GESCHENK VAN DR. EELCO VERWIJS. 1880.  DE GESPREKKEN, MET E M I L I A, TWEEDE DEEL.   D E GESPREKKEN .MET E M I L I A3 Uit het Fransch vertaald, naar den vierden Druk , door, E. B E K K E Rx Wed. Ds. WOLF F. TWEEDE DEEL. in f' GRAVEN HAGE, By I S A A C van C L E E F, m d c c l x x x v i i.   Gesprekken MET Ë M ï L I A» DERTIENDE GESPREK. moede r. C^oeden dag, Emilia; . . . . . Hoe, zo rascft. Van uwe wandeling te rug ! e' m i l i Al Ja , Moeder moeder. h Is of die u niet vervrolykt heeft. Wat is 'er i e m i l i a. ó Neen„ Moeder, niets. Gy weet wel, dat ik niet gaarn in de Tuileries wandel; moeder; Weet ik dit ? Ik meen, dat gy my dit nu voor. 't eerst zegt; emilia. En ik meen, dat ik nooit weêr wandelen wil, zó tti deel.' & PCt  DE GESPRtKKÊR het niet met u is. Hoor, Maatje, laftg lccve de Buiteitwandcling.- Ik ontdek, dat ik cene roepingheb voor het Landieeven, en geen fmaak voor Pnvys. Die eenzelvige laanen, dat gedrang, al die leedrggarigers , die een metïsch aangaa'pcn, onï dat zy geen weg met hun tyd weeten moeder. Zie zo! dit zyS geflrengr, en niet fninwysgce* rige aanmerkingen f emilia. En die hunnen tyd nog lastiger voor anderen verkwiste. moed e b.< Hoe verfla ik dit ? e m i l i a. O Gy weef het Wel, Moeder; zV doen niet? r dan de wandelaars bedillen Ik vind dit even laag, als gy het vindt. moeder. Hoe'j kind? waren er dan al weer Mouwftrifeken? £ m i l i a. Neen, Moeder, daar'was alleen een verward geluid, en tog zo eenroonig als de lange Laanen zelf. Dat geruisch der zyde Kteercn, dat algemeen gebrom , dat fmaalceloos gefnap, Waar aan; onze ziel zo niets heeft„ moeder. Hoe, laaf gy de ziel ook niêa doen? HczieweF, myn  rfJET E IVZ I L I A, 3 rnyn Vriendin,.dat gy den' tnon der rn'ode volgen wilt. - E M I L I A. Dit alles is ysfelyk en verveeiehd: het w&m rny niets; en ook, als irfch wég gaat. . . I l Bt O E 13 E R. t)an komt mén zeer misnoegd thuis. É M I L I A.' Men ontmoet zeeronweileevehdemenfêhêfi, die geen zier befchaafdheid hebben. MOEDER. Wat beteekeht dit ? E M I L I A, Verbeeld u eens-, Moeder , dat ik aan deii uitgang twee Dames, met een'Heer zag; dat, in 'tf voorbygaan, eene dier Dames een zeer ónverfchillig oog op' my floeg, en tegen de audre met éene al vry verftrooide houding zeide: ais zy zo bruin niet was', zou zy 'er - lief uitzien, MOEDER. . Ach! ach! Gy zyt dan aan die Dames uwe Philofophic , en uw beflisten fmaakvoóT het buiterf ïeeven, verpligt ? E M I L I A. Maar waarbemoeijen zy zich mede? Gyzultnry Wet toeftaan, dat men bedroefd weinig verftaéii hebben moet, om den tyd met zulke aanmerkingen té Verkwisten. .... Gy hadf Wél 0fkf Moeder, toen gy onlangs zeidde, dat er zeker A a üag:  4 BE GESPREKKEN flag van lieden zyn, die zich niet dan met de onvolkomenheden van andere bezig hielden. Ik zon deeze Dames wel eens .willen vraagen, wie haaf bevolen heeft, om te zien, of die kleins Meisjes , die haar voorbygaan , bruin of blank zyn ? m o- e d e r. En ik zou haar wel eens willen vragen-, wat recht zy hebben, om de wandeling van myn kind Verdrietig te maaken ? En waarom zy dit ongelyk aan de ïui'lcries doen , die'moeite genoeg hebben, om hSafen foem nog wat ftaande te houden, zedcrt men in 't midden van Parys, tusfchen viet muuren, Engelfche boschjes- aanlegt ? .. . a e .m ;i e i a. Hoe* Maatje.' Welk een ongelyk? moeder. Wel hebben zy de Tuileries voor u niet zo ieelyk .gemaakt, dat gy daar niet in wandelen wilt ? e m i e i a* 6 Daar wandelen er genoeg buiten my. Maat zo gaat het, als men op de publique pl'aaïzen met zyne Bonne komt !■ Men ziet ons voor kinderen aan, die men geene beleefthei'd fshuldig ij. Zo ik met myne lieve Moeder gewandeld had, dk zou niet voorgevallen zyn.- moede r. En gy zoUÖt veel blanker te rag zyn gekomen'? e m i l i a. MaarMaatje, men is zo- als men is; men gaat  MET EMILIA. 5 gaat niet naar de Tuileries," om 'uitgefchjlderd te worden. En ook , zo als Mevrouw de Verteuil zeide , ik weet niet meer by welke gelcegenbeid: „ alle waarheeden willen niet gezegd weezen." MOEDER. Is deeze waarheid dan zeer verdrietig? EMILIA. ja , wat zal ik zeggen ? Is het niet leelyk, bruin te zyn ? MOEDER. Blankheid is eene fraaiheid te meer; bruinheid een te minder; dit is het al. EMILIA. 't Was ook heel noodig, dat ik deeze Dames ontmoette, om te weeten, dat ik zo zwart ben als een mol. MOEDER. Hebben zy de vergelyking zo verre voortgezet? EMILIA. Neen, Moeder; maar ik dagt, dat ik zo was. MOEDE R. v Het is misfchien om dat gy ftcrke couleuren verkiest; gy fchynt niet zeer, dunktmy, voordetusfchenkomende fmeltingen. EMILIA. Nu Maatje , ik geloof toch , dat ik zo leelyk en zo bruin , in het voorleeden Jaar niet was. M O E D E R. Dat geloof ik ook. Dat komt, om dat gy véél In A 3 de-  é $E GESPREKKER de lucht geloopen hebt, ep verbrand zyt. Als ik in uw plaats geweest was, ik zou die twee Dames ftaande gehouden, en gezegd hebben: neem wat geduld, Mevrouwen , ik ben nog maar drie dagen in de Stad geweest. Ik zal u hier over drie Maanden opwagten;als ik zo lang te Parys geweest ben, zult gy misfchien toeftaan, dat myn vel opgehelderd is. En voor 't overige, zo ik niet lelyblank ben, gy ziet wel, d^t ik 'er frisch en gezond uitzie ? EMILIA. Hoe, Maatje-lief, word men in de Stad dan blanker ? MOEDER. Deeze ontdekking zal u misfchien met Parys bcvreedigen. EMILIA. 't Ij voor 't minst eene fchaevergoeding. MOEDER. Die u de komst der Lenfe met geduld zal doei} jirerwagten, EMILIA. Ach, Maatje, wat fpyt het my, dat ik het ver» puft niet had, cm dit aan deeze Dames te zeggen .' Ik geloof, dat zy met haare bekwaamheid om over de kleur der Wandelaars te oordeelen, heel zot ponden hebben opgekecken..... Evenwel, ik geloof, al had ik het verftand gehad, dat ik het niet 2ou heblyen durven zeggen 5 dit komt al weer pp. zelfde uit. BJJ t ft..:. '.::•-•. MOE-  MET EMILIA. f MOEDER. Gy zeudt haar noch meer 'nebben kunnen zeggen, en dat haar nog wel anders verlecgcn zoude hebben gemaakt. EMILIA, Hoe' dan ? MOEDER, Weet, ó Mevrouwen, dat de blankheid en de fchoonheid zeer geringe voordeden zyn, als wy die met de hocdanigheeden van het hart of het verftand vergelyken. Dat men zeer fchoon, zeer welgemaakt zyn kan, zonder beminnelyk, geacht pf gelukkig te zyn; zonder in aanmerking te komen, zelf zonder dit te verdienen. Zo gy over myne couleur niet te vreeden zyt, zal ik my te meer toeleggen , om my door veel wezeniyker hoedanigheeden uwe goede gedagten waardig te maaken : veronderfteld, dat gy my de eere aandoet, om poit op my, buiten het Terras der Tuileries, te letten. EMILIA, Ach Moeder, wat is dit eene overheerlyke aanfpraak! Ik gaf al myn geld van de heele.maand, om zo te kunnen fpreeken! Wat is het toch mooi * zo veel 'vernuft te hebben , en het zo wel te pa-s te kunnen gebruiken! ó Ik zie, hoe verwonderd die; Dames zouden geweest zyn, als ik haar by haar rok had gegreepen, om dit zeer eerbiedig te zeggen. Ik meen , dat zy die groutt zwarte oogeo A 4 lavr  8 , DE SB SP.RB K KEN zouden neergeflaagen hebben, die zy zo onver* lUiillig op my floegen , als of zy zeggen wilden^ „ Wees blank , of wees bruin , Mejuffrouw , het 5, fcheelt ons niets het minfte." MOEDER. Maar ik, die zo onverfchillig omtrent u niet ben, zou zeer gaarn my meerder licht verfchaft hebben , met opzicht van eene geringe omftandigheid. EMILIA. Welke omftandigheid, Moeder ?• MOEDER, St;l eens, dat 'er een ander wat bruin Juffertje, voorby gegaan ware, en dat die Dames dat opgemerkt hadden, dat gy dit gehoord hadt; dan zou •ik gaarn weeten, of u die uitfpraak even zeer zoi^ geftooten en misnoegd hebben ? E M I L I, A. Twyfel daar niet aan, lieve Moeder; ik zou terftond gezien hebben, dat dit Juffertje., als zy thuis gekomen zoude zyn, even misnoegd zoude, geweest zyn. Hebt gy my niet geleerd, my in de. ptaats van een ander te ftellen 9 Ik kan het nietyitftaan, dat men dus de Wandelaars vernedert;. m,cn moet omtrent alle menfehen befcheiden zyn. Gy hebt my. dc oogen geopend ; nu weet ik, hoe. vee! waardy ik moet dellen, in zulke CHgunffige be~ oordeel ingen,. MOEDER.. £otn aan : ik zie, dat uw. karakter ftreng. wordt, — en.  M, E T EMILIA, £ en dat uwe zedenleer niet door1 te groote zagts moedigheid zal bederven; wy moeten ook ons. zeil' rec(it doen. , , . Maar ftel Hl eens, dat die ; Dames , in plaats van u leelyk te vinden , u mooi gevonden , of gezegd hadden , dat Kind zal eens een zeer mooi Meisje worden ? EMILIA. Ach, Moeder, gy maakt my verleegen ! . , , Nu, dan zou ik voor my gezien hebben , en zee? rood geworden zyn. MOEDER. En de wandeling in de Tuileries zou u niet- om» gevallig zyn ? EMILIA, Gelooft gy dit, Moeder ? MOED E R. Evenwel, oppervlakkig oordeelcn, zonder daaf belang in te neemen, is altoos verkeerd oordeelenj pf het gunftig of nadeelig zy, EMILIA. Dat kan zyn, Moeder; maar fta my echter toe , dat eene vleijende uitfpraak ons zoo verkeerd niet toefchynt, als eene, die ons tegenvalt. MOED E R. Dat begryp ik, en ik denk, dat onze zedcnleertcn opzichte van hun,, die gunfrig over ons oordeele», minder ftreng zonde geweest zyn; hoe pngegrond dat oordeel ook ware.. A 5 M O E-  ÏO BE GESPREKKEN EMILIA. Maar, Moeder, is het niet eene van uwe re. gels, dat men ftreng over zichzelf, enzagtover anderen, moet oordeelen ? MOEDER, Ik zie, dat gy de toepasfing daar van zeer be« langcloos, en zonder eenig opzicht tot u zelf, maakt. £ M I L I A. Hoe meent gy dit? Vindt gy, dat ik, zo als 'èr in 't Kuangelie ftaat, ,, twee maaten en twee et ?, len hebbe?" MÓEDER, Ontken niet, dat gy ten minden zeer toegee» yende zyt, voor dje babbelaarfters, die u voor* fpelden , dat gy eens een mooi Meisje zyn zoudt, EMILIA. Maar ik geloof, Moeder, dat deeze voorzegging nog nooit iemand heeft boos gemaakt. MOEDER. De fchoonheid moet zeker het hoogde geluk in dit leeven zyn: want de jonge Meisjes geeven, om baar te bezitten, haare gezondheid, haare goederen, en mooglyk nog weezenlyker bezittin-ï gen weg. EMILIA. Het hoogde geluk, dit is wat derk; maar ten minltcn een groot geluk, Moeder. Dikwylshoor, dc ik u zeggen, dat het een zeer uitneemend voorr  h e t emilia. i - deel is, door ons voorkomen in te neemen, en beminlyk te zyn , door eene belangryke gedaante ; door een gelaat, dat behaagt en aantrekt, moed e r. Met dit alles, weet ik nog niet? of mende fchoonheid wel voor iets zeer begcerlyks kan aanT zien. e m 1 !• 1 a' Gy hebt er dan veel tegen ? moed e r. Eerst merk ik a;m, dat er geen verganglyker, beuzchgtiger, lift voorbyvliegender voorrecht is, dan de fchoonheid; dat, alle toevallen niet eens mede gereekend , zeer weinige jaaren haar verwoesten , ja zelf het denkbeeld daar van uitwisfeilen. Gelooft gy nu , dat men zeer wys , of zeer gejukkig is, wanneer men zyn genoegen op zq eene fchaduw vestigt. emilia. Ach, dat is verdrietig ook! moede r. En ik geloof, dat zy, die daar zo vcele waaide aanhechten , zeer te beklaagen zyn. Zy kunnen haar niet zonder ongerustheid bezitten. Weldra moeten zy de zorg voor haare fchoonheid en opfchik,xvoor haare Coeffure, befchotiwen als de hoofdpligt, waar toe zy gefchapen wierden. Daar pit ontftaat een beuzelagtige , laage, ongeruste, nydjge , jalourfche en trciirige gemocdsgefteltheid. |ui<  't* ö E GESPREKKE K , emilia. Dat is een leelyk vooruitzicht! Maar waarom nydig ? moeder. Om dat , in plaats van het bevallige der fchoonheid te genieten, en overal, waar wy die zien, recht te doen , men die in anderen benydt, want alle overwinningen en alle loffpraaken, die eene mooije Vrouw zelf niet heeft, denkt zy, dat haar ontrooft worden. Dit maakt haar droefgeestig en ongelukkig : ongelukkig worden door de fchoonheid van anderen , welk eene vernederende pyniging! emilia. Ja, dus koopt men het hoogde geluk wel zeer duur! moeder. Dit hoogde geluk heeft nog wel andere, eq dat wel veel gevaarlyker, veel grooter gevaaren te duchten, emilia. o Zeg my die toch fpoedig, myn lieve Moe-> der, op dat zy my niet meer behaage! moeder. Wy ontdekken die, myn lieve Kind , naar rnaate wy op onzen levensweg vorderen. Laaf het u thans genoeg zyn, aantemerken, dat men volmaakt fchoon en hoogst ongelukkig zyn kan,, en ook zeer gelukkig, zonder fchoon te zyn. e m i»  MET Ë M I li I A. Ï3 E M I L I A, Maar de fchoonheid ftelt zich niet tegen het geluk? MOEDER. Zeg, dat zy niet onbeftaanbaar daar' mede is* Ongetwyfeld kan eene fchoone Vrouw, die verftand, begaaftheeden ^ verdiensten'en deugden bezit, door die fchoonheid zelf haare goede hoedaanigheden luister byzetten. Maar echter hebben zulke hoedanigheden altoos dert voorrang boven de gedaante. Men heeft de fchoonheid niet noodig, om achting , eerbied, verwondering, ja zelf om liefde te verwerven ; met een woord, eenige dier toegenegenheden, die de Mannen aan de fchoonheid zelf niet kunnen betoonen. 't Is waar, eene fchoone Vrouw verwekt op het eerfte gezicht verwondering; maar deeze drift is zo verganglyk als zy zelf, en zy kan zelf in verachting verkeeren , daar men ontdekt, dat de lichaamsfehoonheid met die der ziel niet overeenftemt. EMILIA. . • T Ziedaar, zo vermindert zy dan tot weinig meer dan niets. MOEDER. Dat is des de oorzaak , waarom ik nooit waardy hechte aan iets zo onbeftendig, en dat niet eens in ftaat is , om' myn geluk te vestigen. Wat zal ik u beklaagen, indien gy ooit daarin uw geluk plaatst-1  i4 n é G Ë] 3 P R E K K y. ti plaatst! By voorbeeld: Zoudt ^ uwe aangename £n gezonde buiten wandelingen, het fpeelen in de vrye frisfché lucht, opgeeven, uit Vrees, of <;y daar door wat bruiner' en verbrand zoüfdt worden ? dat züttft gy daar by verliezen; en hoe Weinig of geen nadeel ontfingt gy ooit doof -een regenbui of een frisfché wind ? Dan zou ik zeggen : o dat arme Meisje! Zy offert haar vermaak, haare 1'pelletjcs , ja zelf haare gezouthèïd op aan onzekere voordeden, waar op zy hoopt, door zich weekciyk te maaken! ; | m 1 t i a.' Dan moest men liever in een kas kruipen, zo als de Heilige Üverblyfzels. M o e ü È R; Zo gy eé'fi begin, wilt maaken met dén' toeftand ecner Rclique nameneerden, dan zal ik u een g.-ize Voile geven, die gy, als gy wandelt, voor uw aangezicht doen kunt. Dit zal' u de Vrye ademhaaling wel 'beletten,' maar gy zult daarentegen' irw kleitf bewaarerï, en als gy op het Terras in de Tuileries wandelt, zal êr geen Mehsch1 wat opute zeggen hebben»-" e m i i i a. Neen , neen , Maatje ! ik bedank u hartlyk voor uwe gaze Voile ; ik ben nog geen Relfquc M o ê d e r. Wees zo haastig niet ; myne Voile is zo eerie beuzeling niét. Nu weigert gy die, en het kan  ftï E T E M i L i A< i$ kan zyn, dat ik u die op myn beurt zal weigeren* EMILIA; Neen , zo Waar niet, lieve. Moeder; ik wil et nooit een draag;n: één ding fpyt my maar. - MOEDER* En dat is ? E M I L IA. ! Dat is g om dat ik boos was. 6 Dit komt my nu zo gek voor. . Ik geloof, Moeder, dat men niets beter doen kan j dan op zyn eigen gedaante niet te letten. Is men mooi, 't is goed j is men niet mooi, wat kan men er aan doen ? MOEDER. Dit is bet' allerverftandigst. Men moet de fchoonheid even eens behandelen, als de grillige karakters , die wanneer zy merken, dat wy veel acht op hun Haan, ons met des te meerder koelheid bejegenen j en die, wanneer wy hun als niet bemerken, alles in 't Werk ftellen , om onze ©ogen tot zich te trekken. EMILIA. Goed , Moeder, ik zal er niet meer aandenken.- MOEDER. Zo doende, zult gy de gezondheid naloopen. EMILIA. En ook het verftand? MOEDER. En wie weet,of de feboonheid u niet zal navolgen? E M I-  ttj » £ GESPREKKEN E ik I L I A. Maai- als zy dit in 't hoofd mogt krygen, zal ik my dan niet maar laaten grypen ? M Ö E D E R. M'ds d'at de gezondheid ten het verftand er niets b.y lydcn-. fe M ï L t A'. Wel hu, Moeder, om 'niet meer aan deezé eigenzinnige te denken, leen my het Boek , dat gy, toen wy önzé laatfie Wandeling deederi, by ü had. Gy hebt rny gezegd, dat daar in alle de gronden der Zedenleer te famen vereeriigd in té Vinden zyiï» MOEDER. Gy zult het eeiis in 't vervolg van tyd lcezem E M 1 L ï A. Ach , Moeder, gééf het my rtü ; dan zal ik niet ineer aan het geVal in de Tüileries denken. MOEDER. Alles heeft zyn tyd: in dit boek ftaat nog veel i dat gy nog niet bevattdn kunt. E Bi I L i A. Maar, lieve Maatje, een klein ftukje, om van buiten te leeren. Dit is immers eene onfchuldige nieuwsgierigheid, die gy niet kunt afkeuren ? MÓÉDER. Bi Vind die zelf loffeiyk. Maar myii Heer de Vefteuil nam het gistéreh méde: als hy het my Weer geeft, dan zal ik 'er neen fragment uit laaten les-  wet emilia. 1/ ïeezen, en vervolgens zult gy 'er een extract uit maaken. EMILIA. Een fragment , is dat zo veel niet als een kapittel, een afdeeling? Maar wat is een extract? MOEDER. Een uittrekzel; waar door mert niets dart het zakelyke behoudt, of alleen dat gedeelte,, 't welk ons bevalt; zonder met het overige zich te bemoeijcn. EMILIA. Ja, ja, ik herinner het my, gy hebt my dit nog eens gezegd; en dat dit Werk twee eindcns had, dat men door een extract kan oordeelen oVer het vernuft des geenen, die her boek fchrcef, en over het vernuft van dien, die het uittrekzet maakte. Moeder. Heb ik u dit alles verhaald ? Gy hebt wel eeft Iterke Memorie? e M t L I A. Ja, Maatje, dat komt om dat wy teen nog van iets anders praatten , en de eene zaak volgt de andere, zo als gy weet, Maatje? Het is als een keten, die aan elkander fluit; om dat de eene fchaj kei in den andere hangt; en dat, zo men een aanhaakt , allen beweegen. MOEDER» Zo dat van de eens tot do andere (Want hier" zyn II. DE KL. B ÏMf I  ö £ GÊSPRËKKE. N zeker- ettclyke fchakels niet op haar plaats,) wy alweer een andere beweegen; is het zo ? E. M I L I A. Het was , toen wy van Vader Noël thuis kwamen , waar wy op dè Vendange geweest waren. MOEDER. Ach, ach! dit is zeker eene der. voornaamfte fchakels aan den keten! E M I L I A. Vader Noël zeide: ,, Gode zy dank;, het is. „ een goed jaar." Toen wy vertrokken, zei hy tegen my: ,, Kyk, Mejuffrouw zo is Mevrouw 5, uw Moeder! Zy wil niet , dat ik om haar „ de pers verlaat/' Toen hebben de Kinderen ons tot in het Dorp geleid, en toen , onder het naar'huis wandelen, hebt gy, Moeder, my geru zegt, dat gy my eene Vertelling van eene. Tovergodin zoudt laaten leezen. M: O E D E R.- Zie daar, dit is ten minfte eene fraaijcfchakel. Maar ik deed niet wel., myn lieve Meisje, om u toen van Tovergodinnen te fpreeken,- daar ik de gelegenheid had om over de Fabelkunde te praaten ; en had kunnen vertellen van Bacchus en Sileuus , en eene vergelyking te maaken, tusfehen hun en Vader Noël, die zeer ten voordeele Van den laatften zoude zyn uitgekomen. EMILIA. Wel nu.j Moeder, ik zou u misfehen, beter dan  ik ton was, de jonge Pfinfes toe te lonken , en dat het ook niet wel doenlyk was, dit te beletten, zo hadt de nood, eene mo.-der van veel* uitvindingen, vastgefteld. nooit dan-  MET EMILIA. 3? dan met een groene bril ten Hoye te verfchyr.en. Dit gebruik was in'teerst met zekere befchroomtheid, ook door de ftoutltc navolgers der nieuwe modes, aangenomen; maar weldra werd dit algemeen , en zo in de (maak , als den tuigen der paerden zyne fehoengespen te lenen. Een neus zonder groenen brij, zoude ten Hove gehouden zyn voor een neus van de Zestiende eeuw; ja, het ware iets onbetaamlyks geweest, met eenen moedernaakten neus uittegaan. 't Is waar, de Dames waren niet vcrpligt dit verfierfel te cjraagen; en vonden het veel gemakt kelyker,het hoofd een weinig aftewenden, als zy in de tegenwoordigheid der jonge Prinfes moesten verfchynen: doch deeze afwending des hoofds , was geen flaauwer bewys van eerbied voor deeze onvergelykelyke fchoonheid, dan alle de groene brillen, die daar op gluurden; hieruit ontft^nden , op de Conrdagen, bewegingen zo verfcheiden als fchielyk, wanneer de Prinfes in 't hoofd kreeg dikwyls van plaats te veranderen. De Nationale Kunstenaars ontwikkelden in deeze famenloop der dingen , naar hunne gewoonte , hun fcheppend vernuft, dat hen zo voordeelig onderfcheidt. Met eene nooit gehoorde vlugheid, volgden de gedaanten der brillen elkander op. Van de Ronde brillen kwam men tot de Ovale , tot de Vierkanten , tot de Ciünderfche ; men maakte d{e C 3 v ook  38 D E GESPREKKEN ook TdoscoopfcHe wys; en de tube hadt meer dan zes linicn lengte: hier door wilden de draagers hunne gehechtheid aan de Vordin uitdrukken. Men droeg des geenc andere. Er ging zelden eene week voorby, zonder eene nieuwe uitvinding; en echter bleef cle geest der uitvinding binnen zynen vasten omtrek. De diepe fchranderhcid, waarmede men allerlei foort van Brillen, voor allerlei neuzen , had weeten tc maaken, verwekte, in alle buitenlandfche geleerde Gcnoodfehappen, eene billykc verwondering. Maar de'"'fchoonfte vinding beftondt in het maken van Veerkragtige brillen; de bewerking was zo keurig, en zo buigzaam, dat zy, by de minde beweeging , die dc Prinfes maakte , veranderden. Men noemde, die aandoemlyke brillen ; want de aandoenlykheid was toen in het gelukkig Eiland de ziekte van de mode; het zoude bezwaarlyk vajlen, om alle de verwoestingen, die zy veroorzaakte, te befchryven, in eene eeuw, die men de eeuw der fchoone zielen noemen mag. Maar dit alles behoort minder tot de historie, dan tot de Encyclopedie der kunsten, die men op het Artikel, Brillen, kan naleezen. Celeste, ziende dat zy, byna zo dra zy uit de wieg kwam, deeze algemeene opfchudding veroorzaakt had, moest wel een zeer verheven denkbeeld van haare verdiensten , ten minden van haar gehoortcdand koesteren , en de gaauwdc opmerkers hebben nog niet bcflist ? door welke deezer twee 9p  WET EMILIA 39 Opvattingen men het verst» op den doolweg geraakt. De Princes ftelde zich zelf gemakkelyk by de wonderbaarse verfchynzels haarer eeuw; ja zy vermoedde , dat het Eiland den naam van Gelukkig droeg, om dat zy daar het leven ontfangen hadt. Door die zelfde kragt van redenccren, bcfloot zy, dat men nergens wist te keven, dan in haar Vaderland , en op alle andere plaatfen flegts groeide ; Zy nam des voor, om nooit haar Eiland teverlaatcn. Dit Eiland was van de vaste kust alleen gefcheiden door een zeer eng eanaal; maar dat evenwel eene zeer groote diepte had; het Land zelf-, immers voor oppervlakkige toekykers , fcheen de wooning des Geluks. Men dagt nergens om, dan om zich wel te diverteeren. Niemand bekommerde zich met overmorgen; niemand dagt aan hetvoorledenc; het tegenwoordige was voor hen alles; en zo de opvolging van vermaaken geene zatheid hadt veroorzaakt , men zoude hier nooit geweeten hebben wat geeuwen of tyd-verveelen was. Doch onveranderbaare wetten hadden ook hielde verzaadiging, de walging, geplaatst naast de overmaat; en naar gelang men in dit Eiland de kunst der genietingen verfynde, werdt het ook bevolkt door ontkragtte bewooners, die tot het vergrootende gebragt werden, door het gemis van gevoel; meer gezet op voorvallen , dan waarlyk getroffen door de fchoonheden van natuur en kunst. Altoos feezig om, fchoon te vcrgeefsch,hun zelfs en andere te C 4 mis-  4° DE' GESPREKKER misleiden; vermids zy her geheim om te genieten verloeren, en zich gewendt hadden, het vermaak en zyne febaduw na te loopen. Het was ongelukkig voor Celeste , dat zy gebooren Werd in een tyd toen de befmetting op zyn hoogst was; maar het was nog ongelukkiger voor haar, dat zy zich door zo een beuzelagtig, zich zelf verveelend volk bewonderd zag! Zy hadt wel veel verftand, doch het was niet in haar vermogen zich te beveiligen voor de fchadelyke uitdampingen, eens zo gefladigen wierooks, als men vóórhaar brandde. Geene de minftc zwaarigheid was deeze: dat zy nooit emen wensch vormde, die niet terfiond voldaan werd, vermids men haar niet konde zien, zonder duor haar betooverd te zyn: hier door werdt zy traag en onverfchillig voor alles; en aldus beieyerden zich haare grootfte aanbidders, om baar dagelyks minder waardy te doen bezitten. Haare Zuster noemde mnige Philofophen zeiden, als zy, op de Gajadagen, om een hoek der gaandery wat agterwaards ftonden , ( doch zy hielden dit voor hun,) dat Reinette zeer fchoone zwarte oogen, en een veelbeduidend gelaat hadt. Men vermoedde ook , dat deeze lieden geloofden , iioe Reinette nog wel eens den rang boven haare Zus,  MET E MI LI Ai' 41- luster konde verwerven. Doch, in een tyd waar in de groene- Brillen zo fterk in de mode waren t zou het gevaarlyk geweest zyn , ook liet allergeringfle twyfelagtig te kennen te geeven , van een oordcel, dat zo ftout en zo fterk van het algemeen gevoelen afweek.. Deeze Wysgeeren ontkenden ook geenzhis, dat Celeste een verheven verftaud bezat; zy merkten maar eenvoudig aan, dat het verftaud van Reinette altoos bedaard, en altoos werkzaam was. Zy, yerpligt, om in zich zelf, en by de boeken bronnen van geluk optefpooren, was verzekerd, dat zy daar in nooit zoude gehinderd worden; haare werkzaamheid moest zich wel by zich zelf bepaalen ; maar dit, als ook wyl zy aan het Hof haarer Moeder genoegzaam verlaaten leefde, bragt haar onbcfchryfelyke voordeden toe. Zo iemand by verzinning , of door het verwaarloozen der voegzaamheid , het in 't hoofd kreeg, wat met haar te praaten; dan ftondt hy verbaasd over het geen zy zeide; gelukkig evenwel was zo eene ontdekking van geen het minde gevolg, aan een Hof, waarin men zo openlyk tegen alle overdenkingen aangekant bleef. Het geen Reinette nog belangryker maakte was ? dat zy de eenige perfoon aan het Hof was, die Zich niets op haare verdienden liet voordaan. In deeze was haare onkunde zo grof, haare verwon* dcring over haare Zuster zo oprecht, dat zy haar C 5 als  ^2 pE GESPREKKEN als een volmaakt voorbeeld befchomvde; waai' door zy in gevaar kwam, om , door eene geduurigc navolging, haare eigen eenvoudigheid te verliezen. Haare achting voor eene Zuster, die op zyn best flegts eenige minuuten boven haar uitblonk; was volkomen. Zo drazy, by voorbeeld, hoorde , wat haare Zuster verlangde, rekende zy zich vcrpligt, om eene tcgengeitckle begeerte tc voeden; zy nam*des zonder morren het plan haarer Staatkundige Moeder aan, 't welk beftondt in haar, buiten het Eiland, uittetrouwen. Regentine hadt, met een voorkomen , dat outzach inboezemt, alle de weezenlyke hoedanigheden, die men in eene groote Koningin zoude kunnen wenfehen; en echter was er in haare dagelykfchc handelwys, eene zekere onbeftendigheid, die men niet ontdekte dan wanneer men zeer vertrouwlyk met haar omging; en waar van men in de publicque bcllicring niets bemerken kon. De ligt* zinnigheid , waar uit dit ontllondt, was veel meer te wyten aan de lucht van bet Eiland, dan wel aan haar zelf, wyl zy een vast, fterk, bepaald karakter hadt. De moeite , die zy zich omtrent de Rykszaaken gaf, hadt niets het minfte nadeel toegebragt aan haaren bcvalligen geest, aan haaren fmaak voor de kunsten, noch aan dat fyne gevoel, 't welke zy , zelf in kleinigheden, deedt blyken 5 en dat met een onnadenkend hoofd onbeftaanbaar is, Mssn was des te meer verwonderd, als men in haac  M E 'f EMILIA. 43 haar zekere achteloosheid omtrent de dagelykfche voorvallen ontwaar werdt; ja ik weet niet welk eenen tegenzin, om zich daar mede optehouden. Pe bezigheden der Rcgecring hadden haar de opvoeding wel niet geheel doen verwaarioozen; }naar ook, in ditftuk, hadt zy zich omtrent het ïügemeene opgehouden ; en na dat zy de hoofdzaak geregeld hadt, befchouwde 'zy de byzonderheden buiten betrekking op haare waakzaamheid; zy liet dit alles oyeraan deperfqonen, die zy daar toe ver? kooren hadt. De opvoeding der Prinfcsfen was daar door maar zeer midddelmaatig. Men bewaarde Celeste niet voor- de gevaaren, die haar, in, weerwilhaarer begaaftheden, zouden omringen; en Reinette hadt alles te danken aan haare eigene bedagtzaamheid, en aan de vergeeting, waar in zy , aan het Hof, met opzicht tot haare Moeder, leef, de, Naauwziende Reizigers (tonden verbaasd, wyl dat zo eene verftandige Vorftin dit ftuk der opvoeding, zq gewigtig in zich zelf, dus hadt kunnen ycrwaarloozcn. Men weet niet of het uit onbedagtzaamheid, of met oqgmerk was, dat de Koningin zich ontfiagen hadt van zekere groote plegtigheid, die men al-toos by de geboorte der Vorftclyke kinderen waarnam. Drie oude Sufflers, die den naam , en den rang van Tovergodinnen aangenomen, en zich van pnheugbaare tyden, met alles wat haar niet aanging vry onhandig bemoeid hadden, waren in het yuor-  4+ DE GESPREKKEN Voorrecht bevestigd , om twist en moeilykhcden in alle huisgezinnen te veroorzaaken. Het gebruik wilde onder anderen , dat men haar by iedere bevalling , die een weinig aanzienlyk was, noodigde. Men richtc feesten voor haar aan, en , om haar den kap te vullen , droeg men de jonggeboornen aan haar op. Zy van haaren kant lieten zich daar op veel voorftaan ; luisterden elkander veele gekhed en in het oor ; lagen de Kaarten ; voorzeiden de kleintjes hun goed fortuin, onder het vieren van langduurige plegtigheden, en gaven voor, hier door den kwaaden invloed van zommige Geniën, ofwel van de darren zelf, aftekeeren. Maar de gelukdar des Kinds hing in de daad veel af van de gefchenken, die men aan de drie Dames uitdeelde , en van het goed onthaal, dat men haar gaf: men moet bekennen , dat zy, voor zulke grootcperfonagies, niet belangeloos , noch voor zulke heuzeJingen onverfchillig genoeg waren. Hoe het zy , Regent ine was of te ligtzinnig, of te beminlyk , om zich met drie oude Toverkollen optehouden; dit is zeker, dat zy baar allen vergeten hadt; en deecnigc perfoon, die zonder gevaar in die omftandigheid haar daar aan zoude hebben kunnen herinneren , was de Lyf-Medicus; doch, hy was een fterke geest, die aan geene Tovergodinnen geloof floeg; en die zeer in zyn fchik was , om dat hy , by deeze gelegenheid , zyn piigt hadt verwaarloost. Dee-  MET E M I L, I Ai 45 Deeze nalatigheid deedt de drie oude Wezens in toorn opvliegen. Zy hadden reeds overgoote lommen aan het Toilet beltcedt, om toch met allen luister aan dit aanzienelyk Hof te kunnen ver* ■fchynen, en om haaren rang en de achting, waarin zyftonden, ftaandé te houden. Als zy deeze verloeren kosten ovcrwoogen, maakten zy een geweld Tan de andere waereld. Het was haar fchuld niet, dat het gelukkig Eiland niet in de Zee bedolven werdt: Zy deeden alle drie eene gelofte van nooit een voet op dit Eiland te zetten, en zy verwekten zo veele ftorm en hagelbuien, ( wanneer het jaar getyde dit toeliet,) dat 'de onderdaanen der Koningin er gevoel van hadden: Doch ongelukkig hield ieder een zich zo zeer met de vermaaken bezig , dat men. de tyd niet hadt om op zulke parten te letten. De Lyf-Medicus, die zy, door zyne kundigheid , niet konden ontfnappen, lachtte in zyn vuist over de gramfchap haarer Hooge Mogenheden. Evenwel, zekere bejaarde Staatdame, zeer gezet op oude gebruiken, ziende , dat de Prinsfesfen in fchoonheid gelukkig opgroeiden, zonder dat het iemand in bedenking name, om haar in de befcherming deezer Tovergódinnnen te bevelen, nam op haar, de Koningin hier over te fpreeken. Zy trof een gunstig oogenblik ; Regentine zag niets in dit voorffel dan de gelegenheid om haare pracht, en haaren fmaak in een reeks van heerlyke Feesten aars  t\è de GÈSpRikKEtj aan den dag te 'leggen ; en om de eenzelvigheid der' Hof vermaaken , die natuurlyk op de verveeling moesten uitkomen, wat te veranderen. Ik heb aan ti, Mevrouw, zeide zy, zeer veel verpligtingcn. Gy toont my een vergryp , dat ik moet ver-' goeden. Ik zal niet langer uitftcllen , om Celeste èjn huwlyktcgeeven. Zy zal, denk ik, wel eentje afleiding noodig hebben. Het wordt Reinettes tyd ook al; Het fpyt my, dat die zo weinig beduid; nooit kwam het beter te pas, om haar beider geböortcftarren tc raaclpleegen. Maar ook wy zullen ons zeer wel diverteeren; als de Dames naar huis zyn, zal de Grootftalmeester haar , óm ons te doen lachen, wondcrlyk wel nadoen. Terllond benoemde zy drie Gezanten , om , uit naar naam 4 de drie Tovergodinnen te bidden, dat zy het gelukkig Eiland met haare hooge tegenwoordigheid geliefden te komen verceren. De Raad itélde hunne inftructien op; zy werden toen gehouden voor meesterfiirkken van Staatkunde- Twee •jtaatsdicnaars kregen de vereischte waardigheden , om de Tovergodin Prévoyante, en haare jonge Zuster Prudente, die itt het zélfde lichtkasteel woonden, te gaan opwagten. Het waren twee beroemde Dames, en , behalven dat zy wat talmagtig vielen, van eene goede converfatie. De goede naam der derde was een weinig dubbelzinnig. Het gebruik wilde echter, dat men haar ook verÜogt; op datzy door de achting die, men haar be. s • wees" ^  |j È T Ë M I t t A% 4? Wees, weerhouden werdt, den jonge kinderen te benadeelen; zy hiette de Tovergodin Capricieufe. Men benoemde een Officier van de garde, om by haar die Commisiie uittevoeren. Het Gezandfchap was zeer moeilyk; zy vorderde veel ervarenheid en Staatkunde, om het verzuim goed te pleiten; en om der drie Dames van alles te verwyderen, wat haar haare Gelofte konde herinneren. Men moest haar wysmaaken, dat Regentie, uit eene te groote befcheidenheid, haar niet had durven lastig vallen , of in haare gewigtige bezigheden ftooren , vóór dat het geenuitdelmeer lyden konde, om de beide Prinfesfen aan haaroptedraagen; dat zy in dit ftuk geheel anders dagt dan die voorbaarige Moeders, die zich onderdonden , ten behoeve van een klein fnotneusje, haare Hoogheden lastig te lastig te vallen; niet bedenkende , welke groote zaaken zy te verrichten hadden. Men liet veele kleinigheden oVer aan het oordeel der Gezanten; men zeidde hen degts, dat het geen , 't welk aan de twee Zusters Prévoyante- en Prudente zoude voldoen, weinig zoude fmaakeu aan Capricieufe, die meest altoos alleen was, en ledig zat in haar paleis, wiens vertrekken allen uit Boudoirs bedonden. De Architect van dit paleis was de eerde, die zich door de uitvinding der Boudoirs onderflyk maakte. Ily vondt deeze. Boudoirs ook wel voornamenlyk uit, om zyne  4$ D E GESPREKKEN 3ic uitmuntende Vorftin te bchaagen. Het is ontwyfclbaar zeker, dat de Boudoirs met geen ander oogmerk zyn uitgevonden, dan om zich zelf, daar op zyn gemak, in te kunnen verveelen. De twee Tovergodinnen, die zonder zo veele Boudoirs zich niet minder in haar paleis verveelden , en in 't midden haarer zwaare veelvuldige amtsbezigheden, dikwyls leedige uuren hadden, waren zeer Verheugd over de aankomst der Ambasfadcurs van 't gelukkig Eiland. Zy ontfingen de Gezanten met eene koele deftigheid 4 en met een te grooter eerbied, dewyl de Gezanten de behendigheid hadden , om m hunne aanfpraak te kennen te geeven : ,, Dat de „ Koningin de plechtigheid alleen had uitgefteld , om die des te grootfeher1 en luistcryker te doen ,, zyn; dat men daar toe veel tyds behoefd hadt. " Dit maakte eenen diepen indruk op de Gezusters, die zig reeds met een menigte' Feesten en Plaifier Partyen vleiddc. Men fprak weinig van de vergecfjehé kosten Voor het Toilet. Men begon met grooten lust op nieuw, doch met eene betaamelyke traagheid, om den fchyn te bewaaren ,'en voor het opmerkend oog der doorliepen Gezanten eene drift te verheden', die maar al te fterk doordrong. Toen het Toilet geëindigd was , hadt eene der kamerjuffers de onvoorzichtigheid,' om haar haare Gelofte te herinneren. Gelukkig was het nu tè laat om daar over te denkeu. Prudente gaf haar geen ander antwoord, dan een gramftoorigen oogflag;  MET E M I E I A. 49 beval haar van haaren dienst te ontdaan; liet haar fraaie flang Tricolor zadelen, zette zich daarfehryliiigs op, en nam haare. Zuster agter zich meede , die, voorzien van een lang door haar beproefden yerrekyker, de fchouders .haarer Zuster nood.ig hadt, om den kykcr zo te plaatien , dat zy niets , 't welk haar onderwege zoude ontmoeten, over het hoofd zou zien... In drie oogenblikken.waren zy op het gelukkig Eiland,, dat van haare .hoofdftad maar negentienduizend driehonderd dadien aflag; vervolgens deeden zy haare plegtige intrede, in fiocchi, over de daken der lunzen ; onder het. vreugde geroep van eene outelbaare menigte inwooners, die op het groot Orchest het choor van Piccini zongen: s, Gaaniry, gcanwy altcmaal,, Deeze Dames zullen daalen." De Ambasfadeur Officier hadt, by Capricieufe , zulk een fraai fpcl geeuzins! Zy hadt wel belooft: op dit Eiland te komen , maar dit was juist eene rede om het te weigeren .En ook , zy wilde,ongenoodigd, daar als een bombc neervallen, zich houdende of zy in 't voorbygaau zo maar eens aankwam ; vooral, wilde zy haare kleinachting voor sdles ten toon fpreiden. . Het was ook maar in 't geheel haare. zaak niet, daar in gezelfchap te zyn , «iet haare Buuren, de twee ouwe Weezens, zp jj. v: r. Lo D noem*  50 de gesprekken noemde zy altoos haare Nichten, die zy niet dulden kon ; zo dat de komst des Ambasfadeurs gooide alle haare ontwerpen omver, en bedierf alle haare voornecmens. Zonder tyd te verzuimen , bepaalde zy de ccrfte Gehoorgeeving tegen des anderen morgens om vyf uuren precies. Hoewel deeze buitengewoonc verhaasting den Gezant zeer vleidde; zo hadt hyechtcr liever gezien, dat de Audiëntie een dag ware nitgefteld, op dat hy van zyne moeilyke reis zich wat hadt kunnen verfrisfehen; en om zich voor zo eene ftaatigc plegtigheid behoorlyk vóórtebereiden; maar alles ging met zo veele overhaasting, dat dit voorval in de historie berucht werdt onder den titel van: la Marche des Détcrrés; wyl het gehcele gevolg daar van het voorkomen hadt; en de ten toonfpreiding van zo veele pracht maakte alles nog belachclyker. By den grooten trap van het Paleis afgetreden zyndc , bragt men den Ambasfadeur in het Boudoir Van den Hofdwerg; daar hadt hy fchoon tyd om zyne gedagten wat te verzamelen; en het plan zyncr handeling rypelyk te overwegen : de Tovergodin liet hem hier vyf vofflngca uuren wagten. De Grootmeester der Ceremoniën , hoe veele ondervinding hy ook hadt, hadt nooit iets dergelyksbygewoond. Hy durfde van verlegenheid zyne oogen niet op den Gezant liaan; die, van zynen kant, zyne waardigheid niet wilde vernederen door - jl iet  MET E M I E i A. 51 het ongeduld eens Krygmans'. Hy wandelde dan onbedwongen, en met groote treden door een vertrekje, dat maar zes voet vierkant befioeg, eh tuitte al de airtjes van de Opera Comiqüe , die hy kende; hy hadt echter het misnoegen van veelen te moeten overfluitcn. Eindelyk leidde men hem hi het Boudoir der Audiëntie; hy werdt daar met alle mogelyke bcleeftheid öntfarigen; De Tovergodin zeide , zo wel voor hein , als voor de Koningin , zo veel geestige complimenten % óverftelpte ■hem met zo veele vernuftige vraageh, dat zyn Excellentie van zyn ftisfe raakte, ja geheel als vernietigd werdt, kunnende geen oogenblik vinden , orri iets van zyne haranguc, of het Óógmerk zyncr zending te reppen; Daar verliep eéne gehcele maand, zonder dat deGezant zyne handeling konde openen, 'k laat ftaari Volbrengen; Capricieufe wilde tydwinneri, bm haar gedrag naar dat haarer oude Nichten tc regelen , dat is, om in alles het tegendeel te doen. Zy was fchrikkelyk boos , toen zy vernam , dat de oude Freules vertrokken, en reeds gelukkig ten Hove gekomen waren. Zy voer ysfelyk uit over de Verbreeking haarer Gelofte, Zy verkoos in het woeden haarer gramfchap dè driehonderd vyf-euzestig Boudoirs van haar Paleis doortevliegen, alle haare Vrouwelyke bedienden dol te maaken , en haar deelgenooten te doen zyn van haare razerny; öra dat zy nu met die twee kwezels de' Ö a h ttt-  5^ DE GESPREKKEN hulde van het gelukkig Eiland zoude moeten deelen. Het noödzaakelykftc was , zich vah den Ambasfadeur te ontdaan; en om dit metbclcefthcidtekunïiendoèn, Werd zy ziek. Men leidde hem, op de teefièn zyner voeten, zachtjes in het Boudoir- flaapkamep.' Men verwittigde hem, dat de Godin thans een ftcrke aanval op de zenuwen hadt; dat zy van zyne belceftheid vcrzogt , zeer ftil tegen haar te . fpreeken ; dat hy echter geen een enfceld woord zyner harangue moest agter wege laaten , vermids het recht der volken by haar heilig was. Eene haarer Dames , wel terdeeg toegedekt j hadt, cp haar bevel, zich tebedgelegt, en moest moeiiyk en zeer kort ademhaalen; de Gordynen bleven toe. De Tovergodin zag dit alles aan, uit het naaste Boudoir; en dit waren de eenige oogenblikkeri, waar in zy gelukkig was. De harangue des Gezants duurde maar omtrertt êafi half ütir; doch hy hadt zo zagtjes gefproken, dat hy al anderhalf utir gezweegen hadt, voor iemand dit bcrhefkte: Toen opende de gewaande (laplïcieufë een weinigje het Gordyn, en gaf hem daardoor een handfehoeri {Couleur Ie Pistache} te Kusfcherl; de Kanfelier zei het overige , maar fprak, zo als dat billyk wai , nog veel zagter da'hde Anfeasfadeur, die met de gewoon c plegtigheden uitgeleid werdt, na de prefenten (zo als dit daargeSrtöklyk was) in TandRookers ontfangente hebben. Re-  MET EMILIA.. 53 Regentine bekreunde zich niets, omtrent, den., gelukkigen uitflag deezer Ambafade;, zy hadt wel au? dere moeilykheden. De twee oude fatijoenen> hadden zich veel fpoediger ten liove gevoegd , dar» men hadt kunnen denken; er was, des niets.in* gereedheidw. Maar ook, men. konde ziek.., by een9 eerde aankomst, niet ontdaan van veele plegtlg* heden. en. gebruiken., omtrent, perfoonen. van zo veel aanzien; en hier. van was evenwei-de Vorstin van dit Eiland doodelyk afkeerig. Djt was. het niet al, 't welk haar verdriette. Als men- deez* Dames ontboodt, om de geboortedar eens kinds , dat zo even. gebooren was, te leezen; dan was dit ia. een ommezien gedaan; vermids men in een kraan> kamer veel dilte noodig hebbe. Maar nu gaven de beide Godinnen voor, dat het lot van twee zul* ke uitmuntende Prinfesfen , die op haar trouwen donden, voor het oor des ganfehen volks moest uitgefproken worden; en dat wel met alk mogelyv ke plegtigheden. Zy vleiddcn zich, by deeze gelegenheid , zich zeif te overtreffen ; en lieten bet ook maar in. 't geheel niet uit het hoofd praaien» Regentine had van haare zyde ook geen fmaak om Feesten incognito te geeven; zy was er op gezet, dat. alle lediggangers , uit alle de gewesten der • aarde, naar haar Hof kwamen, om. haaren finaals te bewonderen. Redenen van dnat donden echter geenzins toc> dat men ? by de uitfpraak des Orakels, de vreemde D 3 Uil*.  54 DE G E S P ft g K K E: V lingeri toeliefe : öm dat de ontdekkingen , het zy van voorleden öf nog toekomende dingen, even zeer tot de familie geheimen behoorden, en veelte kiesch waren om verfpreid te worden; maar ook, om dat men niet konde weeten, wat of deeze twee oude Babbelaarsters in, haaren iever. zouden, uitrammelen. Deeze haare gekheid moest men, hoe zeer het der. Vorfünne fp.eet, ongemoeid laaten. Men fchreef dan aan. de. nabuurige Vorften,, aan Vrienden, en Bpndgenooten x dat zy. dit feest, 't Welk negen dagen zoude diuiren, met hun byzyn. geliefden te verecren. Dit was eene. uitvinding. Van den Intendant des menus plaifirs , wierd zeer. toegejuicht, en gaf aan elk genoegen. Na dat de Dames lang genoeg in haare Tover, boeken geftudeerd hadden, werdt de groote dag des Orakels met trompetten geklank door de geheelé. Stad omgekondigd. Het volk kwam des morgen* om zes uuren , op het groote plein, voor het Paleis by een:, tenegenentraden.de twee Tovergodinnen , in haar volle plcgtgewaad•, en met toverroeden van kandyfuiker, op het groote balcon, waar op men van buiten eene wyde estrade met een plafond, van gaas, hecrlyk verfiefd, hadt gefield. Zy namen mét veel majefteit plaats op de Verheven, drievoeten, die heerlyk gefnéden en met Cabalistifche figuuren bedekt waren.; zy moester» naar gewoonte de voetenJftatcn hangen; vermids, zy alleen door den Drievoet de aarde inogten aan.- raa-  MET EMILIA/ 55 ranken ; zynde het aan gcencrlci voetbank vergund het heilig geftoelte der Irtgeeving te naderen. De troon der Koningin ftondt ter regter zyde, op ecncn bchoorlyken afdand, om de gebaaren der Dames niet hinderlyk te zyn. De twee jonge Prinfesfen zaten, op toediande doeltjes , voor haare Moeder , gelyk twee dagtofl'ers , die haar vonnis zouden aanhooren. Alle de Hovelingen Qoegen eenen halvcn kring om de Vordin. De Slang Tricolor zweefde, boven het plein, in de lucht, en paarde haare fisfingen, die vol beduidingen waren , aan het geweld van het Militaire fchool der Koningin, dat voor het groote balkon dond, en agtcr den Vyvcr, wiens fprongen alles overtroffen, wat mentcSaintClous en te Hernhauzen immer gezien heeft, en die nu eene verfrisfehings bak verdrekte voor Tricolor , zo lang deeze plegtigheid duurde. Zo dra al het volk gezeten was, vervong eene. diepe'dilte al het geweld, en al het gejuich der menigte. Toen fpraken de Godinnen, na 'zich driemaal gefnoten, en Veele vreemde beweegingen gemaakt te hebben, die de komst der Ingeeving aankondigden , een Orakel, dat zo tfotsch , zo duister, zo verward , zo verdraaid, zo onbeduidend , en zo langdvaadig was, als er in geene histor'e is aangetekend. Het duurde zes volle uuren zonder ophouden, en ging verzeld vanuitfehretwingen, hevige trekkingen, en een geweld , dat zich niet ■wel laat befekfyven. De twee Zusters vervongen D 4 el-  5& r> E GESPREKKEN elkander gcduurig; en verbraken eiudelyk, door een ftortyloed van woorden, den dyk des menfchelykcn gedulds. Wanneer de ftem der eene bezweek , nam de andere met vernieuwde kragt liet woord' op', tot dat zy door vcrmocitheid zwygendc,"al weer vervangen werdt, om met des te grooter geweid het Lot der Prinfesfen te voorlpel- len. ('jj' Ti Vl'" :''" " Gcduurende de laatfte vyf kwartier was de Ingeeving op het hoogst ; zy fpraken beiden te gelyk; rriaar met zo veel verwarring, en hakkeling; met zulk een gefehreeuw en ftuipen, dat haare toverroeden fmolten. Eene geheele wegblyving der ftem,' eene geheele ontkragting, deedt het Orakel ophouden; dit fmartte de Godinnen bitterjyk; zy vreesden voor zulke groote Vorftinnen niet half genoeg voorfpeld te hebben, i Deczc dilS %t in de Jaarboeken des Eiiands aangemerkt als een zeer ongelukkigen dag! Ontelbaar veele onaangenaamheeden vielen er op voor. Regentine zelf, hoe vast van karakter en tem-' perament, verloor driemaal haare bewustheid , ch moest met geestige vogten bygebragt'werden. Offchoön de Prinfesfen wel ontbeeten hadden, zo gaf men haar telkens iets te nuttigen, om haar toch wakker te houden; cn het geheele Hof nam daar gelegenheid uit, om insgelyks te doen. Het volk, beknelt en vastgezet op het plein, gebruikte binnen de twee uuren al den voorraad der verfnaape- rir>  MET EMILIA. Tuigen , die men voor de negen dagen gefcbikt hadt. Zo dat, zonder de zwaare onkosten eens. te rekenen , dit Feest, 't welk met zo veele (matigheid begonnen was, flpeg, door de onvoorziene langduurigheid, over tot baldaadigheid en geweldige oproeren. Doch de Tovergodinnen waren gelukkig zo vervuld met haar onderwerp, dat zy niet, eens bemerkten, wat er rondsom haar gebeurde. Niets was noodzaakelyker, dan haar fchoon en droog linnen tc bezorgen, en eens Bavarolfe te geeven. Terwyl alle de Hovelingen zich by haar vervoegden om haaf te feliciteeren, voelde de Hof medicus , meer verwoed, dan iemand om het geen hy door de plcgtigheid had moeten uitlhan, haar de pols; en om zich ten fterkfte op deeze Bezetenen te wreeken, bevai hy baar teritond te bed te gaan, zonder eenig voedzel, hoe genaamd, te gebruiken. . Dit bevel onthatfle haar. Zy wiren groote lief hebfters van eene goede tafei; en zy wisten, dat alles aan dit Hof keurig en fmaakelyk werdt opgedischt; zonder eens te rekenen, dat zy voedzel noodig hadden, wyl zy door het Orakel doodelyk vermoeid en uitgeput waren. Men durfde echter tegen zo een bevel niets doen. Zy geloofden meer aan de Geneeskunst, dan de Lyfartz aan de Toverkunst. Negen aan een volgende dagen, waar op zy moesten waaken en uitfchitteren, maakten haar beangst voor de frischheid haarer verw, waar D 5 ?.3»  5*5* »E GESPREKKEN aan men, in zekeren ouderiom, zo veel waardy hecht; en die, zo als men weet, dan meer zorg behoeft dan in de jeugd. Zy onderwierpen zich niet zonder vect tegenzin aan deeze allergrootfte opoffering.. Toen men van de eerfte vevmoeitheid, door dit alles veroorzaakt, wat herfteld was, was niemand iiiltaat om zich een woord te'herinneren van al het onvcrflaanbaar gefnap , dat om zyne öoren geginlst hadt. liet eenige, 't welk men zich onderfclieidcn tc binnen bragt, belfond in deeze gcmeene Volkszegging. Dat Celeste voor dien zyn zoudé, die haar nam zonder groen, tcrwyl Reinette ten deel zoude vallen aan hem, die haar zag tus,-, fchen het groen door." INfaar met dit al,- tiert was zeer vergenoegd, om dat deeze lastige dag ■nog zo goed was afgelopen; het ftondt ook het Volk van dit Eiland zo veel tegen, lange van hef zelfde te praaten, dat elk het Orakel naar zyrten zin uitlag, om er maar niet langer van te boóren fpreeken. By verloop van tyd werdt dit duister Orakel zo klaar, dat er nimmer iets omtrent de Prinfesfen gebeurde , of heel- dé waercld riep : Dat heeft het Orakel ook voorzegd ! De toevloed der vreemdelingen, op dcezen gedenkwnrmiigen dag ,was zo groot, dat er by duizenden rfrj tenten gehuisvest Werden, en men was beducht, of de geezel des ilongers de Feestdagen, tot vreugd afgezonderd, niet wel in róuw cn wanhoop  hcop mogt veranderen ! Dit voorval werdt in 'i algemeen toegefehreeven aan de loosheid van Capricieufe ; maar het was hier tc doen om een kragtig en fpoedig hulpmiddel uittevinden. De twee Befehermende Godinnen Honden wel toe, levens middelen te verfchalfeu, mids dat men die contant of met goede Wisfelbrieven betaalde; maarzy Vreesden, of zy hier toe. niet onvermogend zouden zyn. Met het fmelten der Toverroeden was haar Vermogen, zeer fterk afgenomenmen zegt, dat dit nog een oogenblik vermaak aan Capricieufe gaf, toen zy uit haar hooge Boudoirs de verlegenheid der oude Nichten ontwaarde. De Lyfartz hadt veel te zeggen op haare dwaasheid, waar door deeze noodige werktuigen gebroken waren: en het Volk hadt veel moeite , om eenigen eerbied te bewaai;en voor de Tovergodinnen zonder Toverroeden. Eindelyk ftoeg de groot Marcchal- voor, om alle de Zoetelaars karren, die er te vinden zouden zyn , aan den ftaart van den Slang Tricolor vasttemaaken, en die dan naar alle omliggende Markten tc zenden. Men rekende uit, dat hy binnen drieen-zeventig minuten en elf feconden wel voorzien, met leeftogt konde te rug zyn. Maar. wat middel was er, om. een Slang van dien rang tot zulk eene laage bezigheid tc bewecgen ? De twee Godinnen zelf, verzcld van de twee fmeekende Prinfesfen, gouden veel wagen^ als zy dit veoiiloegcn. Men , had  60 p E GESPREKKEN had veele vooroordeelen,te ovenvinnen; dan, wat vermag de fchreijende fchoonheid niet? wat de Menfchenliefde ? wat de Liefde voor het Vaderland , op een groot gemoed ? Myn Heer Tricolor liet zich verzachten. Hy vertrok, als een gemeen Zoetelaar , welgemoed met alle de karren agter zich gebonden; maar hy ontli.ng ook by zyne wederkomst , zo als billyk was , dc.Burgerkroon, die men tot nu toe in zyn wapen ziet, om dat hy zo veele Burgers behouden hadt. Deeze fchielyke daad was echter de waare oorzaak, hoe weinig men die wist, van den honger , die toen alle de omliggende kusten verwoestte. Zo moeilyk valt het aan den eenen kant een weinig goed te doqn, zonder dat men aan den anderen kant een weinig nadeel doet. Nauwlyks was men uit deeze verlegenheid , toen eene andere, echter niet zo groote, zich opdeedi Men hadt millioenen verfpilt in Equipages, in paarden, in tuigen en livreijcn ; men had het cr op aangclegt om elkander niets toetegeeven. Alle deeze uitgaavcn waren vergeefsch; want dc toevloed was zo groot, dat men niet een eenigen dag den tour kon ryden. Evenwel, de Tovergodinnen, die in dit foort van praal zeer groot behangen vonden, hadden zich van een klein brokje der verfmolten toverroeden bediend, om alle de huizen te doen wyken, en aan alle dc hoofd -flraaten de breedte van de Piccadiüy te Londen te geeven. Regentine zelf hadt,  M È t EMILIA. 6l hadt , in het hevigfte der drift, om alle fchoone tuinen in leelyke ftraaten te veranderen, nooit toegèftdarl \ dat men die enge en Baatte kaerslaaden bouwde, waarin twee rytuigen ter naauwernoods kunnen pasTecren zonder te haaken, en waarin de Vrye lucht belet Wordt door twee reien huizen ter hoogte van vier en vyf verdiepingen: met dit al, konde men de koetzen niet gebruiken. Doch de Godinnen haddert uitnemend fchoon weerbefprooken, zo dat men die minder behoefde , en de vreemde Ileeren namen liier uit gelegenheid , om hunne Ryknegts de overheerlykfte wedloopen te laaten doen, hier in gevolgd, door den Adel des Eilands ; om zo veel doenlyk ware het volk eenigé vergoeding te doen; niet verder dan tien mylen van de hoofdftad, en des zo digt by als mooglyk was, om door de toekykers en wandelaars niet verhinderd te worden. De Weddingfchappen waren zeer hoog; maar de wetten ftonden niet toe ergens om te wedden dan om Oranjeappels van Maltha ; die dwaasheid zelf was de aankweeking deezer vrucht voordeelig. De Dames woonden deeze Wedloopen flipt by, toonden hier alle haare bevalligheden , en hadden ook het vermaak , om tè voet heen en weder te gaan; de twee oude Weezens kwamen ook altoos dervvaards op hun Slang Tricolor. Het zoude even ftout als onnoodig zyn , om hier Uk te weiden in het verhaal der negendaagfche test  é2 DE GESPREKKEN feesten , die elkander zo rasch, als prachtig opvolgden. Wie kent dé hcerlykc befchryving dcczer Vermaaken niet, der Godinnen ■, door den Hof Poëet ± opgedragen , op bevel van den groot Kamerling 4 aan wiens fcheppend vernuft de dichter ook alle dat recht doet;, dat een befchermde aan zyneil befchermcr verfchuldigd is? Geen historiefchryver zal onderdaan, om immer zyne pen daar aan toeteXvyden; het beroemde werk is tc algemeen toegejuicht, zo wel om de rykheiddes onderwerps , als om eene Volmaakt fraaije uitvoering. Ik zal alken aanmerken , dat het geheugen dcezcr Fccstclyké Wedloopen geheel werdt uitgewischt door dc Feesten van het gelukkig Eiland. Cavalcades , Ridder lykc Tweegevegten, Illuminatien, Bals parés, Opera ■Seria en Opera Buil'a, Comedieh, allerlei Schoüwfpeelcn , lieten geen oogenblik ledig wcgVallen; mcii hadt naaiiwlyks tyd om adcmtehaalen. De Vuunvcrken overtroffen alles, wat men zich immer konde verbeelden. Men hadt door een Rusfifchcn Kundcnaar het geheim der Chineefche Kunstvuuren laaten vervaardigen, die door de fchoone blaauwe* Oranje en zagte zilveren kleuren ; vooral door dé groene, die den wcergiansch van het gelaat van Celeste verzachte, en zo natuurlyk op de groene brillen zinfpeelde, een algemeehe goedkeuring verworven. Het volk woonde alle deeze Feesten by , en men hadt  MET EMILIA. 63 hadt niet verzuimt, om het ook nog veele, meer in zynen ünaak vallende vreugde bedryven, te verIchaffen. Men hadt ten dien einde de troup van du Petit- Diable, dat wonder onzer eeuw,ontboden. Monfieur Placide, en MonfieurDupuis , twee andere wonderen, waren aan het hoofd. Het geheele Hof was raazend gezet op een fchouwfpel, dat voor het volkje ontboden, en vertoont werdt, en Monfieur Petit Diable trok tweemaal 's daags veel meer groene brillen tot zich, dan Celeste zelf. ' Jeannot, de groote Jeannot, verfcheen hier ook om deeze Feesten allen luister by te zetten ; maar hoewel alle Jourratten opgevuld waren met den verbaazenden opgang, die hy in eene nabuurige ftad maakte, en offchoon hy binnen weinige maanden de beroemdfte perfoon zyner eeuw geworden was, en dat alle lof voor de zyne weg viel, zo weet men tot op dit oogenblik nog niet, door welk eene gril de Koningin er toe gekomen is, waar door zy Jeannot nooit dc vryheid, die men voor hem verzogt, wilde verlcenen; en 't zy in goed, of flegt gezelfchap zich tc vertoonen. De Cabalen en listige aanflagen, ten zynen voordeel gefmeed, hoe veelvuldig ook, konden by haar niets voor hem uitwerken. Regentine was zo pedant op dit ff.uk, dat zy, om den goeden fmaak te handhaaven, eene onherroepelyke wet uitgaf, waar by Jeannots in kleine beeldjes van Biscuit, en op de fnuifdoozen, nergens in haare flaaten mogen inga-  *4 DE GESPREK K E N gevoèrd worden; ook toen deeze Jeannots een nieuwen tak van koophandel met een a'anmerkelyk voordeel veroorzaakten. Men morde openiyk genoeg over dit verbod , ze wel ten Hov'e als op het Eiland; men verdagt dc Vórftih van vooroordeelën, van ongevoeligheid Voor het fraaije'. De losbandigheid ging nog verder; ja men Weet niet, waar die toe zoude gekomen zyn, indien de Hoofdofficier niet bedagt hadt, om drie dagen aan een door alle de ftraaten te Iaateri Zingen. Jean ging zo ah hy kwam. ( * j Gediiurende al den tyd deczer vermaaklykhederï ftonden op alle piaatzen in alle tuinen gedekte tafels , waar aan negen dagen en negen nagten voor elk zonder ondërfchèid de keurigfte fpyzen en dc heerlykfte wyrien werden opgedischt. De gasten maakten ook al die'ri tyd daar een overvloedig gebruik ( *) Zy , die een weinig bekend zyn met de publique vermaaken, zullen al het fraaije van deeze Satire bevatten. In ons eertyds defrig Vaderland , heeft men, u.ï fchand des goeden fmaaks, meermaal dit crgerlyk laag ftukje, met de grootfle toejuiching, op het Franfche Toneel te Amfteldam vertoond. Dit weinige zal genoeg licht ever den text fpreidea.  si 7 E >:. ■ 1 v jM 'S* E T EMILIA. 05 bhnk van. Dè Lyst der Cönfumptien, die in de A'rcbiven bewaard werdt, verftomt nu nog de allergaauwfte Kansrekenaars. . Wat de hasfard ipceleh betreft, men hadt voorzien, dat zy tot de grootfte fpoorloosheid zouden gebragt werdén; hierom hadt Regentine niet goedgevonden die te verbieden'. Maar haare maatregels waren 'zo wel genomen, dat men g offchoon men overal fpeeltafels geplaatst hadt, geen een.oogenblik tyd vondt om eene kaart aanteraken. De Banquiers geeuwden of zaten te dutten, pfti de zelfsvérvèeling, by liunne groote ftapels van gouden munten, te ontfnappen. De .Historiefchryver merkt met grond aan, dat in al dien tyd, hoe ongeloofelyk bet yoorkome, geen een gouden Regentine met. liet fpel vërlooren of gewonnen is. Het fmart ons het te zeggen, maai- men moet noodwendig den. Historié - Dichter van een .laag oogmerk verdenken, om dat hy alle overige Vertooningën toen. tertyd. gezien ftilzwygeud yoorby gaat, hoewel die naar het oordeel van verftandige lièderi op de volmaaktfté Wys het ïitvt aan het r.angenaarae verbonden. Eenige jonge, fchoone j zorgvuldig opgevoede, Hofdames fpeeklen, geduurende drie dagen verfcheiden kleine Tooncelfpellen, voor een uitgezogt gezelfchap J in eene der binnende vertrekken des Höfs , op een fraai beknopt Tooneel , 't welk ten dien einde aldaar, gefield wa's. Regen-, tine hadt goedgevonden, om buiten weten des grpot 11. OEEt, Ë Ka-  66 DE GESPREKKE ti KarrierSngs dit te bevelen; en bier uit laat zich het zwygcu zyns Befchermdcn duidclyk vcrklaareit. Méftl vertoonde den eerften avond met den grootden opgang de Flesjes , en hef gelukkig Eiland. De overeendemming des naam met bet Eiland kan dc oorzaak deezer voorkeur wel geweest zyn; maar het genoegen daar over hing er echter niet vanaf. Men merkte alleen aan T dat de twee Tovergodinnen geen deel- genomen hadden aan. de uitgelaatcnheid der Aanfchomvers; ja zelf, dat zy wat peinfend werden , toen het fuik ten einde fpoede. De LyfnK#, die voorwende alles, wat in haaren geest omging , te kunnen verklaaren , zeide overluid , dat zy ï% fpyt van zich zelf genoodzaakt waren, eene zeer ougimftigc vergclyking- tusfehen de Toi-ergodinnen van het Ruk en haar zelfs te manken; dat .fit haar noodwendig in haare eigen oogen moest vernederen. Hy voegde er nog by, dat de keuze vin dit ffnkje in deeze tydsomftandigheid niet zeer gelukkig wa's. Op den tweeden avond fpeelde men Agar in de Watttyn, en de Nieuwsgierige. Beide deeze uitmuntende ftukje», zo vol van gevoel en edelaardigheid , werden zo volmaakt wel uitgevoerd, dat-, de aanfehouwers veele manen fronten. Eindelyk vertoonde men ten befiuite: Het bedorven Kind, en de Gevaar en der IVaercld. Hef goed gevolg van beiden was te grooter,omdatmen meen-  MET EMILIA. 6j meende te zien, hoe fterk beide deeze ftukken op de verbeelding der twee jonge Prinfesfen werkten. Het bedorven Kind, hadt haar al eenige heilzaame aanmerkingen doen maaken; doch de Gevaar en derWaereld, overtrof het voorige nog zeer verre. Celeste meende , dat zy trek voor trek in het karakter der Vicomtesfe te vinden was; en Reinette vreesde, of zy niet wat heel veel van de zwakke en ligt mede te neemene Marquifin in haar karakter hadt. Régentine was wonder wel in haare fchik , om dat zy de eerde was, die aan de beuzelagtige tydkortingen van het Hof iets nuttig daar aan hadt weeten by te zetten: en voor de ecrfte.maal juichte het geheel Hof eene zo gelukkige uitvinding der Vorstin toe, zonder dat de vleijerij of beleefdheid daar iets mede te doen hadt. Deeze fraaije Tooneelfpeelen waren het werk eener Hofdame, ( * ), vermaard door de bevalligheden van haaren geest, en de verfcheidenheid haarer begaafdheden. Zy hadt zich het gezellig leven , waar aan zy ten fierade verftrekte , onttrokken , om haaren tyd en verftand, op een oneindig nutter wyze, te oefenen. Het zou zeer natuurlyk geweest zyn, zo eene Vrouw aan dit Hof te vinden: maat (*) Mevrouw de Gravin de Genlis, wier leerzaame en behaagelyke Schriften, by den Uitgeever deezer Gefprekken vertaald , reeds grooten deels te bekoomen zyn. ' E &  »E GÈSPRBKKE» maar niemand kon begrypen , waarom Régcntinë de opvoeding der twee jonge Prinfesfen niet aan baar hadt aanbevoolen. Als men zegt: niemand kan liet begrypen, dan heeft men niet voor, om de gedagten daar over lüttevinden. Waar, naar de gewoonte van het Land, maakte, of herhaalde ieder een deeze bedenking; ook toen het nieuws zieh verfpreidde, dat eene Prmfesfe, wier Tovergodin zeer verfchilde van de onzen , behaagen gefchept had, om eene edele en onfchuldige ziel te vormen; ja, aan het Hof van Régentine deeze Dame ontvoert hadt, om die te- belasten met de opvoeding haarer Dochtc;s-, die evenals onze Prinfesfen ook Tweelingen waren. Dc onderwerping der Vorstin van het gelükkfg Eiland kon in dit geval ook niet verklaard worden , dan door de natuurlykc ligtzinnigheid van den dampkring. Men verhaalt ook, dat Capricieufe by deeze gefeegenheïd nog eens recht vrolyk was. De vreugdebedryven fpqeddcn ten einde; en de twee oude Weezens wilden haare erkentenis en gevoeligheid , voor de bewezene eer en verrhaaken , ten toon fpreiden; daarom begiftigden zy de jonge Pj'inlvsfen met zo veele zeldzaam e gaven', die haar niets kostten, cn die met elkander zo onbeffaanfcaat warén", dat zy het vreemdfte ert misfelyks't karakter zouden voorgebragt hebben, zo Capricieufe de Prinfesfen niet beveiligd had, door de oog- Biet*  MET EMILIA. 6$ merken haarer Nichten tegen te werken; en cffchoon zy dit niet bedoelde, de Dames bewaardq, dat zy geene lastige fiiapfters of onverdraagelyke fuffters werden. Na dat de twee Godinnen zich (zonder echter haar beurs te openen) door gefchenken geruïneerd hadden, wenschten zy de beide Prinfesfen, zo rasch mogelyk, in het volle genot dier wekbladen te zien ; en haalden Régentine over, om van den grooten toevloed der Vreemdelingen een goed gebruik te maaken, door waardige Echtgenooten voor zulke volmaakte Vorstinnen te kiezen. Dje Lyfarts, bedrukt dat de Dames, by gelegenheid der Huwlyks- Plegtigheden, nog eens ten Hove zouden komen, zeide , dat ditvoorftel heteenigfte ■verftandig ontwerp was , 't welk ooit in het hoefd deezer twee Tovcresfen was opgekoomen, en dat men, zonder eenige plegtügheid, ten cerften dc Huwlyken fluiten moest. Onder het groot getal Vreemdelingen , waren maar drie Ileeren, die naar deeze Huwlyken kon-» den dingen. De Prins Trois« Etoiles, de Prins Phcnix, en de Prins Colibri. Om alle drie rrat weinige woorden tc befchryven, kan men zeggen, dat" de eerfte een Prins was, zo als hy zyn moest e de tweede een Prins , zo als men cr geen vindt, er* de derde een Prins,, zo. als er- geen een mocGt tcj. vinden zyn.. i ! . De eerlte hadt, nog een kind zyude, zyn \fók •' • • E 3 de$  ■?D DE GESPREKKE» der verlöoren, en zyn Groot-Vader, die Pacifiqae genaamd was, hadt, door zyne liefde voor de gerustheid , zyne Staaten aan eene zylienie van zyn Huis laaten vervallen, én dus zyn Klein Zoon tot een berooid Vorst gemaakt; 't welk hem hadtiiangezet, om zich zelf verdiensten te bezorgen. De tweede was de vermoedelyke Erfgenaam van zynen Oom Songecreuf, die zyn Ryk regeerde zo als het viel, zomwyl goed, zomwyl flegt, al na dat zyne fpysverteering gefield was. Eene deivoor d? Geleerden onverklaarbaarfte verfchynzels deezer eeuw was, een Neef zo volmaakt wel opgevoed naast eenen zo onbeduidenden Oom te zi^n. De jonge Prins was fchoon, en bezat de heerlykfte hoedanigheden. Hy was al reeds beroemd om zyne deugden j die echter niets van het beminlyke der jeugd bewolkten. Hy begon zyne reis met een bezoek op het gelukkig Eiland. De derde was zo klein ^ zo dun , zo flets, zo fyn, zo lief, zo têer, zo levendig, zo vlug, zo fnapagtig, zo neuriënd, zo fluitend, dat ieder zich , werktuiglyk, van hem, als van iets lastigs verwyderde; of ook misfchien uit vrees van hem, zonder het te wecten, te verminken, of wel te verbryzelcn. Men begreep niet, hoe hy de Zoon, en wel de oudfte Zoon zyn kon, van den LandGraaf Toutrond , wiens Hof niets het minffe , 't welk uitfehittert, immer bezat. Het Hof van Régtntine befchouwde hem als het brooste, het beuzel-  MET E M T L K A. 7f z'ehgtigfie, het onbeduidendfte ding, dat er zedert twee eeuwen verfcheenen was. Het begin van Prins Phenix was een weinig anders. Reeds des anderen daags had hy den Ton van dit geestig Hof zo wel gevat, dat ieder ecu bekende, dat hy het ongeluk van een Vreemdeling te zyn, niet verdiende. Hy glimlachte over zulke praatjes, en voegde zich naar ajles wat hy hier vond uit noodzaakzaaklykheid; vooral gaf hy voor geest te bezitten ; dit was hier het gebruik, al ook die geduurig te misbruiken; en zonder ergens naar te daan, liet hy, men weet niet door Welke toverkragt, overal waar hy verfchecn dc fterkfie indrukken na. Binnen weinige dagen was hy , zonder het te wectcn of te begeéren, het eenig voorwerp , waarop het Hof zyn aandagt vestte. Men befpeurde, dat Celeste minder werdt aangezien , ieu dat de groene Brillen allengkcns naar tien Prins draaiden. Hy zelf, zonder iets zeldzaams .voortegeeven , hadt zich onthouden van die te draagen ; en juist dat geen, 't welk alle anderen zoude bedorven hebben, gelukte hem zo wel, dat 'het weinig fcheelde, of de mode zou op zyn voorbeeld verdweenen zyn. Een zo volmaakt Vorst moest meer dan iemand door Celeste getroffen zyn. Hy werdt ook wel dra de' ernftige beginzels deezer verfchrikkelyke ziekte gewaar, die, zo als de Hovelingen zeiden, aan dit Hof, zo ongeloofelyk gevoelig, altoos de ■ * E 4 ys-  2a- BE GESPREKKEN ysfelykfte verwoestingen bleef aanregten; hoewel, deLyfarts verzekerde, dat hy geduurcndc zyne lange practyk maar eenmaal een Lyder bediend hadt. Phenix verfcnrikte over zyne drift;; en het geheele Hof was verrukt door de ontdekking daar van, om dat men hier door ftof tot praaten, voor wel' vierentwintig uuren, gekregen had. Op eenmaal voelde de Gouvernante der Prinfesfen zich dermaaje gehifpireerd , dat zy uitriep : Het orakel is vervuld.: zie hier de Echtgenoot van Celeste. Ify neemt haar zonder groei:. De lichtftraal trof Celeste zo zeer niet als haare Eonne. Zy hadt de drift van den Prins echter met veel genoegen ontdekt. Koe kon zy des onverfchillig. zyn?, De laster, die meermaals groote en verheevene Perfoonen aankleeft, wendt voor, dat de roem en de aandagt, die dc Prins met haar deelde, en vooral , om dat hy geen groenen Bril harl Willen drnagen, een hart, anders boven veele zwakheden verheeven, gekwetst hadt. Maar thans, nu' men meer dan ooit in de.waare bronnen fchept en de oordeelkunde met haaren fakkel de Historie' voorlicht, is. het buiten bedenking gefield dat Capricieufe , door eene haarer gmwetykfte behendige trekken, ontworpen in het gevaarlykfte yan alle haau-Boudo-rs, de oogen deezer. geestige Prinftjs' beneveld, hadt; ja haar in het heflis/end oogenbiik o;; tr<"-5t baar roem , haar waar belang, en het geluk haars levens ten vollen verblindde. . Wie  BI E T Ë M I L | A. ?3 ■Wie kan 'tgelpoyen ? dc bekooriykftc aller Vorstinnen gaf te verdaan, dat zy Colibri beminde! Dit klein Originceltje, om de aap te zyn van Prins Phenix , zeide dat by. doo.dclyk verliefd was op Celeste; om dat nu zyne liefde ieder te fterker in het oogzoude vallen, was hy nog veei woelagtiger enondraagelykcr dan ooit voorheen, Vermids by er altoos zeer op gefield was , om voor een Man van de beste Ton do.or te gaan, betoonde hy zich.zeer driftig,voor dc groene Brillen; maar hunne groote beweegbaarheid fchik.te zich niet al tc wel met de nimmer dille houding yan zyn klein liehaamtje. — Vergeefsch trachte zyn Kamer-jonker hem geheele vier- en- twintig uuren lang te oefenen; hy kon het kleinfte deel yan- een minuut zjch niet in die richting houden, als npodig was, om zyn kleine lieve neusje met den Bril te verfieren. By geluk werd hy door. dc aanhoudende draaijiugen zyner oogen bewaard voor het gevaar van llikz.iende te worden; offchoon dit klein Schepzeltje, evenwel wanhoopig was, om dat hy zich buiten Haat zag, der Prin» fesfe dit bewys zynes eerbieds te gecven. Dit was voldoende voor de oude Staatdame, oui de Koningin te verzekeren, dat-dit dc Rian was , dip het Orakel bcöogt.,hadt, vermids hy de Prinfesfe zonder groen nam ; en dat niet - om dat hy dit zo verkoos, m aar; om. dat het voor hem volftrckt onmopglyk fcheen; iets dat naar haare gedagten dep zin des Orakels zeer veranderde, iiégentine ftpnï - E p yer.  74 DE GESPREKKEN verbaasd, en verlegen ; om dat zulke prachtige voorbereidzels op zo eene beuzeling uitkwamen. Zy, die het Hof en deWaereld voorgeeven te kennen , verhaalden in vertrouwen aan elkander, dat het hart eener Vrouw ondoorgrondelyk is ; en ieder een merkte aan, dat dit eene waarheid was , die nog nimmer gezegd was. De Philofophen alleen vonden dit voorval zeer eenvoudig, en op de regte plaats. Zy herinnerden zich de vertelling : ce qui pldit aux Dames, van een hunner Vrienden ; en verwonderden zich des niet, om dat een geestige Vrouw den voorrang gaf aan ccn kleinigheid , die zy naar haaren zin zoude kunnen bellieren , boven een man, die , in weerwil van haar zelf, en van hem zelf, door zeer uitmuntende hoedanigheeden , altoos ontzach moest inboezemen. Régentine, verbaasd en vernederd door bet vooruitzicht op deczen Schoonzoon, en begrypende dat deeze verbintenis dat voorkomen van grootheid haars Hofs, daar zy zeer opgcfteld was , zoude verminderen, vervoegde zich by de Tovergodinnen befchermfiers, vol hoop datzy, die de Prinfesfen zo rykelyk begiftigd hadden , niet zouden weigeren haar nog eene zeer wezenlyke dienst te doeu, die beftondt in Celeste van zo eene bclachclyke en kwalyk geplaatffe drift tc geneezen; maar deeze Dames waren zo vergenoegd, vóór haar vertrek nog eens eene gelegenheid gevonden te  MET EMILIA. 75 •te hebben, waarin zy haare weifprekenheid konden . toonen, dat zy een geheele reden van algemeene gezegdens hervqort bragten, om haar te overtuigen , dat de beiluiten des Noodlots onherroepelyk, waren; dat het den zwakken fterveling niet vry ftonde, daar tegen aan te druisfchen ; dat meermaal het geen men voor een ongeluk hadt aangezien, een bron van geluk was geworden , en zo ook vice verfd; dat men zo haastig niet moest oordeelen , enz. enz. enz. Prévoyante dagt zelf zich tc kunnen herinneren, dat er geduurende haare reis altoos een Colibri voor haar Telescoop gevjoogen hadt ; en dat dit haar ongeduldig hadt ge.maakt , om dat dit haar belette verder te zien. Dit was voor haar een allerfterkst hewys, dat de Prins Colibri de man van de Prinfes Celeste worden moest. Deeze redenvoering duurde maar een .derde van den tyd, waarin het Orakel was uitgesproken. Régentine bezat zeer veel moed; maar zy was niet beftand tegen eene verregaande zelfsverveej£ng; zy bezweek des ten eenemaal by dit droevig voorval. De Tovergodinnen, zeer in haaren fchik met deeze onderworpenheid , namen alles, op zich ; pntfloegen het Paar van alle andere vereischte plegtigheden , ja maakten zo veel fpoed, dat binnen vier - en - twintig uuren het Huwlyks verdrag geklonken was. Men bedong alleen , dat de Prins beloofde , altoos in de ftaaten van Régentine, die eens  •7$ ®E GESPREKKE» eens aan Celeste zouden toebehooren, te blyven,. Colibri beloofde dit met eene nog veel zagtfluitehder ftem , dan naar gewoonte 5 en Phenix, onzeker of het geen hy zag, de waarheid of een diuom was, kon zieh niet vergisfen omtrent de fmartelyke aandoeningen , die hem dit verwekte ; en begaf zich terftond van een Mof, dat hy voor zyne rust zo nadeelig gevonden hadt , wei heilig voorneemende nimmer meer eene fchoonheid te zien, die hem zo ongelukkig maaRre , maar zyn dood m den oorlog tè gaan opzoeken. 1 Men zegt, dat op dit oogenblik'Capricieufe in haar Chineesch bou•doir was, én- zo verheugd opfprong, dat zy wel drie millioenen fluks porceleinen daar door inftukken brak. 's Daags naar het Huwlyk verdweenen al de •groene brillen , en alle oogen waren naar den grond gellagen. Men durfde die noch op Régentine, noch op Celeste vestigen. De oude Staatdame hadt dien zelfden mgt een vreczelyk coliek en excufeerdc zich om ten Hove te komen'. De Lylarts fpoog vuur en vlam voor het bed van alle zyne zieken, en dc twee Tovergodinnen , zelf verbaasd over haar werk, ftonden geheel-verfuft. Kort gezeid", men hoorde dien gebeden dag ten Hove en in de Stad ■ alleen deeze woorden: Ach Pheitix! en dat wel op den allerEieu-rigflen toon tiitgefproken. Het eerst, 'uwelk R'gentine-, na zy weder bedaard  MET EMILIA. 7f, Baard was, voor 't hoofd fprong, was het zeldzaam verwaarloozen der' betaamlykheid , die men den Landgraaf verfchuldigd was; en dit kon , in weerwil der beicherming der Tovergodinnen, al zeer ernftige gevolgen hebben. Indien Capricieufe deezen tyd had waargenomen , om den goeden Landgraaf op te hitzen, het ware met den roem van Celeste en de rust van Régentine voor altoos uitgeweest. Maar gelukkig, zat zy zo verdrietig ih haar Boudoir over het porcelein dat gebroken lag, en waar van zy, dit verzwaarde haar leed, niemand dan zich zelf de fchuld kon gecven, en ooit zy hadt altoos zo een grooten afkeer van het eenzelvige Hof des Landgraaven , dat deeze part haar niet eens in 't hoofd kwam. Régentine benoemde terftond een ftaatig Gezantfcbap om den Landgraaf tè gaan bezoeken, en fmaak te doen krygen ih' een Huwlyk, dat men geflooten had, zonder zich te herinneren, dat men 's Graaven goedkeuring behoefde. Deeze bezending1 was van een' kiefcher aart, dan die, waar aan men de tegenwoordigheid der tweè Tovergodinnen op het gelukkig Eiland te danken hadt. Men gaf den Ambasfadeur veelè brieven rhede. Colibri fchrcef op zyn trant aan Papa, waar aan de goede man gewoon was, en daar hy dok over oordeelde zo als het billyk fcheen. Celeste voegde hier een zeer nederigeri brief by; men hield die voor een mcesterftuk van vernuft en behendig-  78 DE GESPREKKE» digheid. De Tovergodinnen fchreeven met haard gewoone welfprekendheid ; en Régentine fchreef eene verwonderlyke mengeling van waardigheid , wysheid, vriendfchap en grootschheid; de oude Staatdame fchreef aan den Ceremonie Meester, die zy eertydsgekend"hadt; en die, hoe weinig Toutrond ook op plegtigheden gefteld was, zeer vee!' op hem vermogt. De Lyfarts fchreef aan zyn Medebroeder, met wien hy in vorige dagen zyne proeven in het Hospitaal des Landgraafs gedaan hadt, om hem te verzoeken, dat hy geen verdoovende flaapverwekkende middelen, by zo eene gcwigtigc gelegenheid, wilde fpaaren. Men vergat ook niet, om den Gezanten kostbaare gefchenken mede te geeven , en onder anderen een zeer kunstig gemaakte Vogelvluclitje, vol kleine Vogeltjes , vooral Colibritjes , wyl men wist, dat de goede man daar zeer veel van hield. De Gezanten waren nog niet by de poorten der Refidentie, toen Toutrond al reeds in de Couranten het verhaal van zyn Zoons huwlyk geleezen hadt. Dit hadt hem zeer gediverteerd, en in het byzyn van het geheele Hof hadt hy zich fterk uitgelaaten over de onbefcheidenheid des Courantiers , die zeker by gebrek van andere nieuwe zotternyen zyn Zoon , buiten zyn weten, hadt uitgetrouwd ; en daar, om zyn ellendig papier mede te vullen , zelf eene veel breedvoerige vertelling van hadt opgefteld. Terwyl ieder daarSn'ej zyn vernuft in Epi- gramJ  MET EMILIA. f$ gramma's oefende, diende men den Gezanten van het gelukkig Eiland aan. NaauWlyks verftondt dc' goede man het oogmerk hunner komst, of hy geraakte in zulk een gramfchap, dat hy, zo hy niet in ysfelyke losbarfting was uitgebroken, (na het gevoelen der geleerden,) op het oogenblik zoude gedikt zyn. — „ Ik ken , zeide hy , myn zotte jongen aan dit ftukje! Maar wat verbeeld zich toch dien ezel van een kamerjonker, onder wiens opzicht ik hem delde , en die van zyn goed gedrag in vreemde Landen by my inftondt; ja, die er zyn hoofd voor verpande; ik beken, dat dit weinig genoeg betekende. Waarom vertrouwde ik ooit op een fcheel gezicht , dat de menfehen nooit recht kan aanzien. Hy is my evenwel door de Minnemoeder van myn zotten Colibri aangepreezen; en zy verzekerde my, dat dien ezel veel ondervinding hadt. Kom aan, betrouw je Kinders eens weer aan • iemand toe. Wat zyn de Ouders te beklaagen! Hoe, wat! kan ik dan het Landbedicr verhaten , om met myn mille jongen door de groote waereld te gaan lanterfanten. Zo immers de Landgravin nog in leven was, ik wist niet, waar ik myzou bergen; dat verzeker ik op myn eer. " Geduurende deeze cerfte gramfchap durfde geen Mensch één woord Voor Colibri noch zyn Gouverneur inbréngen; maar men bemerkte, dat de goede Man, hoe boos hy Ook was, geen één onbefchaafd woord tegen, Régentine of tegen zyne" Schoon-  9<* » E 6 E S P R fi K K E W Schoondochter tegen dank, liet Ontvallen. Maar des te minder fpaarde hy de twee Tovergodinnen. lk zal geen Toutrond bieten* zeide hy, zo ik niet in alle Couranten deeze twee ouwe fatfoenen doe uitlachen; 't Is waaragtig wel der moeite waardig, om de voorzichtigheid en de vooruitziendheid in haare wapens te voeren, en onder dat voorwendzel zich ongenodigd te kömen bemoejeri met Familie zaakeu , en om daar alles overhoop te jaagen. Ik zal in mynen Raad haare titels doeii onderzoeken, en ik wil myn Landgrafelyken hoed verliezen, zo ik haar niet geheel ontwapen , om, haar te leeren , kinderen van fatfoen uittctrouweri tegen den zin van haaren Vader. ï ,J ■„.." Het is jammer, dat de Historie-Schryvcr ons maar eenige brokken van deeze verheevcn Redenvoering bewaard heeft; die , vooral door de gemeenzaame wijs, waarop Toutrond gewoon was tc praatcn, verre uitftak boven de meesterftukken van Demosthencs én Cicero. Hoe heviger deeze eerfie uitvaaringen zyn mogten, des te grootcr was de hoop der Gezanten, dat alles wel zoude aflpopen. Binnen weinige dagen' begon zich de hcele zaak te fchikken. Men vergat alles, alles werd vergeevcn, goedgekeurd cn bekragtigd, naar den zin der Ambasl'adeurs. Toutrond gaf alleen een punt niet op. liy wilde niet hooren van de opvolging in het gelukkig Eiland; Hy begeerde, dat zyn Zoon, in plaats vau het Jonkertje \  èèet emilia. Sl kerfje aan het Hof van Régentine te fpeelen, zich terftond met zyne Gemalinne derwaards begaf, om de laatfte hand te kunnen leggen aan eene opvoeding, die hy zo hoog noodig hadt; eri dat hy zich met de Erfenis van het Landgraaffchap zonde vergenoegen. Op dccze eene voorwaarde zou zyn Huwlyk van waarde gerekend worden. Deeze gewigtige gelegenheid hield het geheele Hof van Régentine bezig, toen Reinette met haare Gezelfchap-Juffer* de Dochter der oude Staatdame, zich op eenen vroegen morgen in den Tuin haarer Moeder verlustigde. Zy hoorde in eendaar wat ter zyden liggend Boschje tamelyk luid fpreeken; zy, als eene welopgevoede Dame, trad haastelyk daar van daan; maar de Gezelfchap-Juffer hield haar ftaande. Doe dit niet, Prinfesfe, zeide zy; Moeder heeft my gezegd, dat ik nooit eene geleegenheid, die zich van zelf Voordoet, moet verzuimen, om af te luisteren; dat men door dit middel veele dingen hoorde, waar van men buiten dit niets zoude geweeten hebben. De Prinfes was niet overtuigd van de braafheid deezer Helling ; maar de Juffer zeide: ga gy, zo gy wilt maar ik blyf hier; en vermids de gewoonte nieÉ toeliet, dat Reinette alleen van haare wandeling te rug keerde, was zy wel genoodzaakt, in weerwil van haar zelf tc hooren, wat er in het BoschJe gezegd werdt. Het was de Prins Trois-Etoiles, die hier ge-»ii. debl. F raeerK  È2 Ö É GÉSPRÉKKÉH meenziriit met zyn Reisgezel fprak, over mcÊ "vat aan het Hof was voorgevallen. Het gedrag der Tovergodinnen hadt hem boven alles geërgerd. WiSr&p] vroeg hy, fust toch de roem deezer Dafiles ? o Prins, antwoonle zyn Reisgezelgy zult op üwc reis wel andere beroemde Lieden leeren kennen, waaromtrent gy deeze vraag doen zult." Mèri dcedt Celeste recht; maar men' vroeg: waar füé' dient toch verlhnd en fchoonheid, als men flegïS daar door dc Vrouw van een Colibri worden moet ? Deeze bedenking bragt hem van zelf op Reinette, die zelden' een voorwerp van aandagt ;-< rr iemand plagt tc zyn. —— ,, Zy zou niet iri ffcvit geweest zyn zo eene verkeerde keuze te dóen ; > y /Ou de waardy van ceneu Prins Phcnix gekend hebben." —• ,,• Of dc uwe, hernam zyn Vriend* zo haare zedigheid haar niet belet hadt uwe liefde optcmerken."■— Hierop volgde een diep ftilzwy$êtii Eindclyk hernam de Prins: Nu gy het geheim van myn hart doorgrond hebt, zal ik nier. vergcefsch voorn, myn Vriend ,• verbergen , dat ik Reinette bemin 5 maar ik ben niet verblind ; ik Weet , dat ik ge'ene party voor haar ben. Zyiswcf de joiï'gftc, doch zy heeft uitzichten, die, naar fnaate haare' Zuster de hoop haarer Moeder verydeld heeft, te grooter zyn moeten. De Prins hadt dit naamvlyk gezegd, of de Gezelfeliap- juffer vloog in aller haast naar het Kas" e-' en Reinettedie haar volgde, maakte in dien! klei-'  MET EMILIA. 83 kleinen tusfchentyd meer aanmerkingen , dan zy, met al haar verftand, nog ooit in haar heele leven gemaakt hadt. De Gezelfchap-Juffer ging naar haare Moeder, om haar ten eerften alles over te brengen; en die vertelde terftohd alles aan de Tovergodinnen. En deeze riepen,- in geestvervoering gebragt door dit aangenaam nieuws, als een paar Malloten uit: Door het groen! Het Orakel is vervuldl Door het groen. Zy wenscbten elkander geluk, doordien zy nu vergoeding brengen , en de zotheid van het eerfte Huwlyk zouden verbeterend ïlaare welfpreekendheid bragt by Régentine ten Üerdenmaal het gewenschte gevolg voort. De verftandigfte zaak zo als de dwaaste werdt ontworpen, voortgezet en geëindigd; behalven dat Capricieufe, zo als men opmerkte, zo kwaadaartig was als de drommel zelf. EMILIA. Ach, Moeder. MOEDER. Wat is 't, Kind ? EMILIA. Daar zyn wy thuis, en myn vertelling is nog in lang niet uit. BI O E D E R. Dit fchaad niet, gy zult die eens op een anderen dag geheel en al keren. Laaten Wy uit de koéts gaan, en eerst zien, hoe het met den MoesF 2. tuin  84 DE GESPREKKE» tuin (laat. Dit zal ons ongemerkt, tot het uur «lat wy aan tafel gaan , brengen. EMILIA. Ziet gy wel, Maatje , hoe bly Mcnfchen en Dieren zyn , om dat zy u weer zien ? Goeden dag, Marianne! ..... Goeden dag, myne Vriend-' jes ! Hoe is 't met Pere Noël! . . . , Ah, zyt gy daar ook, myn Lammetje! ..... Moeder, Crampon kent my zo waar ook nog... . Marianne , na den maaltyd komen wy u bezoeken , wy zullen het tamme Gedierte gaan zien; niet zo Moeder; wy zullen Pere la Haje en zyn Zoon ia den Moestuin fpreeken ? MOEDE R . Goed, laaten wy dam- heen gaan, Ik vraag u-niet, hoe gy de vertelling vindt. My dunkt, dat zy u' braaf heeft doen lachen. EMILIA. Ja , Maatje, zy is heel grappig ; maar zy is al te lang, en ook 'er is mooglyk veel in, dat ik'ntefc regt begryp. MOEDER, Dat kan zyn. E M II I A. Ik verlang echter magtig om te weeten, hoe het uitkomt. MOEDER. Wel nu, morgen, of overmorgen, zo dra wy leeg tyd hebben, dan zult gy wceten, hoe het uitkomt. E M ï-  MET EMILIA, 8$ EMILIA. Ach , myn lieve kleine Maatje! Zeg het my maar met weinig woorden, op dat ik van al dat Volkje ontflaagen raak, jérwyl wy naar het Basfe-Conr, de Boerdery, en het Linnen Vertrek gaan. Gy weet het alles wel. MOEDER. Maar dit zou u zeer ten ontyde het vermaak det verwondering ontneemen, E M I L I A, ó Dat is niets. Deeze Lieden zyn zo grappig, dat zy my toch altoos zullen doen lachen. En ook gy weet wel, Moeder, dat Andromaché enMérope my braaf hebben doen fchreijen, al had ik die geleezen, en al ken ik er heel yeel uit van buiten. MOEDER. Maar al wilde ik u vergenoegen, ik zou misfchien niet kunnen. Ik beken, dat ik de vertelling maar doorgebladerd heb ; ik was er niet opgefteld, ein met al die Vrienden groote kennis te maaken. En gy weet wel, dat ik geen geheugen heb , zo dat ik zou het heel flegt na vertellen. EMILIA, Lieve Moeder, zie toch eens, of gy het doen kunt; zeg my maar in weinig woorden, hoe komt het uit? MOEDER. Ik weet niet, of het des Schryvers oogmerk was F 3 dee*  86 B E GESPREKKE N deeze vertelling te doen eindigen. Doch dat zeit niet. Geef my het Boekje, om het, als ik van den téxt raak, het tc kunnen inzien. Wy hebben de beide Prinfesfen een weinig fchielyk getrouwt gezien; hoéwei het verhaal des Historie - Schryver niet heel fpoedig voortging. Men gaf de twee Tovergodinnen haar aflchcid,'cn dit hadt terfbnd ten gevolge, dat Capricieufe alle haare Boudoirs niet naar den kant van het gelukkig Eiland openhield, of van Régentine , en .haare Dochters, het ccnig voorwerp haarer'kleine opmerkzaamheid maakte. Om den Landgraaf te beyrecdigen , moest Celeste van haare Gelofte afgaan , en haar wisje wasje van een Man voor de voeten zyns Vaders brengen. Régentine achtc zich vérpijgt, haar te geleiden, om alle nieuwe moeilykhedcn voor te komen. Zy betrouwde het bewind over haare Staatcn in dc handen van Reinette , of liever in die van haaren Schoonzoon. Onderwyl zogt Prins Phenix overal het gevaar, om met zyn leven ook zyne ongelukkige drift te verliezen; maar overal, waar hyzich incognitobzyondt, .volgde hem het geluk en de 'verwondering. Zo dra zyn Oom Songccreux vernam , hoe onwaardig hy door Celeste behandeld was, begon hy te fpreeken; iets,'t welk hem in agttien maanden niet was overgekomen. Maar nooit fprak hy, of daar volgde iets gedenkwaardigs op. Aan zyV jiiof onthield zich een oude Zeerover, die hier was fyn  6Ï E T, EMILIA, 87 fyn geworden, en -voortaan gerust meende tj leeven , na dat hy de zee bykans veertig jaaren on* veilig , en Vrienden zo wel als Yyanden beroofd, hadt. Seiigecreux liet hem , (teiwyl hy over gc-r heel iets anders dagt,) 0111 zich wat te vcrvrolyken, by tyd en wyle zyne gevallen vertellen. — Deeze Zeerover haalde hem over, om het alfrout te wreeken,. dat men den 1'rins Phenix had aangedaan. Toen men er het minfte aan dagt, werdt het geheele Eiland ingellooten, overwonnen, en tc onder gebragt, dellovcr nam. den Prins cnPrinfesfc in verzekering, 'ongt die te fchcep, en zond hen aan Songccreux, die hen. in eene Toren dècdt fluiten , naast een klein Vertrekje , dat hy bewoon, de, om toch ter deeg het oog op hen te houden. De Ilover noemde zich, uit zich zelf, Onder-Koning van Songecreus, in het gelukkig Eiland , en maakte het zeer ongelukkig, Naauwlyks was dit droevig nieuws aan liet Hof van Toutrond bekend, of Colibri ontfnapte als een gek, zo als hy was, cn ging naar het. Hof van Songccreux, met het oogmerk, om hem dood., te 11: w, en zyn Schoonbroeder met zyne Vrouw ,te verlosten, Hy kwam , cn maakte om cn by den Toren zo veele lugtfprongen, dat een jagerm,eest,cy hem voor een Inkhoorntje aanzag, en hem met groo^ te behendigheid , in 't midden zyner oude Keunisfen , doodfehoot. Colibri dood zynde , wis? men nog minder, wat met hem te beginnen, dan toen hy r'•■ 4 leef.  SS DE GESPREKKEN leefde. Hier voor ftonderz de geleerdfte en de diepdenkendfte mannen! Maareindelykbeflootmen om hem in Voorloop van Brandewyn te bewaaren j ëfi eene altoos duurende prys in de Academie van Songccreux vast te Hellen, voor hem, die het geflagt en foort van deeze misgreep der natuur het best zoude bepaalcn; hier door kreeg deeze ongelukkige Prins een plaats in het Programma. Songccreux, die zich niet bemoeide ,noch met een Ja* germeester, noch met zyne Academie , wist van dit alles niets, en dagt nergens minder aan, dan dat er voor zyn deur de Erfgenaam des Landgraaf? ala een Inkhoorntje was doodgeflagen, EMILIA. •Ah, goeden dag Pere la Haye! Wat ben ik blyd, dat ik u zo welvaarend zié. Wy zyn nu heel heel verre van u; maar wagt een beetje : wy zullen by i) komen; wy 'zullen voor alles tyd hebben. MOEDER. Terwyl Toutrond het ontfnappen yan zyn Zoon betreurde, wel verzekerd , dat hy zich niet hadt weg gepakt, dan om de eene of andere gekheid, die gerucht zou maaken, uittevoeren; en niet wist, dat er geen meer voor hem te bedry ven waren; hoorde Phenix in de Rusfrfche Armée, alwaar hy den dood, terwyl hy tegen de Turken yogt, ging opzoeken , wat zyn Oom hadt ondernomen. Hy verzogt aan den Generaal een Corps Cofaques, om die te mo- Pi  MET EMILIA- 8-J gen gebruiken; vloog als een arend naar het gelukkig Eiland , maakte de Troupen van zynen Oom in eene fchermutzeliug krygsgevangen; en doodde den ouden Zeerover, die zich zelf OnderKoning gemaakt hadt. Zo dra dit verricht was, fpoede hy zich naar zynen Oom , overtuigd dat hy dien heel rgsGh zoude overtuigen van de onbillykheid zyner onderneeming. Terwyl de Cofaques den Toren omcingeiden, en bezig waren om Reinette en haaren Man te verlosfen , ging Prins Phenix naar het vertrek van zynen Oom. De Bevelhebber der Lyfwagt zeidde hem, dat Songecreux verbooden hadt iemand by hem te laaten, voor hy gefchelt hadt, en dat hy niet hadt gefchelt zedert den dood van zeker Inkhoorentje, dat is reeds voor zes wceken. Nooit hadt hy zo lang en zo diep door gedroomd'; langer dan veertien dagen was dit nooit, gebeurd ; en dan kwam hy ten minften nog eens aan 't venfter, om de Wagt te zien optrekken. De jonge Prins nam het dan voor zich, en ging in weerwil van dit bevel in de kamer. Hoe groot was zyne yerbaastheid, niet om dat hy hem zonder beweeging vondt, want dit was meermaal gepeurd , maar door hem buiten fiaat te vinden, on? immermeer te kunnen beweegen. EMILIA» Hoe dit? MOEDER, Hy was dood; en men zag uit eenen Brief, dien F 5 hy  £Q DE GESPREKKEN hy aan zynen Neef had beginnen te fchryven, dat hy reeds zes weeken dood geweest was: op dien eigen dag, waar op Colibri als een Inkhoorentjc Was doodgefchooten , badt by het leeven verlaaten. Men vermoedde, dat die fnaphaanfchoot h em eene beroerte hadt veroorzaakt. Zo dat dezelfde dag geeft den Schryver de gcir.akkelyke geleegenheid pm zyne vertelling te eind g< • . EMILIA. En op wat wyze, Moeder ? : MOEDER. Hy maakte Celeste Wtduw , en ontfloeg dus Phenix van eene Negociatie, waar door het gelukkig Eiland in de handen der rechte Eigenaars zoujde komen. EMILIA. Ah! Ik begryp het. Phcnix volgde zynen Oom pp; hy behoefde hem niets meer te verzoeken, cn ik wed, dat hy nu met Celeste gaat trouwen. MOEDER. Hy vergenoegde zich met haar op de kicSchte en grootmoedigile wys te behandelen. Eerst zorgde hy voor Reinette en haaren Man. Phcnix hadt de voorzorg gebruikt om den Lyfarts uit het gelukkig Eiland met zich te neemen , of zyne hulp mogelyk by deeze gelegenheid te ltade. megt komen. Ily noemde zelfden naam vanCéleste niet, maar Reinette noemde dien van Phenix dies te dikwyler, in de Brieven, die zy haare Moeder en Zuster toe- '"zon-Jt,,  met emilia. 94 zondt. De tegenfpoeden hadden in weinig tyds al de malligheden der Tovergodinnen weggenoomen, en al het onwaardige, 'twelk de vlcijcryby Celeste veroorzaakt hadt. Zy hadden de Moeder en de twee Zusters tot drie zeer yoortreilelykc Vrouwen herfc.hapen. Reinette hadt wel geenzins dc kundigheid dcs_ Lyfarts niet noodig ; doch hy, niets om handen hebbende , deedt eens eene wandeling door dc Academie, en ontdekte daar.de gedaante van Colibri in eene groote fles gevuld met Voorloop. — Deeze ontdekking deedt hem, zonder daar aan tc denken, den prys der Academie wegdraagen. Men fchreef aan Toutrond het ongelukkig einde zyns Zoons ; en vermids de zekerheid vcrkiczclyk is boven de onzekerheid, was dit ongemeen troost]yk voor .hem. Maar ook de Landgraaf hadt veel gezond oordeel; hy begreep.zeer klaar, ,dat zo een Zoon hem nimmer tot genoegen zoude kunnen ftrekken; cn dat zo een gekje niet gemaakt was , om de Echtgenoot eener zo volmaakte Prinfes te zyn. Ily riep daarom uit: Den Hemel zy dunk ! er is een zot 'Jongentje te minder in de waerelcl. —; Hy vroeg alleen de fles, waar in zyn Zoon bewaard wierdt, van de Academie ten gefchenken; die dit ook aan den bedroefden Vader toeftondt, zendende zy de fles in een Klinkdicht, gemaakt ter. eere yan den roemryken dood. des Prinfen Colibri. emilia. En het Huwlyk?, moe-  9» DE GESPREKKEN MOEDER. Toutrond brak hier alweer het ys. Celeste , die door haare fchoonhaid zo yeele oogen gehinderd hadt, kon, zonder naar den grond te zien , niet aan Phenix denken. Hoe edelmoediger hy handelde, hoe meei zy zich verneederd yondt, Zy beminde hem , en naar maate zy dit poogde te verbergen , zag zy geftadig al meerde onmooglykheid , om zich met zo een volmaakt Prins te vergelyken. Maar Toutrond maakte alles gclyk. Hy verzogt aan Prins Phenix , dat die uit zyne hand wilde komen ontfangen het welverdiende loon, en dat loon beffond in de fchoone Celeste. De Bruiloft werdt ook by Toutrond gehouden, die magtig in zyn ichik was met de door Phenix medegebragtc Cofaques, Hy liet hen niet vertrekken, dan na dat zy alle de Bruiloften hadden bygewoond; toen gaf hy hun ryke gefchenken. Hun Bevelhebber ontfing van Phenix een kostbaar gefteente, waarop Mlnerva Victrix door eenen Griekfchcn Meester gefneden was; de Prins vleide zich, dat dit Juweel in de handen dér Keizerin zoude geraaken , enten bcwyze ftrekken van zyne dankbaarheid. EMILIA. Is 't nu uit? MOEDER. En de Tovergodinnen? EMILIA. Ah , komen die ouwe Scliepzcls alweer voor den  MET EMILIA» 0$ den dag, om nog eens alles in de war te gooijen? MOEDER. Zy pasten er wel op , om zulke voornaame Bruiloften niet te verzuimen. De Landgraaf, die haar 1 zo weinig als gy dulden kon, hadt zich geexcufecrd om haar te ontfangen * onder het voorgeeven dat hy haar niet naar haaren rang logeeren kon ; maar het kostte haar flegts een woord , om fchielyk twee vleugels aan het Paleis van Toutrond te bouwen. Hy onderwierp zich des, als aan een noodzaaklyk kwaad, aan haare tegenwoordigheid; doch om haar dol te maaken , liet hy Capricieufe met de uiterfte ftaatigheid noodigen, en huisvestte haar in de heerlykfte Vertrekken, terwyl deeze twee Dames zo goed als genoodzaakt waren voor haar eigen Logement te zorgen. EMILIA. Wel, Maatje,wy zullen nooit uit de Vertelling raaken? Zie daar, nu is alles weer op nieuw in de war. M O E D E ft. Integendeel. De twee Grootjes, zeer verleegaa over haare voorige gekheden , durfden thans niet kikken! En Capricieufe, zeer grootsch op de eer van alles alleen te bellieren, kreeg een zeer goed , hoewel indedaad zeer grillig, ontwerp in haar hoofd. Zy ftelde een dubbeld huwlyk voor, tusfchen Toutrond en Régentine, en tusfehen Pbeaix en Celeste. Régentine was nog in die jaaren, waar-  94' *> E GESPREKKEN Avaari'n men behaagt; Toutrond bediende zich niet drift van dit vreemde, doch fraaije denkbeeld, cn zeide, dat hy niet begon te leeven dan in zynen herfst. Capricieufe bezorgde den Lyfarts een Brevet als Raadsheer van Staat, naar uiterlyken fchyn ter eere van dit Huwlyk , doch in waarheid om deii afkeer, diert hy altoos van de twee oude Nichten getoond hadt. Zy ontfloeg Régentine ook van de oude Staatdamc, diezy in haaren dienst nam, met het loffelyk oogmerk, om haar op" haar gemak en ten haaren vermaake alle daag raazend dol tè zien. Toutrond en Régentine regeerden het Landgraaffchap zeer lang en met veel roem. Om het geluk van dcczen goeden man te voltooijen, kreeg hy uit dit huwlyk een Zoon zyner Moeder waardig; dat is liet tegendeel van Colibri; en men heeft opgemerkt, dat Régentine , terwyl zy den Zoon opvocde , deszelfs Vader zeer in zyn voordeel veranderde , ja dat zyne gemeene manier van zich uittedrukken geheel cn al verdween. Phenix en Celeste waren ook wonderlyk gelukkig zy regeerden het ryk van Songccreux. De Prins Trois - Etoiies en Celeste beftierden het gelukkig Eiland. Toen zag men iets , 'twelk men naderhand maar een maal zag: drie groote Rykeh wel geregeerd, -hoewel geene eene der gedaane Geloften d'eezer groote perfonages ter uitvoer gebragt werden; ■ ■ k m i«  M Ê T EMILIA. 95 emilia. Ik had nooit aan het huwlyk van Reinette gedagt. . . Nu, Maatje, dat is wel een mooi vertelzel! moeder. Dat mag ik lyden; maar ik deed niet wel, het tl voor te leezen. emilia. Hoe zo? moeder; Om dat er zeer veele omftandigheden , fpotternyen, en zinfpcelingen in zyn , die gy niet kunt bevatten; en waar van gy des de waarde niet gevoelt. emilia. o ! Als ik groot ben, zal ik dat alles gevoelen. moeder. Dit is myne verfe'hooning; en ook uwe aanhoifèiag i om tog eens een Toververtclzel te kezen g doet er ook wat aan. e m i l i a. Maar Maatje, niemand befchuldigt ü. moeder. Jk heb ook liever, dat gyophet ftuk van beuzêlingen iets hoort leezcn, dat u, naar maate dat gy ouder wordt, beter zal voorkomen , dan zulke, die li by v»organg ellendig zouden toeicbynen. emilia. Over het geheel kan ik verzekeren, dat'dc vertel--  £6 D E GESPREKKEN telling my zeer behaagd heeft. Maar Moeder, waf «denkt gy er van ? MOEDER. Ik denk, dat de fchryver zo klugtig is , als zyne perfoonen; dat hy dit fchreef in een ledig uur, donder ander oogmerk, dan om zig te vermaaken ; eri zonder zicli te bekommeren, wat hy fchreef. Hy heeft zich by gevolg de vryhcid gegecven tot alle gekheden en buitenfpoorigheden, die hem voor den geest kwamen. Ik zie geene uitvinding in het flnk, fnaaf zeer veele toefpcelingen op onze gebreken, gewoontens en dagclyksch voorbyzweevende zotternyen. Alle voorvallen zyn hem even goed voorgekomen; mids hy maar met ons fpotten kon. En in dit opzicht gelykt zyne vertelling Tiaar alle Tovervcrtelzels, die minder onzé Zeden dan wel onze kortftondige modes bedoelen. Maar liet belachelyke verandert, de modes verdwynen , «n de Tovervcrtelzels insgelyks. Het zyne heeft Ook het gebrek, van al te lang en dikwyls veel te gemeenzaam gefchreeven te zyn. EMILIA. Vooral, Maatje, heeft hy weinig achting voor de Godinnen, dit is zeer te laaken. Prudente en Prévoyante hebben zich zeker nooit zo zot ge» draagen. MOEDER. ïk vermoede, dat hy hierin, zo als in verfcheide andere plaatzen, den fpot- houdt met zyne mede- bros-r  Met e m i l l A. %f broeders, die dikwyls aan hunne pérfoonén prachtige naamen en fchoone karakters in woorden geeven, zonder de kragt te hebben, cm die -zo aftè werken; als zy zyn moesten. emilia. Wel nu, kom aan; dit is althans iets , daar ik alleen nooit agter zou gekomen zyn. moede r. Daar is zo veel van dien aart in dit Vertelzel^ dat ik niet begryp, hoe of het u heeft kunnen bezig houden. emilia. O, Maatje lief ^ men komt ü zeggen , dat er is apgedischt-i moeder. Dat ïs goed: nu zullen wy niets meer hoorerl van al deeze Tovergodinnen, Prinfen en Prinfesfen: want gy weet de'conditie nog wel? emilia. Zeer wel, Moeder. Het zou ook wat liefs zyn 3 u met deeze malligheden optehouden, terwyl wy zo veele gewigtige zaaken te deen en te regeleri hebben. moeder. Dat is ook zo: onze tyd is zeer bepaald; emilia. Wy hebben naauwlyks tyd .om te eeteri; Vooreerst, zo dra wy van tafel komen * moeten wy Ma-; rianne en de kippetjes gaan bezoeken. Dan gaari. il. Deel. G wy  DE GÈSPREKKS» wy fiftar de Melkboerin j dan naar den Pluimgraaf * rian naar de Linnen -bewaardfter* en zien of alles Wel goed gebleekt, gevouwen * en netjes in de ktstcti legt tot het volgende jaar.- Dan gaan wy haaf de goede ouwe Vrouw Geilet, die altyd zïei-ëlyk is. Dan gaart' wy naar den Molen, om te zien, of Vader en Moeder berouw hebben* dat zy op uw raad de kindertjes lieten hiënien. Dan gaan wy naaf de Boerdery * (daar men ons misfchien Wel wat room zal geeven. ) Dan koornen wy weer in den Moestuin,- daar de Tovergodinnen ons dcezéri morgen belettcclen in te gaarn. Voor wy vertrekken, kyken wy het heelelluis nog eens door, tot in de Keuken toe , om te zien , of alles wel op zyn phats is.- HOEDER; wéfk ccifc breede uitmeeting van opfettenheden Cn bezigheid !■ Weef gy wel, dat, zo ik df uitgcftrektherd myns Gebied3 niet kende, gy my door' «rik eene omflagtighekl zond ontftel-len $, vooral , tót ik denk, hoe zwak ik ben? EMILIA. Wel nn, ja: gy zegt, dat men, om dat alles t&" e.lorgen, maar Weinig treeden beheeft te doenj dat neemt niet Weg, dat Wy echter heel veei te verlichten hebben..... Ach, Maatje, waarom hebt z? my'rf Heer den Curé niet ten eeten verzogt? Öy fiostdt zo veel van dien braaven man. MOE-  MET EMILIA. M O E D É R. En zo gy hem in de zaal vondt? EMILIA. Dat zou my lief zyn. Maar gy hebt er mynjeti van gezegd? MÓEDER. Gy gelooft dan, dat, terwyl Emilia met haat Lammetje fpeelt, of zich met de groote Houd op het Basfecour vermaakt , haare Moeder nergens aan denkt? E M I L I A. Ahl Ah! Maatje lief, weet gy nog wel, welk een mooi raadzel hy my eens te raaden gaf, op deri zelfden dag, datwy vertrokken? MOEDER. Neen. EMILIA. Ik moest hem zeggen: „ wat het zwakfte eri het fterkfte in de heele waereld was." MOE DER. En dat was? EMILIA. Een kind. MOEDER. , ., j. Het zwakfte dat begryp ik, maar het fterkfte ?' E M I L I A. Myn Heer de Curé zeide, dat het onder zyn klein overtrekzel alle de kragten zyns volgenden leevens bedekt houdt. G 3 ?i ÓÊ«"  tcï» E> E GESPREKKEN MOEDER. v\ el zo waai", ik herinner het my niet. Evön« Wel, ik zal bet u niet betwisten: het is zeker-, ëüt de Koning van Proisfsn cn de Keizerin. Van Rusland zo Wel gewiegd zyn als Emila, EMILIA. Hoe1, Maatje, herinnert gy u dit niet? Erf gy zeide toen nog, dat in dit geval de opvoeding befiondï iir heï zwakke te verfterken, en het verkeerde tc verzwakken, om het goede te doen vermeerderen, cn het kwaade te doen verminderen s en dus nog eens geheel weg te neemen. M O E D E Pi. Zeide ik dit ? S 81 I L U< Ja wel, Maatje! Ik weet het nog allemaal* MOEDER. o Was dit zo gëmakkelyk te doen als te zeggen! EMILIA. Maatje, daar zie ik, dat myn Heer de Curé aap komt. Ik moet hem immers uk uw naam gaan te gemoet loopen en ontfaugen. VYF-  SS E T £ M I t l A; ÏOt VT FTIENÖE GESPREK. E M I L I A. (Terp.'y! zy haare Pop aankleed fpreelt, zy dus met haar. Haare Moeder zit voor het Borduurraam.} 33Coor Mevrouw, om u maar eens tc «eggen, waar het op ftaat, zo moet ik betuigen, cl at het my fpyt, u in zo cèneu armoedigeii ftaat te zk?m Gy ziet er, met die muts, uit om een Mensch bang te maaken; cn ik ben wanljoopig, zo dikwyls ik u zo lclyk in de plunjpziej Maar wagf gen beetje, Mevrouw, ik zul misfchien ook egns, veertien of vyftien jaar oud zyn: dan koii het ge-r beuren, dat ik in myn Beursje eens een Ecu van zes Francs heb, daar ik mep doen kan , wa| ik wil: luister, dan zvillen wy met Juffrouw Bcrtin kennis maaken; dan zuilen wy hebben; Poufcs.y Mutzen , Hoeden , Pluimen , Parels, Cprdelie* res, Mh'zas voor onze ooren, Orlogekettirigeu ^ Ceintures 5 en dan zal ieder van onzen fmaak en van onze keurigheid met verrukking fpreeken J 't Is, wel droevig , dat wy tbaqs.zo armoedig zyn, dat wy nietmetal van alles, WAt wy zp hoogncodig hebben , kpopen kunnen 1 M O E O E {1 = Wel zo , myn kind! indien dit alle? 'zo noodzifg- G 3 kV  f£2 T> E pi'SHïnn» kelyk zy, dan ben ik al zo zeer te bekhagen a|s Mevrouw; ik heb ook niets van dit noodzaakeiyke. EMILIA. Ach ja, Maatje: ik weet maar al te zeer, hoe, gyte beklagen zyt! Uwe ziekelykheid belet u altoos ilaar van eenig genot te hebben: maar zo gy in de Waereld leefde, dan, dit kunt gy niet ontkennen , zoud gy dit alles ook noodig hebben. MOEDER. Ik beken, myn lieve kind, dat ik my uit dien hoofde nog nooit bedroefd heb, over het gemis myner gezondheid; gy brengt my dit eerst in gedagten. Het is , zo als gy wel zegt, heel droevig, dat men niet ryk noch gezond genoeg is, om, zich te ruïneeren door Poufs en Pluimen! EMILIA. Gy lacht, Maatje, is het om my te befpotten MOEDER. Ik ben zelf zo zwak, dat ik geen de minde hoop heb om immer daar yan gebruik te zullen maaken: daar evenwel Mevrouw in alles haar wenfchen zal verkrygcn , zo dra gy maar eens een Ecu van zes Francs zult bezitten. EMILIA. Ik heb, misfchien, voor dit geld een beetje t,e. veel gekogt: wat denkt gy er van, Maatje ? MOEDER. Ia, daarover moet gy dan met Juffrouw Bertin f^ree-  MET EMILIA. 103 fpreeken; zy heeft van zulke dingen meer kennis (ian ik. Ik begryp dit alleen: dat men geen pet r gebruik van zyne fehatten kan maaken, dan door die te verkwisten met het koopen van Pluimen s Pqufs , Mirzas en foortgelyke prullenkraam, EMILIA. Nu, lieve Maatje , gy ziet my alweer zo febert. fend aan, gy fpot met my : ja, ik zie het wel,-Maar ik zou alleen dat geld, dat gy de goedheid hebt om my in eigendom te geeven , daar aan he fteden; dat is, als ik grootcr ben , cn gy my dan dat fommetje geeft, of een beetje meer, om myne Mevrouw wat heter voor den dag te doen komen, MOEDER, Op dat de hccle Waercld in verrukking zoude raaken door haaren opfchik, cn door den Traaak van haare Gezelfchaps - juffrouw? EMILIA. Nu ja, in verrukking'. Hoe fterk (preekt gy oofc dit woord uit! Heb ik u onlangs zelf niet hooren zeggen, dat Mevrouw de Montbrillant zo wel gekleed was, met zo veel fmaak, ja dat de minftebeuzeling haar wel ftaat, 't Is., zeide gy , iets byzonders; het ontftaat uit een kleinigheid, maar die kleinigheid moet men weeten te vinden, 't Is waar, alles ftaat haar verrukkelyk. .... Ik weet. niet meer, tegen wie gy dit zeide; maar gy zei-, de het evenwel. Noemt gy dit niet in vervoering % in verrukking zyn? G 4 MOR-  IP4 GESPREKKEN MOED E R. Ik merk, dat gy een zeer fterk geheugen hebt,} maar weet gy zeer zeker,, dat ik dit gezegd heb? Een Meisje , dat zo bekwaam en genegen i,s t-ot aanmerken , behoorde ook tewceten, dat de uitroepingen niet in myn trant vallen. Ik vind my zelf, door over zo eene cierlyke klceding dus uitgeroepen te hebben , ook zeer welfpreckend. EMILIA. Ja, Maatje, indien gy al eens deeze woorden, niet gebruikt hebjt, dan heeft men toch op. deezen trant met u gepraat. Ik heb het zelf gehoord; en is dat dan gecne verrukking ? M O. E D E R. Ik zie wel, dat ik dit op myn?. rekening moet «cemen. In deezen zin is de verrukking dc hoogtfe trap der bewondering, of bekooring; waar bayen men zich niets, kan verbeelden. Men zegt, dat iemand in vervoering is, als hy dermaate door een voorwerp zo in zich zelf verdiept zy ,, dat niets van altes wat hem omringt, buiten dat voorwerp, zyn aandagt trekt. Om die reden is het gebeurd, dat lieden, in zo eene verrukking zynde,, niet wierden aangedaan door fmajrten en pynen, E M I L I A. Hoe dat, Moeder ? M O. E n E R. Men heeft gezien, dat zy zich brandden, kwets. \en, zonder er iets yan te weeten.  MET E M I E ï Hl Ï0| Is dit wel mogelyk, Moeder ? MOEDER. Zaagt gy my nu waarlyk in zo een zeldzaameu , zo een zorgelyken ftaat,, by gelegenheid dat Me* vrouw de Moiubrillant; wel gekleed was ? EMILIA, , Juist niet zo volkomen,. Maatje,. MOEDER, Het is ten minften uw oogmerk , om de geheele Wacreld door den opfchik van uwe Pop in dien ftaat tc brengen; of, om netter tefpreeken, doofde keurige kleding van Mevrouw. EMILIA. Maar lieve Maatje, dat is zo. een wys van fprecken; men zegt dit zo maar. Men moet ook dg uitdrukkingen zo naauw niet ziften. MOEDER. Cy fielt my gerust. Ik beken , dat uw gefprek met Mevrouw my onthutste. Ik zag u tot wanhopens toe bedroefd; ik zag, dat Mevrouw, van haaren kant, affchuuwlyk, fchrikkeJyk, er uit zag, en dat alles door eene muts. Gy verftaat zeker aj dc kragt deezer uitdrukking ? EMILIA. Ja, Maatje, zo omtrent; geloof ik ten minfte, M O- E D. E R. - Gy weet dan, dat men door de uitdrukking, vi:e:eslyk , of verfchrikkelyk, iets befchryft, dat Q 5, fckrik  "J08 BJS GESPREKKEN EMILIA. Wat wil dat zeggen, Maatje ? MOEDER. Dat wil zeggen, dat men met billykbeid over de dingen en de betrekkingen der dingen oordeelt: en zich nooit bedient van woorden , die niet oveytsenkomen met de .denkbeelden, die men wil uitdrukken. EMILIA. En dit is voor ons ook aangenaam, niet waar ? MOEDER. Indien gy fterke bewoordingen gebruikt om kleinigheden uittedrukken ; zo gy u daar van bedient om zeer zwakke en algemeene gevoelens te kennen te gceven; dan verbreekt gy de wederzydr fche betrekkingen; dan kan er in uwe gefprekkeu geen juistheid meer plaats hebben , en gy zuit wel dra den naam verdienen van een yajsch vernuft ; men zal u voor eene oppervlakkige beuzelaarfteT houden , die fpreckt zo als eer* KanarieVpgel fluit, zender aan. dc klanken eenige denkb:clden tc hechten. E M I L I A, Weet gy wel, Maatje, dat hetgeen gy daar zegt aanriagt verdient ? M O E p E R. Zo dat, Mevrouw , die een gezond verfiand heeft, zoude in uwe plaats zynde eenvoudig gezegd hebben: het fpyt my, dat ik u in zo eencn tOê_-  MET EMILIA. 105? toeftand zie. Uw Toilet fchynt my wat in wanorde; en uwe verfierzels hebben wel iets van de Almanakken van 't voorleden jaar. Maar zo ik ooit eens een klein {"ommetje bezit, dan zullen wy er een weinig van uitzuinigen, om er een beetje onnodige dingen voor te koopen; dan zalmenzien dat wy fmaak hebben 1 dat wy ons wél, en met Voegzaamheid weeten te kleeden! Het is ondertusfchen lastig, dat wy ook niets bezitten , om die grilligheid' te voldoen. E M I E I A. ■ Ja , dit gefprek zou eenvoudiger geweest zyn ; maar zou het u wel zo geestig gefcheenen hebben ? MOEDER. Geestig genoeg. Gyhebt my juist ook niet zeer gewend aan geestige gefprekken, die gy met uwe Pop gewoonlyk houdt. EMILIA. Wel hoor dan, tusfehen ons, ik heb de mode willen volgen; en fpreeken zo als eene groote Dajne; ik dagt, dat ik daar wonder wel aan deed. MOEDER. Tusfehen ons gezegd , ik twyfelde ook een weinig, of Emilia niet een beetje naaraapte, door in een oogenblik zo veele fterke bewoordingen byeen te brengen , als men bykans in een geheel jaar niet naar waarheid kan gebruiken. EMILIA. Maatje lief, gy zegt wel eens, dat de kinderen , aait  ito DE GESPREKKE^ aapen jjjpri' Zo dat, ik verdien geen vefwyt daafc over. M Ö E D E i. 't Is wel, maar daar zyn aapen ih fooit. ÈMlLlA. Die ik ken, hebben allen de zelfde kleur; MOEDER. De kleur doet et niets toe; hinar Wat het verï huft betreft, deeze aap heeft het rechte, en eeli ander het valfelie. EMILIA. Hebben de aapen ook vernuft? En wat doet toch de aap; die een goed verftand heeft ? MOEDER. Hy bootst alleen het geen goed en redclyk is naar; maar de andere volgt alles, zo als het herri voorkomt: alle gekheden, alle buitenfpoorigheden; zulken, die fomtyds heel mooi fchynen , of in de mode zyn. EMILIA. Ik geloof, dat de kinderen niet beter doen kunnen , dan naar de verftandige aapen te gelyken. MÓEDER. Ik heb kinderen gekend, die geen gebrek aari oordeel hadden; die zeer wel zagen, wat goed eri wat flegt is; wat Wel en niet wel ftaat; die dit ook zo beoordeelden ; maar die 's daags daaraan, door eene moeilyk te verklaaren gekheid, juist naarbootften 't geen zy met verftand afgekeurt hadden; E M h  I fit E T B M I L t A, lt% E M I L I Ai ■ Ken ik zulke kinderen ook ? MOEDER. bit vraag ik u. EMILIA. Zo ik hen zie, zal ik zeggen i dat zyzo fprink* naanig niet moeten zyn. MOEDER. Zo zy verftand hebben, zullen zy u bedanken voor uwen goeden raad. EMILIA. Ik geloof, Maatje, dat het den kinderen Ielyk ftaat, naar de mode te zyn. MOEDER. Dat denk ife ook: maar kinderen, die Verftané hebben , weeten waar zy zich by houden moeten; E M I L I A. Om dat zy 't gevaar zien, niet zo ? MOEDER. Niet alleen het gevaar, maar het laffe, het be« krompenc. EMILIA. En daar hebt gy nooit zin aan; dat weet ik heel wel. MOEDER. Ik beken, dat het my tcgeuftaat. EMILIA. Gy weet evenwel wel, Maatje, dat de woorden j Ak gy zo afkeurt, fterk in de mode zyn? MOE-"  3fl2 BE GESPREKKEN MOEDER, Ik beken, dat ik die meermaal hoor dan my lief is; doch bemin hun evenwel daarom niet meer. EMILIA. ó Lieve Moeder, dat fpyt my. Dat is immers het geen men Bon ton noemt ? Vraag het vry aan dc Dames, die u bezoeken. MOEDER. i Le Bon ton kan evenwel niets anders zyn, dan een eigenfehap van het kicsch en juist oordeel. EMILIA. Wat is een eigenfehap? MOEDER. Of wilt gy, iets dat daar aan behoort. EMILIA. Dat wil zeggen: iets 4 't welk daar onaffcheid» baar van is? MOEDER. Of wel déne der teckens , waar aan men het kent ; gevolglyk kan de Bon ton niet beftaan in kwaalyk geplaatfte vergrootingen. EMILIA. He 1 noemt gy dit vergrootingen ! MOEDER. Het gezond verftand noemt dit zo; en deezé vergrootingen brengen juist het tegendeel voort, van het geen men bedoeld heeft. EMILIA. Het tegendeel? 61 O  Met e jm ï l i ai 113 moeder* Jai, het oogmerk is immers«, het geen men Zegt * door fterke bewoordingen, gewigt te geeven ; er) het uitwerkzel verzwakt die. emilia. Dat is dan, zie ik wel 5 eene Verlooten uitgaaft moeder. Niet alleeh eene verloerene, maar nadeelige Uit* gaaf. Gy fpreekt immers alleen om anderen të overtuigen, dat het geen gy zegt, uw gevoelen behelst ? Het kenmerk, dat nooit in een gefprek te ontbeeren is, is waarheid. Maar zulke vergroo» tingen beneemen dit karakter geheel en al; en doen vermoeden, dat gy niet meent wat gy zegt; of dat gy zonder oordeel handelt; dewyl er geene overeenkomst is tusfehen uwe denkbeelden eö uwe uitdrukkingen. e m 1 l i a. Nu, Maatje, indien gy evenwel altóós zö ftreng oordeelt, dan verzeker ik u, dat gy uw leven wel met veroordeelen , over alles wat men zegt, zult doorbrengen. moeder. Het is de goede fmaak; niet ik, die veroordeelt* emilia. Zo! is het alleen een ftuk van fmaak! moeder. Een ftuk vart fmaak en verftand, is by my iets gewigtig. ii. deel. H ë m l«  114 BB GESPREKKER emilia* Maar als men vergroot, dan liegt men échter niet? móéder.. Neen, mcfl bedryft maar eene laagheid, men doet maar iets geks, en men maakt, dat men heel gering oordeelt over onzen fmaak i ons oordeel, Ja zelf over ons karakter, 't Is echter waar, dat de famenleeving vryheid, en geene gemaaktheid vordert. Het zou zeer dwaas zyn, indien men iri een gezelfchap', alle iyne woorden öp een goudfchaaltje afwoeg 5 en iedere uitdrukking als eene misdaad befchomvde , die, door het Vuur der gefprekken, misfchien eens wat fterker, dan gewoonlyk was. Maar de geduurige herhaaling eener kwaade gewoonte is een foutdie ons zeer' vérachtlyk' kan maaken; de woorden eens Babbelaars, die gewend is by vergrooting te fpreeken, gaan wel dra door voor iedele klanken; en zyn den ver^ ilandigen altoos zeer verveelend* I emilia. Zo dat i goeden dag, voor altoos fterke bewoordingen ! Gy jaagt die, zonder medelyden, uit alle1 gefprekken. Maar lieve Maatje , dit zal oorzaak zyn, dat die in de groote Waereld voor armoedig zullen doorgaan. m 'o e d e Het fchynt my toe, dat men in zyne gefprekken lyk genoeg is, als men de gepakte woorden ^  MET EMILIA. 315 die de omftandigheden cifchcn, weet ie gebruiken. In uwe groote Waereld; ——- dat betee-, kent in' het dagelykfche, ftille huisfelyk leevcn, zal er zelden iets voorvallen, waar onltrent men zulke fterke bewoordingen bezigen kan. a Propos! ftaat u nog iets voor van onze wandeling, en wat er op voorviel ? EMILIA. Die van gisteren ? MOEDER. Ja, toen wy naar het Dorp Saint-Germain gin* éen? ,'. ■ EMILIA, O he! Ja, ja, dat bedenk ik! . . . By 't Kasteel van den Heer de Catinat. \ .... Wy kwamen te voet Weer thuis. M O £ D £ R., Dat Was juist het aanmerkelykfte niet. E M I L I A. .• , 6y verhaalde my toen veel uit het Huisfelyk leeven van dien Heer , die. daar Woonde. Ja, Maatje, ik weet het nog allemaal^ 6 't was zeel éiooi. ; 1 . , MOEDER. Ik beken, dat noch gy, noch uwe Pop, noch we fterke uitdrukkingen, my op dit oogenblik dien grooten Man niet te binnen bragten. Maar jk dagt aan het voorval, dat wy hadden, toefl wy Ut 3?orp uitgingen: ,  Hfj 2JE GESPRAKKEN EMILIA. 6 Ik Weet, ik weet i Het was zulk een mooije^, •Tvouck Gyzel: ,, kind, laaten wy uit het Dorpgaai:, langs dit agterwegje." Wy vonden daar een keel fmal paadje, dat ons op den grootenweg notft hrengen'j het. was er wel eenzaam, doch evenwel heel fraai. Ik zei: 't is goed, Maatje. En toen vonden wy aan het and van het Dorp een afgeleegeu Hutje. In dc deur ft«jdt eene jonge Vrouw. Gy zeide: zie eens, Emilia, wat is eeire' fchoone groote Vrouw! Zy was echter blootsvoets , en fchamel in dc kleêren. M O E D E R. Voeg et by: dat zy eene edele houdfng hadt. EMILIA. Dat h waar, Moeder. Ik zie haar nog. Zy ftoridt regt over eind, met de armen over elkander ; zy leunde tegen de post, en fcheen heeï bedroefd. M C E C E R. En gy kunt er byvoegendat- deeze droefheid Jiaar niets van die edele bonding benam. EMILIA. Dat is ook zo.- Wel Moeder, ik nam het niet in myir gedagten, om haar een aalmoes te geeven* MOEDE ft.- Kt al zo rain. E M I L I A." En gy zeide, het is een beeld als- van den AarcteE^gelRafaëh M0£,  61 E T EMILIA. II"' moed e r. tk zei mooglyk: een beeld van Rafael; maar -die Pvafaël heeft niets .gemeens met den Aards» Engel, dan den naam , dien zyn Vader hem gaf; hy was een Romeinsch Schilder, die voor ecu paar honderd jaaren leefde. Hy hadt voor de Schilderkunst zulk eene uitmuntende genie van de Natuur ontfangen, dat zyne Schilderyen de verwondering van alle kenners , waardig zyne werken te zien, met zich dragen. Hem mag men, zonder in het vergrootende te vallen, den Godlyken Rafac} noemen. En vermids hy aan zyne Beelden bevalligheid en edelheid wist te geeven, noemt men grootfche, edele, fraaigevleeschteMenfcheu , Beelden van Rafaël: en de Vrouw van Saint - Oer* main, hoe armoedig gekleed, fchceij my zo ecu Beeld van Rafaël. emilia. En ik heb van dit alles een broddeling gemaakt, ja zelf uw Godlyken Rafaël met mynen Aards* Engel verward; de Mentor van den jongen Tgbias ; gy weet het immers wel, Maatje ? moede r. Gy zyt weer geheel een fprinkhaantje ! Zie eens, gy maakt van een Aards-Engel uit den Bybel, eene Minerva, dat is eene Hcidenfche Godheid, waar van onze Godlyke Fenelon , hy verdient •dien naam óók, den Mentor voor zynen Télemachus gemaakt heeft: doch in uwe jaaren beduid H 3 dif  flS DE GESPRPKKEN dit weinig. Wat nu die fchoone 'Vrouw aany gaat zy was niet alleen ? EMILIA. Neen zeker. Voor de deur fpeelden drie Kinderen, dieniets dan hunne hempjes aan hadden. Mevrouw, vroegt gy, zyn dit uwe kinderen." Met een zeer ernftig gelaat, antwoordé zy: ,, ja Mevrouw, cn zy hebben gecii Vader meer." Gy zeide: „ Hebt gy dan uw Man verlooren." Zy antwoordé: ,, Drie maanden voor den Oogst." En zy zei dit op eene wys, die my heel bedroefd maakte, MOEDER* '' En my ook. Zy Schreide evenwel niet? EMILIA. Maar zy maakte toch, dat ik fchreide \ MOEDER. En my pok, EMILIA. En gy zeide: „', Mevrouw, het is morgen Kermis in het Dorp, Ik denk , dat gy dan linnen voor uwe Kinderen zult koopen," MOEDER. Wel nu, wat denkt gy van dit gefprek ? EMILIA. Dat gy zeer mildaadig waart, en dat gy heehve^ deed:. MOEDER. Ik fpreek u niet van my; maar van die fchoone Vrouw,, die in de deur ftond. * g M i-  p E T E M I h I *» *** EMILIA. fk verzeker y , dat zy my zeer aandeed? MOEDER. Sprak zy dan wél ? E M I L I A, •Ongetwyfeld1 MOEDER, Vcr-eef my dit I' Zy hadt moeten zeggen: „Me. vrouw, ik had het ongeluk yan myn Man te ver, liezen Zyn dood dompelde ons in de bitterfte armoede. Oordeel over myne wanhoop! Neen, nooit zal ik u dien ftaat, waar in ik was , nadrukken; zo afgryzelyk, zo rampzalig, zo fehpkke, jykis die, waar in hy my , met dne lunderen, Weduw lift," EMILIA' Zou ^ dan beter gefproken hebben , Aftaedert MÓEDER. Ik beroep my QP uwen EMILIA. Maar, Maatje, ik geloof, dat alle woorden van dit ftag beter voegen op een Bezoek.- of als men met een Pop fpreekt. De Vrouw, met die bloot, voeten, had zulke woorden misfchien niet eens. noodig. MOEDER. Zy zou die ten minften met meer oordeel hebVn gebruikt, om daar door haar uitneemend groot oBgeluk uittedrukken. H 4 BMI*  TSO » ë gesprekken e M i l i a. Ach, ja: het was hier niet om vodderyen t& doen, moeder. Zo niet met betrekking tot de drie kleinen» Om hunne naaktheid te bedekken, emilia. Ach! die arme Kindertjes! Waarom had ik toen geen medelyden met hun ? moeder. Dat komt, om my van uwe uitdrukking te bedienen, dewyl dat de Sprinkhaanen heel laat aai} het denken gaan. emilia. De Moeder deed ons die evenwel opmerken. moeder. Gy meent dan, dat deeze Moeder beter fprak, dan ik haar deedt fpreeken ? e m i l ia. Zeker; en dat denkt gy ook, Maatje, moeder, By gevolg, is de eenvoudigheid van meer na, druk, dan die aanëenfchakelingvanfterke bewoog dingen ? e m i l i a. Dat moet, zie ik , wel zo zyn, ! moeder. Dit is 't niet al: indien zy zulke grootfche t*i woordingen gebruikt hadt, dan. zou zy, in plaats. Van  Dl B T EMILIA. 121 van my medelyden te hebben Ingeboezemd, my ongunftig omtrent haar gemaakt hebben. EMILIA. Waarom, Moeder ? MOEDER. Hoor, myn kind, hoe hartelyker, hoe zwaarer iemand bedroefd is, des te minder zyn zyne woorden. Die vergrootende uitdrukkingen , waarvan men zich in de gefprekken bedient, of in die niets beduidende byëenkomften, daar tydverveeling en luiheid de Menfchen byëenbrengen , zult gy nooit hooren van zulken, die waarlyk ergens door getroffen zyn. EMILIA. Om dat misfchien de zaaken dan genoeg dooi' zich zelf fpreeken ? MOEDER. Om dat zy geene Vergroeting noodig hebben. EMILIA. Gy zult my toeftaan, Moeder, dat wy, toen Wy deeze fchoone Vrouw van Rafaël verlieten, wel een heel ander ontmoetingje hadden, MOEDER, Denkt gy daar nog aan ? EMILIA. Wel ja! 't was Mevrouw de Beltrot, die wy op den gemeenen weg heel ontiield vonden. MOEDER. En weet gy nog, wat zy zeide ? H 5 KMJfi  EMILIA. Niet veel meer, Moeder Ik moet t$. «iet op gelet hebben; zei zy dan iets aanmerken:; waardig? HOEDER. Eerst verzekerde zy my, dat zy in levens gavaar geweest was ? dat de fchrik haar uit de koet$ hadt doen gaan; dat de Koetfier het rytuig in eerj gragt, die daar digt by was, zoude geftort hebben ; hoewel het my toefcheen, dat die gragt vry yerre aflag. Vervolgens beknorde zy my. Wel, Mevrouw, gaat gy in dit weör te voet? Het is zo heet, dat men ftikt, en gy hebt niet meer kragt dan een klein Vogeltje. Durft gy u en uw Eind daar aan blootltellen ? Ik bewonder uw' moecl^ maar volg dien niet naar. Deeze groote hitte vermoord my; zo ik my daar door laat ombrengen, het is tegen myn zin; do^Ii de angst heeft my uit myne koets gejaagd, EMILIA, Was het dan zo heet, Moeder? MOEDER. De dag was zeer warm, maar den avond dies te aangenaamer; en ik geloof niet, dat ik eene onzer Heldinnen ben , al heb ik met Emilia een half uur gewandeld. Ik voelde my ook door de hitte niet in 't minfte benaauwd; maar begreep zeer ligü, hoe . groot het vcrfchil der gefprekken was, tusfehen dit en het voorige. e M I»  *t e ? emilia, I^?ï EMILIA. Ik wed, dat die der mooije Vrouw u meest yoldeed, M O E p E R. Twee woorden van haar hadden een diepen indruk op my gemaakt. EMILIA. Ja Moeder f gy fpraakt er ook den heelen avond van. MOEDE R. Teiwyl de Dame , 'die my gedreigd hadt, dat ik, haar zou zien doed vallen, vermoord door de eenvoudige luchts gefteltheid, my geen de klcinfte ongerustheid voor haar jnboezemde , of voof haar keven beangst maakte. EMILIA. Zy vreesde, misfchien, daar even zo weinig yoor. M O .E D E R. Daar was ik zo zeker van, dat het my gerust hield; maar ik .zei, terwyl ik met myn Kind naar ons Dorp ging: hoe rasch, als men zyne aandoeningen natuurlyk wil uitdrukken, vindt men de regte woorden j en hoe veel moet men 'er fpiHen , als men, zonder iets te zeggen te hebben, praaien wd. EMILIA. Gy zeide dat misfchien by u zelf j en moest het aan uw Kind gezegd hebben. MOE*  Ï24 P ï G.E SPRftKKEN MOEDER. Dat is waar. EMILIA. Te meer, dewyl gy niet voor onnutte wóptdm zyt. Wel nu, Moeder, ik zal ir evenwel er een aantoonen , in het verhaal der mooije Vrouw, daar gy zo veel van houdt. M O E D E Rr Kom aan: ik herinner my er geen een; en denk, dat U dit piet maklyk vallen kan. EMILIA. Vergeef het my, Maatje. Wat heeft de Oogst met haar ongeluk te doen? Of haar Man voor, of na den Oogst ftierf, zy is even zeer te beklaagen. Gevolglyk, is dit eene onnoodige byvoeging. MOEDER. En daar was ik zo getroffen door! Dit onnoodig woord deed my al het uitgcftrekte van haar droevig lot op eenmaal zien! EMILIA. Hoe? Om dat het al drie maanden geduurd hadt? MOEDER. Daarom niet alleen : dit zei de fchoone Vrouw, zonder het te herhaalen ; maar, om dat zy ongelukkig wierdt, In het allermoeilykftc tydftip. EMILIA. Hoe dan, Moeder? MOEDER. Ik ben verbaasd., dat Èmilia, die zo aan hee Bui.  Buitenleven gewoon is , niet is getroffen door deeze omftandigheid. Gy hadt reeds voor lang behooren optemerken, dat er voor deeze foort van nuttige en waardige Menfchen, aan wier vlyt wy zo zeer verpligt zyn , en die het geheele jaar door het land bearbeiden, maar in twee of drie Zomer maanden bclooning op de Akkers is. Dat is, in dien tyd, waar hl allerlei producten van Akkers en Weiden , van Boomgaart en Wynbergen worden ingezameld.- De Vader deezer Kinderen was jong, in de kragt Van zyn leven; dewyl hy zo eene Vrouw, met drie kleine Kinderen, naliet. Was hy na den Oogst geftorven, dan zouden zyne bedroefde Vrouw en Kinderen nog eenig onderhoud voor den Winter gehadt hebben. Hadt hv een kleine Weide, hy zou die hebben kunnen afmaaijen; hadt hy ecnige Akkers, hy zou die met den fikkei bearbeid hebben; hadt hy een kleinen WyngaarÜ, hy zou dien bewerkt hebben. — Vraag maar eens aan uw Vriend, Vader Noël, hoe veel werks aan dit alles is. Denkt gy, dat deeze Vrouw, met drie Kinderen. belast, al die wagteu zelf zoude kunnen inzamelen? Dat is onmogc■ lyk. En waar zou zy geld gehaald hebben, om de Arbeiders te voldoen ? En wie zal in deezen Herfst naar het Bosch gaan, om takken cn ryzeren te zoeken, waar by zy en de Kinderen zich van . den Winter warmen zullen? Ziet gy nu niet, myn Kind, dat dit woord, verre van onnoodig te zyiï, haar  Iü6 DÈ GESPREKKEN haar ongeluk, op dé velkomenfte wys , voorHeft? - É M I L I A. Ach, myn lieve Moeder, hoe veel meeilykheden zyn er in het lot der arme Menfchen! Dat is om te fchreijen! En ik heb \&rt dit alles niets gemerkt; ook' niets van den Oogst: dat noem ik eerst los en achteloos te zyn! Gelukkig, de hitte was voor u niet gcvaarlyk; onze lieve Heer bragt li voor by dat Hutje; en ik weet wel, dat gy niet zult vergeeten , dat deeze halfnaakte Kindeitjes van dén Winter konde zullen lyden, MOEDER. Myn lief Meisje, men moet zo wel het vermogen , als de begeerte hebben, om ongelukkigeiT by te daan. Hier in beffaat al het Voordeel van den rykdom. j EMILIA. Maatje lief, ik wou om alles, dat ik nu dat geld hadt, dat ik by Juffrouw Beftin meende tcf befteeden.' t'i ■,■■■*-, M O E D E tL, Ik begryp ü. Dit gebruik fchynt my Veel waardiger , en veel voldoender, dan die fom by Juffrouw Beltin' te brengen. E M I L I A.' Ik zie van dit oogmerk af, Maatje; ik denk" dat Mevrouw nogf voor eerst géeri Poüfs hebbed «al,'  jl É * E M I & 1 *• -2? MOEDER. ' En de mooije Vrouw tal dat fommetje frygen? EMILIA. Net geraden, myn lieve Maatje. MOEDER. Én gy zult tot de mooije Vrouw zeggen: „Mei vrouw, ik ben u hoogst Verpligt; gy hebt my geleerd , om een gefprek nooit meer te bederven door het gebruiken van overfchreeuwende uitdrukkingen." EMILIA. Ik zal zeggen: Gy, en myne goede Vriendin i zonder haar zou ik dit niet gemerkt hebben , nsch gezien, hoe fraai dit was. MOEDER. Ik bedank-u, myn kind , dat gy my daar bytoegt. Zo gy evenwel met atndagt den Schryver der Tover-Vertellingen geleezen hadt, dan zoudt gy van deeze dwaaze ziekte ook genéezen zyn. EMILIA. Hoe , heeft hy dan ook zo veel tegen die fterke Itftdrukkingen? Dat ftaat my niet Voor. MOEDER. Gy kunt u evenwel herinneren , dat hy dan de Bewoonders Van het gelukkig Eiland hunne* fmaak voor het vergrootende verwyt. EMILIA. 6 Ja; dat's waar> nu weet ik het heel wel. MOEf  128 DE GESPREKKEN MOEDER. En dat hy meent, dat die fmaak fhyd mef de aandoenlykheid ? Dat hy een teeken van groot* onverfchilligheid is. EMILIA» Hy verwyt hen echter geduurig hunne gevoeligheid! MOEDER. Neen , maar dat zy die voorwenden, terwyl hun geheel leeven een beuzelachtig fpel en ver, ftrooijing is. EMILIA. Ja; altyd te fpeelen, is ook niet goed. MOEDER. Vooral, om dat de ziel dan haare gevoeligheid verliest. De verftrooijing is-.haar graf; zo als de vergrooting dat van den goeden fmaak. EMILIA. Gy brengt er den fmaak al weer by. MOEDER. Zo wy dien Schryver ooit fpreeken, dan zullen wy zyn gedagten vraagen. rk weet vast, dat'hy zal zeggen, dat, door altoos te vergrooten, men den fmaak vervalscht, de taal bederft, en dat men hier door dezelve geheel en al onbruikbaar maaken zal, indien men dus voortgaat. EMILIA. Dat is evenwel wat heel fterk, Maatje. MOÉ»  M E T E M i L I A. ify MOEDE R. Weet gy, waarom de mooije Vrouw hsarert Raat niet als verfehrikkelyk kon voorfteHen ? EMILIA. Neen! MOEDER. t)aar zyt gy oorzaak van. EMILIA. Ik? ik ben gerust, dat ik daar geeri fehüld aaii heb-. j( O E D E R'. Gy bedierft dat woord, door het omtrent een voddery te bezigen-. È M i L I Ai Maatje! het is al drie maanden geleedcn, dat die Vrouw dus fprak-, en zo eerst misbruikte ik dit woord! Nu doet gy my net als het Lammetje ia de Fabel-. Gy zyt evenwel geen Wolf; maat gy wilt vohtrekt, dat ik, die uw Lammetje bea 3 het water beroerd heb; MOEDER; Ik befchuldig u ook niet alleen ; de Dames j dié gy, om ook du Bontu?i en in de mode te zyn , naaraaprü , hebben ook fchuld; Maar als men met haar uit losheid mcO doet, zonder er iets by té denken, wordt men even fchnldig als zy. Gy zeide van een muts , dat zy aflcbuwlyk Was? Een ander zegt dit van het weèr, als bet regent. Nog een ander van een Brief, die niet wel ge= ,1. DEÉLi I feiureC?  130 DE GESPREKKEN fchreevefi is. Hier uit vloeit, dat men niet meer, iets dat in de daad zo is, affchuuwlyk noemen kan* E-cderven gy, en uwe Dames, dus de taal niet ? É M i E t At Ik heb fchuld: 't zal nooit meer gebeuren. . Maar Maatje, hebt gy dan ook altoos gelyk? MOEDER. Dat duff ik hiet vast verzeckcren. KM I L I At Gisteren fpraakt gy ergens over, en gy zeide. het was om' te derven van lachen. Evenwel, ik dank God, dat gy nog leeft; gy zelf lachte niet; maar zeide het zeer' fteminigjes. MOEDER, Ui had groot ongelyk , en wil my niet verfchóo- fien". • Maar het geen ik verkeerd deed, is een nieuw bewys, dat gy cn uwe Vriendinnen de taal bederft; om dat wy, eenvoudige Lieden , die niet meer kunnen gebruiken, zonder in uwen misfJag te vallen, cn dat zonder het eens te bemerken. 'Zo hebt gy ons reeds aan die ftcgte gewoonte onderworpen. Ieder zegt: het is oin te derven van lachen, om te derven van vervceling, om te flikken van' gramfchap, zonder dat er van fterven of nikken inkomt; ja, terwyl zy, diedus fpreeken,bedaard praaten ; zuhle dwaasheden hoort men overSt], zonder dat men cr zich aan ergert. Men hoort ftel, tnstl volgt het op zyne beurt, om dat alle eei>  m e T k M i l i a. Ï3I eenvoudige uitdrukkingen uit de taal geraaken; 'die men dus bederft. s m t l 1 a. En van uw Lammetje hebt gy geleerd zo fle'gt te fpreekeü? ; . . . • Ach , lieve Moeder! moeder. Ik fta toe, dat, Voor myn Lammetje In deWae» reld was, de taal dus bedorven werdt. Het iï alleen een Aapje geworden. Het dagt Wel te doen., als het haar naarboötfte, die de taal bedierven. e m i l i a. Ja, maar dat geloofde ik niet. n o E d e R. Maar de Schryver verzeekert, dat de taal in verval is, wanneer zy daartoe afdaalt, cn ook het Volk, die haar gebruikt: emilia. Nu, lieve Maatje, beken toch, 'dat gy de Tover-Vertelling op het tapyt bragt. fit hield de conditie uit; ik fprak cr niet over: wel twintigmaal wenschte ik over den Schryver tc fpi'cekeiï; doch weerhield my; maar dewyl gy hem voorden dag brengt, moet ik zeggen, dat zyne Vertelling opgevuld is met vergrootingen, ja zelf met valèchheden'; öm nu nog niets tc zeggen nopens zyne ilegte beginzels. U ö e b s ft. Ik ben niet verpligt den Schryver te verdedisje»; hy is myn Autettf -geénziris ; maïr wat züö-  Ïg2 DE GESPREKKEN de gy zeggen, indien hy alleen op deezen befpottelykcn toon gefchreevcn hadt ,• om hen, die dien ïoon verkiezen , te doen uitlachen? Gy moet toefen, dat, zo hy vergroot, hy het dan met oogmerk doet, EMILIA. Goed , Moeder. Laaten wy dit voorbygaan. MOEDER. Het andere is ernftigcr. Ik meen, dat als men Zulke zwaare befchuldigingen tegen iemand heeft, datmendandebewyzen voorde hand moet hebben. EMILIA. % voorbeeld, Moeder, ik heb braai' gelachen ovar alles , wat hy van dien Colibri zeide; maar't is immers wadr , dat. er zo een Man niet is , en dar dit alles heel gek is ook. MOEDE R. i'k keken, dat dit op eene betaameiyke wys vergroot is; maar mogelyk heeft de Auteur alleen vergroot , om dat- dit zyn oogmerk was ;• en zo huw hy u niet dwingt, om tegen uw zin aan u met zyne Vertelling te vermaaken , ftaat dit hem vry. Ik ftet vast, dat hy het afbecldzel van zyn Prins Colibri zo bclachelyk gemaakt heeft, om te doen begrypen ,- hoe zeer hy die kleine , beuzelugtigc, onbeduidende , lastige Schepzels , die men- eertyds Petits-Maitres noemde, veracht; die noch verftand,- noch gevoel hebben, en zich echter zeer veel op hun zelf laaten voor-Haan, in een leeftyd , waar-  jH E T E M I L l A- * 33 waarin men nog weinig kan betekenen. De Schryver heeft zich van de jeugd bediend, die door baars bevalligheden zeer natuurlyk belang inboezemt, om te beter afkeer van hunne zotte inbeelding op eigene waarde, tc verwekken. Dt is, zo als gy ziet, zeer goed, EMILIA. Nu, dan fla ik de Colibris ook nog over, 'tls om hen te doen befpotten, Goedl Ik ken die Ileeren niet i zyn zy aó, dies te erger voor hun. Maar, Maatje, hoe kan hy evenwel zeggen , dat, zo de Prinfesfen alle de goede hoedanigheden der Tover - Godinnen gehad hadden , waarmcÊ die haar begiftigden, dat zy dan onvcrdraaglyk zouden geweest zyn? Dit is eene groote valschheid. Het ia Klaar, dat, hoe meer goede hoedanigheden men heeft, dies te nader komt men tot de volmaakt* heid, MOEDER. Wel, myn kind, het febynt, als ofgy, onder uwe goede hoedanigheid, die van toegecvendbeid omtrent een Schryver, die u vermaakt heeft, niet geer behartigt.. EMILIA. Maar, lieve Moeder, heb ik gelyk of'ongelyk? MOEDER. Ik vermoede , dat hy ook hier zyne Medebroeders een ftreek heeft willen geeven , om dat zy doorgaans , zonder oordeel, zulke hoedanigheid I 3 f*  134 ? S GESPREKKEN bi ééne Pcrfoon vcrëcnigen, die niet beftaanbaa$ zyn met elkander, EMILIA. Hoe dan? MOEDER. Om dat er eene groote tcgenftelling tusfehen de yerfcheiden karakters zyn kan, allen evenwel achtingswaardig. Om dit te bewyzen, moet ik nog eens tot dc Fabelkunde komen. De befebroomdheid {laat wel aan onze Sex. Zeg, dat een Meisje befchroomd zy, en gy hebt my al voor haar ingenoemen. Maar die hoedanigheid kunt gy aan Minerva, de Godin derwysheid, niet geeven ; aan de Dochter van Jupiter, de ftrydbanre Pallas. Zy heeft te veel bewustheid van haar vermogen, om befchroomd te kunnen zyn. Zo nu de Tovergodinnen , die weinig oordeel aan den dag leggen, aan Reinette de befchroomdheid van een Meisje, en den moed van Minerva gegeeven hadden, dan, moet gy toeftaan, dat dit een belachlyk Mengelmoes, zou zyn , of dat de beide hoedanigheden niet lang met elkander zouden hebben huisgehouden. Dit is des zo dwaas niet, als. men my wil wysmaken, EMILIA. Zie, daar ben ik alweer verftomd. Maar omrent de gevaariyke grondbeginzels zult gy my toch gelyk geeven. Gy weet nog wel, dat de kleiÜ Gezdfchap- jjjffiw van Reinette fielt, dat men. aan.  MET EMILIA. *3Ü aan de deur mag luisteren, cn dathaire Moeder haar dit beveelt? Haare Moeder gai'hrr des een bevel tot laagheden. MOEDER. ■ Gy vergeet geduurig, dat de Schryver een Hekel. Schrift maakte; dat by alleen gekheeden cn ondeugden goedkeurt, om die des te haailykcr tc kunnen afbeelden. Men moet nooit lettrrlyk opneemen, wat hy ook zegt. Daar is zeker geer.e Moeder, die zulke laagheden zal beveelen. Maar, ware dit mogclyk, wat zou het uitwerken? Zou het kind niet mogen zeggen: dit kan onraooge- lyk .goed zyn. Zo dat, het geen gy hier ttó- ftryt als gevaarlyk, is iets voor de Opvoeding zeer gewigtig. Wat zou het ook baaten, indien de Moeder dit beval, en geen voorbeeld daar van gave ? - E» M I L I A. Dat is te zeggen, dat het bevel der Moeder niet moet zeggen wit, en haar gedrag zwart3 om dat dan het arme Meisje niet zoude wcetcn, waar zich, ■paar te regelen ? MOEDER. En de Moeder zou het in gevaar gchragr hebben , om veel eer bet flegte voorbeeld, dan her. goed beginzel te volgen. E M I L I A, Ik zie , Moeder, dat uw Auteur zo fteekelig *)s hy groot is,. 1 4 . ftïO-E*  f>. Z GESP REKKEN MOEDER. Dat zck weinig; gy zaagt hem: men zou niet wel kleiner zyn kunnen, E M I L I A,. Hy heeft ecu goeden Advocaat aan u; ik trek ar, En ook daar verfchynt myn Clavier-Meester aan den. Horifont, MOEDER. Gy fpreekt van hem , als yan eene Conftdjatic.. EMILIA. Dat komt et van, als men in. de Starrekunde ftudeert, Weet gy, Maatje? Toen vvy voorlecócn Zomer, na het avond ectcu, op.de bank ia het groene park zaten , cn de ftarren befchonwden, MOEDER. Ja, ik meen, dat wy reeds den grootenBeer erj de PooHiar kenden. E M I L l A.. Had gyhet gewild, ik zou al veel verder zyn.. M 0, E D E. R. Ja, ten kosten van uw' nagtrust;. maar ik zie u veel liever flaapen, dan door het FirmameKf dwaalen,. E M. I L I, A. Moeder, ik ga Mevrouw in dc doos fluiten , tot $ader order., M, O E D E R. Hoe , zy ia eerstdaags te rug gekoomen j meet zy zo rasch wcèr naar buiten vertrekken?  l\J E T EMILIA, 13? E M I L I Af Zy zal misfchien den Winter op eene van haare Kasteden gaan doorbrengen. MOEDER. Nu, dat zyn zaaken , daar ik my niet mede be. moei. EMILIA- Maatje, hoe lang fpecl ik nog met myn Popje ? MOEDER. Nu fpreekt gy als. een klein kind! EMILIA. Ach, dat's. waar. Ik wou zeggen: hoe lang blyf ik nog dienstbaar aan Mevrouw ? BI O E D E R. Gy weet immers , dat ik my daar liefst buiten houdc. Maar uw ontwerp febynt zeer uitgeftrekt, yermids gy met ongeduld het. o.ogcnblik afwagt, Waarin gy vyftien jaar zyt, om dan haar Toilet, en Garde-Robe , na,ar den hoogden Ton in te richten; als dit gedaan is, dan wilt gy 't voordeel nwer uitgaafhebben. Ik denk des , datgytotmy agtiende of twintigfte'jaar het Toilet van Mevrouw zult in order houden. Zie eens, welk een lang en fraai vooruitzicht van vermaak is er nog! E M I L I A. Hoor , Maatje, ik kryg thans, niets van u ten antwoord, dan ftreekjes ! Ik zou haast zeggen , dat gy Hckelagtiger zyt , dan gy teentjes zyt. Maar ik vergeef u dit alles, cn ga zien, of myne vingers ook ftyfzyn,. Ij. ZES;  J38 DE GESPREKKEN ZESTIENDE GESPREK, . . EMILIA. ( Zy komt met haar'' Moeder binnen, cn legt een Pakje op de Tafel. ) Zo , Moeder, dat is goed; nu zyn wy gelukkig weerom , en onze koopjes in veiligheid. Ontken toch niet, dat het gewoel en geweld, dat in Parys overal heerscht, iets zeer onaangenaams zy. Alle oogcnblik loopt men gevaar, om geftooten of gekneld , of om door een kar omvergegooid te worden; of om dc Voorbygangers overhoop te ryden. Myn hoofd draait van al het geraas Zo gy, lieve Moeder, my niet had ingefcherpt, dat men nooit bang moet zyn , ik zou meer dan eens heel benaauwd geweest zyn, MOEDER. Ik ook, zo de angst daar iets aan had kunnen verbeteren. Maar ftel eens, er was gevaar, dan nog dient de vrees nergens voor, dan om u tc beletten , om op de middelen , die u zouden, redden , te zien. EMILIA. Gy twyfelt dan, Maatje , of er wel cenig gebaar was? MOE DER. Nu, er was al eens ecnig gevaar geweest, het was  MET E IU I ï. I A. 139 was en bleef tog gering. In weerwil van den grooten toevloed van Menfchen, de menigte van Wagens , Koetzen, Kanen, Steenen, Balken , en wat men al meer op de ftraaten van Parys vindt; in weerwil van de onbedagtzaamheid der Koetziers en Voetgangers, de roekeloosheid der Kinderen , zo gebeurt het naauwlyks ooit, dat er een ongeluk komt. Het gevaar moet des zo groot niet zyn, als het u toefchynt. EMILIA. En is dit de reden, waarom gy er nooit op let? MOEDER. Ik let alleen op de bedaardheid van myn KoetZier , wiens gedrag op twee onveranderlyke beginzels rust: ,, Nooit haast te hebben , eu altoos zo weinig mooglyk is, de Voetgangers te hinderen." Want, hoe voorzichtig men zy, men kan nooit te, bedagtzaam handelen. EMILIA. Zo dat, gy handelt dan altoos naar beginzels ? MOEDER. Ta zeker, en dat wel, om dat ik er niets beter op weet, zo wel om veilig door Parys, als om veilig door het leeven te komen. EMILIA. Zie daar, daar hebben wy een mooije voorraad zyde , om op ons gemak te kunnen borduuren, MOEDER, $ Op ons grootfte gemak. Wast weef verzekerd,  14° ©E GESPREKKEN kert, dat gy niet veel en niet lang aan één borduuren zult. emilia, Maatje lief, gy hebt toch een hekel aan hctBor» duurraam! moeder. Als gy vyftien jaar zyt , dan zult gy zo lang als gy wilt borduuren , en er niet eens misfchien om denken. Maar tot zo lang zult gy my toeltaan, u Rjle zittende bezigheden afteraaden. emilia. ^ In dit geval, Moeder, zal Tante haar Breizak niet voor Nieuwejaar hebben. * moeder, Geef die dan te Paafchen: een gift blyft altoos een gift; wordt altyd wel ontfangen. emilia. En ik zal zeggen: Tante, wyt het aan myne Moeder, indien ik met myn gefchenk zo veel haast maakte 1 moeder, Alle foortgelyke misdryven neem ik geheel op my. emilia. Maar, Maatje, gy zegt geen woord van het geen u in dien Winkel ontmoette ? moeder, Hebt gy daar clan op gelet ? emilia. Beken toch, dat die Pamé al zeer onbefcheid** was...  MET E M I I> I A. I41 was. Zy kwam daar inftuiven als een Malloot $ groette niemand ; nam den ftoeL, die agter uftond, plaatfte zich tusfehen u en de Winkelierfter, keerde u den rug toe : zo gy niet voorzichtig geweest waart,, dan zoud gy u immers ellendig hebben kunnen bezceren ? MOEDER. Ik wil gaarn gelooven, dat die Dame meer on» bedagt, dan onbefcheiden zy. EMILIA. "Waarom ? MOEDER. Om haare groote verlegenheid , en oneindige verfchooningen, toen de Winkelierfter haar ftillerks inluisterde, hoe onbetaamelyk zy deedt. EMILIA. Ja , ja! verfchooningen, zeg ik , als de gekheid al Vast gedaan is. En ook, wat doet het weinig, eer aan haare opvoeding, door eene Winkelierfter berispt te moeten wordenIk gelo->f, Maatje, da: zy u eenvoudig aanzag voor mvne Bonne, en my voor een klein onnozel Meisje , dat niets beduidde. MOEDER. Op het laatfte ftuk misleide zy zich niet. Zo ik evenwel in verzoeking ware, om haar gedrag voor onbeleefd te houden , dan zou het juist zyn, om dat zy gecne de minde befcheidenheid gebruikte, omtrent dit niets beduidend Meisje ert om-  X4' DE GfeSPRfeKKÉ^ omtrent haar , die zy voor eene Gouvernante aanzag. EMILIA. Maar, Moeder, is het niet veel erger, als men omtrent zyne gelyken onbeleefd is ? MOEDE Ri liet tegendeel is waar. Dc gelykheid van rang ftelt vast, ja vermeerdert het recht om eene belediging te beantwoorden. Dit is gelyk fpel. Een Mensch, dat zyns gclykc onbefcheidcli bejegent, ftelt zich aan de onaangenaamheid bloot, van op dezelve, of nog erger wys beantwoord te worden ; en dit brengt dc lachers niet aan haare zyde. . Hiervandaan komt het, dat Lieden van éencn rang ftilzwygcnd verpïigt worden elkander beleefd te behandelen ; dit eischt hun belang. E M I L I A. En ik behoor tot de Lachers: ik voeg my aan uwe zyde. M O E I) E n. Dit bewyst de biJlykhcid myner zaak. In heigeen my zo even gebeurde, is gecne de minite be. lediging; vermids het Juffertje, zo dra zy haare misvatting begreep , duizend verfchoningen maakte , cn zeer verlegen heen' ging. Haar onthutst voorkomen doet my zelf vermoeden , dat de onbefcheidenhcid haar talent niet is, cn dat zy zich nu nog bezig houdt met iet, 't welk ik, hadt gy er niet van gefprooken, al vergeeten zoude zyn. Ma?:  MET E M- I L I A. 14$ fcaar ik beken, dat ik gcene onbefcheidenbeid omi trent Kinderen cn Onbekenden , dulden kan. Het • is, dunkt my, een zeer blaauw excus , te zeggen: Mevrouw, vergeef my dit, ik kende u niet." Want dat zegt in andere bewoordingen: ,, Ik heb aan my het recht behouden , om zeer onwelleevend tc zyn tegen ieder, die ik niet ken, of beneden my Hel." Dit grondregeltje heeft iet zeer laag* en dit gedrag komt my al zeer berispclyk voor; vooral onder een befchaafd Volk. EMILIA. Ja ik weet, wat gywilt: men moet zeer beleefd zyn tegen Onbekenden.... maar tegen Kinderen! Gy zegt zelf, Maatje , dat zy niets beduiden. MOEDER. Gy fpraakt van een klein niets beduidend Meisie; wat my betreft, ik waarfchuw u, dat ik de Kinderen in een geheel ander licht plaats; en geneigd beii, om hun byalle gelegenheid de grootftc oplettendheid te betoonen. EMILIA. Ach, om dat zy mooglyk hun geheel lot onder hunne kleine uitwendigheid by zich hebben; zo ' als myn Heer de Curé zegt ? MOEDER. Deeze bedenking is voldoende , om ten luihnen Opzichten veel behoedzaamheid te gebruiken : want zich in gevaar tc brengen, om een kleinen Held door losheid over het hoofd te zien, al liep hy nog  Ï44 Dl GESPRfeKKEÜ* nog in de rokken, kan zeer ongevallig uitkomen; Niemand zoude gaarn zicii hooren-verwytcil, dat hy de Keizerin van Rusland, voor een kind als allé andere gehouden hadt. Ik ben evenwel niet Verpligt om over het pak te oordeclcn, naar het brief-, je, dat er opfiaat. Zo er niets in was, dan had ik er nadeel by. Het is des voorzigtig en voegzaam te wagtcn , tot de jaaren en omftandigheden het karakter ontwikkelen ; en daar naar de maate myner achting aftemecten, Maar indien het waar is, dat de gevoeligheid van dc waardy der menfehclyke natuur een rykc bron van groote cn edele bedryven zy; zo het waar is, dat, zonder verhevenheid, dc deugd zelf haar grootfte fieraad mist; dan vind ik voor my niets beter, dan dat men inde Kinderen dit denkbeeld , of wilt gy deeze gevoeligheid , zeer vrocgtydig verfterkt. Dus Avaarfehuuwt men hen op de edelftc cn naauwkeurigfic wys,ho» veel den Mensch, by zyne intrede in dit leven, is opgelegt; en om toch niets te denken, te zeggen, ofte doen, wat daar tegen zoude ftryden. De achting, die men den Kinderen moet bewyzen, is wei niet van dien aart, als men den Helden en Deugdzaamen vcrfchuldigd bïyft; maar zy beftaat in zorgvuldigheid cn dcelnccming, waarmede men de opluikende Deugden cn Regaaftheden van het ons opvolgend geflagt moet befchouwen. In myn hoedaaiiighcid van Kind , moet ik u, lieve  met E m J l I a. 145* wc Maatje, hartelyk bedanken. Ten minften bet past ons Kinderen niet, uwe begrippen tegen .te fpreeken. MOEDER. Deeze bewyzen van' deelneeming kunnen vervolgens een weerglas worden, naar maate de hoop toeneemt of verdwynt. EMILIA. Dat wil zeggen, dat men deeze achting moet reguleeren , al naar het kind belooft en geeft, of belooft cn niet voldoet ? MOED E R„ Dit. dunkt myi is billylu E M I L I A. My ook zo; maar, Moeder, ik geloof, dat dit niet in de mode is. Wie, buiten u, let toch or kinderen ? M O E D E R. Deeze voorftelling komtmy al taamlykflout vooiv E U I L I A. Och! als men een kind is, weet men dat weTi Zie, Maatje, zo gaat het immers: als de Ouder? er by zyn, dan liefkoost men de Kinderen eëa beetje; maar als zy alleen zyn, wel dan let men cj geen zier op. Gy hebt hét zo aanftonds nog gezien. Die Dame, om haare misgryping te 'vei* fchooncn, zeide immers: j, Mevrouw, wa£ hebt gy daar een charmant -kind ]" Maar ik word niet. gefopt, door dat compliment. Indien ik zo hiéëi ■ ïu der l* - E ■char*  I4Ó »e gesprekke» eliarroant iyas , dan zou zy dit gezien hebben. voo? zy uw ftoel had weggenomen,' moeder. Ik belten, dat zyn zo beleeftheden , die in zwang gaap, en waar op ik niet tel; die ik zelf uif de verkecring wilde bannen; doch zy fluiten de waare befcbaafdheid evenwel niet uit. e m i h i A, Geloof gy my, myn zoete Maatje,- dat het belang, 't welk gy voor den Kinderen wilt inboezemen, by geen een Mensch ingang zal vinden. moeder. Dat zou my waarlyk- fpyteu; en ik begin verzekerd te zyn , dat zekere treurige waarheid , die oude Lieden vasthouden, cn die ik nooit wilde toeflaan , indedaad gügrond is.- emilia. Welke waarheid ? M o e r> e Rv Zy zeggen, dat wy Franfehen een geruiïnea fcyd liet voorbeeld gegeeven hebben van Europeaanfche befcbaafdheid; maar dat wy ook daaglykj dien lof verliezen,- en mooglyk nog wel den naam van het onbefchaafdfte Volk zullen verdienen. — Deeze aanmerking vernedert en bedroeft my ten Uiterften. e m t l i A, Hou moed, Maatje! Daar zyn nog veel be■toinnelyke Lieden. Eerst uwe Vrienden, die u be- zoe-  Ivl T. t e m i l i a: Ï47 zoeken, en dan nog die, waar van zy fpreeken; dit maakt al een groot getal. moeder» Ik wensch niets liever,' dan gerust te kunnen zyn,' EMILIA. En ook de befchaaffheid is immers zo noodzaaklyk niet, dan veel andere deugden? m o e d e r. Dat wil zeggen, dat de Wilden goedaartig eri eerlyk zyn kunnen , zonder befchaafd te zyn? Doch als ik een zeer. befchaafd Volk tot de ongefchiktheid zie vervallen, dan ben ik even ongerust , als wanneer een oud Man kindsch wordt, e m i l i a. Waarom ? moeder.. Waaraan fchryft gy de onbefchaafdheid VaneeÜ geoefend verftand toe ? emilia. Dat weet ik niet. m o e d é r. Ik vind de oorzaak in het gebrek van welwil-* lendheid omtrent zyns gelyken j in onverfchilligheid voor de verdiendenin ongevoeligheid v'öoï het nutte, en in meer even gewigtige fouten. emilia. Dit is veel ernftiger, dan ik gedagt had,' moede r.' Hoof , uwe vertelling van de Tover - GódimWft K §. h«e&  148 de gesprekker heeft my in onmin gebragt, met de daagelykfche verirrooijingen , en met die Lieden , die nooit iets doen, dan zich vermaaken. emilia. Ach, daar is die vertelling alweer, waarvan wy maar niet meer moesten fpreeken. moeder. Het moeit my, dat ik die geleezen heb. Al het kwaad, 't welk ik in de Waereld zie, ben ik zedett geneigd om toetefchryven aan de verftrooijingen, cn aan den fmaak voor het beuzelagtige. emilia. Wel nu , Moeder, geef my het Boek, dat myn Heer Yerteuil u bragt, dan zult gy er niet meer aan denken. Dit hebt gy my ook beloofd, maar het blyft by de belofte. moeder. Goed Doch indien het leezen daar ttta my nogmaal bedroefde ? e m i i. i a. En waarom dit, Maatje ? Gy wilt immers niet zwaarmoedig worden? bi o e d e r. Zo een ontwerp kan men niet maaken. emilia. Gy zegt, dat dit een zeer ftaatigBoek is : het zal n misfchien vervrolyken, dewy! de vrolyke vertelling u heele treurige aanmerkingen deed maaien» m 9 e-  MET EMILIA. 149 MOEDER. Wy zullen 't eens beproeven. Voor dat wyecten, zullen wy met ons beiden de voorrede ieezen; en indien het Boek u dan bevalt, zult gyhet hebben. EMILIA. 6 Luister dan wel toe. MOEDER. Ik luister ; maar ik geloof, dat de Schryver voor al tot de jonge lieden fpreekt. EMILIA. Des te beter; ó , dan zal hy zien, met wie hy te doen heeft! MOEDER. Ja; maar ik meen tot veel geoefender jonge lieden , dan Kinderen; want het werk doorloopende , zag ik er veel in, dat boven uw begrip gaat. EMILIA. Wy zullen zien, Moeder. Kent gy dien Schryver ook ? MOEDER, Neen. EMILIA. Zo dat gy weet niet, of hy -vet of mager is ? MOEDER. Wy zullen, na dat wy de Inleiding geleezen hebben, eens zien, of wy dat raaden kunnen, EMILIA. Meent hy zyn Boek te laaten drukken? K 3 w®e-  J§0 p E GESPREKKEN MOEDER. Dat weet ik niet, maar ik kan het Handfchnft zo lang houden, als ik begeer. emilia. Nu, leezen l (Zy leest.} * * * 3 E DENKINGEN. OVER DE EERSTE GRONDEN der ZEDENLEER. IKtoe aangenaam is het aanweezig te zyn, ,, te denken, te gevoelen ! Ik voel, om de deugd ,, te beminnen. -Ik denk, om de waarheid te keh- nen. Ik befta, om op eene waardige wys het ,, oogmerk myner aanwezigheid te vervullen." Maatje, die Man heeft al zo weinig zin aan de yerftrooijing als gy. Gy moet wel met hem in üW fchik zyn, ' ' MOEDER, Dit zullen wy zien. 'emilia. ( Zy leest. ') ,, Ik za! wél dóen , om dat het aangenaam is wel te doen. Ik zal de ondeugd vlieden, om >, dat zy het hart metfehriken naberouw vervult.'' " ,, Pè$ morgens zal ik myn hart voor het vermaak van wél re doen openen. Ik zal my des avonds  MET EMILIA. 15- avonds aan den.flaap overgceven , met dc ge„ rastheid van onfchuldig geleefd, te hebben. Des „ volgenden daags zal ik my toeleggen, om het „ goede te doen, 'twelk'ik nog niet voltooid heb.'? ó , Ik wed, Maatje , dat zo tc leeven , u wei aanftaat ? moeder. Ik hoop, dat dit by u ook zo zyn zal. emilia. (voortkezende.') Ik zal dc zegeningen van dit leeven genieten , 'zonder hoogmoed, en zonder onrechtvaardig ,', heid: ik zal zonder misnoegen of gcemelykheid „ alles voorby zien, 't welk myn deel niet is;* moeder. Dat is billyk : want wat helpt morren? emilia. ( Zy kest voort. ) ,, d Waarheid! verlicht gy myncn geest! ü„ , Deugd, wees de Leidsvrouwmyns leevens! ö, Welwillenheid , Liefde , Dankbaarheid, Vriendv, fchap, weest gy myne fchatten." Zeg eens, Maatje, weet gywel, dat ik zo heel bly ben, om dat ik in dc Wacreld ben. moeder. Ach ! Ach ! En hoe dat ? e m i l i a. Om veele redenen. Voor eerst, om dat bet heef aangenaam is , daar in te zyn; en dan om dat alles wat men ziet, zo fraai is; en dan ook nog om dat men gelukkig is, zonder te weeten hoe het komt. K 4 moe"*  I 152 DE GESPREKKE!, MOEDE R. Uwe redenen zyn niet zeer dnidelyk;. maar fft hou die echter voor dc best mogelykfte. Maakt gy deeze ontdekking daar zo eerst op 't oogenblik i EMILIA. ó Vergeef my dit! Ik weet dit al van voor heel lang geleeden. Maar ik denk aldus meer na dan voor den maaltyd Het is dc blydfchap, of wel de vergenoeging, die door al myne lecden ftroomt. MOEDER. Ik ken dien ftaat ook Maar zedert myne gezondheid vernietigd is EMILIA. Ach', lieve Maatje, fpreek daar niet van; gy zyt nu wél. MOEDER. Zonder nog eens op te rekenen, dat de vergenoeging , die door alle uwe leeden droomt, al weet gy niet waar over, by my overerft. EMILIA. Hoe , wint gy daar by ? MOEDER. Meest altoos. Maar leest gy niet voort ? EMILIA. (Zy leest voort. ) Ik bemin in de Menfchen myns gelyken. Ik f, verbeter myn geluk door dat van anderen. Ii j, zal over alles, wat my omringt, myne goeuwil-  MET E flï I L I 153 Rgheid uitbreiden, op dat myn hart altoos vro,, lyk. zy, in de bewustheid van lief tc hebben cn nuttig tc zyn." Indien het waar, is, dat de Menfchen thans. meer dan ooit bedorven zyn, des te toegeeven„ der en te zachtzinniger zal ik zyn, op dat ik door de ondeugden van anderen niet ongeluk,, kig werde." Ach ja: dat maakt, dat de vergenoeging door al Snyne lecdeu droomt. ( Zy leest raort. ) „ Ik zal door het geluk van anderen, gelukkig ,, zyn , om dat het geluk de 'vreugd verfpreidt, even als een weldaadige ftroom de groeizaam- heid begunftigt. Ongclukkigen zal ik bcklaa- gen, om dat men het leed, daar men in deelt, verzacht. Ik zal de llegten vergceten , „ zo wel als hunne daaden, dewy! men die haaien moet." ó Dit is heel goed gezegd. ( Zy leest voort. ) Ik zal niet leeven, dan om my bekwaam te •,, maaken tot alles. goeds, en tot alles wat orde is. Ik zal van het kwaad, in welk eene gedaante het verfchynt, vlieden. Zonder klagten zal ik de onrechtvaardigheid wcerftand bieden; my ff, nooit wreeken. Ily, die de ondeugd gehoorzaamt,_ is ongelukkig genoeg," Dat is ook al weer de waarheid. K. 5 (^y  |5.4 DE GESPREKKE» ( Zy leest.) „ In voorfpoed zal ik billyk, gevoelig , b^aard zyn, op dat ik dien waardig worde." Ik ook. ( Zy leest. ) ,, Geduldig en welgemoed ia ongelukken, op „ dat ik die overwin." Ik ook, als ik maar kan. ( Zy leest. > Ik zal niet morren over de ontmoetingen li „ myn leeven; dewyl my noch de oorzaak, noch het oogmerk bekend is. Ik zal de oneindigheid en de afgronden der Schepping overdenken, om my van trotschheid tc gcncczen, zy, die my ,, wys maakt, dat ik iets ben. Ik zal de zorgvuldig,, heid des Scheppers, ook omtrent de verachtelykfte Wormen , gadcflaan , op dat ik my moge vertroosten met het denkbeeld; ook voor my ,, zorgt de goedertieren God." o Maatje, dat is hecj mooi! ( Zy leest. ) Ik zal myne ledige uuren doorbrengen, met de befchouwing yan de pracht en orde zyner Werken , op dat ik altoos doffe hebbe , om my ,, te verwonderen en te yerheugen. Alle gefcha,, pen Weezens volgen Zyne Wetten, en in de „ gehoorzaamheid vinden zy hun behoud en geluk. Om ook gelukkig të zyn, zal ik my daar aan onderwerper,." Kom  Kom aan , gehoorzaamen ! Maar , Moeder, js .het wel wkij , dat men daar dcor gelukkig wordt? moeder. My komt dit zeer duidelyk vóór. Een der klaarde Natuurwetten is deeze : men moet de ycrmaaken van dit leeven met oordeel en fpaarzaam gc» bruiken. Verwydcr u yan de maatigheid, en het zal niet lang duuren, of uwe ongehoorzaamheid weid gedraft, door het verlies van zeer weezci> iyke voordeden. Het berouw daar over kan niet uitblyven; men wordt ziek of arm , of beiden» emilia. Dat verfta ik. Dat is dan Si weer een goeije zet, tegen de onmaatigheid : volg haar, cn wej* js de gezondheid. MOEDER. Ten minfte die der ziel. EMIlia. ( Zy leest. ) ,, Ik bewonder den arbeid, en de deugden van „ den Menfchen; zyn' moed, zyne ftandvastigs, heid, zyn vernuft, de verheevenheid zyner ge- dagten; en ik verheug my, dat ik tot zynfoort ,„ behoor. Ik zal myne oogen van al wat laag en ,, ondeugend is afwenden , op dat ik myn hartzui- ver houde, en niet hebbe tc bloozen over myn „ Mcdc-Mensch." ' Dat is ook weer mooi; het is heel verdrietig, kwaad of onrecht te zien. (Zy  ï$6 DE GESPREKKEN • ( Zy leest. ) •,, Laat het my nooit vermoeijen, wél te doen. j, Dat de verzekering van myn leeven in onfchuld doortebrengen , my nooit verlaate, op dat ik g'i de begeerte om te leeven altoos béhoude." Moeder, die verzekering moet ik noodzaakclyk pok hebben; want ik leef zo magtig gaarn. MOEDER. Des te beter, indien leeven cn *,vêl leeven by u, zo als by alle braave Menfchen , het zelfde zy. E BI I L I Ai Dat fpreekt van zelf. ( Zy leest voorts?) ,, Ik befchouw het leeven als 'een voorbygaand goed , dat ik op de beste wys moet gebruiken ; op dat ik het eens blymoedig kan afflaan, ver,, mids ik het heb aangelegd tot myn en myns ,, naastens heil." Ach , Hemel, ja, wy moeten eens fterven. (Zy zucht heel diep!) ( Zy leest. ) ,, De deugd is beter dan het leeven; om dat er buiten haar geen bcltendig geluk is; en dat ,, een ongelukkig leeven niet waardig zy tc hehouden." Dat fchynt my ook zo toe. (Zy leest.) ,, Dat ik liever ftervë , dan kwaad bedryve ! " 6, Dit vind ik heel verftandig.  MET EMILIA.' 15? (Zy leest.) ,, Dat ik nooit zo ongelukkig zy, om zelf on,, fchuldig oorzaak te zyn van eens anders on„ geluk." Onze lieve Heer bewaar my daar voor! ( Zy leest. ) ,, De valschheid zal nooit myn hart naderen: ,, nooit zal ik my door liegen onteeren: om dat het my voordeeliger is , my te doen zien zo ,, als ik ben." Nu, dat hoop ik ook. ( Zy leest.) ,, Hoe vcelvuldiger en grooter myne pligteit ., worden, des te meer zal myn hart zich vergenoegen." En ik zal geene tydverdryven behoeven; niet 30? .... d, Maatje, daar discht men op, en ik ben in 't midden myner * BEDENKINGEN. MOEDER. Ik had niet gedagt, dat gy die ondertusfeheo zoude ophelderen of uitbreiden. E M I L I A. Heeft ü dit mishaagd? MOEDER. Wel gansch niet: ik vond het wel mooi, maaï dit heeft de leezing niet opgekort. E MI<  i$ö de gesprekke*» emilia. Ja Maatje , dat komt, om dat ik gewoon ben by « overluid te denken. moeder. Het fcbynt, als of gy over het werk nog al gunftig deukt. ; e m i l r a. Zo zeer, dat ik het Boek voor my boude. moeder. Nu, tegen dit geweld vermag ik niet. e m i l i A. Er is evenwel niets nieuws in. Ilede, Moeder, ik weet dit alles. Zo praaten wy immers altoos ? en ik weet, dat het zo uitkomt. Zie, als ik ongelyk heb, och dan ben ik zo ongelukkig! Maar, als ik over my zelf voldaan ben , 6 dan voel ik alweer het geluk zo door al myn leeden loopen. Ja, ja, zo waar, Maatje;- ik kan het niet ander* uitdrukken; als ik iets goeds voor iemand deed, dan dans- ik van vreugd : als ik zie , dat iemand lyd, och, dan ben ik net als of ik ook pyn had. Wel' nu, dit is alles, wat ik daar gelëezen heb. moeder. Dit toont my, dat de Schryver de beginzels" vaa het geluk wel kent;- om dat uwe ondervinding die bevestigt. Indien ik er iets omtrent te berispen vond, het zoude zyn, dat zyne Hellingen wat onbepaald zyn. e• m i l i a. Wat is onbepaald? mo'e*  met emilia» 159 moeder.» Het onbepaalde is' het tegendeel van netheid. He algcmeenc grondregels zyn onbetwistbaar. Niemand kan in tvvyfel trekken , of de deugd ons gelukkig maakt. Maar de kunst oni gelukkig te lee-i ven, beftaat in het toepasfen deezer grondregels cp onze byzondere omftandighcden. Het werk der deugd beftaat in die getrouw op te volgen; ook dan, als ons hyzondcr^ ons oogeriblikkig , of kwalyk bcgrcepen belang , eens daar tegen opkomt.- Men bevordert deeze allergcwigtigfte kunst niet, door algemeen toegeftaane bcginzels te fchryven, tc leezen, of te herhaalen. Hy verdient alleen den naam van welfpreekend, welke deeze grondbeginzels met vuur, kiagt cn nadruk, voordek ; die lof is fraai, maar niet de grootfte. emilia. Zo dat het die lof niet is, die gy de voorkéur geeft ? 'moeder.. Indien.een rWcr Broeders my dit vroeg, dan zou ik vraagen: aan wie van twee Krygslieden 4 denkt gy , moet men het verdeedigen zyns Vaderlands toebetrouwen; aan hem, die het mooist praat over de behandeling van het geweer , of aan hem, die, zonder daar over te fpreeken, dat met de grootfte behendigheid weet te gebruiken ? emilia. Myne Broeders zouden antwoorden, aan den iaatften. m 0 e.  ióo de gesprekken f moed e r. Zo is hot; want liet komt hier, zo als in hei •deugdzaam leeven, alleen aan op doen. Dc deugd is het belehermwapen onzer onfchukl, en van alles, wat ons dierbaarst is. Eén deugdzaam Mensch geeft oneindig fchooncr en opwekkender voorbeeld , dan alle de mooije praaters van deugden zedenleer. emilia. Maatje, het een Unit het ander niet uit. moeder. Dat is zo. "Wel te zeggen , belet niet wel te doen ; mam- het eene is veel wezenlyker dan het andere. e 51 i l i a. Zo dat, Moeder, gy houdt niet veel van dit Boek ? moeder. ,Hoe haastig weer! Wy lazen maar eenige bladzyden, en gywilt, dat ik oordeel, ja veroordeel, al wat er in blaat! Ik geloof, dat het een goed Bock is. Ik vind alleen, in 't geea ik hoorde, meer zagthcid dan kragt. emilia. Wel nu, de zagtheid is ook wel aangenaam. m o e d e r. Vooral, indien zy door een weinig fterkte m nadruk verhecven wordt. e m i l t a. . Ja , dat uwe drift; overal eischt gy flerhe. ' moe-  MïT E M I L ï A. töf MOEDER. . Zie eens, hoe onbitlyk gy zyt! toert wy onlangs , vóór wy naar bed gingen, den Veldzang, Mtt* mih, in Gesner lazen , als hy by het fchynen der Maan, den naasten vyver gaat bezoeken. . . . EMILIA. ó , Ik weet het al, Moeder: de diepe ftiltcde* ïlagts, het zoet gezang der Nagtegalen, hadden hem by dien vyver in verdommende opgetoogcnhcid doen ftilftaan : eindelyk komt hy by zyne Hut; daar vindt hy zyn' Vader zitten flaapen , onder het loof van een prieel , leunende tegen de Hut ; en gy zeidet , dat dit een fchildery is ; dat gy dien ecrwaardigen Grysaart zaagt zitten, leunende tegen de Hut en bcfcheencn door het maanlicht — en hoe fraai is alles wat zyn Zoon zegt, terwyl hy zynen flaapenden Vader aanziet 1 — en gy zeidet ook nog, datGcsuer, in alle zyncGcfchriftcn, eene onuitdrukkelyke zachtheid en bevalligheid heeft: cn toen ftondt gy my ook nog toe Amintas, en Titer, en Menalcas, en Palemon te leezen— en gy zeidet, dat Gesner noodwendig een goede Zoon zyn moest, en verdiende Kinderen te hebben, die hem gclyken; vermits hy de kinderliefde zo treffend heeft afgemaald — en ik zei des morgens , dat men wel eens zo gerust flaapt, als men in zo een mooi boek geleezen heeft. MOEDER. Hebt gytoen ook gehoord hoe ik, ten nadeele Van JI. DEEL. L dce*  tUs, B 2 GESPREKKEN deeze beköorelyke Veldzangen aanmerkte , dat zy niet kragtig genoeg waren? EMILIA. ( Haare Moeder omhelzende. ) Lieve Moeder! ik heb ongelyk ; ik heb ongelyk. MOEDER. Ik eisch des geen kragt daar zy niet voegt: wy *kunneu voor 't werige ons vc-rfchil wel vinden: gy hebt myn boek genomen; zo gy wilt zuit gy alle morgen-er een ftuk in leezen; vervolgends zal ik u eenige bladen geeven, gefchreeven door eene zeer braave Vreuw, met wie ik byzonder be'kend ben. E M I L I A. Wat ftaat er op the bladen te leezen ? MOEDER. Het zyn uittrekzels die zy, ten dienfte van een jong Mensch, uit de Leve:.s van voornar.me Man* tien, van Plutarchus, gemaakt heeft: gy weet nu wat een uittrekzel is? als gy in 't vervolg die ook zult geleezen hebben, moeten wy eens zien welk van die twee werken, op den duur n het meest zal behaagen. EMILIA. Dat is goedgevonden : wy zullen beiden beoordeelen. 6 Ik wed dat er in die uittrekzels wel kragt zyn zal! MOEDER. Of, zo gy wilt, rykheid.  RI . E T E M I • U i I63 EMILIA. Maar waarom houdt gy daar zo veel van ? MOEDER. Om dat hierdoor de geheele Natuur in 'ftalid gehouden cn leevendig gemaakt wordt: de dood is" niets dan de ophouding- van kragt en werkzaamheid. Gy zyt zo eene groote Lief hebftcr van leeven; gy moet des ook veel van fterkte houden. EMILIA.. Maar, Maatje, hoe kunt gy daar zo veel van houden , gy die, zo als Mevrouw de Beltoft zegt, niet meer kragts bezit als een vogeltje ? MOEDER. Hoe minder Natuurkragten wy hebben, des te onöntbeerelyker zyn voor ons dc Zedelyke kragten; wat zou er anders van ons worden ? E M I L I A. 6 Die ontbrecken u niet; vraag het maar aan Mynheer de Vcrteuil. MOEDE R. Ik, om met Mevrouw dc Bekort te fpreeken, heb zo weinig vermogen als een vogeltje. Kom , laaten wy nu onze lichaamskragtcn verfterken, en dan ons toeleggen op de vermeerdering onzer Zedelyke fterkte. L 3 2£i  154 be gesprekker ZEVENDE GESPREK, EMILIA. 6 3\jTyne lieve Moeder, wat is bet lang geleden dat wy dus alléén by alkander zaten ! wat was dat een allernaarfle tyd voor my om doortefcrengen! maar, zie eens , gy zyt, dank den lieven God 1 daar voor, buiten gevaar; gy krygt uwe krasten wecer, er v;r c'ct.z cur.k: rr.y i datgy er zeer w^.rer..;r. MOEDER. 't Is ook waar, myne Emiüa, dat ik binnen de laatfte zes maanden, nooit zo wèl geweest ben. E 51 I L I éi Zeg, uw ongelukkig kind; dat men zo onbarmhartig van u venvyderd hield. Als gy heel heel erg waart, dan had ik niet eens de vryheid om u te mogen zien. Toen gy iet beterdet, ftond men my toe in uw vertrek te komen , maar ik mogt er niet biyven, uit vrees, zo men zeide,^dat ik u te fterk zoude ontroeren. Het is nog maar federt een weekje dat ik de vryheid heb om by u te zitten , en u eecige kleine diéEften te doen; evenwel, lie-  MET EMILIA. 165 lieve zoete Maatje, nu ben ik weêr eens alleen by u; nu hoop ik maar, dat my niemand weg .zal zenden, als ik weêr voor uw deur kom ? MOEDER. Gy kunt wel begrypen, hoe hard my dit noodwendig affcheiden gevallen is: maar laaten \vy nu niet meer aan het voorledene denken , als om ons te verheugen , over bet wederzien van elkander — nu zullen wy eens heel veel praaten. EMILIA. ó Myn lieve Maatje, men heeft my zo ernftig bevolen u weinig te doen fpreeken! zy zeggen dat zulks u weder zoude kunnen doen inftorten. MOEDER. Zv weeten niet wat zy zeggen, myn lieve zeg hun uit myn' naam, dat, als ik een paar uurtjes met myn kind gepraat heb, ik my dan veel helderer gevoel , dan na het gebruiken van alle hunne dranken, en van alles wat men, om my kragt te geeven , uitdenkt: ikbevinde my ook thans zeer redelyk. Ik fchepte deezen ogtend een luchtje op myn kleine Terras; terwyl gy naar de Tuilleries waart, ó Die eerlle lieve lentedaagjes zyn zo aangenaam en zo gezond! EMILIA. Ach ja, .... ik zei ook: ó Nu moest myn Maatje hier zyn • MOEDER. En ik dagt : had ik nu myn Kind by my, L 3 om  }S6 DE GESPREKKEN om een kleine wandeling met haar te kunnen doen! EMILIA. QZy owar::it haare Moeder.) Ik ben hier, myne lieve, myne goede Moeder! M O E D h R. Nu, onder het waudeLn zullen wy praatcn; en op dat myn Doctor er niets op zoude te vitten hebben, zal ik niets van myn eigen capitaal yitgeeven, maar alleenlyk leeven van myn intrest. E M 1 L I A. Ach! dat is waar; hy verzogt het u; dit waren zyne woorden; ö ik verfhnd dit zeer wél: hy zal my dit ons l^e-a-téie niet kwalyk necmen. MOEDER. Vrees thans niets; ik heb au kragts genoeg om U te verdedigen. EMILIA. Maar waar over zullen wy praaten, myn lieve Moeder? MOEDER. Dat weet ik zelve niet: wy hebben elkander zo véél te zeggen, en zo véél wederzyds te vraagen, dat wy het met een paar woorden niet af kunnen; het is des zeer natuurlyk dat wy niet wceten waar. wy zullen beginnen, • EMILIA. Wat was dat toch voor een droom , waarvan gy , over eeltige dagen, iet zeidet ? , . . . weet $y niet, Maatje,?-  U E T E M I L I A. l&J MOEDER. t Die droom ! ja, ik herinner my dien ; hy bedroefde my zeer. EMILIA. Wel dan moesten wy er maar niet van fpreeken, dunkt my. MOEDER. Ja, ik was er tog zo bedroefd niet over, dat ik den moed verloor: intcgedeel, ik zal u dien gaarne vertellen , en wensch te hooren wat gy er over denkt. , EMILIA. 'tls goed, Maatje; laaten wy dan uw' droom hooren. MOEDER. Ik zag in myncn droom een jong meisje, EMILIA. Dat durf ik wedden was ik zelf! MOEDE R. Gy zult er over oordeelen: zy was vyf of zes jaar, EMILIA. Ach zo waar, dan ben ik het niet geweest! MOED E R. Ik gevoelde voor dit kind eene zo leevendige cn, fterke liefde , dat ik bet zeer naauwkeurig befchouwde: ik zag, met een byzonder genoegen, dat het - niets verlooren had van de eenvoudigheid of de bevalligheid der eerfte je-ugd — dit Meisje had alL 4 reeds  l6S DE GESPREKKEN reeds een' fmaak en een oordeel die my boven haare jaaren fcheeneu: ik dagt te kunnen bemerken dat dit kwam, om dat zy gewoon was veel met haare Moeder te pnaten: er heerschte tusfehen haare Moeder en haar, eene zo groote tederheid, eene za oprechte en irmerlyke vriendfehap, dat het gezicht alleen van deezen ommegang, myne oogen ma traanen van het zuiverst gevoel vervulde : zy wüden nimmer van elkander fcheiden. £ M I L 1 a. Myne lieve Moeder, fprcek toch niet met zo veel ontroering! MOEDER. Als de Moeder zich verplha vond, om eenigen tyd aan haare huislyke zaaken, of aan andere onvermydelyke pligten te befteeden, dan was zy bedrukt, en wenschte niets liever als om weder by haar kind te zyn: als haare zwakke gezondheid haar bekttede , haar kind op de wandelplaatzen te vergezellen , dan was bet kind daarover bedruefd: het Meisje las veel, en wanneer de Oiibedagtzaauiheid, of de dwaasheid, eigen aan die jaaren , haar tot eer.ige Verkeerdheid bragt, dan was eene oogwenk der Moeder in ftaat, om haar te rug te brengen, en haar haaren misdag te doen belyden en verbéteren. Itt , \ welk my verfaode, wat dit: zy beleed altoos eerst haare kleine misllasen, zich by haaiexMocderbefchuldigendé j en uceae. bad altoos, den voor eene Moeder . *an»  MET EMILIA. IfjfJ aangenaamen rol, van die feilen te verkleinen, of er eenige verfchooning voor te zoeken; en haar kind, om het zo eens te noemen, onder haare befcherming te neemen , tegen haare eigene geftrcngheid: de eenige oorzaak van verfchil, die ik tusfehen deeze twee Vriendinnen kon bemerken, belfond hierin: de Moeder vond zich zeer dikwyls verpligt, om haar kind tegen te gaan in haaren fmaak voor zittende oefeningen; ja zelfs omtrent het te veel leezen by voorbeeld dit kind wilde des avonds , en kinderen hebben rust en flaap noodig, niet naar bed; de eenige proef die de Moeder van haare tederheid niet konde geeven, was dat zy niet even vroeg ter rust ging- EMILIA. Waariyk Moeder, ik durf my niet vleien dit Meisje te kennen. MOEDER. Eensklaps verloor ik haar uit het gezicht; dit bedroefde my onuitfpreekelyk: ik kwelde my om haar weder te vinden; ikpynigdemytevergeefsch, en ik klaagde zo zeer over dit verlies, dat myne Waakfters daardoor ontrust werden. EMILIA. ó Maatje , gy had zeker de Nagtmerrie: men zegt dat dit zieke menfehen overkomt: dit is heel lastig; maar van deezen nagt zult gy beter flaapen niet waar ? L S MOE-  Mg DE GESPREKKEN MOEDER. Eindelyk vond ik haar ; ik gaf een gil van Vreugd ik had , in 't eerst, vry wat moeite om ha-ar te herkennen de Moeder feheen ook zeer veranderd ; ik zag haar met droefheid. EMILIA. Dat was nog al de. Nagtmerrie , Maatje lief. MOEDER. Eindelyk herkende ik haar aan de tederheid die er tusfehen haar beiden , onverminderd , geblecven; was; maar de manieren der jonge Juiirouw walen, cn dat niet tot ' aar voordeel, veranderd: ik> zag, .ik weet niet welke raaping in haare gefprek-i ken, ja zelfs in haargearag: zy fcheen alléén op beuzeii. :;e:i te letten: haar Moeder was er bedroefd oV.V, doch teo::de het niet; en ik zeide: waar is nu dat lieve vrye, 't w.elk tusfehen haar befcond? maar my:;e verbaasdheid was ten hoogften top, toen ik hoorde , dat dit Meisje wel een hah' uur lang, haare Moeder onderhield over de gefprekken die de Y.'aakfters, de Eonne, de Ka-, menier- ê&$& het onlbyt gelouaen hadden: deeze had v..n hiaafe Mevr. uw een kleed gekreegen, en had met de Bonne cn de "Waaklters , eenebreedê raadj leeging gehouden, of zy daar een Negligé , of eene 1' b «ttffe van zoude maaken ; ik gelo.ofze'fs , dat men het Meiye ook haar oordeel gevraagd had: zy verhaalde, het vóór en tégen, met  I fi?ET EMILIA. X?! met dc langwyligfte naauwkeurigheid; en de goede Moeder luisterde met de grootfte infchikker lykheid naar dit verhaal; dat is, naar iets 't geen voor haar ondraagclyk laf en beuzelagtig was; en ik, ik was zo verbaasd over dit gcfnap e m I l i a. (fchreiende.') Maar Maatje, zo gy eens wist hoe fcherp men my verbooden had, over iet dat uitfpanning cischte, met u te fpreeken; of dat u de minde aandoenir.g zou geeven! — men dreigde my, indien ik één woord zeide, 't geen voor u van belang was, dat men my dan een geheele week niet by u zoude laaten. moeder. Hoe! zyt gy het dan geweest, Emilia, die ik in myn' droom zag? of heelt dat Meisje u verzogt om voor haar iet ter verfchooning bytebrengen? emilia. Ik geloof althans, Moeder, dat zy die hoog noodig heeft. moeder. Myn oogmerk. Avas niet u te bedroeven, en gy ftelt my omtrent haar ook zeer gerest; wantik zie duidelyk, dat die arme Moeder, (let'eens hoe rasch de Moeders zich ontrusten!) die vreesde dat haar kind geheel van charakter veranderd, ja een babbelaarfter geworden was, gerust zyn mag. emilia. D.at komt om datgy hebbeste niet gedroomd hebt. moe-  'tji DE GESPREKKEN MOEDER. Wat was dan het beste ? EMILIA. Wel, dat deeze Moeder, die gy met zo veel reden lief hebt, onverwagt krank werd; dat men meende dat zy reeds dood was , en dat juist toen alle haare Vrienden op het land of op reis waren : 6 zo gy die verwarring en die droefheid, waarin het geheele huis was, gezien had! iederfchreide; niemand wist wat men zou beginnen: haar arm kind bleef eenige dagen, zonder dat iemand andere zorg voor haar droeg, dan om haar in een' hoek te Hoppen , in de kamer haarer Bonne, waaruit zy niet mogt komen : toen 1 et gevaar voorby was, bad zy de vryheid niet om by haare lieve Moeder te gaan, zo als ik u gezegd heb; en al dien tyd had zy geen ander gezelfchap, dan de Waaklters, en de Kamenier. MOEDER. Lieve kleine! gy boezemt my zo veel mcdclyden als belang in , voor dat jonge Meisje; maar gy bewyst my ook aan de andere zyde, hoe veel eene welgeregelde algemeene opvoeding te verkiezen zy, bi ven de huislyke , vermits een kind dus , door de ziekte van één Pcrfoon, zo geheel en al kan verwaarloosd WOtden. EMILIA. Gy bebt zelve gezegd, Maatje , dat de kinderen gciyk zyn aan wasch — zyt gy verbaasd dat uw klomp  Met emilia. 173 klomp wasch zo misvormd is, nu gy dien hebt laaten vallen ? MOEDER. Gy meent zeker , toen myne zwakke hand u liet glippen ? EMILIA. Ja, zo meende ik het eigenlyk. MOEDER. Et heb u mogelyk gezegd, dat de kinderen gelyk zyn aan wasch, zynde even vatbaar voor goede als kwaadc indrukzels; daarom is het zo noodig dat de eerfte indrukzels goed zyn; maar die goede indrukzels moeten ook bewaard worden; want indien de laatstkomende altoos in het wasch indrukzels kan maaken die hy goed vindt, dan begrypt gy zelf, dat er van zo een ftuk wasch, nooit iet goeds komen, en het des nimmer eenige waarde hebben kan: ik geloof dat het goede wasch , zich , naar gelang der goede indrukzels verhardt, en dat het aan elk niet vryftaat die uittewisfchen. E M I L I A. Gelooft gy nu Moeder, dat al het goede uit het arme kind uit is ? MOEDER. Dit geloof ik zo weinig, dat ik, zo ik de Moeder weêr eens in myn' droom zie, haar wel anders zal berichten; en ik hoop haar te overtuigen dat zy zich veel te fchielyk ontfteld heeft. e MI-  ï-~4 D 5 G E S ? R ESKEiï 3 emilia. Hoe veel zal ik u daar voor verpligt zyn, myne Kcve Moeder! ■ & *■ m o.e der» Ik weet wel wat de Moeder antwoorden zaL e m i l i a. Wat toch? moede r. ■Eerst zal zy zeggen, dat haare vrouwlyke bedienden , zeer eerfyke en zeer getrouwe lieden zyn ; tn dat, indien haar gezeMchap voor de jonge Juffi-ouw niet zeer nuttig zyn kan , dat ten minden haare gefprekkèn haar niet kannen benadeelen. emilia. ' Daar heeft zy groet gelyk in. ■! f'" moeder. - Vervolgends; dat, indien -zy zich dns ontrnst ireeft, dat dit niet zo zeer was 'over de verandering, die zy in de gef^rekk-en van haare DogtcrbeIpeurde, als wel om dat zy vreesde of bet kind de goede hoedacigheden die het reeds bezat, niet geheel , of ten minfïen grooten deels verminderd had.: -ïo^ v-.\ = fc m i l i a.' Moeder, welke hoedanigheden ? •moeder. *' By voorbeeld : *v eischte dat haar kind altyi op gezette puren gereed was, om iet van belang •fe doen, of om te fpeelen: dit was een uitmuntend indridczfl, dat men aan dit wasch gegeevea had.  HST EMILIA. Wjj had. De tegengeftelde gewoonte , beheren de dagelykfe onaangenaamheden die zy Veroorzaakt, kan, in zaaken van het grootfte belang, verbaazende onvoegzaambeden voordèrengen ; het jonge üeisje fcbeen des;, door eigene overtuiging, eene ^ereg. s . r haar gedreg te hebben aangenomen, waarop -haare Moeder-al vry wat ftaat gemaakt had. MOEDER. Wel nu, zy meende in het laatflé sedeelte vstf myn' droom gezien te iebben, dat deeze goede hoedanigheid geheel verdweenen was : waaruit ontftond, vroeg zy met bevreesdheid, deeze ver-andering toch? waarom heeft-bet kind afenns nna -iet te doen. sis het iets ander»-moet beginnen? -traarom moet het skoös nog eén guartier uurs floodif hebben, om zich ergens toe te bepaa'en ? hoe komt het dat de alledaagfë bezigheden aan •èkMeisje nu zo vreemd toefc^ynen ? dat zy nooit gereed is, zy die zo op Ircar* tyd paste? begrypt gy de oorzaak van haare overhaasting,of getalm? zy plagt van dseze beide uiterften zo venrvderd te zyn. emilia. Maar Moeder , ziet gy dan dit niet aan voor \ het gevolg der verwarring, waïrin alles rondsom ■haar was ,- zo als gy immers ook -croomdet ? t ::oe-  If6 DE GESPREKKEN MOEDER. Dit zal ik gaarne gelooven, indien de gevolgen met de oorzaak ophouden. EMILIA. Nu , gy kunt wel gerust zyn, dat dit jonge Meisje alles doen zal wat zy maar kan, om haare .Moeder te overtuigen, dat zy haar meer bemint dan haar leven. MOEDER. Ui heb echter gehoord dat dit gebrek, 't welk nooit het haare was, en waarover dc Moeder zich hedroefde, groote voordgangen gemaakt heeft. EMILIA. Hoe dan, Maatje? . MOEDER. By voorbeeld: zy had zich zeiveteronveranderlyke wet gemaakt, om nooit een Koopman ofAmbagtsman een minuut te laaten wagten ; want hoewel nog maar een kind, begreep zy het on. rechtvaardige dat er ligt, in, zonder de minftereden , en alleenlyk uit grilligheid, uit ongeregeldheid , of uit losheid te befchikken overeen gedeelte van den tyd der gecnen die geen grooter fchat bezitten. ,, Indien" zeide zy, ,, elk de vryheid „heeft om een Werkman te laaten wagtcn , en zyn „tyd te verzuimen , wat zal de arme Man aanvan„gen, om zyn brood te winnen? Hy verliest buitten dit reeds tyds genoeg, met Parys te moeten „ doorloopen: zy die dus onrechtvaardig handelen , „wil-  MET E M 1 t t Ai tff y, willen niet meer betaalen of flegter bediend wor-' ,,den, dan zy die veel billyker doen: cn wat zal j, de Man durven inbrengen, by lieden die ryk, aan* zienlyk, en zyne kalanten zyn? " Zulke aanmerkingen deeden de Moeder groot vermaak aan. EMILIA. Zegt gy, Maatje, dat dit kind dus dagt, of dat zy zich gedroeg als of zy dus dagt ? MOEDER.. Mogelyk maakte de Moeder deeze aanmerkingen , en fchikte de kleine zich daar naar. E M I L I Ai Het zy zy die zelve maakte, of ze aan haare Moeder verfchuldigd was, zo is het tog onmogelyü dat zy die vergeeten had. MOEDER.. En in weerwil deezer onmogelykheid, is my verzekerd, dat zy een arm Werkman, gisteren -t eerst een quartier üurs heeft doen wagteri, en vervolgends tot des anderdaags met zyn werk heen zond; gcvolglyk hem dwong onr tweemaal zo een' weg te loopen. EMILIA. Ach Moeder, dat is waar! — het was myn Schoenmaker, met myne fcboenen; maar ik verzeker u dat hy maar tien minuuten gewagt heeft. MOEDER. Maar het verlies van tyd, ontftaat uit het Vcï* lies van minuuten. < li» DEEL* M kfrii»  ï?3 I>E GESPREKKER EMILIA. Ik kwam uit de kamer, en zei: Meester Quh> tal, het fpyt my , maar kunt gy nadenmiddag niet weerkomen ? ik heb thans iets tc doen; en het is my onmogelyk myne fchoenen aantcpasfen MOEDER. En wat zei de Man ? E M I L I A. O, dit is niets Mejuffrouw; ik zal overmorgen1 ogtend ten tien uuren wederkomen. MOEDER. Hy kan ongetwyfeld betel fchoeiendan fpreeken ,: E M I L I A. Vergeef my dit, Moeder, hy fprak zeer beleefd, MOEDER. Dat is juist de reden waarom ik dit zeide : was ik in zyn plaats geweest, ik had u gezegd: „ MeM juffrouw! weet gy wel hoe ver myn huis hier „ van daan is? Weet gy wel dat jk door zo ver te moeten gaan,' fchrikkeJyk aan myn werk ver- zuhn? Gy zult zckcrlyk van voorneemen zyn, „ om my dit tydverïies te vergeeden; en ik ben niet eerder hier geweest, om dat ik overal zulke t, billyke lieden heb aangetroffen , die my zo lang „ deeden wagten: ondei-.vyl zitten myn Vrouw •i en Kinderen in verlegenheid, en verlangen naar - * het brood, dat ik by u en uws gelyken za 5J zuur verdien". BUI-  E M I L IA'. Ö myn waarde Moeder, dit is eene ftrengc lest ïk beloof u dat ik nooit iemand meer een oogenblik zal laaten wagten. MOEDER.. En ik verheug my, dat ik myne Emiüa zo geheel weergevonden heb, als zy was vóór ik haar verloor. Maar zeg my toch, waarmede waart gy bezig toen gy uw' Schoenmaaker wegzond ? EMILIA. Gy weet wel, Moeder, datMynheer Gerceuil , biet Tante, toen zy uit uw kamer ging, by my kwam ? MOEDER. Zeker, dit was my vergeeten. Brengt hy ü nog altyd Oranjeappelen? EMILIA. O neen, neen, wy zyn geen van beiden zo kmöeragtig meer; maar hy zei dat hy zeer blyde was 'met my te zien , en dat wy nu eens heel veel praaren zouden , dewyl gy zeer wèl waart, en dagelyks nog beterer werd. Hy zag er jsreêr zo vrolyk uit als van ouds;want toen gy zo krank waart ging hy altoos heel bedroefd, ja, zonder my eens te zien, my voorby. Weet gy wel, zei hy, dat het van daag de laatfte dag van de maand is ? Zo uw Broers hier waren j en uwe Moeder herfteld Was, daar zou thans eene oefening zyn, en gy goudt dcnkelyk met de Ridderorde Van het Kruis H a Ver-  iSd fe Ë GESPRAKKEN verfierd worden. Ik zei, dat ik daar aan d?gt.< Juist toen hy in de kamer trad, cn dat ik op het punt ftond om myne Pop iets' te doen uitvoeren , geholpen door haar Nicht; gy weet wel, Maatje, wie dat is? ó, Zei hy , dat is üitneemend bedagt, cn wy kunnen de herltelling uwer Moeder niet beter vieren. Ik zou de Gouvernante zyn, en de kleine Pop, of de Nicht, zou op myne Vraagen moeten antwoorden ; ik zei dat hy den rol van myri' Broér de Chevalier moest neemen , en poogen de Orde te verdienen. Si O E D E R. En zegt gy nu nog, dat geen van beiden medr kinderagtig is ? Loop! uw Vriend met zyn Oranjeappels , zal altoos, hoe oud hy worde, kinderagtig blyven. EMILIA. Dit zei Tante ook tegen hem. MOEDER. Ik wed dat uwe Tante haar fchouders ophaalde. Ê M I E ï A. Ja, zo een beetje; maar zy was tog zo goed van by ons fpcl te blyven. MOEDER. Wel wie antwoordde dan voor de kleine Pop? EMILIA. Ik,- Maatje, en ik luisterde Mynheer de Verceuil ook alles in; want hy hield zich of hy niets  MET EMILIA» wist; en ik verzeker u dat hy, zonder my, het, Ridderteken nooit zou gewonnen hebben. WOEDE R, Zo dat, hy won het door list; en gy begingt omtrent uwe Pop eene fchrecuwende onrechtvaardigheid. EMILIA. 't Is waar , Maatje , dat alles niet naar de wetten gegaan is; maar ik meen dat men, zonder nadeelige gevolgen, onbillyk zyn kan, omtrent een klein Meisje , dat flegts een hart van bortpapicr heeft. MOEDER. Ik merk dat gy veel te doen had: vraagen doen, en vervolgends antwoorden voor de kleine maaken; eii dan nog een' lompert, die zeker altoos, dwars antwoordde, alles inluistercn? EMILIA. Zo is het ook geweest, Maatje, MOEDE R. En waarover werd er gehandeld ? EMILIA. O , over iet ernftigs: over de vyf Zinnen. MOEDER. Dat is tog wel iet ernftigs ! Het fpyt my regl dat ik daar niet by geweest ben; ik had onder anderen gezien, hoe men drie rollen te gelyk kan fpeelcn. EMILIA.. Q d»t is. niet een zier moeielyk' Maatje: wilt gy  IS2 DE GESPREKKEN er eens een beetje van hooren ? . . . Maar neen 4 het mogt u vermoeien, MOEDER. In tegendeel, ik zal ondetwyj uitrusten. I lïtia. Wel nu, Maatje, als ik de Gouvernante ben, dan zal ik aan uw regter zyde ftaan ; als ik voorde Pop of voor Nicht antwoord, aan uw flinker zyde; en als ik vóór u fta dan zal ik den Heer de Gerceuil , die voor myn Broêr fpeelt, alles inluistercn. MOEDER. My dunkt dat gy er dien Latften rol moest uitbuiten; want bthalven dat ik nu weet, hoe hydoor onrecht het Ridderteken won , zo kon hy het werk wel zo in de war brengen, dat myn hoofd er te zwak door werd. EMILIA. 't Is goed, dies te gemaklyker voor my. Het fpyt my maar, dat ik den tyd niet heb om de kleine uit haar doos te neemen; ik zou die daar , zo. als gisteren, aan die zyde zetten. MOEDER. Daar ontbreekt nu niets aan, dan het groot» kind, dat voor uw' Brcêr moet fpeelen. E M I L I A. Zo hy nog inkomt, Maatje, zal hy meêdoea. MOE DER. Terwyl wy hem wagen, hebt gy de afwe.vJ:- lieid.  MET EMILIA- 183 fceid uwer Pop al reeds volkomen vergoed: en door van plaats te veranderen, hebt gy zorg gedraagen , dat ik de zaaken niet onder elkander werp. emilia. ( Zy begint. ) dé gouvernante. „ Ik vrees, Mejuffrouw, dat gy van daag niet „'zeer zult uitmunten. Gy hebt verftands genoeg, \ maar gy zyt zo traag, en dat is jammer van u, de pop. „ Och neen, Ma Bonne, 't is geen traag- - heid maar dat komt om dat er zaaken zyn , die ik wel begryp , die my verbaazen; en ande„ ren die ik niet veel verfta. Zegmy, waarom begryp ik niet alles? de gouvernan te. ., Zeg my waarom kunt gy niet tot aan het „ Borstbeeld van Henry IV, dat daar op den „ fchoorfteen ftaat, reiken? de pop. „ Om dat het boven myn bereik is. be gouvernante. , En waarom ook niet tot aan zyne armen? de pop. „ Om dat ik zo klein ben. de gouvernante. Welnu, dat is ook dereden dat gy fomsuge is dingen al, en fommige weër in 't geheel niet ■„ begrypen kunt. M 4 *> *  <ÉU DE GESPREKKEN DE POP. m Hoe! om dat ik nog niet groot genoeg ben ? DE GOUVERNANTE. „■ Ongel»• yfeld, Mejuffrouw. Het verftand moet „ zo wel verfterkt worden en groeien, als het lichaam: als het jong is heeft het zynen was-: „ dom neg niet; verlaat gy dit nu? D E POP. Ma Bonne , dat wist ik niet. DE GOUVERNANTE. Dat komt om dat gy nooit denkt. de Por. ,. Ik ben nog jong, Ma Bonne; myn vernuft kan nog maar tot eene zekere booste r. ït^n DE Q Q I - l' c o ^ 4 X* T „ Goed; maar men moet echter alle dag zien „ te verderen.' DE POP. „ Ik wensch mets meerder, Ma Bonne. DE GOUVERNANTE. " ft gelqpf bet; maar meent gy dat men dit f.zayer.ii- verkryc: ? DE POP. !; Neen, Ma Bonne, ik weet wel dat dit niet DE GOUVERNANTE „ Waarom niet? DE POP. „ Om dat. als men fiaapt, daa hóórt of zien me\  MET EMILIA. 185 DE GOUVERNANTE. ;, Wel hoe verkrygt het vernuft dan zyne, 4, denkbeelden, of zyne kundigheden? DE POP. Door de zinnen. DE GOUVERNANTE. En hoe veel zinnen zyn 'er? DE POP. „ Vyf. Dtt GOUVERNANTE. Ik vraag niet hoe zy heeten; dat weet ieder, DE POP. Ik ken die evenwel allen optellen. DE GOUVERNANTE. Het zou mooi zyn, zo gy die eens niet kendet, » D E P O P. Zo gy my boos maakt, dan zal ik ze allen agter elkander opnoemen. DE GOUVERNANTE. Ik wil er niet langer van hooren. DE POP. ., rt Is wel; dan op een' ander' tyd. DE GOUVERNANTE. ,, En waarom zegt gy dat men geene denk,beelden heeft, als men niet ziet of hoort? DE POP. „, Om dat ik het geloof. DE GO U VE R N AN.T E. „ Als ik myne oogen fluit, dan ben ik zo lang M 5 blind;  j86 D E GESPREKKE» •j, blind; maar heb ik onderwyl geen denkbeeld! „ van de kleuren; van groen, rood, blaauw, t, geel, wit? BE POP, ,, Ja, Ma Bonne, dat is om dat gy eerst zien •s, kondet; en dat men u kleuren heeft lccren „ onderfcheiden. DE GOUVERNANTE. En zo ik blind geboren ware , zou ik dan geen lp denkbeeld yan de kleuren hebben kunnen? DE POP. Neen , Ma Bonne. DE GOUVERNANTE. ,, Noch van het licht, van den dag, of dc t) zonneftraalen ? DE POP. Neen, Ma Bonne. DE GOUVERNANTE. Noch van de gedaante van iets? DE POP. Vergeef my dit, Ma Bonne: ik kan my een. „ denkbeeld van de gedaante vormen, door de „ voorwerpen te betasten ; zo als, ik ken uw hand met haare vyf vingers, om dat ik die betast; „ maar zo ik blind ware, en gy tegen my zei„ det,diehand is blank, dit zou ik niet verdaan. DE GOUVERNANTE. Gy hebt gelyk — Gy ziet nu Mejuffrouw, dat, b U* ëy "5y gped aMtwootd^jj ik u ook.recht doe. 9*  MET EMILIA, de pop. Ik bedank u Ma Bonne. de gouvernante. „ Maar indien ik nu by toeval blind geworden ware, hoe zou ik my dan een denkbeeld „ van de kleuren maaken, die ik niet meer zag? . de pop. Dan zoudt gy waarfchynelyke oordeelcn als. een blinde over de kleuren. de gouvernante. (Zeer emfiig.) , Geen gekheden verzoek ik , Mejuffrouw ; „ gy kiest daar uw tyd zeer liegt toe uit, als wy „ over zaaken van belang handelen, daar men by denken moet. de pop. ,, 'tls, Ma Bonne, om dat gy u een denkbeeld; van de kleuren vormt naar uw geheugen: men „ zegt u, deeze zyde is rood,en dan herinnert gy . u hoe deeze kleur was toen gy nog zienkondet, de gouvernante. Zie, dat noem ik nog eerst wyslyk antwoor„ den. Zo dat wy hebben ons geheugen even „ noodig als onze oogen, indien wy denkbeelden willen vormen ? de pop. ',, Zeker is het zo Ma Bonne. de gouvernante. 53 En het geheugen vergoedt de tegenwoordigheid L, der voorwerpen ?  lp 88 DE GESPREKKE» DE POP. ,, Meent gy hier niet mede, dat het de plaats r> der voorwerpen bekleedt ? DE GOUVERNANTE, „ Ja —»- en zo ik nu eens geen geheugen had, V, kon ik my dan denkbeelden vormen ? DE POP Dat denk ik niet Ma Bonne. DE GOUVERNANTE. ,, Ik begin een gezegde; en aleer het uit is s i, ben ik reeds het eerde vergeeten. DE POP. En dan, vaarwel denkbeelden. DE GOUVERNANTE. Gy begrypt 'dan wel, dat het geheugen, of r„ het vermogen om iet vast te houden, ah een zcs :e zintuig is? en dat buiten het geheugen „ de vyf zinnen weinig betekenen ? DE POP. ,, Ja, Ma Bonne; zy is gelyk dc huisbewaarfter, die al den voorraad onder het flot heeft. DE GOUVERNANTE. ,, Dat zegt gy heel lief, myn Zoetje; kom by s, my, dat ik u omh Jze. DE POP. 5, En zo ik nu eens doof geboren ware ? DE GOUVERNANTE. Dan zoudt gy u geen denkbeeld van de ge•„ luiden kunnen vormen, en. dus ook niet van de „ fpraa*,  Met e m i t t a; i8f 4, fpraaken, die niets zyn dan op duizenderleie wyzen gcmodificerde klanken. DE POP. ,, Heden Ma Bonne ! zou ik dan niet kunnen 4, fpreeken? DE GOUVERNANTE. ,, De kinderen leeren niet praatcn dan door1 da „ geluiden naartebootzeri, van haar die hun op* voeden. Zoudt gy iets kunnen naardoen, dat gy nooit gehoord hadt ? DE POP. Zyti alle doofgeborenen dan ook ftom? ; DE GOUVERNANTE. Wel zeker. DE POP. ,, Maar, Ma Bonne, men fpreekt evenwel nie! met de ooren. DE GOUVERNANTE. j, Zy zyn ftom, om dat zy niet weeten dat is zy fpreeken kunnen, en dat er geen middel is om hun zulks te zeggen. DE POP. Wat fpyt my dit! Maar Ma Bonne, ZYT; dok alle ftommen doof? DE GOUVERNANTE. ,, Indien gy geliefdet opteletten, dan zoudt gy my deeze vraag niet doen. Men kan ftom zyn ,. door een gebrek in de werktuigen van de fpraak , t, dat geheel buiten die van het gehoor blyft; ver- „ ftaat  IpO DE G E S P R E K E E W „ ftaat gy dit? — dit beletzel moge blyvend of „ voorbygaand zyn, bet kan niet veroorzaaken ■„ dat uien niet boort. DE POP. ó Dit is dujdeiyi , Ma Bonne. DK GOUVERNANTE. ,, Als gy wat meer geleerd hebt, zal ik u eens meëneemen naar den Abt de l'Epde,omte zieri hoe hy met ftom- en doof- geborenen handelt. DE POP. ,, Bc ken dien Heer niet; wat heeft] hy voor j, nuttigs gedaan? DE GÓUVÈRNA NTE. ,, liet is een Burger die zich edelmoedig toé* „ legt op het onderwyzen dier ongelukkjgen; hy 4, heeft, ten hunnen voordeele, een fchool ópge» i, richt, waarin hyhen door tekens de gefprekkert i, leert Verdaan 3 en daarop, door gefchrift , ja ook wel door woorden leert antwoorden. DE POP. j, ó Ma Bonne , dat zou ik zo gaarne eens zien! DE GOUVERNANTE. ,, Dewyl ik zelve het nog niet zag, zo zult gy i, dienen te wagten tot dat uw verftand zo hoog j, is als deeze armen; DE P O P. ,1 Ik verfta u niet Ma Bontiej DE GOUVERNANTE. *, Dat is , hoogcr dan het Borstbeeld van Heriry IV; DE  j MET Ë M I t, l Ai Ï9Ï de pop. M Ik verfta u nog niet, Ma Bonne. de gouvernante. „ Slegthoofd! zyt gy al vergeeten wat ik ge* $ zegd heb van uw' arm, dat die niet zo hoog ft reiken kon? de pop. „ Ja! nu weet ik het al weêr. de gouvernante; „ Nu, vergeet het niet. de pop. „ Ik ben zeer in myn fchik, Ma Bonne, dat g ik vyf zinnen heb; dat is heel gcmaklyk; daar ,, door verkrygt de geest veele denkbeelden — cn dan nog het geheugen , die hen bewaart — >, en dan wendt en keert het zich tot zintuigen, L en redeneert dat het eind er van weg is. Maar, ■i, Ma Bonne , wat is dc Geest? e m 1 E 1 a. (Na wat zwygctis.i} Maatje , wat moet ik daar op antwoorden ? —■ ■Het wal ook niet noodig dat ik haar deeze vraag liet doen . daar zit ik nu in de pekel! —>r wat ben ik tog los en onbedagt! 1 het zou voor eene Gouvernante waarlyk niet mooi zyn , dus te verdommen by ecu klein . dribbeltje. moeder. Dat komt my evenwel by u allen dag over; en j;ict gy, dat ik er befchaamd over ben?  Ï02 b È GESPREKKE» emilia* Maar het -hing alleenlyfc van my af, om haaf geheel iet anders te hebben doen vraagen. moeder. Is het dan zo een ongeluk te moeten zeggen: ik weet het niet? Ik zou haar eenvoudig geantwoord hebben : myn Zoetje, deeze vraag heeft wel grooter verftanden dan wy zyn verlegen doen fiaau: zy is niet alleenlyk boven het Bortsbèeld van Henry IV, maar boven het geheele huis; zo dat, moei er my niet over. emilia. {Tegen de pop.) ,* Hoort gy dit wel klein fnappertje? ik zal «t s, eens op een anderen tyd daarop antwoorden; a, nu is het genoeg, en ook, gy hebt my zeer 4* vermoeid." MOEDER. Het is ongetwyfeld om de droefheid der Gouvernante te handhaven, dat gy haar deeze belofte doet ? voor 't overige geloof ik wel dat gy moede zyt; gy moet geheel af zyn : ik dagt niet dat dit fpclletjc met uw pop zo bezwaarelyk was. De Leermecsteresfe en de Leerling te zyn-' geduurig "Van plaats en Van toon te veranderen ! ik verzeker ïi myn lieve vriendinnetje, dat gy den prys wel Verdiend had, zonder u zo te vermoeien. emilia. O Maatje het is niets: ik doe, ziet gy? dus maar een half treedje , al naar ik • myn perfoo-naadje heb, m o  met emilia' 193 moeder. Ja maar, van ftcm, en van plaats te veranderen ! dit is lastig; voor al daar de kleine zo een fyn fteinmetje heeft. emilia. Dat komt om dat zy nog zo heel jong is; cn men moet dit onderfcheid der ftem wel in agt necmen. •* moeder. De vaardigheid waarmede gy alles verrichtte, verzekert my, dat ik merkelyk beter ben; ik zou Voor weinige dagen dit niet hebben kunnen verdraagen. e m i l 1 a. Ach myn lieve Maatje, heb ik u ook vermoeid?' moeder. Neen, gy hebt my veel vermaaks aangedaan: maar zo de kleine gisteren ook dus antwoordde , dan begryp ik niet hoe het u van uw hart kon, haar den prys te onthouden. e m i l i a. O, gisteren antwoordde zy geheel mai; wantik wilde toen dat myn broer de CheValier het Ridderteken won. Gy weet wel wat ik zeggen wil, niet waar ? moeder. Zie daar, daar komt men ons fcheideri» Uw avondeeten is gereed. tl, deel. N EMI4  Ip4 GESPREKKEN EMILIA. Hoe, nu al ? MOEDER. Daar is geen zo goed gezelfchap of het moet fc sekten. EMILIA. O dat 's gek! MOEDER. Maar welhaast zien wy elkander weêr, omnooi6 te fcheiden. EMILIA. Slaap dan wel, myn lieve Moeder, op dat dietyd fchiclyk kome: ik hoop ten minften, dat men my niet zal venvyten dat ik u vermoeid heb. MOEDER. Ga myn kind, flaap zonder ongerustheid —> Goeden nagt, goeden nagt myne lieve Emilia! —■ o kom nog eens te rug! ik moet u nogmaals ! omarmen. AG T-  toS E T E M I E I A. AGTTIENDE GESPREK* MOEDER. zyt gy daar weerom Emüia! Wel nu hoé is 't gegaan? EMILIA. Keurlyk, Maatje , keurlyk ! MOEDER. Kom, verhaal het my eens bid ik u* E M I L I A. Voor eerst, toen ik by Pere Noël kwam, vond ik hem op de trap , om my tegen te komen : hy had een nieuwe rok aan, Maatje, en zag er zo mooi uit als een Oudvader: hy zei: Mejuffrouw, ik ken de goedheid Van Mevrouw uwe Moeder, ook daaruit, dat zy u toeftaat, om de bruiloft myner Dogter te vereeren met uw byzyn: gy zult by de inzegening van het Huwelyk zyn, en hierdoor 's Hemels zegen voor haar verwerven; want het gebed van kinderen gelyk gyzyt, vermag heel veel* Toen kwam ik in huis , en al de Bruilofstgasten waren by elkander; de Bruigom en Bruid kwamen by my: ik verzeker .u, Maatje, dat Babet er heel lief uitzag; zo zedig ! en de Bruidegom is ook een beste jongen. Toen nam ik de twee zilverene bekers" uit de zakken van myn Tablier, en verzogt dat Na zy  1^6 de GESPREKKEN zy die voor een ftuk in hun huishouden wilde»* aanneemen. Toen zy de naamletters van Steven Herfeiin en Elizabeth Noël zagen, en toen men hun z:i, dat dit beider naamen dooreengevlogten waren , toen wou Babet myne hand kusfchen , en verzogt my, om myn' naam of wapen daar by te haren ;graveeren, op dat zy op die bekers altoos zou kunnen roemen : ik omhelsde haar , en toen kwam Mevrouw de Marecbaïe : o Maatje dat ;s een deftige lieve Mevrouw! hoe fraai is nog haare houding! en zy is al zo heel hoog bejaard. Ieder was verlegen en wist niet waar zich te berg:n, behalven Pere Noël, die bleef dezelfde , cn net als een Patriarch , Maatje. Hoe Mevrouw! zei hy, kom: gy, zonder het te laaten weeten 4 by ons i:i dit hutje? Wel weet gy dan niet, antwoordde Mevrouw , dat de Bruigom myn Doopzoon is? zyn Vader, myn Hovenier, heeft dertig jaar by my gewoond; cn nu is hy dien ouden Man opgevolgd, 'tls nog een Heritlin van den ouden tyd, zo naarftig en zo eeriyk: ik heb zyn huwelyk helpen maaken, op het goed gerugt dat ik van u en uwe Dogter kree:, cn dan zou ik niet te bruiloft komen ! toen groette zy ai het yolk: zy wilde ieders naam vreeten en hoe na zy vermaagichapt waren: ieder iri 'j haar de hand kusichen: zy omhelsde het jonge paar: zy deed my ook die eer, en zei — maar zo beel minzaam dat zy verheugd was van kornis met my te maaken; cn dat zy u hoopte  MET EMILIA- 197 te overtuigen , dat wy buuren waren , dcwyl uw huis maar een groot uur van het Kasteel af lag. MOEDER. En wat antwoorddet gy daarop ? . EMILIA. Maatje, ik neeg heel beleefd, zo als gy my gezegd had, indien zy op de Bruiloft kwam; maar ik zou het evenwel gedaan hebben, zo veel eerbied gevoelde ik voor haar. MOEDER. Dit gevoel van eerbied hebt gy gelyk met allen die haar kennen, E M ï L I A. Toen ging men naar de Kerk wandelen: Mevrouw had haare koets daar reeds heengezonden: zy plaatfte Pere Noël tusfehen haar en my; en zo gingen wy agter het jonge Paar. Onderweg zcidde zy, dat zy niet uit het Dorp vertrekken zou, voor zy u gezien had, om dat zy u eene gunst wilde vraagen. Pere Noël zei ook , dat het Bruiloftsvolk u zyne achting moest gaanbetoonen door een bezoek , daar uwe ziekte u belettede hier tegenwoordig te zyn. MOEDER. Zo dat ik moet ftaatmaaken deezen namiddag veel volks te zien ? EMILIA. Zonder de gebakken , de fruiten, en de bloeN 3 méü  tOS DE GESPREKKEN men er by te tellen, want op dc Bruiloft va» een' Tuinier zyn veele zulke dingen. M 0 E D E R. Vooral by dien van Mevrouw de Marécliale — En nu ? EMILIA. Wy kwamen in eene fraaie orde binnen de Kerk: o Maatje, 't was een mooie ftatie, en de zon febeen zo lieflyk! al de laage gecstlyken waren, uit achting voor den ouden Man, in hunne beste gewaaden. Toen kwam Mynheer de Curé, groette de Mevrouw, zegende hst huwlyk in, en gaf hun eene zeer goede vermaaning. MOEDER. Die al het volk deed fchreten? E M I L I A. Wel neen Maatje, maar Pere Noël droogde zyne ocgen wel driemaal af. De getrouwde Man zag ik niet, maar Babet fchreidde zo dra zy het Altaar naderde ; zy fchreidde, o zo heel bedroefd! HOEDER. En gy? I I I M i, Ik fchreidde niet Maatje, maar ik luisterde heel ftil, MOEDER. Gy hebt uw verhaal al vry wel bekort, ik hoopte dat gy my ook de alierkieenfte voorvalletjeszoudet medegedeeld hebben, ■ar»  MET EMILIA. ^99 EMILIA. Dat komt om dat ik vrees u te verveelen en ook het mooifte moet nog komen. MOEDER- Wat was dat? EMILIA. Na de inzegening gingen wy weder naar Pere Noël, in die zelfde orde, behalvenMevrouw, die gezegd had, dat zy iet in het Dorp moest verrichten; doch dat zy heel gaauw by ons te rug Zyn zoude; en toen vonden wy een keurelyk ontbyt, en daar waren ook zulke heelc lekkere kleine pasteitjes. MOEDER. Is dit het mooifte ? EMILIA. Een poosje geduld, Maatje; ik bid er * om. Toen kwam Mynhcer de Curé; elk, zo als dat bilWk was, ftond op en omringde hem. „ Luistert naar my, zeide hy , nieuw Getrouwden; " Mevrouw de Marechale heeft my belast , " u dit gefchrift overtcgeevcn , waarin zy u een huwlyksgefchenk doet van vyf honderd , Livres 's iaars : het gebruik dat gy daarvan " moet maaken zal ik u naderhand zeggen. De " Hemel zegene uw huweiyk! w.est naarftig, eer„ lyk, deugdzaam, godsdienstig, gezond naar .. ziel en lichaam, cn ryk in kinderen." N 4 MOE-  SO° D ü GESPREKKEN moeder. Gy hflbt wel gejyk, myn kind, van dit het allermooist van all' wat er gebeurd is, te noemen, 1 M l V I A; O Maatje en toen fchreidde Babct alwéér; cn toen lag de Curé zyn hand op haar hoofd en zei nogmaals: „God zegene u, God zegene ook uwe weldoenfter". moeder. Bleef de Marechale lang uit ? EMILIA. Meer dan een uur; maar ik kwam haar op de ftraat tegen, toen ik naar buis ging. Hoe, zeizy, gaat gy zo rasch van de Bruiloft? 'dat is niet goed; maar ik hoop u wel haastf en V0QT ^ langer tyd weder te zien; zo dat Maatje gy zult haar en het Bruiloftsvolk hier opwagten. moeder. O neen , gy 2u]t lmr van daag ^ ™ ' zy gaat hier zo van daan; zy was hier al dien ■ tyd,/lat zy van dc Bruiloft afweczig bleef. emilia. Waarom zei zy dan : ik hoop u weêr tc zien ? en de gunst die zy u verzogt, Moeder? m o e d e r. O die gu„st, het is eene gunst die zy u wil bewyzen. emilia. Hoe dat? M Q  MET EMILIA. 201 moeder. Aanftaande Zondag, heeft zy alle de gasten4 » E GESPREKKEN MOEDER. Doch die uit dezelfde bron voordvloeien; uit de gevoeligheid. EMILIA. Des te beter, Maatje; want dan hoop ik dat Babet, na haar huwelvk, weêr even vrolyk worden zal ais zy geweest is. MOEDER. Wel dat hoop ik o^k. Wy zouden zeer ongelukkige wezens zyn , indien het denkbeeld van het onzeker aanftaandc, ons zo hevig regeerde, dat wy niet in ftaat waren om het tegenwoordige te genieten, of om onze pligten te vervullen, EMILIA. Dat zeide ik daar zo al in my zelve: ach da"t ik, onze lieve Heer bewaare my, dat ik 't gordyn voor het aanfiaande opligte! MOEDER. De verfrandige lieden doen dit echter van tyd tot tyd. EMILIA. Maar , Moeder, vermids het aanflaandc onzeker is , en dewyl wy treurig worden als wy daar naar zien, waarom doen wy dat dan? .men had er aüecnlyk nooit aan te denken, M O E I) E R. Hier van kwytcn zich de Kinderen ook buitengemeen; maar ik denk. dat dit het hecrlykfle voor, Welft der kindsheid is; d.ar is voor de kinderen . . geen  MET EMILIA. geen morgen: dan, dit vooorrecht houdt op, en dit is billyk, met het huwclyk; of wel op dien dag, dat men het oudcrlyk huis verlaat; dan volgen zorgen en ongerustheden, met het denkbeeld van morgen, op de gerustheid, en de vrolykheid der eerfte jeugd. emilia. Wel Maatje, ik geloof dat ik zo doende nooit zal willen trouwen. moeder.. Dit befluit is een weinig fchielyk genomen; ge* lukkig dat het niet onherrocpelyk is : gy hebt nog tyd genoeg om er u bedaard over te bedenken. emilia. ■ Ik ben uw Babet en ik wil myn Pere Noël nieè verhaten, verftaat gy dit? moede p.. Wel dan moet gy„ hiermede overeenkomftig, een beding maaken met uw' Steven flerfelin; cn zeggen : kom by myne goede Moeder inwoonen, cn .draag zorg voor haaren ,ouderdom ,• op dat Myn* heer de Curé ons en onze kinderen ook eens op den godlyken zegen moge wyzen. emilia. (Zy omhelst haaro Moeder.) Ach lieve Moeder! dit flipje van 't gordyn mogen wy wel opligten ; zo men dan fchreit is 't niet van droefheid. MOE'  iOO DE GESPREKKEN MOEDER. Myn h'eve kind ! Wy raakten daar met onze gedagten wat heel verre van het tegenwoordige, terwyi wy over onze Bruid fpraken , wier traanen gcene andere oorzaak hadden , dan de verlaating van baars Vaders huis; en om dat zy een groot uur daar van daan gaat woonen. EMILIA. O dat geloof ik wel! wat hen ik bly dat ik van den avond niet tegenwoordig zal zyn , by het fcheiden 1 dat zal alwéér op zuchten en traanen uitkamen. MOEDER. Dit is de historie van het menfehlyke leven { toen kan niet alle de voorwerpen onzer liefde iri MW algemeenen kring behouden: zelden ontmoet ons een geluk waar voor wy niet een andermoeten affraan. EMILIA. O dat ii niet mooi gefchikt Ach , aioe¬ der! wat fchooner prent — wat fraaie lyst: waar waren myne oogen dan, dat ik dit niet voor een sur gezien heb ? MOED R R. Uwe oogen liet gy by Pere Noël; daar badder! zy werk , genoeg. EMILIA*. Dat is een fchoane prent, Maatje. M O E-  MOEDER. Het is geen prent, het is eene tekening. EMILIA. Hebt gy die uitParys ontvangen, of toen ik uit was gekogt? MOEDER. Het is myne tekening niet, Mevrouw de Matcchale heeft die hier gebragt: dewyl ik die zeef belangryk vond, verzogt ik aan MewottW of ik die zo lang mogt houden tot gy die gezien zuuit hebben; zy zal die laaten weÊrhaalen. EMILIA. Heeft zy ze dan gekogt ? MOEDER. Zy behoort haar ook niet toe; ze is van de Hertoginne D * * * haare Nigt, voor wie iemand , buiten haar weeten, die heeft laaten maaken, betreffende een geval dat zy gehad heeft. EMILIA. Vv"eet gy dit geval, Maatje ? MOEDER. Mevrouw heeft liet my daar zo even verhaald. EMILIA. Och, Moeder, ik bid u, verhaal het my ook tochl MOED E R. Ik wagtte u op, om het my door u te laaten vertellen; EMILIA. Hoe! u iet tc vcrhaalen dat ik niet weet? MO*  135 5 ! gesprekken moeder. Zo de tekening wel gemaakt is, moet gy, naar die oplettend gezien te hebben, my het onderwerp tur.r.én ~:}.cj.S.iz. emilia. Laat ik dan eens kyken, dewyl Maatje nu toch begeert dat ik een toe«enaarfter zyn zal Ik aie dan althans vooreerst een Vrouw die te bed Bï: — is het Mevrouw de Hertogin? — o neen, neen; zy ligt op ftro ; foei wat een oude rusrr! — en dan de kar — is een wasenmaakers fchuur . ■ ■ Maatje, die Vrouw is bedroeft! — is zy ziek ? — of gezond ? — dat weet ik niet — ik denk ziek ; om dat zy te bed ligt — baar is een groot geluk, of een groot ongeluk overgekomen; zie, zy houdt haare armen naar den hemel — is het om onzen heven Heer te danken , of om baar nood te klaagen? dat weet ik niet. o e d er. Zie eens naar den kant der rustbank, wie zit daar ? emilia. Haare waakiier misfchien — o he neen! zy is te wel gekleed; 't is een Dame. 1- MOEDER. Ik geloof dat een Vrouw die op ftro ligt, niet in fraai is om eene waakftcr te kunnen betaalen. E m I L I A. Ik weet nier wat ik praat, Maatje; 'tis Mevrouw de Hertogin; deeze — waar zit zy daar toch op ?  met E M I L I 4> tfb| MOEDER. Op een houten drieftal. EMILIA. Zit zy , denkt gy , gemakiyk ? MOEDER. Neen; maar zy kwam misfchien hier niet om •p haar gemak te zitten: ik zou ook bever zien dat zv ftond ; dit zou ha2r eene edeler houding gegee» ven hebben, en dit is in eene tekening niet te verzuimen. EMILIA. Waarom helt zy zo voorover? — o zy vraagt aar. de zieke Vrouw hoe zy vaart: dat zie ik ook -Wel of zy troost haar; want de houding van haare hand toont dat zy fpreekt met Veel minzaamheid — en daar op dien keffer zit eene jonge Juffrouw ; zy is mooi gekleed — ik wed dat het de Dochter der Hertoginné is. De historie moet voorgevallen zyn toen men pluimen op het hoofd droeg; dat ziet men aan het kapzcl der jonge Juffrouw. MOEDER. Maar die mode is, zo my toefchynt, eerst on* langs afgedaan , cn gy fpreekt er van als of die jaa* ren lang voorby was! EMILIA. Onlangs? neen Maatje; nu dat kan ook niet fcheelen — en ook die pluimen maaken baar niet Vrolyker — zy is diep getroffen door alles wat zy li. des L. 0 hoort —  W ? » E GESPREKKEN hoort Ik geloof dut zy fchreit 1 Ach dat grwt.b Meisje , dat by haar Haat, fchreit bit* terlyk — D.tt is zeker de Dogter van die arme Vrouw De jonge Juffrouw ziet er zo goed- aar;ig en medelydend uit, dat het my aandoet —■ zy houdt het Meisje by de hand; zy zegt misfchien: kom zit by my, op dat ik u trooste —■ Zeg my eens, Maatje, zyn zy beiden al groot genoeg om een morgen te hebben ? MOEDER. E i die morgen belooft, dunkt my, niets opbeuren.Is. EMILIA. Zie bier integendeel ia dien hoek twee jongens die niets denken. MOEDER, De kleine-, dat ftem ik u toe —— hy eet een* appel en [peelt met een bat:, hy kan geleden hebben, maar hy bekommert er zich niet meer over/ EMILIA. Gy Zegt zeker, Maatje, dat dit een voorrecht zyner jaaren is ? MOEDER. Zyn broêrtje heeft het al verlooren. EMILIA, Ik geloof dat hy breit. MOEDER. Hy ziet er heel bedroefd uit, EMI.  MET EMILIA. Ü t EMILIA. Hy is evenwel nog zo groot, niet als zyne zus* ter ? M O E D E R. Dat komt, om dat het denkbeeld van morgen keel vroeg ,by ongelukkige kinderen komt. F. M I L I A. Wat is daar toch achter het hoofd van dat ar* Hic Meisje ? MOEDER. Het is een lamp aan de regtcm'de der zieke Vrouw, die de beide voornaamltebeelden verlichti "het overige van het tooneel is in de fchaduw. EMILIA. Neen Moeder, ik wou ook liever dat de Hertogin daar zo niet gebukt zat: ik zou daar een beeld van Raphaël verkiezen; gy weet nog wel wat ik meen, Maatje? MOEDER. Dan zou misfchien deeze achtingwaardige Vroiiw niet zo volmaakt wel gcleeken hebben; doch kaart handelvvys zou dies te beter uitgedrukt zyn. EMILIA. Gelykt zy dan op Mevrouw de Maréchale ? MOEDER. Men kan met waarheid zeggen dat de deugden in deeze familie overerven: als men deeze verhevenheid van gevoelens in verfeheidene opvolgende Geflagtenbefchouwt, dan komt men in verzoeking Q a va*  212 DE GESPREKKEN van tc gelooven, dat het vooroordeel der geboorte niet geheel hersfenfehimmig is. EMILIA. Maar Moeder, dit hangt immers van ons niet af* MOEDER. Dit is ook de oorzaak waarom Pere Noël geen aanzienlyker man geworden is; dat hy geenzins de cerlle perfoon in het Dorp werd: indien het lot hem met de Hertoginne vermaagfehapt had, dan zou hy ongetwyfeld een voorbeeld aan 't hof geweest zyn. EMILIA. liet lot is dan omtrent hem onbillyk geweest. MOEDER. Niet meer als omtrent zulken, die, zonder verdiensten , verweezenzyn, om een beroemden naara te draagen. EMILIA. Ja , ik geloof dat dit heel moeiclyk valt. MOEDER. En gy begrynt ook dat eene edele geboorte geen verdiende is? alleeniyk een voordeel a!s men verdiensten heeft. EMILIA. Gy zeidet my dikwyls dat het dwaasheid is, zich op zyne familie te verhovaardigen. MOED E R. Dit is ook zo ; maar zich zyner geboorte te herinneren , om zyner voorouderen waardig tc han- dc-  MET EMILIA. 213 delen , dat is het edel gedrag van edelmoedige en Verhevene zielen. EMILIA. Hoor Maatje, indien gy den tekenaar fpraakt, dan moest gy zeggen: fchuif dien drieftal in een' hoek; plaats Mevrouw regt overeind; maak er een Raphaëls beeld van. MOEDER. Zelfs van agteren gezien , zo dit 11 dienstig fchynt; want als het grootfche in het beeld gebragt 5s, dan zullen wy het ontdekken hoe gy het ook •gefield hebt. EMILIA. O Maatje, daar herinner ik my die fchildery waarin j 1 s u s, Lafarus opwekt: hy fiaat met zyn' rug naar ons toe, maar gy zeidet tegen my : zie eens Emilia , dit is het voornaamfte beeld; men ziet niets van het aangeziet; en evenwel heeft de fchilder zulk eene heerlykheid en kragt daar aan weeten te geeven was dit niet gemaklyk om te doen, Moeder ? MOEDER. De Genie overwint alle zwaarigheden; ook in de verbeeldingen. E M I L I A. De Genie heeft misfchien iets bovennatuurlyks ? MOEDER. Maar, zeg eens Emilia, is het niet veel beter dat wy ons omtrent de feboonheden, dan omtrent O 3 de  Êï'4 BE GESPREKKEN de gebreken van de werken der kunst opbonden? men heeft vee] meer bekwaamheden noo. ig, ora het fchoone te kunnen bewonderen, dan om de gfbieken te ontdekken. EMILIA. Als ik deezen Kunstenaar fprak, dan zou ik zeggen: Mynheer, uwe tekening heeft my aan eene fchoone fchildery van Greuze doen denken, die ik eens met myne Moeder gezien heb. MOEDER. Staat u die fchildery oog voor, Emilia ? zy heeft veel overeenkomst met deeze tekening, niet WMi ? EMILIA. Is deeze Dame Mevrouw de Hertogin, of Mevrouw de Marquifin ? ik weet haar niet te noemen ; maar gy zegt dat dit tot de zaak niets doet: zy ftaat; zy heeft een belangryk voorkomen; haare dochter toont een weinig tegenzin om by het bed tc gaan; maar dat komt, ( zo zeidet gy,) •m dat zy yoor 't eerst een voorwerp van ellende ziet. Het is geen Vrouw , maar een oud Man , die op de rustbank ligt; hoe eerwaardig ziet by eruit! Emilia, zeidet gy, let eens op dien de* gen, die aan den muur hangt, en dat er in dit hol geen ander meubel is. Deeze oude Man moet in zyn jeugd den Slaat a}s Officier gediend hebben , hoe arm cn verhaten hy thans zy: en terwyl gy wy dit zeidet, verl--k;..te kmy, dat de gryze KJo'jS-  MET EMILIA. 2*5 Kloosterzuster, die op den drempel, in de fchaduw ftaat, my toeknikt, als of zy my te vcrftaa* gaf, dat ik het wel begreepen had; en als of zy er byvoegde: is dit, Mevrouw, niet een droevig einde voor een dapper man? maar de krygsm'an tzelf, die er zo deftig uitziet, kykt niet eens naar ons; hy zegt alleenlyk zeer bedaard, tegen deweldaadige Mevrouw , gy doet eene loflyke daad, door dus tot hulp van eenen ongelukkigen hier te komen. MOEDER. Hier in verfchilt hy zeer met de Vrouw in deeze tekening, die er zeer ontroerd uitziet. Voor't overige zal ik aan Mynheer Greuze verlof voor u Vraagen, om aanftaanden winter de beelden van zyne fchildery te mogen doen fpreeken; en of hy goed •vindt, dat de Kloosterzuster een teken met het hoofd maake , tegen de Moeders die dit onderwerp haare kinderen uitleggen. EMILIA. Ik merk Moeder, dat gy my met heel de waereld Sn moeite wilt brengen. Hebt gy ook voorgenomen , om my niets van de historie die hier getekend is te zeggen ? MOEDER. Vergeef my' dit; integendeel, ik zal u alles verhaaien wat Mevrouw de Maréchale my er van gezegd heeft; maar ik zeg u vooraf, dat de. historie niet vrolyk is ; het is ook n» reeds te laa<-, O 4 om  SIÓ" Dl GESPREKKEN om die te beginnen; wy moeten denken om aan tafel te gaan, op dat wy de Bruilofstgasten kunnen opwagten. EMILIA. O Maatje, ik verzeker u niet, dat zyniet, vóór wy gegeeten hebben , hier zyn. MOEDER. In dit geval moeten wy onze historie tot eene Volgende gelegenheid fpaaren. Ga, ik kom zo by V: gy hebt uw Bruiloftsgefchenk gegeeveu } % moet het myne ook gereed krygen. ft*  MET EMILIA. 51? NEGENTIENDE GESPREK. EMILIA. JLjieve Moeder wat was dit een aangenaam e dag! fta toch toe dat Mevrouw de honneurs van eca bruiloft wel weet waarteneemen. MOEDER. Zelfs van een broerenbruiloft. EMILIA. Zyfprak met ieder; en 'zo vricndelyk! hoe ver* genoegd was al het volk! MOEDER. Ja, elk op zyn wys: geen fchroom, geen verlegenheid ; en dat zonder een oogenblik onbefcheiden te zyn; ieder was vrolyk en openhartig, in 't midden van al dat gewoel. EMILIA. Wel mag men zeggen, zo de heer is, is zyn knegt: hoe beleefd hoe oplettend zyn alle dc bedienden ! MOEDER. Nooit zag ik ook een aangenamer boerenfeest, EMILIA. Dat ontfehiet my niet; gy weet Moeder hoe» Veel verfiands Mevrouw heeft; zo als ieder ten minften zegt. O 5 MCE.  fii3 de Iftft f iftll MOEDER. 'is \—' ' ;: :'::*.:•;: f-reek. d?s boude ik hrar byzonder in betoog: het viel ba« niet lastig groote kosten te maaken; en ook ik Voorzag dit min of meer. e >l 1 L 1 a. Hcezo? moeder. Om dit vooreerst, mdien eene VfltMluId wèï e?! uitvallen , dan moet zy die dit feest geeft, daar Eel . mede vermaakt zyn; dewylrn Mevrouw daar zo v«el deel in nam . kon bet niet wel anders of tfeeze dag moest aangenaam zyn. z M i l i a. Ik had my ook heel vt-cl vreugds voorfpeld. moeder. Dat begryp ik: maar voor eene Vrouw die in de er-ote waereld , ja aan Yhéf geleefd heeft, is het wst vreemd, die zo veel belang te zien peemen in etn boertubruiloft; die Vrouw daar zo wèl geplaatst te zier , in *t midden v-n eenen voor hoar Tr-emder; Yr.".z v^n menflhen; dit, ik beken het, was geheel nieuw voer my. emilia. kort om ert ry ?r e -_d en veldoerde k. moeder. Dat is zo, mrxr u is-w ecere andere reden veor, e m i L i a, Welke, Moeder? »;:•£>  ■ I T EMILIA. tf§ -ymljlln^H va het bad eene JHMwkiarfykaail bedt, die mm t-rztr&ch op de praidrfte fuivftm zoekt; venmds eene Vtjuw kd ohx aco* flc aanzien daar cca iwofwejp lan laaie nïtïpa». C.':-: ry - ~ - - f^?: ": ~* ~~ |-: " r . ■ ■'" : - 7. -11 - jli —i MOEDER. r -1n nul ik li ii ■infli ■ : ït keb altoos naarvam ceir.lii li». :~ v;—ixicr; z ztz fr-rce-:. ; jKKMÜgeis TszÉCBiifalyk. Tot dos toe, fiere Maatje, vindikdaarmek rerfclnikkelyks in. MOEDE £• - O de kiaJewa zyn, af dit flnk, zeer ometv {.ZZ^z emilia. *>lizz. >':-:i^r. z.-; r : 7: _ :~ . zlz ~:m C7 :r :.. ' ■ '-■ '■- - - MOEDER. D*t Tza er zicï eiac3d:g :»p te TèrTaLlen. EMILIA. Verfreien! cn dat op een gezeHchrp, *t welk ipcn bteit intjevoffcica o& cr zaca tc vusEtifccs f  AZO DE GESPREKKEN M O l D E R. E'.i als men daar de bcho&relykc gefchikthcid niet toe medebrengt ? EMILIA. Ik boop dat ik altoos de gcfchiktheid zal medebrengen , die ik hebben moet om my wél te diverteeren. MOEDER. Zolang gy in deezen OW woord houdt, zal alles ook wél gaan, nnar Hel eens dat iemand op zo een gezelfchap komt, zonder daar eenig belang te Beesten; noch in de perfoonen, noch in het gee» er gebeurt. EMILIA. Wel waarom gaan zy er dan naartoe? is het om er aüeenlyk den Jast van te hebben ? MOEDER. Datkomt, dewyl men in de Maarlchappy eenige verpligtingen heeft waarteneemen , die met onze gevoelens niets te doen hebben: men hec!tduizend zulke beuzelagtige dingen waarteneemen die onj zeiven verveelen, en waarvoor niemand ons bedankt, doch die wy Wederzyds doen moeten. L M I ). IA. Dat is dunkt my een klein beetje gek : nu Maatje , ik beloof u dat men n y zo niet betrokken zal, tn dat ik wc' hartlyk bedank, om ooit op eene vroryke party te gaan, indien ik er my zelve riet t .e gelj...ivi bc\iiide; ik r.eeia vou, om darr altoos  MET I M I L I A. £11 toos veel belang in te neemen, heel veel belang zelfs. hoeder. Nu, dat is goed voor zo verre het u aangaat; doch het is nog niet voldoende. emilia. Hoe zo? moeder. Het is noodzaakelyke dat alle de gènoodigdeB ock zo komen. De vrolykheid erft wel wat over; maar de verveeling veel fterker: zo gy des geenc dan onverfehilligen aantreft ; dan lieden ie beflooten niet vrolyk te zyn, hoe kan het deel dat gy in dc vreugd neemt hen opbeuren ? het is veel vvaarfchynelyker dat hunne lastlooze onverichillighcid u ook zal overvallen. emilia. Dat is eene lelyke ruiling: maar de zelfvervceling is die dan ccne gast die zich op alle feesten ongenoodigd laat vinden ? was zy ook op de Bruiloft van myn Nicht ? moeder. ' Gy waart daar zelve, hoe dunkt het u ? e m i l ia. O zy was niet aan de tafel der jonge lieden; alles ftond ons wel aan; het fpeet ons aileenlyk dat wy een beetje vroeg naar huis moesten, om dat men, (ik weet niet Maatje , of gy dit ook gemerkt hebt,) zich altoos zo rasch doculyk van ue Kinderen ontflaat. moe-  2-5 DE GESPREKKEN MOED E R. Indien zy aan dc groote tafel was, dan hiel ! zy "zie i zeer bedekt, dewyl de meeste gasten wuaiïyk belang in de hmvlyksverbintenis namen. E M I L l A. Maar, Moeder, men vindt immers overal goede bekenden of vrienden, waar men verzogt wordt? MOEDER. Wen Voert zich ook altóós by die; men maakt als "t waare een afzonderlyk gczelfchap; maar dit is eene groote onbeleefdheid omtrent dc overige gcnöüüigden. EMILIA. Dat bcgry-p ik ook; Mynheer ié Verceuil zegt, dit ftrydt tegen h.et recht der Volken. Men moet n'et op een gczelfchap komen, om zich aftezonde* Ten. MOEDER. Vee! minder nog om alles optemcrkeii, te door*■ , U ttcpluizen , te berispen , te fpotten met dc houding, dei) opfchik, dc gefprekken; dit is altoos haatciyk»- fi M I L I A. Noemt men dit ook al zich vermaakcnl M '> E D E R. Of zich onledig houden. EMILIA. Maatje, ik vrees waarlyk dat uwe groote waercld al heel vcrvcelcnd is; wat zegt gy er van ? MOE*»  MET EMILIA. moeder» Laaten wy dit eens aan Mevrouw vraagen; die is VerpÜgt by haar te blyven: mogelyk is die wae. rcld tot haar voordeel veranderd: 't is al zo lang geleden dat ik haar zag, mogelyk zoude ik Laar ongelyk doen. Emilia. Zonder dit te beoogen, zo houde ik het met do pany die Mevrouw gegecveu heeft. m 0 e p e r. Dit weeten wy ten minften, dat, in weerwil van al het onderfcheid der jaaren, der rangen en omftandigheden , allen zeer vergenoegd gefcheiden Zyn, en verheugd waren over deezeii, door hea Zamen doorgebragten dag. EMILIA. Dit misfchien alleen uitgezonderd, dat men naar hun genoegen wat te vroeg fcheidde. moeder, De Geneesheeren zeggen , dat men met eeten moet ophouden aleer men nog ten vollen verzadigd is ; en dit is ten minften zo heilzaam , met opzicht tot de vermaaken en tydkortingen, als met betrekking tot de fpyzen. Men moet nimmer hefi oogenblik der volheid afwagten. e m i l i a. Dit is dan nog ceu bew\» van het verftand dag Maréchak. 2,19 &é  *»4 BE GESPREKKEN MOEDER. En vloeit denkclyk uit een nog eerwaardiger bron. emilia. Uit welke? moeder. D: imren voor den flaap gefchikt, niet te verw..;v:i; de rust niet uitteftcllen , tot de komst van den dageraad , die deeze lieden weder aan hun v /; ï upt. De gemcencn, v oral de landlieden, optehouden , is zo veel als of men hun aanzettede tot luiheid en "wanorde; en des ontneemt men hun o jk den fmaak, en die onfchatbaare gewoonte voor den arbeid, emilia. ö Maatje, wat zóu Pere Noël in zyn fchik zyn , ïn.'.Ln hy u dus hoorde fpreeken! hy zei dit op dien dag dikwyls. moeder Zo dat, er is by dien goeden man altoos wat te leeren : beken dat zyn lot het ongevalligfte niet is. emilia. Moeder, ik zes wel twintigmaal öd een' dag de Veldzangen op van Gesfner, en-ik zou tegen Pere Noël kunnen zeggen: vaderPalémon , uwe kinde* ren zyn deugdzaam; de hemel zal hun zegenen, al fceeten zy noch Mirtil noch Cice. moeder. Gy brengt my die ook in de gedagten. Pere Ncêl  met e m" i l i a. s5? Kt 2! moet veele nabeftaanden hebben in de Veldzangen van Gesfner. emilia. Waarlyk, Slaatje ? in Zwitzerland ? moeder. Ik meen lieden die met hem in ftaat es gezond verftand gelyk zy; zo goed, zo deugdzaam alshy is; dus is men op de eerlykfte wyze, gelyk gy ziet, vermaagfchapt. emilia. Zo zei ook Mevrouw, teen zy de ftatie van dien dag waarnam: Pere Noël, in weerwil van het verfchil in rangen en ftaaten , zo is er evenwel een punt waarin allen zamenkomen ; dit maakt al* len .gelyk; het is de eer, en de braafheid; die zyn het welken allen verzamelen; daar ziet men alle deugzaame menfehen onder elkander gemengd. moeder. En wat antwoordde hy daar op ? e m i l I a. Mevrouw, zeide hy, indien dit zo is , in het oog van God, zo blyft er echter een grooten afftand tusfehen den dankbaaren Vader en de edelmoedige Weldoenfter zyner kinderen : toen nam hy de Bruid by de hand, en zei: myn kind, dit zal uwe zaak zyn, zo rasch dc Voorzienigheid my uit dit leven roept; zo dikwyls gy het geluk zult hebben van deeze Dame te zien, dan beveel ik te zeggen: Myn Vader fiierf, haar zegenende, die li. dekl. P zyne  m£ D B CÏSHEUtS zyne kinderen en kindskinderen nog zullen zégenen. MOED E R. Toen was 't het rechte oogenblik om hem Vader Palémon tc noemen. ' EMILIA. De arme Babet finolt in traanen; en ik , die het ook te benaauwd kreeg, ging ter zyde, zonder iets te laaten blyken; ik droogde fchielyk myne oogen af, cn hield my of er niets gebeurd ware. MOEDER. Dit antwoord heeft u doen zien dat Pere Noël overal op zyne plaats is; en dat zyne WeldoenfteE geene betere vinden kon dan naast hem. EMILIA. Hebt gy wel opgemerkt,Moeder, hoe zy altoos aan ieder een iet doet zeggen, dat zo voegt, zo betaamlykst is ? MOE DER. Behalven aan Emilia, die heeft zy, zoveel zy Vermogt, dien geheelen dag bedorven. EMILIA. 't Is waar , Maatje , dat zy my duizende minzaamheden bewees, maar ik weet wel dat dit niet om ny, maar om u was zy vroeg my wat ik van de tekening dagt, weet gy? daar ik dc historie m .;. niet van weet? zy heeft my eene fchoone ingciyste prent beloofd, zo dra die uitkomt . dan Moeder zal het de tyd zy , om my die zaak te ver-  MET EMILIA. èïf Vertellen; maar neen, liever nu, want het zott lelyk zyn , dat, als ik de prent kreeg, dat ik dan nog het onderwerp niet wist. MOEDER. Wilt gy dan volftrekt een vrolyken dag eindigen , met het verhaal van eene treurige historie? E M I L IA. Maar dewyl ik die toch weeten moet, moest gy my dat doorentje nu maar uit den voet ligten. MOEDER. Nu, 't is uw zaak; ik ftem er in; dan zult gy ten minfte voldaan zyn* EMILIA. Maatje, weet gy wat wy doen moesten, indien deeze historie ons bedroeft? wy moesten dan aart het genoegen van Herfelin en zyn Bruid denken * en begrypen dat alles in deeze waereld niet oö zyn fraaist zyn kan. MOEDER. Gy weet nog wel dat de Hertogin de ***, dé grootfte rol heeft in deeze historie? Op eenert fchoonen herfstavond reed zy met haare Dochter naar buiten om daar te eeten. EMILIA. Mogelyk wel by Mevrouw de Maréchale ? MOEDER. Dat kan zyn: zy was nog niet buiten den laatften flagboom der ftad, toen een dronken huurkoetzier , die uit eene enge ftraat draaide, aan V a haare'  «28 BE GESPREKKEN haare koets haakte, en door den zwanren fchofc denzelven in (lukken brak: groote ontfrcltenis in die wyk: het volk drong om de gebrokene koets heen, en had den dronken man al in bewaaring genomen: de Hertogin bewees hem genade , en terwyl zy naar haar Hotel cm een ander rytuig zond, trad zy met haare Dochter in een wagenmakers winkel, alwaar men haar innoodigde. EMILIA. Zy Waren dan geen van beiden bezeerd? MOEDER. Neen , tot haar groot geluk. E M I L I A. Ook niemand der bedienden ? MOEDER. Niemand. EMILIA. Daar verbiyde ik my -ver. MOEDER. Deeze wagenmaaker was de werkman van de Hertoginne, die hem niet kende; en dit onvenvagf bezoek veroorzaakte,zo alsgy denken kunt, eene geheele opfchudding in den winkel; wy, zei de Baas, Jacob Truchard , werken voor uw huis Mevrouw , yan Vader tot Zoon; toen riep hy zyner Vr .uw cn Kinderen, ieder by hunnen naam, om met hem in die eer te deelen, die hy aan een dronken koetszier te danken had: daar ftonden zy dan allen om de Hertogin; de eene met groutc ftaa-  MET EMILIA. 2SQ ffaarende oogen, dc andere zo verlcegen dat zy haare oogen niet durfde opheffen; een oogenblik tiaar na maakte de Baas duizend blaaüwe verfchooningen , om dat hy eene fourgon van Mevrouw nog niet in de loos gezet had ; zy , die niets van die fourgon wist, vraagde hem, by gebrek van iets te doen te hebben, waarom hy. dit verzuimd had ? ,, Dat komt", antwoordé hy, „ om dat ,, elk baas is in zyn eigen huis. Voor veertien „ dagen is myne loos verhuurd, ik weet niet hoe, „ of aan wie, of voor hoe lang : dit is het niet „ al'; ik denk dat de huur my in dc andere wae- reld zal voldaan worden: zo dat Mevrouw, ik heb deeze heele week uw fourgon niet onder „ dak kunnen plaatzen. Men is my komen zeg„ gen, dat onze Koningin my voor haar gewoo,, nen wagenmaaker wilde gebruiken ; ik bin ,, daarom te voet naar Verfaille gewandeld, om myn verlofbrief te verzoeken; van den ochtend ,, zei ik zo al tegen my zeiven, zal ik de heele ,, week zo op de been blyven? en ik ging weêr naar Parys , even ver gevorderd als toen ik ver,, trok. Joost weet wanneer de kladfchildcr het „ wapen der Koninginne , met het nieuwe by„ fchrift, boven myn' winkel zal plaatzen." EMILIA. Maar, Maatje, wat wilde hy toch met dit gebabbel zeggen? ik verfta er zo weinig van: kent ke Koningin haar' wagenmaaker? P 3 M9E-  £3° DE GESPREKKEN MOEDER. Ik zie dat gy baas Truchard min of meer vet* denkt van zich, in het oog derHertoginne , voor te. willen doen, als een man die al vry wat beduidde; en haar dus ongemaakt onder het oog te brengen , hoe veel eer haar gefchiedde, door zo ccn beroemd Kunstenaar tot haar werkman te hebben; maar, om u uit den droom te helpen, zo dien ik u te zeggen , dat zyn Correspondent in Angoultmc , hem , voor vyf of zes maanden, eene jonge vrouw met drie kinderen had toegezonden , en haar met deeze woorden aanbevolen: „ Ik beveel u door deezen, Mevrouw de Preindle , die te Parys zyn moet, aan: zo gy haar logee„ ren kunt, zult gy my verpligten , zy is buiten „ ftaat om veele kosten te doen; doch zy zal ook ,, met een klein fober vertrekje te vreden zyn, en met een geringen maal tyd; zy zal, terwyl zy „ by u is,u doen zien dat zy naarftig engoedaarj, tig is, en de kinderen zyn zeer ftil en gefchikt.'* EMILIA. Maar, Moeder, wat heeft dat te doen met de fourgon , en de loos ? MOEDER. Baas Truchard, om eere te doen aan 'die recomandatie, bood aan deeze vrouw, in fpyt van zyne ongerustheid cn zyn wantrouwen , een gering hoekje, en nog geringer tafel: eerst ontvong zy het met drift cn dankbaarheid; maar zo dra deeze fuap-  MET E M I E I A. 231 / frmpper haar vertelde dat hy de werkbaas van Mevrouw de Hertoginne D' * * * was, werd zy zo bleek als de dood : een oogenblik daar na zeide zy tegen hem , dat zy zyn verzoek niet kon aaimeemen , om dat zy daar ten huize te ver van haare zaaken was ; pakte haar kleine bagage , en verdween met haare kinderen. emilia. Moeder, nu begint de zaak van belang te worden. moeder. Zo dagt de Baas er niet over; hy zag haar vertrekken , en bekommerde er zich niet meer mede. emilia. Misfchien zyn de wagenmakers zo nieuwsgierig niet naar historiën als ik ben? moeder. Toen nu Mevrouw de Hertogin, door dit voorval, daar in huis trad, was het een veertiendagen geleden dat deeze arme Vrouw, met haare drie kinderen , weêr by hem te rug gekomen was; maarzo vervallen , en zo verarmmoedigd, dat elk, buiten deezen man, zich daardoor getroffen zoude gevoeld hebben. emilia. Zyn de wagenmakers hard, of mededogend? moeder. Pat weet ik zo byzonderlyk niet, myn kind; ik -P 4 hoop  *32 DE GESPREKKEN hoop er het beste van ; maar als men zo alcro* door gebrek en ellende omringd is, en erzigzdven niet dan door een zwaaren arbeid van kan ontheffen , dan is het te denken, dat het hart veel van zyne mcnschlykheid verliest, en er des voor het mededogen weinig plaats overblyft. e m i l i A. Moeder, ik geloof dat Mevrouw dePreindle daar niet zeer veel hnlps te verwachten had. moede r. Zy verzogt den Baas, met een zeer ontfteld gelaat , om haftl voor eenige dagen een fchuilplaats aantewyzen; zy beloofde dat zy hem niet lang tot last zoude zyn; dat hy zo lang zy daar bleef niets van haar zoude hcorcn; en bad alleenlyk om onbekend te mogen blyven; meer zeidde zy ook niet; en hoe dringender deeze omftandigheid ware, des te minder nieuwsgierigheid had dc wagenmaaker om er meer van te willen weeten, emilia. Hoe dat ? 't was integendeel het middel om hem nieuwsgierig te maaken, cn om dus overal achter te komen. moeder, Ja, als men den lust of het vermogen bezit om ongelukkigen te helpen; en deeze man had denkelyk geen van beiden ; hy wilde alleenlyk zyn' Correspondent voldoen; dit is zeker, hy zelf had ycele kinders, cn ook een zwangere vrouw; hy »e-  MET EMILIA. 233 befjoot des , na veel moeite en veel fmeekens , om Mevrouw Preindlé, met haare drie kinderen, in een loos , die op zyn achterplaats uitkwam, en buiten welke hy niets misfen kon , inteneemen; maar, om die tog pragtig te meubilecren, zettcde hy daar twee Qaapbanken met ftro, een oude tafel en een kruik met water, een tobbetje en eenige drieftallen in. Terwyl Baas Truchard dit alles heel omftandig gan deHertoginne verhaalde, voegde hy er by,dat hy van dit zyn goed werk geen berouw zoude hebben, zo maar de fourgon onder dak was; dat deeze vrouw hem geene moeite maakte; dat zy des morgens vroeg wel eens bedekt uitging, dochfpoedig weer by de kinderen kwam ; dat alles overdag zeer ftil was, en dat, als hy des avond door zyn huis de ronde deed, dat hy dan, door het fleutelgat nooit licht kon zien; hy wenschte des om alle deeze redenen dat de vrouw maar weg was; hier mede vleide hy zich, vermids de Curé der Wyk, van Euftate, terwyl hy van huis ge-i wcest was , bericht nopens deeze arme vrouw had laaten inneemen; dit deed hem denken dat zy weldra tot last der Parochie komen zoude; en hy nam voor, om den anderen morgen by den Curé te gaan, en dit goede werk voordtezetten, EMILIA. Ach Moeder, nu fchep ik hoop; als die braave Curé er zich mede moeit zal die vrouw wel ge> P p hol-  &34 DE GESPREKKEN holpen worden; zo wy haar kenden dan zouden wy dit ook tegen haar zeggen. MOEDER. Gy kimt wel begrypen dat de Hertogin begeerig was om eene vrouw te zien, die, toen men haar' naam noemde , bedierf: zy verzocht den Baas de loos te openen, en ging met haar Dochter daar in. EMILIA. De Hemel zy gedankt! nu zullen wy eindelyk eens wat meer van deeze zaak weeten : de wagenmaker zou ons toch nooit te recht geholpen hebben. MOEDER. De eerfte aanblik was ysfelyk; men zag overal niets dan de deerelykfte armoede ; de kinderen hadden honger geleden; de moeder , die federt twee etmaalcn geen vermogen meer had om zich opterichten, lag in eene zwaare koorts; de Hertogin kon zich niet onthouden om haare verontwaardiging op eene hevige wys tegen den wagenmaker te laaten blyken; zy verweet hem op 't allerfterkat zyne onbarmhartigheid , daar hy dus een geheel bulsgezin van gebrek kon zien vergaan; hy gaf den fchuld daarvan aan zyn reis, aan zyn nutloos verblyf te VerfalQe , maar voornaamlyk aan deeze vrouw zelve , die hem nooit haar' nood geklaagd had.  MET EMILIA. 235 EMILIA. Maatje, ik mag dien wagenmaker niet zien; en zo ik de eer had van tegen de Koningin te fpreeken, ik zou zeggen: uwe Majefteit houdt niet van flegte menfehen ; neem Baas Truchard toch niet aan tot uw wagenmaker. MOEDER. De verandering die op dit eerfic oogenblik volgde, was nog veel ongemcener; de onverwachte inkomst van zo veel voiks, en het gerucht dat daar onaffcheidbaar van is , hadden de zieke vrouw haare kragten en ontfteltcnis weder gegeevcn ; zy deed des haar best om overeind te komen , en met zwakke treurige oogen om haar heen te zien: zy zag, zy herkende de Hertogin, gaf een gil, en viel in liaauwte: na veel fukkelens weder by zich zelve gebragt, zei zy, met eene beevende ftem : kinderen ! werpt u voor deeze Mevrouw neder, en bid haar dat zy u geene Moeder ontrukke die haar nooit beledigd heeft. Op dit oogenblik trad één der bedienden ook in het vertrek, en riep uit: o Hemel! het is Cécile! de Hertogin deed daarop al het volk vertrekken, en bleef met. haare Dochter alleen by de zieke: zy begreep niets van alles wat zy hoorde of zag; ja kende, toen de knegt de gemelde uitroep reeds gedaan had, deeze ongelukkige nog niet; deeze ongelukkige, die zy door haar verfchyning zo Verfchrikt had : zy verzuimde echter niets van al-  %%6 DE GESPREKKEN alles wat in ftaat zyn konde haar' moed en troost inteboezemen ; zyt gy het, zeidde zy eindelyk, Cécile ? in welk een deerlyken toeltand vind ik U weder: hoe 1 reeds zes maanden in Parys geweest, en my nog niet'bezogt te hebben! ziende dat deeze woorden haar weder in nog zwaarder bekommeringen wierpen, verzekerde zy haar op nieuw, dat de Voorzienigheid ongetwyfeld het zo beftierd had: want dat zy, buiten het voorval 't welk haar hier gebragt had , haar niet zoude gevonden hebben; dat zy, wel verre van haar te willen benadeeien , geen ander oogmerk had dan om haar byteftaan en te behouden. EMILIA. Wie, wat dan, myn lieve Moeder? deze zieke vrouw ? MOEDER. Het was Cécile Trénel , het fpeelmeisje der Hertoginne in haare cerfte jeugd ; dc Dochter haarer Gouvernante*, die zy, ter belooninge van haaren dienst, het opzicht gegeeven had over haare Kasteelen in Angoumois, nevens een zeer goed jaargeld. EMILIA. Nu ben ik nog veel meer dan daar even in onzekerheid; wat meet ik over deeze Cécile toch denken? mag men gerust belang in haar ncemen? indien zy zo vreeslyk bang was voor de Hertogin , dan moet zy wel veel misdreeven hebben ? M OE*  MOEDER. Ik zal u gerust ftelien, door u kortlyk haare ongelukken te verbaalen. Eene bcminnelyke gedaante en een zeer zoetaarlig charakter, baddert Cécile, geduurende haare kindsheid, overal bemind gemaakt: in weerwil van het onderfcheid in jaaren, had de Hertogin haar altoos vuuriglyk bemind, en dit was de oorzaak dat Cécile eene opvoeding verre boven haaren ftaat gekregen had: toen de Hertogin ;trouwde, kreeg de Gouvernante de belooning, waarom zy verzogt had, en ging met haar meisje naar haare Provincie ; evenwel fcheidde de Hertogin , die vcrpligt was eenige jaaren met haare fchoonmoeder aan het Hof te blyven, niet dan met leedwezen van dit gezelfchapsjuffertje haarer kindsheid, en beloofde haar, zo rasch zulks van haar afhing, haar weder by zich te neemen ; dan , dit had het lot anders beilooten. EMILIA. Dat zie ik ook, dewyl zy dit in een loos zit te verwachten. MOEDER. De Moeder van Cécile was één dier lieden, dié men maar te veelvuldig In de mindere rangen aantreft ; indringend, en gedwee met haare meerderen zyndc , bezorgde zy zich fchaêvergoeding omtrent allen die van haar afhingen; in haar eigen aart ftreng en trotsch, was zy daar nog nydig en ja-  §3* DE GESPR-KS ES jal-iursby, over de vrièadlykheid der Hertoginne « omtrent haar Dochter; dit arme meisje was des by zo eene Moeder niet gelukkig: deeze kende geen ander vermaak dan dat der heérschzucht , en ftelde zich geen ander oogmerk dan om haare Dochter op het allervoordeeligst uittetrouwen ; hiertoe had zy de gunst der Hertoginne niet noodig: Cécile was bemiunelyk om haar eigen zelve ; weldra wierp ry het oog op PI hm me e boeren, als men iets van dien aart onderneemt; men moet altoos bedagt zyn op procesfen, en geen cogenblik verzuimen om den Graaf in alle zyne rechten te ve*t'. .1. E M I L I A. Moeder, houdt gy wel van deezen man? my komt hy nog veel haatelyker voor dan Baas Tru* charJ. j.r 0 Z-  MET EMILIA. MOEDER. Aan deezen man wilde evenwel de oude Trénel haare Dochter uitbuwclyken ; en vermids woeste zielen wel eens het vermogen der fchoonheid ondervinden, zo had ook Cécile op dit verhard gemoed, hoe vreemd zulks fchyne, een aller* levendigften indruk gemaakt. EMILIA. Is zy dan aan deezen moeitemaaker den fraaieri naam van Preindlc vcrfchuldigd? ik verwonder my nu niet meer, dat zy zonder, of door haar fchuld ongelukkig is. MOEDER. Gy zyt veel haastiger dan Cécile zelve — Terwyl de hecrschzuchtige Moeder dus over haar befchikte , had reeds de liefde haar hart ingenomen ter* voordeele van een jongman in de nabuurfchap, Baruel genaamd : hy bewoonde een klein -Landgoed , dat hy zelf bebouwde, en van zyn' Vader .geërfd had; hy was wel niet ryk, maar onafhangelyk en vry, zo als doorgaands eerlyke arme lieden zyn, en hierdoor was hy zo gelukkig dat geen aanzien* lyk lot hem in 't allerminfte kon verleiden; hy had zich door zyn goed en verftandig.gedrag overal bemind gemaakt: vóór hy Cécile gezien had, had hy nog nimmer gedagt, ik ben niet ryk; zy boezemde hem eene fterke genegenheid in, en nu wenfehte by voor de eerde maal ryk te zyn. % MJ.-  24° DE GESPREKKEN E M I L I A. Ach , Maatje , haten wy hen zamen doen trouwen i móet men dan evenwel, om gelukkig te zyn , ook altoos ryk weezen ? en ook, zo wy daar met de Hertoginne over fpreeken, zal zy zeker lyk wel iets ten voordeele van haar bemind fpeelnootje doen. MOEDER. 't Was haare^ Moeder die men moest trachten te winnen, maar die was meer genegen toteenen man die door zyn listen en geweld gevreesd en gehaat werd, dan tot Baruel, die deugdzaam doch arm en buiten credit was; hier was zy ook niet van aftebrengen. EMILIA. O die verfoeielyke Vrouw ! (la my toe Moeder, dat wy ons nu wel in zeer liegt gezelfchap bevinden. MOEDER. Wiens fchuld is dit? heb ik u niet genaden by Mevrouw dt Maréchale te blyven ? gy wildet my niet gelooven •— nu hangt het maar van my af om u te doen fchreien, door u de rampen der ongelukkige Cécile tc vernaaien; maar ik wil uwe ge\oehyheid .fpaaren. Cécile had zich met ftandvastigheid en zagtzinnigheid tegen dit huwelyk verzet, en was zo gelukkig van eindelyk in één'haarer .Oumen haar' befchermer te vinden; deeze deed haar niet alleen met Baiuel trouwen, maar wist zelfs haars Moeders toefiemming te verkrygen; zy gaf,  MET E M t t I A. 24-ï gaf,'t is waar, verlof, maar zy was zo wraakzuchtig, en trotsch,als hccrschzuchtig: na dentrouwdag wilde zy haare Dochter niet weder zien, en zwoer haar, by zich zeiven, een onverzoenbaaren haat. EMILIA. Maatje ! . . . een Moeder 1 MOEDER. Van dit oogenblik af, leidde zy 't er op toe om haate Dochter by de Hertogin haatelyk tc maaken ; bcfchuldigde dit deugdzaam mcr.sch van zedeloosheid en ondankbaarheid, en indien zy daarin al niet ten vollen Haagde, zo gelukte het haar evenwel haare Dochter wys te maaken * dat de Hertogin zo verfbord op haar was dat zy zelfs haar' naam niet wilde hooren noemen: deeze bedriegery was oorzaak dat de arme Cécile de vryheid niet durfde neemen om aan haare Weldoenfter te fchryven; en deeze, zich verwaarloosd achtende , vergat allengs een meisje dat zy zo zeer bemind had. E M I L I A. Zie daar haare fmarten geëindigd — Maar hoe komt zy nu evenwel in die loos ? was dit een gevolg van haar huwelyk ? ik begryp er nog niets van, MOEDER. Dc eerfte jaaren na haar' trouwdag waren vreedzaam en gelukkig; zy vond vermaak in te roemen op haar aangenaam lot, dat haar na zo veel verdriets was ten deel gevallen; haare omftandighedert }I. DEEL. Q wm  ffijfe DE GESPREKKEN waren bekrompen, maar haare liefde voor den tU lerbesten, naarffigften, deugdzaamftcn man, vergoedde alles ten vollen; zy vergaten allengs de waereld , alleenlyk het denkbeeld ecner onverzoende Moeder benevelde nu en danhunnéheldcre uitzichten.Moeder van drie kinderen geworden zynde,dank* te zy Gode voor die gunst, zondertc denken tot welk eene ontknooping zy al vast naderde : de Homme (Vcffaire van den Graaf, had in de cerfte jaaren huns huwclyks, noch den tyd noch de gelegenheid om zich met hun tc bemoeien; en Cécile fchatte* dc zich gelukkig door' hem vergecten tc worden. e M 1 l I a. Ik ook, en ik hqop dat wy niet meer van hem Zullen hooren: hoe heette toch die lelyke man ? moeder. De historie verzwygt zyn' naam, en ik heb geen moeite gedaan om dien tc weeten; ik vind er iets aangenaams voor my in daarvan onkundig te blyven; het is als of men dan minder met zulke fnoodc menfehen bekend is. emilia. Dat is ook zo. moede r. Hy bad hun echter niet vergecten , maar hy nai i altoos zyn' fiag waar, cn werkte met orde, géwis, doch langzaam, in alle zyne kwaade aanflagcn : eindelyk doeg hy de hand aan hun bederf; hy begreep dat hy Cécile Baruel moest dralen  MET EMILIA. MÉ fcn voorde kleinachting die zy hem betoond had; toen hy naar haar huwclyk ftond. EMILIA. Ach Moeder ! MOEDER. Maar dit zyn ontwerp vari wraak moest met een zweem van valfehe edelmoedigheid bedekt worden: eerst liet hy aan Baruel voordellen, om zyn erfdeel aan Mynheer den Graaf afteftaan, die er een Engelfchen tuin van wilde maaken: nooit kon hy den man gevoeliger dag toebrengen; deeze beminde zyn klein, door hem verbeterd, ftukje lands boven alle befchryving; maar federt hy daarop met zyn geheel huisgezin zo gelukkiglyk leefde, dacht het hem byna heiligfehennis, en ondankbaarheid jegens God, dat tc verkoopen ; hy weigerde het des; dit had zyn vyand voorzien, en hy bragt papieren voor den dag, waarby het bleek , dat dit landgoedje geenzins vry , maar aan zynen Heer onderworpen was : het proces begon, en van dit oogenblik af was het geheele huisgezin ongelukkig. EMILIA. Hoe zo Moeder? M O E D E R. Alle proccsfen duuren lang: Baruel zag zich gedwongen om fdiülden te maaken; door dikwyls haar Parys tc gaan ter voordzetting zyner zaaken : men voorzag, dat, al won hy het proces, hy Q 2 even»  *44 DE GESPREKKEN evenwel geruïneerd zoudè zyn; en hy verloof het. Hy Verloor het! Moeder is er dan geen recht in hef Land? is de Koning niet misnoegd, als men zyne onderdaanen kwelt ? MOEDER. Het moet zyn dat de 'Graaf in de zaak zelve gelyk had; want het recht ftreek het vonnis ten zynen voordeele : de Vader van Baruel had het echter , ter goeder trouwe , voor eene vrye en eigene Landhoeve gekocht en betaald; de voorige Landheer had hem, zelf daarvan onbewust, niets gezegd ; doch deeze haatelyke Homme cV affaire had niets verzuimd, om ook in deezen het naauwkeurigst onderzoek te doen: de rechtvaardigheid ftond aan de zyde van den Graaf, maar geenzins de mcnschlievendheid. E X I i i A. Ik ben wel verzekerd dat Monfieur E'oi Godnrd , die my, toen ik nog een kind was, zo plaagde, gecne oude perkamenten opzocht, om de lieden te bederven; maar ik weet ook wel dat Papa dit in 't geheel niet zoude willen toeftaan ; zo dat, dc oude E! >i was wel wat lastig, maar geen zier valsch of kwaadaartig. MOEDER. De Ouden hadden dit fpreekwoord : overdrevcne rechtvaardigheid wordt onrechtvaardigheid : alle deug-  met emilia. 245 deugden, van wat aart, moeten getemperd worden , zullen zy dien naam verdienen, en het geluk der maatfchappy bevestigen; maar met reden ook de rechtvaardigheid. e m i l i a. O dat begryp ik : gy hebt my gezegd, dat wy ^muzykinftrumenten zyn, die men door overeen- ftemming dellen moest ben ik wel gefield, Maatje ? moeder. Somtyds; maar de beste inftrumenten zyn die, waar aan dc fteller de hand houdt, op dat zy in •rde blyven. e m 1 l t a« Dit weet ik ook nog: als de fteller ziek wordt, dan fmyt men het inftrument in een' hoek, tot deszelfs groot nadeel, niet waar ? maar hoe ging het met den armen Baruel ? moeder. Gy kunt, uit het geen ik-u reeds verhaalde , gemaklyk opmaaken, dat zyne rampen ten hoogden top fteegeh: de kosten van het'proces waren verre boven alles geloopen wat hy in de waereld bezat; hy was onmagtig om die fchulden ooit aftedoen; zyn landgoedje werd aangellagen, en die fnoode twistmaaker kocht het, zeer goedkoop, voor zynen Heer in: de overige geldfchieters, geen kans ziende om hun geld wedertc-krygen lieden den goeden man gevangen zetten om zyne fchulden. Q 3 EMI-  *4°* DE GESPREKKEN E M I L I A. O Hemel! kan men ongekikkigen zo godloos Mishandelen ! MOEDER. Op deeze droevige tyding vertrok zyn Vrouw Jnet de drie kinderen : eenige liefdaauige menfehen hadden haar min of meer in ftaat gefield, om de reis naar Parys te kuunen doen, op dat zy hun, die over de vryheid van haaren man befchikt hadden , door haare elienden tot deernis mogt zien te bewcegen : haare onnatuurlyke Moeder, die, zo zeer als de twistzoeker, zich verheugde in het geene zy's Hemels wraak over ongehoorzaame kinderen noemden, had ook dit laatfte middel krachtloos gemaakt; zy liet haar door verfcheidene berichten verwittigen, dat Mevrouw de Hertpgin, van haar reis gehoord hebbende, haar te Parys verwachtte , om haar te laaten opfluiten, en dat het bevel daartoe reeds verkregen was; deeze kundfchappen maakten dit allerongelukkigst mensch raadlocs, en benamen haar allen moed die er vereischt werd, om zich iiit deeze deerelyke omftandigheden te redden. EMILIA. En daarom was zy op het noemen van den naam der Hertoginne zo verfchrikt geworden? ' MOEDER. En waarom zy te Parys een anderen naam had aangenomen: gy weet met hoe veel verhaasting zy de  MET EM ILIA. 247 de eerde keer uit het huis van d*H wagenmaaker gegaan was? die zelfde ongerustheid bclettcde haar, zich by haare fchuldeifchers als de Vrouw Van den ongelukkigcn Baruel te vervoegen, en beloofde haar des van het kraehtigfte middel, om hen te verzachten: zy noemde zich zyne zuster, weduw, en moeder van deeze drie arme kinderen: zy durfde ook maar zelden zich den troost geeven van haaren man in de gevangenis te bezoeken; overal verbeeldde zy zich verfpied en gevolgd, ja van haare kinderen afgefcheurd, cn in een afgelegen onbekend klooster gefiooten te worden. EMILIA. O die ongelukkige vrouw I maar waar bleef zy des nachts met de drie kinderen ? MOEDER. Zy had gebruik gemaakt van een' recommandatiebrief aan eene Marchande des Modes, digt by het Paleis; daar werkte zy met haare Dochter, bykans dag en nacht, om dus voor zich en haare kinderen brood te winnen: deeze Vrouw trok veel voordeels van haar, vermids zy zeer handig en keurig in haar werk was; maar beloonde haar niet overeenkomftig dat voordeel: allengs verminderde'het weinigje gelds dat zy had , zonder dat er nog eenige uitkomst voor haar fcheen te zyn ; de Marchande , die zy eindelyk alles toebetrouwde, b«od haar niet alleenlyk aan, haar' Man in vryheid te Hellen , maar ook voor haar en haare kinderen een geQ 4 luk-.  M8 DE GESPREKKEN lukkig en gerust leven te bezorgen; zy eiscbte flechtsééne conditie3 maar die conditie verfcbrikte dc ongelukkige Vrouw dermaate , dat zy van deeze Marcbande ontvlood, cn zich , met zo veel overhaasting cn angst als ik u verhaald heb, weder by den wagenmaaker kwam verfchuilen. E M 11 t A. Wat was dit voor eene conditie ? MOEDER, De historie onderricht er my niet van : naauwlyks was zy weder hier, cf zy fierttede in eene zwaare koorts 5 zy was in levensgevaar toen zy zo wonderdaadig behouden werd. EMILIA. Ja Maatje , dat was tog wel wonderdaadig. MOEDER. Zie eens myn kind van welke 1'chynbaare kleinigheden ons lot afhangt! de ontaarte Moeder verwy.ierJe haar van den eenigen toevlugt die zy op de waereid had, en deed haar voor haare genegene en vermogende vrienden, als voor haar ergfte vyanden wyken: zonder ecu' dronken Koetzier, zou dc Hertogin voorby een arm fchepzel gereden zyn , dat alleen door haar kon gered worden : ga eens dien geheelen fcbifcg] na, van alles wat er iinds dit voorval gebeurde, cn gy zult overtuigd zyn dat deeze Vrouw, naar ons inzien , wonderderdaadig behouden is , en leer er uit, dat men nimmer- moet wanhoopen, hoe duister onze uitzichten •zyn;  MET EMILIA. ".Q? zyn: leer er ook uit dat men in voorfpoèd nederig zyn moet , om dat niemand weet wat over hem befchooren is; hoe gelukkig is het des niet a's men moed , en een vasten geest bezit, cn zich onderwerpt, aan alles wat ons ih dit léven ter beprocvinge overkomt. EMILIA. Ik beken, dat deeze historie my zeer bedroefd heeft; ik wenschte nu wel dat ik die vergecten konde, of in 't geheel niet wist. MOEDER. Ik verwyt my zelve myne toegevendheid; zy heeft tl veele traanen gekost. EMILIA. Zaagt gy die, Moeder? ik verborg die echter zo goed als ik maar kon. MOEDER. En gy had deezen vrolyken dag op de aange-» naamfte wys kunnen ten einde brengen. EMILIA. Wel mag men zeggen, dat de wysheid cn de kinderen zelden lang by elkander blyven. MOEDE R. Overmids dit kwaad niet te hcrfixllcn is , zo hoop ik echter dat gy te wèl denkt over dc Hertogin , om nu nog een oogenblik voor deeze braave menfehen in angst tc zyn. EMILIA. Ach Moeder, verhaal my dit ook nog om myte troosten. Q 5 moe-  DE GESPREKKE» MOEDER. Mevrouw de Hertogin dacht niet eens meer om buiten tc gaan eeten ; zy liet nog dien zelfden avond de arme zieke Vrouw in haar hotel brengen, en de zorg die zy voor haar droeg, herftelde baar fpoedig tot voorigen welftand : men moest haar nu nog maar beveiligen voor de gevolgen van haar geluk. EMILIA. Hoe verfra ik dat Moeder? MOEDER. Den volgenden dag befteeddc de Hertogin om tien gevangen man in vryheid te (tenen, en alle defchulden te betaalen : de Genecshceren vreesden , met reden, voor de zamenkomst van twee zulke beminnende Echtgenoten : Mevrouw Baruel was nog te zwak om het bed te verlaaten, toen haaiman in de kamer trad; men had haar zo veel doenlyfc hiertoe voorbereid; zy had beloofd zich bedaard tc gedraagen; maar het vermogen zelf, 't welk zy hiertoe had moeten in 't werkfLUcn, werd bykans voor haar doodlyk; zy verviel in eene krankheid die haar eerst na zes weeken verliet; toen kon men haar, cn eerder niet, als hér-, fteld, aan haaren manen kinderen wedergeeveii. EMILIA. Ik heop, Maatje, dat zy. nu gezond is: zullen Wy haar deezen winter, niet te Parys zien ? li 0 Es  MET EMILIA. 251 moeder. Haare Weldoenftcr deed haar allen in het voorleden jaar naar Angoumois terug keeren; aldaar kocht zy voor haar een grootcr Landgoed dan liet voorigc 't welk men hun ontnomen had: de Hertogin bezorgde ook een huwelyksgoed voor de Dochter , dat men ontvangen zoude zo dra de Vader iemand voor haar gevonden had , waardig in het geluk van dit deugdzaam huisgezin tc dcelen : hunne wederkomst was eene zegepraal ; de heele Provintic was verheugd: het kwaad zag men ook geftraft; want de twistmaaker brak, van zyn paard vallende, den hals, terwyl hy er op uit was, om nog anderen ongelukkig te maaken. e m 1 l 1 A. Ik zou wel zeggen , God dank ! maar is dit wei goed, Moeder? — en de oude Tremel?' moeder. De Hertogin wilde het haar nooit vergeeven, hoe zeer haare Dochter dit ook bad; zy jaagde haar van het Kasteel, en liet haar een klein jaargeld, pp voorwaarde dat zy in een Klooster zoude gaan , buiten die Provintic , en daar boete doen. emilia. Ik geloof, dat men niemand moet kwaad doen; maar ik ben er togwèl over te vreden , dat zy geftraft is: wie had zy het te wy ten ? moede li. En het is heilzaam dat de overlegde boosheid geftraft wordt,. e m 1-  £5- DE GESPREKKEN EMILIA. Moeder als ik de prent nu zelve heb , dan zal ik die met geheel andere oogen aanzien, dan toen ik de historie niet ter deeg wist. HOI D IE Ik geloof dat men verfcheidene belangryke tekeningen uit deeze historie zoude kunnen maaken; ik meen zelfs dat dit het oogmerk is, en dat Mevrouw Baruel hoop heeft, om met de oorfpronglyke ftukkea, nog eens haar gelukkig landnuis te vertieren. EMILIA. Dat wcnsch ik voor my ook, om my eens eene historie te kunnen herinneren, die een' voor my mooien dag bedorven heeft; maar dat zeit niet, nu kan ik gerust gaan flaapen: ik weet echter nog niet of ik met myn hoofd laag, of hoog zal gaan h0gen. MOEDER. Wat heeft dat voor betrekking op deeze historie? E M I L I A. Om dat ik niet weet of ik van ceezen nacht al, of niet moet droomen: aan den eenen kant zou de bruiloft my veel vermaaks geeven; maar aan den anderen kant zou ik het heel bcnaauwd hebben, als ik droomde van de oude Trénelen, dieulelyken noeiretnaeker. MOEDER. Zo dat, gy kuift al of niet droomen , juist z% als het u bevalt? * M i-  MET EMILIA. Ü53 EMILIA, Wel zeker Maatje: als ik my des avonds zeer wèl bevind, dan leg ik myn hoofd laag op 't kusfen, en dan droom ik den gehcelen nacht heel vrolyk'. als ik, integendeel, reden tot droefheid heb , dan leg ik heel hoog met myn hoofd, want dan droom ik niet. M O E D E R. En kunt gy daar gerust op zyn ? EMILIA» Ik was anders wel tc bcklaagen geweest, toen gy myne lieve Moeder zo deodlyk krank laagt, indien ik dit geheim niet bezate; maar dit heeft my veele droevige nachten gefpaard. MOEDER. In dit geval is het allerveiligst deezen nacht niet te droomen : droevige indrukken vestigen zich diep, cn die zouden nu misfchien de aangenaame denkbeelden van de bruiloft geheel cn al verdryven. ' - EMILIA. Dat is ook zo; niet droomen zal best zyn —• Maatje, wie is, denkt gy, gelukkiger, de Hertogin of Mevrouw Baruel ? MOEDER. Ja, lieve kind, die vraag is gewigtig; laaten wy er ons eens op beflaapen, en zien wat wy er morgen oVcr zeggen kunnen. T WIN-  254 D 5 GESPREKKEN TWINTIGSTE GESPREK. EMILIA. \ V cl lieden wat zit gy rondsdom in dc bloemen ! zyt gy eene bloemcnverkoopftcr geworden , myn lieve Moeder ? MOEDER. Wat kwaad was er by, indien dit al eens zo ware V E M r L T A. Ik zie wel dat het gemaakten zyn; wy zyn ook niet in haar faifoen : wat is tiw oogmerk met deezen ? MOEDE R. Uwe Tante heeft my die gezonden ; zy wil dat ik dar.r cenigen voor Emilia uitkieze, dewyl zy v.)..,onder!klt dat gy op morgen danfen zult. EMILIA. Tante is heel goed; ik bid u Moeder, haar voor iry te bedanken, en van myne achting tc verzekemaan ik heb geen woord van het Bal hooren fpreeken: 't is waar dat het morgen een groote da ' is: ais ik opfta ben ik tien jaar, en des geen kind meer'. MOE-  HIT fe M I - L r A. 45S MOEDER. Ten minften drie of vier uuren er over. E 'M T L I A. Dat zcit niet: voorby is voorby. MOEDE li. Dat is zo, en voorby voor altoos ! indien gy dien tyd wèl befteedde, dies te beter voor u; zo niet, dan zyt gy te bcklaage»; EMILIA. Dit zei ik ook, myn lieve Maatje, altoos, als ik zo ftilletjes by my zelve over myne zaaken fprak: ik durf niet denken dat ik dien tyd op de allerbeste wys doorbragt, maar echter ook niet, hoop ik, geheel verkeerd. MOEDER. Zo denk ik er ook over — Wel nu, het komt er nu op aan om een grootcn dag te vieren, die zelfs in het leven een nieuwen tydkrlng begint. EMILIA. Dat is waar: zo dat de kindschheid is weg en Wy beginnen een ander tydperk. MOEDER. Ten minften wy naderen nu fterk tot de jeugd. E M I L I A. Twee Lustres vervuld, zo als myn Heer Ger* ceuil dat noemt. M O E D E Pv. Dat is Poëtisch gefproken. £M*j  t-d DE GESPREKKEN E M F T_ I A. Zo aanftonds z.L'.e hy: ,. Mejuffrouw', weet gy Wel dat gy op den zelfden dag geboren „ zyt met één der eerde lieden van onzen tyd ? hy bad maar vyftien Lustres toen gy in de waereli kwaanit." MOEDER. Zoudt gy die Lustres niet eens in proza kunnen uitrekenen ? EMILIA.. Zeer wel, ik weet Maatje dat hy vier-en-zeventig jaar was, toea ik vier-en-ze\\.ntig minuten geleefd had. MOEDER. Dan fcheelt er nog éen jaar aan zyn iaatfte Lustre,. EMILIA. Net. MOEDER. En hoe ver is hy nu. E M I L I A. Hy is vier-en-tagtig, en ik ben tien. MOEDER. ik weflsch dat gy beiden nog lange voord zuil tellen. Ik dacht dat de dag van morgen alleen Voor u en uiy een feestdag ware; doch het is een Volksfeest; want de verjaaring van een grootman kan tiiet onverfcbillig zyn voor een eergierig Volk; de meniehenliefde zelve neemt daar belang by. E MI-  MET EMILIA» feg? E SI I L I A. Wél nu Maatje, wat zullen wy morgen doen* MOEDER. Uw Tante voórondcrrbit dat gy danfen zult, om dat wy in de car::e:a! zyn : ware het nu zomer , dan zou een Bal op het land zeer aangenaam zyn ; en dan zouden wy geene gemaakte bloemen noodig hebben; maar in 't midden'van Februaryl dat is my te deftig ; en ook gy danst voor een Bal in de Stad niet goed genoeg. EMILIA. Be weet wel Moeder dat ik zo mooi niet dans als Juffrouw Gernanie , doch dat is niets ; wy kleine meisjes letten daar nog niet veel op wie het best van allen opfpringt. MOEDER. Wy hebben dan alleen een klein gezelfchap te noodigen, doch van den plechtigen dag moesten wy niets kikken. EMILIA. Zo wy ten minden niet van het openbaare feest fpreeken; maar, om u de waarheid te zeggen, ik geloof myn lieve Moeder dat ik morgen geen' lust zal hebben om te danfen. MOEDER. Hoe zo? EMILIA. Bcweet het niet; misfchien om dat gy van plechtig fpreekt. XI. DEEL. R MOE»  *5ö BE GESPREKKEN MOEDER. Wel, hoe verkiest gy dan dien dag te vieren? EMILIA. Luister Maatje , zo wy eens iets decden. MOEDER. Wat? EMILIA. Indien gy eens dien geheclen dag voor ieder belet had, en wy al dien tyd met ons tweeën doorbragten ? o dat zou eerst allerliefst voor my zyn. MOEDER. Voor my zeer zeker; maar dan zou dit zyn als alle dag; en vreest gy niet dat zo een heelen da;; fi al vry lang zou valLu? EMILIA. AVcl in geenen deele; gy kunt zelfs voor my niets aangenaamers bedenken. MOEDER. Zo dat, de voorbereidzels tot dit feest zullen weinig tyds wegneemen: maar wat zullen wy at dien dag toch doen ? EMILIA. Doen ? wel hot geen wy buiten doen, daar wy dikwyls een gantfche weck geheel met ons beiden «Heen zyn. MOEDER. O, buiten! dat maakt onderfcheid; daar vallen de dagen ons nooit lang; wy vin'en daar zoveel te verrichten, en zo veele onuerfcheidenc bczig- hc-  MET EMILIA. *59 heden, dat wy naauwlyks tyds genoeg over hebben om te wandelen; maar een winterfchen dag te Parys! . . . EMILIA. Ik zie Maatje, dat gy vreest u te zullen ven-celen : het is myn fchuld niet datj.myn Vader cn Broeders hier niet zyn. MOEDER. Noch de myne : maar gy weet reeds by ondervinding dat men op de mannen geen (Iaat kan maaken ; zy behooren eerst aan de Maatfchappy en dan aan hune huisgezinnen; zo dra hunne kiudschheid Voorby is, komen zy in dewaereld, en vinden daar hunne beftemdc plaatzen. EMILIA. O die leljke oorlog! hoe kan het toch zyn Maatje , dat mannen die in hunne eigene famillen zo goedhartig en vriendlyk zyn, zo woest worden, datzy elkander, zonder elkander eens te kennen, gaan doodflaan? MOEDER. Dat komt om dat de Natiën dikwyls niet wyzer of gemaatigder zyn dan byzondere lieden omtrent elkander. In dc Maatfchappy worden de onrechtvaardigheden door de wetten beteugeld; maar hoe wilt gy dat een geheel beledigd Volk zich beveiligen zal? het moet immers geweiden onrecht met kracht wederftaan ? R & 1 «Ml-  400 DE GESPREKKE» EMILIA. En daarom moet men zich laaten dooden ? wèl uitgedacht! MOEDER. Gy ziet dat onze rol veel gemaklyker is : de zwakheid onzer Scx, cn de kleine kring waarin wy kunnen nuttig zyn , roept en bepaalt ons tot huislyke pligten ; meer vordert de Maatfchappy eigeniyk niet van ons — ais vrouwen. E M I 1. I A. Zo dat, wy moeten zonder Vader en zonder Broeders blyven? MOEDE R. Ik beken dat wy die morgen zeer misfen zullen. EMILIA, Dat is, helaas ! zo dag aan dag ! / MOEDER. Maar. al houdt hun pligt hen ver van hier, zo loopen zy thans geen gevaar van den oorlog. E M I L I A. Ja, dat troost my alweer zo een beetje. MOEDE R. En dcwyl het lot ons voor dc eenzaamheid fchikte , zo vrees ik, om uwen wille alleen myn lieve meisje , het zelfverveelcn , op eenen dag die vermaaken fchynt tc belooven. E M 1 L I A. Maar Moeder, is een plechtige dag eigeniyk wel een vrolyke dag? MOE-  MET EMILIA. S.61 MOEDER. Ik denk, in waarheid, méér gewigtig dan vrolyk. EMILIA. Het is een dag van overdenking , niet waar ? zo komt het voorledene als van zelf in onzen geest te rug; men ligt een klein klein flipje van het gordyn op, waar achterliet aanftaande zich verbergt; en federt gy my dat vrccslyk gordyn getoond hebt, is het nog niet uit myn gedachten geweest: wat hebben wy dan , myn lieve Moeder, veel op dien dag tc doen ? MOEDER. Ik keur geenzins af, dat gy dit begin uwer jeugd al vry ernftig bcfehouwt; en begin ook te denken , dat men dit tydpunt niet met danfen moest beginnen, maar dat tot op een anderen dag uitftellen, EMILIA. Begint gy ook niet te ge lcoven, dat de tyd ons niet lastig lang zal vallen ? MOEDER. Ja, als men het oog flaat op het geen voorby is, zonder nog eens op het onzeker aanftaande te letten , dan heeft men veel te doen. EMILIA. En als wy nog met den avond niet alles afgedaan hadden , dan konden wy er op ons bed mede voordgaan; want [ tot myn groot geluk, ftaat R 3 my*  •6i DE GESPREKKEN myn bed niet cp de frcntieren, maar heeft op m» eigen flaapkamer post gevat: noemt men dat niet in bezie neewen ? MOEDER. Dit noemt men , naai het openbaare recht een groote overmeestering, uitgewerkt, gedeeltelyk door list, gedeeltelyk dosr geweld; cn zo beginnen alle oorlogen : zonder myne goedheid —. misfchien zonder myne zwakheid , had ik myn eigen kamer tegen uwe inneeming beveiligd : uw bed ftond in het kabinetje daar nevens zeer wel geplaatst ; en dewyl de deur altcos open bleef, konden wy even goed voordpraaten. EMILIA. Deden lieve Moeder! men moest zich fchor roepen als wy beiden te bed waren ; en dit is nadeelig voor uwe gezondheid. MOEDER. ? laar kunnen twee menfehen, die geheele dagen by elkander zitten, niet wel befluitcn, om. wanneer zy ter rust gaan, ook ftil te zwy- gen? E M I 'L TA. Ja, maar als er dan evenwel nog het een en ander in de gedachten komt, hoe dan? het is dikwyls een kleinigheid, een kruimeltje, om het zo tc noemen ; doch de kruimeltjes moet men niet tot 's anderdaags laaten liggen. M 8 E-  MET EMILIA. HÓ3 moeder. Ik merk dat er des avonds by u altoos veele kruimeltjes overblyven. emilia. Maar, lieve Maatje, is het niet mooi zc lang met elkander, ieder in zyn eigen bed, te liggen praaten, tot dat klaas vaak zand in de oogen werpt ? moeder. Nu, die uitdrukking is heel' gemeen voor iemand die zich beroemt in de Fabelkunde te ftudeeren. emilia. Dat is zo, ik zal voortaan van Morpheus fpreeken. moeder. Hoe het zy, ik merk dat ik, om cc plechtigheid van den dag, u niet op eene beleefde wys kan afbrengen van uw voornecmen. emilia. ' Is dit dan berisp elyk? moeder. Ik verlang zeer om te weeten of het onderzoek 't welk gy nu vsorftclt, u vrolyk of bedroefd zalmaaken; praatachtig of ftilzwygend. emilia. Ik weet er nog niets van; die vraag is al heel moeielyk. moe. R 4  *64 DE GESPREKKEN MOEDER. Dit vind ik zo niet; want zo gy vergenoegd zyt over de wys waarop gy tien jaaren gefleten hebt, dan is myn vraag beantwoord; en om daarvan overtuigd te zyn,moet gy maar eens ovenveegen , of gy al die jaaren nog wel eens wildet herhaaien ; miJs dat alles volkomen was zo als het geweest is. EMILIA. Neen , Maatje , dat wilde ik voorvast niet. MOEDER. Dit noem ik een overhaast befluit: zyt gy dan waarlyk misnoegd over uw lot ? en des ook over de opvoeding die gy ontvangen hebt? EMILIA. Daar hapert bet niet, myn allerlieffle Moeder; men kan een' dag zeer gelukkig geweest zyn, al wenscht men juist niet dien dag nog eens overteleevcn; want bet is mogelyk dat wy nog op gelukkiger dagen het uitzicht hebben — o ik geloof dat ■het zo aangenaam is vyftien jaaren te hebben I MOEDE R. En dan zult gy verlangen agttien te zyn. E M I L I A. Dat kan weezen ; maar ouder ook niet. MOEDER. Wie weet dit? ik vergat uwe drift om een:ge jaaren overtehuppelen, op dat gy aan een' tydkrhi£ kwaamt, die verflandige lieden bedaardlyk vep  MET EMILIA. i6$ verwachten; bewust dat dezelve hun niet ontgaan kan, en zo al zachtkens aankomt, terwyl zy onderwyl veel aangenaams genieten, en veele gewigtige bezigheden te doen vinden. EMILIA. 't Is waar Moeder dat wy op dit ftuk niet al eens denken. MOEDER. Ik voor mybefchouwhet tydperk myner kindschhcid voorliet alleraangenaamfte van myn geheele leven; uitgezonderd dat men my dit niet van te voo-, ren gezegd heeft, en ik des dat geluk eerst kende toen het voorby was. EMILIA. Gy hebt my meermaals gezegd dat dit by my ook zo zyn zoude ; dat de ondervinding my omtrent veele zaken zal onderwyzen , en dan zal ik het u beffisfend zeggen. INI O E D E R. Zo ik er ben ! — ofwel aan uwe kinderen , die n niet meer zullen gelooven dan gy my gelooft —> maar laat dit zyn zo als het is, het is tog wel voor u te begrypen, of gy uwe kindschheid nog eens zoudet willen overleeven. EMILIA. Ja en neen , Moeder, al naar het is: mcret ik alles , net eender, nogmaals beginnen en eindigen ? MOEDER. ■Ja, net, zonder eenige de minfle verandering; R 5 an\  H0S 3 E GESPREKKEN anders is die vraag onnoodig ; want gy befeft wel dat n'eT.ar.d z?.r?z'un z u.ie nogmaals te beginnen, aids hy alles mcgt fchikken zo als hy'r begeerde j maar ongelukkig, die keuze ftaat niet aan ons. emilia. Ik weet evenwel niet hoe ik my bepaalea zal. moeder. Hoe zo? e m i l i a. Het verw-r.cLn rr.y da: gy rr.y dit vraagt: c.' V.t gy niet dat ik in deeze tien jaaren veel misdagen Ivegir.z, v.e! ver.!rieten Lee:? r.:e zal ik het c.n aanleggen, myn lieve.Moeder, om my van die feilen te ontdaan? moeder. Zie daar, ik beken dat-ik tegen die moeielykheid moest voorzien hebben. emilia. En heb ik niet veele ongerustheden gehad ? driemaal zag ik my gedrej0d u te verliezen: dat ik u nog heb is byna een mirakel: zou het verfiandig zyn om my daar nog eenmaal aan bloottegeeven ? MOEDER. De twee eerfie ke-eren waart gy nog te jong om d_: rc^r.ig'e gcvr.:.r te ki.r.nja zien. e :i I L I A. Veigeef my dit: rt is waar dat ik nog geen zes jar.r was, teen men my alle avonden op de tcor.tjes door uwe flaapkamex be.n bragt, tpoder dat ikby n»v  MET EMILIA. 267 uw bed mogt komen; maar' nooit zal ik dit vergeeten; men zei my dat ik door uwe kamer gaan moest, om u te overtuigen dat ik gezond was; maar om dat gy my nooit eens by u wenkte , vreesde ik dat uwe kinderen voor uoavciieaülig geworden waren. M O E O E R. Gy hebt naderhand hiervan immers de reien verftaan? EMILIA. Ja voor lang reeds; en zo dikwyls ik daar aan denk, dan fchrik ik; doch toen wist ik niet wat ziekte was; ik dacht alleenlyk dat als men ziek was, dat men dan het colicq had, en meer niet; evenwel het donker doodsch vertrek waarin gy laagt; de treurigheid; de ontfteltenis van ieder; de ongerustheid waarmede men elkander in het oor luisterde ; dit alles maakte my , zonder eigeniyk heel bedroefd te zyn , zo verfchrikt, dat ik er de reden niet van ontdekken kan. - MOEDER. Dit 'alles is gelukkig voorby en het is best dit, nu voor al, te vergeeten. EMILIA. Gy wilt dat men nog eens beginne , en dan, lieve Moeder, komt dit noodwendig weder in de gedachten. MOEDER. Myn oogmerk was niet om uwe aandacht daar by- zon-  463 DE GESPREKKEN zonder op t; vestigen; zulke treurige herinneringen zouden ons op moigen geen vrolyken dag veroorzaaken. EMILIA. Ja, het herdenken van feilen en gevaaren is daar niet heel aanlcidelyk toe. MOEDER. Ik eischte alleenlyk eene vlugtige algcmeene overziening, en dan , vlei ikmy,dat gy mcervermaaks dan verdricts, meer gelukkige oogenblikken dan droevige zoudt gevonden hebben: inderdaad, zo dikwyls ik aan het geen voorby is denk, dan zie ik eene Emilia die fpringt, die danst, die zingt; enkan my naauwlyks herinneren dat zy ooit fchreide; daaruit maak ik op dat uwe tien eeifte jaaren veel aangenaamer dan lastig waren. E Til I L I A. Dat is ook zo, Moeder; maar waar is het voordeel daar van? liggen er veele verdienden in geheele tien jaaren gedanst, gefprongen , en leven genaakt te hebben ? M O E D E R. Wel zeer zeker; en zo gy my knorrig maakt, dan zal ik u verwyten dat gy dit alles niet half genoeg deedt; gy kent rnyii vooroordeel tegen zeer Mille kinderen? ik ben zeer genegen om hunne werkeloosheid afteleiden van gebrek aan [gezondheid. IUI»  MET EMILIA. !Ó9 EMILIA. Ja 't zy naar 't lichaam of de ziel; ik weet het Moeder; maar evenwel nu den tyd dien ik met het poppenlpeelen doorbragt ? MOEDER. Even zo min was uw pop u nutloos: de manier waarop het huishouden dier Dame was ingericht , en de dienften die gy haar moest doen, hebben u genoodzaakt zeer veele- noodige zaaken te leeren.,met opzicht tot het toilet, en het huisbeftuur; zonder nog eens te rekenen dat gy dus veele mooie handwerkjes leerdet; zo gy derhalveö nu nog, als gy zo ftreng niet denkt, mogt befluiten om zo een jaar voordtcgaan , my is het wel. EMILIA. Nu goed, myn lieve Moeder, indien gy dusverre over my voldaan waart, des te beter; dan mag , dan moet ik het ook zyn. - BI O E D E R. Ik geef niet voor dat alles niet beter had kunnen gaan; maar ik wil niet dat myn kind daar te ftreng over oordeele; anders moest men het gedrag der Moeder ook ftreng doorzoeken , en daar zou ik myne rekening niet by vinden. EMILIA. Zie daar weêr wat anders! hebt gy u ook mis* flagen te vcrwyten ? MOEDER. Meer dan my lief is! met dit onderfcheid, dat £7  t-iO DË GESPREKKEN gy niets beter kunt doen dan uwe oogen daar van afwenden, op dat er geene fchaiL yke- gevolgen van komen; en dat ik myne mislkgen al vry zwaar genoeg vinde , om er zeer aandachtig op te letten ; my dunkt dat ik zeer veel zoude willen afftaap, om uwe opvoeding nog eens op nieuw te hervatten. E M I L 1 A. Het geen gy daar zegt myne lieve Moeder, is zeer gevvigtig, zo gy het niet uit fpotterny zegt: vrat zyn dit doch voor m'sflagen? MOEDER. Morgen is de dag der herziening: na uw beurt komt natuurlyk de myne; maar de hoop om nog aiies, immers zo komt het my voor, te recht te brengen , zal een behoorelyke offerande zyn, waaraan ik my onderwerp. EMILIA. Maar wat is dan toch dit nadeel? MOEDER. Dat,hct welk myne gezondheid u veroorzaakt heeft. E M I L I A. Gy hebt gelyk, lieve Moeder! uw kind zou niet meer ongerust zyn , inaien gy eene vaster gezondheid had. MOED E R. ' Dit is het eigeniyk niet waarop ik doel ; maar zo gy eens wist hoe zeer myne krankheden het plan der opvoeding verward hebben, en hoe zetr ir.yr.e zwakheid tegen myne beginfels ftreed 1 £ U I«  MET EMILIA. 2.JÏ EMILIA. Dat heb ik nooit opgemerkt. MOEDER. By voorbeeld: gy weet hoe fterk ik op lichaamsbeweegingen , vooral met opzicht tot jonge kinderen gezet ben; hoe noodzaakelyk ik die vooralle de ondc rfchcidcne vermogens houde; hoe onontbeerelyk voor de ontwikkeling der lichaamswerktuigen, en natuurlyke krachten. EMILIA. Heb ik dan niet genoeg geloopen en gefprongen; u niet genoeg met myn geraas verveeld ? MOEDER. Vooral niet; buiten ging het nog zo wat heen ; maar in de ftad 1 — gy weet zelve hoe veel moeite het my koste , om u alle daag daar toe overtehaalen. EMILIA. Ja, dat komt om dat er niets verveelender zyn kan, dan, zonder een laan of een' wal, heen en weêr tc wandelen. MOEDER. Gy ziet nu wel dat myne zieklykheid u, of tot een voorwendsel of tot eene reden verftrekt, en dat ik die als zeer nadeeiig voor uwe opvoeding moet befchouwen ? ik bedroef er my altoos over, zo dikwyls ik in u eene zekere weekheid of gemaklykheid ontdek, 't zy met opzicht tot het natuurlyke of het zedelyke. Emi-  *74 * E GESPREKKE» EMILIA. Maar Maatje, gy verwyt u myne, en niet uwe feilen? MOEDER. Wel clan Uitat het geheel aan u, om my in'» vervolg dat verwyt te fpaaren. EMILIA. Ik beken, dat ik, als gy ziek zyt, nergens lust toe heb. MOEDER. Maar daar men geen'fmaak of neiging toe heeft, doet men echter uit redelykheid , wanneer men overtuigd is dat men dit moet doen; hierin beftaat de vastheid van charaktcr. EMILIA. Och Moeder! wist gy eens hoe naar het is, te wandelen zonder met u te praateu! MOEDE R. Des herinnert gy my nog een anderen misflag i ik heb u te veel fmaaks doen krygen in onze gefprekkeflé EMILIA. Hoe ! verwyt gy u zelve onze gefprekkert ook al ? MOEDER. Ik vrees dat ik u hierdoor veel te peinsachtig* voor uwe jaaren gemaakt, en gevolglyk uwe goede gefteldheid niet bevoordeeld heb. K M !•*  met te m i £ t A; Ifö e m i l i a. Maatje, zo gy my nog eens opvbéddeï, zoudt gy my-dan van deeze gefprckken beroovcn ? m ó e o e R. Ten minften wy zouden nooit al zittende praaien, maar al wandelende alles verhandelen, zo als weleer de peripatctifche wysgccren gewoon waren: emilia. Wel wat woord is dat ! het is zo lang, en hiisfchi.n zo vervcelend ook, als eene groote wandeling zonder u. BI O e d e R. Dc gewoonte deezer mannen was, noöit over Zaaken van belang dan wandelende te fpreeken, in hun Lyceum , 't welk vry wat overeenkwam met onze Tuiiieries; dit voorbeeld hadden wy moeten Volgen. fe m ï fi I AJ Hoe noemdet gy hen daar ook ? Bl O E D É R. Peripatetifche, dat is wandelende \Vysgeèren, e BI i l i a. pc—ri — pa—te — ti—fchc! en kunt gy my niét een eenige fylabé uitwinnen? Bl O E D E R, Zo veel ik Weet niet. È BI I l i X. In dit geval, Moeder, geef ik er u nog twee; < ii. ï>ee l. s meer j  2-74, »E GESPREKKE» meer; wy zyn, tenminften, Halve■ peripateti* fejie ipreckfters, want onze zamenfpraaken zyn wel half al wandelende gehouden. MOEDER. Ik heb des minder fcbuld dan ik gevreesd had. EMILIA. Laaten wy uwe overige groote misflagcn eens zien; misfchien zal daar ook wel Wat afgetrokken kunnen worden. MOEDER. Gy weet dat in deeze waereld alles verbonden is: als iet wel en met verftand gefchikt is, dan zyn ook alle de gevolgen doorgaands gelukkig; zo is het olfe als eene zaak verkeerdlyk en dwaaslyk is aangelegd, dan brengt de ccne misdag de andere voord; eudie fchakel loopt door tot in het oneindige. EMILIA. Zegt gy dit om my voor veele onaangenaamheden voortcbereid.cn ? MOEDER. Een verfhndig berisper zoude my misfchien vcrwytcn , dat ik u toeftond in zulke jonge jaaren u bezig te houden, 't zy met leezen 't zy met vrouwJyke handwerken; dat ik u mogelyk den fmaak daarvoor heb ingeboezemd, uit vrees of gy anders onhandig en onkundig blyven mogt, EMILIA. Zyn dit nu uwe misdaaden ? tree*  MET EMILIA. 275 MOEDER. Ik denk zelfs dat hy er by zoude voegen: uw meisje borduurt hccrryk; alles wat zy maakt is zo fraai, dat alle de kamerdienaresfen , en deeze zyn de bevoegde rcchtcresfen , getuigen, niets dergelyks gezien te hebben: maar zoudt gy wel vergenoegd zyn , indien de fmaak voor een zittend leven met dc jaaren toename; haar traag van lichaam en geest maakte, cn des hoogstnadcclig werd voor haare gezondheid ? EMILIA. O Maatje men doet u zulke verwytingen alleens lyk om dat men ,11 die doen wil; want ik ben zeer gezond, en was nooit ziek. MOEDER. Dat is niet genoeg voor myne gerustheid; ik wenschte u niet alleen gezond ^maar ook fterk als yzer tc zien. EMILIA. Gave God dat uwe gezondheid zo goed ware als de myne! MOEDER.. Die zcude ongetwyfeld even fterk geWeest zyn; zo ecne kwalyk beftuurde tederheid my niet vcrwyderd had van alles wat die kon begunftigen: en nu gelooft gy zckerlyk , dat myn berisperbet daarby laaten zoude: -indien hy begeert dat men in de eerde jaaren de lichaamskrachten dor kinderen vcrfterke, zo eischt hy ook ^ dat men de vermogens S a vari  DE GESPREKKE^ van den geest byfia in rust laate; uit vrees dat men die door eene verkeerde opvoeding niet Vervvringe, of veel te vroeg eene vreemde kracht aan* fchafi'e; hierin een onkundig Hovenier gelyk, die zyne keurigfle geboomten verliest door die vóór den tyd vruchten te doen draagen. emilia. My dunkt Maatje, dat uw berisper het zelfde al, cn niet wil. m o E d e r. Hy zou my voor alles door ée'ne aanmerking bedroefd hebben: dcwyl gy, zoude hy zeggen, u niet altoos tot de kindschheid hebt kunnen verhagen, moet gy eens overwecgen of gy haar niet dikwyls tot u hebt opgeheven, zonder dit of te willen pf te vermoeden; cn of deeze lecrwys uw eigen vüorncemen niet benaadeeld heeft; dat is, of gy uwe jonge plante, die alleenlyk haare volkomenheid door den tyd cn den weldaadigeu onmerkbaaven invloed der zonne moest verkrygen, niet in een broeikas gezet, en des overdrceven hebt'? emilia. Moeder, uw berisper is een babbelaar, die ons" beiden ongefehikt zal maaken, om op morgen or?s tt':>-a- tête te houden ; laaten wy hem liever met zyne lesfen naar de fehoolen zenden. moeder. Daar plaatst gy hem misfchien beter dan gy denkt; zo dra hy een popenbaai fchool naar deeze groiM  MET EMILIA. ïff gronden gefcbikt heeft, dan zal ik van een grooten last bevryd zyn , en Emilia zal eene der eerfte fchoolieren worden, die nut zullen doen met de cntelbaare voordeden eener zo wenschlyke inflitutie. EMILIA. Ach, dat is weêr het oude! ik weet alles nog wel wat gy my ten voordeele der opcnbaare fchoolen gezegd hebt; maar myn lieve Moeder, ik kan daar nooit met u in overeenftemmen. MOEDER. Ik denk echter dat gy in deezen behoordet veranderd te zyn, federt gy met zo veel roems gcfproken hebt over de uittrekzels uit Plutarchus. EMILIA. Wat hebben deeze uittrekzels toch gemeens met de openbaare fchoolen ? MOEDER. Eerst ontmoet men daarin den lof dier fchoolen. EMILIA. Wel nu, in dien tyd had men'daar misfchien gelyk in; maar nu heb ik gelyk, MOEDER. Gy behoordet ook opgemerkt te hebben , dat ééne der grootfte voordeden van een Gemeenebestregeering hierin beftaat, dat zy rechtftreeks op de charakters werkt, en alle de leden bezielt; gevolglyk aan ieder in 't byzonder zyne eigene krachten leert kennen, die men onder een andere'beftuuS 3, rinjs-.  2,?8 DE GESPREKKE» riiigsvorm niet eens zoude vermoed hebben; datdes hierdoor, het groot algemeen belang dergeheele Maatfchappy ook beter beoogd werd; maar nu zyn de oopenbaarc fchoolen eigeniyk Gemccnebcsten ; cn geeven aan de opvoedinge alle deeze voordeden ; alle dc leden zyn kinderen ; het onderwys beviytigt zich, om aan allen hunne byzondere waarde en talenten te leeren kennen cn te bevorderen ; deeze vereeniging van zo veele leden leert hun de oorfpronglyke rechten der algemcenc zamcnleving kennen; de ontwikkeling der begaafdheden cn der verdienden , wyzen hier ieder zyne eigene plaats aan ; het recht oefent hier zynen pligt zonder oogluiking; het voorbeeld, de ondervinding, de noodzaakelykheid geeven hier nuttige lesfen; deeze onderwyzers praaten noch fnappen , maar drukken ftilzwygcnd veel dieperkenmerken in het hart der kinderen , in plaats van het geheugen,zonder eenig nut, daardoor te overlaaden. E M I L I A. . Ik zou nooit deeze uittrekzels zo geroemd hebben , indien ik voorzien had dat gy die tegen my zoudt willen aanvoeren: en gy zoudt my gaarn overtuigen dat men in zulke fchoolen zig beter tot de kindschheid kan verlaagen dan gy deed ? MOEDER. OngetWyfeld, myn lieve kind: myn berisper wendt voor, dat een tuinier die maar e'éuc plantte  MET E M I L I A. Ö?9 te bezorgen heeft, groot gevaar loopt, om diedoor te veel oplettendheid te benadeeien; daar',' in tegendeel, wanneer hy zeer veele gcwasll-n te bezorgen heeft, zyn aandacht verdeeld wordt, cn hy gelukkig in de verpligting is , om aan ieder ge.was maar zo veel zorgs te belïceden als voor ieder heilzaam is. EMILIA. Wel Maatje, wat maakt die berisper my met zyn' hovenier ongeduldig! die Heer ziet my mo-. gelyk aan voor een Latucplantje ; dat is dar ik alleen in de waereld gekomen ben om te groeien. MOEDE R. Wilt gy dat ik zonder figuuren fpreeken zal ? — tusfehen oiis, ik ben dc fterkfte niet; en door een natuurlyk gevolg daarvan, zal het oogfehynclyk zo uitkomen, dat daar ik u by my boude, ik u tot my ophef; in plaats van tot u aftekomen ; maar indien ik twintig kinderen had, dan zou dit zo niet zyn; naar maatc ik hen allen tot my wilde opligten, zouden zy my noodzaaken om hen te laaten daar zy ftonden, en zy zouden my, om evenwel dit myn oogmerk te bereiken, cenen nieuwen, my nu geheel onbekenden weg, aanwyzen. E M I L I A. Ik zie, lieve Moeder, dat ik dit mooitjes ontfnapt ben. MOEDER. Na veele onzekerheden, heb ik, dat is waar, s 4 de  figo DE GESPREKKE?» de huiglyke opvoeding, hoe veel gebreken daari in ook vallen , vcrkoozen boven de openbaare fchoolen, die ik noch kon verbeteren noch goedkeuren. e bi i E i a. En anders zoudt gy den moed gehad hebben, om my zo maar uit uw huis te zetten ? bi o e d e r. Ik hoop ja , dat ik dit zoude hebben gedaan» emilia, O gy hebt my zo lief niet als ik u lief heb ! zie daar, dit is wel eene droevige ontdekking vóór myn plechtigen dag! bi o e d e r. Het komt my voor dat ik in tegendeel u nooit een fterker blyk van myne liefde had kunnen geeven, dan door my zelve het verdriet aantedoen, u eenigen tyd te misfen, om ü daardoor voordeden te bezorgen, die ik u in de huislyke opvoeding niet geeven kon, emilia, Nu Maatje, als gy wilt hebben dat ik gaauv» ftcrf, volg dan uwe voor my zo droevige vootr keuze, bi o e d E R. Gy hakt de ontknooping van het ftuk dóór* cloor het te eindigen. e bi i l i a. Gelakkig , gelukkig is daar geen gevaar by; daar is geene openbaare opvoeding die u gevalt. bi o E-  MET ËMILIA. 28 J MOEDER. Ja maar, misfchien heb ik derzelver feilen vermeerderd i om een voorwendzel tc hebben u by my te houden, hoe veel ik ook tegen de huislyke heb intebrengen. EMILIA. Neen neen, gy fpreekt nooit by vergrooting. MOEDER. Sta dan ten minften toe, dcwyl wy tog de huislyke opvoeding verkoozen, die , zö veel van ons' beiden afhangt, te verbeteren. É M I L I A. Dat wil ik met al myn hart: o nu fpreekt mynè allerlieffte Moeder weer kostlyk! om geen' tyd te Verliezen moesten wy daar op morgen reeds mede beginnen. MOEDER. Hiertoe zyn wy beiden hoogst verpligt , orri dat wy verantwoordelyk zyn voor alle de gevolgen der huislyke opvoeding. EMILIA. Gy hebt my gezegd , cn daar denk ik nu juist ten rechten 'tyd aan — dat men zich moet gewennen , om duidclyk rekenfehap te kunnen geeven van de beginzels waaruit wy werken; dat het van belang is ons zeiven daaromtrent niet te misleiden'; en niet voor wysheidaan te zien, eene geneigdheid die men hebben kan, om het eene veeleer te doen daii liet andere; dat men niet alleen vóór men iets doet,  23a DE GESPREKKEN doet, maar na liet gedaan is, daarover denker! moet; cn dat hy die zich nooit bedriegt nopens de waare beweegreden zyner daaden , op den weg van het waare geluk cn liet verftaud voorgaat. MOEDER. Ja, dat is ook zo ; want dus kan men zich Voor misilagen wachten of die verbeteren; cn een fiandvastig Voorneemen behouden , om voor het aanftaande op onze hoede te zyn , cn daaromtrent wel overwogene maatregels tc neemen. EMILIA. Zo als, by voorbeeld, het voorneemen om « hooit te verhaten? MÓEDER. Dit noem ik met grond dc eerfte fchets van een ontwerp ecner opvoeding die nu eens goed, dan gebrekkig is: terwyl wy daar naar wachten, wil het eerfte hoofdftuk van dit ontwerp , dat wy moeten denken om naar bed te gaan en gerust te Haapen; want om deeze fchets te verbeteren moet men een onvermoeiden geest hebben. E M I L I A. En als wy nu te bed zyn, dan niet meer met elkander te praatcn; dit is noodig om onze gedachten te vergaderen, als wy iets ernftigs voorneemen ; niet waar ? morgen ga' ik aan myn' Vader en Broeflers fchryven , cn dan zullen wy den hcelen dag aan ons plan befteedenj  WET EMILIA. 283 MOEDER. Goed myn kind: ik hoop dat wy morgen zo voldaan zullen zyn van onzen dag als wy thans van deezen zyn. EMILIA. ( Zy knielt voor haare Moeder. ) Omhels nu, myne geliefde Moeder! uw kind i zegen my, op dat ik myn tiende jaar eindige met uwen zegen, cn dat dien my altoos vergezelle: ik zal aan mynen Vader fchryven dat gymy ook voor hem gezegend hebt. MOEDER. ( Zy legt haare handen op het hoofdvan Emilia,) Ontvang, myn dierbaar kind! uws Vaders en mynen zegen — gy die zo dikwyls voor ons een voorwerp waart Van bekommeringen angst, mogt gy voortaan dat zyn van onze vreugden vergenoeging , zo als gy het zyt van onze wenfehen, en zorgvuldigheid 1 EINDE.