysfte , die , uit eigene overdenking , en met hulp van hupfche vrienden, het eene zot ftukje vóór, het andere na afleggen , en zo al zoetjes uit den verwarden boêl der vooroordeelen geraaken. Van een kind wil ik leeren; cn geen kind is my ook te gering om te leeren ; evenwel ik heb er verbaasd veel tegen om myn kostlyken tyd, en dat, daar ik die zo nuttig, zoplaifierigkanbefteeden, tevermorfen,met aan u te antwoorden — maar gy zyt zulk een wonderlyke Commisfaal, gy hebt, (met verlof,) zo vecle kuuren cn grillen , en gy zyt zo overtuigd van die te mogen involgen, dat ik tegen my zei ven daar zo zei : „ Kom Brammetje, beantwoord zynen brief, B 5 55 al  zó BRIEVEN VAN „ al was het maar om tc beproeven, of gy een onver'„ zettelyken kop, en een onzacht hart, zó verre kunt „ brengen, dat een braave weldenkende zoon, niet ,, genoodzaakt worde om zynen onrcchtvaai digen Va„ der nog in zyn graf te verwenfehen." O dat komt my zo afgryzelyk vóór, en doet zo veel fchande aan ouders en kinderen, dat ik er eindelyk toe befluit, om u eens een briefje tc fchryven, dat meer zal hebben van Johannis den Dooper, dan van den zagt- moedigen wyzen vriend van God en de menfehen. Zo dat ik maar zeggen wil, dat ik, omgemocdlyke reden, op uw vraag zal antwoorden; hoewel die vraag zelve my 't hoofd al warm gemaakt heeft; en ik u naauwlyks kan vergeeven aan my die te durven toebetrouwen: wel verduiveld, ik fchaam er my over, zo diep in uw vertrouwen te ftaan: hoe zit het? vraag je my naar den bekenden weg,zo als deGaauwdieven ? of is het uit de grap ? want gy hebt zo grappen van uw eigen maakzel : hoor Baas, indien het gezond oordeel niet een waare knip heeft, dan is het, dunkt my, onmogelyk, dat gy iets van dien aart in twyfcl kunt trekken; en dat, dunkt my, is zo klaar,dat gyhet moet toeftemmen: gy vraagt dan: „ Mag ik myn' zoon niet alles ont„ maaken, wat ik volgends de wet doen kan, en alles „ vastmaaken op zyne kinderen, die voor myneuni„ verfeele erfgenaamen aanftellende ? " dit is even zo veel, als te vraagen: ,, Heb ik, Timon Stuursch, „ de  ABRAHAM BLANKAART. 27 „ dc vryheid aan my,behoudens een natuurlyk Va„ der, om myn laatst ontzachlyk oogenbliklevens, „ hier op aarde te befluitcn met een daad van de „ fchrikkelykfte onrechtvaerdigheid ? " wel nu, hebt gy my het hoofd te breeken om daar een voldoend antwoord op te krygen ? Wyl gy, God betere het, de eenigfte Vader niet zyt, die zulke fnoode bedenkingen voeden, waar over zy tien twintig of meer jaaren met hun eigen geweten gebakkeleid hebben, voor zy het aan iemand durfden voorftellen; daar het vernuft, hoe hagels trotsch het ook zy, evenwel,als alletrotfche ichepzels, ook zó laag en lafhartig is, dat het zig tot alle hondsvotteryen laat gebruiken, indien het zyn hoog oogmerk maar bereike , cn even als het graauw onder de Schryvcrs cn Rymelaars, zig vóór cn tegen laat omkoopen; en zo een vriend van kwaade zaaken is, als myn vriend, de onftervelyke Noordkerk, van goede zaaken was, en ik hamers bang ben, of gy, tot nadeel van uw zoons tydelyk en uw eeuwig geluk, die oude fchalk, het vernuft, niet zoud inroepen, zo moet ik eens'zien of ik met myn oud-vryers verftand, niet iet, dat zeggen wil, ten voordeele van uwen zoon kan opfcharrclen; cn tegen dien Advocaat van kwaade zaaken inbrengen. Waarheid is toch waarheid, en in 't eind de fterkftc; en dat fteekt my een hart onder den riem! kom aan dan: maar eerst moet ik 11 als eene voorbereiding het volgende verhaalen. Ze- ■  ü8 BRIEVEN VAN Zeker voornaam Rechtsgeleerde, had op zig genomen, om voor de Betoverde Waereld van Balthafar Bekker, toen nog het Boek van de mode, tegen eene geheelc Clasfis te pleiten; want de Geestlyken zagen het credit van den Duivel niet dan met leedwezen te gronde gaan ; ja met zo veel verdriet als een Fabrikcur in Zydcn ftolïen het verbod daar op verneemt; cn als Joost al moest gebannen worden , dan begrepen zy, dat zy Geestlyken, daartoe de naasten waren, als zynde de eenige gepreveligeerde Duivelbanners in alle gezindheden; en van daar dat geroep: groot is Bcelfebub ! zo als eertyds de Ephefers tierden en aangingen: groot is de Diana van Ephcfen, die uit den Hemel gevallen is ; om dat zy hun groot gewin aanbragt: zo dat, daar was toen ter tyd ook een ysfelyk gefchreeuw tegen Bekker, hoewel het volk even min als de Ephefers wisten , waarover het te doen was ; toen dan de Advocaat die voor Bekker pleitte, voor de Baly trad, begon hy dus: „ Toen onze eerfte ouders van den „ verboden boom gegeeten hadden, vroeg hun Schep„ per aan hun: wat hebt gy gedaan ? de Alweten„ de God wist zeer zeker wat er gebeurd was; „ maar Hy wilde zyne redelykc fchepfelen de gele„ genheid geeven, om zig te verantwoorden; op „ dat zy niet ongehoord veroordeeld werden." Dit pastte hy vervolgends toe op het geval waarin hy zig bevond ; maar de Advocaat voor de Clasfis repliceerde hierop, zeggende: „ De Advodaatvoor „ Bek>  ABRAHAM BLANKAAS. T. 2t? j. Bekker , begint met de Heilige Schrift, daar „ heb ik niet in geftudeerd, ik moet het des ver,, liezen en bedank liever voor de my opgedraagen „ post." Op die wys zal ik met u ook beginnen, en zien of gy my dan nog ftaan durft. Koning David, die ook zyn weetje wel wist, telt ergens by de dwaasheden zyner zotte tydgenooten ook deeze op: Dat zy byéén fchraapten zonder eens te weeten wie het na hen zou opneemen: (lommer kan er ook niets bedagt worden : en zie daar Timon! dit is eene dwaasheid: gy hebt door den onverdienden zegen van God den Heere een zoon, dien Abraham Blankaart zig niet zoude behoeven te fchaamen ; een zoon daar een zedelyk liefhebbend Vader grootsch op behoorde te zyn-; een knappe jongen ook; daar gy zelf, (en dat zegt nog al zo iet,) over voldaan zyt, voor zo veel gy dan ooit tc voldoen zyt: hy kent en behartigt zyne affaire door en door; een zoon die zeker een veel beter gebruik van uwen rykdom maaken zal, dan gy of uw Vader daarvan het hart hadden om te maaken; en dien zoon zoudt gy wel alles willen ontmaaken wat de wet u toeftaat, zonder uw geheel Testament zo veel te rekenen als een Almanak van 't voorleden jaar : ten voordeele van wie ? wel met opzicht tot u zeiven en uwe uitzichten voor niemand; want uw zoon is nog ongehuwd; gy weet zo weinig als ik met wie hy trouwen zal: misfchien zoude hy, was hy zulk een deugdzaam jonge-  3<3 BRIEVEN VAN geling niet, om zig op u te wrceken, een vrouw kiezen die uwe familie fchande aandoen zoude, en door een buitenfpoorig gedrag zo veel verkwisten als er maar opzat; Hooft gy u dan niet heerlyk uit? maar vooronderftel dat hy u nog Grootvader maakte voor gy van hier gaat; en dat hy eene braave vrouw nam , die zig verhief boven de fchande haaren man door zyn eigen Vader aangedaan; weet gy wyshoofd dan nog hoe hunne kinderen zig gedraagen zullen ? weet gy welke huwelyken uwe kindskinderen zeiven doen zullen? weet gy of dat lieve zo duinbezorgde geld niet in de handen van losfe ligtmisfen zal overgaan, die het tot hun eigen bederf misbruiken , of om er fchulden aan fmoufen en andere woekeraars mede te betaalen ? is het zelfs niet zeer waarfchynelyk, dat zy, hoorende hoe hun Grootvader hen, ten koste hunner eigen Vader, uwen eigen zoon, verrykt heeft, al heel vroeg ongunstig over hunnen Vader zullen denken , weinig agtfiaan op zyne kalen, of zyn voorbeeld; al heel vroeg Mynhcer cn Madame fpeelen; en dan begrypen dat zy alken geboren zyn om Grootvaders geld te gebruiken ? wat invloed kan de vaderlyke magt op kinderen hebben, die de grootfte fchande van zynen Vader tot aan het einde van zyn leven ondergaan moet, cn zyn eigen wettig erfdeel moet afftaau aan kinderen die het niet beter behoeven tc maaken dan zy in hunnen verdwaalden zin goedvinden ? dit is liet niet al! wat denk je, heeft een' Grootvader die aan een twecjaarig kond  ABRAHAM BLANK AART. 31 kind een douzyn fcheermesfen tot een gefchenkje geeft, ook regt op een plaats in het dolhuis? zode uitlpraak aan my ftond,ik gaf een drie dubbcld,fiat Abraham Blankaart, q. q. voor uwe principaalen, de Reden, en het gezond Menfchenverlland : cn jy Monfieur, zoudt zo waaragtig in het dolhuis als ik een eerlyk oud vrycr ben. Ik ben ook niet te vergeefsch zo oud geworden; ik weet dat het met dit geld gaat als met het gefloten Oostindifche geld, het bcdydt niet, dat wat zeggen wil; het is veel meer voor den bezittere» tot een vloek dan tot een zegen: O Heer, ik heb al verfchciden famillen, met het derde lid zo arm zien worden , als Grootvader was toen hy voor Corporaal naar Oostindien vertrok: ik fpreek maar van geftolen geld, want eerlyk gewonnen geld, is van klink, waar men het ook gewonnen heeft; dat fprcekt van zelf: en gy durft in uw gedagten neemen om uw eigen zoon voorby te gaan, ten voordeeleuwer misfehien nooit in de waereld komende kleinkinderen? zeg my toch, in aller heiligen naam waarom? moet niet uw zoon maar het volgende geflagt uwe fchatten erven? is hy een gekke jongen die niets weet dat wat zeggen wil? ei lieve, en hy houdt alle zyne zaaken zo in orde dat gy het niet zoudt kunnen verbeteren: of is zyn zedelyk gedrag "berispelyk föï heeft hy u in uw perfoon ooit reden gegeeven tot zulk een bewys van fchreeuwend ongenoegen? by u kunnen maar twee bronnen zyn waaruit  BRIEVEN VAN uit dit vuilaartig befluit is voordgevlocid; en die bronnen zyn zo vol modder en onrcinigheden, dat gy u zeiven fchaamt die te noemen: -gy verkiest nog liever dat men van u vertelle dat gy dit zonder reden gedaan hebt, dan de waarc reden daarvan te bekennen. Mogclyk heeft uw zoon , die altoos zyne lieve waardige moeder afgodisch beminde — cn waarover God den Heer den jongen infpyt van uw bakkes zegenen zal zig wat cenzydig, nog een kind zynde gedraagen: maar , hoor eens Baas , wiens fchuld was dat? ach! niemandsop de wyde wereld, dan dien van Timon Stuursch: wel hoe hamer hebben wy het? kan een kind, daar men altoos onvergenoegd tegen is, tegen gromt en mort , daar men altoos een zuur gezicht tegen zet, dat men nooit als een liefderyk Vader behandelde in hethuislyk leven, wel gevergd worden , om zo een Vader met die zelfde liefde en eerbied te behandelen, als het eene lieve verftandige moeder behandelt? Uw zoon was al vroeg in ftaat om recht en onrecht tc onderfcheiden; en zyn zachtaartig, maar tevens verheven charakter duizend tegen één zo gy dit verftaat hebben hem ten uwen koste moeten overtuigen, dat zyne moeder al heel ongelukkig was, hoewel haar man gecne dier gebreken had, die by de Maatfchappyin 't oog vallen: dat zyn Vader de Nero was veranderde de zaak niet; maar verergerde die; want nu zwoer het naar binnen ,  Abraham blank aart. 33 lien , om dat hy nu zelf de eerfte gcdagten om haar te verdedigen moest onder den voet treeden; hy kon des zyrte moeder alleenlyk door duizend en duizend onderfcheidingcn en liefdebetooningen overtuigen , hoe vreemd hy Was van het onverdiend gedrag zyns Vader tegen haar: dit moest by u een-, zydigheid heeten; en dcwyl gy een lelyke inborst hebt, moest u dit verbitteren; en nu hebt gy eene heerelyke gelegenheid om hem dit betaald te zetten; Zo dat, indien ik dit wèl heb, dan handelt gy uit wraak, en wel uit de allerflcgtftc wraak; uit eene wraak die gy niet eens den moed hebt om te toonen; waarover gy het oordeel van anderen niet eens durft afwagten; en waarom gy u dan ook maar eerst ftil weg pakt om niet ter verantwoordinge geroepen te worden; of te zien, hoe eerlyke lieden, die u als «cn braaf en oud Koopman achting toedroegen, als Vader verachten : zo laag zo bloóhartig zyt gy met al uwe bullebakkery. Eene andere bron, waaruit uw onverantwoorde* lyk voorneemen, om uw' zoon fchade en fchande toctcbrengen, ontfpringt, is uwe diepgewortelde heerschzucht: uw geheel leven door, hebt gy overal getragt den baas te fpeelen; ongelyk aan u zeiven , en vol grillen, wist men nooit wat men doen of laaten moest om u te gehoorzaamen: om u ergens toe te krygen, moesten vrouw en kind en goede bekenden vrienden had gy nooit zig altoos voor het tegendeel van het geen zywensch- III. deel. C tetl  34 BRIEVEN VAN ten verldaaren: wilde uw zoon eens uitgaan, dan moest hy zig houden of hy t'huis wilde blyven; wilde hy eens visch ecten, zig voor 't vlecsch verklaaren . . . maar ik mag my met zulke verweerde kuuren niet langer ophouden. Hoor Baas, nooit heb ik heerschzuchtiger man gekend, cn nooit een man die er tevens zo weinig bekwaamheid, toe had: grommen , knorren, zuur zien, graauwen, fnaauwen, zyn immers uwe behoeften ? gy waart altoos de tiran van uw klein Koningryk; maar , gy werd ook bediend als een tiran ; ieder was bang voor u; ieder zei ja en amen, en ieder deed zo als hy het zelf goed vond: als het uwe bedienden verveelt gaan zy heen; en gy begrypt wel, dat cr om uw droevig affterven gcene traanen zuilen geftort werden, dat wat zeggen wil; gevolglyk is uwe heerfchappy over hen, met uwen dood afgeloopen: maar, het denkbeeld dat gy, zo lang uw zoon leeft, heer over hem blyven kunt; dat hy, willens of gedwongen , zig na uwen dood aan uwe bevelen moet onderwerpen, ftreeit en vermaakt u: dit is de benige vergenoeging waarvoor een laag gemoed vatbaar is; daaraan geeft gy uwen goeden naam, de liefde van een braaf kind, de rust van uwe ziel, en uw eeuwige zaligheid. Bemind waart gy nooit; wel wie hamer zou het £0 verre hebben kunnen brengen ? de ftiptfte gehoorzaamheid van uwen zoon, rustte alleenlyk op zyne denkbeelden van pligt omtrent zynen Vader, geenzins  ABRAHAM BLANKAAR Té 31 KÏns op liefde, op tedere gevoelens, op achting: aan zyne moeder, die gy nooit verdiende, is hy zyne vreugd verfchuldigd, cn die vrouw moet gy er voor bedanken, dat uw zoon, die alle haare goede hoedanigheden bezit, ook zo ec^e moeder waardig blyft, door een aanhoudend geregeld en godsdienstig gedrag. Indien uw oogmerk geweest ware uw' zoon den kop baloorig te maaken, en hem naar den duivel te helpen, dan zoudt gy geene betere middelen hebben kunnen uitvinden, dan die waarvan gy u in zyne opvoeding bediend hebt: het is haast ongeloovelyk, maar ik weet het by de ondervinding, hoe veeIe jonge lieden, door onze zo genaamde deftige, ftrikte, kerkfche Vaders, bedorven worden; Vaders die wel ter naam en faam ftaan, by elk die hen allecnlyk op dc Beurs, of op hunne Colleges, of Comparities ziet , maar iezegrimmen in huis zyn, cn altoos hun voet aan den drempel ftooten: ja, naar gelang zy laagér, kruipender buiten 's huis zyn, als het hun belang vordert, des te onhandelbaarder ente onverdrasgclykcr in hunne huisgezinnen den beest fpeden: evenwel, de kinderen krygen de fclnild , en zo was het altoos met u. Zie Baas, my kunt gy niet wat op den mouw fpellen ; wy kennen malkander vr.n voor vyf-en-twintig, wat mag ik praatent vr.ti voor dertig jaaren, en niet flegts een blaamven maandag, zo als het zeggen is: o ik heb altoos zo een lust gehad om myn' moed eens aan je te koelen, over het verdriet dat gy, C a zeei  $6 BRIEVEN VAN zeer gefchikt en zeer onergclyk man! uwe lieve7 waardige, reeds voor dag en jaar zalige vrouw , hebt aangedaan; en nu zal ik je in deezen eens oud beet neemen, vermits gy my den kop warm gemaakt hebt,met uw vertrouwen in my . . . .maar dat heb ik, geloof »ik al eens gezegd, nu nu, gy moogt het wel tweemaal leezen. Timon Stuursch ! wat zal er eene capitaale rekening voor God den Heere .te verelfenen zyn , nopens alle de droevige dagen die gy, rechte babok! zo eene allcrlieffte vrouw hebt aangedaan! ja man, die vrouw hebt gy zo lang gekweld en getergd, en flegt behandeld, hoewel gy haar nooit, zo als men dit noemt, in haar peribonbeledigd hebt, dat zy in den vollen bloei baars levens, als fneeuw voor de zon, verdween, en eindelyk bezweek, door ongcklaagd hartzeer: dat denkbeeld kunt gy immers niet weggrommen ? uw vrouw hebt gy geplaagd zo lang zy leefde, en uw' zoon wilt gy nog plaagcn na uwen dood. Het zal al een heel troostlyk ziekbed voor uzyn, als gy zo alle uwe onrechtvaardigheden van haver tot gort ligt te overdenken , en misfehien de genade van God zult moeten misfen , waardoor gy nog magts genoeg over uw tong of verftand zult hebben, om ten minsten deeze laatfte fnoode verongelykingen te herroepen: ik weet wel dat gy altoos al een heel hachje waart, als gy voorzaagt dat gyhet winnen zoudt; maar, heb je het hart om met zo eene daad van onrechtvaardigheid op uw ziel,  ABRAHAM BLANK AART. 37 ziel, de groote reis naar de andere wereld aan te neemen? durft gy ontkennen dat uw zoon een natuurlyk recht heeft op uw geld cn goed; en dat hy niets gedaan heeft waar naar hy, ook volgends de gebrekkelyke wetten der menfehen , dat recht verbeurde? dat gy alles wat gy hem ontmaakt hem dat ontfteclt ? en zulk een misdaad tc begaan, op een' tyd dat men meer dan gemeen ernftig denkt, over den vast aannaderenden dood ; op een' tyd dat onze ziel geheel vervuld moet zyn met de verre uitziende, eeuwige gevolgen van ons gedrag! ja wel hoor, 't is afgryzclyk! Maar wat voordeel wagt gy nu voor u zeiven daar uit? zullen uwe kleinkinderen u immer bedanken , voor uwe onrechtvaardige eenzydigheid, waardoor gy hun huns Vaders eigendom gegeeven hebt? zullen zy u in hunne gedagten zegenen? en gy zult die, hoogst waarfchyneiyk, niet eens ook maar als kinderen zien! indien het flegte knaapen zyn, dan zullen de duiten heel gaauw wandelen, en zy zullen misfehien, in hunne brooddronkenheid, nu en dan een vollcrtje drinken op de wederkomst van den ouwen, om nog eens voor hen een ton twee drie te komen byëcn fchraapen: zyn het braave, deugdzaame kinderen , die het voorbeeld van hunnen Vader volgen, en hem zo zeer eerbiedigen als beminnen ; hebben zy eerlyke gevoelens , en godsdienftige beginzcls; o ! dan zullen zy het zig ten hoogden pligt dellen, uwe onrechtvaardige befchikC 3 - kin-  38 BRIEVEN VAN kingen, te vcrydelen; zy zullen , ten voordeele van hunnen Vader, afftand doen van goederen, die hem, en hem alleen toebehooren; want wat braaf kind zou een lieven Vader kunnen benadeelen, ook maar door eens Grootvaders testament goed te keuren ? welk braaf kind zou wenfehen , ten koste ■ zyns Vaders, onafhangclyk te zyn van hem , die het als zynen allerbcstcn vriend befchouwt; in wiens befeherming, in wiens raad en lesfen, het zyn geluk gevonden heeft? Hoor, wat men ook praate , hoe men plooje, draaje, tceme, of verhoetele, hy die eene onrechtvaardige erfportic aanneemt, doet even zo fchandelyk, als hy die zyn goed denregten erfgenaam ontmaakt:die een ervcnis na zig neemt, ten nadeele van kinderen , zusters of broeders van den Teftamentmaaker , neemt gcfrolen goed , en is zo wel fchuldig aan heerschzucht, haat, en wraak, als hy die zo eenen uiterften wil gemaakt heeft: hier geld het oude fpreekwoord, de heelder is zo jlegt als de fteelder: zie., ik ben geen fymelaar, dat wat zeggen wil; maar ik zou om al het wercldfche goed geen ftuiver willen of durven aanneemen, die ik ten nadeele van den regten erfgenaam zoude moeten erlangen: en had myn Vader, om het zo eens te noemen, my , ten koste myncr zuster, of broeders, bevoordeeld, dan zou ik om lief of leed niet te bewegen geweest zyn, die ervenis aanteneemen, zo niet om die rechtvaardig uittedeelen; en dat zou ik die verongelykte men^ fchen  ABRAHAM BLANK AART. 39 fchcn niet voor liefde of gunst, och neen, alleenlyk voor rechtvaardigheid aanrekenen. Hoe wat? mag een braaf man zyn voordeel niet doen; met de onkunde van een wild vreemd mensch; hoe flegt moet dan niet zyn hart zyn; of hoe beestig onkundig is hy van de Christclyke Zedenleer , die zyn voordcel kim doen met de laagfte en ftraf baarftc aller menschlyke gebreken , met den haat, toorn, wrok, of onvergeevelyklieid van ingebeelde beledigingen , ten nadeele van bloedvrienden! maar hoe vergroot dit onrechtvaardige, indien hy , die zig vcrrykt met dat zo onrechtvaardig verkregen goed, onnoemelyk meer bezit dan die , die het ontnomen wordt! zou zo een vrek nog van broederlyke liefde , van famiileliefde fpreeken ! nog pochen op zyne goede genegenheid voor de beklaagelyk verongelyktcn! nog een heel regiment fchriftuurplaatzen aannaaien, om de vergeevelykheid, de broederlyke liefde, den reinen Godsdienst, aan te pryzen! betuigt hy zyn afkeer van zyns vaders of broeders daad; betuigt hy zó niet naar de eeuwigheid te willen gaan , terwyl hy ondertusfehen zyn voordeel met die daad doet, die hy zelf verfoeit, en de erfportie gemoedlyk naar zig ftrykt, die hy zelf bekent onrechtvaardig verkreegen te hebben, o dart is hy, of een gekskap, of een huichelaar: was het hem ernst? laat hy, het geen hem niet toekomt, aan den rechten erfgenaam geeven, en dan zullen wy naar den altaar gaan, en onze gaaven opofferen. C 4 Ja  40 BRIEVEN VAN Ja maar, als nu evenwel de bevoordeelde veel te naauw van geweten is , om tegen den verklaarden pterftèn wil des Testateurs aan te gaan, wat dan? en ook, de waarde overledene was immers meester van het zyne? hy had immers magt en recht om daarover zo te befchikken , als hem goed dagt? wat is dit evenwel een groot breed vygenblad! maar dit vygenblad overtuigt my, dat er wat onder verfcholen wordt, 't welk men liefst wil verbergen. , Ik weet wel dat de wetten , om goede redenen , een' vader of moeder de magt gelaaten hebben , in cenige gevallen , hunne kinderen met de legitime aftezendeii ; doch, dan moeten er zulke zaaken gebeurd of voorgenomen zyn , die ouders voor den Rechter dat recht geeven ; want , als een kind niet met het uiterfte genoegen trouwt, of om dat het cndcrfchcid in begrippen en dcnkwyzen, hemelsbreed verfchiït, geeft geen ouders recht om dus te handelen, ten nadeele van één of meer kinderen: en God cn de Natuur gebieden alle ouders, hunne kinderen op een gelyken voet te doen erven, eenige weinige gevallen uitgezonderd , die zeker byna nooit exteeren; cn ik blyf er by, hy die dat goed na zig fleept, begaat eene zeer groote onrechtvaardigheid; en eene flegte daad verandert niet van natuur, -om dat dezelve, of door een kwalykgezind , of door een ftervend mensch begaan wordt: maar, wat behoef ik hier meer by te voegen?  ABRAHAM BLANKAART. 41 gen? leg uw hand eens op uw eigen hart, en vraag dan wat of er in dat hart zoude omgaan, indien gy dus onrechtvaardig en fchandelyk behandeld waart; en hoe gy zoudt denken over een' Testateur,en bevoordeelden ten uwen koste: zoudt gy u ten minste niet gerechtigd achten , om allen die gy dus verrykt zaagt, zo al niet met verachting, ten minsten met yskoude onverfchilligheid te befchouwen? en zoudt gy niet zeer zeker het voorneemen vasthouden, van by uw^ovcrlyden, alle uwe eerlyk gewonnene, en door Gods zegen zeer vermeerderde bezittingen, in zulke handen te doen overgaan , die daar een edelmoediger gebruik van zouden maaken, dan zy die gy en alle cerlyke lieden voor onrechtvaardig moet houden, wyl het maar van hun afhing de verongelykten het hunne wedertegceveu ? dan immers zoudt gy u van hun argument kunnen bedienen — „ Dat gy meester zyt van het uwe; zo wel van „ uw oorfpronglyk , als eerlyk verkregen goed, zb „ door ervenisfen als door vlyt gezegend van den weldaadigen God." Hoor, Timon Stuursch , ik ben niet, dat wat zesigenwil, bang voor fpooken, daarom, daar kunnen geen fpooken zyn, cn dit alles is maar gekke . oüdwyffche praat; doch , zo er fpooken konden zyn, dan moesten het zeker die geesten wcezen , die met daaden van de grootfte onrechtvaardigheid, uit dit leven gingen; en dan zou het my nietmetal verwonderen, zo zy des nagts, in ilcepende zwarte C 5 kleê-  42 BRIEVEN VAN kleêren, en zo bleek als de baarlyke dood, voor de ledikanten hunner bevoordeelden kwamen, de gordynen open 1'chuivende , en met een akelig gemompel uitbromden: „ Waren er geen heelders „ daar waren geen fteelders;" en dat zoumisfchien veel meer afdoen dan alles wat lieden, Natuur en Godsdienst kunnen voordraagen. Terwyl ik met uwe ondeugende - vraag nog al zo zit te tobben, valt my het volgende ook nog in, en ik verzoek dat gy dit eens in bedenking neemt: uit wat kragt neemt men dit zo oncerlyk verkregen goed naar zig ? uit kragt van den laatfttn wil des overledenen? ei lieve, ftaat daar eens een oogenblik by ftil : zulke testamenten worden doorgaands gemaakt, in een dolle vlaag van onredelyk misnoegen; of in een tydsgewricht van wrok en hardheid: een jaar twee drie daarna, wordt de Tcstamentmaker ziek; het mannetje van binnen begint zo nu en dan eens een ftil woordje in 't kapittel te brengen; daar ontfraan zo eenige ligtc zomerwolkjes van berouw aan dien hemel, die zo lang van koper was; hy gelooft byna dat hy niet wèl deed; hy befluit, als hy beter wordt, dit haatlyk testament te veranderen; hy geeft er zelfs eenige fehcemeragtige tekens van: vcrongelykten, indien zy goedaartige en menschlievende charakters hebben, worden altoos bemind, dat kan niet misfen; ja zelfs beklaagd: kort gezeid, de wanden hebben ooren, en de verongclyktc blyft niet altoos onkundig, dat de laatfte wil des overle- de-  ABRAHAM BLANKAART. 43 denen zeer zeker was, een kind, niet met fchande te overlaaden , en te benadcelen, dat, wel verre van in twist of tweedragt met hem te leeven, invreden en vriendfchap met hem was, en op zulk een verraaderfche trek geen denkbeeld ter wereld hebben kon: vervolgends verheft de krankheid zig , de zieke geeft eenige tekens dat hy of zyn kind, of zyn' broeder of zuster, of neeven of nichten, nog wel eens zoude willen zien; maar niemand verftaat hem duidelyk; de man, befluiten zy, is confus , hy ylt; daar echter hen nu niets meerder ontrust, dan deeze daad van onrechtvaardigheid, gepleegd aan eene afwezige, die op niets dergelyks wagt : eindelyk, daar blaast by, in angst, den adem uit, om dat zyn laatflen vil niet verftaan is, en dus zyn onrechtvaardig testament in kragt moet blyven , naar de wet, by lieden die zo naauw van geweten zyn, en redeneeren, dat de eigenaar met het zyne kan do'en wat hy wil. Zie daar Baas, zo zal het met u ook zyn, indiea gy, om uwe kleinkinderen te bevoordeelen, uw' eigen zoon, zonder de minste reden , noch in zyn gedrag , noch in de behandeling zyner zaaken , noch om eene verkwistende levenswys , (hoewel dit alles ook zeer wel in uwe kleinkinderen zal kunnen vallen,) noch om dat hy de waarde van geld niet kent, dus met fchande en fchade overlaadt; en onbekwaam verklaart, om zyn eigen goed oojt te be-  44 brieven van hefticren of er over te kunnen befchikken, in zyn leven of by zyn dood. En dat alles zoudt gy doen om te heerfchen na uwen-dood, en kleinkinderen groot te maaken? 't fchaamt zig zelf; heerfchen is wat anders; maar uwe kleinkinderen groot te maaken , dat gaat zo zeker niet, en het vooruitzicht daarop vernaauwt gy, door hunne bloedvrienden tot hunne vyanden te maaken, zo de beledigde ten minften niet edelmoedig, euangelisch vergeevelyk denkt; zonder evenwel ook niet met het haare te doen zo als zy zal goedvinden : is dit nu braaf? is het verantwoorde- lyk gedaan, denkt gy? Nu ik zeg ook dikwyls, wel Abraham Blankaart! gy zult in den grooten dag oogen te kort hebben , man! daar zal wat uit de hoeken komen! deugd cn ondeugd, en dat het raarfte is, dikwyls daar men geene van beiden verwagtte: wat zullen er moojc en lel yke maskers afvallen! cn wie weet hoe veel zuurkykende knaapen dan bang van hun eigen monsteragtige gedaante zyn zullen, als zy, in het fterk treffend Kcht der waarheid , zig eens tusfehen twee oogen bekyken! hoe hamers zullen zy dan rond zoeken, naar het een of ander vygenblad! maar geloof gy, Abraham Blankaart, daar zal er geen een zyn, dat wat zeggen wil; en het vernuft zal ftaan, of het een fchepenkennis had t'huis gekregen; al zyne uitvlugten zyn dan lary. En  ABRAHAM BL ANK AART. 45 En wat kan iemand die nog met dervende handen , het zaad van twist en tweedragt, van afkeer en verbittering zaait, toch veel byzonders van de Godlyke genade verwagten , wil ik fpreeken, die daar zo dikkend vol haat, wraak, koppigheid, en meer andere duivelfchc gebreken aan komt sjouwen ? Heeft uwe onrechtvaardigheid dit uitwerkzel niet, by menfehen die hun rykdom niet tot hunnen God hebben; by menfehen die hun eigen vergiffenis gronden op het vergeeven van misdaaden, zo als God die vergeeft; wel hoe verachtelyk wordt gy dan by ieder die daarvan ten getuige ftrekt, dat gy zulke edele, zulke groote menfehen, dus aan uwe heerschzucht, of aan nog flegter beginzels, hebt ten prooie gclaatcn! is zelfs hun ftilzwygen niet het allerbitterfle verwyt voor uwe onrechtvaardigheid ? Hier zal ik het by laatcn, want zo u alles wat ik dus verre fchreef, niet aandoet, loop dan voor den duivel , en neem uw goed met u, zo gy kunt; ik voor my wensch je geen kwaad, maar onze lieve Heer zal alles op zyn' tyd vinden ; dit hoop ik van harten. Bedenk eens wat er in het fpreukje ftaat: Die gerust wil Jlerven , Laat' zyn goed den regten erven: Die gerust wil keven s Moet  46 BRIEVÊJJ VAK Moet het onrechtvaardig geld, Dat hem ter handen is gefield, Den rechten erfgenaam weèrgeeven. Zie daar een antwoord op uwe zeer flegte Vi'aag, maar gy moet my nooit weêr met zulk tuig over huis komen; de zaak zelve is zo duidelyk, dat gy noch myne gedagtcn, noch die van iemand ter wereld behoeft inteneemen :< 't is immers niet meer als een pligt, voor oogen te houden: 't Geen gy niet wil dat u gefchied', Doe dat ook aan een ander niet. Dit is alles wat gy hier over te wagten hebt, van Uw welmeenenden dienaar, A. B L A N K A A R T. TWEE-  ABRAHAM BLANKAART. 4/ TWEE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan Mevrouwe * * * Lieve braave Vrouw! N eem het my niet kwalyk, maar ik heb in lattg niet fmaaklyker gelachen, als over uwen brief waarin gy my uw rampfpoedig lot meededeelt; en gy weet echter dat ik, uit mynen aart, zeer medelydend ben, vooral omtrent vrouwen en kinderen , vermits die zwak, en, om het zo- eens te noemen, geheel van anderen afhangen. Wel myne zoete vriendin! indien gy geene andere rampen, geene zwaarder tegenheden te wagten hebt, dan die gy my, zeer vooruitziende, meldt; dan is uw wegje wel het effen wegje van onze vriendin Styntje; en gy gaat waarlyk, op zagte vilten muiltjes , langs roozen, naar den lieven kostelyken hemel: het zelfkwellen moet heel aangenaam voor de vrouwen zyn ; want als zy niet bedroefd worden, door den dood van een' man, of een kind, dan fchreien zy over het droevig affterven van een fchoothondje: nu nu, 't is alles haar fchuld niet: het vrouwlyke hart is een muzykinftrument, dat zo delicaat is , dat het door  4$ BRIEVEN VAN door de kleinfte veranderingen in den dampkring haarer fldlle omftandigheden, wordt aangedaan; en daar ben ik inagtig wél over: hoe zouden zy anders de pligten die de Natuur, voor haar byzonderlyk, gefchikt heeft, kunnen volbrengen ? van een vrouw met een ongevoelig hart, heb ik zo veel afkeer, als van een vrouw met een fterk gefpierde manlyke tronie : Ik ben wel niet zeer byzonder ingenomen, met onze van Saxisch porcelcinaardc gevormde kabinetftukjes van meisjes, maar evenwel, vrouwen van zes voet; beautés van een paar honderd pond Amfteldamsch gewigt, kunnen (nog minder de goedkeuring van Abraham Blankaart, die altoos gaarne wat moois zag, wcgdraagcn. Ik fchimp des niet op de zwakheid van het vrouwlyke charakter; om dat dit niet van haar afhangt; maar het jammert my, als ik zie dat lieve braave vrouwen zig kwellen, om duizcnderleie wisjewasjes , die niets beduiden, dat wat zeggen wil. Ik weet wel, dat hypochondriquc lieden zig altoos inbeelden ziek tc zyn , fchoon zy, buiten die lastige kwaal, zelden iets mankeeren; en altoos knorrig worden, wanneer men hen zegt, gy zyt niet ziek; 't is alles zuivere inbeelding: zo dat ik maar zeggen wil, dat ik u met mync gewoone eenvoudige rondborstigheid zal antwoorden. Ik verklaar u dan, dat gy geen reden hebt om u dus tc kwellen; en dat uwe geheele zedelyke, of liever geestlyke onpasfelykheid, geene andere zickly- ke  ABRAHAM BLANKAART. 49 ■ ke oorzaak heeft, dan uwe vooroordeelen: kom aan * ma Tante, laateu wy eens tusfchen vier oogen gaan onderzoeken, waarover gy zo benaauwd kykt, zb bitter klaagt; en, geloof my, het zal op een beuzeling uitkomen; zeg dat ik het je gezegd heb. Gy hebt dan een' Neef in de wereld, (en zyt in dit opzicht veei ryker dan ik, die geen een zusterszoon bezit:) die neef hebt gy heel lief; 't is ook een zoete krullebol, een braaf knap llag; en zyn verFtand is nog al van de flcgtfte foort niet; hy is kundig , en als de kippen by zyne zaaken; nu zelf, nu die verdit-en dat-ze Engelfchen, alles wegfteelen, wat zymadr in hunne magt kunnen krygen , met recht of onrecht, dat neemen onze natuurlyke vrienden , en dierbaare geloofsgenooten zo naauw niet: zo doen de vrienden, plagt een oud man van myri. kennis te zeggen nu zelfs,' zit hy op een gouwen berg en wint geld, dat weet ik. Gy zyt wel eene gelukkige vrouw! 't is ieder niet gegeeven zulke zusterszoons te hebben, dat wat zeggen wil: braaf, verftandig, ryk genoeg, wel daar zou men drie hedendaagfe Neeven mede kunnen aan deri man helpen, of liever aan de vrouw ; want daar komen tog de ftukken op neêr. Maar ,a.iO lieve Mamaatje! ik ben altyd zo bang voor maar en ■ hoor ik eens wat goeds; dan deuk ik: ftil, Abraham Blankaart, ftil man; het hinkende paard zal wel agter aan komen; en de heele winkel om ver haaien: doch, uw maar, is een heel goed foort van een in* deel- D maar -»  50 BRIEVEN VAN maar Maar , hy wil trouwen: o daar beeft as jonge deugdzaam gelyk aan; zonder dit te willen, zoude hy niet half zo veel by my waardig zyn: en ook, wat zou hy met zyn geld uitvoeren? verzwieren , of op hoopjes ftapelen ? dat zou een verbruide lelyke maar zyn! cn ik zou al myn best doen om hem zulke knecpen uit het hoofd te praaten. Kom kom,' ma Tante, hy moet zorgdraagen dat er nog meer zulke hupfche jongens als hy zelf is , in deeze bedorven wereld komen , die het huisje ■ nog zo wat by de fchuur houden; cn een behoorelyk tegenwigt kunnen geeven, aan een geheele rommelzó van Neefjes daar men ysfelyk meè verlegen zit:-,, Ja, trouwen, Mynheer Blankaart, daar heb ,, ik niets tegen; maar hy brengt fchande in zyn „ familie; hy moest een braaf meisje, uit eene ge„ heel onbefprokene familie kiezen; en die ook nog „, een moojc ftuivcr gelds agter de hand had, om in „ deezen flegtcn tyd wat meö te beginnen; maar nu „ zyn zyne zinnen gevallen op de dochter van „ een' man, die in een zeer flegten roep by de hee„ Ie wereld is; hoewel hy eene lieve braave vrouw „ heeft: tegen zo een flegt man, zal hy Vader moc„ ten zeggen; zo een echtbreeker, zo een bederver „ van vrouw en kinderen, zal hy in onze oude, „ deftige familie brengen; dien man zullen wy on„ der ons moeten zien, of onzen Neef affnyden , „ en by zynen fchoonvader laaten," Ik fta gewillig toe, dat het nooit eene familie anders  ABRAHAM BLANKAART. 51 ders als hoogst onaangenaam zyn kan , een flegt mensch daarin te zien brengen ; maar, ik zie in uw geval geene reden altoos , om daar zo veel waters over vuil te maaken: gy loopt, ma Tante, geen het minst gevaar, van overloopen te zullen worden, door uws Necfs aanftaanden fchoonvader; hy zal het gezelfchap van eene ouwerwctfe ftaatige Dame te minder zoeken, wyl hy zeer zeker weet, dat die wel wat berispziek, wat bedilagtig valt; en voor 't overige, is er geen levensftand in deeze wereld , waarin men nooit in de noodzaakelykheid gebragt wordt, om nu of dan eens iemand te moeten zien, die weinig eere doet aan het menschdom. Gy, ma Tante, die, wil ik fpreeken , de hèele heilige fchriftuur van a tot z van buiten kent, en ook, gelyk de meeste uitleggers, altyd een byzonderen nadruk, een groot gewigt hecht aan zulke Texten, die in uw kraam te pas komen, weet zeker wel dat Paulus zegt, en die wist wel hoe het met die ftukkenzat: -dat kwaade zamenfpraaken de goede zeden bederven , en daarom alle zwakke, ligt te verleidene chrislenmenfchen, hoog en duur afraadt, geen flegt gezelfchap te zoeken: evenwel, ma Tante , de onmogelykheid aanwyst om altoos en altoos dien raad te kunnen volgen; want zeit de braave man , dan moest men uit de wereld gaan ; en daar aan, moeder lief, heb je nog weinig trek, en daar heb je ook deugdzaam gelyk in , hoe veel droefheid gy dan u zelve ook moogt wysmaaken, in dit D 2, traa-  3 K. I E VEN VAN fraanendal te hebben: wilt gy nu, by hoog noctt laag, met dien aanftaanden fchoonvader, naar de les van Paulus niet ectcn, vermits hy een hoereer* der is? goed, best; geen mensch zal er u toe dwingen ; maar, ma Tante, zo gy dit niet doen wilt, uit een voorgeeven van naauwgezethetd, en om dat die er by lyden zonde, dan moet gy niet zo wat geeven en neemen; neen, dan moet gy ook met andere zondaars niet aanzitten; myd dan ooit de tafel der gicrigaarts, der dronkaarts ,• der roovcrs; en, met eene groote capitaale NB., zet ik er, ook, om uwen wil, by, de lasteraars, de kwaadfpreekers, de dieven van 's naasten goeden naam. Onderwyl geloof ik voor my, ma Tante, dat gy niet heel veel zult uitgasten en ingasten, indien gy bedankt om met al dit zedelyk fchorricmorric tc verkeeren; want, maal my niet te lang aan "t hoofd, of ik zal u door myne eigene ondervinding, en de kennis die ik ook aan uwe wereld heb , overtuigen , dat er heele fcheepslaadingen van. gierigaarts en kwaadfpreekers gevonden worden, onder die luidjes, die zig met eene byzondere glimlach, broeders en zusters noemen: doch nu zal ik u provifionecl maar voorhouden, dat, voor zo eene ftaatige ouderwetfe Matrone, de verkceiïng met zulk valsch volk veel befmettelykcr, veel ziel en lichaam bedervender zyn kan, dan het eens by hooi en gras ecten, met een' knaap die indedaad fchuldig is aan eene zeer zondige onmaatigheid omtrent de vrouwen : •rjn: ' tc  ABRAHAM BLANKAART. 53 te meer nog, geen ligtmis, zo hy niet te gelyk een zot en een gek is, zal zig ooit, in het gezelfchap van deftige vrouwen, iet laaten ontglippen, 'twelk haar met recht verontwaardigen zoude, zo al niet ontdichten; dit is eene bekende zaak, en ik, die nu maar een niets beduidend oud-vryer ben, kan u verzekeren, dat ik nooit in myn byzyn heb hooren vuilbekken , door knaapen , die alles behalven naauw gezet waren; maar dat ik meermaals met den hamer des yvers in 't honderd klopte, als ik het ongeluk had om my by geheel andere lieden te bevinden doch, dewyl ik aan eene vrouw fchryf, fcheide ik daar van af; te meer, daar ik u nog een groote menigte zaaken zal fchryven, nu het zo in 't rym te pas komt: zo dat ik maar zeggen wil, dat dit by uwe gewoone tafelvrienden geheel anders is; deeze eerwaardige-en godzalige lieden, vieren den vollen teugel aan hunne kwaadaartige driften van lasteren en kwaadfpreeken ; zy neemen ieder kwaad gerucht mede, als 't ware, tot een aanpryzing voor zig zeiven; ja als een pas voor uwe gezelfchappen: leer my joului winkel niet kennen; en zo gy my wat tegenpraat, dan, ma Tante, kom ik u met onze vroome vriendin Styntje voor den dag; dat getuigenis zal wat meer afdoen, dan van Abraham lllankaart; zy is ten minste nooit der wereld gelykvormig geworden ; hangt geene fecten aan, en wenscht en bidt dat alle menfehen in het licht wandelden. P 3 Maar,  54 BRIEVEN VAN Maar, ik ben zo dom niet , of begryp wel dat eene vrouw van uwe beroemde deftigheid, voorzichtigheid cn doorzichtigheid; eene vrouw, wier hoog wys préadvis in zo veele gewigtige voorvallen, wordtingenomen en opgevolgd; eene vrouw, die, dagclyks mag ik zeggen , in den Areopagus des huislyken levens vonniste , als Madame La Prefidente , en daar zo dikwyls ouders of voogden veroordeelde , over huwelyks verbintcnisfen , die zy, omtrent hunne kinderen of pupillen toeftemden ; dat zo eene vrouw, zeg ik , inwendig fpyt gevoelt, om dat haare gekoesterde eigenliefde, zulk een ouderwetfe lap om de ooren krygt; cn dat haar geestlyken hoogmoed zo verbruid gekortwiekt is: gy weet wel, moederlief, dat gy aan de dagelykfe ordentelyk goede wereld , nog wat te goed hebt; en gy wagt, met veel gronds, dat die wereld nu haar fchade dubbcld zal weérhaalen; dat zy u havenen zal, dat het de peinc waardig is; en, u uw onbarmhartig oordcelen met honderd percent winst zal uittellen. Het zou my niet zie zo veel verwonderen, als gy my vertcldet, dat uw linkeroor geweldig toette; dat het is als of gy aan het hoekje van Westcappel, aan de volle Noordzee, by eene fterke branding zat; en dat kan cr ook al heftig doorflaan en nu zit gy al byu zelve, half mompelend, te zeggen: „Nu „ zal de alledaagfe ordentelyke wereld in haar vuist „ lachen, en zeggen: vrienden kyk uit! daar heb je „ nu  ABRAHAM BLANKAART. SS „ nu eigenlyk dat orakel van haar' tyd, de Neder„ landfchc vrouw van Thecoa, die zo ieder een „, met een fchepenkcnnis op den neus wegzond: daar heb je nu die vrouw, die dit niet zus, en „ dat niet zo zoude gedaan hebben: nu is 't wel „ bewaarheid dat de beste ftuurlui aan land zyn: zy „ had wel kabel; maar 't was op zolder: de Go„ den zyn den menfehen gelyk geworden: daar heb „ je nu die vrouw, die overal dit zou maaken en „ dat zou maaken, en wel zou bezorgen dat zo „ een meisje zo eencn man niet kreeg; cn dat zo „ een jongman niet met zo een meisje trouwde; die „ wel zou bezorgen dat het zuurgewonnen geldje „ onder deftige famillen bleef: zy zou wel bezor„ gen dat de kinderen van God, (van den Geldgod „ meen ik,) niet aan de kinderen der menfehen, (der „ menfehen die misfehien een paar honderd duizend guldens minder bezaten,) niet vennaagfchapteii: „ ha ha! die vrouw haar eigen, geliefd, ftreng opge„ voed neefje , brengt nu, in haare familie een „ meisje zonder geld; zonder volkomen met hem „ in den burgerftaat gelyk te zyn; en dat doet hy „ zonder zig aan het getalm en getandtrek der wy,, ze Abigel te flooren.; 't is haar verdiende toon: „ o ho! zulke wysneuzen, zulke albedillen, mo„ gen zo wel eens ondervinden dat hoogmoed voor „ den val gaat; of zy er uit leeren mogteu wyzer, „ zagtmocdiger, en minder bemoeialagtig te wor„ den" Zie, ma Tante, dit'zult gy, zo als D 4 gy  56 BRIEVEN VAN gy het by u zelve vóórftelt, ook zaaklyk ondervinden , zo dra het huwelyk rugtbaar is. Ik voor my, lach in myn oud hart over dit {"maakfyk complimentje, dat juist niet laf laf mal zoet is , voor de kiefche tong ecner zo gevleide , en op haare gedagte gediend wordende eigenliefde, als die van myne oude vriendin: maar, de wyste mensch kan nog wat leeren; zie, ik ben Abraham Blank? aart, dat weet gy, en dat weet de heele ftad van Amfteldam, en ik fpreek voor den vuist; want ploojen of faly vouwen, dat doe ik niet, al ware het ook voor een'Koning , of voor eene braave vrouw, (dat is de klap op de vuurpyl ; want een Koning kan, door Gods onverdiende genade, Koning zyn; maar een braave vrouw is een braave vrouw, of zy i? geen braave vrouw, dat wat zeggen wil:) maar, ik zeg je, dat ik nooit iets tegen u had, om het zo te noemen, ais dat gy meer hadt van die kennis die opgeblaazen maakt, dan van die liefde die (licht; vatje het, moederlief ?. en ik heb, als, dat ook zo te pas kwam, het wel gezegd; maar wat was 't? ja! dan was ik een. oinverwets wonderlyk man, en men liet my maar praaten; om dat ik het toch wel goed meende; en , ma Tante, fnoof nog eens, met nieuwen trek, den wierook, haare eigenliefde toegezwaaid , recht flichtelyk op: zie, wy kennen elkander , wy weeten van oude zaaken — onderwyl wil ik gaarne toeftaan dat gy, voor eene ouderwetfe hnishouwende vrpuw , veel meer weet dan de mees-.  ABRAHAM BLANKAART. $? meeste lieve treufeltjes van vrouwtjes, die zo altoos over haar huislyke zaakjes; over een kantje, of een 'lintje, over een ondermutsje, of een jurkje praaten, en daar ik ook met zo veel plaifir naar kan luisteren , dat ik zo zagtjes, onder myn pypje, er by in myn middagknipje val; vooral als het lieve vrouweftemmctjcs zyn. Gy hebt, een vlotfchuit fchriftuurkennis; gy weet capittel en text, fpyt den besten Dominé, cn ik heb wel eens gehoord, dat gy een' Leeraar al knap een voetje zettede, als gy over het geloof met hem aan de praat waart; gy weet zelfs van zedekunde, en dat wel puik puik, beste Euangelifchc zedekunde; maar, wat is het jammer dat gy al dit mooje huisraadje veel minder voor u zelve, dan voor anderen gebruikt hebt! trouwens, dat is het famillegebrek van die wereld, die uit broeders en zuszmbeftaat; en zig door uiterlykheden onderfcheidt. Gy hebt een gezond oordeel; men zou waarlyk nog al zo iet met u kunnen beginnen ; maar , wat is het fpytig! gy zyt te veel gevleid, en dit is het ongeluk van verre de meeste vrouwen, die wat meer weeten dan het hcele zootje : en ik verwonder er my niet over, dat een vrouw, die altoos, in haar' kring de eerfte was, of er voor gehouden werd ; die men altoos raad vraagt; die men altoos dewoor'den uit den mond ziet , eindelyk in de gedagten komt, dat zy alles alles alléén , cn op de best* wyze, weet. Ik moet echter eens zien, of ik u niet kan overT D 5 tuih  58 BRIEVEN VAN tuigen dat gy ook vooroordeelen hebt: daar heb ik , nu 20 ™yp pret, myn aartigheid in; baat het niet, het fehaadt niet, en wy zullen ieder even goed over ons zclven voldaan zyn. Dat gy, ma Tante, met geen genoegen ziet, dat uw Neef in eene flegte familie komt, is allerbillykst: dat gy een' Neef, daar gy zo veel mede ophebt, en daar gy zulke mirakels van verwagtte, en waaromtrent gy den post van toeziende voogdesfe bekleedde!, gaarn in eene deftiger familie zien zoudt, is billyk, ook als eene Lcdemaate dier Gemeente , die zo gaarn het ouwe famillegeld onder de haaren houdt, en, als eene zuster befchouwd zynde van die deftige menfehen, die nooit buiten haare kerk zouden laatcn trouwen, zo de vrienden zig met fchatten , zonder Baasje te kunnen fpeelen, wisten te behelpen; maar, dat gy boos zyt op uw' Neef, om dat hy eene vrouw naar zyn' fmaak zoekt; dat gy, (cn dat is erger,) hem voor flegt houdt; dat gy overal ■ uitfehrceuwt: hy mistrouwt zig! hy doet zyne oude deftige familie fchande aan', is , naar myn oudvryers begrip, zo mal als onbillyk gehandeld: kom aan, moederlief, laatcn wy de zaak, zo ais zy reik cn zeilt, eens van Baby bezichtigen. Is er op het lief fchoon kind iets te zeggen, zo men haar' Vader, (en dat is billyk,) daar buiten' laat? is het geene huishoudfter? is het een modepoppetje? is het eene kwanfelaarfter? is 't een ftout coquetje? heeft het ecu flegt humeur? heeft hetgeen be-  ABRAHAM BLANKAART. 59 bcginzelsvan godsdienst en deugd? heeft de braave moeder het niet kostelyk opgevoed? heeft het eene andere religie als Neef? neen zegt gy, of ik, en dit doet, by onpartydigen , veel meer uit, 0111 dat ik maar een oud-vryer ben, en geen de minste verkeering heb met naars Vaders klanten : neen, nog eens, en ten derden maale, neen: ik ken het meisje voor ééne der zoetaartigfte, naarftigfte, handigfte, lieffte, verftandigfte dingetjes, die ik alle Zondag voor by myn deur naar uw kerk zie wandelen ; en ik had altoos myn fpikkelatie op het kind, vóór ik nog myn werk maakte, om het te leeren kennen, dat is, vóór Neef er zo clendig op verzot raakte, dat hy, boven Tante boven al, haar trouwen wil: maar, nu ik weet welk een deugdzaam kind het is; hoe zy haare braave moeder bemint; hoe zy haars vaders fouten bedekt, en er zig ovc* bedroeft; hoe lief verftandig zy met moeder praat, en er op uit is om die braave vrouw vergoeding te doen,voorverongelykingen,die alleen een getrouwd man omtrent zyne vrouw en zes kinderen begaan kan wel hoor, ma Tante, ik zou zo hebben kunnen befluiten, om dat lief mooi meisje voor my zeiven te neemen , indien ik niet by tyds bedagt had, een jaar dertig of veertig te oud te zyn. Ja maar, gy zaagt alweer op dien zelfden fteen: „ Zy heeft geen geld, en zy heeft zo een flcgten „ Vader:" en nu vraag ik je, als een oud oprecht vriend, of deeze twee dingen, zo gehe-cl buiten den fchuld  6o BRIEVEN VAN fchuld van het meisje, in eenige overweeging kunnen komen, by een braaven gevoeligen jongen, die zoveel goeds, loflyks, in haar kent en bemint? te meer nog, daar zy hem niet heeft aangezogt; en ééne der allerfraaifte meisjes is, die ik in vyf- en- twintig jaar gezien heb; dat kan Neef ook juist zo onverfchïllig niet zyn, als zyner deftige oude Tante, cn het is hem ook zo niet. Heeft de jongeling geen gelds genoeg, om, in zyn' ftaat, zyne vrouw en huishouding te onderhouden ? gy zyt niet gierig, dat weet ik; en niet voor de zwier ook; wel, waarom dan zulke malle uittrompettingen, ten nadeele van uw' Neef, en van dat meisje, dat hy tienduizendmaal meer bemint, dan alle de oude Tantes in geheel Amfteldam, in duizend jaar kunnen bevatten ? is dit geen pek in *tvuur? is dit geen kwaad zaad ftroojen? nu dan weet ik het niet. Wat nu het liegt gedrag van de jonge jufirouws Vader betreft, dat kan niemand, dan deczen ongelukkigen zondaar zclven, fchande aandoen; en daar heeft dit mooje Bruinetje al zo weinig deel aan, als aan Adams zonde; een leerftuk van myn kerk,daar je zo weêrgaês veel op tc cardiefen hebt; 't geen gy zo puntig weet te weerleggen, dat ik zelf, dikwyls, als een gek ftond , en waarover gy de rechtzinnig gereformeerden , zulke hartige harderwyker bok» kens kunt toedienen, dat deeze goede menfehen haast niet weeten wat zy 'er meê beginnen zullen: hoor |  Abraham blank aart. Si hoor, ma Tante, het gaat met uwe Thcologifchtt Exellentie , zo als rnet andere vrienden; nooit redeneert men uit één ftuk; 't is, haal my joost, hekkei hakkel uit en in, al naar dat de gelegenheid het vordert: dan beweert men dat wy zeiven ons geloof uit onze werken moeten toönen; dan wéér, dat wy door anderen lchade kunnen lyden . . . tuttcnria,tut! ik mag my met dat gekieskaauw niet ophouden : verduiveld! de fehriftuur is niet alleen by ons lieden van de groote Kerk te dikwyls ecu wasfchen Ueus, maar ook by de denkende, de, als 't je blieft, redeneerende christenen; en zo gy my boos maakt; want ik ben als vuur voor myn kerk, dan zal ik je dat zo eens op een graauw papiertje uittekenen; nu heb ik wat nutters te doen een paar allerlieffte jonge menfehen , met uw genoegen in het heilig hoog- eerwaardig huwelyk te helpen, dat klinkt een braaf man wat beter in de ooreu, dan dat uit en in praaren over Gods lieve reine woord. En ik, Abraham Blankaart, zeg u, ma Tante, dat een kind, 't welk zo ongelukkig zynde van Hegte ouders te hebben, en zig voorbeeldig gedraagt, oneindig meer liefde en hoogachting verdient, en van braave menfehen ook erlangt, dan ik en myns gelyke, die zo van 's ochtens tot 's avonds het goede met duim en vinger werden ingeftampt, en nooit eenige ongeregeldheid, die wat zeggen wou, bywoonden, in ons eigen huis , noch daar buiten : wel, zo een kind is eene zedelyke zeldzaamheid ; het  62 BRIEVEN VAN het voedde zig zelf op; en is het allerfterkfte argument dat gy met uwe gezindheid kunt aanvoeren, om te bewyzen, dat de natuur der menfehen genegen is tot alles goeds; maar dat degewoonc opvoeding den winkel in 't wild helpt: dit is wel het geval niet met uw Neefs zoete liefje; gy zelve, naauwkykende vrouw! laat de moeder in de achting die haar toekomt: en tusfehen u en my, ik ben altoos veel meer bekommerd voor kinderen, als de moeder de beste broêr niet is, dan als de Vader zig met de klantery ophoudt; en dat weet die goede God ook wel, daarom vindt men voor tien, voor twintig losfe, flegtc mannen, geen ééne zedelooze vrouw; en dat is ook, geloof jy Abraham Blankaart, de finale reden, waarom het in de wereld nog al zo wat en zo wat gaat: hoe gaat het in de meeste huishoudens ? Man past fehoon op de zaaken; is gaauw op zyn ftuk; maar bemoeit zig zo weinig met zyne kinderen, dat zy hem als vreemd zyn; hy is, of in zyn bedryf bezig , of de deur uit; hy moet een uitfpanning hebben; hy kan niet altyd rekenen cn fchryven; dat is ook zo: maar zyne uitfpanningen zyn zo onhuisvadcrlyk, dat men Mynheer nergens minder moet zoeken, dan by zyne vrouw en kinderen ; in herbergen en koffyhuizen kunt gy hem zien : onderwyl is moeder vergenoegd als een bruid, by haare kinderen, daar vindt zy want de meesta vadcrlandfche vrouwen gelyken naar myn Saartje, als zy in 't fuikje zyn, cn in het kleine gedoente raa- ken,  ABRAHAM BI. ANKAART. 63 leen, is het Bontonfpel uit daar vindt zy, zo wel haar grootfte vermaak, als haare geduurige bezigheid; allen worden geleerd, beftuurd, bezorgd, vermaand, beftraft , beloond ; en dat alles door ééne Moeder: zo dat nien wel denken kan, dat God de Heer de pligtsoefening zulkcr lieve jonge Moedertjes, wis en waaragtig zegenen zal; niet alleenlyk door zulke vrouwtjes honderderleie plaifieren te geeven , terwyl zy het nuttig werk der opvoeding verrichten ; maar ook in het vervolg, en in haare eigene overdenkingen. Hoe veele zulke vrouwen heb ik niet gekend, die, behalven dat zy mannen hadden welken op dc zaaken pasten, als Kooplieden of Fabriqueurs en Traficauten, niet , dat wat zeggen wou, aan hunne mannen als Vaders en Huisheeren hadden; die, of halve nagten met gedekte tafels zaten wagtcn , of nog erger terwyl die zoete zielen niet wisten , hoe de onmaatige of knorrig t'huis komende man, maar in zyn humeur te.houden; op dat hy voor kinderen of bedienden geen fpectakel maakte. Zo een vrouw is wel tc beklaagen, ik beken her, maar, zo de zaaken maar goed gaan, dan lydt er de zedelyke opvoeding der kinderen niet het minste by;. doch zo is het niet als de moeder niet bonkes is; en van zo eene huishouding is niets goeds te wagten ; de redenen daarvan zyn ieder die denkt wel bekend. Ik ben, door myn fchryven over dit onderwerp , /.O  #4 BRIEVEN V A Ü zo aan den gang gebragt, zo opgewonden, dat ik nog al eens tot een meisje moet wederkeeren, dat het ongeluk heeft van flegte ouders te hebben, en dan zelve deugdzaam is: Wel, ma Tante, denk het eens na: hoe veel vastheid van geest daar hoor ik je ! dit is tog de rotsfteen van alles g0e(ls hoeveel vastheid van geest moet zo een kind niet hebben ! hoe veel godsdienstigen yver! hoe Wèl moet zy het met Goden de Deugd niet mcenen! hoe lief en waardig moet zo een meisje der Maatfchappy nier zyn ! zy ftuit het bederf, dat de oudersin hun gellagt hebben voordgefprcid; zy vóórkomt de droevige en gcduurig al dieper inwortelende zedeloosheid, die van tyd tot tyd, ja tot in de eeuwigheid zelfs, zig in de rampzalige gevolgen zouT den leeren kennen: wat moet zo een kind niet met droefheid de ondeugden zien, van menfehen aan wie zyhaar leven te danken heeft! hoe omzichtig moet zy niet zyn zowel in als buiten's huis! want hoe het ga, het zyn en blyven haar Vader, haar Moeder; en wat dit voor een braaf kind zegt, laat zig door geen oud-vryer befchryven; en evenwel hoe dikwyls gebeurt het niet, dat zo een edel meisje niet genomen wordt, omdatzv zulke ouders heeft; hoezeer men ook van het kind haare braafheid overtuigd zy? hoor, ik zeg je, dat zo een meisje veel grooter in haar' kring is, dan Luther en Calvynimmer waren: zy reformeert haar huis, niet van paapfche doolingen en kerklyke wisjewasjes, maar van ondeugd, de  ABRAHAM BLANKAART. 6$ de grootftc kettery die Heintje Penfel ooit in de wereld gebragt heeft. Zie , ma Tante, gy moet my dat niet kwalyk neemcn , al fchryf ik wat hartig: Waart gy geen vrouw, ik zou het zwaard des Heeren wat ftouter zwaajen; en dan zou men misfehien niet gedagthebben dat de oude Heer, voor het goede zo van zesfen klaar was; want ik kan my zo fatans nydig maaken, over dat waardeeren van zig zeiven die eigen geregtigheid om dingen daar men niets, dat wat zeggen wil, toe dcedt, of toe doen kon; daar rrieh zo lydelyk in is, als van wat ouders men geboren is, of in wat land men ter wereld komt: en dan wil men nog alles vcroordcclen, en al de buuren tc wys zyn! 't is immers te zot om te praatcn. Indien er eens een Govcrt Grim, of Kribbetje Wysneus -— die tog aan elkander geparenteerd zyn kwam, en bekeef en begraauwde een kind, cm dat het in de jordaan, of in dc duivelshoek, of op het franfche pad geboren was, cn niet op heerciiof kcizers-gragt, zoudt gy dan niet zeggen: wel dat zyn twee onredelyke fchepzcls ! is het arme kind niet genoeg tc beklaagen dat het, buiten zyn fchuld, die groote voordeelen mist? en gy , ma Tante ■, veracht een meisje, dat het ongeluk heeft van een ondeugend Vader te hebben! fchaamt gy u niet in uw ouwe hart, of over uw mal redeneeren , of over uwe groote oubillykhcid? III. DEEL. E Je  66 BR.ÏEVËN VAN Je zou niet gelooven, ma Tante, hoe beuzeiagtig de deugd van uw dogtertje in de oogen van Gods lieve Engelen is; en daar zyt gy evenwel zo magtig wys meê! wel, wat voor kwaad , bid en fnieekikje, zou zo een ftyf, kerksch, huislyk opgevoed, goed kindje bedryven kunnen? het fchaapje is nog nooit, een uur, nagt of dag, uit moeders waakzaame oogen geweest ; het breidt, het naait eenfteekje; het wascht eens een theekopje af; het fikkelt eens naar agter, eens-naar vooren; het maakt eens een kopje gelei; het knusfeit eens een famaartje; het leest eens in den Bybel, of in een ander goed boekje; het heeft een fpeelmeisje dat als zy opgevoed is; hoe wou zo een meisje, zelfs maar ééne kwaade gedagte hebben kunnen, die wat zeggen wil? alles is in rust en geen vyand van buiten: met dit alles, ik heb het hartje regt lief, want het is een zoet meisje, en geen zier trotsch op het goede dat zy zo gemaklyk doen kan. Indien de Heere God, na dat Hy Vader Adam en Moeder Eva gezegd had, gy zult van den boom der kennisfe, beide des goeds en des kwaads, niet eeten, onze oude lui van hun gezicht beroofd had , cn zy des niet hadden kunnen gewaar worden, dat de vruchten fchoon voor het oog waren, zouden zy, denkt gy, dan ooit hunne fchoone witte tanden indien appel gezet hebben, die nu zo veel fpels in de wereld maakt? gy bcgrypt my wel, Moederlief? en dewyl gy zo eene ouwe zucht hebt voor 'toe-  ABRAHAM BLANKAART. 6?. toepasten, ei lieve, pas dit eens gemoedlyk op u zelve toe, en vraag dan eens, heb ik wel gelyk in de zaak, als ik myn' Neef das behandel, en zyn meisje vollirekt niet in myne familie zal ontvangen , om dat zy een llegten Vader heeft, doch zelve deugdzaam ïs, en buiten dat eene goede vrouw zal zyn voor Neef? en dit zegt ook nog al zo iet! Maar ik zie wel aan uw gelaat, dat ik het proces nog niet gewonnen heb: o lio! daar zyn geen erger dooven dan die niet hooren willen; en geen onovertuigbaarer menfehen , dan huichelaars , cn geleerde vrouwen ; maar wat geef ik om huichelaars ! ik hou my maar by de vrouwen, cn weet gy, ma Tante , hoe het komt dat geleerde vrouwen zo halftarrig zyn? haar Logica ftaat haar in den weg; en wat is een vrouw die altoos ergo dit, ergo dat, ergo zus, ergo zo, zegt, toch een. wezen van de beste wereld! daar ikfedert eenige jaaren zo wat over geleezen heb — maar, Abraham Blankaart, ziet op geen handje vol moeite, als hy nut doen* kan; en gy, Moederlief zult nu terdeeg van myne co.tclettes hebben; het heeft my al jaar en dag in den weg gelegen, doch ik wist niet boe wy nog eens (laags raakten: wat was dat ecu licerelyke inval om aan my over Neef tc fchryven! wagt, wagt, ik zal je wel bedienen naar je (raat., Ik vraag je dan, op den man af, of ik zo een meisje, als uw Neef voor zig ter vrouwe verkiest, om dat zy een flegte W.der heeft, -ttöbit mag trouE 2 wen?  68 ERIEVEN VAK wen? wel nu, daar zit gy nu ma Tante! zonder u> zelve voor innocent tc verldaaren, (en dit is van zoeene gaauwe vrouw niet te vergen,) kunt gy nie& zeggen neen: zy mag dan trouwen — met wie? met een ploert? ei ei! wat je daar zegt; en dat ook al om dat zy zo ongelukkig is van een flegten Vader te hebben, moet zy nog een lap van een jongen tot man krygen, cn de deugdzaame moeder moet haar dierbaar kind in de magt van een jong ligtmis zien, om dat zy zelve, helaas! in "geen beter handen gevallen is? ware het meisje zelf niet veel , dan zouden de vrienden zeggen kunnen, daar is maar een paar bedorven; en dat zeggen, Nota Bene ! naauw gezette christenen, zo maar los weg, even of het maar een peulfchilletje ware, een wisfevvasje, dat twee onftervclyke wezens, hier hunne aanvanglyke rampzaligheid uitbreidden , cn over geheele reien van wezens, uit hun voordgefprooten, uitftorttcn ! foei! foei! ik mag er my niet langer by ophouden; 't is al te verkeerd. Trouwt nu zo een meisje met een geiheene knaap, (zie eenshoe onredelykgy,naauwgezette menfehen, veroordeelt!) dan is 't: „ oHecr! ik hebaltydwel „ gedagt dat die jonge juffrouw niet regt deugd„ zaam was; was zy een braaf meisje, zy zou zo ,, een' knaap niet genomen hebben; zy zag aan ,, haar eigen Vader, wat een flegt maft voor zyne „ vrouw en kinderen is; weezen moet: maar, zo gaas w liet; het appeltje fmaakt altoos naar den boom." Het  ABRAHAM BLANKAART. 69 IIet meisje mag dan trouwen; maar 't moet met «en braaven jongeling zyn, of zy zelve raakt in verdenking : maar geene verftandige naauwgezette menfehen willen hunn' zoon , hunn' neef toeftaan om zo een meisje in hunne familie te brengen; want dan kwam er fchande in de deftige familie; en de zwaarigheid die gy, ma Tante, met recht daar over maakt, mogen alle zulke vrouwen ten behoeven van haare deftige famillen maaken: onderwyl zit het arme kind alleen: wat moeten wy er meê 'aanvangen? haar in een klooster gaan oplluiten? ja, maar die zyn er niet in ons Land voor Proteftanten: zie , dat komt weêr van]dat redenecren, hikkel, hakkel; hoe moet dat nu? En ook, zo een uitmuntend meisje zou geen vrouw , zou geen moeder worden! wel zie, dat zouden de Engelen zelvcn niet verdouwen kunnen: i ja, ma Tante, al zyt gy nog zo fchriftuurwys, cn zo textvast, je moet Abraham Blankaart niet vertellen wat de Engelen gaarne zien, al hebben zy voor haar eigen perfoon er geen belang by, om te bidden uw koningryke lome: en ook van zulke zeldzaame vrouwen moeten wy meer hebben — meer laatfte woorden van Bisfchop Tillotfjn ■ ftaat 1 gy daar zo van optekyken ? wel , bewaart 'gy , liefhebbertje van ongemeen fraaje en kostlyke bloemen en planten, niet met de grootfte oplettendheid, geholpen door uw' tuinman, het zaad en de afzetzels van zulke Hoffieraadjen, om er niet alleen in "E3 *  70 BRIEVEN VAN te blyven, maarzelfs om er andere goede vrienden, lief hcbhers van zcldzaamc planten cn bloemen van te kunnen voorzien ? en zo een meisje zou. men laaien derven en vergaan, zonder erafftammclingen van te Avinnen ! hoe veel meer nu gaat zo een deugdzaam, fchoon, een lief meisje, eene plant tc boven ! zo dat ik maar zeggen wil, dat uwe denkbeelden van fchande, in dit opzicht, te zot zyn om , door de zedclyke wereld, alleen tc loopen; en dat het eene onveranderlykc waarheid is en blyft, dat een in zig zelf deugdzaam meisje, al ware zy uit een paar re . eloözen ouders .geboren , geene fchande aan eene familie, al ware het ook aan de allerhciiigfte uit uwen kring, doen kan; dat zy ook een deugdzaam man, die. haar uit liefde en achting trouwt , waardig is; ■ cu om hoog of laag niet in de magt van een liederlykenjongen moet gegooid worden; dit alles dunkt my heb ik met myn oud-vryers verftand, door en door, en al heel knap ook, beweczen. Gy moet nog al meer hooren, ma Tante, ten ware gy myn' brief neêrlei, cn niet verder leezen wilde. Als ik uw Neef ware , ik zou uwe onredelyke praatjes dus beantwoorden: „ Ma Tante! verre „ van u en myne familie fchande aan tc doen, doe „ ik u en haar groote cerc aan; maar niemand meer ,, dan my zeiven: ik beloon door myne liefde cn „ hoogachting, de zcidzaamc verdiensten van een „ ongelukkig meisje; ik ftel haar in veiligheid tegen " <. 8'3 - jj &  ABRAHAM BLANK AART. n „ de fnoode aanflagen van .ligtmisfcn, die in haars „ Vaders huis den vryen toegang hebben; ik ben „ blyde gelds genoeg voor haar en voor my teheb„ ben; en de ongelukkige moeder zal in my een „ vriend, een befchermer, zo wel als een fchoon„ zoon ontvangen': zou ik my geen ecre maaken in de deugd recht te doen en eene ongelukkige „ vrouw hi' myne befcherming te ncemcn?" Zie, zo denkt uw oude vriend, over dit geval, en het kan u niet vreemd voorkomen, als gy u herinnert dat ik nooit naar de zotte begrippen der wereld, maar naar de regels van braafheid en van het gezond verftand redeneerde: hebt gy echter nu nog wat intebrengen, dat wat zeggen wil ? ik wil luisteren als een vink! maar gy moest my met geene waauweling, geene vygebladen, geene ja maars, en wie weets, aankomen, die het loos vrouwlyk vernuft, om het zo te noemen, als uit de mou fchudt: o ho 5 een man die met vrouwen redeneert, mag wel oogen in zyn' nek hebhen:' weet ik het niet? wel daar Heintje Penfel geen gat door ziet, daar zien zulke gaauwe vrouwen door' als niks": gy zult dan zeggen.:. „ Ja, Mynheer Blankaart, wat zal ik zeg„ gen, voor zulke meisjes zyn altoos in den laa„ geren burgerftaat, nog jongelingen genoeg, die „ om voordeeligc uitzichten, zo een meisje ook nog „ gaarne zouden willen trouwen." Kom kom, zwvg maar, of ik wordt eens waar- e 4 *yk (  ?- BRIEVEN VAN lyfc boos, cn dat zou ik niet graag op myn ouwea dag worden: hoe ! is dan de ojrdentelyke burgeiv man, minder ryk dan gy en ik, maar even zo volkomen een vryburgcr als de grootfte fnoeshaau in uwheclc geflagt, niet, met het zelfde recht, kiesch op zyne eer? wel dat lykt nergens naar! neen,motderlicf, indien ex fchande ia zo een huwelyk ligt , dan moet zy door geld, dat alles zo zeer bedekt als in de tyden der Apostelen de liefde plagt tc doen, bedekt worden! geld maakt tog alles goed : hoe wat! zouden burgerlieden, die niets hebben, dat wat zeggen wil, dan haar eertje en haar kleertjes , dan altoos naar het pypen van malle ryken moeten danfen, die zig,zot genoeg, inbeelden: „ Wy die ,, geld hebben, mogen alles doen omtrent zulkcudie „ van ons afhangen en geen gekl hebben?" neen, ma Tante , zo had Abraham Blankaart dat werk niet begrecpen; zou zo ccn meisje tot een laagcr ftaat moeten daalen , dan die waar in zy zig bevond, en daar zy zig zo by. alle uitnemeudhekl wèl in gedraagen heeft? Hoor, zo gy zulke verduivelde kneepen, cn zul- ke lelyke fentimenten hebt, dan doet gy uwe familie veel meer fchande aan, dan alle uwe pispraatjes over geloof en zedekunde, haar ooit eere aandecden: wat! ik heb geen geduld met zulke misfelyke christenen; alle hunne goede bedryven zyn met eigene gerechtigheid befmet; hoogmoed is de afgod : om  ABRAHAM BLANKAAS. T. 73 om dut men quanfuis vry is van grove gebreken, denkt men dat men by onzen lieven Heer vier witte voeten heeft ; en als de boêl eens aan de kamer raakt, zal het my niet verwonderen: ik althans zal er geen een bod naar doen; 't is vuilnis, 't fchynt wat, maar 't is niets. Ik raad u als, eene vriend , werp Dagon van zyn' troon: het is de eigenheiligheid, cn zy zal u foppen ; zeg dat ik het je gezegd heb : grut nog toe! om dat gy nu, by voorbeeld, geen grove zondaresfe zyt, waar toe 'uwe gcaartheid, uwen ftaat, uwe jaaren niet eens gunstig zyn, gaat§3 u zitten verbeelden , dat gy al eene groote Sauctinne zyt; en denkt gy privilege te hebben om uw eigen verkeerde begrippen te volgen , zo dikwyls gy mv kwalyk begreepen belang daar by' vindt, En nu heb ik myn gcheele hart eens ter deeg tiitgeknord ; zo dat , moederlief, wees gy wyzer en braaver ; maak vrede met uw' Neef, cn geef hem geen dwars antwoord: fpreek niet met klein- achting van zyn meisje; dat kan, dat zal, ja dat mag hy niet verdraagen : blyf aan de eer; geef uwe toeftemming , of Neef zal misfehien , zonder zyne Tante om haare toeftemming te vraagen, den eerften dag de beste, met zyn meisje, opgefchikt als een Bruigom , voor de roödcur gaan ; en om dat hy overtuigd is wel te doen, E 5 zig  74 BRIEVEN VAN. zig tc minder aan uwe onredelykheid (loorcn: be~ halven dit verfchil met u, ben ik uw boogagtendc vriend: A. B L A N K A A R T. DRIE-  ABRAHAM BLANKAART. 75 DRIE-EN-VEERTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan den Heere Willem ***. Mynheer en Vriend! Het is niet van daag of gisteren, wil ik fprepken, dat gy my, met zo vcele beleefdheid, onderfcheidde,dat het voor een oud-vryerde peinc waard' is: reeds met uw' Grootvader ben ik een'goed vriend geweest; Vader en Zoon moeten, fchynt het, my al heel veel goeds toebetrouwcn, dat zy, ieder op zyn beurt, my met zo veel heuschheid behandelden : met Vader cn Grootvader zou ik dat nog zj wat begrypen; gelyklieid in aart fchept genegenheid, om het zo eens te noemen; maar, hoe duiker kan ik zo in de kas zynbyeenenjongman,wiens Grootvader met my te gelyk jong geweest is! ik ben een ouderwets oud man, cn, op zyn best genomen, allcenlyk in ftaat om de allcdaagfe verftandigc menfehen eens het goede voor oogen te houden; of een welgcmccnden raad te geeven : denkt gy, jonge Heer, dat ik onkundig ben van uw' aart en levcnswyze? o maatje! ook u ging ik, met looien fchoe- nen ?  y6 Brieven van pen, nu; ul wist gy duur niets vun; vooral fedeit gy uwe ouders verlooren hebt. Onze Hendrik kent u als mensch, en als jong koopman, cn die heeft my verzekerd, dat gy een bruut hart cn een geoefend verftand bebt, meer dan \yel zo doorgaands in uwe jaaren plaats heeft:, Cornclis Edeling voegde er by, dat uw alias by de vrienden, „ onze Philofoof," is: ik ben geen vriend vanaliasfen, *y zyn my te byzonder; cn het byzondere is zelden het betere ; wat! dat een Diaken het lieve reine woord niet in een Grieksch Testamentje mag nalcczcn , zonder den alias tc krygen, van „de GriekfcheDiaken;"or'datdeLecraar, die in myn jonge jaaren danig tegen de moesjes vverdc dat ook een zotte mode was ■ ■ zyn gemoed niet koude voldoen, zonder den naam te krygen cn tc behouden van „ Dominé Moesje.'" ik heb u dan ook al eens in den kyker gehad, want ik vreesde dat gy in onvcrfchillige zaaken, in uwe kleeding of manieren, of fprceken, afweekt van onze befebaafdc fatfoenlykc Ileercn; cn dat, zo als ik zeg, zou my fnyten; maar ik zag niets aan u, dat ik aan onzen Hendrik niet zoude willen zien: gy moet dos de Philofoof hecten, om iets dat zo niet in 't oog valt, cn dan kan ik het infehikken, hoewel ik het liefst niet had. Gy weet veel, gy hebt gelukkige vermogens, cn üwe verkiezing in uitfpanningen, is zo goed dat gy éigcnlyk geen uur nutloos hebt laaten wegvallen: mi  ABRAHAM BLANK AART. 77 nu ftaat gy op liet punt om in uwe eigene zaaken te komen; uw comptoir is zwaar, en zeer omflagtig; gy breidt dat uit door het getal uwer correfpondentien te vergrooteli; gy hebt credit, en geld, twee onoutbeerclyke zaaken voor een Amfteldanisch Koopman , die het er op aan legt, om den koophandel met nadruk te bcyveren; het ftaat er na dat gy uw vaderland in onderfcheidene betrekkingen zult dienst doen; immers dat men u daar toe de verccrcnde gelegenheid geeven zal; en het kan zeer gemaklyk gebeuren , dat Saartje waar zegt , als zy ons voortelt, dat wy u nog eens als een Vader des vaderlands zullen fclicitecren ; iets daar ik niets tegen heb; om dat een geoefend Koopman zekerlyk meer nut doet dan een luie rentenier, dien men, om hem in het land te houden, amten en regentfehappen thuis ftuurt. Zo dat,- Mynheer, gy voelt uwe eigenwaarde, doch, alleen om daaruit uwe verpligting des te fter,ker dóórtezien: gy weet wel, dat hy die tien talenten heeft, ook zyn best doen moet om er tien by te winnen? gy verwagt niet tusfehen de fchennen zo wat te zullen heen en weer loopen, maar in uw' kring eene groote rol te krygen; gy voorziet een voordeclig, beflommerd, arbeidzaam leven; en gy verzoekt in uwen, zo beleefden brief, diengy my zelf ter hand fteldet, dat ik u eenige regelen, om uw hart en wandel tc beftuureu, gelief medetedeelen: dat gelief ik wel; maar hoe kan het zyn , dat een knaapje >  BRIEVEN VAN je, zo doorleezcn en zo kundig, kan befluiten, om aan my, zo een onopgemerkt eenvoudig man, die Gods ter wereld geen voorraad bezit, dat wat zeggen wil, buiten zyn gezond menfchenvcrftand , en eene vyftig jaarige opmerking, over de dingen van dit leven om aan my zo een verzoek te doen ? ik fta er voor! want dat een welopgevoed jongeling voor den ouden Heer, veele beleefdheden heeft, dat heb ik zyner opvoeding te danken; doch dit is wat meer dan beleefdheid, en zou my welhaast grootsch maaken op myn flegt en regt menfehenverftand. Wat zal ik veel zeggen; de wereld is flikkende vol grondregels: het gaat met de Zedenfehryvers'alsmet de Doctoren, ieder heeft raad te over, en is er ook regt gulhartig mede; maar, in de toepasfmg dwaalcn de meesten, en dit is geene onfehadelyke befpiegclende dwaaling; neen, de duiker! het is of men Kina Kina in een onzuiver lichaam goot; of'deLyders aan de kinderpokjes, veroordeelde, om in eene bedorvene heetc lucht te geneezen; of, zo er nog iets ergers cn fchadclykers kan bedagt worden, zo is het dat. Zie eens aan , de christelyke zedekunde leert grondregels ter zelf beftuuring voor alle mertfehen , en echter zyn er voorvallen in het leven, waarin men verlegen jlhynt wat men kiezen of 'verwerpen zal: wel myn goede vriend! daar zyn al heel veel deugden die naauw aan ondeugden grenzen; of er, en dat is 't ergst, in ontaarten kunnen: ik zelf keu on-  ABRAHAM BLANKAART. ondeugden, die, wil ik fpreeken , niets dan overdreevene deugden zyn; en daar ik meer dan ééns door in de war geraakt ben: hoe dikwyls maakt eene' te groote voorzichtigheid, dat wy onvoorzichtigheden begaan] hoe dikwyls doet eene overgroote vrees dat wy zullen dwaalen, ons waarlyk honderd mylen van den rcgten weg afwykcn! zo dat ik' maar zeggen wil, dat te veel en te weinig zelfvertrouwen ons beiden kunnen" fchaaden: hoe dikwyls groeien by ons, andere gebreken als boven ons hoofd uit, om dat wy alle onze kragten, al onze aandagt vestigen,.; op ééné der zclven, die wy, het koste wat het kost , willen uitroeien! geloof my , dat heeft ook plaats by de beste foort van menfehen; en daar let men niet genoeg op; om het zo eens te noemen; 'led.'. ;iib najifjd Ljfb^'Jari ivjiAUtel'n-',. ■ Maar terwyl men zig dus uitfloo ft, ontaarten zondige neigingen en vastgezette-gebreken: dit is het nog niet'al ; hoe dikwyls -ruilen wy oud lood om Oud yzer, dat is, de eene dwaasheid maar tegen de andere dwaasheid in! • en deeze is ondertusfehen geen ding beter dan die daar men zo wat de hand meS ligt: hoe dikwyls zyn wy partydige ftiefvaders ? voor veele uitmuntende deugden , eenig en alleen om dat zy geene eigen kinderen van onze Natuur zyn! zy worden fchraal gevoed, fober geldeed, en niet gadegefiagen ; ja meermaals geheel en al verwaarloosd , terwyl wy alle onze, veelal méér apendan öuder-liefde belleeden, aan de gebrekkige fukke- laar-  8o B-RIEVEN VAN Jaartjes van deugden , die uit ons temperament geboren zyn ; dat zyn de wittebroodskindertjes; die worden op hunne gedagten gediend; en, by (lot van rekening, ziet men, dat men er niets dcegs, dat wat zeggen wil, mee kan aanvangen ; zy zyn ook in haar beftemming te kleen voor tafellakens, en te groot voor fervetten; cii blyven ook daarom nut* loos. Jonge lieden die, boe zedig, hoe geregeld ook, ■opgevoed, cn met vccle goede neigingen voorzien, zig in de wereld neerzetten, en aan hunne eigene bcftuuiïng worden ovcrgclaatcn, vinden nog te veel verwarring; zy hebben nog wel wat zedelyk huisraad , maar zy wectcn het niet wèl te plaatzcn, of te gebruiken; zy neemen het zo maar voor de hand weg, cn fchikken het'geheel buiten den haak; zy zyn zo murw als bry, wanneer zy met den fchcrpen byl moeten inhakken, dat de fpaanderen in 't honderd fpattcn ; zy zien zo barsch als fchoppeu-boer , daar zy minzaam en voorkomende zyn moesten; zy zaaien zo maar met ruime handvollen in 't wilde heen, op een onvruchtbaaren grond, en in een welbereide aarde tellen zy de zaadkorrels wel tienmaal over. Zy zouden wel willen dat een vrolyke, losfe, of gekke jongen, die zonder erg of list, eens een gerugtmaakende zotterny hadbedreeven en uitgevoerd, met een brandmerk voor het hoofd getekend wierd ; en met bedekte, meer bejaarde zondaars leeven zy als  Abraham elan kaar t. 8ï 'als broers, hoe gróót het gevaar ook zy om door hunnen ommegang aangeftoken te worden; de yver vervoert hen , daar bedaardheid alleen nut kan doen; zy zitten befluitloos, daar de handen aan 't werk moeten; zo dat ik maar zeggen wil, Mynheer Willem !dat er een franje jongeliêns boedel is, en alles even hecht en zuiver, maar er moet ook vcrftand zyn , om alles wèl te gebruiken: men heeft, ook het ééne drie dubbeld en het andere nietenkcld; en het noodigffe voor het dagelyks gebruik, plakt men op de vliering en in de haanenbalken; zo dat; als men die dingen noodigheeft, zyn zy niet te vinden ; en het heele huisgezin wordt opgejaagd, ouï te zoeken, als men het terftond moet gebruiken. Ik heb veele jonge lieden hooren zeggen, dat zy dikwyls , onder alle de gcfehenken die zy in hun huishouden kreegeu, naauwlyks twee, drie ftukken, voor hen van gebruik vonden : het is des heel. voorzichtig dat men het haardje eerst eens rond kyke, en die gcfehenken daarna koope. Ik heb het niet van hooren zeggen,maar ik weet, dat gy, om 't zinnebeeldige vol te houden, er heel goed inzit , voor een dus lang eenzaam huislyk jongman; maar, nu gy grooter huis gaat bewoonen,en veele menfehen zult zien, beken ik,met u, dat er vry wat moet aangekogt worden. En dat komt, om dat het veld van uwe pligten wyder werd, cn die pligten zeiven van een grootex, edeler, en moejelyker aart: alle uwe verzui. J1I. debl. F men$  8 2 BRIEVEN VAN men, alle uwe onoplettendheden hebben nu veel geduchter gevolgen voor u zeiven, en voor anderen t zie eens, dén onbedagt oogenblik; ééne verkeerde, daad , heeft betrekkingen tot veele onuitoogbaare volgende gebeurtenisfen; om dat gy, als ik het eens zo zeggen zal, uw' winkel magtig uitzet: maar er is wel wat op, jonge Heer: gy moest een zakboekje maaken, waarin alle de wetten van het Euangelie genoteerd ftonden ; cn dat boekje met wit papier doorfehieten, om er uwe zedelyke NBs., ontdekkinkingen, en kleine voorvallen, die u in dit opzicht ontmoeten, in aantetekenen. Ik fpaar geen broodvoorvrienden,enzal,om ute dienen, myn kranke best doen, en u zo eens op een briefje per notitie geeven, wat ik er voor my zeiven van gebruikte; gy kunt daar wel wat zcemanfchap mede oefenen, al zo als uw gezond menfchenverftand o dat aanraadt. Ik heb my altoos tot een' regel gefteld,cn my daar een veertig of vyfrig jaaren zeer wèl by bevonden: men moet altoos het mindere onderwerpen aan het meerdere: deeze regel komt alle oogenblik te pas; zy fluit in, dat gy uw' finaak, uwe verkiezingen , uwe begrippen, de middelen, die ter bevorderinge van uw eigen geluk, naar uw inzien, zouden dienen, geheel opoffert aan den door u naarftig onderzogten, en duidelyk gekenden wil van God; om dat hierin uw hoogst duurzaam welzyn gelegen is: zo dat ik maar zeggen wil, laat u altoos door de wet-  Abraham blAnkaart, G3 wetten van het Euangclie beftuuren, dan hebt gy niet, dat wat zeggen wil, te doen ,, met de inzettingen der menfehen , of met de fyne iphniewebsonderfeheidiiigen der zogenaamde gewetenbeftierders; daar ik maar geen puf op heb; 't is kwakzalvery; 't is van 't potje in 't pannetje; ja't is, regt nitgezeid, warreling, Mynhecr Willem; Laat ik u maar zeggen, zo als het my voorkomtt de meeste nvyfelingcu, en fchynbaare vcrlcgenheden, hce wy ons in dit, en in dat voorkomend geVal, zullen gedraagen, ontftaan uit onze onwilligheid, orti te doen-dat best is, en dat wy ook wel voelen best te zyn; of uit luiheid, om dat wy tegen de moeite aanzien, en liever alles blaauw blaauw laaten, uit gebrek aan moed om te durven dóórzetten wat er dóórgezet moet worden: den regten Kotiiuglyken weg zien wy, fpyt den besten, maar wy bedanken er voor, en zien of er nog niet hier of daar een bypaadje ligt, dat ons veelfpoediger, en aangenaamcr ook, brengen aal, daarwy weezen moetent *t gaat evenwel met geen volkomen gerustheid, dat voelen wy' zeiven wel; maar wy gieten het in alle vaten; wy vouwen en plooien, en draaien, zo lang tot wy zelvën in de war komen, en ons geweten het boekje kwyt raakt; en wy zyn niet in ftaat om, met al ons vernuft, het wéér op deii text te helpen , of gerust tc ftellen: dat wy zeiven twyfelen , blykt ook , onder anderen , uit het geduurig raadvraagen i, of wy vraagen naar den bekenden weg $ F 4 om  «4 B R * E V E N VAM om dat wy zo gaarne een anderen zouden bewandelen. Zie, ik hou maar (taande, dat een mensch, dat getrouw en'eerlyk met zig zelf handelt, en zyn verlicht geweten in den raad neemt, zelden verlegen zyn kan, wat hem ook yoorkome; en al die gewetenbeftuurders zyn een deel blinde leidslieden, waarop ik geen het minste vertrouwen (tel, of (tellen kan; en daar ik ook, zo als ik zeg, nooit geen doen mee wilde hebben. Ik denk daar aan het artykel der belastingen: als de ordonnantie zo duister is, dat ik, ter goeder trouwe niet weet, of (legts kan voorwenden niet te weeten, of ik zes, dan of ik twaalf guldens moet betaalen, dan ga ik heen cn geef twaalf guldens ; dan ben ik gerust dat ik niet duik, en ik herinner my het zeggen van onzen Leermeester: geef den Keizer dat des Keizers is; tol dien gy tol , fchatting dien gy fchatting, enz. fchuldig zyt: en terwyl ik dit doe, koop ik, voor eene onnozele zes guldens, rust in myn gemoed, en gerustheid in myn leven; geen verklikker of zyn maat, kan my kwellen ; cn de flimllc advocaat kan geen enkelde rooje duit aan my verdienen: wat is dat fchande koop 1 voor zes guldens, die by my, dank God den Heer 1 zo weinig beduiden als een graantje by den bakker: zo een voorbeeld kunt gy, op alle foortgelyke voorvallen , en omftandigheden die gy kunt krygen r toepasten; vooral als koopman; dan zult gy unooit , aan  ABRAHAM BLANKAART, 8£ maar zeggen wil, dat ik voor my, de groote genegenheid des Zaligmaakcrs , voor uwen hartvriend Jnhaimis den Apostel, aflei van de volmaakte geschiktheid zyns harten voor dc groote wet desChristendoms: men geeft wel eens voor, dat men in de brieven van Johannis-, zeer duidelyke bewyzen vindt, van 's mans hooge jaaren , die tot min of meer kindsheid verzwakten; dit heeft wel wat fchyn; maar als men er eens wat by denkt, dan is het ook niet dan een fchyntje: ik weet by my zeiven, Styntje, dat oude vryers zeer dikwyls in het langwylige, in vcrveelcnde herhaalingen vallen , en groote liefhebbers van praaten zyn; cn om die reden vind ik het bywoord, de praatgraage ouderdom heel wè-1 gevonden; zie eens aan, zeg ik dikwyls, zie eens aan, Abraham Blankaart., daar hebt gy weer wel honderd woorden gebruikt om iets te zeggen dat gy met een ftuk of zes had kunnen klaaren! pas o? myn vriend, dat gy u niet tot een vcrvcelend babbelaar maakt; en denk dat de tyd veel te kort h om hem zo nutloos doortcbrengen ; en denk ook dat elk zyn deel in de zamenfpreeking toekomt; en daarom man, hou jy het liever met de pen, dan. kunnen de vrienden , zo dra gy in het langwyfêgt begint te vallen, uwe brieven neerleggen, zonder u de minste trek van verdrietelykhcid of de minste onbeleefdheid te toonen ; want men moet Saartjes vooringenomenheid , en Hendriks geduld hebben, om u altoos zo van a tot z te hooren afyerullen: zo deed  126 BRIEVEN VAN deed Johannis niet; hy geeft ons den gehcclen christclykcn wet in deeze weinige woorden: „X^elief„ den, laat ons elkander liefhebben:" over deeze woorden zou een oud ftuntelig christenmensen , vooral zo hy een geleerde ware, een groot dik foliant kunnen fchryven, en nog maar aan de woorden : „ Geliefden laat ons " zyn, zonder dat wy wisten wat de Geliefden doen moesten, als wy reeds op de laatftc bladzydc waren , wil ik fprceken: zo doet uw groote vriend niet, Styntje, en daarom neem ik het altoos voor hem op: zo dat, door deeze vermaaning geduurig te herhaalen en te variecren, doet hy ons de gehcele kragt daar van op éénmaal gevoelen; hy bepaalt er onze gcheele ziel by; hyfchryft geheel cn al in den geest van hetEuangclie; hy praat niet zo wat om den kant, vaneen ditje cn ecu datje , en zo wat geestlyk gcncstcl; neen, hy brengt ons by dc hoofdbron van alle deugden , by de Liefde. Wat liefhebben is kan elk die ccn goed menschlyk hart heeft, zo wèl bevatten, dat er niet veel verklaaringen daarover te pas komen; het kwam er alleenlyk maar op aan , om die wel te leeren toepasfen; en in dit opzicht komt men ia het Euangelie zo fehoon te regt , dat er geen ziertje is bytedoen: Johannis fprak dus ook niet alleen in zyne brieven aan byzondcre vrienden, maar ook by iedere Godsdienstige vergadering; de goede man wist wel dat deeze vermaaning aldaar zo fehoon als ergens te pas kwam: „ Broeders laaten wy el- „ kan-  ABRAHAM BLANKAART. 12/ kandér liefhebben: " de broeders vertelden dit zeggen , en toonden het, door hunne tydlykc en gecstlyke gaven ruimfehoots uittedeelen ; ja zelfs door, als het nipte en wedernipte , het leven een kleinigheid te achten , om dat voor het waar geluk der vrienden, broeders, cn bondgenooten te pand te geeven: ik weet wel, dat dc kerken niet zeer vol zouden loopen, indien men daar Gods ter wereld niets hoorde, dan zulk eene korte vermaaning tot christelyke liefde; men zou dit al heel gaauw loof worden , en ik denk evenwel , voor my, dat zo een korte en veelbevattende vermaaning, heel veel meer nuts doen kan , dan die langdraadige uenter- cn blocdlaauwe predikatiën , die dc christclykc kudde maarte dikwyls worden voorgedreund: daar by, kind, komt nog, dat verklaaringen over duidelyke woorden niet dan verwarring voordbrengen: ik heb cr niets tegen dat er geleerde Leerredenen gedaan, cn dicpdoordagte zedekundige boeken gefchreeven worden, dit kan zeer nuttig zyn voor het algemeen, en oefent onze vermogens ; daarby , wat zouden ryke en geleerde lieden anders al veel by de hand neemen ? maar ik wensch echter dat dc publique Leeraars, apoftolifcher, eenvoudig, minder dood, meer werkzaam, meer met vuur en geest, meer gemoedlyk fpraken. Johannis, uw groote vriend, kon zo goed disputeeren als de beste hedendaagfe Profesfor, cn dat bleek wel als hy de dwaalingen van zynen rydweêr- leide; -  128 BRIEVEN VAN leide; maar als hy tot fticlitirig van de vrienden en geloovigen fpreekt, dan laat hy al zyne geleerdheid, al zyne kunde in de ketterhiftorie wel mooitjes t' huis. Wat, mag ik je bidden, doet dat gedisputeer op den predikftoel? is het dan daar de plaats voorde » ' Geleerden , om elkander den mantel afteveegen , dat het de peine waardig is ? zie Styntje, ik wilde dat de Dominés , zo als de Voorleczer, zeiden , kwaade naamen 11a ik maar over, myne toehoorders, want zy ftichten niet: wel wat heeft een knap christenmensen toch aan de kennis , wat of die ouwe Ketter, en die misfelyke Dwecper, over Gods lieve Woord, uit de hersfens füet? maakt het hem een grein wyzer, of een ziertje beter? 't mogt de hamer ! ik denk altyd, in zo een geval: dat niet weet dat niet deert; cn zulke hagelfehe zotternyen brengen een mensch maar tot malle overdenkingen, Styntje : heiligmaaking is de groote zaak; zeli'beituuring de bezigheid ! wat hebben wy dien poespas van menschlyke zotternyen te gaan doorroeren? hoor, Gamaliël was er beter agter: is het niet uit God dan zal het van zelf in duigen vallen; dat is ook zo; en de ondervinding leert dat veele Ketters hunne gekke-4of ergerlyke begrippen, zelfs jaar en dag overleefden. Doödlyk kan ik my ergeren, als ik het lieve Vader ons zo oneerbiedig hoor rabbelen, als een jongen die zyn Catecbismusvraagen voor zyn moeder opzegt  ABRAHAM BLAtfltAART. Ï29 Scgt; terwyl zy hunne eigene woorden met eene pedante enthafis lpreeken, als of het zonde ware, een fylabe overteflaan. En dan klaagt men nog dat de menfehen ongodsdienftig zyn, en weinig ter kerk gaan : heb ik u niet wel meer over dit ltuk gefchreeven ? ik geloof ia; nu, dat kan geen kwaad; zo dat myn Nigt de Vry maar te veel reden heeft voor haar onkerkgaanheid: ,, Ik wilde," zeide zy eens tegen my: „Ik „ wilde, Neef Abraham, dat men alle morgen, in „ een ruim fehoon eenvoudig gebouw, byééenkwa,, me, al ware het maar dén uur; dat daar dan een „ fatfoenlyk , welfprcekend , weldenkend , geoe„ fend man, eene aanfpraak deed; en dat hy , na „ dat wy allen, onder het geleide van een fehoon , „ zwaar kerkorgel, eenige christelyke Liederen — „ althans geen vloekpfalmen gezongen hadden, den „ God van Hemel en Aarde een geheel ootmoedig ., dankbaar gebed opzond ; dat hy daarin toonde „ doordrongen te zyn van de Godlyke grootheid, ,, magt, goedheid , wysheïd , en diep getroffen „ door de onvolmaaktheid der zwakke menschlyke „ natuur; dan zouden alle menfehen eerbiedig, op„ lettend medebidden; en op den dag des Heeren „ konde men een uur daar by voegen,ter verklaa„ ringe van deeze of geene woorden, door Jezus „ en zyne Apostelen gefproken ; en dan , Neef „ Abraham, zal ik tot in myn hoogden ouderdom „ een fteun van de kerk zyn, en gaarne in 't openlik deel. I „ baar  130 BRIEVEN VAN „ baar myncn , nu huisgodsdicnst,verrichten: docï*„ dewyl wy christenen zyn, moest ook daar alles dat „ kenmerk draagen, en moester, zo wel op bcly„ denis gedoopt, als avondmaal gehouden wor„ den." Die zonderlinge matroone, heeft geen groot ongclyk dunkt my; al ben ik, om het zo eens tc noemen , een heel ftyf kerkgaander, ik zie óók wel dat dc winkel daar dikwyls fober genoeg wordt waargenomen ; - cn die niet van de middelen gelieft te gebruiken, wordt maar terftond voor ongodsdienstig gehouden; even of de ziel van den Godsdienst belfond , in tweemaal des Zondags, zig doodlyk te moeten zitten verveelen; als dc welopgevoedheid niet toelaat dat men een fiaapje nceme, wil ik fprecken, zo als eens in ons land by den Schotfchen Dominé E . . . . gebeurde : de goede oude ziel zag zyn kuddetje eens over, alles was in diepe rust, en de vroome Grysaart nam ook een tukje in den ftoel. Ik veragt geene befpiegelende waarheden, ik wil die alleenlyk niet op den prcdikftoel hooren, om dat ik daar als een eenvoudig welgezind christenmensch kom , en gevolglyk aan al dat onëuangelifche niets heb, dat wat zeggen wil: wat heeft de gemeente er ook aan? en dat die de gelegenheid hebbe om beter en wyzer te worden, is dunkt my geen der minste oorzaaken, waarom er door Christenleeraars , in de openbaare kerken, gefproken wordt. Zie  ABRAHAM BLANKAART. I3I Zie Styntje, zobegrcepen het Doddridgc, Wats, Whcrcnfels; vooral, zo bcgrypthetmyn boven alles geliefden Zollicofer; cn zulke braave mannen heb ik in meest alle de kerken van ons Land gehoord 5 zo (preekt onzen vriend Smit, en ik zou u nog anderen kunnen noemen; maar gy kent die misfehien nog beter dan ik; want het is nog zo veele jaaren niet eens geleden, dat ik my die christclyke vryheid vergunde, om overal daar Gods lieve reine woord gefproken werd, myn gulden in 't zakje te gaan geeven. Denk evenwel niet, vriendin, dat ik nu den engen weg ten leven zoek tc verbreeden; wel het lykt er niet na Styntje! het innige christendom is immers geheel cn al betrachting ? en hoe meer men de menfehen den aart van den christelyken Godsdienst beduidt, des te" meer moeten zy overtuigd worden, dat hy die wèl doet, wèl vindt; dat kan niet anders: cn wie weet beter dan gy, myne vriendin, hoe er gewaakt , geftreeden en gebeden moet worden, om onze eigene zaligheid tc helpen uitoefenen; en aleer dc christclyke liefde de bron wordt van alle onze gedagten , woorden, werken; van onze vermaningen, vertroostingen , mededeeling van aalmoe'fen ; kort gezegd, van alles wat eerlyk is en wèl luidt, zo als myn groote vriend Paulus, (de Apostel Paulus,) dat noemt! ja ja, Paulus wist wel dat ondeugd wangeluid is; en dat,als de Christelyke liefde de Capélmeesteres is, dat dan alle de partyen van het zielenI 2 con-  l$1 BRIEVEN VAN concert, in volmaaktheid tot een geheel inftemm tf; daarom zegt hy ook, alles wat wèl luidt. En wat vindt deeze groote pligt niet al tegenllaudei 9 ki de ondankbaaren, de vergelders van kwaad voor kwaad of voor goed! dat nog fchrikkelyker is: wat moet deeze deugd fchcering en indag by ons zyn, om te zegenen als men ons vloekt; om te bidden voor onze vyanden; om hen die ons lasteren te blyven regt doen; om haksltarrigheid niet los tc laaten, maar wèl te doen! wie, mag ik je bidden, zou daar toe in ftaat zyn , dan hy,in wiens hart de liefde tot God is uitgeftort, en .die zig houdt aan de belluiten van het onbedriegelyk oordeel ? maar dan gaat het ook gemaklyk genoeg Styntje; want liefde verwint- alles, zo als dat eene bekende zaak is. Hoor vriendin, voor u verberg ik niets; gy moet Abraham Blankaart's gcheele hart zien; hem, ten minste zo als hy zelf zig kent, kennen ; wam: myn weg ten Hemel loopt al dikwyls over den uwen. eens heen: wel ik meende, in vroeger jaaren, dat ik al heel verre in de liefde tot God en den Naasten gevorderd was; want ik deed wèl aan allen die ik wèl konde doen , met woorden cn daaden ; ik heb geld, goed, raad en daad uitgedeeld , overal waar ik maar wat kon opfchommelen; ik reddede menig huisgezin uit gebrek en ellende ; ik gaf myn Doétor titulair een vast jaargeld, om allen die ik wist dat ziek en behoeftig waren byteftaan; en de bes-  ABRAHAM BLANKAART. I33 beste geneesmiddelen ryklyk medetedeelen, zo als dat niet meer dan billyk was, voor zo een ryk oud vryer,die kind noch kraai in de wereld heeft: vooral was ik magtig in myn tuin, als ik een jongmensen te regt bragt; en dit is my, dank God den Heer, dikwyls gebeurd: zie, de jonge lieden wisten wel dat Abraham Blankaart geen Govert Grim, of Meffert Luim, of een lastige Aptekcr was , en dat ik Gods ter wereld niets beoogde, dan dat die hamerfche jongens niet verdronken, alëerzy water kenden; want met de meisjes loopt dat zo geen gevaar, Styntje ; of zy moeten vroeg ouderloos cn mooie dingetjes zyn, en in flegte , of ten minsten zorglooze handen vallen, en dan deed ik ook myn kranke best voor die arme fchaapen: ja wel zie, Styntje, dan was Abraham Blankaart zo vrolyk als een vogel des Hemels, en alles was dan zo ruim, zo gezond, zo helder, zo helder, als chriftal; want ik begreep wel dat de Heere aan ieder zo veel genade niet gaf, w*il ik fpreeken, om zo veel goeds te kunnen doen: en als ik dan t'huis kwam, dan was al myn volkje zo naar myn' zin, en Snap zelfs my meer dan gewoonlyk welkom; ik ging zo blyde naar be:l, cn ftond zo dankbaar vrolyk op! en dan dagt ik by my zclven; zie zo man lief, zo doende zal de Heere des huizes,als hy komt, Abraham Blankaart ook bezig vinden; cn dewyl het toch. alles op de barmhartigheid van den -llemelfchen Vader moet afloo• pen, zal ik maar moed houden, cn als een christenI 3 mensch  334 BRIEVEN VAN mensch zo veel doen, als maar voor my te grypen en te vangen is; en dit is geen fteuncn op eigen werk; wel 't is geheel iets anders! de voorwaarde des Euangeliums is immers: „ die veel lief gehad heeft zal „ veel vcrgecvcn worden;" en, „ de bermhartig„ beid roemt tegen het oordeel ? " Hoe kan het in gezonde hersfens opkomen, Styntje , dat de gebrekkige, dc dwaalcnde, en de kortziende mensch, iet, dat wat zeggen wil, by God zoude verdienen kunnen? ja geloof zelfs dat Papisten en Armiaanen, als zy met oordeel fprceken, al zo weinig voorwenden iet by God te kunnen verdieucn, als Jan Luiken zelf, en dat is veel gezegd : en het fchynt of onze lieve Hemelfche Vader nog al met genoegen op myne werkzaamheid zag; want , zonder roem gefproken, alles gaat gezegend; myne pupillen gaan den goeden weg op; myne jonge vrienden luisteren naar my; lieden die ik, in goeden doen ftelde, of uit kommer reddedc, zyn dankbaar aan my, en betooncn dit door het beste gebruik van myne giften en raadgcevingen te maaken: daar is nu immers ons Cootje , 't was een Petit-maitrc, van 't hoofd tot de voeten; hy ging als een banjer heer , met twee horloges, en rook zo lekker als een Parfumkraam; en is hy nu niet een Lcele gefchikte degelyke zoon? zie Styntje, ik weet dat hy God vreest, en zyne zaaken wel waarneemt; en ik hoop hem ook nog, voor ik naar myn eeuwig huis ga, een lieve •vrouw te bezorgen: toen ik liet jongetje eerst leerde  ABRAHAM BLANKAART. I35 de kennen, zo als hy met zyn Saartje en Letje overal heen kaaide; inzonderheid toen onze Hendrik my verhaalde welk een goed menschlyk hart hy getoond had , omtrent de toen verdrukte Mevrouw Buigzaam ; dagt ik zo by my zeiven, hoor knaapje, in fpyt van al je aaperyen; in fpyt van je twee horloges; in fpyt van je lekkere geur, gy zult met myi» en ik zal eens zien, of ik niet iet, dat wat zeggen wil, van je maaken kan; want als het hart goed is , dan is alles goed; en het is ook allerbest neergekomen : wel Styntje, is Cobus geen middel, om het zo eens te noemen, in Gods hand geweest, om myne vriendin Buigzaam, op den weg tot haar geluk te leiden; ja, om myn Saartje, dat een los onbezorgd dingetje was, in goede haven tc brengen ? o vriendin! wy weeten niet wat in het Ryk van God groot of gering is! een opgefchikt beuzelaartje van een meisjesgek , werd hier de oorzaak van zo veelen en nog al geduurig voord-rollende omftandigheden ; van zo veele voor een goed hart gewigtige huislyke gebeurtcnisfen: zo dat ik maar zeggen wil, dat dit met Cobus dan maar eens uitneemend geflaagd is, en ik bcOuit er zo half en half uit, dat de Heere God, in deezen , welgevallen had aan zynert knegt, die zo gaarn in het goede wat te bcdisfelen heeft. En zo kan ik my al een groot getal jonge lieden herinneren, die, door minzaamheid , zorgvuldigheid , en door eene goede, ffille, hartlyk gemeende I 4 va-  I36 BRIEVEN VAN vermaaning; een goed en braaf cbarakter gekreegen, of dat grootlyks vermeerderd hebben ; en ik hoop dat ik aan hun , in het andere leven , nog veel vreugds zien zal; want, Styntje, dat is het waare: wy keven hier, wil ik fpreeken, een korten dag ; de tyd is om eer men er aan denkt; maar, als wy in ons Vaderland zullen gekomen zyn, dan zullen wy eerst tyd hebben om wat decgs te beginnen; dan zullen wy het gebouw van onze gelukzaligheid , waarvan wy hier naauwlyks meer dan het fondament gelegd hebben, oprichten, tot de grcot11e volkomenheid. Dit goede vadcrlyke oogmerk is my maar eens in myn geheele leven mislukt; cn dat, helaas! omtrent een meisje! ik kan' niet zeggen, Styntje, hoe ïny dit in myne hooge jaaren treft, en verootmoedigt : Heere God! denk ik dan , zou Abraham Blankaart, ook eigene gaaven gerookt, en zig verheft hebben op dc genade die hem gegecven was, en waardoor hy zo veck jonge menfehen gelukkighielp maaken! myn oogmerk was evenwel goed ; dit weet ik zo vast als dat ik leef: gymoet dan weeten , Styntje, dat ik dit meisje, om dat het ouderloos was , by braave Burgerlieden befteedde; ik kleedde en reedde haar, en dagt het, t'avond of morgen, een goed man optefcharrekn: maar, wat is 't? die lieden klaagen, met de grootlte reden, en betuigen dat zy om geen geld, hoe groot, met zo gen kind zouden willeq geplaagd blyven; zy is een weér>  ABRAHAM BLANKAART. I37 weerbarstige ftoute meid; onbuigzaam, koppig, en zo haastig, dat men er voor beeft als men op dc gevolgen ziet: denk eens aan , Styntje ! hardheid , ongevoeligheid voor weldaaden is met . zo een meisje iet te beginnen? zy heeft verftand en eenige goede hoedanigheden, maar alles gaat buiten het vrouwlyke hart geheel en al om: ook zelfs aan my, heeft zy geen dc minste gehechtheid; cn ik deed haar evenwel altoos zo veel goeds als ik maar kon ï zeg ik iet, zy Haat haar ftout hoofd in den nek, en laat my praaten; zwygt als ik met haar fprceken wil; kykt norsch en ftuursch; doch is pas alleen, of zingt en dartelt met elk die haar voorkomt: zy ontziet zig niet om van haare beste carnuiten te babbelen, ja zelfs, praat zy uit myn huis: voeg hier by, ecue ondoorgrondelykc valschheid, onder het vernis van losfe onbedagtheid, en gy kunt wel opmaaken dat Abraham Blankaart al heel diep yoö* den Heere vernederd is. Nu ben ik eens op Hebal, dan op Gercfnn, geklommen; ik heb vermaand, beitraft; ik heb met de -grootfte langmoedigheid gehandeld; ik heb beloond; ik heb gedreigd; ja zoudt gy 't wel gclooven, Styntje, indien ik het u niet zeidde ? — ja, ik heb geweend ; ■ doch dat rotzenhart is onvermurwbaar gebleeven; en nu hzb ik vast beflooten myne handen er van aftetrekken; iet dat deeze jonge dogter fehoon aanftaat: zy is haar kost dubbe.., waardig, en dewyl zy geene gevaarlyke zwakheden I 5 haa'  I3 om het vergif voord te verfpreiden zonder dat men het voor zodanig houdt , of op zulke kanaalen eens gedagten heeft. Hendrik Edeling, wat zal er in dien groeten dag niet al afgedaan worden? dat zal de peine waard' zyn! veele eerften zullen hier ook degelyk de laatften, en veele laatften de eerften weezen; want dan zal de groote rechter ieder vergelden naar hy gedaan heeft , het zy goed het zy kwaad; en, ik Voor my, zou het veel geruster laaten afkomen, indien ik de les van Jacobus betracht had , dan wanneer ik voor een Godsdienstig mensch verklaard was, op den zandgrond van druk kerkgaan , cn foortgelyke, by God niets afdoende, gebruiken: in die hoope zal ik my op myn doodbed gerust neder'eggcn, om te ontwaaken in eene zalige eeuwigheid Amen, Amen. ■ A. E L A N KAAR T. , AGT-  IJÓ* ü R I E/V E N VAN AGT- EN- VEERTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan Mevrouw Sara Edeling. Lieve Kind! Wel daar heb ik immers in myn ouden dag een zaakje aan dc hand , dat aan een oud-vryer maar geen kriezeltje voegt, die, wil ik fpreeken , zig zeiven de eer geeft om de honneurs van de wereld te helpen ophouden; en de praatpartyen zullen weergalmen van 't hiftorietje ; men zal zeggen , dat ik, zo als de meeste oude lien, nog zo graag iet, min of meer, wil beduiden; dat moet dan maar rond ftaan; er is iet aan, Saartje lief: nooit had ik het op een oesteragtig leven; zo dat kind, het is niet anders , vroeg geleerd, oud gedaan: hoe gaarn ik nu myn tyd met leezen opkort, blyft het evenwel da waarheid , dat ik het den heelen godgantfehen dag niet uithouden kan ; dan begint myn voorhoofd ftrak te worden; myn aandagt raakt in de war, en ik kom des, tusfehen ons gezegd, veel te diep in die dingen, die de vader in zyne eigene magt gcfteld heeft; en daar wy, als wy er ons gek, of kwaadzap-  ABRAHAM BLANKAART. I57 pig over gcdagt hebben, nog net.zo veel met zekerheid van weeten, als de goede Lavater van hetgeen wy eens zyn zullen, alswy den Engelen gelyk zyn, hoe veel de man ook in zyn boek, genaamd, uitzichten in de eeuwigheid, daarover zegge : maar nu moest gy niet denken, Saartje, dat ik niet van Lavater hou! wel kind het is zo niet, ik bemin zyn, zo zegt onze Styntje, zyn engelenhart en zyne ooripronglyke denkwyze; maar laat my evenwel door geen Roman wys maaken, wat de waare hiftorie van den Hemel is: hoe nu! dat is de intentie niet van den overledenen , gelyk het fpreekwoord zegt: zie kind, de laatfte jaaren van ons ten einde afdaalend leven, gelyken heel veel naar die halfuurtjes, die ons zo lang vallen en zo hamers verveelen, als wy, in orde gekleed en gereed zittende , om zo uit te gaan, naar een' vriend of een koets moeten wagten; of naar die halfuurtjes in welken men in den Herfst tusfchen licht en donker zit te tuuren; als het te licht is om kaarfen aantefteken, en te donker om wat uittevoeren, dat wat zeggen wil; aan alle die niet de peinen waardjes, die zo welkom zyn aan luie druilooren, die zig doorgaands befpiegelaars noemen ; groote maats hou je maar niet op! f van denken , maar die werkzaame en altoos iet doende menfehen zo magtig verveelen, dat zy voor zulke niet de peine waardjes alle zulke kleine bezigheden , die tog moeten gedaan worden, bewaa» ren; en waarom gy onlangs zeker een grove gaaren kin-  15» BRIEVEN VAN kinderkousje neêrlaagt , om nog wat by den tast te doen te hebben, als uw ander werkje te fyn was om voordtezetten; voor zulke bcfchikkingen , die het licht zo als men dit Oeconomisch noemt, niet waardig zyn. Hoor meisje, nu is het voor my herfst in 't leven; ik zit in volle orde, als een heer, maar tc wagten, dat ik naar myn eeuwig huis worde afgehaald ; of, wilt gy, om myne oude vrienden in de andere wereld te gaan bezoeken: dat wagten moest zo een bedryf-al verveelen; maar daar zorg ik wel voor; al heb ik geen kragt en het doorzicht niet meer om zo alles als voor vyf-en-twintig jaaren te doen; ö dat ondervind ik zo zeer, dat ik dikwyls eens tegen my zei ven zeg: wel Abraham Blankaart, onze lieve Heer plagt u nog wel zo eens ergens toe te gebruiken , doch dit is voorby ; gy fchynt afgedaan tc hebben, myn vriend; zou al het ftaal er uit zyn ? — dan zeg ik weèr eens, (want ik wisfel al heel veel woorden met my zeiven, en dat is ook al eens noodig om de kennis te onderhouden; want als men nooit zyn eigen eens het goede voorhoudt , dan raakt het huishouden zo in de war, Saartje;) dan zeg ik eens wcêr; wees toch te vreden, myn goeie man! zo als God het fchikt, is 't immers altoos best; een oud man moet zo geen kareis werk meer willen doen ; .gy hebt door de genade van God niet geilapen in den oogst; gy kunt niet op u zeiven toepasfen: Ah  ABRAHAM BLANKAART, T59 Ais de zon is in het west, ■ Zyn de luiaarts op hun best. En vergt gy zelf van uwen ouden knegt Jan, wel de tiende part van het geene gy eischte toen hy jong en van zesfen klaar was? je laat de oude ziel nu niet door onzen heven Heers wind en weer loepen; maar doet er jonge bollen op uit draaven: als hy nu op zyn gemak, cn in het mooie weertje, eens een boodfchap voor je doet, zyt gy heel wèl te vreden; je laat ouwe Jan zo wat door je huis trantelen, en dat meer om hem te tooneri dat gy weet hoe gaarn hy iet voor u doet, als wel om hem te gebruiken : zo eens een deur open doen ; eens een kind van Edeling haaien, of eens dc tafel afneemen ; want je denkt: „ ouwe Jan heeft in zyn'tyd kareis werk „ gedaan, en is overal met myn' vriend Snap met ,, Baasje heen gereisd en getrokken, door vreemde ,, landen; en zie eens, Abraham Blankaart, gromt „ ouwe Jan nu over uwe befchikking ? is het Myn,, heers fatfocn te na dat hy niets dan beuzelingeu „ bedryft ?' integendeel, 't is hem wèl, als hy maar „ weet dat ik te vreden ben!" en zo breng ik dit dan alles gemoedlyk op my zelvcn t' huis. Dit maakt my dan kragtig opgeruimd , en ik denk, onze lieve Heer verwerpt myne kleine vermogens niet; wel, laat ik dan ook niet bedroefd worden, al kan ik in het zedelyke juist niet meer Pietje de voorfte zyn : ik moet my niet in 't hoofd aaa-  l6ö BRIEVEN VAN haaien dat het geen degelyk Christenmensch past, genadebrood te eeten ; en als ik het zéggen zal , Saartje, zo als het is, heb ik ooit of ooit iets anders in Gods groote huis gegeeten , dan genadebrood , dat wat zeggen wil ? daar is nu David, Koning David, die was dnbbeld wèl te vreden, als hy , en toen was hy nog, zo als men zegt, een man als David —- als hy maar dorpelbewaarder mogt zyn in 't huis van God den Heere. Zo dat ik maar zeggen wil, kind, dat, na ik dus eens my zeiven ter deeg het jak afgefehuierd, en een dubbelde vermaaning gegecven had, ging ik zo al zachtjes en op myn gemak Gods groote zedelyke huishouding eens door, om te zien, wat of ik nog zo hier en daar kon vinden; 't kon niet fchcclcnwat ook; en wat wil het geval? daar kom ik in de gelegenheid om een Befteeder van meisjes te worden: ik was klaar; ik onderzogt niet wat voegde of niet voegde; ik zeide: Abraham Blankaart , alles wat gy doen kunt en nuttig is, voegt u myn vriend; pak maar aan, dit is hier de zaak. Nu ben ik daar eens by uw' Broeder geweest, om te hooren wanneer gy met de kinderen eens in dr ftad kwaamt, maai die zei my, dat dit vooreerst nog geenszins uw oogmerk was; anders zou ik u veel liever dit gevalletje verhaald, en myn verzoek mondling gedaan hebben; maar dit is nu onmogelyk voor my, om dat ik het zo lang niet voor u zwygen kan, en daarom fchryf ik u eenen heelcrt  ABRAHAM BLANKAART. IQI langen brief denk ik althans; .ten ware myn geest ftomp en dof was, of werd, onder het fchryven; want dan, weet gy, maak ik heel gaauw myn dienaar, en ga heen. Gy weet wel Saartje, dat ik my nog aan myne oude gewoonte houde en veel hier en daar kuier ; en al wat myn hand vindt om te doen, doe ik, met al die kragt die ik nog bezit: recht grappig, en , zo als wy menfehen zeggen , heel cafuëel ook, hoewel ik als een eenvoudig christen oud vryer, het wel degelyk aanmerk als een wenk van de Voorzienigheid , dat ik aan dit beredderingje gekomen ben: zo dat ik voorleden week in allerliefst mooi weèr, met myn' Snap, die ook oudagtig wordt Saartje , cn daar je heel veel aan zult verlooren hebben Snap, die zig zo nog al best naar Baasjes gang weet te voegen, en niet zo als Lobben van onze Kobus met tien zeven haasten cn fprongen vooruit draaft; nu het dier is jong — daar van niet — met Snap dan, daar de beweeging ook goed voor is zo over de Nieuwe markt wandelde , en by de Snykamer kom, en fta te kyken naar de klugtig aangekleeden, die daar zo met kuifmutsjes op, en korte jakjes aah , heel knap in orde door de vensters ftaan te gluuren: eerst lachte ik in my zeiven over het misfelyke van die vertooning, maar ik bedagtmy en vond er toen een hoope ligtzinnigheid in, ja meende eens boven te gaan, om aan de jonge gastjes, (want hun werk zal het zeker zyn,) te beduiden dat dit zo niet III. deel. L moest  BRIEVEN VAN moest weezen ; om dat er eens een redelyke ziel meê verecnigd geweest was; maar wat zou 't zyn ? nut te doen was myn oogmerk; doch 't was, vreesde ik, daar niet door myne predicatie te beryken, cn ik weet ook dat anderen daar heel anders als ik over denken. 1 Zo al over zulkeernftigc zaakenmymerende,werd ik door een herhaald gebaf van myn' Snap, die nog eens een groove bas deed hooren, t'huis geroepen: ik keek uit, en om , en zag een' ftroorn van menfehen als een zee voorby ruisfehen : in 't eerst Hoorde ik my daar niet aan ; 't is hier dagelyks werk: een dronk zwyn , een liedjeszanger , een vegtpartytje van kwaê jongens, ja zelfs het verdrinken van een kat, of nog mindere wisjewasjes, brengen hier menfehen by elkander , of zy zo uit de wolken regenden: maar, eindelyk hoor ik uit de afgebrokene rede van de voorbylóópenden; (wie , wil ik fpreken, van de kleine gemcinte, g;iat eigenlyk te Amfteldam?) ,, 't Is God geklaagd! daar „ moest de Regeering beter voor zorgen; die kot„ ten moesten uitgeroeid cn verbrand worden; ar- „ me ouders! onnozel kirrd!" ,, Ik zou dat „ vee zo met myn tanden vanéén kunnen Jcheuren, „ zei een vischwyf," ik heb ook een dochter toen begon ik te begrypen, dat er iets ernftigs moest te doen zyn; ik vroeg des aan een welgekleed burgerman , wat er voorviel: „ Och," zei hy, „ 't heeft „ niets te beduiden Mynheer: een meisje van een jaar » of  ABRAHAM BLANKAART. 163 ,, of zestien, dat er niet kwaad uitziet, is daar uit ,, de veerman gekomen , om hier een' dienst te „ zoeken; het arme ding heeft naar den weg ge,, vraagd, en zy hebben haar op Boomfloot in een ,, fpeclhuis gebragt: dit gebeurt wel meer, maar ,, Mynheer weet, een beuzeling is in ftaat om dui„ zenden van 't gemeene volkjebyéén te brengen;" hy groette my haastig, en ging voord. De bedaarde koelheid waarmede hy dit verhaalde, had my al raazende dol gemaakt, en zo hy niet gegaan was, ik vrees dat ik geen klein fpeóbikel zou gemaakt hebben, door hem een paar konkels, die wat zeggen wilden, uittedeelen: ik merkte dit voorval aan als een boodfehap van mynen God, en dat er nu eens regt wat voor my te doen was: ik begreep evenwel, dat ik met voorzichtigheid moest handelen, want dat haastigheid hier alles kon bederven : ik befchouwde het kot naauwkeurig, en ging naar myn huis , om alles eens met my zeiven te overleggen; ik moest, dagt my, weeten, of het meisje vrywillig dan met dwang daar gebragt was; want; er loopen ook wel eens lempers onder; evenwel zy was zo heel jong! dit nam my kragtig voor haar in. Ik heb in myne jonge jaaren dikwyls met vreemdelingen , die aan myn comptoir geaddresfeerd waren , naar die huizen moeten flenteren, waarvan men buitens lands dan maar eens overfchoone lichtmisfige denkbeelden vormt; cn daar ieder, hoe hy ook L a ge-  164 BRIEVEN VAN geaart en opgevoed is, en of hy uit Frankryk dan uit Noorwegen komt, weezen wil: wat zal ik zeggen? brengt men de jonge lieden wel eens in de Ziek- en Gast-buizen, opgevuld met Lyders van zekere foort, om hen te doen zien dat men op zulke waters zulke visfchen vangt? ik voor my heb mee:: dan één jong gastje eens by zo eene gelegenheid meegenomen , wèl verzekerd dat een frisfche lieve bloozcnde onbedorven jongen, geen grooter afkeer van ontucht kan ingeboezemd worden , dan op plaatzen daar het uitfchot van de zeevaarcnde Jantjes,en foortgelyk volkje heenvlicgt , om zig te verlustigen : wel ik kan u zeggen Saartje, dat ik nooit zo in myn ziel aangedaan, en bedroefd was, dan wanneer ik deeze huizen eens had moeten bezoeken: o myn kind! wat heb ik daar uwe Sexe tot bet laagfte perk der oneerbaarheid vernederd gezien! en je zou niet gelooven hoe het een eerlyk man ftuit, eene fchaamtelooze vrouw, zelfs in een fpeelhuis, te zien! ik heb wel eens een ernstig gefprek met een meisje gehad, 't welk nog alle tekens droeg van eene onhandige nieuweling te zyn maar ik bedenk daar, dat ik aan myne pupil, aan een jonge vrouw fchryf, en, zo als de Apostel zegt, alles voegt niet overal: bedenk maar eens kind, hoe veel, (om niet te zeggen hoe alles,) afhangt, van de omftandigheden waarin wy komen, en de opvoeding die wy krygen: zie, ik ben nu maar een oud vryer, maar als ik daar aan denk dan ben ik bedroefd, en nydig ook,  ABRAHAM B LANKA ART. 165 ook, op het gros der Christenmenfchen , die zo liefdeloos, zo koel ondeelneemend omtrent jonge menfehen handelen, als of zy geen kostelyke ziel te verliezen hadden, en geene plantage van Burgers voor den Staat moesten aanleggen: onze Godlyke mcnfchenvriend, Jezus, zegt ergens: ,, Wanneer de onge„ recrjtigheid zal vermenigvuldigd zyn, zal de lief,, de van veelen verkouden;" maar het is, omgekeerd , even waar: wanneer de liefde by veelen verkoudt, dan moet notoir dc ongerechtigheid vermeer-, deren: bedagten wy bejaarde lieden eens wèl hoe veele verwaarloosde charakters , en wat heel netjes, voor onze rekening liggen, wy zouden zo niet Happen als zedelyke haanen van ccn flooter. Uwe Sexe, myn lieve kind, js in veele opzichten voor my een raadzel , daar geen oplosfen aan is, misfehien om dat ik zo met men flegt en regt menfchen-verftand niet ver genoeg dóórzien kan : zie eens aan! haar komt , in de natuur , niet meer den naam toe van de fchoone,de tedere,dan van de aandoenlyke, de ligt beweegelyke, de barmhartige Sexe; dit is zo klaar als de dag, en, ik heb in myn geheele leven evenwel maar weinig ftrikt deugdzaamc en waarlyk verftandige vrouwen gekend, die, omtrent dwaasheden en onvoorzichtigheden van deeze foort, niet zo ftreng oordeelden , als of zy eene byzondere belediging, te vonnisfen hadden; ja die indedaad oorzaak gaven, dat een overtreedfter van de geftrengfte zedigheid, niet weêr op den rechten L 3 weg  l66 B R I 3 V E N VAN weg komen kon , hoe gaarn zy wilde, en hoe veel ter verfchooninge een gemoedelyk mensch ook voor haar, in haare opvoeding, haare omftandigheden, haar onnadenkendheid, haare goedaardigheid en ook in haar temperament, zoude kunnen aanvoeren; om nu nog niet eens te fpreeken kind , van de loosheid, de fchoonfchyncndheid, waarmede lichtmisfcn van eenig vernuft, een meisje dat fmaak en geene ondervinding heeft, dat niemand in 't byzonder bemint; een meisje dat er lief uitziet, en vrolyk, huppelend, lachend in de wereld omgaat , zonder des avonds iets , dat wat zeggen wil, te denken, dan dat het morgen weder een dag zyn zal (*), behandelen zo dat ik maar zeggen wil, dat ik in myn ouden dag aan de zwier geweest ben. Het was vergeefsch ter bercikinge van myn oogmerk geweest, zo ik daar, als een catcchifeenneester der goede zeden , zo in myn ecnigheid, naar toe gegaan ware; maar wat heb ik te doen ? ik nam myn' ftudent meê, die nu geen floddervos of geleer- ' de O W"y ftoturtii den Lezer mededcelen , dat toen Mevrouw Edeling deeze paflïgé las, zy dermaate ontilelde, dat zy genoodzaakt was , een glas water te eifchen , zeer diep ingetrokken dagt, en eenige niet te verbergene traanen ftortte ; hoewel zy overtuigd was dat de oude Heer dit eenvoudig fefereef, en niets wis$ van haare ontmoeting met den Heere R,  ABRAHAM BLANK AART. 167 de bangkyker, naar een knap gekleed en wèl voorkomende knaap is, en zo wil ik het ook hebben: gy weet hy is eenraare jongen, en om my te plaiüeren zou hy niet alleenlyk metmy in een fpcelhuis, maar zelfs in 't vagevuur gaan, om het zo eens te noemen : Klaasje zei ik, gy moet van den avond eens met my aan de zwier, cn aan den fchyn des kwaads ons geen van beiden ftooren: hy keek als of hy dagt, wie verlak je nu eigenlyk wat, goede oude man ! 't is ernst zei ik, maatje, wy gaan naar een fpeelhuis: zie, daar verzoek ik je nu toe, en dat had je zeker van den nagt niet gedroomd: men mag geen kwaad doen, op dat het goede daar uit voordkome; maar men mag wel den fchyn des kwaads geeven, om eenig goed, dat wat zeggen wil, uittewerken: „ Wel," zei Klaas, „ nu, myn goede oude Heer! „ fchynt Paulus uw man niet, en gy hebt anders „ altoos zo veel met Apostel Paulus op! hoe zyn „ de bordjes zo verhangen met Paulus?" Paulus! zei ik, wel die blyft by my rondsom eerlyk ; en ook myne vriendfehap is zo weêrhaanagtig niet ; maar daarom behoeven alle de Dortfche Vaderen evenwel gcenzins myne groote vrienden te zyn , hoewel zy ons de brieven des Apostels in onze eigene mocdcrtaale gegeeven hebben , daar ik echter recht wèl over ben: zo dat ik maar zeggen wil, Klaasje, dat die Dortfchc Vaderen , hunne hoofden veel te vol kettery en ketters hadden, om alle de Hebreeuwfche en Griekfche L 4 woor_  I<58 BRIEVEN VAN woorden zo op een hairtje te verftaan; en als er eens een Gamaliël onder hen, een goed woordje voor de veroordeelde ballingen fpreeken wilde, o! dan werd de heilige yver gaande ; dan wilde men den fehyn van onverfchillighcid voor eigene leerftelzels niet geeven — dan kwam deeze les van myn'vriend, den Apostel Paulus, zo als zy die vertaalden, fehoon in hun kraam te pas: ik las deeze vermaaning eens met aandacht o ver'en weer over: neen Paulus, dagt ik eindelyk, dat kon onmogelyk uwe mecniug zyn: wel myn goede man! gy gaaft zelf wel eens, wil ik fpreeken, een klein lutje fchyn des kwaads, als gy zo allen alles werd , om er eenige weinigen te winnen; cn dat dit alles zo zonder een fcheel oog tc geeven toeging , dat laat ik my zo maar niet wysmaaken; en daarom, myn braave Apostel, moet gy my niet kwalyk neemen, dat ik het eens op den keper bekyk': hoe wat! wel de Bereërs werden immers ge* preezen, als beter dan die van Thesfalonica, om dat zy altoos hunne eigene oogen —rr die zy ook daar toe van God den Heere ontvingen — gebruikten, cn byzonderlyk hielden van te kyken, vóór zy kochten: en zou ik nu, een oud vryer, cn die zo veele honderd jaaren , met die van Axel achteraan kom, geen vryheid hebben, om, daar ik tog by de Apostelen zeiven niet te recht kan komen, om te vraagen hoe hebt gy dit gemeend ? en hoe hebt gy dat verftaan ? en waar op zag dit ? op wat gebruik was dat betrckkelyk ? en ik kan daarom wel zuiver ge.  ABRAHAM BLANKAART. I 69 gereformeerd zyn, Klaasje, al kyk ik zo eens uit naar licht; want de Dortfche Vaderen waren immers al gereformeerd, vóór zy nog.een lettertje, dat wat zeggen wil, van het reine heilige Euangclic vertaald hadden? zo dat, hunne vertaaling doet er niets toe, om grootekerks te zyn, en te blyven. Zo dat, Saartje, ik ging des nog eerst eens aan, by uw' Oom Dominé Redelyk, en zei: ei lieve Dominé! zeg my eens kort en goed, of er in Luthdrs Bybelvertaaling, ook ftaat, fchyn des kwaads: uw Oom antwoordde my , dat er in den grondtext Hond , alle foort van kwaad , en toen had ik weêr vrede met Paulus , en ik dagt; wel, daar heeft de man kostelyk gelyk aan: alle zonde ii ongerechtigheid; ja ja, de lieve Johannis mogt dat wel zeggen, want het is zo ; alle zonde is net ongerechtigheid, en men moet immers de fchriftuurdoov de fchriftuur uitleggen ? dat was dan, zag ik, aceoord : maar, zei ik zo tegen my zelvcn, dat is nu altcmaal goed en wel, evenwel jy Dominé bent een Luthersch Christen; en Marthen Luther heeft evenwel het hcele kostelyke woord vertaald, van Gencfis tot dc Openbaaring; of dit nu alles getrouw gel'chied is, daar kan ik niet overoordeeleii,omdatikgeen a voor een b in het Hebreeuwsch of Grieksch ken; cn liet was al een heele sjouw voor één mensch; want één mensch gaat maar één mensch zyn' gang om dit zo alleen te beredderen; en nog wel toen er niet veel ezelsbruggen , of gezonde oordeelkunde , in de L 5 Chris,  I70 BRIEVEN VAN Christenwereld waren; en vooral daar dc man, buiten dien, nog zo veel gefchreeven en gewreeven, ja zulke kluchtige Dischredencn gemaakt heeft; cn ook over den knegtlyken wil zo veel byéén haalde ; en twee kunnen meer weeten en zien dan één, als zy beiden willen: gelukkig voor my, dat Dominé Smid juist gevallig in de ftad, en by uw' man was: ik daar heen; want ik had dikwyls gehoord dat Smidje heel veel Grieksch verftond: ik vroeg hem of Dominé Redelyk gelyk had? cn het antwoord was,ja: en Dominé Smid voegde er by,dat de yverige Apostel nooit in zyne gedagten kon genomen hebben j om te zeggen: ,, wagt u voor den „ fchyn des kwaads," vermits hy dan zekcrlyk niet allen alles had kunnen worden. Toen ik dit zo alles aan' myn fhident verhaald had, gaf ik hem het heele geval van het meisje tc verftaan; cn ik zei, hoor jongen, het kind is jong, cn zo als ik hoorde knap flag; zy zal des nog niet onder al het lloeriegoed op dc banken, maar zekcrlyk by de Mama in het kantoortje zitten, als het nieuwetje: nu, ik zal my nergens meê fchynen te bemoeien; maar gy die tog vooraan blyft, moeteen praatje maaken; haar als een meisje van plaifir, evenwel nog al fchikkelyk, onderhouden; dan zal ik letten hoe zy zig gedraagt, of zy verlegen, of zy befchaamd, of zy bedroefd wordt; en na wy het bevinden, zal ik voordwerken; want zie, ik moest «iet verlakt worden ; het moest niet zyn: gooi my  ABRAHAM BLANKAART. I7I my daar ik weezen wil, of ik val er van zelve. • Zo gezegd zo gedaan; te elf uuren trokken wy , als Heeren, er op af: ja net zo, een lief jongmeisje zat er in het kantoortje, en ik zag wel dra dat er al een heel zootje liefhebbers om hengelden ; maar zy fcheen er zig niet mede intelaaten: de Mama had het arme fehaap airede in den dos geftoken, dat het wel een groote Madame geleek; doch, alles hing er zo aan: men zag, Saartje, dat het kind niet inftemde met deeze plunje, en er ook niet oplettedc; zy hield haare oogen voor zig, zo de Mama wel zei: „ Nou! kyk je dien Heer niet eens aan ? " dit ging dan verzeld met een zo helfche blik, dat zo een gantsch bedorven fchepzel, als een fpcelliuiswaardin zyn moet, alleen, die werpen kan: het meisje was ysfelyk bang voor dat vrouwmensen, hoe zeer zy het ook poogde te bedekken: ik ftamptc in my zelf van toorn, hoe zo een weerloos onnozel kind ftond opgeofferd te worden aan beestachtigen wellust', cn het uiterfte bederf: myn jongen was, door haare gedaante, de houding, de verlegenheid, de droefheid, die zy vergcefsch nog al poogde te verbergen , uit vrees voor het ferpent dat haar geduurig aanftiet, zo getroffen, zo verlegen, zo neêrgeflagen, dat ik zyne gedachten lezen kon uit zyne trekken: hy dacht: ,, Wel lief onnozel kind! moet „ gy nog door my getoets worden!" met veel beleefdheid vattede hy haare hand ; zy werd bloed yood , en poogde die los te trekken, doch durfde / niet  172 BRIEVEN VAN niet om het ferpent dat haar met blikken dreigde: hy fprak zachtjes met haar ; zy antwoordde hem weinig, doch zedig : ik kon my niet langer be. dwingen : gelukkig werd de tegenwoordigheid der Hospita achter in het vertrek gevorderd, en het meisje met een oogwenk aan een' febobbejak van een' oppasfer aanbevolen: hondsvot! dacht ik , u trap ik uit den weg als niets, indien gy my durft zo naby komen, dat ik het meisje niet fpreeken kan: dc karei dagt zekerlyk flegt genoeg over een oud man, die met een jongen knaap in zo een huis komt, zonder ander gezelfchap, om my veilig by haar telaaten praaten: „Wel meisje!" zei ik, „ gy zyt hier nog „ niet lang geweest; ik moet u eens vraagen: hoe „ fmaakt u dit leventje tot nog toe?" zy begon te fchreiea, en zei; „ Mynheer, ik ben hier federt „ gisteren eerst gekomen; ik kwam uit de Lemmer, „ om een' dienst te zoeken, en . . ." — „ En," zei ik, ,, toen hebben ondeugende fielten u hier ge„ bragt; ik weet het hcele geval kind: en heb jy „ nu geen' zin in deezen dienst?" ,, Ach „ Mynheer!" zei ze , „ ik ben van arme, doch „ braave ouders, en myn moeder leeft ook nog "... ik vond niet goed daar langer te praaten. Onderwyl was de Hospes er by gekomen, cn die begon zo wat gasconnades te maaken: „ Zwyg ka„ rel!"zei ik, ,, of — dit meisje moetik hebben; en „ zo gy haar nu goed fchiks laat gaan, is 't wel; f, anders, wees voorzichtig! het zal op de uitroe-  ABRAHAM BLANKAART. 173 „ jing Van uw geheele huis neerkomen: zie, ik „ ben een man van myn woord; ik moet het meis„ je hebben, of gy zyt een geritmeerd man: gy ,, kent my niet, zie ik, maar,zo gy my kendet,gy ,, zoudt wel zien dat ik wat uitvoeren kan" Ja, toen kceken dc twee deugenieten elkander al vry benaauwd aan; en voor wie zy my hielden, weet ik niet; misfehien wel voor een' Burgermeester van de ftad; nu, dat raakt niet. Hy, de vent, begreep, dat ik hem een goeden raad gaf: ,, Ja," zei hy, ,, Mynheer moet my dat „ zo kwalyk niet neemen; en Mynheer weet wel, „ dat er zulke huizen zyn moeten; en ieder heeft „ zyne broodwinning ; en ik zit op hooge lasten; „ en groot is wel het Hof, maar hoe veel moet er " „ of?" „ Zwyg" zei ik, ,, ik zou my „ anders te dol maaken weet ik wel dat er „ zulke huizen zyn moeten ? ik mogt de fatan! „ maar ik kom op de zaak; de myne is het meisje, „ zy is eerst gisteren hier gekomen; fehulden zyn „ er des niet gemaakt; zie daar, deeze gouden ryders „ geef ik, midsdat uw wyf haar die konkels uitdoe, „ en haar eigen zindelyke kleertjes aantrekke; ik zal „ hier zo lang wachten." Terwyl ik daar zo ftond te kaveeren, kwamen er toehoorders, en hoe bedorven de meeste lichtmisfen ook zyn, zy Hemden tog toe, dat men geen meisje tegen haar' wil, hier mogt opvangen ; te meer , zei een half vernuft , om dat er nooit gebrek aan is; en zo kaaide ik  174 BRIEVEN VAN ik met het kind, dat niet deed dan fchreien, en my bedanken, naar de kamer van een oude geweezene fchoonmaakfter van my, en liet daar dat meisje dien nagt, en belaste de oude ziel, haar 's ochtens by my aan buis te brengen; dat zy nu maar naar bed zouden gaan, en nergens over praaten: dat beloofde Grietje , en ik ging met myn ftudent naar mytient. Al vroegtydig was Grietje met het meisje aan myn huis; ik nam haar alleen by my, en liet haar alles vertellen; hoe zy hier kwam, waar van daan, en zo al meer : zei zeide my, dat zy uit Ovcryfel kwam, digt by Meppel; dat haar Vader dood, en zy de oudde van agt kinderen was; dat zy met haare Moeder overlegd had, om naar Holland te gaan, en dc goede liên te dienen; dat zy hier in Amfteldam een buurvryffcr had, die zoveel van Holland verteld had, en 'er zo gelukkig een' dienst had gevonden , dat haar Moeder haar ook had toegeftaau om te dienen, en te zien ofzy iet tot onderfteuning van het huishouden zou kunnen overfpaaren; enfin Saartje, ik hoorde alles wat er gebeurd was, tot dat ik haar gered had: kind! zei ik, je moogt God den Heer wei op je bloorc kniën danken, dat ik de genade ontving om u te mogen redden, uit zo een huis van ontucht, en daar zy u gevangen zouden gehouden hebben: maar, waar is je goedje ? dat was, zei ze, in het huis: ik je niet lui myn ouden Jan daar heen: by kwam met den kruier vveêrom en liet  ABRAHAM BLANK AART. 175 liet pakje was voor een Overyfels meisje waarlyk al heel breed, zo zeiden myne dienstmaagden , die, toen zy het geval hoorden, alle even dingfig waren , cn het meisje met liefde en medclyden in de keuken ontvingen. Nu is myn vraag, Saartje, of gy van een allerbest Hef meisje, voor kindermeid , of zo iets wilt gediend zyn, waartoe ik hoor dat zy best genegen is? 'tis een aartigrad dingetje; handig als een wind, en kostelyk gereformeerd opgevoed; kan leezen in den Bybel als een aap , en weet nog al heel veel van het goede : en kind , ik liet. daar aan myne buurvrouw Mevrouw S, een das zien, die het meisje geflopt had, en die naauwziendc Dame zei, dat liet keurelyk en keurelyk was! ja, zei ik zo, dat is van dat meisje, dat by myne booien t'huis is, tot dat het een' dienst heeft: cn nu ben ik met myn dochter Edeling daarover aan 't fchryven, die nog wel zo een meisje by haare vyf drukke kinderen, noodig heeft: anders, zei Mevrouw S, zou ik haar wel hebben willen ik liet blaauw blaauw, want Mevrouw S. is goed en wèl , maar zo het arme ding eens uit den mond liet vallen, dat ik haar uit een fpeelhuis gelost had, dan zou Mevrouw S. misfehien in haar hoofd krygen, om zonder verder onderzoek alles pik zwart te zien, en haar weg te zenden , met een:,, Kind! had ik geweeten dat je uit een „ fpeelhuis kwaamt, ik zou u niet gehuurd hebben;" en dan zou ik misfehien ook de makkelykfle buurman  j76 BRIEVEN V,A N man niet zyn; en ook het meisje kon, hoe onnozel, daar evenwel om gemyd worden; zo doen de vrienden, Saartje. En nu heeft zy een' brief naar Moeder gefchreeven, heel knap1 en duidclyk, en die ik met vermaak las; en ik heb den kruier om de buurdochter gezonden , die zei ook precis hoe alles daar zat, en dat zy al heel ongerust over het meisje geweest was, vermits het al over den tyd was dat zy haar gewacht had. Ik twyfel niet, Saartje lief, of gy zult ten eerften om het meisje ftuuren, en my nog eens bedanken, om dat ik het aan u te kennen gaf wat zal die braave Moeder verheugd zyn, dat haar kind in goede handen is! en zo wonderlyk bewaard voor alle de gevolgen van een fpeelhuisleven! Nu groet ik u, en al de kleinen, en blyf uw vaderlyke vriend, A. BLANKAART. NE-  Abraham blankaart. 177 NEGEN- EN- VEERTIGSTE BRIEF, De Fleer Abraham Blankaart, aan déti eervvaardigen Heere B. Smit. Myn eyzondere goede Vriend ! ï, JU kan voor u niet verbergen dat ik my al een geruimen tyd had zitten inbeelden, dat de onwellevende en onchristelyke hoogmoed van een gedeelte uwer Medebroederen, (onze lieve Heer bewaar'my, dat ik ook hier geene uitzondering zoude maaken, Smitj'e! fus", lus! daar kent Abraham Blankaart veel te veel wyze en godsdienstige Leeraars toe, onder alle christengezintheden :) uwer Medebroederen, zeg ik, als ook hunne belachelyke verwaandheid zo al tamelyk was gekortwiekt ; ik zag niet dat de fatfoenlykfte Leken , over het algemeen genomen, fchrikkelyk veel afgodery met hunne Leeraars bedreeven. Dikwyls was ik getuige, dat hupfche christenmenfehen, die eens in eenvoudigheid een eerlyk ombertje , of, zo als ik met de vrouwtjes, een vyfhondertje fpeelden , niet repje fpoedje de kaarten wegmoffelden, als er een Dominé onverwagts binnen kwam, zo als in myn jongen tyd het gebruik III. deel. M wasj  i78 BRIEVEN VAN was ; och neen ! deeze menfehen hadden het zo verre gebragt, dat zy , onder het oog van den knecht durfden doen, het geene zy onder het oog van bunnen Heer, met een gerust gemoed, voor een uitfpaimingje , wil ik fpreeken , wel deeden: en eenige my bekende Predikanten, konden onder een pypje, en een glaasje, zonder zig doodlyk te ergeren, zo een grapje niet alleen ftHletjes aanzien, maar wel eens, indien zy flegts wisten dat zy geen zwakken zouden ergeren, (want die zwak is eet moeskruiden , men geeve des den zwakken moeskruiden,) een half uurtje meedoen : ik had ook opgemerkt, dat men de Leeraars zo niet in alle huislyke wisjewasjes en buurengeharrewar , haalde, om te beflisfen wat er moest gedaan werden, of dat men geen ernftig ftuk dorst onderneemen zonder eerst met Dominé daarover gehandeld te hebben: een verzoeking te minder, dagt ik, by foortgelyke voorvallen , om het zelfverlochenende Euangelie te bekeven , zo wel als te leeren: wy zyn tog altemaal menfehen , cn de van der Vormen, en van Garels zyn, en blyven, om het zo te noemen, witte raaven, overal daar wat te vertcstamenten valt. Ik zag ook niet dat men zo fterk gezet was, om met de Leeraars tafelvriendfchap te onderhouden ; en die Ryken in den Lande, die zig zeiven de Grooten noemen, welken nog al zo eens op de Dominés vallen, noodzaaken hen meesttentyds om zo wat halfwind te zeilen, en vooral de wet te onderte-  ABRAHAM BLANKAART. I79 tekenen van niet, ook op den ftoel niet, uit bet fchool te klappen: zy liepen des veel minder gevaar dan voor veele jaaren, om door den wierook der Leeken ylhoofdig te worden; iet dat ik maar dikwyls en dat zelfs in heel goedfoortige jonge lieden, de Dominé niet meegerekend, beleeid heb, dat mydan magtig fpcet, want ik ben fchrikkelyk kiesch, Smitje, omtrent de Geestlykheid , en omtrent de Sexe; dit moet my niemand kwalyk neemen: ik denk dan altyd, aan de ftad die op een' berg ligt, en aan het zout als het fmaakloos geworden is, als ik het zo eens zeggen zal. De goede gevolgen van deeze veranderde behandeling , viel ook fterk in 't oog, en bragt onbedenklyk veel nuttigheid voord, ook in opzicht tot het zedelyk en burgerlyk charakter der Leeraarcn : wel man ! ik zelf vond ei' een regt aangenaam cn leerzaam gezelfchap aan, als ik deeze mannen by myne goede vrienden en bekenden aantrof; en het fcheen my toe dat zy niet half zo gretig meer waren om te heerfchen over het erfdeel des Hceren, dan toen een eenvoudig burger geen grooter eer noch genoegen kende , dan met het bezoek van Dominé verwaardigd te worden: 't is wel waar , Smitje , dat ook hier, in alle opzichten genomen, alle verandering juist geene verbetering is; maar de gebreken vielen federt evenwel meer in den aart der zwakke menschlyke natuur , en verraadden zo dat Pharifeeuwsch fnorkend hart niet: „ Ik vaste tweemaal ter M 2 „ week;  i8o BRIEVEN VAN „ week; ik dank u Heer dat ik niet ben ais ander» menfehen, ook niet als myn buurman:" hoog-" moed , zotte waan , op de (toep aangenomen ; ftrakhcid, malle deftigheid, en 't heerschzuebtige! dat krupel altoos voordansten wil, raakte geheel agter den bank; en ik was allen dag al meer in myn tuin met onze Leeraars, cn ik leerde er al meer clan één' kennen, die ecre waardig waren, om hun's woords, en om hunner degelykheids wille; mannen die de waarheid betrachten in de liefde , verdraagzaam zyn, en evenwel zo zuiver gereformeerd rechtzinnig als ik zou durven denkeu zelf te zyn; die deftig zyn met oordcel, en ter regtepkiatfe; die vrolyk zyn zonder een zweem van losheid; met eenwooid, die zo onbefmet van alles wat boos is, cloor deeze we-j reld gaan , als het den dienaaren zo wel als den keken betaamt: dit getuige ik met blymoedigheid van veelen, en het doet my recht deugd, want ik meen het zo wèl met de kerk , als iemand in heel Amfteldam. Hoewel ik ook bekennen moet, dat niet allen vry zyn van den ouden zuurdeefem; dat veelen nog al wat gelyken naar Simon den Tovenaar, zig inbeeldende wat grootsch te zyn; en zig al heel veel laatcn voorltaan op wetenfehappen die' hen eigenlyk geen dienaars van Christus maaken ; hoewel eene ziel zonder wetenfehap ook al niet bestig is : ik doel hier geenszins op Leeraars die men den naam van fyn geeft, maar-die ik naauwgezet noem ; om dat  ABRAHAM BLANKAART. 18l dat de woorden fyn, en huichelaar meest altoos by rompflomp het zelfde betekenen, daar ik my dan zo kamers moeielyk over maaken kan; want fyn en fchyn is immers eeuwig van elkander onderfeheiden ? zo dat ik bedoel alzo min de zogenaamde als waare deugdzaame fynen; de laatften zyn noch hoogmoedig noch kettermaakcnd ; maar maaken het allerbeste deel der Christenen uit: om dan maar te zeggen zo als ik het meen, moet gy dan weeteu, dat ik het heb op een' Leeraar die meer lbrteert onder de geleerden , dan onder de kwezels, en die ik onlangs in een gezelfchap aantrof: ik zag wel dat hy heel mooi was met zyne Taal- Natuur- Wis- Scheien Logifche kunde, en op de fchoone ftad waarin hy het Heilig dienstwerk verrichtte, zich al vry wat liet voorftaan, als zynde die ftand eene hulde aan zyne ongemeenebegaafdheden: ik liet dat zo, want ik voor my wensch hartlyk dat veele Predikanten daar wat meer van geleerd hadden; om dat, zo die kundigheden wèl worden aangelegd, zy veel goeds doen kunnen, (de Leeraars meen ik,) aan de groote zaak die zy voorftaan; en om dat het ook verbruid fotzig ftaat, als daar een Dominé niets, dat wat zeggen wil, heeft intebreugen, buiten zyn oud lesje , wanneer hy tog met geweld tegen de Ongeloovigen ten velde wil trekken, dat, doorgaands, de malle jongens niet mêe gerekend, al heelc knevels fchynen , by liên die door fckyureden en gezwets bang zyn te-maaken: zodat, tegen de (Indien heb M 3 ik  182 BRIEVEN VAN ik niets ter wereld; in tegendeel, hoe beter men heilagen ten ys komt, hoe meer ik in myn tuin ben: doch dat manneke daar ik zo even over fprak, is zo verbaasd trotsch op zyne Oosterfche taaien, en op zyne bekwaamheid om een fchakcl van, Ergo dit, Ergo dat te vormen, zo lang als een lynbaan ? en dit kan er by my niet door; want waarom zal ik dit alles hooger achten dan bloote geleerdheid ? en alleen by de uitkomst kan ikwecten hoe die heelekramery ten nutte zal worden aangelegd: het Predikaiw tje wil, om deeze zyne kundigheden, niet alleen als een geleerd bolletje, maar ook als een nuttig en yverig Euangeliedicnaargefchat worden, en hy beklaagt zig droevig, om dat hy weinige kerkgangers heeft; cn bef] uit er uit dat de Godsdienst in zyne Gemeen? te bitter in verval is. Maar, waarom bcgrypt het ventje niet dat zyne meeste toehoorders niets het geringde hebben aan zyne zo geleerde als droogbroodige predikatiën ? ja niet meer als de ftoelen cn banken die zy bezitten : ik zeg wel eens by my zeiven: Abraham Blankaart; waarom kunt gy uw goeie best niet doen, om zo een geleerd man tot Profcsfor te helpen maaken? want ik geloof vast dat dit zyn zaak zyn zou; althans veel meer dan leeraar in eene christclyke kerk, die daar ter plaatfe niet veele Edelen, niet veele Ryken, niet veele Wyzen uitmaakt; maar uit lieden die men de broodnoodigfte waarheden met duim en vinger nog moet inproppen : deeze weleerwaarde  ABRAHAM BLANKAART. 183 beklaagde zig , dat hy en zyne medearbeiders inden wyngaard der kerke, wanneer zy met kinderen ryklyk gezegend zyn , zo bedroefd weinig tractement hebben; en dit is voor elk die weet hoe het met de zaaken gelegen is, niet te ontkennen alëer my het ontfebiet, moet ik u eens een grapje, dat my daar invalt, vertellen. Ik heb eens in goeden ernst hooren beweeren: „ Het is een bewys dat onze lieve Heer de leer der j, Remonftranten voor eene dwaalende leer houdt; „ want dc Predikanten hebben weinige of geene kin„ deren ; een enkelde uitgezonderd" — wel, wel wat redeneeren is dit? ik hoop niet dat de bewyzen voor de waarheid onzer leer zo zwak zyn, en zo fchraal ook, dat men er alles met de hairen moet byfleepen, om het heele leerftelzel toch overeind te houden: ik ben nu geen Leeraar, dat wat zeggen wil, maar dan zoude ik ook wel ftaande durven houden , dat ik onze rechtzinnige Gereformeerde Leer, beter zoude kunnen bewyzen, dan door de hoeveelheid der kinderen van onze Leeraars ; wel het gaat met dit bewys als met het volgende — voor veele jaaren was ik, op een' bedendag, by Dominé Perifonius in de kerk geweest; de eerlyke vroome man had recht ftichtelyk gepredikt ; nu, hy was ook een braaf man, en het was kostelyk wéér op dien bedendag , en daar dankte ik den lieven God ook hartlyk voor; en ik houde deezen dag ook wel zeer grootlyks voor een' dankdag; want ik kan M 4 maar  l34 B R I E V 2 N VAN maar niet begrypen dat het den lieven hemeHèhen Vader zo byzonder veel genoegen zoude geeven, dat men juist op zo een' dag niets doet dan klaagen en grienen, over den flegten tyd praaten, en zyn evennaasten braaf door den hekel te (laan; even al eens of er op dien dag een groot privilege voor de geestlykcn voorhanden ware , om alles tc mogen zeggen dat men dan zeggen wil: zo dat ik dan maar recht in myn knopjes was, met deeze Bededagspredikatie ; met het fchoonc wcèr cn het lieve zonnef licht , dat dien gchcclcn dag uit tc treuren fcheen: 's daags daar aankomt er iemand by my, cn wy raaken in gefprek over dien fchooncn dag , dat ik er zo door verheugd was en geftjeht; cn dat was de waarheid: maar, wat denkt gy nu, Smitje, dat dit uilskuiken antwoordde? „ Het was een byzonder ,, bewys dat God , dien bedendag had goedge„ kcurd, om dat het zulk een 1'choonen dag van ,, warmte en zonnefchyn geweest was'" wel wat ftoud ik te kyken! ik wist naauwlyks of ik het voor fpotterny, of voor ernst moest opnecmen: was deeze knaap, een fpottcr met Gods heilig woord geweest, ik zou hem, geloof ik, by een" arm de deur uitgezet hebben ; ik verdraag om de hagel geen gekfehecren op dit ft uk ; en zulke klanten , zouden heel gcmaklyk by my zo eens een losfemaaling beloopen kunnen: maar neen, Smitje, het was een goed christcmnensch, die in ernst meende wat hy zeide: terwyl ik dan zo capot over dit antwoöïd Rond,  ABRAHAM BLANK AART. 185 Hond, zei een ander vriend , die gevallig by my was , heel droogjes, en by zyn' neus heen: war. moet onze lieve Heer dan weinig behaagen gehad hebben in onze Heidelbergfche Catechismus, daar het op de laatfte Belydenispredikatie, vóór het Avondmaal, in onze kerken gedaan, zo ysfclyk woei, hagelde en regende, dat het geen weêr was om een hond uittejaagen ; en wy in onze kerken zaten te beeven en te fchrikken, door de rukwinden die alles dreigden omtefmakken. Maar ik moest u van myn geleerden Dominé fpreeken: zo dat, die man had gaarne wat meer inkomen ; en dat is in 't geheel niet kwalyk te neemen; ik zou hem wel aangeraaden hebben om iet te ichryven, of te vertaaien, zo als veele braave Dominés doen , om met cere hun heftaan te verbeteren ; want wie verdient daar geen lof mede, dat hy door het wèl aanleggen van zyne talenten, zyne Landgenooten leert cn vervrolykt, terwyl hy zyn eigen huisgezin daardoor een ruimer beftaan bezorgt? doch de kundigheden van dien man , zyn niet van dien aart dat er in de burgerlyke wereld wat mede is uittevocren ; want Oosterfche Taaien, en foortgelyke geleerdheid komt, buiten den kring van Geleerden , al heel weinig te pas. „ Wel Mynheer!" zei ik, en dat meende ik Zq recht hartlyk, „ ik raade 11 wel niet het een of „ ander handwerk optcvatten , hoewel ik u kan V verzekeren , dat Paulus , myn groote vriend, m 5 „ Apas-  t?56 brieven van ,, Apostel Paulus , het niet beneden zyn fatfocn „ achtte, een tentenmaker te zyn, offchoon hy, „ fpyt den besten ftudentge(ludeerdhad,onder den ,, geleerden Profesfor Gamaliël ; maar de tyden ,, zyn nu wat veranderd, hoewel alle verandering „ ook al geene verbetering is: maar er zyn wel an„ dere dingen die een fchrander man niet verveelen „ kunnen, zo als tekenen , graveeren , Phififche ,, inftrumenten te maaken , yvoordraaien, en zo „ al meer, daar nog al wat mede tc verdienen is"— Smitje ! wat verbruide ik het met dit zeggen! het ventje werd puur kwaadaartig ; cn zei, met heel veel kerklyke drift, dat de hedendaagfe Predikanten vry wat meer werks deeden, dan de Apostelen ; en toen werd my het bloed ook warm , en ik denk dat elk eerlyk christenmensch vcrpligt is, om het voor de Apostelen, die zig niet meer verdedigen kunnen , maar voor lang in den Heere ontflaapen zyn , optencemen: ik niet mak , haalde daar zo poetfig , den grooten Staaten Bybcl van Picter Keur*, uit de naaste kamer ; ik zal je wel krygen dagt ik, en floeg met dén llag juist het elfde kapittel van Paulus tweeden Brief aan de Corintiers op. „ Ei lieve Dominé," zei ik, „ lees zo eens cf„ fentjes wat daar ftaat, en vraag dan u zeiven, of „ gy nu waarlyk meent het duizendfte gedeelte ge>, daan te hebben , voor de goede zaak van het 95 Christendom, , als hy die zeggen kou, (cn dat j>5 zeg-  ABRAHAM BLANKAART. 187 „ zeggen kon navraagen veelen,) ik hebbe jaar uit „ jaar in gereisd en getrokken, in allerleie wind en „ weêr; op zee, en met postwagens; ik heb tot „ heil der menfehen met de beesten gevogten, dat „ is met allerleie feborrimorri van volk, met dom„ me ezels en met onreine zwynen : wat heb ik „ getobt met lastige zeéTchepen ! met wysneuzen „ van Sophisten ! wat heb ik een moeite gehad J5 met valfche verleiders, met ondankbaaren, met „ nydigen! hoe moest ik dikwyls tegen den ftroom oproeien! 't was van buiten ftryd, van binnen ,, vreeze: wat had ik een zorg voor zo veele Ge„ meenten, terwyl ikfmaad, hoon,laster,ja, gees„ felflagen droeg; fomtyds hönger: zo dat, ik vraag „ je, Dominé, of uw amt, uw werk daar geen „ fpcelengaau by is , en geen hand water by „ heeft?" Een jong Heer, die er by zat., zei, het is ook waar dat dc Apostelen veel meer en verder vanéén gelegene combinatiën hadden, en dit is ook niet van het gemaklykst dunkt my: deeze aanmerking fmaakte my, en bragt my weêr in myn eigen humeur; doch, dewyl het geen wederlegging was van de zaak in questi, gaf ik die ook niet op: de geleerde Heer lag op zyn luimen: nu zou hy my oud beet neemen : hy vroeg my dan of ik niet geloofde, dat dc Apostelen onmiddelyk door den Heiligen Geest werden ingegeeven, wat zy zouden prediken ? of zy jet anders te doen hadden, dan allecnlykte verhaalen waf  l88 BRIEVEN VAN wat zy gehoord en gezien hadden ? terwyl de Wön» deren die de Heilige Geest, ten hunnen behoeve, wrogt , bewyzen waren voor de waarheid hunner gezegden? ik zag reeds Waar Dominé my brengen wilde, maar dagt, wy zullen elkander wel nader fpreeken: om hem aan de praat te krygen, antwoordde ik, eenvoudig: „ Ja, dat geloof ik vast:" nu begonnen , en dit wagtte ik ook , dc geleerde tegen? Hellingen en gevolgtrekkingen: ,, Welk een groot on„ derfcheid met ons, Mynheer Blankaart! wy moe„ ten met fchrikkelyk veel moeite de taaien leeren, „ waarin de Profeeten en Apostelen gefchreeven heb,, ben; wy moeten de bewyzen opfpooren , om ,, de echtheid hunner fchriften, om dc daarin ver„ hardde zaaken buiten twyfel te Hellen; wy moe,, ten dc IcerHelzels , daarin vervat, byéén brcnT gen, en verdedigen; wy moeten ons oefenen in ,, wereldlyke en kerklyke Ilifloriën ; wy moeten „ Oudheidkunde, Aardbefchryving , Wysbegeeite „ en Oordeelkunde, ja wat niet a!! opdoen, en als „ wy het mooist van ons leven, op de Academie „ vcilleetcn en afgeblokt hebben , moeten wy alle „ jaar meer dan honderd predikatiën beftudeeren, „ en memorifeeren, voor menfehen die ons door„ gaands zo weinig verftaan als ongunstig beoor„ deelcn." Toen dc man zweeg, kraaide hy in zyn eigen' geest al triumf; dat zag ik duidelyk: „ Dominé,'" zei ik, „ gelooft gy waarlyk , dat de Apostelen „ nooit  ABRAHAM BLANKAART. ïSp S, nooit iets geleerd, of gepredikt of gefchrceven „ hebben, waarover zy vooraf Imnuegedagten lieten „ gaan? of,zo als gylieden dat noemt, ftudeerden? „ doet God dan ooit mirakelen ais de natuurlyke „ middelen toerykende zyn? toen jefus hen „ beloofde dat de Heilige Geest hun alles zoude „ indagtig maaken , wat zy of vergceten of niet „ wèl begreepeu hadden, gaf hy hun toen vryheid ,, om alle de fehoone zielsvermogens, die zy van „ God den Heere, als menfehen, ontvangen had„ den, te verwaarloozcn, en verlof om maar ftil, ,, gedagtenloos , en zorgloos de wereld doorte„ kaaien, zonder hun hoofd te brecken met iet „ dat zy van hunnen goeden Meester gehoord, gc,, leerd, of gezien hadden? hoe wat! zeggen zy „ zclven niet, dat zy dat geene verkondigen, 't „ welk zy met hunne oogen gezien , met hunne .„ ooren gehoord , met hunne handen getast heb„ ben? heeft de Heilige Geest hun wel iets indag,., tig gemaakt , dan het geen zy uit natuurlyke ,, zwakheid van geheugen of oordeel , niet al te „ bcstig wisten 5 en dat zy evenwel zeer noodzaake„ lyk moesten wecten, om tc kunnen zeggen, Jezus „ is de Christus? of zag die belofte alleenfyk op bui„ tengewoone gevallen, waarin zy , in tyden van „ vervolging, komen zouden ? cn ook, als zy voor de „ Romeinfche Stadhouders gefield werden , dat ,, voor zulke eenvoudige visfehers en ambachtslie5, den, al wat te zeggen was; want deeze ftillebur-  I90 BRIEVEN VAN „ gers waren niet veel gewoon met zulke groote ,, Sinjeurs omtegaan , of aan de Hoven te verkee,, ren, en konden des heel ligt confus gemaakt „ worden; en daarom zeide hun goede Meester: Vreest maarniet, als gy voor de Heeren geroepen „ wordt; gy zult niet met Advocaaten of Procu- reurs te fpreeken hebben; de Geest Gods zal u ,, welzeggen wat gy voordraagen moet: maar zou „ men daar nu uit befluiten dat de Apostelen het „ alles hier op lieten aankomen ? en ook, hoe vee„ le dingen hebben de Apostelen zelvcn niet moe„ ten beftudeeren, en over en weêr bepeinzen! by „ voorbeeld: of het al of niet vryltond van het of„ fer, den Goden geoiferd, te eeten; of men Hei- denen, die het Christengeloof aannamen , al of ,, niet zouden befnyden; daar fchrecvcu zy dan brie,, ven over, en beleidden vergaderingen; en dit zou „ immers geheel onnoodig geweest zyn, indien de Heilige Geest dit zo terftond beflist had ? en ,, zy hadden ,'t is waar, zo veel tyds niet op dc Aca„ demic vcrfleeten; er was ook toen zo veel ftudie „ niet noodig; een denig Geloofsartykel had toen „ veel meer invloed op de Christenen, dan thans ,, alle de Canons van het fynode van Dord; zy „ hadden niets te doen als den Christelyken Gods„ dienst tegen het ongeloof te bewyzen ; en de ,, menfehen te vermaanen, om de wetten van Jezus „ toch aanteneemen; zy hadden zo niet te ftryden „ met Arriaanen, Arminiaanen, of Sociniaanen, als „ nu;  ABRAHAM BLANKAART. I9I ,, nu; cn viel er een difputje voor, met de dwaa„ lende leermeesters, die hunne eigene denkbeelden „ in den Godsdienst van Jezus wilden inplakken, ,, dan fielden zy de Leer van Jezus eenvoudig voor, „ met gezond menfehenverftand , cn daaruit bleek „ dan ook, dat alles wat daar buiten omging, niets „ om 't lyf had; en wat er mede ftrecd , notoir ,,'valsch was: en toen de Corinthers , (mal gc„ noeg,) zig airs begonnen te geeven, op de gaaf „ der taaien, reed Paulus hun ter deeg na, cn bes 3, wees, dat de gaaf der taaien, op Hukken na het „ voornaamfte talent niet was, voor een Christe„ lyk Leeraar; en dat één woord tot ftichting , meer zoden aan den dyk bragt, dan eene gehee- 1 „ le Latynfche redevoering" enfin , Smit¬ je, ik Hak dan zo hamers van land, dat onze Eerwaarde op zyn horloge zag, en ons zeide dat hy affcheid moest neemen: of dit nu zo was, laat ik daar; dit is zeker, dat ik nog heel veel meende te kunnen zeggen. En het fpyt my altoos, als ik veele Predikanten zo hoor fnoeven van hunnen zwaaren arbeid, moeite , zorgen, waaken en flooven in den dienst van hunnen Heer; en over de bekomeringen hunne Gemeenten betreffende ; vooral , als ik weet clat zy hun tyd verdeden in wandelen, hunne vrienden te bezoeken, hun pyp te rooken, de nieuwspapieren te leezen; een groot gedeelte van den dag verflaapen; des Saturdags hun kist met Predikatiën om- fchom-  192 DRIEVEN VAN fchomnlelen , cn die , zo wat verhanzeld , vari nieuws aan gebruiken , of uit gedrukte, en niet veel meer geleezene predikatieboeken, fteèlen, dat liet cr over en onder gaat. Zodat, myn vriend, ik met groote goedkeuring liet gebed van den Iloogleeraar S. Werenfels hier voor u uitfehryft „ lïeere wy bidden u niet om „ de gaaf der taaien, der voorzeggingen, of der „ wonderwerken; geef ons flechts een gedeelte van „ den yver, den onvermoeiden , den vuurigen yver voor uwe eer en uwen Godsdienst, die uwe A„ postelcn eertyds bezielde: gun ons een aandeel „ aan die liefde , dien ootmoed , die heiligheid, „ welke in hun doordraaide : dan, helaas! hoe „ verre zyn wy beneden deeze mannen! wy dur„ ven niet meer zeggen, weest gy onze navolgers > „ zo als wy die van Christus zyn:" zo ootmoedig, zo godvruchtig denken de beste Leeraars in dc Christclyke kerk , en ik kan niet anders dan my vleien, dat onze lieve Ilemclfche Vader zulke braave Predikanten zal zegenen, in alle hunne woorden en daaden , Amen , Amen. Vcrfehoon deezen langen brief, hy is gefchreeven, om het zo te noemen, geheel uit het hart van uwen ouden vriend, A. ÜLANKAAR.T. VYF-  ABRAHAM BLANKAART. IQ3 VYFTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan den Heere N. N. Mynheer. en waarde Vriend ! D c vraag die gy my vóorflelt, is al vry byzonder 5 ik wist niet dat gy die ooit zoudt te doen hebben ï heb ik u wel begreepen ? vraagt gy my niet: ,, of gy, als Schout van een welvaarend volkryk Dorp, „ verpligt zyt het danfen en fioolfpeelen op de ker„ mis te verbieden ? " gy voegt er by, dat gy hierover door den Dominé, meermaals, onder vier oogen , zyt onderhouden , cn dat zyn Eerwaarde, ziende dat zyne woorden geen' invloed op tl hadden, heeft kunnen goedvinden, u, op den laatften Zondag, daarover publicq, en dat wel op den predikfloel, zeer fcherp en onbefcheiden door den hekel te (laan: ik wil ü , myn vriend , Wel met myn eenvoudig menfehenverfland-ten dienste Haan; waarom zou ik brood voor vrienden fpaaren ? wel het komt my voor, dat gy, indien gy, zonder u zeiven daarover bezwaard te vindén, kunt toeflaan, dat uwe boeren op het gekras van een armhartige fiedel, eens op en neêr fpringen en draaien, gy zulks irt geeneii dcele behoeft te laaten om uw' Dominé, indien hy u door fil. DEEi.i N re*  194 BRIEVEN VAN redenen, (want gezach is hier geheel van geen ger-> bruik,) niet kan doen bcfluitcn, tot het verbieden van deeze kermispret: hy moet n dan overtuigen, dat daarin zedelyk kwaad gelegen is; maar maakt hy het omtrent u te grof, dan is het uwe zaak hem op de vingers te tikken: uw Predikant, zegt gy, is nog jong, en het is maar al tc gemeen dat veelen, die hunnen academietyd verluierd hebben, en juist buiten dat geen grootcn voorraad van gezond oordeel bezitten, de ftoffen hunner predikatiën haaien, uit de daagclykfe voorvalletjes van hun Dorp ; cn de christelyke vergadering onthaalen, op allerleie ncstery en beuzelingen, die niet waardig zyn dat men die aan een theetafel vertelle, ik laat ftaan op den prcdikftoel voorpraate: hoor, Schout, ik zeg je dat ik duizendmaal meer geërgerd wordt over zulke leerredenen , dan over al de pretjes die ik ooit op eene boerenkermis zag , of daar ik ooit van gehoord heb. Gy kent het algemeene zeggen: „ De groot,, fte ligtmisfen worden de beste Dommes;" dat wil, geloof ik, aanduiden, de grootfte wilclloopers der academie, worden de flrengfie berispers: luister eens Schout, wat my daar invalt. Daar is nu immers Jezus, die moest de menfehen in alles gelyk worden , uitgenomen de zonde; op dat hy met onze zwakheden1 zoude kunnen mcdelyden hebben; zy die nu, wil ik fpreeken, ongeleid worden om zyne dienaars en predikers zyns woords te zyn, maaken zig maar te veel fchuldig, aan aller-  ABRAHAM BLANKAART. 195 lerleie losbandigheden ; zy moeten, zo praat men elkander voor , de wereld leeren kennen; weeten wat er te doen is; alles beproeven; zy ftellen zig in hunnen ftudenten tyd ichadeloos voor de ingetogenc levenswys die zy naderhand zullen moeten houden: deeze lieden fchynen tc denken dat de wereld van haare vnilfte, fnoo'dfte en ouredelykfte zyde te kennen , ook al tot de voorbereidende fhidiën behoort : vreemde begrippen! ik zou er nog zo niet tegen y veren, Schout; want de dwaasheid is tog gebonden aan het harte der jeugd, zegt Salomon, en die, zo iemand, kon by ondervinding zeggen, dat alles larie, ydclhcidwas; maar, dat zulke jongens, zo dra zy het befje voordoen, deeze hunne voorbereidende ftudiën gebruiken , om hunne broederen te verklaagen, dat is onvergeevelyk : dagten zy liever met Paulus: wy zeiven waren certyds onwys, ongehoorzaam , dwaalcnde, mcnigerlcie begeerten en wellusten dienende; het past ons heel weinig de berisper te lpeelen,op cene plaats daar tog niemand het hart heeft tegen ons te kikken; laaten wy blaauw blaauw laatcn , en liever poogen de menfehen te onderwyzen, in de leere der waarheid die naar de Godzaligheid is; dan zouden zy veel beter, veel deugdzaamer doen —waarom bedenken zulke jonge Leeraars niet, dat het hun weinig past, .die nog naauwlyks hun gedrag zo wat uiterlyk befchaafd hebben, en nog, mag ik zeggen, nieuwbakken bekeerden zyn, zo uit der hoogte te beftraffen, en dat niet alleen onze N 2 fpeel-  10(5 BRIEVEN VAN fpeêlkatneraads , maar lieden van jaaren en onder* vinding: is het wel zo kwalyk ie neemen dat men, in zo een geval, hunne jongheid veragt, daar zy met Thimoteus niets , dat wat zeggen wil, gelyk hebben , dan hunne jaaren ? indien deeze jongï kwantjes de fynbaard niet uithingen, maar zedig , befchciden, toegecvend, en ootmoedig waren , dan zou ik alle die academiekuuren poogen te vergeeten, en er geen een eenige vcrwyting over doen. Ik ken uw' Lceraar niet; ik weet niet of by uit beginzels van pligt, een zedig naauwgezet leven geleid heeft , in den tyd der losbandigheid ; dan , of hy een ftuursch, zwartgallig , gdmclyk pedantje was; te vadzig om de kattefprongen van anderen medetcdoen; ook niet, of hy een goede provifievan gezond oordeel, en vry wat geleerdheid agtcr de hand heeft, dan wel, of hy een regt fpitsbocfje geweest is; maar laat dat zyn zo als het wille; nu moet hyu bewyzen dat het zaagen op een fiool, en het gejoel van een boercngezelfchap, zondig is; dat deeze pret hoogst nadeelig is voor hunne vatbaarheden, en omftandigheden; en dit niet alleen; hy moet aantooncn , dat het boerenvolkjc, indien gy hun dit gezang engehuppel verbiedt, minder kwaad zal doen , dan door zo een liefhebberytje: kan , of wil hy dit niet, dan hebt gy, zo het my voorkomt., niets met hem te maaken, laat hy 't al te hoog flygen, dan is het uwe zaak om te beletten dat hy voordfnapt , en gy moet hem, als een' Hoorder der openbaare rust, ftraf- fen;  ABRAHAM HA K K A A R T. 197 fen; dit eischt uw amt, en daarmede is dat uit. Hoe minder ik uw' Dominé ken, des te naauwer ken ik u, en dat voorjaar cn dag, mag ik zeggen; ik weet dat gy een braaf cbristenmensch, en in duizende opzichten een zegen voor uw Dorp zyt; daarom zal ik met u nog wat praaten; eerst evenwel raade ik u, dat gy niets onbezocht laat, wat in ftaat zyn kan om u met uw' Dominé te bevredigen; want dit is voor u beiden, en voor het geheele Dorp, zo wel in een gcestlyken als wereldfchen zin, verre best. Ik ben, myn goede Schout, niet zo een vreemdeling in het heilige lieve Woord, dat ik my zoude kunnen inbeelden , dat iemand die dat Woord wèl bevat, en eene goede christclyke opvoeding genootenheeft; dien men fmaak voor fraaie kunsten heeft ingedrukt ; die voor zyne uitfpanning rydt , wandelt, of eens op het een of ander fpeeltuig muzifeert, genqegen zoude kunnen vinden, in het deelneemen aan zulke plaifiertjes, die voor onbefchaafdcr menfehen zo veel aantrekkelykheden hebben ; indien hy echter zo verkeerd handelde, zou het my niet te bestig over hem doen oordeelen; dit zou even dwaas zyn, als wanneer ik my bezig hield met kaarten huisjes te maaken, of paardje te fpeelen; 't welk men aan woelige jonge kinderen zeer gaarne toeftaat; want , zo zy niets doen , doen zy kattenkwaad : maar, om wat reden mogen nu onze boeren èn ambagtslieden, die van den vroegen morgen tot den laaten avond flooven moeten, en waaronder N 3 ÜtöH  I9S BRIEVEN VAN men veelen vindt, die geen a vóór een b kennen, als men 't zo eens zeggen zal ; die volttrekt geen" tyd, geene vermogens, geene gelegenheid hebben om iet, dat wat zeggen wil, te keren, binten hun beroep , en eenige weinige zonncklaare waarheden wit het heilige lieve Euangclie; waarom mogen nu zulke goede nuttige menfehen ook niet eens cene iiitfpanuing hebben ? ook niet eens een vrolyken dag cn nacht? mogen zy niet ééns op het jaar drie deuntjes, (voor een dubbeltje,) op de fiool laatcn krasfen ? — wel dit vermaak is hun Buiten, hun Ry* tuig, hunne Comedie. En wat is het voor zittende ambagtslieden gezond , dat zy nu cn dan eens dc beencn uit elkander hotzen! ja maar, zal Dominé zeggen; er worden iedcle minnedeuntjes gefpeeld! — hoe weet hydat zo net? onze degelyke gemeene luidjes zyn nog zo na aan den ftaat der Natuur, dat zy in die liedjes geen kwaad zien, en cr des niet door geërgerd worden, maar cr in hunne eenvoudigheid naar huppelen; zy zyn niet gevat op die fyne en vuile dubbelzinnigheden , die, God betere het, zo algemeen in zwang gaan, onder onze zogenaamde fatfoenlykc, en wel eens, voor het uitwendige, naauwgezette lieden, Waarover ik my recht dol kan maaken. Het gezaag 1 op cene elendige fiool, of' het gebkér van liedjes die weinig beduiden, kan zulke menfehen niet bederven , dat wat zeggen wil: de kermispret is voor hun het eenig uitfpanningje dat zy hebben; en zy kun-  ABRAHAM BLANKAART. 199 kunnen voor vermaak nooit iets uitdenken, dat wat hooger gcftemd zyn zoude. Maar deeze foort van lieden hebben evenwel , en dat ziet elk die zien wil, veel meer eene uitfpanning noodig dan Rykcn en vermogenden; deezen rogleeven,wil ik fpreeken, ineenenaltoosduurendenmaaltyd, cn gaan maar over van de eene vrolyke party tot de andere: is men dan zo geneigd om het danfen der boeren op de kermisfen aftefchalfen , wel dan behoort men ook te yveren tegen de Bals en Danspartyen, die ten Hove en elders gegeeven worden, daar men rykdom en aanzien in verbond ziet, om den winter op deeze wys te verkorten; doch dan komt onze lieve Heer hunne bedienden te hulp ; want lastiger, onredclykcr, ftrenger, knorrigcr wezens kan men zig niet voordellen, dan zulken, die veel ledigen tyd, veel gelds, veel woelagtighcid en zeer weinig gezond menfehenverftand hebben ; ik fpreek nu eigenlyk van zulken, die het beneden hun fatfoen rekenen , met hunne handen, en beneden hunne geboorte, met hunnen geest te arbeiden; kan men zulke menfehen het eenige waar toe zy lust hebben, verbieden? is er dan iets zo lastig alszelfvcrveeling ; of verdrietiger dan zig altoos by zig zelvcn te moeten bepaalen ? vooral als het niet de peine waardig is, ener'niets is optedoen, dat Wat zeggen wil. Hoe! weet ik dan niet hoe onze wittebroodskinderen der Fortuin, den kinderen gelyk zyn , die , N 4 als  ÜOO B R I 2 V 3 N VAN ais zy geen fpeelgoed of bezigheden hebben , dc meiden plaagèn, en de kuegts lydzaamheid leeren ? om de menfehen beter cn wyzer te maaken, moet men, dunkt my, niet beginnen met hun fpel en dans. te verbieden; ten zy men hun kan aantooncn, dat erin zulke uitbanningen even zo veel zedelykkwaad ligt, als in liegen , bedriegen , lasteren, vloeken, * of vuilbekken; men moet het heel anders aanleggen: wil ik u myn oudvryers gedagten daar eens over mededeelen?wel myn goede Schout! my dunkt dat men beginnen moest met hunnen finaak te verbeteren , door lfun lust intcboezemen voor andere divertitieh, welken in zig zeiven waardiger en nuttiger zyn ; anders zyn deeze zedepredikers maar kwakzalvers ; zy lappen zo wat om den kant, en maaken meermaals, dat cene kleine zedelyke onpasfelykheid, door naar binnen tc flaan, in eene gevaar? lyke krankte verandert , waartegen geen kruid gewasfen is. Wat zoudt gy, myn goede Schout, niet denken, van een' Vader, die dus tegen zyne vier- en zesjaarige kinderen fprak, als hy die bezig vond in alle die kinderlpelletjes , daar ik zo gaarne een aam» fchouwer van ben , by onzen Hendrik zyn klein Gebeente ,, Fooi, foei! zyn dat bezigheden „ voor zulke: kinderen! fchaamt gy u niet, paardje „ tc fpeelen, fcheepjes te knippen, te knikkeren , tc kooien! weet gy wel dat gy redelyke onltcrve,,.lyke zielen hebt? ik verbied u alle deeze zotter- » "ft  ABRAHAM BLANKAART. 2QJ „ nycn; daar, leest dit bock; bet handelt over de „ Natuurkunde; fchryft eene verhandeling over den „ Godsdienst ; leert deeze les in de Algebra, dat „ zal wat beter en u meer hetaamelyk zyn;" en zo doen evenwel zulke Dominés , als die waarover gy klaagt: zy zeggen tegen dc boeren en gemeene lieden : „ Laat dat danfen en fpringen voor de fiool „ Haan; ik wil niet hebben dat gy daar als lange lummels en lummelinncn, door de kraamen zult * „ loopen drentelen , om naar allerleie ydelheid te „ Haan kyken en gaapen; ik verfla niet dat jelui ,, in de herberg een fiesch koopt, of als zotte Sy,, mens koek hakt ; dit alles is den zedelyken „ mensch onwaardig: gaat, leest in uwe vragen„ boeken, in de catechismus, of in denbybek" eerst moest hy deeze menfehen in ftaat Hellen om zo te kunnen kiezen , op dat zy er fmaak in konden krygen; laat hy hun'van kinderen in verftand tot menfehen zien te maaken ; dan, en eer niet, zyn zy in Haat om bezigheden, den mensch waardig, voor zig te kiezen. Ik had meermaals gelegenheid om te wectcn hoe deeze lieden , als zy iets denken, hunne gedagten kielen: wil ik u dat eens mededeekn? zy denken omtrent aldus: „ ja, 'c is niet anders; onze lieve „ Heere God heeft ons in een beroep gefield, , waarin wy als braave menfehen van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat moeten werken, om met God cn met cere ons brood te winnen, voor onN 5 „ ze  202 BRIEVEN VAN „ zc vrouwen en kinderen; Zondags moeten wy „ naar de kerk gaan, cn God danken cn bidden , dat is zo als het behoort , en dat willen wy ook heel wel, zo is 't óók niet; (want een ondank„ baar mensch is geen mensch,) om dat God dc ,, Heere ons zo in ftaat fielt om het lieve brood te „ winnen, en met vreugde en gezondheid tc gebrui,, ken ; maar als wy nu naarftig werken , kan „ cr ook een pretje op overfchieten : liet is een „ elcndig Dorp, daar het niet éénmaal 'sjaars kermis „ is; dan kunnen wy ook eens een dansje voor de „ fiool doen; wy benadeelen daar geen een chris,, tenmenseh door; en waarom zou nu juist onze „ lieve Heer het zo hoog neemen , dat wy zo wel „ als zyne andere ryke, aanzienlyke menfehen, ook ccn vrolykhcidje hadden ? voor hun is het alle ,, daag kermis ; zo onchristclyk, dunkt ons, kan God de Heere niet met ons arme werkezels hau„ delen; cn daarom, Dominé mag wat aanpraaten, „ wy zullen onze drie deuntjes om een dubbeltje „ danfen, onzen fiesch drinken, onze koek hak„ ken, onze neuten en mangelen kraaken, als hee„ reu." Wil men nu deeze foort van lieden van zulke ver» maaken afhouden, dan moet men hun eerst zien te beduiden, dat kerkgaan, dat leezen, dat bidden, dat catechifeeren wel dcgelyk prettig is , en in 't geheel niet mociclyk valt ; die daar nu kans toe ziet, mag het onderneemen; de tyd zal leeren of het goc-  ABRAHAM BLANK AART. 203 goede gevolgen kan hebben: zulke menfehen, die wel degelyk ook hunne naauwgezetheden hebben, zullen denken dat Dominé groote zonde doet, als hy hun deeze pligten als prettig en vcrmaaklyk aanpraat; zy zullen gevoelen dat zy voor hunne groovere lichaamen , en ftoflykcr gewaarwordingen , iet meer zinlyks noodig hebben, dan zulke genietingen die voor denkende, geoefende verftand en, aangenaam zyn : zo dat ik maar alleenlyk zeggen wil, Schout, dat, al verbood men allekermisfen door de gcheele wereld, de menfehen daardoor geen fikkepitje wyzer, of geen Kaartje beter zouden worden; en dat des de Godsdienst of de Deugd er geen zyde by zou fpinnen: de fmaak, de trek zou niet alleen dezelfde blyven, maar aanwakkeren; ja,dat is niet anders; zo is de mensch; eeuwig en ervelyk wïlhy het verbodene; en in deezen heel t hy een aartje naar zyn vaèrtje Adam, meen ik; hoewel moeder Eva ook niet mis kanloopen; nu, dat is zo eens in 't voorbygaan. Ik weet ook van goederhand dat er nooit zo veel vcgteryen cn baldaadighcden gebeuren , dan wanneer dc Mospesfen niet mogen laaten danfen; en dan ben ik er zeer voor , om van twee kwaaden het beste te kiezen; vooronderfteld dat het danfen kwaad is; (daar ik evenwel fchrikkclyk tegen inleg :) daarom permittceren onze Overheden fommige huizen, die verdienden uitgeroeid te worden; maar maar! — dwang kan ook alleenlyk zulke cuveldaa- den  204 35 K I ï V E N VAN den tegengaan, die de rust der maatfchappye ver* floeren; maar kan nooit iet, dat wat zeggen wil, voor Deugd en Godsdienst uitvoeren; alles gaat buiten bet hart om, cn dan is het maar fut Arriaantje; en doet ookby den lieven God niets, Gods ter wereld niets, af; want die is maar in 't geheel niet gezet op ".complimenten cn falyvouwen: zo dat Schout, men mag zo lang raazen , tieren, fchcmpen en baljaarden, tot dat alle kermisfen verboden en alle Schouwburgen geflooten zyn ; alle fpeclhuizen uitgeroeid worden , ja alle divertitien opgefchort zyn ; men zal evenwel nooit kunnen bewerken, dat alle collcgies, alle herbergen, alle coffyhuizen afgefchaft worden; en zo dit ook al ging, dan zullen zy nog geen een eenig mensch verbeterd hebben; de oude Adam zal dan ander kattenkwaad uitvoeren, en misfehien de Deugd oud loot om oud yzer in de handen floppen : hoe kunnen alle de Dominés van de heele wereld beletten , dat ieder klant, in zyn eigen huis, niet zo veel vaderlandfche jenever binnenlapt, als hy wil; zyn vrouw klopt, tegen zyne kinderen vloekt, cn den kreupelen waard flaat, dat het de peine waardig is ? dit alles kan niet beletten, dat Dominé des Zondags niet bazuint voor ftoelen en banken , ca voor flaapende boeren; het kan ook wel verbitteren maar niet verbcteten ; cn dat is daarmede uit. Nu weet ik wel , dat de gelegenheid den dief maakt, en dat als de fiool niet gaat, er niet tc dau- fet»  ABRAHAM BLANKAART. 2$$ ftil valt; maar ik weet ook dat men overal wyn en borrels koopen kan , en dat , als de drank in 't hoofd ftygt, de beer los raakt: het kermisgeld moet uit den zak; kan cr niet gedanst of inliet Janklaazcnfpel, of by den Gochelaar gegaan worden, des te meer gaat het glas rond, en de goede zeden lydert oneindig meer door dfonkenfehap , dan door drie deuntjes om een dubbeltje, of door alie de poppen uit Janklaazcn, en alle de gochelaars van de geheele botermarkt: wel, laaten in vreedesnaam de menfehen dan danfen als 't kermis is, al ware het maar voor de gezondheid , en om eens doorftraaling te hebben; om de kunstigheid der danfers en danferesfen, moet men daar niet gaan kyken, dat is waar; maar, ik oude man, (of eigenlyk oude vryer,) kan daar zo myn fpikkclatie aan hebben, als alles, behalven de beenen ,s van den grond gaat, cn het wèl te vreden. volkje, opgeleevend door een dansje en een glaasje, zo eens geheel vergeet dat zy de lastdraagende leden der groote huishouding zyn; o Schout! datkail my zo een deugd doen , dat my wel eens de traahen in de oogen komen; ja zie, zo ben ik. Als ik zo eens alle zulke hondsvotteryen in myn hoofd haal , denk ik meermaals ; wel Abraham Blankaart! wel vriend ! zoudt gy my niet kunnen zeggen, wanneer men eens Hoogleeraars in de menschkennis hebben zal, eene hart-thcologie , eene zedelyke ontlee ïkunde ? wat zou my dat fehoon aanftaan! want het komt my voor, dat dï Ly-  206 BRIEVEN VAN Lycicrs , des volks bedroefd fchraal daarvan voorzien zyn. Ik kan, myn goede Schout, de trek die ik thans gevoel, om u eenige oudvryeragtige aanmerkingen over het danfen medetedeelen, niet tegengaan; zulke menfehen , wil ik fpreeken , die in iiet danfen als danfen zonde vinden, dat wat zeggen wil, moeten zeer ontdicht zyn, als de Kunst aan de Natuur eens een handje lcv.nt : alles wat het menfchenbceld fehoon, treffend, aangenaam maakt, is op zig zelf zeer onfchuldig , cn kan, als wy die voordcelen wel aanleggen, zeer veel nuts aan anderen toebrengen , op wie het noodig is dat wy invloed hebben; cn zulke menfehen moesten Abraham Blankaart maar in 't geheel niet kwalyk neemen, dat hy,in een poeti'ge vlaag , hen voor gekken , of dwecpers houdt; hoewel, ik hoop dat de lieve God my zal bewaaren, om myne medemenfehen een ecnig onvertogen woord te geeven; en als ik eens regt boos word , dan fcheelt het my ook zo veel niet, of ik ga bewyzen dat het danfen een gedeelte ccner goede opvoeding uitmaakt , en dan zou 't boozcr loopcn. AVat hamer! bevordert het danfen dan de gezondheid, de vlugheid., de derkhcid, niet kragtig? cn verkrygt men hierdoor niet zeer veel gelegenheid om meer cn beter werkzaam te zyn, dan die zieklyke, kwaadfappigc, ftyve houten klaazen en klaazinnen, die met hunne armen en beenen zo verlegen zyn , als  AURA II A M 15 L A N K A A U T. 20? als met hunne optooifels ? wel het ftaat heel fraai „ ftaat het niet? als men daar in een gezelfchap komt hompelen , en fchuiven, en ftooten, dat ik er my dood over fchaamen kan? waarom houden onze jonge lieden de eer der natie niet beter op, by zulken die tog niet in ftaat zyn om over iets meer dan het aangenaam uitwendige te oordcelen , en die men gunstig moet voormneemen, om dat men het waarlyk wel met de menfehen meent ? hoe aangenaam is een wèl opgevoed jongman , die ook in een welgeplaatst hoofd en fraaie houding , de blykera draagt, dat hy de wysheid niet onwelkom wil maaken? Hier, Gellert, die vroome braave man, die zo godsdienstig was als iemand van ons zou durven denken, en die, zo hy niet te fterk in het doen gehandeld had, wis en waar de Heilige der fyntjeszyn zoude, cn zo hy niet tc dikwyls het kettersch woordje Deugd gebezigd had nu dat laat ik daar • Gellert heeft beweczen dat het danfen eene zeer nuttige bekwaamheid is in een christen Leeraar: de braave man had wel degelyk gelyk: konden eenige, my bekende Leeraars, danfen, en gaven zy zig die gezonde lichaamsoefening , zy zouden zo kwaadzappig , zwartgallig , zo gémelyk , zo knorrig niet zyn, noch zo uitvaaren op ketters'en genadeloozen, cn des met veel meer ftichting het lieve Woord uitleggen; zy zouden dan begrypen, dat men, om een eerlyk vroom christenmensch te zyn , juist geen  £o3 B il I 2 V 2 N VAN geen lompert moet weczen; al zo min als een fkleii rekeltje : zo dat , Schout, de naauwgezette Gellert meende dat een Leeraar in de christclyke kerk behoorde te knnnen danfen. Ik ken een' zot van een mallen catcchifecrmcester, die op onze franfche fehoc len de jonge nufjes, welken daar ontvadeiiand worden, de lieve waarheden voorpraat, en die ergerde zig zeer, als de Dansmeester verfehcen, om hem met zyne lesfen optevolgen, hy wilde dien man ook nooit als een' amtbroeder groeten; hy vroeg meermaals aan die dartele dingetjes, waarom zy leerden danfen? een fncdig fchurkje van een meisje , antwoordde hem: „ om cene .goede houding tc kry- „ gen." Eene goede houding! eene goede „ houding! (riep hy verwonderd uit;) wel bekyk „ my eens recht, heb ik dan geene goede houding? „ wat hapert aan myne houding? en ik heb even„ wel nooit danfen geleerd!" en nu was, als of de drommel er meê fpeelde , het manneke zo krom en flegt gemaakt, dat men zig over zyne onkunde in deezen niet zonder lachen konde verwonderen : gy kunt ook denken hoe deeze looze gastjes opkeeken, cn of zy het met hem éeiis waren. Wat zyn de menfehen, zo voetftoots genomen, tog een raar goed! men kan er bykans niet wys uit •worden! zy loovcn en pryzen den lieven God, dat Hy hun zo wèl gemaakt heeft, en zy zyn zo dwaas dat die God, welke fchoonheid en orde bemint, zeer geplaifierd wordt, door een verdraaid lichaam, fchee- ve  ABRAHAM BLANKAART. 209 vc beenen , lelyke gebaarden en zotte grimasfen; immers zy tooncn zulks te gelooven: het heugt my nog klaar dat ik eens., op den predikftoel, dc zonde van danfen heb hooren beweeren , met het voorbeeld van Herodes dochtertje , wier danfen oorzaak was , dat de yroome johannis gedood werd, dat bewys kwam my zo lam en kreupel voor, dat ik dagt, kom aan Brammctje, tyd of geen tyd, dat moet gy er van neemen; laat my eens zien, hoe dat die ftukken in elkander zitten; en myn lieve Schout, nu kan ik je verzekeren, dat die Leeraar de plank geheel ter zyde was : ei lieve, laat ik het u eens kort en zaaklyk vertellen: je moet dan weeten, myn goede Schout, dat Johannis, Herodes eens fehoon de waarheid gezegd had, en den koninglyken mantel had afgefchuierd , om dat hy met zyns Broeders huisvrouw getrouwd was; cn dat kon aan een zo bedorven Hof in geene vaten gegooten werden': ó hé! waarheid baarde toen zo wel haat als nu; cn Herodias kreeg daardoor ook zo een pik op Johannis, dat het zo niet te zeggen is;* zy dagt, dat is zo wél voor eens, maar ik zal je dat betaald zetten; en je weet hoe veel eene ondeugende fchoone vrouw vermag, op een' knaap als Herodes geweest is; en al had haar meisje zo lam geweest als Miphibozct, dat fnoode wyf zou Johannes even goed om een luchtje geholpen hebben; want het was een regt inpertinent trotsch fchcpzel; cn nu ftal zy het hart van haaren man, door een IH. deel. O me-  2IO BRIEVEN VAN menuet of anderen nieuwmodifchendans,ehgyweet *, het fpreekwoord : die een hond wil flaan behoeft geen' ftok tc zoeken: had Johannes , als een loos hoveling, zig naar Madame willen fchikken ; had hy Herodes honig om den mond gefineerd, of ten minsten blaauw blaauw gelaaten; had hy maar beweerd dat de groote fnoeshaancn eene geheel andere zedenleer hebben dan wy degelyke burgers; geloof jy my Schout, dan zou Johannes zyn hoofd wel behouden hebben; en het Dribbeltje zou tot op deezen dag wel aan het danfen gcbleeven zyn , zonder dat Johannis er een hair van zyn hoofd, dat wat zeggen wil, by verliezen zoude: en mogelyk zou de Koningin zelve wel voor haaren Hofprediker dc helft van haars mans Koningryk verzocht hebben: maar , zo een ftreng deugdzaam , ftuursch eerlyk man, gekleed in een rok van kcmelshair, was aan zo een Hof gezien als een aap in een garcnwinkcl, om het zo eens te noemen; en zy, (die heks meen ik,) zou 's mans hoofd geëischt hebben, al had het meisje haars vaders hart ingenomen, doorliet van buiten leeren van den geheelen Heidelbergfchen Catechismus. Ik ben nu maar een eenvoudig oud vryer, die Gods lieve woord leest, zo als een leek ; zonder behulp van taal- en oudheid-kunde, dat wat zeggen wil; zonder den minsten trek om' een fyfthema te maaken , maar alleen om er den weg ten hemel in optefpooren; en ik zou, dunkt my, in dat kostelykc woord Veel meer reden vóór dan tegen de vryheid van danfen  A 13 II A H A M BLANKAART. 211 feu vinden: ftaat gy daar zo van optekyken ? ei kom, hoor eens wat ik cr voor intebrengen heb. Gy zult niet ontkennen dat onze goede Leermeester geen eene gelegenheid liet voorbygaan, waardoor hy zyne toehoorders wyzer en beter konde maaken: heb ik dat wel ? nu, zo Hy dan cenig kwaad, dat wat zeggen wil, gezien had in het danfen op zig zelf, dan zou Hy de menfehen zekerlyk daar tegen gewaarfchouwd hebben: 't was toch geen fpokery,-of een fodzig Joodsch denkbeeld over den duivel , waaromtrent de wyze Heiland goed vond niets te zeggen, om dat zy deeze gekkeryen wel van zeiven zoude inzien: ware nu het danfen zonde geweest, Hy zou er zo wel tegen geyverd hebben, als tegen den zuurdcfem der Pharifeen ; het bidden op de ftraaten ; het vooraauzitten op dc maaltyden, cn dergelyke fyne meniste ftrecken meer; en zie daar, in het hcele Euangelie ftaat er geen kriezel van. Ieder vindt ook zo al een byzonder kenteken voor de Godlykheid van den Christclyken Godsdienst; ik voor my vond dat kenmerk altoos in de waare eenvoudige verhevenheid der lesfen : hoe gaat het, en hoe ging het altoos? wil ik het je eens zeggen Schout ? dus: elk opzichter van cene nieuwe Secte, of zo men wil, nieuwen Godsdienst -— heeft altoos zo wat, min of meer ,. kunst- en vlieg-werken ; zo wat gecstlyke pouspas, om by het volk aanhang te maaken : nu vleide men eens den zinlyken mensch; dan zag men driften en voorO a oor-  212 BRIEVEN VAN oordcelcn heel murwtjes door de vingeren; of, meïl gaf zig een voorkomen van ftrengheid cn ftrakheid; men was zo bovenmenschlyk heilig ; men vergde zulke onmogelyke dingen; zulk een befpiegelcnd hemelsch leven, dat het eind er van weg was: men trok het volk door voorftellingen van wellust, of hoogmoed en heerschzucht, tot de nieuwe Leer die men predikte. Onze groote Leermeester was bo\7cn alle zulke kunstjes verheven; Hy fprak woorden van gezond menfehenverftand ; en zyne zedcleer bleef binnen den kring der menschlyke krachten: elk dien Hy eene les gaf, moest ter goeder trouw bekennen, dat hy daar kans toe zag, indien het maarernffigwerd aangevat ; en dat is ook de ryne waarheid Schout: hy zeide niet, toen Hy hoorde dat een mallePrinfeshet hoofd van zynen vriend en gezant geëischt hadt, ten prys van het aartig danfen haarer dochter: „ Myne „ vrienden! wacht u voor het danfen:" en hoe fehoon was evenwel de gelegenheid daartoe geweest, om dus te zeggen! neen, Hy waarfchouwt, zo als ik alreeds gezegd heb , tegen alle booze driften, geveinsdheid, onvergeevelykheid; tegen alle gierigheid cn liefdeloosheid: eens vergeleek hy het Joodfche volk by de kinderen, die elkander op de groote markt toeroepen: „ Wy hebben op de fluiten ge„ fpceld en gy hebt niet gedanst; wy hebben klaag„ liederen gezongen en gy hebt niet geweend;" zonder dit volk te waarfchouwen tegen de zonde van het dan-  ABRAHAM BLANK AART. 2I3 danfen, of op de fluit fpeelen; zo min als tegen het zingen van klaagliederen cn het weenen; want daar is een tyd tot alles, en ik ben geen vyand van het klaaghuis als ik er maar nuttig zyn kan: zo dat ik maar zeggen wil, Schout, dat een eenvoudige boerendans , van drie deuntjes om een dubbeltje, veel zuipen, veel gevegt en gefny voorkomt, en daarom, fiat, danfen voor de fiool, als de kermis een uitfpanning voor allerleie foort van menfehen deezer clasfe, zyn zal en moet. A. BLANKAART. EEN- O 3  SI4 li R I JTV EN VAN EEN- EN- VYFTIGSTE BRIEF. Dc Heer Abraham Blankaart, aan Mevrouw Aleïta Willes, geboren Britnier. Wel vrouwtje! dat vind ik al vry grappig, dat gy aan een oud niets beduidend vryer, eenige onderrichtingen vraagt, cm die in het opvoeden uwer kinderen te gebruiken ! gy kent immers een hcele boel hollandfche fpreekwoorden ! 't is zo , ieder fpreekwoord is juist geen Euangelie, cn veelen zyn waar of onwaar, al naar men de zaaken befchouwt: by voorbeeld: „ Die het weet moet het zeggen — „ De beste ftuurlièn ftaan aan land Kreupel „ wil altyd vóórdanfen Langzaam gaat ze- „ ker De ondervinding is dc beste leermees- ,, ter, enz." Ik die u betuigen kan , geen kind noch kraai in de wereld tc hebben, kan zeker ia dit ftuk niet veel lesfen van de ondervinding gehad hebben; en ik zou, om het zo eens te noemen, het roer van 't zedelyk levensbootje , beladen met kleine maar kostbaare vracht , wat heel onhandig eene verkeerde koers heen ftuuren , of aan laager wal zetten : ik weet wel dat er federt twintig jaar magtig veel over de opvoeding gefchrccvcn is; dat men zulke ouuitvocr- baa-  ABRAHAM BL ANKAART. 215 baate, als ook veelvuldige ontwerpen heeft aan de hand gegecvcn, dat men de eerlyke lieden, op welken dit werk in de maatfch'appy tog meestal aankomt, boven het hoofd gepraat, en gefchreeven heeft, en weêr anderen hebben lezers bedoeld , die hunne boeken nooit in de handen neemen ; nog anderen beoogden alleenlyk hunnen eigen' roem te vestigen, als zeer fchrandere doorgeleerde lieden: nu, datzyzo; en dit neemt niet weg dat ik maar een eenvoudig oud man, (of vryer, zo je wilt,) ben en blyf: maar, ik heb, (en daar dank ik den lieven goeden God wel hartlyk voor,) nog wel zo veel oordeel, dat ïktegenftrydigheden kan zien; en ik vind die nergens meer als in zulke byster geleerde boeken. Sedert ik zo uit alle beflommeringcn ben , heb ik my toegelegd om alle nieuwe fnufjes die cr zo al uitkomen , eens doortezicn ; en breng dus menigen winteravond met myn' Snap, die my altoos trouw byblyft , heel aangenaam door: niet lang geleeden las ik, (ik meen dat het uit het Hoogduitsch vertaald was,) eene verhandeling over de opvoeding, waarin ik heel veel goede en fchoone dingen vond, maar waarin de fchryver zig, met allen hem mogelyken ernst,aankant,tegen het leezen der vrouwen; zonder dat de eerlyke man fchynt te begrypen, dat eene vrouw die zyne verhandeling leest , vry wat leezen, en er by denken moet, zal zy iet van zyne verhandeling vcrllaan, of met nut toepasfen, op haare wys van opvoeden, dat wat zeggen wil; ja, zal zy hem O 4 als  2l6 BRIEVEN VAN als zetlemeestcr der vrouwen en moeders , niet houden voor een klinkend metaal, en een luidende fehelle : toen dagt ik aan den vroomen Jan Luiken, een man dien ik, met veel meer recht, een heilige fukkelaar zou noemen , dan die man die de oorlo^ gen des Heeren voerde, en voor geen klein geruchtje " vervaard was, met zynen God meen ik; die leeuwen, beeren, en kinderen Enacks verfloeg, dat het een plaifier was: gy weet immers nog wel Letje , van dien gekken quibus van een Broer Benjamin, of was het Saartjcs malle Tante , ik ben het'al zo wat vergceten meisje? zo dat ik maar zeggen wil, Letje, dat ik om Jan Luiken dacht, die ook wel in heel, zo al niet geleerde , ten minsten heel vroomc tegenftrydigheden kon vervallen : kent gy dat rympje niet, uit zynLeerzaam Huisraad? het Haat by 't prentje van de mooie boekenkast, en begint: Een boek gedrukt in 't hart als wasch, Is meer dan duizend in de kas. waarin Jan Luiken zaliger, beweert, dat men niets leezen moet dan onzen Lieven Heers boek; en dat al het overige maar wereldfche geleerdheid en fut is, niet is dat wat zeggen wil. ■ Maar, de goede ziel begreep niet dat hy zelf het getal der boeken zeer grootlyks vermeerderd had; ja, als men het eens zeggen zal, ons zulke beroerde' befchryvingen gegcevcn had, van Gods kostclykea He-  ABRAHAM BLANKAART. 217 Hemel, dat die er zo Veel op rooit als Luilekkerland op het Nieuw Jerufalem dat boven is: amen. Jan Luiken wandelde al zeer nederig cn ootmoedig voor God den Heer, dat mag gezegd zyn, en ik denk evenwel Letje, dat zyn Vorst van 't eeuwig duister Ryk> nog te hooi cn te gras wel eens een mostaartzaadje van geestlyken hoogmoed , in zyn hart ftrooide, waardoor hy,in den zelfden zin als zeker Predikant, die beweerde dat er maar drie uitverkorenen op het geheele Dorp waren, hy zelf, zyne dochter, en de fchoolmeester ook geloofde, dat zyne boeken alleen nuttig en alle anderen geheel cnuoodig waren, als zynde niet gefchreeven door de Propheeten, de Apostelen, of door hem, Johannes Luiken: naderhand heeft hy er zekerlyk de onverftaanbaarc, en daarom ook onfehadelyke boeken van Jacob Bhoëm, bygevoegd:. zo dat ik maar zeggen wil, Letje, dat ik u niet kan aanraaden alle de gefchriften over de opvoeding te leezen; wel kind! voor gy die allen doorgeleezen had, konden zy u geen'dienst mcer docu; cn het zou, om het zo eens te noemen, maar mostaart na den maaltyd zyn, en uwe kinderen waren dan reeds dag en jaar uwe beftumïng ontgroeid, ontwasten, als kleine platjes meen ik , en niet als braave jonge lieden. ■ Ik ben, al ben ik maar een nictsbeduidend oud O 5 vry.  2l8 BRIEVEN VAN - vryer, niet zo vreeslyk tegen liet verftellen van oude paaien, dat ik het betere zou verwerpen, om dat het nieuwer is dan het minder goed oude: hoor, ik zeg U dat een mensch leeren kan zo lang hy fchool ligt in deze benedenwereld ; evenwel fmaakt my den algemeenen weg der opvoeding, wanneer ik op de dingen let, zo door elkander genomen, nog al best: ik hou er om den dood niet van, om met de kinderen kunstjes te doen; 't is gevaarlyk werkje: Czaar Peter, die ik nog in myne kinderjaaren hier in Amfteldam gezien heb, en nog zeer wel vóór my kan haaien, had zig zo eens in 't hoofd gefield, om alle dc jonge, in de luiers liggende, Rusfen, te gewennen, aan het drinken van zeewater , om dat hy er matroozen van wilde maaken , cn deezen drank hun fehoon te pas zoude komen alszy gebrek vanversch water hadden: daar had hy gelyk in; maar wat was het geval? van de duizend kinders waren er geen honderd wier maag daar genoeg tegen praaten kop, om er het leven aftebréngen; zo dat, ik hou niet van zulke grapjes,noch in het zedelyke noch in het lichaamlykc: dat men de kinderen altoos in de vrye lucht brengt, en niet verdikt in vogtige muffe warme vertrekken, en niet zo verbroeit dat ieder tochtje hun de kinkhoest op den hals jaagt , is best , en zó verfcandig, dat men er geen lof genoeg aan geeven kan; maar, dat men hen by hunne komst in de wereld, hals over kop in een' emmer koud water ftcekt, of hen , in onze koude vogtige lucht  ABRAHAM BLANKAART. 2I9 lucht en ongeftadig weder, zo dan kleed, als of zy byna in den Hof van Eden tegen het Oosten adem haalden, ik hou er niet van Letje, cn zo dit alles by geluk wèl uitvalt, het is ook maar geluk en meer niet: van zulke grappen zou ik veel meer een gewetenszaak maaken, dan van het inenten der kinderpokjes, offchoon cr in het gehccle Synode vanDord geen enkele letter of jota over te vinden is. Ik weet wel , dat er nog vry wat aan onze openbaare fchoolen, van minder of meerder rang, te berispen valt, ik zie dat ook zelf zo goed als iemand ; ik weet wel dat veele welmeenende Ouders hunne kinderen in hunne eigene huizen doen onderwyzen; maar, alles wèl gewikt en gewogen zynde, hel ik tog meest over naar de gebrekkige buitcnfchoolen, vermits de ondervinding my leert , dat, over het algemeen, die nog de beste menfehen cn burgers opleveren: het kan zyn dat ik mis heb ,maar voor my houdc ik er my van overtuigd. Zie, Letje, als de vaders zeiven dc Leermeesters hunner kinderen worden, dan handelen zy in deezen, als in alle andere ftudièn uit liefhebbcry aangevangen, als zy lust cn tyd hebben: dit is alreeds aanleidelyk tot veele ongeregeldheden, berooft de kinderen van orde en gelladig werkzaam zyn: hoe dikwyls heeft Vader geen' tyd, geen' lust! hoe dikwyls wordt by belet in zyne lesfen te geeven! dit kan niet dan fchadclyk zyn; alle die uuren zyn weg; en gen kind dat niets doet, doet kwaad:het kwaad bin- nens  2 20 BRIEVEN VAN rcns huis bedroeven , betekent doorgaands veel meer dan op de fcboolen ; daar is het meestal ftoutigheid , wildheid , kattenkwaad ; met één woord , kwaad dat geen indruk maakt, en gcmaklyk is afteleeren: neemt men leermeesters in huis, dan worden de arme kleinen doorgaands lasten opgelegd, die voor hunne kragten veel te zwaar zyn; men geeft hun onderwys in kundigheden daar zy niets van bevatten , of moeten kunnen bevatten ; want het zyn kinderen ; zy leezen boeken die zy nog niet moeten leezen; het worden wysneusjes, kleine fty' ve harkjes, vol inbeelding, om dat zy zig niet vergelyken kunnen met anderen : of men bluscht in hun den moed uit, door hen altoos met hunne Meesters te vèrgelyken. Wel Letje, is het te dulden! daar kom ik voorleden week ergens inloopen, en zag een meisje van tien jaar bezig met het vertaaien van een zot fentimenteel vodje van een boeksken; en moeder was zeer in haar tuin met den fmaak van dit gevoelige kind, 't welk ik veel liever met een half douzyn poppen, tot vermoeiens toe, bezig gezien had, dan met het vertaaien van een werkje, dat zelfs, (als ik het zeggen zal zo als het is,) zeer nadeelig voor dit weeke hartje, en ftrovuur vernuftje worden kan: wel wat hamer! wordt door zulke fentimenteele zotternyen niet al de inwendige kragt vernield? en dat komt, Letje, om dat in al dat gefentimenteeld goedje , de godsdienst met de liefde door elkander ge, koes-  ABRAHAM BLANKAART, 221 koeskoest is ; waardoor onze lieve jonge mei* jes worden weggeOeept, wie weet waar naartoe! als men nu bedenkt, dat dc meeste galante vrouwen zeer zagte aaudoenlyke zielen hebben , cn meer vallen uit zwakheid , dan wel uit temperament zélf .... maar genoeg, ik mag aan zo een degelyk vrouwtje niet' alles zeggen wat ik er al in zie. Hoe zorglyk het deszy, dat men den kinderen op de zeer gcbreklyke fchoolen zendt, zo wel om het flordig onderwys, als de kwaade voorbeelden die zy daar zien, zo kan men evenwel door een verftandig huislyk beftuur , alles allen dag herftellen; en die jongensloopjes fchcrpen rtiet één het vernuft : het loopen, het draavcn , het ftoeien , en nu en dan eens een eerlyk vegtpartytje,maakt hun fterk,vlug, cn onvervaard ; zy komen vrolyk en met goeden eetlust t'huis, en hebben meer vreugd in één week, dan kinderen die men in huis opvoedt in een geheel jaar : men kan het de kinderen ook zo aanzien dunkt my, of zy in huis dan op de fchoolen onderweezen worden; en dat onderfcheidt in myne oogen de laatften altoos gunstig boven de eerften: de eerften zyn misfehien ftiller, en gefchikter; maar de laatften blyven meer kinderen , en zo wilde ik het ook hebben; want een kind moet meer woclagtig, meer ravotzick zyn, dan ftil en trcuzelagtig gefchikt; met zulke gezonde vrolyke knaapen kan men wat beginnen , teiwyl de anderen, op zyn best, maar kabinet-  222 BRIEVEN VAN netftukjes zyn , tot geen gebruik dan om er mcé tc pronken. Ik begryp wel , Letje , dat er op deeze myne flegt rechte aanmerkingen , al vry wat te zeggen zyn zal; maar ik weet evenwel ook, kind, dat alle ongehoorzaamheid tegen de Natuur, vroeg of laat afbetaald wordt; en dat zy menig een in dit geval met een langen neus wegzendt, daar ik dan een daanigen fchik aan zou hebben, indien cr de arme zielen van kinderen niet door leeden. Het Hollandsch fpreekwoord , vroeg [ryp vroeg rot, vroeg wys vroeg zot, behelst veel waarheid: als ik kleine heuveltjes, die naauwlyks pront fpreeken kunnen, daar zo een regel of zestig hoor reek teeren; als ik hen op cencn geklyken exclamatietoon hoor zeggen: 't Was avond, en de zon gehuld met goud enftr aaien, dan verwagt ik van zo een' fnappertje niets meer dan vaneen Hyacintebol, die op myn' fchoorfteen ftaat," cn zyn loof tot aan den zolder toe uitfehiet: zulke kinderen blyven doorgaands lekkere nietmetalletjes; en 't is byna onmogelyk dat er ooit iets deegs van komt! Zo dat Letje, ik wilde alleenlyk maar zeggen, dat ik nog al het meest ben voor het openbaare onderwys. Wat nu de leere der kastydinge betreft, daar dc wyze Koning Salomon zo op gezet fchynt, cn die nu ook al meer en meer voor- en tegen- geiproken wordt;  ABRAHAM SLANKAART. 223 Wordt; ik deuk dat men hierin ook wel zaaklyk tol betaald heeft aan de menschlyke zwakheden, door, gelyk meest in alle zaaken, tot uiterften te komen. En om te beiluiten, Paulus, myn vriend de Apostel Paulus , of wie de fchryver van den Brief aan de Hebreen is, had wel kostclyk gelyk, toen hy fehreef: dat veelen van onze vaders, ons naar hun goeddunken gekastyd hebben : het moet een welgefteld vaderlyk of moederlyk hart zeer pynlyk vallen, een kind tc kastyden; dit is ook de reden dat men niet dan in driften toorn de roede opneemt, en dat de minste ftoutigheden meest altoos het zwaarst geftraft worden; al naar maate hy die ftraft daardoor geraakt wordt, of in zyne grilligheid gehinderd is: men rost in toorn een' jongen af, om dat hy een porceleine bord gebroken heeft, als men zo een bord hoog waardeert,' al is het een ongeluk, geheel buiten de beftuuring des kinds ; en men ziet een logen door de vingeren; ja, men lacht wel eens over een' ftreck, die een wys man met bekommering vervult. Wel Letje, ik kan my zo dol maaken, als Ik zie dat een kind konkels aan dc ooren krygt, wanneer hy niet dan vrolyk is, om dat Vader dan juist zit te leezen of in geen goeden luim is; als ik zie dat een aartig lief meisje, het een of andere ftuk poppengoed , of wat Glippers van papier op het tapyt hebbende laaten vallen , wat op dc bandjes gegeeven wordt, ook dan, al had moeder, om het kind ftil te houden, zelve het eene fchaar gegeeven. Ik beweer niet  224 B B I E V 2 N v A » niet dat alle kinderen zonder eenige ftraf kunnen opgevoed worden, ik heb dit te dikwyls door ver* ftandige ouders hooren tegenfprecken ; maar dit zeg ik, dat men nooit uit toorn of drift, en nog minder int grilligheid ftrafTen moet, indien men een kind daardoor verbeteren wil : gy zoudt niet gelooven Letje, zo gy het niet wist, hoe gaauw de kinderen dat opmerken; hoe veele listen zy bedenken om ongeftraft te kunnen ftout zyn; hoe wèl zy onderfcheiden, of zy met recht of onrecht gekastyd worden en hoe dit' alles dc liefde en het vertrouwen in en voor hunne ouders verzwakt of bevestigt: oho! een kind is veel oplettender dan men denkt, vooral wanneer het numero één in 't oog houdt: met dit alles, ik hou maar bedroefd weinig van er de lap over te leggen; ik zou altyd zulke ftraffen verkiezen die op berooving uitkomen; die maaken ook op kinderen van leevendige ' begeerten veel fterker indrukken, dan een losfe loczing. Zie daar myne gedagten ; neem ze voor het geen ze zyn; vindt gy ze gebruikbaar, bedien er u van ; vindt gy ze nergens goed voor; geduld; ik heb niet kunnen weigeren aan uw verzoek te voldoen; want ik ben uw Vriend, A. BLANKAART. TWEE  ABRAHAM BLANKAART. 225 TWEE- EN- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan Me» vrouwe * * * G y hebt gelyk; het is zo, allerleie ftauden en jaaren, hebben hun eigenen fmaak, verkiezingen, neigingen, vrienden, gezelfchappeu, boeken, ja zells luimen en invallen; dit ondervind ik wel degelyk in mynen oud-vryerftaar: wel heden! ik kon met zo veel vermaaks myn werk als koopman op de beurs , cn op het comptoir verrichten; ik kon zo met genoegen op onzen Hendrik zyn buitengoed wandelen ; ik kon zo in 't hoekje van den haart, en in een tuinhuis, over alle myne zaaken keuvelen, met goede dagelykfche vrienden; ik kon zo met vermaak de jonge lieden zien ftoeien en dartelen; ik hoorde hunne aartige gezegden met zo veel plaifir ; ik mogt zo gaarne over andere Landen hooren fpreeken, of wat vertellen van het geen ik buiten 's Lands gezien had; las nog al eene reisbefchryving, of iet over de historie van ons Land; ik kon ook nog wel eens naar een gedichtje luisteren, als cr niet te veel wind of waau- , welery in was, zo als gy myne goede vriendin, u nog wel min of meer zult herinneren; want gy kent my, om het zo te noemen, van haver tot gort. % III. deel. P Van  Ü2Ö BRIEVEN VAN Van dit alles ben ik juist wel niet afkeerig; ik wandel de beurs nog zo wel eens over; hoor nog gaarne dat onze jonge kooplieden over negotie cn fcheepvaart fpreeken ; my iets vernaaien van den wisfelhandel, het koopen op fpeculatie ; ik zie dc jonge luidjes nog zo gaatne wèl in hun fchik; doch dit is echter meer als iemand die met blydfchap ziet dat ieder in zynen kring gelukkig is, dan wel om dat ik dat genoegen voor my zeiven begeer; zo omtrent als wy eencn jongen welvaarenden knaap met vermaak lustig zien fchranfen, wanneer wy zeiven reeds verzadigd zyn, van Gods lieve fpys en drank; of zo als een reiziger, die veele fchoone Landen en oorden gepasfeerd zynde, nog eens ftil ftaat en omziet naar al dat heerlyke; maar echter geen trek ter wereld meer heeft, dat wat zeggen wil, om nogmaals te rug te keeren, terwyl hy den weg die hem aan den eindpaal zyner reis zal brengen, en waarop hy zig dan begeeft, misfehien met minder aangenaamheid afwandelt. Ik onttrek my ook nooit aan de Maatfchappy, als ik iets nuttigs daarin verrichten kan; maar dat nut haalt my ook alleen over om daarin te gaan; ik bemin het middel alleenlyk om het einde; het woelige , drukke, bemoeialligc , dat Blankaartachtige gaat er zo wat temet uit; ik word, dunkt my, wat loom; 't is of ik zo het regte gezelfchap voor de Burgers deezer wereld niet meer ben. Wanneer ik my zo by lieden, in de kragt van hun leven, bevinde, of hy het aankomende gellagt, met welks  A 1! & A H A M BLANKAART. Z2f welks Grootvadersik, om het zo eens te noemen — bok fta vast fpeclde , ofin'tootje knikkerde, gaat bet zo niet meer als voorheen, ik moet my geduurïg te veel moeite geeven, om my tc voegen en te fchikken, en ik merk ook met een zagt leedweezen, dat ieder hunner zig veel naar my Voegt, en inbindt, ook in beuzelingen, om den ouden Heer niet lastig te vallen; zo is 't óók niet Mevrouw, ik diverteer my er mede, en het is my regt aangenaam, dat de jonge lieden nog zo op my gezet zyn; hoewel ik nooit vergeet dat dit meer eene belooning voor my is, voor voorledene diensten, en toegevendheden, dan Wel om my, zo als ik nu, mag ik zeggen, ga en fta: my dunkt ik hoor die goede kinderen zo zeggen: „ Wy mogten ook den ouden Heer wel eens gaan ,, bezoeken; 't was toch altoos zo een goed flag van ,, een man" — men bezoekt my; men is heel beleefd tegen my; cn Ik ftal, om hen, al myne blymoedigheid, alle myne goede luimen uit: hoe dikwyls vertel ik de zelfde zaak! ja dat is om te lachen, zo als myn geheugen my in den pekel laat; ondertusfehen is myn jong goedje zo beleefd, dat zy dezelfde anecdote, voor de negende keer, met evert zo veele attentie en toejuiching hooren, als toen ik die voor de eerfte maal vertelde i onze veel jonger luidjes willen nog gaarn den ouden Heer Blankaart eens ziert, waarvan hunne Grootvaders en Grootmoeders zo veel verhaald hebben: hoe lelyk zyn zy evenwel gepierd, als zy nog die eigen luimige inval» P a ten  228 BRIEVEN VAN len verwachten, die my voor veertig en-vyftig jaar zo natuurlyk waren, dat om zo te zeggen myn gen heel charaktcr daardoor was uittefehilderen ! ö zy. zyn zo verheerclykt als ik hen eens toefpre.ck; eenige beleefdheid doe! dan is het, als zy by hunne maatjes komen:- nu, ik ben by den ouden Heer geweest, weet gy, by dien Voogd van Saartje, die toen by die fyue tante woonde; hy is zo zus., of zo zó , i maar het fraai is er tog uit. Dit alles, myne oude vriendin, is geïyk het behoort: ik zou niet gaarne zo veel liuaaks meer hebben in alle die woeiingen cn dat fnaakfche, 't welk my tot voor weinige jaaren zo beviel: al zo min als ik voor twintig-jaaren , die overhelling had willen bezitten, tot op myn zelf-heid ,en voormyn zelf-heid; want toen was myne beftemming werkzaamheid ,. en gezellige weldoendheid ; myne oude gewoonte van eens te gaan, eens te komen, eens hier te kyken, eens daar wat ftil tc ftaan; eens met die tc praaien , naar geenen te luisteren , dat blyft zo al het .zelfde; doch minder luidrugtig, minder omhaalig: vooral praat ik nog gaarne met jonge moedertjes cn lieve zagtzinnige vrouwen, of met geestige blyde platjes van meisjes: 't is maar niet anders, die jonge dingetjes worden maar heel gaarne van my geplaagd, en zo al fchertzende kryg ik er nog mecnig goed denkbeeld in , 't welk nuttig worden, kan, als het ten volle ryp is cn vrugten draagt. Het doet my altoos'aan als ik zo dat opkomende ge-  A3RAHAM J? LANKA A UT. 22$ ■gcilagt zie, en dan denk ik zo al in myn eigen gemoed! lieve kinderen! Gods kostelyke Aarde en nog veel fehooncr hemel heeft er. immers belang by, dat gy hupfehe christenmenl'chen wordt , cn op uw beurt de vaders en móeders ziet te worden , van -even zulke degelyke geloovigen, die hun geloof bewyzen uit hunne werken • want anders heeft hien •aan het geloof zo. veel als aan een hand vol vliegen; hoewel, het is nog beter een half ei dan een ledigen dop; want hoe veele ecuwen onze wereld nog ftaan zal, kan de gaauwftc fyferaar niet uitrekenen; van dien dag cn uttre weet niemand, ook zelfs de lieve Engelen zo weinig als wy; dit heeft God de Heer voor zig zeiven gehouden: zo dat ik maar zeggen wil, dat ieder mensch die zo wat meerder jaaren , doorzicht cn ondervinding heeft , zyn best maar moet doen om een grooten oogst te vergade/en , voor den toekomenden maaityd: wel lieve God! de hemel is waarlyk ruim genoeg, voor alle vroomen uit alle gedeelten, en alle tyden der wereld; en al bedroef ik my grootlyks, .wanneer ik in het goede Woord lees, veelen zyn geroepen, weinigen uitvcrkooren, dan denk ik al weêr: o! het zal tog alles nog te recht komen; onze hemelfche Vader maakt zo geene uitzonderingen omtrent zyne kinderen ; die wèl doet zal wèl vinden cn als ik daarover heel veel muizencsten in myn hoofd heb, en het alles vry duister er uitziet, dan ontloop ik deeze wereld eens voor eenige oogenblikken, cn ga naar het P 3 ci-  23» BRIEVEN VAN eiland Patmos , met den' lieven Johannes een uitvklgtje neemen, en zie daar in den geest het nieuwe Jeruzalem: wel myne vriendin, dan ben ik ao in myn knopjes, als ik dan zo onder alle die zaligen roucikaai , en eene fchaarc zie die niemand tellen ka:;: wel God dank ! zeg ik dan, in my zclven; alle deezen zyn in behouden haven; en ontfhapt aan alle wisjewasjes en verzoekingen, die ons hier , zo al van tyd tot tyd, voorkomen: en als ik dan weêr by my zclven t' huis kom, zeg ik: wel nu Abraham Blankaart, myn vriend, nu weet gy uw'pligt zo lang gy op deeze wereld wat te bedisfelen hebt; werf maar inwooners voor het hcmclsch vaderland; cn dan is myn gemoed zo vol, dat ik myne jonge lui ga bezoeken, en voor al jonge vrouwen en meisjes ; want van haar hangt tog by 't lluitcn van de negotie alles af: het zyn immers cle geenen aan wie de opvoeding voornaamlyk is aanbevolen; want wy mannen mogen er zo wat over fchryven en wryvcn , 't zyn tog de vrouwen die het werkje verrichten. De tyd die ik zo voor my zclven met ruimte mag gebruiken , verdeel ik tusfehen leezen, deuken , en over het gelezcne en gedagte met myne vrienden te praaten; die God vreezen en met dat all' ook gezond oordeel cn ecnigen fmaak hebben; dit gezelfchap is thans best voor my gefchikt: zo dat alle invallen die ik zo kryg, onder het leezen van Gods heilig en ons alleen ter zaligheid leidend Woord,  ABRAHAM BLANKAART. 23! Woord, of onder het inzien van, een ander goed boek , fchryf ik op , en daardoor kryg ik ftofs genoeg tot gcfprckken die niet allen heel beuzelagtig zyn: o ik wensch zo , dat als de Heere ' komt , hy zynen ouden dienaar , al is het dan ook in de derde nagtwaakc , bezig moge vinden, in het goede werk, dat er voor my tc doen is in genade. Wat wil het geval! daar zat ik onlangs zo al in my zeiven te denkeu , over al het gctits , gehairkloof, en getandtrek , dat er zo al over het heilig dierbaar geloof voorvalt , en voor veele eeuwen is voorgevallen, want de menschlyke natuur is dezelfde hoofdfchotcl, zy wordt maar op onderfcheidenewyzeu opgedischt, cn met verfchillende faufen gegeeten , als ik liet zo eens zeggen zal — hoe dat naamlyk de ééne dc fchrift zus, en de andere het Woord weerzo uitlegt; hoe men, (is het doller tc bedenken?) om verfchil in gevoelens en meeningen veracht, haat, lastert, ja gepynigd, ja gedood heeft; en hoe men zelfs nu nog in onze dagen, waaromtrent men elkander op den mou fjftlt dat zy zeer verlicht zyn, elkander met een fchcel oog aanziet; menigen ouwen zet geeft, cn niet wil dulden dat wy aan één tafel, onder het gebruiken van een ftuk broods en het drinken van eene teug wyns, dien goeden God danken, die uit liefde voor zondige menfehen, zynen Zoon in de wereld gezonden heeft, om allen te behouden • [P 4 Cil  232 » R I E V Ê N V A N en daar werd ik regt treurig over , dat de menleken zo verre van Gods goed' oogmerk afwyken: wel, dagt ik, zou God, die al dit getwist cn gekyf zeker voorzien heeft, dat.cr gaans zoude raaken over den waaïen zin zyn woords, dit gemaal niet hebben kunnen beletten? zou Hy, als ik het vraagen mag, ons niet een veel kleiner, klaarder, eenvoudiger Euangelie hebben kunnen laatcu overbrengen , waaromtrent zo veel niet tc verlchillen ofte praaten viel? had Hy die Blyde Boodfchap niet wat korter kunnen maaken, op dat de knegten die deeze boodfchap deeden , cn nog doen, dezelve wat netter hadden kunnen overbrengen; en zy niet, door hunne overbrenging, eene geheel andere zaak behelsde, als die welke de goede God ons liet aanzeggen? Wel vriendin komt u dit zo raar voor? luister dan bid ik u, hoe ik het goedmaak: eene blyde b lödföhap, die, zo als dc Engelen aan de Herders verhaalden, vooralle volkenwcezen zoude, behoorde immers door alle volken verftaan te worden ? dat fpreckt van zelf: maar dan vraag ik, hoe wildet gy het dan eigenlyk hebben Abraham Blankaart? wel, als de goede God, die tog weet welke misfelyke weerbarstige creatuuren wy menfehen zyn, die eeuwig en ervelyk kuoopen in de biezen zoeken, en overal wfttOp te vitten hebben, ons cens had laatenboodfchappen: „ Al die op de wonderen, en het volmaakt goed '■>•> ze-  A B RA H A M B L A N*K AART. 233 „ zcdclyk cn burgerlyk gedrag gelooft, cn overtuigend „ aanneemt, dat ik Hem gezonden heb; dat het geen „ Hy leert oorfpronglyk myn bevel is; en dat ieder „ die"voortaan naar zyne geboden wandelt, en My „ liefheeft, met zyn gchccle hart, geheele ziel en „ alle kragtcn ; die zyne naasten bemint als zig „ zclven; die deugdzaam, uit eerbied voor my, de ., God van alles, leeft, berouw hebbende van alle „ voorledcnc zonden cn verkeerdheden, die zal ge„ nadc ontvangen ; hy behoeft zig niet met ydele „ boctdoeningen optehouden ; zig niet dwaaslyk „ tc kwellen; het onfchuldig vee , noch de onno„ zcle duifjes meer te Aagten, als of Ik eenig be„ haagen vond in het geloei der offerdieren ; als „ of hun bloed voor my aangenaam ware : verre „ van daar: op een hartlyk berouw, kcnnelykdoor „ een verbeterd leven, is vcTgecving byMy van alk „ zonden: die dit waarlyk ernst is, kan in het graf „ het hoofd heel gerust nedcrliggen, volmaakt vcr„ zekerd, dat Ik die hem gefchapen heb, en myneu „ weg liet bekend maaken, ook tenvoegzaamen ty„ de, hem zal opwekken, om eeuwig op alle vour „ hem mogelyke wyzen gelukkig te lecven, door alle „ eeuwigheid. ' „ Maar ook in tegendeel, elk die Hem welken ik „ voor mynen Zoon verklaard heb, niet aanneemt; „ zyne wonderen of ontkent, of aan bioote natuur„ kragtcn toefchryft, zal de eigene gevolgen zyncr ?, verkeerdheid moeten draagen, zo wel in' dit tydP 5 » ¥  234 BRIEVEN VAN „ lyke nis in het eeuwige leven ; want elk zal 5, oogften al naar hy gezaaid heeft." Zouden dit niet alle menfehenkinderen verftaan hebben ? zou cr dan zo veel kostclyk menfehenbloed geftort zyii; zo veele wreedheden gepleegd zyn, als er nu eenige ecuwen aan elkander gepleegd zyn, tot eene eeuwige fchande der menschlykc natuur ? wanneer wy het martelaarsboek inzien, krimpt ons hart in ons, van angst en afgryzen, al gelooft.men ook dat het wel zo erg niet zal gegaan zyn in veelen gevallen: zou er dan wel zo veel zot en kwaadaartig kladfehrift gemaakt zyn, over onderwerpen die voor ons niets, dat wat zeggen wil, beduiden; terwyl men warme hoofden en verbitterde harten maakt? zoude er dan zo veele luie, domme catcchifcerbroêrs zyn , die , haal my Joost, niet eens weeten wat zy anderen met authriteit inprenten ■ en de zwakke vrouwtjes, door cene uiterlyke gedaante van godzaligheid , by den neus leiden ? zo als die hagelfche Broeder Benjamin onze Sanne plagt te doen, daar gy myne goede vriendin, nog wel iet van zult onthouden hebben; cn hoe ik daar die oude malloot nog moest byftaan, toen zy bedot was; hoewel zy nooit naar my had willen luisteren, als ik zeide : ,, Sanneke, geloof my hartje, dat fyne „ goed loopt op je zak ; 't zal je zo arm maaken „ als een mier:" maar ja ! toen was Abraham Blankaart een onbekeerd man, die maar'geen inzien in het goeele werk had, cn veele vieren en Vy.  ABRAHAM BLANKAART.. 235 vyvcn: nu, liet is al vergeetcn cn vergccvcn met Sanne. Ja maar, denk ik dan al weêr, God is evenwel veel wyzer dan alle fnenfehen met elkander; cn ook,als wy wysneuzen onderneemen om de Godlykc werken , of daaden tc beoordeelen, dan zouden wy wel meenen, dat wy al heel veel onvolmaakts ontdekten; tot wy de plank geheel misraaken, cn nog voor ons zclven van geluk mogen fpreeken als wy zo wys worden, van te bekennen: wy zyn,wil ik fpreeken van gisteren, en wecten niets, dat wat zeggen wil. Vind men, myn lieve Mevrouw, niet allen dag lieden die onze Lieven Heer zelf het in zyne kostclyke wereld niet naar denzin kan maaken? zy willen geene koude, geene warmte, geen'wind, geen'regen, geen fnecuw, en begeerden echter verandering van faifoenen, vrugten en frisfehc zuivere gezonde lucht! wat heb ik wel beroerde werelden zien fcheppen door onze wyze lieden van die foort! werelden, daar geen Jood noch Turk , ik laat ftaan een Christen mensch in zou hebben kunnen duuren ; werelden waar inde mensch zo zeer buiten zyn element zoude lecven als de vogels in de zee, en de visfehen in 't geboomte — ik heb onlangs nog zo een plan om ccn wereld te fcheppen gezien, by een zwart mager zuurkykend wysgeertje, daar geen hond of kat wys uit kon worden, zo dat ik nueens dagt dat het een wereld voor dieven, dan weêr voor Engelen, dan weêr voor Duivelen was: dit is vast, menfehen zo als wy zyn. ZQUt  236 B R I E V S N VAN zouden cr geen vyf minuten vrolyk of gezond in hebben kunnen lecven; en die arme hals, die zo mooi was met zyne wireldfchepping, ffond als een regte domoor te kyken, toen ik hem raad vroeg "hoe cene oude deur, die niet ter deeg {loot, tc verbeteren : zo ( dat ik maar zeggen wil, het zou met zulke eene Openbaaring van den Godlyken Wil cr even mal uitzien. Hoe kort ook de bekendmaaking van Gods genadig oogmerk zyn mogte, de menfehen zouden er tog altoos wat van het hunne bydocn, en oorzaak gecven dat wy jaar en dag werk hadden om Gods lieve woorden uit die der menfehen te fchiftcn - wel myn goede Mevrouw, éenzydje papier, waarop met gemak alle Gods tien geboden konden gedrukt wor■ den, zou onder hunne handen uitdeigen tot een Foliant of zes, ja wel tot eene Opera Omm'a van Coccejis: aan het kyven , kibbelen, cn bedillen zou tog geen eind komen ; en de lastige verveelende vraagers, zouden tot den jongden dag vraagen en wed-vraagou, dat een mensch zyn geduld zou verliezen: deeze zou met eene groote ncuswysheid cn verwondering zeggen: „ Wel lieve Hemel! moest „ cr om zuikc onnozele waarheden, die een kind „ begrypen , ja wel uitdenken kan , te verkos„ digen, onzen lieven Heers voortreifelykitefchcp„ zei , ja zyn eigen cenigen Zoon, uit den hc„ mei komen? moest daarom zo veel dryd en ,„ wreedheid ontdaan ? moest daarom zo veel ss heet bloed gemaakt, cn zo veel gewoeld, cn 11 S^h  ABRAH A M BLANK A A R T. 23? 5, gewerkt en geftudcerd worden ? moesten daar„ om zo veele kinderen vermoord , 'zo veele man„ nen en vrouwen om hals gebragt worden ? dat „ had Salomon, ja zelfs ecu man van minder vcr„ ftand ons wel kunnen zeggen: en als het erop „ aankwam , dan zouden wy zelvcn dit alles wel „ hebben kunnen uitdenken: 't is juist geen tover„ werk, en men behoeft geen groote geleerdheid te „ bezitten om doortezien, dat God, die in zig zel„ ven gelukzalig is, cn zig door al ons gewurm ,, en gewroet geen oogvol gelukkiger maaken kan, „ geen prys fielt op , of behaagen kan vinden „ in ons geplamoot met het bloed der onnozele dic„ ren ; of dat de reuk van een Huk gebraden offer„ vleesch hem even aangenaam zyn zoude, als cene „ deugdzaame daad der mcnschlievendheid, cn het „ vette der runderen als onderdaanigheid : de on„ dervinding zelve leert ons wel dat ons gewecten „ even ongerust is na als voor het Aagten van ecu Offerdier; cn dat oprecht berouw en lcvensver„ betering alleen, ons den verloorcn vrede der zie„ le kunnen wedergeeven; wy zyn tog zo dom niet „ of befeffen wel dat onze Schepper, die ons veel „ al meer bemint dan een vader zyne kinderen , „ cn die daarenboven van ons niet kan beledigd ,, worden , ons, als wy tot Hem wederkeeren, wel „ in genade zal aanncemen cn wat de belofte „ van een toekomend leven aangaat, 6 hier van „ was Socrates al veel meer overtuigd dan vec- „ le  238 BRIEVEN VAN „ le gcloovige Christenen ; de hoop der onfter„ velykheid alleen deed hem den beker met ver„ gif zo bedaard uitdrinken." Anderen zouden weêr raazend nieuwsgierig geweest zyn om te weeten wie of die groote Gezant tog geweest ware, die van Gods wege ons deezetyding van genade cn zaligheid had aangebragt; waar mede hy zyne Godlyke zending beweezen had; welken zyne lotgevallen en dood geweest waren; zo dat men juist dat hiftorisch gedeelte zoude geeischt hebben, 't welk men nu zo geheel overtollig vindt: men zou even goed als nu over den korten inhoud deezer boodfchap getwist en gehakketcerd hebben ; even goed vervolgd en verdoemd hebben als nu, nu die boodfchap min of meer met andere Hellingen verbonden is , of in fommige verhaaleu fchynt te ftryden — het zit niet in dc boodfchap zelf, maar in de verkeerdheid van harrewarrige menfehen ; in hunne verwaandheid; in hunne fchoolgelecrde zotternyen, die geen zooden aan den dyk brengen: het fchynt dat de menfehen altoos moeten kakelen cn disputeeren, is het niet over „ doet dit „ tot myner gedagtenis * dan over de onbevlekte zuiverheid der moedermaagd; of over het draaien der zon om deeze wereld, (eene uitdrukking die kant noch wal raakt,) ja over veel bcuzclagtiger verfchillen, dan de Ch.ristelykegodsdienst ooit opwierp: en hoe kwam het dat zulke verfchillen, (trouwens alle verfchillen,) uitloopen op haat en vervolging , ten mins»  AU RA HAM BLANKAART. 23^ minste op liefdeloosheid en partyfehap ? dat zal ik u zo eens effentjès zeggen: het kwam, om dat de verdedigers en beftryders zig niet lieten beftuureu door de wysheid die van boven is; want het is notoir dat die is zuiver, vreedzaam, befcheiden, vol van barmhartigheid en waarheid : zo dat ik maar zeggen wil Mevrouw,dat alles,zo doende, op katjesipel moet uitdraaien ; want de mensch zit tog eeuwig en ervelyk dwars in de wagen. En, denk ik daar, (want ik heb er myn hoofd vol van,) indien het lieve Woord van God uit zo weinige woorden beftond,' en zo diep eenvoudig ware , wel dan zouden de menfehen zig nog veel minder met het heilig Boek van God bemoeien: men dient tog van alle dingen , waarin wy moeten vorderen , te gelyk een ftukje van liefhebbery te maaken, of de meeste menfehen willen er maar niet regt aan ; veelen leeven met het geestlyke brood dat uit den hemel is nedergedaald, als met het lichsmlyke brood > 't welk God uit de aarde doét voordfpruiten , tot voeding der menfehen; het dient hun niet alleen tot eene goede fpyze, maar zy zeiven moeten cr zo wat meê mogen plamooten, en er allerleie figuurtjes van kneeden, al zo als zy dat in 't hoofd krygen; cn als zy het dan nog maar eeten, en er, wil ik fpreeken , ten eeuwigen leven mede gevoed worden ; amenj dan mag dit nog zo wat heen. Wel lieve Vriendin, als ik zo eens tegenwoordig ben, in myne gedagten, alwaar men bezig is het lieve geest-  2AÖ 18 R I £ V £ N VAN gecstlyke brooclzote knecden, en in allerleie vormeiï te drukken, dan kan ik my zeiven wegdenken by alles wat ik daar zie. Wat al vreemde, raare, misfelyke figuuren heeft men niet van dit deeg gevormd! de eene is dikwyls t nog fpoorloozcr dan de andere; maar allen evenzeer verwyderdvan het oorfpronglyk eenvoudige Euangclie-brood; hoe is 't mogelyk, denk ik dan! dat zulke fratzen in gezonde hersfens kunnen opkomen! nu nu", wie zegt ook dat het gezonde hersfens waren? .... maar ik moet daar niet inkomen; ik bedroef my dan maar; en dit is heel zeer onnoodig; vooral niet als ik aan Gods lieve heilige Woord gedenk, waarvoor ik Hem met al myn'hart vrolyk danken moet: als wy met eenvoudigheid het Koningryk der hemelen willen ingaan, dan ondervinden wy allerbest dat dc Leer van Jezus een kragt Gods is die de zaligheid uitwerkt; dan zien wy waarlyk dat het Euangelic eene Blyde Boodfchap is, die allen volke weezen zoude, naamlyk dat Jezus is de Christus, en dat ieder die in dien Zoon gelooft, het eeuwige leven zal beërven ; maar die , die Hem ongehoorzaam zyn, Gods ongenoegen zullen ondervinden—ik weet wel, lieve Vriendin, dat er toorn ftaat; maar God kan niet toornig zyn; en van dit woord wordt zo veel misbruik gemaakt; daarom bedien ik my liever van een woord , 't welk zo niet misbruikt kan worden. Als ik van den goeden wyzen magtigen Vader der  ABRAHAM BLANK A A R T. 24! dei- menfehen fprcek, gebruik ik zo gaarne zagte va» dérlyke woorden; het geheele Nieuwe Testament is Vol van zulke wbdrdèn, voorftellingcn, uitdrukkingen en vergelykingen; zulk eene Boodfchap verflaat ieder een; al het overige , loopt over kibbelaryen van die tydèn, of zyn wcderlcggingcn van Joodfche en Ileidenfchc denkbeelden, of lecrftelzcls van dwaa* ze wysgeerige doolingen; dit is goed voor Geleerden , en zulken die niet veel anders te doen hebben, als zig tegen het Ongeloof, ook wel tegen zig zeiven en hunne eigene geloofsgenooten te wapenen; ik heb daar geen oogvol tegen; cn Koning David had het heel wèl begreepen, toen hy zeide, dat de Wet des Heeren, ik laat ftaan het lieve zagtmoedige Euangelie, volmaakt is; den eenvoudigen wyshcid geevende; 't zou immers eene verweerde malle vraag zyn: „ Waarom heeft de lieve God ons zyne blyde „ Boodfchap niet zó laaten voordellen, dat wy er onze gedagten niet eens behoefden over te laa* ten gaan: zou dit meer lui of meer ondankbaar zyn ? indien er niet wat by te denken en te peinzen viel, wy zouden zo dom worden als de menfehen die in de middeneeuwen leefden, en daar voor bewaare ons de lieve God! het is de grootfte trap van domheid, niet ,eens in ftaat te zyn om te kunnen twyfclen ; en uit dit alles blykt klaarlyk, dat Abraham Blankaart niets beter doen kan, dan geene fratzen in zyn hoofd te haaien, over de wys waarop God de Heer zyne Boodfchap aan menIII. deel. Q fchen,  24a BRIEVEN VAN fclien, zo als wy zyn, had kunnen laatcn doen, dewyl hier zyne wyshcid dwaasheid is, en Gods gedagten maar in 't geheel niet gelyk zyn aan die van my, als ik over het plan der Euangclifchc genade myn hoofd breek. A. BLANKAART. DRIE.  ABRAHAM BLANKAART. 243 DRIE- EN- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan den Heere P. R, Mynheer ! G y vraagt my in uwen brief, die maar niets minder dan befcheiden is: „ Is het waar, Mynheer „ Blankaart , dat gy zeker Heer uit II. voor myn „ gezelfchap gewaarfchouwd hebt, cn verzogt op „ zyne hoede te zyn, om alle verkeering,buiten de „ grootfte noodzaaklykhcid, metmy tevermyden? „ zo ja? waar op rust die waarfchouwing? is er op „ myn perfoon of charakter iet te berispen? fta ik „ anders te boek dan als een onberispclyk man , „ van een goed burgerlyk gedrag? " Cp uwe eerfte vraag antwoord ik, als een oud vryer, die niet, dat wat zeggen' wil, gevat is op vleiëry, en zig nooit ophield met falyvouwen, en beniste kneepen , en in zaaken van belang, als ik de waarheid en de menschlievendheid aan mynen kant heb , geen' Vorst op zyn' troon, geen Duivel in zyn hel, ja geen' Geestlyke op zyn' kanfel ontzie; dat is niet anders. Als zo een regt en flegt man antwoord ik aldus op Q 2 uwe  244 BRIEVEN VAN uwe eerfte vraag, ja; en ik voeg cr by, dat ik my zclven zeer zeilde afvallen, en van nalaatigheid in mynen pligt belchukligen, indien ik het niet gedaan had,eil, zo ik zulks verzuimd had, er nu nog myn eerfte werk van zoude maaken : ronder antwoord kunt gy althans van my niet krygen: ja man, zo is Abraham Blankaart; op den man aan eerlyk mag ik zeggen! nog meer, toen ik deezen mynen jongen vriendwaarfchouwde,heb ik hem niet verboden,.dit aan iemand te zeggen: ik ben cr recht wèl over dat gy weet hoe ik over u denk, en breek myn hoofd niet met deeze hinken: „ Gy moet my niet noe„ men; ik moet cr buiten; men moet er my niet ,, niet door agterhaalen kunnen: " dit alles zyn by my tekens van een laf, een dooren door fotzig charakter; en die inde babbelbezockjes van het uiterlyk gefchikt zedelyk volkskcn t'huis hooren; altemaal tekens van onccrlykheid zeg ik je: hoe! wat hamer ! wel wat raakt my een verhaal, eene waar* fchouwing daar ik geen nuttig gebruik van mag maaken ? zo een nieuwsverteller is myn vriend niet; hy is èén dier gaauwe altoos bezige duivels, die den mensch komen pynigen vóór zynen tyd, en onnoodige kwellingen en onrust in onzen geest veroorzaaken — dit-waarfchouwen ontdaat niet uit liefde voor ons, noch uit zorg voor ons geluk, maar alleen, cn dan is het nog best, uit de behoefte van te moeten babbelen; liet komt voord uit luiheid en zelfverveeiing ; dat is niet anders ; cn zulke zede- ly-  A K R A H A M B BANKAAR T. 245 lyke Asbeeren en vuilnismannen loopenen kruisfen de ftad rond, om al zulk ontuig optefchraapen en te brengen by ieder die fmaak heeft in zulke walgelyke modder en onreinheid: zy maaken tusfchenvrienden en naastbeftaanden dc grootfte vcrwyderingen; zetten alles in vuur cn vlam; zy hebben niet eens den moed om hunne eigene boosheid vol te houden'; maar willen uit die zelfde beginzels waaruit zy dus misdeedcn ook weder dc goede lui zyn. „ Zy hadden „ daar geen erg in; zy wisten niet dat dit zo hoog ,, zou worden opgenomen; zy hadden nooit gedagt „ dat uit zo een woordje zo veel moeite zoude ont„ ftaan; zy zullen wel zorg draagen dat zy nooit weder uit goeder harte iemand waarfchouwen; uit ,, hunnen mond zal althans niets weder van dien „ aart komen." Zo al draaiende, liegende, haspelende , plooiende, redden zy zig uit dc ééne zwaarigheid om in de andere te vallen : is het niet elcndig dat men zulke wezens in eene geregelde Maatfchappy dulden moet ? behoorden zy niet uit alle menschlyke gezclfchappcn gebannen te worden?wezens , die , ik fta het eens toe , uit lafheid cn zwakheid, echter aanbrengers, drempel-loopers cn handlangers der boosheid zyn; die altoos in den dienst van den Nyd, Kwaadaartighcid, Laster, cn foortgelyke vcrachtclykc fmjeurs dc handenvol hebben; maardieik, alszybymyhunncn dienst komen prefentcercu , heel fpoedig bet gat van de deur wys; nu , dat wectcu zy by ondervinding; alsook dat hun Q 3  2.jt5 li Tl I 2 V E N VAN haring hier niet braadt, cn dat ik konkels voor boelenbrood uitdeel. Die my wat kwaads van zyn cvenmensch wil aanbrengen, moet met een langen neus weêrom; ten zyhy toclaatc dat ik gebruik van zyne waarfchouwing mag maaken; dat ik zyn' naam mag noemen; zie, dan kan men de waarheid onderzoeken en ieder recht laatcn wedervaaren ; ja wel eens verdoolden door een goed reprement of een minzaam woord terug roepen, en zelfs hunne verloorene achting weder bezorgen: zo dat ik maar zeggen wil, dat ik geen maffen:, geen ouwe zaggelaar ben, en zeer wel voor het front durf komen. Ja, cn nog eens ja, ik Abraham Blankaart heb den Heer dien gy noemt voor u gewaatfehouwd; ik zei woordlyk: ,, Hoor jy eens hier borsje; zo gy „ uw goeden naam , uw geluk lief hebt, dan moet „ gy zo veel doenlyk den Heer R. vermyden." Gy vraagt my hier de reden van? die vraag is billyk, en ik wil die heel gaarne beantwoorden : dat gy my dit vraagen durft fmaakt my, en ik dagt niet dat gy zo veel courage had. Misfehien hebt gy gedagt: o ho! met den ouden Heer is het haastigfte al gedaan; het vuur gaat er uit; hy is zo een bol niet meer als toen hy, als het cr op aan kwam, zo wel als Dominé Boscoop, met zyn Bybeltjeden Duivel ftondt; hy is tog inderdaad niets dan een weinig beduidend oud-vryer; en in zo verre hebje gelyk: maar vroeg geleerd, oud gedaan , en gy kent my maar in 't geheel niet als gy u verbeeldt  ABRAHAM BLANK AART. 247 beeldt dat hy nu met een blaas met boonen zou zyn i weg te jaagen : hy heeft zo veele zuure gezichten en barfche trontën gezien en ook uitgelachen; hy heeft zo veel windmaakery om zyne ooren hooren gonfen, en het veracht, dat hy zeker in zyn ouden dag, nu hy zo als alle oude lui een noemertje voor i uit hééft, en een woordje meer zeggen mag, niet ligt bang is te maaken. Abraham Blankaart durft nog heel wel uit den hoek komen, als hy dat verpligt is om te doen. Op uwe vraag of gy niet geheel en al vooreen onberispelyk man te boek ftaat, zou ik kunnen antwoorden: dat ik het juist nooit zeer breed heb op lieden die zo by ieder in agting ftaan, en zo onberispelyk zyn, dat er geen vinger op te leggen is ; om deeze eenvoudige reden, dat deeze foort van heden meest al vry opfpraakelyk keven, en de achting die zy van anderen ontvangen,zo diefagtig naasten, als veele Leeraars der Publique Kerk hun tractement voor het leeren van Arminiaanfche begrippen op den ftoel der Gereformeerde Rechtzinnigheid; daar hun, als het zuiver en rein fpel is, geen rooie duit voer toekomt; vermits dit eigenlyk contrabanden in de kerk is, cn alleenlyk fluikswyze wordt ingebragt: maar, myn vriend, ik weet niet of gy uw oordeel wel genoeg geoefend hebt, om het onderfcheid te bevatten dat er ligt tusfehen onopfpraaklyk, cn onbefproken; onbcrispelyk en onberispt, door de wereld te wandelen : zie , ik fpaar geen brood voor Q 4 vrien-  243 U R I S V E N VAN Vrienden , ik wil u gaarne den dienst doen van u op myn oud-vryers credit tc verzekeren, (en deeze verzekering kan navraag veelen ook,) dat de onbefproketjfte menfehen aan de meeste opfpraak onderworpen zyn; en dat zy die het onberispclykst lecven , het meest berispt worden : dit is wel heel mal en gek, maar het is niet anders; zo is de wereld, maak haar eens wyaer l Luister dan eens met aandagt naar my,mag ik u bidden: een man die onbcrispelyk leeft, is^ naar het oordeel van denkende cn waarheidbemjnnen.de Cnr.ster.cn, meest altoos een man van een zeer benspelyk charaktcr, of wel van geen het minste charaktcr; zo een man is niet fchpldig aan in het oog vallende zonden, of ondeugden; geen onmnatitrc , geen verkwister, geen vloeker, enz. maar zo ecu onbenspelyk man kan mat ruimte een lelyke vrek, een vtm'c gierigaart, een zwartkykende nydigaart, een logenaar , een kwaadfpreeker , ja , met één woord, een deugeniet zyn, in zyn eigen bedorven hart: zie, zulke bcuzclingen geeven of neemen niet, dat wat zeggen wil, aan of van zyn goeden naam; allen dag zie ik zulke pesten op 's llccren flraatcn, met eerbied, met onderfcheiding groeten, met beleefdheid ontvangen en, tot llichting der vroomen , voorzi"cn in de Synagoge : of zulke heden, cn dit is nog tien pro cent erger! hebben geen charaktcr altoos; 'tzyn draaiorgels, de jabroers van de gezelfchappen; 'tzyn Hukken potaard, daar ieder dien in-  ABRAHAM BLANKAART. 249 indruk inprent dien hem goeddunkt; zulke charakterlooze wezens, hebben zo veele vrienden als er Arabifche nagtvertellingen zyn; en die allen maaken zy van tyd tot tyd tot vyanden; zy fehynen onnozel, goedhartig , gezellig ; ieder haalt hen aan, want ieder hoort tog gaarne wat nieuws ; maar vooral, (God betere het!) wat kwaads van anderen ; zy zyn de eigenlyke ipions, en des ook de waare verraders der gezelfchappen; ieder betaalt hun met eencn vrolyken maaltyd , een goed glas wyn, en geeft hun met cenftolfe aan de hand om hunne gaaven weder by anderen te gaan oefenen: de eenige en dooroefende kunst,door hun betragt, is deeze; zy zyn loos onder fchyn van eenvoudigheid ; hunne babbelzucht maakt hen ontzien; van dezelfde menfehen fpreeken zy,al naar het hun voordeeligst voorkomt, goed of kwaad; hierdoor hebben zy altoos fchuilhoeken indien het er op aankomt, en brengen de verfborden by zulken daar zy goed van hun gefproken hebben. Het getal van zulke elendige fchepzels is vry groot; geloof my, ik fpreek by ondervinding; zelden zal het misfen, zo men tahyke gezelfchappen bezoekt, of men treft er zulke gevaarlyke menfehen aan: hoe veele vrouwen , ja hoe veele mannen ftaan hier aan fchuldig, in alle gezelfchappen daar men alleenlyk komt om te praaten! en uit tydverveeling krielt het er van. Nu moet ik u zeggen dat ik u voor zo een cha^ Q 5 rak-  2JO BRIEVEN VAN fakterioos man houde ; dat men u daar ook voor vcrflyt, hoewel niemand den moed heeft om u dat eens te zeggen ; maar Abraham Blankaart is niet bang voor laffe menfehen zo lang zy dreigen; als zy vleien, dan is 't wat anders! want losheid cn verradcry gaan vceltyds hand aan hand, wil ik fpreeken. Hoor Mynheer R, neem hetmy ten besten,maar gy zyt op myne eer, een oud wyf: gy leeft op uw renten; (nu, zo is 't niet, dat doe ik ook;) gy hebt nergens lief hebbcry in, dan in kcukcnklouwcry, in coniituuren maaken , in kisfebisfen , in besfenwyn maaken, prentjes uitknippen, illumineerkasten optefchikken, en zo wat vrouwen gctcutcl; nooit naamt gy een goed boek in de hand; ci wat zou je, allerleie nesten en anexdoten of couranten. In huis. verveelt het Mynheer zelfs met verftandige lieden; geen wonder! gezond menfehenverftand, is ongeftiptllebrceuwsch voor u ; gy loopt dan pierewaaien by oude babbelaars, en oude vryfters en weduwen; by klosfen van wyven daar veel gegeetcn wordt; daar zit jan Hen dan onder allen, en maakt zyn hof by die grommige oude meerkatten; en die oude torntoifels zyn zeer in haar fchik over Mynhecrs aartigheden; en nog al vereerd ook by geval; daar zit gy dan als een oude commere uw pyp tc rooken, uw fiesch tc leegen, prefenteerteen fhuifje, fnoept eens een wisjewasje van het blaadje, legt een houtje aan 't vuur, wryft uw hoofd, zyt ysfelyk verlegen om een gefprekte maaken dat den tyd kan dooden: ,, Dominé heeft  AÜRAHAM BLANKAART. 25I „ beeft goed, of flegt gepreekt ; daar was veel „ of daar was weinig volk;" alweer uit! want bier over is men bet doorgaands eens : hebben de vrienden , vraagt misfehien de eene of andere, die juffrouw al in de kerk gezien ? dan wordt eerst het kapzel en de bonte pelice, vervolgends het charakter, daar men echter Gods ter wereld niets van weet of kan weeten, beoordeeld en veroordeeld; en gy laffe babbelaar doet zo veel gy kunt het uwe om eene onbekende ongunstig te doen beoordeelen; geen eene,u van aanzigt alleen bekende,of zy moet de monstering pasfeeren en dikwyls voegt gy ondankbaarheid by lafheid; zo dat Mynheer, uwe lafheid en praatzucht; uwe neiging tot het beuzelagtige, en uw tyd verveeling maaken u by my al zeer gevaarlyk; veelen die u hebben leeren kennen zyn dit met my ook ten vollen ééns, al zyt gy dwaas genoeg van u zeiven op den mou te fpelden, dat gy voor een dóórgocd man te boek ftaat; geloof gy my; ik zeg u de waarheid, geen een christen mensch acht u om u zclven; men ontziet u om den invloed dien gy nog zo hier en daar hebt; om dc lekkere maaltydcn die gy geeft; cn zy zelfs, die van uwe goedheid dat is van uwe malle zwakke onberedeneerde wcldaadigheid, zig bevoordeeld zien, lachen en fpottcn onder elkander met uwe onbekwaamheid om neen te kunnen zeggen ,zo menu maar regt weet aan boord te leggen; en ik zou een jong, nog zo onbedorven als onervaaren man, die u alleen door uw beleefd voor- kt-  252 BRIEVEN VAN komen kent, niet tegen u waarfchouwen? ik die weet dat zyn hart op zyn tong ligt V zo dwaas is Abraham Blankaart niet: gyhem de tong fchraapen, uithooren, om ftof tot babbelen te hebben? gy hem raaden met wie hy al en met wie hy niet zoude verkecren?hoe? houden wy nu elkander voor den gek, of hoe is het? weet ik dan niet dat gy meermaals van daag iemand in verdenking brengt, met wien gy morgen tafelvriendfehap houdt, en, dien gy, ondereen glas wyn, welligt zoudt waarfchouwen voor mynen jongen vriend; van daag zoudt gy dien cerlyken man in UW vertrouwen neemen, u by hem beklaagen over de manier waarop gy door deezen en dien behandeld werd, en eer er een maand ten einde was, u met die allen bevredigen en uw' vertrouweling er aan opofferen : vrienden hebt gy niet, niet één zeg ik u; en gy kunt die niet hebben: in wienneèmt gy belang? op wien fielt gy prys? gy leeft geheel voor uw zelfs weinig beduidenheid; alles is om, alles eindigt in u zei ven; hoe dikwyls hebt gy alleenlyk uit lafheid cn babbclary misbruik gemaakt van zulke woorden, die ouder de roos gefproken waren! ja die aangevoerd tegen lieden welken u de eere hadden aangedaan om u, (onvoorzigtig genoeg,) van uwe fchoonftc zyde te befchouwen! hoe veel twist, tweedragt; hoe veel bitterheid en haat hebt gy veroorzaakt! weet gy nu waarom ik u voor een gevaarlyk man boude? losfe onbedagte drokke jonge lieden, zyn niet half zo gevaarlyk dan zulke fchepzcls als gy zyt: een gezond ver»  ABRAHAM BLANKAART. 253 verftand, een goed oog, ontdekt wel rasch het 011betnanelyke der uitfpoorigheden , en bedankt hartlyk om medetedoen : dc poogingen om zulke wild. zangers te verbeteren, flaagen ook dikwyls al heel gelukkig ; want die verkeerdheden zitten, wil ik fpreeken, maar in het bloed, en in den verkeerden fmnak; maar een man als gy zyt, fpreidt eigenlyk ftrikken voor dc jeugd: gy zyt een zcdelyk ftruikrover; zo behendig cn verhard in het rooven van den goeden naam van uw evenmensen, van zyn rust, en geluk, dat gy u daardoor toejuiching in plaats van ftrall'e weet te bezorgen; ten minsten by uwe onwaardige vrienden. Indien ik wist dat myn jonge vriend ooit met u verkeerde, ik, Abraham Blankaart, zou hem met even zo veel yvers uit uw gezelfchap rukken, als weleer een deugdzaam oudvadcr een ccnigen zoon uit een huis van ontucht fcheurdc; raazende dol word ik, (op myn manier,) als ik bedenk, hoe veele familien gy al in de war hebt gebragt! hoe veele goede vrienden al verwyderd en verbitterd ! maak er ftaat op, zo lang ik leef zal ik, zo veel mogelyk , ieder voor u waarfchouwen; cn met dat all' zyt gy, zo als men dat dan noemt, een onbefproken man, op wien geen vinger te leggen is: ik ben zó af keerig van u, dat als ik bid: ,, leid ons niet in verzoc„ Icing, maar verlos ons van den boozen," ik eeuwig en ervelyk veel meer op u doel dan wel op dat ongelukkig fchepzel, 't welk men Duivel noemt: denk  254 BRIEVEN VAN denk evenwel niet dat ik u haat: neen: dank God den Heere, ik haat niemand, gevolglyk ook u niet; en het zou my een zeer groote blydichap geeven, indien gy nog eens befloot om een anderen weg te betreeden; want deeze zal u tog vroeg of laat elendig in den pekel helpen: kan iku daarin van eenigcn dienst zyn, hier is je man, je vriend zo je wilt; maar dan moet het u ook ernst zyn, cn gy moet u tot wat deegs begeeven: zie, een ledig mensch is een duivelsch oorkusfen, en die niets doet doet kwaad; en hoe zal het gaan, denkt gy, als gy eens zo een beetje rekenfehap moet geeven van uw' handel en wandel ? flegt! geheel flegt! geloof gymy — Zie daar uw vraag beantwoord; zo denk ik over u; en dat ongunstig oordeel hebt gy niemand te wyten als u zelvcn: Abraham blankaart is een menfehenvriend, en daar voor bekend by allen die hem kennen; ook deeze brief van hem is een bewys daarvan. Gy weet waar ik woon, dit zy genoeg voor ditmaal , of gy u nog bedagt. A. BLANKAART. VIER-  ABRAHAM BLANKAART. *J| VIER- EN- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart aan Mevrouw Aleïta Willis. H oor kindlief! ik heb tog zo een oude zucht voor u, niet alleen om dat gy myne Saartjes beste vriendin, en de vrouw van myn braaven Willem zyt; of, om dat ik u, mag ik fpreeken, by elkander in den echt vergaderd heb, als of gy myne eigene kinderen waart; maar vooral, om dat gy in u zelve zo zedelyk goed zyt: dit is tog het waare; al het overige is bywerkje , waarvoor ik God den Heer evenwel op myne knieën dank, voor zo ver ik, nietsbeduidend oud-vryer, daar deel in mogt gehad hebben; want, als men verwaardigd wordt om anderen gelukkig te helpen maaken, wel hoor Letje, dat is geen klein bewys dat menby den Hemelfchen Vader nog al in geen kwaad blaadje Haat ; want in deezen moeten wy trachten Gode gelyk te worden , door wèl te doen aan allen. En zo fteldet gy mynen Willem fchadeloos omtrent zyne liefde , voor een ftout, heel levendig , doch door en door braaf meisje, maar die wilde met niemand min der in het heilig huwelyk gaan, dan juist met Mynheer Flendrik Edeling! o 't was zo een Saai-  Z$6 BRIEVEN VAM Santje! dat beloof ik u; zy wist wel dat myn goe* de Willis op ftukken naar geen zo goed cn naauwtoekykend zedenmeester was als zyne zuster , 1 de tegenwoordige Pastoorfchc; dat by wat te veel meisjes gallen en ydelhederi door de vingeren zoude | zien; en dat het duizend tegen één zoude geweest zyn, of de wille van Sara de vrouw, aan den wille van Willem den man zoude onderworpen zyn en blyven; ja , of Willis wel ooit eenen anderen wil dan dien van zyn mooi fpeclziek fchrandcr wyfje zoude gehad hebben: Saartje moest een'man hebben die zy met glans, en zonder dat haare eigenliefde er iet by leed, Heere konde noemen: met één woord, een' Hendrik Edeling, die haar onder den zegen van boven, tot zo cene voorbeeldige moeder zoude maaken , als dit hamers meisje zelve wel begreep, dat zy, indien er de regte meester maar agtcr zat, zoude worden; want Saartje was in den grond van haar vrolyk,onbekommerd hart, braaf,eerlyk, en altoos deugdzaam; het dingetje had ook een kostelyk verftand , Letje; cn zy kon fomwylen in Gods lieven rcinen Bybcl , zo fehoon leezen , dat het der pcinc waardig was; en ik wel kon opmaaken dat zy er zeer veel van verftond: wat mag ik fpreeken! zy heeft my dikwyls eens een plaats uit 't Woord zo duidclyk gemaakt, dat ik dagt: Heere' Heere.! en dit is nu evenwel zo een wild gastje! zo een hartje zonder zorg! wat zyn uwe gaaven ongelykgedeeld: amen! amen! ja Letje, ik zei dikwyls tegen my zeiven: Abra-  AURA HAM R LANKA ART. 257 Abraham Blankaart, wierd bit Woord ook zo kra'g* tig cn eerbiedig in de kerken voorgeleezen, dan zou een degelyk mensch nog wat troost en {richting uit Gods huis wegdraagen, al werd er al eens een fcrmoen gedaan, dat geen zoden aan den dyk bragt, of de zestehalf in het zakje niet waardig was; want dc * mensch is niet altoos in het goede van zesfen klaar; en onze Leeraars draagen hunnen fchat in aardene vaten, daar wel eens wat aan fcheelen kan : de geest is niet altyd helder en veerkragtig, en ieder is ook niet even magtig in de fchriften: zo dat ik maar zeggen wil , dat onze Saartje heel kostelyk voor my in het lieve heilige Euangelie kon leezen ; nu, zy had ook eene goéde leermeestcresfe aan haare zalige moeder; ja, dat was cene vrouw! wel Letje , het is duizendmaal gebeurd, dat ik haar verzogt om eens een capittcl in het Woord te leezen, en dan kon ik my zo vast verbeelden dat ik Maria de Moeder des Heeren alle zyne gefchiedenisfen hoorde vernaaien , en er viel als dan geen woord op dé aarde : ik voor my geloof vast, Letje, dat er op dien toon in den Hemel zal geleezen worden; en het doet my nog al vreemd dat de goede eerlyke Lavater die in een regte linie afftamt van Apostel Johannis, en die, zo hy geleefd had, ten tyde dat onze gezegende Zaligmaker op dc aarde verkeerde , de Johannis Van Jefus zoude geweest zyn; de Discipel, wil ik fpreeken, die Jefus lief hadt; de uitverkoorene onder de uitverkoorencn — het doet my III. DEEL. R JWS  258 BRIEVEN VAN nog al vreemd, zeg ik, dat de goede eerlyke Lavater , die zo in zynen hemel ieder wat om handen geeft, ook geen vooiieczers van het heilig Bybelboek heeft aangcfteld: de mensch , myn lieve kind, is immers als gras, ende zyne hecrelykhcid is als de bloeme des vèlds; het gras verdort, ende de bloeme vak af; maar het Woord des Ileeren blyft in der eeuwigheid ; en zou het dan ook niet door alle eeuwigheden heengeleczenworden?dat zoumymagtig buiten myne gisfmg gaan. Uwe vriendin, (zie Letje, dat kunt gymaar niet ontkennen,) was tog een regt aardsch platje, en, zo als dc meeste dochters van moeder Eva, eene eerfte liefhebfter van pretjes; zie, het meisje was zo gezond als een visch; had geene zorgen; en de liefde moest al heel mooi praaten, en een' zak vol geduld meêneemen , om een klein plaatsje in haar hart te kunnen bekomen; in dat hart, waarin de vriendfehap zig zo vast had wceten te zetten; en indien onze Mevrouw Buigzaam niet aan de zyde van onzen Hendrik geweest ware, wie weet of het ftouteding met al haar verftand wys genoeg zou geweest zyn, om zo eene goede keuze tc doen! dat hamers meisje! wat! zy zou uwen 'Willem in de eerfte zes weeken uit zyn recht gelachen , gevleid, gefatirifeerd hebben; cn dat kon nooit goed werk geworden zyn; daarom kind, gaf ik dien goedaartigen besten Willis aan u; want ik moet myne vriendin Willis gelyk geeven ; dat zy voor hem , (voor  ABRAHAM BLANKAART. 259 (voor haar' zoon,) de vrouw niet was die hy hebben moest , om met achting en geluk tc keven : eene vrouw als gy, Letje, dat is zo net zyne gaading;diehem lief had, en verftands genoeg bezat ora hem nooit van zyne zwakke zyde aantetastcn ; die meer uit haaren aart dan uit pligt gehoorzaam was, aan het bevel des man , wil ik fpreeken: zo dat myn kind, gy zyt met myn' Willem dan maar eens kostelyk gepaard: in u vindt hy veel meer goedtekeuren en veel meer natevolgen dan wel te berispen of aftewyzen: niet dat ik Willis voor een laf charakterloos blomzoet jabroer boude; de duiker, die eigenfte Willem durft zyn' man wel ftaan; hy zal nooit tegen zyn geweeten aan fpreeken; niet plooien, niet falievouwen ; nooit lasteren, noch fmaadredenen opneemen tegen zyneh naasten , zo als er in het woord ftaat; hy heeft op al zyn reizen en trekken zo weinig flytagie aan zyne confeientie gekreegen, dat die nog, mag ik zeggen, fplikfplinter nieuw is:indien Willis, die, van zyn zestiende jaar mag ik zeggen, op zig zeiven ftond , geen neen durfde zeggen, als de deugd en de betaamelykheid dat vorderden, hy zou niet zo gezond als een Ba* tavicr, en zo onbedorven als een kind in- en uit-ge* reisd hebben! zie, hy was maar een meisjesgek; dat was het altemaal; hyhad, door zyne moeeier, zo veel eerbied voor de vrouwen gekreegen , dat zyne vrouw meesteres van dc huizelyke kast moest zyn, zo wel als van zyn hart en wil, tot voordeel R a van  28t vrienden; daar ik, die altoos onder de menfehen leef en zweef , myne waarheden aan Jan Alleman uitverkoop: gy hebt ook zo geen waaren voor alle koopers; zy zyn meest allen te kostbaar, tc fyn, tc keurelyk; de lieden kunnen er niet aankomen, en veelen zouden cr ook, (neem my dit niet kwalyk,) ook niet aanhebben; hoe fehoon, hoe dierbaar, van hoe veel dienst die ook voor hunne koopers zyn, dc meeste lieden kunnen er buiten; en de oorzaak dat ik u een wys, voorzigtig man heet, is ook deeze, om dat gy uwe waarheden niet zo maar voor alle menfehen te koop fielt. Al ben ik dan eigenlyk geen koopman in heele fyne, extra fraaie waar, zo houd ik echter, vooreen goed vriend, wel eens iet agterdehand, dat wat beters is, om hem by gelegenheid een prefentje daar van tc maaken. Dewyl ik nu ook zo al eens myne gisfmgen heb , over dingen waaromtrent de wysfte mensch hier wel zal blyven gisfen, cn gy my hebt doen weeten dat gy gaarne eenige myner gisiïngcn zoudt hooren, zo wil ik die van harten aan u mededeejen, uit groote achting die ik voor u heb, als voor een' man, die zo wel denken durft als eens gisfen, over onderwerpen waar omtrent wy het hier niet verder brengen kunnen; doch 't welk, als een ft uk van lief hebbcry befchouwd, ook al cenig nut hebben kan. Ieder die in het Euangelium gelooft, hoe verweerd mal hy dan ook mee Gods lieve heilige Woord moge S 5 01«  2 32 BRIEVEN VAN omfpringen; hoe hy het uit zyn verband haafe ; wat hy er in denke te vinden , ja veel van zulk tuig waaraan geen heilig fchryver ooit gedagt , of waarvan hy ooit gedroomd heeft , ten minsten niet om dat in het Woord van God te zetten; wat hyook zegt, er niet in te kunnen zien, al is het voor hïy' zo klaar als dc zuiderzon op een helderen zomerdag ; hoe dat zy, ieder die echter in het EuangeliuiB gelooft, moet togtoeftaan, dat de ffrafïèneri belooningen van het toekomende leven, ons daarin worden voorgemeld, onder dc benaamingen van he. mei en Lel; voor hen tlie daar geloof aan flaan om daarover eens wat nader onderzoek te doen, en te denken, wat is toch hemel, wat is toch hel? En hoe beroerd het cr ook moge uitzien met der menfehen zorgen, bemocjingcu, cn eindelyke beftemming,zo kan men echter niet ontkennen dat er over deeze vraagen, zo al niet veel gedagt, evenwel veel gefchrceven en gepredikt is: men heeft gevraagd: I. Is de hel, is de hemel plaatslyk? II. Zal onze hel onze hemel alleen beftaan in de natuurlyk goede en kwaade gevolgen onzer daaden en gcfteldheden ? of, III. Zullen er, door onzen Rechter, feiffen cn be¬ looningen worden bygevoegd ? IV. Zullen die flrafftn en belooningen door alle eeu¬ wigheid voordduuren, zonder de geringde mindering? of, V.  ABRAHAM BLANKAART. 283 V. Zullen zy verminderen of toeneemen ? VI. Zullen zy immer eindigen? Traagheid maakt angftig, de angst, een weinig toegegeeven , verandert weldra in moedeloosheid; de inensch is af keerig van dien ftaat en poogt zeer natuurlyk dien te ontwyken ; hy tracht ook dikwyls van eene zwakheid of gebrek, eene deugd te maaken, om vto vrees en angst bevryd te blyven; luie, traage zielen wenden zekere heilige fchroomvalligheid voor, die ben verbiedt hunne oogen te wenden naar het onzeker toekomende, naar de onbekende eeuwigheid ; zy leeven dus maar zorgeloos voord; bedryyen weinig in't oog vallend kwaad, ook weinig goed, cn berusten gemaklyk in het denkbeeld dat flegte menfehen eeuwig ongelukkig, en vroome menfehen ecuwig gelukkig zyn zullen; zonder eenige verftandige bepaaling aan de woorden gelukkig of ongelukUi°- te hechten: anderen, gewoon aan het beflisfen, zonder daarover iets natedenken , fchreeuwen cn tieren, de godloozen zullen eeuwig branden m de helfehc vlammen; maar de vroomen zullen leeven in liet nieuwe Jeruzalem, die ftad van God, wier m uuren zyn van goud, paerels, diamanten; wier ftraaten van robynenzyn; bevryd van honger, dorst,pyn,finartcn, of droefheid ;cn daar zullen zy ecuwig zingen, heilig, heilig, heilig is de Heer der Heirlchaaren; zonder by alle deeze groote begrippen iets, dat wat zt-geuwil, te denken, of gewaar tc worden; zy ° praa-  2°4 BRIEVEN VAN praaten over liet eeuwige vuur, zo bedaard als over een fonds oven; zy werpen, Jan dorie,fchaaren die «iemand tellen kan, i„ dat vuur,even gerust alszy nmnegarnaalen, en kreeft^ i„ kookcnd M,[ ten, en troosten zig met die zelfde ydelheid, praal- zucIn,l,gtznuuShüdenaardsehgezindheid,metCods fchQönen hcnel, als zy zig in Apri] of ^ ^ beugen, guneer zy dan een grootfterkwcldoortimmud kostelyk gemeubileerd huis zullen gaanbewoo o ILunen-amftel; het is des niet te bewonderen dat z kevoeste, ruwe denkbeelden, weinig ter verbetennj vannagingen en zeden toebrengen , dat by den heven God wat zoude .kunnen betekenen; zy bedden «, dit is niet onnatuurlyk, geen/ andere ondeugden,dan zulken die,naar hunne ongevormde gedagten, zulke gruwzaameftraffen zouden verdienenzy ftaan naar geene andere voegzaamheden dan die m zo eden hemel noodwendig vereischt worden Wyze heden hebben dikwyls opgemerkt - m'aar ais men zestig jaar met menfehen heeft omgegaan en een flegt en regt menfehen verftand meebrengt,' dan behoeft men om dit optcmerken met zeer wys te zyn ^ opgemerkt, dat ons temperament en on~ zenejgmgen , eene groote kragt oefenen over onze Wys van denken; gevolgiyk ook op onze begrippen van hemel en hel: luister eens. Trotfche, ongevoelige, harde, wreede, wraaksuchttge menfehen, zien dus al fagej rasch zo dra zy  ABRAHAM BLANKAART. 285 zy maar een angftig, vlugtig oog op de hel liaan, een ysfelyke zwavelpoel, die altoos en eeuwig brand , en bevolkt met zulke miferaoele lelyke duivels als Jan Luiken of anderen, ooit, tot fchrik van kinderen, geëtst, of gefehilderd hebben; terwyl die lelyke zwarte monsters gewapend zyn met alle de foltertuigen der Spaanfche inquifitie ; die op de godsjammerlykfte w}'s oefenen op die ongelukkige niédemenfehen die, naar hunne geaagteh, met billyk- • hcid bewaard en gepynigd worden; cnals zy zulke verbeeldingen zeer koeltjes hebben afgezien, fmakken zy hen die aan hunnen hoogmoed niet geófferd hebben, of naar hun pypen niet hebben willen danfen, of tegen hunne gevoelens gefproken of gefchreeven hebben , daar in; dit gaat niet aan hunne koude kleêren; even weinig als het hen ging die, voor een paar honderd jaar, zo veele ketters verbrandden dat er de duurte van inde takkebosfen kwam ; terwyl zy hoogmoedig gerust zyn, van door God, zonder eenig opzicht op hun volgend goed of kwaad gedrag, tot de zaligheid uitverkooren te zyn \ en fnakken naar eencn hemel van wiens gelukzaligheid dit wel het mooifte is, datzy zullen lachen cn fpotten met het oneindig verderf hunner vyanden. Anderen maaken eene geheel andere hel; hunne hel is maar gantsch zo erg niet; 't is cr heel wèl in te harden, ten minsten al het Euangelièch gedreig is er glad uit ; zy heeft veel van cene Academie of Kunstgenootichap, alwaar men de jonge lieden heen zendt  286 BRIEVEN VAN zendt om kunsten en weetenfchappen optedocn, m. tuurkundige proeven te zien maaken, cn taaien te' leéren ; vooral daar men tot gekheid toe disputeert, maar echter alles met een ouderlingen maaltyd bJfluit; doch alwaar dc eerlyke land- en handwerksman even weinig van zal hebben,als in deezen zynen ftaat van voorbereiding. Gy, myn vriend, glimlacht misfehien, in uwe wysgecrige japon gewikkeld, over deeze myne woorden; maar gy zult my tog moeten toeftaan dat Abraham Blankaart cr maar eens oud agtcr is, hoe of de men* fchen, God betere het, bier over fpreeken ? ja dat zulke onwaardige denkbeelden by zogenaamde belyders van het christelyk geloof,fterk in zwang gaan,omtrent de ontzachlykftc onderwerpen, betrekkelyk op hunnen toekomenden ftaat. Waar nu zult gy misfehien vraagen: wel Abraham Blankaart, wat heb ik met zulke grove dwaaze begrippen te doen? zeg my liever wat uwe gedagten daaromtrent zyn: wel myn lieve Vriend,ikwenschte dat ik u daaromtrent geheel kon voldoen, maar ik vrees dat ik dit niet zo goed zal uitdrukken als ik er by my zeiven nog wel over denk; ik kan ook, wel dat lykt er niet na, veel beter zeggen wat ik er niet, dan wat ik cr al van geloof; ik ben ook geen Philofoof, dat wat zeggen wil, cn lees maar met myn oud-vryers verftand de fchriftuur eenvoudig weg cn gebruik, als ik Gods lieve Woord lees, maar zo bedaard myne reden enaandagt, als ik in myne negotie Plag.  ABRAHAM BLANKAART. 287 plag te doen: hier door is het vóór my genoegzaam zeker, dat wy in het toekomende leven, lichaamen zullen hebben ; niet zulke floflykc, bouwvallige, geduurig aan dierlyke behoeften onderworpene lichaamen, als wy hier op deeze wereld verkreegen en noodig hadden, hoewel ik, God zy gedankt, met het myne maar eens fehoon te fpreeken ben, en het al heel niet gaarne voor dat van myne buuren zoude willen verruilen; en ik heb cr ook fehoon dienst van gehad, in allerleie lan den cn climaaten, door allerleie weêr en wind, hitte en koude; ik was altoos zo bang voor ongeregeldheid als de drommel voor 't wywater; en hield my altoos by vaderlandfche fchotels; al die franfche poespas kan my niet vermaaken; werkzaam en maatig lecvendc, ben ik oud geworden zonder het eens te weeten ; voor dit alles dank ik den lieven Heere God: zodat ik maar zeggen wil, dat wy in het toekomende leven lichaamen hebben zullen, zo fyn, zo vlug, zo gezond, dat zy der ziele altoos zullen dienen cn nooit belemmeren of drukken; maar als ik nu geloof dat wy lichaamen zullen hebben, moet ik ook eene plaats voor die lichaamen, (laaten zy zo fyn en geestig zyn als Lavater die befchryft,) onderzeilen, voor zulke keurelyke lichaamen berekend; zo dat ik geloof zeer zeker, een plaatslyke hemel en eene plaatslyke hel;cn my dunkt dat dit met het lieve Woord van God geheel overeenftemt; ten minsten dit komt my, als ik bedaard cn onbevooroordeeld denk, in waarheid zo voor. Als  288 BRIEVEN VAN Als wy nu alle zinnebeeldige of bedekte fprfeèfewyzen in haaren natuurlyken zin hebben overge* bragt; als wy alle beklecdzels die over de daar geleerde waarheden gefpreid zyn, hebben afgerukt, dan blyft er nog een plaatslyke hel en hemel over;' cn zo niet? wel dan is het alles windnegotie: zo' dat, daar zal eene affchciding van vroomen en onvroomen plaats hebben, ieder zal zyn byzonder verblyf worden aangewcezen, en daar zullen zy de vergelding hunner daaden en gedagten erlangen; dan zullen zy oogften het geen zy gezaaid hebben en allen het hunne krygen. Even zo min als ik het nu in.mvn hoofd heb datde godvrugtige kinderen der opftanding, in hun vaders huis als in het Haarlemfche Proveniershuis, of op't Korvers hofje zullen woönen, waarin, wil ik fpreeken, veele wooningen zyn; clat dit groote huis,met alle die byzondere wooningen in eene groote ftad zal ftaan , wier ftraaten van best ducaten goud zullen zyn, en de muuren en'torens van paerels en juweelen ; dit alles is my voor een gezond mcnfchei:verftand veel te beuzelagtig; ook nog terwyl men een burger en inwooner van deeze wereld is; en waarna zelfs myn Saartje niet eens trek heeft, om dat zy veel liever, om hetzo eens te zeggen,een roos ziet als een diamant, wel verre van om dit moois te willen 11-ryden, en verzaaken; even weinig reden vind ik, om my de hel voortefrellen als een onderaardsch inquilitie-hol waarin een afgryzelyk groot vuur  A li U AHAM F, L A N K A A R T. Sö9 vuur brandt, geftoffeerd met alles wat tot eene complete hel behoort, naar de meening der geenen wier denkbeelden wy reeds optelden. Wel myn goede Heer ! waarom zou ik minder' vryheid hebben om minder te mogen afwyken vari de zinnebeeldige befchryving die er in 't Woord vaU dc hel, als wel van den hemel gegeeven wordt, en van de gelukzaligheid der vroomen? 't Is raar, of laat ik liever zeggen , 't is dol , Want Waaragtig , veel raars zie ik er voor my juist tiiet iri 't is dol, dat die zelfde menfehen die met zo veel afkeer en verontwaardiging fpreeken over de inrichting der gevangenhuizen , of over zulke plaatzen die ongevoelige barbaaren, tot fchande en droefheid der menschlyke natuur hebben gcftichr4 en ik zo iii- als buiten 'sLands met traancn en woede bezogt heb — dat zulke menfehen, zeg ik, den wyzen, rechtvaardigen goeden God, en, nota bene, den algemeenen vader van al wat leeft en gevoelt, tot een uitvinder maaken van, alle onze denkbeelden te bovengaande ftraf- en bewaar-plaatzen; dat zy den vader 'der menfehen, die tog weet wat maakzels wy zyn, ctt overdenkt dat Wy ftof en asfche zyn; dat wy leemé hutten bcwoonen, wier grondflagen in het ftof zyn $ pynigingen kunnen toekennen, die bygeloof, domheid en wreedheid nooit in het halt der Inquifiteurert hebben kunnen dóen opkomen, ter kwelling hunnet' Verdoemde ketters; en dat nog het veeemdst Van* alles is, beftaat hier in, dat men beweert, hoe God ' Dl. DEEL. T l&g  290 BRIEVEN VAN zig verheerlykt door die rampzaligen eeuwig, eeuwig te ftraffen, op eene wyze die tegruwclyk is omcrmy een oogenblik langer by optehonden : verheerlykt worden door 't eindeloos lyden! het lyden van duizende miKoenen zynerfchcpzelen, voor geluk vatbaar; wel lieve goede God ! vergeef het hun! zy weeten , op myn eer, niet wat zy zeggen. Is het niet in de gedagten der menfehen opgekomen , wat God bereid heeft voor allen die Hem liefhebben , het is ook hemclsch vast nooit in* Gods gedagten opgekomen, welke itrali'en de menfehen voorbereiden voor allen tiie dwaas genoeg zyn om der waarheid ongehoorzaam te blyven, geduurende de dagen huns ydclen vlugtigen levens! li: kan my echter tot nu tce ook niet voegen by hen , die meenen dat de ftraf der godloozcn alleen zal bcllaan in het draagen der natuurlyke gevolgen hunner dwaasheden en zonden; ik weet wel dat veele denkende christenen dit zo inzien; maar my komt het dus niet voor; en zie hier om wat reden: vooreerst dunkt my dat cr veele ongcregeldhed.cn zyn, voor wier flcgtc gevolgen het lichaam, zo al niet geheel, ten minste grootendeels vatbaar is; by voorbeeld , onmaatigheid in eeten en drinken, veroorzaakt krankheid; maar hoe zal nu myn nieuw verfynd lichaam dat ik in plaats van dit grovere zal verkrygen, de gevolgen daarvan kunnen draagen? hoe zal het ziek, krank, pynlyk, ellendig kunnen zyn, en metéén woord de gevolgen draagen, die liet ontfloopte lichaam 011-  A B R A II A M B L A N K A A R tl 2 01 ondervond? of zal dc ongelukkige dan, 30 als men j gelyk ik meen, ook al eens ondcrftelt, een alles overmeesterenden trek tot alle begeerelykc fpyzen eu dranken behouden, zonder in de geringfte mpgelyk* beid te zyn dien trek ooit te bevredigen? dit zou my , zo wy dit grove lichaam behielden, al vry natuurlyk toefehyucn; maar nu dunkt my valt dit geheel weg; 't is waar, een zieke die allen .finaak vcrlooren heeft, kan zig,door middel zyncr Verbeek* ding, alle aangenaame voedzels herinneren, en hoe verrukkelyk het gebruik daar van voortyds was; maar,indien hy nu eens geen lichaam meer had,zou hy die dan wel bcgecren ? Dit is het niet ah'; men fielt nu ook een' zondaar zo geheel bedorven dat hy voortaan het kwaad ver* kiest om dat het kwaad is; en dat cr zulke menschlyke wezens buiten het ryk der hersfenfehimmen beftaan, komt my ongeloóvelyk voor: wie gaat zig aan onmaatigheden te buiten, eenig en alleen om dat het onmaatigheden zyn ? wel niemand denk ik; wy geeven ons toe aan ongeregeldheden, om dat die ons dat geene bezorgen 't welk wy begeeren te hebben i hy die een dronkaart is, drinkt niet om dronken te zyn, maar om dat hy finaak heeft in den wyn, eit hy door het drinken daar van zyn' fmaak voldoet: dit gaat zo omtrent alle buitenfpoorigheden; wel hoe kan dan immer de vervulling van iet, 't welk zyn geheugen hem moet herinneren, dat eens zyn wenfehen trok, hem ten ftraffe verfteekken? maar, t ft  2Q2 BRIEVEN VAN in zyne hel, heeft hy daar geen' fmaakmeer in; hoe kan nu hy die geen' wyn begeert een dronkaait worden? die verzoeking houdt gtvolglyk geheel op; cu hy zon evenwel nu nog wenfehen om nog eens in de verzoeking te komen op dat hy een dronkaart zyn kondc? dan zon zyne flraf cene verzoeking voor hem worden, om nog veel ondeugender te zyn als hy op onze wereld ooit was; maar zo cene bedoeling kan geen verftandig wezen zig, wanneer het ftraft, voorflellen. Ik weet wel dat'deeze denkbeelden , Van dat de ftraffen zullen beftaan in het voordduuren der gevolgen van verkeerdheden , hunnen oorfprong hebben in het goedaartig hart der gcenen die dit gelooven; maar is deeze goedheid ook de vrucht der reden? terwyl ik des dc menschlicvende zachtheid deezer welmeenende menfehen liefheb, en vereer, vraag ik of de ondervinding dan niet leert, hoe zelden de natuurlyke kwaade gevolgen van wellust cn allerleie ondeugden, genoeg kragts hebben om de beklaagelykc flaavcn dier ondeugden te verbeteren, cn metafgryzen voor deeze zedeloosheden te vervullen? En geloof my, dit is de reden dat de goedertieren God dikwyls zulk ccn toevocgzcl van rampen voegt aan de natuurlyke gevolgen der zonden: was niet het openen der aarde om Corag Dathan en Abirarri levendig te verflinden, zo ccn toevocgzcl? is het eigenaartig gevolg van ccn voorbedagten logen, een plotzcling dood ter aarde vallen? zo al, dan zuBen on-  ABRAHAM BLANKAART. 293 onze graavenmaakers meer dooden wegdoen dan alle predikante» kinderen doppen; ja dan zou de logen alleen onze groote lieden veel llerkcr ontvolken dan dc pest, hongersnood en het zwaard met hun drieën: zo was het echter met Ananias en zyne vrouw Saphira : zou het gulzig zyn aan 's Heeren tafel , fchadelyker zyn in zyne natuurlyke gevolgen, dan overdaad,gepleegd in eigen huizen aan eigen tafels? cn echter, myn groote vriend, Apostel Paulus, verzekert ons, dat er zeer veelen fchuldig aan de eerfte plaatslyke onmaatigheid , ziek cn krank geworden zyn; ja, dat nog meer zegt, geftorven zyn; terwyl dc Bonvivants, in dagelykfche voorvallen, even als nu1 onze vrienden van den fmul,aan alles gewoon werden, en voorgingen met hun lichaam te bezorgen tot begeereiykheid: 'zyn cr nu zelfs onder onze bekenden geene zulke dwaaze losfe zielen, die door de allerbitterfte vrugten hunner buitenfpoorigheden, niet verbeterd worden, maar, zo als zy zeggen, het hair van den ouden hond er eens boven opzetten ? terwyl het wel eens gebeurt dat, by voorbeeld, het onver? wagt overlyden van een braaf man, die hen dikwyls het goede voor oogen hield, en zei, dat zy, dus voorgaande, ellendig tcpal zouden komen, hen wel eens zo treft dat zy tot liaan , tot inkeer, ja tot verbetering komen; cr is nu evenwel geen verband dat wat zeggen wil tusfehen hunne ongeregeldheden cn de dood van een braaf godvreezend man : zulke bykomende ilralfen zyn even zulke wcldaaden in de hanT 3 den  BRIEVEN VAN den van onzen wyzen,bermha:tigen Vader, als liet fnyden cn kerven, of als het yoorfchryven van zeer bittere onaangename medicamenten der kunst, wan? neer de Natuur tc kort fchiet om den armen zieken buiten dit te redden. Daar nu, wil ik fpreeken, onze lieve Heere God, in eenen tyd dat hy de menfehen, en, nota bene s zyn volk meer onmiddelykbeftuurde, zelf hun Hechter , hun Koning was; en zo veele blyken gaf van zyne werkzaamheid omtrent hun, ja mag ik fpreeken als ftoutejongens onder het gouverneurfchap derwet hield, toen wel de meeste ftraffen by de natuurlyke gevolgen der ondeugden voegde; daarom denk ik voor my, dat God, als hy die regeering weder geheel op zig neemt, of wanneer, (maar dat maakt zo een Vcrfchil niet ) wanneer zyn God- lykcn Zoon, Koningen Rechter zyn zal, dat Hy dan ook weder zulke zichtbaare verbeteringen, en heilbcdoclendc ftraffen zal uitdcclen, dat de lydérs zclven zullen moeten bekennen, dat dit tuchtigingen des Almagtigen zyn: uit dit zelfde groudbeginzel denk ik ook dat de gelukzaligen veel toevocgzcls zullen genieten, by en boven de natuurlyke gevolgen hunner; weldoorgebragten levens; zo ver myne kundigheden (bekken, twyfelt daar niemand aan; en ook, tusfehen ons gezegd, myn Vriend , indien dc vroomen eens geen penning ontvingen boven het geene zy hier verdiend hadden, wel lieve God dan zoude boêl benaauwd uitkomen; dat laat ik my maar niet put-  ABRAHAM BLANKAART. *)$ ontpraaten: 't is hier alles maar krank werkje, nu eens wat, dan niet met al; ik althans voor my beken* dat ik alles van de Godlyke gunst op en over myne oprechte poogingen verwagt, meer dan wel over myne groote Romeinftukken die ik hier bedreef; etï in dat gevoelen zyn alle vroome menfehen, wat zy dan ook voor Scctc volgen: nu, cr ftaat ook met ronde duidelyke woorden in het Euangelie , dat ons, die hoonen op de zalige onftervelykhcid, meer zal gce-eeven worden dan wy kunnen bidden of uitdenken ; mvn vriend Apostel Paulus noemt dat: „ een gantsch zeer uitneemend gewigt van eeuwige ", hcerclykheid;" als ik zulke zaaken lees, dan kan ik my zo als geheel wegdenken over bet genadig oogmerk van den goeden God, in het fcheppen van menfehen , die hy geroepen heeft tot kennis en deugd, over het algemeen; maar meer byzonder zulken die hy hier op deeze wereld het leven en dc onfleSvelyk* heid door zynen Zoon heeft laatcn aankondigen; en dan zes ik: „ Abraham Blankaart, myn Vriend, „ bedenk toch dat gy hier maar ééns leeft, cn dat van „ dit korte leven meer afhangt dan ik u vertellen kan;" zo dat ik maar zeggen wil, myn Vriend, dat ik in dit onderwerp den zelfden weg ten onderzoek heb in geflagen, dien ik in allerleie foort van onderzoek bewandel*; dit is in zulke zaaken myne handelwys : eerst leg ik céne of meer grondwaarheden, die my toefehynendat niet betwist kunnen worden vast; al wat daar dan meê flrydt fmyt ik weg; nu dan, ik T 4 " ftcl!  BRIEVEN VAN Oei, God is liefde, liet Euangelium is eene blyde boodfchap (en dat mag ik ftellen om dat de Apostel Johannis, en de lieve Engelen zclven het zeggen nader kan ik het altoos niet hebben en die ons zeker nooit wat op den mou zullen fpcllen; hier by leert de ondervinding my alle uur van den dag, God is liefde;) maar zo een God kan onchristelyk of onmogelyk niet ftraffen dan om tc verbeteren; en cene hemelfche boodfchap van genade kan, ook zelfs voor zondaars, (wy allen zyn immers min of meer zondaars?) — geene zulke dreigementen bevatten , dat een mensch de hairen tc berge ryzen als hy zig die verbeeldt; cn alleen door de genadige bedoelingplaats kunnen hebben Hier word ik voor eenige dagen belet voordtefchryven, het geen ik des nog te zeggen heb, zal ik in cenen tweeden brief bevatten, want ik heb nog af het ccn en ander aan u medetcdcclen; ik ben intusfchen uw vriend cn dienaar, A. BLANKAART. ZES-  ABRAHAM BLANKAART. 297 ZES- EN- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan den Heere N. N. Geleerde FIeer en Vriend! D e eerfte tyd die ik voor my zclven heb, vat ik aan om u het vervolg op mynen laatften te fchry ven; zonder u bezig te houden , omtrent de hindering die er plaats had, om dit oogmerk geheel cn al zo terftond uittevocren; evenwel, ik maak er geen geheim van; ik ben eenige dagen geheel bezig geweest omtrent de laatfte uuren van ééne myner allereerwaardigftc vriendinnen , de zo waaragtig vroome als waarlyk verftandige Styntje Doorzicht, die gister avond haare reine, cn voor den hemel gefchikte ziel, met ftille blymoedigbeid in de handen van haaren God, en getrouwen Zaligmaker overgaf; ik heb tot myn eigen nut, en om niet ledig te zyn , veele haarer laatfte gefprekken aangetekend, want het gebeurt zo zelden dat een degelyk mensch gelegenheid heeft om met zo veel (lichting eene vrouw als deeze was, van de wereld tc zien gaan; wier hart zo gerust, wier ziel zo blymoedig, en wier verftand zo helder cn ftil was, dat ik daar van nooit nog een denkT 5 beeld  BRIEVEN VAN beeld had; wel zy ligt daar immers in haar kist als in een zagtcn llaap, en men kan wel zien dat haare laatfte oogenblikken reeds vervuld waren met den voortmaak van het ecuwig zalig leven. Nu tot ons onderwerp. Gy hebt dan gezien dat ik in myne begrippen omtrent hel en hemel, maar voornaamlyk omtrent de eerfte, al vry wat afwyk van de over het algemeen in zwang gaande denkbeelden ; dat ik over den ftaat der rampzaligen veel gemoedlyker, veel zagter denk, dan het gros zig verbeeldt, ter eere van den God der liefde, te moeten denken ; zie, dat recht wil ik hen nog wel eens doen. Ik kan dikwyls in my zeiven zo weemoedig worden over de naauwhartige, kruimelige, hairige, ja onchristelyke, den mensch ontecrende gevoelens, welken veelen omtrent God en den Naasten, in deezen koesteren. Hoor, het lykt nergens cn nergens na : daar gaat men vooronderftcllen dat dc goede God een yzelyk groot vuur heeft aangelegd; dat vuur moet, in een lettcrlyken zin , ecuwig branden; en , of de pynen, die daardoor veroorzaakt worden , nog te weinig om 't lyf hadden, plaatst men in dat vuur eeuwig byteride wormen, farrendc, tergende duivelen, dolle honger,twist,twecdragt, met alles wat cenigzins in ftaat is den mensch woedend, dol, raazend en Wanhöopig tc maaken; dit alles zullen niet alleen ondeugenden van den eerften rang fmaaken, maar ook, en  ABRAHAM BLANKAART. 299 en o God ik word duizelig op dit denkbeeld! maar ook dwaalenden, ook zy die buiten de kennis van den Joodfcben en Cbristelyken godsdienst geleefd en genorven zyn, en die nooit geboord hebben, of hebben kunnen hooren van de leere des Euangeliums: dit is voor zulke harde verftaalde harten nog niet genoeg, dat alles zal eeuwig, eeuwig duuren; terwyl zy deeze ongelukkigen nog eerst, zo langmogelyk , op deeze wereld zo veel onrecht en fmart aandoen , als domheid , hardheid van hart en bygeloofooit den ketteren deed gevoelen. Wel hoor myn Vriend ; federt ik dit zo alles eens wat nader overwoog, wat dieper en met een vaster oog inzag , ben ik zo bang als een Wezel voor de kragt der vooroordeelcn, cn voor die van een blind geloof; voor een geloof gegrond op het ?ezag van ouders, meesters, en met één woord van ?ulk een geloof dat niet het gevolg is van myn eigen onderzoek, terwyl ik alles van ftükje tot beetje op nieuwtoets aan het heilig,ons ter zaligheid leidende Woord van den lieven God; laat men my, (och dat gaat Abraham Blankaart niet aan zyne koude klcêren,) men my noemen zo als men wil; wel nog fraaier! wat heb ik,met het oordeel van menfehen te doen, die, God betere het, niet te best in ftaat zyn om z;.t zelvcnwèl tebcoordeelen?doch't is niet anders; kreupel wil altyd voordanfen; de fchurftfte fchapen blaeten altoos het hardst, en zy die het minst dtiartOC in ftaat zvn, willen altoos 'het meest over an: x de-  300 BRIEVEN VAN deren den meesterfpeclen; en dat nog tc meer, orrt dat ik tog by Hot van rekening aan niemand anders dan aan myn'God cn aan Abraham Blankaart zeiven verantwoording zal moeten doen: zo dat ik maar zeggen wil, dat ik voor alle Trentfche en Dordfche uitfpraaken, voor alle buiten het Euangelie omgaande geloofsbelydenisfen en leerftelzels, geen het minste credit heb, of zo ik wèl by myn gezond ben , hebben kan; en die heelc winkel was voor lang by my verdagt; doch ik zei, proef eer je koop, en veroordeel niet yoor gy de dingen op den keper gezien hebt, maar dan ook, weg weg met die prullen; hoe grooter hoop, hoe kwaader koop; en kan het goede puik puik cuangelifche waar zyn, als zymy voor geen ftuiver wyzcr,ofvoor geen oortje beter maakt, hoe naarstig ik die ook gebruike? ja waar door, om het zo eens te noemen, geen greintje meer liefde tot God cn den Naasten voord gebragt wordt, maar waar door ik hard, liefdeloos, onverfchillig voor hun word, en waar door ik my God als een tyran voorftel; en zulke kramery zou uit God zyn! ja wel! maak dat hun wys die al hun gezond menfehenverftand hebben weggetwist, en weggefchrccvcn ook: als ik dan zeggen zal daar het op ftaat; ik befchouw die voor uitvindzels van ruwe, onverftandige, door driften vervoerde menfehen, die, toen zy deeze magt aan zig namen, nog meer blyken van uitzinnigheid dan wel van boosheid gaven; kom aan ikzal u eens reden van dit myn denken geeven. Hy  ABRAHAM BLANKAART. $Öf Hy die aan mynen God, vader, en weldoener, Wiens goedertierenheden eeuwig zyn, cn wiens barmhartigheden gaan over alle zyne fchcpfelen; die, wil ik fpreeken, zorgt voor mensch en vee; die de jonge ravens hoort als zy tot hem roepen; die niet verftaat dat men een onnozel dier verongelykt, en die tevens de geesten der Vorsten affnydt als druiventrosfen;hy die aan mynen God, vader en weldoener zulke wreedheden toefchryft, zulke onrechtvaardigheden als men naauwlyks in een' Nero en Philippus den tweeden durft onderftellen, ftraffen zonder nutte bedoelingen; fmarten om Hem te verheerlyken; hy die dit onderneemt, wil ik, Abraham Blankaart, met al den yver van een liefhebbend kind eens goeden vaders ,toeroepen: die is niet uit hem die ü roept: zo dat ik dan alleen maar zeggen wil, dat ik myne denkbeelden alleen maar haal uit het zuiver rein hiilig Euangelie; en maar in 't geheel my niet laat in 't hoofd brengen, dat onze lieve Heer op Tabor meer donders en blikfems, meer vervloekingen zoude uitfch'ieten dan hy eertyds op Sinai uitfehoot; en de fchryver van den brief'aan den Hebreeuwen, hy zy dan myn vriend Apostel Paulus of niet, is het met my laat ik liever zeggen, ik ben het met hem, volmaakt eens; wel wat hamer! wie zou dus doende niet veel liever onder de wet dan onder de genade willen leeven ? ik althans voor my zou er my geen oogenblik over bedenken : de wet wilde alleenlyk dat men den grootftenzondaar zoufteenigen,en dan was  302 BRIEVEN VAN was dat afgedaan; die tydlyke dood was het ükef5 fte vonnis, en de goede Genade zou op zig verkrygcn kunnen om een eeuwigduurende, allergruwzaamfte fmart en ftraf den ongelukkigen opteleggen! . . . maar fus eens! daar valt my eene plaats in uit den zelfden brief aan de Hebreeuwen, die myne gedagten wel zo wat fchynt tcgcntefpreeken; ik moet die nog eens inzien en er met myne vrienden Dominé Redelyk cn Smid eens over fpreeken. Zo dat al noemt gy my een origineel man, gy vindt het in deeze verre van my; want zie vriendje,:, ik hou nog ai veel van goede Dominéés; cn waarom niet, indien zy waarheid cn deugd verkondigen? en gy weet zo wel als ik dat dit niet geheel zeldzaam is onder een legio van ettelyke honderd mannen ; en ais zy zig by hun werk houden , hebben zy veel meer gelegenheden dan ik en een ander, om agtcr veele zaaken van belang te komen; zy hebben de gercedfehappen noodig om het gebouw der waarheid optcrechten, en terdecg op de fundamenten te zetten, zo dat cr geen verwrikken aan is; cn als zulke lieden dan het werk bevlytigen, kunnen zy onszeer groote diensten doen: ik ga, (en dat is zo uwe verkiezing ook al niet,) ik ga nog al veel te kerk, maar vraag nooit of de Dominé veel loops heeft; ten minsten dit is niet in ftaat om myne keuze voor hem te benaalen; nu, dat is wel te bcgrypen, en ik zou een geheel omvys werk doen,zo ik u daar myne redenen van gaf; wie weet niet dat zy, die hunne pre-  ABRAHAM BLANKAART. 303 predikatiën met moeien, comediën, kermisfeu, Jan Kiaasfen fpeelen, en meer zulk tuig doorfokken, vooral als zy daar wat jyen en jouwen cloorfmyten, de waare [volkspredikers zyn? hunne kerken zyn opgeftampt door zulke fatfocnen die , ter goeder trouw gek zynde, af als huichelaars het hoofd haten hangen als cene bieze: de eerften gelooven in ernst dat tle goede God kragtig gefield' is, op naargeestige malle troniën, terwyl dc laatften het gros der men- fchen te wèl kennen, om onkundig te zyn dat dit door zulke aapcryen gediend is; en hoe dikwyls ook daardoor gepypkant , echter tot aan de voleinding der wereld door deeze fchobbejakken zal bedrogen werden. Neen, ik ga daar ter kerke, daar ik als een redelyk mensch en als een naauwgezet Christen kan geleerd en gefterkt worden; daar ik wel zedelesfen maar evenwel ook nog iet, dat my als Christen raakt , hooren kan; daar de Leeraar het gezond mcnfchcnvcrftand niet voorcontrabanelen houdt, en het des zorgvuldig by zyne piiilofophifche onderzoekingen op zyn kamer fluit; daar men, het zy hy boete of bekeering , het zy hy den geheelen fehat der Godlyke barmhartigheid verkondigt, ons in den Heere verheugt; o dan is Abraham Blankaart zo geweldig in zyn knopjes, dat het zo aan geen koelhartig wys- 1 geer te beduiden is: zo doet.gy niet,hoor ik;gy gaat nooit in kerk noch in kluis; gy fchat het hcele boeltje zo voetftoots als het daar ftaat; ik voor my weet  304 BRIEVEN VAN weet wel dat gy uw' huisgodsdienst altoos en altoos met eerbied en bctaamelykheid oefent; doch geloof gy Abraham Blankaart, gy verzuimt hier door menige en menige fchoone Leerrede, die welde peine waardig is dat men er zig eens om in de zondagfche rok ftecke; menige uitlegging van van voor ons Leken duistere plaatfen; want gebrek aan taaien cn wat iet meer zy, maakt dikwyls dat wy niet weeten boe die Hukken in elkander zitten, ten minsten zo is het met my; en zo berooft gy u ook van veele regt goede herinneringen aan pligten, cn ook van veele goe» de gedagten, behalven dat het, naar myn begrip, zeer treilend is, dat er zo gchede vergaderingen van aandagtige menfehen van tyd tot tyd hun open^ baaren godsdienst verrichten: zo dat ik maar zeggen wil, dat zulke braave mannen als myne byzondere, daar zo genoemde vrienelen, Redelyk cn Smid , de eerfte een Luthers, de tweede een Gereformeerd Predikant, zo broedcrlyk te zamen leeven als twee Apostelen van de eerfte Christcntyden , my heel veel dienst gedaan hebben, en nog dagelyks doen, door het toelichten van veele voor my duistere plaatzen ... nu zal ik die text in den brief aan de Hebreeuwen eens opzoeken, cn er dan myne gedagten voor den vuist over zeggen. Zo ik het verband in 't oog houde, wel dan dunkt my dat de fchryver cn ik het volkomen ééns zyn; hy verheft ook even zeer de genade van het Euangelie boven de fhenge wettige bccleeling: de Chris- te-  ABRAHAM BLANKAART. 305 tenen zyn,'zegt hy, niet gekomen tot den tastely» ken berg, bet brandende vuur, duisterheid, énwe» der, het gekiank der bazuiue , en de ftemme deiwoorden , welken, die ze hoorden, baden dat het woord tot hun niet meer zoude gedaan worden, om dat zy het geen daar geboden werd niet doen konden; terwyl zelfs ccn onnozel dicr't welk deezen berg aanroerde, gefteenigd of met een pyl moest doorfchoten worden: Mozes zelf, die zulk ccn braaf eerlyk man was, Mozes die getrouw was in al zyn werk, moest zelf uitroepen, ik ben geheel bevreesd enbeevende; maar zy die in den Mieidelaar geloofden waren gekomen tot den berg Sion, de vreedzaame ftad van den levendigen God, hethemelschJeruzalem, en de veele duizenden van Engelen, die zeker geert fmaak hebben, om hunne ondermaanfehc broeders cn zusters bang te maaken \ cn tot dc algemeenc vergaderingen der eerstgeborenen, die in de hemelen zyn op-" gefchreven; tot God, dc rechter over allen, in wiens handen, cn dat zelfs, dit verdient opmerking, onder de oude joodfche bedeeÜBg Koning David veel liever wilde vallen dan in de handen der menfehen, wier bermhartigheden wel eens wreed zyn , hoe veel meer hunne zogenaamde rechtvaardigheden! en tot dc geesten der volmaakte rechtvaardigen, die. zéker geene zo haatclyke driften kennen als nyd, en wraakzucht, maar die geheel zachtmoedig en liefde zyn; en, (daar komt het meest op aan,) tot den Middelaar van het Nieuwe Verbond, Jezus, en het bloed HL DBEL. V der  3ö6 BRIEVEN VAN der bcfprcnging, dat betere dingen fpreekt dan dat van Abel; nu althans, na dat de fchryver zo klaar als de dag heeft aangetoond, dat wy onder de regeering van Jezus oneindig gelukkiger zyn dan onder die van den man Mozes , grond hy daar cindclyk deeze heerelyke vermaaning op, en daar had hy degelyk gelyk in: ziet wel toe dat gy dien die fpreekt niet verwerpt ; want indien deezen, (de Jooden,) niet ontvlooden zyn, die den gecnen verwierpen, welke op aarde godlyke antwoorden gaf, veel meer zullen wy niet ontvlieden indien wy ons van Hem af kceren die van de hemelen is: dit was zeer wel gefproken; Want naar maate wy grooter gezant van den goedertieren Cod verwerpen, en tegen meer lichts aan zondigen , zullen wy zeker het zwaarder te vcrantwoorelen hebben ; maar dit betekent niet dat Christenen, wier zonden in oogmerk cn gewigt gelyk ftaan aan die der Jooden, in een veel zachtere bedecliug zwaarder zullen geftraft worden; de Jooden of Christenen die ten tydc van Jezus leefden, konden Hem die fprak niet verwerpen, zonder de grootfte hardnekkigheid; maar, door Christus cn zyne Apostelen te verwerpen, verwierpen zyGod zeiven, en dat moedwillig; zulk cene verachting der Godlyke goedheid kan in onze dagen al zo weinig plaats (hebben, als dc zonde tegen den Heiligen Geest: toen, in dien tyd, zag men, met lichaams oogen Gods vinger, maar nu moet er een bedaard onderzoek!';>' viy zó; ik ondervond dat zó: God genieten; deeze uitdrukking laat zig beter dóórdenken dan uitleggen; cene uitdrukking die veel meer Verheven, dan kinderagtig is, cn door de grootfte cn wysfte Christen leeraars mccrmaalcn gebruikt is; zy wil zeggen : zo veel van God kennen; zo vatbaar zyn voor die genoegens , waardoor God zelf gelilkgalig is; zo gelyk in heiligheid aan Gods heiligheid.  ABRAHAM BLANKAART. 333 heul, immers zo verre dit hier in de allergelukkigfte oogenblikkcn voor den christen mogelyk zy; in deezen zin wandelde Noach met God; 1'prak Abraham met God, als met cencn vriend: zo dat mantje , daar is zeer zeker cencn cxellcntcn zin, en door en door bybelsch ook, aan deeze uitdrukking te geeven; en ik weet zeer vast dat dit ook doorvroome Mistiquen zo gemeend wordt: zyn cr veele, cn al heel bejaarde christenmcnfchcn , die dat niet by gewaarwording kennen, dan zit dit misleiden in een zwaarmoedig bloed, koel en traag temperament ; want wy behouden,(ieder tog meer of min,)onze geaartheid; en gy Pietcr baas moest my niet kwalyk neemen , als ik u herinner, dat knaapjes van uwe jaaren , zig niet moesten onderftaan zulke gezegdens vanvroome menfehen, 't zy die door fchrittuur-heiligen, 't zy door dagclykfche heiligen gebruikt worden, bcfpottelyk voorteitellen, of die te vermengen tusfehen de zogenaamde heilige Wartaal; 't zyn zaaken waaromtrent gy u niet behoordet te bemoeien, vermits sy die nog niet kunt waardecren naar behooren. Ik heb cr om die zelfde reden magtig Veel tegen, dat fplikfplinternieuwe jonge Leeraars, die nog vol zyn van academiefratzen en vertellingen ; die Sög uaauwlyks affcheid genomen hebben, van alle die" vermaaken waartoe het ftudeutenleven deeze dan reeds baltgclcerden , en quartéerwaarden, fchynt recht te geeven ; fplikfplinternieuwe Dominéés.  334 BRIEVEN VAN nécs, daar met een petit-maitrcs frasjc den deftiger? predikftoel ophuppelen , of als marktfchrceuwers een mensch het lieve Euangelie voorhouden ; dat zy met gemaakte aandoeningen, en overfierlyke uitdrukkingen , zig verftouten, om een in wanhoop dervend zondaar te vertoonen, of het hoogwaardig lyden van Jezus Christus al te fchilderagtig voorteftellen, terwyl zy daar zelfs niets, dat wat zeggen wil, by gevoelen; ja, zo weinig als een bekwaam acteur gevoelt, wanneer hy Cato's dood of die van Hambroek vertoont: altemaal kwalyk geplaatfre kunst, die afwykt van de eenvoudigheid des Euangeliums; ja, dit voegt deeze fpringertjes zo weinig, als het aan den Duivel zoude aanzigten dc pasfie te prediken: wat weeten deeze ydeltuiten toch, mag ik je bidden, van het geestlyk leven , dat, om zo te fpreeken uit God is? wat weeten zy van den ftryd eens christen , met den ouden mensch deizonde? van vreugd in God? van verblyd te zyn in hoop ? van de vryheid der heerlykheid van Gods kinderen ? Hoe menigmaal ben ik, als ik zo uit nieuwsgier righeid eene Intrcêpredikatie ging hooren, en dan een jongen losbol, die het katje van de baan was , en het oud plagt te roeren, ja anderen zo wat nakruimclde, (by gebrek van originaliteit,) en met de klanten volhield , dat er den dag doorfcheen , daar hoor afleezen: niemand verachte uwe jongheid om het heel zedig op zig zeiven toctepasfeu ■ her;  ABRAHAM BLANKAART, 335 ben ik, zeg ik, dan wel zo nydig geworden als een fpin; en ik zou ook zo direct dc kerk zyn uitgefto* ven, had ik niet gevreesd eenige zwakken te erge-* ren, voor welke Christus geftorven is: nu borstje, zei ik dan, half mompelende voor my heen, 't kan zyn dat het ongcveinst geloof in je grootmoeder gewoond heeft , en nog woont in uwe moeder maar waar dat by u ergens in een' hoek zit, weet God; ik voor my heb niet het minste daarvan in u befpeurd, dat wat zeggen wil: neen finjeur, ik veracht uwe jongheid niet, maar ik veracht uwe verwaandheid , uwe gemaakte malle deftigheid, uwe losheid, uw ydel gezwets: wel, heb ik niet nog onlangs over, Henoch wandelde met God, hooren prediken, door een jong Domineetjc, dat in cn na zynen ftudententyd met niemand , om zo tc fpreeken, mineier wandelde dan met God, maar wel met zedeloos fchorricmorrie van allen rang ■ wel wat, dagt ik, zou zo een fnoeshaanons toch vertellen , van dat wandelen met God! daar hy immers zo bedroefd weinig van weet als myn Snap; of een domme jongen van het vermaak, 't welk een denkend mensch ondervindt, als hy cene waarheid ontdekt , en ten nutte aanwendt: en welk vroom christenmensch, dat eerbied heeft voor God en zynen dienst, zal zulke pacrlen voor onnuttezwynen wer* pen ? wie zou zo een' kwant getuige maaken van Verrichtingen, en aandoeningen, die men zelf ongaarne aan zyne byzonderftevrienden mededeelt,om dat  33Ö BRIEVEN VAN dat hy de taal der menfehen daar zo onvoldoende toe vindt? evenwel, men kon hooren dathy uit het een of ander predikatieboek gellolen had ; cn zo eenige gemoedelyke uitdrukkingen er tusfehen lapte, waarmee hy 's daags te vooren nog den gek geftooken, en de fnrcekers daarvan voor zotte kwezels gehouden had: dit nu, met wat acteurs bekwaamheden opgezegd, ftichtte zulken die hem niet kenden , cn was de oorzaak dat anderen hoopten, hoewel zy hem kenden , dat de man nog al min of meer cene goede gedagte had: zo dat ik maar zeggen wil, dat zulke jonge gastjes, zulke gewigtige texten niet moesten Verhandelen, maar door hunne Ouderlingen, of Profesfooren behoorden van den ftoel gehaald te worden, wanneer zy vermeten genoeg waren, om met hun grooten mond oude braave mannen, die daar met hunne bloote gryze hoofden; naar troost en heil uit Gods lieve Woord zitten tc fnakken; of oude matronen die , mag ik zeggen , pylaaren van de kerk zyn, te beftraffen, te hekelen, ja met dc hel te dreigen, zo dat deeze goede flooven, die zo zuiver en fehoon in haar christelykhuis* raadje zitten , naar huis gaan, zonder dat zy al tc bestig weeten Wat zy te wagten hebben. Laateu zulke jonge Dominees liever fpreeken over, Het vlieden derwereklfchevermaaken," diezyby onciervinding zo wèl kennen cn weeten, dat zy diepen noch droogen, en dc arme ziel zo ledig maaken, als . de beurs zelf; laateu zy niet dan met eerbied en oot-'  Al} li A HAM E L A N K A A R T. S5"> botmoet fpreeken , over dc gröote waarheden Van het lieve Euangelie; dan kan er in een jaar of twintig nog wat van komen, daar eens een braaf Predikant van kan gemaakt worden. Zo dat, Pieter Baas, zulke knaapjes als gy zyt, Inbeten deeze en foortgclykc bewoordingen niet aanroeren; 't is genoeg dat zy door huichelaars misbruikt worden , maar 't maakt die uitdrukkingen in zig zeiven niet verdagt of befpottelyk: hier roep ik: handen t' huis, dat is heilige waar. Aleer ik deezen langen brief fluit, zal ik u nog eens oud beet neemen, over een vooroordeel cn mis* Verftand, dat allen dag al meer in de mode komt; ik meen dit: men plaatst thans alles, wat eeii weinig anders of iet meer zy dan burgerlyk zedelyk goed, op den langen breeden lyst der overtollige werken, ovcrfpamiene deugden, en eigenwilligen godsdienst; terwyl men de beoefenaars' daarvan houdt voor malle dweepers, gecstdryverë of — fynen, voor gekken, zo al niet voor fchynheiligen: dit deugt niet, en het kan zyn nut hebb'eti, dat ik u daar eens over onderhoude: hoor eens , man lief: zo wel als cr een eeuwig onderfcheid is tusfehen Bygeloof en Ongeloof, zo is er ook een midden tusfehen burgerlyke temperaments deugd, en Euangelifche naauwgezetheid : onze gerechtigheid moet niet alleen overvloediger zyn dan die van Schriftgeleerden en Pharifcërs, (die zeker niet van een tot allen huichelaars waren,) maar de minste M ■ III. deel. Y de  3SS BRIEVEN VAN de groote ftad van God , moet meer zyn dan Johannes deDpqper, die evenwel een braaf christen mensch was in zyn' tyd; doch een beetje te veel had van Luthers christendom , 't geen voor zyn ambt zo heel fehoon tc pas kwam, als het heftig charaktcr van den door eerlyken Marthen Luther, hem in zyn reformeeren van Dukfche ftyfkoppen tc ftade kwam: en moet men de beoefenaars der deugden niet op den keper kennen , indien men zal bcflisfen of hunne naauwgezetheid op het Euangelie , al of niet gegrond zy? vooral of het alles fchynheiligheid is ? Ik vertrouw, jonge lief, dat gy het niet beneden uw verftandig fatfoen acht Gods lieve boek, en vooral het Nieuwe Testament, meer dan oppervlakkig of uit fchuldige oogmerken intezien ? dat zou my waaragtig leed doen; ja ik weet wel hoe het by onze ryke lieden, en geestige, nog al braaf flag van jongens , gaat; zy vormen jandori een ftclzcl van pligten waarin zy, God betere het, den goeden God zeiven vergeeten, en dc gchccle godzaligheid onder het artikel van dweepcry plaatzen; en eindelyk wordt alles byééu getrokken tot den modieufen Godsdienst van een hedendaagsch eerlyk man; en wat die te beduiden heeft kan u niet onbekend zyn; docli hy is het my ook niet: zo dat, myn jonge vriend, ik vond in uw woordenboek der fynen veel meer blyken van fchitterend jonge liêns vernuft, dan van uw in allen opzichte zo goed en menschlievcnd hart, en waarlyk wèl- wik-  A B R A II A M BLANKAART. 330 Wikkend oordeel; gy gebruikt zo veel infchikkclykheid omtrent zeer veelen uwer medemenfchen, die, wil ik fpreeken ,wel wat anders op den kcrfftok hebben; gy houdt UW oog op hunne keunis, opvoeding , temperament, jaaren, landaart, begrippen; en gy doet daar zeer wèl aan; dit kan ik niet dan goedkeuren ; maar waarom laat gy dit alles zo agterweeg, wanneer gy dc lieden van wie wy thans fpreeken beoordeelt? waarom moeten alle knappe burgers dié verkiezen in 't zwart of in 't bruin te gaan, naar de kerk te kaajen en niet naar de comedie, al ftellen zy eens wat veel prys op die dingetjes, ja meer dan met hunne ootmoedigheid fchynt overéén te komen, ook zo van u gehekeld en geplaagd worden? deeze lieden kunnen immers ook wel uit verkeerde opvoeding , onderwys, en door zulke voorbeelden clus verkiezen? hun temperament kan hen ook wel in den godsdienst, ter goeder trouwe, tegen het gezond rnenfchenverftand doen aangaan? gy weet wel dat ik al heel hoog loop met Apostel Paulus, en hoe nader ïk hem leer kennen hoe meer ik van hem houdc, iet dat men van alle oude kennisfen niet eens zeggen kan; wel hoor, indien Paulus nu, wil ik fpreeken, nog leefde j en uw woordenboek der fynen gelcezen had, hy zou, en dat hoe kragtig hy ook tegen de gedaante der godzaligheid ware, als er de kragt van verlochend werd, tot ü zeggen , of misfehien wel aan u fchryven; want woorden vervliegen, maar 't geen men fchryft dat beklyft, vooral by zulke jonY ■ §e  24° BRIEVEN VAN ge gastjes; en Paulus was vlug met de pen: zo dat ik maar zeggen wil, dat Paulus waarfchynelyk aan u zoude gefchreeven-hebben: „ Geliefde broeder! gy „ verdraagt gaarne den onwyzen, om dat gy wys zyt; „ gy verdraagt zo iemand u in drift beledigt; gy verdraagt eene geringe onmaatfgbeid in anderen; „ o! ik Paulus bidde u, verdraag ook dc zwakke „ zieltjes een weinig, die uit welmcenendcn ernst „ onzenlieven Heer poogen tebchaagen, doorbeu„ zelingen die niets om 't lyf hebben , maar even„ wel uit een goccl oogmerk, en zonder iemand een ftrootje in den weg te leggen, verricht worden ;. „ cn daarom by den lieven goeden God eenige waar„ de verkrygen." Zie daar myn vriendje, zo heeft Abraham Blankaart aan uw verzoek voldaan; bedenk, dat indien ik u niet met byzondere goedkeuring befchouwde gy de moeite niet zoudt behoeven te neemen, om zo eenen grooten langen brief te leezen, gcfchrceveii door een oud man, of eigenlyk vryer. A. BLANKAART. AGT-  ABRAHAM BLANKAART. 341 AGT- EN- VYFTIGSTE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan Mevrouwen de Weduwen Spilgoed en Willis. Eerbiedniswaardige Vriendinnen ! u laat gy Heere uwen dienstknegt gaan ra „ vrede, naar uw woord; want myne oogen heb„ ben uwe zaligheid gezien , die gy bereid hebt „ voor alle volken; een licht ter verlichtinge der „ Heidenen , en tot heerlykheid van uw volk Is- j5 raëi" zo fprak eens de oude vroome Sime- on, toen hy den Heiland der wereld in de armen zyncr moeder, de maagd Maria , ten tempel zag draagen; en dit zegt ook Abraham Blankaart, de nietsbeduidende oud -vryer , deezen heiligen grysaart na, met traanen in de oogen , met eene groote ontroering, en met het hart naar boven. „ De „ geest en de bruid zeggen , komt ; en die het „ hooren zeggen komt;* die dorst hebben komen, „ en neemen het water des levensom niet: diedee„ ze dingen getuigt zegt, ik komc haastiyk, amenl „ amen! Maar ik moet myne pen een weinig nederleggen: myn geest is voor my , wil ik fpreeken, te hooggey 3 ftemdj  342 BRIEVEN VAN ftemd ; ik ben voor myn doen te fterk opgewonden; te weinig my zeiven; geheel ont-Blankaart . . . jk ontwaar zo iet min of meer van het uitwoonen uit het lichaam . . . iet van den hemel. . . iet onbcfchryvelyks; iet dat ik om geen werelds goed zoude kunnen mcdceleclcn, dan aan cene dochter van God ; iet dat ik zelfs aan u , eerbiedniswaardige vrouwen , niet al krek kan verhaalen; myne gedagten zyn hiertoe veel tc fterk in oproer: maar , in zo een voor den nog ftervelykén mensch veel te onïiatuurlyken toeffand, kan Abraham Blankaart niet al te lang vertoeven; dat zal nooit goed uitkomen... ik voel dat ik geheel en al bedwelmd ben! ik heb het ftcflyk kleed, hetwelk zo veele jaaren de ziel eener heilige onder de vrouwen bedekte, zien wegvallen; ik heb onze vriendin, Styntje Doorzicht, gezien , tot zy voor zig zelve bynaar geen lichaam meer hadt; naamlyk dat, dat vergaan moet; ik zag haar toen zy reeds meer engel dan mensch was; toen zy reeds veel van het voer ons nog onbekende ontwaar werd, cn, om zo te fpreeken, op de grenzen der eeuwigheid ftond: zy fpraB reeds van een genot, waarvan wy, vooral waarvan ik, nog zo weinig denkbeelden heb! zy deelde fins gevoelens mede , die niet in het hart van den mensch zyn opgekomen, met opzicht tot onze byzondere gelukzaligheid: kort gezegd, ik voor my geloof niet dat Petrus en Johannis, toen zy op den berg Thabor, den grootften der menfehen in al zyne heerlykheid zagen, meer door-  ABRAHAM B LAN KAART. 343 doordrongen waren van hemelfche aandoeningen, dan Abraham Blankaart, by het zalig heengaan onzer vriendinne; ik heb onzen deugdzaamenvriend, zalig en gerust zien fterven , maar hy ftierf tog ; men kan dat niet ontkennen; maar myn Styntje! o ik geloof niet dat zy den dood gefmaakt heeft, en ik voormy zou op haaren grafzerk zetten: Stmje wandelde met Cod, en was niet meen want God nam haar weg. En nu wensch ik niets zo vuurig, dan dat ik haaren uitgang zo konde befchryven, dat het my zeiven eenigzins voldeed: om zulk een fterf bed wèl te befchryven , was het voor een degelyk christenmensen nog de pcine waardig om te leezen; ja ik voor my twyfel fterk, of alle dc wonderwerken van Jezus en zyne Apostelen; of alle de redeneeringen door alle bekwaame voorftanders van den Christelyken Godsdienst , wel meer ten voordeele van dien Godsdienst , by dc met ons thans leevende Deïsten, hebben uitgewerkt, ter hunner overtuiginge, dan het fterf bed onzer zalige vriendinne. „ De Christelyke Leer is uit God;" dit is voor my zo proefondervindelyk betoogd, door dat fterven , als een onderwerp van deezen aart kan betoogd worden; by zulk een fterf bed zou eenen Rousfeau hebben aangebeden, cn een Voltaire gefidderd hebben. Y 4 *k  544- BRIEVEN VAN Ik heb veele menfehen zien fterven , en ik heb, yccl meer menfehen gekend, die maar gantsch niet weinig in het goede beduidden ; doch nooit heb ik cene vrouw gekend, die zo verbaasd verre op den \vcg der christelyke deugd was voordgewandcld; haar hart was, wil ik fpreeken, volkomen met haaren God.; zy ftclde de gehecle zedekunde van Jezus in al haare uitgebreidheid, cn in alle haare wetten voor; in ieder gebod erkende cn aanbad zy de rechtvaardigheid , de goedheid , de wysheid , de menschlievendheid van den grooten Inlteller; iedere daad die zy verrichtte, had zulk ccn eenvoudig en Code behaagclyk oogmerk; vloeide uit zulke reine bcginzels; zy begreep en doorzag zo klaarlyk het onderfcheid tusfehen deugd cn godvrucht; haar gclicele leven was cene commcntarïe over deeze woorden: „ doe, all' wat goed is, God ter cerc." En om dat het Styntjesccm'googmerk was, Code te bchaagen, cn zy waarlyk geen anderen wil had dan dien van haaren hemelfchcn Vader, zo viel het haar gcmaklyk om alle uitenlcn te vermeiden; zy was zo geheel aan haar zelve verlochcnd; zy was zo geheel en al buiten alle eigenbelang, met opzicht op die zaaken waarover men , bctrcU'cude den weg naar den hemel, verfchillend dagt; 't kon zo cene vroome ziel zeker niet fchcekn, wie in dit ftuk gelyk had, zo men maar daarin overéén kwam , dat zonder zaligmaakingalle jeerftclzds bcuzelingen zyn, en ons niet veel zouden helpen; haare gdicdenieuws- gie-  ABRAHAM BLANKAART. 345 gierigheid bepaalde zig alleen by bet geen baar, op haaren byzonderen weg, te ftade kwam om zalig te worden:"wie ma baar in deezen onderrigtte, leerde, en te regt hielp, die was voor haar geheel het zelfde; zy was gelyk aan dien man, die een fehoone paerel had, cn alles verkogt om die te kunnen behouden ; hier lag de grond van haare algemcene deugd, en algemeene menfchcnliefde; iedere minste ontdekking , waardoor zy zig in Gods oogen behaagclyk kon maaken, was haar zo recht dierbaar, eevolglyk ook ieder mensch die haar iet van dien aart aan de hand gaf; zy was zo geheel doordrongen van de zaligende waarheid, dat God al dc aanbidding , liefde en dienst van zyn beweldaadigd fchcpzel overwaardig is , cn dat deeze dienst in zig zclven zaligheid behelst; zo dat het haar, om zo te fpreeken, nooit in de gedagten kwam , om met den wyzen lieven God een contract te maaken , cn , om zo te zeggen, tc accordeeren, om in dit geval wat min, en in dat geval wat meer tc doen; deezen pligt te overdryven ,cn over cencn anderen wat florzig heenteloopen; neen neen, hier toe verftond Styntje te wèl haar eigenbelang; zy was zo vast als een muur overtuigd, dat haar geluk hier cn hier namaals beftond in haare zedelyke en verftandige volkomenheid , en in de zclfovertuigende bewustheid daarvan ; zy wist dat het hier voor den christen de tyd was , om een hemelsch fortuin te maar.' ken; in deezen hield zy er niet van, om flegts dc Y 5 mins.-.  346" BRIEVEN VAN minste te zyn in het koningryk der hemelen; hier* toe gevoelde zy haare waarde als eene Christinne te wèl, als ook onder welke verpligtingen zy lag, om tog van deugd tot deugd te gaan : geen Brutus , geen David, ja zelfs niet eens, als ik dan zeggen zal daar 't op ftaat ja zelfs niet eens myn groote vriend Apostel Paulus, hadt zy zig ten voorbedde gefield, maar alleen onzer aller Meester; (endaarin moet jk Styntje gelyk geeven,) die het niet beneden zyne waardigheid achtte, zyne medebroederen tocteroepen: „ Wccst gy lieden volmaakt, zo als ., uw Vader in den hemel volmaakt is:" zie, hierin beftond al haare ambitie; haare beoogde grootheid was de waare; die grootheid, waarvan de wereld niets weet, dat wat zeggen wil; hieruit ontftond Styntjes ootmoed voor God, en haare dankbaare blymoedigheid; want zy wist dat zy geroepen was tot heerlykhcid en deugd. In alles loofde en dankte zy God; alles wat zy was, en alles waarin zy zig bevondt, deed haare vreugd in God vermeerderen; alles getuigde ook dat zy het in den dienst haars Gods zo wèl had; daardoor bleef zy altoos zoo vreemd van dat ftroeve, ftyve, treurige, naauwe, pikduistere, 't welke veele, anders welmeenende vroomen, zulke lastige burgers voor anderen maakt, en de waare Godvrucht ontfiert; ■ hieruit ontftond ook weêr dat zagtmoedig oordeelcn over anderen: als men 't wèl bedenk*  ABRAHAM BLANKAART. 347 denkt dan vloeit het ééns zeer natuurlyk uit het andere , om zo te fpreeken, voord. „ Mynheer Blankaart," zei zy dikwyls tegen my, als ik zo eens in alle ftichtinghy haar zat, „zou „ ik, als ik daar geboren en zó opgevoed ware; als , ik in die omftandighcid geleefd, in deeze verzoc'„ bing gebragt ware; als ik zulk een temperament, „ of myn' aart tegen gehad had, wel zo gelukkig „ voor my, zo nuttig voor anderen geweest zyn? „ 't is immers door de Godlyke genade dat ik ben 't geen ik ben ? " Ja, zeide ik dan , myne goede vriendin , daar kan Abraham Blankaart ook zo iet van zeggen; hy weet wat het inhceft , zo geheel en al aan de wereldfche bezigheden als gebonden te zyn; maar onze goede hemelfehe Vader, die alles bcftuurt,en ieder daar plaatst daar het Hem goeddunkt , heeft ook zeker reden gehad, om Abraham Blankaart daar te plaatzen, daar hy zig bevonden heeft. „ Dat is „ ook zo," antwoordde Styntje my dan — „ Hoor „ Mynheer. Blankaart, ieder mensch, in welk een „ post hy geroepen zy,. kan zig Gode aangenaam 5, gedraagen; 't komt er maar op aan dat ieder in „ zynen ftaat eerlyk en christelyk wandele. Als ik, zeide ik, dit alles nadenk, dan kan ik wel eens wat fomber in myne overweegingen worden : ei lieve, Styntje! gy die magtig in dc fchrifttn zyt, ik bid u, leg my dit eens wat uit: kunnen de menfehen niet helpen, en dat is de waarheid, van wien,  B4§ BRIEVEN VA N wien, cn waar zy geboren of opgevoed worden; cn heeft dat alles zo een grooten invloed op hun hart, op hunne daaden, en des ook op de gevolgen daarvan, wel hoe kan de mensch daarvoor dan verantwoordclyk zyn? hy heeft cr immers niets toe ge* daan noch toe kunnen doen? en worden er dus geene millioenen menfehen, by flut van rekening, buiten hun fchuld ongelukkig? „ Onmogelyk wordt iemand," antwoordde zy my dan, „ ongelukkig buiten zyn eigen fchuld; laateu „ wy alles der Godlyke barmhartigheid aanbevo„ len, die zal wel zorg draagen dat niemand ongc„ lukkig zy, dan door eigene bcdryven: zou die „ goede, wyze, rechtvaardige God, willenmaajen „ daar ïly niet geitrooid had? zou dc mensch ly, „ den om bcdryven die voor hem onvermeidelyk „ waren? wel myn Vriend, dan, zeker, moet het „ lieve Euangclie niet cene blyde boodfchap van „ God, maar een fabel zyn: doch, daar van heb„ ben wy alle zekerheid die wy hebben kunnen , en „ wy mogen des alles Gode bevolen laatcn." Het geene onze vriendin ook heel fterk onderfcheidde van veele onrechte vroome vrouwen, was haare ongemeene werkzaamheid in het huislyke le• ve;i: Styntje liet geen oogenblik ledig op dc aarde vallen; alles was voor haar godsdienst, om dat alles pligt was, wat zy voor zig tc doen vondt; en dewyl zy zeer aandagtig leefde, en al vroeg het gebied over haare inbeelding had verkregen, cn zeer  Abraham b l a n k a a r t. 349 digt by haar hart leefde, was ook alles , 't geen voor de meeste menfehen afleiding is, voor haar in tesréndeel nattige bezigheid; zy wist zo verdamdig met alles haar voordcel te doen; alles onderwierp zy zo geheel aan haare gewigtige beftemming; zo eene bedagtzaame vrouw kon niet door den wind van allerleie kering afdryven, en liep geen gevaar om op de klippen van eigene heiligheid of onagtzaamheid te ftooten; zy was zo weinig menfehenfehuw , dat zy by voegzaamc gelegenheden, ook in haare klimmende jaaren , prdenteiyke gezelfchappen bywoondc; zy at zelfs meermaal by onzen Hendrik , met menfehen die, langs een geheel anderen weg dan Styntjes wegje, ten hemel gingen; zy zag zelve wel, dat onze hedendaagfeheburgermaaltyeien al vry wat verfckildcn van de liefdemaaltyden der eerfte christenen; maar men gaf die tiaar ook niet voor uit, en ik durf beweeren dat Styntje, daar alleen nooit iemand ergerde , maar dat zy er zeer nuttig was; niemand was door haar gegeneerd; zy wist zelfs, door haare minzaame blymoedigbeid, de vreugd der jonge lieden te vermeerderen; hier, onze Advocaat Edeling hield zo kragtig veel van Styntje, dat hy het tot eene byzondere eer rekende, met haar in gefprek tc zyn; en wy weeten evenwel dat by een raare knaap, vol kneepen en misfelyke invallen is; zy wist zo vrolyk vroom met hem te fchaaken; zulke aartige fpiegelgevegtjes met hem te houden; hemz» vriendclyk te brengen daar zy hem, tot zyn eigen nut,  35° brieven Vak nut, hebben wilde; zo dat Ceesje dikwyls zelf niet al te best wist hoe hy het had; geen oogenblik was zy, met dat alles, haar zelve ongclyk; nooit week zy van haare vaste beginfels; geen wonder! alles was haar tot eene eigene natuur geworden: het ging met Styntje als met een groot muziekant, die zo fterk in zyn muziek is, dat hy door geen fchrceuwlelyken, of valfche ftemmen, in de war kan gebragt worden , zo als men maar te dikwyls in onze kerken hoort; wanneer ik denk: nu man! die zo eene fchreeuwende menigte in den toon houdt, moet waarlyk weetcn wat muziek is: zo dat, overal waar Styntje was, was orde, was vreugd: is't wonder dat zo cene vrouw, tot eerbicdens toe geacht , cn tot tederheid toe bemind werd, van allen die haar kenden, zo als wy, haare vrienden, haar gekend hebben ? zou het wel mogelyk geweest zyn, haar niet te eerbiedigen cn lief te hebben ? Nu zal cr misfehien iemand op zyne luimen liggen, en vraagen: „Welwas juffrouw Doorzicht dan vol„ maakt?" Wel,indien men zig ,(en dit isbiilyk,) houdt by menschlyke volmaaktheid, dan geloof ik, dat ik met vry wat gronds ja mag zeggen; maar dit neemt niet weg, dat Styntje eene zondaaresfe was, om het zo eens tc noemen; en myne lykrede zou , indien ik dit laatftc ontkende, op onwaarheid gegrond zyn: het is niet anders; dwaalingen, gebreken , zwakheden, behóóren zelfs tot dc menschlyke natuur, cn werken vernedering by en voor God uit;  AË RA II AM BLANKAART. 351 tót: ik voor my geloof echter, dat het onvolkomene myner nu zalige vriendinne, meer beftond in het onvolmaakte van iedere Christclyke deugd 5 dan wel in een zeer doorfchynend hoofdgebrek ; en dat is wel nategaan 5 want , Styntje had al vroeg haai' hoofddrift tegengewerkt; en't is niet tcgcloovcn hoeveel een christenmensch doen kan, die deeze knaap moris heeft doen leeren: haar zwak was, aan de zyde der kennisfe, eene al te groote befchroomdheid, om de leer van haare kerk, die zy in haare jeugd beleden had , nader te onderzoeken ; dit had ten gevolge, dat zy zig aan veele Hellingen vasthield, waarvan zy de gevolgen ontkende, ook dan, als zy bemerkte dat het ergens haakte; waar door zy ook haar geloof in Jezus veel meer toonde door haare daaden , dan haar geloof in de byzondere leerftelzels van haare kerk, daar zy niet aan roeren durfde: het geheugtmynogwel,datikmy,ter goeder trouwe diets maakte, den gcheelcn Heidelbergfchen Catechismus , van a tot z toeteftemmen; maar federt ik de leer beproefd heb aan het lieve Euangelie, begin ik de ftukkeu wat anders te befchouwen, en bemerk , dat ik by de voorftanders der Gereformeerde kerk niet meer voor zeer rechtzinnig gehouden wordt; nu , daarover bekommert Abraham Blankaart zig niet, dat wat zeggen wil. Onze vriendin heeft my dikwyls gezegd, als wy eens gemocdlyk vry waren , dat haar heerfchende drift beftond in ligtgeraaktheid, maar die heeft zy tot  35- BRIEVEN VAN rot eene geoorloofde en pligtmaatige achting en ge* voel van haare eigene waarde verhoogd , waardoor zy niets wilde zeggen of doen, dat ftrecd tegen de voortreffelykheid van ccn' Christen, geroepen tot deugd en heerlykhcid; terwyl zy, voor 't overige, door oefening, geloofswerkzaamheid en een ootmoedig gebed, bekwaam gemaakt was om al vryheiliglyk onverfchillig, door kwaade zo wel als goede geruchten heen tc gaan: maar, over fommigc invallende gedagten, heeft zy my haaren kommer wel medegedeeld ; zy bad ook dikwyls: ,, Heere wie zal de „ verborgene afdwaalingen verftaan! reinig my van „ myne verborgene afdwaalingcn! doorgrond my, „ o God! enkenmy; beproef alle myne gedagten! „ zie of by my een fchadelyke weg is, en leid my „ op den eeuwigen." Zou nu iemand, die, door den zégen van den lieven God, een gezond lichaam ontvangen had, cn het door maatigheid cn blymocdigheid in dien ftaat onderhield; iemand die van haare vroegftc jeugd zig toeleide om zig naar het voorbeeld des heiligen Jezus te vervormen, geen gerust, geen zalig fterf bed hebben! wel, dan v/eet ik waarlyk niet wie met een gerust hart zyn' geest zoude overgeeven; zou zó iemand niet met glans ingaan in het koningryk des grootten Gods? Dat met glans, met ruimte ingaan, is" niet ieder Christen ten deele gevallen; en ontftond veelmaal» uit geheel treurige ongefteklhcdcn des lichaams, en  ABRAHAM BLANKAART. 353 van den daarmede zo naauw vcreenigdcn geest : zulke christenen gaan wel eens niet zo gerust en blymoedig naar de eeuwigheid, als wel die ongelovigen, welken het waarlyk onverichillig is, ofzy vernietigd dan waar zy geplaats zullen worden. Zo was het niet met Styntje, die tot haaren hemelfchen Vader ging, verzoend zynde door het lyden en den dood van haaren Verlosfer; zy had een degelyk gezond lichaam, en daarin eene al zo gezonde ziel: haar geheele leven door was zy vrolyk geweest in den God haars heils; of, om zo te fpreeken , geenen anderen naam onder den hemel gekend , waardoor zy zalig konde worden dan den naam van Jezus. Hier, mag ik zeggen, wandelde zy reeds in den hemel, en was zy zo handig in de bezigheden der verheerlykte kinderen van God, als een Engel zelve ; zy had des ook in 't geheel geen zwaar hoofd tegen de groote reis; ook toen zy wel bemerkte dat haare kragten afnamen; en toen ik de laatftc keer by haar was, zeide zy, met eene bedaarde vrolykheid: „ 't is nog maar om ccn klein overftapje te doen " — niet veele waarlyk vroome zielen is .het gelukt, om, ja, hoe zal ik my uitdrukken! — zo heilig luchtig als een jong meisje, dien zo gewigtigen ftap te doen. Vrydag morgen kwam, Mietje het meisje dat door Styntje naar zig genomen was, en waaraan onze Zanncke haar eerfte proef der bekeering van haar eigenhart getoond heeft; gelyk gy myne vricn- III. DEEL. Z din-  354 BRIEVEN VAN dihnen wel weet; liet meisje was rood bêfctireid, en zei my, met hikken en hukken, dat Juffrouw Doorzicht nu wel vast fterven zoude, en het was: och myn lieve Mynheer Blankaart! kom toch, mag ik je bidden, by ons aan huis; wy gclooven dat zy zal fterven, Cn Juffrouw Holland is zo bedroefd dat zy niet in Haat is om iet te doen, of zig ergens mede te bemoeien. ' Ik gaf het goede kind een glas water en melk; lei myn pen neer, want ik zat juist aan eenen brief te fchryven; trok myn rok aan, en liep, met het meisje naast myn zyde, daar heen; ik liet Snap t'huis, die had daar niets tc maaken: in 'tvoorhuis kwamZannekc my al tegen, en kreet" en klaagde, en zei: och Mynheer Blankaart! nu zal ik myne vriendin, myne leidsvrouw verliezen! ons Styntje is zeker op haar doodbed, en wat zal er dan van my worden! Gode zwygen, zeide ik daar op, cn haar voorbeeld volgen; zo ging ik naar binnen: daar lag de zieke en ftak het hoofd uit het bed, maar dit geleek wel naar het hoofd «an dén der Engelen, die uit het graf opzag, waar onzen goeden Meester gelegen had; althans, ik herinnerde my dat geval zeer levendig: zy groette my met haare gewböBe minzaamheid: wel kind, zei ik, zo reisvaardig? dat had ik zo fchielyk niet verivagt! maar evenwel gy hebt groot gelyk, dat gy u door uwen hemelfchcn Vader niet tweemaal laat roepen: waarom zoudt gy üitftel verzoeken ? al tic meubeltjes zyn reeds ingepakt , of vooruit gezonden :  ABRAHAM BLANK AART. 355 den: wel dan, behouden reis myn Engel; ei lieve denk er aan, vraag toch zo ras gy aangeland zyt, naar mynen Vriend Burgerhart; die zal reeds al een fchoone reis door de gewesten des lichts gedaan hebben; myn vriend Ilclmers, zal u zeker ten eerHen verwelkomen; zeg hem dat zyne kinderen zyn voorbeeld volgen, en hier alreeds hun geloof uit hunne werken bewyzen : Abraham Blankaart is welgemoed; hy Haat op de nominatie, en zal zckerlyk welhaast volgen ; en gy zult er naauwlyks wat gewoon zyn, of hy zalu ontmoeten: en toen bad ik: Heere Heei e! laat myn einde zyi als dat van Styntje, die in vrede henengaat, om te genieten verzadiging van vreugd voor uw aangezichte , lieflykheden aan uwe rechtehand eeuwig en eeuwig. Vriendin ! zei ik vervolgcnds, hebt gy ook nog lust om iemand te zien ? of van iemand affchêid te neemen? wilt gy ook onze Saartje nog eens toefpreeken? ,, Hoor Mynheer Blankaart," was haar antwoord 9 „ ik ben zeer voor het eenvoudige; en vermyd al„ toos alle aandoeningen dieniet hoogst voordeelige „ gevolgen moeten hebben: Mevrouw Edeling be„ hoeft my niet te zien fterven, om zelve wèl te „ leeren fterven; zy zou wel ftefke aandoeningen „ daarvan kunnen hebben ; doch , een geruste „ dood is alleen dc vrugt van een geheel wèl ctoor„ gebragt leven: ik ben ook zo ongemeen opgehel„ derd van verftand, en zo levendig in hoop, dat ik „ in nederigheid dankbaar belyde, reeds minder op Z'2 „ Aar-  356" BRIEVEN VAN „ Aarde dan in den Hemel te zyn: ik heb in myne gehcele ziel geen een eenigduister denkbeeld; de „ dood heeft niets bitters voor my;ik ga zogemak„ lyk, zo gerust uit myn lichaam, als ik des avonds „ gewoon ben uit myne klederen te flappen; ik heb „ zulk een duidelyk begrip van myn aanftaand heil; „ het is als of ik naar een heerlyk oord ga, alwaar „ ik reeds geweest ben, veeleer dan als of ik naar een „ onbekend land vertrek: ik weet dit, dunkt my, veel „ meer by herinnering dan wel door het verhaal van „ anderen; ik weet niet alleen, dat ik een kind van „ God ben, maar my wordt alreeds geopenbaard , „ wat ik daar zyn zal; ik heb zulke klaare denk- „ beelden van hemelfche gelukzaligheid ■ „ een verheerlyk lichaam ■ van het gelyk zyn „ aan de Engelen deeze denkbeelden Hemmen „ gedeeltelyk in, met het geene my reeds bekend „ was, maar overtreffen ook, in andere opzichten, „ alle begrippen die ik my, tot hier toe, daarvan „ vormde: dit fielt my buiten ftaat om er verftaan„ baar over te fpreeken, zelfs met myn'Vriend; ik „ heb er thans onuitfpreekelyk veel aan; maar ik kan „ er u geen begrip van geeven; zo veel lichts heb „ ik tot nu zeker nooit kunnen draagen, want in „ myne gezegendfte uuren genoot ik cr niets van ; „, hoe kan ik voor u bevattelyk maaken , dat ik ,, thans u Mynheer Blankaart , de vriendin Hof„ land, en dit zoete folie meisje geheel anders zie „ dan voorheen? dat ik in u alle drie veel meer de „ mensch  ABRAHAM BLANKAART. 357 „ mensch zie; dat geen't welk de waare oorfprong„ lyke mensch uitmaakt; dat myn geest eigenlyk in „ uwen geest inziet, cn dat, inaicn gy thans in de„ zelfde omftandigheden waart, als waarin ik my „ bevinde, uwe zinnen en de fpraak zelfs niet noo„ dig zyn zoude om myte verftaan, ja zo duidelyk „ te verftaan, als ik nu de taal uwer zielen, cn die „ van alle hier tegenwoordige geesten verfta? maar „ waar (lamel ik van! wat denkbeeld kunt gy u „ maaken van dat zien uwer zielen? dat kennen der „ geesten die ons omringen? ik voel dat myn einde „ nadert,en alleoogcnblikken wordt alles klaarder, „ helderer voor my; dit zeifs is merkelyk tocgeno„ men, federt ik deeze oogcnblikken met u gefpro„ ken heb." Hier zweeg de dervende: eerst had ik onbeweegelyk op haar blyven daaren; ik tuurde even als iemand die zig infpant om iet te zien,'t welk hy met zyn oogniet bereiken kan; zo vast hechtte ik myn oog op haar gelaat: eindelyk keerde ik tot my zei ven weder ; liep met eene groote vaart door 't vertrek, drukte myne handen vast in dén, en, op myn borst flaande, zeide ik: „ Heere, Heere! waartoe hebt „ gy Abraham Blankaart verwaardigd!" toen wenkte zy my tot zig, en zeide, met eene heldere lieflyke demme: „Broeder! beduid onze vriendinne, beduid „ ook dit gemoedlyk kind, dat zy uit myne bevin„ dingen niet moeten beüuiten op haare eigene ge„ waarwordmgen; ofindiennaarderfbednictzo geZ 3 " n hecl.  353 B ;l I S V E N V A N „ heel licht cn vreugde ware, dat zy dan minder „ gelukkig zullen zyn in de toekomende wereld: „ dit is een byzonder voorrecht waartoe de herael„ fehc Vader my verwaardigd heeft; voor haar ty„ delyk wclzyn heb ik, zo veel my noodig fcheen, „ gezorgd." — Toen lag zy haare handen zamen, en zekk: „ Groet alle uwe en myne vrienden voor „ my:" tot Zanneke zei zy; „Moeder! zie hier „• uwe dochter;" tot het meisje: „ Zie hier uwe ,, moeder." — Heere heere! dagt ik, dat is een beroerde moc.ier! zy is zelve om zotefpreken nogceii kltld in het goede: die inval mogt ik misfehien niet gehad hebben; doch wat kou ik arm zondaar daartegen ?, Zo lag Styntje nog eenige oogcnblikken geheel bedaard, geheel ftil; maar ik zag dat haar gelaat verbleekte en zeer verjongde, terwyl cr een glans van vergenoegen over gefpreid werd, die ik niet kanbefchryven, maar zo duidelyk zag, als ik ooit iet zien kan : zeer verftaanbaar zei zy : ,, Het is hier geëin„ digd;" cn zo gaf zy, als in flaap vallende, den geestik wil wel bekennen dat ik zeer aangedaan was; maar ik da^t: 't is om ccn kort sjouwtje te doen, en dan ga ik den zelfden weg; cn dit beurde my ook heel wat op: Zanneke, hoe ccn huilebalk zy anders zy, hield zig wèl; haare droefheid was zo eerbiedig, zo fatfocnlyk , dat zy zig haarcr vriendinne waardig gedroeg; ja ik kon zo zien, dat zy onzer vriendin, rics leden genut had. By  ABRAHAM BLANKAART. 359 Byhet openen van haar testament blykt dat zymy cn onzen Hendrik tot executeurs heeft aaugefteld, en verkoozcn heeft om op het kerkhof in haare wyk begraaven te worden; liet zoet meisje dat by haar woonde is nuinaaatom,byhaaremeerdevj3arigheid,iet te beginnen," of, cn dat is zo'meer in myn trant,eens bet heilig lief huwelyk tc gaan bekeven, met een braaf jongman, daar geen geld,,,maar die eerlyk en kundig in zyne zaken is , en zy zal zo lang by zuster Hofland, in Styntjes huis cn inboêl blyven, tot dat er een goed uitzicht ter verbetering en vastfteliinge haarer zaaken komt: het meisje is zo allerliefst bedroefd, en fchrcit zulke zachte traantjes , dat myn hart er van geroerd is; en ik heb het kind toegedaan, om over Styntje, als over haare moeder, te rouwen; keurlyk netjes', met een mooi zwart famaartje, en een proper kuifmutsje, zo dat men het fteelen zou: met Zanne is alles in de deftigheid \ en zy is zo overtuigd dat zy onze Saartje geheel verkeerd heeft behandeld, dat zy dit omtrent het meisje ook betoont: het mag alle wèl gefchrevene boeken leezen; ook Romans die dien naam verdienen; jazy heeft zelfs een clavier voor het kind gekogt, omdat het lust en bekwaamheden heeft, die 'daar op te pas komen; en nu heb ik met zuster Zanneke vrede, en zou het Abraham Blankaart al heel niet vriendlyk afneemen , indien hy haar haare oude fyne kattefprongen nog verweet; want daar de Engelen Gods zig mecj: verblyden over het bekeeren van Z 4 ééuen  3Ö0 BRIEVEN VAN éénen zondaar, dan over duizend rechtvaardigen die de bekeering niet noodig hadden, zo mag hy, arm zondaar! ook blyde zyn, dat het met Zanneke nog zo allemaal in den emmer komt: nu, dat begryp ik heel wèl; want zy was een malle babbe, maar geen ichynheilig oud vel, en kon nog bekeerd worden, wil ik fpreeken. Ik ben, waardige vrouwen! uw broederlykc vriend, A. BLANKAART.  ABRAHAM BLANKAART. 361 NEGEN- EN-VYFTIGS TE BRIEF. De Heer Abraham Blankaart, aan den Heer J. R. Myn beste oude Vriend ! w y hebben in ons zcstigjaaiig leven al zo eens een enkel briefje gefchreevcn, over onderwerpen die men niet al te wel als onder vier oogen kan"verhandelen; of, zo als het Hollandsen fpreekwoord zegt, onder de roos; hoewel Kerk of Staat, mag'ik zeggen, niets het minst daardoor in hunne eer getast, of op hun fatfoen getreeden werd. Ik ben nooit, zo als gy weet, een 1M geweest van de broederfchap der Vry-metleiaars; maar ik was echter, onberoemd gefproken, altoos een zwygers baas, als voorzigtigheid, eer of menfchenliefde eischte, dat er zou gezweegen worden; dewyl in zulke gevallen het fpreeken niets goeds, en zeer veel kwaads kan uitwerken; anders ligt myn hart op myn tong, en ik houder om den dood niet van, dat men my geheimen van beuzelingen maakt: weg weg! dit is te mal voor een' man; en fehoon het met de Vrymetzelaars geheimen is, als met het raadzeltje onzer jeugd, naamlyk: „ Ik heb jou dit al driemaal geZ 5 » zegd  362 BRIEVEN VAN zegd en nog zult gy dit niet weeten;" en dan kwam het op het votlzige woordje dit uit ; daar ftond men dan met een groeten neus., en hy die .het raadzeltje opgaf, dagt dat hy al een heele bol inliet verftand was; en op 't laatst werd. het katjesfpcl: en dat men juist een Vry-metfelaar zou moeten worden, om eene christclyke broederliefde te kunnen oefenen, of om te leeren zwygen daar het fpreeken fchaadt , dat kan Abraham Blankaart niet in zyn oud-vryers hoofd krygen; en alle dc Grootmeesters van alle Loges, door de geheelc wereld, doen niets uit, dat wat-zeggen wil, by onzen Christelyken Grootmeester der Euangelifche Loge : zo dat ik maar zeggen wil, dat ik geen Vry-metfelaar behoefde te zyn, om ccn knap christen, een braaf koopr man, en een hupsch mensch te worden; en ook, ik weet niet of iemand den naam van man wel verdient, die niet in ftaat is om een hem. ernstig t-'.ebctrouwd geheim te bewaaren .. .. a propos! ik heb eens door Mevrouw Buigzaam hooren beweeren, dat eene getrouwde vrouw niet half zo wel een geheim kan bewaren by haaren mam, als cene minnaares by haaren beminde; maai- dat een man ligtcr alk- kan zwygen by zyne vrouw, dan by zyne minnaai-es. Hier is veel over tc denken, en my dunkt dat het de vrouwiyke Sexe magtig veel eere doet hu , dat daar gclaaten cn ik kan my altoos zo la- tans nydig maaken over dat uitbabbelen cn iubabbe- leu  ABRAHAM BLANKAART. 363 kn, en ook van dat uit de geringde wisjewasjes geheimen maaken; hoor, dagt ik, zo een fnappcr en zo een zwyger , zyn even weinig te betrouwen; hoogmoed is dedryfveer; men wil iet beduiden, en men gevoelt dat men geen peulfchilictje waardig is : zie my evenwel zulke hagelfche Hinken eens aan! zulke aapcnkinders fpreeken, of rabraaken, in Hollandfche gezelfchappen fransch onder elkander, om toch tc doen zien dat zy niet onder het gemeenc volkje behooren; maar, hier mede openbaaren zy veel meer hunne ongemanierdheid, dan wel hunne befchaafde opvoeding: niet dat ik het allerminst heb tegen het leeren der Franfche taal! 't lykt er niet na! integendeel, zo als onze wereld nu is, is het leeren.van verfcheidene taaien noodig, vooral in een Land van negotie; en ook dc kuust is ligt te draagen: maar ik begryp dat men, om anderen verlegen te doen ftaan , geene taal, ook niet onze moedertaal mag gebruiken, en dit is echter meest altyd het geval met onze gczelfchapskeffertjes, die, ten minsten door hun mondvol fransch , nog iet meer willen beduiden dan zy, buiten dit, beduiden kunnen — arme gekjes! Zo dat , myn vriend, ik weet zeker, dat alles wat wy ooit deegs met elkander, alleen voor elkander gefproken hebben , tusfehen ons blyft : alle uwe brieven van dien aart, die gy ooit aan myfehreeft, heb ik reeds, in een pakje verzegeld, bezorgd, totdat ik die eens door myn' bakker in den oven laat ver-  364 BRIEVEN VAN verbranden, zo als ik, nu ik voel dat dc knegtoud wordt, al meer dan eens omtrent myne papieren heb laaten bandelen ;men kan niet weeten, hoe veele zaaken zullen afloopen; cn die niet weet, die niet deert. Maar de brief dien ik u thans zal fchryven zal daartoe niet behooren; in tegendeel, hy mag wel, wat my betreft, met de groote klok uitgeklonken worden : het onderwerp daarin vervat is algemeen; het geheele menschdom heeft er belang by, en moet, al naar het uitkomt, daarby veel winnen of verliezen : ik moet, of wilt gy , ik verkies over cene ftelling te fchryven, die, zo als duizend anderen, maar gewaagd is, en die men evenwel maar asfurant weg , voor eene wèl op haare beenen vast Haande ftelling opgeeft, en zó ook aan de nakomelinglehap fchenkt; maar ik ben al een heel lastige burger , voor ieder die beflisfend fpreekt, of hy daar weinig of geen gronds toe hebbe. En nu myn vriend, zal ik u de reden fchryven, waardoor ik op dit onderwerp van Hellingen, en gewaagde, ja onwaaragtige Hellingen gekomen ben: zo is het geval: voor weinige dagen was ik by onzen Edeling , en daar werd, door een, zig zelf niet gering achtend gezelfchap, onder anderen, beweerd , dat de wereld maar bcHond uit twecderleie klasfen van menfehen; uit bedriegers en uit bedrogenen;, uit zotten cn fchalken: zo dra ik deeze Helling hoorde, had ik er al geen puf op; 't was my maar geheel tegen dc borst; my dagt dat daar iet haak-  ABRAHAM BLANKAART. 36*5 haakte j en dat wel met hoe veel verzekering men fpi»ak'; ik vond daar zo eene yzclyke belediging in voor de menschlyke natuur, dat ik myn misnoegen met veel moeite voor my zeiven hield; dit was al een heel sjouwtje voor my; er keek toch zo iet van uit in myn gelaatstrekken; ten minsten iemand van het gezelfchap zeide: Mynheer Blankaart fchynt aan deeze ftelling niet heel veel credit te geeven ? Niet alleen , was myn antwoord , niet heel veel credit , maar in 't geheel niets , hoe weinig ook: ik heb veel te veel achting voor dit gezelfchap, om het voor een broederfchap van bedriegers en bedrogenen te houden ; my dunkt ook dat de vrienden thans hunne zedigheid verre overdryven; ik bevind my zeker hier niet onder fchurken en gekken; „Schur„ ken en gekken!" riepen eenigenmet dezelfdeftem te gelyk uit: wel ja, fchurken en gekken, antwoordde ik: indien bedriegen het doorgaand charaktcr van iemand uitmaakt, dan is hy een fchurk; indien bedrogen te worden hem kenmerkt, dan is hy een gek ; immers naar myn oud-vryers verftand: of, wil men maar alleen zeggen: daar leeft geen mensch die een ander niet wel eens bedriegt, of fopt, om daar eigen voordeel mede te doen; en er is niemand zo altoos op zyne hoede, dat hy nooit eens bedrogen wordt; 0 dan heeft men niets gefield dat .wat zeggen wil, dat wat uitdoet; om dat men met even veel reden zeggen kan: dc wereld beftaat uit tweederleie foort van menfehen, uit rechtvaardigheid oefenende, en recht-  3Ö6 BRIEVEN VAN rechtvaardigheid wedervaarende menfehen ; want daar is niemand , wil ik fpreeken, op Gods lieve Aarde, die niet eens te hooi cn te gras rechtvaardig handelt; of daar is niemand, die niet wel eens rechtvaardig behandeld is; hier komt dan ook het zeggen der Geleerden te pas, dat tc veel bewyst bewyst niets, dat wat zeggen wil: voor 't overige liet men my het myne zeggen, en men deed de moeite niet om er iet tegen intewerpen. Maar nu ik my daar eens op beflaapen heb, cu gaarne myne bewyzen aan iemand die er by denken kan, wilde mededeelen, zo dagt ik: wel kom aan Abraham Blankaart, ga jy eens aan je lesfenaar zitten , en fchryf alles wat u in 't hoofd hangt, over deeze ftelling, zo maar voor den vuist aan uwen ouden Vriend; dat zal je goed doen, man; want die muizenesten moeten uit uw hoofd, hoe eerder hoe liever. Zo dat ik dan alleen maar zeggen wil, dat in deeze , voor het menschdom zo hooitende ftelling, eene capitaale contradictie heerscht; want, zynde kinderen van Adam maar in deeze twee klasfen verdeeld , dan vraag ik , waarom wantrouwen wy altoos de fynen, en de fmoufen ? waarom zyn wy omtrent hun zo weergaês op onze hoede? wel! om dat wy, 't zy dan met of zonder reden, deeze twee fooiten van wezens voor looze guiten houden ; waarom dingen onze huizelyke vrouwtjes altoos af, als zy van groen- cn visch-wyven koopen? wèl! om dat de ondervinding geleerd heeft, hoe verweerd men anders in den  A ff ti A H" A KT UANSAART. 367 den fehiuirzak geraakt, en doorgaands voor twee derde beneden Jan komt: dit zeide ik ook nog, (zo als ik my nu herinner,) aan het gezelfchap; ja, myn geheugen begint zo nu en dan wat tc leuteren; nu, het heeft my genoeg gediend, en voor 't overige , ik kan het niet helpen — zy gaven evenwel hunne Helling niet op: o dat begryp ik wel! dit kostte wat veel aan de eigenliefde ; men behielp zig dan met uitvlugten, zo als het gaat in zulke gevallen; 't was: „ Ja Mynheer Blankaart, daar zyn geene „ regels zonder uitzondering;" en dit zullen zy zeker op ons allen , daar tegenwoordig , toegepast hebben , dewyl niemand hunner , (en allerminst Abraham Blankaart, (grooten trek had om voor guiten of zotten doortegaan. En nu zit ik als een heer te fchryven, en onderzoek nu eens bedaard en oplettend, eene ftelling , in hoope, dat dc menschlyke natuur, op wier fatfoen ik dan danig en . danig gefteldben, cr by flot van rekening niet alleen zonder kleêrfchcuren, maar met genot zal doorkomen; cn ik kies u voor Rechter, 'dewyl gy eerlykheid, kunde cn ondervinding genoeg, ja meer dan dubbeld genoeg hebt, om hier uitfpraak te kunnen doen. Ik ben vroeg , zo als gy weet , by de negotie gebragt , en heb als reizend correfpondent gelegenheid gehad om met zeer veele menfehen omtcgaan ; niet alleen in coffyhuizen en in collegics; neen, ook in zaaken daar zeer-veel mede te  368 BRIEVEN VAN te doen was, en het eigenbelang wel grootlyks deel in had; maar ik hebniet ontdekt dat er zo veele be* dricgerszyn, als men elkander zo maar droogsmonds verzekert : ware dat zo, dan kon de koophandel niet lange beftaan, en op de Amfteldamfche beurs zou weldra gras genoeg groejen om er een bleekveld van tc maaken: ik weet wel dat er veele ftreeken in zwang gaan, doch die zyn zo bekend, dat er weinigcr door bedrogen Worden dan men denkt: men handelt ook in dit ftuk op zo goed weêrom, cn het bedrog wordt van beiden de zyden gedraagen : als ik weet dat iemand my eene valfchcn ducaat, die ccn gulden tc ligt is, in bctaaling geeft, dan geef ik hem ook niet meer dan vier gulden vyf aan koopmansgoederen ; hy die my den valfchen ducaat geeft wint er niets by, en ik verlies er ook niet by, 'tisquite! in duizend zulke gevallen is het maar ingebeelde winsten ingebeeld verlies: ik weet wel dat er een groot getal negotieguiten zyn, die bankroeten maaken, waarom zy, volgends de wet van Keizer Karei, in hun eigen huisdeur moesten opgeknoopt worden; maar , ik ben ook overtuigd, dat niet ieder koopman die geld op poüto neemt, daarvan in zyn negotie gebruik maakende, en het zelve verliest, eenfehurk is; of datzy die hun geld aan hem gaven zotten zyn; alles is dikwyls ongelukkig ; en noch hy die als koopman alles verliest, noch zy die hun geld kwyt zyn, kan men voor bedrogenen houden! voeg hier by dat negotie geen wiskunst is, en dat men altoos iet waagt, voor.  ABRAHAM BLANKAART. §6$ Vooral als men , wil ik fpreeken, op fpeculatie koopt : zo dat, ik voor my, altoos tegen fpreeken zal , dat de helft der kooplieden bedriegers, cn de helft der gcenen die hun geld by hen uitzetten gekken zyn zouden; 't is een oudcrwetfche logen; cn hoe zou een Maatfcbappy, die uit zo veele fchurken beftaat, in wezen kunnen blyven? de mensch* lyke Natuur, en daar neem ik het voor op, is niet zeer gefchikt om bedrogen te worden, zo niet by verrasfehing, en dan doet haar nog veelmeer eer dan fchande aan. Hoe ftaat het nu met het arbeidend gedeelte der Maatfcbappy? beftaat dat ook uit bedriegers cn bedrogenen? neen zeker; verre demecsten zyn in hunne vakken eerlyk, en kennen'de waarde van 't geld. Ik ontken niet dat wel eens een timmerman, in da lange heete zomerdagen, een weinig by zyn fchaafbank ftilftaat ; dat een metfelaar een dagdieverytje pleegt; dat ecu lootgieters jongen zig eens by de door hem aangeblazene kooien, dc verkleumde handen warmt; kort om, dat de arbeidende menigte wel eens langer uitrust dan de ftriktc rechtvaardigheid toelaatcn kan ; maar lieve God! indien alles naar de ftriktc rechtvaardigheid moet afgerekend worden , hoe zal het dan met ons menfehen gaan , die > wil ik fpreeken , zo dikwyls over de fchreef loopen en de dingen r?gt jammerlyk uitvoeren! wees niet al te rechtvaardig, zegt Saartjes Koning Salomon; wees niet al tc naauwkykend, op zulken die hunnen III. deel. Aa dienst  37° BRIEVEN VAN dienst aan u moeten verkoopen; en ook, onze meeste werklieden zyn den arbeid zo gewoon, dat zy, als zy niets om handen hebben, dof en zieklyk worden ; een enkelde luiaart uitgezonderd, en die loopt weldra in den kyker; en de Heeren of Dames daar zy voor werken, zyn zo weinig in dit Huk te bedriegen , dat zy zo een luien ezel fpoedig heilig avond geeven: belang, dc groote dryfveer, belet heel kostelyk dat men-hier'niet verlakt wordt: ik weet wel dat het fpreekwoord zegt: elk is een dief in zyne Mering; maar dat is by geluk geen Euangclie; nu, ftcl eens voor een oogenblik, dat dit zo zy; maar, als ieder fteelt is de fchade ook weerkeerig; en waarom klaag ik over anderen, daar ik ieder met dezelfde maat uitmeet, waarmede zy my uitmeeten? zo dat, dit is al weêr veel gefchreeuw en weinig wol; en de menschlyke Natuur is al heel zo boos niet, als men ligtzinnig vastftelt. Nu moet ik nog eens onderzoeken, of men, met opzigt tot den Godsdienst ook meer gronds hebbe tc Hellen, dat de maatfcbappy ook in twee klasfen verdeeld kan worden,bedriegers en bedrogenen: dit is de geliefde Helling van \-ecle onzer fraaie, onzer fterke geesten ; dit is koorn op hunne molen; op deeze ddne voorwaarde dat men hen en hunne vrienden niet onder deeze klasfen optclle: zeer nederig, ik beken het, is dit verzoek: lach uit die gekken! hoe! daar wy dikwyls lachen om die malle fyne kwezels, die beweeren, dat in hunne buurt, of op hun  ABRAHAM BLANKAART. 371 hun dorp , niemand uitverkoren is dan de Dominé, de Dominés meid, de Koster, en zy zei ven: hoe dikwyls is deeze vertelling niet gerepeteerd! hoe dikwyls heb ik daarom niet hooren lachen, en ik moet ook bekennen dat zy belachciyk is; maar mag ik nu ook niet lachen ten kosten van deeze kwasten , die zeggen: niet in myn buurt, niet op ons dorp, o dat is kruimelwerk, neen; maar in Gods lieve kostelyke wereld is niemand wys, of deugdzaam , dan wy en onze vrienden: dat heet ik de fynen van de bank fpeelen; overtroeven; deeze zwetzery kan nog niet eens in de malle kwezels hun pot; die houden zig: nog in kleine gebuurten of binnen hunne kleine dorpen. Ikweetwcimyn Vriend, dat aan deeze ftelling weleer maar te veel waarheid was; in de middeneeuwen zag het er mal genoeg uit; de leidslieden des volks waren beroerde fchepzels; Monnikken zo dom als het vee, of zo fnood en listig, dat de Duivel handen vol werks vond in hen op zyn beurt te bedriegen. Dc leken, als leken befchouwd, waren een deel fchaapshoofden , die zig by den neus lieten leiden , en wysmaaken dat wit zwart, en waarheid logen was; eri wanneer zy in dien tyd, toen het geld heel fchaars was, ja zo fchaars als het menfchenverftand zelf, voor een mooi bezemftuivertje i een vodzig allaatbriefje kogten, waar by zy vergeeving van al hun kattenkwaad erlangden, o dan waren ' zy de bollen! en gingen zo gerust naar Sinte Aa a Pie-  372 BRIEVEN VAN Pictcr, als of er geen vinger op hun ziel te leggen was: maar dit is al lang dood én te niet; en hoewel thans de Roomschgcziuden, ook nog al voor geen appel cn een ei hunne zonden kunnen af koopcn, zo denk ik: kom kom! de heiligen moeten hun wasch hebben, en de Priester moet zo wel leeven als de. Dominé, en een buitenkansje is ieders gading. Ik weet wel dat men thans al dikwyls zegt: o ho! de Priesters zyn nu zo gek niet; zy wecten wel dat zy voor geen oortje aan zonden vergeeven kunnen, en dat al hun poppenkraam maar voor het domme volk voor den dag gehaald , en de altaaren opgcfchikt worden; doch dit is ook al weêr eer gezegd dan beweezen: 't kan zyn dat cr wel een enkelde onder is, die verder ziet dan zyn eigen neus; en zeer wel weet dat al dat Roomsch gencstel voor God den Heer1 niets uitdoet, dat wat zeggen wil ; maar, ikhoudcmy verzekerd, dat zeer veeleRoomfche Priesters zo waarlyk overtuigd zyn van hetgeen gy leeren cn bcdryven, als ik overtuigd ben, dat die wèl doet wèl zal vinden. O Heer, de kragt der vooroordeckn is zo groot dat die van het wóare geloof alleen in ftaat is die opteligten: de opvoeding geeft een klugtigen zwaai aan onze denkbeelden ; het zinlyke vermag zo veel op den hartstochtlyken mensoh, en zy hebben ons zo fpoedig by de lurven, dat men zig niet jseer moet verwonderen over de uitwerkingen die zy 'by d? meeste menfehen hebben: de Pastoors wee- ten  ABRAHAM BLANKAART. 373 ten ook hoe veel het uiterlyke op hunne vroome catholyke zieltjes vermag ; daarom mcenen zy dat hun opgepronkte eeredienst, allerbest voor het volk is ingericht; zy handelen in deezen ter goeder trouwe naar hunne meening: ik heb, 't is waar, dikwyls medelyden met de fchamcle Roomschgezinden, die, al moeten zy hard werken, in zeven gehecle wecken immers geen hartig brokje in den mond durven fteeken; en over het ceten van een onnozele varkenspoot, zo in bezwaaring zyn, als een Hebreër uit de Hebreen zou durven denken;maar, deeze lieden hebben my echter dikwyls verzekerd, (om dat zy zagen dat ik met hun begaan was,) dat zy gecu dc minste hinder daarvan hadden, om het zo eens te zeggen; dat hun een paniialtje of pekelharingje, een pannckoek in oly gebakken, even lekker fmaakt, cn evenveel voedt, als gebraden vlcesch, of goede Wcstfaalfche ham. Men kan ook immers kinderen die nergens vermaak in vinden dan in hun fpeelgoed , geene bedrogenen noemen, wanneer zy fpeelgoed in plaats van wat decgs,daar een mensch wat aan heeft,krygen? wat de Protcftanten betreft, dat er 'wel een enkcld Herder onder hunne Leeraars gevonden wordt, die met het goede werk wat loopt draajen, en het volk lecrftelzels voorfnakt daar hy zelf geen weg mede weet; en al heel grappig omfpringt met het lieve Euangelie, wie zal dat ontkennen? ik prys hetzelve zo weinig, dat het my fpyt en ergert; maar waarom leeAa 3 zen  374 BRIEVEN VAN ' zen dc Protcftantfche Christenen het Woord zelf niet ? wat behoeven zy in de kerken te gaan om te hooren wat zy gelooven moeten ? hebben zy zclven geen' Statenbybel, en geene oogen om daarin te ftudccrcu? nu dat gaat ook wel aan, in ons Vaderland; daar kiest ieder die kiezen kan, dien weg naaiden hemel, dien hem best voorkomt: men zou dan onder dc Godsdienstigen, onder het fyne goed, dc meeste cn eigenlyke bedriegers moeten zoeken; cu onder de zogenoemde fterke geesten: beiden verftaan meesterlyk de kunst om de lieden zand in de oogen tc werpen; zy zien zo weinig op een logen als een veenboer op een turf; cn het getal der bedrogenen is hier al vry groot: doch de fynen zyn niet meer zo miferabel heilig by dc menigte als voor eenige jaaren : nu cn dan had men den moed, om eens een masker aftefcheuren en den bedrieger te bedriegen: cn wat de ongeloovigen betreft, die vangen alleen zulken die niets beduiden, of die reeds zo bedorven zyn, dat zy wel knollen voor citroenen willen ontvangen, als zymaarvryheid krygen om hunnefnoodc lusten intevolgen— Ik heb nog al niet gedaan: zo dat ik maar alleen zeggen wil, dat er misfehien geen meer misleidingen cn te leurftellingen plaats hebben, als in het gezellige leven , en de vriendfehap: maar in deeze gevallen, bedriegt de mensch zig zelf veel meer dan anderen hem bedriegen: ieder gevoelig gezond hart, heeft een' vriend of vriendin noodig; ja zo noodig als jonge welgcfchapenc menfehen de huw-  ABRAHAM BLANKAART. 375 huwlykslicfde: de mensch is in zyn' aart gezellig ; hoe gevoeliger iemand is, hoe zwakker, en des hoe noodzaakelykerhy zig aan een ander moet vasthou-. den ; hierdoor ftelt hy zyn geluk zeer veel in de magt van anderen; dit voorbereidt zo een mensch tot vriendfehap; hy zoekt vrienden, denkt ter goeder trouwe dat hy die gevonden heeft, en zie daar zyn gcheele hart gaat open; hy wordt de vriend; hy vcrwagt zo veel als hy zelf geeft, en ziet zig te leur gefield: dc goede wil, de eerlykheid is hier niet eens genoeg, en men vindt by flot van rekening dat men minder bedrogen werd , dan zig zelvcn misleidde, by gebrek van mensenkennis. De meeste zogenaamde vriendfehappen rusten alleen op uitwendig behaagen, cn dit is een elendigc zandgrond, daar men geen flevig gebouw op kan zetten, zonder naar den kelder te geraaken. Ik kan des wel toeftaan, dat er veele tclcurftellingen zyn, maar niet dat er zo veele bedriegers en bedrogenen zyn , als men doorgaands beweert dat er zyn. Ik zou nog veel meer by dit kunnen voegen, maar het is genoeg; myne mecning is u klaar genoeg voorgefleld : overal , in alle tyden, in alle Landen, vond men braave, wyze menfehendie zo zeer boven bedrog , als boven een zot ligtvaardig betrouwen verheven waren ; cn de menfehen zyn, op myne eer, veel meer onbedagt, cn enovcrc'énkomstig met zig zeiven , dan wel boos , valseh  3?6 BRIEVEN VAN ABRAHAM BLANKAART. valsch cn kwaadaartig — laat my eenswceten m hoe verre gy dit ééns zyt met uwen ouden vriend, abraham blankaart. Einde van het Derde en laatjle Deel